jfaxxy vilo s ., zo goed als „Uil HET ENGE1SCH VERTAA1D." EERSTE DEIL. TE AJN1S I ï 5 I AM, Bij JOHAIT1ÏES AL 1. AR ï, mccixx xVin.   IN PLAATS van eene VOORREDE, Aan mijnr LEZERESSEN. Qtielles font les jeunes filles, qui lifent un aver~ tïffement ? une preface ? La cüriojité li'a pas ce tems, Mad. Le Pr. de beaumont.  IN PLAATS van eene VOORREDE. Aan mijne LEZERS. — Non —— intus Dignn geri, promes in fcenam : Nee pa, incipies , ut fcriptor XJycJicus olim : Fortunam Priami cantabo et nobile bellum. Qjiiddignum tantp feret hic prpmijfor hiatu? Parturient monles, nafcetur ridiculus mus. Quanto re&ius hic qui nil molitur inepte: Die mihi Mufa virum, captte poft tempora Trojce Qui mores hominum multorum vidit et urbes. Non fumum ex fulgore, fed ex fumo dare lucem Cogitat, ut fpeciofa dehinc miracula promat. Hor at.  INHOUD VAN Het EERSTE DEEL, EERSTE BOEK, Waarin dc Lezer verneemt, waarover gehandeld wordt. I. Hoofdft. Welk eene openhartige bekentenis van den Schrijver behelst, kort is, en dus als eene Voorrede kan befchouwd worden. Bladz. I II. Hoofdft. Waarin de Lezer eene zeer voor- baarige vraag doet , welke hem juist den aanvang der Gefchiedenis doet vinden. 9 III. Hoofdft. Waarin de Gefchiedenis zo voort'. gaat , als de omflandigheden in den Boek-winkel vorderen. 20 IV. Hoofdft. Waarin fanny aan zaken denkt, die maar zeer weinig Mansperfoonen invallen. 2.6 V. Hoofdft. Een kort Kapittel, waarin een Wolf verfchijnt. 34 VI. Hoofdft. Waarin de Lezer blijft ftaan^ 39 VII. Hoofdft. Behelzende Brieven aan fannï wil k es. 40 * % YSL  INHOUD. VIA. Hoofdft. Fanny en sophia eten een Osfe-tong, waar door de Gefchiedenis veel licht ontvangt. Bladz. 62 IX. Hoofdft. Be Lezer wordt meer bekend met den Heer handsoji, en begint des Schrijvers oogmerken te befpeu* ren. ?4 X. Hoofdft. Fanny en sop hia houden zich mg te Dunbar op. H akdso m's Gefchied-nis wordt vervolgd. 91 XI. Hoofdft. Ei, Ei! mijn Heer handsom! 97 XII. Hoofdft. ' Waarin de Kamenier den Heer handsom bedreigt. Een zeer kort en zonderling Hoofdfiuk. ■ lop XIII. Hoofdft. Waarin fanny wilkes weder ten voorfchijn treedt. Handsom maakt een hals-fnoer los, en het eer fte Boek is uit. II7 TWEEDE BOEK, Waarin de Schrijver zicii noemt, de Gefchiedenis zorgvuldig vervolgt, en zeer handig tot liet Derde Boek overgaat. I. Hoofdft. Ik. I3Q II. Hoofdft. Een oog in het Vrouwelijk hart. Aanvang der Gefchiedenis van Misf heavy, HL  INHOUD. III. Hoofdft. Welk een Ariofo, tenen godloozeu Brief, en een treurig voorval behelst. Bladz. 151 IV. Hoofdft. Welk zekerlijk een merkwaardig voorval met tiree Ezels behelst ; doch te gelijk aan alle die Lezers, voor welken wij niet fchrijven, ook niet behaagen zal. 164 V. Hoofdft. Waarin de Lezer een paar Laco- nifche Brieven van den ouden Doetor 11 ay zal vinden. 179 VI. Hqofdft. Waarin de Schrijver weder om faxny wilkes begint te denken. 195 VII. Hoofd!!. Misf heavy wordt met de Doch¬ ter van Dr. 11 ay bekend, en wel in zulke gevallen, 'die doorgaans de vriendfehap bevestigen ; doch welker verhaal ons hei hart heeft week gemaakt. 204 VIII. Hoofdft. Een treurig Kapittel, waar voor wij geen gepast opfchrjft hebben kunnen vinden. 220 IX. Hoofdft. Vervolg der voorgaande Gefchiedenis , met eenige goede en kwaade gevolgen van den ontijdige» flaap. 231 X. Hocfdft. Iets voer Boekhandelaars, voor Overighdds-perfoonen , er, voor Att* o teurs,  INHOUD. teurs , die niet zo fchrijven, als ik- waarbij een vervolg des vorigen Kapittels, welk ongetwijfeld eenige Lezeresfen treffen zal. Bladz. 250 xi «oofijft. m^to de manier van Schrijym eerst zonderling is, dan geleerd wordt, en eindelijk wederom in haren vorigen tred komt, waardoor dan de Gefchiedenis van Misf jixnv heavy, welke wij hier bij voorraad bef uiten, een goede keer neemt. „2 XII. Hoofdft. Welk dit Tweede Boek bef uit] en , even als ons geheele Werk , het voorkomen heeft, dat, hoe langer men leest, hoe korter het wordt. 290 DERDE BOEK. Waarin de Lezer begint te gelooven, dat dejufftr welke thans te Dunbar in de Blaauwe Duif logeert, de Hoofdpcribnaadje dezer Gefchiedenis niet zijn zal. I Boom. Quel demon vous irrïte, et vous porte * médire ? Un livre vous déplnit. Qui Vous force i le lire? 30? BOILEAU.  INHOUD. II. Hoofdft. Welks opfchrift de Lezer, bij de laatfte ontwikkeling der Gefchiedenis van den lieer poor en van Misf u a y , gewis zou vergeten hebben. Bladz. 314 III. Hoofdft. Waarin eenige Druk-Letters eene gantsch andere gedaante hebben, als in het vorig Kapittel, en welks grootfte Helft enkel voor aandoenlijke Lezers gefchreeven is. 329 IV. Hoofdft. Behelzende Brieven, welke de Ge¬ fchiedenis van fanny wilkes en van Misf heavy eerst ophelderen, en naderhand weder duister maaken. 346 V. Hoofdft. De Heer kinsma^n be/luit de Ge¬ fchiedenis van Lord en Ladij killed en van Doctor hay, en het Hoofdfuk eindigt even eens , als het Menfchelijk heven gewoon is te eindigen. 359 VI. Hoofdft. Vervolg der Gefchiedenis van Misf heavy, waar bij, onder anderen , een vermomde Kaerel eene liefdes -verklaaring en een fterfgeval verhindert, die vervolgens door den Koetjier geftoord wordt. 372 VII. Hoofdft. Behelzende twee Brieven eener doode Vrouw, benevens de ongelukkige  * N H o u t>. ge gevolgen van een bezoek, welk xtitj vr Misf heavy aflegt. Bladz. vn VIII. Hoofdft. De Le-er eant t> zer Saat te rug naar Col- Wark, alwaar hij èch zo lang 0p, houdt, tot dat Hij twee Brieven gelezen heeft, van welken de een in den Stijlus euria {Stadhuis-flijl), en de ander in eenen vrolijken tv tt , gefchreeven is. 4II IX. Iioofdil. Waar in Mfcr rraat m Mis! heavy in de zee verdrinkt, niet weder ten voorfchijn ^omt, en naderhand in een , voor haar karakter hoogst gevaarlijk , huis leevendig gebragt wordt, welk alles zeer natuurlijk toegaat, doeh te gelijk aan de Gefchiedenis den Mijn beneemt, dat zij gelukkig ' zal eindigen. X. Hoofdft. Bij ivdks dnde wij Qm haJ^ verblijd hebben , dat wij 'er met eere afgekomen zijn, 455 De Plaaten moeten v gefield worden. PI. I. tegen over bladz. 28. FAN-  FANNY WILKES. EERSTE BOEK, waarin de lezer verneemt, waar over gehandeld wordt. EERSTE HOOFDSTUK, Welk eene openhartige ■ bekentenis van den Schrijver behelst, kort is, en dus als eene Foorrede kan befchouwd worden. D aar treedt iemand den Boekwinkel in, die, Uit aanmerking van den tegenwoordigen flegtefi tijd, van huis Was gegaan, met het loflijk voornemen, om niets te koopen — én koopt echter fannIj wilkes. — Ginds, in het Koffijhuis, werpt zeker rijk Heer met zijn geborduurd Kamifool, dat hij nog niet betaald heeft, de kaarten Jneder, omdat hij fanny wilkes ziet liggen: hij leest het, en fpaart daardoor verI. Deel. A lekt-  a FANNY WILKES. fcheide dukaaten, die hij met de volgende kaart gewis zou verloren hebben. Genadige Freu¬ le ," zegt elders eene kamenier „ het Compliment van * * * * en zendt U een Roman ——— FANNIJ WILKES" „ FANNIJ WILKES?" roept de Freule , fchuift de gordijnen open, fpringt het bed uit , daar zij anders nog verfcheide uliren had blijven flaapen, en leest mijn Boek. -— Gints ziet een Dichter , die zijn Vacrs reeds begonnen had, „ Zing in 't heilig choor der Eng'len, op der Seraphynen toon " mijnen Titel; hij ijlt, en koopt, om eenige gedagten te verzamelen, die hem bij de eene of andere zedelijke misgeboorte nodig zijn zullen, een boek, welks Titel zoo veel belooft, dat Mevrouw de Zang - Godin voor ditmaal haar mond houdt. Moet een Man, als ik, zich niet bij uitftek verheugen, als hij zo veel goeds kan doen ? — zo veel goeds, en dat enkel door de gelukkige .keuze van eenen Titel? Nu , wanneer ik mij vleien mag , billijke Lezers te zullen vinden, dan hoop ik ook, dat men in mij de befcheidenheid zal roemen , welke mijner Natie zo zeer eigen is, dat ik mij getrooste, om Hechts de geringste werking op te noemen , welke mijn  I. BOEK. 3 Öiijn Titel hebben kan. Want , of niet mijn Heer de Staats-Raad mijn boek op de Mis-Catalogus vindende, zijne papieren, tot groot geluk voor het Publiek, daarom zal ter zijde leggen; , 0f niet de eerzame Advokaat daar door zo diep zal afgetrokken worden, dat hij eene onregtvaardige zaak verliest , welke hij tot nog toe van hare goede zijde , dat wil zeggen, van dien kant, daar zij door eenige pakjes met Carolinen was omgeven, begluurd nacl . , 0f niet fommige leden van eenen ftand , welke boven alle anderen, voornaamelijk in vredcs-tijd, den ondraaglijken last der ledigheid te torfchen heeft , door het lezen van dit boek, van buitenfpoorigheden zullen bevrijd blijven, tot welke men , enkel uit tijdkorting, eerst op gister, de affpraak gemaakt had; — of dit gefchrift niet in handen vallen, zal van een Gezelfchap van Schoonen , die, niets meer hebbende te verhandelen, reeds half en half beflooten hebben, zich in het uitgcftrek- te veld der liefde te waagen; of niet menig Schrijver, die niet minder bedoelde, dan het Publiek vinnig door te fcrijken, een paar Alphabethen achter weg laat, om dat hij niet flegter, zelfs niet eens zo (legt wil fchrijven, als ik; of niet de gevaarlijke Man, die (om met den Anticri.ticos te fpreken) zo dikwijls voor het oog vau 't Publiek als kampvegA 2 ter  4 fanny wilkes. ter te voorfchijn treedt, reeds zijne pen fcherpt * zijn Getijde-boekje op den grond fmijt, en mij al juigchende —— mme ego eene reeks van Schriftuur-plaatfen op den huid jaagt, die mij doen beeven en zidderen ; of niet eindelijk Gij, die dit exemplaar gekogt hebt, daardoor fmaak krijgt in het lezen , ten minsten daartoe wordt aangemoedigd —- dit alles , welk ik zonder veel moeite nog wel met twintig douzijnen gisfmgen van dezelfde fpecie zou kunnen aanvullen, heb ik, uit befcheidenheid alleen, niet willen te berde brengen. Wordt 'er van alle deze oogmerken flechts dén bereikt, welk eene eer, welk een voordeel voor mij', al rekende ik dan zelfs dat geen niet mede , welk ik door de milddadigheid van den Heer Uitgever voor ieder blad in mijn zak zal fteken? Kortom, het voldoet mij bij uitftek , dat ik den naam wilkes gekoozen heb. Ik wil het voor mijnen Lezer gaarne bekennen, dat ik bij de uitvinding daarvan eens regt genoeglijk op mijn Snuifdoos klopte ; even als een ketter, mijn titei van ter zijde begluurde; mij reeds Vooraf zeer leevendig verbeeldde, hoe fchoon het woord wilkes in druk zijn zou, en mij met eenen langzamen glimlagch over mijne eigene goedkeuring in mijn Japon rolde. Of mijne Lezers dit beeld wel zo aandoenlijk zuilen vinden , als ik, is mij tot nog toe twijfelachtig. In  I. B O E K. 5 In Engeland onmoet men de Schrijvers op openbaare plaatien; ja, zij zitten zelfs openlijk te arbeiden in de Koflijhuizen. Hier — helaas! hier is zulk eene eer zeer zeldzaam. Onder de landplaageu van den tegenwoordigen tijd is ongetwijfeld ook deze, dat wij Schrijvers in de Voorlieden wooncn, bij een nacht-lamp fchrijven, en dan bij alle deze ellenden onzen naam. nog moeten verbergen. Bij deze erkentenis , dunkt mij, hoor ik veelen mijner Medebroederen zugten. Doch ik geloof, dat ik langwijlig word , en dat zou in het eerste Hoofdftuk eene flegte Captatie- benevolentice zijn. Maar, als het nodig is, kan ik ook weder inkorten : dit verftaan zich toch alle Duitfche (*) Schrijvers meesterlijk. Mijne Heldin heet wilkes -—- een naam, welke zedert een geruimen tijd bij alle mogelijke gelegenheden in 't openbaar verfcheenen is; — een naam derhalven, die mij oogenblik- lijk eenen Drukker bezorgen ach! wist het Publiek eens, welk eene weldaad dit voor mij en mijns gelijken is! een,naam, welke mij ongetwijfeld Lezers, en we:l Lezers aan het Hof, inide Steden, ja in Stedekens, Mekken en Dorpen , in menigte verfchall'en zal. Wie zou niet begeerig zijn , om iets wegens de Familie ^van den beroemden wilkes te vernemen, en dat (*) En ook de Nederlandfche, niet waar, Lezer? — Vert. A 3  6 FANNY W I L K E S. dat wel in liefdes-gevallen van belang , zo als ik waarfchijnlijk de eer zal hebben, aan mijne Lezeren mede te deelen. „ Maar veele van onze Schoonen lezen geene Couranten , en weten dus niet , wie de man is, die wilkes héét." Niet? wel nu, zij zullen 'er toch wel eens van hebben hooren fpreken. „ Neen, vast niet. Men is aan onze tegenwoordige Vrouwen zo veel achting verfdmldigd, dat men in hare tegenwoordigheid naauwlijks ■ van ïcts anders mag fpreken , als van de Loterij, van Ie dernier Gout, of van Familie-zaken, die elders thuis bèhooren, of vair de Galanterie. " (f) Al wederom goed! Helpt de naam mijner Heldin niet, dan heeft de allereerste bladzijde van mijn Boek nog een ander voordeel. De vijfde regel van'mijn Titel, „uit het Engelsch vertaald," zal mij ongetwijfeld te ftadc komen; want de vierde regel, „ zo getd als," had ik in den eersten opflag <3aar af gelaten: doch mijn geweten maakte het mij zo bang, dat ik eindelijk, uit liefde tot de waarheid, befluiten moest, het daar bij te voegen. Ik znl dit echter zo kleen mogelijk laten drukken; dan zal men het ligtelijk over 't hoofd zien, O) Mag ik U herinneren , lieve Nederlandfche Schoonen, rilt dit enkel van uwe Duitfcbe Zusters gezegd wordt!!! Vtrt.  