BRIEVEN VAN PAUS CLEMENS XIV. EERSTE DEEL.   BRIEVEN VAN PAUS CLEMENS XIV. (G A N G A N E L L /.) uit het fransch" vertaald. EERSTE DEEL. Te AMSTERDAM, By T NT E M A m T I E B O E L. MDCCLXXVIL   VOORBERICHT VOOR DEN FRANS C H E N DRUK. By het leezen deczer Brieven fchynt het my dat ik ganganelli uit het graf zie te voorfchyn komen, om zelve zyn eigen af beeldfel aan deeze Eeuwe, en aan de Nakomelingfchap,aan te bieden; en dat ik hem tot luiden, die zich bemoeien met over hem te oordcelen, hoore zeggen: Ziet hier my zo als ik my vertoonde by myne Landgcnootcn en by Vreemdelingen; by myne Medebroeders en by Waereldlyken ; onder het Roomfche Purper zo wel als onder het Kleed van den Heiligen franciscus; op den verhevenften Throon des Heelals zo wel als in den donkeren fchuilhock des Kloosters. Wie kan my befchuldigen van overtreedingen ? Leest en vonnist. Ziet hier, hoedanig myne allernaauvvfte verbintenisfen, myne gehcimfte overpeinzingen , myne meest geliefde gevoelens, myne gevoeligfte aandoeningen waren; met één woord, ziet hier my zelven. Nog eens, leest en vonnist; indien 'er * 3 on-  vi VOORBERICHT. onrechtvaardigheid in myn hart huisveste, myne pen was altoos de tolk myns harten. Laat ons over de menfehen oordeelen, alleen uit hunne Daaden en uit hunne Brieven, zeide de Kardinaal bentivoglio; want dikwyls worden zy voor onze oogen niet anders dan door vleiery of kwaadaartigheid afgefchilderd. Volgens -deezen regel is clemens XIV een' der' grootHe Paufen. Geplaatst op den Stoel van den Heiligen petrus, deed hy van buiten zich zien door de grootmocdigfte bedryven; en hy ontvouwde zyne inneriyke gemoedsgesteltenis in Brieven, die op de treffelykfte wyze zynen Godsdienst, de geftcltenis van zyne ziele, van zyn hart, en van zynen geest der waereld aankondigen. Toen ik zyn Leeven in 't licht gaf, mogt ik vreczen, dat het Gemeen my verdagt konde houden, van eerder een Lofredenaar, dan Historiefchryver te zyn; nu, daar hy zelve fpreekt, zal het gemaklyk vallen, hier over te oordeelen. Wanneer de menfehen voorbedagtlyk Werken gemeen maaken, kunnen zy hunnen geest opficren, eene keurigheid in hunne Werken brengen, welke uit verwaandheid voortfpruit, en hunne gevoelens en gedagten tot zo hoo* gen  VOORBERICHT, viï gen trap doen klimmen, als hun belang vordert, dat zy bereiken. Maar wanneer zy in haast eene pen opvatten, om hunne vriendfchap te betuigen, of hun gevoelen te zeggen, en zelfs niet vermoeden, dat hetzelve verfpreid zal worden, gefchiedt dit, buiten twyfel, zonder voorbereiding en zonder gemaaktheid ; en het hart is dan, volgens de uitdrukking van den bevalligen zanotti, te ccnemaal ongekleed. — Van hier was men ook ten allen tydc nieuwsgierig, om de Brieven van groote Mannen te leezen. Men ziet hen daar, door zichzelven afgemaald, op eene wyze, welke niets dubbelzinnigs heeft, en het oordeel des Gemeens onherroepehyk bepaalt. Ik durve, op het leezen der Brieven van den Heiligen hieronymus, ftoutelyk verzekeren, dat hy in zyn hart der Vricndfchap eenen Tempel oprichtte ; en uit die van ganganelli befluite ik, dat zyne ziel een Heiligdom was, der Reden en der Deugd tocgewyd. De Heer de voltaire, die niet zeer gereed is om de Paufen te pryzen, ondcrftelt zeer geestiglyk, „ dat dceze twee beminnelyke „ gezellinnen, (de Reden en de Waarheid,) „ zich voorftcldcn om Rome te gaan zien, onder j, een zo vermaard Pausfchap, als dat van cle* 4 „mens;  vin VOORBERICHT. „mens; dat zy, daar komende, zich eerst ',, vervoegden by den goeden Broeder fran„ ciscus(*),die haar een zeer fober onthaal „ voorzette; zich ondertusfehen hier mede „ verfchoonende, dat hy zynen meester ook „ geen beter opgedischt had; dat hy ze einde„ lyk inleidde tot den Oppcrftcn Priester, die „ bezig was met de Overdenkingen van marcus „aurelius te leezen, en die haar ontving „ met de iterkfte betuigingen van vreugde en „ van vriendfehap, als zynde altoos haar leer„ ling en yverigc voorftander geweest". Indien men, by deeze loffpraak, die alle voegt, welke de Afgefcheurde Grieken, en zelfs de Proteftanten, aan ganganelli geeven, gelooft men, dat zyne waarde den roem, welken hy verkreeg, nog te boven ging. Maar hoe meer men zyne Brieven leest, hoe meer men overtuigd;zal worden, dat hy in de daad niets anders beminde dan Rechtvaardigheid en Waarheid. Vreemd van alle vooroordeelen, is hy noch aan zyn Vaderland, noch aan zyne Orde, noch (*) Den Kok van c lemens XIV, dien hy in het Klooster der Heilige Apostelen gebruikt had, en van welken hy ook, na zyne verheffinge, voortvoer zich te bedienen.  VOORBERICHT, ix noch zelfs aan zynen Rang gebonden, dan door de banden van Wysheid en Gemaatigdheid. Altoos billyk, altoos zichzelven gclyk, pryst hy het goede overal waar hy het aantreft, en veroordeelt de misbruiken, waar zy hem ook voorkomen. Indien hy van zyn eigen perfoon fpreekt, het is alleen om zich te vernederen: indien hy zich van de menfehen verwydert, het is alleen om hun dienst te doen: indien hy met hun verkeert, het is alleen om met te meerderen iever weder tot zyn eenzaam verblyf te kceren. Hy wist beter dan iemand anders, dat de gerustheid des leevens hier in beftaat, dat men weete, volgens den fraaïen regel van marcus aurelius, op zyn tyd de menfehen te verdraagen, en op zyn tyd zich van hun af te zonderen. Men ziet hem zich veréénigen met de lydcnden, en als henzelven worden, tot dat hy ze verligt hebbe; en het zy hy fchryve, het zy hy fpreeke, het zy hy werke, het is altoos de gemaatigdheid, die zyne pen beftuurt, de Wysheid, die zyne tong ontbindt, de Liefde, die zyne fchreeden richt. Zyn Geest, gelyk de welfpreekendheid, nu eenvoudig, dan gemaatigd, dan verheven, verandert zich op eene verwonderlyke wyze, naar * 5 het  x VOORBERICHT. het verfchil van plaatzen en tyden, fchikt zich naar de byzondere characters, en zyne kundigheid , zo wel als zyne Godsvrugt, komt nimmer te voorfchyn, dan onder het kleed der zedigheid. Een openbaar vyand van bekrompen Godsdienftige verrigtingen, befchouwt hy den Godsdienst niet dan in het groot: overtuigd, dat alles, wat betrekking' tot god heeft, niet anders dan verheven kan zyn. Een Vriend der waare Wysbegeerte, ftrckt hy zyne cerzugt alleen uit tot dat geene, 't welk de eerzugtigen vrcezen, het geluk van niemand anders dan zichzclven te beftuuren te hebben; bewust dat de fchoonfte titel, welke een mensch kan voeren, is die van een mensch te zyn. Men vindt dezelfde belangeloosheid, dezelfde hartlykheid, dezelfde zedigheid in zyne Brieven, welken hy fchrecf als Geestelyke, als Kardinaal, als Opper-Priester. De deftigheid is daar gepaard met de vrolykhcid, de kundigheid met de eenvoudigheid, de zagtheid met de standvastigheid, de liefde tot de eenzaamheid met de pligten des gezelligen leevens; zo dat zy te gelyk ter uitfpanninge gefchrkt,en wysgeerig, eenvoudig en Godgeleerd; maar bovenal ryk zyn in onderwys voor alle leevensftanden, en in allerlei omstandigheden.  VOORBERICHT, xr den. De Kloosterling, de Man van de Waereld, de Hoveling, de Huismoeders, dc Geestclyke Dochters, de Jonge luiden, de grysaarts, zullen allen hier opgehelderde beginfels en nuttcn raad kunnen opdoen; en geen verlicht Vader zal, na dat hy dceze Brieven geleezen heeft, nalaaten, gebruik te maakcn van de voorfchriften, raakende de Opvoeding, die men in dezelve vindt. Het is niet de geest deezer Eeuwe, die dceze Brieven heeft voorgezegd, die geest, welke in damp vervliegt, en den Leezer niets overlaat dan welluidende naar de maat gefchiktc fprcekwyzen, en gezogte uitdrukkingen; maar het is een geest, die gepast is voor alle tyden, die de verwondering van voorlceden genachten zoude verdiend hebben, en die der toekomende zal verdienen; dewyl alles,het geenweezenlyk bondig en waar is, niet afhangt van eenige mode of vooroordeel. Indien ganganelli, niettegenstaande het hooge denkbeeld, 't welk deeze ^verscheidene Brieven ons van zyne fchoone ziel moeten geevcn,geduurende zyn leeven,en zelfs na zynen dood, het voorwerp was van Hekel-en Schotfchriften; dit gebeurde, dewyl, volgens de fchranderc aanmerking van den Hecre t u r- GOTj  xii VOORBERICHT. got, in zynen verwonderlyken Brief aan iemand, die onwaardiglyk gelasterd was; eenen Brief, die alleen genoeg zou weezen om den naam van deezen fchranderen Staatsdienaar te vereeuwigen, zonder de zeldzaame hoedanigheden, welke hem van de uitmuntendfte plaats in onze (de Franfche) Gefchiedenis verzekeren , „ wanneer men in bediening is, en mis„ bruiken wil uitrooien, men vcrwagten moet, 5, een groot aantal bittere vyanden te heb5, ben, en rekening maaken, dat zy zich van de s, gefchiktfte wapenen zullen bedienen om der „ leugen en laster geloof te doen vinden". Ook wil hy zelfs niet, om te toonen hoe weinig belang hy Helle in Schotfchriften, dat de bclccdigde perfoon toeftel maake om zich te verdeedigen. Onze Eeuw verheugt zich, dat zy zulk een voorbeeld van de zyde eens Staatsdienaars kan opleveren. Wat de Echtheid deezer Brieven aangaat, behalven dat zy alle het zelfde merkteken draagen, als die, welke ganganelli fchreefaan Madame louïsa van Frankryk, welker Echtheid men zekerlyk niet zal tegenfpreeken; behalven dat zy genoegzaam alle aan bekende perfoonen gefchreeven zyn, hebbe ik ze ten deele ontvangen van eenen Waardigen Kerklyken,die 'er  VOORBERICHT, xnt 'er zo veel van heeft doen verzamelen, als hy konde; van eenige Vrienden van den overleden Paus; van eene doorlugtige Perfoonaadje, die in Italië eenen hoogen rang bekleedt; eindelyk, van eenen Aartsbisfchop, die in allen opzichte eerwaardig is. De Verzameling zoude grooter zyn , indien ik 'er Brieven hadde willen invoegen, die op enkele pligtbetuigingen uitloopen, en indien menschlyke beweegredenen de zodanigen, die ze konden vermeerderen, niet te rug gehouden? hadden. En zie hier de reden, om welke men in deeze Verzameling fommige naamen enkel met fterretjes aangeduid vindt. Hoe het zyn moge, het getal deezer Brieven is aanmerkelyk genoeg om cl e mens XIV te doen kennen, om een regtmaatig denkbeeld te geeven van de algemeenheid zyner kundigheden, van de grootheid zyner uitzigten, van de kieschheid van zynen fmaak, van zyne edele welfpreekendheid, en om der vooringenomenheid en den laster voor altoos den mond te fluiten. Sommigen van deeze Brieven werden my, reeds in het jaar 1758, te Florence medegedeeld door den Prelaat cerati, en den Abt' lami, toen reeds rechtmaatige verwonderaars van Vader ganganelli. Ik vond ze zo oor-  srv VOORBERICHT, oordeelkundig, en zo fchoon, dat ik ze uit de* oorfpronglyke ftukken nafchreef, en ik bekenne, zelfs 'er, in fommige myner Letterkundige voortbrengfelen, gebruik van gemaakt te hebben. Men zal in den loop deezes Werks niet altoos de orde der Dagtekeninge in agt genomen vinden: ik hebbe gedagt deeze Brieven zo te moeten verdeelen, dat 'er eene verfcheidenheid in plaats hadde, zo dat de Leczer van een Zedckundig onderwerp overginge tot een onderwerp van uitfpanningc. Een Boek moet, om aangenaam te weezen, een bloemperk gelyken; 'er moet verfcheidenheid in plaats hebben. Ik was van oogmerk om het Italiaansch en het Latyn, nevens het Fransch, te doen drukken ; maar men heeft met oordeel my doen opmerken, dat dit het Werk op al te hoogen prys zou doen komen, en 'er gcvolglyk het vertier van verhinderen; en dat, daar de Italiaanfche Taal, in Frankryk, voor het grootfte deel der inwooneren, volflrekt vreemd is, men dus de kosten, zonder noodzaaklykheid, zou vermeerderen. De Vertaaling is te getrouwer, dewyl men de voortbrengfels van eenen Paus, gelyk cle- M E N S  VOORBERICHT, xv Mens XIV, wiens naam altoos leevende zal blyven, en die alleen zich zeiven noodig heeft, om onze verwondering en het beklaagen van zyn verlies te verdienen, als eene geheiligde zaak heeft aangemerkt. Zelfs heeft men de naauwkeurigheid zo ver uitgeftrekt, dat men de agterlaating van Dagtekeningen, en de afgebroken fpreekwyzen in den zelfden ftaat gelaaten heeft, in welken zy in het oorlpronglyke gevonden werden. AAN  A A N DEN LEEZER, ■■lifa.ni- ■■ ii M ii -i ■ , J* zal u, als Vertaaler, niet ophouden met hetbewys van de echtheid deezer Brieven. Men heeft tegen dezelve eenige tegenwerpingen ingebragt: doch die tot myne kennis gekomen zyn, oordeelde ik van geen genoegzaam gewigt om 'er uwe aandagt mede heiig houden. Dat van andere kan niet bepaald •worden dan door de uitfpraak der perfoonen, aan welken zy gefchreven zyn. Van deezen zyn, gelyk niet te verwonderen is, reeds veelen overleden, en een gemeen Hollandsch Proteftant is niet gemeenzaam genoeg bekend met de nog leevende Prelaaten der Roomfche Kerke, welker naamen in dit Werk voorkomen , om hunne bejlisfing hierover te kunnen vraagen. Dit evenwel is zeker dat de flyl en fchryftrant deezer Brieven zeer wel overeenkomt met de Befchryving, welke ten allen tyde van de bekwaamheden en geaartheid van Paiu clemens XIV gegeven is. Verder hebbe ik den Leezer nog te berigten, dat hy enkele uitdrukkingen zal ontmoeten die in den mond van een Proteflant eenigzins aanfiootelyk zouden voorkomen. Maar die men van een Roomfchen Schryrer ,in Rome zelve, fchoon zeer gemaatigd, egter volyverig in zyne begrippen, en met een diepen eerbied en hoog gevoelen voor de Pauslyke Magt en Heiligheid bezield, uit een ander oogpunt heeft te befchouwen. Zie, by voorbeeld, bl. 12 aan het einde. Eenige weinige Aantekeningen heeft men goedgevonden hier en daar by te voegen, ter ophelderinge voor den Nederduitfchcn en Protejlantfchen Leezer. Vaarwel. BRIE-  BRIEVEN van PAUS CLEMENS XIV. EERSTE BRIEF. Aan den Heer de cabane, Ridder van Malta. myn heer! TT\e eenzaamheid, die gy uzelven in het binnenfte van uwe ziel gemaakt hebt, be* vrydt u van de moeite, van na eene andere om te zien. De Kloosters zyn niet achtens-waardig, dan in zo verre men in dezelve zynen geest van het aardfche aftrekt: het zyn de muuren niet, die de verdienften van een Klooster uitmaaken. Het Klooster van la Trappe, het welk wy in Italië hebben, en waarin gy u begeeven wilt, is niet min regelmaatig3 dan dat in Frankryk; maar waarom zal men de waereld verlaaten, wanneer men ze kan ffigten? de waereld zal gewisfelyk altyd verkeerd I. peel. A zyns I. BRIEF.  I. J3RIEF. 2 BRIEVEN zyn 3 wanneer alle braave lieden haar vaarwel zeggen. Is daarenboven de orde van Malta, in welke gy leeft, geen geestelyke ftaat,en gefchikt om u te heiligen, wanneer gy derzelver plichten wel betracht? Ik houde 'er niet van, dat men zich met verplichtingen overlaade: hec Euangelium is de waare regel van een Christen; en men moet eene wel beproefde roeping hebben, om zich in de eenzaamheid als te begraaven. Het is een gansch buitengewoone weg, die ons van het gemeene leeven afzondert, en wanneer men het kloosterleeven omhelst, is het te dugten, dat men dikwerf zichzelven bedriege. Ik eerbiedige ten hoogflen de eenzaamheidzoekers, welken de inftellingen der Carthuizers, of die van la Trappe volgen; maar zy moeten flegts in kleinen getale zyn. Behalven dat het moeilyk valt een genoegzaam getal van yverige gecstelyken te vinden, moet men fchroomen denftaat te verarmen , door zich onnut te maaken voor de zamenlceving. Wy worden burgers en geenzins monniken geboren. De waereld heeft voorwerpen noodig, die zich veréénigen, om de onderlinge overéénftemming te bevorderen, welke door hunne bekwaamheden, door hunnen arbeid en door hunne zeden, de Ryken doen bloei jen. Die fombcre en eenzaame verblyfplaatfen, in  van CLEMENS XIV. 3 in welke men uiterlyk geen teken van leeven vertoont, zyn in de daad niet beter dan graf- : fteden. De Heilige Antonius, die zo langen tyd in de woestyne leefde, had egter gecne gelofte gedaan van altyd in dezelve te zullen blyven; hy verliet zyn eenzaam verblyf, en begaf zich na Alexandrie, om het Arianismus te beftryden, en de Ariaanen te verftrooijen, dewyl hy overtuigd was, dat men den ftaat en den Godsdienst nog meer door daaden, dan door gebeden, behoort te dienen; hy keerde, naa voldaan te hebben aan het oogmerk zyner zendinge, na zyne kluis terug; moeilyk, dat hy het weinige bloed, het welk de ouderdom nog in zyne aderen gelaaten hadde, tot dezelve moest wederbrengen, en den marteldood niet ondergaan hadt. 't Is waar, gy zult God nacht en dag bidden, wanneer gy uw verblyf in de Abdy van la Trappe zult genomen hebben; maar kunt gy niet, fchoon in het midden der waereld, geduurig uw hart tot Hem verheffen? Het zyn de ftemmelyke aanroepingen niet3 welke de verdienftcn des gebeds uitmaaken. De Opperfte Wetgeever zelve heeft ons onderrigt, dat de veelheid der woorden ons de hulp des Hemels niet zal verwerven. Veele achtingwaardige Schryvers hebben geene zwaarigheid gemaakt, tebeweeren, dat de al te groote vermenigvuldiging van bepaalde A 2 Gods- | ! R I E F.  t brief. 4 BRIEVEN Godsdienstoeffcningen gedeeltelyk de oorzaak is geweest van de verflaauwinge der Kloosterbroederen. Zy dagten, en met reden, dat men de aandagt niet kan gaande houden onder al te lange gebeden, en dat het arbeiden met de handen heilzaamer zy, dan een onophoudelyk Ffalmgezang. De waereld zou niet zo zeer tegen de Monniken gefchreeuwd hebben, hadt men hen altyd bezig gezien met nuttigen arbeid. Men zegent nog de gedagtenis der zulken, die zich toeleiden op het bebouwen derLanderyen, die de Steden verryktcn door geleerde werken, zo in opzicht van gefchiedkundige voorvallen, alsvan den tyd der gebeurtenisfen. De Bcnediciiners van het geleerde genoodfchap te St. Maur, in Frankryk, welke wy Italiaanen, gemeenlyk, Maurini noemen, hebben zich eene eer verworven, die lang zal duuren, door eene menigte niet min kcurlyke dan nuttige werken. De vermaarde Vader montfaucon, die geen hunner minfte verlierfclcn is, vervulde Rome en geheel Italië met zyne geleerdheid, wanneer hy zich te eenemaal der oudheidkunde toewydde. De Heilige Bernard, de hervormer van zo veele Kloosters, welke zynen regel volgen, was voor den Godsdienst en zyn Vaderland zeer nuttig; niet toen hy de kruisvaarten predikte, welke nimmer kunnen gewettigd worden s  van CLEMENS XIV. j den, dan ten opzichte van zyn oogmerk; maar wanneer hy aan Paufen en Koningen zyne heilzaamc raadgeevingen mededeelde, wanneer hy onfterffelyke werken zamenftelde. Hadde hy niets verricht dan flegts te bidden, hy ware nimmer een Kerkvader geworden. Vader mabillon fchynt my, in zyne beroemde Verhandeling over de Kloosteroeffeningen, verre over den Abt de rancé te zegepraalen, die beweert, dat de Monniken zich op niets anders moeten toeleggen, dan op de befpiegeling en het Pfalmzingen. De mensch is tot het werken geboren: 'Er is maar één Jlap, zegt de Cardinaal paleott i , van het befchouwende tot het luie leeven, en niets is gemaklyker dan dien flap te doen. Gy zult meer goed doen, door der armen last te verligten, met dezelve, door uwe gefprekken,te vertroosten, dan door u in eene wocstyne te begraaven. Joannes de Dooper zelve, de grootfte der menfehen, verwyderde zich van dezelve, om het Koningryk van God te verkondigen, en aan de oevers der Jordaan te doopen. Verbeeld u niet, myn Heer, dat ik, van het nuttige leeven fpreekende, de Bedelmonniken verdeedigc, ten nadeele der zulken, welken in de eenzaamheid woonen. Elke Orde heeft haare gewoonten; en dit is een geval, waarin men zeggen mag, dat hy, die geen A 3 vleesch I. 3 r1 e f.  IJ BRIE] 6 BRIEVEN vleesch eet, dezulken niet verachte , die het ceten. Ik wil egter gaarne bekennen, dat ik den Haat der Minderbroeders des te hooger fchatte, dewyl men in denzelven het werkzaame leeven van Martha, met het befchouwende van Maria, veréénigt; en ikgeloove, wat 'er ook fommige geestdry vers van zeggen, dat deeze leevenswyze veel verdienftelyker zy. De Heilige Benedittus was overtuigd dat men aan zyn Vaderland behoorde nuttig te zyn; weshalven hy op den berg Casfino Kweekichoolen oprichtte voor Edellieden. Hy kende de regelen, welke de liefde des naasten inboezemt. Indien gy niettemin, in weerwil myner redenen, altyd eene heimelyke ingeeving gevoelt, die u roept tot het Kloosterleeven, dan behoort gy daarin te doen zo als gy zult goedvinden : want ik zou fchroomen my te Hellen tegen den wil des Allerhooglten, die zyne dienaaren leidt naar zyn welgevallen, en dikwerf langs zonderlinge wegen. Ik wenschte met u te Tivoli te zyn, om aldaar te peinzen in het gezigt van dien berugten Waterval, die, zich in duizend verfchillende beeken verdeelende, en met het grootfte geweld neerftortende, op eene kragtige wvze de waereld en derzelver omwente- lin-  van CLEMENS XIV. 7 Jingen vertegenwoordigt: de Natuurlyke waereld is de beeldtenis der zedelyke. Ik wenfche u aangenaame feestdagen, en blyve, meer dan alle wclfpreekendheid van cicero zoude kunnen uitdrukken, myn heer! Uw zeer ootm., enz. Fr. l. ganganelli, in het Convent der H. Apostelen. 29. OEtober 1747. Myne nederigfte plichtbetuiging aan den zeer waardigen Bisfchop. TWEEDE, BRIE F. Aan myn Heer den Abt ferghen. f^y kunt, myn Heer de Abt, niets beter doen, om u van uwe zorgen en moeilykhedcn af te trekken, dan Italië te bezoeken; ieder kundige is zyne hulde verfchuldigd aan deeze zo beroemde landftreek, die tevens zo waardig is om geroemd te worden. Ik zal een onuitfpreekelyk genoegen genieten, met u daar te zien. Vooreerst ontdekt gy de bolwerken, welke de natuur aan Italië heeft gefchonken in het A 4 Apen- II. brief. I. grief.  II. BRIEF. 8 BRIEVEN Apennynfche gebergte. Het Alpifche fcheidt ons van de Franfchen, en heeft ons by deezen den naam verworven van die van over het gebergte, (ultramontani). Deeze zyn grootfche bergen, gefchikt om tot eene lyst te dienen voor het pragtige tafereel, 't welk zy omringen. . De fnelvlietende beeken, de ftroomen, zonder de zeeën te tellen, zyn zo veele verfchieten, welke aan de Reizigers en Schilders de keurIykfte en trefFendftc gezigten aanbieden. Niets is verwonderenswaardiger, dan de vruchtbaarfte grond, onder de fchoonfte Iuchtftreek, overal met leevende vlieten doorfneeden, overal met dorpen opgevuld, overal verfierd met trotfche Heden: en'dusdanig is Italië. Indien men hier evenveel werks maakte van den landbouw, als van de bouwkunde; indien dit gewest niet verdeeld ware in verfcheidene hcerfchappyen,welke allen van eene verfchillenden regeeringsvorm, byna alle zwak, en van eene geringe uitgcltrektheid zyn, zoude men hier het gebrek de pragt niet zien verzeilen, noch de naarftigheid werkeloos; maar men heeft zich ongelukkiglyk meer toegelegd om de Steden te verfieren, dan om de velden te bebouwen; ja de onbebouwde landeryen vcrwyten den inwooneren van alle kanten hunne vadzigheid. Neemt gy uwen weg door Venetië, gy zult  van CLEMENS XIV. 9 zult eene Stad vinden, die haars gclyken niet heeft, in opzicht van haare ligging; zy j gelykt nauwkeuriglyk een groot fchip, het welk onbeweeglyk rust op de golven, en niet kan genaderd worden dan met floepen. Deeze is niet de eenige zaak, die u door haare byzonderheid zal doen verbaasd ftaan. Inwooners, die geduurende vier of vyf maanden van het jaar vermomd zyn; de wetten eener eigendunkelyke regeeringe , die cgter de grootfte vryheid laat voor de vermaaken; de rechten van eenen vorst, die geen gezag heeft; de gewoonten van een volk, het welk zelf zyne eigene fchaduw vreest, en tevens de grootfte gerustheid geniet, zyn zo veele ftrydigheden, welke den reiziger op eene byzondere wyze inneemen; byna alle Venetiaancn zyn welfpreekende: men heeft verzamelingen gemaakt van de kwifikflagen deiGondeliers, en men vindt 'er veel zouts en geestigheids in. Ferrare zal u, in haarenomtrek, eenefchoonc en ruime eenzaamheid vertoonen, byna zo doodsch als het graf van Arioste, die aldaar begraaven ligt. Bologne zal u een ander tafereel aanbieden. In hetzelve zult gy de wectenfehappen, zelfs by de bevallige Sexe, gemeenzaam vinden, en zich met luister zien vertoonen in de Schooien en Academiën, alwaar men dagelyks eer4 5 zui- II. r i e f,  II. BRIEF, io BRIEVEN zuilen, ter haarer eqre, opricht. Duizend verfchillende tafereelen zullen uwe ziel en uwe oogen vergenoegen, en de verkeering der in1 wooneren zal uwen geest bekooren. Gy zult vervolgens, in de ruimte van meer dan honderd mylen, eene menigte kleine Steden doortrekken, welke ieder haarcn Schouwburg,haarCafine(*),en deezen of geenen geleerden of dichter , hebben, die zich oefent naar zynen fmaak en de ruimte van zynen tyd. Gy zult Lorettc bezoeken, eene bedevaartplaats, beroemd door den toevloed der Vreemdelingen, en door de fchatten, met welke derzelver tempel op het prachtigst verrykt is. Eindelyk zult gy Rome ontdekken, het welk men duizend jaaren telkens met nieuw genoegen zou befchouwen. Deeze Stad, op zeven heuvelen gezeten, die de Ouden de zeven meesteres/en der waereld noemden, fchynt van dezelve het heelal te beheerfchen, en alle volken trotschlyk toe te roepen, dat zy hunne Koningin en Hoofdftad is. Gy zult u al die oude Romeinen te binnen brengen, welker geheugen nimmer zal worden uitgewischt, wanneer gy uw oog op den beroemden Tiber vestigt, van welken zy zo dikwerf O) Cafme noemen de Italiaanen een Gebouw, alwaar de Adel en voornaame luiden eener Stad dagelyks byééa komen , en hunne openbaare gczelfchappeu houden.  van CLEMENS XIV. n werf fpraken, en die zo menigmaalen mee hun bloed, en dat hunner vyanden, is geverwd. Gy zult verrukt worden op het gezigt der kerke van St. Pieter, die de kenners het wonder der waereld noemen, als zynde oneindig fchooner dan St. Sophia te Conftantinopole, St. Paul te Londen, ja zelfs fchooner dan de tempel van Salomon. Het is eene ruimte, die zich verder uitbreidt, naar maate men zich dieper in dezelve begeeft, in welke alles meer dan natuurlyk groot is, fchoon alles voorkomt als van eene gewoone hoogte. De fchildcrftukken zyn verrukkelyk, de praalgraven leevende; en men gelooft het nieuw Jerufalem, waarvan de Heilige Joannes fpreekt, en het welk allerheerlykst verfierd is, uit den hemel te zien nedergedaald. Gy zult in 't geheel en in de deelen van het Vaticaan, gebouwd op de puinhoopen der valfche godfpraaken, fchoonheden van allerhande foorten vinden, welke uwe oogen zullen vermoeijen terwyl zy ze bekooren. Hier hebben Raphaël en Michaël Angelo de meesterftukken van hunnen geest, dan eens op eene vreeslyke, dan eens op eene vertederende, wyze ten toon gefield, wanneer zy op het leevendigst de kragt hunner ziele in hunne tafereelen uitdrukten. Hier worden de wysheid en het vernuft der Schryvers van de geheele waereld heilig bewaard in eene menigte werken, II. brief.  II. BRIEF, 12 BRIEVEN ken, welke de rykfte en grootfte Bibliotheek Uitmaakten. De kerken, de paleizen, de gemeene plaatfen, de pyramiden, de naalden, de zuilen, de galeryen, de prachtige gevels, de fchouwplaatfen, de fonteinen, de tuinen, de verfchieten, alles zal u overtuigen, dat gy te Rome zyt, en alles zal u aan haar verbinden als aan eene Stad, die altyd by uitneemendheid algemeen bewonderd is. Gy zult er die Franfche bevalligheid niet vinden, die het aartige boven het grootfche ftelt; maar gy zult dit gemis dubbel vergoed vinden door gezigten, welke ieder oogenblik uwe verwondering zullen verwekken. Gy zult eindelyk in alle de gefchilderde en gehouwene beeldtenisfen, zo der ouden als der nieuwen, eene nieuwe waereld ontdekken, en gereedlyk gelooven,dat dezelve bezield is. De Academie der Schilderkunst, opgevuld met Franfchen, zal u kweekelingen aantoonen, gefchikt om groote meesters te worden, welke Italië verëeren, door in hetzelve te komen lesfen neemen. Gy zult u verwonderen over de grootheid en eenvoudigheid van het Hoofd der Kerke, den Knegt der Knegten, in den rang der nederigheid, en den eerften der menfehen in de oogen des geloofs. De Kardinaalen, van welke hy omringd is, zullen u de vier-en twintig Ouderlingen vertoonen, die den throon des  van CLEMENS XIV. 13 des Lams omringen: want gy zult hen even zedig vinden in hunne manieren, als voorbeeldig in hunne zeden. Het is te beklaagen', dat dit prachtig gezicht beilotcn wordt door hoopen van bedelaars, welke Rome, door het uitdeelen van kwalykberaadene liefdegiften, verkeerdlyk onderhoudt , in plaats van ze tot nuttige werken te gebruiken. Dus vertoonen zich de doornen onder de roozen, en de ondeugd bevindt zich bykans altpos aan de zyde der deugd. Maar zo gy Rome wenscht te zien in vollen luister, poog 'er dan te zyn op het feest van St. Picter. De verlichting der Kerke begint met een flaauw licht, hetwelk men zoude houden voor de terugkaatzinge van de flraalen der ondergaande zonne; het doet de fchoonfle Hukken der bouwkunde te voorfchyn komen, en eindigt vervolgens in golvende vlammen, welke een beweegend tafereel vertoonen, en tot het aanbreeken van den dag duuren. Dit gaat gepaard met een dubbel vuurwerk, welks vuur zo flerk is, dat men zou gelooven, dat de Harren zich van den hemel affcheidden, en met geweld nederftortten. Ik fpreeke thans niets van de vreemde verandering, die de geestelyken van St. Franciscus geplaatst heeft tot op het Capitolium, en die uit de puinhoopen van het oude Rome een gansch nieuw heeft doen voortkomen; om II. BRIEF.  II. brief. 34 BRIEVEN om het heelal te doen bemerken, dat het Christendom waarlyk het werk is van God, en dat hetzelve de beroemdite veroveraars heeft te ondergebragt, om zich te vestigen in het middenpunt hunner bezittingen. Zyn deeze nieuwe Romeinen niet oorlogzugtig; hun wordt ook, door hunne tegenwoordige regeering, geene dapperheid ingeboezemd ; want zy hebben de zaaden van alle deugden, en zyn niet min dappere bevelhebbers dan anderen, wanneer zy onder eene vreemde Mogendheid de wapenen draagen. Dit is ten miniben zeker, dat zy veel vernufts en eene byzondere gefchiktheid hebben voor de weetenfehappen; zy geeven, zelfs van hunne kindsheid af, zo veel door hunne gebaaren te kennen, dat men bykans zou gelooven, dat zy Pantomimen geboren werden. Gy zult vervolgens door den beroemden Appifchen weg, die door zyne oudheid ongelukkig tegenwoordig zeer ongemakkclyk is geworden , naa Napels trekken, en by dat Parthenope komen, alwaar de asch van virgilius rust, boven welke men een Lauwerboom ziet groeijen, die nimmer beter kon de geplaatst worden. De berg Vefuvius van de eene, de Elyfeefche velden van de andere zyde, zullen u gczigten vertoonen, die men nergens anders ontmoet; na door dezelve verzadigd te zyn, zult  van CLEMENS XIV. 15 zult gy u omringd zien van eene menigte leevendige en geestige Napolitaanen; maar aan de vermaaken en ledigheid te zeer verkleefd, om te zyn het geene zy zouden kunnen weezen. Napels zoude eene betoverende Stad zyn, ontmoette men 'er niet eene menigte van het graauw, 't welk het voorkomen heeft van ongelukkigen en ftruikroovers, zonder dikwils het een te zyn of het ander. De Kerken zyn rykelyk verfierd; doch van eene bouwkunde van flegten fmaak, die geenzins aan die van Rome beantwoordt. Gy zult een uitneemend vermaak ontvangen in de wandelwegen te bezoeken van deeze Stad, zo bekoorlyk wegens haare vruchten, wegens haare verfchieten en ligging; gy zult zelfs tot in die beroemde onderaardfche holen kunnen doordringen, in welke weleer de Stad Herculaneum, door eene uitbarfting van den berg Vefuvius, is verzwolgen. Gy zoudt, indien hy by geval aan het woeden ware, uit zyn' boezem beeken van vuur zien vloei jen, die zich heerlyk over de velden verfpreiden. Portici zal u eene verzameling vertoonen, van het geene men uit de overblyffelen van Herculaneum heeft byéénvergaderd; en de oorden van Puozzoli, door den Prins der Dichteren gezongen, zullen u bezielen met eene zucht voor de dichtkunst. Hier moet men met de üneis in de hand wan- II. brief.  II. BRIEF. 16 BRIEVEN wandelen, en het hol der Sybille van CumS en den Acheron vergelyken, met het geen viRGiLiusvan dezelve gezegd heeft. Gy zult wederkeercn door Caferte, het fchoonfte Koninglyk Kasteel van Europa, door zyne verftcrfelen, door zyne marmcre beelden, door zyne uitgeftrektheid, door zyne waterleidingen, welke het oude Rome waardig zyn; gy zult een bezoek geeven aan den berg Casfino, alwaar de geest van den Heiligen Bencdictus, zedertbyna twaalf eeuwen, zonder tusfchcnpoozing, in weerwil der onmoetclykc ryfcdommen van het Klooster, deszelfs bewooneren blyft bezielen. Florence, daar de fchoone kunften zyn herboren, daar derzclver voortrcffelykfte meestcrftukken in bewaaring ' liggen, zal u andere voorwerpen aanbieden; gy zult u over eene Stad verwonderen, welke men, volgens de aanmerking van een Portugees, niet dan des zondags behoorde te laaten zien; zo aartig en bevallig is zy verfierd. Men ziet in dezelve overal de voetftappen van den luister en der fierlykheid der Medicis, opgetekend in de Jaarboeken van den fmaak, als de herftellers der fchoone kunften. De Zeehaven Livorne, niet min bevolkt als voordeelig voor Toscane: Pifa, altyd in de bezitting van Schooien en geleerde mannen in alle zoor ten ;Siena wegens de zuiverheid van lugt en taal beroemd, zullen u beurtelings op eene nieu-  van CLE'MËNS" XIV. t? nieuwe wyze andere geneugten verleenen. Parma, in het midden der vrugtbaarfte weiden gelegen , zal u eene fchouwplaats vertoonen, welke veertien duizend menfehen bevatten kan, en elk derzelver in ftaat is te verftaan, wat fluisterende gezegd wordt. Plaifance zal u den naam waardig fchynen, welken het voert, als eene plaats, die door haare ligging en bevalligheid den reizenden byzonderlyk behaagt. Gy zult Modene niet vergeeten, als het vaderland van den voortreffelyken muratori, en als eene Stad, vermaard door den naam dien zy gegeeven heeft aan haare Princen. Gy zult in Milaan de tweede Kerk van Italië vinden, zo ten opzichte der grootheid, als der fchoonheid; meer dan tienduizend manneren ftandbeelden verfieren haar uitwendig, en zy zoude een meesterfluk zyn, indien zy een voorgevel had. De omgang der inwooners is 'er zeer aangenaam, zedert dat de Franfchen haar belegerden: men leeft 'er als te Parys; en alles, tot het Gasthuis, tot het Kerkhof zelf der Stad, heeft een zweemfel van grootschheid. De Bibliotheek van Ambrofius ss der kundigen aandagt waardig; en de Regel van Ambrofius is het niet minder voor een Kcrkelyken, vooral zo hy lust heeft om de gewoonten der Kerke en der Oudheid te kennen. De Borromeefchc Eilanden zullen u uïtnoodiL deel, B gen, tl brief.  