BRIEVEN VAN PAUS CLEMENS XIV. DERDE DEEL.   BRIEVEN VAN PAUS CLEMENS XIV. (G A N G A N E L L ƒ.) uit het fransch vertaald. DERDE DEEL. Te AMSTERDAM, My T NT E M A m T I E B O E L. MjDCCLXXVII.   BERICHT VAN DEN FRANSCHEN UITGEEVER. TT\it Stuk heeft noch Voorreden,noch Verdediging noodig, om de goedkeuring van het Gemeente verdienen: behalven dat het een Vervolg is van een Boek, 't geen reeds in verfcheiden taaien is overgezet, door alle Landen verfpreid, geacht in alle Hoven; draagt het ook zo duidelyk het merkteken van den onJlerflyken ganganelli, dat men, op elke bladzyde, zyne ziel, zyn hart, zyn verjland gewaar wordt. Ik neeme tot getuige het Historifche Aj'beeld/el van deezen doorlugtigen Paus, een afbeeld/el, 't welk voortgekoomen is uit de krachtige pen van eenen Italiaanfchen Geleerden, die het geluk had van ganganelli van naby te kennen; en die hem dus affchetst in eenen Brief van den 20 November 1776. Ik bidde myne Leezers hier op te letten, en zy zullen de volmaaktfte overeenkomst ontdekken tusfchen den perfoon van clemens XIV, en zyne Brieven, welke ik heb uitgeeeeven. b * „ Een  n BERICHT „ Een juist oordeel, de kunst van zyne hartstogten „ te bedwingen, eene oprechtheid van hart, een uitges, ftrekt vooruitzigt, maakten de eerfte en waare wys3, begeerte van ganganelli uit. Zy werd iets 3, verdonkerd door die van s c o T u s, in welke hy 3, werd opgevoed; en men zou kunnen zeggen, dat het 3, naauwe beflek van zyne Cel eenigermaate de groot3, heid zyner zieJe bepaald hadde. „ Evenwel moet men erkennen, dat hy aan het „ Klooster de maatiging verjchuldigd was van eenen 3, grooten geest, die in zyne jeugd al te ver ging, ,, fchoon hy altoos verzeld was van de uitmuntend„ Jle zeden; dat hy hier aan de belangloosheid vers, fchuldigd was, die de Geestelyke Orde, welker „ Kweekeling hy was, hem inboezemde; zyne voor„ zichtigheid in het zwygen, eindelyk, dat ontwy33 ken van eerampten, 't welk by hem een gedeelte „ van zyn ftelfel geworden was, om der vervolginge „ en den nyd geen vat te geeven. Het leezen van 3, goede, vooral van Franfche, Boeken, de verkee„ ring met luiden van verjland, eene zekere gemeen3, zaamheid met de waarheid, gaven hem alles we3, der wat het afgezonderde leeven hem had kunnen 3, ontneemen. „ Een gelukkig geheugen had van hem een der 33 voornaamfte mannen gemaakt in het tydrekenhtn- 3, di-  t ah den UITGEEVER. m „ dige gedeelte van de Gefchiedenis der Kerke; en „ deeze weetenfchap bekleedde eene uitmuntende plaats „ in zyne Godgeleerdheid. „ Ziende dat hy zich niet konde vertrouwen op de „ beuzelagtige hairkloveryen der Peripatetifche Wys,, geeren, die te recht verworpen worden in eene „ eeuwe, in welke men weet te ontbinden en te rede„ neeren; befchouwde hy met eenen geest van op„ merkinge de verfchillende Reger ingsvormen der Wie„ reld, en hier door was hy vol van de fchoonfte „ befpiegelingen over het Staatkundige en het Huis3, houdelyke. Dikwyls heb ik hem met vermaak over „ die foort van onderwerpen hooren fpreeken. „ De leerzaamheid van zyn hart verjlaafde hem „ niet aan oude gebruiken; hy kende de noodzaak„ lykheid, van zich, volgens de regels van befchei„ denheid, te fchikken naar den fmaak der zamen„ leevinge. „ De onderfcheiding, welke hy wist te maaken „ tusfchen de Leerjlukken, de Kerktugt en de ge„ roelens der Ultramontaanen (*)} had hem verhe„ ven boven de Volksvooroordelen, het geene hem „ by alle Vorften waard maakte. De zagtzinnig„ heid van zynen aart, vereenigd met den geest des „ Euan- (*) Zie de Aantekening Iile Deel, bl. 77. * 2  rv BERICHT „ Euangeliums, had hem vredelievende en verdraag}, zaame gevoelens ingeboezemd. ,, Indien de leevendigheid van zynen geest fomtyds 55 eenige aanvallen van zwaarmoedigheid onderging, „ veegde hy by zyne natuurlyke blygeestigheid eene » gifte van door kunst gemaakte vrolykheid. 5, Een uitgezogt onderhoud, luglige invallen, en „ fommige tydkortende boerteryen, waren zyne altoos „ betaamelyke uitfpanningen. Hy hadt zo groeten „ afkeer van twistredenen, als hy een liefhebber was 5, van redeneeren; en zyne redeneeringen werden dik5, wyls onderfteund door de gebeurtenisfen, welke hy 33 verhaalde. „ Hy maakte het zich tot eene gewoonte, over zy55 nen geest te heerfchen, zo wel door zyne aanhouj, dende poogingen, als door eene deugd, die hem na3, tuurlyk was; hy bejloot de leevendigheid van zynen 5, geest in zichzelven, uit vreeze dat hy in den iever „ van het gefprek, of door onoplettendheid, zich iets „ mogt laaten ontvallen, waar van hy wilde dat men „ onkundig ware-, ook kende hy nimmer den haat3 „ noch de dweepery". Wat kan beter dan deeze fchets, die der hand van tacitus waardig is, bewyzen, dat men ganganelli heeft doen fpreeken, wanneer men Brieven heeft in het licht gegeeven, waarin men eene volmaak-  vanöenUITGEEVER v maakte kennis vindt van Franfcke Boeken, en van vreemde Volken zo wel, als bondige bedenkingen tegen den valfchen ierer entegen valfche vroomheid;kortlyk, waa-rin men de liefde des vredes, en eener met het Euangelium overeenkomende verdraagzaamheid aantreft. Zyne Excellentie de Heer monino, voormaals Afgezant van het Spaanfche Hof by den Heiligen Stoel, onderfchraagt deeze zelfde Brieven met zyn getuigenis ; meldende my uitdrukkelyk in eenen Brief geheel met zyne eigen hand gefchreeven, en gedagtekend te Romen den 10 October 1776. Indien zy niet een voortbrenglel van ganganelli waren, moest de Schryver in het bezit geweest zyn van ganganelli's verftand, van deszelfs geleerdheid, grondregelen, charatter, natuurlyke vrolykheid, en leevendigheid, van welke hy in vecle en langduurige verkeeringen ooggetuige moest geweest zyn. Indien ik met zo veel naauwkeurigheid en nadruk clemens XIV gefchetst hebbe, ik vooral, die niet meer dan driemaalen in myn leeven het geluk had van hem te fpreeken, moet men bekennen, dat ik in kojten tyd een groot man ben geworden, en dat 'er nimmer een voorbeeld was van zulk een verfchynfel. Men kent de Italiaanen niet;men hoont zelfs Rome, * 2 wan'  vr BERICHT wanneer men het Gemeen wil diets maaken, dat de Brieven van ganganelli het voortbreng/el van eenen Ultramontaan niet kunnen weezen, dewyl men in dezelve den valfchen lever, en de valfche Vroomheid beftrydt, en met agtinge fpreekt van verfchillende Volkeren. Italië bevat de minst bygeloovige en allervsrlichtfie mannen, niet alleen in het Collegie der Kardinaalen, onder de Prelaaten, onder de Geestelyke Ordes, maar ook onder allerlei rang van menfchen: en dagelykskoomen 'er uit dat Land, zo vrugtbaar in kundigheden, uitmuntende Werkjes te voorfchyn, over de gezonde Godgeleerdheid, over het bejluuren van den lever, en de waare Vroomheid. Men zal binnen kort in het Fransch drukken de Verhandeling mbmükatori, Della Devozione Regolata, die men eene omkeering van alle bygeloovigheid mag noemen; en die Verhandeling zal de Schynvroomen even zeer ontrusten, als zy luiden van eene welgegronde Godsvrugt zal inneemen. Hy, die ze vertaald heeft, is beide Taaien volkomen magtig; en hy konde deeze zyne kundigheid op geene gepaster wyze, of met meer nuttigheids, gebruiken. Maar wat heb ik noodig tot muratori op te klimmen, om te bewyzen, dat men in Italië de misbruiken van den lever en uitwendigs Godsdienftigheid vol-  van den UITGEEVER. vu volmaaktlyk kent? Een jong Prins (*), zo beminnelyk als deugdzaam, dien men met reden aanhaalt als een wonder van kundigheid en verfland, heeft onlangs in het midden van Rome zelve, eene keurlyke Redenvoering gehouden tot lof der Geleerdheid, in welke hy zich met de nadruklykfie verhevenheid aankant tegen de dweepery en tegen de bygeloovigheid; eene Redenvoering, die plegtiglyk goedgekeurd is door den Vader ricchini, een Dominicaan, en OpperHofmeester van 's Paufen Paleis, in welke ieder bladzyde de kundigheden onzer Eeuwe verheft, en den lof verkondigt van Franfche Werken, die men misfchien hier [in Frankryk~] niet zou durven pryzen, zonder in de oogen van onkundigen misdaadig te worden. Maar, in plaatze van langer flil te Jlaan by het uithaalen der bewyzen, die men byeen verzameld vindt in twee kleine Stukjes, gedrukt Iijmonory; vergenoege ik my mei te zeggen, dat men deeze uitmuntende Verzameling niet kan aantasten uit hoofde van het geene in dezelve voorkomt tegen den buitenfpoorigen lever en Godsdienfligheid, zonder tevens het proces op te maaken van de Vaders bourdaloüe, cheminai s e?z de neuville. Niets is Jlerker dan de wy- c*} l ode'iv yk 3è Gotizagüé, van Castiglione. * 4 •  vin BERICHT wyze op welke zy de trotfche vroomheid, de belachlyke vroomheid, de hardnekkige vroomheid aantasten; dan de kleuren met welke zy zommige bygeloovige en dweepzieke Vrouwtjes ajmaaien, die der raadgeevingen van het Euangelium den voorrang geeven boven de geboden, en die godsdienftig zyn zonder waarlyk Christenen te weezen. Men zal in dit Deel Brieven vinden, gefchreeven aan perfoonen, die nog in leeven zyn: dus zal men niet meer kunnen herhaalen, dat alle de perfoonen, van welke hier gefproken wordt, niet meer in weezen zyn; en men zal 'er uit zien, dat ganganelli gaarne verlof gaf om de verbode Boeken te leezen (*), en gevolglyk wel vryheid heeft kunnen geeven omdeGefchiedenis van g i annoke doorbladeren (f). De oprechtheid, die myne pen befluurt, heeft my belet zodanige fpreekwyzen uit te laaien, welke men ook in myne Werken kan vinden. Ik hebbe de zaaken ge. Het hier bedoelde Briefje is niet vertaald, dewy] het, buiten het gemelde, niets zaaklyks behelsde. (f) Zie Ifte Deel, bladz. 137. Dat Werk van g 1 a nn0 ne wordt te Rome onder de verbooden (ioeken geteld, die men niet mag leezen, zonder hyzonder verlof. En dat gang anelli het leezen van zulk een Boek zynen Vriend h»dt aangeraaden, is bygebragt als eene tegenwerping tegen de echtheil deezu- Brieven. De Uitgeever verdeedigt zich hier tegen decze befchuldiging.  van den UITGEEVER. ix gelaaten zo als zy waren, dewylik inderdaad myngebruik gemaakt hebbe van de Schriften van canganelli, van de eerfle jaaren af, in welke zy my ter hand kwamen. Daarenboven legt men zynen eigen Jlyl en zyne wyze van denken niet af, wanneer men vertaalt; en dit is zo waar, dat men myn Tafereel des Doods geheel zou vinden tn young's Nachtgedachten , indien ik dit Werk vertaald hadde. De Italiaanfche Uitgaave, die men niet heeft kunnen in het licht brengen, dan na dat geheel Europa lekend was geworden met deeze Brieven in eene taal, welke haar gemeenzaam is, zal binnen kort te voorfchyn koomen. Wat eene Italiaanfche Uitgaave deezer Brieven aanbelangt, die onlangs te Florence gedrukt is, deeze is flechts eene letterlyke Overzetting uit het Fransch; en zal alleen kunnen dienen om te bewyzen, dat het Italiaansch, 't geen men zich gereed maakt uit te geeven, waarlyk het oorfpronglyk is. By alle deeze Byzonderheden, die zo lastig zyn voor myne Leezers als voor my zeiven, voege ik, dat de zodanigen, die nog twyffelen, maar niet zy die willen twyffelen, wanneer zy my de eer willen doen, van my te koomen zien, overtuigd zullen worden, dat ik werkelyk getuigenis/en van het grootfle gewigt tenvoordeele van de echtheid deezer Brieven, in harden hebbe; hoewel ik de perfoonen niet heb kunnen of moeten noemen,  t BERICHT men, die hunne naamen niet gedrukt willen heiben. Men zal 'er vooral kunnen leezen, het geene een man van waare verdienjle, en die te Rome eenen aanzienleken rang bekleed, my van daar fchryft,op den 4*" December laatstleden: Dat zy, die van deeze Brieven kwaad fpreeken, meestal ter kwaader trouwe te werk gaan. Zie hier een voorbeeld, 't welk deeze waarheid kan bevestigen. My bevindende in een agtenswaardig en talryk gezelfchap, waarin men de Brieven, van welke wy fpreeken, aantastte {want dit was de mode geworden) bragt ik eenen Brief te voorfchyn, die geheel met de hand van ganganelli gefchrceven was, die ik kort te voor en van Rome ontvangen had, wanneer een man van verftand my zeer ernflig zeide: Wel! dat is geen gefchrift van eenen Paus, maar van eenen gemeenen Gccstelyken! Even als of de vingers van eenen Geestelyken of Kardinaal, die gefchikt is om het Pausfchap te bekleeden, letters moesten vormen, zo fraai als de Regenboog. Men kan hieruit befluiten, dat het vertoonen van het Italiaanfche Handfchrift niet in flaat zou geweest zyn, om deeze vooringenomen zielen te recht te brengen. Men tast dit Werk alleen aan uit partyzugt; en  vak dek ÜITCEEVER. xi en deeze is zo veel te kwaalyker geplaatst, dewyl men 'er het minfte fpoor niet van vindt in de Brieven van canganelli; en dewyl ik uit liefde tot den vrede my zelfs wederhouden heb van het te voorfchyn brengen van bedenkingen, welke een ander Uitgeever zekerlyk niet zou gefmoord hebben. Ganganelli nam altoos de hereeniging der Protefianten [met de Roomfche Kerke'] zo zeer ter harte, dat hy zonder ophouden aandringt op den geest des vredes, der zagtzinnigheid en der liefde. Men ziet dat zy de voorwerpen zyn dier Euangelifche Verdraagzaamheid, van welke hy fpreekt met zo veel gemaatigdheid en billykheid. Ik eindige met te herhaalen het geene onlangs een Heer van het Hof zeide: Wanneer men verdienfïe genoeg heeft om van eenen gemeenen Geestelyken tot de Pauslyke waardigheid te geraaken, kan men ook zeer wel de verdienfte hebben van uitmuntende Brieven te fchiyven. Behalven de beginfels der uitmuntendfle Zedekunde, die men in deeze Verzameling vindt, is 'er een Brief in over de gehoorzaamheid, welke men den Koningen fchuldig is. Deeze Brief is inderdaad waardig, dat 'er alle Volkeren belang in neemen, vooral de Franfchen. Men  xn BERICHT van den UITGEEVER, Men heeft, by het Derde Deel van dit Werkt verfcheide andere ftukken van ganganelli geweg^ (*), die den Leezer niet minder genoegen zullen geeven dan de Brieven. (*) Men heeft deeze Stukken, als Bullen, Loffpraaken, enz. niet alle vertaald, maar dezulke wcggelaaten, die wy van geen belang oordeelden voor den Nederduitfclien Leezer. Ook hebben wy etlj'ke Brieven (of liever Briefjes) onvertaald gelaaten, daar ze niets behelsden , dan alleen eenige beleefde pligtplecgingen , enz. liet een en ander zou enkel gediend hebben om het Boek te doen zwellen , zonder den Leezer eenig weezcnlyk nut te doen , of hun het Characler des Schryvers nader, te leeren kennen. BRIE-  BRIEVEN van PAUS C LEMENS XIV. CXXXII. BRIEF. Aan den Gezant van * * *. jy^Jen heeft dan zyne party gekozen, en wil liever in oneenigheid geraaken met alle Catholike Mogendheden , en bloot ftaan voor alle gevaaren, dan de zaak byleggen met den Hertog van Parma, in weerwil van alle gevolgen, die hier uit moogen voortvloeien. Uit de onverzettelykheid, met welke men by aanhoudinge de Vorften antwoordt, zou menbefluiten, dat het op de befcherming des Geloofs aankwam , of dat wy met een Leger van twee of driemaal honderd duizend mannen te velde konden verfchynen. Wat meent men toch uit te voeren, met zo flerk te fchryven, daar men zo zwak is, met zo veel onbuigzaamheid te toonen, daar men III. deel. A 3 gee- CXXXII erief.  6 BRIEVEN CXXXII 2 R IE F. , geene redenen heeft om wederftand te bieden? Ik vreeze altoos, dat men de Vorften meer en meer zal tergen. Hoe moet u dit voorkoomen, u, myn Heer, die beter dan iemand, de rechten en het belang der Hoven kent; u, die u geduurende uw geheele leeven in de Staatkunde hebt geoefend, en'er al de fpringveeren van kent; u, die, door uw diep inzien in de zaaken, tot in het toekoomende doordringt. Zyn wy dan den vrede moede, dien wy genieten? Men ziet, dat men ons, ter rechter en ter {linkerhand, van de fchoonfte bezittingen berooft, en men fchynt 'er zich niet over te bekommeren. 'Er zyn tyden, in welke het ten uiterften gevaarlyk is , hier van een begin te laaten maaken, dewyl men u dan alles afneemt wat gy hebt. Indien het Geloof belang had by de zaak van Parma, of by die der Jefuiten, dan kon 'er noch uitftel, noch vergelyk, noch voorwaarden van overgave plaats hebben; want de Pausfen zoude voor hun, die het Geloof wilden veranderen , geen ander antwoord hebben, dan zich te laaten Aagten. Dit is zeker, dat de Vorften ten laatften alles zullen doen wat hun behaagen zal, en dat men zich verplicht zal zien om te wyken, misfehien in eenen tyd, waarin alle onderwerping zal verworpen worden. Ro-  van C L E M E N S XIV. 7 Rome beleeft die tyden niet meer, in welke 1 menfchen van allerlei rang hunne hulde en geloften aan het zelve kwamen opdraagen. En, indien het die al beleefde, kon het dan meteen goed geweten de rechten der gekroonde Hoofden fchenden, en zich in gevaar ftellen van eene verfchrikkelyke fcheuring te veroorzaaken ? Niets is vreezelyker, dan het Lighaam van jesus christus te verdeelen: Rome is het middelpunt der eenheid, en het moet om ftukken, die noch de Zedeleere, noch de Leerftukken betreffen, de zodanigen, die in zynen fchoot leeven, niet in gevaar brengen van zich af te fcheiden. Indien, toen de Vorften eerst begonnen zich over de Jefuiten te beklaagen, de Generaal dier Orde zelve aan de Koningen gefchreven had om derzelver gramfchap te lenigen, en te verzoeken, dat de zulken, die hun beleedigd hadden, ftrenglyk mogten geftraft worden ; indien de H. Vader zelve dit beftek gevolgd had, had men misfehien ds Koningen kunnen te vrede ftellen en ik geloove waarlyk, dat dit zou gelukt zyn, mits, evenwel, dat men eene hervorming had aangeboden; maar men heeft halftarrig deMaatfchappy der Jefuiten willen ftaande houden, en wil het nog doen: en zie daar de reden, die alle gemoederen tot opftand brengt. De Generaal der Carmeliten, de Vader pontalti, was een uitneemend Staatkundige, A 4 toen :xxxn. brief.  CXXXII. brief. 8 BRIEVEN toen hy zelve aan den Koning van Portugal fchreef, om te verzoeken, dat die den Geestelyken zyner Orde het dryven van koophandel in Brafilie wilde beletten: hy ried den eerwaardigen Vader ricci (*), den zelfden flap te doen; maar die wilde 'er niet naar luisteren. Wie is de Vorst, die 'er geen meester van is om naar welgevallen de inwooners in zyne Staaten te bewaaren, of zulken, die hem mishaagen, uit te dryven? Ik durve zeggen, dat de tegenwoordige Staatsdienaars deeze zaak niet wel begrepen, en alle derzei ver gevolgen niet voorzien hebben: het zyn fchoone oogen,maar die niets zien. Avignon, Benevento,en Porto-Crovo kondigen ons aan, dat, indien 'er niet fpoedig een vergelyk getroffen worde, men zich noch van andere landen zal meester maaken; en dus zul" [en wy ongevoelig heerlyke goederen verliezen, welker bezitting door langduurig gebruik zeer rechtmaatig was geworden. Benedictüs XIV, fchoon vrecsagtig van iart,zou in deezen gevaarlyken ftaat vanzaaken den Vorften genoegen gegeeven hebben; en het is te beklaagen, dat clemens XIII, wiens godsvrugt wy allen eerbiedigen, zo wel als die van den Kardinaal, zynen Neeve, de zaaken uit een ander oogpunt befchouwt. Ik heb het ge- (*) Den hatficn Ccncraal der gewezen' Jefuiten.  van CLEMENS XIV. o gewaagd hem 'er over te fpreeken , en hy ( fcheen 'er van getroffen te zyn; maar terftond koomen 'er luiden, welker belang het is hem te houden by die wyze van denken, die zy hem ingeboezemd hebben, tusfchen beide, en houden hem fchoonfchynende redenen voor, om hem by zyn gevoelen te doen volharden. Men zegt hem, dat een Geestelyk Lighaam , 't welk de grootfte dienften gedaan heeft in de beide waerelden , 't welk eene uitdrukkelyke belofte van gehoorzaamheid doet aan den H. Stoel, volftrektlyk moet bewaard worden, en dat het alleen uit haat tegen den Godsdienst voorkoomt, dat men het tracht te vernietigen; maar men zegt hem niet dat de gemeene Vader der Geloovigen de godsdienftigfte en aan den H. Stoel gehoorzaamfte Vorften niet moet vertoornen; men zegt hem niet, dat hier uit eene fcheuring kan ontftaan tusfchen den H. Stoel en Portugal, en dat het Hoofd der Kerke moet beeven, wanneer het aankoomt op eene fcheiding, die de doodlykfte gevolgen kan hebben. Eenige brokken lands te verliezen is niets in vergelykinge van het getal der zielen, die door eene fcheuring zouden verloren gaan. Welk een tafereel zou Engeland uitleveren voor clemens VII, indien die nu leefde! men fiddert van afgryzen 'er van. Zekerlyk zouden de Vorften, die tegenwoordig heerfchén, niet denken oai zich af te fcheiden; maar kan men inftaan h 5 voor :xxxn. ER I E F.  CXXXII brief. i 10 BRIEVEN voor de geenen, die hun zullen opvolgen? Het geen zich opdoet onder het voorkoomen van Godsvrugt, is juist altoos niet het oorbaarfle. Een Paus is aangefteld tot Hoofd der Kerke, om uit te rooien en te planten: de goede Boeken, die de Jefuiten zullen nalaaten, zullen ook na hen wel in weezen blyven. De Geestelyke Orden hebben noch de onfeilbaarheid, noch de onmoogelykheid van afvallig te worden tot haar deel gekregen; indien zy heden alle vernietigd wierden, zou dit buiten twyffel een groot verlies zyn ; maar de Kerk van j e s u s c h r i s t u s zou daarom niet minder heilig, niet minder Apostolisch, niet minder eerensvvaardig zyn. De Geestlyke Genootfchappen moeten befchouwd worden als hulpbenden ; en het flaat aan den grooten Herder te onderzoeken , wanneer zy nuttig, en wanneer zy het niet meer zyn. De Humiliati, de Tempeliers (*) zeiven, dee- den (*) Humiliati of Vernederden was de naam eener Geestelyke Orde, die omtrent het jaar 1192 door eenige Milaneefche Edellieden werd ingelteld. De Orde verkreeg groote Rykdommen, en haare leden vervielen tot weelde en ongebondenheid, tot dat Paus pius V, in het jaar 1570, de Orde reriiietigde, by gelegenheid dat eenige van derzelver leden :enen verraderlyken aanflag hadden ondernomen tegen caiel borromus, Aartsbisfchop van Milaan, die de Drde poogde te hervormen. Zie thuani Histotia Lib. L. - De Tempeliers zyn bekend genoeg. Men kan hun aangaanle nazien mosheim's Kerk!. Gefehied. IV. D. bl. 246. enz. r. D. bl. 363, enz. — NB. In eene voorde Aantekening - heb  van CLEMENS XIV. ïi den goed geduurende eenigen tyd , dewyl 'er geene Orde is, die geene ftichting bewerkt, vooral in de beginfelen haarer Inftellinge; en evenwel zyn zy vernietigd, zo ras de Koningen en de Pausfen het goedvonden. Buiten twyffel zal ik het gemis betreuren van het goed, 't welk de Jefuiten konden bewerkt hebben; maar nog meer zou ik het verlies beklaagen van die Koningryken, die zich van den H. Stoel zouden kunnen affcheuren. Deeze Vaders moeten zeiven de juistheid myner redeneeringen gevoelen, en ik heb de vermetelheid van te gelooven, dat ik hun dezelve zou doen goedkeuren, indien ik eene onderhandeling met hun had, en zy zich wilden ontkleeden van de vooroordeelen, die den mensch in allerlei Haat aankleeven. Indien de Vader timoné, myn Vriend , hun Generaal geweest ware, zouden zy behouden zyn gebleven. Op deeze wyze denke ik, fchoon een Geestelyke zynde, en ik zou even het zelfde zeggen van myne eigen Orde,indien die het doel wierd van de verftoordheid der Catholike Vorften. 'Er zyn fommige godsdienftigeverrichtingen, die, heb ik carel borromeuSj by vergisfinge geplaatst in liet begin der voorgaande Eemve. Hy ilierf in hetjaar 1584. Maar in het jaar 1631 ftierf i'rede rik borhomeus, volle Neef van den eerstgemelden, en,gelyk die, Kardinaal, Aartsbisfchop van Milaan, en beroemd wegens zyne godsvrugt en geleerdheid. cxxxn brief.  CXXXII brief. 12 BRIEVEN .die, gelukkiglyk, my nimmer verblind hebben. Ik wikke de gebeurtenisfen volgens de Reden en de Waarheid, en gelyk deeze twee lichten zyn, cp welke men vertrouwen kan, maake ik myne bepaaling volgens derzelver uitfpraak. Indien 'er in de Kerk geene andere party ware, dan die van jesus Christus, zou elk Geloovige de gebeurtenisfen, die de Voorzienigheid beflemd heeft, in vrede afwachten, zonder zich in de bres te ftellen voor Cephas of voor Apollos. Maar men laat zich tegenwoordig alleen leiden door gevoelige aandoeningen ; en dewyl men eenigen Geestelyken gekend heeft, die door zynen wandel ftichtte, en geene andere, dan zeer goede zaaken, voorlchreef, zal men daar uit befluiten, dat men de Orde, van welke hy een lid is, niet kan of mag vernietigen. Is dit redeneeren ? is dit oordeelen? Wanneer men noch de aanftelling van een geding, noch de redenen, naar welke men moet oordeelen, gezien heeft, is het ongerymd te willen vonnisfen. Zie hier een groot pleitge. ding tusfchen de Koningen, en een Geestelyk Lighaam, 't welk vermaard is door zyne bekwaamheden en zyn aanzien; en, indien men 'er de byzondere ftukken niet van kent, kan men, moet men dan Hechts in het wilde iets verzekeren? Nog eens: ik beweere niet, dat men de Jefuiten moet vernietigen; maar ik den- ke,  van CLEMENS XIV. 13 fce, dat men de redenen, door de Vorften by- ( gebragt, moet onderzoeken, en de Orde affchaffen, indien 'er gewigtige redenen zyn om zulks te doen. Men weet nog niet naauwkeurig, waarom de Tempeliers vernietigd wierden , en men wil reeds weeten, waarom de Jefuiten zoude kunnen afgefchaft worden. Ik wenfche, met al myn hart, dat zy zich moogen rechtvaardigen, en dat 'er noch fcheuring , noch vernietiging gebeure; want myne ziel is waarlyk vreedzaam, en niet in ftaat om iemand, veel minder eene Geestelyke Orde, te haaten. Ik heb de eer van te zyn, enz. Rome, 29 Otlob. 1768. CXXXIII. BRIEF. Aan myn Heer den Marquis van ***. f7'vt daar ons in het gevaarlykfte tydftip van ^ verandering, 't welk 'er immer was. Geheel Europa dondert tegen ons, en ongelukkiglyk hebben wy niets, 't geen wy tegen dit raazende onweder kunnen ftellen. De Paus ftelt zyn vertrouwen in de Voorzienigheid ; maar <5od doet geene wonderwerken, zo dikwyls men het begeert; en daarenboven zou Hy won- de- :xxxn. brief. CXXXIII. brief.  CXXXIII brief. 