01 1178 6638 UB AMSTERDAM  ■  FANNY VILKE S, ,, 20 goed als „CII HET ENGE1SCII "VERTAALD." TWEE BE DEEl. / TE AMSTEBJJAM, Bij JOIAN]STES Ali IAÏT, MD C CL XXXIX.   ï N H O U D van Het TWEEDE DEEL, VIERDE BOEK, Welks inhoud en lengte door het voorgaande en volgende Boek geregeld wordt. I. Hoodft. Een kleen Kapittel van Mademoifelle *** ter Inleiding. Bladz. i- H. HoofdfL Welk een voorbeeld behelst eener hoopelooze liefde. Mifs heavy verlaat Sir james, leest iet in de koets, *n eindigt het verhaal harer Gefchiedenis, waarbij de Lezer in eene doaling geraakt. 4 Dl. Hoofdft. Welk een bericht behelst van 't gene 'er verder met Mifs heavy, in Colwark, voorviel. Iet omtrend het kusfehen; zijnde een Fragment van een Herders-gedicht. Naricht uit het land Gevaudan. Charakter van tien Europifche Natiéên. Tienduizend Ponden. Een Gek. Een Won' aerdier. Varbaasdheid des Schrijvers — alles in den keurigfien hiftorifchen ■samenhang opgefteld» 27 * IV.  INHOUD. IV. Hoodft. Het fchij#t., ah of W!J de ganfche Gefchiedenis hier eindigen zullen. CJaudatur Parenthefis! Bladz. 59 V. Hoofdft. De Schrijver, verzeld van zijne, naar fland en 'waardigheid, refpeclive en hooggeëerde Lezers, gaat tweemaalen terug, waar zich Onbekenden, bij voorbeeld Mr. doubt, en ook Bekenden bevinden. _ Een zeer leerzaam Hoofd/luk. 75 VI. Hoofdft. Welk nog leerzaamer is, dan het vorige, en waarin Lezers, die van onze fchalkachtigheicl nog niets weten, dezelve hier zullen heren kennen: doch zij moeten dit Hoofdftuk niet zeiven lezen, maar zich door anderen laten voorlezen. pp VII. Hoofdft. Welk belangrijke berichten, gelijk ook brieven behelst, die met oplettendheid dienen gelezen te worden, en op het einde onze Lezers met fchrik vervullen. VIII. Hoofdft. Eindelijk .' Iet voor Vrouwen, die zich in het huwelijk willen begeven, of reeds getrouwd zijn. Ver fchriklijke vooruitzichten voor den Heer handsom. 59 IX. Hoofdft. Waarin alles naar wensch gaat. Te¬ dere Brieven. Dartelheid in de Kraamkamer; m.tar nog geene Bruiloft. 186 VIJF-  INHOUD. V IJ F DE BOEK, Welk ook in het Eerfte Deel had kunnen ftaan. I. Hoofdft. E**i n v«, EuRIP. Bladz% m II. Hoofdft. Welk in eenen geheel anderen [maak is, dan de vorigen. Houding in de Seconde en Halve Ters 199 HL Hoofdft. Dit zal blijken. In dit Hoofd/luk verdwijnt ook de laai ft e hoop. .218 IV. Hoofdft. Hier komt alles aan den dag, en het wordt, van regel tot regel, gevaarlijker. Het bejluit behelst eenen brief van Mifs adams. 2/fl V. Hoofdft. Waarin de Gefchiedenis zich in gec nen deele ontwikkelt. ~- De Lezer leest bij voorraad wat anders, wordt verbaasd, en, tegen zijnen wil, in zijne gedachten geftoord. 264 VI. Hoofdft. Waarin verfcheiden Lezers niet zullen bemerken, of de Gefchiedenis voordgaat, dan niet. Een onzer beste Hoofdftukken. 2^ VIL Hoofdft. Een zeer lang, doch ook bejlisfend Hoofd ft uk, 'welk zaaken van het uitterfte gewigt behelst. ^ VIII. Hoofdft. Behelst alleen een vervolg van het VBrige' 337 i c" 400>  IV. BOE K. 33 mijn verblijf niet melden. Genoeg is het, dat ik op de zonderlingfte wijze gered ben, en mij thans in veiligheidbevinde. Houd mijn, tot dus verre.genomen, verblijf voor Sir jam es geheim: zeg hem niets van 't geen gij van mij weet — maar zeg hem, dat ik hem met de daad hoogachte, en dat ik hem met al mijn hart wenfche gelukkig te zien. jan e heavy." De toen-and van den ongelukkigen Lord trof het hart van Mifs handsom dermaate, dat zij zich niet konde weerhouden, om hem het boveuftaand briefje te overhandigen. Hij las hetzelve herhaalde maaien, en wischte zijne traanen af. „ Ik durve het niet wel ondernemen, » zeide hij, „ om uwe geheimhouding op de proef te Hellen." „ Gij zoudt 'er niet gelukkiger door worden," hernam Mifs handsom, „ fchoon ik al deze proef niet mogt kunnen doorftaan." — „ Dat is ook zo," gaf de Lord zugtende ten andwoord, las het briefje nog eens, en gaf het, zonder één woord te fpreken, te rug. Vervolgends aeide hij: „ daar ik zie, dat uw edel hart door mijne rampfpoed getroffen wordt, zo wil ik U niet langer ontrusten. Vaarwel!" Hierop ging hij aanftonds heen, en fteeg op zijn paard: in 't wegrijden haar nog in het Fransch toeroepende: „ Zeg nooit tegen uwe Vriendin, hoe ongelukkig ik ben! " — Mifs handsom was C over  3+ FANNY WILKES. over het duister bericht, aangaande het verblijf harer Vriendinne, zo ongerust, dat zij toebereidzels maakte, om haren Broeder van dit droevig voorval kennis te geven; gelijk zij dan ook tot dat einde in eigen perfoon naar Colwark op reis ging. Het doet ons leed, dat deze omftandigheden zulk eene fpoed vereifchen, dat wij, van den eenen kant, onze Lezers in onzekerheid moeten laten , en 'er, aan den anderen kant, genoegen in nemen, wanneer zij ten onzen nadeele op de gedachten mogten vallen, dat wij hier een wonderwerk zullen verrichten, om jinny met dezelfde fpoed te redden. Wij moeten hun zsggen, dat wij ons, bij zulke gelegenheden, niet gaarne met wonderen ophouden, 't Is waar, ons verhaal is nogthands dikwijls zonderling, zo al niet wonderbaar; doch wij kunnen hier niet voor: wij hebben der waarheid hulde gezworen, en moeten dit ook nakomen; het mag dan zo in de war geraaken, als het maar immer kan. Ondertusfchen is dit hier ons geval niet: de redding van jinny gefchiedde op zulk eene natuurlijke wijze, dat wij, zo wij al een Roman fchreeven, misfchien niets natuurlijkers zouden hebben kunnen uitdenken. De zaak droeg zich naamelijk dus toe. Jinny verliet Lord hope met verbaasdheid, angst, en bijna met verdriet. Naauwlijks was zij, onder zulke gemoeds - aandoeningen, in eene laan gevlucht, welke op de agter-deur van den tuin uk»  IV. BOEK. 35 uitliep , of zij ontmoette in dezelve een tweede Mansperfoon, die, met verhaastte fchreden, naar huis fpoedde. Doordrongen van, ik weet niet welke, aandoening, wierp zij zich in zijne armen. „ O! mijn waardlte! " riep zij uit, „ red mij! Klopt uw boezem van eenig medelijden: ach! breng mij dan, zonder uitftel, naar Colwark!"" De Heer handsom want het blijkt immers, uit het tot dus verre gezegde, genoeg, dat hij het was de Heer handsom... het fpijt ons, dat wij het zo droog moeten zeggen — had zich bijna eenige kuschjes veroorloofd. „ Stel U gerust, liefde kind!" riep hij, „ het rijdtuig ftaat 'er nog , want ik ben zo aanftonds van Colwark gekomen, om U af te haaien. Maar, mijne waardfte jinny, wat is U toch wedervaren ? " — „ Ik zal U alles verhaaien, ,, was haar andwoord. „ Kom maar, en wees de befchermer van eene ongelukkige, die in U een onbepaald vertrouwen ftelt. „ Hierop vloog zij, door hem gedragen wordende, onmiddelijk in de koets, welke aanftonds den weg naar Colwark nam , waarna zij, op den afftand van eenige Engelfche Mijlen, dat briefje aan Mifs handsom fchreef, welk wij zo even gelezen hebben. Nu zaten zij beiden, in verwarring van gedachten, en onder een diep ftilzwijgen, in het rijdtuig, en fcheenen de hevige aandoening, aan welke zij zich beiden hadden overgegeven, bij zich zelC a ven  26 FANNY WILKES. ven te overdenken. De Heer handsom heeft mij naderhand gezegd, dat zijne meening, omtrend het kusfchen, welke wij in het eerfte Boek gevonden hebben, ook zelfs in het aangenaam oogenblik in den tuin,' ééne en dezelfde gebleeven ware ; dat hij zich echter vast verzekerd hield, dat zich een teder minnaar, bij eene overmaatige vreugde, of bij een hevigen angst, onmogelijk van het kusfchen konde weerhouden; en dat de kusch om die reden een uiterlijk teeken fcheen te wezen van zodanige aandoening, als men met geene woorden kan uitdrukken. Of jinny van hetzelfde gevoelen was, kan ik niet zo naauwkeurig bepaalen; maar dat zij overxhet kusfchen iet dergelijks moet gedacht hebben , is waarfchijnlijk uit het volgend fragment van een Herders-gedicht, welk wij onder hare papieren gevonden hebben Da me et. Ja, Meisjes! ja, zo zijt gij immer! Een minnaar kan 't gerustlijk waagen, Om u iets teders voor te klaagen; Maar nimmer maakt'het iemand goed, Die met een heeten, dricsten moed, Het vrij durft waagen, Zijn' liefde, kusfehend, voor te draasen: Dit fraaakt de Meisjes nimmer. 't Hangt, denk ik, daarvan af, „ of dan „ Een Meisjen Doris.  IV. BOEK. 27 Dor is. „ het verdraagen kan — „ Dat herders, eer wij hun dit vraagen, i> Maar alles, wat hun invalt, waagen." Die wijze lesfcn, odameet! Hoort niemand zo gereed: En wie toch kan het kecren, Dat wij zo gaarne zien, Dat Herders, bloode en vol van eerbied— Ons hunne liefde bién, Onze ongevoeligheid bezweeren: Nog eens — wie kan dit weeren? De preutschheid blijft ons daarom bij, Op dat de Herder nedrig zij. Ei — waarom zoudt gij ons bekeerenï' L'vv. taal treft CHLoë ook niet ligt; Zij doet, als alle Herderinnen: Zij zegt den Herder niet zo aanftonds in 't gezicht, Dat zij hem waarlijk mint — o neen! i Maar Iaat, van tijd tot tijd, haar hart op 't einde winnen. Dame et. Maar wat zijn toch de réén, Dat eerst een Herder, na zoo veele hindernisfen, Gelukkig is? D O R I s. Wih; gij dit weten — ei — dit kunt gij nog wel misfen:. Ja — ja gewis, Het is in allen deele goed, Dat men, wanneer de Herders waagen, Ons hunne liefde voor te draagen, Hen bloode en preutsch qntmoet; O 3 ' Maar ,  38 FANNY WILKES. Maar echter kunnen zij de reden zeer wel misfen, Waarom we ons hart, tot kusfchen en tot minnen, Zo langzaam laten winnen. MlR-til. De reine borst der kuifche Maagd, Zo vatbaar voor het minnevuur, Schikte eens de tedere Natuur, Ten heiligdom der zagte liefde ; Door haar werd ieder lieve blik Een ftille taal, die harten \griefde. Hoe donker was mij vaak de morgen, Hoe heb ik, zelfs diep in den nacht, Den avond, met de felfte zorgen, Tot mij mijn Meisjen kuschte, in kommer doorgebragt ? Wij drukten hand in hand: — en wij gevoelden fmarte: Wij weenden, onbewust, wat aan ons hart ontbrak; Maar bij den eerden kusch gevoelde ons vrolijk harte, Dat juist ons deze kusch ontbrak. . Amint aan Doms. Cat oogenblik, waar in ons dit geluk ervaart, Is ganfche kudden waard'. Laat U o Herders! onderwijzen: Gij zult gewis mijn' leering prijzen: Was dat gevoel niet rein, niet teêr? Toen ik voor 't eerst uw mond mogt drukken? 'k Zonk, fpraakloos, op uw boezem neer! Ach do ris! laat mijn wensch gelukken! — En weiger mij uw hart niet meêr! — Zeg lieve! waarvoor kunt ge fchrikken? Mijn hart verteert door minnepijn; Hoe heilrijk zullsn de oogenblïkken Van ons geheele leeven zijnl Gil  IV. BOEK. 39 Gij mint mij, — ja die hand, die ik, verrukt, mag kusfchen, Sneed vaak mijn naam in de elzen- ftam, Terwijl uw lieve naam, intusfchen, Door mijne hand, een plaats in linde of beuk bekwam! Ach lieve! kunt gij dan de bron van mijne fmarten, De teerheid, — 't eigendom van groote en edele harten, Nog langer tarten? Mijn hart ilaat gansch voor U — en gij — Ik weet het — ademt ook voor mij. Mijn liefde zal uw mond thans tot erkentnis dwingen f Kom, laat ons deze vaerzen zingen, Die ik voor U, in dezen fombren nacht, Voor U alleen — heb zaamgebragt. Doris. amint —■ gewis — Gij zijt veel listiger, dan menig Herder is: Die fmarte kon ik niet verdragen, Had ik het aan U afgeflagen: —. Welaan, — geef mij Die tedre vaerzen vrij. Ik wil, o Herder', met U klaagen. Amint. Schoon zijn des voorjaars avond- zuchtjes. Doris. Schoon zijn, des nachts, der bloemen frisfche luchtjes. Beiden. Doch fchooner is de kusch, die mij aan U verbindt. C 4 Amint  4© FANNY WIL K ES. Amin t. 'k Dank U, o Goden! die mijn kudde bewaarde! Doris. 'k Loove U, o Goden! voor de vruchten der aarde! Beiden. Doch 'k dank ü nog veel meer, wijl gij mij bemint. MlRTIL. Ei, dat gaat fchoon! — o, dat verkwikt mij regr. Was nog mirtil een jonge knegt, Hoe zou'k die fchoone doris kusfchen? Doris. Mirtil, gij hoort het wel, 'k zing maar uit fcherts alleen. — MlRTIL. GÜ zult mijn argwaan zo niet fusfen; Gij zijt een looze Meid — neen —< neen'. Zag ik niet uwe traanen vlieten? De jonge Meisjes ken ik goed — Wanneer men zo lang wachten moet, Tot zij onsnoodigen, om kus;bjes te genieten, o Hoe zoude ons die tijd verdriettn! Kom, kom, aanftonds kusfche U amint! Doris. Ei, goede Vriend! — dat, gaat niet zo gezwind, De Moeders hebben raare treken.. Mirtil.  