BRIEVEN VAN PAUS CLEMENS XIV. TWEEDE DEEL.   BRIEVEN VAN PAUS CLEMENS XIV. (G A N G A N E L L /.) uit het fransch vertaald. TWEEDE DEEL. Te AMSTERDAM, £y T NT E M A en T I E B O E L. MDCCLXXVIL   BRIEVEN van PAUS CLEMENS XIV. VIER- EN ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan een Toscaansch Edelman. Tpve opvoeding, myn waarde Heer, die gyaan uwe kinderen wilt geeven, zal flegts een bloot vernis zyn,indien zy niet den Godsdienst tot haaren grondflag hebbe. 'Er komen, in den loop des leevens,gelegenheden voor, in welke de eerlykheid alleen niet fterk genoeg is om aan fommige verzoekingen wederitand te bieden, en. in welke dc ziel zich verlaagt, indien zy niet opgebeurd worde door de vaste hoope der onflerflykheid. Om gelukkig en wys tezyn,moetdemensch, reeds van zyne tederfte kindsheid af, God leeren aanmerken als het begin en einde van alle dingen: de Reden en het Geloof moeten hem II. deel, A te LXXIV. e r ie f.  2 BRIEVEN LXXIV. BRIEF. te gelyk zeggen, dat men zich vernedert tot den laagen rang der dieren, indien men leeft zonder Wet of Eerdienst: hy moet weeten, dat gelyk de waarheid maar ééne is , 'er ook flegts één waare Godsdienst zyn kan, en dat, indien het gezag ons geloof niet bepaalde, elk zyn byzonder ftelfel en gevoelens zou hebben. Gy zult, door beuzelagtige naauwgezetheden van gedrag, uwe kinderen niet tot waare Christenen maaken. De Christelyke Godsdienst is de grootfte vyand van het Pharifeïsmus en het bygcloof. De Kerk fchryft ons genoeg plichten voor, zonder dat gy behoeft te denken om ze te vermenigvuldigen. Men verwaarloost niet dan te dikwyls die dingen, die ons uitdrukkelyk geboden zyn, om iets te volgen, 't geen Dns flegts wordt aangeraaden (*); dewyl men veel liever der grilligheid, dan der reden, gehoor (*) Sommige Leezers zullen misfchien niet volkomen kundig zyn, van deeze onderfcheiding der Roomlclie Kerke. Volgens derzelver Eeere worden in het Euangelium fommije dingen volftrekü geboden , zo, dat het moedwillig en aanhoudend verwaarloozen derzelve , den mensen buiten het Koninkryk der Hemelen fluite; andere alleen aangeraaden, ds middelen om tot een hoogeren trap van heiligheid op te 'dimmen , dan eigenlyk noodig was om de zaligheid te beërven. Van de eerde zoort is, by voorbeeld, liet gebod van ïyne ouders te eeren : van de tweede, bet zeggen van Jeilis m den ryken Jongeling, Match. XIX. ai.  vak- - C L E M E N S XIV. 3 Jhoor wil geeven, en dewyl de trotsheid zich ;VoImaakt1yk wel bevindt by de byzonderheid. Gy moet zorg draagen, om den geest van onze drie jonge luiden zeer tot het verhevene op te leiden, en hen te overtuigen, dat het grootfte vermaak van den mensch beftaat in te overdenken, en in bewustheid van zyn beftaan te hebben. Deeze is een verheven wellust, eenen waarlyk hemelfchen geest waardig, in zo verre, dat ik hem voor een ongelukkig, of ten iriinften voor een ongevoelig weezen boude, die deeze gelukzaligheid niet kent. De Catechismus is genoegzaam om de geopenbaarde waarheden te leeren kennen; maar in eene ongeioovige eeuwe is 'er iets meernoodig, dan het enkele A, B, C, van den Godsdienst. Daarom moet gy den geest van uwe kinderen vervullen met die leevendige en zuivere kundigheden , die de wolken der hedendaagfche Wysbegeerte, en de duisternisfen der verdorvenheid, kunnen verdry ven. Weinige, maar bondig gefchreven, boeken , zullen van uwe zoonen wel onderwezen Christenen maaken. Zy moeten ze leezen met eene Godsdienftige aandagt, niet zo zeer om ze aan hun geheugen in bewaaring te geeven, als wel om ze in hun hart te drukken. Het is hier de zaak niet om den geest van jonge luiden te vormen , die eene ftelling openlyk moeten kunnen verdeedigen; maar zulken,die,in hoedanigheid A 2 van LXXIV, brief.  LXXIV. BRIEF, 4 BRIEVEN van redelyke weezens, verplicht zyn door onderzoek zich te overtuigen van de eeuwige waarheden. Wanneer de Jeugd op vaste grondbeginzelea den Godsdienst geleerd heeft, zal zy zelden kunnen berusten in de lchynbewyzen der godloosheid, indien niet haar hart te eenemaal bedorven zy. Wees met oplettendheid op uwe hoede, omze, zonder vlek, te bewaaren, niet door u te bedienen van aanbrengers en verfpieders; maar door zelve overal ooren en oogen te hebben, in navolginge der Godheid, die men niet ziet, en die zelve alles ziet. De kinderen moeten niet kunnen bemerken, dat men hen wantrouwt, en hen in 't oog houdt; zy worden dan moedeloos, en morren; zy vatten een afkeer op tegen hen , die zy moesten beminnen; zy beginnen dan agterdenken te krygen op het kwaad, het geen te vooren niet in hunne gedagten opkwam; en leggen het vervolgens enkel toe op bedriegen. Van hier komt het bykans, dat alle Scholieren, en bykans alle Leerlingen der Kweekfchoolen enkel uit vreeze werken, en nooit beter in hun fchik zyn , dan wanneer zy zich verwyderd zien van hunne Opzienderen. Maak u zeiven minder tot een meester, daa tot een vriend van uwe kinderen, en zy zullen voor uw gezigt als doorfchynende zynjzy zullen ü  va n C'LEMENS XIV. 5 11 zelfs hunne gebreken zeggen. Honderdmaal hebben jonge Luiden my hunne moeilykheden, en hunne buitenfprongen, in vertrouwen bekend gemaakt, dewyl ik hen altoos met goedertierenheid behandelde: zy zullen u den fleutel van hun hart geeven, wanneer zy bemerken, dat gy oprechtelyk hun welzyn bedoelt, en dat gy hen niet berispt, dan met den uiterften weerzin. 'Er zyn veele redenen, die my zouden beweegen om u de huislyke opvoeding aan te raaden; maar 'er zyn nog meer, die my beletten, u hier toe over te haaien. De opvoeding binnens huis is doorgaans de veiligfte voor de zeden; maar zy heeft iets zoeentoonig,zolaauw, zo kwynende, dat zy de kinderen geheel moedeloos maakt, en den naiever wegneemt. Daarenboven, terwyl zy de kinderen van al te naby onder het oog houdt, maakt zy 'er dikmaalscer huichelaars van, dan hupfche knaapen. Evenwel, indien gy eenen Leermeester vindt , die, zagtmoedig, geduldig, gezellig, kundig, de infchikkelykheid wist te paarcn metdeftandvastigheid, de verllandigheid met de vrolykheid, de maatigheid met de beminnelykheid; aou ik u raaden ten minftcn 'er de proef van te neemen, in de overtuiging, dat gy in alles eenitemmig met hem zoudt te werk gaan, en niet tragten hem wetten voor te fchryven. 'Er zyn jnaar al te veel vaders, die eenen Leermeester A 3 aan- [XXIV. brie r,  LXXIV <5 BRIEVEN aanmerken als eenen huurling, en meenen regt te hebben om den meester over hem te fpeedewfl zy hem eene wedde betaalen. Vertrouw uwe zoonen niet dan aan eenen man, van wiens beginfelen gy zo wel verzekerd zyt, als van uwe eigene:maar twyfel naderhand niet, om hem meester te laaten van zyne handelingen: niets is eenen Leermeester zo zeer tegen de borst, als het wantrouwen, dat men ten zynen opzigte laat blyken, en de twyfeling, die men fchynt te voeden, raakende zyne bekwaamheid. Let op de dienstboden, die met uwe kinderen omgaan; door deezen wordt de Jeugd meest altoos bedorven. Maak dat 'er altoos eene beminnelyke blymoedigheid op uw voorhoofd,en in uw gezigt, doorftraale, en dat alles zonder moeilykheid, en zonder vreeze, naar uwe begeerten verrigt worde. Niemand heeft veel op met buyig en ftormagtig weder, terwyl alle harten open gaan op het gezigt van een fchoonen dag. Hecht vermaak aan alle zoorten van Letteroeffeningen, die gy uwen zoonen zult voorftellen, door in hun de vuurigfte begeerte naar kennis te ontfteeken, te gelyk met de grootfte vreeze van weetnieten te zullen blyven. Draag zorg; om den arbeid, door tusfehenpoozen van rust af te brecken, om het geheugen , en den geest van uwe kinderen niet te ver-  van CLEMENS XIV. ? vermoeien. Wanneer 'er tegenzin komt by de ] oefening, krygt men een afkeer van de boeken , en verlangt enkel agteloos en vry te kunnen leeven. Onderwys uwe kinderen, niet door ze te beftraffen, maar door hen uwe onderwyzingen te doen beminnen ; maak 'er ten dien einde uw werk van, om ze te vervrolyken door eenige trekken uit de Gefchiedenisfen, en door eenige invallen, die hunne aandagt opwekken. Ik heb te Milaan een Jongeling gekend, die men tot 20 groot eenen liefhebber van de Letter-oefeningen gemaakt hadt, dat hy de Vacantie dagen gebruikte als eene noodige uitfpanning; maar ze tevens befchouwde als dagen van rouwe. Zyne boeken maakten zyn vermaak enzynen fchat uit; en dit was bewerkt door een goeden Priester, die, door de ryke vindingen van zyne vrolykheid en verbeeldingskragt, hem had doen ontbranden in iever, voor alle werken van fmaak en van geleerdheid. Hy zou een der voornaamfte Geleerden van Europa geworden zyn, indien de dood hem niet in zynen loop gefluit hadde. Schik de oefeningen altoos naar den tyd, cq leg 'er u niet op toe, om van uwe kinderen Overnatuurkundigen te maaken, op den ouderdom van twaalf jaaren: zy zyn dan geen jongis Luiden, die men onderwyst, maar papegaaien, die men woorden leert naklappen. A 4 Het .XXIV, brief.  txxiv brief 8 BRI EVEN Het is met de weetenfchappen, als met de fpyzen. De maag van een kind eischt een ligt voedfel; het is niet dan trapswyze, dat men ze gewent aan hardere en vastere geregten. Laat altoos, zonder misfen, een vermaakelyk boek volgen op een ernftig, en meng de dichtftukken onder de profa. Virgilids is niet minder welfpreekend dan cicero; en zyne befchryvingen , zyne afbeeldingen, zyne uitdrukkingen geeven zelfs verbeeldings-en uitdrukkingskragt aan hun, die ze te vooren niet hadden. De Dichtkunst is de volmaaktheid der Taaien ; en indien men 'er geen gebruik van maakt terwyl men jong is, krygt men 'er nooit den fmaak van: wanneer men tot zekeren ouderdom gekomen is , wordt het onmoogelyk lang agteréén verzen te leezen , indien men niet waarlyk een dichtkundigen fmaak hebbe. Laat echter de Jonge Luiden, in het beoefenen der Dichteren met maate te werk gaan; want behalven dat de Dichters zich dikwyls vryheden aanmaatigen, die met de goede zeden onbeftaanbaar zyn, is het gevaarlyk hen te zeer te beminnen. Een Jongeling, die niet fpreekt, en niet droomt dan van Dichtkunde, is onverdraagelyk in de zamenleeving ; hy is een krankzinnige, die men onder de zotten mag rekenen. Ik zondere de zulken uit, welker vernuft tot niets anders, dan hier toe, bekwaam  van CLEMENS XIV. 9 kwaam is; zy worden dan voor deeze krank- ] zinnigheid fchadeloos gefield, door de eer van een dante, een ariosto, een tasso, een milton, een corneille, een racihe, een gesner te worden. Laat uwe kinderen gemeenzaam worden met de Gefchiedenis der waereld,der onderfcheiden Volken, en vooral van hun Geboorteland; laat deeze oefening niet te droog zyn,maar verzeld gaan met korte en nette aanmerkingen, die hen leeren met befcheidenheid, over de gebeurtenisfen te oordeelen,en een algemeenen Werker te erkennen, in wiens handen alle menfehen bloote werktuigen zyn, en alle omwentelingen van zaaken, enkele uitwerkfels, die in zyne eeuwige Raadsbefluiten beraamd en voorzien wierden. De Gefchiedenis is eene leezing zonder eenig nut, indien men 'er niets meer van weet, dan de voorvallen, en de dagen, op welke zy gebeurd zyn; maar zy is een boek vol van leeven, indien men 'er het fpel der hartstogten, de dryfveeren der ziele, de bevveegingen des harten opmerkt, en vooral, indien men 'ereen God in ontdekt, die, altoos meester der gebeurtenisfen , dezelve doet voortkomen , beftuurt, en bepaalt naar zyn welbehaagen, en tot de veryuUinge van zyne verhevene oogmerken. A 5 De .XXIV. 3 r ie f»  IXXIV. BRIEF. ïo BRIEVEN De cogen onzer lighaamen zien in het Heelal alleen een dekkleed, dat de werking des Scheppers voor ons gezigt verbergt; maar de oogen des Geloofs toonen ons, dat alles wat gebeurt eene oorzaak heeft, en dat deeze oorzaak waarlyk God is. Draag zorg dat eene goede Redenkunst, minder uit regelen beftaande, dan uit voorbeelden, uwen zoonen fmaak geeve in de waare weIfpreekendheid. Doe hen begrypen, dat het geene waarlyk fraai is, noch van modes, noch van tyden afhange; en dat, indien 'er, in verfchillende eeuwen, eene verfchillende wyze van de dingen uit te drukken plaats hebbe, 'er flegts èéne eenige is van ze wel te bevatten. Boezem hun de grootfte afkeerigheid in vaö die kinderagtige welfpreekendheid, die, geheel in woordfpeeiingen beftaande, der reden walgt; cn tragt hen vooral te overtuigen, dat onnatuurlyk grootfche uitdrukkingen en denkbeelden, nimmer plaats hadden in eene fraaie redenvoeringe. Schoon men de waare welfpreekendheid nooit moede behoorde te worden, de mensch is egter zo grillig, dat hy 'er zyn genoegen van krygt; en deeze is de reden, om welke men hedendaagsch, aan eene zonderlinge en beuzelagtige wyze van zich uit te drukken, den voor>rang ziet geeven, voor de ontzag verwekkende taal van de Redenaars der laatst verloopen ceuwe. 'Er  van C L E M E N S XIV. n 'Er zyn menfchen en tydpcrkon, die, in alle foorten van kundigheden, denalgemeehdofmaak bepaald hebben; op deezer tafereclcn moeien de oogen van uwe kinderen altoos gevestigd zyn, als op de beste voorbeelden; maar niet om flaaven van deeze meesters te worden: want men moet nooit een flaafsch navolger zyn van eenig mensch. Ik houde 'er van dat de geest zyne eigen kragten beproeve, en zelve origineel zy; daar hy flegts eene copy wordt, wanneer hy het niet durft waagen, om iets nieuws uit te denken. Wy bezitten flegts menfchen van vernuft, cnwy zouden menfchen van uitmuntenden geest bezitten, indien men niet al te werktuiglyk de betreeden wegen volgde : die altoos hetzelfde pad bewandelt , weet niet veel byzonders. De geest van uitvinding levert een' onuitputtelyken voorraad, wanneer men moeds genoeg bezit. Weest altoos uzelven, en nooit flaaffche navolgers van anderen, zoude ik dikwyls zeggen tegen jonge Luiden, over welke my het op. zicht was aanbevolen. Het is droevig gehecle Jaaren te befleeden, zonder zyne leerlingen in iets anders te onderwyzen, dan in de kunst van herhaalen. Wanneer uwe kinderen tot rype Jaaren gekomen zyn , zal het tyd weezen om in het vriendelyke tot hen te fpreeken, over de nietig- lxxiv; brief  BRIEF 12 BRIEVEN '.tigheid der vermaaken , in welke de waereld . haar geluk fielt, over dö"rampen, in welke zy ons wikkelen, de wroegingen, die zy verwekken, de fchade, die zy zoo aan hetligbaam, als aan den geest, veroorzaaken; met één woord over de kuilen, die zy graaven onder onze voeten, terwyl zy fchynen onzen weg met bloemen te beftrooien. Het zal u niet moeilyk vallen, hen de klippen van den wellust te doen kennen, het zy door kragtige uitdrukkingen, het zy door treffende voorbeelden, en hen te overtuigen, dat het grootüe gedeelte der vermaaken , aan welke men zich zonder bepaalinge overgeeft, zonder de luiheid, geheel niets aanlokkelyks zou hebben. Terwyl men ledig is , maakt men zich van dezelve een luisterryk denkbeeld , even gelyk men, indenflaap, zich duizend aangenaame herfenfchimmen voor den geest brengt. Wanneer een zoon overtuigd is, dat zyn vader hem geene andere dan redelyke vermaaningen doet, en dat deeze enkel uit tederhartigheid , niet uit grilligheid of gemelykheid, voortkoomen, zal hy 'er naar luisteren, en de vermaaningen zullen de beste uitwerking hebben. Als gy dit gebouw zult opgerigt hebben,moet 'er ter voltoojinge dat gedeelte nog bygevoegd worden , 't welk ik aanmerke als het moeilykfle van alle; ik bedoele het kiezen van een  vin CLEMENS XIV. 13 een beroep. Dit is doorgaans de toetsfteen der vaders en moeders, en het allerhachelykftetydftip van het leeven der kinderen. Indien gy my wilt gelooven, moet gy hun een Jaar tyd toeftaan, om zelve te overleggen, welk een leevensftand hun best zoude pasien, zonder hun meer ten voordeele van het eene beroep, dan van het andere, te fpreeken. De goede opvoeding, die zy ontvangen hebben, de kundigheden, die zy dan zullen verkregen hebben , zullen hen natuurlyker wyze tot een goed einde leiden; en men heeft alle reden van te hoopen, dat zy dan zich zullen bepaalen, op eene wyze, die, en met hunne neigingen,en met de reden, overeenkomt. Het zal indien tyd noodzaaklyk zyn,dikwyls met hun te fpreeken over de voordeden en gevaaren van eiken leevensftand, en hen te doen opmerken, van hoe veel gewigt het zy, met betrekkinge, beide tot deeze waereld, en tot de toekoomende, dat men de plichten van zynen ftaat getrouwlyk vervulle. Het Priesterlykc, en het Geestelyke, Beroep zullen u ruimte van ftoffe geeven , om te fpreeken over het onfchatbaar geluk , 't welk men in dezelve fmaakt, wanneer men 'er waarlyk toe geroepen is, en over de verfchrikkelykc onheilen, die men 'er in ontmoet, wanneer men de roekeloosheid heeft van ze te omhelzen, zonder ander oogmerk dan menschlyke beweegredenen. De LXXIV. BRIEF.  ixxiv. JB & I E F- 14 . BRIEVEN De ftaat eens Krygsmans , en die van een Overheid.sperfoon, verfehaffen van zelve eene menigte plichten, die vervuld moeten worden; en, om uwe kinderen hier van te overtuigen, zal het genoeg zyn, hun dezelve voor oogen te houden. Na deeze voorzorgen, en vooral na die van dikwyls de hulpe des Hemels gefmeekt te hebben, zullen uwe zoonen met een vasten tred de loopbaan intreeden, die zy zullen verkoren bebben; en gy zult den troost hebben, van, voor God, en voor de menfchen te kunnen betuigen, dat gy hunne genegenheid, en hunne vryheid, in agt gehouden hebt. Niets is fchadelyker dan de neigingen der ge-enen, van welken men vader is, tegen te gaan; men ftelt hen bloot voor eeuwig naberouw, en zich zeiven voor de bitterfte verwytingen , jaa zelfs voor de vervloekingen, die men ongelukkiglyk verdiend heeft. Daar de Voorzienigheid u met ruimte van goederen gezegend heeft, en u heeft doen geboren worden uit een aanzienlyk geflagt, moet gy awe zoonen onderhouden, overeenkomfh'g met hunne rykdommen en met hunnen rang: maar zó egter, dat gy hen van tyd tot tyd eenig gemis doet gevoelen, en hen altoos houdt binnen de paaien der zedigheid, om hen te leeren, dat ons geluk niet in dit leeven beftaat, en dat men, hoe hooger men verheven is, dies te minder hoog-  van CLEMENS XIV. 15 hoogmoedig moet weezen. Draag zorge van hun geld by zich te geeven, zo op dat zy uit uw eigen voorbeeld leeren niet gierig te zyn, als op dat zy in ftaat moogen zyn van de armen te onderfteunen. Het zal ondertusfchen goed zyn na te gaan, welk een gebruik zy 'cr van maaien; en, indien gy of karigheid, of verkwisting,in hun befpeurt, moet gy de fom, die gy hun toelegt, verminderen. Eindelyk, myn waardfte en agtingwaardige vriend, werk op het hart van uwe kinderen, nog meer dan op hun verftand: wanneer het hart goed is, zal de rest wel gaan. De omftandigheden zullen u leeren, hoe gy hen moet beftuuren. Gy moet u nu eens toegeevende, dan eens geftreng, maar altoos regtvaardig en befcheiden aanftellen. Eene billyke handelwyze maakt jonge luiden, die zich niet wyslyk willen gedraagen, verlegen, dewyl zy, in weerwil van zich zeiven, gewaar worden, dat zy 'er niets tegen kunnen inbrengen. Laat hun eene eerlyke vryheid, zo dat het vaderlyke huis niet de ergfte plaats zy in hunne verbeeldinge. Het is noodig, dat zy in hetzelve genoegen hebben, en daar, meer dan elders, de zoetigheden en het aangenaame vinden, 't geen men verwagten moet van eenen vader, die een liefhebber is van goede orde, en weldaadig uit genegenheid. Myne pen lleept my voort, in weerwil van my LXXIV. e ri e f.  XXXIV, brief. LXXV. brief. T5 BRIEVEN my zei ven: men zou zeggen, dat zy gevoel heeft, en de zoete geneugte fmaakt, die ik geniete in tot u te fpreeken van uwe waarde kinderen, die ik meer beminne dan my zeiven, ja weinig minder dan gy. Dat God zyne zegeningen overvloedig over hen uitftorte; en zy zullen alles worden, wat zy behooren te zyn' en de opvoeding, die gy hun geeven zult, zal gevolgen voortbrengen, welke duuren zullen tot in de Eeuwigheid. Daar zal men de vrugten maaien van den goeden raad, die men der Jeugd gegeven heeft; daar zullen waardige vaders hunne waardige zoonen aantreffen, om voor altoos gelukkig te zyn. Rome, 16 Aug. 1753. VYF-EN ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan den Prelaat cerati. myn heer! Indien deeze Brief u alles overbrengt, wat ik ten uwen opzichte gevoele , zal hy u niet ligt voorkoomen; want ik belaste hem met alle agtinge, met alle aankleevinge, met alle verwonderinge, waar voor ik vatbaar ben, om u meer dan ooit te overtuigen, hoe hoog ik u fchatte, en hoe zeer ik u beminne. Ik  van CLEMENS XIV. 17 Ik heb den Augustiner Geestelyken gezien, dien gy tot my gezonden hebt,en hem geheel vol gevonden van de Kerkvaderen , gelyk gy. hem my befchreven hebt. Zy zyn op zyne lippen, en in zyn hart; en van alle menfchen ter waereld, kan men hem, met het grootfte vermaak, als een boek doorbladeren, wanneer men zyne geheele waarde kent. August 1n u s is zyn Held, en met reden, als een algemeen bedreven leeraar, die alle weetenfchappen in haare uitgeftrektheid bevatte, en van dezelve op eene byzondere wyze begunftigd werd. Men heeft deezen onvergelykelyken man hoog geprezen; maar nog zo niet als hy wej verdiende. Hierom raadde ik ook,eenigen tyd geleden, aan eenen Kerkelyken, die my raadpleegde over de beste wyze, om eene Lofreden op deezen grooten Heiligen op te Hellen, dat hy 'er niets van zyn eigen werk onder mengen , maar alles uit deszelfs Werken moest trekken; van oordeel zynde, dat men, om Augustinus op eene wyze, zyns waardig, te pryzen , Augustinus zelve zoude moeten zyn. Hy volgde mynen raad; en men zag de verhevenfte en trcffendfte plaatzen, uit de Schriften van deezen Doorlugtigen Leeraar, zyne Loffpraak uitmaaken. Deeze hingen zeer wel te zamen , fchoon afgebroken door uitroepingen en verzugtingen, die de harten der Toehoorderen doorgriefden. Wanneer zullen onze ReII. deel. B de- LXXV. b r i-e f.  i8 BRIEVEN LXXV. BRIEF. denaars en Predikers toch begrypen , dat de waare Welfpreekendheid niet beftaat in het vernuft, of uitgekipte woorden; maar dat zy eene nadruklyke vertooning is van de ziele desfpreekers, eene overvloejing des harten, die ons doet ontbranden, ons verbaast, en de grootfte zaaken uitvoert. 'Er zyn zekere oogenblikken, waarin de grootfte Redenaars geenen ftyl, geene woorden, meer fchynen in agt te neemen, uit vreeze, dat de verhevenheid der zaaken iets mogte verliezen, door het gebruiken van gezogte uitdrukkingen. Men haalt, als 't ware, zynen geest dooreen ftookketel over, om welfprcekende te zyn, en door deeze bewerking, verkrygt men niets anders dan gedwongen gedagten, en zwellende fpreekwyzen; terwyl men, indien men flegts zich overgave aan de kragtige infpraak des harten, een gulden mond zoude hebben. Ik vinde in bykans alle boeken van den tegenwoordigen tyd niets anders dan Fraaiheid, en deeze verfchilt noch veel van Welfpreekendheid. De Fraaiheid behaagt, maar de Welfpreekendheid fleept ons weg; en wanneer zy natuurlyk is, vereenigt zy zich ten naauwftcn met alle de fchoonheden der Natuure en des Vemufts, om ze in haaren vollen dag, en in haare waare gedaante, te vertoonen: met één woord, zy is van zulken aart, als dat ftukje van  van C L E M E N S XIV. i. van uw eigen werk, 't welk gy my voor eeni gen tyd liet zien, waar in ik den egten trek var Demosthenes herkende, in weerwil van den on meetbaaren afftand, welken het verloop van zc veele eeuwen tusfchen u en hem geftcld heeft. Niets is verwonderenswaardiger, dan da men, zo veel mogelyk is, de Ouden nadere, en, in weerwil van den afftand der tyden ziel: aan hun houde, als of men hun tydgenoot ware; want, om de waarheid te zeggen, zy hebben alles ingeöogst, en wy doen niet dan naleezen. Het gebeurde voor eenigen tyd, dat ik eene magtig geleerde Verhandeling had opgefteld, die men van my verzogt had, om ze te plaatzen aan het hoofd van een Meetkundig Werk. Ik riep myne geheele ziel te hulp, en in de gisting van eenen arbeid, die langer dan eene week duurde, geloofde ik een ftukje ter waereld gebragt te hebben, waarin men veel belang zou ftellen, en 't welk geheel nieuw was; maar ik kan u niet zeggen, hoe zeer ik verrast en vernederd wierd, wanneer ik naderhand alle myne gedagten verfpreid vond , in eenige weinige bladzyden der Ouden. Ik had ondertusfehen niet geftolen; maar daar 's menfchen geest binnen zekeren kring bepaald is, gelyken alle Geilagten, op eenige byzonderheden na, malkander in de manier van denken, uitgezonderd in B 2 de 7 ■ LXXV. 1 brief.  io BRIEVEN LXXV. BRIEF. de wyzen van hunne ftukjes te kleuren, die geheel verfchillende zyn. Men heeft my onlangs eenen sacri aangeboden , die van uwe Pifaanfche fchool gekomen is; hy komt my voor, iemand te zyn daar iets groots van te maaken is. Maar in welke handen zal hy vallen? Het oogenblik, waarin men de School verlaat, is het tydilip, 't welk 't lot van eenen Jongeling beflist; dan komt alles te regt, of alles wordt eene misdragt. Ik heb 'er gekend, die alle pryzen weggedraagen hadden, en welken men met genoegen aanhaalde als weezenlyke Overvliegers; en, in weerwil van alle deeze kragtige verwondering,kwam 'er minder dan niets van. Misdaadige vermaaken namen hen in, of werktuiglyke beroepen hielden hen bezig, of hun geest, eene uiterfte pooging gedaan hebbende, was door dit vermoeiend werk afgeiloofd, en konde niets meer voortbrengen. Zodanig is het geval van eene te vroeg rype vrugt, die ons bekoort door haare kleuren, zo wel als door haare nieuwigheid; maar verflenst op het oogenblik zelve, waarin men zich over haar verwondert, en zich gereed maakt om ze te plukken. Welk eene moeite , eer de geest tot zyne volmaaktheid koome : alles , wat ik weet te zeggen , is, dat de myne zich verwonderlyk oordeelt, wanneer hy zich vereenigt met den uwen, door eene mededeeling van denkbeelden,  van CLEMENS XIV. u den-, en my in ftaat fielt van by u te herhaalen, de gevoelens van aankleevinge en hoogagtingei enz. Rome, 27 Aug. 1754. ZES-EN ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan den Kardinaal q_u i r i n i. uitmüntendste! J^e onderfcheiden aanmerkingen van uwe Uitmuntendheid, over de verfchillende Eeuwen, zedert het begin der waereld verloopen, zyn eenen geest, gelyk den uwen, waardig. Het komt my voor, dat ik de Reden zelve alle deeze Eeuwen tegen elkander zie weegen, terwyl fommige zich als ftaaven gouds vertoonen, andere als bladen klatergouds. Inderdaad 'er zyn zo zwaare, en wederom zo ligte, dat het de wonderlykfte tegenftelling veroorzaake. De onze is, zonder .tegenfpraak, meer dan eenige andere, met liet merk der ligtjbteid getekend; maar zy behaagt egter, zy verleidt, vooral dooide goede dienften der Franfchen, die haar eene bevalligheid bygezet hebben, welke men, in weerwil van zichzelven, waarlyk aangenaam windt. B 3 On~ LXXVI. e r i e f. LXXV. brief.  LXXVI BRIEF, 22 BRIEVEN Onze Voorouders zouden 'er met reden over gemord hebben; maar indien zy in onzen tyd leefden, zy zouden, als wy, zich hebben laaten medefleepen; en zonder het te willen, zou den zy zich vermaaken met onze lugtige Gefprekken, en met onze aartige Gefchriften. De Roomiche Grootheid fchikt zich niet naar die aangenaame beuzelingen; maar de hedendaagfche Romeinen zyn ook zo agtbaar niet, als die van oude tyden: de Franfche bevalligheid is de Alpen overgetrokken, en wy hebben ze met vermaak ingehaald, zelfs in het oogenblik, waar in wy ze gingen berispen. Uwe Uitmuntendheid, die de Franfchen zeer bemint, zal hun zekcrlyk hunne geestigheden vergeeven hebben, fchoon het Hrekke tot nadeel van de waardigheid der Ouden. Het kan geen kwaad, dat men, wanneer men alle eeuwen by malkander neemt, vonken en vlammen, leliën en korenbloemen, regenvlaagcn en daauw, Harren en verhevelingen, rivieren en beekjes gewaar worde: dit komt volmaakt met de natuur overeen ; en om wel te oordeelen over het Heelal en de verlopen tyden, moet men de verfchillende gezigtpunten by een brengen , en het geheel als een enkel Huk voor het oog plaatzcn. Alle Eeuwen kunnen elkander niet gelyk weezen ; haare verfcheidenheid dient ons om te beter over de zaaken te kunnen oordeelen: want zon-  van C L E M E N S XIV. 23 zonder dezelve zouden wy geene gelegenheid hebben, om eenige vergelyking te maaken. Ik weet wel, dat men liever zoude verkiezen te leeven in eene Eeuw, die niets, dan het geen groot was, opleverde: maar hier komt vooral het zeggen te pas, dat men den tyd moet neemen, zo als hy komt, en niet geduurig het voorledene beklaagen, of zich vastketenen aan den wagen der Ouden. Laat ons flegts hunnen fmaak aanneemen , en wy zullen van onze eigene beuzelachtigheid niets te vreezen hebben. Dien grondeloozen kolk te befchouwen, waar uit de tyden voortkomen, en waar in zy zich ncderftorten, heeft iets verbaazends. Hoe veele jaaren, hoe vcele maanden, hoe vecle dagen, hoe veele uuren, hoe veele minuten, hoe veele feconden, worden ingeflokt door de Eeuwigheid, die, altoos dezelfde, onbeweeg]yk blyft in het midden der veranderingen en omkeeringen. Zy is eene rots in het midden der zee, die door alle golven vrugtloos wordt aangevallen. Wy zyn gelyk zandkorreltjes, met welke de wind fpeelt, indien wy ons aan dit ftcunpunt niet onverwrikt vasthouden: dit is het, waartoe uwe Uitmuntendheid zich bepaalt , en het geen haar zo veel doorwrogte werken doet onderneemen, die door Europa, met verwonderinge, en door den Godsdienst, met toejuichinge, ontvangen worden. Ik word ncoit moede van het Verhaal uwer B 4 Rei- LXXVI. brief.  LXXV] BRIEF, ZE- 24 BRIEVEN .Reizen te leezen, en vooral de befchryving, die gy ons geeft van Parys en Frar.kryk. Behalven dat men uw Latyn mag vergclyken met dat van den Heiligen Hieronymus, vinde ik 'er verwondercnswaardige aanmerkingen over alles, wat uwe Uitmuntendheid gezien heeft. Met welk een opflag van oogen ziet gy de dingen ! Hy dringt door tot in het weezen der zaaken, tot in het merg der gefchriften, tot in de ziel der Schryveren. Gy hebt de eer gehad van te Parys veele kostlyke overblyfzels der eeuwe van Lodewyk XIV te zien; groote mannen, die toen nog leefden, om u te overtuigen, dat men die eeuw, niet zonder reden, hoog geroemd heeft. Niets breidt onze ziel zo zeer uit als het reizen: ik lees zo veele Reisbefchryvingen als ik kan, om ten minften myne gedagten de waereld te doen rond loopen, terwyl myn lichaam op zyne plaats blyft. Hiervan kunt gy verzekerd zyn, dat ik in myne denkbeelden dikwyls te Bresciaben, dieftad, Monfeigneur, die gy verrykt met uw voorbeeld en uwe bevelen, en alwaar gy ieder uur die hulde ontvangt, met welke ik my vereenige met myne gantfchc ziele, u verzekerende, dat ik met diepen eerbied ben, enz. üoffif, 10 Decemb. 1754.  van CLEMENS XIV. 25 ZEVEN-EN ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan den Kardinaal eanchieri. tjitmtjntendste! TP\cn Ferrarees, welken uwe Uitmuntendheid my gelieft aan te beveclen, heb ik nog niet gezien: ik heb hem, ondertusfchen, reeds aangekondigd by den Guardiaan van het Klooster Ara Coeli, en die zal alles doen, wat in zyn vermogen is, om u te toonen, hoe zeer hem het belang , 't geen gy in deezen man fielt, ter harte ga. Mc wenschte wel dat myne bezigheden my toelieten, eene reis te doen na Ferrare, na die Had , die beroemd is door zo veel gewigtige gebeurtenisfen, welke het geluk heeft van uwe Uitmuntendheid, en de asch van a r i o s t o, te bezitten. Myn eerfle werk zou zyn die asch te gaan kusfen. Daaruit zouden eenige vonken van Dichterlyk Vuur voortkomen, die my zouden aanzetten, en in ftaat flellen, om u in verfen, zo wel als in profa, te verzekeren , dat niets den diepen eerbied kan evenaaren,met welken ik ben, enz. Rome, 7 Jan. 1755. B 5 AGT. LXXVII. brief.  26 BRIEVEN LXXVIII. brief. AGT-EN ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan een Kanunik te Milaan. J^ene Lofrede op den Heiligen p au lus, myn Heer, is geen kleine onderneeming; men moet eene even groote ziel hebben als deeze Leeraar der Heidenen, om hem, op eene wyze,zyns waardig, te vcreercn. Zyne Lofreden is die van den Godsdienst; met deezen is hy zo naauw verbonden, en als tot één geworden, dat men hem niet afzonderlyk kan pryzen. By deezen grooten Apostel vindt men altoos denzelfuen Geest, dcnzelfden lever, dezelfde Liefde. Welke eene vlugge pen moet hy hebben , die deszelfs reizen, en Apostolifchen arbeid, wil befchryven! Hy loopt zo fchiclyk als de gedagte, wanneer 'er eenig goed werk te onderneemen is; en hy ademt niet anders dan Jefus Christus, wanneer hy het Euangelium aankondigt. Uit de wyze , op welke hy zich zeiven als vermenigvuldigt, zoude men fchier gelooven, dat hy alleen het Apostolifche Genootfchap uitmaakte: hy is, bykans op den zelfden tyd, op het land, en op de zee, altoos waakende voor de behoudenis der Geloovigen, altoos verlangende na den Palmtak des inar-  van CLEMENS XIV. 27 marteldoods, altoos reikhalzende na de Eeu- ] wigheid:-niemand was ooit zo goed een burger, zo goed een vriend. Hy vergeet niets; de geringfte dienften, die men hem bewyst, houdt hy in het geheugen, en elke klopping van zyn hart gaat vergezeld met verlangen na den Hemel, met eene beweginge van liefde jegens Christus, die hembekeerde, en met eene daad van erkentenisfe jegens de Christenen, die hem hielpen. Eene Lofreden is, in het algemeen, een foort van gefchrift, 't welk niet naar eene Leerreden moet gelyken: in hetzelve moet men bloemen, en fchielyke flikkeringen zien, en deeze moeten fchitteren op eenen grond van zedeleere, op welken de geheele Redenvocring moet rusten. Indien men niets anders doet dan pryzen, 011derwyst men niet: indien men niets anders doet dan onderwazen, verheft men zyncn Held niet. De bekwaamheid van eenen Redenaar beftaat daarin, dat hy, uit den boezem derLoffpraake zelve, ophelderende aanmerkingen doe voortkomen , die de hervorming van zeden tot haar oogmerk hebben; maar draag vooral zorg, myn waarde vriend , dat gy nooit eene Lofreden doet op eenen Heiligen, ten koste der overigen. Dit toont de onvrugtbaarheid van den Redenaar. Elke doorlugtige Perfoonaadje heeft haare verdienfte , en men beleedigt de gcdagtenis van •eenen Dienstknecht Gods, die zich zeiven als dea .XXVIII. brief.  LXXVII BRIEF. 28 . BRIEVEN [. den minflen van allen aanmerkte; wanneer men zynen roem wil verheffen ten nadeele van eenen anderen Heiligen. Geene uitweidingen, die vreemd zyn van uw onderwerp. Verlies nooit uit het oog, dat het de Heilige Paulus iS j dien gy wilt pryzen, en dat gy uw doel mist, wanneer gy u bemoeit met iets anders, dan met zyne Loffpraak. Vooral geene flaauwe trekken in eene Lofreden, alles moet hier vaardig en driftig zyn, en vooral in de Loffpraak van den grooten Apostel, wiens iever nooit rustte. Gy moet maaken,dat uwe Toehoorders zich verbeelden hem te zien, en te hooren, dat zy zeggen kunnen : Hy is het zelve, daar is hy. Gy moet, gelyk Hy, al de mogendheid der Genade ontvouwen; gelyk Hy, allen ter nederwerpen, die de volftrekte Magt van God over 's menfchen hart verminderen ; gelyk Hy, donderen tegen de valfche Propheeten, en de verdervers der Zedeleere. Eindelyk, gy moet een beknopt denkbeeld geeven van zyne verfchcidene Brieven, cn ze afmaaien als brandende van de vlammen der Liefde , en ftraalende van het Licht deiWaarheid. Geene gedwongen vergelykingen; zy moeten uit het onderwerp zelve voortkomen : geene onnutte woorden; alle moeten zy leerzaam zyn: geene winderige fpreekwyzen, deeze moeten alle natuurlyk weezen. Het is uw hart, dar in dee.  van C L E M E N S XIV. 29 deeze Verhandeling de Redenaar moet weezen, ] niet uw Vernuft. Bewaar het Vernuft voor eenige Academie, wanneer gy.in dezelve eenige Lofreden doen moet; naar de waardigheid des Predikftoels, de heiligheid des Tempels, de uitmuntendheid des onderwerps; om kort te zyn , de Loffpraak van Paulus is oneindig verheven boven, tegcnftellingen , geestige invallen, en woordfpeelingen. De menfehelykc welfpreekendheid is gefchikt om menfehelyke daaden te pryzen : maar 'er wordt eene Godlyke welfpreekendheid vercischt, om den lof van Godlyke mannen te verkondigen. De bloemen, met welke men de Uitverkorenen bekranst, moet men niet by de Dichters zoeken, maar by de Propheeten. Ik ben, meer dan ik zeggen kan, enz. Rome, 13 Oftob. 