14 BRIEVEN . deren verrichten, om Rome het genot van een Heerlyk recht over het Hertogdom van Parma te doen genieten? Rome heeft alleen een zuiver geestelykgezach over alle Catholike Kouingryken; zyn tydlyk gezach geldt alleen voor den Kerklyken Staat, en dit nog door de bewilliging der Vorften, te. gen welken men zich wil aankanten. Kan men vergeeten, dat het Hof van Rome bykans alle zyne rykdommen, en al zynen luister aan Frankryk verfchuldigd is? En, indien men dit in geheugen heeft, hoe kan men dan nalaaten toe te geeven aan den wil van lodewyk XV; te meer, daar hy niets eischt dan zaaken, die hy recht heeft te eifchen? Ik vergelyke de vier voornaame Koningryken, die den H. Stoel onderfchraagen , by de vier Hoofddeugden, Frankryk bydefterkte, Spanje by de maatigheid, enz. De H. Stoel, dus omringd, toont zich ontsachlyk voor zyne vyanden, en dan kan men van hem zeggen: aan uwe zyde zullen 'er duizend vallen, en tien duizend aan uwe rechterhand; \ot u zal het niet genaaken (*). Ik zugte, ik bekenne het voor u, myn waardie Heer, op het gezicht der rampen, die dit alles Dns bereidt, en ik zou gaarne zeggen, dat dee1e bittere drinkbeker van ons voorby ga, niet om C) Pf- XCI. (in de Vulgata XC) vs. 7.  van CLEMENS XIV. 15 ■om dat men ons den mantel neemt, en vervolgens onzen rok kan neemen, maar om dat ik vreeze voor eene fcheuring; en hoe veel kwaads zou die niet na zich fleepen, fchoon de Godsdienst nimmer vergaan kan! Indien de H. Vader, wiens hart de zuiverheid zelve is , zich Hechts de weldaadige bedryven der Franfche Koningen jegens den H. Stoel wilde laaten voorhouden, hy zou zekerlyk niet draalen met het verlangen van lode. vvyk XV,raakende het Hertogdom van Panna, "in te volgen; maar gy weet, dat elke zaak twee kanten heeft, en dat het oogpunt, waar uit men deeze den H. Vader vertoont, volftrekt ftrydig is met de inzichten der Vorften. Men zal de noodzaaklykheid gewaar worden van te rug te keeren, en, indien dit niet onder deezen Paus voorvalle, zal het onder zynen Opvolger moeten gebeuren; 't geen zo veel te moeilyker is, dewyl cl e mens XIII een Paus is, der eerfte eeuwen der Kerke waardig, door zyne godsvrugt, en dewyl hy verdient gezegend te worden door alle Koningryken, die zyn gezag erkennen. Het Sacro Collegio kon hem wel vertoogen doen; maar, behalven dat hier de gevoelens verdeeld zyn over de zaak van Parma, en over die der Jefuiten, zou de Paus toch niet anders doen, dan het geene zyn Raad hem zou aan de hand geeven. Ik CXXXIII. brief.  CXXXIII. BK IE F. 16 BRIEVEN Ik ben niet verwonderd, dat de Heer Kardinaal *** haitlyk belang neemt in het welvaaren van de Maatfchappy en derzelver Generaal; hy heeft zeer natuurlyke redenen om aan dezelve gehecht te zyn; maar het verbaast my, dat men hem by voorkeuze over dit ontwerp heeft geraadpleegd, daar de geheele waereld weet, hoedanig zyne manier van denken zy. In gevaarlyke omftandigheden moet men nooit •aad inneemen, dan van zulken, die volmaakt Delangloos zyn: anders wordt men partyzugtig, :onder het te willen, zelfs eer men het vernoedt. ' ons de waarheid te beminlen, en haar tc kennen zo als zy is. Zoveel legoeheli n. • : n zo zeer den fchyn der vaarheul aan} dal men 'er dikwyls mede beuogen wordt. Wanneer men haar in een vooriicdekfel zien wil, moet Bieb ÖBÜdeeden vsn alles wat men weet, te s lafc o bderzoelcen , als of men nog niets er van nis, en rindclyk perfoonen raadplec;en, die zonder vooringenomenheid zien en iprdeelen. Men moet daarenboven eene oprechtheid -an oogmerk hebben, die ons het verkrygen an bovennatuurlyke verlichtingen waardig maa:e; want de Heer beproeft harten en nieren, n, indien de liefde der gerechtigheid ons niet be.  van CLEMENS XIV. 17 bezielt in ons onderzoek, laat Hy ons over aan onze eigene duisternisfen. Ik ben met al de volheid myns harten, enz. Rome, 7 Jan. 1769. CXXXIV. BRIEF. Aan eenen Geestelyken van zyne Orde. J~^e Voorzienigheid, my tot de waardigheid van Kardinaal verheffende, heeft my de plaats, vanwaar ik gekomen ben, niet uit het oog doen verliezen : dit is een verfchiet, 't welk my altoos voor den geest is, en 't welk ik verwonderlyk vinde om de eigenliefde af te weeren. De waardigheid, die ik bekleede, en tot welke ik niet geboren was , heeft meer doornen dan roozen, en in dit opzicht koomt zy overeen met alle verhevene bedieningen. Ik ben dikwyls verplicht om van een ftrydig gevoelen te zyn met den perfoon, die ik ter waereld den meesten eerbied toedraage, en die boven anderen alle myne erkentenisfe verdient. Deeze is de wreedfte zelfsftryd, die myn hart moet ondergaan. De liefde heeft niet altoos aangenaame dingen te zeggen, daar zy onaffcheidelyk is van de waarheid. Maar veele menfehen misleiden III. deel. B zich CXXXIII. brief. CXXXIV. brief.  CXXXIV BRIEF. i i « I 18 BRIEVEN \ zich omtrent dit onderwerp; zich verbeeldende, dat de liefde altoos ftreelende, altoos gedienftig, is: zy zou dan naar de vleiery gélyi ken. 'Er zyn omftandigheden , in welke de Liefde vuur vat, in welke zy met geweld uitbarst, en dondert. De Kerkvaders, die van haar vervuld waren , fpraken niet dan met haare tong, en zelfs dan, wanneer zy hunnen iever op het Ieevendigfte uitdrukten. Wanneer gy fchryft aan den Bisfchop van ***, doe hem dan myne oprechte betuigingen van dienstvaardigheid; en zeg hem, dat men alles gedaan heeft om de zaaken tot een vreedzaam einde te brengen; maar dat alles vrugtloos is. God zal, vroeg of laat, zynen wil bekend rraiken; want Hy is het, op wien wy altoos het oog moeten vestigen. Gy geeft my het leeven weder, met my te melden, dat onze gemeene vriend niet zal fterven van zyne ziekte. Zyne kundigheden zyn van grooten dienst voor de geenen , die hem raadpleegen. Hy heeft de uitmuntendfte bekwaamheid om de gewetens te beftuuren, zonder de beuzelagtigheid van de meeste Biechtvaderen te lebben: want men moet bekennen, dat veelen, die anderen beftuuren, zelve wel noodig zoulen hebben beftuurd te worden; en dat zy bycans altoos bedorven worden door de Vrouwen, lie, ten hunnen opzichte, eene oplettendheid jebruiken, welke men alleen aan God behoort te be-  van CLEMENS XIV. i$ bewyzen. Het fchynt haar, wanneer zy hem( zien, in welken zy haar vertrouwen gefield hebben , dat hy ten minften de Aartsengel c abriel is. Het is, zonder twyfFel, gevoegelyk, dat men eene waare hoogagting hebbe, voor hun, die men raadpleegt, en die men hoort als de godfpraaken der Wet, maar dit moet niet tot buitenfpoorigheid gaan. Ieder, die in eene geduurige verrukkinge is over zynen Biechtvader, kan zich verzekerd houden, dat 'er veele menfchelyke redenen zyn in zulk eene aankleevinge. . Welk eene verbaasdheid zal het zyn voor veele vroome Vrouwtjes, die, geloovende oprechtlyk aan God gehecht te zyn, Hechts haaren Biechtvader aankleeven, en die, in het oogenblik van haaren dood, den mond des OpperftenRechters het laatfte vonnis zullen hooren uitfpreeken: Gelyk ik het niet ben, dien gy bemind hebt, gaat weg van my, ik heb u niet gekend (*). Dit heeft my langen tyd doen beeven voor de zaak der Biechtvaderen. Ik had wel gewenscht, dat hy, die eertyds te Rome de myne was, en die met eenen reuk van heiligheid geflorven is, zyne wyze van beftuuringe gemeen gemaakt hadde. Hy was een hemelsch mensch, die u verhefte boven de menfehelykheid, en volftrektlyk wilde dat men hem vergat, om zich aan 00 Mjtth. vu, 23. B 2 XXXIV. brief.  CXXXIV. brief. CXXXV. ao BRIEVEN aan niemand, dan aan God alleen, te verbinden. Ons ontbreekt in Italië een goed werk over de Beftuuring des Gewetens. Wy hebben eene menigte, die niets anders behelzen dan Gemeene Plaatzen (*). Maar men moest, om het op te ftellen, voor eerst, den Geest Gods hebben ; ten tweeden, eene groote kundigheid van het menfchelyke hart; want men kan niet gelooven, met welke behendigheid de eigenliefde , en duizend zinlyke hartstogten, daar in plaats neemen, terwyl men zich zeiven diets maakt, dat zy verhevene gevoelens zyn, en waardig van den Heere befchouwd te worden» Zie daar de reden, om welke het zo moeilyk valt over zichzelven te oordeelen. Ik wenfche u alles wat gy kunt verlangen, dewyl ik weete dat gy niets verlangt dan uitmuntende zaaken, en ik ben met al myn hart uw waarde en liefhebbende, De Kard. ganganelli. In het Klooster der H. H. Apostelen. (*) Loei Communes.  van CLEMENS XIV. sr CXXXV. BRIEF. Aan myn Heer den Graaf van * * *. "CMndelyk zyn wy geroepen tot eene Vergade-1 ring (*) , die groote zaaken zal moeten beflisfen. Men zal daar de ongelukkige onderwerpen , die zedert langen tyd, tusfchen ons en de Mogendheden, tweefpalt verwekt hebben, op het tapyt brengen. Het fchynt, dat de H. Vader, eindelyk, zich buiten ftaat gevoelende van wederftand te bieden, zal berusten in de begeerten van het Huis van Bourbon. Hy zal ten minften de oorzaaken van deszelfs misnoegen ter overweeginge brengen, en ieder zal zyn gevoelen opgeeven. Behaagde het Gode, dat men van den beginne dit beftek gevolgd hadde .' Maar men ziet dikwyls de gevolgen eener beklagenswaardige onderneeminge niet, dan na dat men 'er zich heeft ingewikkeld. Ik raade u hier over te handelen met.... Rome, fchoon beroemd wegens zyne Staatkunde, is niet altoos Gy verftaat my. De <*) Confiflorie: eene Vergadering beftaande uit den Paus en de Kardinaalcn, van welke de eerstgenoemde de VoorzicM is. B 3 :xxxv. BRIEF.  CXXXV SBXEF. 22 BRIEVEN , , De Staatsdienaars vaaren voort met de bitter, fte Jclagten in te brengen; en de partyen, wel. ker belang het is, dat 'er niets befüst worde, vormen omfchanllngen, belegeringen, en.... Uw vernuft zal u de rest wel zeggen. 'Er is alle reden om te denken, dat Frankryk, Spanje, en Portugal zullen, enz. Indien men my ftilzwygen oplegt, zal ik u niets zeggen; en zekerlyk zult gy myn gedrag goedkeuren. Ik wil niet, dat men my laake, gelyk den kleinen man, dien gy kent, gebeurd js, over het niet bewaaren van een geheim. Behalven de eerlykheid van eenen Kardinaal, bezitte ik die natuurlyke eerlykheid, die het wee. zen van een braaf man uitmaakt, en dit is eene dubbele verplichting om befcheiden te zyn: maar wy zullen dit niet genoeg zyn om te beletten , dat de zaak terftond rugtbaar worde 5 en het zou my zelfs niet verwonderen, dat de Hollandfche Courantfchryvers 'er kennis van kreegen. Van te vooren kan ik niets weeten , dewyl men niets zegt. Hetleevcn, 't welk ik leide, is zo donker als myn gewaad; en ik verfchyn gevolgelyk niet in die luisterryke gezelfchappen , daar men de groote nieuwtjes verhaalt. Ik worde de zaaken niet gewaar, dan door mid> del van onzen waarden Abt.,., Maar weet die alles, en zegt hy altoos de waarheid? Niet dat hy  van C L E M E N S XIV. 23 • hy het op bedriegen zou toeleggen, maar zyne verbeelding, zyne leevendigheid, enz. Ik heb den vliegenden Postillon wedergezien Hy heeft my de Brieven ter hand ge- fteld , die ik verwagtte , en die niets anders behelzen, dan verftandige aanmerkingen over het geene ik verlangde te weeten. Vaarwel, zonder plechtigheid, gelyk gy my bevolen hebt. Rome, 31 Jan. 1769. CXXXVI. BRIEF. Aan denzelfden. r7\e hier eene geheel andere omkeering dan de Vergadering, van welke ik u gefproken heb. DeH. Vader onderging gister avond,wanneer hy zich te bed begaf , eene zwaare fluiptrekking, gaf een grooten fchreeuw, en blies den adem uit. Heden zouden wy vergaderd zyn, pm de zaak, die alle Catholike Hoven in het onzekere houdt, en op ons te onvrede maakt, naauwkeurig te onderzoeken. Elk zal op verfchillende wyzen redeneeren over dit fterfgeval, 't welk zo buitengemeen is in de tegenwoordige omftandigheden. Ik betreure oprechtlyk het verlies van wylen den Paus , uit hoofde van zyne uitmuntende B 4 hoe- CXXXV. E R I E F. CXXXVI. BRIEF.  CXXXVI, BRIEF. ! I I ! I ] ] H BRIEVEN hoedanigheden, en van de erkentenisfe, die ik hem verfchuidigd ben. De Godsdienst moest zyne Loffpraake opmaaken, en hem beweenen. Hy maakte denzelven waarlyk eerenswaardig voor allen, die tot hem naderden, door zyne gulden zeden, die zo zuiver waren als zyne oogmerken, en door eenen iever, die alle proef konde uitftaan ; maar ik zal altoos zeggen : het is jammer, dat hy de zaaken niet ingezien heeft, zo als hy ze behoorde befchouwd te hebben. Hy laat Neeven na, die door hunne uitmuntende hoedanigheden lofwaardig zyn, vooral de Kardinaal, die de fchoonfte ziel heeft, welke men kan aanfchouwen. Degroote zwaarigheid zal tegenwoordig zyn, te weeten wien men kiezen zal. Ik beklaage hem by voorraad; en ik zal het niet in myne gedachten neemen om u te zeggen: het is die, Df deeze; want het is altoos iemand, op welken nen niet dacht. Dit is zeker, dat ik myne ftem liet geeven zal dan aan iemand, die verftand :n Godsvrugt in zich vereenigt.Een Paus moet, ils Stedehouder van jesuschristus, eene jprechte vroomheid bezitten; en, als waereldyk Vorst, veel kundigheden en fchranderheid. gelukkig levert het Sacro Collegio ons in zyne Leden ruimte van keuze, zonder dat wy veel noeite behoeven te doen. Bid den Heer, dat Hy ons zynen geest fchen- ke,  van C L E M E N S XIV. aj ke, en ons een Hoofd geeve naar zyn harte, en naar dat der Koningen. Ik heb zedert kort den Heer marefoschi gezien, hy is een Prelaat, die verwonderenswaardig is uit hoofde van zyne kundigheid er oprechtheid. Het Conclave zal nu verdraaglyker zyn dai in den Zomer. Dit zal in myne leevenswyzi niets veranderen. Ik gaa eenvouwig een celletje verlaaten, on een ander te betrekken; en, indien men aan ' kuipen gaat, verzekere ik u , dat ik 'er niet van weeten zal; dewyl ik my met party trekkei zo weinig bemoeie als iemand ter waereld. Gy kent myn hart, en ik heb niet noodig i te zeggen, dat ik ben, Rome, 3. Febr. 1769. CXXXVII. BRIEF. Aan eenen Geestelyken, eenen zyner Vrienden. Tk ga in het Conclave; bid den Heer,dat Hy 1 onze oogmerken zegene, en dat Hy, na zo langduurigen ftorm, kalmte verleene. Men heeft my aangezogt\om een Franfchen B 5 Coa- CXXXVI. brief- i I t i 1 i rxxxvii. brief.  CXXXVII brief. CXXXVIII. 26 BRIEVEN Conclavist (*) te neemen. Behalven dat ik dien Landaart oneindig beminne, heeft hy uitmuntende hoedanigheden; daarenboven houde ik raad met my zeiven, om van zyne onbefcheidenheid niets te vreezen te hebben, indien ik befluite hem aan te neemen, en hy wilde gaan praaten: myn geheim is voor my zeiven. Gelief aan onzen Prelaat te zeggen, dat ik zynen Brief niet heb kunnen beantwoorden, en dat ik hem zeiven verwagte aan het Klooster der H. H. Apostelen, op den eigenften dag, waarop het Conclave zal eindigen. De gemoederen zyn verdeeld; maar God vermag alles op de harten, en het is zyn werk, waarmede wy Dns gaan bezig houden. Doe uw best, om my, op het oogenblik myaer vryheid, het Boek te bezorgen, waarvan ik i gefproken heb. Vaarwel, ik ben altoos uw h'enaar en uw vriend De Kard. ganganelli. Zes uur en, 's morgens. (*) Dus noemt men den Bedienden, die eenen Kardinaal 'erzelt en oppast in liet Conclave.  van CLEMENS XIV. 27 CXXXVIII. BRIE F. Aan den Heer ***. ry\e daar my, zedcrt vier maanden, niet meer ^ ten dienfte van my zeiven, of van myne vrienden, maar van alle de onderfcheidene Kerken, welker Hoofd ik, door de Godlyke toelaating, ben geworden, en van alle de Catholike Hoven, van welke verlcheidene, gelyk gy weet, gewichtige zaaken met Rome hebben te regelen. Men kon in geen krakeelzieker tyden Paus worden, en juist op my heeft de Voorzienigheid een zo drukkenden last doen vallen. I!> hoope, dat Zy my zal onderfteunen, en my die voorzigtighcid, die kracht, verleenen, die beide zo noodzaaklyk zyn, om volgens de regeler van rechtvaardigheid en billykheid te regeeren, Ik ben thans bezig om de naauwkeurigftc kennis te neemen van de zaaken, die myn Voor. zaat my heeft overgelaatcn, en die niet, dan n: een langduurig onderzoek, kunnen ten einde gebragt worden, Gy zult my een waar vermaak doen, met mj te bezorgen, het geen gy voor my gefchrevei hebt over de zaaken, die tot dit onderwerp be trek CXXXVIII. brief. [  CXXXVIII. BRIEF. CXXXIX. BRIEF. 28 BRIEVEN trekking hebben, en met het aan niemand, dan aan my, te vertrouwen. Gy zult my vinden, zo als gy my altoos gekend hebt, even vreemd van de blyken van grootheid, die my omringen, als of ik 'er zelfs den naam niet van wist, en gy kunt my aanfpreeken met dezelfde openhartigheid,met welke gy te vooren tot my fprak ; want het Pausfchap heeft my nog eene nieuwe liefde tot de waarheid ingeboezemd, en eene nieuwe overtuiging van myne eigene nietigheid. Rome, 21 Septemb. CXXXIX. BRIEF. Aan eenen Ponugeefchen Heer. (~^y behoeft niet te twyffelen, myn Heer, dat ik alle moogelyke begeerte heb, om de banden tusfchen het Hof van Rome, en dat van Portugal, die men heeft willen verbreeken, vaster dan ooit toe te trekken. Ik ben niet onkundig, hoe innig ten alle tyde de verbindtenis was tusfchen de beide Mogendheden, en ik zal verrukt zyn, indien ik de zaaken weder op den ouden voet kan brengen; maar, als de gemeenc Vader der Geloovigen, als Hoofd van alleGeestelyke Orden, zal ik niets doen, dan na dat ik het  van C L E M E N S XIV. 29 het onderzogt, gewogen, en beflist heb volgens! de Wetten der Gerechtigheid en der Waarheid. God verhoede , dat eenige menschlyke beweegreden myne keus bepaale! Ik zal reeds eene genoegzaam zwaare rekening by God hebben te verantwoorden, zonder dat ik myn geweten nog met eene nieuwe zonde bezoedele; en het zou eene verfchrikkelyke zonde zyn, eene geheele Orde te verbannen op geruchten, op vooringenomenheid, en zelfs op vermoeden. Ik zal niet vergeeten, dat men, den Keizer geevende, dat des Keizers is, ook Gode moet geeven dat Gods is (*). Ik heb reeds iemand gelast de Staatsfchriften van het Collegie ter voortplantinge des Geloofs (f) door te loopen, en my de briefwisfeling te bezorgen van sixtusV,myn doorluchtigen Voorzaat en Medebroeder ,mct philippus II. Ik vordere, daarenboven,dat men my alle punten van befchuldiginge ter hand Helle, geftaafd met getuigenisfen, die men niet kan verwerpen. Ik zal ,in 't heimelyk,de Advokaat worden van hun, welker val men van my vordert, om in my zei ven alle de middelen ter hunner rechtvaardiginge te zoeken, eer ik eenige uitfpraak doe. De CO Manh. XXII, 23. Cf) Zie, wegens dit Collegie , UOSHEI m's Kerk!, Qefcbiei. VIII. Deel. bl. 5o. enz. :xxxix. erief.  CXXXIX. BRIEF. CXL, 30 BRIEVEN De Koning van Portugal is al tcgodsdienfb'g, zo wel als de Koningen van Frankryk, van Spanje, en van Napels, om myne handelwyze niet goed te keuren. Indien de Godsdienst eene offerande vordert, zal de geheele Kerk my hooren, en... Ik wenschte wel, dat de Voorzienigheid my niet gefpaard hadde tot zo rampfpoedige tyden; want hoe ik ook handele, ik zal misnoegden maaken, ik zal morringen veroorzaaken, en my haatelyk doen worden by eene menigte van perfoonen , om welker agting en vriendfchap ik vuurig wenfche. Ik befchouwe my zeiven als eenen dier Propheeten , die God in het midden der ftormen verwekte, en als die mannen, welker rang hen voor den ftryd blootftelt, fchoon zy geene andere dan vreedzaame inzichten hebben ; maar die door den post, dien zy bekleeden, zich in de noodzaaklykheid bevinden van te werken. Alles is in Gods handen; dat Hy myne pen, myne tong, en myn hart beftuure, ik zal my aan alles onderwerpen, en alles doen, wat 'er gedaan moet worden, zonder voor de gevolgen te vreezen... enz.  van C L E M E N S XIV. 31 CXL. BRIEF. Aan eenen zyner Vrienden, eenen Geestelyken. Tndien gy gelooft, dat ik gelukkig ben, bedriegt gy u. Na den gantfchen dag geflingerd te zyn , worde ik dikwyls in den nacht wakker, en wenfche zugtende om myn klooster, myn celletje en myne boeken. Ook kan ik zeggen, dat ik uwe plaats bykans met nydige oogen befchouwe. Dit beurt my op, dat de Hemel zelve, tot groote verwondering der geheele waereld, my geplaatst heeft, daar ik ben; en dat Hy, indien Hy my fchikt tot eenig gewichtig werk, my ook zal onderfleunen. Ik zou al myn bloed wel willen geeven, God weet het, op dat alles in vrede mogt zyn, op dat de geheele waereld tot haaren plicht wederkeerde, op dat zy, die misnoegen gegeeven hebben, zich wilden hervormen, en 'er noch verdeeldheid, noch affchaffing, plaats greepe. Ik zal tot het laatfte uiterfte niet koomen, dan gedrongen door kragtige beweegredenen, op dat ten minften de nakoomelingfchap my recht doe, ingevalle myne eeuw het my mogt weigeren. Dit is het niet, 't geen my bezig houdt, maar wel de eeuwigheid, tot welke ik - na- CXL. brief.  CXL. BRIEF. CXLI. 32 BRIEVEN nadere, en die voor de Pausfën nog ontzachlyker is, dan voor de rest der menfchen. Ik zal u myn antwoord, op het geene gy my vraagt, doen ter hand ftellen; gy zult weeten, dat ik myne vrienden niet vergeete, en dat, indien ik ze niet zo dikwyls zie als voor deezen, zulks veroorzaakt wordt, door dat de bezigheden en bekommeringen my als tot fchildwachten verftrekken: men vindt ze aan myne deur, in myne kamer, in myn hart. Maak van my melding by myne oude kennisfen: ik denke fomtyds aan de verbaasdheid, in welke zy hebben moeten zyn, wanneer zy myne verheffing vernamen. Vooral moet gy aan hem, nevens wienik in myne jeugd my geoefend heb, zeggen, dat hy de waarheid niet voorfpeld heeft, wanneer hy aan onze makkers zeide, dat ik, zekerlyk, ten eenigen dage, myne dagen in Frankryk zou gaan eindigen. 'Er is geene waarfchynelykheid, dat dit gebeuren zal, of ik moest, waarlyk, tot zeer ongemeene zaaken gefchikt zyn. Ik ben altoos uw genegen, CLEMENS. Uit Cajlelgandolfo.  van CLEMENS XIV. 33 CXLI. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader aimé de lamballe, Generaal der Capucinen. Tk ben u hartlyk verpligt voor de Gebeden, die gy ten Hemel zendt voor myne behoudenis. Ik heb ze dubbel noodig, en als een byzonder Perfoon, en als Hoofd der Kerke. Ik neeme deel in alle uwe moeilykheden, in al uwen arbeid; wel overtuigd, dat gy ze verdraagt met eenen geest van boetvaardigheid, en op eene Gode welbehaagelyke wyze. Indien gy lang te Parys blyft, gelyk ik vrecze, uit hoofde uwer ongefleldheid, zult gy gelegenheid hebben, om 'er den Heer dor ia te zien, dien ik uit al de volheid myiis harten beminne, als eenen Prelaat, die eenmaal de vreugde en de eer der Kerke zyn zal. Ik zie u in het midden eener waereld, waarin groote gebreken, en groote deugden zyn; en in welke, door eene geheel byzondere fchikking der Voorzienigheid, de iever van den Allerchristelykften Koning, en van het geheele Koninglyke Geflacht, voor den Godsdienst, en de ongemeene Godsvrugt van den Prelaat, die den Stoel van Parys bekleedt, den voortgang des ongeloofs fluiten. III. deel. C Breng CXLI. brief.  CXLI. brief. 34 BRIEVEN Breng met u den eenen of den anderen Franfchen Geestelyken, die, door zyne geleerdheid, hier zynen Laudaart eere aandoe. De Dominicaanen dachten verftandig, wanneer zy den Vader fabrici, uwen waardigen Landgenoot, die door zyne geleerdheid den roem zyner Orde vereeuwigt, in het Collegie van Minerva beriepen. Indien uwe ziekte u niet belet uwe hulde af te leggen by Madame louisa (*), belaste ik u haar te zeggen, dat ik altoos in verwondering ben over de offerande, die zy gedaan heeft. Verzeker ook uwe Medebroeders, dat ik hen □prechtlyk beminne in onzen Heere, dat ik hen vermaane om altoos te leeven op eene wyze, Dnzen Stichter waardig. Over het geene gy verlangt, zal ik den Kardinaal de e er nis fpreeken. Men vraagt u in Frankryk dikwyls na tyding, raakende hem; want ik weete, dat hy den Franfchen even waard is als den Italiaanen. Ik wenfche u in goeden welfland weder te zien, en ben, gelyk voor deezen, geheel tot uwen dienst. Getékend, clemens XIV. Rome, 2. April, 1773. C*) Jongde Dochter van den laatstoverleden Koning van Frankryk, die in April, 1770, den Geestelyken Slaat omhelsde, in het Klooster der Ongefchoeide Carmeliter Nonnen , te Parys. CXLII.  van CLEMENS XIV. 35 CXLII. BRIEF. Aan myn Heer den Abt frügoni. myn heer! Tkfta verbaasd,dat gy, boven anderen, my vcrkoren hebt om uwe laatfte verfen aan my op te draagen, aan my, die de Dichtkunst alleen ver genoeg kenne, om 'er op eene algemeene wyze over te kunnen fpreeken, dat is te zeggen, gelyk menfchen pleegen, die 'er hunne byzondere oefening niet van gemaakt hebben. Dit belet ondertusfchen niet, dat ik my weete te verwonderen over alles wat gy aan het Gemeen mededeelt, en dat ik mynen geest gevoele ontbranden by het leezen van een fraai Dichtfluk. 'Er zyn Lierzangen , die men niet kan leezen , zonder een gedeelte over te neemen van dien geest, die ze opftelde. Ik vergelyke de Dichtkunst by die met kleuren gefchakeerde vlammen, die men in fommige vuurwerken ziet fchitteren, en welke men niet recht gewaar wordt zonder 'er leeveridig van aangedaan te zyn. Daarby moest men ongevoelig zyn voor de fchoonheden der natuure, om niet getroffen te worden door de beelden, welke groote Dichters C 2 voor CXLII. brief.  CXLII. BRIEF. 36 BRIEVEN voor ons gezicht ten toon ftellen. Zullcen zyn 'er,by voorbeeld,in onzen METASTAsio,en in uwe Werken, myn waarde Abt, die de doffte ziel in beweeging zouden brengen. Dit is eene nieuwe waereld, verrykt door nieuwe bevalligheden, die zo veel te meer voordeel hebben op onze fchoonfte bloemen, daar deeze na verloop van weinige dagen verwelken, en keurlyke Verfen overgaan tot de nakoomelingfchap. Toen ik nog in het Collegie was, beproefde ik myne krachten in het maaken van eenige kleine Veld-gedichten; maar ik was 'er zo kwalyk over te vrede, dat ik de verdienfte had van ze te verbranden, naar maate ik ze opftelde. Dit hield ik 'er van over, dat dit werk my het uitdrukken myne gedachten gemaklyk maakte, en den voorraad myner denkbeelden vermeerderde. Het is met de Dichtkunst even als met goede fpeeltuigen , die niet dan door bekwaame luiden willen gehandeld worden. Een ondeugend Werk, in Verfen, is een Mufiekftuk, 't welk door een flechten Vedelfpecler wordt uitgevoerd. Dit alles grieft de ziel, walgt den fmaak, en doet den geest knarstanden. Geen mensch leeft 'er, :lie niet ongevoelig is voor de trekken van een overvliegend vernuft, welken defchoonheid der Pfalmen niet in verrukking brengt, in weerwil /m zich zeiven. Ik bekenne , dat ik zelve- een Dich-  van CLEMENS XIV., 37 Dichter worde, zo dikwyls ik de Pfalmen opzegge. Welk eene kracht! welke tafereelen, welke Majefteit! Men is niet meer gehecht aan het fioffelyke; men is niet meer zichzelve; men is de Propheet zelve; of, om beter te fpreeken, men wordt Godlyk. Maar hoe zeer moet men zich niet bedroeven , wanneer men de Dichtkunst, die oorfpronglyk alleen gefchikt was om den lof des Heeren te zingen, (want mos es, die 'er een zo heerlyk gebruik van maakt,is de oudftevan alle Schryveren) van zulk eene hoogte ziet afdaalen, om eenige ftervelingen te vergoden, die dikwyls meer dierlyk waren dan de dieren zelve. De Dichters hadden, om de eer der Dichtkunst , die hen zo hoog verhief, te bewaaren, haar nooit moeten ontheiligen. Zy zouden 'er veel meer agting, en veel grooteren roem door behaald hebben; en de geheele waereld zou dan niet op de been gekomen zyn om met krachten geweld verfen te maaken. Nu heeft elk het voorwerp zyner driften in Verfen willen opzingen, en men heeft van alle kanten, even onbctaamelyke als belachelyke, Dichtftukken zien voor den dag koomen. Elke Weetenfchap fleept duizend ongemakken na zich , wanneer zy zich buiten haaren kreits begeeft. De Schepper heeft aan alle dingen paaien gefteld; en gewild, dat men dezelC 3 ve CXLII. brief.  