IV, BOEK. 41 Mirtil. Hoor Kind! wij willen ernflig fpreken. Als gij uw Bruigom kuscht, verteerd door liefdegloed, Meent gij dan, dat ge zonde doet ? * Doris. 't Is nooit gebeurd; dat ik amintas kusfchen liet: Ook kenno ik zelfs de liefde niet. Mirtil. Maar hoor? wij willen emftig fpreken? Dor is. Nu ja — 'k bemin en kusci* hem — j»t Mirtil. Weet ge ook, of 't Moeder wel behaagt? Doris. Mijn Moeder? — zij heeft mij gevraagd; Mijn Vader was'er bij — gelukkig was 't voor mij, — Zij had mij anders — o! wie weet waarheên? gejaagd. Mirtil. Maar hebt gij ook gezegd, Dat deze Herder gaarn zich aan U wil verbinden? Doris. Om 'i Hemels wille - neen! 'k heb dit;niet blootgelegd; Dat zal ik, me' der tijd, wel vinden. c 5 Mirtil.  4i FANNY WILKES. Mirtil. PJccn! — gaat nu beiden heên, en zegt haar gaat....! Doris. 'k Denk, dat zich dit van zelfs verftaat, Dat zij dan niet moet tegenftreeven. Het buit is ver va» hier en nu Mirtil. En uvr amint ftaat digt bij U —■ Wel aan — 't befluite uw echt, gelukkig moet gij leeven; Nu kunt gij, ongeftoord, elkander kuschjes geevan 1 Voor 't overige was jinny van dit gevoelen. De kusch is zelfs der ftrengfte deugd geoorlofd; alleen moet de zekerheid der huwelijks - verbindtenis den kusch, dit allerkrachtigst bewijs van tederheid, billijken, naardien dezelve anders, zelfs wanneer hij geheel en al uit kortswijl gegeven wordt, altijd iet beleedigends in zich bevat. — Zo veel is althans zeker, dat tusfehen haar en den Heer handsom iet dergelijks geene plaats had. Jinny was thands, ondanks hare eerlte ontroering, op het zien van Sir james, op het tederst getroffen. Een gelaat, waarop eene onbewimpelde droefgeestigheid te lezen was, gepaard met zulk eene fiandvastigheid, als zij in hem ontdekt had, zijn zaaken, welke alleen een ten uitteruen ongevoelig hart wederftaan kan. Zij was zo zeer aangedaan, dat zij haar geval naauwlijks vernaaien konde,  IV. BOEK. 4 3 de, en vertelde, enkel op verzoek van den Heer handsom, 'er zeer weinig van. Zij wist, dat de Heer handsom haar beminde; en zelve droeg zij hem eene vuurige liefde toe: zij koude dus niet wel anders verwachten, dan dat hij, bij zulk eene gepaste gelegenheid, als deze was, met haar over zijne liefde zoude fpreken. Dit bragt haar in verlegenheid. De Heer handsom fprak echter geen enkel woord van zijne liefde, en hierdoor werd hare verlegenheid nog grooter. Hij deed, zo lang zij op den weg waren, niets anders, dan dat hij, op eene geheele bedekte wijze, naar hare genegenheid omtrend Sir ja mes (welke hij echter niet genoeg leerde kennen) onderzogt; dat hij haar poogde gerust te (lellen, en haar raadde, „ om Sir james op geene andere wijze te behandelen, dan op die, welke den (Irengflen toets van haar hart konde doorftaan." Onder zulk een dubbelzinnig gedrag naderde men Colwark, alwaar Mifs handsom den volgenden dag insgelijks aankwam. Jinny gedroeg zich , onder 't verhaal van 't geen 'er zedert haar vertrek was voorgevallen, op eene wijze, welke zo raadzelachtig voor de Mifs was, dat zij begon te twijfelen, of zij in haar oordeel over de liefde hares Broeders ook misgetast hadde. Vol van verdriet, ging zij naar hem toe, doch zij konde uit hem even weinig wijs worden. Hij zeide haar, „ dat hij Sir james van aanzien kende, en dat men hem te  44 FANNY WILKES. te kort deed, zo men 'er aan twijfelde, of 'er nog fchooner, deugdzaamer en verftandiger Man in geheel Schotland ware. Hij had hem op zijne reizen leeren kennen, alhoewel het toenmaalig onderfcheid tusfchen beider omftandigheden hen, in dien tijd, op een te verren' afftand van elkander geplaatst had, dan dat zij eene onderlinge vriendfchap hadden kunnen oprichten. Sir james had dikwijls, inzonderheid in Duitsckland, verfcheiden gelegenheden gehad, om een aanzienlijk fortuin te maakeh, doch had ze allen op zulk eene wijze van de hand geweezen, dat men vrij zeker konde vermoeden, dat zijn hart niet meer vrij was." Na fterk dringen , waarbij tederheid en list te baat genomen werden, bragt zijne Zuster hem eindelijk tot de volgende bekendtenis, welke hij met traanen in de oogen aflegde :• „ Ik biminne jinny. Ik begeer geen grooter geluk , dan met haar veréénigd te zijn. Ik begin echter te vreezen, dat mij nimmer dit geluk zal te beurt vallen, eft* hoe lang ik hier voor gevreesd hebbe, zo grieft mij nogthands dit denkbeeld, op dit oogenblik, op het allerfmartelijkst ! Dit moet zij echter nimmer weten; en fchoon zij Sir james al ongenegen ware, zal mijn geweten mij echter nimmer verwijten, dat ik het ongeluk dezes uitmuntenden Mans, zelfs maar door één en oogwenk, berokkend hebbe. Ik bezweere U eehter, mijn' Waardfie!" voegde hij 'er bij, terwijl hij zijne Zuster, ond*v een vloed van traanen ,  ÏV. BOEK. 4S nen, omhelsde, 5i ik bezweere U bij. alles, wat van eemg gewicht op uw hart kan wezen, om jinny, op eenigerhande wijze, het allergeringfte van mijhen droevigen toeftand te laten blijken ; vooral, daar ik, na deze ongelukkige ontdekking der liefde van Lord hope, mijn gedrag jegens *aar geheelenal moet veranderen. Ontdekt gij echter, dat zij hem alle hoop beneemt, dan houde ik mij verzekerd, dat gij mij hiervan niet onkundig zult laten. Alsdan is het mogelijk . . ' doch mijn hoogmoedig hart zal zich weder door al te groote verwachtingen in ongeluk dompelen! ... Ik zou wanhoopig worden, wanneer •ik mij zeiven eene wellustige leevenswijze in mijne jeugd te verwijten hadde, en daardoor genoodzaakt was, te gelooven, dat jinny door de Goddelijke regtvaardigheid gebezigd werd, om mij voor deze wanbedrijven te ftrafFen. Dank zij ondertusfcben der barmhartigheid van den Handhaver en Vriend der onfchuld, dat de nevels, welken mijn rampzalig gemoed bedekken, uit dezen hoofde, in geene volflagen duifternfr verwisfeld worden.' Het befluit, om mij, zelfs in deze ftrenge beproeving, aan Hem te onderwerpen, zal mij — maak hier Haat op, lieffte Zuster vertroosten." Mifs handsom konde, hoe veel tederheid zij ook bezat; hoe luchthartig zij ook lïeeds fcheen te wezen, echter niet lang eene ledige aanfchouwfter zijn van de wederzijdfche fmarten dezer beide  46 FANNY WILKES. de Gelieven. Haar Broeder verzweeg de zijnen, ten einde haar niet te bekommeren; alhoewel zijn gelaat, zijn ftilzwijgen, en zijne aanhoudende bezigheden haar reeds niet weinig verdriet veroorzaakten. Jinny, daartegen, zogt hare Vriendin overal op, om hare ldagten in derzelver fchoot uitteftorten. — Eene Vrouw fterft wel niet van verdriet, maar wordt vroeg oud, wanneer zij geenenvertrouweling kan vinden! Het was hierom, dat jinny, zodra hare bezigheden zulks toelieten, zich bij aanhoudendheid in de armen harer Vriendin bevond , en deze om haren raad verzogt , fchoon zij ontelbaare maaien was afgeweezen. Mifs handsom verliet, weinige dagen daarna, dit huis , welk nu een huis van droefheid voor haar geworden was , en keerde naar het Dorp te rug. Dus bleef de ftaat der zaaken langer dan een jaar. Ondertusfchen had jinny het genoegen, het geluk van Mifs handsom te bekeven, die aan eenen waardigen Vriend hares Broeders huuwde. De Heer handsom had hem, in het laatfte jaar zijner reizen , in een der Duitfche zeelieden, alwaar hij geboren was, en den post van Raadsheer bekleedde, leeren kennen. Hij voerde den naam van G er man. — Tot hiertoe hebben wij van dezen Man nog niets kunnen zeggen, naardien hij eerst, weinige maanden geleeden, uitDwtschlandgekomen was, om in Engeland dc  IV. BOEK. A7 de oorfpronglijke vrijheid, vaa welke die der Z>«/*fche zee-fteden eene flaauwe, fchoon juiste copij is , te befchouwen. Weldra leerde hij het voortreflijk hart van elizabeth kennen. Haar vermogen kwam bij hem in 't geheel in geene aanmerking, vermits het zijne meer dan toereikende was, om het landgoed Freedom , digt bij Colwark gelegen, te koopen. Elizabeths voordeelige vorm, gepaard met haar fteeds opgeruimd hart, beloofden hem de aangenaamfte Echtgenoote. Zij behoorde echter onder dat foort van lieden, welken in hun gantfche leeven, en dus ook in de liefde, niets bijzonders wedervaart: dus wij van haar ook niets aanmerkelijks kunnen zeggen. — Toen haar Broeder aan haar den voorilag van zijnen Vriend deed, ging zij aan het klavier zitten, en fpeelde eenige Hukken agter elkander, welken hij zo even bekomen had. Hij Hond nevens haar, en wachtte, terwijl hij zich over hare onverfchilligheid verwonderde, haar andwoord. Bij eene moeilijke plaats, welke eenige maaien in de fonate voorkwam, hield zij eindelijk flfl, „ Dat is al eene wanhoo' pige plaats," zeide zij, en trapte intusfchen met haren voet de maat. „Ja ...» vervolgde zij ten laatften, „ nu eens van den Heer German: hoor Broeder! is hij met de daad zulk een braaf Man, als hij fchijnt te wezen?" „Ja," andwoordde de Heer handsom, „ hij fïaat bij mij bekend voor een man van beproefde deugd." „ Wel  ■48 FANNY WILKES. „ Wel nu," was haar andwoord, „ zeg hem data maar, dat het wel is!" En hierop fpeelde zij even rustig voord, als te voren. Alleen door dergelijke handelingen, was haar bruidsftand en huwelijk van de gewoone gevallen onderfcheiden. Zij wilde zelfs door jinny bij geenen anderen naam genoemd zijn, dan bij dien van elizabeth. Dus zullen wij haar ook in 't vervolg dezer gefchiedenis heeten: terwijl' wij tenens, daar 'er voor 't overige in dien tijd niets anders voorviel, dan dat Lady foster ht kennis met jinny geraakte, en haar in korten tijd ongemeen lief kreeg , dit tijdvak, zo als het is, onaangevuld zullen laten. Ondertusfchen had elizabeth van Sir james hope eenige brieven voor jinny ontvangen, welken zij, op haar verzoek, ongeopend , aan hem weder had moeten terugzenden. Eindelijk ontving zij den volgenden brief, van jinny: Colwark. „ Mijne waardste elizabeth! „ Van fchrik getroffen, 'Van angst bekneld, eh van hoop doordrongen, fchrijve ik U dezen. Ach! Sir james heeft mijn verblijf ontdekt! Hoe is het  IV. BOE K. 49 het mogelijk, dat hij 'er heeft kunnen' agter komen ? Doch ik heb U andere zaakm te zeggen. Lees het affchrift eenes briefs, welken ik onder eene vreemde hand en zegel t gister, van hen* hebbe ontvangen." Marvejols, in V/^Gevaudaw, den 27 September 17**, „ Hoog geachte vriendin! i, „ Mijn hart zal U nooit een anderen naam geven. — Alleen de gedachte, van eens uwe vriendfehap genoten te hebben, vervult mijnen geest. Gij weet, welke aandoeningen dezelve in mij moet verwekken: geene andere, dan dezulken , welke 'swaerelds eerfte ouders, in Edens wijd uitgelekte velden, bezielden! Deze aandoeningen maaken mij ongelukkig: zij benemen mij den troost des verflandigen, maar zij zullen mij de fterkere vertroosting van een Christen' nietontrooven! En evenwel geeft mijn gefolterd hart nog bij aanhoudendheid aan dezelven gehoor, even gelijk de misleidde held , onder het rumoer van den flag, den roem naarjaagt, doch, aan de zijde van duizend zieltoogenden , met den dood worftelt. Ik hebbe aan de ftem der uatuur gehoor moeten verkenen; B. Deel. D ik  5° FANNY WILKES. ik heb mijne bediening nedergelegd, en zoeke nu, als een vreemdeling onder de menfchen, al reeds zinds agt of negen maanden, in de verftrooijing van •het reizen, naar de verloren mogelijkheid, om der waereld nuttig te zijn; en ik vleije mij, dezelve te zullen vinden. Dan ik zoeke geene hoven van vorsten of grooten, of befchouwe het gewoel der fïeden — dit alles hebbe ik voorheen, in alle de deelen der waereld, tot walgens toe , gezien. Ik zoeke de natuur — ik zoeke haar zelfs in woeftenijen, en hier is zij — alhoewel door weinigen, ja mogelijk wel door niet één