1755. NEGEN-EN ZEVENTIGSTE BRIEF. Aan myn Heer den Abt la mi. f~\ ! ik ben geheel niet van uw gevoelen, myn waarde Abt, raakende het Boek, het welk gy met zo veel geftrengheid beoordeelt. Waarlyk het is zo fober niet als gy wel voorgeeft. 'Er zyn grondbeginfels, oogmerken, fchoon- LXXIX. E RIE F. .XXVIII. BRIEF.  LXXIX BK IE F. 3P BRIEVEN fchoonhedcn, en uitgewerkte ftukken in, welke maaken , dat men met het werk ingenomen wordt. Eenige weinige onagtzaamheden in den ftyl mismaaken een boek niet geheel. De ftyl is niets anders dan de ichors: en ibmtyds is een boom goed, hoewel de ichors niet deuge. Ongelukkiglyk bemoeit men in de Eeuwe, in welke wy leeven, zich minder met de zaaken , dan met de woorden. De uitdrukkingen en fpreekwyzen zyn niet dan te dikwyls oorzaak geweest, van het wel flaagen van eenig Werk. Ik heb eene menigte blaauwe boekjes, die te Parys gedrukt waren , doorgeloopen, die niets tot hun voordeel hadden, dan een vlugtigen en inneemenden ftyl. Men vraagde zich zeiven , wat de Schryver toch had willen zeggen, en men begreep 'er niets van. Het is niet te verwonderen , dat men, in een land, alwaar men byzonder fterk gefteld is op den opfchik, en alles wat in de oogen fchittert, ieverig ingenomen wordt ten voordeele van een ftukje, dat met bevalligheid gefchreven is. Somwylen behandelt men onderwerpen, die, 3m de aandagt te vestigen, niets anders noodig hebben dan zich zelve; in plaatze, dat 'er andere ftoffen zyn, over welke men niets zoude leezen, indien zy niet verichcencn onder het Vrygeleide van een flikkerenden ftyl. Een bekwaam  van C L E M E N S XIV. 31 fcwaam fchryver moet deeze onderfcheiding I weeten te maaken. Ik zoude gaarne zien, dat gy ons een Berigt en Uittrekzel gaaft van twee Werken, die hier zeer onlangs zyn uitgekomen: De Verkeering met zich zeiven, en, De eerjle Beginselen der Over-Natuurkunde. Het eerfte verdient, dat men 'er byzonder belang in ftellc; dewyl het de ziel verheft op de puinhoopen van neergeworpen hartstogten en zinnen. Het andere is van geen minder belang, daar het de geestelykheid en onfterflykheid der ziele duidelyk doet bevatten. Het zyn twee Overnatuurkundige voortbrengfels, maar op verfchillenden trant voorgedraagen; De Verkeering met zich zeiven, met eene klaarheid , die haar binnen het bereik van al de waereld ftelt; De eerfte Beginzelen der Overnatuurkunde, met eene grondigheid, welk het grootfte gedeelte der menfchen verbiedt het Werk te leezen. Ik merke uwe Bladen aan als een Wekker, die onze Itaüaanen belet by de Weetenfchappen en Letterkunde in flaap te vallen. In eene warme Lugtftreek is het, om zich te kunnen oefenen, noodig, dat men dikwyls opgewekt worde. Indien men niet op zichzelven let, wordt de geest, even als het Ügbaam, dof en flaaperig, en dan heeft men naauwlyks den moed om te denken en te leezen. Florence was altoos beroemd van wegen de Letterkunde; en den goeden XXIX. 3 r i e f.  LXXI3 BRIEF. TACH- 3* BRIEVEN . den fmaak haarer Inwooneren, en zo lang gy die ftad verlicht, vreeze ik niet, dat zy zal ontaarten. Een Tydfchrift, met oordeel opgefteld, verfpreidt licht in het verftand, houdt den naiever gaande, en vervult de plaats van het leezen eener menigte Werken, die de tyd ons verbiedt te leezen, en welke men geene kans ziet voor zich te bckoomen. Wanneer ik een Tydfchrift lees, 't welk berigt geeft van de Werken, die in Europa gedrukt worden, leere ik de geaartheid der Volken kennen; ik bemerke dat de Engelschman niet fchryft gelyk de Duitfcher, en niet denkt gelyk de Franschman. Deeze verfchillendheid in de wyze van fchry ven en denken, die de Volken onderfcheidt, overtuigt my dat dezedelyke waereld, inderdaad, eene copy is van de natuurlyke, en dat het met het verftand is als met de aaugezigten der menfchen, die alle van elkander verfchillen. Vaarwel. Ik verlaate u, om my te gaan werpen in de doornen der Twistende Godgeleerdheid : daar zal ik zekerlyk de bloemen niet aantreffen, die men in uwe Schriften vindt. Rome, 5 Nov. 1755.  van CLEMENS XIV. 33 TACHTIGSTE BRIEF. Aan een Kerfpel-Priester van het Sticht van Rimini. TJet is zeer vermetel van u , myn waarde Leeraar, dat gy uwen Vader, den mynen, den Vader van alle Geloovigen, den groeten lamèertini durft oordeelen, voor welken alle Kerken den diepften eerbied hebben. Behalven dat hy beroemd is door zyne uitgebreide en verhevene kundigheden , door zyn doordringend verftand , door zyne volmaakte voorzigtigheid, is hy ook het Hoofd van den Godsdienst, de Opperfte Priester, van welken men niet kwalyk kan fpreeken , zonder zich aan Godslastering fchuldig te maaken. Waart gy dan onkundig, dat de Heilige Paulus verfchooning verzogt van den Hoogen-priester deiSynagoge, fchoon die toen reeds lag te zieltoogen , om dat hy hem- een gewitten wand (*) genoemd hadde. Het Verdrag, dat benedictus XIV met Spanje gemaakt heeft, dat de Spaanfche Geestelyken niet meer te Rome zouden koomen, heeft, f*0 Hand. XXnt.3. enz. II, DEEL. C LXXX. brief.  LXXX. BRIEF. 34 BRIEVEN heeft, ik weet niet hoe veel, jonge Kerklyken belet een zwervend en ongebonden leeven te leiden. Niets is betaamelyker, dan dat de zulken, die zich tot de bediening van den Godsdienst fchikken , blyven onder de oogen van hunne eigene Bisfchoppen, op dat deeze hen leeren kennen, en ze nooit uit het gezigt verliezen. Daarenboven heeft men zo veele blykennoodig, om met billykheid over eenen Oppervorst te kunnen oordeelen, dat men geen ander dan een zeer misdaadig vonnis kan vellen, wanneer men onkundig is van het geene 'er in de kabinetten der Vorflen omgaat, van de natuure der gebeurtenisfen, van de gevolgen, die eene zaak kan hebben, en zelfs, indien men niet doordringt tot in de ziel van hun, die werken, en anderen doen werken. Eilieve! wie zyn wy, dat wy den Stedehouder van Christus zouden veroor de elen, en vooral daar wy van de beweegredenen van zyn gedrag onkundig zyn , en niet weeten, wat hy mag vooruitgezien hebben? In de bc/lisfinge van eene zaak is altoos het vooroordeel ten voordeele der Rcchteren. Hoe zal men dan de vryheid rechtvaardigen, die men zich aanmaatigtj van, op flaauwe waarfchynlykheden, het gedrag van den Opperflen Priester te ïaaken? Dit is, buiten twyfTel, den Proteftanten wapenen leenen, en in een weezenlyk ftuk den eerbied  van CLÊMENS XIV. 35 bied fchenden, welken men hem verfchuldigd is, dien God op eenen thrcon geplaatst heeft om te zien, en om te oordeelen, dien Hy ons beveelt te hooren als zich zeiven: ik zeg nog meer, het is zyne zaligheid in gevaar brengen. 'Er is geene omftandigheid , geen tydftip, hoe duur dit ook de wenfchen van ons hart, en onze aangenomen denkbeelden, te Haan koome, waarin het geoorlofd zy, zich aan te kanten tegen het gedrag van den Opperden Priester. Hy ziet duizend zaaken, die gy niet ziet; en dat hy ons van dezelve geene rekenfchap geeft, gefchiedt, om dat hy dikwyls gebonden is door bedenkingen, die zyne pen en zyne tongwederhouden. 'Er is eeneChristelykeftaatkunde,die, zonder ooit de waarheid te kwetzen, niet alle waarheid zegt, en zich bedekt met een noodzaaklek ftilzwygen, wanneer het voordeeligst is niet te fpreeken. Hoe zult gy in uw Kerfpel den eerbied prediken, dien men het Hoofd der Kerke verfchuldigd is, indien men hoort, dat gy zelve u ten zynen opzichte te buiten gaat ? Laat ons zelfs onderftellen, dat hy kwalyk gedaan hebbe, gy moet zelfs dan als Christen, als Priester, als Kerfpel Prediker, hem in het openbaar verontfchuldigen, en een eeuwig ftilzwygen opleggen aan zulken, die hem dorften aanvallen. Zie daar myne gedagten over de Opper-Priesters. Zy zyn de Gezalfden des Heeren, de Christusfen, van welken men nimmer C 2 kwa- LXXX. brief»  LXXX. ERIEF, LXXXI erief. 36 BRIEVEN kwalyk moet fpreeken. Tast myne gezalfden niet aan, en doet myne Propheeten geen kwaad (*), Ik vleie my, dat gy van uw vooroordeel zult afzien , en myne redenen goedkeuren; want gy hebt een net oordeel, en een eerlyk hart. Het is flegts eene opbruisfching der verbeeldinge geweest, die u bewoog om benedictus XIV te veroordeelcn, wiens bedryven alle in de weegfchaale der Gerechtigheid, in het Heiligdom der waarheid zelve, gewogen worden. Ik omhelze u, myn waarde Leeraar, en ben 3 enz. Rome, 14 Mai 1755. EEN-EN TACHTIGSTE BRIEF. Aan den Reere mekker, een Proteflantfchen Edelman. TTet moeit my, waarde Heer, dat ik zo dikwyls tegen de Roomfche Kerke eene menigte verfletene tegenwerpingen zie herhaalen, die de Heer BOSsuET,Fransch Bisfchop, tot ftof vernield heeft in zyne Uitlegging des Cat'holyken Geloofs, en in zyn uitmuntend Werk over (*} tChron. XVI. 22. Vader ganganelli vindt goed, deeze woorden hier op den Paus toe te pasfen, fchoon zy in het oorfpronglyke de gantfche Gemeente der Israülitcn bedoelen.  van CLEMENS XIV. . 37 ever de Ongejladigheid der Protejlantfche Kerke (*). Het is onmoogelyk eenen Proteftant op h,et fpoor te volgen; want, in plaatze van antwoord af te wagten op eene vraag, die hy voorftelt, doet hy eene andere, en geeft den tyd niet, dat men eens ademhaale. Indien gy my te gelyk fpreekt van het Vagevuur, van het Sacrament des Altaars, en van den Dienst der Heiligen, is het my onmoogelyk, u, in 't zelfde oogenblik , op deeze drie Hukken te antwoorden. Een redenftryd moet op eene beredeneerde-wyze behandeld worden, indien men elkander ver liaan wil, en zy eischt gcvolglyk, dat men een ftuk tot in den grond afhandele, eer men tot een ander overga. Zonder dit zullen wy in de lugt liaan, en het lot ondergaan van alle twistredenaars, die, na ter dege gezintwist, en hunne bewyzen aangevoerd te hebben, by flot van rekening hunne gevoelens hardnekkig blyven aanklceven. Gy keurt de handelwyze goed, die ik voorgefteld heb; om u, naamelyk, uit het Euangelium zelve, en uit de Brieven van den Heiligen paulus, welk gy aanneemt als een van Gods Geest ingegeeven werk, de waarheden te be- wy- (*) De FranCche titel van liet eerstgemelde Werk is Expof.liou de la Foi Catholique. Men kan van hetzelve een berigt vinden in mosheim's Kerklyke Gefchiedenis, VIII Deel, bL l8S. enz. Het andere heeft den titel Fariatiuu de Pfigliü ïnicjanic. C3 Lxxxr. E R I E F.  Lxxxr. BRIEF. I 38 BRIEVEN wyzen, die gy betwist; en om u te doen zien . dat eene geheel onafgebrokene Overlevering zc altoos geleerd heeft. En, indien het anders ware, zoudt gy immers den dag, en het tydflip weeten, waarop wy deeze nieuwigheden ingevoerd hadden; ten minflen, indien gy ons niet wildet diets maaken, dat de geheele Kerk, in een oogenblik, in weerwil van de groote verfpreidinje haarer leden, haar geloof veranderd hebbe, ronder het te weeten. Maar welk eene onge•ymdheid zou' dat weezen! De verwytingen,die gy, myn waarde Heer, Ier Roomfche Kerke geduurig daarover voorwerpt, dat men den Priesteren den ongehuwden [laat beveele, en den Geloovigen den Beker mthoude, in het deelneemen aan de Heilige Verborgenheden, vervallen van zelve,wanneer men bedenkt, dat het Huwelyk en het Pricserfchap, nog dagelyks, by de Catholike Grieven, in denzelfden perfoon veréénigd worden, :n dat men by dezelfden het Nachtmaal den 3eloovigen toedient onder beide Gedaanten. Komt flegts ter goeder trouwe te rug tot de Kerk; en de-groote Paus , die tegenwoordig aeersclit, zal u niet uit zynen fchoot keeren, am dat gy getrouwde Leeraars hebt, en het gebruik des Bekers verlangt. Zyne voorzigtigheid zal eene maatiging vinden, die u alles zal toetlaan, wat men kan toeftaan, in het veranderen der  van C L E M E N S XIV. 39 der Kerkelyke Tugt, welke ten allen tyde ver- ] andering onderhevig was, zonder inbreuk te doen op de Geloofs- en Zedeleere. De Kardinaal quibini, welken de icver voor uwe terugkomst geduurig verteert, zal Middelaar zyn tusfehen den Paus en u. Door tot den Paus weder te keeren, zult gy wederkeeren tot hem, die eertyds uw Hoofd was; want gy zyt het, die u verwyderd hebt. De misbruiken, die toen in de Kerke heerschten, dewyl het, gelyk jesus christus zegt, iioodzaaklyk is, dat 'er ergernis/en (*) en ketterden (f) komen, konden uwen voorouderen volftrekt geen regt geeven, om eenen opftand aan te vangen, of zich af te fcheuren. De weg van vertoogen te doen, was de eenige, die hun open ftond; en indien zy zich tot dat onder" werp bepaald hadden, zonder bitterheid, of gal, of oproerigheid in hunne vertoogen te mengen, zouden zy zekerlyk eenige hervorming verworven hebben. Om eenige builen aan het lichaam te geneezen, maakt men geen gereedfehap om het te verminken, of te verflikken. Veele Proteflanten zouden te rug keeren, indien CO Match. xvm. 7. Cf) 1 Cor. XI. 19. Want op deeze plaats fchynt de Schryver mede bèt oog te hebben. De Zaligmaaker gebruikt nergens het woord, het geen door Kettery vertaald wordt. c4 .XXXT. 3 r i e f.  LXXXI. BRIEF. BRIEVEN dien zy niet door eene elendige menfchenvrecze wederhouden wierden; want, zo dikwyls de H. Schriftuur leezende,als zy het doen, is het onmogelyk, dat zy 'er de Voorrechten van het Hoofd der Apostelen niet in gewaar worden, te gelyk met de onfeilbaarheid der Kerke, die nooit eenige dwaaling kan leeren; te meer daar Jefus Christus, inderdaad, zonder eenige tusfchenpoozing, met haar is alle de dagen, tot aan de voleinding der waereld (*). Men behoeft flegts oogen te hebben, om te zien, wie van beide gelyk hebbe, de Roomfche Kerk, of de Proteftantfche: de eene ge[ykt dien heiligen Berg, van welken de Schriftuur fpreekt (f); de andere eene fchim,die de oogen verbystcrt, zonder eenige vastheid te hebben. Ik zou, myn waarde Heer, tot den laatften druppel van myn bloed willen geeven, om u weder met ons vereenigd te zien; dewyl ik overtuigd ben, dat gy, eenmaal de keten gebroken hebbende, die u aan het middelpunt der eenheid vasthechtte, niets anders zyt dan aan zich zei ven overgelaaten fehepfels, zonder Compas, zonder Leidsman, zonder Hoofd. God 00 Eene belofte, door'Christus aan de Apostelen gedaan, wanneer hy ze uitzond om het Euangelium te prediken. Matth. XXVIII. 20. (t) Heb. XII. 22.  van CLEMENS XIV. 41 Cod doet u dit op eene vreeslyke wyze ondervinden , door u over te geeven aan, ik weete niet hoe veel, verfchillende dwaalingen,welke bykans zo veel onderfcheiden Gezindheden hebben voortgebragt, als 'er Gemeenfchapper onder u zyn. En dit bewyst ons, dat, wanneer 'er geen gezag is, 't welk de Geloovigen vereenigt, zy nergens meer aan gebonden zyn, dan aan zich zeiven, en gevolglyk aan hunne vooroordeelen. Verbeeld u niet, bid ik u, dat ik hier uwen toeftand wil befchimpen. Helaas! alles zegt my, dat gy ter goeder trouwe te werk gaat. Maar dit zal u niet rechtvaardigen voor God, die van u,over een zo gewigtig ftuk, een ernftig onderzoek eischt; te meer daar gy beter dan eenig mensch u zeiven kunt onderwyzen, en over u zeiven oordeelen. Het vonnis, 't welk men tegen zich zeiven uitlpreekt, wanneer men ongelyk heeft, is uwer fchoone ziele, en uw goed hart, waardig. Uwe oprechtheid is myn borg, dat gy u zei ven zult oefenen in de Waarheid, en dat gy haar niet zult verwerpen, wanneer gy ze gewaar wordt. Zy is op de lippen der goede Catholiken; en wanneer gy die hoort fpreeken, is zy hetzelve, welke gy hoort. Ik wenfche dit uit de gehecle volheid myns harten, met die oprechte begeerte, welke ik hebbe, om eeuwig uw byzyn te genieten in die verblyfplaats C 5 des LXXXL erief. /  LXXXI brie f. LXXXII. erief. TWEE- EN TACHTIGSTE BRIEF. Aan den Prins san severo. voortreffelyke! ~T\e verfteendc ftukken, welke ik u heb doen toekoomen, zyn veel minder waardig, dan uwe dankzeggingen. Ik kenne derzelver geheele waarde, gelyk ook die van in kennis te geraaken met eenen Wysgeer, die vermaak fchept in het beoefenen van de Historie der Natuure, en die met gegronde kundigheid zich weet te verwonderen over haare verfchynfels en fpeelingen. De Vogels, die gy uit de nieuwe Waereld voor den Keizer doet komen, zullen zeer fceurlyke ftukken zyn; maar ik twyfel, of zy, in weerwil van alle voorzorgen, wel leevende tot in onze gewesten zullen koomen. Duizendmaaien heeft men getragt den Mug-vogel en den 42 BRIEVEN des vredes, tot welke niemand zal worden toegelaaten,dan die met het teken desGeloofs beilcmpeld is. Oordeel hier uit over de grootheid dier aankleevinge, met welke ik de eer hebbe van te zyn, enz. Rome, 14 Mai 1755.  van CLEMENS XIV. 43 den Colibri over te voeren ; en men heeft het I verdriet gehad van ze te zien ftervcn op eenigen afftand van onze havens. De Voorzienigheid, welke ons den Paauw gaf, heeft ons rykelyk genoeg voorzien, zonder dat wy elders gevleugelde fchoonheden behoeven te gaan zoeken. America bezit, inderdaad, niets dat pragtiger is dan onze trotfte vogels; maar men geeft het vreemde doorgaans de voorkeur, om geene andere reden, dan dat het van verre komt. Gy, myn Prins, moet bekoord zyn door de onderneeming van denHeere de jbuffon,den Franfchen Academist, en door de Eerfte Deelen van zyn Werk, welke reeds het licht zien. Ik kenne ze nog niet verder dan door de üttrekfels, die men 'er ons van gegeeven heeft, en dan koomt het my voor, dat hy de zaak verwonderlyk wel heeft begreepen. Alleen fpyt het my, dat de Schryver van eene Natuurlyke Historie zich verklaart voor eenig bepaald Stelzel. Dit is het middel om ons aan verfcheide zaaken, welke hy voordraagt, te doen twyfclen, en om hemzelven veele oorlogen op den hals te haaien, tegen de zulken, die niet van zyn gevoelen zyn. Daarenboven, alles wat ten opzichte van de Scheppinge der waereld van het verhaal van Gcneiïs afwykt, heeft geen anderen fteun dan vreemde en onbetoogbaare inval- XXXII. brie f..  LXXXII. brief. t ( ( I 4 3 i 2 44 BRIEVEN vallen, of, op zyn best,oribeweezen onderftcllingen. Niemand dan Mofes, dewyl hy door Gods Geest was aangeblaazen, konde ons een goed verhaal geeven van de vorming der waereld en lerzelver ontwikkeling. Hy is geen epictjrtjs iie zyne toevlugt neemt tot Ondeeltjes; geen lucrettus, die gelooft, dat de ftof eeuwig s; geen sïikoza, die eenen ftoffelyken God [telt; geen descartes, die iets ftamelt over de wetten van beweeginge; maar hy is een Wetgeever, die, zonder haperen, zonder vreeze van zich te zullen vergisfen, allen menfchen verkondigt, hoe de waereld gefchapen is. Niets is eenvoudiger, en tevens niets verhevener, dan de aanvang van zyn verhaal: In den beginne fcliiep God den Hemel en de Aarde. Hy tonde niet met meer verzekering fpreeken, inlien hy zelve 'er een aanfehouwer van geweest vare; en door deeze woorden alleen vervallen le Fabel-Historie,de verfchillende Leerftelzels :n andere ongerymdheden, enfehynen, in de >ogen der reden, niets meer dan enkele harsfenchimmen. Die de waarheid niet bemerkt in het verhaal /an Mofes, is niet gefchikt om ze te leeren cennen. Men neemt dagelyks,met gretigheid, mderftellingcn aan, die zelfs niet waaifchyhéyk zyn; en rnen wil geen geloof geeven aan iets  van CLEMENS XIV. 45 iets het geen ons het hoogfte denkbeeld geeft van Gods Magt en Wysheid. Eene eeuwige waereld bevat duizendmaal meer zwaarigheden, dan een eeuwig verftandig Weezen; en eene waereld, die met God even eeuwig is, is eene ongerymdheid, die geene plaats kan hebben, dewyl niets even oud kan zyn als God. Behalven dat God noodzaaklyk beftaat, en het Heelal geenzins; met welk regt zou de Hof, een te eenemaal toevallig weezen, een volftrekt werkeloos weezen, zich dezelfde voorrechten aanmaatigen als een almagtige, als een volmaakt onftoffelyke, Geest? Dit zyn buitenfpoorigheden, welke niet hebben kunnen opkoomen dan in de vlaagen eener ylhoofdige verbeeldinge, en die de verbaazende zwakheid van den mensch aantooncn, wanneer hy alleen naar zichzelven wil luisteren. De Historie der Natuure is een Boek, 't welk voor alle genachten gefloten is, indien zy'er niet eenen God bemerken, den Schepper en Onderhouder van alles; want niets is gemaklyker gewaar te worden dan zyne werking. De Zon, hoe pragtig en ontzagverwekkende zy moge weezen, de Zon, fchoon aangebeden door verfcheiden volken, heeft noch verftand, noch kennis; en indien haar loop zo zeer regelmaatig is, dat zy dien nooit voor een enkel oogenblik afbrceke, koomt dit, dewyl zy yoort- ge- LXXXII. brief.  LXXXII, BRIEF. 46 BRIEVEN gedreven wordt door een opperften Wei-kef,, wiens bevelen zy opvolgt met de uiterfte ftiptbeid. Men laate vry zyne oogen weiden door de wyde uitgeftrektheid van dit Heelal; men ziet liet bcfloten in de onmeetbaarheid van een Weezen, voor 't welk de geheele waereld is, als of zy niet ware. Het zoude byster zonderling zyn. dat, daar het geringfte werkftukje niet kan zyn zonder eenen Werkmeester, de waereld het voorrecht had van haar befraan, en fchoonheid, alleen aan zichzelve verfchuldigd tc weczcn. De reden ondergraaft flegts voor zich?elve verfchrikkelyke fteilten, wanneer zy alleen de hartstogten en zinnen gehoor geeft: de reden zonder het geloof verwekt my medelyden. Alle de Academiën van het Heelal kunnen Leerftelfels over de Schepping uitdenken; maar, na alle haare nafpooringen, na alle haare gisflngen, na alle haai'3 famenvoegingen, na eene menigte van Boekdeelen, zullen zy my veel minder zeggen, dan Mofes gezegd heeft op ééne eenvoudige bladzyde; cn nog zullen zy my niets anders zeggen dan onwaarfchynlykheden. Zo groot een onderfcheid is 'er tusfehen een mensch,die uit zicheelven fpreekt, en een mensch,die door Gods Geest is aangeblaazen. De eeuwige God fpot in den hoogen hemel met al deeze onzinnige Leerftelfels, welke de wae-.  van CLEMENS XIV. 47 tvaereld naar hunnen zin fchikken, en haar nu eens het geval tot eenen Vader geeven, dan weder ilellen, dat zy eeuwig is. Men maakt zich gaarne diets, dat deftof zich zelve regeert, en dat 'er geene andere Godheid is, dewyl men wel weet dat de ftof volftrekt log en werkeloos is, en dat men haare uitwerkfels niet te vreezen heeft; daar de Rechtvaardigheid van eenen God, die alles ziet, die alles wikt, den zondaar met vreeze overftelpt. Niets is fchooner dan de Historie der Natuuie, wanneer zy verbonden is met die van den Godsdienst. De Natuur is,zonder God, niets; maar door Gods werkinge brengt zy allesvoort, en maakt alles leevende. Zonder dat God eenig deel van het Heelal uitmaake, is hy 'er de beweeging, het voedend fap, en het leeven van. Neem zyne werking weg, en 'er is geene werkzaamheid meer in de hoofdftoffen, geene groejing meer in de planten, geene veerkragt in de tweede oorzaaken, geene omwenteling meer in het geftarnte. Eeuwige duisternisfen neemen dan de plaats des lichts in, en het Heelal wordt zelve zyn eigen graf. Indien God zyne hand van de waereld aftrok, zou haar het zelfde gebeuren, als het geene onze lichaamen overkoomt, wanneer hy derzclver beweeging doet ophouden. Zy vervallen tot itof, zy vervliegen in damp; cn men LXXXII brief.  tXXXII. BRIEF. 48 BRIEVEN men weet zelfs niet of zy ooit belïaan heb-* ben. Indien ik kundigheden genoeg gehad hadde om aan de Historie der Natuure te kunnen arbeiden, zou ik myn Werk begonnen hebben met het ontvouwen der oneindige volmaaktheden van haaren Maaker; met vervolgens te handelen van den Mensch als deszelfs MeestérHuk; en dus vervolgens van de eene zelfftandigheid tot de andere, van de eene foort tot de andere overgaande, zoude ik afgedaald zyn tot op de Mier, en zo wel in het kleinfte gekorven diertje, als in den volmaaktften Engel, dezelfde luisterryke Wysheid, dezelfde werkzaame Almagt, getoond hebben. Een tafereel van deezen aart zou de beminnaars der waarheid ingenomen, en de Godsdienst zelve, die 'er het ontwerp van gefchetst had, zou het oneindig dierbaar gemaakt hebben. Laat ons nooit van de fchepfelen fpreeken dan om tot den Schepper op te klimmen. Zy zyn de. tcrugkaatfing van zyn onverganklyk licht; en deeze zyn de denkbeelden, die ons verheffen en vernederen: want de mensch is nooit geringer, en tevens nooit grooter, dan wanneer hy zich befchouwt met betrekkinge tot God. Dan wordt hy een oneindig Weezen gewaar, waarvan hy het beeld is, en voor wiens aangezigt hy niets anders is dan een ondeel-  van CLEllÉNS XIV. 49 deeltje; twee fchynbaare ftrydigheden, die men overeen moet brengen om een rechtmaatig denkbeeld van zichzelven te hebben , cn Om niet te vervallen tot de buitenfpoorigheid der trotfche Engelen, of tot die der ongeloovigen, die hunnen ftaat gelyk ftellen, met dien der dieren. Uw Brief, myn Prins, heeft my geleid tot deeze bedenkingen ; en te gelyk belyde ik voor u, dat ik geen grooter genoegen fmaake, dan wanneer ik gelegenheid vinde om van God te fpreeken. Hy is de Hoofdftof, in welke ons hart moet leeven , en onze ziel ontluikt niet dan in zyne liefde. Gelukkiglyk gevoelde ik reeds van myne vroegfte jaaren deeze waarheid, en koos gevolglyk het Klooster, als eene wykplaats, in welke ik, afgefcheiden van de fchepfelen, gemaklyker my met den Schepper konde onderhouden. De Verkeering der waereld is zo onftuimig, dat men 'er naauwelyks die ftille afzondering kent, die ons met God vereenigt. Ik bedoelde alleen eenen Brief te fchryven, en het is eene Preek geworden; uitgezonderd, dat ik, in plaatze van met Amen te eindigen, fluiten zal met den eerbied, dien men u verfchuldigd is, en met welken ik de eer hebbe van te zyn, enz. Rome> 13 Decemb. 1754. II. deel. D DRIE- LXXXII. brief.  Jö BRIEVEN LXXXIII erief. CO Nfwtoniitaifms des Dames. DRIE-EN TACHTIGSTE BRIEF. Aan den Graave algarotti. . Tn langen tyd, myn waarde Graaf, hebben wy niet te zamen gekout, of liever ben ik niet by u ter fchoole geweest. Een klein Wysgeertje van den aanhang van scot kan niet beter doen, dan de Lesfen van eenen Geleerden, die de Newtoniaanfche Wysgeerte ten dienJle der Juffrouwen (*) heeft in het licht gegeven , tot zyn voordeel te gebruiken. Eene Wysbegeerte , in welke de Aantrekfeingskragt eene zo groote rol fpeelt, moest in het byzonder de uwe zyn, uit hoofde van uw inneemend, en beminnelyk charaóter, 't welk alle gemoederen tot zich trekt: maar met alle deeze voordeelen, wenschte ik u nog dat toe, van wat minder een Newtoniaan, en wat meer een Christen, te zyn. Wy zyn niet gefchapen om Leerlingen van aristoteles, of van newton, te zyn. Onze ziel is tot aanzienlyker lot gcfchikt; en naar maate zy by u verhevener is , moet gy meer opklimmen tot haaren oorfprong. Gy kunt, zo dikwyls het u behaagen zal, zeg-  van CLEMENS XIV. 5 zeggen, dat bet de post van eenen Geestely ken is te preekcn; en ik zal u geduurig herbaa ]en, dat het de post van eenen Wysgeer is zich 'er veel aan te laaten gelegen zyn, vai waar hy koome, en waar hy heencn gaa. W< hebben allen een eerfte beginfel, en een laatftc uiteinde; en niets anders, dan God, kan hc eene en het andere zyn. Uwe Wysbegeerte, in weerwil haarer redekavelingen, loopt alleen over hersfenfcbimmen3 indien gy ze afïcheidt van den Godsdienst. Hel Christendom is de hoofdzaak der waarheden, die de mensch moet zoeken. Maar hy fchepl vermaak in zich te voeden met dwaalingen, gelyk kruipende dieren vermaak vinden in zich tê verzadigen met het ilyk der moerasfen. Men gaat zeer verre zoeken, het geen men in zich zeiven zoude vinden, indien men 'er flegts op wilde letten : dit maakte dat de groote augustinus, na alle weezens doorgelopen te hebben, om te zien of zy zyn God niet waren, tot zyn eigen hart wederkeerde, en verklaarde, dat God daar duidelyker beftaat, dan ergens elders. Ik hoope, dat gy ten eenigen dage eens voor my zult preeken; en dat elk zyne beurt moge hebben. Voor het overige, het zy gy zedekunde verhandelt, het zy gy boert, ik zal u altoos hooien, met dat vermaak, 't welk men fmaakt in D 2 hec ■ LXXXIII. • brief. i r  LXXXIII brief. LXXXIV. brief. VIER-EN TACHTIGSTE BRIEF. Aan myn Heer den Abt papi. ryo even, myn waarde Abt, heeft de geleerde Kardinaal quirini, zyne weetenfchap met die van God gaan vereenigen, en, zichzelven verzadigen met dien ftroom van Kundigheden, dien wy hierbeneden, niet dan door veele nevelen heen gewaar worden. Hy is geftorven,gelyk hy geleefd had,met de pen in de hand bezig om een regel fchrifts te eindigen, en gereed om zich na de Kerk te be;eeven, waar zyn hart altoos was. Myn hart recht hem in myn binnenfte een gedenkteken op,zo duurzaam als mynleeven. Hy ivas goed jegens my: maar ach! jegens wien was hy het niet? Zyne Hoofdkerk, zyn Bisdom, geheel Italië, Berlyn zelfs, heeft genot >ehad van zyne milddaadigheid. De Koning «m Pruisfen vereerde hem met eene byzondere igting, en alle Geleerden van Europa verwon.lerden zich over zynen ie ver en bekwaamheden. Hy 52 BRIEVEN het hooren van iemand, dien men hartelyk bemint, en van welken men,zo wel uit neiginge, als uit plicht, is de zeer ootmoedige, enz. Rome, 1 Dec. 1754.  '1— — ■ van CLEMENS XIV. 53 Hy hadt eenen bevredigenden geest. Alle] Proteftanten beminden hem , fchoon hy hun dikwyls ter dege de waarheid zeide. Het is jammer, dat hy ons niet eenig aanmerkelyk Werk heeft nagelaaten, in plaatze van niet anders, dan vliegende blaadjes te fchryven. Een der aanzienelyklle Leden zynde der Orde van den Heiligen benedictus, zoude hy de reeds zo talryke Boekery der Benedictynen vermeerderd , en de Kerk met zyne voortbrengfelen verrykt hebben. De Heer de voltaire zal zyn verlies beklaagen , indien Dichters vatbaar zyn voor vriendfchap. Zy fchreeven op eenen vriendelyken trant aan malkander. Groote vernuften zoeken malkander. Ik voor my, die geen ander vernuft bezitte, dan om my te verwonderen over groote mannen, en hun verlies te beklaagen, ik ftorte traan en op het graf van onzen doorlugtigen Kardinaal. Wanneer zullen wy zyns gelyken vinden? Ik heb de eer van te zyn, enz. In het Klooster der H. Apostelen, 13 Jan. 1755. D3 VYF- .XXXIV. brief.  54 BRIEVEN LXXXV. brief. VYF-EN TACHTIGSTE BRIEF. Aan eenen Schilder. jfo lang , geagte Heer , als 'er kragt van uitdrukking in uwe Tafereelen is, kunt gy u zeiven toejuichen over uw Werk. Het is dit, 't welk 'er het weezen van uitmaakt, en veele misflagen verichoonelyk doet zyn , die men eenen gemeenen Schilder niet zou vergeeven. Ik heb van uwe bekwaamheid gefproken by zyne Uitmuntendheid den Kardinaal portocarrero, en hy zal u, volgens uwe begeerte, in Spanje aanbeveelen; maar niets zal u beter bekend doen worden, dan uw eigen geest: geest moet men hebben om een Schilder, zo wel als om een Dichter, te-zyn. Carrache zou, niet tegengaande de ftoutheid van zyn penfeel, niets uitgevoerd hebben, indien hy die vindingryke verbeelding niet gehad had, die de oorzaak is van vuur en verrukkinge. Men bemerkt in zyne tafereelen eene ziel, die fpreekt, die ons verhit, die ons in verrukking brengt. Men verbeeldt zich carraciie zelve te worden, door zich geduurig over hem te  van CLEMENS XIV. 55 te verwonderen, zo wordt men ingenomen door ] de waarheid van 't geen hy verbeeldde. Dat deeze groote man, die gy u tot een voorbeeld gekozen hebt, in u zeiven eerst adem haale, en gy zult hem daar naa op het doek weder doen herleeven. Al waart gy flegts zyne fchaduw, gy zoudt agting verdienen: defchaduw van een groot man is niet zonder zelffiandigheid. De natuur moet altoos het doelwit zyn van ieder mensch, die fchildert; en om haar wel te treffen, moet men geene al te llerke poogingen aanwenden. Men wordt in het Schilderen, even eens als in het Dichten, onnatuurlyk groots en zwellende, wanneer men den geest geweld aandoet om iets op te flellcn. Wanneer het hoofd wel gefchikt is om aan eenig werk te arbeiden, voelt men zich getrokken door eene onwederflaanbaare neiging, om het penfeel of de pen op te vatten, en men geeft zich flegts over aan zyne genegenheid: zonder dit heeft men nog kragt van uitdrukking nog fmaak. Rome is de rechte fchool om op gevormd te worden: maar welke moeite men zich ook geeve, men zal altoos flegts middelmaatig tlyven, indien men niet door eenen fchilderkundigen geest bezield zy. Het is tyd dat ik zwyge, daar een Raadsman der Heilige Inquifitie geen Schilder is, en daar men zich in gevaar fielt van alles te verliezen, D 4 wan- .XXXV. brief.  LXXXV. brief. LXXXV brief. ZES-EN TACHTIGSTE BRIEF. Aan dm Heere aymaldi. r' Gy hCbt reden' myn Heer, om verbaasd te ftaan over het gelukkig verbond, 'twelk, van nu af, het Huis van Bourbon met dat van Oostenryk zal vereenigen: in het Staatkundige gebeuren wondertekenen, zo wel als in de Natuure, en benedictus XIV hadt, wanneer hy deeze tyding ontving, wel reden om uit te roepen; O wonderbaare gemeenfchap! De Heer de bernis (*_) heeft door dit Staatkundige Verfchynfel zichzelven onfterflyk gemaakt, als iemand, die de zaaken beter ingezien heeft, dan de Kardinaal de riche- J.IEU. Door dit middel zal men in het vervolg geene oorlogen meer hebben in Europa, dan wanneer men den vrede moede zal weezen, of wanneer de Koning van Pruisfen, altoos dorftig na roem, op nieuwe aanwinningen zal toeleggen, O Tegenwoordig de Cardinaal de eernis. 5ö BRIEVEN wanneer men fpreekt van zaaken, die men flegts gebrekkig verftaat. Ik ben, myn heer] enz.  van C L E M E N S XIV. 57 gen (*). Maar Poolen is, zo Veel ik zie, voor hem welgelegen; en daar een Held, zo dapper als gelukkig, altoos na meerdere grootheid dingt, zal hy het, den eenen dag of den anderen , voor een gedeelte na zich neemen, al ware het flegts de ééne Stad Dantzig : dit is een brokje, dat hem fmaakt. Poolen zal misfchien tot zulk eene verandering zelve de hand leenen, door niet genoeg zorg te draagen voor zyn eigen land, en door zich te verdeelen in duizend verfchillende aanhangen. De geest van Liefde des Vaderlands is by de Polakken niet meer fterk genoeg, om hen, ten koste van hun leeven, hun land te doen verdeedigen. Zy zyn te dikwyls van huis om hunnen Volksaart niet te verliezen. De Engelfchen zyn het eenige Volk, by 't welk de Liefde des Vaderlands niet vrordt uitgedoofd, dewyl zy vaste beginfelen hebben. Europa heeft altoos den eenen of den anderen Vorst gehad, die oorlogzugtig, en begeerig was om zyn Gebied uit te breiden, en laurieren te vergaderen; nu eens eenen gustavus, dan eenen sobiesky, dan eenen lodewyk den grooten, dan weder eenen frederik. De wapenen hebben, tot het grootmaaken der Ryken, meer toegebragt dan de (O Het Franfche heeft hier, ne cherchera point h conquerir. Maar de Schryvcr bedoelde waarfchynlyk het tegendeel, dj LXXXVI, brief.  LXXXVI brief. LXXXVII. brief. ZEVEN- EN TACHTIGSTE BRIEF. Aan myn Heer den Abt nicolini. myn heer.' TJJet is my zeer leed geweest, dat ik my niet bevond in het Klooster der Heilige Apostelen, wanneer gy my de gunst beweest, van my, vóór uw vertrek, te koomen bezoeken. Ik was, helaas! aan de oevers van den Tiber, van welken de oude Romeinen met vergrootinge fpraken, zo wel als van hunne zegepraaien , en die, zo in lengte als in wydte, niet meer is dan eene gemcene rivier. In deeze wandeling fchep ik een byzonder vermaak, uit hoofde der denkbeelden, die zy my inboezemt over de grootheid, en het verval, der Romeinen. Ik herroepc, in myne gedag- ) 53 BRIEVEN de bekwaamheden van den geest; dewyl niets bekend is, 't welk zo veel nadruk geeft, als de Wet des fterkften. Gelukkig ondervinden wy hier niets van deeze rampen. Alles is hier in vrede, en ieder geniet in vollen lust deszelfs vrugten, gelyk ik by uitneemendheid het vermaak geniete van u te verzekeren, van myne geheele agtinge en aankleevinge.  van CLEMENS XIV. 59 dagten, den tyd, in welken dccze trotfehemees- ] ters het Hcel-al in ketenen floegen, en Rome zo veel Goden bevatte als ondeugden en hartstogten. Ik valle vervolgens weder in myne cel, alwaar ik my bozig hcudc met het Christlyke Rome , en, fchoon de minfte zynde van het Huis Gods, tot dcszelfs nut werke: maar dit is een werk, 't welk my als eene taak is opgelegd , en daardoor bykans altoos verveelende wordt; want in het ftuk van letteroeffcningen, heeft de mensch doorgaans geen welgevallen, dan in 't geen hy vrywillig doet. Ik durve u niet fpreeken over den dood van onzen gemeenen Vriend: dit is eene al te gevoelige wonde weder opkrabben. Ik kwam te laat om zyne laatile woorden te kunnen ontvangen : zyn verlies wordt betreurd, als dat van een dier zeldzaame menfchen, die beter was dan de eeuw, in welke hy leefde, en die al de oprechtheid der eerlte tyden bezat. Men zegt, dat hy eenige Dichtftukjes heeft nagclaaten, die den grootllen meesteren niet onwaardig zouden zyn. Hy hadt 'er nooit van gefproken; eene zaak zo veel te ongemeener, om dat de Dichters gewoonlyk omtrent hunne gefchriften niet befcheidener zyn, dan omtrent hunne verdienfte. Wy hebben hier, eenigen tyd, een zwerm van jonge Franfchen gehad; en gy moogt my ge- .XXXVII. brief.  