01 1124 6305 UB AMSTERDAM    ERKLAARINGEN KORTE STELLINGEN VAN H ER M A N BOERHAAVE, In zyn Ed. Leeven Hoogleeraar in de Medicytie, in de Academie te Leyden, &C. OVER DE KENNIS EN CENEEZ1NG DER ZIEKTENS. DOOR GERARD BARON van SWIETEN, Raad en Eerflc Lyf-Arls van Haare Keizerlyke M) Ibid. fee*. V. Cap. IV. pag. 294» B 3  lil DE KINDERPOKJENS. §,1380. komst enz.; en naderhand dit aangetekende met de zelfde ziekte te vergelyken, wanneer zy naar eenige jaaren wederkeerd ; dus zal ten eerften blyken, welk onderfcheid tusfchen beiden is, en een hier op lettend Geneesheer zal zeer veele zakeii, aangaande de geneeswyze ontdekken , welke voor andere verborgen blyven, die den geheelen dag lopende en dravende veele zieken bezoeken, maar weinig ziektens verftaan. van dusdanige zoude men met regt kunnen zeggen : zy hebben oogen, en zien niet ; zy hebben ooren, en hooren niet; (de vermaningen van voorzigtigere) zy hebben nochtans handen om te voelen, voeten om te wandelen, en dus worden zy door een veeljarige oeifening der geneeskunde, al meer en meer dom en bot, welke nochtans — Ten top van eer klimmen, Zo dikzverf het geluk lust heeft zich te vermaken. Hier uit blykt op wat tyd van 't jaar enz. In de algemeenheerfchende gefteldheden, welke ik heb mogen zien , heb ik vry ftandvastig waargenomen, dat de lente, nu tot ftand gekomen zynde, het getal der zieken vermeerderd , in de zomermaanden nog meer aangroeit, maar dat de zieken ook tevens gevaarlyker krank leggen, voornamentlyk in de maand van September , en vooral naar een heete zomer, in Oétober verminderde reeds het getal der zieken, en de hevigheid van de ziekte, en nog meer in de volgende maanden, daar en boven is in het eerfte jaar, zo alles gelyk gefteld is, de ziekte van grooter kracht, de volgende jaaren minder: maar in 't begin van de algemeenheerfchende gefteldheid der kinderpokjens, wierden de kleine kinderen en jongere menfchen alleen aangedaan, omtrent het einde van de zomer ook volwasfene, ja zelfs oude lieden, en als dan verfcheenen in deeze ziekte ook tevens tekenen van een zwaarder ver-  5.1380. DE KINDERPOKJENS. 13 verrotting, ook heb ik te gelyk gezien, het geene Sydenbam \^q) allerwaaragtigst gewaarfchouwt heeft, wanneer hy verzekert,dat naar een allerdroogfte lente en zomer , waar door overal het gras bytia altemaal verdort was, de ailcrergfte kinderpokjens, en met de allerwreedfte toevallen verzeld , ontdaan zyn. ik twyfel eventwel in 't minst niet, of men heeft ook op andere plaatfen, en in onderfcheide algemeenheerlchende gefteldheden fomtyds iets anders waargenomen, het geene met de vorige minder overeenkomt. Sydenbam, gelyk gezegd is , _ heeft in 't jaar 1667 en volgende aangetekend," dat de kinderpokjens zagtaartiger wierden in de winter-koude. maar in Frankryk is waargenomen geweest, dat in 't jaar 1666 een allerergst foort van kinderpokjens veel meer gewoed , en veel meer menfchen weggefleept heeft, in een allerfcherpfte winter, als in een zeer brandende zomer (r). Hier in komen de getuigenisfen der Geneesheeren nochtans genoegzaam overeen, dat de lente en herfst beter zyn voor de geene die door deeze ziekte zyn aangetast, zo om de meerder Setempertheid van de lugt, als ook, om dat de ziekte gevvocnfyk zagter is in de lente, en in de herfst meestal van die wreedheid begint af te laten , met welke zy gewoon is in de zomermaanden te heerfchen. ook fchynt de winter meestentyds voorde zomer gefield te moeten worden , om dat men door het ftoken van vuur gemakkelyk genoeg zelfs de fcherpe koude kan verzagten: maar men kan de zomer hittens zo ligt niet matigen , ten minften by gemeene lieden, die dikwils naauw behuist zyn met veel kinderen, en byna verfmoren door de brandende zomerhittens, al zyn zy ook gezond. Maar alhoewel de inenting der kinderpokjens te Conftanti- no- (q) Diflertat. Epiitol. pag. 443; (r) La motte traité complet de Chirurgie Tornt III. pag- 383= B 3  i4 DE KINDERPOKJENS. §.1380.1381; nopolen, voornamentlyk in de winter, te werk gefield is geweest , misfchien om dat de pest, zo gemeen daar , als dan gewoonlyk ophoud, nochtans worden hedendaags de lente en herfst in Engeland voorgetrokken, gelyk men in de nuttige verhandeling (s) zien kan, alwaar alles, dat de inenting der kinderpokjens aangaat, by een vergaderd word gevonden. (j. 1381. HTy bezet alle ouderdom, en geflagt, maat voornamentlyk de kinderen , en die, w elke tot nog toe deeze ziekte niet ondergaan hebben; hoe de ouderdom de vogten meer heeft verlirooid , de vaste deelen meer gedrongen , zo veel te heviger is de ziekte: daarom is zy ligter by de kinderen, vrouwen , zagte, flappe: erger by geoeffende mannen oude lieden. Zy bezet alle ouderdom enz. Zekerlyk zal niemand, die deeze ziekte nog niet heeft ondervonden , zich zelve kunnen vleijen, dat hy tot het uiterfte zyns levens van de kinderpokjens zal bevryd blyven, zelfs niet die , die zonder eenig nadeel meer dan eens aan derzelver befmetting , zyn blootgefteld geweest, het heugt my , dat ik een oude vrouw reeds over de zestig jaaren, die aan deeze ziekte lag , genezen heb , welke my uitlagte, wanneer ik haar voorzeide dat de kinderpokjens op 't uitkomen Honden : want zy wist zeer wel, dat zy met haare broeders en zusters, wanneer zy aan deeze ziekte lagen , geëeten en gedronken had, ja in de zelfde kamer geduurende verfcheide weeken had geflapen, en wel op hoop, dat zy te gelyk met de overige de pokjens zoude krygen, aangezien toen'ter tyd de kinderpokjens zeer zagt en goedaartig algemeen heerschten. (0 Kirckpatrick the analyfis of inoculation pag. 201—207.  DE KINDERPOKJENS. *5 ten. zy was nochtans gezond gebleven , en had naderhand dikwils de geene die de kinderpokjens hadden bygeftaan, zich vast latende voorftaan, dat zy van deeze ziekte niets te vreezen hadde, my is genoeg bekend, dat 'er fomtyd eenige, hoe wel zeldzaam, gevonden worden, die met zodanige eigen gefteldheidbegaait zyn, dat zy duizendmalen voor de befmetting der kinderpokjens blootgefteld, nimmer door dezelve befmet worden: ik heb een zeer beroemd Geneesheer gekend, die ouder dan zeventig jaaren is geworden , en een talryke oelfening in de geneeskunde hebbende, duizende van zieken deeze ziekte hebbende, had behandeld, zonder immer zelfs befmet te worden, het is be> kend, dat ook onder die geene , by welke de Geneesheeren de kinderpokjens door de inenting trachten te verdekken, eenige weinige door deeze befmetting niet worden aangedaan, nochtans geloof ik dit , dat men niemand volkomen verzekering kan geven, dat hy van deeze ziekte bevryd zal blyven, offchoon hy meer dan eens aan de befmetting bloot gefteld , geen 't minfte nadeel daar van is gewaar geworden , aangezien fommige in de hoogfte ouderdom door deeze ziekte aangetast zyn geweest, die niet zonder bewysbaare redenen geloofden , dat zy het gevaar van deeze ziekte reeds lang te boven waren gekomen, ik weet dat een vrouw, boven de tachtig jaaren, van deeze ziekte aangetast is geweest, en dat de inhalige nabeftaanden, die zekerlyk op een ryke erfnis fteunende, van verre kwamen aangevlogen, gelaggen hebben als een bok die brandneetels eet, wanneer zy dit gevaar ontkwam, nog zes jaaren daar naar levende, en zo gezond als men in zo hooge ouderdom zoude kunnen wenfehen. by Stalpart van der Wiel en andere , worden verfcheide diergelyke gevallen geleezen. of, gelyk als de erflyke ziektens worden gevonden , deeze zeldzame bevryding van de kinderpokjens aan fom- 0) Obfervat. rarior. Centur» pofter. part» prior» obferv. 42> pag. 405.  i6 DE KINDERPOKJENS. $.1381. fomrnige gefiagten eigen is ? Diemerbroeck ten minfte (u) getuigt van zich zelve, dat hy duizende gezien en genezen heeft aan deeze ziekte leggende, wanneer hy byna zeventig jaaren oud was, de lelyke ftank van deeze ziekte vry lang doorgedaan heeft , en de zweeren der zieken behandeld, altyd onbefmet: maar ook verhaald hy dat zyn vader en zyn vaders broeder, by de negentig jaaren oud, als ook zyn grootmoeder , en twee van zyne magen, nimmer door de kinderpokjens gekweld zyn geweest. Noch te deeze ziekte is van de geboorte af, tot aan een laate, in een hooge ouderdom voorvallende dood , te vreezen, maar zy valt fomtyds, de vrugt in 's moeders lichaam nog verborgen, aan, en dwingt dezelve, eer zy 't ligt ziet, deel te nemen aan de menfchelyke ellende. Bartholinus (zv) getuigt gezien te hebben, dat een arme vrouw een kind ter waereld bragt, door de kinderpokjens aangetast, welkers teder lichaam even zo zeer, met als dat van de moeder, met pokjens was bezet, en die kort naar de geboorte is geftorven, de moeder nog drie dagen in 't leven blyvende, en toen van gelyken door 'r geweld der ziekte weggerukt, in dit geval fchynt de moeder met de vrugt ter zeiver tyd te zyn befmet geweest, maar ook is 'er een ander geval gebeurt, het geene leerd, dat eerst de moeder, en daar naar de vrugt, door deeze ziekte aangetast zyn geweest, want men gaf aan een zwangere vrouw, die van goedaartige en weinig in getal zynde kinderpokjens gelukkig was genezen , een zagt zuiverend middel, het geene zonder uitwerking blyvende, gaf men haar, twee dagen daar naar, een ander, het geene maar eens of tweemaal ontlasting te weeg bragt: daarom heeft zy naar twee dagen een fterk buikzuiverend middel gebruikt, met zulk een ongelukkig gevolg , dat zy niet alleen naar allerhevigfte ontlastingen van boven en onder (ju) De variol. & morbill. Cap. 3, pag. 274, 00 Epift. Med. Cent. 2. pag. 682.  §.t38i. BE KINDERPOKJENS. i? der flaauw wierd en de ftuipen kreeg, maar ook vyf dagen daaf naar een dood meisje baarde , wel van een goed aanzien maar welkers lichaam bezet was met pokjens vol rype etter (x\ aangezien 'er zo groote gemeenfehap is tusfchen de moeder 'en de vrugt in de baarmoeder, zal het zo wonderlyk niet fchynen dat de vrugt door de moeder befmet word; dit fchynt eerder wonder te zyn , dat dezelve niet terftond gelyk met de moeder befmet word, maar dat zy, de moeder reeds gelukkig van de ziekte genezen, dezelve als dan begint te krygen. ikhebmy zekerlyk veel meer verwonderd, dat een doorluchtige vrouw, welke de wyd~ beroemde Boerbaave, de zesde maand van haare zwangerheid van ailerergfte te zamenvloeijende kinderpokjens had geneezen op zyn behoorlyke tyd een gezond kind ter waereld heeft gebrast in het welke zelfs de minfte voetftap van de ziekte der moeder niet te vinden was. dus is de vrugt van de ziekte bevryd gebleven , met welke de moeder ftreed , van wien zy nochtans gedurig bloed en voedzel óntfing. Maar ook hebben andere waarnemingen geleerd, dat de vrugt in 't lichaam zyns moeders, door de kinderpokjens aangetast is geweest, die van de ziekte bevryd bleef, tóauriceau (yjeetnisi ■ dat hy meer dan eens van beide zyne ouders heeft gehoord dat hy, ter waereld komende, vyf of zes kinderpokjens heeftoehad maar zyn zesjaange broeder was daags te voren aan de kinderpokjens geftorven, en wel de zevende dag der ziekte dao- en rragt door zyne zorgvuldige moeder wordende bygeftaan, en die dus de befmetting aan de in 't kort zullende geboren worden vrugt, bad medegedeeld, maar aangezien men niet weet ten minften ik niet, of Mauriceau naderhand van de kinderpokjens be- 00 Philofoph. Tranfadt. Abridg. Tom. III. pag. 308. ÖO Traité des malad. des femmes groff. Tom. I. pag. <5& 67* Vyfde Deel. C  !8 DE KINDERPOKJENS. §.1381. bevryd is gebleven , en 'er dus twyffeling zoude over kunnen blyven, of die puisrjens waarlyk de kinderpokjens zyn geweest, zal ik een ander en korter geleden geval vernaaien , het geene my van geloofwaardige mannen medegedeeld is, van welke ik verzekerd ben, dat zy niemand zouden willen bedriegen , en' zich ook niet ligt van anderen iets zouden laten wysmaken. een reeds over langen tyd zwangere vrouw, die over verfcheide jaaren de kinderpokjens had gehad , droeg geftadig zorg voor haare dienstmaagd, aan deeze ziekte leggende : zy brengt ter behoorlyker tyd^ dooreen gelukkige verlosfing een gezond dogtertjeter waereld, op welks vel , nochtans de uitmuntende Londonfche Geneesheer Watjon, getuigde, dat hy duidelyk defporen der doorgeftane kinderpokjens gewaar wierd, en beloofde, dat dit meisje naderhand van deeze ziekte bevryd zoude zyn. naar vier jaaren is het gebeurd , dat men de broeder van dit meisje de pokjensinënte, en dïe zelfde Geneesheer heeft van de ouders de vryheid bekomen, dat hy deeze proef in dit meisje ook zoude te werk {lellen, deeze werking is in beide op dezelfde wyze te werk oefteld; de zelfde pokëtter is in de wond in de regter arm gebruikt, maar met een ongelyke uitkomst; want by het jongetje zyn de kinderpokjens uitgekomen , en hy is gelukkig van deeze ziekte genezen : maar nochte de wond van dit meisje is ontdoken geweest, nochte heeft gezworen (gelyk anderzints gewoonlyk eefchied, wanneer de uitbotting der kinderpokjens op de inenting zal volgen); de tiende dag naar de inenting is zy bleeker dan na gewoonte geworden, en heeft geduurende twee dagen gekwynt,"en heeft zich daar naar zeer wel bevonden : in de nabuurfchap van het toegebragte wondje heeft zich een puistjen vertoont, gelyk aan die, welke wy dikwils by die waarnemen , die reeds van deeze ziekte genezen , geduurig dag en nagt de geene die door de kinderpokjens aangetast zyn , byftaan. dierhalve leerd deeze waarneeming, dat de vrugt in de baarmoeder door  §.i33i. DE KINDE RPOK JENS. 19 door deeze befmetting aangetast kan worden , de ziekte ondergaan, en te boven komen, zonder dat de moeder daar doorlyd; en wel met zodanige uitwerking, dat de vrugt naderhand door de zelfde befmetting van de kinderpokjens niet meer befmet word. het is dus allerwaaragtigst, het geene Sydenham (z) van de kinderpokjens heeft gezegd: zy fpaaren niemaud, van wat ouderdom hy ook zy, ten zy hy eerst dezelve heeft gehad. Maar of de geene, die deeze ziekte eens heeft gehad , niet meer voor dezelve heeft te vreezen , is tusfchen de Geneesheejen nog niet beflist: fommige bevestigen het, andere ontkennen het, en men vind van weerskanten zekerlyk groote mannen in de Geneeskunde, ik heb duizendmaal- de menfchen hooren vertellen, dat zy twee, drie, ja viermaal de kinderpokjens hadden gehad: ja zelfs namen fommige het kwalyk, wanneer zy zagen, dat ik niet veel geloof aan deeze fprookjens gaf, en dat ik alle voorzorg gebruikte, wanneer zy aan een geduurige koorts lagen op zodanige tyd, wanneer de kinderpokjens algemeen heerschten, al even eens of ik deeze ziekte verwagtte; welke ook dikwils gevolgd is by menfchen, die met eeden bevestigden , dat zy deeze ziekte reeds over lang gehad hadden, want ik had altyd als dan agterdenken op de kinderpokjens , ten zy ik zeker was, dat ik de zieke in deeze ziekte behandeld had ; of dat ik duidelyke voetflappen in het vel gewaar wierd van de te voren doorgeftane ziekte, edoch dit alles koude veilig gefchieden, aangezien dat geene, dat in de eerfte trap van de kinderziekte ge» woonlyk te werk gefield word, ook zonder nadeel in andere fcherpe ziektens kan gefchieden ; gelyk naderhand in de genezing deezer ziekte zal blyken. het is aan alle oeffenende Geneesheeren bekend , dat 'er fomtyds zodanige ziektens voor komen, die, op 't eerfte gezigt niet ongelyk aan de opregte kinderpokjens, O) Seót. 3. Cap. t» pag. 161. C a  se DE KINDERPOKJENS'. J.:ia8n jens, van min ervarene , met die naam beftempelt worden; maar de Geneesheeren zyn gewoon deeze bastaard kinderpokjens te noemen, fk heb driederlei foort van zodanige putstjens waargenomen, 'er gaat meestal een ligt koonsje vooraf", fomtyds maar eenige kwyning, en van zelfs ontftane vermoeitheid ; fomtyds komen de eerfte , fomtyds de tweede of derde dag hier en daar roode opgeheeve puisrjens, in 't vel te voorfchyn, welke fomtyds terftond verharden , drogen en afvallen ; het gemeen is gewoon, deeze fieenpokken te noemen, fomtyds fchynen zy door een dun zenuwwater uitgezet te worden, vooralin het puntje, deeze drogen van gelyken terftond uit, en vallen af; en worden waterpokken gmoemd; fomtyds ontbreekt dit zenuwwater, en 'er vertoond zich eventwel een ledig opgefpanne blaasje, van gelyken fchielyk afvallende ; als dan wordenzy gewoonlyk windpokken genoemd, ja zy worden ook op onderfcheide plaatfen met veele andere namen begiftigd, welke het niet nodig is hier aan te haaien, maar alle deeze zo genoemde bastaard kinderpokjens hebben dit eigen , dat die toevallen niet aanwezende zyn , welke het eerfte tydperk der waare kinderpokjens verzeilen ; dat zy op een onzekere tyd uitkomen ; dat zy nimmer met regte etter vervuld worden ; nochte eenige voetftappen in het vel naarlaten. ik heb deeze bastaard pokken algemeen zien heerfchen , en wel ter zeiver tyd, dat de waare heerschten; edoch dit is zeldzaam gebeurt, ik heb gezien dat de bastaard pokken gevolgd zyn op de nu ophoudende opregte kinderpokjens, welke langen'tyd algemeen hadden geheerscht, en kinderen en volwasfene aangedaan hadden, en wel in groot getal fcheenen zy zelfs befmettelyk tezyn, dewyl byna alle die in 't zelfde fchool gingen , aangedaan wierden. maar nimmer heb ik waargenomen, dat iemand' zwaar aan dezelve ziek heeft gelegen; het heugt my niet dat immer iemand aan dezelve geftorven is .; ja de ziekte is van zo weinig aangelegendheid dat men zelden een Geneesheer roept  $.i33r. DE KINDERPOKJENS. 21 roept om dezelve te genezen, en dat zy alle genezen worden, zelfs zonder eenig geneesmiddel te gebruiken, dus blykt het, dat het geenzints te verwonderen is, zo de bastaard pokken van onkundige voor waare en opregte worden gehouden, zoude 'er mooglyk in deeze diergelyke befmetting zyn als in de waare pokjens, maar welke reeds verlieten , of min krachtig uit deszelfs aart, het lichaam min hevig beroert , of gemakkelyker zonder daar op volgende verzwenring verblazen word, plaats hebben ? fommige hebben dit gelooft, wanneer zy zagen, dat de bastaard pokken, naar dat de waare ophielden , heerschten. intusfehen fchynt hier tegen te ftryden, dat de bastaard pokjens ook die geene befmet hebben, die voor weinige maanden van de waare kinderpokjens waren genezen ; die nochtans nadérhand gewoonlyk van de befmetting der kinderpokjens bevryd zyn : daar en boven, die de bastaard pokjens hadden doorgeftaan, kreegen dikwils een weinig naderhand de waare; zo zy op dien tyd heerschten. wat 'er ook van dit gevoelen zyn mag , de geneeskundige waarnemingen hebben bevestigd , dat Sydenham (a) allerwaaragtigst heeft gefproken , wanneer hy waarfchouwd dat die van de befmetting der waare pokjens niet worden uitgezonderd, welke door eenig bastaard zoort , tot deeze ziekte geheel niet behorende, eerst' aangetast zyn geweest. Zo men nu tevens aanmerkt, dat'er fomtyds waare kinderpokjens voorkomen, welke zeer zagt zyn, het lichaam niet zeer ontroerende, met weinige en zeer ligte toevallen verzeld, fchielyk zweeren, en fehielyk verdorren, zal zich niemand verwonderen , dat onervarene deeze ziektens onder elkander hebben vermengt, maar aangezien de bastaard kinderpokjens fomtyds tweeof driemaal den zelfden mensch aanvallen, blykt het genoegzaam dat zeer veele vertellingen, welke bevestigen, dat den zelfden mensen.* O) Se&. 3. Cap. 1; pag. i6u C 3  DE KINDERPOKJENS. S-i38i.' mensch meer dan eens de waare kinderpokjens heeft gehad, niet zo vast gaan , om van dezelve verzekerd te houden: hier by komt, dat verfcheide dit maar van hunne ouders gehoort hebben , ongedagtig van het geene in hunne eerfte jeugd gebeurt is. Maar de getuignisfen der Geneesheeren, die, in de genezing van de kinderpokjens ervaren, en dus deeze ziekte zeer welkennen, bevestigen, dat zy zelfs meer dan eens tweemaal de waare kinderpokjens in de zelfde mensch hebben gezien, zyn van yry meer gewigt. dus verhaalt Forestus (b) van zyn eigen zoon, dat hy op zyn vierde jaar, naar tweemaal de kinderpokjens te hebben gehad, door de mazelen is aangetast, maarzo alles weloverwogen word, zal die getuigenis van zo groot gewigt niet zyn , als zy wel op 't eerfte aanzien fchynt. want men moet aanmerken, dat hy in de korte uitlegging van de voorgaande waarneming , de befchryving van deeze ziekte , door Fracastorius gedaan , heeft aangenomen , die duidelyk de bastaard kinderpokjens met de waare fchynt vermengt te hebben; wanthy fchryft aldus(c): zvant meestentyds komen 'er gewoonlyk de vierde dag, of een weinig daar naar > eerst wel eenige gelyk als verjpreide roode vlakken te voorfchyn , zy groeijen terfond duidelyker tot puistjens , fomtyds vogtiger, en gelyk aan blaar en, fomtyds droger, en gelyk aan die ujtjlag, welke de kinderen gewoon zyn door de warmte te krygen , zvelke het gemeen overloopingen noemt, maar hy voegt 'er naderhand , in 't zelfde hoofddeel het volgende by : hierom eok, is zy niet gezuoon daar en boven wederom te' komen , wanneer zy iemand eens heeft aangetast, om dat de befmetting nu afgezonderd is: nochtans heeft men haar tzveemaal zien aanvallen, by die namcntlyk , by welke zy eerst niet volmaakt was af- ge- (F) Lib. II. Obferv. 43. Tom. I. pag. 244. (/) De Morbis contag. Lib, II. Cap. 2. pag. ir£. verfa.  $.i38i. DE KINDERPOKJENS. o3 gezonder d geweest, zo dierhalve het bloed te flymagtig is, worden de puistjens gelyk als blaar en, wit, rond, vol met eenige flym, maar zo het te galachtig is , komen 'er droger puistjens te voorfchynt. zo iemand dit vergelykt mee het geene te voren over de bastaard kinderpokjens gezegd is geweest, zal het genoegzaam blyken, dat Fracastorius dèeze niet van de waare onderfcheiden heeft, buiten dat heeft het ligtelyk kunnen gebeuren, dat Forestus afweezig is geweest , wanneer zyn zoon ziek was : want hy maakt in. 't minst geen gewag , wat zoort van pokjens dat het geweest zyn , maar zegt alleenlyk eenvouwdig , dat hy tweemaal die ziekte heeft gehad. Forestus bekend ten minfte zelf, dat hy niet tegenwoordig geweest is , wanneer zyn zoontje de mazelen had, dewyl hy ter dier tyd na Texel moest vertrekken, aangezien hy geroepen was om de zieke aldaar te genezen, het blykt dierhalve, uit het gezegde , geloof ik , dat het geheel niet zeker is , dat het zoontje van Forestus: twee maal de kinderpokjens heeft gehad. Men leest (V) een ander geval: een zeven jaarig kind, heeft een kindje, aan de kinderpokjens geftorven , gezien, welke de moeder van deur tot deur rond droeg, een aalmoes vragende om het zelve te begraven ; dit kind verfchrikt zynde, is terftond ziek geworden, en heeft overvloedig de kinderpokjens gehad, tien jaaren naderhand , wederom verfchrikt zynde, op 't gezigt van diergelyk fchouwfpel by geval gezien, is hy nog veel erger ziek geweest aan de kinderpokjens , als te voren ; hy is nochtans ten tweede maale van de ziekte genezen, men moet aanmerken dat de Geneesheer Jacobus Dohrzensky, die deeze. waarneming aan de Ilooge School der Natuuronderzoekers heeft medegedeeld, niet fchynt tegenwoordig geweest te zyn; want tot zekerheid van het verhaal, voegt hy 'er een brief by, van een zyner bloedverwanten , die opregt getuigt, dit in de aantekeningen gevonden te hebben: in die 00 Mifcellan. natur. curiof. dec. a. an. 4. pag. 8o»  fc4 DE KINDERPOKJENS. r38r: die brief word gelezen, dat dit zoontje, een weinig voor zyn agtfte jaar, door zodanig affchuuwlyk gezigt de kinderpokjens bad gekregen , en naar zyn tiende jaar door diergelyke oorzaak dezelve met levensgevaar wederom heeft gekregen : tevens voegt hy'er by, dat, wanneer hy in zyne jonkheid te Lintz doortrok , hy een zestig jaarig man heeft gezien , aan puistjens geftorven, die, gelyk hy van deszelfs bedienden gehoord heeft, tweemaal te voren deeze ziekte had gehad. De waarneming van Diemerbroeck (è) , om de waarheid te fpreeken, fchynt meer aan te dringen, die, de algemeenheerfchende gefteldheid van 't jaar 1640 befchryvende , dus heeft ; wy hebben te dier tyd verfcheide gezien , die, wanneer zy overvloedig de kinderpokjens hadden gehad, naauwlyks van deeze genezen , een zueinig daar naar wederom in dezelfde ziekte zyn vervallen , en by deeze zyn zy die tzueede maal dikwils in veel groter hoeveelheid voortgekomen, als de eerfte: ja men heeft 'er fommige vezien, die in den tyd van zes maanden, drie maal overvloedig de kinderpokjens hebben gehad, het geene ander zint s zelden gezvoon is te gebeuren, voor al in zulk een kort beloop van tyd. dat Diemerbroeck zorgvuldig is geweest in de ziektens waar te nemen , «etuigen de waarnemingen, welke hy van de pest, de kinderpokjens, de mazelen, en andere ziektens, aan de nakoomlingfchap heeft agtergelaten. intusfchen ontflaat by my , beken ik , eenig agterdenke, dat hy de bastaard pokjens met de waare vermengt heeft, want een weinig naderhand heeft hy aldus: by veele kzvamen de kinderpokjens naar de eerfte of'tweede, maar by nog meer niet voor de derde, vierde , of vyfde dag te voorfchyn, die dezelve later kreegen, leeden gevaar, en veelt'ftierven. edoch wy weetcn uit Sydenham , en andere Geneesheeren hunne daaglykfche waarnemingen, dat, alles gelyk zynde , de waare kinderpokjens zo veel. te gevaarlyker zyn, hoe fchielyker zy uitkomen, mag men dierhalve geen agterdenken hebben, dat de pokjens , die de eerfte of tweede dag zonder gevaar zyn voorden dag ge- (V) Oper. omn. pag. 290.  5.i33n DE KINDERPOKJENS. 25 gekomen , de waare niet geweest zyn , en dat dc geene die later uitgekomen zyn, de waare pokjens zyn geweest? vooral dewyl hy zegt, dat zy voor de tweede maal in veel grooter hoeveelheid uitgekomen zyn, als de eerfte maal. Maar by de zelfde Schryyer word een andere waarneming gevonden (f) , welke nog meerder fchynt te bevestigen , dat de kinderpokjens meer dan eens den zelfden mensch aantasten, want hy heeft dit viermaal zien gefchieden in het huis , waar in hy woonde, en hy getuigt, dat hy de grootfte naarftigheid heeft aangewend, en byna alle uuren by de zieken is geweest, de eerfte was een jongeling van veertien jaaren , die zeer overvloedig de kinderpokjens had; deeze op de veertiende dag genezen, is zyn broeder, twaalf jaaren oud, van gelyken door overvloedige kinderpokjens aangetast geweest; wanneer deeze tot de zestiende dag der ziekte gekomen was, is zyn zuster, tien jaaren oud, aan dezelfde ziekte gaan leggen ; en eindelyknaar veertien dagen is de jongfte zuster, agt jaaren oud, door zeer overvloedige kinderpokjens overvallen, intusfchen waren de twee broeders reeds gezond buiten de deur gegaan; maar de twintigfte dag der ziekte van de jongfte zuster, wierd de oudfte broeder wederom door de koorts en de pokjens aangetast, die byna genezen zynde , is zyn broeder van gelyken gaan leggen; en daar naar op de zelfde order de twee zusters, dus hebben zy alle vier in vry korten tyd tweemaal de kinderpokjens gehad, uit deeze befchryving fchynt het vry duidelyk te zyn, dat zy alle de eerfte maal de waare kinderpokjens hebben gehad; want de bastaard pokjens eindigen veel fchielyker : maar aangezien hy niets zegt van de duuring der tweede ziekte, nochte dat hy gezegd heeft of zy overvloedig 00 Oper. omn. pag. 295. Vyfde Deel. D  a6 DE KINDERPOKJENS. $.1381. dig waren, fchynt 'er nog eenige twyffeling over te zyn, of zy voor de tweedemaal de waare kinderpokjens hebben gehad , dan: niet. ten minfte zyn zy het alle ontkomen, en het fchynt zeer zwaar te zyn, dat deeze tedere lichamen in zo korten tyd tweemaal deeze ziekte hebben kunnen doorftaan. daar en boven voegt hy 'erby, dat niemand van hun met eenige put of lidteeken in het aangezigt gefchonden is geweest; het geene van gelyken zeer zeldzaam zoude zyn in een tweemaal herhaalde ziekte» Zekerlyk worden 'er verfcheide gevallen in de geneeskundige befchryving gevonden, waar op men verzekerd, dat een en dezelfde mensch, twee, ja meermalen de kinderziekte heeft gehad : hier is geen tyd, alle aan te haaien, nochte ik geloof zulks der moeite waardig te zyn : ik heb 'er alleenlyk eenige, en dat wel vry dringende, uitgekozen, maar zo men in aanmerking neemt, dat door directe proefondervindingen beweezen word , dat die geene, die eens deeze ziekte hebben doorgeftaan, niet door de befmetting worden aangedaan, fchynen de geene , die eens deeze ziekte ontkomen zyn, van de vrees van dezelve ten tweedemale te zullen krygen, ontheven te kunnen worden, aangezien de inenting der kinderpokjens eerst door koninklyk gezag by kwaaddoenders te werk wierd gefield, eer dat de koninklyke familie de proef hier van nam, is dit te werk gefield, in een man die het jaar te vooren in de gevangenis de kinderpokjens had gehad, en de wonden zyn met een ruime hoeveelheid pokè'tter befproeit geweest ^ welke nochtans nimmer ontftoken wierden , maar de zesde dag opgedroogt toegegaan waren , zonder eenige daar op volgende ziekte, eene van deeze, welke door de kinderpokjens uit de inenting ontftaan , de doodftraf was ontkomen ,. heeft naderhand twintig zieken, die de kinderpokjens hadden , bediend, nochte eventwel is zy immer wederom befmet. fommige van deeze ziekte, door de inenting ontftaan, gelukkig genezen zynde , hebben in 't zelfde bed gelegen met de zit ken ge- duu*  5.T301- DE KINDËRPOKJENS. 27 duurende het geheelc beloop der kinderpokjens , zonder eenig nadeel, een meisje van twaalf jaaren, de ziekte door de inenting veroorzaakt, gelukkig te boven zynde gekomen, heeft naar eenige weeken zich zelve een nieuwe wond toegebragt, en heeft drie agtereenvolgende dagen verfche etter in de wond gedaan, nochtans heeft zy de pokken niet wederom gekregen (g). wanneer een zwangere vrouw, die lang te voren deeze ziekte had gehad, zorg droeg voor haar man die aan de kinderpokjens lag, brengt op zyn behoorlyke tyd een dode vrugt ter waereld, over 't geheele lichaam leelyk met pokpuistjens bezet; zy nochtans is van de ziekte bevryd gebleven , offchoon zy bet dode lichaam der vrugt in de baarmoeder befloot (h), waar uit de door een gelukkige veeljaarige oelfening der kunst, zo in Engeland vermaarde Mead ; dat dierhalve niemand eenig het minfte agterdenken moet voeden, dat iemand der fiervelingen dit gevaar immer twéémaal kan ondergaan, en elders («') heeft hy vastgefteld, dat het door de proefondervinding bevonden is, dat de kinderpokjens nimmer kannen zvederom komen, zo ik by de getuigenis van zo groote mannen de myne mag voegen, belyde ik opregt, dat ik mde tyd van dertig jaaren, en dat wel in een talryke oeffeningder geneeskunde, nimmer iemand heb zien tweemaal de pokjens krygen, ik wenschte van deeze ziekte genezen te weezen , eer ik my toeleide op de geneeskunde; daarom ben ik met myn zestiendejaar by de geene gedaan die aan de kinderpokjens lagen; ik ben terftond befmet; heb deeze ziekte zwaar gehad ; ben 'er gelukkig van genezen; en duizendmaal naderhand aan het zelfde gevaar bloot gefteld, ben ik bevryd gebleven : daarom ben ik, nochte voor my zelf, nochte voor andere, die deeze ziekte hebben (g) Kirckpatrick the Analyf. of inoculation pag. 119. 120. (70 Mead de variol. & morbill. pag. 66 (V) Ibidem pag. 74. D 2  a8 DE KINDERPOKJENS. $.i3-Cr. ben gehad, nimmer 't minst bevreesd geweest, ik ken uitmuntende Geneesheeren, welke ik eventwel eerbied toedraag, die het tegendeel ftaande houden : ik weet, dat veel dingen hebben kunnen gefchieden, welke ik zelfs niet waargenomen heb; maar ik zal tog mogen befiuiten , dat de kinderpokjens zeer zelden tweemaal den zelfden mensch aangetast hebben, maar aangezien een iegelyk belyd, dat de vaste ftelregeis der oeffenende genees* kunde, uit het geene dik wils te voren komt, en gemeen is, zie ik niet waar over het gevoelen zoude moeten veranderd worden , dat de menfchen, over 't algemeen genomen , de kinderpokjens niet tweemaal krygen. Hoe de ouderdom de vogten enz. Deeze ziekte brengt, gelyk naderhand §. 1384. zal blyken, het bloed zodanige dikte toe, welke in de zwaarst ontftokene ziektens word waargenor men; en die dikte word geduurende het geheele beloop derziekte eerder vermeerderd dan verminderd; ja en, naar dat de zieken uit deeze ziekte wederom zyn opgedaan, volgen 'er ontftekingen der oogen , bloedvinnen en diergelyke : de alierergfie foort van kinderpokjens word uitgezonderd, waar in het bloed en byna alle de fappen van het lichaam in een verrot wegfmeltzel veranderd worden, en byna altyd dodeiyk is, ten zy deeze dodelyke verrotting voorgekomen of verbeterd kan worden, nu neemt men waar , dat by fommige , anderzints gezonde menfchen, het bloed tot een ontftokene dikte overheid , ja fomtyds een digte korst, zydewee korst genoemd-, op de oppervlakte van het roode eiland vertoond, wanneer zy om de bloedrykheid, of door de veelvuldige gewoonte, voornamentlyk in de lente adergelaten worden, maar dewyl het uit de befchryving van de natuurlyke gefteldheid van 't menfchelyk lichaam bekend is , dat de gyl door de werking der vaten verdikt word, gelyk ook het bloed; ook tevens blykt, dat het dunne vogt, tusfchen de deelen van het bloed, welke tot de zamengroejing zeer gefteld zyn, tusfchen beide gefteld, belet, dat zy niette zeer aan elkander beginnen te houden; blykt duidelyk de reede, waarom de verdroojing der vogten, en een groote fterkte der vaste deelen, niet zeer  §.i33r: DE KINDERPOKJENS. n9 zeer gunffig zyn in deeze ziekte, uit deszelfs inborst tot de ontftokene düuc.genegen, maar dit gefchied door de jaaren. in de eerstgeborene is het geheeie lichaam vogtig, week, en zeer buigzaam;, op de vyftig jaaren is alles vast, maar minder fappig; in de hooge ouderdom, alles ftyf en dor. het is welwaar, dat inde eerfte aanval der ziekte het bloed dikwils in alle hoedanigheid goed bevonden word ; maar weinig dagen daar naar , heeft het duidelyke tekenen van een ontftokene dikte : maar de zieken iterven zelden aan deeze ziekte in deszelfs begin, maar de geene, welkers bloed in hunne gezondheid tot de ontftokene dikte overhelt, lyden voor 't overige beloop der kinderpokjens groot gevaar, om deeze reede, heeft Sydenham waargenomen, dat 'er naar een allerdroogfte gefteldheid van de lente en de zomer zeer veel vogt uit het lichaam der menfchen verblazen was , allerergfté en met allerwreedfte toevallen verzelde kinderpokjens ontftaan zyn ; gelyk in 't voorige Hoofddeel is aangetekend geweest. Daarom is zy ligter bycfe kinderen enz, Om dafin deeze het bloed geheel vreemd is van de ontftokene dikte , en de weeke vaste deelen gemakkelyk wyken voor defchielyk bewogen wordende vogten, zonder zo groot gevaar van verbreeking , of vrees van een verftopping , welke niet zal kunnen ontbonden worden, daar en boven hebben de kinderen geene de minfte vrees voor de ziekte, het geen van groot gewigt is in dit geval: ik heb meer dan eens gezien, dat de geene die ouder waren , byna levenloos geweest zyn door de vrees, zo dra zy wisten , dat de pokjens uitgekomen waren; ja zelfs heb ik door een geoorloofde list, voor fommige de ziekte verborgen, tot datzy buiten gevaar, waren, dewyl ik wist, dat zy aan veele in 't zelfde geflagt dodelyk was geweest, en ik voor een allerhevigfte gemoedsontroering vreesde, by zodanige, zo zy wisten dat zy dezelfde ziekte hadden, alle Geneesheeren weeten zeer wel, hoe groot voordeel D 3, het  8» DE KINDERPOKJENS. het in de genezing der ziektens aanbrengt, zo de zieken gerust van geest zyn, en een groot betrouwen hebben wederom herfteld te zullen worden. Maar in de kleine kinderen zyn altyd de ftuipen ook van een ligter oorzaak te vreezen, en dikwils gemelyk zynde , verwerpen zy alle geneesmiddelen tot de genezing deezer ziekte vereischt: waarom veele in de eerfte kindsheid aan de kinderpokjens fterven, die misfchien 'er van zoude opgekomen zyn , zo zy ouder door deeze ziekte aangetast waren geweest, de beste levenstyd, om deeze ziekte door te ftaan , fchynt die te zyn , welke naar het vierde jaar, tot aan de rypheid, tusfchen beide is : want op die tyd van 't leven is 'er nog geen groote zorg voor 't toekomende, en te gelyk zyn zy gewoonlyk redelyk gehoorzaam aan de geboden van den Geneesheer, zo wel in het voedzel als in het innemen, daar en boven is 'er als dan geeft 't minfte gevaar aanweezende , dat het te voorfchyn komen der tanden tevens met de pokjens de ziekte vermeerdere, hier by komt, dat uit de lysten der dooden op verfcheide plaatfen van Europa blykt, dat 'er veel meer fterven voor hun vyfde jaar, dan van het vyfde jaar tot de rypheid. om deeze redenen word de inenting der kinderpokjens ook voornamentlyk in deeze levenstyd te werk gefteld (k). Maar menfchen van een week en flap geftel, krygen, alles gelyk gefteld zynde, volgens de belydenis van alle Geneesheeren , deeze ziekte zagter, en Sydenham (/) had reeds gewaarfchouwd, dat het fomtyds gebeurd, dat by flap bloed de omloop van de fcheiding allengskens en by trappen zonder eene zwaare ziekte over gaat, eer dat de uitjaging der fioffe zich door (k~) Kirckpatrick the Analyf. of inoculation pag. 184. & feq. CO Seft. HL Cap, II. pag. 162.  §.i38r. DÉ KINDERPOKJENS. g£ r welke te vermyden, of weg te nemen, die ziektens veimyd kunnen wor dat de ontfange befmetting vry fehielyk de ziekte voortbrengt, het heugt my zeer wel , dat een hoog adelyk en doorlugtig man landwaarts ryzende , by ongeluk in een huis ging , alwaar een kindje aan de pokjens lag, en de zelfde dag nog ziek wierd, met alle de toevallen van de kinderpokjens, en de derde dag van het begin der ziekte volgde een dichte menigte te zamenvloeijende pokjens, waar aan hy geftorven is. ik heb verfcheide andere diergelyke gevallen gezien; maar byna altyd in die geene , die een zeer groote afkeer van deeze ziekte hadden, en zelfs op 'thooren noemen derzelve verbleekte, want van Helmont heeft ons gewaarfchouwt, dat de vrees en droefheid de befmettelyke ziektens erger maakten (K); ja hy was van gevoelen, dat de enkele vrees^ (70 Tumul. Pelïis pag. 8?r..  ?z DE KINDERPOKJENS. §.1383. vrees, zonder befmetting de pest kan voortbrengen ; het geene niet zeer waarfchynlyk is; intusfchen heeft hy dit daar uit befloten, om dat de vreesagtige ligter door de pest wierden aangetast en erger wierden aangedaan, hierom beveelde van Helmont fterken drank, tot vrolyk wordens toe, te drinken , als zynde het beste voorbehoedend middel (i). Diemerkroeck zekerlyk , geduurende twee geheele jaaren, dag en nagt, aan de pest leggende, byftaande', is van deeze yslyke befmetting bevryd gebleven , en wanneer hy zyne eigene levenwyze befchryft, zegt hy (&) : ik bedwong, zo veel in myn vermogen was , alle hevige gemoeds bewegingen, ik leefde geheel onverfchrokken, de gevaren, nochte de dood, nochte iet anders vreezende: het was my het zelfde , tf ik in befmette of onbefmette huizen ging , of ik de geene die aan de pest leiden , dan wel andere zieken bezogt. nochte ik «afmy over aan de fchrik, de gramfchap of de droefheid, hy bekend tevens, dat hy fomtyds zo veel wyn gedronken heeft, dat hy vrolyk maar nimmer dronken wierd. ja wanneer hy fomtyds in die droevige tyd gevoelde dat hem de droef heid bekroop, joeg hy die terftond weg door eenige teugen wyns. Nochtans fchynen andere en vry veele waarnemingen te leeren, dat de ontfange befmetting langen tyd kan blyven , eer zy de ziekte voortbrengt, maar dewyl wy, wanneer iemand de kinderpokjens natuurlyker wyze krygt, niet altyd zeker kunnen zyn van de tyd, op welke de befmetting in het lichaam is ontfangen, zal zulks beter blyken door de inenting, het heeft door menigvuldige waarnemingen in Engeland gebleken , dat de zevende" of achtfte dag naar de ontfange befmetting door de inenting, zich (0 Ibidem pag. 887. (!■) Diemerbroeck de pefte Lib. II. Cap. XII. pag. 147.  S-I383' DE KINDERPOKJENS. 71 zich toevallen der ziekte openbaren, en de negende of tiende dag de uitbotting der pokjens volgd (/). de toevallen der ziekte hebben zich tot Geneve nooit later als de vyfde, zesde of zevende dag vertoont; ten zy wanneer de befmettende ftof lang bewaart was geweest; want als dan kwamen zy drie of vier dagen later te voorfchyn (m). nochte deeze tyd der uitbotting is zo zeker , of zy is aan uitzonderingen onderhevig. Somtyds kwamen de pokjens niet dan voor de veertiende dag der ziekte te voorfchyn; ja zelfs tot de zeventiende en tot de drie- en- twintigfte in een zevenjarig kind, dat vol pokjens en zwaarlyk ziek is geweest, maar nochtans is genezen : zyn broeder door het zelfde vergif befmet, heeft een ligte ziekte gehad, en kreeg de ziekte op de gewoonlyke tyd. waar uit men ziet, dat de byzondere eige gefteldheid van het lichaam dat befmet word, de ziekte kan verhaasten of vertragen (n). ja in een zeker meisje zyn de pokjens de elfde week naar de inenting voor den dag gekomen : men kan wel met regt twyffelen , of zy in zo lange tusfchentyd niet natuurlykerwyze befmet was geweest, dat geene reeds verdweenen zynde, dat haar door de inenting toegevoegd was. maar aangezien zy geduurende deeze geheele tyd geene gewoonlyke eetlust, nochte flaap heeft gehad , gelyk zy in de gezondheid gewoon was, ontftaat 'er ten minfte een rechtvaardig agterdenken , dat de befmetting zo lang in het lichaam verholen heeft gezeten, eer zy de ziekte voortbragt (o). Uit dit alles fchynt befloten te mogen worden, dat de befmetting der kinderpokjens niet altyd gevoelige uitwerking voortbrengt, CO Kirckpatrick of inoculation pag. 86. (rn) Acadcm. de Chirurgie, Tom. II. pag. 559, 00 Kirckpatrick of inoculation pag. 87. (O Ibidem. Vyfde Deel. K  74 DE KINDERPOKJENS. brengt, maar dat zy fomtyds vry lang werkloos blyft, en evenwel haare krachtdadigheid om de ziekte voort te brengen naar een aanmerkelyk tyd verloop behoud. Nu volgt, dat wy die veianderingen aanmerken, welke op de plaats, aan welke de befmetting toegevoegd word , gefchieden , en voornamentlyk , op dien tyd wanneer zy werkzaam word. men brengt het vel een ligt wondje toe , hier aan word de befmetting toegevoegd , cle derde dag gaat de wond reeds geheel toe, zo de befmetting toegevoegd is aan een mensch, welke deeze ziekte te voren heeft gehad , en 'er volgd geen het minfte kwaad, men leest (p) hier omtrent een aanmerklyk geval, een meisje van zeven jaaren , krygt naar de aan deeze beginnende ziekte gewone toevallen, een enkeld pokjen, welk de Geneesheer bevestigd, een opregt en waar pokjen te zyn. een jaar daar naar, deeden de ouders, twyffelende of zy deeze ziekte gehad hadde, dit meisje inenten ; maar zonder eenige uitwerking : want het wondje was de derde dag geheel gehegt : de zelfde befmetting nochtans, aan zes andere toegevoegd, heeft dezelfde of de volgende dag by alle de ziekte verwekt, maar wanneer de befmetting een lichaam toegevoegd word, dat nog bekwaam is om de ziekte te ontfangen, vertoont zich by fommige de derde of vierde dag het wondje gefloten; edoch de vyfde dag ziet men rn de plaats van de wond een witte ftreep , welke van alle kanten omringt is met een ligte roodheid; de zesde dag word het wondje by alle wyder, de randen hard en verheven, zyn zy witagtig, met eene ontftokene of roosagtige roodheid in den geheelen omtrek, nu meer dan min uitgefpreid: na mate de ziekte nu vermeerderd, zo ook verwyderen de lippen van de wond zig meer van O) Academ. de Chirurg. Tom, II. pag. 560. 56r.  §•1383. DE KINDERPOKJENS. 10 van een : de ontfteking en verzweering gaan gelykftaps voort met de ontfteking en de verzweering der pokjens , en de ligte wond, welke het vel byna maar afgefchrapt had, ontaart fomtyds tot een zweer van een half duim breed, en doordringende tot in het vetvlies (q). maar die witte ftreep , welke zich vertoont , wanneer de lippen van de wond zich van een verwyderen, word by de geene die kundig in de inenting zyn, voor een zeker teken gehouden, dat de befmetting, nu reeds werkzaam, de ziek* te in korten tyd voort zal brengen f>). het eerfte teken is byna gewoonlyk, een jeuking der wond ; fomtyds een onaangenaam gevoel van de plaats van de wond af, tot aan de vingers van de hand toe : in een fterk jongeling is de derde dag een fchielyke en hevige te zamentrekking van de arm waargenomen, zo dathy fehielyk opfprong, zich verwonderende over het geene hem gebeurt was: edoch hy zeide dat hy een diergelyke fchok gewaar geworden was, gelyk als die gevoelen, die fterk geëlectrizeerd zyn. daar op volgen alle de overige toevallen, welke de beginnende ziekte gewoon zyn te verzeilen; waar over terftond zal gehandeld worden. De befmetting, de wond toegevoegd, heeft zodanige uitwerkingen; maar in 't vorige hoofddeel is aangetekend geweest,dat de befmetting zelfs op het geheele vel zittende, de ziekte voortgebragt heeft, offchoon dit misfehien zeldzamer en met grooter moeite gefchied. maar op de plaatfen daar de huid dun is, en te-* vens door een flymagtig vogt bevogtigd, kan de befmetting ligter te gelyk met de lugt ontfangen, ingewikkeld , en naderhand werkzaam worden, maar het fchynt bewysbaar, dat zy eerst de plaats, (_q) Acad. de Chirurg, tom. 2. pag. 558. (O Kirckpatrick of inoculation pag. 169. K 2  76 DE KINDERPOKJENS. 5.1383. plaats, aan welke zy gekleeft heeft, aandoet, eer dat zy het overige lichaam geheel beroert, en de gezonde fappen aan zich gelyk maakt: maar zo zy aldaar diergelyke kwalen voortbrengt als wy zien gebeuren, wanneer de befmetting het wondje toegevoegd word, blykt het genoegzaam, dat zy onderfcheide toevallen moet voortbrengen, na mate de onderlcheide geaartheid der deelen, aan welke zy het eerst word toegevoegd, mooglyk hangt de gelukkige uitflag der inenting ook daar van af, dat de ontfteking en verzweering door de befmetting in zodanig deel verwekt worden, dat deeze kwalen zonder gevaar kan verdragen, ik heb deeze ziekte dikwils behandeld , en niet ter loops , maar zeer oplettende op alles; ja fomtyds heb ik ook deeze gelegendheid gehad, dat ik al myn zorg aan een zieke befteede , door geene andere zorgen afgetrokken , en ik dus geheele dagen met de ziekte op te merken ,- en myne gedachten laten gaan over het geene ik waarnam, doorbragt; wanneer ik dit vlytig aantekende, en met dat geene vergeleek, dat de allergrootfte Geneesheeren over deeze ziekte gefchreven hadden, ben ik in het denkbeeld gekomen, dat 'er groot onderfcheid in de ziekte is, na mate de onderfcheidendheid van het deel, waarde befmetting het eerst fchynt vast gezeten te hebben, maar een aandagtige waarneming der toevallen , kan ons tot de kennis brengen van het aangedaane deel; ja is zeer waarfchynlyk, dat de befmetting zich aan verfcheide deelen te gelyk fomtyds kan vasthegten , en dus een talryke verzameling van moeilyke toevallen voortbrengen. De befmetting fchynt natuurlyker wyze te gelyk met de ingeademde of doorgeflokte lugt medegedeeld te worden, en dus aan alle deelen vast te kunnen blyven zitten, langs welke de lugt intreed; welke alle dun van vel zyn, en met een flymachtig vogt bevogtigt, gelyk bekend is. ik gedenk zeer wel, dat ik zodanig geval gezien heb, waar in ik geloof dat de befmetting vast heeft ge-  5.1383. DE KINDERPOKJENS. 77 gezeten aan het hangend vlies van het verhemelte, want 'er ontHond eenligte roodheid in het hangend vlies van het verhemelte, voornamentlyk in het réchter gedeelte, zich niet geheel door het linker gedeelte uitftrekkende. 'er was een vry zag te koorts aanwezencle, nochte verminderd, oftchoon het hangend vlies van het verhemelte rood wierd. want de geneeskundige weeten , dat fomtyds zodanige ligte kwade keeien voorkomen, welke eenige uuren door de koorts worden vooraf gegaan ; daar naar begint de keel rood te worden, en de pols keerd tot haare natuurlyke gefteldheid : ik had in deeze zieke eenige malen zodanige kwade keel gezien en genezen, maar aangezien de koorts niet°ophield, nochte de roodheid zich na het linker gedeelte van de keel uitftrekte, kreeg ik achterdenken op de kinderpokjens, dewyl zy toen ter tyd algemeen heerschten, en zy over pyn in 't hoofden in He rug klaagde, en de uitkomst heeft my niet bedrogen : de pokjens zyn 'er op gevqlgd, maar ligt en zeer goedaartig, waar van zy byna zonder eenig behulp van de geneeskunde is genezen geweest. Maar indien de befmetting in de neus geftoken , zich aan het inwendige vlies heeft vastgehegt, fchynt de ziekte van meer en meer moeilyker toevallen verzeid te gaan, en met grooter gevaar haaren loop te volbrengen, wanneer Mead (O aan zeven ter dood verwezene, de inenting, door 't gebod van den Koning van Engeland, te werk Helde, heeft hy eene van hun, een meisje van omtrent agttien jaaren, de neus van binnen met een penceel met pokëtter bevochtigd, doen beftryken: zy heeft gelyk als de andere de ziekte gekregen, en is 'er van genezen ; maar nochtans heeft zy alles zwaarder geleden , en is terftond naar het in de neus ontfange vergif door allerfcherpfte hoofdpynen , op eene wonderlyke wyze gekweld geweest, de zeer verwaarde Hofman CO De variol. & Morbill. Cap. V. pag. 78. 79. K 3  "/3 §•1383. man (?) fchynt dit ook waargenomen te hebben , al hoe wel hy mooglyk niet eens op de befmetting , inwendig in de neus zittende , gedacht heeft: want ter plaatfe waar hy de tekenen van de kwaadaartige pokjens befchryft, tekent hy onder andere het volgende aan: de kzvyning , en ongewone uitwerping van flytn uit de neus, hebben volkome de kwaadaartigheid te kennen gegeven , offchoon 'er fomtyds nochte pyn , noehte merklyke zuarmte , nochte benaauwtheid, nochte dorst aanwezende waren, diergelyk vind men ook by Huxham {u) , die van gelyken waargenomen heeft, dat het niezen, een vloeijing van fcherpe wei uit de mond en de neus, aanduiden dat het fchneideriaanfche vlies aangedaan is; en hy vreesde daar uit niet alleen moeilykhedens, maar ook gevaar, het is wel waar dat hy dit fchynt af te leiden van de pokpuistjens, dit vlies bezettende; waarom hy door blaartrekkende plyfiers, en andere hulpmiddelen der geneeskunde, de ziekteliof van deeze plaatfen tracht af te leiden: zo intusfchen het geheele zamenftelzel van deeze uitmuntende Schryver word geleezen, zal het blyken, dat deeze toevallen fomtyds in 't begin der ziekte zelve waargenomen zyn geweest; en dus niet van de puistjens der pokjens welke hier zitten, daar en boven tekent hy aan, dat op 't einde der ziekte vooral als dan zwaare moeilykhedens ontftondcn, ja dat dezieken fomtyds verflikten, ten zy men hun de behulpzame hand bied door geduurig hun te laten gorgelen en in de keel te fpuiten. en het is zeker, dat de pokjens ook op deeze plaatfen worden waargenomen, maar voor zo veel ik heb kunnen zien, worden zy fchielyker ryp, en vallenfchielyker af, als die, welke op de oppervlakte van de huid zitten, en dus zullen zy omtrent het einde der ziekte geen zwaare moeilykhedens kunnen veroorzaken, maarzo de befmetting, deeze plaatfen toegevoegd, fomtyds een breede en diepe zweer maakt, gelyk men fom- (0 Medic. Syftem. Praft. Seft. t Cap. 7. Tom. IV, pag. 164. 00 An Effay on fevers &c, pag. 140. 141. DE KINDERPOKJENS.  §.j383. DE KINDERPOKJENS. 79 fomwylen ziet gebeuren naar de inenting op de arm. zo die zweer fomtyds geduurende verfcheide weeken blyft, naar de reeds genezene kinderpokjens; blykt het genoeg hoe ielyke en droevige kwalen in zodanig geval moeten ontfhian. ik heb gezien, en my bedroeft, dat de k.rakebeenderen van de neus van een uitmuntend en fchoon jongeling uitgeknaagt zyn ge weeft , en een gedeelte van het mïddenfchot der neus , alwaar in 't begin der ziekte zodanige toevallen vooraf waren gegaan , welke geleerd hadden dat het inwendige neusvlies aangedaan was. Daar en bóven is het bekend , dat de reukzenuwen inwendig door de neus verfpreid worden, en dat deeze zenuwen zeer fcherp gevoelen en zodanige dingen kunnen onderfcheiden, welke men door geen ander zinting gewaar word : de welriekendheid zekerlyk der riekende dingen , word alleen door de reuk waargenomen, het geene door geen ander zintuig kan gedaan worden, voorts is het zeker, door ontallyke waarnemingen, dat het geheele lichaam wonderbaarlyk ontroerd kan worden dooide enkele allervlugfte uitvloeijingen der iichaamen, op deeze zenuwen werkende; en dat de beroeringen door andere dingen in het lichaam verwekt, geftilt worden door andere, welke alleenlyk op de reukzenuwen werken, de doordringende fterke reuk van de moschus, verwekt zo menigmaal by tedere meisjens opftygende kramptrekkingen, welke door de fterke reuk van de bevergeil en zwaare reuk der duivelsdrek zo gelukkiglyk geftilt worden, wanneer de gezwolle buik van een verdronke lichaam barst, geeft zy zo yslyke ftank van zich, dat zy zelfs een fterk mensch in flaauwte doet vallen, alle de krachten in dit fterk lichaam op een oogenblik ontbonden zynde: maar door de welriekendheid van de azyn, worden de geene die door de hartvang zelve zyn aangetast, opgewekt, de ftinkende reuk van de eulfap, de aangename welriekendheid van de faffraan, veroorzaken byna een beroerte flaap, zo zy te fterk zyn. 'er zouden ontallyk diergelyke kunnen opgenoemt worden; maar deeze zullen genoegzaam zyn, om te bewyzen, dat het te vreezen is, dat de zenuwen  8o DE KINDERPOKJENS. S.1383. wen door de befmetting der pokjens in de neus zittende, aangedaan worden, en de werkingen der hersfenen dikwils op een wonderlyke wyze verftoort worden verfcheide waarnemingen hebben geleerd, dat, zelve in 't begin van de pokjens, de zenuwen en de hersfenen aangedaan worden, en dat fomtyds vry hevig, een zes jaarig meisje klaagde over pyn in 't hoofd en in de rugh, daar naar word zy hevig en langduurig door de ftuipen overvallen, zy hakkelde , naar dat de ftuipen ophielden, zeer fterk, doch de fpraak keerd wederom, maar de volgende dag noch driemaal de ftuipen gehad hebbende, verliest zy de fpraak en de beweging van het lichaam; en, hoewel de afgezonderde pokjens voor den dag gekomen waren, en gelukkiglyk afliepen , is zy nochtans geduurende drie geheele maanden in de dezelfde ftaat gebleven, eer dat de fpraak en de beweeging der lidmaten begonnen herfteJd te worden ; en dus heeft zy langzaam haare vorige gezondheid wederom bekomen O), andere diergelyke gevallen worden by de zelfde Schryver geleezen, die het zelfde leeren. Sy denham (x), heeft van gelyke waargenomen, dat de pokjens fterk te zamenvloeijen, zo dikwils zy op de flaperige aandoeningen volgen, het is wel waar, dat in de reeds aangehaalde gevallen geene de minfte zekerheid is, dat de befmetting de reukzenuwen aangedaan heeft, en dat uit het geene te voren van de y[hoofdigheid in de koorts, de droefgeestigheid, de vallende ziekte enz., gezegd is geweest, genoegzaam blykt, dat de zenuwen van de maagh, en andere, zelfs op plaatfen ver van de hersfenen gelegen, dealgemeene gevoelplaats kunnen verftoren , zo zy aangedaan worden : intusfchen fchynt het altyd gevaarlyk, indien de zenuwen zo gevoelig, zo ligt getergt wordende, onmïddelyk door de befmetting der kinderpokjens aangedaan wierden. Men zou mooglyk hier tegen kunnen ftellen de manier van de Chineezen: want het is by hun de gewoonte, de pokjens te ver- wek- O) Kirckpatrick of inoculation pag. 75. &c« 00 Differt. Epift, pag. 462.  DE KINDERPOKJENS. wekken, wanneer zy de uitgedroogde korstjens der pokjens in de neusgaten fteken, gelyk te voren gezegd is geweest, maar deeze wyze fchynt zo gelukkige uitkomst niet te hebben, als die, welke de befmetting aan een versch in de arm gemaakt wondje toevoegd. want men leest (y^i, dat de Chineezen deeze ziekte voor zo dodelyk houden, dat zy alleenlyk die geene, die deeze ziekte te boven zyn gekomen onder het getal hunner kinderen rekenen, daar en boven merkt men aan in de befchryving van de manier der Chineezen (2), dat de pokjens op onderfcheide tyd naar de ontftaane koorts voor den dag komen: zo zy de eerfte dag uitkomen, blyft 'er nauwlyks een van de tien in 't leven; zo de tweede, zyn 'er vyf van dit zelfde getal in het grootst gevaar ; zo de derde, blyven 'er acht of negen van de tien in 't leven; een groot onderfcheid zekerlyk in de uitkomst deezer ziekte, dewyl die geene, die zich op deeze zaak hebben toegelegt, ftaande houden, dat 'er door de ingeente kinderpokjens van de hondert nauwlyks een fterft (a). en dus blykt het ten minfte, dat de waarnemingeu der Chineezen zelve het gevoelen bevestigen, het geene vast heeft geftelt, dat de toevoeging der befmetting van binnen in de neus gevaarlyk is. Het zoude buiten alle twyflel gevaarlyk zyn, zo de befmetting tevens met de lucht ingeademt aan de inwendige oppervlakte van de long vast zoude blyven hangen, dewyl dezelve van alle kanten door de lucht aangeraakt word. maar dit is misfehien zeldzaam, de toevallen van een Iongontfteking zyn my ten minfte zeer zelden in 't begin deezer ziekte voorgekomen, de reede fchynt deeze te zyn, dat de omloop zeer fehielyk door de long is, en de waasfem uit de uitwaasfemende vaten in groote hoeveelheid en met groote kracht langs alle kanten uit de lucht op- per- Cj) Salmon hedendaagfche hift. Tom. L pag. 95. (z) Lettres edif. & curieuf. tom. XX. pag. 319 & 335, (a) Mead de Variol. &Morbill. Cap. V. pag. 79. Vyfde Deel. L 8r  8a DE KINDERPOKJENS. pervlakte van de long geduurig verblazen word, en daardoor ligtelyk al het geene 'dat aldaar zoude beginnen te blyven hangen, ligtelyk afgehaalt word. Edoch hoewel de befmetting in de lucht zweevende, tevens met de lucht ingeademt, op verfcheide plaatfen kan blyven hangen, fchynt het vry bewysbaar, dat zy verre het dikwervigst ia de lymagtige fpog ingewikkelt, te gelyk met deeze worddoorgeflokt, en dus of aan de bovenüe mond van de maag, alwaar het doorgeflokte eenigeu tyd blyft zitten, of ook aan de inwendige oppervlakte van dezelve, natuurlyker wyze met flym overdekt,, vast blyft hangen. Sydenbam (b), die zo nauwkeurige opmerker deezer ziekte^ noemt onder de tekenen van deeze ziekten gevoel van pyn in die deelen, welke onder de kuil van het hart gelegen zyn, zo zy met de handen gedrukt worden, en elders (cï waacfchouwt hy, dat hy altyd waargenomen heeft, dat de pokjens in jongelingen, door een zwaare braking, ongefteldheid, enpyn, buiten gewoonte gekweld, volgende, boven mate tefamenzyngevloeit. maar deeze tekenen leeren , dat de maag zeer erg aangedaan is. ja van Helmont (d), dit in overweging nemende, heeft gewilt, dat het vergif der pokjens altyd omtrent de maag ontftoken wierd. my dunkt dat ik waargenomen heb, dat de geene die deeze ziekte nog niet gehad hebben zeer zeker befmet worden, zo zy fpys nuttigen op een plaats, alwaar de lucht vervult is van de befmetting der pokjens. ik weet dat het by veele uitmuntende Geneesheeren in gebruik is, dat, zy, wanneer zy befmettende ziektens te genezen hebben, nimmer, nog by de zieken zynde, de fpog doorflokken : maar dit is zeer ligt te verkrygen, zo men eenige fcherpe fpecery in de mond houd; want als dan, fpuwenzyzonder QF) Sect. 3. Cap. 2. pag. 16*2* O) Differt. Epiftol. pag. 474. («Q In Capit. Lunare tributura pag. 584»  5.1383- DE KINDERPOKJENS. 83 der daar op te denken geduurig de fpog uit. Diemerbroech (e), kauwde altyd een eenige korrels kleine Cardamom, wanneer hy des 's morgens vroeg , en dat wel nugteren de aan de pest leggende bezogt, en hy rookte de geheele dag, zo dra hy maar eenige tyd had, tabak, het geene byna een geduurige gewoonte van fpuwen veroorzaakt, maar hy bekend, dat hy de tabak altyd voor't beste voorbehoedend middel tegen de pest heeft gehouden, en. dat hy deszelfs gebruik heeft agtergelaaten, naar dat de pest had opgehouden, op dat hy 'er niet te zeer aan zoude gewennen, ik laat my ligtelyk overhaalen om tegeloven, dat de geduurige uitfpuwing van de fpog meer goed heeft gedaan, als wel de geneeskracht van de tabak, ik houd van een zeer geloofwaardig en eerwaardig man, dat hy de dikwils en lang agter een de aan de pest flervende heeft bygeftaan, te weeten na de ziel maar niet na 't lichaam, en dat hy zelfs nimmer is befmet geweest, maar deeze bevryding van zo lelyke ziekte fchreef hy toe aan de zogenoemde St. Ignatius boon, waar van hy geduurig een ftukje in de mond rolde, edoch deeze boon heeft een groote bitterheid, welke ligtelyk belet, dat men de fpog, met deeze onaanjenaamefmaak doortrokken , doorflokke. Maar aangezien de inenting geleerd heeft, dat het wondje, waar aan de befmetting toegevoegd is geweest, fomtyds tot een zweer over gaat, welke vry breed en diep is, en welke veel pokëtter fiort, (want door de etter van zodanige zweer leest men dat de befmetting voortgeplant is geweest (ƒ), en dat zodanige zweer fomtyds geduurende verfcheide weeken blyft, eer zy geneest, zo begrypt men zekerlyk de rede van veele toevallen, welke ook ten tyde deezer ziekte, en naar de ziekte fomtyds worden waargenomen, (e) De Pefte Lib. 2. Cap. 12. pag. 147. (ƒ) Kirckpatrick on Inoculation pag. 133. L 2  84 DE KINDERPOKJENS. §.1383. men, wanneer de ingeademde of doorgcflokte befmetting aan de inwendige deelen van het lichaam vast is blyven hangen, men heeft waargenomen, dat, wanneer zodanige zweer een groote hoeveelheid etters ftort, de puistjens niet zeer verheven worden (g). de Geneesheeren hebben zich dikwerf bedroeft, dat de zieken buiten verwagting rtierven, welke het klein getal puistjens hoop gaf te zullen genezen, is 'er als dan diergelyke oorzaak geweest.? men heeft gezien, dat de toevallen van de beginnende ziekte naar de inenting op de gewoone tyd verfcheenen, en dat 'er eventwel geen enkel puistjen voor den dag kwam; maar de etter van de plaats der inenting vloeijende, was befmettelyk gelyk die van de kinderpokjens (i>). zoude 'er iets diergelyk plaats hebben in de pokkoorts, welke van geen pokjens gevolgd word, hoedanige koorts Sydenham en andere ten tyde dat de pokjens algémeen heerschten, hebben waargenomen ? ja deeze koorts is fomtyds niet alleen zeer gevaarlyk, maar ook dodelyk. word als dan die befmettelyke etter alleenlyk maar op die plaats, aan welke de befmetting toegevoegd is, geboren, maar de kwaal niet door het geheele lichaam verfpreid ? deeze en meer andere diergelyke zaken laat ik aan het onderzoek van aandagtige Geneesheeren over, en heb het daarom maar willen aannaaien, ik geloof nochtans dat het voordeelig zoude zyn, zo men aandagtig oplet, of de toevallen in 't begin der ziekte leeren, dat de befmetting aan dit of geene deel vast blyft hangen: want daar uit zal veel voordeel getrokken kunnen worden, zo in de voorkennis op te maaken, als in de geneeswyze. Uit het geene tot nu toe gezegd is, heeft genoegzaam gebleken, dat de toevallen, welke deeze ziekte in't begin verzeilen vry (g) Academ. de Chirurg. Tom. II. pag. 559. (7>) Kirckpatrick on inoculation pag. 133.  S.i3Öy. DE KINDERPOKJENS» S5 vry ondcrfcheiden kunnen zyn, na mate het onderfcheide geweld der ziekte, na mate de algemeen heerfchende gefteldheid, ouderdom en gematigtheid van de zieke : hier worden de algemeenfte alleenlyk opgenoemt, welke by Sydenham (i) opgetelt gelezen worden, 'er is buiten dat een zeker onderfcheid der toevallen, wanneer de ziekte door de inenting verwekt word, gelyk naderhand gezegd zal worden, want hier word gehandeltover de tekenen van deeze ziekte in deszelfs begin, wanneer de befmetting natuurlyker wyze ontfangen word, gelyk men gewoon is te zeggen, zo als in 't vorige hoofddeel gezegd is geweest, de rilling en koude zyn by algemeene toevallen van alle beginnende fcherpe ziektens, waar op de koorts volgt, wy hebben reeds te voren gewaarfchouwt, dat de pokjens fomtyds zonder eenige koorts zagt en goedaartig voor den dag komen : maar wy zullen terftond zeggen dat ook fomtyds zeer kwade pokjens van een hevige pyn in de rug zonder koorts, worden voorafgegaan, die koorts houd geduurig aan , ja vermeerdert meestentyds, totdat de pokjens uitkomen : gewoonlyk is 'er een vry groote hitte door het geheele lichaam tot aan de uiterftens van het zelve aanweezig, dikwils met een gevoel van een ligte prikking-over het geheele vel, en een groote geneigtheid tot zweeten; namentlyk by volwasfene, want Sydenham getuigt., dat hy dit nooit by de kinderen heeft waargenomen de oogen blinken, fomtyds ook is het aangewasfe oogvlies rooder dan na gewoonte: maartranende oogen worden meer waargenomen in de mazelen dan in de kinderpokjens. de hoofdpyn is byna altyd aanweezende, en dikwils tevens de ylhoofdigheid; welke nochtans in deeze trap van de ziekte zo kwaad teken niet is, en gewoonlyk ophoud, wanneer de pokjens voor den dag komen, in het begin der ziekte word men meestal een overgroote en van zelfs ontftaane vermoeitheid CO SecV 3. cap. 2. pag. 161. 162. (k) Ibidem. L 3  86 DE KINDERPOKJENS. 5.1383: gewaar, en alle de ledematen gevoelen een doffe pyn; het geen de pokjens met veele andere ziektens gemeen hebben: maar het gebeurt fomtyds, gelyk Sydenham ;7) gewaarfchouwt heeft, dat 'er een allerfcherpfte pyn ontftaat, nu in de lendenen, ah of let een aanval was van de ontfteking der nieren, nu in de zyde, gelyk in 't zydewèe, nu in de lidmaten, gelyk in een vloeijing\ nu eindelyk in de maag met een zwaare ongefteldheid en vreeslyke braking, maar hy heeft waargenomen, dat de uitkomst der kinderpokjens door zodanige fcherpe pyn veel vertraagt word, en naderhand zeer te famenvloeijende en gevaarlyke pokjens voorden dag komen, vooral heeft het my altyd agterdenken gegeven, in de oelfening der geneeskunde, wanneer de kinderpokjens met een uittermaten zwaare pyn in de lendenen, zo dat de zieken door de hevigheid der pyn het lichaam niet konden bewegen, fomtyds word zodanige pyn tusfchen beide verligt, en verliest zich by tusfchenpozen wederom op nieuw, met zo groot geweld, datzy door de onverdraaglyke kwelling der pyn, over bet geheele lichaam beven, als dan is 'er een zeer zagt koortsjen aanweezende ja, en fomtyds word men in een kleine en zwakke pols geene de minfte radheid gewaar, en als dan heb ik gezien, dat'er zo kwade pokjens gevolgd zyn, dat 'er geen een van alle die ik behandelt heb van opgekomen is, offchoon ik alle hulpmiddelen der geneeskunde, welke wy bekend waren, te werk hadde geftelt: ik heb het fomtyds zo vergebragt, dat de ziekte tot over den twintigften dag duurde, maar eindelyk, alle de fappen in een allerergfte verrotting ontbonden zynde, ftorven de ellendige door de wreede kwaal , naar de allergrootfte ellende doorgeitaan te hebben, ik heb gezien, dat Geneesheeren die de grootfte naam hadden in de genezing van deeze ziekte, diergelyk aangetekent hebben. dus heeft Morton (m) het volgende: een diepe ftaap- zuchty CO Ibidem pag. 166. C*0 De Febr. iniïamm. univerfal. cap. 7. pag. 53.  DE KINDERPOKJENS. 87 zucht, tot de fcheidingdag voortduurende, waar door de zieke als door het omveer gejlagen of dronken legt, en nauwlyks het ligt aanzien of de vraagende antivoorden kan, of een zvreede, vast zittende, en kramptrekkende pyn der lendenen, of der darmen igelykende namentlyk naar een aandoening van colyk of ontfteking in de nieren,) of -wel van het geheele lichaam; voor al indien zy zonder koorts is , is een allerkwaadst teken, dezvyl men daar uit mag befluit en , dat de nedervelling der geesten in het vergif ingewikkelt alleruiterst , of ten minfte dat derzelver poging ydel is. naderhand bevestigt hy door waarnemingen in de geneeskunde deeze dodelyke voorkennis («)« van gelyken heeft Hyllary als een teken van de allerergfte en zeker dodelyke pokjens de onverdraaglyke pyn in de rug en de lendenen veroordeelt (0) , zo zy in 't begin der ziekte aanweezende is : want als dan volgen 'er gewoonlyk kwaadaartige peperkorens, en dodelyke bloedftortingen. Wanneer men in tegendeel de nuttigheid der inenting van de pokjens voorftelt, word daar uit een groot bewys gehaald, dat die fcherpe lendepyn, welke gewoonlyk de allerkwaadfte pokjens voor af gaat nimmer naar de inenting word waargenomen, offchoon 'er naderhand ook talryke pokjens volgen (p~)~ zy hebben fomtyds wel pyn omtrent de fchouderbladeren, de borst, enz.; maar die pynen zyn dof en vliegende, nooit vast zittende of zeer fcherp. tevens moet men ook aanmerken, dat de pyndoende vermoeitheid van het geheele lichaam, en vooral van de rug en de lendenen , welke de wydvermaarde Violante (cf) te regt als een byzonder en eige teken der pokjens geCw) De Febr. inflamm. univerfal. pag. 180. & feq. (0) An EfTay on the Small pox pag. 164. (f) Kirckpatrick on Inoculation pag. 257* (?) De Variol. & Morbil. pag. 13..  DE KINDERPOKJENS. 5.IS83. geftelt heeft, niet altyd een dodelyke voorkennis is, maar alleen dan , wanneer een fcherpe, vast zittende, en byna onverdraaglyke pyn de rug of de lendenen bezet. Hippocrates heeft ten minfte ook kwaad vermoeden gehad in andere ziektens van de pyn in de rug, dewyl hy zegt: de beginfelen der ziektens naar de pyn in de rug zyn moeilyk (r): en een weinig daar naar: de pyn der lendenen, zonder oorzaak fehielyk overvallende, is een teken van een kwaadaartige ziekte, edoch in de boeken der algemeen heerfchende ziektens worden de zieken opgenoemt, welke in 't begin der ziekte door zodanige pyn aangetast zyn geweest , en die zeer gevaarlyk ziek hebben gelegen. Blaar de pyn omtrent het hartputjen, de braking, walging, fchynen als dan voornamentlyk de ziekte te verzeilen , wanneer de befmetting aan de bovenfte mond van de maag , of ook aan de maag zelve is blyven hangen , gelyk een weinigte voren gezegd is geweest, deeze toevallen zyn nochtans niet altyd aanweezende; want ik weet dat by veele, wanneer zy, het zy door de afgezonderde , of door de te famenvloeijende pokjens wierden aangetast, geene de minfte braking nochte pyn omtrent de bovenfte mond van de maag geweest is. maar dë groote ongerustheid, waar door de zieken geduurig de legging van het lichaam trachten te veranderen, geeft een kwaad teken in de zickrens; gelyk in het hoofddeel van de koortfige benauvothcid %. 739. breder is gezegt geweest, alwaar over de allerergfte toevallen van de heete koorts gehandelt wierd. maar de domheid en flaperigheid, toonen aan, dat de hersfenen door de kracht der ziekte onderdrukt zyn , en dat deeze tekenen kwaadaartige pokjens voorafgegaan, is te voren gezegt geweest. By de kleine kinderen ontftaan dikwils ftuiptrekkingen der vallende ziekte, en geen wonder, aangezien het zenuwgcftel in deeze ouderdom zeer aandoenlyk , ligtelyk zelfs door ligte oor- CO Coacar. Prsenot. num. 310. Charter, tom. VIII. pag. 869.  §.1383, DE KINDERPOKJENS-, 89 oorzaken geheel verftoort word: een zwaar en ongewoon kletterend geluid zekerlyk, pyn aan het tandvleesch ten tyde van het tanden krygen , iets Icherps prikkelend in de maag of de darmen zittende, veroorzaken by deeze zo dikwils de ftuipen. het gebeurt fomtyds, dat de kinderen in 't begin der ziekte de ftuipen krygen, wanneer de befmetting der pokjens het lichaam toegevoegd, tot nog toe zwygende, in beweging word gtbragt. een weinig te voren is gezegt geweest, dat wanneer de befmetting een fterk jongeling door de inenting toegebragt. begon werkzaam te worden, de arm fehielyk ftuiptrekkingen kreeg, en naderhand zyn 'er zeer talryke pokjens gevolgt; van welke hy nochtans is genezen, waarom de in het begin der ziekte by de kinderen ontItaane ftuipen geen zeer gelukkig teken zyn. maar Sydenham (j) heeft dikwils waargenomen, dat zo de kinderen een weinig voor het uitbotten der pokjens de ftuipen kreegen, 'er pokjens volgden van een zigtbaare groote, zagt en goedaartig, en zelden teJamen vloeiden, ja zo de kinderen, het tanden krygen reeds over zynde, de ftuipen kreegen, had hy altyd vermoeden dat de pokjens naby waren; om dat hy ook elders (t) over 't algemeen vast geftelt heeft; men moet in dit geval denken, dat die ftuiptrekking misfehien door de poging der natuur, waar door zy bezorgt is de pokjens, purper koorts, of mazelen; in het iichaamsgeftel voort te ftooten, afhangt, offchoon zy tot nog toe onder het vel bedekt zyn. want verfcheide waarnemingen fchynen te leeren , gelyk by een andere gelegendheid 5 i°75- 4- gezegt is geweest, dat de ftuipen ontftaan, wanneer het lichaam door een ongewooneprikkeling bezwaart of gekweld word, en dat als dan datbezwaaren- de" 0) Seft. 3. Cap. 2. pag, 162, (f) Differtat. Epiftol. pag. 459. Yyfde Deel. M  $o DE KINDERPOKJENS. §.1383.1384, de of kwellende door de zelve word uitgejaagt, of na andere pjaatfen van het lichaam ter neder gezet, alwaar het minder nadeel doet; toen is dit met verfcheide voorbeeldenbeweezen. ooicis tevens §. 1077. 4. aangetekent, dat ten tyde van een aanval der vallende ziekte de vaten van het vel wyder worden, en meer gedrongen door de ingejaagde vogten; waarom het nadeelige befmetfel, met het bloed vermengt blyvende,. dikwils gelukkiglyk na de huid word afgezet naar zodanige ftuip. ook te gelyk blykt derede, waarom men onderfcheide voorkennis heeft,na matede, onderfcheide tyd der ziekte, op welke zodanige ftuip iemand aanvalt : want zo zy in 't begin der ziekte ontftaat, betekent zy eert hevige prikkeling der ziekelyke prikkel: zo zy een weinig voor de ukbotting der pokjens ontftaat, als dan toont zy meest een* heilzame poging der natuur aan, waar door de ziekteftof na het vel geleid word. 1384. Tn 't begin van deeze ftaat (1383.) is het bloed' JL uit de aders getapt fchoon, en zeer gelyk aan het allergezondfte; de tweede, derde, of vierde dag, ziet men het reeds gelyk in 't zydewée en ontfloken (3 84..J,, zo veel te meer, hoe de kwaal langer geduurt en heviger geweest is. Wanneer de Geneesheeren de natuur der ziekte onderzoeken * letten zy gewoonlyk zorgvuldig op, welke verandering der fappen ten tyde der tegenwoordige ziekte gebeurt, en uit deeze kennis halen zy de nodige regelen in de manier van genezenmaar zy hebben bevonden dat het bloed in 't begin deezer ziekte nauwlyks van de vereischtens tot de gezondheid afgeweeken is».  §.i3S4. , DE KINDERPOKJENS. 9i is. Sydenham (u), heeft het bloed van een bloedryk man in den bloei zyner jaaren, de derde dag van de ziekte, welke al vry hevig was, het uit de ader afgetapte bloed zeer goed en bloeijende bevonden, maar wanneer de zieke reeds beter wierd, men hem de twintigfte dag der ziekte bloed aftapte, zvashel gelyk het bloed der door het zydewée aangetast, en byna gelyk etter Qzu;. maar welk dit zydewée bloed is, welkers roode gedeelte te fkmengroeijende met een hard en dik vel bedekt word, is te voren §. 3K4. en 890. gezegt geweest, het fchynt redelyk zeker te zyn uit de geneeskundige waarnemingen, dat het bloed in 't beloop deezer ziekte zodanige ontftoke dikte, nu fchielyker, dan laater, bekomt, het heugt my fomtyds gezien te hebben, dat wanneer de dringende toevallen een herhaalde aderlating vereischten , 'er reeds de tweede dag der ziekte zodanige digte korst op het bloed was, Baglivius (x) voorzeide daar uit veele en zeer gevaarlyke pokjens. Intusfchen fchynt het geheel niet zeker, dat zodanige dikte in het bloed voortgebragt word door de onmiddelyke werking van de befmetting der pokjens, maar het fchynt bewysbaarder, dat zy door de fcherpe warme koorts door de befmettende prikkeling verwekt, ontftaat. te voren §. 587. alwaar over de uitwerkingen van de koorts gehandelt wierd, als ook §. 609., alwaar over de nadeelen van de koortshitte gefproken word, heeft het gebleken, dat, de vloeibaarfie deelen door 't geweld der koorts en een hoger trap van warmte, verftrooit zynde, het bloed een grooter dikte word toegebragt, en ligter te famengroeijing. aangezien dierhalve de fcherpe koorts, en een overmatige hitte, de eerfte trap deezer ziekte gewoonlyk verzeilen, gelyk . (u) DilTertat. Epift. pag. 475* (p) Ibidem 477. (x) Oper. omn. pag, 61* M z  5.1384. lyk in 't vorige hoofddeel is gezegt geweest, word die ontftokene dikte te regt eerder aan de koorts en vermeerderde hitte toegefchreven, dan wel aan de befmetting zelve, waar door de koorts ontftaan is. ja dat meer is vermaarde geneeskundige zyn van gevoelen geweest, dat het vergif der kinderpokjens de fappen eerder lmelten doet, dan dezelve verdikt, de hoest, welke met rede fcheen toegefchreven te kunnen worden aan de taaiheid door ■de koude en belette uitwaasfeming, heeft de uitmuntende Schry"ver (y) weg genomen gezien veertig uuren naar dat de pokjens ingeënt waren geweest, een man xeeds twee of drie jaaren ziekelyk, verheugde zich, over zyne vorige bekome gezondheid daags 'voor dat hy door een fcherpe pyn in de rug en de hier op volgende pokjens wierd aangetast, aan welke hy de achtfte dag der ziekte overleden is. Mead (*) heeft waargenomen, dat de'pokjeus voordeelig zyn geweest voor die geene, welkers bloed, het zy door de natuur, het zy door het voedzel eenig gebrek bekomen had, en het te lymagtig zenuwwater de klieren heeft doen zwellen, verfchide andere waarnemingen zekerlyk maken dit gevoelen bewysbaar, dat de befmetting der pokjens de fappen doen fmelten: Lister (z) heeft in allerergfte en dodelyke pokjens waargenomen, dat het koud gezvorden bloed zeer dun is gevjeest, zs dat deszelfs dikke rode gedeelte zelfs met een zagt veertje van een pen geflagen, gemakkelyk heeft kunnen verdeelt zvorden. daar naar voegt hy 'er by: maar by veele andere, die bloederige pis loosden, heb ik het bloed uit de arm gelaaten zo zvateragtig ftinkend gezien , dat het dikke gedeelte in het vat vloeide gelyk als de zvei zelve. Hofman (a) heeft ook diergelyk, getuigende, dat hy in de lichaamen der naar de kwaadaartige kinderpokjens overledene, het Cj) Kirckpatrick 011 Inoculation. pag. 62. 6*3. CO De variol. & morb. pag. 71. 72. OQ De variolis pas. 30. <<Ó Med» ration» Syftenu Tom. IV. pag. 146, DE KINDERPOKJENS.  §.1384. DE KINDERPOKJENS. 93 het bloed geheel vloeibaar heeft gevonden, en zich nochte tot wei , nochte tot ftremming afzonderende, van deeze ontbinding van het bloed fchynen die dodtlykc bloedftoningen in de pokjens te ontftaan, zvanneer het bloed nut alleen uit de mond, de neus en de oogen komt, maar ook langs alle zueegeu van het -.lichaam-, en voor al vloeit het door de pisweegen {bj. te voren §. 730. alwaar over de geduurige rotkoorts gehandelt wierd , is gewaarfchouwt geweest , dat de prikkel der ziekte het lichaam toegevoegd, of ook wel door de in het,lichaam ontaartende fappen ontftaan , fomtyds wel de ontftokene dikte der fappen voortbrengt; maar dat de fappen ook fomtyds ontbonden worden, niet verdikt, zo dat zy langs verfcheide weegen uit het lichaam uitvallen, met een onverwagt en zwaar verlies der krachten ; het geene toen aldaar door verfcheide geneeskundige waarnemingen bevestigt is geweest, zekerlyk word ook het zelfde in de kinderpokjens waargenomen, want meestentyd, wanneer die ziekte begint; is 'er een vry hevige koorts met groote en geduurige hitte aanweezende, en als dan leeren alle de tekenen, dat men voor de ontftokene dikte te vreezen heeft , wanneer de natuur door de koorts zelve de ontfange befmetting verjaagt, en door een affcheidende verplaatfing na de oppervlakte van het lichaam tracht af te zetten : zodanig ziekte kan wel hevig zyn, maar ook werken de levenskrachten fterk tegen de ziekte, en men kan een gelukkige uitkomst verwagten, offchoon men groot gevaar voorziet door de groote menigte der pokjens, het waken, de weder opgezoge etter, de tweede koorts enz. maar het gebeurt fomtyds, dat het vergif der pokjens meer nadeel doet door de levenskrachten neder te werpen; als dan is 'er wel geen de minfte vrees voor een gevaarlyke ontfteking, nochte voor eene al te zeer ver- meer- (70 Mead de variol. & morbill. pag. 22. M 3  DE KINDERPOKJENS. §.1384. meerderde hitte: want 'er is nauwlyks eenige hitte aanweezende, ja het lichaam is eer koud, de pols zeer zwak, offchoon zy tevens rad word, ja fomtyds word men buiten de zwakte en kleinheid der pols geene radheid gewaar ; maar 'er is een groote benauwtheid aanweezende, en in 't kort volgen 'er tekenen van een verrotte ontbinding der fappen , wanneer 'er vreeslyke bloedftortmgen , vloeijende, rosfe , verzwakkende, doodlugt hebbende , buiklopen volgen, als ook paarfche vlakken , en andere dodelyke toevallen , welke aantoonen dat de dood voor de deur ftaat. de allervarendfte Geneesheeren in de genezing deezer ziekte, hebben dit door hunne waarnemingen bevestigt, een meisje van vyf jaaren kreeg de pokjens zonder aanmerklyke koorts, benauwtheid, of pyn te voren gehad te hebben; nochte de pokjens waren veel in getal; maar zwart, en ftorteden overvloedig bloed, te gelyk zich paarfche en zwarte vlakken vertoonende : zy viel dikwils , maar niet erg van haar zeiven; het geene ophoudende keerde dit ziek meisje tot haar fpeelgoed. de negende dag van de ziekte, is zy, naar overvloedig bloed afgegaan te hebben , te gelyk met eenige brokken geronne bloed zeer zagtjens geftorven (c). een andere maagd, welke onmiddelyk voor 't begin der ziekte, by zeer heet weder, het lichaam zeer fterk had geoeffent, kreeg te gelyk met talryke pokjens paarfche en zwarte vlakken over liet geheele lichaam de derde dag der ziekte; de dyën en fcheenen waren met een purpere couleur gevlakt; 'er volgde een ruime bloedftorting uit het tandvleesch en de neus ; en de maandftonden vloeiden in zeer groote ruimte zes dagen voor de gewoone tyd; maar zy is de zesde dag der ziekte geftorven. zy had van het begin der ziekte af tot aan de dood toe over een overgroots benauwtheid en een allermoeilykst gevoel van (V) Huxharu on fevers pag. 52. S3*  1384. DE KINDERPOKJENS. 95 van zwaarwigtighcid omtrent de borst geklaag* j zy had veele «ens gehad; en de pols was zeer rad en klein (d). offchoon an dit geval nu de hevige lichaamsbeweging, by heet weder de okene dikte van het bloed zoude kunnen veroorzaken nochtans is 'er een al te groote ontbinding van het bloed gevolgt °elyk de onmatige bloedftortingen getuigen. Morton (e) heeft'een meisje twee- en twintig jaaren oud de ziekte onverwagt zien krygen meteen onmatige hoofd- en lendepyn, zonder hitte, ja eerder met een gevoel van koude: zy ging nochtans het geheele huis door, ja zy waakte de geheele nagt, een andere zieke oppasfende: de derde dag is het bloed uit de ader gelaten in geenen deelen geftolt: de vierde dag hebben zich op de borst zwarte vlakken vertoont, en een bloederige pis, tevens met een geduurige woeling, kwyning, bevende en ongefchikte pols: op't einde van de vyfde dag heeft zy fehielyk een bloedfpuwing gekregen, waar door zy verflikt zynde, geftorven is. het vel wierd na de dood geheel zwart; maar de zwarte couleur van het vel veranderde de volgende dag in blauw; welke couleur al het linnen met het bloed bemorst had, wanneer het in zeepfop geftoken wierd. in dit geval is de dood gevolgt zonder vermeerderde hitte, zonder eenige tekenen van een ontftokene dikte, het bloed zodani» doorde befmetting der pokjens ontaartende, dat het door deszelfs vaten niet meer konde bedwongen worden. Wanneer de zvydberoemde Mead de zelfde ziekte met zo onderfcheide toevallen haaren loop zag volbrengen, heeft hy die allergemakkelykfte verdeeling der kinderpokjens gemaakt waar door zy in enkele en kwaadaartige verdeelt wierden (ƒ_). de enkele worden 00 Huxham on fevers pag. 52. 53; OQ Pyretolog. pag. 18 3» (/) De variol. & morb^ pag. io>  96 DE KINDERPOKJENS. §.1384. den genoemt, welke met een enkele koorts, fehielyk ophoudende, voor den dag komen, gemakkelyk ryp worden, goede etter vergaderen, fcluelyk uitdrogen, en afvallen, by deeze is van den beginne een ontftoke koorts aanweezende, ophoudende, wanneer de pokjens uitkomen, maar de kwaadaartige worden genoemt, welke van een kwaadaartige koorts verzeld gaan, met benauwtheid, onverwagte nedervelling der krachten, welke pokjens niet zweeren, maar eerder tot het heet vuur over gaan, en dikwils dodelyk zyn door een verrotte ontbinding der fappen eerzy hadden kunnen ryp worden, zo zy een beter geaartheid hadden gehad, edoch deeze verdeeling behaagde aan deeze uitmuntende man meer als die welke de pokjens in afgezonderde en te famen vloeijende verdeelt, om dat men fomtyds zelfs in de afgezonderde zodanige kwaadaartigheid gewaar word, welke een onverwagte dood veroorzaakt, offchoon de ziekte aan min ervarene vry ligt toefchynt, en 'er maar weinig pokjens voor den dag komen, gelyk uit de reeds aangehaalde geneeskundige waarnemingen gebleken heeft; het geene ik zelfs eenige maaien in de beoeffening der geneeskunde heb waargenomen, gelyk naderhand zal gezegt worden, het blykt tevens ligtelyk, dat het van groot gewigt is in de genezing van de kinderpokjens, zo deeze twee wel onderfcheiden worden: want 'er word verre een andere geneeswyze vereischt in een ontftoke ziekte, dan wel wanneer het kwaadaartig vergif het bloed fmelt, met een fehielyk verlies der levenskrachten, de uitnemende Huxham (g), heeft van gelyken deeze ., allernuttigfte onderfcheiding van deeze ziekte aangetekent in de ' verhandeling welke hy over de koortfen gefchreven heeft. I38;?! £g) EiTay on fevers &c, pag, 127, 12?, \  |.J385. DE KINDERPOKJENS. 97 I3^5'- T^eeze ^aat ^mirt, na ^e verfcheidendjLJr heid der algemeenheerfching , lievigheid der ziekte , gefteldheid van de zieke, onderfcheide tyd : hoe langdtmriger uit deszelfs natuur , zo veel te zagter zal de toekomende ziekte zyn, en in tegendeel. Hier word over dat verloop van tyd gehandeld, dat tusfchen 4e eerfte toevallen van de beginnende ziekte, §. 1383. opgenoemd , en de uitbotting der puistjens tusfchen beiden is; als ook over de voorkennis, welke gehaald kan worden uit een fchielyker of latere uitbotting der puistjens. de geneeskundige waarnemingen hebben geleerd, dat dit tydverloop onderfcheiden is. Na de verfcheidendheid der algemeenheerfching. Uit het geene te voren is gezegd geweest, heeft het gebleken , dat de befmetting der pokjens , hoe wel zy zeer klein van lichaam is , het lichaam toegevoegd zynde, de gezondheid geheel verftoord , ■de koorts aanfteekt, de plaatfen, op welke het vastzit, ontfteekt en prikkelt, zo het lichaam bekwaam is om de pokjens te krygen, en tevens die eigenfchap heeft, dat zy zelfs in de allergezondfte mensch de goede fappen aan haare natuur gelyk maakt, het zy voor een groot of klein gedeelte; en, dit gedaan zynde, de gelyk gemaakte deelen der fappen na de uitwendige oppervlakte van het lichaam, ja fomtyds na de inwendige , door verplaatfing afzet, met verligting der toevallen, en fomwylen met een vernietiging van alle kwalen; zo dat de zieke , wanneer de pokjens uitkomen, denkt geheel gezond te zyn. maar deeze gelykmaking der goede fappen aan de eigenfchap der ontfange befmetting , en afzetting na de oppervlakte van het lichaam , gefchied niet altyd ter zeiver tyd. wanneer Sydenham (h) de algemeenC/O Seft. 3. Cap. 2. pag. 162. Vyfde Deel. N  58 DE KINDERPOKJENS. §.1325-. meenheerfchende pokjens van de jaaren 1667. 166%. en gedeeltelyk van 't jaar 1669. befchryft, tekent hy aan , dat zy meest de vierde dag van de eerfte aanval der ziekte voor den dag gekomen zyn, ook fomtyds eenigzints later, maar zeer zelden voor den vierden dag. maar in de jaaren 1670. 1671. en 1672. heeft hy waargenomen, dat de afgezonderde pokjens reeds de derde dag voortkwamen, en dat zy ook gevaarlyker waren , en nader by de inborst der te zamenvloeijende kwamen (i). daar en boven gebeurt het fomtyds, dat de algemeenheerfchende gefteldheid zodanige is, dat byna alle die de pokjens krygen , de zamenvloeijende krygen, welke gewoonlyk de derde, ja fomtyds de tweede dag uitbotten (k). wanneer de ziekte door de inenting ontftaat, word het zelfde beloop der ziekte byna op diergelyke tyd volbragt, te weeten, dat de puistjens de derde of vierde dag , naar dat zy ziek geworden zyn, voor den dag komen (/). want men moet het begin der ziekte van dien tyd niet afrekenen, op welke befmetting het Üichaam toegevoegd is geweest, maar van dien tyd, toen zy begonden ziek te worden, want de agtfte of negende dag naar de inenting komen de puistjens gewoonlyk voor den dag; maar zy zyn de eerfte dagen wel gemoed , en 'er vertoont zich geen verandering in 't geheel in de gezondheid, want uit het te voren gezegde heeft gebleken, dat deeze befmetting langen tyd werkloos en zonder de ziekte te verwekken, in het lichaam kan blyven zitten. Hevigheid der ziekte. De gezegde te zamenvloeijende pokjens zyn gewoonlyk van een fterker koorts verzeld, en met meerder (O Idem Se&» 4* C*P' 6' Va& 25i» CO Idem ibid. pag. 252. & SecTr. 3. cap. 2. pag. 165. CO Mead de variol. & morb. pag. 23. Kirckpatrick on inoculation pag. 87. Acadcm. de Chirurg. Tom. II. pag. 557.  $.1385. DE KINDERPOKJENS. 9 haalt eenige gevallen aan van menfchen, die nooit de pokjens gehad hebbende, langen tyd nochtans omgegaan hebbende met de geene die aan deeze ziekte lagen, ja gedeeltelyk in het zelve feedde leggende, vry gebleven zyn van deeze ziekte, wanneer zy twee maal op een dag een half drachma mineralifche iEthiops, met nog eenige zwavel daar by gedaan , gebruikten, fomtyds heeft hy met deeze myrrha, camphar, en eenige andere dingen vermengt; maar hy fchynt de voornaamfte uitwerking verwagt te hebben van de mineralifche vEthiops, de zwavel, en Cinnaber (/), welke hy niet alleen als voorbehoedende middelen in deeze ziekte toediende, maar ook met dat inzicht, dat hy de reeds begonne ziekte zoude breken; en hy bediende zich van deeze middelen in een vry aanzienlykegifte. men moetintusfehen bekennen dat op deeze proeven altyd geen gelukkige uitkomst gevolgt is; want men leest (m), dat.wanneer de pokjens te Edimburg algemeen heerschten, fommige aan de te famen vloeijende pokjens geftorven zyn, offchoon zy, de geneesvvyze door de kwik eerst ondergaan hebbende, naderhand geduurende een aanmerklyke tyd de mineralifche vEthiops gebruikt hadden, als een voorbehoedend middel, dus fchynt 'er nog geen zeker tegengif tegen de befmetting der pokjens bekend te zyn : maar het zal der moeite waardig zyn, dat alle goede op deeze zaak denken, en verfcheide dingen met behoorlyke voorzichtigheid beproeven , welke de aandagtige overweging van deeze ziekte aan zal raden voordelig te zullen zyn. Voor At overige worden by dit getal in de lyst der geneesmiddelen voorfchriften gevonden, in welke de kwik en fpiesglas middelen ver- Lobb of the Small Pox Prasfat. pag. 33 — 39» CO Ibidem pag. 173. 175Qn) Medical Effays, Tom. III. pag. 30.  & 139?.1393- 127 vereenigt worden; en men zal ligtelyk naar derzelver regel andere diergelyke kunnen bereiden. f* 13P3- A/fen fchynt hier een algemeene manier té 1 ▼ -l kunnen in 't werk ftellen, en door de proefondervindingen te moeten volmaken , het geene, dat ondervonden is kracht te hebben in. alle ontftoke ziekte, op dat de ontfteking niet tot de verzweering, of het heet vuur overga: dewyl het alle van gevolg is, hier niets tegenftryda dat de pokziekte dikwils zonder pokjens is- Zo lang het zekere tegengif van de kinderpokjens nog nietbekend is, kan de kunst geen betere middelen aan deeze ziektetegenftellen, als-die, welke in andere ziektens, diergelyke toevallen voortbrengende, worden waargenomen voordelig te zyn. maar §. 1386. is gezegt geweest, dat die befmetting, wanneer zy werkt, toevallen van de ontfteking voortbrengt, en dat deeze ziekte fomtyds zelfs ervare Geneesheeren bedriegt, aangezien zy aan andere fcherpe ontftoke ziektens zo- gelyk fchynt, dat men als dan maar een zekere en volftrekte kennis-heeft, wanneer zich de puistjens op de oppervlakte van her lichaam vertoonen, welke ontftoken worden, daar naar zweeren, of ook fomtyds geheel tot het heervuur over gaan., het blykt dierhalve duidelyk,. dar het ten hoogfte met de rede over een komt, dat de algemeene tegenvuurige geneeswyze ook in'se begin van deeze ziekte te werk geftelt wordewanneer'er toevallen der ontfteking aanweezenda zyn. niemand die voorzichtig is zal toelaten, zo hy het kan vermyden,. dat de razende koorts, een ontfteking der keel, het zydewée, en diergelyke ziektens tot de verettering. over. gaan , offchoon van Helmont zich zeer. fterk heeft DE KINDERPOKJENS.  128 heeft uitgelaten tegen de Geneesheeren, om dat zy het zydewée met de aderlating, 'er zelfs herhaalt, zo het nodig fcheen, aanvielen, hy fchreeuwde dat die zydewéedoorn uit de zyde moest gehaalt worden, dat dit alleen vereischt wierd, dit alleen genoeg was om de geheele ziekte te niet te doen. hy zwetfte, dat hy dit met bokkenbloed, klaproozen, en andere diergelyke middelen doen konde; maar de uitkomst heeft aan zo groote belofte niet voldaan , en van Helmont zelfs, op goed vertrouwen in zich zelfs te werk Hellende, dat hy andere aanraden, is in zyn hoop bedrogen geweest, gelyk in het hoofddeel van het zydewée gezegt geweest is. Intusfcheh heeft deeze genceswyze overal veel tegeuffrevers ontmoet, voornamentlyk, om dat in de vorige eeuw, en het begin derzelve, overal byna de manier was dat men door heete tegengiften, de warmte van het bedde, het gewicht der dekens, en door een goed vuur, ook zelfs in de zomermaanden aangelegt, vuur by vuur gevoegt wierd. zo Sydenham de eenige byna in Engeland zich tegen deeze ftroom verzettende veele en zware dingen heeft verdragen, heeft ook de ivydberoemdt Boerhaaveztkerlyk niet minder by de Hollanders geleden, wanneer hy in de pokjens en veele andere ziektens van het oud gebruik heeft durven afwyken. wanneer de kwaadaartigheid der ziekte alle arbeid te boven ging, zeide men alle die niet konden geholpen.worden , vermoord te zyn: de gelukkige uitkomften, hoe menigvuldig ook, wierden aan wonderwerken toegefchreven. de Geneesheeren die de oude weg volgden maakten het gemeen ligtelyk wys, dat het * een,misdaad was, iets nieuws in de geneeskunde in 't werk te Hellen: daar uit wierden lasteringen en een geduurig getier verfpreid; waar van ik dikwils getuigen ben geweest: dit alles heeft die groote man met een flil gemoed verdragen, alleenlyk die fmaad tegen de fmaad fegenftellende, dat hy dezelve zyne wraak niet DE KINDERPOKJENS. S-1393-  $.1393- DE KINDERPOKJENS. i29 niet waardig achte. het was eventwel een dwaling, te geloven dat die tegenvuurige geneeswyze nieuw was, daar het in tegendeel zeker is, dat die reeds van ouds is aangeprezen geweest, de zeer vermaard?. Mead, aan wién de wetenfchappen en de geneeskunde zo veel verfchuldigt zyn, heeft zorg gedragen, dat de verhandeling van Rhazes , over de pokjens en mazelen, uit het arabisch in het latyn wierd overgezet; welke de eerfte Schryver is geweeft, alwaar iets duidelyks over de pokjens word gelezen (ri). in deeze verhandeling word niet alleen de aderlating aangeprezen als een voorbehoedend middel, als ook de verkoeling der kamers (o); maar hy gebied ook in den beginne een ruime aderlating te doen, tot flaauwwordens toe; te weeten zo 'er tekenen van volheid en eene al te fterke beweging van vochten zyn; welke hy aantekend de volgende te zyn; uitfpanning van het lichaam, en een al te fterke woeling, pyn in de rug, roode couleur, zelfs van de oogen, een zeer zwaare hoodfpyn, een groote volle pols, alsook een benaauwde ademhaling ; en roode onklaar e pis, een warme aanraking van het lichaam enz. (p) ; hy voegt'er nochtans voorzichtig by, zo de tekenen wel duidelyk zyn, maar niet zeer hevig, moet men minder bloed aftappen; en maar weinig, zo de tekenen noch lichter zyn. jahy heeft gewilt, dat men moest aderlaten, wanneer reeds alle de pokjens uitgekomen zyn, zo'er maar genoegzame krachten zyn, wanneer te gelyk met de tekenen der pokjens een heefche ftem, benaauwde ademhaling , benaauwdheid in de keel en in de ftrot aanwezende zyn (q). want hy was in de voortduuring der ziekte voor de verftikking bevreest. maar hy was zo zeer voor eene te groote hitte in de pokjens bevreest, dat hy water, met fneeuw verkoelt, overvloedig en veel te gelyk , en 00 Freind Hiftor. of Phyfic. Tom. II. pag. 190. (0) Mead de variol. & morb. pag, 134, Ibidem pag. 138, 139. 140. (£) Ibidem pag. 157, Vyfde Deel. R  j3ö D E KINDERPOK JEN S. j.i393- en met korte tusfchenpozen heeft durven geven, zo dat de zieke door de koude gedrukt en dezelve in zyne darmen gevoelt (r> hy „rees de zuurt wei van gekernde melk, de zoute fap van citroenen Cs) van deeze alle, kloekmoedig toegediend, verhoopte hy. de verzagting van de hitte en van de al te hevige koorts m de eerfte ftaat der liekte. maar wanneer de tyd der uitbotting aanftaande was trachtte hy dezelve voort te zetten door het lichaam te wrvven' en het zelve in klederen te winden 5 hy gaf langzamerhand en'achtervolgens koud water te drinken, wanneer hy tevens de geheele oppervlakte van het lichaam , het aangezicht alleen uitalzonderd, aan de waasfem van warm water bloot ftelde (t). lyn voornaamfte doelwit fchynt geweest te zyn, dat hy door het drinken van koud water, de uitbotting der pokjens na binnen ïoude beletten, wanneer hy tevens door een waasfem bad de geheele uitwendige huid flap gemaakt > bekwaam maakte om de Wekte ftof te öntfangen. want wanneer hy begeerde de oogen voor de pokjens te bewaren,, befpoelde hy het aangezigt dikwïs OP een dag met koud water, en fproeide het zelve » de oo«nC«). op diergelyke wyze gaf hy fcherpe zuure gorgelmidX of, zó 'er anders niet was, koud water , om de keel en «ond'van binnen te bevryden: en dat veele reizen op dat er veel uitbarfte in de flroPen de mond: en die P^ftn^Z wel verflerkt wierden, op dat zy met zeer uitbanen; of tentinftl dat geene, dat uitgeharften is geene verftikking veroor. Taken (w). daar en boven heeft hy de kaggels ja zelfs de baden , zo zy te zeer verwarmden, veroordeeld ^ ■fr) Ibidem pag. 14r»11 h) Ibidem pag. igo. CO Ibidem pag. 143Cu) Ibidem pag. 152» 153*Cw) Ibidem pag. 157Ibidem pag. H4*  §.1393- DE KINDERPOKJENS. ijr Het is wel waar dat Rhazes onder het heete lugtgeftej van Perfiën geleeft heefr, en dus vry fterke verkoelende middelen heeft kunnen gebruiken, welke men zoude kunnen geloven min voordeelig te zullen zyn in een andere koude lugtftreek. maar het heeft gebleken, dat Rhazes dezelve niet altyd heefc gebruikt, maar wel alleenlyk dan, wanneer de over groote hitte , en hevigheid der ziekte zulks vereischten. dus zal een voorzichtig Geneesheer, het lugtgeftel, de gefteldheid der zieke, het jaargetyde , en de hevigheid der ziekte in acht nemende , diergelyke geneesvvyze te werk kunnen ftellen. het blykt ten minfte daar uit, dat de tegenvuurige geneeswyze, en de zogenoemde koude beftiering, reeds over eeuwen in gebruik zyn geweest in de behandeling van deeze ziekte, en dus verdienden die uitmuntende mannen , die diergelyk beproefden, by het volk, de hatelyke naam van nieuwe, uitvinders niet. nochte deeze leering der Arabieren fchynt in 't vervolg van tyd niet geheel vergeten te zyn geweest, en wederom door Sydenham vernieuwd : Forestus zekerlyk (y) , die omtrent het midden der zestiende eeuw gebloeit heeft, en van zyne ouders en vooronders de kunst door erfnis had verkregen , en een zeer groote naam onder de Geneesheeren zyner eeuw heeft gehad, prees deeze zelfde geneeswyze, en volgde ze; de tegenwoordige namentlyk. in den beginne raade hy de aderlating aan, om de groote hitte uit te doven, maar wanneer zy voor den dag kwamen , heeft hy op alle manieren zich toegelegt, dat de beweging der natuur niet zoude belet worden ; en dus hebben wy $ zegthy, geboden, dat zy de koude lugt zouden ver my den, omdat zy de huid digt maakt, en de uitkomst deezer puistjens belet, daarom hebben wy geboden, dat zy in een matige warme lugt moe ft en verkeeren, en dat zy het lichaam met klederen en dekens zouden dekken, zo nochtans, dat zy de hitte der koorts niet vermeerderden* O) Tom. I. Lib, VI. Obfervat-44. pag. 245. R 2  i3a DE KINDERPOKJENS. 5.1393. den; gelyk het gemeen gewoon is te doen, wanneer zy boven mate heete ftoven gebruiken (gelyk het de gewoonte werd in Duitschland^, of door te veel klederen en deekens, zo dat 'er dikwils een hartvang by komt, en zy de zieken verf mor en enz. Hier uit fchynen de verfchillen , welke noch tusfchen de Geneesheeren zyn, bygelegd te kunnen worden , dewyl fommige beweeren, dat de aderlating altyd noodzaaklyk is in deeze ziekte, daar andere dezelve als nadelig, of onnodig veroordeelen, of ten minften met vrees toeftaan , altyd eenig kwaad daar door vreezende. het fchynt zeker, dat de aderlating niet altyd en volftrekt in deeze ziekte vereischt word, aangezien zy eigentlyk tot dit einde niet dient om de ziekte te vernietigen, maar om de volheid der vaten, zo zy aanweezende is, te verminderen , en het te groot geweld der koorts tot een behoorlyke gematigdheid te brengen; waar over men na zie het geene, dat by §.610. gevon. den word, alwaar over het al te groot geweld der koorts te matigen gehandeld word. wanneer Sydenham zich met alle macht tegen de heete beftiering in de geneezing van deeze ziekte verzette , zegt men dat hy eenigermate zich tot het tegenovergeftelde uiterfte in de eerfte uitgaave van zyne werken heeft begeven (2) , maar dat hy dit in 't vervolg heeft verbeterd , en een gematigde beftiering , die meer met de reede en het lugtgeftel van Engeland over een kwam , aanbevolen te hebben, zekerlyk verklaard Sydenham zyn doelwit, in deeze ziekte te geneezen, "befcheidentlyk door het volgende (a); opdat die evenredige warmte der opzieding in het bloed bewaart worde, welke nochte te zeer fehielyk de affcheiding door derzelver kracht volbrenge, nochte sventwel dezelve door een al te loome beweging vertrage , ofte geënt (x) Freind Hiftor. of Phyfïck Tom. IL pag. soa* (<0 Seft» 3. Cap. 2. pag-> 17 &  DE KINDERPOKJENS. i33 ne genoegzame bekwame te weeg brenge. wanneer de ziekte, met middelmatige toevallen bezet, voortging, was hy te vreede, zo de zieke zich van een te vrye lugt, de wyn en vleesch onthield, en eene dunne voedingswyze, gebruikte, hy veroordeelde alleenlyk maar eene te warme beftiering en het gebruik van hartfterkende middelen ; voor de rest was hy in 't overige niet zeer werkzaam (b). maar wanneer hy by zodanige zieken wierd geroepen, welke in den bloem van hunne jaaren waren , en te veel zich aan de wyn en andere geestachtige dranken hadden overgegeven, als dan heefc hy het nodig geoordeeld , de ader te openen ; zo de zieken door een volks vooroordeel niet wilden gehoorzamen, vroeg hy zyn affcheid, op dat hy geene onnutte getuigen zoude zyn van de allerergfte toevallen welke volgden , en die de over groote zwoeging der ziekte zoude voortbrengen , byna altyd met een onvermydelyke dood, of ten minfte het grootfte levens gevaar (V). want hy hield voor een algemeene regel 1 dat de uitgang der geneezing, het zy heilzaam of dodelyk voornamentlyk , zo niet geheel, van de wyze afhangt, op welke de zieke de eerfte dagen der ziekte behandeld word (d), nochte hy ftelde zyne hoop alleenlyk inde aderlating, om het geweld der koorts te matigen j want zo, naar deeze, een nieuwe brand door heete hartfterkende middelen, door eene al te groote warmte van het bedde, verwekt wierd, verwagtte hy geene de minfte vrugt van de aderlating, maar hy verzekert heiliglyk, dat hy nimmer kwaadaartiger te zamenvloeijende pokjens heeft gezien , als in een jong meisje , welke maar een vloeijing door ruime en herhaalde aderlatingen genezen, deeze ziekte had gekregen; waar aan zy de elfde dag is geftorven (e). de uitüekende Lfuxham(f) heeft het zelfde door zy- (70 SecT:. 3. Cap. 2. pag. 182.. 00 Ibidem. Cd) Diflèrt. Epiftol. pag. 45a. C<0 Ibid. pag. 45 !• Of) An Effay on fevers &c. pag* 104^ R 3  134 DE KINDERPOKJENS. zyne waarnemingen bevestigd, wanneer 'er dierhalve in 't begin deezer ziekte een al te groote volheid , overgroote hitte, hevig geweld der koorts, aanwezende waren, heb ik "nimmer getwyffelt, een ader te openen , zelfs in de teedere jaaren. want als dan grypt die tcgenvuurige geneeswyze plaats, maar zo de toevallen "altemaal zagtaartig zyn in het begin deezer ziekte, is 'er niets waarom men hier veel te werk zoude flellen ; want als dan word de ziekte gerust aan zich zelve overgelaten, en een dunne voedingswyze is alleen genoeg. Maar aangezien alle de toevallen gewoonlyk ^aangroeijen, tot dat de puistjens uitkomen, en als dan verminderen, of fomtyds geheel ophouden , gebeurt het fomtyds dat de koorts omtrent de tyd der uitbotting, ja zelfs wanneer hier en daar reeds eenige vlakken op het vel gewaar word, allerhevigst is., met een over groote Zwoeging, moeilyke ademhaling, groote benaauwtheid. verfcheide vermaarde mannen geloven, dat men als dan van alle aderlating moet aflaten, en Diemet brocck (g) zegt, dat hy altyd zyne leerlingen, met zorg ingefeherpt heeft , dat zy zich van de aderlating zouden onthouden, zo 'er maar de minfte tekenen van pumjens op het vel waren : want hy vreesde , dat de fcheidings verplaatfing daar door terftond zoude verfbord worden, waar door de ftof der ziekte na de oppervlakte van het lichaam afgezet word. ik kan intusfehen ter goeder trouw verzekeren, dat ik de aderlating fomtyds heb bevolen , offchoon 'er reeds eenige roode puistjens verfcheenen, en ik heb niet kunnen zien, dat de uitbotting daar door eenigzints geftoort wierd. dit zelfde is gelukkiglyk door groote Geneesheeren, welke Freind (F) opnoemt, te werk gefteld. ja de zeer vermaarde Mead (t) getuigd , dat hy dikwils waargenomen heeft, dat, wanneer de kleine en dig- te (g") De variol. & morb. pag. 280. 00 De purgant. in fecund. variol. confluent. febre pag. 14. ccc. CO De variol. & morb. pag. 34.  §.i3Q3. DE KINDERPOKJENS. Ï33 te puistjens in 't begin der ziekte met een allerergst foort van ziekte dreigden , door de aderlating, zeli's herhaald , de toe> ftand van zaken zodanig veranderd is geweest, dat'er grooter en minder in getal te voorfchyn kwamen; de wydberoemde Violante (k), bevestigd van gelyken de noodzaaklykheid der ader* lating in deeze zelfde fhiat der ziekte met veele betoningen.' tevens blykt hier uit ook , dat alle puistjens niet altyd zweeren, maar dat 'er fomtyds verfcheide reeds- duidelyk zich op 't vel vertonende, ontbonden worden ; het geene de waarnemingen van Mead ook getuigen, en ik zelfs meer dan eens in de oeffening der geneeskunde heb waargenomen, te voren §. 1382. is aangetekent geweest, dat de puistjens door een ruime neusbloeding verdweenen zyn, welke reeds zigtbaar waren, zonder eenig kwaad gevolg. Aangezien dan dat de geneezing door ontbinding in alle fcherpe ontftoke-ziektens van alle Geneesheeren beproeft word, en de andere uitwerkingen der ontfteking met alle kracht der kün« voorbehoed worden, fchynt 'er geen reede te zyn , waarom dit zelfde in deeze ziekte niet zoude moeten gefchieden. het is wel waar dat men in andere ontftoke ziektens de verettering voornamentlyk vreest, om dat zy in de inwendige deelen zitten, en men niet altyd veiliglyk voor de- gevormde etter' een uitgang kan maken; öraa'r de pokjens worden voornamentlyk op de uitwendige oppervlakte van het lichaam waargenomen; maar het zal naderhand blyken , dat de inwendige deelen:ook fom-tyds door dezelve bezet' worden ;• buiten dat ,, ontfteekt zich door het over groot getal van zweerende pokjens, een kwaadaartige koorts, dikwils met zeer kwade toevallen bezet;- die etter wotd wederom opgezogen , verrot, bederft alles, of» brengt, door een verplaatfiug,afgezet, nieuwe kwalen voort,, en- $Ö Dè variol. & morb. pag. pi. & -fec^-  i%6 DE KINDER POKJENS. en wel zeer wreede, gelyk naderhand £. 1400 breder za gezegd worden : bet zal dierhalve der moeite waardig zyn, kloekmoedig alle de hulpmiddelen dei; geneeskunde te werk te ftellen welke tot de ontbinding der ontfteking in andere ontftoke ziektens met vrugt te werk worden gefteld, op dat de verzweering ofte geheel vermyd worde , ofte het getal der puistens welke moeten zweeren, ten minfte zeer verminderd worden nochte men moet geloven, dat de ziekteftof met de overige' fappen vermengt blyft, offchoon het getal der zweerende puistiens verminderd word ; want de waarnemingen fchynen duidelyk genoeg te leeren, dat deeze ftof door de zweetgaten van het vel weg kan vliegen, ja en in de vaten van het vel fomtyds noch geheel ontbonden worden , wanneer zy noch m 't zelve opgepropt is , zo dat de reeds zigtbaare puistjens , zonder volgende verzweering , verdwynen. zo dusdanige ontbinding volmaakt is, als dan grypt de pokkoorts zonder pokjens plaats, waar van §.1387- een aanmerklyk geval word gevonden. Sydenham, gelyk toen is gezegd geweest, getuigt, dat op de tyd, wanneer de pokjens heerfchen , zodanige koorts word waargenomen , welke ten eenemale diergelyke toevallen heeft, maar geene puistjens voortbrengt, dit heb ik zelfs ook eenige malen waargenomen, en ik weet, dat dit van gelyken door andere vermaarde Geneesheeren, met welke ik briefwisfeling heb gehouden, waargenomen is geweest. Maar ook kan men in andere ontftoke ziektens , zo 'er met veel, nochte zwaare, of kwaad vermoeden barende, toevallen aanwezende zyn, een zagte ontbinding verhopen , zonder veel moeite van de geneeskunde: waarom ik in het zydewe'e zelve §. 887. gewaarfchouwt heb, dat de beste geneeswyze in zodanig geval is, geene geneesmiddelen te gebruiken , maar dat het genoeg is, zo de krachten van de zieken door dun voedzel onderfteunt worden, en het bloed eene genoegzame hoeveelheid affpoelend en verdunnend vogt word toegediend, het zelfde is zer kerj §•1393-  $.1393' DE KINDERPOKJENS. 137 kcrlyk waar, in deeze ziekte: want zo de koorts zagt is , is de hitte niet groot, nochte 'er tekenen zyn van eene al te groote volheid, nochte eenig ander agterdenken barend toeval, gelyk b: v; is een hevige pyn in 't hoofd, ylhoofdigheid, een wreede pyn in de rug of de lidmaten enz., als dan kan zodanige zieke door diergelyke middelen zonder gevaar behandelt worden, vooral zo de genoegzaam ontfpanne vaten de doorgankelyke fappen ligtelyk doorlaten, gelyk in kinderen en menfchen van een flap geftel, gewoonlyk plaats heeft, wanneer de koorts hevig, de hitte groot, tevens met zwaare toevallen, aanduiden, dat de ziekte gevaarlyk zal zyn. Maar alhoewel de door de prikkeling der befmetting in deeze Ziekte ontftaane koorts, meestentyd een ontftooke dikheid in de fappen brengt, gebeurt het nochtans fomtyds, gelyk §. 