fterveling, bezogt voor mijn gefolterd hart verrukkelijk fchoon. Ik ben Poolen, Italië» en Zwitzerland doorgereisd, cn bevind mij thands in Frankrijk. Ik zoeke naaide weinige ftiile oerden der waereld; niet, om mij daar te begraven; o neen! ik kenne mijne pligten; ik zoeke alleen naar rust, ten einde mij voortebereiden, om het meest mogelijke en uitgebreidfte nut te kunnen verrichten: ~ en nog voor den afloop dezes jaars 6 aangenaame hoop! zal ik gezond, en ten dienfte des vaderlands toegerust, mij weder in Schotland bevinden." „ „ Deze voor mij zo nuttige neiging voerd* mij, voor weinig dagen, in de eenzaame valcijen der Sevennifche gebergten. Hier deed ik eene ontdekking, welker omftandigheden ik U,. eens mondeling , meer naauwkeurig zal verhaalen. Ik zal U ;mi maar alken zcggên, dat ik in een kleen dorp, welk  IV. BOEK. 5, Welk in den omtrek weinig bekend was, de verblijfplaats gevonden heb van het gelukkigst mensch, welk ik ooit aanfchouwde. Het is een man, dien gij hoogacht, en die, op het bericht van uw leeven,eene oribefehrijflijkë blijdfchap te kennen gaf. Het is de Heer Kinsman uit London. Zie hier eenige regels van zijne hand, benevens zijnen laatften en üiterfteri wil, bij welken hij U in 't bezit Helt van twee derden van zijnen grooten rijkdom. Mifs c h a r l o t t e ii a y had, reeds toen ik London doortrok, door den gelulddgften handel, dit vermogen, waarvan haar het overige derde deel toebehoort, aanmerklijk vermeerderd. Door deze erfgift, welke geheelenal uit eigen beweging, en zonder eenig het minfte toedoen van mijnen kant, gefchied is, bezit gij, mijne hooggeachte Vriendin, ten allerweinigflen, tienduizend ponden. Deze rijkdom was wel waardig, dat U door een Courier, die echter last heeft, om niet tot Colwark toe te rijden, bericht werd. Dit geluk verleevendigt mijne hoop. Uw gevoel is zo fijn en edel, dat mijne bij uitfiek voordeelige omflandigheden, in welken ik geplaatst ben, U misfchien tot dus ,verre verhinderd hebben, om mij uw hart te fchenken: eene denkwijze zeker, welke U tot eer zoude verftrekken. — Is het mij nu geoorlofd, dat ik U mijne liefde nog voor de laatfte maal moge aanbieden? — Ik voege hier niets verders bij, uit vrees, van U te zullen beleeD % <\i-  5* FANNY WILKES. digen: ook weet gij alles, wat ik U hieromtrend zou kunnen zeggen. Nu nog eens : mijn hart kan het niet verbergen. Mijne beproefde trouw en llandvastigheid, mijn edelmoedige afdand van alle geluk, welk mij buiten U zoude kunnen te beurt vallen, mijne volharding — dit alles geeft mij regt , om van U een beflisfchend andwoord te mogen verwachten. De Bediende, dien ik aan Uzende, zal, agt dagen na den ontvangst dezes, U komen vragen, of gij zult goedvinden, om hem een andwoord aan mij medetegeven. Weiger, mijn' Waardfie! weiger toch niet dit éénige, en mogelijk allerlaatfte, verzoek van Uwen altoos onderdaanigen Vriend James Hope." " * „ Zie hier nu een affchrift van den brief des Heere kinsman." * „ „ Voor eenige jaaren had ik wel niet gedacht, dat ik ooit weder aan mijne lieve Mifs jane zou fchrijven. Ik hield U eensdeels voor dood, en konde anderdeels niet gelooven, dat ik eenmaal we-  IV. BOEK. 5j weder bedaard genoeg van geest zou worden , om iets te fchrijven, welk gij zonder fmartelijke aandoening zoudt kunnen lezen. — En thans kan ik evenwel de aangenaame neiging, om U eenige regels van mijne hand te zenden, niet onderdrukken, te meer daar ik mij verzekerd, houde, dat gij U over mijnen brief zult verheugen. Veel kan ik U echter niet fchrijven: gij weet, dat dit nimmer zo mijn zaak geweest is. Genoeg is het, dat gij TJ met mij over mijn geluk zult verblijden, en dit kunt gij doen, fchoon ik al niets meer hier bijvoegde. Dan, gij zijt een allerliefst Meisje; ik moet nog een weinig met U fnappen, want ik ben weder de oude grappige kinsman, die ik te voren was." " „ Voor eerst, moet gij weten, dat de droefheid over den dood uwer Moeder, de liefde ,V- gens U, de zonderlinge begeerte, om mijnen Vader optezoeken, en de fmart, met welke ik de ongelukkige gemoedsgefteldheid mijner Nicht j| charlot te hav, moest aanfehouwen — dit alles dreef mij naar Engeland. Hoor nu, hoe of het met alle deze dringende en gewigtige oorzaaken afgelopen is. „ „ Ik fukkelde zo omtrend één of anderhalf jaar met deze tedere aandoeningen heen. — Neem het mij niet kwaalijk, dat ik op zulk eenen boertenden trant fchrijve; het is nu maar niet anders. — Ik zag echter al fchielijk, dat de waereld zo vol D 3 zots-  54 FA NNY WIL K £ S, ' zotskappen was, dat zij mij al zeer gevoeglijk misfen konde. In Zweeden warende Menfchente arm; in Rusland te ruuw; in Cour land te omflagtig; in Pruisfen te zonderling; in Duitschland te gemaakt, te bemoeiziek en te flaafsch; in Polen te onkundig en te flordig; in Italien te wantrouwend en te dartel; in Zwitzerland te volgziek en echter te ouderwets; in Holland ut lomp, en of te onkundig, of al te geleerd; in Frankrijk te ongevoelig en te trotsch; in... met één woord, in geheel Europa waren de Menfchen tot niets nuttig." " „ „ Als het 'er op aankomt, dacht ik, dan zult gij toch wel U zelf kunnen beftuuren? En hiermede keerde ik naar Zwitzerland te rug. In het land Vivarez komende, geviel het mij hier wonder wel, naardien de luidjes aldaar, met een dankbaar en wel te vreden hart, hetweinigje geld aannamen, welk ik verteerde, en mij voor 't overige maar mijn eigen zotte hoofd lieten volgen. Dan, het was mij hier nog niet eenzaam genoeg. Ik draafde dus hierop verder voord, en begaf mij naar Sevennes. In het kleene Dorp, welk thands mijne verblijfplaats is, vond ik een Candidaat van de hervormde Kerk, die zich alleen uit liefde voor eenige honderd, zichfehuilhoudende, Protestanten, welken hierin den omtrek woonen, in dezen oord ophield. De maa geviel mij; hij was een braaf mensch, gelijk boas. Jammer was het, dat mijn Candidaat, na verloop  IV. BOEK. .AS loop van ettelijke weeken, in het zes en twintigfle jaar zijnes ouderdoms, overleed. Ik had reeds het befluit genomen, om weder verder te wandelen; maar, toen ik alle aanmerkingen, welke ik geduu'rcnde mijne omzwerving, omtrend de oorzaaken mijner reize, gemaakt.had, bij elkander nam, bevond ik: i. Dat het dwaasheid ware, den dood van Juffrouw living nog langer te betreuren, naardien zij gelukkiger is , dan wij allen zijn. 2. Dat ik de liefde voor mijne Jinn y insgelijks wel vaarwel konde zeggen, naardemaal het ook al eene dwaasheid is, om aan die deur op nieuws aantekloppen, waar men eens op eene befcheidene en deftige wijze is afgeweezen. — In 't voorbijgaan; ik wenschte wel, dat de Heer urias, die U dezen brief zal bezorgen , het hierin met mij eens was: de braave Man lijdt zeer veel — flraks zal ik nog met een kort woord van hem fpreken. 3. Ja, hoe ver was ik?... Ja, aan mijn Vader. — Nu, om hem te vinden, dit was vergeeffche hoop. God geve, dat zijn uiteinde gelukkig zij! 4. Wat charlotte betrof; ik zag,twel, dat ik..haar niet konde helpen, en liet dus ook dit zijnen ganggaan. Zij had een groot vermogen; ik heb haar nog een,derde van het mijne gemaakt — en nu kan zij 'er een knap llag van een man bij nemen. Wil zij dit niet doen , dan kan ik haar , zo als gezegd is, niet helpen. Ik befloot dus, om in 't gebergte te blijven. Dit alles ging ondertusfchen D 4 flecht*  $6 FANNY WILKES. flechts trapswijze in zijn werk, doch eindelijk kwam, het toch zo ver, als het thandsis, en ik denk, dat het hier wel bij zal blijven."" „ „ Ik iprak zo even van mijn vermogen. Wat zal ik met dat tuig uitrichten ? Ik moet 'er thands om lagchen, dat ik in de waereld zo vlijtig gezwoegd en geploegd hebbe, even als of het zo moeilijk ware, om een jaarlijks inkomen van vijftien ponden te verdienen; want zo veel heb ik tegenwoordig voor mijn onderhoud noodig. En ook dit zoude ik zelf niet behoeven, zo niet de jongens uit ons dorpje mij weeklijks een paar fchellingen afbedelden. Doch om voord te gaan. Wel nu, om het maar met één woord te zeggen, ik heb een testament gemaakt. Uit hartelijke liefde jegens U, mijn Kind! hebbe ik het zo gefchikt, dat twee derden van mijnen rijkdom voor U zijn. Gij moet mij de pots niet fpeelen, om het geld niet te willen hebben, of om het mij herwaards te zenden want ik zoude het waarachtig in de valeij werpen. Neen, gij moet dit niet doen; neem het maar." " „ „ Voor 't overige hou wat! Sir ja¬ mes begint te zugten. Ik had haast om den goeden man niet gedacht. Hoor , hij is een braaf mensch. Mij dacht, het zoude een goed flag voor U wezen. Gij moet toch nu zo omtrend vier en twintig jaaren oud zijn; en ik geloove, dat een Meisje, welk een teder hart bezit, en zulk een  IV. BOEK. 57 een man ontmoet, zal ieder eeuw ten minden fteeds nog één gelukkig paar opleeveren, moet Doch, zo als het God behaagt, niet waar? Dit zijt gij Meisjes immers gewoon te zeggen? - Nu, Sir james wees maar gerust! " " " » In ern;t want ik ben waarlijk een oude zotskap; wat heb ik voor fratfen gefchreeven! Dan, ik ben ook met de daad zeer gelukkig! Om dan eens ernftig te fpreken, zo verzoek ik U mijn Kind! overtuigd te willen zijn, dat ik U regt hartelijk beminne, en dat ik God bidde, dat het Hem behaagen moge, om U, na zo veel lijden, weldra, regt anngenaame en gelukkige dagen te fchenken. Zorasch deze wensch vervuld is, Ichrijf het dan aan den Heer kinsman bij Mendes. De Postmeester weet reeds, waar dit wonderdier te vinden is. Maar fchrijf mij niet eerder; anders zoudt gij maar de gelukzaligheid verftooren van Uwen U hartelijk beminnen1 den Thomas Kinsman."" „ „ Nafchrift. „ „ Schrijf mij toch omftandig, hoe het U gegaan is. Si? james heeft het mij al dikwijls D 5 wil-  5s FANNY WILKES. willen vertellen, maar hij maakt zulke zonderlinge gebaarden, als hij van U fpreekt, en zugt tusfchen beiden zo dikwijls, dat mij de zaak te omflagtig-wordt." " * .„ Ach, mijne waardfte elizabeth! deel mij uwen raad mede ! Dan waartoe dit verzoek? gij hebt mij immers doorgaands dien geweigerd! Ik hebbe mij met het affchrijven der beide bovenftaande brieven zo zeer vermoeid, dat ik de pen moet nederleggen. Het geluk, welk mij de braave kinsman fchenkt, maakt op mij geen den minften indruk. Dus kan mij dan niemand gelukkig maaken, en tot nog toe heb ik, even weinig; het geluk van één eenig Mensch kunnen bevorderen. Maar zeg mij toch eens, wat het doeleinde mijnes leevens is? Zij, naar wier gezelfchap ik wenfche, vlieden mij. — Ach! ik ben een zeer ongelukkig fchepzel. Jinny, Elizabeth wist,na het lezen dezes brieft...* Maar, wat doe ik? Hemel! welk een vervaarlijk groot hoofdftuk! Ik geloove, dat;ik in ftaat zou wezen, om nog een half jaar aan één rustig doortefchrijven, zonder dat dit derde hoofdftuk ten einde kwam. VIER-  VIERDE HOOFDSTUK. Het fchijnt, als of.wij de gantfche gefchiedenis hier eindigen zullen. Claudatur Parenthefis Want: het flot des agtften hoofdftuks van ons eerfte Bock, tot aan liet einde van dit vierde hoofdftuk des vierden Boeks , is alles een parenthefis geweest. (*) Het is in de daad eene fchroomlijk lange tusfchenrede, doch onze Lezers behoeven ons flechtste kennen, om te kunnen gelooven, dat Wij ons hieraan niet het minfte ftooren. Elisabeth kwam, nadat zij den laatften brief van jinny gelezen had, in eigen perfoon te Colwark, ten einde haren Broeder te verzoeken , om harerVriendinne zijnen raad te willen mededeelen. Jinny had echter aan Sir james reeds een andwoord gezonden, waarvan harer Vriendin, na eene lange weigering, eindelijk het volgende affchrift ter hand kwam. C*) Deel t Bladz. 7$.  