LXXXVE BfilEF. AGT- <5b BRIEVEN .gelooven, dat ik ze met veel vermaak gezien hebbe. Myne kamer was niet groot genoeg om ze te bevatten; want allen hebben zy my de gunst bewezen van my te koomen zien; en dit wel, om dat men hun verteld hadt, dat 'er in het Klooster der Heilige Apostelen een Geestelyke was, die Frankryk, en alles wat uit Frankryk kwam, op eene byzondere wyze beminde. Zy fpraken allen te gelyk, en dit geleek zeer wel na eene foort van aardbeeving, die my wonderlyk vermaakte. Zy vinden niet veel behaagen in Italië, dewyl men 'er zich noch niet in alles naar de Franfche leevtnswyzfi gcfchüt heeft; maar ik heb hen vertroost, met hen te verzekeren, dat zy ten eem'gcndagc deeze gedaan tewisfeling zouden voltooien , en dat ik my zeiven reeds meer dan half hadt ovcrgegccvcn. Ik heb de eer van te zyn, enz. Rome, 24 July 1750".  van CLEMENS XIV. 6r AGT- EN TACHTIGSTE BRIEF. Aan den Heere stuart, Schotsch Edelman. myn heer! Jndien de ongefladigheid der golven, die u omringen, geen invloed op u hadt, zou ik u uwe onftandvastigheid icherpelyk verwyten; want het is niet geoorloofd een ouden vriend te vergeeten, die u ftandvastig genegen blyft. Uw gedrag herroept in myn geheugen de gedagten, die ik meermaal en gehad heb, dat de voornaamfte Volken van Europa naar deHoofdftoffen gelyken. Volgens deeze gelykenis verbeeldt de Italiaan het Vuur, 't welk, altoos in werkinge, vlamt en vonkelt; de Duitfcher de Aarde, die, niet tegenftaande haare digtheid, goede moeskruiden en uitmuntende vrugten voortbrengt; de Franschman de Lugt, welker fynheid geen fpoor agter zich laat; de Engelschman de ongeftadige Zee, die ieder oogenblik verandert. Een bekwaam Staatsdienaar weet, wanneer de gelegenheid het vereischt, deeze hoofdïïoffcn in ketenen te flaan, of laatze tegen elkander worftelen, naar dat het belang van zyn Mees- LXXXVIII. brief.  LXXXVII] erief. 62 BRIEVEN . Meester vordert. Dit heeft men meermaalen gezien , wanneer Europa in vlam Hond , en men zich ontrustte over wederzydfche onrechtvaardigheden. De menfehelyke vStaatkunde bewerkt verwarring of vereeniging, naar dat haare belangen vorderen; als niets meer ter harre neemende, dan overheerfching of vergrooting van haar gebied: de Christlyke Staatkunde, in tegendeel, kent de misdaadige kunst niet van verdeeldheid te zaaien, al voorzag zy 'er de grootfte gevolgen uit. Ik nnak geheel geen werk van eene Staatkunde zonder billykheid ; want die is de Leer van m a c h i a v e l ter uitvceringe gebragt; maar ik heb de hoogfte gedagten van eene Staatkunde, die, nu eens in rust, dan in beweeginge, zich door de voorzigtigheid laat beftuuren; die bepeinst, berekent, en vooruit ziet, na het voorledene zich voor den geest gebragt, over het tegenwoordige gedagt, en het toekoomende als in het verfchiet bemerkt te hebben;en die alle tyden dus byecn brengt, om niets te doen, of om te werken. Het is volftrekt noodzaaklyk, dat een goed Staatkundige eene volmaakte kennis hebbe van de Gefchiedenis, en van de Eeuw, in welke hy leeft; dat hy weete, welken trap van fterkte en vernuft zy bereikt hebben, die op het tooneel der waereld verfchynen; om fchrik in te boezemen, waar hy zwakheid, weder- ftand  tan CLEMENS XIV. 6$ fïand te bieden, waar hy moed, en ontzag te verwekken, waar hy vermetelheid aantreft. De kennis der menfchen is, nog veel meer dan die der boeken, de weetenfchap van eenen goeden Staatkundigen. In 't beftuur van zaaken is het van zeer veel gewigt de zulken te kennen, die men te werk moet Hellen. Sommigen zyn alleen goed om te fpreeken, anderen hebben moed om daadelyk te werken, en de geheele zaak beftaat daarin, dat men zich hieromtrent niet vergisfe. Veele Staatkundigen misfen hunne oogmerken, door het kwalykplaatzen van hun vertrouwen. Men kan een geheim niet langer bewaaren, wanneer het ons eenmaal ontfnapt is, en het zou nog beter zyn door al te groote bedagtzaamheid een misflag te begaan , dan door onvoorzichtigheid: 't geen men zwygt wordt niet opgefchreven. De vrees van verraaden tc worden maakt hem kleinmoedig, die al te onbedagt zyn hart over eenig onderwerp geopend heeft. 'Er zyn omftandigheden, in welke men het voorkoomen moet hebben van alles te zeggen, fchoon men inderdaad niets zegt, en behendiglyk iemand van het fpoor weeten te helpen, zonder evenwel de waarheid ooit te kort te doen; want het is nooit geoorloofd de waarheid te krenken. Het is geene zwakheid, maar fchranderheid, dat men weete te bukken, wanneer men niet anders kan doen. Alles hangt 'er van af, dat men LXXXVIII. brief.  LXXXVIII BRIEF. 64 BRIEVEN men de rechte oogenblikken, en de gefteltenïs der gemoederen, wel kenne, en met zekerheid vooruitzie, welken indruk de tegenhrand in zulk, of zulk, een geval maaken zou. De Eigenliefde brengt dikwyls der Staatkunde nadeel toe: men wil over eenen vyand zegepraalen, terwyl men door gevoeligheid gedreven wordt: en men wikkelt zich in eene kwaade zaak, zonder de gevolgen te voorzien. Men moet zyne hartstogten weeten af te leggen, wanneer men de menfchen wil befhiuren, en flegts een koelzinnig hoofd Hellen, tegen hen, die de heetfte driften hebben; het geen ons doorgaans doet zeggen, dat de waereld het eigendom is der koelzinnigen. Men brengt den geweldigften tegcniTreever van zyn Huk, door eene groote bedaardheid. Wy zouden veel minder gefchillen, en veel minder oorlogen in de waereld hebben, indien men rekende, welke kosten men doen moet, om elkander te bevechten, of zelfs om alleen met elkander overhoop te leggen. Het is niet genoeg, dat men veel volks en veel gelds ter zyner befchikkinge hebbe; men moet daarenboven weeten hoe men ze gebruiken zal, en bedenken, dat de magtigften de toevallen niet altoos in handen hebben. Zedert lang hebben wy te Rome geene andere Staatkunde, dan die van den tyd te rekken, dewyl wy zeer zwak zyn, en de gewoone loop der gebeurtenisfen, het ge-  van C L E M E N S XIV. 65 gelukkigfte middel is, om zulken, die geencn wederftand kunnen bieden, uit verlegenheid te redden. Maar, evenwel, daar dit tegenwoordig een geheim is, waarvan niemand onkundig is, en dewyl men onze geheele fchranderhcid kent, kan het geen kwaad doen, en is zelfs dienfiig, dat een Paus zich, van tyd tot tyd, niet om betwiste eifchen te doen gelden, maar over rechtmaatige zaaken, ftandvastig weet te houden ; buiten dien zou men zich verzekerd houden van altoos de Opper-Priesters te kunnen onderdrukken, zo dikwyls men hun dreigde. 'Er zyn Volken, die ongelukkiglyk den oorlog noodig hebben om ryk te worden, en anderen, voor welken hy eene zekere verwoesting is. En uit dit alles befluite ik, dat een Staatsdienaar, die behendiglyk met deeze zaaken voordeel weet te doen, waarlyk een fchat is, en dat, wanneer een Vorst het geluk heeft van hem te vinden , hy hem moet bewaaren, in weerwil van alle kuiperyen. Dus heb ik iets uitgeftameld over een onderwerp , waar in gy veel kundiger zyt dan ik; maar het eene woord haalt het andere voor den dag, en ongevoelig waagt men het om te fpreeken van zaaken, van welke men geen kennis heeft. Op deeze wyze koomen de Brieven in de waereld: men begintze, zonder juist te voorzien wat men al fchryven zal. De ziel, wanneer zy haar II. deel, E ei« LXXXVIIL brief.  lxxxviii BRIEF. LXXXIX. BRIEF. 6S BRIEVEN eigen binnenfte befchouwt, ftaat met reden verwonderd over haare vrugtbaarheid. Dit is een leevendig afbeeldfel der voortkoominge van het Heelal uit niets; want, waarlyk, onze gedagte, die te vooren geen beftaan hadt, koomt eensklaps voor den dag, en doet ons bezeffen, dat de Schepping inderdaad geene orimoogelyke zaak is, gelyk zekere hedendaagfche Wysgeeren ftaande houden. Ik Iaat u aan u zeiven over.gy hebt dan veel beter gezelfchap dan aan my. Vaarwel. Rome, 22 Aug. 1756. NEGEN-EN TACHTIGSTE BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader by deszelfs benoeming tot Biechtvader van den Hertog van * *. "^/elk een last! welk een pak! myn waarde Vriend. Is het tot uw verderf, of is het tot uwe zaligheid , dat de Voorzienigheid u in zulk eenen post geplaatst heeft ? Deeze gedagte moet u doen beeven. Gy vraagt my wat gy doen moet om denzelvcn waardiglyk te vervullen? Een Engel zyn. Alles is eene klip, alles is een ftrik voor den Biechtvader van eenen Vorst, indien hy geen geduld heeft om de oogenblikken af te wagten, die God heeft uitverkoren; geene zagtmoedigheid en*  van CLEMENS XIV. <5? om de menfehelyke onvolmaaktheden te verfchoonen, en ftand vastigheid om de hartstogten in bedwang te houden. Hy moet meer dan iemand anders vervuld zyn met de gaven van den Heiligen Geest, om nu eens vreeze, dan eens hoop, en altoos kennis in te boezemen. Hy moet eenen iever hebben, die tegen alles beftand is, en eenen geest van rechtvaardigheid, die hem de belangen des volks en die van den Vorst, wiens beftuuring hem toevertrouwd is, doet wikken en weegen. Hy moet,in de eerfte plaats, zich toeleggen om gewaar te worden, of de Vorst, dien hy beftuurc, wel onderweezen is in de plichten van den Godsdienst, en in die, welke hy zynen onderdaanen fchuldig is. Want, helaas ! het is niet dan al te gemeen, dat een Vorst uit de handen der, geenen, die zyn verftand gevormd' hebben, te voorfchyn koome, zonder andere* weetenfehap te bezitten, dan eenige volllrekt beuzelagtige kundigheden. Dan moet de Biechtvader zynen Boeteling verplichten, om te onderzoeken , en om uit de rechte bronnen te putten, niet door zyn geheugen met veel leezen te overlaaden,maar door, volgens vaste beginfels, zich te oefenen in het geen de Godsdienst en de Staatkunde eifchen van eenen Regeerder. 'Er zyn uitmuntende Werken over dit onderwerp, en gy behoort daar van niet onkundig Es W LXXXIX e r i e Fs  ( LXXXIX.i erief. 1 ] l .8 BRIEVEN e weezen. Ik kenne een, 't welk opgefteld pierd voor victor amadeus, en dat geen mder gebrek heeft, dan dat het al te wydlooiig is, en al te veel vordert. Wanneer de Hertog grondig onderwezen is, vant gy moet hem niet in ilaap wiegen met het onderhouden van Godsdienftige kleinigheden, moet gy hem aanbeveelen om altoos de waarheid te zoeken, en zonder eenige uitzonderinge te beminnen: de waarheid moet het compas ier Vorften zyn. Dit is het rechte middel om Je Aanbrengers en Hofvleiers te doen vallen, die zich aan de Hoven niet itaande houden, lan door bedrog en vleiery, en die, duizendmaal erger dan alle plaagen, de Vorften, beide in deeze, en in de andere waereld, doen verboren gaan. Gy moet, zonder aflaaten, aandringen op de volftrekte noodzaaklykheid van aan den Godsdienst den eerbied te bewyzen, dien men hem (chuldig is , niet door den Vorst eenen geest van vervolging in te boezemen, maar doorhem aan te zetten tot eene Euangelifche kloekmoedigheid, welke de perfoonen fpaart, en de ergernisfen fluit. Herhaal dikwyls, dat het leeven van eenen' Vorst, zo wel als zyne kroon, aan eenen zyden draad hangt, indien hy toelaat, dat men den fpot dryve met den eerdienst, die Gode bewezen wordt, en indien hy den  van CLEMENS XIV. 69 den voortgang der ongodsdienftigheid niet te j keer ga. Bewerk door uwe ftandvastigheid, door uwe vertoogen, door uwe gebeden, en zelfs door uwe traanen, dat de Vorst, dien gy te beftuuren hebt, zich onderfcheide door goede zeden , en dezelve in zyne Scaaten doe bloeien, zo wel als de gerustheid der ingezetenen, en het geluk der huisgezinnen; want deeze zyn de waare bronnen der bevolkinge. Gy moet hem dikwyls onder het oog brengen, dat zyne Ondcrdaanen zyne kinderen zyn: dat hy , zo wel den nagt, als den dag, met een woord, ieder oogenblik, aan hun moet toewyden, om hen te vertroosten, en te onderfteunen; dat hy geene belastingen kan opleggen , dan naar maate van hunne goederen en werkzaamheid, om ze niet, of in gebrek, of in wanhoop, te Horten ; en dat hy hun kort en goed recht fchuldig is. Indien gy hem niet verplicht om alles door zich zeiven te zien, zult gy uwen dienst niet dan' ten halve waarncemen. Men maakt het Volk niet gelukkig, dan door zich tot de byzonderheden in te laaten; en 'er is geen middel om deeze te leeren kennen, indien men niet zelve den ftaat des Volks onderzoeke. Laat dit Volk, 't welk de Groeten veragten, (zonder te willen bedenken, dat in eenen Staat .alles Volk is, uitgenomen den Vorst), altoos E 3 voor «XXXIX. erik f.  LXXXIX BRIE F. 70 BRIEVEN . voor uwen geest tegenwoordig zyn , a!s een geheiligd deel, waarmede de Vorst zich zonder ophouden moet bezig houden; een deel, dat het fteunfel des Throons uitmaakt, en 't welk hy in agt moet neemen als zynen oogappel. Doe uwen doorlugtigen Biechteling opmerken, dat eens Vorften leeven, een leeven van arbeid is; dat de vermaaken, hem, zo wel als allen anderen menfchen, niet anders dan by wege van uitfpanninge geoorlofd zyn; en onderWys hem, dat hy het leezen van Christelyke Boeken , jaa zyne Gebeden, moet afbreeken, om, wanneer het 'er op aankoomt, den Staat hulpe toe te brengen. Spreek hem van de verfchrikkelyke Men* fchap, die hy aan God zal moeten geeven, van zyn Staatsbeftuur, en niet van het geene de Gefchiedenis van kwaade Vorften na hunnen dood zegt. Dit middel is niet Christelyk genoeg, om op dit voorwerp de oogen van een Godsdienftigen Vorst te vestigen; want de Gefchiedenis is niets anders dan de Item der menfchen, en zy zal met dezelve omkoomen; daar God, altoos leevende, altcos een wreeker der misdaaden, het voorwerp is, het geen de handelwyze van eenen Vorst moet regelen, De meeste menfehen ftellen 'er weinig belang in, of men na hunnen dood wel, dan kwalyk,van hun fpreeke;maar het gezigt van eenen onbuig-  van CLEMENS XIV. 71 baaren, eeuwigleevenden, Rechter maakt den vreeslykften indruk op den geest. Vergaap u niet aan die onbepaalde boetdoeningen, die geheel beftaan uit enkel gebeden; maar gebruik een middel, 't welk gefchikt is om de wonden te geneezen, die men u vertoonen zal; en tracht vooral te ontdekken, welk gebrek het heerfchende zy. Dit verwaarloozende, zou men eene Eeuw lang de biecht hooren , zonder dat men zynen boeteling leerde kennen. Men moet altoos tot aan de bron des kwaads opklimmen j indien men dcszelfs loop wil fluiten. Draag groote zorg, dat gy u houdt binnen de paaien van uwe Bediening, en dat gy u niet mengt, ik zegge niet in eenige listige onderneeming , maar in eenige zaak, die het Hof betreft. Het is iets haatelyks eenen Geestelyken, die niet te voorfchyn moet koomen, dan om Jefus Christus te verbeelden, deeze geheiligde bediening te zien onteeren, door eene laage belangzugt, of door eene verfchrikkelyke eergierigheid. Al uw verlangen, alle uwe oogmerken moeten niets anders tot hun voorwerp hebben dan de zaligheid van den Vorst, die u zyn vertrouwen fchenkt. Doe hem verbaasd flaan over eene deugd, die tegen alle proeven beftand is, en altoos zich eenpaarig ftaande houdt, indien een Biechtvader zich niet eerwaardig weet te E 4 maa- LXXXLX. es i£f.  LXXXIX BRIEF. n BRIEVEN^ .maaken, vooral aan een Hof, daar men alleen naa voorwendfels zoekt om geen Christen te vveezen, zet hy der ondeugden gezag by, en Helt zich zeiven in het geval van bedankt te worden. Prent den Vorst diep in den geest, dat hyaan Cod verantwoording moet doen van alle Bedieningen, die hy begeeft, en van al het kwaad, 't welk in dezelve gepleegd wordt, indien hy de zulken, die ze moeten waarneemen , niet wel gekoren heeft. Stel vooral hem voor oogen, hoe gevaarlyk het zy, weetnieten of ondeugenden tot Kerklyke Waardigheden te benoemen, en hunne luiheid en begeerigheid te voeden , door hun verfcheidene voordcelige bedieningen (*) te geeven. Overreed hem om de Verdienden op te fpooren, en de zulken te beloonen, die ten voordeele van het Algemeen, en van den Godsdienst, fchryven. Leer hem zyne waardigheid ophouden , niet door ydele pracht, maar door eenen luister, die geëvenredigd is, naar de uitgeftrektheid zyner Staaten, zyner Magt, en zyner Inkomften; eri leer hem tevens van zynen rang nederdaalen, om met vriendlykheid met zyn Volk om te gaan, en zich op deszelfs geluk te kunnen toeleggen. Houd hem dikwyls zynen plicht voor oogen, niet op'een ïtrengen toon, niet met lastig aanhouden, maar met die liefde, welke eene uit- ftor- C9 Zie bladz. S24 des I, Deels, in tic Aantekening,  van CLEMENS XIV. 73 Honing is van den H. Geest, die nooit fpreektt dan met voorzichtigheid , die de oogenblikkcn recht van pas weet aan te grypen, en 'er zich van te bedienen.- Wanneer een Vorst overtuigd is van de kundigheid en Godsvrugt zynes Biechtvaders, hoort hy hem met leerzaamheid, indien zyn hart niet bedorven is. Indien uw Biechteling zichzelven by u niet befchuldigt over de weezenlyke misflagen, die in het Staatsbeftuur bedreven worden , fpreek gy 'er dan van in algemeene uitdrukkingen, en breng hem ongevoelig tot de bekentenis dier dingen', welker kennis voor u van belang is. Dring dikwyls op de noodzaaklykheid van ieder een gehoor te verleenen, en van goed en fpoedig recht te laaten doen. Indien gy u niet gefchikt vindt om dit ontwerp te volgen, neem dan uw affcheid; want deeze zyn Geboden (*), die men niet kan overtreeden, zonder zich ten uiterften fchuldig te maaken voor de menfchen en voor God. De Bediening van eenen gewoonen GewetensBeftuurder trekt de aandagt van het Gemeen niet tot zich; maar de geheele waereld heeft de oogen gevestigd op het gedrag, 't welk de Biechtvader van eenen Vorst houdt. Dus kan hy op den Rechterftoel der Boete niet t? naauwkeurig zorge draagen, dat men niet iemand tot de 00 Zie BUuU. 2., in do Aart. Iw_ E 5 XXXIX. BRIEF.  lxxxi: BRIEF 74 BRIEVEN i.de Bondzegelen zie toetreeden, die, volgens liet oordeel van het Gemeen , zich derzclvcr onwaardig maakte door ergerlyke bedryven. 'Er zyn geene twee Euangelien, een voor het Volk, en een ander voor de Vorften. De eene zo wel als de andere zullen geoordeeld worden naar deezen onveranderlyken regel; want de Wet des Heeren is tot in eeuwigheid. De Vorften zyn niet alleen het beeld van God door hunne magt, en door hun.gezag, 't welk zy aan niemand anders, dan aan Hem, verfchuldigd zyn; maar zy zyn het ook uit hoofde der deugden, die zy moeten bezitten om Hem te verbeelden. Een Volk moet van zynen Vorst kunnen zeggen: Hy beftuurt ons,gelyk de Godheid zelve, met wysheid, met goedertierenheid, met billykhcid; want de Vorften zyn hunnen onderdaanen rekenfehap van hun gedrag fchuldig, niet om denzelven de geheimen van het Staatsvertrck te ontdekken , maar om niets te doen het geene hen kan ontftichten. Wagt u vooral van uit zwakheid, of menfchenvreeze, der waarheid te kort te doen. Men kan geen beding maaken met Gods Wet; zy heeft dezelfde kragt in alle Eeuwen, en de geest der Kerke is altoos dezelfde. Zy pryst nog heden den iever van den grooten ambrosiiis omtrent den Keizer theodositjs (*), ge. CO De hier bedoelde gebeurtenis tan men kezen iri u 11. L O T'S  vaM C L E M E N S XIV. 7j gelyk zy dien eertyds prees ; want zy maakt geene verandering in haare Zedeleer, of in haare Leerftukken, Ik bid God met al myn hart, dat hy u onderfteune, en u voorlichte langs eene zo moeilyke loopbaan, op welke gy geen gemeen mensch, maar een hemelfche Leidsman, behoort te zyn. Dan zult gy, in het midden der groote waereld, lecven als een Kluizenaar; als een Geestelyke in een verblyf, waarin men doorgaans weinig Godsdienst aantreft; als een Heilige op eenen grond, die de mannen Gods zou verfijnden, indien de Heer niet overal zyne uitverkorenen had. Ik omhelze u, en ben, enz. Rome, 16 April 1755. NEGENTIGSTE BRIEF. Aan den Prelaat ceratt. myn heer! rpen laatften heeft het Capittel der Dominicaanen, in 't welke de Heilige Vader plechtiglyk heeft voorgezeten, een einde genomen, en de Eerwaardige Vader eouxadors , die zö wel door lot's Algemeens Weveldljke Gefchiedenis , IV Deel, bladz. xc, BRIEF. LXXXIX, ERI e f,  xc. brie f, i 1 1 I 7 Kom. XII. 3. F 3 XCII. erief.  XCII. BRIEF, 85 BRIEVEN zonder hem gelegenheid gegeeven te hebben om zich te rechtvaardigen. Straf niet zonder te waarfchouwen, ten minften indien de misdaad niet van dien aart zy, dat zy op ftaande voet eene evenredige ftraf eifche. Wees toegeevender ten opzichte van geheime overtreedingen, dewyl zy niet verzeld gaan met het geeven van ergernis, het grootfte kwaad van allen. Volg het bevel des Euangeliums in hem, die van den weg afdwaalt, liefderyk te waarfchouwen. Bedenk dat de jeugduitfpanningnoodigheeft, en dat het verftand is gelyk de aarde, die, om te meer vrugten voort te brengen, tusfehen beide moet uitrusten. Daarenboven is het dienftig, dat alles vrywillig fchyne te gefchieden. De gehoorzaamheid wordt een ondraagelykjuk, indien een Overfte geene zorg draage om het te verzagten. Geef den Nieuwelingen geene dier Apocryphe Boeken in handen, die de Heilige Paulus ongodlyke en oudwyffche fabelen noemt (*). De waarheid wordt niet gefterkt door de leugen, en de Godsdienst is de waarheid zelve. Breng verfcheidenheid in de ftukken, die uwe jonge kweekelingen leezen, en doe hen zich niet toeleggen op zaaken, die enkelbefpiegelendezyn, uit vreeze van hunne verbeelding te verhitten, of C) i Tim. IV. 7.  van C L E M E N S XIV. 87 of op den doolweg te helpen. Daarenboven moet in den tederen leeftyd het geheugen bezig gehouden worden met gebeurtenisfen, die het kan onthouden. Doe vooral den vrede ftand houden onder uwe kudde, en draag zorg, dat gy de zielen, die u zyn toevertrouwd, verheft boven alle kleinigheden van het Kloosterleeven, die niet dan al te dikwyls ontaarten in twist, haat, en nydigheid. Leer hen groot zyn tot in hunne geringfte daaden, en de laagfte dienften, tot welke zy verplicht zyn, waardy byzetten, door de wyze, op welke zy ze verrichten. Doof de eerzugt, maar wek den naiever op. Zonder dit zult gy of hoogmoedigen verwekken, of domooren. Boezem hun iever en zugt in voor het lighaam, waartoe zy behooren, maar op zulk eene wyze, dat die iever gemaatigd zy. Indien men niet gehecht is aan het Genootfchap, waar van meneenlidis,krygtmen ongevoelig de wal£ van zynen ftaat: en is men 'er buiten maate aar gehecht, dan gelooft men zich noodzaaklyk tt weezen, men veragt alle andere Gemeenfchap pen, en men gaat zelfs zo verre, dat men dt misbruiken heilig verklaare , aan welke met door fleur j of vooroordeel, verkleefd is. Vertoon u altoos in eene eenpaarige gemoeds gefteltenis. Niets is belachelyker dan eei mensch, die zichzelven niet gelykt. Jong< F 4 lui XCII. brief. I l l  Ken, BRIEF i I I [ v I. n t BRIEVEN luiden hebben een doordringend oog, wanneer , zy het character van een Overften willen onderzoeken. Zelden vergisfen zy zich, wanneer zy te doen hebben met een grillig mensch, of die van eenen byzonderen aart is. Men brengt ze van de wys, en men wint hunne agting, wanneer men altoos naar den zelfden regel te werk gaat. Geene gemelykheid moet 'er zyn, maar ftandvastigheid. Wagt u voor te groote gemeenzaamheid, maar wees minder de Overfte dan de goede vriend der geenen , die uwer zorge zyn toevertrouwd. Laat"hen in u eenen vader vinden, en weeten, dat uwe grootfte fmart is hen te moeten beftraffen. Toon voor niemand eene meerdere genegenheid dan voor de overigen, dan alleen voor de tulken, die het meeste verftand en godsvrugt oezitten, en voor deezen alleen in die omftanügheden, in welke het tot eene les kan vertrekken voor den luien enwispeltuurigen. Gebruik nooit arglistigheid om hen te bren;en tot bekentenis van misflagen, die gy wilt recten. De loosheid laat zich niet vereenigen iet de eerlykheid. Laat de kastydingen altoos evenredig zyn aan e misdryven, cn maak geene misdaad van eeigeligte overtreedingen, die noch kwaadaargheid onderftellen, noch ongebondenheid. Men verbetert de menfchen niet met tegen hen  van CLEMENS XIV. ' 89 hen te raazen. De Heilige franciscusde sales plagt te zeggen, dat hy de zondaars Jlerkertrof, met hun vriendfchap te bewyzen, dan met ze te bekyven. De taal des Euangeliums is die der overreedinge. Leid niemand langs ongewoone wegen , en wederhoud de zulken, die ze zouden willen inflaan, ten zy 'er iets bovennatuurlyks in ware; maar deeze gevallen zyn zo zeldzaam, dat zy geen regel kunnen maaken. De tyd der Mystieken en Befpiegelaars is voorby, en het zou gevaarlyk zyn hem te herroepen. Laat aan uwe jonge luiden de vryheid, van in uwe tegenwoordigheid te fpreeken, zonder hun fchrik aan te jaagen. Dit is het beste middel om hunne ziclsgefteltcnis te leeren kennen. Met één woord, gedraag u als een goed Huisvader , die van zyne kinderen, nog ilaaven, nog huichelaars , nog domooren wil maaken; maar menfchen, die weeten aan God te geeven het geene men Hem verfchuldigd is, aan der Godsdienst, het geene hem toebehoort, en aar de Maatfchappy , het geene welvoegelyk is. De eerfte van alle regelen is, den Heere te leeren beminnen, en niets te doen het geene Hem zou kunnen mishaagen. Alle Godsdienftige Inftellingen hebben geen ander oogmerk; want, Eerwaardige Vader, gy weet zo wel als ik, dat onze voorfchriften dikwyls kinderachtig F 5 zou- XCII. erief.  XCII. ERIEF. ] I I r Je h k g h n ii 9o BRIEVEN zouden zyn, indien zy niet het middel waren om ons tot God te leiden. Elke Infteller van van eenige Orde heeft zulke gekoren, als hy tot dit oogmerk de dienftigfte oordeelde Wagt u voor die Schoolvosfery, die zichzelve voor onfeilbaar uitgeeft, en den naam wil hebben van alles te weeten. Toen ik een Kweekfchool beftuurde, bekende ik, wanneer men my iets vraagde het geene ik niet wist, openhartig myne onkunde, zelfs in tegenwoordigheid van myne Schoolleren, en zy agtten 'er my te meer om. De jonge luiden zien gaarie, dat men zich niet op te verren afftand van iun plaatze. Indien ik breedvoerig gefchreven heb, is dit tefchied , dewyl het leeven van eenen Leertester van Nieuwelingen, een leeven is, raarin het op byzonderheden aankoomt. Gy adt ten opzichte der aanmerkingen, van wel. e ik fpreeke, u tot veel bekwaamer perfooen, dan tot my, kunnen vervoegen; maar gy ondt bezwaarlyk eene betere keuze gedaan ebben, ten opzichte van den iever, met wel-n ik u gediend heb. Indien myne pen, in het geene ik u fchryve, edwaald heeft, myn hart is geheel in deeze atfte woorden, die u verzekeren, dat men u iet fterker kan beminnen of hooger agten, dan : doe. Wees daar van verzekerd. Groet alle onze vrienden, en vooral myncn Leer-  van CLEMENS XIV. 91 Leerling, die altoos in myne gedagten tegenwoordig is. Ik zal hem het Boek, 't welk hy j begeert, zenden, zo ras ik 'er gelegenheid toe kan vinden. Vaarwel. Rome, 9 April 1756". DRIE-EN NEGENTIGSTE BRIEF. Aan eenen Lord. Tk begrype niet, Mylord, hoe iemand, die ; zo kundig is, als gy zyt,van de onvolmaakt-1 beid der menfchelyke natuure, van de verfcheidenheid van gevoelens, van de grilligheid der verkiezinge, van de kragt der gewoonte, nog verbaasd kan ftaan over de gedaante van onze Regeeringe. Ik wil dezelve niet rechtvaardigen, te meer daar zy niet ftrekt ter begunftiginge of van den Koophandel, of van den Landbouw, of van de Bevolking, dat is, van die zaaken, die juist het weezen van het Staatsgeluk uitmaaken. Maar gelooft gy, dat men in andere landen ook zyne zwaarigheid niet heeft? Wy leeven, het is waar, onder eene gevoellooze Regeering, welke noch den naiever,noch de naarftigheid opwekt; maar ik zie u, u, myn Heer den Engelschman, gebukt onder het juk van een Volk, 't welk u fleept, werwaards het wil, XCII. i RI E F. rengen van belastingen , of om zyne wyze ran denken. De Inquifitie is het, die den Priesteren den )ynaam van Vervolgers heeft doen geeven. tfaar, behalven dat de Vorften, die het gezag Ier Inquifitie bekragtigden, nog fchuldiger waen, dan zy, die hen daar toe aanzetten, zag men  van CLEMENS XIV. ?3 men nimmer Rome zich overgeeven aan het wreede vermaak van zyne Burgers te doen verbranden, om dat zy het waare geloof niet hadden, of zich in onbetaamelyke gefprekken te buiten gingen. Jesus christus, welverre van hen uit te rooien, die hem lasterden, bad, ftervende aan het Kruis, zynen Vader voor hun om vergiffenis. Dit is zeker, dat indien fomtyds Gods Dienaars moord en bloed geademd hebben, zy dit niet hebben gedaan, dan door een verfchriklyk misbruik van den Godsdienst, die, geheel liefde , niet anders preekt dan zagtmoedigheid en vrede. Ik heb goed alle landen der waereld doorloopen, ik zie nog, dat wy, in het midden van onze behoeftigheid en gevoelloosheid, onder alle menfchen, die geenen zyn, die het gelukkigfte leeven. Dit wordt, het is waar, veroorzaakt, door de deugdzaamheid van den grond en van de lugtftreek, welke ons alle noodzaaklykheden des leevens in overvloed verfchaffen. Indien onze Regeering meer werkzaamheid bezat, zou 'er zekerlyk meer leeven en beweeging in den Kerkelyken ftaat zyn. Maar wie zegt ons, dat de Regeering dan niet willekeurig zou worden ? De agtloosheid der Pausfen, die doorgaans te oud zyn om veel te onderneemen, en uit te voeren, maakt, te gelyk, ons onheil en ons geluk. Z5 XCIIL ÏRIEF.  XCIII. BRIEF. 1 1 < 1 I 1 \ f ti v O d Vi di 94 BRIEVEN Zy Iaatcn de velden van zelve vrugten voortbrengen , zonder zich met dcrzelver bearbeidingc of verbeteringe te bemoeien ; maar zy verpletteren niemand onder het gewigt der belastingen; en elk is zeker dat hy in vrede in zyn huis kan blyven, zonder de minfte kwelling te ondergaan. Ryke landen worden met fchattingen belast, naar maate van hunne rykdommen, en ik wcec in waarheid niet, wat het beste zy, te woonen in een land, het welk bloeit uit hoofde van de werkzaamheid zyner inwooneren, en tevens waare lasten te betaalen te hebben, die, ten oesten genomen, ons flegts de middelen om te oeftaan overlaaten; dan te leeven in eene plaats Jaar niets omgaat, maar in eene gelukkige genaklykheid. Het koomt my voor dat ieder nensch, op zich zeiven befchouwd, liever verpest minder te winnen, en niets te betaalen, dan eel te winnen, en bykans alles te moeten oergeeven. Ik zou flegts vyf- en twintig duaaten tot mynen dienst te hebben , hooger :hatten, dan het geluk van honderd te bezitm , wanneer ik daar van negentig moest oïrgeeven. In het geene men voordraagt, raakende de iderfcheiden Regeeringswyzen, laat men zich kwyls wegfleepen door een fchoonfchynend oordeel. Over het algemeen, eischt zekerlyk : gefteltenis der geheele waereld, dat mén wer-  van C L E M E N S XIV. 95 werke, dat men in beweeging zy, en dat men elkander van het ééne einde der aarde tot aan het andere de hand toereike, om eene goede verftandhouding te doen plaats hebben, en om een juist evenwigt, of, ten minden, eene gelukkige eensgezindheid te bewaaren; maar dit belet niet, dat'er ergens in het Heelal een klein hoekje kan zyn, dat gelukkig zyn kan zonder deel te neemen aan alle deeze onderneemingen, en aan alle deeze omwentelingen: en wy zyn dit klein afgefneden gedeelte, alwaar de tweedragt haare flangen niet doet fchuiffelen, en de dwingelandy haare wreedheden niet oefent. De menfchelyke geest is woelziek, dewyl hy zonder ophouden in beweeginge is: hy ziet gaarne ook geheele landen in eene altoosduurende beweeginge. Overwinnaars, die Koningryken verwoesten , die pionderen, dje doodflaan, die overweldigen, behaagen hem veel meer dan weezens, die , aan ééne dezelfde plaats vastgehecht, een altoos gelykvormigleeven leiden, en door hunne omwentelingen anderen niet ten fchouwfpel verftrekken. Ondertusfchen is het leeven, 't welk door de Wysgeeren en door de Dichteren geprezen wordt, niet het woelige leeven. Om den mensch gelukkig te maaken, bannen zy uit zyn hart de begeerlykheid, zo wel als de eerzugt; en hierin koomen zy overeen met de waare XCIII. brief.  XCIII BRIEF 96 BRIEVEN waare Christenen, die niets anders prediken . dan belangloosheid en nederigheid. Ik kan u verzekeren, dat ik dikwyls alle Regeeringswyzen gewaardeerd heb, en dat ik zeer verlegen zou weezen om u te zeggen, welke de beste zy. 'Er is geene, die niet haare ongemakken heeft; en dit moet ons te minder vreemd voorkoomen, daar het Heelal zelve, fchoon beftuurd door eene oneindige wysheid, onderhevig is aan de wonderlykfte omkeeringen. Somtyds wordt men door den donder verpletterd, fomtyds bedroefd door tegenfpoeden, en bykans altoos gekweld, of door den fchok der hoofdltoffen, of door de lastigheid van gekorven diertjes. Het hemelfche Vaderland alleen is het, daar alles volmaakt zal zyn, daar men noch rampen, noch gevaaren zal aantreffen. Een weinig minder opgetogen vooringenomenheid voor uw land, zou u , myn Heer, doen erkennen, dat 'er in het zelve misbruiken zyn zo wel als elders. Maar hoe kan men van eenen Engelschman vorderen, dat hy zyn Vaderland niet met verrukkinge lief hebbe! Gy zult my zeggen, dat men tot uwent het eigendom, en de vryheid der burgeren, op eene zonderlinge wyze, eerbiedige; en ik zal u antwoorden, dat deeze twee voorrechten, die het weezen des geluks uitmaaken, en aan welke men aooit behoorde te raaken, onder de regeering der  van C L E M E N S XIV. 07 der Pausfen onaangeroerd blyven. Men laat eikin vrede al zyn goed genieten, gaan en koomen, zo als het hem goed dunkt, zonder hem ooit te ontrusten. Daaden van gezag zyn in den Kerklyken Staat onbekend; en men kan zeggen, dat de Overheden daar eerder fchynen te fmeeken, dan te gebieden. Befluit uit deeze aanmerkingen niet, dat ik my wil opwerpen tot Verdeediger van eene Regeeringswyze, die zo veele gebreken heeft als de onze; ik kenne die gebreken zo wel als gy: maar bedenk, dat 'er in de geheele waereld geene wyze van beftuuring is, van welke men niet zo wel goed als kwaad kan zeggen. Dat de inwooner van een Gemeenebest de Gemeenebesten beminne; dat de onderdaan van eenen Koning de éénhoofdige Regeering beminne, dan is alles op zyne rechte plaats. Wat my aangaat, ik Helle my op de myne , wanneer ik u verzekere van den eerbied, enz. Rome, 27 Sept. 1750". II. DEEL. G VIER- XCIII. brief.  98 BRIEVEN XCIV. ï RIE F. j j ] i i i c f 7 i t E VIER-EN NEGENTIGSTE BRIEF. Aan eenen Geneesheer. J_Jet bedroeft my, myn waarde Vriend, dat uwe huislyke zaaken by aanhoudendheid in sen flegten ftaat zyn, en dat uwe Vrouw,door Dnmaatige uitgaaven, geduurig haar best doet om ze te verergeren. Niets anders dan geduld en sagtmoedigheid zal haar het hart kunnen raaken. Maak eerst haar vertrouwen te winnen, en gy sult vervolgens alles van haar kunnen verkr/jcn, wat gy wilt. Men moet nooit zyne Echrgenoote plaagen, 10e groot een ongelyk zy ook moge hebben; raar middelen by de hand neemen, die in ftaat :yn van haar dc oogen te openen. Men moet laar met befcheidenheid aanfpreeken, en zelfs 'chynen haare oogmerken goed te keuren om het 'oorkoomen niet te hebben, dat men haar te;enfpreeke; en ongevoelig doet men door heuche vertoogen, door vriendelyk gedrag, door uidelyke redeneeringen , en door tedere uit:ortingen des harten, haar fmaak krygen in de ^edeleere, die men predikt: maar men moet och het voorkoomen van eenen Schoolmeessr, noch den toon eens Zedeleeraars aanneeïen.  van CLEMENS XIV. 09 Beklaag vooral u nooit over uwe Vrouw, in tegenwoordigheid van uwe kinderen of van uwe dienstboden. Zy zouden tot de dwaasheid gewennen van haar niet meer te eerbiedigen, en misfehien zelfs tot die van haar te veragten. De Vrouwen verdienen dat men haar met agting behandele, te meer, daar meest altyd de grilligheid der mannen, of huislyk verdriet, de oorzaak is van haare gemelykheid en Ityfboofdigheid, wanneer zy aan deeze gebreken fchuldig zyn. Haare zwakke geftcltenis vordert veel infehikkclykheid, zo wel als haare plaatzing in de waereld, die haar niet toelaat haare gedachten zo gemaklyk te verftrooien, als wy kunnen doen ; van welker leeven de bezigheden, de letteroefeningen, en het werk van ons beroep een gedeelte wegneemen. Terwyl de Man ter bejaaginge van zyn belang of vermaak de deur uitgaat, blyft zyne Vrouw aan het huis bepaald, noodwendig bezig met beuzelagtige, en gcvolglyk verveelende, kleinigheden. De Vrouwen, die fmaak vinden in het leezen, hebben hier een middel tegen; maar men kan niet altyd ingefpannen zyn: en daarenboven is eene vrouw, die te veel leest, doorgaans trots. Ik zou u raaden, om uwen Schuldeifcheren aan tebeveelen, dat zy Mejuffrouwe uwe Beminde dikwyls lastig vallen, wanneer zy in hunne fchuld is. Zy zal fchielyk deeze bezoeken moede worden; en hieruit moet gy gelegenG 2 heid XCIV. bb iep.  