1384. is gezegt geweest, dat die ziekte met geheel andere toevallen haren loop volvoert, de levenskrachten ter neder drukt, het bloed ontbind; waar door dikwils dodelyke bloedftortingen, purpure vlekken welke zo dodelyk teken zyn, fiauwtens, onverdraaglykebenauwtheid enz. volgen, byna aityd met een dodelyke uitkomst, het is zeker, dat in dit foort van kwaadaartige pokjens de tegenvuurige geneeswyze niet te pas komt, maar dat 'er eerder allerkiachtigfte middelen tegen de hier te vreezen zynde fchielyke verrotting vereischt worden, welke tevens de al te groote vloeibaarheid der fappen kunnen verbeteren, en door een zagte prikkeling de onderdrukte levenskrachten opregten. het is zeker, dat het kenteken klaar genoeg is, waar door deeze twee foorten vaa pokjens van elkander kunnen onderfcheiden worden van den Geneesheer, en dat dus iemand die ervare is hier niet ligtelyk kan dwalen, intusfehen kan het wonder fchynen, waarom hier van deeze zaak rn 't minst geen gewag gemaakt word ; en de algemeene tegenvuurige geneeswyze in 't begin der ziekte al- Vyfde Deel. S leea-  I38 DE KINDERPOKJENS. §.i393- leenlyk maar word aangeprezen , zo zy met zware toevallen be- *vDe rede 'fchynt deeze te zyn : dewyl de wydberoemde Boerbaavc de befchryving van Sydenham voor de grondfteen om deeze ziekte te behandelen had geilek, gelyk uit §. 1379. blykt en by die uitmuntende Schryver zodanige gevallen aiken verhandelt worden, ■ welke duidelyke tekenen mede brengen van een zware ontfteking, daarom fchynt hy toen ter tyd maar van de tegenvuurige geneeswyze gefproken te hebben , wanneer hy de korte ftellingen over de kennis en genezing der ziektens befchreef; en vooral daarom, om dat de manier van deeze ziekte door tegengiften, en een heete beftiering te behandelen ten eenemale plaats had gegrepen, zeer wel heeft de vermaarde Schryver aangetekent (/), dat alle de gevallen van Sydenham aangehaalt, van zodanige pokjens zyn , welke een hevige ontfteking te kennen gaven; maar Morton in tegendeel;, die te gelyk met Sydenham geleeft heeft, byna maar zodanige zieken'te hebben aangehaalt, in welke de levenskrachten in dit eerfte beloop der ziekte ter neder geflagen een andere geneeswyze vereischten : en daarom heefc hy beftoten , dat het hemtoegedaan was uit liefde tot de waarheid in de beftiering van het ievoekn van de groote Sydenham af te wyken (m). maar ook heeft Freind (n) zeer wel aangetekent, dat Morton de veheefe geneeswyze na ik zveet met welke befmetting der geesten van hem zelve opgeftelt-* byna altyd toedraait, een vooraiotie Geneesheer zal dierhake altyd opletten op de toeval6 ° len,. <7) Holland a Short view &c. of the Small Pox pag. 41. f» Morton de variol. Cap. 7. pag. 57- (ö) De Purganr, in fecunda. variol. confl. fcbre pag. 04,  DÉ KINDERPOKJENS. Jen, welke deeze beginnende ziekte verzeilen, en hier uit zal hy bepalen, welke geneeswyze hy uit moet kiezen. Naar dat de wydberoemde Boerhaave erkend heeft, dat de tegenvuurige geneeswyze niet altyd in de pokjens vereist word, maar dat' 'er fomtyds tegengiften nodig zyn, om de kwynende levenskrachten op te wekken, is aan alle bekend, die het geluk gehad hebban, om 2*yne lesfen te hooren. het is wel waar, dat hy om de korte tyd van een Academisch jaar, de laatfte ziektens welke in deeze korte Hellingen befchreven worden gewoon was haastelyker te doorlopen, dewyl hy ia den beginne langen tyd befteede om de grondleggingen der oeffeneude geneeskunde in te planten, en daar door grebeurde het fomtyds, dat hy zyne toehoorderen te rug zond tot het geene §. 608. en volgende gevonden word, alwaar over de matiging van het geweld der koorts gehandelt word, op dat zy namentlyk niet te hevig zy, nochte flauwer als 'er vereischt word om de ziekteftof ten onder te brengen, maar ik, die zo menigmalen in de behandeling van deeze ziekte de raad van deeze groote man nodig heb gehad, had van hem geleerd, altyd een wel doortrokke afverfzel van faffraan (0), welk ik gewoon was zelfs te bereiden, by de hand te hebben, om het zelve toe te dienen, wanneer ik denedergedruktelevenskrachten moest opregten. ik wierd by een jongeling van achtien jaaren gehaald, van een galagtig geftel, de derde dag der ziekte , by wien naar een overgroote hoofdpyn en pyn in de rug hier en daar puistjens waren begonnen voor den dag te komen: ik heb de pols zwak, klein, rad, tusfchenpozende, gevonden; de ademhaling was redelyk goed, maar een byna onverdraaglykebenauwtheid omtrent de borstingewauden: naar een aangenaam hart^ fterk end middel gegeven te nebben, van rynfchewyn, caneel, ci- (0) Herrn. Boerhaave Chem. Tom. IL pag. 344. S 2 139  ï4«> citroenfchitlen, daar op het afkookzel van fcorzoneer, farzapa. ril, grasvvortelen te drinken, heb ik omtrent den avond bevonden, dat de pols zich verhefte, en 'er verfcheide puistjens voor den dag kwamen : maar des nagts om elf uuren onverwagt geroepen, heb ik de pols bevende, klein, en welke nauwlyks gewaar te worden was gevonden, met een onverdraaglykebenauwtheid , zo dat de tegenwoordig zynde nu dagten dat de dood voor de deur ftond: ik heb terftond twintig druppels van een zeer dóórtrokken afverfzel van faffraan, dat ik mede gebragt had, toe gedient; nauwlyks was een uur verlopen, of de pols verhefte zich , de benauwtheid wierd minder , 'er kwamen talryke puistjens voor den dag, en de pyn in 't hoofd en rug hielden tevens geheel op. maar alhoewel hy veel pokjens had, en de keel zelfs door deeze bezet geene kleine moeite baarde, is hy nochtans gezond van zo zwaare ziekte ontkomen, de geene die tegenwoordig waren , befchuldigden nochtans de ftoutmoedige daad, en zy zouden niet ligtelyk toegefiaan hebben, ten zy dat zy gelooft hadden, dat het met hem gedaan was, dat een jong lichaam in zo zwaare ziekte, zo zeer doortrokken fpecery van faffraan, zoude in neemen, en dat wel in een vry groote gifte. ik wist wel dat myn goede naam gevaar liep; maar een gerust ge-* moet weet ook dit te veragten, wanneer het van de welvaart der zieke gaat. Maar op dat het aan alle zoude blyken, hoe onderfcheide geneeswyze de ivydberoemde Boerhaave in de onderfcheide foortder pokjens gebruikt heeft, zal het volgende genoegzaam zyn. • De vry heer Joanncs Baptista Basjandus, zaliger gedagtenisfe, die by den Hertog van Lotharingen, nu, terwyl ik dit fchryf, zeer gelukkig regeerende Keizer, de plicht van Lyfarts met de grootfte lof waar nam, had briefwisfeling gehouden met de zyydteroemde Boerhaave, en, zorgvuldig zynde over het welzynvaa zo groot eene Prins, had hy gevraagt, wat geneeswyze hy in da ge* DE KINDERPOKJENS. §■1393-  DE KINDERPOKJENS. 141 genezing der pokjens moest te werk ftellen, Boerhaave deelde aan zyn groote vriend Basfandus, zuiver, volgens zyn gewoonte, dat geene mede, dat hy dagt voordelig te zullen zyn; en die allerbeste man, bekende met alle opregtneid van zyn gemoed, Tiaar dat den Hertog van de pokjens was genezen, dat hy de manier van Boerhaave in deeze ziekte te genezen gevolgt had. dierhalve is het geen wonder, dat zy naderhand dikwils onder hun over deeze ziekte gehandelt hebben, ik wist dat de my zeer toegenege medegezel D. de Lebzeltern, Ridder van het Roomfche Ryk, de brieven van Boerhaave aan Basfandus bezat, en ik heb ligtelyk van deeze myne allerbeste vriend verkreegen, datikdezelve niet alleen tot myn gebruik mogt hebben, maar ook het volgende uit-een brief tot Leiden den 30 April 1736gefchreven, aan Basfandus aan de Keizerlyke boekkamer vereert, alwaar zy onder de allerkostbaarfte dingen tot eeuwige gedagtenis van Boerhaave en Lebzeltern bewaard zullen worden, ziet hier dezelve. „ Een jongeling twee- en- twintig jaren oud in Indien, fterk, ryk , aan de wellust overmaten overgegeven, aan de wyn, geesten uit de zelve gehaalt, gelyk ook aan een kostelyke tafel, het brasfen, onmatige oeffeningen gewoon, in 't midden van de zomer door een meer dan gewoone dronkenfchap, door een heete koorts, allerheviglle pyn in 't hoofd, geduurige brakiag, vreeslyke benauwtheid , geduurige ongerustheid, zeer ongeruste flaap, gedrongen, word fehielyk van Amlteldam na Leiden gevoert, om raad te vraagen." „ Geen 't minfte agterdenken hebbende van de pokjens , doe ik hem een ruime aderlating geven , zo haast mooglyk. terftond geef ik hem een zuiverend middel van wynfteen, falpeter, merg van tamarinde , rhabarber, met een vry ruime gifte: dit heeft zeer wel gezuivert: ik geef hem een drank uit de wortelen van veldzuuring , gras, fcorzoneeren,:te famen met tamarinde gekookt, daar falpeter by doende, en een ruime hoeveelheid conferf van vlier; waar van hy veel en geduurig drinkt, maar voor zyn dorst, welke onleschbaar was, gebruikte hy water met citroenfap versch uitgedrukt, met een wei- S 3 nig  142 S-I393- nig aalbezienfap, en fyroop van violen; fomtyds ook wierd 'er een weinig moefelwyn by gedaan, by lag op een ope draagbedde, met Rusfisch leder bekleed, in een matige koele kamer, waar van de deuren altyd open waren, tegen dit alles wierd de ziekte wreder : de pis vlammig, een brandende hitte , overvloedig zweet, een byna woedende flaap, de tong vuil bruin, de oogen wreed als van een ftier, met vuur en bloed overftort. en dus herhaal ik even vry, dewyl 'er nog geen zigtbaare tekenen van de pokjens waren < \X"/ant a^loewe^ men m deeze ziekte zelW den op deeze aanwyzing denkt (1$88.) y cn op deeze geneeswyze vooral,, O393-- 1394..), heelt: het geval nochtans dikwils aan een Geneesheer , onkundig van de ziekte, gevolgen gegeven,, welke zodanig een kunst bewyzen.. Wanneer de pokjens algemeen heerschten , denken alle-Geneesheeren op deeze ziekte, zodra iemand, die de pokjens noch niet;  i6o DE KINDERPOKJENS. $.1395. niet gehad heeft, een geduurige koorts begint te krygen; en een iegelyk fielt als dan die geneeswyze te werk , welke hy gelooft denuttigfte te zyn. maar wanneer deeze ziekte, zich in de groote lieden verfpreidende, hier en daar den een of ander aanvalt , het geene dikwils gefchied, wanneer de vreemdelingen de op andere plaatfen ontfange befmetting met zich brengen, als dan denken de Geneesheeren, voornamentlyk die een talryke beoeffening der geneeskunde hebben, dikwils niet op deeze ziekte, en behandelen dezelve als een fcherpe ontftoke koorts, de zvydberoemdeBoerhaave bekend opregtelyk in de brief, §. i3Q3.teleezen , dat hem dit gebeurt is, wanneer hy die jongeling met de allerkwaadfte te zamenvloeijende pokjens befmet. want aangezien de allerlosbandigfte levenswyze , in de zomerhitte , ligtelyk gelegenheid had kunnen geven aan een fcherpe ontftoke koorts, had hy in 't begin der ziekte geen achterdenken op de pokjens, maar hy heeft kloekmoedig een tegenvuurigegeneeswyze te werk gefteld; nochte het heeft hem berouwt zulks beproeft te hebben, wanneer hy naderhand gezien heeft dat de pokjens uitkwamen, ik weet, dat veele het zelfde overkomen is, die allerergst uitvoeren tegen deeze geneeswyze, en verftomd ftonden over de gelukkige uitkomst derzelve; verontwaardigt leiden zy hier tegen in, dat deeze zieken het nimmer zouden ontkomen zyn, dan om dat hy het noodlot hunne levensdraad noch niet afgefponnen was. maar daarom veranderden zy nochtans hunne geneeswyze niet, maar zy gin> gen fterk voort met de heete beftiering en het gebruik van tegengiften, gelyk eertyds. Balloiiias(l) bekend oprechtelyk het volgende van zich zelve : ja wy hebben onbedagt de ader geopend, en een zuiverend middel toegediend, waarop de volgende dag, of de dag daar naar, de pokjens verfcheenen, en zy hebben zich veel beCl) Epidem. & Ephemer. Lib. h Conftitut. 4*t Tom.I. pag, 24. -33111  5-1395- DE KINDERPOKJENS. heter bevonden, dan die aan welke wy dezelve niet hebben durven toedienen; dus is het zveinig bezvysbaar, het geene sezegd zvord' dat de puistjens minder met hopen uitbarften, zo het lichaam tl voren is gezuivert geweest, een Heer klaagde over een a!lergrootfte moeilykheid in 't [lokken , (welke alleenlyk voortgebragt wierd door de verborge mazelen ; maar wy hadden hierop het minfte ag* ter denken niet,) welke moeilykheid van een zwaare koorts verzeld ging. wy hebben de aars met een klyfteer uitgeftpoeld, de ader Geopend-uit vrees voor de verftikking ; des anderen daags vertoonen 'zich de puistjens, en hy is nochtans in korten tydherfteld. die zeer groote Geneesheer veranderde van gevoelen , wanneer hy zag dat de tegenvuurige geneeswyze zo een gelukkig gevolg had in deeze ziektens. de eerfte grondfiellingen der geneeskunde, zyn hunne oorfprong verfchuldigt aan de vlytige waarnemingen van het geene voor- of nadelig is in de ziektens , en de kunst heeft dusdanige hulp zekerlyk noch nodig, dewyl wy alles niet van voren kunnen afleiden in de ziektens. men kan hier over nazien het geene §. 602. 7. gevonden word, alwaar overdeezé allerbeste regel der geneeskunde gehandeld word. Sydenham , welkers oprechtheid en vernuft in het onderzoek der ziektens by een iegelyk in waarde worden gehouden, was altyd oplettende, of de geneeswyze welke hy volgde, voordeel deed of niet: dus bekend hy, dat hy terftond zyne eigene dwalingen in de oelfening der geneeskunde heeft ontdekt, wanneer een nieuwe algemeenheerfchende ziekte opftond, en dat hy dezelve niet min gelukkig heeft verbeterd. Aangezien dan dat de manier van deeze ziekte door zodanige middelen, welke voordeelig zyn in ontftokene ziektens te behandelen, zo dikwils een gelukkige uitkomst heeft gehad , fchynt zy te recht in de eerfte trap der ziekte, alwaar de toevallen f. 1383. aanwezende zyn, aanbevolen te moeten worden, want dus heeft men hoop, dat 'er geene of weinige puistjens zich tot zweeren zullen zetten; of zo het gebeurt, dat een ■ allerergst foort van pokjens alle hoop op een heilzame ontbinding Vyfde Deel. X ver-  ,6a DE KINDERPOKJENS. §.i395-i37' ÖK KINDERPOKJENS. i93 heete en drooge lichamen zeer kwaad, onregelmatig, bedrieglyk, droog zyn, met verrotting, en zonder ryp wording, hier uit blykt tevens de reede, waarom vermaarde Geneesheeren de fcharlake couleur van het vel, een teken van een algemeene ontfteking in deeze ziekte, zo zeer in de geneezing der kinderpokjens gevreesd hebben (sj. Maar aangezien in dit zoort van pokjens, het geheele vel, en Voornamentlyk het aangezigt met zeer talryke puistjens bezet word, welke zeer na by aan elkander zyn, zyn alle de vaten van de huid verftopt; en dus volgd 'er een grooter indrang der fappen, door de vaten onder de huid gelegen, welke nog vry zyn; van deeze oorzaak word gewoonlyk de overvloedige kwyling afgeleid, a's ook de groote dikte van handen en voeten, en, gelyk bet fchynt, niet zonder reede. intusfehen moet men bekennen, dat de kwyling fomtyds te gelyk met de uitbotting der puistjens zelve begint, eer dat men kan onderffellen alle de vaten van. de huid opgepropt te zyn (t\ het geene ik ook eenige malen in de beoeffening der geneeskunde heb waargenomen, daar en boven beeft Sydenham (u) aangetekent, dat in de pokjens, welke hy daarom onregelmatige genoemd heeft, de zieke fomtyds, hoe wel zeldzaam, zelfs zeer weinig puistjens heibende, door de kwyling, r.iet anders als in de zamenvloeiende word gekweld, ik heb eenige diergelyke gevallen gezien; maar de ziekte volbragt haren loop met meer lastigheid, als van een klein getal puistjens fcheen te verwagten, en de pokjens wierden zwart wanneer zy uitdroogden , en lieten vry diepe putten na; het geene zelden gebeurt , wanneer de pokjens afgezonderd, en weinig in getal zyn. Niet CO Lobb of the Small Pox pag. no. Hillary EiTay on the Small Pox pag. io4O) Lobb of the Small Pox pag. 8. 00 Seft. IV. Cap. VI. pag. 251. Vyfde Deel. Bb  m . JDE KINDERPOKJENS. §.1397.; Niet allees dit,- maar ook heeft Sydenham dit vermaant (»>• dat, opdien tijd dat de pokjens wijd en zijd heerlchen , een» koorts deeze en geene aantast, welke buiten en behalve de uitbotting der pokjens, en het overige daar van afhangende , toevallen heeft, weike gelijk zijn aan de pokziekte, en zelfs een overvloedige kwyling:. waarom hy dezelve pokkoorts zonder pokjens genoemd heeft; waar van reeds te voren §. 1387. gewag ingemaakt, dierhalve fchijnt de kwyling niet altijd veroorzaakt teworden door het binnen jagen der fappen , door dien de vaten van de huid verftopt zijn , maar dat 'er mis&hien eene ontlasting der ziekteftof gedeeltelijk door de uitwerpende buizen der fpog, klieren ontftaat. want de waarnemingen leeren , dat de zieken, door de kwyling verligt worden, dat in tegendeel derzelver onderdrukking ten hoogden nadeelig is. ^ . , Want uit het geene tot nu toe van verfcheide andere ziektensis gezegd geweest, heeft het genoegzaam gebleken, dat de natuur verfcheide weegen heeft om de ziekteftof, het zy in 't geheel, of gedeeltelijk uit het lichaam te jagen; en dat dé Geneesheer, dienaar der natuur , deeze pogingen van de natuur moet voortzetten , zo hy de geneeskunde gelukkiglyk wil oeffenemdierhalve dan fchijnt de kwijling en zwelling van handen en voe- ■ ten onder deeze heilzame pogingen der natuur, de ziekte tragtende te geneezen, getelt te moeten worden, waar van de waarneming van groot nut is in de geneeskunde, offchoon men geene volkome beftaanbare reede van voren geven kan, waarom dat geene, dat agter gelaten zijnde , nadelig zijn zoude , eerder langsdeeze dan andere plaatfen van het lichaam word uitgejaagt. (hO Seót» 1. Cap. e pag. 50*,  S-I398- DE KINDERPOKJENS. 1398. |~ ~[it deezeword.de kennis en voorkennis V-^ van het tweede tydperk gekend, en in dezelve word de reede der ziekte, en van alle de toevallen bevat, in deeze regels byna begrepen: Hoe zagtaartiger het tydperk der befmetting is, hoe zagter het tydperk der ontfteking. Uit al dat geene, dat tot noch toe van de kennis der tegenwoordig zynde ziekte, en deszelfs onderfcheide hevigheid is gezegd geweest, als ook van de voorkennis, voor zo ver zy leerd wat men te hopen of te vreezen heeft in 't verdere beloop der ziekte, worden eenige regulen afgeleid, welke wy nu elk afzonlyk zullen overweegen. ziekte word genoemd die ftaat van het levende lichaam, die de gemakkelykheid van alle hoe genaamde werking uit te. oeffenen, wegneemt O*), hoe'er dierhalve meerder werkingen gekwetst zyn geweest door de ziekte, en hóe zwaarder die kwetzing is, zo veel te kwader zal de ziekte van de Geneesheeren geoordeeld worden, en voornamentlyk, zo de levens werkingen zeer ontrust zyn. §. 1383. zyn die uitwerkingen opgenoemd, welke waargenomen worden, zo dra de befmetting der pokjens de werkingen van het tot dus verre gezonde lichaam de werkingen begint te verftoren. maar hoe ligter alle deeze toevallen der beginnende ziekte zyn, zo veel te beeter is de voorkennis, aldaar is gezegd, dat fommige, hoe wel zeldzaam het geluk over komt, dat de werkingen zo weinig geftoord worden , dat zy niet weeten dat zy deeze ziekte hebben , dan wanneer de puistjens uitbotten : maar als dan is het geheele overige beloop der ziekte gewoonlyk zeer zagt. in't voorafgaande is nochtans gewaarfchouwt geweest, dat de koorts fomtijds niet hevig. . V-»J «'«ff tivxj n-'flVïf'r- • , . , ' -IS 3  $.;3o8. DE KINDERPOKJENS. ao7 Hoe dezelve bleeker is, of bruindcr word j zo veel te erger; 'er volgd een dodelyke kwade keel , op longontsteking; ten zy 'er een vogtige kwyling, of een" zeer grote dikte van handen of voeten by komt; de reede is, de hier belette, en dus na binnen vermeerderde omloop der vogten. Te voren $, 388. en 427., alwaar over het heet vuut op de voorafgegane ontfteking volgende, gehandeld wierd, is aangetekend geweest, dat op de roode couleur van het ontftoke deel een bleeke of aschgraauwe volgd, en dat het deel, dat te voren gefpannen was, en wederftand biedende, flap en zagt word. te gelyk wierd aangetekend , dat die bleeke couleur, wanneer de kwaal erger word, bruin, ja zwart word. als dan is het heet vuur aanwezende (ziet §. 419.), of die aandoening van een zagt gedeelte, welke, de invloed van het levensvogt in de flagaders, de uitvloeijing door de aders, vernietigt zynde, tot de verfterving overgaat, dus is het te verwonderen , dat Sydenham (z) het voor een allerdodelykst teken heeft gehouden, zo in de gtootfte kracht der ziekte de tusfchenruimtens tusfchen de pokjens bleek wierden. voor al is dit gewoon te gebeuren in de afgezonderde pokjens de achtfte dag, in de te zamenvloeijende de elfde, het fterk zweeten dat redelyk onverhindert in volwasfene gewoonlyk is, wanneer zy de afgezonderde pokjens hebben , houd fehielyk op, 'er ontftaat eene allergrootfte benaauwtheid, ylhoofdigheid, weinige en dikwervige waterlozing, en binnen weinige uuren de dood; offchoon de aanwezende, en de Geneesheeren fomtyds een goede uitkomst der ziekte verhoopt hebben, in de te zamenlopen* de ontftaan diergelyke dingen op de elfde dag ; de kwyling houd fehielyk op , het aangezigt, dat te voren boven mate gezwollen was, valt fehielyk neder , de fpog, welke te voren dun- 00 Seft. I. Cap. V. pag. ntf, i27. en Sed. III. Cap, II, pag.  2o3 DE KINDERPOKJENS. 5.1398. dunner gemakkelyk kon uitgefpogemworden, blyft vastklevende en lymig in de keel hangen, belet de doorflokking, de Item word heesch , fomtyds is 'er een allergrootfte woede aanwezende, fomtyds botheid, en een weinig daar naar de dood. vooral is deeze ongelukkige uitkomt der ziekte te vreezen, zo het overvloedig zweet door heete middelen, en het dekzel uitgeparst zynde, het bloed van deszelfs aflpoelend vogt beroofd is. het gemeen geloofd als dan gewoonlyk, dat de wederom na binnen getredepokjens verdweenen zyn, en leid hier de oorzaak der dood van af, en fchreeuwt byna altyd dat men de koude onvoorzigtig toegang heeft gegeven, maar Sydenham (a) heeft zeer wel aangetekend, dat de tusfchenruimtem wit zvorden , hoe wel de puistjens intnsfehen rood en opgeheven worden, zelfs naar de dood van de zieke. maar dit vertoont zich voornamentlyk in de afgezonderde: want in de te zamenvloeijende, waarin het maar een korst is welke het aangezigt bedekt, kunnen de puistjens minder onderfcheiden worden; maar, om dat het aangezigt, te voren zeer gezwollen , fehielyk fiinkt, geloven zy dat de puistjens verdweenen zyn. nochtans moet men dit aanmerken, dat het aangezigt in de te zamenvloeijende pokjens naar de elfde dag begint te flinken ; maar niet haaftelyk; maar alsdan volgd 'ergewoonlyk een vogtigekwyling, of de handen zwellen aanmerklyk, gelyk ook fomtyds de voeten. Sydenham (h) heeft waargenomen , dat de dikte van de handen, zo zy groot is, van zo groot gewigt is, dat hy geloofd heeft, dat fommige de dood zyn ontgaan om deeze reede alleen, aangezien het aangezigt op dien tyd, wanneer de ontftoke puistjens tot de volkome verzweering gekomen zyn, allerfterkst is gezwollen, en de verzweering langzamer in de ledematen gefchied, namcntlyk wanneer zy reeds in het aangezigt beginnen te verdorren, blykt hier uit de reede, waarom de dikte van handen en voeten als dan een zo goed teken is, dewyl daar uit blykt, dat de («) Ibidem &c. pag. 194 én 689. ' (JÓ Ibidem pag. 190 en 17a.  §.135)8. DE KINDERPOKJENS. 209 de levenskrachten noch zo fterk zyn, dat zy de ziekteftof in goede etter kunnen veranderen, en de gezwolle deelen aantonen,dat het heet vuur niet aanwezende is. maar wat men van de teruojaging der vogten na binnen moet gevoelen, als oorzaak zynde van de kwyling en het zwellen van de handen en voeten , is in het voorige Hoofddeel gezegd geweest. Zo 'er op de vrye plaatfen tusfchen de puistjens purpere vlakken ontftaan, beduid zulk een dodeiyk heet vuur. Hoe kwaad voorteken de purpere vlakken zyn, wanneer zy zicli in de koortsziektens vertonen , is te voren §. 723. gezegd geweest, waarom Sydenham (V) dezelve veroordeeld heeft, als zynde byna altyd voorboden van de dood: want zy duiden een heetvuurige ontbinding van het bloed aan, en verzeilen gewoonlyk alleen maar het allerkwaadfte zoort van pokken, maar wanneer zy door een al te fterk geweld der koorts ontftaan , als dan dit gematigd zynde, heeft hy de purpere vlakken van gelyken weggenomen gezien (d). men leest (e) een ander geval van een zieke deeze vlakken hebbende, die geneezen is. intusfchen komen alle Geneesheeren daar in over een, dat het een teken is van een zeer gevaarlyke ziekte; en men heeft in de pokkoorts dusdanige vlakken waargenomen, eer dat de puistjens uitkwamen, met een fchie. lyk dodelyke uitkomst. Somtyds vertoont zich tusfchen de pokpuistjens een gierfti-* uitflag, zo wel rood als wit. offchoon dit onder de goede tekenen niet kan geftelt worden, en dusdanige uitbotting inde ziekte moeilykheid veroorzaakt, nochtans dewyl zy geene tekenen van het heet vuur zyn, is deeze uitflag veel minder dodeiyk, en ik ken CO Seft. III. Cap. II. pag. 173. 00 Ibidem pag. 197. CO Lobb of the Small pox pag. «62. 00 Ibidem pag. 373. 380, Vyfde Deel. Dd  DE KINDERPOKJENS. ken 'er verfcheide die van de pokjens zyn geneezen, ofkhoon de witte en roode gierst-uitfiag 'er by gekomen waren # heb fora* tvd« gezien, dat de pokjens reeds uitgedroogt zynde, er een witte gierst-uitllag voor den dag kwam, en de zieken nochtans gelnkHe het gevaar zyn ontkomen. Vidante heeft het zelfde wan> oenomen (Ij" vooral, zo de drek lang in darmen heeft gezeten : waarom hy ook aantekent, dat zy niet te voorfchyn zijn gekomen wanneer deeze droesfem door klyfteeren of zagte buikontastende geneesmiddelen by tyds uitgeleid was ; of ook dat zy terftond zyn verdweenen, tot verligting van de zieken , zo zy , deeze reeds op het vel te voorfchyn komende , de buik ontlasteden edoch dit moest voornamentlyk aangemerkt worden , ora dat ve'ele van gevoelen zyn, dat de buikontlasting m de pokjens en de gierst-uitllag, altyd vermyd moet worden. G noo- TV aanwyzing in het tydperk Qi9$) ,i3 l_y onderfcheide na mate de onderfcheide trap der duurende ziekte: want in 't eerfte begin van de zich uitwendig vertonende ontfteking, fchynt er voorzorg vereischt te worden, opdat niet tot de verzweering overga- waar over reeds (1393. 1394-0 is gehandeld: of, zo dit veragt word, moet men zorgen, dat zy zeer wein.g -efchiede, ver van het hoofd, en langzaam : het geene ^efchied 1. door zeer dun , de verrotting tegenftaand voedzel: 2. door verdunnende, zagte, zuurachtige drank: l door een tegenetterig 9 openend, verdunnend geneesmiddel, geduurig in groote hoeveelheid gebruikt. 4. dooreen voetbad tweemaal op een dag herhaald , de laauwe g6- (jj De Variol. & Morb. pag. 136. §-i39;!- 1399-  $.1399. ' DE KINDERPOKJENS. ijl geduurige Hoving van dezelve, aantrekkende middelen op de holligheden van de voeten en van de halsfen gelegd: 51. door een koele levens wyze, vooral door de zuivere en koude lugt toe te laten, het lichaam intusfchen van onder tegen de koude befcliermt zynde: maar deeze moeten terftond en van den beginne af aan aldus te werk gefteld worden. : 6. zo de ziekte te geweldig aanvalt, komen de vyfde avond opiaten te pas, te gelyk in 't werk Hellende zo als voorfchreven is. Nu moeten wy handelen over de geneeswyze , welke in dit tydperk der ziekte, het geene van de uitbotting der puistjens af, tot aan de feegonne verzweering derzelve loopt, te pas komt. het blykt van zelve, dat deeze geneeswyze onderfcheide is, na mate de onderfcheide trap der duuring: want in 't begin der ontfteking blyft de hoop nog op een heilzame ontbinding; maar hoe langer de reeds ontftane ontfteking geduurt heeft, zo veelte moeilyker zal men de ontbinding van het ontftoke kunnen verkrygen ; en als dan is de verzweering alleen maar overig, waar door de ontfteking in etter veranderd, van de gezonde deelen zal afgefcheiden worden, in 'teerfte begin dierhalve van dit tydperk, zalmen nog kunnen beproeven, het geene waar van §. 1393. en 1394..is gelproken geweest, maar zo de verzweering niet vermyd kan worden, als dan moet men voornamentlyk wenfchen dezelve zeer klein te zyn, en het aangezigt en het hoofd door een klein getal puistjens worden bezet, nochte de ziekte met een al te groot geweld voorga: de reede van dit alles heeft in het vorige hoofddeel gebleken; alwaar tevens is gezegd geweest, wat men van de traagheid der verettering moet gevoelen, maar tot dit doeleinde zullen de volgende voordelig zyn. Dd 2. i°. Over  als DE KINDERPOKJENS. '5.1399. i°. Over de nuttigheid, ja over de nootzaaklykheid van dun voedzel, is §. 1394. gefproken geweest, en om dezelfde reede word in dit tydperk der ziekte diergelyk voedzel vereischt. maar dewyl het tevens zeker is, dat door de ziekte zelve alles eene gefteldheid tot de verrotting verkrygt, zo zy hevig is, gelyk het ftinkend zweet, de fcherpe pis, allerftinkendfle buikontlasting , ja in de te zamenvloeijende pokjens het geheele lichaam door een verrot waterig bloed wegvloeijende leeren, daarom word hier zodanig voedzel toegediend, het geene geenzints tot de verrotting over gaat, maar eerder door eene van zelfs verandering in zuur, alle verrotting tegen ftaat. daarom heeft Sydenham, gelyk §.1394. vermaant is geweest, de zieken geboden zich van vleesch , eijeren, ja zelfs vleeschfappen te onthouden; en in tegendeel heeft hy gekookt fruit, de room van gerst of haver gegeven. Rhazes (h) heeft het vleesch wel toegelaten , en de gelyen van kalfsvleesch; maar hy waarfchouwt tevens, dat deeze fpyzen met het fap van verjuis, of van wrange druiven moeten vermengt worden: daar en boven gebied hy , dat zy dikwils zuure granaatappelen, en diergelyke eeten. maar aan de zieken van een warm en droog geftel gebood hy porcelyn, beet, kaasjes bladen, kawoerden, komkommers,enz.; hy veroordeelde de verfchemelk^ want zy bevat boter in zich, welke ligtelyk gerftig word, en het kaasachtig gedeelte , dat tofr de gerftige verrotting overhelt ; maar hy prees de dunne wei van gekernde melk met citroenfapa a*. Hoe veel voordeel het doet, geduurig eenaffpoelend vogt aan het bloed in de genezing der ontfteking, en in de behandeling der fcherpe ziektens, toe te brengen, is reeds meer dan eens gezegt geweest, maar aangezien ten tyde der verzweering de (6) Mead de Variol. & Morbil. pag. Ï24. &e>  §• 1.399- DE KINDERPOKJENS. 213 de koorts aanweezende is, daarom word tevens vereischt, dat de drank zagt zy, op dat de beweging door de prikkeling niet vermeerdert worde, de zuuragtige drank word geprezen, als zynde tegenflrydig tegen alle verrotting, om de reeds gezegde reden, maar over deeze drank is reeds gefproken geweest by het derde getal §. 1394.: want alles wat aldaar geprezen is, komt ook in dit geval te pas. maar wanneer men bevreest is, dat het door de verrotte prikkel te zeer ontbonde bloed gevaarlyke bloedftortingen zal veroorzaaken, als dan heeft Sydenham, en naar hem verfcheide andere uitmuntende Geneesheeren, groote hoop geftelt in de geest van vitriool, met dunne drank vermengt, gelyk §. 1396. is vermaant geweest, edoch wanneer men niet voor eene al te groote ontbinding van bloed bedugt is, alsdan gebruikt men eerder gegroeide zuuren, dewyl de ziekte der pokjens vermaagdfchapt is aan de fcherpe ontftoke ziektens, zo als §. 1387. is gezegt geweest. In zuigende kinderen, of die melkfpyzen gebruiken, raad ons de voorzigtigheid aan zuure middelen, vooral flcrke, agter weegen te laaten, op dat 'er geen zwaare ftremmingen in de maag en de darmen veroorzaakt worden, waar uit zeer veele kwalen zouden kunnen volgen (*'). 3°. Deeze mikken alle op het zeifde doel met die geene, welke in de twee voorgaande getallen worden gevonden; en by het derde getal §. 1394. zyn ook diergelyke geprezen geweest, inde lyst der geneesmiddelen by dit getal worden dusdanige voorfchriften gevonden, en men kan ligtelyk andere diergelyke te famen ftellen. maar men geeft hier geduurig een groote hoeveelheid van zodanige geneesmiddelen, maar met overvloedig water verdunt, op dat alle de fappen verdunt worden, de vaten doorgankelyk bly- (0 L°bb of the Small pox pag. 432. Dd S  3i4 DE KINDERPOKJENS. 5.1399. blyven, en een bekwaam vogt toegedient worde aan de fcherpe deelen der fappen, welke lang de weegen van de huid en de pis moeten uitgejaagt worden. 40. Wanneer men door het te voren opgenoemde , fterk en o-eduurig gebruikt, beproeft, om de verdunde ziekteftof uit het lchaam, zo veel mooglyk is, te jagen , en dus, het getal der puistjens welke zullen moeten zweeren, verminderd, zal het tevens voordeelig zyn , alles in 't werk te ftellen, dat de pokpuistjens zodanige plaatfen bezetten,- alwaar zy met minder gevaar en lastigheid haar geheel overig beloop kunnen volbrengen, in 't vorige Hoofddeel is gewaarfchouwt geweest, dat het met recht altyd voor een kwaad voorteken word gehouden, zo het aangezigt digt met pokjens bezet word: om deeze reede worden van rt begin der ziekte zelve de onderfte deelen van het lichaam geftooft, en worden die deelen eerst door een bad verzagt, door zagte aantrekkende middelen," waar van de voorfchriften in de lyst der geneesmiddelen by dit getal gevonden worden , zagtjt ns geprikkelt, op dat hier na toe voornamentlyk de afleiding der ziekteftof afgeleid worde, men zie hier na het geene §. 134. en 135. van de afleidende, aantrekkende, en voortjagende middelen, gevonden word. De geneeskundige waarnemingen bevestigen de nuttigheid van deeze geneeswyze. men heeft meer dan eens gezien, dat, zode ziÉken een fontanel hadden in het een of ander gedeelte van het lichaam zeer talryke pokjens de geheele nabuurfchap der fontanel bezet hebben, ja zelfs dat langs de fontanel zelve eene veel groter hoeveelheid van fappen , dan gewoonlyk te voren uitgegaan is. §. 1383. is aangetekend geweest, dat het wondje, de arm toegebragt, om de pokjens in te enten , fomtyds tot een breede zweer ontaart, en een groote menigte pokëtter uitftort, en dat als dan de puistjens over het overige vari het lichaam verfpreid , naauw-  5.1399- DE KINDERPOKJENS. 215 naauwlyks worden opgeheven, en de zieken de ziekte zeer gemakkeïyk verdragen, ja dat meer is, een uitmuntend Geneesheer (£) heeft waargenomen, dat de teeds in het aangezigt talryk uitbottende pok-puistjens vooreen groot gedeelte wederom zyn verdweenen, wanneer door baden en aantrekkende middelen de 011derfte ledematen toegevoegd, zeer talrijke pokjens op deeze plaatfen voor den dag kwamen, onder welke zeer groote waren , welke geduurende twee of drie weeken een groote menigte fcherpe etter uitftortende , alle de overige puistjens reeds uitgedroogt zynde en afvallende, waar uit blykt, langs deeze zo lang zweerende plaatfen niet alleen de etter ln de puistjens bevat uitgegaan te zyn, maar ook het geene reeds in 't bloed wederom opgezogen was geweest, en het geene, ten zy het langs deeze plaatfen uitgegaan was, na andere plaatfen ter neder zoude hebben kunnen gezet worden , en allerergfte kwalen voortbrengen, gelyk in 't volgende Hoofddeel zal blyken. dus is de nuttigheid van deeze geneeswyze, welke ik door vry talryke waarnemingen in de beoeffening der geneeskunde zelfs bevestigd heb gezien , klaarblykelyk. Intusfchen moet men niet ontveinzen , dat de zeer vermaards Hofman (/) waargenomen heeft, dat de rechte houding, hoedanig gewoonlyk die is van de geene die het voedbad gebruiken , zeer liegt bekomen is aan die geene , die de pokjens hadden : maar ook tevens moet men aanmerken , dat in twee gevallen , welke hy aangehaald heeft, de kwade uitflag der rechte houding waargenomen is de agtfte en negende dag, wanneer de pokjens in volle zweer ftonden. maar als dan heeft de afleiding der ziekte ftof, gelyk ligtelyk blykt, na beneden, geen plaats meer. het is als 00 Hillary EiTay on the Small pox pag. 100.101. 00 Opuscul. Patholog. Praft. Diflert. IX. pag. 344. Medic. Syftem. Ration. Tom. IV. pag. 149. 165.  216 DE KINDERPOKJENS. §• J 399- als dan genoeg, deeze deelen met zagte aantrekkende middelen geduurig aan de voeten te leggen, zagtjens te prikkelen, op hoop, dat de etter in het bloed wederom opgezogen , op nieuw langs deeze plaatfen uitga, gelyk reeds is gezegd, voor't overige word dit alles in 't begin der ziekte zelve, en ten tyde der uubotting beproeft, maar zo de zwakheid van de zieke , welke in 't eerfte tydperk der ziekte de kwaadaartige hoedanigheid der toekomende pokjens aanduid, groter voorzorg aanried, zouden de voeten , van het bedde afhangende, in 't bad kunnen gedompeld worden zonder dat de zieke zich recht ophield , of met wolle doeken met een verzagtend warm afkookzel vochtig gemaakt, jreduuri'o- worden geftooft. daar en boven zo men aandagtig die twee verhalen der zieken overweegt, zal het blyken dat 'er vry kwade tekenen aanwezende zyn geweest, te gelyk met een gevaarlyk tydperk der ziekte, want de eerfte van in de bloem ZVns"ouderdoms, en Vet; de ziekte was begonnen met zwaare pvn in de rug en het hoofd , en een zekere ylhoofdigheid ; 'er waren een groote menigte pokjens voor den dag gekomen; hv klaagde de negende dag van overgrote pyn en hitte der handen; gelyk ook over benaauwdheid ; daarom heeft hy de omftanders verzogt, dat zy hem uit het bedde wilden nemen, de andere van gelyken een jongeling, maar van een teder geftel klaagde over zwakheid en vermoeitheid geduurende het geheele beloop der ziekte ; hy had een kwynende eenigzmts dikwervige pols; de afgang geduurende zes dagen opgeftopt , de agtfte dag der ziekte wierd zy door 't infpuiten van een klvfteer ontbonden; tevens heeft hy over eenige ontfteking in de keel de zelfde dag der ziekte beginnen te klagen; en, de derde maal zullende afgaan, te lang uit het bedde blyvende, is hy begonnen blaauw en flaauw te worden, en naar tien uuren is hy ftuiptrekkende geftorven. Zekerlvk zo dit alles wel overwogen word, en vergeleken J met  §•1399' DE KINDERPOKJENS. met het geene dat tot nu toe over de voorkennis van deeze ziekte is gezegd, zal het genoegzaam blyken, dat het geenzints zeker is, dat het regt op zitten de eenige, of voorname oorzaak van de dood is geweest, het is intusichen zeker, dat het omtrent dit tydperk der ziekte best is , dat de zieken geduurig in 't bedde blyven ; en de voorzigtigheid laat niet toe , dat zy als dan opflaan. Sydenham zelfs (m), die alles kwaads vreesde van het geduurig te bedde leggen, heeft ook diergelyk waargenomen; waarom hy de volgende vermaning heeft gegeven: hier moet dierhalve met ernst vermaand zvorden , dat de zieke zich over dag op geenerlei manier e te bedde moet begeven, ten zy des avonds van den zesden dag, waar door hy zich zeer verkwikt zal bevinden : van welke tyd af hy byna geduurig in 't bedde zal blyven, zo 'er zeer veele puistjens voor den dag komen, zo wel om de reeds fcherpere lastigheid der puistjens, als om dat hy door reet op te zitten eerder flaauzu kan vallen; het geene aangezien ik dikzuils waarnam , is my in den zin gekomen, dat de natuur door een algemeene zvet van deeze ziekte , my als met de vinger heeft gezveezen, op zvat tyd de zieke eerst geduurig te bedde moet blyven leggen. Diemerbroeck (n) heeft het voetbad als onnnt verwèezen ; ja hy geloofde het zelfs nadeelig te zyn; om dat de koude Inge 'er gemakkelyk toegangkrygt, wanneer dusdanig bad gebruikt word. hy bevestigd zyn gevoelen hier uit, dat een edele maagd , het voet bad gebruikt hebbende, dat van warme zoete melk gereed gemaakt was, in 't begin der ziekte, op geen plaats van ~'t lichaam zo veel pokjens heeft gehad, als in het aangezigt. edoch men moet aanmerken , dat deeze zieke , het gantfche lichaam wel bedekt zynde, in 't bedde heeft gelegen , de voeten alleenlyk vnn het bedde afhangende, tot aan het dik van het been in de zoete melk gedompeld heeft gehad , en dat wel geduurende een (rn) DiiTertat. Epift. pag. 444. (n) De variol. & morbill. Hift. XV. pag. 300. Vyfde Deel. Ee 21?  ai 8 §.1399. een geheele dag, daar op een zweetmiddel genomen hebbende , was zy gcftadig nat van 't zweet, het lichaam wel bedekt zynde. de voeten zyn dierhalve alleen tot aan 't dik van 't been ontdekt geweest, en, aangezien zy een geheele dag in dit bad zyn ge-, bleven, heeft men niet wel kunnen verhoeden , dat zy, doorliet bad te vernieuwen , dikwils minder warmte hebben gehad, dan de overige deelen van het lichaam, met deekens bedekt en nat door een warm zweet, en dus is het in geenen deele te verwon-, deren, dat de afleiding der ziekte ftof na de onderfte deelen van het lichaam niet gelukt is. want gelyk terftond zal gezegd worden, 'er word vereischt, dat de onderfte deelen van het lichaam wel tegen de koude befchermt zyn, dewyl, door de toegang aan de zuivere en koele lugt te laten, de bovenfte deelen van het lichaam minder warm zyn. Voor 't overige fchynt Diemerbroeck (0) al de hoop op de geneezing in een warme beftiering en het gebruik van zweetmiddelen gefteld te hebben, ja hy verheugde zich , zo wanneer de beweging der koorts fterk was : daarom heeft hy geloofd , dat zuure middelen, dewyl zy de hitte te zeer temperden, zeer nadelig waren, zo dat hy vastfteld , 'er niets nadeliger kan voorgefchreven worden, dat het tegendeel van dit gezegde uit ontelbare waarnemingen blykt, is tegenwoordig over bekend. 5°. Hoe voordeelig de toelating van de zuivere en koele lugt inde genezing der pokjens is, en met welke voorzorgen dit moet gefchieden , is by het vierde getal §. 1394. gezegd geweest: het geheele lichaam moet wel gedekt en uitwaasfemend gehouden worden, gelyk men in de ftaat der gezondheid gewoon is; maar voornamentlyk moeten de onderfte deelen meerder gedekt worden, als de bovenfte; aangezien het doelwit is hier een fterker afleiding der puistjens na de onderfte ledematen van het lichaam te verkrygen, want de koele lugt, de bovenfte deelen van het lic- (0) Ibidem pag» 264» DE KINDERPOKJENS.  J.I399. DE KINDERPOKJENS. 219 lichaam befpoelende, zal dezelve zodanige gefteldheid geven, dat zy minder aangedaan worden van de ziekte ftof, wanneer zy omtrent het tydperk der uitbotting de oppervlakte van het lichaam begint te bezetten, nochte deeze konstgreep is nieuw: vjzm Rhazes (pj, willende verhoeden, dat de pokpuistjens de oogen zouden bezetten, heeft geboden het aangezigt verfcheide malen op den dag met koud water af te fpoelen, en de oogen ook met het zelve te befproeijen. ja zelfs heeft hy om de zelfde reede te zamentrekkende oogwasfchingen aan de oogen toegevoegd. 6°. Van hoe groot gebruik de pynftillende middelen en opiaten in het al te groot geweld van de koorts te bedwingen, zyn, is te voren §. 610. gezegd geweest, maar zy hebben alleenlyk plaats, wanneer de ziekte , met een al te groot geweld woedende, zwaare moeilykhedens veroorzaakt , en dusdanige verzagting vereischt. want het beloop der pokjens is fomtyds zo zagtaartig, dat zy naauwlyks eenig geneesmiddel vereifchen : wanneer de koorts dierhalve zagt is, de moeilykheid van weinig aanbelang, en de zieke wel ftaapt, is 'er in 't minst geen reede om deeze te gebruiken, het blykt ook ligtelyk , dat in dat foort van pokjens, waar in van ftonden aan alle de levensfappen weg geworpen worden en kwynen , de opiaten en ftillende middelen o-een plaats hebben: want als dan gaat de ziekte met geen woedend geweld voort; maar de onderdrukte levenskrachten vtreifchen een gantsch andere geneeswyze, gelyk te voren is gezegd geweest, intusfchen zyn vermaarde Geneesheeren niet van gevoelen o-eweest omtrent het gebruik der ftillende en opiaat middelen. Sydenham, gelyk bekend is, verheft derzelver gebruik tot den hoogften top, en verzekerd, dat 'er door de opiaten veele van de dood verlost zyn. de zeer vermaarde Hofman^q) zekerlyk een (p) Mead de variol. & morbill. pag. 15a. & feq. Q) Mead Ration. Syfteni. Tom. IV. pag. 173. Ee 2  220 §• 1599. een groote naam onder de Geneeskundige, verwyst zelfs de aderlating in deeze ziekte, en getuigt, dat hy zich van de opiaten» en flaapvcrwekkende middelen heeft onthouden , door de ongelukken van andere geleerd, die deeze in de geneeswyze deezer ziekte gebruikt hadtien. hy heeft alleenlyk zeer zagte middelen van heulfap gepreezen, ate zynde dc allerheilzaamfte, te weet en. water en fyroop van klaproofen bereid, en het zaad van witte, maankoppen, in een okmelkzel. edoch alle beoeffenaars der geneeskunde weeten, hoe weinig ftillende kracht in de bloemen der klaproozen is j maar de zaaden van witte maankoppen ombeeren alle flaap verwekkende kracht; ik heb zelfs een geheel pond van deeze zaaden zonder eenig nadeel opgeëeten, en het is over bekend, dat deeze zaaden op veele plaatfen zonder gevaar onder de fpyzen vermengd worden, deeze fchynen dierhalve niet genoegzaam te zyn, om de overgrote lastigheden der wreede .ziekte te verzagten. want wanneer de geheele huid, ten tyde der verettefing met talryke pokjens bezet, gefpannen en ontftoke pyn veroorzaakt, de zieke dooreen grote ongerustheid, en hartnekkige flaapeloosheid gepynigt word, fchynen zy ten eenemaal krachtdadige verzagting te vereifchen. by Rhazes zekerlyk wierd reeds de maankop in de genezing der pokjens geprezen (r). want hy fchryft aldus: dat zo de zieke daar en hoven wakende en flaaploos is, neemt eenig gerfte water met heul. dat zo de afgang zeer fterk is, doet by het gerfte water een gedeelte korrels van zuure gedroogde granaat-appelen, en een gedeelte heul. maar ook voor Sydenham hebben verfcheide andere Geneesheeren in de genezing der pokjens opiaten gebruikt, gelyk de zeer vermaarde IVerlhof (i) bewyst; Morton (t), offchoon hy voor 't overige zeer veel verfchilde van Sydenham , in de behandeling van deeze ziekte , heeft nochtans even ftoutmoedig, ja zelfs noch ftoutmoediger de opium. Cr) Mead de variol. & morbill. pag. 176. Cs) De variol. & Antbrac. pag. 95. & feq» CO Pyretolog. Cap. VIII. pag. 77. 78. DE KINDERPOKJENS.  S-I399- DE KINDERPOKJENS. opram gebruikt, want hy gebied: zo ver mei de gifte der opium voort te gaany tot dat men allengskens zo ver komt, dat zy de. flaap verwekt, en hunne woedende beweeging eenigzi/its bedivingt; en de gifte der opium allengskens te verminderen, 11a mate de herfelling der rust. voor zeker hy bekend, dat, zo de hartnekkige fkapfoosheid dit vereischte, hy alle vier uuren een grein opium, aan de zieken heeft toegediend, maar Sydenham gaf alleen maar opium aan de zieken die de volwasfenheid te boven waren (#). in de kinderen heeft hy zich hier van liever willen onthouden ; dewyl de flaap gemakkelyker by deeze is, zy minder heet zyn, en de afgang daar en boven, voornamentlyk in deeze ziekte aan de kinderen heilzaam, door het gebruik der opiaten zoude kunnen tegengehouden worden, het geene niet zonder nadeel van de zieke zyn zoude, niet te min, heeft hy volflrekt vastgefleld, dat de razende koorts in de kinderen, of ook de kwade hoedanigheid der puistjens, het gebruik der opiaten aanduiden, maar Sydenham (w) gaf opiaten naar de volkome uitbotting tot aan het einde der ziekte toe. te voren is aangetekend geweest, dat wanneer de pokjens uitkomen, alle de toevallen, welke in het tydperk der befmetting aanwezende waren, byna geheel ophouden, of ten minften aanmerklyk verminderen; en dus was het ter dier tyd niet nodig opiaten te gebruiken, maar naar dat de pokjens voor den dag gekomen zyn; beginnen zy te zwellen, ontftoken en gefpannen te worden; gelyk ook de huid na by de puistjens, en als dan was het goed deeze geneesmiddelen te gebruiken. Sydenham gebruikte zyn opiaat, dat nog in veele winkels onder zyne benaming te koop word gevonden : hy gebruikte ook de fyroop van Europeefche heul, welke in de winkels onderdenaam van papaver of verdikte heulfap fyroop bewaart word. deeze fyroop heeft hy voor zyn opiaat verkooren, als zynde veiliger, om dat (u) SecTr.-III. cap. I. pag. 190. DilTertat; Epiftol. pag. 471. OO Ibidem, pag. 191. Ee 3 221  5.22, DE KINDERPOKJENS. dat het minder verhitte (x). het voorfchrift dat Sydenham van zyn opiaat gegeven heeft [yj, is zekerlyk zodanig, dat twee oneen opium, geduurende twee of drie dagen in een pond Spaanfche wyn, in warm water gezet, ingegoten worden , met een once faffraan, een drachn a poeder van caneel en kruidnagelen ; en dus is dat middel vry heet en fpeceryachtig. maar de geneeskracht der opium kan gerust zonder eenige by voeging van fpeceryen het menfchelyk lichaam toegevoegd worden ; welke fpeceryen eertyds vermengd wierden, op dat de opium namentlyk, in de vierde graad koud genoemt, verbeterd zoude worden, de opium zekerlyk zelve is een genoegzaam heet en bitter middel , en heeft deeze in geenen deele nodig. Sydenham zelfs heeft dit met zyne gewone oprechtheid erkend (z) , zeggende: die wonderbare uitwerkingen der opium, welke zy voortbrengt, toegekend té moeien voorden aan de goedheid en uitmuntendheid der plant zelve , maar niet aan de bekivaamheid der kunfienaar die de fap uitleid, hier uit blykt ligtelyk, dat het opiaat vogt, van een allerbeste uitwerking bereid kan worden, zonder eenige daar by gevoegde fpeceryen; hoedanig het in verfcheide winkels onder de eenvoudige naam van opiaat vogt te vinden is , en even veilig gebruikt kan worden als de fyroop uit Europeefche papaver bereid , welke fomtyds niet gemakkelyk verdragen word van vrouwen die met opftygingen gekweld zyn, en draaijingen in 'thoofd en brakingen verwekt; daarliet opiaat vogt hun nochtans grootelyks voordelig is: het zelfde getuigt Sydenham (a), waargenomen te hebben in een adelyk jongman die de pokjens had. Maar hy gaf gewoonlyk aan volwasfene zestien druppels opiaat vogt 00 Idem in DilTertat. Epift. pag. 464. O) Stóft. III. Cap. JII» pag. 230. 00 ibidem pag. 231'. 00 Differt. Epift. pag. 515. 516,  vogt in een gifte, of een once fyroop van heülfap; in de kin* deren verminderde hy de hoeveelheid na mate vau de jaaren. en tevens heeft hy deeze geneeskundige tvaWéhoüwing gegeven: zo de eerfte gifte niet voldoet, moet men een en andermaal op behoorlyke tyd nog een gifte gebruiken, tot dat eindelyk het geneesmiddel aan het verlangen van de Geneesheer oldai i heeft, zo zeer geen acht flaande op de ingenome hoeveell eia ' ' ftiilend middel, als op de uitwerking , welke het in de zieke moest te weeg brengen • en men moet hier niet fchielyker van zodanig overvloedig en menigivervig gebruik uitfeheiden , voor dat zyne uitwerking redaan heeft ; nochtans altyd eenige tasfchentyd tusfchen ied.re gifte tusfchen beide latende, om^te kunnen weeten, of de laatfte gifte uitgewerkt heeft het geene wy zoeken, eer dat een nieuwe ingenomen voord, Ivlaar aangezien in onderfcheide winkels een groot onderfcheid is voor de voorfchriften van het opiaat vogt, en de fyroop van witte heul, moet de Geneesheer de Apotheek der plaats, alwaar hy de geneeskunde oeffent, onderzoeken , en zien hoe verre deeze met de voorfchriften van Sydenham over een komen, in de lyst der geneesmiddelen by dit getal worden zeer eenvoudige, nochtans krachtdadige voorfchriften gevonden. Dewyl het uit een oprechte waarneming deezer ziekte zeker is, dat tegen de nagt alle kwalen verergeren, en voornamentlyk de allermoeilykfte benaauwtheid van geest en lichaam, daarom geeft men tegen de vyfde avond dusdanig geneesmiddel , om deeze lastigheden voor te komen; ja zelfs ook heb ik het ten drie uuren naar de middag toegediend, wanneer ik gezien had dat de vorige dag de toevallen fchielyker verergert waren geweest, wanneer de kracht van het gebruikte geneesmiddel begint te verflaanwen , het geene gewoonlyk naar zes of agt uuren gebeurt, zal men veiliglyk het zelve kunnen herhaalen, zo de kwalen zich op nieuw beginnen te verheffen. ■Sy- DE KINDERPOKJENS. 223  224 Sydenham bekend (T), dat hy in de laatfte dagen van fterk te zamenvloeijende pokjens, fomtyds alle agt uuren , een verdovend middel gebruikte, daarom heeft hy gewild , dat dit altyd by de hand zoude zyn , om terftond te kunnen toegediend worden, wanneer een fchielyke verergering der toevallen zulks vereischt: ja dat meer is, hy hield zich ten fterkfte verzekerd, dat 'er veele door deeze ziekte geftorven waren , die in 't leven hadden kunnen gefpaard worden , zo 'er een verdovend middel by de hand was geweest. Jk kan oprechtelyk getuigen, dat ik in een talryke oeffening der geneeskunde de allerfchoonfte uitwerkingen van het gebruik der opiaten heb gezien in de genezing der pokjens: ik weet dat het zelfde gebeurt is aan andere uitmuntende mannen , die nog in leven zyn, en zeer gelukkig de geneeskunde beoeffenen, met welke ik meer dan eens over deeze zaak heb gehandeld, het is zeker, dat de afgang door verdovende middelen word tegengehouden; maar ik heb dit ongemak altyd te gemoet kunnen komen door klyfteeren, het drinken van wei van melk , met tamarinde gekookt, en diergelyke. want ik ftem in alle manieren met de ivydberwmde Simfon (V) over een, wanneer hy leerd, dat de geduurig geflopte afgang nadelig is in de geneezing der pokjens ; v het geene ik ook by eene andere gelegenheid §. 1394. gewaarfchouwd heb. 14.00. l\Taar dit uitgeftane beloop (1396.), volgd i ^ het derde tydperk der verzweering , welke begonnen zynde, groeit en volbragt word: in dit vermeerderen daagiyksch de reeds etterachtige puistjens, daar op rypen zy, worden wit, geel, en zy breken de derCé*) DiiTertat. Epift. pag. 469. 00 Medical EiTays, Tom. V. Part. 2. pag, 579. & feq. DE KINDERPOKJENS. §.1399.1400.  S.i4oo. DE KINDERPOKJENS. 225 derde of vierde dag van dit beloop maar als dan is de geheele vettigheid en het vel vol van beweegbare etter verdort uitwendig, word op de vrye plaatfen ontftoken • hier uit ontftaat door de beletting der ademhaling en omloop, door de prikkeling m het vlies en zenuwachtig geftel, door de opzuiging van de etter in de aders , een koorts van een allerkwaadfte hoedanigheid, met allerergfte toevallen; zo deeze etterachtige ftof langen tyd met het bloed vermengd bewo?en word, verrot zy (82. 100. 4.06.); hier door brengt zy na mate de onderfcheide deel len van het lichaam daar zy in neder valt, wreede uitwerkingen, en die naauwlyks zyn te boven te komen, voort; ylhoofdigheden, razende koortfen, kwaade keelen, longontftekingen, Zydewéeën, brakingen, roode lopen, leverontftekingen, verzweeringen , pestkoolen , gezwellen der zamenvoegingen, ettergezwellen, onbewetglykheden, voedensgebrek, teering, en oneindige diergelyke. In 't vorige Hoofddeel is over dat tydperk der pokjens «efproken geweest, wanneer de ontftoke puistjens reeds beginnen te zweeren; daarom zal men moeten handelen over de toenemende en eindelyk voltooide verzweering, en over de kwalen welke nootzaaklyk daar uit moeten volgen , te weeten zo de pokjens in grote menigte de lichaamsdeelen bezetten. Plet eerfte teken der zweerende pokjens neemt men waar in de punt van de pokjens, welke begint wit te worden, wanneer de voet en het nabygelege gedeelte van het vel nog rood zyn: deeze wittigheid word in korten tyd overal de overige puistjens verfpreid , zo dat zy geheel wit worden , zwellen , gelyk als paarlen; te weeten zo zy afgezondert zyn, in welke deeze verandering der puistjens gemakkelyk kan waargenomen worden: binnen vier-en-twintig uuren bednt deeze witheid der Vyfde Deel. Ff" zwee-  S26 DE KINDERPOKJENS. §.1400. zweerende puistjens in een geelachtige couleur te veranderen $ en als dan begint de roodheid van het nabuurige vel veel te verminderen; die geelheid helt allengskens meer tot een bruine couleur over, tot dat de pokjens ten eenemaal bruin zyn; en als dan uitgedroogt, vallen zy in korten tyd m 't aangezigt af zonder dat de puistjens barften , ten zy dezelve door het wrvven gebroken worden, maar op de handen breken zy mees. ten tyd, eer dat zy uitdrogen ; en het zelfde gebeurt gewoonlyk in de ouderfte ledematen. " Maar in de te zamenvloeijende pokjens word het geheele aangezigt met zeer talryke en kleine puistjens bedekt ; daarom , fchynt het geheele aangezigt met een wit vel overdekt, wanneer zv beginnen te zweeren; en deeze witheid vertoont zich fchielyker als in de afgezonderde, en veranderd 111 korten tyd in een bruine couleur, eindelyk word het dikwils zwart, en uitgedroogt zynde, valt het, gelyk als plaatjens van elkander afgeilheiden, af. maar in zeer kwaade te zamenvloeijende word 'er dikwils in de plaats van een etterachtige ftof, een heetvuxia waterig bloed vergaderd, en als dan word het aangezigt met een bruine en zwartachtige couleur overftort, zonder een ge vooraf gegane witheid. . . .. . . . Maar als dan is de geheele vettigheid en het vel enz. Het blykt ligtelyk, dat dit alleen maar plaats heeft, wanneer de afgezonderde pokjens zeer talryk zyn , of wanneer de te zamenvloeijende byna de geheele oppervlakte van het lichaam bezetten: want, wanneer de pokjens weinig in getal zyn, als dan, de verzweering geëindigd zynde, houden alle de toevallen op, en de gewenschte gezondheid keerd in korten tyd wederom, maar wanneer een digte hoop pokjens het gantfche lichaam bedekt, als dan is het ontftoke vel tusfchen de pokjens overal rood, gefpannen , doet pyn, en dpor deeze oorzaak alleen word de koorts aangeftoken , gelyk in de befchryving der ontfteking §. 382. 8. is gezegd geweest, mtusfehen is dee-  §.1400. ze koorts wel lastig; maar van deeze oorzaak alleen afhangende, zal zy in korten tyd verminderen; want als dan verminderen gewoonlyk terftond de fpanning en de ontfteking van het vel, wanneer de puistjens beginnen uit te droogen; maar 'er is een andere oorzaak aanwezende; welke deeze koorts doet voort duuren: het geheele vel byna word onuitwaasfemend, het geene in de ftaat der gezondheid zelve nadeelig zoude zyn, wanneer de uitwerping van dat geene door de uitwaasfemende vaten belet word, dat in het lichaam agtergelaten nadeelig kan zyn. zo wy nu bedenken, dat hier veel fcherper uitvloeifels wederhouden worden, welke door de ftank van de plaats, waar in zodanige zieke legt, en de verfpreiding der befmetting zich genoegzaam tekenen geven, is het ligt te zien, dat 'er nog erger kwalen te vreezen zyn. daar en boven word 'er opregte etter in depnkjens vergadert, welke ten zy dat zy na buiten uit kan gaan, door de opzuigende aders wederom opgezogen met de omlopende fappen vermengd word, en een etterachtige kwaadfappigheid in het bloed kan te weeg brengen, en zeer veele kwalen veroorzaken, gelyk aanftonds gezegd zal worden, edoch de etter der pokjens , 'word duidelijk beweezen, dat, offchoon zy dik fchynt en uitgedroogt tot harde klonten te zamengroeit, wederom opgezogen te kunnen worden, wanneer ik zelf deeze ziekte had, had ik vry talryke pokjens onder de ballen van de voeten, welke, wanneer zy zwooren, het harde en eeltachtige vel wel ophieven , maar niet braken ; waar door al die etter onder dit harde bedekzel gehouden wierd. eenige weeken naar dat ik deeze ziekte te boven was gekomen , heeft zich een geheele zool van de voetzool afgefcheiden, waar aan platte ronde korstjens , overblyfzels der uitgedroogde pokjens, vastzaten: al de etter dierhalve, die in deeze pokjens was begrepen geweest, was wederom opgezogen, dewyl zy door het eeltachtig vel niet kunnen doorgaan, iet diergelijk gefchied gewoonlijk in de palmen van de handen, alwaar het ve} van gelyken dikker en eeltachtiger is, vooral in' volwasfene. Ff a maar DE KINDERPOKJENS. aa7'  228 DE KINDERPOKJENS. §.1400 maar wanneer niet zeer veel etter der pokjens in het bloed wederom opgezogen is, word zy door de afgang of de pisloozing, om de reeds verlost wordende plaatfen van het vel, uit het lichaam verblazen, zonder nadeel agter te laten, zo als ik in my zelve, en zeer dikwils in andere heb waargenomen : dé befmetting der ziekte waasfemt wel langer uit by de geene die van deeze ziekte geneezen is, en kan andere, die de pokjens noch,niet gehad hebben , befmetten, gelijk van te voren is gezegd geweest; maar deeze befmetting word redelijk veilig verdragen, in een lichaam dat reeds de pokjens heeft gehad, maar men heeft voor de wederom opgezoge etter te vreezen. zo men nu bedenkt, dat het o-eheele vel in zeer talryke afgezonderde, en vooral in de te zamenvloeijende, als in een dor vel veranderd, waar onder de etter vergaderd blijft zitten , welke door 't verblijf en de hitte der koorts fcherper en dunner word (ziet §. 406.) , en dus ligtelijk weder opgezogen word, zal de reede blyken , waarom als dan een koorts van een allerkwaadfte hoedanigheid word ontftoken, en zo gevaarlijk , dat de ellendige zieken dikwils aan dezelve fterven. als dan kan men waarlijk zeggen , dat de pokjens niet eindigen inde gezondheid, of de dood, maar in een andere ziekte (ziet §. 5oi0- deeze is die bY de Geneesheeren genoemde tweede koorts , waar voor zy alle met recht zo zeer vreezen : deeze volgd op het laatfte tydperk der pokjens, altyd agterdenken barende: door deeze fterven zo dikwils de geene die de te zamenvloeijende pokjens hebben de vier-en-twintigfte dag der ziekte, of noch later, alle de fappen van geheel het lichaam bedurven zynde, en dikwils verfcheide deelen van het lichaam voor de dood verminkt, na mate deeze fcherpe ftof door een wreede verplaatfing in deeze of geene word ter neder gezet, ik heb gezien dat beide de oogen binnen weinige uuren vernietigt waren , de neus fehielyk uitgeknaagt, en andere allerwreedfte kwalen , eer dat de dood van zo veele ellenden een einde maakte, hoe deeze etter nu fcherper is geweest, hoe langer deeze wederom opge-  J.I4CO. gezoge etter met de fappen door de vaten gevloeit heeft, hoezy door een heviger koorts is bewogen geweest, zo veel te erger kwalen heeft men te vreezen. edoch het onderfcheid deezer kwalen hangt voornamentlyk af van de onderfcheide deelen , waar na die etterachtige ftof word afgeleid : zo na de hersfenen, veroorzaakt zy naar fchielyke en allerwoedcndile ylhoofdigheden een zekere dood. zo na de borst, brengt zy fomtyds onverhoeds een verdikking voort, of de long uitgeknaagt zynde, de teering, welke byna nimmer word geneezen. zo na de rnaagh en de darmen, verwekt zy het braken, en de darmen uitgeknaagt zynde, een allerlastigfte roode loop. ik naar allerergfte te zamenvloeijende pokjens een ontfteking der lever, en de gcelzugt zien ontftaan ; wel door een allcrftinkendfte vloeijende afgang verligt; maar de waterzugt is 'er op gevolgd, welke de zieke ter naauweinood is ontkomen, naderhand altyd eenkwynend levenileepende. lïe opzuiging der pokëtter gefchied wel gelukkiger na de buitenfte oppervlakte van het lichaam, of na de ledematen; maar nochtans koopen de ellendige zich ook als dan dikwils vry van de dood door allerlastige kwalen, ik heb een ongeneeslyke te famentrekking van beide de ellebogen in een welgefteld jongelingzien ontftaan : ik heb een diergelyk ongeluk in de kniën waargenomen, ik heb meer dan eens in de vleezige deelen der bovenfte en onderfte ledematen pypzweeren gezien, welke zeer moeilyk waren om te geneezen. de negenoogen talryk en pynlyk, door de zelfde oorzaak ontftaan, veroorzaaken wel veel moeilykheid aan de zieken, maar geneezen zynde laten zy minder fchade na. 'er is geen Geneesheer, die een redelyke fterke oeffening der geneeskunde heeft gehad, of hy heeft diergelyk gezien; daarom worden 'er talryke geneeskundige waarnemingen gevonden, welke deeze zaak bevestigen. Sydenham (d) bedroefde zich, dat die wei- 00 Seft. V. Cap. 4. pag. 295. Hofmann. Med. Rat. Syftern* Tom. IV. Sect. I, Cap. 7. pag. 147, Ff 3 DE KINDERPOKJENS. 22.9  C3° DE KINDERPOKJENS. weinige, die de allerkwaadfte te famenvloeijende pokjens ontkomen waren, door allerwreedfte pynen in de ledematen aangetast wierden : maar de pyndoende deelen wierden tot diktens opgeheven , welke niet zelde verzworen, en in zeer groote boezemzweeren eindigden, niet zonder levensgevaar, daarom heeft Morton (/) zeer wel gewaarfchouwt, dat het laatfte tydperk in kwaadaartige pokjens, wanneer dezelve namentlyk op 't hoogst is, langduuriger is, en door geen zeker getal dagen te bepalen, want offchoon de ziekte zelve der pokjens haarbeloop vry nauwkeurig bewaart, gelyk uit het te voren gezegde blykt, nochtans heeft dit geen plaats meer, wanneer de pokjens in een andere ziekte eindigen, daarom heeft hy het altyd voor een ten hoogfte verdagt teken gehouden, zo de pokjens afvallende, de zieken geen eetlust kregen, en 'er een uitteerende hitte in het lichaam bleeft (ƒ). want als dan volgen 'er altyd vroeg of laat, eenige van de opgenoemde kwalen. (j. 14.01. J\/faar wanneer als dan de ftof te dun, te 1Y1 fcherp, en de ziekte te hevig, word het vel, de vettigheid en het vleesch uitgeëeten; 'er ontftaan breede, allerergfte, dikwils tot de beenderen doordringende kwaadaartige zweeren; lelyke lidtekens. - Indien zo zwaare kwalen ontftaan, wanneer de etter der pokjens nog den aart heeft gelyk aan de goede etter, hoe wrede zullen 'er niet ontftaan, zo in de plaats van etter in de allerkwaadfte te famen vloeijende, 'er een heet vuurig waterig bloed aanweezende is: het vel zekerlyk word byna ten eenemaale uitgeëeten, en indien zodanige zieken het gevaar ontkomen, leven zy mismaakt door de allerlelykfte lidtekenen. In O) Pyretolog. Cap. X. pag. 113. (/O Ibidem pag. 114. 5.1400.1401.  §. I40I. DE KINDERPOKJENS. In de te famen vloeijende pokjens van een kwaad foort word het geheele aangezigt als met een eenig vel overdekt, het geene, beginnende uit te droogen, zwart word, en allerhardnekki stin het vel vast zit, het welk door een feherp waterig bloed geduurig uitgeknaagt word. wanneer zodanige korften door ftovingen verzagt zich affcheiden, ftort het uitgeknaagde vel een vast houdend vogt, het geene in korten tyd dik wordende een nieuwe korst vormt, waar onder nog dieper uitknaging van het vel gebeurt, hier by komt, dat het door de aders wederom opgezoge.waterig bloed zich fomtyds een weg baant langs deeze uitgeknaagde vaten in het vel, en dus de inwendige deelen van de toevloed der fcherpe ftof bevryd worden, maar het vel word byna ten eenemaal vernietigt, en 'er blyft naderhand niets over dan een lelyke hoop allermismaakfte lidtekenen, het heugt my zeer wel, en ik op het zelve verholende, gezien te hebben een allerfraaist jongeling , die geduurende acht weeken met deeze wreede ziekte geftreeden hebbende, eindelytc is geneezen : maar de neusvleugels uitgeknaagt, de lippen door de lidtekenen van het nabuurige vel verdraait, de oogleden omgekeerd met een geduurige leepoogigheid, hadden het fchoone aangezigt zodanig gefchonden, dat zyne ouders, wanneer hy uit de ziekte wederom opftond, hem nauwlyks kenden, ik heb daar uit welgeleerd, hoe veel de kunst ook in het allermoeilykfte geval vermag, maar ik heb byna berouw gehad de ellendige by 't leven behouden te hebben. Somtyds ontftaat 'er in deeze ftof door het bloed wederom opgezogen , zo groote kwaadaartigheid, dat 'er fehielyk een nootïottige verfterving van het deel, daar zy zich ter neder zet, geboren word (g). Morton verhaalt, dat hy twee of driemaal waar genomen heeft, dat door de overblyfzels van zodanig verdervend vergif de zieken tot de veer tig ft e dag van eetlust beroofd zyn geweest , de kracht van hunne lendenen gebroken wier den, en door een uitteerende hitte aangetast, en naar zwaare ontlastingen der f*P~ CoO Pyretolog. Cap. X. p. 114. 231  Co2 DE KINDERPOKJENS. §.1401: foppen en van het bloed te hebben gehad, eindelyke onverwagte verfterving van het fleutelbeen, kakebeen, offcheenen, geftorven ^De beenderen worden daar door dikwils opgeëeten. het borstbeen, de beenderen van de armen en beenen door een allerergfte beenëeter uitgeëeten eri gebroken , heeft Paraus (h) naardepokiens °-ezien. hy heeft zich bedroeft dat het agterfte van de voeten en de gewrigten van voeten en handen, de neus, de oogen en andere ledematen naar de pokjens uitgeëeten zyn geweest. de zeer vermaarde Triller (ff heeft de lel van de keel in een fchoone maagd uitgeëeten gezien, dat een gedeelte van het been vrn het verhemelte zich afgefcheiden heeft, de neusnedergezonken is naar de te famen vloeijende pokjens van een allerkwaadfte hoedanigheid; edoch 'er konde geen of het minfte agterdenken zyn van de venusziekte in ëen meisje van een allerzuiverst leven, welke eindelyk door een zagte en gewenschte dood een einde aan haare ellenden heeft gevonden. Zekerlyk, zo de fterke en vaste gebeenten door deeze fcherpe ftof worden uitgeknaagt, zullen de zagtere deelen fchielyker en T}o^r door de zelfde oorzaak tot een waar verrotfel wegvloeijen ; vooral, zo de vreije toegang der lugt, en de geduurige vogugheid der aangedaane plaats tevens te famen loopen. men heeft lomtyds inwendig in de mond en de keel dusdanige allerdroev.gfte kwalen waargenomen. Jacotius <*) fchryft het volgende: wy hebben in een meisje dat de koorts had met de pokjens daar uit zien volgen, wanneer de koorts fcheen te verminderen, de zweertjens zyn begonnen van het tandvleesch, en hebben daarom het verhemelte en de geheele mond bezet , en zyn als dan neder gedaalt tot de lel en de keel: welke bezet zynde in het heet vuur geeindigt zyn , waar uit de roode loop verwekt zynde , de dood 'er op gevolgt is. Geneesheeren in de geneeskunde ervaaren, die (70 Lib. 20. Cap. I. pag. 468. Morton. Pyretol. Cap. XI. pag. 195. Epift. 2. ad Jo. Gothofr. Hahn pag. 18. (k) Holler, in coac. Hippoc. pag. 571.  $.i4or. DE KINDERPOKJENS. 233 deeze ongelukken hebben gezien, vreezen daarom het ergfte, zo zy naar doorgeftane allerergfte pokjens, iets verzwore inwendig in de mond waarnemen: want ten zy het heet vuur in 'tkort zullende volgen, door de geest van zee zout (ziet §. 432.; tegengehouden word, zal al het naby gelegene fehielyk en zekerlyk afgeweid worden. Zo wy nu bedenken, dat die fcherpe ftof na alle en iegelyke deelen van het lichaam ter neder kan gezet worden, verftaatmen ligtelyk, dat'er zeer onderfcheide en naauwlyks geneesbare ziektens daar uit kunnen volgen, het zal genoeg zyn dit door een enkel maar vry zeldzaam voorbeeld te bevestigen, een meisje van agt jaaren, zeer kwaade te zamenvloeijende pokjens hebbende , kreeg de zesde dag der ziekte een moeilyke ademhaling, welke zeer vermeerderde op de agtfte dag; te gelyk wierd de hals met een dikte bezet, welke fchielijk aangroeide ; wanneer dezelve metde hand gedrukt wierd, verminderde zy veel; edoch wanneer de drukking ophield, wierd zy wederom groter; en zette eindelyk het buigzaam vel van de hals zodanig uit, dat het buiten de kin uitftekende, de gezwolle krop van een duif vertoonde, het meisje ftierf omtrent het einde van de tiende dag der ziekte , en he: gezwel Hinkte naar de dood. wanneer een uitmuntend Gene:sheer in het lijk de oorzaak van dit wonderlijk gezwel onderzoekt, vind hy de tusfchenwydte tusfchen de zevende en agtfte kraakbeenige ring van de longpyp uitgeknaagt : daar uit wierd gemakkelijk begrepen, op wat wyze de ingeademde lugt zich een weg gebaant had in het celachtig vlies van de hals , en dus een opblazing voortgebragt had (/). CO Aft. Helvet. Vol. II. pag. i$0, Vyfde Deel. Gg  234 DE KINDERPOKJENS. $.140*. 6. 1402. Tn dit tydperk (1400.) moet men zorg dra1 gen dat de etter na buiten uitga, van binnen weggejaagd worde ; het geene gefchied door het vel met ontfpannende laauwe Hovingen, geduurig en naarfïiglyk dezelve vernieuwende; door een geduurige aflpoeling en gorgeling der mond en van de. keel; door veel , warme, hartiterkende, afveegende, openende, de verrotting tegenftaande drank; door een zagt, affpoelend, verzagtend, ontfpannend klyfteer daaglyksch in te fpmten, lang wederhoude; voedzel van vleeschfap met zout en zuur toegefteld, het nu en dan matig gebruik van zeer goede wyn ; tevens opium gevende tegen de vreeslyke indrangen. Deeze allerbedroeffte kwalen, waar over in de twee voorgaande getallen eefproken is geweest, ontftaan daar door , om dat de pokëtter in het bloed wederom opgezogen, met het bloed door de vaten bewogen, geduurig fcherper word, en dikwils zo groote kwaadaartigheid verkrygt, dat zy de deelen, waar in zy ter neder word gezet, vernield, maar hoe heviger de indrang der koorts is, zo veel te fchielyker en erger word die etter bedurven. waar uit een viervouwdige geneeskundige aanwyzing geboren word. i°. om een gemakkelyke uitgang aan de etter na buiten te bezorgen. a°. omhetgeenè, dat reeds wederom opgezoge is, uit het lichaam te jaagen. 30. om de ontaarting der fappen tot de verrotting , welke hier ten hoogfte te vreezen is, voor te komen, of de reeds ontftane, zo veel mooglyk te verbeteren. 40. om de indrang der koorts behoorlyk te matigen. Tot de eerfte aanwyzing dient boven al, dat het vel ontfpanne en zagt gehoude word: te voren §. 1394. is reeds gezegd geweest, hje groot nadeel de digtheid van de huid veroorzaakt, e*  DE KINDERPOKJENS. 235 en dat ter dier oorzake deeze ziekte zo nootlottig voor de Americanen is geweest, wy hebben als dan gefproken gehad over het uitmuntend gebruik der baden tot dit einde ; en zouden buiten alle twyfel ook in dit tydperk der pokjens ten hoogfte voordelig zyn ; vooral de waasfem baden, welke het meest van al de deelen ontfpannen. edoch, dewyl hier voornamentlyk over de pokjens van een kwade hoedanigheid gehandeld word, zyn de krachten der zieken op deeze tyd der ziekte meestentyds ter naamver nood genoegzaam, om het bad te kunnen gebruiken : buiten dat veroorzaken de talryke pokjens in het aangezigt zeer groote lastigheid, gelijk te voren is gezegd geweest, en moet het hoofd altyd buiten het bad zyn. om deeze reede hebben de Geneesheeren zorg gedragen, het aangezigt, en de handen, ja zelfs de voeten geduurig met wolle lappen of ïpongiëndoor een verzagtend warm afkookzel bevogtigd, teftoven, op dat alle deeze deelen bevogtigd en ontfpannen zouden worden, en dus een uitgang voor de etter worden bereid, dit is wel lastig voor de geene die de zieke geduurig oppasfen, maar het groot nut weegt deeze arbeid op. Sydenham (m) heeft waargenomen, dat de korften in allerkwaadfte te zamenvloeijende pokjens , vooral in 't aangezigt zodanig uitdrogen, dat zy als in het vleesch ingedrongen zitten, en door geen kunst daar van kunnen afgefcheiden worden, als dan kan 'er in 't geheel geen etter langs het vel, als in een verdort en hard leder verandert, uitgaan, daar door knaagt zy de ondergelege deelen , en word in zeer groote hoeveelheid wederom opgezogen , en vermeerderd dus alle de kwaaien welke hier te vreezen - zyn. zodanige geduurigebevogtiging komtde hardigheid der korften voor, en kan dezelve verzagten zo zy reeds plaats heeft, ik heb meer dan eens gezorgt, dat deeze korften met room van melk beftreken wierden, en dan met een verzagtend afkookzel ge- ftooft, O») De febre putrida variol. confl. fuperveniente, pag. 690. Gg *  £36 DE KINDERPOKJENS. §.1402. ftooft, tot dat zy geheel verzagt , als dor wierden en zich affcheiden; en ik heb gezien, dat deeze korften afgefcheiden zynde, een menigte etters langs het nu bevryde vel geduurig uitgegaan is; en daar uit heb ik geleerd, dat niet alleen de etter onder deeze korften fchuilendc uitgaat, maar ook een gedeelte van die, welke wederom opgezogen was, langs deeze zelfde plaatfen uitgejaagd word, met een^klaarblykelyke^erligting van alle de toevallen, ik kan oprechtelyk verzekeren , dat ik op deeze wyze eenige gefpaart heb gezien, welk ik, en alle die met my aanwezende waren, opgegeven hadden, men leest («) een aanmerklyk voorbeeld van dusdanige geneeswyze van een zeer fterk, jongeling , allerergfte te zamenvloeijende pokjens hebbende , welkers geheele aangezigt ten tyde der rypwording, zwart, verdroogt, en door het heet vuur verrot was. aangezien 'er geen hoop ter waereld overig fcheen, heeft die zeer groote man bezorgt, dat het vel tot aan het gezonde vleesch op veele plaatfen met het pennemes doodbeden wierd, en daarop met een afkookzel van verzagtende kruiden, met daar by gevoegde gecampherde geest van wyn, om de verrotting der etter, welke zo zwaar was, dat ni> mand der huisgenoten'de yslyke ftank heeft kunnen verdragen , geftooft. hy is eventwel gezond van zo zwaare ziekte afgekomen, ten zy dat hy met een verhakkelt aangezigt geduurende zyn gantfcbeleven lelyk is gebleven, de korften afgefcheiden zynde, zyn de ondergelege deelen raauw en pynlyk, en, ten zy men zorg drage, word door de uitgaande gedroogde fappen diergelyke korst wederom herboren, als dan is het goed, om met eemverzagtende plyfter het geheele aangezigt te bedekken, en de zorg van een Heelmeefter te werk te ftellen, gelyk gewoonlijk in een opene zweer gefchied. ik weet dat zich aldus een geheele gryns van het \angezigt van een jongeling heeft afgefcheiden, en door de bewerking van een ervare Heelmeefter, naar dat 'er geduurende eeni- («) Mead de variol, & morb. pag. 49» „  §.1402. DE KINDERPOKJENS. eenige dagen een zeer groote menigte ettets was uitgegaan, het verzwore vel van het aangezigt zo gelukkiglyk is genezen geweest, dat 'er veel minder mismaaktheid overig bleef, dan men verwagte : het vel was wel met kleine en zeer veele putjens getekent, maaT overal evenredig, en 'er waren geene de minfte lelyke lidtekenen aanweezende, gelyk gewoonlyk gefchied, wanneer de randen van het vel hier en daar uitfteken, terwyl de nabuurige plaatfen dieper uitgeknaagt zyn. Maar dewyl de geduurige verzagtende ftovingen de flaap kan beletten, of de flapende zieken ontwaken, zoude het misfehien van nut zyn, des 'snagts, naar dat men de geheele dag ftovingen te werk geftelt heeft , plyfters te gebruiken , ten minfte op die plaatfen, alwaar het overgroot getal pokjens een digte korst maken, nochte ik heb het minfte nadeel kunnen vernemen door het gebruik der plyfters ; ja dat meer is , ik heb een fchielyker rypwording der puistjens waargenomen , wanneer ik om een afleiding te veroorzaaken , naar het bad de voeten en een gedeelte der kuiten met een plyfter van geele fteenbreek heb bedekt, welke van een aangenaame reuk zynde, minder mishaagt aan zieken van een teder geftel. het is bekend, dat de puistjens op de onderfte lidmaten later volkome ryp worden , zo dat deeze vol etter zyn,. wanneer die in 't aangezigt reeds uitgedroogt afvallen : maar door de oplegging \*an de plyfter van geele fteenbreek zullen zy veel fchielyker etteren, het is in de heelkunde overal bekend, dat het vel door de opgelegde plyfters zagt word; en dus blykt het dat de ontfteke fpanning ook zeer vermindert word. ik wierd fterk in dit gevoelen bevestigt, wanneer ik een werkje voor weinige jaaren door een uitmuntend Geneesheer (o) heb geleezen, waar in hy de oplegging van een plyfter van geele fteen- <(o) Alex. Sutherland a Medical Elfay &c. pag. 17. & feq„. Gg 3 ^37  23§ DE KINDERPOKJENS. $.140a. fteenbreek pryst, zo dra de verzweering begint, ja hy raad het geheele lichaam in deeze plyfter in te winden, en hy bewyst de nuttigheid van deeze geneeswyze door eenige geneeskundige voorbeelden, in het eene geval, waar in de puistjens de zevende dag naar de uitbotting zich plat vertoonden en gerimpelt, en nauwlyks boven de huid verheven; waaren de tusfchenwydtens tusfchen de puistjens bleek, de pols zwak: geduurende het gantfche beloop deezer ziekte heeft men de levenskrachten van de ziekte door blaartrekkende plyfters, tegengiftigemiddelen, en een vry ruim gebruik der wyn , moeten oprigten. het geheele lichaam is in een plyfter van geele fteenbreek inwonden geweest; naar zes uuren was de pols volder en gelyker, dan zy immer op eenige tyd der ziekte was geweest, het aangezigt begon te zwellen; de gefpanne pyn van het geheele lichaam verminderde; de pokjens op de uiterfte deelen van het lichaam, te voren rood, hard, en klein, wierden grooter, en doorgekookte etter uitgezet; de te voren lastige hik hield op; en hy is het allergelukkigst ontkomen, in een ander geval wierd ook van gelyken het best gevolg op deeze geneeswyze waargenomen, maar de oppasfer der zieke, verdrietig over de ftank van de onder de plyfter vergaderde etter, heeft dezelve daar af genomen: naar twee dagen wierd zy door een hevige longontfteking aangevallen , met een allerhardfte pols: deeze kwalen zyn door herhaalde aderlatingen, ftovingen, klyfteeren, fpaanfche vliegen enz. verligt geweest: maar de kleine hoest en verflage eetlust bleven, 'er wierd op nieuw aan het hoofd en de borst een plyfter toe gevoegt, terftond heeft de hoest op gehouden, en de eetlust is weder gekeerd; en dus is zy het gevaar ontfnapt, offchoon zy zwanger was en een gezond jongetje op de behoorlyke tyd ter waareld gebragt heeft. Aangezien dierhalve de uitgang der etter na buiten natuurlyk en van zo groot nut in deeze ziekte is, zoude de doorfteking der pokjens wanneer zy volkome ryp door gekookte etter zwellen;  $.1402. DE KINDERPOKJENS. len niet te pas komen V het blykt genoeg uit het geene §. 1396'. gezegt is geweest, dat de pokjens in kleine zweertjens veranderen. §. 402., alwaar over de verzweering op de ontfteking volgende gehandelt wierd, is beweezen, dat men een uitgang moet bereiden voor de gekookte etter, op dat zy, door haar te lang te laaten zitten, en vooral door de weder opzuiging, niet verfcheide kwalen voortbrenge. uit welk alles men fchynt te mogen befluiten dat de volkome rype pokjens geopent moesten worden, intusfchen verfchillen de Geneesheeren hier in gevoelen, de Arabieren hebben de opening der pokjens aanbevolen, dus raad Avicenna (p): wanneer de uitbottende pokjens met etter vervult worden, en de zevende dag voor by gaat, en zy ryp worden, alsdan is het nootzaaklyk dat zy met gemak met goude naalden door/loken worden, en de vogtigheid met boomwol worde afgeveegt. Rhazes (q) vreezende voor het bederf der gewrigten, wanneer zy met talryke pokjens bezet waren, zegt: dat zo de puistjens groot op de zelve voor den dag zyn uitgekomen, neemt ter/lond uw toevlugt om dezelve te door/leken en te openen, en de plof door het pennemqs 'er in te /leken, uit te leiden : nochte feit deeze zaak lang uit, want 'er is groot gevaar aanweezende. want hy vreesde voor een diepe uitknaging door de wederhoude etter, zodanige dat daar door de beenderen en /pieren , de peezen en zenuwen, ontbloot worden, maar elders (r), alwaar hyfpreekt van de drooge fchubben en korften te verwyderen, gebied hy zelfs de drooge door olie in dezelve te laten druppen, te verzagten, op dat zy afvallen; inaar welke van deeze korften diergelyk zyn, en tot eenige groote zyn gekomen , zo gy ziet dat 'er eenig vogt onder dezelve is , neemt ze weg door ze-te ontvellen, en voorzigtiglyk in te fnyden, zonder eenige olie te gebruiken. Parceus (j) heeft deeze tna- Hahn variolar. antiquit. &c. pag. 106. Avieenn. Torn. II. Lib. IV. Fen. I. Cap. 10. pag. 75. O/) Mead de variol. & morbill. pag. 155, 00 Ibidem pag. 167. 16 Lib, XX. Cap. 3, pag. 470, •235  240 DE KINDERPOKJENS. §. 1402. manier der Arabieren'na gevolgd , en heefc geboden de pokjens met een goude of zilvere naald te doorfteken , ja heeft zelfs gewilt dat zy met een fchaar zouden doorgeknipt worden, op dat de bloedige etter in de puistjens bevat het vel niet zoude nitknagen , eh 'er dus putjens zouden agter gelaten worden: maar hy fchynt dit vooral aangeraden te hebben om de mismaaktheid van het aangezigt voor te komen, deeze manier van de pokjens door te fte'ken fchynt eventwel naderhand verzuimt te zyn geweest, ja zelfs van veele afgekeurt. voor zo veel ik indagtig ben , heeft Sydenham hier van nergens gewag gemaakt: Morton ■ (t) heeft dezelve volftrekt veroordeelt, vreezende, dat de geduurige vloeijing van het fcherp zenuwwater uit de doorgeftoke pokjens het aangezigt nog meerder zoude befchadigen. Diemerbroeck (u) veroordeelt van gelyke de gewoonte der hovelingen, welke zorg droegen, dat de pokjens met een naald geopent wierden , en hy getuigt, dat hy ondervonden heeft, datdelidtekens naar de opening der pokjens zeer diep en lelyk na gebleven zyn. hy tekent tevens aan, dat de pokjens niet kunnen geopënt worden, dan wanneer zy volkome rype etter bevatten : maar aangezien de witte en gekookte etter van alle fcherpte ontbloot is, heeft hy vast gefteld, dat van deszelfs knaging niets te vreezen is: hy waarfchouwt daar en boven, dat de etter uitgeleid zynde , de holligheid van het puistjen door de toelating der lugt uitgedroogt, verhard, en dus belet, dat het onderleggende vleesch aangroeijende de putjens vervult, elders (zv) verhaalt hy het geval van een meisje, dat zeer mismaakt uit deeze ziekte is opgeftaan , naar dat zy zich de pokjens met een goude naald had laten doorfteken en de etter 'er uitgedrukt had. maar zo men in aanmerking neemt, dat het een meisje is geweest van vier-en-twintig jaaren, dat in de maand Au- gus- CO Pyretolog. Cap. X. pag. 13*» T32. GO De variol. & mörbill. Cap. XII. pag. 287. Cv) Idem Hiftor. XIV, pag. 290.  5-1402. DE KINDERPOKJENS. 24I gustus aan deeze ziekte heeft gelegen, en welkers geheele hoofd op een wonderlyke wyze opgezwollen is, by welke de pokjens over het geheele lichaam in groote menigte zyn uitgebot, en het aangezigt zwaar bezet hebben gehad, blykt het genoeg, dat zy de te famen vloeijende pokjens heeft gehad, welke byna altyd de mismaaktheid agterlaaten. verfcheide andere zyn van 't zelfde gevoelen geweest, namentlyk dat de opening der pokjens zoude nadeelig zyn 00; welke alle op te noemen overbodig zyn zoude. Wanneer de pokjens in 't tydperk der verettering zyn, wryven voornamentlyk de kinderen , verdrietig over deeze moeilykhedens het aangezigt fomtyds met de handen, en verfcheuren de nog niet rype puistjens; waar door de ryping belet word, 'er een korst word geboren, en de etter onder deeze korst ontftaan drukt dieper kuilen in het vel: fommige gevoelen een jeukte en als dan kan men de kinderen ter nauwer nood beletten dat zy'het aangezigt met de nagels ftuk krabben, ja zelfs, wanneer hunne handen gebonden zyn, het zelve tegen de kusfens wryven. dat dit nadeelig is, zal niemand ligtelyk ontkennen, maar wanneer de pokpuistjens niet zeer veel in getal zyn, laat men het werk gemakkelyk geheel en al aan de natuur over, dewyl men van weinig etter niets te vreezen heeft, ik beken intusfchen, dat ik niet ligtelyk begryp , waarom de pokjens doorgeftoken zynde , de kuilen dieper zouden worden, zo men voor de uitdroging door de lugt vreesde, zoude men ze met een zagte plyfter kunnen bedekken : daar en boven droogen de pokjens van zelf, en wel fehielyk uit, zo zy van een goede hoedanigheid zyn; nochtans blyven 'er naar het afvallen der korften geene de minfte putjens. maar ook verdient dit aangemerkt te worden, dat byna alle pokjens, welke de rug, de billen, de dyën en het agterfte gedeelte van de fcheenen bezetten, wanneer zy ryp zyn, door het leggen en 00 Andry orthopedil Tom. II. pag. 156. Vyfbe Deel. Hh  242 DE-KINDERPOKJENS. $ 1402., en het beweegen van hetlichaam in 't bedde> breken: intusfchen blvven op deeze plaatfen zeldzamer putjens dan in het aangezigt. edoch te voren is gewaarfchouwt geweest , dat het kherpite en vluefte gedeelte der pokftof, het aangezigt, alles gelyk geftelt zvrde eerder bezet dan de overige lichaamsdeelen j en hier uit fchvnt'de rede van de zwaarder uitknaging eerder afgeleid te kunnen worden, aangezien dierhalve men zo veele en zware kwalen te vreezen heeft van de wederom opgezoge etter, de alleroudlte Arabifche Geneesheeren, die over deeze ziekte gefchreven hebben dit reeds aanbevolen hebben, veele vermaarde Geneesheeren dop hedendaags van gevoelen zyn, dat dit veilig en met vrugt kan gefchieden f», en men een fchoone uitwerking waarneemt wanneer de dikke korften, onder welke het verrot waterig bloed der te famen vloeijende pokjens vergaderd zit, doorgesneden worden, omhels ik ligtelyk het zelfde gevoelen, en wel zo veel te meer, dewyl ik in my zelve heb gezien, dat het aangezigt niet mismaakt word, om dat men een uitgang voor de bv een vergaderde etter bereid, want het gedenkt my zeer wel, dat wanneer de talryke pokjens, welke myn aangezigt bedekten beginnende uit te droogen, de geheele neus met een drgte korst bedekt wierd, waar onder de etter vergaderd zat, de geene die my oppaste, door't gebruik, zo hy zeide, geleerd,buiten myne verwagting met een ruk met de vingers dit geheele bedekzel af heeft gefcheurt, de rauwe plaats zagtjens afgeveegt zynde met een zagte plyfter heeft bedekt, en my daar over verontwaardigt bevredigt heeft, belovende, dat daar van geene mismaaktheid te vreezen was. de uitkomst heeft de waarheid va» het gezegde bevestigt: want naar het einde der ziekte, vertoonde zich nauwlyks hier of daar een puistjen op de neus, daar het O; Hillary of the Small Pox pag. Wintringhara eomraent, Noiolog. pag. 65.  5. it&t. DE KINDERPOKJENS. 243 overige aangezigt zeer veele puistjens, maar die niet zeer diep waren, had, weike allengskens door de jaaren zodanig uitgewist, dat zy zich ter nauwer nood vertoonen, dan aan de geene die dezelve aandagtig en van digt by befchouwt. want ik had wel veel pokjens gehad, maar die afgezondert waren, en ver boven de oppervlakte van het vel uitftaken: maar dit heb ik zeer dikwils waargenomen, dat verheve en groote pokjens veel minder cn min diepe putjens in het vel naar laaten, dan de platte en in de huid gevestigde, welke minder boven het vel uitfteken, maar als dieper in de zelfftandigheid van de huid gedoken zyn , welke zy door de verettering verteeren: ja ik heb meer dan eens ge- zien, dat het vel in zagtaartige pokjens naar het afvallen van de .uitgedroogde korstjens verheven en rood was , maar in't minst niet uitgeëeten : edoch die roodheid van het vel en deszelfs verheffing verdwynen binnen weinige weeken geheel en al, en wel fchielyker, zo men zich langer in huis houd, en niet aan de koude lugt bloot geeft, wanneer men uit deeze ziekte komt. Maar hoewel ik zelfs het algemeen vooroordeel daar tegen ftrydende, geene genoegzaame talryke proeven te werk geftelt heb omtrent het openen der rype pokjens, om uit myne eigene waarnemingen dit gefchil te willen beflegten, weetik eventwel zeer wel, dat een zeer vermaard, en aan my door een langduurige vriendfchap verbonde Geneesheer dit meer dan eens met een uitgeleeze uitflag beproeft heeft. Maar aangezien de pokjens, zo zy talryk zyn, de mond en de keel van gelyken inwendig bezetten, zo zyn afïpoelingen en gorgelingen van de mond en de keel, uit een verzagtend afkookzel bereid, ten hoogfte voordelig, om dezelve op deeze plaatfen fehielyk te doen rypen, en te doen afvallen : ja ook zal het van groote nuttigheid zyn diergelyke door de neus op te haaien, of ten minfte met de damp van warm water de drooge en gezwolle inwendige oppervlakte der neus te bevogtigen. Hh a Ni  544 DE KINDERPOKJENS. §.1402. Nu volgd 'er, dat wy fpreeken over de tweede aanwyzing in dit tydperk der ziekte: want wy moeten zien op wat wyze en langs welke wegen de wederopgezoge etter veilig uit het lichaam kan geleid worden. De wederopgezoge etter kan nimmer wederom de hoedanigheid en eigenfchappen van de gezonde fappen verkrygen ; en dus moet zy uit het lichaam gaan , wil de gezondheid weder keeren. buiten dat zo bederft die etter, wanneer zy met de fappen door de vaten vloeit dikwils van gelyken een aanmerklyk gedeelte der vogten, en dus moet zy ook uitgejaagt worden, edoch dewyl, gelyk reeds meermalen van te voren gewaarfchouwr is, het de pligt is van een goed Geneesheer, aandagtiglyk op te merken, langs welke wegen , en op wat wyze, de natuur gewoonlyk de ziekte ftof uit het lichaam met een gelukkige uitkomst jaagt, om dit door de kunst te kunnen nabootfen, en de gewone wegen klaar te maken, op dat dit gemakkelyker gefchiede, daarom moet men opletten, wat de getrouwe waarneming omtrent het uitjagen van deeze ziekte ftof. het is zeker , dat in de kinderziekte de ziekte ftof natuurlyker wyze na de oppervlakte van het lichaam afgeleid word; en dus hebben de Geneesheeren niet zonder reede deeze weg ook gevolgd, dikwils word waargenomen, dat het geene noch van de ziekte ftof overig was, door bloedvinnen en gezwellen der oorklieren uitgejaagt word (z). het gebeurt fomtyds, dat de pokjens reeds uitgedroogt zynde , 'er de laatfte dagen nieuwe kleindere puistjens te voorfchyn komen , welke fehielyk zweeren, de ziekte ftof grotelyks verminderen , en fomtyds geheel uitputten 00- ik heb zelfs meer dan eens zoda» CO Morton. Pyretol. Cap. X. pag. 119. 00 Hofman Med. Ration. Syftemat. Tom. IV. pag. ïCu  $.1402. DE KINDERPOKJENS. danige puistjens gezien, welke ten eenemaal onderfcheiden zyn van de pokjens, en zich zeer fehielyk tot zweeren zetten : dit heb ik voornamentlyk waargenomen , wanneer de te zamenvloeijende pokjens digte uitgedroogde korften agter gelaten hadden ; welke verzagt zynde en weggedaan, 'er dusdanige talryke puistjens menigmaal te voorfchyn kwamen, wanneer de Geneesheeren gezien hadden, tragteden zy met alle magt de ziekte ftof na het vel af te leiden, door wyn en hartfterkende middelen toe te dienen, ja Sydenham zelfs (£), die anderzints de heete en hartfterkende middelen in deeze ziekte veroordeelde, heeft geboden diergelyke middelen toe te dienen, wanneer de pokjens reeds in droge korften veranderd waren: op dat die verrotte uitwaasfemingen naderhand niet wederom in het bloed keeren. intusfehen fchynt dit niet zonder voorzorg te moeten gefchieden, vooral, zo het geheele lichaam byna in de te zamenvloeijende pokjens met een dorre korst bedekt word, en de weinige noch vrye plaatfen ontftoken worden, en alzo niets doorlaten, want indien , de beweging der fappen door de hartfterkingen vermeerdert , zal deeze fcherpe ftof ook 'door de hitte bewogen worden, door het verftopte vel niet kunnende uitgaan, en'er zyn allerergfte kwalen te vreezen, ten zy dit nadelige langs andere wegen uit het lichaam kan gejaagt worden, of op zodanige plaatfen ter neder gezet , alwaar het minder nadeel doen kan. Sydenham (c) had waargenomen , dat de kwyling altyd de te zamenvloeijende pokjens verzeld , zo dat hy maar een eenige zieke gezien heeft, by wien dit. toeval niet gevonden wierd: deeze kwyling verzeld fomtyds de uitbotting der pokjens, fomtyds volgd zy maar een of twee dagen naderhand, in den beginne komt een grote menigte dunne fpog voor den dag, maar word naderhand dikker, zo dat zy omtrent de elfde dag, ten eenemaal lymig geworden , zeer raoeilyk uit- se- (by Seft. III. Cap. II. pag. 185. 187. CO Ibidem, pag. 189. Hh 3 245  246 DE KINDERPOKJENS. $.7402. gefpogen word. maar hoe wel 'er een grote menigte fpog in den beginne fchynt uitgeworpen te worden, om dat het vel van het aangezigt geheel ontftoke niets doorlaat, en dus de affcheidende vaten van deeze klieren noch doorgankelyk meerder gedrongen worden; nochtans is het zeer waarfchynlyk, dat Sn 't overige beloop der ziekte, een gedeelte van deeze ziekte ftof langs deeze weg uitgaat; dewyl deeze uitwerping zo veel verligting aanbrengt, en wanneer zy onderdrukt word, 'er allerergfte kwalen op volgen. Lobb Cd) heeft de tiende dag der ziekte in een Zieke een zeer groote menigte fpog uitgefpogen , waargenomen , welke dun fcheen gelijk water, maar naar eenigen tyd geheel dik wierd, gelykendc na zagte gelei van hertshoorn ; waar uit men fchynt té mogen befluiten, dat het niet alleen fpog, maar ook iets anders met dezelve vermengt is geweest, dat uitgeworpen is. maarwanr.eer Sydenham (e) aangetekend had , dat de kwyling in de te zamenvloeijende pokjens omtrent de elfde dag verminderd, ja fomtyds geheel ophoud, heeft hy bezorgt dat 'er een breede en genoegzaam fcherpe fpaanfche vlieg in de nek gelegd wierd, zodanig, dat zy haare uitwerking konde doen voor de elfde dag, op welke het gevaar het grootst is; namentlijk op dat 'er een uit' gang gemaakt worde voor de zondigende /?»ƒ, wanneer de kwyling verminderen zal, of geheel ophouden, het blykt ligtelyk, dat Sydenham door deeze breede en fcherpe fpaanfche vlieg getragt heeft een nieuwe weg voor de ziekte ftof te baanen, eer dat de kwyling op hield, welke gelyk hy elders Cf) waarfchouwt, de' zieke tot nu toe in veiligheid gefteld had: waarom de zieken ook dikwils de elfde dag der te zamenvloeijende pokjens fterven , dewyl de kwyling gewoonlijk omtrent deeze tyd ophoud, of ten min- Cd) Of the Small pox pag. 339. Xe) DilTertat. Epiftol. pag. 472. Cf) Seófc. III, Gap. II, pag. 171. 172. Diflért. Epift, pag; 47^  $. Ï402. DE KINDERPOKJENS. minde aanmerklyk vermindert, hy tekent tevens aan, dat dit over groot gevaar veel vermindert, zo het aangezigt niet geheel geflonken is, en de handen zeer beginnen te zwellen, de ziekte ftof, welke van te voren door de kwyling was uitgegaan, voor een tyd na deeze deelen ter neder gezet zynde. Sydenham heeft zo groot vertrouwen in deeze zwelling van de handen geftelt, dat hy ronduit de dood voorzegt heeft, zo zy niet gezwollen waren, of voor de rechte tijd te rug week ; en in tegendeel, heeft hy het als een allerzekerst voorteken der geneezing gelooft te zyn, zo by het ophouden der kwyling, de dikte wel begon te Hinken in het aangezigt, maar nietten eenemaal verdween, en de handen te gelyk-aanmerklyk begonden te zwellen, fomtijds zwellen ook de voeten, meteengelyke verligting: ja Sydenham (g) heeft waargenomen, dat by de geene die van de te zamenvloeijende pokjens nu geneezen , en daaglyksch uit het bedde opftaande , een wreede en lasiige dikte der beenen ontftaat, welke nochtans naar de aderlating en buikzuivering van zelfs verdwynt, of door het gebruik van verza 'Jende £n verdryvende middelen ligtelyk verjaagt word. hier uit fchijnt te blyken, dat de verplaatfing der ziekte ftof in deeze ziekte dikwils na de lidmaten gefchied , en meestentyd met een heilzame uitwerking, intusfehen komen alle de Geneesheeren hier in over een , dat de ontlasting der ziekte ftof, zo zy veilig plaats kan hebben, altyd voor de verplaatfing te kiezen is, aangezien door deeze nieuwe kwalen kunnen ontftaan in de deelen, in welke de ziekte ftof word ter neder gezet, en buiten dat het altyd te vreezen is, dat de ftof door de verplaatfing na gevaarlyke plaatfen rolt : de Geneesheeren hebben zich dikwils bedroeft, dat, wanneer de kwyling begon te verminderen , de koorts fehielyk uittermate vermeerderde , de zieken begonnen te ylen, of in een zeer diepe flaap te vallen , en 'er Cs) Seft. III. Cap. D* in fina; pag. xgK H7  £48 DE KINDERPOKJENS. 5.1402. 'er een fchiejyke dood volgde , daar voor weinige uuren noch aroote hoop was op een gelukkig einde der ziekte : by andere word de long fehielyk opgevuld, de borst begint te ratelen, en zy ftervenhet is zeer waarfchynlyk, dat de ziekte ftof in deeze gevallen fehielyk na het hooft of de longen trekt, maar offchoon het zwellen der handen met recht voor een goed teken word gehouden, begrypt men eventwel ligtelyk, dat de hoeveelheid der ziekte ftof zo groot fomtyds kan zyn , dat zy niet ten eenemaal door de dikte der handen, ja ook der voeten kan uitgeput worden , maar noch een groot gedeelte der zelve met de fappen vermengt blijft, welke mooglijk op gevaarlyker plaatfen tet neder zal gezet worden; of het is ook te vrezen , dat alle de fappen daar door bedurven worden, gelijk in allerkwaadfte pokjens zo dikwerf gefchied, zo dat alles met een ondraaglyke ftank voor de dood verrot. Het is dierhalve geen wonder, dat groote Geneeskundige bedagt zyn geweest op een andere ontlasting der ziekte ftof, door de pogingen der natuur, welke deeze ziekte aldus dikwils geneest, natebootfen. De gewoonlykfte wegen, langs welke het nutteloze, of het geene het lichaam kan benadelen, uitgejaagt word ; zyn de afgang en de pislozing. Sydenham (h) had waargenomen , dat by de kinderen, wanneer deeze de te zamenvloeijende pokjens hadden, zo wel de buikloop aanwezende was, als de kwyling by de volwasfene. edoch hy waarfchouwd, dat veele duizende kinderen aan deeze ziekte zyn geftorven, wanneer onvoorzigtige vrouwperfonen deeze buikloop, als nadelig, onderdrukt hadden: men zie ook het geene §. 1394. en 1396. hier van word gevonden, elders (ï) > alwaar hy de pokjens , welke hy onregelmatige noemt, (70 Ibidem Cap. II. pag. 16U O') Secl. V. Cap. IV. pag. 300.  §.140*; DE KINDERPOKJENS. 249 noemt, die te London in de jaaren 1674. 1675. heerschten, befchryft, tekent hy aan, dat in die gevaarlyke tyd der ziekte , wanneer de fpog lymiger geworden , de keel byna toe fluit, 'er een voordeelige buikloop op gevolgt is , welke of van zelf op hield , of wanneer het gevaar der pokjens voor by was , ligtelyk bedwongen konde worden, ook hebben andere naderhand de buikloop in dit tydperk der ziekte als voordelig geprezen, dus heeft Lobb (*) aangetekent, dat wanneer de pokjens in groot getal het inwendige en uitwendige van het lichaam bezet hadden, als dan de buikloop omtrent de twaalfde dag ontftaan, voordelig was; offchoon hy dezelve daarom voornamentlyk voordelig heeft gelooft te zyn , om dat de afgevalle fchelfers der pokjens , welke het geheele beloop der eerfte wegen hadden bezet, aldus uitgejaagt wierden : tevens waarfchouwt hy deeze buikloop niet te fluiten , maar eerder voort te zetten : ja elders (7) verhaalt hy een geval , alwaar deeze heilzaame buikloop, alle de toevallen verligtende , onvoorzigtiglyk door de kunst wierd geftuit, maar alles wierd ten eerfte erger , en 'er volgde een haastige dood. het is in geenen deele te twyffelen , of door dusdanige buikloop word dat ziekelyke afgeveegd , dat van de flokdarm tot aan de aam toe had gezeten, edoch fchynt de ziekteftof, welke het overige lichaam heeft bezet, en wederom opgezogen met de fappen door de vaten heeft gevloeit, tevens langs deeze weg uit te gaan : want 'er gaat zo groote hoeveelheid allerftinkendfte drek door de buikloop welke van zelfs ontftaat, of door een toegedient buikzuiverend middel uit het lichaam , dat zy niet aan die pokjens alleen kan toegefchreven worden, welke in 't beloop der eerfte wegen hadden vast gezeten : maar dewyl Sydenham, gelyk hier en daar uit zyne werken blykt, altyd zyn best deed door de kunst na te bootfen , het geene hy waargenomen had , van zelfs ontftaan in de ziektens voorde- Hg 00 Of the Small pox pag. 6. 10. & 78. (O Ibidem pag. 365. Hiftor. XXXV. Vyfde Deel. Ii  £5o DE KINDERPOKJENS. f.140*. va te zvn geweest, daarom beval hy, dat men, de puistjens nu afgevallen zynde, de zieke reeds beter wordende, drie of vier maal een zuiverend middel zoude toedienen , op dat namentlyk aldus het overfchot der ziekteftof, dat agter gelaten zvhde veele en lastige kwalen zoude kunnen voortbrengen , uit het lichaam zoude gejaagt worden {rn). edoch in dat werkje {n) dat hy weinig tyds voor zyn dood gefchreven heefc, heeft hy in die tweede koorts der pokjens, welke hy mei: rede rotkoorts noemt, de buikzuiverende middelen , en zelfs herhaald , zo het nodig was , geprezen; maar hy tragtede altvd volgens zyne manier , de verftoringen door het buikzuiverend middel veroorzaakt, door een ftillend middel des avoncs van den zelfden dag toegedient , te bedwingen, intusfchen heeft hy gewilt, dat men als dan alleen een buikzuiverend middel zoude geven, zo de afgang zeer verftopt was, en de koorts zo hevig, dat de zieke byna verloren fcheen; als dan heeft hy geboden , dat men op deeze harde kivast een fcherpe hytel zoude zetten, en dus fchynt Sydenham alleen maar buikzuiverende middelen gebruikt te hebben , wanneer hy de zieke byna opgaf; op diergelyke wyze, als hy te voren op een andere plaats (0) een fterke gifte braakwyn aangeprezen had , wanneer hy door de onderdrukking der kwyling omtrent de elfde dag voor de boven 't hoofd hangende dood bevreest W3Maar die voornamentlyk de buikzuiveringen in dit tydperk der pokjens heefc aanbevolen , is geweest de zeer vermaarde Freind (P) h en hy heeft door verfcheide geneeskundige gevallen beweezen, hoe zeer deeze wyze voordelig geweest is, wanneer de zwaare toevallen een kortftondige dood dreigden, hv heeft zagte buikzuiveringen van zeenebladeren, manna, en diergelyke in 't werk geftelt, en hy gaf van dezelve een klei- OO Sydenham Se& III. Cap. 2. pag. 199» 00 De Febr. putrid. variol. confluent. pag. 695. CjO D?Vur£.^nPfec£ febre a pag. ti ad 75,  $.i402. DE KINDERPOKJENS. 451 ne hoeveelheid by herhaalde giften, op dat de krachten van de zieken niet al te zeer ter neder zouden geworpen worden door een fchielyke en geweldige buikloop, hy ging met derzelver gebruik voort, tot dat hy waar nam, dat alle de gevaarlyke toevallen veel verligt wierden: alle de kwalen wierden fchielyker naar eenige zeer Hinkende ontlastingen verligt, dan men fcheen te mogen verhopen, maar aangezien het gemeen en de meeste Geneesheeren van dien tyd vastelyk het gevoelen omhelsden, dat de buikloop in deeze ziekte nadelig was, daarom wierd het voor een ftoutmoedige en ongehoorde daad vanzeer veele veroordeeld, intusichen bewyst Freind (q), dat deeze geneeswyze reeds by de Arabieren beproeft is geweest; dat geduurende eenige eeuwen daar naar geen de minfte melding van deeze geneeswyze is gemaakt, maar dat Fcrnelius en verfcheide andere, welke hy opnoemt (r), naderhand het gebruik der buikzuiverende middelen hebben geprezen, om de ziekteftof uit het lichaam te jagen,welr ke de voornaamfte oorzaak is van de tweede koorts der pokjens. de vermaarde Schryver vermaant op de aangehaalde plaatfen, dat hy op welke dag der ziekte ook, zo de puistjens reeds verdort waren, en de zwaare toevallen een fchielyke hulp vereischten, buikzuiverende middelen heeft gegeven; zo de pols en de ademhaling nog goed waren, want wanneer de levenswerkingen reeds zwaar gekwetst zyn in deeze ziekte, flaat de dood voor de deur, en men zoude geloven, dat de Geneesheer de zieke gedood had, die niet behoed konde worden. Morton, die zeer zeker voor een dodelyke uitkomst vreesde, zo de buikloop op de kwyling volgde, ten zy dezelve terftond bedwongen wierd (sj, laat niet te min elders (t) het gebruik van zagte buikzuiverende middelen met eenige bepaling toe. Freind (q) De purgantibus in fecunda variol. confl. febre pag. 98. (/O ibidem pag. 99. & feq, CO Pyretolog. Cap. 9. pag. 96. CO Ibidem Cap. io. pag. 127. li 2  25a DE KINDERPOKJENS. §.1402. Freind had zyn werkje van de buikzuiverende middelen in de tweede koorts van de pokjens toe te dienen, aan de zeer vermaarde Mead sefchreven; die over de zelfde ziekte fchryvende, deeze zelfde geneeswyze pryst («)., alleenlyk maar zagte buikzuiverende middelen aanradende, maar hy raade zich van buikzuiveringen te onthouden, zo de afgang vloeijende was door de ratuurlyke gladheid der darmen, of door de menigvuldige te werk gefielde klyfteeren geduurende het beloop der ziekte van zelf vloeide, want als dan heefc hy te regt gelooft, dat het gebruik van buikzuiverende middelen niet nodig was, of ten minfte eenige dagen uitgeftelt moest worden, op dat de zieke niet te zeer zoude verzwakken, tevens heeft hy voorzigtiglyk gewaarfchouwt, dat men het lichaam der zieke aandagtiglyk moet befchouwen, om te zien, of hier of daar misfehien niet eenige etter onder de verdroogde korften der pokjens zit; want als dan heeft men geene buikzuiverende middelen nodig, maar men moet een weg banen voor de vergaderde etter; waar over een weinig te voren gefproken is geweest. Naderhand hebben verfcheide andere vermaarde Geneesheeren deeze zelfde geneeswyze beproeft (w) ; voornamentlijk, om de overblyfzelen der ziekte, naar de uitdroging, uit het lichaam te iao-en , op dat daar door geen nieuwe ziektens zouden geboren 'worden, maar ook getuigt Huxham (xj, dat niets van zo een ooed gevolg is geweest in de tweede koorts , dan het herhaald Gebruik van buikzuiverende middelen, daar fomtyds zoete kwik bydoende , en nu en dan verzagtende middelen daar tusfchen voegende, gelijk hy verzekert in zyne eige kinderen, en in zeer veele andere ondervonden te hebben, zekerlyk, zo ik myne eigene waarnemingen by de getuigenisfen van zo veele vermaarde to man- 00 De variol. & Morbill. pag. 47. & feq. 00 Frider. Hofmann. Tom. III. Seft. I. Cap. X. pag. 243» violante de variol. & Morbill. pag. 137. ... .L'^ 00 De Aere pag. 37. & Effay on Fevers pag. 164. « ieq.  S.1402. DE KINDERPOKJENS. mannen mag voegen, kan ik oprechtelijk bekennen, dat ik meer dan eens de van zelf ontftane buikloop, wanneer de pokjens drogen, tot heil heb zien gedyen, en dikwerf waargenomen, dat door de toegediende buikzuiverende middelen een menigte zeer Hinkende ftof door de afgang uitgejaagt wierd , met een groote en fchielyke verligting van alle de toevallen, en een aanmerklyke vermindering der koorts : ik heb twee of drie malen, een of twee dagen tusfchen beide latende, deeze buikzuiverende middelen herhaalt; en nimmer heeft het my berouwt dit beproeft te hebben, ja ik heb verfcheide malen waargenomen, dat veele kwalen, welke door de weder opkomende pokjens ontftaan waren , voor de eenige reizen herhaalde buikzuiverende middelen zeer wel geweeken zijn. dit heefc Morton (y) zelfs moeten bekennen , offchoon hy voor 't overige van deeze geneeswyze verfchilde. ook heeft hy waargenomen (z), dat fomtyds op de pokjens een botheid, met een droefgeestige yling vereenigt, gevolgd is : dit fchreef hy toe aan het overfchot van het vergif der pokjens , als ook aan het veelvuldig gebruik van opiaatmiddelen , welke de hevigheid der voorafgegane ziekte vereischt had : als dan heeft hy zagte buikzuizerende middelen gegeven, welke by verpozing zonder beroering of verlies van krachten werkten, en wel meteen gelukkig gevolg, hoe wel hy nochtans het geluk der geneezing aan de koortsbast, fpaanfche vliegen, en verfterkende te werk gefielde middelen toefchreef. my gedenkt zeer wel, dat de pokjens op een zeker dorp algemeen geheerscht hebben, en dat zeer weinige zieken de hulp der Geneesheeren gebruikt hebben, zeer veele, die van deeze ziekte geneezen waren, zyn bot en domen vergeetachtig gebleven , offchoon zy in 't geheel geen opium nochte opiaat middelen gebruikt hadden geduurende het geheele beloop der ziekte : ik heb aan alle, die my om raad ge vraagt heb- ben, (y) Pyretolog. Cap. X. pag. 133. 00 Ibidem pag. 134. 