I. BOE K. 9 zien, en dan moet mijn Boek zich op het eerste gezicht zo fterk aanprijzen, dat 'er niets tegen te zeggen is. Op de Mis-Catalogus zal men wel zorgen, dat het deftig genoeg voor den dag komt. Laat mij eens zien : Geschiedenis van FANNY WILKES &c. Uit het Engelsch vertaald. (*) Wat zegt gij 'er van, mijn Heer Uitgever ? Is wel ooit een &c. met zo- veel Succes gebezigd? Op deze wijze zal niemand de bijgevoegde kleene drukletters bemerken. — „ Uit het Engelsch vertaald "? zal men roepen, Ha! dit is het waare, dat men wederom wat uitgeeft, dat in den fmaak van Grandisqn, thomas jcnes, clarisse, bidulph, lucia wellers, lady catesby, fanny butlerd, miss jenny &c. gefchrce- ven is!!! " Dit, verbeeld ik mij derhalven, zal maar eens zeer fchoon. werken , en ik zou, daarvan afftappende, mi'ne fanny op het toonéel kunnen brengen. Vooraf echter zij het mij vergund, «enige tegenwerpingen te beantwoorden. „•Is (*) Op zekere Catalogus te BerUn werd de eerste uitgave van dit Boek aldus aangekondigd, Gefcbichie der fanny WILKES &c. bus ikm EngJifchcn veberfcszt. A 4  8 FANNY WILKES. „ Is dan het aanzien van vreemde Natieën zo volftrekt nodig, om eenen Schrijver aan te prijzen? Hebben wij dan geene Duitfche Meester- ftukken ? " ja, mjjne Heeren, zonder eeni- ge bedenking. Gij kent immers, om maar één voorbeeld op te noemen , het Leeven van de Zweedfche Gravin. Gij kent Wilhelmina . en hebben wij echter niet met onze eigen oogen moeten zien, dat zelfs de aankondiging, „ door een Beminnaar van gellert's fchriften, " niets ter waereld heeft kunnen baaten? Al had ik nu derhalven nog eens het Leeven eener Zweedfche Gravin, of eene Wilhelmina willen fchrijven, goede Hemel! mijn Heer, onder welk eene menigte van vooroordeelen zou ik niet hebben moeteu zugten? „ Zijn dan de Overzettingen uit het Engelsch zo fchoon?" Gewis mijn Heer, Engeland heeft ons in dit vak Meestcrftukken, en Duitschland in derzelver vertaalingen de fchoonste navolgingen verfchaft; zo als grandison, de mosder, lady juliette enz. „ Maar hebben wij dan geene Romans genoeg?" O! mijn Heer, 'er fchiet nog zeer veel over om te vraagen; maar wij hebben geen tijd, om op alle, veel min, om op zulke verouderde tegenwerpingen te antwoorden. Wij verkiezen liever, tot het werk zelf over te gaan, en met de Cefchiedqris te beginnen. , TWEE-  TWEEDE HOOFDSTUK, Waarin de Lezer eene zeer voorlaarige vraag doet, welke hem juist den aanvang der Gefchiedenis doet vinden. „ Jjtehelst dit Werk dan in de daad het een „ of ander , welk de gefchiedenis van den: be- „ roemden Heer wilkes betreft?" • Door deze vraag brengen mijne Lezers mij niet weinig in verlegenheid; doch ik zal hun net zeggen, zo als het is, naamelijk — dat ik het zelf nog niet weet. Hoe kan ik bij mogelijkheid iederë afzonderlijke omftandigheid van een Roman vooraf weten ? Schreef ik eene Logica, dan zou ik zeker bij mij zeiven bepaalen, of ik mij aan den onzin wegens de tres operationes mentis (drieërleie werkingen des verftands) wilde houden , of niet; want het zou vooraf bij mij reeds .uitgemaakt zijn, dat 'er waarlijk meer dan twee ■ zijn'. Schreef ik eene Phijfica, dan wist ik ongetwijfeld vooraf, of ik mijne Lezeren wijs wilde maaken, A 5 dat  io FANNY WILKES. dat 'er zoo wel eene ftilftaande , als eene te rug ftootende kracht beftaat; dat het vuur niet flechts een ligchaam, maar zelfs eene hoofdftof is; dat, fchoon ik maar vier zinnen konde aanwijzen, ik 'er echter vijf bezitten moet , terwijl ik alsdan het gevoel, fchoon het genus (gedacht) der vier zinnen, tot eene fpecies (foort) zou moeten herfcheppen. Schreef ik eene Metaphijftca, (waarvoor mij de Hemel genadiglijk behoede1) dan zou 'ik vooraf reeds beil ten hebben, of ik van mijne Lezeren vergen zou , om op mijn woord te gelooven, dat de Exiftentia (beftaanlijkheid) het Compkmentum pospbilitatis (de gantfche volheid van het mogelijke) is. 'Schreef ik doch mijne geëerde Lezeresièn zullen met deze diepe geleerdheid, en mijne doordringende kennis van de oirfpronglijke denkbeelden zeer weinig gediend zijn. 't Geen ik maar zeggen wil, is dit, dat ik bij ieder werk, welk ik - voornemens ben te fchrijven, vooruitzien, ten minften, in navolging van de meeste Geleerden, eenigzins raaden kan, waarover ik zal handelen. Bij ieder ftuk, waarmede ik het Publiek denk te verpligten, kan ik, zo goed, als een Predikant op den predikftoel eene ftelling aankondigt, waarvan noch in den tekst, noch in zijne geheele verhandeling één enkel woord gefproken wordt, van mijn onderwerp ook wel het een en ander vooraf zeggen, om toch iets gezegd te  I. BOE K, «e hebben; maar bij een Roman, moet ik rondborstig bekennen , kan ik niet. Of ik van jden beroemden wilkes zal fpreken, weet ik zo min, als op dit oogenblik mijn Lezer, wanneer hij van mijn boek niet meer gelezen heeft, dan ik tot dus verre gefchreeven heb ; het. vervolg zal dit van zelfs aanwijzen. Laat ons, mijne waarde Lezers, dus doende zagtkens voortgaan. Het eene woord brengt i toch het ander voort. Fanny wilkes was afkomftig uit eene der oudfte Familieën in Schotland, en eene alJerééniglte dochter van den Heer isAak wilkes, Schildknaap, en Mevrouw julia care l e s s. —— Op deze wijs laat zich de Gefchiedenis zeer goed beginnen. Hiermede zon ik niets ongewoons zeggen , en den Lezer in zijne honp verfterken, dat hij -door den tijd nog wel eens dat berigt zal erlangen, naar het «elk hij zo even gevraagd heeft. Liever wil ik echter den veiligften weg inflaan, enr van hare geboorte niets bepaaldelijk mcdedeelen, voor dat het zich naderhand van zelfs ontwik-kelt. 't Geen ik me: zekerheid zeggen kan, beftaat hierin, „ dat fanny het allereerst zich zelve ontdekt in een zeer fraai fpeeljagtje , op zeker groot «wit, in Schotland, alwaar zij , gantsch alleen zittende, door .haar aanhoudend en hevig •gefchrei de Dochter van ecnen Struikroover, die zich  ia FANNY WILKES. zich in een fpelonk van het naastgelegen woud ophield, aan den oever lokt." sophia hidd e n , dus heet dat Meisje , had reeds zedeit eenigen tijd gevoeld , dat de leevenswijze van haren Vader haar, van tijd tot tijd, langs hoe onverdraaglijker werd. Van der jeugd af had zij hem in dit woud vergezeld: zij kende hare Moeder niet; deze was, zo men haar zeide, reeds over elf jaar geftorven. Zij ftond onder het geftrenge opzigt van een Vrouwsperfoon, dat niet veel ouder was, dan zij, en welk zij Tante moest noemen, fchoon de betrekicing, in welke dit fchepfel tot haren Vader, en haar Vader tot dit fchepfel ftond, deze benaaming gantsch en al wederfprak. Van deugd had zij nog noit hooren fpreken ; in hare kindsheid echter had zij aan het woest gedrag hares Vaders reeds bemerkt, dat zijne bezigheden, geduurende zijne afwezigheid, niet van de betaamlijldte foort moesten zijn. In het vervolg verzetteden zich hare aandoeningen en neigingen zeer dikwijls tegen zijne wreedheid. Menigmaal weende zij heimelijk over de onmatige vreugde-feesten , die hij en zijne medepligtigen, na gepleegde moord en roof, in de fpelonk aanrichtten. Nog meer werd zij ontrust door eenige gefprekken, welken haar Vader in Tante's afwezigheid met haar gehouden had, en welken zij, bij toevallige gelegenheden, nog in eene onbefchaamder mate, uit zijnen mond hoorde.  I. B O E K. 13 de. Dit alles had dien invloed (ja ik mag het, naar mijn inzien, ter eere der Menschheid gerust zeggen) dien natuurlijken invloed op haar hart, dat zij, met een vast befluit, om liever den dood te zoeken, dan de ftem van haar geweten te fmooren, in den nacht de fpelonk ontvluchtte. In den vroegen morgen was zij reeds die gantfche (treek ontweeken, die haar bekend was; in het woud omdwaalende, was zij, om niet ontdekt te worden, door de digtile bosfchaadjen heen gedrongen. . De avond overviel haar, wanneer zij met veel aandoening de Zon , die den gautfchen dag wegens den zwaaren regen niet gefcheenen had, bij haren ondergang wilde aanfchouwen; doch ook dit mislukte haar; de Zon bleef verfchoolen. Nu ftond zij zeer in twijfel, naar welken kant zich te zullen begeven, fchoon zij des morgens reeds bij zich zelve overlegd had, of zij niet den weg naar het westen zoude nemen , omdat zij van die zijde meer dan eens een kanon-fchoot gehoord had , en zich dus verbeeldde, aldaar eene Stad te zullen vinden. De lucht klaarde eindelijk op; zij zwerfde, onder begunftiging van een zeer helder maanlicht, een groot gedeelte van het woud door, en kwam, met een piitool in de hand, welk zij ter harer veiligheid had mede genomen, in de morgen - fchemering in een ruim beplant bosch, waarin het kermen van onze fanny haren aandacht  i4 FANNY WILKES. dacht tot zich trok. Zeer zagtjes Hoop zij nader, en verheugde zich, daar zij den dorst niet langer konde uithouden, dat zij een meir ontdekte ; maar hoe groot was te gelijk hare verbaasdheid , wanneer zij door de boomen het voorfteven van een groote floep gewaar werd, welke tot den oever fcheen te naderen ? Dit onverwachtte gezicht maakte de treurigfte aandoeningen in haar gaande, ■ „ Ik ontvlucht eenen onmenschlijkcn Vader! Ach! waarom vlood ik heen? Mogelijk zouden mijne fmeekingen het vaderlijk gevoel in zijn hart ontvonkt, en hem tot medelijden hebben bewogen. Nu val ik misfchien in de handen van nog ondeugender, van welken ik zekerlijk geen vaderlijk hart verwachten kan! " Deze en andere iboftgelijke bedenkingen, welke bij ieder jong beangst meisje in gevallen van dien aart natuurlijk zijn, hielden haar zo geheel bezig, dat zij niet eens dagt, om te zien, wie 'er in het vaartuig was, zo als ik, in hare plaats , ongetwijfeld het eerst van allen zou gedaan hebben, en, daar ik niet twijfel, of mijne Lezers zullen van het zelfde begrip zijn, zullen wij, met hunne genadige toeflemming, het nog doen. Treden wij derhalven met sophia hidden uit het bosch naar den hoogen oever. Verbeeld uhier, Lezer, den fchoonflen zomer - morgen . dien oit dichter bezongen heeft, en dien ik ongetwijfeld ook hier zou bezingen , indien de Zang-  I. BOEK. tg Zang-Godinnen in de tegenwoordige flegte tijden nog zo goed oppasten, als zij voorheen deeden. De Zon trad even te voorfchijn, en verfpreidde over het water eene vuur - koleur, welke zich ter zijde op de zwarte oppervlakte verloor , en in' eene lange