6o FANNY WILKES. * „ Mijn Heer! ;, Gij hebt volkomen regt, om van mij een beflisfchend andwoord te vorderen , want ik ben ten vollen overtuigd van de gantfche waardij uwer goedheid mijwaards. Gij meent, dat gij door mij" gelukkig zoudt kunnen worden. God weet , dat ik ü zo hoogachte , dat ik zelfs met blijdfchap en innerlijk genoegen aan den toeftand, uit welken gij mij gered hebt, zo dikwijls en met zulk een dankbaar hart gedenke, dat ik geen hooger wensch kenne , dan om U gelukkig te maaken: maar dit heb ik te voren niet kunnen doen, en thands is zulks ook buiten mijne magt." „ Ik konde uwe onverdiende liefde met geene wedermin vergelden : gij hebt het zeer wel geraden : ik kende te veel ongelukkige huwelijken, dan dat ik mij aan een perfoon zou kunnen verbinden, die door een fchitterend geluk zo ver boven mij geplaatst was." „ Thands kan ik uwe wenfchen niet vervullen. Waarom zou ik mij fchaamcn, om U te zeggen , dat een ander mijn hart bezit ? Deze bekendtenis doe ik op dit oogenblik voor de eerftcmaal." „Is 'er dan geene mooglijkheid, dat mijne tederfte wenfchen voor uw welzijn en uwe rust, op de eene of  IV*. BOEK. & of andere wijze, vervuld worden! Het fehijnt, of * uw hart zich reeds voor de gelukkigfte gefteldheid begint te openen. Laat ik het genoegen fmaaken, dat gij 'er de proef van neemt, of gij over uw zelf ten vollen kunt zegepraalen! Onder allen, die het geluk hebben van uw uitmuntend hart te kennen, is 'er niemand, die dezen triumph vuuriger Wenscht, dan Uwe altoos dankbaare en toegenegens Johanna Strange." Elisabeth was van oordeel, dat zij ten voordeele van haren Broeder geen gelukkiger tijdffip, dan dit, konde vinden. Zij nam jin ny minzaam bij de hand. „ Geef toch uw hart lucht," fprak zij, „ en zeg mij , wie de gelukkige perfoon is, die uw hart bezit?» Jinny zeeg met haar hoofd op den boezem harer Vriendinne neder , en zeide met eene zagte item: „ O mijne elizabeth! die U zo lang mijn vertrouwen onttrokken hebt : waarom fpaart gij mij niet voor zulk eene dubbelzinnige vraag?"-,, Zoude dan," vervolgde deze op eenen leevendigen toon, „ zoude dan mijn Broeder zo gelukkig wezen?" - „ Doe mij niet bloozen , mijn'Waardfte!" viel jinnt haar.  6& FANNY WÏLKES. haar hier in de rede; „ troost mij liever! Üw Broeder vliedt mij: hij denkt te edel, dan dat hij mijn hart zoude kunnen misleiden. Ach! mijne geliefde! üw Broeder mint niet, althands mij niet. Smoor mijn geheim in dit kloppend hart; in het binnerifte van het mijne, zal het zekerlijk verborgen blijven. Thands gevoele ik de kwelling, de grievende fmart, van Sir james "... „ Gij vergist U, „ zeide elizabeth, terwijl zij vol medelijden de traanen afdroogde, welken hare Vriendin uit de oogen vloeiden : „ geloof mij op mijn woord, dat mijn Broeder U van gantfcher harte liefheeft." . . . Hier maakte Lady poster, die onverwagtsch in de kamer trad, een einde aan dit gefprek. „ Ach!" zeide zij minzaam, „ Ach! mijne lieve Kinderen! Ik herinner mij thands de traanen, welken ik eertijds op dezelfde wijze geftort heb. Wacht, ik zal U eens beluisteren, cn U daarna beiden gelukkig maaken." Zodra elizabeth met haren Broeder alleen was, verhaalde zij hem alles, wat zij wist, en drong bij hem ten krachtigften aan, dat hij nu niet langer talmen moest. Hij berispte haar echter, dat zij zijne liefde aan jinny ontdekt had. „ Het was juist deze liefde," zeide hij, „ welke ik voor haar wilde verbergen. Is het dan buiten de mogelijkheid, dat zij een waardiger Man kan vinden, dan ik ben? En wanneer 'er zich niet zodanig een opdoet, dan zullen alle omftandigheden van zelve t«t  IV. BOEK. 6S tot ons geluk zamenlopen. Haar gedrag omtrend Sir james moet zich ten minften nog op een» andere wijze ontwikkelen, voor en al eer ik het durve waagen, om de wonden van mijn hart te heelen; want gij moogt gelooven, dat deze fmartelijke dwang— deze vrees van de éénige , die ik kan liefhebben, te zullen verliezen — deze proeven, om de wijze Voorzienigheid geheel ongehoorzaam te worden dat mij dit alles ongemeen veel kost." Zijne Zuster fchudde het hoofd, doch konde, hoe wel gevat zij ook anders ware, deze gronden, volgends welken toch ieder edeldenkend hart behoorde te handelen, niet wederleggen. Op deze wijze verliepen 'er eenige maanden, in welken 'er niets van belang voorviel. Na verloop van dezen tusfehentijd, ontving jinny van Sir, james den volgenden brief. Parijs den 5 November 17**, „ Ik heb uw andwoord op mijn fchrijven van den zjften September (*) nog niet ontvangen, maar de zorgvuldigheid van den Courier, welken ik toen ten tijde aan Ü gezonden heb, heeft mijn rampen 2-ie d. ii. Biadz. 40,  64 FANNY WIL K ES, rampzalig lot beflischt. Kort na zijne aankomst, heeft hij van zekere Mamfel du Bois Vernomen4 en aan mij bericht, dat gij uwe liefde aan een waardiger Man, dan ik ben, gefchonken hebt. Ik lieb in vroeger tijd een SchotJandtr gekend, die den naam van handsom voerde. Is dit dezelfde perfoon, zo als ik uit uwe vriendfehap met zekere ongetrouwde Dame, die denzclfden naam draagt, en met hem zeer veel overeenkomst heeft, moet opmaaken : dan kan ik ' mij misfchien gerust Hellen." „ Gij nadert dus de gelukkigfte oogenblikken uwes leevens. Alles, wat ooit uw medelijden jegens mij heeft gaande gemaakt, zij U ten waarborge voor het onbe-fchrijflijk aandeel, welk ik in uw geluk neme. Hoe is het mogelijk, dat gij hier aan ooit hebt kunnen twijfelen? Want gij hebt het niet geloofd: anders zoudt gij mij, door uw ftilzwijgen, niet zo ongelukkig gemaakt hebben. Zedert ik heb kunnen gelooven , dat uwe deugd eene volmaakte vergelding zal ontvangen, fchijnt het mij echter toe, dat mijne fmarten-niet veele zijn. Dit troost mij ■ maar, wat fchrijve ik? Zal ik niet, zelfs de minde fchaduw van troost, vruchteloos , tot in 't graf zoeken? „ Dan ik wil en mag niet klaagen." „ Gij moogt mij, ik beken het, alle foorten van aandoening jegens U, in't vervolg, verbieden;—1 maar gij zult en kunt niet weigeren, dat de diepfte eer-  IV. BOE K eerbied bij aanhoudendheid zal huisvesten in het aan U toegewijdde hart van Uwen onveranderlijk toegenegen James Hope." „ Nafchrifi" Vergun mij, dat ik U eene Aria zende, welke de taal van mijn kwijnend hart bevat!" Laatfle regels aan P h i l l i s. Reeds in mijne allervroegfte jaaren Was uwe liefde mijne lust! Toen konde ik mijne deugd bewaaren, En mijn geweten bleef gerust, 'k Droeg 't kenmerk eener trouwe liefde, Dit zaagt ge; — en, daar 't mijn boezem griefde, JNaamt gij geheel dien boezem in: O! hadt ge uw hart mij toen gefchonken! 't Verbond, dat mij zoo kan ontvonken, Waar' nu, o phillis! mij gewin! Dan, ach! gij zwijgt! — dit fomber treuren Stort mij in knaageml ziels-verdriet; Doch, fchoon 'k door fmart mij voel verfcheuren, 'k Beklaag toch deze fmarte niet. Wees gij gelukkig — mijne zugten, Mijn' traanen moet gij nimmer duchten: Die traanen zult gij nimmer zien: Tc Zal, zonder hoop, U eeuwig achten, Uw heil niet ftooren door mijn' klagten, U nooit, om weermin, offers' biên» E Eli-  FANNY WILKES. Elizabeth, die zich juist in Colwark bevond, rukte jinny dezen brief uit de hand, ea liep 'er aanftonds mede naar haren Broeder, om hem deszelfs inhoud medetedeelen. Zij voegde 'er bij: „ zo gij nu nog één enkel oogenblik laat verloren gaan, dan moet ik zeggen, dat gij met alle uwe geleerdheid, met alle uwe grondbeginzels, en met alle uwe naauwgezetheid, maar een fchaapshoofd zijt." De Heer handsom and- . woordde op zulk eene wijze, dat zij uit de trekken van zijn gelaat reeds, met een verdrietig ongeduld, konde opmaaken, wat hij zeggen zoude. „ De vrijheid van jinny geeft mij geen het minfte recht"... „ Wel zo!" hernam elizabeth met drift... „ Maar laat mij toch eerst uitfpreken," vervolgde hij; „ 'er is ééne', plaats in dezen brief, welke mij regt geeft, en in ftaat fielt, om haar mijne hand aantebieden: kunt gij die plaats wel vinden ?" Zij las den brief een en andermaal door, maar vond niets. Eindelijk toonde hij haar den regel, alwaar van du bois gefproken wordt, en voegde 'er bij: ,, deze du bois zal niet in gebreke zijn gebleeven, om dit nieuwtje overal te verfpreiden; ik moet dus nu alles doen, wat onze eer vordert. Maar zal jinny mijne hand willen aannemen ?"-—,, Arm mannetje!" riep elizabeth, „ gij ziet 'er uit... waarlijk, gij ziet 'er zó beklaaglijk uit, als de Jongeling te Na'in! Neen! Gij zult, zo waar  IV. BOEK, waar als ik leef, aan jinny een blaauwtje lopenI Ik heb deernis met U! Hadt gij dit van te voren niet moeten bedenken? Ei, ei! dat het ons niet ingevallen is, dat jinny een diamanten hart, een boezem van noordfche ijsbergen, en aan de borsten van een tijger gezogen heeft! Daar zitten wij nu te kijken! "... „O dartele Vrouw!" riep de Heer hands oh; terwijl hij haar de hand voor den mond hield. „ Ei wat! " gaf zij ten andwoord, zijne hand weg (lotende; „ is het mijne fchuld, dat gij U met zulke arkadifche twijfelingen ophoudt? Wat doet gij mij dergelijke dingen te zeggen? Gij rnoogt den klaagenden nachtegaal, het eenzaam echo, den bosch-goden, Nijmphen, en aan al zulk gefpuis meer, zo-iets vertellen; maar mij moet gij "er niet mede aan boord komen. Daar! „Vervolgde zij, terwijl zij een pennemes in de hand greep," ga heen, en fnijd uwe klachten in den eerden lindeboom de beste! Of „ eene pen in den inkt doopende , " fchrijf een klaaglied aan uwe drenge gebiedller; allom! — „ Wreede galathee" Dit moedwillig gezwets werd, door de komst Van Lady foster, afgebroken. „ Ik kom wel ter goeder uure," zeide zij. „ Ik ben te vrolijk, om eene lange vooraffpraak te kunnen houden. Gelooft gij dan , mijn Heer de agterhoudende en dubbelzinnige Philosooph ! dat mij uwe hartsgeheimen onbekend zijn? Uw geluk, en dat der E 2 ba.  6& FANNY WILKES. beminlijke jinny, ligt mij zo na aan 't hart, dat ik alle mijne poogingen hebbe aangewend, om hetzelve te bevorderen. Door tusfchenkomst van eenige goede Vrienden, die nog al wat invloed hebben, is het mij gelukt, om U de beste bediening, welke 'er in het Parlement te vinden is, te bezorgen. Het is de gevoeglijkfte plaats, welke gij vinden kunt, en aan welke een jaarlijks inkomen van ten minften vijfhonderd ponden verknogt is. In de eerstkomende Maij-maand zult gij dezelve dienen te aanvaarden. Gij weet, hoe ongaarne ik U zoude verliezen; doch het is U teffens ook bekend, hoe veel belang ik in uw geluk ftelle." Wanneer men onder lieden verkeert, die de waereld kennen, of wanneer men zelf eene genoegzaame waereld - kennis bezit, dan kan men zich gemaklijk alles voordellen, wat de Heer handsom hierop geandwoord heeft. Lady had, zinds hij den predikdienst vaarwel zeide, geen hooger wensch, dan om hem van eene voordeeiige plaats in London te voorzien , naardien zij zich doorgaands aldaar ophield, en 'er niemand kende, wiens gezelfchap haar zo aangenaam, en haren Zoon zo nuttig konde wezen. Zij was dus zo vol van vreugde over de vervulling van haren wensch, dat zij niet eens op zijne dankbetuigingen een bijzonder achtiloeg, maar aanftonds aan jinny het geluk hares geliefden wilde: bekend maaken, waarin zij echter door hem werd tegengehouden. On-  IV. BOEK. 69 Ondertusfchen was de Lady 7,0 begeerig, om van het wederzijdsch gedrag dezer beide Gelieven ooggetuige te wezen, dat zij nog dien eigen avond, toen jinny juist in de kamer was, de Heer handsom, onder eenen dronk, met zijne nieuwe bediening gelukwenschte. Dat jinny dit gemerkt moet hebben, befluit ik uit de gemaakte onverfchilligheid, welke zij bij deze gelegenheid aan den dag legde. Zij liet niets blijken. De Lady voer voord, en vroeg den Heer handsom, „ of hij ook bedacht had, dat het nu billijk ware, om eene perfoon, die" hem zo hoogachtte, gelukkig te maaken?"