253  254 ben, herhaalde reizen , met zeer goed gevolg zuiverende middelen gegeven. _ .... Wy weeten ook dat langs de piswegen veel dingen uit het lichaam gejaagt worden, welke nadelig zouden kunnen zyn, zo zy agter bleven; en dus is het niet te verwonderen, zo dt Geneesheeren ook de ontlasting der ziekte ftof fomtyds langs deeze weg hebben waargenomen. Morton (a) heeft waargenomen, dat op de te fehielyk verdwynende kwyling een overvloedige en byna gedurige vloeijing van heldere pis is gevolgd, met zo gelukkige uitkomst, dat de koorts, de aamborftigheid , benaauwtheid op de borst, en de overige nootlottige toevallen terftond wonderbaarlyk verligt wierden. Lobb (b) heeft van gelyken waargenomen , dat de overvloedige uitloozing der pis voordelig is geweest; endaarom heeft hy gewilt, dat, in 't afgaander pokjens, opdiedagen, wanneer men geene buikzuiverende middelen gaf, de zieken zagte pisdryvende middelen zouden gebruiken (V). ik heb zelfs eenige malen in de afgezonderde pokjens, welke van een goede hoedanigheid hoe wel talrijk waren , waargenomen , dat de pis overvloedig van de agtfte tot de elfde dag met verlichting vloeide: maar ik verwonderde my, dat op geftelde uuren zo groote hoeveelheid pis, namentlyk van zeven uuren des avonds af, tot twaalf uuren toe, uitgeloost wierd; de overige tijd wierd'erzeer weinig pis uitgeloost. het is genoeg om deeze poging der natuur te helpen, dunne drank, in groote hoeveelheid, gelyk wei van melk, of melk met drie deelen water verdunt, te gebruiken, en 'er fchynen geen fcherper pisdryvende middelen vereischt te worden , dewijl het fomtyds gebeurt is, dat de pisvloed zo fterk is geweest, dat zy moest tegen gehouden worden, op dat het lichaam niet zoude worden uitgeput. De derde geneeskundige aanwyzing, gelyk in 't begin van dit Hoofd- O) Ibidem pag. 42. 43. (b) Of the Small pox pag. 472. (c) Ibidem pag. 52. DE KINDERPOKJENS. 5.1402.  $.i402.- DE KINDERPOKJENS, 25$ Hoofddeel gezegd is geweest, was dat de ontaarting der fappen tot de verrotting, welke hier ten hoogftc te vreezen is , worde voorgekomen, of reeds ontftaan zijnde, zo veel mooglijk verbeterd, hoe zwaare ftank aanwee zende is, vooral wanneer de zieken te zamenvloeijende pokjens hebben, weeten zy alle, die immer deeze ziekte behandeld hebben, daarom bzvzelt Sydenham overal, dat men aan de geene die de pokjens hebben zodanig voedzel geeft, welke uit zich zelve tegen de verrotting ftryden ; dierhalve heeft hy overal het vleesch en de vleeschfappen veroordeelt ; hy gaf alleen maar zagte, welke van zelf zuur wierden, gelijk fappen van haver, gerst, gekookte fruiten, melk, dun bier. wy hebben te voren gezien , dat by de Arabieren reeds diergelyke voedingswyze is aanbevolen geweest, tot deeze aanwyzing is ook de koele, en dikwils vernieuwde lugt gunftig, op dat de ellendige niet gedwongen worden een met verrotte uitvloeizeis vervulde lugt in te ademen; waar over reeds §. 1304. is gefproken geweest, het is dierhalve een zeer kwade manier, wanneer verfcheide aan deeze ziekte leggende in de «elfde kamer leggen; en daarom fterven veele armen, welkers kleine huisjens deeze voorzorg niet toelaten, het is bekend, dat in de gasthuizen, te zeer met zieken opgepropt, alle de ziektens erger worden , en dat de wonden niet geneezen worden, de gezonde , welke de zieken oppasten door een allerkwaadaartigfte koorts befmet worden, welke de befmetting dikwils wyd en zyd verfpreid, door dien de lugt met verrotte uitwaasfemingen vervult is. om dezelfde reede is het voordelig het linnen te verwisfelen, het geene, de pokjens nu ryp zynde , door de etter of het noch erger waterig bloed der te zamenvloeijende pokjens vervult, niet alleen ftyf is, en dus zeer lastig voor de zieken, maar ook ten hoogfte nadelig is door de allerergfte ftank. ik weet wel dat het verfchoonen van veele als ten uiterfte kwaad in  2Sé DE KINDERPOKJENS. §.1402: in de ziekte veroordeeld word. dus vermaande Diemerbroeck (d) de zieken, dat zy deeze ftank tot de veertiende dag geduldig zouden verdragen; ja hy zegt ftoutmoedig, dat hy duizendmaal £>ezien heeft, deeze eenigzints kwaade reuk nimmer aan de zieken nadelig geweest te zyn, maar in tegendeel het altyd min of meer nadeel gedaan te hebben, zo zy zich voor den veertiende dag verfchoonden. doch dit gevoelen zit zo vast by veele, dat de Geneesheer gevaar loopt zyn goede naam te verliezen, ten zy de zieke geneest, zo hy het verwisfelen van linnen aangeraden , of alleen maar toegelaattn heeft: ik ben zeer wel indagtig, dat ik die eenigzints kwade reuk van Diemerbroeck fomtyds zo zwaar bevonden heb, dat ik byna in flauwte ben gevallen, offchoon ik my zo teder van geftel niet geloof te zyn , dat ik door iets van weinig aanbelang ligtelijk aangedaan word. wanneer de kleine kinderen , welke door de pis en afgang hunne hembden bevuilen, de pokjens hebben, zouden zy geheel verrotten , zo zy geduurende zo langen tyd niet verfchoont wierden. daarom worden de zorgvuldige moeders als tegen dank gedwongen , in de : ieine kindertjens dat geene ie beproeven, dat zy in bejaarden niet zouden durven onderftaan; en zo zulks met behoorlyke voorzorg gefchied, zal daar uit nimmer iets kwaads ontftaan. ik heb in tegendeel gezien, dat de ellendige zieken als herleefden, wanneer ik verkregen had, dat zy van deeze vuiligheden gezuivert wierden; maar de hembden moeten warm en droog zyn , en eerst niet de rook van barnfteen , wierook en maftik berookt worden , op dat de reuk van de zeep, welke hetgewasfchelinnen gewoonlyk heeft, verdreven worde: en dit moet fehielyk gefchieden , op dat de zieken op het naakte lyf geen koude vatten, en beginnen te rillen ; het geene Haxham te recht voor een kwaad teken heeft gehouden (<0: want als dan word geheel het vel toegetrokken ; (W) De variol. & Morbill. Cap. VII. pag. 278. (O DeAè're& Morb. Epidem. pag, 37.  5.1402. DE KINDERPOKJENS. z6? ken, de zieken beginnen bleek te worden, en worden benauwt, en men vreest met rede voor eenig kwaad, ik heb dit zien gebeuren , wanneer het hemd door de etter verftyft niet fchie» lyk genoeg van het lichaam konde genomen worden , en het fchoone aangebragte, hoewel gewarmt, reeds koud begon te worden , eer dat het vuile konde uit gedaan worden, om alle deeze verlengingen weg te neemen, heb ik altyd aangeraden, om dusdanig vuil hemd Huk te fnyden ; dus konde het zeer fehielyk weg genomen worden , wanneer het zuivere by de hand was. te gelijk heb ik zorg gedragen , dat zodanig hemd terftond verbrand wierd, aangezien het de befmetting zeer wyd kan verfpreiden, wanneer het gewasfehen word; gelijk te voren §. 1382. is aangetekend geweest, veel zyn van gevoelen , dat dit zekerder kan gefchieden , wanneer het linnen van een gezond mensch ten minfte eenige uuren is gedragen : de Geneesheeren moeten fomtyds aan het gevoelen van 't gemeen toegeven, zo zy door deeze infehikkelykheid het voornaame doelwit maar kunnen bereiken , dat namentlyk de zieken van deeze vuiligheid verlost worden, ik geef nochtans my gaarne aan 't gevoelen van de wydberoemde Huxham over (ƒ), die dit in 't geheel niet nodig heeft gelooft te zyn: want het is genoeg, dat het linnen wel droog zy en warm: ik heb dit ten minfte in myne eige kinderen beproeft, en in alle andere, welke ik heb kunnen overhalen; nochte zulks gedaan te hebben heeft my immermeer berouwt, zo men de ongenoemde voorzorgen maar gebruikt. Intusfchen is de kwaadaartigheid, vooral in de te famenvloeijende pokjens fomtyds zo groot, dat zelfs door voedzel tegen de verrotting, en andere reeds opgenoemde voorzorgen, deontaartiug der fappen in de verrotting niet kan voorgekomen worden. Sydenham (*) bedroefde zich, dat hem dit in de pokjens, we!- (f) An ElTay on fevers pag. 162. ió"1?. (*) Sea. V. Cap. IV. pag. 294. Vyfde Deel. Kk  258 DE KINDERPOKJENS. §.1402. welke hy onregelmatige noemt, gebeurt was, om dat zy haaren loop langzamer volbragten, en ryP zynde zodanig ftonken, dat hv nauwtyks by de geene die dezelve zwaar hadden heeft kunnen komen.' hy zag, dat de geneeswyze welke hy van te voren in de geneezing van de te zamenvloeijende pokjens gebruikt had met een gelukkig gevolg , niet genoegzaam was in deeze allerergfte foSrt om de verrotting te temmen, als dan heeft hy de geest van vitriool reeds de vyfde of zesde dag der ziekte gegeven, dezelve na goedvinden in dun bierindruppende, en hy heeft met blydfcbao gezien- dat het als tot een wonderwerk een gelukkig gevo.g had?!), want het aangezigt zwol fchielyker en beter , de tusfchenwvdtens tusfchen de pokjens wierden rood , de puistjens wierden groter, en met een geel vogt opgevult, en wierden fchielvker rvP, zo zy maar veel van deeze drank dronken: daarom , wanneer de zieken niet veel dronken, drupte hy deeze geest in eedeftilleert water, en maakte het zoet met fyroop, het aldus onder de gedaante van een geneesmiddel toedienende, om het weinige gebruik van de geest van vitriool op te weegen. die geest ftaat zekerlyk de verrotting fterk tegen, en is tevens voordelig om de al te grote ontbinding der fappen voor te komen en hy getuigt, dat hy nimmer eenig nadeel waargenomen heeft door het ruim gebruik van dit geneesmiddel, ja hy heeft waargenomen(g dat het aangezigt als dan naauwlijks mismaakt wierd, dewyl inde plaats vanlherpknagend waterig bloed, 'er een meer zagte etterSe ftof in de pokpuistjens bevat wierd. wanneer ik voor een Se verrotting vreesde, heb ik dit middel meer dan eens met vrugt gebruikt; en ik weet dat het zelve door andere met goed sevSlg gedaan is. Hofman (i) zegt nochtans waargenomen te hebben , dat die geene die in groote ruimte de zuure myn-geestm ge- O) Ibidem pag. 299* ^Kc'&'lylfi'Ti"». IV. Seft. I. cm P. .69-  $. 140A.' DE KINDERPOKJENS. gebruikt hadden, diepere putjens gehad hebben, by deeze is dit byzonder geweest, dat de drogende puistjens een zwaare knaging uitgeoefend hebben, door dieper te kruipen, en het ondergelegene vleesch af te weiden, met een over groote pyn , hitte, en ongerust' heid. edoch men moet aanmerken, dat deeze middelen ook voor de ziekte , en de eerfte dagen van de ziekte zyn gegeven geweest , op hoop voornamentlyk, dat 'er of geene, of zeer weinige pokjens zouden voor den dag komen : waar uit men gemakkelyk kan geloven, dat men het hun in ruimer maat en langer heeft gegeven, dan Sydenham aanraade, want Hofman (k) tekent aan dat veele der doorluchtige zieken eenige oneen van het tegenpokkige vogt voor en naar de aanval ingenomen hebben: edoch in deeze heeft hy die diepe uitknagingen van het vel waargenomen, by eene andere gelegenheid §. nxo. is uit Tulpius een geval aangehaalt, alwaar by ongeluk iemand een groote hoeveelheid olie van vitriood had ingenomen ; en het vel naderhand allerlelykst verzworen is. daarom fchynt het geen wonder , dat door 't"onvoorzichtig gebruik van diergelyke dingen iet zodanig gebeurt is. maar het is aan te merken, dat Sydenham die uitwerking van het gebruik van de geest van vitriool niet verhoopt heeft, op dat de pokjens minder in getal zouden te voorfchyn komen ; want hy heeft dit geneesmiddel aangeraden , de vyfde of zesde dag der ziekte in zeer kwade te zamenvloeijende pokjens , wanneer de uitbotting der pokjens reeds volbragt is: en hy heefc dit maar tot dat einde gegeven, om de toekomende verrotting voor te komen, of de reeds opkomende te verbeteren: buiten dat heeft hy het zelve in de gewone zeer verdunde drank gegeven; en daarom zal 'er niets van de groote fcherpte te vreezen zyn. in het tydperk der befmetting heeft hy het ook fomtyds, gelyk §.1396. en 1399. is 00 Medic. Ration. Syftem, Tom. IV. Seft. h Cap, 7, pag. 16Q Ska z$9  2Ó0 DE KINDERPOKJENS. 5.1402. is gezegd geweest, gegeven om te verkoelen, maar dewyl wy hedendaagsch de groote krachtdadigheid van de koortsbast kennen in het bedwingen der heetvuurige verrotting , dewyl daar en boven deszelfs allerkrachtdadigfte tegengiftige kracht door de proefondervindingen'van de zeer beroemde Pringle beweezen is (/) , zo dat zy niet alleen de aanftaande verrotting belet heeft, maar ook de reeds aanwezende verbeterd , fchynt het der moeite waardig, de kracht der koortsbast met voorzigtigheid in de pokjens te beproeven. Morton, die, gelyk bekend is , in verfcheide ziektens de koortsbast in ruimte gebruikte , heeft dezelve ook gebruikt, en geprezen in de genezing der kinderpokjens. maar dewyl hy de tegengiftige kracht van de bast niet kende, heeft hy dezelve alleenlyk gegeven, wanneer hy daaglykfche verheffingen en verminderingen in de koorts, in 't begin der rypwording ontftaan, waar nam; het geene hy nochtans waarfchouwt zeer zelden te gebeuren: als dan heeft hy de koortsbast ten tyde der vermindering toegedient, en hy heeft gezien, dat in de tyd van twee of drie dagen, de koorts ten eenemaal verdweenen zynde, de pokjens zeer fehielyk, byna gelyk de goedaartige, ryp wierden (ni). Mead is het gevoelen van Morton toegevallen (nj, de koortbast pryzende, zo zich de enkele of dubbele anderendaagfche koorts zich by de pokjens voegt, maar aangezien hy de krachtdadigheid van de koortsbast tegen het heet vuur gekend heeft, heeft hy geboden dezelve in de door hem zo genoemde bloedpokjens toe te dienen (0), in welke het ontbonde en tevens tot de verrotting overhellend bloed langs onderfcheide wegen uitgaat, en allerkrachtigfte tegengiftige middelen r/) Obfervat. ontheDifeafesof the army in append. pag. 378. &feq, \m) Pyretolog. Cap. 9. pag. 101. & Cap. io. pag. 121. 122» O) De variol. & Morbill. pag. 69. 3.. ■  $.1405. I1EER5CHENDE ZIEKTENS. So^ ve, van Sydenham tusfchenlopende genoemt, waar over in 't vorige hoofddeel is gefproken geweest, vereifchen wel niet ten eenemaal dezelfde geneeswyze als de algemeenheerfchende ziekte zelve, welke op dien tyd heerscht, nochtans moet men altyd ook de byzondere aart van dusdanige algemeenheerfchende ziekte waarnemen, dus b: v: vereischt het zydewée meestentyds een ruime en herhaalde aderlating: maar zo de algemeenheerfchende ziekte niet zonder nadeel een ruime of herhaalde aderlating kan verdragen, zal een voorzichtig Geneesheer op zodanige tyd in de geneezing van het zydewée fpaarzamer zyn met de aderlating, voornamentlyk moet men opletten, langs welke wegen van het lichaam de natuur de ziekteftof naar de koking , uitjaagt; want als dan gefchied gewoonlyk hetzelfde gelukkiglyk inde tusfchenlopende ziektens, offchoon van de algemeenheerfchende onderfcheide. dus, wanneer de algemeenheerfchende ziekte gewoon is gelukkiglyk door een fcheidend zweet te eindigen, mag men het zelfde in het zydewée verwagten , dewyl die ziekte ook uit haar eige natuur fomtyds door het zweet ontbonden word. men zal dierhalve de zieke overvloedig warme, waterachtige , dunne dranken geven, welke het lichaam allengskens tot dat fcheidend zweet zullen bereiden, en eventwel nimmer nadelig zullen kunnen zyn in het zydewée te geneezen. dit heeft Sydenham (/) zeer voorzichtiggewaarfchouwt, wanneer hy over deeze ziektens handeld : in welk geval nu die geneeswyze niet moet te werk gefield worden; welke in dezelve vereischt word, wanneer zy ziektens op haar zelfs zyn , maar die eerder , welke de ziekte vsor zich vereischt, tvaar van zy nu toevallen zyn, tot welkers geneezing, zy alleenlyk maar ligtelyk te buigen is. 5-1406?' (O Scft. VI. Cap. I. pag. 326. Qq 2  Sc8 DE ALGEMEEN- -$.1406. (j. 14.06. T~\e oorzaak van deeze verfcheidentheid is jLJ nochtans zo verborge, dat zy tot nog toe van geen gevoelig gebrek der zes niet natuurlyke dingen kan afgeleid worden. Wat de Geneesheeren door de zes niet natuurlyke dingen verftaan, is reeds meer dan eens gezegd geweest, zo wel §. 586. alwaar de oorzaken der koortfen opgenoemt worden , als op andere plaatfen. maar het is geenzints te twyffelen, of door het misbruik der zes niet natuurlyke dingen kunnen ziektens voortgebragt worden, en wel zodanige , welke verfcheide menfchen te gelyk aantasten, zo het zelfde gebtek in fpys, drank, enz., aan verfcheide menfchen gemeen geweest, dus b: v: by gebrek van levensmiddelen, in de belegerde fteden, door 't gebruik van tarwe door de fchimmel bedurven , het gebrek van groente, het drinken van ftinkend water, en diergelyke oorzaken , ontftaan onderfcheide ziektens, die veele menfchen aantasten, zo zy aan de zelfde oorzaken onderhevig zyn geweest, nochtans word uit deeze gebreken der niet natuurlyke dingen, begrypt men dat verborgene niet, dat de overige ziektens tot zyn aart, volgens de gewoonte van algemeenheerfchende ziektens , overhaalt, want die geene, die op de zelfde plaats woonen , en beter voedzel kunnen gebruiken, blyven van deeze ziektens bevryd. dus worden de gemeene Soldaten, en het arme gemeene volk in de belegerde "fteden, door het gebrek aan levensmiddelen, door ziektens aangetast, terwyl de Officiers en ryke Burgers , noch vry gezond zyn. ja, terwyl de belegerde allerlelykst aan zodanige ziektens leggen, leven de belegerde, zo zy maar goed voedzel in overvloed hebben. llippocrates (ni) heeft voorzigtiglyk het volgende gewaar- fchouwt, .(/») De Natur. Homin. text. a. & 3. Charter. Tom. III. pag. 131» \  5.1406. IIEERSCHENDE ZIEKTENS. 309 fchouwt: de ziektens ontftaan gedeeltelyk wel uit de levénsiüyze, maar ook gedeeltelyk uit de lugt, door welke in te ademen wy Ieven. daar op befchryft hy op wat wyze de algemeenheerfchende ziektens van de andere kunnen onderfcheiden worden : maar men moet de kennis van beide op deeze wyze verkrygen. wanneer veele menfchen op de zelfde tyd door de zelfde ziekte worden aangetast, moet de oorzaak voornamentlyk toegefchreven worden aan het geene dat in dezelve het algemeen ft e is, en het geene wy alle gebruiken, maar dit is, het geene zvy door de inademing na ons halen, want dat de levenswyze van een iegelyk de oorzaak niet is, blykt reeds daar uit, dewyl de ziekte doorgaans alle aantast, zo wel jongelingen als oude lieden, zo wel vrouwen als mannen , de dronkaarts zo zvel als de matige, zo wel de geene, die gerften meel eet en, als de geene die zich met brood voeden , en zo zvel de geene die zich veel, als die zich weinig oefenen, dierhalve is de rede niet aan het voedzel toe te Jchryven, dewyl zy alle, zvat foort van voedzel zy ook gebruiken, door de zelfde ziekte voorden aangetast, waarom hy vermaant, dat de levenswyze in byzondere ziektens, zo zy gebrekkig is, kan befchuldigt worden, maar wanneer de ziekte- een geheel volk aantast, moet men de menfchen vermanen , dat zy de voedingszvyze niet veranderen, dezvyl zy in 't geheel de oorzaak der ziekte niet is. dat zy maar alleen zorg dragen, dat het lichaam niet opzwelle, en zeer dun worde, allengskens de fpys en drank, zvelke zy gewoon zyn te gebruiken, verminderende, want zo iemand fehielyk zyne voedingszvyze verandert, is 'er gevaar, dat 'er iets door de verandering in het lichaam vernieuwt worde («). Het blykt dierhalve, dat Hippocrates niet gewilt heeft dat men de voedingswyze zoude veranderen, wanneer de ziektens algemeen heerfchen; maar dat hy de matigheid alleen maar aangeprezen («) Ibid» text. 4. pag. 130» Qq 3  3io D|E7 A L G E M E E N- $. r4o6Y zen heeft; welkers nuttigheid Hopt getrouwe waarnemingen be\cstigt word. Cajus Britanvus (o) Heeft v::st gefteld, dat de Britten, aangezien zy lief hebbers zyn van ten vuile en van verfcheide fpyzen voorziene tafel, meer dan dc andere, en byna alpeen door die zweetkoorts zyn ifitgètifa geweest; ffttuigtons dit pestjaar, dat voor de buitelanders niet fchadelyk is gezveest, en %eene van ons zo zeer gedrongen heeft en weg ge/leeft, a/s de gee-ne die zvel gemest waren, en aan de ledigheid en rust door hun hoger fiaat over gegeven, zvant dat ellendige en honger lydende gemeene volk, dojr den arbeid in de oorlog en vrede verhard, heeft zy of geheel niet aangetast, of zonder groot nadeel of gevaar, el-' deis (p) tekent hy aan, dat zy de Schotten, aan ditEiland vast zynde, en de Franfchen, die toen ter tyd afgezonden waren, geheel niet aangetast heeft. By een andere gelegentheid, §. ir. is de volgende voorftelling van Galenus (q) aangehaald geweest: ons lichaam als tot de ziektens voorbereid zynde, ontfeekt iets uitzvendig aankomende koorts, het geene uit zich zelve in 't geheel geen zware ziekte zoude voortbrengen enz.; en om de gefleldheid van het lichaam word ieder van deeze, tiict de oorzaak, maar de gelegentheid der ziekte, edoch deeze oorzaaken heeft men mor af gaande oorzaaken genoemt. waarom de misflagen in de voedingswyze begaan, het lichaam wel kunnen voorbereiden, op dat het ligtelyker en zwaarder door een andere gelegentheid gevende of opwekkende oorzaak aangedaan worden; maar zonder deeze, nimmer alleen de algemeenheerfchende ziekte zullen verwekken, zo b: v: iemand zich op zodanige tyd van het jaar zeer erg dronken heeft gedronken, op welke geene derdedaagfche koortfen aanwezende zyn, zal hy de derdedaagfche koorts niet krygen; maar onder een "andere gefteldheid , wanneer de derdedaagfche koortfen algemeen heerfchen , zal hy ook door een in de levenswyze ligtere begaane mis- - flag Co) De Ephem. Britann. pag. 62* C/0 Ibid. pag. 40. (q) Comment. IV. in Hippoc. de viflu acut. Charter. Tom. XI. pag. 178.  §.i4oó\ IIEERSCIIENDE ZIEKTENS. 'Jf&3ji flag door deeze ziekte aangetast worden, waarom Ga/enuskej volgende vast geftelt heeft (r) : men moet altyd hier van indagtig zyn, geduurende deeze geheele rede, dat geen oorzaak, iets zonder bekwaamheid van het lichaam, uit kan werken; onderzints zouden alk, die des zomers in de zon verkeer en, de koorts krygen, gelyk ook die zich meer dan behoor lyk is beweegen, of gram worden , of droevig zyn. want anders zoude een iegelyk omtrent het op'/laan der kondfler ziek worden, of aan de pest fterven. intuslchen is 'er geen.zo wrede pest geweest, die alle.tot den laatften man verflagen heeft: want veele, offchoon zy geduurig door de befmetting der pest aangeblazen wierden, zyn bevryd gebleven; in welke dierhalve die voorbereiding niet was, om aangedaan te kunnen worden, in het vorige hoofddeel is aangetekent geweest, dat de geene die eens de pokjens hebben gehad zo veranderen, en gefteld blyven, dat zy ter nauwer nood wederom op nieuw door de zelfde ziekte kunnen aangetast worden. Men kan dierhalve befluiten, dat die opwekkende, of voorttrekkende oorzaak, niet in het misbruik, of het gebrek der zes niet natuurlyke dingen te zoeken is; maar dat zy veel duidend' r is ; zo dat de allergeoelFcndfle Geneesleercn dikwils bekend hebben, dat zy die verborge oorzaak der algemeenheerfchende ziekte, welke zich alleenlyk maar door haare uitwerking op het menfchelyk lichar.m te kennen geeft, terwyl haare eige en byzondere aart onbekend blyft, volflrekt niet kenden, daarom heeft Sydenham (s), dat zy alle ver geeffche moeite doen, die de redenen der onderfcheide koortfen van de ziekelyke oorzaak in het menfchelyk lichaam vergadert, afleiden: want het blykt duidelyk, dat ieder een die zich ook zeer wel bevind, zo hy fommige van onze plaatfen bezoekt, binnen eenige dagen door de aldaar heerfchende koorts zal aangetast voorden, maar het is nauwlyks te geloven dat eenige klaarblykelyke verandering van de lugt in zo korten tyd in defappen van de voorzeide man zal indringen. Dat Cf) De Febribus Lib. iL Cap. 6\ Charter. Tom» VII. pag. u&» 05 Se  §;i4c7. HEERSCHENDE ZIERTENS. " 315 befmet worden als de overige, maar de voorzorgen , welke met goed gevolg worden gebruikt, om de befmetting der pest te ontwyken, kan men leezen (z). Het is wel waar, dat men by dezelfde Schryver leest, dat de aldus opgeflote Europeanen , des avonds in het bovenfte van '| huis, dat plat is, met hunne gebuuren , van gelyken opgefloten, fpreeken, ja, dat zy te zamen met ope vengfters fpreeken en dus zoude het fchynen, dat men daar uit kan befluiten, dat de befmetting der pest niet in de lugt zit; dewyl als dan zodanige opgeflotene , in een befmette ftad wonende, dezelfde lugt met de overige Burgers inademen , en hun gantfche lichaam rondsom door de bovenfte lugt word aangefpoelt, en eventwel niet befmet worden. Maar men moet aanmerken, dat deeze zamenlpraaken alleen maar in het bovenfte gedeelte van het huis gehouden worden, en dus de befmetting uit de lichamen der aan de pest leggende uitwaasfemende, door de geheele dampkring verfpteid word, en door al de benedelugt, als afgefpoeld word, en dus krachteloos, gemaakt, het is bekend, dat de alleirfcherpfte vergiften , door veel water afgefpoelt, onfchadelyk worden, dus fchynt het vergif der pest, voornamentlyk daar ter plaatfé het allërfchadelykst te zyn , alwaar het opgehoopt en overvloedig1 is , veel minder fchadelyk, alwaar het afgefpoeld en weinig is. dit gevoelen word door veele proefondervindingen bevestigt: wanneer 'er diepe putten gegraven worden , die lang gefloten en verlaten waren geopent, zit 'er fomtyds zo dodeiyk vergif iu deeze beflote lugt, dat zy de geene die onvoorzigtiglyk in zodanige, putten dalen, op een oogenblik doed fterven. maar wanneer de in'dusdanige putten bevatte lugt fehielyk door etn hand- OO RutTel. the Natural. Hiftor. of Aleppo pag. 250. 262. (aj Lobb of the Plague pag. 45. Rr a  316 DE ALGEMEEN- handgranaat uit dezelve verdreven word, is alle gevaar verdweenen, nochte de geene die in de nabyheid zyn , komt eenig kwaad over' door de uitgejaagde lugt. wanneer de koopmanfchappen-, uit befmette landen aangebragt, op de plaatfen, tot dit einde gefchikt, bezien worden, worden de pakken los gemaakt, de koopmanfchappen in dezelve bevat, worden uit elkander en dikwils langen tyd in de opene lugt gelegd , op dat al de befmetting ia dezelve vervliege, en met de onmeetbare zee der dampkring vermengt, en afgefpoelt, krachteloos gemaakt worde, want ten zy dit gefchiede, zoude door 't bezigtigen, zelfs der koopgoederen, uit verdagte plaatfen aangebragt, en derzelver zuivering het vergif der pest wyd en zyd verfpreid worden, waar uit de reedsaangehaalde Schryver (bj befloten heeft, dat de befmetting, uit het lichaam, door de pest befmet, uitwaasfemende , wanneer zy door de lugt verfchreid word , dusdanig in korten tyd afgefpoeld word dat zy het vergif verliest, waar uit hy ook befloten heeft ' (c), dat het niet nootzaaklyk is , dat men pesthuizen , drie of vier mylen ver gelegen, bouwd, maar een veel kleinder afftand, zo voor de algemeene zekerheid, als voor 't gemak der zieken , genoegzaam is.. . Edoch hy heeft een ieder die de pest heeft aangemerkt , ars zo veel bronnen, waar uit de hefmetting uitwaasfemt (d). dierhalve dat zy overvloediger in de lugt, bet naaste by de zieke gelegen, zal zitten, en op een plaats aanmerklyk verwydert, zo afgefpoelt zal zyn, dat zy geen nadeel meer doen kan.. Waar uit ook word begrepen, dat , het getal der zieken aangroeiende, de hoeveelheid der befinetting aldus kan vermeerderd worden, dat zy de lugt meer vervult, en dat zy dierhalve door * liet (b) Lobb of the Plague pag. 4> (S Ibid. pag. 46. CjO Ibid. pag, 42..  $.1407. HE ERSC HENDE ZIEKTENS. 317 het voedzel der befmetting dezelve ook tot een verder afftand befmettelyk maakt, dit zal voornamentlyk plaats grypen , wanneer dat befmettelyke niet terftond evenredig door de lugt verfpreid word, maar op een zekere plaats in de dampkring vergaderd blyft, of te voren verfpreid, ten laatfte byeen vergaderd word. wy weeten dat de lugt by aangenaam, warm, droog weder, veel water inhoud, maar het geene verfpreid is. dit leeren deallerverdikfte olie van vitriool, ysachtige genoemd , de alcalifche zouten door het allerfterkfte vuur tot kalk gemaakt, het ammoniac zout, zee zout enz.; welke alle ook aan de droge warme lugt bloot gefteld , vochtig en zwaarder worden; nochtans vertoont zich in zodanige aangename warme lugt, geheel geen water, maar zo dit water in de wolken word vergadert , eerst evenredig verfpreid zynde, word de aangenaamheid van de lugt geftoord , en valt onder de gedaante van réegen , fneeuw en hagel ter neder, maar ook de in de lugt vergaderde wolken, welke ook vry digt zyn, ja zelfs zwart, worden wederom op nieuw ontbonden, zonder dat 'er reegen, hagel of fneeuw valt, en deeze verdwynende, keerd de fraaije aangenaamheid wederom, het blykt dus, dat zich aldus veele dingen in de lugt kunnen vergaderen, en vergaderd zynde, wederom op nieuw kunnen ontbonden worden, en verdwynen. zo de befmetting in de lugt verfpreid, aan het water in de lugt vast hangt, en met het zelve tot wolken gedwongen worden , zal het vergaderde wederom op nieuw kunnen benadeelen, het geene te voren verfpreid zynde, krachteloos gelooft wierd. De geneeskundige waarnemingen fchynen dit te bevestigen. ten geloofwaardig Heelmeefter getuigde, dat hy waargenomen had. dat in de hefmette plaatfen geen vogels vlogen ; maar dat hoven deeze plaatfen een nevel gedreven• heeft, zelfs by helder zveder (e). maar die zelfde Schryver, is in 't midden der maand September, op.den middag, wanneer het geheel fchoon weder was, ineenfteedie irezaan, geduurende drie maanden gefloten geweest zynde ; al~ J b & waar &) Schreiber de Pcftilentia &c. pag. 6. Rï 3  3i8 DE ALGEMEE N- S-140.?. waar hy een jongeling die reeds dood was, gezien heeft niet een pestkool; en hy heeft een dergelyke nevel opgewerkt, dat deeze altyd aanweezende geweest was, hebben de inwoonders en wagters getuigt (ƒ), het is zeer waarfchynlyk, dat de befmetting in zo danige nevel vergaderd op dit fteedje heeft gelegen , welke door de lugt verfpreid, mooglyk krachteloos wierd gemaakt, en wederom vergaderd, aan een redelyk ver afgelege plaats nadeel heeft toegebragt: want de. menfchen die op fommige moerasfige plaatfen woonden, na by gelegen aan de bej'mette plaatfen , leefden onbefmet y in tegendeel zyn 'er plaatfen geweest, ver van de befmette plaatfen afgelegen, gelyk ook in de hoogte gelegen, welke door dezelfde kwaal aangetast wier den , de plaatfen tusfchen beide gele- fen, in 't minfle niet gehinderd zynde. de eertyds zeer vermaarde ïoogleeraar in de hooge fchool en Lyfarts te Weenen , Sorbait (g), getuigt, dat men ten tyde van de pest verfcheide blaauwe, vuurige bolletjens in de lugt heeft gezien: ja op den twintigfte October zyn dusdanige bollen tusfchen ligt en donker nedergevallen; waar door de lugt zodanig verhit is geworden , dat het de geene die uit de vengfters zagen, toefcheen, als of zy hunne hoofden in een geftookte oven geftoken hadden , het geene tot laat in de nagt geduurt heeft, wanneer men de ftervende een kaars in de hand gaf, heeft men uit hun mond een donker blaauwe damp zien uitademen, een allerbest Paftoor, die daaglyksch verfcheide die aan de pest leiden, moest bezoeken, heeft aangetekent, het geene hy by de zieken waargenomen had , en getuigt: dat hy in de ftookpiadtfen van zodanige befmette dikwils een blaauwe rook heeft waargenomen ; waarom Iiy de vengfters door de Opzigters hebbende doen openen, fehielyk een falpeterigpoeder in een papier bevat, heeft doen aanfteken ; waar door hyJie blaauwe damp , welke by gevolg ten hoogfte vergiftig ivas, door de geopende vengfters heeft liit- CO Schreiber de Peftilentia &c. pag. 6. %g) Confil, Medic, de Vienn. pag, 13,7 i^o»  §.1407. HEE-RSCHENDE ZIEKTENS. 319 uitgejaagt. (*). by zelfs naderhand door de pest aangetast, heeft, naar eenig middel gebruikt te hebben , niets uitgebraakt als een blaauw water, door welkers ftank , een van de huisbedienden aangetast , terftond ziek is geworden, en door het gebruiken van braak-wynfteen genezen is. dit alles fchynt te overtuigen, dat het nadeeligedat.de algemeenheerfchende ziektens voortbrengt, in de lugt zit, en zich fomtyds aan andere tekenen laat kennen, dus heeft men in de pest te Oczakow waargenomen, dat de werktuigen , welke een Heelmeefter gebezigd had, zo blaauw en zwart zyn geworden, als of zy. met fterk water doortrokken waren, ja Hat meer is, de zilver e greep van een degen , welke geduurende de gantfche tyd der pest aan de want in een tent had gehangen, is zwartachtig geworden (li). De vogels fchynen die befmetting, in de lugt zittende, te ge« voelen en te ontvlugten, waarom zy menigmaal in 't geheel ten tyde der pest niet vliegen, gelyk een weinig te voren, is gezegd geweest, dit bevestigd Sorbait door zyne waarnemingen (i), en tekent aan, dat de leeuwrikken zo menigvuldig in Oostenrykten tyde van de lente, geheel niet te vinden zyn geweest; de huisvogeltjens, voor de vengfters, in de kooijen opgefloten, ftierven alle. hy heeft buiten dat opgemerkt, dat 'er driemaal meer befmette ftierven j zo dikmaals het weder vochtig was * dan wanneer het helder en droog was. want de befmetting uit zo veel befmette nitwaasfemende , word veel moeilyker en langzamer door de dampkring verfpreid, wanneer het weder vogtig is; gelyk men aan de rook, uit de fchoorfteenen opklimmende., gewaar kan worden, wanneer dierhalve de aan ons nabuurige lugt, met deeze befmettelykheden vervult is, en zy niet door de dampkring ver- - (*) Oêfopus Epulaus &c. pag. 413."' (70 Schreiber de Pellilentia pag. 75CO Confil. Med. dcPette pag. 34. tf.  tzo DE ALGEMEEN- $ 1407. verfpreid worden, maar byeen vergaderd blyven, en langen tyd boven de befmette plaats blyven hangen, als dan vermeerderd het getal der zieken, maar op zodanige tyd van. het jaar dtüfcj ken de menfchelyke lichamen het vogt uit de nabuurige lugt: want de geheele oppervlakte van het lichaam, zo wel inwendig als uitwendig, even eens in als uit te waasfemen , heeft Kaau (k) breder beweezen. maar dat ook de lugt zelve het lichaam in grote menigte ingaat, en zeer vast met de vloeibare en vaste deelen vereenigt word, weeten wy, uit de proefondervindingen van de zeer vermaarde Hales geleerd, dat ook in de hoornen b: v: van oude herten, een overgroote menigte lugts bevat word, en daar door de fcheikunde uitgehaald kan worden, dus heeft Hippocrates (l) allerwaaragtigst gezegd: de lichamen der menfchen en der everige dieren worden met driederlei voedzel gevoed; welkers namen deeze zyn: dejpys, de drank en de geest, edoch wat Hippocrates door geest verftaan heeft, blykt uit het geene terftond op dezelfde voorftelling volgd: en de geesten die in het lichaam zyn, worden winden genoemd, maar die daar buiten zyn, lugt. welke het voornaamfle zynde dat het gebeurt, en derzelver oorzaak en bef ierder, fchynt dierhalve waardig te zyn deszelfs kracht na te fpeoren enz. want wat gebeurt 'er eindelyk zonder deeze P of wie is zonder dezelve? of by wie is zy niet tegenwoordig? naar dat Hippocrates dit verder uitgelegd heeft, befluit hy eindelyk (m): dat de ziektens byna van niets anders immer kunnen ontftaan, dan van de lugt, dewyl zy, of overvloediger , of weiniger, of ook volder, of ook met ziekelyke befmettingen doortrokken, in het lichaam is gegaan, dewyl dierhalve de lugt ook in onze vloeibaare dee- (f) Perfpirat. Di&a ïïippoc. &c. pag. 184» &feq. CO De flatibus Cap. II. Charter. Tom. VI. pag. 274. <0 Ibid» pag. ft 15.  $.1407. HEERSCHENDE ZIEKTENS. 321 deelen ontbonden zit, en vast groeit niet onze vaste deelen, begrypt men ligtelyk, op wat wyze de befmetting, in de lugt zittende, te gelyk met dezelve door alles heen kan dringen, en het geheele lichaam ontroeren, maar ook laten de inzuigende aders gemakkelyk het water toe dat in de lugt zit, gelyk de waterweegkundige proefondervindingen leeren; namentlyk, dat de lichamen in een vogtige lugt in de balans zwaarder worden ; daarom fchynen de ziekelyke befmetzelen niet alleen om de verminderde uitwaasfeming, maar ook door de vermeerderde inwaasfeming , in het lichaam te komen, en de gezondheid te kunnen verftoren. Dit fchynt voornamentlyk te vreezen, zo de aldus befmette lugt, door geene winden beroert, lang op een en dezelfde plaats hangen, gelyk een weinig te voren gezegd is geweest, dat dit in de belegerde fteden waargenomen is, wanneer de pest heerschte, en het zelfde is in andere algemeenheerfchende ziektens waargenomen geweest. Forestus (n) befchryfteen ziekte der keel, die in den jaarei557. in de maand Oétober algemeen begon te heerfchen, te Alkmaar gantfche geflachten aantastende , en binnen twee of drie weeken over de twee honderd menfchen wegfteepende. deeze ziekte ontftond als dooreen zekere wind, welke geduurende eenigen dagen door dikke en jlinkende nevels vooraf zuaren gegaan, zo fehielyk infuipende , dat duizenden van menfchen byna op een cogenblik door dezelve zyn aangetast geweest, deeze ziekte, welke hy kwaadaartige zinkingachtige noemt, heeft hy naar.'t leven befchreven, aan welke hy ook bekend zelfs gelegen te hebben, het was niet zonder reede, dat deoorfprong van deeze algemeenheerfchende ziekte toegefchreven wierd aan een ftinkende nevel, welke geduurende eenige dagen op de ftad Alkmaar lag. hier uit blykt de reede, waarom de Geneesheeren dikwils van de fterke winden de verbetering der befmette lugt verwagten ; namentlyk wan- 00 Lib. VI. Obfervat. I. Tom. I. pag. 188. yyFDE Deel. Ss  3*a DE ALGEMEEN- 5.1407. wanneer die befmetting verblazen kan worden, welke in de lugt byeen vergadert zit; waar over wy nu zullen fpreeken. Door de wind. Verülamius (0) heeft het volgende vastgeftelt: de wind is niet vervreemt van de\bewoge lugt, maar is zelfs de bewoge lugt. maar de bewoge lugt voert alles met zich wat zy bevat, want de wind is , gelyk Hippocrates {p) gezegd heeft , een vloeijing en uitflortingvan de lugt. daarom heelt de zeer vermaarde Hofman te regt gewaarfchouwt (q), dat geen wind eenige eigenaartige hoedanigheid en kracht bezit, ten zy, welke van de natuur der plaats, waar uit zy ontftaat, als ook van de aart van de lugt waar door zy gaat, moet afgeleid worden, in welk gevoelen hy de toeftemming van Hippocrates heeft (r) ; die, over de winden handelende, het volgende vastgeftelt heeft: maar om de legging der landen en plaatfen, door welke zy na eenige landfchappen komen, zyn zy onderfcheiden, en zyn kouder, wanneer vochtiger , droger, ziekelyker en heilzamer, maar daar van hangen in onderfcheide landen de onderfcheide uitwerkingen van een en dezelfde wind af. dus heeft Verülamius gezegd (s): de zuide wind is by ons (Engelfchej regenachtig, maar in Africa helder, mafir groote hittens toezendende, niet koud, gelyk fommige gezegd hebben : zy is nochtans vry heilzaam in Africa. maar de zuide wind, is voor ons, zo zy langen tyd zonder reegen, gewaaid heeft, zeer hefmettelyk. door de wind dierhalve, dat is, door de bewooge lugt, kunnen oneindig veel dingen, van de eene plaats na de andere, en dat wel zeer afgelegen, vervoert worden, want al het geene uit de geheele oppervlakte der aarde, van levendige ofdoo- de. 00 Bac. Verulam. hiftor. ventor. Oper. Omn. pag. 497. (jO Lib. de Flat. Cap. II. Charter. Tom. VI. pag. 214. Ca) Opufc. Phyfic. Medic. Tom. I. pag. 27. (r> De viftu acutor. Lib. II. Cap. II. Charter. Tom. VI. ^464. (O Hiftor. ventor. Oper. Omn. pag. 450.  §.1407. HEERSCHE NDE ZIEKTENS. 323 de dieren, planten, mynfloffen, van zelf, of door de kunst uitwaasfemt, word in de lugt uitgeftort, en kan door derzelver beweging overal heen verfpreid worden, het geen de zvydberoemde Boerhaave over het geene dat in de lugt vermengt hangt, gefchreven heeft 00, verdiend wel gelezen te worden. Waar uit het fchynt, dat de winden voor en nadeelig kunnen zyn. zy zullen voordelig zyn, zo zy dat nadeelige, dat oorzaak is van de algemeenheerfchende ziektens, verblaazen, en dusdanig door de geheele dampkring verfpreiden, dat het in een overgroote wydte verdeelt, minder nadeel toe kan brengen , of ten eenemaal krachteloos word gemaakt., gelyk van te voren is gezegd geweest, zy zullen nadeelig zyn, zo zy dat nadeelige, niet verfpreid zynde, maar vergaderd blyvende , van de eene plaats na de andere vervoeren, de algemeenheerfchende kwaal zal wel verminderen ter plaatfe alwaar zy 't eerst geweest is; maar zy zal aan een andere plaats, waar na toe zy gevoert word , medegedeeld worden ; ten zy dat zy op deeze reis in de overgroote ruimte des dampkrings zodanig verdunt worde, dat zy minder nadeel toe kan brengen, of door eenige andere reede krachteloos worde gemaakt, de geneeskundige waarnemingen zullen beide de uitkomften bewyzen. Intusfchen zal men dit goed altyd van de wind kunnen verwagten, dat het nadeelige algemeenheerfchende ter plaatfe, at» waar het zich bevind, door de bewooge lugt vermindert, en het geene dat in de lugt aan verrotting onderhevig is, zogemakkelyk in een bewooge lugt niet verrot, als in een itille lugt, vooral zo by deeze een vochtige warmte gevoegd is, die, gelyk men weet,, -de (O Chem. Tom. I» pag. 478. & feq. Ss 2  324 DE ALGEMEEN- §-i-4°r- de verrotting zo zeer bevorderd (u). de inwooners van America,, die plaatfen bewoonden met boomen en ftruiken bezet, ftiervenaan een kwaadaartige ziekte , door een zoort van rotkoorts de lichamen zeer fehielyk ontbindende, want aangezien het uit de waarnemingen van de zeer vermaarde Ha/es zeker is , dat door. de bladeren der gewasfen, en vooral van groote boomen , een. overgroote menigte waters door de lugt verfpreid word ; zal de lugt op dusdanige plaatfen volftrekt. vochtig moeten zyn, terwyl het lugtgeftel tevens zeer heet is; welke twee te zamen vereenigt, de verrotting zeer begunftiken. maar naar dat alle de bosfchen die men afgehouden had , verbrand zyn geweest , heeft meu door dit landfehap een allervrydfte doortogt aan de lugt gegeven, en die kwaadeziektens hebben opgehouden(w). Mead heeft het zelfde gevoelen beweezenuit de natuurlyke befchryving van verfcheide landfehappen (xj. Daarom heeft San&orius gezegt (y) : de ftraalen van de pest. worden door de wind uit derzelver plaats verdreven , die van een lichtend lichaam, door geene hoe genoemde kracht, want hy geloofde, dat de befmettende ftraalen uit het befmette huis als uit. het middenpunt verfpreid worden langs de geheele omtrek : hy verwonderde zich tevens , dat de ftraalen langs alle kanten uit een lichtend lichaam gefchoten , nimmer door eenig geweld der wind verftoort word. Degnerius (z), heeft door een aandachtige waarneming geleerd, dat het eerfte huis, waarin iemand aan de roode loop ftierf, zo veel als het middenpunt is geweest , waar uit de kwaal door de geheele omtrek der ftad verfpreid wierd.. maat O) Chem. Tom. I. pag. 483. (w) Ibid. pag. 620. 6ar» O) De Pefte pag. 8. (ƒ) No. 137. Gorter de Perfpirat. pag. 212» (*) De Dyfenteria &c. pag. 4. & feq.  $.r407. HEERSCHENDE ZIEKTENS. 325 maar hy heefc daar en boven aangetekent, dat de ziekte ter plaatfe waar zy zich het eerst veropenbaart had, geduurende de geheele tyd dat zy heerschte, het hevigfte geweest is, en dat 'er veel meer aan de roode loop aldaar gelegen hebben, als op andeplaatfen van de ftad, waar heen deeze befmetting langzamerhand voortgezet wierd. edoch dit bevestigd duidelyk het gevoelen van Saneïorius. Het blykt dierhalve, dat die ziekelyke ftraalen door de wind verfpreid kunnen worden; het geene ook door de geneeskundige waarneming word bevestigt, in Oostenryk neemt men dikwils winden waar, welke fehielyk ontftaan en dikwils vry hevig zyn, die zo heilzaam van de ingezetenen worden gelooft, dat zy tot een gemeen fpreekwoord hebben • Oostenryk is winderig, vergiftig zonder winden. Sorbaitheeh waargenomen (a), dat ten tyde van de Weener Pest de winden geduurende drie geheele maanden opgefloten zyn geweest; maar naar dat zy losgebroken waren, en de vorige vryheid wederom hadden bekomen, wekten zy de vadfige lugt op, en de ftank, te voren zo lastig, wierd voor een groot gedeelte verdreven, met een klaarblykelyke verlichting der kwaal, de zo naauwkeurige opmerker der algemeenheerfchende ziektens, Huxham \f~), getuigt, dat hy dikwils gezien heeft, dat de algemeenheerfchende koortfen naar ftormen en zwaare regens veel zyn vermindert; de befmettelyke en ziekelyke uitvloeijingen , namentlyk door de zamenblazingen der dampkring , op deeze wyze verfpreid zynde. hy tekent tevens fraai aan, dat de goddely:-:e Augustus een tempel heeft gebouwd, en toegewyd aan een allerhevigfte wind, en dat de Franfchen aan de dwarrelwind eertyds openbaare dankzeggingen gepleegt hebben, oflchoon zy dikwils de gebouwen om ver werpt: als aan dezelve de heilzaamheid der lugt verfchuldigt zynde. men kan ook nazien het geene §. 605.. N°. 4. is gezegd geweest over de verbetering der fcherpe en'. ver.- O) Cónfil. de Pefte Vienn. pag, 144. De Aè're & Morb. Epidem. pag. 4. Ss 3.  3a6 DE AL GEMEE N- S.1407. verrotte lugt. men leest by Forestus, dat het Engelfche zweet te ümfterdam heeft beginnen te heerfchen op den 27 September 1529 (c), maar dat het aldaar alleenlyk drie of vier dagen onder de menfchen heeft geheerscht: want naar den vyfden dag vloog het met eenige fchielykheid na andere plaatfen , nochte men heeft het zelve meer in de ftad gezien, zoude de befmetting, door de winden na andere plaatfen vervoert, de Had verlaten hebben ?. het fchynt vry bewysbaar. Forestus had zelfs deeze ziekte niet gezien ; terwyl hy toen noch maar een kind was. Maar dat de oorzaak der algemeenheerfchende ziektens door de winden van plaats tot plaats kan vervoert worden, is §. 605. 4. gewaarfchouwt geweest; alwaar gezegd is geweest, dat Empedocles door de opening van een berg toe te floppen , waar uit een zwaare en ongezonde zuide wind blaasde, de pest heeft doen ophouden. Cajus Britannus heeft waargenomen (d), dat eenige digte, Hinkende nevel, en zwaarriekende duifternisfen, uit de falopienfe akker, door de winden vervoert, door geheel Engeland deeze algemeenheerfchende ziekte voortgebragt heeft. want de kwaal gaf van deszelfs eerfte begin een zzuaare ftank van zich, en men heeft gezien dat zy als een flagregen van plaats tot plaats door de winden voort wierd gedreven, en men heeft waargenomen , dat deeze pest op de flappen van de flagregen is gevolgd* wanneer een overgroote visch , van 't zoort der walvisfchen, van een wonderlyke grootte, in Holland op 't ftrand geraakte, en het diep der zee niet meer konde bereiken, en zulks, noch levende, met een allergrootst gehuil beproefde, flerft hy eindelyk. onderzeer veele menfchen, die van alle kanten toefchoten, om dit ongewoon fchouwfpel te zién, is ook Forestus geweest maar dewyl de visch om haar overgrootheid niet van haar plaats konde gebragt worden , en de geene die daar (V> Lib. VII. Obfervat. 8. Tom. I. pag. 981. 00 De Ephem. Brittaniu pag. 34. 38. (e) Lib. VI. Obfervat. £♦ Tom. L pag. 202.  5.1407. TI EERSC TIENDE ZIEKTENS. 327 daar digt by woonden, verzuimr hadden het doode rif terftond in ftukken te verdeelen , is dezelve ten eenemaal verrot , en heeft alle de nabuurige plaatfen met een vervuilde en vreeslyke ftank befmet, met die uitwerking, dat zy het nahygelegen dorp F.gmondop Zee, door dj pest befmet heeft, waar door veele Inwooners zyn geftorve.i. het blykt ligtelyk, dat de wind uit deeze plaatfe waaijende, een ailerverrotfte befmetting na andere plaatfen heeft moeten vervoeren , met diergelyke uitwerking. Uit dit alles blykt, wat men van de winden te vreezen en te hopen heefc in de algemeenheerfchende gefteldheden. Vuur. Alle de Natuurkundige , die de natuur van het vuur nagefpoort hebben, hebben verftomd geftaan over deszelfs wonderlyke eigenfchappen: het treed in alle lichamen , werkt in derzelver binnenfte , verdeelt het geene vermengd is, vereenigt het afgezonderde, dringt door alles heen, is overaltegenwoordig. waarom de fcheikundige zich, doorliet vuur, uit eerzugt natuurkundige genoemd hebben, het is dus niet te verwonderen, dat de Geneesheeren ook bedagt zyn geweest om de lugt door het vuur te zuiveren, zo zy geloofden, dat in dezelve zodanige dingen bevat waren, welke nadeelig zouden kunnen zyn aan het menfchelyk geflacht. de oude ervare Scheikundige hadden gezien dat alle planten en dieren door het vuur vernielt wierden, ook wisten zy dat de delfftoffen zelfs door een allerhevigst vuur kunnen vernielt worden, zo dat zy, of door de lugt verfpreid worden , of eindelyk in glas veranderen, maar ook hadden zy gezien , dat die dingen , die door een zwaarder vuur verfpreid worden, zo dit in geflotene vaten gefchied, voortbrengzels geeven, welke zeer gelyk zyn, offchoon zy door het vuur uit zeer onderfcheide planten waren uitgejaagt; en dus hebben zy niet zonder reede befloten, dat het byzonder indrukzel van ieder afzoaderlyk aldus vernielt word, ©f. ten minfte aanmerklyk veranderd, hierom hoopten zy die nadeelige oorzaak der algemeenheerfchende ziektens, in de lugt zit.-  3a8 DE ALGEMEEN- §• 1407. zittende, door een hevig vuur zodanig te kunnen veranderen, dat het geen nadeel meer zoude doen. uit het geene, dat §. 605. N°. 4. is gezegd geweest, blykt het, dat Hippocrates niet alleen dit beproeft heeft, maar dat ook de Geneesheeren lang voor Hippocrates verhoopt hebben, de lugt van de nadeelen te kunnen zuiveren, het is wel waar, dat de uitwerking, na mats het onderfcheide voedzel waar mede het verwekte vuur word onderhouden, onderfcheide kan zyn, wanneer de dampen door bet vuur uit dit voedzel gejaagt, door de befmette lugt ver. fpreid worden: maar hier over zullen wy noch fpreeken in het volgende Hoofddeel, hier ter plaatfe word alleenlyk maar over het vuur gehandeld, voor zo verre het vernielt, veranderd , of ook verfpreid, het nadeelige dat in de lugt hangt; waarom wy in opmerking zullen neemen, het geene oprechte waarnemingen van de krachtdadigheid van het vuur tot dit gebruik geleerd hebben Het vuur zekerlyk vermeerdert de werking van veele lichamen ; daarom vreest men niet zonder reede , ten zy het nadeelige dat in de lugt hangt, volftrekt door het vuur vernietigt kan worden, of na elders verfpreid , dat deszelfs werkzaamheid door het vuur vermeerderd worde, hoe wel de zeer vermaar de Mead (ƒ), erkende, ja zeeker wist, dat fommige kwaade aandoeningen der lugt, uit de kwaade uitwaasfemingen der aarde ontftaan , door het vuur verbeterd en weggenomen kunnen worden , vreesde hy nochtans , dat, naar dat de ziekte haar begin heeft genomen , en haare razerny reeds vergaderd , het kwaad door het vuur zoude vermeerderd worden, in de laatfte tyd der pest is de uitkomst dodeiyk geweest : want, het vuur door alle de wyken geboden zynde , geduurende drie dagen te ontfteken, zyn op één nagt daar aan volgende niet minder dan vier duizend geftorven, daar ieder der voorgaande of naarvolgende weeken, niet veel meer dan driemaal dit getal geftorven wa- (ƒ) De Pefte pag. 34.  5.1407. HEERSCHENDE ZIEKTENS. 329 waren, in her jaar een-en-twintig van deeze eeuw, is de ftad Toulon geduurende tien maanden door een allerWoedendfte pest vernielt geweest, zo dat byna twee derde deelen der Inwoonders door deeze akelige ziekte weggefleept zyn. een adelyk man, die geduurende de geheele tyd dèr pest, eerfte Raadsheer was der ftad., heeft naauwkeurig alles befchreven, wat in 't werk gefteld is geweest, om deeze kwaal te vernielen, en hy verhaalt het gevolg van deeze proeven oprechtelyk. door fommige was aangeraden, door groote vuuren te ontfteken, de lugt te zuiveren, om dat de pest aldus verdreven konde worden : men vond in de openbare verhandelingen, dat het zelfde van te voren in de pest was gedaan geweest in de zelfde ftad : maar wat het gevolg geweest was , daar af wierd geen gewag gemaakt, edoch dewyl alle de Burgers verlangde deeze proef te nemen, ja zelfs 'er op aandrongen, als het laatfte plegtanker , heeft de Overigheid geboden » dat voor alle de huizen ten drie uuren naar de middag hout zoude op een gelegt worden, daar naar des avonds ten zeven uuren al het hout op een tyd zoude aangeftoken worden op het luiden der klokken, dit is op 't naauwkeuaigst uitgevoerd geweest, en door deeze algemeene brand, is de geheele lugt zodanig met een digte damp overdekt geweest, dat dezelve de volgende dag noch niet ten_ eenemaal verdweenen was. maar het is van geen goede uitwerking geweest; want de pest heefteven eens als te voren gewoed, waarom die voorname man (gj zyne Bur. gers vermaant heeft, dat zy naderhand nimmer iet diergelyk met zo veel onkosten van hout en berokingen van thym (want ook hadden zy deeze gebruikt") zouden beproeven. Ja de Lyfarts van de Koning van Poolen Emdtel Qi) , verhaalt uit het geene hy van andere, nochtans geloofwaardige, gehoort heeft, dat de pest, welke van den eerften May, tot den laat- 4 (g) d'Antrecbaus Relation de Perte de Toulon Cap, 22. P. 148. (k) Warfav. Phyf. UltiO-rata Cap. V. pag. i7r. . * * Vyfde Deel. Tt  33o D' E ALGEMEEN- §. 140?, laatften Qctober, meer dan twintig duizend menfchen weggefleept had, veel verergert is, wanneer in de voorflad van Wade hauw, op den eerften Julyby geval een zwaare brand ontftaan was, naar dat de pest byna was opgehouden, hy tekent nochtans aan, dat de voorzigtigfte het toenemen der pest niet aan het vuur, maar eerder aan de fchrik der Burgers, by de hevige brand ontftaan , 'hebben toegefchreven, deeze waarnemingen zyn oorzaak geweest, dat de Geneesheeren minder verhoopt hebben van de krachtdadigheid van het vuur, in de pest ten onder te brengen; fommige vreesden , dat daar door de kwaal konde vermeerdert worden ; andere geloofden ten minfte dat deeze manier onnut was (z). want wanneer de lugt, die vry lyk toe en invloeit, gelyk is aan de voorgaande, welke eerst boven de ftad daar de pest is , gehangen had, daarom fcheen men van de vuuren, in de open lugt aangeftoken, niet veel nut te kunnen verwagten. het is wel waarfchynlyk, dat iets nadeeligs in de lugt zittende , door het vuur vernielt kan worden, zo al de befmette lugt gedwongen wierd door het vuur te gaan: maar deeze vernielende kracht van het vuur, fchynt op de naast by gelegene lugt alleen te werken, op te houden op een verder afgelegene plaats der lugt. aangezien dierhalve de werking van het vuur de werking van veele zaaken vermeerderd, in de Londonfche en Warfchanwfche pest het getal der zieken naar de brand toegenomen heeft, dit in andere waarnemingen , ten minfte zonder eenige nuttigheid,, beproeft is, blykt het ligtelyk, wat men hier van moet gevoelen. Nochte hier tegen ftryd het geene %. 605. 4. gevonden word; want daar uit blykt, dat men reukhouten heeft gebruikt , (waar over in 't volgende Hoofddeel zal gefproken worden,) en dat Acron, ouder Geneesheer dan Hippocrates, 'het vuur digt by de zieken aangeftoken heeft, en veele op deeze -wyze heeft geholpen, want men zal een geheele andere uitwerking <0 Lobb of the Plague pag. 54. 55»  $.1407. IIEE RSCHENDE ZIEKTENS. 33ï king van het vuur kunnen verhoopen , zo het zelve in een befmet huis aangeftoken word, dan wel wanneer het in de vrye en open lugt gefchied. J De zeer vermaarde Lobb heeft deeze zaak allerfraaist onderfcheiden en behandeld (k). hy ftelt veel vertrouwen daar in zo het vuur onder een opene fchoorfteen , in de kamer daar de zieke legt, word aangeftoken; want aldus word de lugt geduurig bewogen, terwyl zy verdunt door het vuur, een nieuwe lugt na de fchoorfteen trekt, en voor een groot gedeelte door het vuur gaat, eer zy door de pyp van de fchoorfteen uitgaande, in de dampkring verfpreid word. edoch hy waarfchouwt, dat het zelfde in de overige kamers van het huismoet gefchieden: want ten zy ditgefchiede, gaat de lugt dooide pyp van de eene fchoorfteen van beneden na boven , terwyl de lugt door de overige pypen der fchoorfteenen van boven na beneden word getrokken, op dat het evenwigt der lugt herfteld worde, dat de ftank der lugt, die in een kamer daar zieken aan de pokken leggen zo lastig is, gelukkiglyk weg genomen word , heeft de uitmuntende Geneesheer Mortimfr tl) zelfs ondervonden, wanneer hyaan de pokken lag, in demaancï Juny: hy deed een vuur van hout dag en nagt ftoken, op dat de lugt geduurig zoude vernieuwt worden ; maar by dag droeg hy zorg, dat door het open zetten van de deur en vengfters de kamer niet al te warm wierd: dus wierd de lugt, door de pokken befmet, door het vuur gezuivert, wanneer zy door de pyp der fchoorfteen in de dampkring uitging, door welke zy heen verfpreid'wierd. want Lobb geloofde , dat deeze befmettingen ^ wan-' C*) ©f tlie Plague pag. 10—ao. & pag, 43. & feq. (O Ibidem pag. 10, in not. Tt 2  33 a DE ALGEMEEN. §.1407. wanneer zy op eenige afftand door de dampkring verfpreid worden, krachteloos worden gemaakt. Intusfchen moet men aanmerken, dat de befmetting der pokken door deeze doorgang door het vuur niet terftond geheel krachteloos is gemaakt geweest, het is waarfchynlyk, dat die lugt, die onmiddelyk door de vlam van het vuur gedwongen word te gaan , van deeze befmetting word gezuivert; maar die, welke aan beide zyden van het vuur door de pyp van de fchoorfteen gevoerd word, fchynt befmet te blyven , wanneer zy met de dampkring vermengd word; offchoon zy naderhand door een grooter verdunning krachteloos gemaakt kan worden. Mortimer heeft waargenomen (m)s dat het huis dat naast aan het huis ftond , waar in hy aan de kinderziekte lag, dat tegen de pyp van de fchoorfteen aanftond, waar door de lugt vernieuwt wierd in zyn kamer, door de befmetting der kinderziekte aangetast is geweest, daar het huis aan de andere zyde, verder van de pyp van die fchoorfteen af gelegen , ten eenemaal bevryd bleef, waar iit blykt, dat alle befmetting niet altyd door het vuur en de rook vernietigd w^rd, maar dat een gedeelte derzelve onverandert in de lugt blyft,. welke door een verdere verdunning door de dampkring krachteloos fchynt gemaakt te worden, dewyl zy het huis, verder van de pyp der fchoorfteen af zynde, niet befmet heeft. Maar die gemakkelyke verlpreiding, en gelyk als een afipoelirig in de lugt, is altyd niet evenredig, want wy zien, dat, wanneer de lugt bewolkt, laauw en vochtig is, de wind ftil is, de rook of geheel niet, of moeilyk uit de fchoorfteenen opklimt, en dikwils, wanneer zy reeds uit de pyp der fchoorfteen opgereezen is, in de dampkring hangende blyft, en vry langen tyd boven de opening der fchoorfteen als onbeweeglyk zit, tot groote last, dewyl het geheele huis als dan. met rook word vervult. maar ' On) Of the Plggue pag. 10. in not.  §.1407. HE ER SC HEN DE Z [EK TE NS. ^33 maar dusdanige lugtsgefteldheid fchynt in de Weener pest geweest te zyn, wanneer geduurende drie geheele maanden, gelyk gezegd is geweest, alle winden gezweegen hebben, van gelyken word in de befchryving van de pest, welke te Toulon heerschte, aangetekent, dat de rook, uitdevuuren, door de gancfche ftad aangeftoken, ontftaan, de volgende dag noch niet in de dampkring verdweenen is geweest; en mooglyk is dit de reede geweest, waarom de pest in 't minst niet verminderd is door de vuuren overal door de ftad aangeftoken. Edoch dewyl het door de droevige ondervinding gebleken heeft, dat de befmetting der pest langen tyd aan de beddens en andere dingen, die naby de zieken zyn geweest, kan blyven hangen, blykt de reede, waarom vermaarde Geneesheeren voor het verbranden van dusdanige dingen ten tyde der pest bevreest zyn geweest; namentlyk op dat de befmetting op deeze wyze niet verder zoude verfpreid worden. Erndtel heeft aangetekent (n), dat wanneer de pest reeds een vol jaar had opgehouden , hy het koninglyke Hof verzeilende, door Warfchauw kwam, verfcheide wederom op nieuw door de pest zyn aangetast geweest, en geftorven. de oorfprong van het kwaad was dit : de vrouw van een Voerman, zeer na zynde om te bevallen, heeft, op dat zy gemakkelyker zoude leggen, matrasfen genomen , waar op een jaar te voren , die aan de pest geftorven waren , hadden gelegen, wanneer de ellendige vrouw deeze in gebruik had, is zy terftond ziek geworden; de volgende dag heeft zy reeds pestbuilen in de liesfen; en weinig daar naar heeft zy gelukkig gebaart; maar zy is door een bovenmate zwaare bloedftorting der lyfmoeder te gelyk met haar kindje geftorven. kort daarop is de mans door de zelfde befmetting aangetast, krygende pestkoolen, te gelyk met pestbuilen in "de liesfen, aan de welfde ziekte geftorven; maar wanneer ook andere van het zelfde 00 Warfav. Phyf. Illuftr. Cap. V. pag. 171:471* Tt 3 *  ■334 DE ALGEMEEN- $. H07. de gezeifchap befmet wierden , heeft men noodwendig de befmette van de gezonde moeten afzonderen, dit gedaan zynde, is de kwaal, zonder zwaarder verwoesting, Cnochtanszyn 'ermeer dan twintig aan de pest geftorven) maar vier maanden opgehouden, te meer, om dat de Hovelingen op verfcheide hoeven en dorpen verdeelt zynde, woonden, en dus konde men gemakkelyker verhoeden, dat de befmettelyke kwaal niet voortkroop. Waarom gewoonlyk de beddens , deekens , enz. verbrand worden; maar ten zy de befmetting , in deeze tot het gebruik ftrekkende dingen, door het vuur vernielt worde , of zodanig in de lugt verfpreid , dat zy krachteloos word , hebben veele voor de voertzetting van de befmetting bevreest geweest. Sorlmt(p), die de Weener pest van het jaar ingezien en naauwkeurig befchreven heeft, meld, ter plaatfe alwaar hy over het verbranden der beddens handeld, het volgende : wanneer deeze verbrand voerden, de wind niet na het tegenovergeftelde gedeelte blaazende, verfpreid zich een allerdodel'ykfte befmetting door de ftad, en derzelver ftraaten; ik heb deeze verbranding zeer dik' wih afgeraden, vooral wanneer het waaide, en heb eerder aangeraden dezelve in kuilen in de aarde te begraven, of ten min ft op behoor lyke tyd, by bekwaam vieder en bevoegde plaatfen zouden verbrand worden , maar ik heb niets gewonnen, en dus heeft dit met de overige dwaalingen moeten doorgaan, het geene dt zeer vermaarde Lobb hier overfchryftQf), verdient voornamentlyk geleezen te worden, die van gelyken zeer bevreest was voor 't verbranden deezer dingen, ten zy zulks op plaatfen gefchiede waar de menfchen ver van daar woonden, en de wind zodanig waait, dat de rook van de verbrande dingen van de bewoonde plaatfen en openbare wegen worde verwyderd. edoch dewyl de richting der wind dikwils fehielyk verandert, zo dat zy na een teCo) Confil. Medic. de Pefte Vienn. pag. 52, (ƒ) Of the Plague pag. 356. & feq.  §.i4or. HEERSCHENDE ZIEKTE NS... 335 tegenovergeftelde plaats gaat, en deeze richting niet voorzien kan worden, daarom heeft hy gelooft , dat de verbranding der befmettende dingen, altyd een onzekere kans was. hy-heefrvsst* gefteld, dat het veel veiliger is, de befmette fchepen in de diepte der zee te doen zinken, de beddens, klederen en diergelyke diep m de grond wierden begraven, daar levende kalk op gooijende, of dezelve met fterk water of olie van vitriool befprengende, op dat zy tot alle gebruik onbekwaam zouden worden zo dat de gierigheid niemand zoude prikkelen om dezelve uit te graven, en de befmetting dus wederom op nieuw zoude verfpreid worden. Tevens maakt hy gewag (qj, dat de kleederen der geene die van de kinderpokjens genezen waren geweest, verbrand zyn om de befmetting te niet te doen ; het geen van een zeer goed gevolg is geweest in een huis met de kinderpokjens befmet, ja zelfs ook in de buurt, maar de wind heefc de rook na de tegenovergeftelde huizen gedreven, waarin een fchielyke en wonderbare befmetting der kinderziekte waargenomen is geweest, dus. word het bevestigd, dat al de befmetting niet doorliet vuur vernield word, maar dat zy in haar volle kracht kan verfpreid worden, de zeer vermaarde Mead (f) heefc wel geboden de klederen te verbranden, want hy was zeer zorgvuldig om de kleederen der zieken te doen verteeren ; maar dewyl dit op een veiliger wys kan gefchieden, is dit het zelfde, edoch uit het verhaal van Boccacius, van de pest, die in den jaare 1348 te Florence gewoed heeft, bewysthy, dat een allervergiftigfte befmetting aan de kleederen kan blyven hangen, want hy had met zyne eigene oogen gezien , dat twee varkens, wanneer zy de gefcheurde linnens van een anne door de ziekte weggefteept, op de firaat geworpen, met hunne fnuitten wroetende, om ver gehaalt hadden, en met de tanden verfcheurt, terftond door de zenuwtrekkingen zyn aangetast geweest, en in minder dan een uur zyn geftorven. De Geneesheeren hebben, behalve de vernietiging van de be- (q) Ibidem pag. 360. ^mCt CO De Pefte pag. au  3o6* DE ALGEMEEN- $-1407. fmeuing, door fret vuur zeer veel hoop daar in geftelt, dat de befmetting, op een plaats vergadert blyvende hangen, fehielyk door de dampkring heen verfpreid wierd; want als dan , gelyk gezegd is geweest, doetzy, of geheel geen , of ten minfte minder nadeel, maar aangezien het kruid een fterke ontploffing te weeg brengt, wanneer het aangeftoken word , en de nabuurige lugt°na alle kanten heen jaagt, daarom word het te recht tot dit gebruik aanbevolen, men leest in de befchryving (s), dat de pest, welke in een belegerde ftad woede, terftond opgehouden heeft, wanneer by ongeluk een kruidtoren in den brand geraakt zynde, een overgroote menigte kruid op eenmaal te gelyk uitbarfte , waar door de nabuurige gebouwen 't onderst boven wierden gekeerd, de ftads muur'wierd omver geworpen, en verfcheide menfchen kwamen ongelukkig om. van te voren §. 605 4. is over de uitnemende kracht van de zwavel, om de lugt te zuiveren, o-efproken, wanneer zy met nadeelige befmettingen bezwangert is, en als dan is het kruid aangepr'eezen geweest, het geene ürt zwavel, falpeter en kooien beftaat, en welkers damp, ontftoken zynde, gemakkelyk van de menfchen word verdragen, daar in tegendeel de zwavel alleen aangeftoken, een verftikkende damp verfpreid. Dierhalve hoewel het kruid ook door deszelfs damp voordelig kan zyn, is het nochtans waarfchynlyk, dat die fchielyke ontploffing veel te weeg heeft gebragt, om de pest op eenmaal tevens in de belegerde ftad te vernietigen. Maar ook het kruid, met campher en andere fpeceryè'n vermengd, kan de aangename welriekentheid fehielyk door de lugt heen verfpreiden, wanneer het aangeftoken word (t) ; het geene niet onnut kan zyn, dat blyken zal uit het geene terftond zal volgen. O) Vaderlandfche Hiftorie XXXIII. Boek, IX.Deel, p.30.31. (O Lobb of the Plague pag. 62. 293. §.1498.  $.1408. HEERSCHENDE ZIEKTENS. 337 (j. 14.08. TCj^n daar in zo veel te meer , om de onJ—' uitlegbare verfcheidentheid der uitdampingen , welke by wyze van mengzel of prikkeling ons maakzel benadeelen, als wel om de aanmerklyke verandering van onze gevoelige hoedanigheden ; gelyk de waarneming leerd. Het geene tot nu toe gezegd is, overtuigd ons genoegzaam , dat de oorzaak der algemeenheerfchende ziektens in de lugt moet gezogt worden, maar het is aan de allergroot/te moeite onderhevig, te bepalen, wat dat is, in de lugt, dat dit nadeel veroorzaakt, men neemt wel een aanmerklyke verandering duidelyk met de zintuigen waar, in de lugt, door de onderfcheidene tyden desjaars , en andere oorzaken , wanneer zy op deeze of _geene tyd warm, koud, vochtig, droog, zwaarder en ligter is; en het is ten eenemaal zeker, dat de vaste en vloeibare deelen van ons lichaam door die gevoelige hoedanigheden der ons omringde lugt veranderd worden , en zy dus tot deeze of geene ziekte meer of min gedreigd worden ; welke alle de zeer ver~ .maarde Boerhaave byeen vergaderd heeft («), ter plaatfe, waar hy over de oorzaken van de ziektens handeld; maar hy waarfchouwt tevens zorgvuldiglyk het volgende (wj ; het weeder , jaargetyde, de aarde, zee, meir, moerascb, de rivieren, dampen, uitwaasfemingen, luglverfchynzelen ; veranderen de lugt zodanig, dat zy onderfcheide ziektens voortbrengt, welke niet zo zeer van de inborst der lugt zelve , en deszelfs eigenfehappen en hoedanigheden afhangen, dan wel van de natuur en krachtdadigheid van het geene met dezelve vermengt is, waar uit zy ook onderzogt en begrepen pioeten zvorden. en dus, hoe wel een Geneesheer in 't. minst de hoedanigheden der lugt niet moet verzuimen, wan- 00 Inftitut. Medic. §. 746. & feq, 00 Ibidem §. 752. Vyfde Deed. V.v  338" de' alge m een- §.i4cS; wanneer hy zich toelegt op het waarnemen der ziektens , fchynen zy nochtans niet genoegdoende te zyn, om de inborst der algemeenheerfchende ziektens te verftaan. Sydenham, die met zo groote zorg de inborst der algemeenheerfchende ziektens heeft zoeken na te fpooren, bekend oprechtelyk, dat hy de onderfcheide gewoontens der onderfcheide jaaren , met de grootfte naarftigheid, welke mooglyk was, voor zo ver zulks de kka> blykelyke hoedanigheden der lugt aangaat, opgetekent heeft, om de oorzaken van zo groote verandering der algemeenheerfchende ziektens, uit te visfchen , maar dat hy verlore arbeid heeft gedaan : want hy heeft waargenomen , dat de jaaren , welke volkomen, wat de klaarhlykelyke lugtgefieldheid aangaat, metelkander overeenkomen, door een zeer ongelyke menigte aan ziektens befmet worden, en in het tegenover gefielde (x). ik verwonder my dierhalve in geenen deele, dat ik niet gelukkiger ben geweest, als zo groot een man, wanneer ik geduurende tien achtereenvolgende jaaren, driemaal daags de hoogte van het lugten weerglas, de richting der winden en derzelver kracht, de hoeveelheid der vallende reegen, de onderfcheide gefteldheid van de lugt, de ziektens, het getal der zieken , alsook van de dooden, zorgvuldiglyk heb aangetekend, ik heb eventvvel geen berouw van myncn arbeid gehad; offchoon ik ook daar door omtrent de ourfprong der algemeenheerfchende ziektens niet geleerder ben geworden, want"'er zyn verfcheide ziektens, welke van de gevoelige en klaarblykelyke hoedanigheden der lugt haar oorfprong* nemen, gelyk Sydenham {y) getuigt; hoedanige zyn het zydewée, kwaade keel,enz,; welke door een fchielyke warmte, een langduurige fcherpe koude oogenblikkelyk vervangende, meestendeels oorfprong nemen: maar Sydenham heeft deeze ziektens tusfchenlopende genoemd : welke van de in zwang zynde algemeenheerfching geheel onderfcheide waren, nochtans heeft hy waargenomen, dat de voornoemde lugts hoedanigheden onze-lichamen CO Seft» It Cap. II. pag. 44* (jO Ibidem pag»- 45»  $.1408. HEERSCHENDE ZIEKTENS'. 339 men tot deeze of geene voortbrenging van een algemeenheerfchende ziekte min of meer bereiden, nochte hy verwagtte die uitwerking alleenlyk van de veranderde hoedanigheden van de lugt ; want hy voegd 'er terftond by : het geene ik ook wil dat verftaan worde van alle dwaaling omtrent de natuurlyke dingen, op een andere plaats 00, legt hy deeze leering, welke van zo groot gewigt is in de geneeskunde, noch klaarder uit: men moet dierhalve aanmerken, dat, hoe wel de klaarblykelyke hoedanigheden van de lugt zodanige kracht niet in alle gefteldheid drukken, dat zy de oorzaken zyn van de algemeenheerfchingen, welke ei gent lyk aan dezelve toegefchrevcn worden , of zvel voortbrengzelen der zelve, (aangezien zy van een verhor g.e , en onuitlegbare flaat van dezelve voortvloeijen) hebben zy nochtans, voor een tyd magt over dezelve, en daarom worden ons die algemeenheerfchingen toegezonden, of worden ook zvel voortgebragt na mate de klaarblykelyke hoedanigheden dezelve begunftigen , of tegenft aan ; want de algemeene gefteldheid blyft ten eenemaal de zelfde, het zy dat zy die voortgez-et hebben of vertraagt. Verfcheide waarnemingen bevestigen deeze zaak: de pest, brengt dikwils in de lichamen, welke zy bezet, eene gefteldheid tot een fchielyke verrotting te weeg; maar dewyl de zomer hitte de verrotting begunftigt, vooral zo zy tevens vochtig is, gelyk aan een iegefyk bekend is , daarom verzuchten de ellendige op de plaatfen daar de pest woed na de winterkoude, aangezien zy daar door de vernietiging, of ten minfte de vermindering van de pest verhopen, edoch de pest is te London in 'tjaar 1644. in de maand December begonnen O), de pest te Warfchauw is begonnen in de maand May , hield op 't einde van Junius byna op (b), doch door den brand, op den eerften Julius by geval ontftaan , heeft zy wederom felder op nieuw beginnen te woeden, wanneer de pest te Aleppo CO Seft. III. Cap. IV. pag. 237. 238. (a) Plague no Centagious difea'fe, pag. 10. (b) Warfav. Phyfic. Tlluftr. pag. 171. Vv 2  34o DE ALGE M EEN $.r5°8-- po woedde, en het weeder in 't begin van Julius zeer heet wierd,. verminderde de kwaal aanmerkelyk , en hield omtrent het einde derzelve maand geheel op(cj). men heeft over 't algemeen waargenomen , dat de pest te Aleppo altyd ophoud , wanneer het luotgeftel zeer brandende is; gelyk de optelling van verfcheide. iaa°ren, op welke de pest heerschte , duidelyk leerd (d). waar uit befloten kan worden, dat het verrotting verwekkende in de pest iets onderfcheide is van-de verrotting, welke door de. warmte word vermeerderd en gekoeftert. Maar dat geene, dat met de lugt vermengd zit , van de lugt ten eenemaal onderfcheide, en de algemeenheerfchende ziektens. voortbrengende, ontftaat dikwils uit vry klaarblykelyke oorzaken, wanneer, gelyk in 't vorige Hoofddeel is-gezegd geweest, het «rroote lichaam van een walvisch op ftrand gefmeeten, zodanig verrotte, dat naar weinige weeken de beenderen alleen maar overig waren, alle de overige zagte deelen zodanig door een al-. lerer^fte verrotting ontbonden, dat zy door de lugt verblaazen verdweenen , fchreef een ieder -met regt de daar door onftane pest aan de allerverrotfte uitvloeizeis en groote hoeveelheid met de luo-t vermengd, wanneer de vloed der zee zeer veele dingenop 't ftrand werpt, aan de verrotting onderhevig, welke by het ebben aan 't zand gekleeft blyven, en bederven , vooral in de zomer, fehryven de geene die digt aan zee woonen, de lastige en langduurige algemeenheerfchende ziektens, waar mede zy gekweld worden , niet zonder reede aan deeze oorzaak toe.- het is een iegelyk bekend, hoe veel nadeel de ftilftaande wateren in meiren en moerasfen naar zwaare overftromingen doen; en men vind in de geneeskundige befchryving ontallyke voorbeelden van allerergfte algemeenheerfchende ziektens, welke uit deeze-oorzaak alleen ontftaan, enten eenemaal vernietigt worden, zomen de te zamenvloeijing der bedurve wateren kan beletten, overdee7& zaak verdiend gelezen te worden, de uitmuntende verhande- . Un 00 RuiTel Natur. Hiftor. of Aleppo pag. 192». 00 Ibidem pag. 228. & feq.  §.r4o8/ HEERSCHENDE ZIEKTENS. 341 ling, voor eenige jaaren in 't ligt gekomen (e), welke bewyst dat 'er allerergfte algemeenheerfchende lfwaadaartige ziektens door deeze oorzaak zyn ontftaan , en welke allerdodelykst waren voor die geene, die in de nabuurfchap deezer ftilftaande wateren woonden, daar en boven zal men met de grootfte nuttigheid de verhandeling over deeze zelfde oorzaak der algemeenheerfchende ziektens leezen, van de zeer geleerde Geneesheer Targioni Tozzetti (f), door zo veele andere werken vermaart, uil welkers leezing ik dankbaar beken my veel geleerd te hebben ; welke ook tevens byeen verzamelt heeft al het beste dat Lancijius, en andere over deeze zaak hebben gefchreven. deeze twee uitmuntende Geneesheeren verfchillen wel over de plaats (g;, waar het zwaarfte bederf der ftilftaande wateren is geweest, maar zy komen overeen in de kwaade uitwerking derzelve. edoch de oorzaak van dusdanige algemeenheerfchende ziektens is genoeg bekend, ja word door de zintuigen gemakkelyk onderfcheiden, namentlyk door een verrotte ftank , en men neemt waar, dat dusdanige ziektens door de zomerhitte toenemen , en door de koude van de winter verminderen. Targioni Tozzetti, de algemeenheerfchende gefteldheden van onderfcheide jaaren aanhalende, bevestigd dit (/;): want zy hielden altyd van zelf op, wanneer de winter aankwam ; voornamentlyk wanneer veel reegen de flyk, in de moerasfige plaatfen vergadert, affpoelde ; want de flyk aldus door zuiver water afgefpoelt, tevens met de aankomende koude, konde minder nadeel doen. waarom hy de in de waterkundige werken ervarene Meefters waarfchouwt, dat zy> (e~) Nenci intorno le acque ftagnanti &c. pag. 53. &c. (ƒ) Dell'' infalubrita d'aria della val di nievole Tom. I. parte terza pag. 97. & feq. s68. & feq. (g) Ibidem pag. 282. (70 Ibidem pag. &c. Vv 3  w DE ALGEMEEN- zy, wanneer zy putten graven, graften uitgraven om de moerasfige plaatfen uittedïogen, waterpoelen uitfcheppen enz., altyd dit omtrent het einde van de winter doen, of in 't begin van de lente, maar nimmer wanneer de lente reeds in bloei is, of in de herfst of zomer; want hy wist zeer wel, dat het allerergst eadeelaan de gezondheid toebragt, zo demoerasfige plaatfen by warm weeder geroert wierden. daarop haalt hy door zeer veele waarnemingen , en die wel alleropregtst zyn , de nuttigheid van d^eze voorzorg, en de nadeelen , zo deeze verzuimd wierd , aan. aangezien'in tegendeel een woedende pest, wanneer de hitte van de lugt grooter word, dikwils zagter word, ja geheel ophoud, gelyk uit het te voren gezegde gebleken heeft; het geene ook in de pest, welke in de jaaren 1738 en r/39 Oczakou verwoest heefc, waargenomen is geweest (J); want zy is in de maand April begonnen, heefc gewoed tot aan den 12 Junius-, daar naar is zy veel afgenomen, en heeft in de maand September geheel opgehouden ; zy is in de maand Februarius van het volgende jaar wederom gekeerd , en in de maand Julius van het zelfde jaar nam zy volkomen een einde. Maar hoewel men niet ontkennen kan , dat de verrotte uitwaasfemingen nadeel' doen , en dat door die de algemeenheerfchende ziektens voortgebragt worden , nochtans is het in geeaen deele zeker, dat alle algemeenheerfchende ziektens door de verrotting ontftaan. want dat verborgene in de lugt, dat by wy. ze van mengzel of prikkeling ons maakzel benadeelt, kan niet aityd ligtelyk tot een zeker zoort van bekende fcherpte gebragt worden, dus is §. 1605. 4. aangetekend , dat de Leertouwers , de Lymkokers, geduurig een lugt inademen , met verrotte uitwaasfemingen beimet, en nochtans gezond zyn. maar op deeze ptasttfen, alwaar drieargehyke werken verrigt worden , is zo een zwaare ftank, dat zy de voorbygangers zelfs hinderd. daarenbo. ven zal men aldus in geenen deele kunnen begrypen , waarom een (O Schreiber de Peftilentia pag, 75*  £,1408. een algemeenheerfchende ziekte'.,, nu eerder het nienschdotn , dan dit of geene geilacht van dieren fchadelyk is, en niet tot de menfchen of andere dieren overgaat, offchoon zy onder een dak woonen. ja men heeft waargenomen, dat de lugt, met verrotte uitvloeizeis vervult, een middel tegen de pest is geweest, de zeer vermaarde Malouin (F), die wel verdiend over de algemeenheerfchende ziektens geleezen te worden, tekent aan, dat men waargenomen heeft, wanneer de pest in de Heden Lyon en Marfeille heerschte, dat de meest bewoonde plaatfen van deitad, alwaar de ftraaten naauw en morfig waren, minder door de ziekte aangetast zyn geweest, dan de andere, welke meerder doorwaait en zuiverder waren, wanneer de pest ten tyde van Karei de Tweede, te London heerschte, zyn de Geneesheeren te raade geworden, dat men de bakken daar de drek in bewaard wierd, welke gewoonlyk allernauwkeurigst gefloten worden gehouden,. altemaal zoude openzetten, deeze ftank zich door de ftad heen verfpreidende,,hield de pest op.: in tegendeel leest men, dat de pest te Athenea geüilt is geweest, wanneer men de ftraaten met wyn befprengde (J). daar uit fchynt men met reedè te mogen• beiluiten , dat de oorzaak der algemeenheerfchende ziektens, in de lugt hangende, onderfcheide is. te voren, alwaar over de geneezing van de long-teering §. 1210. gehandeld wierd, is aangetekend geweest, dat de aarde zonder reuk zynde, wanneer zy droog is, een welriekendheid van zich fpreid , wanneer zy bevogtigt word, en dat wel vry fterk : tevens heeft als toen gebleken, dat de aarde niet ligtelyk van deeze kracht, om de reuk te verfpreiden, kan berooft worden, aangezien Reaumur geduurende vyftien dagen , en wel verfcheide malen op een dag, koekjtns van vochtig gemaakte aarde, gemaakt, uitgedroogt en op nieuw (T) Acad. des Scienc. 1'an irsr. Mem. pag. 137. & ftüv. ift40, (/) Le Clerc Hift. de la Medec. Liv» II..Cap, IV, pag, 90. 3+o HEERSCHENDE ZIEKTENS;  M+ DE ALGE M E E n- :§.i4q8. nieuw bevochtigd heeft, en hy nochtans niet heeft kunnen gewaar worden, dat de aarde naar deeze zo dikwerf herhaalde proeven, minder welriekende was, wanneer zy wederom op nieuw bevogtigd wierd. het is ook aanmerklyk , dat deeze welriekendheid der aarde niet tot een groote hoogte opklimt, van gelyken heeft men waargenomen, dat op onderfcheidene plaatfen der aarde nadeelige dampen uit de oppervlakte der aarde tot een kleine hoogte opgaan, die de dieren dood, welke, zo zy op een verhevener plaats, boven dezelfde dampen , bewaart worden, daar door geen 't minfte nadeel lyden. eindelyk heeft men waargenomen, dat dusdanige dampen niet altyd alle dieren benadeelt hebben, maar alleenlyk eenige foorten («). waar uit Malouin niet ten onrechte befloten heefc, dat de uitdampingen der aarde op onderfcheidene plaatfen oorzaak kunnen zyn van de algemeenheerfchende ziektens. De uitmuntende Huxham heeft .aangetekent > en zeker hoewel het gevoelen van Reaumur niet aan dezelfde zwarigheden onderhevig is, ten minfte niet aan alle, worden nochtans in de algemeenheerfchende ziektens verfcheide zaken waargenomen, welke daar uit niet kunnen verftaan worden; want zo die ziektens door de lugt met ontallyke bloedeloze diertjens bezwangerd, ontftonden, zouden alle menfchen byna min of meer aangetast moeten worden. Sydenham (ij tekent van de Londonfche pest aan, dat dat jaar zelfs, nadelig door de vernieling van ze veele duizenden, voor 't overig allerzagst en heilzaamst is geweest , en dat alle de geene, die van de f est vry gebleven zyn., nimmer gezonder zyn geweest, gelyk ook die, die van dezelve genezen waren van de ongedaantheid en andere aandoeningen, overihfzels van de befmetting der voorgaande ziektens, naderhand zvn bevryd gebleven, ja gelyk by eene andere gelegentheid gezegt is geweest, men heeft waargenomen, datkwynende,zwakke, ongedaantige, voeteuvelige menfchen minder van de algemeenheerfchende ziektens worden aangetast. Reaumur twyffelde fk) of de algemeenheerfchende zinkens, welke omtrent het einde van het jaar 1732. en de eerfte maanden van 1733. door geheel Europa heerschten, niet voortgebragt zyn geweest van de met bloedeloze diertjens vervulde lugt, eerder, dan van dedikwervige navels, want dewyl de lugt voornamentlyk op de long (JO Recueil des obfervations fur la Maladie de Marfeille &c. pag. 58. & fuiv. * (O Seft. II. Cap. 3. pag. 137. Q) Memoir. pour 1'hiftoir. des Infeftes Mem. X» pag» 435* YïfdeDeel. Yy  DE ALGEMEEN- § 140S. werkt fcheen dit waarfchynlyk. edcch het winter faifoen fchynt de voortbrenging dezer diertjens minder te begunfligen ; en , wanneer Reaumur (/) de waarnemingen aanhaalt, van D. Cosfism omtrent de hoogte van de Thermometer genomen, tekent hv aan dat hy uit de zelfde brieven, omtrent het einde van December'1732. 'gefchreven, vernomen heeft, dat diergelyke ziekte op hei Eiland Bourbon, dat in Africa legt, ter zeiver tyd heerschte; ja het heeft gebleken, dat de zeevarende midden op zee van gelyken zyn aangedaan geweest; zo de zelfde ziekte in zo onmeetbare afftand door de bloedeloze lugtdiertjens zoude voortgebragt zyn geweest, zoude derzelver getal alle verbeelding te boven gaan. intusfchen fchryft Reaumur, hier ter plaatfe deeze ziekte alleenlyk aan een zekere lugtgefteldheid toe, nochte maakt eenig gewag van de bloedeloze lugtdiertieus. In de roode loop te Nymegen, welke Degnerus befchreven heeft heeft men waargenomen, dat de Franfchen van deezs ziekte'byna bevryd zyn gebleven, waar van maar twee oude mannen door dezelve aangetast zyn geweest, en geftorven. maaralle de Tooden zyn van de opregte rode loop ten eenemaal bevryd gebleven en geen een zelfs is door dezelve aangetast geweest, edoch indien dusdanige ziekte van de menigte en het bederf der bloedeloze lugtdiertjens haar begin genomen had, fchynt het nauwIvks kunnen uitgelegt te worden, waarom zy in de zelfde lugt levende, niet met de overige ziek hebben gelegen. - Het is veel wonderlyker, het geene men by Hetfter («2), die allergeloofwaardigst, en in leven zynde getuigen dezer zaak aanhaalt leest, in het elfde jaar van deeze eeuw heeft tot Altdorf *en geduurige fcherpe koorts beginnen te heerfchen, welke, ofe 5 . ö fchoon ff) Acad. des Sciences 1733. Mem. 589. (m) Medicinifche Chirurgifche &c. Wahrnemungen No. 95. pag. i?it  5.1408. HEERSCHENDE ZIEKTENS. 355 fchoon zy geen allerergfte en kwaadaartige hoedanigheid had, nochtans ook niet zagtaartig konde genoemt worden, de ziekte taste alleenlyk maar de Studenten aan, voor 't overige niemand, offchoon de Studenten door de ftad heen verfpreid woonden, en de zelfde fpys gebruikten, en de zelfde lugt inademden met de andere inwoonders van de ftad. waarom zy genoemt wierd koorts van de hoogt fchool. ja de Boekdrukker van de hooge fchool, die ver van het Collegie afwoonde, is met zyn knegts of werklieden door de ziekte aangetast geweest, terwyl een ander boekdrukker, een huis bewonende, dat veel digter by het Collegie ftond, met' zyn geheele huishouden van deeze ziekte is bevryd gebleven, maar aangezien het geroep van deeze hoge fchool ziekte toenam, hebben fommige Neurenburgers hunne zoonengeboden t'huis te komen; die nochtans by hunne ouders de zelfde ziekte hebben gekregen, en fommige zyn aan deeze ziekte geftorven. dit was daarenboven te verwonderen, dat, wanneer de Hoogleeraaren door de ziekte wierden aangetast, hunne kinderen en óverige maagfchap van gelyken door de zelfde kwaal wierden aangetast, maar de ftudenten die ziek waren, zettende de ziekte niet aan de burgers over, by welke zy woonden, wanneer men dit overweegt, fchynt het best te zyn, met Sydenham (») te bekennen, dat die ziektens, door een geheime en onuitlegbare verandering van de lugt de menfchelyke lichamen befmettende, voortgebragt voorden, en niet geheellyk van een byzondere hoedanigheid van het bloed en de fappen afhangen, ten zy voor zo verre de verborge invloeijing van de lugt dezelve in de gezegde lichamen gedrukt heeft, nochte deeze gaan geduurende die geheime lugtsgefteldheid verder voort met kwellen, voorden algemeenheerfchende senoemt. _ „ • ê §. 1409. O) Sccï. I. Cap. I. pag. 42. Yy s  zg6 DE ALGEMEEN- $, 1409. $• 1409* TVfochtans naauwlyks ten zy door menfcheJ-X lyke befmetting, dat wonder is9 ziektens te verwekken. Dat onbekende en zo dikwerf onuitlegbare, in de lugt hangende, welk by wijze van mengfel of prikkeling ons maakfel benadeelt , door befmetting in het menfchelijk lichaam uit deeze oorzaak ontftaan, fchijnt zich allerverst te verfpreiden. zijn dierhalve alle algemeenheerfchende ziektens befmettelijk, en worden zij uit de befmetting van den eenen mensch den andere toegebragï geboren? dit fchijnt ter nauwernoot van alle algemeenheerfchende ziektens vastgeftelt te kunnen worden, wanneer de dubbele derdendaagfche koortfen, welke door de voortgetrokke aanvallen , na geduurige gelyken, in de herfst heerfchen, heb ik niet kunnen waarnemen, offchoon zeer veele aan deeze koortfen leggen , dat zodanige ziekende befmetting verfpreiden : want wanneer dusdanige zieken na andere plaatfen overgebragt wierden , of die van deeze koortfen herfteld waren, befmetteden zy geen andere menfchen. in zagtaartige algemeenheerfchende ziektens, by voorbeeld anderendaagfche lentekoortfen, denkt niemand op de befmetting, en men neemt geene de minfte voorzorgen, ja zodanige algemeenheerfchende koortfen, van de allerergfte toevallen verzeld, welke geen klein agterdenken van kwaadaartigheid verwekten, zyn niet befmettelyk geweest, wanneer in het jaar zes-en-vyftig van deeze eeuw (0) , door de nadeelige uitvloeijingen der moerasfen, zeer erge algemeenheerfchende koortfen heerschten, welke een vry groote verwoesting onder de men» . fchen Co) Ta%ioniTozzetti de 1'infalubrita deU'aria dellavaldinievol» Tom. L pag. in, iia & 113*.  5.1409. HEERSCHEN.DE ZIEKTENS. 357 fchen aanregteden, gaven zy haare kwaadaartigheid door de uitflag, peperkoorns, heetvuurige breede vlakken in de omtrek van het lichaam, oorklieren, en andere kwaade toevallen , genoegzaam te kennen; nochtans waren zy niet befmettelyk. want de geene die in een gezonder lugt woonden , wierden niet befmet, offchoon zy menfchen die door deeze algemeenheerfchende koortfen waren aangetast, in hunne huizen ontvingen, wanneer de geene die in een zuiverder lugt, ja zelfs op de bergen woonende, na deeze befmette vallei nedergingen om zich voor den oogst te verhuuren, als öok voor andere werken, wierden vry fehielyk zeer erg ziek, en na de hunne wedergekeerd, ver» fprelden zy de befmetting niet. maar de lugt in de vallei was zo ongezond, dat ook de geene, die de algemeenheerfchende ziekte niét hadden, de natuurlyke warmte verloren zynde , en met een Hippocratisch aangezigt, wandelende lyken verbeelden. Dierhalve kan een algemeene oorzaak, in de lugt hangende, algemeenheerfchende ziektens, en dat wel kwaade voortbrengen, welke wel veele terzelver befmetten, maar nochtans door de medegedeelde befmetting niet van den eenen mensch tot den anderen overgaan, wanneer fommige dit in aanmerking namen,zyn zy van gedagten geworden , dat de algemeenheerfchende ziektens, ja de pest zelfs, nooit of zeer zelden door de befmetting voortgezet word, maar dat zy alleenlyk maar afhangen van een zekere nadeelige hoedanigheid der lugt:. een naamloze Schryver (p) tragt dit met vry goede redenen te bewyzen. voor eerst brengt hy voor, dat namentlyk de eerfte van alle, die door een zogenoemde befmettelyke ziekte is aangetast, dezelve niet door befmetting heeft kunnen ontvangen hebben, want de befmetting veronderftelt altyd twee menfchen, een, waar van de befmetting komt; de ander, die dezelve in zich ontvangt, endaar door op Cf) Plague no contagious difeafe pag. 13. &c, & per totum» Yy 3  353 DE ALGEMEEN- f,1409. op dezelfde wyze als de eerfte ziek is. aangezien dierhalve, de geene die 't eerst een ziekte heeft, van dezelve aangetast is gewet st zonder befmetting, waarom heeft ook de tweede door diergelyke oorzaken, welke de ziekte inde eerfte voortgebragt hebben op dezelfde wyze niet kunnen aangedaan worden ? waarom hy beiluit, dat de voortzetting van de ziekte zonder befmetting kan gefchieden. edoch by eene andere gelegenheid $. 1382. is bewezen geweest, dat de ziektens door klaarblykelyke oorzaken in bet menfchelyk lichaam kunnen geboren worden , van welke oorzaken die ziektens tiitwerkzels zyn, en dat nochtans het lichaam van een zieke door deeze zelfde ziektens zodanig word veranderd , dat hy door de befmetting andere menfchen de zelfde ziektens overzet, die aan die klaarblykelyke oorzaken niet waren blootgeftelt geweest, door welke die zieke de ziekte had gekregen, om het geene te bewyzen , zoude het voorbeeld van de roo&de loop in een leger genoegzaam zyn, gelyk als dan breder is bewezen geweest, wanneer Degnerus een algemeenheerfchende roode loop behandelde (q), heeft hy, alles wel overwogen hebbende, befloten: dat die beftnettelykheid, eens ontftaan -ynde een kracht bekomt, zich uit te ftorten, en zich door het aanraken mede te deelen. maar wanneer deeze befmetting eens ontftaan is , is het niet nodig, dat de zelfde lugtgefteldheid blyve door welke de kwaal ontftaan is ; maar de ziekte blyft haare kracht voortoeffenen , offchoon de lugt een andere gefteldheid verkrygt. . Dit leerd ons duidelyk de inënting der kinderpokjens: zo ter plaatfe alwaar geen kinderpokjens heerfchen , een allergezondst mensch, door een ligt wondje in de huid gemaakt, een dunne draad met de pnkétter doortrokken, offchoon dezelve geduurende verfcheide maanden is bewaart geweest , word toegevoegd , volgen alle de uitwerkingen van de befmetting der kinderpokö jens, (?) De Dyfenter. Jïeomagenfi pag. 62 & 63.  5.1409. HE ER-S C HEN DE ZIEKTENS. 359 iens en de fappen van een gezond lichaam worden in diergelyke befmetting verandert, zo dat in ieder pokpuistjen , door de inënting ontftaan, een genoegzame hoeveelheid van de befmetting zit, waar door verfcheide menfchen befmet kunnen worden, in diergelyk geval komt de befmetting niet uit de lugt in het menfchelyk lichaam, maar word door een dun draadje, aan het lichaam vastzittende, medegedeeld, hier uit blykt het, dat de befmetting zich in het menfchelyke lichaam vermenigvuldigt, en uit deeze tot andere overgaat, ja een mensch die de kinderpokjens heeft gehad, waasfemt langen tyd , gelyk ter plaatfe , waar over de kinderpokjens wierd gehandeld , bewezen is geweest, die befmetting uit het geheele lichaam, waar door hy andere met dezelfde ziekte kan bennetten : ja naar de dood werpt het doode noch de befmetting uit. het fchynt tevens uit de waarnemingen te blykën , dat de lugt deeze befmetting uit het lichaam van een befmet mensch ontfangen, niet ver kan verfpreiden zo de toegang tot de befmette plaats, en alle gemeenfchap met 'dezelve allerfcherpst verboden word (rj. wanneer in een collegie van Edellieden 'er een met de pokjens befmet wkrd, heeft men hem terftond alle gemeenfchap met de overige afgefneeden, en naar dat hy de ziekte doorgeftaan had, heeft hy «eduurende verfcheide weeken alleen gewoond; maar hoe welde pokjens algemeen heerschten, is 'er geen een van de overige befmet geweest, het is bekend , dat men om de algemeene veiligheid , verdagte koopmanfchappen , en kleederen, geduurende verfcheide dagen, daaglyksch aan de lugt en de wind blootge • ftelt worden,' opdat de befmetting, in dezelve fchuilende, door de lugt heen verfpreid worde, en verdwyne; en dat wel met het beste gevolg; daar in tegendeel in 't oosten , alwaar die voorzorgen niet gebruikt worden, of ten minfte onachtzamer, de pest zich zo menigmaal op nieuw verheft. Men kan niet ontkennen, dat de gefteldheid van de lugt tot de fterker voortzetting en vermindering van befmettelyke ziektens CO Mead de Pefte pag. 17.  %Co DE ALGEMEEN- J.1409, tens veel kan toebrengen, in het voorgaande Hoofddeel is aan< getekent geweest, dat de pest in de ftad Aleppo verminderd, ja byna geheel opgehouden heeft, wanneer de lugt zeer heet was; maar de befmetting was niet vernietigd; want zy is naderhand weder gekomen, nochtans fchynt de warmte van de lugt de kracht van de befmetting verminderd te hebben, in andere pesten fcheea ge winterkoude eerder voordelig te zyn. Hippocrates had gezegd (*): alk ziektens ontftaan op alle jaargetyden ; fommige nochtans ontftaan op zekere meer, en worden als dan meer aan» gtwakkert. Edoch die befmetting, in het menfchelyk lichaam ontftaan, kan zekerlyk aan andere zaken vasthangen. dit leerd ons de inenting der kinderpokjens duidelyk. maar§. 7382. is aangetekent geweest, dat de tenten te gelyk met de foldaaten, die een allerergfte kwaadaartige koorts Wadden, uit Duitschland, den Rhya af, met het zelfde fchip na Gent zyn gevoerd geweest, omherftelt te worden: drie-en-twintig werklieden, die dit werk onder handen hadden, wierden terftond van de zelfde koorts aangetast, en zeventien van hun zyn geftorven. De befmetting word dierhalve in het menfchelyk lichaam geboren, wanneer de ziekte aanwezende is, ook zonder befmetting ontftaan, en door deeze befmetting eenmaal ontftaan, kan zy zeer wyd verfpreid worden, vooral, dewyl deeze befmetting, uit het menfchelyk lichaam vloeijende, langen tydaan andere dingen kan vast blyven hangen, terwyl de krachtdadigheid om de zelfde ziekte voort te brengen in volle werking blyft. van Helmont heeft (t) een man gezien, die door met de pest befmette kaarten aan te raken, op 't oogenblik een pyn heeft gevoelt als of hy met een naald wierd geftoken, en terftond een pesthol aan de voorfte vinger heeft getoont, en naar twee dagenis geftorven de knegt van een Apothecar had in een tuin in de maand Ju- (i) Seft. III. Ar hor. r9. CO Tumul. Peftis pag. 853* Col. 1.  5.1409. HEERSCHENDE ZIEKTENS. %6i Tulius aan de pest gelegen, in een huisje van boven wel met pannen bedekt, maar zonder muuren, en langs alle kanten rondom open: nochtans had men het overal met zylen behangen, op dat de zieke van de kwellingen der lugt zoude bevryd zyn;welke genezen zynde, het bedde, de zylen, en het overige beflag, zyn weggenomen, alleenlyk het ftroo agtergelaatenzynde,waar op het bedde van de zieke had gelegen, naar acht maanden , fchopt de Apothecar by geval het ftroo, dat in de herfst, en de geheele winter, aan de wind, regen, fneeuw, koude was bloot creftelt gebleven, met de regter voet van de eene kant na de andere terftond word hy de befchimmelde ftank in de neus gewaar, en een weinig daar naar gevoeld hy een fcherpe en ftee^ kende pyn in het onderfte gedeelte van het been omtrent de voet, eveneens of het deel met heet water was gebrand geweest; de volgende dag wierd het vel tot een groote blaas opgeheven ; welke doorftoken zynde, is'er eenige hoeveelheid zwartachtig water uitgevloeit, en onder die blaas heeft men een verborge pestkool gevonden , welke naauwlyks in twee weeken tyds heeft kunnen genezen worden, in 't overige van 't lichaam heeft hy zich nochtans wel bevonden (u). Het vérgif der pest heeft dierhalve zo langen tyd in dit ftro« kunnen blyven, en nochtans nog zo zwaar vergif by zich hebben , dat het op een oogenblik een pestkool in een gezond lichaam verwekte, edoch dewyl men gewoonlyk een genoegzaame di, dat het gevaar van de befmetting meest afhangt van de hoeveelheid der befmetting door de 'lugt verfpreid, en van deszelfs nabyheid van de geene die de befmetting ontfmgt. nochte gelyk reeds meermalen is sewaarfchouwt geweest, zo fchynt de befmetting ver door de lu«t heen verfpreid te worden, zonder haare kwaadaartigheid fe verliezen, daar uit begrypt men , waarom waargenomen word dat de pest in den beginne langzaam voortgaan omtrent het einde van December 1664, is 'er te London een eenige (7) aan de pest geftorveu; en dewyl men op deeze tyd van het jaar gewoonlyk vuur flookt in de vertrekken , is het geloofbaar, dat een zeer groot gedeelte van de befmetting der Pest, langs de fchoorfteen pyp opgeklommen is, en door de lugt heen verfpreid is geweest, zo dat zy de befchadende kracht heeft verloren; men heeft daarop geen de minfle voetftap deezer ziekte geduurende zes weeken waargenomen, m de maand Februarius is 'er wederom een aan de pest geftorven; naderhand heeft de ziekte geduurende negen weeken ftil gezeten; daarop is zy allengskens en langzaam voortgekropen, zo dat 'er weinige alleenlyk maar befmet wierden. waar door ook veele, ten eenemaal alle gemeenfchap met de befmette vermvdende, in hunne huizen van de ziekte bevryd zyn gebleven • het Teene men ook in de collegiën en kloofters heett waargenomen (m). in tegendeel heeft de befmetting, de naafle in het zelfde huis wonende, in de Weener pest altemaal befmet (n\ zo 'er maar een ziek wierd , de een de ander meededee- 00 Of the Plague pns;. 4. 5(/) Ibidem pag, 43"' & feq. (rn) Ibidem pag. 46. (.«) Sorbait de Pefte pag. H.  §.I4oo. HEERSCHENDE ZIEKTENS. 369 lende, voornamentlyk op den negenden dag, een gedeelte van de kwaadaartige overerving, fomtyds ook fchielyker; en aldus zyn geheele ge/lachten, en dat zelfs zeer veele, uitgeftorven. Maar wanneer, zeer veel zieken aan de pest leggende, de befmetting uit derzelver lichaamen uitwaasfemende, vermenigvuldigt word, als dan kan zo groote hoeveelheid in de lugt blyven hangen, dat zy ook op een grooter afftand van haar voedzel, werkzaam blyft. want als dan is 'er tot de voortzetting van de allerdroevigfle ziekte geen voedzel of perfoonlyk gezelfchapnodig, maar een ieder mensch, met de grootfte zorgvuldigheid ook van de geene die met de pest befmet zyn, verwyderd, kan, de lucht met de "eest inwendig inademende, door zich zelve en door zyn kracht befmetten , zo hy maar het lichaam vervuld heeft met vochten die bekwaam zyn om de aanblazing te ontvangen (0). Hier uit blykt, dat men zich niet moet-betrouwen, zode een of ander op zekere plaats aan de pest heeft gelegen , offchoon zich geduurende verfcheide weeken naderhand geen voetftap van de kwaal vertoont. Nochte men heeft het zelfde in de pest alleen , maar ook in andere algemeenheerfchende ziektens waargenomen, dus heeft Devnerus fj>) den zeventienden Julius voor 'teerst de roode loop gezien; omtrent het einde der maand , en in 't begin van Augustus, maar meer in 't midden , heeft hy waargenomen dat de ziekte voortkroop door de nabuurige ftraaten; en daar naar omtrent het einde van Augustus, verfpreide zy zich by trappen van ftraat tot ftraat; maar voornamentlyk na het zuidergedeelte der ftad; zo dat hy als deszelfs voetftappen heeft kunnen drukken en volgen, omtrent het begin van September heerschte de ziekte door de gantfche ftad heen, zo dat 'er geen gedeelte der ftad Cd) Sydenham Seót. Ti Cap. II. pag. 131. Cf) De Dyfenter. pag. 4. & feq. Vyfde Deel. Aaa  3.70 §.I40Q. ftad geheel van bevryd was: tot nu toe is de kwaal binnen de» omtrek der ftad gebleven, nochte de nabuurige plaatfen zyn befmet geweest, waarom die befmetting van de algemeenheerfchende roode loop, offchoon overvloedig uit zo veele zieke lichamen in de lugt uitwaasfemende, de nabuurige dorpen van Nymegen niet befmet heeft, maar wanneer het nieuw jaars feest in deeze ftad gevierd wierd, vloeide een groote menigte buitelieden na gewoonte te zamen, die de befmette huizen intreedende, de befmetting meede na huis hebben genomen. Degnerus haalt verfcheide dusdanige voorbeelden aan, welke duidelyk leeren , dat die befmetting uit de ftad op deeze wyze na andere plaatfen vervoerd is geweest. Die befmettelyke algemeenheerfchende ziektens houden eindelyk, vroeg of laat op, het zy door dien de befmetting krachteloos gemaakt word, het zy de voorbereidende oorzaken, welke de lichamen der menfchen bekwaam maken, om door de ontfange befmetting bedorven en veranderd te worden. Sancloriusheeft gezegd Qq);de zaaken met de pest befmet, befmetten, zo lang de naaste, en verre oorzaken duuren: een nochtans ontbreekende , houd het vergif op , gelyk de beweeging vaneen uurwerk, wanneer 'er een rad, door 't ontbreeken van een tand, rust. de opwekkende oorzaak, namentlyk de befmetting der pest, kan langen tyd verborgen blyven, en noch zelfs bekwaam, om op nieuw werkzaam te worden gemaakt, daarom neemt men te recht zo eene groote voorzorg, dat de befmette zaaken naar het einde van de befmettelyke ziekte gezuivert worden, in 't oosten , alwaar of in 't geheel geen, of alleenlyk maar oppervlakkig zorg word gedragen, keerd de kwaal daarom zo dikwils wederom ; terwyl andere volgen , deeze voorzorgen gebruikt hebbende , en op zwaare ftraffen alle gemeenfchap mer de befmette plaatfen verbiedende , geduurende een eeuw van de pest zyn bevryd gebleven. - Dat I4i2. HEERSCHENDE ZIEKTENS. 39r de getuigenis van de Geneesheeren, die ten tyde van de onlangs tot London heerfchende pest in de ftad zyn geweest, of iemand van hun waargenomen heeft, dat een ruime en herhaalde aderlating wanneer zich geen gezwel vertoonde , by de geene dw de test hadden, dodeiyk was. en hy verhaalt, dat voor eenige jaafen onder andere ellende van den burgerkryg, de pest op lommige plaatfen heeft geheerscht; maar wanneer in een zekere fterkte fommige Soldaaten van de bezetting, met een uitflag van vlakken fehielyk ftierven, en de pest veele andere aangetast had, een zeker Heelmeefter, van een langduurige reisin vreemde landen weder gekeerd, deOverfte der bezetting fterk verzogt heeft om de zorg van deeze op zich te mogen nemen, wanneer de Overfte dit had toegeftemt, heeft hy iedere zieke, terftond van de eerfte aanval der ziekte, zonder dat zich noch eenig gezwel vertoonde, een groote menigte bloed afgetapt, tot dat zy op hunne voeten begonnen te wankelen ; want zy wierden al ftaande en in de lugt adergelaten , en hy had geene bekkens , %velke de hoeveelheid van het op de grond vloeijende bloed konden bepalen, dit oedaan zynde, heeft hy hun in hunne hutten gezonden om te gaan leggen en hoe wel hy naar de aderlating in 'jt geheel geen geneesmiddel heeft te werk gefteld, is 'er nochtans van zo veele, die hy ot deeze wyze behandeld had, wonder om te zeggen, zelfs niet tnzelZwnW. de zeer edele Bevelhebber der fterkte, heeft de waarheid deezer zaak, als zynde ooggetuige geweest, aan ^Intusfehen hebben andere Schry vers waargenomen, dat de aderlating nadeelig is geweest in de pest; het g^n Diemerbroeck (ej nveral infeherpt. ja hy heeft gezien, dat zo uit voorzorg, gelyk by veele de gewoonte is, het bloed by fterke, gezonde> r OO Ibidem 145» (f) De Pefte pag. 234» 240, 24» & pluribus alus tfUocifc  m DE ALGEMEEN- $.1412. bloedryke afgetapt wierd, het zy door de aderlating, enzydoor inihydendc koppen, de pest terftond volgde, en byna altyd van de dood wierd gevolgd. Sorbait (ƒ)bekend, dat hy in de 'Weener pest 1679, dooreen allerdroevigfte ondervinding heeft geleerd , dat de mee/Ie , die adergelaten waren , zyn geftorven; en , dat zo 'et móeglyk eenige het gevaar zyn ontkomenzulks is gebeurt, om dat zy, of bloedry k zo ar en, of om dat zy alleen uit de ader van de voet, en in 't begin, eer dat het vergif wortelen had gefchoten , en de krachten ten onder gebragt, bloed zyn gelaten, ik zoude verfcheide andere kunnen opnoemen, maar ik geloof dat deeze genoegzaam zyn, om te toonen, dat de zelfde z;ekte, algemeenheerfchende, op onderfcheide wyze behandeld is geweest, en dat alleen de leering van het voor en nadeel doerde, hier een veilige regel in de beoeffening der geneeskunde kan geven; ten minfte komen zy alle hier in overeen, dat de aderloting geen voordeel gedaan heeft, ten zy in 't begin der ziekte , zelve, en altyd nadeelig is geweest, zo zich reeds eenige gezwellen hadden vertoont. Edoch dit verdient ook aangemerkt te worden, dat men in de algemeenheerfchende ziektens, en in de pest zelve, in onderfcheide menfchen, een ten eenemaal onderfcheide gefteldheid van het bloed waarneemt, hoe wel zy aan dezelfde ziekte lieden, wanneer Benza (g), en andere Geneesheeren, te Weenen^ de' ingewanden der aan de pest geftorvene onverfchrokken doorzogten , vertoonde het bloed zich by de eene geheel ontbonden , by de ■andere tot een veelvoetige gelei, vooral in de holligheden van het hart en van de hersfenen, te zamen geftolt. alle de Geneesheeren komen genoegzaam overeen, dat in de ontftokene dikte van het bloed., en de ziektens daar van afhangende , een ruime aderlating het beste geneesmiddel is. maar het tegendeel gebeurt wanneer het te zeer ontbonde bloed tot een verrot wegfmeltzefover- (ƒ) Confil Medic. de Pefte Vienn. pag. 76. Cgj Hiftoric. Relat. peftis anrii hujus fteculi XII. XIII. & XIV ï>ag. 7.  5.I4.ia. HEERSCHENDE ZIEKTENS. 393 «raat men zie na, het geene over deeze onderfcheide gefteldheid lan 'het bloed $. 743- is ëeze& Seweest- in d/ befchryving van de kinderpokjens is aangetekend geweest, dat zy meestentyds imvane nemen met een ontftoke koorts; waarom de aderlating 70 dikwerf in de ftaat der ontfteking heeft plaats gehad, maar ook tevens is gewaarfchouwt, dat de zelfde ziekte fomtyds be«int met een zeer groote benauwtheid, zonder dat de polsiomtvds eenigzints verandert is, fomtyds zwak en rad, met een fchielvke nedervelling der krachten, niet zeer zonder groot levensgevaar: in dusdanige ftaat der ziekte, kwam de aderlating niet te pas, maar men moest geheel andere middelen beproeven, eelyk als toen is gezegt geweest. Maar wy zien dat in die gevallen, alwaar Sydenham (h) de aderlating nuttig gevonden heeft, een ontftoke dikte van het bloed is aanwezende geweest, in een jongeling vaa een fterk en bloedrvk geftel, ftond Sydenham naar drie ruime aderlatingen fterk op de vierde, waar tegen zich de vrienden hartnekkiglyk verzetteden, en dezelve niet wilde toelaaten: des anderen daags zvn 'er purpure vlakken voor den dag gekomen, en hy is naar eenige uuren geftorven; namentlyk door de overhlyffelen van de nadelige ftof* welke men met de wortel httf* behoren uit te roe.{' ün aangezien reeds alle hoop van verzwering door een zo dikwerf herhaalde aderlating was weg genomen, de gant/chemenigte van het bloed door deszelfs verblyf bedervende, en deszelfs te Tamenllelzel door een uitftekende vlugheid verbrekende, zo men dit vergelykt met dat geene, dat hy een weinig te voren van de «est had se&hreven (i) zal het blyken, dat ook in dat geval, alwaar een ontftoke gefteldheid van het bloed aanwezende was, 'de fappen te zeer ontbonden wierden door de kracht van de iriekte want hy fchryft aldus: aangezien de voornaam/Iefmet van dit kwaad in het geestagtigere gedeelte van het bloed zit, waar (70 Seft. II. Cap. i. pag. *5K CO Ibidem pag. 146. 147* Vyfde Dee DE STEEN.  $ I4H-- D E STEEN. 403 gende langzamerhand zich van de zyden verwyderde , en rondom de fpil vergaderde, men noemt dit in de pis gewoonlyk, in zwemmende, hangende , wolken in de pis. die vlokjens , die te voren door de pis heen bewogen wierden, begonnen te verdwynen , en verzamelden zich tot een wolk , welke alle oogenblik digter wordende, heeft begonnen te dalen , en eindelyk ftil is blyven {laan, in zodanig lang rond glas, zes duim hoog, op de afftand van een halve duim van de bodem van het glas; 'er was een afftand van een duim tusfchen het bovenfte van het wolkjen, en de bovenfte oppervlakte der pis. Edoch dit geheele wolkjen, doorliet vergrootglas befchouwd, bevatte zeer kleine te zamengegroeide blinkende zantjens , in den gcheelen omtrek, en ook in deszelfs inwendige gedeelte, te gelyk hebben zich aan den grond en de wanden van het glas , diergelyke blinkende kruimeltjens beginnen vast te zetten. Die zantjens, eerst wit, wierden naar een half uur rood, daar «p wierden zy rosfer van couleur, en binnen twee uuren hadden zy de zelfde couleur als het zand in de pis, dat zig op den grond en aan de zyden van de waterpot zet, wanneer de pis daar lang word in gelaten, nochtans bleven deeze kleine beginzels van een groeijende fteen zodanig in het wolkjen ingevvikkelt, dat zy niet op de grond van het vat vielen, maar zich onder de gedaante van een ros wolkjen vertoonden. Allengskens namen fommige van deeze zantjens zo zeer in zwaarte toe, dat zy op de grond vielen : ter zelfder tyd groeiden op de bovenfte oppervlakte van de pis, welke aaa de lugt raakte, diergelyke zantjens te zamen , 'welke , wanneer het glas zagtjens gefchud wierd, fehielyk op den grond vielen, van gelyken ook groeiden die ftukjens aan alle kanten Eee 2. van  m D É STEE N. §.1414. van het glas zodanig in grootte, dat zy binnen vier-en-twintiguuren de grootte van een mostaart zaad hadden, maar zy haddende gedaante van een fpinrok , welkers tegenovergeftelde hoeken grooter dan negentig graden en gelyk zyn. 'er liepen andere gelykhoekige brokjens tusfchen beide, rooder en grooter dan de andere. Somtyds lopen 'er fommige korrels van een vierkant maakzel tusfchen beide, maar zeer weinig in getal. Nimmer heeft men in deeze proefondervindingen waargenomen, dat in een wolkjen van de pis, zo groote brokjens te zamen groeijen, als die zyn, welke aan de wanden en de bodem van het lang ronde glas, daar de pis in was, zy gegroeir. Het heeft ook gebleken, dat die fpinrokswyze ftukjens langs de zyden met elkander hier en daar te zamen groeiden , zo dat zy°rooter wierden, uit zes dusdanige te zamen gegroeide lichaamtjens. deeze fpinrokachtige gedaante van de beginzelen der fteen, word bevestigd door de waarnemingen van Peiresc. want Gasfendus heeft in zyn levensbefchryving (/) het volgende : op dat ik een waarneming van dat ft'eenachtig gruis hier hy voege, heeft hy het eerst waargenomen , dat het door de natuur zodanig tot een fpinrokswyze gedaante gevormt word, dat het, wet een vergrootglas befchouwd, zich vertoont, als een hy eengehoopt lichaam van fpinrokswyze feentjens. waar uit het niet tnoeilyk is, de oorzaak van die pyn uit te leggen , welk zodanig zand met de pis uitgeloost veroorzaakt; namentlyk de fcherpe hoekjens van ieder zandtjen, trekken de buis zodanig, dat zy. een allerfcherpst gevoel veroorzaken^ Mea (;) De Peirefc. vita pag, 15a  D E STEEN. 