kegel-vormige gedaante tot sophia te rug kaatfte. Digt over de blinkende vlakte klapwiekten de zwaluwen en watervogels, terwijl de toppen hunner vleugelen als . in vuur glinfterden. Van de bladen der boomen vielen daauwdruppen neder, die onder het vallen de fijnfte ftraalen uit den dageraad opvingen, en, zo dikwijls zij het graanw-fchijneud gras ku.ten, eene nieuwe Zon vormden. Beneden aan den oever liepen de zand-(hippen en andere nacht-vogels naar het bosch te rug, met de blijkbaarfte trekken van een tederst verdriet over de opdaagende Zon, teiwijl wederom andere vogeltjes even verltoord , als onze Schoonen des morgens om tien uuren, uit het bosch te voorfchijn vloogen , zich op de drooge takjes plaatften , onder een hartelijk vreugde-gejuich bij beurte hunne vleugels over en weder fpreidden , zich dan eens fchuddeden, in de hoogte verhieven, en daarop trotsch fcheenen te zijn, dat zij de Zon , voor sophia Hechts van onderen zichtbaar , met fchelle toonen van boven konden begroeten. Mogelijk echter heeft zich de fpijt op de ftedelijke gewoonte reeds in zo verre ge- wroo  16 FANNY WILKË S. wrookén, dat eenigeh mijner Lezers en Lezeresfeni éénmaal vroeg opgeftaan zijn, om eenen fchoonert morgen te aanfchouwen. Ten hunnen gevalle zal ik mij met zeer weinige woorden verklaareri: zo verrukkend ^de morgenftond was, zo droevig was de blik, welken s o p hi a van den oever op denzelven wierp. Ik moet echter nog dit aanmerken, dat ik uit de bekoorlijke tooneelen dér Natuur gaarne eenige trekken fchildere; eene neiging, welke ik mij bij deze gelegenheid vefpligt oordeele, aan allen, die mijn boek in handen nemen, te ontdekken , opdat niemand immer zich verbeelde, dat deze en dergelijke plaatfen met eerbied gezegd alleen gefchreeveti zijn, om het getal der druk-bladen te vermeerderen. Eene zagte koelte had intusfcllen onze fanny naar den oever gedrceveu , en wel aan eene zijde , daar hij tamelijk vlak was. Vooraf echter moet ik van dit kind eenige befchrijving geven. Zij was een zo kieen aanminnig popje, als immer de fchoonfte mijner Lezeresfen in haar achtfte jaar kan geweest zijn , en juist even oud was zij. Het kapfel, dat haar hoofd verfierde, was het aartigfte van de waereld, zo zelfs , dat ik daaruit zeer gemaklijk aanleiding zou kunnen nemen, om de bondigfte waarheden over de tegenwoordig in zwang zijnde kapfeis voor te dragen. Zij was zo naauw gereegen , als nodig was, om de fijnfte geftalte. te vormen. Haar  L BOE K. Haar linnen was ongemeen fijn , van den besten finaak, en had, door het regenachtig weder, eene gedaante gekreegen, die met haar treurig gelaat wonderlijk fchoon overeenftemde. Voor het overige was hare kleeding, zo ik mij niet bedriege, donkerrood, zwart en hemelsblaauw. Van haar aangezicht kan ik nog niets zeggen; zij mag eene Blonde of Bruinet geweest zijn, in beide opzigten zou ik, wanneer ik het een of ander prijzen wilde, zekerlijk één gedeelte mijner Lezeresfen mishaagen , en dezen echter zou ik, ten minften voor als nog, niet gaarne boos maaken. De jonge Heeren verliezen .bij dit mijn ftilzwijgen niets: het is immers flechts een kleen Meisje! Wanneer wij haar tot in haar zestiende jaar zullen gebragt hebben, dan zal ik in de befchrijving harer fchoonheid zo uitvoerig zijn, als een Geographist in de befchrijving eener ftad, alwaar hij in de voetftappen van den Heer Rector, zijnen Vader Zalr., getreden is. Sophia hiddek echter is reeds een Meisje van bijkans vijftien jaaren, en — bij uitftek bevallig! Zij zal, zo mij voor als nog toefchijnt, eenig aandeel hebben in de gefchiedenis van fanny; 'en, al ware dit zo niet, dan nog oordeele ik , aan zekere Luiden, die, zoo dra 'er van zulk een Perfoon gefproken wordt, oogenbliklijk vraagen, „ hoe ziet zij 'er uit?" eene befchrijving verpligt te wezen. Ik beloof ook heilig» I, Deel- B mijne.  38 fanny wilkes. mijne fchuld te znllen voldoen, zoo dra ik \rm die grievende kommernis zal bevrijd zijn, welke menig Schrijver, fchoon met de gezondfte kneukels voorzien, zo- dikwijls de flaaplooste nachten veroorzaakt, naamelijk dé zorg, om eenen drukker te vinden. Bij alle Boekhandelaars , die in onze ftad mvnerz (want aan vreemden durf ik mijn werk niet aanbieden, om dat ik mij mathematisch verzekerd honde, dat zelfs de beste aanbevelingen, die ik zou kunnen genieten, —- bij voorb. de hand te drukken, het plat of hoogdravend voorlezen der voortreflijkfte plaatfen, een billijk accoord of eene vermindering van copij-geld, eene hartelijke verzekering mijner bereidwillige dienstvaardigheid , of eindelijk eene aanprijzing door de derde of vierde' hand — op éénmaal alle hare kracht zullen verliezen doof dén tegenwoordigen ftaat mijner kas, die mij —^— zo als helaas! den meestcn mijner Mede-» broederen «— op zijn best toelaat , papier te ikoopen, en mij dus het reizen volftrckt verbiedt, als ten uiterffe ongezond voor mijne beurs) bij alle de Boekhandelaars, die hier ter ftede woonen, zal ik dus met mijn boek mijne eerbiedige opwachting maaken. Kan ik dit niet aan den man brengen, dan zal ik ■ ja, dat zal ik —• het op kosten van goede vrienden laten drukken. Zo veel , als daartoe nodig is, fcoop ik nog wel bijeen te zamelen. In tijd van nood  ï. b O E K. ï9 èiooci zouden wij het met zulle foort van papier kunnen doen, als in de ecrltc uitgaven van het ïaatfte deel van den arts. Duitschland laat zich toch alles wel gevallen. Eu dan zal ik tot fchrik der Heeren Boekhandelaaren een Vignet op den Titel piaatfen, verbeeldende een draa- v enden pegasus, door mercurius ïn zijn loop gestuit, met het Omfchriftj r'j Brief e die neuefte Litter. betref. XXL "  DERDE HOOFDSTUK, Waarin de Gefchiedenis zo voortgaat, als de wnftandigheden in den boek-winkel vorderen. ï~ïet fchuitje, waarin de kleene fanny zat, en den oever troosteloos aanfchouwde , was reeds aan land gedreeven. Sophia, die thans niets te vreezen had, liep al huppelende van de hoogte naar fanny; doch naauwlijks zag deze haar, of zij fnelde in allerijl naar het voorfteven van haar vaartuig, en zogt, daar zijj bare kleene handen tegen een fteen leende , het fchuitje uit alle hare magt van de wal te ftooten, 't geen ook gefchiedde, om dat het nog geen grond geraakt had. „ Wat zult Gij doen, wat zult Gij doen, lieffte Engeltje," fchrêeuwde sophia, „ mijn God! waar wilt Gij heen?" „ O Gij ondeugend mensch,*' antwoordde fanny al fchreiende, ,, gij wilt mij immers dood fchieten? Ach God! ja, ik zie het wel, dat gij mij Wilt doodfchieten. Ik arme fchaap helaas! " voeg-  I. BOEK. 2Ï Voegde zij 'er bij al {hikkende, „ ik heb immers geen kwaad gedaan ; ik heb ook geen geld , waarom zou ik dan dood gefchooten werden? Zie daar (hier nam zij haar tasch, en klopte daarmede op den rand van het vaartuig) ik heb geen duit; want de twee guinies, die ik bij mij heb gehad dit weet gij ook wel, gij waart zelf daar bij hebben zij mij dezen nacht uit mijn beursje weg genomen." — „ Mijn aller- lieffte kind," riep sophia, die nu eerst bedagt, dat zij een piftool had, „ ik zal u geert kwaad ter waereld doen, Kom toch hier naar toe; zie eens, waar de wind u heen drijft." —■ „ Ach!" antwoordde onze kleine, „ ik zie het wel, gij praat zo vriendelijk, en ziet 'er ook zo lief en zo goelijk uit, als jinny , en evenwel zoudt gij mij misfehien willen dood flaan." —— „ Neen, geloof mij , mijn lieve kind," hernam sophia, die de traanen in de oogen {tonden, „ kom gij maar hier, en vat de ftok; ik zal u naar den kant trekken," — ,, Ach! gij weent toch," antwoordde fanny, terwijl zij al beevende de ftok aanvatte, welken sophia haar toereikte; ,, gij zult toch wel niets kwaads in den zin hebben. Wat zoudt gij daar ook mede winnen ?" voer zij voort, terwijl sophia haar intusfehen reeds uit het fchuitje genomen had, haar in de armen drukte, en zich verzadigde, met haar te kusfehen. B 3 De  12 F A N N Y W I L K E S. De volgende onderhandeling was de eerfte, na dat s o r n i a haren vondeling de tederfte befdierjning had aan den dag gelegd. Sophia. Mijn arme Ichaap, zeg mij toch, hoe zijt gij in dit fchuitje gekomen? . , . Fanny, haar al beevendè in de rede vallende, Wat zult gij toch met dat piftooi uitvoeren? S. Ik zal u daar geen kwaad mede doen, zie daar , ik zal het aanftonds in de lucht afichieteri. F, overluid, O neen, o neen, dan mogten de PvOovci-3 het hooren, en ook hier op afkomen. (sophia intusfehen had den haan reeds overgehaald; gelukkig vattede het kruid geen vuur, om dat de pan door de regen was nat geworden.) -O, tyerp toch dat haardek ding weg; zij hebben daarmede de arme jinny doorfchooten. S. Wie was jinny dan? F. O, dat was onze kamenier; zij hield zo, veel van mij; zij legde dikwils, als ik flaapen wilde, mijn hoofd op haar borst, en deze hebben zij nu door de borst gefchtsoten! S. Wie dan ? F. O die godloze roovers ; de eene kaerel wilde haar kusfen, cn . . . ik weet niet, welke lelijke dingen hij al zéide, en dan zeide hij nog, dat zij .zo mooi was , en zij wilde ' het niet hebben. Och, had zij hem maar een kus gegeven ,  ï. BOE K. £3 geven, dan zou hij haar niet doorfchooten heb» öen, S. Waar was dat dan? F. Wel, bij ons op liet Slot. S. En hoe heet dat Slot, mijn kind? F. Ach, ik weet het niet, 't is het Slot vu» Papa, en Papa is te Londen , en Mama ook, en ik heet fanny wilkes. Welke vraagcu sophia al meer deed, zij konde van het kind niets anders te weten komen, als dat het Slot in dezen nacht door twee roovers, en wel , volgens de befchrijving, uit haars Vaders bende , overvallen was ; dat de kamenier, met het kind in het vaartuig fpringende, aldaar was dood gefchooten, en dat deze, met het voor over vallen uit het fchuitje, het zelve daar door had voortgeduwd, zodat het, langzaam voortdrijvende, eindelijk door de wind aan den overkant van het meir was aangefpocld. Den naam van het Slot konde-fanny niet noemen. Sopiiia ftond zo wel, als fanny, in hare natte kleederen te beeven; zij ging in het fchuitje , en bragt het, met behulp van den langen ftok , in het riet , welk een kleen end wegs van den oever af lag. Hier trok zij fanny de bovenftc kleedercn uit, en liet ze in de heete Zon droogen. Zij zelve ontdeed zich van haar nat gewaad, fpreidde zulks langs het B 4 boord  FANNY WILKES. boord van 't fchuitje , alwaar het ook rasch droogde. Op het punt ftaande, om zich weder aan te kleeden, wees fanny haar twee fchuirjes, die zeer langzaam voeren, en reeds zeer nabij het riet waren. Naauwlijks had zij den tijd, om haar kleed aan te trekken, vreezende alles van die twee Mansperfoonen , die waar? fchijnüjk met geen goed oogmerk zo zagtjes voeren. Bij nader onderzoek echter bemerkte zij , dat deze luiden geenszins naar het riet keeken, terwijl hun de Zon in den weg was, en hunne oogen daar door verblind werden. „Ja, Buur," fprak eindelijk de een, „ 'er is van daag niets te. doen." „Neen," antwoordde de ander al geeuwende, „ wij zullen hier maar wat ftil blijven liggen;" daarop legden zij hunne riemen in het fchuitje, ftopten hunne pijp, en plaatften zich, met het aangezicht naar een riet-bonk, in dier voege, dat zij onze beide Meisjes den rug tpekeerden, die nu, zo, goed als mijne Lezers , bemerkten , wat foort van. menfclien deze luiden waren, „ Het is toch een zonderling geval, Buur! Gij denkt immers, dat daar wat aan is?" . „ Wel zpnder twijfel, Buur! De zaak, dat verzeker ik u, is, wel waai-; want onzo lysje heeft hooren fchieten, tpen zij uit de Stad kwam," — „, Maar heeft 'er dan geen mensch willen heen gaan?" *—- 33 Ja, dat ontbreekt ons nog! Daar. zijn  I. BOE K, 85 zijn zo veel gaauwdieven bij elkander geweest; het leeven is zoet , zegt Casper Claus." „ Maar, zo als ik u zeg, het