-,, Gij hebt een ongemeen gunftig denkbeeld van mijn karakter, Mevrouw!" gaf de Heer handsom ten andwoord, „wanneer gij denkt, dat ik dit kan doen." — „ Wil ik " zeide hier de Lady, „ uwe befcheidenheid eene gepaste vergelding vcrfchafièn ? Zal ik getuigen roepen, die U bewijzen, dat ik uwer verdienden regt doe? Wat zegt jinny 'ervan?" Wij weten niet, welk andwoord jinny, die het bloed in het aangezicht fprong, hier zoude gegeven hebben. De Heer handsom kwam»haar ook trouwens voor. „ Ik behoeve " zeide hij, „ geene getuigen; want ik weet, dat allen, die mij hier kennen, wel zo goed zijn, om mij het geluk, van bij U, Mevrouw, niet in een geheel liegt blaadje te ftaan , gaarne in gunnen, en, zo Mylady zich omtrend mij mogt vergjsfen, hare dwaaling, miet zulE .3 len  70 FANNY WILKES. lcn' wederleggen." Terwijl dit gefproken werd, koos jinny den weg, dien alle mijne maagdelijke, bloohartige Lezeresfen, in dergelijke gevallen, zouden kiezen, naamelijk den naasten weg naar de deur. Hier ontmoette zij elizabeth, die, ziende, dat hare Vriendin zo onthutst was, haar bij de hand nam, met deze woorden: „ wel, is de zaak klaar? " — „ Zo ? " andwoordde jinny, „ komt gij ook al? Ik weet niet, waardoor ik verdiend hebbe, dat alle getrouwde perfoonen met mij den fpot drijven! " — „ Ja, mijn lieve kind!" was het andwoord van elizabeth, „ gij moet U hier niet over verwonderen. Het is in alle gilden, ja zelfs onder de zoonen der zang-godinnen, een beftendig gebruik, om de aankomelingen zo wat voor 't lapje te houden, en dit duurt zo lang, tot dat deze nieuwelingen, zo als men het noemt, zijn ingelijfd. Maak nu, dat het met U zo ver komt, dan beloove ik U, dat wij U met rust zullenlaten." „ Wel nu ", zeide jinny al lag- chende," zeg mij, hoe moet ik dit werk dan beginnen? „ Elizabeth ging, zonder te andwoorden, in de kamer, waar men aanlïonds hierop van tafel oprees. Zij begaf zich vervolgends, met haren Broeder, naar haar vertrek, alwaar zij jinny weder aantrof, „ Ei Broeder!" zeide zij, „ dit Meisje heeft, zo ftraks met mij over het onthaal van een Quafimodogenitm gefproken. Gij aijit haar het best van allen een naauwkeurig ver-  IV. BOE K. 71 flag van zulke plechtigheden kunnen geven; ik zal Ü dus alleen laten:" en oogenbliklijk Roof zij hierop de kamer uit. De Heer handsom ging naast jinny zitten, die juist bezig was met Mufieknooten te fchrijven. „ Wat, „ zeide hij," mijn liefde ! Wat wil mijnt Zuster hebben ? " — „ Ik weet het niet," andwoordde jinny, „ gij kent immers hare kluchtige kortswijl. .;... „ — Kluchtig!"riep elizabeth, die hier de kamer kwam inftuiven, „ Wel zo ? Klugtig ? Wacht, ik zal aan uwe kluchten wel eens een einde maaken. Geef hier de hand!" Hier greep zij beider handen, terwijl jinny zo rood werd als vuur. ,, Ik vraage U," vervolgde elizabeth met een ernllig gelaat, en op een deftigen toon, „ ik vraage U, uit kracht van mijn huwelijk, of gij beiden voornemens zijt, om in 't vervolg, zo als het U zal betaamen, geluk en ongeluk met elkander te deelen, tot zo lang als U de dood zal fcheiden ? Dit moet gij nu beiden van harten doen: wat andwoort gij? — Nu, dicat ja," vervolgde zij, terwijl zij haren Broeder een duuw ia de zijde gaf. De Heer handsom kuschte hierop jinny de hand, zeggende: „ Is het mij vergund, ©m mijn lot in uwe handen te dellen? Wilt gij, beste Vriendin! mijn geheele hart, welk U reeds lang toebehoorde, als uw eigendom, aanvaarden? O! wanneer de zuiverde liefde, de volkomende bewustheid uwer geheele waarde, de krachtigfte E % ver-  n FANNY WILKES. verzekeringen* van getrouwheid, welke gij vereent — wanneer dit alles mijne verwachtingen kan onderfteunen: dan... „ zijne Zuster Mond, eh maakte de eene buiging na de andere, „ dan" zeide zij, „ dan ... dan ... nu jinny, nu is't uw beurt." Jinny konde niet andwoorden. „ Wat beteekent dat dan ... dan ... „ riep elizabeth," dat kan geen christen mensen verftaan. Broeder! gij zijt nog maar eerst aan het ctlon.' Wacht (terwijl zij beiden bij het hoofd nam, en tot de tederfte omhelzing bij elkander bragt) ik zal de halve periode aanvullen ... dan (nu omhelsden zij elkander) dan is alles in orde." Aanvaard , waardigfte der Mannen! " zeide Jinny tegen den Heer handsom, terwijl zij in zijne open armen viel: „ aanvaard mijn -geheele hart! Ik ben volkomen de uwe!" „Dat is mij lief", riep Lady foster, die met vreugde - traanen op de wangen uit eene naastgelegen kamer kwam. „ Ik hebbe U al agt dagen beluisterd, om oor- en ooggetuige van dit treffend tooneel te wezen. Laat ik 'er nu ook iets van 't mijne aan toebrengen," vervolgde zij, terwijl zij beider handen in elkander legde. „ Daar, mijne liefde! (zich tot jinny keerende, aan welke zij een paar kostbaare Brillanten ter hand Melde) verdeel deze ringen; en gij, gelukkig Man! (zich tot handsom wendende) aanvaard het Londonfche huis, welk ik in Grosvenorfquare bezitte; maar gij moet mij het genoegen niet  IV. BOEK. 73 niet weigeren, om zelve, en wel in London , uwe bruiloft te bezorgen. Keurt gij dit goed? mijne Waardde! „ vroeg zij hierop aan jinny, die zij teffens omhelsde. Beiden gaven zij hunne toedemming, en bedankten de Lady op zulke eene wijze, als niet misfen konde, hare goedkeuring te verwerven; terwijl het vertrek naar London in de volgende maand Maij werd vastgefteld. Lady verklaarde hierop, zonder echter van de erf bedelling des Heeren kinsman iets te weten, dat zij jinny in 't vervolg niet langer als hare Bediende zoude aanmerken. Jinny verzogt het tegendeel, en ontfloeg zich alleen van eenigen moeilijken arbeid, ten einde, aan den eenen kant, niet aan nijd of jaloezij bloot gedeld te worden, en, aan den anderen kant, in hare verborgene gedaante, voor haren Vader, voor wien zij nog immer vreesde, onbekend te blijven. Zij verzogt insgelijks, dat de Lady de nieuwe betrekking, in welke zij nu tot den Heer handsom dond, geheim wilde houden; terwijl zij, zo wel als de Heer handsom, den bruidsftand — deze gelukkige oogenblikken des geheelen leevens, wanneer het genot der onfchuldige genoegens , aan dien daat verknogt, door een behoorlijk beduur van het hart en gedrag geregeld wordt — als ten hoogften aangenaam befchouwde. Ik zoude eene taak op mij nemen , welke verre boven mijn bereik is, wanneer ik de volkomene gelukzaligheid zou willen befchrijven, welke deze i E 5 bei-  74 FANNY WILKES. beide Gelieven thands, en in het vooruitzicht van hunne reis naar London, genoten. Mylord en Lady vertrokken reeds, met den aanvang des jaars, derwaards, zo dat dit gelukkig paar alleen bleef. 'In dien tijd viel 'er niets van belang, voor, als dat het huwelijk van den Heer handsom, door zeker voorval in het Parlement, tot Juiij verfchoven werd. En juist deze was de ongelukkige maand, in welke hidden, op aanblazing van den ondeugenden Secretaris Setter en Mamfel du Bois, het geluk dezer waardige perfoonen, op zulk eene wreede wij^e, verftoorde. (f). De Heer handsom heeft, zo als uit het laatfte boek zal blijken, zeer veel deel in deze gefchiedenis ; en, daar zijne lotgevallen met de historie van jinny in zulk een naauw verband fiaan, zo hebben wij de laatfte, zo kort mogelijk, moeten verhaaien; te meer, daar onze Lezers 'er vast op ftaat kunnen maaken, dat wij ten naauwften naar de omltandigheden van den dood van jinny, dien wij alleen uit het verhaal van fanny en de Visfchers konden opmaaken, zullen onderzoeken. Ct) Zie D. L Bladz. 22, 60, 70 en 71. VYF-  VYFDE HOOFDSTUK. De Schrijver, vergezeld van zijne, naar ft and en waardigheid, refpeftive en hooggeëerde Lezers, gaat tweemaalen te rug, waar zich onbekenden, bij voorbeeld Mr. Doubt, en ook be> kenden — bevinden. Een zeer leerzaam Hoofdftuk, D e Waardin in Dunbar (*) had haar woord gehouden, en aan Madam known,te London, gefchreeven , om naar den naam van den Heer van 't Slot te vernemen, waaruit fanny had moeten vluchten. Zij wachtte thans op andwoord. Hare poogingen, om den naam van het Slot zelve uittevorfchen, waren tot dus verre vruchteloos geweest, vermits de zaak, door de afwezenheid van den Heer handsom, en de zorgvuldigheid van den Heer setter, geheelenal ware onbekend gebleeven, en fanny de Heer van 't Slot voor haren <*) Zie D. I. Blidz. 73.  76 FANNY WILKES. ren Vader hield, en hem uit dien hoofde Lord wilkes noemde. Fanny wilkes had zich met hare sophia reeds eenige dagen in dit huis opgehouden, toen zij op zekeren avond, beiden in de deur ftaande, een fchepzel zagen binnentreden, welk zich, door zijn hair-kapzel en kleeding, al aanftonds als een fchoolmeester van het een of ander Dorp onderfcheidde. Hij ging in eene zijdkamer, uit welke hij echter nu en dan eens weder ten voorfchijn kwam, en fanny met veel oplettendheid, en vrij zonderlinge gebaarden, befchouwde. De beide Meisjes hadden hierin vermaak, en gingen naar hare kamer, waar de Schoolmeester, volgends alle de regels der menschkunde , beoordeeld werd. Het gelprek liep nog over dezen Man , toen 'er iemand aan de deur klopte. Men riep: „ kom maar binnen!" maar 'er werd weder, en eindelijk op een tweede geroep: „ kom binnen!" nog eens geklopt. fanny deed de deur open — en zie daar! het was de Schoolmeester leevensgrootte. „ Moet gij iemand van ons fpreken?" vroeg fanny. „ Ja," andwoordde de Schoolmeester. „ Ik wilde gaarne, mijne hooggeëerde Juffer, de eere hebben, om U in perfoon te fpreken." „ Kom toch binnen," zeide fanny. „ Ik vraage U wel om verfchooning'■' was zijn andwoord; terwijl hij eene lompe buiging maakte, bij welke hij op één been ftaan bleef, omdat hij het andere geheel agterwaards gefchoven had.  IV. BOEK. 77 had. „ Hebt gij" vervolgde Fanny, „ mij iets gewigtigs te zeggen?" - „ Zo ik het wel heb," andwoordde de Schoolmeester, „ dan geloove ik, dat gij de eer hebt, mij te kennen." - „Zo? Kom dan maar binnen! " - „ Met fchuldige dankbaarheid!" was al weder zijn andwoord, welk 'er even lomp uitkwam, als het vorige. Sophia greep hem vrij onzagt bij den arm, en duuwde hem in de kamer. „ Met onderdaanig verlof," zeide hij, en trad hierop zo wel gemanierd binnen, als men van een Linnenweever (welk hij indedaad uit zijn voorkomen bleek te wezen) konde verwachten. Hij ging met dezelfde Complimenten voord, wanneer hem een ftoel of iet dergelijks werd aangeboden. Eindelijk kreeg men hem aan 't zitten. Fanny wachtte, of hij ook zoude beginnen te fpreken; maar hij zweeg ftil, totdat hij uit groote verlegenheid zijne verroestte blikken fnuifdoos voor den dag haalde. Hij hong teffens zijnen hoed op een ftoel, zette zijnen wandelftok tegen den hoed aan, en flapte, gelijk een eendvogel, en onder het fpreken der woorden „ mag ik wel zo vrij zijn?" naar de beide Meisjes toe, om heur zijne fnuifdoos te overhandigen. Nadat hij zich weder op zijn ftoel gezet, en hoed en ftok in de hand genomen had, vroeg Fanny, „ wat toch eigenlijk zijne boodfchap ware?" „ Ik wilde" was zijn andwoord, „ U alleen zeggen, dat mijn naam dou b t is, en dat ik in Southwall, een Dorp bij  78 FANNY WILKES. * bij Edinhurg, zo veel als Koster en Schoolmees-' ter Loei ben." — „ Southwaltf" zeide fanny," die naam is mij bekend.... „ — Ja," viel Meester doubt haar hier in de reden, „ en daar ben ik nu van daag, van ambtswegen, hier in deze Stad gekomen , om mijn Zoon, die al zo een knaap van twaalf, of dertien jaar is, in het hoogloflijk ambagt van Linnenweever te laten opfchrijven. Ik heb, wel is waar, maar een fober ftukje brood; maar, daar mij de goede God dezen knaap zo veel als gegeven heeft, zo heb ik dan ook bovendien nog dit weinige aan hem moeten befteeden. Nu wilde ik maar alleen, hoog-geêerdeJuffer! U verzoeken , om Uwen naam te mogen weten ; maar gij moet het mij niet kwaalijk nemen." —— „ In 't geheel niet, mijn goede Man ! " andwoordde fanny, die reeds haar geldbeurs uithaalde; „ maar mijn naam kan ik U niet zeggen." „ lk wil U derhalven" vervolgde hij, „ nog eens regt vriendlijk verzoeken, dat gij mijne ftoutheid ten beste neemt; overmits ik al zie, dat gij voornemens zijt, om zo veel als incognito, zo als men dat noemt , U hier optehouden. Ik zou evenwel haast gelooven, dat ik U als een klein kind ergends gezien heb, want uwe liniamenten hebben mij al aanftonds, toen ik hier in huis kwam, als een donderflag getroffen." — „ Gij hebt mij dan op ons Slot gezien?" vroeg fanny met veel leevendigheid. „ Kunt gij mij ook zeggen, of  IV. BOE K. 79 of men de roovers gevat heeft, en of" ...