4°5 Men heeft waargenomen , dat in de pis van allergezondfte menfchen, dat aldus groeijende fteenaehtig zand van een roo» de couleur is: by fommige is het geel , citroen couleurig , wit, en fomtyds , maar zeer zelden , zwart, veele zyn van gevoelen., dat zy waargenomen hebben , dat 'er erger fteentjens groeijen , zo dit zand eene andere couleur , als rood heeft gehad. Hier om word de fteen gevormt door greinmaaking , of chryftallizeering , niet uit onderfcheidene grondbeginzels in het lichaam , of uit de vermenging van te zamen groeijende vochten , maar door de toevoeging van elkander gelykende hoofdftoffen. Deeze eerfte beginzelen van de fteen zyn ook in de pis van allergezondfte menfchen, welke , zo zy tevens met de pis worden uitgeloost, eer zy zich van de zelve hebben afgefcheiden , en begonnen zyn te zamen te groeijen , in geenen deele de gezondheid zullen benadeelen. maar dewyl men waargenomen heeft, dat die fcheiding van de eerfte beginzelen van de fteen, by fommige menfchen fchielyker, by andere langzamer gefchied , blykt het, dat die meer onderhevig aan de fteen zyn, by welke deeze afzondering van zandtjens fchielyker gefchied. zoude die fcheiding fomtyds reeds in de nieren gefchieden, en in de blaas, eer dat de pis uit het lichaam word gejaagt ^ het fchynt ten minfte zo. ik heb meer dan eens gezien , dat het afgefcheide zand te gelyk met de pis is uitgejaagt geweest, en terftond , wanneer de pis noch warm en rookende is, op de grond van de pot is nedergezonken. her is fomtyds gebeurt, dat men in de luijeren der kinderen , door de pis bevochtigd , veel fteenachtige, zand' tjens,, vry hard, heeft gevonden, welke fchynen te gelyk met Eee 3, de  4o6 DE STEEN. §.1414. de pis uitgejaagt te zyn geweest, edoch aangezien men groote zorgdroeg, dat die kinderen, van een doorluchtig geflacht, nieste lang in de pis , of andere vuiligheden zouden blyven letrgen, en de pis terftond door de luijeren heen dringt, fchynt heTbyna niet mooglyk te zyn geweest, dat dit zand in de uitloosde pis is voortgebragt geweest, binnen een of twee uuren. & Dit zand in de allergezondfte pis ook te zamengroeyende, zoude eén natuurlyke fteen kunnen genoemd worden, waar van numand bevryd is; en welke als dan alleen maar fchynt te vreezen zo zy fchielYk in de pis te zamen groeit, gelukkig die gee:ne, by welke dit zeer langzaam gefchied. ik heb myn eigen wate/meer dan eens waargenomen, en heb met blydfchap gezien, dat die eerfte beginzelen van de fteen zeer langzaam afgezonderd wieruen , en 'er fomtyds vier- en- twintig uuren en meer vereischt wierden , eer zy tot een grooter zanderig lichaam hebben kunnen te zamen groeijen. maar ook offchoon ik reeds vyf en-zestig jaaren ben, ben ik van alle fteen bevryd gebleven. Tot hoe groot lichaam die natuurlyke fteen kan uitgroeijen , fchvnt niet zeker te zyn. het is zeer waarfchynlyk , dat dit zand 1 uit deszelfs natuur, niet tot een aanmerklyke grootte uitgroeit, ik heb de pis geduurende verfcheide maanden in het zelfde vat gelaten; dat overal met een korst door het zand op de grond en aan de zyden bezet wierd, maar ieder zandkorreltjen was niet grooter als een mostaart zaadjen. waarom, wanneer de fteen buiten het lichaam groeit , de zydelingfche uitgefpannen te zamengrocijingen in een onbelemmert vocht, door een zydelingfche aanzetting gefchied, offchoon de zandkorreltjens zelfs niet veel in grootte toenemen, nochte ik heb kunnen verkrygen, d?t zelfs in pis die langen tyd was bewaart, een grooter fteen zoude gro.-iien: want de korsimaking ging alken maar voort ; * , maar  §.i'4'ï4'. DE STEEN". maar in 't midden van de pis vormde zich geen grooter lïecn. waar uit het fchynt, dat de beginzels van de fteen , zich van de pis afzonderende , aan de inwendige oppervlakte vandebJaas te kunnen aangroeijen, en aldus een fteenachtige korst te maaken; maar niet lichtelyk tot een grooter fteen gebragt te worden, ten zy 'er een andere oorzaak by gekomen is. maar aangezien de blaas, van al de pis ontledigt, eenige maaien door den dag zodanig word te zamen getrokken, dat deszelfs holligheid byna te niet gaat, daar door fchynt al het te zamengroeijende zand, dat aan deszelfs wanden begon te hangen, te 'moeten afgewreeven worden, intusfehen heeft men een fchoone waarneming, dat de blaas aldus bekorst kan worden. Drelincourt (u), handelende in een brief, welke hy aan Valot, meede Lyfarts des Konings van Frankryk , gefchreven heeft, over een oud men, die naar het fteenfnyden was gefturven; beichryftde gefteldheid van de blaas, zo als hy die in het dode lichaam had gevonden, zy was namentlyk op verfcheide plaatfen knoop- en eeltachtig , zo dat diergelyke harde diktens knoestachtig uitftaken, aan welke de fteenftof zo vast was aangegroeit, dat zy op generlei wyze daar van konde gefcheiden worden i maar ook wierden diergelyke hoopjens van vast en wryf baar zand in de blaas gevonden , nergens aan vast zittende, hy tekent tevens aan, dat deeze blaas de dikte had van een bezwangerde lyfmoeder , en zo onbuigzaam was, dat zy was gelyk hoorn, dat eenigzints door 'c vuur zagt was gemaakt, nochte uitrekking of drukking toelier. maar dusdanige blaas konde zich niet te zamen trekken, en dus de graveelftoffe afwryven, welke, van de pis afgezonderd , aan deszelfs wanden begon te hangen ; dit groeide dierhalve vast aan die knoestachtige diktens , wanneer alle te zamentrekking. van de blaas ophield; terwyl het op de overige zagtere en noch beweeg- ba-- 00 Opufcul.. Medic. pag* 160* 407-  4o3 DE STEEN. bare plaatfen zich reeds vasthegtende 'zand, afviel; waar door in de bolligheid van de blaas, hoopjens van zodanige fteenachtige ftof gevormt wierden. Dus heeft Morton in het lyk van een oude vrouw, aan de teering geftorven (w), niet alleen in de nieren en de galblaas talryke fteentjens gevonden, maar ook waren de nieraders , welke 1:et bloed van de nieren zvederom voerden, door de fterke fteenach'tise gefteldheid van het bloed, waar meede deeze ellendige oude vrouw zuierd gekzveld, als ft eenachtige buizen , inwendig {het geen wonder is om te zeggen) ten eenemaal met een ftesnkorst over- Ik lieb fomtyds in de zelfftaudigheid van de moederkoek zelve niet alleen een fteenachtig zand gezien, maar ook was deszelfs ronde oppervlakte, welke de lyfmoeder aanraakt, rouw van het aan dezelve zittende fteenachtig zand. het is verwonder1vker het geene Parans (x)k\uyh, alwaar hy over de oorzaken van de moeilyke en zwaare baring handeld. want hy fchryft aldus- ik heb fomtyds zuaargenomen, van tzuee vrouwen, welke ik van een in de lyfmoeder geftorve vrugt had verlost , dat haare nao-eboortens vol en met zand opgezet waren, gelyk aan dat^ dat 'men op den oever der rivieren vind , zo dat het zand van oeide ten Pond zooog. maar men moet aanmerken, dat in weinige maanden een zo groote menigte zand te zamen is gegroeit, en nochtans alle die ftukjens zand van elkander afgezonderd zyn gebleven maar niet tot een grooter fteen vereenigt zy geweest. Hierom, offchoon de beginzelen der fteen aanwezende zyn, niet alleen in de pis , maar ook in andere lappen van ons berm m fchynt het eventwel niet, dat uit deeze alleen , zonder andere bykomende oerzaak, lichtelyk een groote fteen groeft: (W) Oper. Medic. Phtifiol. Lib. III. Cap. XIV. Hift. 5. in fine. O) De Senerat. homin. Cap, XXIX. apud Spachium pag. 4ai. §.1414.  514i4« D E STEEN, 409 de fteenkorreltjens groeijen wel ligtelyk aan de uitgefpanne oppervlakte , maar blyven afgezondert, nochte vereenigen zich zodanig met elkander, dat zy tot een grooter lichaam aangroeijen. Men moet dierhalve zien, wat de oprechte waarnemingen omtrent het aangroeijen van de fteen geleerd hebben. Zo een zeer gladde pen in gezonde , versch geloosde pis word gedoopt, verkrygt zy een korst van een zeer fyn zand , welke vast aan dezelve blyft hangen, en vermeerdert, wanneer wederom op nieuw pis daar by gegoten word. dus zal een fteen buiten het lichaam gevormt kunnen worden; namentlyk wanneer een ander vast lichaam in de pis gedoopt word ; tot het welke zich de beginzelen van de fteen als tot een voetftuk verzamelen, en vast blyven. waarom de ftoffelyke oorzaak van de fteen ook in allergezondfte menfchen is, maar alle onontbindbaar lichaam in een zekere plaats van bet lkhaam zittende , de hoofdftoffe van de fteen tot zich trekkende , verfchaft de gelegenheid gevende oorzaak, ook in een mensch , by wien geen de minfte gefteldheid tot de fteen immer is waargenomen geweest, want de fteen word gevormt door de uitwendige aanzetting; nochte zy groeit, gelyk de werktuiglyke lichamen door de uitrekking der vaten, maar door de nederzetting van de fteenachtige ftof na het eerfte voetftuk, en wel, dat wonder is, uit het gezonde menfchelyke vogt, dat op die plaats word ge\|Dnden , alwaar de fteen groeit. / Dé zeer vermaarde Nuck, heeft dit door een fraaije proefondervinding beweezen (y\ de onderbuik van een levendige hond opengefneden zynde , heeft hy de blaas uit de wond voor uit vetrokken , welkers bodem hy met een fcherp werktuig afgefneden heeft; langs de gemaakte woud heeft hy in de holligheid van Cyj Adenograph. curiof. pag. 78. & feq. Vyfde Deel. Fff  4Ï0 DE STEE N. §.-1414, van de blaas een hout bolletje gcfloken ; terftond heeft hy, de vezels zich te zamen trekkende, de blaas langs de wond van de onderbuik wederom ingewerkt, en behoorlyke zorg daar voor gedragen, dit dier fcheen de eerfte twee dagen droeviger; maar een'weinif» daar naar zyn de eetlust en vlugheid weder gekeerd; alleenlyk nam men deeze moeilykheid waar overig te zyn , dat het dikwerviger tot de pislozing wierd geprikkeld, naar eenige weeken heeft hy op de ontleedplaats in zyn huis, in tegenwoordigheid van zyne toehoorderen, de hond ontleed, en heeft aan hun het boute bolletje uit de blaas gehaald, met een fteenachtige Bof bekleed, vertoont, op dezelve wyze byna, als zvy de witte candv aan derzelver ftokjens zien vast blyven hangen, waar uit hv heeft befloten, dat de fteen op dezelfde wyze , eerst m de nieren gevormt, daar naar in de blaas ter neder gevallen , een kern maakt, waar aan daarop de fteenaehtige zelfftandigheid aangroeit; en dus verkrygt de fteen door langduurigheid van tyd niet zelden een wanftallige grootte. % Hy vermaant tevens, dat alle andere meerdaantige lichamen, in de holligheid van de blaas ter neder gevallen , de grondlegcing voor de fteen die aldaar zal groeijen , kan uitmaken, dus. verhaalt hy uit Tulpius (zj, dat een woedende ftier , een -man zodanig met de hoorn heeft geftoten, dat de wond in de holligheid van de blaas doordrong : door de zorgloosheid van de Heelmeefter is een groote wiek, welke op de wond was gelegd, m, de holligheid van de blaas ter neder gevallen, en aldaar , naar dat de wond allengskens was gehegt, agtergelaten. naderhand zvn alle de toevallen gevolgd , welke de blaasfteen gewoonlyk verzeilen, en de geene die hem van de fteen fneed, heeft er een fteen uitgehaald byna van de grootte van een vuist, welke in haar midden de eertyds in de wond agtergelatene wiek, bevatte, edoch hy is zo eene groote kwaal gelukkig ontkomen, de zeer^ ■ (*) Adenograph. curiof. pag, 3o>  $.x4ï4. 9 E STEE N. 4ii vermaarde Schacht, eertyds in Holland Hoogleeraar in de geneeskunde, (wiens kleinzoon de waardigheid der naam en bediening met de grootfte lof in de Utrechtfe Hooge School ftaande houd) verwonderde zich, dat de ter dier tyd vermaarde Steenfnyder Smaltz twee fluk/ens van een tabaks pyp uit de blaas haalde , aanmerklyk met een fteenachtige korst overtrokken fVz") die ellendige had voor eenige jaaren de fteenfnyding ondergaan ; en wanneer hy de lastige jeuk van de noch niet gehechte wond door dezelve met een tabaks pyp, welke mooglyk by de hand was, trachtede te verzagten, heeft men deeze ftukjens, in de blaas nedergevallen , met een fteenachtige ftof bekorst, door eene nieuwe fnyding moeten uithalen. Men vind in de geneeskundige befchryving verfcheide waarnemingen , welke duidelyk leeren, dat verfcheide vreemde lichamen de grond kunnen leggen voor de groeijende fteen. men leest in de verhandelingen der Geleerden (f), dat een yvoore hairnaald, vier duim lang, uit de blaas van een maagd is gehaald «•eweest: deeze naald had de blaas zodanig doorftoken, dat een gedeelte van dezelve in de holligheid ftak, en een gedeelten 'er buiten uitftak: naar dat zy negen weeken in het lichaam had gezeten, is zy door een infnyding boven het fchaambeen uitge* haald. alwaar voor eerst aantemerken is, dat hetftompfte gedeelte van de naald, dat in de blaas had gezeeten , overal met een fteenachtige ftof bekorst was, het fcherpere, dat buiten de blaas had gezeeten, glad is gebleven, de zieke veinsde wel dat deeze naald, wanneer zy door de keel, met dezelve te kwellen , zich tot braken trachtede te brengen, dezelve by geval langs de flokdarm in de maag was gevallen, maar zo het geheele verhaal aandachtig word overwogen, zal het lichtelyk blyken, wat men van dit vertelzeltje te geloven hebbe: want zy verhaalde den volgenden (d) Ibidem pag. 82. Qj Anni 1700. pag. 23 r. Fff 2  4rs DE STEEN. 5.1-414- dèn dag, dat zy een ftekende pyn heeft gevoelt onder de navel na de reehter zyde> welke pyn des avonds reeds na de rechter lies naderde, maar de Heelmeefter de vierde dag geroepen, heeft de naald, niet omtrent de aars, maar-de vinger in de fcheede van de lyfmoeder geftbken zynde-, waargenomen, en dewyl' de ellendige klaagde over een moeilyke pislozing; fcheen het hem toe, of hy met de- blaaspeilder de naald in de blaas aanraakte enz. veertien dagen daar naar gaf de ingeftöke blaaspeilder duidelyk de aanweezenheid van de naald in de blaas te kennen, diergelyke vertelzeltjens komen verfcheide te voren, wanneer de Geneesheeren zich droevig pynigen , om uit te leggen op wat wyze de dingen die doorgeilokt zyn-, heel' in de blaas hebben kunnen komen, zo zy min ligtgelovig waren geweest, zouden zy een gemakkelyker weg gevonden hebben. Molinet heeft in 't openbaar een fleen vertoont van de grootte van een ey, rondom een beene naald 'in de Maas vergadert; welke hy by een meisje- te Venetiën had uitgetrokken, dé naald had zich geduurende een jaar in de blaas verborgen , die de dertele, wanneer zy zich met dezelve kittelde, buiten verwagting uit de handen in de blaas was gevallen (c). -Benevoli heeft naar drie maanden een hout naaldekokertje uit de blaas van een meisje gehaald, welke reeds byna in deszelfs geheele omtrek met fteenftof bedekt was; tevens heeft hy ook verfcheide fteentiens uitgeleid, fommige zo groot als kleine nooten , en andere kleinder; hy heeft door infpuitingen zeer veele zandjens uit de blaas o-efpoeld, en heeft haar aldus gelukkiglyk geneezen; zo dat zy naderhand over geene de minfte moeilykheid geklaagd heeft (d). ' - Maar aangezien hy zich verwonderde, hoezo een groot lichaam langs de fluitfpier van de blaas had kunnen intreden, heeft hy êd) Thom.Barthol.Epiftol.MediCin.Gem p<688. ld) Differtaz. ed Oflervaz. Anton, Benevoli Oiferv. XXII. p. 305».  §■ 1414- D E S TEE N. hy de zieke verfcheide vragen voorgeftelt: maar, wanneer hy zag dat deeze ellendige ten hoogfte met fchaamte en droefheid aangedaan wierd, heeft hy geraden gevonden , alle verder onderzoek te ftaken. Men leest (e) een diergelyk geval, alwaar een lange yzere naald, in de blaas gevallen, de grond lag tot de fteen langs alle kanten aan dezelve aangegroeit ; ten tyde van twintig maanden : dit ellendig meisje had de ziekte bedekt, tot dat zy door de pynen byna om hals gebragt, de geheele zaak bekende, maar offchoon de fteen door de fnyding boven het fchaambeen uitgehaald is geweest, nochte eenige kwade toevallen op de verrigting volgden, is zy eventwel naar drie dagen van krachten uitgeput,. bezweken, een tweejarig meisje heeft zonder eenige bekende oorzaak darmpynen en een moeilykheid in 't wateren gekregen, welke door bekwame middelen verzagt wierden: in 't derde jaar haars ouderdoms kreeg zy fcherpe pynen- omtrent het fchaambeen , dikwervige brakingen, en fomtyds een onderdrukking der pislozing, zy heefc door een bad een aanmerklyke verl'igting gewaar geworden, alle de kwalen groeiden aan tot het vierde jaar haars ouderdoms, toen hebben de fchaamdeelen beginnen zeer te doen , fterk te zwellen, ontftoken te worden: men voelde daar op een golving in de regter lip der vrouwlykheid, en in de fpleet van het fchaamdeel wierd eenige etter gevonden ; men legde 'ér verzagtende pappen op; en de moeder heefc naar twee dagen een harde witte zelfftandigheid in 't uiterfte van de fchede gezien, en; de zelfde dag wanneer men des avonds'er een ftoving op leide, is-'er een fteen uitgevallen zwaarder* dan een half once, aan een naald gegroeit, zo nochtans, dat beide de uiterftens van de naald buiten de fteenagtige zelf- ftan- (e). Academ. des Seienc. fan 1750. in 4?. pag. 5,. Eff 3. 413  4*4 DE STEE N. §.1414. Handigheid ftak, van alle bekorfting vry (*). in dit geval had de verzwering de weg bereid! edoch op wat wyze de naald in de blaas van dit meisje was gekomen, heeft men niet kunnen ontdekken. Joannes Casparus Bauhimn vertoonde aan zyne vrienden een fteen, welke een allergeoeflendfte fteenfnyder uit een flerk veertigjarig man te vergeefs had getragt uit te trekken : een lode bol had de grond gelegt tot deeze fteen , en zat ten .eenemaal onbeweeglyk binnen de zelfftandigheid van de fleer, in de lies van het lyk wierd een klein lidteken gevonden , en deeze man had in zyn jeugd het leger gevolgt, en hy verhaalde gewoonlyk aan zyne vrienden, dat hy door een piftoolkogel gekwetst was , welke zich naderhand nimmer wederom vertoont heeft, maar in het vliesagtige gedeelte van de blaas heeft zich geen teken van wond of lidteken vertoont (f ). zo de blaas vol is geweest wanneer hy gekwetst wierd , heeft zy zich wanneer de pis ontlast was , zodanig kunnen te famen trekken en rimpelen, dat het lidteken naar twintig jaaren is verdweenen , vooral, dewyl zich in de lies alleen maar een klein lidteken vertoonde, dit is ten minfte zeker, dat die lode bol de grond heeft gelegt voor de fteen van de blaas, ik heb van zeer geloofwaardige mannen gehoord , dat zy fomtyds diergelyke gevallen hebben gezien, wanneer een ervare fteenfnyder een met de fteen bezette fnyd , trekt hy een fteen uit de blaas, welke de gedaante had van een druivetros, en voor \Toetftuk een tarwe air had, met fteenftof bekorst. de zieke gewaagt zynde bekende, dat hy indagtig was, dat hy eertyds op 'r land wonende, wanneer by groote pynen nitftond., een tarwe air in de fchaft heefc geftoken, welke naderhand, dewyl hy dezelve niet wederom koude uittrekken, ver- (*) Medic. Effais and Obfervat. Vol. IV. No, XVI. pag. 292. lf) Thom. Barthol. Epift. Mediciu. Cent. 3. Epift. 35. pag. 128.  S.4II4- DE STEEN. 415 verdweenen is (*). men leest verfcheide diergelyke gevallen in de geneeskundige befchryving; en niet lang geleden, heeft my de zeer edele Ridder de Brady; Lyf-arts van de zeer verheve Prins Carel, Hertog van Lotharingen enz., een gedeelte van dusdanige air, met fteen bekorst, gezonden, welke de zeer ervare en behendige Heelmeefter Iiimmelbauer uit de fchaft van een Soldaat, in het Gasthuis ziek leggende, getrokken had. de zieke heeft wel allerhardnekkigst ontkend, dat hy die air in de fchaft geftoken had. eventwel is 'er geen andere weg, langs welke dusdanige air zoude in de blaas kunnen komen; nochte dat men de zieken altyd geloven moet, leerd een ten eenemaal diergelyk geval Cg)» door het fnyden is uit de blaas van een man eengerften air gehaald, rondom met fteen bekorst, en wel zodanig, dat de ftukjens van de af gevalle f een vier en een half once heb* hen gewogen, de fteenfnyder heeft te vergeefs uit de zieke de wyze op welke de air in de blaas was gekomen, getragt te haaien; want hy veinsde 'er niets van te weeten: waar uit hy agterdenken had, dat de aarsdarm en de blaas van de zieke uitgeëeten waren, en de air aldus in de blaas was gekomen, de zeer vermaarde Platner gevraagt zynde heeft geantwoord, dat deeze zieke, het zy om de lastigheid te verzagten, of fpelende en moedwillig de air langs de natuurlyke pisweg ingeftoken had, en hy naderhand, aangezien dezelve door de wederftand biedende onbuigzame graankorrels, niet zonder groote pyn wederom heeft kunnen uitgetrokken worden, de geheele air in de blaas heeft voortgejaagt. en de man tot een naauwkeitriger onderzoek geroepen, heeft eindelyk opentlyk en opregt bekend, dat de zaak aldus gefchied was. De (*) Academ. des Scienc. in 40. 1'an 1753. Hift. pag. iaS. Cg) In Differtat. J. Chrift. Tilling fub prasfidio J.Zacchar» Platneri-'Lipföe habita XIII> Decembr* 1737»-  4I6 D E l'STE E N. $..1414. Di zeer vermaarde Morand heeft verfcheide diergelyke gevalle 1 by een verzamelt Qi). Het blykt uit alles wat gezegt is, dat de beginfelen van de fteen-, welke zelfs in de pis van allergezondfte menfchen verborgen is, zich fehielyk aan allerlei onontbindbaar lichaam voegt, dat'in de piswegen zit, het-zy het zelve van het dierlyk, plant of delf ryk is. want de reeds opgenoemde gevallen hebben voorbeelden van deeze alle gegeven; zelfs worden.de aardagtigelichamen, door een hevig en langduurig vuur uitgekookt, niet uitzondert; hoedanige zyn de tabakspypen. deeze alle kunnen dierhalve de grond en kern uitmaken van -de groeijende ^Edoch 'er fchynt geen lichaam te zyn, waar mede de beginfelen van de fteen zich gemakkelyker vercenigen, dan de fteen zelve, waarom, zo de fteen klein is, in de nieren gevormt, langs de pisleiders in de blaas gedaalt is, zal zy in vry korten tyd in groote toenemen, door dien zich daaglyks nieuwe hoofdftoffen van de fteen aan dezelve hegten, ten zyzy fehielyk worde uitgejaagt. waarom zeer dikwils zodanige kleinder fteen in het binnenfte van een grooter word gevonden, ik heb zeer veele fteenen gebroken, welke uit de blaas waren gefneden, ik heb 'er veele onder de zeldzaamheden van vermaarde fteenfnyders gebroken gezien, welke zodanige kern hadden, zo dat men mag befluiten, dat de nierfteen zeer dikwils de voet en grondfteen is van de fteen in de blaas, de door menigvuldige en allergelukkigfte fteenfnydingen, volgens de Raviaanfche wyze. de vermaarde Denys (/') getuigt, dat alle die by door het fnyden van de fteen verlost heefc, te voren tekenen hebben gehad van de fteen in de nieren; en dit bevestigt hy met zeer veele voorbeelden. Uit O) Academ. Royal. de Chirurg. Tom. III. pag. 605. & feq. \f) Heelkundige aanmerkingen over den Steen der Wieren, Blaafe, enz. VI. Hoofdft. pag. 90.  S-I4I4- D E STEEN. 4i7 Uit het welke blykt, dat men zo zeer niet te vrezen heeft voor dat gravelige zand, dat in de gezonde pis te famen groeit, zo het maar niet aan een onontbindbare voet vast gegroeit is: de pis zoude de blaas kunnen bekorsten, zo zy zich niet genoegzaam konde te famen trekken, zo dezelve langer als behoorlyk is in de blaas word gehouden; maar'er zal naauwlyks een te famengroeijing van een fteen van eenige groote ontftaan. een man wierd federt verfcheide jaaren met toevallen van het graveel dikwils gekweld, en was zo dikwils ook daar van ontkomen: hy loosde nochtans zelde de pis zonder moeite, en dikwerf kwam te gelyk met de pis een rood zand voor den dag; eindelyk komen 'er allerwreedfte lendepynen met een zeer fcherpe koorts by, en hy fterft aan de ftuipen. behalve andere dingen in het lyk waargenomen , gevoelde men in de regter pisleider omtrent de blaas een hard beletfel, dat door het fnyden ontkernt, een fteen liet zien van een onregelmatig maakfel. de blaas bevatte in haare holligheid weinig pis, en men vond hier en daar de wonden van de blaas met zandjens bekorst (k). in deeze man was een gefteldheid tot de fteen; de fteen zat in de regterpisleider, maar zodanig met vliezen bedekt, dat de pis in de blaas bevat, de fteen niet konde befpoelen; de pis zette het zand, dathyzo dikwils uitgewatert had, in de blaas zelve ter neder: nochtans is daar uit in de blaas een fteen geboren; maar de wonden wierden bekorst. Hier uit fchynt de Korte Stelling van Hippocrates (/) beter te kunnen worden verftaan, welke aldus is : by welke in de pis een zanderige ftof nederdaalt, deeze hebben een fteen in dt Q) Hafenohrl Hiftor. Febr. Petechial. pag. 64. CO Seft. IV. 79. Charter. Tom. IX. pag. 189. Vyfde Deel. Ggg  4l8 DES T E E N, S.1414- de blaas, het is bekend, dat de zeer geleerde Beverwyck (/»), en Claudius Salmafius (»), over de zin van deeze korte Helling gereedentwist gehad hebben. Bevenvyck, vermaard door de&oeffening van deeze heilzame kunst, had dikwils gezien, dat die geene, die ten eenemaal van de fteen in de blaas bevryd waren, zanderige ftoffen uitwaterden ; waardoor Hippocrates van valschheid moest befchuldigt worden, zo hy de nederdaling van zand in de pis voor een teken van de fteen in de blaas ftelde. daar en boven heeft hy elders (0) een geheel tegenovergeftelde zin : want aldaar telt hy onder de tekenen van de fteen in de nieren; wanneer met de pis zand uitkomt, en wanneer het zand uit de fchaft gaat , een hevige pyn in het zvateren veroorzakende, een weinig daar naar voegd hy 'er het volgende by: maar veele Geneesheeren de ziekte niet kennende denken, zo dra zy zand zien, dat 'er een fteen in de blaas is ,edoch het is deeze niet, maar wel de nier, die met de fteen gekweld is. daarom heeft Beverwyck gewild , dat het woordje %tt«reu niet betekend nederzinking van de zandftoffen in de pis, maar wederhouding van die, welke van te voren gewoonlyk met de pis uitgeloost wierden. edoch hy bewyst breeder, dat ovfov niet alleen genomen word voor de reeds uitgeloosde pis, maar ook voor de pis, wanneer zy noch in de holligheid van de blaas zit: daarom was zyn gevoelen dit, dat men als dan voor de fteen in de blaas had te vreezen, zo de pis, van te voren het zand met zich voerende, naderhand zonder dit zand voor den dag kwam; niet dat zy het zand niet ge. lyk van te voren vormde , maar dat het zelve in de blaas wierd wederhouden, en tot een fteen opgehoopt, tegen dit ge- voe- O) Beverwyck Steenftuck. 00 Interpret. Aphor. Hippocraf. de calculo pag. 181. (O De Internis Affect.. Cap. XV. Charter. Tom. VII. p. 649.  $.1414. DE STEEN. 410 voelen van Bevenvyck, heeft zich met al het gewigt van zyne doorgeleerdheid Salmafius opgeworpen , en heeft getragt het tegendeel te bewyzen. maar dewyl deeze man geen Geneesheer was is het niet te verwonderen, zo hy niet altyd de rechte zin der oude Geneesheeren heeft gevat ; gelyk ook fomtyds in zyne andere werken te vooren komt, wanneer hy, gelyk hy gewoonlyk zegd, over geneeskundige zaaken fpreekt. waar. om Beverwyck, offchoon hy hem gemakkelyk de prys liet behalen door zyne overgroote en veelvuldige geleerdheid, nochtans zyn gevoelen ten fterkfte ftaande hield. De nieuwere waarnemingen en ondervindingen , omtrent de fteen genomen, waar over reeds is gefproken , fchynen het gevoelen van Beverwyck te begunftigen. want de eerfte beginzelen zyn natuurlyker wyze in de pis , welke zo zy zo lichtelyk en fehielyk zich van de pis afzonderen , dat ook in de blaas het zand vergaderd word, worden dusdanige menfchen te recht ge? looft een gefteldheid tot de fteen te bezitten : maar zo dit zand met de pis uitgeloost word, zullen zy van de fteen bevryd blyven. maar zo zelfs een fteentje uit de nieren ter nedergeyallen , of eenig ander onontbindbaar lichaam in de blaas zit, zullen de eerfte beginzelen van de fteen uit de pis na deeze grond getrokken worden, zullen aan dezelve vastgroeijen, en een foee.n yoi> men in de blaas, nochte het zand zal zich meer in de pis vertoonen. dus zoude dierhalve de zin van deeze korte Helling zyn, dat, zo iemand van te voren pis met zand bezet, geloogt beeft,, maar naderhand zonder zand, 'er als dan vrees voor de fteenfn de blaas is. Dierhalve groeijen de fteenen uit de hoofdftoffen , welke onder een vochtige gedaante eerst in de menfehelyke fappen hebben gezeeten , wanneer zy van elkander afgezonderd waren i maar naderhand vereenigt, grooter ft-ukke^ uitmaken ; en het zogenoemde graveel, zand zyn; dat, wanneer het een ononthindha-re •voet heeft bekomen , aan dezelve hangt, aan- Ggg 2 groeit,  420 DE STEEN. groeit, en de fteen vormt, welke, dewyl zy daaglyksch door fappen befpoelt word, dezelfde hoofdfcoffen van de fteen bevattende, dezelve door een nieuwe aanvoeging , geduurig in grootte zal doen toenemen: nochte 'er fchynt eenige bepalingvoor dit toenemen geftelt te zyn, zo lang de plaats, waar inde fteen zit, verder uitgezet kan worden, een jongeling van vyf-en-twintig jaaren , een fteen in de blaas hebbendeheeft de infnyding ondergaan ; maar de Steenlhyder heeft nimmer de fteen kunnen uitleiden; offchoon hy dezelve met een tang vastgreep, en fommige ftukken uittrok. [n het lyk heeft men een fteen gevonden, zodanig de blaas vervullende, dat 'er maar voor weinige pisdruppels plaats overig was. de blaas een vinger breed dik , bevatte in deszelfs zelfftandigheid een etterachtige ftof (_/>). maar op de plaat , welke 'er by gevoegd is, is eenige ruimte getekent tusfchen de fteen en de wanden van de blaas, maar Comelius van Someren; vermaard Dordrechts Geneesheer in de voorige eeuw , heeft uit het doode lichaam van een adelyke maagd, een fteen gehaald, welke niet alleen de geheele blaas vervulde , maarook met deszelfs uiteinde, als met een kromme bek, de hals van de blaas verftopte (q). ik heb zelfs zodanige boven maate groote fteen gezien, welke men te vergeefsch getracht heeft, uit een jongeling, die noch eenige maanden daar naar geleeft heeft, te fnyden: die fteen vervulde de blaas ten eenemaal, en, als door een verlengt aanhangzel, kwam zy buiten de hals van de blaas. Men vind verfcheide gevallen in de geneeskundige befchryving, van fteen en in de blaas, die tot een onmeetbaare grootte waren uitgegroeit. een zeer vermaard Geneesheer (rj heeft uit (p) Ruyfch. Obfervat. Anat. Chirurg. Centur. obfervat. 89. p. 82. (a> Beverwyck Steenftuck pag. 3124. 00 Giov.. Targionl Tozzetti offervaz. Medich. pag. iai%. §.1414.  §.i4i4- D E STEEN. 4" uit het lyk van een oud man een fteen uit de blaas gehaald, van een eyrond maakzel; glad , digt, negen-en-dertig oneen weegende. maar aangezien de fteenen van menfchen gewoonlyk redelyk glad zyn, begrypt men ligtelyk hoe groot zodanige fteen, die noch te Florentiën word bewaart, moet geweest zyn. in zyne laatfte ziekte heefc men alleen maar eenig agterdenken op de fteen gehad; voor 't overige had hy de ouderdom voorfpoediglyk voibragt, en konde zonder ongemak op de jagt gaan. men heeft in een ander man, bywien reeds voor twintig jaaren tekenen van een verborgen fteen waren geweest, die naar een allerpynlykfte ontfteking en heet vuur, van de hals der blaas en tegen aanleggende deelen, geftorven is, in de blaas een fteen gevonden, van een eyrond maakzel, digt en hard , agt- en- twintig oneen weegende: buiten en behalve deeze, was noch een andere aanweezende, zes oneen weegende, min digt dan de andere , ook van gelyken langwerpig eyrond , welke niet in de blaas kunnende komen, welke door de eerfte fteen reeds opgevult was , inge* floten is gebleven, en gedeeltelyk tot in het einde van de rechter pisleider, gedeeltelyk tusfchen de vliezen van de blaas, alwaar gewoonlyk de pisleider doorgaat, zich uitftrekte. maar het vlies van de blaas, is ter dikte van een vinger, eeltachtig, vol met fpekgezwellen bevonden geweest (j). men heeft in een paard een fteen van vier ponden en vier oneen gevonden-^)» het welk. acht of tien dagen voor de dood in 't geheel geen pis geloost heeft, maar ook geduurende al dien tyd hartnekkiglyk water: weigerde te drinken, maar op alle wyzen zo het best konde de ke* CO Ibidem pag. 122. CO. Aila Erudit. 1682, pag, 344. Ggg 3.  4ü2 DE 'STEEN. §.1414. hevigheid der pyn te kennen gaf. het is wel waar, dat die geene, die de fteen naar de dood uit het rif gehaald had, verzekert heeft, dat zy tusfchen de blaas en de aarsdarm is gevonden ; maar die man fchynt de deelen van het lichaam en derzelver legging, niet wel gekend te hebben, en mooglyk de door zo groote fteen afgewreve blaas gefcheurt te hebben, zo zy niet reeds door de ftêen zelve voor een gedeelte reeds is vernielt geweest. Een andere waarneming («) heeft geleerd, dat zeer groote fteenen in de paardeblaas kunnen groeijen: de zeer vermaarde Lemery heeft aan de hoge School een fteen gefchonken uit de blaas van een merrie gehaalt, welke in groote byna een middelmatige meloen evenaarde, drie-en-twintig oneen en zeven drachmaas wegende. Maar dewyl de fteen, op wat deel van 't lichaam ook gegroeit, geduurig door vogten befpoelt word, welke de eerftebeginfelen van de fteen bevatten, blykt het van zelve, dat zy geduurig grooter kan worden, wanneer 'er eens een kern voor de fteen aanwezende is, waar aan zich nieuwe hoofdftoffen van de fteen voegen, hier uit begrypt men, waarom dikwils verfcheide fteenen op een en de zelfde plaats worden gevonden, zo namentlyk verfcheide zodanige kernen voorkomen, ik heb een man gezien, die alle maanden twintig en meerder nierfteentjes uitwaterde, welke hy duidelyk gevoelde van de nieren neder te daalen, en voorzeide, wanneer hy fteentjes zoude uitwateren. zy kwamen met een wonderbaar -gemak voor den dag, offchoon ik 'er verfcheide heb gezien, die zo groot waren als een kleine turkfche boon. zekerlyk, indien dusdanige fteentjes in de blaas waren gebleven, zouden zy voor kernen hebben kunnen dienen tot het vor- O) Acad. des Scienc. 1' an 1700. Hift. pag, 52.  §,i4i4. DE STEEN. 4*3 vormen van grooter fteenen. 'er worden verfcheide voorbeelden in de geneeskundige befchryving aangehaalt, van talryke fteentjens in het menfchelyk lichaam verborgen, waarmede ik my niet zal ophouden om dezelve te vernaaien, maar het is een geftadige waarneming van de fteenfnyders, dat de gebroke fteenen in 't midden een kern laaten zien, waar aan de overige zelfstandigheid van de fteen plaatjensgewyze in de rondte aangegroeit is._ . De vorming van de fteen is dierhalve al agtervolgens, niet ooo-enbliklyk; gelyk van Helmont gewilt heefc, die geloofde, daf de fteen op een oogenblik, zelfs tot een groote kan gevormt worden, door een zekere verfteende geest alles doordringende, en die zelfde uitwerking zoude voortbrengen, als de dichters van het hoofd van Medufa gebeuzelt hebben. Van Helmont had gezien («0 , dat zo de vlugge alcalifche geest van de pis, met de geest van zeer zuivere wyn vermengd word zy terftond met dezelve tot een ftremzel overgaat; dat men gewoon is de fappe van van Helmont te noemen; offchoon hy de uitvinder van deeze proef niet is geweest; maar eertyds Raymundus Luïïius (x). nochte diergelyk ftremfel word niet alleen geboren uit de geest van de pis, maar ook uit de allerzuiverfte geest van ammoniac, met de geest van brandewyn te zamen vermengd, welk wit, duifter, dik, en wel zodanig , dat uit een omgekeerde vies zelfs geen druppel uitvloeit, als of het tot een fteen was te zamengegroeit O), maar in de gezonde pis, vind men nimmer een vlug zout of geest, maar van Helmont wilde, dat deeze ten minfte vermooglyk aanweezende zyn (s) : namentlyk de geest de vlugge aarde uit het zaad , gelyk ook door een verfchimmelde en verrotte gesting voortgebragt, vastgrypende verwekt de noch verborgene geest van wyn tot deszelfs kracht in 'de pis zittende, door welke, als door twee te zamenlopende genachten- een zekere voorafgegane geest , de eenige voorgezegde 1 ftrent' r» f>e Lithiafi Cap. IV. pag. 677. §• r. £0 H. Boerhave Chem. Tom. 2. pag. 37a, (j) Ibidem pag. 370. - (jz) Loco modo citato»  DE STEEN. §-i4H- 4H ^«««r indrinkt; door welkers wederkering dierhalve, in dewerftnTZatornaa'uwfte vereeniging van beide ontlaat: omdat Stolde leest toe te famen komen door derzelver allerkleinfte deetn en dus flremt de ftremmer in een oogenblik de geest van de Zn moJyk verwekt, in een verrottende gestmg waar aan aanleZn het vervuilde zyn ftof geeft, worden zy te famen tot een waar fteunfel, dit wanfchepfel is zekerlyk een nieuw' ftremfel L 'midden van 't water, en daarom met wederom ontbindbaar t het water ; namentlyk een fteenagtig ? dierlyk wezen aan geen ander Zlyk™zr dit te famen gegroeide uit vlug alcahsch zout e Teest is geen fteen, maar zeep, die door de warmte fmelt doof't water afgefpoelt word, van zelfs vlug geworden geheel nanS lyk een groote voorzorg nodig, om mets overhaast te beü er wanneer zv fchynen het vooropgevatte ftelfell tebegunsS edoch van Helmont verhaalt een geval (b), dat hy zeer Slooft de oogenbliklyke vorming der fteen door een fchielyke ftrcmming te begunstigen : een Proteftants Prediker , omtrent Barclay in Engeland, anno 1629, gezond en welvarende, m+ Vnde naar het middagmaal een boek van een verheve plaats tot %rh trekken in de onderbuik door een zwaar gewigt en pyn aanTedaan heeft na vier dagen door zekere tekenen geweten , dat hy dl Heen had. daar op is hy naar acht dagen te Londen onder het fnyden van de fteen geftorven. zy woog een engels fond en twee drachmaas. nochte het heugt my niet immer een diergelyke fteen Jezien te hebben, by geloofde niet, dat dit geval eemgzintskonde uitgelekt worden , ten zy de fteen door een haastige ftremwierd geboren: maar aangezien hy m de fcheikunde gezien had dat uit twee zeer heldere vogten op 't oogenblik van O) H. Boerhave Chem. Tom. 2. pag. 372. ,0) De Lithiafi Cap. 3. pag. 676. §. 4°-  DE' STEEN. 4^5 de vermenging, een witte duistere klomp ontftond, heeft hy terftond beflooten, maar al te haastig, dat de fteen op de zelfde wyze word gevormt. Maar uit het reeds gezegde heeft gebleken, dat een vry grooter fteen, namentlyk negen-en-dertig oneen wegende, zich heeft in de blaas kunnen verbergen, byna zonder eenige moeilykheid. want het was een gezond oud man, die zo groote fteen had; hy konde zonder ongemak mede op dejagt, waarin hy zich zeer vermaakte, gaan ; en in zy» laatfte ziekte hebben zich maar eenige tekenen laaten zien, welke agterdenken op de fteen gaven : waarom het buiten alle twyffel is, dat deeze fteen in een hoek voor af gezeten heeft, zonder dat de zieke zulks wist, die, wanneer hy van een verheve plaats een boek tot zich wilde trekken, door haare legging te veranderen, ongewoone lastigheden verwekt heeft. Van Helmont tragt ook zyn gevoelen daar uit tebewyzen(c), dat de eene nier fomtyds met de fteen bezet is, terwyl de andere haare werkingen onverhindert waarneemt, want daar leid hy uit af, dat dierhalve de pis, niet door haar eige gebrek offtym op derzelver voetftuk verfteent, (het geene men reeds voor genoeg' zaam van te voren ingefcherpt moet houden;) dat zy ook eindelyk niet uit de voedingswyze, en de ingebeelde zoynfteenagtige ftopfe van de fpyzen en dranken, daar toe komt, maar dat de nieren door eige gebrekkelykheid, een verdorve zuurdeeg in werking brengen , en ten laatften dit ongetuoonen wanfchepfel voortbrengen. maar wy zullen bewyzen, dat de fteen niet in de nieren groeit door eenig gebrekkig zuurdeeg, maar om dat de kern, welke het voetftuk verfchaft voor de groeijende fteen, aldaar word gevonden. Edoch die ftremmende geest, die de fteen voortbrengt, heeft hy Cc) Ibid. Cap. V. pag. 685. §. i2. Vyfde Deel. Hhh  6 j) e steen. §.i4i4' . ^ ffpftelt aan menfchen pis alleen eigen te zyn. nochtans hy vast geftelt. aan m _ *r00tpIazea naauwkeuriger onderh6ft 'ï&Zglyt eTaZl diergelyke ftremmende geest was ?^/r2r^ htktrd^n niet overalmagt had om te die door de meaegegrot u j ■ i t heeftgewerkt, heeft Premmm.maar^ hy ^/eszelfiP^ waarnemingen, dat intusfehen uit de van te va * ü&mm ^ . S^afrïiW hebbe tegeloven. wel eezien te), en vry wel befchreven, op Jwv^teTïtiSeSi^S zelfs in gLonde rosfe, doorwat wyze het |rav j d hoofdftoffen van de fteen van te fchynende pis van ze ts u ^ ^ kens t Xndefv reeniftfei^'overal door de pis heen vergadert, werd elkander vere«mgto ^ ^ ^ eu ge/^ geboren, hj™™™Vtfcbap vaS de fteen in ons ontftaan, ts oorzaak wezen en eig^ f > (htfl cZm ronti de waterpot ftremt. hy had dierhalve hUTn dat dKXffen van de fteen zich allengskens tot grag6Z, f tormden maar dat het zelve niet op een oogenbhk Tlr7f kSt van de ftremmende geest te famen groeit, hy door de Kracnt van 'u . d i d sch een verm0. waarfchouwde ^f^"^/^ dat die alleen ellendig is, gelyke fteen in de pis B ft **> w, m werking, m. welkers in de P"™"°?aitpeLeid hy had tot nu toe zeer waar- YeX Ibidem pag. 5$o+-  §.14-14- DE STEEN. 427 mende geest, waarom hy ook tegen de fchoolen uitvaart dat zy maar een verzagtende en geen ontwortelende geneeswyze in de fteen te werk ftellen , als hebbende zich tot nog toe niet toegelegd, dan om de reeds gevormde fteen buiten te fluiten: maar men heeft derzelver vorming in geene deele tegen gegaan: zo dat men nimmer op de uitroeijing van het indruk' fel, of de overhelling tot de fteen , gedagt heeft, het is wel waar, dat het fomtyds gebeurt is, dat fommige twee, drie, ja zelfs meermaalen het fteenfnyden hebben moeten ondergaan, maar het is ook van gelyken waar, dat veele geduurende hun gantfche leven van de fteen zyn bevryd geweest, offchoon zy in hunne kindsheid van de fteen zyn gefneden geweest, en naderhand tot een rype ouderdom zyn gekomen, maar die deeze ellende overkomt, dat de fteenen zich dikwerf in de nieren vergaderen , kunnen deeze in de blaas uitgeworpen, ten zy dezelve daar fehielyk zyn uitgegaan , op nieuw een voetftuk voor de fteen der blaas bezorgen, de fcheikundige zyn hier hunne geheimen op te vyzelen; maar men heeft door geene ondervinding zekerheid, dat zy die gefteldheid tot de fteen hebben kunnen genezen, ik heb menfchen gezien , die byna alle weeken fteentjens uitwaterden: van dusdanige heeft Aretaus te regt gezegt (ij: niemand kan dierhalve de voortbrenging der fteenen van vrugtbaar onvrugtbaar maaken, want het is gemakkelyker een vrouw onvrugtbaar te maaken, dan wel de nieren die met fteentjens bezet zyn , van dezelve te hevryden. niets moet om de uitgang op alle mooglyke wyzen te bezorgen, hulpmiddelen zoeken, want 'er is niemand zonder hoofdftoffen van de fteen , dewyl zy ook in de pis van zeer gezonde menfchen aanwezende zyn ; hier door kan die magt om fteenen voort te brengen, door de kunst niet vernietigt worden: vee- (hj Ibidem pag. 557. §. 9. CO De curat. raorbor. diuturn. Lib. II. Cap. III. pag. 130. Hh'h 2.  4sg DE STEEN. §.1414. veele leven nochtans zonder fteen , wanneer de hoofdftoffen van de fteen nog niet vereenigt, maar nog verfpreid, uit het lichaam gejaagt worden, maar die geene, in welkers pis die vereeniging der hoofdftoffen in het lichaam zelve gefchied, worden gezegt de fteen te hebben, dewyl 'er altyd gevaar is datde fteen by deeze zal groeijen , zo de pis in de nieren of in de blaas eenig onontbindbaar lichaam ontmoet, waar aan de hoofdftoffen van de fteen als aan een voet kunnen aangroeijen. het gantfche geluk van zodanige menfchen beftaat hierin, dat het geene te famen gegroeit was, fehielyk uit het lichaam ga, onder de gedaante van graveelzand, of zeer kleine fteentjens: tot dit einde dienen voornamentlyk de lichaamsbeweging, dunne drank, dikwervige waterlozing, daar uit word ook verftaan, waarom 'er zo dikwils kwalen van de fteen volgen, wanneer menfchen, die van te voren, toen zyeen werkzaam leven leiden, ten eenemaal van deeze kwalen bevryd waren geweest, doorbrekingen, pynigingen van het voeteuvel, verlammingen, langen tyd gedwongen zyn met een onbeweeglyk lichaam te blyven leggen : waarom Sydenham, gelyk in 't hoofddeel van het voeteuvel gezegt is geweest, in de plaats van het avondmaal dun bier dronk, om de pis voort te voeren, op hoop, dat aldus afgefpoelt zoude worden, het geene zich mooglyk in de piswegen zoude beginnen te vergaderen. Edoch hoe wel in het geheele gal geftel, en de plaatfen, op .welke de pis word afgezonderd, vergaderd, wederhouden, en de wegen waar zy doorgaat, wanneer zy word uitgeworpen , zeer dikwils fteenachtige te zamengroeijingen voorkomen,nochlans is 'er groote hoop overig, dat, het geene aldus is te zamen gegroeit, van zelf uit het lichaam kan gaan, of dat 'er door de kunst een weg kan bereid worden , zo de fteentjens reeds zo groot zyn, dat zy langs de natuurlyke wegen niet kunnen uitgejaagt worden, maar ook heeft men op andere plaatfen van het lichaam fteenen gevonden , voor welke'er van zelfs geen uitgang is,  S-I4H* DE STEEN. is, nochte door de kunst kan bereid worden, waardoor dikwils wonderlyke ziektens ontftaan, welkers kennis naauwlyks mooglyk, of ten minfte zeer moeilyk is, en welkers geneezing men niet kan verhopen, want men moet aanmerken , dat in de voorftelling van dit Hoofddeel, geen plaats bepaald word in het lichaam , als zynde de woon- en zitplaats van de fteen ; maar 'er algemeen gezegd word , wanneer ergens in 't lichaam een volftrekt onontbindbaar lichaam zit, voegd zich aan 't zelve min of meer een fteenachtige korst, het is te geloven , om redenen , welke wy naderhand zullen zeggen, dat in de gal en pis, een grooter hoeveelheid fteenachtige hoofdftoffen zitten, en door de vergadering van deeze vochten, en derzelver lang verblyf in de holligheden, alwaar zy zitten, gemakkelyker worden vereenigt; intusfehen leeren talryke en oprechte waarnemingen, dat ook in andere lichaamsfappen hoofdftoffen der fteen zitten. Het heefc van te voren , in 't Hoofdftuk van de zvaterzugt , gebleken, dat alle holligheden van het lichaam, groote en kleine, een zeker dun vocht uitwaasfemen, het geene ftil ftaat, opgehoopt word, en de waterzugt verwekt, op die plaats, waar in het vergaderd word, ten zy het op nieuw door de opzuigende aders word ontfangen. zo de buik of de borst van een levend dier fehielyk word geopend, dampt 'er als een rook uit, welke duidelyk een pisreuk van zich geeft, het bloed uit de ader of flagader van een gezond mensch getapt, in een zuiver bekken ontfangen, geeft een waasfem van zich van een diergelyke reuk. waarom men niet zonder reede gelooft, dat dat pisreukachtige. uitwaasfemende, de neus aan doende, even eens in zich de hoofdftoffen van de fteen begrypt, als pis. dit agterdenken word bevestigt, om dat op die plaatfen, welke geduurig door dit vocht aangefpoeld en bevochtigt worden, zo dikwils fteenen worden gevonden. De hersfengroeven worden in den ftaat dér gezondheid, met Hhh 3 zo- 429  43° §.1414- zodanige damp vervult : en Wepferus heeft in het lyk van een byna zeventig jaarige vrouw , in het . midden van het netwyze vlies een fteen gevonden welke pypachtig, wit, rouw, en ontielyk was, van de grootte van het zaad van een boks boon; hy heeft 'er andere in beide de gedeeltens van dit zamenftelzel, var de grootte van een gierskorl, en grooter, hier en daar verfpreid gezien, men heeft by een man , ouder dan zeventig jaaren, buiten en behalve fteenen in de nieren, en een enkelein de galblaas, welke de grootte van een mofchaat-noot had , en een dik graveelzand , en kleindere fteentjens in de pisblaas, een fteen in de pynappel klier gevonden, met een vlies omwonden (7). men leest ook elders, dat de pynappel klier vol met groene fteentjens is gevonden (m). maar hoe wel het Defcartes behaagt heeft, de woonplaats van de ziel in dit deeltjen van het lichaam te ftellen, zyn aldaar nochtans dikwerf fteenachtige te zamengroeijingen gevonden, in het versch afgeflagen hoofd van een kinder moorderes, dat noch warm was, heeft Wepferus (u) een witte , hoekige fteen in de pynappel klier verborgen, grooter als een linfe, en te gelyk eenige hoekige doorfchynendezandjens gevonden. Reinier de Graaf (o) getuigt, dat hy meer dan twintig maaien by menfchen aan een langzame ziekte, of geweldige dood geftorven, in de pynappel klier fteentjens heeft gezien, de zeer vermaarde Gunz(p) welkers vroegtydige dood te recht door 't geleerd gemeenebest betreurt word, heeft in vyf, van hunne zinnen beroofde menfchen, fteentjens in de pynappel klier gevonden , en be- fchre- 00 Hiftor. Apopleöic. pag. 9. CO A&- Eruditor. menf. Maj. r<588. pag. 230. Cm) Ibid. menf. Jun. 1Ó89. pag. 311.. (VO Hiftor. Cicut. Aquat. pag. 116. (O De fucco Pancreat. Cap. VII. pag. 113. C/O Prolufio ad Panegyrim Medicam &c. per totum. DE STEEN.  DE STEEN. 431 fchreven, waar ter plaatfe verfcheide waarnemingen van andere Schryvers, byeen vergaderd, worden gevonden, ik zoude by deeze lichtelyk andere diergelyke hebben kunnen voegen, want men vind in de geneeskundige befchryving een groote menigte deezer; deeze zullen genoeg zyn, om te bewyzen , dat de hersfenen zelfs niet van de voortbrenging der fteen bevryd zyn. Maar nochte de borst, en de ingewanden binnen dezelve begrepen, zyn van de fteenvorming bevryd. in 't Hoofddeel van de teering, is reeds van die geene gefproken, welke door de ■ hoest rouwe fteentjens hebben uitgeworpen , en daar uit in de teering, meestentyd ongeneeslyk , zyn overvallen. In die zwarte klieren, welke tegen de takken van de longpyp aan leggen, heeft Heifter fomtyds fteentjens gevonden Qq). by een man naar een langduurige en allermoeilykfte aamborftigheid verftikt, heeft inde hoek van de vorkswyze affcheiding van de longpyp, en dus tusfchen de longpypjens en longsflagader, een fteen gezeten, van de grootte van een fteen, langwerpig, puntig aan beide de eindens, vry rouw , in de klierachtige zelfftandigheid inwonden (f). de zeer vermaarde man voegd 'er wel by , Voelke ons nochtans toen ter tyd toegefchenen heeft, nochte de long'pypjens, nochte de longsflagader, het zy door te drukken , of opeenige andere wyze, in deszelfs werking verhindert te hebben. maar wanneer by 't leven van die man , de vorkswyze afscheidingen van de longpyp bewogen wierden , en de longsflagader door de geheele kracht van het hart wierd gedrongen , en met bloed uitgefpannen, fchynt het zeer bewysbaar, dat de vry groote, rouwe, aan beide de einden puntig, meer dan eens de werking deezer deelen heeft verhinderd, maar die fteen zat buiten de long. in een jong Schipper, aan de teering geftorven, heeft men C7) Medic. und Chirurg. Wahrnehm. No. 497. pag. 843. CO Jofephi Baader Obfervat Medic. No. 33. pag. 159.  412 S-I4I4- men een harde, rouwe fieen, van een dobbelfteenig maakzelge\ onden, omtrent ter zwaarte van agt greinen , welke zat tusfchen de linker bol van de long , en het ribbenvlies, het geene in deszelfs geheele omtrek heel en onbefchadigt was; uitgenomen op die plaats, alwaar de fteen is gegroeit; want aldaar heeft het zich verdikt en donker rood vertoont (s\ men bragt in 't gasthuis het lyk van een oud fcheeps Soldaat, fehielyk gelyk men dagt, ge ftorven. al het geene men van de voorafgegane ziekte gezegd wierd, was, dat hy nog dienst doende de laatfte tien dagen zyns levens bloed had gefpogen, en over pyn in de borst had geklaagt. de inwendige oppervlakte van het hartzakje was voor 't grootfte gedeelte met een fteenagtige zelfftandigheid overtrokken, zo hard gelyk fteen, en eenigzints wryfbaar: dit hartzakje fcheen den aanfehouwer toe van been te zyn, hebbende ten eenemaal alle buigzaamheid verloren; nochtans was het vliesagtig min of meer verdikt gebleven, die fteenagtige korst, welke^aan deszelfs inwendige oppervlakte aangegioeit was , zeer fterk bekledende, niet te min waren 'er eenige plaatfen, welke niet deeze fteenagtige korst niet bedekt wierden; alwaar het hartzakje vliesagtig was. de dikte van die korst op een zekere plaats, was byna van een halve vinger; op andere plaatfen was zy veel dunner, en overal met ftompe punten bezet; dus was de oppervlakte van het hartzakje rouw en fcherp, overal waar die fteenagtige korst aan het zelve zat CO- manï aan net hart zat die korst door tusfehenkomst van zeer dikke vliezen vast, in welke het zelve ingewonden zich zeer ftekelig en mismaakt voor het gezigt vertoonde. Het-fchynt meer te verwonderen dat het hart, nimmer rustende, geduurende de geheele levenstyd , fteenagtig geweest is. Kul- CO Sinopei Parerg. Medic. §. 27. pag. 57. CO Ibidem §. 25. pag. 51. &feq. DE STEEN.  DE STEEN. 433 Kalmus heeft in het lyk van een man die verdronken was (u), in de linker holligheid van het hart, onder de kleppen van de long. ader, een fteen gezien in denierachtige zelfftandigheid van het hart fteekende, een duim breed lang, en een vierde breed, de zeer geleerde Velje (w), nu tegenwoordig door een talryke en gelukkige oeffening der geneeskunde vermaard Haagsch Geneesheer , welkers vernuft en oprechtheid men in geenen deele kan in twyffel trekken, in het lyk van een vyftig jaarige vrouw, na de waterzugt, en andere allerdroevigfte ellenden , geftorven , het volgende gevonden: in de linker holligheid van het hart, om* trent de voet, en boven de mytersgewyze kleppen, als ook in de meer dan de helft van de breedte van de linker aderholte, ver heffe zich een achtervolging van groot ere en kleindere fteentjens, van een rosachtige couleur, en zeer hard, naast elkander gelegen , en als onder elkander in een gewrigt, welke haare wortelen in de vezelachtige zelfftandigheid van die deelen ingehegt hebbende, het inwendige zenuwachtige bekleedzel derzelve doorboort hadden, en tusfchen de holligheid van de ader boezem van het zelve naakt voortftrekten, in fcherpe en ongelyke punten eindigende: zo dat de hand tegen die achtervolging van fteentjens gewreeven , byna een gevoel gewaar wierd, als of zy zich tegen de tanden van een /hoek aanwreef, geduurende het beloop van de ziekte , vry in een gewart, was de ademhaling kort en zeer moeilyk geweest, met een allerlastigfte geduurige hoest, aan geene geneesmiddelen gehoor gevende, door het in de maag ingenomene ontftond gevaar van een kortstondige verftikking, maar nimmer braking of zelfs braaklust (*), zy heeft over lastigheden , diep onder het hartputje zittende, geklaagt. Men (u) Aft. Erud. menf. April. 1726. pag. 184» GO Differtat. Mifcell. Anatora. Pracïic pag. 44, (js) Ibidem pag. 42. Vyfde Deel. Iii  434 DE STEEN. §.1414* Men kan by de zeer vermaarde Sena (y) verfcheide verhaalen zien van fteenen in het hert, niet alleen in de zelfftandigheid van dit ingewand, maar ook in de holligheden, gevonden, die zeer groote man heeft wel niet zonder reede achterdenken , dat men dikwils beenachtige te zamengroeijingen voor fteenen van het hart aanziet, dewyl die vry dikwils in dit ingewand te voren komen, intusfehen ontkent hy niet, dat men fteenen in het hart heeft gevonden; en hy verhaalt by die gelegenheid, dat hy zelfs in een kind de helft van de borst ten eenemaal verfteent h£In ffaaAW, inOcïober, heeft een Vleeschhouwer te Weenen een fchaap gellacht; en wanneer hy voelde dat het hart o-rooter en harder was als na gewoonte, heeft hy het zelve open lefneeden, en 'er een zeer groote fteen uitgehaalt; welke hy terftond aan my heeft gebragt, (want ik ben gewoon met gittjens te koooen het geen die menfchen zeldzaams in de ingewanden der dieren vinden\ die fteen had de vorm van de holligheid van het hart noch ten eenemaal bloederig in de voren, welke in dezelve o'ver deszelfs geheele oppervlakte ingedrukt waren , gelyk het fcheen, door de vleeschachtige colommen van de inwendige oppervlakte van het hart: 'er waren ook gefcheurde deelen van de vliezen aanwezende, waar aan zy vast had gezeten, die ruuwe Vleeschhouwer, had door hetuithaalen van de fteen het hart overal ftuk gefneden, en aldus weggeworpen; daar door heb ik niets verders kunnen nafporen. hy verzekerde nochtans dat hem het fchaap gezond toefcheen, eer dat het geflacht wierd , en dat hv in de overige ingewanden geen 't minfte ander gebrek had Sevonden. my is bekend, dat een Vleeschhouwer aan een ander Geneesheer voor eenige jaaren diergelyke fteen heeft opgedragen- Maar O) Traité de la ftrufture du Coeur Tom. II. pag. 428. & fuiv.  §-4i 14- DE STEEN. 435 Maar zo in 't geduurig bewogen hart, en door welkers holligheden en zelfftandigheid het bloed met een allerfnelfte beweeging word gejaagt, fteenen hebben kunnen groeijen, verwonderen wy ons minder, dat ook diergelyk in de vaten , waar door de fappen bewogen worden, gefchied is. Tulp (z) heeft gelooft, dat hy het eerst een ongehoord foort van fteen heeft befchreven , welke hy na de plaats, waar in zy heeft gezeten , flagaderlyke heeft genoemd, want in het lyk van een Apothecars knegt, die naar langen tyd met allerellendigfte kwalen geftreden te hebben , geftorven was, vondhy, behalve andere buitengewone dingen, een fteen in een tak van de groote hart-flagader , welke na de klier van Euftachius, op de linker nier zittende , helt : deeze fteen naauwkeurig uitgetekent, heeft hy in plaat uitgegeven, maar het hoofd van de fteen, (dus noemen wy die ronde uitwas , welke met een naauwere hals niet kwalyk het ontpluimde hoeft van een hen verheelt') , had de fcheede van de ftagader gebroken, het overige lichaam in deszelfs uitgefpanne buis verborgen zynde. maar zodanig , dat de opening van de wond in 't minfte niet gaapte, maar zo fterk omtrent deszelfs hals te zamen getrokken was, dat 'er naauwlyks een druppeltje bloeds uit heeft kunnen vloeijen. het buiten de ftagader fteekende gedeelte van de fteen had de hardigheid van een keije; en het geene dat in de flagader verborgen was, was zagter. maar de geheele fteen verbeelde naauwkeuriglyk een ontpluimt vogeltje : weegende twee drachmaas. maar dewyl de fteenen van menfchen gewoonlyk vry ligt zyn, heeft deeze fteen vry groot van lichaam moeten weezen ; offchoon deszelfs grootfte gedeelte in de flagader is verborgen geweest, welke natuurlyker wyze niet zeer groot is. Maar het is veel wonderlyker, het geene Pifo, die voorTulpius heeft gefchreven (a), in het lyk van een honderd jaarig man, (V) Lib. II. Cap- XXV. pag. 136. &c. (d) Obfervat. & confii. de morb. a colluv. ferof. Secr.. IV. Cap. Pag* 3*5» In 2  43^ DE STEEN. 5.1414. man, redelyk welvarende, zomen de verzweering in de eene nier uitzondert, heeft gezien, want hy heeft, wanneer de borst geopent was, de groote hart-ftagader buiten gewoon, niet zonder over groote verwondering, zeer opgezet, waargenomen enz.. , de groote hart-flagader naby het hart doorfneden zynde , heef men een zekere fteenachtige pyp, gelyk als een buis de geheele ftam van de flagader bekorftende, gevonden, en uitgetrokken, tut verwondering van ieaer een; want zy zat in 't geheel niet vast; anders van een aschachtige couleur, maar bros als glas. het is wei waar dat men de groote hart-flagader omtrent het hart, by menfchen en andere langlevende dieren , vry dikwils verbeenr, en niet vliesachtig meer, vind; namentlyk wanneer deszelfs bekleedzelen , het zy geheel of ten deele, in been zyn veranderd : maar de Schryver tekent aan, dat die buis de groote hartflagader wel bekorst heeft, maar niet aan dezelve heeft vast gezeten, aangezien zy heel heeft kunnen uitgetrokken worden, daar en boven neemt men een grooter boosheid in dit te zamengegroeide waar , als wel gewoonlyk in de beenderen ; waarom het met recht aan de fteen toegepast word. Maar ook leest men dat 'er fteenen zyn gevonden in de aders, edoch dewyl de beweging van het bloed door de aders gefchied uit een nauwer plaats na een wyder, fchynt het wonder, waarom de fteen in de ader beginnende te famen te groeijen, niet door de ader heen gevoerd word, dewyl zy al wyder en wyder word in haar beloop na het hart. nochtans heeft men in het lyk van een kind, aan de heete koorts geftorven (dat nimmer gezond, alleen maar de laatfte dagen der ziekte van de hitte der pis klaagde.) in de niervaten by de nieren twee fteenen gevonden (Jbj , een van beide zyden. Thomas Bar- (F) Thom. Bartholini Hiftor. Rarior. Centur. 3* Hift. 34- pag- 7U  §.1414- DE STEEN. 43? Bartholinus is van ieder van het grootfte doorzigt en beproefde opregtheid erkend; maar hy is geen ooggetuigen hier van geweest; want men leest op 't einde van dit verhaal het volgende: gelyk als my getuigt myn zeer beminde broeder de Geneesheer Lrasmus Bartholinus, die deeze zvaarneming door een Geneesheer te Brixen gedaan, van D. Mor et, een uitmuntend Jlerrekundige te Padua heeft gehoort. Dat 'er in de poortader fteentjens zyn gevonden geweest , fchynt minder te verwonderen, aangezien al het aovrlyk bloed uit de buikingewanden wederkerende na de ftam der poortader word gevoerd , en hier uit langs te famen hellende buizen , op de wyze der flagaders, in de lever vloeit, het is welwaar, dat de beweging der fappen in de aders fomtyds langzaam is by kwynende en door ledigheid doffe menfchen, en dat daar door gelegentheid kan gegeven worden voor de te famengroeijing ; vooral zo 'er iets omtrent de kleppen der aders begint vast te zitten, of dat de aders door de drukking van een na by gelege dikte van gedaante veranderen, nochtans fchynt men vast te mogen ftellen , dat 'er veel zeldzamer fteenen in de aders groeijen, dan op andere plaatfen van het lichaam. Maar dewyl de holligheid van de buik geduuriglyk met een dunne uitwaasfemende dauw bevogtigt word, welke, wanneer de buik van een levendig dier open word gefneden, een reuk van zich geeft, welke een weinig pisagtig is, fchynt het dat 'er fteenagtige te famengroeijingen in de holligheid van de buik, even eens als in de holligheid van de borst, het hartzakje en andere holligheden kunnen ontftaan. de zeer vermaarde Littre heeft in de buik van een dood mensch een lichaam hard als kraakebeen , dat zeer glad en wit was, gezien (Y); het Cc) Acad» des Scienc. 1'an 1703. Hift. pag. 49. Iii 3  438 DE STEEN. §• HM- het was een duim en twee linien lang, tien linien breed, zeven dik : had een eirond maakfel, en zat nergens aan vast. in't middenpunt had het een ronde fteen, zeer glad en wit, welke de grootte van een middelmatige erwt had. dit krakebeenig inwindfel fcheen van de zelfde natuur met de ingeflote fteen te zyn, en dat het allengskens tot een fteenagtige hardigheid zoude over gaan. edoch dat de dauw uit de kleinfte flagadertjens in de holligheid van de buik uitwaasfemende aan een volftrekt onontbindbaar vreemd lichaam, in de holligheid van de buik zittende,een korst aanzet, heeft uit een fraaije proefondervinding gebleken. de zeer vermaarde Joh. Conrad. Brunner, heefteen jonge hond in de linker midden bovenbuik een wond toegebragt, waar door hy de twaalfvingerige darm met de alvleesch klieren een gedeelte van het net heeft uitgetrokken, en heeft 'er een naald met een zyde draad digt by deinzetting van de alvleesch buisdoorgeftoken, fterk toe getrokken, en heeft de alvleesch buis, met een gedeelte van dezelve en van het net boven de wond afgefneden. de wond is in korten tyd genezen, en de hond was zeer gezond; naar twee maanden is de hond, door hem coeles, en naderhand biaaknoot in te geven, geftorven; en hy is terftond naar de dood ontleed, om te weeten of de alvleesch buis wel afgefneden was geweest, huitenvo aards, akvaar de alvleesch huis ingezet ivierd en afgefneden is geweest, heeft hy de zyde draad nog toegetrokken gevonden, waar aan witte zandjens gegroeit vjaren (d). Maar ook beeft men dikwils in de holli heden van de buikingewanden fteentjens gevonden; namentlyk in de maag en de darmen, van te voren is in het hoofddeel van de ontfteking der lever en veelvuldige geelzucht gezegt geweest , dat 'er dikwils fteentjens 00 Joh. Jac. Wepfer. Cicut. aquat. Hiftor. & Noxas. Cap. XIII» §. 3. pag. 202. & feq.  DE STEEN. 439 tjens in de galblaas groeijen, langs welker wyder geworde buis zy in de twaalf vingerige darm en daar uit in de overige darmen kunnen komen, en daar naar door de afgang uitgeworpen worden; gelyk menigmaal gefchied. maar dewyl de plaats, van de twaalfvinger darm , op welke de galleider ingeplant word , vry ria&uurig aan de rechter mond van de maag is , en 'er dikwils een hevige braking op dien tyd aanwezende is, wanneer de galfleenen tot de darwen overgaan, fchynt het niet onmooglyk, dat door dusdanige hevige fchokken van de buik, zodanige Heen, in de twaalfvinger darm zittende , door de rechter mond in de maag kan komen. Edoch 'er word eigentlyk niet gehandeld over fteenen, op een andere plaats gevormt, en daar naar in de maag en darmen gevoelt; maar men moet door vaste waarnemingen bewyzen, dat de fappen, die in de maag en de darmen komen, in zich de hoofdftoffen van de fteen bevatten, welke zich tegen een volftrekt onontbindbaar lichaam aanvoegen , en als aan een voet aangroeijen, en aldus de fteen, dikwils van een vry aanmerklyke grootte, vormen, de zeer vermaarde -L^nzoni (e), heeft in het lyk van een vrouw, (welke langen tyd over pyn in de maag, walging, flappe etens lust, geklaagd had, en, naar dat alle de voorzorgen der kunst te vergeefsch waren gebruikt, een geduurige koorts daar by komende, was geftorven) inde maag tien fteentjens gevonden, waar van de grootfte een once heeft gewogen, maar offchoon in dit verhaal geen gewag word gemaakt van de inwendige kern deezer fteentjens, en men misfehien zoude kunnen twyffelen, of de galfleenen niet in de maag zyn gekomen? nochtans verdient aangemerkt te worden, dat in de optelling der toevallen, met welke deeze ellendige ftreed, (e) A&a Phyfic. Med, &c* Natur. curiof. Vol. I. Obfervat. 64. pag. 117.  44° DE STEEN. ftreed , geen melding van zodanige word gedaan, welke gewoonlyk de overgang van de galfleenen in de twaalf vinger darm verzeilen, daar en boven zyn de galfteenen gewoonlyk ligt , daarom zyn zy groot, en dus is het niet geloofbaar, dat een fteen een once op de fchaal wegende, uit de twaalf vinger darm door de portier in de maag heeft kunnen over gaan. waarom, offchoon men toeftond, dat die tien fteentjens galftéentjens in hun oorfprong waren geweest, die geene nochtans die een once woog, in de maag zeer in groote moest toegenomen zyn; het geene van gelyken zoude bewyzen, dat de oorfprong van de fteenagtige te famengroeijing in de maag huis hield, want dat de galfteenen een kern kunnen verfchaffen waar aan de fteenftof rondsom groeit in de darmen , fchynt buiten alle twyffel ; aangezien de hoofdftoffen van de fteen zich aan alle onontbindbaar lichaam kan voegen en aano-roeijen. men leest by een uitmuntend Schryver (ƒ) , die alferbest over de galagtige te famengroeijingen heeft gefchreven, het volgende: men geloofde dat een vrouw een zenuw colyk had en men ftelde de geneesmiddelen in zodanige ziekte no-d'iderfcheide laagjens van fteenftof waren aangegroeit, geiyk in de afbeeldingen , w !ke dó geheele tn middel-, dooigef i.dene ft vcnoHi en, kaï gizieir worden, deeze vrouw had geduuri d tui. jaaren afeK lkr,üig;-t gJSteefc; wdke naar dn deeze fteen uitgehaald was . binnen een maand tyd.» volkomen is g-u.ezen geweest.: die fteen word onder de zeldzaamheden van ds zeer vermaarde Morand bewaard, die ook een fteen van dierge* lyke grootte met de tang uit de aars heeft gehaald, en niet nodig heeft gehad re fnyden, gelyk in 't voorgaande geval, dewyl hy de fteen met de tang-hoeft kunnen breeken, wanneer zy noch in de darm zat, en by ftukjens uithalen {m). een gedeelte van de fteen word ter zeiver plaatfe op de plaat verbeeld waar uit blykt, dat zy uit even middenpuntige plaatjens, gelyk de vori. ge, is te zamen gegroeit.' maar welke de kern geweest is, waar aan.deeze plaatjens waren gegroeit, word niet gezegd : mooglyk was zy niet gemakkelyk te kennen ,' dewyl zy ftuksgewyze uit is''gebaald geweest, ik zoude verfcheide andere diergelyke gevallen hebben kunnen aan wy zen; maar ik geloof, dat deeze genoegzaam zyn, om te bewyzen, dat de fteenen door het geheele beloop der fpysbuis heen zyn gevonden geweest. Maar ook heeft men fteenen in - de holligheid der lyfmoeder gevonden : men leest by Hippocrates De Mulierum organis Cap. XIV. pag. 230.  443 DE STEEN. §.1414. Van wat ftof de fteen is, hier over is veel geredentwist Galenus (r) hield het voor beweezen, dat de fteenen in die lichamen worden voortgebragt, in welke de verdikking der Jappen door de warmte als van vuur is te zamengegreeit. waarom hy gelooft heeft, dat de kinderen meest aan de.fteen zyn, die fterk eeten en van een heet geftel zyn, en dikke pis uitloozen ; welke verdikkim ftilftaande en vergaderd wordende, aangezien zy op haar behoorlyke tyd niet word uitgeworpen , en van binnen overvloedig blyft, ineen gedrongen voord, en te zamen groeit, maar dit beginzel ontftaan zynde, blyft alles zvat in de blaas komt aan het zelve vast zitten , en vormt de fteen. naderhand hebben byna alle geneeskundige fchoolen zich met het gevoelen Van Galcnus te vreeden gehouden , en dezelve met veel bewyzen^tragt te ftaT ven. zy zagen dat de fnot der neus door de uitdroging vry harde ftukjens vormt, welke fomtyds niet dan moeilyk konden uitgefi oten worden: zy namen waar, dat fomtyds diergelyke door de hoest uit de long kwamen ; daarom geloofden zy, dat de flym door de warmte', en voornamentlyk door eene te groote warmte van het geheele lichaam, of ten minftevan.denieren en :de blaas, verdikt ,°volftrekt genoeg was tot de voortbrenging der fteenen in het lichaam, waarom zy wilden, dat men altyd zorg zoude drauen, dat de nieren niet verhit wierden door de warmte van het bedde, de zon, of het vuur: ja veelen hebben gelooft, dat liet genoeg was om de fteen in de nieren voort te brengen , zo iemand aan tafel zat met de rug na het vuur. maar de flymachtige te zamengroeijingen worden in korten tyd in 't water week, en worden eindelyk geheel ontbonden , .het geen in de fteen niet gefchied , en nochtans zoude moeten gefchieden , zo zy uit verdikte flym beftond. An- Cr) Commentar. in Textu VI. Lib. III. Epidem Charter. Tom. IX. pag. 118,  DE S T E E N. 449. Andere, wanneer zy zagen, dat uit de vloeibare melk kaas konde gemaakt worden, welke door den tyd zeer hard word , leiden daar de oorfprong der fteen van af, en daarom verboden zyde geene, by welke de fteen was te vfeezen, alle gebruik van kaas en melk. edoch de kaas, ook de allerhardfte , word week door het vuur, en fmelt, even eens als de hoornen der dieren, door dezelve in water te weeken, zagt worden, en door het kooken ontbonden; dat in de fteen geen plaats heeft, daar en boven heeft men in de osfen en paarden, die nimmer melk of kaas gebruiken, zeer groote fteenen gevonden. Denys getuigt dat hy verfcheide van de fteen, door dezelve uit te fnyden, heeft verlost (f), die nooit kaas hadden geproeft. hy heeft uit de fchaft van een kind harde fteenen gehaald, welke alleen van demoedermelk hadden geleeft: ja, men heeft, gelyk in dit zelfde hoofddeel is aangetekent geweest, in een eerstgebore kind een fteen 'Tevonden, het geene zekerlyk nochte kaas, nochte de melk van de moeder had gebruikt, het is wel waar, dat van te voren j alwaar over de ziektens der zwangere en baarende vrouwen gehandelt wierd, gezegt is geweest, dat het niet onbewysbaar is, dat de laatlte maanden der zwangerheid eenige melk in de lyfmoeder komt, op dat de vrugt daar door gevoed worde; maar daar uit volgt niet, dat aan de kaas, in deeze weinige melk bevat , de oorfprong van de fteen kan toegefchreven worden, welke de vrugt in de lyfmoeder reeds in het lichaam droeg. Het is wel waar, dat de fteen by de Hollanders vry dikwervig voorkomt; dit getuigt Ruysch (t), Denys (u), en verfcheide andere, en het is zeker, dat de Hollanders veel ftnaak vinden in kaas, vleesch en vis die door't zout, de rook, de lugt, hard zyn (f) Heelkundige Aanmerkingen over den Steen Cap. 6. p. 97. O) Obfervat. Anatom. Chirurg, pag. J. (V) Loco modo citato pag. 96. Vyfde Deel. Lil  45a DE STEEN. 5.1414. zvn semaakt; en dat verfcheide Geneesheeren de menigvuldig voorkomende fteenen aan deeze voedingswyze hebben toegefchreven. edoch Denys («0, die zeven jaaren lang in de oostindiën was geweest, heeft waargenomen , dat de fteen zeer weinis voorkomt in dit warme land. hy verwonderde zich , dat in de <*roote en zeer bevolkte vermaarde oostindifche koopftad Batavia , in welke buiten en behalve een groot aantal Hollanders, menfchen van zeer veel landen te famen vloeijen, in zeven geheele jaaren alleen maar twee menfchen zyn gevonden die de fteenfnyding hebben moeten ondergaan, nochtans word hier een zeer groote menigte kaas aangebragt, en de Hollanders , die daar na toe trekken , leven geduurende acht negen, ja meer maanden, van zeer hard brood, kaas, en sêzoute fpyzen. in de Indien aangekomen, gaan zy voort met van gezoute en gedroogde visfchen en andere gezoute Jbvzen waar toe zy zuure of zeer heete toemaakfels gewoon rvn te'voegen, te leven, zy maken een misbruik van onrype vrugten; welke zy met zout, zuur, of zeer heete fpeceryen toemaken zy drinken het water, dat van de nabuurige bergen nedervloeit, met aardagtige en fteenagtige deeltjens beIwansert. met dusdanige voedingswyze, welke zeker m geenen deele te pryzen is, worden nochtans zo weinige uit zo talryke inwoonders met de fteen gekweld. Daar en boven heeft hy waargenomen, dat in fommige lieden na mate het getal der inwoonders, meer gevonden worden met de fteen gekweld, als in andere: ja dat meeris, hy tekent aan, dat hy in een vierde gedeelte van een en de zelf. de ftad meer menfchen heeft gevonden met de fteen gekweld T als in de drie overige deelen. Vv houden nochtans de zelfde voedingswyze, hy heeft waar- (w) Heelkundige Aanmerkingen over den Steen Cap» VL p. $5»  DE STEEN, 45i waargenomen, dat die geene, die aan de zee woonen, meerder dan de overige bevryd blyven (xj. hy gelooft dit de rede te zyn, dat de menfchen op die plaatfen, welke door zoet en geen zout water befpoelt worden dit water gebruiken om de fpyzen te koken, de dranken te bereiden, edoch de Hollanders gebruiken zeide water tot hun drank, zynde aan het bier reeds van kindsbeen af gewoon, maar het is door een wet geboden, dat het water, dat tot het bier brouwen gebezigt word, uit een plaats gehaald word genoeg afgelegen van de fteden, dat de vuiligheden zouden kunnen zinken, en dus zuiverder tot dit gebruik gefchept worde, daar en boven is 'er nauwlyks een huis, of heefteen put, van een pomp voorzien, waar uit zy zeer gemakkelyk water kunnen putten om de fpyzen te koken, welk water dikwils vry goed word bevonden, vooral zo onder de aarde een ftreek zand is, gelyk niet zelde gefchied, waar door het water word doorgezegen, en aldus helder en zuiver in de put komt. zy vergaderen met groote zorg het regenwater, het geen zy voornamentlyk gebruiken om de fpyzen te koken, en de thée en caffé te bereiden; welke veele misbruiken, en door deeze warme waterige dranken het lichaam ontzenuwen, waarom by alle de burgers,zo men die vandelaagfteen allerarmfte foort uitzondert, twee pompen in de keuken zyn, gemakkelyk niet de flinger in beweging te brengen, waar van de eene put de andere regenwater opgeeft. Het is wel waar, dat de arme meer dan de ryke met de fteen gekweld zyn : want zy zyn gewoonlyk van deeze gemakken des levens ontbloot, edoch dewyl veele armen, ten minfte op Batavia, hun brood zittende moeten winnen, zoude men mooglyk iets aan deeze oorzaak kunnen toefchryven, dewyl reeds van te voren is gewaarfebouwt, het geene naderhand verder zal bevestigt worden, dat de rust van het lichaam de voortbrenging der fteen begunstigt. Men O) Ibidem pag. 96. 97. Lil 2  0 E STEEN. 5:1414*. Men-kan nochtans niet ontveinzen, dat de vrouwen, welke gewoonlyk een meer zittend leven leiden, zeldzamer de fteen hebben, ten minfte in de blaas. Denys heeft door eigene waar* nemingen geleerd (y), dat veertig mannen zich van de fteen heb*, ben moeten laaten lhyden, terwyl dit maar een vrouwheeftmoe» ten ondergaan, maar de kortheid, regtheid, en grooter wydte der pisgang in het vrouwlyk geflagt, maakt dat het geene in de blaas begint te hangen gemakkelyker uitgang vind. het is zeker; dat de vrouwen zeldzamer met de fteen in de blaas gekweld zyn : edoch ik geloof waargenomen te hebben, dat zy aan de kwaaien der nieren en fteenen van de nieren en galblaas even dikwervig, zo niet dikwerviger, onderhevig zyn als de mannen; en dit zelfde heb ik meer dan eens van andere geloofwaardige Geneesheeren gehoord. Maar ook hebben de kinderen dikwerf de fteen; offchoon zy van natuur vlug, en gaarne in beweging zyn: want zy zyn nimmer ftil, wanneer zy wakker zyn, ten zy ftraffe meefters hun tegen hunnen wil en dank bedwingen, het verdient zekerlyk aangemerkt te worden, dat in de eerfte levensdagen de kinderen door een allerflegtst gebruik met windzels worden benaauwt; waar door de nieren ligtelyk worden gedrukt, en de vrye afzondering en uitlozing der pis belet word. maar dewyl zy in deeze ouderdom byna altyd flapen wanneer zy-gezond zyn, leggen zy byna altyd in de' wieg. maar de windzels worden gewoonlyk zq aangedaan, dat de onderfte deelen van het lichaam gemakkelyk van de pis en drek kunnen gezuivert worden; terwyl het bovenfte gedeelte van de buik en rug geduurig met windzels bedwongen word. hier door word dikwils in de eerfte maanden des/Ievens een ongelukkig beginfel van fteen geboren; dat daar naar na de blaas gevoert, grooter werd, en niet dan door de fnyding kan O) Heelkundige Aanmerkingen over den Steen Cap» VI. p-P3*  DE STEEN. 453 kan uitgehaald worden. Denys heeft uit de pisgang \ ai kinderen van acht of tien maanden zeer harde fteenen gehaalt, enhyheeft een kind van twee jaaren door het fnyden van de fteen moeten verlosfen (z). Maar de rede, waarom de kinderen van arme menfchen dikwerviger de fteen krygen dan andere, fchynt deeze te zyn : de ouders zyn genootzaakt hun brood door een geduurige arbeid te winnen; hier door kunnen zy niet veel zorg dragen voor hunne kinderen, en laaten dezelve langen tyd in de wieg leggen; en om dat zy dit ftil zouden verdragen, en door hun gekryt het geheele huis niet beroeren, misbruiken zy het rusmiddel van Nicolaus, en andere diergelyke opiaten; welker gifte geduurig moet vermeerdert worden, of zy doen geen uitwerking, dus leggen die ellendige kindertjens dag en nagt wezenloos en flaperig, tot dat het de moeder gelege komt hun van hunne vuiligheden te zuiveren, en voedzel te geven, de vrouwtjens, welke zorg voor de kinderen der ryke dragen, durven dikwils het zelfde doen ten zy de ouders zorgvuldiglyk agt daar op geven, wanneer zy nu ouder geworden, beproeven om te gaan, en zo lang niet willen blyven leggen, dwingen de arme moeders hun geheele dagen in de kakftoel te zitten, op dat zy zelve de tyd kunnen nemen voor hunnen nodigen arbeid; dus worden de ellendige kinderen alle beweging ongewoon, krygen de engelfche ziekte,enfcheve beenen, tot alle lichaamsbeweging onbekwaam; gelyk naderhand zal gezegt worden, als dan krygen zy ligtelyk, door de geduurige rust van het lichaam, de fteen. Onder de oorzaken van de fteen word gewoonlyk van veele het daaglyksch gebruik van water getelt, dat aardachtige, kalkachtige, fteenachtige deeltjens in zich bevat, het is bekend, dat op 00 Ibidem pag. .97. 98. Lil 3  454 DE STEEN. 5.1414. op verfcheide plaatfen der bewoonde waereld, fpelonken worden gevonden. van welkers bovenfte gedeelte langzaam een zeer helder water afdrupt, dat in korten tyd zich tot een vry harde fteen zet, waar door 'er zeer groote ftriemen van het gewelf afhangen , langs welke het water aflopende, derzelver lichaam vergroot, en, zo het noch vloeibaar op de grond valt, verhard het aldaar in korten tyd op dezelfde wyze , vereenigt zich met de ftriemen van het gewelf af hangende, en vormt aldus dikwils wonderlyke figuurcn, zonet fomtyds, als of zy door een Beeldhouwer waren gemaakt: nochtans lopen 'er verfcheide andere tusfchen beide, ten eenemaal mismaakt; dat niette verwonderen is. in het Styrisch gebergte, is dusdanig hol, zeer naauwkeurig en getrouw nagetekent door den uitmuntenden Nagel, die Sterrekundige is aan 't Keizcrlyk Hof, en verfcheide, zelfs moeilyke reizen heeft gedaan op bevel en onkosten des Keizers , om de natuurlyke befchryving te vermeerderen en licht by te zetter, door het drinken van zodanig water, fchynt het veele toe , dat de fteenachtige te zamengroeijingen in het menfchelyk lichaam zyn te vreezen, dewyl het zo fehielyk verfteent. maar zekerlyk by deHollanders, offchoon de fteen aldaar vry dikwils voorkomr, word diergelyk water niet gedronken, en het fchynt, dat men eerder van zodanige drank iets in de eerfte wegen te vreezen hebbe; en het fcheikundig onderzoek heeft geleerd , dat dusdanige te zamengroeijingen zuiver water geven , het geene uitgejaagt zynde, op de grond enkel aarde nalaat, welke zeer vast is: de fteenen der menfchen en andere dieren, geven geheel andere voortbrengzels, zo zy door de fcheikunde onderzogt worden; gelyk naderhand zal blyken; waarom de ftof van de fteen daar uit niet fchynt afgeleid te kunnen worden. De zeer vermaarde Hales Qa), waar aan de geneeskunde zo vee- (» Haemaftaticks on the auimal calculus Experim. X. p. 236.  S-I4H- DE STEEN. veele goede en nieuwe dingen verfchuldigt is, heeft waargenomen, dat op fommige plaatfen het water, dat tot het gemeen gebruik der menfchen diend , de vaten met een zekere fteenachtige ftof bekorst, wanneer het gekookt word, en wel zodanig, dat binnen twee dagen een korst van een half duim dik aan de wanden en de bodem van het vat gegroeit, dat daaelyksch tot dit gebruik gediend had. edoch hy heeft aangetekent, dat deeze ftof op den bodem zinkt, en overal aan de wanden vast word gehegt, gelyk de wynfteen gewoonlyk doet en dezelve daar door wynfteenachtige heeft willen noemen.'maar aangezien de waterbuizen te Parys, waar door het loopt zodanig bekorst worden, dat zy eindelyk ten eenemaal verfto'pt geraken, daar uit heeft hy de reede afgeleid, waarom de Paryzenaars dikwerviger de fteen in de blaas krygen, dan wel de inwoonders van andere fteden. het is wel waar , dat de fteenfnyding dikwils te Parys word gedaan : maar deeze ftad is de hoofdftad van het ryk, waar heen een overgrote toevloed van menfchen, zo wel Vreemdelingen als Franfehen is die in andere Provinciën van Frankryk opgevoed zyn. hier by komt dat de vermaardheid der allerervarendfte Heelmeefter oorzaak is, waarom zeer veele menfchen , met de fteen gekweld , zich na deeze hoofdftad begeven, om hulpe te zoeken, offchoon zy reeds langen tyd de fteen hebben gehad, eer dat zy het water te Parys hebben gedronken. Wanneer Olaus Borrichus (b), zich in een vreeslyk , maar door de natuur gevormt hol, (dat de Engelfche Ukis-hole noemen) begaf, verwonderde hy zich over de af hangende ftriemen r welke uit zuiver, onfmaaklyk, langzaam afdalend-, allengskensin fteen veranderd water, te zamen waren gegroeit; en hy vroeg de geene die daar digt by woonden , of de nabuuren de fteen niet ö geQj Thora. Barthol. Epift.. Centur. IV. No. 92; pag.. 476V 455  §.1414. vewaar wier dn, terwyl de rivier midden door die fteenrotslopen% de Inwoonders voor drank diende: zy hebben geantzvoord, dat zy veel minder met de fteen zvaren gekzveld, als eenig ander volk in Engeland, ja zy hielden aan met te bevestigen , dat het lymachtige vocht van dit hol, gedronken zvordende , de fteenen , en voornamentlyk de zandjens, overvloedig uitjoeg ; maar dat 'er zelfs in de koude pis geen beter middel zvas. het zelfde is naderhand door andere bevestigd geweest (c). het is bekend dat de warme Carolinifche baden, alle de lichamen die daar in geworpen worden, met een harde fteen ftof, over de geheele oppervlakte heen, bekorften, en zelfs wel digt, en vry fehielyk. niemand is eventwel bevreest, dit water in ruime mate te drinken; ja word zelfs van veele als een middel tegen de fteen aangepreezen; waar over naderhand §■ 1428. zal gefproken worden. Buiten dat vind men zelde wateren , welke geen andere lichamen met zich vermengd hebben, of die in vaten gekookt, dezelve niet min of meer bekorften, als met een wynfteenachtige ftof, zich aan de bodem en wanden vasthegtende : waarom, zo de oorfprong der fteen daar van moest afgeleid worden, zoude men noch veel meer menfchen met de fteen gekweld vinden, men •moet tevens aanmerken, dat dusdanige wateren, deeze aardachtige en als wynfteenachtige ftoffen door het koken uit dezelve gejaagt zynde, minder bekwaam zyn , om dusdanige te zamengroeijingen te veroorzaken, daarom zouden diergelyke wateren eerder nadeelig zyn, zo zy ongekookt wierden gedronken, edoch het heeft uit het geene zo terftond gezegd is , gebleken , dat het water , met dusdanige deeltjens bezwangert, zonder nadeel ongekookt word gedronken, wy hebben te voren gezegd, dat de. Hollanders vry veel aan de fteen onderhevig zyn, daar zy nochthans nooit of zeer zelden water drinken, zy gebruiken het water (cj Herm. Boerhaave Chem. Tom. h. pag. 607. DE STEEN.  §.1414. D E STEEN. A57 . ter om bier te brouwen , of gieten dat kokende op thee of coffy, en drinken het naderhand warm. maar in beide gevallen heeft het water reeds dat geene in de vaten nedergezet , dat men de ftoffelyke oorzaak van de fteen gelooft te zijn. Zo men alles in aanmerking neemt, dat in de pis van een allergezondst mensch word waargenomen , over welke van te voren gefproken is geweest, fchynt de ftof van de fteen niet in het lichaam gebragt te worden, maar dat zy natuurlyker wyze in de fappen van een allergezondst mensch aanwezende is. deeze ftof der toekomende fteen , kwetst het menfchelyk lichaam in geenen deele, verftoort geene werkingen, zo lang zy noch verdeelt, als in haare hoofdftoffen zit: zy zal alleen maar nadeel kunnen toebrengen, wanneer zy vereenigt, te zamen is gegroeit; voor 't overige gaat zy van zelfs uit het lichaam, en dus lozen wy alle een fteen, maar verdeeld in zeer kleine deeltjens, die dezelve uitmaken, welke fehielyk te zamen zullen groeijen, aan alle onontbindbaar lichaam, dat hun te gemoet komt : daarom is de ftof van de fteen niet iets ontaartende van de ftaat der gezondheid , maar onaffcheidelyk van de volmaakte gezondheid; en altijd aanwezende. want de proefondervindingen van Nucktus, en de waarnemingen in een gezond mensch en gezonde dieren , te voren aangehaald, hebben geleerd, dat zich terftond een fteen vormt, zo een onontbindbaar lichaam in de blaas word gebragt, en dat zy , gevormt zijnde, in grootte toeneemt, en dat wel vry fchielijk. zo dit onontbindbaar lichaam word weggenomen , houd de' voortbrenging der fteen op. wanneer een mensch in zijn eer-, fte levenstijd van de fteen in de blaas word gefneden, blijft hy zijn gantfche leven van deeze kwaal bevrijd , ten zy een ander onontbindbaar lichaam op nieuw in de blaas komt; de' fteen b:* v: van de nieren, een brokje geronne bloed, of iet diergelijk, het is bekend, dat de. geene die eens van de fteen Vyfde Deel. Mmm zijn  DE STEEN. §.Hi4. 458 ftekende Lobb ^x \ mt ^ fteen en het voeteuvel gekweld dM ^ liTtet eZZl van vlelsch moeten onthouden om dat ' tfi t het vleesch van alle dieren in zich alle de deelen namentlyk h^ vieescii voeteuvel uitmaken; nament- Svatten'Z sch SeS zout, dierlijke olie, lugt, en aarde. merken, dat deeze kracht- t, heTdïn he menfchelijk lichaam plaats grijpt, wanneer de dad gheidm net m J d vaten te zamen fpannen. werkmgen van alle d mew ^ '.ouden de hoofdftoffen van de fteen in deszelfs p.s leefde, z0^^J°^n y en zyne hairen , nagelen, enz., nMK dSrn^e^Kdng dierlyke voortbrengzels uitleveren, zouden dof"f^rd^pinten, offchoon hy van deeze alleen maar geene, van^ klaau'wen, enz. van de osfen, paar- geleeft ^J^J™men, kl yl zout? dier. if e'plf offcSndeVsfen en paarden alleenlijk maar planten eet£?" «i ,Pp7P rf,Wn leven van de fteen bevrijd; gelijk van te N°C?l J7Sd oeweeSteen vijfmaandig jongetje heeft twee. voren is gezegd geweest, e klejnder de andere van degrootfteenenmtge^ worden de ^ te van een erwt {e). maar der.  J.4U4. D E STEEN. 459 dertiens gewoonlijk met de melk van de moeder, of met pappen «fmelk en meel bereid, welke tot het rijk der planten behoord, geVan'te voren, alwaar over de ziektens uit het van zelfontfta*« zuiver zout §. 76. en volgende, wierd gehandelt, heeft gebleken , dat de dierlyke voedingswyze onze fappen meer tot de verrott ine doet overhellen dan deplanten. edoch de zeer vermaard7Holes'heeft aangetekent (ƒ), dat 'er meer fteenagtige ftof van de pis affcheid, wanneer zy tot de verrotting overgaat; en ten deezen opzigte zoude het voeden met planten die zuur worden voordelig kunnen zyn aan de geene die de fteen hebben, nochtans fchynt men van dusdanig voedzel de bevryding van de fteen voor 't toekomende niette kunnen beloven , zo min als de vermindering van de reeds te famen gegroeide fteen; dewyl de hoofdftoffen der fteen, in gezonde pis, langen tyd eer dat zy verrot, reeds beginnen te famen te gaan; welke zich dierhalve Ln de reeds gevormde fteen zullen hegten, en dezelve vermeerderen het eenigfte, dat eeniger mate van de voedingswyze met ülanten zoude kunnen verhoopt worden, zoude zyn, dat de pis ?ldus, meer verwvdert van de verrotting, minder fteenftof binnende zelfde tyd zoude van zich afzenden, en de fteen dus ano-zamer gevormt worden; welke uitwerking zekerlyk niet zoude te verfmaden zyn. maar wat men te verhopen heefc dat de fteen door het gebruikte voedzel zoude ontbonden worden , naderhand 14.28. gezegd worden. irde befchr^ingvan^de natuurlyke gefteldheid van het menfchelyk lichaam Cg)> word beweezen , dat door de geduurige omvoering der fappen, als ook door de bewegingen der fpieren, ™ ° vivt ™«*rkleine deeltiens van de vaste deelen afgewre- UUUl/-a"'"Jf" - - e_ m Hsmaftaticks on the animal calculus Exper. VIII. pag. 218 ( O H. Boerhaave Inftitut. Med. §. 435» Mmm a  ' 460. DE STEEN. $14114., ven worden, afgewreevén zynde , met de vochten worden vermengd, bewogen, uit het lichaam gaan; waar door een levendig lichaam fehielyk zoude vernielt worden, ten zy daaglyksch door het voedzel zo veel en zodanige zaaken aan het lichaam wierden "wedergegeven, hoe veel en hoedanige door de levenswerkingen ' zelve van het lichaam verloren gaan. dus fchelffert de geheele "opperhuid (h) overal, geduurig af, vergaat, en word wederom herboren; de hairen, nagels, tanden, geduurig gefchoren, afgeknipt, afgewreevén, groeijen wederom-aan; de gedeeltens der vaten en beenderen weggenomen, groeijen in korten tyd van •alle kanten wederom aan, wanneer een pleifter op een lap zyde 'uitgewerkt, op de vinger gelegd word, welke meteen ligte 'wond gekwetst i's, (het geen de gewoone bewegingen niet zeer verhindert,) verwonderen wy ons, dat binnen eenige dagen de zyde afgefleten word, en vol gaatjens komt: het zelfde zoude zekerlyk in de huid en het vel gebeuren, ten zy het verlorene geduurig door het voedzel herfteld wierde. Diergelyk verlies der afgewrevene deelen , en herftelling der verlorene, gefchied op die plaatfen van het lichaam, welke van 'alle uitwendige tegenwryving beveiligt zyn. van te voren §. 1261 alwaar over het kryt, of de kalk der voeteuvelige wierd gefproken , heeft men gewag gemaakt van de allerfraaifte proefondervindingen, welke genomen zyn om de kracht van de meekrappen, welke de beenderen der dieren rood verwt, en welke alleenlyk het aardachtige gedeelte dat in het zamenftel der beenderen 'is, verwt, te bevvyzen ; waarom nochte de kraakebeenderen , door't gebruik van deeze wortel rood worden, eer dat zy verbeenen, nochte zelfs word het eelt, dat de gebroke beenderen vereenigt-geverwt, eer dat het de natuur der beenderen begint te krygen. edoch het heeft uit de proeven, door de zeer verI maar- 00 Ibidem §. 476»;  §;i4T4- DE STEEN. 461 maar de-du Hamel gedaan, gebleken, dat de roode couleur, door 't gebruik van de wortel van meekrappe, aan de beenderen medegedeeld, binnen zes weeken verdwynt, zo men met deeze wortel geheel en al te gebruiken ophoud, want de roodgeverwde deeltjens worden agtervolgens afgewreevén , in welkers plaats andere volgen, die niet geverwt zyn. ja wanneer hy by de fpys van een jong varken, overhand meekrappe deed, heeft hy in het afgefnedene dyebeen van dit dier verfcheidene ronde, kringen gezien, daar uit fchynt duidelyk te blyken , dat de zelfftandigheid der beenderen afgewreevén word, en vernieuwt, welke tegen alle uitwendige tegenwryving befchermt word. zo dit dierhalve in zo hard een gedeelte van het lichaam, namentlyk het gebeente, gefchied, zal het zelfde in andere deelen, welkers vormige ftukjens minder met elkander vast gehegt zyn, gefchieden. Maar dat geene, dat de plaats der afgewrevene deelen vervult, word door de vaten na deeze plaatfen onder een vochtige gedaante gevoerd; en dewyl het gelyk is aan dat geene, dat afgewreven is, zal dit met de vochten door de vaten , onder een vloeibare gedaante, wederkeeren. anderzints zouden deeze vaste affchaafzelfs op de plaats, alwaar zy zich van de overige hebben afge- ■■ fcheiden, vergadert worden, en in 't kort zouden de werkingen der deelen geftoort worden* Deeze hoofdftoffen der vaste deelen van het lichaam-, welke tot het gebruik der gezondheid hebben gediend, nu onbekwaam, van de plaats, alwaar zy gezeten hadden, afgefchrapt, wordendoor de levenskracht afgezonderd, en uit het lichaam geleid: mooglyk zou het gantfche lichaam eindelyk verftyven , ten zy deeze nu onnut voor dé gezondheid, uit het lichaam gongen. Maar . zou deeze zelfde, wanneer zy door de ziektens ontaart zyn, nochte met het overige door de aders in de omloop der fappen hebben kunnen wederkeeren, op de plaats, alwaar zy afgefchrapt zyn geweest, vergaderd worden, en de -voeteuvelige, kalk , beenige uitwasferf, enz. uitmaaken?'men vind Minm 3.; zev  4fo DE STEEN. S-I4H- zekerlyk dikwils kalkknobbels, welke als een gypsachtige ftof ia de ingewanden bevatten. Maar zo zich niet de fappen deeze hoofdftoffen derafgefchaafde vaste deelen vermengen, keeren zy langs de aders weder;en dewyl zy tot het gebruik der gezondheid onnut zyn, waar toe zy reeds gedient hebben, word derzelver uitjaging uit het lichaam vereischt. maar dit zal langs die plaatfen gefchieden,langs welke dat geene natuurlyker wyze uitgaat, welk nadelig zoude zvn, zo zy langer in 't lichaam bleven; namentlyk langs de pislozing afgang, en de uitwaasfemende vaten, welke de geheele uitwendige zo wel als inwendige oppervlakte van het lichaam bezetten. ' Edoch omtrent de plaats alwaar de gal bewerkt word, welke in de darmen over gaat, en op de plaatfen, alwaar de pis afgezondert word, door gaat, word vergadert, komen het dikwerviefte van al fteenen voor. maar of het uitwaasfemende vogt, door de zweetgaten van de huid uitgaande, en zo wel de groote als kleine bolligheden van het lichaam als een dauw bevogtigende de eerfte beginfelen van de fteen in zich bevat, dus fchynt het uit het geene dat te voren aangehaald is. de oppervlakte van het hartzakje is met een fteen bekorst geweest; men heeft in de holte van de borst en van de buik fteenen gevonden, welke nergens aan vast zaten; het geheele middenfte gedeelte van de borst is tot een fteen verhard." het geene dat langs de huid uitwaasfemt, word terftond door de lugt heen verfpreid, nochte blyft lang genoeg in de vaten van de huid zitten, dat de hoofdftoffen der fteen zich te famen kunnen vereenigen, waar door aldaar diergelyke te famengroeijingen zeer zeldzaam zullen kunnen gebeuren, nochtans leest men dat dit ook gebeurt is (O by een doorlugtig man , die aan de fteen en het voeteuvel, welke by hem CO Thom. Barthol. Hiftor. Anatom. rar. Cent. I. obferv. 34. pag- 54'  j.I4I4. DE STEEN. 463 hem huisvestedèn, dikwils onderhevig, fomtyds zeer overvloedig zweette, waar door hy geen wei, of gewoonlyke vogten lan.s de zweetgaten uitzweette, maar het geene te verwonderen ts, veel zandjens , zvelke hy nut de hand afveegde, dat dit aan die edele man daaglyks gebeurde , is ook by de Geneesheeren, die zorg voor zyn gezondheid droegen, zeer dikwils gezien ; de zeer geloofwaardige Olaus Worms * hier in myn getuige. Aangezien dierhalve in alle pis, ook van een allergezondst mensch, de hoofdftoffen van de fteen aanwezende zyn, en de afo-ewreve deelen van de vaste deelen des hchaams met de fappen die uit het lichaam moeten geworpen worden vermengt, met de pis uitgaan , fchynt de oorfprong van de fteen niet zonder rede aan dezelve toegefchreven te worden; namen lyk wanneer dat geene vereenigt word, dat eerst afgezondert m de pis had gevloek, en dus zoude de ftof der fteen zeer na by komen ïan de natuur der beenderen, dit fchynt by verfcheide bevestigt te worden, de vermaarde Geneesheeren ftelen een aroote overeenkomst tusfchen de voeteuvehge kalk en de fteen; ja fommige heeft het behaagt fteenen te noemen dat te famengegroeide, dat uit de peesknoppen en de gewngten in deeze ziekte wanneer zy veroudert is, word uitgenaalt; aelvk in 't hoofddeel van het voeteuvel is gezegt geweest, als wen is tevens aangetekent geweest, dat het fterk water of de geest van falpeter dat aardagtige gedeelte dat in de beenderen is , ontbind, en dat zy, dit weg genomen zynde, in krakebeenen veranderen, maar ook ontbind het fterk water ten eenemaal de fteen van de blaas, daar en boven heeft Denys Ck~) meer dan eens zo genoemde kalkagtige, witte, ot ascn«rauwagtige fteenen gevonden , welke vry bros waren ; maar hv heeft waargenomen , dat dusdanige fteenen fchielyker dan de andere in groote toenemen, en dat in tegendeel de geene die hard, vast, en zwaar zyn, langzamer groenen, zo de tanden kwalyk. aangetast zyn, groeit-aan dezelve een fteenagtige ) Epiftol. Medicin. Centur. IV. Epiftola 88.. pag. 45i« Cf) Ibidem Epift. 89. pag, 452*  #1414- DE STEE N. 469 aangezien zeer veele dezelve gemaakt oordeelden. Bartholinus bekend dat twee druppelen waters elkander niet gelyker zyn, als die fteen en een vuurfteen, zo dat 'er vonken konden uitgeflagen worden, en zy voor eentoets fteen konde gebruikt worden, eventwel heeft hy niet durven zeggen dar het een veronderftelde fteen was; om dat hy ook diergelyk geval by Scbenck gelezen te hebben indagtig was, en een diergelyke onder zyne zeldzaamheden bewaarde, welke een vriend hem verhaald had uit een mensch te zyn gefneden geweest, daarom is Bartholinus in twyffel gebleven, en heeft voorzigtiglyk zyn oordeel opgefchort; voornamentlyk daarom, dat de adelyke zieke getuigde, dat hy groote verligting had gevoeld, maar dat de fnyding volbragt was, en hy een verre reis zonder aanmerklyke verhindering had gedaan: daar en boven bevestigden de geene die hem verzelden, dat zy de fnyding hadden zien verrigten. ja de Edelman was zo verzekert van de goede trouw en behendigheid van die fchurk, offchoon hy aan de zelfde moeilykheden als eertyds voor de verrigting onderhevig was, dat hy vastelyk geloofde dat 'er geen 't minfte bedrog onder fpeelde; maar naar dat de eene fteen 'er uit gehaald was, 'er nog een andere overig was gebleven, hield hy voorzeker, dewyl hy indagtig wierd dat een andere fteenfnyder hem gezegd had , dat hy twee fteenen in de blaas had, een jaar naderhand heeft men het bedrog van deeze flimme bedrieger te Parys ontdekt, die om de openbare ftraf te ontgaan zich met der vlugt van daar in ftilte heeft begeven; en de edele Lutzov heeft zich in handen van de zeer verftandige fteenfnyder Franciscus Collott begeven; diè door een gelukkige verrigting twee fteenen uit de blaas heeft gehaald, waar van de grootfte twee oneen en zeven drachmaas, de kleinfte twee oneen en twee drachmaas woog f>). Uit (r) Ibidem Epift» uit. pag. 510. 5rr. Nnn 3  4~° §• 1414.' Uit dit verhaal blykt, wat men denken moet van die zeer harde fteenen een kei of fteen ten eenemaal verbeeldende, welke fomtyds in de kabinetten der kunstminnaar te vinden zyn. men leest een aanmerklyk geval (s), van een vrouw te Bern, het geene Sigismundas Koïng, Geneesheer van het Gasthuis te Bern aan de Koninglyke Maatfchappy te London heeft mede gedeelt. deeze vrouw wierd, wanneer de maandftonden haar begonden te ontbreken op verfcheide plaatfen van het lichaam agtervolgens met allerfcherpfte pynen overvallen , terwyl dat zich terftond verfcheide blazen van een hand breed opdeden, welke vol helder water waren met een allergrootfte hitte; ten zy dezelve fehielyk wierden doorgefneden, volgde 'er een zo ondraaglyke pyn, dat zy van haar zinnen berooft wierd. men heeft haar om deeze kwalen te genezen door kwikmiddelen doen kwylen,enwelmet die uitwerking, dat zy geduurende byna tien geheele maanden gezond heeft geleeft. als toen begonnen de blazen wederom uit te barsten, terwyl de Geneesheeren bedagt zyn om de kwyling te vernieuwen, en het lichaam der zieke tot dezelve te ondergaat , tragten voor te bereiden, zonder nochtans eenig buikzuiverend middel toe te dienen, zyn alle de blazen terftond verdwenen, te gelyk met al de pyn. maar naar vyf dagen is 'er een aan een fchakeling van kwalen gevolgt: zy had pyn in delendenen, de blaas, de bilnaad, de liezen: de krachten wierden ter neder geflagen: 'er was een walging en belette pislozing aanwezende : 'er volgden tekenen van ontfteking, met een radde onderfchepte pols. naar de aderlatingen en andere geneesmiddelen, wierd een klyfteer ingefpoten, het geene zy naar een kwartier uurs uitgebraakt heeft; het zelve herhaald zynde, heeft zy op de zelve wyze wederom overgegeven; met een menigte van fieen- \ tjens y O) The Fhilofophic. tranfadt. Abrigd. Tom. III. pag. 167. & feq. DE STEEN.  5.1414- DE STEEN. 471 tjens , als tuf ft een, ter zwaarte van een half once, zonder immer met eenige drek vermengd te zyn. zy heeft al het gebruikte overgegeven , en met dit een menigte fteenen, van ftonden aan zo hard als keijen, en /lukken van basten zeer gelyk aan zvit marmer, en zeer hard, - heeft zy afgegaan, naar dat 'er wederom een klyfteer was ingefpoten, en langs de mond weder overgegeven, nam de menigte van fteentjens toe, en daar de vorige zo groot als erwten waren, waren deeze gelyk kleine hazelnoten, welke zy nochtans terftond in groote overtroffen, zy heeft byna geduurende vier maanden zich van alles onthouden, alle fpys en drank weigerende, aangezien de pislozing menigmaal onderdrukt wierd, heeft men alle drie dagen de blaaspeilder moeten in 't werk ftellen. dewyl de afgang hartnekkiglyk gefloten bleef, gaf men haar polychrest zout in fonteinwater ontbonden, de Geneesheer geduurende twee uuren by haar bedde zittende, gaf haar alle kwartier uur zes oneen van het zelve , en de mond van de zieke toedrukkende, belette hy de braking; dus heeft hy uitgewerkt, dat 'er een ontlasting van zeer dikke en harde drek volgde, welke de aartsdarm opfpande, niet zonder gevaar van breken; tevens is als toen de eetlust wederom gekeerd, alle vyfde of zesde dag naderhand kreeg zy ontlasting, tusfchen beide met braking , zo dat nu de fteenen langs boven en onder wier den uitgeworpen, welke zo groot waren, dat de eene of de andere niet alleen dikwils tvoee drachmaas wogen, maar zelfs nog meer; zvaar van ik 'er veele bezit (zegt de Schryver). voorts zyn de maandftonden wederom gekeerd, en de vuurige blazen zyn gelyk van tevoren uitgebarsten; zy heeft begonnen fomtyds een zeer fcherpe fteen uit te wateren ; naderhand zyn 'er wederom op nieuw fteenen langs de afgang voor den dag gekomen, langzamerhand is zy herfteld, en heeft haare krachten wederom gekiegen om haar gewoone werk waar te nemen; zich veel beter bevindende dan van te voren; maar 'er komen tot heden toe nog nu en dan door de afgang en pislozing fteentjens voor den dag. De,  A?2 DE STEEN. §.i4H. De Geneesheer heeft een fcheikundigeontlosfingdeèzerfteen•jiens in-'t werk geftelt,. en. hy heeft de voortbrengfels vry gelyk bevonden aan die, welke men gewoonlyk uit de menfcnelyke 'fteenen haald. nochtans blyft 'er eenige twyffehng over, of deeze ontbinding wel ten volle nauwkeurig is geweest, dewyl hy van zes oneen van deeze fteenen vyf oneen en twee drachmaas dood overfchot, longzout nauwlyks anderhalf fcrupel, en vyf drachmaas en een half gedestilleerd water met geest en vermengt vlug zout, een gedeelte van het zelve aan de zyden van de ontvanger blyvende hangen, gehad heeft, edoch de voortbrengfels aldus in de ontvanger vergadert, te gelyk met het doode overfchot, zouden nauwkeurig gelyk zyn, te famen genomen, aan het gewigt der fteentjens, welke tot deeze proef te werk zyn geftelt maar alle de fcheikundige, die de deelen van dieren en planten door 't vuur hebben onderzogt, tekenen aan, dat 'er altvd een aanmerklyk gedeelte in de lugt is vervlogen, dat in geene vaten .kan bedwongen worden ; daar door hebben de voortbrengfels, in het ontvangvat by een vergadert, te gelyk met de doode kop, nimmer het gewigt van de plant of.dierlyke ftoffe, welke door het vuur tot dusdanig onderzoek gebruiktisgeweest, kunnen evenaaren. maar aangezien, gelyk naderhand gezegt zal worden, de lugt een groot gedeelte van de fteen uitmaakt, fchynt het ten eenemaal onmooglyk, dat 'er niets van de zwaarte in deeze proefondervindingen is verloren gegaan. Twee van deeze fteenen, door deeze vrouw uitgeworpen, zyn door Sigismundus König aan de Koninglyke MaatfchappyteLondon gezonden, en de uitmuntende S/are (*3 heeft door een waterweegkundig onderzoek, bevonden, dat de opzigtelykezwaarte van deeze fteenen tot het gewigt van het water is gelyk 5217 tot ico en dus dubbel vouwdig, ..en daar en boven; welk .gewigt ' men (*) The Philofophic. tranfaft. Abrigd. Tom. III. pag. 17Ö. 177.  DE STEEN. 473 men gewoonlyk vind in de fteenen en keijen. daar op heeft hy een fteen onderzogt, welke uit water, door de fpleten van de rotfen langzaam nederdruppende, allengskens te famengroeijende, en heeft bevonden, dat deszelfs opzigtelyke zwaarte zich tot de zwaarte van het water bevond, als aio tot 100. waaruit agterdenken ontftond, dat 'er tusfchen deeze fteen en deeze te famengegroeide een groot verband lag, dewyl de opzigtelyke zwaartens zo weinig van elkander verfchilden. buiten dat heeft hy nog andere proeven gedaan, welke fcheenen te leeren, dat deeze wonderbaare famengroeijingen eerder by de natuur der fteenen, dan by die van de menfchelyke fteenen kwamen, dit nadenken wierd bevestigt, om dat het verhaal deezer wonderbare ziekte leerde, dat deeze vrouw een groote menigte waters had gedronken, waar in mooglyk zodanige fteenftoffe had kunnen zitten. Maar aangezien de fcheikundige ontbinding, welke König gedaan had, niet zeer behaagde, heeft S/are een dezer fteentjens, tot poeder geftampt, in een geharnaste kromhals geworpen; welke hy geduurende eenige uuren aan het ope vuur heeft bloot geftelt, en dat wel zo hevig, dat het glas ftnolt: 'er zyn drie of vier druppelen vogts voor den dag gekomen, welke waren als de verbeterde geest van hartshoorn, en een diergelyke reuk van zich af gaf. waarom hy te regt heeft befloten, dat deeze te famengroeijingen tot de dierlyke zelfftandigheid behoorden ; welke nochtans veel minder dierlyke beginzels van zich gaven, als wel gewoonlyk de fteenen van menfchen, of diergelyke uit andere dieren genomen, doen : waarom ook een grooter gedeelte dood overblyffel in de kromhals is gebleven, dit blykt uit de fcheikundige ontbinding van de menfchelyke fteenen (t). wat is dan de rede, waarom die fteenagtige te famengroeijingen , door dee- (f) Ibidem pag. 181. Vyfde Deel. Ooo  ?4 DE STEEN. deeze vrouw uitgeworpen zo zwaar geweest zyn. is 'er iets vreemds, dat verfcheiden was van de dierlyke ftoffe met dezelve vermengt geweest? kwamen zy nader by de natuur der beenderen? van te voren is gezegt geweest, dat het zeer bewysbaar fchvnt dat de afgewreve ftukjens der vaste deelenonnut geworden ftoffe tot de fteen verfchaffen. maar het opzigtelyk gewikt der beenderen bevind men tot het water te zyn als twee teTen een • daar door fchynen deeze te famengroeijingen door hun tewist eerder tot de beenderen te behoren : nochtans hebben zy 'een veel kleinder hoeveelheid vlugge deelen in de nederdruppmg van zich gegeven, als gewoonlyk de beenderen doen («)■ maar zy hebben meer ftoffe ook by een groot vuur vast gemaakt, gegeven, als de menfchelyke fteenen. Dit kan men ten minfte daar uit befluiten, dat het agterdenken op bedrog regtvaardig is, wanneer men fteenen te zien *omt uit het menfchelyk lichaam gehaalt, welke het opzigtelvk en gewoonlyk gewigt der menfchelyke lteenen veel overtreffen nochtans fchynt men niet volftrekt vast te mogen ftellen, dit'nimmer gebeurt te zyn. het reeds gedaane verhaal getuigt er ons de waarheid van. want deeze vrouw, in het Gasthuis leggende daaglyks door de zeer ervare Geneesheer Komg en andere onderzogt, geduurende veele maanden te bedde eggende heeft geen fteenen en keijen m de plaats kunnen ftellen om te bedriegen: nochte zy heeft die pynlyke'op onderfcheide plaatfen van het lichaam ontftaane blazen kunnen nabootfen, zo mm als de verftopping der pislozing, waarom men zo menigmaal de blaaspeilder heeft moeten gebruiken; nochte de flym de uitgang der blaas verftoppende, nochte de overgroote hoeveelheid pis, welke zy fomtyds in tegenwoordigheid van den Geneesheer heeft ge> (<0 The Philofophic. tranfaft. Abrïgd. Tom. III. pag. 181*  S.I4I4' D E STEEN. 