wondert mij, dat niemand in het Slot zich verweerd heeft." „ Wel, Buur, laat ik u daarop dienen; zij zeggen, dat niemand daar in was , als Vrouwsperfooncn, en die fchelm , die hidden, is ook nergens bang voor; maar de Edelman zal hem wel krijgen. Den eenen fchelm, die de kindermeid dood gefchooten heeft, hebben zij reeds gekreegen." — „ Hou wat, Buur, ik zeg u, zij hebben ze allen reeds gekreegen, behalve hidpeks dochter ; doch zij zoeken haar reeds het gantfche bosch door." De Visfchers werden hier, door een gedruisch der visfehen aan den oever, in hun gefprek geftoord. Terwijl zij daar heen voeren, fchoof de verfchrikte sophia haar fchuitje al verder in 't riet, en zij zo wel, als fanny, kusten elkander van blijdfehap, dat zij tot nog toe niet ontdekt waren. Zij beraadflaagden daarop, niet zo zeer, wat zij nu beginnen, als wel, hoe zij den honger zouden ftillen, en ik van mijn kant zal intusfehen met mijne mede Arbeidfter affpreken, Wat wij in het volgende Hoofdiluk gevoeglijk zullen kunnen verhandelen. B j VIER-  VIERDE HOOFDSTUK, Waarin fanny aan zaken denkt, die maar weinig Mansperfoonen invallen. Tot opheldering van den teatften vol-zin des voorgaanden Hoofddeels moet ik mijnen Lezeren verklaaren, dat ik deze Gefchiedenis vervaardige met behulp van ééne mijner Vriendinnen. Of dit gefchiedt , om alle de menigvuldige onderfcheidene gedeelten van het geheel een mogelijk beftaan te verfchaffen, of om elkanders geheugen zo veel doenlijk te gemoet te komen, zal zich mogelijk in het vervolg ontwikkelen. Of dit Hoofdftiïk goed zal komen , weet ik niet , om dat wij het met elkander gantsch niet eens kunnen worden. Mamfell *** (want dus heet mijne Vriendin) is zo mededogend , dat zij het ten hoogften afkeurt, onze jonge Schoonen langer op het meir te laten, en ik, die vrij hardvochtig val, ben van gedachten , dat het voor haar zeer nodig is, op dat water nog wat langer te vertoeven, ■ ..»  L BOEK. Sophia was zeer bedugt voor de naarfpooringen, daar zij Visfcher-Buur van had hooren fpreken. Het veiligfte , dagt zij eindelijk , zon daarin beftaan, om met de kleene fanny naar het Slot te vaaren. Maar helaas! geen van beiden wist, aan welken kant het Slot gelegen was, en fanny had 'er ook zeer veel tegen , om te rug te keeren, vermits zij blijde was, uit de handen van de Franfche mamsell du eois, hare Gouvernante, verlost te zijn. Zij overlegden tamelijk bedaard, wat haar te doen ftond. Haar fchuitje was thans zo diep in het riet geftuurd, dat zij niet behoefden te vreezen, door iemand ontdekt te zullen worden. Vermoeid van honger en hitte, vielen haar eindelijk de oogen toe; zelfs werd hare ligtc fluimering door eene zagte beweging van het vaar-, tuig in eenen diepen flaap verwisfeld. Na een uur flaapens ontwaakte onze kleine, en hoe moe-, de zij ook ware, zij konde echter in langen tijd niet weder in flaap komen, omdat zij zich met het gezicht der flaapende sophia niet genoeg konde verzadigen. Indien eenige mijner Lezercslen zwaarigheid mogten maaken in mijn getuigeuis, zo bid ik haar , te bedenken , dat fanny eerst agt jaaren oud , gevolglijk nog niet in dien ouderdom was, waarin menig Meisje niet dan met wangunst zien kan, dat een ander fchoon.  58 FANNY WILKES. fchoon is. Zij gevoelde dus geenszins dat bittere , waar door het grootfte gedeelte der Vrouwen, op het gezicht der fchoone maagdelijke onfchuld, de trekken van het beeld des Scheppers misduidt. Zij zag met genoegen, dat de fchoonheid der flaapende sophia ongemeen was. Een blanke arm, welke in eene fchoone richting over den boord van 't fchuitje hing, en waar aan kleene vischjes dartelden; oogen, die zagt gelooken, maar, in dit fluiten zelfs, fchoon waren; eene zagte ademhaaling, gelijk aan het ademen der onfchuld en deugd dit alles trof het'teder hart van fanny. Zij had het onbefchrijflijk geluk, de aandoening daarvan volkomen zuiver te gevoelen; een geluk, dat alleen voor weinige deugdzamen onder de Mannelijke Sexe befehoren is, om dat de verbastering van hunne harten overal gelegenheid vindt tot fchandelijke begeerten ; een geluk, welk ongeregelde knaapen, indien zij eenmaal wisten, wat eigenlijk liefde zij , tot de deugd zoude konnen weder^ brengen. Fanny hield zich lang bezig met het aanfeh ouwen der beminnenswaardige so-, phia. Hoe jong zij ook ware, was zij voor dit denkbeeld vatbaar , „dat het onbegrijpelijk is, hoe Mansperfoonen in Haat zijn, een fchoon Meisje te haaten; " want zij herinnerde zich , 't geen hare jinny haar dikwijls gezegd had, dat de Mansperfoonen niet verdragen kunnen , dïlt  Zij zag mei genoegen, dal de feLtoonlieid der flaapende SOPHIA ongemeen-was. Blatlz.^8.   I . BOE & 89 dat Meisjes hare onfchuld bewaaren; ja, dat zij dezelve, fchoon met eene zeer listige ontveinzing hunner fchandelijke geneigdheden en voornemens, in den grond bederven. Zij nam zich voor , om bare jinny bij de eerfte gelegenheid te vraagen, of niet zeker gezegde, welk zij zich thans herinnerde, wanneer 'er naamelijk van den nijd des Duivels, als eene oorzaak van het bederf der Avaereld, gezegd wordt, „ en die van zijnen raade zijn, brengen daar toe het hunne mede," tot dit onderwerp betreklijk ware. Dan, op het zelfde oogenblik bedagt zij weder, dat hare lieve jinny dood was, en deze gedagte trof haar hartje zo geweldig , dat zij bitter begon te ichreien. „ O, " riep zij , „ ik durf het naauwlijks bellaan, om deze fchoone Juffer een kus te geven , en de godloze roover had zo veel achting voor jinny niet, of hij wilde haar kusfen. Ach, arme jinny! waarom heeft li de wreedaart om 't leeven gebragt!" Deze laatfte woorden fprak zij met zo veel nadruk en hevigheid, dat sophia eene beweging maakte, door welke fanny vreesde, dat zij ontwaaken zou. Zij had wel daadelijk troost nodig, doch was echter zo befchaafd, dat zij de fchoone rust harer gezellinnc niet wilde ftooren. Zij hield zich derhalven zeer ftil, beweende den dood harer beminde jinny, ea viel van treurende weemoedigheid in flaap. Dat  30 FANNY WILKES. Dat fanny bij deze gelegenheid eenen zeer Zonderlingen droom gehad heeft, zou voor mij even gemaklijk zijn te beweeren, als voor den Lezer om te gisfen; doch, waarin deze droom beftaan hebbe, verklaar ik in ernst, niet te weten. In mijnen flaap bezit ik helaas! de gave Van droomen niet, en waakende mis ik de bekwaamheid, om droomen uit te leggen. Mijne Medearbeidfter, welke in dit gewigtig ftuk hare Sexe niet Verloogchenen kan , zoude den Lezer met eene zeer wijdloopige vertelling kunnen ophouden: maar nog ééns, helaas! zij is van huis gegaan: dan, daar 'er in het beloop dezer gefchiedenis nog wel meer luiden zullen flaapen, zal ik bij die gelegenheid de pen aan haar overlaten. Kortom, fanny droomde, en zij werd niet door een uitwerkfel van den droom zelf, zo als anders in Romans het geval is, maar -— door het gefchreeuw van eenige groote meir-vogels zeer fpoedig wakker. Bij hare ontwaaking door en door verfchrikt, werd zij door eenige zeer gegronde bekommeringen bevangen , tot welke dit wilde, aan haar onbekende , gefchreeuw aanleiding had gegeven, zo dat zij befloot, hare Vriendin, die nog gerust lag te flaapen, langzamerhand op te wekken. Zij vattede haar zagtjes bij de hand, en praatte haar de naamen, lieve kind , engelachtig bevallig Meisje , en dergelijke meer, zo lang  I. BOE Ki 3* en van tijd tot tijd een weinig luidruchtiger voor, dat sophia eindelijk zeer zagt ontwaakte. O! hoe helder zijn nu uwe oogen, mijne Vriendin," riep fanny, „ maar gij weet niet, hoe beminnelijk gij 'er in den llaap uitziet. Zeer ongaarne heb ik u geftoord; maar ik moet u wat zeggen; wij zitten hier wel gerust, maar gantsch niet veilig." „Hoe zo?" viel sophia haar in de rede, „ ik geloof niet, dat God eenig kwaad over ons gehengen zal. " ■ „ Ja, mijn kind," hernam fanny, „ de lieve God heeft van daag reeds zo veel aan ons gedaan : Hij heeft ons beiden het leeven gered, ere nu, onderftel ik, is het onze zaak, om Voorzichtig te Wezen. Henk maar eens; op het Slot zullen zij het jagtje misfen , en dit zullen zij nergens anders, als op dit meir zoeken, en, om ti de waarheid te zeggen, ik kan niet, neen , ik kan niet bij mamsell du bois te rug keeren; neen, dat kan ik in eeuwigheid niet doen,," S. Maar zeg mij eens, wat heeft u de Mamfeil dan voor kwaad gedaan? F. O! dat is een godloos mensch. Mij heeft zij wel niet gedaan, maar met onzen Secretaris fprak zij altoos over dingen , die ik niet verftond, maar onze jinny werd dan altijd rood, en hield de ooren toe, en dat kan ik niet veeJen —— neen, ik kan dat niet verdragen, dat men  3£ FANNY WILKES. men mijne lieve jinny bekommert. Doch gij fchijnt 'er boos om te zijn, dat ik mamsell du bois een godloos mensch genoemd heb : dat was ook niet goed van mij gedaan ; verbied mij nu, voortaan meer van haar te fpreken. S. Neen, mijn ldnd, ik ben niet boos op u; het moet zekerlijk een ondeugend fchepfel wezen. F. Ziet gij wel ? Gij poogt mij te vleien, en dat is niet goed. Maar wilt gij niet aan land komen? Het wordt al duister; misfchien zou ons de wind weder aan de overzijde drijven: zoudt gij wel zo goed willen zijn .....? S. O mijn allerlieffte Engel, gij zijt veel te beleefd jegens mij; ja, ik zal het doen: maar gij moet zo veel complimenten met mij niet maaken; ik ben maar een arm Meisje. F. Dat gelieft gij zo te zeggen, maar ik weet echter wel, dat de goede God u lief heeft, en dus heb ik u ook lief, en, als men iemand Kef heeft, dan is men altijd beleefd. Sopiiia bewonderde de onbedorvene onfchuld van dit kind. „ Waar willen wij dan heen?" Vroeg zij eindelijk. „ Kom gij maar met mij," gaf fanny ten antwoord; „ ik kan hier niet gerust zijn; voel maar eens," voegde zij 'er bij, terwijl zij sophia's hand op hare borst legde, „ voel maar eens, hoe mij het hart klopt.* Sopiiia poogde haar gerust te ftellen , en beloof-  I. B O E K. 03 loofde, zo rasch het wat duisterer werd, aan land te zullen drijven. Wachtende op de aanbrekende nacht, verhaalde sophia, op dringend aanzoek der kleene fanny, hare gefchiedenis. Het viel haar hard, dat zij, om dit Kind niet te verontrusten, verzwijgen moest, dat die iiidden, van wien de Visfchers gefproken hadden , haar Vader was. Nog onaangenamer was het haar, dat zij de eigenlijke oorzaak harer vlucht verbergen moest. Zij vergenoegde zich derhalvcn, met te zeggen, dat het haar even eens gegaan was, als jinny. „ Heeft men u ook willen kusten ? " vroeg de kleene fa n'n y met een weemoedig gelaat. „ O die onbeleefde Mansperfoonen ! Wat hebben zij toch daaraan? Wanneer ik U kusch, mijne lieve sophia, dat is gantsch iets anders; want ik bemin U, maaide Mansperfoonen hebben ons niet lief, als wij groot zijn. " sop h i a flond op het punt, om haar te antwoorden, dat 'er evenwel nog eenige deugdzame en beichaafde Mans zijn; doch zij durfde het niet waagen, deze Helling, die wel zeker, maar met dat alles moeilijk te bewijzen' is, tegen dit fchra'nder Kind te verdedigen. Daar antwoord beftond derhalven in een diepe ziïgt, 't.welk fanny wederom aanleiding gaf, om eenige dingen te zeggen, welke ik liefst verzwijgen zal, om dat onaandoenlijke Lezers deze plaats zekerlijk overflaan, en fentimenteele Lézeresfen daarin niets nieuws zouden vinden. T. D f i l. c V Y F-  VYFDE HOOFDSTUK, Een kort Kapittel, waarin een Wolf'ver-fchijnt* J~£et geduld van fanny was nu ten einde» Het was reeds zo duister, dat men geen vijftig voetftappen ver eenig voorwerp langer onderfcheiden konde; en, daar het in 't riet nog duisterer was, poogden zij beiden, het fchuitje in 't volle water te ftuuren. Met moeite werden zij dit werk meester; maar , terwijl het vaartuig met een groote vaart