II. BRIEF, 18 BRIEVEN gen, om ze te gaan zien, door het verhaal, 't geen men 'er u van doen zal. ln het midden van het vermaakelykst meir gelegen, bieden zy het oog aan al wat voortreffelyk en bchaaglyk is in de tuinen. Genua zal u overtuigen, dat het in de daad trots is in zyne Kerken en in zyne Paleifen. Men ziet 'er eene Haven, die beroemd is door den Koophandel, en den toevloed van Vreemdelingen; en eenen Doge, die byna zo dikwerf verandert als de Overften der Geestelyke Ge. mecnfchappen, en weinig meer gezag bezit. Turin, eindelyk, de verblyfplaats van een Hof, in 't welk, zedert lang, de deugden haaren zetel vestigden, zal u bekooren, door de regelmaatigheid zyner gebouwen, door de fchoonheid zyner opene plaatfen, door zyne regte ftraaten, en het vernuft z;,ner inwooneren; en dan zult gy, op eene aahgenaame wyze, uwe reize eindigen. Ik heb dus, gelyk gy ziet, zeer fchielyk, en met weinige kosten, Italië doorgereisd, ten einde u uit te noodigen, om 'er in de daad te komen; daarenboven is het by menfehen van uw charaöer genoeg, dat men de tafereelen flegts fchetze. Ik maake geen gewag van onze zeden; zy zyn niet flegter dan die van andere Volken, wat 'er de kwaadaartigheid van zeggen moge; zy verfchülen alleen in de fchakeering, naar  van CLEMENS XIV. 19 naar de vcrfcheidenhcid der regeeringsvormen: de Romein, immers, heeft geene overéénkomst met den Gcnuees, noch de Venetiaan met den Napolitaan; maar men kan van Italië, als van de gehccle waereld, zeggen, dat het, buiten een gering onderfcheid, op de eene plaats is als op de andere: een weinig goeds, een weinig kwaads. Ik zal u even min wegens de aangenaamheid der Italiaanen voorinneemen, als wegens hunne liefde voor kunften en weetenfehappen; wanneer gy met hun gemeenzaam omgaat,zult gy ras beide ontdekken; gy zult hierin, boven alle anderen, flaagen, daar men zich in uw gezelfchap verlustigt, en altyd genoegen zal vinden in u te betuigen, dat men is uw nederigfte en gehoorzaamfte dienaar. Ik hebbe my van een ledig oogenblik bediend, om u een denkbeeld van myn Vaderland te geeven; het is niet meer dan eene ruwe fchildery, daar het onder eene andere hand een bevallig llukje zou geworden zyn: het onderwerp was wel der moeite waardig; maar myn penceel is niet fyn genoeg om het uit tc te voeren. Rome, 12 November, 1747» B 2 DER* II. brief,  2ö BRIEVEN III. e r i £ f. DERDE BRIEF, y^an eerae z^msr Zusteren. J_Jct verlies, zeer beminde Zuster, van zó veele bloedverwanten en vrienden, het welk wy ondergaan hebben, verkondigt ons, dat wy dit leeven in de daad maar ter leen genieten, en dat God alleen de onfterflykheid bezit. Het ftrekt ons tot troost, dat wy, indien wy hem ftandvastig aankleeven, eens met hem zullen veréénigd worden. Defmarten, van welke gy my fpreekt, behooren u,zo gy waarlyk geloof hebt, waardiger te zyn dan de vermaaken. Calvarie is hier de plaats van een Christen; en indien het hem eens mag gebeuren, om den berg Thabor te beklimmen, het is flegts voor een oo°-enblik. Myne gezondheid blyft my geduurig by in volle kragt, dewyl ik ze noch troetele, noch te zorgvuldig behandele; zomwylen zou myn maag wel eens ziek willen zyn; maar ik zegge haar, dat ik 'er geen tyd toe hebbe, en zy laat my met vrede. De oefening neemt die geheele reeks van Iigte ongemakken weg, over welke de mensch zich zo dikwerf beklaagt: de ledigheid is niet zelden de eenige on-  van CLEMENS XIV. 21 ongefteldheid, waaraan wy kwynen : vecle Vrouwen zyn ziekelyk, zonder te weeten welke haare kwaal zy, om dat zy niets te doen hebben: al te wel te zyn wordt verveelend, en deeze verzadiging is zeer lastig voor lieden van de waereld. De goede tyding van den kleinen Micbiel geeft my veel vergenoeging. Het is eene plant, die, zorgvuldig aangekweekt, met den tyd voortreffelyke vruchten zal voortbrengen, Alles hangt af van eene gelukkige oppasfing: want men wordt gcmcenlyk door de opvoeding. die men ontvangt, of alles, of niets. Gy beklaagt u, dat wy elkander niet zien: maar het zyn noch onze gedaanten, noch onze woorden, die onze vriendfehap uitmaaken Wat fchaadt het, dat wy op verfchillcndc plaatfen leeven, indien onze neigingen en ge dagten ons by elkander brengen? Als onze vriendfehap in God gegrond is, zien wy el kander alle dagen, dewyl het Opperweezei zich overal bevindt. Gelyk God het midden punt is van alle geesten, moet hy het ook zyi van onze gevoelens. Ik omhelze u hartelyk, en kenne volkomei de waarde der Brieven, die gy my fchryft; z; verleevendigen voor mynen geest de gedagte nis van eenen Vader, dien ik niet genoeg ge kend hebbe, en ecner moeder, wier leeve: geduurige lesfen tot deugd verfchafte. Nim B 3 me III. BRIEF. I l L f. 1 r  III. BRIEF. VIERDE BRIEF. Aan den Heer boücat, geheimen Kamerheer van zyne Heiligheid. MYN HEER! IV. BRIEF Tk zal niet in gebreke blyven, van op uwe gunftige uitnoodiging, te verfchynen, als by iemand, die het vernuft, de weetenfchappen en vrolykheid in zyn perfoon veréénigt. Indien immer de droefgeestigheid my overvalle, zal ik uw beminnelyk onderhoud opzoeken, welks waarde bekend is aan Benedittus den XIV, en 't geen denzelfden invloed zou gehad hebben op Saül, als de harp van David. Gy bezit de gaaf, van met vuur iet tcverhaalen, 't welk tevens allerleevendigst treft, door zyn aanbelang; beuzelingen verleenen, door den draai, die gy aan dezelve geeft, eene ruime ftoffe toternftige gefprekken. Wy 22 BRIEVEN mer heb ik hunner voor het autaar vergeeten; even weinig als uwer myne beminde Zuster, daar ik, boven alle uitdrukking, ben, Uw onderdaaniglte en liefhebbende Broeder.  van CLEMENS XIV. 23 Wy hebben, zedert langen tyd, elkander niet ontmoet in het Klooster de Driee'enheid van den : Berg. Onze Franfche Minderbroeders verdienen dat men hun dikwerf bezoeke. Wanneer mende weetenfchappen en de zamenleeving bemint, moet men zeer aan hun gehegt worden, en deeze verkleefdheid groeit merkelyk aan, wanneer men u in hun gezelfchap vindt. Wanneer gy my bezoekt, zal ik u myne bedenkingen laaten zien over eene zaak, in welke gy belang zult neemen. Verfchillend flag van zaaken hangt 'er voor den regtbank der Inquifitic; fommige moeten u doen lagchen, terwyl andere u doen zugten; wees egter niet bedugt, dat ik u het allerdroevigst zal voorleezen. De groote kunst der zamenleeving beftaat in de menfehen naar hunnen fmaak te bedienen. De vrolykheid is de beste geneesheer van hun, die zich aan de weetenfchappen toewyden; men moet zynen geest en zyn hart eens ruimte geeven, wanneer men zich, door een hardnekkigen arbeid, heeft afgefloofd. De ontwikkeling der ziele is even noodzaaklyk a!s die der boomen; wil men anders met nieuw groen bekleed worden en bloeijen; maar fommige menfehen , gelyk aan de nog geflotene knoppen der roozen, vertoonen niets aan het oog, dan fchors en doornen. Wanneer ik dezulken ontmoet, fpreek ik geen woord, en B 4 ver- IV. 3 r i e f.  IV. brief, V. brief. 24 BRIEVEN verwydere my fchielyk, uit vrees van doör hun geftoken te worden. De vrolykheid verhindert ons oud te worden: met haar vertoont men altyd een frisch gelaat, in plaats van die bleekheid en die rimpels, welke uit de zorgen voortkomen. Indien Benedi&us XIV niet altyd even vrolyk ware, zou hy voorzeker zulk eene goede gezondheid niet genieten; hy legt zyne pen neder, om een geestig gezegde voort te brengen , en hervat ze, zonder zich immer te vcrmoeijen. Gy hebt zeer wel gedaan, met de vrolykheid der Italiaanen op de Franfchcn te enten; dit is het middel om honderd jaaren te kunnen leeven;ik wenfche u dezelve toe,zynde,meer dan ik zeggen kan, myn heer.' Uw ncderigfte Dienaar, enz. VYFDE BRIEF. Aan den Hoogeer w aar digen Abt van MontC as fin. hoogeerwaardige! doet my te veel eer aan, door my te raadpleegen, over den tyd van uwe twee handfehriften: ik geloof dat dezelve tot de negen*  van CLEMENS XIV. 25 gende Eeuw behooren, uit eene gemaakte vergelyking met het fchrift van dien tyd; daarby 3 wordt in dezelve een onzer Schryveren, die toen leefde, aangehaald, die weinig menfehen kennen, en van wien wy nog eenige overblyffelen over het offer der Misfe bezitten. Daar gy het hoofd zyt eener Orde, in de Oudheidkunde volmaakt bedreven, die hiervan, in alle deelen der waereld, de trcffendlte en roemwaardigfte blykemheeft gegeeven, is het zeer edelmoedig van uwen kant, over dit onderwerp de geringe bekwaamheid van een geringen Franciscaaner te raadpleegcn. Wy zouden, zonder de Benediéh'ners, volkomen weetnieten zyn, zeide Innocentius XI, (Q&ejcahhï): want, behalvcn dat zy den Heiligen Stoel, en verfcheidene Kerken, door heele Eeuwen heen, tot luister ftrekten, zyn zy daarenboven de Vaders en bewaarders geweest der gefchiedenisfen. 't Was by hun, dat de Vorften de gronden van hunne aanzienelykfte en waardigfte regten vonden, dat de weetenfchappen en het geloof, als een allerkostbaarfte fchat, ongefchonden bewaard bleeven, terwyl een dikke nevel het heelal bedekte. Nooit heeft men hen zich een aanhang zien maaken in Koningrykcn, hoe ryk en magtig zy waren; nooit heeft men hen in onderneemingen zien deel neemen, die den Staaten nadeelig waren, zy bragten dezelve, in tegenB 5 deel, V. 1 r i e f.  V. brief. briei ZESDE BRIE F. Aan den Heere stüart, Schots Edelman. Tk hebbe u, myn waardfte Heer, in mynen ; geest gevolgd, en over de Zee, en over den Teems. Zo lang ik alleen met myne ziel door Engeland reize, zal men my niet bcleedigcn; maar, zo ik in perfoon, en in een geestelyk gewaad, my derwaards begaf, God weet, hoe het gepeupel my zoude behandelen. Gy moet my toeltcmmen, dat de Paus- 16 BRIEVEN deel, aanmerkelyk voordeel toe: niet tegenftaande alle goederen en eerbewyzen, welke zy genieten, mag men met recht zeggen, dat de algemcene erkentenis hun nog niet genoegzaam betaald hebbe. Ik zal gaarne, zo ik aan uwe wenfchen kan beantwoorden, my begeeven tot die vermaarde eenzaamheid, uit welke eene waereld van Heiligen en Geleerden is voortgekomen. Door den grond te betreeden, dien groote mannen bewoonden , fchynt men in hunne verdienften te deelen. Het is onmogelyk, iet toe te doen tot den diepen eerbied, waar mede ik ben, enz. Rome, 5. Maart, 1748.  van CLEMENS XIV. 27 Pausfen zeer goede menfehen zyn: want, zo zy met gelyke munt wilden betaalen, zouden zy eifchen, dat men iederen Priester en Geestelykcn toeliet, in zyn gewaad, te Londen te komen, of zy zouden te Rome geen Engelfchen ontvangen: en wie zou hier by het meest verliezen? Gy, in de eerfte plaats, myn waardfte Heer, dewyl gy genegenheid hebt,om, van tyd tot tyd, Italië te bezoeken; maar ik zelve nog meer, dit betuige ik, en gy kunt 'er my op gelooven, dewyl ik oprechtelyk verkleefd ben aan de Engelfche Natie, die altyd de weetenfchappen hoog gefchat heeft, en van welke men veel kan leeren. Wy zouden te veel verliezen, indien wy beroofd wierden van de gelegenheid , om dezelve, ftukswyze, te zien. Ik heb de uiterfte hoogachting voor uwe groote Dichters, voor uwe groote Wysgeeren; men verheft zich met hun, en ziet de aarde beneden zyne voeten. Somwylen geeve ik aan newton nachtbezoeken : ik waake, om hem te leezen en te bewonderen, in dien tyd, wanneer de ganfche natuur fchynt in den flaap te liggen. Niemand heeft, gelyk hy, de kundigheid met de eenvoudigheid veréénigd. Dit is het kenmerk van den geest, die noch de opgeblaazenheid kent, noch het maaken van ydele vertooning. Ik maak ftaat dat gy, op uwe terugkomst, my zult medebrengen het kleine handfehrift van VI. 3rief.  VI. brief. 28 BRIEVEN van be rkeleYj van dien beroemden dwaas, die zich inbeeldde, dat de waereld niets ftoffelyks hadde, en dat 'er geene lichaamen beftonden, dan in onze denkbeelden. Welk een toneel zou de reden zien, wanneer alle geleerden , die in hunne gevoelens het fpoor byster waren, byéén gebragt wierden, en dat deeze reden, na zich eenigen tyd onbekend te hebben gehouden, dezelven door haare ftraalen kwam verligten! Hoe grootelyks zouden zy verwonderd zyn, en tevens neergeflagen; zy, die dc dwaasheid gehad hadden, van te gelooven, dat zy meer dan door Gods Geest verlicht waren! De waereld was altyd aan twisten en dwaalingen blootgefteld; en men behoort zich, in het midden van zo veele duisternisfen, en tegenftrydigheden, gelukkig te achten, dat men een zekeren gids heeft, om den rechten weg te kunnen vinden; ik fpreeke van den fakkel der Openbaaring, welke, in weerwil van alle poogingen des ongeloofs, nimmer zal worden uitgebluscht. Het is met den Godsdienst als met het uitfpanfel gelegen, 't welk, fchoon het ons fomwylen duister fchynt, egter altyd even fchitterende is. De hartstogten en de zintuigen zyn de dampen, die zich uit onzen bedorven boezem verheffen, en den hemelfchen luister uit ons gezicht doen verdwynen; de mensch, die denkt, verwagt, zonder zich ongerust te maaken of te verbaazen, dc te rug-  van CLEMENS XIV. 20 rugkomst van het fchoon weêr. Behoort men niet te weeten,dat de nevels,door celsus, por- phyriüs, spinosa, collins enBAYLE veroorzaakt, verdweenenzyn, en dat hetzelfde lot aan de nieuwe Wysbegeerte zal te beurt vallen? Elke Eeuw heeft zonderlinge menfehen voortgebragt, die dan eens door de wapenen, dan weder door dweepery, het Christendom fcheenen te zullen vernietigen; cn zy zyn voorbygegaan gelyk zodanige onweders, die enkel dienen om den Hemel des te helderer te vertoonen. Men laat zich door drogredenen verblinden,, dewyl men geene vaste grondbeginzels heeft; dewyl men niets weet, befchouwt men armhartige tegenwerpingen,als ten eenemaale onoplosbaar. Alles is in den Godsdienst op het naauwst veréénigd; alles is te zamen verknogt; en men vindt niets dan grondelooze diepten en duisternisfen, zo dra men zich eene waarheid laat ontfnappen. Dc mensch, in plaats van uit het gezicht der wonderen, welke hy geniet, te befluiten, dat God hem, buiten twyfcl, na dit leeven, nog verwonderlyker goederen kan fchenken, oordeelt dat dc Almagtige Godheid niet verder gaan kan, en dat deeze waereld noodwendig het eindperk is van haare wysheid en magt. Ik wenschte wel een werk te zien, 't welk, op eene betoogende wyze, bewees, (en zulk een VI. GRIEF.  VI. BRIEF. Z E- 30 BRIEVEN een werk zou, met behulp der natuurkunde en Godgeleerdheid, gemakkelyk kunnen worden uitgevoerd,)dat het Heelal,zo als wy het zelve kennen, buiten den Godsdienst, in dc daad, een raadfel is. Hy alleen kan ons rekenfchap geeven, en van de uitgebreidheid der Hemelen, welker gebruik de ongeloovige niet kan raaden, en der clenden, die wy lyden, welker oorzaak de Wysgeer niet kan vinden, en der altoos wederopkomende begeerten, die ons ontrusten,en wier heftigheid wy niet kunnen ftillen. Wy hebben fomwylen deeze groote onderwerpen gefchetst, wanneer wy elkander geneenzaam onderhielden, dan eens in den wyn*aard van Borghefe, dan weder in dien van Ne*roni. Die tyd, en een deel van ons leeven net denzelven, is voorbygegaan; dewyl alles roorbygaat,behalven de oprechteaankleeving, net welke ik van ganfeher harte ben, myn waardfte Heer, enz. Rome, 13. May, 1748.  van CLEMENS XIV. 3t ZEVENDE BRIEF. Aan Mevrouw eazardi. my> bidde iku, niet raadpleegen over W den geestelyken ftaat, welken uw Zoon i wenscht te omhelzen: indien ik u zegge, dat hy niets beter doen kan, zult gy gelooven, dat ik een belangzugtig mensch ben, die voor zyne Orde fpreekt: indien ik u in tegendeel antwoorde, dat hy beter doen zal, met hier op niet te denken, zult gy vermoeden dat ik een geestelyke ben, die, of zynen ftaat moede, of overreed is, dat het Kloosterleeven eene aanéénfchakeling is van clenden. Dus kan ik, Mevrouw, het een noch het ander antwoorden. Elk voorwerp heeft twee verfchillende zyden; de zwaarigheid is, de beste te kennen en te kiezen. Konde ik voorzien, dat een Poflulant (*) een groot voorwerp voor de weetenfchappen of godsvrucht zoude worden , ik zou alle pogingen doen, om hem zyn befluit te doen neemen; doch daar ik onbewust ben, wat 'er van wor- (0 Ik hebbe hier liefst het Franfche woord behouden. Het betekent iemand, die verzoekt, in eene geestelyke Orde te worden aangenomen. VII. ! r ie f.  VII. BRIEF, VIII. BRIEF. AGTSTE BRIEF. Aan den Prelaat cerati. Tkkan 't u niet vergeeven, dat gy het gemeen berooft van eene menigte onbekende byzonderheden, (Anecdotes), welke u gemeenzaam zyn, en waarvan de verzameling ten uiterften inneemende zoude weezen. Wanneer iku, in het vervolg, weder zie, zal ik myn potlood gereed houden en fchryven. Hoe zou het gefcha* pen ftaan met de weetenfchappen, indien alle geleerden uw ontwerp volgden ? De gemeenzaame ommegang zou fchitterende zyn; doch wy zouden niets hebben te leezen. De Heer Cerati behoorde te denken, dat hy, als hy fpreekt, aan niemand nuttig is, buiten de zulken, die hem omringen, en dat hy, indien hy fchreef, dienst zoude doen , aan menfehen, die het verst van hem verwyderd waren. Een goed boek wordt het erfdeel der ganfche waereld, het komt zo wel in de han- 32 BRIEVEN worden zal, ben ik zeer achterhoudend , eft raade nimmer iemand, om een geestelyke te worden. Ik hebbe de eer te zyn, enz. Rome, 13. May, 1748.  van CLEMENS XIV. 33 handen der Rusfcn, als in die der Italiaanen. De Paus moest u, op ftraf van den ban, verplichten, om, door middel van dc drukpers, alles bekend te maaken, 't welk gy der kennisfe van het gemeen onttrekt; maar misfchien zoudt gy, vreemde Natiën gezien hebbende, min gehegt zyn aan de gevoelens van die van over het gebergte: misfchien zoudt gy denken, dat men het oordeel van een Roomsen Befluit zoude kunnen te leur Rellen ? Hy heeft veel gezien, zeide my onlangs de Kardinaal portocarré ro, van ufpreekende, veel geleezen, alles onthouden; doch dit zal ons niets baaten, dewyl hy zyne kundigheid mede zal neemen na de andera waereld. Men heeft meer dan te veel gefchrevén, en ik zugte, wanneer ik by my zeiven alle de voortbrengfelen overweege, die ongebonden vernuften deeden te voorfchyn komen; maar nimmer zal men genoeg gefchreven hebben, wanneer het aankomt op die voortreffelyka zaaken, welke gy weet. Ik voor my zal laaten drukken, dat men u niet te veel kan bewonderen, noch te dikwerf zeggen, hoezeer ik de eer hebbe te zyn, enz. I. deel. C NE- VIII. brief.  34 BRIEVEN IX. brief. NEGENDE BRIEF. Aan den Marquis clerici, Milanees. myn heer.' ^ei-gun my Voor u open te leggen, dat de perfoon, genoemd Jacob Piovi, in de uiterfte elende is. Ik zal u niet zeggen, dat hy Soldaat is van den Paus, dit toch zou een fobere reden van aanbeveeling zyn by een Oostenryks Krygsman; maar ik zal u te binnen brengen, dat hy zes Kinderen heeft, dat hy, zedert negen maanden, bedlegerig is, eindelyk, dat hy uw doopzoon is. Dc edelmoedigheid, welke u zo byzondcr onderfchcidt, en die de gelegenheid zoekt om te geeven, vindt hier een fchoon veld voor zich open, om zich te vergenoegen. Ik zou geenzins onderneemen u lastig te vallen, waart gy eene dier gemeene zielen, die niet, dan met weerzin, verpligten. Ik houde niet van het afperfen van weldaaden; bemin dezulken, die uit de bron zelve voortvloeien, en die de grootmoedigheid tot hun bcginzel hebben. Ik befchouw deczen brief onder die geenen, die zo veele Krygslieden u dagelyks fchryven, als  van CLEMENS XIV. 35 als eene mengeling, welke u zal vermaakcn. De ondertekening van Broeder Ganganelli kan in uwe oogen geene vcrdienften hebben, dan in zo verre dezelve Raat onder den diepen eerbied, met welken ik de eer hebbe te zyn, myn heer! Uw zeer, enz. Rome, 9. September, 1748. TIENDE BRIEF. Aan Mevrouw .... mevrouw! ~pve waare godsvrugt beftaat noch in eene ^ verwaarloosde houding, noch in ccnc . bruine kleeding. De meeste vroomen uwer Sexe waanen, ik weet niet waarom, dat de donkere kleuren de Hcmelfche geesten meer behaagen, dan de leevendige; de Engelen, egter, worden altyd in het wit of blaauw gefchilderd. Ik bemin geene godsvrugt, welke zich als door een opfchrift aankondigt; de zedigheid hangt van geene verwe af; dat men de betaamelykheid in kleeding en houding in agt neeme is voldoende , om ons zodanig te doen zyn, als wy behooren te weezen. C 2 Men X. 3 r i e f. IX. brief.  X. BRIEF. < 3^ BRIEVEN Men kan verder opmerken, dat, wanneer eene vrouw, in een gezelfchap, kwaad fpreekt, 'er gemelyk uitziet, en van gramfchap blaakt tegen het menichelyk geflagt, het gewoonlyk eene is, die in het bruin gekleed gaat. De byzonderheid kan zich zo weinig met de waare godsvrugt verbinden, dat ons in het Euangelium wordt opgelegd, om onze aangezichten te wasfchen, wanneer wy vasten, op dat het niet moge gemerkt worden. Dus ben ik van gevoelen, Mevrouw, dat gy niets behoort te veranderen in de gedaante en kleur uwer kleeding. Uw hart zy Gode toegetvyd, dat alle uwe daaden Hem verheerlyken; dit is het voornaame Ruk. De waereld zou nimmer zo zeer gefpot hebben met de godsvrugt, hadden de vroomen Jaar toe geene gelegenheid gegeeven. Vcelil door een bitteren iever bezield , zyn zy Dver niemand vergenoegd, dan over zich zelden ; en wenschtcn, dat elk zich naar hunne grilligheden fchikte, dewyl hunne godsvrugt illeen rust op hunne zinnelykheid. Elk, die in de daad godvrugtig is, is langmoelig, goedertieren, nederig, vermoedt geen :waad, wordt nimmer verbitterd, en bedekt de ;ebreken zynsnaasten, wanneer hy ze niet kan erfchoonen. Elk, die in de daad godvrugtig ;, lacht met hun die lachen; weent met hun ie weenen, overéénkomftig met den raad van den  van CLEMENS XIV. 37 den Heiligen Paulus, en is wys met maatigheid, dewyl men in alles zekere maat behoort te houden. De waare godsvrugt, eindelyk, is de liefde, zonder welke al wat wy doen ten eenemaal nutteloos is ter zaligheid. De Fynen brengen den godsdienst geen minder nadeel toe, dan dc godloozen zei ven. Altyd gereed om op te ftuiven tegen alles, het welk met hunne gevoelens of zinnelykheid niet overéénkomt, worden zy bezield door eenen onrustigen, heftigen en vervolgzieken iever, en zyn meestal dweepers of bygcloovigen, huichelaars of weetnieten. Jefus Christus verfchoont dezulken geenzins in zyn Euangelium, om ons te leereri, dat wy tegen dezelven moeten op onze hoede zyn. Wanneer gy ontwaar wordt, Mevrouw, dat 'er geene bitterheid in uw harte, geene trotsheid in uwen geest, noch iets zonderlings zy in uwe daadendat gy eindelyk de bevelen van God en der Kerke opvolgt, zonder gemaaktheid of beuzelaary; dm zult gy mogen gelooven, dat gy waarlyk op dén weg der zaligheid wandelt. Maak boven alles uwe dienstbooden gelukkig, door u te onthouden van ze te kwellen. Zy, immers, zyn ook onze naasten, en men moet by aanhoudendheid hunnen last verligten. Het beste middel, om wei gediend te worden, is, C 3 al. X. brief.  X. 2 KIEF. < 38 BRIEVEN altoos een blymoedig gelaat te hebben: de waare godsvrugt bewaart dezelfde kalmte en bedaardheid in alle tyden, terwyl de valfche ieder oogcnblik verandert. Behandel uwe nigten naar haaren Raat, en vorder van dezelve niet, dat zy ftiptelyk alles doen het geen gy doet, dewyl gy eene byzondere zugt hebt, om uw vleesch te dooden. Dit Ruk vorderde wel een geheelcn brief voor zichzelven;men boezemt jonge menfehen niet zelden een weerzin in tegen de Godsvrugt, door eene te groote volmaaktheid van hun te vorderen, en men wordt zelve de boetedoeningen moede, wanneer men 'er zich niet in weet te maatigen. Het gewoone leeven is het veiligfte, fchoon wel niet het volmaaktRe. Gy doet u zelve geweld aan, door u alle bezoeken en uitfpanningen te ontzeggen. Draag zorg, dat de Beftuurder van uw geweeten niet te dweepachtig zy, dat deszelfs beftuuring niet eindige, met u angstvallig te maaken, in plaats van een goed Christen. Moet men dan, om godsdienftig te zyn, zich zo geweldig pynigen? De Godsdienst [eert ons, wat wy gelooven, wat wy doen moe:en; en het Euangelie zal altyd onze beste Be[tuurder zyn. Vereenig de eenzaamheid met le zamenleeving, en houd ommegang met zul- ken,  van CLEMENS XIV. 39 ken,welken u noch tot droefgeestigheid,noch tot ongebondenheid aanleiding geeven. Maak geduurige verandering te hebben in het geen gy leest. Men heeft Werken, clie den geest vervrolyken; deeze kan men doen volgen op de ernltige. De Heilige Paulus vergunt ons, in het geeven zyner regelen om betaamelyk te leeven, dingen voort te brengen, die lieflyk en welluidende zyn. Men zou God op eene flaaffche wyze dienen, indien men zich verbeeldde dat men altyd zondigde. Het juk van onzen Heerc is zeer zagt en ligt. Bemin God, zegt augustihus, en doe het geen u behaagt, dewyl gy dan niets zult verrichten, dan het geen hem aangenaam is, en gy zult, ten zynen opzichte, handelen als een zoon jegens zynen vader, dien hy bemint. Bemin boven alles de armen, te meer, daar gy in ftaat zyt van dczelven te kunnen helpen; de menschlievcndheid is het voctftuk van den Godsdienst,en niemand kan een Christen zyn, die niet liefderyk is. Ik zal u nimmer raaden, om aan Kloosters giften te fchenken: want, behalven dat dezelve geen gebrek zullen lyden, is het niet rechtvaardig , de Familien te verarmen, om dczelven te verryken. Men fchrecuwt onophoudelyk tegens de roofzugt der Monniken; cn C 4 men X. brief.  X. brief. ELF- 40 BRIEVEN men behoort aan de menfehen van de waereld geene gelegenheid te geeven, om over dit Ruk nieuwe klagten te doen. Onze goede naam moet onzen rykdom uitmaaken , en dezelve moet gegrond zyn op de' belangeloosheid en de beoefening aller deugden. Ik zou nimmer iemand poogen over te haaien, hoe zeer ik mynen Raat beminne, om ons milde gefchenken te doen, of om een geestelyken te worden. Ik zou fchroomen, tot verwytingen of naberouw gelegenheid te geeven, gelyk ik vreezen zou u te zullen verveelen, indien ik deezen Brief langer uitrekte, die in myne oogen geene andere verdienRen bezit, dan het voordeel, 't welk dezelve my verfchaft, van u te verzekeren van den eerbied, met welken ik ben, mevrouw! enz. Rome, 2. January, 1743.    van CLEMENS XIV. 41 ELFDE BRIEF. Aan den Eenvaardigen. Vader . . . Franciscaaner Geestlyken. Tk heb in drie agteróénvolgende dagen , myn waardfte vriend, alles byéén geklad, wat gy fchynt te wenfehen; en heb gepoogd in deeze Redevoering het hartstogtelyke, het verhevene, het eenvoudige en gemaatigde te brengen, zo dat gy hier iets zult hebben, om verfchillende fmaaken te kunnen vergenoegen. Gy moet u toeleggen om dezelve wel van buiten te leeren en op te zeggen; niet alleen om u zeiven, maar ook wegens de vergadering, die zeer talryk en uitgezogt zal zyn. Men zal kunnen bemerken, dat dit Rukje met haast afgemaakt is; maar hier door zal 'er meer vuur in zyn. Wanneer ik met veel haast moet werken, dan ontvlamtmyne verbeelding, gelyk een brandende Berg. Ik roepe alle myne denkbeelden, alle myne gedagten, alle myne gewaarwordingen, alle myne gevoelens te voorfchyn, en dit kookt in myn hoofd en op het papier, op eene verbaazende wyze. Ik heb in dit ftuk, in weerwil der leevendigheid, welke gy in het zelve zult ontdekken, zo veel orde gebragt, als my mogelyk C 5 was. XI. brief.  XI. BRIEF, 1 1 { ( i e v d a 42' BRIEVEN was. Ik zal te vreden zyn,indien gy het zyt, en dit verlange ik vuuriglyk. De oorlog is thans meer dan ooit ontftoken, gelyk men my fchryft uit Vlaanderen, daar de ftcrkten nedcrftorten, als de dakpannen in een onweer. Godgeeve, dat de Franfchen mogen blyven verwinnen; het is u bewust, hoezeer ik die Natie bemin, en welk belang ik Rellc in hunnen voorfpoed. Het begin van myn beftaan is kwaalyk uitgevallen, want ik had waarlyk in Frankryk moeten geboren worden; dit worde ik genoopt uit myne geest- en hartsgeftcltenis op te maaken. Zeg niemand, dat gy tyding van my hebt ontvangen. De Monniken zyn loos, en zou3en kunnen gisfen, dat uwe Redevoering van nykwam, wanneer gy my hun in het geheugen herriept. Ik ben altyd vol gedagten, die zich verdeecn of naauwer bepaalen, naar het werk, het velk my de Voorzienigheid oplegt, en de ydsomftandigheden veroorzaaken: dikwerf is ny een dag een bajert,van welken ik niets be;ryp. Ik moet geduurig van de eene bezigheid p de andere vallen, en deeze zyn vceltyds rrydigheden, die meer verfchillcn dan zwart n wit, dan licht cn duisternis. Ik begeeve my ervolgens in den draaikolk myner medebroeeren,fpreekende en lachende over het een en ider; dewyl het my noodig is, om een nieuw wee-  van CLEMENS XIV. 43 weezen te hernoemen, uit hoofde, dat ik zo zeer ben afgemat. Dikwils verlaat ik de ouden, om een gefprek te houden met de jonge lieden, en dan dartelen wy als Kinderen. Wanneer men ophoudt van ingefpannen te denken, is dit de beste wyze om zich te vervrolyken, en deeze was de gewoonte van den beroemden moratori. Vaar wel; bemin my, dewyl het uw plicht is, om dat ik uw beste vriend ben, gelyk ik voorheen was, en Reeds zal blyven. Uit het Convent der H. Apostelen. TWAALFDE BRIEF. Aan eenen Canonik van osimo. myn heer! T\e Godsdienst, van eeuwigheid in den boe-^'^ zem der Godheid bewaard, kwam te ] voorfchyn op het oogenblik, in 't welk het Heelal uit niets werd voortgebragt, en nam zyne zitplaats in het hart van Adam: dit hart was zyn eerfte tempel op aarde, uit welken de vuurigflc verzugtingen geduurig ten hemel opklommen. Eva met haaren man, in de onnozelheid gefchapen, deelde in het onwaardeerbaar voorrecht, van elk oogenblik de oorzaak van hun beftaan te verheer- XI. brief. XII. srie1  XII. BRIEF, i i r t v h h \ 44 BRIEVEN heerlyken. De Vogels veréénigdcn hun gekweel met die Goddelyke zangen, en de ganfche natuur gaf 'er haare toejuiching aan. Zodanig was de Godsdienst, en dus werd dezelve gevierd, toen de zonde ter waereld intrad, en derzelver zuiverheid bezoedelde; toen vlugtte de onnozelheid, en het berouw bevlytigde zich om derzelver plaats in te neemen. Adam, uit het aardfche Paradys gebannen, vond niets dan distelen en doornen, daar hy voortyds de fchoonRe bloemen en de keurlykfle vrugteh plukte. _ De regtvaardige Abel maakte God van zyn :igen hart een brandoffer, en verzegelde z'yïe liefdevoor de gerechtigheid en waarheid, net zyn bloed. Noach, Loth, Abraham, Ifaac :n Jacob veréénigden zich om de Wet der natuur e onderhouden, den eenigen Dienst, welke en Heere toen aangenaam was. Mofes kwam te voorfchyn als een nieuw gc:arnte, 't welk men op den berg Sinai zag :hitteren, aan de zyde van de zonne der geechtigheid, en ontving de Wet der Tien Geoden, om, zonder eenige verandering, te 'orden onderhouden. De donderflagen waren et uitwendig teken van dit nieuw verbond, eri et Joodfche Volk werd de bewaarder eener Vet, door de Wysheid zelve gefchreven. In weerwil des ie vers van Mofes, van Jofua, en  van CLEMENS XIV. 45 en van alle de overige Leiders van Gods Volk, was het alleen de Christlykc Openbaaring, 1 die aanbidders in geest en in waarheid vormde. Al wat heilig was, eer zy beftond, behoort haar; en wanneer zy, door het vleeschgeworden Woord verkondigd, zich aan het Heelal vertoonde, vestigde zy zich op de de puinen van het Joodendom, als de beminde Dogter, en veranderde het gelaat der geheele waereld. De kwaade neigingen werden tevens met de kwaade daaden verboden, en de zuiverfte en verhcvenfle deugden werden voortgeplant door het bloed van een aantal Martelaaren. De Synagoge werd door de Kerk opgevolgd, en de Apostelen, die derzelver zuilen waren, hadden opvolgers, die tot het einde der Eeuwen moeten vernieuwd worden. Volgens dit geheel hemelsch ontwerp en Goddelyke huishouding, volgt de daadelykheid op deichaduw: want Jefus Christus werd alleen in de oude Wet afgefchaduwd, en de zekerheid zal na den dood het loon zyn van het geloove. Men zal God zien, gelyk hy is, en eeuwig in hem rusten. Zie daar, myn Heer, op welk eene wyze 'gy uw werk, over den Godsdienst, moet inrichten, tot deszelfs oorfprong opklimmen, en zyne voortreffelykheid openleggen; gy moet met hem ten hemel klimmen, uit welken hy XII. rief.  XII. BRIEF. 46 BRIEVEN hy is nedergedaald, en werwaards hy moet te rug keeren. De Godsdienst zal niet in volle kragt zyn, dan wanneer 'er geen ander Ryk zal zyn, dan dat der liefde; het is, immers, noch de weetenfehap, noch de uitwendige grootheid; maar de liefde Gods, welke zyne verdienflen uitmaakt. Zy is de grondfiag van onzen eerdienst, en wy bezitten niets, buiten eene bloote gedaante van deugd, zo wy hier van niet overtuigd zyn. Den Godsdienst befchouwe ik als een keten, welker eerfle fchakel God zelve is, en die zich uitftrekt gelyk dc Eeuwigheid. Zonder deezen band valt alles van één en omverre; de menfehen zyn dan niets meer dan verachtenswaardige dieren, en het heelal van weinig aanbelang; want noch de Zon, noch de Aarde maaken verdienflen uit; maar de eer van in de onmeetbaarheid van het Oppcrfte Weezen befloten zyn, en niet te beftaan dan door Jefus Christus, in ovcréénftemming met de woorden van den Apostel, alle dingen beftaan te xamen door Hem. Draag zorg dat 'er niets, uws ondcrwerps onwaardig, in uw werk influipe; en wanneer gy op uwen weg eenigen berugten ongeloovigen, of eenen vermaarden fclicurmaaker, ontmoet , verflaa hem met die moedigheid, wel-  van CLEMENS XIV. 47 welke de waarheid inboezemt; maar zonder fnoeven of bitterheid. j De zaak des Godsdiensts is zo gemaklyk te verdedigen, daar alle getuigenisfen van Hemel cn Aarde zich ten haarcn voordeele veréénigen, dat men ze nooit moet verdedigen, dan met bezadigdheid. De uiterfte poogingen van ons vernuft hebben niets gemeen met de eenvoudige waarheid. ,, Het is voldoende", zeide de Heilige karel borromeus, „ het is voldoende, „ den Godsdienst, zo als hy is, voor te ftellen, „ om deszelfs noodzaaklykheid te leeren ken„ ncn". Menfehen, die ten eenemaale zonder Godsdienst wilden leeven, zouden, of gedrongen worden, om alle voordeden der zamenleeving te vcrlaaten, of zich overgeeven aan de grootfte buitenfpoorigheden. Reeds meer dan vyf- en veertig jaaren hebbe ik my toegelegd, om den Godsdienst te leeren kennen, en telkens worde ik door denzei» ven fterker getroffen. Hy is veel te verheven, wat dc ongodsdienftigheid ook moge zeggen, om door den mensch te zyn uitgedagt. Wordt vervuld door den geest van God, eer gy iets fchryft, op dat gy geene ydele klanken moogt voortbrengen. Men treft bezwaarlyk der leezeren harte, wanneer, in het verhandelen der heilige waarheden, het hart zich niet met de pen veréénigt. Poog hunne zielen door dat vuur te doen gloeijcn, 't welk God zelve op deeze aarde heeft XII. I r ie f.  XII. brief DER. 48 BRIEVEN heeft gebragt, en uw boek zal wonderbaare . uitwerkzelen doen. Het Boekcover de Navolging van Jefus Christus, is zo voortrcffelyk en hartroerende, dewyl deszelfs Schryver (gersen, Abt van Verceil, in Italië,) de heilige liefde, in welke hy blaakte, daarin geheel heeft uitgcftort. Men verwart gemeenlyk gerson met gersen; maar het valt gemakkelyk te bewyzen, dat noch gerson, noch Thomas a kemp is, dit onnavolgbaar Ruk gefchreven hebbe; dit, ik beken het gaarn, geeft my een uitncemend vergenoegen; want ik ben 'ervan verrukt, dat dit voortrcffelyk werk zynen oorfprong verfchuldigd is aan een Italiaan. Het vyfde Hoofddeel, van het vierde Bock, behelst een klaarblykelyk bewys, dat geen Franschman het zelve heeft zamengefleld. De Priester, zegt het zelve, in zyn plegtgewaad gekleed, draagt voor zich het Kruis van Jefus Christus; maar de geheele waereld weet, dat de Cafuifels in Frankryk van die der Italiaanen hierin verfchillen, dat zy de beeldtenis van onzen Heere alleen op den rug hebben; edoch, geen voornoemen hebbende, om thans eene Verhandeling te fchryven, vergenocge ik my x te kunnen verzekeren, enz. Rome, 6. February, 1749.  VAN CLEMENS XIV. 49 DERTIENDE BRIEF. Jan den Graaf alc-arotti. myn heer! Y^e Paus (*) is altyd groot, en altyd bekoor^ lyk, door zyne geestige gezegden. Onderdaags zcide hy, u altyd bemind te hebben , en u met het uiterfte vermaak te zullen weder zien; hyfpreekt met verwondering over den Koning van Pruisfen; en men moet bekennen , dat dezelve een Vorst is, wiens gefchiedenis een der fchoonRe gedenkflukken zyn zal der agttiende Eeuwe. Erken nu myne edelmoedigheid, want hy fpot zo veel hy kan, met het hof van Rome , en de Monniken. Uw laatfte Brief is vervuld met wysbegeerte; ik heb dcnzelven onzen gemeenen vrienden medegedeeld, die 'er het vuur der Italiaanen en de bedaardheid der Duitfchers in verêénigd vonden; deeze mengeling is verwonderlyk in de oogen van zulke menfehen, welken "een gezond verfland en vernuft bezitten. De Kardinaal quirini zal niet te vrede zyn, indien hy u niet eenige dagen te Brescia zien (*) Benedictus xiv. I. deel, D XIII. brief.  XIII. BRIEF 5o BRIEVEN zien moge; hy zeide my onlangs, u te zullen verzoeken, om zyne Bibliotheek te komen inwyden; hy verrykt ze zo veel hy kan, buiten twyfel, op dat zy uwer waardig moge zyn. Gy zult, op uwe aankomst, Bologne doen herleeven. De Zanggodinnen flaapen daar wel niet; maar zyn 'er ook niet zo leevendig als zy plagten: een geest, gelyk de uwe, is 'er noodig, om de Academie, als met een ele&risch vuur, te bezielen. Rome kan die Stad niet uit myn geheugen wisfchcn, in welke ik eenigen tyd heb doorgebragt. De herinnering der geleerden, waarmede ik verkeerde, herroept dezelve geduurig in myne gedagten. Indien des Paufen wil my hier niet gekluisterd hield, zoude ik gaarne aldaar myne 'dagen gaan eindigen, daar ik, in den leeftyd, dien ik nog voorhanden hebbe, niets zie, het geen my aangenaamer of vocrdeeliger zyn kan. Ik zou my zeiven bezitten, en, fchoon dit eene zeer kleine bezitting zy, volmaakt vergenoegd zyn. De kring myner kundigheden is zo naauw beperkt, dat ik, my binnen my zeiven bepaa!ende, my tevens bepaale tot de eenvoudigfte niddelmaatigheid. De Natuurkunde herinnert my, van tyd tot tyd, dat ik haar verwaarlooze, en ik antvoorde, dat ik daar by veel meer dan zy verieze; maar wat wilt gy dat ik doen zal? De God-  van CLËMENS XIV. 5* Godgeleerdheid is myne Opperhcerfcheres geworden, en ik moet haar gehoorzaamen, zonder eenige bepaaling. Die dezelve niet kennen, befchouwen ze als een harfenfehim, en een louter werk der verbeelding; doch ik, die ze in alle haare betrekkingen en in haare volle uitgeftrektheid befchcuwe, ik erken ze voor het waare licht der ziele, en het leeven der uitverkorenen. Alles wat uit God voortvloeit, alles wat van Hem fpreekt, alles wat tot Hem betrekking heeft, kan geen beuzelachtig of onverfchillig voorwerp zyn. Het zal niet fchaaden, dat ik voor een Wysgecr preeke, die niet gewoon is ter Kerk te gaan, en welke zyn verblyf te Potsdam niet zal geheiligd hebben. Gy zyt daar met u drie Mannen, wier bekwaamheden den Godsdienst zeer veel nuts» zouden toebrengen, indien gy ze op eene andere wyze wildet beftuuren; Gy, dc Heer de voltaire, en de Heer de maupertuis; doch dit is de finaak niet deezer Eeuw, en gy wilt naar de mode zyn. In verwagting van dit wonderwerk, 't welk God elk oogenblik kan uitvoeren, fchoon 'er geringe waarfchynlykheid voor is, hebbe ik de eer van met hoogachting te zyn, enz. Da VEER- XIII. brief.  