„ Ach!" riep hier de Schoolmeester met verbaasdheid uit, „ dan moet ik U geheel onderdaanig om genadige vergeving bidden. Ik hoor dan, dat gij eene Juffer foster, uit Colwark zijt, waar de Predikant pauls en de Secretaris setter zich bevinden: neen, ik hebbe U op het Slot niet gezien. Naar ik merk, is dit dus een error in perfona, alzo ik mijne genadige Juffer zo veel als voor geheel iemand anders gehouden hebbe." Fanny geraakte hier op met hem in een zeer breedvoerig gefprek , waardoor zij alles vernam, welk de Lezer in het eerde boek reeds bericht is; gelijk ook, dat de Hofmeester van den jongen Heer f os ter naar London vertrokken was. Door de verbaasdheid, in welke zij was, Vergat zij den Schoolmeester te vraagen, voor welke perfoon hij haar gehouden had. Zij verzogt hem vervolgends , om haar naar het Slot te willen vergezellen, 't geen hij echter weigerde, naardien ambtsverrichtingen, zo als hij het noemde, overmorgen zijne geringe tegenwoordigheid in Southwall vereischten, werwaards hij nog dezen dag moest vertrekken. Fanny befloot dus , om morgen met hare sophia, onder het geleide van hare vriendlijke Waardin, naar Cohvark te reizen; terwijl de Schoolmeester, nadat hij een rijklijk gefchenk had ontvangen, voor's hands, zijn affcheid nam, doch waarfchijnlijk, in deze ge-  8- FANNY WILKES. gefchiedenis , nog als een groot Stylist zal verfchijnen. Toen alles tot de reis gereed was, kwam de Officier, dien sophia, blijkens het agtfte hoofdftuk onzes eerften boeks, reeds kende (*) met berigt, dat de Commandant haar onverwijld moest fpreken. Sophia poogde zich, door de dringende noodzaaldijkheid harer reize, te verontfchuldigen, doch moest , hoe ongaarne ook, met hem naar de vesting rijden. Zij werd bij den Commandant gebragt, die zich alleen bevond. „ Wel nu, mijn fcho'one Kind! " zeide hij, „ hebt gij nog geen berigt aangaande den Man, naar wien gij zoekt?" Sophia gaf een ontkennend andwoord, waar op hij vervolgde: „ Maar zult gij dan niet wonder wel in uw' fchik zijn, wanneer gij hem vindt? Onder de roos gefproken; men ontmoet maar weinig zulke charmante heden. Was zulk een knap flag van een kaerel, toen ik nog wat jonger was, van mijne Compagnie weggelopen, dan had ik mij, de D haal mij, de eerfte gelegenheid de beste, opgehangen. Wat moet nu eene beminde doen , wanneer haar een dergelijk lot treft?" Sophia andwoordde, dat hij zich vergiste , alzo de Heer, dien zij zogt, haar minnaar niet was. „ Ei wat feldrement!" riep de Commandant, „ gij moet maar zo aanftonds zo ver- (*) Zie D. I. Bladz. 65.  rv. BOEK. fcj wiegen niet worden. Ik denk, (hier opende hij eene deur; dat gij nu wel uit eenen anderen toon zult zingen: he?" Aanlionds trad een welgekleed en zeer fchoon Man in de kamer ten voorfchijn, die sophia met even veel verbaasdheid befehouwde, als zij oP het zie.) van hem fcheen getroffen te worden. Hij keerde zich tot den Commandant: „ Het doet mij leed , mijn Heer ! " zeide hij , „ dat ik U zo veele moeite veroorzaake: deze Juffer is mij geiicel onbekend." — „ Wel zo ! " ffcrak de Commandant, „ ben ik clan verduiveld zot? (tegen sophia) Hoe drommel heet dan die Heer, naar wiens naam gij onlangs in de poort-cedels gezogt hebt?" - ,, Die Heer," andwoordde sophia, „ noemt zich handsom"— „ Daar hebben wij nu 't geval!" fchrecuwde de Krijgsheld, „ ik ge loof waarachtig, dat gij niet weten wilt, wie gij zijt. Maar dit raakt mij ook niet: ik hoop ondertusfehen, dat gij deze zaak met elkander vinden zult. Ik ben uw Dienaar! Ik moet thans mijne bezigheden in het magazijn gaan verrichten: " waarmede de Commandant heenging, en hen alleen liet. De vreemdeling trad nu, met een minzaam gelaat, [nader tot sophia, die niet weinig ontfteld was, omdat zij zich met hem alleen bevond. „ Mag ik weten," vroeg hij, „ om welke reden gij den genoemden perfoon gezogt hebt ?" — „ Ik kan," andwoorddc sophia, „ Uniets verF ders  FANNY WILKES; ders zeggen, dan dat ik en Mejuffer dezen perfoon nog zoeken ? " — „ Welke Juffer ? " riep de vreemdeling , die, op het bekomen andwoord, dat zij den naam van fanny wilkes voerde, nog meer ontzettede, dan te voren, en in drift uitriep: „ Ach! fanny wilkes leeft dan nog? Waar is zij ? Mag ik U naar de plaats, alwaar zij zich bevindt, verzeilen? "Weet gij, dat ik de perfoon ben, dien gij zoekt?" — „ Gij zijt immers de Heer handsom, uit Colwark?" — „ Ja, en ik fia verwonderd, dat gij van alles zo naauwkeurig onderricht zijt. " „ O! kom," fprak sophia, terwijl zij hem.onfchul- • dig bij de hand nam," kom, ga met mij, gij zult de ongelukkige fanny op nieuw doen herleeven." De Officier, die iutusfchen was binnengekomen, had de goedheid , om hun zijne koets aantebieden, in welke de Heer handsom met sophia dan ook aanftonds ging zitten. „ Zie eens!" fchrceuwde de Commandant, die nog buiten op het balkon ftond, " zie eens , wat dat D kind doet! Nu kennen zij elkander, gelijk gauwdieven op de kermis. Nu, vaart wel! Deze beide lieden zijn voor elkander gefchapen. Zulk een wijf zoude ik bij mijn ziel ook wel willen hebben: en gij arabelle, (tegen zijn' Dochter fprekende, die bij hem ftond) zoudt gij uw leeven wel met aulk een kaerel willen ikjten? Spreek, wilt gij niet  IV. BOEK. ga niet?" De koets reed ondertusfclien voord, en arabelle , die den Heer handsom eerst zeer burgerlijk, oplettend en met een minzaam oog befchouwd had, nam, op de vraag van haren Vader, zulk eene verachtelijke houding aan, dat zich niemand van hare hoogadelijke voorouders over haar zoude hebben behoeven te fchaamen. „ Foei!" fprak zij, terwijl zij naar binnen ging, „ foei! zulk een rekel van een Burger! " De lieer handsom konde niet nalaten, te grimlagchen: ~« iets , waarvan men zich niet gemaklijk kan weerhouden, wanneer men door minderen veracht wordt, ten zelfden tijde, waarop onze meerderen ons hoogfchatten. De koets reed zo fnel, dat hij naauwlijks tijd genoeg had, om Hechts het noodzaaklijkfl-e van sophia' te vernemen, voor dat hij bij fanny kwam. De Lezer zal hier misfchien eene breedvoerige befchrijving verwachten van deze ianggewenschte bijeenkomst ; maar dergelijke tafereelen fchetfe ik alleen dan, wanneer ik daartoe eens regt gefchikt bert, en met reden kan vermoeden, dat mijne Lezers niet in ftaat zullen zijn , om zo iets goeds en fchoons te zeggen, als dat geen is, wélk ik op dat oogenblik in de punt van mijne pen voor het papier gereed hebbe : of wanneer ik verzekerd ben, dat ik juist die woorden zal ter neder Hellen, welken mijne Helden en Heldinnen zeiven op het tooneel hebben uitgefproken. F 2 #  ï4 FAN NY WILKES. Ik zal hier toch evenwel eene korte befchrijving dienen te geven, vermits ik mij geduurig, zo dikwijls als ik het titelblad inzie, herinnere, dat fanny de hoofdperfoonaadje is dezer gefchiedenis. En hoe oud ik ook ben, en hoe veel ik ook' al in allerleie formaat, en onder allerhande voorwendzeis hebbe.laten drukken, zo kan ik echter de jeugdelijke zwakheid nog niet afleggen, om dikwijls den titel te befchouwen. Welk een heerlijk vooruitzicht, welk eene rijke bron van verwachtingen leevert deze titel op! Geheel Engeland (zo denk ik) zal mijne fanny koopen, naardien men, genoegzaam in alle onze Nieuwspapieren, de lotgevallen van den Heer wilkes poogt te vinden. De fchoonfle helft des menfchelijken geflachts zal het werk mijner vingeren aan beur Toilet, met reukflesjes , pomade en blanketzel toegerust, doorbladéren, mij met zo veele fpecerijen balzemen, en alzo der fterflijkheid ontrukken; of mij ten minften in heure brei-en naaizakken, waar geene fchriften, welke nuttiger zijn dan dit, eene plaats vergund wordt, bij zich dragen. Van de jonge Hee- ren mag ik met regt een gelijk lot verwachten; dan daar zij niet naaien of breien 't geen -echter te hoopen is, dat eerlang de mode zal worden (*) — zo zal ik alleen in hun boekvertrek pronken; (*) Toen ik onlangt in Frankrijk was, onderhield ik eint #»me i»»t visktnftifi gefprekken, terwijl baar winnaar 0ép  IV. BOE K. 85 ken; in valies en mantelzak, netjes ingepakt, het leger volgen; de droogfte plaats in de tent innemen ; ja mogelijk gewichtig genoeg zijn, om door den voorzichtigen marketenter voor een paar kommen punch, in plaats van het woord van eer, te worden aangenomen. ■— Eindelijk (dus zullen de geleerde Nieuwpapieren van mij fchrijven) eindelijk kunnen wij het Publiek van fmaak een origineel aankondigen! Alweder — dit vonnis zullen anderen over mij vellen — alweder eene navolging, in plaats van de lang gewenschte oorfpronglijke fchriften: dit zal verfchillende gevoelens, geleerde twisten, nieuwsgierigheid, en vermaak onder de Lezers , en n aardigheid en voordeel bij de Boekvcrkoopers verwekken: want zelfs een zeer toevallig titteltje boven een hebreeuwfchen letter, heeft menig fchrijver reeds de ongenade der geleerden op den hals gehaald... Dit alles komt mij in gedachten, wanneer ik mijnen titel inzie, en ik heb wel duizendmaal de pen gefcherpt^ om dezelve met een „ exegi monumentum are perennius" te verderen, zo niet mijn naauwgezet geweten mij overtuigde, hoe moeilijk het is, om een goeden Roman te fchrijven. Ik gevoel deze zwaarigheid als dan zo fterk in mijne trillende vingeren, dat ik U*r loriuurraam *rleidie. Ii hoef d«s met reden, dttt de tijden ven eenen ueublis.» sardanapai. zullen wederleeren. F3  86 FANNY WILKES. ik dikwijls geen moed of lust genoeg bezitte, om de pen verder te voeren. Welle een uitflap ! Ach! hoe ver ben ik van 't fpoor gedwaald! Welaan, fpoedig aan de be- fchrijving der bijeenkomst van den Heer handsom en fanny wilkes. Dit lieve kind zat naast hare goedhartige Waardin , rustte met het hoofd op haren fchouder, en beklaagde zich, dat zij gefcheiden was van allen, die haar hef en waard waren. „ Wat mag toch," zeide zij, „ de Commandant aan mijne lieve sophia te zeggen hebben? Ik hoop evenwel, dat hij een eerlijk Man is , en haar geen kwaad zal doen." De Hospita wilde juist andwoorden, toen de Heer handsom en sophia binnen traden. Fanny fprong van haren ftoel op, en floot zich vast in zijne armen. „ Ach sophia! Het is de Heer handsom! Mijn allerbeste handsom! Zijt gij het? Mijne sophia, waar hebt gij hem, den beminnelijkften der Menfchen, gevonden ? Bemint gij mij nog, mijn getrouwe Leermeester? Ach sophia! bid hem, dat hij mij alles vergeve " — „ Wat zou ik U vergeven ? " riep de Heer handsom, terwijl hij haar met volle tederheid omhelsde. „ Lieffte Kind! gij hebt mij immers noit beleedigd." ,, O neen, " hernam fanny, „dat heb ik, God dank! noit gedaan. Ik was flechts buiten mij zelve van blijdfchap, en dacht 'er niet aan, dat het leugens zijn, wel-  IV. BOEK. 87 welken Mamfel du bois U gefchreeven heeft. Denk maar eens "... en hier verhaalde zij hem alles, wat 'er was voorgevallen. Wij kunnen alles niet in eens te boek ftellen, en zijn dus genoodzaakt, om met de gefchiedenis te rug te gaan. De Heer handsom had op het Hot vernomen, dat jinny door de roovers was dood gefchoten (t). Hij had hare fchoen aan den oever vinden liggen, welk hem een vrij waarfchijnlijk bewijs voor de waarheid dezer droevige tijding opleverde. Hier kwam bovendien nog bij, dat fanny nergends te vinden was. Dit alles trof zijn hart zo geweldig, dat hij het, eenigermaate verhaast, befiuit nam, om Colwark te verlaten , en naar London te reizen: — eene reize echter, welke, alhoewel onder andere omftandigheden, reeds te voren was vastgefteld. Op den avond na zijn vertrek, toen zijn hart een weinig bedaard was, ontving hij eenen Bode, die hem was nagezonden, met het bericht, dat men de gantfche bende van hidden gevat had, doch niets had kunnen vernemen aangaande het lot, welk fanny wilkes en jinny was overgekomen. Dit deed hem befluiten, om naar Colwark te rug te keeren. Hij ftelde een allerfcherpst verhoor in 't werk; dan daar de moordenaar ontfnapt was, en hidden zelf, uit vertwijfeling, geen enkel woord wilde fpreken, was het onmogelijk, om Hechts het ge- tt) Zie d. i. Bladz. 