475 geloost, enz. maar ook de te famengroeijingen, welke langs boven en onder zyn voor den dag gekomen , hebben fchéikundig onderzogt, voortbrengfels van zich gegeven, welke getuigen , dat zy uit het dierlyk ryk zyn geweest^ het past een voorzigtig Geneesheer zyn oordeel in twyffelagtige zaken op te fchorten ; edoch komt het in geenen deele- te pas allés te ontkennen , waar van men niet dadelyk de rede begrypt. de fteenen in 't menfchelyk lichaam gevonden , zyn van onderfcheide zwaarte; de galfteenen zyn meest ligter als de overige; men heeft 'er fomtyds gezien, welke eerst boven op't water dreven , en naar eenigen tyd zonken, maar ook neemt men onderfcheide zwaarte in de blaasfteenen waar : meestentyds eventwel vind men de opzigtelyke zwaarte van de fteen tot het water, als vyf tegen vier (w). In de menfchelyke fteenen, van eenige groote, welke het my heeft mogen gebeuren ; waar te nemen en aan ftukkeft breken, (en ik heb 'er veele gezien,) heb ik altyd in'tmiddempunt een kern waargenomen, gelyk van te voren is gezegt-, rondom welke verfcheide plaatjens waren gegroeit, byna op de zelfde wyze, als de bolder ajuin uit even middenpuntigeronden te famen word geftelt, in welkers midden het voortbrengfel van de plant gevonden word; waar uit, door een agter volgen de toevoeging van de zelfde ftoffe men de fteen Ziet groeijen. men neemt waar, dat die bekorstingen niet altyd van de zelfde dikte zyn; waar uit men befluit, dat de pis niet altyd de zelfde hoeveelheid fteenftoffe in zich bevat, of ten minfte niet de zelfde hoeveelheid van zich afzend, en aan de groeijende fteen aanzet '(#). Hales is van het zelfde gevoelen (y), en denkt dat op dien tyd, wanneer de pis minder fteenftof geduurende eenigen tyd afzet, de oppervlakte van de fteen gladder word, dewyl zy rond gedraait word in de holte van de blaas, en door de te famen gê- trok- (w) Ibidem pag. 18a. (x) Ibidem pag. 178. (j) Haemaftaticks on the anirnal CaJculus Expefc VIII.pag, 225, Ooo a  476 DE STEEN. $.1414- trokke blaas gedrukt word. maar wanneer de pis naderhand veel fteenftoffe aflegt, gefchied 'er een nieuwe bekorsting; en dus word op nieuw een fteenagtig plaatje gezet aan de reeds effe en gladde oppervlakte; waar aan zy zich eventvvel min fterk vast zet. dit heeft hy gelooft de rede te zyn, waarom de fteen gemakkelyk in laagjens word verdeelt, maar hy denkt, dat, hoe de pis fcherper en hoger van couleur is, zy zo veel meer fteenftoffe bevat: daarom is hy van gedagten, dat de fteen in de zomer eerder als in de winter groeit. Het maakfel der fteenen is onderfcheiden > gelyk in de voorname Gasthuizen, alwaar men veele van dezelve vergadert, zien kan. zo zij de holligheid, waarin zij zitten, ten eenemaal opvullen nemen zij deszelfs form aan. dus heb ik een zeer groote fteen g'ezien, welke volmaakt de form van de blaas en deszelfs hals hadde. dus komen 'er fteenen voor, welke het maakfel van het bekken en deszelfs takken nauwkeurig verbeelden; hoedamse ik 'er eenige heb gezien, en overal bij de Schrijvers in plaat worden vertoont, zo 'er verfcheide te gelijk op de zelfde plaats zijd, word derzelver maakfel door de drukking en wrijving der nabuurige dikwils wonderbaarlijk verandert, ik hebfomtiïds gezien dat het ronde einde van de fteen in een diepe holligheid Van een nabuurige fteen zat, zo dat zij de wrigting van ,° di:e njet oneigen vertoonden, maar wanneer maar een eenige fteen in de blaas is , heeft zy dikwils een langwerpig rond maakfel. Het geene van te voren is gezegt geweest, fchynt genoeg„aam te leeren, dat de fteenagtige te famengroeijingen tot het rvk der dieren behoren ; het geene de fcheikundige ontbinrW van oelyken bevestigt, van Helmont (V), fmaak hebbende in nieuwe woorden, heeft de fteen van een mensch Duehch genoemt; waar van hy aldus fchryft: ik heb de uitgefnede fteen gedestilleert, door zich zelve, en heb 'er niets mtge- •«ér .'. 1 c*5 CO De Lkhiafi Cap. V, J. 9. pag. 684.  DE STEEN. 477 trokken, als een ftinkende fis geest, en een geel cry/ial, en tevens een olie , gelyk uit de uitgedroogde pis word gehaald, edoch het geene my op den grond overig is gebleven, zvas een zwarte, verbrande, wryfbare, en onfmakelyke aarde. De zeer vermaarde Fredericus Hoffman heefc de fteenen uit de nieren der menfchen fcheikundig onderzogt (_a), van onderfcheide maakfel, couleur, groote, vastigheid, en zwaarte, uit onderfcheide voorwerpen genomen; en heeft het volgende bevonden. Hy heeft een nierfteen van drie grein op een gloeijende kool gelegt; terftond heeft zy de geele couleur in zwart verandert , en zy heeft terftond een fterke vlugzoutige reuk , zonder zigtbare reuk van zich verfpreid, en is byna ten eenemaal verteert , ten minfte weinig zwarte ftoffe agter latende , welke zonder fmaak was , nochte eenige gesting verwekte , wanneer zy in de geest van zout wierd geworpen, hy heeft de poeder van geftampte fteenen, zo veel als op de punt van een mes konde leggen , op gloeijende kooien gegooit; terftond wierd de geheele kamer met een vlugge ftinkende reuk, hoedanig de gebrande hoornen gewoonlyk van zich afgeven, vervult. Het poeder der fteenen in water gekookt, heeft het zelve wit, troebel, gemaakt; het geene dooreen zagt vuur verdikt, een witagtige dikke ftof heeft agter gelaten, een weinig zout bitteragtig fmakende: maar deeze ftoffe op een gloeijende kool gelegt, verfpreide geen de minfte reHk, nochte geste eeniger mate op met een zuure geest, nochte gaf met wynfteenzout vermengt een reuk van vlug zout. de poeder van de koking over 00 Obfervat. Phyfic, Chem. Lib. II. obfervat. 25. pag. 230. écc. Ooo 3  4/8 $. I4I4-- over gebleven, uitgedroogt, verfpreide, wanneer zy verbrand wierd de vorige ftinkende vlugge reuk. By eenige geheele fteentjens, welke de groote van coriander zaat hadden, heeft hy de geest van vitriool gegoten, en in een ander glas de geest van zout; maar 'er is geen ontbinding gekomen; zich alleenlyk kleine belletjens in de hoogte opgevende, goed fterk water by dezelve tot drie dubbele zwaarte gegoten, heeft ze terftond met opgesting ontbonden, gelyk ook de rokende geest van falpeter, maar nog met heviger opgesting. de ontbinding vertoonde zich troebel, witagtig, eén weinig dikker; waar by de olie van wynfteen door fmelting tot verzadigings toe gevoegd zynde, is 'er een opgesting ontftaan , geene de minste nederftoting ; maar deeze geelagtige en heldere vermenging , had een falpeteragtige fmaak. Uit welk alles blijkt, dat 'er in de nierfteenen niet het minste vast alcalisch zout, nochte eenige fteenagtige, of kalkagtige aarde zit, maar een vlug alcalisch zout, hoedanig uit de deelen der dieren word gehaald. De zeer vermaarde Hofman heeft gewili (f) dat in het famenf elf el der fteenen -geen Vet, of olieachtig, of zwavelachtig begi'nfel komt ; dit maken wy hier aii op , dat zy geen vlam vatten •, Wc'fAe diêk'e damp van zich geven , hoch'te zelfs door de nederdrupp'ing » voor zo ver zvy weten door andere te werk geftelt, iels oliachtigs van zich geven, edoch Hofman heeft deeze ontbinding Zélve niét gedaan, daaróm moet men meer geloof fl'aah aatt die geèfeè die het met hUrtne eigéné oogen ö 'heb- O) Obfervat. Phyfic. Chera. Lib. II. obfervat. 25. pag. 232. D Ë STEEN.  §.1414' DE STEEN. 479 hebben gezien, de uitmuntende Slare (c) heeft verfcheide fteen ontbindingen beproeft, en uit zyne befchryving blykt, dat'er ook olie in derzelver fameoftelfd komt. een menfchelyke fteen, eerst uit het lichaam gebieden, heeft een once uit de kromhals nedergedrupt; in de ontfaiiger zyn twee drachmaas van de zo genoemde rosfe geest voort gekomen ; welke meer na by kwam aan de geest van hartshoorn, als aan de geest van pis: edoch het is bekend uit de fcheikunde, dat men die rosfe couleur aan de olie verfchuldigt is, welke altyd in dusdanige nederdrupping aan het vlug alcalisch zout hangt, en met het zelve inhetflymig zetfel tevens opklimmende ontbonden, de zo genoemde geest van hartshoorn, pis, enz. uitmaakt, waarom ook de fcheikundige om de vlugge zouten uit de dierlyke deelen voort gebragt te zuiveren, gewoonlyk 'er kryt by doen, en als dan verheffen zy deeze zouten in een hoog vat door een zagt vuur, welke gemakkelyk opklimmen, het kryt in alle olie agter latende, welke aan de zouten had gezeten, en door zo zagte warmte niet in de hoogte konde geheven worden : op deeze wyze worden die zouten zeer zuiver, en van alle verbrande ftank bevryd. Naderhand heefc hy een andere menfchelyke fteen, van twee oneen, met het bloote vuur, dat redelijk fterk was gedestilleert; 'er zijn dampen voor den dag gekomen, welke, verdikt, een vast zout gaven zonder eenig vogt. het zout was zeer bruin, bitter van fmaak; welke hij bij de fmaak vergelijkt van verbrande olie van hartshoorn. Daar en boven, op de grond van de kromhals gebleven zwarte kool, of dodekop, in het ope vuur verbrant, geeft een vrij dikke rook van zich, tot dat al de olie verteert zijnde, deasfche alleen overig blijft, maar het is door de feheikunde bekend, dat de CO Philofoph. Tranfadfc. Abrigd. Tom. III. pag. 179. & feq>  48o DE STEEN. £ Ï4Ï4> de olie voedfel aan het vuur geeft, en dat die laatfte en vaste olie aHerhardnekkigst aan de aarddeelen vastzit, en van dezelve niet aWcheurt word, ten zij door de kracht van het vuur inde ope lugt werkende, want zo lang de vaten gefloten zijnde, het vuur op dusdanige dodekop werkt, blijft de kool, welke nimmer tot asfche zal gebragt worden; ten zij de lugt 'er vryelyk bv komt. hier uit blijkt het duidelijk, dat 'er olie in demenfchelifke fteenen is, gelijk in de andere vaste deelen der dieren, de zeer vermaarde Hales (d), in diergelijke zaaken van de grootfte aatbaarheid, heeft van gelijken bevonden, dat 'er olie inde fteenen van de menfchen zit, offchoon in minder hoeveelheid als m het bloed of in de vaste deelen der dieren, edoch hij heeft grooter hoeveelheid olie in de fteenen van de galblaas gevonden, als in de overige menfchelijke fteenen; het geen hij aan de gal toefchriift welke aan de oppervlakte dezer fteenen uitgedroogt zit: maar zodanige fteenen hebben dikwils tot kern een verdikte gal, en zyn uit de gal, welke veel olie in zich bevat, te famen ge- Sr°Maar hij heeft tevens bevonden dat meer dan de helft van het lichaam der galfteenen en andere menfchelijke fteenen, uit lugt beftaan ; welke hoeveelheid lugts hij nimmer uit eenig ander di-rlijk lichaam, of plant, of delfftoffe heeft kunnen uithalen, wie zoude gelooft hebben, dat zo groote hoeveelheid onveerkrachti^e lugt zich zo vast met de overige deelen welke de fteen uitmaken, kan vereenigen, dat zy niet dan door eenallerfterkst vuur van dezelve kan afgefcheiden worden ? maar wanneer die zelfde lugt, van de vorige band bevryd , haare veerkracht wederom krygt, als dan bezet zy een wydte, welke tot de groote van de fteen zich bevind, als 645. tot een. van te 00 VegetableftaticksAnalyf. oftheair Experim. 77.pag.188. &c.  S.I4I4- D E STEEN. 43i voren §. 64.7., alwaar over de opruspingen en winden wierd ge* handeld, is aangetekent geweest, dat Hippocrates reeds gezegd heeft, dat de lichamen van menfchen en van andere dieren met een drievouwdig voedzel, defpys, de drank, de lugt, gevoed worden: en'er by gevoegd heeft, de geesten, die in de lichamen zyn, worden winden genoemt ; maar buiten het lichaam , lugt. edoch het heeft uit deproefondervindingen van de zeer vermaarde Hales gebleken , dat de onveerkrachtige lugt zich vast met de deelen vereenigt, welke onze vaste en vloeibare deelen uitmaaken, en dat die zelfde lugt, van deeze vereeniging verlost , door wat oorzaak zulks ook gefchiede , wederom haare veerkracht verkrygt. die allerverhevendfte man vatte by zich zelve hoop (e), dat men een middel zoude kunnen vinden, dat die hegting van de lugt met de overige deelen van de fteen losmaakte , en dus de helft van de geheele fteen in de lugt wegvloog: en niet alleen dit, maar dat die lugt, wanneer zy uit de fteen gaat, noch veerkrachtig zijnde, die overige eerfte beginzelen der iteen van elkander zoude fcheiden , en dus derzelver aaneen houding ook wegnam; dit befloothy voornamentlijk daar uit, dat door dezelfde kracht van het vuur, waar door de lugt word uitgedreven, ook witte dampen te voorfchijn komen, die verdikt zynde, een vlug alcalisch zout geven, het geene hy daarom verdagt in de fteen vast met de lugt vereenigt te zyn geweest. zoude daarom, zo men de afzondering van de lugt uit de fteen, wanneer zy in de blaas zit, konde verkrygen, te gelyk het vlugge zout uitwaasfemen ? zouden de overige deelen , naar dat de lugt uit dezelve gehaald was, ligtelyk van elkander worden gefcheiden, zo dat de fteen tot poeder vallende, gemakkelyk met de pis uit de blaas zoude kunnen geloost worden ? ten "minfte zou- (?) Hales Haemaftatiks on the animal Calcultrs Experim» I» pag. 196. Vyfde Deel. Ppp  DE STEEN. zoude men dit hier uit kunnen afleiden, dat de fieen de helft van haare grootte zal verliezen , zo men de lugt uit dezelve kon. de uitwerken, maar hier over zullen wy naderhand §. 1428. alwaar van de fteenbreekende middelen zal gehandeld worden ,noch fpreeken. De zeer vermaarde Lister (ƒ) ftelde vast, het geene volgd : in alle water, ten minfle zoet, het zy uit zich zelve, of met zeewater vermengd, is een fteenachtig, en byna metaalachtig fap,. byna yzerachtig, of kalkachtig, om de oneindige veelheid van beide met aaien, door alle de ingezvanden der aarde heen verfpreid,. en deszelfs zzvavelachtige damp, zo zy uit de vuurfteen ontfaat, met de lugt vermengd zynde. maar aangezien hy opmerkte , dat alle fteenen buiten de omloop van het bloed ontftaan, vooral op die plaatftm, alwaar te gelyk rust en ftilte was, daarom heeft hy gelooft dat als dan dusdanige metaal, of kalkdeelen , van te voren verfpreid , door de aantrekking vereenigt wierden , en dusdanige te famen groej in gen in het menfchelijk lichaam voortbragten; daar op gaat hy aldus voort: tot getuigenis der waarheid heb ik eertyds voor het Koninglyk Londonsch Genootfchap ,.. uit een fteen van een mensch, die gebrand was-, door de magneet een yzerachtig metaal gehaald, daarom heeft hy gedagt, dat het vzer in het lichaam fluipende, inwendig met de fappen vermengd, het voorbrengen van de fteen begunftigde. het is zeker (g), dat het yzer byna overal groeit , overal daaglyksch verteert word , aldus uit de aarde voortkomt, tot-dezelve wederkeert., hoe gemakkelyk hoe dikzvils komt het ontbonde yzer in de lichamen der menfchen? dewyl het daaglyksch door zuur en behandeld word, aldusontbonden zvord, en ontbonden gedronken, verfcheide proeven hebben geleerd, dat 'er in de asfche van planten en dieren deeltjens-: Differtat. de humor. Cap.XXX. pag. 331. 33^ fo), Herm- Boerhaave Chem. IL pag. 447» §■ 1414-  §. i4i4- D E STEEN. 483 waren, die de zeilfteen na zich trok. ik weet wel, dat de geleerde onder elkander over de oorfprong van het yzer dat in de aslche van de planten word gevonden, in verfchil zyn. fommige hebben gelooft, dat die yzer deeltjens voor de kalkmaking niet aanweezende waren, maar door de kalkmaaking ontftaan: want zy hielden de aarde, de zwavel, de zuure zouten voor de beginzelen van het yzer, uit welke vereenigt door de kalkmaking, ten tyde der kalkmaking, het yzer voortgebragt wierd, dat voor de kalkmaking niet aanwezende was. andere hebben vastgeftelt, dat het yzer, dat in deeze asfchen word gevonden, reeds voor de kalkmaking aanweezende was geweest, maar zich, zolang het met de overige beginzelen, welke de planten of de dieren uitmaaken, vermengd was, niet onder de gedaante van yzer vertoonde, maar onder die gedaante te voorfchyn kwam , zo dra deeze door de kalkmaking waaren verfpreid. De vermaarde Gusman Gaka (h), heeft door zyne waarnemingen dit verfchil trachten te beflechten. hy heeft planten , op de akker te Bononién groeijende , alwaar geen 't minfte yzer word uitgegraven, doen vetbranden; daar naar ook planten van de door haare yzermyuen vermaarde bergen te Brixen. hy heefc bevonden, dat de asfchen der planten van Brixen honderdmaal meer yzer inhielden, dan de asfchen van de planten die op den akker van Bononiën gegroeid waren, waar uit hy befloten heeft, dar het yzer, het geene hy uit de asfchen vergadert had , door ,de kalkmaking niet voortgebragt was geweest i maar voor dezelve in deeze planten was verborgen geweest, het zelfde onderfcheid in de hoeveelheid van het yzer is iu de asfchen der verbrande dieren gevonden geweest, die op deeze onderfcheide plaatfen geleeft hadden. Hier tegen fcheen te ftryden, dat in de asfchen van het uitgedroogde en gebrande bloed .der menfchen, dat.zelfde onderfcheid in de boeveelheid van het yzer niet wierd gevonden , of- fchoo 1 (70 Inftitut. Bonon. Tom. II' part. 1. pah. 109. &. feq. Ppp 2  484 DE STEEN. 5.1414. fchoon fommige op1 de akker vanBononiën, fommige in, of naby de yzermynen van Brixen, haare jaaren doorbragtefi. deeze waarneming was oorzaak, dat hy van gevoelen meende, te veranderen, maar wanneer hy alles aandachtig overwoog, heeft hy begreepen, dat die metaal menfchen, die in of by de yzermynen van Brixen zvoonen, geduurig met fpyzen gevoed worden, die aldaar niet gehaald zyn, maar verre aangebragt • en van gelyken die wateren ontvlugten, die uit die bronnen voortvloeijen , ?naar andere gebruiken ; dewyl zy van gedagten zyn, dat dezelve niet zonder nadeel kunnen gedronken worden, waar uit de duidelyke reede blijkt, waarom zich in alle even weinig yzer heeft laten vinden, offchoon zy op zo onderfcheide plaatfen leefden, dit alles word elders (_/) noch breeder beweezen. ja het uitgedroogde en tot kalk gemaakte grondzetzel van de pis, heeft meer yzerdeelen uitgelevert als de asfchen van het gebrande bloed, daarenboven verhaalt hy uit de waarnemingen van Antonius Badia, in de hooge fchool van Turin eerfte Voorleezer der beoeffenende geneeskunde (k), dat in de pis van een vrouw, met opflygingen gekweld, zo groote menigte yzerdeeltjens gevonden is geweest, dat hy in weinig dagen eenige oneen heeft kunnen verzamelen : maar deeze vrouw had zeer veele ftaalmiddelen , ja het vylzel van ftaal zelfs, dikmaals gebruikt, hy voegd 'er een andere waarneming van een zekere Geneesheer van Parma by , die veel wonderlyker is. maar van zyne eigene waarnemingen , fpreekt hy aldus: ik heb ook, offchoon ik in de menfchen pis nimmer zo groote menigte yzers heb kunnen ontdekken, nochtans veele deeltjens van dit metaal in de grondzetzels van verfcheide pisfen , •welke ik van onderfcheide zieken vergaderd had, waargenomen , tn ook overvloediger in de pis van een van onze Geneesheeren, dikwerf (jj Inftitut. Bonon, Tom, II part, a, pag. ao. & feq: (k) Ibid. pag. 37.  §.i4i4- DE* STEEN. 485 •voerf met het graveel gekweld, op dien tyd zelfs, dat hy van dee* ze kwelling gepynigd wierd. Vincentius Menghini heefc door zeer fraaijè proefondervindingen, mee de grootfte vlyt gedaan , beweezen {l j, dat in het bloed van de dieren en menfchen, yzerdeelrjens zyn, en dat dezelve voornamentlyk in het roode gedeelte van het bloed worden gevonden: de reekening opgemaakt zynde, heeft hy befloten, dat 'er meer dan zeventig fcrupulen , die byna drie oneen uitmaken , in vyf-en-twintig ponden menfchen bloed worden gevonden ; welke hoeveelheid bloed men geloofd dat in de natuurlyke gefteldheid van het menfchelyk lichaam door de vaten van een gezond volwasfen mensch vloeit, naderhand (rn) heeft hy door andere beweezen, dat de menigte van yzerdeelrjens in het bloed toeneemt , zo het yzer, en vooral de mineraal wateren , te gelyk met het voedzel gebruikt word ; het, geene zonder de gezondheid te benadeele gefchiede. Uit welk alles fchijnt teblyken, dat'er yzer is in het bloed van den mensch, en van andere dieren; ja dat men het zelve in de asfchen der vaste deelen heeft gevonden, en in het tot kalk gemaakte grondzetzel van de pis : waarom het niet te verwonderen fchijnt, zo men ook diergelyke deeltjens fomtijds in de fteen heeft gevonden, maar zyn zy altyd en in zo groote hoeveelheid in de pis, dat zy de oorfprong en de hardigheid aan de fteen kunnen geven ? dit fchynt zekerlyk in geenen deele beweezen. Men vind in de proeven van Slare (n) , dat hy de zeilfteen aan de doodekop, naar de nederdrupping van de fteen overgebleven, getoetst heeft, die daar uit geene yzerdeeltjens na zich heeft (/) Ibid. pag. 245. & feq. (m) Ibid. Tom. III. pag. 475. & feq. (n) Philofoph. Tranfaft. Abridg. Tmo* III. pag. 178. PPP 3  -486* DE STEEN. j.I4I4. heeft getrokken : maar uit de befchryving blykt, dat hy de zeilfteen aan de kool die op de kromhals was, getoetst heeft, want de Schryver waarfchouwt zelfs, dat deeze eene beproeving overig blyft, of men in het overblyfzel naar het vuur van de neerfhiit over eenige yzerdeeltjens wierden gevonden ; dewijl zy zelfs in de marcafietfteen, offchoon vol yzer zynde , niet dan naar de -kalkbranding worden ontdekt. ■ Van te voren is gezegd geweest, dat de oude Geneesheeren, en naderhand verfcheide andere, de oorfprong van de fteen van de verdikte flym hebben afgeleid, die door eene te groote hitte als tot een fteenachtige hardigheid uitgekookt was. maar al het geene tot nu toe gezegd is, overtuigen ons genoeg, dët dit gevoelen niet kan toegelaten worden, intusfehen kan'men niet ontkennen , dat men iets flym of lymachtigs in de fteen vind, het geene, met de andere overige deelen te funen loopt , om de fteen te vormen, en door welkers tusfehenkomst de overige deelen zich te zamen hegten, of vaster aaneen gaan zitten, van te vooren $. 2.1., alwaar de allerkleinfte vaste veezelen in aanmerking wierden genomen, is gezegd geweest , dat de eerfte beginzelen der vaste deelen, welke aardachtig en zeer enkelvoudig fchynen te zyn, door een waterige of vette flym , zodanig met de nabuurige vereenigt worden , dat zy de allerkleinfle vaste veezei uitmaaken. maar aangezien de fteen , gelyk beweezen is geweest, uit der eerfte beginzelen vaste deelen, door de onverinydbaare werkingen yan een gezond leeven , afgefchaaft, beftaat, zal ook tevens die lym in de fteen plaats hebben , door middel van welke die allerkleinfte deeltjens van te voren met elkander vereenigt waren. In de kleine verhandeling van Benediclus Schechelini, Geneesheer te Bazel (V), die niet genoeg kan geleezen worden, vind men allerfraaifte proeven , die ons leeren , dat dusdanige lym • ook (0} Epiftol. Encharift. ad Daniël. Hartley paftim. & pag. 23.  S-I4H- DE STEEN. 48; ook in de keijen en in de fteenen van menfchen en andere dieren word gevonden ; en in deeze wel her meest, hy heeft deeze lym veerkrachtig bevonden, en heeft gelooft, dat in dezelve een onveerkrachtige.lugt gewikkeld zat, welke Hales bevonden heeft, iri zo groote menigte in de fteenen te zijn. waar uic hy befloten heeft (p)' i°. dat de fteenen van alle dieren zeer veele lymachtige veerkrachtige lugt bezitten. 20. dat die veerkrachtige ftof eenige overeenkomst heeft met die, welke het water uit het quee zaad haald. 30. dat al het geene dat de lugt in deeze veerkrachtige ftof verborgen werkzaam kan maaken , ontbindmiddelen voor de fteen zyn. op dien tijd zekerlyk, wanneer de deeltjens der lugt, die niet veerkrachtig zyn, tot elkander komende, haare vorige veerkracht wederom krygen , zullen zy de deelen, tusfchen welke zy geplaatst zyn, van dè hechting met elkander losmaaken, en wel met een vry groote kracht; aangezien het uit de proefondervindingen van Hales gebleken heeft, dat de onveerkrachtige lugt , in de fteen verborgen , wanneer zy op nieuw veerkrachtig word, een plaats vervult, die zes honderd vyf-en-veertig maal grooter is als die, welke de fteen beflaat, waar in zy had gezeeten. daar uit heeft Sta* chelini gevolgen getrokken, die van groot nut zullen zyn in de fteenbreekende middelen te overweegen, over welke §. 1428.zal worden gefproken. Het laatfte dat in deeze fteenachtige te zamengroeijingen verdient aangemerkt te worden , is , dat zy groote overeenkomst met de wynfteen fchynen te hebben, de helft van de fteen, is, gelyk gezegd is geweest, lugt; maar de zeer vermaarde Hales heeft bevonden (q), dat in de rynfche wynfteen zo veel lugt zit, dat zy een derde der zwaarte uitmaakt, en dus- GO Ibid. pag. 33». (?) Vegetab. ftatiks Cap, VI. Expcrim,73. pag, 178;.  4^8 DE STEEN. dus komt de wynfteen in deeze hoedanigheid zeer naby aan de wynfteen. de lugt aldus uit de fteen en uit de wynfteen gewikkelt, verliest binnen weinige dagen meer van haare veerkracht, ais diergelyke lugt, uit andere lichamen gejaagt Cr), de rynfche wynfteen, geeft, wanneer zy nedergedrupt word, minder olie, als de zaaden en andere vaste deelen der planten op gelyk e wyze behandelt, de fteen der galblaas wierd in zeven dagen tijds in de loog van het wijnfteen zout ontbonden ; waarin ook de wijnfteen der rynfche wyn word ontbonden, maar de fteen van de nieren en van de blaas , worden nochtans in dit fcheivogt niet ontbonden, de fteen word in de geest van falpeter ontbonden ; dus ook de wynfteen. deeze beide worden in de olie van wijnfteen , maar veel langzamer ontbonden, daar en boven word de wynfteen van zuivere zeer klaare wyn gevormt: de fteen van gezonde klaare pis. de wynfteen ontftaat aan de zyden, over de geheele oppervlakte van de wyn; het zelfde heeft ook' plaats in de fteen. de wynfteen ontftaat met rond bekorftingen, en de oppervlakte na het vogt gerigt is ruuw, na het vat toe glad: het zelfde is in de fteen. de wynfteen is hard en wryfbaar, offchoon zy van te voren in de zeer vloeibaare wyn gevloeit •'heeft, en veel lichter is als de fteenen en keijen : dus is het ook met de fteen gelegen, de wynfteen word niet meer door de wyn ontbonden , waarin zy te zamen is gegroeit, offchoon zy van te voren met de wyn heeft'gevloeit: dus kan ook de fteen, offchoon zy van te voren in de fteen ontbonden gevloeit heeft, een fteen zamen gegroeit, niet door de pis ontbonden worden. Waarom het de zeer %iermaarde Hales behaagt heeft, de fteen , een dierlyke wynfteen te noemen : dus word zy best on- (r) Vegetab. ftatiks Cap. VI. Experhn. 73. pag. 189. & feq. Hïemaftaticks pag. 194. 223.  §■ HH> DE STEEN. ^9 lltoeóS!ieiden d£ Wynft£en ' die t0£ het ^ der Pinten Dit fcheen my vooraf te moeten gaan, het geene tot de efgerichap van de menfchen-fteen behoort, op wat plaats van het lichaam zy ook zit. nu volgd 'er dat^y i,T ove w egS nemen, het geene tot de kennis, voorkennis/en de geneez£5 van de fteen behoort, wanneer zy in de nieren , pisleide " baas of fchaft zit het is waar, dat de fteenen op S plaatfen van het lichaam zyn gevonden geweest, gelyk uit het geene vooraf gezegd is, blykt; ja zelfs komt zy\ry dikw s in de galblaas, en de lever voor; maar hier over is in deonl fleehng der lever en veelvuldige geelzugt gefproken. maar wanneer er fteenen in andere ingewanden en plaatfen van het lïchaam zitten , vind men zelde kenmerken , waar door men derzelver aanweezen kan ontdekken, dus b: v: zo het hart zakje met een fteenachtige korst zal overtrokken zvn of dat 'er in de zelfftandigheid van het hart, of dLefs'holten" fteentjens gegroeit zyn, zal de werking van het hart welverhindert worden , maar men zal daar uit het aanweezen der fteen met kunnen bepalen; want men heeft talryke andere oorzaken waargenomen die de zelfde kwaaien kunnen voortbrengen; gelyk veelvoetige te zamengroijingen, wormen, flagaderbreuken van het hart, of van de groote vaten omtrent het hart enz.: waar door wel fomtyds een bewysbaar agterdenken op een verhole fteen plaats zal kunnen hebben, maar nimmer een onfeilbare kennis, ja, zomen al zeker konde zvn van het aanweezen van fteenen in fommige ingewanden, zoude daar uit weinig nut tot de geneezing voortvloeijen , ten zy dezelve door de heelkunde, of door het gebruik van fteenbrekende middelen daar uit konden gehaald worden, zo 'erin de holligheid van de lyfmoeder een fteen zit, is 'er een weg, Vyfde Deel. qqq wak  45° DE STEE N. §.7414.141^. waar langs zy van zelfs , of door behulp der kunst kan uitge dreven worden ; maar men heefc dusdanigs niet te verhopen , zo de fteen in het hartzakje , de holligheden van het hart, of ' deszelfs zelfftandigheid zit. Waarom het genoeg is over de fteenen van de nieren en de blaas te handelen; wanneer 'er tevens gelegenheid zal. zyn van de middelen , die gewoonlyk om haare fteenbreekende kracht gepreezen worden, te fpreeken. (j. 14.1 Tndien dit in de nieren van het aardachtige JL uitgedroogde gedeelte van het bloed gevormt word, word zulks een fteen van de nieren, voornamentlyk onder de gedaante van. zand omtrent de laatfteflagaders ontftaan.. Van dit bloed, dat langs de niervaten na de nieren gevoerd Word word de pis afgezondert; welke ook in een allergezondst mensch de eerfte beginzelen der fteen bevat; gelyk beweezen is. dierhalve vloeit geduurende het gantfche leeven zodanig vogt door de nieren, dat vol met de eerfte beginzelen der fteen is, en waar van dezelve kunnen afgefcheiden worden, zo zy, door wat oorzaak ook, ftil blyven. ja in 't vorige Hoofddeel is gezegd dat in de flagaders zelve, die omtrent de nier zyn, fteentiens zyn gegroeit. als toen is tevens aangetekent geweest, dat de eerfte beginzelen der fteen fehielyk aan alle onontbindbaar lichaam aangroeijen, het geene op de plaatfen van het lichaam word gevonden, alwaar de pis afgezondert word , of afgezondert zynde, vergadert word. hierom zal het ook door een ontftoke dikte in de eindens der flagaderen zittende onontbindbaar Hoed? een brokje geronne buiten de vaten geftort bloed, ver- Gla"  §. 1415- D E STEEN. 49i dikte etter, of die in 't kort zal verdikt worden , een druppeltje, verfcheide zandjens, als door cryftallizeering , met elkander vereenigt, de grond of kern kunnen uitmaaken , waar aan de eerfte beginzelen der fteen vast kunnen blyven hangen , en dus in grootte toenemen. Van te voren §. 1004., alwaar over de ontfteeking der nieren wierd gehandeld, is aangetekend geweest, dat 'erin de nieren zeer kleine blaasjens zyn, die tot het afzonderen van de pis fchynen te dienen ; ofichoon 'er ook andere afzonderende vaten , zonder tuslchenflelling van zodanige blaasjens, onmiddelyk van de flagaders afgeleid, aanweezende zyn. zo nu zeer kleine zandjens in dusdanige blaasjens begonnen hebben aan een te groeijen, zullen die, door de vliezen van de blaasjens in elkander aan te raaken verhindert, zich niet met elkander vereenigen, maar door de geheele zelfftandigheid van de nier heen verfpreid zitten, toen is gezegd, dat men in het lyk van een Raadsheer, die dikwerf met het graveel gekweld was geweest, en eindelyk aan de teering gefturven, zandachtige nieren had gevonden ; zo dat, wanneer men dit ingewand hier en daar doorfneed, het fcheen als. of men nat zand fneed. de tegenovergeftelde gevoelens der ontleedkundige, over het aanweezen van deeze blaasjens in de nieren, hier verder te doorzoeken , fchijnt hier ter plaatfe niet te pas te komen; dewyl het genoeg is te weeten, dat de zanderige ftof in de nieren afgefcheiden word, en verzamelt kan worden, het zy zulks in de blaasjens, in de naauwe einden der flagaderen, of in de afzonderende buizen zelve, die het grootfte gedeelte van de tepelachtige zelfftandigheid der nieren uitmaaken , gefchied. want dat 'er zandjens aan deeze tepeltjens hangen, heeft men meer dan eens in de lyken gezien , en die lichaamtjens, die van veele ontleedkundige voor blaasjens worden gehouden, worden voornamentlyk in het uitwendige gedeelte der nieren, dat gewoonlyk bastachtig word genoemd, gevonden, ik Qqq 1 heb  S-HI5- heb veele nierfteenen gezien , die een dun aanbangzeltjen hadden , terwyl het overige gedeelte een van de vorm vertoonde ; als of in de afzonderende buizen, bellmiaanfche genoemt, de eerfte te zamengroeijing, een voetje vertoonende, haar begin had genomen , welkers uiterfte , buiten zodanige buis-uitfteekende, door de geduurig zich daar op nieuw aanhegtendefteenftof, een ronde vorm had verkreegen. ik bewaar noch zodanige nierfteen, die een klein vlesje, met haar hals verbeeld, en door haare langs alle kanten zeer gladde en blinkende oppervlakte in de winkels zo genoemde bezoar fteenen nabootst, ik heb een en dezelfde mensch verfcheide fteenen zien loozen, naar een allermoeilykfte graveelpyn geleeden te hebben, die alle glad en blinkende waren, maar van onderfcheide maakzel en grootte. In 't voorige Hoofddeel is gezegd geweest , dat in de gezonde pis, in een zuiver vat bewaart, de zandjens wel te zamen groeijen, maar zich nimmer tot een fteen van eenige grootte vereenigen : fomtijds vereenigen zich eenige kleine zandjens met elkander, maar niet zeer vast; en houden overal op den bodem en aan de wanden van het vat vast:' want als dan fchynen zy maar met die kracht vereenigt te worden , met welke de eerfte beginzelen der fteen, door de pis heen verfpreid, tot elkander naderen, maar wanneer 'er tevens een drukking by komt, vereenigen zich gemakkelyker veele zandjens met elkander, en derzelver hegting word vaster; en dus zullen zy als gekneed kunnen worden, en een vorm verkrygen. want de nier-flagader is groot, klopt hevig, en verdeelt terftond haare takken door de geheele zelfftandigheid van de nier heen. nochte zy is zeer verre van het hartaf geleegen, waar door de nabuurige door de uitzetting der flagaders zelve, gedrukt worden, buiten die geduurige overhandfche drukking, zoude men te naauwer nood kunnen begrypen, hoe 'er fomtyds zo gladde en effe nierfteen uitgeloost zouden worden, die drukkende kracht zal toenemen ; wan? DE STEEN.  DE STEEN. 493 wanneer de fteen die in de nieren zit grooter is. maar hoe wel de ftof der fteen zich aan alle onontbindbaar lichaam kan hegten, nochtans heeft het uit het in 't voorgaande gezegde Hoofddeel gebleeken, dat de eerfte beginzelen der fteen zich het gemakkelykst van al aan de reeds gevormde fteen hegten ; die als dan vry fehielyk in grootte toeneemt, ik heb een^man gezien , die alle maanden dertig, ja fomtyds meer fteenen uitloosden , van onderfcheide grootte, onder welke ik 'er gezien heb zo groot als een kleine boon. hy gevoelde het nederdalen van de fteen uit de nieren, maar zonder groote last. hy waarfchouwde my,aanwee» zende zynde, dat hy fteenen zoude uitloozen, zo ik maar een kwartier wilde wagten. hy volbragtzyn belofte, en heeft in myne tegenwoordigheid vier fteenen geloost, die de grootte van een erwt hadden; en offchoon 'er één byna een minuut in de fchaft bleef zitten, gaf hy geen 't minfte teken van pyn, en zette de uitloozing der fteen met de vingers voort, hy was byna zestig jaaren oud , en had byna geduurende zyn geheele leeven geen behoorlyke voedingswyze onderhouden , en dronk zeer veel fterke drank, ik heb hem vermaant foberlyk te leeven, en allengskens de hoeveelheid der fterke dranken, waar van hy een mis« bruik maakte, te verminderen : maar hy lagte met deeze vermaning, en antwoorde my, dat hy volgens gewoonte wilde leven, nochtans wel weetende dat hy de fteen ftof in de nieren droeg, maar zo weinig last daar van hebbende, dat hy niet geloofde het der moeite waardig te zyn , daarom van levenswyze te veranderen. De vermaarde ontleedkundige Bertin (j) heeft de nieren en derzelver maakzel zeer naauwkeurig befchreeven, welke hyook met <0 Academ» des Scienc. fan 1744» Mem. pag, iiö» &Mv. Qqq 3  494 DE STEEN. S-I4I5- met zeer fraaije -plaaten heeft opgeheldert; hy heeft zeer wel aangetekent, dat de groote takken van de nier-flagader zodanig door de zelfftandigheid der nieren heen verfpreid worden , dat de klopping der flagaders de pisleiders zagtjens kan flaan, en de uitgang van de dingen voortgezet worden, die in de vaten zouden beginnen aan een te groeijen, en vast te zitten, maar in het bekken heeft hy waargenomen, dat door een tweevouwdige agtervolging van flagaders wierd getikt, en het graveelzand aldus in de pisleider kan gedreven worden, zo 'er iets aan de wanden van het bekken begint vast te zitten, aangezien dezelfde agtervolging van flagaders in de pisleiders voortduurt, zal de uitwerking dezelfde zyn. maar zo het beletzei op deèze plaatfen vast zittende, door deeze tikken der flagaders niet kan voortgedreven worden, zal het meer en meer opeen gedrongen en verdikt worden, welk fluk, aldaar vast zittende, grooter geworden zynde, zal de zo gevoelige oppervlakte der pisleiders door de kloppende flagaders tegen de harde fteen gedrukt worden ; waar uit de pyn ontftaat, vooral zo de fteen een ruuwe oppervlakte heeft, waar uit het graveel, colyk, en andere kwaaien , door de uitmuntende Schryver zyn afgeleid ; welke kwaaien volgen moeten, zo de fteen, het zy door haare grootte, deeze deelen uitfpant, of door de ruuwheid van haare oppervlakte kwetst. In een regt opgaand mensch helt de weg van de pis, in de nieren afgezondert, langs de pisleiders na de blaas nederwaarts: ja als dan ook kunnen het graveel zand, en de kleine fteentjens door haare eige zwaarte geholpen, gemakkelyk nederdalen, zo zy kleinder zyn dan de holligheid des pisleiders, maar wanneer een mensch legd, heeft zulks geen plaats ; waar door de afgezonderde pis langer zal onder wegen blyven , en de eerfte beginzelen der fteen in de pis zullen zich kunnen afzonderen, wanneer zy noch in het bekken, of de buizen van het nierbekken, die  DE STEEN. 495 die de niertepels ontfangen, zit. ik heb eenman gezien, by welke men nimmer eenig agterdenken op de fteen had gehad, die tien weeken lang door het breeken van de dye enbewogen in het bedde hadde geleegen. weinige weeken , naar dat hy geneezen was, heeft hy het zogenoemde graveel-colyk gekreegen , en heeft, naar zware pynen doorgeftaan te hebben , een vry ruuwe fteen geloost, en is naderhand aan diergelyke kwaal onderhevig geweest, om dezelfde oorzaak zyn de voeteuvelige zo menigmaal met de fteen gekweld; het geene Sydenham in zich zelve, en veele andere heeft waargenomen; gelyk in 't Hoofddeel van het voeteuvel is gezegd geweest, waarom hy gewaarfchouwt heeft, in de plaats van 'savonds te eetem, veel dun bier te drinken , op dat, de afzondering van de dunne pis vermeerderd zynde, de nieren en pisleiders als afgeveegt zouden worden. Alle Geneesheeren komen overeen, dat het lang te bedde leggen, eene gefteldheid tot fteenachtige te zamengroeijingen aanbrengt, of dezelve vermeerdert, zo zy reeds plaats heeft, zy hebben uit het denkbeeld der ouden de reede gegeven , dat de nieren door het lang leeven te zeer verwarmt wierden , waar door het flymachtige of vetachtige , in de nieren of het bekken zittende, tot een fteenachtige hardheid uitgekookt wierd; waarom de Geneesheeren de menfchen ook waarfchouwden, voornamentlyk die zy geloofden een gefteltenis tot de fteen te hebben, niet lang met de rug na het vuur gekeerd te zitten ; het geene In de gasteryën fomtijds gebeurt, edoch in het vorige Hoofddeel is beweezen geweest, dat de oorfprong der fteen niet aan de flym, door de hitte uitgekookt, kan geweeten worden, de zeer vermaarde Hales (t) heeft veel beter uitgelegt, waarom het langduurig leggen het voortbrengen van de fteen in de nieren begunftigt. wanneer wy regtlynig in 't bedde leggen , kan het ne- 03 Hsemaftaticks on the animal Calculus Exper. IX. paf.aa&-"  496 DE STEEN. $. i4r^.. nederdalen van de pis uit de nierein in de blaas niet' door de werking van de zwaarte geholpen worden, wanneer een mensch op de rechter of linker zyde legd, legd de nier van de zelfde zyde lager als de blaas, zo hy op de rug legd, leggen beide de nieren lager; of worden ten minfte van de regtlynige oppervlakte niet meer opgeheven dan de blaas ; waar door de pis zich lichtelyk in het bekken zal vergaderen, en de eerfte beginzelen van de fteen zich van de pis afzonderen kunnen, gelyk ook in de pis-leiders, aangezien nochtans de pis in zodanige legging in de pisblaas komt, moet de uitdryvende kracht der nieren, of de voortdryvende kracht der pisleiders, de poging der zwaarte overwinnen , wanneer de blaas hoger legd dan de nieren; maar ook moet 2y de blaas, altyd te zamen getrokken wanneer zy ledig is-, uitfpannen, en de deelen die de blaas omringen , verwyderen: waar uit volgd, dat, wanneer de blaas reeds vol is, deeze zelfde pis, in het bekken en de pisleiders vergadert, door een vry aanmerklyke kracht tegen de openingen der vaten , die de pis nitloozen, terugmoet gedreven worden, aldus word dierhalve de voortgang van de pis in de blaas vertraagt, en 'er word gelegenheid geboren voor het te zamengroeijen der zandjens , niet alleen in het bekken, maar ook in de belliniaanfche buizen ; en daarom heeft hy in de lyken in deeze zo menigmaal graveelzand gevonden, waarom het fchijnt, als of de rechte houding van het lichaam onder de oorzaken kan getelt worden , waarom de uitloozing der pis grooter is by een waakend , als by een flaapend mensch. daar uit befluit Hales , dat het nuttig zoude zyn , zo den mensch niet lynregt te bedde lag ; maar met het hoofd en de romp meer verheven ; gelyk de Soldaten gewoon zyn te leggen, wanneer zy op de vvagt zyn. waar uit de nuttigheid blykt, van niet altyd op de zelfde zyde te leggen; op dat de zelfde nier niet geduurig lager legd, terwyl uit de andere, als dan hoger gelegen, de pis onverhindert in de blaas komt. Mees-  DE STEEN. Meestentijds zijn ffoapende menfchen gewoon zich eenige maaien in het bedde om te keeren: 'er zyn 'er nochtans fommige, die door een diepe flaap overvallen, van legging niet veranderen : edoch dit gebeurt meer by de kinderen als by volwasfene. maar ook leeren ons de waarnemingen , dat de kinderen meer aan de fteen onderhevig zyn als volwasfene ; en daarom zyn 'er meer van dezelve , die de fteenfnyding moeten ondergaan, daar en boven flaapen de kindertjens langer, zy kunnen, door de windzels geknelt, de legging van bet lichaam niet veranderen; men laat hun langen tyd regtlynig, of op een van beide de zyden, in de wieg leggen, de arme vrouwen maaken haare ellendige kinderen door het gebruik van opiaaten geduurig in flaap, op dat zy zelve haaren daaglykfehen arbeid kunnen waarnemen, en 'snagts gerust flaapen. maar ook getuigen alle fteenfnyders, dat zy meer kinderen van gemeene dan ryke lieden, van de fteen fnyden ; om dat men namentlyk voor de kindeien der ryken meer zorg draagt. Uit dit alles blykt, dat men de waarfchouwingen van de zeer vermaarde Hales, over de legging in bet flaapen, niet moet veragten, voor zo verre zyde voorzorg tegen het vormen der fteen aangaat, de lynregte legging fchynt ook daarom te kunnen nadeelig zyn, dat het geheele gewigt der buik ingewanden , door drukking op de nieren werkt ; maar deeze drukking der nieren da af- en uitzondering der pis te kunnen verhinderen, fchijnt geen twijffel te lyden. zeer vette menfchen zyn zeer dikwils aar, de fteen in de nieren onderhevig: want de nieren leggen bydee* ze als onder een groote menigte vet begraven; gelyk men daaglyksch in geflachfe vetgemeste beesten ziet. by deeze worden de vaten uit de nieren voortfpruitende en uit het bekken, langs alle kanten vau overvloedig vet omringd, wanneer de lyfmoeder in zwangere vrouwen opklimmende de darmen na boven opheft, Vyfde Deel. Rrr en  49g DE STEEN. $.1415. en dezelve agterwaards en zydelings uit -de weg ruimt, zal zy de nieren, bet bekken , en de pisleiders kunnen verhinderen , dat zy haare werkingen niet behoorlyk kunnen verrichten, men heeft niet zelden waargenomen , dat de vrouwen naar de eerfte verlosfing aan het graveel onderhevig zyn geweest, daar zy van te voren niet meede gekweld waren; voornamentlyk, zo een tweeling de lyfmoeder zeer fterk had uitgefpannen, Pifo heeft aangetekent (u): van hondert vrouwen die het graveel hebben , hebben tachtig en meer, pyn in de linker nier, zvaar van de ondervinding getuige zy. en hy heeft gelooft dat zulks wel uitdien hoofde gefchiede, dat de-milt de bloedwaterige droesfem van het zwartgallige bloed eerder in de linker als in de rechter nier ontlaste, om de nabyheid namentlyk. want ten tyde wanneer Pifo fchreef, waren de Geneesheeren algemeen van gevoelen, dat de milt de bewaarplaats was van de zwarte gal en derzelver fchuilhoek. zoude het mooglyk de gewoonte van de meefte menfchen zyn,' eerder op de linker dan op de rechter zyde te leggen? de zeer vermaarde Hofman , heeft, gelyk %. 997. is gezegd geweest, gelooft, dat de linker nier dikwerviger van het graveel wierd aangetast, om dat de buiging van de kronkeldarm zeer naby dezelve legd, welke dikwerf door winden en door de drek is opgezet, en dus de nabuurige nier drukt, waarom ook zagte klyfteeren zo'zeer in het graveel worden aangepreezen , waardoor de uitleiding der harde drek en winden voortgezet word , en dus de nabuurige nieren van de drukking verlost, het is bekend, dat de kronkeldarm in de rechter zyde maar zagtjens word gebogen, maar in de linker zyde een halve maanswyze buiging heeft, die oorzaak der vertraging is. het is wel waar dat men in de tafels van Euftachius (w), de vyfde figuur, een foortgelyke hal- Cu) De Morb. a colluvie ferofa ortis Seft. IV. Cap. II. pag. a, (v; Tab. XI.  $. 14T 5- i4IfJ* DE S ï E E Na 499 halve maanswyze buiging alleenlyk in de rechter zyde ziet; en' hec is bekend, dat.Euftac/nus gewoon is geweest, in zyne tafels de gewoone legging en het maakzel van de lichaams deelen aan te wyzen, en 'er tevens andere figuuren byvoegde , welke de ve.fcheidentheden, by hem waargenomen,, hoewel zeldzaam, vertoonden. i+itii \*C7elkc aldiiar, langzamerhand aangroeiW jende, de nier verftopt, deszelfs vleesch ver ftikt; verteert onder de gedaante van gruis , etter, kliertjefis, vellen, uitjaagt, en eindelyk geheel bederft, bloederige, etterachtige, ftinkende pisloozinizm verwekt ; ja zelfs menigmaal naar de ontfteeking een verzweering van de nabuurige deelen, veroorzaakt. Zo lang de fleen, in de nier te zamen gegroeit, niet groot nochte ruuw van oppervlakte is- of fcherpe hoeken heeft verkrecgen, waar door de zelfftandigheid der nieren gekwetst, en gekweld kan worden, kan zy daar ter plaatfe, langen tyd zonder zeer lastig te vallen , blyven zitten, waarom men zo menigmaal naar de dood fteenen in de nieren heeft gevonden , op welke men geduurende de gantfche leeftyd , geen agterdenken had gehad, maar wanneer de fteen aldaar zit', Wérkt dezelfde oorzaak , waar uit zy haare oorfprong heeft genomen, geftadig voort, en kan zy altyd in grootte toeneemen, en de oppervlakte die van te voren glad was, doordien op nieuw de eerfte beginzelen van de fteen , die in de pis aanweezende zyn , dezelve toegevoegd worden , ruuw worden, en van rond in hoekig veranderen; waar door de zelf- Rrr 2 fhu-  509 D E STEE N. §.14.16. Handigheid van de nier gefloten , gedrukt, verfïopt, verfcheurt, ontftoken , verzworen , vernielt zal kunnen worden ; gelyk het lichtelyk is te zien. indien een fplinter in de vinger, een woedende ontfteeking kan veroorzaken , waar op de verzweering volgd, door welke, de zweer naderhand verbroken zynde, de fplinter te gelyk met de etter uitgedreven word, begrypt men lichtelyk, dat het zelfde volgd , wanneer de zelfftandigheid van de nier door de fcherpe fteekende fteen geduurig word gekweld, maar alle deeze kwaaien zullen nootwendig moeten toenemen, wanneer de dusdaniger wyze aangetastte nier door de lichaams beweeging , het fchokken van een wagen, het niefen, het hoesten, gefchud word, en tegen de fcherpe fteen gewreeven. Het is dierhalve niet te verwonderen , dat de zelfftandigheid van de nier zodanig verteert word, de brokken geronne bloed, door de verzweering, de vaten gekwetst zynde, uitgaan, een gedeelte van de zelfftandigheid der nier, het zy door de etter afgefcheiden , of door de kwetzende fteen afgefchraapt, met de pis, onder de gedaante van kliertjens, of vellen, word uitgedreeven: want dat de zelfftandigheid van de nier, wanneer zy van de fteen gekwetst word, wonderbaarlyk kan ontaarten, zal naderhand blyken. daar en boven bekleed het celachtig weefzel, gelyk bekend is, alle de vaten, wikkelt zich tusfchen de tusfchenwydtens van deeze tegen elkander aan leggende, en word door de ontflane verzweering van de overige deelen afgefcheiden , en de zweer verbroken zynde, kómt het als puistjens te gelyk met de etter te voorfchyn ; fomtyds komen aldus geheele vliezen voor den dag , wanneer de Heelmeefter de zweeren in de uitwendige deelen van het lichaam zittende, doorfnyden. het is wel waar dat het celachtig weefzel, dat in de zelfftandigheid der nieren zit, tenger is : maar in de befchryving van de ontfteeking heeft gebleken , dat de  S-I4IÖ. DE STEEN. de zelve haare voornaamfte zitplaats heefc in de celachtige rok , welke als dan wonderlyk kan opzwellen en dikker worden, verheft zich niet fomtijds een zeer groote dikte op de rug van de hand, alwaar de celachtige rok dunner is, wanneer dezelve word ontdoken, waarin zich door de daar op volgende verzweering een vry groote menigte etters vergadert? waaruit de reede blykt, waarom in de verzweering der nieren fomtijds te gelijk met de pis, vellen te voorfchijn komen. Maar Hippocrates heeft reeds aangetekend ("ziet §. jooi^), dat wanneer de nieren verzworen zyn, dikkere deeltjens met de pis uitgeloost worden ; welke meer vliezig zyn , die hy lyvende altyd "een roode pit, de overige O " kringen', rood , wit, aschgraauw , blaauw, en door de trappen van de couleur word de trap van onontbindbaarheid aangetekent, welke door de fcheikunde zelve moeten ontdekt worden. De fteenen van de nieren, na de blaas gevoert verftrekken het meest voor grond en pit voor de fteenen : in de fteenen van de nieren zelve, heb ik, wanneer zy vroegtydig uitgewatert worden , eer dat zy in de blaas door byeen gevoegde kringen zyn aangegroeit, fomtyds een pit gevonden, waar aan de overige zelfftandigheid plaatgewyze rondom was aangegroeit. maar aangezien het roode graveelzand menigwerf word gevonden, daarom zyn de fteenen van de nieren menigmaal van deeze couleur; hoewel niet altyd; waarom men niet volftrekt fchynt te mogen vast ftellen, dat de pit van de fteen in de blaas altyd rood is. Daar en boven is de blaas zelve aan ontfteekingenveretteringen, bloedftortingen enz. onderhevig, door welke ziekten in de blaas onontbindbaare lichaamen kunnen voortgebragt worden; die de grond tot de fteen kunnen leggen, waar aan daar op vaat rondsom een nieuwe fteenftof zal aangroeijen. men vergelykt, en niet oneigentlyk, de fteen van de blaas aan de ajuin, in welkers midden her zaad der toekomende plant zit, door zeer veele ronde op elkander leggende platen, omwonden, welke de een voor de ander kunnen afgefchelt worden, tot dat het zaad alleen bloot word gelaten : het zelfde heeft ook plaats in verfoeide bolgewasfen. maar in de fteen der blaas neemt men waar., dat die kringen, die om de pit zitten fomtyds van onderfcheide couleur en dikte zyn. Vvv a Van  324 D E STEEN. 5.1420. ■ Van te voren $. 1414. is gezegt geweest, dat die eerfte beginfelen der fteen, niet altyd de zelfde couleur hebben , wanneer zy van de pis worden afgezondert. waarom Euflachius (z) die geene berispt, die verzekerden, dat de fteenen van de nieren van die geene die in de b'aas gevormt worden, alleen door de couleur konden onderfcheiden. zyn : aangezien men de fteenen van de nieren niet altyd rood of'faffraan couleurig bevind, maarniet :%elde wit, en aschgraauw want hy heeft gezien dat in de Bisfchop van Senegal een witte fteen van een aanmerklyke grootte het begin van de pisleider bezette, maar de overige holligheid der nieren met byna een ontelbaare menigte fteentjens van de zelfde couleur vervult'was. ik heb een en de zelfde mensch fieenen van onderfcheide couleur zien uitloozen: Ja zelfs heb ik waargenomen, dat in de pis van een en de zelfde mensch die eerfte beginfelen van de fteen in couleur van elkander verfehilden. Het is zeer waarfchynlyk, dat de pis niet altyd de zelfde hoeveelheid van eerfte beginfelen der fteen bevat, en dat zy ook niet altyd even gemakkelyk van de pis afgezondert worden: daar door kan het gefchieden, dat de pis fomtyds geduurende eenigen tyd weinig fteenftof aan de fteen voegt die in de blaas zit; gelyk by het voorgaande Hoofddeel is gezegt geweest, als dan verkrygt de fteen, door het rond draaijen in de holligheid van de blaas, en derzelver fterke drukking, wanneer zy de pis uitdryft, een gladder oppervlakte; welke aldus blyft, tot dat de pis, op een andere tyd vol fteenftof zynde, nieuwe beginfelen der fteen aan de gladde oppervlakte van de fteen voegd, welke als. (*) Opufe. Anatom. de renib. Cap» 45. pag. ïao*  5.142°. DE STEEN. 5*5 als dan ruuw word, en blijft, tot dat zy door foortgelyke oorzaken op nieuw glad word gemaakt, dus begrijpt men genoeg, op wat wyze de fteen der blaas door by een gevoegde kringen 'groeit naderhand 5. 1428 alwaar over de fteenbrekende middelen zal geftandelt worden, zal het blykeu, dat uitmuntende Geneesheeren groote hoop daar in geftelt hebben, op dat de pis aldus door de geneesmiddelen zoude verandert worden, dat 'er 'zich of ieheel geen, of ten minfte minder fteenftof aan de fteen zoude voegen; ja fommige hebben gehoopt, dat men dit fomtijds zoud^ verkrygen, dat de pis, als tot een geneesmiddel geworden, de aan een houding der deelen door de oppervlakte van de fteen zagtjens te knagen, aldus zoude verminderen, opdat zv gemakkelijk klein zouden kunnen gewreeven worden, en langzamerhand kleinder worden gemaakt, hier uit fchijnt begrepen te worden, waarom de geene die de fteen hebben zich fomtijds min, fomtijds meer lyden. wanneer de oppervlakte van de fteen glad is, zal de blaas minder gekwetst worden; maar wanneer zich een nieuwe verzameling van fteenftof aan de fteen voegt, om een nieuwe plaat te vormen, zullen de kwalen vermeerderen hier by komt, dat deeze ruuwe oppervlakte van de fteen de befpoelende pis kan indrinken en wederhouden; welke door het verblijf aldaar verrottende, de toevloeijende pis zal bederven, en fcherper maken, en dus zullen alle kwalen verergeren. Men leest van een vijftigjaang man (a), die omtrent achtienmaanden met de fteen in de blaas gekweld was, geduurende drie weeken allerellendigst door de pijn van de fteen gekweld, en daar naar drie weeken van alle pijn bevrijd: deeze tijd voor by ziinde, kwamen de zelfde pynen wederom, met alleen de zelfde ■ dag„ (*) Beverwyck Steenftuck Eerfte Deel Cap, 8, pag. ii& . Vvv 3  dag, -maar het zelfde uur. edoch drie of vier dagen voor dat de pyn wederom kwam, fpreide hy een overgroote ftank uit het geheele lichaam, te gelyk met benaauwtheid, en opzwelling van het linker been ; welke nochtans verdween wanneer zy te bedde lag. Maar de witte fteenen zyn byna altyd brosfer dan de overige; de aschgraauwe zyn harder; de fteenen die een zwarte yzeragtige couleur hebben, worden volgens het algemeen gevoelen als zeer hard zynde veroordeelt, over de fcheikundige ontbinding der fteenen is §. 1414. overvloedig gefproken .geweest. §. 1421. Tn de blaas zittende veroorzaakt zy deont1 fteeking, en deszelfs toevallen, als ook ■drukkingen, wryvingen, zweeren, etterwateren, druppel pis, verftopping van de pisgang, een onmooglyk wateren ten zy op de rug leggende , een uitteerenoe koorts, de teering; dikwerf word zy onbeweeglyk inde pisgang gedreven. f ■ Gelyk §. 14.16. over de kwalen is „gefproken , welke men van de fteen in de nieren te vreezen heeft, zo moeten wy m over die handelen, welke gewoonlyk de fteen in de blaas verzeilen of volgen. Wanneer de fteen uit de nieren in de blaas is nedergevallen, worden de zieken een zeer groote verligting gewaar: zo de graveel pyn hevig is , klagen zy gewoonlyk geduurende eenige dagen over een doffe pyn omtrent de" nier en het geheele beloop der pisleider, voor 't overige veroorzaken dusdanige fteenen , dewyl zy niet groot zyn, naauwlyks eenige moei- D E STEEN. $. 1420.1421.  it&u DE STEEN. 527 moeite , wanneer zy na de holligheid van de blaas zyn gevoerd, intusfehen moeten de zieken zich op deeze verligting van pyn niet betrouwen, dewyl zodanige fteen, ten zy dezelve rasch worde uitgedreven, aangroeijende, erger zal worden. . Maar zo zy fcherp of hoekig is, zal zyde blaas kwetfen, wanneer zy naar het waterlozen, zodanig is toegetrokken, dat zy geen holte over laat:' want als dan- zal de gevoelige inwendige oppervlakte door de ruuwe fteen gewreven worden, deblaasontfangt vry veel zenuwen van de fchenkel zenuwen, en van de onderfte"darmfcheiis netwyze vlegting. hoe gevoelig de blaas is, getuigen de druppel pis door de Icherpte derzeive veroorzaakt, en het ellendig kermen van de geene die met de fteen bezet zyn.' Areleeus (b), voegt, naar gezegt te hebben, dat de blaas lastige pynen doorftaat, dewyl zy het gebrek van andere deelen meededeelt, welke moeilyker en dodelyker zyn, zo zy uit haar zelve kwalyk begint te varen , 'er de rede by , dewyl zy aan het geheele'lichaam en al de zenuwen, en aan de geest, tenflerkjlehaare [met meede kan deelen. aangezien de blaas een koude en witte zenuxv is. het geene hy elders bevestigt {Y)5 zeggende: maar indit deel is de pyn fcherper, en de ondergang zeer haastig; want de blaas is een breede zenuw, my is wel bekend, dat de oude Geneesheeren aan fommige deelen van het lichaam de naam van zenuw hebben gegeven, dieomeigentlyktefprekenhedendaagsch' deeze naam niet dragen; nochtans blykt daar uit, dat men door het kwalijk varen der blaas allerhevigfte pynen waargenomen heeft; die zeer gevaarlijk zijn, zo de ontfteking dezelve verzeld ; aangezien de blaas aan het geheele lichaam en al de zenuwen , en aan de geest ten fterkfte haare fmet meede kan deelen maar door die dikwervige drukking en wryving der blaas, blijkt het (70 De cauf. & fign. Morbor. acut. Lib, II. Cap. 10. pag.23^ (O de ciirat. Morbor. acut.- Lib. II. Cap. p, pag. uo*00 Ibid. pag. 33.-  528 het ligtelijk, dat zy kan ontftoken worden, wanneer zy zich onder het waterloozen toetrekt vooral, zo de fteen hoekig of ruuw is ; en dewijl deeze zelfde oorzaak zo menigmaal word vernieuwt, en de fcherpe pis de ontftoke plaats geduurig befpoelt, zal 'er byna geen hoop voor de ontbinding zijn, maar de verzweering en het etter wateren zal 'er op volgen, nochte zodanige zweer zal kunnen geneezen worden, zo lang de zelfde oorzaak plaats heeft, maar zo de fteen gelukkigüjk door het fnyden word uitgehaald , en de zieke in de bloem zyner jaaren is, volgt de geneezing van zodanige zweer dikwils vry fehielyk: want de geduurig kwellende oorzaak is weg genomen ; en de pis kan zich in de blaas niet vergaderen , nochte aldaar ftil blyven ftaan , dewyl de eerfte dagen naar bet fnyden al de pis langs de wond uitvloeit; en dus word de blaas -nimmer uitgezet: tevens vermindert de fcherpte der pis veel door overvloedige zagte drank, dit alles te famen lopende ; is 'er groote hoop de zweer van de blaas te eeneezen, welke door de fteen is veroorzaakt geweest. Het gebeurt fomtyds, dat de ontftoke blaas der geene die met de fteen gekwek zyn wel verettert, maar zo, dat de gevormde «tter geen vrye uitgang heeft in de holte van de blaas, maar in de zelfftandigheid van de verdikte blaas blyft vergadert zitten, dit heeft Raysch (e) in het lyk van een jongeling van vyf-en-, .twintig jaren gezien, uit welkers doorfneede blaas de fteenfnyder de fteen niet had kunnen haaien; want zy was te groot, en vervulde de holligheid van de blaas zodanig, dat 'er maar voor weinige druppelen pis plaats overig was. de blaas, een vinger breed dik, konde in ontelbaare rokken van een gefcheiden worden ; tusfchen welke de etterftof, volftrekt gelyk aan gefmolte vet (/) Obfervat. Auatom. Chirurg, obferv. 89. pag. 82. DE STEEN. §. 1421^  g.i4-ai. DE STEEN. '529 vet zat, men vond tusfchen de fteen en de blaas weinig of niet van deeze etterftof. edoch dat deeze etter in het celachtig vlies van de blaas vergadert had gezeten, blykt daar uit, dat, door een toegebragte wond de etter op dezelfde wyze uitvloeide , gelyk het water uit de beenen, die met een koud gezwel bezet zyn , wanneer de huid doorgefneeden word. men vond ook foorrgelyke etter tusfchen de rokken, die de nieren .en de blaas; omvangen, zitten. Maar (ztet $. 406.) de etter , langer dan na behoren in een gellote plaats blyvende, word fcherp, verrot, en verteert de nabtfurige deelen ; en dus kan de geheele zelfftandigheid van de blaas verteert worden; waar uit wreeslyke kwaaien volgen : Tulp verhaald dusdanig geval (ƒ) van een jongeling , aan de fteen in de blaas , naar verwoede fmerten, overleden, hy had twee overgroote fteenen in de blaas, maar zodanig in de flym en de etter gedompelt, zo dat de Steenfnyder dezelve niet konde bereiken; waarom men opk het fnyden niet had beproeft, men vond in het lyk de rokken van de blaas geheel verteert, deszelfs fpierachtige hals alleen maar ongekwetst zynde gebleven, of eerder noch eenigzints overgebleven zynde; waarom men ook de pis door de holligheid van de buik heen verfpreid vond. .Jretaus had (g) gewaarfchouwt, dat de kramptrekkingen ,: of de te zamentrekkingendcr zenuwen, in zwaare aandoeningen der blaas te vreezen zyn. die ellendige jongeling is gedwongen geweest, een geheel jaar zittende door te brengen , en geftadig het hoofd zo recht te houden, dat hy het zelve nimmer in het hoofdkusfen-mogt nederleggen , of hy wierd terftond van een (ƒ) Obfervat. Med. Lib. III. Cap. II. pag. 182. Q) Morb. Acut. Lib. IÏ. Cap. X. pag. 03. 'Vyf.de Deel. Xxx  g30 DE STEEN. f.i4£r. ocrterwaatdfe fpanning, of kramptrekking, met alferh'evigfte pynen aangetast, het is hem meer dan 'eens overkomen , dat hy. zo hevig krom wierd getrokken door een agterwaardfe fpanning van de rugftreng, dat het geheele lichaam ah een hol agterwaarts over fcheen getrokken te worden. Deeze kwaaien van de blaas ontftaan voornamentlyk , zo • de fleen van de blaas hoekig en ruuw is ; de zieken lyden minder pyn , zo de oppervlakte van de fteen glad en effen is en rond. waarom een allerervarendfte Steenfnyder (A) , wanneer hy geen ftank in de pis, der geene die met de fteen bezet waren , vond , befloot, dat de fteen wel bard , maar alad was, die zich in de blaas bevond: in tegendeel heeft hy voorzegt wanneer de pis zeer ftonk , dat de fteen hard , ruuw en hoekig in de blaas was. fomtyds geeft de pis van dusdanige met de fteen bezette menfchen zo een vervuilde ftank van zich, dat weinige oneen een onverdraaglyke ftank door een erroote kamer verfpreiden. raen begrypt ligtelyk, dat de reeds verzwoore blaas geduurig door zodanige fcherpe verrotte pis word geprikkelt, gelyk ook deszelfs hals,, met een dikwervige maar byna vergeeffche parsfing tot de waterlozing,, dewyl 'er maar weinige druppels, met een fcherpe pyn , die fomtvds zo groot is, dat zy de ellendige harder doet kermen dan het fnyden van de fteen zelfs , doorgeparst worden (/). ik, heb een man van drie* en-zestig jaaren zien bezwyken , wanneer hy zeer fterke pogingen deed tot het uitloozen van de pis- want de dodelyke hartvang vervolgde, en het aangezigt dat ten tyde der poging vertrokken was, keerde terftond ■ ' tot CA) Denys over de Steen &c» Cap. ï, pag. 36. 37» CO Ibid. pag. 40.  $>i42i. de steen, 53ï tot deszelfs vorige ftaat wederom , . zo dat by gerust fcheen t> flapen. hy had geduurende verfcheide jaaren de moeilykheden van de fteen in de blaas verduurt , en hy loosde de pis altyd met groote moeite , te gelyk met een overgroote hoeveelheid flym; edoch de pis was citroen couleurig, niet altyd ftinkende, nochte die uitfteekende pynen hadden naar het waterlozen plaats, wanneer de zamengetrokke blaas van de weer■ftmd biedende fteen word gedrukt: ik heb de ftoutheid gehad te voorzeg jen dat 'er een groote , maar gladde fteen verborgen Ia? hy heeft het onderzoek met de blaaspeilder nimmer willen toeflaan, verzekerende dat dit, verfcheide jaaren geleden , te vergeefscn van een ervaren Steenfnyder in Italiën was verzogt o-e veest, die, de vinger in het fondament geftoken hebbende, ■op 't voelen van een groote hardigheid befloten had, dat de blaas -eeltachtig verhard was; het geen de zieken ook vastclyk geloofde nam wordende wanneer ik maar het minfte agterdenken van de fteen liet blyken. in het lyk heb ik de blaas, in het onderfte en agterfte o-edeelte, waar meede zy op de rechte darm lag, als in een holligheid uitgeftrekt bevonden, waar in twee fteenen zaten waar van de eene dertien, de andere drie- en- twintig drachma'swoog, zy hadden geene uitfteekende hoeken, met geene punten bezet; maar zy tooiiden duidelyk dat zy tegen elkander waien gewreeven geweest: ja de kleinfte fteen had een uitgeholde oorcrvlakte, vrydiep, waar in zy de ronde oppervlakte van de groórfte ontvong, byna op de zelfde wyze als de holligheid van het heupenbeen het hoofd bevat van het dyebeen. maar aangezien hy gefturven was terwyl hy een vergeeffche poging tot het waterloozen deed, was de blaas zodanig uitgezet, dat de bodem van dezelve vyf vingeren breed over het fchaambeen heen ftak. hy loosde wel met moeite, en niet dan met groote pogingen de nis ' door dien de fteenen zo groot waren , dat zy de vrye te zamentrekking van de blaas, die de pis uitdrukte, verhinder- Xxx 2 .. den,  5& DE STEEN. $14411. den , als ook door de groote menigte vastklevende flym die tevens uitgeloost wierd. nochttms wierd de pis niet ten eenemaal ónderdrukt; gelyk fomtyds gefchied, wanneer een kleinder fteen de hals van de blaas verftopt, en alle uitgang van de pis verhinderd, metallereliendigftepynen en benaauwthedens, welke niet kunnen verligt worden , ten zy de fleen door die allerhevigfte parsfihgen doorgeparst word door de hals van de blaas en de pisgang, of terug geparst word in de blaas, en dus de uitgang voor de pis bereid word. maar dfe pynen zyn zo hevig, dat de ellendige fomtyds uitzinnig worden, ja tot razerny ove°rflaan (k). wanneer de fteen met de blaaspeilder uit de hals vande blaas terug wierd gedreven, keerden de zieken, de blaas geledigt zynde, wederom tot haare zinnen; ja fomtyds is het nodig geweest, de buigzame blaaspeilder in de blaas te laten fte*en, om te verhinderen, dat de fteen niet wederom opnieuw in deeze naauwtens ingedrongen zoude worden, fomtyds ook heb* ben de zieken , terwyl zy bezig waren met op het land te arbeiden, zich zelve verlichting aangebragt, door grasfteelen door de pisgang in te fleeken (/); welkers brokkelingen in de blaas blyvende, een nieuwe voet voor de fteen zullen kunnen verftrekken, gelyk §. 14.14.. is gezegd geweest, waarom Aretccus (m) gewaarfchouwt heeft: maar zo de fteen niet groot is, zal het waterhozen dikzverviger verhindert worden: want gemakkelyk in de hals nedergevallen, verftopt zy de doorgang der pis. een weinig daar naar voegd hy 'er het volgende by: maar zy zyn nochte van pyn , nochte van zzvaarwigtigheid bevryd, offchoon zy onverhinderd de pis loofen: want dit heeft voornamentlyk als dan plaats-, wanneer de fteen der blaas grooter is, dan dat zy in de hals van de blaas kan komen.. Waar (k) Deirys over de Steen &c. Cap. I. pag. 41. (I) Ibid. pag. 42. CaO deCauf, & Sigu. Morb» Dinturn. Ljb, II. Cap. IV. pag. 54.  DE STEEN. 533 Waar uit de reede blykt, waarom de ellendige die met de fteen bezet zyn onderfcheide lichaams houding beproeven , om van deeze benaauwthedens bevryd te zyn: ik heb 'er gezien, die op hun hoofd fiaande , het overige-lichaam wonderlyk bewogen ; en dus fomtyds, de legging van de fleen verandert zynde, verligt wierden: tevens begrypt men , waarom fommige' ter naauwer noot haar Water kunnen loofen, ten zyop den rug leggende; by zulke fchyflt de fteen niet in de hals van de blaas vast gedrongen te zyn, maar het fchynt eerder dat een groote fteen op de mond van de blaas legd, wanneer zy zich regt houden, die dus de uitgang van de pis verhindert: want zo de fteen in de hals van de blaas ingedrongen zit, fchijnt zy door de legging op de rug niet gemakkelyk wederom agterwaards te kunnen vallen. Dit heeft Hippocrates (ri) reeds aangetekent, en heeft een kenteken van de verlichting door de veranderde lichaamshouding ■ afgeleid, de geene die met de fteen gekweld zyn, zodanige houding hebbende, dat de fteen niet na de pisgang valt, loofen gemakkelyker haar water, maar die een verheventheid omtrent de blaas hebben, welke een moeilyke pis loofing veroorzaakt,, worden in alle lichaams houding gekweld; maar dit geraakt los, wanneer de etter te voorfchyn komt. maar hoegevaarlyk de ontfteeking der blaas ■ is, kan men uit Hippocrates (o) opmaken : een harde enpynlyke blaas is wel altyd kwaad-, maar allerergst met een geduurige koorts, want de fmerten hier door veroorzaakt, zyn genoeg om iemand te doen fterven , en zy hebben weinig afgang, maar deeze word door een etterachtige, witte en evenredig grondzetzel hebbende pis ontbonden , maar deeze niet ontbonden zynde , en de blaas niet zagt 'wordende, is het te vreezen dat de zieke by de eerfte wederkeeringen zal fterven. maar hoe groot geweld de blaas aan- 00 Ceacar; Praenot. Nó.472.473. Charter. Tom. VIII. pag.879^1. (0) Ibid. No. 47i. Xxx 3  534 DE STEEN. |.I42t. aangedaan word, wanneer deszelfs hals door de fleen verftopt zynde, de zieken zelfs tegen dank gedwongen worden, door hevige en byna geduurige parsfingen eenige druppelen pis uit te parsfen , is ligtelyk te begrypen. fomtyds zyn 'er fteenen van een aanmerkelyke grootte op deeze wyze uitgeparst geweest , vooral van vrouwen, welkers pisgang korter is, en zich gemakkelyker laat wyder maaken dan by de mannen, een oude vrouw van-negen-en tachtig jaaren, heeft aldus een fteen van meer dan drie oneen uitgeparst. deeze oude vrouw, buiten haare jaaren welvarende, en noch haare krachten bezittende, heeft geduurende drie jaaren de kwellingen der fteen kloekmoedig geleeden, maar ook naderhand heeft zyeven kloekmoedigde moeilyke pisvloeijing, welke gewoonlyk op zo fterke uitfpanning van de hals der blaas volgd, verdragen (p). Maar de fteen is niet alleen fchadelyk voor de blaas, maar zy kwelt en kwetst ook fomtyds de nabuurige deelen , vooral de rechte darm. ook word de aars deelgenoot van het gebrek, van jeukte aangetast: ook /leekt de rechterarm vooruit, door kracht, poging, verbeelding , al even eens of de fteen reeds zvierd uit gehost, want zy voorden beide aan elkander gehegt, de aars en de blaas, van zuelke de eene aangetast zynde, de andere ook nootzaaklyk aangedaan moet zvorden: daarom wofdde blaas door een opftopping van de pis aangetast, wanneer de aars ontftoken is., en de blaas als geftoken wordende , gaat hy niet af, offchoon de aars niet droog is, en zodanige lastigheden zuorden door de fteenen. veroorzaakt (*). men neemt menigmaal een uitzinking van de aarsdarm, by kinderen die de fteen hebben, waar, door die dikwervige parsfingen , welke de fteen de nabuurige rechte darm drukkende verwekt, maar wanneer deeze oorzaak door het fnyden O) Tulp Obferv. Medic. Lib, III, Cap, VIL pag. i$29 (f) Aret. Cappad. pag. 55.  §.i42i. DE STEEN. 535 den van de fteen weggenomen is, houd gewoonlyk liet uitzinken van de aars van zelf op, of word ligtelyk door verfterkende middelen op de Sars gelegd, të regt gebragt. Dat de uitteerende koorts en teering door de fteen der blaas kunnen veroorzaakt worden, begrypt men ligtelyk : zy worden door de fmerten , hetwaaken, de droefheid, een geduurige benaauwtheid, de vrees voor toekomende kwalen, van welke zy weeten niet verlost te kunnen worden dan door een moeilyke en pynlyke Verrichting, zodanig aangedaan, dat zy geheel uitteeren. maar ook is-$. 1214. aangetekent, dat de teering niet alleen door een zweer in de long veroorzaakt word , maar ook voortgebragt word door foortgelyke kwaal, welke de andere ingewanden bezet heeft; waar ter plaatfe ook de teering van de zweer der blaas haare oorfprong nemende, aangehaald wierd. tevens is aldaar aangetend geweest, dat 'er meer hoop is de zweer der nieren en van de blaas te geneezen, dan die van andere ingewanden ; om dat namentlyk de etter te gelyk met de pis langs de wegen der natuurlyke uitloozing gefchikt, ontlast word. dit leerd ons de waarneming : want wy zien menigmaal, dat de zieken die door de langduurige fmerten ten uiterfte vermagert4 zyn, naar het gelukkig fnyden van de fteen , binnen weinVe' weeken haare voorige vleezigheid wederom krygen, en naderhand allergezondst zyn. men moet intusfehen in. aanmerking neemen, dat, zo de vrye uitgang van de pis , en etter verhindert word, de etterftof niet alleen wederhouden word , maar te gelyk met de pis vermengd , fehielyk verrot, zo dit verrotte door de aders wederom word opgezogen , zal het al de vogten met een allerergfte kwaadfappigheid befmetten, of in andere ingewanden ter neder gezet worden, en dus op beide wyzen, een uitteerende koorts, een allerkwaadfte teering, namentlyk een •verrotte, voortbrengen*- Dê  53 D E S T E E N. $. 1422:., derhand' blykt, dat hy niet regt geoordeek heeft over de ziekte,, welke hy- ondernomen had te behandelen, wanneer de fteen in de nieren zit, kan zy door de zintuigen niet ontdekt worden,, daarom kan de Geneesheer over deszelfs aanweezen niet oordeelen, ten zy door de gekwetfte werkingen, welke naar een naarftig onderzoek worden'opgemerkt, maar hoe groote voorzigrigheid hier nodig is om in de kennis niet te dwalen, blykt gemakkelyk, zo men in aanmerking neemt, dat de nabuurige deelea der nieren kwalyk aangedaan zynde, pyn, fpanning, gevoel van zwaarte, enz., kunnen verwekken, waar van men gelooft de oorzaak in de nieren te zyn, ten zy men met vlyt alle de te^ kenen met elkander vergelykt. van te voren, alwaar over het graveel is gehandelt, heeft het gebleken, dat de colyk pynen fomtyds zeer gelyk Zyn aan de pyn in de nieren, en dat zeerervare Geneesheeren hier fomtijds in twijffel hebben geftaan; maar zonder nadeel van de zieke, dewijl in 't begin van beide deeze ziektens een gelyke geneeswyze vereischt word. Galenus {/) bekend, gelijk by een andere gelegentheid §. 71. is gezegt geweest, in deeze kennis bedrogen te zijn geweest: want hy gevoelde een allerhevigfte pijn, als of hy diep in de buik doorboort, wierd,, voornamentlijk in die tusfchenwijdte, waar langs de pisleiders zich van de nieren tot aan de blaas uitftrekken: . maar een glasagtige llijm afgegaan zijnde , heeft de kwaal opgehouden, ziet hier zyne woorden : ik meende eventzvel dat in eene van de pisleiders een fteen ingedrongen was. zodanig zvas het dat my de pyn toefebeen te zyn als of ik doorboort wierd: maar de pyn naar de ontlasting van het vogt ophoudende', heeft het duidelyk gebleken, dat de oorzaak nochte een fteen zvas gezveest, nochte denieren of pisleiders waar en aangedaan gezveest. maar, hoewel Galenus in de kennis gedwaalt heeft, heefc hy eventwel zodanig genees- mid» (£De locis affeftis=Lib.ir.€ap,V.Charter.Tom.VII.p.4©5. &4Q6..-  Pt&A DE STEEN.. 54t middel gebruikt, dat ren voordeele ftrekte. het is bekend, gelyk naderhand zal gezegt werden , dat de olieagtige klyfteeren ten hoogfte voordeelig zyn voor de geene die het graveel hebben; waarom hy bezorgt heeft olie van wynruit in te fpuiten , welke de oorzaak van de pyn, het glasagtige vocht heeft uitgehaald, met een oogenblikkelyke verligting. in de zinkingao-tige pyn in de lendenen heeft een bovenmatige pyn plaats, vast zittende omtrent de lendenen, welke na een graveel pyn Academ» des Scienc» 1'ah 1735. Hift. pag* 255» • $61  & 1422. jaaren, bloedrijk, maar nochtans eeniger mate droefgeestig, gebeurt , dat hy van een lammigheid aan de eene zyde wierd aangetast; waar van hy volmaakt herfteld is. hy heeft verfcheide jaaren pis met zand geloost, en fomtijds om een maal een geheel once .: naar een hevige lichaamsoeffening, word hy van een pisopftopping aangetast, te gelijk met een fcherpe pijn tot aan het uiterfte van de pisgang: weinig daar naar is 'er een zwartagtig lichaam uit de pisgang gekomen, zo dik als een fchrijfpen, van maakzel een worm gelykende; het geene voorzigtiglijk voortgetrokken wordende, de langte had van twintig duimen, en terftond kwam 'er pis met veel bloed vermengd te voorfchijn. naar een kwartier uurs is een diergelijk geronne lichaam voor den dag gekomen,;ter langte van een elle: naderhand, zijn in de tijd van vier etmaalen alle half uuren zodanige te famengroeijingen, van onderfcheide langte, waar van de langfte twaalf ellen lang was, voor den dag gekomen, de couleur was donker bruin; maar door de bykomende lugt, wierd zy levendiger, en agtervolgens bloedcouleuriger ; welke het in de brandewijn behield, maar tevens zeer taai wierd. de zeer vermaarde Trouchin , die dit verhaal aan de Koninglyke Hoogefchool van Parijs heeft gezonden, toen ter tijd tot Amfteldam de geneeskunde beoeffenende , heeft my deeze uitgeloosde ftof vertoont, eeii gedeelte van dezelve vereert, en tevens dit geheele geval verhaalt, de langte van alle de ftukken die de een naar de ander te voorfchijn zijn gekomen, bedroeg achthondert vijf-en-twintig h'ollandfche ellen, edoch zy kwamen byna zonder eenige pijn voor den dag; fomtijds kwam 'er ook bloed uit de fchaft. hy heeft 'er tevens by ge voegt, dat het loozen van graveelzand, voor deeze wonderbare uitloozing, naar een uiterfte droefgeestigheid, by deeze man een geheel jaar heeft opgehouden j welks BE STEEN.  S.T422' DE STEEN. 553 ke fomtijds zo overvloedig was, dat hy op eenmaal anderhalf once uitwaterde. Ik heb naderhaud zelfs zodanig geval gezien in een man boven de zestig jaaren , die voor 't overige allergezondst geleeft had: hy heeft begonnen eenige maaien een bloederige pis te loofen ; daarop kwamen 'er foortgelyke zamengroeizels langs de fchaft uit; maar die zo lang niet waren ; want zy waren nooit langer dan een voet: ook kwam de geheele hoeveelheid van het uitgeloosde in geenerlei wyze by die van het voorgaande geval, ook heeft hy eenige maaien te zamen gerolde witte velletjens uitgeloost, welke van maakzel na een langwerpige ronde worm ge'eeken , maar in 't water doorweekt, en ontrolt, waren zy vliesachtig, vry gelyk aan gebroke waterblaasjens, hoedanige ik fomtyds in de nieren der kalveren heb gevonden, twee of driemaal heeft hy een wit lichaam uitgeloost, van gelyken langwerpig; het geene met een dun vlies bedekt, inwendig fpongieus was. die zieke, is, de eetlust geheel te niet zynde, allengskens bezweeken, en ik heb op geenerlei wyze de toeflemming kunnen verkrygen om het lyk te ontleeden. Voor 't overige zyn dit de voornaamfie tekenen van de fleen in de nieren, over welks onderfcheide zekerheid wy gefproken hebben , en uit welkers zamenloop de kennis voornamentlyk moet gebruikt worden, zo by van te vooren fleenen, of graveelzand met de pis uitgeloost heeft, verkrygen de overige tekenen een hoogertrap van zekerheid, over de etter, welke aanduid dat 'er een verzweering in de nieren ontflaan is , en de kliertjens , is §. 14.16. gefproken geweest, maar ook word het gewoonlyk onder de tekenen van de fleen in de nieren gerekent, zo 'er draaden, gelyk hak in de pis zwemmen. Hippocrates heeft gezegd (Ji) : de geene die met een dikke pis kleine kliertjens Uitheft*» (/O Aphor. 76. Sedï. 4. Charter- Tom. IX. pag. i85. Vyfde Deel. Aaaa  554 DE STEEN. 5,1423.-. fen, of dat 'er tevens ah haairen te voorfchyn komen , loofen uitz denieren, in de verklaaring over deeze plaats, getuigt GalenusCO» dat hy zo wel als andere zeer ervare Geneesheeren zodanige draaden meer dan eens in de pis gezien heeft, ja, dat zodanige aandoening in zijn tijd van de nieuwere Geneesheeren een haair-pis is genoemt geweest, om dat dezelve voornamentlyk aan die witte vellen, welke door de pis heen zyn, gelyk fchynen. hy' voegd 'er daar naar by : dat iemand zodanige lichamen {uitloosde, die zo lang waren, dat zy van een ongeloof'yke langte gezien wierden: want fommige van dezelve waren een halve elleboog lang. edoch hy tekent aan, dat alle die diergelyke uitwaterden, dikfappige fpyzen gebruikt hadden , en geneezen waren , door de verandering van voedzel, en verdunnende en. doorfnydende geneesmiddelen: waarom hy de voorzichtigheid van Hippocrates ■ prijst (kj, wanneer hy eenvouwdiglijk zegd : zy zvorden uit de nieren geloost; niet dat zy een deel zyn van haare zelfftandigheid, maar dat zy haar zamen ft el in dezelve ver kreegen hebben. . de kleine kliertjens dierhalve , zyn deelen van de zelfftandigheid der ten eenemaal verzwoore nieren; maar het geene aan haair gelyk is, verkrygen zvel haar zamenftel in de nieren, gelyk ook de. fteenen, maar zyn geen deelen van haare zelfftandigheid. waarom Galenus de oorfprong van die draaden aan een flym en verachtig vogt heeft toegefchrevetfi. maar JEgineta (/), die van gelyken gewag maakt van deeze haairen in de pis , heeft liever willen houden, dat zy uitgeloost worden, wanneer de pisleiders verzweeren. Van te voren is gezegd geweest , dat de pijn der vloeijing. fomtijds foortgelyke toevallen voortgebragt heeft, als die zyn , welke door de fteen in de nieren verwekt worden; en men heeft. waar-*- ■ CO Aphor. 76. Sed. 4. Charter. Tom. IX. pag, 186. 00 Ibid. pag. 187. 00 Lib. III. Cap. XLV. pag. 64. verfaï  'DE STEEN. 555 waargenomen, dat in de pis van de geene die van een vloeijing aangetast waren fomtyds zodanige draaden golfden; het geen ik ■ zeer wel weet meer dan eens gezien te hebben. Edoch de zeer geleerde Geneesheer Clerk heeft het volgende aan de zeer vermaarde Pringle meedegedeelc f» : dat in de pis van de geene die met de vliegende jigt gekweld zyn dikwils fommige draden dryven, welke, offchoon zy minder doorfchynende zyn dan de pis, nochtans, uit dezelve gehaald, zo helder als cryftal zyn, tot een groote langte uitgetrokken kunnen worden, en, tot een witte kalk overgaan, wanneer zy uitgedroogt worden, dit geloofde de uitmuntende man de ziekteftof te zyn in het voeteuvel en het graveel, enz. hy veronderftelde dat dit deeze ftofdeglasagtige./lijm der oude was. het is aanmerklyk, dat Sydenham en Boerhaave door de jigtpyn zyn bedrogen geweest; maar dat Galenus door het uitloozen van de glasagtige flym van een hevige pyn is verlost geweest, welke hy toelchreef aan een fteen der nieren langs de pisleider nederdalende, wanneer de lyfArts Storck zodanige allerlastigfte pyn, de geheele regter zyde bezettende, geduurende drie maanden en langer voor verfcheide andere geneesmiddelen niet wykende, met het uittrekzel van de wolfwortel heeft geneezen Cn). heeft hy waargenomen, dat behalve het fterk zweeten, dat fomtijds zeer ftonk, de pis overvloediger vloeide, en veele vlokjens inhield, en flymige draaden. over deeze zullen wy naderhand, wanneer wy over de jigt zullen fpreeken, wydlopiger handelen, hier ter plaatfe word zulks maar van my als een twyffeling voorgefteld, of zich niet meermalen zodanige draaden in de pis vertoonen, uit dusdanige ftof veel eer ontftaan, dan door een gebrek 4er nieren, pisleiders, of van de blaas. Nu volgd de overweging van die toevallen, die plaats hebben, lm) Difeafes of the Armv Part. 3. 'Cap. 2. pag. 187. (n) Libell. de Stramon. H^ofc. Aconit. pag. 77. Aa^ta 2  $S6 DE STEEN. 5.1422.' ben, wanneer de fteen in de nieren van plaats begint te veranderen, en een overgang in het bekken en de pisleider te zoeken, want tot nu toe hebben wy voornamentlyk over die gehandelt, welke men waargenomen heeft wanneer de fteen in de nieren ftil zit. Sydenham heeft aangetekent (0), dat een groote fteen in de nieren, die reeds zo groot is, dat zy langs de pisleiders niet kan doorgaan, ftil zit, en dikwils zonder lastig te zyn, langen tijd in het lichaam kan gedragen worden; of dat de pijn, zo zy plaats grijpt, ten minfte zeer lydelijk is. dit heeft hy in zich zelve en in andere bevonden : wy hebben van te voren verfcheide gevallen aangehaald van menfchen, die zelfs geen agterdenken hadden dat zy met een fteen in de nieren bezet waren, daar men nochtans naar de dood een groote fteen in de nier vond; ja zelfs fomtijds verfcheide, maar vry glad, en niet hoekig: maar de kleindere fteenen, in het bekken en het begin van de pisleider gedaalt, verwekten groote beroeringen; braken, buikpynen, pynen, koortfen, enz.; tot dat de fteen eindelijk door zo veele fchokken onder het braken, zo veele lichaamsfchuddingen, in de blaas komt. als dan zegt men dat een aanval van het graveel plaats heeft; welke Sydenham nimmer ondervonden hebbende, hy uit andere toevallen befloten heeft, dat hy een fteen in de nieren had, maar te groot om door de pisleiders te kunnen doorgaan. De menfchelyke natuur rust als dan, als overwonnen zijnde, en fielt geene hevige pogingen te werk, om hetnadeelige te verdryven. het heeft van te voren in de befchryving van de koorts gebleken, dat 'er, wanneer iet nadeelig uit het lichaam moet gedreven worden, dikwils rillingen, koude, bevingen, ja zelfs ftuip*- 00 De Micïu Sang. a calculo renibus impa&o pag, 700. & fequent.  $.14-22. DE STEEN. ftuiptrekkingen verwekt worden : dus wanneer het geene de maag bezwaart op 't punt ftaat door het braaken uitgeworpen te worden, beginnen de lippen te beeven, en voornamentlyk de onderfte. Hippocrates heefc gezegt ^p): de oude lieden beeven in de koorts, en dus zijnde, werpen zy mooglijk met de pis fteentjens uit. en in het voor afgaande getal (qj: een onverwagte pijn der nieren, met een afftopping van de pis, duid een uitloozing van fteentjens, of dikke pis aan. edoch men fchijnt voornamentlyk aan te moeten merken, dat Hippocrates in beide deeze voorftellingen het verminderent woordje k&Xw gebruikt heeft, als of hy had willen betekenen, dat deeze verontroeringen alleenlijk maar door kleine fteentjens in de nieren veroorzaakt worden ; gelijk ook door andere oorzaken, die de nieren bezwaren en prikkelen, en met de dikke pis uitgedreven, worden, ik heb my over hetvoornitzigt van Hippocrates verwondert in een vet en fterk man , die reeds meer dan eens nierfteenen had uirgeloost, maar dat de gewoone fmerten en moeilijkheden voor af waren gegaan, geroepen zijnde, heb ik hem vry zwaar aan de koorts gevonden, en pijnlijk omtrent de linker nier; de pijn zette zich voort langs het beloop der pisleider; hy was te gelijk aan het braaken. de zieke menigmaal deeze lastigheden doorgeftaan hebbende, voorzeide onfeilbaar dat hy een fteen zoude loozen: niet te min heeft hy begonnen veel dikke pis te wateren, en is zonder uitloozing van een fteen, fchielijk herfteld. De Geneesheeren verwonderden zich, dat door het doorgaan van een fteentje door de pisleider de ver af gelege deelen fomtyds zeer veel pyn leeden, de teelbal en balzak aan de zelfde Zyde aangedaan wierden, de dye doof wierd, beefde, pynlyk was. Hippocrates heeft veele van deeze tekenen aangehaald f>), wan- (p) Coacar. prsenot. n*. 590. Charter. Tom. VUL pag. 887. CO Ibid. No. 58O. _ „ :. Cf) De intern, affect Cap. XV. Charter. Tom» VII. pag. 649* Aaaa 3 557  558 D E STEE N. 1423. wanneer de kleine fteentjens, gelyk zand, uit de nieren na de blaas daalen. een fcherpe pyn valt op de nier en de léndenen, en op de teelbal aan dezelfde zyde van de nier, by loost dikwerf water., en allengskens word de pis opgeflopt, en wanneer het zand langs de fchaft uitgaat, verwekt het een hevige pyn 'in dezelve, maar wanneer hy het met de pis geloost heeft, vermindert de pyn; daar naar krijgt hy dezelfde pynen wederom, maar w.anneer by de pis loost, wrijft hy door de pijn ook de roede, maar aangezien veele Geneesheeren, op het zien van deeze tekenen befloten, dat 'er een fteen in de blaas was, waarfchouwt hy het volgende: maar deeze (de blaas) is in geenen deele met de fteen bezet, maar wil, de nier. elders (O voegdhyby deeze een ander toeval: nament lijk' een dofheid van de dye der zelfde zijde, edoch Hippocrates handeld daar ter plaatfe over de fteen in de nieren , en tekent aan dat zy naar alles wat in de maag was overgegeven te hebben ' gal overgeven, wanneer de fmerten zeer toenemen, maar van te voren is gezegd geweest, dat Sydenham onder de voornaamfte tekenen van het graveel het galbraken getelt heeft. Aretceus {t)bt(d\x-yh de tekenen van de beweeging van de fteen der nieren aldus: dat zo zy fomtijds grooter geworden zijnde., de fteen in de holte van de nier gezeeten heeft, als dan veiheftxn zich lendepyncn , omtrent de lendenfpieren , en ftrekken zich tot aan de halve ribben uit. zekerlijk zijn. veele door die pijn , als of het een zydewée was, bedrogen geweest: daar en boven is 'er een zwaarte op de heupen : de rug word met moeite gekromt: zy knikken met moeite met bet hoofd, enz. maar zo 'er een fteen in de pisleider gedaalt is, word het lichaam gefchud, als met een rilling: de voortgang der fteen word met een hevige arbeid gevoeld. (dus CO Epidem. VI. Textu Vf. Charter. Tom. IX. pag. 366. (0 deCauf. & Sign. Morb. pinturn. Cap.III. pag. 53.  14-22.- DE STEEN.- 559 (dus heeft'de zeer vermaarde Petit (u) gewild, dat men fa róm $mïu zoude loofen in de plaats van fa neder gevallen is, voord een waterachtige pis overvloediger geloost: hy geraakt aan de afgang; daar uit geeft zich lugt opde maag is uitgefpannen ; 'er geeven zich winden op ; hy zuord van de voorgaande kwalen bevrijd, ook [maakt Mgineta van de pijn der teelbal, en de doofheid der dye van de zelfde zyde gewag (w), wanneer hy over de tekenen van de fteen in de nieren fchrijft. Edoch de nieren hébben met de teeldeelen een groote gemeenfchap, gelyk een iegelyk bekend is; waarom Celjvs (x) over de tekenendat de nieren gefloten waren, handelende, gezegd heeft: maar de nieren gefloten zijnde, daalt de pijn tot aan de liesfen en de teelballen. Ik heb by een man , aan het graveel in de nieren ondemevig, gezien, dat het linker gedeelte van de balzak hem zeer deed, te o-elijk met een kleine opzwelling van de teelbal van de zelfde zyde : deeze kwaaien zyn nochtans in korten tijd verdweenen. naar drie dagen wierd hy onverwagt van een overgroote pijn in de linker heup van agter aangetast; op de minfte aanraking vermeerderde de pijn zodanig, dat hy allerellendigst kermde ; hy had de koude pis, met een dunne ongecouleurde pis; op de minfte lichaams beweeging nam de pijn toe. De buik begon zich op te fpannen ; hy liet opruspmgen en winden; alle deeze kwaaien bleven geduurende vyf dagen; en de pijn nam niet alleenlyk toe op het aanraken, en op de minfte lichaams beweeging, maar ook wanneer hy fprak. toen heeft hy begonnen een lastige pijn omtrent het hoofd der roede beginnen te gevoelen, met een hevige koude pis; de volgende dag, die de zesde was naar het begin van het toeval, was die pijn in het ag- Cu) Ibid. pag. 197. GO Lib. III. Cap. XLV. pag. 46". GO Lib. V. Cap. XXVI. pag. 286.  5Öc D E STEEN. §. 1422'. agterfte deel van de linkerheup byna geheel verdweenen; de zevende dag was de pijn ten eenemaal weg, offchoon de plaats ook hard aangeraakt wierd; de negende dag heeft hy veele kleine fteentjens geloost. Ik heb by een vrouw van een teder geftel, uit een moeder met de fteen bezet geboren , een pijn zien ontftaan, uit de lendenen zich na de linker heup {trekkende, welk zy geloofde daaruit ontftaan te zyn, dat zy , verhit zijnde, zich aan de koude lugt had blootgeftelt: edoch zy loosde een bruinachtige, ftinkende, met kliertjens vermengde pis. ik heb haar gezegd, dat ik van gedagten was, dat zich een fteen in de nieren in beweeging had begeeven, het geene de zieke niet heeft willen gelooven: de vierde dag had zy een zwaare pijn in de linker 'zyde van de buik , te gelyk met een allermoeilijkfte koude pis : maar wanneer zy beproefde om de linker dye en been op te hebben, nam de pijn boven mate toe: de pis was helder; maar des avonds van den zelfden dag is zy meer gecouleurt voor den dag gekomen; daar op eenigzints troebel, met groote verlichting van pyn : nochtans bleef de koude pis, maar min pynlyk. Naar een zeer geruste nagt , heeft zy des morgens een driehoekige fteen uitgeloost, welkers hoeken zeer fcherp waren, met'de grootfte verlichting : naderhand heeft zy geduurende twee dagen een eenigzints troebele pis uitgeloost, welke met witte affchaafzels , en graveelzand inhield ; en zy is volkome herfteld; zo dat zy geduurende verfcheide jaaren niets diergelyk heeft uitgeftaan. Ik heb fomtijds een ondraaglyke pijn zien ontftaan omtrent die plaats, alwaar de zaad vaten door de buikfpieren heengaan na de balzak; welke naar het loofen van de fteen terftond ophield. Ik weet dat het gebeurt is , dat 'er een allerfcherpfte pijn omftond boven in de liesfen na by de fchamelheid, welke zich door  §.1422. D E STEE N. 561 door de naby gelege dye verfpreide, en dat het been, zonder eenige dikte meer dan twee maanden dag en nagtpynigde; offchoon de ervarendfte Geneesheeren, door een algemeene raad, alles beproeft hadden, dat in de geneeskunde bekend is. daar op volgt een fcherpe pyn boven de hanckamswyze uitwas van het linker "heupbeen; 'er worden met de pis groote fteenen uitgeloost , die zeer fcherp waren; en aile deeze kwalen nemen een einde. Uit welk alles blykt, dat de fteen, wanneer zy uit de nieren langs de pisleiders in de blaas over gaat, of in deeze weg blyft zitten, niet alleen de plaatfen aandoet waar door zy gaat, maar ook wonderbare kwakn te weeg kan brengen in andere deelen; en veel verfcheide by onderfcheide menfchen; gelyk Pifo zeer wel heefc aangetekent (y), dewyl hy zelfs meer dan eens de fmerten van de fteen doorgeftaan heeft, door het geene volgt heeft hy vast geftelt dat het nederdalen van de fteen der nieren langs de pisleiders kan onderfcheiden worden: namentlyk behalve de andere gevjoone tekenen van te voren befebreeven, door de. aftrekking van de teelbal aan de zelfde zyde van de toegetrokke fisleider, de koude pis, en ten minfe een jeukte in bet hoofd van de roede, en dikwils door menigvjerf waterhozen, maar ook door een 'zekere dofheid öf beeving van gelyke aan de zelfde zyde van de nier, of van de toegetrokke pisleider, en eindelyk door een koude van de onder(le deelen, welke toevallen zekerlyk, offchoon niet ahyd in alle, ik nochtans altyd in my zelve heb ondervonden, edoch in het nederdalen van een Jleentje door de pisleider, op ivelke tyd namentlyk de pisleiders zich meest toetrekken. Somryds word de fteen in de nieren van zeldzamer toevallen verzeld ; welke daarom naauwlyks onder de eige kenmerken van de fteen in de nieren plaats verdienen, om dat zy zo ongewoon zyn; ' tijd in twijfftl gezien, ja fommige opregtelijk zien bekennen, dat zy gedwaalt hadden, dewijl veele toevallen, welke voor tekenen van de fteen worden gehouden, ook door andere oorzaken -kunnen voortgebragt worden : hierom heeft men altijd groote zorgvuldigheid nodig, en een naarftig onderzoek van alle en ieder toeval in 't byzonder, welke in de tegenwoordige zieke voorkomen, eer dat de fteenfnyding ondernomen word : want deeze verrigting word te regt onder de mocilijkfte in de Heelkunde gehouden; en is niet buiten gevaar, offchoon zy zo menigmaal met een ervare hand word verrigt. Daar en boven is het bekend, dat het fnyden van de fteen niet dan met de grootfte fmert van de zieke kan verrigt worden, waarom het op veele plaatfen door de wet vast geftelt is, zulks niet te beproeven, ten zy naar verzogt en bekome verlof van de Regeering, die een Geneesheer en Heelmeeller, ten koste van't algemeen afzend, om na de fteen te onderzoeken, eer het fnyden verrigt word. deeze voorzorg was voornamentlijk in vroeger jaaren hoogst noorzaaklijk, wanneer de kwakzalvers maar al te dikwils, ophoop van winst, zonder eenige kennis zo moeilyke taak ondernamen; ongeftraft, gelijk dit foort van volk gewoon is, den mensch 'er aan waagende, en fomtijds met bedrog een fteen vertonende, wejke zy logen naar het fnyden uit de blaas gehaald te hebben. Van te voren hebben wy eenige van deeze ondeugende bedriegeryen aangehaald, en men vind 'er veel meer in de geneeskundige befchryving. tevens hebben wy als toen de tekenen aangeweezen, uit welke men de fteen van een mensch van de andere , kan onderfcheiden. edoch dit is niet genoeg, indien zodanige ondeugende fchurken waarlijk een fteen van een mensch met zich heb-  |. i423- D E STEEN. 565 hebben gedragen, en dezelve van het bloed der verfcbe wond bevogtigt, aan de onvoorzigiige aanfchouwers in der haast vertoont hebben. Maar laten wy die fchelmftukken daar: het is zeker, dat de allerervarendfte ïn de kennis van de fleen-der blaas moeilijkheid ontmoet hebben. Den\s bekend («)» dat hy is geroepen geweest by een man, die geduurende verfcheide jaaren alle tekenen van een fleen in de blaas had gehad, en dat wel zo zwaar, dat hy het niet nodig oordeelde de blaaspeilder ter onderzoek in de blaas te brengen : hy heeft hem alleenlijk vermaant zich zo dramooglijk van de fteen te laten fnyden, om vandieallerdeerlijkltekvvellingen verlost te zijn. hy het ft nochtans onderzoek met de blaaspeilder gedaan; die niet tot in de blaas konde doordringen ; om het welke te onderzoeken, hv de vinger in de aars heeft geftoken, en gevoelt heeft, dat de regte daim van een groote harde dikte gedrukt wierd, als of de geheele blaas een fleen was._ Hy deed zo veel mooglijk zijn best om de blaaspeilder in de blaas te brengen; het geene ook fchielijk is gedaan; maar terftond is 'er etter langs de pijp van de blaaspeilder uitgelopen, ter zwaarte van omtrent twintig oneen; wanneer hy de geheele holligheid van de blaas zorgvuldiglijk doorzogt, vond hy geen fteen. de zieke had wel belooft, dat hy wederom zoudekeeren, om zich van de zweer in de blaas te laten genezen, edoch hy heeft zyne belofte niet gehouden, naar een jaar heeft hy hem gezond, van alle pijn en moeilyke waterloozing verlost; zodathy zijn gewoone arbeid beeft kunnen verrigten. . Hy waarfchouwt daar en boven, dat hy fomtijds m de plaats van een fteen de geheele holle oppervlakte van de fteen vereist, ia kraakbeenig heeft gevonden ,• en hy voegt 'er by dat hy d-.kJ b wils GO Aanmerkingen over de Steen, Cap. 2. pag. 43. Bbbb 3  566 D E STEE N. wils dit in vrouwen, welke men met de Heen gekweld geloofde, bevonden heeft (b). ik heb met deeze uitmuntende Steenfnyder een veertig jaarige maagd gezien, in welke wy verfcheide tekenen van ten Heen in de blaas vonden, wanneer hy poogde de blaaspeilder na binnen te brengen, heeft hy jn de fcheede een hardigheid ontdekt: de zieke, die tot nu toe zulks verborge had, bekende, dat zy ter oorzake van de uitzinking der lijfmoeder een moederpil droeg, welke, vry flegtgereedgemaakt, de vroedvrouw ingeftoken had : deeze weg genomen zijnde, de blaaspeilder ingeftoken, heeft hy niets van de fleen kunnen ontdekken; edoch hy heeft niets van de fleen kunnen ontdekken; maar heeft de hals van de blaas ten eenemaal knoestagtig verhard gevonden, men heeft by een zieke, die zeer veele, zo niet alle tekenen van de fleen had, heeft?men naar de dood de blaas bard, witagtig bevonden, niet alleen het geheele bekken vervullende, maar eenige vingeren breed over het fchaambeen heen klimmende, byna zo groot als een kinder hoofd: in 't midden van dit gezwel was een kleine holligheid over, naauwlijks een noot kunnen bevatten: de pisleiders, waar door haar geheel beloop wel ter dikte van de kleine vinger opgezet, voor 't overige heeft men geene de minfle tekenen^van zand jn dezelve, nochte in de nieren, nochte in de blaas, gevonden (cj. Men heeft in een oud man, die dikwerf over de toevallen, welke gewoon zijn de fleen in de blaas te verzeilen, geklaagt had , en die eindelijk een hartnekkige opftopping van de pis kreeg, de nieren volkome gezond gevonden; maar in de blaas waren over de negentig fteentjens verborgen, die glad, enallerondagti"- waren, een ieder derzelve grooter dan een erwt zijnde. Ter fJO Aanmerkingen over den Steen, Cap. pag. 30. (O Acht Helvet. Tom. I. pag. 17. &c.  J.i4a3. DË STEEN. 567 Te* zeiver tyd , lag in 't zelfde gasthuis een ander oud man die ten eenemaal de zelfde toevallen had als de eerfte, maar' in zyn lyk heeft men niet een fteen gevonden , edoch voornamentlyk wierd het onderfte gedeelte van de pisblaas van een breede zweer gekweld (d). in het lyk van een man van veertig jaaren , die naar een ontfteeking in de nieren , een verzwcering in de linker nier had gehad, cn geduurende langen tvd een etteragtige pis geloost had, heeft men veele rouwe hoekige fteenen in de nier gevonden: maar de pisblaas, hard krioestagtig, een duim dik, te famen getrokken, heeft een kleinder fteen in gehouden, die de geheele holte van de blaas vervulde (e). Uit welk alles senoegzaam biykt, hoe moeilyk het loratydj is te kennen of''er een fteen in de blaas is. nu moeten wy die toevallen, die men by die geene waar neemt die met de fteen in de blaas gekweld zyn , en daarom voor eige kentekenen worden gehouden, volgens order overvveegen. Uit pyn in 't water maaken zo wel naderhand als van te voren. Om in deeze kennis niet te dwalen, geven voorzienige Geneesheeren en Heelmeefters vlytig agt op alle de toevallen die vooraf gegaan zyn , zo wel als op die , welke od de tegenwoordige tyd aanweezende zyn. waarom zy gewoonlyk onderzoek doen, of 'er eertyds tekenen van een gefteldheid der fteen plaats hebben gehad; van welke van te voren « 1414 is gefproken geweest, daar naar onderzoeken zy, of men van te voren tekenen van de fteen in de nieren zyn waargenomen geweest; over welke in 't vorige Hoofddeel 1» cefproken geweest ; of zodanige toevallen plaats hebben gehad • welke gewoonlyk de lteen in de blaas langs de pis eiders uit de nieren nederdalende verzeilen; en die gewoonlyk 00 Baader Obfervat. Medic. pag. 27. & 28. CO Ibid. pag. »9» & 3°-  568 ■ § '423- kort naar dat de fteen in de blaas is gekomen, ophouden; en, of zodanige tekenen, zonder uitloozing van de fteen waargenomen zynde, men naar eenigen tyd een moeilyke waterloozing word waargenomen ; het geene fomtyds maar naar verloop van verfcheide maanden gefchied , de fteen door aldaar te blyven zitten in grootte toegenomen zynde, of ook deszelfs oppervlakte, door nieuwe fteenagtige aangroeijingen aan de eerfte pit, rouwer geworden zynde. Wanneer de fteen nog kleinder is, blykt het ligtelyk, datzy de blaas niet zeer lastig valt, wanneer zy in derzelver holligheid begrepen is: edoch wanneer in deszelfs naauwer hals gedreven word , als dan verwekt zy moeilykheid , en dikwils groote lhiert, vooral zo zy hoekig en rouw is. Dit heeft Aretceus zeer wel aangetekent (f): zo de fleen niet zeer groot is, word de waterloozing dikzverviger tegen gehouden• want ligtelyk in de bals nedergleijende verftopt zy de doorgang van de pis. edoch zy word veiliger uitgefneden dan de groote fteenen. want de grootere fteenen zullen zo menigmaal, of ook zo ligtelyk niet in de opening van de hals der blaas ingeftoten kunnen worden, zo nu de fteen met de eerfte poging tot de waterloozing in deeze opening word gefloten, als dan zyn 'er zwaare parsfingen en pyn aanweezende ; zo de pis eerst voor een gedeelte word uitgeloost, en dan de fteen met de overige vloed van de pis voortgedreven in de hals van de blaas ingeftoten word, als dan zullen onder het waterloozen de zelfde lastigheden ontftaan, cn de waterloozing word onverhoeds*tegen gehouden, of word met de uiterfte parsfing tusfchen de fteen en de hals van de blaas by druppelen doorgeparst; zo, naar dat de pis ontlast is, de iluiifpfer van de toegetrokke blaas zich fluit , blyft die pynlyke parsfing , ten zy zodanige kleindere fteen door dveze poging na de holligheid van de blaas kan te rug gedreven wor- C,0 De Cauf. & Sign. Morbor. dintern. Cap. 4. pag. 54. DE STEEN.  D E S T E E N. worden,langen tijd duuren, en veroorzaakt -zelfs naar de wa» terlozing allermoeiiykfte fmerten. Maar wanneer de fteen, grooter geworden, zo ligt niet in de hals van de blaas kan gedwongen worden, als dan word de uitgang van de pis zo ligtelyk niet verftopt ; maar zy zyn nochte van pijn, nochte van zwaarte bevrijd, offchoon-ey onverhinderd wateren (g). want het is bekend, dat de blaas zich voornamentlijk door haare eige kracht te zamentrekt, en de pis tot op een vry verre afftand voortjaagt, wanneer zy, na mate van de uitgedreve pis, haare holligheid , door zich te zamen te trekken , verkleint, en dezelve by doet verdwynen ; want alhoewel wy 5 wanneer wy de pis willen uitloofen , door veel lugt in te ademen en in te houden, de tegenftand van de fluitfpier der blaas kunnen verwinnen, hebben wy nochtans zo dra de pis uit de .fchaft te voorfchijn komt, deeze poging niet meer nodig, maar de blaas gaat voort door de kracht van haare eige te zamentrekking al de pis te ontlasten, ja, zo de pis door haare menigte 5 of fcherpte, de blaas prikkelt, word de pis zelfs ten wil en dank van den mensch, door de werking van de blaas alleen, metgror> te kracht uitgedreven. Zo 'er nu een groote fteen in de blaas zit, worden de wanden van de blaas, wanneer zy zich te zamen trekt, met groot geweld tegen de ^harde fteen gedrukt en gewreeven, en dat 'dikwils met een allerhevigfte pijn , allchoon de fteen effen is» hoe verwoed moet dierhalve de pijn zijn, wanneer de fteen in de blaas een rouwe en fcherpe oppervlakte heeft, of van rondsom met uitftekken bezet is! zodanige fteenen, die uit de blaas van menfchen, door de fteen fnyding, of naar de dood, uit de lyken zyn gehaald, hebben zeer veele in de talryke verzamelingen» (g) Ibidem. Vyfde Deel. Cecc 56>  'tfo DE S T E E N. § H^r gen, die in de gasthuizen , of by vermaarde Steenfnyders bewaart worden. Waarom de vermaarde HeelmeelTer k Dran , deeze kennis vastgefteld heeft (>6): zo een kleine fteen in de hals van de blaaszit, houd de pijn op, naar dat de eerfte druppelen van de pis voor den dag gekomen zyn: zo een groote fteen in de blaas zit, ontftaat de grootfte fmert omtrent het uitfcheiden van het waterloozen: zo de pijn evenredig geduurig de geheele waterloozing. voortduurt,, als dan moet men eerder geloven, dat de moeilyke waterloozing door het kwalyk varen van de blaas veroorzaakt, word, dan wel door de fteen. Eventwel, zo een kleine maar fcherpe fteen, in de hals van de blaas vast zit, fchynt de pyn ook geduurende de geheele waterloozing ftand te moeten grypen , dewyl de pis de fcherpe fteen tegen de wanden van de blaas dringt, en dus een geftadig iteekend gevoel veroorzaakt, ik heb verfcheide maaien gezien , dat zodanige kleine fteenen , naar dat zy eenige weeken allerJastigfte pynen veroorzaakt hadden, gelukkiglyk uitgeloost zyn geweest. Zo de fteen van de blaas zo groot is, dat zy niet in de hals. van de blaas kan komen, zal zy de uitgang van de pis nochtans verftöppen, zo zy op de opening legd; vooral zo zy een platte oppervlakte heeft, gelijk men vry dikwils heeft waargenomen, ik heb in het lyk van een Edelman, zodanige blaasfteen gezien , die vry groot zynde , dwars over de mond van de blaas lag ;, waar door de pis druppelsgewyze , en met de grootfte moeite uitgeparst wierd. die zieke hield zeer hardnekkig ftaande, dathy een zweer in de blaas had, en geen fteen; en nimmer wilde toelaten dat men zulks met de blaaspeilder onderzogt. men heeft noch- (V) Obfervat, de Chirurg. No. 80. Eflays Tom. II. pag.. 378..  "5-14*3- DE STEEN. npchtans naar de dood geen verzweering in de blaas gevonden; maar de fteen alleen had alle deeze ellenden veroorzaakt. Indien de fteen zo groot is geworden, dat zy de gantfche holligheid van de blaas vervuld , heeft een allermoeilijkst gevoel , als of de blaas door de pis was opgefpannen. zodanig geval heb tk van te voren aangehaald; namentlyk van een fteen , niet alleen de geheele blaas vervullende , maar als met een vooruitfteekzel de geheele hals van de blaas verftoppende. deeze ellendige zieke was nimmer bevryd van pyn. Uit de pis alleen druppelings uitgeloost. Wanneer namentlyk de fteen door haare legging de vrye uitgang van de pis 'belemmert, of door haare groote oorzaak is , dat de blaas zich ■niet kan toetrekken, als dan heeft byna een geduurige parsiing tot de waterloozing plaats, met zodanige fmerten fomtyds, dat zy door de woedende pyn in razerny vervallen 00. waarom de ellendige op alle wyze de lichaams houding veranderen, ophoop van eenige verligting te zullen vinden; het geene zy ook fomtyds bekomen , wanneer zy de fteen zodanig van plaats doen veranderen, dat de pis meer en meer onverhindert kan vloeijen : fomtijds gaan zv, metdebeenen regt uit geftoken, op hun hoofd ftaan, op dat de fteen door haar eige gewigt zich van de hals der blaas verwydere (k). Celfus befchryft deeze zeer wel (7) , ter plaatfe alwaar hy over de tekenen van de fteen in de blaas handeld : de pis word moeilyk uitgeloost, en allengskens, fomtyds ook drupt zy onwillig enz. : en fommige loozen dezelve beter regt flaande, fommige op de rug leggende, en vooral die geene die met groote fteenen bezet zyn, fommige ook voorover gebogen , en ver■ligtende pyn, door de roede uit te rekken, ook is ''er in bet zelfde deel CO Denys over de Steen &c. Cap. II. pag. 41. (JO Ibid. pag. 57. (O Lib. II. Cap. VII. pag. ór. Cccc 2  m de steen:. $1423. deel een zeker gtvoel van zwaarte , en dezelve vermeerdert door '/ lopen en alle beweeging. fommige ook wanneer zy gekweld worden, leggen de beenen nu en dan veranderende over elkander, maar de vrouzven worden gedwongen de lippen van haare natuurlyke deelen te krabben, fomtyds, zvanneer zy de vinger tot aan de haltvan de blaas brengen, gevoelen zyde /leen. Het is wel waar, dat die koude druppelpis, zo zy op haar zelfs in aanmerking word genomen, is geen zeker teken vande fteen in de blaas;, want zy verzeld de ontfteeking van de blaas, gelyk als ook. die van de regte darm ; fomtijds volgd zy naar het opleggen van fpaanfche vliegen, het drinken van verfchaalt bier enz.: maar zo 'er tevens andere tekenen te zalmen lopen, die een regtmatig. agterdenken geven van de fteen in de blaas, word dit kenmerk van die moeilyke en pynlyke druppelpis fterk bevestigd, heeft Hippocrates daarom (m) de kennis van een dikte omtrent de blaas zittende, en een moeilyke waterloozing veroorzakende, daar van afgeleid, om dat zodanige zieken zich in alle houding kwalyk bevinden , daar de geene die met de fteen bezet zyn, door de verandering van lichaamshouding, fomtyds verligt worden; indien namentlyk de houding zodanig is, dat de fteen niet na de pisgang pedervalle. Wit met een flymachtig,. dik, veel, zwaarriekend grondzetzel.- Dit kenmerk word van groot gewigt gehouden; en wel met regt; want het heeft byna altijd plaatswanneer ; de fteen de blaas bezet, en reeds langen tyd in dezelve heeft gezeeten; vooral, zo zy zo groot is, dat de wanden van de toegetrokke blaas tegen dezelve worden gewreeven. want wanneer een kleine fteen,. nieuwlings uit de nieren ter neder geval» tyO Coac.Pramot.No. 4?3 & 47*. Charter. Tom. VIII.pag. 379»  $tm. DE STEEN. 