52 BRIEVEN XIV. BRIEF. VEERTIENDE BRIEF. Aan den Heer AU ia mi. myn heer! |k heb Frescati, die verrukkelyke verblyf. plaats, alwaar de menigte der waterfprongen, die zich, by aanhoudendheid, ten hemel verheffen, eene leevendige beeldtenis is der verheffingc en verncderinge der flervelingen, eens willen wederzien; ik heb myne beenen en myne oogen vermoeid met wandelen en opmerken. De velden bevatten niets bekoorlyks, ten zy men de twee groote boeken der Kruid-en Starrekunde opene, waarvan let eene boven ons hoofd, en het ander onder onze voeten is. Het is eene verwonderlyke zaak, te zien, hoe onze ziel zich tot de Starren verheft, en weder op een zandkorrel nederdaalt; hoe zy zich uitbreidt door de onmeetbaarheid der hemelen, en in zichzelve wederkeert; hoe zy het licht van één fcheidt, en een gekorven diertje ontleedt; hoe zy verlangt, zonder ophouden, en hoe bepaald zy is in haare vermogens; weshalven men met dan te zeggen kan, dat de ziel het grootfte wonder is der wae. reld. Het  van CLEMENS XIV. 53 Het onderzoeken der Natuure is noodig, om derzelver Maaker wel te leeren kennen: dus zegt ook newton, dat een Starre-of Ontleedkundige volflrekt geen Godlochenaar kan weezen. Wy zien de lugt niet, fchoon wy haaren invloed overal gewaar worden: zy is hierin eene beeldtenis van God zclven, die, in weerwil zyner onzichtbaarheid, ieder oogenblik ons zyne tegenwoordigheid en zyne werking aankondigt. Ik heb in de daad op het land een nieuw leeven aangenomen, om hetzelve meer dan ooit tot den arbeid te bezigen. De dood, zeide een der Ouden, moet een Keizer, ftaande, vinden, en ik voege'er by, eenen Raadsheer der Inquifitie, met de pen in de hand. Gy zult toeRemmen, dat ik my nietkwalykplaatfe. Dit laatfte oogenblik nadert ons ieder feconde, en de tyd is byna niets. Het voorledene, het tegenwoordige, het toekomende grenzen zo naa aan elkander, dat men ze bezwaarlyk kan onderfcheiden. Naauwlyks heeft een jaar zynen loop begonnen, of het heeft deszelfs einde bereikt. Nimmer heb ik een enkel woord, een enkel Rreepje gefchreven , het welk ik niet aanmerkte als een punt van mynen leeftyd afgefneden. Deeze wyze van de zaaken te befchouwen, is het beste middel om de RaatzugC van ons te weeren; ook geloove ik niet dat zy D 3 ooit XIV. grief.  XIV. BRIEF. XV. BRIEF. VYFTIENDE BRIEF. Aan eene Carmeliter Geestelyke. J_Jet fchynt,Eerwaardige Moeder, dat God, by voorkeuze, de bergen heeft uitgekozen, om zyne heerlykheid en barmhartigheid te doen uitblinken. Ik vinde in dc gewyde Schriften de bergen Sinaï, Thabor, den Olyfberg en Calvarie opgetekend, als de meest bevoorrechtfre plaatfen van het Heelal, door de wonderen, die op dezelve verrigt werden; en ik vinde in de Kerkelyke Gefchiedenis den oorfprong van twee Geestelyke Orden, die door hunne boetvaardigheid den Godsdienst eer aandoen , op de bergen Casfino en Carmel. De Heilige Thereila, uwe beroemde Hervormfter,is eene derverhevenflezielen, welke God verwekt heeft tot het welzyn der Christenheid. Zy is een Vader der Kerke, door haare kundigheden en fchriften, en door haar geitreng leeven een voorbeeld van boetvaardig. heid. 54 BRIEVEN ooit by my zal komen aankloppen. Ik veracht de fortuin te veel, dan dat zy van haaren kant my het eerfle zou begunRigen. Maar ik fchatte het een groot geluk, u te kunnen verzekeren, van al de genegenheid, met welke ik blyve, enz. Rome, 12. February, 1749.  van CLEMENS XIV. 55 hcid. Geen wolkje ontluistert in 't minst haare daaden. Altyd in Gods gemeenlchap om Hem tehooren,altyd in het gezelfchap der geIoovigen om dezelven te onderwyzen, altyd op denzelfden trap van volmaaktheid, is zy een wonder van weetenfchap en heiligheid. Men kent haare werken niet genoeg; doch het fchoonfte, 't welk zy verrigt heeft, is, buiten tegenfpraak, dc verwonderlyke eensgezindheid, die onder zo veele aanzienlykc Dogters hcerscht, die haar ten oorfprong en voorbeeld hebben. Gy behoeft,Eerwaardige Moeder,geene andere onderrichtingen, dan die van deeze groote Heilige; zy heeft alles gezegd, zy heeft alles voorzien, zy heeft alles geleerd. Dc geestelyke Dogtcrs kunnen geen beter Beftuurder kiezen; en zy zullen zich tot haar vervoegen, indien haare godsvrugt vry is van die te gevoelige aandoeningen, welke de waare godzaligheid fchaaden. Pleeg met de Heilige Thcrcfia raad, en niet met Broeder Ganganelli, die de geringfte pcrfoon is, welke ik kennc. Ik doe niet anders dan de airen opleezen, na den ryken oogst, welke anderen hebben ingezameld; cn de eenige gemeenfehap, welke ik met u kan houden, is, dat gy wel voor my zult geheven te bidden. De gebeden der Carmcliten zyn de aangenaamfte reukwerken, die voor den throon D 4 van XV. ER.1EF  XV. brief XVI. brief. 5Ö BRIEVEN van God kunnen opklimmen. Maar om het uw opgelegd ftilzwygen niet langer te verbreeken, zal ik my vergenoegen, met by deeze letteren de hoogachting te voegen, met welke ik, geduurende myn geheele leeven, zyn zal, enz. In het Klooster der ff. Apostelen, 19- jfuny, 1749. ZESTIENDE BRIEF. Aan den Kardinaal valenti, Secretaris van Staat, üitmuntendste! J^eeze Brief is een Smeekfchrift van eenen armen Geestelyken, die u voor eenen armen bidt, dat is te zeggen, minder dan niets m de oogen van een Heer, gelyk gy zyt;maar een voorwerp, uwer aandacht waardig, indien gy het van de zyde dier Christelyke Wysbegeerte befchouwt, die alle menfehen tot elkander doet naderen, en uwe daaden beftuurt. De zaak betreft Dominicus Baldi, eenen uwer Bedienden, zedert veele jaaren aan uwen dienst verbonden, dien men om eene enkele vlaag van oploopendheid heeft afgedankt. Daar hy van het Dorp is, waarin ik geboren ben,en ik  van CLEMENS XIV. 57 ik in hem een aantal van goede hoedanigheden kennc, en bovenal die, van aan u ten fterkften gehegt te zyn, durvc u ik fmceken, dat gy hem uwe gunst weder fchenkt. Gy bezit eene verhevene ziel, myn Heer, en ik houde my van eene gewenschte uitkomst -verzekerd; indien gy haar flegts wilt hooren; uw hart zal by u myn beste voorfpraak wcezen; de menfehen zyn geene Engelen, dc dienaars hebben hunne gebreken, en de meesters eveneens dc hunne. Ik zou zelve deeze gunst van u zyn komen verzoeken; maar ik zou waarfchynlyk, uit hoofde der menfehen en bezigheden, die u bezetten, in het voorvertrek hebben moeten vertoeven, en ik heb geenen lust om mynen tyd te verfpillen. Men overlaadt my mei zo veelc lasten van allerlei foort, dat ik a! mynen moed noodig hebbe, om 'er niet ondci te bezwyken. Indien gy myne bede verhoort, zal myne dankbaarheid zo duurzaam en uitgeftrekt zyn. als de diepe eerbied, waar mede ik ben, Uwer Uitmuntendheids, enz Rome, 21. Juny, 1749. D 5 Z E- XVI. brief.  58 BRIEVEN XVII. brief. XVIII. brief. ZEVENTIENDE BRIEF. Aan denzelfden. Jk ben 'er geheel grootsch op, dat een nietig Hofje de aandagt uwer Uitmuntendheid hebt be kunnen bepaalen, en dat een arme ongelukkige, die niets had, buiten eene zo geringe aanbeveeling als de inyne,in uwen dienst weder is aangenomen: dit doet u des te meer eer aan, dewyl het u aankondigt, als een man van aanzien, zonder vooringenomenheid, dat is te zeggen, als een zonderling verfchynfel. Ik heb de eer van te zyn, enz. Rome, 22. Juny, 1740. AGTTIENDE BRIEF. Aan den Prelaat cerati. J)oor myncn Haat gekluisterd, door myne bezigheden gekweld, en wcggefleept dooiden tyd, kan ik over myne dagen niet befchikken, op zodanige wyze, dat ik u kome zien. Ik ben zo zeer bezet, dat elke dag voor my maar zes uuren heeft. Gave God, dat allen, die  van CLEMENS XIV. 59 die met hunnen tyd verlegen zyn, alle die oogenblikken, welke hun ten last zyn, aan my konden fchenken: ik zou dezelve niet wenfchen, om des te langer te leeven; maar om my aan het beoefenen der weetenfchappen, op myn gemak, over te geeven, zonder vreeze van een Zwyger te worden. Gy zyt gelukkig dat gy te Florence zyt, daar men nergens zyn hof maakt, dan by dc gedenkftukken, de boekcryen en geleerden; men vreest niet, kwaalyk van deezen te zullen worden ontvangen. Ik zal u ten eerftcn de Memorie overzenden, die gy verzoekt; ik fchryve dezelve met alle mogelyke gemaatigdheid, deels om dat dit oyeréénkomftig is met dc liefde, deels om dat de werken, die met drift gefchreven zyn, geen goed uitwerken, fchoon zy de waarheid aan hunne zyde hebben. Hoe zeer gy de bevalligheden van het tuinieren roemt, is het my egtcr onmogelyk, my daar aan over te geeven; ik kenne niets buiten de weiden en de landeryen; het geval, wanneer ik moet wandelen, leidt my door duizend bekoorlyke paden, in welke ik, met een byzonder vermaak, omdoole. De Paus doet niets, dan het geene hy meet doen, met de gedachtenis van- den Kardinaal nor is tc verdedigen; het zou hard zyn een Ketter te weezen, om dat men een Augus- tinei XVIII.  XVIII. BRIEF. i I ( | 1 l C ll f< n El 1 te Vi h< bc m; eg ( ö~° BRIEVEN tiner of een Thomist is, dat is te zeggen, om dat men eene Lecre omhelst, plechtig door de Kerk goedgekeurd; maar wanneer de geestdry very ons bezielt, redekavelt men niet meer, en men is blind voor alles. De goede Bisfchop van Spolette geniet, by aanhoudendheid, eene volmaakte gezondheid; hy fchryft aan my nog even vrolyk, als of hy naar twintig jaaren oud was. Het is met ïem, als met den Paus (*) die zich nooit :rgens over bedroeft; hy beklaagt zich, lat de Heremieten, die bykans onder zyne oo;en leeven, te losbandig zyn; dit is een waad, 't welk byna alle Gemecnfchappen efmet; de Uittrekzcls zyn thans de eenigfte efeningen, en men waant een voornaam ge:erde te zyn, wanneer men naauwlyks de :hors der weetenfchappen bezit. Ik weet iet, waar toe ons dit zal brengen; maar vreedat wy ongevoelig in de onweetendheid der iende Eeuwe zullen nederftorten. De weenfchap is gelyk de maan, die, na zich geheel ;rtoond te hebben, vervolgens ilegts haare :lft zien laat, en eindigt met zich te verrgen. De Raap, dien ik niet wil misfen, zegt r, dat ik van u moet fcheiden; het Rrckt ter ter myner vertroostinge, dat myne vriend. Besedicius XIV.  van CLEMENS XIV. 61 vriendfehap voor u nimmer flaapt, en dat ik by den nagt, zo wel als'by dage, ben, enz. Rome, 8. July, 1749. NEGENTIENDE BRIEF. Aan den Graave . . . MYN HEER! Tk was al te zeer de vriend van uwen Vader, en ik ben al te zeer de uwe, om u niet te doen wederkeeren in eenen tyd, in welken gy zo verre van u zeiven zyt afgeweken. Is het mogelyk, dat dat lieve Kind, 't welk ik in zyns Vaders huis zo zagt, zo eerlyk en deugdzaam kende,zo te eenemaal vergeeten heeft wat het eertyds was,om wrevelmoedig, trotsch en ongodsdienftig te worden? Ik heb alle moeite van de waereld, om my hiervan te overreeden; maar het is my zo dikwerf verzekerd, en van menfehen, die met u verkeeren , dat ik 'er niet aan kan twyffelen. Geef my, bid iku, een bezoek; en, onder 't uitftorten van een hart, 't welk u tederlyk bemint, zal ik u zeggen, niet het geen dc misnoegdheid my ingeeve, of dc vooringenomenheid zal aanbieden, niet het geen bitter is in de berisping; maar 't geen de leeven XIX. BRIEF. XVIII. brief.  XIX. BRIEF j ( 3 i c F d n z k C d ei 62 BRIEVEN vendigRe genegenheid kan uitdenken, om u uit den afgrond te trekken, in welken kwaad gezelfchap u gedompeld heeft. Gy zult noch den heerschzugtigen vermaaner, noch den vergramden leermeester in my vmden;maareen vriend, een broeder, die tot u fprceken zal, gelyk hy tot ziehzelven zoude fprceken,met dezelfde zagtheid, met dezelfde bedaardheid. Ik weet dat de jeugd een ziedende leeftyd is; dat men alle moeite heeft, om zich voor de waereld te wagten, wanneer men rykis, cn aan zyne eigen verkiezinge overgegeeven ; naar moet de eer, moet de reden, moet de be:aamelykheid,moet de Godsdienst, moet ditales niet flerker fpreeken, dan de driften en de intuïgen. Wat is de mensch, myn waarde vriend, inlien hy alleen luistert naar zyn bedorven hart? lelaas! ik zou, even als gy,iQ my 2e]ven ge. oeg aanleiding vinden, om uit te fpatten, inien ik geen gehoor gave aan myngeweetenen ligt: want wy allen hebben geen ander erfeel, dan de leugen en het bederf. Ik wagt u met het grootfle ongeduld, om ïyne armen u toe te reiken, om u te omhel- . en. Laat het gezicht van myn Klooster en feeding u niet affchrikken; juist om dat ikeen ieesteiyke ben, moet ik eene uitgebreider liefï bezitten. Wy zullen tezamen het verlies van men Vader befchreijen, die u nog zo nood- zaak-  van CLEMENS XIV. 63 zaaklyk was; ik zal poogen u raad te geeven, om denzelven te doen herleeven in uwe zeden. Beledig zyne gedagtcnis niet, door eene ongeregelde leevenswyze. Indien gy my verwaardigt te hooren, is 'er nog niets verlooren:wantik vertrouwe, dat het ontwerp van leeven,'t welk ik u za; voorRellcn, de zaaken weder op dien voet brengen zal, op welken zy behoorden te zyn. Vrees niet; ik zal u noch by de Capucinen, noch by de Carthuizers eenige boete opleggen; ik bemin geene geweldige middelen. De hemel zal ons goede middelen ingeeven : want God verlaat hun niet, die tot Hem wederkeeren. Ik zal morgen niet uitgaan, om u te ontvangen. TWINTIGSTE BRIEF. Aan denzelfden. Ts het mogelyk,myn waarde Heer,dat gy niet alleen niet by my gekomen zyt, gelyk ik u gebeden haddc; maar dat gy zelfs u hebt doen verzaaken, toen ik u kwam zien. Wat zou wel uw Vader zeggen, dien gv op zyn doodbedde beloofdet, een volkomen vertrouwen in mynen raad te zullen Rellen; dat gy het van uwen plicht zpudet rekei en, altoos de vriendfehap met my te onderhouden? Noö eenmaal, wat XIX. grief. XX. rief.  XX. E R 1E F, I 1 I i i i 64 BRIEVEN wat zou hy zeggen ? — Een ik het niet, die n zo menigmaalcn op myne armen gedraagen hebbe, die u met het grootfle vermaak heb zien opwasfen, die u het eerfte onderwys gegeeven hebbe, en wien gy, in duizend gelegenheden, de fterkRe genegenheid betuigd hebt? Wilt gy, dat ik my voor uwe knieën werpe, om u over te haaien tot het weder fchenken van uwe vriendfehap ? Ik zal my nederwerpen: geen prys is my te hoog, wanneer ik eenen vriend tot zynen pligt kan te rug brengen. Indien gy geen edelmoedig hart, geen doordringend verRand had, zoude ik aan uwe veranderingen aan mynen raad, wanhoopen; maar gy hebt eene fchoone ziel, en eene meer dan gemeene fchranderheid voor uw deel ontvangen. Ter goeder trouwe; verbeeldt gy u,dat ik my zeiven het vermaak wil bezorgen, u te bekyven? Het zyn geen anderen dan fchynwoomen,die genoegen fcheppen in zich moeiyk te maaken. Ik heb gclukkiglyk het Euan>elium, mynen regelen den uwen, genoeg geleden , om te wceten hoe Jefus Christus de Zonlaars ontving, en hoe zorgvuldig men moet te verk gaan om het gekrookte riet niet te vcr>reeken, en het rookende lemmet niet uit te )lusfchen; en ik heb niet vergeeten hoe de ïuangelist Joannes te paard klom, in weerwil :yner hooge jaaren, om eenen jongeling, die ïem ontviugtte, en dien hy had opgevoed, we-  van C LEMENS XIV. 65 weder te zoeken. Kent gy my daar en boven niet, zeden lang, voor een mensch, zonder trotsheid, zónder gemclykheid, die medelyden weet te hebben met de zwakheden der menfehelyke natuure ? Hoe meer gy my ontvlugt, des te fchuldiger zal ik u rekenen. Geef geen gehoor aan uwe metgezellen; laat uw hart fpreeken, en ik ben verzekerd, dat ik u fchielyk zien zal. Het myne dringt my, u nimmer te vcrlaaten; ik zal u vervolgen door myne liefde, en u geene rust laaten voor dat wy weder veréénigd zyn. Dewyl ik uw beste Vriend ben, zoek ik u in een tyd, in welken byna alle uwe bloedverwanten niet langer van u willen hooren fpreeken. Indien gy bedugt zyt voor myne aanmerkingen, zal ik 'er u geene maaken; overtuigd dat gy u zeiven zult befchuldigen, en my geen tyd laaten, om te preeken. Beproef ten minften één bezoek; en, zo u hetzelve niet gevalt,, welaan, dan zult gy my nimmer wederzien! Maar ik ken uwe, ik ken myne eige ziele, en ben wel verzekerd, dat gy, na deeze ontmoeting, my niet weder zult willen verlaaten. Ik, die u, zedert twintig jaaren, gekend hebbe, moet natuurlyk op uwen geest eenen grooteren invloed hebben, dan alle die jongelingen, die u omringen, die zich toeleggen, om uw goed op te eeten, en alleen uwe vrienden fchynen , I. deel. E °m XX. 3r1ef.  XX. BRIEF. XXI. BRIEF. 66 BRIEVEN om uwen goeden naam en gezondheid te vernielen. Indien myne traanen u kunnen beweegen,zo betuigeik, dat zy thans in de daad vloei/en, en dat zy het geen in de waereld het dierbaarRe is, te weeten, den Godsdienst en de vriendfehap, tot hunnen grondflag hebben. Kom gy ze afdroogen: dit is het waare middel om my te overtuigen, dat gy nog aan uwen Vader gedenkt, en dat gy gevoelig kunt zyn over de fmarten van eenen Vriend. Rome, i. Febniary, 1750. EEN-EN TWINTIGSTE BRIEF. Aan myn Heer den Abt nicolini. TTet tafereel, myn Heer, 't welk gy my fchetst van het Ongeloof, heeft my ontroerd, zonder my te verbaazen: want, behalven dat dit in de Heilige Bladen, tot den minflen flip, voorzegd is, is de geest tot alle afwykingen bekwaam, wanneer het hart bedorven is. Ui t het verlangen ,'t welk men heeft-, dat 'er geen God ware,om de misdaaden te ftraffen, befiuit men, dat hy niet beftaat; de dwaas zegt in zyn harte, daar is geen God. De Deïstery leidt ongevoelig ter godverzaaking. Men is zonder Compas, wan-  van CLEMENS XIV. 67 wanneer men zonder Godsdienst is. Hy alken is het eenig fteunpunt, waarop men, op eene redelyke wyze, kan betrouwen. In weerwil van de vreeslyke gevolgen dei nieuwe Wysbegeerte,ben ik van gevoelen, dat men derzelver belyders niet moet tergen. 'Er zyn Onovertuigden, die medelyden verdienen, om dat, in allen gevalle, het geloof eene gaave Gods is. Jefus Christus, die zich fterk tegen de Pharifeën uitliet, zeide niets van de Sadduceën. Men zal de Ongeloovigen veel gemaklcelyker met zagtheid,dan met geftrengheid, winnen. Men neemt het tegen hun, op een trotfen toon, die hun gevoelig kwetst, en te meer = dewyl men hun dikwerf met veel minder geest beantwoordt, dan zy in hunne gefprekken en gefchriftcn doen doorftraalen. De geringftc Geestelyke durft het waagen,hun te beftryden, zonder te denken, dat, indien zyn icver pryzenswaardig zy, zyne geringe kundigheid, die aan denzelven niet beantwoordt, meer kwaads dan goeds doet. Men kan geene menfehen, door fchelden oi toornig te worden, bekeeren; men moet voor beelden, redenen en gemaatigdheid gebruiken . en be°innen, met hun toe te ftemmen, dat de Godsdienst waarlyk onbegryplyke verborgenheden bevat, en dat men alles niet kan uitleg* gen. Een keten hegt de aarde aan den Hemel , en men zal nimmer het ongeloof befchaaE 2 men3 XXI. b rië f.  XXI. BRIEF 6* BRIEVEN men, indien men derzelver fchakels niet ker* ne. Een wild gefchreeuw is geen bewys; men moet kundigheden, eene geregeldheid en naauwkeurigheid in het denken bezitten, om menfehen, die op de kunst van drogredenen zyn afgerigt, met vrugt te kunnen beRryden. Wanneer ik , gelyk my meermaalen gebeurt, menfehen ontmoet, aan deeze nieuwe Wysbegeerte overgegeeven, pooge ik eerst hun vertrouwen te winnen, en fpreekc hun aan met de grootfte heusheid. Indien zy eenige opvoeding hebben, worden zy door deeze handelwyze getroffen,en dit vermindert ten minften hunne vooringenomenheid. Een onftuimige iever, die het vuur van den Hemel wil doen nederdaalen, verwekt niets anders dan haat; de Kerk heeft, in de oogen der Ongeloovigen, den naam van vervolgzugtig te zyn, alleen, om dat vcele van haare Dienaars te geftreng geweest zyn. Een goede zaak verdedigt zichzelve, zo dat de Godsdienst zich maar behoeve te vertoonen met zyne bewyzen, zyne overleveringen, zyne werken en zagtheid' om zich te doen hoogachten. Het Christendom fnydt den weg af voor alle verdeeldheid, voor alles, wat naar weerfpannigheid zweemt, en voor alles, wat bitterheid ademt. Dikwylshebik de gelegenheid, om menfehen :e zien, die alle Geestelyken hartelyk vervloeien, en ik bcnaarftige my om de zulken vooral wel  vAN CLEMENS XIV. 69 wel te behandelen. Indien ik de gelegenheid en de bekwaamheid had, om deeze nieuwe Wysbegeerte te keer te gaan, hebbe ik de ftoutheid, van tegelooven, dat geen Wysgeer zich over my zou beklaagen. Ik zou beginfels vastftellen, die men niet zou kunnen ontkennen, en wanneer ik, op mynen weg, die al te vermaarde Mannen ontmoette, die openlyk voor het ongeloof uitkoomen, zou ik dezulken,met de grootfte heusheid, doen zien, dat zy den waaren zin der Heilige Boeken niet wel begreepen, of geen goede redenen hebben, om derzelver echtheid in twyfel te trekken. Ik geloove wel, dat ik hun niet zou kunnen bekeeren, dewyl niemand, dan God alleen, de harten verlicht en verandert; maar zy zouden ten minften de verdedigers van den Godsdienst niet fmaadelyk behandelen. Wanneer men niet alles winnen kan, moet men egter poogen, iets te verkrygen. Dewyl God de Ongeloovigen duldt, moeten wy ze ook verdraagen; te meer, wyl zy dienen ter bereiking van zyne einden: want door hunne poogingen vertoont de Godsdienst zich in dies te grooter kragt, en de Rechtvaardigen worden in het Geloove geoefend. Het is niet vreemd, dat bygeloovige Eeuwen ééne Eeuw van ongeloof hebben voortgebragt; doch dit zyn onweersbuien , welke fchielyk E 3 ovcr- XXI. BRIEF.  XXL BRIEF. TWEE- 70 BRIEVEN overgaan, en enkel dienen om den hemel des te zuiverder en helderder te vertoonen. Hoe zich de Ongeloovigen meer vermenigvuldigen, zo veel te oplettender moeten de Bedienaarcn van het Euangelium zyn, om den Godsdienst achtenswaardig te maaken door hunne liefde tot de weetenfchappen, en door de zuiverheid hunner zeden. Zie daar veele dingen, welke u niets nieuws leeren; myne pen heeft my voortgefleept, zonder dat ik het bemerkte; een gebrek waarlyk, 't welk ik haar dikwerf vcrwyte; maar dat ik niet kan verbeteren. Ik vraage u dm vcrfchooning voor haar, ter gunRe van myne bedoeling, en in aanmerking van het vermaak, 't welk ik geniete, in u te verzekeren van de eerbiedige, en oprechte genegenheid, met welke ik ben, enz. Ik heb in eenigen tyd geen tyding ontvangen van den Heer cerati. Ik ben daar over dies te ongeruster, dewyl hymy moest antwoorden op eene zaak van aanbelang. Rome, 28. February, 1750.  VA a CLEMENS XIV. 7* TWEE-EN TWINTIGSTE BRIEF. Aan den Kardinaal ceescenci. uitmuntendste! r^Y hebt het gewetensgeval opgelost, gelyk ^ het behoort opgelost te worden, naaide gedagten der voortreffelykfle Leeraarcn, en bovenal naar het gevoelen van den Heiligen Thomas, wiens Rem van het grootRe gewigt is. De Inquifitie heeft die menfehen, van welke zyne Uitmuntendheid fpreekt, niet veroordeeld, als of zy werkelykmet den Duivel gemeenfehap hielden;maar om dat zy,ter volbrenginge hunner buitenfpoorige bedryven, de hciligRe woorden der Misfe en der Pfalmen misbruikten. Men weet dat de hedendaagfche Tovenaars geene bovennatuurlyke werkers zyn, en dat de Duivelsdienst, fchoon de Duivel, volgens de Heilige Schrift, wel ter dege beRaat, het uitwerkfel is van het bygeloof, of het werk van ontflelde harfenen. Ik kusfe uwe handen, met den diepRen eerbied, in verwagtinge van het oogenblik, waarin wy uwe voeten zullen kusfen, indien dc E 4 voor- XXII. brief,  XXII. brief. XXIII. brief, DRIE-EN TWINTIGSTE BRIEF. Aan een Edelman van Ravenna. j^immcr, myn Heer , had ik kunnen vermoeden, dat gy u tot eenen zo onberoemden Geesteiyken, als ik ben, zoudt wenden, om deszelfs uitfpraak te hebben, over eene familiezaak. Men heeft hier eene menigte verlichte Rechtsgeleerden, die u eene uitmuntende oplosfing zullen geeven. Behalvenmyne onbekwaamheid in dit Ruk, vinde ik geen vermaak in raad te geeven over waereldfche zaaken. Ik herinner my, dat de Heilige Paulus allen Dienaaren des Heeren verbiedt , om met tydelyke zaaken zich veel te bemoeijen. Een mensch, die der waereld is afgeftorven, moet zich niet meer met dezelve bezighouden. Elk Geestelyk Genootfchap, 't welk van deezen ftclregcl afwykt,zal vroeg of laat ten gronde gaan; gelyk elk bemoeizieke Monnik, die zich in de Huisgezinnen indringt, om der- 72 BRIEVEN voorzegging van den Heiligen p h i l i p p tj s d e neri waar is, gelyk ieder een verbreidt. Fr. l. ganganelli. Rome, i. Maart, 1750.  van CLEMENS XIV. 73 derzelver geheimen te weeten, om 'er dc Huwelyken of den LaatftenWil der ftervenden te re- : gelen, zo verachtelyk is als gevaarlyk. Onze bezigheden zyn reeds menigvuldig genoeg, zonder dat wy ons in andercr zaaken mengen, en wy zouden tegenwoordig gevloekt worden, indien wy 'er ons mede dorften bezig houden. Wy hebben eertyds zo veel gerugts gemaakt, enkel om te weeten, of wy onze Goederen in eigendom bezaten, dan derzelver vruchtgebruik genooten (*), dat wy ons met die der luiden van de waereld niet behooren te bemoeien. De Heilige Franciscus , die niets preekte, dan de belangloosheid en armoede, zou ons vervloeken, indien hy ons bezig zagc in het ontwarren der waereldfche zaaken. Alles, het geene ik moet en kan verrichten, beftaat, in u tot de cendragt en tot den vrede aan te maanen, en om geene fchuldige begeerte te toonen na de goederen van dit leeven, 't welk voorby gaat, en ons niets overlaat, buiten onze werken. Laaten wy ons benaarftigen, om ze goed te doen zyn, om dat wy met geene ledige handen voor God mogen vcrfchynen. Ik ben, enz. Rome, 3. Maart, 1750. (*) De Leezer kan hier over nazien, mosiieim's Kerktyke Gefiliiedeniti V. Deel, bi. 112, enz. bl. 208, enz. -CoWER, Historie tier Pc.ufcii, VI. Deel, bl. 582, enz. E s VIER- vXIII. 1rie f.  74 BRIEVEN XXIV. brief. i ] l i c c a ti n h VIER-EN TWINTIGSTE BRIEF. Aan den Kardinaal quirini. t' ix munt END S te! Jk vermaake my, eene bockery te zien in de handen van uwe Uitmuntendheid. Men is wel verzekerd, dat dezelve door geen Rofzal bedekt worden, en niet in rust blyven; rair de wyze, zo als gy 'er van fpreekt, en naar het oordeel, 'twelkik weete, dat gy bezit, zal zy der verwonderinge van alle liefhebbers waardig zyn. Nimmer zal ik vergeeten dat ik eenen dag met uwe Uitmuntendheid, den Kardinaal passionei, en meer andere Geleerden, heb doorgcbragt. Dit zal het fchoonRe :n kostelykRe tydRip van myn leeven zyn. Ik had het genoegen, van de geleerdfte bannen van Europa te zien, en ik putte uit de ron van de twee fchoonfte rivieren der ver:andelyke waereld. De gewigtigfte Rukken weren verhandeld, zonder gemaaktheid, zonder igenzinnigheid,en zonder trotsheid. Het zyn Heen de halve geleerden, en de kleine vernuf;n, die zich doen kennen door hunne hardekkigheid en door hunne verwaandheid; doch, et geen my fterker trof, was dat het ver. nuft,  van CLEMENS XIV. 75 nuft, 't welk niet altyd dc gczcllinnc is der geleerdheid, uit den boezem der weetenfchap te voorfchyn kwam, gelyk men een blikfemftraal uit het uitfpanfel ziet voortkomen. Ik had wel gewenscht onze hcdcndaagfche Wysgeeren te zien, in dc tegenwoordigheid van deeze twee groote Mannen; te meer, dewyl derzelver gemaatigdheid hun zou bekoord hebben. Ik herinnerde dit geval onlangs aan den Kardinaal PASSiONEi,en zyn verbaazend geheugen, 't welk hem nimmer te leur ftelt, herhaalde hoofdzaakelyk alles, wat toen gezegd was. Gaarne, myn Heer, zou ik wenfehen u na den Berg Casfino te kunnen verzeilen ;gy moet daar fchitterende verfchyncn, gelyk Mofes op den Berg Sinaï; dit is uw middenpunt, en dc wieg, in welke gy de grootfte kundigheden hebt verkregen, om dc keten van zo veelcvoortreffelyke Mannen, die daar gevormd zyn, zonder afbreekinge voort te zetten. Het fchynt my toe, myn Heer, dat uw laat» fte Brief aan de Proteftantfche Leeraarcn, indien ik het durve waagen u dit te belyden, een weinig te drcog is. Uwe Uitmuntendheid weet beter, dan ik, hoe noodig het ftigtelyke zy, wanneer men de geesten wil inneemen. Niets kan grooter zyn, dan de eerbied, met welken ik ben, enz. VYF- XXIV. BRIEF.  7<5 BRIEVEN XXV. brief. t C h v II VYF-EN TWINTIGSTE BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader orsi, Dominicaan; naderhand Kardinaal geworden. eerwaardige vader.' gehoon gy de meestzittende Geestelyke zyt, ben ikegter tweemaal te uwentgeweest, zonder het geluk te genieten van u te ontmoeten. Ik wilde u bedanken voor het Boekdeel, het ivelk gy my gezonden hebt. Ik wenlche Italië geluk met hctwelgcflaagde Werk, waarmede gy hetzelve verrykt. De Heer fleury had eenenSchryvernoodig,die Ie ledige vakken zyner gefchiedenis aanvulde : vant men moet toeftemmen, in weerwil van al' ten eerbied, dien ik zyner gedagtenisfe toeIraage, dat hy al te los is heen geloopen over erfcheidene gewigtige zaaken; mogelyk ontmaken hem de noodige befcheiden in zekee Rukken. Men mag zich wel meer dan ééns edenken, wanneer men een zo groot Man verordeelt. Ik kan nogtans hem niet vergeeven, dat y bykans geene melding maakt van de Kerk m Ravenna, zo beroemd in de Jaarboeken van alie, door eene menigte van gebcurtcnisfen, tot  van CLEMENS XIV. . 77 tot derzelver Exarchen betrekkelyk. Het is fomtyds gevaarlyk,al te net te willen zyn; men geeft bloote fchetzen, in plaats van tafereelen te maaien. Wy verwyten den Heer fleüry, dat hy, met te veel ievers, fchryft, voor de vryheden der Franfche Kerke, en de Franfchen zullen u, Eerwaardige Vader,befchuldigen, dat gy de gevoelens der Ultramontaanen (*) met te veel drift verdedigt. Zie daar, hoe moeilyk het valt, om naar het genoegen van alle Regeeringen te fchryven; verftandige menfehen laaten de Franfchen en Romeinen hunne verfchillende eisfehen, dewyl het geloof door dezelve niet wordt benadeeld. Elk Volk heeft zyne grilligheid, gelyk elk mensch zyn gevoelen. Ik wenfche dat men uwen arbeid op eene uitfteekende wyze beloone, om de eer der Kerke, en niet om de uwe; gy, immers, hebt het purper niet noodig, om u beroemd te maaken. Wat my betreft, ik reken my den gelukkigRen der menfehen, wanneer gy goedgunRig myne oprechte en eerbiedige gevoelens wilt ontvangen, met welke ik altyd blyve, enz. Rome, n. Jimy, 1750. (*) Ultramontaanen noemt mtn in Italië alle Volken, welke, ten opzichte van Italië, over het Alpifche Gebergte,(Ultra Mantcs~) liggen. De Franfchen geeven wel eens denzelfden naam aan de Italiaanen, om gelyke redenen. ZES- XXV. 3 R I E F,  ^8 BRIEVEN ZES- EN TWINTIGSTE BRIEF. Aan een Prelaat. myn heer! XXVI. brief. i ( r c Tl o K w R v£ J^jyne hand moest reeds verlieten zyn, zedert ik het eerst begon te fchryven, en zy is kloeker dan ooit, wanneer ik gelegenheid hebbe om u de gevoelens te maaien, welke -y my inboezemt. Ik heb, in weerwil myner bezigheden, alles volbragt, het geen gy my hebt opgelegd. Ik heb dien perfoon gefproken, en zynen tegenfland verwonnen; hy zal, gelyk gy ver!angt,den last van den jongen Wees op zich ïeemen. Het ongeluk van anderen maakt my jyzondcr welfpreekende; myne ziel, myn hart ;n myn geest fpreeken dan alle te gelyk. Men verwyt den Geestelykcn dat zy voor iemand goed zyn, dan voor zich zclven; in it geval zal ik nimmer een Geestelyke zyn ; laar het is eene lastering, die ik niet zal' nderneemen te wederleggen. Men vindt in de loosters de gebreken der menfehen, alleen dcyl in dezelve menfehen woonen, en de menhen bevinden zich overal; dit egter kan niet rhinderen,dat men veeledeugden in dezelve ont-  van CLEMENS XIV. 79 outdekke. Ik fchaame my zeiven, 't geen ik u oprechtelyk betuige, wanneer ik fommige Eerwaardige perfoonen befehouwe, met welke ik gemeenzaam leeve; zy zyn van 's morgens tot 's avonds enkel bezig met het doen van goede werken. De waereld oordeelt over de Kloos. ters alleen uit fommige ergerlyke bedryven, welke ongelukkig fomtyds rugtbaar worden; zonder te willen denken aan de bekwaamheden en aan de deugden, die zich in dezelve vereeuwigen. Wanneer men den Geestelykcn Haat zal weetén te eerbiedigen, zal hy zeer eerwaardig worden; en men zal in denzelven menfehen vinden, kragtig in woorden en in werken, indien men ze flegts wil zoeken. De naiever is in de Kloosters volftrekt noodzaaklyk om de liefde tot de LetteroefFening in dezelve leevende te houden; gelyk de Staatzugt derzelver fchande en ondergang is. Een heerschzugtig of fchynheilig Geestelyke, die belydenis doet van nederig te weezen,en door trotsheid opgeblaazen is; die, voor het uitwendige armoedig, niets onbeproefd laat om zich te verryken; een gewaande vroome, die zich uitgeeft voor een dienstknegt des Allerhoogiten, terwyl hy een flaaf is zyner driften, is een wangedrogt in den Kerk- en Burgerftaat. Wanneer ik overweege, hoe zich fommige Geestelykcn in het verderf Horten, om eene elcn- XXVI. brief.  XXVI. BRIEF 80 BRIEVEN elcndigc meerderheid te verkrygetf, die niets, , buiten kwellingen en moeilykheden, kan verkenen, weet ik niet wat ik van den mensch moet zeggen; en ik oordeck, dat men zich, om eene geringe beuzeling, blootftelt voor de verdoemenis. ö Myne eenzaamheid! myne boeken! myn arbeid! hoe veel verdriet zoude ik ondergaan, indien ik u moest verlaaten, om my in den draaikolk der bezigheden en eerampten te begeeven; de tytel zelfs van MajeReit vergoedt den mensch de vryheid niet, welke hy verliest, wanneer hy Koning wordt. . Ik heb van jongs af geleerd, dat de grootRe eer, welke men genieten kan, de eer zy, van eene onftervelyke ziel te bezitten, en dit heb ik gelukkiglyk wel onthouden. Ik zou dit niet tegen alle menfehen zeggen; want weinigen zouden in Raat zyn om het te vatten; maar gy, die het onfehatbaar genoegen fmaakt van te beRaan en te denken, gy verftaat my. Ik omhelze u uit al myn hart, en blyve altyd uw Dienaar en Vriend. Rome, 6. November, 1750. ZE-  van CLEMENS XIV. 81. ZEVEN-EN TWINTIGSTE BRIEF. Aan den Heer hemriq_tjez, myn heer! f~^y verwaardigt u, my te raadpleegen, daar ik eerder uwen raad zou noodig hebben. Uwe kundigheden en Godsvrugt zyn bekend; en niemand is'er, dieniet gaarne toeflemme, dat gy de beste Leidsman en de bekwaamfle Leeraar zyt. Ik zal, egter, om u te gehoorzaamen, zeggen, dat het toevertrouwde aan P moet worden ter hand gefleld, of fchoon J.. het zelve hem niet had toegedagt, dan uit hoofde zyner aankleevinge aan den Catholyken Godsdienst, en hy ongelukkig van denzelven is afgeweken. Men moet alleenlyk hem te kennen geeven» hoedanig het oogmerk van zynen weldoener geweest zy, wanneer deeze hem met die forr» begunfligde. Maar ik denke niet, dat de perfoon, wien het geld in bewaaring is gegeeven, het zelve hem kunne onthouden, uit hoofde zyner verandering van Godsdienst. Gyzegt, myn Heer, dat fommigen bewee» ren , dat men het aan eenig Klooster zou kunnen fchenken; en ik durve Raande houden, .1. pesl, F .fchoon; XXVII. brief.  