cxLir. Ba ie f. i ; j i 2 I X c 38 BRIEVEN ve ontzien zou om de overéén/temming van het Heelal en der gemoederen te bewaaren. Zonder dit zou 'er eene verfchrikkelyke verwarring in het Heelal plaats hebben. De doolingen des Ongeloofs koomen daarvan, dat men der Wysbegeerte de eigenfchappen der Godgeleerdheid heeft willen geeven , en beweerd, dat de Godgeleerdheid, even gelyk de Wiskunde, betoogendèrwyze moest te werk gaan. Eveneens is het gegaan met de Dichtkunde, die godlyk in haaren oorfprong, als niets anders dan God tot haar voorwerp hebbende, geheel aardsch is geworden, door het misbruik, dat men van haar maakt. Men is zelfs godloos genoeg geweest, om ze tegen God delven te gebruiken, daar haare inftelling geen ander aogmerk heeft dan den Heere hulde te doen, ?n dit mderdaad haar fchoonfle voorrecht is. Schoone verfen aan verganklyke voorwerpen e wyden is Diamanten in het flyk werpen, vlen doet dan de Dichtkunst ontaarten, en de" dichter maakt zich waarlyk verachtens waardig. De Weetenfchappen, zo wel als de Kunflen, lebben geene weezenlyke grootheid, dan voor o verre zy opklimmen tot haaren oorfprong. Gy verwachtet niet, myn waarde Abt, dat en Dichtftuk u eene preek zou bezorgen, te leer daar men op den Parnasfus zelden preekt, n de vryheden der Dichtkunst dikwyls den Dich-  van C L E M E N S XIV. 39 Dichteren veel meer ruimte geeven, dan zy behoorden te neemen. Indien alle uwe Dichtftukken zodanig zyn, als dat, het welk gy my hebt toegezonden, geeve ik myne toejuiching aan die geestgefteldheid, die u tot eenen Dichter gemaakt heeft. Ik zal bet, volgens uwe begeerte, mededeelen aan onzen gemeenen vriend; en ik ben verzekerd, dat hy 'er, even zeer als ik, mede in zyn fchik zal weezen. Men moet bekennen, dat het land, 't welk gy bewoont (*), zeer veel toebrengt om den Dichtlust op te wekken. Ik heb het meer dan eens met het grootfte vermaak doorgereisd, en gevoeld, dat ik, indien ik waarlyk een Dichter geweest ware, den lof zou gezongen hebben dier fchoone vlakten, en dier heerlyke kudden, die deszelfs fieraad uitmaaken. Ook kan men bemerken, dat gy alles, wat Panna, Colorno, en de omgelegen ftrecken verrukkelyks hebben, in uwe Dichtftukken hebt doen overgaan. Zie daar eene Hechte Profa voor fchoone Verfen; doch, daar zulk een Dichter, als gy zyt, de bekwaamheid heeft om alles te verfraaien, zult gy deezc-n Brief fieraad weeten by te zetten, en hem in ftaat ftellen van u met vermaak de achting en vriendfehap te doen aanneemen, met welke ik ben, enz. (*) Het Parmefaanfche. Rome, io. Maart, 1713. C 4 CXLIII. CXLII. 3 RI E F.  40 BRIEVEN CXLIII brief. I J I t r £ f CXLIII. BRIEF. Aan denzelfden. |k geloove, myn waarde Abt, dat gy volftrektlyk een Dichter van my wilt maaken , en my m den ftrik lokken door uwe uitmuntende Verfen: maar dit is eene onderneeminjr, die u niet zal gelukken. Ik heb, meer dan iemand, fmaak in uwe Dichtftukken ; maar ik bezitte noch dat vuur, 't welk men op den Zangberg vindt, noch diendichtlust, die dikwyls fterker brandt dan de Vefuvius zelve. Ik geloove, dat de jongeling, wiens welvaaren gy zo ter harte neemt, te Napels ftaagen zal. Ik heb hem fterk bevolen in de gunst van ien Prins san-severo, eenen befchermer 3er Kunften en Weetenfchappen, die zo verplichtende als geleerd is; maar uw befchermeing zal moeten werken, vooral in den beginne, k heb al myn vernuft te kost gelegd om hem e overtuigen, dat het beroep van eenen Beeldlouwer geen middelmaatig werk kan verdraa;en, en dat men twee zielen moet hebben, om en minften ééne aan het Werk, 't geen men ïaakt, te kunnen mededeelen. Ik wenschte wel,dat hy ten eenigen dage die roote Runftenaars deed herleeven , die onze ±oonfte Standbeelden bykans hebben doen fpree-  v att C L E M E N S XIV. 41 fpreeken. De Beeldhouwer heeft het voordeel der verhevenheid in zyn Werk , 't welk de Schilder niet heeft; maar in vergeldinge heeft de Schilder het behulp der kleuren ; en dus hebben de Kunften, ieder in haare foort, haare voordeden en ongemakken. Indien gy my eenen Lofzang kondt maaken ter eere van eenen Heiligen , wiens Feestdag zekere goede Geestelyke Dochters willen vieren, zoudt gy my gevoelig verplichten. De H. ca jet anus is het, van wicn ik fpreeke, van wiens Leeven gy niet onkundig moet zyn; want ik onderftelle, dat gy ook kennis hebt aan andere Godheden dan die van den Parnasfus. Zend my dit Huk, bidde ik u, zo fchielykgy kunt. Het moet in Mufiek gebragt, en met verfcheiden Stemmen gezongen worden , niet in de Kerke, maar in het Klooster; dus is het enkel zuiver Italiaansch, 't geen men hebben wil. Denk dat gy, in weerwil van alle uwe naarftigheid, haar, die na deezen Lofzang vuurig verlangen, niet zult beletten ongeduldig te worden. Vyf of zes Coupletten zullen genoeg zyn , vooral van uwe hand, daar gy door uwe beknoptheid , en door uwe kracht van uitdrukkinge, veel zaaken, met grooten nadruk, zegt ir. weinige woorden. C 5 He CXLIII. brief. :  CXLIII. BRIEF. i ] < < f r t d v k h CXLIV. 42 BRIEVEN Het is eene keurlyke bekwaamheid, dat men beknopt weet te zyn, en,binnen een zeer klein bellek, eene menigte voorwerpen en fchoonhe den te plaatzen. De Profa is zeer gebrekkig, wanneer zy flap en zenuwloos is; maar in Dichtftukken is dit onverdraagelyk. Hier moet geen onnut bywoord gebruikt worden; en het is dienftig, dat, zo veel moogelyk is, ieder woord eene gedachte bevatte: dit is het, 't geen tasso tot eenen ra-wonderlyken Dichter maakt. Hy geeft eeae volkomen vrye vlugt aan zynen geest, ter*yi hy zyne gedachten verbaazend digt op el cander dringt. Zo is het niet met a r i o s to en 'ante, die hunne Leezers beurtlings doen 'vergaan in de bloemrykfte beemden, en de orfte velden. Het leezen van hunne Werken ielyktwaarlyk naar eene lange reis, op welke ien dan eens vermaakelyke, dan eens verdriege, plaatzen aantreft. Het is om u te behaagen, dat ik zo lang over ' dichtkunst fpreeke, gelyk ik, om my zel:n het grootfte vermaak te bezorgen, u verze:re van de onfehendbaare agtinge, die ik u ;b toegezegd, en met welke ik ben, enz.  van C L E M E N S XIV. 43 CXLIV. BRIEF. Aan myn Heer den Abt nicolini. Sta my toe, dat ik niet van uw gevoelen ben i omtrent de Gefchiedenis, die uwe verwondering verwekt. Ik vinde ze met al te veel vuur gefchreven; en men heeft alle redenen om te gelooven.dat een Gefchiedenisfchryver zich door zyne verbeelding heeft laaten wegflcepen, wanneer hy zo leevendig fchryft. De koelzinnigheid is noodzaaklyk voor eenen Schryver.die de zaaken met volkomen bedaardheid moet befchouwen,en met billykheid overweegen. Eene Gefchiedenis is geen Dichtftuk. Eenige bloemen, weinige aanmerkingen, veel afbeeldingen worden 'er in vereischt; maar bovenal eene edele eenvoudigheid. Ondertusfchen zal een Historiefchryver, indien hy niet te gelyk een gezond verftand, vernuft, ziel en kragt van geest bezitte, Hechts een gebreklyk fchryver zyn. Het gezond verftand heeft hy noodig om zyne gebeurtenisfen wel te kiezen , het vernuft om ze voor te draagen, de ziel om ze leeven by te zetten, kragt van geest om 'er verlichting en onderwys uitte trekken. Het grootfte gedeelte der Gefchiedenisfen is :xliv. brief.  CXLIV BRIEF. i ï i c c % fi b 2 d z ü 44 BRIEVEN .is meer of min naauwkeurig, naar maate van het vernuft der Schryveren. Iemand, die geheel vol vuur is, verhaalt een geval geheel anders dan een ander, die zo koud is als ys. Het verhaal des eenen gelykt niet naar dat des anderen: en van hier koomt het, dat men alle dagen vergroote gevallen hoort of leest, zonder dat hy, die ze verhaalt, een oogmerk hebbe om te bedriegen; maar weggefleept door eene heftige verbeelding, doet hy zyne vernaaien zodanig zwellen, dat hy ze misvorme. 'Er zyn geen twee perfoonen, die het zelfde voorwerp, op dezelfde wyze, zien, en zich eveneens uitdrukken in hunne vernaaien. De nel is,mhaare verfcheidenheden, even verwonierenswaardig als in haare gewaarwordingen ïoe geestelyk en eenvouwig zy ook weezen moo?e, vermenigvuldigt zy zich als of zy weezen Ivfc leelbaar ware. Wanneer ik bedenke, dat zy het s, uit welke alle die Werken voortkoomen, die nzeBoekeryen vervullen, kan ik my niet weerhouden van my te verwonderen over my zelen, en my te verheugen, dat ik in my het eere fpruitje van zo veel kundigheden en denkeelden bezitte; en dit gevoelen wordt nog ?er veel leevendiger, wanneer ik overweeg tt het die zelfde ziel is, die my het geluk beJrgt van u te kennen, van u te agten, en van te kunnen zeggen, hoe zeer ik ben, enz. Rome, 23 February, 1754. CXLV.  van C L E M E N S XIV. 45 CXLV. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader bledowski, Provintiaal der Minderbroeders Conventuaalen in de Provintie van Polen. eerwaardige vader! Tk kan u verzekeren, dat de Eerwaardige Vader , uw Byzitter, geene waakzaamheid, geenerlei arbeid, geenellei middelen gefpaard heeft, om de zaak der Minderbroeders Conventuaalen tegen de Hervormden, die voor de Congregatie derBisfchoppen en Reguliere Geestelyken gebragt was, tot ons genoegen te doen beflisfen. Ik ben getuige geweest, dat hy, gelyk Ismaël (*), te fterker flreed, om dat hy de geheele waereld tegen zich had; en niemand hem te hulp kwam. Ik hebbe niet nagelaaten alles te doen, wat in myn vermogen was, om deeze zaak wel te doen gelukken; maar dit moet bykans voor niets gerekend worden, in vergelykinge des arbeids van den Vader, uwen Byzitter. Gy kunt niet gelooven, hoe zeer ik u geluk wenfche, en hoe zeer ik my verheuge, over het winnen van dit pleit. In- Zie Gen. XVI. 12. CXLV. 3 ri e f.  CXLV. BRIEF. CXLV BRIEF 4« BRIEVEN Indien men, by geval, nieuwe aanvallen begon te beproeven, zal het ons niet ontbreeken aan hoope van ze te zullen uitftaan, aan macht om ze af te keeren, noch aan moed om te volharden. Dat de Hemel u bewaare; en wees volkoomen overtuigd, dat ik altoos zo ieverig zal zyn voor u, en voor uwe belangen, als ik u beloove, terwyl ik u verzekere van al den eerbied, met welken ik ben, enz. F. laurent. ganganelli, Raadsheer der H. Inquifitie. Rome, i Maart, 1755. CXLVI. BRIEF. Aan myn Heer den Abt genovesi. [• QP het gezicht der Overnatuurkundige denkbeelden, waar mede gy het Gefchrift vervuld hebt, 't geen gy my hebt medegedeeld, zyn myne gedachten over dit onderwerp verleevendigd, en ik hebbe my, naar myne geringe bekwaamheden, den mensch voorgefteld, zo als hy is, en zo als hy behoort te weezen. Ik hebbe hem befchouwd, als, te gelyk zo klein en zo groot, zo zwak en zo fterk, dat ik 'er ge-  van C L E M E N S. XIV. 4? geheel grootsch op geweest ben, en tevens zeer vernederd. Gy zult zelve oordeelen, of ik hem in het rechte licht befchouwd hebbe. Ik voege, nevens deezen Brief, het Tafereel,'t welk myn inwendig gevoel, of myne verbeelding, my van hem gefchetst heeft; en,indien gy hier in vindt het geene gy verlangt, zal ik van vreugde opgetogen zyn, dat ik hebbe kunnen medewerken ter bereikinge van uwe oogmerken, en iets toebrengen tot het Werk over den Merisch en over God, 't welk gy zult uitgeeven. Het is hier niet zo zeer te doen om over deeze ftoffe iets nieuws te zeggen , als om iets goeds en wel te zeggen. Dikwyls maakt men de Leezers afkeerig van de Overnatuurkunde, dewyl men zich altoos op eene afgetrokken wyze poogt uit te drukken. Hoe natuurlyker en eenvouwiger de zaaken zyn, hoe fchooner zy zyn. De Overnatuurkunde moet, om binnen cle paaien van het waare te blyven, niets anders voordraagen dan het geene wy gevoelen, wanneer 'er gehandeld wordt van de vermogens onzer ziele; anders verdoolt men in het land der herfenfchimmen. Het grootfte gedeelte der Overnatuurkundigen, zo wel ouden als hedendaagfchen, hebben gemeend byzondere ftelfels te moeten maaken; dit heeft iets belachelyks verfpreid over de Over- CXLVI. ERIEF.  cxlvt brief. 48 BRIEVEN Overnatuurkunde; want in zichzelve is deeze weetenfchap zeer eenvouwig en zeer zeker. Het is met de oogen van den geest niet eveneens als met die des lighaams. Het geene ik in myne denkbeelden zie, ziet myn buurman niet, dewyl onze denkbeelden duizend verfchillende oorzaaken hebben. Van hier koomt die groote verfcheidenheid van gevoelens onder de Wysgeeren; van hier was malebranche overtuigd, dat wy alles in God zien, locke, dat onze denkbeelden door de zinnen veroorzaakt worden. Ik keure te meer uwe aanmerkingen goed, om dat gy u aan geen ftelfel bindt, en niemand aan uwe wyze van denken zoekt te onderwerpen: alle uwe denkbeelden zyn my net, uwe beginfels duidelyk,uwe gevolgen juist, voorgekomen; zo dat men zal kunnen zeggen, dat dit Werk de vrugt is van een gezond oordcel, en een bondigcn redeneertrant. Indien gy,na de uitgave, tégenfpreekers ontmoet, zal dit een bewyszyn, dat gy hen niet overtuigd hebt, en eene waarfchouwing om hun niet te antwoorden. Onder de Schryvers zyn keffers; en deezen moet men laaten ichreeuwen. Men zoude alle menfchen moeten herfmelten eer men ze eensgezind in gevoelens deed worden. Daar uw Boek in het Latyn ftaat in het licht te koomen, hebbe ik gedacht, dat ik de aanmer- kin-  van CLEMENS XIV. 49 kingen, die gy verlangt, u in die taal, welke ( my even gemeenzaam is als het Italiaansch, 1 moet doen toekoomen. Indien gy 'er eenige brokken, uws Werks waardig, in vindt, zal het u gemaklyk vallen dezelve in te voegen, wanneer gy flechts den fiyl fchikt naai- den uwen. Gy zult denzelven eene weezenlykè waardy byzetten, door de wyze, waarop gy ze u zult toeëigenen. Deeze zal mislchien de eerfle maal zyn, dat eene gouden, en eene looden pen aan hetzelfde werk gearbeid hebben; maar gy hebt het zö gewild, en ik kan u niet wederftaan, wanneer het te doen is om u alle de uitgeflrcktheid myn er agtinge en myner aankleevinge te be* wyzen. Rome, 22jfuny, 1755* TAFEREEL VAN DEN MENSCH. TT\e Mcnsch vertoont zich in zo veel ver* fchillende Handen; hy vereenigt in zich zo veel flrydigheden, dat hy noodzaaklyk of een geheel hemelsch fchepfel, of een geheel dierlyk weezen heeft moeten fchynen. Door zyne ziel is hy, op de hecrlykfle en innigfle wyze, aan God verknocht; door zyn Lighaam deelt hy in het Niet op de vernederendfle en gevoeligfle wyze. Van den eenen kant verIII. deel, D toont XLVL R 1 Ë Fs  CXLVI brief, ( t 50 BRIEVEN .toontzich een dag, die ons verheugt door zyne helderheid; van den anderen, een nacht, die verfchrikt door zyne duisternisfen. Deeze verfchillende oogpunten inaanmerkinge genomen zynde, volgt het, dat de mensch van lucretius niet de mensch van descartes is, noch de mensch van spinosa die van pascal; en dat, indien men uit onze hoedanigheden en onvolmaaktheden eene bepaaling van den mensch wilmaaken, men den Godsdienst moet raadpleegen, om naauwkeurig te weeten wat wy zyn. De Christelyke Leer, veilig voor alle klippen, als altoos een juist midden houdende, toont ons den mensch op de aarde, en in den fchoot van God, als in een dubbel middelpunt, waaruit wy allen voortgekomen zyn, en werwaards wy allen moeten wederkeeren. Het gezicht, 't welk ieder kind, op het oogenblik zyner geboorte, na den Hemel flaat, ic traanen, met welke het zyne wieg bevog:igt, toonen,op eene treffende wyze, dat zyne ifkomst tevens vleeschlyk en Godlyk is. Dat iyne ziel, gelyk eene bloem, die niet dan by rappen opengaat, zich niet dan ongevoelig mtwikkelt, koomt daar van, dat zy afhangt ran een lighaam, 't welk traag is in zyne voortongen. Eindelyk verfchynt het oogenblik, waarin de eden doorbreekt, en deeze is dan niet anders dan  van CLEMENS XIV. 51 dan eene vonk. die eenen brand flicht, of een 1 leevendig en weldaadig licht verfpreidt, naar de wyze, op welke zy beftuurd wordt, en de voorwerpen, waaraan zy zich vasthecht. Ik fpreeke hier van hartstogten, van de zinnen, van de opvoedinge, die alle door hunnen invloed meer of min leevendig op den mensch werken. Indien de zinnelyke voorwerpen hem beheerfchen, wordt hy het deerlyke fpeeltuig van alles wat hem omringt; in tegendeel,indien de Geestelyke zaaken hem beftuuren, is hy koning van zichzclven, en zyne reden fchittert met al haaren luister. Dan fchynt God hem altoos tegenwoordig te zyn, en de fchepfelen zyn, in zyne oogen, niet meer dan verganglyke goederen, welke men moet gebruiken als niet gebruikende. De wyze van de menfchen op te voeden; de luchtftreek, onder welke zy geboren worden; de indrukfels, die zy ontvangen; de voorwerpen , die hen omringen, maaken zo veele vormen uit, in welke zy verfchillende gedaanten aanneemen: dus is de mensch, in Indië geboren, niet de Europeaanfche mensch: dus is de mensch, door aristoteles opgevoed, niet de mensch gevormd door newton; het weezen is het zelfde, maar de fchakeeringen zyn zo verfchillende, dat 'er eene geheel andere wyze van denken en gewaarwerden uit voortkoome. Dus moeten wy het geluk van geboren te D 2 wor- :xlvi. brief.  CXLVI Ifil£f, ( ( 1 1 C c 2 52 BRIEVEN worden onder eene Regeering. die onze gedachten te recht helpt, en in den fchoot van een geflacht, 't welk ons beginfels van wysheid inboezemt, aanmerken als het uitwerkfel van eene geheel byzondere Voorzienigheid. Dit ten minften is zeker, dat de mensch, in welk land hy ook mooge geboren worden, zyne plichten heeft waar te neemen omtrent God, omtrent den naaften, omtrent zyn Vaderland; en dat hy moet trachten in de waarheid onderweezen te worden, om niet misleid te worden door eenen valfchen Godsdienst, en zich te hoeden tegen het Bygeloof. En dit is niet minder zeker, dat hy,wanneer hy niet meer is dan een gemeen Burger, moet arbeiden om door zyn tweet, en zyne bekwaamheden, zich nuttig te naaken voor de Maatfchappy; en dat, wanneer hy eenen verheven rang bekleedt, hy het Geneen eene fchatting moet betaalen, of door syne vlyt, of door zyne weldaadigheid, of ioor zyne dapperheid. Hy, die op alle deeze irie wyzen zyne fchatting betaalt, is waarlyk :en groot man, en de erkentenis is hem Standgelden fchuldig. De mensch, met zichzelven leevendc, leeft >ykans altoos in een vyandlyk land: een zie!end bloed, eene dooiende verbeelding, ftryende begeerten,ontdoken hartstogten verooraaken eenen inwendigen oorlog, wiens gevolen dikwyls de allerdoodlykfte zyn. Het lee- ven  van C L E M E N S XIV. 53 ven wordt doorgebragt met tegen zichzelven < te worftelen, wanneer men zich verftandiglyk wil beftuuren; want 'er zyn in ons twee menfchen , de aardfche mensch en de geestelyke mensch, die zonder ophouden in ftryd zyn, en niet eens worden, dan voor zo verre eene verlichte reden, en een oprecht hart, voor Huurman en roer verftrekken. Dus is de mensch, naar de wyze, op welke hy te werk gaat, een voorwerp van verwonderinge, of van deernis. Men zou geen einde vinden, indien men zyne onbegaanbaarheden en ftrydigheden breedvoerig wilde ontvouwen. Zyne ziel, zyn vernuft, zyne reden, zyn wil,naar de vier hoofdftoffen gelykende, fchoon zy in zichzelven niets ftoffelyks hebben, beftryden elkander, zonder ophouden; en hier uit ontftaan ftormen en ontbrandingen , die het beeld des Scheppers misvormen ; want hoe langer men den mensch onderzoekt, hoe duidelyker men gewaar wordt, dat men in zich zo veel grootheid en majefteit niet kan hebben, zonder het uitvloeifel te zyn eener Opperfte Verftandlykheid. De mensch verdient de hulde, die men der deugd fchuldig is, wanneer hy zyne hartstogten aan den band legt, en denzelven niet meer dan eene redelyke vryheid toeftaat, en dan vertoont hy zich, als zynde wiarlyk de meester der dieren. De verfchillende leevensftandcn, die ons worden aangeboden, wanneer D 3 on- :xlvi. 2 R I E F.  CXLVI. BRIEF. i l t i < t > r e v v & JT Z( d« h< in li tP of Ü 54 BRIEVEN onze reden haare keuze kan bepaalen, zyn zo veele middelen om tot de volmaaktheid te geraaken; maar het koomt 'er op aan om wel te kiezen, anders worden wy monfters in de maatfehappye, en ftcoren de eenftemmigheid, iie onder redelyke fchepfels moet plaats heb>en. Maar de mensch, bykans altoos verleid loor zinnelyke voorwerpen, bedriegt zich dikvyls omtrent zyne roeping; en zie hier den )orfprong van den fchok van zo veel verfchilende hartstogten, die hem met zichzelven loen overhoop liggen, de genachten ontrusen, de Koningryken beroeren, de deugden 'erdonkeren. Dus ziet men zelden den Mensch in zyn echt gezichtpunt. Men gelooft dat hy het is; n 't geen men ziet is Hechts eene verzameling m grilligheden, van verkiezingen en van gexdens, die hy heeft aangenomen by de :hryvers, wier Werken hy leest, of by hen, et wien hy omgaat. De Letteroefeningen :lve ftrekken meesten tyds alleen om hem te >en ontaarten, daar zy hem berooven van it geene hem natuurlyk eigen was, en hem eene gemaakte perfonaadje veranderen. De H. aügusti n u s zeide, dat de mensch , fchouwd in zyn wcezen, en in alle zyne beïkkingen, het allermoeilykfte raadfel is om te losfen. Inderdaad, bykans altoos zichlven ongelyk, ontfnapt hy het penfeel, wan-  van C L E M E N S XIV. 55 wanneer men zyn afbeeldfel wil tekenen Door zyne afhanglykheid van een verganglyk en vleeschlyk lighaam, worden zyne gedachten beroerd, gelyk zyn bloed, en deelen in deszelfs vloeibaarheid. Niemand dan God konde eene ondeelbaare ziel zo innig verbinden met eene zelfsftandigheid, die geheel uit deelen is te zamengefteld, eenen onfterflyken geest met eenen klomp vleesch gefchikt om in ftof veranderd te worden; eindelyk gedachten met zinnelyke gewaarwordingen, denkbeelden met vezelen, aandoeningen met zenuwen. Het is derhal ven genoeg, dat wy in ons binnenfte treeden en ons zeiven befchouwen, orr een geduurig herhaald wonderwerk gewaar tc worden; maar wy vinden 'er niets dan eener verfchrikkelyken afgrond, indien God 'er nie de eerflc plaats bekleede. Elk van ons moe Hem eenen throon in zynen eigen hart oprich ten, of hy zelve wordt een bajert, waarii noch orde, noch evenredigheid, plaats heeft. De ziel, omringd door de zinnen, gelyk eenen Koning omftuwd met zyne Lyfwachten maar indien deeze fchildwacht zich laat over weldigen, indien zyniet oplettende is op het af keeren der gebreken, die de oppermagt poogei aan zich te trekken, en zich van de plaat meester te maaken; dan gevoelt de mensch i: zichzelven de verfchrikkelykfle regeeringloos heid. D 4 Va CXLVI. BRIEF. | | i  CXLVI. S&IEF, i i I j 1 i i ] ( C £ | 56 BRIEVEN Van hier koomt het, dat 'er zo veel Materialisten, en zo veel bedorven menfchen zyn. Men fmoort in zichzelven het fpruitje der onfterflykheid, en de ziel moet dan worden wat zy kan, indien men Hechts den Aroom der hartstogten mooge volgen. Zy gebruike vry de ftem des gewetens, haars getrouwen venmaners; men onttrekt zich der gehoorzaamheid, die men haar fchuldig is; en deeze geheel ver(landlyke zelfftandigheid, die men, met recht, de moeder onzer gedachten, onzer redeneeringen, onzer aandoeningen,mag noemen, wordt voor eene herfenfehim uitgemaakt. De mensch ylt, wanneer hy de gemelde verbazende werkingen toefchryft aan den traa»en klomp zyns lighaams, en 'er de eer van lurft geeven aan de fcherpheid zyner galle, of lan de vlugheid van zyn bloed. 'Er is niets 't ;een onftoffelyke denkbeelden kan voortbrengen, dan alleen een geestelyk Weezen. Men ;oude alle de fynfte deelen der Lugt en des Zuurs byéén zoeken; men zoude ze op allerei wyze in beweeging brengen, zonder ooit ene fluitreden 'er van te kunnen vormen. De lam, hoe flraalende, hoe doordringende zy ok mooge weezen, heeft nog nimmer eene enige gedachte, eene eenige redeneering, oortgebragt. Eilieve! hoe zoude die gedach3, die in een oogenblik de waereld rondreist, ie het Heelal onderwerpt aan haare waarnee, rajn,.  