uit het riet werd geftooten , en zij riiets anders dan een ftok hadden, (die echter gantsch niet lang was) om het zelve te kunnen wenden, draaide het eenige maaien om, zo dat zij niet wisten, welke richting zij nemen zouden, om naar den oever te komen, welken zij zich bij dert dag hadden verkoozen. Zij bemerkten daarenboven , dat de wind op het eigen oogenblik omkeerde; ja, hij werd wel rasch zo hevig, dat zij ten uiterften bevreesd werden. Zij legden de ftok neder, en gingen op een bank zit-  t a ö e k. ié zitten. Sophia prevelde zagtjes eenige wborden: riaauwlijks bemerkte fanny, dat zij eed gebéd deed, of zij wierp zich met blijdfchap in hare armen. „ O!" riep zij, ,, nu vrees ik niets meer. Aan u zal God niets weigeren, en ik heb ook gebeden, en ik moet u zeggen, dat Göd mij al dikwils verhoord heeft! " Sophia was in niets minder, dan in den Christen Godsdienst opgevoed; zij had echter in ftilte eenige boekeli gelezen, welken haar Tante in een hoek van de fpelonk had nedergewörpend voornaamelijk den Bijbel en de Schriften van Ab~ badie, 'Jurieu, Drelincourt, Doddridge en Toung» Zij had bezef genoeg, om met innig genoegen te zien, dat fanny's hart zich met een kinderlijk vertrouwen op God verliet. Zij liet zich nu ook volkomen gelaten door den wind voortdrijven, terwijl fanny zich beklaagde, dat zij het niet durfde waagen, een Pfalm te zingen, waartoe zij anders, volgens haar blijmoedig en gerust hart, zeer genegen was; De wind dreef het vaartuig intusfchen geweldig voort, zo dat het, eer onze Reizigers dit bemerkten, op 't land ftond* Met groote blijdfchap traden zij daaruit; en ftooteden het fchuitje ta rug; doch de wind, zijne ftreek houdende, deed het zelve op zijne oude plaats wederkeereh. Zij hadden zich reeds een uur lang aan den oever nedergezet, om de opkomst der Maan af te vvach-  S6 FANNY WILKES. ten, tot dat fanny eindelijk zich herinnerde, dat zij een goud repetitie-horologie op zijde had. Zich daarvan bedienende , bevond zij , dat de Maan, overeenkomftig het zeggen van sophia, binnen een kwartier uurs moest opkomen. Sophia gaf hare blijdfchap te kennen, dat zij toch iets bij zich hadden, dat geld waard was, vermits het gebrek daaraan haar zedert eenige uureu reeds veel kommernis had veroorzaakt. „ Daaromtrend," hernam fanny , „ hadt Gij in 't geheel niet behoeven te vreezen; wij hebben geen van beiden in onzen angst bemerkt, dat ik een zeer kostbare diamanten hals-fnoer draag, en nu ook valt mij nog in, dat ik een zeer fchoonen ring in mijn beurs hebben moet." Zij raakten zo diep in het beraamen van een plan, hoe zij deze kostbaarheden op de beste wijze zouden béfteeden , dat zij de prachtige verfchijning der opkomende volle Maan geheel en al uit het oog Verboren. Zij fchéen reeds overal, wanneer zij haar voor het eerst gewaar werden : doch men verbeelde zich eens de geweldige ontroering van sophia, wanneer zij bij dit helder maan-licht allerduidelijkst befpeurde, dat zij zich weder op de eigen plaats bevonden , van welke zij des morgens waren afgevaaren. Fanny zag wel , dat sophia zat te bceven, doch wist dezen fchrik harer vriendinne op geenerleie wijze te verklaaren. Zonder één woord te fpreken , liep deze  i. BOE K. deze in allerijl naar den oever van het mcir; maar helaas! hare ontroering en fchrik werd verdubbeld , wanneer zij zien moest, dat de wind het fchuitje , haren écnigen toevlucht, had weg gedreeven. Door dit gezicht werd zij zo hevig getroffen, en haar ligchaam geraakte zo fterk aan 't beeven, dat ik haar ter dezer plaatfe ongetwijfeld in ■ flaauwte zou laten vallen , indien ik niet, uit kracht der waarheid, getuigen moest, dat zij de ftandvastigheid had, om aan fanny te zeggen, dat zij zich verbeeld had, in het fchuitje een geraas te hooren, doch met genoegen bevonden had, dat de wind het vaartuig reeds op het meir naar de overzijde heen dreef. Fanny hield zich met sophia's verklaaring te vrede, zonder zelve het geval te bezichtigen, maar antwoordde Hechts met een luchtig hart , „ God zij dank, dat wij althans van dien kant veilig zijn. Kom gij nu maar hier; laat ons in Gods naam regt in 't bosch gaan ; wij moeten toch bij menfchen zien te komen: ik kan u zeggen, dat ik niet weinig daar naar verlang; want ik ben zo hongerig, als een oude Wolf, die in zijn leeven nog niets gevreeten heeft." In welken toeftand sophia zich ook bevond, zij moest echter lagchen over dit gezegde; zij was zelve zo hongerig, als fanny zijn kon; maar zij werd grootelijks ontrust door het vorig berigt van den Visfcher , welk haar nog fleeds C 3 bii  33 F A N N Y WIL Kg S. bij bleef. Zij volgde fanny, die wakker voort, flapte; maar zij volgde tevens al beevende, fchoon zij haar onder allerleie voorgevens had weten te pverreeden, om ter regter hand af te gaan, terwijl zij zich dus langs hoe verder van de plaats der fpelonk meende te verwijderen. Hierover nog praatende , zag zij iets voor zich liggen, dat in den maane-fchijn glinsterde; zij trad al nader D zonder één woord te fpreken, en bevond eindelijk , dat dit glimmende hetzelfde piftool was, welk zij des morgens had weg geworpen. Verheugd, dat zij nu in het zekere wist, om regts af te moeten voortgaan , wilde zij echter hcï piftool niet laten liggen , vermits die geenen , Welken, volgens het zeggen van den Visfcher ? naar haar zogten, daar door op den regten weg hadden kunnen geraaken. Om fanny niet te. verfehrikken , hield zij zich dus, of zij over het #n of ander ftriiikclde, dat haar in den weg was, en wierp het piftool zeer fpoedigin 't water, waarop beide Reizigers haren tred zeer gerustelijk achter-, yolgden. ZES-  ZESDE HOOFDSTUK, Waarin de Lezer blijft fiaam. Onze beide Vluchtelingen waren omtrend een uur voortgewandeld, wanneer fanny op den grond ging zitten, verklaarende, dat zij, het mogt gaan, hoe het wilde, bij geene mogelijkheid verder konde voortkomen. De al te lange honger en de flaap in de hitte der zon hadden haar de krachten te veel benomen. „ Wij kunnen daarenboven, " zeide zij, „ niet wel verder gaan, zonder alvorens bepaald te hebben, waarvoor wij ons zullen uitgeven, wanneer wij menfchen ontmoeten. Gij behoeft mij niet te zeggen, dat leugen zonde is; dit weet ik; maar dunkt het u ook niet, dat wij vreemde naamen moeten aannemen?" Op het eigen oogenblik, dat sophia gereed was om te antwoorden, werd zij een licht gewaar, welk juist niet zeer verre daar van daan fcheen te zijn. „ Kom hier," riep de vermoeide fanny,,, hier is licht, daar zullen wel menfchen en brood C 4 ^3n>"  4° F A N N Y W ILKES. zijn," en liep te gelijk, zo hard, als zij kon, wordende door sophia gevolgd. Na omtrend een kwartier uurs te zijn voortgeloopen, zagen zij, bij het helder fchijnend licht der maan, dat zij geene vijf honderd fchreden van een Dorp af waren. Groot was hare blijdfchap over deze ontdekking ; doch dezelve werd wederom gematigd door zeker geruisch, waarbij zij ffil ftonden, en welk zij, indien ze langs het meir gewandeld hadden , ongetwijfeld voor het geklets der golven zouden hebben gehouden. Fanny begreep eindelijk, dat het een geraas van een molen-rad was, waardoor zij te regt vreesde , dat mogelijk aan deze zijde van het Dorp. een rivier zijn zoude. Zij klom op eene hoogte, en onderrichtte hare haastige vriendin, dat eene groote rivier vlak vóór haar lag, waardoor bet haar onmogelijk werd, het dorp te bereiken, > * * * Tot dus verre heb ik geene gelegenheid gehad, mijnen Léze-ren te bcrigten , waar ter plaatfe wij ons eigenlijk op de waereld bevinden.: Nu bevind ik mij in Haat, om het met zekerheid te bepaalen. Wij ftaan met onze beide Reizigers aan de rivier Forth , die vervolgens door den zo genoemden Zeeboezem Fijrth of Forth in de Noordzee valt. Gevolglijk zijn wij op dit pas in  I. BOEK. 41 in het Noordelijk Schotland om drecks van Edinburg. * * * Zo verflagen als onze goede vriend , de Heer Luitenant * , ftond, wanneer de Koning hem bij de laatftc monstering voorbij reed , zonder op hem acht te geven ; zo verbaasd hij ftond te kijken, dat hij Luitenant was , en Luitenant bleef, zo verflagen ftond ook onze sophia, toen zij de rivier ontdekte. „ Wat zul¬ len wij beginnen, mijn Engel?" was hare eerfte vraag. „ Zullen wij dan van honger fter- ven ? v •>•> Wie zegt u dat, s o- phia?" viel haar fanny in de rede. „ Ik kan het niet gclooven, dat wij bij eene op handen zijnde verlosfing hier zouden derven." s o- phia bcdagt zich, nam hare fanny eindelijk op den arm, en zcide, ,, kom hier, kleene Heldin ; want gij blijft nog vol moed; laat ons naar het geruisen van den molen heen gaan ; zo de molen aan dezen kant ligt, dan zijn wij geholpen ; en ligt hij aan de andere zijde, dan zullen 'er wel fchuitjes zijn. De zon zal wel haast opgaan, en dan zal zich ligt de een of de ander op de molen over ons erbermen." Daarop flapte zij luchtig voort. Had het lieve Meisje mij daaromtrend kunnen raadpleegen , dan zou ik haar C 5 voor-  f2 f a n n v Wilkes, vonraf gezegd hebben, dat aan zulk eenen fneï vlietenden ftroom zeer waarfchijnkjk geen molen zijn konde. Bij het opdaagen van den morgejiftond, begon de maan reeds te verbleeken. „ Laat ons," zeide fanny eindelijk, „ hier ergens den opgang der zon afwachten; de molen zal toch niet weg loopen, en wij zijn 'er nog niet eens bij." Zij zogt eene bekwaame plaats om te gaan zitten, cn befpeurde rasch, zo dra het lichter werd, dat zij vlak tegen over de molen waren , terwijl dezelve niet aan de Forth, maar eenige honderd fchredcn verder aan een kleen water lag , welk zich in de Forth ontlastte. „ Nu moeten wij toch wachten," hernam fanny weder, „ tot dat ons iemand op de molen ziet; ik wenschte van harte, dat dit niet lang duurde; want, hoe gaar* né Ik de opkomende zon aanfchouw, zou ik op dit oogenblik echter liever een ftuk brood eten. — Ziet gij dat ook zo gaarne, lieve sophia? Ik merk, dat gij met diepen aandacht den dageraad btfpiegclt. O! Gij hadt eens moeten hooren, wat mijn Heer handsom, bij het opgaan der zon, met mij en mijne jinny praatte, dan zoudt Gij 'er zo treurig niet uitzien." Sophia's be- fpicgeling was in der daad verder gegaan , dan tot de morgen-f'chemering. Lezers, die zich haar kunnen voorftellen in hare tegenwoordige ©mftandigheden, zullen mij op mijn woord geloei  ï. BOE K. ♦3 looven, dat haar gelaat, zo niet bedroefdheid, ten minsten een gevoel van geleeden fmart tee* kende. Op het gefnap echter der kleene fanny herfielde zij zich. „ Wie was dan de lieer handsom? " vroeg zij eindelijk. „ Mijn Hemel, " antwoordde fanny met groote drift, „ is het mogelijk, dat ik U dit nog niet gezegd heb? Duizendmaal heb ik al gewen scht, dat Gij beiden elkander kennen mogt. Hij was de fchoonfte, gefchiktste, beleefdste , en daarbij de deugd-; zaamste mensch van gantsch Schotland. Hij was Hofmeester bij ons , en hield zo veel van mij, dat ik — ja, dat ik 't U niet befchrijven kan. *s Morgens zeer vroeg ging hij dikwils met zijn fluit in onzen tuin, en, zo dra jinny hem hoorde, kleedden wij ons haastig aan, en gingen met hem in de Chineefche tent, — maar gij weet misfchien niet, wat dat voor een ding is — en dan zagen wij de zon opgaan. O! en dan vertelde hij ons dingen, daar wij nog noit van gehoord hadden , en die hij ons zeer fterk op het hart drukte. Dan werden wij zo geheel weemoedig, dat wij alle drie van blijdfchap weenden. Hij zat altoos in het open venster, en daar hadt gij eens moeten zien , hoe fchoon het morgen-rood in zijne ongen glinsterde. Ais hij weende , was het altijd zo zagt, dat men het naauwlijks zien kon; eindelijk haalde hij zijn zak-doek uit, ging fpoedig heen, en dan floot jinny de deur toe, en  44 F A N N Y W I L K E S. en