XCIV. BRIEF. ioo BRIEVEN heid neemen om haar voor oogen te houden, dat fchulden te hebben, zonder te kunnen betaalen , het grootfte is van alle ongelukken. Gy zult haar in uw gefprek belang doen ftellen, door haar te fpreeken van haare kinderen, voor welke gy noodwendig eenig goed dient te verzamelen. Zy bemint ze tederlyk; en deeze beweegreden zal de beste les zyn, die men haar kan geeven. Ik heb eertyds te Pefaro een oud Officier gekend, die veel te verdraagen had van het driftige opftuiven zyner Echtgenoote. Wanneer zy driftig wierd, bleef hy onbeweeglyk ftil flaan, zonder een woord te fpreeken; en deeze ftilzwygende houding deed haare gramfchap ivel haast bedaaren. Men ontwapent den toorn door zagtzinnigheid. Wat ben ik wel in myn fchik, myn lieve Doctor, dat ik myn celletje getrouwd heb! Dit is eene goede gezellin, die my nooit een woord zegt, die myn geduld niet ten einde helpt, en die ik altoos dezelfde vinde, op welk uur ik ook t'huis koome, altoos gerust, altoos gereed om my te ontvangen. De moeilykheden der Geestelyken zyn niets, in vergelykinge van die der menfchen van de waereld: maar elk moet zynen last met geduld draagen, en bedenken, dat dit leeven niet eeuwig duurt. De Heilige hieronymus zeide, dat hy het huwelyk alleen den zulken wilde aanraaden, die by nacht bang  van CLEMENS XIV. rol bang waren, op dat zy eene gezellin mogten hebben, die hen gerust kon (lellen, en dat by zelve, van geenen vreesagtigen aart zynde, nooit hadt willen trouwen. Ik ben verheugd, dat uwe oudïle zoon, eene meer dan gemeene fchranderheid bezit. Daar de geest van uwen jongeren zoon door meer bekleedfelen belemmerd wordt, moet gy hem op allerlei wyze aantasten , op dat hy voor den dag koome. De bekwaamheid van eenen Vader beftaat daarin, dat hy weete zich te vermenigvuldigen , en zich aan zyne kinderen onder verfchillende gedaanten te vertoonen; by den eenen als eenen meester, by den anderen als eenen vriend. Het vertrouwen , 't welk de voornaamften uwer Had in u Hellen, doet hun eer aan. Zy zullen door menigvuldige geneezingen ontdekt hebben, dat de verwytingen, die men den Ge. neesheeren voorwerpt, niet altoos gegrond zyn: het is de mode, dat men zich, ten hunnen koste, vrolyk maake; en ik, voor myj ben zeer overtuigd, dat 'er onder de Geneesheeren meer geleerdheid te vinden is, dan bykans by eenig ander Lighaam; en dat hunne kundigheid niet zo zeer op enkele gisfing lleunt, als men gemeenlyk denkt: maar de mensch, vernuftig in zichzelven te bedriegen, zegt, dat het altoos de Geneesheer is, die een einde van ons leeven maakt, en nimmer de dood. Daarby, G 3 wie XCIV. brief.  XCÏV. BRIEF. VYF- 102 BRIEVEN wie is de Wyze, die zich nooit bedriegt ? Wy vinden in de boeken om geene andere reden , zo veel drogredenen en wonderlyke Hellingen , dan om dat de mensch niet onfeilbaar is, al bezit hy groote kundigheden. Het geene ik u hier zegge, myn waarde Doctor, is van my zo veel te edelmoediger, dewyl ik eene allerfterkfte gezondheid geniete , en geenen Geneesheer noodig hebbe. Ik drinke alle morgens myne chocolade; ik leide een zeer fober leeven, ik gebruike veel fnuiftabak, ik wandcle dikwyls; en met deezen leevensregel kan men het eene Eeuw uithouden: maar daartoe ftrekt zich myne begeerte niet. Bemin my altyd als uwen besten vriend, als dien van uw geflagt, en als iemand, die met de grootfte oprechtheid wenscht u gelukkig te zien. Myne dienstaanbieding aan uwe waarde Echtgenoote, die ik wel wenschte dat in het ftuk van uitgave zo redelyk ware als gy; maar dit zal wel koomen. Het geluk van dit leeven beflaat hierin, dat men altoos hoope. Rome, 30 Sept. 1756.  van C L E M E N S XIV. 103 VYF-EN NEGENTIGSTE BRIEF. Aan denzilfden. T Tit de memorie van uwe twee Amptgenooten, die zich, om zo te fpreeken, met de tanden verfcheuren, welke ik nevens deezen Brief voege, zult gy zien , myn Vriend, dat de Letteroefening ons niet bevrydc van de zwakheden, welke de menschlyke natuur aankleeven. Evenwel behoorden de Geleerden een voorbeeld van gemaatigdheid te geeven, en de twisten en nydigheid over te laaten aan het laage gemeen, 't welk in die hoofdftof leeft. Elke Eeuw heeft lettertwisten voortgebragt, die niet weinig vernederende waren voor de reden, en voor het vernuft. De verdienfte des eenen is niet de verdienfte des anderen; en ik zie niet, waarom de nyd zo gretig en hardnekkig kwaad fpreekt van hun, die eenen naam gemaakt hebben. Ik wilde liever myn geheele leeven niets gelezen hebben, dan den geringften haat tegen eenen Schryver opvacten : indien hy wel fchry't, verwondere ik my over hem; indien hy kwalyk fchryft, verfchoone ik hem, en verbeelde my, dat hy zyn best gedaan heeft. Hoe meer kleine vernuften 'er op de baan G 4 koo- XCV. brief.  xcv. BRIEF. 104 BRIEVEN koomen om te fchryven, zo veel meer hekelfchriften en twisten zullen 'er voorkoomen. Menfchen van geest gelyken de groote doggen, die de aanvallen van kleine keffertjes veragten: en wanneer men waarlyk groot is, beantwoordt men de b^dilling niet. Het zwygen is het beste middel regen het Hekelfchrift. De Letterkunde is aan deeze fchermutfelingen meer onderhevig dan de Weetenfchappen, om dat zy den geest niet zo ingefpannen houdt. De Geleerden worden door hunne oefeningen als ingeflokt, en hebben geene ooren om de geruchten en het morren des nyds te hooren: terwyl de Letterkundigen , gelyk de ligte troepen, zich naa alle kanten verfpreiden, en altoos op de wagt zyn, om alles gewaar te worden. Van hier koomt het, dat de Franfchen dikwyls genoeg in hunne Schrif ten, op de haatelykfte wyze, tegen elkander fchermen, dev, yl zy doorgaans meer Letterkundigen dan Geleerden onder zich hebben. Hun bevallig en lugtig vernuft trekt hen meer tot de zyde der fraaije Letteren, dan tot die der Weetenfchappen. Zy vreezen hunne vryheid te zullen belemmeren, en hunne vrolykheid te veel te zulLn bepaalen, wanneer zy zich overgeeven aan diepe nafpeuringen en uitrekeningen. Een geleerde is bykans altoos de groote man der nakoomelingfchap, en de Letterkundige die zyner eigene Eeuwe; en daar - men  van CLEMENS XIV. 105 men haast maakt om eenen naam te krygen, dewyl de eigenliefde geen uitllel in haare genietingen lyden kan, geeft men aan een fchielyk voorbygaanden glans de voorkeur boven eenen duurzaamen luister. Ik ben verheugd dat uwe Huisvrouw gevoelig geweest is voor uwe vertoogen: misfchien wordt zy ten laatften nog wel gierig; maar houd daar de wagt tegen, want zy zoude u van honger doen iterven; en een Geneesheer moet een foberen leefregel niet anders kennen, dan om den zelven zynen Lyderen voor te fchryven. Ik heb den tyd niet om het Werk te leezen, 't welk gy my aan de hand geeft: egter fpreekt gy op zo grootfchen trant van deszelfs fraai Latyn, dat ik; myn best zal doen om het door te loopen. 'Er zyn boeken, welken ik, als met een opflag van het oog, eens door zie; en andere, welken ik zo naauwkeurig doorzoeke , dat my niets ontfnappe ; dit hangt af van de onderwerpen, waarover zy handelen, en de wyze, waarop zy die onderwerpen voorftellen. Ik hou veel van een werk, wiens hoofddeelen, als zo veele laanen , my op eene aangenaame wyze leiden tot een inneemend vergezicht. Wanneer ik kromme paden, en een ongebaanden. grond, aantreffe , kryg ik 'er terflond een afkeer van; en ik ga niet verder, ten Gj. zy XCV. brief.  xcv. BRIEF XCVI. brief. io5 BRIEVEN zy het gewigt der zaaken my de wyze, waar op zy voorgefteld worden, doe vcrgeeten. Ik verlaate u om eenen Lord te gaan bezoeken, die vry denkt, en zich eveneens uitdrukt: hy kan niet begrypen, dat Rome menfchen, die heilig geleefd hebben , heilig verklaare ; eveneens als of men niet over de menfchen moest oordeelen uit hun leeven, en als of God het Koningryk der Hemelen niet beloofd hadde aan de zulken, die zyne Wet getrouwlyk zullen waarneemen. Ik geloove evenwel , dat het uitmuntende Werk des Heiligen Vaders , over de Heiligverklaaring der Heiligen (*), hem de fchellen van de oogen zal doen vallen: hy vindt een wonderbaaren fmaak in deezen Paus, en heeft een hoog gevoelen van deszelfs Gel'chriften. Vaarwel. ZES-EN NEGENTIGSTE BRIEF. Aan myn Heer den Abt la mi. Tk wensch, myn waarde Abt, om de eer van uw Land en van Italië , dat de Gefchiedenis van Toscane, tot welker uitgave men toeftel maakt, (*) De Heer Abt baudeau, die bekend is door verfchoiden nuttige Werken , heeft ons een uitmuntend Kort Begrip van dit Boek gegeeven.  van C L E M E N S XIV. 107 maakt, volmaaktlyk aan haarcn titel moge beantwoorden. Welk eene fchoone ftof om te verhandelen, indien de Schryver , zo juist van oordeel als kiesch, de Kur.ft.en, na dat zy zo veele Eeuwen als begraaven geweest waren, weder uit dit Land doet te voorfchyn koomen: en indien hy de medicis, aan welken wy dit onwaardeerbaar voordeel fchuldig zyn , met fterke trekken afmaale! De Gefchiedenis brengt alle Eeuwen en alle menfchen als in één gezichtpunt te zamen, en maakt 'er een verfchiet van, 't welk de oogen op eene aangcnaame wyze tot zich trekt. Zy zet der gedachten kleur by, der daaden eene ziel, en den dooden het leeven, en doet ze op het tooneel der waarheid verfchynen, als of ze nog leefden, met dit verfchil, dat zy ze niet meer te voorfchyn brengt om ze te vleien, maar om ze te beoordeelen. Eertyds fchreef men de Gefchiedenis niet op de rechte wyze, en, nog in deezen tyd, fchryven de Italiaanen ze niet al te wel. Men hoopt flegts tydperken en dagftellingen op elkander, zonder den inborst van ieder Volk, en van elken Held, te doen kennen. Het grootfte gedeelte der menfchen befchouwt de Gefchiedenis flegts als een fchoon Vlaamsch Tapyt, waarop zy voor een oogenblik het oog werpen. Zy vergenoegen zich met XCVI. brief,  XCVI. BRIEF, 108 BRIEVEN met 'cr perfonaadjen te zien blinken door de de leevendigheid der kleuren, zonder te letten op het hoofd, 't welk de tekening ontwierp, of op de hand, die het ftuk uitvoerde. En dus is het, dat men alles meent te zien, terwylmen, inderdaad, niets ziet. Ik tarte ieder een om eenig voordeel te doen met de Gefchiedenis, wanneer men zich enkel bepaalt om Vorften, Veldflagen, Wanbedryven de monftering te zien ondergaan; maar ik weet geene nuttiger boek ter onderwyzinge, wanneer men den loop der gebeurtenisfen befchouwt, en opmerkt, hoe zy te wege gebragt werden; wanneer men de bekwaamheden en oogmerken dergeenen, die alles aan 't beweegen hielpen, ontleedt; wanneer men zich verplaatst in de Eeuwen en Gewesten, in welke de gedenkwaardige zaaken zyn voorgevallen. Het leezen der Gefchiedenisfe is eene onuitputbaare bron van aanmerkingen. Men moet ieder byzonder ftuk over weegen , niet als een beuzelaar, die aan alles twyffelt, maar als een oordeelkundige, die niet wil bedrogen worden. Het is zeldzaam, dat jonge luiden veel nut uit de Gefchiedenis trekken, daar men 'er hun nooit van fpreekt, dan als van een leeswerk, 't welk enkel gefchikt is voor het geheugen ; in plaats, dat men hun behoorde te zeggen, dat het de ziel, en niet het oog, is, welke alle gefchiedkundige werken moet leezen. Dan  van C L E M E N S XIV. 109 Dan ontdekt men menfchen, die men wierook toezwaaide, en die ondernisfchen de menfchelykheid onteerden; menfchen, die men vervolgde, en die egter de eer waren huns Volks en hunner Eeuwe. Dan leert men de uitwegen van den naiever kennen, de gevaaren der Eerzugt ; dan ziet men in 't belang het algemeene beweegrad van Steden , van Hoven, van GeAagten. De Gefchiedfchryvers maaken niet dan zelden aanmerkingen om hunnen Leezeren gelegenheid te geeven tot overdenkinge, en tot het ontleeden der gecnen, van welken gefprnken wordt, om vervolgens over hen te oordeelen. In alle de Gefchiedenisfen der waereld, heeft men perfoonen, die men naauwelyks gewaar wordt, en die, agter de fchermen fchuilende, het geheele fpel in beweeging brengen. Hy, die wel leest, ontdektze, en geeft hun de eer van zaaken j welke de vleiery niet dan te dikwyls aan eenigen man van aanzien toefchryft. Bykans alle Vorften , bykans alle derzelver Staatsdienaars, hebben eenen verborgen geest, die hen doet werken, en dien men niet ontdekt dan door hunne perfoonen ftukswyze te befchouwen. Ook kan men zeggen, dat de grootfte gebeurtenisfen, over welke de waereld verbaasd ftaat, menfchen van laageren ftand, en zelfs zeer onaanzienlyken, met betrekkinge tot hunnen rang en afkomst, tot haare Bewerkers gehad hebben. XCVI. brief,  XCVI. •erief. ! \ no BRIEVEN ben. Niet weinige vrouwen, die uiterlyk geene vertooning maaken, dan voor zo verre zy de Echtgenoöten zyn van deezen of geenen Vorst of Afgezant, en die men zelfs in de Gefchiedenis niet aanhaalt, waren dikwyls de oorzaaken der fcboonfte verrichtingen. Haar raad had de overhand; men volgde dien; en de mannen hadden al de eer van eene onderneeminge, die zy alleen aan de fchranderheid hunner Echtgenoöten verfchuldigd waren. Toscane levert duizend uitmuntende trekken, h'e eene bekwaame hand op de leevendigfte en meest affteekende wyze kan fchakeeren. De plaats, in welke men Vorften, van een zo naauw beperkt grondgebied, en zo klein van magt, als ie medicis, zal vertoonen als bezig met het vederopwekken der Kunften, en dezelve door geheel Europa, leeven byzettende, zal niet de ïlaats zyn, die met het minfte vermaak zal geeezen worden. Wanneer ik my dat tydperk /oor den geest brenge, fchynt het my toe, dat k eene nieuwe Waereld uit het Niet zie tevoorchyn koomen, eene nieuwe Zon, die de Volcen koomt verlichten. Waarom, myn waarde \bt, is dit werk niet in uwe handen! Gy zoudt er al het leeven aan byzetten, waar voor het vatbaar is.. Vaarwel. Men koomt my belege■en ,• en ik wil my niet laaten influiten, te meer laar het bezoeken van wclvoegelykheid zyn, en  van C L E M E N S XIV. nr en men het betaamelyke moet weeten in agt te neemen. Rome, 8. NovemJer, 1756. ZEVEN-EN NEGENTIGSTE BRIEF. Aan denzeljden. myn heer.' Tk lees en herlees altoos uwe Bladen met het grootfte vermaak, en vooral zedert dat zy ons een denkbeeld geeven van de Franfche Letterkunde. Het koomt my voor, dat de Franfchen niet zo ryk zyn in uitdrukkingen als de Italiaanen, maar dat zy ryker zyn in gedachten. Ik kenne eene menigte Werken , die onder ons zyn opgefteld, in welke men als betoverd wordt door bloemen, door watervallen, door gezichtpunten, die 'er de bevalligheid van uitmaaken; maar daar men niet ééne éénige vrucht te plukken vindt. Het kwaad ontftaat daaruit, dat wy eene taal hebben, die ons lui in het denken maakt. Daar zy uitneemend fchoon en ryk is, gelooven wy genoeg gedaan te hebben, wanneer wy ze met kui st weeten te gebruiken : en, verleidende als zy is, fleept zy ons weg tegen onzen dank, en XCVII. brief. XCVI. brief.  XCVII. erief. j i I e f 2 v c d d ïra BRIEVEN en wy worden wydloopig , in plaatze van kort en naauwkeurig te zyn. De Franfche taal bewaart den Franschman voor die gebreken. Zy is gemaakt om de gedachten te doen te voorfchyn koomen ; en de denkbeelden, met welke men zorg draagt haar te omkleeden, Hellen haar fchadeloos voor haare armoede. De waare Welfpreekendheid vordert meer beelden in de zaaken zelve, dan in de bewoordingen. Hier van trachte ik de Letterkundigen en Predikers te overtuigen, die my de gunst bewy:en, van my te koomen raadpleegen. Wy zouden tien van onze Leerredenen noodig lebben om ééne enkele van bourdaloue ^oor te draagen ; zo vol woorden , en zulke nroote liefhebbers zyn wy van uitweidingen, 'n de minfte Redenvoeringen willen wy alle raarheden tot onze hulp roepen, in plaatze van nkel op die te fteunen, die wy ons voorgeleid hebben te doen kennen. Dit is zo als one Dichters gewoon zyn, die altoos de vogels 'illen doen kwinkeleeren, de beeken ruifchen, e echo's zugten. Ik fpreeke tot u te liever op deezen toon, ewyl gy de kortheid bemint, en niet vervalt )t het gebrek, waar over ik myne Landsluisn befchuldige. Men wordt altyd zwak, wanneer men wyd- loo-  van CLEMENS XIV. irj loopig is. Indien de Welfpreekendheid geene veerkracht bezit, kan zy niet langer dan voor een oogenblik indruk maaken. Zy is dan een ruiker, in welken men vermaak fchept, en die rseds des avonds verwelkt is. In de Welfpreekendheid moet de Ziel deel hebben, en maar al te dikwyls brengt men 'er enkel vernuft in. Men gelooft zich zeiven een Dichter re zyn, en men is Hechts een Verzenmaaker. Men gelooft een Redenaar te zyn, en men is Hechts een Opfnyder. Een gezwollen ftyl is niet minder ftrydig tegen de Welfpreekendheid , dan armoede van uitdrukkinge. Onze hedendaagfche Dichtftukken gelyken naar die opgepronkte tuinen, in welke de kunst alles heelt uitgewerkt,zonder dat 'er de natuur eenig deel aan heeft. En, eilieve! waarom zou men ongewoone poogingen doen, om dat geene te gaan zoeken, 't welk dikwyls van zelve onder de pen zoude opkoomen, indien men de dwaasheid niet had van zyne gedagten te willen dwingen. Dan koomen zy dikwyls eerder ontydig ter waereld, dan dat zy ten rechten tyde geboren worden ; zy zyn eene al te vroegtydige vrugt,die verrot, in plaatze van ryp te worden. Indien ik dutte ,myn waarde Abt, wordt dit veroorzaakt, dewyl ik afgeftoofd ben door eenen arbeid, die my dikwyls niet meer dan een vierdo gedeelte van my zeiven overlaat. De overige drie vierde deelen worden verflonden door Verhandelingen, Examens, en eene vermoeid- II. deel, H heid, XCVII. 3 r i ë e»  XCVU BRIEF. 114 BRIEVEN beid, die my veeltyds overftelpt,en my Hechts een twyfelagtig beftaan overlaat. Somtyds fta ik op, en valle weder op mynen ftoel neder; niet weetende wat 'er van my worden wil. Dan herneeme ik myne zinnen, en ik ga uit om my te verkwikken, den eerften weg inflaande, die zich voor myn gezicht vertoont, en eene verkeering aanvangende met den eerften perfoon, die ik ontmoet. Ik doe gelyk de zwaluwen, die langs de aarde zweeven, na boven de daken gevlogen te hebben. Gy zoudt my dikwyls van grooten dienst zyn, indien ik uwe verkeering kon genieten. Onder myne Kloosterbroeders is zekerlyk veel geest en geleerdheid. Ik ben hun alles verfchuldigd wat ik weete; maar ieder heeft zyn werk, en de tyd, over welken zy kunnen befchikken, in eene Stad als Rome , daar alles bezigheid is, wordt hun niet dan druppel voor druppel toegemeeten. Doe myne genegenfte betuigingen van dienstvaardigheid aan den Prior der Dominicaanen van het groote Klooster: behalven dat hy behoort tot eene bloeiende Orde, die men hoogacht, en bemint naar maate men de Kerk lief heeft, ben ik oprechtlyk aan hem gehecht om zyns zelfs wille. Hy heeft al de oprechtheid der Ouden, en al het vernuft der Hedendaagfchen. Hy moet de chocolade ontvangen hebben, die ik hem gezonden heb, en die ik gaarne met hem zou hebben willen gebruiken. Uit  van C L E fvl E N S XIV. it$ Uit myne aanmerkingen zult gy befluiten, dat de liefde des Vaderlands my niet blind maakt voor de gebreken onzer Schryveren. Schoon fterk gehecht aan het Land myner geboorte, weete ik echter het geen daar in goed is, van het kwaade te onderfcheidcn. Eveneens denke ikover de GeestelykeOrden, ik pryzc het geen in dezelve lofwaardig is, en keure niet goed het geen zy gebreklyks hebben; overtuigd, dat 'er geen Gezin , geen Genootfchap, bdtaat, waarin alles volmaakt is, en dat de Gemeenfchap der hemelfche Geesten de eenige is, in welke men de deugd zonder vlekken vindt. Ik wcnschte wel, dat ik van uwen tyd gebruik kon maaken. Ik zou meei maaien verkceren met onze Dichters,en met onze Redenaars. Ik bemin ftukken, die de verbeelding in beweeging helpen, zonder ze op den doolweg te leiden, en verfcheidenheid in de denkbeelden brengen. De Geleerdheid heeft zonder twyfel haare bevalligheden, maar zy is een veld, daar men geduurig alles móet ontginnen: terwyl de fraaie Letteren een bloemperk zyn, waarin men niets anders te doen heeft dan bloemen te plukken of te zaaien. Ik wenschte wel, dat men de Letterkunde van alle Landen in één fmolt, om 'er werken van te maaken, overéénkomftig met den geest van alle Volken. Ieder Volk zoude 'er fchakeeringen in vinden naar zyn gezicht geil a fchikt, XCV1L 3 ri e f«  XCVII. ERIEF. ) ] ( e c I n i S ie F 61 te E. Si Ei J' 115 BRIEVEN fchikt, en ongevoelig den fmaak voor het goede en het fchoone aanneemen: maar 'er zoude eene bekwaame hand vereischt worden, om de kleuren by een te fchikken. De Franfche ftyl zou den Oosterfchen ftyl maatigen ; de Italiaanfche Styl den Hoogduitrchen verleevendigen, en zo vervolgens. Met al myn hart geeve ik myne toejuiching lan de Loffpraak, die gy doet van onze twee geleerde Minderbroeders , (*) de Vaders l e > u e tj r en j a c q_tj i e r. Zedert langen tyd houle ik hen in hoogagtinge, en befchouwe hen ils twee zeldzaame mannen, die in onze Eeuve een nieuw Tydperk aanduiden, en ze uister byzetten: zy vermeerderen oneindig de •er van eene Orde, die eenen mersennus, enen maignan, eenen feuillette, enen plumier, eenen niceron , eenen roNciNi en anderen heeft voortgebragt, en nim- 00 Deezen naam geeft men in het Nederduitsch aan Honken van tweederlci orde. De eerfte werd opgericht door . Franciscus d'a ssize, in de dertiende Eeuwe. De len der eerfte worden in het Latyn Fratres Minores, in het ■ansch Freres Mineurs genoemd. Zie mosheim's Kerklyke fchiedenis, V. Deel, bladz. ioo. enz. Die der andere heea Fratrts Minimi, Freres Minimes, dat is e'igerilyk Minjie ■ocders. Hunne Orde is haare Stichting verfchuldigd aan . FRANCiscos de PAULA, en kwam in de vyftiende :uwe tot Stand. De beroemde Vaders lesbedk en. .cq uier behoorden tot deeze laatstgenoemde Orde.  van CLEMENS XIV. 117 nimmer de paaien der Geestelyke nederigheid is te buiten gegaan. Gy zult het laatfte Werk van franciscus zanotti geleezen hebben. Indien hy geleefd hadde in den tyd, waarin de Fabelen inde mode waren, zou men hem tot Geheimfchryver der Goden gemaakt hebben, zo wel fchryft hy, en wy zouden zynen naam in de Fabelhistorie leezen. Gaarne hadde ik hem eens hooren fpreeken met den beroemden fontenelle. Beiden Geheimfchryvers van twee vermaarde Academiën; beiden vol van onbekende gevalletjes, vol van geestige invallen, vol beminnelykheid, zouden zy het Italiaanfche, en het Franfche vernuft, met het grootfte voordeel,doen fchitteren. Welke bekoorelyke geneugten zou een mag,tig Vorst fmaaken, die alle groote mannen van Europa byeen zamelde, en zich in het midden derzelven plaatfte , wel te verftaan, met een geest die gefchikt was om hen te begrypen, en vermaak in hun onderhoud te vinden. Daar zou ik, indien ik ryk ware, gaarne willen betaalen, om in eene eerfte loge te zitten. Geef 'er u zeiven de fchuld van, indien ik myner verbeeldinge den teugel viere. Daar gy eene der fchitterendfte verbeeldingen bezit, heb ik eene pooging durven doen, niet om u te evenaaren, maar immers om u te volgen. Ik verlaate u om te gaan praaten met twee II 3 braa- XCVII. 3 r i e f.  XCVII. «KIEF. 1 t I s t v I n XCVII] «BIEF. ïi8 BRIEVEN braave Krygsluiden, die alle verdienft- en alle eer van hun beroep bezitten. Wy fpreeken van den oorlog, en dit zal u niet verwonderen, indien gy uflechts gelieft te herinneren, dat het een Franciscaaner Monnik was, die het buskruid uitvond. Wanneer men met menfchen van alierlei ftaat verkeert, leert men een weinig van dies weeten: maar warneer ik uwe werken lees» ;rken ik, dat ik niets weete. Öe Capuciner Geestlyke, dien gV gezien hebt, eist niet als een gemeen mensch. Zyne co, en zyn verrekykers, en zyn hoofd een Stookuis , daar de uitmuntendfte zaaken gekleinsd 'orden. De Paus zelve beveelt hem aan het lof van Turin. Ik ben, zonder afbreekinge, uw dienaar, en 3g meer uw verwonderaar. AGT- EN NEGENTIGSTE BRIEF, Aan den Graaf van * * *, ,Jk kan u, myn waarde Graaf, myne blydfchap met genoeg uitdrukken , wanneer ik overdenke , hoe gy tegenwoordig met een vasten tred op het pad der Deugd wandelt, en uzelven genoegzaam meester zyt, om uwe zinnen, uwe hartstogten, en uw nart in orde te houden. Jaa,  van CLEMENS XIV. t.ro Jaa, wy zullen te zamen het kleine reisje > doen, waarvan wy het ontwerp gemaakt heb- 1 ben. Zedert dat gy een nieuw mensch zyt geworden , maakt uw gezelfchap myne geneugte uit. Gaarne zal ik u, wanneer gy hier koomt, aan den Heiligen Vader aanbieden; en ik verzekere u, dat hy verheugd zal weezen u te zien, vooral , wanneer hy hoort, dat gy een byzonder liefhebber van goede boeken zyt. Gy zult hem nog zo vrolyk vinden, als of hy maar vyf- en twintig jaaren oud ware. De vrolykheid is een balfem des leevens; en dat gy altoos van eene blymoedige gemoedsgefteltenis zyt, doet my gelooven, dat uwegodsvrugt zich wel zal ftaande houden. Men wordt ongevoelig der deugd moede , wanneer men zichzelven moede wordt. Dan wordt ons alles tot eenen last; en men vervalt, of tot den droefgeestigften menfchenhaat, of tot de grootfte verwildering. Ik keure de lighaamsoefeningen zeer goed, aan welke gy u overgeeft. Zy doen den geest luchtiger worden, en maaken hem tot alles bekwaam : ik maake 'er ook gebruik van, zo veel de naare ftaat van eenen Geestelyken het my toelaat. Wanneer gy my koomt zien, zal ik u alles zeggen, 't geen de onverzoenbaare Marquifin bybrengt, om haare weigering van u te zien H 4. te :cvm. r i e 1'.  XCVIII. ERIEF. i ] ( 1 120 BRIEVEN te rechtvaardigen. Ik had altoos wel gedacht, dat haare zonderlinge fynheid haar niet zou toelaaten eene zo goede daad te doen. Zy wil nu uit trotsheid zich houden by den Hap, dien zy ge. daan heeft. Gy kunt u niet verbeelden, wat het fommige vroome Vrouwtjes niet al kost, te bekennen, dat zy ongelyk gehad hebben. Wat u aanbelangt, blyf daar gy zyt. Gy hebt aan haai- gefchreven , gy hebt met haar jefprooken ; en dit is, waarlyk, genoeg, te meer laar de Heilige pavlvs ons zegt, dat wy,zo 'eel in ons is, vrede met alle menfchen moeten louden, indien het moogelyk is (*), hy wist dat er ongezellige menfchen zyn, met welken het >nmogelyk is, op eene hartelyke wyze te ver;eeren. Ik omhelze u met myne geheele ziele, enz, C) Rom. XII, 18.  van CLEMENS XIV. 121 NEGEN- EN NEGENTIGSTE BRIEF. Aan den Eer vaardigen Vader luciardi, Barnabitér (*) Geestelyken, eerwaardige vader! T Twe beflisfing koomt overeen met die der Kerkvergaderingen; en,daar ik zedertlangen tyd de uitgeftrektheid uwer kundigheden, en de juistheid uwer antwoorden, kende, zou ik wel zeer verwonderd geweest zyn, indien het anders geweest ware. Behalven de uitmuntende Boeken , van welke gy uw vast gezelfchap maakt, hebt gy ook altoos dat van den Eerwaardigen Vader gerpil, wiens kunde, zo wel als zedigheid, d£ grootfte loffpraaken verdient. Neem uwe gezondheid in agt,tot welzynvai den Godsdienst, en uit hoofde van onze eigent belangen. Di (*) Eene Orde van Geestelyken in de zestiende Eeuwe onderhet Pausfchap van clemens VII opgericht, doe eenige Edelluiden in het Milaneel'che, en dus genoemd nas baRNABAs, niet den Apostel, maar eenen anderen, di de eerfte Aartsbisfchop van Milaan was, en door de Roon fcue Kerke onder de Heiligen geteld worde. Hj XCIX. erief, l I r e  XCIX. bé.ief c. Brief. 122 BRIEVEN De Stad (*), in welke gy woont, kent zekerlyk al het voordeel van u te bezitten; want zy is eene plaats, in welke de verdienfte geagt en bemind wordt. Ik zou geweetenshalve zwaarigheid maaken van u langer af te houden van uw leeswerk en van uwe godvrugtige oefeningen. Dus eindige ik zonder plechtigheid; u verzekerende, dat niemand hartelyker zyn kan, enz. Rome, 3 Bec, 1755. HONDERDSTE BRIEF. Aan dm Graaf al garotti. myn heer de graaf.' JJet Werk, 't welk gy my hebt toegezonden , heeft mynen geest doen verjeugden, die zedert veele jaaren veroudert, onder het gewicht van Verzamelingen, Nafpcoringen en Verhandelingen, enz. Want aan dit werk koomt geen einde. Maar men moet willen, wat God wil. Gy zult der fchimmen van onze oude Schryveren, door het vernieuwen van derzelver fchryf. CO Turin.  van CLEMENS XIV. 123 fchryftrant, vermaak gedaan , en droefheid veroorzaakt hebben aan hun, die tegenwoordig B leeven, door het verdriet, 't welk de onmoogelykheid van u na te volgen , hun verwekt. Hier door toont gy, dat gy kloekmoedig zyt, daar gy niet fchroomt met de leevenden in oneenigheid te geraaken. De koude van het Noorden heeft het vuur van uwen geest niet doen verflaauwen: maar, inderdaad, gy zyt in Pruisfen by eenen Koning, die allen verleevendigt, die tot hem naderen. Duitschland heeft het dierbaare voordeel van Vorften te bezitten, die over de verdienfte kunnen oordeelen,en ze weeten te doen ontluiken. Hoe veele kundigheden en deugden heeft de Koningin van Hongarye niet door haare Staaten verfpreid! Ik zal nooit vergeeten, dat ik het geluk had van haar te zien, wanneer zy te Milaan kwam. Ik was toen Leermeester van het Kweekfchool in die Stad, en geduurende al den tyd, die zy daar doorbragt, fprong myn hart op van vrolykheid. De tegenwoordigheid van groote perlbnaadjen heeft denzelfden invloed op my , als de Zon op de planten. Ik word dan weder jong, en als op nieuw geboren. Indien de Vorften, die ons beheerfchen, den tyd hadden, om de verdienften te leeren kennen, en te beloonen, zou 'er onder ons eene menigte uitmuntende Schryvers, en uitmuntende Kunftenaars, te voorfchyn koomen. Wy C. iiie e.  c. brief 1 ( ( 1 I I 1 124 BRIEVEN Wy hebben te Rome Ieevendige, diepden.kende, en verhevene geesten, die alleen gelegenheid zoeken om zich bekend te maaken; maar die, by gebrek van de daartoenoodige middelen, of in hunne oefeningen verflonden worden , of in ligte dampen vervliegen. Een Paus is flegts een Zonneftraal, die haastig voorbygaat, en dikwyls geene warmte genoeg heeft, om het vernuft, 'c welk in zyne gewesten verfpreid is, te doen uitbotten! Men zou zeggen, dat 'er geen michael angelo, geen tasso meer durft in de waereld koomen, uit vreeze van niet beloond te zullen worden. Daarby heeft de laatstverloopen Eeuw ons lui gemaakt. Wy hebben ons verbeeld, dat 'er niets beters kon gedaan worden, dan eenvouwig de bloemen en vrugten te verzamelen, die de zeventiende Eeuw had doen litkoomen. Dus zien wy ook, dat 'er altoos wekere tusfchenruimten tusfchen de vermaarde ydperken geweest zyn, en dat de eeuw van Augustus door geene andere vervangen wierd. 3ie van Seneca was flegts een bastaard foort,' tn kwam nog niet te voorfchyn dan lang [aar na. Maar ik ontfteele u uzelven, daar ik u bezig loude met myne denkbeelden, die duizendmaal ninder waardy hebben, dan de uwe. Ik ftelB my nu fchadeloos voor het ftiizwygen , 't reik ik den gantichen dag onderhouden heb. Geen  vak C L E M E N S XIV. 125 Geen mensch praat liever dan Luiden van Letteren , wanneer zy eens aan den gang zyn.; Men wil dan in één uur zeggen, 't geene men geduurende tien gefmoord heeft; maar wat 'er ook gebeuren mooge , ik zal nooit zwygen, wanneer ik gelegenheid heb om u te verzekeren van de oprechte genegenheid en de hoogagtinge, met welke ik de eer heb van te zyn, myn heer de graaf! Uw zeer onderdaanige en gehoorzaame Dienaar fr. l. ganganelli, broeder in het Klooster der H. H. Apostelen. Gelief myne dienstaanbieding te doen aan de perfoonen , die nog aan my denken. Ik zal nooit vergeeten dat ik aan Bologne een gedeelte myner kundigheden in de Natuurkunde verfchuldigd ben. Die Stad is als een brandpunt, waarin alle Zonneftraalen zich koomen vereenigen. Rome, 7. Dec. 1750". Cl C. 3 ri e f.  125 BRIEVEN CL BRIEF. CL BRIEF Aan eenen Biechtvader van Gecstelyke Docliteren. Jk zal u geen geluk wenfchen rnet uwe bedieninge; maar u vermaanen, om u van dezelve te kwyten, met alle moogelyke voorzichtigheid en liefde. Indien gy my gelooft, zult gy, vooreerst, met dan zeer zelden in het ipreekvertrek verfchynen: dat is de plaats van ydele woorden, van fyne kwaadfpreekendheid , van heimelyk aanbrengen, en een zeker middel om nyd en naiever te verwekken ; want indien gy de eene meermaalen dan de andere gaat fpreeken, zal men u heimelyk koomen beluisteren, uit eenen geest van nieuwsgierigheid; gy zult kuiperyen en partyfchappen doen ontilaan; en over het minfte woord, 't welk gy fpreekt, zullen duizend uitleggingen gemaakt worden. Ten tweeden, zult gy de ydele angstvalligheden, over welke men u dikwyls zal onderhouden, niet anders kunnen geneezen, dan trameer gy ze weet te veragten , en ze ten hoogften niet meer dan tweemaalen hoort. Ten derden, moet gy uwe Gcestelyke Doch:ers gewennen om u in den Biechtfloel van niets au-  van CLEMENS XIV. 127 anders te fpreeken, dan van het geene haarzelve betreft. Zonder deeze voorzorge zullen zy u de Biecht van haare gebuuren doen hooren; en, terwyl gy Hechts eene hoort biechten, zult gy ongevoelig alle gebreken der gantfche Genieenfchap gewaar worden. Ten vierden, moet gy zonder ophouden arbeiden om in alle harten den vrede te onderhouden ; geduurig herhaalende , dat je sus christus niet anders te vinden is, dan in den boezem des vredes. Gy moet dikwyls aanmerken, dat, indien 'er eene begeerlykheid der oogen is by alle menfchen, gelyk deH. joannes ons onderricht (*), 'er by veele Nonnen eene begeerlykheid van tong en ooren plaats heeft: zult gy de kunst bezitten van deeze te geneezen? Ik zegge dit niet, als of het dienftig ware haar een ftilzwygen op te leggen, waarin zy zouden flikken; maar het is ten minden noodzaaklyk haar die kwaadaartige gefprekken te verbieden, waarin men zich vermaakt, ten koste des naasten. Houd de zwakheid eener kunne in het oog, welke infehikkelykheid vordert in de wyze van haar te beftuuren. Men moet toegeevendheid gebruiken omtrent arme opgefloten dochters, by welke de verbeelding werkzaam is, om haar juk, 't welk van zichzelve reeds zwaar genoeg is, 1 Joh. II. 16. Cl. 3rief.  BRIEF, CII. 128 BRIEVEN is, door het gewicht van eene eeuwigduurendé* eenzaamheid, niet te verzwaaren. Onze Heilige Vader leende haare behoeften, wanneer hy haar toeliet eens in het jaar uit te gaan, om elkander onderling te bezoeken. Alles , wat uit een beginfe! van liefde voortkoomt, verdient geprezen te worden. 'Er zullen gelegenheden voorkoomen, in welke gy u met ftandvastigheid zult mretcn wapenen : zonder dit, zoudt gy niet de Beftuurder, maar de beftuurde zyn. ■ Het is voor veel Nonnen een vetje, hem, dien de zorg over haar geweeten aanbevolen is, naar haare hand te zetten. Zy doen dit zeer godsdienstiglyk, zonder dat zy fchyn geeven van 'er zich mede te bemoeien. Indien gy deezen raad verwaarloost, zult gy 5er berouw van hebben; en, indien gy nog beter wilt doen, zult gy u niet anders vertoonen, dan in den Eiechtftoel, op den Kanfel, of voor het Altaar. Gy zult 'er veel meer om geagt worden. Weinige Biechtvaders zyn 'er, die 'er niet veel by verliezen, wanneer zy zich te zeer van naby doen kennen. Het is eene groote kunst zich niet té doen kennen, dan wanneer het te pas koomt. Vraag my niets meer; want dit is alles wat ik over dit ftuk weete. Vaarwel. In het Klooster der H. H. Apostelen, 19 Dec. 1756.  van CUMENS XIV. 129 CII. BRIEF. Aan den Graaf genori. myn heer de graaf! "jV/fyne boeken, myne kloosterbezigheden, *myne bediening, met één woord, alles kant z;ch tegen het vermaak, 't welk ik zou ie hebben in u te gaan bezoeken. Wat zoudt gy daarenboven doen met eenen Geestelyken, wiens tyd, geduurig afgebroken door leezen en bidden, onze wandelingen en gefprekken zoude flooren. Ik ben zodanig gewend aan myne uuren van eenzaamheid en werken, dat ik gelooven zon niet meer te beftaan, indien zy my ontnomen wierden. Hierin beftaat de geheele rykdom van eenen Geestelyken, dat hy weete alleen te weezen, te bidden, en zich te oefenen. My is geen anr der geluk overgebleeven dan dit, en ik fchatte het boven alle vermaaken der waereld. De verkeering met eenige geleerden, of met eenige vrienden, is my oneindig dierbaar, mits, evenwel, dat zy geenen inbreuk maake op de verdeeling van mynen tyd. Ik heb nooit, in de auren, over welke ik befchikken kan, my den II. deel. I. Haaf CIT. erief.  