XXVII BRIEF 82 .BRIEVEN: . fchoon ik ook een Geestelyke ben, dat het nimmer flegter befleed kon worden. Voor eerst, om dat her, hem, dien het toebehoort, moet worden ter hand gefleld; ten tweeden, dewyl de bloedverwanten,in de verdeeling der goederen, altyd den voorrang verdienen; en eindelyk, om dat de armen, die geheel geene middelen van beftaan hebben, boven anderen van ons moeten onderfteund worden. De Voorzienigheid is de fleun der Kloosteren; zy is het, veeleer dan menfehelyke middelen, die dezelven moet in Rand houden. Geen Orde van Geestelyken is achtenswaardig, dan in zo verre zy Jefus Christus navolgt; maar dikwerf heeft men aardfche oogmerken, in het behouden van een Klooster,zonder te denken, dat de waare Christen hier geene blyvende Stad hebbe, en dat 'er niets gebeurt, dan het geen Gode behaagt. Ik onderwerpe cgter myn begrip aan het uwe, daar ik nooit gewoon ben hardnekkig myfic gevoelens aan te kleeven. Ik legge dezelve bloot, volgens de infpraak van myn geweten, en neeme alle mogelyke voorzorge, dat dit verlicht zy; want 'er is geen kwaad, 't welk men niet kan uitvoeren, zelfs terwyl men gelooft goed te doen, wanneer men geen anderen leidsman heeft, dan een onkundigen iever voor den Godsdienst. Ik hebbe de eer van te zyn, enz. ACHT-  van CLEMENS XIV. 83 ACHT-EN TWINTIGSTE BRIEF. . Aan de Abdis van een Klooster. zeer eerwaardige moeder! TVTaar uw verhaal, fchynt het, dat gy de flandvastigheid niet ter gelegener tyd weet te gebruiken. Wat zal 'er van uwen Ordesregel worden, indien de uitfpanningen uwe Nonnen wegfleepen,en deeze u leiden naar haar welgevallen ? De uitfpanningen , maar vooral het fpreekvertrck, zyn het verderf der Nonnekloosters; de ingetogenheid alleen en werkzaamheid kunnen de orde in de verfcheiden Kloosters bewaaren. Het Kloosterleeven wordt een onverdraagclyk juk, wanneer men de waereld ziet, en geneugte vindt in met dezelve te verkeeren;ennaar maate deeze verkeering meer worde aangekweekt, zal men van zynen Raat afkeeriger worden. Gy behoort, naar myn gevoelen, dikwerf het gezelfchap der Zustcren byéón te doen komen in uwe tegenwoordigheid, en haar als eene goede Moeder, welke haare Kinderen bemint, vuuriglyk en ernflig te onderhouden, over de noodzaaklykheid van het betragtcn haarer plig» ten. Ik wenschte, dat gy vervolgens u best deedt, om haar, op eene behendige wyze te overtuigen, dat uw geweten u uwe toegeeF 2 vend- XXVIII. brief.  XXVIII. BRIEF. i 1 ( ] ( 1 i t f H BRIEVEN vendheid verwyt, en dat gy u verpligt vinde om geflreng te handelen, dewyl gy ook uwe eige ziel wilt behouden. Wanneer uwe Nonnen gewaar worden, dat niet de grilligheid u beheerscht, maar de vreeze van Gode ongehoorzaam te zyn, zullen zy u met eerbiedigheid hooren; of zy zullen tot het getal dier dwaaze Maagden behooren, welke noch olie, noch licht, in haare lampen hadden, om den Bruidegom te gemoet te gaan. Dit zoude het gevoeligst ongeluk zyn , dat zou kunnen gebeuren; en in dit geval, tta alle middelen der voorzigtigheid en liefde :e vergeefs uitgeput te hebben , zoudt gy u moeten bedienen van de wettige magt der Kloostervoogden, om eene hervorming te we;e te brengen. Doch ik geloove niet, Eerwaardige Moeder, lat gy tot dit uiterfte zult behoeven te komen, vlen zal wel eenigen tyd tegen u morren ; naar de gramfchap der Nonnen is eene wolk, lie verdwynt gelyk een regenvlaag, ten zy er zamenfpanningen en partyfehappen onder ïaar zyn: want dan kan God alleen ze doen «phouden. Het valt moeilyk eene Kloostervoogdes te vederflreeven, welke bidt, welke bezweert, velke zich vernedert, en, om te roeren en te >vertuigen, eer haare traanen, dan verwytinen bezigt. Och of God gave, dat deeze de ge-  van CLEMENS XIV. 85 gcwoone taal ware van alle Abdisfen ? Maar,; helaas! niet dan te veele, dronken van ingebeelden adeldom, hebben geene andere verdienften, dan eene menigte grilligheden, en groote trotsheid; leeven van haare Nonnen afgezonderd, en flyten een gedeelte haarer dagen aan haaren tooitafel, of in het fpreekvertrek. Zy zyn dwaaze Maagden, (en misfchien verdienen zy deezen naam nog niet eens,) welke den ondergang en de fchande der Kloosters berokkenen , en 'er alleen fchynen te zyn, gelyk de hommels in een' Byënkorf, om den honig op te eetcn, en alles in de war te brengen. Gy hebt my, Mevrouw, door my raad te vraagen, op eene zwaare proef gefteld; want om anderen, en vooral Geestelyke Zusters, te befluuren, bezit ik geheel geene bekwaamheid. Ik denke, gelyk onze Heilige Vader Franciscus, (vergeef my myne rondborftigheid) die zcide: God heeft ons van de Vrouwen beroofd, door ons met de begeerte te bezielen, om ons naauwer aan den Gods dient te verbinden; maar ik vreeze, dat de Duivel ons Zusters heeft gegeeven, om ons te kwellen, Hy wist, hoe moeilyk, in het algemeen, de Geestelyke Zusters te befluuren zyn, of fchoon 'er zich zeer zagtgeaarte en verlichte onder dezelve bevinden. 'Er is zelfs geen een Klooster, in 't welk men niet eene Zuster, der grootfte loffpraaken waardig, kan vinden. F 3 ^ 5XVÏI7. brief.  XXVII e&1ef NEGEN-EN TWINTIGSTE BRIEF. Aan myn Heer den Abt lami, Schryver van een Tydfchrift te Florence. Ik leeze, waardfte Abt, uwe ftukjes altyd met genoegen; maar ik wenschte, dat uwe aanmerkingen door redenen geftaafd wierden. In plaats van, by voorbeeld, te zeggen: Dat de ftyl van eenig Werk niet genoeg befchaafd is, dat 'er gemeene zaaken in voorkomen, die de fchoonheid van het Boek ontfieren, moest gy ze aan het oog, en als met den vinger toonen: want een regel heeft altyd een voorbeeld noodig. ■ Hoe .zal zich een Schryver verbeteren, of hoe zal het gemeen uwe wyze van beoordeelen goed- 86 BRIEVEN l. Ik durve, Mevrouw, voor het overige, ü , bidden, om u niet meer tot my te vervoegen; te meer, dewyl ik geen tyd zou hebben om u te antwoorden, noch u iets beters zou kunnen zeggen, dan 't geen uw Regel u voorfchryft. Spreek weinig met uwe Biegtvaders, en veel tot den Allerhoogften, en de vrede zal in uwe Abdye herfield worden. Dit wenfche ik om u zelve, en ter eere van den Godsdienst; terwyl ik met alle mogelyke agting ben, enz. Rome, io. November, 1750.  van CLEMENS XIV. S7 goedkeuren, indien gy uwe aanmerkingen in het wild maakt, en de plaats niet aanwyst, in welke de Schryver niet op zyne hoede is geweest. 'Er is geen Boek, waarvan men niet zeggen kan, dat het onagtzaamhedcn, of te zeer gezogte uitdrukkingen bevatte. Wanneer men flegts in het algemeen fpreekt, geeft men ligtlyk aanleiding om te denken, dat men het Werk, waar van men verflag doet, flegts ter loops hebbe ingezien, en dat men alleen zoekt den arbeid zich van den hals te fchuiven. 'Er is noch een ander gebrek, dat men de fchoonfte plaatfen van een Bock den Leezer niet onder het gezicht brengt. De goede fmaak van een Tydfchriftfchryver vordert, dat hy, in dit Huk, oplettende zy. Indien eenig Werk niet leezenswaardig is, moet men het liever niet aankondigen, dan uitvaaren op hem, die het in 't licht gegeeven heeft. Het is laag, een Werk bitter te hekelen, enkel om het gemeen, ten koste van den Maakcr, te doen lagchen. Het was te wenfehen dat Rome de manier van Parys navolgde, en dat men 'er verfchcidene Tydfchriften elkander zag opvolgen. Wy hebben niet anders dan een elendig Dagverhaal, 't welk flegts zouteloozc beuzelingen bevat, zonder iets te keren. De post van eenen bekwaamen Tydfchriftfchryver is even noodzaaklyk, als aanzienlyk, in een Land, waarin F 4 dc XXIX. erief; Diarit.  XXIX. Brief. j DER. 88 BRIEVEN de Weetenfchappen worden aangekweekt. Niemand kan beter, dan ik, oordeelen, wat het Vaderland verfchuldigd zy aan eenen Schryver, die zich elke week, of elke maand, opfluit, om den korten inhoud der Boeken te geeven, welken gedrukt worden, en om den heerfchenden fmaak zyner Natie te doen kennen. Deeze is de minst kostbaare en de kortfte weg, om de kundigheden te verfpreiden, en om gezond te leeren oordeelen. Ik zou geen denkbeeld hebben van de Letterkunde der Franfchen, zonder hunne Tydfchriften, welke men de goedheid heeft van my mede te deelen. Wanneer men geftreng is, zonder fchimpen, naauwkeurig, maar nimmer beuzelagtig , regtvaardig , en nooit party dig, neemt men zynen post waar, tot genoegen van het Gemeen. De myne is waargenomen, wanneer ik de betuiging van achting m genegenheid kan vernieuwen, met welke k ben, enz. Rome, 2. Maart, 1750.  van CLEMENS XIV. «9 DERTIGSTE BRIEF. Aan den Graaf . . . . TTet is niet te gelooven, myn innigRe Boezemvriend! hoe zeer uwe drie bezoeken myne ziel vertroost hebben; de traanen, welke gy geflort hebt in myn byweczcn, de belydenis, die gy my deedt, terwyl gy uwe wan. gen aan de myne leide, myne handen drukte, en my verzekerde, dat gy nooit den iever zult vergeeten, met welken ik u gezogt hebbe; terwyl gy my op het RerkRe beloofde , uwen voorigen wandel te beteren, u ernflig te willen toeleggen, om in Gods gunfle herfleld te worden; dit alles zal nimmer uit myn geheugen, of uit myn hart, worden uitgewischt. Ik zeide altoos al by my zeiven: hy heeft immers eene al te Christelyke opvoeding genoten; hy zal wel te rug keeren; ik zal hem wederzien; zyne uitfpattingen zyn eene onweêrsbui, welke wel weder zal overdryven. De kalmte is, God lof!wedergekomen: niet my, myn waarde Vriend, maar Hem alleen moet gy danken. Dewyl gy van myne hand een beRek vordert, om uwen leevenswandel naar in te richten, zal ik eenvoudig u een ontwerp geeven, het welk myne geringe kundigheden en myne teF 5 der- XXX. brief  XXX. BRIEF i 1 1 1 ] I 2 f i v bi 50 BRIEVEN dei-Re vriendfehap my inboezemen. Dit zal , beknopt zyn. Gods Bevelen, die voornaamfte en verhevenRc Wetten, uit welke alle andere voortfpruiten, worden binnen weinig woorden begrepen. De geboden, welke duidelvk zyn, en op de reden, even als op ons geluk, gegrondvest hebben geene uitleggingen, noch lange verhandelingen, van nooden. Lees alle morgens de gelykenis van den VerIooren Zoon; zeg het Miferere (*) op, mct een gebroken en vernederd hart, en dit zal uw geheel gebed zyn. Befteed een gedeelte van ien dag in het leezen van Christelyke Boeten; niet gelyk een flaaf, die zyne taak afloet; maar als een Kind Gods, 't welk tot synen Vader wederkeert, en alles verwagt van leszelfs barmhartigheid. Dit leezen moet u liet te lang agteréén bezig houden, om 'er u [een tegenzin in te doen krygen. Neem de [elukkige gewoonte aan, van zo dikwerf ter rfisfe te gaan als gy kunt; maar verzuim dit immer op Zon-en Feestdagen. Gy zult deelve bywooncn, als een, die om vergeeving neekt, en hoope heeft van dezelve te verrygen. Deel alle dagen eenige aalmoesfen uit onder de C*) Datis,den Liften.(of,volgens de Fulgatajen Lfien) ralm; dus genoemd, om dat hy in dc Latynfche Vertaaling gmt met het woord Hpfercrc  van CLEMENS XIV. 91 de armen, ter vergoeding der fchade, die gy hun hebt veroorzaakt, door het geen hun toe- j kwam , aan misdaadige vermaaken en overtolligheden, te belteeden. Sny de gezelfchappen af, die u verwyderd hebben van God, van u zei ven, en van uwe waare vrienden; en maak nieuwe verbintenisfen, welke de eer, de betaamelykheid en de Godsdienst goedkeuren. Men kan, met weinig moeite, zyne makkers in de ongebondenheid hun affcheid geeven, zonder ze ruw te behandelen. Men fpreekt met hun, op eene befcheiden wyze, over het ontwerp, 't welk men voorneemt te volgen; men tracht hun tot hetzelve over te haaien; men onderhoudt ze niet, dan met zyn berouw over het voorledene, en met zyne goede voorneemens voor het toekomende; op deezen voet zullen zy fchiclyk wegblyven; of, indien zy wederkomen, is het een blyk, dat zy van gedrag veranderen; en, in dit geval, ontvangt men ze met meer vermaak, dan ooit, in plaats van ze te myden. Gaa dikwerf wandelen, uit vrecze, dat dc eenzaamheid u tot droefgeestigheid mogt doen overflaan; cn poog het zo te fchikken, dat gy altyd vergezeld zyt, of door een Man van rypen ouderdom, of door eenen deugdzaamen Jongeling. Wandel zo zelden alleen als mogelyk is; vooral in den beginne, wanneer uwe befiuiten nog geene genoegzaame flerkte hebben. XXX. i R I E f.  XXX. BRIEF. i i i V 1 ê c e 1( o v g 92 BRIEVEN ben. Dit zou aanleiding kunnen geeven, dac gy, door wilde gedagten weggefleept, en met u zeiven verlegen, de gelegenheid zoudt te gemoet treeden, die u in den afgrond zou dompelen. Neem een aangenaam,maar leerzaam,boek, om in eene betaamelyke vrolykheid te blyven. De droefgeestigheid is eene klip voor jonge lieden, die aan hunne bekeering werken; zy vergelyken het ongeregelde leeven, aan het welk zy zich hadden overgegceven, met het ernftige, dat hun wordt voorgefchreven , en keeren in het einde weder tot hunne ultpattingen. Vorder eene naauwkeurige rekening uwer 'chuldcn en inkomften, en gy zult, in eene uinige leevenswyze, middelen vinden, om we fchuldeifchers te betaalen. Hy, die gebruik reet te maaken, van het geen hy zich ontloudt, is altoos ryk; gelyk hy altyd arm is, ie zich zeiven niets weigert. Bezorg dat mensch, dat gy verleidt hebt, en inkomen voor haar leeven, op dat de lende haar niet in de noodzaaklykheid ftelvan een ongeregeld leeven te vervolgen, p voorwaarde, dat zy zich verre van u zal crwyderen ; maak haar uwe voorneemens, by efchrifte, bekend, haar om vergeeving verzoende , van dat gy haar hebt bedrogen, en haar  van CLEMENS XIV. 93 haar biddende de fchepzelen te vergecten, om zich alleen den Schepper toe te wyden. Wanneer de gelegenheid zich aanbiedt, om met een gezelfchap eenig klein fpel te doen, zo weiger het niet; dewyl dit u eene betaamclyke uitfpanning zal verleenen, enu niet blootftellen aan de fpotternyen der waereld, welke de Godsvrugt flegts tracht belachelyk te maaken. Kleed u naar uwen ftaat, gelyk anderen,zonder eene te groote netheid of flordigheid te vertoonen. De waare Godsvrugt heeft een afkeer van alle uiterflen; en wanneer men zich toelegt op het vertoonen van eene flordige kleeding, een gebogen hoofd, een uitgeftreken aangezicht, en eene teemende taal, zal men ze flegts, op eene befpottelyke wyze, nabootzen. Geef den Dienstboden , welke medeplichtig waren aan uwe bedryven, en deelgenooten uwer ongerechtigheden, hun affcheid, of fchoon gy dezelven wel behoorde te ftigten, na dat gy ze geërgerd hebt. Maar dit gefchiede uitvreeze, dat zy, uwe zwakheid kennende, u geene ftrikken fpannen, om u op nieuw op den weg des verderfs te brengen. Gy zyt nog te jong, om uw hart niet met eene dubbele hegge, en eene dubbele graft, te omringen. Leef met uwe nieuwe Dienstboden, van welker goed gedrag en getrouwheid gy een voldoend getuigenis hebt gekregen,als een Meester y XXX. brief.  XXX. BRIEF. i I ] i 2 r B t( O t| ri m ai: da za Jee 94 BRIEVEN ter, die de pligten kent der menschliévendhefd, als een Christen, die kundig is dat wy allen, in weerwil der ongelyke Randen, by God gelyk zyn. Geef hun geene dan goede voorbeelden ; houd een waakend oog over hunne zeden, zonder hun te kwellen ofte befpieden, m verbind ze aan u, door uwe zagtheid, en ioor uwe weldaaden. Niets verfchaft flreelenler geneugten, dan der zulken geluk te bcvorleren, welken ons omringen. Ik raade u de Kapel te bezoeken, welke de Cardinaal Cibo, wiens gedagtenis ik ten hoogten eerbiedige,in het Klooster der Carthuizers ich heeft doen bouwen. Liever dan zyne asch iet die zyner doorlugtige Voorouderen te verlengen , die in zeer prachtige tomben rus:n, verkoos hy begraaven te worden midden ider zyne Huisbedienden, welker Graffchrif:nhy maakte; voor zich zeiven, deeze nedege woorden bewaarende: Hier ligt Cibo, een onreine Worm. Deeze Begraafplaats is voor de oogen der mfchen geheel verborgen; maar God, wien es bekend is, zal dezelve, in den jongften g, welweeten openbaar te maaken, en zy I een drukkend verwyt verflrekken voor zuln, die trots zyn tot in hunne doodten. Gy moest om eenig ampt denken, 't welk ü  van CLEMENS XIV. 95 u bezigheid kan verfchaffen ; wanneer men niets doet, doet men altoos kwaad. Beproef uwen geest, raadpleeg met uwen fmaak, vraag uwe ziel; maar bid voor alles den Allerhoogften, om kundig te worden, wat u het beste zou dienen; het zy in het Krygsleeven of in het Staatsbeftuur. De Geestelyke ftaat is niet meer voor u gefchikt. Men behoort in het Heiligdom geene overblyffelen te brengen van een hart, door de gemeenfchap der waereld bezoedeld; ten zy God zynen wil doe blyken op eene buitengewoone wyze, 'C welk zeer zelden voorvalt, en meer te verwonderen is dan na te volgen. Men moet vervolgens denken, om u uit te huwen, en ik ben van gcdagten, dat het niet te lang moet worden uitgefteld. Het Huwelyk, in zuiverheid des harten aangegaan, beveiligt de jonge lieden voor een menigte klippen; maar maak geene rekening, dat ik u eene echtgenoote zal zoeken. Op het oogenblik, waarin ik den Geestelykcn ftaat omhelsde, hebbe ik aan God b/loofd, my nooit met Huwelyken of Testamenten te zullen bemoeien. Een Geestelyke is een begraaven mensch, die geene tekenen van leeven moet geeven, dan voor enkel Geestelyke zaaken; dewyl de ziel niet ftcrft. Uw bloedverwant, die wyze, die oprechte, die eerlyke Man, met welken ik u gelukkig ver- XXX. brief,  XXX. BRIEF, co* BRIEVEN verzoend hebbe, is in ftaat om u wel uit te hu« wen. 'Er moet meer gehoors verleend worden aan den Godsdienst en de Reden, dan aan de neiging, in eene verbindtenis, die zo lang moet duuren als het leeven. Zelden ziet men, dat Huwelyken, welke geene andere beweegredenen hebben dan de liefde, gelukkig flaagen. Dit gaat verwonderlyk fraai in Herderszangen en Romans; maar deugt niet in het gebruik. Ik fpreeke niet van uwe uitgaaven en uwe tafel; wanneer gy dezelve regelt naar myne gegeevene beginfels, kunnen zy niet anders dan maatig zyn. Verzoek dikwyls eenigen waardigen vriend ten eeten. Ik zou u niet gaarne alleen zien; behalven den tyd tot het bidden en leezen gefchikt, moet gydit, zo veel mogelyk is, vermyden: Wee den eenzaamen. Gy zult flegts, van tyd tot tyd, uw Landgoed bezoeken. Indien gy, op het Land gaat woonen, en wel voornaamelyk in dit tydftip, zult gy uwe goede voorneemens zo wel als uwe opvoeding als in de aarde begraaven. De gezelfchappen op het Land geeven flegts aanleiding tot losbandigheid, en wanneer men zich eens in dezelve laat inwikkelen, eindigt men met alles te vergeeten, 't geen men geweeten heeft; met boersch, onkundig en lomp te worden. De jagt, de liefde, en de wyn zyn te dikwils de tydkortiügen der Hceren, die altyd  va N CLËMENS XIV. 97 tyd op het Land woonen. De Stad befchaaft de zeden, vcrfiert den geest, en verhindert de ziel te roesten. Bepaal niet al te flipt de uuren van uw opftaan,of te bed gaan. De goede orde is noodzaaklyk in allerlcie omftandigheden, daar dwang en eenzelvigheid niet daft te dikwyls bekrompenheid van geest veroorzaaken. • Wanneer gy den Godsdienst in het groot be* fchouwt, gelyk hy moet befchouwd worden, zult gy 'er alle die kinderagtigheden niet in vinden, Welke eene vroome dweepzugt onder denzei ven mengt. Open nimmer dieMyftike en Apocryphc Boeken, die, onder voorwendzel van de Godsvrugt aan te kweeken, de ziel met kleinigheden ophouden; terwyl zy noch het verftand verlichten, noch het harte treffen met leedweezen over zyne zonden. De waars Godsvrugt van den beroemden muratori zal u voor alle gevaaren der ligtgeloovighcid bevryden: ik raade u dit Werk, ten uwen nutte, te leezen en te herleezcn. Volg den raad van anderen niet op, zonder onderfcheid: want in de ziekten der ziele, als in die des lichaams, wil elk den zynen geeven. Wees niet min op uwe hoede tegen huichelaars, dan tegen losbandige menfehen; beiden zouden zy u beletten, het doel, 't geen wy ons voorftellen, te bereiken. Ik maak geen vasten ftaat op uwe bekeering, voor dat gy I. deel. G eene XXX. brief.  XXX. ÜRIEF 52 BRIEVEN eene lange beproeving zult ondergaan hebben. De overgang van een losbandig leeven tot de deugsbetragting is niet gemakkelyk. Hierom heb ik u verzogt, dien goeden Franciscaan, den' vriend van wylen uwen Vader, cn den mynen, tot uwen Biegtvader te neemen. Hy is een voortrcffelyk Leermeester van het Geestelyke leeven; en wees verzekerd, dat, indien hy u eenigen tyd ophoudt, eer hy u toelaat tot het deelneemen in de Heilige Verborgenheden, het enkel gefchiedt, om, op goede gronden, verzekerd te zyn van uwe verandering, en om de ftandvastige gewoonte der Kerke te volgen. Wees geenzins bedugt voor zyne geflrenghcid; hy zal de tederheid van eenen Vader met de flandvastigheid van eenen wyzen gewetensbeftum-der veréénigen, en u niet overlaaden met uitwendige boetedoeningen, gelyk weinig verlichte Bicgtvaders doorgaans gewoon zyn. Wanneer gy uit hoogmoed hebt gezondigd, zal hy u middelen aan de hand geeven ter vernederinge; is het uit vleeschlyke lusten, hy zal u regelen voorfchryven, om dezelve te dooden; met reden denkende, dat de ziekten der ziele niet door eenige fchielyk opgezegde gebeden geneezen worden; maar door het tegengeflelde, van 't geen men te vooren ieed, te verrigten. De meeste zondaars fly:cn, by gebrek van deeze handelwyze te volgen, hun-  van CLÈMENS XIV. 99 hunne dagen, met God te beleedigen, en hunne zonden te belyden. Vooral geene overmaat in uwe Godsdienstoefening; vermyd alle geweldige middelen: want zulks zou de weg zyn, om weder tot uw voorig gedrag te vervallen. Zie daar, myn waardfte Zoon, myn getrouwe Vriend; zie daar, het geen, dat ik my verpligt oordeele u te fchryven. Ik zou het met geene meerdere tederheid kunnen doen, al fchreef ik het met myn eigen bloed. Gy zoudt my van droefheid doen flerven, wanneer uwe laatfte voorneemens, in myne tegenwoordigheid genomen, op niets uitliepen. Dit ftclt my onderwylen gerust, dat gy oprecht zyt, dat gy my bemint, dat gy ten vollen overtuigd zyt, dat ik uw best oprechtelyk zoeke,en eindelyk,dat gy ondervonden hebt,hoe een ongeregeld leeven eene verzameling is van hartzeer, van wroegingen, en van kwellingen. Luister naar de ftem van eenen Vader, die u uit zyn graf toeroept, dat hier beneden geen geluk is te vinden, dan voor Gods vrienden, en die by u aandringt, om uw woord te houden, 't welk gy hem eertyds gaaft, van, met de hulp des Hemels, als een goed Christen te zullen leeven. Ik ben meer de uwe dan myn eigen, enz. In het Klooster der H. Apostelen. 20. Nov. 1750. Ga P. S XXX. BRIEF.  XXX. brief. XXXI. brie f. 100 BRIEVEN P- S. Ik zal u zekerlyk met alle uwe bloedverwanten verzoenen, behalven misfchien met de Marquifinne R...., die ik voor te kweezelagtig houde, om 't u te kunnen vergeeven. Ik zal u tegen Saturdag op de Chocolade wagten, om u een Brief van den armen Sardi, een ouden Dienstbode uwer Moeder, mede te deeien, dewyl hy waarlyk gebrek Iydt. Gy hebt geen langen tyd noodig, om van Viterbo na Rome te reizen, voornaamlyk als gy goede paarden hebt. EEN-EN DERTIGSTE BRIEF. Aan den Prins san severo, te Napels. myn prins! Jk betuig u allernederigst myne dankbaarheid, voor de menigvuldige beleefdheden, met welke gy den Heer Wesler hebt overlaaden, op het fchryven van eenen man als ik ben, die noch onder de Grooten, noch onder de Geleerden, kan geteld worden. Hy is ten uiterRcn grootsch op dit heerlyk onthaal, en fpreekt met verrukkinge van alles, 't welk gy uitvindt, om de vorderingen in de Natuurkunde, en den roem der Natuuronderzoekers, te vermeerderen. Het zyn altyd nieuwe ontdekkingen, zo nuttig, als keurig. c • Na-  van C L E M E N S XIV. 101 Napels is de gefchiktfte Stad, om den geest der Geleerden te fcherpen; zy biedt, van alle kanten, zo veele verfchynfelen aan van allerlei foort, dat men genoodzaakt wordt 'er op te letten. Haare Bergen, haare onderaardfche Holen, haare Steenen, haare Wateren, en het Vuur, waar mede zy, om zo te fpreeken, doordrongen is, zyn zo veele voorwerpen , die men wenscht te onderzoeken. Ik vcrwondcre myn geenzints, myn Prins, dat de Koning zelve met uwen arbeid, en het gelukkig flaagen uwer poogingen, is ingenomen. Elk Vorst, die zynen waaren roem kent, weet hoe zeer die der Geleerden op hem te rug fluit, wanneer hy dezelven beguniligt. Indien de vernuften, bekwaam om groote dingen ten uitvoer te brengen, onder ons wierden aangemoedigd, dan zou Italië nog uit zynen fchoot groote perfonaadjen, van allerlei foort, zien te voorfchyn komen. Dc zaaden der voortreffelyke hoedanigheden blyven 'er altyd, en zy behoeven enkel gekoesterd te worden, om heerlyk uit te botten en te bloeijen. Maar de Kunftenaars beginnen dien fcheppenden geest tc verliezen,welke, vóórdeczen, wonderen voortbragt. De beste tafereelen zo wel als de beste ftandbeelden, die men tegenwoordig maakt, hebben flegts het voorkomen van namaakfels; men fchynt het penfeel, G 3 als XXXI. brief.  XXXI. brief. TWEE- 102 BRIEVEN als tegen wil en dank, tot het werk te dwingen; 'er is eene ruwheid in de trekken, in plaats van dieRreelende zagtheid, welke wy in onze eerfle fchilders bewonderen, en ons ontbreekt tegenwoordig die kragt van uitdrukking, welke de ziel der fchilderflukken uitmaakt. Wy zyn ryker in Schryvers. Wy hebben nog ibmmigen, die, wegens hunnen kragtigen Ryl, en fchoone beeldtenisfcn, aan de zyde der Ouden kunnen geplaatst worden; als by voorbeeld, den Abt de buona-fede, uit de Orde der Celeflynen. Dit is eene vcrpligting, die wy aan onze taal verfchuldigd zyn; zy haalt ons over door haare bekoorlykheden, om ons op de Letterkunde toe te leggen; gelyk gy, door uwe uitmuntende bekwaamheden, de geheele waereld averhaalt om u te zeggen, dat 'er niets aangeïaamer is, dan u te kunnen verzekeren, van ie gevoelens van achtinge en verwonderinge, net welke ik de eer heb te zyn, enz. Rome, 17. January, 1751.  van CLEMENS XIV. 103 TWEE-EN DERTIGSTE BRIEF. Aan ee7i' Geestelyken van zyne vrienden, die Provinciaal (*) was geworden. ~T\c cerampten hebben op my zo weinig invloeds, dat ik naaulyks moed hebbe om denzulken geluk te wenfehen, die 'er mede bekleed zyn; zy maaken eene flaaverny te meer, die by de elcndcn der menfehclykhcid moet gevoegd worden, en daarom te meer te vreezen is, dewyl zy aanleiding geeft tot trotsheid. De mensch is ongelukkig genoeg, om die geringe ecrbewyzen,die een bloote fchorfe zyn, aan te merken als onaffcheidclyk met zyn weezen veréénigd; en om zyne onfterfelyke ziel te vergeeten, door zich te vergaapen aan eenige in- ge- (*) Provinciaal is het Hoofd der Geestelyken eene* Orde in eenige Provincie of Koningryk; gelyk het Hoofd der geheele Orde de Generaal genoemd wordt. De Provinciaal heeft het regt om de Geestelyken zyner Orde , in het Land zyner beftuuring onderworpen, de Kloosters aan te wyzen, in welken zy zich moeten onthouden, en den post, dien zy hebben te bekleedcn; en deezen mogen, zonder zyne tocïtemminge, niet van Klooster veranderen. Hy is hun Voorzitter , doet van alles verflag aan den Generaal, en regelt de voorvallende zaaken; terwyl dc gewigtigfte door den Gene» raai, en het Capittel der gehcele Orde, beflist worden. G 4 XXXII. BRIEF.  XXXII. BRIEF. 1 ( ] ( \ '104 BRIEVEN gebeclde voorregten, die flegts weinige dagen duuren: zelfs in de Kloosters, waarin alles belangeloosheid, zelfverloochening, en nederigheid, behoorde te zyn, verheft men zich op fommige bedieningen, even als of men het gebied voerde over een Koningryk. Ik maake by u des te liever deeze aanmerkingen, dewyl uwe geestgefleldheid u verheft boven alle eerampten; en dewyl gy geen gezag hebt verkregen, dan om gelukkigen te maaken. Ik ben volkomen overtuigd, dat gy de zagtheid met de geflrengheid volmaaktlyk zult paaren; dat men nimmer fomberheid op uw voorhoofd, of ongefladigheid in uwe geaartheid zal bemerken; dat gy altyd de broeder zult zyn van die geenen, wier Hoofd gy geworden zyt; dat *y uw best zult doen, om dezelve naar hunne bekwaamheden en geneigdheden te plaatfen; en lat gy u nooit zult toeleggen om hen te bepieden, dan ter ontdekkinge van derzulker /erdienRen, die te zedig zyn om zc te veroonen. Op deezen voet zult gy u zeiven veréeren, loor de wyze, op welke gy uwen post bedeedt, en ieder zal na het oogenblik reikhalen, om u te zien en te bezitten; terwyl men (en doortogt van andere Provinciaalen vreest, Is een onweder. Draag, myn waarde vriend, byzondere zorg, oor de Grysaards en Jongelingen, op dat de eer- „  van CLEMENS XIV. 105 eerften onderfteund, en de anderen aangemoedigd worden, gelyk het behoort. Dit zyn twee uiterften, welke verre van elkander fchynen verwyderd te zyn, en die nogthans naauw verknogt zyn, dewyl ieder Jongeling veroudert op eiken flap, dien hy doet. Houd de gemaatigdheid in 't oog in alle uwe verrichtingen, en denk dat het beter is al te zagt te zyn, dan zich over te geeven aan een te groote geftrëngheid. Spreek van den Godsdienst op eene deftige wyze, en nimmer dan daar het te pas koomt; men fchuwt de menfehen die altyd preeken. Jefus Christus hield geene lange Redenvoeringen tot zyne Leerlingen; maar, al wat hy hun zegt, is geest en leeven; de woorden hebben veel meer kragts, wanneer zy als een enkele trek zyn. Neem geene gemaaktheid aan in uwe hou ding; 'er zyn menfehen, die waanen, dat alle; als met een pasfer afgemeeten moet zyn by eer man van rang, en deeze zyn kleine vernuften. Ik zal niets tegen de dubbelhartigheid zeg gen, welke ongelukkiglyk te zeer in zwang is onder die Geestelyken, die eenig bewind heb ben. Ikvleiemy, naar het gunftige gevoelen 't geen ik van uwe verdicnRen hebbe, dat g) nooit tegen iemand fchryven zult, zonder hen meermaalen gewaarfchuwd te hebben, en zonder hem van uw voorneemen vooraf kennis tt G 5 gee. XXXII. e r i e f;  XXXII. BRIEF. < 1 r c i d v V, h v & d< kt to Cl tu lig wc 105 BRIEVEN geeven. Wees befchroomd om fchuldigen te vinden, en verneder u zeiven by der zulken ontmoeting; overweegende dat de mensch uit zich zeiven onbekwaam is om eenig goed te doen. Verkeer met allen gemeenzaam: want men verliest,door zich te koel te houden, veel van zynen invloed op de zulken, die men moet beRuuren. Met één woord, wees zodanig, als ?y wenfehen zoudt dat een Provinciaal ware, vanneer gy een onderhoorige waart; maar al te likwils vordert men van anderen, 't geen nen zelve weigert te doen. Onderïcheid de ïisflagen naar de beweegredenen en naar de mflandigheden, en denk, dat, indien fommien geflraft moeten worden, 'er anderen zyn, ie men behoort door de vingeren te zien, deyl ieder mensch zyne onvolmaaktheden heeft. Vertrouw zelden geheimen aan anderen, en anneer gy 't doet, doe het dan nooit ten ilven; men gist na het overige, en is niet ypligt om het geheim te bewaaren. Maak :en onderfcheid van den eenen boven den an:ren, ten zy het gefchiede om eenige uitffeende verdienflen. In dit geval wordt men 'er e bevoegd, door het voorbeeld van Jefus iristus, die eene byzondere genegenheid beigde voor den Heiligen Petrus, en den Heien Joannes. Doorwandel, eindelyk, de Kloosters als een Idaadige daauw, zo dat men den tyd zal be-  van CLEMENS XIV. 107 betreuren, op welken gy niet meer in bediening zult zyn, en van u zeggen kunnen: Hy is doorgegaan goeddoende. Bemin my, gelyk ik u bemin, en befchouw deezen Brief als het afdrukzel van myn harte. Myne groete aan onze gemeene vrienden; byzouder aan onzen eerbiedwaardigen grysaard, wiens goede raadgeevingen my zeer nuttig geweest zyn, en jegens welken myne erkentenis onfterfelyk zyn zal. Rome, 31. January, 1751. DRIE-EN DERTIGSTE BRIEF. Aan Mevrouw de Marquifinne R mevrouw! T Tet is, buiten twyffel, voor myn Heer den ] ^ Graaf, uwen bloedverwant, ten hoogRen moeilyk, dat gy,in weerwil van den nederigen en aandoenelyken Brief, dien hy u gefchreeven heeft, in weerwil van het bezoek, 't welk hy by u heeft afgelegd, ten zynen opzichte, niet van gedagten wilt veranderen. Handelt God dan met ons op deeze wyze ? En wat wilt gy dat het Gemeen van uwe godsvrugt zal denken, wanneer het u den Verloo- ren XXXII. brief. CXXIII. brief.  XXXIII. BK IE F. j ] ' ë i i i i Ti g d t< 1c t< e ^oS -BRIEVEN ren Zoon zo hardnekkig ziet verftooten? Ik, Mevrouw, die uwe deugd niet bezitte, ik ben na hem toegeloopen, zo ras my ter ooren kwam, dat hy op den dwaalweg was, en ik hoope dat God 'er my voor zal beloonen. Gy herhaalt geduurig, Mevrouw, dat hy veel gelds heeft te zoek gebragt; dat hy een Qegte knaap is. Maar wat is het verlies van b.et goud zelve, dat gy 'er u zo geweldig om soudt bedroeven ? Gy moet alleen gevoelig zvn 3ver het misbruik, 't welk hy gemaakt heeft iran zyne fchoone hoedanigheden; en bedeneen, dat hy, indien hy in de daad een flegte :naap is, meer dan ooit den raad en het voormeld van braave lieden noodig heeft. Het is een zeer kwaalyk begreepen Godslienst, die een Jongeling aan zichzelven overaat, om dat hy eenige misflappen begaan eeft. Eilieve! hoe weet gy, Mevrouw, of deeze egte knaap morgen niet aangenaam zal zyn by et Opperweezen, terwyl uw dienst Hem zal lishaagen ? Want, om regt uit te fpreeken, een rein hoogmoed is genoegzaam om de beste aad te bederven. De Pharifeën, die tweemaal ;r weeke vastte, werd verRooten, en de Tolgaar, die zich vernederde, geregtvaardigd. De liefde blyft, omtrent alle menfehen, al)os de liefde. Zie daar, hetgeen ik niet zal shouden te herhaalen, en het geen volmaakt over-  vak CLEMENS XIV. iop ovcréénftemt met de Zedekunde, die geleerd wordt in alle de Schooien der Christenen, en op alle PredikRoelen. Indien Gods barmhartigheid afhangelyk ware van zekere Vroomen, zouden de Zondaars zeer te beklaagen zyn. De valfche vroomheid kent flegts eenen uitroeienden iever, terwyl God, vol van geduld,zagtheid cn langmoedigheid, het berouw afwagt van allen, die gezondigd hebben. Het bloed zelfs van Jefus Christus roept om het wederkeeren uwer gunfte, jegens uwen waarden Bloedverwant; gy rekent het zelve geheel niet, wanneer gy hem den toegang tot uw huis verbiedt. Hoe weet gy, Mevrouw, of zyne zaligheid niet verknogt was met die misflagen, welke gy thans betreurt ? God laat fomtyds groote ongeregeldheden toe, om den mensch uit zyne flaapzugt te trekken. Het kan u niet onbewust zyn, dat 'er meerdere vreugde is in den Hemel over de bekeering van eenen eenigen Zondaar, dan over negen-en negentig Regtvaardigen, die geen berouw noodig hebben. En gy zoudt uwe misnoegdheid behouden, terwyl de Engelen zich verheugen ? dit zou waarlyk eene vroomheid weezen, om fchrik aan te jaagen. Ik beeve voor alle vroomen, die zulk eene gcRrengheid doen blyken; want God zelve vcr- XXXIII. brief.  XXXIII BRIEF. I i I ( i v i c t £ T. C c Ï! V e no BRIEVEN verzekert ons, dat hy ons zal behandelen, gelyk wy anderen zullen behandeld hebben. Heb de goedheid van den Brief van den Heiligen Paulus aan Philemon, met betrekking tot Onefimus, te leezen, en gy zult weeten, Mevrouw, of gy behoort te vergeeven. Het komt ons niet toe te beflisfen, of het hart van iemand, die, ernfliglyk tot zichzelven fchynt gekomen, in de daad veranderd zy. Beïalven dat God alleen het weet, moeten wy iet altoos vermoeden. Zoudt gy het, Mevrouw, zeer redelyk vinden van uwe buuren, le getuigen der goede werken die gy doét, ndien zy beweerden, dat gy enkel uit trotsïeid handelt. Laat ons liever aan den Onder:oeker der Gewetens de zorg overlaaten, om )ver de beweegredenen onzer daaden te vonlisfen. De Broeder van den Verlooren Zoon rordt in de oogen van den Godsdienst en de ïenschlykheid veroordeeld, door dien hy cor deszelfs terugkomst niet getroffen was, elyk hy behoorde. Indien ik uw Biegtvader ware, fchoon de cwetensbefluuring noch met mynen arbeid, och met mynen fmaak ftrookt, zoude ik, m uwen toorn te Rillen-, u voorfchryven, m aan hem te fchryven, die u zo haatlyk i, om hem dikmaals te zien, en zelfs op oorwaarde, van het voorlcedcne te willen vereeten. Wan-  , van C L E M E N S XIV. in Wanneer men zyne Godsvrugt regelt naar zyne zinnelykheid, bezit men flegts den fchyn der deugden; en ik vertrouw zekcrlyk, Mevrouw, dat de uwe de liefde tot haaren grondflag heeft: want nimmer denke ik ongunflig over mynen naasten. Indien myn Brief, tegen verwagting, u een weinig hard moge fchyncn, gelief dan te denken, dat het minder is om uwen bloedverwant, dan om u zeiven, dat ik in deezervoege aan u gefchreeven heb: want uwe zaligheid is 'er mede gemengd. Zoudt gy hem niet vergeeven, daar het te vermoeden is, dat God zelve hem heeft vergeeven ? Dit kan ik my niet diets maaken. Ik heb de eer, Mevrouw, van met eerbied te zyn, enz. r~*Jy blyft, myn Heer, dan volharden, in u zeiven te willen begraaven in het Klooster van la Trappe, en my in de onmoogelykheid te Hellen, van u iets meer, behalven uw Graffchrift, te kunnen toezenden. Dewyl dit uw laat- Rome, 5. February, 1751. VIER-EN DERTIGSTE BRIEF. Aan den Ridder de caban e. XXXIII. brief. XXXIV. brief,  XXXIV. BRIEF. ; ] ( i i d n d h d t< 8 d li hi fc 112 BRIEVEN laatRe befluit is, zal ik u niet hardnekkig tegen- ftreeven;te meer, daar gyu zeiven lang genoeg beproefd hebt, en die jaaren reeds te boven zyt, in welke men onvoorzichtige flappen doet. De menfehen van de waereld zullen wel met a fpottcn; maar met wien fpotten zy niet ? Ik ten geen mensch, geen werk, geen bedryf, a zelfs geene deugd, welke niet haare beris5ers heeft. Dit moet de Geestelyke Orden vertroosten, zo wel over den haat, die men ïun toedraagt, als over de veragting, waar mele men van hun fpreekt. Zy werden in hunne geboorte met te veele □ftuitingen overlaaden. 