bad met mij. — Ach God! als ik daaraan denk! zo gelukkig za] ik nooit weder worden." „ Wat leerde hij U dan, mijn kind?" j, O dat kan ik U niet vertellen. Hij droeg enkel zaken voor, daar wij noit aan gedagt hadden; en wanneer jinny, en ik ook, (want ik konde hem tamelijk wel begrijpen) regt blijde daarmede was, dan haalde hij den Bijbel voor den dag, dien hij in verfcheide taaien las, en zekerlijk van buiten kende, fchoon hij geen Geestelijke, maar een Regtsgeleerde was , en toonde ons , dat al, wat ons zo nieuw toBr fcheen, daarin reeds begrecpen was. — Onlangs, bij voorbeeld, wanneer hij ons de fchoonheid van den dageraad omftandig aangeweezen, en de kracht daarvan had doen gevoelen , vroeg hij jinny eens; aan welk denkbeeld zij het liefst van allen dagt? ■— Het lieve Meisje was altoos ongemeen blode jegens hem, en had ook toen de vrijmoedigheid niet, om hem te antwoorden. Gij weet, hoe voorbaarig ik ben; ik bad hem , mij te willen verklaaren , wat een denkbeeld was? De verklaaring hiervan droeg hij aan jinny op, die, toen zij aan het praaten raakte, hem op zijne vraag antwoordde , dat zij altijd iets bijzonder aangenaams gevoelde , als zij de woorden Licht en Klaarheid las of hoorde. Ik gaf hem te kennen, dat ik ook dit zelfde bij mij gewaar werd, en verzogt hem, mij te willen zeggen, wat  I. BOEK. 45 wat eigenlijk Licht zij. „ „ Dat kan ik niet doen , " " gaf bij mij lagchende ten antwoord; „ „ maar ik kan u daar wel op hel„ „ pen , om wat reden het denkbeeld van „ „ Licht zo aangenaam is. Waarom wordt „ „ ons het bederf van verlland en neigingen „-„ onder hel beeld van Duisternis voorge- „ „ field? Wier verft and verduisterd is. „ „ Waarom gebruikt de Schriftuur, wanneer „ „ zij op eene hoogdravende wijze van God „ „ fpreekt, het beeld van Licht? God, die „„het Licht uit de DuisternisJaat opgaan; „„die daar woont ut het Licht.''1'" jinnY zat hierbij in zeer diepe gedagten naar hem te luisteren, en het fcheen mij toe, dat ook mijn verlland volkomen was opgeklaard. Hij bemerkte dit, en breidde deze gedagten zo verre uit, dat ik, om in eene andere verftandige wacreld te zijn, om de éénige mogelijke fchoonheid der Geesten, zo als hij het noemde, te zien, zeer gaarne op het eigen oogcnblik zou geftorven zijn." Sophia, bel'peurende, dat fanny zich door het aanhoudend fpreken uitermate vermoeide, bad haar, (onder voorgeven, dat zij deze gedagten gaarne eens nadenken wilde) te beproeven , of zij niet wat flaapen kon. „ Zeer goed," antwoordde deze, „ maar , zo dra Gij iemand op de molen ziet , dan moet Gij mij wakker maaken; want ik voel, dat de zwaare honger mij vrees-  4« Fanny wilkes. vreeslijk afmat." Sophia beloofde dit, en o/> hetzelfde tijdftip zag zij een mensch op den molen, dien zij wenkte, zonder dat fanny het merkte, en die vervolgens met eene groote boot kwam overvaaren. Fanny geraakte op de tijding hiervan in eene aangename ontfteltenis, en fprong terftond in de boot. „ Watt drommel," zeide de Schipper, „ komen van daag alle de Meisjes van daan? 't Is net, of 'er ergens een Klooster is open gebleeven ? Waar wilt ge na toe , Jufvrouw? " —« „ Ik," antwoordde sophia met eenige beangstheid , „ ik wil mij naar de Stad laten brengen." „ Na welke Stad? Na Edmburg?" vroeg de kacrcl, en met dit zeggen gaf fanny een hevige fchreeuw. „ Hemel! « zeide zij in 't Fransch sophia had deze fpraak vari haar Vader en van hare Tante tamelijk goed geleerd „ daar gaat Mamfell du bois op de molen." De fchrik, die haar bij een afgemat ligchaam beving, maakte, dat zij nederzeeg. Sophia verzogt den Schipper, daar zij nog niet ver van wal waren, haar fpoedig te rug te vaaren. Hij deed zulks , en bood zich zelfs aan, uit mededogen met fanny, om haar de rivier Voor ftroom af te brengen, alwaar zij na ètn klee'n end wegs een zeer gefchikte herberg •:ouden vinden, weife aanbod sophia aannam. Fanny intusfehen kwam weder zagtjes bij; zij plaat»  I. BOE Kt 4? plaatften zich in de fchuit, en de Schipper vertelde haar, dat de Jufvrouw, die zij op den molen gezien had, in den nacht met haar Man was aangekomen, en waarfchijnlijk naar Edenburg zoude reizen. Fanny, die nog zo veel niet wist van Mamfell du Bois gefchiedenis, als mijne Lezers eerlang vernemen zullen , konde zich niet begrijpen, wie haar Man ware. Voor het overige, daar zij deze gelegenheid wilde waarnemen, om den naam van het Slot uit te vorfchen ; vroeg zij den Schipper, „ waar deze Dame van daan gekomen was?" „ Dat weet ik. niet," hernam hij; „ want zij houden alles geheim; en geen van ons allen mengt zich gaarne in de groote Luiden haar zaken." Onder dergelijke gefprekken kwamen zij aan de herberg, welke aan deze zijde der rivier gelegen was ; zij betaalden het vragt - loon , en traden binnen. Sophia beefde reeds, in de verbeelding, dat zij deze herberg mogelijk vol met reizigers zou vinden; doch zag tot haar genoegen, dat, behalven eene bejaarde Vrouw, haren Zoon, eene aartige Dochter en eenige Dienstboden, niemand anders daarin was. „ Zo ziet men eindelijk," dus begon- de Waardin, „ eens lcevendige menfchen weder. Zedert veertien dagen, dat de Forth is overgelopen, en de brug weg gefpoeld heeft, is hier geen Christen ziel geweest. Komt maar hier Juffertjes, feldra* ment.  48 FANNY \V I L K E S. ment, dat zijn eerst hupfche Gasten! Wat is 'er van uw dienst, Mes Dames?" Onder deze complimenten ftond zij met eene zeer eerbiedige houding van baar bed op, daar zij, vermits het eerst vier uuren was, een weinig op gerust had, maakte eene diepe buiging, en zette met 'er haast eenige hooge ftoelen met kalEsledcre zittingen neder , op welken noch fanny noch sophia haar plaats konden nemen. „ Wilt gij wel zo goed zijn," zeide fanny," om ons een boterham te geven?" „ Ach, lieve God," hernam de Waardin, „ wilt Gij niet liever een kop Chocolaad of Koflij drinken? Goede Luiden, goede dingen? Kom kom, Koeken? Biscuit? Of zo wat lekkers?" „Goed," antwoordde sophia, „ geef maar, wat gij wilt, doch ten eerHen." „ Ten eerden," fchreeuwde de Waardin , „ hem! Daar komt Gij regt van pas ; zo pront moet 'er geen mensch zijn, als ik! Thomas, Willem, Abigaël, Arabelle, vuur, vuur, vits qu-on te pêche! . Spreken Mes Dames ook Fransch ? " — „ Neen," antwoordde sophia. „ Wel, dat doet mij leed! Un peu parler, ma foi gnij a rien te tel." fanny lagchte. „ Ja, Misf," hernam de waardin, „ die 'er van zijn jeugd niet toe opgewasfen is , zal het Fransch fpreken wel vergeten, ppint d'argent pointe Suis- fes-" ■>■> Vergeef mij " zeide fanny, „ zijt "Gij ook in Frankrijk geboren? " „ JXeen , 0p mijn  I; BOE ki 49 ftïijtt woord niet , mon chef, daarvan heeft men, geen honneur; ik ben Kamerdienares geweest,' nourice, zo als men 't noerfit, en mijne Ladij zeide" tegen mij, hem! Voijez vous comme une vache espagnole. Maar, excufe moi, ik zal eens zien, of het T . . . goed bij de hand is." Zij ging heen, en liet sophia en fanny volkomen vrij, om van haar te oordë'elen, dat zij wilden; dezen verheugden z"eh voor het overigedat de brug weg gefpoeld, en gevolglijk de ftraat in dezen oord onbruikbaar geworden was. Waarfchijnlijk moet het' T . . . goed niet zeer bij de hand geweest zijn; want Jufvrouw wind les,s kwam eerst een geruimen tijd naderhand binnen, en bragt ellendige Koffij,;. nog flegter iChoeolaad, en bij uitftek fiegte Kieken...,, Tennez,".zeide zij,, „ zette haren voorraad op' tafel, nam een fuuifje,, en befloot, terwijl zij met eene fehoone buiging. haren geeien hals ter zijde draaide, met /-a," dame," en met een vloog zij de deur uit , „ Gij komt net van pas: deze fchoone Dames begint de tijd te verveelen. Wat is 'er van je ordre, Madame ? Waar kan ik je meê dienen , Milord, met Koffij, Chocolaad, of „ ja, ja , Chocolaad," fchreeuwde een Mansperfoon , dien fanny aan zijne Item kende, en welke haar een hevigen fchrik 'aanjoeg. Doch hare beangstheid werd nog grooter, zelfs zo, dat zij zich al beevende in sophia's armen wierp , wanneer de Dame binnen trad; kortom, het was Madam, du b o i s , met haren leidsman en waardigen vriend, den Heer Secretaris setter. „ Zo, Freule Landloopfter!" riep Mamfell du bois in 't Fransch, „vind ik U hier? Wel dat is regt aartig ; ik moet u zeggen , dat Gij mij bijzonder wel aanftaat. En (tot sophia) wie zijt Gij, Juffer?" „ Ik heb mij geens¬ zins bemoeid," was sophi a's antwoord, „ om te vraagen, wie Gij zijt? Even goed hadt Gij dezelve moeite ten mijnen aanzien kunnen fpaaren. De Freule, welke Gij fchijnt te kennen, is den rooveren in haars Vaders huis ontweeken, ik ben zeer toevallig bij haar gekomen." De Heer setter wenkte Mamf. du bois, om in eene andere kamer te komen , en liet Willem , den knecht, daar blijven. Intusfchen had fanny, die reeds bemerkt had, dat Mamf. du bois aan 't beeven geraakt was , gelegenheid om zich te herD a ftei-  5a FANNY WILKES. ftellen. Na een kwartier uurs kwam zij met den Heer Secretaris te rug , en ging zeer vriendelijk naast fanny zitten. „Mijn God! zeg mij eens, mijn Kind, hoe zijt gij toch ontvlucht? Mijn Heer setter en ik, wij zijn met gevaar van ons leeven ontkomen." Daarop liet zij zich, onder het drinken der Chocolaad, het gantsch geval vernaaien. Zij omhelsde fanny, bedankte sophia allerbeleefdst voor haar goed geleide, en zeide: zij ging nu met den 1 Jeer s ette r naar ■ Fijrth of Forik, en van daar te fcheep naar Mij'/adij te Londen. Z\) zouden echter uit de • naastgelegen Stad een wagen bezorgen, om de Freule naar huis te laten brengen. Te gelijk beval zij haar allcrernftigst kan Vrouw wikdlf.ss , met bijvoeging, dat zij haar, uit vrees voor de flegte gevolgen eencr al te groote vermceidheid , onmogelijk met zich konde nemen. Even vriendelijk was hare bejegening omtrend fanny, welke zij verzogt, het een of ander van hare ververfchingen te nemen, doch die niets anders aannam , dan een papier 'met Osié-tong'. Hierop nam zij, ten minden, zo als het uiterlijk feheen, een allertederst affcheid, met herhaaling harer belofte, om van het naaste Dorp een wagen te zenden, die fanny naar het Slot zoude brengen. De Waardin kwam het bevel van Meanfelb.afiero&hiwkeurijigt na, en deed beide Vluchtelingen zo veel mogelijk goed, • zon-  I. BOE K. 53 zonder echter te vergeten , waarop ik als Schrijver ook bijzonder letten moest, alles met een dubbel krijt aan. te teckenen. Deze bragten den voormiddag in een fmartelijk verlangen naar den wagen door, maar ziet hij kwam niet. Na den middag ftelde Jufvrouw Windlesf aan de beide Pelgrims voor, naar een zeer nabij gelegen Kapel te gaan , om ecnen uitmuntenden Paftoor te hooren. Hierin gaarne bewilligd hebbende, verlangde sophia met ongeduld, dat de Leeraar op den Kanfel zoude klimmen , terwijl zij nog noit eene Predikatie gehoord had. Eindelijk kwam hij te voorfchijn. Het was Maria Vifitatie. Na een diep ftilzwijgen, dat op een langduurig en al te luidruchtig gefchreeuw volgde, ging de Heer Pater aan 't werk. „ De Franfchen," zeide hij met zo veel ernst als nadruk, „ wanneer zij van de heilige Maagd fpreken , gebruiken eene zeer fchoone uitdrukking, welke zij uit de Latijnfche taal ontleend hebben: zij zeggen naamelijk, zij is tres belle , dat wil zeggen driemaal fchoon. Zij leiden ons daardoor tot de allergewigtigfte en heilige waarheid, welke wij met de diepfte verdemoediging moeten erkennen. Deze zullen wij ook in dit uur tot den grondflag onzer befchouwingen leggen , en met elkander befpicgelen; Maria was tres belle, zij was driemaal fchoon; gevolglijk zullen wij handelen over de drievoudige fchoonheid der heilige Maagd, D 3 De  54 FANNY WILKES. De Kapel was zo Vol muggen en vliegen, dat fanny en sophia onmogelijk in flaap konden komen. Zij gingen dus zeer zagtjes de Kerk uit, en vonden bij hare te rug komst in de Herberg, dat de wagen nog niet gekomen was. Zij bragten den nacht zeer onrustig door op het flroo. Des morgens, wanneer sophia opftond en fanny het keurslijf zoude toerijgen, ontdekte zij, dat zij haar diamanten ketting, die nog den vorigen avond bij de kaars ten hoogden bewonderd was, niet om had. Men zogt het ftroo, bijkans halm voor halm, naauwkeurig door, naar te vergeefsch. Fanny, hoe jong ook, had echter gevoel van dit verlies; zij beloofde twintig guinies voor den geen , die ze vond. Honderdmaal kroop men over de plaats, daar zij lag; eindelijk opende de Waardin een koffer , waarvan het dekfel den gantfehen nacht had open gedaan , maar de ketting werd niet gevonden, en de reden was eenvoudig deze , omdat Jufvrouw windless die zeer zorgvuldig verbolgen had. Tegen den middag kwam eindelijk de wagen. Het laat zich ligtelijk begrijpen, met welk eene vreugde fanny en sophia zich op dcnzelven plaatften j de eerfte, omdat zij nu zeker vertrouwde, van Mamfel du bois verlost te zijn, ter'.'