CU. ÉRIEF. I ] ] I i ( I | 130 BRIEVEN flaaf van eene minuut willen maaken, dewyl ik alles verfoeije, wat beuzelagtig is: maar ik beminne de orde; en ik weet niets, buiten deeze liefde, 't welk de eenflemmigheid der ziele en der zinnen kan bewaaren. Daar geene orde is, is geen vrede. De ftillc gerustheid is de dochter eener geregelde Leevenswyze, en door een geregeld leeven bepaalt zich de mensch binnen den kreits zyner plichten. Alle onbezielde fchepfelen prediken ons de naauwkeurigheid: de ftarren volbrengen hunnen loop in bepaalde tydperken, en de planten worden niet weder leevendig, dan op het oogenblik, 't welk daartoe beftemd is. Men weet het tydftip, waarop de dag moet aanbreeken, sn hy blyft niet in gebreke; men kent het oogenblik des nachts,en dan bedekken deduisterlisfen het aardryk. De waare Wysgeer keert de orde der tyden liet om, ten zy hy 'er toe gedwongen worde loor bezigheden of gewoonten, welke hy niet can veranderen. Om weder te keeren tot de Natuurlyke Histoie, waar over gy my wilt fpreeken, het is :eker, myn Heer de Graaf, dat wy ze minder ieoefend hebben dan de Oudheidkunde, hoevel 'er by de eerfte ongelyk meer te winnen is lan by de andere. Ondertusfchen biedt Italië, >y elke fchreede,ftof aan,om de geheele weet;ierigheid van de Liefhebbers der Natuure bezig  van C L E M E N S XIV. 13* zig te houden, en te vergenoegen. Men merkt 'er verfchynfelen op, die men elders niet ziet, en welke Volken, die voor minder bygeloovig dan de Italiaanen doorgaan, zekerlyk als wonderwerken zouden befchouwen. Een Franfche Abt, die zedert eenigen tyd hier is, en welken ik gezien hebbe by den Heere Kardinaal passionei, was in de uiterlte verbaasdheid, uit hoofde der wonderen, welke de natuur hier voor zyn gezicht vertoonde. Het zal my altoos heugen, dat ik eene wandeling met hem gedaan hebbe naar den kant van Mattei, die, hoewel zeer kort,byna vyf uuren duurde, dewyl hy op eiken flap bleef ftiiftaan. Hy bezit kundigheden,en heeft een zogrooten fmaak voor de Natuurlyke Historie, dat hy vastgclymd blyft op een gekorven diertje, of op een keifteen, zonder 'er zich van te kunnen losrukken. Ik vreesde, dat hy zelve verfteend zou worden, door geduurig na de lleenen te kyken : en ik moet bekennen, dat ik 'er veel by zou verloren hebben, want hy is van eenen zo inneemenden als vrolyken omgang. Hy is dezelfde, die tegen het ftelfel van den Heere de edffon gefchreven heeft. O! hoe veel meermaalen zoude hy nog wel ftilgeftaan hebben, indien hy het geluk gehad had van in uw gezclfchap te zyn! Ik heb de eer van met de leevendigfle erI 2 ken- CII. 3 ri e F.  CU. BRIEF cm. BRIEF CIII. BRIEF. Aan den Heere C***, Advocaat. O!/Complimenten! Indien gy wist, hoe veel ik 'er van houde, zoudt gy ze my zekerlyk niet maaken. Het geen men vertelt van de perfoonaadje, van welke gy melding maakt, heeft geen anderen grond, dan nyd enjkwaadaartigheid. Wie is de Staatsbediende, wie is de Schryver, die geene vyanden heeft? Schotfchriften, zo wel als Schimpdichten, maaken geenen indruk dan op zwakke of kwalyk gefielde hoofden; en gy zult altoos bemerken, dat de gebrekkigite en flechtst beruchte perfoonen de zulken zyn, die den laster het Iigtfte geloof geeven, en den meesten weerzin fchynen te hebben van met de zodanigen te verkeeren, welken men gehoond heeft. Maar de vooringenomenheid gaat zo flerk in zwang, dat 'er, volgens de aanmerking van den Heiligen Vader, duizend aanbeveelingen noodig zyn» 132 B R I e v ;e n kentenisfe, en met de eerbiedigfte aankleeving te zyn, MYN HEER DE GRAAF.' Uw zeer Onderdaanige, enz.  van CLEMENS XIV. 133 zyn, om eenen Staatsdienaar zich ten voordeele van iemand te doen bepaalen; terwyl 'er flegts één woord noodig is, om hem te doen veranderen en te vergrammen. Dit is het fterkftc bewys voor de verdorvenheid van het menschlyk hart. Men zou verplicht zyn met geen mensch te verkeeren, indien men zyne deur wilde fluiten voor allen, van welken men kwaad fpreekt. De ligtvaardige oordeelen zyn eene zaak, waai voor men zich ten fcherpften moet wagten, Het is fchandelyk zynen broeder te veroordeelen, terwyl men zelfs geene blyken heefi om hem te befchuldigen. De vooringenomenheid zal de meesten de' Grooten ten verderve brengen, en vooral deFy nen, die meenen, dat zy Godsdienftiglyk ge loof moeten flaan aan al het kwaad, dat mei hun vertelt van hunnen naasten. Zy willen on kundig zyn, dat God ons uitdrukkelyk beveelt niet te oordeelen, op dat wy niet geoordeeld wor den (*),en dat men in zyne oogen minder fchul dig is wanneer men misflagen bedreven heeft om welke men zich vernedert, dan wanneer me: zyne broeders roekeloos befchuldigt. De eerfte regel der Christelyke Liefde is dat men het kwaad niet moet gelooven, wan neer men zelve niets heeft gezien , en da men ■(«O Matth. VII. i. I 3 cm. brief. t » t  cm. brief. CIV. brief, 134 BRIEVEN men zwygen moet, wanneer men het gezien heeft. Daarenboven, indien by, dien men u wil verplichten niet te zien, de verkeering van braave luiden zoekt, is dit een bewys, dat hy zo ongebonden niet is, of, dat hy zich wil veranderen. Misfchien is zyne zaligheid gehecht aan het goede voorbeeld, dat gy hem geeven zult; ftoot hem derhalven niet voor het hoofd. De Liefde oordeelt niet, gelyk de waereld; dewyl de waereld bykans nooit gemist heeft kwalyk te oordeelen. Ik ben, enz. In het Klooster der H. H. Apostelen. CIV BRIEF. Aan myn Heer den Abt l***. myn heer! J~^ewyl gy my myn gevoelen vraagt, over de Reden voering, welke ik onlangs gehoord hebbe, zal ik u met myne gewoone rondboritigheid zeggen, dat ik 'er uitmuntende zaaken in gevonden, maar geenen fmaak hebbe in dien gezogten opfchik, die dezelve ontzenuwt. Het gelykt wel haast een werk, dat vervaardigd is aan eene tooitafel, daar men met blanketfel om-  van C L E M E N S XIV. 135 •omgaat. Laat in het vervolg uwe ziel fpreeken, wanneer gy den Predikftoel beklimt, en gy zult wél fpreeken. Het vernuft moet niet meer dan de lyst eener fchildery zyn, en gy hebt 'er den grond uwer Redevoeringe van gemaakt. Een Redenaar moet, om goed te zyn, den middenweg houden tusfchen de Italiaanen en de Franfchen, dat is te zeggen, tusfchen het onnatuurlyk grootfche en het platte. Laat u niet hederven door den geest deezer Eeuwe. Gy zult u naderhand niet kunnen ontdoen van die winderige welfpreekendheid, die de gedachten en woorden op de pynbank brengt. Het is voor een jong mensch, dat bekwaamheid bezit, van veel aanbelang dusdanigen raad te ontvangen, en, vooral, naar. denzelve>n te luisteren; en hiervoor is uwe zedigheid my borg. Ik ben, Myn Heer, met alle moogelyke begeerte , om in u eenen volmaakten Redenaar te zien, uw zeer onderdaanige, enz. Rome, den 10. deezer. I 4 CV. CIV. erief.  3<* BRIEVEN CV. «bief. CV. BRIEF. Aan den Prins san sevexo. doorltjgttge! Jk b^n altoos in verwonderinge over uwe nieuwe ontdekkingen. Gy doet, door alles wat gy fchept.een tweede Heelal uit het Eerfte te voorfchyn koomen. Dit maakt onze Liefhebbers der oudheid vanhoopig, die zich diets maaken , dat 'er niets gewigtig of fchoon is, dan het gren zeer oud is. Het is buiten twyfel goed, dat men agting hebbe voor de Oudheid; maar ik denk, dat men 'er zich niet zo lanig aan moet verflaaven, dat men eene zaak, die in haar zeive niets waardig is, boven maate verhtffe, alleen om dat zy gehaald is uit de tuinen van hadrianos. De Ouden hadden, zo wel als wy, tot hun gebruik, dingen, die zeer gemeen waren; en Indien men deeze verheft naar maate hunner oudheid, verdient de aarde in die hoedanigheid onze eerfte hulde: want die zal men, zekerlyk, haaren ouderdom niet betwisten. Ik kan die yverige dryvers even weinig verSraagen als te eenemaal koele luiden. Hun alleen*  van CLEMENS XIV. 13? leen, die het midden houden tusfchen deeze twee uiterften, is het gegeeven wel te zien, en wel te oordeelen. De onverfchilligheid van koelzinnige luiden beneemt hun den fmaak en de nieuwsgierigheid, en deeze beide moet men hebben om te kunnen onderzoeken en uitfpraak te doen. De verbeelding, wanneer zy niet behoorlyk geregeld wordt, is nog gevaarlyker dan de on* verfchilligheid. Zy veroorzaakt verblindingen, die het gezicht benevelen, en de reden verduisteren. De Wysbegeerte zelve, over welke deeze dartelfter nimmer behoorde gebied te voeren, gevoelt dagelyks haaren al te doodelyken in_ vloed. De drogredenen, de wonderfpreuken} en vitteryen, die in het gevolg zyn van alle onze hedendaagfche Wysgeeren, hebben geenen anderen oorfprong dan de verbeelding. Zy verheft zich naar haare eigen grilligheid , en flaat geen agt op de ondervinding, of op de waarheid. Uwe Doorlugtigheid kent zekerlyk dit foori van Schriften, daar gy menigvuldige gelegenheden hebt om de voortbrengfcls van onzen tyd te leezen. Engeland, 't welk, uit hoofde zynei koelzinnigheid, fch nen zoude de verbeelding minder te moeten involgen dan wel andere volken , heeft dikwyls de buitenfpoorigfte denkbeelden aan den dag gebragt. De Engelfchc I 5 wys' CV. brief.  cv. BRIEF cyi. 138 BRIEVEN Wysgeeren hebben nog meer geraaskald daa de onze, dewyl zy fterkere poogingen hebben moeten doen, om buiten hun natuurlyk ibmber en ftilzwygend Charaöer te treeden. Hunne verbeelding gelykt een fteenkool, die vlam vat, en wiens uitwaasiemingen de hersfenen bedwelmen. Te reclit mag men zeggen, dat de verbeelding de moeder der droomen is. Zy brengt 'er meer voort dan de nacht zelve; en deeze zyn te gevaarlyker, daar men gelooft niet te droomen, terwyl men zich aan dezelve overgeeft: in plaatze dat de morgenftond ons, ten opzichte van de begochelingen des flaaps, uit de dooling helpt! Ik vreeze nog altoos, dat uwe fcheikundige Proefneemingen uwe gezondheid zullen benadeelen. Zy veroorzaaken fomtyds verfchrikkelyke toevallen. Maar wanneer men in de Natuurkunde eenige nieuwe Proef wil doen, geeft Tien zich daar aan over zonder voor de gevolgen :e fchroomen, even gelyk een Krygsman, door synen moed vervoerd, zich hals over hoofd in iet heetfte vuur werpt. Ik hebbe de eer van met zo veel eerbied als :ankleevinge te zyn, enz. Rome, i3jar}uary, 1757.  van CLEMENS XIV- 139 CVI. BRIE E. Aan een Prelaat. myn heer! Vereenig u met my om de gedachtenis van sixtus V te wreeken. Gister dwong men my eenigzins moeilyk te worden , door ftaande te houden, dat hy een wreed Paus geweest ware , een Bisfchop der regeeringe onwaardig. Het is verbaazende , hoe zeer dit gerugt, 't welk hem zonder reden nagaat, zich flaande houdt, en hoe veel velds het gewonnen heeft. Is het dan geoorlofd over eenen zo grooten man te oordeelen, zonder zich den tyd, in welken hy leefde, te vertegenwoordigen, en zonder in aanmerking te neemen, dat Italië toen grimmelde van Roovers; dat Rome minder veilig was dan een bosch, en dat 'er de eerlykfte Vrouwen, zelfs op lichten dag, werden aangerand ? De geftrengheid van sixtus V, die mer zeer oneigenlyk wreedheid noemt, zal, vooi het minfte, Gode zo wel behaagd hebben al; de Godsvrugt van pius V. Onder de regeering van fommige Pausfei heef CVI. erief. l  CVI. BRIEF. : ] ( J J 140 BRIEVEN heeft men duizenden van menfchen vermoord gezien , zonder dat de moordenaars geftraft werden ; en toen mogt men gezegd hebben, dat zulke Pausfen wreed waren. Maar dat s 1 xtus V een vyfrigtal ftruikroovers heeft doen ter dood brengen, om het leeven van het groot, fte gedeelte zyner onderdaanen te behouden, om de goede zeden in het midden der Steden, en de veiligheid in den fchoot der velden, te herftellen, in eenen tyd, wanneer 'er noch wet, noch goede orde,noch teugel meer plaats had; dit is eene daad van rechtvaardigheid en iever, zo nuttig voor het gemeene welzyn, als aangenaam by God. Ik zugte, ik wil het u gaarne bekennen, wanneer ik groote Mannen het fprookje zie worden van fommige onkundige of vooringenomen Schry veren. Meer dan eens is de nakoomelingfchap zelve, welke men zegt een onzydigen Rechter te weezen, weggefleept door de aan. nerkingen van eenen vcrleidenden Gefchiedeïisfchryver, die zich op de baan begaf, zonder jehoorlyke zending te hebben, en beflistte volgens zyne vooroordeelen. Men fchreeuwt vergeefs van laster, de ïrrIruk is gemaakt, en het boek gelezen; en de nenigte oordeelt verder niet dan naar dit eerfte ;efchrift. Dus heeft gregorio leti sii?üs V haatelyk gemaakt in alle Gewesten der Vaereld; in plaatze van hem af te beelden als cc-  van CLEMENS XIV. 141 eenen Vorst, die genoodzaakt was zynen volke vreeze in te boezemen, en het in bedwang te houden door de fterkfte voorbeelden van geftrengheid. Niets is fchrikkelyker voor eenen Staat dan eene al te flappe Regeering. De misdaaden maaken duizendmaal meer flagtoffers, dan eenige van pas bevolen ftrafoefeningen. Het Oude Verbond is vervuld met voorbeelden van Rechtvaardigheid en Verfchrikkinge, en het was God zelve , dien men zekerlyk niet van wreedheid zal befchuldigen, die ze voorfchreef. Ik zal u vastlyk op het eerfte welgeleegen oogenblik koomen zien ; gy kunt 'er ftaat op maaken, zo wel als op de genegenheid , met welke ik geduurende myn gantfche leeven zyn zal, enz. Jn het Klooster der H. H. Apostelen, 8 April, 1757. CVII. BRIEF. Aan een jongen Geestelyken. "TV? raad, dien gy, myn waarde vriend, van my vraagt over uwe wyze van u te oefenen, moet gefchikt zyn naar uwe gefteldheid en .bekwaamheden. Indien het leevendigheid van CVI. brief. CVII. erief.  CVII. BRIEF 142 BRIEVEN van geest is, welke u beheerscht, moet gy ze ( maatigen door het leezen van werken, waarin de verbeelding weinig deel heeft; indien gy, in tegendeel, traag zyt in uwe wyze van denken, moet gy ze verleevendigen door u gemeenzaam te maaken met boeken, die vol vuur zyn. Overlaad uw geheugen niet met dagftellingen engebeurtenisfen,voor dat gy ordegebragthebt in uwe denkbeelden, en netheid in uwe redeneeringen. Gy moet u gewennen om met orde te denken, en, hoewel zonder dat gy daartoe moeite behoeft aan te wenden, de herfenfehimmen te verdry ven, die u voor den geest koomen. Hy, die niet dan in 't wilde denkt, is nergens toe bekwaam, dewyl hy niets vindt, waartoe hy zich kan bepaalen. De grondflag van uwe Letteroefeningen moet zyn in de kennis van God en van uzelven. Wanneer gy uzelven onderzoekt, zult gy binnen in u de werking vinden van Hem die u gefchapen heeft; en, wanneer gy acht geeft op de buitenfprongen der verbeeldinge, zult gy de noodzaakiykheid eener openbaaringe gewaar worden, die de Wet op eene kragtiger en treffender wyze heeft doen herleeven. Dan kunt gy u zonder wederhoudinge ovcrgeeven aan die weetenfehap, welke, door het gebruik der redeneeringe en des gezags, ons inleidt in het Heiligdom van den Godsdienst, daaruit zult gy de Hemelfche Leer trekken, wel-  van C L E M E N S XIV. 143 welke in de Heilige Boeken is bekend gemaakt, en uitgelegd door de Kerkvergaderingen en Oudvaderen. Dezelve te leezen zal u gemeenzaam maaken met de waare welfpreekendheid, en gy moet ze u vroeg voordellen als voorbeelden, om naderhand wel te flaagen in de rechte wyze van fchryven en prediken. Maak u de tusfchentyden, welke tusfchen uwe oefeningen invallen, ten nutte, door, van tyd tot tyd, het oog te laaten vallen op de fchoonfte brokken der oude Redenaars en Dichters, naar het voorbeeld van den Heiligen hieronymus, dat is te zeggen, niet als iemand, die 'er zich gretiglyk aan tracht te verzadigen; maar als iemand, die 'er het beste uit zoekt, om zynen ftyl te verfieren, en het te doen dienen tot heerlykheid van den Godsdienst. De Gefchiedenisfchryvers zullen u vervolgens als by de hand, van Eeuwe tot Eeuwe, leiden om u de gebeurtenisfen en omwentelingen aan te wyzen, die nooit nalieten de waereld te ontrusten, en in bezigheid te houden. Dit zal voor u eene fteeds duurende beweegreden zyn, om de Voorzienigheid, welke alles beftuurt volgens haare oogmerken , te erkennen en te aanbidden. Gy zult, in de Gefchiedenisfen , bykans op elke bladzyde , zien, hoe de Koningryken en derzelver Beheerfchers in Gods hand de werk- tui- CVIL 3 r i e f.  CVII. SR I £ F. r44 BRIEVEN tuigen waren van recbtvaardigh°id of barmhartigheid; hoe Hy ze verheft, en hoe Hy ze vernedert; hoe Hy ze fchept, en hoe Hy ze vernietigt, terwyl Hy altoos dezelfde blyft, en nimmer verandert. Herlees des morgens het geene gy des avonds zult gelezen hebben , op dat het gelezene in uwe h( rfenen op zyne rechte plaats en met orde gefchikt worde ; en verzuim nimmer , om niet een party trekkend mensch te worden, het leezen van een koelzinnig en bondig werk te doen volgen, op dat van een boek, waarin de verbeelding heerscht. Dit maatigt de gedachten, die de voort, brengfels van eenen hoogvliegenden geest aan 't gisten helpen, en dit doet het vernuft bedaaren, 't welk niet dan te dikwyls zich laat vervoeren buiten den kring, waar binnen het behoorde te blyven. Zoek u, zo veel moogelyk is, de verkeering met kundige Mannen te verwerven. Gelukkig heeft de Voorzienigheid hier voor zorg gedraagen, en, in bykans alle onze Kloosters, bevinden zich Geestelyken, die zich wel geoefend hebben. Verwaarloos het gezelfchap der oude luiden niet. Zy hebben in hun geheugen, 't geen opgefchikt is met verfcheiden gevallen, waarvan zy getuigen waren, een klapper, dien men wel eens mag doorbladeren. Zy gelyken die ou-  van CLEMENS' XIV. I4< oude boeken, die uitmuntende zaaken behelzen, fchoon dikwyls van de wormen doorboord, met ftof bemorst, en kwalyk gebonden. Laat u niet te zeer inncémen ten voordeele van eenig Werk, van eenigen Schryver, of van eenig Gevoelen, uit vreeze van tot het trekken van de eene of de andere party te vervallen; maar geef de voorkeur aan den eenen Schryver boven den anderen, wanneer gy hem bondiger en uitmuntender oordeelt. De vooringenomenheid en vooroordeelen zyn zaaken, voor welke men zich moet wagten met de uiterfte zorgvuldig, heid; en, ongelukkig, hoe meer men zich oefent in de geleerdheid, hoe meer men zich in deezen ftrik laat vangen. Men wordt als tot één met eenen Schryver die goede dingen zegt; en men wordt ongevoelig de Lofredenaar en Aanbidder van alle zyne begrippen, fchoon 'er dikwyls grillige ondei zyn. Wagt u voor dat ongeluk, en wees altoos meer de vriend der waarheid, dan van plato of socrates. Heb eerbied voor de gevoelens der Orde, om u niet aan te kanten tegen aangenomen denkbeelden , maar maak u niet tot een flaaf van dezelve. Men moet niets onverwrikbaar vasthouden, dan het geen tot het Geloof behoort, en door de Algemeene Kerke geheiligd is. Ik hebbe Hoogleeraars gezien, die zich liever der hals zouden hebben laaten affnyden, dan de ge II. deel. K voe CVII.  CVII. BRIEF. j 1 « < i ] J 2 g 8 d * n I4S BRIEVEN voelens hunner fchoole verlaaten: myn geheel antwoord was, dat ik ze beklaagde, en hun ontweek. Hecht u niet aan de fchoolfche Geleerdheid, dan voor zo veel men ze noodig heeft, om de brabbeltaal der fchoolen te kunnen verftaan, en de Drogredenaars te wederleggen: want wel verre van het weezen der Godgeleerdheid uit te maaken, is zy 'er flegts de fchors van. Vermyd de twistgedingen: niets wordt 'er opgehelderd, terwyl men zintwist; maar weet, vanneer het pas geeft, de waarheid te verdeügen, en de dwaaling te keer te gaan, met de vapenen, welke jesus christus en de \posteIen ons in handen gegeeven hebben, en lie niets anders zyn dan de zagtmoedigheid le overreeding, en de liefde. Men neemt de ;emoederen niet ttormenderhand in; maar het ;elukt ons dezelve winnen, wanneer men de :unst bezit om zich aangenaam te maaken. Draag zorge, dat gy de vermogens uwer iele niet afmat, door u over te geeven aan oneregelde oefeningen: elke dag heeft genoeg aan yn eigen kwaad (*), en men moet vooraf geen edeelte van den volgenden dag wegneemen, oor zynen arbeid tot in den nacht uit te reken, ten minfte, indien 'er geene volftrekte oodzaaklykheid voor is. De C) Matth. vi. 34,  van CLÈMENS XIV. l4f De man, die zynen tyd wel verdeelt, en flechts eenige uuren, op eene regelmaatige wyze, den arbeid toewydt, maakt veel grooterVorderingen , dan hy, die oogenblikkeh op oogenblikken hoopt, en van geen uitfcheiden weet: iemand van deeze foort wordt doorgaans eindclyk niet meer dan een lyst van Boektitels, en eene door elkander geworpen Boekery. Bemin de orde, zonder beuzelagtig te zyn, op dat gy leeren moogt uwen arbeid tot een anderen tyd te verfchuiven, wanneer gy u eens niet gefchikt gevoelt ter oefeninge: de beoefenaar der geleerdheid moet niet arbeiden gelyk een Os, dien men noodzaakt eene vore te ploegen, noch gelyk een huurling, die men by den dag betaalt. Het is eene kwaade gewoonte, dat men zicH geduurig tegen de rust en tegen den flaap met geweld aankant: het geen men met tegenzin doet, wordt nooit wél gedaan; en het geen men met al te driftigen iever verrigt, bederft de gezondheid. 'Er zyn dagen en uuren, op welken men geheel niet tot werken gefchikt is; en dan is het eene dwaasheid zichzelven geweld te willen aandoen, ten minften, indien men niet door de uiterfte noodzaaklykheid gedrongen worde. Weinige boeken zyn 'er, die geene blyken draagen van moeilykheid in het op (tellen j deK 2 wyl CVII, b u i e V.  CVII. ERIEF. 148 BRIEVEN wyl men maar al te dikwyls fchryft, wanneer men behoorde te rusten.. Het is eene groote kunst om in zyne Letteroefeningen wel te flaagen, dat men ter rechter tyd den arbeid weete aan te vangen, en weder te verlaaten: zonder dit, verhit men zyne herfens, de geest wordt als verflonden, of vliegt in de hoogte, en alles wat men voortbrengt is of kwynende of buiten den gewoonen trant. Leer de werken, die gy moet leezen, wel uitkippen, om geene andere dan goede kundigheden te verkrygen, en ze wel te leeren gebruiken: het leeven is te kort, om het in overtollige oefeningen te verkwisten: indien men zich niet haast om te leeren, vindt men zich door den ouderdom overvallen, zonder iets te weeten. Bid vooral God, dat Hy u verlichte: want 'er is geene weetenfchap, dan door Hem, en men zwerft in de duisternisfe, wanneer men zyn licht niet volgt. Draag zorge, dat gy niet geleerd wilt zyn, om u eenen naam te maaken: want, behalven dat de kennis opgeblaazen maakt, terwyl de liefde (licht (*), maakt men de geheele Broederfchap tegen zich gaande, wanneer men zich uitgeeft voor een geleerden. Laat de zaaken haaren eigen loop neemen, en uwe C*) 1 Cor. vm. 1.  van CLEMENS XIV. i4< uwe verdienften fpreeken voor uwe bevordc ring: indien de Bedieningen u niet koomen opzoeken , vergenoeg u dan met de geringfte, ei geloof op myn woord, dat die de beste is. Ik ben nooit beter te vrede geweest, dai wanneer ik, na het afloopen der Kapittelen(*) myzelven wedervond, zonder andere waardig heid dan de eer van te beftaan: dan juichte iJ my toe, dat ik alles verworpen hadt, het geer men my had willen aanbieden, en dat ik niets meer te beftuuren had dan my zeiven. Het voordeel van de beoefening der geleerdheid te beminnen, en met de dooden om te gaan, is duizendmaal meer waardig dan de ydele eer van over de leevenden te heerfchen; de fchoonfle heerfchappy is die van zyne zinnet en hartsfogten in onderdaanigheid te hoHden, er der ziele dat oppergebied te bewaaren, 't welï haar toebehoort. Voeg hier by, dat iemand, die zich op der arbeid toelegt, het verdriet niet kent: dat hy zich nog jong gelooft te zyn, wanneer hy reeds ouc (*~) DU woord betekent Vergaderingen van meer dan cenerlei (bort. Het wordt hier genomen voor de Vergaderingen der Monniken van eene Orde. Deeze beftaan fomtydi uit de Afgevaardigden uit alle de Kloosters der Orde, wanneer het Kapittel Generaal of Algemeen is ; fomtyd* uit di< van een enkel gewest, en dan is het Kapittel Provintiaal. fomtyds vergaderen de Monniken van één enkel Kloostei Kapittelswyze. X 3 ) CVII. ERIEF, [ l  cvn. BS. IK F, CVIIL ïjo BRIEVEN oud is: het gewoel en de kuiperyen van het Klooster zyn altoos verre van hem,, zo wel als de beilommeringen der waereld. Ik vermaan u derhalven, myn waarde vriend, niet alleen om het voordeel van den Godsdienst, niet alleen om het welvaaren onzer Orde, maar ook om uws eigen genoegens wille, dat gy u overgeeft aan een arbeidzaam leeven. Met een boek, met eene pen, en met uwe gedagten zult gy u overal wél bevinden, waar gy ook zyn zult: het verftand, zo wel als het hart, biedt den mensch veilige wykplaatfen aan, wanneer hy weet tot dezelve toevlugt te neemen. Ik ben gevoelig voor al het vertrouwen, 't welk gy in my ftelt, te meer daar gy u by de Vaders colomeini, marzoni, en martiwelli eerder dan by my hadt moeten ver. voegen. Zy zyn mannen, die door hunne kundigheid, en door hunne bekwaamheden, in ftaat Kyn raad te geeven. Vaarwel; en geloof, dat ik uw goede vriend en dienaar ben. Rome, 7 Juny, 1757.  van C L E M E N S XIV. 151 CVIII. BRIEF. Aan den Vader ***, Theatiner (*) Geestelyken, eerwaardige vader! T7raag my niet, wat ik aan u ga fchryven. Ik weet enkel, dat ik u beminne, dat ik myne pen belaste u dit te zeggen, dat zy 'er zich van kwyt zo goed als zy kan, en dat myn hoofd zo uitgeput is door een langen en moeilyken arbeid, dat ik geheel geene orde in myne gedachten kan brengen. Naauwlyks heb ik kragts genoeg over, om my te herinneren, dat ik nog befta. Ik koome alleen tot my zclven, door (*) De Orde der Theatinen werd in het jaar 1524 ingefield doorjoANNEs petrus ca r af-f a, Bisfchop van Chieti, in het Koningryk Napels, denzelfdcn , die , 31 jaaren laater, tot Paus verkoorcn werd, en den naam aannam van paolus IV. De oude naam der Stad Chieti was Theate, en van deeze ontleende de Orde den liaaren. Volgens de eerfte inftelling mogten de Theatinen nog eigen bezittingen hebben, noch bedelen ; maar moesten de zorg voor hun beftaan geheel aan de Voorzienigheid overlaaten , en zich vergenoegen met het geene deeze huh toezond. De ondervinding heeft cgter, in dit gedeelte van bunnen regel, hen ichielyk verandering doen maaken. Zy bezitten tegenwoordig groote 'rykdommen. K4 CVIII. brief.  CVIII. brief CIX. BRIEF. 152 BRIEVEN door te denken aan de aankleevinge, met welke ik al myn leeven zal zyn uw dienaar en uw vriend, fr. l. ganganelli, in het Klooster der H. H. Apostelen. Doe myne dienstaanbieding aan den Heer Advocaat. Ik zal hem, den eerften dag den besten, antwoorden, maar in eenen ftyl, die verre beneden den zynen zal weezen. Zedert de tyden van cicero is men gewoon, in het Ampt van Overheid, menfchen te hebben, die zich met den grootften nadruk en de kragtigfte welfpreekendheid weeten uit te drukken. Rome, 8 Maart, 1758. CIX. BRIEF. Aan den Prelaat cerati. myn heer! Jk heb al de moeite van de waereld om myne hand genoegzaame kracht by te zetten, dat zy u aankondige,dat lambertini niet meer beftaat, dan alleen in'zyne Schriften en in onze harten. Zyn dood veroorzaakt my eene ontroering, die my fchokt en doet bezwyken. Be- hal-  van CLEMENS 'XIV. 153 halven de fmart, die ik gevoele over het verlies van eenen beichermer, en ik durve zeggen van eenen vriend, voorzie ik, dat, in weerwil der verdienften van het Sacro Collegio, niemand in ftaat zal zyn om zyne plaats te vervullen; en ik weet, dat men zyn verftand en zyne gemaatigdheid nog wel noodig had. Het Roomfche Volk, 't welk zich verheft en daalt als de golven der Middellandfche Zee, en wel alle jaaren van Paus zoude willen veranderen, verheugt zich, dat deeze, die negentien jaaren geregeerd heeft, ten laatften zyn leeven geëindigd heeft: maar laat ons het volk zich aan zyne dwaaze vreugde laaten overgeeven: eer zes maanden ten einde zyn,zal het zyn ongeluk gevoelen, en zich met de geheele waereld vereenigen, om eenedictus XIV te beweenen. Het zou zeer zonderling zyn, dat het Volk van Rome aan de Proteftanfche Gezindheden de zorg overliet, om het verlies van lambertihi te betreuren: want waarlyk Londen en Berlyn zullen over zynen dood met gevoelige droefheid zyn aangedaan. Een weinig meer moeds zou hem tot een volmaakt man gemaakt hebben: duizend zaaken waren 'er, die hy gaarne tot een befluit zou gebragt hebben, en aan welke hy niet dorst beginnen. Men moet onverfchrokken zyn, wanneer men goed wil doen, en vooral, wanneer men het Hoofd der Kerke is: want hoe veele K 5 hin- CIX. brief.  CIX. B r i e f. 3 3 3 j I ( l 154 BRIEVEN hindcrpaalen moet men niet uit den weg ruimen. Laat ons deezen dood Hechts laaten befterven, en wy zullen al de verdienfte van benedict u s XIV nog beter dan tegenwoordig leeren kennen: elk jaar zal niet nalaaten zynen roem te vcrgrooten. Zyne vrolykheid onderfteunde hem in 't midden zyner ftille fmartcn; het geleek of zyn lichaam niet tot hem behoorde, zo weinig fcheen hy 'er door te zyn aangedaan. Indien hem eenig verdriet wierd toe;ebragt,kwam eene beweeging van gramfchap, lie flegts weinig minuten duurde, het fchielyk /erdryven. Op zekeren dag, zeide hy my, „ dat de , mensch zichzelven herfenfchimmen vorm, de, om 'er naderhand voor bevreesd te zyn, , en dat de verbeelding veel meer dan het hart , de voorraadfchuur was van ongerustheid en , kwellingc; maar dat hy zich van de zyne , hadt meester gemaakt, zo dat zy hem nooit , eenige andere, dan aangenaame,voorwerpen , voor den geest bragt". Ik ben nog zo ver niet; maar ik geloove, dat k 'er toe koomen zal. Ik heb ai myncn geest toodig, en 'er niet genoeg van, om een gepelte aan de uitkomst van onvoorziene toeallen over te laaten. Een mensch is geen 'oom, dat hy zich door een onweder laate heen en.  van C L E M E N S XIV. 155 en weder flingeren, en, op den cerften rukwind, zyne vastigheid en frisheid verlieze. Met vermaak hoore ik, dat uwe gezondheid zich, van dag tot dag, herftelt. De gezondheid der Liefhebberen van Letteroefeningen wordt ongevoelig uitgeput; maar zy heeft de geweldige fchokken niet uit te Haan, die de lieden van de waereld om hals brengen, of in korten tyd ftoköud maaken. Ik begryp, dat de eenzaamheid u tot een last wordt, zo ras gy u niet kunt oefenen: maar de geest des gebeds vervult by u alles. Eilieve! hoe zou iets ons kunnen vervcelen, terwyl men verkeert met het Opperfte Wcczen? De verkeering met God brengt de Ziel tot haare natuurlyke plaats, terwyl zy in eenen gedwongen ftaat is, wanneer ze van haaren Schepper wordt afgetrokken. Zedert zes weeken ben ik bezig geweest mei eenen arbeid, die my geheel overftelpte. Altoos ten dienst van anderen, en nooit zyr eigen meester te zyn, dit vind ik het hardftt in alle taaken , die men verplicht is af tc doen. Maar ik ben een Geestelyke, en gevolglyk verplicht, om, ten minften zestig maa len in een uur, my van mynen eigen wil tc ontdoen. De klok, die my dikwyls tot het verrichter myner plichten roept, fchynt my fomtyds las tig, en, evenwel, is zy eene goede vriendin; dii CIX. brie f.  CIX. BRIEF. I I5Ö BRIEVEN die my een goeden dienst koomt doen. Zy belet my de maat in myne oefening te buiten te gaan, 't geen niet zoude nalaaten my uit te putten, en my in 't vervolg onbekwaam maa, ken voor my zeiven, en voor de maatfchappy. Het is vry gemeen, de Geestelyken te befchuldigen, dat zy een loggen en wydloopigen ftyl hebben, daar zy in tegendeel veeleer een afgebroken ftyl moesten fchryven. Dit is zeker, dat, indien al niet hunne uitdrukkingen, ten minfte hunne gedachten, dikwyls worden afgebroken, door de op elkander volgende Godsdienst oefeningen, die bykans ieder oogenblik hen uit hunne Cel, en van hunnen arbeid, trekken. Zie nu Rome, openliggende voor gisfingen, voorontwerpen, en zelfs voor voorzeggingen. Binnen weinig dagen zullen 'er zo veel Pausfen zyn als Kardinaalen, daar elk een de moeite zal leemen, om dien te verkiezen, door wien hy jefchermd wordt, of met welken hy bccend is. Deeze zyn voor my zo verhevene zaaken, iat ik de Voorzienigheid laat werken, en de ütkomst gebeuren, zonder my te bemoeien net hem te bepaalen, welken God uit zyne verborgenheid zal doen te voorfchyn koomen, vanneer het hem behaagen zal. Het Conclave is een tweede hemel, vooral oor de ftervelingen, die 'er niet in zyn. Men eemt Verrekykers in de hand, om hem te be- fchon-  van C L E M E N S XIV. IJ7 fchouwen; men ontdekt 'er geftarnten, die, na met den grootften luister gefcheenen te heb- ] ben, weder duister worden, en ftaartltarren, die, de eene na de andere, verdwynen. Daar ik my zeer weinig met de Starrekunde bezig boude, en de aarde meer dan genoegzaam is, om mynen bepaalden geest werk te geeven, laat ik dit heerlyk voorwerp over voor hem, de het wil bcfchoüwen. Wat u aangaat, myn Heer, die eertyds Biechtvader waart van een Conclave, gy zult u by deeze gelegenheid wel herinneren, wat 'er omga , en wat men 'er zie. Men koomt reeds op de baan met den Kardinaal cavalchini. Deeze is een Kerklyke van het hoofd tot de voeten. Wy leeven in eene Eeuw, in welke men, meer dan ooit, goede voorbeelden noodig heeft. Maar 'er zyn omftandighedcn, die hem kwaad zullen doen: want gy weet, dat men, in het verkiezen van eenen Paus, dikwyls meer let op bykoomende omftandighedcn, dan op het weezenlyke. Het oogenblik is op handen, waarin ik gelegenheid zal hebben, om te gaan werken aan het geene u betreft. Ik zal hier toe niet zo veel kundigheid als iever kunnen gebruiken; maar myn troost is, dat, in uwe oogen, het goede hart uwer vrienden het gebrek hunner geleerdheid vervult. Gy vergeeft uzelven niets j en by anderen weet gy alles te verfchoo- nen, CIX. ! r i e f.  CIX. BRIEF CX. brief. 158 BRIEVEN nen, zelfs de onnozele en gemeene wys, op welke ik u eenvouwiglyk zegge, dat niemand meer zyn kan, dan ik ben,uw dienaar, enz. Rome, 6 Mai 1758. CX. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader p***3 Geestelyken van de Vergadering der Somasquen (*). J Jet verlies, 't geen de Kerk, Eerwaardige Vader, zo onlangs geleden heeft, inden perfoon van benedictus XIV, treft my te gevoeliger, dewyl ik in hem een uitmuntenden befchermer had. Ik kwam weder te Rome in het jaar 1740, het eerfte van zyn Pausfchap, en van dat oogenblik heeft hy niet afgelaaten my met zyne gunfte te vereeren. Indien gy over hem eene Lykreden wilt doen, zult gy eene allerfchoonfte ftof hebben te verhandelen; gy zult zekertyk niet vergeeten, dat hy by u in het Clemen- tyn- C*} De Somasquen zyn Geestelyken , die den Regel vart iugustinus volgen. Zy hebben hunnen naam van Soma, :en Steedje in het Milaneefche, en de geboorteplaats van aunnen Infteller.  van CLEMENS XIV. 159 tynfche Collcgie ondcrweezen is, en dat gy in hem de eerfte lynen gefchetst hebt van die ver- 3 hevene en uitgebreide kundigheden, welke hem tot een Leeraar der Kerke maaken, en ten eenigen dage naast eernard en bonaventura zullen doen plaatzen. Draag in die Lykreden zorg, dat uw geest zich verheffe naar maate der uitmuntendheid van uwen Held; en dat de grootmoedigheid, welke zyn Charaóter uitmaakte, op eene wyze, haarer waardig, worde uitgedrukt. Poog zo wel een Gefchiedenisfchryver als Redenaar te zyn, maar zulkerwyze, dat uwe verhaaien, noch kragteloos en kwynende, noch droog worden: de aandagt van het Gemeen moet geduurig opgewekt worden door grootfche trekken, waardig der majefteit van den Predikftoel, en der verhevenheid van lamber tin 1. Te vergeefs zoudt gy alle figuuren der Rhetorica te hulp roepen, indien zy u van zelve niet kwamen opzoeken. De welfpreekendheid' is niet fchoon, dan voor zo verre zy natuurlyk is, en uit de grootheid des onderwerps haaren oorfprong neemt: gedwongen Lofredenen zyn geene Lofredenen, maar Grootfpraak. Doe uit de asfche van benedictus XIV eene deugd te voorfchyn komen, die uwen toehoorderen het hart raake, die hen als in b e n e- dic- CX. 1r i e f.  CX. brief. 