573 vallen, in de blaas zit, weet ik niet dat ik immer datgrondzetzel in de pis heb waargenomen: want als dan zal een zo kleine fteen naauwlyks de blaas kunnen zwellen, offchoon dezelve zich tot het uiterfte heeft toegetrokken. Maar wanneer een groote fteen in de blaas zit, word 'er fomtyds een ongelooflyke menigte lymachtige ftof met de pis uitgeloost; niet inwendig met de pis vermengd, maar op het zelfde oogenblik, wanneer zy uitgeloost word , op de bodem van het vat nedervallende, de bleeke pis boven dryvende , en meestentyds fterk riekende ; welke ftank ook het grondzetzel van zich verfpreid. zo men de boven op dryvende pis zorgvuidiglyk afgiet, blijft dat grondzetzel alleen in het vat ; zo het vat noch fchuinfer word gehouden , vloeit dat grondzetzel niet bv ), ter plaatfe waar hy over de ziektens van de pisgang handelt, die vermaarde man, uit de gelukkige geneezingen deezer ziektens bekend , heefc de grootfte lof verdient, dat hy opregtelyk de middelen en de manier, welke hy zo gelukkiglyk gebruikt heeft openbaar gemaakt heeft, edoch hy heeft opgemerkt, dat de pisgang geprikkelt zynde, flym, maar geen etter ftort; en wel in onderfcheide hoeveelheid na mate deeze prikkeling grooter of kleinder is; zo nochtans, dat zo de kwalen van de fchaft fcherpe middelen nodig hebben, de uitvloeijing van de flym, de vaten door de fcherpe prikkel toegetrokken zynde , ofte vermindert, ofte ten eenemaal ophoud, hy heeft waargenomen, dat de fchaft zo gevoelig is , dat zy door een enkele werktuiglyke prikkeling, flym ftort, b: v: door een kleine fteen in de fchaft zittende, door eenftilet van loot, door een kaarsje van zagte wasch bereid, en andere foortgelyke. Deeze zyn de voornaamfte redenen , welke my beweegen* om te geloven , dat dat lymagtig grondzetzel, ,dat de geene die met de fteen bezet zyn te gelyk met de pis nitloozen , geen eigentlyk gezegde etter is, en dus niet voor een zeker . teken van de zweer in de blaas kan gehouden worden. Ik moet niet ontveinzen , dat de allerervarendfte Steenfnyders van een ander gevoelen zyn , en dat zy deeze flym waar- C/0 Renaarq.ues & Obfervat. fur les Malad. vener. pag. 338. DE STEEN.  $.1423. DE STEEN. ^? waarlijk voor etter houden, de uitmuntende Steenfnyder PaHuc a hier te Weenen (q)9 tekent, vvanneer hy de gelukkig geToï gen van de fnyding verhaald, door welke hy een man vafbvna veertig jaaren van een groote fteen verlost heeft, die meer dan vier oneen woog, en die ik naderhand gezond gezien heb aan dat hy reeds van zyne kindsehheid af'de moeilijkheden.van2e Heen gevoeld heeft, zo veele jaaren kloekmoedig ijk heeftToor- reizen gedaan neert, oflchoon hy naar het te paard rvden veel bloed met de p,s uitloosde, maar nu reeds geduurend^verfchei de jaaren eene groote hoeveelheid witte etter met d7»Vlo™fc " maar die zo l.jmagtrg was, dat zy naauwlijks van de bodem van het vat afging, wanneer zy uitgeftort wierd; en zy had e" onyerdraaglykereuk: waar uit hy befluit, dat'ereenUotezweer m de blaas is. hy voegd 'er by, dat hy ook zodïSaStó- vast ifeld, dat L alLen^Ef&^^^'ïg zworen zijn geweest, dit befluit zoude zekerlijk met deTede overeenkomitigzijn geweest, indien die lijmagtlgeXfta^ Maar is' het te geloven, dat deeze ellendige man ^duurende zo veele jaaren met zo moeilyke levcnswyze, een gfooteTweer in de blaas had kunnen lyden, welke ooi de nab/S rel darm zelfs uitgeknaagt had? hy was nochtans by tLfheClen d? oT£ 'een'rn^VTn- tdekraI "^uld&lijfcSkS ae, op aar een ander het niet zoude te weeten komen zoude di>  57» .§.1423. de aars uitgegaan zijn? zoude een zo groote zweer in de blaas, en die zo verandert was, voor de yeertigfte dag zodanig gezuivert, en gebegt hebben kunnen zijn, dat de pis zuiver langs de natuurlyke weg uitkwam ? dit fchijnt naauwlijks mooglijk. Nochte het is moeilijk te begrypen, waarom langs de rechte darm een foortgelyke ftof uitgegaan is. die fteen had een doornachtig uitftek, dat na de rechte darm helde (r> de fteen zelfs fchuins gelegen, en haar eene uiteinde , op de linker kant van de rechte darm rustende, was in een zeer diepe groef gedoken, waarom hy dezelve mer groote behendigheid heeft uit den weg geruimt, met een geluid, dat de aanwezende gemakkelijk konden hooren(j)? en naderhand gelukkiglijk uitgehaald, edoch het is bekend, dat de inwendige oppervlakte van de rechte darm met zeer veele flijmkliertjens bezet is, die de flijm bereiden , en uitloozen, altijd in grooter hoeveelheid, wanneer de rechte dar.n door eenige oorzaak gekweld word; waarom, wanneer de roode loop haar einde neemt met een pijnlyke parsfing, als dan door die moeilyke pogingen tot de afgang, niets als enkel flijm word uitgeparst. maar dat de rechte darm van de fteen die in de blaas zit gekweld word, blijkt daar uit, dat de kinderen die met de fteen bezet zyn, fomtijds geduurige neigingen tot de afgang gevoelen; zo dat 'er menigmaal een uitzinking van de aarsdarm op volgd, het geene ik meer dan eens heb gezien. Het is wel waar, dat, de wond naauwlijks ten eenemaal geheelt en de pis reeds geduurende verfcheide dagen uit de fchaft te voorfchijn komende , zich eenige druppelen etters vertoond hebben langs de kleine fpleet , die van de wond noch overig was • en de volgende dag een weinig van de afgang , waar uit het (r) Lettre de Monfr, Pallucci a Monfr. de Humelauer pag. 88. 89. (0 Ibid. pag. 34. »5« DE STEEN.  5.-1423. | V E STEEN, het bleek, dat de rechte darm doorboort was O), intusfehen blykt daar niet uit, dat de regte darm door een langduurige zweer is uitgeëeten geweest, want de doorn , op de fteen zittende, was na de regte darm gerigt, gelyk zo aanftonds is gezegt geweest, welke de darm heeft kunnen kwetfen. daar en boven, heeft men de veertigfte dag naar de fnyding een klyfteer ingefpoten , waarover de zieke klaagde, als zynde in te groote hoeveelte te warm , en met te veel geweld ingefpoten: twaalf uuren daar naar, wierd de zieke van een koude aangetast; welke redelyk lang duurde, vai een vry hevige koorts gevolgt, en de volgende dag is die weinige etter voor den dag gekomen, het is gebeurt, gelyk ik by een andere gelegentheid heb aangetekent, dat de regte darm door het onvoorzigtig zetten van een klyfteer is doorboort geweest. Uit dit alles te famen overwogen, fchynt men te mogen befluiten, dat «die kwetfing van de regte darm, niet door de uitknaging van een verouderde zweer, maar eerder door een verfde" oorzaak verwekt is geweest; het geene de fchielyke en gelukkige geneezing, zonder eenige fnyding gevolgt, bevestigt, welke zekerlyk men een pypzweer omtrent de aars niet konde verhopen. Maar in deeze lymagtige flym, welke de geene die met de fteen bezet zyn, gewr onlyk met de pis uitloozen, neernr men ook andere hoedanigheden waar, welke ons leeren, dat zy van rie eigentlyk gezegde etter ten eeremaal verfchilt. Beverzvyk(u) heeft "die lymagtige flym in die met de fteen bezet waren waargenomen ; welke zy overvloedig met de pis uitgegaan zynde, vertoonde zich de 'blaas in de lyken vleezig en dik; zo dat hy in 't (O Ibid. pag. 105. T06. {iO Beverwyk Steenftuck Cap. IV. pag. 53. Dddd 2  53o D E STEE N. $• H23. 't lijk van een driejarig kind dezelve zo dik als een pink heeft gevonden, en dat zy by volwasfene dikwils een duim dik was; daar andere die met de fteen bezet waren, die een dunne en heldere pis loosden, een vliesagtige blaas hadden, gelijk zy gewoonlijk natuurlijk is. ik heb zodanige dikke maar weeke blaazen fomtijds in de lyken gezien; vooral, zo 'er een groote fteen in de blaas was. dierhalve fchynen alle de deelen van de blaasin groote toegenomen te hebben, en, gelijk de vaten in een zwangere lijfmoeder, welke men van te voren naauwlijks konde zien, zo groot worden, dat zy de dikte van een pen krygen, ja zelfs te boven gaan, zo ook de vaten tot de natuurlyke afzondering van de flijm dienende, in dikte toegenomen, in de blaas een grooter hoeveelheid flijm af te zonderen. In de lyken van alle die met de fteen gekweld zijn geweest, welkers blaazen ik zodanig verdikt heb gezien, heb ik geen 't minfte teken van een zweer gevonden, en nochtans hadden zy by hun leven een groote menigte taaije, zeer ftinkende flijm uitgeloost. edoch heb ik 'er veele, naar dat zy van de fteen gelukkiglijk verlost waren, ten volle herfteld gezien; zodat zich naderhand zelfs niet het minfte van die flijm in de pis voordeed: waar uit men fchijnt te mogen befluiten, dat de blaas in deeze tot de vorige ftaat der gezondheid ten eenemaal wedergekeerd was. Van te voren §. 1414. is gezegt geweest, dat de oude Geneesheeren de oorfprong van de fteen aan de flijm door de hitte uitgekookt toegefchreven hebben, de doorlugtige Harvalus f hield zich in de brieven aan Beverzvyk gefchreven (zv) aan het gevoelen der ouden, en bevestigde dit voornamentlijk door deeze reede, dat die flijm, aan de lugt bloot geftelt, in vry korten tijd in een fteen veranderde, want een vrouw had van deeze flijm Van (*-) Beverwyk Steenftuck Cap. IV. pag. 58. 59.  $.i423- DE STEEN. W 581 van zeifin een fchotel gedroogt, bolletjens gemaakt, die naderhand verder uitgedroogt, zo hard wierden als fteenen. Beverwyk heeft dierhalve diergelyke flijm, uit de pis van een jongeling die aan een groote fteen in de blaas was gefturven, vergadert, geduurende vier jaaren in een open glas bewaard, maar hy heeft een poeder gevonden, gelijk aan die welk uit het hout valt dat van de worm uitgeknaagt is; waar in zich niets hards, of te' famengegroeit vertoonde, hy bekend nochtans , dat hy naderhand tweemaal 's weeks die fteenflijm op wit papier heeft uitgebreid, welke wel in korten tijd verhard is, maar nochtans gemakkelijk met de vingers tot een rouw eh fcherp poeder konde gewreven worden. Denys (x) , met de blaaspeilder een man onderzoekende , heeft bevonden , dat hy een groote fteen in de blaas had , die ook zich van dezelve zoude hebben laten fnyden, zo hy niet aan een andere ziekte was gefturven. deeze was gewoon dat lijmagtig grondzetzel van de pis op een bord te leggen , en in de fchaduwe te drogen, daar naar met een mes in Hukken te verdeden, welke zo hard wierden als fteenen, en die hy in een doos bewaarde: en hy had in korten tijd zo groote menigte van door de uitdroging te famengegroeide flijm , vergaderd, dat hy een hoop opgehoopt daar meede konde vervullen, de zeer vermaarde de Haan (y) heeft naar het fteen fnyden gezien, dat een zeer bedurve flym, aan de plooijen en hoeken van de wond vast zittende, in een etmaal waarlyk in fteentjens was verandert; gelyk ook de op vloeipapier verzamelde lym in een dikke kalkagtige ftof veranderde, waar uit wederom blijkt, dat dit lijmagtige van de etter onderfcheide is. edoch hy heeft bevonden, dat 'er in de flijm van de geene die GO Aanmerkingen over den Steen Cap. ï. pag. 37. 38. Cy) Rat. Medend. Tom. VI. pag. 207. 208. 233. &c. w Dddd 3  53a DE, STEE N. §. M23. die met de flijm bezet zijn, altijd min of meer van die kalkachtige ftof naar het uitdrogen overgebleven is. of de aardachtige deelen, van onze vaste deelen afgefchrapt, met dit lymachtige vermengd worden, wanneer de pis, welke zodanige in zich bevat, het zelve befpoelt? of diergelyke kalkachtige korst aan de reeds gevormde fteen van rondsom aangroeit, het zy uit de pis of uit deeze lijmachtige flijm , de fteen befpoelende ? zekerlijk heeft men zodanige fteenen uit de blaas gehaald , welkers buitenfte kringen een kalkachtige wryfbaarheid hadden, welke aan ftukken ging, wanneer zy met de tang gegrepen wierden. De Steenfnyders hebben waargenomen (a), dat de zogenoemde kalkfteenen zeer fchielijk in grootte toenemen. Denys heeft fomtijds gezien , dat de zieken maar vier maanden over de toevallen van de fteen in de blaas geklaagt hebben , en heeft door het onderzoek met de blaaspeilder een vry gtoote fteen gevonden, welke, de fnyding om fommige redenen uitgeftelt zijnde, noch veel grooter fcheen, wanneer zy uitgehaald wierd ; maar zeer wrijfbaar en van een kalkachtige natuur, de grooter hoeveelheid van die lijmachtige-flijm, met kalkachtige ftof bezwangert, die van de geene die met de fteen gekweld zijn , te gelijk met de pis word uitgeloost, zal de aanzetting aan de fteen van zodanige ftof verminderen ; maar zo zich een minder hoeveelheid flym in de blaas afzondert/of dat dezelve minder kalkftof in zich bevat, zal zich meer aan de fteen verzetten , en derzelver grootte zal fchielijk toenemen, in tegendeel heeft hy waargenomen, dat de fteen, welke hy nagefpoort had, naar vier of vijf jaaren in de blaas gezeten te hebben , weinig in grootte toe genomen heeft : maar in zodanig geval , was de fteen door het fnyden uitgehaald zeer hard, te zamengedrongen, en zwaar. De (YJ Denys over de Steen Cap. VI. pag. 93. 94.  $.1423. DE STEEN. 583 Be zter vermaarde Hales is van geloof geweest (d) , dat de natuur, wanneer zy de plaatfen, waar langs de pis gaat, of in welke zy blijft hangen , met flym overtrekt, het gebruik van zagte en {lijmachtige middelen aangeweezen heeft, om het toenemen van de fteen te verhinderen, zekerlyk word de inwendige oppervlakte van de blaas aldus tegen de fcherpheid van de pis befchermt, en mooglijk de bekorting van de blaas door de fteenftof verhindert, misfehien zoude zy ook fomtijds, door een gedeelte van de fteenftof in zich te zuigen, welke aldus met dit lijmachtige uit het lichaam zoude gevoerd worden , ten nutte kunnen ftrekken. zoude niet fomtijds dat zelfde lijmachtige, te gelijk met de fteenftof, welke zy inhoud, zich met de ftof van de fteen vermengen , aan dezelve vast blyven zitten , en dus dezelve in grootte doen toenemen? zekerlijk befpoelt dat Iijmacntige van alle kanten de fteen die in de blaas zit. Hales heeft fteenen in warm water geweekt (F), en heeft gezien , dat derzelver oppervlakte met een witte flijm bedekt wierd. van te voren $. 1414. is gezegd geweest, dat Staechelini waargenomen heeft, dat 'er in de fteenen zelfs lym zit, gelyk ook in de fteenen van menfchen en andere dieren, en dat noch wel in groorer hoeveelheid : hy heeft 'er by gevoegd , dat deeze lijmftof veerkrachtig is; en heeft gelooft, dat al het geene de lugt in deeze lijmftof verborgen, tot werking kan brengen , ontbindmiddelen voor de fteen zijn. Hierom fchynen noch veel zaken over te blyven voor vlytige waarnemers om te onderzoeken, wat de natuur van de pis, en dat lymachtige met de pis uitgeloost door de geene die met de fteen bezet zyn, betreft, namentlyk, of die lijmftof alleen maar, of wel de pis ook zodanige kalkachtige ftof bevat ? welke hoe- da- ÓO Hsemaftaticks on the aniraal Calculus pag. aao, & feq. Q~) Ibid. pag. 21(5.  584 DE STEEN. 5. lm. danigheden die kalkftof bezit ? of zy fommige foorten van Ireenes eerder dan de overige verzeid ? enz. Een wonderbaar verhaal , 't welk de Godyrugtig geftorve Boft , certyds Hoogleeraar op de Hooge School van Wittenberg, my in een brief van den 15 October 1747. heeft meedegedeeld, leerd ons, dat de pis ten minfte fomtijds veel van zodanige of foortgelyke ftof inhoud, hy fchijnt een diergelyke brief aan de zeer vermaarde Reaumur gefchreven te hebben die dit verhaal in de verhandelingen van de Koninglyke Hooge School der Weetenfchappen (c) ingelascht heeft, een man van omtrent zes-en-vyftigjaaren , voor 't overige welvarende; heeft ligte aanvallen van het voeteuvel beginnen te krygen , welke by tusfebenpoofen wederkeerden, ter zeiver tijd was hy zo aandoenlyk voor de koude, dat hy midden in de zomer genoodzaakt was zijn kamer te verwarmen, hy heeft onverwagt begonnen een melkachtige pis te loofen; welke naar een uur helder wierd, een wit grondzetzel op de bodem van het glas latende , ter hoogte van een vietde duim. dit grondzetzel had eerst de dikte van natte potaarde, en liet zich fnyden gelijk zeep; maar naar een uur of twee wierd het zo hard als krijt, of gips. diergelyke pis heeft l.y altijd geduurende agt of negen maanden , zonder eenig onge.nak geloost. die man geloofde, dat hy zestig of zeventig ponden van zodanige ftof heeft uitgeloost; welke genoegzaam zouden geweest zyn, om voor hem een ftandbeeld op te regten van fteen in zyn eigen lichaam gegroeid, toen is het gebeurt, dathy naar verloop van deeze tyd, van woning veranderde; en van de eerfte nagt af, dat hy het nieuwe huis bewoonde, heeft die melkachtige pisuitloofing opgehouden ; en is nimmer wederom gekomen, edoch hy heeft niets in zyne gezondheid veranderd gevonden, het zy tot beterfchap, of tot verergering, offchoon die (f) VAnnée 1747- «1 4to. Hift. pag. 56.  D E STEEN. 585 die krijtftof zo fehielyk ophield uit het lichaam te voorfchyn te komen. Ik vind in de brief, aan my gefchreven, dat die nieuwe woonplaats niet verre van de eerfte af is geweest. Jeuking aan 't hoofd van de roede. Somtijds is 'er ook pijn aanwezende; maar veel dikwerviger een zeer lastig vallen'de jeuking. Aretceus heeft gezegd (d) , wanneer hy over de geene die met de fteen bezet zyn handeld, dat de mannelyke deeten van dezelve dikwerf gekweld worden: want wanneer zy wateren, handelen en trekken zy de fchaamdeelen na zich, als of zy de fleen niet de 'blaas zullen uitloozen. In het vrouwlyk geflacht rekend Ce'lfus de volgende onder de kenmerken van de fteen (e): de vrouwen worden dikwerf gedwongen de lippen haarer fohaamte met de handen te krabben , fomtyds voelen zy de fteen, wanneer zy de hals van de blaas met de vinger aanraken, het inwendige vlies van de blaas, als uitgetrokken zynde, fchijnt de fchaft te bekleeden , en het zelve, omtrent het einde van de fchaft wederom gevouwen , bedekt het 't hoofd van de roede ; welke voortduurt in het fpongieus lichaam dat de fchaft bekleed : hierom is het zo zeer niet te verwonderen, dat .het 'hoofd van de roede word aangetast, Wanneer de inwendige oppervlakte van de blaas van de fteen geprikkeld word. ja men beeft waargenomen , gelyk te voren is gezegd geweest, dat het hoofd van de roede fomtyds zeer doet, wanneer de fteen uit de nier nederdalende de pisleider prikkelt. Denys (f) heeft eene zodanige allerlastigfte jeu- .(jï) De cauf. & fign. Morbor. dinturnor. Lib. II. Cap. 4. pag. SS Ce) Lib. II. Cap. VII. pag. 6u Cf) Aanmerkingen over de Steen, Cap. I. pag. 4a & 51. V v f de Deel. Eeee  526 DE STEEN. £• 1423. jeuking van het hoofd der roede hier door veroorzaakt, gezien; welke, naar dat 'er een klein fteentje , of graveel zand met de pis was uitgedreven, nochtans twee of drie dagen bleef voortduuren. maar ook gaat de. fteen der blaas van een foortgelyke jeuking verzeld ; en wanneer de roede met de vingers verlangt word, geeft zulks fomtijds verlichting van pijn, en een gemaklykerpisloofing. waarom de.ellendige die met de fleen bezet zyn, geduurig de roede trekken en wryven , wanneer zy deeze verlichting eens hebben ondervonden; waar door de langte van de roede fomtijds zodanig by de kinderen toeneemt, dat zy de mannelyke te boven gaat,. en de vaten met fpatten worden bezet; fomtijds heeft hy door het geduurig wryven de roede ontftoken gezien , en het vel van de vingeren flap en bleek, dewyl zy geduurig doorweekt en bevochtigd worden met de druppelings uitvloeiende pis. ook heeft, hy gezien, dat de vingers van een man met de fteen bezet, krom waren getrokken om dat hy dag en nagt de roede drukte, fomtyds worden zy hier zodanig aan gewoon dat zy, door het fnyden vun de fteen verlost, zich naauwlijks van het geltadig drukken der teeldeelen kunnen onthouden. Tarsfing in.'t wateren.-. Dit is een genoegzaam dikwervig toeval by de geene die met de fteen bezet zyn; vooral, 20 zy een groote fteen in de blaas hebben: want wanneer'zy met groot geweld de pis zoeken uitteparsfen , dringen zy de fteen na de hals van de blaas ; en als dan word de ondergeleege regte darm gedrukt en geprikkelt, waar door een parsfing tot de afgang ontftaat, maar meer by kinderen, dan by volwasfene: fomtyds zyn die parsfingen zo hevig, dat zy een uitzinking van de aarsdarm veroorzaaken. Denys (g) heeft gezien , dat de regte darm door dusdanige oorzaak zes vingeren breed (g) Aanmerkingen over dë: Steen, Cap. I. pag. 59.  5.1423- DE STEEN. 587 breed pit de aars horig; welke fomtyds niet dan met moeite weder in gebragt kan worden, dit heeft Aretceus (h) zeer wel aangetekent. ook deeld de aars van het gebrek meede, door de jeukin*, maar ook fteekt de aarsdarm uit door geweld, pogingen , inbeeldingen ,- even eens als of de fteen uitgeloost zvord: want de 'aars en de blaas worden met elkander te zamen gevoegd, zuaar van nootzaaklyk; wanneer de eene aangetast is , de andere ook moet aangetast voorden : daarom word, wanneer de aars ontftoken is, Je pisloozing toegefloten, en de afgang opgeftopt-, zvannecr de blaas kwalyk vaart, offchoon ook de aars njèt zeer droog is. want die paisfiug tot de afgang , door de fleen in de blaas verwekt, is dikwils te vergeefsch , en blyft lastig, offchoon dé rechter darm van alle drek gezuivert is. Door een vinger in 't fondament te fteeken. Want aan» gezien in mansperfonen tusfchen de fleen en de vinger in de rechte darm aefloken, niets dan de rokken van de rechte darm cn de blaas gelegen is, zal men de fleen gemakkelyk kunnen voelen, zo zy van eenige grootte is; want zy rolt van zelf na de hals van de blaas, welke op de rechte zeide .legt. edoch men moet eerst door het infpuiten van een klyfteer de rechte darm van de uitwerpzelen zuiveren; daar op de vinger zodani Acad. Royal. de Chirurg. Tom. I. pag. 395. & feq.;  $9* ,DE STEEN, Urn* Men leest (V) een vry wonderlyk geval, van een jongeling van twintig jaaren, die tot Leiden is gekomen, om zich van de fteen te laaten fnyden.'hy had alle de rekenen van een fteen-in de blaas: men voelde gemakkelyk met de blaaspeilder een groote harde fteen , zelfs wierd zy gevoeld niet alleen van de zeer ervare Steenfnyder Denys , maar ook van de zeer vermaarde Ooflerdyk Schacht, die ter dier tyd ter zeiver plaatfe openbaar Leeraar in de geneeskunde was. de fleen was zo duidelyk, dat men dezelve ook in de bilnaad, die door de grootte van de fleen gezwollen was, heeft kunnen voelen, aangezien de zieke van de reis vermoeit was, heeft men de fnyding eenige dagen moeten uitflellen. wanneer hy naderhand op de gefielde dag op de tafel wierd gelegd, zeide de zieke aan de Steenfnyder ; de fnyding zal van daag niet gelukken, want de fleen is weg. men geloofde dat-de zieke dit verzon, om dat hyop 't.naderen van de verrichting bevreesd was. maar de blaaspeilder in de blaas gefloken zynde, hebben nochte Denys, nochte de aanwezende zeer vermaar de Oosterdyk Schacht, de fleen kunnen voelen, zy hebben de zieken geboden, van de tafel op te ftaan, en met de blaaspeilder in de blaas door het huis te gaan, op hoop,, dat de fteen door deeze beweeging wederom in de holligheid van de blaas zoude keeren. maar alles wierd te vergeefsch beproeft, de aanfchouwers en de zieke weggezonde zynde, heeft de voorzichtige Steenfnyder het fnyden uiigeftelr. de zieke verhaalde , dat hy de dag van te voren des avonds, de fteen na agteren ter zyde de regte darmen had voelen rollen : hy verzekerde, dat hem het zelfde eenige maaien gebeurt was, en de fteen zich aldus geduurende ^twee of drie weeken verborg : edoch geduurende ' die O) Denys over de Steen &c» Cap. IV. pag.73.  V*4*&. DE STEEN. die gantfche tyd was hy gewoonlyk vry wel. hy is noch-eenfee weeken te Leiden gebleven, maar de fleen naar langen tyd niet wederom in deklaas komende, is hy na huis gekeerd, hoedanig de uitflag naderhand geweest is, weet men niet ■ Het is de eertyds by de Hollanders vermaarde Steenfnyder Gomarus van Bortelio) overkomen , dat hy twee uuren voor dat Hy de verngting zoude doen , de fteen met de blaaspeilder voelde; ja, wanneer hy een blaaspeilder met een geut inftak ; om de fnyding te verrichten , heeft hy noch de fteen gevoeld i de fneede gedaan zynde, is 'er pis uit de wond gekomen, en h-y heeft de fteen niet kunnen vinden, wat of dein de kunst zeer ervare man ook beproefde, de gemaakte wond is in korten tvd geneezen. maar aangezien alle de moeilvkheden van de fteen hem by bleeven, heeft dezelfde Steenfnyder, naar verloop van een jaar, naar de fneede gedaan te hebben , terftond met de tang een groote fteen gevat, en gelukkiglyk uitgehaald, waarop de volkome geneezing gevolgd is. ^ Denys door deeze en foortgelyke gevallen geleerd O», heeft «ch dit voor een rigtfnoer gehouden, dat hy, offchoonfhyvan te voren door het onderzoek met de blaaspeilder ten eenemaal zeker was, dat er een fteen in de blaas was , nimmer de fneede deed, ten zy hy op dat zelfde oogenblik de fteen voelde; want by was met recht bevreesd, dat hy de zieke zoude benadeelen, door lang met de tang in de blaas te wroeten, en een kwaad! naam zoude krygen, indien hy naar zo veele pynigingen de verrichting moest laten fteeken. ik weet dat zulks aan en in een brabandsch koopman gebeurt is, die te Leiden gekomen was, om van de zeer vermaarde Ravius van de fteen te worden gefneden. hy heeft de fteen duidelyk met de blaaspeilder gevoeld ; maar aangezien de zieke door de pyn, en de moeilykheden van Co) Ibid. Cap. VII. pag. 115. de Cj>) Ibid. pag. 114. Vyfde Deel. Ffff  m DE STEE N. §.1423. de reis, uitgeput en zwak was, heeft hy geduurende drie weeken getragt, hem door een zagte voedingswyze te verkwikken, dit allezipts gelukt zynde, is de dag van verrichting vastgefteld, maar hy heeft door geene kunst de fteen in de blaas kunnen gewaar worden, en offchoon de zieke onbefchroomt het fnyden aandrong, heeft hy ftandvastiglyk zulks geweigert. de zieke heeft noch drie maanden daar naar geleefd , en , offchoon hy eenigen tyd daar naar de blaas8 met de blaaspeilder onderzogt had, is hy in dezelfde onzekerheid gebleven, naar de dood heeft men een fteen gevonden in een zekere afleiding , welke de blaas als een worst in het bovenfte gedeelte gevormt had , na de linker kant uitgeftrekt. Van te voren is gezegd geweest, dat de fteenen der nieren , wanneer zy door de pisleiders nederdalen, voornamentlyk tegengehouden worden op die plaats, alwaar de pisleiders zich in de blaas openen, fomtyds blyven zodanige fteenen daar hangen , worden grooter, en vallen niet in de holligheid van de blaas neder- waarom zy met de blaaspeilder. niet kunnen onderfcheiden worden; aangezien zy tusfchen de vliezen van de blaas zitten; en dus de blaaspeilder, op de fteen, die met vliezen bedekt is, ftootende, geen 't minfte geluid geeft; het geene nochtans te recht onder de voornaamfte teekenen van de fteen in de blaas word gereekend. de zeer vermaarde Littre (q) heeft zodanige fteenen in het lyk van een jongeling van twintig jaaren gezien ; en heeft te recht gewaarfchouwt, dat het moeilyk is, de kennis van zodanige fteenen te verkrygen, en de geneezing noch moeilyker. edoch hy tekent aan, datzy, door de vinger in 't fondament 'te fteeken, gemakkelyker ontdekt kunnen worden; aangezien de inplanting der pisleiders in de blaas niet ver af geleeeen is van deszelfs hals, welke op de rechte darm legd. e Maar Q) Academ. des Scienc. Van 1702. Mem. pag. 34.  D E S T E E N. Maar fumtyds flrekt zich het einde van zodanige fteeri tot in de holligheid van de blaas uit, terwyl het overige gedeelte tusfchen dé vliezen van de blaas verborgen is. de blaaspeilder als dan in de blaas gedoken, zal een harde fleen voe* iên, de klank van het werktuig , dat tegen de fteen ftoot , zal waargenomen worden, en nochtans zal 'er, zo de fneede verrigt word , de grootfte moeite over blyven , om de fteen weg te neemen. zodanige vcoruitfteekende punt, word, wanneer men ze met de tang grypt, ligtelyk afgebroken; terwyl het overige gedeelte op de vorige plaats blyft, en met de vliezen gedekt word; welke te gelyk met de fteen gegrepen wordende, met de hevigfte pyn verfcheurt worden , waar op de óntftéeking van de blaas, en de dood volgen, en dat fomtyds vry fehielyk. het verdient ten hoogfte geleezen te worden , het geene de grootfte mannen in de kunst, over zodanige fteenen verklaard'hebben f>). zo men de vliezen die de fteen bevatten 'kan doorlhyden, zullen zodanige fteenen weggenomen kunnen worden, maar niemand zal twyffelen, dat hier de groot- , fte moeite in gelegen is. het is nochtans voor de zeer vermaarde Garengeot van goed gevolg geweest (s). zo ook zulks niet kan gefchieden, erj het naar de fneede blykt , dat de fteen tusfchen de vliezen van de. blaas zit, fchynt de eenige hoop te beflaan in die affcheiding, welke de verettering veroorzaakt, terwyl intusfehen de wond open word gehouden, aldus heefjt de vermaarde le Dran, zes weeken naar het fnyden, zodanige fteen uitgehaald [$\\ waar op een volkome geneezing volgde. ,De voornaamfle tekenen'van zodanige fteen fchynen te z> n: dat de pis redclyk onverhindert vloeit, dewijl zyde hals van de blaas niet kan verftoppen, of dezelve zeer belemmeren; dat de fteen onbeweegbaar fchynt, en niet zeer groot, dat het fpits van *nv IN b-:!;; fcjuisïobne' joil' nai^ncn tsm^nag smoiiiov ». 00 Acad. Royal. de Chirurg. Tom. I. pag. 395. & feq. O) Ibid. pag. 410. (O'Ibid. pag. 418. • Ffffs  $96 DE STEEN. f.1423.1424. de blaaspeilder als over de fteen heem glyd ; dat, de blaaspeilder dieper in de blaas geftoken , de fteen niet meer gevoeld kan worden ; dat de blaas meestentyds genoegzaam ruim is. Zoude men hier die plaats van Jretaus (u) niet kunnen toepasfen, alwaar hy zegd: dat, zo de fteen aan de blaas gegroeit is, blykt zulks uit de geneezingen. maar ook zyn zy niet bevryd van pyn, nochte van zwaarwigtigheid, offchoon zy de pis gemakkelyk loozen. in de vertaling ftaat, uit te zamenfmeltingen; maar in de voorftelling ftaat het woord y,iMlchi i4<4- DE STEEN. 597 zen ftaat; dat het overfchot der , hoewel kleinder gemaakte fteen, op nieuw in grootte toeneeme, en alle de kwalen, welke voor een tyd verzagt fcheenen, zich wederom verheffen. Maar de geneeskundige befchryving overtuigt ons genoeg , dat het niet altyd in de magt van den Geneesheer is, de fteen te verminderen, en dan uit te dryven. en als dan is 'er niets overig, dan de kwalen te verminderen , of weg te neemen , welke gewoonlyk door de fteen, in de nieren zittende, worden veroorzaakt; dit word verftaan door verdry ving, tot dat zy niet befchadigt. Dat de hoop om zulks te verkrygen niet geheel ongegrond is, blykt daar uit, dat men fomtyds naar de dood fteenen in de nieren heeft gevonden, offchoon men in 't leeven geen 't minfte agterdenken van deeze kwaal gehad had. zodanige gevallen verhaald Baglivius (w), gelyk van te voren §. 1422. is gezegd geweest, in een man van agt-en-twintig jaaren, die geduurende tien maanden van een pyn in de borst die de ademhaling verhinderde, een nu en dan aanvallende braaking, en gevoel van zwaarte, in de buik was aangetast, heeft men naar de dood de genoegzame duidelyke oorzaken deezer kwalen gevonden, maar nimmer had hy pis met zand geloost, nimmer had hy over pyn in de nieren geklaagt, nimmer had men een opftopping van pis waargenomen, de regter nier was nochtans zeer groot, en kraakebeenig, zo dat zy met moeite konde doorgefneeden worden, zy hield een fteen in van zes oneen, uit te zamengepunte plaatjens beflaande, de geheele holligheid van het bekken vervallende, en met haar onderfte einde in de pisleider uirgeftrekt, getakt, van een onregelmatig maakzel: het geheele lichaam deezer fteen was een verzameling (V) Opera Omnia pag. 118. Ff ff 3  59* li tig van graveelzand, het geene met een beenachtig bekleedzel omringt was, de couleur van witte coraal vertoonende. de.geheele zellïtandigheid van de linker nier was verteert; in welkers plaats holletjens, vol van een helder vogt, waren (x). Euflachius heeft een langwerpige fteen, in 't midden doorboort, gezien (y\ welke daar door de vrye nederdaling van de pis in de blaas verhinderde, de Geneesheeren hielden voor vast ftaande dat deeze geen fleen had, om dat de pis nimmer tegen gehouden was geweest i nochte zich immer dun, of troebel, of wel zanderig had vertoont, wat men moet doen om deeze drie geneesaanwyzingen te bereiken, moet afzonderlyk overwogen worden. §. H2?- T"\it gefchied door vochtige, zagte, dun» JL-S ne, eenigzints gezoute fpyze , door liet drinken van water, of iets dat zeer naby het zelve komt, door de levenskrachten. Hier word over die middelen gehandeld , van welke men de vermindering van de nierfteen kan verhopen, van te voren is. brecder beweezen, dat de fteen grooter word , wanneer zy uit de pis" in de nieren afgezondert zynde, zich nieuwe beginzelen aan dezelve voegen, zo men dierhalve op eenigerhande wyze de gemakkclyke afzondering van die eerfte beginzelen der fteen kon verhinderen , uit de pis die voorby de nieren vloeit , of in het bekken verblyft, zoude de grootte der fteen niet toenemen, en 'er zonde eenige hoop ontftaan, dat de oppervlakte van de fteen door de pis uit de nieren nederdruppende, allengskens afgefleeten zoude worden, en derzelver grootte aldus verminderen, volgens dit algemeene fpreekwoord: De (.v) Acad. des Scicrx 1'an 1730. Hjft. pag. 55. (j) De Renib. Cap. XLV. pag. 122. DE STEEN. $.1424* 1425-.  DE STEEN. S99 De druppel holt de fleen niet met geweld uit , maar met dikwils te vallen. ■ Deeze vermindering der fceen zou wel Iangwylig zyn, maar daar uit zelfs zou groot nut volgen, zo men de aangroeijing van de fteen in de nieren kon beletten. Van te voren §. 1419. is gezegd geweest, dat de ftof voor de fteen zich des te gemakkelyker uit de pis afzondert, mooglyk ook in zo veel grooter hoeveelheid , hoe de pis nader aan de verrotting is; en dat dierhalve, alles gelyk gefteld zynde de fteen in de blaas, fchielyker in grootte zal toenemen , dan wel wanneer zy in de nieren zit. daarom heeft Hales gelooft , gelyk als toen van gelyken is gezegd geweest, dat de fteen in de zomer fchielyker aangroeit; om dat de pis als dan couieuriger is, fcherper, en meer tot de verrotting overhelt, waarom ook, gelyk §. 1414. is aangetekend geweest, de zeer vermaarde Lobb f z) vastgeftelt heeft: dat de geene die zwaar met het voeteuvel en de fleen geplaagt zyn, zich geheel van alle dierlyk voedzel moeten onthouden. Maar die geene, die nu ten eenemaal van deeze ziekten herfteld waren, heeft hytoegeftaan, datzy allengskens tot het dierlyk voedzel wederom zouden keeren; maar heeft tevens gewaarfchouwt, dat zy het zelve met azyn , citroen- en oranjeappelfap zouden toemaken, en in 't middag en avondmaal vrugten zouden gebruiken, om de byeenhopnng van de dierlyke alcalifche zouten, meer dan de gezondheid toelaat, te verhinderen. Waar uit men de reede begrypt, waarom het vochtig, dun, zagtaartig voedzel, de geene die met de fteen bezet zyn, word aanbevolen, in de lyst der geneesmiddelen by dit getal , worden de CO DeCurat. calcul. &ppdagr. ckc. pag. 127.  6oo DE STEEN. $. 1425. de voornaamfte fpyzen opgenoemt, welke tot dit einde kunnen gebruikt worden, maar of dusdanig voedzel de pis zodanig kan veranderen, dat zy de fleen niet grooter maakt, maar eerder door de ontbindende kracht vermindert, zullen wy naderhand §. 1428. , alwaar over de fleenbrekende middelen zal gehandeld worden , in aanmerking nemen. Eenigzints gezoute. Fan Helmont verwonderde zich («}-, dat de Geneesheeren het zout in de fteen verboden , van welk verbod zy nochtans geen reede konden geven, hy zegd dat het gebruik van zee zout, in groote hoeveelheid en veelvuldig gebruikt, nimmer iemand, met de fleen bezet, nadeel gedaan heeft; e;i dat hy zulks by ondervinding geleerd heeft, maar dat hy eerder naauivkearig aangetekent heeft, dat verfcheide doorliet overvloedig gebruik van zout, het weder aangroeijen van een nieuwe , o f grooter voorden van een andere fleen, verhindert hebben, elders Cb) pryst hy het gebruik van de geest van zee zout, met witte wyn ingenomen, want dit middel neemt niet alleen de dodelyke droppelpis der oude lieden weg, en geheelpisdryvend zynde, heeft het eenige geneezen: maar daar en boven, heeft het de fteen, die, te groot zynde, uit de nier nederdalende , eenige maanden in de blaas had zezeeten, eindelyk kleinder gemaakt, en door de pislooftng uitgedreeven ; zvelke fteen nochtans van te voren , door eene zo dikwerf herhaalde intreede in de hals der blaas, zo menigmaal 'ook door de blaaspeilders moest agterwaards 'gedreven worden. maar ook fchynen de proefondervindingen van Stcechelini (c), van welke §. 1428. zal gehandeld worden , het gevoelen van van Helmont te bevestigen: want wanneer hy uit de allerfraaifte bioefondervindingen nuttige afleidingen maakt, fielt hy vast, F' • dat DE STEEN. ) De Calcul. & Podag, Cap. XVII. pag. IQ, & fea. e>> Sermon. XI. Cap. V. pag.%54. & g* 93< * * Co) fbid. pag. 2.56. ^ (p) De Litliiafi Cap. V. §. 17, pag. 686. Vyfde Deel. H*hrj  6iö 5-1426. -ren met de fleen gekweld, dan naar dat hy veel aspergien geè'eten hebbende wederom fhuis was gekomen ; en naderhand, niet zo zeer met de fleen, dan wel allerfynfte zandjens, geduurende eenige jaaren, mooglyk alle veertien dagen, met een woedende pyn, was gekwelt. By een andere gelegentheid §. 1258. is aangetekent geweest, dat de aanval van het voeteuvel door het eeten van aspergien op•gewekt word , edoch men weet, dat vermaarde Geneesheeren een groote overeenkomst tusfchen de fteen en het voeteuvel erkend hebben, waarom het veiliger fchynt, ook in de aanval van het graveel zich van dezelve te onthouden, misfehien zyn zy op een andere tyd voordeelig; want het fchynt bewysbaar, dat dit graveel zand voor af plaats heeft gehad in de nieren van die Rechtsgeleerde, niet onverwagts door het eeten van aspergien ontftaan is. want naderhand tekent van Helmont aan, dat hy van die gefteldheid tot de fteen herfteld is. Door een matige beweeging. Namentlyk wanneer naar het in en uitwendig gebruik van verzagtende, glibberig maakende, olieagtige middelen de weegen door badftoven, ftovingen, befmeeringen, zo veel de kunst vermag, bereid zyn, op dat de fteen kan doorgaan, dit voor af gegaan zynde, heeft Aretceus Cjq) het dragen en febudden van bet lichaam, om de fteen te be■ weegen en voort te dryven, aangepreeztn. maar zodanige beweegingen kunnen als dan voornamentlyk beproeft worden, wanneer de pyn een weinig vermindert; dus volgen wy de leiding der natuur: want wy zien dat zodanige zieken geduurig de legging van het lichaam verandesen, om eenige verligting te vinden, maar ook word de aanval van het graveel gewoonlyk verzeld van het braaken, gelyk van te voren is gezegt geweest, waar door alle de buikingewanden fterk gefchokt worden, en de Xg) De Curat. raorbor. actft. Lib. II. Cap, VIII. pag. uo. DE STEEN.  5.1426.1427. DE STEEN. 611 de nederdaling van de fteen langs de pisleider voortgezet word; maar de Geneesheeren hebben erkend, dat dit braaken een heilzaame poging der natuur is , daarom moet men niet ophouden, maar eerder voortzetten met veel laauvv zagt vogt te drinken. Pifo getuigt de nuttigheid van het braaken door het volgende (r) : het geene ik in my zelf eertyds heb ondervonden ; zvant zvanneer ik in de lente veertien dagen lang meide druppel pis zvas geplaagt geweest, ziet zo heeft zich onverwagt de allerwoedendfte pyn doen gevoelen, en minder naar dat ik overgegeven had , en dat zo hevig , dat in die poging en uitparsfng een ft'eentje uit de naauwigheden van de pisleiders , met een onverhoopte en zekere verligting, in de blaas is gevallen , zo dat ik naderhand geen moeilykheid of pyn geduurende een half jaar ben gezvaar gezvorden. Edoch men moet met een matige beweeging beginnen, het geen ons de voorzigtigheid leerd , en allengskens tot zwaardere overgaan , op dat mooglyk de ruuwe of fcherpe fteen door heviger fchokken de nier of de pisleiders, niet kwetfe : waar door het bloedwateren', de ontfteeking, en andere kwa-' len zouden kunnen volgen, daarom doet Jretaus ook een' zeer zagte draging voor het fchokken van het lichaam doet voor af gaan. 1427. 3. TTet derde, met de toevallen te gemoet LJ. te komen; de ontfteeking door de aderlating en de overige geneesmiddelen derzelve ; de pyn dooi* pynftillende uitmelkingen; de rauwheid door olieachtige, zeepachtige, lymachtige middelen. De drie geneesaanwyzingen zyn §. 1424. opgenoemt; over de twee eerfte, de vermindering namentlyk , 'en het uitdryven van OO De Morbis a ferofa colluvie &c. Scft.IV. Cap. II. Obfervat. 10». pag. 317» Hhhh 2  Óïs, DE STEEN. §. 1427. van de fleen der nieren, is nu gefproken; nu volgd 'er, datwy handelen over de hulpmiddelen , welke dit kunnen uitwerken , op dat de fteen der nieren, die nochte kleider gemaakt, nochte uitgedreven kan worden , daar toe worde gebragt, dat zy niet, of ten minfle zeer weinig, befchadige; op dat namentlyk de kwaal gemakkelyker geleeden kan worden, die niet kan worden weggenomen, de nadeelen welke men van de fteen in de nieren te vreezen heeft, zyn §. 14.16. opgenoemt, en fchynen voor 't grootfte gedeelte van de ontfleeking af te hangen , zo wel als van derzelver onderfcheide gevolgen , van welke de onderfcheide toevallen afgeleid worden, waar uit wy zien , dat de beste Geneesheeren in de geneezing vSn de fteen in de nie-ren altyd alle moeite aangewend hebben, om de aanweezende ontfteeking weg te neemen , of de toekomende voor te komen; ja zelfs, wanneer zy hun best deeden om de nierfteen uit te dryven , waren zy op behoedmiddelen voor de ontfleking bedagt. want zy gebruikten zagte pisdryvende middelen, en de falpeter , (zo beroemd onder de middelen tegen de ontfteking) voegden zy by dezelve. Men vind by het voorgaande getal in de lyst der geneesmiddelen , een voorfchrift van zodanig afkookzel, waar in hy drie ponden van een pisdryvende afkookzel, twee drachma nitrum word gevoegd. Maar aangezien de aderlating, van een iegelyk zo zeer word gepreezen om een heilzame ontbinding der ontfteeking te verkrygen, word ook deeze gewoonlyk te werk gefteld, vooral zo de hevige pyn van koorts verzeld gaat. Pifo (j) heeft gewild , dat men de eerfte wegen eerst door een braakmiddel en klyfteer zoude ledigen; maar het fchynt veiliger , met het bloed aftappen te beginnen; dewyl een hevig braaken gewoonlyk het nederdalen van de fteen door de pisleiders verzeld, en het te vreezen is, dat de volle vaten onder de hevige pogingen tot braaken, zul- (;) In loco modo citato»  S.I427. DE STEEN. zullen breek en; of dat de vaten van het hoofd te zeer worden opaefpannen; ten zy deeze ontlediging vooraf ga, gelyk van te voren in de befchryving van de koorts is gezegd geweest. Niet alleen is de aderlating hier toe nuttig, maar ook kan zy het nederdalen van de fteen door de pisleider bevorderen; gelyk Aretceus fraay geleerd heeft (t) : zo 'er fteenen zyn, en een ontfteeking, opent een ader op den arm, ten zy zulks door de jaaren ■wierd verboden: 'er kome veel en vloeibaar bloed te voorfchyn : want de ontfteeking word niet alleen door de ontlediging verzagt; maar ook de prikkingen vvn de fteen, worden door de ontlediging der vaten haare kracht benomen ; ja zelfs vallen de fteenen door bet wateren uit. elders (u) gebied hy, de ader van de enkel aan v (je zelfde zyde van de nier te openen : zvant het uitvloei/en van het bloed uit de Meren, maakt de vastzittende fteenen los. want de ontfteeking houd alles gebonden: maar de ontlediging is de ontbinding van de ontfteeking. Ook heeft Aëtius zelfs de herhaalde aderlating aanbevolen (ty); wanneer de fteen in de nieren opgeftopt .zit, en allerhevigfte fmerten heeft veroorzaakt, lokt de menigte van bloed die gevaarlyk is deftojfen na het deel dat gefpannen is, namentlyk door de fcherpe pynen. edoch hy waarfchouwt, dat men minder bloed moet aftappen, dan wel de hoeveelheid der vervulling vereischt ; om dathy weinig hoop had, dat de fteen fehielyk uit de nieren zoude nederdalen ; vooral zo zy groot is; waarom men het bloed in die hoeveelheid in het lichaam moet bewaren, welke met de tyd nodig is. maar de raad van Aretceus fchynt veiliger, die een ruime O) De Curat. Morbor. Ac 1 tor. Lib. II. Cap. VIII. pag, 109. O) De Curat. Morbor. Dinturnor. Lib. II. Cap. III. pag, 130. fcv) Serm. XI. Cap. V. pag. 254. Hhhh 3 613  614 DE STEEN. 5.1427. me lating in den beginne aanraad: want indien de ziekte naderhand een nieuwe aderlating vereischt, zal zy fpaarzamer kunnen zyn, na mate de krachten en jaaren dezelve toelaten, tevens verdient nochtans aangemerkt te worden, dat Aëtius op de flinking der gezwolle deelen is bedagt geweest, door welke de fteen omringt word. want hy fchryft aldus (x) : voor 't overige, wat* neer de buik genoegzaam ontlast is , moet men fommige dingen ingeeven, zuelke de deelen, rondom de fteen geleegen, die ontftoken zyn, kunnen verzagten en ontfpannen. over de overige hulpmiddelen , tegen de ontfteeking, is van te voren in 't Hoofddeel van de ontfteeking, overvloedig gefproken. edoch hoe men de pyn door pynftillende middelen te gemoet moet komen ;, en de wegen door olieachtige, lymachtige en zagte zeepachtig ge glibberig maaken, en de ruuwheden verzagten, is by het voorgaande getal gezegd geweest. Zo men by deeze alle, langen tyd te vergeefsch beproeft, geen baat vind, en de fteen, om haare grootte, en kwaade legging, langs de pisleiders niet kan nederdalen, is het ellendig met de zieke gefteld; dewyl hy alle die kwalen te vreezen heeft, welke §. 14.16. zyn opgenoemt. zo de fteen noch geèn ruuwe oppervlakte heeft, noch hoekig van maakzel, zo dat geduurig prikkeli, word zy dikwils geleeden, zonder dat zy veel kwaad veroorzaakt, alleen byna maar door haare zwaarte omtrent de nieren lastig vallende; ja, men heeft, gelyk van te voren is gezegd geweest, groote fteenen in de nieren gevonden, in lyken by welke men geduurende het geheele leeven geene gedagten op dezelve bad gehad, maar dit geluk gebeurt niet altyd: want vericheide, door een nierfteen, die niet kan uitgedreven worden, gekweld, worden van geduurige fmerten aangetast, of die naar korte tusfchenpoozen zich wederom verheffen; en door de fterke 00 Ibid. pag. 255-  5.1427. DE STEEN. ke beweeging, vooral door 't ryden in een rytuig , volgen 'er het bloedwateren op, en de vernieuwing van de pyn, of deszelfs vermeerdering, welke reeds fcheen in flaap gewiegt. daarom is het niet te verwonderen, dat zodanige zieken fomtyds van ge« dagten zyn geweest, eerder een twyffelachtig gevaar te beproeven , dan het geheele leeven met zo veele en zwaare kwaaien te ftryden, en geduurig door de vrees van noch erger ter nedergeflagen te worden. Van te voren §. 1426. is gezegd geweest, dat de fteen, inde nieren, fomtyds de nabuurige deelen ontfteekt, en een verettering veroorzaakt, welke de etter na buiten uitleidende, diktens veroorzaakt, die, van zelf gebarften zynde, of met het pennemes geopent, veel etter uitleveren, een pypzweer agter latende, wanneer men in dusdanig geval, door met het tenteer yzer dezelve te onderzoeken, een hard lichaam op de grond van depyp vond, is de fteen door de pyp voorzichtiglyk te verwyderen, te voorfchyn gekomen; ja zelfs fomtyds meer fteenen ; en dus is een gelukkige geneezing gevolgd, men heeft nochtans de fteenen fomtyds met de tang, ter diepte van vier of vyf duimen ingeftoken, uit moeten trekken, dusdanige gevallen vind men (y) van de allerervarendfte Heelmeefters befchreven. aangezien dierhalve , de opening, daar de natuur de weg door de verettering wees , met het pennemes gemaakt is , langs welke de fteenen van zelf zyn uitgegaan, of door de Heelmeefter uitgehaald, daar uit is het denkbeeld ontftaan , dat men het fnyden van de nier konde beproeven , om de fteen uit te haaien ; offchoon 'er geen verzweering was die de weg wees, langs welke men by de fteen konde komen, de zeer vermaarde Freind tekent aan (z), dat men ten tyde der Arabieren het nierfnyden be- O) Acad. Royal. de Chirurg. Tom. II. pag. 233. & feq. Toi». ÏIÏ. pag. 266. & feq. (js) Hiftory of Pbyfick Part. II. pag. 183. & feq* 6ïS  6i waar uit hy met regt befloten heeft, dat de nierfnyding by een levendig mensch geen plaats kan hebben; en dezelve als roekeloos veroordeeld. Deeze verrichting gaat'van onoverkomelyke zwarigheden verzeld, want men vind de legging van de nieren onderfcheide, gelyk Euftachius in zyne tafels geleerd heeft, hoe zal een Heelmeefter, hoe behendig ook, in zo diepe wond de punt van het pennemes, zodanig kunnen beftieren, dat hy de zelfftandigheid van de nier tot het bekken toe verdeele ? hoe groot is het gevaar van een allergevaarlykfte, ja byna dodelyke bloedftorting? buiten (O Medic. Eflays and obfervat. Tom.I. pag. 232. 233. (*) QNotandttm hic videtur, quod renes extra cavitatem abdonüna J>onantur.~) Vyfde Deei. lüi 617  6.8 DE STEEN. ten dat kan hy nimmer de legging , het maakzel, en de grootte van de fteen kennen, welke hy moet trachten uit te haaien, eer dat de fteen der blaas door het fnyden zal uitgehaald worden , kan een ervare Steenfnyder met de blaaspeilder de fteen zoeken; in de fteen der nieren zal hy niets diergelyks kunnen doen, waarom het ligtelyk zoude kunnen gebeuren, dat naar eene zo diepe en wreedaartige fneede, de fteen niet konde uitgehaald worden, want hoe zal een Heelmeefter langs zo diepe wond de tang tot aan de fteen toe infteeken? hoe zal hy de beenen van de ino-eftoke tang van elkander verwyderen om de fteen te vatten ? hoe zal hy verzekerd kunnen zyn , dat 'er tusfchen de tang en de fteen niet van de zelfftandigheid van de nier of het bekken is geleegen? hoe wreed is de verfcheuring , zo zulks gebeurt? wanneer Tulp (d) in het lyk van een man door gebreken in de nieren en de borst gefturven, in beide de nieren een aanmerklyke groote fteen, zich met vier takken als een kruis door de geheele nier heen verfpreidende, vind, roept hy uit: laten dierhalve die geene, die vry ftellig leeren, dat de fteenen uit de ingefneeden nieren moeten gehaald worden, zien, aan wat fmaad zy hun zelve en haare kunst bloot geeven , zo zy immer in de fteen fneeden, zo vast in de nieren gegroeit. Voor 't overige heeft de uitmuntende Hevin (e) , alles wat tot nu toe van het fnyden der nieren bekend is , met een gegronde geleerdheid byeen vergaderd, alles afzonderlyk naauwkeurig overwogen, het overige met een groot oordeel vergeleeken, en eindelyk befloten , dat de nierfnyding niet moest te werk geftelt worden, ten zy een outftane zweer de weg heeft geweezen; welke, zekerheid gevende, haastig aanraad te openen, dit gevoelen omhels ik volkome. Edoch 00 Obfervat. Medic. Lib. II. Cap. XLIV. pag. 16c \66 CO Acad. Royal. de Chirurg. Tom. III, pag. 238-~33.2. *  S M27. DE STEEN. 619 Edoch het blykt duidelyk, dat foortgelyke zweeren moeilijk te geneezen zijn, dewijl derzelver oorfprong zo diep zit, dat een Heelmeefter naauwlijks door het fnyden tot dezelve kan doordringen, waarom Aretaus, gelijk ik by een andere gelegenheid 1002. heb ge waarfchouwt, gezegd heeft, dat de zweeren der nieren wel niet dodeiyk zijn, maar ongeneeslijk , en de zieke tot de dood toe byblyven. Hobfon, van welke menzegd een fteen der nieren uitgefneeden te zijn, had tien jaaren naderhand noch een pijpzweer in de lendenen, offchoon hy zich zo wel bevond, dat hy veertig of vijftig engelfche mylen te paard durfde ryden. 'er worden eenige gevallen in de geneeskundige befchryving verhaald (ƒ), in welke de volkome geneezing gevolgd is^ wanneer al bet fteenachtige, dat in de nier verborgen was , langs deeze weg is uitgedreven geweest , en geen nieuwe fteenen ontftonden (g). word zeer wel gewaarfchouwt, dat dusdanige zweeren fomtijds uit twee plaatfen haar voedzel trekken ; de eene in de zelfftandigheid van de nier zelve , de andere in het vet dat de nier omringd, het geene gewoonlijk vry dik is. waarom het geboden word, dat men met de vinger in de holte geftokenbeproeve, of men eenig beletzei vind, dat tot verhindering ftrekt, dat de weg vry zy tot aan de grond van de zweer: maar zo dit gevonden word, moet het doorfneeden worden. Men leesd (h) een verhaal van een aanmerklyke pijpzweer, uit het vet zelye, de rechter nier bekleedende, welke leerd; hoe veel men vermag te hoopen, zelfs in deallermoeilijkfte gevallen, van ervare en kloekmoedige Heelmeefters, die dat geene, dat door 00 Ibid. pag. 304. tg) Ibid. pag. 329. (fi) Haarlemfche Maatfchappy, V. Deel, pag. 170. enz. Iiii 2  <52G dooreen voorzigtige raadgeeving bepaald is, durven beproeven, en met groote bei endigheid volbrengen. Een agt-en-twintig jaarige maagd, kreeg een pijnlijk gezwel in de rechter zyde van de lendenen , welk veretterde, en aan de gevormde etter, door met een lancet te doorfteeken, was een weg gebaant, en naar eenige wecken geloofde men de kwaal geheel geneezen. Maar naar eenige maanden ontftond 'er een klein gezwel r onmiddelijk boven de rand van het rechter darmbeen, op de afftand van omtrent vijf vingeren breed van de rugltreng; dit klein gezwel brak van zelf door , en 'er is een groote hoeveelheid bloederig water voor den dag gekomen, de hoeveelheid van het uitvloeijende vogt was nu grooter, nu kleinder; maar meestentyds zeer groot, zo dat verfcheide fervetten niet genoegzaam waren om het uitvloeijende vogt te verzwelgen , dat fomtyds op de aarde drupte , zy had deeze lastige kwaal reeds drie jaaren gehad , eer dat de zeer ervare Heelmeefter tm Haaf om hulp verzogt; die , de kwaal aandagtig onderzoekende, het volgende heeft gevonden. De opening van de pypzweer was zo naauw , dat zy naauwlyks de bol van een dun tenteer yzer konde ontfangen: deeze kleine opening ging voort in een ruimer holte , waarin het tenteer yzer tot negen duimen diep ingeftoken wierd ,. eer het op de grond kwam; welke hy meende te zyn in het vet de nier omnngenae ; net geene ny geioorae overvloedig te zyn, om dat de zieke vet was. Hy heeft op het holle tenteer yzer de geheele pijp van de opening tot aan het einde toe met een fneede doorgefneeden; en door de vettigheid van het lichaam , was de wond vry diep 'r zo dat de lippen de dikte van drie duimen hadden ; noch- DE STEEN.  j.I427. DE STEEN. 621 nochte de bloedftorting was veel beduidende, hy heeft de hob ïigfieid van de wond met fpongien gevult, van rondom met pfukzel bekleed, en heefc dit geheele beflag volgens de kunst vast gemaakt j het geene hy tot de derde dag heefc laten zitten. ■ Het beflag toen afgenomen zynde, het geene gemakkelyk gefchiede, aangezien alles nu vogtig wierd, vertoonde zich de «rond van de pypzweer geheel voor 't oog: het was een opene buis, die in deszelfs holte een vinger konde bevatten; nochtans omtrent de opening naauwer, de oppervlakte vertoonde zich effen en glad,, wierd door een dik vlies gedekt; voornamentlyk, omtrent de opening van de pyp; want dit was na de bodem opklimmende dunner. Omtrent de grond van de pyp eindigt die buik in een zodanig uit»efpanne zak, dat deszelfs einde naauvvlyks met de voorfte vinder konde bereikt worden; waar uit de kennis bevestigt wierd, waar door hy vast geftelt had, dat de grond van de pyp in het vet dat de regter nier omringt gelegen was. intusfehen wierd de wond volgens de kunst behandelt; en, naar eenige dagen, de lippen Hinkende en verzagt zynde, de ettering nu plaats hebbende wierd de bodem van de pyp op nieuw onderzogt; de regter'nier konde met het voorfte van de voorfte vinger geraakt worden; maar 'er wierd in dezelve geen gebrek ontdekt; edoch in die groote zak, die de bodem van de pyp uitmaakte; vond hy een kleinder holligheid, welkers opening als door een omfpanne koord vernaauwt wierd. met reede vreesde men, dat de kwaal niet grondig konde genezen worden, ten zy die koord doorfneden wierd; het geene eventwel zo veilig niet konde gefchieden; dewyl dezelve een aanmerklyke zenuw fcheen te zyn;; welke afgefneden zynde, men voor veele en zware toevallen te vreezen had. , , . Alles wel overwogen, heeft men befloten, dat het koord m l i i ï 3 eet1-  622 DE STEEN. 5, H^ een fnede moest doorfneden worden, het geene volbragt.wordende, heeft de zieke een onverdraaglyke pyn gevoelt van het heupen been tot aan de voet toe: 'er volgde nochtans geen bloedftorting; waar uit het bevestigt wierd, dat die koord een zenuw was geweest, die allerfcherpfte pyn duurde niet lang; maar 'er bleef een alleronaangenaamst gevoel als van eenige mierkruiprag, te gelyk met koude en ongevoeligheid van bet deel, vooral in bet dikfte gedeelte van dedye: alle deeze toevallen verminderden geduurende eenige dagen langzamerhand, eindelyk hielden zy alle op. naderhand heeft men naauwkeuriger de regter nier kunnen voelen; die zich eventwel niet bloot vertoonde maar gedekt: en aangezien men geene zydelingfche boezemholtens ontdekte, wierd hef geheele einde daar toe geftiert om de pijpte geneezen; het geen ook volgens de kunst behandeld gelukkiglyk omtrent twee maanden daar naar gevolgd is een diep hol lidteeken agter latende; het geene van de geene die ervaren zijn, voor een goed teken word gehouden ; waar uit zy befluiten dat de wanden der boezems en pypen, tot elkander gedrukt, geheel te zamen gegroeit zijn, zo dat 'er geen holligheid overgebleven is, waarin de vogten zich op nieuw kunnen vergaderen, waar uit de wederkeering van de kwaal zoude volgen die men geloofde geneezen te zijn. die uitmuntende Heelmeefter heeft uit deeze gelukkige geneezing befloten, dat het fnyden van de nieren zo moeilijk niet is, als wel van te voren gelooft wierd hy bekend nochtans, dat niemand die ondervinding heeft het zelve zal beproeven, ten zy hy zeker is, dat 'er een fteen'inde nieren zit, die reeds de verzweering heeft veroorzaakt en die de plaats in de nier, waar de fteen zit, naauwkeurig zal kun nen aanwyzen. maar dit alles bevestigd eerder het geene tot nu toe van het fnyden der nieren is gezegd. 5.1428.  5.1428. D E STEE N. (j. "14.28. IVJochte tot nu toe kan men zich vast bei ^ trouwen op de eigen byzondere fteenbreekende middelen. Dewyl de fleen zo wreede kwaal is, en die vry dikwervig voorkomt, is het niet te verwonderen, dat men veele proeven ondernomen heeft , om een ontbind middel voor de fteen te vinden. Van te voren is bewezen geweest, dat die eerfte beginfelen in de gezonde fappen gevloeit hebben, welke naderhand, met elkander vereenigt, een harde fteen vormen, zo lang deeze beginfelen van elkander afgezondert blyven, kwetfen zy in geenerlei wyze de gezondheid, nochtans worden zy nadeelig, wanneer zy vereenigt worden, men zoude dierhalve de volkomenfte genezing hebben , indien zodanig middel bekend was, dat bekwaam was, de te famengegroeide eerfte beginfelen van de fteen zodanig van elkander los te maken, dat zy in het vogt, waar van zy befpoelt worden, en waar in zy te famen zyn gegroeit, wederom geheel ontbonden wierden, en dus zonder moeite uit de plaats zouden kunnen gaan, alwaar zy te famen gegroeit de fteen voortgebragt hadden. Dus b: v: verlangt men, om de fteen in de blaas te geneezen, zodanig middel, dat met depis, in de blaas vergadert, vermengd, bekwaam was, de te zamengegroeide deelen van de fteen zodanig te ontbinden, dat, de aaneenhouding weggenomen zijnde, zy door de pis heen verfpreid, te gelyk met dezelve zouden kunnen uitgedreven worden, men heeft veele middelen beproeft, op de uitgeworpe of uitgefnede fteenen, maar, voor zo veelmy bekend is, heeft het eenige flerk zvater de fteen geheel kunnen ontbinden, en wel met een fterke opbruifeling, gelyk uit de waarnemingen van de zeer vermaarde Hofman %. 1414. is gezegt geweest, maar 'er wierd driemaal de zwaarte van goed fterk water vereischt voor fteenen niet grooter dan coriander zaad. de ontbinding was 623  f524 DE STEEN. §. 1428. was troebel, witagtig, en een weinig dik; daar by voegende de olie van wynfteen door fmelting bereid, tot de volle doortrekking , kwam 'er wel een opbruifching, maar geene de minfte nederftoting by.: dit mengzel is wel geelagtig en dooifchynende geweest, van een falpeteragtige fmaak, dewyl de falpeter dus ■wederom herboren is geweest, gelyk uit de fcheikunde is bekend. Maar het is genoeg bekend , dat dit fcherpe fcheimiddel de ■fteen niet kan toegevoegd worden; want het zoude de lichaams(deelen vernielen, waar in de fleen zit. van Helmont heeft zeer wel (i) de hoedanigheden van het middel dat de fteen kan ontbinden , bepaald: het moet bekwaam zyn om in pis veranderd te tv orden., namentlyk op dat het de aangedane plaats aanrake. het moet in zich de kracht bevatten, te verbreeken het geen de fteen in fluit, want het is een gave Gods, het geen de kunst niet uitwerkt, .maar alleenlyk affcheid en uithaald. het moet dit in een eige byzondere en toegeëigende hoedanigheid bezitten; maar niet in aangebragt e hoedanigheden; want zy zyn meestentyds ft egt , of door haare wreede hoedanigheden kwaad, het moet vlug zyn , op dat het zich overal kan heen verfpreiden , en zyn voorwerp alleenlyk aantast, het moetgoedaartig jegens de natuur zyn, op dat het namentlyk niet alles omkeer e enz. dierhalve dwaalen zy, die deeze byzondere eigenfchap alleen aan bytende middelen toefchryven : te veel zich op de toegevoegde hoedanigheden betrouwende , berusten zy zich zeer kwalyk op dezelve, en de eige byzondere eigenfchappen verwaarlozende , en agter de aangebragte ftellende, alleen maar op het eige voorvoerp gerigt, zyn zy in 't duifter voort gedwaalt, want de ftruisvogel verteert nochte het yzer , nochte de vogelen de keijen , de paarlen, de fteentjens, door een bytende hoedanigheid, het is de kracht om de befluitingen los te maaken , .en de wynfteenachtige beletzelen, deeze moet men overweegen , deeze moet men navolgen, nochte het is te verwonderen , dat hy gC. (D In Capitulo; Supplementorum Peradoxum Numero criticum, $6, pag- 560.  $.1423. DE STEEN. 62$ gelooft heeft dat de fteen konde ontbonden worden, dewyl hy voorgaf dat hy bet algemeen fchei- of ontbindmiddel bezat, door het welke alles zodanig gezegd wierd ontbonden te worden, dat het als water wegvloeide, maar ook fchtyft Cardanus, dottert zynen tyde onder de Longobarden een man omgereist heeft, die, door een drank nu en dan te gebruiken, veiliglyk en zeker, en in korten tyd, binnen weinige dagen genas: en hy voegd 'er zyn gevoelen by, dat hy niet txvyffelt, dat deeze man voor eeuwig verloren is, om dat hy , ftervende , zyn kunst niet geopenbaard heeft (k). Aangezien wy dierhalve tot nog toe niet zeker weeten dat 'er zodanig middel is, dat de menfchelyke fteen volkome ontbind, en dat tevens zo zagt is, dat het de deelen die de fteen in zich bevatten niet kwetst, is het by de geleerdfte mannen in de gedachten gekomen , of de fteen niet zodanig zoude kunnen verandert worden, dat zy tot kleindere deelen verviel, en dus met minder moeite uit het lichaam gedreven worden, want men vind verfcheide voorbeelden in de Geneeskundige befchryving, die ons leeren , dat de fteen in de blaas, wanneer zy met de blaaspeilder getoetst wierd, in ftukken is gefprongen , welke naderhand met de pis uitgedreeven zynde , volgde 'er een volkome geneezing op edoch dit gebeurt zeldzaam, en alleen maar wanneer de fteen brosch is; want zy zyn meestentyds hard, ja fomtyds zeer hard. Aretceus fchynt hier van byna gewanhoopt te hebben (/) : want hy zegt: een groote fteen kan niet weggenomen worden ; want zy word nochte door drank, nochte door eenig geneesmiddel verbroken, of in de rondte afgewreevén: waarom'hy ook in de geneeswyze van de nierfteen voornamentlyk die middelen aanbeveelt, welke de fteen jaagen (in), maar'dat Hoofddeel is gebrekkig, en mooglyk zyn 'er op de plaatfen die 'er aan OO Idem de Lithiafi Cap. VII. pag. 697. Col. 2. CO De cauf. & fign. Morbor. dintiirnor. Lib. II. Cap. 4.pa? j Ibid. pag. 33. DE STEEN.  $.1428. DE STEEN. vult zyn , welke eenige overeenkomst heeft met die , welke gewoonlyk door bet water uit het zaad van queepeeren haald; en dat alles wat in deeze de verhor ge veerkrachtige lucht werkzaam kan maaken; entbindmiddelen van de fleen zyn, Maar dat die vaste lucht, ten minfte in de planten en dieren, zeer veel toebrengt tot de aaneenhouding, beeft de uitmuntende Heelmeefter Mtcbride met verfcüeide zeer fraaijeproeven beweezen ja hy heeft gelooft, dat die lucht de voornaamfte band was van de eerde beginfelen ; dew;l de eerfte beginfelen niet eerder van elkander wyken , dan naar dat die lucht uitgedreven is. Die hechting van de vaste lucht met de overige deelen, de zelfftandigheid der planten of dieren uitmaakende, is fomtydü zo fterk , dat 'er een fterk vuur vereischt word, eer zy kan los gemaakt worden; en zodanige lichamen kunnen Ecuwen lang bewaart worden, de zeer vermaarde Hales (y) heefc door bet vuur een groote hoeveelheid luchts uit de hartshoornen gedreven; maar de hechting der lucht met de overige deelen wierd niet ontbonden , dan door een fterker vuur ; wanneer uit de ontfanger witte rook begon voor den dag te komen,. als dan fcheide zich veel lucht af; gelyk ook, wanneer door het fterkfte vuur -de laatfte ftinkende olie uitgeparst wierd. maar ook is het bekend, dat de Natieeven in hunne Paleizen' hartshoornen vertonen, van harten door hunne overgrootvader gevangen, in tegendeel, wanneer de vaste lucht zich door de gesting , of verrotting , afzondert, ondergaat de vereeniging verandering, ja word" fomtyds geheel weggenomen, maarzodevaste lucht aan de lichamen wederom gegeven kan worden,, uit welke zy gegaan was, word de hechting-wederom herfteld.. Mac- (*) Expcrimental Effays pag. 28. & feq. & pag. 254» & feq.. O) Vegetable Staticks Chap. VI. Experim. 51. pag. 167,; 631  632 D E STEE N. 5.1428. Machride heeft bedurve en byna wegvloeijend vleesch van een onverdraaglyke ftank, in een gestend vocht geworpen\zY m een uur tyds was de ftank reeds veel vermindert, naar vyf uuren geheel weggenomen, en tevens is het vleesch, dat van te voren naauwlyks aan een hield , wederom vast geworden ■ het zelfde gebeurde , wanneer zeer ftinkend vleesch zo boven de damp van gestend vocht wierd gehangen, dat uit de gestende vochten veel lucht komt, die van tevoren vast was: dat is die wilde gest van van Helmont; welke in groote hoeveelheid door de inademing ingedronken wordende , de menfchen en dieren fchie yk dood : en dit zelfde temt a'le verrotting, en, vestigt fcnielyk de dooi' dezelve ontftane verzwakking, wanneer de lucht, gelyk het fchynt, herfteld word, die, wanneer het vleesch venotre, van de vereeniging met de overige deelen afgefcheiden was weggevlogen, alle deeze proeven verdienen de hooofte aandagt , in de geneezing van veele ziektens; waarom zy*van alle Geneesheeren aandagtiglyk fchynen opgemerkt te moeten worden, deeze hier breeder uitteleggen komt hier ter plaatfe niet te pas._ de lichamen fchynen, wanneer de vaste lucht uitseiWt is als indrinkende te worden , en zeer greetig diergelyke lucht na zich te nemen, en op nieuw vast te maaken : want het blvkt uit de proefondervindingen van Hales, en verfcheide anderen die 111 de reeds gepreeze verhandeling gevonden worden, dat die vaste lucht nu vlug geworden, fomtyds in korten tyd haare veerkracht verliest , en in andere lichamen, die de vaste lucht ontbeeren , op nieuw vast word. De kalkachtige aarde heeft veel overeenkomst met deeze vasre lucht en heeft overvloed van dezelve: maar wanneer zy door een fterke kakbrandmg van dezelve berooft word, bekomt zy eea Cs) Experimental. Effays pag. j31. & feq.  $.14*8. DE STEEN. 633 een brandende kracht, en kan in 't water ontbonden worden : zo dra die vaste lugt herfteld word, verliest zy die brandende kracht, en zy "kan wederom in 't water niet ontbonden worden (a). dit word met een allerfraaifte proefondervinding beweezen, weikers geheele toeftel (b) in plaat word uitgedrukt, hy goot het water van levendige kalk, door doorzyging allerhelderst gemaakt, in een zuiver glas: in een ander glas deed hy potasch: deeze twee glafen wierden door een kromme glafe pyp met elkander vereenigt, welkers twee einden aan de halzen van de twee glafe vaten zo vast gemaakt wierden , dat 'er door de fpleet niets konde uitgaan, in 't bovenfte van het glafe vat, waar in de potasch was , was een gat geboort , waar in een kleine trechter wierd geftoken , langs welke de geest van vitriool, of eenig ander zuur allengskens ingedrupt konde worden, om gesting te verwekken; welke beginnende, en deeze trechter terftond weggenomen zijnde, wierd het gat toegeftopt, op dat de lugt, ten tyde der gesting uitgehaald , gedwongen zoude worden, door de tusfchen beide zynde pyp heen te gaan in het andere glafen vat, dat het water van levendige kalk inhield, wanneer dit gefchiede , wierd het kalkwater, tot noch toe helder, binnen weinige minuuten troebel, en de kalk in dit water verborgen, viel op den grond; welke, naar dat het bovendryvende vocht afgegoten was, vergadert zynde , een fterke gesting veroorzaakte , door 'er geest van vitriool op te gieten. Hier uit begrypt men fommige verfchynfelen, welke de geest der grootfte fcheikundigen zeer gepynigt hebben, men heeft, wan- 00 Ibid. pag. 50. & 214. Q) Ibid. pag. 215. Vyfde Deel. Llll  «34 DE STEEN. wanneer de vlugge aicalifche zouten, met de levendige kalk nedergedrupt zyn-geweest, nimmer het vlug alcalisch zout onder een vaste form uit dezelve kunnen haaien, om dat zy door de vaste lugt niet gebonden waren, die de deelen vereenigt nochte die vlugge alcahfche geesten, met levendige kalk bereid, gesten door de zuuren; het geen de fcheikundigen nog meer verwonderde, maar de reede is deeze: de levendige kalk , trekt, wanneer zy met ammomac zout vereenigt word, niet alleen het zuur in zich, maar ook de vaste lugt, die in bet ammoniac zout is; en dus klimt het vlugge zout alleen met het flymig zetfel, van de vaste lugt berooft, onder het nederdruppen op, maar om dat de opgesting daar uit ontftaat, om dat de vaste lugt, wanneer het alcah met het zuur vereenigt word, afgezondert word en haare veerkracht wederom krygt, daar door kan het alcalisch zout, door de kalk van alle vaste lugt ontbloot, met de zuuren niet opgesten (c). maar daar uit zoude volgen, dat zodanige vlugge alcahfche geesten, zo de vaste lugt, die weg genomen is, hun wederom wierd gegeven, op nieuw wederom met het bygegote zuur zouden moeten gesten. maar het word door onmiddelyke proeven bewezen, dat dit waarlyk' zo gefchied, want wanneer m het reeds befchreeve beflag de lugt door de gesting van het zuur met de alcali uitgejaagt, door de kromme pvp gedwongen word m het vat te gaan, dat de vlugge alcalifche^eest met levendige kalk bereid, inhoud, word die geest in tien minuuten zodanig met lugt doortrokken, welke zy met zich vereenigt, dat zy naderhand door het bygieten van zuuren fterk op» gest Cd), men neemt ten eenemaal een gelyke uitwerking waar, (c) Experimental Effays pag. 49. 50» 09 Ibid. pag. 52. 53.  §. 1428. D E wanneer de lugt, uit de gestende lichaamen uitgehaald, doorgelyke kunstgreep in de vies gebragt word, die de alcahfche geest met levendige kalk bereid, inhoud (e"). maar ook floot die lugt, door de gesting afgezondert, in het water van de levendige kalk ontfangen, de ontbonde kalk op den grond (ƒ), zo dat men in vyf dagen uit zes oneen kalk water drie greinen kalkagtige aarde vergadert wierden. Maar hoewel die vaste lugt, wanneer zy van de hegting met de andere deelen van de lichaamen word losgemaakt, veerkrachtig word, fchynt zy nochtans in eigenfehappen van de lugt der dampkring te verfchillen, en voornamentlyk, fchielyker en gemakkelyker met de lichaamen vereenigt te worden, die de vaste lugt ontbeeren. want de vaste lugt, door de gesting afgezondert, heeft in tien minuuten tyds de vlugge alcahfche geest door het zuur by dezelve gegooten, opgesten: die zelfde lugt door de gesting afgezondert, heeft in vyf dagen de kalkaarde uit het kalkwater nedergefloten ; welk nochtans in een ope vies gelaten daar de vrye lugt van de dampkring zich by hetzelve konde voegen , geduurende de veertien dagen, niet het minfte deeltje kalkaarde heeft afgelegt (g). niet te min fchynt in de dampkring een vaste lugt te zitten," of dat die lugt, die ons omringt, vast gemaakt kan worden, want wy zien, dat het kalkwater, zo het lang bewaart word, in haare bovenfte oppervlakte, een korst verzamelt; die niets anders is, als kalkaarde, welke door de werking van het vuur wederom in levendige kalk kan verandert worden, maar ook verliest de levendige kalk, langen tyd aan de lugt bloot geftelt, haare brandende kracht, en ontbindbaarheid in het water (V). Neuman heeft waargenomen, dathy tien jaaren Cc) Ibid. pag. 48. latlg C/) Ibid. pag. 117. (g) Ibid. pag. 226. (70 Ibid. pag. 258. 259. LIII 2 «35 STEEN,  636 DE STEEN. f:428... lang de geest van ammoniac zout met levendige kalk bereid, bewaart heeft, die in dien tyd byna haare geheele vlug en fynheid had verloren , en fterk met zuuren opgeste (i). dit fchynt veroorzaakt te zyn geweest, om dat die geest in die tyd, die vry lang was, op nieuw met vaste lugt doortrokken is geweest, welkers aanweezen tot het gesten vereischt word. De wydberoemde Boerhaave (k), die niet fehielyk was in *"t bepalen, wanneer 'fer nog eenige twyffeling overig bleef, fchryft het volgende : men heeft fomtyds getwyffclt, of al het geene, dat aldus geboren zuierd, wel zodanig van de zelfde natuur was, dat het met de zelfde naam van veerkrachtige lugt beftempelt moet worden, dan of de lichaamen, volgens'een zekere regel tot zeer kleine deelen entbonden, hunne eerfte natuur verloren hebbende, mooglyk door een zvaare verandering, in deeze veerkrachtige lugf verandert zwierden, die, naderhand wederom aan andere gehegt, de nieuzve lichaamen zuederom vast maakte P of dat 'er buiten en behalve de gezvoone veerkrachtige lugt, iet diergelyk, niet dezelfde in de natuur zvas ? De proeven die Jofephus Black, M: D: over de vaste lugt in de lichaamen verborgen heeft genomen, verdienen vooral wel gelezen te worden (/). want zy zyn allerfraaist, en met de grootfte vindingrykheid gedaan , deeze veroudert de reeds gepreeze Macbride als bekend, om zyne proeven beter te verftaan. Maar aangezien 'er zo veel vaste lugt in de fteen zit, dat zy meer dan de helft van het lichaam uitmaakt, is 'èr groote hoop, dat de fteen niet alleen kleinder zal worden, wanneer dezelve uitgedreven is, maar ook wryfbaar kan worden gemaakt; aangezien het door de te voren aangehaalde proeven , bewezen word, dat die zelfde vaste lugt veel toebrengt.tot de aaneenhouding CO Experimental Effays pag. gr. p) Chem. Tom. I. pag. 532. CO Effays and obfervat.. Phyf. and liter. Tom. II. pag. 157-225..  §,1428. de steen. ding der lichaamen. het is bekend dat de lugt door het vuur, en fcherpe knagende middelen uit de fleen word gedreven; maar deeze kunnen de fteen in 't lichaam zittende niettoegevoegt worden, waarom deeze hoop alleenlyk overig fchynt gebleven, om zodanige middelen te vinden, die de vaste lugt uit de fleen tot zich kunnen nemen, en tevens zo zagt zyn, dat zy de deelen die de fteen influiten niet zeer kwetfen. maar aangezien deeze eigenfcbappen in de levendige kalk fchynen te zyn, daar uit blykt de reede , waarom de fteenbrekende middelen die een groote naam hebben verkregen uit kalk zyn bereid geweest. Het fchynt der moeite waardig, dat fteenbrekend middel van Anna Stephens in aanmerking te nemen, het geene de openbare goedkeuring en ruime beloning van de opperfte Hofraad heeft verkregen, wanneer hy geopenbaart wierd, om voor een iege]yk nuttig te kunnen zyn. De oorfprong van dit middel word aldus befchreven (m) Jo~ hanna Stephens, uit een deftig geflagt gefproten, van een allerbeste inborst, en van een niet middelmatig vernuft, heeft omtrent het jaar twintig van deeze eeuw eijerfchalen in de oven gekookt, en daar op tot poeder gefiampt, beginnen toe te dienen, om de Heen te ontbinden, naar eenigen tyd, heeft zy de eijerfchalen met het gewoone keukenvuur te branden, eerst tot zwart wordens toe, daar naar tot dat zy wederom wit wierden, en heeft gelooft, waargenomen te hebben, dat zy zo veel te krachtdadiger wierden , hoe zy meer aan 't vuur waren bloot geftelt geweest: zy diende dezelve toe ter zwaarte van een fcrupul, driemaal daagsch in witte wyn. maar aangezien een hartnekkig verftopte afgang zeer dikwils op het gebruik van deeze poeders volgt, O) David Hartley de Lithontriptico 3 Joanna Stephens invento &c. pag. 63. 64* lui 3 637  *3* DE STEEN. $. r428. volgt, heeft zy 'er een weinig zeep by gevoegt; welke men ook geloofde iets tot het ontbinden van de fteen toe te brengen, zy heeft eenige jaaren met deeze wyze voortgegaan, welke zy krachtig genoeg heeft bevonden om het graveelzand te verdryven, of ook fomtyds de fteenen van de blaas te ontbinden, naar twaalf jaaren heeft zy begonnen de gecalcineerde eijerfchalen in ruimer gifte toe te dienen; dikwerf ook by dit middel een half once zeep tot een drank gemaakt, voegende, maar aangezien dat middel zeer nuttig was'geweest voor een man van byna tachtig jaaren, die geduurende eenigen tyd met toevallen'van de fteen in de blaas gekweld was, en die onder het gebruik van dit middel zeer veele plaatjens of ftukjens van de fteen met de pis uitloosde, was dit een voorbeeld van een ontbonde fteen, dat alle andere overtrof; waarom zy naderhand ook de poeder van gecalcineerde eijerfchalen en zeep nog in grooter gifte heeft toegedient; van gelyken met een gelukkige uitflag. waar uit blykt, dat de kracht van dit middel van de "kalk der eijerfchalen en de zeep afhangt. Dewyl het geroep van dit middel toenam, en het zelve ligtelyk zoude hebben kunnen ontdekt worden, heeft Anna Stephens andere dingen met het zelve beginnen te vermengen; tuinflakken, naar eerst dezelve van vuiligheden gezuivert te hebben, in een gefloote fmeltkroes gebrand, en dat tot een fyn poeder geftampt , by zes deelen kalk van eijerfchalen , heeft zy een deel gebrande tuinfiakken fchelpen gedaan , cn dit mengfel heeft zy geboden in wel gefloote vlesfen te bewaren, ook heeft zy het kraaijevoet kruid tot een kool gebrand in kleine hoeveelheid by gedaan; welke zy ook met het afkookzel waar in venetiaanfche zeep ontbonden wierd , vermengt heeft: ook heeft zy 'er de kermil, venkel, klitfen, peterfelie, of de wortelen van deeze planten, wanneer zy de verfche kruiden niet konde krygen , 'er by gevoegt; en voor deeze opgenoemde planten heeft zy fomtyds  DE STEE N. 'fyds andere in de plaats genomen, de kaasjensbladen, heemst, enz. zonder onderfcheid in de uitwerking van het middel waar te nemen («\ edoch zy bekend, dat zy deeze en.diergelyke 'er maar by gedaan heeft, op dat het middel niet zoude bekend geraken Waarom men met agterlating van die middelen, welke men geloofde naauwlijks van eenig nut te zijn, dit middel tot meer eenvouwdigheid gebragt heeft, door alleen maar het poeder van gecalcineerde eijerfchalen driemaal daagsch in eenig bekwaam vogt, tot twee, twee en een halve fcrupul, of een geheel drachma, toe te dienen, daarop alle keeren een derde part van het afkookzel drinkende, dat twee, twee en een half, of drie oneen alicantifche zeep was bevat; zo dat de zeep in agttien oneen zuiver water ontbonden was. dit afkookzel wierd met ftiiker of honig , na welgevallen verzoet (o). waar door de hoeveelheid van het poeder, ten aanzien van de zeep, als één tegen agtwas; dus gebeurde het meestentyds, dat de afgang nochte te zeer opgeftopt, nochte te vloeibaar was: maar aangezien het poeder de afgang flopte, de zeep dezelve losmaakte, en beide de pis met een fteenbreekende kracht doortrokken, wierd de gifte van beide vermeerdert of vermindert, na mate de onderfcheide gefteldheid waar in de darmen zich bevonden, zp, deeze niet tegenftaande , 'er een buikloop op volgde, moest men terftond tot de opiaten toevlugt nemen , op dat de fteenbrekende kracht der middelen niet uit het lichaam wierd gedreven, voor de geene die fterk zyn en een kloeke maag hebben , komt de grootfte gifte van beide de middelen te pas; voor de meefte is de middelfte gifte genoegzaam, maar die een zwakker maag hebben , of een fcherper pyn in de piswegen, zal het best zyn, de kleinfte gifte toe te die- O) d'Efcherny Brother in law to Mrs. Stephens pag, 14. & feq;. 00 Hartley de Lithontriptico &c. pag. j, 61 7. «39  'Ó4ó DE STEEN. 5-1428. dienen, en het poeder zagtaartiger te maaken; wanneer het of korter aan de kracht van het vuur, of langer aan de lugt bloot is geftelt geweest; want het is bekend dat dus de brandende kracht van alle kalk verzagt word. zy waarfchouwt, dat de kleinfte gifte genoegzaam is voor de geene die hoog bejaard zyn, dewyl derzelver fteenen gemakkelyker ontbonden worden, maar die jonger zyn moeten 'er alleenlyk zo veel van neemen, als de maag kan verdragen : want de vermaarde Schryver verzekert dat hy door veele proefondervindingen zeker is, dat deeze middelen fchielyker by deeze werken; en dat 'er nochtans, zoveel hem bekend is, geen exempel is, dat het nadeel aan de gezondheid gedaan heeft, het zy door de hoeveelheid, of door het langduurig gebruik van dezelve, waaromtrent hy voor een algemeene regel ftelt, dat ieder zo veer er van moet gebruiken, ah hy met gemak kan verdragen; want, hoe 'er meer van gebruikt word, zo veel te fchielyker zal de fteen als verrotten en ontbonden worden, en zo veel te meer zullen de plaatjens en /lukken van de fteenen doorweekt voorden, en verrotten, welke meestentyds met de pis naar eenigen tyd door het gebruik van de middelen, uitgeloost worden. Want dat de pis verandert, wanneer deeze fteenbrekendemiddelen gebruikt worden, heeft de vermaarde Schryver in zich zelve ondervonden (p), wanneer hy toevallen van de fteen der blaas had. want op 't eerfte gebruik van deeze middelen ondervond hy, dat de pis vlugger van natuur wierd, en de reuk had ■ van oude verrottende pis, en zeer alcalisch wierd: want zy geste met de olie van vitriool, olie van zwavel onder de klok vergadert, fterk zvater , geest van zee zout, azyn en limoen fap. welke eventwel allé aan andere die deeze middelen gebruiken , gemeen zvn. Edoch O) Hartley de Lithontriptico &c. pag. 29.  $.1428. 6aï Edoch hy heeft door regtftreekfcbe proeven beweezen (V) dat de p.s dat:de menfchelyke fteenen, in zyn water, wanneer hy deeze fteenbrekende middelen gebruikte, doorbreekt, lieter zyn geworden; daar de zelfde, in natuurlyke pis geweekt ter zeiver tyd zwaarder wierden. Daar uit heeft hy befloten, dat de pis door het ruim gebruik van kalk en venetiaanfche zeep, kracht verkrygt om de fteen te ontbinden maar ook tevens verrot en alcalisch word. maar aangezien de Geneesheeren in de ziektens uit de onderfcheide veranderingen van de pis over de hoedanigheid van het bloed, waaruit de p.s afgezondert is geweest, oordeelen , waren vermaarde Geneesheeren bevreest, dat de verrotting, en de alcahfche fcherpheid de gezonde fappen zouden bederven , van de geene die deeze middelen gebruikten, de zeer vermaarde Mead (r\ laat zich vry fcherp tegen het middel van Anna Stephens uit en veroordeelt fommige Geneesheeren , dat zy door, voor een hooZe pryseen oude wyven geneesmiddel te koopen, by de grooten veroorzaakt hebben; dat zy door ydele hoop bedrogen , vertrouwden , dat zelfs de fteenen w de blaas daar door in kleine ftukken gebroken, en vervolgens met de pis konden uitgedreven worden. want hy was voor de hevige brandende kracht van dit middel bedufft het geen eenige kracht heeft om de zandjens na buiten te draven ' maar nimmer zal het de fteenen der menfchen, zo hard als andere fteenen, kunnen breeken, ja zelfs zal het langduuris gebruik van het zelve niet buiten groot gevaar zyn. hy bekend nochtans met zyne gewoone oprechtheid , dat het kalkwater , zonder de zeep, zeer nuttig is geweest; namentlyk dat, het eeene uit de gecalcineerde oefter en andere fchelpen bereid was en welke hy van de levende kalk onderfcheide geloofde, het blykt f» Ibid. pag. 33- & feq. "iet CO Monit. & Pra;cept. Medic. pag. 175. & feq, Vyfde Deel. Mmmm DE ST E E N.  Zift $. 1428. niet te min uit de proefondervindingen van de zeer vermaarde JVhytt (s) , die hy geduurende tien jaaren heeft gedaan, dat het kalkwater, uit oefter fchelpen bereid, krachtdadiger is als dat, het geene uit gecalcineerde fteenen bereid word. by de Hollanders word uit fchelpen een levendige kalk bereid om de huizen te metzelen : uit deeze kalk word kalkwater gemaakt, zo deeze levendige kalk, in zo eerst geloosde pis word geworpen, ontftaat oogenblikkelyk een fterke opbruifching, en gesting, en zy dampt tevens een zeer fcherpe, allervlugfte geest uit, die de neus als met een vuurige blixemflag treft (t). het is wel waar dat de vermaarde Schryver zegt: maar dit alles heeft meer plaats in de kalk uit fteenen , dan uit fchelpen bereid welke laatfte hy nochtans in zyne fcheikundige proeven gebruikte, maarditblykt ten minfte duidelijk, dat de gecalcineerde oefier fchelpen waarlyk levendige kalk geeven, en die zelfs krachtdadig is. waarom dat geene dat van het middel van Anna Stephens te vreezen fcheen, even eens plaats heeft in de levendige kalk, en het kalk water, het geene de voornaamfte kracht fchynt te bezitfen van ,dit fteenbrekend middel; waar over naderhand zal gefproken worden. De uitmuntende Geneesheer Haxham (u) kend deeze middelen een ontwyfFelbare fteenbrekende kracht toe; maar ook tevens geeft de pis, naar het overvloedig gebruik van deez*e klaarblykelyk alcalisch geworden , agterdenken, of de wei en het bloed niet van gelyken aangedaan worden; het geene hy met regt voor gevaarlyk heeft gehouden in menfchen van een teder geftel. want hy had een Edelman gezien, die geduurende verfcheide jaa- (0 Effays and obfervat. Phyfic. and Literar. Artic. XIII. pag. 3 85. (Ó Herm. Boerhaave Chem. Tom. II. Proc. 97, pag. 315. 316. QO An Effay on fevers &c pag. 49. & feq. DE STEEN.  $.14*8. DE STEEN. 64 $ jaaren een fteen in de blaas had gehad, en geduurende eenige vveeken zeep loog had gebruikt; waar door hy in een verrot fcheurbuik is vervallen ; waar van hy wel herfteld is , nochtans door de vermenging der ziektens en een volflage teering, naar weinige weeken geheel uitgeteeir, gefturven. men heeft in de blaas een fteen van over de acht oneen gevonden, edoch de dood fchynt in een zo tenger mensch, zo veele jaaren met de fteen gekweld, van een iamengeftelde ziekte aangetast, en teeringagtig, niet alleen aan dit middel te moeten _ toegefchreven worden ; offchoon het onvoorzigtiglyk toegedient fchynt te zyn geweest, dewyl 'er behalve een zeer groote fteen, zo veele kwalen plaats hadden. Maar of het gebruik van deeze middelen in een mensch voor 't overige gezond, maar met de fteen bezet, zo gevaarlyk zoude zyn, fchynt met reede in twyffel getrokken te kunnen worden, want wy weeten uit onvervalschte en vry talryke waarnemingen , dat veele langen tyd agter een de middelen van Anna Stephens gebruikt hebben, zonder aanmerklyk nadeel aan de gezondheid te lyden ; zy zyn walgagtig, en een iegelyk kan dezelve niet lang in de maag verdragen ; maar 'er zyn verfcheide geweest, die op verligting van de fmerten der fteen, die fomtyds alle menfchelyk geduld te boven gaan, hopende, deeze walging kloekmoedig hebben doorgeftaan. Je pis van de geene, die deeze middelen gebruiken word fcherp, alcalisch, met zuuren opgestende ; maar daar uit volgt niet, dat het bloed, en deszelfs wei, even eens van dezelve word aangedaan, want de pis houd een veel grooter hoeveelheid zouten in , en die veel fcherper zyn , ais in het bloed , of deszelfs wei word waargenomen ; welke door het bygieten van kalkwater, terftond. een allerfcherpfte vlugge damp uitgegaan, maar wanneer het water van levendige kalk by het bloed Mmmm 2 wierd  'o44 DE STEEN. 5.1428. wierd gegoten, wierd het bloed wel hoger van couleur; maar veranderde voor 't overige weinig (w): en 'er word geen gewag gemaakt van een fcherpe damp, die zich uit het bloed opgaf naar deeze vermenging, maar aangezien, natuurlyker wyze, de fcherpe zouten, die nadeelig zouden zyn, wanneer zy te lang in 't lichaam bleven, met de pis uitgeloost worden, zal deeze, fcherper dan na gewoonte geworden, de fteenen in de nieren, en de pisleiders zittende, befpoelen, en inde blaas vergadert, zal zy langduuriger en fterker op de fteen, die aldaar zit, kunnen werken; zo dat de buitenfie plaatjens in deeze loog doorweekt, week worden; van de onderleggende afgefcheiden, en naderhand met de pis worden uitgeloost: waar door de groote van de nog overig zynde fteen meer en meer afneemt, en dus eindelyk uitgedreven kan worden, de zeer vermaarde Mor and (xj, de beste beoordeelaar in deeze zaak, door bevel van de Hooge School onderzoek doende na het gebruik en uitwerking van deeze middelen, getuigt, dat verfcheide zonder nadeel dit langen tyd gebruikt hebben; ook fommige met verligting van alle de kwalen ; en wel zodanig, dat zy zich geheel van de fteen bevryd gelooft hebben, offchoon het uit zyne waarnemingen niet blykt, dat de fteen door deeze middelen geheel is ontbonden, hebben fommige eventwel ftukjens van de fteenen uitgeloost. maar aangezien de geene die met de fteen bezet zyn fomtyds dikwervige parsfingen krygen om de pis uit te loozen, heeft men deeze uitloozing van ftukjens niet waargenomen, dan naar dat zy de pis eenige tyd lang hadden kunnen wederhouden, eh de pis met de kracht van deeze middelen doortrokken duslangduuiiger op de blaasfteen konde werken, hy heeft waargenomen, dat O) Schwencke Haematolog. pag. 190. <*) Academ. des Scienc. 1740. Mem. 251» &c.  .$.1428. DE STEEN. 645 dat de harde fteenen, welke hy maanfteenen noemt, die doorfneden zynde glad kunnen gemaakt worden, gelyk marmor of achaat fteen, door deeze middelen in geenen deelen verandert, of afgeknaagt worden : maar hy getuigt dat de zagtere fteenen, voornamentlyk in oude lieden, vervolgensin volwasfene, minder in kinderen, van deeze middelen aangegrepen worden, maar daar men naauwlyks immer van de mindere of meerdere hardigheid van de fteen in de blaas zeker kan zyn, raad hy alle volwasfene aan, dat zy eerst de krachtdadigheid van deeze middelen beproeven , eer dat zy zich van de fteen laaten fnyden, het geene, offchoon in onze dagen door groote mannen in deeze kunst, ved verbetert, nochtans niet zonder gevaar is. zo men geene verligting daar op gevoeld, zal het fnyden naar het gebruik van deeze middelen even veilig kunnen beproeft worden. Hy heeft van gelyken waargenomen, dat, zo'er een zweer in de piswegen is, het uit het uitloozen van etteragtige pis gekend word, als dan de fmerten door 't gebruik van deeze middelen toenemen, en zy dus in dit geval niet te pas komen een man van vier-en-dertig jaaren, niet alleen van de fteen , maar ook van een zweer in de blaas aangetast (j), heeft liever de middelen van Anna Stephens willen beproeven, als het fnyden te ondergaan; en heeft dezelve geduurende drie maanden lang gebruikf: de fmerten vermeerderden; hy heeft opgehouden omtrent het einde van de maand Februarius dezelve te gebruiken; is in de volgende maand April gefturven. in het lyk vertoonde zich duidelyk, dat de fteenbrekende kracht van deeze middelen op de fteen gewerkt had, zo dat men hoop zoude gehad hebben, de fteen geheel te vernielen, zo hy langer deeze middelen had kunnen gebruiken, hy haalt nog verfcheide gevallen aan , die ons leeren , dat de fteenbrekende middelen van Anna Stephens op de fteen gewerkt hebben, en dezelve verkleint; dewyl zich GO Ibid. 1741. Mem. 166. &c. v' Mmmm 3  6*4* DE STEEN. j.I4a8. zich plaatjens van de geheele fteen afzonderden, die met de pis wierden uitgeloost: gelyk naderhand, door deftcenfnyding 0f door de ontleding van het lyk, gebleken heeft, de werking van deeze middelen was nochtans langzaam ; waarom het ^ebruik van dezelve langen tyd moet voortgezet worden. Andere waarnemingen hebben geleerd, dat deeze middelen een groote verligting aangebragt hebben door het Jangduuriggebruik aan de geene die met de fteen bezet waren • ook in zodanig geval, wanneer zich in de fteen, naderhand uitgefneden, geene voetftappen vertoond hebben, dat die fteenbrekende middelen op de fteen gewerkt hebben, of deszelfs grootte vermindert hebben (z\ een man die een fteen in de blaas had, had geduurende zes maanden deeze middelen onder de gedaante van vogt gebruikt; en dat wel met het beste gevolg : want hy was van alle pyn bevryd, wandelde, reed te paard, op een rytuig, ftond allerlei oeffeningen en vermoeijingen door, zonder eenige het minfte ongemak : die verligting heeft een geheel jbr lang geduurt daar naar heeft hy een hitte in de blaas, van een druppel pis en dikwervige parsfing tot de pisloozing, beginnen te gevoelen, door de aderlating, en het gebruik van verkoelende middelen wierden deeze kwalen geduurende twee of drie maanden geftilt naderhand kwamen zy dikwerf wederom, de zieke over deeze' kwalen verdrietig, heeft kloekmoedig de fteenfnyding ondergaan ; men heeft uit de blaas een fteen gehaald, die tien drachmaas en een fcrupul woog , van een dïgt famenftel, roestagW. van couleur, en hard 'er was geen teken, dat te kennen gaf , dat de fteenbrekende middelen op de fteen hadden gewerkt, onder het gebruik van deeze middelen had de pis altyd veel wit , zeer dun grondzetzel gehad, naar dat dezelve met meer gebruikte, kwam,'er met de pis een zeer fvn roodrgng , van de zelfde couleur , als de fteen zelfs naderhand CO Acad. des Scienc. 1743- Hift. pag. 136. & feq.  $.1428. DE STEEN. &V uitgefneden was, te voorfchyn. voor'r overige, is hy zeerwel naar het fteenfnyden herfteld , een volmaakte gezondheid genietende. Een ander, met de fteen gekweld, had de zelfde middelen geduurende drie geheele jaaren gebruikt; daar naar by tusfchenpoofen, zo dra hy maar de minfte pyn gewaar wierd; en altyd met verlichting : edoch hy heeft door zo langduurig gebruik geen vermindering van gezondheid waargenomen , ja is zelfs vetter geworden. Uit dit alles fchijnt men te mogen befluiten, dat deeze middelen, zonder nadeel aan de gezondheid te lyden, kunnen gebruikt worden; dat de blaas geen nadeel krygt door dien de pis door het gebruik van deeze middelen fcherper word ; en dat naar het langduurig gebruik van deeze middelen , het fteenfnyden veiliglyk en met een gelukkig gevolg , kan verrigt worden; het geen zeker van groot gewigt is. want hoe wel deeze middelen de harde fteenen niet fchynen aan te tasten, hebben nochtans veele door 't gebruik van deeze verligting geen pyn gevoelt, en zelfs geduurende vry langen tyd: waarom het fchynt, dat men het fteenfnyden zonder gevaar kan uitftellen, zo lang de zieken van de fmarten der fteen bevryd blyven. edoch de waarnemingen van Hartley O), met croote opregtheid gefchreven, bevestigen, dat deeze middelen op de fteen gewerkt hebben ; en hy heeft verfcheide fteenen uitgeteekent, welkers oppervlakte uitgeëeten en brosch is geworden naar het gebruik-van deeze middelen; hy verhaald {b) verfcheide gevallen van zieken , in welkers blaas , men met de blaaspeilder de fteen voelde , en die onder het gebruiken van deeze middelen, met de pis verfcheide plaatjens van de fteen hebben uitgeloost, en eindelyk de kern, met verlichting van alle de kwalen: by fommige heeft men tot drie maal toe, naar (V) De Lithontript. a Joann. Stephens &c, pag. .4. & feq. CO Ibid. pag. 18.  f48 BE STEE N. 5.1428. naar dat deeze uitgeloost waren, onderzoek met de blaaspeilder gedaan, en de fleen wierd niet meer gevonden. Hy ontveinst nochtans niet, dat het in "twee menfchen gebeurt is, dat , Offchoon -zy veele brokken van de fleen uirgcwatert hadden, ja de eene geloofde , dat de kern van de fleen , naar, een onverwagte, maar niet pynlyke pisöpflopping, te voorfchyn was gekomen, men door het onderzoek met de blaaspeilder, de fteen, die mefi geloofde weg te zyn , gevonden heeft, by de eene wierden niet te min geduurende twee en een half jaar , by de andere byna geduurende drie geheele jaaren , wanneer hy deeze waarnemingen fchreef, geene ongemakken van de fteen waargenomen; nochte door eenige hoegenoemde lichaamsbeweging; zelfs niet door het ryden op een rytuig over fteenen; door welk fchokken de fmerten der geene die met de fteen bezet zyn, gewoonlyk zo zeer verergeren. Maar aangezien de middelen van Anna Stephens veel kalkftof bevatten, heeft men getwyfïelt, of die plaatjens, die onder 't gebruik van deeze uitgeworpen worden, en men gelooft van de fteen afgezondert, geen kalkachtige te zamengroeijingen waren, zich aan de fteen voegende, losjens aan dezelve vastzittende, en daarom gemakkelyk afvallende; en dus zoude de grootte van de fteen , door 't gebruik van deeze middelen , eerder toe, dan afneemen; ten minfte zoude men onzeker zyn of de fteen kleinder wierd; om dat de plaatjens, met de pis uitgeloost, uit de kalkftof, in de pis verborge, zoude kunnen beftaan, en die zich aan de fteen gehegt hadden (c). uit de allerfraaifte proefondervindingen van Macbride , van te voren aangehaald, .heeft het gebleken, dat het kalkwater, al is het noch zo helder, kalkaarde inhoud ; welke terftond op de bodem valt, zo dra zy de vaste lugt, van welke zy door het vuur ' (c) de Haen Rat. Medend. part. V. cap. 5. pag. 164. & feq, & parte VI. Cap. 5. pag. 233, & feq.  §.1428. DE STEEN. 0*49 vuur beroofd is, wederom krygt: hierom zoude, zo dra deeze middelen de vaste lugt, die in zo groote hoeveelheid in de fteen is, van de hegting met de overige deelen losmaaken , en met zich vereenigen, de kalkaarde herboren worden, om de zelfde reede die de fteen wryf baar maakt, maar daar uit zoude nochtans niet volgen , dat die plaatjens, die met de pis uitgeloost worden, alleen uit deeze kalkaarde beftaan. zekerlyk die man, waar van de zeer vermaarde de Haen (d) gewag maakt, en die nimmer iets had ingenomen, dat met het middel van Anna Stephens eenige overeenkomst had , heeft meer dan eens zeer veel witte lymachtige ftof geloost, welke een zveinig tyd aan zich zelve overgelaten, wryf bare en witte fteentjens vormde. Maar naar het gebruik van de middelen van Anna Stephens , komen niet alleen zodanige kalkachtige plaatjens voor den dagl want in een man, die men op zyn tiende jaar van de fteen had gefneden, kwamen de toevallen van de fteen in de blaas wederom; welke hy zes jaaren lang heeft geleden; een vermaard Heelmeefter, heeft tweemaal de vinger in 't fondament geftoken, en heeft beide de keer en de fteen in de blaas, van de groote van een hoender ei, allerduidelykst gevoeld, naar het gebruik van deeze middelen, heeft hy in korten tyd een groote menigte ros, en /tinkend zand met de pis uitgeloost, gelyk ook zeer veele witte plaatjens van de fteen deeze allengskens ophoudende uitgeloost te worden , zyn 'er, om zo te fpreken, fteenachtige basten te voorfchyn gekomen; als zynde dik, en uit verfcheide plaatjens beftaan'de. ook zyn de meeste van deeze breed, van een onregelmatig maakzel, oppervlakkig wit, dit afgeveegt zynde, ros geweest, eindelyk zyn ''er brooze deelen van de kern zelf te voorfchyn gekomen, die 00 Ibid. Tom. V. Cap, V. pag. T62. & feq. Vyfde Deel. Nnnn  650 DE STEEN. §. i4a8. die vol gaten zvaren, toen eindelyk alle de toevallen verdreven zynde de zelfde Heelmeefter beeft ook de vinger voor de derde maal in bet fondament van de zieke geftoken; maar hy heeft geen fteen gevonden (e). het fchynt niet, dat alles wat deeze zieke tevens met de pis heeft uitgeloost, enkel kalk was, of eenige andere aardftof; maar dat 'er ook tevens deelen van de afgewreve fteenen by zyn geweest. Die opregte Schryver heeft niet ontkent, dat de kalk van de geneesmiddelen in depistvegen gevoerd zvorden (ƒ). want aangezien de pis, door 't gebruik van deeze middelen tot een geneesmiddel gemaakt, gewoonlyk troebel is, en als melkachtig, en tevens binnen eenige minuuten een wit zwaar grondzetzel zet, heeft hy met Hales over dit grondzetzel gefproken , op dat hy deszelfs aart zoude nazoeken, gelyk ook die van de ftukjens, die ten tyde dat men deeze middelen gebruikt, met de pis te voorfchyn komen, hy heeft in een tabakspyp ftukjens gelegt van een zieke die deeze middelen gebruikte, ontlast; in een andere de ftukken van een opregte fteen; in de derde heeft hy eindelyk het uitgedroogde grondzetzel van de pis van een andere zieke gedaan, deeze drie zyn aan het vuur bloot gegeven: de twee eerfte zyn door het vuur byna geheel vervlogen; terwyl 'er van de tien greinen van het uitgedroogde grondzetzel zeyen overig bleven, waar uit men kan befluiten, dat dit zwaare en aardachtige grondzetzel van de pis van de natuur der fteen onderfcheiden is; en de ftukken, die met de pis ten tyde van het gebruik deezer middelen uitgeloost zyn, met de natuur van de fteen over een komen. Maar ook heeft Staechelin (g), uit zyne eigene proefonder- vin- (<0 de Lithontriptic. a Joan. Stephens &c. pag. 24. rf) Ibid. pag. 56. (&) Epift. Euchar. ad Hartleyum pag. 34,  5.1428. DE STEEN. 6£ vindingen, die nooit genoeg kunnen gelezen worden, befloten; dat de kelk ftof onver andert in de pis over gaat; bet geene hy ook in de grondzetzels van de pis heeft waargenomen, (wanneer hy vergrootglazen gebruikte, heeft hy de kalkdeelen zeer wel kunnen onderfcheiden; welke hy ook uitgetekent heeft;, want de fteen van een mensch in het kalkachtig fcheivogt doorweekt, heeft eerst deszelfs bekleedzel verloren, welk hy nevelachtig noemt; om dat zy, door't vergrootglas befchouwt, zich onder zodanige gedaante vertoonde; naderhand wierd de fteen met een melkachtige ftof gedekt, dje hard en kalkachtig was; naardeeze volgde een zeer dun plaatje, in deszelfs inwendige oppervlakte met allerkleinfte onderkenlyke gaatjens doorboort; onder deeze lag een ander dikker, van grooter gaten voorzien; deeze bevonden zich voorts aldus door alle de volgende plaatjens, tot aan de kern toe; zo dat zy van binnen de grootfte gaten hadden (_b). deeze fchynen vry wel over een te komen, met de geene die Macbride gedaan heeft, de kalk in 't kalkwater verborgen, word zigtbaar, wanneer zy de vaste lugt uit andere lichaamen tot zich trekt; dat de fteen van een mensch veel van zodanige lugt in zich bevat, blykt uit de proeven van de zeer vermaarde Hales, Stcechelin heeft bewezen, dat die lugt in een zekere lym ingewikkelt is, welke hy aan het merg van het zand van queën vergelykt; welke hy ook in de keijen en in de menfchelyke fteen bevonden heeft; wanneer de fteen in kalkwater geweekt word , komt de kalk te voorfchyn, reeds van de vaste lugt doortrokken , en de plaatjens die de fteen uitmaaken worden vol gaatjens, tot aan de kern van de fteen toe, zoude het ten minfte niet waarfchynlyk zyn, dat het verlies van de vaste lugt de plaatjens van de fteen vol gaatjens heeft gemaakt? en aangezien die lugt in de lym ingewikkelt, een gedeelte van dezelve weg neemt, wanneer zy ('/O Ibid. pag. 31. Nnnn s  6^ DE STEEN. $,r42S. zy uitgaat, en de gaaten van de bnitcnfte plaatjens daarom door de tegenleggende lym naauwer maakt, wanneer zy tegen de wanden vast zit, zouden daarom de plaatjens die het naast aan de kern zyn geen grooter gaten vertoonen? ik beken, dat dit alles tot nog toe onder de gisfingen moet gerekent worden ; maar die nochtans uit proefondervindingen gefproten zyn; en niet aan de ongemeete vryheid vau verdigten van een iegelyk moeten toegefchreven worden, indien de Roomlche Raad die geene die&in een aljerverontrustende famenloop van zaaken ftandvastiggenoeg van zich waren, dat zy nog van 't behoud des gemeene best niet wanhoopten, lof toegezwaait hebben, zo verdienen die uitmuntende mannen, die nog op het oplosfen van een allermoeilykfte vraagftuk, het ontbinden van de fteen, hoopten, ook ten hoogfte geprezen te worden. Men kan niet ontkennen, dat de kunst reeds eenige vorderinge in die middelen, die men fteenbrekende noemt,gedaan heeft, om dat zy de fteen kleinder maaken, en dus bekwamer om uitgedreven te worden, men moet nochtans bekennen, dat zelfs de allervoornaamfte van goed gevolg zyn ontbloot geweest.- want fommige fteenen zyn zo hard, dat zy de kracht van alle tot nog toe bekende middelen verydelt hebben, maar ook vind men 'er, die min vast zyn, en voor de middelen plaats hebben gemaakt, daar en boven heeft het uit verfcheide proeven gebleken dat de allerwoedenfte pynen der fteen niet alleen verzagt zyn geweest, maar ook geduurende verfcheide maanden, jaaren, geheel hebben opgehouden, offchoon de fteen overig bleef, maar ook dit is voor de ellendige zieken een overgroote weldaad Edoch dewyl wy door getrouwe getuigenisfen zeker zyn, dat de middelen van Anna Stephens voordelig zyn geweest • het nochtans zo dikwerf gebeurt, dat de zieken het langduurig gebruik van dezelve niet kunnen verdragen; dewyl zy de maag ftjratyds een onoverkomelyke walging aanbrengen; daarom hebben  5.1428. DE STEEN. «53 ben vermaarde Geneesheeren alle vlyt aangewend, om dit ongemak te boven te komen. ^ekerlyk blykt het uit de befchryving en het verhaal van de middelen van Anna Stephens, genoegzaam, dat'er veele dingen by zyn gedaan geweest, die de hoeveelheid, niet de krachtdadigheid vermeerderen, en alleen maar tot dat einde fchynen by gevoegt te zyn, op dat het geneesmiddelen, dat bedekt wierd, niet bekend zoude worden, maar naar dat het openbaar gemaakt is , zullen deeze alle veiliglyk agter kunnen gelaten worden, waarom Hartley (t) alle de overige daar latende, alleen maar de fpaanfche zeep, en de kalk uit de eijerfchaalen bereid heeft wederhouden, en heeft dus de omflag van deeze middelen veel vermindert. Deeze nochtans weg genomen zynde, hield de middelmatige gifte (want zy wierden na mate de jaaren cn krachten in onderfcheide hoeveelheid toegedient,) die een volwasfe mensch daaglyks moest gebruiken, nog twee en een half once zeep, en zeven en een half fcrupul kalk van eijerfchaalen in. maar aangezien die poeder vry walglyk is, en de hoeveelheid van de zeep vry aanmerklyk, konden deeze middelen zelfs aldus verbetert niet lang agter een van weinige gebruikt worden, zonder dat 'er een onoverkomelyke walging op volgde. Daarom is de zeer vermaarde Whytt van gedagten geworden, deeze middelen nog verder te verbeteren, door de proefondervindingen van de zeer vermaarde Hales, omtrent de zelfde middelen genomen, geleerd, heeft hy beginnen te denken, dat haare krachtdadigheid voornamentlyk van de levendige kalk afhong;. en dus dat men in de plaats van deeze walglykefamenftellinghet zo genoemde kalkwater dat men in de winkels vind , in de plaats flellen, hy wierd in dit gevoelen bevestigt, om dat Anna Stephens in haare eerfte pogingen om de fteen te ontbinden, alleen- lyk CO Medic. ElTays Tom. V. part. 2. pag. 667. & feq. Nnnn 3  54 DE STEEN. §. 1428. lyk gebrande eijerfchaalen heeft gebruikt; heeft 'er naderhand zeep begonnen by te doen, om de verftopping der afgang; welke menigmaal het gebruik van deeze verzeld, te verbeteren, maar aangezien het overige, dat in de famenftelling van de zeep plaats heeft, de olie namentlyk, en het alcali der potasfche, uit de ondervindingen van Hales, niets tot het ontbinden der fteen by brengen, fcheen deszelfs geheele krachtdadigheid van de kalk, of het kalkwater, dat tot de famenftelling van de zeep gebruikt word, alleenlyk maar af te hangen, waarom hy vast geftelt heeft, het kalkwater, met agterlating van de zeep en de kalk van de eijerfchaalen, alleen te gebruiken: want dus konde de krachtdadigheid van de levendige kalk, in grooter hoeveelheid en met minder ongemak; in het lichaam gebragt worden, want de poeder van de gebrande eijerfchaalen is een kalk, die geduurende festig dagen aan de lugt bloot geftelt, veel van haare krachten verloren heeft; als zynde reeds half gebluscht; en daarom konde men meer weii?dadigheid van het nieuwlings bereide kalkwater verwagten. het is daar en boven bekend, dat 'er een groote hitte ontftaat, wanneer men op de kalkwater giet: waarom, zo die kalk met een weinig vogt ingenomen word , 'er kwalen zouden kunuen volgen; want men heeft waargenomen, dat de zieken, naar deeze poeders ingenomen te hebben, over groote hitte der maag, met benaauwtheid geklaagt hebben, maar zo deeze poeders met genoegzaam vogt in de maag afgefpoelt worden, fchynt 'er naauwlyks eenige andere uitwerking te kunnen volgen, als door het drinken van kalkwater; het geene, gelyk met de proefondervindingen gebleken heeft, de fteen ontbind, die in het zelve doorweekt word. 'er fcheen dierhalve hoop te zyn, dat de kalkwater, door het zelve in groote hoeveelheid te drinken , de pis met een kracht om de fteen te ontbinden kan doortrekken. De  5.1428. DE STEEN. De zeer vermaarde Whytt waarfchouwt met r?gt (k) , dat de uitgezogtfte beredeneringen niet genoeg doende zyn om de krachten van de geneesmiddelen te bepalen , ten zy dat zy door de proefondervindingen bevestigt worden ; waarom ,«by, by de eerst voorkomende gelegentheid , hec gebruik van het water van levendige kalk in een festigjaarig man beproeft heeft, die meermalen de nierfteenen in de blaas neder gevallen, uitgeloost had, met voor af gaan van hevige graveelpynen,'geduurende twee, drie, vier, agt, ja zelfs veertien agter een volgende dagen, nochtans was hy altyd hier in gelukkig geweest, dat hy weinige dagen naar ieder aanval van het graveel een, of meer fteenen uitloosde, wanneer hy door het 'te paard ryden, fehielyk gaan, of fpringen, tevens met veel te drinken, de uitgang van de fteea voortzette, maar naar dat hy deeze kwalen zes- en- dertig jaaren lang had geleden, leed hy geduurende twee dagen hevige fmerten van 't graveel, en voelde, dat de fteen in de blaas was gekomen: maar offchoon hy alle de gewoone hulpmiddelen , welke zo menigmaal van goed gevolg waren geweest, beproefde, bleef de fteen in de blaas; en naar daar zes maanden te hebben gezeeten , wierd de uitloozing der pis menigwerf tegen gehouden ; maar zonder zwaare pyn , dan alleen als hy de laatfte druppelen uitparste. hy wierd het toeneemen van de fteen gewaar, als ook derzelver grooter zwaarte , en naar het te paard ryden kwam 'er bloederige pis te voorfchyn : te gelyk was het hem onmooglyk zyn water te houden; het geene alle agt of tien minuuten voort kwam, met een hevige en prikkelende pyn. fomtyds eventwel had hy een dag of wat verligting van deeze kwalen; namentlyk wanneer hy gezweet had, en wanneer hy in een warme lugt was. Hy CO Medic. Effays Tom. V. part. a. pag. 670* «55  «5. pag. po. P ' ' pa& 7^  S1428. DE STEEN. het geene dat van de wol buiten de gelyke oppervlakte van de blaaspeilder ftak, wierd met een fchaar afgeknipt, op dat hetde gemakkelyke inbrenging van de blaaspeilder niet zoude verhinderen, naar dat de blaaspeilder in de blaas was gebragt, als dan kwam de wol, door aan de draad te trekken, uit de fpleet, waar in zy zat, kwam in de holte van de blaaspeilder, en zich uitfpreidende, vervulde het deszelfs geheele holligheid (want de wolle is veerkrachtig), en dus deed zyde werking van een pompzuiger, zo zy verder voortgetrokken wierd, en de pis volgde de steiger op gelyke wyze, als wy het zelfde in de pompen zien gefchieden : en dit zoude van nut kunnen zyn , wanneer de blaas, naar de pis langen tyd wederhouden te hebben, de kracht verloren heeft van zich te famen te trekken, en dat de oude derze uitwerking daar van verwagt hebben, blykt duidelyk uit de voorftelling : volgens dit, trekken wy de draad in de 'blaaspeilder ge/loken, te rug, waar door de pis tevens met de wolle aangetrokken volge, gelyk men in de /puiten ziet. edoch zy beproefden de vochten met kleine fpuitjens in de blaas tefpuiten; het geene zonder gevolg zynde, bragten zy de blaaspeilder in'de blaas, en maakten aan het ander einde een vel, of osfeblaas vast jenfpoelde in dezelve aldus uit. De zeer vermaarde Whytt (y) heeft voorgeftelt, dat men de geene die met de fteen bezet zyn, te gelyk met het inwendig gebruik van fteenbrekende middelen, welke aangeprezen zyn geweest , daaglyks vyf, of meer oneen kalkwater uit fchelpen bereid, in zoude fpuïten, en dat zy dezelve zouden by zich houden , zo lang zy zonder pyn zulks konden doen : maarzy moesten deeze infpuiting onmiddelyk naar dat zy al haar water gebost hadden, te werk ftellen. ja men zoude dit meermalen op een dag kunnen beproeventen zy de herhaalde inbrenging van de blaaspeilder ongemak veroorzaakte: waarom men, zo men een buig- OO Medic. Effays and obferv. vol. V. part. r. pag. 733. 