.ijl het waarfchijnlijk was , dat Mijladij zulk eene onbezonnen reis in gezelfthap van den Se- cre-  I. BOEK. 55 cretaris ten uiterften kwaaiijk nemen, en de Mandei! te London wel hier of daar zou weten te plaatfen; de laatfte, omdat fanny haar gebeden had, tot gezelfchap bij haar op het Slot te blijven, gelijk mede, omdat zij den Heer handsom heimelijk beminde, zonder hem echter oit gezien te hebben. Of Lezers , die niet weten, welke de liefde zij der deugdzamen, mij hier begrijpen zullen, weet ik niet: ik heb ook in beraad geftaan, om deze woorden uit te wisfchen, indien ik niet gevreesd had voor eene bcfchuldiging van een ander foort mijner Lezcren, die niet konden nalaten , zulks te vermoeden; —— eene bcfchuldiging, welke niets minder ten mijnen laste zoude behelzen, dan dat ik trekken had achter gelaten, die het beeld der Liefde in dat eigenlijk en oirfpronglijk licht zouden konnen plaatfen , welk haar van alle foortgelijke gemoeds - bewegingen onderfcheiden zou, Uit overgroote blijdfchap, van eerlang het einde harer omzwerving te zien , had fanny eenen brief vergeten te openen, welken de Voerman had mede gebragt. Thands deed zij dit , en vind den volgenden brief van Mamfcll de Gouvernante, dien ik, uit het Fransch vertaald, hier bijvoegc. 1) 4 Fijr th  5* FANNY WILKES. Fijrth of Forth. Maandag vroeg. „ Genadige freule, „ Ik verheug mij, dat ik mij in ftaat bevinde, ü zelve te laten beflisfen , . of mijne reis met den Heer setter van dien aart zij, dat ik die verontwaardiging verdiene, met welke Gij mij gister bejegend hebt. Zie hier den brief Uwer genadige Mama, dien ik vóór eenige dagen gekreegen heb, en volgens welken ik de reis verpligt was te doen." * ' Londen, den 18 Maij. 9, Waardste vriendin, Ontzet U niet over de haast, waarmede ik fphrijf, en laat U mijn brief door Monf. setter voorlezen, als Gij met mijne hand niet kunt te regt komen: Gij moet op zijn allerlaatst een uur, na den ontvangst dezer Letteren, met Monf. setter op reis gaan, om ten fpoedigftqn hier te zijn. De Heer handsom, aan wien mijn Man fchrijft, komt met fanny en jinny. Laat aan jinny de fleutel, om zo veel linnen voor fanny uit te leggen, als zij pp reis nodig heeft: maak Gij maar, waardfte Vricn-  I. BOE K, 57 Vriendin , dat Gij ■ niet opgehouden wordt, . Be zet alle de liefde, dat Gij voor mij hebt, op de proef, en bid U ten fterkften , uwe overkomst met allen fpoed te bevorderen. Zaken van het uiterst belang maaken deze buitengewoone reis onvermijdelijk noodzaaklijk. Spaar geene kosten: Gij kunt niet te vroeg overkomen." ,3 Kom Gij nu, bid ik U, op het allcrfpoedigst, en neem uw intrek in de gouden Leeuw. Ik reis intusfehen haastig voort, en de Heer handsom zal waarfchijnlijk nog dezen avond komen. Ik wil U niet bekommeren; maar dit kan ik U zeggen, dat ik deze moeilijke reis reeds zedert eenige dagen heb vooruitgezien. Vaarwel tot wederziens. Bl.andina du bois." % * * „ Aeh Hemel, " barste fanny in traanen uit, „ wat zal dat wezen! Mijn Moeder moet ziek zijn; want zij heeft zo onleesbaar gefchreeven. Kom hier, sophia! wat zal mijn Moer der blijde zijn, dat ik, in plaats van mijne beP 5 «jfc  5» FANNY WILKES. minde jinny, in U eene even zo lieve gezellin gevonden heb." Sophia was nu weder overal thuis, en verheugde zich , wel haast uit eene landftreek te zullen geraaken, daar ieder ruifchend blad haar deed verfchrikken. Men reisde voort. De Voerman beloofde in den avond op een behoorlijk uur te Fijrth of Forth te zullen zijn : hij vergiste zich echter, en kwam niet voor in den nacht aan. Volgens aanfchrijving fteeg fanny in de gou^ den Leeuw af, doch hier wist men niets hoe genaamd van den Heer handsom. Het overig gedeelte van den nacht bragt zij in grooten angst door, en befloot, den volgenden morgen, zo het doenlijk ware, naar het Slot te reizen. Ten dezen einde vernam zij overal, waar het Slot lag, dat Vrijdags te voren geplonderd was; doch zij konde geen het minfte berigt krijgen, vermits 'er niemand was, die van het gantfche geval het een of ander vernomen had. Eindelijk kwam zeker knecht aan het Logement vraagen, of hier twee Juffers gelogeerd waren? Men liet hem boven gaan. Hij zeide, de huis-knecht te zijn uit het gouden Hert, en had reeds in alle Logementen te vergeefsch naar eene Misf fanny wilkes lopen zoeken, aan welke hij een brief met een pakje moest overhandigen. ,, O dat ben ik," riep fanny, en trok hem den brief uit de handen, terwijl sophia in-  L BOE K. S9 intusfchen het pakje opende , waarin nieuw linnen-goed was. De brief was van den Heer handsom. * * * „ Mijne freule, „ Met het uiterst ongeduld heb ik nu al twaalf „ uuren naar U gewacht. Op last uwer genadige „ Mama moet ik U naar Londen brengen, en, „ volgens berigt van Mamf. du bois, U in „ het gouden Hert opwachten." Mijne reis is ten uiterfte dringend. Wat moet ik van uw omzwerven zedert voorleden Vrijdag denken? Moet ik hier op een onberaaden Kind, mogelijk te vergeefsch, blijven wachten, en daardoor mijn hoogst noodzaaklijk vertrek naar Londen vertraa» gen? Wist ik, waar Gij waart, dan had ik U reeds een rijdtuig gezonden. Doch Mamf. du bois fchrijft mij, dat zij zelve dit reeds gedaan heeft. Ik tkan mij onmooglijk langer ophouden ; maar gelukkig heb ik te Dunbar, daar ik te fcheep zal gaan , eenige bezigheden te verrichten, zo dat Gij mij tot in het midden der week in de blaauwe Duif, een Logement aan de Haven , zult kunnen vinden, Jinny is ziek, en, daar wij geen fieutcl hebben, zo heb ik hier voor U liijnen moeten koopen. In dit nevensgaand pakje zult  FANNY WILKES. zult Gij ook vijf guinies vinden. Neem een meisjen aan , dat U tot Dunhar brengt; in die onderftelling , heb ik de voorzichtigheid gebruikt , om ook voor hetzelve eenig linnen te koopen. Verzuim na dep ontvangst dezes geen oogenblik, Maandag in den Nacht. EDUAK.D HANDSOM. < AGT-  AGTSTE HOOFDSTUK. Fanny en sophia eten een Osfe - tong, waardoor de Gefchiedenis veel licht ontvangt. Fanny konde zich nu niet langer van traanen weerhouden, welke sophia met irinig rriededo-» gen reeds dikwijls In ha'are odgen' befpeurd had. Zij betaalde den Knecht, en wierp*zich weenend en fpraakloos op een bed neder.-: Sophia las ïntusiclicn den brief van-den Heer handsom. ,, Stel u toch gerust, ■' mijn lieve Kind," zeide zij daarop, „ God zal U niet verlaaten!" „ Neen: ik kan niet gerust zijn,-" antwoordde fanny. MamfeÜ nu bois haat mij, -en zal mij dus bij mijne Mama zo zwart fchillderen, als mogelijk is. ' De Heer handsom, dieanders zo veel' vafi mij hield, noemt mij een onberaden kind. Ja , dat is (, ongetwijfeld , hij liaat mij ook! Moet ik dan zo veel ongeluk uit-' liaan, en dat wel een ongeluk , dat Voor mij onvermijdelijk was; want het hing van mij niet' om het anders te fchikkea: en nu houdt  6a FANNY WILKES. houdt men mij rampfpoedige voor een landloopffer, en noemt mij onberaaden! Met hoe veel traanen heb ik God niet gebeden, dat Hij mij geen ongehoorzaam Kind zou laten worden. Hoe geftreng heb ik mij zelve den genoeglijkften trek geweigerd, om ieder een te behaagen! — Kan ik het helpen, dat de booswicht verdwaald is? Kan ik het helpen, dat men mij in de goudenLeeuw beitelt, en naderhand in het gouden Hert komt zoeken? Ongetwijfeld zou ik zeggen, dat de Heer handsom nog eenige oogenblikken had moeten wachten ■ . doch , wat helpt mij zulks pp dit oogenblik?" 9— „ wees Gij gerust," hernam sophia, „de Heer handsom haat U niet" „ Dat kunt Gij evenwel niet bewijzen, „ viel fanny haar in de rede." „ Ja heel wel," antwoordde sophia. „ Was de „ Heer handsom uw vijand; dan zou hij gewis uwe aandoenlijkheid niet gefpaard, Maar regt uit gezegd hebben , dat jinny dood was: dat doet hij evenwei niet; hij fchrijft alleen, dat zij ziek is.'" „ Neen, lieve sophia," zeide fanny op eenhevigen toon, „ dat bewijst niets. Laat hij zo toornig zijn, als hij wil, met dat al zou hij mij van jinny's dood niet gefchreeven hebben. Hij heeft ons zo dikwijls gezegd, dat een teder en gevoelig hart achting en medelijden verdient, en dat men, zelfs in de allergewigtigfte voorvallen, zagt moet wezen. Ik heb hem noit  I. BOE K. 63 noit boos gezien; maar ik weet, dat hij, zelfs in geval van belcediging, dezelfde bedaarde en minzaam voorzichtige Man blijven zal. Maar laat ons nu niet talmen. Moeten wij niet naar Dunbar? Waar ligt dat? Is het niet eene vesting? O! wilt Gij zo goed zijn, om daar naar te vernemen?" sophia vloog de trappen af, en bragt verfeheide berigten, welke ik liefst voor mijne Geographifche Lezeresfen verzwijgen zal. Te gelijk had zij alle toebereidfelen gemaakt tot een fpoedig vertrek, en bad fanny, dat zij het een of ander. gebruiken zou, vooral wat warme wijn en een ftuk van dien Osfe-tong , welken Mamf. du bois haar gegeven had. Fanny weigerde alles, en zeide, onmooglijk te kunnen eten, daar haar gemoed zich met gewigtiger' zaken bezighield. Sophia maakte de tegenwerping, dat haar ligchaam bij zulk eene leevenswijze noodzaaldijk moest uitteeren. Fanny meende dezelve op te losfen, door aan te merken, dat hare jinny eene der fchoonfte en gezondfte Meisjes geweest was, en dat zij het toch voor een grondregel had gehouden, dat .een ligchaam, welk de Schriftuur een ligchaam des doods noemt, niet, dan uit gehoorzaamheid aan den Schepper, moet gevoed worden. Deze Helling dagt sophia veel te geftreng te zijn; doch wilde aan den anderen kant wel erkennen, dat matigheid de betrachting der deugd zeer aanmerklijk verligt. —— Zij  H FAN N-Y W I L K È S. Zij trokken vervolgens zo fpoedig doenlijk hunne kleederen aan , en maakten elkander de verpligtcudlïe complimenten, terwijl de eene het geleide naar Londen als eene vriendfehap verzogt, en: dé andere de veroorloving daarvan, als ' eene nog grootere viïendfchap,. begeerde. Ondanks ah den fpoed, wélken zij gemaakt badden, kwamen zij eöfet des voormiddags om tien uur te Dunbar. Maar hoe groot was- hare vcn baasthekl , toen zij befpeurden , dat men in de blnauwe Duif niets hoe genaamd van den Heer* handsom wist. Zij zonden in alle logementen in de Vesting en aan de Haven j doch konden niets ter waereld vernemen. Op aanraaden harer Waardin, die eene zeer goede Vrouw was, ging sophia. bij den Commandant, om te zien, of de. haam van den Heer handsom'ook in de' poort-cedels te vinden wèsi De Commandant een bejaard Overfte , liet sophia oogenbliklijk voor zich komen. Hij ]jet haar in de kamer aan de deur liaan, tot dat hij zijne laarzen had; aangetrokken, die hem zo even gebragt waren. Daarop ging hij met een lange pijp, welker rook als een wolk voor' hem heen toog, naar haar toe. „ Goeden morgen," zeide hij.., „.mijn fchoone Dochter, wat is 'er van uw begeerte?" sophia, die tof nog toe noit van een Mansperfoon gehoord had, dat zij fchoon was, begon reeds te beeven, als onbe-  I' BOE K. onbewust zijnde, dat zulk een naam bij een Man, als deze was, een zeer wezenlijk gedeelte Uitmaakt van zijne gefprekken. De Commandant Vatte haar, om hare befchroomdheid weg te nemen , onder den kin, en gaf haar met zijn fcherpe baard een zoen, die als een jagt - hoorn klonk, en twee wind-honden bij den kagchel wakker maakte. Hij ftrcek zijne knévels , welken sophia met haar kaplél uit hun plooi gebragt had, klopte met zijn rotting tegen de beide laarfeu, en vroeg een jong Officier , die aan den anderen kant sophia in de fpicgel begluurde, „ wel nu, jonge Heer, gij kust toch ook. wel eens een aartig Meisje! 