van C L E M E N S XIV. 57 mingen, die,met de fhelfte vlugt,zich verheft tot bet oneindig Weezen, die noch plaats beflaat, noch gedaante, noch kleur heeft, die als meesteres hasre bevelen geeft aan het geheele lighaam, en 'er zich van doet gehoorzaamen; hoe zoude, vraage ik, die gedachte een gedeelte zyn van datzelfde lighaam? Was het dan voor God moeilyker geestei dan floffe te fcheppen? Eilieve ! waarom zoude Hy, indien Hy weezenlyk almagtig is, geene verftandelyke weezens voortbrengen? waarom, indien eene gedachte waarlyk onftoffelyk is. zoude de ziel, die haar teelt, het ook niei zyn? Men mag hierop het zeggen van horatius toepasfen. Fortes creantur fortibus * * *, * * * * * * * ***** * * * * nec imbellem feroces Progenerant Aqttile columbam. (*) De mensch moest, om, volgens het ontwerj des Scheppers, aan het oogmerk van zyn be flaan te voldoen, te gelyk aardsch en geestelyl weezen. Zonder lighaam, konde hy geen geno gehad hebben van de fïoffelyke waereld, welki hy moest bewoonen; zonder ziel, konde hyGoi nie (*) Dappere Mannen worden van dappere Ouderen voort gebragt, — en de forfe Adelaar teelt geene weerlooze Duil Lib. IV. Od. iv. 20 fq. CXLVI. brief. i 1 j l  CXLVI BRIEF. ; ] 1 ] < ( J ( ( 53 BRIEVEN niet gekend hebben, noch tot deszelfs bezit geraaken. Als een gemengd weezen, is hy te gelyk ondergefchikt aan de hoofdftoffen, en verheven boven het Heelal. Hy is het, die de weetenichappen toepast op duizend aangenaame en nutte zaaken, die 'er zich, met het beste gevolg, van bedient, om zyne denkbeelden te recht te brengen, om zynen geest uit te breiden, en om te geraaken tot de kennis des Opperften Weezens. De aarde is, zonder den mensch, niets anders dan eene groote woestyne; of, om beter te fpreeken, dan een graf: zy heeft des menfchen hand noodig om bebouwd te worden, zyne maatfchappy om bewoond te worden; zo 3at zy hem met reden mooge befchouwen als iaaren meester en Overheen Ook is zy oplctende, in zyne heerfchappye en zorgen te ercennen, door hem, naar den loop der jaargeyden, de fchoonfte bloemen en uitneemendfte rugten aan te bieden. Het jammerlykfte is , dat deeze zelfde nensch, aan wien de aarde gehoorzaamt als an haaren Koning, overal, waar hy doortrekt, le voetftappen agterlaat van zyne wanbedryven n van zyne dwaalingen: men ziet geen land , : welk niet bevogtigd is geworden met bloed , ;eftort door den haat of door het bygeloof, loor de liefde of door de heerschzugt. De leugden zyn nimmer in de waereld verfche- nen,  van CLEMENS XIV. 59 hen, dan als eenige blikfemftraalen, die men in het midden der rtormen gewaar wordt. Ondertusfchen is de mensch misfchien zo ondeugend niet, als men zich verbeeldt:de ledigheid heeft hem tot meer buitenfpoorigheden gebragt, dan de kwaadwilligheid. De gelegenheden om kwaad te doen worden menigvuldig by iemand, die niets doet; en dat men dc vrouwen verwyt, dat zy fnapfters en kwaadfpreekfters zyn, komt hier van, dat zy doorgaans niet met bezigheden bezet zyn. Ik hebbe den mensch niet willen fchilderer zo als hy is; maar ik hebbe genoeg gezegd om een juist denkbeeld van hem te geeven, er hem zeiven te doen erkennen, dat hy een geheel uitmaakt, wanneer hy zich met God veréénigt; en in tegendeel Hechts een Niet is. wanneer hy zich van denzelven verwydert. Dereden, zonder den Godsdienst, beftraal ons alleen om ons tot eenige gevaar'yke fteike te brengen, gelyk die lichtende uitwaasfemin gen, die in het holfte van den nacht zich ver toonen. Deeze Eeuw levert hier van de treurigftc voorbeelden, deeze Eeuw,die, in weerwil vai het vernuft en de kundigheden, met welke z\ verfierd is, God zelvcn fchynt te vergeeten om herfenfehimmen na te loopen en te eerbie digen. Al de waereld moest natuurlyk zich verzet te CXLVI. brief. 1 l r t 1  CXLVI, BRIEF. ! ( ] > Z £ h t 60 BRIEVEN ten tegen zulk eene ongerymdheid; maar de naam van Wysgeer, welken men hun gegeeven heeft, die de onfterflykheid der ziele, en het beftaan der Godheid'in twyfel trekken, boezemt der menigte ontzach in, en maakt, dat men de verderflykfte drogredenaars befchouwt als onfeilbaare godfpraaken. Dat de mensch in zichzelven treede, dat hy zyne ziel, zyn hart, zyn geweten, kortom, alle zyne vermogens, ondervraage; en hy zal de fterkfte bewyzen vinden ten voordeele van den Godsdienst; maar hiertoe is het noodig, dat hy zyne zinnen aan den band legge, dat hy zyne hartstogten 't onderbrenge; want deeze zyn zo veele leugenaars, zo veele bedriegers, die niet aflaaten het Materialismus aan te pryzen, en de liefde der vermaaken te verhefFen. Wat is het droevig, daar men in zichzelven le middelen heeft, om zich te verheffen tot len Eeuwigleeyenden, om met Hem de verhe•enfte verkeering te houden, om zich onfterfyk te maaken, het zy door het beoefenen der reetenfehappen, het zy met zich te onderleiden door weldaadigheid, dat men deeze o kostelyke zaaden verftikke I Het grootfte gedeelte der menfehen zyn echts ontydig geboren weezens; of zy maaken un hart bekrompen, door zich enkel te hechyi aan yerganglyke voorwerpen, of zy yer- doo*  van C L E M E N S XIV. 61 dooven hunnen geest, door zich alleen met onnutte beuzelingen bezig te houden. Zelfs de verhevenfte weetenfchappen zyn onzer ziele niet meer waardig, indien zy niet opklimmen tot God, als haar begin en haar einde. Alle deeze rampen ontflaan daaruit, dat de mensch de uitmuntendheid zyner ziele niet genoeg kent, dat hy eenen ydelen roem fielt in zaaken, die hem niet dan vernederen kunnen, dat hy, van zyne geboorte af, bezoedeld is met de fmet der zonde. Niets, dan de dood alleen, die op hem wacht van het eerfle oogenblik zyner ademhaalinge, zal hem volmaaktlyk doen bezeffen, van hoe veel belang het voor hem ware, dat hy zich verhief boven alle zinnelyke voorwerpen; maar de dood onderricht ons niet over onze doolingen, dan wanneer het te laat is om ons te verbeteren. Wy gelooven nog eerst in onze wieg te weezen, wanneer hy reeds ons graf delft, en 'er ons in doet nederdaalen op het oogenblik zelve, waarin wy onze ontwerpen fmeeden. Hetisonbegrypelyk, hoe vlugtig de oogenblikken zyn, die tusfchen de beide uiterflen van onze geboorte en van ons einde verloopen. Ik vergelyke ze by eenen blikfemflraal, die uit eene wolk barst om 'er weder in te keeren; zo dat men, in eenen figuurlykenzin, kan zeggen, dat ieder mensch binnen den tyd van eenen dag geboren wordt en fterft. Zyne geboorte is de morgenfchemering, zy- 3XLVJ. ERIÏF,  CXLVI. BRIEF. 62 BRIEVEN, zyne kindschheid de dageraad, zyn mannelykc ouderdom de middag, zyn dood de avond. Dan verdwynen weezenlyk voor hem alle voorwerpen, en een eeuwige nacht omringt hem met zyne duisternisfen, indien hy niet beftraald worde door het ongefchapen licht, waarmede de Rechtvaardigen zullen vervuld zyn. Dit groote voorwerp moet de mensch zich niet laaten ontglippen. Dat hy zich dikwyls, indien hy zyn wil het geene hy behoort te zyn, den Dood verbeelde, als houdende de noodlottige lykbus, in welke alle geflachten tot ftof veranderd zyn. Zie daar ons fchouwfpel, indien wy als Christelyke Wysgeeren willen leeven. Dus is de mensch hier beneden niet meer dan eene fchaduw, die voorby gaat; en men moet hem in de Eeuwigheid befchouwen, indien men een groot denkbeeld van hem wil hebben. Het is, buiten twyfel, een fchooner fchouwfpel dan het uitfpanfel zelve , te zien, hoe die worm, welken men een mensch noemt 'want zodanig was hy by zyne geboorte en by zynen dood) in een oogenblik overgaat tot den fchoot van God, in het tydffipzelve,waarinde aarde onder zyne voeten wegvalt, en waarin een cydlyk leeven hem ontnomen wordt, om plaats :e maaken voor een geheel Godlyk leeven. Het is verbaazende dat deeze mensch, geboren :ot zo groote zaaken, zo weinig nieuwsgierigheid hebbe om ze te leeren kennen, en dat hy zich  van C L E M E N S XIV. 63 zich als inlyve in de laagfle en elendigfle voorwerpen, daar hy in eene andere waereld verwacht wordt om zich met de Godheid zelve te vereenigen. De Wysgeeren hebben zich, naar gelang van het gewicht der zaake, niet genoeg bezig gehouden met dat oogenblik, waarin de mensch op aarde niets meer is, om een geheel te zyn in de eeuwigheid. Hunne befchouwingen fchynen door het graf gefluit te worden; en eene onflerflyke ziel, die men natuurlyk moet navolgen in zyne denkbeelden, wanneer zy zich ontflaat van de banden, welke haar hier beneden vasthechtten, fchynt hun niet meerbeftaan of duurzaamheid te hebben. Ik weete, dat de nacht des grafs een bajert is, welken wy niet kunnen ontwarren, zo lang wy in dit traanendal kvvyncn. Ik weete dat wy, in weerwil van alles, wat het Geloof ons zekers geopenbaard heeft raakende dit onderwerp , in de uiterfte verbaasheid zullen zyn by onze intrede in de eeuwigheid. Zy is een afgrond, waarin onze reden zich geheel verliest, en welken wy niet zullen kennen, dan wanneer wy hem zien. Van eiken mensch, dien wy van hier zien verdwynen om over te gaan in de gewesten der dooden, moeten wy verzekerd zyn , dat de vermogens van zynen geest dan eene wonderbaare werkzaamheid erlangen, die dient om hem, op CXLVI.. brief.  CXLVI. BRIEF. ] 1 ] ( I i ] \ ] 1 ( I i 1 < I I C ( t «f BRIEVEN ap eene onuitfpreekelyke wyze, zyn eeuwi* geluk of ongeluk te doen gewaarworden. De mensch gaat over tot het andere leevent gelyk hy in het tegenwoordige gekomen is » :onder te weeten, waar hy aanlande. Wanneer nen het verfchiet van die waereld, aan welke nen gewend was, uit het gezicht verboren ïeeft,doet 'er zich een ander op, maar zo ongemeen en verheven , dat het geheel geene )veréénkomst hebbe met het tegenwoordige. Wy moogen ons vry toeleggen op de weetenchappen, door middel van den Godsdienst ons 'erheffen tot het ongefchapen Weezen; dit lee'en is, eigenlyk gefproken, niet meer dan iet leeven des lighaams, zo geweldig worden vy beheerd door de zinnen, en door onze beïocften, daar het toekoomende leeven volnaaktlyk het leeven der ziele is. Zy zal daar «duiken als op haare rechte plaats ;zy zal dan tiet meer belemmerd worden door eenen klomp 'an vleesch, welke alle haare werkingen verraagde, en haar zodanig verwarde onder de ardfche voorwerpen , dat men zich door de;clve liet inneemen, indien men geene zorg Iroeg om de hartstogten te doen zwygen. Dus loet men het tegenwoordige met het toekoriende, den Hemel met de aarde, kortom, eeze waereld met de andere vereenigen, om !en mensch volmaaktlyk te kennen: want hy iehoort weezenlyk tot het tegenwoordige en toe-  Van CLEMENS XIV. 65 toekoomende leeven, zo dat wy niet meer dan 1 eene fchaduw van hem zien, indien wy hem niet volgen tot aan de andere zyde des grafs. Daar wordt hy verwacht om zyne eigene grootheid te leeren kennen; daar zal hy zich, gelyk een nieuwen Phcenix uit zyne ascb verrezen zien, geheel heerlyk en fchitterende; dan zal hy gewaar worden, dat hy niet gefchikt was om enkel als eene plant te groeien; maar om te leeven in het Weezen der Weezens. Indien de mensch oplettend ware} om zich hier beneden niet te befchouwenj dan onder dat gezichtpunt, waaruit hy zich zodanig vertoont als hy by het fterven zyn moet, zou hy zich haasten om zyne beftaanlykheid te volmaaken, door den iever zyner begeerten; hy zou wenfchen, dat men dikwyls tot hem fprake van dat gelukkige oogenblik, waarin hy ontkleed zal worden van dit elendige leeven, 't welk zyne heerlykheid en gelukzaligheid vertraagt. Het fterven, waarvoor men zo grooten afkeer heeft,is ondertusfchen het luisterrykfte en heerlykfte oogenblik voor den mensch, indien hv op deeze aarde zyne taak getrouw lyk vervuld heeft, volgens de wetten, welke de Godsdienst voorfchryft. Ik verbeelde my den deugdzaamen menschop het oogenblik, waarin hy fterft, gelyk de Zon, die, na door een dikken nevel bedekt te zyn geweest, eindelyk door mist en fchaduwen heen III. peel, E dringt, :xlvi, brief/  CXLVI. BRIEF. i i ! > J I < t \ 66 BRIEVEN dringt, en met den grootften luister te voorfchyn treedt. De behoeften deezesleevens, gelyk ook de hartstogten, zyn zo veele nevels die ons verduisteren, en die ons berooven van het gezicht onzer eigene grootheid en vermogens. Het verbaast my niet, dat de dood het voorwerp was der aanhoudende befpiegelingen van Christen Wysgeeren. Wanneer hy wel befchouwd wordt, levert hy den mensch niets op dan het geene groot, niets dan het geene vertroostende is. Maar wy oordeelen 'er alleen 3ver uit den fchrik, dien wy voor het graf hebben, dat is te zeggen, volgens zaaken, die aleen tot ons lighaam betrekking hebben; en dan rchynt hy ons het ysfelykfte gezicht te geeven. Dit deed den H. carel borromeus zeggen, dat indien de dood een vyand des Ligïaams ware, hy een goed vriend was der ziee, en dat de mensch zyn eigen belang niet /erflond, indien hy 'er niet na verlangde. Behooren wy een oogenblik te haaten, 't velk ons zal bedekken met heerlykheid en geukzaligheid? Het lighaam is een zwak ge>ouw, 't welk noodzaaklyk moet inftorten, zal [e ziel op haare rechte plaats zyn. Het is gelyk lie ftellaadien, waarvan de Bouwkundigen zich edienen in het timmeren van een paleis, maar /elke zy doen verdwynen, wanneer het gebouw oltooid is. Het is ontwyfelbaar, dat doorgaans het gewe-  van CLEMENS XIV. 67 weten ons een kwaad gedrag verwyt, wanneer wy den dood zo zeer vreezen. De dood is buiten twyfel ontzaglyk, uit hoofde van Gods altoos ondoorgrondbaare oordeelen; maar God is de barmhartigheid zelve; Hy wil den dood des Zondaars niet, en verzekert ons, dat Hy alle onze ongerechtigheden zal vergeeten, al waren zy vermenigvuldigd als het zand aan den oever der zee, wanneer wy ons oprechtlyk tot Hem keeren. De dood is, in de oogen des Geloofs, mee de vernietiging des menfchen, maar eene twee de fchepping, veel verwonderlyker dan de eerfte; dewyl wy, in plaatze der elenden,die ons van het oogenblik der geboorte af omfingelden, al itervende vertroostingen zullen vinden, en goederen, die het oog niet gezien heeft, en van welke wy tegenwoordig geene kennis kunnen hebben. CXLVII. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader berti, f*« Augustiner Geestelyken. eerwaardige vader! T jwe aanmerkingen, die ik met de grootfte aandacht geleezen, en met de Leer der Kerkvaderen vergeleken hebbe, zyn my zo E 2 recht* CXLVf, brie f, CXLVII, brief*  I CXLVII. BRIEF. 1 i J 1 ! J i 1 l 2 t r f z I g n ë 58 BRIEVEN •echtmaatig voorgekomen, dat ik 'er my aan onderwerpe, zonder 'er iets tegen in te brengen. Niemand bemint de waarheid meer dan k: noch eigenliefde, noch belang, noch menchenvreeze moeten ons beletten haar te omïelzen. Zich aan de kiaare blykbaarheid niet :e willen overgeeven, is niet alleen de braafïeid, maar ook de reden, verzaaken. Het is de hardnekkigheid, die het ongeluk van ïlle vyanden der Kerke veroorzaakt heeft, geyk zy het is, die dagelyks bedriegelyke fchynels vooreen waar licht doet neemen. De bronlen, uit welke ik de gevoelens geput hadde die ;y beitreden hebt, waren flechts eenige kleine fgelegen beekjes, die geheel geene gemeenchap hadden met dien grooten, dien heerlyken troom, die uit den boezem der Godheid voortoomt, die het veld der Kerke doorloopt, deselfs byzondere deelen bevochtigt, en verolgens wederkeert tot zynen oorfprong. Wel :r dege hebt gy reden om te zeggen, dat ïen op zyne hoede moet zyn tegen het groot:e gedeelte der Uitleggeren en Verklaardcren. '•V doen fomtyds den tekst der Schryveren ich plooien naar hunne byzondere gevoelens, c zou 'er meer dan eens mede bedrogen zyn eweest, indien ik hunne aanhaalingen niet iet de aangehaalde plaatzen zelve hadde vereleken. De  van CLEMENS XIV. 6<, De H. Vader (*), met welken ik,geduurende langen tyd, gefproken hebbe over uwe zaaken, zal met vermaak het kleine Gefchrift zien, 't welk gy my hebt aangekondigd. Hy is altyd vol van achtinge voor u, en befchouwt u, met reden, als eenen dier Godgeleerden, die Italië de meeste eer doen. Deeze waren zyne woorden. Ik hebbe niet bemerkt, dat de Leer van den H. thomas, raakende het onderwerp, 't welk zeker perfoon beftrydt, tegen die van den H. AUGUSTiNUS ftrydig zy: hy zal dat gedroomd hebben, even gelyk veele andere zaaken. Indien gy gelegenheid hebt om hem te antwoorden, zal het u gemaklyk vallen hem overhoop te werpen. Niets is meer te vreezen voor den Godsdienst, dan valfche of halve geleerden. Zy vermommen, of ontzenuwen, de waarheden, en men ziet uit hunne pen niet anders te voorfchyn koomen, dan verdachte gevoelens of beuzelingen. Het geen nog het moeilykfte is 3 is,datzy hunne gevoelens willen doen boven dry ven, en dat men hen volflrektlyk niet weder te recht kan brengen, wanneer zy eens een verkeerden weg zyn ingeflagen. Vaar voort ons door uwe kundigheden te verlichten; maar zo, dat uwe gezondheid 'er niet by lyde. Iemand, die u onlangs gezien had, (*} Benedictus xiv- E 3 CXLVII. BRIEF.  CXLVII BRIEF, CXLVIII, É & IE F, ?o BRIEVEN had, heeft my verhaald, dat gy zeer verhit waart. Doe myne dienstaanbieding aan uwen Vader Prior, van wien ik, zo als ook van u, Eerwaardige Vader, met alle moogelyke achtingc en aankleevinge ben, de nederige, enz. In het Klooster der H. H. Apostelen. II. February', 1756. CXLVIII. BRIEF. Aan denzelfden, EERWAARDIGE VADER! Q.Y zult my vermaak doen, met, in een ledig uur, deeze drie Verhandelingen eens door te loopen, die ik met ievei bearbeid heb, en welke niet tot die volmaakcheid gebragt zyn, waarin ik ze wensdite tc zien, en die zy ver. dienen. Ik onderwerpe my aan uwe kundigheden, als aan die van eenen verlichten Leeraar, die de Kerkvergaderingen, de Vaders en de geheele keten der Overleveringe volmaaktlyk kent. Ik heb getracht, in de Verhandeling over de Vleeschwording, de groote bewyzen byéén te zamelen, die op eene onbetwistbaare wyze de waarheid deezer Heilige Verborgenheid beves. tigen, en my vooral bezig te houden, met dat gee-  van CLEMENS XIV. 71 geene, 't welk in die bewyzen het kragtigfte< was, en best gefchikt om den zinnen den mond te floppen, en de reden te overtuigen. Ik moest, om dit onderwerp waardiglyk te behandelen, een gedeelte dier verlichting gehad hebben, met welke de H. joannes, de Euangelist, begunfligd werd; die verheven Apostel,die uit den fchoot van jesus Christus zeiven alles ontleende, 't geene hy ons in weinige woorden heeft voorgefleid,raakende dcszelfs Godlykheid en Menschlykheid. Zyn Euangelium, 't welk wy dagelyks, by het eindigen der Misfe, opzeggen, is de heerlykfte Verhandeling over de Vleeschwording. Alles vinden wy daar in een kort begrip byéén verzameld: de Eeuwigheid desWoords, dcszelfs Eensweezendheid (*) met den Vader, de?zelfs Magt en Werking, cindelyk, deszelfs verééniging met onze natuure. Het is alleen noodig, deeze groote waarheden uit te breiden met die kracht, welke zy vereifchen, en dit heerlyke tafercel voor te ftellen met trekken, die gefchikt zyn ter opwekkinge van onze erkentenisfe en aanbiddinge. Ik heb getracht, zoveel my mooglyk was, veele onnutte vraagen af te fnyden, die de Godgeleerden gewoon zyn in hunne Verhandelingen te plaatzen, en de Ketters, die de on- uit- o) Confulfantialitas. E 4 :xlviii. e r 1 e f.  CXLVIII. brief, 1 : i i ] t t ï 72 BRIEVEN uitfpreekelyke Verborgenheid der Vleesehwordinge beftryden, te wederleggen en overhoop te werpen, door het gewigt van het gezag der oude Schryveren. De Schepping des Heelals, het Heelal zelve, zoals het is, de gebreken zo wel als de deugden, de duisternisfen zo wel als het licht: alles loopt te zamen om de Verborgenheid der Vleeschwordinge te bewyzen: zo dat men deeze Verborgenheid niet moet kennen, wanleer men ze wil aangemerkt hebben als op ïichzelven /taande, afgezonderd van alles, vat de natuurlyke en zedelyke waereld uitnaakt. Ook fpreekt de Apostel niet van je;us chuistus, zonder duidelyk te zeggen, lat de aardfche dingen zo wél als de Hemelche niet dan door j esus Christus betaan (*). Het was by hem niet de geweldige jooginge eener hoogvliegende verbeeldinge, velke hem deezen mensch-god deed gewaar vorden in alles wat ademhaalt; maar de innige :ennis, welke hy had van de diepte en verhe, ;enheid van onzen heiligen Godsdienst. De H. paulus en de H. joaknes zyn wee onuitputbaare bronnen, met betrekkinge ot het ftuk der Vleeschwordinge. Elk woord, t geen zy voortbrengen raakende jesus chris- og toe gefchreven is, bragt tot zes duizend beien in folio, (want daar aan zou men geioeg hebben) en dat men de rest verbrandde utgezonderd eenige uittrekfels, die men zou :unnen maaken, om ze in duodecimo uit te gee'en. b . Het is met der menfchen geest als met eene ■vier, che vrolykheid en vrugtbaarheid verbeidt, zo lang zy niet overloopt,- maar die de erwoesting van een land wordt, wanneer zy uiten haare oevers treedt, en overtfroomingen sroorzaakt. Dus hebben wy de Wysbegeerte zich zien -geeven buiten den kring, dien de eeuwige /ysheid haar had afgetekend, en zich het oor?el over zaaken aanmaatigen, die volftrektlyk et tot haare rechtbank behooren. De doolingen, aan welke de mensch zich ergeeft, hoe gevaarlyk zy ook zyn moogen, wyzen, dat hy niet gefchapen is om zich aan cze aarde te bepaalen; maar dat hy, inder. ad, eene ziel heeft, die door defchors,welke 3r omzwachtelt, tracht heen te dringen, en :h uit te ftrekken in een ander gewest'dan ;ze waereld. De Kardinaal paeeotti zeide met reden, » dar  van C L E M E N S XIV. 81 dat 'er niets erger en niets beter was dan de „ Boeken, en dat, wanneer men lette op het „ groot getal van voortbrengfelen van allerlei _,, foort, die de goede zeden en de waarheid ,, kwctzen, hy niets zo vernederende vond ,, voor het menschlyke verftand, als het groot„ fte gedeelte der Boekeryen"... Het is waar, dat zy de buitenfpoorige ftelfels bevatten van ik weet niet hoe veele voorgewende Wyzen, die niet beroemd geworden zyn dan door hunne Zotternyen; dat zy de bergplaats zyn van eene oneindige menigte van even gevaarlyke als grillige gevoelens; eindelyk dc bewaarplaats van dwaalingen, van ergerlyke grondregelen, en van godloosheden, welke de verkeerdheid van het menschlyke hart alleen in ftaat was te verzinnen. Ik weete, dat dit kwaad eenigermaate wordt uitgewischt door de uitmuntende Boeken, van welke wy het genot hebben; maar wat is het kwellende voor de reden, zo veel kwaade dingen onder de goede gemengd te moeten zien! Dus kunnen onze groote Boekeryen vergeleken worden by die woeste tuinen, in welke men eenige bloemen gewaar wordt in het midden eener menigte van doornen , in welke men dwars door de distelen en fteenen eenige boompjes ontdekt; en by die Apotheeken, in welke de heilzaamlte droogeryen gemengd zyn onder de vergiften. Indien de Schryvers de voorzorg gebruikten, van, geduurende eenige oogenblikken, hunne ge- III. deel. F dach- CXLIX- BRIEF»  CXLIX, brief. 4 t Ü I r 82 BRIEVEN dachten te laaten gaan over de doodelyke en duurzaame gevolgen van een Werk, 't welk ftrydig is tegen den Godsdienst en de goede zeden, zouden zy zien , dat zulk een werk een zaad des doods is, het welk de bitterfte vrugten moet voortbrengen, en dat, hoe het Boek beter gefchreven is, het zo veel te meer Leezers zal bederven. Dus kunt gy niet beter doen dan de onnutte sti gevaarlyke Werken weg te fnoeien uit de alryke Verzameling, die uwe Boekery uitnaakt. De mensch is van zichzelven ongereed genoeg, zonder dat hy noodig hebbe [oor de verkeerdheid van anderen aangehitst te rorden tot het involgen zyner kwaade neigin;en. Het is waar dat men zelfs van de vergifen gebruik .maakt, om 'er krachtige geneesmiddelen uit te trekken; maar een ontuchtig of odloos boek kan nooit eenig goed uitwerkfel oortbrengen. De wederlegging zelve, van zulk een Werk, at men kan uitgeeven, is bykans altoos geaarlyk, daar zy het ftuk leert kennen, en de egeerte, om het in zyn bezit te krygen, doet e boren worden, gelyk horattus zegt, at men alles begeert, 't welk ons verboden is. Maar, om van verderflyke Werken niet te n-eeken, hoe veele beuzelagtige of overtollige oeken zyn 'er in het Gemeenebest der Lette. ;n? Onze Vaders, die ongelukkiglyk de gaaf had-  VAN CLEMENS XIV. 83 hadden van al te vruchtbaar te zyn, zondigen ( door eenewydloopigheid, die lastig en vervee- : lende is. Na geduurende gantfche dagen hunne Werken geleezen te hebben, verlaat men hen dikwyls, zonder iets anders by hen gevonden te hebben, dan gedachten, die zich verliezen in zwierige uitdrukkingen en zinfneden , zonder einde. Maar om een diergelyk gebrek te vermyden, vervallen wy tot een ander: wy bewerken de Boeken, die wyuitgeeven, niet meer dan Hechts oppervlakkig; en het geen men tegenwoordig leest, heeft geene andere vaste ftof, dan eene ligte opperhuid. Dus is het dat alle Eeuwen met elkander ftryden, en dat derzelver Verzameling de vreemdfte ongerymdheden vormt: het was nog te verfchoonen, indien de al te groote wydloopigheid, of de al te korte beknoptheid, alleen gevonden wierd in Boeken van weinig aanbelang; maar zelfs die Werken, welke handelen over de zaaklykfte onderwerpen, zyn of al te log, of al te luchtig gefchreven. Onze Vaders fchreeven uitgewerkte Verhandelingen over de onverfchilligfte onderwerpen, en wy maaken Romans van de allerdeftigfte ftoften, en die onze aandacht het meest verdienen. Men haast zich tegenwoordig om Schryver te worden, en men geeft aan zyne gedachten noch den tyd om ryp te worden, noch dien van zich te ontwikkelen. Men verF 2 fpreidt :xlix. 3RIEF.  CXLIX, BRIEF. i 34 BRIEVEN fpreidt ze op Josfe kans, byna zo fchielyk, als ze te voorfchyn koomen; en zy zyn mismaakte kinderen, die, geen voedfel vindende, bykans op het zelfde oogenblik omkoomen, waarin zy geboren worden. Gy weet dit beter dan iemand, Monfeigneur, gy die volmaaktlyk bekend met het geleerde en letterkundige Europa, kundig zyt van de krachten en het zwak uwer tydgenooten. Wanneer men put uit de bronnen zelve van alle landen , wordt men kundig van den geest van alle Volken , en men weet elke Eeuw op haare rechtte waarde te fchatten. Ik lach fomtyds om de mislyke byéénvoegingen, welke men in de Boekeryen maakt, een /erheven Werk plaatzende naast een middelmatig, den deftigften Schryver op dezelfde ry lellende met den buitenfpoorigften, den God'rugtigflen met den godloosften. Dit is de afbeelding der waereld, waarin de jrootfte gebreken zich dikwyls in het zelfde mis bevinden met de grootfïe deugden. Wat hier van zyn mooge, eene openbaare toekcry is een fchat voor een Land, te meer, laar de Christelyke Godsdienst, geheel verchillende van andere Godsdienften, het licht liet fchuwt; en men hem te Godlyker vindt, laar maate men hem dieper doorzoekt. Om eeze reden zoude het te wenfchenzyn, dat e Geestelyke Lighaamen, die uitmuntende Boe-  van clemens xiv. 85 Boekeryen bezitten,dezelve open fteldsn voor( de weetgierigen: dit zoude een behoedmiddel j zyn tegen de luiheid, die den geest van eene menigte van menfchen verdikt, en ze doet ftorten in de grootfte buitenfpoorigheden. Ik heb van fommige jonge luiden gehoord dat zy hunne bezadigdheid, en hunne vlytigheid in zich te oefenen, verfchuldigd waren aan de Boekeryen, van welke wy hier het genot hebben. Zy bragten 'er die gevaarlyke uuren door, die men anders aan de ledigheid,of aan de vermaaken, toewydt;en zy gingen 'er nooit uit, zonder eenen nieuwen lust tot oefening. Alleen behooren de Oppasfers der Boekeryen oplettende te zyn, dat zy niet, zonder onderfcheid, allerlei Boeken leenen. De bedachtzaamheid vordert in dit ftuk zeer groote omzigtigheid; en de fchikkingen, die gy, Monfeigneur, op dit onderwerp gemaakt hebt, doen zeer veel eer aan uwen iever, en aan uw oordeel. De Weetenfchappen hebben nimmer grooter voortgang gemaakt, dan zedert het tydftip, waarin men de openbaare Boekeryen heeft ingevoerd. Te vooren had men niet meer dan eenige weinige Geleerden, die hier en daar door de wyde waereld verftrooid waren; al het overige menschdom was volftrekt onkundig; en tegenwoordig vindt men overal zeer kundige luiden, die van alles op eene zeer inneemende wyze fpreeken; naamelyk, de weetenfchapF 3 pen :xlix. irief.  