160 BRIEVEN dictus doe overgaan, op dat zy geheel vol van hem mogen weezen. Geene breedvoerige kleinigheden,geene buitengewoone dingen,geene opgezwollenfpreekwyzen moet gy gebruiken. Smelt, zo veel moogelyk is, het verhevene in één met het gemaatigde, om die aangenaame fchakeeringen te maaken, die der Redenvoeringe bevalligheid byzetten. Doe uw best om een gelukkigen tekst uit te zoeken, die het geheele ontwerp uwer Lykreden aankondige, en de kenfchets van uwen Held volmaaktlyk tekene. De verdeeling is de toetsfteen van eenen Lofredenaar: de Reienvoering kan niet fchoon zyn, indien die niet gelukkig gekozen zy. Verfpreid de zedelyke aanmerkingen met bercheidenheid, zo dat zy zich van zelve fchynen :e plaatzen; en dat men zegge, dat zy niet beer konden geplaatst worden, dan daar zy zyn. Vlied de gemeene Plaatzen; en maak dat men Dveral lambertini gewaar worde, maar rergens zynen Lofredenaar. Prys hem met co veel geflepenheid als maatigheid, en zet ian uwe Loffpraaken eene kragt by, die haar :ot God doe opklimmen. Indien gy de ziel niet roert door gelukkige rerrasfingen, en door grootfche afbeeldingen, zal uw werk niets anders dan een flukje van vernuft zyn; en gy zult Hechts een enkel graf- fchrift  van C L E M E N S XIV. iot fchrift gemaakt hebben, in plaatze van een Maufoleum op te richten. Spreek vooral tot het hart, en vervul het met de fchoonhcden des grafs, welke het van dit leeven kunnen aftrekken, en alle uwe toehoorders tot in de begraafplaats van den H. petrus doen nederdaalen. Loop vlugtig heen over de kindschheid van uwen Held: alle menfchen gelyken malkander, tot op het oogenblik, waarop de reden haare ftraalen begint uit te fchieten. Laat uwe zinfneden niet al te lang, en ook niet al te afgebroken , zyn : eene Redenvoering wordt zenuwloos, wanneer zy tot gruis gemaakt wordt. Laat uwe Inleiding grootsch zyn, zonder opgeblaazen te weezen : en laat uwe eerfte zinfnede vooral iets groots aanduiden. Ik vergelyke het begin eener Lykreden by het voorportaal van eenen Tempel; indien ik daarin Majefteit vinde , oordeele ik 'er uit over de fraaiheid van het gebouw. Doe op de fterkfte wyze zien, hoe de Dood throonen omkeere, fcepters verbryzele, myters met voeten treede, kroonen ondiere; en plaats op derzelver gebroken ftukken den Geest van eenedictus, als niets te vreezen hebbende van de verwoestingen des tyds, als den Dood tartende zynen roem te verdooven, en zynen naam uit te wisfchen. Draag in het breede zyne deugden voor; II. deel. L geef CX. IRI E F.  CX. sr ie f, NJ2 BRIEVEN geef eene fchets van zyne fchriften ; en doe overal een verheven geest zien, die het Heidenfche Rome met verbaasdheid zou vervuld hebben, die het Christen Rome ftichte, en de verwondering des Heelals tot zich trok. Met één woord , blikfem, donder in uwe reden; maar plaats tusfchen beiden Wolken, die het licht zo veel te leevendiger doen fchitteren, en treffende tegenflellingen veroorzaaken. Myne verbeelding vat vuur, wanneer 'er van zo groot eenen Paus, als benedictus, gefproken wordt; dien Priester , wiens verlies zelfs de Proteftanten betreuren, en die alleen door eenen michaël angelo konde gefchilderd worden. Dat ik over dit onderwerp breedvoerig gefproken heb, is gefchied, dewyl ik weete, dat gy gemaklyk bevatten kunt het geen ik u aanbeveele : eene Lykreden is niet fchoon, dan voor zo verre zy fchilderagtig is, en kragt en waarheid het penfeel befluuren. Het grootfte gedeelte der Loffpraaken wordt bedolven in het graf van hun , die men pryst, dewyl het niets anders is dan eene voorbygaande welfpreekendheid , voortgebragt door een zogenoemd fraai vernuft, en wier luister flechts eene valfche flikkering is. Het zou my wanhoopig maaken, indien ik zien moest, dat lambertini's roem verkondigd wierd  van C L E M E N S XIV. 163 wierd door eenen Redenaar, die niets meer dan bevallig was: elk moet naar zynen fmaak behandeld worden ; en de zyne was altoos goed, en altoos juist. Werk dan maar, myn waarde vriend; gaarne zal ik zien wat gy op het papier ftelt, overtuigd dat het vuurige trekken zuilen zyn, die alles zullen verteeren wat zulk eener Loffpraake onwaardig zou weezen: ik oordeele hier over uit de ftukken , die gy my reeds hebt medegedeeld, in welken ik groote fchoonheden heb opgemerkt. Het is tyd, dat ons Italië zyne grilligheden verlaate, en een mannelykcn en verheven toon, die met zynen luister overéénkoomt,- aanneeme. Ik trachte door myne raadgeevingen eenige jonge Redenaars te vormen, die de moeite neemen van myn gevoelen te koomen vraagen : en ik doe myn best om hen , zo veel moogelyk is, afkeerig tc maaken van die verkeerdheid , die in onze Redenvoeringen geduurig het boertige naast het verhevene plaatst. Den vreemdelingen fteekt, met reden, de walge van een zo gedrogtlyk mengfel: de Franfchen, vooral, kennen deeze mislyke vreemdigheid niet: hunne Redenvoeringen zyn dikwyls oppervlakkig, en hebben veel minder zelfftandigheid dan fchors; maar ten minften vindt men 'er doorgaans eenen ftyl in, die eenpaarig doorloopt: niets ftoot meer, dan dat men zich L 2 bo- CX. 3 r ie f.  CX. brief. CXI. brief. i6\ BRIEVEN . boven de wolken verheffe,om vervolgens lomp neder te vallen. Myne dienstaanbieding aan onzen kleinen Vader , die, zonder den beklaagclyken ftaat zyner gezondheid, wonderen zou gedaan hebben, enz. Rome, 10 Mai 1758. CXI BRIEF. Aan myn Heer den Abt la mi. Zonder twyffel zult gy , myn waarde Abt, den dood des Heiligen Vaders in uwe Papieren aankondigen. Hy was een Geleerde, die recht had op alle Tydfchriften , en aan welken alle Schryvers hunne Loffpraaken fchuldig zyn. Hy heeft zyne vrolykheid tot het l'aatfte toe behouden; zo dat hy weinige dagen vóór zynen dood, fpreekende van eenen Theatiner Geestelyken, wiens zaak op het tapyt is, om hem in "den rang der Heiligen te ftellen , zeide : Groote Dienstknecht van God, genees my ; zo als gy my doet, zal ik u doen: want zo gy de hertelling myner gezondheid bewerkt, zal ik u Heilig verklaaren. De korte fchets zyner Werken zou zulk eenen opfteller, als gy zyt, vereifchen: het zal  van C L E M E N S XIV. 165. eal nuttig zyn , dat men 'er uittrekfels van gceve, en dat deeze koomen in de handen dier luiden, die geenen tyd hebben om veel te leezen, of geene middelen om folianten te koopen. Vooral is het noodig dat zyn Boek, 't welk over het Gelukzalig verklaaren der Heiligen handelt, vcrfpreid worde. Behalven dat hy in het zelve fpreekt als Geneeskundige, als Natuurkundige, als waereldlyk en geestelyk Rechtsgeleerde, als Godgeleerde, handelt hy hierover eene ftof, van welke men in het algemeen niet kundig genoeg is. Het Gemeen verbeeldt zich, dat het, om eene Huligverklaaring te verkrygcn, genoeg is, geld na Rome te zenden ; terwyl het eene zekere waarheid is , dat de Paus 'er volftrektlyk niets van trekt , en dat men alle bedenkelyke middelen in 't werk fielt, om in een ftuk van zo veel aanbelang niet bedrogen te worden. Dit is zo zeker, dat een edict us XIV, wiens dood wy betreuren , wanneer hy nog Voorftander van het Geloof was, twee Engelfchen , kundige luiden , die met het ftuk der Heiligverklaaringe den fpotdreeven, verzogt, alle vooroordeelen te willen afleggen, en met de grootfte aandagt het Proces Verbaal te leezen, 't welk de zaak betrof van eenen Dienstig 3 knecht CXI. brief.  CXI. 'brief, 166 BRIEVEN knecht van God, over wiens Heiligverklaaring men werkelyk handelde. Zy namen 'er genoegen in; en, na geduurende verfcheiden dagen, met eenen zeer berispzugtigen geest, de bewyzen en getuigenisfen, welke de heiligheid des Perfoons beweezen, en alle middelen, die men aangewend had, om de waarheid gewaar te worden , doorgeleezen te hebben , zeiden zy tot den Heer lambertini: indien men dezelfde voorzorge, het zelfde onderzoek, en dezelfde geftrengheid in het werk Helt, ten opzichte van allen, die men onder de Heiligen plaatst, valt 'er niet aan te twyftelen, dat men de zaak ter betooginge , ja tot de klaarblykelykheid zelve, brenge. De Heer lambertini antwoordde hun: Wel nu, myne Heer en, in weerwil van uwe gedachten, verwerpt de Congregatie deeze bewyzen, als nog niet voldoende; en de zaak des Gelukzaligen , van welken wy fpreeken, zal hier by blyven. Niets is in ftaat hunne verbaasheid uit te drukken , en zy vertrokken van Rome , zeer overtuigd, dat men niet ligtlyk iemand in het getal der Heiligen ftelt, en dat 'er geene middelen zyn , gemaklyk of ongemaklyk, welke rhen niet gebruikt om de waarheid te ontdekken. De Gelukzaligverklaaring van eenen Heiligen is eene Zaak, die, dikwyls geduuren- de  van CLEMENS XIV. 167 de eene geheele Eeuw, bepleit wordt; en hy, dien men den Advocaat des Duivels noemt, laat nimmer na alle getuigenisfen byéén te zamelen, die ten nadeele van den Dienstknecht Gods flrekken, en de fterkfte bewy. zen, de dringendfte tegenwerpingen te doen gelden , om deszelfs Heiligheid kragteloos te maaken, en de waardy zyner daaden te verminderen. 'Er zyn eene menigte van perfonaadjen, die men voor Heiligen houdt, en die nooit Gelukzalig verklaard zullen worden, dewyl zy niet genoeg getuigenisfen in hun voordeel hebben. 'Er worden , gelyk gy weet, niet flegts eenvouwige, of zelfs fchitterende, deugden vereischt; maar heldhaftige deugden, en deeze moeten nog volftandig, tot aan den dood toe, geoefend zyn. Men eischt, boven dien, het getuigenis van wonderwerken, wat 'er ook de ongeloovigen van moogen zeggen , die ieder wonderteken het uitwerkfel eener verhitte verbeeldinge, of de vrugt des bygeloofs noemen : even als of God kon gebonden worden door zyne eigene wetten, en geene vryheid had om derzelver uitvoering op te fchorten i dan , immers, zou hy minder magtig zyn dan de kleinfte Vorst. Maar welke waarheden ontkent men niet, wanneer men door de verdorvenheid van vernuft en hart beiden verblind is? L 4 God CXI. brief.  CXI. ÏK1EF. \ ■ i68 BRIEVEN God toont dikwyls de heiligheid zyner Dienaaren door geneezingen; en, dat de wonderwerken ,die, na derzelver dood, gewrogt worden , flegts voor eenen tyd zyn , en niet altoos duuren,gefchiedt, dewyl de Godheid, niet dan met tusfchcnpoozen, haare verborgenheid openbaart, en alleen om te doen zien , dat haare magt altoos dezelfde is , en dat zy de Heiligen weet te verheerlyken, wanneer het Haar goeddunkt. Ons Conclave is in baarensnood; en men zal, naar gewoonte, niet dan op het laatfte oogenblik weeten, wie de nieuwe Paus zal zyn. De gisfiugen , de weddenfchappen, de fchimpfchriften vervullen tegenwoordig de .geheele Stad; dit is eene oude gewoonte, die niet zo fchielyk zal overgaan. Wat my belangt, in het midden van al dit gewoel, ben ik te Rome, als of ik 'er niet ware; wenfchende alleenlyk, dat, indien het mogelyk ware, de plaats van lambertini door iemand gelyk hy vervuld worde, en myne Cel niet verlaatende, dan om bezigheden, of om uit te rusten. Daar heb ik het genot van myne boeken , van myzelven , en vergaste my met de aanmerkingen van mynen waarden Abt la mi, van welken ik onveranderlyk ben de onderdaanigfte, enz. Rome, 9. Mai 1758. CXII.  van CLÈMENS XIV. 169 CXII. BRIEF. Aan denzelfden. "C^indelyk hebben wy tot Hoofd der Kerke den Kardinaal rezzonico, Bisfchop van Padua, die den naam van clemens heeft aangenomen , en door zyne godsvrugt de Romeinen zal ffigten. Niet dan zyns ondanks, en na zeer geweend te hebben, heeft hy die waardigheid aangenomen. Welk eene waardigheid, wanneer men derzei ver plichten wil vervullen! Men moet aan God, aan de geheele waereld, aan zichzelven zyn toegewyd, geheel ingenomen met deeze groote verplichtingen, en, in het midden der aardfche dingen, den hemel alleen in het oog houden. De waardigheid is te ontzaglyker , daar men opvolger is van benedictus XIV, en na hem zich groot te vertoonen zeer bezwaarlyk moet vallen. Clemens heeft den Secretaris van Staat, den Kardinaal archinto, in dienst gehouden. Hy heeft geen beter middel om zich by de gekroonde Hoofden aangenaam te maaken , en zyn Pausfchap luister by te zetten. Men moet, wanneer men regeert, zich eenen aitmuntenden Staatsdienaar kiezen , of zelve L 5 al- CXII. brief.  CXIl. erief. 170 BRIEVEN alles verrichten. Benedictus XIII was de ongelukkigfte der menfchen, dewyl hy zyn vertrouwen fchonk aan den Kardinaal c o s c 1 a, en benedict us XIV de gelukkigfle, dewyl hy den Kardinaal valenti tot Staatsdienaar had. Het is van het uiterfte belang voor eenen Vorst, en vooral voor eenen Paus, dat hy braave luiden om zich heen hebbe. Men misleidt de kundigheden van den fcherpstzienden Vorst, wanneer hy zich laat verblinden; dan wordt het koper goud in zyne oogen, en hy houdt met kracht en geweld de zulken {taande, die hy eenmaal onder zyne befcherming heeft genomen. De onderfcheiding der geesten is eene andere hoedanigheid , die voor eenen Vorst niet minder noodzaaklyk is. Eenen Koning , welken men weet van een doordringend verftand te zyn , durft men niet bedriegen , en men dry ft den fpot met hem , die zich om den tuin laat leiden. 'Er zyn Vorften die meer kwaad gedaan hebben door traagheid en zwakheid , dan uit kwaadwilligheid. Men wordt het doen van fchreeuwende onregtvaardigheden moede; maar men wordt het niet moede, dat men zelve niets ziet en niets gevoelt. Hoe zwakker een Vorst is, hoe willekeuriger hy heerfchen zal : want het gezag gaat nóóit verloren; de Staatsdienaars maaken 'er zich  van CLEMENS XIV. 171 zich meester van, en handelen als dwingelanden. Eene andere zaak, die ik als een van de hoofdzaaklykfte Hukken der Regeeringskunst aanmerke, is dat men elk op zyne rechte plaats ftelle. De zedelyke waereld wordt eveneens beftuurd als een fchaakfpel, daar alles in orde, en volgens zynen rang, werkt. Zo dra men den eenen boer verzet in plaatze van den anderen, is alles verwarring. Een Heerfcher is niet alleen het beeld van God, door de verhevenheid van zynen rang, hy moet het ook zyn door zyn verftand. David , fchoon hy flegts een herder was , had een ongemeen verlicht verftand, 'c welk hem beftuurdc , en vertoonde het, zo ras hy aan de regeering kwam. Een Prins, die alleen goedaartig is, is juist het geen ieder een zyn moet, en niet meer: gelyk een Vorst, die alleen geftreng is, voor zyne onderdaanen de liefde niet heeft, welke hy hun verfchuldigd is. Helaas ! wy ondeeltjes weeten zeer wel te fpreeken over de plichten der Koninglyke Waardigheid, en, indien wy, 'er mede bekleed waren , zouden wy niet weeten, hoe wy 'er mede moesten omgaan. 'Er is een groot onderfcheid tusfchen fpreeken en regeeren. Niets biedt ons wederftand, wanneer wy onzen geest 'den ruimen teugel vieren, en aan onze pen een CXII. brief,  CXIT. BRIEF. 172 BRIEVEN een vryen loop laaten ; maar, wanneer men zich overftelpt vindt met bezigheden , omringd met klippen, omfingeld door valfche vrienden; eindelyk, belaaden met fchulden en de grootfte verplichtingen, dan verfchrikt men, en durft niets onderneemen; en door eene traagheid , die allen menfchen natuurlyk is, vertrouwt men de zorg der regeeringe aan eenen Bedienden, en bemoeit zich met niets anders, dan met het genieten van vermaak, en het voeren van heerfchappye. Dit is zeker, dat de kunst van regeeren zeer mocih k is. Indien men eene erflyke kroon draagt , kent men de grootheid, zonder de byzondere deelen van een Koningryk te kennen , en men wordt gemaklyk bedrogen. Indien men , in tegendeel, tot het bezit eencr verkksbaare kroone geraakt, verkrygt men eene Hecrfchappy, zonder daartoe zyne leerjaaren gehad te hebben, en men heeft een onnatuurlyk voorkoomen, midden in het ontvangen der eerbewyzingen en het verrichten va bezighcdi n. Die in zynen hoogen ouderdom op den throon 'geplaatst wordt, is nergens meer goed toe, dan om vertooning te maaken. Hy durft niets onderneemen , alles jaagt hem vrees aan, alles boezemt hem agteloosheid in , vooral, wanneer hy niet weet, wie zyn Opvolger zyn zal. Zodanig is de gefteldheid der Pausfen. Ook ge- beure  van C L E M E N S XIV. 173 beurt het zelden, dat zy de dubbele bekwaamheid bezitten van de Kerk en hunnen Staat wél te beftuuren. Maar de waereld zal hooit zonder misbruiken zyn: indien ze hier niet zyn, zyn ze elders; want het is het erfdeel der menschlyke natuure , met onvolmaaktheden belemmerd te zyn. „ De H. Stad", zegt de groote aocustinus, „ is de eenige plaats, alwaar alles ,, in orde, in vrede, in liefde zal weezen: „ want zy zal het Koningryk van God zyn". Ik zal den nieuwen Paus gaan begroeten, niet als een Geestelyke, die zich tracht in te dringen , maar als Raadsman der H. Inquifitie. Hy kent my niet, en ik zal geene pooging aanwenden , om by hem bekend te worden. Ik wenfche bedekt te blyven met het ftof van myn Klooster, en dan denke ik, dat ik ben Non indecoro pulvere fordidus. (*) Vaarwel. Bewaar ons altoos den goeden fmaak van het Geflacht der de medicis; en men zal u lang in gedachtenisfe houden, fchoon gy 11 daarover weinig bekommert. Ik ben, enz. Rome, 15 July, 1758. C*) Hou. Om, Lib. II, Ode I, 2:. CXIIL > CXTT. 3 R IE F.  ï74 BRIEVEN CXIII. brief. CXIII. BRIEF. Aan den Kardinaal passionei, die toen te Frescati was. uitmuntendste! Tk kan niet voor aanftaanden Maandag, aan uwe Uitmuntendheid de oplosfing zenden, welke zy van my vraagt , en nog zal ik my tot deeze onderneeming met moed moeten wapenen. De geringfte opflag van oogen, waar mede gy mynen arbeid zult befchouwcn, zal het papier in brand zetten, en het werk vernietigen. Het gezicht van eenen Geleerden, die, gelyk uwe Uitmuntendheid, alles tot den grond toe doorzoekt, die alles geleezen, en niets vergeeten heeft, verteert, in een oogenblik, zulke kleine Weezentjes als ik één ben. Hoe dit ook zyn moge , ik zal, Monfeigneur, uwe bevelen opvolgen, als willende in uwe oogen zeer veel liever onkundig, dan ongehoorzaam, fchynen. Uwe Uitmuntendheid doet my te veel eer aan, met my te noodigen, dat ik haare verrukkelyke Kluis koome zien , te meer, daar niet ieder, die het wel wenscht, derwaards gaan kan , en ieder na dit geluk begeerig is: maar de bezigheden boeien my.  vat* C L E M E N S XIV. 17$ - Ik kusfe de handen van uwe Uitmuntendheid, en ben met den diepften eerbied, enz. Rome, 10 Oclober, 1758. CXIV. BRIEF. Aan den Eenvaardigen Vader potjrret toenmaals Guardiaan van Annonay, en tegenwoordig van het groote Convent der Cordeliers (*) te Parys. eerwaardige vader! Jk heb tot heden toe uitgefteld u te antwoorden , dewyl verfcheiden zaaken my hebben beziggehouden, en ik met myne eigene hand aan u wilde fchryven. Tegenwoordig, nu ik een weinig meer myn eigen meester ben, betuige ik u myne grootfte dankbaarheid voor de gevoelens van vreugde en genegenheid, welke gy hebt willen aan den dag leggen, ter gelegenheid van myne bevorderinge tot het Kardinaalfchap. Gy kunt vertrouwen op mynen goe- C*) Zo noemt men in Frankryk, die foort van Pranciscaaner Monniken, welken anders Obfervanten genoemd worden. Zie van de onderfcheiding der Franciscaanen in Conventuaïm cn Obfervanten, mosheim's Ktrkl. Gcfchicifaih, V. Deel, 61. 322. CXIV. brief. CXIII. brief:  CXIV. brief. CXV. brief i7<5 BRIEVEN goeden wil, om u myne erkentenis by alle gelegenheden te toonen, en hier van verzekere ik u met al de oprechtheid myns harten; my tevens beveelende in uwe gebeden , en blyvende uw gehoorzaame en genegene fr. l. Kard. ganganelll P. S. Wat uw Klooster aanbelangt, ik denke, dat gy deeze zaak den Kardinaal c o l o nna bi sciarra, den Befchermheer van onze Orde , en van de Franfche Natie, moet aanbeveelen; maar wees verzekerd, dat ik altoos gereed zal zyn om my te laaten gebruiken tot uwen dienst, en tot voortzetting van uwe zaaken. Vaarwel, en nog eens vaarwel. Rome, 24. November, 1759. CXV. BRIEF. Aan een Prelaat. Tk vernedere my, myn Heer, gelyk andere» roem draagen op de Uitmuntendfte waardigheid, waar toe de opperde Priester my zo onlangs verheven heeft. Uit de wyze, op welke men my deeze zo geheel ongemeene gebeurtenis aankondigde, dacht ik, dat ik Rome ging ver-  van CLEMENS XIV. 177 verlaaten, en ik ben nog niet geheel tot my zeiven gekomen van myne verbaasdheid. Men heeft de Orde van den H. franciscus, van welke ik de eer heb een lid te zyn, in mynen perfoon willen beloonen, en ik fchryve niets hiervan toe aan myzelven. Ik leen 'er alleenlyk mynen naam toe; want hoe langer ik myzelven befchouwe, hoe duidelyker ik gewaar worde, dat ik, noch van den kant der geboorte, noch van den kant der verdienfte, eenige, het zy regtftreekfche , het zy zydelingfche, betrekking had tot het Kardinaalfchap. Indien , in het midden der verwarringe, welke my dit veroorzaakt, iets my kan vertroosten , het is dat ik my in één Genootfchap zie gebragt met de doorlugtigfte perfoonaadjen, die het Sacro Collegio uitmaaken, en wier fchoenriemen ik niet waardig ben te ontbinden. Ik verbeeld my, dat ik, in hunne deugden deelende, dezelve ook zal krygen, en dat ik, met hun verkeerende, hen zal navolgen: want men fchikt zich ongevoelig naar het voorbeeld der geenen, met welken men omgaat. Ik heb aan myne waarde Medebroeders in het Klooster verklaard , dat ik ten hunnen opzichte nooit Kardinaal zoude zyn, dat zy in my altoos den Broeder i.aurens ganganelli zouden vinden; te meer, daar ik alles, wat ik ben, aan hun verfchuldigd ben," en 't het kleed van II. deel. M den CXV. brief.  CXV. BRIEF. 178 BRIEVEN den H. Franciscus is, 't geen my de eer des purpers bezorgd heeft. Gy kent my genoeg, om overtuigd te zyn, dat het purper my niet verblind heeft. De ziel neemt geene kleuren aan, en zy alleen is het, die ons in Gods oogen iets doet waardig zyn. De Heer heeft, wanneer hy ons naar zyn beeld en naar zyne gelykenis vormde, ons meer gegeeven dan alle waardigheden der waereld ons kunnen aanbrengen. In dien Hand alleen befchouwe ik my zei ven om iets groots aan my te vinden. Het purper , hoe fchitterende het zyn mooge, is niet gemaakt voor myne oogen, die gelukkiglyk gewoon zyn op niet anders dan op de Eeuwigheid te letten. Dit gezichtpunt doet de waereldfche grootheid op eene verbaazende wyze afneemen; 'er is geene Uitmuntendheid of Hoogheid, die beftand zy tegen een onfterflyk leeven, waarin men niets groots dan God alleen gewaar wordt. Ik befchouwe de waardigheden als eenige Lettergreepen meer voor een Graffchrift bezorgende , cn daar hy, die begraaven wordt, zelfs beneden de Opfchriften is, die men leest op zyne Grafftede, heeft hy zekerlyk geene reden Om op dezelve grootsch te zyn. Zal myne asch 'er gevoeliger om zyn, wanneer men haar den naam van Uitmuntende zal geeven? en zal ik het in de eeuwigheid beter hebben, wanneer eenige zwakke Hem op aarde zal  van CLEMENS XIV. 179 zal zeggen, de Kardinaal Ganganelli, of wanneer eene verganglyke pen het zal fchryven. Eene nieuwe waardigheid is altoos een nieuwe last, vooral het Kardinaalfchap, 't welkons eene menigte plichten oplegt. 'Er koomen in het zelve duizend zaaken voor, in welke men zich moet oefFenen, duizend omftandigheden, in welke men fpreeken moet, zonder eenig mensch te ontzien. Ik fchikke myne zaaken zodanig, dat ik zelve, zo weinig als moogelyk is, myne gedaanteverandering gewaarworde. Ik zal, gelyk ik gewoon was , blyven woonen in het Klooster der Heilige Apostelen, in het midden myner waarde Medebroederen, die ik altyd tcderlyk bemind heb , en wier gezelfchap my oneindig dierbaar is. Dat ik myn lieve Celletje verlaate, waarin ik beter te vrede was dan alle Koningen der aarde, doe ik, om dat ik meerdere ruimte noodig hebbe om de zulken te ontvangen, die my de gunst zullen bewyzen van my te koomen bezoeken ; maar ik zal haar dikwyls zeggen: Myne tong kleeve aan myn gehemelte, zo ik aan uniet gedenke(*); ik zal haar dikwyls gaan zien, en my een zo groot getal dagen herinneren, die, gelyk een droom, verdwenen zyn. Ook 09 Ps. CXXXVII, (of,'volgens de Vulgft» GXXXVIO vs. 6. M 2 CXV. BRIEF.  CXV. brief. CXVI. ito BRIEVEN Ook zal ik niets veranderen in myne leevenswyze; en de waarde Broeder francois zal my zyn in de plaats van eenen ftoet van bedienden; hy is fterk, hy is wakker, hy is ieverig; hy zal voor alles zorg draagen. Myn perfoon heeft geene meerdere uitgeftrektheid of fterkeren groei gekregen zedert myn Kardinaalfchap; en ik zie niet, dat 'er meer handen noodig zyn om my te dienen. Ik was zo wél te been; maar ik vertroost 'er my mede, dat ik nog zal blyven te voet gaan. Ik zal my alleenlyk laaten trekken, wanneer de ftaatfie het zal vereifchen; en ik zal weder Broeder ganganelli worden zo dikwyls ik zal kunnen. Men wil zich zeiven niet gaarne verlaaten, vooral, wanneer men vier-en vyftig jaaren met zich zeiven heeft omgegaan, en wel in volle vryheid en zonder omflag. Ik vleie my, dat gy zult koomen zien, niet den Kardinaal, maar den Broeder ganganelli. De eerfte zal voor u nooit te huis zyn, maar de laatfte zal 'er altoos zyn om u te herhaaien, dat, welke plaats ik ook bekleeden mooge, ik, zonder ooit op te houden, zyn zal uw dienaar en uw vriend. Rome, i OEiober, 1759.  van CLEMENS XIV. 181 CXVI. BRIEF. Am eenen Geestelyken van de orde der Conventualen (*)„ Tk heb , myn oude Broeder en Vriend , het pakje nog niet ontvangen, 't welk gy my toezendt; maar ik weet geduld te hebben, fchoon ik natuurlyk zeer driftig ben. Ons leeven is niets anders dan eene opvolging van ftrydigheden en onaangenaame voorvallen, die men moet weeten te verdraagen, indien men zyne rust, en zyne gezondheid, niet wil benadeelen. De Vader c e o r g i , die, nog altoos de eer der Augustiner Orde (f), altoos bemind is by de geenen, die hem kennen, heeft den perfoon niet gezien, van welken gy fpreekt: die is hier met te groote verhaasting doorgetrokken, om dat genoegen te kunnen hebben. Hy gaf een bezoek aan den Heer tissot, Procureur Generaal van de Congregatie van de Priesteren der Zendinge (§), dien ik ten uiterften hoogagte, de- £*) Zie de Aantek. op bi. 175. £D Zle een Kort Berigt van de Inftellinge deezer Orde by m 0 s h e1 m , Kerkl. Gefchiedenis, V. Deel, BI. 94. (§) Zie mosheim's Kerkl. Gefchiedenis, VIH. Deel, BI. 257, eny. M 2 CXVI. brief.  CXVI. BRIEF. -18= BRIEVEN dewyl hy van zichzelven zeer veel verdienfte heeft; dewyl hy Lid is van een Lighaam, 't welk met zeer goeden uitflag den armen het Euangelium verkondigt, en, eindelyk, dewyl hy een Franschman is. Ik kan u zeggen, dat ik, zedert myne bevordering, een zonderlingen ftryd in myn binneufte gevoele. De Kardinaal Ganganelli verwyt aan den Broeder Ganganelli dcszelfs al te groote ecnvouwigheid;en de Broeder befjoudtde overhand op den Kardinaal, in weerwil van alle welvoeglykheid, welke men het Purper verfchuldigd is. Ik wenfche te leeven, gelyk ik altoos geleefd heb, arm, afgezonderd, en veel meer onder myne Medebroeders, dan onder deGrooten, verkeerende. Dit is een ftuk, 't welk den fmaak betreft; want ik ben wel verre af van deeze manier van denken aan de deugd toe te fchryven. Dit is zeker, dat ik nimmer dien koelen of barfen toon, zo als gy hem verkiest te noemen, zal kunnen aanneemen, met welken iemand, die eene aanzienlyke bediening bekleedt, doorgaans de zulken ontvangt, die van eene laage afkomst zyn, en iets met hem te doen hebben. Het is genoeg, dat men by my koome, dat men myne hulp verzoeke, om my den gelyken te doen worden van hem , die my aanfpreekt. Is hevt moogelyk dat een mensch eenen anderen met [tuursheid behandele , dat een Christen met in-  van CLEMENS XIV. 1*3 ihgefpannen aandacht lette op zyne uitdrukkingen, zyne gebaaren, zyne treden, zyne Brieven, uit vreeze van al te zedig te zullen fchynen omtrent zyne broederen? Is het moogelyk, dat men antwoord weigere aan iemand, om dat hy geene eertitels kan vcrtooncn? Indien het allerongelukkigfte mensch my de gunst bcwyze van aan my te fchryven, antwoord ik hem op het oogenblik; en ik zou my ten hoogden fchuldig rekenen voor God en voor de menfchen, indien ik dien plicht verwaarloosde. In de oogen van den Godsdienst en van de menschlievendheid is geene ziel verachtelyk. Niets maakt, naar myne gedachten, eene geringer vertooning, dan een Groote , die zich door trotsheid laat beheerfchen. Ik laate my over dit fluk te breeder uit, om u te doen zien, dat de man, wiens belangen gy behartigt, kan koomen, op wat oogenblik hy verkieze, en dat ik geheel voor hem zal zyn. Hy zal niet minder wel ontvangen worden by den Heere Kardinaal corsini. Behalven dat deeze afdamt van een zeer beleefd en zeerliefdaadig gedacht, heeft hy een uitmuntend hart, en gaat gaarne op eene gemeenzaame wyze om met anderen. Indien dit een gebrek is, kan ik zeggen, dat het een algemeen gebrek is onder de Kardinaalen. Het gebeurt zelden, dat men onder hun een trots voorkoomen ontmoete. M 4 Al- CXVI. 3 r i e f.  CXVI. brief 184 BRIEVEN Alle Vreemdelingen doen ons gelukkiglyk het regt van dit te erkennen. Gy zult my gevoelig verplichten, met aan den Heer antonio te zeggen, wanneer gy hem fpreekt, dat de Kardinaal Dataris (*) zyne zaak niet zal vergeeten. Neem uwe zwakke gezondheid in agt, met minder te waaken, dikmaaler te wandelen, en minder koffy te drinken. De koffy is de geliefde drank van de Liefhebbers der Geleerdheid; maar zy verhit het bloed geweldig; en dan doen de ongemakken des hoofds, der keele, en der borst zich met heftigheid gevoelen. Ik ben evenwel geen vyand van de koffy, gelyk de Heer thierry, Geneesheer van den Pretendent, die hier gewoond heeft, en van gedachten was, dat deeze drank waarlyk een vergif is. Uw kleine neef kwam my Donderdag bezoeken. Zyn geest is zo leevendig als zyne oogen. Al fpeelende fcheurde hy een myner boeken in ftukken. Het is te hoopen, dat hy ze in 't vervolg met wat meer eerbied zal behandelen. Hy zeide my met de grootfte openhartigheid, dat hy Kardinaal wilde worden. Het is my een zonderling vermaak in de kinderen de ziel zich te zien ontwikkelen : zy gelykt de bloefemknop eener vrugt, £*) De bediening van den Kardinaal Dataris is aan bet Hof te Rome genoegzaam dezelfde, als die van Kanfelier aan Waereldlyke Hoven.  van C L E M E N S XIV. 185 vrugt, die eerst begint open te gaan, en die de gelukkigfte hoop verleent. Hy wilde zyn Breviarium (*)met my opzeggen. Helaas .'zyne onnozelheid zou Gode aangenaamer geweest zyn dan alle myne gebeden. Ik deed hem uitleiden door myn Kamerbewaarder, en konde hem volftrekt niet wegzenden zonder hem een Roozenkrans te vereeren. Hy zeide my, dat hy den volgenden dag reeds wilde weder koomen om nog een te hebben. Dit is aartig voor een kind, dat niet meer dan vyf jaaren oud is. God geeve dat hy ten cenigen dage naar zynen vader mooge gelyken! Vaarwel. Ik omhelze u uit al de volheid myns harten. , Rome, 8 Jan. 1769. (f) (*) Getyboek. Eene Verzameling van treffende Schriftuurplaatzen, voornaame trekken uit de leevensbefchryvingen der Heiligen, en van Gebeden, in de Roomfche Kerke gebruikelyk. Ct) Dit Jaargetal ftaat, in het Franseh , onder deezen en den volgenden Brief. De eerfte, evenwel, fchynt gefchreven te zyn kort na dat ganganelli tot de waardigheid van het Kardinaalfchap verheven was. De inhoud duidt dit niet twyfelagtig aan. Ondertusfchen was die verheffing meer dan negen jaaren vroeger gebeurd, te weeten, 24. Sept. 1759. Jn den Franfchen tekst is waarfchynlyk hier eene drukfeil. Maar ik heb niets willen veranderen. M 5 CXVII. CXVI. brief.  i86 BRIEVEN CXVII. ' ERIEF. 1 J ( 1 1 1 CXVII. BRIEF. Aan een Protefiantfchen Leeraar. \k ben u zeer verplicht, myn waarde Heer, voor het belang, dat gy Helt in myne ;ezondheid. Zy is, de Hemel zy gedankt, :eer goed; en zy zou my nog veel beter voorkomen , indien ik ze gebruiken konde ter verichtinge van iets, het geen u aangenaam ware. riet vermaak van anderen te verplichten moet lan alle Gezindheden gemeen weezen. Met geheel myne ziele wenschte ik wel u te cunnen overtuigen, dat ik alle menfchen als in nyn hart draage, dat zy allen my oneindig lierbaar zyn, en dat ik der verdienfte agting ;oedraage, waar ze zich ook bevinde. Indien lw Neef te Rome koomt, gelyk gy het my doet ïoopen, zal hy in my iemand vinden, die ten literften ieverig en begeerig is om hem al de genegenheid te betuigen, welke ik voor u heb. De Roomfche Kerk, myn zeer waarde Heer, tent zo volmaaktlyk de verdienfte van het grootfte gedeelte der Kerkdienaaren onder de Proteftantfche Gezindheden, dat zy zich altoos gelukkig zou fchatten, indien zy dezelven in haaren fchoot mogt zien. Men zou dan niet meer zich bemoeien met de oude gefchillen weder op te  van CLEMENS XIV. 187 zc haaien, cn die onftuimige tyden weder op het tooneel te brengen, in welke ieder, door zyne driften vervoerd, de regelen der Christelyke gemaatigdheid te buiten ging ; maar men zoude 'er op toeleggen om zich tc vcréónigcn in één Geloof, gegrond op de Schriftuur en op de Overlevering, zodanig als men die vindt in de Schriften der Apostelen, der Kerkvergaderingen, en der Oudvaderen. Niemand zugtmeer dan ik over het kwaad, 't geen men u in de voorige Eeuw heeft aangedaan : de geest der vervolginge is voor my te eeuemaal haatelyk. Wat zouden de Volken niet winnen by eene gelukkige herééniging? Dan zou ik, indien het wcezcn moest, myn bloed beveeien tot den laatften druppel te ftroomen; en bedroefd zyn, dat ik niet duizend leevens tc verliezen had, indien ik daar door als getuige van eenczowonderbaare gebeurtenis konde fterven. Dat oogenblik, myne waarde Heer, zal koomen; want eenmaal zal 'er noodzaaklyk een tyd koomen, waarin niet meer dan één zelfde geloof zal plaats hebben. De Jooden zeiven zullen zich in den fchoot der waare Kerke werpen; en in die vaste hoop, welke gegrond is op de Heilige Schriften, duldt men ze te Rome, met volkoomen vrye oefeninge van hunnen Godsdienst. Myne ziel, God weet het, is geheel tot uwen dienst; en 'er is niets in de waereld, 't welk ik niet zoude willen onderncemen om u, zo wel als CXVII. brief.  i88 BRIEVEN CXVII. iBRIEF. als allen den uwen, te toonen, hoe waard gy my zyt. Wy hebben den zelfden God tot onzen Vader, wy gelooven in den zelfden Middelaar , wy erkennen de Leerftukken der Drievuldigheid, der Vleeschwordinge, der Verlosfinge voor onbetwistbaar; en wy wenfchen oprechtlyk, de eene zo wel als de andere, ten Hemel in te gaan. In het ftuk der Leere zyn 'er geene twee wegen, om daartoe te koomen. 'Er moet op Aarde één Middelpunt vanvereeniging weezen, zo wel als één Hoofd, 't welk jesus christus verbeeldt. De Kerk zou, inderdaad, misvormd zyn, onz'er hulde en onzer getrouwheid onwaardig , indien zy Hechts een hoofdloos lighaam ware. Het werk van den Mesfias is niet gelyk dat der menfchen. Het geen hy gefticht heeft, moet altoos duuren. Hy heeft geen oogenblik kunnen af laaten van zyne Kerk by te ftaan; en gy, Myn Heer, zyt al te verlicht, om de Albigenfen (*) aan tc merken als zuilen der waarheid, aan welke gy u moet vasthouden. Doe my (*) Zie mosheim's Kerkl. Gefih. IV. Deel, BI. 280, env., en de daar aangehaalde Schryvers, bl. 371,372. Men gaf, gelyk op de laatfle plaats wordt aangemerkt, deezen naam, en die van IValdenfen, in de Elfde Eeuwe, aan allen, die zich der Heerfchappye van den Roomfchen Paus onttrokken. Zeker is het, dat haat en vervolgzugt deezen 011gelukkigen veele dingen te last leiden, waaraan zy niet fcluüdig waren. Doch dit te toonen, is hier de plaats niet.  van C L E M E N S XIV. 189 niyhet vermaak van aan alle uwe broederen, aan uwe geheele kudde, aan alle uwe vrienden te zeggen,dat den Kardinaal ganganelli niets zo zeer ter harte gaat als hun geluk in deeze en in de andere waereld, en dat hy wenfchte hen allen te kennen, om hen hier van te verzekeren. Men kan niets voegen by, enz. Rome, 30 Jan. 1769. CXVIII. BRIEF. Aan den Graaf * * *. Tn de eenzaamheid, waarin gy u voor eenige weeken ophoudt, maak ik u, myn waarde vriend, bekend, dat die Broeder ganganelli, die u altoos tederlyk beminde, Kardinaal is geworden, zonder dat hy zelve weet hoe. of waarom. In den loop des leevens gebeuren 'er zaaken. van welke men geene rekenfchap kan geeven: zy worden veroorzaakt door voorvallende omHandigheden, en geringe oorzaaken geeven 'ei aanleiding toe: de Voorzienigheid is het begin, fel van alles. Hoe het zyn mooge, gepurperd of niet gepurperd , ik zal niet minder geheel tot uwer dienst zyn, en het zal my altoos een groot vermaak zyn u te zien, en te verplichten. Som CXVIII. brief. CXVII. 3 r i e f.  CXVIII ■brief. 190 BRIEVEN Scmtyds voele ik myne pols, om te weeten, of ik het zelve wel ben; waarlyk verbaasd zynde, dat het lot, 't welk my verheft tot eene der hoogfle waardigheden, niet by voorkeuze gevallen is op iemand myner Medebroederen; veelen zyn 'er, dien dit volmaaktlyk zoude gepast hebben. 