't Is toch zonderling, dat jonge Luiden aanftonds de oogen opfpalken 4 wanneer iemand van onze jaarcn eens wat jeugdig is! Waarachtig, zo goed heb ik 'er nog geen gevonden, zedert ik uit Vlaanderen gemarcheerd ben ; de D haal me, de Meisjes waren daar fchoon , maar evenwel in lange na zo fchoon niet. Seldrement! Bekijk me eens zoo'n taille! Zie eens, hoe dat gereegen is;" en op liet zelfde oogenblik draaide hij zijn Dochter, die zo even de deur was ingekomen, rond, zonder dat hij in zijne verrukking bemerkte, dat sophia vol van fchrik naar de huis-deur gekropen was. „Papa, Gij vergist U," zeide hem zijn Dochter. „ Foei, foei, jou dikke fchanskorf," antwoordde de Overfte , „ wie !• Peel. E D , . . , ,  66 FANNY WILKES. D . . . . . roept u hier? Waar is dan dat Meisje gebleeven?" De jonge Officier was haar intusfchen reeds gevolgd, terwijl de Schildwacht haar in de deur had opgehouden. „ Wees Gij maar niet verlegen , lieve Juffer," zeide hij, „ de Commandant is een liefhebber van wat kortswijl." ■ „ Seldrement, Officier," fchreeuwde de Overfte in de deur , ,, als Gij k joli coeur wilt fpeelen, wees dan zó goed van in huis te komen. Dat zou," voegde hij 'er zagtjes bij, „ al een heel troostelijk voorbeeld voor de Schildwacht zijn. Ik dagt, dat de jonge Heer nog voor de fpiegel zat te meesmuilen, en het is met hem, wip de deur uit. Wees Gij maar niet ongerust, mijn Kind, wat is 'er van uw dienst?" sophia had gaarne willen antwoorden, als zij maar eerst had konnen fpreken. Ik . . . ik wilde alleen . . . alleen alleen . . . „ Wat is dat?" fchreeuwde de Overfte, „ Gij hebt zulke heldere oogefl , en durft niet regt uit de borst fpreken." Op dit öogcnblik verloor sophia al haren moed, zij werd bleek en 'prak geen woord, „ Pardous! Seldrement! „ riep de Commandant, „ dat. is een malle meid! Zij zal hier nog den s, geest geven." ,, Sophia keek hare Waardin aan, die daarop het woord nam, en den Overfte beduidde, dat de Juffer dén gaiitfchen nacht had doorgereisd, en daardoor het hoofd nog zo wat vol hadi „Ha! ha!" fchreeuwde de Overfte, ,y daii  h BOEK. 6> dan is haar Bruidegom , of zo Wat, op den hort gegaan ?" „ Neem het mij niet kwaa- lijk, mijn Heer Commandant," ging de Waardin maar voort, „ dat ik, U vriendelijk verzoeke y aan deze Juffer de Poort-cedels van van daag er» van gisteren te laten zien; zij zoii gaarne daarop naar eert naam zoeken." „ Wel zie daar,'* viel hij haar in de rede, „ hoor me eens zulke D ftreeken! Hem! hem 1 Of ik het ook geraaden heb? Wien zoekt zij dan?" -—■ „ Wij zoeken," antwoordde sophia, die zich nu een weinig herfteld had, „ cenen Heer , die hier waarfchijnlijk doorgereisd is." —— „ Ja 9 ja, mijn lieve truitje," zeide de Overfte 9 „ dan komt gij veel te laat, die is reeds eergister met eene Franfche Mamfell hier gepasfeerdj hoe heet hij?" —— „handsom," miju Heer Commandant." „ Handsom?'9 herhaalde hij, „ neen, waarachtig, hij zag 'er gantsch niet fchoon * uit. De kaerel heet ook zo niet. Zou Hij ook zijn naam wat veranderd hebben?" „ Neen,, antwoordde sophia» daartoe heeft die Heer, dien ik zoek, geene reÜen." —— ,, Niet ? " hernam de Coinmandanu „ waarachtig gij moet uw zaak al vrij goed mees= ter zijn. Kom aan, ik zal liet laten nazien." Men ' ■-- ; fjoeg * hm Engeiscii woord tiatidfom beteekcut etrtfgi kmWt-, E A  63 FANNY WILKES. ffoeg de rapport-boeken op, maar den naam Handfom vond men niet. Sophia maakte hare buiging. „ Nu," riep de Oude haar na, „ zo Gij hem niet vindt, dan wensch ik U een ander, hoort ge wel?" De Officier had de goedheid, 'haat tot buiten de Vesting te geleiden. Hij deed haar onder wég de belchrijving van den Heer, van vvicn de Commandant gefproken had, welke zeer juist overeenkwam met het geen wij aanHonds zullen hooren. Het is zeer ligt na te gaan, dat fanny bij de vruchteloze pooging van sophia zeer troosteloos "werd. „Ik heb het wel gedagt;" zeide zij , „ maar de Heer handsom moet ergens ziek, of dood zijn; anders zou hij zonder fout gekomen zijn. Zal ik nu naar Londen gaan? Maar, helaas! Dit is mij niet mogelijk: waar zal ik mijne Ouders vinden? — De Hospita, aan welke fanny, ter verligtinge harer kommernis, een gedeelte harer gefchiedenis verhaald had, nam ook ' een hartelijk deeï in hare lotgevallen. Hebt Gij dan," vroeg deze, in 't geheel geene bekenden té Londen?" „ Geen mensch Hoegenaamd," antwoordde fanny, „dan eene winkelierfter in galanterieën, die Vrouw known heet, aan welke mijn Moeder een enkele keer gewoon is te fchrijven." „ Hoor dan eens hier," hernam de Waardin, „ fchrijf Gij maar aan die Vrouw, en beduid haar, zo na Gij kunt, uwe  L BOE K, 69 Uwe lieve Ouders." „ O ja, dat zal ik oogenbliklijk doen." Sophia wilde niet gedoe* gen, dat fanny dezen brief zou beginnen, zonder wat gegeten te hebben, en deze ftemde eindelijk toe, dat zij den Osfe-tqng voor den dag zou haaien. Terwijl zij het pakje Jos maakte , vond zij een papier, door eene' bekende hand gefchreeven. Onder aan keek zij naar den naam, en vond ook dien van den waardigen Heer Secretaris; het opfchrift was aan -Mamf. d u bois. ——— ,, Hoor eens , lieffte sophia," fchreeuwde zij, „ een brief van setter aan Mamf. du bois." * * * Vrijdag, vroeg. Allerliefste blandina, Ik zou zelf komen, en U dezen aan uw toilet overhandigen , zo niet onze Argus, de Heer handsom, alreeds met zijn fluit in den tuin omzworf. Houd U derhalven van daag te vrede met deze fchriftelijke verzekering mijner liefde. Eindelijk is onze zaak klaar. Gister heb ik den gantfehen nacht gewerkt. AVillem is van Edinburg te rug gekomen , en ons pakje heeft zulk eene goede uitwerking gehad, dat ik mij E 3 dians  70 FANNY. WILKES. thans in bezit gefteld zie van zes duizend giiinies , die ik zonder gevaar op vvisfels te Parijs kan ontvangen. Te gelijk heb ik alle mogelijke Loopers gekreegen , waarmede Gij de gevangenen in Mijladij's Juweel - koffer volkomen veilig zult kunnen redden. Ik voor mij ben echter nog van gedagten , dat wij het geheele koffertje kunnen nemen. Willem zal eens beproeven, of het hem te zwaar is. A propos, op willem kunnen wij ons veilig verlaten. „ Met den gaauwdief, hidden, was 'er eenige zwaarigheïd opgekomen; ik heb hem echter zelf gefproken , en mijn Ring en Mijlords horologie daaraan moeten waagcn. Nu heb ik •met hem zulke fchikkingen gemaakt, dat onze Coup onmooglijk kwaalijk kan uitvallen. Hij zal juist op klokflag van twaalf uuren in den nacht hier zijn, en dan zal ik op het zelfde oogenblik, beide de fchuitjes losmaaken, om daarmede ten eerften over het mcir te kunnen komen. Wanneer j •alles te bed is, dan is het uwe zaak, om Freule's kamer van buiten vast toe te grendelen , op dat jinny ons niet verraade. Ik zal uit Voorzichtigheid , indien 'er eens brand ontdaan niogt, Freule's kamer-dein na de tuin van buiten openen. „ Zijt voor het overige onbekommerd wegens den uitflag; maar zijt intusfchen op uw hóede. £Jtem niets anders mede , als het noodwendige van  I. BOE K, ft van linnen en kleed eren. Waar wij verder heen zullen, daar hebt Gij niet voor te vreezen. Den Heer handsom, hoe listig hij ook is, zal ik maar eens heel mooi van de huig ligten: en, zo 'er ergens nog valfche brieven te fchrijven zijn, of dergclijken, zo verlaat U op mijne hand en op mijne cachetten. Wij zullen te Fijrt of Forth niet fcheep gaan , maar te Dunbar. Aldaar zal ons niemand zoeken. Doch ik bedenk mij; wij moeten over Fijrth gaan; want willem berigt ons, dat de brug over de Forth weg gcfpoeld is. Nu, dat zal alles wel te regt komen. Van daag moet Gij U niet bij mij vervoegen, en U klaar houden. Zij zijn het alle beiden waar¬ dig. Ladij heeft hare juweelen door galanterie, en Mijlord zijn geld met fpeelen gewonnen. Ons zal het geheele werk zeer wel bekomen. Wees Gij intusfehen regt kloekmoedig! Ik ben enz. Setter, # * * Onze beide Schoonen keeken elkander, na het lezen van dezen brief, met groote oogen aan. „ Nu zal ik u tot opheldering zeggen," begon eindelijk s o p 11%a , „ dat beide deze eerlijke luiden eergister hier doorgereisd zijn, en zich tegenwoordig in Frankrijk bevinden." Fanny E 4. zat  ra F A N N Y WILKES, zat nog in diepe gedagten, zonder een woord te te fpreken ; eindelijk zeide zij fchreiende: „ O God, hoe kunt Gij het toelaten, dat zulk een fchelmftuk gelukt is? Een fchelmftuk, dat mijne jinny het leeven, en mij de liefde mijner Ouderen, en de vriendfehap van mijn getrouwen Leermeester gekost heeft!" „ Maar, mijn lieve Kind," hernam sophia, „ waar denkt Gij niet al aan? Daar is niets, waarover Gij U hebt te bekommeren , als uwe afwezigheid van huis." „ Wel zo," zeide fanny, „Gij rekent dan het andere als niets , lieve s o- phia?" „ Neen," antwoordde sophia, „ dat rekene ik niet. Hebt gij dan niet gelet op die woorden, daar van valfche brieven gefproken wordt ? Bemerkt Gij niet, dat het uwe genadige Mama zo min, als den Heer handsom is ingevallen, die brieven te fchrijven, welken Gij gekreegen hebt ? Ziet Gij niet, dat het konstgreepen van den Heer setter zijn, om onze al te fpoedige te rug komst naar het Slot te verhinderen? Om dezelfde reden heeft men ons het geld en het linnen laten overhandigen, op dat geen gebrek onze verwijdering zoude doen ophouden. " Fanny gaf geheel geen antwoord. Zij weende. Een oogenblik daarna kwam de Waardin ■ Weder binnen. „ Lieve Kinderen," zeide zij, „ ik heb medelijden met U, Gij moogt gerust ver-  h BOEK. 73 vertrouwen , dat Gij in goede handen zijt. Gij kunt in deze kamer blijven, tot dat wij de woonplaats van Lord wilkes zullen gevonden hebben , daar ik op alle mogelijke wijze naar zal laten vernemen. Intusfchen zal ik aan Madam k n o w n fchrijven, die ik in London zeer van nabij gekend heb. Verlaat U maar op mij; Gij zult, eer Gij 'er om denkt, van al uwe zorg verlost zijn." Dat fanny en sophia hierin genoegen namen , terwijl zij niet wisten, dat die Heer, in wiens Slot n i d d e n was ingebroken , Lord wilkes heette, kunnen mijne Lezers zeer gemaklijk begrijpen , daar dit het éénige was , welk haar overig bleef. Dewijl zij nu in goede handen zijn, zullen wij haar voor eenigen tijd verlaten , en eens zien, wat 'er intusfchen op het Slot is voorgevallen, terwijl ik geen oogenblik twijfel, of mijne Lezers zijn even begeerig, wat meer van den Heer handsom te vernemen, als ik, om van hem te vernaaien. E s NE-  NEGENDE HOOFDSTUK. De Lezer wordt meer lekend met den Heer handsom, en begint des Schrijvers, oogmerken te befpeuren, W anneer ik op dit eigen oogenblik verhaalde, wie de Ouders van fanny waren, • dan twijfel ik nog zeer, of mijne Lezers, mij daarvoor dank zonden, weten ? Dit echter moet ik zeggen, dat de Leermeester van zekeren Jonker op liet Slot, die echter geen Broeder van fanny was, zich op laatstleeden Vrijdag met eenen • egten heldenmoed tegen de Rooyers heeft te weer gefield. HiDDE