75 F*  IS FANNY WILKES. geringde, zo ren aanzien van fanny wilkes en jinny, als niet opzicht tot setter en d u bois, te kunnen ontdekken. Hij liet in den gantfcben omtrek ronzdoeken, voer zelf het meir op, en vond in een fchuitje eenen ring liggen, welken hij aanftonds voor dien van fanny kende; gelijk ook een' koufenband, dien hij wel wist, dat zijne Bruid voor fanny vervaardigd had. — Mijne Lezers zullen zich nog wel herinneren, dat het fchuitje, nadat fanny en sophia aan land geftapt waren, door den wind was weggedreeven; en dit was oorzaak, dat de Heer handsom een' ver-' keerden weg nam, om fanny optezoeken. Nadat nu alle poogingen hiertoe mislukt waren, keerde hij naar Colwark te rug, alwaar hij de noodige bevelen gaf, inzondeiheid ten aanzien van de gevangen roovers, en vervolgends naar Dunbar vertrok, om van daar zijne reize naar London voordtezetten. Een onverschrokken hart gelooft niet aanftonds het ergfte. Dit heeft menig' ongelukkigen dikwijls voorbereid , om zich naderhand te kunnen troosten. De Heer handsom nu bezat zulk een hart. Hij *was van gedachten,- dat fanny de handen der roovers ontfnapt ware, omdat zij anders haren ring en koufenband , welken zeer fterk in 't oog vielen, in het fpecljirgtje niet zoude hebben laten liggen. Dit deed hem hetzelfde van zijne Bruid hoopen, te meer. daar men, volgends eenpaarige berichten, de geheele bende roovers ag- ler-  IV. BOEK. s« fcrhaald, en jinny noch in het meir, noch op eenige andere plaats, gevonden had. In deze blijde hoop kwam hij te Dunbar, en begaf zich aanftonds naar den' Commandant, om naar den Heer setter te vernemen. Daar deze echter, onder een' vreemden naam, en over 't algemeen onder het llrengfle incognito reisde, zo vernam hij ook niets, dan enkel gisfingen. ,, Maar," zeide de Commandant, ,, zo gij een hups, knap flag van een Meisje zoekt, dan kan ik U helpen." De toon, waarop dit gefproken werd, baarde bij den Heer handsom opmerking. „ Eergisteren," vervolgde de Commandant, „ was het niet eergisteren? Ja! eergisteren heb ik hier een allerliefst ding bij mij gehad, om naar een Heer in de Poort-cedels te zoeken. Gij , mijn Heer, ziet 'er haast zo uit, als of gij de Adonis zelf waart." „ Mag ik U," zeide de Heer handsom, „ in uwe boertende rede vallen, en vraagen, hoe het Meisje 'er omtrend uitzag ? " ,, Wel nu," zeide de Commandant, „ zij had een zeer dun lijfje, welk ik met mijne beide handen zoude hebben kunnen overfpannen; een paar knappe borftcn, daar, zo als die van arabelle zijn; een bekje, welk ik oude rekel zeker met mijn fcherpe baard gekwetst heb, en een paar oo- gen neen bij mijn ziel, ik heb in geheel Vlaanderen zulke oogen niet gezien, en pleegde altijd te zeggen, dat het Vrouwvolk in VlaandeF 5 ren  ,0 FANNY WILKES. ren Verduiveld fchoon was. Ouclc gek, daar ik ben , de baard jeukt mij . nog , als ik 'er aan denk. Maar dit Engeltje was ongemeen fchuuw voor menfchen, en, zo mij dunkt, wat al te vroom. — Het lieve Meisje bad eene zuivere, doch zagte ftem, cn het was altijd zip, zip, zip , zo dat ik naauwlijks verftaan kon, wat zij zeide. Maar (ziende, dat de Heer handsom, die 'er niet aan twijfelde, of het was jinny, ongemeen verlegen was) mijn Heer moet daarom niet denken, dat haar eenig kwaad gefchied is. O neen, helaas! fttimus Tro'ës! Als de zaak richtig is, zo als ik denke, dan zal ik haar laten haaien. Het onnozele bloedje was niet weinig over den Heer bekommerd. Maar ik moet 'er de grap van hebben , om alles naar mijn eigen zin1 te fchikken. Kom aan, treed maar zo lang in mijn' kamer, tot dat zij komt; ik zal U dan wel op zijn tijd ïoepen." De Heer handsom verzogt, dat de Juffer mogt gehaald worden; en, daar hij het ernfiig opgezet genomen had, om zijne jinny te zullen zien, kan men ligtelijk nagaan, hoe zeer zijn hart klopte, toen hij in de kamer moest gaan. Zelfe de fpraak van sophia fcheen hem toe, die van jinny te wezen. Ik laat het mijnen Lezeren over, om zich de verbaasdheid te fchetfen, met welke hij, uit het vertrek komende, van zijne dwaaling overtuigd werd. On-  IV. BOEK. 9t Ondertufchcn vroeg hij niet, waar jinny zich bevond; terwijl fanny, in het vermoeden, dat hij van alles onderricht was, hem, zonder ecnigen omweg, verhaalde, dat jinny in hare armen dood gefchoten, uit het fchuitje gevallen, en aanftonds gezonken was. „ Hebt gij U ook, lieffte Kind!" vroeg de Heer handsom met eene beevende ftem, „ door den angst, de zaak anders verbeeld, dan zij is?" — „ Ach God!" andvvoordde fanny, „ik weet het maar al te wel. Ik zou U zelfs het geheele geval wel kunnen uitfchilderen, en U dc plaats aanwijzen , waar het fchot van daan kwam. Het was door de toortfen, welken de roovers hadden ontftokcn, zo licht, als klaar dag, en mijne jinny lag op haar' rug, toe» zij nedcrzonk. Ach! mij dunkt, ik zie nog die gebroken oogen"... hier konde de Heer handsom zijne traanen — de traanen van weemoedige liefde niet langer verbergen. Hij ftond op, en ging, onder een diep ftiizwijgen, naar 't venfter. De Heer handsom bleef nu bij zijn eerfte voornemen, om naar London te reizen, ten einde ter agterhaaling van setter, wiens diefital al vrij aanmerklijk fcheen, de noodige fchikkingen te kunnen maaken: en naardien Lord fos ter in uitgebreidde betrekkingen ftond, zo had men geene bijzondere redenen, om aan den goeden uitflag van dergelijke poogingen te twijfelen. Deez*  9% FANNY WILKES. Deez' ongelukkige Man leed indedaad zeer veel, geduurende deze rcize; terwijl zijn hart dooide tedere klagten van fanny, en derzei ver geduurige herhaaling van alle omftandigheden, den dood van jinny betreffende, eene nog dieper wonde ontving. Dan, daar hij reeds door veelvuldige tegenfpoeden was heengeworfteld , zo had hij het vermogen op zich zeiven, om zijne aandoeningen, op de best mogelijke wijze, te kunnen verbergen. Zijne fmarten zouden voor hem draaglijker geweest zijn, wanneer hij dezelvén nu en dan in den fchoot 'van een' vriend had kunnen uïtlbrten. Dezen troost echter moest hij misfen; terwijl hét hem niet dan droefheid konde baaren, dat hij naar eene plaats ging, alwaar hij geene vrienden vond. Hierbij kwam nog, dat het gedrag van sophia 'hem niet weinig ontrustte. Dit Meisje was louter natuur, en had, zedert.haar yierde jaar, in een woud-fpelonk, afgefcheiden van allen omgang met hare kunne, en zonder boeken, geleefd — omftandigheden zeker, welke een zonderling charakter moesten vormen, (t) Zij had te veel gevoel, om niet door alles getroffen te worden, wat in den uiterlijken vorm erf het gedrag van den Heer handsom beminnelijk was. Hij zat in de koets tegen haar over; want men reisde over land naar London. Cr) Zit r>. i. BUiz. ii.  IV, BOEK. 05 don. Zij befchouwde hctn met een onverzaadlijk oog; en wanneer hij haar aanzag, dan werkte niet de konst — want deze kende zij niet— maar de natuur; dat is te zeggen: zij floeg hare oogea nii1 1 maar hield dezelven op hem gevestigd; terwijl intusfchen hare traanen , welken zij ongemerkt dortte, op den kloppenden boezem rolden. In 't begin der reize, hield zij zich. te vreden, met hem alle bedenklijke dienden te bewijzen. Zij pakte des avonds zijne kleederen uit, wilde hem voldrekt helpen ontkleeden, naardien zij gewoon was, haren Vader deze hulp te bewijzen; ja, haar gedrag was zo weinig met de regels van welvoeglijkheid bedaanbaar, dat de Heer handsom het niet geraden oordeelde , om bij haar te blijven, maar den nacht in een andere" kamer doorbragt. Zij kreeg hem zo lief, dat zij hem op het nederigst om zijne viiendfchap en liefde verzogt, en hem met traanen, met eeden, en onder de vuurigde omhelzingen, van de hare verzekerde. Even zo onopgefmukt waren alle hare gefprekken, onder welken zich dat geen, welk men ««//noemt, tot in hare houding en gebaarden verfpreidde. Bovendien bezat zij eene uitdekende fchoonheïd: zij was blond, en had oogen, uit welken wel niet dat fchitterend vuur, maar daartegen het zagte, kwijnende en fchuldelooze eener zuivere, oprechte en derk gevoelige ziel draalde. Hare handen, welken zij nimmer tot den arbeid gebruikt had, wa-  54 FANNY WILKES. waren blanker, en zagter, dan de Heer handsom ze ooit gezien had; terwijl hare ligchaamsgefialte met geene mogelijkheid beter gevormd konde wezen. Hare fpraak was zeer natuurlijk, en had zelfs niets van dat vreemde, welk Vrouwen, die in de waereld verkeeren, zich ongemerkt eigen maaken; hare item had echter iets bijzonders, welk wonder wel geviel: zij was nu eens luid, dan eens zagt, naardat de natuur haar telkens vormde. Dit alles ging gepaard met de bekoorlijkheid eener onbevlekte deugd, welke van eenen onweerftaanbaaren invloed is , en eene beminlijke geneigdheid heeft, om te behaagen. De Heer handsom was onder alle mannen de minnenswaardigite, althands de eerfte, dien zij kende. Zekere betrekkingen, welken het noodzaaklijk maaken, dat beiderleie genachten zich op eenigen afftand houden, waren haar even min bekend , als de. gevaaren, aan welken men zich, bij eene al te fterke neiging tot de overgaave Van het hart, blootftelt. Dit alles deed den Heer handsom opmerken, dat ook zelfs een ongefteld hart dikwijls maar al te zeer kan getroffen worden — eene ontdekking, welke hij tot dus verre nog nimmer gedaan had: — en indedaad, het was moeilijk, om ftandvas tig te blijven, wanneer sophia fchuldeloos naast hem ging zitten, met haar arm op zijnen fchouder rustte, of hem met eene zusterlijke vrijmoedigheid omhelsde, en al kusfchende ftneekte, om het volle hart te aanvaarden, welk zish noit aan den boe-  IV. BOEK. >5 boezem van een Vader of Broeder had mogen, noch' kunnen ontlasten. Ondertusfchen was hij op middelen bedacht, om den indruk te weeren , welken hij , zijnes ondanks , op dit jeugdig en teergevoelig hart gemaakt had. Dit is, dunkt mij , eene der moeilijkfte ondernemingen. Eene geringe vergelding van onfchuldige liefkoozingen kan een jong Mensch gelukkig maaken — en valt het dan niet ten uiterften zwaar, aan iemand een geluk te moeten weigeren, welk wij in onze magt hebben, om te kunnen bevorderen ? Dan fchoon het wel waar is, dat sophia niets meer wenschte, dan dat hij haar gedrag mogt goedkeuren , zo was echter ook dit misfchien reeds gevaarlijk. Was het niet mogelijk , dat 'er langs dien weg wenfchen in haar hart zouden hebben kunnen oprijzen, welken zij te vooren noit gekend had ? Het is een moeilijke plicht, doch telfens een plicht, welken mea. niet van zich kan affchuiven, om nimmer eene vlam te ontfteken, of te voeden, welke wij niet, althands hoogstwaarfchfjnlijk niet, in ftaat zijn, te blusfchen. Evenwel fcheen het onredelijk , om, sophia dat geen te weigeren, welk zij niet zoude gevorderd hebben, wanneer zij één enkelen grond van weigering gekend, of in de gefteldheid der aandoeningen vermoed had. Eene wederzijdfche fcheiding zoude het zekerfte middel zijn geweest; dan deze konde , geduurende de reize, niet ge- fchif  9Ó FANNY WILKES. fchieden. De proef, om zich op den meest mogelijken affbvnd te houden, mislukte insgelijks. Zij was ten fterkften over hem bekommerd, wanneer hij bezijden de koets reed, en vloog hem met eene onbegrijplijke tederheid om den hals, zodra hij weder bij haar in 't rijdtuig kwam, of in de kamer trad. Eindelijk nam hij uit toegenegenheid en medelijden het befluit, om haar, van langzaamerhand, dezen toeftand te doen vergeten. Hij omhelsde sophia, wanneer hij daartoe in de uiterfte noodzaaklijkheid was, doch fteeds met grooten eerbied: hij kuschte haar in dergelijke gevallen, maar altijd met eene koele agterhoudendheid, zonder eenig zichtbaar genoegen, en