CXLIX. JB RIE F. ( i f E O C w Ol et d« to ze mt kei is de vei wa hai 86 BRIEVEN pen bevogtigden te vooren Hechts eenige weinige landen, even gelyk regens, die door eenen geweldigen wind worden voortgedreeven, en tegenwoordig verfpreiden zy zich overal] gelyk een algemeene daauw. Ondertnsfchen heeft men, in weerwil der roordeelen van openbaare Boekeryen, het geal der Geleerden zien verminderen, en dat der >ppervlakkige kenners vermeerderen. Ik vreee alleenlyk, dat -men, door al te zeer den ;eest te willen wetten, en door de weeten:happen al te zeer te ontleeden, dezelve tot iets zal brengen, en weder vervallen tot de nkunde der Eeuwen, welke op die van auustus volgden. De Weetenfchappen hebben haare paaien,zo el als ons veritand, dewyl niets, behalven God, leindig is; en onderfteld zynde, dat zy van ne onmeetbaare uitgeftrektheid waren, zoun zy dit alleen kunnen zyn, met betrekkinge t Hem, die derzelver volheid en oorfprong is. Het is van dien kant, dat gy, Monfeigneur, befchouwt; het is van daar, dat men ze •et zien voortkoomen, om 'er een naauwïrig denkbeeld van te hebben. De mensch van zichzelven niet groot genoeg, om aan weetenfchappen al dat edele, al dat verheie, by te zetten, 't welk men in dezelve geir wordt. Daarenboven beftaan zy onafglyk van hem; en wel verre van 'er de fchep-  van C L E M E N S XIV. 87 fchepper van te weezen, fielt hy ze alleen te ( werk, wanneer hy ze beoefent, gelyk een ] werkman, die metaalen fmelt, om 'er kostbaare werkflukken van te maaken, de Hof niet voortbrengt, van welke hy zich bedient. Geene kleur, en geene gedaante, is 'er, die men niet gegeeven heeft aan de Weetenfchappen ; dewyl zy gemaklyk de indrukfels van onzen geest aanneemen, veranderen zy van gedaante, naar maate van onze kundigheden, dat is te zeggen, dat zy verheven zj n by den eenen, en flikkerende by anderen. Zy zyn als het wasch, waar van men maakt wat men wil, wanneer men de bekwaamheid heeft van het wél te behandelen. De Weetenfchappen gelyken naar de Dwaalftarren, die elk haaren byzonderen loopkring hebben; en, gelyk die, welke het naaste by de Zon is, is de Godgeleerdheid, om zo te fpreeken, naast aan God. Het gebrek onzer Eeuwe is, dat men alle die onderfcheiden kringen onder elkander heeft willen verwarren, zonder te bedenken, dat de eene kenmerken en eigenfehappen heeft, welke de andere niet bezit. Men heeft gemeend, dat de Godgeleerdheid eveneens moest behandeld worden als de Wiskunde, daar de onbegrypelykheden van een zo ommectbaar als oneindig Weezen niet vatbaar zyn voor betoogingen, die men met het oog zien ea met den vinger tasten kan. F 4 In- XLIX. [ r i e f-  CXLIX BRIEF J < < < I £ ï r 88 BRIEVEN . Indien de Weetenfchappen, gelyk gy, Mon; feigneur, zeer wel aanmerkt, niet door eene bekwaame hand befluurd worden, ziet men in haar gevolg niets anders dan wonderfprcuken en drogredenen; en van hier is het, dat zo veel Hechte Werken zyn voortgekoomen, die men vindt in onze Boekeryen, gelyk men kruipende en gekorven dieren vindt in de pragtigfle tuinen. In het zedelykc zo wel als in het natuurlykc, zyn de duisternisfen altoos in de nabuurfchap des Lichts, en de vergiften naby de heilzaam/te geneesmiddelen. Geene Weetenfchap is 'er, in welke de mensch dikmaaler gedwaald heeft dan in de Godgeleerdheid; en dit is niet te verwonderen, dewyl men niet anders kan dan van den eenen ifgrond in den anderen tuimelen, wanneer men de diepte durft peilen van een zo onbegrype[yk Weezen als God is. Alle Weetenfchappen hebben haare verborgenheden en haare duisterlisfen; maar men waagt niets, met alles te onlerneemen,omze tot den grond te doorzoeken, n om haar licht by te zetten; daar men in de' Godgeleerdheid het Geloof tot elk een hoort eggen: Houd hier ftand, en ga niet verder. Iet Geloof is de wagt, die door den Almagticn zei ven gefield is, om onze getrouwheid te eproeven, en die, om zo te fpreeken, ons iet toelaat verder in te treeden, dan tot het 'oorportaal des Heeren. Indien wy Vermetel ge-  van CLEMENS XIV. 80 genoeg zyn om die wagt te willen overweldigen , maaken wy ons, met betrekkinge tot de Godheid, fchuldig aan de misdaad van gekwetfte majefteit. Niet eerder, dan by den dood, zullen wy het Paleis der Hemelen voor ons geopend vinden; en indien wy geleefd hebben als waareChristenen, zullen wy 'er binnen treeden, zonder door eenig beletfel gehinderd te worden. De Ketters zo wel als de Ongeloovigen hebben reeds, in dit leeven, de wagt, van welke ik zo aanftonds fprak, willen overweldigen; en tot ftraffe van hunne vermetelheid hebben verfchrikkelyke duisternisfen hunne zielen ingenomen, en zy hebben verder altoos getreeden op den rand eener fteilte. Dit blykt op eene treffende wyze in hunne Schriften. Men ziet op elke bladzyde, dat zy het fpoor der waarheid verloren hebben,en dat hunne voorgewende redekavelingen niets anders zyn dan doolhoven, in welke men op eiken flap verdwaalt. Elk der oude cn hedendaagfche Sophisten heeft voorgewend Waarheid gevonden te hebben; maar, gelyk die Hechts ééneis, hebben zy haar verminkt op eene vreezelyke wyze, en niets meer behouden dan derzelver fchaduw, terwyl zy meenden haar zelve te bezitten. Geene ftormen zyn zo geweldig als de buitenfprongen van 's menfehen geest, wanneer hy zich niet binnen behoorlyke paaien houdt. Het zyn dan Hechts eenige verfchrikkelyke F 5 wol- CXLIX. brief.  CXLIX, ■BRIEF. ] ] ] I < 5 I 2 T 3 I 2 r 90 BRIEVEN wolken, doorzaaid met eenige blikfemftraalen, welke de onkundigen neemen voor een leevendig en zuiver licht; maar die niets anders uitwerken, dan dat zy de oogen verbysteren en zeer dikwyls geheel blind maaken. Hoe veele Boeken zyn 'er, die alleen by het fchynfel deezer dwaallichten gefchreeven zyn, en welke men ons evenwel durft aanbieden als meesterftukken. Ieder mensch, die aan eenig Werk arbeidt, moet nooit de bedenking uit bet gezicht verliezen, dat hy fchryft onder het oog van een onbegrypelyk, maar altoos tegenwoordig en altoos werkzaam, Weezen;van een Weezen, waar van men niet behoort te fpreecen, dan met die omzichtigheid, die de dienst vordert, welke Hetzelve heeft ingefteld. Maar nen doet gelyk onze eerfte Vader; men geooft, dat men, met van den verbooden boom e eeten, den Heere zelye zal gelyk worden; n de domme hoogmoed gaat ver genoeg, om ich te verbeelden, dat men eenen oneindigeii oem zal verkrygen, met het gezag van God elven niet te erkennen. Eilieve, waarom zal len in het getal der Wyzen gefield worden, idien men zich van eene fteilte durft afweren? en zal men doorgaan voor eenen Wyseer, voor eenen Schryver van den eerften mg, wanneer men de diepten der Godheid ril peilen ? Het zyn deeze verkeerde gevolgtrekkingen, die  van CLEMENS XIV. 91 die alle de Hechte Boeken, waar over wy zuch- ( ten, voortgebragt hebben, en wel met zo veel ] te meer woede, daar de hartstochten zeiven de pen opgevat hebben, om ondeugden en dwaalingen te vereeuwigen; als of het niet genoeg ware, dat de mensch in zich zelve bedorven is, en het nog noodig ware, dat hy zyne verdorvenheid anderen mededeelde. ■ Ik bekenne u, Monfeigneur, dat deeze bedenkingen my, ook myns ondanks, bekruipen, zo dikwyls ik in eenige groote Boekery koome. Zie daar, zegge ik in myzelven,eene vergadering van fommige Wyzcn, en van veele dwaazen, welker raaskallingen hier zo wel bewaard worden, als de keurlykfte en verhevenfte zaaken. Het geene my vervolgens vertroost, is, dat hoe meer dwaalingen 'er in de waereld geweest zyn, hoe grooter de zegepraal der waarheid wordt; zy verfchynt met den grootften luister uit het midden der tegenfpreekingen: en dat alle menfchen haar niet gewaar worden, wordt veroorzaakt door dat zy kwaalyk gefield zyn, of dat God hen met blindheid flaat tot flraffe Van hunne vermetelheid. Daarenboven is het met het menschlyke verftand gelegen als met de boomen, van welke fommige wild blyven, andere geënt worden: ook geeven de eerften geene andere dan bittere vrugten, terwyl de laatften alles voortbrengen, wat ixlix. I R I E f.  CXLIX BRIEF I 1 ; 92 BRIEVEN _ wat voor den fmaak het lekkerfte, en voor het , oog het aangenaamfte is. Op het verftand moet de gezonde Wysbegeerte geënt worden; ik zegge, de gezonde; want men moet ze niet verwarren met eene valfche weetenfehap, die zich met haaren naam optooit. Deeze bedenkingen zyn u zekerlyk niet ontfnapt; maar wanneer gy u verwaardigd hebt myn gevoelen te vraagen over de nuttigheid der Boekeryen,en over de Werken,welke dezelve misvormen of verfieren, hebt gy alleenlyk willen zien, of myn gevoelen met het uwe overeenftemde. 'Er is niets in deeze waereld, 't geen zich niet vertoont onder twee verfchillende gedaanten. De misbruiken zyn altoos naast de beste zaaken. De Wysheid beftaat daarin, dat men behoude, niet het geen geheel zonder zwaarigheid is, want zwaarigheden vindt men overal; maar het geen de minfle bevat. Dan de Boekeryen zyn van eenen oneindigen dienst, en men moest zich geheel der onweetendheid toegewyd hebben, om 'er de Voordeden niet van te kennen, en derzelver lof niet te verkondigen. Eene Boekery is als de kist van eenen Apo:heker, in welke ik de wreedfte vergiften vinIe, in het midden der uitmuntendfte droogeyen. Het onkruid is, hier beneden, altoos genengd onder de goede tarwe: gelukkig hy, He het goed van het kwaad weet te onderfchei- den!  van C L E M E N S XIV. 93 den! Het zelfde Werk behelst dikwyls de grootfte waarheden en de grootfte dwaalingen, en het zoude hierom te wenfchen zyn, dat kundige handen de ontleeding van diergelyke Boeken werkftellig maakten, en verwierpen het geen dezelve gevaarlyks behelzen. Uw ontwerp, Monfeigneur, zou uitmuntend zyn, indien het konde uitgevoerd worden. Ik fpreeke van de Werken, die in uwe taal zyn uitgegeeven, en welke te vertaaien dienftig zou zyn,om 'er iedereen belang in te doen neemen, en om ze der duisternisfe te onttrekken; te meer, daar de Poolfche Natie altoos menfchen van verftand,en van groote welfpreekendheid, gehad heeft. Dit is een arbeid, die een byzonder mensch niet kan onderneemen; maar welken het Gemeenebest eenige Geestelyke Lichaamen zoude kunnen opleggen. 'Er zyn duizenden van oude boeken, die nu geheel aan het ftof en aan de vergetelheid fchynen overgegeeven te zyn, en van welken men het uitmuntendfte gebruik zoude kunnen maaken, indien men 'er al de gedachten van bewaarde, en ze Hechts met nieuwe uitdrukkingen bekleedde. Wy hebben eene menigte Italiaanfche Schry veren, die in dit geval zyn, en,uit hoofde van hunnen ouderdom,niet meer gekend worden dan door eenige Geleerden, en deezen hebben dikwyla 'er niet meer van geleezen dau de titels. Men CXLIX. brief.  CXLIX. 1 ' ' 3 1 < l I 2 -S i h d d 54 BRIEVEN Men zou dikwyls de öj/o/jV, tot in tmah ve's moeten brengen, dewyl, gelyk ik reeds gezegd heb, onze Vaderen vooral eene verveelende langwyligheid ten deel gevallen was; en dan zou men daar toe niet alleen menfchen moeten gebruiken, die eenen goeden ftyl meester waren;maar mannen, die te gelyk kundigheid en fmaak bezaten. Men heeft nooit meer geleezen, dan in de tegenwoordige Eeuwe, en misfchien heeft men nooit zokwaalyk geleezen. Men wil de Werken hechts oppervlakkig kennen, om het recht :e hebben van over alles te fpreeken, en neestal om het elendige genoegen te hebben /an gefchillen te verwekken. Dit dubbele mis>ruik is oorzaak dat de Boeken de prooi worden ener menigte van Leezeren, die 'er geen getruik van maaken, dan om overtolligheden gevaar te worden, of hunnen geest eenen vereerden draai te geeven; want door het verlandelen van gefchillen fterk te beminnen ervalt men eindelyk tot de verbeelding, dat' Hes twyfelagtig is, of men blyft zich hardekkiglyk vasthouden aan eenig valsch gevoe:n. Het zou dienffig zyn , dat de menfchen :ene andere Boeken koozen dan die betrekking Jbben tot hun beroep, tot hun geluk, en tot ;n fmaak voor de orde en voor de waarheid, e zy natuurlyk moeten hebben; maar zy leezen,  van CLEMENS XIV. 95 zen, zonder onderfcheid, alles wat hun voor de hand koomt, even als of het leeven eene menigte dagen en jaaren begreep, die men aan zyne dwaasheid en nieuwsgierigheid kon opofferen. Zy verbeelden zich niet,terwyl zy leezen, dat het leezen, 't geen zy doen, wortels in hun verfland en in hun hart zal fchieten; en, ondertusfchen, wanneer zy, na vyftien of twintig jaaren geleezen te hebben, eens ernflig tot zichzelven keeren, vinden zy, dat hun verHand niet meer is het geene het plag te weezen; maar dat het by de uitkoomst een mengfel is geworden van alle Werken, die zy hebben doorgeloopen. Van hier koomt, en diealgemeene verwarring van denkbeelden, welke men by den zelfden mensch aantreft, en dat gebrek van aaneengefchakelde redekaveling, die ftrydigheden, welke hem doen draaien met alle winden. Het leezen is een voedfel, waar uit, indien men zo mag fpreeken, de fappen van ons verfland gevormd worden, even gelyk de lighaamlyke fpyzen de chyl zamenflellen, die tot onze behoudenis dient. De ziel wil gevoed worden zo wel als het lighaam, hoewel op eene geheel verfchillende wyze; en wanneer zy met leezen niet gefpysd wordt, gaat zy haar onderhoud zoeken in de bezigheden en in de verkeering. De zielen, die in eenen kwynenden flaat zyn, zyn doorgaans sulke, die zich met enkele prullen CXLIX. brief.  CXLIX. BRIEF. i l 1 ] ] I J t 06 BRIEVEN len voeden; terwyl men Jyvigheid en kragt gewaar wordt by de zulken, die zich ophouden met goede Boeken. De goede Boekeryen zyn voor eene ziel, die haare behoeften kent, en verlangt zich te verzadigen, eene lekker aangerigte tafel, aan welke zy te gast gaat op den geest der vermaardfte Schryveren, en van denzelven doordrongen wordt. Men is niet meer aan de aarde gehecht, wanneer men zekere Werken geleezen heeft, en fmaak vindt in de verhevene Weetenfchappen. De Fraaie Letteren zyn niets meer dan lekkere beetjes voor het vernuft, maar de verhevene Weetenfchappen zyn geregten vol fmaak en selfsftandigheid; en, om de ziel en het vernuft jeide te gelyk te voldoen, doet men zeer wel, vanneer men het doen kan, met beurtelings verlustigende Boeken, en diepzinnige Werken, :e leezen. Wanneer men enkel diepzinnig is, vordt men niet bevallig; en wanneer men encel bevallig is, wordt men niet meer dan op>ervlakkig. Men moet het aangenaame voe;en by het weezenlyke, volgens den raad des Vpostels, al wat lieflyk is, al wat wel luidt, zo 'aar eenige deugd is, en zo daar eenige lof is, dat elve bedenkt (*). 'Er is niets droeviger, dan dat men zyn leeen doorbrenge met verkeerd leezen. Men leest C*j PUL iv. s.  van C L E M E N S XIV. 97 leest dan alleen wél, wanneer men zich toelegt op het leezen van Werken, die de vermogens der ziele voldoen, en dezelve handhaaven in die orde, die God hun heeft voorgefchreven. Ik wenschte wel, dat men de jonge luiden leerde met opmerking en met voordeel te leezen. Zy eindigen doorgaans hunne Letteroefeningen, zonder dat zy weeten hun voordeel te doen met het geene zy leezen, dewyl men zich enkel bevlytigt om hun geheugen te oefenen; zo dat zy zich verbeelden wel geleezen te hebben, wanneer zy de plaatzen, die hen troffen, in het geheugen bewaard hebben. De werking der ziele, die de gedachten van anderen byéénzamelt om ze te herkaauwen 3 en in haare eigene zelfftandigheid te doen overgaan, indien zy der moeite waardig zyn, i; volflrekt onbekend aan het grootfte gedeelte dei jonge luiden. Zy weeten niet, dat een goec Boek gefchikt is om door en door geproefc te worden, en om het vernuft zo wel als hei hart voedfel te bezorgen: en zy leezen z( lang zy leeven, zonder 'er beter door te wor den. Het is eene groote en zeldzaame bekwaam heid, dat men in ftaat zy de Jeugd wel op t< brengen, en het is eene zeer nuttige weeten fchap, dat men weete met voordeel te lee zen; maar tevens zodanig} dat men altao III. deel. G Zich CXLIX. brief. t i I I  CXLIX, BRIEF. 1 C X l 2 S c r z h d z li: XV W p« lu 98 BRIEVEN zichzelve blyve, en zich niet tot zo vee! perfoonen vermenigvuldige, als 'er Schryvers zyn3 in welken men zich oefent: men zou dan een wonderlyk vreemd mengfel worden van gevoelens en denkbeelden, waarvan men het sene van hier, het andere van daar gehaald badde. De Werken, die wy leezen, moeten, om nuttig :e zyn,aan ons verftand ondergefchikt worden, sodanig, dat dit over dezelve kan oordeelen, vanneer het ze vergelykt met het licht der Reien en van den Godsdienst, twee zuilen, op irelke alle onze oordeelen moeten rusten. Geduurende uw verblyf te Parys, ('t welk een md is daar het aan geen Schryvers ontbreekt,) oudt gy, Monfeigneur, ligt den eenen of den nderen vermaarden Schryver kunnen vinden, ie ons een goed Werk konde geeven over de 2chte wyze van wel te leezen. Dit Boek zou eer nuttig zyn, indien het op zulk eene wyze ewerkt wierd, als ik het my voorftelle, en inien het een veilig compas wierd voor allen, die ch m(t voordeel willen oefenen: maar het )U noodzaaklyk weezen, dat men 'er bedoe'gen, beginfels en voorfchriften in vond, ïlker toepasïing gemaklyk ware: want in alles it men onderneemt, moeten geene geweldige ogingen des verftands gedaan worden, om ge!ck;g te fiaagen. Het leezen van een Boek, 't welk onzen geest  van C L E M E N S XIV. 99 geest buiten zynen kring vervoert, om hem te q werpen in eenen maalftroom van doolingen, . waarin hy zich verwart, is een zeer gevaarlyk leezen. Zo dikwyls als men iets geleezen heeft, moet men zichzelven ondervraagen, om te onderzoeken, of onze denkbeelden en gevoelens daarby gewonnen of verloren hebben; want wy hebben in ons zeiven eenen geheimen vermaaner, en eene reden, die ons eene getrouwe rekenfehap geeven van het geene binnen in ons omgaat, wanneer wy, de vooroordeelen en driften ter zyde Hellende, ons bevlytigen om ons zeiven te raadpleegen. Ieder Boek, 't welk ons niet behulpzaam is in onze denkbeelden in goede orde te fchikken, zo wel als in het behoorelyk regelen van onze begeerten, is ten minften een onnut Boek, indien het al niet gevaarlyk zy; want men moet het nuttige zelfs in zyne tydverdryven weeten te vinden. Onze ziel, hoe geestelyk zy ook zyn mooge, gelykt naar eene altoos ftroomende rivier, die fchuim en grondzand met zich ileept, maar fomtyds ook brokjes goud medevoert. Gy zult, buiten twyfel,verbaasd Haan,over de wydloopigheid van deezen Brief, die zo weinig zaaken, en zo veel woorden bevat; maar het is uwe goedheid, die my vryheid geeft tot het pleegen van zulk eene ongeregeldheid. Gy verwyt my in uwen laatften, MonfeiG 2 gneur XLIX 3 r 1 e V.  CXLIX. £ R I E F. ioo BRIEVEN gneur, dat ik myne Brieven aan u nooit lang genoeg maake; en heden heb ik het gewaagd u te doen zien, dat ik, om gehoorzaam te zyn, lastig konde worden. Het geene my weder moed geeft, is dat gydeezen Brief niet zult leezen in uwe kostbaare Boekery: hy is in allen opzichte onwaardig daar in te koomen, hy zou eene al te aanftootlyke tegenftelling maaken met de goede zaaken, die daarin gevonden worden. Ik heb nooit iets gefchreven, 't welk eene plaats verdiende in den Tempel van den Smaak; maar ik heb verfcheidene Brieven gefchreven, die plaats zouden kunnen vinden in den Tempel der Vriendfchap. Verwaardig u deezen uit dat oogpunt te befchouwen, indien het geoorlofd is zich uwen Vriend te noemen ter zelfder tyd, wanneer men met zo veel eerbied is, als ik ben, Monfcigneur, uw nederigfte, enz. In het Klooster der H. H. Apostelen. 2. Maart, 1757. P. S. Indien gy gretig zyt naa loffpraaken en cerbewyzen, zou ik u raaden, om, wanneer gy Parys verlaat, Rome nog eens te koomen zien. Dit is wel niet de naaste weg voor u om na Poolen te rug te keeren; maar, afweezig of tegenwoordig, gy zyt altoos in uw Vaderland. Het  van CLEMENS XIV. 101 Het voorrecht der Geleerden, is,overal te zyn; de Geleerdheid geeft hun eene foort van onmeetbaarheid, die hen op duizend onderscheiden plaatzen te gelyk doet zyn. Daarenboven hebt gy te Krakow, wat de kun. digheden en bekwaamheden aanbelangt, eenei anderen uzelven, in uwen Doorlugtigen Broe der den Bisfchop, die met u de eer deelt vai eene openbaare Boekery, in het midden uwe Medeburgeren,op te rigten. Wanneer gy hen weder ontmoet, bid ik u, Monfeigneur, da; gy alle myne Medebroeders, die in Poolen zyn: in zyne gunst beveelt, op dat hy ze vereen met zyne byzondere befcherming, en voora den Vader blëdowski. CL. BRIEF. Aan myn Heer den Abt frugoni. Uit de Boekery van zyne Uitmuntendheid den Heere Kardinaal passionei zende ik u de nevensgaande Bedenkingen (*), welke ik met zeer veel haast gefchreven heb, gelyk het u gemaklyk zal vallen te ontdekken. Indien gy 'er iets in vindt, 't geen u van dienst kan wee- (*) De Bedenkingen, van welke de Vader ganganelli fpreekt, zyn de Bedenkingen over den Styl, die men agier aeezen Brief zal vinden. G 3 CXLIX. E r i e f. 1 I l l CL. 3rief.#  CL. BRIEF, ft 102 BRIEVEN weezen, zo veel te beter voor u; indien gy 'er niets in vindt, zo veel te erger voor my. Deeze zal de eerfte reis niet zyn, dat ik dingen gefchreven heb, die goed waren om doorgeftreept te worden. Ik wil u zelfs wel bekennen , dat ik dikwyls de pen haale door het geen ik gefchreven heb, en dit, gevoegd by de vreeze van de menigte der Schryveren deezer Eeuwe, die reeds duizendmaal te talryk is, nog te vergrooten, heeft my afkeerig gemaakt van het opftellen vaneenig Werk van aanbelang. Deeze talrykheid van Schryveren vergoedt het gebrek van die Eeuwen, in welke men niet fchreef; want men behoort de Eeuwen door elkander te neemen, om de eene door de andere te verfchoonen, en om eene vereffening van licht en fchaduwen, van deugden en ondeugden' te vinden. Na deeze ryke en voortreffelyke Boekery, die u volmaaktlyk bekend is, begeeve ik my altoos met den grootften ie ver en vuurigheid, niettégenflaande ik my daar zo gering vinde, dat ik my ever myzelven fchaame. Zo veel uitmu .ende Schryvers, dooi- welken ik my hier omringd z:c, fchynen my myne onbekwaamheid te verwyten; gelukkig is 'er niemand buiten my, die hen hoort, want zonder dit zou ik al te zeer vernederd worden. Deeze Boekery neemt dagelyks toe door de zorge, die myn Heer de Kardinaal aanwendt om  van LEMENS XIV. 103 om ze te vergrooten. Hy maakt 'er zynen wellust en zynen fchat van, en hem van dezelve te willen berooven, zou zyn hem te vernietigen. De drift tot goede Boeken is eene fchoone drift, vooral wanneer men derzelver inhoud tot in zyn geheugen, en tot in zyn hart, doet overgaan. De Vreemdelingen, uit alle landen, brengen niet minder toe dan de Boeken, om de kundigheden van den Kardinaal p a s s 1 o n e i te vermeerderen. Niemand van een zeker aanzien koomt te Rome, die zich niet haastom hem te bezoeken, en hem de kundigheden, die hy mag hebben, mede te dcelen. Wy hebben zelfs Franfche Juffrouwen, beroemd door haare Werken en door haar vernuft, zich het voordeel zien bezorgen van zyne verkeering, en de beleefdheden van hem ontvangen, die men haar verfchuldigd was. Wat my aangaat, ik houde my hier in een kleinen hoek, my vergenoegende met my ovei anderen te verwonderen: deeze is de eenige rol, die eenen gemeenen Geestelyken past. Indien gy hier eens wildet koomen, zou hel met u niet zo weezen. Myn Heer de Kardi naai, die eene byzonder groote hobgagtmj voor u heeft, zou een uitneemend vermaal vinden in u te ontvangen, gelyk ik doe in u t< verzekeren, van de onfehendbaare en eerbie dige aankleevinge, met welke ik de eer hel van te zyn, enz. ^ ^ G 4 BE CL. brief. I  io4 BRIEVEN BEDENKINGEN OVER DEN STYL. BEDENKINGEN OVER DEN STYL. Gezonden aan myn Heer den Abt frugoni, nevens den voorgaanden Brief. T)aar de Styl de wyze is, op welke wy onze gedachten uitdrukken, en dezelve, als 't ware, eene kleur geeven, moet men zich inzonderheid bevlytigen om hem te doen overéénkoomen met de verfchillende foorten van Gefchriften. Het eene opftel eischt eenen gemaatigden Styl, het andere eenen verhevenen. Elke Schryver heeft zynen Styl,die hem byzonder eigen is; en hoe behendig hy ook mooge zyn om 'er verfcheidenheid in te brengen, de Kenners laaten 'er zich niet door bedriegen. De Schepper, die geene twee dingen volkomen gelyk maakte, heeft onze gevoelens en denkbeelden, zo wel als de wyze van ze uit te drukken, even zo onderfcheiden doen zyn, als onze gelaatstrekken. Hy heeft gewild", dat het verftand van ieder mensch zyn byzonder merk zoude hebben; en deeze wonderbaare verfcheidenheid, die eiken byzonderen perlbon uit anderen doet onderkennen, bewyst de oneindige vrugtbaarheid van een Weezen, waar aan niets moeiiyk valt, en 't geen alles doet wat het wil. Men kan de Schryvers niet beter vergelyken, dan  van CLEMENS XIV. 105 dan by de Beeldhouwers en Schilders. De pen der Schryveren is de beitel derBeeldhouweren , en het penfeel der geenen, die zich op fchilderen en tekenen toeleggen. Dus is ieder Boek; elke Redenvoering, elke Brief een gefchilderd tafereel, of een verheven werk. Indien de ftyl leevendig en fpringende is, kan men hem vergelyken met uitgehouwen beeldwerk; indien hy in tegendeel opgefierd is, en, om zo te fpreeken, een fraai coloriet heeft, kan men zeggen , dat het eene leevendig uitgedrukte fchildery is. Volgens deeze vergelykingen is eene Boekery :eene Galery, waarin alle Boeken even zo veel afbeeldfels zyn. Sommige fchynen de zinnebeelden der harten te zyn, andere geeven lichaam aan den geest; deeze maaken de ziel tastelyk, hoe ontastbaar zy ook weezen moge, terwyl geene de verbeelding verfraaien door de leevendigfte trekken. Elk diepzinnig en bondig Schryver houdt zich op zyne hoede tegen eenen verblindenden Styl. Men heeft niets meer noodig dan eenen eenvouwigen Styl, wanneer men fpreekt van zaaken die tot de weetenfchappen en geleerdheid behooren, ten ware men zyne Leezers wilde misleiden; maar dan wordt men een kwakzalver in plaatze van een Geleerden. De Styl is eene foort van tovery, van welke •men zich niet dan te dikwyls met gewenscht G 5 - ge- BEDENKINGENOVER DEN STYL.  bedenkingenover den ■Styl. 106 BRIEVEN gevolg bedient, om wonderfpreuken te doen aanneemen voor waarheden, fchynbewyzen voor uitmuntende redeneeringen. Door deeze krygslisten hebben de meeste Ongeloovigen en Ketters hun vergift behendiglyk ingang doen vinden. Men vond hunne Werken zo wél gefchreven, dat men de zaaken vergat, ter gunfte der woorden, en een volmaakt welluidende fpreektrant hun eene menigte van verwonderaars bezorgde. 