1 De geheele waereld, van den nieuwen Kardinaal ganganelli fpreekende, zegt: Het is niet geloofbaar, dat hy zonder kuipery, zon'der cabale, zo verre gekomen zy: en evenwel is dit wél waar. O myne boeken! ö myn Celletje! ik weete wat ik verlaate, en ik ben onkundig wat ik zal vinden. Helaas! veele lastige menfchen zullen my mynen tyd doen verliezen, veele belangzugtige zielen zullen my geveinsde eerbewyzen aandoen! Wat u aangaat, myn waarde vriend, blyf in de betragting der deugd volharden. Men is boven alle waardigheden, wanneer men oprechtlyk deugdzaam is. De volharding daarin is alleen beloofd aan het mistrouwen van zich zeiven, en aan het vlieden van de gelegenheden ter overtreedinge: elk, die laatdunkend is, moet ftaat maaken op nieuwe inftortingen. Wanneer ik bedenke, dat de openbaare nieuwspapieren my niet te gering zullen achten om zich met my op te houden, en mynen naam het Alpifche gebergte te doen overtrekken, om aan  van CLEMENS XIV. 191 aan de verfchillende Volken bekend te maaken wanneer ik hoofdpyn heb, of my doe aderlaaten, dan lach ik 'er om met medelyden. De waardigheden zyn ftrikken, die men verguld heeft, op dat de menfchen 'er zich in zouden laaten vangen. Weinige luiden van rang zyn onkundig van de onaangenaamheden der grootheid : men is niet meer meester van zichzelven; en, hoe men ook handele, men heeft vyanden. Ik denke gelyk de Heilige gregorius nazianzenus, die zich verbeeldde, wanneer het volk zich in ryen fchaarde om hem te zien voorby gaan, dat men hem voor eenig vreemd dier aanzag. Ik bekenne, dat ik aan dat gebruik niet gewennen kan; en indien dit het is, 't welk men grootheid noemt, zoude ik ze gaarne vaarwel zeggen. Ik befchouwe alle menfchen als myne broeders; en ik ben in verrukkinge, wanneer de allerongelukkigften tot my naderen, en my aanfpreeken. Men zal zeggen dat ik geene adelyke manieren hebbe, en ik fchroome niet voor^dat verwyt; want ik vreeze niets anders dan de trotsheid. Zy is zo loos, dat zy al wat zy kan zal doen, om myne ziel te doorgronden,en 'er zich meester van te maaken; maar ik zal myne oogen vestigen op myne eigene nietigheid, en op de nietigheid van alles wat my omringt; dit is CXVIII. erief.  CXVIII erief, CXIX. brief. 192 BRIEVEN ; is het beste middel om de aanvallen der eigenliefde af te weeren. Neem het niet in uwe gedachten om my een compliment te maaken, wanneer gy my koomt bezoeken; dit is eene waar, welke my niet behaagt, vooral, wanneer zy van eenen vriend koomt. Maar, zie daar, Bezoeken! dat is te zeggen, juist het geene my 't meeste tegenftaat, en my zedert eenige dagen voor my zeiven onverdraaglyk maakt. De verhevenheid van rang heeft, even gelyk de onweders, haare wolken, haare blikfemftraalen, en haare wervelwinden : ik wagt na het oogenblik der kalmte en helderheid. Ik ben zonder wederhoudinge, en meer dan ik kan uitdrukken, zo wel als voor deezen, uw goede en oprechte dienaar, enz. Rome, 3. OStob 1759. CXIX. BRIEF. Aan den Kardinaal cavalchini. tjitmuntendste! T Twe aanpryzingen zyn bevelen, en ik zal niet gerust flaapen, eer ik voldaan heb aan uwe begeerte. Uwe Uitmuntendheid kan my niet  van C L E M E N S XIV. 193 niet te veel gelegenheid verfchaffen om haar al de uitgeftrektheid myner agtinge en aankleevinge te betuigen; uw medebroeder wordende, ben ik, meer dan ooit te vooren, uw dienaar geworden. Het zou dienftig zyn, dat wy eene byzondere onderhandeling hadden, voor het geene de zaaken der Kerke aangaat; want gy hebt een oneindig grooten iever voor het welzyn van den Godsdienst; en dit is het eenige voorwerp, waarmede ik my moet bezig houden. Wy zyn nietKardinaa!en,om, doorpracht, dermenfehen oogen te verblinden, maar om de zuilen te zyn van den Heiligen Stoel. Onze rang, onze kleeding, onze bedieningen, met één woord, alles brengt ons voor den geest, dat wy, volgens de oogmerken van God, en de behoeften der Kerke, alles, zelfs tot het uitftorten van ons bloed, moeten aanwenden, om den Godsdienst te hulp te koomen. Wanneer ik zie,hoe de Kardinaal de tournon na het uiterfte einde der waereld reist, om de waarheid voort te planten, en in alle haare zuiverheid te onderwyzen, dan doet dit heerlyke voorbeeld my ontbranden, en ik gevoelemy gefchikt om alles te onderneemen. In het Sacro Collegio waren altoos mannen, die uitmuntten door hunne kundigheid en door hunnen iever, en wy moeten ons best doen om derzelver beftaan te vernieuwen. Het is niet II. deel. N eene CXIX. brief,  ] CXIX. i brief. : 94 BRIEVEN ■ene menschlyke Staatkunde, die onzefchreden noet regelen ; maar Gods Geest, die Geest, ronder welken men geene dan onnutte daaden jedryft, en met wiens hulpe men alles wel loet. Ik ken uwe Godsvrugt; ik ken uwe kundigheden , en ben overtuigd, dat gy ter behoore[yker tyd en plaatze zult weeten te fpreeken, zonder ergens voor te vreezen. Men wil den Heiligen Vader verbindtenisfen doen aangaan, van welke hy zou kunnen berouw hebben; want zedert den dood van den Kardinaal archinto, zyn de menfchen, die toegang tot hem hebben, niet meer de zelfden, als te vooren; en dit kan zeer moeilyke gevolgen hebben. Men is aan den H. Stoel niet meer zo gehecht als voor deezen, en de voorzigtigheid eischt, dat men acht geeve op tyden en omftandighedcn. Wanneer jesus Christus zynen Apostelen beveelt eenvouwig te zyn gelyk de duiven, voegt hy 'er by, en voorzigtig gelyk de Jlangen (*). Een onbedachte ftap van den kant van Rome zoude, in zo hachelyke tyden, gelegenheid kunnen geeven tot veel beroerten. Benedict us XIV zelve , hoe behendig in der menfchen gemoederen op zyne zyde te brengen, zou verlegen geweest zyn; maar hy zou wel zorg gedraagen hebben om het recht der Kroonen niet te kwetzen. Het (*} Matth. x, i0.  van CLEMENS XIV. 195 Het geene wy te verhandelen hebben is teder. Men moet noch den H. Vader, noch deszelfs Raad, aanftoot geeven, en evenwel maatregelen beraamen om te bewerken, dat hy geen gehoor geeve aan alles, wat men hem zegt. Daar hy geene andere dan zuivere oogmerken heeft, koomt zelfs het vermoeden niet by hem op, dat men hem kan bedriegen. Hy behoorde ten minften, ten opzichte van het geen men hem wil doen onderneemen, de voor-en nadeelen tegen elkander te weegen. Men Haagt altoos kwalyk, wanneer men geene zorg draagt om zyne rekening op te maaken. Men doet openlyk, en met voorbedachten raade, geene opening van zyne gedachten, dan aaa zekere Kardinaalen , en men laat de overigen daar, zonder hun iets mede te deelen. Portugal zal nooit afftand doen van zyne wyze van denken, en ik zie dat andere Koningryken het tot rugfteun verftrekken, en het zullen verfterken in zyne denkbeelden. De Koningen leeven niet meer afgezonderd van elkander, gelyk eertyds;zy zyn allen vrienden, en handelen weezenlyk onder elkander op eene zo broederlyke wyze, dat men ze allen beleedige, indien men ongelukkig genoeg is om een van allen te beleedigen; en in plaatze van Hechts éénen vyand te hebben, heeft men geheel Europa tegen zich. Zal dan de H. Vader door eenen onbefcheiden iever worftelen tegen alle Mogendheden, N 2 en CXIX. brief.  ] CXIX. ■ brief. 96- BRIEVEN ;n donderen tegen den Oudften Zoon der Ker!ce (*), en tegen zyne Allergetrouwfte Majeleit ? Hy behoort te denken , dat het geene Heidenfche Keizers zyn, die hy wil tegenftaan, maar Catholike Vorften, gelyk hy zelve. Engeland behoort de Pausfen voor altoos te geneezen van eenen onbefcheiden iever. Wat zou clemens VII zeggen, indien hy weder op aarde .verfcheen ? Zou hy by zichzelven genoegen hebben in zyn werk, wanneer hy dat Koningryk zag , eertyds een Kweekhof van Heiligen, nu de verzamelplaats van allerlei Gezindheden, en allerlei dwaalingen? 'Er zyn zaaken, die men moet weeten op te offeren, om het geheel te bewaaren. De Heilige Stoel zal nooit met grooteren luister fchitteren, nooit minder bloot liggen voor aanvallen, en nooit gevestigder vrede genieten, dan wanneer hy de Catholike Heerfchers tot fteunfels en verdedigers zal hebben. Deeze ecnftemmigheid is volftrekt noodzaaklyk tot heerlykheid en tot welweezen van den Godsdienst. De Geloovigen zouden blootgcfteld zyn voor allen wind der Leere, indien ongelukkiglyk de Vorften dien eerbied niet voor Rome hadden, welken zy het behooren toe te draagen; en de Opperpriester zelve zou zyne kudde ongevoelig zien afneemen, en fchadely- kc (") Den Koni.ig van Frankryk.  van C L E M E N S XIV. to7 fce weiden zoeken, in plaatze van die, welke hy haar aanbiedt. j De goede herder moet niet alleen de verdoolde fchaapen te rug roepen, maar ook,zo veel in hem is, bewerken , dat zy niet tot dooling vervallen. Het Ongeloof, wiens doodelyke adem zich naar alle kanten verfpreidt, verlangt niets meer dan Rome tegen de Koningen gekant te zien. Maar de Godsdienst vindt zyne rekening niet by die verdeeldheden: men moet den vyanden der Kerke geene gelegenheid geeven om te herhaaïen,'t geen zy niet dan te dikwyls gezegd hebben; dat Rome onhandelbaar was, en bezield met eenen, voor de onderfcheiden Staaten gevaarlyken, geest van heerschzugt. De waarheid is, dat ieder Oppervorst tot zynent de meester is, en dat geene vreemde Mogendheid het recht heeft van hem bevelen voor te fchryven. Geheel anders heeft men gedacht in die verwarde en verfchrikkelyke tyden, welke te herroepen gevaarlyk zou weezen. De Liefde, de Vrede, de Gemaatigdheid zyn de wapenen der Christenen, en vooral die van Rome, 't welk aan alle Hoven voorbeelden van geduld en nederigheid moet geeven. Men moet indachtig zyn, dat, wanneer petrus het oor van malchus afhieuw, die evenwel een der vyanden van jesus Christus was, hy door den Godlyken Zaligmaaker N 3 be- CX1X. i r i e F.  CXIX. BRIEF. 198 BRIEVEN berispt werd, die hem beval, het zwaard weder in de fchede te fteeken. Het zou nog veel erger zyn, indien men een diergelyk zwaard dorst gebruiken zelfs tegen de zulken, die altoos den Heiligen Stoel verdedigden, en eene eere Hellen in denzelven te onderfchraagen. Niets is gevaarlyker dan de onbefcheidcn iever , die het reeds gekrookte riet verbreekt, en het nog rookende lemmet uitbluscht (*) , en het vuur van den hemel wil doen afdaalen (f). Ik wenschte wel te weeten of het verkiezel yk zy, dat men, om zyne heerlyke rechten te bc waaren,zich in twist fleekemetde Catholike Koningen, en eenen openbaaren oorlog tegen dezelven voere; of het verkiezelyk zy het ongeloof aan te hitzen, door het voorwendfels aan de hand te geeven, om fterker dan ooit tegen de Roomfche Kerk te fchreeuwen, door het gelegenheid te verfchaffen om op te Huiven. Men ziet kwalyk, wanneer men de zaaken Hechts gedeeltlyk ziét; men moet ze in haar geheel befchouwen, en zyne tegenwoordige fchreden inrichten naar het uitzicht op het toekoomende. Een klein vuur, zegt de H. Jacobus, Jleekt een grooten hoop houts aan (§). BeOO Match. XII, aói 09 Luc. IX, 54. CS) Jac III, 5,  van C L E M E N S XIV. 199 Bekrompen geesten verbeelden zich, dat mén zekeren Geestelyken een kwaad hart toedraage, om dat men ze niet wil [taande houden in fpyt der Koningen. Maar, behalven dat men, door de Magten te weder/laan, hun nog zwaarder onweders op den hals zou haaien, behoort men ook, om hunnent wille, zich niet in onéénigheid te fteeken met alle Catholike Vorften. Het zou my niet moogelyk zyn te flaapen, indien ik iemand een kwaad hart toedroeg. Ik beminne oprechtlyk alle de Geestelyke Orden, en wenschte met myne geheele ziele, dat men ze alle konde behouden; maar ik bedenke tevens wat het gevoeglykfte zy , wanneer men genoodzaakt is eene keus te doen. Ik bcweere zelfs niet, dat de Heiligen Vader eene van allen behoore te vernietigen; maar laat hem ten minften aan de Koningen fchryven, dat hy de ingebragte bezwaaren zal onderzoeken, en laat hem die inderdaad onderzoeken. Stel eens, dat Rome de gramfchap van alle Gekroonde Hoofden op zich laade. Hoe zal het zich ftaande houden in het midden der onweeren? Wy zyn nog niet in den Hemel; en God behoedt zyne Kerk wel tot aan het einde der Eeuwen, door den zulken, die haar beftuuren, eenen geest van voorzigtigheid, die zich fchikt naar byzondere tyden en plaatzen, zo wel als liefde voor den vrede, in te boezemen! N 4 Men CXIX. brief,  CXIX. BRIE I'. 100 BRIEVEN Men moet niet gelooven, dat God een wonderwerk zal doen, om een onbefcheiden iever te onderftcunen. Hy laat de tweede oorzaaken werken ; en wanneer deeze eene verkeerde leeus doen , gaan 'er de zaaken niet te beter om. Geene anderen dan Geestdryvers weigeren zich te fchikken naar de omftandigheden, wanneer de zaak nochdeZedeleer, noch het Geloof, betreft. Het is het werk des duivels, die zich in een Engel des lichts verandert, cn ons verleidt, wanneer wy liever gevaar loopen van alles te verliezen, dan naar iets anders dan ons eigen gevoelen luisteren. Gelyk ik uwen iever kenne, Monfeigneur, zo wel als uwe kundigheden, hoope ik, dat gy eenig middel zult vinden, het geen in ftaat is om, niet den Heiligen Stoel, want die kan niet vergaan, maar het Hof van Rome, te behouden, 't welk zich blootgefteld ziet voor de grootfte gevaaren. Zie daar myne bedenkingen. Ik vertrouwe, dat gy ze rechtmaatig zult vinden. Ik durve u verzekeren, dat ik ze overwogen heb voor het aangezicht van God, die harten en nieren doorgrondt, en die weet, dat 'er in myne ziele noch weerzin , noch verftoordheid , tegen iemand , huisvest. Ik heb de eer van met alle gevoelens, die men aan uwe groote kundigheden en aan uwe „ zeld-  van C L E M E N S XIV. 2cr zfeldzaame deugden verfchuldigd is, te zyn uw onderdaanigfle, enz. In het Klooster der H. H. Apostelen, den 16 deezer. CXX. BRIEF. Aan den Kardinaal s***. üitmuntendste] Jk had gister den tyd niet om u op myn gemak te fpreeken , over de gewichtige zaaken, die tegenwoordig Europa beroeren , en van welke Rome den wederftuit zal gevoelen, indien het zich niet gedraage met die gemaatigdheid,w«lke de Koningen vorderen. De Pausfen zyn Stuurluiden, die bykans altoos op onftuimi. ge Zeeën vaaren , en gevolglyk verplicht nu eens met volle zeilen voort te fpoeden, dan weder op zyn pas eene reef in te binden. Zie hier het oogenblik, waarin men gebruik moet maaken van die voorzigtigheid der Hangen, welke J es us christus zynen Apostelen aanbeveelt. Het is, buiten twyfel, beklaagelyk, dat Geestelyken, die gefchikt zyn voor de CoIIegien , voor de Kweekfchoolen voor de Zendingen, en die, in allerlei foort van N 5 on- cxx. brief. CXIX. brie f.  cxx. erief. j02 BRIEVEN jnderwerpen, veel gefchreven hebben over dc waarheden van den Godsdienst, verlaaten worden in eenen tyd, waarin het ongeloof met woede uitbarst tegen de Geestelyke Orden: maar het koomt 'er op aan,om, onder het oog van God, te onderzoeken, of het beter zy den Koningen voor het hoofd te ftooten, dan een Geestelyk Genootfchap niet te onderfteunen. Wat my aangaat, op het gezicht van het onweder, 't welk van alle kanten rommelt, cn 't geen wy reeds boven onze hoofden zien hangen, denke ik, dat men moet weeten zelve het zyne af te ftaan, en liever het geen ons het alleraangenaamfte is op te offeren, dan zich bloot te ftellen voor eene fcheuring, die men den grootflen van alle rampen kan noemen. Laat onzen H. Vader en zynen Geheimfchryver van Staat de Jefuiten oprechtlyk beminnen , ik geeve met al myn hart myne goedkeuring aan hunne genegenheid voor dezelven, als hebbende nooit de geringile verftoordheid of den geringften weerzin gehad tegen eenige Geestelyke Orde:, maar, in weerwil van den eerbied, welken ik den H. ignatius toedraage , en van de agting, die men voor de zynen heeft, zal ik altoos zeggen, dat het zeer gcvaarlyk, en zelfs zeer vermetel is, den Jefuiten de hand boven het hoofd te houden, in de tegenwoordige omftandigheden. Het is, buiten twyfel, betaamelyk, dat Rome  van CLEMENS XIV, 203 me aanzoek doe ten hunnen voordeele, dat het als Moeder en Befchermfter van alk Orden, die in de Kerke zyn , alle middelen in het werk ftelle om de Maatfchappy te bewaaren; mits, evenwel, dat dezelve eene hervorming onderga , volgens het Decreet van benedict us XIV, en volgens de begeerten van allen, die hartlyk het welzyn van den Godsdienst wenfchen:maar myn gevoelen is, dat het, wanneer alle middelen zyn uitgeput, de zaak moet overlaaten in de handen van God, en in die der Koningen. Rome heeft, meer dan ooit, de befcherming en de hulp der Catholike Mogendheden noodig. Deeze zyn fterkten, die het beveiligen tegen invallen en vyandlykheden, zo dat het nooit grooter eer en gezag bezit, dan wanneer het voor de Koningen fchynt te wyken. Dan is het, dat zy het met luister verdedigen, en het hunnen plicht rekenen overal te verkondigen, en, door daaden van inwilliginge en onderwerpinge, te toonen, dat zy waarlyk leerzaame kinderen zyn van den algemeenen Vader der Geloovigen, en dat zy hem eerbied toedraagen, als zynde in de oogen des Geloofs den eerften der menfchen. Hoe meer ik in myne gedachten die ongelukkige tyden herroepe , in welke de Pausfen, zwervende , zonder hulpe, zonder fchuilplaatze, Keizers en Koningen tot hunne vyanden had- cxx. brief.  cxx. ERIEF. 204 BRIEVEN hadden, hoe meer ik de noodzaaklykheid ge. voele van met alle Vorften in vrede te leeven. De Kerk kent Hechts twee Maatfchappyen, die volftrekt noodzaakly k, en door jesuschristus zeiven zyn ingefteld, om zyne Leer te vereeuwigen , en het Christendom voort te planten, de Bisfchoppen en de Priesters. In de eerfte tyden der Christen waereld, die wy de fchoone eeuwen der Kerke noemen, had men geene Monniken,noch Geestelyke Orden; het geen ons duidelyk doet zien,dat,indien de Godsdienst, om ftaande te blyven, geene andere, dan zyne gewoone, Dienaaren behoeft, zyne hulptroepen, de Geestelyke Orden, fchoon ten hoogften nuttig, evenwel niet van eene volftrekte noodzaaklykheid zyn. Indien de Jefuiten die geestgefteltenis bezitten, die hunnen ftaat voegt,gelyk ik onderftelle, dan zullen zy zeiven de eerften zyn om te zeggen; wy offeren onsliever op, dan onlusten en ftormen te veroorzaaken. Gelyk een Geestelyk Lighaam zynen fteun niet moet zoeken in verganglyke rykdommen, of in tydlyke eere , maar in eene onwrikbaare liefde jegens je sus christus en deszelfs Bruid, zo moet het zynen aftogt doen met de zelfde blydfchap, met welke het geroepen werd, indien de Stedehouder van christus , de Dienaar en Tolk van deszelfs wil op aarde, zynen dienst niet meer wil gebruiken. De Gees-  van C L E M E N S XIV. 205 Geestelyke Orden zyn alleen in zo verre eere waardig, en moeten in zo verre bcfchermd worden, als zy den geest der Kerke bezitten; en gelyk die geest altoos dezelfde is, onafhanglyk van alle Inftellingen van aan regelen gebonden Geestelyken, moet elke Orde zich troosten, wanneer men 'er toe koomt om haar af te fchaffen ; maar dikwyls maakt de eigenliefde ons diets, dat wy noodzaaklyk zyn, op den tyd zei ven, waarin de hooge Magten 'er anders over oordeelen. Indien men minder drift en meer beginfelen had, zou ieder deeze waarheden toeftemmen; en wel verre van vermetel een Lighaam te ondcrfleunen, waar over de Vorften zich beklaagen, zou men dat zelfde Lighaam beweegen, om vrywillig, zonder morren, zonder geraas, zyn affcheid te neemen ; maar men bedriegt zich zeiven, en verbeeldt zich, dat men eene byzondere Inftellinge niet kan aanraaken, zonder het weezen van den Godsdienst zeiven aan te tasten. Indien men, met het affchaffen eener Geestelyke Orde, een Leer/tuk moest veranderen, eenig punt der Zedeleere bederven , ö ! dan moest men, buiten twyfel, liever vergaan .'Maar de Kerk zal, wanneer de Jefuiten 'er zullen geweest zyn, dezelfde waarheden leeren, als eer zy 'er waren, de Kerk zal beftaan; en jesus christus zal eerder uit de Steenen Abraham kin- - GXX. brief.  cxx. ÏR1EF. I CXXI. 205 BRIEVEN kinderen verwekken (*), om zyn werk liaan de te houden , dan zyn geestelyk Lighaam zonder hulpe of ileunfel laaten. Het Hoofd der Kerke is gelyk de meester van een fchoonen tuin, die naar zyn goeddunken de boomen befnoeit, die zich te verre uittrekken , en het uitzicht zouden kunnen belemmeren. Spreek gy, Monfeigneur, gy die kundigheid en iever bezit, den H. Vader aan. Dit zal van uwen kant veel beter pasfen, dan van den mynen , daar ik my, met reden, befchouwe, als , in allen opzichte, den laatften zynde van het Sacro Collegio; doe gy aan zyne Heiligheid den afgrond zien , welken men voor zichzelven graaft, wanneer men zich hardnekkig tegen de Koningen aankant. De oprechtheid van zyn hart zal maaken, dat hy u hoore ; want men mag zeggen, dat hy de party, van de Mogendheden te wederftaan , alleen gekozen heeft, dewyl hy die voor de beste hield. Ik verwagte van uwe Liefde voor de Kerk dien edelmoedigen ftap, en ben uwer Uitmuntendheids, enz. In het Klooster der H. H. Apostelen, den 9 OEtober, 1768. 09 Da Schryver zinfpeelt op Matth. III. 9.  van C L E M E N S XIV. 207 CXXI. BRIEF. Aan een Leekebroeder. ^^ch! waarom, myn waarde Broeder, maakte gy zwaarigheid in u tot my te vervoegen? Ben ik dan een ander mensch geworden, om dat ik de eer heb van Kardinaal te zyn ? Altoos zulten myn hart en myne armen open zyn om myne waarde Medebroederen te ontvangen Ik ben hun te veel verfchuldigd, om hen immer te vergeeten; want ik ben hun alles verfchuldigd. De belydenis, die gy my doet van uwen misflag, overtuigt my, dat gy 'er inderdaad berouw van hebt. Wanneer men in een Klooster Hechts het geringde van den rechten weg afwykt, vervalt men ongevoelig tot buitenfpoorigheden. Gy hebt niet uit onkunde gezondigd, en gy zyt 'er te fchuldiger om; en, het geen nog erger is, uw misflag heeft gerugt gemaakt. Verneder u voor de menfchen, en zugt tot God om uwe vergiffenis te verwerven. Ik zal aan uwen Guardiaan fchryven, op dat hy u met goedhartigheid ontvange. Gy hebt u verbeeld, myn waarde Broeder, dat gy, uw eenzaam verblyf verlaatende, oneindige geneugten in de waereld zoudt aantreffen. He- CXXI. brief.  CXXI. BRIEF. CXXII. brief. CXXII. BRIEF. Aan den Reere caraccioli. Tk danke u wel oprechtlyk, Myn Heer, voor ■*- het aangenaame gefchenk , 't welk gy my gedaan hebt, met my de Ristorifche Loffpraak van Benedict us XIV te zenden. Zy is svelfpreekende en zuiver, gelyk lambertini 2o8 BRIEVEN Helaas! de waereld is flechts eene bedrieglter. Zy belooft het geen zy nimmer geeft: zy gelykt, wanneer men ze van verre ziet, een bondel bloemen; en, wanneer men ze van naby befchouwt, is zy niets anders, dan een bosch doornen. Ik bid den Heer, dat hy u gevoelig treffe; want alle goede beweegingen koomen van Hem. Gy zult uwe oefeningen met den leevendigften iever moeten hervatten, en hen, die uwe afdwaalingen u zouden kunnen verwyten, dwingen zich over u te verwonderen. Wees verzekerd dat gy my altoos waard zult weezen, en dat ik in oprechtheid met u den misflag beweene, dien gy begaan hebt. Uw genegene, De Kard. ganganelli. In het Klooster der R. R. Apostelen, den 18. November > 1764.  van CLEMENS XIV. 200 Ni zelve, uwer en zyner waardig, en, fchoon ( al te veel bekort, zeer gefchikt om de hoogite agting voor de gedachtenis van zo groot een Paus in te boezemen. Ik wenfche 'er my zeiven geluk mede, dat ik u bewogen heb ons dat Werk te fchenken. Men heeft my uwe Kenmerken der Vriendfchap bezorgd, vertaald door den Abt merlini. Hoe meer ik uwe Werken leeze , hoe meer ik in uwe gedachten een Italiaansch vernuft vinde, 't welk uwe afkoomst aanduidt. Ik vermaane u, om uwen Geleerden Arbeid niet te ftaaken. Hier door zult gy aan uwen naam, fchoon reeds zo zeer der aanpryzinge waardig, en zo bekend, eenen nieuwen luister byzetten, en de achting van allen, die der deugd eerbied toedraagen, tot u trekken. Indien gy weder in Italië koomt, Zal ik groot vermaak hebben, in u daar weder te zien. Ingevalle gy geene gelegenheid mogt hebben, om my het Werk, waarvan gy fpreekt, te doen. toekoomen, zal ik den Kardinaal cara cc ioli, dewyl die het reeds heeft, verzoeken dat hy het my leene. Indien de Abt ceegory aan u fchryft, zal hy u zeggen, dat ik hem fomtyds zie, en dat wy met vermaak van uwe Werken fpreeken. Niets kan de gevoelens vermeerderen, met welke ik wenfche u te toonen, hoe zeer op- II. deel, o rechc- 2XXII. 3RIE w  CXXII. ] erief. ' CXXIII. brief. .10 BRIEVEN echtlyk ik ben, myn Heer, uw genegen .lienaar. Rome, 12 Julji 1764. CXXIII BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader, Guardiaan - van ***. eerwaardige vader! Tndien gy eenige genegenheid voor my hebt, * bidde ik u,dat gy met hartlykheid den Broeder*** weder aanneemt: hy is op eene ergerlyke wyze van zynen plicht afgeweken; maar hy keert te rug; hy befchreit zynen misflag; hy doet goede beloften : en , het geene nog aandpenlyker is dan dit alles, jesus christus, het voorbeeld onzer navolginge , leert ons hoe men moet vergeeven. Ik bidde u, dat gy u Hem vertegenwoordigt aan het kruis,biddende voor de zaligheid van die geenen zelfs, die hem gekruisd hadden; en ik twyfele niet, of gy zult my toeftaan het geen ik verzoeke. De menschlyke natuur is zo verdorven, dat ik veel minder verbaasd dan ontroerd worde, door de buitenfpoorigheden, tot welke de mensch vervalt.  van C L E M E N S XIV. 211 valt. Slechts ééne beweeging van trotsheid, één toeval van ongeoorloofd zelfsgenoegen is 'ernoodig, om ons de genade te doen verliezen, en dan zyn wy in ftaat tot alle misdaaden. Hoe meer ons de Heer bewaard heeft vooi beklagenswaardige buitenfpoorigheden, hoe grooter medelyden wy moeten hebben met de zulken, die 'er zich aan overgeeven; want ons geluk is louter een uitwerkfel van zyne barmhartigheid, waarvan wy onszelven niets kunnen toefchryven. • Uwe Geestelyken zullen hunnen Guardiaan zegenen , wanneer zy de tederheid zien , met welke gy het verdoolde fchaap weder aanneemt. Ik fchryve u dit niet, op dat gy hem zouds ontdaan van de boete, die de Inftellingen dei Orde voorfchryven, maar op dat gy ze verligt zo veel moogelyk is, door u te onthouden van het doen van fcherpe verwytingen , die meer gefchikt zyn om verbittering dan aandoening te verwekken. Laat uwe berispingen vriendlyk, uwe betraffing vaderlyk zyn ; laat uw voorkoomen niets geftrengs hebben;laat het liever minzaam weezen, om den fchuldigen niet te verfchrikken. Herinner u, dat het de Liefde is, die altoos onze daaden moet beftuuren, dat zy het is die ftraffen moet, zo wel als zy het is, die vergt" :ft. O 2 Ik CXXIII. BRIEF.  CXXIII. BRIEF. CXXIV. BRIEF. CXXiV. BRIEF. Aan den Eerwaardigen -Vader colloz, Prior van Graf'enthal, en Overfie Generaal van de Orde der Wïlhelmiten (*). t EERWAARDIGE VADER.' T Tw Brief heeft my doen zien hoe gevoelig ^ gy zyt van den eenen kant, over myne bevordering tot het Kardinaalfchap, en van den anderen over de keuze, door welke de H. Vader, onder alle de leden van hetSacro Collegio, my (*) Dezelfden als de Eremiten van denU. augustinus; maar dus genoemd naar eenen Wilhelmus, een Gasconjer en beroemden Eremiet,aan wien zy, gedeeltelyk,hunne inftelling verfchuldigd zyn. Zie mosiieim's Kerkl. Gefcki«t. V. Deel, bl. 94. na BRIEVEN Ik omhelze u oprechtlyk als mynen ouden Medebroeder; en ik hoope, dat ik uit den perfoon zeiven, welken ik u aanbeveele, zal verneemen, dat hy in u eerder een vader dan een meester heeft gevonden. Niemand bemint u, en niemand eert u, meer dan De Kard. ganganelli. In het Klooster der H. H. Apostelen, 18, Decemb. 1764.  van CLEMENS XIV. 113 my verkozen heeft, om my de befcherming < uwer Orde te vertrouwen. Ik twyfelde niet of uwe gevoelens waren inderdaad zodanig; maar evenwel verfchafte het my een waar genoegen, het afdrukzel der blydfchap, die in uwe harten huisvest, in uwen Brief gewaar te worden, en, om zo te fpreeken, te zien, en 'er de zekere blyken in te vinden van het vertrouwen, waar mede gy my vereert. Gewislyk heeft uwe Orde in den Kardinaal g u adagni, een groot en krachtig iteunzel verloren. O! mooge de hoop, die gy van my hebt opgevat, de kalmte en vrede in uwe ziele wederbrengen! Ten minftcn zal ik, Eerwaardige Vader, alle myne poogingen aanwenden, om u, zo wel als uwe geheele Orde, in my eenen tcderen, eenen wakkeren befchermer, en eenen ieverigen verdeediger uwer voorrechten te doen vinden. Dikwyls hoore ik met vermaak den Procureur Generaal der Capucinen, tot lof van uwe Eerwaardigheid, en van uwe geheele Orde, fpreeken. Voor het overige, Eerwaardige Vader, heb ik Hechts één ding te verzoeken; dat is, voor eerst, dat gy my verfchoont, indien dit antwoord u te laat ter hand koomt; want in eene zo vreemde, en, van mynen kant, zo onverwagte verandering van Haat, ben ik overkropt geweest met eene menigte bezigheden, die my weinig tyd ter ademhaalinge gekaten hebben; en, ten tweeden, dat gy my O 3 eens :xxiv. i r i e f.  CXXIV. brief. cxxv. BRIEF. 214 BRIEVEN eens op de proef gelieft te Hellen, en te zien, of ik voor u ergens van dienst kan zyn. Ik heb over u gefproken met onzen Heiligen Vader. Ik zal met hem fpreeken over uwe zaaken, zo dikwyls gy 'er my last toe zult geeven. Ik bevecle my ernftig in de gebeden uwer Orde: ik hoope te voldoen aan de oogmerken uwer Eerwaardigheid, op eene wyze, die u zal overtuigen, dat uwe Orde in my eenen waarlyk genegen befchermer heeft. Ik ben, met al myn hart, Eerwaardige Vader, enz. Rome, in het Klooster der H. H. Apostelen. 20 Mai, 1769 (*). CXXV. BRIEF. Aan myn Heer den Abt f***. f~^y *eest de Kerkvaders niet genoeg, myn waarde Abt, men kan dit gemaklyk bemerken , zo wel in uwe Redenvoeringen, als in uwe Gcfchriften. Weet gy wel, dat zy de ziel zyn der Christelyke welfpreekendheid; en dat zy in O Dc Aantekening (f), welke op bi. 185 geplaatst is, geld ook bier. Waar by nog koomt, dat ganganelli den 19 Mai, 1769, tot Paus verkoren werdt.  van C L E M E N S XIV. 215 in overvloed bloemen en vrugten geeven, gelyk die boomen, welke de tuinen te gelyk vcrfieren en verryken? De Kerk draagt 'er roem op, dat zy hunne Werken kan toonen, als op zo veele zegetekens, die zy op haare vyanden gewonnen heeft;en ieder verlicht Christen behoort in het leezen hunner fchriften zyn vermaak te vinden. Hoe meer men hen doorzoekt, hoe uitmuntender men hen vindt. Elk Kerkvader heeft eenen zekeren geest, die zyn byzonder kenmerk uitmaakt. De geest van tertull ianus gelykt het yzer, 't welk de hardfte lighaamen breekt, zonder zelve te buigen; die van den H. athanasius, den diamant, welken men noch van zynen luister kan berooven, noch week maaken; die van den H. cyprianus, het Haal, 't welk tot in het leeven toe doorfnydt; die van den H. chrysostomus, het goud, welks prys aan zyne fchoonheid beantwoordt; die van den H. leo, die verfierfels, welke iets groots aankondigen; die van den H. hieronymus het metaal,'t welk noch pylen,noch zwaarden vreest; die van den H. ambrosius het zilver, 't welk vast is, en fchittert; die van den H. gregorius eenen fpicgel, waarin ieder zich herkent; die van den H. augustinus, zichzelven, als zynde eenig in zyn foort, hoewel zich tot alles uitftrekkende. Wat den H. bernardus aangaat, den O 4 laat- CXXV. brief.  cxxv. erief. aiö BRIEVEN laatften der Kerkvaderen naar de Orde der Tydrekeninge, ik vergelyke hem by die bloemen, welke de natuur zagt als fluweel gemaakt heeft, en welke tevens eene uitmuntende geur verfpreiden. Dat de Franfchen den Heere bossuet, Bisfehop van Meaux,onder de Kerkvaderen tellen, gefchiedt door een voorbaarig oordeel, waar aan men zich niet kan onderwerpen, eer de algemeene Kerk uitfpraak gedaan hebbe; te meer daar zy alleen het regt heeft om aan haare Schryveren den rang, die hun toekomt, aan te wyzen. De H. thomas aquinas zelve heeft den eernaam van Kerkvader niet verkregen; en het is niet te denken, dat de Leeraars, die na hem gevolgd zyn, dien voorrang zulien genieten; maar ieder Volk is vol van iever voor zyne Schry veren, hoewel men genoodzaakt is te bekennen, dat de vermaarde Bisfchop van Meaux eene brandende en helderfchynende lamp was, wier licht nooit zal verdonkerd worden. Ik bekenne u, myn waarde Abt, dat ik, indien ik iets weete, het verfchuldigd ben aan het leezen der Kerkvaderen, en vooral der werken van den H. augustinus: niets ontfnapt zyne fchranderheid; niets is te diep voor zyne doordringendheid; niets is te hoog voor zyne verhevenheid; hy beperkt zich binnen enge paaien, hy breidt zich uit, hy ftaat alleen op zich  van CLEMENS XIV. 217 zichzelven, en vermenigvuldigt zich, als 't ware, naar de onderwerpen, welke hy behandelt, en altoos op den zelfden inneemenden trant, en de ziel verheffende tot in den boezem der Godheid: die is een heiligdom, waar van hy den fleutel fchynt te hebben, en waar toe hy, ongevoelig, de zulken inleidt, die zich voeden met zyne grootfche denkbeelden. Ik verwondere my inzonderheid over hem, wanneer hy van de Genade handelt: ö! hadt het den Hemel behaagd, dat zyne Leer, raakende dit ftuk, die van alle Schooien en van alle Vernuften bepaald hadde! Vermetele Schry vers zouden dan niet grondelooze diepten hebben willen peilen, de Genade van jesus christus •zoude alle haare rechten, en den mensch zyne vryheid, behouden hebben. Het bedroeft my, dat men de Kerkvaders naauwelyks meer leest, en dat zy zeiven, voor welken het noodig is met dczelvcn te raade te gaan, zich verlaaten op dikwyls ontrouwe, en, altoos te veel verkorte, uittrekfels. De Kerkelyken, de Bisfchoppen rekenden eertyds het leezen der Kerkvaderen zo wel onder hunne plichten, als het opzeggen van hun Getyboek; en hedendaagsch kent men ze, om zo te fpreeken, niet verder dan by den naam; uitgezonderd evenwel, in de Kloosters, alwaar men deeze uitmuntende gewoonte nog niet geheel verloren heeft: van hier koomen in veele GeO 5 wes- CXXV. I) R I E F.  cxxv. erief. 218 BRIEVEN westen, die magere Samenftellen van Godgeleerdheid, zonder ziel en zonder leeven; die Studenten, die niets anders weeten dan fluitredenen te maaken; die onderwyzingen, welke Hechts enkele klanken behelzen, en in welke men geheel geen lighaam vindt. Dit moet ik egter zeggen, ter eere van het Sacro Collegio, zonder het te willen pryzen, dat 'er altoos leden in geweest zyn, die by aanhoudendheid zich in de Schriften der Vaderen geoefend hebben, en dat men 'er nog tegenwoordig zou kunnen opnoemen, die het leezen derzelve de voorkeuze geeven boven alle andere bezigheden: ook ziet men, in onze Schooien, den invloed van dit voorbeeld: men onderwyst daar geene andere Leer,dan die van den H. augustinus, en van den H. thomas;een verzekerd middel, om alles,wat naar nieuwigheid riekt, te vermyden. Ik bezweere u, derhalven, dat gy het dagelykfche leezen der Vaderen u als eenen pligt voorfchryft: de zwaarigheid is maar om 'er een begin van te maaken, want naderhand zult gy ze niet weder kunnen verlaaten; zy zyn in hunne befpiegelingen altoos by God, en daar zullen zy u nevens zich plaatzen, indien gy dagclyks u oefent in hunne Schriften: die te leezen is de Heilige Schrift leezen; want deeze verklaaren zy op een meesterlyken trant, en haaien ze aan by alle gelegenheden. Men  vak CLEMENS XIV. 219 Men zou my drie vierde deelen van myn beftaan ontrooven, indien men my de vertroosting, van het onderhoud der Heilige Vaderen te genieten, wilde ontneemen. Hoe ik meer in hun gczelfchap ben, zo veel meer troost vinde ik, zo veel meer vervrolyke ik my, zo veel grooter geloove ik my te weezen. Doe u voordeel met deeze lesfen, indien gy my bemint, en indien gy u zeiven bemint;want door het leezen der Vaderen zult gy fchatten verkrygen, die duizendmaal waardiger zyn dan alle aardfche goederen, en alle eertitels. Een Kerkelyke heeft verder niets met de waerqld te maaken, dan om ze te onderwyzen en te ftichten. Ik ben,met al myn hart, en met de fterkfte begeerte om uwen geest nuttige vrugten te zien voortbrengen, uw genegen, De Kard. canganellx. Rome, 13. Dec. 1768. CXXVI cxxv. erief.  