al bloozende. Bovendien liepen zijne fteeds vriendelijke, doch niet min ernftige, gefprekken, over de wederzijdfche achtingen den onderlingen eerbied, welkenMenfchen aan elkander fchuldi g zijn; over de gevaaren der je ugd; over den plicht eens Christens, om alle banden, welken ons aan nietige eh verganglijke voorwerpen mogten kluisteren, te verbreken, en over het uitftekend geluk van een hart, welk zijne driften en neigingen in toom kan houden. Hij gedroeg zich jegens haar ongemeen beleefd en vriendelijk; — trouwens dit was hij, zelfs bij de geringde gelegenheden, omtrend alje Vrouwen, die hij op den weg aantrof, en bijzonderlijk omtrend tanny. Sophia, welker oplettendheid dit alles niet ontflipte, vroeg eens aan den Heer handsom,- of hij fan-  IV. BOE K. 9? fanny niet grooter liefde dan haar toedroeg? „Ja, mijn Kind!" was zijn andwoord, „ dan ik zou mij nimmer jegens eenige Vrouw zo gedragen, als omtrend fanny; maar zij is ook mijne fchoolierfter. " Sophia verftond dit zijn zeggen, doch konde niet nalaten, op een droevigen toon, uitteroepen: „ ach! dat ik toch ook eene uwer leerlingen ware!" Op den laatïlen dag zijner reize, bsfchouwde hij, met de uiterfte oplettendheid, en zonder te weten', dat hij zo diep in gedachten verzonken was, eenen ring, waarin het beeldtenis van jinny gefchilderd ftond. „ Zo gij 'er niets tegen hebt," zeide fanny, „ dan zou ik U wel eens iet van' gewigt willen vraagen ; — maar gij moet het mij niet kwalijk nemen. " — „ Welnu, mijn aardig Dochtertje, „ andwoordde de Heer handsom," vraag mij maar wat gij wilt. „ —" Was, „ vervolgde fanny, terwijl zij met haren vinger op den ring wees, „ was dit niet uwe Bruid ?" „ Ja, mijne fanny," hernam hij, het beeldtenis kusfchende, „dit was mijne, aan mij reeds verloofde, Minnaares!" — Hierop volgde een diep fiilzwijgeili welk door sophia werd afgebroken. Zij nam hem zeer vertrouwlijk bij zijne beide handen, en zeide, zonder erg, „ die is nu dood, wie zal nu uwe tweede geliefde wezen? ":— „ Niemand , mijne lieve Juffer! " was zijn andwoord, „ want ik heb maaréén hart, om te kunnen wegfchenken. " — sophiaG had  9S FANNY WILKES. had geene ondervinding, maar een zeer doordringend verftand. Dit andvvoord perftc haar eenige traanen af; doch de lesfen, welken zij op deze reize had ontvangen, werden hierdoor van meer kracht; terv. ijl zij, haar hoofd buiten de koets ftekende, hare traanen afwiste. Onze Reizigers kwamen zonder ongelukken te London, terwijl in London zelf het ondraaglijkfte ongeval op hen wachtte. Het beliond hierin, dat van het huisgezin van Lord foster geen één enkel mensch meer in London was. Zij waren op denzelfden dag van daar vertrokken, waarop de Heer handsom van Dunbar was gereisd. Hij vond dus alle zijne brieven onopgebroken op het- Slot, welk hem onverwijld naar Colwark deed fchrijven, om ten aanzien van fanny nadere orders te verzoeken ; kunnende hij thands London in perfoon niet verlaten, vermits hij de bekomen bediening eerlang moest aanvaarden. Het is wel waar, dat hij zich nu, daar zijn hart zich ten eenenmaale aan het gevoel van zijn lijden had overgegeven, weinig aan deze'vv kreunde, dan het ftond aan hem niet langer, om te rug kunnen keeren. ZES-  ZESDE HOOFDSTUK. *t Welk nog kersmmèr is , dan het vorige, en waarin Lezers, die van onze fchalkachtigheid nog niet weten, dezelve hier zullen leeren kennen: doch zij moeten dit Hoofd/luk niet zeiven lezen, maar zich door anderen laten voorlezen. zo zeer de welvoeglijkheid — want eene beproefde cn gevestigde deugd vreest de pijlen der lasterzucht niet, — als wel de zorg voor de rust van sophia, en voor die van zijn eigen hart, vorderde van den Heer handsom, om een afgezonderd verblijf voor zich optezoeken. De verkeering met dit Meisje was voor hem dat geen, welk de heldere zomer - avonden voor eenen genezenden kranken zijn; zij herflellen de verzwakte zenuwen , en zetten al het gevoel in beweging; — maar de Geneesheer verbiedt derzelver fiangenaam genot, naardien zij door een fmartelijk gevoel der ziekte, welke nog in de aderen kruipt, gevolgd worden. — Ondertusfchen kende liij nieG 2 mand  ioo FANNY WILKES, mand in London, aan wien hij zijne beide gezellinnen zoude hebben kunnen toevertrouwen; terwijl hij het bovendien niet waagde, om fanny, zonder de bewilliging der Lady, aan het opzicht van eenen vreemden overtegeven. Hij dacht wel aan Vrouw known; (*) maar deze was nergends te vinden. Er bleef dus niets anders voor hem over, dan een middel uittedenken, welk den verderen voordgang van sopuia's liefde konde fluiten. Na hier over eenigen tijd gedacht te hebben, viel hem niets gemaklijker. Toen hij, daags na zijne aankomst in London, befpeurde, dat zijne huisgenooten genegen waren, om de ftad te bezichtigen, bediende hij zich van deze gelegenheid. „ Ik zie met blijdfchap," zeide hij, „ dat gij beiden niets van die bloóhartigheid bezit, welke anders zo zeer aan het land-leeven eigen is; maar vermits gij beiden, inzonderheid gij, Mejuffer, (sophia had zich reëds aan hem ontdekt) nog volftrekt geen denkbeeld van de groote waereld hebt, zo moogt gij mij op mijn woord gelooven, dat gij van de ftad een afkeer zoudt hebben, wanneer gij dezelve te vroeg befchouwdet. Gij behoort U vooraf in de kennis van zodanige zaaken te oefenen, als gij hier in luisterrijke gezelfchappen zult ontmoeten. Fanny heeft hiermede reeds een begin gemaakt; terwijl (*) Zie D. ï. Bladz. 63,  IV. BOE K. 101 ■ wijl gij, door naijver aangevuurd, het in korten tijd ook ver zult brengen." Beiden toonden zij zich ten uiterften bereidwillig. „ Wel aan dan," vervolgde de Heer handsom, „ nog dezen dag zal ik U alles bezorgen, wat gij tot zulke aangenaame bezigheden zult noodig hebben, en morgen zal het onderwijs eenen aanvang nemen, welk gij in het danfen, naaien , de mufiek, het fchaakfpel, teekenen, in het Italiaansch, met één woord in alles, wat fchoon is, zult ontvangen." De vreugde was op beider gelaat te lezen; cn naardien zij zeiven om een herhaald onderwijs verzogten, bereikte hij langs dien weg zeer gemaklijk zijn voorgemelde doel, om, naamlijk, sophia's tijd, onder zo veele nieuwe bezigheden, zo naauw te vcrdeelen, dat haar geene ledige uurcn konden overfchieten , om zich aan de aandoeningen deiliefde te wijden. Hij heeft mij dikwijls gezegd, dat eene aanhoudende bezigheid het zekerfte middel is, om haren indruk te weeren. „ Men moet maar in 't oog houden, " zeide hij, „ dat men een verliefd perfoon nimmer gelegenheid geve, om of zijne bezigheden in eenzaamheid te verrichten, of om het gezelfchap van zodanige Menfchen bijtewoonen, die met hem over de liefde fpreken. Hoe' meer verftrooiend de aard der verrichtingen zij, hoe meer men zich van een gelukkig gevolg zal kunnen verzekeren. Wanneer', ik dit beweere, dan zegge ik volfirekt niets vreemds, maar G 3 iet,  FANNY WILKES. iet, welk zeer weinig wordt in acht genomen , • naardien Ouders', Leermeesters en Vrienden, ten aanzien van de vorming van jeugdige harten, dikwijls de liefde met eene Rille gerustheid haren gang laten gaan. Is de liefde eene vonk, is zij eene vlam , dat men dan zelf oordeele , of men aan haar eenen onverhinderden loop moge geven." De Heer handsom bereikte op deze wijze, zo veel de omRandigheden toelieten, bij sophia zijn voorgenomen doel. 'Er bïeeven echter nog uuren over. Aan den eenen kant, konde hij, ten minfien aan den theetafel , en bij den middag maaltijd, haar gezelfchap niet ontwijken ; terwijl de Rrenge toets, waarop hij zijn hart Relde, hem, van den anderen kant, uuren deed ontdekken, waarin sophia, fchoon afwezig, dit hart onledig hield. Men verwondere zich hier niet over. Van jinny gefeheiden door den dood gefeheiden en dat wel in een' tijd, in welken het aangenaamst genot zijner liefde eenen aanvang Rond te nemen — thands in de nabijheid van een Meisje, als sophia was; een Meisje, welk, fchoon bijkans zonder oogmerk, op hem een gevoeligen indruk maakte: dit alles waren omRandigheden, welke hem natuurlijker wijze moeRen treffen. Hij hield. zich wel verzekerd, dat sophia zijn hart niet geheel konde innemen, en echter was zijn hart voor de bekoorlijkheden van dit beminnelijk Meisje niet ten  IV. BOEK. ic3 ten eenenmaale ongevoelig. Ook de ëhbcbxnde liefde blijft liefde. Zij is gelijk aan zulk eenen ongelukkigen, die door een nadruklijk bevel uit dat gedeelte van zijn vaderland gebannen wordt, waaraan bij onmiddelijk toebehoorde. Hij zal en moet de menfehen vlieden, doch vesftigt op zijnen beklaaglijken tocht het oog op kusten, waar menfehen woonen! De Heer handsom vond ook hier een middel. Hij belteedde de uuren, welken bij tot geene overdenkingen konde bezigen; aan de befchrijving van zijne eigene en zijner Vrienden lotgevallen; terwijl hierdoor de tijd , welken hij anders ledig had, vervuld werd. In het bijzijn van sophia fchroomde hij niet, eene diepdenkende houding aan den dag te leggen, welke waarlijk een gevolg was van de overdenking van waarheden der meer verbeven wijsbegeerte, of wel van het geïoove: — eene overdenking, welke so p h i a nimmer ondernam, te ftooren. De rust was nu herfteld; want wij zijn van oordeel, dat onvermoeide bezigheden, doch inzonderheid eene getrouwe uitoefening van zijnen pligt, volgends welken de Christen zich met bereidwilligheid aan het magtig, doch wijs, beftuur van zijnen hemelfchen Vader onderwerpt, in ftaat zijn, om de rust in een nog ongelukkiger hart, dan dat van den Heer handsom was, te doen wederkeereii. G 4 Wij  104 FANNY WILKES. Wij zullen, zo veel mogelijk is, in allen opzichte , aan de nieuwsgierigheid onzer Lezeren trachten te voldoen. Zij herinneren zich ongetwijfeld nog wel, dat zij in het tiende Hoofdftuk onzes eerften Boeks Misf adams hebben leeren kennen (*), en mogelijk ftellen zij in de gefchiedenis dezer Juffer éenig belang: althands wij zullen hier een paar brieven laten volgen, welken ons teffens gelegenheid ■ zullen geven, om eenige trekken uit het charakter van den Heer handsom te fchetfen. Vooraf moet ik aanmerken, dat de Heer handsom dit huisgezin in Colwark , en ook bij zijne Moeder, zeer dikwijls gezien, en met de Moeder der Mifs, gelijk ook met-Mifs zelve, in eene vertrouwde vriendfchap geleefd had. Beiden beflooten uit het geen in het genoemde Hoofdftuk is aangehaald, dat het hart van den Heer handsom reeds aan een ander toebehoorde: waarom dan ook haar omgang met hem geheel vrij en ongedwongen was. Zij wisten nog niets van de ongelukkige omftandigheden, welke in Colwark waren voorgevallen; maar wel, dat de Heer handsom zich thands te London ophield, gelijk hij dan ook de volgende brieven, daags na zijne komst op het Slot van Lord f os ter, aldaar ontving. O) Zie d- h Bladz- W. Brief  VI. BOE K. ioS * Brief van de Wed. adams aan den Heer handsom. „ Mijn Heek.! „ Ik vergun mij naauwlijks zo veel tijd, om Hechts eenige weinige oogeblikken , welken insgelijks onder de gelukkigften uwes leevens behooren, voor mij zelve aftezonderen. Omhels echter van mijnentwege uwe beminnelijke Echtgenoote, en verzoek haar, dat zij U een half uurtje voor mij en mijne Dochter vergunne. Ik weet, hoe naauwkeurig gij de waereld en het menschlijk hart kent: gij zult 'er verdrietig om zijn, dat ik dit weet; dan het is voor mij een wezenlijk geluk. Maar houde ik U niet te lang op?" ,, Mijner Dochter zijn voorflagen tot een huwelijk gedaan. De Heer feigned, een Man, van wien wij niets verder weten, dan dat hij oudfte Predikant in Edinburg is, doet aanzoek bij haar. Mijn' Dochter is nooit tegen, maar ook niet zeer fterk voor, het gehuuwde keven geweest. Zij weet, dat zij niets anders, dan raad, van mij te wachten heeft; doch wil teffens een perfoon- raadpleegen, die den Heer feigned nooit heeft gezien, vei mits wij beiden, door het uiterlijk voorkomen getroffen, een verkeerd oordeel zouden kunG 5 nen  io