'Er was een tegenvigt noodig om hen nederig te doen blyven. )e Stigters hadden geene andere dan goede oornecmens in het maaken der verfcheidene ïflellingen, die men vindt in den fchoot ;r Kerke; jade kleeding zelfs, die zy hunen Leerlingen gaven, draagt, fchoon door ï waereld grillig geoordeeld, het kenmerk mner wysheid en Godsvrugt; zy dagten, dat it het gefchiktfle middel ware, om den Gees:lyken te beletten, zich met den waereldlinm te vermengen,en'om hen uit te fluiten uit ; ongewyde vergaderingen. Het was natuurk, dat menfehen, die eene leevenswyze om-, dsden, ten eenemaal van die van anderen verhillende, eene byzondere kleeding hadden. Zie  van CLEMENS XIV. 113 Zie daar hen dan, in dit Ruk, verdedigd; en hoe gemakkelyk zou het my vallen voor het overige hunne verantwoording op te maaken, indien ik zelve geen Geestelyke ware! Men leeze hunne Ordes-Regelen; men onderzoeke hunne gewoonten, en men zal erkennen, dat alles, wat hun is aanbevolen, alles, wat zy in de Kloosters betrachten, hen tot God moet opleiden. Wyken zy af van hunne eerfte Inflelling, alle menfehen hebben hunne zwakheden; terwyl zelfs de vuurigfle iever, na eenigen tyd, verflaauwt. Maar een ergerlyk bedryf was nimmer eene wet der Geestelyke Orden, en men vindt in alle huizen altoos fommigen, die zich tegen uitfpattingen en misbruiken verzetten. Menfehen, die by aanhoudendheid tegen de Monniken uitvaaren, en gaarne zien zouden, dat men dezelvcn van hunne bezittingen beroofde, en uit alle Staaten bande, weeten zekerlyk niet, dat zy in verfcheide Koningryken zyn geroepen, door de Vorften zeiven, die hun gefchenken gaven, en met weldaaden overlaadden. Zy weeten niet, dat, indien dc Stigtingen der Prinfen niet heilig worden onderhouden, 'er niets overblyft, 't welk men zal behoeven te fpaaren; dat die Monniken, eindelyk, die men zo ongenadig aantast, door hun zweet, door hun waaken en werken, het I. deel. H brood XXXIV. brief.  XXXIV. BRIEF. t j ] 1 ( i c c c 1 t 1 ^ i 1 ( t ( 114 BRIEVEN brood hebben gewonnen, waar mede zy gevoed worden. Hunne voorgewende roofzugt is eene bloote lastering. De Benedictyners hebben hunne goederen, verkregen met de Velden en den IVyngaard des Heeren te bebouwen, toen het 3cderf en de onkunde de grootfle verwoestingen aanrichtten. De eerfle leerlingen van den Heiligen Dominicus, den Heiligen Franciscus 1'Asfife, en den Heiligen Franciscus de Paule, lebben den Vorflen niets afgebedeld, wanleer zy derzelver innigfle vertrouwen bezaen, en alles konden verwerven; hunne nog lanhoudende armoede verleent hier van een moldingend bewys. Ik beken, dat de Kloosterlingen, door hun mgeregcld gedrag, dikwerf eene hervorming loodig hadden ; maar hier van kunnen noch ie regels hunner Inflelh'nge, noch hunne richters werden befchuldigd. Iemand, die in en Klooster leeft, zo als hy 'er behoort te .-even, moet noodwendig zich de achting van raave lieden verwerven, en derzelver genegenicid verdienen. Want wat is toch anders een /aar Geestelyke, dan een Hemelburger, die iet verkleefd is aan de aarde, die zyne zinneyke vermaaken en zynen wil aan God zeiven ipoffert, in den perihon van zynen. Ovcrften, ie geduurig na de komst.des Heeren reikhalst, ie onderwyst en ftigt, tot welzyn van zynen naas-  van CLEMENS XIV. naasten;die,op een altoos ontfronsd gelaat,de' vreugde van een goed gewisfe,en debekcorlykheden der deugd, vertoont; die bidt, die werkt, en zich oeffent voor zichzelven en voor zyne Broederen; die zich, door zyne nederigheid, tot den minften van allen ftelt; maar zich, door de verhevenheid zyner hoope en verlangens, verheft boven alle menfehen; die niets bezit dan eene vreedzaame ziel; die niets dan den Hemel begeert; die, eindelyk,niet leeft, dan om te fterven, en die niet fterft, dan om in eeuwigheid te leeven. Zie daar, myn waardfte Heer, het geen gy worden zult; behalven dat gy geen anderen zult onderwyzen, dewyl uwe verkeering met de menfehen zal worden afgcfneeden. Dit is het eenige, 't welk my frnart; dewyl ik 'er zeer voor ben, dat men zynen naasten nuttig zy. De tyd, die, voor het grootfte deel der menfehen , een zo ondraagelyke last is, zal u geheel niet verveelen. Elk oogenblik zal u als een trap voorkomen, om na den Hemel te klimmen; en de nagt zelve zal u even helder fchynen als de dag, door dc gemeenfehap, die gy in denzelven met God zult hebben. Gy zult de klok, welke u tot den Dienst zal roepen, niet alleen als eene klok, maar als Gods ftem, aanmerken; gy zult uwen Abt gehoorzaamen, niet als een bloot mensch, maar als den plaatsbckleeder van Jezus Christus, in H 2 wiens £XX1V. brief.  xxxn BRIEF VYF- H6 BRIEVEN '.wiens naam hy u zal toefpreeken; gy zult de boetedoening niet befchouwen als eene onderwerping, aan welke men zich niet kan onttrekken; maar als een heiligen wellust, die uw eenigst vermaak is. Gy zult geenen der geringfte Regelen overflaan, die den geest onderwerpen en den wil betoomen: want eene Geestelyke kan zynen ievcr niet blaakcnde houden, of zich tegen verdriet wagten, dan door naauwkeurig alles te betrachten wat hem is opgelegd, en met dit alles, zult gy, myn Heer, de vryheid van Gods Kinderen behouden; door alles van goeder harten en bereidwillig te volvoeren, 't welk gy fchynt te doen, uit hoofde van verplichting. Het zal my een groot vermaak zyn, u te zien, gelyk gy my fchryft; dewyl ik geen grootcr genoegen ontvang, dan met waare aanbidders van God te verkeeren; te meer, dewyl dezelve in onze dagen zo zelden voorkomen. Niets kan grooter zyn, dan, enz. Rome, 15. Maart, 1751,  van CLEMENS XIV. 117 VYF-EN DERTIGSTE BRIEF. Aan den Bisfchop van Spoleto, monseigneur! T Jet geen gy my fchryft, wegens de Ovcrblyffelen der Heiligen, doet zo veel eers aan uw oordeel, als aan uwe Godsdienflighcid, Men moet in de daad twee klippen zorgvuldig vermyden, wanneer men een oprecht Catholyk is, zo die van te veel te gelooven, als die van niet genoeg te gelooven. Indien men geloof flocg aan alle Overblyffelen, die men alom vertoont, zou men zich dikwerf moeten ovcrrecden, dat een Heilige tien hoofden of tien armen gehad had. Dit misbruik, 't welk ons den naam heeft doen geeven van Bygeloovigcn, heeft gelukkig alleen by onkundigen wortel gefchoten. Men weet, God zy gedankt, in Italië, en ds Leeraars herhaalen het dikwyls genoeg, dat dc tusfehenkomst van Jefus Christus alleen volflrekt noodzaaklyk is; en dat die der Heiligen flegts goed en nuttig is, gelyk de Trentfchc Kerkvergadering uitdrukkelyk geleerd heeft. De Overblyffelen der Gelukzaligen verdiener met recht onzen eerbied, als kostbaare leden, H 3 wel- XXXV. brief.  xxx\ Ï3RIEF "8 BRIEVEN '.welken eenmaal in heerlykheid weder zullen . bezield worden; maar wy erkennen, terwyl wy ze eerbiedigen, dat zy in zichzelven geheel geene deugd bezitten, en dat Jefus Christus, van wien zy, in eenen zekeren zin, deelen zyn, en de Heilige Geest, wiens waarachtige tempels zy zyn, hun deeze Hemelfche kragt mededeelen, die in Raat is om de groot. Re wonderwerken te verrichten. In weerwil van dit alles, wordt de Dienst, dien men aan God verfchuldigd is, niet dan te dikwerf door dien der Heiligen gefloord. Hierom is te Rome wyslyk vastgefleld, om nimmer Overblyffelen der Heiligen op, het Altaar te plaatfen, waarop het Hoogwaardige wordt ten toon gefteld, uit vrees van de aandagt te zullen verdeelen. Onze Godsdienst, die zo geestelyk en zo verheven is, wordt te onrecht befchuldigd van het begunRigen der misbruiken, waarvan men geene voetflappen zal ontdekken in de Hoofdkerken en oude Kloosters. Wanneer men zich verwaardigt naar cnweetenden te luisteren, wordt 'er geen flandbeeld gevonden, of het heeft gefprooken; geen Heilige, of hy heeft dooden opgewekt; geen Doode, of hy is weder verfchcenen; maar de vyanden van den Catholyken Godsdienst fchryven aan denzelven valfchelyk die verdichtfelcn toe, welke het bygeloof biet ophoudt te vcr- fprei-  va n CLEMENS XIV. 119 fpreidcn. Men mag zich afflooven met voor het volk te prediken; het blyft hardnekkig volharden, wanneer het eenmaal iets heeft aangenomen, of fchoon het ftrydt met dcLccre der geheele Kerke. Een Engelschman heeft my onlangs moeten toeftemmen, dat de Proteftantcn het als tor hunne taak necmen, om ons,by aanhoudendheid, ongerymdheden toe te fchryven, die wy verwerpen, en dat zy in hunne oordeelen over ons niet oprechtelyk te werk gaan. Italië hadt altyd verlichte Predikers, die over het Bygeloof der zwakke, en over het Ongeloof der fterke Geesten zugttcn. Een verftandig man oordeelt niet over den Godsdienst van een Land, uit het geloof van 't gemeene Volk; maar uit de leerftellingcn, die men onderwyst, het zy in de Vraagboeken, (Catechismesf) het zy in de Lesfcn. Het zou zeker wonderlyk zyn, dat Rome, de Opperheerfcheres en Moeder van alle Kerken, dat Rome, het middenpunt der waarheid en eenheid, ongerymdheden leerde;zy wordt, Monfeigneur, in het gefchrift, 't welk gy aan my gezonden hebt, waardiglyk verdeedigd. Ik raade u aan, het te doen drukken, om de vyanden van den Heiligen Stoel, den mond te floppen, en aan de geheele waereld te leeren, dat, indien 'er meer bygeloofs is in Italië, dan elders, het daar door veroorzaakt H 4 wordt, XXXV. brie f.  XXXV brief, ZES-EN DERTIGSTE BRIEF. Aan den Kardinaal quirini. uitmtjntendste! XXXVI. brief. 120 BRIEVEN . wordt, dat het Volk eene meer verhevene verbeelding bezit, en gevolglvk meer gefchikt is, om, zonder bedenking, alles aan te neemen, wat zich aan hunnen geest aanbiedt. Draag zorg voor uwe gezondheid, in weerwil van den iever, die u verteert; en verwaardig u te gelooven, dat ik met'den diepRen eerbied ben, monseigneur.' enz. Rome, 17 May, 1751. JJet Werk, dat ik, op uw bevel, geleezen hebbe, is een voortbrengfel deezer Ecuwe, 't welk meer wonderfpreuken bevat, dan redeneeringen; meer tegenwerpingen, dan antwoorden; meerfpotternyen, dan bewyzen; meer vuur, dan klaarheid; cn meer oppervlakkig is, dan doorgedagt. Lugtigc menfehen zullen het verwonderlyk vinden; doch verflandigen armhartig; en gelyk deeze laatflen het kleinflq getal uitmaaken, zal dit Bock wel eenen naam verwerven, en veel gerugt veroorzaaken. Wei.  van CLEMENS XIV. rtï Weinige lieden wecten een Bock op zyn ] waaren prys te fchatten. Indien flegts de ftyl -wat inneemende zy, geeft men 'er ras zyne goedkeuring aan; men verwondert zich,men geraakt 'er over in verrukking, zonder te bedenken , dat de verw de geringde vcrdienile eener fchildery uitmaake. Wy moeten, myn Heer, bekennen, dat wy in eene grillige Eeuw leeven. Nooit hadt men minder Godsdienst, en nooit fprak men 'er meer van; nooit bezat men meer gecsts, en nimmer heeft men denzelvcn meer misbruikt. Men wil alles wecten, zonder zich op iets toe te leggen; men beilist alles, zonder iets in den grond te kennen. Het gefchiedt niet, om befchuldigingen met gclyke munt tc betaalen, dat ik tegen deeze Eeuw uitvaare. Laat zy de Geestelyken haaten; ik zou het haar niet verwyten, indien zy het niet deed uit eenen haat tegen den Godsdienst. Zy kan redenen hebben om zich zo wel over ons groot getal te beklaagcn als over onze dikwerf te vrocgtydige verbinding tot eene gelofte, die duurt zo lang wy leeven, fchoon het niet ondienftig is dezelve vroeg te doen, om des te beter door haaren geest bezield te worden. Wanneer veele Geestelyken zich zeiven dorften befchuldigen, zouden zy moeten toeitemmen, dat zy, door hunne trotsheid en verkwisting, tot klaagen en morren aanleiding H 5 ge- [XXVI. 3rief.  XXXVI ERIEF. \ i 3 ! s ZE- Ï22 BRIEVEN .gegeeven hebben. Want waarom zon men ontveinzen 't welk allen menfehen bekend is? Maar het zou onrechtvaardig zyn, te eifchen, dat alle Geestelyken, zich, ieder voor het geheel, voor elkander verbonden, of dat de misflag van eenen als een algemeenen misllag werdt aangemerkt: de zonde van éénen Broeder is geene erfzonde. Gy ziet, myn Heer, dat ik niet fpaarzaam gebruik maake, van de vryheid, die uwe Uitmuntendheid my gegeeven heeft, om myne pen naar welgevallen te laaten voortloopen, wanneer ik het dierbaare geluk zou hebben van aan u te fchryven. Gy, die zelve een Beïedidtyner zyt, weet, dat de Geestelyken niet iltoos tyd hebben, om hetzelfde voorwerp te volgen. Dc aanklceving en de eerbied, weiren men u fchuldig is, is het eenige, dat nen niet uit het oog verliest; en met dit dub>el gevoel ben ik, uwer Uitmuntendheids, nz. Rome 3. July, 1751.  van CLEMENS XIV. 123 ZEVEN-EN DERTIGSTE BRIEF. Aan den Eerwaar digen Vader sigismond,van Ferrara, Generaal der Capucynen. eerwaardige vaderï Jk ben u ten hoogflen dankbaar, dat uwe Apostolifche reizen u niet verhinderd hebben aan my te denken. Ik had u gaarne willen verzeilen; overreed, dat ik op zulk eene reis veel zou gevonden hebben, niet alleen tot myne leeringe, maar ook ter myner Rigtinge. Ik zou my met u hebben verwonderd, hoe zeer het huisgezin van onzen Heiligen Stigter is vermenigvuldigd, en hoe ryklyk de deugden zich in uwe Orde vereeuwigen. Geen goed is 'er, 't geen de Vaders Capucynen niet bewerkt hebben; en men weet geen kwaad, dat men hun zoude kunnen verwyten. De aalmoesfen, die hun gegeeven worden, zyn eene wedde, die men hun regtvaardig fchuldig is: want zy arbeiden, ten platten lande niet min dan in de Steden, met een onvermoeiden iever, ter onderReuning van den Godsdienst, en ter voortplantinge van het Geloof. In alle vier de waerelddeelen zyn Capucynen; zy worden zelfs door de onbe- fchaafd- XXXVII. brief.  XXXVII brief. XXXVIII brief. 124 • BRIEVEN fchaafdfte Vorflcn befchermd, en maaken zich bemind by alle Volken. Ik heb in den beflemden tyd den last volvoerd, dien gy my gegeeven hadt. Ik had het u beloofd; en myne beloften zyn on- fchendbaar, als beide tot den Godsdienst en de eerlykheid behoorende. Uw tuin, zeer Eerwaardige Vader, is altyd eene myner begunfligde wandel plaatfen. Ik geeve hem de voorkeuze boven de voortreffelykRc dreeven; ik verbeelde my in denzelvcn eene lugt in te ademen, die het bederf der Eeuwc niet befmet heeft. Ik heb de eer, zeer Eerwaardige Vader, van met allen mogelykea eerbied te zyn, enz. Uit het Convent der H. Apostelen, 7 Aug. I75I- AGT-EN DERTIGSTE BRIEF, Aan Meyromv B...., te Venetien, mevrouw! ,/^y doet my te veel eers aan, met myn oordeel te vraagen, over uwe voortreftelyke Overzetting van locke. Is het mogelyk, dat in het midden eener Stad, die in de vermaaken, eveneens als in het water, gedompeld ligt,  van C L E M E N S XIV. 125ligt , iemand, van uwen rang, zich toclegge op ] dc diepten der Bovennatuurkunde. Dit verleent het fterkfte bewys, dat onze ziel zich der werkinge van de zinnen onttrekt, wanneer zy flegts het ftoffelyke wil affchudden, en dat zy gevolglyk geestelyk is. Ik heb met de naauwkeurigfte aandagt het ryke handfchrift geleezen en herleezen, waarin gy dc fchoonheden onzer taal zo heerlyk hebt ten toon gefpreid, en het dorre veld der Wysbegeerte met zo veele bevalligheid in een aangenaam bloemperk veranderd hebt. De Engelfche Wysgeer zou 'er geheel grootsch op worden, indien hy zich met zo veel fmaak in het Italiaansch konde uitgcdoscht zien. Ik wenschte wel, dat uwe Doorluchtige Heerlykhcid, indien het mogelyk geweest ware , die plaats in het Werk hadt overgcflagen, waarin locke niet onduidelyk te kennen geeft, dat de ftof zou kunnen denken. Deeze is geene gedagte van een Wysgeer, die wel doorgedagt heeft. Het vermogen om te denken kan alleen aan een noodzaaklyk geestelyk en denkend weezen eigen zyn. De ftof zal nooit het voorrecht van denken erlangen, even weinig als de duisternis dat van te verlichten; het eene en het andere bevat eene tegenftrydigheid; maar men verkiest liever ongerymdheden te ftellen, dan 'niet iets nieuws voort te brengen. Ik [XXVIII. j3rief.  XXXVII ürief. 126 BRIEVEN Ik wenschc myn Vaderland, meer dan ooit^ geluk, dat het zelve altyd Celeerde Vrouwen heeft voortgebragt. Het zou nuttig zyn, eene Verzameling te maaken van derzelver werken en voortreffelyke hoedanigheden. Locke's overzetting zoude in rang eene der eerRe plaatfen verdienen, voornaamelyk dewyl gy het geheim gevonden hebt, om de Wysbegeerte, die gewoonelyk de wenkbrauwen fronst, en zich niet uitdrukt, dan in wonderlyke bewoordingen, haare rimpels te doen afleggen, door u, van tyd tot tyd, van eenen dichterlyken ftyl te bedienen. Ik raad u, Mevrouw, om dit werk te doen drukken, al ware het alleen, om Buitenlanders te overtuigen, dat de Weetenfchappen altoos by ons in eere gehouden worden, en dat de Vrouwen niet zo zeer verflaafd zyn aan bcuzelingen, als men zich vermaakt by herhaaling te vertellen. Hoe hebt gy my in dien drom kunnen vinden, in welken my myne geringe verdienflen plaatfen? 'Er is een zeer groot getal Academis» ten, vooral te Bologne, wier oordcel veiliger zou geweest zyn, dan het myne. Men is altyd geen Wysgeer, of fchoon men, als Hoogleeraar, lesfen heeft gegeeven in de Wys begeerte, en vooral in die van scot(*), wiens twist- OJ j o Aji\ nes duns scoTüj, een Engelschman, leef-  van CLEMENS XIV. 12? twistzieke fcherpzinnigheid niets is, dan een 3 geduurig hairklöoven. 'Er is meer ziels in één blad onzer Bovennatuurkundigen der laatfte Eeuwe,dan in alle Boeken van ARisTOTELEsenscoT. Het is niet eveneens gelegen met plato, die,in een tyd als den onzen, een voortreffelyk Wysgeer, en waarfchynlyk een goed Christen zou geweest zyn. Ik heb hem altyd vol zaaken en grootfche vooruitzichten gevonden. Hy verhief zyne denkbeelden tot de Godheid, zonder dat dezelve beneveld werden door de wolken, die men by andere Ouden aantreft. Ik wenschte,Mevrouw, dat men, in de laatfte bladen uwer Overzettinge, niet zekere woordfpeelingen vond , die haar ontluisteren, 't Geen in zichzelven grootsch is, behoeft geene beuzelachtige veriierfelen. Cicero zou zichzelven niet meer zyn, wanneer men hem leefde in de XlVde Eeuwe, en maakte zich beroemd door zyne geleerdheid en bedreevenheid in de Schoolfche Wysbegeerte. Hy werd beroemd door zyne Verdeediginge van de onbevlekte Ontvangenis der Heilige Maagd ; maar allermeest door zyne aankantinge tegen verfcheiden leeringeu van den bekenden thomas aijuinas. Hier uit ontftonden twee Aanhangen van Scotisten en Thomisten. De Franciscaanen tot welker Orde s c o t u s behoorde, bleeven hem verdeedigen, en volgden zyne leerwyze; terwyl de Dominicaanert de Hoofden der Thomisten waren. Deeze Aanhangen duurenr nog. Zie MQSHEUi's. Kerk!. Grfchiedenis, V. Deel, Bladz. 338, enz. [XXVIII. brief.  XXXVIU brief. 1 I i < 1 l i 128 BRIEVEN . hem de taal van s e n e c a liet fpreeken. Verfchoon myne openhartigheid; maar gy bemint de waarheid, en deeze hoedanigheid is in myne 00gen grooter,dan alle de overige, die uverfiercn.Gy zult een groot wonderwerk verrichten,' indien gy den fmaak voor de Wysbegeerte te Venetië weet teverfpreiden. Het is een Land, waar in men veel geest aantreft, zelf by de Handwerkslieden ; maar het vermaak is'er eene vyfde HoofdRof, die den naiever te rug houdt; men offert'er zyne rust en tyd aan op, de Raadsheeren uitgezonderd, die men de flaaven des Volks mag noemen, uit hoofde hunner bezigheden. Terwyl zy zwoegen, tracht het Volk zich te" verlustigen. Maai» ik bemerke dat ik ongevoelig over het Staatsbefluur zou beginnen te fpreeken, waar door myn Brief fchielyk fchuliig zou worden aan de misdaad van gekwetfle Doorlugtigheid. Ik weet hoe yverzugtig het Doorlugtige Gemeenebest is, op alles wat berekking heeft tot zyne gewoonten en wetten. Ik zal my dan bepaalen, Mevrouw, om u dat Reen te zeggen, 't welk niet zal kunnen worden egengefprooken, en met de gevoelens van den ;eheelen Raad zal overéénflemmen; te weeten, lat men u niet genoeg kan verzekeren van de oogachting, die men aan uwen geest, aan we geboorte, en uwe deugden verfchuldigd i, en met welke ik de eer heb te zyn, enz. ° Rome, 10. January, 1753. NE-  van CLEMENS XIV. 129 NEGEN-EN DERTIGSTE BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader lodewyk van Cremona, Geestelyken der Godvrugtige Schooien. eerwaardige vader.' Tn uwe predikatiën u, boürdaloue, als A een voorbeeld ter navolginge, voor te Rellen , is na de onRerflykheid flrceven. Wy hadden , om den flyl van onze PrcdikRoelcn te hervormen , eenen Redenaar noodig, van uwe bekwaamheid en van uwen moed. Wy vertoonen ons, in onze Leerredenen eer als Dichters, dan als Redenaars; en, ongelukkiglyk, zyn wy dikwyls eerder bootfemaakers, dan dat wy de hartstogtcn zouden roeren , terwyl Gods woord de verhevenRe welfpreekendheid vordert , zo wel als de grootfle omzichtigheid. De wyze, op welke gy eenige deelen van bourdaloue hebt overgezet, heeft my doen verwonderd Raan. Ik twyfel geenzins of de Heilige Vader zal, met verrukkinge, zyn genoegen te kennen geeven over uwen arbeid. Het is my bekend, hoe zeer hy verlangt na de verbetering onzer Leerredenen. Het is zyn oogmerk geenzins, om de Italiaanfche ,wcl- I. deel. I fpree- XXXIX. brief.  XXXIX BRIEF. I ( i I \ \ t e f t c v ti ü 130 BRIEVEN fpreekendheid in eene Franfche te veranderen : men moet elke taal haare zegswyzen en uitdrukkingen overlaaten; maar hy wenscht dat men den flyl, in welken men het Euangelium verkondigt, Christelyk doe zyn, en denzelven niet ontfiere, door hem koddig te maaken. De mond van eenen Prediker is,in de daad, de mond des Heeren. En wat zal men dan van lenzulken denken, die uit dien mond gekkernyen en beuzelingen voortbrengt. Die in de Heilige Schriften, en in de Werken der Oudvaders, geene flof kan vinden, om zyne :oehoorders te beweegen, is niet waardig den PredikRoel te beklimmen. Nergens vindt men "chooner fchilderyen van Gods grootheid en warmhartigheid, dan in de Pfalmen en Lofzan;en; 'er zyn geene aandoenlyker gefchiedenisen, dan die van Jofeph, Mofes, en derMaccaieën; 'er zyn geene treffender voorbeelden an de Godlyke regtvaardigheid, dan de flraf an Nadab en Abihu; en die van Belfazar, die enegedugte hand aan den wand zag, welke, op ene vreezelyke wyze, zyne veroordeeling :hreef. In alle boeken der waereld vind men geene •ekken van welfpreekendheid, die by Job's verdenkingen kunnen worden vergeleeken; zy orden ontzenuwd, wanneer men ze tragt uit : breiden. Wanneer men flegts de fchoonfle ukken der Heilige Schrift veréénigt, en de- zel-  van CLEMENS XIV. 13i zelve,op eene gepaste wyze, naar zyn onder-; Werp fchikt, zal men verrukkende Redenvoeringen voortbrengen. De Heilige Paulus, die van alle menfehen de verhevenRe was, en best in Raat om de hartstogten te roeren, dc verhevene en de hartstogten bcweegende Paulus gebruikt, in zyne Brieven, geene andere taal, dan die der Heilige Schriften, en zy zyn verwonderlyk. Men zou, om den fmaak onzer tegenwoordige jonge Predikers te verbeteren, het grootRe gedeelte onzer oude Preekverzamelingcn moeten verbranden. Want uit deeze zoeken zy fabelachtige vernaaien, Heidenfche aanhaalingen , en maaken zich eenen waarlyk belachlyken flyl. De gewaarwordingen van bëföuW en vreeze, die de uitroepingen, gelaatstrekken en gebaaren van een Prediker verwekken , zyn indrukfels, die, binnen weinige 00genblikken, verdwynen. Het is een dondcrflag, die verbaast, die ons beweegt om het teken van het Kruis te maaken, en egter niet verhinderen kan,dat wy in het volgend oogenblik lachen. Gy zult, Eerwaardige Vader, de Herfleller zyn der Christelyke welfpreekendheid, indien uwe preekwyze by ons kan ingevoerd worden; en allen, die haar kennen, zullen u zegenen. Ik heb tot Biegtvader gehad een Geestelyken, met den Geest des Heeren vervuld, en I 2 die 5XXÏX. brief)  xxxix. BRIEF, i l i \ l b t ( o ti n ai w hi Vi fc hl Ol bt fc r32 BRIEVEN iie altoos zugtte, wanneer hy fommige Preecers hoorde. Wanneer hy zelve eene Lcerrelen deed, fprak zyn hart; ook trof hy zyne roehoorders gevoelig. Gy zult my het grootfle vermaak verfchaf'en, indien gy my met uw bezoek gelieft te creëren; myne geheele bezigheid zal dan zyn te hooren fpreeken. Ik tragt, in 't midden myner dagelykfche czigheden, eenige weinige oogenblikken voor ly zeiven, en myne vrienden, te bevvaaren. )nzc ziel heeft deeze tusfchenpoozing noodig, m, met nieuwen lust, den arbeid te hervat:n; de Weetenfchappen zyn bergen, die men iet kan beklauteren, zonder, van tyd tot tyd, lem te fcheppen. Neem uwe gezondheid in acht, min om uent- dan onzentwille, die u willen leezen., )oren, en ons over u verwonderen. Met dit erlangen, zo overéénflemmende met de wenhen van den Godsdienst en het Vaderland, :b ik de eer van ganfcher harten te zyn, uwe iderdanigfle, enz. Uit het Convent der H. Apostelen. i Maart, 1753. Wat de verandering van het Breviarium aanilangt, waar van gy fpreekt, het was te wennen , dat de Heilige Vader ernfliglyk over t onderwerp zyne gedagten liet gaan. Ik  van CLEMENS XIV. 133 Ik kan my egter met uw gevoelen, in opzicht van de verdeeling der Pfalmen, niet veréénigen. Indien men my om raad vraagde, zou ik het nuttig achten, dat men het Beaü Immaculati in via. (*) liet blyven, om dagelyks op te zeggen. Het is eene aanhoudende betuiging onzer ongefchonde verkleefdheid aan de Wet des Heeren; en het past beter in den mond van Gods Knegten, dan fommige duistere, raadfelachtige, en, voor het gros der Priesteren, dikwyls onverflaanbaare Pfalmen. De Kleine Uuren (f) zou ik ook op deezen voet behouden. Gy zult zeggen, te vreezen, dat men ze flegts by de fleur zal waarneemen. Maar treft dezelfde zwaarigheid niet de gebeden der Misfe zelve, wanneer men ze dagelyks viert. De aanmerkingen over de Navolging, die men my gezonden heeft, zyn verwonderlyk. (*) Dat is den CXIXden, of, volgens de Vulgata, den CXVlIIden Pfalm, die in de Latynfche Vertaaling met dee2e woorden begint. CD Zekere Verzamelingen van Gebeden , in de Roomiche Kerke gebruikelyk. 13 VEER- XXXIX e r i e f.  m BRIEVEN XL. BRIEF. VEERTIGSTE BRIEF. Aan den Graaf , . . . Tk ben u, myn waardfte Vriend, eene Boeke. ry verfchuldigd, fchoon gy ze zelve zult moeten betaalen. Ik heb beloofd u eene lyst der voor u noodzaaklyke boeken te zullen geeven, en ik houde myn woord. Deeze lyst zal kort zyn; te meer, dewyl juist de veelheid der boeken iemand niet geleerd maakt. Het is niet noodig, dat men veel leeze; maar het is volftrekt noodzaaklyk, dat men wel leeze. Het eerfte Boek, 't welk ik aan het hcofd uwer boekery plaatze, is het Euangelium, als het ncodzaaklykfte en heiligfte. Het is niet meer dan billyk, dat een Werk, 't welk het beginfel en de grond van den Godsdienst is, tevens de grondflag zy uwer leezingen. Daar zult gy alles, leeren kennen, 't geen men aan God verfchuldigd is, en de grootte der wysheid en goedheid ontdekken van dien Middelaar, op weiken onze hoop gevestigd is; die, door zyn bloed, de aarde en de hemelen bevredigd heeft. Gy had dit Bock, byna van uwe kindsheid af, reeds in uwe handen; maar het zal tegenswoordig een gantsch nieuw gevoel in u verwekt ken;  vak CLEMENS XIV. X3'5 ken; dewyl gy in dien tyd uwe aandagt op hetzelve niet zeer zult hebben gevestigd. Het Euangelium blykt,in de daad, het woord van God te zyn, wanneer men het overweegt met den verfchuldigden eerbied. Die redeneerkundige nadruk, welke het kenmerk is der Redenaaren, die bewyzen, in den trant van fluitredenen voorgefteld, en die den Wysgeeren eigen zyn, worden 'er niet in gevonden; alles is hier eenvoudig, alles is gefchikt naar de vatbaarheid der menfehen, en egter is alles Godlyk. Ik vermaane u, in 't byzonder, de Brieven van den Heiligen Paulus te leezen. Behalven dat zy u eenen afkeer zullen inboezemen tegen valfche Leeraars, en tegen die valfche vroomen, die, onder een voorkomen van Godzaligheid, derzelver kragt vernietigen; zullen zy u bezielen met die algemecne liefde, welke zich tot allen uitflrekt, en die, beter dan alle leermeesters der waereld, ons maakt tot goede Ouders, goede Vrienden, en goede Burgers. Men leert,indeSchoole des Apostels, de geheele huishouding van den Godsdienst; zyne lengte, breedte, diepteen hoogte, in één woord, de boven alles uitneemende Kennis van Jefus Christus, welke algemeen zou aangebeeden worden, indien hy meer bekend ware, cn door wien de verRandlyke en floffelyke waereld zyn voortgebragt. Het Pfalmboek moet gy geduurig gebruiken, I 4 als XL. brief.  XL. BRIEF. j ] J ( I 3 r t \ i 1 v •i. O <] > ft w w w & I die F3« BRIEVEN als een werk van den Heiligen Geest; een Werk, 't welk tevens verlicht en 't hart doet Maaken, en alle Dichters en Redenaars verre te boven gaat in verhevenheid. Gy moet u niet «verkroppen met leezen; de Heilige Boeken moeten met veel ingefpannenïeid en voorzorg geleezen worden: want, belalven dat elke trek een onderwerp kan vereenen tot eene breedvoerige overdenking, verbent het woord van God veel meer aandagt, lan dat der menfehen. Maak dat gy de Belydenisfen (*) van aucus'inus, een Boek met zyne traanen gefchreeen, in uw bezit krygt; doch dit is een Werk, ieer gefchikt om uw hart, dan omuwengeest, ï voeden Paar met dezelve de Verzameling an de fchoonfle Rukken der Kerkvaderen, om iet uwe eigen oogen te zien, dat de Christely. e welfpreekendheid, alleen, in de daad de ziel erheft, en om u ten vollen te overtuigen, dat Y duizendmaal verhevener is, dan die van alle igewyde Schriften; dewyl zy God, den oor>rong aller grootheid, tot haar onderwerp heeft Het Boek der Navolginge van Jefus, is te" igtelyk, cn te leerzaam om overgeftaagen te orden. Het is een voortbrengfel van Italië, in eerwil van alle Vcrhandelingfchryvers, (deyl geks en, Abt van Verceil, het zelve 'fchreeven heeft,) waarin alles wordt gevon, ^ n r den, ^wffiT" ec" wcl'k va,j "'"".kus, ond«n tytel gcicluvcvGi!.  van CLEMENS XIV. 137 den, 't geen onze ziele ter opwckkinge {hekken kan. Gebruik het dikwyls als een werk, vrugtbaar in vertroostingen in alle leevcnsftanden. Oefen u, zonder ophouden, in de Inleiding tot de Christelyke Godgeleerdheid, een Werk van den beroemden Vader cerdil, uit de Orde der Barnabiten , als een Boek, het geen gy niet te veel kunt doorzien. Lees beurtelings de Gefchiedenis der Ryken en Volken, en die der Kerke ; op zulk eenen voet egter, dat het noch in uw geheugen, noch in uwe denkbeelden, verwarring maake. Bewaar altoos in uwen geest die geregeldheid, die vereischt wordt om met wysheid en naauwkeurigheid te kunnen oordeelen. Zo dra gy der Franfche taal meer zult kundig zyn, zal ik u raaden bossuet, over de Algemeene Gefchiedenis, en pascal's Gedagten over de Waarheden van den Godsdienst te leezen. De Jaarboeken van Italië, door den onfterflyken muratori, de Gefchiedenis van Napels , door giannone , de Veldtochten van Dom Carlos, door buonam i c r, en de Tydfchriften van den Abt lajii , zullen voor u nuttig zyn te leezen; de laatfte niet zo zeer om u teleeren befiisfen, als welgeregeld te denken. Ik maak geen gewag van Boeken tot de Natuurlyke Historie en de Oudheden betrekkelyk. Deeze zyn zaaken, waar van men niet beI 5 hoort XL. 3rief.  XL. brief. r38 BRIEVEN hoort onkundig te zyn. Herinner u, myft waarde Vriend, dat cicero, virgilius en horatius den grond betreeden hebben, dien wy bewoonen; dat zy dezelfde lugt hebben ingeademd die wy inademen; en dat wy,in hoedanigheid van hunne Landgenooten, van tyd tot tyd hunne Schriften moeten leezen, dies te meer, dewyl zy als doorzaaid zyn met zinryke fpreuken en fchoone gedagten. Gy hebt uwe Letteroeffeningen wel aangelegd, en het zal u gemaklyk vallen hun aangenaam onderhoud fomtyds te genieten. Ik verbiede u het leezen van onze HedendaagfcheDigtcrs niet, mits, evenwel, dat gy ze doorloopt met omzichtigheid, en dat gy u niet hals over hoofd gaat florten in alle hunne doolhoven, in alle hunne grotten en bosfehaadjen; die plaatfen zyn ongefchikt voor eene Christelyke Ziele. Ik zie niet gaarne dat men zich lang ophoude met de Fabel-Godinnen; zyzyn enkele verdigtzelen; maar die niet dan te dikwerf aanleiding geeven tot zaaklykheden. Ik zou, met meer genoegen, de Brieven van ï-linius, de Overdenkingen van marcus a u r e l i u s, en die van s e n e c a in uwe handen zien; men haalt uit dezelve menschlicvendc gevoelens , die men niet te veel kan ondervinden. Zie daar, myn Vriend, de geheele Boekcry, die ik voor u gefchikt hebbe, dewyl men de Boeken, myns bedunkens, voor het gebruik moet heb>  vak CL&MENS XIV. 139 hebben, en niet om vertooning te maaken; gy zoudt de Brieyen van den Kardinaal bentiv0clio by de voorige kunnen voegen. Ik heb noch Legenden, noch Myftieke Boeken, op uwe lyst gefield. De voornaarnfle Heiligen zult gy in de Gefchiedenis der Kerke vinden, en het verhaal, 't geen fabelachtige Boeken 'er van geeven, zou misfchien alleen dienen om u te doen twyffelen aan de wonderdaaden, die zy gedaan hebben, en den aan hun verfchuldigden eerbied te verminderen, Groote Mannen moeten niet dan in het groot befchouwd worden, en de waarheid heeft niets noodig dan zich zelve, om zich tc doen eerbiedigen. Dat ik niets gemeld hebbe van eenige Wys. geerige Boeken, gefchiedt, om dat ik u geene aanleiding wil geeven, om u aan eenig leerflelfel te verflaaven, of te redentwisten. Ik zou fchroomen, dat gy eenig wanftallig gevoelen mogt omhelzen: om onzydig te oordeelen, is het noodig dat men geenerlei Schoolgevoelen vast aanneeme. De Wysbegeerte heeft een greoter getal fpitsvindigheden dan redeneeringen veroorzaakt; om in de daad een Wysgeer te zyn, behoeft gy flegts eene naauwkeurige kennis te hebben van de aarde cn den hemel; een klaar en duidelyk denkbeeld van onze plichten, van onzen oorfprong, en van onze beftemraing. Laat deeze groote voorwerpen u bezig houden in XL. brief.  