220 BRIEVEN CXXVL brief. CXXVL BRIEF. Aan zynen Vriend, den Eerwaardige?! Vader eerwaardige vader! hebt my vermaak gedaan met niet te zeggen, dat ik aan u gefchreven had. Zonder juist agterhoudende te zyn, zie ik gaarne dat men befcheiden zy; en hoewel ik, zedert omtrent acht-en twintig jaaren, in het Klooster der Heilige Apostelen huisveste, heb ik mynen Medebroederen nooit kennis gegeeven van de betrekkingen, welke ik tot anderen mogt hebben; men mag ze gisfen, indien men wil, of indien men kan, maar men weet 'er niets van: myn geheim bewaare ik voor my zeiven. Onlangs heb ik de Kardinaalen van york, corsini, en joannes franciscus a l- bani gezien, welker ongemeene hoedanigheden ik oneindig hoog fchatte, en zy hebben my niets gezegd van het geene ik verlangde te weeten. Ik hange,met het grootfte vermaak,myn zegel aan alles, wat gy my verplichtends zegt van den Prelaat bürini: hy voegt, by de beval-  van C L E M E N S XIV. 221 valligheid der Franfchen, de fchranderheid der Italiaanen, en verdient tot de hoogfte bedieningen te geraaken. Ik heb niets vernomen raakende de laatftc befluiten der groote peribonaadje, van welke gy fpreekt; ik zie dezelve niet dan zeer zelden, en met zeer veel ftaatkunde. Die perfoon gelooft niet, dat ik van zyne vrienden ben. Heeft hy gelyk? of heeft hy ongelyk? Dit is iets het geene hy zekerlyk zelve niet kan beflisfen, in weerwil van alle doorfleepcnheid, die men hem toefchryft: maar zeker is het, dat Godweet, dat.ik hem geenen haat toedraage, daar ik nooit iemand gehaat hebbe. Ik zal het goede Werk, waar' van gy my fpreekt, aanbeveelen aan de uitmuntende Heeren,de Kardinaalen fantuzzi, en borromeo, die niets dan liefdaadigheid ademen. Gy zult zelve den ingefloten, welken ik u toezende, gelieven te bezorgen aan M***, en u te belasten met het overzenden van zyn antwoord aan my, door middel van de vliegende Post: dit zal fpoedig en veilig zyn. Zedert eenigen tyd word ik vermoord door myne briefwisfelinge, en evenwel kan ik 'er my niet van ontdaan. Laat in het vervolg niet eene halve bladzyde verloorengaan,ommy meerderen eerbied te bewyzen: ik wenschte, dat gy aan my fchreef als aan den Broeder Ganganelli. Ik ben altoos dezelfde perfoon, welke poogingen men CXXVI. erief.  CXXVL .BRIEF. I i ] l ] ] ] t 222 BRIEVEN men ook doen moöge om te maaken, dat ik hier van niets geloove. Want, helaas! indien ik naar de vleiers en naar ftaatlyke gehruiken wilde luisteren, zou men my bedwelmen, en my dronken maaken met eenen belachelyken wierook. Ik wenfche geheel eenvouwig my zelve te zyn, en niet omringd te weezen met al de nafleep der grootheid; deeze beftaat doorgaans uit seer groote kleinigheden, die my ongeduldig maaken, en op welke men niet gefield is, ten ly men eene zeer laage wyze van denken ïebbc. 'Er is geene waarfchynlykheid, dat onze geneene vriend van zyne ziekte weder zal kunnen ipkoomen: hy is aangetast door eenen zamenoop van kwaaien, van welke ieder in het byionder in ftaat is den fterkften mensch om hals :e brengen. Ik vrye voor uwen Neef om eene plaats, die aem voegen zal, mits dat hy zich gelieve te mderwerpen, en dat hy kan hooren kyven: vant de Heer, tot wiens Geheimfchryver ik ïem wil doen aanftellen, heeft de ongelukkige grilligheid van om een nietmetal driftig te worlen; maar zyn hart is daarom niet minder uitnuntende. Dit is een gebrek, 't welk men in ïem moet verfchoonen, om zyne fchoone ziel. ly gelykt naar benedict us XIV, die aloos befloot met eenige gunst toe te ftaan aan hun,  van CLEMENS XIV. 223 hun, welken hy bekeven had. Gy ziet, dat ik op den weg ben om te fnappen, en dat ik niet het voorkomen heb van iemand, die met bezigheden bezet is. Wanneer ik myn Getyboek opgezegd, en myne zaaken ten einde gebragt heb, praat ik meer dan men verlangt; want ik hebbe het dan noodig. Ik laat u by uzelven, dat is te zeggen, in het beste gezelfchap, 't welk ik kenne; en ik ben, naar gewoonte, en voor al myn leeven, u genegen dienaar, De Kard. ganganelli. Rome, 6. Dec. 17CT8. CXXVII. BRIEF. Aan den Heer d * * *. myn heer! JJJet is niet genoeg, om Gode te behaagen, dat men aalmoesfen doe; want de Liefde ftrekt zich uit tot alles, gy moet daarenboven noch uwe Landhuurders kwellen, noch uwe onderzaaten lastig vallen: men bezit den waaren geest van den Godsdienst niet, wanneer men, met de uiterfte geftrengheid, kleinigheden vor- dert, CXXVL brief. CXXVII. brief.  CXXVII. ERIEF. 224 BRIEVEN dert, die men behoorde te veragten. Het Christendom kent die flordige belangzugt niet, die zich uitftrekt tot de geringfte zaaken; en men kent 'er Hechts de buitenfte fchors van, wanneer men geduurig tegen zyne Huursluiden op de wagt is, uit vreeze van bedrogen te worden : het hart kan niet anders dan aardschgezind weezen, wanneer men zich met al te groote drift toelegt op aardfche byzonderheden. Eilieve, myn Heer, waarom zoudt gy uzelven zo geweldig pynigen om verganglyke goederen ? Het Koningryk van jesus christus eischt aanbidders in geest en waarheid (*), welker hart niet bekrompen is geworden door eene belangzugtige handelwyze, en louter vleeschlyke uitzichten. Het bedroeft my, wanneer ik braave luiden zie, die vreezen, dat de aarde hun zal begeeven; en die dikwyls, fchoon zeer ryk zynde, fterker gehecht zyn aan een verachtelyk ftuk zilvers, dan aan eenen ongelukkigen werkman. Ik durve hier byvocgen, myn Heer, dat alle uwe werken van Godsdienftigheid u volftrekt onnut zullen zyn, indien gy niet te eenemaal los zyt van de goederen deezer waereld, en indien gy, door eene te groote begeerte narykdommen, by aanhoudinge de geesfel uwer fchul- C*) Jol), iv, 24.  van CLEMENS XIV. 22 fchuldenaaren blyft. Men moet weeten lie ver het zyne te verliezen dan anderen te plaa gen. De geest van rechtvaardigheid, dien gi my tegenwerpt, kan zich niet vereenigen me geduurig wantrouwen, met ongerustheid ove het toekoomende, en met eeuwig harrewarren. Indien 'er eenige twist ontfïa tusfchen u er uwe Huursluiden, fchik de zaaken dan lievei tot hun dan tot uw eigen voordeel: dit koomi overeen met den raad van jesos christus, die ons beveelt, indien iemand onzen rok wil nemen, hem ook den mantel te laaten (*>: al het overtollige, en zelfs in dringenden nood, een gedeelte van het noodwendige,'t welk gy bezit, behoort den armen: gy zoudt derharven misdaadig zyn, indien gy fchatten opflapelde. Deeze zyn wel harde waarheden; maar ik heb de Wet niet gemaakt. De zaak, waarvan gy fpreekt, kan nergens beter zyn dan in handen van den Heere eraschi: zyne braafheid beantwoordt aan zyne kundigheden; en men behoeft niet te vreezen , dat hy zich zal laaten voorinneemen. Ondertusfchen, indien gy het begeert, zal ik 'er hem wel een woord van zeggen. Ik ben, myn Heer, met de gevoelens, die men u verfchuldigd is, enz. De Kard. ganganelli» Rome, den 21 deezer. c*9 Matth. V, 40,. 11deel- p cxxvia ■ cxxvir. • brief. !  226 BRIEVEN CXXVIII BRIEF. CXXVIII. BRIEF. Aan Mylord ***. . Tk kan my niet gewennen aan het gezicht, dat een geest, gelyk de uwe, zich om den tuin laat leiden door de hedendaagfche Wysbegeerte. Uwe kundigheden behoorden u in veiligheid te ftellen tegen de drogredenen , die zy voortbrengt, en die ons verlaagen tot den droevigen ftaat der beesten. Indien 'er een God is, gelyk de natuur het ons van alle kanten toeroept, is 'er ook een Godsdienst. Indien 'er een Godsdienst is, kan die niet anders zyn dan onbevattelyk, verheven, en even oud als de waereld, als afvloeiende van een oneindig en eeuwig Weezen: indien een Godsdienst deeze kenmerken heeft, is het, buiten twyfel, de Christelyke; en indien het Christendom zodanig is, moet men het noodzaaklyk erkennen voor Godlyk,en 'er met hart en ziel in berusten. Is het dan geloofbaar, dat God het Heelal op eene zo fchitterende wyze ten toon gefpreid heeft, om geene andere reden, dan om de oogen te vermeijen van eenen hoop menfchen en dieren, die men dan met elkander moet veréénigen, als zynde gefchikt om een zelfde lot te  van CLEMENS XIV. 22' te ondergaan; dat het verftandig beginfel, '1 welk in ons huisvest, 't welk denkbeelden te zamen voegt, 't welk ze overrekent, 't welt zich verder uitftrekt dan de aarde, zich hoogei verheft dan het uitfpanfel, alle voorledentyder in het geheugen herroept, en doordringt tot in de toekoomftige eeuwen, 'twelk, eindelyk, een denkbeeld heeft van iets 't geen eeuwig moet duuren , enkel voor een oogenblik flikkert, om vervolgens als een ydele damp ver. ftrooid te worden? Welke (tem is het die in uzelven, en op ieder oogenblik, u toeroept, dat gy geboren zyt tot groote zaaken? welke zyn die begeerten, die zich geduurig hernieuwen, en u doen gevoelen, dat 'er niets in deeze waereld is, 't geen uw hart kan vervullen? De mensch is, zo lang hy zich van God verwydert, een zieke, die in zyne fmarten zich wentelt; en het licht der reden, 't welk hyuitbluscht, laat hem in het midden van eenen fchrikbaarenden nacht. Dezelfde waarheid, die u overtuigt van uw beftaan, ik wil zeggen, dat inwendig getuigenis van uzelven, verzekert ons van het beftaan der Godheid; en zy kan 'er u geen leevendig denkbeeld van geeven, zonder u tevens het denkbeeld van den Godsdienst in te prenten. De Eerdienst, welken wy het Opperfte Weezen toebrengen, is zodanig met hetzelve verbonden, P 2 dat f CXXVIII. erief.  CXXVIII SRIEF. 228 BRIEVEN dat ons hart niet voldaan is, dan wanneer het Hem hulde doet, en wanneer wy ons voegen naar de orde, die Hy heeft vastgefteld. Indien 'er een God is, moet hy noodzaaklyk weldaadig zyn; en, indien Hy weldaadig is, zyt gy, door de rechtmaatigfte gevolgtrekkinge, fchuldig Hem te danken voor zyne weldaaden. Die van uw beftaan, zo wel als die van uwe gezondheid, hebt gy volftrekt niet van uzelven: vóór zeven- en twintig jaaren waart gy niets ; en eensklaps zyt gy geworden tot een bewerktuigd lighaam, verrykt met eenen geest, die over hetzelve als meester heerscht, en het leidt naar het goeddunken van zynen wille. Deeze bedenking moet u leiden tot het nafpeuren van de oorzaak des leevens; en gy vindt die in uzelven, wanneer gy u Hechts wilt doorzoeken, en in alles wat u omringt, zonder dat één van deeze voorwerpen zich kan beroemen, een gedeelte van derzelver zelfsftandigheid uit te maaken : want God is eenvouwig, ondeelbaar, en kan volftrektlyk niet vermengd worden met de hoofdftoffen. Indien de Godsdienst, dien Hy heeft ingefteld , verfchillende gedaanten heeft aangenomen , indien die volmaakter is geworden zedert de koomfte van den Mesfias, is dit gefchied, dewyl God denzelven even eens heeft behandeld als onze reden, die in het eerst Hechts een üaauw licht is, en die, zich vervolgens allengs-  van C L E M E N S XIV. 229 ïengskens ontwikkelende, zich in het fchoonfte daglicht vertoont. Daarenboven, ftaat het aan den mensch , God reden af te vraagen van deszelfs handelingen; is hy het, die Gods wegen zal regelen, cn Hem voorfchryven, welke wyze van werken Hy te volgen hebbe? God openbaart zich aan ons, maar bewaart altoos voor zich het recht om als meester te handelen; want 'er is niets, 't geen Hem niet daadelyk onderworpen is. Indien Hy ons hier beneden zyne oogmerken duidelyk bekend maakte, indien de verborgenheden, die ons verbaazen en ter nederftaan, voor ons opengelegd wierden, zouden wy dat volkoomen gezicht genieten, 't welk voor ons,na dit leeven , bewaard wordt, en het zou nutteloos zyn te fterven. De klaare blykbaarhcid is alleen voor den Hemel gefchikt, dan zal ik kennen, gelyk ook ik gekend ben (*); en -wy willen dit oogenblik vervroegen,zonder te bedenken, dat alles geregeld wordt door eene oneindige Wysheid, en dat wy niets anders te doen hebben, dan ons te onderwerpen en te aanbidden. De Ongeloovige verandert niets in Godsoogmerken, wanneer hy .tegen Hem durft opftaan. Hy maakt zelfs een gedeelte uit vanjiet Godlyke ontwerp, van dat uitgeftrekte ontwerp, waarin het kwaad met het goed te zamen werkt, tot de C) i Cor. xiii, 12. P3 CXXVIII. brie r.  CXXVIII. BRIEF. | 130 BRIEVEN- Je eenftemmigheid van deeze waereld, en het reluk der andere. De Natuur en de Godsdienst zyn beide hunnen oorfprong aan God verfchuldigd, en beide hebben zy, fchoon op zeer verfchillende wysen, hunne verborgenheden en onbegrypclykhe* den ; en gelyk men het beftaan der Natuure niet ontkent, hoewel haare werkingen voor ons dikwyls verborgen zyn, kan, noch moet, men het beftaan van den Godsdienst ontkennen, in weerwil van deszelfs duisterheden. Hier op aarde is niets, 't welk niet zyne donkere zyde heeft, dewyl onze ziel, bezwaard met een lighaam, 't welk haar ter nederdrukt, en haar gezicht belemmert, niet in ftaat is om alles te zien. Zy is eenigermaate in haare kindschheid, en heeft een licht noodig, 't welk naar de zwakheid van haar gezicht geëvenredigd is, tot dat de dood haar bevryde van den last, onder welken zy bezwykt. Zy is gelyk een teder vogeltje, 't welk in zyn nest trilt en piept, tot dat het zich in de lugt kan opgeeven, en vliegen. De trapswyze opklimmingen van den Godsdienst zyn verwonderlyk in de oogen van den waaren Wysgeer. Hy ziet denzelven eerst als het ochtendkrieken, 't welk uit het midden van den baijert opdaagt; vervolgens als den Dageraad , die den aankoomenden dag aankondigt; cindelyk wordt hy dien dag gewaar, maar bezet met  van CLEMENS XIV. 231 met wolken, en bezeft, dat hy niet eerder hel- ( der zal worden of zynen middag bereiken, dan op het oogenblik, waarin de hemelen voor ons zullen geopend worden. Heeft dan de Ongeloovige, die, zelve zonder beginfel, de Openbaaring befpot, eene byzondere Openbaaring, die hem verzekert, dat deeze, welke wy gelooven, volftrekt eene herfenfchim is?Maar wanneer, en waar,is dat heimelyke licht hem koomen beftraalen ? Is dit gefchicd in het oogenblik, waar in zyne driften hem beheerfchen en inneemen, of in het midden der fchouwfpelen en vermaaken, in welke hy doorgaans zyn leeven doorbrengt? Het is verbaazende, Mylord, hoe de menfchen al het gezag der Overleveringe verwerpen , alle kracht der itcrkfte getuigenisfen te leur ftellen, om blindling te berusten in het zeggen van twee of drie perfoonen, die hun lesfen geeven in het ongeloof. Zy erkennen geheel geene ingeeving van den Geest, en deeze luiden befchouwen zy ais of zy van den Geest gedreven waren; waar uit het gemaklyk valt te befluiten, dat het alleen de hartstogten zyn, die hen aan het ongeloof verbinden. Men heeft eenen afkeer van eenen Godsdienst, die onze lusten bepaalt, wanneer men den ftroorn der ondeugden wil volgen, wanneer men zich wil baaden in de golven eener waereld, die met i'chuimende baaren bedekt is. P 4 Het CXXVIII. erief.  CXXVIII erief. 232 BRIEVEN . Het Christendom is een heerlyk tafereel, getekend door Gods hand , 't welk Hy zelve, wanneer het nog eerst gefchetst was, den menfchen aanbood, tot op het oogenblik, waarin jEsuscHRisTushetkwam voltooien;terwyl wy nog het tydftip verwagten, waarin hy het dien luister en die kleuren zal geeven, die het moeL hebben in de eeuwigheid. Dan zal 'er geen ander voorwerp meer zyn, 't welk onze befchouwing tot zich zal trekken, dewyl het dan zal zyn in Gods weezen zelve, met Hem een geheel uitmaakende, volgens de uitdrukking van den Heiligen augustinus. Deeze trapswyze voortgang koomt overéén met den tyd, die dit leeven uitmaakt, en niet dan by opvolginge beftaat. Dus heeft God verfcheidenheid gebragt in de uiterlyke gedaante van den Godsdienst, dewyl wy in eene waereld leeven, die der veranderinge onderhevig is, en Hy zal hem in den Hemel op eene onveranderlyke wyze vastftellen, dewyl men daar geene verandering kent. Deeze te zamenftellingen en evenredigheden zyn het, die de Wysheid des Opperften Weezens heerlyk doen doorftraalen. Daar de Godsdienst voor den mensch gefchikt is, heeft Hy gewild, dat die des menfchen voortgang volgde, naar deszelfs verfchillende wyze van beftaan. Wanneer men aardschgezind is , ziet men niets van dit alles; en gy zoudt 'er even zo als ik  van CLEMENS XIV. 233 ik over oordeelen, indien gy los waart van alle die vermaaken, van alle die fchatten, die u, ondanks u zeiven, verftoffelyken. Het Christendom is geest en leeven , en men wykt 'er verbaazend verre af, wanneer men zich enkel bezig houdt met het geenlighaamlykis. De zielen verkrygen om geene andere reden, by den dood, nieuwen luister, dan dewyl zy niet meer lighaamen hebben, die haar omringen, en haar gezicht belemmeren. De waare Wysbegeerte maakt den mensch los van alles wat vleeschlyk is, en bewerkt dus, het geen de dood eenmaal doen zal; maar zy is niet de hedendaagfche Wysbegeerte, die van geen ander beftaan weet dan van dat der ftoffe, en die de Overnatuurkunde aanmerkt als eene enkel uit herfenfchimmen beftaande weetenfchap, fchoon zy zekerder zy dan de Natuurkunde zelve, die alleen rust op de zintuigen. Ik zal my niet inlaaten tot de bewyzen voor den Godsdienst, daar zy zo dikwyls, en zo wel, opengelegd zyn in die onfterflyke werken, die ik Hechts zou uitfchryven. Jestjs christus is het beginfel en het einde aller dingen, de fleutel van alle verborgenheden der genade en der natuure, zo dat het niet te verwonderen zy, dat men in duizend ongerymde ftelfels verdooie, wanneer men dit voortreffelyke compas ontbeert. Ik kan u nergens reden van geeven, zo wel in het Natuurkundige, als in het ZedeP 5 ly- CXXVIII, BRIEF.  CXXVIII. brief. 234 BRIEVEN lyke, fchreef de vermaarde Kardinaal bembo aan eenen Wysgeer van zynen tyd, indien gy jesus christus niet erkent. 'De Schepping deezer waereld zelve is onoplosbaar, onbegrypelyk, jaa onmoogelyk, indien zy niet gefchied zy om het vleeschgewordcn Woord; want God kan in alles wat Hy werkt, geen ander voorwerp hebben, dan het geene oneindig is. Zie hier, waarom jesus christus, door den H. Joannes, de Alpha en de .Omega (*) genoemd wordt, en waarom de Apostel ons zegt, dat de epmven door hem gemaakt zyn (f). Oefen u grondig,zo veel een fchepfelhiertoe bekwaam is, in de kennisfe van deezen menschgod, en gy zult in Hem alle defchatten der wysheid en der kennisje (§) vinden, gy zult in Hem, als de eerfte fchakel gewaarworden van die keten, die alle zichtbaare en onziebtbaare dingen verbindt; gy zult Hem erkennen voor dienGodlyken adem, die in onze harten de gerechtigheid en de heiligheid doet voortkoomeh. De Ongeloovige zal nooit op eene voldoende wyze kunnen antwoorden, wanneer men hem vraagt wat de Christus zy, die man, die te gelyk-zo eenvouwig was en zoGodlyk, zo verheven en zo veragt, zo rein geduurende.den geheelen loop zyns leevens, zo groot in het oo- gen- (*) Openb. I, 8. (f) Heb. I, 2. CS) C& lt, 3-  van"C LEMENS XIV. 235 genblik van zyn lyden, zo grootmoedig in zy- ( nen dood. Men moet bier evenwel antwoorden zonder aarfelen. Indien hy flechts een mensch was, dan is hy niet meer dan een bedrieger, want hy heeft gezegd, dat hy God(*) was, en wat wordt 'er dan van zyne verhevene deugd, wat wordt 'er dan van zyn Euangelium, 't geen zelfs tot de geringfte dubbelzinnigheid verbiedt; en hoe zullen wy reden geeven van zyne overwinningen, en die van zyne Leerlingen, in alle deelen der waereld? En, indien hy een God is, wat moet men dan denken van zynen Godsdienst, en van hun, die denzelven durven beftryden? Ach! Mylord, zie hier het geene men moet kennen, het geene men liever moet doorgronden, dan alle de ongewydewcetenfchappen,aan welke gy u overgeeft. De taaien zullen ophouden, de kennis zal te niet gedaan borden (f), en niets anders dan dq kennis van jesus christus zal den afgrond ontvlieden, waarin de tyd en de hoofdftoffen zullen verilonden worden. Befchouw u zelvcn, en deeze befchouwing zal u noodwendig opleiden tot de waarheid. De geringfte beweeging van uwen vinger toont 11 de werking van God op uwen perfoon, die werking C*) De Schryver fchynt hier het oog te hebben opjoannes X, 29 enz., alwaar de £aligmaaker zich evenwel niet God, maar Gods Zoon, noemt, vs. ^ö. CD 1 Cor. XIII, 8. :xxvin. brie f.  CXXVIII. BR IÊ F. 236- BRIEVEN Idng wyst u op eene Voorzienigheid, die Voordenigheid kondigt u aan, dat gy den Schepper waard zyt, en deeze aankondiging zal u leiden van waarheden tot waarheden, tot dat gy koomt aan de geopenbaarde. Indien gy noch uw eigen Schepper zyt, noch het laatfte eindoogmerk van uw beftaan, moet gy noodzaaklyk Hem zoeken, die deeze beide hoedanigheden in zich bevat. En, eilieve! wie kan dit zyn, indien hy niet God zy? De Godsdienst zal altoos verzekerd zyn van zyn pleidooi te zullen winnen, in de oogen van allen, die vaste beginfels hebben. Om deszelfs waarheid te kennen , is het genoeg, dat men tot zynen oorfprong opklimme, dat men hem ontleede, en hem volge, tot aan het punt, waarop hy moet uitkoomen: maar men misvormt hem, men onteerthem, en het geene de godloozen in zyne plaatze ftellen, is niet meer dan een geraamte. Ik ben .derhalven niet verwonderd, indien zy, die niet behoorelyk onderwezen zyn, en zweeren by de agtbaarheid der vernuften naar de mode, 'er eenen fchnk voor hebben. Ik verwagte , Mylord , van de oprechtheid uwer ziele, en van de uitgeftrektheid van uw verftand, een bondiger oordeel dan het geen gy tot nog toe over den Christelyken Godsdienst geveld hebt. Ontdoe u van alle ftelfels en van alle gevoelens, met welke gy ongelukkig-  van CLEMENS XIV. 237 kiglyk vervuld zyt. Treed, gelyk een geheel nieuw mensch, den weg in, dien de Overlevering u zal openen, en gy zult geheel anders oordeelen. Beroep u, van uwe vooringenomenheid, op u zeiven, want gy zyt het niet, die tot nog toe uitfpraak gedaan hebt. Wat my aanbelangt, ik handele waarlyk volgens het geen myn hart en myn verftand my zeggen, wanneer ik u verzekere van alle de uitgeftrektheid myner genegenheid, met welke ik altoos zyn zal uw dienaar, enz. De Kard. ganganelli. Rome, 29 Novemb. 1768. CXXIX. BRIEF. Aan myn Heer den Graaf * * *. T^e aanmerkingen, myn Heer de Graaf, die gy maakt, over den tegenwoordigen toeftand der onderfcheidene Hoven van Europa, zyn zeer verftandig. Men bemerkt, dat gy ze volmaaktiyk kent, en dat gy, zonder toegang te hebben tot de Staatsvertrekken der Vorften, zo goed als iemand weet wat daar omgaat. Het is eene fchoone zaak in zyne Eeuwe hoog genoeg verheven te zyn om ze wel te kennen, en de dryfveeren gewaar te worden, die de per» CXXIX. brief. CXXVIII. erief.  CXXIX 'BRIE F. 238 BRIEVEN perfonaadjen doen werken, die op het tooneeï der waereld zich met luister vertoonen. De man, van welken gy fpreekt, is een week mensch, zonder Hevigheid of ftandvastigheid, waarop men, derhalven, volftrekt geenen ftaat kan maaken. 'Er is een ander perfoon, dien gy kent, ieverig, gelyk men behoort te weezen, voor het Koninglyke Huis van Bourbon; maar die koomt uit zyn Paleis met het allervastfte befluit,om,over de zaak vanParma,den Heiligen Vader in hartige taal aan te fpreeken; en naauwelyks in deszelfs tegenwoordigheid gekoomen, durft hy niets meer zeggen. Wat den kleinen Prelaat aanbelangt, die mede moet werken , en zich tot Middelaar ftellen, hy is eene befluitlooze ziel, die altoos de zaaken tot den volgenden dag uitftelt, en geen ander antwoord geeft, dan, wy zullen eens zien. Men zou 'er wel een woord van kunnen zeggen aan den Generaal der ***; maar het is niet dienftig hem aan moeilykheid bloot te ftellen, vooral tegenwoordig, daar zelfs dé geheimhouding, door de Heilige Inquifitie opgelegd , niet wordt in agt genomen. Wat zynen Byzitter (*) aangaat, die is wel een goed mensch. _ , Frank- (*) Den naam van Adfiflens, dien ik hier door Byzitter vertaald heb, geeft men aan eenige Raaden, welke den Generaal cencr Geestlyke orde toegevoegd zyn, om nevens, en onder hem, de zaaken der Orde te beltuurea. Doorgaans zyn zy vier in getal.  van CLEMENS XIV. 239 Frankryk en Spanje hebben hier veele Groeten , die met reden aan haar gehecht zyn; maar deeze worden gekweld door zo veel perfoonen, die hen omringen, en den Hemel doen fpreeken zo als zy het verkiezen, dat zy zich niet durven verklaaren. De bekrompen Godsdienftigheid, die, ongelukkiglyk, niet dan te veel overal in de mode is, luistert ieder oogenblik in, dat men alles moet ondergaan om de belangen van God te verdeedigen; even als of God vorderde, dat zyn eerfte Dienaar op aarde zich in twist ftak met de Catholike Mogendheden, om eenige heerlyke rechten ftaande te houden, en met, of tegen, dank een Lighaam te befchermen, 't welk geen goed meer kan doen,zo dra men 'er tegen ingenomen is. Want, laat ons voor een oogenblik onderftellen, dat het niets anders zy dan vooringenomenheid, het blyft altoos waar, dat men geheel geen goed meer kan bewerken, wanneer men de gramfchap van magtige Vorften heeft op zich gelaaden; maar het is onmoogelyk,over dit onderwerp, de zodanigen reden te' doen verftaan, die eene wyze van denken hebben aangenomen, welke met hunne gevoelens overeenkoomt. Dit alles maakt eenen doolhof, waaraan men geene uitkoomst ziet, en het beste, dat men kan doen, is ftil te zwygen, en deoogenblikken af te wagten, die God verkoren heeft. Hy zal, wan- CXXIX, brief.  CXXIX. BRIEF. 240 BRIEVEN wanneer Hy wil, wel in ftaat zyn, om de gemoederen te veranderen, en hun zyne oogmerken bekend te maaken. Het ergfte is, dat, hoe langer men wagt, de verbittering zo veel te grooter worde. Ik ben overtuigd, myn Heer de Graaf, dat gy, in weerwil van alle bekwaamheid, die ik weete dat gy bezit, geene middelen ziet die ons gemaklyk uit deeze moeilykheid kunnen redden. Wy hebben te doen met menfchen, die luid fchreeuwen, wanneer men fpreekt van de zaaken by te leggen, en welken men onmogelyk iets kan beduiden, daar zy gelooven door Gods Geest gedreeven te worden. Dit neemt niet weg, dat fommige gefprekken , die men houdt tegen clemens XIII, verontwaardiging in my verwekken, te meer, daar het nimmer geoorloofd is tegen den Hoogenpriester te fpreeken (*), en daar wy in den Brief van den H. judas leezen, dat de H. Aartsengel michael zelfs tegen den duivel geene vervloeking dorst voortbrengen ; maar zeide: de Heere bejiraffe ti. Ik befluite uit dit alles, dat bykans alle menfchen, hoedaniger wyze zy ook moogen denken , den Godsdienst plooien naar hunne voorDordeelen. Sommigen zyn, tot buitenfpoorigheid toe, vrienden van dat Lighaam van Geestelyken., 't welk. c) Hand. xxjuy 5»  van CLEMENS XIV. 241 't welk tegenwoordig het onderwerp dergefchil-1 len is; anderen zyn 'er even buitenfpoorige vyanden van ; en hieruit volgt, dat men de zaaken zo niet befchouwt, als zy moeten befchouwd worden, en dat men niet langer naar de waarheid luistert; maar naar zyne hartstogten. Wat my betreft, die altoos het midden hield tusfchen de beide uiterften, en altoos kuiperyen en vooroordeelen verfoeide, ik denke, dat een Paus niet beter kan doen, dan onder het oog van God alle Hukken voor en tegen te onderzoeken,zo wel als de ongelegenheden, die van den eenen of anderen kant kunnen opkoomen; en dan kan en moet hy uitfpraak doen; want hy is Rechter, en nimmer heb ik beweerd, dat hy Hechts de enkele uitvoerder ware van den wille der Vorften. Hy alleen, die eene Geestlykc Orde heeft ingefteld, kan ze weder vernietigen; maar dit recht behoort hem ook zo ontwyfelbaar,. dat men zinloos zou moeten zyn om het hem té betwisten. Het geen my moed geeft, in het midden van alle deeze rampen, is dit, dat het fcheepje van den H. petrus wel altoos zal geflingerd worden; maar dat de Heer het ook altoos zal boven houden, zelfs in het midden der.zwaarfte onweders. Gy zyt daarvan beter overtuigd dan iemand anders, gy, myn Heer, die, altoos bezig met het bepeinzen der Godlyke waarheden, alles, wat tot den Godsdienst betrekking II. deel. q hceftj :xxix. ürief.  CXXIX BRIEF 242 BRIEVEN heeft, niet anders befchouwt dan met de oogen , des Geloofs. Deeze oogen zyn het, zeer onderfcheiden van de oogen der Wysgeeren, die ons verheffen boven deeze waereld, en uitbreiden tot in Gods onmeetbaare grootheid. Ook is 'er niets ongerymder, dan met de hedendaagfche Wysgeeren te zeggen, dat de Christen geene andere dan ten uiterflen bekrompen uitzichten heeft. Eene ziel, die zich uitflrekt tot in de eeuwigheid, die zich verheft tot boven het Heelal, om te 'naderen tot God, eenen zuiver onftoffelyken geest, kan die eene ziel weezen, welker denkbeelden bekrompen zyn? Wanneer men den Godsdienst wil vergelyken met de Wysbegeerte , zal men fchielyk bemerken, dat de eerfte alle de vermogens van den geest oneindig uitbreidt, en dat de andere ee binnen een zeer naauwen kring befluit. Deeze waereld is voor een hedendaagfchen Wysgeer het ne plus ultra; en deeze zelfde waereld is voor den Christen flegts een ondeeltje. De een zoekt in dezelve zyn geluk, en het einde van zyn beftaan; de ander befchouwt ze alleen als eene gedaante die voorby gaat (*), en flaat 'er Hechts ter loops het oog op. De een bidt ze aan, dewyl ze zyn geheel, cn zynen God, uitmaakt; de ander ziet 'er niets meer in, dan eenen damp, die welhaast zal verdwynen. ,^ „ Maak C*; 1 Cor. VII. r  van C L E M E N S XIV. 543 Maak geenen ftaat op den Prelaat ***, hy is te zeer bezet met bezigheden. Indien hier eenige verandering voorvalle, zal ik 'er u fpoedig kennis van geeven. Maar 'er is een verfchrikkelyke fchok noodig, om dit te wege te brengen. Ik heb de eer van te zyn, myn Heer de Graaf, enz. Myne dienstaanbieding aan myn Heer den Abt. CXXX. BRIEF. Aan eenen Prelaat. ^y hebt my gevoelig verplicht door dienst te doen aan den Eerwaardigen Vader aime de lamballe. Hy is een Capuciner , voor wien ik eene byzondere genegenheid heb, uit hoofde van zyne goede hoedanigheden. Hy heeft de deugden zynen ftaat pasfende, dat is te zeggen, dat hy nederig, zagtmoedig, ieverig, en 'er zeer op gefteld is, om den Regel in alle zyne kracht ftaande te houden (*). Ik O) Zie, raakende deeze geftrenge Orde, en dcrzelvcr opkoomst,MOSHEiM's Kerkl. Gefchiedenis,vi. Deel. m. 295. gelyk ook een Werkje getiteld Operettes Littéraire, &c Tom. III. pag. 17e lüiv. Q2 CXXX, B R I E f« CXXIX. BRIE K,  cxxx. erief. 244 BRIEVEN Ik verwagte uwe te rug koomst met ongeduld, te meer daar wy flof zullen hebben om 'er over te praaten, dat men veel, fpreekt, en niets uitvoert. Elke dag brengt ons de wonderlykfte nieuwtjes ; en elke dag vernielt ze weder. Wanneer de gemoederen aan het gisten , en 'er groote zaaken op het capyt zyn, werpt ieder zich op tot Staatkundigen en Nieuwskraamer , vooral in Rome, alwaar wy eene menigte ledigloopers, en liefhebbers van diergclyke befpiegelingen, hebben. Sommigen vreezen, anderen hoopen; gelyk dit leeven niets anders is dan eene opeenvolging van ongerustheden en verlangens. Gister gaf men voor , dat de Koning van Napels krygsbenden tot aan deeze Stad toe deed voortrukken. De H. ignatius,die zelve brandde van iever voor Gods eere, voorzag niet, dat 'er, ten eenigen dage, om den wil zyner kinderen, eene zo groote gisting ontftaan zoude. Men zegt, evenwel, dat hy God voor hun bad, dat zy altoos aan lyden mogten blootgefleld weezen. In dat geval is hy zekerlyk verhoord; want men moet bekennen, datzy, zedert eenigen tyd , veel tegenfpoed ondergaan hebben. Ik ben, waarlyk, zeer getroffen over hun lyden; zy zyn dubbel myne broederen, en als menfchen en als Geestelyken; en, indien, men dit doe  van C L E M E N S XIV. 245 doe aan het groene hout, wat zal aan het dorre gefchieden (*). Gy zult hier uwen Gewetens Befhiurder niet meer vinden. Wy hebben hem begraaven. De dood, die altoos zich van zelve koomt aanbieden , zonder dat men hem roept, geeft ons geen uititel. Dag en nacht doet hy de ronde, en echter leeft men even gerust, als of men verzekerd ware, dat hy nooit tot ons zoude koomen. Ik hoope, dat gy my het kleine tafereel zult medebrengen, waarom ik u verzogt heb. Maak altoos ftaat op myne agting, en op myne vriendfchap; dit is alles, wat ik u geeven kan; maar ik geeve 'er u de ruimte van, als zynde, enz. Rome, 23. April. 1768. CXXXI. BRIEF. Aan den Marquis caraccioli. TP\ank zy u, myn Heer, voor het Werk, 't welk gy de goedheid gehad hebt van my te (*) Eene toepasfing van de woorden des Zaligmaakers, (Luc. XXIII, 31.) die men alleen kan verfchoonen uithoofde der verhevene denkbeelden, welke de Leden der Roobifche Kerke zich van den Geestelyken Staat vormen. Q.3 cxxx. BRIE F. CXXXI. brief.  cxxxi, BRIEF. 446 BRIEVEN. Le zenden , onder den titel van Het Laatfts Vaarwel der Maarjchalkinne aan haare Kinderen: dit is een Boek vol gevoelens, en 't welk zo fterk op het hart werkt, dat ik 'er op het lecvendigfte van ben aangedaan geweest ;gy moest het ons in het Italiaansch geeven, te meer daar ik het befchouwe, als eene geheel volmaakte Verhandeling over de Opvoeding. Het moeit my, dat men u niet in tyds alle deonbekende byzonderheden van het leeven van benedictus XIV, die van eenig gewicht waren, heeft medegedeeld: gy hebt'er te laat aan gedacht om ze te kunnen krygen. Wanneer jpen de Historie van eenen Paus wil befchryven, moet men, reeds by deszelfs leeven, gedenkfehriften verzamelen : ieder is dan begeerig om ze te geeven; daar hy, na zynen dood, fchielyk vergeeten wordt, en dikwyls zelfs van den kant der zulken, die hem alles verfchuldigd zyn, wat zy zyn. Ik vermaane u, myn Heer, om geduurig voort te vaaren in uwen, voor het Gemeen zo nuttigen, Letterkundigen arbeid, mits dat het piet ftrekke ter benadeelinge van uwe gezondheid , en om te gelooven, dat ik, meer dan ik zeggen kan, ben uw genegen dienaar. De Kard. ganganelli. Rome, 13 Sept. 17.68. BLAD-  B L A D W Y Z E R DER BRIEVEN, VAN II E T TWEEDE DEEL. LXXIV. brief. J\an een Toscaanfchen Edelman. . BI. t LXXV. Aan den Prelaat ceeati. . . 16* LXXVI.' Aan den Kardinaal quirini. . 21 LXXVII. Aan den Kardinaal banchieri. . 25 LXXVIII. Aan een Kanunnik te Milaan. . 26 LXXIX. Aan myn Heer den Alt la mi. . 29 LXXX. Aan een Kerfpel-Priester van het Sticht van Rimini. . . . .33 LXXXI. Aan den Heere iieener, een Protcftant- fchen Edelman. ... 36 LXXXII. Aan den Prins sansevero. . 42 LXXXIII Aan den Graaf al o ar o tt 1. . 50 LXXXIV Aan myn Heer den Abt papi. . . 52 LXXXV. Aan een Schilder. . . 54 LXXXVI. Aan den Heer a ym a l d 1. . . 56 LXXXVII. —, Aan myn Heer den Abt nicolini. . 58 Q 4 LXXX ,'LI.  BLADWYZER. LXXXVIII.brief.Aan den Heer stuart, Schots Edel¬ man. . , . BI. 61 LXXXIX. Aan den Eerwaardigen Vader ***, by deszelfs benoeming tot Biechtvader van den Hertog van * *. . 65 XC. Aan den Prelaat cesati. . 75 XCI. 1 Aan den Prelaat cekati, Bejluurder der Schooien te Pifa. . . 78 XCII. ——Aan eenen Leermeester van Nieuwelingen. 82 XCIII. Aan eenen Lord. . gt XCIV. ■ —Aan eenen Geneesheer. . . 98 XCV. —■ Aan denzelfden. . . . 103 XCVI. Aan myn Heer den Abt lami. . 106 XCVII. 1 1—Aan denzelfden. . . . m XCVIII. ■ Aan den Graaf van ***. . 118 XCXIX. Aan den Eerwaardigen Vader luciardi, Barnabiter Geestelyken. . 121 C. ' Aan den Graaf algarotti. . 122 Cl. Aan eenen Biechtvader van Geestelyke Dochteren. . . .126 CII. • Aan den Graaf genori. . 129 OH. Aan den Heer c***, Advocaat. . 132 CIV. Aan myn Heer den Abt r>**. . 134. CV. 1 Aan den Prins san severo. . 136 CVI. Aan een Prelaat. . . 139 CVII. Aan een jongen Geestelyken. . 141 CVIII. ' ' ■ Aan den Vader ***, Tlieatiner Geestelyken. . . .151 CIX.  BLADWYZER. CIX. brief. Aan den Prelaat cerati. . BI. IJ2 CX. •——Aan den Eerwaardigen Vader p***, Geestelyken van de Vergadering der Somasquen. 158 CXI. ■ Aan myn Heer den Abt lami. . 164 CXII. Aan denzelfden. . . . 169 CXIII. Aan den Kardinaal passionei, die toen te Frescati was. . . . 174 CXIV. 1 Aan den Eerwaardigen Vader pourret, toenmaals Guardiaan van Annonay, en tegenwoordig vau het Groote Convent der CordeUers te Parys. . 175 CXV. • Aan een Prelaat. . . 176 CXVI. Aan een Geestelyken van de Orde der Con- ventualen. . • - wl CXVII. — Aan een Proteftantfchen Leeraar. . 186 CXVIII. 'Aan den Graaf ***. . 189 CXIX. ——— Aan den Kardinaal cavalchini. 192 CXX. Aan den Kardinaal s***. . .' 201 CXXI. — Aan een Leekebroeder. . . 207 CXXII. Aan den Heere caraccioli. . 208 CXXIII Aan den Eerwaardigen Vader, Guardiaan van • . . . . 210 CXXIV. Aan den Eerwaardigen Vader colloz, Prior van Graffenthal, en Overfte Generaal van de Orde der Wilhelmiten. ■ • .212 CXXV. Aan myn Heer den Abt f***. • 2T4 CXXVL 'Aan zynen Vriend, den Eerwaardigen Vader ***. . , , 220 CXXVIL  BLAD WYZE ft. CXXVII. brief. Aan den Hcere d*** . BI. 223 CXXVIII. Aan Mylord * * * . . 225 CXXIX. Aan myn Heer den Graaf ***. . 237 CXXX. Aan een Prelaat. . ' , 243 CXXXI. Aan den Marqüis caraccioli. 245