'Er zyn Werken, die eenen manlyken Styl eifchen; zodanige zyn de Redenvoeringen, de Pleitgedingen: andere vorderen eenen hartroerenden Styl, zodanige zyn de Gebeden en de Godsdienftige Boeken. Daar de Gefchiedenis een tafereel is, waarin licht cn fchaduw, en dikwyls grootfche trekken, moeten voorkomen, moet zy met kragt en naar waarheid gefchreven worden, terwyl men ze nu eens uit helderer dan eens uit donkerer gezigtpunten zich doet vertoonen, de bloemen, met befcheidenheid, Ilrooit, altoos de deugden in een beminnelyk licht Helt, en de sndeugden in haare wanfchapenheid te voorfchyn brengt. Ik fpreeke hier van geene Romans, van welke de beste niets waardigis: dewyl zy, gelyk iet grootfte gedeelte onzer Tooneelftukken, bykans alle onnatuurlyk grootschzyn, of bykans ille dezelfde ontknooping hebben. Daarenbo- ven  van CLEMENS XIV. 107 ven is het zedelyker wyze onmoogelyk, dat een Schryver, die zich in het valfche werpt om anderen van de waarheid te overtuigen, niet eene dubbele rol fpeele, en gevolglyk buiten het natuurlyke ga. De Styl der Academifche Werken (*) moet fchitterende zyn, dewyl zy alleen tot het rechtsgebied des vernufts behooren. In dezelve moeten van die vernevelingen zyn, die ons doen fchemeroogen, van die vallen, welke verbaazen, van die met behendigheid uitgefpaarde openingen, die aan het oog eenig bekoorelyk uitzicht vertoonen. De woorden moeten daar zo wel byééngevoegd zyn, dat zy zich onderling verfraaien, even gelyk alle bloemen, die eenen ruiker uitmaaken, elkander te hulp koomen, om een bevallig geheel te vormen, het welk bekwaam zy der befchouwinge genoegen te geeven. Maar men doet al te geweldige poogingen des vernufts, om inneemende te fchryven, en men brengt niet anders voor den dag dan fchilderyen, die onnatuurlyk zyn, en eenen gedwongen arbeid aanduiden. Wat (*) De Schryver bedoelt bier niet de Hooge Schooien, ol de Maatfchappyen, welke de voortzetting en befchaavin^ der ernftige Weetenfchappen, by voorbeeld, der Wiskunde, der Natuurkunde, enz., tot haar oogmerk hebben ; maar d« zulke die zich meer op de fraaie Letteren, de Dichtkundi en de Wclfpreckeiidheid, toeleggen. BEDENKINGENOVER DEN STYL.  BEDENKINGEN OVER DEN STYL. 108 BRIEVEN Wat den Styl der Leerredenen aanbelangt; hy zondigt tegen alle regelen, indien hy niet aandoenlyk, kragtig, en verheven is. De H. chrysostomus heeft 'er ons het beloop van getoond: hy, die altoos in God opgetogen, gevoed met de H. Schriftuure, en vervuld met de kennisfe van het menfchelyke hart, fpreekt, dondert, doet beeven, en den zondaar geen ander antwoord overlaat, dan geween en wroeging. Indien men onder het preeken alleen onderwyst, heeft men de gemoederen Hechts voorbereid ; indien men alleenlyk de harten roert, heeft men Hechts eenen voorbygaanden indruk gemaakt; maar wanneer men te gelyk ftichtelyke aandoeningen en verlichting te wege brengt, heeft men den plicht van eenen Prediker vervuld. De Loffpraaken, gelyk ook de Lykredenen, moeten iets hebben van den Preekftoel en van het Academifche; maar, om 'er wel in te flaagen, moet het vernuft 'er niet in te voorfchyn koomen dan alleen om de fpreekwyzen te fchakeeren,en om aan het verftand de fraaifle kleur te geevcn. Het verftand alleen moet diergelyke Werken voortbrengen, op dat zy te gelyk eenvouwig en verheven, verhaalcnde, en gefchilkundig, leerzaam en aandoenlyk worden. De Zedekunde moet 'er de ziel van uitmaaken; maarzo, dat zy  van CtEMENS XIV. 109 zy van zelve haare plaats fchyne te vinden, op dat zy noch blykc van den kant des Redenaars al te zeer gezogt te zyn, noch eenige gemaaktheid vertoone. Ik heb weinige Lykredenen geleezen, die goed waren, om dat men 'er, reeds van de inleiding af, het vernuft in tragtte te brengen, en dit te zoeken is genoeg om te maaken, dat het zich niet vertoone. Men zou dikwyls onder zyne hand vinden 't geen men van zeer verre doet koomen; en dan, in plaatze van omringd te zyn door zyne eigene gedachten, ziet men zich in het midden van vreemde voortbrengfelen, die een kwynend of gedwongen voorkoomen hebben, even gelyk die planten der Zuidelyke gewesten, die men in de Landen van het Noorden wil doen voortkoomen. De Brievenftyl is een Styl op zichzelven, en die, aan geene andere regelen onderworpen zynde, dan die, welke ieder zichzelven voorfchryft, naar de gefteltenis van zyn vernuft, naar zynen fmaak, naar zyne grilligheid, of naar zyne zinlykheid, inderdaad geheel onbepaald is. By de Vrouwen is hy doorgaans natuurlyker, dewyl zy, minder gezien en minder geleezen hebbende dan de meeste Mannen,genoodzaakt zyn, alles uit zichzelve te trekken, wanneer zy fchryven. Van eenen anderen kant, verfchilt de Styl de Brie BEDENKINGENOVER DEN STYL.  iio BRIEVEN ïeden- kingen over den STYL. Brieven naar den rang, dien men bekleedt, erj naar dien der perfoonen, met welke men in onderhandeling is. Dus, wanneer ik aan u fchryve,myn waarde Abt,neeme ik den Styl der gemeenzaame verkeeringe. Deeze was de Styl van cicero, wanneer hy aan zyne Vrienden fchreef; maar dit is een voorbeeld, waar by ik zeer verre te kort fchiet. Hoewel wy diepzinnige Brieven hebben, over gewigtige onderwerpen, dit foort van Gefchriften vordert evenwel, dat men niet al te lang, of, tot Homp wordens toe, Haan blyve op de zaaken, van welke men fpreekt. Zo ras de Styl moet gelyken naar de verkeering, moet hy noodzaaklyk eenvouvvig en lugtig zyn. Aan de Brieven, die in eenen al te bloemryken Styl gefchreven zyn, is doorgaans met al te veel vlyt en oplettendheid gewerkt, en deeze zyn de beste niet. De pen loopt doorgaans voort, zonder eenig bedwang, in de Brieven, die men zich onderling in goede vriendfchap fchryft; indien 'er zich in het voorbygaan eene bloem voordoet, plukt men ze; maar men houdt niet Uil om ze te gaan zoeken. Onze Heilige Vader (*) heeft de bekwaamheid om eenen Brief met zeer veel meer beknoptheid te fchryven, dan wy in onze Taal weeten te brengen. Ik heb 'er eenige van geCO Benedictüs XIV.  van CLEMENS XIV. m gezien,in welke niets anders dan gedachten,en geene woorden, fcheenen te weezen. Dit is het uitwerkfel van eene zo leevendige als vrolyke verbeelding, die zich niet dan door onverwachte invallen en Hagen uitdrukt. Wy hebben algemeene regels voor alle de byzondere verdeelingen van den Styl; maar een vast beginfel is dit, dat ieder den zynen heeft, en dat het dikwyls dienftig is dien te bewaaren. De plaats der natuure, die men doorgaans verfmoort onder eene menigte van voorfchriften, wordt anders door de kunst ingenomen; en men vindt geene andere dan nagemaakte vernuften. 'Er zoude veel minder eentoonigheid in de Gefchriften heerfchen, indien men zich niet al te flaafsch verbond, aan het geene men in de fchoolen leert. Somtyds worden 'er gelukkige poogingen gedaan, die het juk der regelen affchudden; en dit is doorgaans het deel van ongemeene verftanden. Ieder mensch, die met al te veel regelmaatigheid zyne Hukken opftelt, werkt doorgaans zonder eenig vuur; wanneer de geest vonkt en flikkert, dooft men hem uit, indien men hem binnen naauwe paaien wil be. fluiten. Ik zie geene reden, waarom juist alle Predikatiën op dezelfde leest moeten gefchoeid worden. De welfpreekendheid van den Kanfel zoude eene ftoutere vlugt neemen, indien zy zelve het ontwerp mogt fchetzen, 't welk haar past- B EDENKINGENOVER DEN STYL.  BEDENKINGENOVER DEN STYL. 112 BRIEVEN pastte. Ikgeloove, dat ik, indien ik gepreekt hadde, my niet zou gebonden hebben aan het maaken van deelen en onderdeden: wy zien deeze gedwongenheid niet by de Kerkvaders, die de welfpreekendfte mannen waren. Wanneer de geest en het hart vol en leevendig doordrongen zyn van hun onderwerp, zyn zy in ftaat om te onderwyzen en te treffen, zonder eene eerde en tweede afdeelinge. Elke Redenvoering heeft, buiten twyfel,eene natuurlyke meetkunde noodig, om in orde te zyn, en niet een wanftallig geheel te vormen, waarvan den Toehoorderen de walg fleeke; maar het is genoeg, dat men een juist verftand hebbe, en dan kan men zich vleijen, dat men omtrent dit ftuk niet zal mistasten. Wy hebben allen in onze reden eene uitmuntende redeneerkunde, 't koomt 'er alleen op aan, dat men 'er een goed gebruik van maake. Ik beweere niet dat men geheel geene regels moet voorfchryven over de Welfpreekendheid, en over de wyze van Redenvoeringen op te ftellen ; maar het is gevaarlyk in die regels zo veel gewigt te ftellen, dat men niet fomtyds 'er van konne afwyken. De grootfte Schilders maakten regels voor zichzelven, en men moet trachten zo verre te koomen, dat men zelve een voorbeeld worde voor anderen, in plaatze van altoos anderen na te volgen. CLI.  van CLEMENS XIV. 113 CLI. BRIEF. Aan denzelfden. Verbeeld u toch niet, dat ik de weetenfchappen doorgrond hebbe: helaas! ik ben 'er Hechts ligt over heen geloopen. Het zy de bepaaldheid van myn verftand, het zy de verpligtingen van mynen ftaat my in den weg ftonden; het is my niet moogelyk geweest my over te geeven aan het vermaak, 't welk ik zou gevoeld hebben, indien ik ze had konnen beoefenen. Eene Gothifche Wysbegeerte is, gelyk gy weet, het onderwerp myner oefeninge geweest; en indien ik,by tusfchenpoozen,met cescartes en met newton heb willen bekend worden, heb ik ze niet meer dan ten halve kunnen zien, en nog moest ik fomwylen den tyd, om my dit genoegen te bezorgen, van mynen flaap afneemen. Ik heb eenige Leerredenen gepreekt, maar in haast, en zonder 'er myn werk van te maaken. Naderhand kwam de Godgeleerdheid zich van my meester maaken, en ik bekenne u, dat ik hiervan verrukt was, dewyl ik altoos alles, wat ons regtftreeks tot God roept, ten hoogften bemind hebbe. Wat deeze Weetenfchap aangaat, die onzer III. deel. H na- CLI. brief.  CU. BRIEF l j ] 1 ] i "4 BRIEVEN nafpeuringen en onzer vlyt zo waardig is, wan, neer zy ontftagen is van de gevoelens en onnutte omhangfels,waar mede debarbaarschheidder Schooien haar overlaaden had, ik oefene my in dezelve zo veel ik kan, en vinde ze telkens meer voldoende, meer verheven, en myner aandacht waardiger. Het is zelfs de hoogagting, die ik voor haar opgevat hebbe, die my bewogen heeft om eenige Verhandelingen op te ftellen, of liever in eenen anderen vorm te gieten. Dit alles gevoegd by de plaats van Raadsheer derlnquifitie, waar mede men my bekleedde, heeft my niet toegelaaten iets meer te doen dan eenige kleine togtjcs in de buitenlandfche geleerdheid, van welke ik genoegzaame kennis gekregen heb, am 'er over te kunnen fpreeken. Zie daar alle myne verdienfte. Gy ziet dat zy wel zeer gering is, en dat ik zeer veel verwaandheid tot myn deel moest gekregen hebjen, indien ik belachelyk genoeg ware om 'er rots op te worden. Het is waar, dat ik den arbeid ongemeen beninne, en dat ik, indien dit het gebrek van cundigheid en natuurlyke bekwaamheid kan ervullcn, van deezen kant eenige waardy béb)c. Ieder verrigt hier zyn werk zo als hy best ;nn. Gaarne zoude ik my geoefend hebben in de Viskunde, van welke ik flechts een oppervlak-  van C L E M E N S XIV. 115 vlakkig denkbeeld heb, en waarvan ik fleelswyze eenige, maar zeer geringe, kennisfe beko- j men hebbe. Voor het overige is dit alles Veel meer dan men noodig heeft om zalig te worden. De Hemel is niet beloofd aan de Natuurkundigen, noch aan de Wiskunftenaars; maar aan hun,die God en den naasten lief hebben, en betragten het geene 't Euangelium cn de Kerk ons beveclen waar te neemen. Het reizen heeft my niet moogen gebeuren: met de begeerte, die ik gehad hadde om vreemde landen te zien, zou ik daar uit onderwys getrokken hebben; te meer, daar gy weet, dat ik uit mynen aart brande van verlangen om te leeren, en met vermaak myne kundigheden anderen mededeele. Het gezelfchap van geleerden is het beste Boek,dat men kan openen: wanneer ik het geluk gehad hebbe van zodanigen aan te treffen, trok ik 'er alles uit, wat ik konde, zelfs zo, dat ik ze vermoeide. Ik zal evenwel bekennen, dat ik hieromtrent fchadeloos gefield ben geworden, door de verkeeringe met myne Landgenooten, daar Italië altoos het geluk gehad heeft van beroemde Mannen van allerlei foort te bezitten. Men is gelukkig, wanneer men geboren wordt in een land, waarin de kundigheden by opvolging van het eénc geflagt tot het andere overgaan, en daarin alle hulpmiddelen vindt, die men noodig II 2 heeft, CLI. 5 ri e f.  CLI. BRIE F. : i H6 BRIEVEN heeft, om van ieder onderwerp kennis te verkrygen. De vreemde Volkeren, en vooral de Franfchen,hebben ons in ftaat gefteld van hen op hunne waarde te fchatten, door hunne Boeken, hunne gebruiken, hunne zeden tot ons over te brengen; en Rome is waarlyk tegenwoordig het middelpunt van alle kundigheden, gelyk 't het middelpunt is van waarheid en Eenigheid. Alles wat wy te beklaagen hebben is, dat deeze Eeuw niet met meer leerzaamheid gehoor geeft aan de ftemme der Kerke; en dat zo veel verlichting, als God aan het tegenwoordige geflagt gefchonken heeft, ten deele tot niets anders dient, dan om eene zamenfpanning tegen den Hemel te maaken, als of men den Heere, voor wiens aangezigt alle menfchen by elkander genomen niets meer zyn dan een ondeelbaar ftofje, een Niet, konde belegeren. Maar dit moest gefchieden om te meerderen luister by te zetten aan den Godsdienst, om het geloof der Regtvaardigen te oefenen, en Dm ons te doen zien, dat de fraaifte vernuften sekwaam zyn tot de grootfte verbysteringen, wanneer zy hunne gedachten in het ydel laaten Jindoolen, en dezelve geen vast fteunpunt hebben. Maar God alleen, gelyk gy zeer wel zegt, can dat fteunpunt zyn, gelyk hy het middel)unt is van alle verééniging, dat is, het begin- fel  van C L E M E N S XIV. 117 fel, waaruit alles voortkoomt, en waar toe alles moet wederkeeren. Men verbeeldt zich grooter te zyn,naar maate men zich verder van Hem tracht te verwyderen, als of Hy niet de bron van alle grootheid ware, en als of 'er zwakheid in ftake, dai men zich vernederde voor de Majefteit van eei Almagtig Weezen,waarvan men de beweeging den adem en het beftaan ontvangen heeft. De Heilige augustinus, die zo lang om doolde in den maalltroom van ketterfche e: zelfs godlooze ftelfels, geloofde niet dat h eenige waardy had, eer hy wederkeerde tot d opperfle Waarheid. Hy bemerkte, door de b( roering van zynen geest en van zyn hart, d; hy zich op den Heiligen Berg moest plaatzer om de dingen op hunne regte waarde te fcha ten, en zich te beveiligen tegen alle vcrrasfir. en alle verleiding. 's Menfchen geest, altoos ongerust, hee geene andere dan onbepaalde denkbeelden, d; befluitlooze gedachten, indien hy niet door e nig gezag bepaald worde. Hy moet, van het 0 genblik af, waarop hy deeze waereld intreed een leerzaam Kind zyn, ten opzichte der wa; heden van den Godsdienst, indien hy gelukt zyn wil, en indien hy in het vervolg zich n fpeuringen wil befpaaren, die hem Hechts t eene algemeene twyfeling zouden brengen, H 3 t CLI. brief' l 1 l X J g ft .11 0- r- ig aot 3f Ot  CLI. brief. ] ] \ ( I r r C z z 1t w g< ii8 BRIEVEN tot het ontkennen van de zeker/te en best bevestigde dingen. Hoe is het moogeïyk, dat de menfchen niet de walg krygen van ongeloovig te zyn, na een^ maal opgemerkt te hebben, dat allen, die niet geloofd hebben,geene andere dan herfenfchimmige ltelfels hebben gegecven, en hunnen loop geëindigd, zonder de geringfte betooginge tegen het Christendom te hebben kunnen bewerken , en zonder eenigen anderen naam gemaakt te hebben, dan dien van drogredenaars. Wy zouden niet geloofd hebben, dat collins, ofuAYLii, wanneer zy zich nieuwe wegen baanden, en zich, als 't ware, uitgaven /oor menfchen, die van eenen hoogeren geest gedreven werden, die het Heelal kwamen veriehten, en van zyne vooroordeelen verlosfen, ia hunnen dood als goden zouden aangemerkt rorden, en dat men hun ter eere altaaren zou prichten ? Ondertusfchen herdenkt men huner niet, dan om hunne dwaalingen te betreu:n, of den fpot te dryven met hunne ongezondheden; en niemand is 'er, hoe weinig rodsdienftig hy ook zyn mooge, die ten decsn tyde spinoza zoude willen zyn. Zo groot is de kragt der waarheid; men kan i geduurende eenigen tyd verdonkeren, maar en kan ze niet fmooren. Zy verheft zich, anneer men ze geheel uitgebluscht waande, :lyk een vuur, 't welke men geloofde onder zy-  van CLEMENS XIV. 119 zyne aseh uitgedoofd te zyn, en 't geene eene leevendige en heftige vlam geeft,in het oogenblik, waarin men ze niet verwagtte. Wy erkennen, dat 'er duisterheden plaats hebben in de Katholyke Leer; dewyl het Geloof, volgens den Heiligen v au lus, is een bewys der dingen, welke men niet ziet (*): maar zullen wy een Land verlaaten, waarin zich wolken voordoen, om over te gaan tot eene plaats van duisternis en eislykheid ? Men vind vaste fteunpunten in het volgen van den Christelyken Godsdienst; maar die zich van denzelvén verwydert, gaat alleen op het geval af over puinhoopen en langs ftcilten. Dit is het, dat ik onlangs eenen Engelschmar zeide, eenen man, zyner Natie waardig, zc door zyne kundigheden als door de verheven heid van zynen geest; maar weggefleept doo den geest der ongeloovigheid, welken ik verge lyke by onzen berg Vefuvius, wanneer die ii zyne uitbarftingen is. „ Wei-waards zult gy ons leiden, zeide i\ „ hem, tewyl gy ons berooft vaii alle waarhe „ den, welke de Christelyke Godsdienst on „ voorftelt; verheven waarheden, die on het hoogfte denkbeeld van God geeven; vei ,, troostende waarheden, die ons Hem doe „ gewaar worden, als altoos in het midden va ons (•0 neb. xi. t, H 4 CLI. brief. 1 s s 1  " CU. BRIEF. 120 BRIEVEN >, ons, om ons by te liaan en te behouden; al„ toos beftreden, maar altoos overwinnende ,, waarheden! „ Die het geluk niet heeft van ze te geloo3, ven, daalt neder tot den rang der dieren, en » heeft niets meer te verwachten, dan eene „ verachtelyke vernietiging. Het was wel der „ moeite waardig, zo veele nafpeuringen, zo „ veele poogingen des vernufts te doen, om tot „ zulk eene ontknooping te koomen! en zie daar, evenwel, waar alle Boeken op uit loo„ pen, die tegen den Godsdienst gefchreven „ worden; zie daar, waartoe gy, met uwe „ Wysgeerige beginfelen, alle menfchen wilt »» brengen. Wie zou geloofd hebben, dat „ men een Wysgeer moest weezen, om ons te s, doen leeven als beesten, en om ons te over„ tuigen, dat wy tot het zelfde einde voort„ gebragt waren ? „ Dan zal het fraaie Vernuft deezer Eeuwe „ alleen hierop uit koomen, dat men van het „ Heelal eene diergaarde maake, van welke „ de Leeuw, als het fterkfte dier, de Oliphant „ als het grootfte, de Meejsters en Beheer„ fchers zyn zullen. Een fchoon ftuk, zeker' „ ja, Mylord, volgens uwe beginfels, zult gy ,3 moeten befluiten om den Luipert of denRhi„ noceros als uwen Koning aan te merken; n maar gy maakt Hechts ftelfels, en wanneer men  van CLEMENS XIV. 121 „ men u fpreekt van derzelver gevolgen, ont„ wykt gy de zwaarigheid. „ In den Christelyken Godsdienst is alles „ naauw verbonden, alles aan elkander ver„ knogt. Indien men hier beginfels ftelt, men „ is niet bevreesd, dat 'er gevolgen uit zullen „ getrokken worden. Gy zult my zeggen, dat „ hy voor de menfchen een zeer geftrenge „ Godsdienst is!Dit is een bewys,dat de men„ fchen hem niet gemaakt hebben: zy zouden „ hem meer verzagt hebben, indien zy 'er de „ uitvinders van geweest waren. Men zou „ 'er de verlochening van zichzelven niet in „ zien voorkoomen als den grondflag van dee„ zen Godsdienst; men zou ten minftcn 'er „ de kwaade begeerten in tocgelaaten hebben". De Engelschman was als felix, wanneer de Heilige p au lus tot hem fprak; hy werd bewogen, maar blyft ongelukkiglyk altoos ongeloovig. Dit belet my niet hem waarlyk te beminnen, en het is juist om dat ik hem beminne, dat ik wenschte hem wel te zien denken. Ook doet hy my het recht van te erkennen, dat ik niemand haate, uit hoofde van zyne gevoelens, en dat zelfs de hardnekkigfte ongeloovigen, hoewel ik hunne grondregelen verfoeie, verzekerd kunnen zyn van in myn hart alle liefde te vinden, die men zynen broederen fchuldig is. Ik weete niet hoe deeze Brief uitgelopen is; H 5 * CU. BRIEF.  CLI. brief. CLII. brief, 122 BRIEVEN ik ben zelve verbaasd over zyne lengte; en egter fpyt het my, dat ik hem moet eindigen, dewyl ik my altoos wel wilde onderhouden met u, van welken ik zo wel uit hartelyk gevoel, als door redelyke overtuiginge, ben de zeer gehoorzaame dienaar, enz. CLII. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader vaeentin, Lid der Congregatie vm de Christelyke Leere (*). TTet fpyt my, Eerwaardige Vader, dat ik u gister avond niet heb kunnen zien, gelyk ik verlangde; maar eene onverwachte bezigheid overviel my, waar aan ik geene minuut onttrekken konde, zo fchielyk moest zy bezorgd worden. De perfoon, dien gy gezien hebt,heeft u geantwoord zo als hy moest doen, en het verwondert my, dat gy hier van verbaasd ftaat. Gy zyt nog niet bedreven in onze Italiaanfche Staat- De Congregatie der Christelyke Lccre werd in Frankryk ingefteld door cesar de eus, geboortig van Caivallon in Provence. Het werk van derzelver leden is liet gcc. Ven van onderwys in den Godsdienst. In Italië is eene dcrgelyke orde, in de zestiende Eeuwe opgcrigt. De Franfclie is een weinig jonger dan de Italiaanfche.  van CLEMENS' XIV. 123 Staatkunde, en ik bekenne u, dat ik 'er niet veel meer van weete dan gy. De Staatkunde is de weetenfchap der Godgeleerden niet; zy kennen geene andere fyne ftreeken, dan die der Schoolgeleerdheid. Gy zult my een weezenlyk vermaak doen met morgen ogtend te agt üïïren de chocolade by my te koomen drinken. Ik heb myne zaaken zodanig gefchikt, dat ik een geheel uur met u zal kunnen doorbrengen. Ik zal aan myne deur eene fchildwacht ftellen, die de lastige bezoekers zal afweeren; want om door zodanigen overftelpt te worden, is het genoeg, dat men eene bediening heeft: dit is goed om het geduld te oefenen, en om daaden van liefdaadigheid te doen; maar geheel niet om bezigheden te verrigten. Breng my, bid ik u, den laatften Brief van den Vader castan; ik wil dien gaarne nog eens zien. Gy kent de gevoelens, welke ik u, en uwer gchcele Congregatie^voor myn gehecle leeven heb toegezegd. Uw genegen Dienaar. Be Karei, ganganelli. P. S. De brenger van deezen Brief zal voor my medeneemen den Mercure de Frame, om 'welken ik u verzogt heb, en het kleine Gefchriftjc,dat ik u hebbe toevertrouwd. Schryf niet CLII. BRIEF.  CLII. brief. CLIII. brief. 124 BRIEVEN niet aan den Heere Bisfchop van Orleans, zon. der my gefproken te hebben. Rome, 13 August. 1768. CLIII. BRIEF. Aan mynen Heere den Abt isidortjs b ianchi, werkelyken Geheimfchryver van het gezantfchap des Hofs van Napels, te Lisbon. "P^indelyk zyn de twee Werken, die gy my beloofd hadt, my ter hand gekoomen, gelyk gy het verlangde; en ik zegge u duizendmaal dank, dat gy my een zo aangenaam leeswerk bezorgd hebt. Wat het eerfte der beide Werken aangaat, ik had reeds uwe geleerde Aanmerkingen over het Gedenkteken van Albacina gezien, welke onze waarde Doctor, de Abt la mi, door den druk gemeen maakte in zyne Nouvelles Litteraires van het jaar 1763. My dunkt, dat gy over de Oudheid geredeneerd hebt, gelyk men redeneert in de Wiskunde, door betooginge, en dat gy op eene geheel uitmuntende wyze het oude grondgebied van Tufico bepaald hebt. Men zietj duidelyk, dat de Heer juich el  van C L E M E N S XIV. 125 vanozzi uwe Verhandeling alleen uit eene beweegreden van afgunst heeft willen aantasten. Zyne onbetaamlyke berisping heeft gelegenheid gegeeven om aan het Gemeen te toonen, hoe wel opgevoede menfchen moeten redentwisten. Gy hebt in uwe verantwoording geene andere middelen gebruikt dan de heusheid en de waarheid, terwyl uw Tegenftreever zyne toevlugt alleen genomen heeft tot fmaadredenen en uitvlugten; 't welk bewyst, dat de redenftryd, by fommige Schryvers, altoos gepaard gaat met fchimpen. Ik heb 'er my nog niet toe gezet, om uwe uitmuntende Verhandeling te leezen over het Gedenkteken, 't welk men onlangs te Pompeji ontdekt heeft. Ik twyfele geenzins of gy zult het gefchil , dat over dit onderwerp tusfchen de Oudheidkundigen gereezen is, op eene voortreffelyke wyze beflist hebben. Gy zult alleen de Napelfche Academisten te vreezen hebben, die zo naieverig zyn over het geene hun toebehoort, dat in hunne oogen ieder Vreemdeling fchuldig worde, zo ras hy zich bemoeit met te fchryven over de Oudheden van Pompeji of Herculaneum. U is niet onbekend hoe zy nog zeer onlangs onzen waarden en doorlugtigen Abt winkelman behandeld hebben. Ik vermaane u uwen arbeid niet af te breeJcen, en ik verzoeke uw wel overtuigd te zyn, dat CLIII. brief.  CLIII. « «rief. ' CLIV. { brief. t V c I n g II k c 7. tzö BRIEVEN lat ik gebruik zal maaken van alle gelegenhclen, waarin ik u zal kuunen verzekeren van ie volmaakte agtinge, met welke ik ben uw loogst toegedaane dienaar. ganganelli. Rome, in het Klooster der H. H. Apostelen, 14 Sept. 1763. ■ CLIV. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader c 0 r s 1. eerwaardige vader! kunt niet beter doen dan eene zedekundige Verhandeling op te ftellen , om ze te voe;en by de Godgeleerde Verhandelingen, van relke gy de Schryver zyt. De Wysbegeerte ntvouwt de Zedekunde niet dan zeer beknoptfk; en het is in allen ftand noodzaaklyk, dat ïen dat geene grondig verfta, het welk de reel onzer zeden is, en ons tot een compas verrekt in het midden der omwentelingen en lippen des leevens. De Zedekunde, als de rondflag der eerlykheid en van het Christenom, is altoos van gebruik, daar de overige Weetenfchappen ons niet kunnen dienen dan in ekere omftandigheden. Maar het is noch by de oude Wysgeeren, noch  van C L E M E N S XIV. 127 noch by de Hedendaagfche, dat gy de Zedekunde moet zoeken, zo als zy behoort geleerd te worden, en zo als men ze moet betragten. Het groote Boek,waarin wy haare uitmuntendheid en haare voorfchriften vinden, is de boezem der Godheid zelve: onze verplichtingen neemen haaren oorfprong uit zynen wille, en dewyl hy de wonderbaarfte orde heeft vastgefield onder alle de deelen des Heelals, waaruit de volmaaktfte eenflemmigheid voortkoomt, heeft hy tusfchen onzen geest, ons hart, onze ziel, onze hartstogten, onze zinnen, een zo naauw verband gelegd, dat alles, wat in ons is, behoort te zamen te loopen,om ons in vrede te doen zyn met ons zeiven en met den naasten. Men dringt niet genoeg aan op de Zedekunde, die Weetenfchap, die haafe takken zo vermenigvuldigt, en zo verre uitbreidt, dat de Koningryken,de Hoven, de Steden, de Maatfchappyen, de Huisgezinnen zich niet kunnen ftaande houden dan door haaren gelukkigen invloed, en door de kragt, die zy bezit om ons op de klaarfle en beknoptfte wyze te toonen, wat wy Gode, onszei ven, en anderen fchuldig zyn. Waar over men zich hier moet verwonderen, is, dat onder zo veele plichten, die de Zedekunde ons aanbeveelt, en aan welke wy, uit hoofde van onze natuure zo wel, als uit hoofde onzer afhangelykheid, onderworpen' zyn, de lief- CLIV. brief.  CLIV. BRIEF. 128 BRIEVEN liefde, die niet metterdaad beftaat, dan in den waaren Godsdienst, alleen ons maakt tot goede Ouders, tot goede Vrienden, tot goede Burgers, en tot goede Onderdaanen. Onder de zedigfte uitwendigheid bevat zy in zich alles wat men begeeren kan in eiken rang, waarin de Voorzienigheid ons geplaatst heeft. Der Heidenfche deugden ontbrak dat Godlyk voedend fap, 't welk vrugten, der eeuwigheid waardig, doet voortbrengen. De Wyshcid van onze oude Wysgeeren had dat hemelsch beginfel niet, 't welk aan Christelyke zielen het onwaardeerbaar voordeel geeft van een eeuwig geluk te verdienen (*). Dit kunt gy niet te zeer inftampen, in de Zedekundige Verhandeling, die gy wilt gaan bearbeiden, om tot de bron der waare deugden te koomen, en met dezelve niet te verwarren, het geene niet meer dan derzelver afbeeldfel is. Het is goed zynen naasten verligting toe te brengen uit hoofde eener natuurlyke aandoeninge;maar het is niet goed in zulk eene daad God niet in het oog te houden. Hier koomt het te pas te zeggen: Deeze dingen moest men doen, en de andere niet nalaaten (f); en de in onze Schooien zo bekende grondftelling teherhaalen: Bo- (*) Men herinnere zich hier, dat de Schryver een Roomschgezinde is. (10 Mattli. XXIII. 23.  van CLEMENS XIV. 129 Bonum ex integrd causfd,malum ex quocumque defettu (*). De groote voorfcbriften der Zedekunde zyn dezelfde by alle Volken, dewyl zy in onze harten ingedrukt zyn. Dezelfde hand, die het afbeeldfel haarer Almagt in vuurige letteren aan den Hemel fchreef, prentte in onze zielen onze voornaame plichten. Ons hart is eene tafel der Tien Geboden, welke niets heeft kunnen verbryzelen (f) 5 maar welker gefchrift onze hartstogten zouden uitwisfchen, indien het geroep des gewetens ons niet onze afwykingen verweet. De Zedekunde des Euangeliums is in het byzonder die, welke den mensch voegt, dewyl zy hem leert zyne zwakheid gevoelen, en zyne grootheid bemerken. Zy veréénigt de Aarde en den Hemel, uit welken wy, en als eeö gedeelte van het flyk, en als het beeld del Godheid, zyn voortgekomen, om ons een Ieevend tafereel van onze plichten, en van het einde, waartoe wy beftemd zyn, voor te houden. De Zedeleer der Heidenen brengt niets voori dan hoogmoed,die der Christenen niets dan de volmaaktfte nederigheid. Ik verwachtte dit al les volmaaktlyk ontvouwd te zien in uw Werk De Heilige thomas heeft van de Zedekun- di (*) Dat is: Het goede ontftaat uit de volkoomenheid de werkenden beginfels; het kwaadc uit ieder gebrek, 't gee„ daar in plaats heeft. (f) Waarfchynslyk zinfpeelende op Exod. XXXII. I9« III, DEEL. I CLIV. 3R1 EF«  CLIV. BRIEF. CLV. BRIEF. i 130 BRIEVEN de gcfproken op eene wyze, die gefchikt is ora de leevendigfte verwondering te verwekken. Zonder twyfel zult gy hem over dat iïuk lee-' zen. Dit is alles wat ik u kan zeggen, met byvoeginge der achtinge en der vriendfchap, met welke, enz. Rome, 22 Jan. 1747. CLV. BRIE F. Aan den Heere mdratori. Jk heb den Heiligen Vader (*) gefproken over de tegenfpraak, die gy ondergaat; en hy heeft my geantwoord met deeze zelfde' woorden: dat hoe neer gy verdraagt om der gerechtigheids wille, hoe waarder gy zult weezen by God, en by de menfchen, die waarlyk door zynen geest bezield worden. Hy zelve zal u een Brevet (f) zenden, 't welk u zal verzekeren, en uwen vyanden bewyzen, dat hy in uwe Werken volftrekt niets berispelyks gevonden heeft, ioch ten opzichte der Leer/lukken, noch met 3etrekkinge tot de Zedekunde; en dat alles, wat er eenige duisterheid in konde gebragt hebben, al- (*) Brnbdictus XIV. CD Een Vzuslyh Diploma,gezegeld met den Visfcbers ring 1 rooden VVïsfche.  van CLEMENS XIV. 13* alleenlyk eenige voorrechten van den H. Stoel raakte.' Hy zal zelve fchryven aan den Kardinaal cojirini, die tegen u vooringenomen fcheen, omtrent het ftuk der Feestdagen, welker vermindering gy vordert; en ik ben verzekerd, dat zyne Uitmuntendheid,niettegenftaande den iever, die hem verflindt, op het leezen van deezen Brief,zich zal overgeeven,en voor u alle die gevoelens herneemen, welke gy verdient. Wat mv aangaat, myn Heer, ik zal my altoos gelukkig achten, dat ik eeniger wyze iets heb toegebragt, om u het recht te doen wedervaaren, 't welk men u fchuldig is, en om de vervolging te doen ophouden, die men tegen 1 verwekt, en die te eisfelyker is, dewyl 'ei niemand is, die, zo waardiglyk als gy, onzei Heiligen Godsdienst verdedigt. Den haat de: Bvgeloovigen te moeten draagen is iets ver fc'hrikkelyks. Men kan ze noch met geweld noch met redenen,winnen, dewyl zy alle denk beelden, die in hunne herfenen opkoomen voor onwederfpreekbaare Leerftukken neemen Maak altoos ftaat op my als op uzelven; ei wees volkomen overtuigd, dat myn naam nooi ergens trefFelyker zal geplaatst worden, dan be neden deezen Brief, die u verzekert van all myne toegenegenheid, en van al mynen eerbiec Rome, 27 Aug. 1748. I , CLV CLV. brief. I 1 > 1 C B  T3* BRIEVEN CLVI. BRIEF, i ( j CLVI. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader caldahi Franciscaaner Geestelyken. Z°Udl ël wel ^ooven dat men aan my Godgeleerde Stellingen?) heeft durven opdraa- noodig om my zu,k eenen wieroQk Xiï ^ ^«uervelingben, , \ keme' en die waarlyfc in my niets bezittc, het geene hen ican rechtvaardigen , d deezen fmaad, of deeze eer aandoen. Het geen my vertroost heeft in deeze onderneemmge is, dat de Stellingen volmaaktlyk wel ^gedrukt zyn, en dat zy tot onderwerp hel ben het geene voor ons van het meeste belang ^en het verwonderlykrte in de oogen van de? Godsdienst, te weeten de Kerk Welk een wyd veld, wannéér men het bebouwt met de oogen des Geloofs - Het het syn bloed de zegepraal zyns Lydens en zyner ^dinge. De Gefchiedenis heeft niets zo voor fyks ons aan te bieden, als de oprichting der fen e;'" °VerwinninSen °ver Dwinglanden en ze]fs 0V£r def ^ iet Schouwtooneel der Natuure zelve is een C*) Thtfa. voor-  van CLEMENS XIV. 133 voorwerp onzer befchouwinge onwaardig, wanneer men het vergelykt met dat van deeze hei- , lige Maatfchappy, in welke de kundigheden en deugden den luister der geftarnten verdooven. Gy hebt my menigmaalen aangezogt, dat ik eene Godgeleerde Verhandeling zoude opftellen over deeze zo fchoone, zo vrugtbaare, onzer nafpeuringen en verwonderinge zo waardige ftof; maar afgefchrikt door de onmeetbaare groo'theid des onderwerps, valt het pcnfeel my uit de hand, zo dikwyls ik dit groote en heerlyke tafereel wil fchetzen. Wanneer ik bedenke, dat het God zelve is, zyn Woord, zyn Geest, die de Kerk voortgebragt hebben, om 'er een tweeden Hemel, veel luisterryker dan den eerften, van te maaken, en dat zy haar al le hunne heerlykheid en alle hunne heilighek ^egeeven hebben, om tct eene fakkel te dienei geduurende alle Eeuwen, en in alle gewesten dangevoele ik, dat myn moed my begeeft,ei dat ik niet meer befta dan om te danken, en t aanbidden. Wy zullen de Kerk niet volmaak! lyk kennen, dan wanneer wy zullen zyn ii den boezem van God, waaruit zy voortvloeit en waartoe zy, zonder ophouden, zich uit ftrekt, als tot haar opperfte geluk. De wae reld is hier beneden een kleed, dat haare glans voor ons bedekt, en dit kleed moet noo< wendig verfcheurd worden en verdwynen o: ons deeze GodlykeKerk in al haare fchooohek I 3 XVI. ! r x e f. I l L 1 3 n ln I. in  CLVI. BRIEF. j 5 \ r 1 d w c h It & di 2< m Zf ze he < 134 BRIEVEN in haare geheele onmeetbaare uitgebreidheid, te doen zien. Hoe veel menfchen, magtig in werken en in woorden, bevinden zich niet tusfchen Adam en den laatften der uitverkorenen, die den geheimzinnigen ring zal fluiten, welke alle hemelfche geesten en alle heiligen zal bevatten. Deeze is waarlyk die ontelbaare menig:e, waarvan in de Openbaaringe (*) gefproocen wordt, en welke de Heilige joannes zag n het midden eener verrukkinge, die niet is ut te drukken. Deeze Kerk, hoe onmeetbaar groot zy ook yn mooge, beftaat in het hart van eiken rechtaardigen, uit hoofde der Liefde, die hem ten aauwften verbindt met alle Inwooners der arde en des Hemels, met de menfchen zelfs, ie nog niet geboren zyn, en die, door de uiterkinge eener oneindige barmhartigheid, ten enigen dage jesus christus moeten toebeDoren; want, zodanig is de vereeniging, die alde Uitverkorenen verbindt, dat zy, die reeds korven zyn, zy die leeven, en zy zei ven, e het hcht nog niet aanlchouwd hebben, te men een geheel uitmaaken, welks deelen en niet fcheiden kan; en dit Itrekt ten bewy, fchoon wy 'er zelden om denken, dat men er veel fterkte en een uitgebreid vermogen eft, wanneer men verknogt is door zo krach- ti- Openb. vii. o.  VAN C LEMENS XIV. ip tïge verbindtenisfen. De deeltjes van het goud hebben, in weerwil hunner naauwe en duurzaa- , me vereeniginge, die.verbinding niet, weke de vrienden van God vereemgt, dewyl n ets henkanfcheidenofverdeelen. ik vermaak geichept in het kezen van oude Godgeleerde Stelfels, in weerwil van hunnen Gothifchen draai, en ik heb 'er gedachten in gevonden, volmaaktlyk gefchikt om ons het hoogde denkbeeld van de Kerke en van den Godsdienst te geeven. Het fchynt, dat men de zaaken minder van haare kracht berooft wan.eer men zich minder op de fraaiheid der uitdrukkinge toelegt, en dat men in de gedach ten wint, het geene men verliest van den kant der woorden. Dit is het, dat de Kerkvader. zo verheven maakt, wanneer zy tot ons ovei de Zedeleere en Geloofsftukken fpreeken Hunne taal fchynt niets menschlyks te hebben en het is niet te verwonderen, dat het geen eeuwig is verfijnde het geene voorbygaat, e flechts een oogenblik duurt. Het geheele leeven van een mensch, en w« van een zeer godvrugtig en zeer geleer mensch, is noodig om een uitmuntend Vve over de Kerk te fchryven. Men vindt m deze vezo veele wonderen, zo veele verborgenh den, zo veele fchoonheden, dat de ziel moei heeft om alles te vereenigen, en 'er een gehe nit te vormen, 't welk des onderwerps waarc I 4 CLVI. IRIEF. > 1 :1 d k 1- te el ig Ey,  CLVI. BRIEF. j l ( ] 1 C i t ë $ O h d ei ck i3oven alle de ongerechtigheden, met welke eeze waereld vervuld is; en de zondaars, die 1 haaren fchoot zyn, dienen alleen om haar 2 fchooner en te eerwaardiger te maaken. Het Boek derOpenbaaring zou eene Myn van oud en van diamanten zyn, voor ieder die 'er den eutel van had, en een Werk over de Kerk wilde aftellen; maar dit Boek is vervuld met eene ;ÏHge duisternisfe, die niet dan aan het einde ïï dagen zal opgeklaard worden. De Apostels 1 de Kerkvaders hebben den eenen en den anren hoek van dit geheimzinnige dekkleed opligt, maar zo weinig, dat wy alle moeite der  van CL E ME NS XIV. 137 der waereld hebben om den hemelfchen glans gewaar te worden. Dit, ondertusfchen, is zeker, dat de heilige fchrik, welken da Boek ons onder het leezen veroorzaakt, ons moet doen opmerken, dat het groote verborgenheden behelst, en dat het toekomende leeven, het welk voor ons gefchikt is, ons zeer verhevene en zeer buitengemeene dingen zal doen zien en kennen. De aan vleesch en bloed overgegeeven menfchen, die het geloof niet hebben, zyn niet in ftaat van zich te cverreeden, dat de Kerk. over welke zy alleen op het uiterlyke voorkoo men oordeelen, zo wonderbaar is; ondertus fchen hecht zy alle zichtbaare en onzichtbaar! dingen aan elkander, en de wereld zelve is me eefchapen dan om haar kinderen te geeven. 11 ftelle my haar voor als eenen boom, wiens to] het opperfte der Hemelen raakt, wiens worte doordringt tot in de diepfte afgronden, en tc gen welken alle onweders losbarften, zonde hem te kunnen omverre werpen of fchendei Zie daar bykans zes duizend jaaren geduurenc welke hy,zonder afbreekinge,beftaat onder c naamen des Ouden en Nieuwen Testaments;c in zyne fchaduwe hebben de Apostels zo w als de Oudvaders; de Vaders der Kerke zo v, als de Propheeten, hunne zaligheid gewerkt, die van een oneindig aantal van zielen,die h hoorden met onderwerpinge. Nies is voor het uitwendige zwakker dan I 5 Kej CLVI. brief. J 1 r 1. e e n cl el :n ;q ie k3  CLVI. BRIEF. ] r f x ï$? BRIEVEN Kerk, die tot haar hoofd en tot haar leden heeft menfchen van vlecsch en bloed, onderhevig aan alle hartstogten; die geene andere wapens, en geene andere magt heeft dan deeze woorden van j e s u s c h r i s t p s : Gaat hemen, onderwyst alle Volkeren, - ik hen met ulieden alle de dagen tot de voleindinge der wereld (*). Maar niets is inwendig ïterker:want zonder ophouden beftmird en verlicht door den Heiligen Geest, heeft zy God zei ven tot een onwrikbaar bolwerk. , Hy fekte zyne hand telkens uit als zy hulp noodig had, en in tyden, wanneer alles wanhoopig fcheen. Zy heeft, in eenen verborgen zin, alles wat deeze ftoffelyke waereld heeft, een geheel Godlyk middelpuntsvuur, het welk haar, zonder ophouden, verleevendigt; eene Zon, die haar verlicht, zelfs in het midden van den nacht ;eeJe vrugtbaarheid, die haar doet uitfpruiten, :n vrugten voortbrengen, voor den tyd en 'oor de eeuwigheid; een wonderdaadigèn laauw, die haar verfiert, en verfrischt gelyk Ie natuur: zy heeft haare diamanten, haare •aarlen, haare metaalen, haare planten, haare 'loemen. Haare Sacramenten gelyken naar de ivieren; haare gebeden naar de zagte uitwaasïmingen des reukwerks; haare goede werken aar de lmaakelyke vrugten, die de aarde voort- (10 Matth. XXVIII. 19, 20.  van C L E M E N S XIV. 139 -voortbrengt; haare Dienaars naar de Geftarnten, die ons dehwegwyzen, en ons voorlich- t£°Er is zulk eene" overeenkomst tusfchen alle de werken van God, zulk eene eenltemmigheid, dat het geen lichaamlyk is het geestelyke tot fteunfel verftrekke : dat het geen zichtbaar is zich vereenige met de onzichtbaare dingen, om een geheel te vormen, 't welk God zegent, en zyne uitmuntendheid en grootheid doet kennen. Ik bekenne u, dat de Kerk myn Heelal is. Zy is zo oud, zy ftrekt zich zo verre uit, z^ bevat zo veele voorwerpen, dat ik my verlieze in haare onmeetbaarheid; zy maakt Hechts éér punt van alle eeuwen, en van alle landen,doo: de juistheid waar mede zy ze vercenigt; en v vormt flechts éénen Uitverkorenen uit allen: welker leidfter en moeder zy is, door de een zelvigheid, die zy brengt in derzelver Gc loof, Hoop, en Liefde. Op het zien der vol maakte eensgezindheid, die heerscht onder all de Leden van jesus christus, zou me zeggen, dat 'er flechts één mensch ware, di bad, flechts één, die werkte. Ieder perfoon, die van de Kerk is afgefche den, heeft zyne byzondere gevoelens ov< den Godsdienst, elke gezindheid heeft een wyze van denken, die haar eigen is; maar i de heilige Maatfchappye, die de Uitverkorene vo CLVI. brief. I r e a e ite n n r-  CLVI BRIEf 140 BRIEVEN , vormen, is 'er niet meer dan één geloof; dan . ééne zaligheid, dan één doop (*). Zie daar alle de ftukken, en alle de gezigtpunten, die men in zyn werk moet bevatten, wanneer men de Kerk zodanig wil vertoonen als zy is; deeze Kerk, die hier beneden ftrydt onder een zigtbaar Hoofd, 't welk de Mesfias met zyn gezag bekleed heeft, die in het Vagevuur lydt onder de Rechtvaardigheid van eenen God, dien men niet kan zien zonder volmaaktlyk rein te weezen; en die in den Hemel zegepraalt, in den boezem der Barmhartigheid en der waare Heerlykheid. Dit tafereel, hoe beknopt het ook mooge weezen, kan voldoende zyn ter uitvoeringe van uw ontwerp. Met behulp der Heilige Schriftuure, der Kerkvergaderingen, der Vaderen, en der Overleveringe, geraakt men in ftaat om eene Verhandeling over de Kerk ten einde te brengen. Maar anderen te leeren, het geene men, aangaande dit onderwerp, moet weeten, is geheel iets anders, dan 'erover te fchry- CO Eph. IV. 5. Maar van waar dan alie die verfchillende gevoelens over de Voorbefchikking en andere onderwerpen die ook iTi de Roomfche Kerke (want deeze bedoelt toch de' Schryver) zo wel als by de Proteftanten, plaats hebben ? Het is waar, men zorgt in de Roomfche Kerke voor de e6aigheid des gel'oofs, maar op eene wyze,van welke taciT V s zeide, uU yafiitatem fecerunt, pacèm vocant.  van C L E M E N S XIV. Ut fchryven, op eene wyze, die aan deszelfs uitmuntendheid en waardigheid beantwoorde. ^ , De Heilige augustinus heeft ons uitmuntende bouwftofFen tot eene Verhandeling over de Kerk verfchaft, vooral in zyne Twistfchriften tegen de Donatisten. Hy verhoogde, op de luisterrykfte wyze, op hunne pumhoopen, dat pragtige gebouw,'t welk zy meenden om verre te werpen. Elke eeuw zag even eens met gedruis de aanhangen nederftorten, die de Kerk dorften aanvallen; en 'er bleef niets van over, dan wolken van ftof, die de zulken verblindden, die niet oplettend genoeg waren om ze te verdryven. Al wie der Kerke geen gehoor geeft moet. volgens de eeuwige Godfpraak, aangemerk worden als een Heiden of als een Tollenaar (*) en hier mede moet men eene Verhandelin over dit onderwerp befluiten, gelyk ik myne Brief befluite; u al het heil toewenfchende, welk God bewaart voor zyne vrienden, en welk, fchoon dikwyls voorkoomende onder de fchyn van bitterheid, niet te min een zeer wei fchelyk goed is. Niets kan gevoegd word< 1 r*) De Schryver bedoelt het zeggen des Zaligmaakei M«th. XVIII. if. Alwaar onze Overzetting niet Ke; maar Gemeente, heeft. Doeh elk, die de plaats zelve leest, zal fchielyk zien, dat zy geheel iets anders betek dan Broeder gan gamel li 'er hier uit ml afleiden. CLVI. ! r ie f. C » g n 't t n ï:n >y s > k, ia- :nt  CLVI. brief. CLVII. i brief. * °J ac ë) m da ell trc wa dei Ik Lo: Eis: fchi Hit: ge ( verc Oor. *42 B R i E v E N by de gevoelens, die gy verdient, en met welkeikben, uw, enz. CLVII. BRIEF. Aan den Eerwaar-digen Vader c ent is ee nen Dominicaan, Bisfchop van Antwerpen. monseigneur.' k hebbe uwen last volvoerd met al den iever ■ voor welken ik vatbaar ben, wanneer het e'r » aankoomt om dienst te doen aan u zeiven n de eerenswaardige Orde, welker gewaad ' draagt, en aan de uitmuntende waardigheid *welke: gy bekleed zy, Het moeft my t deLanden,diewybewoonen,20 verre vin -ander gelegen zyn. Dit ondertussen ve" « my, dat wy beiden in dien ftand zyn «in God ons wilde geplaatst hebben, gy™ « Kandelaar der Kerke, ik in het duls j *e mets in de waereld, het geene onze' fpraaken en eerbied meer verdient, dan de ehoplyke waardigheid, het zy men ze bc 'uwe met betrekkinge tot de bron, waar* voortvloeit, het zy men de oogen vesti>P de wonderbaare uitwerkfels, welke zv orzaakt. 2yheefcJESÜS chrisx^ n" P^g van alle heiligheid, tot haaren In- ' flel-  van C L E M E N S XIV. 143 Heller en Hoofd; en door de genadegaaven, welke zy aanbrengt, vereenigtzy de Aarde met den Hemel. Ook zien wy, dat de Bisfchoppen altoos in de grootfte eere gehouden wierden by de Keizers en Koningen, die het geluk hadden van den Christelyken Godsdienst te omhelzen. Zy befchouwden ze als hunne Godfpraaken in de beilisfingen des Geloofs, als hunne Befcherm-Engelen, die in ftaat waren om hen te beftuuren in alles wat betrekking heeft tot de geestelyke goederen. De waereld heeft zich ongelukkiglyk gewend om niet meer denzelfden eerbied te hebben voor de Opvolgers der Apostelen; en evenwel, al wie deezen veragt, veragt' jesus christus zeiven; want zy zyn, op eene zeer uitmuntende wyze, de Gezalfden des Heeren. Gy zult beter dan iemand anders deezer verhevene waardigheid eerbied doen bewyzen, niet door pragt en praal, van welke ieder goed Bisfchop eenen afkeer heeft, maar door de deugden, die, op eene verwonderenswaardige wyze, in u uitblinken, en de gaaven zyn van den Heiligen Geest. 'Er is geen beter middel om de Bisfchoplyke waardigheid te wreeken van de beleedigingen, die de godloosheid haar aandoet, dan dat men zich zagtmoedig en nederig van harte toone, cn, met één woord, zich zogedraage, als gy u civir. brief.  CLVII. brief. 144 BRIEVEN u gedraagt met betrekkinge tot de Inwoonefs van uw Sticht. De tyd, Monfeigneur, dien gy doorgebragt hebt in de Orde van den Heiligen dominicdSj is de beste Leertyd tot het Bisfchopsampt,diengy ooit kondt gehadt hebben. Men oefent zich in die Orde, men preekt 'er, men bidt 'er, men iïicht 'er, en men vindt 'er niets anders dan voorbeelden van heiligheid, en gelegenheden, om aan zyne eigene zaligheid te werken, terwyl men werkt aan die van anderen (*). De Eerwaardige Vader eremond is altoos zeer fterk aan u gehecht. Hy fpreekt van u niet, dan met overvloejinge des harten. Niets is voor eenen Generaal vertroostender, dan dat hy. kinderen hebbe, die, gelyk gy, Monfeigneur, anderen leeren den Godsdienst liefhebben en betrachten. Het land, dat gy bewoont, zal u niet zo.kragtig uitgedrukte tafereelen opleveren, als die van Italië zyn; maar het zal u egter meesterftukken aanbieden, die al de aandacht van eenen kenner waardig zyn. Men wenscht rubens te zyn, wanneer men zyne werken ziet, gelyk men (■f) Of deeze Loffpraak niet te groot zy voor eene Orde., welker Infteller tevens de Invoerder der heillooze Iuquifitia was, oordeele de onpartydige Leezer.  van C L E M E N S XÏV. 14J men verlangt michael ancelo te weezen, , wanneer men zich verwondert over zyne voortbrengfels. Voor elk ander mensch dan u, Monfeigneur, zoude ik vreezen, dat Antwerpen, zo dikwyls blootgeileld voor het gevaar van het tooneel des oorlogs te worden, u in het geval zoude brengen van dikwyls geftoord te worden in uwe rust, en in de bezigheden uwer bedieninge. Vlaanderen verfchilt door zyne ligging zeer veel van ons Italië. Maar de Wyze weet zichzelven eene eenzaamheid te maaken in het binnenfte van zyn eigen hart: en niets ftoort zyne gerustheid, wanneer hy in vrede is met God, en niets anders verwacht dan de genadegaaven des Hemels. In zcdanigen ftand zyt gy geplaatst, gelyk ik in dien, van u, ieder oogenblik, de gevoelens van eerbied, agtinge, en aan kleevinge te herhaalen, met welke ik de eere hebbe van te zyn, Monfeigneur, enz. Rome, 16 Nov. 1750. CLVIII. BRIEF. Aan denDoftor bianchi, te Rimini. f~^y doet my een gevoelig vermaak, myn < waarde Doclor, met my te verzoeken, dat ik te Rimini koome, want gy herinnert my daar III. deel. K door XVII. 3rief. XVIII. brief.  CL VIII. 1 1 \ t I a i c c c 1 c i 1 ! \ I i4<5 BRIEVEN door eene plaats, in welke ik myne eerfte Letteroefeningen verrigt hebbe; en gy veroorzaakt my te gelyk een weezenlyk verdriet, dewyl ik ndet kan voldoen aan myn verlangen,om u daar :e gaan omhelzen. Ik ben gebonden door eene gelofte van gehoorzaamheid, welke myn ligïaam vasthecht aan het Klooster derHH. Aposelen, maar myne ziel niet belet te reizen, en ie geheele goede Stad door te loopen, welke gy >ewoont. Ik las nog deezer dagen, dat Rimini vaarlyk eene vermaarde Stad is, wanneer men gt geeft op haare oudheid; dat titüs li'ius (*) 'er van fpreekt als van eene Volkplaning, die Rome te hulp kwam , wanneer deeze ïoofdftad door het Leger van Hannibal wierd angetast; dat augustus, gelyk ook tibeius,het zich tot eenen plicht rekenden, haar p te fchikken met verfcheidene gedenkftuken, getuige de Brug, die nog heden beftaat; lat deeze Stad haaren Meesteren getrouw ileef, tot dat derzelver Ryk een einde nam; n dat zy eindelyk, na onder de beheerching derExarchen van Ravenna (f), der Lomiarden, en der Malatefta's (|) geweest te yn, den Pausfen cynsbaar en onderworpen nerd. Jammer is het, dat de zee meer dan eene (*) Hifi. Lib. XXVII, c. io. Cf) Deezen naam droegen de Stedehouders der Griekfche !eizers in Italië, zy hielden hun verblyf te Ravenna. Cl) Een doorhigtig geflagt in Italië.  van CLEMENS XIV. Hl eene myl van haare Muuren is afgeweeken, en i dat zy tegenwoordig maar ten halve bewoond is. Maar wat zegge ik u daar, het geen gy niet aireede weet? Dit is zeker, dat ik altoos een haarer Inwooneren ben, door de genegenheid, die ik voor haar heb. Het is natuurlyk een Land te beminnen , waarin men zyne eerfte fchreden gedaan heeft, en jaaren doorgebragt, die altoos kostbaar zyn, dewyl zy de inleiding des leevens uitmaaken. Ik fpreeke hier van myne kindschheid, die my weder indachtig maakt, wat ik toen was, en wat ik nu niet meer ben. Ons leeven is volmaaktlyk gelyk een Boek, waarvan onze kindschheid de Voorreden uitmaakt, en elk Blad, het geen wy omflaan, een dag is, die voorby gaat, om nimmer weder voor onze oogen gebragt te worden. Zy alleen , die 'er iets van onthouden , worden fchadeloos gefteld van die fnelheid, welke ons voortlleept, en rimpels in ons aangezigt brengt, wanneer wv gelooven de frisheid der jeugd nog te bezitten. Het leeven is een werk van verfcheiden deeler voor hun, die fchoone daaden bedryven en lan£ leeven; het is flechts een los blad voor hun, die niets doen dan groeijen gelyk de Planten, of die hier beneden flechts een kortduurend beftaan genieten. ö! Myn waarde Dodtor, wat fcheppe ik eer vermaak, in met u diergelyke aanmerkingei K 2 tl XVIII. brief. i  CLVIII. BRIEF. 