XL. sr ie f. XLI. 5rief. 140 BRIEVEN in he.t midden van uwe oefeningen en van uw leezen. Wanneer gy u tot eenen Stand zult bepaald hebben, zal men u middelen aanwy- . zen om onderrigt te worden van 't geen tot denzelven betrekking heeft. Goeden avond. Myn pen wil niet langer voort, myn hoofd, vermoeid door eenen arbeid, die den gantfchen dag geduurd heeft, dwingt my uit te fcheiden. Myn hart alleen is vol kragt en leeven, wanneer het u moet verzekeren, hoe zeer ik ben, enz. Rome, 31 Dec. 1751. EEN-EN VEERTIGSTE BRIEF. Aan den Kardinaal passionei. uitmuntendste! Indien men verpligt was de Weetenfchap, die men ergens heeft opgedaan , als een geroofd goed, te rug te geeven, zoude uwe Uitmuntendheid my wel haast alles wat ik weet, haar weder zien ter "hand Rellen als iets dat u wettig toebehoort; en dan zou zy wel verre afzyn van my te pryzen, over'myne gewaande geleerdheid. Ik bezoeke , meest alle Saturdagen uwer Uitmuntendheids heerlyke Boekery, en daar verzadige ik my, zoo veel ik kan, met de voortreffelyke zaaken, die onder myn oog val-  van CLEMENS XIV. 141 vallen. Geheel behoeftig nader ik dezelve, en keere ryk bekaden te rug. Zie daar, hoe myne geheime dieveryen, mynen geheelen naam en alle myne verdienften uitmaaken. Ik ben, derhalven, aan uwe Boeken, myn Heer, en niet aan myn vernuft, dankbaarheid verfchuldigd. Ik veréénige my, myn Heer, met het vermaak , dat die geenen fmaaken, die uwe Uitmuntendheid hooren in die verrukkelyke Kluis , daar de weetenfchappen heerfchen, daar de deugd fchittert, en de vriendfehap zich ophoudt. Het is eene uitgemaakte zaak, dat Broeder .Ganganelli na deeze voorwerpen flegts mag wenfehen; maar dat zyne bezigheden hem nimmer zullen toelaaten zich te gaan uitrusten in de fchaduwe uwer Myrthe- en Oranjeboomen. Deeze vermaaken zouden te wellustig zyn voor eenen Franciscaaner Geestelyken, die niets anders moet ondervinden, dan zelfsverlochening en armoede. Het is myne vertroosting, myn Heer, dat ik gelukkig den zuiverften wellust geniete, in die taak af te doen, welke my is opgelegd; en dat die eerbied, dien ik u te Frescati zoude betuigen, noch dieper, noch uitgeftrekter zou kunnen zyn, dan die, met welken ik hier de eer hebbe te zyn, enz. Rome, 8 May, 1753. TWEE- XLI. brief  Ï42 BRIEVEN XLII. er ie f. TWEE-EN VEERTIGSTE BRIEF. Aan den Heer aymaldi. myn heer! T\e laatRe Verhandeling, die gy my gezon~T~^ den hebt, heeft veel overéénkomst met die onbebouwde Landeryen, in welke men by geval eenige aangenaame plaatfen ontmoet. Ik ontwarre dezelve met dat geduld, dat eenen Geestelyken past, en met het Rerkfle verlangen, om u te verplichten. De oefeningen zouden eenen te grooten wellust verlcencn, wanneer derzelver pad altyd met bloemen beflrooid was. Ieder, die in zyn Boekvertrek arbeidt, moet zich als eenen reiziger befchouwen, die dan eens bloemryke paden, dan weder hobbelige wegen aantreft. Het Stukje van den Jefuit nocettï, over den Regenboog, is met zeer veel fmaak gefchrevcn. Men vindt 'er die fchitterende en dichterlyke verbeelding in, die de gedagten en den Ryl verfraait. De Jefuitcn hebben zich op de fraaije Letteren altyd met gelukkigen uitflag toegelegd. Werken van dien aart zyn voor my leevenwekkende wateren, die myne leevensgeesten vernieuwen. Wanneer de- zcl-  van CLEMENS XIV. 143, zelve door eenen langduurigen en moeilyken arbeid zyn uitgeput, dan heb ik flegts derzelver geur noodig om myne voorige krachten te herneemen. Gy weet dat de Geleerdheid het graf is der fraaije Letteren, indien men aan deeze niet dagelyks eenige uuren toewydt,om ze niet te vergeeten. Ik heb my zo zeer aan de afgetrokkene oefeningen overgegeeven, zeide my eens myn Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, dat myn geest den reuk niet langer fyn genoeg heeft, om door werken van fmaak getroffen te worden: de fmaak zelfs verftompt, wanneer men denzelvcn niets meer aanbiedt om te proeven. Ik zal den Eerwaardigen Vader, Generaal der Dominicaanen, (den Vader bremond,) over uwe zaak fpreeken, en ik geloove te zullen flaagen. Behalven zyne gewoone beleefdheid, is hy zeer verplichtende jegens my. Daar en boven zal ik hem herinneren, dat, daar de Heilige Franciscus en Dominicus zo wel, als de Heilige Bonaventura en Thomas Aquinas, goede Vrienden waren, het welvoegelyk is, dat die gelukkige eensgezindheid tusfehen hunne navolgeren blyve aanhouden. Vaar wel, draag zorg voor uwe gezondheid, want ik durve 'er alles onder verzetten, dat uwe verdienden u, onder het Pausfchap van, eenen Geleerden, tot eenen hoogen trap verheffen zullen. Ikverlange dit min voor u enmy zcl- XLII. BRIEF.  XLir. ERIEF. XLIII. BRIEF. i i : ; DRIE- EN VEERTIGSTE BRIEF. Aan Dom C..., Prior der Karthuizers, te Rome. EERWAARDIGE VADER' TT\ewyl gy uw hart voor my hebt opengelegd, over het geen by uwe Broederfchap omgaat, zal ik het myne met die zelfde oprechtheid voor u open leggen, en u zeggen, dat het te wenfchen ware, dat de Overflen van zulk ;ene geflrenge Orde, als de uwe, wat gemeenzamer waren; dat zy geene week lieten voor3y gaan zonder hunne Geestelyken te bezoeken; lat zy op eene vriendelyke wyze derzelver genegenheid zogten te winnen, en hun, einlelyk, door hunne heilzaame raadgeevingen en :edere aanmoedigingen, behulpzaam waren, n het draagen van den last der Eenzaamheid. Het Koningryk van Jefus Christus is geen ■yk van willekeurige overheerfching. Slaaven :e maaken is zo wel Rrydig met den Godsdienst, als met de menschlievendheid. Schoon men 144 BRIEVEN zeiven, dan om de eer van den Heiligen Stock Ik ben, enz. Rome, 12 Mey, 1753.  van CLEMENS XIV. 14.5 ifjen eene gelofte heeft gedaan , van zynen Overflen te zullen gehoorzaamen, heeft men zich, egter, niet verbonden om derzelver grilligheden op te volgen. Dl te dikwerf, dat de plaats van OverRen cene piaacs van gezag is, die beftaat in te gebieden, en de Geestelykcn te zien becven cn bukken; terwyl het Hoofd eener Broederk ' v een HM osch is, die alles moetzyn, voor ggen om de verfchillende gelecrenkennen, hunnegemoedsneiD te doorgronden, om eindelyk tot de kennis te geraaken van 't geen den eenen fchadelyk, den anderen nuttig is, en van 't geen elk in het byzonder kan uitvoeren. Sommige Geestelyken hebben de vryheid van te mogen fpreeken niet noodig, om dat zy uit den aart Rilzwygende zyn; terwyl het hardnekkig zwygen anderen ondraagelyk valt, die liefhebbers zyn van gezelfchap; en in dit geval moet een Overfle verfchillende regels van beftuuringe volgen , en den laatften, eer dan den eerRen, verfchoonen, wanneer hy eenigen geringen inbreuk gemaakt mag hebben in den Regel der Orde. Alle Geestelyke Ordes moeten door den Geest van Jefus Christus bezield zyn; die, altoos zagtmoedig, altoos nederig van harte, zyne Leerlingen als zyne Broeders en Vrienden behandelde, zich zeiven hunnen Dienstknegt noemende, en in de daad I. deel, K de XLIII. brief.  XLHL BRIEF. 1 1 ! i ( 1 f46 BRIEVEN de plichten van eenen dienstknegt verrichtende. De Ordesregel zoude eene Stiefmoeder zyn, wanneer zy onverbiddelyk de zulken flrafte, die door ccne te groote leevendigheid, of door te groote traagheid, zich fchuldig gemaakt hadden aan eenige nalaatigheid. Sommige Geestelyken moeten door de Overflen meermaalcn bezogt worden, dewyl zy meermaalen in verzoeking geraaken, en wyl de eenzaamheid hun moeilyker vak te draagen. Dus is een Overfle, zonder den geest van onderfcheiding en doorzigt, flegts eene beeldtenis, welker beftuuring armhartig is. Men houdt maar ééne wyze, om dien te beftuuren, en men zou zoo veele verfchillende wyzen noodig hebben als men byzondere menfehen te beftuuren heeft. De sen gaat agter uit op den weg der Zaligheid, wanneer men in de gedagten krygt hem te be[traffen; terwyl een ander met reuzen fchreien voortgaat, wanneer men niets in hem door ie vingeren ziet. De Orde der Karthuizers verdient allen mogeyken eerbied, als hebbende in zeven Eeuwen, iie zedert haare Inftelling verloopen zyn, ïoch verandering, noch hervorming noodig ;ehad; maar ik moet u oprechtelyk bekennen, lat ik altoos van gedagten geweest ben, dat ie Priors een te fomber en geflreng voorkomen hadden, en dat zy, alleen na het Ka-  van GLEMENS XIV. 14; Kapittel gaande, te gelyk Rechters en Partyen waren. Daar zy zeiven dikwyls bezoeken ontvangen, daar zy vryheid hebben om te fchryven en uit tc gaan, moeten zy een armen Geestelyken niet lastig vallen, die ter Huik een woord heeft gefproken. Men wordt de Inquifiteur van zyn eigen huis, wanneer men alles wil flraffen, en niets over het hoofd zien. 'Er zyn in de Broederfchappen, even als in de Huisgezinnen, kleine kibbelingen , die alleen blyven duuren , om dat eén OverRe ze niet weet te verachten. Geef uwen medebroederen een vriendelyk bezoek, zonder te fpreeken over 't geen reeds voorby is; en gy zult zien, dat zy zich zullen fchaamen over hunne zamenfpanningen. Niets ontwapent zo zeer de gramfchap als de zagtzinnigheid. Gy zult door eene hartelyke omhelzinge hun leeren, dat gy u zeiven weet te overwinnen, en zy zullen 'er door geRigt worden. Niets is den Aanzienlyken gevaarlyker dan nimmer te willen toeRemmen , dat zy misgetast hebben. Gewen u, om in uw eigen Klooster de misilagen uwer Geestelyken te fmooren, zonder 'er den Generaal kennis van te geeven. Men tergt de zulken, die men aanbrengt, door dit gedrag, en verraadt zyne eigene onbekwaamheid om te regeeren. Deeze is myne wyze van denken. Indien ik K 2 my XLIII. brief.  XLIII. BRIEF. XLIV. BRIEF. 148 BRIEVEN my bedriege, zuk gy my verplichten met het my te toonen, en ik zal my overgeeven, wanneer uwe redenen wigtig zyn: dewyl ik noch vooringenomen ben met my zeiven, noch onvcrzettelyk. Myn hart heeft in deezen brief tot u gefproken, en 't zelve verzekert u van de oprechtheid der gevoelens, met welke ik ben, enz. Rome, 21. Juny, 1754. VIER-EN VEERTIGSTE BRIEF. Aan denzelfden. JLJet middagflaapje, dat men in Italië houdt, zeer waarde en Eerwaardige Vader, zoude u niet zo zeer ontrust hebben, wanneer gy u herinnerd hadt, dat, als men te Rome is, men behoort te leeven naar de wyze der Romeinen. Is het dan, biddeiku, ergerlyk, ofongelukkig , dat een arme Geestelyke een half uurtje rust neemt om zynen arbeid vervolgens met meer ievers te hervatten, en dat in een land, in 't welk men gedrukt wordt door eene onmaatige hitte ? Bedenk, dat dit het oogenblik is, waarin het flilzwygen best onderhouden wordt; dit moet by u weegen, die één enkel woord, gefproken wanneer men niet fpreeken mag, onder de hoofdzonden plaatst. Let op Je-  van CLEMENS XIV. 149 Jefus Christus, toen hy zyne Apostelen flaapende vondc, helaas! zeide hy, met de grootfte goedheid, kunt .gy niet één uur met my waaken? Maar hoe kunt gy de gehoorzaamheid, die gy van uwe Geestelyken vordert, in ovcrcenftemming brengen met die, welke gy aan den Paus weigert ? Gy zult zekerlyk weeten, dat alle Kloosterregels alleen van kragt zyn, om dat dezelve door de Paufen zyn goedgekeurd; en dat, indien hy, die tegenwoordig met zoo groote wysheid regeert, uwe Geestelyken van fommige gebruiken ontflaan wil, hy 5er volkomen meester van is. Men zal nimmer den Wetgeever het recht betwisten , van de Wet te mogen verzagtem Het Weezen der geloften word niet gefchonden, door «enige gcflrengheden , die van tyd, plaats , en omftandigheden afhangen, tc verzagten. De letter doodt, de geest maakt leevendig; maar fommige Overflen zyn altyd bekommerd dat men eene lettergreep der Inftellingen zal nalaaten. Bedaar, bidde iku,en om het welzyn uwer Geestelyken, en cm uwe eigene gezondheid. Zoo lang gy met my raadpleegt zal ik u op deezen voet antwoorden. Het is niet genoeg zich op zyn geweten te beroepen ; men moet hetzelve verlichten. Ik omhelze u van gantfeher harte, blyvende, enz. Rome, 21. Sept. 1754. K 3 VYF- XLIV. brief.  iyo BRIEVEN VYF-EN VEERTIGSTE BRIEF. XLV. E RI E F. Aan eenen Geestelyken, die na America vertrok. JT^e zee zal ons dan binnen weinig tyds fcheiden; doch zodanig is het lot van dit leeven, dat zommigen als na de eïndpaalen der waereld geflingerd worden, terwyl anderen Reeds in dezelfde plaats blyven. Dit is egter zeker, dat myn hart het uwe volgen, en zich bevinden zal, daar gy zult weezen. Indien gy niet een ruimen voorraad van Godsvrugt hadt opgedaan , zoude ik ten uiterflen voor u vreezen , in een overtogt, waar in alle woorden , die 'er gefproken zullen worden, juist niet gefchikt zullen zyn ter flichtinge, en in een land, in 't welk alle voorbeelden, die u zullen voorkcomen, geenzins patroonen van deugd zullen weezen. America is het 'aardsch Paradys, in 't welk men dikwerf eet van de verboden vrugt. De Slange predikt aldaar, zonder ophouden, de liefde tot de rykdommen en de vermaaken, en de heete lugtsgefteldheid brengt de hartstogten aan het gisten. Wy zyn hier beneden ongelukkig genoeg, om ons niet te kunnen betoomen, wanneer wy geen anderen Gebieder ontwaar worden clan den  van CLEMENS XIV. 151 den Allerhoogften, ten zy een leevend geloof het beginfel zy van onze handelingen; en dit is ook hetgeval der Geestelyken, die in America leeven: niemand meer ziende, die hun ontzag inboezemt, en beftuurt, zyn zy verloren, indien het Euangelium niet heerscht in hunne harten. Ik ben overtuigd, dat gy dikwyls God zult fmeeken om fterkte, op dat hy u onderfteune in alle gevaaren. Men kan veel goeds doen onder de Negers, hoe groote neiging zy ook mogen hebben tot grove ondeugden, wanneer men weet hun vertrouwen te winnen, en hun eene zekere vreeze in te boezemen. Bedenk dat God even zo naby u is in America, als in Europa; dat zyn oog alles doorziet, dat zyne rechtvaardigheid alles zal oordeelen; en dat men om zynent wil alleen moet werken. Leid een geregeld en arbeidzaam leeven ; want, wanneer de ledigheid u ongelukkig bekruipt , zullen de ondeugden u fchielyk befpringen, zonder dat gy in ftaat zult zyn, om u tegen dezelve te verdeedigen. Laat u nimmer een woord ontvallen , 't geen tegen den Godsdienst, of tegen de goede zeden, kan geduid worden. De zulken zelfs, die u fchynen toe te juichen , zouden u in de daad verachten als eenen ontrouwen dienstknegt , die met zynen Meester fpot, wiens brood hy eet, en wiens kleed hy draagt. God bewaare u voor het opleggen van fchatK 4 ten. XLV. BRIEF  XLV. BRIEF. ZES- 153 BRIEVEN ten. Een Priester, die het geld bemint, en vooral een Geestelyke, die gelofte van armoede heeft gedaan, is flegter zelfs dan de booze ryke, en verdient noch harder te worden behandeld. Wees voor het overige gezellig, en win de leden van uw Kerfpel door groote gedienfligheid; dat men bemerke, dat het waare Godsvrugt, en niet grilligheid is, die u befluurt. Bemoei u met geene waereldfche zaaken, dan om twistgedingen by te leggen, en den vrede te herflellen. Ik zal voor u bidden tot Hem, die de wateren regeert, die de flormwinden doet bedaaren, en die nimmer den zynen verlaat, waar zy ook mogen weezen. Het ftrekt my tot troost, dat de Zielen niet van elkander kunnen gefcheiden worden, en dat wy altoos naby eikanderen zyn, als vereenigd door de banden van den Godsdienst en ons harte; Vaarwel, vaarwel: ik orohelze u met al myn hart.  van. CLEMENS XIV. 153 ZES-EN VEERTIGSTE BRIEF. Aan den Prelaat cerati. zyt, waardfte Prelaat, veel te gelukkig in uwen tyd te kunnen verdeelen, tusfchen Pifa en Florence; in de eene Stad kunt gy uwen geest vervrolyken, en in de andere vindt gy voedfel voor uwe kundigheid. Wanneer ik overdenke dat Toscanen in de daad de herftelfter is der Weetenfchappen en Kunften, eerbiedige ik dit Landfchap by uitneemendheid , en gevoele telkens myn hart kloppen, zo menigwerf ik van het zelve hoore fpreeken. Het was deezer eere waardig, als door de gelukkigfte ligging, en de gelukkigfte lugtsgefteldheid, bevoordeeld. Men ademt 'er eene liefelykheid, die onze ziele een nieuw leeven fehynt te geeven; en men ontdekt op eiken voetftap, dat de fraaije kunften goede redenen hadden om 'er behaagen in te fcheppen. Ik hebbe eenen grysaard gekend, wiens reden by uitftek befchaafd, en wiens geest zeer op zyne vermaaken gefteld was, en die zynen tyd zoo naauwkeurig verdeelde, dat hy de lente te Pifa, den zomer te Siene, den herfst te Livorno, en den winter te Florence doorbragt. K 5 Hy XL VI. brief.  XLVI BRIEI ZE- I 154 BRIEVEN , Hy trok beurtelings na deeze vier Steden, . om den geest van derzelver Inwooneren in te zuigen , zyne eigene gaaven te verfpreiden, en de vermaaken der aangenaamfte verkeeringe te genieten. Onze gezelfchappen beginnen te ontaarten; men kan 'er tegenwoordig die waarde niet meer in vinden, die onze Voorvaders 'er in Relden , en wy zyn deeze verandering verfchuldigd aan die al te beminnelyke Franfche beuzelagtigheid, die by allen de overhand krygt. Elke Eeuw heeft eenen geest, die haar van andere ondcrfcheidt; de weelde bederft onze zeden zo wel als onze gefprekken en onze fchriften. De ziel is bykans geheel uit onze Byecnkomften, uit onze Boeken en SchilderRukken. Niets blyft 'er overig dan een zekere fraaiheid , zo vlugtig als de geest, die haar voortbrengt; en de Godsdienst zelve deelt ongelukkig in die rampen. Men denkt van het Christendom te kunnen wegneemen, wat ons mishaagt, gelyk men een boordfel van zyne kleederen tornt. Gy ziet dit alles; gy zugt 'er over, en met reden. Ik hebbe de eer te zyn, enz. Rome, 2. Sept. 1754.  van C L E M E N S XIV. 155 ZEVEN- EN VEERTIGSTE BRIEF. Aan myn Heer den Abt de canilla'c, Auditeur der Rota (*). Tk ben aan uw huis geweest, myn Heer, om de eer te hebben van, eigenhandig, u een Deel van debtjffon's Nat. Hist. over te geeven. Voortreffelyk Boek ! voortreffelyke Schryver-, indien hy niet ook een flelzel had willen vormen! Hy bezit eene kragt van zeggen, en van gedagten, welke verrukt en verbaast. My te vraagen, wat ik denke over de vryheden der Franfche Kerke, is my buiten Raat Rellen van te kunnen fpreeken. Daarby, van wat belang is deeze vraag,.indien de Franfchen zo goede Katholyken zyn als de Romeinen, in weerwil der gevoelens , die hun in dit Ruk verdeelen ? Dc Pausfen en Koningen van voorgaande tyden hebben van weerskanten misflagen begaan, en Bcnedictus de XIV is gelukkiglyk de gefchiktftc Paus om dezelve te doen vergeeten. Het geen gy my gelieft aan te beveelen, zal, zo ras mogclyk is, ter uitvoer gebragt worden, met eenen iever, evenredig aan de hoogachting , welke ik u toedraagc. Ik ben, enz. Rome, 6. Juny 1754. ■(*) liet voorna.nntte Gcrcgtshof' te Rome. AGT- XLVII. brief.  156 BRIEVEN XL VIII brief. AGT- EN VEERTIGSTE BRIEF. Aan den Marquis scipio maffei. myn HEER de MARQUIs! , TT\e jonge Geestelyke, welken gy my aanbeveelt , is zeer grootsch op zulk een voorrecht , en ik ben het niet minder op uwen voortreffelyken Brief; ik zal denzei ven bewaaren als een gefchikten Talisman, om my eenige vonken van uwe kundigheden en van uwen geest mede te deelen. Duizend dingen wilde ik u fchryven ; maar ik vreeze voor u als voor eenen geest, en ben geheel verbysterd. Ik flelle my de uitgebreidheid uwer kundigheden , en de waardy uwer fchriften, voor oogen, en deeze bedenking maakt my zo gering , dat ik niet voor u durve verfchynen. Italië zal zich noch lang verheugen, in u het leeven te hebben gegeeven, en Verona zal u een Standbeeld oprechten, indien het zyne eigene eere kent. Maar gy verheft u zeiven oneindig boven alle deeze ydele eerbewyzen, door de nederigfle te zyn der menfehen, en door minder, dan iemand anders, te weeten hoe groot uwe waarde is. Ik zou 't nimmer aan den tyd vergeeven, dat hy  van CLEMENS XIV. 157 hy u doet verouden, zonder eenmaal acht te; Haan op uwe verdienden, ware ik met u niet overtuigd van een geheel hemelsch leeven, 't welk op ons wagt. Wy weeten dat de hemel het middenpunt, en het verblyf is van alfe licht; en dat de kundigheden, die men daar in een oogenblik verkrygt, niet kunnen vergeleken worden met de flaauwe flikkeringen, die wy hier beneden genieten. Ik zal alle mogelyke oplettendheid gebruiken omtrent uwen befchermeling; hy zal myn zoon worden, gelyk hy de uwe geweest is, door het belang, dat ik neemen zal in zyne vorderingen in de Weetenfchappen en Godsvrugt. Hy zal in onze Orde dezelfde hulpmiddelen vinden, die ik 'er gevonden hebbe om my te onderwyzen en tot een man te maaken; en ik kan, zonder de mynen te vleyen, by deeze gelegendheid verzekeren , dat dezelve niet overvloediger zouden kunnen zyn. Men heeft 'er fmaak in goede Boeken; men houdt 'er den naiever gaande; men is 'er altyd werkzaam, en men acht 'er, op eene gantsch uitneemende wyze, den onvergelykelyken scipio maffei. Hy leeft in onze harten, gelyk hy leeft in zyne fchriften, en dat is het, waarvan ik hem kan verzekeren; zynde meer dan iemand, enz. NE- 5LVÏÏL brief.  158 BRIEVEN XLIX. brief. V YF- NEGEN- EN VEERTIGSTE BRIEF. Aan den Nuntius caeaccioli, te Venetië, en Nuntius in Spanje geftorven. monseigneur! Tic heb de eer u te zenden , het beftuit van 1 het Heilige Gerechtshof, (*) 't welk zekerlyk met uwe denkenswyze zal overecnRemmen. Ik heb hier in allen mogelyken iever aangewend, om u te toonen, hoe veel werk ik maake van uwe deugden. Gave God, dat de Kerk altyd zulke voorbeeldige Prelaaten hadt als gy, Monfeigneur ; dit wordt telkens door de Venetiaanen herhaald, en dit vervult my met blydichap, wanneer ik het geluk heb van u te kunnen verzekeren, met hoe veel hoogachting ik ben, enz. Rome, 21. Oclober, ij^i. (*) De Inquifitie.  van CLEMENS XIV. 159 VYFTIGSTE BRIEF. Aan den Graaf. .... f~^y zyt verloren, myn waardRe Vriend, wanneer gy u overgeeft aan angstvallige twyfelmoedigheid; want gy zult of op nieuw tot losbandigheid vervallen, of God dienen op eene flaaffche wyze. Herinner u, dat de Joodfche Wet eene Wet van vreeze was, en dat de nieuwe, eene Wet van liefde is. Het leemen vat, waar aan onze Ziel verbonden is . gedoogt niet dat wy de volmaaktheid der Enge» len verkrygen. Men verlaagt den Godsdienst, wanneer men zich op beuzelachtige kleinigheden toelegt; zo lang de menfehen bidden, zullen in hunne gebeden afweidingen van gedagten plaats hebben , en gebreken in hun gedrag, zo lang zy werkzaam zyn; dewyl elk mensch blootgefteld is aan ydelheid en dwaaling. De valfche Vroomen, alleen, ergeren zich aan alles, en zien overal den Duivel. Vervulde Wet zonder uwen geest te vermoeijen, of uwe verbeelding te verhitten, en gy zult Gode aangenaam zyn. Niets houdt de Zielen op den weg der Godsvrugt zo zeer te rug, als eene kvvaalyk begreepene angstvalligheid. Dewyl eene L. brief.  L. E RIE F. icTo BRIEVEN eene al te Rille eenzaamheid deeze misleidingen begunftigt, en de zamenleeving dezelve verdryft, raade ik u met braave menfehen te verkeeren, in plaats van alleen teblyven. Geef voor het overige den moed niet verloren, wanneer gy in verzoeking komt. De verzoeking is eene proeve, die ons leert ons zeiven te mistrouwen, en die ons gedrag verdienftelyk maakt. Geef my een bezoek, en wy zullen tragten uit tcvorfchcn.waar uit die angstvalligheid ontfta, die u zo kwelt. Ik wenfche niets meer van gantfeher harten, dan u te kennen als een goed Christen ; maar het zou my fmartcn, wanneer gy angstvallig wierd. Alles zou u dan flooten, en gy voor u zeiven ondraagelyk worden. Ik heb altyd vergeeten u te fpreeken, over uwe goede NabeRaande. Zie daar, hoe myne afgetrokkenheid my, van tyd tot tyd, kwaade treken fpeelt; myn hart egter heeft 'er geen deel in. De Marquiiin meer fchuw geworden , dan getroffen door myne vertoogen, weet oiet wel, welke zyde zy zal kiezen. Wanneer Vroomen beginnen te rekenen over eene verzoening , moet men geene andere , dan veriagte blyken van hun verwagten. Vergenoeg ü, 2gter, met de zeer geringe beleefdheden uwer waardfte Bloedverwante; dewyl men van eene kwaa-  va n CLEMENS XIV. i6f kwaade betaaling zoo veel moet trekken, als men krygen kan. Volhard, myn waarde Vriend, volhard. Ik word door uwen moed geftigt,en ben bekoord, dat gy met dien leidsman vergenoegd zyt, dien ik u gegeeven heb. Is het niet waar, dat hy een waardig man is, en die u veilig tot God opleidt ? hy bezit eene wonderbaare doordringendheid van verftand, om 't binnenfte der menfehen te doorgronden, en eene ziel, recht gefchikt, om hun vertrouwen te winnen. Ik keure het zeer goed, dat gy iets weglegt om weldaadigheid te oefenen; maar ik zou niet verkiezen by beetjes te geeven, en zich tot geregelde aalmoesfen te bepaalen, zo dat men niets voor dezulken overig houde , die de uiterfte behoeften lyden. Men doet meer nuts met één of twee Huisgezinnen uit elende te redden; dan eenig geld in 't wild te ftrooijen, dat niemand helpen kan. Het is daarenboven altyd dienltig eene zekere fomme agter de hand te hebben, tegen buitengewoone gevallen; door deeze fchikking verligt men de drukkendfte rampen. Volg niet het voorbeeld van die bekrompen denkende Vroomen, die alle behoeftigen willen noodzaaken, om zich te kleeden en te voeden als het laag gemeen, zonder derzelver geboorte, of afkomst, in aanmerking te neemen. • De liefdaadigheid vernedert nimmer iemand, , L deel. L en L. brief.  L. .BRIEF. j 1 ] 1 ( ( < 162 BRIEVEN en weet zich na de omflandigheden, en den rang der ongelukkigen, te fchikken. Trotslyk te geeven is noch erger, dan niet te geeven. Richt uwe milddaadigheden derwyze in, dat gy zelve blykt gevoeliger getroffen te zyn, dan hy die ze ontvangt. De Godsdienst is te grootsch, om zyne goedkeuring aan die laage zielen te geeven, die met trotsheid verplichten, en den last hunner weldaaden doen gevoelen , aan hun, dien zy dienst doen. Stel u niet te vreden met te geeven; maar leen, daarenboven , volgens 't bevel van het Euangelium, aan hem, die het noodig heeft, [k ken geen verachtelyker voorwerp dan 't ;eld, wanneer men het niet bezigt om zynen laasten te helpen. Of zou het laffe vermaak /an geld op te Rapelen kunnen vergeleken vorden, met de voldoening van gelukkigen te naaken, en met de gelukzaligheid van den henel te verkrygen? Wanneer gy huishoudelyk zult zyn zonder nerigheid , edelmoedig zonder verkwisting , :al ik u befchouwen als een' Ryken, die niet )uiten de mogelykheid is van Zalig te worden, l,eer de behoeften voorkomen, zonder tewag:en dat men om derzelver vervulling vraage: le liefdaadigheid kan vooruitzien. Vaar wel: het is myns bedunkens overtollig, )p het einde van deezen Brief te herhaal en * lat ik uw beste Vriend en nederigfle Dienaar ben.  van CL E M E N S XIV. I6g ben. Gy zoudt voorzeker my allergevoeligst beleedigen, zo gy 'er aan twyffelde. Rome, 19 April, 1752. EEN- EN VYFTIGSTE BRIEF. Aan denzelfden. f~^y vraagt my, waarom'er zommige dagen zyn , in welke wy, aan droefgeestigheid overgeleverd, zonder derzelver oorzaak te kennen , ons zeiven tot een last zyn, en ik ga u antwoorden: Voor eerst, om dat wy van een lichaam afhangelyk zyn, 't welk niet altyd in een volmaakt evenwigt is. Ten tweeden, om dat God ons wil doen gevoelen , dat onze gelukzaligheid niet in dit leeven beftaat , en dat wy altyd met ongemakken zullen belast zyn, tot dat wy 't zelveverlaaten. Dit was het, 't welk den Apostel onophoudelyk deed zugten na de eeuwige goederen. 'Er zyn, zo wel in de zedelyke, als in de hatuurlyke waereld, dampen en wolken: onze ziel is zo yvel als de Hemel met nevelen bedekt. De arbeid is het beste middel, om deeze donkere buijen te doen verdwynen. Zo dra men crnftig bezig is, heeft men geen verlangen om zich te bedroeven of te verveelen. De oefeL 2 ning 11, B Ri E Fj tl B R IE Pi  LI. skief, LU. brief. J64 BRIEVEN ning is de hoofdRof van onzen geest. Gy zult, zegt s ene ca, noch u zeiven, noch anderen ten last zyn, wanneer gy de oefening bemint. Het is onbegrypelyk, hoe veele kwaade uuren in onzen leevensloop voorkomen, waar tegen de arbeid ons beveiligt. Men is hier beneden niet gelukkig , dan wanneer men het gevoel zyner rampen weet te verdooven. Die thans geen hartzeer heeft, hadt het te vooren, of zal het hebben, dewyl de pynen en fmerten 't erfdeel zyn, ons van onzen eerflen Vader nagelaaten, en men dezelve volflrekt niet ontgaan kan. Ik ben uit al myn hart, enz. Rome, 27 April 1752. TWEE- EN VYFTIGSTE BRIEF. Aan den Bisfctwp firniani van Peroufe. monseigneur! J~Je Postulant, (*) dien 'gy aan my gezonden hebt, fchynt de Orde der Augustynen, boven die der Franciscaanen te Rellen; en in plaats van 'er moeilyk over te zyn, heb ik zelve hem by eenen Geestelyken van myne Vrienden gebragt, die alle mogelyke zorg voor hem CO Zie Bladz. 31. zal  van CLEMENS XIV. 165 -zal draagen, en hem, na hem beproefd te hebben, het kleed van den H. Augustinus geeven. Wanneer men door den waaren geest der Godsvrugt bezield is, ligt 'er weinig aan gelegen, in welk Klooster men geplaatst zy. Alle Orden maaken in myne oogen flegts een en hetzelfde Huisgezin uit, en ik heb gelukkig geene genegenheid voor myne Broederfchap, die voor anderen zou kunnen nadeelig zyn. De Augustynen hebben, wat meer is, altoos de kundigheden gepaard met de deugden , en men kan by hen uitmuntende lesfen ontvangen, als men een goede roeping heeft. De Vader Capucyn , die u , Monfeigneur, zo gunftig van my heeft gefproken, heeft my byna niet gezien. Hy heeft over my geoordeeld als over een verfchiet, 't welk men van verre gelooft iets fraais te zyn, en dat niets is, zo dra men 't nadert. Ik zal hem verpligten, zyne woorden weer in te haaien, wanneer hy te Rome zal te rugkomen; want dan zal ik my van naby aan hem vertoonen. Dit is het beste middel, dat ik kenne,'om de menfehen te regt te brengen , omtrent de goede denkbeelden, die zy van my mogen hebben, Ik beveele my in uwe gebeden, die ik geloove zeer kragtig te zyn by den Heere, en hebbe de eer te zyn, enz. Rome, 26 Avg. 1753. Ê 3 DRIE. LIL brief.  166 B R I E V E N lui. BRIEF DRIE-EN VYFTIGSTE BRIEF, Aan den Prelaat cerati, myn heer! Tk heb uwen goeden en ouden Vriend, den , . Heer bottari zo even bezegt, en hem, gelyk altyd, geheel ingenomen gevonden met het leezen van een gevvigtig en afgetrokken Werk. Uit deezen Raat ging hy qver tot een fchilderachtig gefprek, dat my ten uiterflen behaagd heeft; want hy fpreekt nimmer zonder tafereelen te fchetzen. Alles is zinryk, alles maakt eene beeldtcnis, en onderfcheidt, volmaaktelyk de boeken en menfehen, die hy afmaalt. Wy hebben veel gefproken over de Romeinfche Oudheden , en over de verfcheidenheidonzer Boekeryen, die, meer of minuitffeekende, eene verwonderlyke verzameling maaken, Twee doorkundige Engelfchen namen deel in ons onderhoud, en fpraken op eene wyze, die ons naa hen deed luisteren, Dit is een Volk, dat met veel vrugts reist, door uit alles , wat het ziet, voordeel te trekken, Men zegt, dat zy het weezenlyke der zaaken kiezen , terwyl dc Franschman zich ver, ge*  vak CLEMENS XIV. ï6? genoegt met de oppervlakte. Maar ik Iaate aan u over, te beilisfen, of het in dc zamenleevinge niet beter is, aangenaam oppervlakkig, dan droevig diepdenkend te zyn. De Cardinaal benttvoglio zeide : dat men de Engelfchen zien moest, wanneer men wilde droomen, en de Franfchen, wanneer men verlangde met menfehen om te gaan. Ik open met groot vermaak myne celle, voor den eenen en den anderen, terwyl ik u evenwel belyde, dat de Franfche leevendigheid voor my iets byzonder aantrekkelyks bezit. Men ziet gaarne zich zeiven in anderen; want gy weet, dat ik geen talmer, noch zwyger ben. Gy moet het Boek ontvangen hebben, 't welk Vader massoleni, van het Oratorium, u heeft gezonden. Gy zult het zo wel van een goeden inhoud vinden, als wel gebonden Ik zie u, dunkt my, in het leezen van dit werk verzonken , zonder te kunnen uitfehciden. De man van letteren heeft in de daad vermaaken, die alle vreugde der waereld overtreffen. Maar ftü: dit is een geheim der Geleerden, 't geen men niet moet verfpreiden. Ik heb de eer van te zyn, enz. Rome, 13 Novemb. 1753. La VIER- LUI. brief.  168 BRIEVEN LIV. brief. 'j ] I 1 I C VIER-EN VYFTIGSTE BRIEF. Aan een Franciscaaner Geestelyken. Jk gevoele iets in my, 't welk my de Pen doet opvatten, en my als in het oor luistert u te fchryven, dat ik in langen tyd dit vermaak niet genoten heb ; en 't is de vriendfehap voor u, die my een zo groot voordeel bezorgt. Men moet toeflemmen , gelyk aucustinus zegt, dat de vriendfehap iets ten uiterRe aangenaams heeft, en dat hy, die derzelver aangenaamheden niet kent, de maatfehappymoet verlaaten. De Zaligmaaker der waereld heeft, door zyne byzondere genegenheid voor den Heiligen Joannes,de vriendfehap geheiligd, en wy «en dat de grootfte Heiligen, met de zorg^uldigfte oplettendheid, haar onderhouden lebben. Wees derhalven altyd myn goede Vriend Wat de waereld moge zeggen, dat de Monnicen mets beminnen, heb ik egter in 't Klooser de oprechtfte en gedienftigfte harten ge'onden: men zal het niet gelooven, om dat acn tog wil, dat wy ongelyk hebben. Maar vat raakt het ons ook, indien wy niet te miner de aangenaamheden der vriendfehap fmaa- ken,  van CLEMENS XIV. i6g ken, en ik niet minder uw Dienaar en Vriend ben? Rome, 29 Dec. 1754. VYF-EN VYFTIGSTE BRIEF. Aan Mevrouw picliani. .mevrouw! TTet is geene onverfchillige zaak, of gy uwe twee Dogters by u houdt: de hoedanigheid van moeder legt u onder de gewichtigRe plichten. De waereld zal zich by aanhoudendheid tusfehen u en uwe kinderen Rellen, indien gy geene zorg draagt haar af te wyzen; niet met eene geftrengheid, die gemor verwekt, maar met die wysheid, die het vertrouwen wint. Uwe Dogters zullen flegts fchynheilige worden, indien gy haar met onderwyzingen overlaadt, en haar ontrust; terwyl zy den Godsdienst zullen beminnen, indien gy weet door uw voorbeeld , en door uwe zagtheid , haar denzelven te leeren beminnen. Men kan menfehen van twintig jaaren niet befluuren, als of zy fiegts tien jaaren oud waren. Verfchil van jaaren, zo wel als onderfcheid van rang, eischt verfchillende behandelingen en lesfen. L 5 Cta- LV. brief. LIV. brief.  LV. * R IE F. I 1 I I 2 t t d / v n< w tc ftj re di ■ ali hé mi no pe du" 170 BRIEVEN Onderhoud, zo veel gy kunt, in haar den (maak tot het leezen van goede boeken en tot ien arbeid : maar met die infchikkelykheid, he niet onderwerpt aan kleinigheden, en met hen geest van onderfcheiding, die een verfchil naakt tusfchen een Klooster en een waereldlyfc iuis. Huw uwe Dogters uit naar haare goederen en ang, zonder egter haaren wil te dwingen, ten y ze zich met losbandige knaapen of deugniem wilden verbinden. Het huwelyk is de najurlyke ftaat aller menfehen: het zyn uitzondringen op den regel, wanneer men 'er zich m onthoudt. Maak u, zonder het waereldfche te bemin:n , niet belagchelyk omtrent de gebruiken :r waereld. De Godsvrugt wordt een voorerp van fpotterny, wanneer men haar veront onder byzondereuitwendigheden: devermdige vrouw tracht de opmerking van andcn te ontwyken. Wanneer men geboren is, om zekere kleeïg te draagen, moet men ze draagen, maar oos met die betaamelykheid, die der zedig, id past. Draag zorg dat uwe Dogters de verkeering met :nfchen genieten. De waare Godsvrugt is ch ftuurs noch bitter: eene kwaalyk begrene eenzaamheid tergt de driften, cn het is :werf voor jonge Perfoonen veiliger een uit.  vak cleme N S xiv. 171 gezogt gczelfchap tc hebben dan alleen te weezen. Gy moet haar vrolykheid inboezemen, op dat zy niet den zweem hebben, van onder de Godsvrugt te kwynen : uwe uitfpanningen zullen beftaan in wandelingen , en in kleine fpelen; en wanneer de tyd ter bezigheid nidert, moet gy haar niet onderhouden over diepdoordagte oefeningen en afgetrokkene weetenfchappen, die te dikwerf de kunne waanwys en praatziek maaken. Tracht vooral haare liefde te winnen: dit is het grootfte vermaak, waar naa eene moeder kan reikhalzen , en tevens het grootfte voorrecht, het welk zy kan genieten, om het goede te bewerken naar haar welgevallen. ' Kies Godsdicnftigc en eerlyke Dienstboodcn: zy zyn tot alle inisdaaden bekwaam, als zy God niet vreezen. Men moet hen, noch trots, noch gemeenzaam, behandelen, om met hun als met menfehen, en tevens als met minderen, te leeven. De gerechtigheid is de moeder der orde; alles is, zo als het behoort, wanneer men zich naai- den regel der billykheid gedraagt. Straf nooit dan met tegenzin, en vergeef altyd met vermaak. Ga dikwerf ter Kerke, in uw eigen Kerfpel, op dat de Schaapen zich veeltyds by haaren Herder mogen bevinden; dit is, en met dc Heilige regelen, en met het oud gebruik, overéénkomftig. Uwe lv: B R I E Fi.  LV. BRIEF. LVÏ. brief. ZES- EN VYFTIGSTE BRIEF. Aan den Graaf alcarotti. waarde graaf.' j^/Jaak, in weerwil uwer wysbegeerte , uwe fchikkingen zodanig, dat ik u in den hemel moge zien: want het zou my gevoelig fmarten u uit het gezigt te verliezen, geduurende eene geheele Eeuwigheid. Gy zyt, ten opzichte der gefteltenisfe van den geest en van het hart, een dier zo zeldzaame menfehen, die men zelfs aan geene zyde van het graf wil beminnen wanneer men het geluk gehad heeft van u te kennen;en niemand heeft meer redenen dan gy-, om van de onftoffelykheid en onRervelykheid der ziele overtuigd te zyn. De jaaren fnellen zo wel voor de Wysgeeren weg, als voor de Weetnieten, en een denkend mensch kan niet na- i/2 BRIEVEN Uwe wysheid zal u het overige Jeeren. Ik maak veel Raat op uwe kundigheden en goeden wil, gelyk gy in de daad kunt verzekerd zyn , van de eerbiedige hoogachtinge, met welke ik de eer hebbe te zyn, enz. Rome, 15 Nov. 1754.  van CLEMENS XIV. 173 nalaaten te overweegen, hoedanig derzelver einde zal wezen. Beken, dat ik myne Preeken zo weet te fchikken, dat zy een fraai vernuft niet fchuw maaken, en dat, indien men zo kort, zo vriendelyk preekte, gy zomwylen den Prediker zoudt hooren: maar het hooren is niet genoeg, het moet tot in 't hart overgaan; daar moet het gehoorde uitfpruiten , en de geheel beminnelyke algarotti moet een zo goed Christen worden, als hy een goed Wysgeer is-; dan zal ik dubbel zyn Dienaar en Vriend zyn. Rome, 11 Dec. 1754- ZEVEN-EN VYFTIGSTE BRIEF. Aan den Heer rota, Secretaris van de Rekenkamer. Tk geloove, myn Heer, dat wy, om elkander eindelyk eens te ontmoeten, genoodzaakt zullen zyn, een zeker uur te bepaalen: ik bidde u, my daar van te verwittigen, en ik zal, voorzeker, niet in gebreke blyven, van my op den beRemden tyd te laaten vinden. Niets is 'er, waarvan ik het gemis meer ter harte neem, dan de tyd, die men verliest in eene Antichambre. De tyd is het kostbaarfte ge- LVI. brief. LVII. brief.  