663  664 $.1428- buigzame blaaspeilder in de blaas liet, zonde men dit ongemak vermyden, en men zoude zodanige infpuiting na welgevallen kunnen herhalen. Het gebeurt nochtans, dat de blaas het kalkwater niet kan verdragen, offchoon het door de melk verzagt woid : de zeer vermaarde de Haen heeft dit in die fchoeumaker die met de fteen bezet was (z), aangetekent, van welke een weinig van te voren melding is gemaakt, want offchoon hy kloekmoedig de fteenbrekende middelen innam, heeft hy eventwel het infpuiten van het kalkwater met melk niet kunnen verdragen, welk met een tot dit einde gemaakt werktuig , eens of tweemaal daags gedaan wierd. hy heeft de infpuitingen, met wat voorzigtigheid, kunst, verandering van hoeveelheid,. of ftoffe, dezelve zvierden toegedient, niet kunnen verdragen. Waar uit het fchynt dat Whytt (a) zeer wel gewaarfchouwt heeft, dat men geen infpuitingen zoude doen, ten zy de zieke eerst eenige weeken met verligting het kalkwater heeft gedronken: want aldus zal de inwendige oppervlakte van de blaas, welke van te voren al te gevoelig was, gemakkelyker de ingefpote middelen kunnen verdragen, en dezelve langer inhouden, op dat zy zo veel te fterker op de fteen werken. Maar dewyl de maag en de darmen het kalkwaterligtelyk kunnen verdragen; ja het oog het ingedrupte kalkwater zonderaanmerklyk ongemak leid; en de Heelmeefters de moeilykfte genezene zweeren met kalkwater ftovcn en affpoelen, zonder dat de pyn zich verheft, fchynt het kalkwater zo fcherp niet te zyn, dat het de blaas nadeel kan toebrengen, zo nochtans de inwendige oppervlakte van de blaas zo gevoelig was , dat zy door het kalkwater te zeer zoude geprikkelt worden; zal in dit geval, wanneer men een half pond kalkwater een oogenblik laat over- (z) Rat. Medend. part. 2. pag. 225. QÓ In loco modo citato. DE STEEN.  §.1428. DE STEEN. 66$ overkooken, niet een drachma ftyfzel, of dat een vierde part van een eijerdoijer in de zelfde hoeveelheid kalkwater verdunt word, de gedaane infpuiting ligtelyker kunnen worden verdragen ; hoewel de fteenbrekende kracht "van het kalkwater door deeze met het zelve vermengt, niet vermindert; jrelyk het uit de proefondervindingen heeft, gebleken (b). men heeft ook de flym van de arabifche gom en het lynzaad beproeft; maar zy ontzenuwden meer de krachtdadigheid van het kalkwater. Maar dewyl deeze infpuitingen dikwerf moeten herhaald worden, zullen zy ten nutte ftrekken, fchynt het moeilyk, dit met de blaaspeilder in de blaas te fteeken, te beproeven; want de geene die met de fteen gekweld zyn, gevoelen menigwerf pyn, offchoon de blaaspeilder behendig in de blaas gebragt word: ja ik heb 'er verfcheide gezien, die eens het inbrengen van de blaaspeilder hadden ondergaan, in 't geheel niet wilden toeftaan om naar eenige weeken deeze proeve op nieuw te ondergaan, maar aangezien de infpuiting ten minfte eens of tweemaal daags moet herhaald worden, vooral by het mannelyk geflacht, zullen'er weinig zyn, die de infpuiting op deeze wyze willen, ofkunnen toelaaten. waarom men op een andere wyze bedagt is geweest, op welke namentlyk het kalkwater langs de fchaft met zo veel kracht in de blaas konde ingefpoten worden, dat de wederftand van de hals der blaas en van de fluitfpieren overwonnen zoude kunnen worden, zonder de deelen te kwetfen. de uitmuntende WtUi'dm Butter heeft zodanig werktuig, waar meede dit konde volbragt worden . befchreven en uitgetekent (O; ja hy hoopte, dat dè zieke zelfs dit zoude kunnen verrigteu, zonder andere hulp; G) Ibid. pag. 73.4- 735- Cc) A method of cure for the ftone chiefly by inje&ions. Vyfde Deel. Pppp  666 DE STEEN. 5.1428. hulp; bet geene zekerlyk gemakkelyk zyn zoude, het kalkwater moet langs een pyp diep genoeg an de fchaft gcftoken, op dat het vogt dat ingefpoten moet worden niet wederom keere, en nochtans niet in de holligheid van de blaas doordringende, metvry groote kracht gedrongen worden, op dat de wederlland van de fiukfpier der blaas kan overwonnen worden, om dit te verkrygen , giet men het kalkwater in een fchaapeblaas, welkers hals met twee pypen , waar van de tweede een beweegbare kraan heeft, zodanig op de pyp in de fchaft zittende gepast word, dat de fehaapsblaas gedrukt zynde, het bevatte vogt met groote aandrang , die nochtans na welgevalle gemakkelyk kan gematigc worden , door de pyp gaa. deeze blaas word in een hol werktuig van hout gemaakt, gezet, dat uitwendig het maakfel van een blaasbalk vertoont , welkers bovenfte gedeelte nederwaarts gedrukt zynde, word de blaas gedrukt, en het vogt in dezelve bevat uitgeparst. de Schryver heeft zorgvuldiglyk alle de voorzorgen in 't gebruik van dit werktuig waar te nemen, aangetekent. aangezien het min moeilyk is by het uitgevondene bytevoegen, dan iet nieuw uit te vinden, fchynt het bewysbaar, dat dit werktuig tot grooter eenvoudigheid kan gebragt worden, te gelyk word een verhaal van een zieke befchreven (d), die de zeep en het kalkwater gebruikte; en tevens tweemaal daags vier of vyf oneen kalkwater, door middel van dit werktuig wierden jn de blaas ingefpoten. deeze zieke had langer dan vier jaaren defmerten van de fteen doorgeftaan, en men voelde met de blaaspeilder de fteen, die vry groot fcheen,- maar dat hy geduurende drie maanden op deeze wyze was behandelt geweest, heeft men met -de blaaspeilder niets van de fteen kunnen gewaar worden, hy gevoelde, hoewel zeldzaam, nu en dan nog eenige pyn; maar van Cd)' A method of cure for the ftone chiefly by inje&ions pag. 61.  §.1428. DE STEEN. U7 van weinig aanbelang; en fomtyds eenige verhindering in de waterlozing, hy is na huis gekeerd, met waarfchouwing, dat hy met deeze middelen zoude voortgaan, tot dat deeze toevallen geheel ophielden. De zeer vermaarde Hales heeft verfcheide andere proeven gedaan om de Heen te ontbinden (e), voornamentlyk , wanneer hy zuure vogten met alcalisch zout vermengd, en de menfchen fteenen, wanneer zy opbruischten, wierp hy in dezelve, want hy had hoop opgevat, dat de vaste lugt, die in zo groote menigte in de fteen verborgen is, door die haastige fchuddingen van die gestende vogten, afgezondert zoude worden, en veerkrachtig worden gemaakt, en dat de vereeniging van de deelen der fteen uitmaakende, op deeze wyze konde ontbonden worden, maar wanneer hy dit verfcheide maaien herhaalde, heeft hy gezien, dat verfcheide fteenen zeer veele lugt blaasjens opgaven , en tevens wryf baar wierden; maar deeze proefondervinding was in de harde fteenen van geen gevolg, edoch het vogt uit de vereeniging van het zuur met het alcaü ontdaan, ontbond in geenerlei maniere de fteen in 't zelve geworpen. Hales (f) bekend eventwel, dat deeze proeven hem geenfints aangefpoort hebben, om deeze manier in het menfchelyk lichaam te beproeven; dewyl het toevoegen van de te famen opgestende vogten aan de fteen te dik werf moet herhaald worden, eer dat men een aanmerklyke uitwerking gewaar word, en de zuure en alcahfche vogten, zouden een voor een moeten ingegoten worden, om in deblaas eenige opgesting te verwekken: maar elk van deeze vogten fchynen te fcherp, dan dat zy de blaas niet zouden kwetfen. Men "fchynt uit deeze alle te kunnen beiluiten, dathetgebruik van het kalkwater, het zy alleen, of met de venetiaanfehc zeep, vry veilig is. en het kan niet ontkend worden, dat het veele nuttig • (V) Hasmaftaticks on the animal calculuspag. 191. & feq. (ƒ) Ibid. pag. 509. Pppp 2  66* DE STEEN. $. I428. tig geweest is dewyl het de fmerten van de fteen grootelyks verzagte, jafomrydsweg nam, zo dat zy zich gezond geloofden , ofichoon de fteen nog in de blaas was. veele van de aangehaalde waarnemingen fchynen nochtans te-leeren , dat het kalk water ook een fteenbrekende kracht bezit; ten minfte zo de fteen niet zeer hard is; welke uitwerking men voornamentlvk zal kunnen verwagten, zo het kalkwater met gemak ingefpoten word; want als dan word het daaglyks verfcheide uuren in deszelfs volle kracht door de warmte van het menfchelyk lichaam, te gelyk met de fteen verteert; en dus word 'er hoop geboren de fteên zodanig te verminderen, of zo wryf baar te maaken, dat deszelfs geheele lichaam met de pis kan uitgaan, en de zieke aldus geheel bevryd worden, het fchynt daar en boven zeer bewysbaar, dat het gebruik van het kalkwater belet, dat zich uit de pis nieuwe fteenachtige deeltjens afzonderen , die de fteen in grootte zouden doen toeneemen: dit heeft de zeer beroemde tVhpt(g) door fraaije proeven bewezen; namentlyk dat de afzondering van deeze deelen uit de pis niet alleen verhindert word, wanneer zy met het kalkwater vermengt word , maar dat ook de fteenachtige korst; in de pis, geduurende acht-en-veertig uuren ftaan gebleven, ontftaan, aan de bodem en de wanden van het vat vast zittende, volkome ontbonden is geweest, wanneer 'er kalkwater by wierd gegoten; en offchoon dit vat geduurende dertig uuren onbewogen wierd gelaten, heeft zich eventwel nochte op de bodem, nochte aan de wanden van het glas op nieuw vast gehegt. Maar wanneer zich geen nieuwe fteenftof aan de fteen voegt die in de blaas zit, moet deszelfs oppervlakte allengskens door de pis, en door de drukking van de te famen getrokke blaas wanneer de pis ontlast word, afgewreven worden; gelyk ook door de ronddraaijing van de fteen in de holte van de blaas, wan- fe) Medic, ElTays Vol. V. part. 2. pag. 685. neer  $.1428. DE STEEN. 669 neer zy agtervolgens met pis vervult word, en de zieke, door te wandelen of op eenige andere wyze het lichaam beweegt, het is wel waar, dat ook de wanden van de blaas eveneens van de fteen worden gewreven, de vliezen nochtans geheel blyvende; welke in de geene die met de fteen gekweld zyn, fomtyds dikker.worden; gelyk van te voren is gezegt geweest, maar de blaas is een deel van een levendig lichaam, waar aan door het voedzel daaglyks dat geene herfteld word, dat afgewreven word: maaide fteen is een dood lichaam, dat niet gevoed kan worden ;d-tarom moet zy nootwendig allengskens kleinder worden, ten zy zich nieuwe fteenachtige beginfelen aan dezelve zetten. Maar die groote verligting, die in de fteen door'tgebruik van 't kalkwater word waargenomen, gelyk ik zelfs in verfcheide zieken heb opgemerkt, en het reeds'verhaalde getuigt, zoude genoegzaam zyn, om dit middel te gebruiken, offchoon geen de minfte fteenbrekende kracht bezar. mooglyk zyn 'er verfcheide dusdanige, die de fmerten van de fteen wel verligten , maar nochtans de fteen niet ontbinden, in de voorrede, welke de zeer vermaarde Linnaus voor de redevoering over de aanwas van de bevooonbaare waereld geftelt heeft, welke hy gedaan heeft by een gelegentheid van een promotie na de wyze der ouden, den ia April 1743. op de Koninglyke Hooge School van Upfal gehouden , word gewag gemaakt van de uva urfi, welke een foort van een haag appelboompje is, een gemeen gewas in Zweeden. het gebruik van dit gewas had toen in die jaaren zeer toegenomen by de Geneesheeren te Montpeillier; zy gaven geduurende iien dagen een half drachma van de bladen deezes plants, en lieten daar hoender foep op drinken; op hoop, dat de fteenen afgewreven zouden worden, deeze bladen bezitten een ten hoogfte te famen trekkende kracht; waarom zy in Zweeden onder de voornaamfte planten voor de leertouwers word gerekent. het is bekend , dat de huiden der dieren, zullen zy voor ons gebruik Pppp 3 bc-  6?o $. 1428. bekwaam worden , een langduurige doorweeking vereisfchen • waar door zy zodanig verzagt worden, en flap, dat zy byna weg vloeijen , of ten minfte met weinig moeite van een gefcheurt worden, waarom de leertouwers akyd te famen trekkende planten gebruiken, om de huiden de veriore vastigheid wederom te geven, edoch in onderlcheide landfchappen worden rot dit gebruik onderfcheide planten gebezigt; vooral zulke, die goedkoop zyn. en daarom word de uva urftna, dewyl zy een fterk te famen trekkende kracht heeft, en overal in Zweeden te vinden is, daar tot het bereiden van het leder gebezigt. liet is gemakkelyk geweest, veel van deeze plant te verzamelen % dewyl zy in Oostenryk en Styrien op fommige berden weelig groeit, verfcheide maanden in het jaar onder dikke fneeuw begraven, men heeft de geene die met de fleen bezet waren het "poeder, zelfs in groote gifte, van de bladen deezer plant toegedient met een aanmerkelyke verligting, zo flat de zieken geloofden geheel van de fteen bevryd te zyn , offchoon men door het onderzoek met de blaaspeilder duidelyk de fteen in de blaas overgebleven , gewaar wierd ; gelyk uit de genomene proeven , van de zee)- vermaarde de Haen befchreven , blykt (hj. fommige gevoelden vroeger, andere laater , verligting van finerten'; welke, wanneer zy zeer woedden , hy door opiaaren ftilde , wanneer de zieken de uva urfina gebruikten, nochtans moet men de verligting der kwalen ook niet alleen aan de opiaaten toefchryven , gelyk daar uit blykt, dat men dezelve naderhand niet nodig heeft o-ehad , offchotfn de fteen overig was gebleven, maar de pis ,b welke een allerergfte ftank van zich gaf, en zo alcalisch waren, dat zy zo dra zy uitgeloost was, met de bygegote zuuren opges/ i te (70 Rat. Medend. part. 2. pag. 192 part. 3. pag. 150'. DE STEEN.  D E STEEN. 671 te en de couleur van de fyroop van viookn in groen veranderde', wierd. beter, en aan de naruurlyke pis zeer gelyk ; de etter en lymagtige zw.are flym, welke zo menigmaal met de pis van de geene"" die de fteen hebben, gewoon is te vooilchyn te komen, hiftden èindelyk geheel op; de fteen nochtans over biyvende. en deeze verligting van kwalen is ook niet voor een korte tyd geweest, maar'geduurende veele maanden, men heefc daar en boven waargenomen, dat by fommige, wanneer zy het mijdel niet meer wilden gebruiken, de pyn en de overige moeilykhedens op nieuw hebben begonnen ; welke nochtans door't herhaalde gebruik van de uva urfina fehielyk verligt wierden. ik bendoor 'herhaalde proeven verzekert', dat wanneer ik dit middel in verzweeringen van de piswegen alwaar geene tekenen van de fteen 'waren, te baat nam, en wel geduurende vry langen tyd, zonder eenige andere met het zeivete vermengen, behalve een ruim o-ebruik van het afkookzel van de wortel van heemst en zoethout, om de fcherpte van de pis die geduurig de verzwore plaatfen befpoelt, af te fpoelen, en in te winden, dit middel zeer nuttig is geweest. Waarom dit middel verdient geprezen te worden; offchoon ons niets omtrent deszelfs fteenbrekende kracht bekend is. Van Helmont heeft het vogt, dat in de lente uit de gekwetfle berkeboom in zo groote menigte voortvloeit, dat uit een gekwetfle tak, op een dag, acht of tien ponden, voortvloeijen, uitvloeit, 'als het nuttigfte middel voor de fteen geprezen *\; voor. namentlyk, wanneer het uit de gekwetlle takken voortkwam; want als dan heeft hy dit vogt voor zuiverder gehouden, dan wel wanneer het uit de afgefchelde 'bast drupte; dat ten eenemaal wateragtig is, zo men de bast van de fteen omtrent-.de aarde kwetfte. vooral had hy groote verwagting van het vogt der berkenboom om de fteen voor te komen; als ook tot verligting van Q) De Lithiaü Cap. VIII. pag. 708. 709. §• 34»  67* DE STEEN. 5.14a8. van de pyn. dit fap van de berkeboom is dierhalve een geneesmiddel van de natuur belooft door de wonden uitgelokt; en dus is het de natuur dringen, om eene zich eige balfem voort te brengen welke zy anders nimmer zoude te voorfchyn brengen. Boyl (ft) getuigt van dit zelfde berkenlap, dat veele groote verligting in de fleen daar door gevoelt hebben; onder deeze een van zyne bloedvrienden, die een ongeloorlyke menigte middelen zonder goed gevolg beproeft- had, heeft door het gebruiken van het berkenfap verligting van fmerten bekomen, zo lang hy het zelve konde gebruiken : daarom vergaderde Bsyl in de lente zeer veel van dit vogt, en bewaarde het onverandert, met 'er olyfolie op te gieten, om de lugt 'er af te keeren, of doortrok het vat, waar in hy het vogt wilde gieten, met de damp van brandende zwavel , om de gesting te verhinderen, dus verkreeg hy, dat zyn bloedverwant lang agter een verzagting van de'kwalen konde hebben, maar dat vogt fchynt de fteenbrekende kracht niet bezeten te hebben; want die zieke naderhand aan een andere ziekte gefturven zynde, heefc men by 't open fnyden van de blaas een fteen van eenige oneen gevonden: en 'er word geen melding gemaakt, dat de fteen van dit vogt, langen tyd in menigtegebruikt geknaagt is geweest, het fchynt gelooflyk, dat de toeneemende groote van de fteen zodanige middelen in de weg is; ten minfte op dien tyd, wanneer zy gebruikt worden; het is zeker, dat zyde fmerten verzagten,en het leven voorde ellendige die met de fteen bezet zyn, verdraaglyk maaken: edoch dit is veel. by van Helmont, die in nieuwe benamingen vermaak fcheppende, de fteen duclech noemde (ƒ), leest men zodanige dingen, die'duidelyk leeren, dat hy deeze twee in de genezing onderfcheiden heeft; de vergroting der fteen te verhinderen, en dezelve te vernietigen'. aan- CO de utilir. Philofoph. Experim. Exercit. IV. Si 17. nas 1^0. Q) DeLith. Cap. VII. §, 6. pag. Ó9f. * : P S" 79  5.1438. DE STEEN. 6?l aangezien 'er zodanig middel vereischt wierd , het geene de aangroeijing der Jteen verhinderde, door de pis zelve te bereiden enz. de Jchoolen zyn alle bedagt geweest om de fteen voort te dryven ' en de piswegen te verwyden, en dus heeft men twee dingen in de geneeztng van de fteen te bezorgen, de eene namentlyk, die de geneigtheid en de vrees voor de wederkeering wegneemt, maar de andere die de reeds gevormde fteen vernietigt, het is niet °-emakkelyk deeze beide uittewerken, want de geneeskundige befchryving leerd ons, dat fommige zo ongelukkig zyn geweest, dat zy meer dan eenmaal de fteenfnyding hebben moeten ondergaan door dien 'er op nieuw wederom fteenen in de blaas ontftaan waren, maar ook is het van geen minder moeilykheid verzeld , de reeds in het lichaam ontftane fteen te ontbinden, of zodanig'ftuk te vry ven, dat zy, allengskens kleinder geworden , of in ftukjens verdeelt, met de pis kan uitgaan, ons is tot heden toe maar een enkel fcheivogt bekend, dat de menfchelyke fteen ontbind, namentlyk het fterk water, edoch dat is zo fcherp , dat het de blaas eerder zou vernielen, dan de fteen , zo zy in het zelve wierd geworpen, zo het inwendig gebruikt wierd , moest het zodanig met water vermengd worden, dat de maag en de darmen het zelve zouden kunnen verdragen, maar dan verliest het * zyne krachtdadigheid om te ontbinden , en eer het uit de maag en de darmen in de blaas kan komen, zal het met zo veele vogten van ons lichaam vermengd worden , dat het ten eenemaal krachteloos word. waarom een iegelyk gewanhoopt heeft dit middel, als een fteenbrekend middel, uit te vinden. Pechlin verhaalt (m) , dat 'er een Fransch proefkundiV Geneesheer geweest is , die by de Hollanders een eige byzonder fteen- C«0 Obfervat. Pbyfic. Medic. No. XIV. pag. 3 r. Vyfde Deel. Qqqq  674 DE STEEN. §.1428. fteenbreekend middel aanprees, hy vertoonde duidelyk voor 'r gezigt een fteen, door een zeker vogt ontbonden * welke terftond door een zeker loog, of wynfteen-olie, .wierd ned tgefkïten. wanneer men als dan dat vogt proefde , dat naar de nederftorting boven dreef, fcheen het vry zagt. dus tragte hy. zelfs voor 't oog de menfchen te bedsiegen. Edoch hy wilde het vogt, waar in de fteen ontbonden was , niet'laten proeven, voor hy 'er olie van wynfteen by .gedaaa had; zeggende dat hy met eede: verbonden was , het zelve geheim te houden, het is eindelyk gebeurt, dat het tot noch toe verborge vogt voor een geheele vergadering van Studenten vertoont Ts geweest, en bevonden fcherp en zuur re zyn. een van de Studenden heeft de volgende dag de zoete geest van falpeter - meede gebragt, waarin zy terftond de fteen hebben geworpen , r?> wy hebben gezien, dat zy met even weinig moeite ontbonden wierd; daarnaar ook, dat zy, naar dat de wynfteen-olie uit het vogt gelokt zuas, op den grond wierd neder gefloten ; en dewyl de couleur en reuk van de geest niet ten eenemaal ongelyk waren, hebben wy geoordeeld, 'dat het *t zelfde was. op welk gezigt de Kzvakzalver al morrende befchaamt vertrokken is. maar ook zoude de blaas de zoete geest van falpeeter niet kunnen verdragen, ten zy men met dezelve veel water vermenge , en zy dus krachteloos wierd. het geene van gelyken, zo men dit middel inwendig toedient, om dezelfde reede zal gefchieden. Uit het geene tot nu toe gezegd is, blykt het , dat men van de zeep en de levende kalk , op verfcheide wyze met elkander -vereenigt, of elk afzonderlyk toegedient , menigmaal veel verligting heeft gehad, edoch de zeep bevat veel alcalisch zout, dat door de bygevoegde kalk fcherper is gemaakt (n); waar by een olie (ft) H. Boerhaave Chem. Tom. II. pag. 60. proceiT. XIIL  5,x 42S. DE STEEN. 6?5 olie uit het plant of diere» ryk word gevoegd; en dus word de zeep gemaakt (c). want het vaste alcahfche zout, zo heet als vuur, met de levende kalk bereid, fpoelen de Zeepzieders, af in zo veel zuiver warm water, dat, de loog daar van bereid, een versch ei kan houden zonder het te laten zinken, deeze loog word by de Zeepzieders meesteres, en by andere voornaam zeeploog genoemt; waar van zy een gedeelte met water zodanig verdunnen , dat in deeze tweede loog een versch ei op den grond zinkt, met deeze verfiapte loog word evenveel olie vermengd; zy worden te zamen met een zagt vuur gekookt, tot dat, het water vervlogen zynde, zy met elkander beginnen te ftollen. dit gedaan zynde, doet men 'er driemaal zo veel van de voorname loog by als 'er olie is ; en zy 'worden zo lang te zamen gekookt , tot dat het een dik vast lichaam word; het geene men gewoon is zeep te noemen; welke een fcherpe alcahfche fmaak hebbende , moet 'er noch wat clie by gedaan worden ; in tegendeel, zo de olie zich eenigzints te kennen geeft , niet wel met het zout vereenigd zynde, word 'er noch wat van de voorname loog by gedaan ; welke door het kooken zo met elkander vereenigt worden , dat het een fnydbaar lichaam word , volmaaktelyk ! in water ontbonden kunnende worden, niet fcherp in fmaak, in de lugt niet fmeltende. Uit deeze te zamenflelling van zeep blykt, dat de kracht van de fteen te ontbinden, in die voorname loog beftaat, welke een alcalisch zout, fcherper dan de kalk gemaakt, bevat; waarom het voorname Geneeskundige behaagt heeft te beproeven, met wat kracht die loog op de fteen werkte, by Hartly (p) worden verCo) Ibid. proces. LXXIII. pag. a57lp) Hartley de Lithontriptico &c. pag. 53. Qqqq a  676 DE STEEN. 5. r425. verfcheide proeven aangehaald, welke de zeer vermaarde Hales met deeze loog op twee fteenen heeft genomen , waar van de eene zeer groot was, bleek uit den bruine , de andere als een moerbezie, donker bruin , en zeer hard , en die doorgezaagt zynde, als glad marmor blonk, hy heeft een gedeelte van de eerfte fteen in de voorname loog geduurende een en een half uur gekookt, en zy is geheel ontbonden : maar onder het kooken kwamen 'er veel lugtbollen uit de fteen ; het geene hy te regt voor allerzekerfte tekenen van de te niet gaande fteen heeft gehouden, ja, door de doorweeking alleen, is een gedeelte van die zelfde fteen gefmolten, in langer of korter tyd , na mate hy een grooter of kleinder ftuk van de fteen beezigde, ja zelfs wierd de fteen, met dezelve in deeze koude loog te doorweeken , in de tyd van drie dagen ontbonden. Een gedeelte van de hardere fteen, een uur lang in de zelfde loog gekookt, is wel niet ontbonden geweest, maar de buiten fte deelen waren zo zagt geworden , dat zy na gedroogde klei gekeken; maar inwendig verrot, en brosch. maar een ander gedeelte van dezelfde fleen is verrot en bresch geworden , door het zelve zeven dagen lang in het zelfde loog , warm zynde , te weeken. waar uit het blykt, dat dit middel de fteen, die van een middelmatige hardigheid was, geheel heeft ontbonden, de allerhardfte brosch heeft gemaakt, maar de enkele loog van het vast alcalisch zout, offchoon van de zelfde evenreedige zwaarte met de voorname loog, en dus even doortrokken, heeft de deeltjens van de fteenen die in dezelve waren geworpen, niet verandert. Uit deeze proeven heeft Hartley her volgende befloten : dierhalve is de loog van de levende kalk en het vaste alcalifche zout , te zamen doorweekt, het krachtigst fcheivogt voor de fteenen , de loog van het enkele alcalifche zout onmeetbaar overtreffende , tn voor zo veel men tot noch toe weet, alleenlyk van het fterk. water kunnende overwonnen worden. 'Er  $.1428. DE STEEN. 'Er worden tevens verfcheide proeven verhaalt (q), welke ons leeren , dat de pis door dit middel als een geneesmiddel word; zo dat een kleine hoeveelheid genoegzaam is, om te beletten, dat zich geen nieuwe beginzelen aan de fteen zetten die uit de toevloeijeude pis komen ; en dat zo men de hoeveelheid van deeze loog in gifte vermeerdert , de pis als dan de fteen, welke zy befpoelt, klemder maakt, voorts word beweezen, dat het kalkwater een vry groote kracht bezit om de fteen te ontbinden; welke zo veel te grooter is, hoe de kalk minder gebluscht is, of hoe minder water 'er by gegoten is. edoch men neemt gewoonlijk, om het kalkwater tot dit einde te bereiden , een pond levendige kalk tot agt ponden water; want het menfchelijk lichaam kan dusdanig zonder ongemak verdragen, en kan veilig genoeg in groote hoeveelheid gedronken worden, gelijk uit het vorige gezegde blijkt. Maar die voorname loog bezit een vry groote fcherpte ; en uit dezelve verdikr zijnde, word een krachtdadig brandmiddel, of by de Heelmeefters breekmiddel genoemt, bereid; het geene op de huid gelegd, dezelve in korten tijd vernielt, en een heetvurige korst op de plaats waarop het gelegd word, verwekt: waar uit het blijkt, dat dit, niet dan met een beperkte gifte , en in een zagt vogt verdunt, kan toegedient worden. De vermaarde Hartley is van gevoelen geweest (r) , dat men een half once van de voorname loog, in een half pond koemelk viermaal op een dag , zonder nadeel kan toedienen, edoch bekend hy oprechtelijk , dat men van deeze zaaken geen proefondervindingen genoeg heeft, en hy vermaant een iegelyk , dat zy hun uiterfte best doen op verfcheide proeven, het fchijnt vei- li- Cq) De Lithontript. a Joann. Stephens Sec. pag. 56. & feq. <0 Ibid. pag. 72. Qqqq a 677  C7B DE STEEN. 5. ,4a8# liger, met een'kleine gifte te beginnen; dewijl de fmerten- in 't begin van zodanige geneeswyze zich verheffen (j); gelijk Jurin in zich zelve heeft ondervonden, ik heb deezer dagen iemand met de fteen bezet aangeraden, dat hy 'smorgens een drachma zoude inneemen , in honderdvout kalffoep afgefpoelt, en de hoeveelheid in foortgelyke evenredigheid zoude vermeerderen : hy heeft my gefchreven, dat de fmerten der fteen, naar dat hy tot twee drachma was opgeklommen , zich verheften , en hy veel flym met de pis loosde. Jurin ^t) is trapsgewyz'e "opgeklommen, totdat hy daaglijkscH twaalf drachma van de voorname loog innam; maar van gelyken in een vogt verdunt, dat nochtans naauwlijks flymig was. nochte hy fchynt eenige verlichting gek reegen te hebben, dan naar dat hy vier maanden lang deeze j iog gebruikt had (u). omtrent xle vyfde maand is hy fteentjens kwyt geraakt; en naar een gebruik van zeven maanden, was hy noch niet-volkome geneezen. waarom de zeer vermaarde Whyt het gebruik van het kalkwater de voorkeur gaf; om dat men daar door eerder verlichting in de fteen gewaar word. de uitmuntende Macbride verhaald \iv) , dat een zeker Geneesheer een.geheim geneesmiddel heeft gegeven, dat door het geduurende eenige maanden agiervolgeud gebruik de fteen ontbond, de zieken deden daaglyksch hunne foep na den Geneesheer brengen die 'er zyn geheim onder vermengde; het geen naderhand geb'eeken hecft,niet anders geweest te zyn , als die zogenoemde voorname loog. Dit middel bezit een fcherpe en als vuur brandende kracht • daarom kan het niet ingenomen worden, ten zy het fterk ver' .... du; t CO Medic. Effays and Obferv. Tom. V. part. 1. pag. 739 (Ó Experimerual. Effays pag. 235. Macbride. * 00 Medic. Effays in locomodo citato. (w) la locomodo citato.  $.T4o8. DE STEEN. 6?$ dunt is en dus is het te geloven, dat liet zelve , wanneer bef ■met de pis tri de blaas is gekomen, reeds ten eenemaal krachteloos zal zyn; welke reede men zo menigmaal gewoon is tegen 'de eeroemde krachten van andere fteenbrekende middelen teoen'te werpen; en wel te regt. intusfehen kan men niet ontkennen, dat de alcalifche zomen, door de kalk fcherper gemaakt, nog een groote kracht bezitten om te ontbinden, offchoon zy met veel water afgefpoelt zyn. van te voren §. 1277., alwaar over de voeteuvelige kalkknobbels te ontbinden wierd gefproken , heeft men een' foortgelyk middel aangeprezen, het geen van wynfteen en een .drievouwdige hoeveelheid levendige kalk , te famen vermengt , en in een ftcene oven gebrand, gemaakt wierd, deeze zoutklomp wierd in 't water gefmolten ; en deeze door de doorzygjng gezuiverde loog wierd tot zout verdikt; het geene daar naar in die hoeveelheid waters ontbonden wierd, dat deeze ontbinding de finaak niet lastig viel. deeze nochtans zodanig gewaterde ontbinding genas dikwils binnen weinige dagen de voeteuvelige kalkknobbels. zo men nu bedenkt , dat vermaarde geneeskundige een groote overeenkomst erkend hebben tusfchen de fteenachtige te famengroeijingen, en de kalk, welke uit de gebarste voeteuvelige kalkknobbels te voorfchyn komt, zal het blyken, dat men alle hoop niet moet opgeven , dat diergelyke middelen, offchoon zeer gewatert, op de fteen zoude kunnen werken. Men heeft/ waargenomen dat fommige geneesbronnen door de doorweking de fteenen van de menfchen hebben ontbonden (x~); maar het geene in-deeze bronnen bevat is, is, gelyk men weet, met veel water afgefpoelt. de carolinifche baden , offchoon zy de buizen waar door zy vloeijen , en de lichamen die men in de zelve werpt, met een hard fteenachtig te famengroeifel bekorsten , maaken nochtans de menfchelyke fteen, zo zy in deeze wateren worden doorweekt, aan- merk- OOVillersAnalyfe des EauxMiner. de Merimout. 143.& fuivantes*  68o DE STEEN. §.1428. merklyk kleinder; dit heeft Springsfeld in de nier en blaasfteenen zien gebeuren (y), niet alleen in de wateren der baden , maar ook in de pis van die geene, die de badwateren dronken; daar de pis van een gezond mensch, die deeze of foortgelyke wateren niet drinkt, de fteen in dezelve geworpen grooter maakt, maar in de fteenen van de galblaas, deeden de carolienifche baden deeze uitwerking niet. hier uit blykt, dat zy geen ydele hoop hebben , die geloven dat de pis door de gebruikte geneesmiddelen zodanig kan veranderen, dat zy de oppervlakte van de fteen, welke zy befpoelt, kan week , wryf baar maaken , en dus allengskens kleinder maaken, of ook een ruuwe fteen zo glad maaken, dat zy minder nadeel doet. Hartley (z), heeft uit de genome proeven befloten, dat het zuivere water de kracht heeft van de fteen te ontbinden, indien 'er dierhalve zuiver zvater daaglyks geduurende genoegzame langen tyd door de nieren en de blaas vloeide , zoude het alle de fteenen die daar zitten geheel ontbinden. Maar hy heeft gewilt , dat de bekorstende kracht van de p-ezonde pis moest verhindert worden, welke door nieuwe aanzetting de fteen meer vergroot, als het voorby vloeijend water kan afnemen, dit heeft hy gelooft door het gebruik van een ftecnbrekend middel uit kalk en zeep bereid te kunnen verkregen worden, waarom deeze en andere foortgelyke, op tweederlei wyze werken ; voor eerst door te verhinderen dat de fteen grooter worde; ten tweede, door de pis een geneeskracht by te zetten , op dat zy op de fteen kan werken : want hy heeft door proeven bewezen, dat zyn eige pis, wanneer hy deeze middelen gebruikte , de fteen zeer verkleint heeft,'die in dezelve wierd geworpen. Staechelin (a) , die met OO De Pra;rogat. Therm. Carolin. in diiTolvendo Calculo veficae prae aqua calcis vivae. Lipfiae 1756. in 40. (x) de Lithontriptic. Joan. Stephens pag. 47. 00 Epift- Eucharift* ad Harüeyum pag. al.  $.14*8. DE STEEN. met zo groote vlyt de menfchelyke fteenen onderzogt heeft, als ook van andere dieren, heeft uit zyne waarnemingen befloten, dat de pis, de fteen voortbrengende, op onderfcheide tyden onderfcheide is, zo dat zy nu meer dan minde fteen voortbrengt; zo dat zy eindelyk in onderfcheide omftandigheden van het lichaam, uit fteen barende, geneeskrachtig kan worden, hy wierd in dat gevoelen bevestigt, om dat de osfeweiders verhaalden, dat de osfen, des winters langen tyd in de ftallen opgefloten, en droog hooi eetende, de fteen krygen en genezen worden, wanneer zy in de lente en de zomer weelderig gras in de weiden eeten. daar en boven had hy gezien, dat 'er in de inwendige oppervlakte van de buitenfte rok of plaat van een uitgeloosde, geheel en uitwendig ongefchonde fteen, tekenen van knaging waren, welke knaging op dien tyd fchynt gefchied te zyn, wanneer de pis geneeskrachtig was; waar op naderhand een nieuwe plaat gegroeit is wanneer de pis in ftaat was de fteen voort te brengen. De zeer vermaarde Lobb (b) heeft zich van een andere wyze bedient, om de pis geneeskrachtig te maaken, zo dat zy met een ontbindende kracht op de fteen konde werken, maar aangezien de fteen zo veel vaste lugt in zich bevat, was hy niet gezet op een fchielyke ontbinding van de fteen; offchoon by zulks konde verkrygen; vrezende, dat door de fchielyke herftelling van de veerkracht aan de lugt, waar aan zy ontbrak, een onverwagte ontploffing, en andere nadeelen, in het lichaam zouden ontftaan. waarom hy liever gehad heeft, deeze zaak langzamer te volvoeren; en wel door zodanige dingen, die vry aan- ge. (70 De diffolvent. Calculos &c, ope Alimentorum pag. 6. Vyfde Deel. Er" 681  éfQ-flt BE STEEN. 5. r4as. genaam voor het lichaam zyn; namentlyk het voedzel. hy ftel-' de dierhalve vast door proefondervindingen na tefpooren, of' 'er onder de fpyzen, dranken, en toemaakzels, welke de menfchen gebruiken, zodanige niet vvierden gevonden, die de fteen. konden ontbinden, wanneer zy buiten het lichaam van den mensch de fteen worden toegevoegd, zo men diergelyk voedzel door gedaaue proeven ontdekte, zoude men dit boven alles de voorkeur moeten geven; en in tegendeel moest men alles vermyden, dat men waar nam de fteen in groote of hardigheid te doen toeneemen; gelyk ook dat geene, dat in 't geheel op de fteen niet werkte, waar aan zy buiten het lichaam worden toegevoegd; niet dat deeze .nadeelig zouden zyn; maar om dat zy de plaatsvan nuttiger dingen inneemen , dewyl de maag maar 'eer. zekere hoeveelheid fpys en drank kan bevatten. De uitmuntende man had zeer wel aangemerkt, dat het ingenomene zodanig in het menfchelyk lichaam word verandert dat het zyn eige natuur aflegt, en die van ons lichaam aanneemt: niet te min is het zeker, dat 'er zodanig voedzel is, het geene". nog in de maag zynde, de pis verandert, en dat wel vry fehielyk. de geëete afpergien, weinige greinen therebintyn, veranderen in korten tyd de reuk van de pis, gelyk bekend is: waarom: het niet onbewysbaar fchynt, dat ook de andere eigenfehappen. van de fpyzen en dranken, fehielyk in de nieren en de blaas kunnen komen; offchoon de klaarblykelyke hoedanigheden onverandert blyven. hy heeft veele proeven gedaan, wanneer hv de fteenen van menfchen met onderfcheide fappen, afkookzels of ingietzels van planten, die men gewoon is voor fpys'te gebruiken, heeft doen trekken, onder de voornaamfte, welke op■ de fteen gewerkt hebben , noemt hy, de citroenfap , de raap en 4ttztJsi.tr fap , en. misfehien: het: gekookte fap van moerbeziën l aard*-  £*4«& DE STEEN. 683 aardbeziën, de azyn, het fap van vlier bezien, peer en , druiven, honing met water verdunt, het fap van afpergien, peterfelie, melk, chocolade, eppe, comcommers, het afkookzel van porei en ajuin, van corenten en vygen, zuuring, klaverzuuring, het afkookzel van haver, gerst, ryst, fap van oranjeappelen, hop, het ingiet zei van thee met kokend water, voornamentlyk, cor enten, vlier, appelwyn (c). Maar deeze alle hebben zeer langzaam op de fleen gewerkt; zo dat zy niet alleen verfcheide dagen, maar zelfs maanden, hebben nodig gehad, om de fteen te ontbinden, of zo wryf baar te maaken, dat zy met weinig kracht konde ftuk gewreven worden, waarom de pis langen tyd, door deeze in groote hoeveelheid gebruikt , geneeskrachtig zal moeten gemaakt worden, zal 'er een aanmerklyke uitwerking op volgen, de zeer vermaarde Hales (d) heeft bevonden, dat de ajuin tot pap geftampt, gelyk ook derzelver fap met water vermengt, aanmerklyk op de fteen werken; en hy heeft daar uit befloten, dat men van derzelver gebruik, zo niet de vernietiging der fteen, ten minfte mag verhopen, deszelfs toeneemende grootte verder te verhinderen, de andere reede, waarom de uitwerking van deeze middelen trager moet zyn , is, dat zy met de pis moeten vermengt worden, welke de fteen befpoelt maar Hales heeft waargenomen (e), dat de menfchelyke fteenen, door dezelve geduurende verfcheide dagen in zuiver water te doorvveeken, ontbonden worden, terwyl zy tevens geheel met een witte flym overtrokken wierden ; maar wanneer by de wateren, waar in de fteenen wierden geworpen, maar een veertigfte gedeelte gezonde pis wierd gedaan, wierden zy gaaa- wer (f) De dhTolvent. Calculos &c. ope Alimentorum pag. 1 — 204. (jf) Ha;maftat. on the aniinal Calculus Exper. VIL pag. 215. 00 Ibid. Exper. VIII. pag, 216, Rrrr a  684 D E STEEN. $.1428.1449. wer ontbonden: offchoon de vies, waar in de fteenen met het water, met de pis vermengd was, in warme mest gezet wierd; waar over reeds §. 14.25. is gefproken geweest. 1429. Tn de naauwighedens van het bekken afgeA vocrd, vereischt zy het zelfde (1425'. tot 1428.) 5 voornamentlyk klyfteeren , ftovingen , aderlating. Van te voren is gezegd geweest, dat het nierbekken, vry wyd zynde, omtrent het onderfte gedeelte naauwer word, en met een voortduurende buis in de pisleider gaat: en dus blykt het ligtelyk , dat een groote fteen, die in de holligheid van 'het bekken zit te famen gegroeit, tegen moet gehouden worden, wanneer zy aan 't naauwere gedeelte, dat het begin van de pisleider is, gekomen is: het zelfde heeft plaats, wanneer verfcheide kleine fteenen in de zelfde naauwigheden ingedrongen zitten, maar indien zulks in beide de nieren plaats heeft, fterven de zieken weinige dagen naar dat de pis tegen gehouden word en de plaatfen uitgezet zyn (ƒ). waar uit blykt, dat hier al het zelfde vereischt word, dat in de getallen van de voorftelling aangetekent, aangeprezen is geweest, om de fteen uit de nieren te verdryven. hier zyn voornamentlyk de klyfteeren van nut; om dat de harde drek, de kronkeldarm, welke zeer naby de nieren legt, uitzettende, aldus ontlast word, en men voorkomt, dat deeze opgezette darm het bekken , en het begin van de pisleider drukken, tevens ook verfchaft de kronkeldarm, naar de ontlasting van de drek, wanneer zy met een verzagtend, olieachtig, warm vocht, vervult word, ten zagte ftoving voor al- C/0 Aretaei lib. 2. de cau£ & fign. morb. dinturn. cap. 3. pag. 53.  $. 1429. D E STEEN. 6*5 alle de nabuurige deelen. om de zelfde reede legt men uitwendig ■ op de lendenen foortgelyke ftovingen en pappen, op dat alle de deelen, zo wel in als uitwendige, gemakkelyk kunnen wyken, en de hevige fmerten verzagt worden, want offchoon de oorzaak der kwaal in het nierbekken zir, worden eventwel de darmen en andere deelen ook aangetast, daarom worden, gelyk van te voren is gezegt geweest, de kolykpynen, van de graveel kwalen fomtyds met moeite onderfcheiden. waarom Aretctüs (g) wanneer hy de kwalen opnoemt, welke'er volgen, wanneer een groote fteen in de holte van de nier zit ingedrongen, zegt: debuikpy 11 en veroorzaken zwaare fmerten, die aanhoudende zyn: want de darm is hogtig. wanneer 'er overvloed van pis is, en de uitzetting toeneemt, om te wateren, ontftaan 'erpynen als van een baarende vrouzu zy zyn met winden opgezet, maar kunnen de winden niet kwyt raaken, zo dra de fteen langs de pisleider in de blaas is ge-' vallen, loozen zy de pis overvloediger: krygen afgang: daar komen winden voort: de maag is opgezet: 'er komen opruspingen : Zy krygen verligting van de voorgaande kwalen. Waar uit duidelyk blykt, dat de maag en de darmen aangedaan worden , wanneer de fteen in de naauwigheden van het bekken ingedrongen zit. De aderlating komt als dan voornamentlyk te pas, om de uitgezette deelen, door de vaten toe te doen vallen, flap te maaken, de ontfteking die hier te vrezen is voor te komen > of te genezen, zo zy reetis plaats heeft. G?) Ibidem pag. 53,. Rrrr 3  CU DE STEEN. % T^ H30- TVfen weet dat zy uit de nier langs de pisleider in de blaas is gevallen, uit het voor af gegane graveel, pyn in de weg van de pisleider daar op gevolgt, het ophouden yan deeze met de tekenen (14.23.) De voornaamfte hoop is, dat de fleen, in de pisleiders eekomen, door derzelver langte, tot in de blaas toe, doorga en dan met de pis worden uitgedreven, edoch gebeurt het fomtvds dat de fleen op deeze weg vertraagt word, en het is te vrezen dat de fleen door de voorby vloeijende pis, en door de verhindering van een gedeelte ten minfte van de weg , langer ftilftaande, in grootte toeneemen, en dus niet verder door kan gaan • waaruit fomtyds een volkome verftopping van de pisleider vol <*' dusdanig geval vind men by Tulp (h), en wy hebben 'er van te voren verfcheide diergelyke verhaald, daarom moet men alles beproeven, om de daaling der fteen te bevorderen, wanneer zy in .de holligheid van de pisleider is gekomen. Aretceus had °ezee curat. Morb. Dinturn. Lib. 1. Cap. 3 pacr 'ro0 JPSï IS* ren' dign0t* & CUm* Ca^ ÏV- Tom. X.  5.1430. DE STEEN. ting aanbrengen, de fteen na een ruimer plaats gebragt zynde. waarom men boven van de nieren af moet beginnen , en tot aan de liesfen voort gaan, volgens die fchuinfe weg, langs welke de pynen dikwils gaan. maar het is beter, de deelt n eerst met ftovingen te verwarmen, en dan de koppen zodanig te plaatfen. dewyl fomtyds een groote fteen zo lievig ingebeitelt zit, dat zy met geweld gelrokken wordende, het gevaar zicb fomtyds by de pynen voegt. Aretceus heeft de zelfde behandeling aangeprezen (/j , wanneer namentlyk de pynen naar het gebruik van zeer verzagtende middelen , de pyn eenigfints verzagt was en de ontfteking niet in den weg zat. want het is bekend , dat het gedeelte van het lichaam, waar aan de kop gehegt word, terftond opzwelt, en rood word, door de verminderde drukking van de dampkring op de plaars , waar de kop aan vast zit. daarom zwellen alle dc meer opgevulde vaten , zo dat de ontfteking 'er op volgt, zo de kop al te lang blyft zitten, waarom het: een voorzigtige waarfchouwing van Aè'tius fchynt te zyn, dat men dit niet doen zoude, wanneer de ontfteking plaats heeft. Mauricius Cordceus Rhemus heeft verklaringen gefchreven over het eerfte boek van Hippocrates Cous over de vrouwen ; en aldaar verhaalt hy (m) , dat hy in neder Duitschland een> Spaansch Geneesheer heeft gezien, die dikwervige en zwaare fmerten door de fteen in de nieren heeft uitgeftaan. zvaar door hy, zo menigmaal hy gekweld wierd, gebood dat men hem volgens het beloop van de pisleider koppen zoude zetten, eerst van de plaats die het naaste by de pyn zvas, beginnende, en dan dezelve iveg ge-- tioCl) Sermone Undecifno Cap. V. pag. 256 (;«) Comment. V. Cap.' V. Ifraè'1. Spachii Gynaec pag. 653.. 687  688 S. 1430. nomen zynde, en van gelyken na beneden trapsgewyze zo menig' maal herzet, dat hy eindelyk het langst van al de kop aan de onderbuik liet, ahvaar' de blaas legt, als op eenige andere plaats. die Geneesheer getuigt, dat deeze wyze voor hem en voor andere van goed gevolg is geweest: Córdceus voegt 'er by: en dat het van goed gevolg is geweest, hebben wy gezien, waar van ook een iegelyk de proef zonder eenig gevaar kan neemen. daar en boven verzekert Beverwyk, dat hy het zetten van koppen volgens het geheele beloop van de pisleider meermaalen met groot nut beproeft heeft (n). Hedendaagsch kunnen wy dezelve zeer gemakkelyk zetten door een klein lugtpompje, dooreen fchroef met de kop vereenigt; welk voornamentlyk dit gemak heeft, dat men na welgevallen, en trapsgewyze de lugt uit de holligheid van de kop pompen , en door het opligten van een klep, wanneer de kop moet weg genomen worden, dezelve kan toelaaten; en zy dus oogenbliklyk kan worden weg genomen; het geene menigmaal zeer moeilyk was, wanneer de koppen door de warmte verdunde lugt, gezet wierden. Wanneer een grooteen ruuwe fteen door de pisleider gaat, is het geen wonder,dat de pyn agtervolgens door de geheele pisleider heen 'gevoelt word; zo dat de zieken de plaats fomtyds met de vinger aanwyzen, alwaar de fteen zit. maar zo de fteen uit het nierbekken in de pisleider komt, als dan ontftaan 'er meestentyds groote ontroeringen; het geene Aretceus fraai gewaarfcbouwt heeft (0); zo de fteen in de pisleider is gevallen, zvord het lichaam gefcbud, als door koude, men voelt de fteen voortgaan met een hevige arbeid. men O) Steenftuck Cap. XI. pag. 168. C<0 De-cauf» & fign. morbor. dinturnor. Lib. II. Cap. 3.pag.53. DE STEEN.  5.i 43C DE STEEN. é8p men leest in de voorftelling gw« èpaGietlu, maar 'Petit heeft liever gewilt, dat men zoude leezen ^ tqvoi fiixiu, en hy fchijnt de verminkte voorfteliing aldus vry gelukkighjk verbeetert te hebben. Naar dat de fteen, de geheele pisleider doorlopen hebbende , in de vlaas valt, houden alle moeilykheden op, zo dat zy zelfs niet van de pyn fchynen gedroomt te hebben (p). te regt word die wegneeming van pyn voor een teken gehouden, dat de fteen in de blaas is gevallen, het gebeurt nochtans fomtijds, dat zy , wanneer de fteen langen tyd in de pisleider heeft gezeten , noch geduurende verfcheide dagen eenige last gewaar worden door het beloop van de pisleider heen; maar deeze kwaal is gewoonlyk van zo weinig aanbelang, zomen die met die fmerten vergelijkt, welke de ellendige van te voren hebben uitgeftaan, dat zy naauwlijks daar over klaagen. het gebeurt fomtyds , dat naar de tekenen, dat de fteen uit de nieren langs de pisleiders gaat, 'er niets met de pis word uitgeloost; om dat de fteen in de pisleider is gebleven, en niet tot in de blaas gekomen is. als dan blijft zy aldaar, en word grooter, of'er volgd naar de ontftane ontfteeking een verettering, waar door fomtijds nieuwe wegen ontftaan, langs welke de fteen een uitgang vind. zo het eerfte gebeurt, word de plaats , alwaar de fteen zit, fteenachtig, en men word in de plaats van pijn, een gevoel van zwaarte gewaar; de fteen grooter wordende, word de pisleider allenskens uitgezet; en men heeft fomtijds naar de dood groote fteenen tn de pisleiders gevonden , gelyk het uit verfcheide waarnemingen , waar van ik van te voren gewag gemaakt heb , gebleken heeft, zo het tweede plaats heeft, zal de fteen door de ontftane. verettering een weg vinden ■, en eindelyk te voorfchijn komen , op een plaats die fomtijds vry ver afgeleegen is, wanneer zy door de O) Idem de Curat. morbor. acut. Lib. II. Cap, VIII. pag. ïi<», Vypde Deel. Ssss  69° $. 143°. de beweeging van het lichaam en de werking van de nabygelege fpieren, door het.celachtig weefzel heen, waar in de pisleiders agter de penszak geplaats zyn, allengskens word voortgefluuwt. Een man, die langen tyd een hevige pyn in de lendenen had gevoeld, gelijk ook in de zyde, kreeg een dikte in de lies, die lang daar naar doorbrak , en te gelyk kwam 'er met die etter , binnen weinige dagen een menigte fteenen voor den dag , van onderfcheide grootte, zo dat de grootfte als een lid van een duim, de kleinfte als een erwt was. dat zy in de langte tegen elkander waren geleegen geweest, bleek daar uit, dat de eerfte als een holligheid had , waar in de uitfteekende knobbel van de tweede volmaaktelyk als een gewrigt, floot; die in haar ander einde een holligheid had, welke een foortgelyk uitfteekzel van de derde ontfong; en zo vervolgens, tot aan de laatfte en kleinfte fteen toe. waar uit het zeer waarfchijnlijk is, dat deeze fteenen in de pisleiders hadden gezeeten, en niet in de blaas hadden kunnen komen; en dat zy naderhand door de ontftane verzweering, een weg hadden gevonden , waar langs zy te voorfchyn kwamen, de zieke is nochtans allengskens van zo zwaare ziekte herfteld (q). by een ander man, by wien tekenen waren van een fteen in de linker nier , ontftond pyn van de lies af tot aan dp knie toe, geduurende een geheel jaar lastig vallende ; eindelijk volgde 'er een dikte in het inwendige gedeelte van de dye , ter afftand van vier vingeren breed van het gewrigt der knie; deeze dikte nam allengskens toe, zo dat zy zo groot wierd als twee vuiften; in 't midden van de punt van het gezwel was een roode vlak, van de grootte van een ftuiver. het gezwel doorftoken zynde, kwam 'er veel witachtig water met etter uit 4 en deeze gaven een allerfcherpfte verrotte pis van zich; en tevens voelde men Xq) Denys over de Steen der Nieren, Blaaze &c» Cap. I. pag. aa. &c. DE STEEN.  $. i43o. DE STEEN. naderhand allengskens afnemende, is die zieke geheel herfteld O), men vind verfcheide andere gevallen in de geneeskundige befchryving, welke ons leeren, dat de fteenen inde pisleiders ingedrongen , door de verettering te voorfchyn zyn gekomen ff)• ik heb bv-een Apothecar , die menigmaal naar allerlastigfte graveelpyncn, fteenen had uitgeloost, een nieuwe aanval zich zien verheffen , zonder dat 'er fteenen zyn voor den dag gekomen, de pyn verminderde wel allengskens, maar 'er bleef nochtans langen tyd een gevoel van dezelve omtrent het midden van de langte der linker pisleider, aangezien hy bevreesd was, dat de fteen, in de blaas zittende, grooter zonde worden, beproefde hy veele middelen, om dezelve mt te dryven. naar eenige maanden, vertoonde zich ter zyde de onderbuik, op vier vingeren afftand van de navel, een pijnlijk heuveltje , het geene verzworen en doorgebroken zijnde , is 'er een kleine, maar ruuwe fteen uit gekomen , ten eenemaal gelyk aan die welke hy van te voren met de pis had uitgeloost. Edoch men fchijnt te moeten aanmerken, dat, zo de pijn haar de hier opgenoemde tekenen onverwagt ophoud , men te recht gelooft, dat de fteen reeds door de pisleider voortgedreven is, en in de blaas zit; maar dat 'er niet terftond de tekenen §. 1423. opgenoemd, op volgen, welke te kennen geeven, dat de fteen in de blaas zit: want deeze geven zich maar te kennen , naar dat zodanige fteen grooter is geworden. Cr) Ibid. pag. fcf, & feq. ^ vi CO Stalpart van der Wiel Obfervat. &c. Tom.I. pag. 370. «feq» Ssss 2.  Óp 2 % 143l- l\ 1s ^an vereischt zy hier fehielyk nitge-T\ dreven te worden, op dat zy grooter wordende niet nadeelig zy.. Van te voren §: 14.14.. is breedër bewezen, dar alle *en eenemaal onontbindbaar lichaam, ergens vastzittende , het voetftulc kan verfchaffen, waar aan de fteen vastgroeit; maar dat zulk» voornamentlijk op die plaatfen te vreezen is , welke van de pis befpoelt worden, of in welke de pis, gelyk als in de blaas, lang vergaderd blijft, tevens is daar ter plaatfe beweezen , dat aan de reeds gevormde fteen het gemakkelykst de eerfte beginzelen vande fteen, welke altijd in de gezondfte pis zelve plaats hebben,, zich vast hegteh. waar door bet zo menigmaal gebeurt, dat 'er in 't midden van een grootere fteen, een kleindere nierfteen zit, als 't pit van dezelve verbeeldende, welke pit voet heeft gegeven aan de grootere fteen, allengskens van rondsom aangegroeit. Hier uit blijkt de reedë, waarom men terftond moet beproeven de fteen uittedryven, naar dat de tekenen te kennen hebben gegeven , dat zy langs de pisleiders nedergedaald, in de blaas zit: want zy zal naderhand zo veel te moeilyker uit kunnen gedreven worden, hoe zy langer daar ter plaatfe zal gezeeten hebben; Het gebeurt menigmaal, dat de zieken, door die fchielyke verlichting verheugt, onhandelbaarder voor den Geneesheer worden , dewyl zy gelóven niets meer te vreezen te hebben; dusdanige moet men ernftig alle de kwaaien waarfchouwen, die 'er ftaan te volgen , zo zy de fchielyke uitdryving van de fteen verwaarloozenen de Geneesheer moet in zodanig geval even zeker zyn, als de Steenfnyder, dat 'er niets meer Van de fteen in de blaas overig is., want 'er daalen fomtijds verfcheide fteenen te: DE STEEN.  §,1431.1432. DE STEEN. 6-93 te gelvk o|t de nieren in de blaas , die alle moeten uitgedreven worden, maar wy weeten, dat 'er, naar dat 'er een fteen Uiigedreven is , noch andere overig zijn, zo 'er naar een herhaald ' aanval van het graveel, noch maar een enkele fteen uitgeloost is Geweest, daarenboven , dewyl zodanige fteenen klein zyn , rollen zy «rewoonlyk dikwils na de hals van de blaas, en prikkelen dezelve, veroorzaken een druppelpis, ja zelfs fumtijds een opÖyging van de pis, tot dat zy uit haar plaats worden gedreven. Maar op wat wyze men de doorgang van de fteen uit de blaas langs de fchaft kan te hulp komen, zal in 't volgende Hoofddeel gezegd worden.. & 1432. T^vit gefchied door dezelfde middelen (142 V' YJ tot 1428.), maar plaatfelyk opgelegd:- een olieachtig bad, foortgelyk klyfteer, infpuiting van olie in de blaas, aanwryving deezes. Alles wat by de getallen in dë voorftelling aangehaald en aam aepreezen is geweest, om de wegen glad te maaken , te ont> fpannen , en doorgankelyk te maaken , en de hoeveelheid van zagte pis te vermeerderen, heeft hier van gelyken plaats, prikkelende pisdryvende middelen komen hier weinig te pas j maar een waterige zagte drank verfchafthet beste pisdryvende middel, men zal de lichaamsbeweeging zonder gevaar te werk kunnen ftellen dewii'1 een kleine fteen zonder nadeel m de holligheid' van de blaas kan ronddraaijen; want zy zal geen moeite veroorzaken ten zy dat zy in de mond van de blaas komt; het geene in dit geval zal te wenfchen zijn, daarom word de bilnaad badingen en ftovingen toegevoegd; zy word met oliën, en zagte zalven befmeert; men fpuit dikwerf een olieachtig klyfteer maar in kleine hoeveelheid tevens, in , opdat het namenthjt langer in de rechte darm blyven, en dus de nabuurige hals van de blaas ontfpannen kan; ook zal het van nut zyn, een weinig, olie met r Ssss 3, een'  694 DE STEEN. een fpuitje in de fchaft te fpuiten, eer dat de pis zal geloost wor. den; maar het word zagt gedaan, om dat het niet nodig is, dat de olie tot in de blaas kome, maar alleenlyk , op dat zy de geheele oppervlakte van de fchaft zalve, en glad maake. Het is bekend, dat zo iemand zyn water langen tyd ophoud het zelve als dan met kracht voortkomt, en met een veel dikker flraal voortfpringt; waar uit blykt, dat de mond van de blaas fchielijk en veel verwyd word, en dus de weg ruimer voor de fleen word. .Want men moet aanmerken, dat de fleen byna altijd met de eerfte aandoening der uitgaande pis uit de blaas word gedreven niet wanneer de uitloozing een einde neemt: de waarheid deezer zaak, heb ik uit de verfraaien der zieken geleerd , en tweemaal zien gebeuren, ik had een groote gifte van het afkookzel van heèmstzvortel met zoethout toegedient, op dat de pis zagt gemaakt, gemakkelyker zoude kunnen wederhouden worden - ik had olie in de fchaft gefpoten; heb de zieke aangeraden, dat hy vlug door de kamer zoude loopen ; en wanneer hy naauwlijks zijn water langer konde houden, was 'er een wijd bekken voor handen, waar in hy zeer vryelyk en mer groote kracht zijn water loosde; met het eerfte geweld der uitfpringende pis , heb ik met blijdfehap de klank van de fteen op de grond van het bekken vallende, gehoord: en de fteen was niet zeer klein, dewyl zyde grootte van de karsfenpit hadden ; nochtans was zy eenigzints langwerpiger van maakzel. Aëtius (t) heeft een diergelyke kunst, greep te werk gefteld, wanneer de fteen wel uit de blaas was gegaan, maar midden in de fchaft bleef zitten; want hy zeo-d : men moet veel van een zeker afkookzel van de voorzeide %'s'dryvende middelen toedienen, en de zieke gebieden , dat by zyn water lang opboude, en het zelve naderhand uitkozen en met kracht uit dry ven: zvant aldus valt de afgetrokke fleen 'gewoonlyk fehielyk uit. O) Sermone un decimo Cap. V. pnr;. 257. Zou-  S. 1432.1433. DE STEEN. 695 Zoude een zekere lichaamshouding het uitloozen van de blaasfteenen langs de fchaft niet begunftigen ? de zeer vermaarde de la Hire (u) verhaalt, dat een' man , van een hevige graveelpijn aangetast, wanneer hy het lichaam voorover boog , om op de aarde te fchryven, tot zyn vermaak, in deeze houding een fteen zo groot als een olyf uitgeloost heeft, op dit voorbeeld heeft een ander, van dezelfde ziekte aangetast, het zelfde beproeft ; en wel met een diergelijk gevolg, de uitmuntende Mery heeft aangetekent, dat in deeze lichaamshouding de wanden van de blaas zeer na by elkander komen 5 waar door , de holligheid van de blaas kleinder geworden , de pis met groote kracht voortfpringt, en de fteen met zich uitvoerd, die zo dik was als de holte van de fchaft, die een weinig vermyd was. §• H33- T^>an móet men aIle de toevallen fe ,lulP jLJ komen, voor zo veel zy nu deeze of die ziekte nabootfen. Het is wel waar, dat de oorzaak van de kwaal weggenomen zynde, de fteen namentlijk, de ziekte word weggenomen: edoch dit valt menigmaal moeilijk, ja fomtijds onmooglyk : maar de fteen heeft fomtijds, eer zy uitgehaald kan worden , de blaas gekwetst, de hals van de blaas vervelt enz.: waar uit ontftekingen , verzweeringen , en verfcheide andere kwaaien kunnen volgen, welke een byzondere geneezing, gelijk het ligt te zien is, vereisfchen. 00 Academ. Royal des Scienc Fan 1701. Hift. pag. 65. S- M34.  (6y6 S-I434- §. 1434. 'ifo zy in de pisbuis onbeweeglyk ingeJlu drongen zit, vereischt zy infpuiting , ftoving, zuiging, het oorlepelsgewyze proefyzer, een zagte drukking, of ook infnyding, te werk te ftellen , ofde -fteek van de bilnaad. Hoe wel 'er dikwils fteenen uit de blaas in de fchaft gedreven,, uitgeloost worden, verwekken zy nochtans, groot zynde, of met ruuwe uitfteekzels bezet, fomtijds in het doorgaan groote moeilijkheid, of blyven ten eenemaal onbeweeglijk zitten, niet zonder vrees voor een opftopping der pis, ten zy dat zy uit de plaats, welke zy bezetten , kunnen verdreven worden, waarom Aretceus met regt gezegd heeft (w), naar dat hy over de riièr■fteenen in de,blaas nedergedaald, heeft gehandeld : voorts is de tweede ellende, tuanneer de fteen door de roede gaat: want zo zy zo groot is, dat de fchafthaar niet kan bevatten, blyft zy in de zelve langen tyd zitten, en 'er vergadert zich veel pis in de blaas9 en als dan is derzelver opftopping veel pynlyker. hy heeft geen gewag van het vrouwlijk geflacht gemaakt , aangaande deeze moeilijkhedens; om dat by de vrouwen de pisgang veel korter en regter is; daarom raaken zyde fteen gemakkelyker kwyt, en •zo zy onbeweeglyk in de pisgang blijft zitten, zoude zy wederom terug na de blaas kunnen gedrukt worden, om een weg voor de pis tebaanen; het geene by de mannen veel moeilyker is, -dewijl de pisgang langer is , en een gekromt beloop heeft, de fteen kan dierhalve Jn 't geheele beloop van de fchaft blyven zitten, van de hals van de blaas af, tot aan deszelrs uiteinde in het hoofd der roede, een jongeling van agttie.n jaaren, heeft van de jQv) De cauf. & fign. Morbor. dint. Lib. II. Cap. 3. pag. 53. DE STEEN.  S-H34- DE STEEN. de wieg byna af een harde dikte gehad omtrent de wortel der roede, welke allengskens grooter wordende, eindelyk de fchaft ten eenemaal verftopt heeft; de pis met pyn en moeite uiteen bogtachtige opening komende, in de zelfftandigheid van de fteen uitgeholt: naderhand de bekleedfelen van de roede onder by de wortel gebarsten zynde, is 'er een nieuwe weg voor de pis ontftaan, welke daar naar gedeeltelyk langs de roede, gedeeltelyk langs de zweer te voorfchyn kwam. een zeer behendig Heelmeefter, een langwerpige fneede onder in de roede omtrent de zoor tel gedaan hebbende, welke ook voor een gedeelte de balzak raakte, heeft een langzverpige, bogtachtig doorgankelyke fteen, een duive ei en de dikte van een duim verre overtreffende, en een half once voegende, en met een eeltachtig vlies van alle kanten omringt, gelukkiglyk uitgehaald (x). Segerus had dit geval aan Bartholinus gefchreven; die naderhand in zyn antwoord (y) verfcheide waarnemingen by een heeft verzamelt, welke ons leeren, datmende fteenen in het geheele beloop van de fchaft fomtyds heeft gevonden , welke derzelver holligheid verftopren. De fteenen, naar de geheele langte van de fchaft doorlopen te hebben, blyven fomtyds hardnekkiglyk, omtrent het einde van de pisgang zitten in het hoofd van de roede zelve, want de holte vau de pisgang word omtrent het hoofd van de roede ruimer; maar dan worden deszelfs wanden als plat tegen elkander aangedrukt, en vormen langwerpige opening van de fchaft, gelyk als een fpleet, en veel kleinder dan de holligheid van de fchaft was. ik heb in een kind van zeven jaaren een fteen gezien, welke met haar eene einde reeds buiten de opening der fchaft ftak, zo dat zy wel met de tang konde gegrepen, maar niet zonder verfcheuring der deelen voortgetrokken worden; daarom heb .^Ith-.-mm tAs ik 00 Thom. Barthol. Epift. Medicin.Centur.IV. Epift. V.p.ai. 22. 00 Ibid. Epift. VI. pag. 25. Vyfde Deel. Tttt 697  to8 DE STEE N. . 5. HUm ik de Heelmeefter geraden, om met een kleine wond een weg te baanen; het geene gedaan zynde, is de fteen voor den dag gekomen, die vry hard was, en met zwarte punten, die nog harder waren, bezet, maar dit wondje is in korten tyd toe gegaan. Het is ook gebeurt, dat, wanneer de voorhuid al te eng was,' zo dat de pis maar druppelings voort kwam; waar door zy tus* fchen het hoofd der roede en de voorhuid bleef ftil ftaan; en'er dus gelegentheid was, dat aldaar fteenachtige te fameno-'roeijingen zouden ontftaan, of de kleine fteentjens, of ook het"graveel zand, welk uit de fchaft voort waren gekomen, door de naauwigheid van de voorhuid wederhouden , allengskens grooter wierden. dit heeft de zeer uitmuntende Littre in een driejaari* kind gezien f», by welk de opening van de voorhuid zo eng was, datzy naauwlyks de fpit-s van een zeer dun ftiiet konde toe laaten. aangezien nu dat het heet vuur aanftaande was, en het ellendig kindje met allerhevigfte parsfingen naauwlyks druppelsgewyze de pis konde uitparsfen, heeft men de voorhuid aan de zyde gefpleten, en naderhand het deel dat over het hoofd der roede voor uit ftak, afgefneden; met een weinig pis is een ongelooflyke menigte fteenen voor den dag gekomen, welke van onderfcheide grootte waren; de kleinfte waren als een fpeldekop, de grootfte als een erwt, van een gryze couleur, glad, die met weinig kracht in kleinder ftukjens verdeelt wierden, die byna rond waren, het fchynt geloofwaardig, dat deeze fteenen uit de pis in de voorhuid tegen gehouden, te famen zyn gegroeit; dewyl het kind naderhand geene fteenen uitgewatert heeft, de gemaakte wond wierd binnen drie weeken tyds geheel genezen, het zal der moeite waardig zyn, die hulpmiddelen in overweging te neemen , welke men beproeft heeft, om de fteenen in de ichaft, namentlyk van de mannen, ingedrongen, uitte haaien; want CO Academ» des Scienc, 1'an 170Ö. pag.. 3c*  S-1434* D E STEE N. want naderhand, §. 1438. zullen wy overdieiuidtltienfpreken, welke men gewoonlyk voor het vrouwlyk geflacht gebruikt. Infpuiting, Hoving. De fchaftgeprikkeltwordende,voornamentlyk door een ruuwe fleen, nekt zich toe, en dus word de weg naauwer; op gelyke wyze, als van te voren van de op deeze wyze aangedaane pisleiders, wanneer de nierlleenen door dezelve gaan, is gezegt geweest, waarom men de infpuitingen, uit zeer verzagtende middelen bereid, foortgelyke ftovingen en pappingen aangeprezen worden, water, langen tyd met oiie gefchud, laauw ingefpoten, is ten uiterfte verzagtende, en flibberig maakende. dit gedaan zynde, drukt men de fchaft zagtjens met de vingers, agter de plaats, waar de fteen zit, ophoop, de fteen allengskens door de holligheid van de fchaft, die dus glibberig is gemaakt, heen te ftutivven. Zuiging. Deeze heeft Tulp aangeprezen (V), als eenallerzekerfte geneeswyze. maar door het zuigen word de lugt uit de holligheid van de fchaft gehaald; welke dierhalve door de drukking'"van de opleggende dampkring plat zal gemaakt worden; en dus'zal de weg eerder vernaauwt worden, indien de fteen de fchaft zo volkome verftopte, dat de lugt zelfs 'er niet doorzouifc kunnen gaan, als dan zoude de lugt die tusfchen de fteen en de opening van de fchaft zit, door het zuigen uitgehaald zynde, de lugt, die tusfchen de fteen en de blaas zit, onverwagt uitgezet, de fteen mooglyk kunnen voortftuuwen, en de te famen o-evailen wonden van de fchaft voor de fteen, vaneen verwyderèn , maar het is zeldzaam dat de fteen zo volmaakt in de holte van de fchaft fluit, dat 'er geen lugt kan uitkomen, maar zo al de lugt uit het geheele beloop der fchaft door het zuigen wierd gehaald, zoude het gewigt der opleggende dampkring de geheele holte der fchaft drukken, en dus zoude de weg voor de fteen tc naauw worden, de Egyptenaars beproefden de roede door de- zel- O) Obfervat. Medic. Lib. III. Cap. VIII. pag. 195. Tut 2 699  7oo DE STEEN. ^434.. zelve op te blaazen, te verwyden; en dit gebruik fchynt plaats te kunnen hebben, wanneer de fteen in de fchaft zit; en Proper Jlpwus heeft Kb) op deeze wyze veifcheide kleine fteenen en een van de grootte van een olyf kern , en een andere zo grooe als een groote olyf, zien uitleiden, maar niet alleen bedoelden zy>dit, maar ook de blaasfleenen langs de opgeblaaze fchaft uit te leiden : want wanneer zy dezelve zeer uitgezet bevonden beproefden zy, door de vinger in het fondament te fteeken' de fteen der blaas in de uitgezette fchaft voort te ftuuwen; welke, nu naby de voorhuid komende, haalden zy het pypjen fterk en "Kt kracht, uit de fchaft; en dus volgde dikwils'de fteen een ander gebruikte pypjens van onderfcheide grootte, van dedunfie af beginnende, en door de inblaazing maakte hy niet alleen de fchaft wyder, maar ook de blaas zelve: wanneer hy de dikfte gebruikte, tragtte hy, door de vinger in 't fondament te fteken de fteen^zodanige rigting te geven, dat zy in de holligheid van het pypje kwam : als dan deed hy zyn best, door met de mond aan het einde van het rietje te zuigen, de fteen uit te leiden; welke, zo zy te dik was, dikwils brak, en dus in plukken aangetrokken wierd. gelyk aan de voorver baalde Copht gebeurt is, ''by welke een [luk en het overige van een zeer dikke en harde (leen, vanbinnen, zonder het zelve uit te baaien, is blyven zitten deeze laatfte manier, welke van de voorgaande onderfcheiden is, heeft O&avius Roveretus, een zeer geleerd Geneesheer en die naar het vertrek van Alpinus na Venetien, de geneeskunde met de grootfte lof in Egypren geoeffent heeft, aan Prosper Alpinus m zyne brieven kenbaar gemaakr. Deeze manier van de uitgang der fteen gemakkelyk te maaken wanneer zy in de fchaft zit, fchynt van nut te kunnen zyn zo men door het mfpuiten van olie de holligheid van de fchaft glibberig maakr, en, men door met de vinger agter tegen de fteen de Medic. Aegypt. Lib. III, Cap. XIV. pag. 224. &c.  §. 1434- D E STEEN. 701 te drukken verhindert, dat de ingeblaaze lugt niet in de blaas koome. want als dan zal door de vinger , die agter de fteen de fchaft drukt , zagtjens te bewegen , de fteen allengskens door de wyd en glibberig gemaakte fchaft voortgeftuuwt kunnen worden, voor het uitleiden der blaasfleenen fchynt op deeze wyze minder hoop ; dewyl zy meestentyds te groot zyn , en, het zo gemakkelyk niet. is de fteen door de vinger in het fondament te fteken, na de hals van de blaas terigten; voor al by volwasfene; gelyk naderhand zal gezegt worden, wanneer wy over de onderfcheide manieren van de fteen te fnyden zullen handelen. Zo de fteen onbeweeglyk is, en op geenerlei wyze uitgehaald kan worden, moet men beproeven of zy met de blaaspeilder te rug in de blaas kan gedreven worden , en de pis dus worden uitgeloost, 'Volgens de raad van Aretceus (c). edoch hy waarfchouwt, dat men dit niet moet doen, wanneer 'er een ontfteking plaats heeft: want als dan laat de opening loet zuerkluig niet binnen, en word door de blaaspeilder gekwetst. in de overzetting ftaat een oorlepelsgewyze proefyzer, het geene van de blaaspeilder fchynt onderfcheiden te zyn. want naar dat Cel/as (d), de kopere pypjens, die blaaspeilders waren, befchreven heeft, welke hy gebied na mate de jaaren en het geflacht verfcheiden te zyn , zegt hy een weinig naderhand ; fomtyds ook. blyft de fteen , die daar door fomtyds verteert zvord, in de pyp zelve gevallen, niet ver van de uitgang vast zitten, deeze moet men, zo het mooglyk is , uit haaien, of met een oorlepelsgewyze proefyzer, of met het yzer, waar mede men de fteen in het fnyden voorttrekt, maar men leest in de vertah'ng van Aëtius (e), dat Philagrius, wanneer de fteen in 't Cr) Aretauis de curat. Morbor. Ac t. Lib. II. Cap. IX. p, 110. uiCd) Lib- VII. Cap. XXVI. pag. 474. (e) Sermon. Undecim. Cap. V. pag. 257. Tut a  702 DE STEE N. §HM, 't einde zat, en hy dezelve niet de nyptang niet konde vatten, dezelve allengskens en zagtjens met een zeer dun oorlepelsgewyze proefyzer heeft bewogen ; welke gelyk fchynt geweest te zyn aan het werktuig, dat men gewoon is te gebruiken om de ooren te zuiveren ; het geene aan het eene einde hol is; het geene aan de zyde van de fteen ingeftoken, zodanige zagte beweging kan te weeg brengen , dat men door deeze kunstgreep kan beproeven , of men de fteen van legging kan veranderen, de zeer vermaarde Hales (f), aanwic&n de geneeskunde zo veel verfchuldigt is , heeft 'de volgende manier om de fteenen die in de fchaft zitten uit te leiden voorgeftelt. hy heeft een tang laaten maaken , welkers uiterftens met een veer van elkander af gaan; zodanige, die met geene te groote kracht werkte, maar de fchaft alleenlyk maar matiglyk uitzette, hy ftak deeze tang m een zilvere pyp, zo dat de uiterftens van de tang niet van elkander konden 'wyken. deeze buis, die de tang" in zich bevatte, ftiet hy in de fchaft tot aan de fteen toe ; welke hy raakende, trok hy de pyp te rug , op dat de veerkracht onverhindert de uiterften van de tang van elkander konde verwyderen; welke een weinig na elkander toe wierden gekromt : op deeze wyze wierd de fchaft uitgezet; als dan moest de tang een weinig verder voortgeftoten worden , op dat de fteen tusfchen de van een gefpreide uiterften van de tang konde vallen, dit gedaan zynde, wierd het pypje op nieuw voortgeftoten, op dat de uiterften van tfc rang tot elkander zouden gaan , en dus de tusfcben dezelve gevatte Heen vast zouden houden , welke als dan konde uitgeleid worden. Men heeft dat werktuig aan de vermaarde Heelmeefter Rauby gezonden, om deszelfs gebruik te beproeven; die getuigt heeft, 00 Haimaftuicks on the am'mal Calcuius, in fine, pag. 251.  5.1434- DE STEEN. 703 heeft dat het door herhaalde proeven gebleken heeft, dat de fteenen op deeze vvvze fehielyk en gemakkelyk uit de fchaft wierden gehaalt. waar door het gefchied is, dat verfcheide andere Heelmeefters het gebruik van dit werktuig aangenomen hebben, tevens heeft Rattby geoordeelt, dat dit werktuig met groot nut kan gebruikt worden, wanneer de fchaft, in eenig gedeelte te zeer toegetrokken, verwyd moet worden : maar tot deeze uitwerking "zoude men de tang geduurende eenigen tyd daaglyks in de fchaft moeten laaten. ■ m Wanneer de fteenen in dat gedeelte van de fchaft zitten , welke tusfchen het hoofd der roede en de kromte omtrent de fchaambeenderen gelegen is, fchynt het gebruik van dit werktuig viy zeker te zyn. maar, zo de fleen verder als deeze kromte van de fchaft zat, zoude deszelfs gebruik moeilyker zyn. maar dit werktuig zoude krom gemaakt kunnen worden, als een blaaspeilder; het geene gemakkelyk zal gefchieden zo het van zilver word §eZo,k naar dit alles te vergeefs beproeft te hebben, de fteen de fchaft verftopt, blyft het eenige fnyden overig, om dezelve daar uit te kunnen haaien, als dan moet de fchaft op de plaats zelve, alwaar de fteen zit, gefneden worden. Aretceus en Aëtius ,hebben dit fnyden aangeraden, en is van Celfus befchreven (g); die dezelve nochtans maar fchynt aangeprezen te hebben, wanneer de fteen niet ver van de uitgang blyft zitten, want hy fchryft aldus: het uiterfte van de huid moet zeer veel aangetrokken worden , en het verkor ge hoofd van de roede met een draad binden: daar naar moet de roede van ter zyden regt uit in gefneden worden, en de fleen uitgehaald: als dan moet de-huid los gelaat en worden, want dies gebeurt het, dat het leele gedeelte der huid deingefnede roe- is) Lib. VII. Cap. XXVÏ. pag. 474.  T°4 DE STEEN. $.I4S4; roede dekt, en de pis natuurlyker wyze voortvloeit, alwaar men aan moet tekenen, dat hy de plaats van de flappe huid, die de roede bedekt, verandert heeft, door de huid teTverlengen op dat de wond van de huid niet onmiddeb k aan de wond van de fchaft zoude beantwoorden, een ervare fteenfnyder (IA was welke met een kleine pleifter bedekt wierd en offchoon de zieke terftond naar het uit! haaien van de fteen door de ftad wandelde; is hy nochtans binnen zes dagen zonder eenig ander middel te gebruiken volmaakt genezen, hy droeg alleenlyk zorg de groote flagader niet te kweffen , welke digt by de fchaft heen loopt, maar zo het" e beurt was, dat de fteen op de plaats, alwaar zy zit, een dikte en ontfteking veroorzaakt had, als dan fneed hy" nimmer op die plaats; om dat hy als dan de huid niet konde omkeeren : edoch hy tragte de fteen agterwaards te ftooten, opdat de fnede op een plaats die met ontftoken was zoude kunnen gefchieden ■ anderfints gaat de genezing veel langzamer voort, hy tekent tevens Sr H3tiy 10 f dC {f^é™% «P plaats gedaan heeft, daar de fteen zat zelfs in de bilnaad, maar wanneer de fteen in t begin van de fchaft zefts zat, als dan deed hy geene infbyding tot dat zy verder voortkwam'; of zo zy alle uitgang der pis verhip derde, ftiet hy met de blaaspeilder de fteen in de holligheid van de blaas te rug op hoop, dat zy naderhand, op nieuw in de hals van de blaas gevallen, verder in de fchaft zoude voortgedreven worden • hy verhaald zodanig geval van een te rug gedreeve fteen (i\ die C/O Jacobus Denys over den Steen ckc. Cap. XII. pag. igP (/) Ibid. pag. 10 r. ^ *? JO'  j.I434- DE STEEN. die naar eenige dagen tot aan de opening van de fchaft voortgeworpen is geweest, zo dat zy met de tang heeft kunnen gevat en uitgenomen worden, edoch hy verzekert verfcheide foortgelyke gevallen gezien te hebben. Maar wanneer de fteen in 't uiterfte einde van de fchaft zat, en niet konde uitgetrokken worden , als dan heeft hy het hoofd der roede zelve boven de fteen doorgefneeden, en naar de' fteen 'er uitgehaald te hebben, gelukkiglyk geneezen: hy verzekert, dat hem dikwerf zodanige gevallen zijn voorgekomen: in zodanig geval raad hy het af de roede in 't onderfte gedeelte te fnyden ; namentlijk om dat 'er een zwaare bloedftorting op volgd, en de geneezing moeilyker voortgaat; voornamenthjk in jongelingen, om de dikwervige öprechting der roede, want dewijl het hooft van de roede een voortduuring is van het fpongieufe lichaam van de fchaft zelve, word het niet opgefpannen , dan kort voor het uitfchieten van het zaad : waarom de roede opgeregt kan worden , wanneer haare fpongieufe lichamen zwellen , offchoon het fpongieufe lichaam dat de fchaft omvangt, noch niet opgezwollen is. dat men in kleine cn jonge kinderen voor deeze oprechting niet te vreezen hebbe, is genoeg bekend. Men heeft waargenomen, dat de fteen de fchaft doorboort heeft, en haare zitplaats in het hoofd der roede zelve, ja zelfs in de fpongieufe lichamen, heeft gehad ; uit welke plaats zy niet dan door het fnyden zal kunnen gehaald worden (k); en als dan kan men de fteen met de blaaspeilder niet voelen, ook moet men aanmerken, dat, zo het hoofd van de roede doorgefneeden word, men in de geneezing zorg moet dragen, dat dezelve aan de voorhuid vastgroeije ; het geene voornamentlyk te vreezen is , wanneer de voorhuid tevens doorfneeden heeft moeten worden; welke gevallen' fomtijds gebeurt zyn ; meest'' (T) Ibrd. pag. 190. iQ-(. Vyfde Deel. Vvvv TOS  70$ DE STEEN. 5. j434. meest wanneer de inwendige oppervlakte van de voorhuid, door de fcherpe pis, of eenige andere oorzaak vervelt is. Wy weeten uit de ontleedkunde (/) , dat de roede uit twee fpongieufe lichamen beftaat, welke deszelfs grootfte gedeelte uitmaaken : deeze zyn byna lang-rond ; en door deeze vorm , laten zy in 't bovenfte gedeelte, wanneer zy tegen elkander leggen , een voor, zo wel als in 't onderfte gedeelte van de roede : de onderfte voor die een weinig grooter is .als de bovenfte, word van de fchaft bezet; welke aan beide de fpongieufe lichamen , volgens de geheele langte, van de voor, waar in zy geplaatst is, zeer vast zit. de fpongieufe lichamen van de roede, maaken een middenfchot, uit de vereeniging van de dwars leggende vezelen van het eene, met fde dwarsleggende vezelen van het andere, wanneer zy tegen elkander komen te leggen : de vezelen nochtans, welke dit middenfchot uitmaaken, zyn by tusfchenpoozen van elkander verwydert, en laaten aldus^en gaping , waar door de gemeenfchap tusfchen beide de fpongieufe lichamen van de roede blijft; want zo men de wind in het eene fpongieufe lichaam drijft, zwelt ook het andere, maar aan dit middenfchot, waar meede de fpongieufe lichamen met elkander vereenigt worden, word de fchaft zeer vast gehegt: het blijkt dus , dat de fchaft niet door het midden van de zelfftandigheid der roede loopt, maar volgens deszelfs onderfte deel. waarom, zo de fteen in deeze langte van de fchaft zit, zal zy , door met de vinger het onderfte gedeelte van de roede te doorlopen , gemakkelyk kunnen gevoelt worden, ten zy 'er een hevige ontfteking plaats hebbe, welke een groote dikte verwekt, in de tafels van Ruyscb (tri) word de legging van de fchaft in de roede , en het maakzel van de fpongieufe lichamen fraai afgebeeld. Of (7) Winslow Expofit. Anatom. Traité du bas ventre No. 523, &c. pag. 563. Cm) Obfervat. Anatom. Chirurg; Obferv» 100» pag. 09;  §.1434 DE STEE N« ft? Of de fteek van de bilnaad. Namentlyk wanneer de pis ten eenemaal opgeftopt is, wanneer de fleen onbeweeglyk in de fchaft zittende, alle uitgang voor de pis fluit, en niet terug gedreven, of door het fnyden uitgehaald kan worden, zodanig geval heeft voornamentlyk plaats, wanneer'er door de prikkeling van een ruuwe of hoekige fleen, het inbrengen van de blaaspeilder door een onervare hand, of eenige andere oorzaak, een hevige ontfteking in de fchaft is ontftaan, en, de dikte, offchoon de beste middelen gebruikt worden , niet fehielyk flinkt. want ten zy men als dan een uitgang van de pis kan maaken , volgen 'er naar ondraaglyke benaauwtheden, en ylhoofdigheden , ftuipen, en de dood zelfs, als dan blyft 'er niets overig, dan de fteek der bilnaad op die plaats te doen , alwaar men gewoon is de fnyding der fteen te verrichten, in de zydelingfche manier, waar van naderhand §. 1436. zal gefproken worden, de zeer vermaardeRave (») volbragt deeze verrichting met het zelfde werktuig, dat hy bezigde, om het water uit de balzak af te tappen; maar dikker en langer; waar van te voren in 't Hoofddeel van de waterzugt is gefproken geweest; wanneer hy geloofde in de holligheid van de blaas gekomen te zyn, trok hy het ftilet terug, en dus volgde 'er een uitvloeijing van de pis. maar aangezien de pis in zodanig geval de geheele blaas overvloedig vult, is 'er geen gevaar, offchoon het ftilet dieper doordringt, maar in de andere foorten van pisopftopping, is 'er grooter voorzorg nodig: want ten zy de blaas uitgezet is , zoude de tegenovergeftelde zyde van de blaas met zo lang, en dieper ingedrongc werktuig , doorboort kunnen worden , en andere deelen gekwetst worden, zo men de vinger in het fondament fteekt, zal 00 J. Denys over den Steen &c., Cap. II. pag. 185» Vvvv a  ?o8 DE STEEN. 5.1434. zal men ligtelyk kunnen onderfcheiden , of de blaas door de wederhoude pis gezwollen is. Maar dewijl het uitvloeijen van de pis het allerzekerfte teeken is, dat het werktuig in de holligheid van de blaas is gekomen, daarom heefc Denys het zelve op de volgende wyze veranderd (0). de driekantige naald , welke men gebruikt om het water af te tappen , heefc de punt die buiten het rietje fteekt een piramidale vorm, deszelfs overige gedeelte, dat met het pypje bedekt is , is cylinder-rond : dit cylitfder maakzel heeft hy maar twee geometrique liniën behouden, op dat het pypje op een vast fteunzel konde zitten , en niet wankelen ; de overige langte van het ftilet was van een pyramiedaal maakzel; en dus bleeven 'er tusfchen de drie platte "zyden van de pyramiede en de ronde wanden van het pypje, drie ledige plaatfen, waar langs de pis vry konde doorgaan, want zo de geheele naald rond is, zo ver zy in het pypje zit, word de holte van het pypje geheel vervult, edoch hy heeft drie gaatjens in het rietje gemaakt, omtrent die plaats, alwaar het ftilet eerst rond, pyramiedaal begint te worden, wanneer dierhalve dit werktuig de blaas doorboort, zo dra het rietje in de holligheid van de blaas is gekomen, ter lengte alleenlyk van drie linien, welke een vierde deel langte van een duim uitmaaken, komt de pis in deeze gaatjens, en, dewyl het pypje niet met een vaste cylinder, maar met een pyramiede gevuld word, zal de pis, langs het uiterfte van het rietje uitvloeijende, een zeker teken voor de Heelmeefter zyn, dat het werktuig tot in de holligheid van de blaas is doorgedrongen, het geene genoeg is. als dan word het ftilet uitgehaald, en de blaas O) Aanmerkingen over den Steen &c. Cap. If. pag. 187.  §. i434-'H3o- D E STEEN. 709 ' blaas ontlast zich ten eenemaal langs het opene pypje: dit pypje moet in de blaas blyven ; het geene gemakkelyk zal kunnen gefchieden, gelyk uit de afbeelding blijkt (p). maar aangezien het moeilyk zoude zijn, dat de pis geduurig drupte, zal men een ftopje op het pypje kunnen doen; het geene by tusfchenpoozen weggenomen zijnde, zal de pis, die in de blaas bevat is, zich na welgevallen kunnen ontlasten, dus word het gevaar van de dood, welke door de opftopping der pis te vreezen is, weggenomen, en men wint tijd, om de ontfteking tot noch toe het uitnaaien van de fteen belettende , met bekwame middelen te kunnen geneezen. maar wanneer, de verhindering weggenomen zynde , de pis onverhinderd langs de fchaft uitgaat, word het pypje uitgehaald, en het wondje geneezen , het geene gewoonlijk vry fchielijk en gemakkelyk volgd. Maar op wat wyze de fchaft in het vrouwlyk geflacht verwijd kan worden, om een weg voor de aldaar zittende fteen te maaken, zal naderhand §. 1438. gezegd worden. §• 14-3 51- T7° ^e fteen te groot '1S om uitgeloost te *La kunnen worden, moet zy uitgefneeden worden. Wanneer de fteen zo groot is, dat, naar al het vorige gezegde beproeft te hebben , voor dezelve geen uitgang kan bereid worden, als dan moet de zieke aan zyn nootlot overgelaten, of de fteen uitgefneden worden, het is eventwel waar, dat de fteen, vry (ƒ>) Ibid. poft Indicem Tab. II. Vvvv 3  D E STEEN. 5-1435- vry groot zynde, fomtijds zonder fnyden uit de blaas voor den dag is gekomen, dus leest men (q) van een zeventig jaarig oud man, die langen tyd met de fteen gekweld was geweest, by wien de bilnaad, zonder eenige voorafgaande verzweering, zich geopend heeft, en uit deeze opening de pis heeft beginnen te druppen, (edoch de randen van deeze fpleet waren witachtig en ruuw). deeze opening wierd allengskens wyder. wanneer deeze man op zekere dag met alle geweld de pis tragtte uitteloozen, is 'er uit de opening van de bilnaad een kromme fteen gekomen , die twee en een half once woog. daar uit is geene de minfte etter gekomen, maar alleenlyk een ftof, zeer gelyk aan gips , in water ontbonden, deeze opening is naar de uitgang van de fteen tot een pyp ontaart, en die oude man heeft noch eenige jaaren daar naar geleeft. men leest (r) een foortgelijk geval van eenvyfjaarig kind dat met de fteen bezet was , by welk uit de rechter boven zyde van de balzak een dun, wit, fcherp waterig bloed kwam, dat eindelyk een aanmerklyke gaping heeft gemaakt, ■waar uit men een keiachtige , langzverpige fteen heeft- gehaald, aan het eene einde /pits, en aan het andere ftomp, van de grootte van een hoon, en blaauw uit den geele; die opening is van gelyken tot een pyp ontaart, uit welke de pis is gevloeit, welke naderhand niet meer langs de roede uit is gegaan, maar zodanige uitgang van de fteen gebeurt zeer zelden, en laat naar zich een geduurige, en zeer lelyke druppelpis. waarom men de eenige hoop op de volkome geneezing alleenlyk van het fteenfnyden waar over wy nu zullen handelen, kan verhopen. (q) Inftirut. Bonon. Tom. I. pag. 15?. CO Afta Pbyfic. Medic. ckc. Katur. Curiof. Tom. I Obfetv XVII. pag. 60. $. 143$.  S-143^- DE STEEN. §• Y?n voornamentlyk. met het groot beflag, als het zekerfte , door de raviaanfche kunst verbeterd. Men heeft de fteen op onderfcheide wyzen trachten uittefnyden. maar de oudfte van alle fchijnt die geweest te zijn , welke boven de fteen zelve, door het aanraken ontwaar geworden, de opleggende deelen met het pennemes tot aan de fteen toe, doorfneed, en door de gemaakte wond, de fteen uithaalde, om dit te doen, bragt de Steenfnyder de voorfte vinger en duim van de linkerhand, eerst met de olie befmeert, in het fondament, terwyl hy tevens met de andere hand de plaats der fchaamdeelen drukte : aldus tragrte hy, de fteen na onder te drukken , en na de bilnaad te brengen, op dat zy daar eenigzints zoude uitfteeken; dan, het pennemes in de rechter hand genomen hebbende, fneed hy de huid en het vet door , met een vry breede wond ; het geene gedaan zynde, doorfneed hy het overige , en maakte zodanige wond, dat de fteen 'er gemakkelyk door konde, wanneer zy, met de vingers in het fondament zijnde , gedrukt wierd. zo dit geen goed gevolg had, wierd zy met een haak of tang uitgehaald, maar dewijl deeze verrichting dikwils alleen met het pennemes konde gedaan worden, of ten minfte zeer weinige werktuigen vereischte, wierd zy fteenfnyding van het klein beflag genoemt. deeze heeft Cel/as (s) befchreeven. het blijkt nochtans, dat hy de blaas niet heeft willen doorgeftieden hebben ; om dat de oude de wonden der blaas altijd voor dodeiyk hebben gehouden; en daarom heeft hy geboden de fteen, met de in het fondament geftoke vingers, tot aan de hals van de blaas te brengen. als zy nu zo ver is gekomen, dat zy boven de bals van de blaas zit, moet de huid naast de aars halve maant gezvyze doorfneeden ivor- CO Lib. VIL Cap. XXVI. pag. 477» 711  712. §.143$. ze orden, Ut aan de hals van de blaas toe, de hoornen der fneede eenigzints na de heupen gerigt: daar naar moet in dat gedeelte , waar de zvend het meest gefpannen is , zelfs onder de huid, een andere dzvarfe fneede gedaan worden, waar door de hals geopent word; tot dat 'er een weg voor de pis is, zo dat de zu.ond èen zvei* nig grooter is als de fleen. Celfus heeft gewild , dat men altyd zorg zou dragen, dat de fteen, door de deelen te fcheuren, niet langs een te naauwe wond worden uitgetrokken ; welke wondhy daarom geboden heeft een weinig grooter dan de fteen te moeten Zijn: om dat de fleen, zvanneer zy met kracht gedrukt zvord, een zveg maakt: en dit is zo veel te gevaarlyker, zo het maakzel of de ruuzvheid van de fleen hier iets toe bygebragt heef. zuaar uit een bloedvloeijing, en uitfpanning van de zenuwen kan ontflaan. zo elke iemand ontkomende, zal de wond eventzvel een veel zuy der pyp agter laaten, zo de hals van de blaas gebarflen is , dan zvel zo zy zoude gefnecden zyn geweest, hy heeft, om de fteen uit te haaien,, wanneer zy naar het fnyden niet van zelf volgde , een haak gebruikt; welke hy befchreven heeft; en tevens vermaant, op wat wyze, en met welke voorzorgen zy gebruikt moet worden : daarnaar zegdhy : dit is de allereenvoudig/Ie geneeswyze (t\ edoch naderhand voegd hy 'er de voorzorgen by, welke moeten waargenomen worden, wanneer de fteenen niet alleen ruuw, maar ook doornachtig zyn, op dat namentlyk de blaas niet gekwetst word, wanneer deeze met de in het fondament geftoke vinperen , na deszelfs hals worden gevoerd ; want wanneer dit gefchied, vervroegen zy door de uitfpanning der zenuzven, dedood : cn noch veel meer, zo 'er eenige doorn in de blaas blyft fleeken , en in dezelve zvanneer zy uitgeleid zvierd, een vouzv heeft gemaakt. ten laatfte befluit hy het geene hy over het fteenfnyden heeft gefchreeven , met deeze woorden : maar op wat zvyze de hals in dat gedeelte is gefnecden, moet het geene dat ruuw is, zagtjen s uitgehaald zvord en, zonder, door haast gezveld aan te doen (ju).. .1 maar CO Celfus Ibid. pag. 479. • (ti) Ibidem pag. 480. DE STEEN.  $.143*- D E STEE N. -13 maar aangezien in volwasfene de blaas hocger is gelegen, zal men de "fleen door de vingers in de aars te Heken, ofte geheel niet, ofte zeer moeilyk kunnen ontwaar worden, en na de hals o-eleid worden, dit erkend Celfus (.ti>) wanneer hy waarfchouwt, dat deeze manier van fteenfnyden alleenlyk maar in een lichaam kan verrigt worden, dat boven de negen jaaren, de veertien nog niet gcpasfeerd is. het is intusfehen zeker, dat deeze verrigtrng ook'in volwasfener lichaamen is beproeft geweest, een fmit, een man van ongehoorde ftoutmoedigheid, die reeds tweemaal het fteenfnyden had ondergaan , over deeze ellenden verdrietig , wanneer hy wederom voor de derde maal de fteen had, heeft vastWftelf, zich zelve van de fteen te fnyden. zyn huisvrouw van&de hand gezonden hebbende, heeft hy alleenlyk zyn broeder tot metgezel en helper gehad, die de balzak opgeligt heeft en onderfteunt, terwyl de zieke, de fteen met de linkerhand vast zettende,'met de regter, meteen mesje, dat hy heimelyk gemaakt had, de bilnaad doorfneden heeft, en drie fneden heeft moeten doen, eer dat de wond van genoegzame grootte was, om de fteen te kunnen doorlaaten; het geene niet zonder moeite Tcfehiedende, heeft hy met de vingeren de lippen van de wond van een gefcheurt, tot dat de fteen, de grootte van een hoender ei, vier oneen wegende, met een groot gekraak, voorden dag, fprong. dit gedaan zynde, heeft hy een Heelmeefter doen haaien om de wond te genezen, het geene ook van goed gevolg is geweest ; maar zy is niet volkome genezen; want 'er bleef een altyd druppende zweer (x). Het is bekend, dat ook in de voorgaande eeuw, zo wel als in deeze, veele omzwervende Operateurs meer dan eens in menfchen van alle ouderdom deeze verrigting hebben gedaan: dit flag GtT) Ibid. pag. 475- (>) Tulp. obfervat. Medic. Lib. IV. Cap, XXXI. pag. 32$; Vyfde Deel. Xx'xx  7i4 DE STEEN. $-'43& flag van menfchen bekommert zich gewoonlyk zeer weinig over het gevolg van de genezing, om dat zy naar het geld te hebben ontfangen, in korten tyd verreizen, maar aangezien dusdanige ftoute daad die fmit wel gelukt is, en hy in 't leven is gebleven, zal het geen wonder zyn, dat zodanige kwalyk bedagte menfchen fomtyds, hoewel zeldzaam, een goed gevolg hebben gehad, edoch men heeft met regt meer geluk te vervvagten, zo deeze verrigting met een ervare hand word gedaan, de zeer vermaarde Hei/Ier (y) getuigt, dat hy deeze manier van fteenfnyden gelukkiglyk heeft geoeffent. ja, indien by volwasfene de fteen io vast'aan de hals van de blaas zit, dat de blaaspeilder dezelve niet wederom in de holligheid van de blaas kan te rug dryven, als dan raad hy dezelfde verrigting aan. het gebeurt fomtyds, dat de blaasfteenen op de bilnaad drukken, zo dat dezelve door de fteen is gezwollen, en men de fteen daar ter plaatfe kan voelen, dusdanige fteenen fchynen ook by volwasfene met het klein beflag te kunnen uitgefneden worden; gelyk by die fmit plaats heeft gehad, die door een ruuwe behandeling zich zelve van de fteen heeft gefneden. Sasbant, een by de Hollanders eertyds vermaarde fteenfnyder, heeft dikwerf het klein beflag gebezigt. en Denys (z) heeft hem verfcheide maaien zien fnyden, en voor de derdemaal in een jongman, by wien de fteen terftond uit de wond voor den dag fprong. men heeft nochtans voorzorg nodig, om de nabuurige deelen niet te kwetfen; want het is die zelfde fteenfnyder overkomen, dat hy, wanneer hy onder het fnyden het pennemes wat te fterk op de fteen drukte, de fteen brekende in zyn eige vinger, weike hy in de regte darm had geftoken, de darm doorfnydende, heeft gefneden. Maar dewyl de fteenfnyder met het klein beflag, voornamentlyk (y) Inftitut. Chirurg. Cap. CXL. pag. 903. (z) Over den Steen der Nieren, Blaze &c. Cap, VIII, pag. iao,  §.1436*. DE STEEN. lyk in volwasfene, niet altyd plaats kan hebben, hebben de Heelmeefters en Geneesheeren een andere wyze uitgedagt, welke zy hebben beginnen te gebruiken in 't begin van de zestiende eeuw; en dewyl tot deeze verrigting veel meer werktuigen vereischt wierden, wierd zy de flcenjhyding met het groot beflag genoemt,- welke men gemeenlyk tot aan 't begin van deeze eeuw gebruikt heeft, de uitvinding hier van word aan Franciscus Romanus toegefchreven ; welke zyn leerling Marianus San£tus naderhand volmaakt heeft, een in byzonder boekje befchreven; waarom zy ook de handekvyze van Marianus is genoemt. De zeer vermaarde Heifler {a) heeft een zeer bewysbare gisfing omtrent de uitvinding van deeze manier." de lleenen, hoewel groot zynde, worden van de vrouwen uitgewatert, of uitgehaald door de fchaft te verwyden. waarom, zo men langs zo korte weg by de mannen in de holligheid van de blaas konde komen , als by de vrouwen, zoude men mogen verhopen, dat de fteenen aldaar even gemakkelyk voor den dag zouden kunnen komen, of uitgehaald worden, maar dit wierd met het groot be* lias verrigt, en niet meer. men bragt een gegroefde blaaspeilder in de blaas; men fueed met een ftevig pennemes, in de'groef van de blaaspeilder te brengen, de bekleedfelen en de fchaftzelve, door in de linker zyde van de bilnaad, of naby de zo genoemde hegting van de bilnaad; de langte van de wond was by de kinderen ten minfte van twee vingeren breed; by volwasfene drie of vier. edoch de wond wierd alleenlyk in de fchaft gemaakt, zonder de hals van de blaas te kwetfen. men bragt volgens de o-roef van de blaaspeilder een werktuig in de holligheid van de blaas, dat men de manlyke zvegzvyzer noemt; het geene gedaan zynde, wierd de blaaspeilder zagtjens uitgehaald; boven over de (a) Inftitut. Chirurg. Cap. CXLI. pag. 906*. Xxxx 2 ?i3  Tl* DE STEEN. de manlyke wierd de zo genoemde vrouwlyke zvegwyzer heen geleid, welke in deszelfs groef de fcherpe rug van de manlyke ontfong en daalde dus veilig en zagtjens langs de hals van de blaas in deszelfs holligheid: wanneer die twee wegwy, zers in de holligheid van de blaas waren , wierden zvVet haare handvatten langzaam een weinig van elkander verwydert om de hals van de blaas uit te zetten , en zy dus gemakkelyker, de geflote tang zoude toelaaten; die met voorzietigheid tusfchen de beide wegwyzers in de blaas moet gebragt worden. Het ft er waarfchouwt (*), dat hy, eer dat hy de tan* na binnen drong, om de hals van de blaas wyder te maken de voorfte vinger van de regter hand met olie befmeerr, eerst zagtjens tusfchen de beide wegwyzers indrong, om de hals van de blaas wyder te maken , en de tang aldus gemakkelyker zoude na binnen kunnen gaan. andere gebruikten maar een wegwyzer die gegroeft was, over welke in de holligheid van de blaas gebragt, zy de geflote tang in de blaas bragten. maar zv wisten dat de tang in de holligheid van de blaas was, wanneer deszelfs lippen zich met gemak van elkander lieten verwyderen. wanneer zy hier zeker van waren,, wierden de wegwyzers uitgehaald, de tang wierd eenige maaien open en toe gedaan, om de hals van de blaas aldus ruimer te maaken. Maar op dat het vlies der blaas, onder'deeze proeven niet zoude kunnen genepen worden , was de tang zodanig gemaakt,dat, offchoon zy gefloten wierd, 'er nochtans een tusfchenwydtetusfchen deszeis uiterfle lippen bleef, de tang gefloten zynde,zoot men na de fteen; gevonden zynde wierd zy tusfchen de vaneen verwyderde lippen van de tang gevat, en.daar naar, de tang na de regte darm neder gedrukt zynde, alwaar meer plaats is, voorzigtiglyk uitgehaald. ' Op deeze wyze geloofde men, door de hals van de blaas rui- (0 Inftitut. Chirurg. Cap. CXLI, pag. 9r2, 913.  DE STEEN. mer te maaken, terwyl zy ongekwetst bleef, een weg voor de fleen te kunnen baanen. maar de in de Heelkunst zo zeer vermaarde le Dran bekend zonder omwegen Ccj, dat hy in ontlede lyken gezien heefc, dat de Bals van de blaas in dit groot beflag door alle deeze werkingen niet alleen uitgezet of ruimer gemaakt wierd, maar dat eerder de geheele hals, van het einde der infny ding af tot aan de blaas zelve, altyd gefplet en en gefcheurt word. hy heeft wel gezegt, dat dit fcheuren zonder nadeel gefchiede, zo men maar langzaam en zorgvuldig met de verrigtingvoortgaat. maar dewyl men met het groot beflag de deelen nietongefchondcu kan bewaren, zal het dan niet beter zyn,. dezelve te doorfnyden, als te fcheuren ? dit zal .zekerlyk gaauwer gedaan zyn, en met minder fmert vóór de zieke, en de gemaakte wond zal veel gemakkelyker te genezen zyn. zo men de fleenfnyding met groot geweld, en haastig door het groot beflag verrigt, loopt het ieven gevaar; en verfchei.de zyn aan de ftuipen gefturven, wanneer de fteen uitgetrokken wierd. zo voorzigtiger Heelmeeftersdeeze deelen zagtjens en allengskens fcheuren, hoe langduurig zyn dan de fmerten niet! vooral zo de fteen groot of onregelmatig van maakfel is. de fluitfpier van de blaas naar deeze verrigting, uitgerekt, en daar op gefcheurt zyndé, blyft'er een leelyke drupping van de pis , die nimmermeer tegen gehouden zal kunnen worden ; en deeze ellende is niet zeldzaam, zo de fteen te groot Was, zoude zy met geen geweid uitgetrokken kunnen worden; daarom zoude de zieke ofte onder de verrigting moeten fterven , indien de-Heelmeefter hardnekkig wilde voortgaan om een onmooglyke zaak te beproeven; ofte hy zoude zonder verrigting van zaaken, de fteen in de blaas blyvende, moeten vertrekken, men leest (d) dat ^fmmo.niüs, wanneer de fteen te groot was om dezelve langs de w ond uit te haaien, dezelve door het 00 Ibid. pag. 91^. 00 Celf. Lib. Vil. Cap, XXVI. pag. 48 r. Xxxx 3 717  718 DE STEEN. $.I43& het klieven tot kleinder deelen heeft gebragt. hy vestigde de fteen, met een haak gegrepen; als dan gebruikte hy een yzer dat niet dik was, voor aan dun, maar flvmp, het geene by de fteen gebragt zynde, en van de andere kant ge/lagen, doorklieft;groote voorzorg gebruikende, dat het yzer de blaas niet raakt, of dat 'er geen ftukken van de fteen in vallen zouden, maar het is ligt te zien, hoe moeilyk de voorzorg was, dat de deelen van de gekliefde fleen niet in de blaas zouden fpringen ; nochte de fleen konde met de haak gemakkelyk zo gevestigt worden, dat zy door de flag niet van plaats veranderde, hierom zal niemand dit ligtelyk naar volgen. .Andere raden aan, de fleen met een flevige en groote tang te breken; welke ftukken men daar naar elk byzonder moet uithaalen (e). maar dus zoude de tang dikwerf langs de gefcheurde hals van de blaas ingeftoken en uitgetrokken moeten worden ; waar uit een zwaare kwelling en gevaarlyke ontfteking zekerlyk zoude volgen; welke in zodanig geval byna altyd" dodeiyk zoude zyn, waarom Cf^rgewaarfchouwt heeft (ƒ): door zo langduurig zoeken zvord de blaas gekwetst, en dodelyke ontftekingen verzoekt, zo dat fommige, zonder fnyden, daar de blaas langen tyd en te vergeefs met de vingeren gekzvelt was, gefturven zyn, waar uit genoegzaam blykt, dat het fnyden boven het hevig fcheuren moet geftelt worden, wanneer een groote fteen uit de blaas moet gehaald worden ; welk uitnaaien fomtyds ten eenemaal onmooglyk is, ten zy men met het fnyden te hulp koome: men tragte een man door het groot beflag van de fteen te verlosfen; de bekleedfelen en de fchaft doorfneden zynde, en de tang langs de hals in de blaas zynde gebragt, konde de fteenfnyder op geenerlei wyze de fteen uittrekken; de zeer vermaarde fteenfnyder Chefeldcn, aanwezend zynde, wierd verzogt zyn hulp te ver- lee- 00 Heifter. Inftitut. Chirurg. Cap. CXLI. pag. Q16. Cf) Lib. VII. Cap. XXVI. pag, 480. . •  §.I436\ DE STEEN. 7i9 Jeenen; deeze heeft de voorftander en de geheele hals van de blaas doorfneden, en de fteen uitgehaald, die omtrent twaalf oneen woog; dus is de lyder behouden, die anders onvermydelyk moest fterven (g). deeze wyze verfchilt voornamentlyk hier in van het groot beflag, dat die deelen van een gefneden worden, welke'van te voren zeer uitgezet, ja zelfs dikwilsgefcheurt moesten worden, om een weg voor de fteen te bereiden, langs welke zy konde worden uitgetrokken, maar het geene hedendaags de zy delingfche manier word genoemt, noemde men van te voren het verbeterde groote beflag; en dewyl Rave, vermaard Hooo-leeraar in de Ontleed- en Heelkunde te Leiden, deeze manier met een gelukkig gevolg gebruikte, word zy daar ter plaatfe de Raviaanfche genoemt. het is bekend , dat Broeder jfacobus de Beaulien omtrent het einde van de voorgaande, en het begin van deeze eeuw in Frankryk'het fteenfnyden op eeri ongewoone wyze heeft verrigt; die met een onverfchrokken gemoed en vaste hand, deeze moeilyke verrigting ondernam: maar dewyl hy onkundig was van de ontleedkunde, fcheen hy eerder met een blinde drift te werk te gaan; en het heeft uit de ontleeding der lyken, die naar deeze verrigting gefturven zyn, gebleken, dat Broeder Jacobus geene zekere wyze gebruikte, maar nu deeze, dan geene deelen doorfneed (h)J zo dat ieder verrigting van de andere verfcheide. waarom het in geenen deele wonder zal fchynen, dat zy dikwerf van een vry ongelukkig gevolg zyn geweest, offchoon nu en dan eenige genezen zyn. dus zyn veele teo-en deeze manier opgedaan , en hebben de nadeelen aangetoont, die daar uit ftonden te vrezen, zeer wel vermaant de zeer ver- ig) Acad. des Scienc. 1731- Mem. pag. 209. 210. (6) Ibid. pag, si 4»  ?ao DE STEEN. s<143£.. vermaarde Morand (ï), dat deeze wyze niet ten eenemaal te-veroordelen is geweest, om dat zy door een man geoeffent wierd die in 't minfte in de ontleedkunde niet ervaren was, maar dat men eerder moet opletten, of men dat geene niet konde verbeteren, dat^niet zeer veilig fcheen. edoch het word bewezen, dat Broeder Jacobus niet onleerzaam is geweest, maar zyn voordeel met de vermaningen der grootfte mannen heeft gedaan, die dat geene aangetekent hadden, dat in zyne verrigting gebrekkig en gevaarlyk wierd bevonden, en Morand vreest niet te verzekeren dat Broeder Jacobus beter geleerd, de zydelingfche verrigting (redaan heeft, op de zelfde wyze als de zo in Engeland vermaarde fteenfnyder Chefelden in deeze tyd gelukkiglyk heeft ^edaan want naderhand heeft hy het fteenfnyden veel gelukkiger op verfcheide plaatfen van Frankryk verrigt (kj. want wanneer een doorlugtig man met de fteen bezet was, heeft hy, eer dat hy zich door Broeder Jacobus van de fteen liet fnyden, twee-en-twintig armen in zyn Paleis vergadert, die van al het nodige voorzien •wierden, en die alle met de fteen waren bezet, deeze heeft hy door het fnyden van de fteen verlost, en alle wederom gezond gemaakt, maar zo veele gelukkige genezingen, heeft die doorlugtige man, zonder twyffel vol vertrouwen, zich van de fteen laaten fnyden, en is gefturven , allerwaardigst zekerlyk een beter lot te ontmoeten, dit is in het derdejaar van deeze eeuw gebeurt Daar naar is hy na Jmfleldam gegaan ; en is daar zo vermaart geworden door zyn kunst, dat de Regeering van Amfteldam wanneer hy na Brusfel is vertrokken, hem met een goude Penning, waar op zyn beeldtenis ftond, heeft befchonken, en op" welkers tegenzyde gelezen wierd, pro fervatïs civibus. voorts heeft hy in verfcheide landen het fteenfnyden geoeffent; en ein- 00 Acad. des Scienc. iffu Mem. pag. 21*. (*) Ibidem. f h o  §.143$. DE STEEN. 7zi delyk van zo veel reizens vermoeit, is hy tot zyn geboorte ftad Befancon, in het jaar twaalf, deezer eeuw, weder gekeerd, en is aldaar twee jaaren daar naar gefturven, zynde omtrent zestig jaaren oud. Hier uit blykt, dat Broeder Jacobus (l) iri 't begin een onzekere infnyding heeft gedaan; maar naderhand, beter geleerd, een vaste manier heeft onderhouden, welke hy gelukkiglyk gebruikt heeft, de hals van de blaas doorfnydende, welke/» bet groot beflag moet gefcheurt worden, wanneer de fteen uitgetrokken word. De zeer vermaarde Rave (m), heeft naar 't vertrek van Broeder Jacobus, deeze manier aangenomen; en dewyl hy in de ontleedkunde zeer ervare was, heeft hy dezelve zeer gelukkiglyk verrigt, en de werktuigen hiertoe nodig, verbetert, daar naar heeft by altyd van zyne nieuwe manier gebruik gemaakt, door ivelke hy de zelfde plaats als die Monnik ingefneden heeft Cn). maar aangezien op de zelfde plaats gezegt word, dat het voornemen was de hals van de blaas niet te doorfnyden, nochte de fchaft, maar de blaas zelve, naby deszelfs hals aan de zyde enz., en wy reeds gezegt hebben, dat Broeder Jacobus de hals van de blaas heeft doorfneden, heeft de zeer vermaarde Albinus getragt (o) dit elders op te klaaren, en deeze twee, welke op 't eerfte aanzien tegenftrydig fcheenen, te vereenigen, het fchynt zeker, dat die geene , die liedendaags de zydelingfche fneede gelukkiglyk verrigten, een gedeelte van de fchaft doorfnyden, gelyk ook de voorftander, de hals der blaas, en een gedeelte van de blaas uit ' CO Ibid. pag. 2i8. (m) Albinus de vita Ravii & calcuïoforum curatione. 00 Ibidem. , 00 Annotat. Academ. Lib. VI. Cap. XIII. pag. 148. & Lib. VIII. Cap. XXI. pag. 7Ö. Vyfde Deel. Yyyy  ?22 uit deeze hals voortduurende ; waarom ook deeze verrigting urethrocyfieo tomia zoude kunnen genoemt worden, edoch men begrypt ligtelyk, dat dit fnyden langer of korter van duur moet zyn , na mate de onderfcheide grootte van de fteen die uitgehaald moet worden, wanneer de uitmuntende Chefelden, gelyk reeds gezegt is, een fteen van omtrent twaalf oneen heeft uitgehaald, daar de zieke in 't leven bleef, en naderhand is genezen, heeft hy buiten tvvyfel langduurig fnyden nodig gehad; en het fnyden der deelen fchynt altyd de voorkeur boven een vinnig fcheuren der deelen te moeten hebben, wanneer een harde nootzaakiykheid vereischt, om een weg voor een groote fteen te maaken. hier over verdient wel gelezen te worden het geene men by Heifier (p) vind, alwaar hy de verfcheide wyzen,op welke de fteen te fnyden, befchryfr. men zie ook het geene by de uitmuntende Pallucci, zeer verdienstelyk Heelmeefter der Keizerlyke Perfoonen, over het fteenfnyden word gevonden (q). Ik verwonderde my eertyds, Homerus leezende, dat hy een niet ongelykvormige weg, langs welke de pyl tot in de blaas toe doordrong, heeft aangewezen, want wanneer Harpalion, die de Koning Menelaus had willen doorftooten, voor de docd vree zende, zich op de vlugt begaf (r)t Meriones in abeuntem mi fit aeream fagittom, Et vulneravit natem ad dextram, ac fagitta E regione per veficam fiub os penetravit. Voor (jO Inftitut. Chirurg. Tom. II. Cap. CXL. pag. 803. & feq. ■Cg) Nouvelles remarques fur la Lithotomie &c. Cr) Iliados Lib. XIII. pag. 255, D E S T E E N.  