LVII. BRIEF. j J i ] 1 ACT- 174 BRIEVEN gefchenk, ons van God gegeeven, en de mensch verfpilt het met eene zo wreede als verbaazcnde verkwisting. De tyd, helaas.' is een ter plonderingeovergegeeven goed, elk ontvreemdt 'er ons een gedeelte van,en, in weerwil van alle myne oplettendheid om hem bewaaren, zie ik hem myne handen ontglippen; en naaulyks heb ik gezegt, dat hy heenen vliegt, of hy is reeds verIwenen. Ik wagt uw bevel af, om my by u te vervoegen, cn u te verzekeren, dat, indien 'er 00. inblikken overfchieten om u tc zien , 'eigene zyn, in welken ik niet met zo veel gelegenheid als hoogachting ben : myn Heer, iw nederigfte Dienaar. Rome, 3. Jan. 1754.  van CLEMENS /XIV. 175 AGT-EN VYFTIGSTE BRIEF. Aan den Gonfaionier (*) van het Gemeenebest van St. Marin. (f) zeer waarde vriend! (Dchoon gy maar een kleine Beheerfcher van ^ eenen zeer kleinen Raat zyt, bezit gy egter eene ziel, die u gelyk Relt met de grootRe Vorflen. Het is de uitgefirektheid der Ryken niet, die de verdienften der Heerfcheren uitmaakt. Een gemeen Huisvader kan veele deugden, en een Gonfalonier van Saint Marin een groote achting hebben. Ik ken niets bekoorlyker dan aan het hoofd te zyn van een klein gewest, dat men ter naau- wer £*) Gonfelomer betekent eigenlyk Vaandraager, maar is in verfcheidene Italiaanfche Vrye Staaten oudtyds de naam geweest van den eerflen Perfoon in de Regeeringe; als tfi Florence en te Siena , op welke laatfte plaats de- titel in gebruik gebleeven, maar het gezag verdwenen is, zeden die Stad voor de mag't der Groot Hertogen van Toscane heeft moeten bukken. Behalven 't .kleine Gemeenebest van St. m a&in, heeft deeze titel nog heden plaats in dat van lucca. Ct) Eene kleine Stad in het Hertogdom Urbino , in den Kerkelyken Staat; hebbende onder haar Rechtsgebied 10 ot" 12 Dorpen , die door een voorzichtig gedrag, onder de befclienning der Pausfen , noch eenigermaate haare vrylieid heeft .weeten te behouden. LVIII. BRIEF.  LVIII. BRIEF. j 1 ï'75 BRIEVEN wer nood op de Landkaart ontdekt, waarin men noch de twcefpalt kent, noch den oorlog, waar geene onweders ontRaan, dan wanneer de lugt betrekt, en daar geene andere eerzugt is, dan die, om in de flilte en in den middelmaatigen Raat te leeven; alwaar alle goederen gemeen zyn, door de gewoonte die men heeft, om eikanderen te onderfleunen. O] Hoe behaagt my die kleine hoeklandsl hoe gelukkig is het dien te bewoonen; en niet in het midden van 't gewoel, dat de groote Steden beroert, en niet in 't midden der Grooten, die de geringeren doen zugten, en niet in 't midden der weelde, die 't hart verderft, en de oogen verblindt! Het is eene plaats in welke ik gaarn myne dagen zoude flyten: myn hart is 'er zedert lang tegenwoordig door de vriendfehap, die ik u tocdraage. De Opperheerfchappy is voorzeker de grootIe last van allen, maar de uwe zo ligt, dat zy in het gaan niet belemmert; vooral wanneer ik se vergelyke met die Heerfchappyen, die men liet regeeren kan, dan door zich als te vermeligvuldigen, en op alles te letten. Alles legt eenen Vorst hinderlaagen, die aan iet hoofd is van een uitgeflrekt Koningryk; :erwyl hy zich verbeeldt, dat men zyn hof by iem maakt, zoekt men hem te bedriegen. Leeft hy losbandig, men vleit hem in zyne uit- fpat-  van C L.E M E N S XIV. 177 fpattingen; is hy godvrugtig, men (peelt den Huichelaar, en befpot hem; is hy wreed, men noemt hem rechtvaardig, en nimmer hoort hy de waarheid. Hy moet dikwyls zyn hart ondertasten, om de waarheid te vinden. Maar hoe zeer is hy te beklaagen; wanneer zy zich daar niet ophoudt! De Gefchiedenis vervat, om geene andere reden , zo veele regeeringen van ondeugende Prinfen, dan om dat zy vermaak vonden in verre van de waarheid te leeven. Deeze,egter, is de eenige goede Vriendin der Koningen, wanneer dezelven naar haar willen luisteren; maar zy tasten niet zelden mis ten haaren opzichte, en befchouwen haar als eene lastige vermaanfter, die men, of verwyderen moet, of ftraffen. Voor my, die haar beminde van myne tederfte Kindsheid, ik denke dat ik ze altyd zou beminnen, fchoon zy my de hardfte zaaken vertelde. Zy gelykt naar die bittere geneesmiddelen , die den fmaak mishaagen, maar de gezondheid herftellen. Men kent, buiten twyfel, haar te St. Marin beter dan elders: aan de groote Hoven befchouwt men ze flegts van ter zyde, en gy ziet haar vlak in 't aangezicht, en ontvangt haar met genegenheid. Ik zal u het Boek niet zenden, dat gy wel wenschte te zien; het is een geheel mismaakt voortbrengfel, eene flegte vercaaling uit het I. deel. M Fransch, LVHÏ. 3 r i e f,  lviii. ERIEF. I < C f. V b d r< ft di di v< te di Zl V; 178 BRIEVEN Fransch,en vloeit over van dwaalingen, zo wel tegen de Zedekunde , als tegen de Geloofswaarheden. Men fpreekt 'er, egter, van niets meer,' dan van Menschlievendheid: want dit is het fchoone woord, dat men hedendaags in plaats Relt, voor dat van Liefde; dewyl de Menschlievendheid enkel eene Hcidenfche, en ie Liefde .eene Christelyke, deugd is. De helendaagfche Wysbegeerte wil niet meer te locn hebben, met iets, 't geen naar het Christendom zweemt, en hier door ontdekt zy lan het oog der reden, dat zy niets bemint, lan 't geen ondeugend is. De oude Wysgeeren, die niet beRraald weren door 't licht des Geloofs, noch het geluk adden van den waaren God te kennen, wensch;n om eene Openbaaring; en de nieuwen ver'erpen die Openbaaring, die aan zo ontwyfelaare tekenen te kennen is. Maar hierin verraam zy zich zeiven: want hadden zy eenen ■chtgeaarten geest, en een zuiver hart, waren zy lenschlievend, gelyk zy voorwenden, zy zoum met zamengevoegde handen eenen Godsenst ontfangen, die zelfs de kwaade begeerten roordeelt, die uitdrukkelyk beveelt zynen naas. n lief te hebben,en die eene eeuwige vergelng belooft aan allen, die hunne broeders Hen onderReund hebben, en getrouw geweest n aan God, aan hunnen Koning, en aan hun tderland. Men kan eenen zo deugdelyken Godsdienst  van CLEMENS XIV. 179 dienst niet ver laaten, wanneer men een deugdelyk hart heeft. Hierom , wanneer ik die Schryvers, welke tegen den Christelyken Godsdienst uitvaaren, de woorden van Wetgeeving, Vaderlandsliefde en Menschlievendheid, zonder ophouden, zie gebruiken; zegge ik, zonder vreeze van my te zullen bedriegen, deeze Menfehen fpotten met het Gemeen, en zyn, inwendig, noch Liefhebbers des Vaderlands, noch Menfehen vrienden. De mond fpreekt doorgaans uit den overvloed des harten. Van deezen kant, zou ik deeze nieuwe Wysgeeren willen aantasten, indien ik in ftaat ware, van hen te beftryden. Zy zouden tegen myne redeneeringen mogen fchreeuwen, om dat ik ze te veel in het naauw gebragt hadt, maar zy zouden egter zich niet te beklaagen hebben over myne leevendigheid. Ik zou tot hun gefproken hebben als de tederfte Vriend, die hun welzyn zo zeer ter harte ging, als zyn eigen , als een waarheidlievend en onzydig Schryver, die hunne bekwaamheden erkende, en menigwerf recht deed aan de fraaiheid van hun vernuft. Ik ben verwaand genoeg, om te gelooven*, dat zy my, fchoon hunnen tegenftander, zouden bemind hebben. Ik zal dit ontwerp niet ter uitvoeringe brengen, dewyl ik hier die gelukkige ftilte niet geM 2 nie- LVItL 3 r i e f.  lvhi. BRIEF, NE- ïSo BRIEVEN niete, die men te St. Marin inademt: men geniet daar eene gerustheid, die iets hemelsch in zich heeft. Deeze rust, nochtans, fchynt doodelyfc te zyn voor de Weetenfchappen en fraaijc Letteren , dewyl ik, op de ongemeeten lyst der vermaarde Mannen, geene Schryvers vinde, die burgers zyn van St. Marin. Ik raade u, om uwe Onderdaanen op te fcherpen, terwyl gy uwe bediening bekleedt. Het ontbreekt uwen landaart niet aan geest; dezelve moet alleen worden opgewekt. Zie daar een Brief, die zo lang is als uwe Staaten , vooral wanneer gy het hart in aanmerking neemt, waaruit hy is voortgekomen , en waarin gy dikwyls eene goede plaats bezit; dus fchryft men, en bemint men elkander , wanneer men te gelyk in een Kweekfchool geweest is. Vaarwel.  van C L E M E N S XIV. 181 NEGEN-EN VYFTIGS'TE BRIEF. Aan den Graaf. .... Tk heb u, myn waardfte Vriend, het beoefenen der Wiskundige Weetenfchappen niet willen aanraaden, voor dat gy ten vollen bevestigd waart in de bcginfelen van den Godsdienst. Ik vreesde, dat gy, door u toe te leggen op eene weetenfchap, die alles wil betoogd hebben, zoudt handelen, gelyk zo veel andere Wiskundigen, die het in 't hoofd krygen, om de geheimenisfen van onzen Godsdienst aan de betooging te beproeven. Hoe uitgeftrekt de Wiskundige Weetenfchappen zyn mogen , zy zyn egter zeer naauw beperkt, zo dra men van de Godheid handelt. Alle lynen, die op de aarde kunnen getrokken worden, alle punten, op welke men kan uitkomen, zyn oneindig klein, in vergelykinge van dat onmeetbaare Weezen, waar mede geen ander kan vergeleken worden, of in eenige evenredigheid ftaan. De Wiskunde zal u eene juiste denkwyze geeven. Zonder haar, derft men eene zekere noodzaakelyke wyze, om zich juiste denkbeelden van zaaken te vormen, zyne gedagten in orde te fchikken, en een naauwkeurig oordeel te vellen. Men kan gemakkelyk in het leezen, M 3 zelfs LIX. brief.  LIX. brief. ( < ( I ( ï J I I 1 £ C 182 BRIEVEN zelfs van een Zedekundig Boek, ontdekken, of de Schryver in dé Wiskunde bedreven zy: ik ben hier in noch zelden bedrogen. De vermaardfte Bovennatuurkundige, dien de Franfchen gehad hebben (*) , zou zyn Onderzoek der Waarheid niet hebben zamengefteld, ware hy geen Wiskundige geweest, en leienitz even weinig zyne Theodicee. Men ontdekt in hunne Werken die meetkundige orde, die de redeneeringen ineen dringt, en dezelve nadruk, maar boven al regelmaatigheid, byzet. De Orde is eene zo fchoone zaak, dat de *antfche natuur derzelver indrukzels vertoont, mi 'er zonder haar geene overéénRemming is. Vlen kan gevolgelyk met grond bewecren, dat le Wiskunde eene algemeene Weetenfchap is, lie alle de overige zamenbindt, en derzelver vereenkomst in het gelukkigRe licht plaatst. De Wiskundigen hebben doorgaans, in hunne icfchouwingen , een vasten opflag van oogen, ie de zaaken ontwikkelt, en alles met juisteid tot zyne eerfte beginzelen brengt, in ilaats dat een ander, van de kennis deezer Veetenfchap verfteken , alles ziet, op eene uwe en byna altoos onzekere wyze. Poog derhalven eene Weetenfchap te leeren ennen, die onzer weetgierigheid zo waardig, n zo noodzaakelyk is; maar draag egter zorg, at zy u niet tot verftrooidheid van gedagten doe O M AL E B R A JJ CII E.  van CLEMENS XIV. 183 doe vervallen. Men moet altyd poogen meester van zyne gedagten te blyven, welke Wee- ] tenfchap men ook moge beoefenen. Hadde ik uwe gelegenheid en uwe jaaren, ik zou trachten eene meer uitgebreide kennis der Meetkunde te verkrygen. Ik heb deeze Weetenfchap altyd boven andere bemind. Myne Geestgefteltenis doet my met gretigheid alles opzoeken, 't geen regelmaatig is. En ik heb weinig agting voor Werken, waarin men niet anders vindt, dan verbeelding. Wy bezitten drie Hoofdweetcnfchappen, die ik vergelyke met de drie weezenlykfle deelen, die ons zamenftel uitmaaken: de Godgeleerdheid, die, door haare geestelykheid, naar onze ziel gelykt;de Wiskunde, die, door haare zamenvoegingen cn juistheid, onze reden verbeeldt ; en de Natuurkunde , die, door haare werktuigkundige werkingen, de plaats van ons lichaam vervangt; en deeze drie Weetenfchappen, die volmaakt moeten overéénftemmen, wanneer elk derzelver zich binnen haaren eigen kring bepaalt, moeten ons noodwendig opleiden tot haare Oorzaak, dc bron der volheid van alle licht. Eertyds, toen ik nog te Ascoli was, had ik een Werk ondernomen, waar van het onderwerp was, de volmaakte overeenftemming van alle Weetenfchappen. Ik toonde daar in, welke derzelver oorfprong en einde, welke derM 4 zel- LIX. iïuef.  LIX. BRIEF. "1 1 \ i x c I 184 BRIEVEN zeiver onderlinge betrekkingen waren ; maar de Klooster-oefeningen, en de lesfen, die ik verplicht was te geeven, hebben mv verhinderd 't zelve te voleinden. Ik bezitte 'er nog eenige brokken van, die ik uit myne papieren zal byéén zoeken, en u laaten leezen, indien gy 'er vermaak in fchept. Gy zult 'er fommige denkbeelden, fommige uitzigten in vinden; maar het is flegts de fchets van een Werk, 't welk, al leezende, moet worden aangevuld, en hier toe zyt gy bekwaam. De Wysbegeerte is, zonder de Meetkunde, 't zelfde, als de Geneeskunde zonder de Scheikunde. Het grootfle deel der hedendaagfcte Wysgccren redeneert gebrekkig, alleen om dat zy geene Meetkuniigen zyn; zy neemen drogredenen aan voor vaarheden , en , zo zy al goede beginfelen tellen, trekken zy 'er egter kwaade gevolgen ïit. De bloote oefening is niet genoeg, om ons ot Geleerden te maaken, nog de kennis der A'eetenfchappen om een Wysgeer te worden, vlaar wy leeven in eene Eeuw, waarin men elander met hoogdraavende woorden tracht te ■erblufFen, en waant vernuft te bezitten, zo Ira men nieuwigheden te voorfchyn brengt. Wees altoos op uwe hoede tegen Schryvers, !ie meer werks maaken van den ftyl, dan van e zaaken, en die alles waagen, om het geoegen te hebben van u te veibaazen. Ik  va h CLEMENS XIV. 185 Ik zal u, zo ras mogelyk is, een Werk zenden over de Driehoeksmeeting, en indien het noodzaakelyk zy, zal ik u meetkundig, dat wil zeggen, ter betooginge toe, bewyzen, dat ik altoos uw beste Vriend ben. Rome, 22. Juny 1753. ZESTIGSTE BRIEF. Aan eenen Geestelyken van de Orde der Minderbroeders Conventualen (*). f~^y denkt, ten onrechte, Eerwaardige Vader, dat ik geheel geen deel neeme in onze Kapittels. Ik flelle 'er zelve groot belang in, niet als een eerzugtige, die zyne bevordering beoogt; maar als een Vriend van onze Orde, die vuuriglyk wenscht, dat de Weetenfchap en Godsvrugt in dezelve de eerfte plaatzen mogen bekleeden. Een Overfte, die enkel een Geleerde is, kan veel kwaads verwekken, maar nog meer een, die enkel Godsdicnftig is. Daar geene kundigheid is, zal men ook geene uitkomst vinden; en dit is e-enezeer fchrandere aanmerking van de Heilige Therefia. Behalven kundigheid en Godsvrugt , moet een Overfte nog eenen geest van wys- heid (*) Couysntualen, eene foort van Franciscaaner Geestelyken , die het règt hebben van vaste Goederen en Inkomlten te mogen bezitten. M 5 LIX. 3 RIE F. ■ LX. BRIEF.  LX. BRIEF. j t I 3 J 3 J 186 BRIEVEN heid en ondetfcheiding bezitten; want'er is een groot onderfcheid, tusfchen leeren en beftuuren. Men heeft zelfs opgemerkt, dat alle Schryvers, de zulken zelfs niet uitgezonderd, die den Vorften de fchoonfle lesfen geeven, niet gefchikt zyn voor de beftuuring. Het gezond verftand kwam dikwerf, om de menfehen met voorzichtigheid te leiden, meer te ftade dan geest of zelfs vernuft (*) ; wanneer men te veel geests bezit heeft men te veele denkbeelden, en men verandert geduuriglyk. Ik doe myne uiterfte poogingen, óm de zodanigen tot Overflen te doen verkiezen, die de meeste bekwaamheid tot het beftuur bezitten; zonder egter eenig oogmerk voor my zeiven te bedoelen, en zonder eenige arglistigheid te gebruiken. Ik begeer geen ander Gebied dan nyne Cel, en nog heb ik moeite genoeg, ora nyne verbeelding en myne gedagten in orde te louden. De mensch wordt door zyne begeeren zo menigwerf heen en weer geflingcrd, lat hy niet altyd ten uitvoer brengt, 't geen ïy wil, fchoon hy altyd vry blyve om te wer;cn of niet te werken. Ik zal in de volgende Vergadering uwe wenchen doen vcorftellen: en ik vermoede, dat de;elve zullen toegeftemd worden; in zo verre als nenkan inftaanvoor eene menigte van verfchilende fmaaken, van gevoelens, en van onder- fchei- C*) Genie.  van CLEMENS XIV 187 fcheiden geestgefteltenisfen. De waarheid behoorde wel natuurlyk alle menfehen over te haaien , maar zy vertoont zich onder zo verfchillende gedaanten, dat ieder ze naar zyn eigen gezicht beoordeelt. En het gezicht verfchilt naar de belangen en denkenswyze : de oogen zien, zo als- zy willen. Wees verzekerd, dat ik, even als voorheen, altyd gereed blyve om u dienst te doen, en altyd uw Dienaar en goede Vriend ben. EEN-EN ZESTIGSTE BRIEF. Aan den Kardinaal spinelli. uitmuntendste! J_Jet Boek zal, gelyk het verdient, worden goedgekeurd ; uwe Uitmuntendheid kan hier op ftaat maaken. Het bevat niets dan zeer regtzinnige en zeer uitvoerlyke dingen, wat 'er zommige begènadigden ook van mogen zeggen. Wanneer men het Pharifeïsmus zynen gang liet gaan , zou mch wel haast in de Kerk niets anders vinden dan beuzelachtige bedryven, en die zo fchoone, zo verhevene, Godsdienst zoud2 een kring worden van bygeloovigheden. Men bemint gewoonlyk alles, 't geen de verbetering des harten niet ten oogmerk heeft, en men LX. brief. LXI. brief.  LXI. brief. ï88 BRIEVEN men vindt vermaak in oud te worden, zonder zyne kwaade hebbelykheden uit te roeijen; men behelpt zich met fchielyk eenige gebeden te prevelen, en waant dit genoegzaam om ten hemel te klimmen. Het is geenzins te verwonderen, dat de waereld ons misleidt. Maar het is onbegrypelyk, hoe menfehen, die voorgeeven zich tegen haare handelingen te verzetten, de zielen van anderen niet beveiligen tegen deeze verleiding. Men had in alle tyden Pharifeën, en zy zullen 'er blyven tot het einde der waereld. In plaats van Tempelen op te richten voor den Eeuwigen God, bouwen zy gewitte begraafplaatzen, en zoeken de Geloovigen in den ilaap te wiegen door bedryven, die noch op den geest, noch op het hart, eenigen invloed hebben. Het ware te wenfehen, dat de geheele waereld alles met dezelfde oogen befchouwde als uwe Uitmuntendheid. Welk een aantal misbruiken zou dan worden verbeterd! hoe veele bvgeloovige bedryven zouden afgefchaft worden! wanneer een Leeraar zich in zyne oefeningen bepaalt tot de Heilige Schrift, tot de Kerkvergaderingen en de Heilige Vaderen, behoeft men nimmer te vreezen, dat zyne Gemeente tot het bygeloof zal vervallen. Muratori zeide,dat deeze beuzélagtige GodsdienRigheden veel overéénkomst hadden met de fleenen, die men gebruikt om de vlakken uit te doen, die dezelve om geene an-  van CLEMENS XIV. 189 andere reden in fchyn doen verdwynen, dan dat zy ze uitbreiden. Schoon met bezigheden overlaaden ,zal ik, door ook die op my te neemen, waarmede uwe Uitmuntendheid my zult belasten,u doen zien, dat ik nimmer my het geluk zal laaten ontglippen , van u te kunnen overtuigen van den diepen eerbied, met welken ik ben, enz. Rome, 3. july 1752. TWEE- EN ZESTIGSTE BRIEF. Aan myn Heer den Abt la mi. myn heer! Tk ben naauwlyks in Raat my zeiven te herkennen, in het midden der wanorde, die thans heerscht in myne Celle en in myn hoofd. Het ligt daar alles over hoop; om zulk een bajert in orde te brengen, is het noodig, dat ik fchryve aan eenen zo regelmaatigen Schryver als gy zyt. Uwen laatften Brief over de Dichtkunst, zou ik een meesterftuk fchatten, hadt gy in denzelvenjhet kenmerk opgegeeven van den dichtkundigen geest van eiken landaart. De Italiaanfche verfchillen van de Engelfche Dichters,- LXI. 3rief. LXII. JRIEFi  Lxn. iri £ f, ioo BRIEVEN en 'er -is onderfcheid te bemerken tusfchen de Duitfchers en Franfchen. Zy komen overeen in de beginfels; maar zyn verfcheiden in hun vuur en verrukking. De Duitfche Dichtkunde is een vuur, 't welk verlicht; de Franfche een vuur, dat vonkt -en knapt; de Italiaanfche een vuur, 't welk brandt; de Engelfche een vuur, dat in kooien legt. Wy overlaaden onzeVerfen met fchilderycn; en men behoorde dezelve fpaarzaamer te gebruiken , om ze een leevendig gevoel te dqen verwekken. Niets treft den Leezer fterker dan de verrasfing; en deeze kan geen plaats hebben , wanneer men de zaaken, die hem moeten verbaazen, al te zeer vermenigvuldigt. Gelukkig is het bedaarde vernuft, dat zo wel in dichtmaat, als in onrym, de ontmoetingen en plaatzingen met kieschheid doet voorkoomen. Een tuin, met watervallen en bosfehaadjen opgevuld, verveelt my fchielyk, terwyl ik in verrukking opgetogen worde, wanneer ik flegts, als by geval, hier en daar een groen prieel en eene waterkom ontdekke. De Violieren' vertoonen zich oneindig fchooner, wanneer zy zich flegts ten halve van onder digte bladen vertoonen: Het bedekte wekt onze nieuwsgierigheid. 'Er zyn geene fchoonheden, dan by vergclyking. Wanneer zich alles even prachtig vertoonde , zouden onze oogen fchielyk der verwon-  van „CLEMENS XIV. 191 wonderinge moede worden. De natuur, die het voorfchrift behoort te zyn van eiken fchryver, verwisfeit in dier voegen haare vergezigten, dat zy nimmer het gezicht afmatten: men vindt de heerlykfte weiden in de nabyheid der eenvoudigfte vlakten, en eene bekoorlyke rivier befproeit dikwyls de zyden van eenen fomberen heuvel. Herhaal deeze lesfen , myn waardfte Abt, om onze Dichters, indien het mogelyk is, te geneezen , van die verkwisting van fchoonheden, die anders niets zyn dan een hoop gouds, zonder orde en zonder fmaak op één geworpen! Men waardeert even zeer uwe fchriften, als men zich over uwen geest verwondert; en wanneer een Tydfchryver deeze dubbele eer heeft verworven, mag hy als meester fpreeken; vast verzekerd zynde, dat men hem gehoor zal verleenen. Nog jong Scholier zynde, verloor ik eenen myner makkeren, met wien ik, door eene onderlinge overéénkomst van aart en neigingen} op het naauwfte was verbonden. Hy ftierf, helaas ! na dat wy veele eenzaame wandelingen met eikanderen gedaan, veele bedenkingen gemaakt hadden over zaaken, die wy nog niet wisten, maar egter verlangden te kennen; ik geloofde myne fmart niet beter te kunnen verdooven, dan door hem eenige Verfen toe te wyden, in de overtuiging, waarin ik toen. reeds. LXII. i r i e f,  lxii. 3RIEF 192 BRIEVEN reeds was, dat wy flegts van Raat veranderen, wanneer wy fchynen te fierven. Ik verhefte boven al zyne oprechtheid en Godsvrugt; want hy was een voorbeeld in deugden. Maar dit Lofdicht was, gelyk men my onder 't oog bragt, daarin gebrekkig, dat het overlaaden was met fchilderyen. Ik vlogt in het zelve alle de fchoonheden der velden, zonder den Leezer tyd te geeven, om zynen adem te haaien. Het was eenen boom gelyk, die ten cenemaal bedekt is door zyne takken en bladen, en waaraan men geheel geene vruchten ontdekt. Van dit oogenblik af, verloor ik den moed om Verfen te maaken. Ik vergenoegde my met de Dichters te leezen, en my toe te leggen op de kennis van hunne gebreken en fchoonheden. Dit alleen fpeet my, dat myn werk, zo vol onvolmaaktheden, niet tot de nakomelingfchap zoude overgaan, daar myn Vriend, in allen opzichte, de eer verdiende van onflerfelyk te weezen. Nimmer zal hy uit myn hart worden uitgewischt; en zie daar eene toevlucht, die waare vrienden hebben van den kant des gevoels, wanneer de geest te kort fchiet, om hunne vriendfehap naar waarde uit te drukken. Zodanig is myne gefteldheid ten uwen opzichte. Zet myne denkbeelden aan eene zyde, om alleen te letten op de genegenheid, met welke ik  van CLE MENS XIV. 193 ik my aan u verbonden heb: dan zult gy vinden, dat ik, indien ik geen fchoone praater ben, ten minften den naam verdienc vaneenen goeden Vriend en Dienaar. Stel my op de proef! Rome, 10 Decemb. 1755. DRIE- EN ZESTIGSTE BRIEF. Aan den Heere Baron van kroneck, Hoogduitsch Edelman. Jk Ra in twyfel, myn Heer de Baron, of ik my in u meer moet verwonderen over uwen geest, dan over uwe bevalligheid. Niets bewyst beter dan uw voorbeeld, in hoe groote maate de Duitichers de hoedanigheden bezitten, die noodig zyn om goede Vrienden uit te maaken. Allen , met welke ik heb omgegaan, hebben my de fchoonfle zielen van de Waereld vertoond. Gy zult, wanneer gy voortvaart uwen tyd zo nuttig te befleeden, uwen Iandaart, en allen, die u kennen, tot eere ftrekken. Ik agte my gelukkig, dat een bloot geval my het vermaak van uw aangenaam onderhoud verfchaft heeft. Ik heb altyd myn voordeel gevonden in de zamenleeving: want ik ontmoette, of I. deel. N men- LXII. 3 rie f. LXIII. brief.  LXIII. brief LXIV. brief. 194 BRIEVEN menfehen, die myne uiterfle hoogachting ver. dienden; of ongelukkigen, die hulp en raad behoefden. Het valt zo aangenaam anderen te verplichten, dat men, wanneer men door dit beginfcl gedreven wordt, nimmer de zulken, die men ontmoet, te zeer kan te gemoet komen. Ik eindige deezen Brief, met weerzin, uit hoofde van het vermaak, dat ik geniete,in my met u te onderhouden; edoch ik worde weerhouden om voort te vaaren, door myne Kerkelyke Dienflen, door myn dagelykfehen arbeid, en door de vreeze van u te zullen verveelen. Ontvang, derhalven, zonder omflag , de wenfchen, die ik uitboezeme, om u weder hier te zien, en u te betuigen, hoe zeer ik de eer heb van te zyn, enz. VIER-EN ZESTIGSTE BRIEF. Aan den Heer de la bruere, belast met de zaaken van Frankryk aan het Hof te Rome. myn heer! Jk ben aan uw huis geweest, met oogmerk, om op het minst u een uur van uwen tyd te ontReelen, om hier mede myn voordeel te doen; maar 'er was geene mogelykheid, om in dat  vaw CLEMENS XIV. jg5 dat kostelyk Kabinet in te dringen, van waai gy gemeen! qhap houdt met dat van Verfailles, op eene voor u zo roemryke, en, voor uwen beminnelyken Landaart, zo voordeelige wyze. Ik ben fchielyk te rug gekeerd, dewyl ik geene andere Staatkunde bezit, dan die, van 'ergeene te hebben, en ben weder te huis gekomen, in de overtuiging, dat ik my niet meer tot uwenc moest vertoonen, voor dat ik geroepen wérd. Ik zou, egter, myn best doen, om u aan te klampen, indien ik wist, welken tyd gy aan de F raaie Letteren , uwe waarde Vriendinnen, hebt toegewyd. 'Er zou voorzeker iets uit uw voortreffelyk geheugen en fchitterende verbeelding te voorfchyn komen, dat de myne zou verlieren; en ik zou hier door van eenig aanbelang worden in de Maatfchappy. Het fpyt my nog altoos, dat ik een zeker handfehrift maar ten halven heb hooren leezen, waarin Rome, zo als het in de daad is, vertoond wordende, de nieuwsgierigheid volmaakt voldoet; De bloemen zyn daar met de ;en vermengd, en 't is het bekoorlykfte bloemkorfje, dat lieden van fmaak kan worden aangchoden. Myne ad n zee* begeerig, het overige te , en ik acht* u te heusch.om dit verlangen niet tc voldoen. Gy fcondc geen gelukkiger tydperk vinden, ow Rome op zyn fchoonst te fchildeN 2 fen, LXIV. eriê f.  iyö BRIEVEN LXIV. e rie f, lxv: brief. ren,dan de regeering van benedictus XIV. Het fchynt, dat hy deeze Stad in de oogen der Vreemdelingen heeft doen herleeven, en dat de Weetenfchappen in dezelve weder verfchynen, om haar hof by hem te maaken: zo zeker is het, dat 'er flegts een Vorst vereischt wordt, om ook leevenlooze dingen leeven en veerkragt by te zetten. Wanneer gy, door het eene of andere zeer zeldzaame geval, eens met een uur verlegen zyt, laat dan, bid ik u, Ganganelli roepen; en hy zal u toonen, dat noch oefeningen, noch bezigheden, noch bezoeken hem kunnen weerhouden, van u den iever te toonen,met welken hy de eer heeft te zyn, enz. Rome, 2 Maart, 1753. VYF- EN ZESTIGSTE BRIEF. Aan denzelfden. myn heer! ^y zyt, in de daad, al te edelmoedig, dat gy my drie uuren van uwen tyd wilt afftaan, en derzelver keuze aan my overlaaten. Morgen, zal ik, dewyl gy het my vergunt, gebruik maaken van uwe weldaaden. Ik trachte te vergeefs mynen geest aan te moedigen, om zich flaate- lyk  van CLEMENS XIV. 197 Tyk op te tooien (*), om zich op het fraaifte te verfieren: want ik ben verzekerd, dat hy niets anders zal kunnen doen, dan zich over u verwonderen. Zyne befchroomheid, gevoegd by zyne geringe kundigheid, zal hem beletten met luister te voorfchyn te komen. Maak derhalven ftaat, van alle de kosten van ons onderhoud te zullen moeten draagen: dit zal niemand,dan u alleen, tot last zyn, dewyl uwe zedigheid uwe kunde evenaart. Hoe groot een vermaak ik in u te zien moge Icheppen, zou het egter nog grooter zyn, indien de Hertog van nivernois, wiens ziel cn geest ieder een verheft, nochtotuwenthuisvestte. Die Heer is niet geleerd, dan alleen by zulke Geleerden.; welker weetenfchap bekransd is met roozen en jasmynen. Ik zal u een ftukje medebrengen van eenen onzer jonge Geestelyken, 't welk u zal overtuigen, dat men in de Kloosters niet alleen Geleerden vindt; maar ook menfehen van fmaak, wanneer de bekwaamheden flegts geoefend en aangemoedigd worden. Alen ziet fomtyds de fchoonfte vrugten voortbrengen, door planten , die men als onvrugtbaar hadde aangezien. Ik heb de eer van te zyn, enz. Rome, den 3. Maart 1753. CO In fioclti heeft het oorfpronglykc. Fwchi zyn kranfen , em de Hoofden der Paarden. Cw. fio:!ii in ftaatfie. N 3 ZES- LXV. brief  iS>8 BRIEVEN LXVI. brief. ZES- EN ZESTIGSTE BRIEF. Aan den Kardinaal quirini, Bisfchop van Brescia. uitmuntendste! U"we Uitmuntendheid doet my te veel eers aan, en koestert te gunflige gedagten van myne geringe kundigheden, wanneer zy zich verwaardigt my te vraagen, op welke" wyze men de Godgeleerdheid behoort te beoefenen cn te onderwyzcn. Vóór deezen was 'er maar ééne wyze van die verhevene Weetenfchap uit te leggen, die, haaren oorfprong uit God zeiven afleidende, zich door het midden der Kerke verfprcidt als eene grootfche en waterrykc rivier; deeze wyze werdt de Stellige (*; genoemd. Men vergenoegde zich, buiten twyffel uit eerbied voor de geheiligde Leer der Schriftuure, der Kerkvergaderingen cn Oudvaderen, met de Zedekunde en Waarheden des Euangeliums, eenvoudig den Leerlingen onder het oog te brengen. Dus werden wel eer de Geboden des Heeren den Jooden voorgefleld, zon- C*0 Zie hier over MOSUEm's Kerkljkt C'fcV-kris V. l)cel, bl. 343. env. ' ' 5  van CLEMENS XIV. 190 zonder uitlegging: en zy prentten dezelve diep in hun geheugen, en in hunne harten, als Hukken voor hun van het uiterst aanbelang, die hun geluk moesten bewerken. De Kerk, geduurig door itormen geflingerd, fchoon zy gezeten ware op den Heiligen berg, wiens grondflagen van Eeuwigheid zyn, zag, van tyd tot tyd,uithaarenfchoot,weerfpannige kinderen te voorfchyn komen, die de kunst leerden om drogredenen en fchynbewyzen te maaken; derzelver kunftige taal verplichtte de verdeedigers van het geloof, om aan hunne bcwyzen de gedaante van fluitredenen te geeven. Al de waereld kent het tydftip, waarin zekere Leeraars zich wapenden met fluitredenen cn Enthymema's, om de ketters, die op alle zinnen en uitdrukkingen der Heilige Schriften vitten, tot in derzelver laatfte verfchanfingen te vervolgen. Thomas, de Engel der Schoole,scoT, die fcherpzinnige Leeraar,meenden den zelfden weg te moeten inflaan; en hunne leerwyze, door hunnen beroemden naamonderfchraagd , kreeg in de Hoogefchoolen ongevoelig de overhand. Maar, gelyk alles gewoonlyk verbastert, was het ook onmoogelyk geworden, om de Heilige Godgeleerdheid weder in gebruik te brengen; en dc manier van ondcrwyzen, die men in de Schooien gebruikte, met den naam van Schoolfche beftempeld, bleef te dikwyls N 4 han- LXVL brief.  LXVI. BRIEF. I i 1 2 I t ï \ ( d C d g 1c 200 BRIEVEN hangen aan bloote onderfcheidingen en woorden. Men verwart alles, door alles met geweld te willen uitleggen, en men beantwoordde dikwerf geen enkel Ruk, terwyl men alles wilde beantwoorden. Behalven, dat deeze wyze van redentwisten alleen der Wysbegeerte pastte, fcheen zy gefchikt om de zekerfte zaaken twyfelagtig te maaken; en dit was des te verdrietiger, dewyl men over de belagchelykfle vraagen zintwistte, sn zelfs de verborgenheden niet1 ongemoeid iet, wier verhevene diepte ieder mensch, die lenkt, moet doen Ril flaan. Dewyl echter de Schoolgeleerdheid het voorleel had, van het geheugen te helpen, door le redeneeringen in eene zekere orde te brengen; dewyl verder de misbruiken, die men an dezelve toefchryft, nimmer die Heilige Vaarheden verduisteren, welker ryk evenduuraam is, als dat van God zeiven, oordeelde icn raadzaam haar te behouden. Hierom, Monfeigneur, was ik altyd van gedag?n, dat eene gemaatigde Schoolgeleerdheid, oedanige men onderwyst in het Collegie der Vysheid te Rome, en in de eerfle Schooien der hristelyke Waereld, plaats kan hebben, zoner de zedekunde en grondwaarheden van den Jodsdienst te ontzenuwen, indien zy flegts, die ezelve leeraaren, vohnaaktlyk kundig zyn, en ;ene bloote gevoelens aanneemen voor gelofswaarheden. Njets  van C L E M E N S XIV. 201 .Niets is gevaarlyker, dan een bloot gevoelen op te geeven voor een Ruk des geloofs,en een Godvrugtig Geloof met eene geopenbaarde zaak te vermengen. Een waar Godgeleerde gebruikt geene andere, dan gegronde en weezenlyke onderfcheidingen,en trekt geene gevolgen, dan uit duidelyke en juiste beginzelen. Nooit wordt eene waarheid beter geflaafd, dan wanneer dezelve algemeen door alle Kerken geleerd wordt: en hier op wordt, door de meesten der hedendaagfche Godgeleerden, niet met genoegzaame aandagt gelet. Het Leerftuk van het Heilige Sacrament des Altaars bleek nimmer beter gegrond, dan toen men deed zien, hoe groot eene overéénkomst van Leere, omtrent dit onderwerp, plaats hadt,tusfchen de Roomsch Catholyken en de afgefcheurde Grieken. De Godgeleerdheid heeft, derhalven, om bondig en duidelyk te zyn, dat is te zeggen, om haare weezenlykfle eigenfehappen te behouden, niets anders noodig dan de klaare en eenvoudige Uitlegging van alle de Geloofsartikelen, en dan vertoont zy zich onderfchraagd, door alle haare bewyzen, en al haar gezag. Wanneer men, by voorbeeld, de waarheid van de verborgenheid der Menschwordinge wil bewyzen, moet men betoogen, dat God, niet anders dan om zyn zelfs wil kunnende werken, in de fcheppinge der Waereld het Eeuwige Woord bedoelde, waardoor het Heelal, en de EeuN 5 wen LXVI. brief.  LXVI. brief. 1 ( 1 I - I 202 BRIEVEN wen gemaakt zyn; dat hy, Adam fcheppende, reeds,gelyk tertullianus zich uitdrukt , de weezenstrekken van Jefus Christus maalde: dit Remt met de leere van den H. Paulus overéén, die uitdrukkelyk verklaart, dat alles in deezen Goddelyken Middelaar beftaat, en door hem alleen in weezen blyft. Men bewyst, vervolgens, door de Afbeeldingen des Ouden Verbonds, en door de voorzeggingen, welker echtheid men vooraf bewyst, dat de Menschwording derzelver onderwerp is en dat 'er niets in de Heilige Boeken gevonden wordt, 't welk 'cr niet regelrecht, of van ter zyde betrekking toe heeft: men toont vervolgens den tyd en de plaats aan, in welke deeze onuitfprcekeiyke verborgenheid is vervuld geworden, door den aart der tekenen te onderzoeken , die dezelve vergezelden; der getuigen, die haar hebben bevestigd, der wonderwerken, die haar gevolgd zyn; en men verklaart de geheele Overlevering omtrent dit Ruk. Hier op bewyst men het gezag der Kerkvaieren; de kracht van hunne redeneeringen; de /erhevenheid hunner vergelykingen , en dat nen zich van de Schoolgeleerdheid bedient, >m de drogredenen der Aartsketters te ontwaren, om ze met hunne eigene wapenen te beregten en te overwinnen. In deezer voege zweemt de Heilige Godgeeerdheid naar een grootfehen tuin, en de fchool-  va n CLEMENS XIV. 203 fchooïgeleerdheid naar eene doornhaage , om de vernielende beesten te beletten , in dien tuin door te dringen , en denzelven te verwoesten. Indien ik, op eene zeer fchoolgeleerde wyze, onderwees, toen ik het beftuur hadde over de leerlingen in de Godgeleerdheid, werdt dit hier door veroorzaakt, dat ik, een medebroeder van s cot zynde, niet kon nalaaten de Scotisceryc te lecren. Het zou een byzonderen perfoon niet zeer fraai Haan, poogingen te doen, om de manier van ondcrwys, in eene geheele orde, waarvan hy een Lid is, te veranderen: dit zou dikwerf nadcelige gevolgen hebben , fchoon men ook ongerymde gevoelens, niet op eene flaaffche wyze, moet aannccmen. U, Monfeigneur, die, in hoedanigheid van Bisfchop, eene onbetwistbaar recht hebt over het onderwysderJeugd,enop 't zelve orde kunt fteilen naar uw welgevallen, u biddc ik, om uwe Godgeleerden aan te bevoelen, dat zy de Schoolgeleerdheid niet dan met omzichtigheid gebruiken, uit vreeze van de Godgeleerdheid te ontzenuwen. Ik zal gelooven, dat zy zich fchikken naar uwe meerdere kundigheden , wanneer ik zien zal, dat zy uit de bronnen zelve putten, in plaats van enkel gefchreven Zamenftellen van Godgeleerdheid af te fchryven; cn te vrede zyn, met de leer der Kerke te hebben uitgelegd, LXVI. erief,  LXVI. BRIEF, 204 BRIEVEN legd, zonder zich in twisten in te laaten, en zonder eenige partyzugt te doen blyken. Deeze geest, Monfeigneur, is dies te gevaarlyker, dewyl men dan zyne eigene meeningen uitvent voor die eeuwige waarheden, die ieder een verpligt is te eerbiedigen, en dewyl men zich overgeeft aan krakeelen, die, onder voorwendzel van Gods zaak te handhaaven, dc liefde uitblusfchen. - Laat niet toe, dat men, om den Vryen wil te verdeedigen, het Alvermogen der genade ontkenne; dat men, om dit onwaardeerbaar en ten eenemaal onverdiend gefchenk te doen gelden, dc Vryheid vernietige; dat men, door een te grooten eerbied voor de Heiligen, vergeete 't geen men aan Christus verfchuldigd is. Alle Godgeleerde waarheden maaken te zamen maar eene uit, door de wyze, op welke zy met elkander verknogt zyn, en fommige zyn overtogen met een dekkleed van verborgenheid, 't welk ons onmogelyk is op te ligten. Het grootRe gebrek van fommige Godgeleerden is, dat zy alles willen verklaaren, zonder ergens voor Ril te Raan: de Apostel zegt ons, by voorbeeld , wanneer hy van den Hemel fpreekt, dat geen oog gezien, geen oor gehoord heeft het geen God aan zyne Heiligen mededeelt ; en zy geeven ons eene befchry ving van het Paradys, als of zy 'er geweest waren. Zy njzen eiken Uitverkooren zypen rang aan; en zou-  van C L E M E N S XIV. 205* «ouden bykans kettery roepen, wanneer men hun dorst tegenfpreeken. De waare Godgeleerde Haat flil, daar hy behoort flil te Haan; hy verfhout zich niet, iets te beflisfen, 't geen niet geopenbaard is, en waaromtrent de Kerk niets bepaald heeft. 'Er zal altyd eene ondoordringbaar wolk blyven hangen tusfehen God en den mensch, tot aan het begin der Eeuwigheid. Defchaduwen hielden op, te gelyk met de oude Wet, om voor het weezenlyke plaats te maaken ; maar de volle blykbaarheid zal eerst na den dood worden gevonden: zodanig is de huishouding van den Godsdienst. Het ware te wenfchen, Monfeigneur, dat men, van God fpreekende, altoos met een heiligen fchroom fprak; niet als van een Weezen, waar voor men fchrikt, maar als van eenen Geest, wiens oneindige volmaaktheden den grootfleneerbied, en de grootfte verbaazing, verwekken. Dus moest men, in plaats van te zeggen, God zou onrechtvaardig, God zou leugenagtig, God zou niet almagtig weczen, indien dit of dat gebeurde, zich gewennen, om nimmer zulke hoonende woorden met den naam van God te veréénigen. Vergenoegen wy ons met, op het voorbeeld van den H. Paulus, te antwoorden: Is 'er onrechtvaardigheid by God? Dat zy verre. De naam des Heeren is zo vreezelyk en zo heilig, dat men denzqlven niet tot een voorwerp LXVL. brief.  LXVI. BRIE F. 205 BRIEVEN werp van geestigheid of kwinkilagcn behoort ter gebruiken. Is het niet genoeg voor den mensch, dat hy zich oefene op de verfchynfelcn der natuure, dat hy redentwiste over de hoofdftoffen en derzelver uitwerkfels, zonder dat hy God zeiven het onderwerp maake van zyne twisten. Dit is het, dat de Godgeleerdheid, in de oogen derVrygeesten belagchelyk gemaakt heeft, en het geen hun misfchien geleerd heeft, om God in alle hunne tegenwerpingen, in alle hunne fpotredenen, te mengen: want hoe zou de Godgeleerdheid, die alleen eene uitlegging is der voorzienigheid, der wysheid, met één woord, van alle de eigenfehappen van het oneindige Weezen, van het Almagtige Weezen, van het Weezen by uitneemendheid, ooit eene beuzelagtige Weetenfchap kunnen fchynen, wanneer zy altoos met deftigheid werd voorgedraagen. Zou de kennis van een zandkorrel, dien de wind naar zyn welgevallen heen en weder dryft, van een gekorven diertje, 't welk de mensch ver. trapt, van de aarde eindelyk, die zelve vergaan moet, te Rellen zyn boven de kennisfe van God zeiven, van dien God, van welken wy het weezen, de bcweeging en het leeven hebben ontvangen, voor wien de Zeeën niets meer zyn dan een druppel waters, de bergen niet meer dan een flip, het Heel-al niet meer dan een ondeeltje? De  van CLEMENS XIV. zoi De Godgeleerde moet den loop van zyn Godgeleerd onderwys beginnen, met de grootheic van dat oneindig en allerhoogst Weezen. Na dat hy deszehs volftrekt noodzaaklyk, en noodzaaklyk Eeuwig, aanweezen betoogd heeft; na dat hy tot in deszelfs natuure de fchepping der geesten gezogt heeft; na dat hy bewezen heeft, dat alles uit Hem, als uit zyn beginfel, is voortgekomen; dat alles in Hem, als in zyn middenpunt, leeft; dat alles tot Hem, als tot zyn einde, te rug keert,ontwikkelt hy zyne oneindige Wysheid, zyne oneindige Goedheid, uit welke de Openbaaring, en de dienst, dien wy onderhouden, voortlpruiten. Dan verfchynen de wet der natuure, de gefchrevene wet, en de wet der genade, elk in haaren rang, naar haare verdienden, en volgens de orde der tydrekening. Dan toont men, hoe God altyd door een klein getal aanbidders in geest en waarheid werdt aangebeden: hoe de Synagoge door de Kerk is vervangen, hoe deeze, van tyd tot tyd, de weerfpannigen affneed, die haare zedekunde en geloofswaarheden wilden vervalfchen;en op welke wyze zy, altyd krachtig in woorden en werken, door de grootfte Leeraars werd bygefprongen, en in haare zuiverheid gehandhaafd, in het midden der fchrikkelykfte ergernisfen en wreedfte verdeeldheden. Het is noodig, dat zy, die zich in de Godgeleerdheid oefenen, zich verlicht vinden door het LXVI. brie i'.  LXVI. brief. i ] < ] I 1 l j I ] 208 BRIEVEN hei; geen hun geleerd wordt; terwyl het verkeerd is hen op den tuil te houden met fchitterende fpreuken, die den geest zonder warmte, en het hart zonder liefde laaten; men brenge hen, onder het geleide van den Heiligen aucustintjs en den Heiligen thomas, tot de zuiverfte bronnen, en Relle zorgvuldig alles ter zyde, 't welk naar nieuwigheden zweemt; men boezeme hun eene Euangelifche verdraagzaamheid in, zelfs jegens de zulken, die het geloof beftryden; en men prente hun in, dat de geest van Jefus Christus geen geest is van bitterheid en overheerfching. Men zal, door heftig op de Ketters uit té vaaren, door eenen brandenden iever te toonen :egen de ongeloovigen, nimmer dezelven te ug brengen tot de waarheid: maar wel door :ene zugt voor hunne bekeering te doen bly;en; door niet van hun te fpreeken, zonder te loen zien,dat men hen ongeveinsdelyk bemint; selfs dan, wanneer men hunne fchynbewyzen e keer gaat. Het is noodig, dat een Hoogleeraar in de Godgeleerdheid de Godgeleerden der Heideïcn tegen die der Christenen overflelle ; te neer, dewyl deeze wyze de beste is, om den rleidenfchen Godsdienst te doen vallen , der 3uden bygeloovigheden voor eeuwig belagcheyk te maaken, en, op derzelver puinhoopen, de  van CLEMENS XIV. 209 de leer van het Vleeschgeworden Woord op te richten. Het is nog noodzaaklyker, dat hy zich wagte van zich aan eenig byzonder zamenitel te verbinden. Wanneer men de Eeuwige Waarheden onderwyst, behoort men zich enkel aan de Kerk, aan de Schriftuure, en aan de Overlevering te houden, dewyl men dan de Afgevaardigde is van het lichaam der Leeraaren, om in derzelver naam te onderwyzen , en derzelver gezag te oefenen. Behaagde het Gode, dat men getróuwelyk deeze wyze gevolgd had! dan zou de Kerk nimmer de jammerlykite en hardnekkigfte twisten uit haaren fchoot hebben zien geboren worden.De driften neemen de plaats der liefde in, en de haat der Leeraaren verwekt de droevigfte gevolgen. Uit dit alles volgt, Monfeigneur, dat uwe Uitmuntendheid niet te omzichtig kan te werk gaan in het benoemen van gemaatigde Godgeleerden , uit vreeze dat een bittere iever niet meer kwaads dan goeds te weeg brenge. De geest van het Euangelium is een geest des vredes; en het betaamt niet dat zy, die het zelve moeten prediken, oproerige menfehen zyn. Ik zou, Monfeigneur, indien ik dorst, uwe Uitmuntendheid fmeeken , om een zamenftel van Godgeleerdheid te laaten vervaardigen, volgens welk men in uw Sticht altyd zou I. deel. O moe- LXVI. brief.  LXVI. BRIEF 210 BRIEVEN moeten onderwyzen , en dat, buiten twyfel, door verfcheidene Bisfchoppen zou worden aangenomen. De vryheid der fchoolen behoorde enkel plaats te hebben, met betrekkinge tot wysgeerige vraagen: dewyl 'er maar één Doop is, en één Geloof. De Godgeleerdheid is niet gefchikt om het vernuft der Jongelingen te fcherpen; maar wel om het te verlichten, en tot Hem te verheffen, die de volheid en de oorfprong is van allen licht. Men behoort de Scholieren te voorzien van de beste boeken, betrekkelyk tot die Rukken, over welke men hun onderhoudt. De beste wyze, om zich in den Godsdienst te oefenen, is, dat men zich zeer gemeenzaam maake met de Heilige Schryveren, de Kerkvergaderingen, en Oudvaderen. Men leert in derzelver fchoolen zich voor het afdwaalen wagten, en over het Christendom fpreeken, op eene wyze, dien Godsdienst waardig. Ik heb, Monfeigneur, niets meer te zeggen, dan dat een Hoog - Leeraar in de Godgeleerdheid een man behoort te zyn van even groote Godsvrugt als geleerdheid. De Eeuwige Waarheden behooren, zo veel mogelyk is, door *eene andere, dan Heilige monden, geuit te worden. Hier door zal een zegen uit den Hemel nederdaalen op den Meester en op deScho- lie-  van CLEMENS XIV. 21 r Heren, en deeze is een reuk des leevens voor een geheel Sticht. Italië heeft gelukkig altyd Godgeleerden voortgebragt, die aan de zuiverheid haarer Godgeleerdheid beantwoordden. Verfchoon, Monfeigneur, myne vermetelheid, welke onvergeeflyk zoude zyn, indien uwe Uitmuntendheid my niet bevolen had myn gevoelen te zeggen. Ik onderwerpe het in alles aan uw verlicht oordeel; hebbende de eer van met de volmaaktfte gehoorzaamheid, en den diepfleh eerbied, te zyn, enz. Rome, 31 Maart, 1753. ZEVEN-EN ZESTIGSTE BRIEF. Aan den Graaf de bielk, Raadsheer van Rome. voortreffelyke! Tk zal my, zo ras mogelyk is, tot uwe Door- ] lugtigRe Heerlykheid vervoegen, om het 5 handfehrift te onderzoeken, waar over gy,met zo veel gunst, tot my gelieft te fpreeken. Nergens is een Geestelyke beter op zyn gemak geplaatst, dan by uwe Voortreffelykheid; men vindt daar eene vermaakelykeeenzaamheid, uitO 2 ge- LXVL e r i é f. .XVII. ! rie f.  LXVII. BRIEF. ai2 BRIEVEN gezogte Boeken, en uwe beminnelyke verkeering ; niéts is in de zamenleeving aangenaamer, dan die wysgeerige vryheid, die zich van de flaaverny ontflaat, die zich boven menfchelyke grootheid verheft, die werkzaam is, zonder bedwang, en van niemand, dan van haaren pligt, afhangelyk is. En nochtans zegt gy my, dat gy niet gelukkig zyt. Wel! wat zoudt gy dan willen hebben, om het te zyn? Die fiere Romeinen, die het Capitool, den Zetel van uw verblyf, bewoonden, bezaten, in weerwil hunner beroemdheid en Wysbegeerte , geenzins uwe gerustheid; zy leefden in het midden der flormen, daar gy zyt in den fchoot des vredes; 2y waren altyd in oorlog, en thans is Rome die Stad, van welke de Propheet fpreekt, wier eindpaalen vrede zyn. Het is niet in het midden der Rykdommen, noch in het rumoer, dat men het geluk moet zoeken; maar in het gezelfchap van eenige boeken , en van eenige vrienden. Wy zyn verloren, zo dra wy beheerscht worden door gemelykheid, die de ergRe vyandin is van ons geluk. Uwe Voortreffelykheid bezit in uwen geest zo veel middelen, om het verdriet te weeren, dat zy het zelfs niet moeste kennen: wat my aanbelangt, ik weet niet meer wat verdriet is, dan voor zo verre de Woordenboeken het my geleerd hebben. Het is wel waar, dat ik 'er fchie-  van CLEMENS XIV. 213 fchielyk een hulpmiddel tegen zou vinden, wanneer het in myne cel wilde influipen; ik zou gebruik kunnen maaken van uwe kundigheden, en u dikwerf herhaalen, met welke gevoelens van eerbied en aankleevinge, ik de eere heb van te zyn, enz. Uit het Klooster der Heilige Apostelen. AGT-EN ZESTIGSTE BRIEF. Aan den Graaf.'. - . . TV/el nu, myn waardfte Vriend, waar me-] " de houdt gy u bezig? Ik heb u in langen tyd niet gezien, en verdiene zekerlyk niet, dus van u beroofd te worden. Gy weet, dat ik gaarn myne pen,mynen arbeid, en myne boeken nederleg, wanneer gy my komt bezoeken. Die ons komen zien, hebben met onze oefeningen , en met onze bezigheden, niets te maaken; en hier op denken zeer weinige menfehen, die gewoon zyn hunnen tyd in hunne kamer door te brengen. Zy zyn, wanneer men by hun komt, altoos ingenomen met zich zeiven , of met hunne belangen, zonder immer te willen overweegen, dat men geheel al voor de stuiken moet zyn die ons bezoeken. O 3 Ik Lxytf. brief. .XVIII. brief.  LXVIII i d V V fl e n *v kt VI 214 BRIEVEN. Ik heb my altyd eene wet gemaakt, om allen, die my met hun bezoek vereerden, zelfs die my lastig waren, wel te ontvangen; het is genoeg, dat zy myne naasten zyn. Oordeel nu, volgens deezen regel, of gy niet welkom zult weezen. Ik heb in agttien dagen den kleinen Abt niet gezien. Ik vreeze; maar ik dürve u niet zeggen, dat ... . De kunst van zwygen is eene groote deugd; gelukkig hy, die niets zegt, dan hetgeen hy jehoort te zeggen! Gewen u aan de geheimïouding, zonder het voorkomen van agterhoulendheid aan te neemen: menfehen, die altyd ;eheimen hebben, zyn in de zamenleeving onIraagelyk; en, wanneer men flegts een weinig mranderheid bezit, kan men gemaklyk iemand oorgronden, die zig houdt, als of hy niets ril zeggen. Ik gaa niet bedekt te werk; maar vertrouwe ïyne briefwisfelinge en verbindtenisfen aan iemand. Bedien u nooit van listige Rreeken, zy zyn SH zeer flegt middel van reddinge, ten eene. ïaal onbeftaanbaar met de eerlykheid, en 't elk fchielyk ontdekt wordt. Men heeft my reeds van de Dame gefpron, die men u ter vrouwe fchikt; en naa dat ■ my is afgebeeld, als een mensch, vervreemd D bekrompen godsdienRigheid, van gemaakte ze-  van 'CLBMENS XIV. ■ 215 zedigheid, en van grillige eigenzinnigheid, I komt het my voor , dat zy welvoorugefchiktis. . Ik zal u meer van haar vertellen, als ik u zie; maar ik hoope dat het ten eerften zyn zal: morgen, heden, op dit oogenblik. Ik ben, zonder eenige uitzonderinge, uw Dienaar en beste Vriend, enz. NEGEN- EN ZESTIGSTE BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader concina, een Dominicaan. J_Jet is zonder twyfel zeer vreemd, Eerwaardige Vader, dat in eene zo verlichte Eeuwe, als de onze, Oplosfers van Gewetensgevallen gevonden worden, welken die gruwelen leerèn, die gy beRrydt. Dezulken, wien uw iever te bitter voorkomt, weéten niet, wat de Godsdienst vordert, wanneer de Zedeleer en de Geloofswaarheden wórden aangevallen. Het is hier het geval om u te vermaanen: roep, zonder ophouden. Alle dwaalingen zouden allengskens in dc Kerk fluipen, wanneer niemand tegen dezelve opkwam; maar, zo dra een onrechtzinnig of losbandig gevoelen opdaagt, wordt flraks dooide geheiligde trompet te wapen geblaazen, en 1 '04 de LXIX. 3rief. XVIII. 3 u i e f-  LXIX. brief. LXX. brief. Rome, 7 Maart i 52. EEN- 216 BRIEVEN de Herders, die zonder ophouden waaken, Ruiten het kwaad, in zyne beginzels. Uw Werk heeft my grootelyks behaagd; ik heb in 't zelve dat heilig vuur gevonden, welk het kenmerk is der Kerkvaderen. Ik hadde u gaarn een bezoek gegeeven: maar zo wel myne als uwe bezigheden wederftreeven myne neiging, om u mondeling de eerbiedige achting te betuigen, met welke ik de eer hebbe te zyn, enz. Rome, 7 Maart 1753. ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan den Kardinaal gektili. uitmuntendste! "Ik zal, jaloersch om u ten allen tyden te toonen, hoe eerbiedig ik uwe orders opvolge, morgen,op het uur, door uwe Uitmuntendheid bepaald, my by u vervoegen. Ik zal het verzogte Gefchrift onmogelyk kunnen medebrengen , om dat het niet voltooid is; doch ik zal het, met myn geheugen te pynigen, trachten aan te vullen; fomwylen Raat dit my vry wel ten dienst. Ik ben, Monfeigneur, met den diepften eerbied, uwer Uitmuntendheids, enz.  van CLEMENS XIV. 217 EEN-EN ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan Monfeigneur zaluski, Groot Referendarius (*) van Polen. monseigneur! Tk heb te vergeefs het' Boek doen zoeken, waar om gy my verzoekt; het is noch in onze, noch in eenige andere Boekery te Rome. Men zou eene fchranderheid, gelyk de uwe, noodig hebben, om het te kunnen ontdekken. Want welk Werk is 'er, dat gy niet hebt weeten op te fpeuren ? Geen boek is 'er in de waereld, dat u niet zyne hulde fchuldig is, of uwe navorfchingen kan ontkomen. Dit Rrekt om den roem te doen voortduuren, dien de Poolfche Natie altoos verkreeg, in zich te doen uitmunten, door eene ongemeene Geleerdheid. Nimmer zal men in de Natuurkunde copernicus, in de Godgeleerdheid h 0 s 1 u s , in de Gefchiedkunde zaluski, in de Fraaie Letteren zamoiski, in de Geleerdheid de Vaders der God- vrug- (*) De Refercndarius is in Polen een bediende van de Kroon, die de klagcen en verzoekfehriften aanneemt, en dezelve ter Cancelarye inbrengt. Hy heeft ook zitting en fteni ia het Koninglykc Geregtshof. 05 LXXI. brief,  LXXI. BRIEF. | ••j ] ( É J 218 . BRIEVEN vrugtige Schooien, of in de Krygskunde sp- bieski, vergeeten. .De Boekery, die gy, eenRemnug raet üwcn doorlugtigen broeder, den Bisfchop van Krakow, onlangs, tot algemeen gebruik, geopend hebt, is vervuld met Poolfche Schryvers, die uitgemunt hebben in alle takken der Geleerdheid. Het zou te bejammeren zyn, dat een zo vermaard Gemcenebest, de liefde tot dc Wee. tcnfchappen niet onderhield by zyne ondcrdaanen, en dat het verRand, uwen waardigen Landsluiden aangeboren, zonder oeffeninge bleef. De oorlogen, van welke Polen zo dikwy het verfchrikkelyk tooneel geweest is, hebben veele Schryvers doen mislukken. Menfehen, die de voortbrengfels van hunnen geest met onlitwischbaarcn. inkt behoorden opgefchrevcn te aebben, tekenden de bewyzen hunner dapperleid aan met hun eigen bloed. De omitandigheden, in welke men zich bevindt, beflisfen, bykans altoos, het lot der lervelingen; de een verdooft zyne natuurlyke $efchiktheid tot de Weetenfchappen, dewyl hy :ich in den kryg begeeft; een ander maakt zich ofwaardig door zyne Geleerdheid, dewyl hy :en Ril en ampteloos leeven leidt; en het is de /oorzienigheid, die dit alles ten besten fchikt. Ik wenschte wel, Monfeigneur, dat uwe terke zugt voor Weetenfchappen en Boeken, 'C Q in  van C L E M E N S XIV. 219 in a de begeerte deed opkomen om Rome nog eens weder te zien. Gy kwaamt 'er voor deezen, om zelve kundigheden op te doen, en zoudt 'er nu komen, om ons lesfen te geeven, om 'er het eerbewys van al de wereld te ontvangen, en in het byzonder dat van uwen nederigftcn, enz. Rome, 9. July i?55- TWEE-EN ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan scn Geestelyken van zyne vrienden, die tot Bisfchop benoemd was. "VTa den nederigen Leerling van den Heiligen Franciscus geweest te zyn, zyt gy dan nu in den rang der Apostelen geReld. Dit, myn waarde Vriend, is genoeg gezegd, om u te kennen te geeven, dat gy u niet behoort te verheffen, dan om in der daad aller menfehen dienstknegt te zyn, en dat gy door geenen anderen luister, dan dien der deugden, moet uitblinken. Geene waardigheid op aarde is in de oogen des geloofs ontzachlyker, dan de Bisfchoplyke. Nagt cn dag behoort een Bisfchop de wagt te houden over de kudde van Jefus Christus, en te denken, dat hy, voor deszelfs Regterftoel, van LXXI. BRIE F. LXXII. brief.  LXXII. BRIEF. > 1 i ( i . i i i d ii di V( Cl dt m kt n-ï en wc ze va. 220 BRIEVEN van elk afgedwaald fchaap rekenfehap zal moeten geeven. Hy moet zichzelven als vernieuwen, om nooit moede te worden, zich vermenigvuldigen, om overal te kunnen zyn, zich ter oefeninge en tot het gebed in eenzaamheid afzonderen. Twee zaaken zyn zo volftrekt noodzaaklyk roor de Bisfchoppen, dat zy hunnen post niet vaardiglyk kunnen bekleeden, indien zy deeze -•ereischten niet in een ongemeenen trap beziten; de Reinheid van zeden, welke hen den Engelen zeiven moet gelyk maaken, en die hun lien naam doet geeven in de Heilige Schriften ;clyk blykt uit de eerfle Hoofddeelen der 0-' enbaaringe; en de Kundigheid, die in het luangelium zelve hun de eer verwerft van het .icht der waereld genoemd te worden. In hoeMigheid van onbevlekte menfehen, moeten zy, het Ruk der zeden,zelfs niet verdagtgehou;n worden; maar daarenboven zyn zy nog ;rpligt, anderen van het verderf te bewaarent i om deeze reden noemt men hen het zout r aarde. In hoedanigheid van geleerden, □eten zy het oog der blinden, de voet der eupelen, het licht der waereld zyn. Het is :t genoeg dat een Bisfchop deugden bezitte, dat hy kundige luiden raadpleege, om te eten, wat hy doen moet; hy behoort ook ve het goede van het kwaade, de waarheid 5 de -dwaaling, te kunnen onderfcheiden; want  van CLEMENS XIV. 221 want hy is Regter over de Lcere en Zeden, en indien hy de bekwaamheid van te kunen oordeelen niet bezit, zal hy ook die van te kunnen beftuuren misfen, en zich laaten bedriegen. Myne vertroosting hieromtrent is, dat gy grondig onderrigt zyt, dat gy alles door uwe eigene oogen zult willen zien; en dit is van eene volftrekte noodzaaklykheid, om de fpeelpop niet te worden van huichelaars of aanbrengers. Ik twyffele niet of gy hebt den Brief van den Heiligen Paulus aan Timotheus, en die van den Heiligen Petrus aan alle Geloovigen, reeds ernftig bepeinsd. In den ecrften zult gy gezien hebben, dat een Bisfchop onberispelyk, maatig, eerbaar, befcheiden moet zyn, om niet te leeven, gelyk fommige Prelaaten, welker gefchiedenis volmaaktlyk overéénkomt met die van den ondeugcnden Ryken, daar zy gekleed gaan in purper en fyn lynwaat, alle dagen vrolyk en prachtig leeven, en den armen Lazarus aan hunne poorte laaten fierven. In den anderen Brief zult gy geleerd hebben, niet te heerfchen over eenigen Kerkelyken, die uwer zorge is toevertrouwd: want de geest van Jefus Christus is niet een geest van overheerfchinge, maar een geest van zagtmoedigheid en nederigheid; zo dat een Bisfchop de Kerfpel-Priesters, in de orde der Christlyke liefde, als zyns gelyken moet LXXII. brief.  LXXII BRIEF, 1 \ \ I f 222 BRIEVEN . moet aanmerken, fchoon zy het niet zyn in die der Kerkregeeringe. Zyn huis moet hun tot eene herberg verftrekken. Ontfla u zeiven niet ligtlyk van het verkondigen des Godlyken Woords; u herinnerende dat de Heilige Paulus zegt niet gezonden te zyn om te doopen,maar cm te prediken. Schik de zaaken zodanig, dat 'er geen Sacrament zy het geen gy niet, van tyd tot tyd, toedient, om aan de Inwooners van uw Sticht te toonen', dat gy geheel aan hunnen dienst zyt toegewyd, in ziekte zo wel als by gezondheid, by hunne geboorte zo wel als by hunnen dood. Wees voor alle dingen naauwkeurig in het bezoeken van het regtsgebied, dat u is toevertrouwd , en draag zorg dat uwe bezoeken biet een onweder zyn, 't welk niet anders dan rchrik inboezemt; maar een weldaadige daauw, iie de vrolykheid en vrugtbaarheid verfpreidt. Indien gy, by geval, eenen uwer medcarbeiieren ontdekt, die gezondigd heeft, firek dan Jen mantel der liefde over hem uit, om hem, loor zagtmoedigheid, weder tot zynen pligt te >rengen, en de ergernis zo veel te bedekken, Is moogelyk is; indien het eene misdaad is, vaar aan hy zich fchuldig gemaakt heeft, beweeg hem dan heimelyk om zynen dienst neer e leggen, en verzeker hem van een beflaan, er hy daar toe overga. Ik zal u niet zeggen, dat gy de Geestelyken met  va n C L E M E N S XIV. '223 Met eene vaderlyke tederheid moet beminnen; zulk eene vermaaning zou u beleedigen. Aan hun zyt gy alles verfchuldigd wat gy zyt, en in hunne fchool hebtgy, zo wel als ik, alles geleerd, wat gy weet. Bezoek hen dikwyls met hartlyke genegenheid; dit is het waare middel om onder hen een regtmaatigen naïever te doen ontftaan, en hun by anderen agting te verwerven. Men doet zich zeiven eer aan, wanneer men menfehen eert, welker leeven niets anders is dan een aanhoudende arbeid. Een Krygs-Overfte, die de mindere Bevelhebbers veragtte , zou zich zeiven der grootfte veragtinge waardig maaken. Laat niet toe dat men de Godsvrugt der Geloovigen voede met verdigte Legenden, of ze onderhoude met Godsdienftige beuzelaaryen. Maar draag zorg, dat men hen leere geduurig hunne toevlugt te neemen tot -Jefus Christus, als tot onzen eenigen Middelaar, en de Heiligen niet, dan met betrekkinge tot Hem, te vcreeren. Het onderwys is u toevertrouwd, en gy behoort te weeten, wat men leere. Leg niemand haastelyk de handen op (*_), te meer, daar Italië overkropt is met overtallige Priesteren, die, ook na vreemde Volken de elende en de onkunde met zich fleepende, de waardigheid des Priesterfchaps ontfieren, en hun Vaderland onteeren. CO 1 Tim. V. 2:, -^eC^ LXXII. BRIEF.  LXXII. BRIEF. j .] ( r. I h d E v; B< bi ri au ar, ra i dc ki m b r 1 e v en Geef geene Geestelyke Ampten dan aan erkende verdienflen, en vooral niet dan aan de kundigheid en de Godsvrugt, wanneer die Ampten met zielzorge bezwaard zyn (*), en houd in het oog, dat iemand, die reeds lang gearbeid heeft, den voorgang behoort te hebben boven hem, die eerst onlangs de orde des Pnesterfchaps heeft ontvangen. Neem tot medegenooten, in de befluuringe van uw Sticht, geene anderen, dan Mannen, die n den H. Dienst grys geworden zyn, en zo vel door hunne Jaaren, als door hunne deug len, eerbied inboezemen. Men veragt een Jisfchop, die geen anderen dan Jonge luiden ot zyn gezelfchap en tot zyne raadsmannen eemt, daar zy ieder oogenblik hem in moei/kheden kunnen inwikkelen. - De Paus zelve eeft flegts één Algemeenen Vicaris (f); één is erhalve genoeg. Laat, CJ Benefice, is in de Roomfche cene G :d,em„g met zekere voordeden gepaard. De BeneficesL n verfchoden foorten: wy zullen bier flegts van twee wag maaken. Benefices finales, zyn zulke, in welke de zitter mets te doen beeft met het ondenvys, of debeftuuigi eener Gemeente', ook wel genoemd Beneficia fine card unarum. — Benefices a charge ÏAmcs, of Beneflcia cum cura «narum, zyn in tegendeel, aa„ welke de zorg eener Geiente verknogt is. :D Algemene Vicaris, of Vtcalrt General, is iemand, die or den Bisfchop wordt aangefteld, o.n zyne plaats te be*en van onzen Godlyken Zaligmaaker te volden, die, geduurende de dagen zynes fterflyken eevens, niet ophield goed te doen; maar geef ooral met blymoedigheid: God heeft eenen blyloedigen geever lief, (*) en geef zelfs in zulke laate, dat gy zelve behoeftig wordt. Ik heb u niets gezegd van uwe huislyke beigheden, overtuigd, dat gy uwen tyd zult erdeelen tusfchen het Gebed, de Letteroefeing, en het befluuren van uw Bisdom. Men ord het leezen der Schriftuure en der Kerkideren niet moede, wanneer men derzelver aarde ként, wanneer men zyn leeven niet )orbrengt in eene geduurige verflrooidheid m geest, en wanneer men weet, dat het Bishops Ampt niet eene tydlyke waardigheid is, aar een ontzaglylce last. Hoor ieder een; wees gemeenzaam met het Ik, op het voorbeeld van onzen Godlyken eester, die ook de kleinRe kinderen tot zich t naderen, en tot dezelven fprak met de )otRe goedertierenheid. Bezoek vlytig zuln der onderhoorigen aan uw Bisdom, welke lig ongeluk is overgekomen, om hun hulp troost te verleenen. Een *) 2 Cor. IX. 7.  van CLEMENS XIV. 227 Een Bisfchop, die alleen de ryke en aanzienlykfte perfoonen van zyn Bisdom kent, is een haatelyk ding. De geringen morren 'er over, en zy hebben 'er reden toe;want,in de oogen van God, zyn zy dikwyls de waardigfte menfehen. Indien 'er eenige twist ontlla onder de Inwoonders der Stad, in welke gy uwen Zetel hebtjftel u dan terftond als middelaar tusfehen beiden. Een Bisfchop behoort geene pleitgedingen te kennen, dan die, welke anderen voeren, en zyn best te doen om ze by te leggen. Ondervraag zelve de Kerkelyken, die zich aanbieden om geordend te worden, en draag zorg, dat men hun nooit vraagen voorftelle, die of kinderagtig zyn, of geene betrekking hebben tot het geene zy behooren te weeten. Houd een waakend oog op uwe Biegtvaders, op dat zy, op den gewyden regterftoel, de regels van den Heiligen carel (*) onderhouden. Neem de gewoonte niet aan van flegts zelden in uwe Kerk te komen, onder voorwendfel, dat gy eenige zaaken te verrigten hebt. Het Gemeen neemt in deeze redenen geen genoegen, het wil gefticht zyn;en wie toch zal God bidden , indien een Bisfchop het niet doe? Wanneer gy een leeven zult geleid hebben, waar C) Carel borromeus, Aartsbisfcbop van Milaan, omtrent het begin der voorgaande Eeuwe. P 3 LXXII; BRIEF.  LXXII BRIEF. ( ] 1 { 1 t i a \ r I 228 BRIEVEN waar van de byzondere deelen op zulk eene wyze aangevuld worden, zuR gy in uw flerfuur u omringd vinden van eene menigte van goede werken. Gy weet dat deeze ons navolgen tot in de eeuwigheid, in plaatze van dat de pragt, de waereldfche grootheid, de eertitels, in de duisternisfen des grafs verlooren gaan, en niet anders dan een verfchrikkelyk ydel, in de ziel, overlaaten. Lees dikwyls het geen wy in het Boek der Openbaaringe gezegd vinden van de Bisfchoppen, die daar bedoeld worden. Dit is om te doen fidderen. Ik geloof, dat ik in deezen Brief alle de plig. ten der Bisfchoplyke Bedieninge heb doorgelopen, uw post is dezelven te betragten. Zecerlyk zult gy alles, 't geen ik u nu onder het )og gebragt heb, reeds tot u zeiven gezegd lebben, en wel veel beter dan ik het deed; naar gy hebt my gedwongen u deezen raad te ;eeven. Hy komt voort, betuige ik u, uit de eevendigRe vriendfehap, en de oprechtfle bekorte om u kragtdaadiglyk te zien arbeiden aan we eigene heiligmaakinge, terwyl gy arbeidt an die van anderen. Gy zyt hier toe dubbel crpligt, en als Geestlyke, en als Bisfchop. Ik zal wagten tot dat gy ingewyd zyt, om u iet meer plegtigheids te fchryven. Vaarwel, k omhelze u met al myn hart. In het Klooster der Heilige Apostelen, 30 Mai, 1755, DRIE.  van CLEMENS XIV. 129 DRIE-EN ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan myn Heer den Abt la mi. myn heer! Tk ben in verrukking opgetogen, door uw laat •*- Re Blad. Uwe beoordeeling Reunt op reden en zie daar een voorbeeld, hoe men, volgen; de regels van Rechtvaardigheid en Smaak moei berispen , zonder ongeduld, zonder grilligheid, zonder eenzydigheid. Dikwyls heeft men Jongelingen van aankoomende bekwaamheden dei moed benomen, door met al te groote geflreng heid te oordeelen. Ik ken geen Werk, het zj oud, of nieuw, 't welk niet gebrcklyk zoudt voorkomen, indien men alles naauwkeurig wil de beoordeelen. De Schryvers hebben de toe geeflykheid der Opftelleren van Tydfchrifter noodig, en deezen zeiven die van het gemeen dewyl niets geheel volmaakt is. Ik dank u, dat gy ons, van tyd tot tyd, be rigt geeft van de Boeken, die in Frankryk uit komen. Die in de voorige ceuwe te voorfchyi kwamen hadden meer kragts, en de tegen woordige meer bevalligheids. Het is niet onge woon, dat het fchoone plaats maake voor he aartige. Dit laatflc is als een verkleinwoordje 't welk aan een zelfRandig naamwoord zynci oorfprong verfchuldigd is. P 3 Di LXXIII. brief. l l c ► I  LXXIII brief. i < f £ t C I c t z 230 BRIEVEN.' De Loffpraak van den Kardinaal des lawces, die gy ons geeft, is men hem wel verfchuldigd. Hy Richt de geheele Kerk door zyne fchittèrende deugden, en deeze gaan in hem vergezeld van eene menigte kundigheden. Hoe zoude ik my verheugen, indien hy te Rome woonde! Ik zoude, om van zyne kennis nut te kunnen trekken, myn best doen om zyne goedheid te verdienen. Hy is een Kweekeling der Congregatie van de H. g e n o v e v a in Frankryk, die vermaard is door haare geleerdheid en Godsvrugt, en heeft eenigen tyd derzelver gewaad gedraagen. Men maakt hier nog al geduurig veel Klinkdichten, die niet deugen; petrarcha zou noeten herboren worden, om ons weder op den vaaren weg van den Parnasfus te brengen. De kademie der Acadiërs houdt zich nog al flaanle, maar in de lugt, dat is te zeggen, gedraa;en op Westewindjes en Kapelletjes vleugelen : rant men maakt daar geene andere, dan lugtige n boertige Rukjes. Tragt dikwyls iets fchoons uit uwen geest te rekken. Hy brengt zo fraaie dingen voort, at gy hem niet te veel kunt vergen. Vaarwel. Myne vriendfehap zegt u het overige. Myne hartelyke dienstaanbieding aan den 'rior der Dominicaanen. Hy belooft ons geuurig dat hy eens te Rome zal komen; en hy lyft, even gelyk ik, by zyne boeken, en in yne cel, als of hy 'er vastgelymd ware. BLAD-  BLADWYZER DER. BRIEVEN, VAN HET EERSTE DEEL. I. brief. XXm den Heer de cabane, Ridder van Malta. . . Bl. I II. Aan myn Heer den Abt ferghen. . 7 III. Aan eene zyner Zusteren. . . 20 IV. Aan den Heer bougat, Geheimen Kamerheer van zyn Heiligheid. , . 22 V. ■ Aan den Hoogëerwaardigen Abt van Mont-Cds- fm. * . • • 24 VI. Aan den Heere stuart, Schots Edelman. 26 'VII. Aan Mevrouw bazardi. . . 31 VIII. Aan den Prelaat cerati. . 32 IX. Aan den Marquis clerici, Milanees. 34 X. Aan Mevrouw « 35 XI. Aan den Eerwaardigen Vader .... Franciscao- ner Geestlyken. • . 41 XII. ' Aan eenen Canonik yan 0 s 1M 0. . 43 P 4 XIIL  BLADWYZER. XIII. brief. Aan den Graaf al ga r o tti. B!. 49 XIV. Aan myn Heer den Abt la mi. . 52 XV. - Aan eene Carmeh'ter Geestelyke. 54 XVI. - Aan den Kardinaal valenti, Secretaris van Staat. . . # j(j XVII. Aan denzelfden. . m 5g XVIII. Aan den Prelaat cerati. . 58 XIX. Aan den Graave .... . m XX. Aan denzelfden. . , ^, XXI. Aan myn Heer den Abt kicolini. 66 XXII. Aan den Kardinaal crescenci. . 71 XXIII. ■ Aan een Edelman van Ravenna. . 72 XXIV. ■ ■ Aan den Kardinaal q v 1 r 1 n i. . 74 XXV. Aan den Eerwaardigen Vader o r s i , Domini¬ caan, naderhand Kardinaal geworden. 76 XXVI. Aan een Prelaat. . . 78 XXVII. Aan den Heer henriquez. . 81 XXVIII. Aan de Abdis van een Klooster. . 83 XXIX. ' Aan myn Heer den Abt lami , Schryver van een Tydfchrift te Florence. . 86 XXX. Aan den Graaf .... . . 89 XXXI. Aan den Prins san severo, te Napels. 100 XXXII. Aan een' Geestelyken van zyne Vrienden, die Provinciaal was geworden. . 103 XXXIII. — Aan Mevrouw de Marqusfinnè R,... 107 XXXIV. — Aan den Ridder decabane. , 111 XXXV. — Aan den Bisfchop van Spoleto. . 117 XXXVI.  BLADWYZER. XXXVI. brief.Aan den Kardinaal quirini. Bl. 12O XXXVII. Aan denEerwaardigen Vader sigismond, van Ferrara , Generaal der Capucynen. 123 XXXVIII. Aan Mevrouw B...., te Venetië. 124 XXXIX. Aan den Eerwaardigen Vader lodewïk van Cremona, Geestelyken der Godvrugtige Schooien, . . . 129 XL. ' Aan den Graaf .... . .134 XLI. 11 Aan den Kardinaal passionei. 140 XLII. ' Aan den Heer aymaldt. . 142 XLIII. Aan Dom G...., Prior der Karthuyzers, te Rome. . . . H4 XLIV. Aan denzelfden. . . 148 XLV. ■ Aan eenen Geestelyken, die na America ver¬ trok. . . .150 XLVL ■ Aan den Prelaat cerati. . 153 XLVII. Aan myn Heer den Abt de canillac, Auditeur der Rota. . 155 XLVIII. Aan den Marquis scino maffe 1. 156 XLIX. Aan den Nuntius caraccioli, te Vene¬ tië, en Nuntius in Spanje geftorven. 158 L. Aan den Graaf .... . LI. Aan denzelfden. . . 153. LIL Am den Bisfchop firniani van Peroufe. 164. LUI. Aan den Prelaat cerati. . 166 LIV. Aan een Franciscaaner Geestelyken. 168 LV. Aan Mevrouw' picliani. . 169 LVI, <——• Aan den Graaf algarotti. . 172 LVII.  B L A D W Y Z E K; LVII. brief. Aan den Heer rota, Secretaris van de Rekenkamer. , , rj_ LVIII. — Aan den Gonfalonier van het Gemeenebest van St. Marin. . . 1?s f^X- " Aan den Graaf.... . . 1%l ^ Aan eenen Geestelyken van de Orde der Min- der broeders Conventualen. . LXI. ~ Aan den Kardinaal spinelll 187 LXir. Aan myn Heer den Abt lamt. 189. ■ Aan den Heere Baron van kro neck, Hoogduitsch Edelman. . . 103 LXIV. — - Aan den Heer de la bruere, belast met de zaaken van Frankryk aan het Hof te Rome. . . . 194 LXV. Aan denzelfden. . . 196 LXVI.- Aan den Kardinaal quirini, Bisfchop van Brescia. . , jg% LXVII. Aan den Graaf de b I elk , Raadsheer van Rome. . . . 211 LXVIII. Aan den Graaf , 2I3 LXIX. Aan den Eerwaardigen Vader cokcina, een Dominicaan. . , '215 LXX. ■ Aan den Kardinaal gentili. 216 LXXI. Aan Monfeigneur zaluski, Groot Referendarius van Polen. . . 217 LXXII. Aan een Ge