D E /23 Voor 't overige heeft de zeer vermaarde Rave zich van deeze manier van fnyden zo gelukkig bedient, dat hy in een redevoering, welke hy den 16 September r/r3, wanneer hy het Hoogleeraar ampt in de ontleedkunde tot Leiden aanvaarde, gedaan heeft, gezegt heeft, dat hy 1547 menfchen van de fteen heeft gefneden ; het geene hy ook met geluk heeft voortgegaan te doen tot aan zyn dood toe, die voorgevallen is op den 18 September 1719. maar dewyl hy een groote behendigheid bezat, en deeze verrigting fehielyk met het allergelukkigfte gevolgvolbragt,heeft hy 'er nog zeer veele gefneden in die jaaren, dat hy de ontleedkunde in 't openbaar leeraarde (s~). meestentyds droeg hy zorg dat de zieke terftond in het bedde op zyn rug zvierd gelegt. hy floot de wond nochte met een wiek, nochte pleifter, nochte band; maar hield dezelve de eerfte dagen naar de verrigting open. intusfehen gaf hy veel gerften drank , of een du fine uitmelking te drinken; op dat de menigte van zvater in de blaas vloeijende, dezelve zoude uit fpoelen, en, langs de opene wond geduurig uit-, vloeijende, de zaadjes en het geronne bloed, en het geene daar niet mogte belmoren, met zich zoude zvegvoeren. waarnaar hy de zvond als een verfche zvond behandelde (f), enz. welke zvyze de uitkomst naderhand wel en gelukkiglyk bevestigt heeft: zoant de meeste zyn naar zo allerzwaarfte geneeswyze in 't leven gebleven, en hebben zich vry wel by dezelve bevonden, en zyn ook in zo ongelooftyke korte tyd herfteld, dat 'er nochte een pyp, nochte een onwillige uitvloeijing van pis, nochte onvrugtbaarheid, en andere kzvaalen, welke de geene die de piswegen doorfneden zyn, gezvoonlyk overkomen hun naderhand hebben aangetast. Deeze zelfde manier van fteenfnyden is naderhand van de vermaard» CO A1bin. de vita RaVii & Calculoforum fedtione. CO Ibidem. Yyyy 2 ST'EE N.  7H S. 1436. mnardfte mannen in deeze kunst, op verfcheide plaatfen van Europa, te werk geftelt; ja zelfs zyn veele bedagt geweest, opeen manier, op welke deeze verrigting fchielyker, nochtans veilig konde gedaan worden, de menfchelykheid vereischt zekerlyk , dat de ellendige die met de fteen bezet zyn fehielyk van die fmerten verlost worden; de voorzigtigheid nochtans gebied,het gevaar van deeze verrigting door de overhaasting niet te vermeerderen. In deeze zydelingfche verrigting word de hals van de blaas doorfneden, en de voorftander; fomtyds ook een gedeelte van de blaas; welke de groote mannen in deeze kunst nochtans tragten te myden; ten zy de overmatige groote fteen, een verder doorgedronge fnede vereischt; want het fchynt veiliger, de weg door het fnyden te openen, dan door het fcheuren. de bekleedfelen over een gegroefde blaaspeilder, die eerst in de holligheid van de blaas is gebragt, doorfneden zynde, worden de overige deelen met het pennemes doorfneden; op dat 'er een weg voor het uitnaaien van de fteen gebaant worde; en dus word de geheele fnyding, van het buitenfte af beginnende, geeindigt. men heeft een andere manier gebruikt, waar in de fnyding van gelyken van buiren af begint; maar niet geheel geeindigt word; maar het werktuig, word langs een kleinder opening ingebragt, het geene de verborge fteenfnyder word genoemt, door middel van welk werktuig de overige fnyding voibragt word, van binnen na buiten, over deeze manier zyn ervare Meefters in deeze kunst van onderfcheide gevoelen geweest; en men heeft hier vry fcherp over geredentwist. Andere beviel het beter, met een naald in een pypje, de blaas aan de zyde van deszelfs hals te • doorfteken, en de gemaakte wond zagtjens te verwyden: en dewyl de blaas zich zeer laat uitzetten, heeft men aldus groote fteenen uitgehaald, offchoon de D E STEEN.  $.I43(j. DE STEEN. de wond, de blaas toegebragt; in 't geheel niet over een kwam met de o-rootte der fteen. aldus kunnen nochte de blaas, nochte de teeldeelen eeniger maate gekwetst worden; dewyl de blaas alleen doorfneden word. maar het is bekend, dat in het hooge beflag, dat ook onderbuik: fnyding word genoemt, het bovenfte en voorfte gedeelte van de blaas doorfneden word; dat dit eventwel menigmaal met een goed gevolg is gedaan f», is zeker> offchoon de blaas een genoegzame groote wond toegebragt wierd. want dat zodanige wonden der blaas, zo zy met de holligheid van de buik geen gemeenfchap hebben, zo dat de pis in dezelve niet word uitgeftort, niet dodeiyk zyn, is genoeg bekend. Maar over dit alles breedvoerig uit te weiden, komt hier ter plaatfe niet te pas. het geene men f» vind, verdient vooral gelezen te worden. • . . De vermaarde fteenfnyders hebben om deeze verrigting te doen altyd de lente en de herfst, om de gercatigtheid van de lugt, de voorkeur gegeven : zo nochtans , dat zy dezelve in alle jaargetyde gedaan hebben, zo de dikwervige pisopftopping, onverdraaglyke fmerten, de bloederige pis, de verzwakking der krachten door het uitftel te vrezen, dezelve vereischten (x). Als de pyn der lendenen hevig was, ftelde Denys de verrigting liever uit, ten zy zwaare toevallen tot dat deeze pyn ophield of ten minfte zeer verminderde, hem drongen, want hy hoopte verfcheide fteenen, die in kort uit de nieren in de blaas ^ ' zou- Cu) Heifteri Inftitut. Chirurg. parr.a.fe&.V. Cap. CXLII.p. 926. fwO Aead. Royal. de Chirurg. Tom. III. pag. 623. &c. Ant. de Haen Rat. Medend. Tom. VI. pag. 180. & feq. O) Denys Heelkundige Aanmerkingen over den Steen etc. Cap. III. rag- 66. &c. * Yyyy 3  726 DE STEEN, f.1435.1437. zouden nederdalen, met eens te fnyden, uit te kunnen haaien ■• die anderfints, naar de reéds volbragte genezing, in deblaasblyvende, alle de kwalen zouden kunnen vernieuwen, en op niéuw het fnyden vereisfchen. men leest zodanig aanmerklyk geval Cv1» van een kind, dat binnen de tyd van zeventien maanden driemaal van de fleen heeft moeten gefneden worden. $• li/Ten weet nochtans, dat alle uitkomst der ±?J_ verrigting altyd twyffelagtig is: om de byzondere voorvallen, welke naauwlyks met eenige Icherpzinnigheid kunnen voorzien, of door eenige kunst genezen worden. Het is wel zeker, dat de ervarentheid en behendigheid van de fteenfnyder zich uit de gelukkige genezingen laat kennen ; alle voorzigttge en deugdzame mannen komen nochtans daar in over een, dat de uitkomst van het fteenfnyden altyd twyffelao-tig is en dat daarom de onfchuldige dikwils betigt worden, zo&de uitkomst aan de verwagting niet beantwoord, want zekerlyk blykt het, dat/er fomtyds zodanige beletfelen plaats grypen, welke geen fcherpzinnigheid kan voorzien, en zo zy voorzien waren, door geen kunst kunnen genezen worden, de geene die met de' fteen gekweld zyn verdragen gewoonlyk langen tyd hunne kwalen, eer zy tot het fleenfnyden willen overgaan, door vrees voor de pyn verfchrikt, tot datzy, door de pyn, de flaaploosheid, enz., vermoeit, byna alle hunne krachten, en de vlezigheid van het lichaam verloren hebben; zo dat de ellendige levendige geraamtens fchynen. hier moet men nochtans zo ligtelyk niet wanhopen: ik heb fomtyds verftomd geftaan, wanneer ik gezien heb, eist O') Anton. de Haen Rat, Med. Vol. VI. pag. 211. & feq.  DE STEEN. 7*7 dat zodanige zeer vermagerde menfchen , de oorzaak van de pijn door het fnyden weg genomen zijnde , binnen weinige weeken haare volle kracht en voorgaande vlezigheid wederom hebben gekregen, wanneer zy met goed voedzel, en een geruste flaap, verkwikt wierden. Edoch gebeurt het fomtijds , dat de blaas door het al te lang uitftellen by de geene die met de fteen bezet zijn zodanig verandert, gelijk ook de pisleiders en de nieren, dat de volkome gezondheid, hoewel de fteen gelukkiglyk uitgehaald is, nimmer kan weder komen, al het ziekelyke dat als dan overig blijft, word met het grootfle onregt aan de fteenfnyder geweten. Beverwyck heeft in de lyken der geene die met de fteen waren gekweld geweest, gezien (z) , dat de blaas , als vleeschagtig, zodanig verdikt is geweest, dat zy een duim dikte had. ik heb zelfs de blaas nog dikker, en als fpongieus gezien; maar tevens zo weinig aan een houdende, dat zy zelfs op 't minfte aanraken van een brok. in dusdanige gefteldheid van de blaas , is het te vrezen , dat de blaas door de blaaspeilder doorboort zal worden; en het zal ten hoogfte moeilijk zijn de fnede te bellieren ; dewijl de groef van de blaaspeilder, die het pennemes moet ontfangen, de blaas aldus'verdikt zijnde , niet befcheidentlijk kan gevoeld worden, hoe weinig hoop is 'er overig, dat de zo zeer ontaarde blaas, zelfs naar een gelukkig fteenfnyden , tot haare voorige ftaat wederom keere: men heefc in een lijk met de fteen gekweld de nieren en de pisleiders zeer uitgezet, en vol etter gevonden, en de blaas verdikt (a). de zeer vermaarde de Haen heeft zodanige wonderlyke ontaarting deezer deelen in een kind van elf jaaren , van de eerfte kindsheid af met de toevallen der fteen gekweld, gezien (b). Somtijds heeft de inwendige oppervlakte van de blaas harde eeltagtige diktens gehad,die onder de gedaante van fteenen de ervarendfte zelfs zouden hebben kunnen misleiden;fomtijds heeft men behalve 00 Steenftuck Cap. IV. pag. 53. 00 Medic. EiTays Tom. V. part. 2. pag. 753, OÓ Rat. Med. Vol. I. pag. 133. & feq.  728 DE STEEN. §.1437. ve de fteen, vleesachtige fpongien gevonden, met haare voet zeer vast aan de vliezen van de blaas zittende (c). Maar ook heeft men fteenen, zeer vast aan de blaas gegroeit, o-evonden, die men zonder fcheuren niet kan uithaalen ; maar hoe gevaarlijk dit is, kan een iegelyk ligtelijk begrypen ; de meefte van zodanige zieken fterven naar de verrichting, weinige worden 'er behouden, het zelfde is waar , zo de fteenen in een plaats ingefloteh zitten, het zy geheel , het zy maar voor een gedeelte, van deeze heb ik gewag gemaakt van te voren §. r423. alwaar over de tekenen van een verborge fteen in de blaas gehandeld wierd , voornamentlijk verdient dat geene geleezen te worden, het geene in de Koninglyke Hooge School der Heelkunde ld), over de aan de blaas vastgegroeide of in vliezen beflote fteenen word gevonden, tevens blykt het, wat een onverfchrokken geest met de ervarentheid en behendigheid der kunst vereenigt, zelfs in de moeilykfte gevallen vermag, want fommige zieken zyn zo twyftelachtig gevaar ontkomen, eertijds geloofde men dat zodanige gevallen zeer zeldzaam waren ; ja zelf heeft men 'er fommige gevonden , die ontkenden , dat dit immer kon- gebeuren; zeker is het nochtans hedendaagsch dat zodanige ongelukken niet zo zeldzaam zyn (e). men leest een wonderlyk o-eval van een jongeling van agttien jaaren oud, welkers lyk onderzont is geweest. Senffius had hem vier jaaren van te voren een fteen uit de blaas getrokken, die zodanig met de blaas zvas vastgeraakt, dat deeze verdubbelt met de fleen wierd uitgehaald, dus is bet noodig geweest, dat Senffius de vastzittende fteen 'er af moest haaien; het geene, hoe zvel de blaas met de vingers gekweld is (c) Pechlin. obfervat. Phyfico Medic. pag. 7. iil) Tom. L pag. 395. & feq. (e) Pbilofoph. Transact. Abrigd. Tom. VII. pag. Si}- Pechftn obfervat. Phvfico Medic. pag. 4. Tulp. obfervat. Med, Lib. IV. Cap. XLVI1L. pag. J55-  D E STEEN. is geweest, zo gelukkig gevolgd is, dat, zonder dat er eemg gevaar ontflond, de geneezing gelukkig is geweest enz. maar de fteen zvas in dat gedeelte, waar meede zy aan de blaas gehegt was gezveest zandig en iveek, voor 't overige, vry hard. hy heeft geheele vier 'jaaren naar dit fteenfnyden geleeft; maar dewyl hy een mensch van een bedurve levenswyze was , ts by aan een andere ziekte gefturven. in de blaas heeft men een andere fteen gevonden, die nochtans niet vast aan dezelve zat (ƒ). Het gebeurt fomtijds, dat de fteen, met de tang gegreepen , in ftukken breekt; welke alle uitgetrokken moeren worden, het herhaalde infteeken en uitnaaien van de werktuigen onvermydeh'k vereisfchen; het geene nochtans lastig voor de blaas is ; en menigmaal heefc men waargenomen, dat 'er een zeer gevaarlyke ontfteeking van de blaas op gevolgd is. waarom voorzichtige Heelmeefters liever gehad hebben, de ftukken van de fteen door het infpuiten vanlaauw water langs de wond, en het overvloedig drinken van waterige drank, uit de blaas te fpoelen , als door een langduurig en dikwervig inbrengen van de werktuigen de blaas te zeer te kwellen. Heifter (g) heeft in zodanige geval zich van deeze manier bediend; en de kleine ftukken van de fteen zyn van zelf lan^s de wond uitgekomen; de vijfde dag naar het fnyd°n heeft zich in de wond een grooter ftuk voorgedaan ; het «recnehvmet een haak heefc kunnen uithaalen; daar het zich ten tvde' der verrichting altyd aan de tang had onttrokken. Somtijds zit 'er zo een groote fteen in de blaas, dat zy op generlei wvze kan uitgehaald worden, de Steenfnyders oordeelen wel door de fteen met de in de blaas gebragte blaaspeilder , ^te (ƒ) Jo. Chrift. Tilling. de calc. ad vefic. adhaer. pag. 50. Lipf. X?H) Medic. Chirurg und Anatom. Wahrnehmungen pag. 241Vyfde Deel. Zzzz 7*9  ginnen te gevoelen; waar op een harde dikte gevolgd is, die. aUengskens. \gropter wierd; zo dat dezelve in de tyd van eenc,n-twintig jaaren de grootte had van een kalkoen ei. maar wanneer hy op een zekere dag in een rytuig reed ; heeft hy door het fehielyk fchokken, zo zwaare pijn gevoelt, dat by de Heelmeefter, die terftond geroepen wierd , geboden heeft het gezwel te openen: deeze, weetende welke kwaal 'er verborgen was, heefc eenige brandmiddelen gebruikt; wanneer hy naderhand de korst doörfhced, heeft hy een zeer groote tegenftand biedende hardigheid ontmoet, en, door de wond wyder te maaken, heeft hy een groote fteen uitgehaald, die omtrent vier en een halve duim lang , en twee en een halve duim breed was, en die tusfchen de blaas en de bilnaad had gezeeten. -naderhand heeft de pis tot de dood toe altyd uit -deeze opening gevloeit.' edoch hy heefc noch zeventien jaaren Zzz z 2 na-  DE STEEN. 5.1437. naderhand geleeft, en verfcheide kleine fteentjes langs deeze zelfde weg geloosr. Naar de dood heeft men in beide de nieren een fteen gevonden ; en de blaas geheel knoestachtig verhard , over de dertien oneen weegende, 'er was geen holligheid; van de inplanting der pisleiders in de blaas , tot aan \ïe opening in de bilnaad, vond men een voortduurende pypachtige holligheid(*). De in zyne kunst uitmuntende Louis , die de manier om deeze kwaaien te vermyden , en te geneezen met kaarsjens uit de Emplaftro Vigonis c? Diachylo cum gummi bereid , in de fchaft geftoken , geleerd heeft, heeft zelfs verfcheide foortgelyke gevallen behandeld , of uit de beste Schryvers byeen verzamelt {k). Celfus heeft gewaarfchouwt (/), d"at de geneezing naar het uithaalen van de fteen, voortgaat gelyk het behoort , zo de zieke flaapt, en de ademhaling gelykvormig is , en de tang vochtig is, en de dorst van weinig aanbelang, en de onderbuik niet gezwollen is, en de pyn met een middelmatige koorts, matig. 111 tegendeel mag men een kwaade uitkomst voorzeggen, zo het waaken geduurig is, de ademhaling moeilyk, de tong droog, de dorst hevig, de onderbuik gezwollen, de wond gaapt, zo de doorfpringende'pis dezelve niet knaagt , zo 'er van gelyken voor de derde dag eenige blaauwachtige Jloffen uitvallen , zo hy niets of langzaam antwoord, zo de fmerten hevig zyn, zo zich naar de vyfde dag zwaare koortfen verheffen, en de fpyswalging voort blyft duuren, zo de zieke het liefst op de buik legd. nochtans is 'er niets erger dan het uitrekken der zenuwen, en, een galbraking voor de negende dag. Men (*) Medic. Effays and Obferv. Tom. I. pag. 321. & feq. CO Academ. Royal de Chirurg. Tom. III. pag. 332. & feq. CO Lib* VII, Cap. XXVI, pag, 484, 485.  S-I437- D E 733 Men heeft waargenomen , dat 'er onder het uitnaaien van een groote Heen een hik ontftaan is, en de zieke kort naderhand is gefturven: waarom de hik onder de verrichting te regt voor een zeer kwaad teken word gehouden. Al het geene van te voren , §. 158. en volgende , over de wond gezegd is, heeft hier van gelyken plaats, want 'er zijn verfcheide deelen met een fcherp werktuig doorfneeden; maar door het inbrengen van de werktuigen , en het uitnaaien van de fteen, worden de lippen van deeze wond gekneust; en dat zo veel^ te meer, hoe de fteen grooter en ruuwer is ; daar en boven, worden zy door de pis , die de eerfte dagen naar de fnyding uit de wond komt , geduurig geprikkelt. voorzigtige Geneesheeren tragten wel door verzagtende, afkookzels, uitmelkingen, en foortgelyke, overvloediglyk toe te dienen , de fcherpte van de pis te verminderen ; nochtans blyft zy altyd min of meer fcherp ; vooral zo de koorts hevig is: waarom zodanige wond door het enkel hegten van de lippen niet kan geneezen worden; maar 'er zal een ontfteeking op volgen, de lippen van de wond zullen beginnen rood, heet en pynlyk te worden, te zwellen en zich om te keeren. deeze toevallen , zagt zynde, zal zich de derde of vierde dag, later of vroeger, etter vormen, met een korts daaropvolgende verlichting van alle de kwalen, waarom Celfus gezegd heeft (w), naar dat hy de goede tekenen had opgenoemd , welke houp gaven op een gelukkige geneezing: by deeze eindigt de ontfteeking byna de vyfde of de zevende dag. in tegendeel heeft hy het voor een kwaad teeken gehouden , zo zich naar de vyfde dag zwaare koortfen verheffen; want zy duiden het toenemen der ontfteeking aan; welke op deeze tijd moest afnemen, zo de geneezing gelukkig zoude voortgaan, waarom als dan het heetvuur te (jn) Ibidem. Zzzz 3 STEEN.  m DE steen. fhm$ te vreezen is, zo dikwils op hevige ontfteekingen volgende; het geene Celfus (n) onder de naam" van kanker, die dooi het tjitfuyden van de blaas ontftaat, fchynt befchreven te hebben. Zo men by het reeds gezegde voegd het geene §. 162. en volgende gezegd is over de kwetfing van de zenuwen, en het geene de wonden van de vliezen verzeld', begrijpt men de reede van verfcheide kwaaien-, "welke fomtijds op het fteenfnyden volgen , al werd zulks ook met een ervare hand verrigt. Daar uit begrypt men van gelyken, waarom Celfus (0) , om de uitrekking van de zenuwen voor te komen , waarvoor hy zo zeer bevreesd was, gewild heeft, dat men de zieke op dertig in een bad van laauw water zoude leggen,; of dat by van de kniën tot aan de navel met water lefpoelt worde, en heeft gewild dat hy vry lang in het bad zou blyven. want hy voegd 'er by : het einde van deeze ftoving- is, tot dat zy de krachten verzwakt, maar dit gedaan zynde, moet hy met veel olie heftreeken worden, cn met een zak bekleed worden, met laan we olie vervult , die de fchaamdeelen, de heupen en de liefen, en Je wond zelve overtrekt, es die van zagte wolle gemaakt is , en een linnen dat van voren (dat twee of drie dubbel was, met azyn-bevochtigt (f),) behoed.cn dat moet nu en dan met laauwe olie bevochtigt worden, op dat. 'ff geen koude aan de blaas kome , en dat de zenuwen zagtjensweek gemaakt worden, hoe groote hoop de oude Geneesheeren in het gebruik van de olie gefteld hebben om de fpanning der zenuwen voor te komen, en de allerfche'rpfte fmerten te verzagten p is van te voren §. 164. en 234. gezegd geweest, dit gebruik derolie ftellen de ervarendfte Stcenfnyders ook hedendaagsch gelukkiglyk te werk, maar pappen tojp de onderbuik te leggen , heeft • '-Cel.. 00 Pelf s Lib. VIL Cap. XXVII. pag. 4O-T. (0) Ibid. Cap. XXV. pag. 483. • Q>) Ibid. pag. 482. . ■ • ■  $.1432' D E S T E E N, 735 Celfus (q) veroordeelt : deeze doen door haare zwaarte meer na.deel, en kwellen de wond , door de blaas te dringen, meer, als zy door haare warmte voordeel doen. cn dus is 'er zelfs geen band nodig. In het fteenfnyden heefc altijd eenige bloedftorting plaats, dewijl de wond vry grooc is; maar deeze zal, zo zy gematigt is , geen nadeel doen ; waarom Celfus gezegd heeft (r) : zo bet lichaam naar bet uithaalen van de fteen zyne krachten behoud, en niet zeer geplaagd is gezveest, moet men het bloed laten vloei jen , op dat de ontfteeking minder zy. ja hy hield het niet voor kwaad, zo de geene die van de fteen gefneeden was , een weinig gong , op dat het geronne bloed, dat 'er mooglyk is blyven zitten , uitvalle. maar zo de bloedftorting zwaar is , vooral by zwakke , heeft hy dezelve willen tegengehouden hebben; op dat alle kracht' nief verlor e ga,, en dit moet men by zwakke terftond in de geneeswyze doen. de takken van de groote flagaders, welke deeze deelen verzorgen, afgefneeden zynde, zoude zodanige bloedftorting, ten zy dezelve tegen worde gehouden , levensgevaar veroorzaaken. maar dewijl het beloop der flagaders in verfcheide menfchen zo verfcheiden is , kan zulks dan altyd vermijd worden ? de zeer vermaar de Rave, die zo talryke en gelukkige fteen•fnydingen heeft verrigt, geloofde men dat door zyne behendigheid deeze ruime bloedftortingen heeft kunnen vermyden. hy heeft, zo veel my bekend is, niemand de oorzaak van zyn geluk willen bekend maaken, dan mooglyk aan de eenige Denys, welke ik zo menigmaal heb aangehaald, deeze is Rave opgevolgd in het oeffenen van het fteenfnyden, en ik ben eenige maaien tegenwoordig geweest, wanneer hy dit verrichte, naar dat hy de voorfte vingers in de wond, en hield dezelve, door te voelen, fomtijds langen tijd in dezelve, terwyl hy met de andere hand de plaatfmg van de blaaspeilder in de blaas zagtjens fcheen te ver- (?) Ibid. pag. 483. CO Ibid. pag. 482.  736 DE STEEN. $.I43A veranderen: daar naar de voorfte vinger uitgehaald hebbende, volvoerde hy het fnyden door'het pennemes in de groef vsn de blaaspeilder te zetten, de geene die in de kunst ervaren waren hadden agterdenken, dat hy dus onderzogt, of'er ook e La Litotomia delle Dpnne Perfezionata in B . Có Ibid. pag. 72. & feq. v J r b Aaaaa 2  7Ao DE STEE N.. pt0l maar deeze verrigting word veel gemakkelyker gemaakt, waaneer men met een en hetzelfde werktuig de verwyding der wegen, en het grypen van de fleen kan volbrengen. Ook heefc Celfus die grooter gemakkelijkheid onrde fleen uit. de blaas van een vrouw te haaien, erkend (V); en hy bezi da een haak om dezelve uir te trekken, zo zy onbeweegbaar inde fchaft zat edoch om de groote fteenen uit te haaien, heeft hy het fnyden nootzaaklijk gefleld. maar hy maakt geen gewag, van de tang in de blaas te fleken langs- de verwyde fchaft, om de iteen aldus te kunnen vast-nemen en uitnaaien, hy eekent nochtans het onderfcheid aan in de verrigting: maar by een maagd moet men de vingers onderleggen, als by een mansperfoon, een vrouw in haare fchamelheid. als dan moet- men> de Jnede by een maagd doen onder het onderfte van de linker lip der fchamelheid, maarbf een vrouw, tusfchen de pisweg en het fchaambeen, zodanig, datop beide de plaatfen de zvond dwars-is; nochte men moet ver fchrik* ken, zo er meer bloed uit het vrouwlyk lichaam-vloeit Ce), mem leest by Rave (f), dat hy deeze onderfcheidine van Celfus heeft aangemerkt: want naar de befchryving van het^fteenfnyden in de mannen, voegt hy 'er het volgende by: en offchoon deeze zaak meer moeite hy de vrouwen fchijnt te hebben, heeft hy by dezelve nochtans de zelfde geneeswyze gebruikt, zo zy zich maar nimmer met een man verzaamt hadden, en niet hadden gebaart: en ook in deeze is htt van goed gevolg geweest, maar wat handelwyze hy gebruikt heeft in die geene, die zich met een man verzaamt rif gebaart hadden, word niet gezegt. voor.'t overige hebben fommige die manier aangeprezen,, door welke de gegroefde blaaspeilder in de blaas geftoken zijnde, de fchede zelve en de blaas met een pennemesover de groef doorfneden worden : Busfeifgy bragt _W La Ljtotomia delle Donne Eerfezionata in 8°. Lib. ViL Cap. XXVI. pag. 481.. (O Ibidem. ae(£i. K#v£efcAlbin'Index fuppe"e6h Anatom-& Ibid- iets anders denken, dan dat de venusfmet eertyds, namentlyk in ver afgelegene tyden, wanneer de zelfde famenloop enrigting der fierren, welke zy nu de fchuld gaven, plaatshad gehad, het hoofd boven had geftoken; en dat de ziekte wederom was verdwenen, wanneer de oorzaak door de verandering van het fterirengeftel, afwezende ,was geweest, welke de ziekte had doen voort-  fri44<*'- DE VENUSS M E T. 7AS. voortduureu. Fraca/lorius heeft vastgeflcld, dat de venusfmet tot dat foort van ziektens behoorde, die ontftaan, verdwynen , wederomkeercn. Quant tarnen (aternum quoniam dilabitur avuni). Nou femel in terris vifam, fed fiepe fuijfe, Ducendum eft : quanquam nobis nee nomine nota Ha&enus illa fuit: quoniam longava vetuftas Cun&a fttu involvens & res_ & nomina delet: Nee monumenta patrum feri videre nepotes (d). Maar het is zeeker , dat de venusfmet reeds twee honderd zeventig jaaren duurt, offchoon het fterrenftelzel in zo veel jaaren tijds meer dan eens is verandert; het geene dit gevoe* lep geheel niet begunftigt. Men heeft veel van 't begin zelve van de ziekte geredentwist of de venusfmet een nieuwe ziekte was , dan of zy reeds'by de oude Geneesheeren bekend en befchreeven is geweest, dit voorftel is met veel yver vervolgd, zelfs van groote Geneesheeren. Het is zeeker , dat de teeldeelen in beide gedachten altijd aan verfcheide ziektens onderhevig zyn geweest; maar daar uit blijkt niet, dat deeze kwaaien, by de oude waargenomen, van de befmetting der venusziekte haare oorfprong hebben genomen, dat deeze deelen door de onmatige hefdepleehïg ontftoken, vervelt, verzwooren hebben kunnen worden, zalmen iegelyk. ligtelyk geloven; dat 'er door de onderfcheide wederhoude vochten in de fchamelheid, vooral in de warme (d) Aphrodifiac. pag. 184» Vyf^e Deel. Bbbb.b  7^ 5-I44C me landen, door foortgelyke, tusfchen de voorhuid en het hoofd dér roede verzameld, verfcheide kwaaien kunnen ontftaan, laat geen twyffel; maar deeze zyn van de veuusünet onderfcheiden. dat de oude Geneesheeren van fommige byzondere .toevallen , welke met foortgelyke, in de venusziekte waargenomen, eenige overeenkomst fchynen te hebben, gewag hebben gemaakt, zal niemand ontkennen, edoch die famènloop van kwaaien, en menigte van toevallen, waar van deeze ziekte verzeld gaat, heeft, nochte zal iemand by hun kunnen vinden. De Geneesheeren zijn zo overtuigt geweest van de nieuwigheid der ziekte, wanneer zy. de venusziekte omtrent het einde van de vijftiënde eeuw hebben gezien, dat zy deeze ongewone ftraf der hoerejagers aan het kwaadaartig zamenftel der ftërrcn, ongewone overftromingen, de gramfchap van het goddelyk weezen, hebben toegefchreeven. maar dewijl de kwaal voor geene gewoone middelen week , hebben veele ten eenemaal van de geneezing zodanig gewanhoopt, dat zy geweigert 'hebben de ellendige lyders hulp toe te brengen, en van zelfs deeze taak aan de kwakzalvers hebben overgelaten. Andere, die de allerlelykfte kwaaien, hetfchtirft, de melaatsleid, de elcphantsziekte, enz.; ofte gezien, ofte befcbreeven , .geleezen hadden, hebben de nieuwe ziekte met deeze kwaaien beginnen te vergelyken. zy verdraaiden de woorden der arabifche Geneesheeren; aan de fchoolvosferyen gewoon, volgens de gewoonte der eeuw, reedentwisteden zy vinnig hier over , op dat zy zouden fchynen meer te weeten als die , die oprechtelyk hunne onkunde bekenden, en bevestigden dat 'er op nieuw een zwaare ziekte over het menfchelyke geflagt was gekomen. Ik zoude nooit gedaan hebben , zo ik na de allergegrondfte arbeid van de zeer geleerde Ajlruc, die de zaak tot de grond toe heeft uitgeput (e) , en met gelukkige geneezingen heeft opgeheldert, langer op dit onderzoek bleef ftaan. ook verdient wel ge- 00 De Morb. Vener. Lib. I. toto» DE VENUSSMET.  D E V E N U S S M E 'f. geleezen te worden , liet geene Freind word gevonden (f)y over'de oorfprong cn de voortgang van de venusziekte, omtrent op de zelfde tyd, wanneer deeze ziekte begonnen is, is Cbrifto* phorus Columbus uit het nieuw ontdekt America wedergekeerd; gelyk zyn zoon Fcrdinandus die met groote opregtheid zyn vaders leeven befchreeven heeft, en hem op fommige reizen verTezelfchapt heeft, getuigt, edoch hy heeft in deeze befchryving tïe brieven en aantekeningen van zijn vader gebeezigt, van welke hy geen ftroo breed is afgeweeken : by deeze heeft hy alleenlyk dat geene gevoegd, dat hy met eigen oogen gezien heeft(g]. de kleine verhandeling, waar uit ik dit gehaald heb , door een zeer geleerd Geneesheer gefchreeven, die zyn naam heeft willen verbergen, en dus niet moet genoemt worden, verdient wel gc» leezen te wotden. maar hy heeft verfcheide togten naar America o-eda'a:n. voorde eerfte maal is hy uit de haven van Palos denderden of vierden Augustus in het jaar 1492 vertrokken, daar van wedergekeerd den dertienden Maart 1493 '•> de tweede togt heeft hy den vyf-en- twintigften September 1493 ondernomen , en is uit America inSpanjen wederom gekomen den agtften Juny 1496. voor de derde maal is hy den dertigften May 1498 vertrokken , en wedergekeerd den twintigften November 1500; de vierde en laatfte reis heeft hy gedaan van den negenden May 1502 , tot het begin van het jaar 1505, wanneer hy in Spanjen is wedergekeerd ($)■> Aangezien dierhalve de tyd van de vinding der nieuwe waereld genoegzaam met die overeenkwam, dat de venusziekte in Europa heeft beginnen te heerfchen , is het geen wonder , dat byna alle de geene, die niet van gevoelen waren, dat deeze ziekte niet nieuw was, maar reeds by de oude bekend geweest, deeze ziekte geloofden uit de nieuwe waereld te zyn aangebragt geweest. Maat 00 Hiftor. of Phyfic. part. 2. pag. 33Ó. ad pag. 385. r<0 A DifTertaüon on the origui of the Venereal Difeafe pag. 10 & n. ('0 Ibid- Pas-I2» Bbbbb 2 7ïf  748 DE VENUSSMET. $.144°. Maar die uitmuntende Schryver geeft twee foorten van reedenen , om te bewyzen , dat de venusfmet niet uit America , in Europa overgebragt is. het eerfle foort bevat de ontkennende reedenen; namentlyk dat de Schryvers, die van de eerfte reis van Chriftophorus Columbus gefchreeven hebben, geen gewag hebben gemaakt van de venusziekte, het tweede foort bevat die reedenen , met welke hy tragt te bewyzen , dat de venusziekte voor de wederkomst van Columbus van zyne eer.fte Americaanfche togt reeds in Europa plaats had gehad. Ieder een erkend, dat de ontkennende reedenen altijd minder kracht hebben in eenig gefchil te flechten. want zeer veele oorzaaken, die voor de nakomelingen verborgen zyn, hebben reede tot dit ftilzwygen kunnen geeven; vooral by zodanige Schryvers, die niet volgens hun pligt over de ziektens hebben willen, of moeten fchryven. maar daar en boven fchijnt uit het verhaal zelve, wel overwogen zijnde, de klaarblykelyke reede te blyken, waarom 'er in de eerfte wederkomst van Columbus „uit America geen gewag van de venusziekte is gemaakt geweest. Het is uit het reeds gezegde bekend, dat Columbus zeven maanden op zyn eerfte togt befteed heeft, om in het Eiland Hispaniola in America -te kunnen komen, aldaar 'ftil bleef, de rykdommen van de nieuwe waereld onderzogt, en van daar wederkeerde, is het wel gelooflyk , dat hy zich bezig gehouden heeft , met de Americaanfche ziektens te onderzoeken , daar hy met zo veele andere zorgen beladen was? is het niet bewysbaarder, dat Columbus de ziekte volftrckt niet gekend heeft: en daarom naar zyn wederkomst van de eerfte togt niets van dezelve heeft kunnen vernaaien ? Ook dringt die-reede (i), dat Columbus, wanneer hy wederkeerde , gedrongen is geweest, te Lisfabon, om versch watet te halen, binnen te lopen, hy wierd van de Koning Joannes. Jeu •(O Ibid» pag. 13 & 14.  $.144°- DE VENÜSSMET. 749 .den Tweeden, vriendelyk ontfangen, die ook de Americanen, die hy met zich had gebragt, met een fcharlaken kleed begiftigt heeft, waar uit de Schryver heeft willen befluiten, dat de Portugeezen vau de ziekte hadden moeten befmet worden , zo <3eSpaanfche Scheepslieden, of de Americaanfche Reizigers deeze ziekte hadden gehad, maar den vierden Maart was het fchip aangekomen, en is den dertienden dito van daar naar Spanjen gezeild, het fchynt niet dat de Americanen , nochte de Scheeplieden, die met het water haaien, de vaten fchoon te maaken , het wagthouden op het fchip, en andere fcheeps werken bezig, veel gelegenheid gehad hebben om de venusziekte in de tyd van -negen dagen in Portugal voort te zetten, en buiten alle twyffel heeft Columbus zyne Americaanfche gasten , welke hy aan de Koning van Portugal voorgefteld heeft, onder de gezondfte uitgezogt, op dat zy op de reis de overige geen moeilykheid zouden veroorzaken, zo zy zwak of ziekelyk waren geweest. Hier by komt, dat de Scheepsbevelhebbers , wanneer zy uit nootzaaklykheid in eenige haave binnen loopen, geen verlof gewoon zyn aan het Scheepsvolk te geeven, om zonder nootzaaklykheid herwaards en derwaards te loopen; vooral, zo men de reis, na een korte wyl ftil geweest te zyn, moet vervolgen, want zy weeten maar altewei, dat dit foort van menfchen, ten zy dat Zy door een geduurige .en ftrenge tugt bedwongen worden, in alle misdaden van zelf vervallen , en haare posten verlaten, aan welk gevaar de hoofdftad van Portugal zelfs bloot te ftejlen, een grooce onvoorzigtigheid zoude geweest zyn. Deeze reedenen fchynen genoegzaam te zyn, om te bewyzen, waarom Portugal toen ter tyd niet met de venusziekte is befmet geweest: tevens blykt ook dereede, van de ftilzwygendheid der Schryvers, die de eerfte togt van Columbus befchreven hebben, maar na dat Columbus in Spanjen aangekomen is, zyn de Scheepslieden agtervolgens elk naar huis gekeerd , gelyk gewoonlyk gefchied , en zo eenige van deeze met de venusziekte befmet zyn geweest , als dan heeft zich die kwaal moeten voortzetten j offchoon men niet terftond alle deszelfs gevolgen heeft ^bbbb 3 vge-  7-ö DE VENÜSSMET. $.I440. gekend; dewyl deeze fmet. niet altijd fehielyk, maar eerder langzaam , het liclraam afweid, en de Spanjaarden hebben in 't begin van de nieuwe kwaal deszelfs hoedanigheid niet kunnen kennen. Hier by komt, dat op dien zelfden tyd een nieuwe afzending na America .aller aandagt bezig hield : want in 't zvh'de jaar 1492 den 25 September, is de Scheepsbevelhebber Columbus met zeventien fcheepen naar America vertrokken, en heeftin datzelfde jaar zyn reis gelukkiglyk volbragt. De medgezellen op de eerfte togt hebben dierhalve in de tijd van zes maanden, verfcheide kunnen befmetten , eer dat Columbus de tweede reis ondernam; en dus heeft het voedzel van de venusfmet geduurig kunnen voortkruipen, offchoon men in het begin van de niéuwe ziekte nog niet zeker was van het gevaar der befmetting. maar aangezien hy deeze tweede reis langer in America heeft vertoeft, is hy den 8 Juny 14.96 in Spanje terug gekomen, in deeze tusfehentijd hebben de Spanjaarden het geheele beloop van de venusziekte kunnen zien, en alle, ten mir.ffe de meest voorkomende toevallen, van die leelyke ziekte kur.nen kennen. Dat dit aldus gebeurt is, blykt uit de woorden zelve van Ovledo, welke van de zeer geleerde Schryver worden aangehaald Ck). want hy zegd, dat hy een van de medgezellen van Columbus heeft gezien, die met hem in 't jaar i^cT. uit Ameri'c.r wederom gekeerd was, die genoemt wierd Mof es Peter Margarita, die zeer kwalijk voer, en geduurig klaagde ; hy voegd 'er by, dat hy geloofd , dat hy door die fmerten gepynigt wierd, welke gewoonlyk de geene die van de venusziekte aangetast zyn, gewoonlyk kwellen, offchoon hy in zyn lichaam geen zweeren of lasbuilen zag. dierhalve waren de venusziekte, ten tyde dat Columbus van zyn tweede togt uit America wederom kwam, als ook deszelfs kenmerken aan Ovledo bekend ; 'hy had dierhalve van te voren reeds de volkome venusziekte gezien welke gewoonlyk CO" A DifTertation on the origin. of the venereal difeafe pag» 29. & in nou.  5.144°. * DE V E N U S S M E ï. 751 lyk van die fmerten verzeld gaat; waar uit men mag befluitén, dat'de venusziekte zich voor de tweede wederkomst van Columbus, uit America, in Spanje gevestigt had. want hy fpreekc van eene hem reeds bekende ziekte, en welke hy dagt plaats te hebben in een mensch, by welke hy geene uitwendige tekenen van de venusziekte zag. daar op voegt hy 'er het volgende by (ƒ) : naderhand heeft deeze ziekte, in t jaar 1496. ook de Hovelingen aangetast; offchoon zy in den beginne hetgemeene volk alleen maar aantaste: en men voor zeker hield dat de ziekte aan de liefdensplegingen van het gemeene volk haare oorfprong verfchuldigt was' enz.: dit is de rede waarom Ovledo by de eerfte wederkomst van Columbus geen gewag van de ziekte heeft gemaakt, welke hy nog niet kende, die allengskens uitgefproten is, op dien tyd wanneer Columbus voor de tweede maal in America was, en die in 't jaar 1496, wanneer hy terug kwam,reeds zeer veele aangetast bad. maar dewyl hy 'er onder de geene,die met Columbus het zelfde jaar uit America waren teruggekomen, vond, die met de venusziekte befmet waren, heefc hy te regt kunnen beftuiten, dat de venusziekte uit America in Europa is gebragt geweest, dewyl de kwaal van te voren onbekend was. Zo dierhalve die affchuwelyke ziekte, die door de liefdensoeffening zo fehielyk voortgaat, in 't jaar 1493. in Spanje haar begin heeft genomen , zal het geen wonder fchynen , dat dezelve in 't jaar 1495. reeds in Vrankryk en Italien is waargenomen. Het ander foort van redenen bevat die, welke leeren, dat de venusziekte voor de eerfte te rug komst van Chriftophorus Columbus uit America, in Europa plaats heeft gehad, de zeer geleerde Schryver fteunt om dit te bewyzen, op de vcreenigde getuigenisfen van Baptifta Fulgofa en Casparus Torella (m), die ftaande hebben willen houden, dat de venusziekte reeds in 'tbegin van 1493- is bekend geweest, daar Columbus den 4. Maart 1493. uit America in Europa is terug gekomen, maar de getui- ge- <0 Ibid. pag. 30. O») Ibid. pag. 17.  75* DE VENÜSS M E T. * 5.1440. genisfen van deeze beide Schryvers komen niet zoer overeen, want Fulgofa (n) zegd het volgende: welke pest (want zy beeft aldus gefcheenenf) eerst uit Spanje in Italië» aangebragt, by de Spanjaarden uit JEthiopien, in korten tyd de geheele waereld bejmet heeft, maar Casparus Torella heeft gezegd , dat de venusz'ekte in Frankryk in 't jaar 1403. heeft begonnen, en dus door de befmetting in Spanje, tot Siciliën, in Italiën, en eindelyk ai kruipende door geheel Europa, ja, zo men het mag zeggen , door de geheele waereld, is verfpreid (0). buiten dat fchijnt het aangemerkt te moeten worden , dat Torrella, wanneer hy de verhandeling over de venusziekte fchreef, welke te Rome 1497. uit is gekomen, zich Bisfchop van St. Jufta noemt, en tevens verhaald, dat het reeds het tiende jaar was dat hy zich met de kerklyke zaaken beezig hield, en dus in geenen deele zich met de geneeskunde konde ophouden, maar hy fchijnt de waarheid in alles niet veel hulde geboden te hebben , dewyl hy allerlaaghartïgst Cccfar Borgia, die een zeer ondeugend mensch was, vleit, in een opdragt brief van een ander werk, het geene hy over de. pijn in de venusziekte heeft uitgegeven omtrent het jaar 1500, en dat een zamenfpraak tusfchen het gemeen en een Geneesheer bevat; waar in hy over de venusfmet handeld (p) , en men over deszelfs oorfprong het volgende leest: dat deeze ziekte ontdekt is, zvanneer de Franfchen Italiën met de wapens overweldigden, en aldaar ftil bleeven. dat zy daarom by de Italianen de Franfcbe ziekte is genoemt geweest, dewyl zy zich verbeelden, dat zy aan de Franfcbe gemeen was: maar in Frankryk, is deeze ziekte, om dat zy zich heeft beginnen te openbaren, na dat Koning Karei met de zyne in Frankryk was terug gekomen, om dat men geloofde, dat de Frannfche dezelve uit Napels hadden gebragt, deNapelfchc ziekte genoemt (q). Aan- 00 A DiiFertation on the origin of the Veneral Difeafe Lib. I. Cap. IV. in fine pag. 29. CO Aftruc de Morbis Vener. Tom. II. pag. 569. , 1 ■ QO Ibid. pag. 571. QO Ibid. pag. 572.  5.-I44-0. Aangezien dierhalve deeze beide Schryvers het zelfde niet gezegt hebben, en Torella aan zich zelve niet gelyk is, omtrent de oorfprong van de venusziekte, fchynen de getuigenisfen van deeze Schryvers zo veel kracht niet te hebben , als de zeer geleerde Schryver hun toeeigent (V); het geene hy ook zelfs van gevoelen fchynt geweest te zyn, dewyl hy elders (/), hetgevoe-' len van Fulgofa en Torella daar hatende, {ysavingthatopinion}, zich vergenoegt bewezen te hebben, dat de venusziekte omtrent het begin van het jaar 149^. in ltalien en Vrankryk bekend is" geweest, of ten minfte op zyn allerlaatst in de maand Juny van het zelfde jaar. maar hoe zulks heefc kunnen zyn, is van te voren gezegt geweest. ;Uit deeze redenen nochtans gelooft de zeer geleerde Schryver ("O, dat de venusziekte ontwyffelbaar in Europa een algemeenheerfchende ziekte was, en door de Europeaanen inAmericagebragt hy ftelt de oorzaak van die algemeenheerfchende gefteltenis in de zwaare overftromingen op onderfcheide plaatfen van de bewoonde waereld, wanneer daar een ongevvoone lugtgefteldheid volgde, het is zeker dat zodanige oorzaken allerergfte ziektens voortbrengen; maar ook even zeker is het, dat deeze van te voren nimmer de venusziekte voortgebragt hebben, dat'er zeer kwade koortfen uit deeze oorzaken ontftaan, leeren ons ontallyke waarnemingen, in de menfchen, die op zodanige plaatfen woonen, alwaar de flyk, door de overftromingen agter gelaaten, naderhand door de zomerwarmte verrot; waar over ik in het Hoofddeel van de algemeenheerfchende ziektens breder heb gehandelt, maar wy weeten uit geene waarneming, dat de venusziekte door zodanige oorzaak in onze tyden immer is ontftaan. ik t» A Differtation on the origin of the Vener. Difeafe pag. 17. CO Ibid. pag. 9. j CO Ibid. pag. 75. Vyfde Deel-. Ccccc DE 'VENUSS M E T.  S-H4P- ik zie dierhalve niet waarom de eerfte oorfprong van de venusziekte daar van kan afgeleid worden. Sydenham (u), welke de uitmuntende Schryver met regt onder de doofzigtigfte waarnemers der algemeenheerfchende ziektens roemt, heefc niet gelooft, dat de venusfmet een in Europa ontftaane algemeenheerfchende ziekte, maar uit verre landen rot ons overgebragt. nochte hy is van gedagten geweest, dat een landziekte die befmettelyk is te niet moet gaan, wanneer zy uit een warm in een koud land word overgebragt: zoude deeze zelfde rede niet tegen dat gevoelen omgekeerd kunnen worden,waar door vast geftelt word, dat de venusziekte een algemeenheerfchende ziekte in Europa, door het fcheepsvolk in een zeer warme landftreek overgebragt, naderhand aldaar wyd en zyd geheerscht heeft, het is buiten dat bekend, dat de noordelykedeelen van Europa in geenen deele van de venusziekre bevryd zyn. hier over verwonderde zich Fracaflorius (zvj: het is zeker, dat mm dezelve, ofte op de zelfde, ofte byna op de zelfde tyd, in Spanje, Vrar.kryk, Italiën en Duitschland, en byna geheel Scytien is gezien gezveest: voegt hier by, datflerreky kers dezelve voor eenige jaaren hebben voorzeid, het geene geen klein bezvys oplevert , dat zy een andere oorfprong heeft,, als de enkele befmetting.. want hy konde naauwlyks begrypen, op wat wyze de kwaal zo fehielyk en zo geheim had kunnen voortkruipen, so zy uit de enkele befmetting ontftond: hy geloofde tevens vastelyk , dat 'er ontallyke van deeze kwaal wierden aangetast, offchoon 'er geen befmetting is voor af gegaan. Maar het zal in 't volgende Hoofddeel blyken, dat de befmetting op veeïerlei wyze liet gezonde lichaam kan medegedeeld worden, zo dat de ziekte 'er op volgt, en het fchynt zeer bewysbaar, dat de menfchen zich in den beginne, wanneer die nieu- 4«) Epiftol. II. Refponf. pag. ai i. (w) Lib, II. de Morbis contag. Jphrodifiac. pag* dol*. DE VENUSSMET.  § 1440. H4r- nieuwe ziekte een aanvang nam, niet genoegzaam voor de befmetting gemyd hebben , tot zy door hunne fchade leerden, dat men groote voorzorg moet gebruiken, zo men met iemand omgaat die befmet is. hier by kwam, dat de kwaal niet alleen lastig, maar ook affchuuwlyk zynde, veele dezelve hebben verborgen , waar door 'er nog méér zyn befmet geworden. Men moet tevens aanmerken, dat de algemeenheerfchende ziektens niet veele jaaren agter een duuren, maar ophouden, en verdwynen wanneer zy door andere volgende algemeenheerfchènde ziektens vervangen worden, maar naar eenige jaaren wederom koomen. dit blykt duidelyk in de pokken, mazelen, de britfche daagfche koorts, de roode loop, enz. Maar de venusziekte wykt ten eenemaal van deeze gewoonte der algemeenheerfchende ziektens af; want van de eerfte tyd af, dat zy bekend is geweest, is zy altyd gebleven, nimmer verdwenen, altyd door haare befmetting vermaart, en hoewel men in de toevallen eenige verandering waargenomen heeft, (waar over wy naderhand zullen handelen), heeft zy reeds over de tweehonderd en zeventig jaaren geheerscht, en het getal der befmette blyft altyd groot, heeft men dit immer in eenige andere algemeenheerfchende ziekte waargenomen ? voor 't overige, dat de Geneesheeren in foortgelyke te onderzoeken fomtyds verfchillen, is geen wonder, en zal de zieken geen nadeel doen. ik heb vryelyk myn gevoelen gezegt: ik laat aan de geene die anders gevoelen, gaarne de zelfde vryheid over. (j. 144.1. VVTelke een befmetting is door de voortW teeling melkgeving, behandeling, dc fpog, het zweet, voortteelend vogt, de uitwaasfeming. Het is overal bekend, dat deeze ziekte door de befmetting van een die befmet is op een ander komt; nochte dit word zelfs van die geené ontkend, die verzekeren, dat de venusziekte niet door C cc cc a be- D E VENUSSMET. 7SB  DE VENUSSMET. S-.I44I- befmetting in Europa is gebragt, maar gelyk andere algemeenheerfchende ziektens by ons is voortgekomen, en dat de metde venusziekte befmette Europeaanen de zelfde ziekte aan. de inwoonders van America hebben medegedeelt. Aangezien nochtans de venusziekte, te regt een roede der hoerejagers genoemt, voornamentlyk dooreen onzuivere liefdenspleging word voortgezet, zyn de menfchen fomtyds al te gerust geweest, als of nimmer iemand die zuiver van leven was, konde befmet worden, want men heeft waargenomen, dat deeze affchuwelyke ziekte op, verfcheide.andere wyzen kan medegedeelt worden. Door de voortteeling. Het fchynt niet te verwonderen, zo kinderen van met de venusziekte befmette ouders geboren , met de zelfde zjekte befmet.ter waereld komen, want dewyl, gelyk naderhand zal blyken, de befmetting der venusziekte, metde omlopende vogten vermengt, door het geheele lichaam heen kan gevoert worden, eer zy wederom zich op zekere plaatfen van het lichaam rer neder zet, zal de vrugt, in het lichaam van een befmette moeder levende, geduurig befmette vogten ontfangen; en dus zal het kunnen gefchieden, dat zy reeds voor dat zy geboren word een ziekelyk voedzel in het lichaam draagt. Labat (x) getuigt wel, dat de kinderen der Americaanen met de venusziekte befmet zyn byna op de zelfde tyd wanneer zy geboren ' worden ; offchoon de ouders en minnen zeer gezond zyn , of ten minfte, voegt hy 'er voorzigtiglyk by, zodanig fchynen. maar deeze getuigenis fchynt niet van veel gewigt te zyn ; dewyl hy ter zeiver plaatfe verzekert, dat de Hollanders in hunne Americaanfche bezittingen terftond befmet zyn geweest, eer dat zy eenige gemeenfchap met de vrouwen van dit land hadden gehad; maar na dat zy de moerasfen uitgedroogt en de ftilftaande wateren in beweging hadden gebragt,. getond geleeft hebben ; vooral na 00 Nouveaux voyages aux Isles d'Araerique Tom. II. pag. taoi. 7.&  BE. VENUSSMET. na dat zy de digte bosfchen, door de boomen uit teroeijen, doorwaaibaar voor de winden hadden gemaakt, edoch het is bekend, dat de eerfte Holiandfche volkplantingen, eer zy dit hadden kunnen volbrengen, aan allerkwaadfte koortfen en andere ziektens, ten eenemaal van de venusziekte onderfcheiden, zyn onderhevig geweest; welke hy met de venusziekte fchynt verwart te, hebben. Dat de kinderen in de baarmoeder kunnen befmet worden, wanneer de moeder de venusziekte heeft, is zeer waarfchynlyk. ja men heeft ondervonden, dat een befmette moeder, vuile, half ■verrotte,, ver zwoor e , waar lyk venerieke ver los fingen heeft (y). edoch men twyffelt met recht, of een van beide de ouders, beimet zynde, de onvolwasfe vrugt het venusgif zodanig kan it> geftort worden, dat het zonder nadeel geduurende de geheele kindsheid ftil zit, en daar na in een volwasfe ouderdom opgewekt word , en zonder nieuwe befmetting waarlyk de venusziekte voortbrengt, dit fchijnt naauwlyks geloofbaar, dewijl het venusgif, door het zuigen, of op een andere wyze, de tedere kindertjens medegedeelt, haastig en allerellendigst de deelen afweid, welke het bezet heeft; gelyk het ui.t genoegzame talryke waarnemingen heeft gebleken. Aftruc (z) zo ervare in dekennis deezer ziekte verzekerd, dat hy nimmer waargenomen heeft, dat de venusziekte, waarlyk zo genoemt, en door eige kenmerkeif ■ zigtbaar, als door overerving tot de kinderen is overgegaan, om de goede naam van de zieken te bewaren, en de rust onder de getrouwde te bewaren, fchynen de Geneesheeren, door een voorzigtig raadbefluit, de oorzaak, ten minfte als bewysbaar, agterwegen gelaten te hebben., want het zy voor een Geneesheer genoeg, de tegenwoordigheid der venusziekte te kennen, en gekend zynde te genezen; offchoon hy de manier op welke de befmetting medegedeelt is,.niet ten naauwkeurigfte kend. Men fchynt nochtans te moeten aanmerken, dat de vrugt, die ge- O) Aftruc de Morb. Veneï. Lib. II, Cap. I. pag. 121. 00. Ibidem» ^ Ccccc 3.,, 757  • DE VENUSSMET; 5. r44I„ gezond in 'smoeders lichaam had geleeft, met de venusziekte kan geboren worden, want zo 'er venuszweeren in devrouwlyke fchamelheid plaats, en het kind langen tyd vast heeft o-ezeten met het hoofd b: v: ingenageld, of met een ander lichaamsdeel^ in een tegen natuurlyke baaring, voorkomende, van het vene' rieke befmettelyk waterig bloed befpoelt word^ het geene zelfs de Vroedvrouwen kan befmetten; gelyk onfeilbare waarnemingen leeren. maar het vergif in zodanig geval ontfangen, zal niet tot de rijpheid toe ftil blyven zitten; maar de affchuuwlyke ziekte zal zich kort na de geboorte veropenbaren, maar dit fchijnt voornamentlyk te vreezen, wanneer het kind langen tyd in de uiterfte naauwheden van de verlosftng heeft gezeeten: want wanneer het eerder ter waereld komt, kan debefmetting, waar meede de Vroedvrouw befmet word, verwyd worden, dewijl de kinderen terftond na de geboorte gewoonlyk met warm water afgewasfchen worden. Antonius Gallus ia), eertyds een vermaard Geneesheer te Parys, die in 't jaar 154.0. een verhandeling heeft gefchreven, over het onvermengde pokhout, getuigt, dat hy een Vroedvrouw heeft gekend, welke , wanneer zy een befmette vrouw verloste, van deeze ziekte aangetast is geweest, zonder dat de vrugt nochtans eenig nadeel was meedegedeeld. want de hand van de Vroedvrouw moet langen tyd in de bedurve en verzwoore fcheede 'blyven, en dikwerf in de zelfde worden gebragt, voor de verrosfing, in de verlosfing zelve, cn na de verlosftng, omdemoew derkoek uittehalen enz. : daarom vermaant de zelfde Schryver (b); dat'er eenig verblyf nodig is , om de befmetting te ontfangen ; anderzints zouden de geene die hunne zweeren behandelen niet buiten gevaar zyn. maar deeze kwaal ontftaat naauwlyks uit een ontfteltenis van binnen ; maar de oorfprong is uitwendig. Melkgeving. De befmetting ontftaat vry fehielyk door aan de tepels te zuigen; gelyk de volgende waarneming leerd (V). O) Apbrodifiac pag. 463. (_b Ibidem. (c) Medic. Effays and obferv. Tom. III. nö. XXI. pag. 323. & feq  f. I44r- een zekere vrouw, gewoon de borsten der kraamvrouwen uit te zuigen, had een venerieke zweer in de mond; welke zy verborg, op dat zy geen verlies aan haare daaglykfche winst zoudelyden; waar door verfcheide van de voornaamfte vrouwen van haar zeer befmet zyn geworden, de uitmuntende Geneesheer Barry, die de gelegentheid gehad heeft zeer veele van deeze befmette te zien, verwonderde zich over de radde voortgang der kwaadaartige befmetting £ welke hy dus befchryft: de tepels wierden eerst ligtelyk ontftoken; daar op volgde een vervelling, een dun vogtuitftortende; in de omtrek van de vervelde plaats ontftonden hier en daar roode puistjens verfpreid, welke ook trapsgewyze zich over de borst heen verfpreiden, en ten zy 'er hulpmiddelen gebruikt wierden, bragten zy zweeren voort, een weinig naderhand wierden de fchaamdeelen befmet met een hevige jeukte; 'er volgde venuswratten op deeze plaatfen, die weinig vogt uitgaven ; en na weinig verloop van tyd verfpreiden zich de puistjens over het geheele lichaam heen. by de meeste volbragt, de fmet aldus ontfangen, in de tyd van drie maanden haaren loop. de mannen wierden van haare vrouwen befmet, en waren met venuswratten bezet, door welke het venusvergif fehielyk verfpreid wierd, zo dat 'er zweeren binnen in de mond ontftonden , en roode puistjens over het geheele lichaamsgeftel. Deeze vrouw, die oorzaak van zo veele kwalen is geweest, onderzogt wordende ,' heeft men op het agterfte van de tong'een kleine zweer, en een vry breed lidteken op het inwendiggedeelte van de onderfte lip. zy ontkende wel hartnekkiglyk, dat'er immer een zweer op de plaats van het lidteken geweest was^ maar naderhand de waarheid bekennende, heeft zy gezegt, dat zy de affchuwelyke kwaal verborgen had gehouden, om dat zy voor het verlies van haare goede naam en winst bevreest was. Voor zo veel de Geneesheer door een naauwkeurig onderzoek heeft kunnen bekennen, is 'er by deeze vrouw geen uitflag op de huid geweest, nochte het venusgif fcheen immer verder voort gelopen te zyn geweest , als het binnenfie van de mond. SoR» 759' DE VENUSSMET.  76o DE VENUSSMET, fcnw*. Sommige vrouwen, welkers borsten zy had gezogen, hebben geen nadeel daar van geleden; maar de oorzaak van dit geluk beftond daar in, dat dit gebeurt is, naar dat diegroote zweer der onderfte lip reeds gehegt was geweest. De kinderen die de melk van de befmette moeders hadden gezogen, wierden van gelyken befmet, en het grootfte gedeelte van dezelve is gefturven. maar de voortgang van de befmetting door de melkgeving was zo rad, dat de Geneesheer door de kwyling de kwaal'terftond heeft moeten tegen gaan, zelfs, bydiegeene, die maar weinig fchenen befmet te zyn. Ik heb zelfs een ellendig jongetje door de befmetting aangetast gezien, 'dat binnen drie weeken is gefturven, wanneer men in de plaats van een zeer gezonde minne een andere nam, welkers beenagtig verhemelte dooreen ventiszweer geheel was uitgeëeten. te laat geroepen, heb ik geen hulpmiddel kunnen aanbrengen, men leest (*) dat een geheele ftad befmet is geweest, wanneer verfcheide vrouwen, door barmhertigheid bewogen, twee vondelingen die met de venusziekte befmet waren, de borst hadden gegeven. Behandeling. Zo de vroedvrouw befmet is, gelyk reeds is gezegt, wanneer zy alleenlyk een vrouw die met de venusziekte befmet was, verlost had, is het niet te verwonderen, dat het zelfde gevaar voor die geene overblyft, die de plaatfen, welke van het venerieke waterig bloed bevogtigt zyn, durven behandelen. De fpog. Welke het gevaarly kst is van al, wanneer de wulpfche jongelingen onkuifche kusfchen aan vrouwe geven , die venuszweeren binnen in de mond hebben; maar aangezien na deeze voorfpelen, gewoonlyk de verzaming volgt, zalmenzeldekunnen bepalen, of de daar op volgende venusziekte aan de enkele kusfchen en fpelende tongen moet toegefchreven worden, zo zuivere vrouwen door het zuigen zyn befmet geworden, wanneer de te- (*) VerceFion. de Tudcndor, morb. Cap. IV. pag. 205.  DE VENUSSMET. tepels in het waterig bloed van een venuszweer die de onderfte lip op at, doorweekt wierden, begrypt men ligtelyk , dat men het zelve in de tang en de lippen te vrezen hebben, welke met een dunne huid zyn overtrokken, wanneer het venusgif met de fpog deeze deelen word toegevoegt. of dit vergif zich ligtelyk met'de fpog vereenigt? dus hebben fommige gelooft, wanneer zy zagen , dat het vergif door de kwyling uit het lichaam word gedreven. Het zweet. Het is een iegelyk bekend, dat de genezing door het zweten, vooral het ruim gebruik van het afkookzel van pokhout, menigmaal de venusziekte heeft genezen; waar over wy naderhand zullen fpreken. in zodanig geval word hét venusgif langs de oppervlakte van de huid uitgedreven, waarom het gevaarlyk fchynt met de geene die befmet zyn, zo zy fterk zweten , in een bedde te flapen. want de het dampend zweet uit het lichaam van een befmette uitwaasfemende, kan gemakkelyk, ten minfte voor een gedeelte, "door de opzuigende vaten der huid van een gezond menfch, in het zelfde bedde en onder de zelfde dekens leggende , opgezogen worden, fommige hebben gelooft, dat het linnen, de dekens en klederen o]) foortgelyke wyze kunnen befmet worden, zo iemand die befmet is^ deeze gebruikt zal hebben , gelyk naderhand door dezelve het vergif aan een gezond lichaam kan medegedeelt worden, zodanige voortzetting van de befmetting w.ord die genoemt, welke door het aanftookfel word verfpreid (cl); en men was voor de befmetting bevreest, zo iemand uit de zelfde kan, met iemand die befmet was, gedronken had, of •nrt het zelfde fcrvet de mond en lippen hadde afgeveegt. de vermaarde Schryver verhaald op de zelfde plaats verfcheide gevallen, die uit de beste Schryvers verzamelt, de mooglyk heid van zodanige befmetting bewyzen. Maar dewyl deeze alle uit het verhaal van de geene die befmet waren geweten worden, geeft dit met regt agterdenken, dat 00 Aftruc de Morbis venereis. Lib. II. Cap. I. pag. 122. Vyfde Deel. Ddddd  f& DE VENUSSMET. §.1441. dat zeer veele van deeze door list en bedrog verdigt zyn geweest, om de ondeugden te bedekken: want het bewysbaar, dat volwasfene , zo wel mannen als vrouwen , die zodanige oerzaken der ziekte voor den dag brengen, van nader by kennis met de venusziekte hebben gemaakt, aangezien'men noch. tans zeker is van het vergif der pokjens , dat in het votdfel ontfangen , de pokjens kan opwekken en voortzetten , voegt 'er de'vermaarde Schryver voorzigtiglyk het volgende by: ik zoude eventwel niet vol ft rekt die weg der befmetting hardnekkig willen ontkennen maar ik zoude veel minder de zelve manier van befmetting voor bevonden toelaat en, dewyl zulksuit onfeilbare proeven nog niet is bewezen. De o-etuigenis van Hildanus fchynt nochtans van groot gewigt, dewyl hy getuigt, dat hy fomtyds waargenomen heeft, dat de venusziekte uit de klederen kan overgenomen worden met het zweet of het waterig bloed der zweeren doortrokken • en hy brengt geen gemeen voorbeeld hier van aan (e). Een adelyk meisje van vyftien jaaren had de vastenavondfeesten bygewoond , en , door een ongeoorloofde roegeventheid , hebben de maagden met de jongelingen van klederen verwisfelt. niet lang daar na, heeft het meisje, dat zodanige klederen gebruikt had , omtrent de fchamelheid pyn en jeuk cevoelt; terftond hebben zich puisten en kwaadaartige zweeren vertoont 'y door fchaamte heeft zy de kwaal verborgen , tot dat zy, door de fmert overwonnen, en niet meer kunnende gaan, zulks aan haare moeder beeft bekend gemaakt. Hetdanus geroepen zynde, heeft de fchamelheid, een gedeelte van de hals der blaas en lyfmoeder , tot aan de regte darm toe , door een aüerlelykfte zweer uitgeëeten, de fluitfpieren van de blaas en de regte darm uitgeknaagt, waar door zy de afgang, nochte de waterlozing konde wederhouden. tevens hadden 'er alkrf'eherpfte pynen plaats, een geduurige heete koorts enz., „n dUs is zy binnen weinige dagen gefturven. Dit O) Obfeivat. Ceatiur. L pag. 75*  S-I441- DE VENUSSMET. Dit ellendig meisje heeft tot aan haar dood toe fhndvastiglyk ontkend , dat zy immer gemeenfchap met een man hadde gehad maar na gedaan onderzoek heeft men bevonden , dat de jongeling, welkers klederen dit ellendig meisje hadde aangetrokken, zeer zwaar van de venusziekte was aangetast. Andere waarnemingen fchynen ons te leeren, dat het lancet befmet is kunnen worden , en dat wel zodanig, dat het als door het aanraken de venusziekte in een gezond lichaam ftorte. men vind by de zeer vermaarde Aflruc verfcheide zodanige waarnemingen (ƒ). maar voornamentlyk verdienen die gelezen te worden , welke' by Schenck Qg) over de befmetting van Moravien worden gevonden, want in 't jaar 1577., in de maand December, een zeer harde winter, en wel de elfde van de maand, zyn alle, die in het droogbad gegaan zynde, zich hadden gevliemde koppen laaten zetten, van een ziekte aangetast geweest, welke byna alle de toevallen had van de affehuwelvke ""venusziekte, maar de toevallen der ontfange befmetting zyn niet terftond te voorfchyn gekomen: by fommige bleef de kwaal wel acht dagen verborgen, by andere veertien dagen, by fommige een maand, een ongewoone vadzigheid, neerflagtigheid, cerf droevig uitzigt, dwars gezigt enz waren de voortekenen der ziekte, de tekenen der koppen opryzende wierden van een allerorootfte hitte aangetast, waar opleelyke en ftinkende zweeren volgden enz.: het was wonder, dat niet alle de voet-flappen der koppen in een leelyke verzweering ontaarden, maar alleenlyk een, of ten hoogfte twee; by een vrouw, die zich vyftien koppen had laaten zetten, zyn 'er drie toe zweeren overgegaan, het geheele lichaam wierd met puistjens, een lelyk fchurfc , korstas-tige-zweeren, welke een vettig vogt uitgaven, een taaijc flym, "welke geen etter, maar een blaauwagtige bloederige etter geleek, bezet7 in 't beloop der ziekte, zyn 'er eeltagtigeuitwasfen op'het hoofd gegroeit; welke gebarsten zynde of doorfneden , r n de Morb. vencr. Tom. II. Lib. VIL pag. 912. 913. fV) Obfervat. Medic. varior. Lib. VI. pag. 816, & feq. w Ddddd a 763  76\ -DE VENUSSMET. $.r44l. den, een zeker honing, harst, en kleefagtig vogt, een teken dat het vet verteerde, nitzweeten. 'er volgden des nagtsallervinnigfle l'merten op, voor al op de fcheen enz. dewyl zeer veele aldus allerellendigst aangetast wierden, heeft hetgebleeken , dat geere zyn aangedaan geweest, behalve de geene, die gevliemde kop-: pen in het bad hadden gebruikt; en zy wierden'alle van elkander gelykende kwaaien aangetast. De Regeering heeft met alle vly.tnade oorfprong van het kwaad gezogt; en men heeft ook in de Badmeefter geen fchuld kunnen vinden : toen heeft men op de Knegt der badftoven verdenken gehad, dewyl men aan hem om zyne behendigheid en gaauwigheid het koppen had aanbevolen; die, nier zo zeer om dat hy zich minder op de zaak vertrouwde , als wel door dien hy door het dreigen en de ftraffen verfchrikt was, zich op de vlugt heeft begeeven, en nimmer naderhand wederom te voo fchyn is gekomen, hierom heeft men niets zeekers aangaande de oorzaak kunnen ontdekken, daarop worden verfcheide verhalen gedaan van zieken, die deeze kwalen hebben gehad, waar uit duidelyk blykt, dat de gewone middelen van geen nut zyn geweest, maar dat de affchuuwlyke ziekte alleen maar aan die middelen gehoor heeft gegeven , welke men gewoon is voor de venusziekte te gebruiken. Een ander voorbeeld van de venusziekte, door aanftoking meedegedeeld, leest men by Botall (li), van een man, die, gemeenfchappelyk met een man drinkende , die erg van de veziekte aangetast was, befmet is; en de redenen waarom Botall dit gelooft heeft waar te zyn, zyn niet van klein gewigt. die man was van een beproefde trouw, en had geene de minfte reede , waarom hy zo zorgvuldig her zoude verborgen hebben, zo de ziekte een andere oorzaak had gehad, daar en boven was de man, van welke hy zeide befmet te zyn, zeer wel by Botall bekend, dewyl hy geduurende zestien maanden van de venusziekte (&) Aphrodifiac. pag. 357.  $.1441- D E VENUSSMET. 7 755 te met de allerverwoedfte pynen was aangetast geweest: het neus* been liep groot gevaar van uitgeknaagt te voorden , en hy had altyd eenige brand in de keel. Botall had zelfs met zyn broeder hem onder handen gehad, maar de andere, die door-met hem te drinken, befmet was, heeft de eerfte twaalf maanden iets kwaads in eenig deel van het lichaam gevoeld , uitgenomen de rand van de onderfle lip, die door het opleggen van de befmette beeker een zveinlg naderhand heeft beginnen te jeuken, zuaar op ter fond een zweer is ontflaan, zonder dat hy nochtans eenig agterdenken op de kzvaal. bad gekregen, maar , gelyk naderhand zal blyken, het lichaamsdeel, waar aan het venusgif wo.d toegevoegd, word dikwils het eerst van al aangetast, en uit de daar ter plaatfe ontftane zweer verfpreid zich het vergif door het geheele lichaam , en zet zich op verfcheide plaatfen wederom op nieuw neder. Voortteelend vogt. Deeze is de allerdikwervigfte en onfeilbaarfle weg om de venusziekte meede te deelen; waarvan, naar dat de venusziekte is bekend, geworden, nimmer iemand heeft getwyffelt. Uitwaasfeming. Of die vogten, welke van.alle kanten uit de oppervlakte van het lichaam van een mensch , met de venusziekte befmet, uitwaasfemen , zonder aanraking op zekere afftand de ziekte kunnen voortzetten , twyffelt men met reede. my is niet bekend , dat het uit eenige proefondervinding bhkt, dat een gezond mensch immer langs deeze weg befmet is geweest: dewyl dierhalve zulks zints twee honderd en zeventig jaaren, dat de venusziekte duurt, nimmer gebeurt is, is het niet waarfchynlyk, dat dit kan gefchieden. Daar en boven fchynt de venusfmet , gelyk naderhand zal gezegd worden , in de vette en flymachtige vochten ingevvikkelt te worden, daarom is zy niet zo vlug, na dat zy met deeze vereenigt is, als zy zoude geweest zyn, zo zy alleenig was geweesr. her is wel waar, dat, wanneer de vogten door de kwik, of ook het afkookzel van pokhout, ontbonden worden, de venusfmet van deeze banden word losgemaakt, waar; Ddddd 3 in,  ?), is te Pasfau aan de pest gefturven, daarom heefc hy van de zogenoemde Brunnus Gallicus niets kunnen hooren, en het-fchynt geenfints geloof-baar, dat Jordanus Brunus, die de ziekte bygewoond heeft, de tekenen van de verborge venusfmet uit Tomitanus uitgefchreven heeft. Co) Schenck obfervat. Med. Rarior. Lib. VI. pag. 8ió. & C$) Aftruc de Morh. Vener. Tom. IL pag. 766. Maar feq»  DE VENUSSMET. 773 Maar men moet voornamentlyk aanmerken, dat, na het voor af gaan van deeze tekenen, de ziekre zich door klaarblykelyke tekenen heeft te kennen gegeven : want het venusgif, zette zich, nu uit de vogten afgezondert, in eenige plaatfen van het lichaam ter neder, de voetflappen der koppen tuierden onverhoeds, opzezzvollen zynde, van een onmatige en ongeneeslyke hitte aangetast, welke door lelyke veretteringen en zweeren vervangen wierden van bloedige etter en waterig bloed vloeijende enz. men zoude mooglyk kunnen geloven, dat het mesje, waar mede de vliemen zyn gedaan, befmet zynde, de befmetting op de plaatfen die gevliemt waren had agtergelaten, welke geduurende eenigen tyd ftil zynde, naderhand werkzaam heeft begonnen te worden, en deeze allerkwaadaartigfte zweeren voortgebragt heeft, maar als dan zouden deeze affchuwelyke zweeren op alle deeze gevliemde plaatfen te voorfchyn zyn gekomen, maar het verhaal der ziekte leerd ons anders;'want aldaar (q) leest men het volgende : het is in den beginne te verwonderen, aangezien uit zo veele gezette koppen, daar fommige tien, min of meer, ook fommige alleen maar drie, hadden laten zetten, maar een, of op zyn hoog' fte twee, (by deeze fchoonmoeder van Laurentius de kleermaker, drie van de vyftien), uit deeze alle tot een lelyke verzweering zyn overgegaan; waar uit duidelyk blykt, dat de befmetting der venusziekte niet vast gezeten heeft op de gevliemde plaatfen, maar dat zy met de vogten vermengt, de gezondheid op een wonderbaarlyke wyze verontroert'heeft, en naderhand op deeze plaatfen ter neder gezet, dezelve door een lelyke zweer verwoest heeft; ze dat hei vleesch door de kop omvangen, geknaagt, verrot, vuil, gelyk uit de venuszzveeren een ftank heeft verfpreid.^ Uit het tot m toe gezegde blykt het, dat de venusziekte zich meestentyd in dat deel openbaart, dat het eerst aangedaan word , maar nochtans niet altyd. I44&* fa) Schenek in loco modo citato. ^ Eeeee 3  774 DE VENUSSMET. 5.X443. §• I443« lVfochte men heeft immer waargenomen , J. ll dat zy is veroorzaakt geweest door een man of vrouw, die niet met dezelfde ziekte befmet was. Dat de venusziekte beftnettelyk is , en door de befmetting wyd en zyd verfpreid word, heeft genoegzaam uit het voorio-e gezegde gebleeken, en het fchynt niet, dat men hier over eenigzints behoeve te twyffelen. maar van te voren §. 1382 en 1409. alwaar over de befmetting in de ziektens gehandeld "wierd , heeft het gebleken, dat de befmetting nootzaaklyk twee menfchen onderftelt, de eene, uit welke de befmetting komt, de andere die dezelve in zich ontfangt, en daar door van de zelfde ziekte'als de andere , word aangetast. Maar hoe zeer wy deeze zaak overweegen , wy kunnen niet ontkennen, dat de eerfte , die van een befmettelyke ziekte is aangetast geweest, de venusziekte b: v;, die ziekte zonder befmetting door een ander mensch hem medegedeeld, heeft gekregen. w:;nt het is klaarblykelyk tegenftrydig , dat de geene die het eerst eenige ziekte heeft gehad, door een ander mensch met dezelve is- befmet geweest, aangezien dierhalve de eerfte , die een ziekte heeft gehad, dezelve zonder befmetting 'heeft gekregen, waarom zou ook niet de tweede, derde, enz. door foortgelyke oorzaken, welke in de eerfte de ziekte veroorzaakt hebben, van de zelfde ziekte hebben kunnen aangetast worden. Maar in de reeds aangehaalde Hoofdftukken is beweezen* dat de ziektens in het menfchelyk lichaam kunnen ontftaan uit klaarblykelyke oorzaken , van welke oorzaken die ziektens de uitwerkzelen zyn, 'en dat nochtans door deeze zelfde ziektens het lichaam van een ziek mensch zodanig verandert word dat het door de befmetting andere menfchen met dezelfde ziekten befmet, die niet aan die klaarblyklyke oorzaken waren blooto-eftelt geweest, door welke de ziektens in de eerfte zieke waren voortgebragt. Maar  5-1443- DE VENUSSMET. 775 Maar wanneer deeze befmetting eens praats heeft, is het niet " nodig, dat de zelfde oorzaken blyven voortduuren, die de ziekte in de eerfte zieke verwekt hadden;, maar de zelfde ziekte zal haare kracht blyven uitoeffenen op andere door de befmetting meede te deelen; welke iemand kunnende vermyden , van de ziekte bevryd zal blyven. wy hebben dit op de aangehaalde plaatfen door verfcheide waarnemingen bewezen. Hiet uit begrypt men, waarom fommige ziektens gemeen zyn aan zekere landftreeken, en alleenlyk door de befmetting tot andere landen worden overgebragt, welke befmetting eenmaal vernietigt zynde, zal de ziekte niet meer ontftaan, ten zy 'er een zodanige zamenloop van oorzaken plaats zal hebben, die dezelve in de eerfte mensch, die met die ziekte is befmet geweest ,„ , had voortgebragt. nochtans is dit misfehien zeldzaam, en gebeuit in fommige landen nooit. Maar my is geen voorbeeld bekend, waar meede men zoude kunnen bewyzen, dat de venusziekte zonder befmetting in Europa ontftaan is. Aangezien nochtans, dat de eerfte, die van de venusziekte is aangetast geweest, de ziekte zonder befmetting heeft gekregen, heeft de affchuuwlyke ziekte uit een of meer oorzaken te zamen lopende, moeten kunnen geboren worden, de Geneesheeren zyn vlytig genoeg geweest in het onderzoek van zodanige oorzaken, als zy met zorgvuldigheid deeze nieuwe ziekte onderzogt hebben , en zyn, gelyk meestentyds gefchied , tot verfchiliende gevoelens overgegaan. Van te voren is gezegd , dat de eerfte oorfprong der venusziekte, aan de befmetting der fterren, overftromingen, en verfcheide andere oorzaken is toegefchreeven geweest ; maar toen is ook tevens beweezen geweest, dat zodanige oorzaken, voor dat de venusziekte in Europa bekend was, meermaal hebben plaats gehad, als ook na dat de venusziekte heeft toegenomen , en dat het uit geene waarnemingen blykt, dat de venusziekte daar door gemeenzamer of kwaadaartiger is geworden. Veele hebben gelooft, dat de oliphantiziekte , in de venus- ziek*  7?6 - ziekte niet alleen is verandert (f), maar hebben ook haare eerfte oorfprong aan een adelyke Hoer toegefchreven , van welke een zekere uir de ruitery met de oliphanrs ziekte befmet, verkregen had voor vyftig goude ftukken by haar des nagts te flaapen; en dewyl de jeugd menigvuldig by deeze Hoer liep, 'er binnen weinige dagen meer dan vier honderd zyn befmet geweest, door welke daar op de kwaal langs alle kanten is verfpreid geweest (s). maar, gelyk de zeer vermaarde Aflruc zeer wel aantekent (*) , heeft Felix Platerus geduurende drie-en-veertig jaaren de oliphants ziekte nagegaan ; van welke befmette hy gelegenheid gehad heeft zeer veele waar te neemen; en dus heeft hy de ziekte welgekend; maar eventwel heeft hy vastgefteld, dat de olipbants ziekte van de venusziekte onderfcheide was, welkers tekenen en "toevallen hy naarftiglyk heeft aangetekent; het geene in zyn tyd nodig was te weeten, om dat men gelcofde, dat de venusziekte zonder aanraken konde befmetten.; en daarom heeft de regeering geboden, dat de geene die met dezelve befmet waren , van de gezonde zouden worden afgefcheiden , en beflemde byzondere ziekbuizen voor den armen, waar zy konden geneezen worden. Maar dewyl de ziekte door de verzaming meest voortgezet word , hebben veele gelooft, dat die roede der hoerejagers, haare eerfte oorfprong uit de losbandige wellust heeft getrokken, in Europa fchynt ten minfte deeze oorzaak niet te kunnen aangewezen worden; en de venusziekte zou zo veele eeuwen niet verborgen hebben geweest, zo zy daar uit haare oorfprong hadden genomen, wy weeten uit opregte vernaaien, dat de zeeden onzer voorouderen zeerbedurven zyn geweest; en eventwel vinden wy in de oude bèfchryvingen geene voetftappen van de venusziekte ;. zelfs niet by de Dichters, die hunne zeeden zeer fcherp gehekelt hebben, en geene toegeventheid voor de gebreken haarer eeuw Cr) Aphrodifiac. pag. i. & alibi faepiws. CO Ibid. pag. 903. CO De Morb. Vener. Tom. II. pag. 87 8. D E VENUSSMET. §• 1443»  j.1443- D E VENUSSMET. m eeuw hebben gehad, met wat levendige couleuren zouden Juvetialfy, Horatius, Martialis enz. de ellendige flagtoffers der venusziekte befchreven hebben, zo zy de venusjonkers verminkt, zonder neus, uitgeknaagt, van een verrot waterig bloed weg vloeijende, hadden gezien, waar uit men fchynt te mogen befluiten, dat die verzameling van oorzaken, uit welke de venusziekte , zonder voor af gegane befmetting heeft kunnen ontftaan , in Europa nog niet waargenomen is geweest. Maar in zeer heete landen, alwaar men waarneemt dat de (tonden der vrouwen zeer fcherp zyn, daar zy voor ieder hoerejager alle veil zyn, daar liet mannelyk geflagt door ongetoomde wellust zich zonder agterhoudentheid doordeliefdensoeffeningen weg laat fleepen, fchynt de venusziekte het eerst haare oorfprong te hebben genomen, ten minfte is de gisfing die Aftruc voorftelt bewysbaar (li), '-aangezien dierhalve op alle plaatfen der waereld, alwaar de venusziekte van ouds een eige ziekte fchynt geweest te zyn, geileken is, de zelfde brandende lugt met een evengelykeonkuischheid der inwoonders, plaats te hebben, mag men daar uit met regt opmaaken, dat het de zelfde ziekte in haare natuur is, waar mede de verst van elkander afgelege landen, en tusfchen welke geene de mlnfle gemeenfchap is gezveest, op de zelfde wyze wier den aangetast, dat zy door de fa men loop van de zelfde oorzaken, zvaar in zy alleenlyk over een kzvamen, eertyds is voortgebragt geweest, en ook nu nog voortgebragt word, zo de inboor' lingen de zelfde zeden volgen. Andere hebben gewilt, dat de venusziekte door de vermen', ging der volkeren ontftaan is, welke eertyds van de Geneesheeren in verfcheide ziektens verdeelt, als tot een gefmolten is in de Napelfche legers, maar de zeer vermaarde Morgagni tekent zeer wel het volgende aan (w) : al even eens of de vermenging der volkeren prooter zoude gezveest zyn in de Napelfche legers, als eertyds té Rome, daar een en de zelfde hoer ten gebruike was van Qi) Lib- L Cap. XII. pag, 93. Qw) de Sedibus &Cauf. Morb. per Anat. indagatis. Tom, II.p. 3 JQ. Vyfde Deel. Fffff  778 van de Catten, de Duitfchers, de Baders, de Cicilianen , Cappadocen, de Indianen, d? Jooden, enz. Cx). enkel en alleen ontbrak toen de Americaan fe Rome, waar meede veele van de geene die in die legers waren , door zich zelfs , of ten minfte door andere, gemeenfchap hadden gehad; zo dat daar uit geen nieuwe vergadering van ziektens, maar de venusziekte in Europa te zyn gekomen, verftaan word. Maar hoe wel men niet kan ontkennen, dat de Americanen dikwils flegt voedzel gebruiken, kan men eventwel daar de oorfprong der venusziekte niet van afleiden; gelyk de zeer vermaarde Aftruc breeder bewystO). ten minfte in Europa, ontftaan'er, wanneer de belegering der fteden, of door andere oorzaken, de ellendige gebrek aan levensmiddelen hebben , wel zeer kwaade ziektens, maar dit heeft nimmer de venusziekte ten gevolg gehad, waar uit men te regt kan befluiten, dat de venusziekte niet van zelfs in Europa ontftaat, maar door de befmetting voortgezet word (z) ; welke voornamentlyk door de verzaming, het kusfchen, het zuigen medegedeeld word; want hoe wel de vermaarde Schryver Antonius Mufa Brafavolius niet ontkend , dat de venusfmet op andere manieren , b: v: door met de geene die befmet zyn, in het zelfde bedde te flapen , door uit. het zelfde glas te drinken , enz. medegedeeld word, heeft hy nochtans vast gefteld, dat men 'er by moet voegen, dat men tot heden toe niet gezien heeft, of het bekend is, dat iemand, ten zy door de verzaming, of het kusfchen, of het zuigen, deeze ziekte heeft gekregen. %. 1444" TTet-befmette deel (14.4.2.) word eerst ge-LJ. kend, op onderfcheide tyd, na mate de. verfcheidentheid van de befmette plaats, van de befmettelyke ftof, de trap van opwekkende hitte., het onderfcheid (x) MartiaU.Lib. VII. Epigr. ag. 00 Lib. I. Cap. XII. Tom. I». pag. pp, C4 Aphrodifiac. pag. 674*- DE VENUSSMET. §.1443-1444»  r , S.I444. DE VENUSSMET. rn- fcheid van gefteldheid, jeuking, hitte, zagte ontfteking, een witachtige, fchilverachtige, uitknagende, ilymachtige, door de gewone middelen ongeneesbare puist. Aangezien de venusfmet zo zwaare ziekte is , en door verzuim erger word, daarom moet men te regt alle krachten infpannen, om dezelve zo dra mooglyk te kennen. §. 1442. isgewaarfchouwt geweest, dat de venusfmet zich gewoonlyk in dat deel eerst openbaart, waaraan zy zich het eerst gehegt had, maar ook is tevens gezegd, dat het vcnusgtf zich fomtyds met de vochten vermengd, zonder dat het in dat gedeelte, dat het eerst aangedaan is geweest, eenige voetftapnalaat; maar ten zy diebefmett ng by geluk uit het lichaam word verblaazen, (het geene fom- ' tyds fchynt te gefchieden,) en ten eenemaal verdwynt, verandert zy een gedeelte der vochten , met welke zy door de vaten vloeit, in haare natuur, en dat nadeelige, word, aldus ineen van te voren gezond mensch ontftaan, door verplaatfing na verfcheide plaatfen van het lichaam ter neder gezet, en begint aldaar vast te zitten, en brengt dus verfcheide kwaaien voort. In dit Hoofddeel nu moeten wy over die ziekelyke veranderingen handelen, welke zich op onderfcheide plaatfen van het lichaam vertonen, wanneer de befmetting zich in dezelve vestigt, het zy voor de eerfte en onmiddelyke aanraking van een befmet mensch, het zy door de ter nederzetting van de befmettelyke ftof van tevoren met de vochten vermengd, en door verplaatfing nu naar dat of geene deel van het lichaam gevoerd. Na mate de verfcheidentheid van de beimette plaats , neemt men een duidelyk onderfcheid waar. want zeer veele plaatfen van het lichaam worden met een vasthoudende lederachtige huid bekleed ; maar fommige hebben deeze niet. dus heeft men waargenomen , dat Vroedvrouwen met de venusziekte befmet zvn seweest, wanneer zy de reeldeelen die met veneriek waterig Fff ff s bloed  füo DE VENUSSMET. $rI444. bloed bevogtigd waren, langen tyd hadden moeten behandelen; alwaar de befmetting van eenallerkrachtdadigfte kwaadaartigheid door de harde huid heeft moeten dringen, om het lichaam te helmetten, ol in de huid zelve een zweer te verwekken die zeer moeilyk is om te geneezen : het zelfde word zo menigmaal op de rug der roede waargenomen, wanneer door een onzuivere verzammg de huid van een leelyke zweer word uitgeknadgt : maar wanneer het flmkend waterig bloed plaatfen befpoelt, die van huid ontbloot zyn, dringt het gif, alles gelyk gefield zynde, gemakkelyker door, en 'er volgen niet altyd zulke verfclirikker' de kwalen, dus weeten wy dat de huid van het aangezigt omtrent de neusgaten , en de lippen een einde neemt, liet velletje dezelve alleenlyk bedekt, gelyk ook de mond van binnen : het zelfde heeft plaats in de tepels , het hoofd der menfchelyk* roede, en de inwendige oppervlakte van de voorhuid; welke fchielyker en gemakkelyker fchynen aangedaan te kunnen worden door een ligte befmetting, daar de deelen, met de huid bedekt, beter befchermt worden dus heeft een iegelyk waargenomen * dat de Jooden minder befmet worden , zo al het overige gelvk gefteld is, dewyl de voorhuid, afgefneeden zynde , het bloote hoofd van de roede, geduurig aan de klederen gewreven eeltachtiger word : tevens ook kan tusfchen de voorhuid en htt hoofd der roede by deeze niets vergaderen , of blyven zitten en daarom kwaadaartiger en fcherper worden, want om deeze reede fchynt by de geene, die de voorhuid hebben het freenulum zo menigmaal van een venuszweer uitgeknaagt te worden dewyl dit aan het onderfte gedeelte van het hoofd der roede vast zit, en dus de vergiftige ftof tusfchen de voorhuid wanneer de roede nedervalt, na een onzuivere verzamin^ vergadert dee7e plaats langen tyd befpoelt. ■ & 9 Van de befmettelyke üoE Dat 'er onderfcheide trappen van kwaadaartigheid in de befmettelyke ftof van de venusfmet word waargenomen, leerd de gatufche befchryving der ziekte. na-  S-I444- DE VENUSSUE T. 781 naderhand zal het blyken, dat 'er venerieke zaadlopen zyn, die noch vry goedaartig zyn, in welke de ftof uit de roede druppende geelachtig wit is, en maar een weinig hitte in de fchaft verwekt: by andere komt een donker geele ftof, of groen uit den geele te voorfchyn, die de fchaft uitknaagt, en een onverdraaglyke pyn verwekt, wanneer het water geloosd word: ja het ontfange vergif is fomtyds zo fcherp, dat het de vaten uitknaagt , en de pis bloederig maakt, en in de allerergfte zaadloop, wanneer zy wel behandeld word, zien wy de zeer kwaade en zeer fcherpe befmettelyke ftof, trapsgewyze verbeteren , tot dat zy met een aanmerklyke verligting van alle de toevallen witachtig , of alleenlyk ligt geel te voorfchyn komt, tevens in hoeveelheid verminderende, en eindelyk de uitvloeijing der ftof geheel ophoud. Maar men begrypt ligtelyk, dat een vrouw zo veel te erger befmet moet worden, hoe een man van een fcherper zaadloop aangetast is, waar meede zy zich verzaamt. het zelfde heeft plaats,, zo de nu reeds gevestigde venusziekte het geheele lichaam,maar niet het eene of het andere deel befmet heeft, het geene over de verfcheidentheid van de befmetting by de zeer vermaarde Aftruc gevonden word (0), verdient wel geieezen te worden. De trap van opwekkende hitte. Dewyl de venusziekte eertyds in zeer heete landen zonder befmetting fchynt ontftaan te zyn, ten minfte in de eerfte mensch, die de venusziekte gehad heeft, gelyk in't voorgaande Hoofddeel is gezegd geweest,fchynt men met regt te kunnen vastftellen, dat de werkzaamheid van het venusgif door een groote hette vermeerderd word. waarom men waargenomen heefc, dat deeze ziekte, in Africa, een verzengde lugtftreek, fomtyds zo zwaare flachting aanregt. dus neemt men ook waar, dat de lichamen van kinderen fchielyker door deeze affchuuwlyke ziekte word vernield : maar de lichamen van deeze , zyn, alles gelyk gefteld zynde, warmer , dan die van volwasfene, wanneer de eerlooze hoerhuizen aan fraaije jongelingen tOt' Cd) Lib. II. Cap. III.. pag. 94. & feq. Ff fff 3  DE VENUSSMET. 5.1444. tot de heetfte liefdensoeffeningen aanleiding geeven , is een erger befmetting te vreezen, zo zy van de venusziekte befmet zyn. men neemt ftandvastiglyk waar, dat de geene die met de venusziekte befmet zyn , vermeerdering van alle kwaaien gewaar worden, zo zy aan haare driften toegeeven, veel wyn, fpeceryen, geestachtige dranken drinken, de Geneesheeren hebben zich zo menigmaal bedroeft, dat zodanige zieken, op het einde der geneezing door het kwikzilver , of van af kookzels , gemelyk worden, de heilzame voorfchriften der kunst verachten, en zich geheel en al aan de gulzigheid en dronkenfchap overgeeven, en zich dus aan het wederkeeren der ziekte blootftellen, wanneer de giftige kracht van de ziekte wel aanmerklyk vermindert zijnde, maar noch niet geheel uit het lichaam verdreeven, door een kwaade levenswyze de werkzaamheid opgewekt word, van het geene noch van de kwaal overig is, en dus zich zelve, en de hoop van de Geneesheer leelyk bedriegen. Het is wel waar, dat, gelyk naderhand in de geneezing van de venusziekte zal gezegd worden, zodanige zieken in een warmer lugt verkeeren, wanneer de geneezing door het kwikzilver of af kookzels beproeft word. maar als dan is het voornemen, om de door de kracht van deeze middelen ontbonde vochten, te gelyk met het venusgif, dat in dezelve zat, uit het lichaam te doen gaan , het zy door de kwyling, het zy door het zweeten : maar tot dit einde, is het goed, indien zodanige zieken in een warme plaats verkeeren, geduurende de geheele tyd , op welke het ziekelyke uit het lichaam word gedreven, en de krachten tevens door een zagte voedingswyze onderfteunt worden, en het verlorene herfteld. Want het is geheel iets anders, de kracht der befmetting door de warmte werkzamer te maaken, als dat nadeeh'ge, na dat de vochten eerst ontbonden zyn, uit te dry ven , door de warmte voorzigtiglyk te vermeerden, waar ook de geneezing van de ve■misziekte.in de warme lauden, zo een bekwane geneeswyze word te werk geftelt, fchielyker en gelukkiger word geneezen. Het  5.1444- D E VENUSSME T. T^ Het onderfcheid van gefteldheid. Uit het voorgaande volgd, dat de menfchen van een heete gefteldheid fchielyker en heviger van de venusziekte worden aangetast; dat de venusfmet in de koude en flymzuchtige, en vooral in dikke en vette menfchen in de taaije en lymachtige vochten ingewikkeld word, en uit dezelve moeilyker ontwikkelt word. waar over wy naderhand noch zullen handelen. Jeuking, hitte, zagte ontfteeking, een puist, enz. Nu moeten wy zorgvuldig onderzoeken, wat zich in het deel, waaraan zich de venusfmet hegt, verandert vertoont, deeze zyn (b) alle naar het leven afgebeeld; wanneer namentlyk het deel, dat eerst befmet is geweest, voor 't gezigt bloot legd : zuant aldaar word men een roodachtige vlak gewaar, welke byna een uitkomende-pok, een lidteeken, of een vlóbeet gelyk is. in deeze word de zieke een ligte jeuking, een lastige hitte, maar naauwlyks pyn gewaar, dit puistje verheft zich, en heft de fchilver, een blaasje van het Vel opligtende, op, welke, zo zy door een dun doorfchynend vogt word uitgezet, naderhand gebarften zynde, gewoonlyk zonder verder kwaad gemakkelyk geneezen word. want het velletje gebarften zynde, vloeit het befmettelyke deeltje te gelyk met het zenuwwater, waar meede het vermengd was, uit, en kat geen teken agter na, dewyl het, dun zynde, die kleverigheid niet heeft, waar door de befmetting zoude hebben kunnen ingewikkeld, en op de plaaats gevestigd worden. Maar zo dikzvils de reeds befchreeve puist tot een heuveltje op' zwelt, met een zuit geelachtige f of vervult, dik gelyk room van verfche melk, zveinig vast blyvende hangen, maar gelyk dezelfde room byna zvegvloeijende; wanneer zy, tusfchen de vingeren gegreepen, dezelve wanneer zy langzaam van elkander verwyderd zoor den ; welke uitgedroogt zynde, geel uit den groene , met het linnen verbard, waar aan het blyft kleeven; zal de kzvaal altyd van een kzoader voorteken zyn, aan een voorzigtig Geneesheer agter* ... u ; Puflu- W^^g^0™* CaP' XII, pag. *23. £S %?AyïiSt Aphrodifiac. pag. 186. D. CO Ihid. pag. 187.  $.1445- DE VENUSSMET. 789 Puftula fummiK Glanclis.ad effigiem, & pi tuit a marei da pingui, Tempor e qua multo non poji ad apart a de bi f eens, Mucofa multum fanie taboque fluebat. Van Helmont vergelykt de vlugheid van die befmetting by de uitvloeijende reukdeelen (m), welke de natuurkundige gewoon zyn by te brengen, om de oneindige verdeelbaarheid der lichamen te bewyzen, welke byna alle verbeelding te bovengaat, want het is bekend, dat de duivelsdrek, de mofchus enz.; langen tyd door een ruime kamer haare reuk verfpreiden, zonder aanmerklyke vermindering van zwaarte, want hy fchryft aldus: de venusziekte namentlyk is geen ziekte uit een vormende ftoffe beftaande: maar alleenlyk een venynige gesting, in onze vaste of vloeibaar e deelen, gelyk de reuk, vast zittende. Wanneer de zeer vermaarde Boerhaave dit in aanmerking nam (»), heeft hy gelooft, dtit dit foort van kwaal altyd in dat vette vogt van het menfchelyk lichaam zit, dat natuurlyker wyze by wel gezonde menfchen dat gedeelte vervult, dat by de oude het vetvlies, hedendaagsch het celachtig vlies genoemt word. Want het beftaat uit zeer talryke allerkleinfte celletjens, welkers famenftel met zeer fyne vaatjens word doorkropen, deeze cellen hebben al te gader gemeenfchap met elkander, en kunnen met weinig geweld wonderbaarlyk verwyd worden; waarom zy in de opblazing door de ingeblaze lucht, boven mate zwellen, in de flym en leedenzucht worden zy met water opgevult en zwel- (m) Tumulus Peftis pag. 847. Col. I. (ji) In Prafatione Aphrodifiaci. Ggggg 3  700 DE VENUSSMET. $•1445. zwellen op. integendeel Hinken deeze cellen in de teering en vermagering zodanig, dat zy naauwlyks eenig kenteken agterlaten. Men moet ten uiterfte opletten, dat dit celachtig weeffeloveral onder de huid legt, niet alleen op alle de fpieren gelegen is, maar dezelve van alle kanten omringt en bekleed, en door haare tusfchenlegging de fpieren van elkander afzondert, op datdebeweging der fpieren geheel onverhindert blyve, en 'er geene zy, die de nabuurige verhindere. van gelyke omvangt dit vlies de pezen der fpieren van alle kanten, op dat zy zeer gemakkelyk getrokken en wederom getrokken kunnen worden, maar ook ftrekt zich dit zelfde vlies over het buitenfte van het beenvlies, en tot aan de beenderen, en tot aan de inwrigting over de banden, en omwind dezelve altemaal; het dringt zich eindelyk in de ingewanden, onder de hersfenvliezen, het vlies dat de borst omvangt, de uitbreiding van de penszak (o). maar deeze zelfde rok word door de fpieren zodanig heen verfpreid, dat zy tusfchen de onderfcheide fpierlyke deelén, waar uit een grooter fpier gevormt word, zich overal tusfchen indringt, dezelve alle bekleed, omwind, dus gefchied het, dat die fpierlyke deelen, welke een grooter fpier uitmaaken , met het grootfte gemak, nochtans met een onderfcheide beweging, onder elkander kunnen bewogen worden, maar aangezien die celagtige rok tot aan d*e beenvliezen toe reikt, maar de mergftof, door de beenvlies vaten aangevoert, in de holligheid van het been gevormt, door de vaten van het beenvlies gedeeltelyk wederom gevoert, tot aan deeze vaten komt, begrypt men ligtelyk de gemeenfchap, door de uitwerking van dit vlies, tusfchen alledelichaamsdeelen, zelfs zeer ver van elkander afgelegen (ƒ>)• Dit heeft de zeer vermaarde Boerhaave nodig geoordeelt voor af te laaten gaan, om zyn gevoelen over de venusziekte te be•! ' ter (0) Ibidem. CjO Ibiderja.  §.1445. DE VENUSSMET. 79i ter te kunnen verftaan: want hy field de voornaamfte zitplaats deezer ziekte in dit celachtig vlies; wanneer namentlyk de befmettelyke kwaal langs de zweetgaten van de opperhuid binnen o-ekomen, door de vaten van de huid tot aan de cellen van het vetvlies is gekomen, en zich aldaar met het te gemoet-komende vet vermengt heeft, als dan befmet zy deeze kleverige olie met haar vergif, en word wederom door de lymagtigheid van dat olieagtige wederhouden en gekoestert. waarom het vette, dat in dit vlies vergadert is, als een nest is, en aanvoering voor het venusgif, dit vlies word gewoonlyk vetvlies genoemt; op die plaatfen van het lichaam , alwaar het tusfchen de dikke en fterke fpieren ingelegt word; gelyk bi v: in de billen; want aldaar bevat het veel dik ver. maar alwaar het zeer tenger is, en niet dik, gelyk in de wenkbraauwen, het voorhoofd 'enz , als dan word het gewoonlyk enkel een celachtig vlies genoemt, en houd in haare cellen in de plaats van een dik vet, een flymachtig vetachtig vocht in , het geene van gelyken bekwaam is de' befmetting van de venusziekte in te wikkelen. . Hoe groot nut deeze leering heeft om de uitwerkingen van de venusziekre niet alleen te verftaan, maar ook om de affthuuwlyke kwaal te genezen , zal uit het volgende blyken. de zeer geleerde Aftruc tragt dit gevoelen om ver te werpen, het geene hem tegen het kenmerk van het vergif, of de inborst, hoedanigheid van het venuszaad, in het aanvallen en voortgang te maaken, fchvnt te ftryden. hy tragt dit door verfcheide redenen te bevestigen; en het fchynt niet onnut te zyn, deeze korrelyk te overwegen. Voor eerst field hy vast, dat men meestentyds een zaadloop, lasklier, wratten, waarneemt, als de eerfte tekenen van de aanvallende ziekte, waar van geen een in het vetvlies zit. maar met eerbied voor die groote man, welkers nagedagtenis my zo waart is- zy het my geoorlooft aan te merken, dat hy die allerfraaifte '' voor» (?) De Lue Venerea Lib, IX. Tom. II. pag. 1073.  79* DE VENUSSMET. voorreede niet met genoegzame aandagt geleezen heeft, waar meede Boerhaave de verzameling der Schryvers , die over de venusziekte gefchreeven hebben , vercierd heeft, welke in het jaar agt-en-twintig deezer eeuw, te Leyden uirgegeeven is ik heb zorg gedragen , dat deeze uitgave verbetert voor den dag kwam; om dat ik wist, dat het myn allerbeste leermeester, aan wien ik alles verfchuldigd was, aangenaam zoude zyn. TDAZi dezeer vermaarde Aftruc fchynt op het onderfcheid dat met duidelyke woorden m deeze voorreede tusfchen het vet en celachtig vlies geleezen word , geen aandagt gevestigt te hebben (;•). maar op die plaatfen , alwaar zeer kleine fpieren zyn, en minder werkende, is dit vlies met zo xveinig vet Yevult dat een legelyk byna ontkend, dat aldaar een vetvlies is, enRuvscb alleen maar een celachtig vlies toeftaat. dus zeggen zy, maarten onregte, dat bet geen plaats heeft in het hoofd, de oogleden het aangezigt, de balzak; want het heeft daar plaats, maar zo'veel fwndcr als in de billen, hoe veel de beffen van het bovenfte ooit, tid, of de rippeltrekker van bet voorhoofd, kleinder is als de btlfpieren. want het gevoelen van de Schryver is dit, dat de belmetting van het venusgif ingewikkeld en vastgehouden word vooral m het dikke vet dat de cellen van het vetvlies vervult op die plaatfen namentlyk, alwaar het dikke vet tusfchen de fbiereii indringt; maar op andere plaatfen , alwaar bet vet ontbreekt of zeer weinig is, vind men in deeze cellen een vet flvmacht.g vogt, dat alles flibberig maakt, en door deszelfs lymachtigheid van ge.yken het venusgif inwikkelt, en op de plaats wederhoud; en dus maakt dat wederhout de toevloeiende vogten door het verblyf aan zich gelyk ; en dewyl alle die cellen in elkander open zyn, en deeze rok zich zeer ver uitfpreid langs het in en uitwendige van het lichaam , zal Ir t vergif in menigte en kwaadaartigheid toegenomen , door het ge- indfe^dTcS.81^ nUlHS n°tat£e fim 11Umeris' non poteft exa^  §. 1445- DE VENUSSMET. m geheele lichaam heen kunnen verfpreid worden , en ryp vericheide plaatfen allerdeerlykfte kwalen voortbrengen; gelyk opregte waarnemingen ons overtuigen in de venusziekte te gebeuren, zo zy veroudert is. Edoch wy weeten, dat de vetholletjes van de fchafr zodanig lymig vocht uitwerpen, dat de buis van de fchaft tegen de fcherp^ te van de pis verdeedigt, en zeer bekwaam is om de venusfmet in te wikkelen, hier uit is het duidelyk, dat de zaadloop op geenerlei wyze het gevoelen van Boerhaave ontzenuwt, maar eerder hetzelve bevestigt : dit zal nader blyken, wanneer in 't vervolg over de zaadloop zal gefproken worden. Om dezelfde reede komen 'er zo dikwils allerleelykfte zweeren voor in de amandelen, de huig, het verhemelte, vanbinnen in de neus , derzelver holligheden ; om dat namentlyk alle deeze plaatfen met zeer veel, vry lymachtig flym, geduurig bevochtigt worden, het zelfde heeft plaats in de laskiieren. want hoewel het gif door de zenuwwater vaten opgezogen in de laskiieren, zyn deeze nochtans ook in het cel- of vetvlies geplaatst, daarenboven leerd ons de Ontleedkunde, dat de klieren uit flagaders, aders, zenuwen, beftaan, en dat'er daarenboven een byzondere zelfftandigheid plaats heeft, die deeze vaten fchikt, en derzelver onderfcheide inwikkelingen, onderfcheide hegting, en beloop in ftand houd : tevens word dit geheele befleg door een gemeen vliesachtig inwindzel gedekt : waar uit het fchynt, datde laskiieren in haare zelfftandigheid de celachtige rok hebben: het geene voornamentlyk beweezen word uit het geene §. 374, over de ontfteeking , en §. 1225. over de leedezucht gezegt is; namentlyk , dat dit celachtig vlies door het geheele lichaam heen verfpreid word , de vaten byna alle in zodanige celachtige zelfftandigheid der ingewanden uitmaakt, maar over de lasbuilen zal naderhand op zyn plaats gefproken worden. Vyfde Deel. Hhhhh Wat  ~94 DE VENUSSMET. Wat men over de venuswratten te gevoelen hebbe, word van Boerhaave fraai uitgelegd, want na dat hy aangeteekent had, dat het hoofd der roede uit de voortrekking van het fpongieus lichaam van de fchaft beftaat, boven de einden van de twee fpongieufe wederom geboge lichamen van de roede, voegt hy 'er het vokende by : het ander gedeelte, -dat tot de vorming van het hoofd der roede met het fpongieufe lichaam van di fchaft te famen loopt, is een talryke verzameling van de zenuwachtige voortkruipende teepeltjes , welke van het bovenfle van het hoofd der roede af, tot aan de opening van de fchaft, met gefchikte lagen op de oppervlakte van het fpongieufe maakfel legt, en dus de buitenfte omtrek van het hoofd der roede uitmaakt, dat deeze uiterfte zenuwen, de eige werktuigen van fmert en wellust, onder het zeer tengere uitwendige vlies van het roedenhoofd bedwongen, tegen elkander aan leggen : hierom vertoont zich het hoofd der roede, zo het van dit bekleedfel beroofd word, deeze teepeltjens vry, ontbonden , opryzende , geheel met dezelve bezet en velachtig. zvat zal het dierhalve zyn, zo deeze ontblote teepeltjens dit uitwendige zeer dunne vlies doorboorende, zelve zal uitgeëeten hebben, maar voat is het alsdan een yslyke pyn ! ten eenemaal onverdraaglyk: en onder de toevallen der venusziekte is 'er naauwlyks een dat wreeder pynigt. zo dan het dunne celachtig weeffel, door het waterig bloed der venusfmet , word weggeëeten, groeijen de losgeraakte teepeltjens uit, en verwekken venuszvratten, dat een yslyk toeval is • voornamentlyk vreeslyk omtrent het hoofd der roede; omdat aldaar zeer veele teepeltjens zyn. ik heb deeze vreeslyke kwaal gezien , en 'er my over verfchrikt, dat als een egge het hoofd der roede mismakende , byna alle beweeging van de voorhuid belette» dus word, zo ik my niet bedrieg, deeze moeilykheid, door de zeer vermaarde Aftruc , tegen het gevoelen van Boerhaave gefteld , vry gemakkelyk opgelost. Dft §•1445.  §• 1445- DE VENUSSMET. De tweede reede leid Aftruc af van de legging en het maakfel der zweeren in de venusziekte; welke hy vastgefteld heeft tn de met vaten , met zvelke by de mannen de roede, de voorhuid cn de band, maar by de vrouwen de lyfmoeder, defcheede, de vleugels, de kittelaar, en de opening van defcheede, bezet zyn (t). en dit bevestigt hy niet alleen van deeze deelen, welke het meest van de veniiszweeren worden aangetast, maar hy heeft vastgefteld, dat men het zelfde ook moet verftaan van de venus puistjens, melkers zitplaats in de ruet vaten, of buizen, door de huid heen verfpreid is f». dat men zodanige buisjens in de huid vind, leerd ons de Ontleedkunde ; in de holligheid van welke buisjens het door de flagaders afgezondert olieachtig vocht, naderhand langs naaiiwere uitloozingèn uitgaat, de huid befmeert, en zagt en buigzaam bewaard; en dit zelfde vocht, word wanneer het door eenige oorzaak verhindert word, door het ftilftaan dikker, zet het blaasje, waar in het bevat word, uit, veroorzaakt gezwellen , die fomtyds zeer groot worden, het vocht, in deeze buizen afgezondert, is olieachtig vet: want zo men een gezond mensch na°de flaap het aangezicht met een zuivere linne doek wryfc, vooral omtrent de neusvleugels, vind men een vette vlak in het linnen. men kan niet ontkennen, dat die buisjens een reutachtig vocht inhouden , dat ligtelyk de fmet der venusziekte zoude kunnen inwikkelen ; en daar* door ontftaan mooglyk zo menigmaal venuspuistjens in het aanzigt. maar daar uit kan men niet vastftellen gelyk de zeer vermaarde Aftruc wil, dat die zweeren alleen maar in de bekleedfelen plaats hebben, maar niet tot in de ondergeleege vet, uf celachtige rok, doprdringen. edoch ik verwonderde my ten hoogfte, wanneer ik het volgende las, waar meede hy deeze verzeekering onfeilbaar geloofde beweezen te worden ; namentlyk: uit de ronde vorm van de zweeren, welke ten rY) In Prcefatione Aphrodifiaci. (j) Aftruc de Lue Venerea Lib. IX. Tom. II. pag, 1073. O) Ibidem. •Hhhhh 2. 795  7S>6* DE VENUSSMET. §.H4S. ten naauzvfte met het maakfel van de vatjens overeenkomt, en eindelyk door dien 'er na dat de zweeren geneezen zyn, geen lidtee, ken overblyft, of maar zeer klein, en byna onzigtbaar ; het geene voorts bewyst, dat het bekleedfel van de huid ten hoog fe oppervlakkig , maar niet tot op de grond is uitgeknaagt geweest, daar op voegd hy 'er by, dat het zelfde plaats heeft in devenuszweeren , over het overige van het lichaam heen verfpreid. ik durf vryelyk een iegelyk die de venuszvveeren gezien en behandelt heeft, tot getuigen roepen , of zy geen leclyke Jidteekenen gezien hebben? hier over zal in 't volgende hoofddeel, alwaar de venuszweeren zeer naauwkeurig zullen befchreeven worden, gehandelt worden. De derde reede , welke Aftruc bybrengt f» , begint dus: nochte het venusgif verandert van inborst, wanneer het veroudert. hy fchynt de woorden van Boerhaave verkeerd begrepen te hebben f». want na dat hy het droevig geval, van een adelyk jongeling , verhaald had , welkers geheele rugftreng van breede venus zweeren was opgeè'eten geweest; befchreven had, waar doer, na de volbragte geneezing, het aanzien van het lichaam op een zvonderbare wyze zich voordeed ; voegd hy 'er her volgende by: !uit dit geval heb ik de byzondere aard van deeze ziekte geleerd ; ik heb hier uit de venusziekte gezien, zo als zy in de beginne haar in Europa veropenbaard had, en van de eerfte fchryvers in dit boek word befchreeven; ik heb de oorzaak nagezien, zvaarom de ziekte zvanneer zy eerst in Europa ontftaan zvas, de fpaanfche pokken wierd genoemd; maar te gelyk heb ik begrepen, hoe groot onderfcheid 'er is tusfchen deeze kwaal, zvelke zich toen vertoonde, en die, zvelke nu over 't algemeen de Europeaanen aantast, want hy fchynt te geloven, dat Boerhaave gelooft heeft, dat het venusgif deszelfs inborst afleid, wanneer het in 't menfchelyk lichaam veroudert, ik ben verzeekert, dat hy nimmer zo ge- 60 Aftruc de lue Venerea Lib. IX. Tom, II, pag. 1075». 00 In Prasfationt Aphrodifiaci».  $.144* DE VENUSSMET. gedagt heeft, dewyJ hem zeer wel bekend was, dat deeze affchuuwlyke kwaal, wanneer zy het menfchelyk lichaam befmet heeft , al gaande krachten verkrygt. edoch dit heeft hy willen aanduiden., dat de venusziekte, in den beginne, dat zy in Europa ontftaan is , woedender is geweest, in onze tyden zagtaartiger word waargenomen, dat 'er nu fomtyds dingen in de venusfmet voorkomen , welke van te voren geen plaats hadden enz,: maar dit bevestigt Aftruc zelfs met veele redenen, gelyk duidelyk uit dat geene zal blykcn, dat naderhand zal gezegd worden, edoch de zeer vermaarde fchryver fteld het volgende vast 00 : het bloed reeds befmet zynde, moeten noodzaaklek alle de vochten , die uit hetzelve voortfpruiten, befmet worden, nochtans niet ondermengd , en zonder onderfcheid, maar volgens een zeekere agtervolging. maar de agtervolging, volgens welke de venusziekte meestentyds gewoon is voort te kruipen, noemt hy de leder van vermaagdfchappingen , welke hy hier ter plaatfe maar ter loops aanhaak!, maar elders breeder befchryfc (». alwaar hyvastfteld; het is ftandvastig, dat het zaad, en de zaadvochten in de venusziekte befmet worden; langs vjelke weg ook de venusziekte ontfangen is , niet alleen door de vereeniging van de teeldeelen, maar ouk door de borften te zuigen, het fpog, of door het kusfchen, het zweet, maar uit het geene §. 1442. is aangehaald, blykt genoegzaam , dat de venusziekte het lichaam kan uitknagen , offchoon zich geen gebrek in de teeldeelen veropenbaart. Intusfehen is dit ook waar, dat de zeer vermaarde Aftruc zich niet zeer vertrouwt op deeze leder van vermaagfehappingen, als of zy boven alle uitzondering was, en de toevallen der venusziekten niet van de voorfchreeve regel in 't minfte immer konden afwyken. want hoe-wel de natuur , zo zy aan haar zelve zvord overgelaten, en alles gelyk geftelt is, de voorgeftelde regel duidelyk ; O) Aftruc de Lue Venerea Tom. II. Lib. IX. pag. 1073* 00 Lib.' IV, Cap. II. pag. 298. in prima edit. Hhhhh 3.,  798 DE VENUSSMET. 5.1445. lyk zich na de voorfchreeve regel fchynt te rigten, heeft de ondervinding nochtans geleerd, dat 'er dikwils veele dingen tusfchen heide komen, zvelke de fchikking verfcheidentlyk omwerpen, en verforen (a). daar op worden de oorzaaken aangehaald, welke deeze fchikking ten eenemaal kunnen verftoren. Mooglyk zoude men aan deeze leder van vermaagdfchappingen welke de agtervolgende fchikking van de toevallen der venusziekte bepaald , veele zaaken kunnen tegenftellen; maar op dat ik niet te langwylig fchyne, zal ik dat alleen maar opmerken, dat den hoop befluit (£). de vermaarde Schryver fielt vast, dat het venerieke zaad zoutachtig zuur is, en dat daarom het oorzeep, en de gal, traager van de venusziekte worden aangetast; om dat zy een tegenovergeflelde hoedanigheid, een alcalifche namentlyk , 'bezitten, maar dit word alleen veronderftelt; want het foort van fcherpte , dat in de venusfmet verborgen is, is door geene proefondervindingen beweezen, voor zo veel my bekend is; en de gal van een mensch is natuurlyker wyze niet alcalisch. ik heb fomtyds met droefheid gezien , dat 'er ongeneeslyke doofheid gevolgd is, wanneer de leelyke venusfmet het werktuig van het gehoor afweide ; en nochtans heb ik niet kunnen waarnemen, dat de oorzeep van deszelfs natuurlyke hoedanigheid ontaart is, zo dat men daar van de reede van de doofheid konde afleiden, de weg fchynt veel korter te zyn langs welke het gehoor gekwetst kan worden, het flymvlies dat de keel bekleed, langs de trompetten van Eufachius voortgevoerd word, en derzelver biunenfle holligheid bekleed, maar Aflruc (c) fielt onder de derde rang van de vochten , welke van de venusziekte kunnen befmet worden, de flym, welke uit de amandelen , de huig, uitgaat, maar wanneer de venus zweeren deeze plaatfen bezetten, kan deeze kwaal ligtelyk langs de trompetten van Eufachius, tot in de holligheid van de trommel voortkruipen , dewyl derzelver onderfte einde naby ieder amandel, agter het voorhangfel van het verhemelte langs O) Aflruc de Lue Venerea Lib. IV. Cap. II. pag. 300. (Y?) Ibid. pag. 299. (V) Ibid. pag. 298.  j.I445. DE VENUSSMET. 799 langs beide zyden open is. het is my nimmer gebeurt, een doofheid, door de venusziekte veroorzaakt, waar te kunnen neemen, of 'er ware venuszweeren in de keel, of ten minfte duidelyke teekenen dat het verhemelte uitgeknaagt was, en lidteekenen van de reeds geneeze zweeren. waarom ik geloof, dat deeze kwaal zeer zelde haar oorfprong neemt van het gehoor gat, en de aldaar vergaderde zeep. In die aanhaling van. de onderfcheide vochten maakt de zeer vermaarde fchryver geen gewag van vet, of vetvlies; maar in de tweede druk (d), ha dat hy door overzien, de zelfde leder van vermaagdfchap heeft verbetert, heeft hy het agtfte getal agter gelaten, dat in de vorige druk wierd gevonden, en de oorzeep aanteekende , zo wel als de gal; daar op voegd hy 'er het volgende by : maar zvy weeten zeker door proefondervindingen, dat in deeze alle, nochte vetvlies, nochte eenige buizen van dat vlies, aangedaan, gekzuetst, vernielt worden, nochte dat dus het dikke vet, zuaar meede die cellen opgezzvollen zyn, eenigermaten zvorden bedurven. Maar hy voegd 'er terftond iets anders by, dat het voorgaande matigt, want hy ontkent niet, dat dit vlies fomtyds van de venusziekte befmet word, zo de huid door kwaadaartige zweeren afgeweid is enz.; zo het venusgif zich van zelf met het dikke vet vermengd, dat ik niet geloof, ongenaakbaar voordeszelfs gifte zyn. Maar aldaar word een plaats uit het eerfte deel van de tweede druk aangehaald , alwaar niets van deeze zaak gevonden word. eindelyk befluit hy : maar deeze moeten onder de ongezvoone toevallen van de venusziekte geftelt worden, by de geene die de venusziekte hebben , zekerlyk langzaam en feldzaam, zo immer te vinden; waar uit. het gevoelen van de zitplaats der ziekte in het vetvlies zeer wel fchynt tegen gefproken te zvorden. En in'het terftond volgende getal (e) bekend hy, dat de venusfmet in het vetvlies fomtyds een verzweering kan verwekken, om 00 Tom. II. pag. 1074 (0 Ibidem.  '8 oo DE VENUSSMET. t H45- om dat de byzondere gefteldheid van het vetvlies meer gelegentheid geeft voor de aangroeijende kwaal, want het is zagt, en van een flap famenftel, beftaat geheel uit zeer fyne en tengere cellen , is geduurig vol van een vet fap, dat zeer langzaam omloopt, •en zeer lang op de zelfde plaats blyft zitten, hy bekend, dat het vet aangetast zynde, de befmetting zich wyd en zyd verfpreid; en dat dit gefchied , de ondergeleege fpieren en de opleggende huid, in haar geheel blyvende. hoe groot is het verfchil van gevoelen op dit blad! Maar Aftruc fchynt de kracht der reedenen van Boerhaave genoegzaam begreepen te hebben ; maar dewyl zy niet over een kwamen met de leder van vermaagdfchappingen, welke hy vastgeftelt had, heeft hy dezelve getracht op te hélderen, en eindelyk ftelt hy vast, dat het gevoelen van de venusfmet in het vetvlies hoe waard het ook fchyne te zyn, zo niet volmaakt, ten minfle niet onduidelyk eertyds verklaart te zyn gezveest (f). maar dit tracht hy daar uit te bewyzen, dat fommige voor het jaar 1570. met een vetvlies , gelyk het Boerhaave toefcheen , maar een vleeschvlies, door het geheele lichaam heen verfpreid, en hetzelve dekkende, geftelt hebben, waar uit zy geloofden dat de oorfprong van de dodelyke fmet kwam. ik heb my altyd over de grondige geleerdheid van, de zeer vermaarde Aftruc verwondert; maar eventwel verwonder ik my niet, dar Boerhaave of Saportas niet geleezen heeft: of, niet aangehaald is, zo hy hem geleezen heeft: want hy was kundig in de Ontleedkunde; anders wist hy zeer wel, dat het vleeschacbtig vlies wel in de viervoetige dieren word gevonden, maar niet in den mensch: waarom 'er zekerlyk een andere zitplaats voor de venusfmet moest zyn; daarom konden zy ligtelyk wederlegt worden, die van dit gevoelen waren. Naderhand, alwaar over de geneezing van de venusziekte zal gehandelt worden , zal het blyken , van hoe groot nut het is, dat (ƒ) Aftruc de Lue Venerea Tom. II. pag. 1075.