148 BRIEVEN te maaken! want gy zyt een wyze, die de zaaken met een goed oog befchouwt, en becerdan iemand anders en de nietigheid des leevens, en het geluk kent, 't welk daarin gelegen is, dat men nuttig voor anderen en voor zich zeiven leeve. Dit is het rechte middel om den tyd te bedriegen, die, geloovende alles uit tewisfchen, vermaak fchept in met ons te fpotten. Het is fchoon, dat men werken maake, die tot in de Eeuwigheid duuren , en op welke de tyd gevolglyk geheel geen vat heeft. Ik weete niet wat 'er van de zaak van onzen Landsman worden zal? Ik doe, met al myn hart, myn uiterfte best om hem te dienen, maar, door zyn verkeerd hoofd,brengt hy alles in de war wat ik verrigte. Ik verfchoone dit egter in hem, in weerwil van alle zyne fchuld; want, waarlyk, hangt het van ons af, vezels en werktuigen te hebben, die gefchikt zyn ter bevorderinge van ons geluk? Ik danke u wel zeer, dat gy eenen anderen u-zelven na St. Archangelo gezonden hebt, om den goeden man te geneezen, aan welken wy, de eene zo wel als de andere, en met zo veel reden, zo fterk verknogt zyn. Gy troost my, met my te melden, dat het geene Waterzugt in de borst is, welke hem kwelt. Hy zal een zeer ftrengen leefregel moeten houden, indien hy 'er van opkoome. De vreemdeling, die my een Boek moet be- zor-  van CLEMENS XIV. 149 zorgen, is nog niet verfchenen. Hy zal zich 1 waarfchynelyk opgehouden hebben met het doorloopen van alle de Steden, welke men, de eene na de andere , ontmoet, tot dat men te Rome koomt. Deeze zyn als zo veele voorvertrekken , welke u tot eene pragtige zaal leiden. Ik zal hem dubbel wel ontvangen, en als iemand, die van u koomt, en als eenen vreemdeling. Maar ik zoude vooraf wel durven wedden, dat hy koomen zal in een oogenblik, waarin ik zeer bezet zal zyn met bezigheden. Dit mist nooit, en het veroorzaakt my te meerdere moeilykheid, om dat ik dan geene gelegenheid hebbe, om al den tyd, welken ik wel wenschte, te fchenken aan iemand, die my de gunsi bewyst van my te koomen bezoeken; en on dat het een voorkoomen van kwaadwilligheid fchynt te hebben, ten opzichte van hem, dier men by zich ontvangt. Wees verzekerd, myn waarde Doclor, da gy altoos voor mynen geest tegenwoordig zyt en dat myn hart my, zonder ophouden, de ge voelens in het geheugen brengt, welke ik 1 hebbe toegezegd voor myn geheele Leeven,ei met welke ik, beftand tegen alle Proeven, ben uw enz. Rome, 1 Juny 1758. K 3 CLÉ XVIII. brief. I [ l l l t t  CLVIII. BRIEF. 148 BRIEVEN te maaken! want gy zyt een wyze, die de zaaken met een goed oog befchouwt, en becerdan iemand anders en de nietigheid des leevens, en het geluk kent, 't welk daarin gelegen is, dat men nuttig voor anderen en voor zich zeiven leeve. Dit is het rechte middel om den tyd te bedriegen, die, geloovende alles uit tewisfchen, vermaak fchept in met ons te fpotten. Het is fchoon, dat men werken maake, die tot in de Eeuwigheid duuren , en op welke de tyd gevolglyk geheel geen vat heeft. Ik weete niet wat 'er van de zaak van onzen Landsman worden zal? Ik doe, met al myn hart, myn uiterfte best om hem te dienen, maar, door zyn verkeerd hoofd,brengt hy alles in de war wat ik verrigte. Ik verfchoone dit egter in hem, in weerwil van alle zyne fchuld; want, waarlyk, hangt het van ons af, vezels en werktuigen te hebben, die gefchikt zyn ter bevorderinge van ons geluk? Ik danke u wel zeer, dat gy eenen anderen u-zelven na St. Archangelo gezonden hebt, om den goeden man te geneezen, aan welken wy, de eene zo wel als de andere, en met zo veel reden, zo fterk verknogt zyn. Gy troost my, met my te melden, dat het geene Waterzugt in de borst is, welke hem kwelt. Hy zal een zeer ftrengen leefregel moeten houden, indien hy 'er van opkoome. De vreemdeling, die my een Boek moet be- zor-  viN C L E M E N S XIV. 149 zorgen, is nog niet verfchenen. Hy zal zich 1 waarfchynelyk opgehouden hebben met het doorloopen van alle de Steden, welke men, de eene na de andere , ontmoet, tot dat men te Rome koomt. Deeze zyn als zo veele voorvertrekken , welke u tot eene pragtige zaal leiden. Ik zal hem dubbel wel ontvangen, en als iemand, die van u koomt, en als eenen vreemdeling. Maar ik zoude vooraf wel durven wedden, dat hy koomen zal in een oogenblik, waarin ik zeer bezet zal zyn met bezigheden. Dil mist nooit, en het veroorzaakt my te meerdere moeilykheid, om dat ik dan geene gelegenheic hebbe, om al den tyd, welken ik wel wensch te, te fchenken aan iemand, die my de guns bewyst van my te koomen bezoeken; en on dat het een voorkoomen van kwaadwilligheii fchynt te hebben, ten opzichte van hem, diei men by zich ontvangt. Wees verzekerd, myn waarde Dodtor, da gy altoos voor mynen geest tegenwoordig zyt en dat myn hart my, zonder ophouden, de ge voelens in het geheugen brengt, welke ik hebbe toegezegd voor myn geheele Leeven, e met welke ik, beftand tegen alle Proeven,ben uw enz. Rome, 1 Juny 1758. K 3 CLI XVIII. BRIEF.  150 BRIEVEN CLIX. BRIEF. CLIX. BRIEF. Aan denzelfden. Het zoude my leed doen, myn waarde Doctor, indien gy door iemand anders, dan door my zeiven,myne bevordering tot het Kardinaalfchap gewaar wierdt, eene zo ongehoorde, en van mynen kant zo weinig verwachte zaak, dat ik alle myne tegenwoordigheid van geest noodig hebbe om my zeiven te overtuigen, dat het geen droom is. Ik erkenne tegenwoordig, dat gy gelyk hadt in my te bekyven, wanneer ik my in de weetenfchappen niet wilde oefenen; ik zoude u hier bedanken voor het geene gy toen voor my deedt, indien het een voordeel ware verheven te zyn tot waardigheden, welke ons onszelven ontrukken, en, in weerwil van onze verkiezinge, ons plaatzen in het midden van beroeringe en onrust. Dit doet my weder moed grypen, dat de Voorzienigheid alleen, onder welker fchaduw ik altoos geflaapen en gewaakt hebbe, my byde hand geleid heeft, en dat 'er noch kunftenaaryen,noch zelfs eenige begeerte van mynen kant heeft plaats gehad, om tot dien rang te geraaken , tot welken men my nu heeft doen opklimmen. Gy zoudt deeze gedaantewisfeling niet gegist heb-  van C L E M E N S XIV. 151 hebben, in weerwil van alle uwe fchranderheid. Ik zal, ondertusfchen, zeer veel werk te doen hebben (en ik vreeze ongelukkiglyk, dat het alles te vergeefs zal weezen) niet om hen te cvenaaren, in welker genootfchap de Heilige Vader my gebragt heeft; maar om my derzelver gunde waardig te maaken. Indien ik hun medegenoot niet ben van den kant der verdienfte,ik zal het ten minften trachten te zyn door myne oplettendheid om hun te behaagen, en hunne genegenheid te winnen. Hoe zeer zou myne Moeder wel verbaasd zyn, zy, die niet wilde, dat ik in de Orde van den Heiligen franciscus trad, indien zy tegenwoordig deeze vreemde gebeurtenis zag. Maar zy heeft het lot ondergaan, het welk wy wel haast ondergaan zullen, en dat ik nooil uit het gezicht verlieze, uit vreeze van trots te zullen worden. Zie daar my Kardinaal; maai hoe veel Kardinaalen zyn 'er wel geweest, dk niet meer beftaan, en welker perfoonen er naamen llaapen in het ftof, en in de vergetel heid! Zeg iets van mynent wege, aan onze gemee ne vrienden, en op die wyze, waarop gy alle weet te zeggen, wat u behaagt. Verzeker hui allen, dat, wanneer ik hen op de eene of d< andere wyze kan verplichten, zy altoos in im een allerieverigst hart voor hunne belangei zullen vinden, en allergenegenst om hun ten al K 4 lei CLIX. 3 r i e f. i I r t 1  CLIX. brief. CLX. brief. 152 BRIEVEN len tyde en overal te verplichten: en gy inzonderheid, myn waarde Dccïor, fpaar my niet; want gy weet, hoe zeer ganganelli, uw dienaar en uw vriend, altoos aan uverknogt was. Rome, 30 Sept. 1759. CLX. BRIEF. Aan denzelfden. zeer waarde en beroemde doctor. Tn plaatze van my te fpreeken van de erkente*■• nis, die gy gelooft my fchuldig te zyn voor den vermeenden dienst, welken ik u bewezen heb, moet gy eerder uzelven bedanken,dat gy my de gelukkigfte gelegenheid bezorgd hebt om u te kunnen toonen, hoe zeer ik u eere en beminne. Geene woordelyke betuigingen koomen myner Uitmuntendheid te duur te liaan; gelyk geene Happen haar lastig vallen, wanneer ik gelegenheid hebbe om iemand te verplichten , vooral eenen vriend, gelyk gy zyt, wiens verbintenis met my van zo ouden datum is. Ga u toch, biddeik, niet verbeelden, dat de zaak, met welke gy my belast hebt, en die gelukkiglyk tot uw genoegen ten einde gebragt is, een berg was, dien ik te beklimmen had. Ik  van CLEMENS XIV. 153 ]k heb, ongelukkiglyk, flechts eenige weinige flappen te doen gehad om wel te flaagen; waat ik wenschte wel veel meer gedaan te hebben, met oogmerk om u al mynen ie ver en al myne genegenheid te betuigen. Boven Kardinaal boven al, heeft uw naam veel meer toegebragt dan de myne, om u te doen verkrygen het geene gy wenschtet. De Stad Rimini zoude al te roemryk worden, indien al de roem, welken gy verdient, binnen haare muuren opééngepakt bleeve; maar deeze roem is over haare Torens heen getrokken, en heeft zich zeer verre verfpreïd, en dit wel zeer tegen uwen dank: want hoe meer de bekwaamheden en deugden zich verbergen en vernederen, zo veel te meer zal de ftem der Faam zorge draa gen, om ze in het openbaar bekend te maaken; en van daar koomt het dat geen vreemdeling door Rimini reist, die niet verzoek den Doéter eianchi te zien, en in wiens zakboekje uw naam niet reeds voor zyne aankoomfte Haat aangetekend. Het is wel noodig dat de verdienfle fchadeloos gefield worde voor de pylen, welke de laster en de nyd op haar affchieten: buiten dit, zoude men onder het gewigt der bekwaamheden bezwyken, en fchriklyk vreezen voor het ongeluk van ze te bezitten. De Voorzienigheid heeft de zaaken zo wel gefchikt, dat het kwaade door het goede wordt K 5 op- CLX. brief.  CLX. iri ]£ f 154 BRIEVEN opgewogen; en om den mensch van verdienfte i noch aan moedloosheid noch aan trotsheid over te geeven, heeft zy hem geplaatst in eene fchaal welke hem beurtelings doet ryzen en daalen. Wy zouden al te hoogmoedig zyn, indien elk een verkondiger van onzen lof ware, en al te zeer vernederd worden, indien wy geene anderen dan lasteraars ontmoetten. Wy hebben een evenwigt noodig, dat ons doet flil liaan tusfchen den lof en de befchimping, om ons op het waterpas der menschlykheid te doen blyven. De eeuwige Wysheid, myn waarde Doclor, heeft waarlyk alles met kracht en met zagtheid gefchikt: indien zy ons nu eens eenen bitteren beker infehenkt, op andere tyden biedt zy ons den alleraangenaamften drank. Laat ons beurtelings drinken uit deeze twee geheimzinnige bekers, die zy ons toereikt, en wy zullen de klippen van eene buitenfpoorige blydfchap, en de toevallen van een onmaatig verdriet ontwyken. Gelukkig hy, wiens ziel ter dege gehard is, en zich niet laat week maaken door eenigen tegenfpoed! De Rechtvaardige, van welken horatius (*) fpreekt, verwekt onzen naiever, wanneer wy zyne befchryving leezen; maar die van het Euangelium is de eenige, welken wy moeten navolgen. Altoos op denzelfden trap des (*) Lib. III. Od. III. vs. 1.  van clemens xiv. 155 des geluks, ziet hy zyne rust noch door tegenfpoedcn noch door lasteringen verftooren: dewyl zyn beftaan ten naauwften vereenigd is met de Godlyke Eeuwigheid! Word niet moede, myne waarde Doftor, van my gelegenheden te bezorgen om met u die tedere en zuivere vriendfchap te vernieuwen, die ik altoos voor u gehad heb, en die my vervult met vreugde , wanneer ik my mag noemen uwen dienaar en uwen vriend. Rome, 15 Sept. 1763. CLXI. BRIEF. Aan den Eerwaardigcn Vader sbaraci.ia, altoosblyvenden Definiteur (*) der Minderbroeders Conventuaalen te Bologne. eerwaardige vader.' Het ftrekt my tot oneindigenroemtehooren, dat gy my niet vergeeten hebt, en dat gy mynen geringen perfoon waardig gekeurd hebt het uitmuntende Werk te ontvangen, waarmede gy my verrykt hebt. Het werd in deeze Stad (*) Definiteur is de titel der raadsluiden van den Generaal j en van de Provinciaalen eener Gcestelyke Orde. clx! ! r i e f. clxi. brief.  CLXI. brief, 156 BRIEVEN Stad verwacht met het grootfte verlangen; dit is zo waar, dat een van onze beroemdfte Letterkenners, begeerig om het als op te Hokken, het my niet langer dan vier-en twintig uiiren in handen heeft gelaten. Het goed gevolg, 't welk het onfeilbaar zal hebben, zal u ongetwyfeld doen befluiten, om ons andere nog nuttiger en uitgeftrekter Werken te geeven. Ik hoope u ten eenigen dage, indien my Hechts ledige tyd mooge gebeuren, in ruiling eene vrugt myner penne te geeven, die ftrekken zal, om den waaren zin van den Heiligen augustinus te ontdekken in de drie Boeken, in welke hy handelt van de Verbeteringe en van de Genade, van de Voorbefchikking der Heiligen, en van de gave der Volhardinge. Ik trachte de waare denkwyze des Heiligen Leeraars over het onderwerp der genade te ontdekken. Indien het gevolg beantwoorde aan onze wenfehen, vleie ik my, dat myne aanmerkingen over een onderwerp van zo veel belang van eenige nuttigheid zullen kunnen weezen. Dit is een geheim, het welk ik u toevertrouwe, en 't geen gy wel zult willen bewaaren. Begunftig my, bidde ik u, met uwe kundigheden en met uwen raad, op dat ik zulk eene ftof naar waarheid, en op eene inneemende wyze, mooge behandelen; en fta my toe, dat ik u nederig de handen kusfe, onder het herhaalcn der gevoelens  van CLEMENS XIV. 157 lens van genegenheid, van agtinge,en van eerbied, met welke ik ben, enz. Rome, 1 Juny. 1742. CLXII. BRIEF. Aan denzelfden. eerwaardige vader! Tk vinde my verplicht u te belyden, hoe weinig verdienfte ik bezit te, en om u de al te goede gedachten te doen verliezen, die gy van my hebt opgevat, en om den arbeid van de hand te wyzen, tot welken gy my wildet gebruiken. Ik vreeze niet- voor de moeite: maar men moet daarenboven de bekwaamheid hebben om een Werk op te ftellen, het welk waardig is de ontleeding der oordeelkunde en deireden door te ftaan. Dat ik myne pen geleend heb, aan de begeerte van den Kardinaal cibo, kwam daarvan, dat men daar te doen had met een Onderwerp, 't welk gemaklyk was te behandelen, en waar mede de kunst des redenaars en de fmaak niets te maaken hadden. Ik leeze altoos de beste Boeken, die ik krygen kan, en Iegge my zonder ophouden toe op de Tydrekenkundige Ge- fchie- CLXI. brief. CLXII. brief.  CLXII. brief. CLXIIL brief. 158 BRIEVEN fchiedenis der Kerke, als op een der fterkfle fteunfels van den Godsdienst. Ik wenschte wel, dat ik niet behoefde overhoop te geraaken met aristoteles, en vooral niet met scot, uit hoofde van onze oude kennisfe en broederfchap; maar ieder oogenblik ben ik verplicht hen op mynen weg te verlaaten, om veiliger en veel regter toeloopende paden in te flaan. Onze Eeuw is niet de Eeuw van fyne vitteryen: men eischt 'er meer zaaklykheden en waarheden, dan onderfcheidingen en woorden. Eilieve! waarom zoude men ook eenvouwige dingen op eene verwarde wyze zeggen, en zich in een Wysgeerig onderzoek niet even klaar uitdrukken, als wanneer ik u verzekere van de hoogagtinge, met welke ik van gantfehen harte ben, enz. Rome, 2 July 1742. CLXIII. BRIEF. Aan myn Heer den Abt *** Dewyl gy myn gevoelen vraagt, myn waarde Abt, over de Redenvoering, die gy my hebt doen toekoomen, moet ik u zeggen, dat zy al te veel riekt naar den Redenkunftenaar, en dat 'er die krachtige welfpreekendheid in ontbreekt, van welke men zich bedienen moet, wan-  vam C L E M E N S XIV. 159 wanneer men fpreekt van de Meesters der waereld. Men moet trachten zich met den geest zo hoog te verheffen, als zy verheven zyn in waardigheid, en uit den boezem van den Godsdienst zeiven fterke trekken te voorfchyn brengen, die hen vertoonen als de afbeeldfels van den leevenden God. Gy hebt het fchoonfle onderwerp te verhandelen. Het ontzag en de gehoorzaamheid, welke men den Koningen fchuldig is, neemen hunnen oorfprong van den Allerhoogften zeiven, die wil, dat men hen eere, welken hy met zyn gezag bekleed heeft; en daarenboven, hoe veel zaaken zegt het hart niet, wanneer het te pas koomt om de Loffpraak te doen, van onze Vaderen, van onze Meesters, van onze Voogden! Het beftaan der Volken is niet volkoomen, dan wanneer het ten naauwften verbonden is met dat der Vorften, die dezelve regeeren. Dan maaken zy te zamen een geheel, 't welk ons eene fchets geeft van de eenftemmigheid des Hemels, en naa alle kanten vrolykheid en geluk verfpreidt. Ik ben zeer wel te vreden met den brok, die de eisfelykheden der regeeringloosheid fchildert,en toont, dat'er, inderdaad, geen geval is, geene omftandigheid, geen tyd, geene gelegenheid, waarin het geoorloofd zy tegen het gezag der Vorften op te ftaan. De gehoorzaamheid, welke men den Koningen, CLXIII. brief.  CLXI II, X R i E f. 160 BRIEVEN gen, en hun, die de plaats der Koningen bekleeden, fchuldig is, wordt door haare natuure ten naauwften verbonden met die, welke men Gode bewyst; en hoe beter Christen men is, hoe meer men de Koninglykc waardigheid zal vereeren. Tertdllianüs fchildert, in zyne Verdediging van het Christendom, de Geloovigen van zynen tyd als van alle onderdaanen de fterkst gehechten aan hunne Vorften , de oplettendften in voor dezelven te bidden, de naauwkeurigften in het betaalen der belastingen. Jesus Christus ftelt op ééne ry de onderwerping, welke men den Koningen, en die, welke men Gode fchuldig is. Geeft Gode dat Gods is, en den Keizer, dat des Keizers is (*). Geene verfchooning, geene voorwendfels, geene reden om zich hiervan te onttrekken, laat Hy gelden. Ik werd getroffen, ik bekenne het u, toen ik de plaats las, op welke gy zegt, dat het nooit aangenaamer is geweest zynen Vorften te gehoorzaamen, dan in die gelukkige tyden, wanneer zy den toegang tot zich open laaten zonder wederhoudinge, en allen hunne bezigheid zoeken in het bevorderen van het geluk hunner Onderdaanen. Het is waar, dat gy zulk een onderwerp beter dan iemand anders hebt kunnen verhandelen, daar gy leeft onder de oogen van eenen Vorst, CO Match. XXII. ai.  van C L E M E N S XIV. 161 Vorst (*), die, door zyne zugt voor geregelde Orde, voor zagtmoedigheid en billykheid, alle deugden met zich doet heerfchen. Napels, gelyk gy zeer wel zegt, fchat zich gelukkig,minder uit hoofde der fchoonheden, welke de grond en de lugtftreek met eene verkwistende hand haar in overvloed fchenken, dan uit hoofde eener zo billyke en zagte regeeringe. Met deezen brok zoude ik myne Redenvoering eindigen : de rest is overtollig. Het is voor eenen Redenaar, zo wel als voor eenen Dichter, van veel belang, dat hy weete op zynen tyd uit te fcheiden. De Lofreden over trajanus, hoe fchoon zy mooge weezen, heeft my altoos al te lang gefchenen. 'Er heeft, zelfs ten opzichte der fraaille zaaken, eene zekere zatheid plaats, die ons moet beweegen om fober te zyn in on ze fchryfwyze, en ook dan te redeneeren, wan neer wy ons bedienen van de bekoorlykhedei der welfpreekendheid,ende Route vlugt van der geest. Een Bloemperk is altoos minder uitgeflrekt dan een Tuin: de bloemen ftreelen de oogen met meerdere aangenaamheid, wanneet men ze niet dan in eene kleine hoeveelheid ziet. De hemel, fchoon verrykt met eene oneindige menigte van Harren, biedt aan ons gezigt flechts een bepaald getal. De beste Predikers vermoei- er (t)DoM caiiloj, toen Koning van Napels; tegenwoordig Koning van Spanje. III. ÖEEL, L CLXIIL brief. 1 1  CLXII] BRIEF, CLXIV. 162 BRIEVEN . en ons, wanneer zy de paaien eener Leerreden te buiten gaan. De welfpreekendheid is alleen krachtig voor zo verre zy de hitte en het geweld des vuurs uitdrukt. Ik heb onze kunstverlichtingen (*) zo wel als onze fchoonfte vuurwerken hooren te last leggen, dat zy te lang duurden. De verwondering, dat gevoel,'t geen de werkzaamheid der zielen en der zintuigen fchorst, is altoos van korten duur, en wanneer het eens heeft opgehouden, kan men verzekerd weezen, dat men in het vervolg niet dan flaauwlyk zal bewogen worden. Een onzer Vaderen te Bologne bleef, nooit langer dan een half uur, op den Preekftoel, fchoon hy een allerwelfpreekendst man ware; maar men zeide van hem, dat hy 'er niet verfcheen, dan om te blikfemen en te donderen. Het was het fchoonfte onweder, wanneer hy de eisiykheden der zonde fchilderde; en de helderfte Hemel, wanneer hy de bekoorlykheden der deugd deed opmerken. Gy zult myne aantekeningen op uwe Redenvoering aan het einde van dit blad vinden: indien gy 'er niet vergenoegd over zyt, gy zult het ten minften zyn over de gevoelens, waar mede ik voor myn geheele leeven ben, enz. Rome, i Novemb. 1752. (*) lUuminatien.  van CLEMENS XIV. 103 CLXIV. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader *** te Milaan. eerwaardige vader! Tk geloove, dat ik alle vooringenomenheid, 1 welke de Heer Kardinaal * * * * tegen u had j opgevat, heb doen verdwynen. Dit is zeker, dat ik uwe zaak met meer iever bepleit hebbe, dan of ze myne eigene geweest ware. Hy zal ten uwen voordecle na Spanje fchryven; en ik twyfele niet of de Spanjaarden, welker grootmoedigheid hunne billykheid evenaart, zullen u toeflaan het geene gy recht hebt van hun te vraagen. De zaak zal alleen zyn, dat gy uwen tyd wel weet te kiezen; want dikwyls gebeurt het, dat men ons iets weigert, enkel dewyl wy ons niet bedienen van het gunftige oogenblik. Dat gy eenigen tyd u te Milaan moet ophouden zal u gelegenheid geeven om zeer fchoone zaaken te zien, die my zeer getroffen hebben in den tyd, toen ik daar woonde. Milaan is eene Stad, waarin men een ryklyk beflaan en vrolykheid inademt, dewyl men 'er leeft onder de heerfchappy eener Vorftinne, die zonder opL 2 hou- XXIV. ! R 1e F.  CLXIV. brief. 164 BRIEVEN houden bezig is met de bevorderinge van het geluk haarer Onderdaanen, en die zichzelve niet gelukkig fchat, dan voor zo verre die vergenoegd zyn. Ik vermaane u om haaren Staatsdienaar, den Graaf de firmian te gaan zien, die, door zyne kundigheden, en door zyne zeden, te gelyk den Godsdienst, de weetenfchappen, en de menschlykheid eer aandoet. Zeg uit mynen naam aan onzen goeden Vader den Barnabiter Geestelyken, dat hy verlof zal krygen om zonder uitïtel te Rome te koomen, en dat het my een waar vermaak zal weezen hem te zien, mits (dit zy onder ons gezegd) dat hy in zyne gefprekken wat Laconifcher zy dan in zyne Brieven. Hy meent verplicht te zyn om my complimenten te maaken, tot dat hem de adem begeeft; my , die 'er geene verdiene; en die wel wenschte, dat men ze my nimmer maakte. Gy zult zekerlyk niet in gebreke gebleven zyn van de Kerk te gaan bezoeken, in welke de Heilige augustinus het zegel des Christendoms ontving. Deeze is eene plaats, alwaar ik dikmaals myn hart uitftortte, God biddende, dat hy my eene kleine vonk wilde mededcelen van dat hemelfche vuur, 't welk deezen grooter Leeraar verflond, en hem zo ieverig maakte voor de belangen der genade van jesus christus. De  vaïït C L E M E N S XIV. 165 De perfoon, van welken gy my fpreekt, is zekerlyk zeer kundig; maar haalt in verre na niet by onzen vriend, welken ik, zonder vooringenomenheid, befchouwe als een wonder, in het ftuk der Wiskunde en der Starrekunde: en het fraaie hiervan is, dat hy het door anderen laat zeggen, zonder dat hy zelve zyne waardy gewaar worde. Ik tragte de bresfen te herftellen, welke gy in myne Boekery gemaakt hebt, zonder evenwel eenige te kunnen maaken in de vriendfchap, die ik u voor myn geheele leeven heb toegezegd, en met welke ik van gantfcher harte ben, uw genegen, enz. Rome, in het Klooster der H. H. Apostelen, 27 April, 1768. CLXV. BRIEF. Aan denzelfden. EERWAARDIGE VADER! Tk hadde 11 wel gezegd, dat de Heer Kardinaai ***, niet meer vooringenoomen was. Zyne ziel is groot, en gevolglyk verre verheven boven alles wat laster of verklikking ademt, L3 Zo CLXIV. BRIEF. CLXV. BRIEF.  CLXV, brief i 1 \ ( 166 BRIEVEN Zo is het niet gelegen met * * *, wiens verftand , even bekrompen is als zyn hart, en die de grootfte onderwerpen in ftukken breekt, om ze enkel in het klein te befchouwen. Hy maakt van den Godsdienst, dat zo grootsch en verheven Meesterftuk, een zamenftel van alle kleinigheden, welke het Euangelium veroordeelt. Gy moet u het verlaaten der Italiaanen getroosten, daar gy tot de Spanjaarden overgaat. Zy hebben zeer veel overeenkoomst met malkander; men beipeurt dit in hunne Zeden, in hunne Verbeeldinge, in hunne Gefchriften. Ik heb deeze aanmerking gemaakt in de algemeene Capittels onzer Orde, alwaar onze Spaaniche Afgevaardigden my altoos verbaasden, door hun diep denken, en door hunne verhevenheid. Geef den Spanjaarden eene pen, tenpenfeel, eenen pasfer in de hand, zeide my de de Kardinaal portocarrero, die my met zyne gunst vereerde, en ik Myve u borg,dat hun hoofd hun wel zal dienen, wanneer .het op de uitvoering aankoomt. Stel my aan tot Bezorger van alle uwe zaacen, en van alle uwe ordes; ik neeme dien )ost op my, maar onder voorwaarde, dat ik gegrepen zal zyn in uwe gebeden, en dat gy foox het aangezicht des Heeren gedachtig zult veezen aan dien armen ganganelli, die u 10 oprechtlyk bemint. Tracht onder uwe Meiebroeders de lust tot letteroefeningen weder lee-  van CLEMENS XIV. 167 leevende te maaken: verwek in hun eenen af- ( keer van ydele eerzugt, terwyl gy tevens hun : zeer veel naïever inboezemt. Gaarne zie ik, dat myne Orde voorfpoedig is in het ftuk van weetenfchap en deugd, daar ik haar alles verfchuldigd ben, en haar nooit kan vergeeten. Ik heb 'er mannen in gezien, die my befchaamd maaken, die my vernederen, en die my evenwel met de grootfte goedertierenheid duldden, in dien tyd, in welken ik vol onvolmaaktheden was. Ik draage hunne gedachtenis in myn hart, en niets is in ftaat van ze daar uit te rukken. Verzeker al de geenen, die myner nog gedenken, dat ik, het onderfcheid van een eenigen hoed (*) uitgenomen, nog volkoomen dezelfde ben,die ik voor deezen was,altoos even eenvouwig, en altoos even vrolyk. Ik zal zorg draagen, dat de last, dien men 1 gegeeven heeft, uitgevoerd worde by den Vadei pacciaudi (f), wiens verdiende my zeden lang bekend is. Hy heeft, nevens verfchei dene zyner Medebroeders, deel in het bezit ten van even bevallige als nuttige kundighe den, die hem ook de agting van verfcheidei Vorften verworven hebben. Ik zal u niet vergeeten by den Eerwaardigei Va (*) Hy meent den Kardinaals Hoed. (f) Een Theatiner Geestelyken. l4 :lxv. j ri ei'. l'  CLXV. brief. CLXVI BRIEF. 168 BRIEVEN Vader jacquier, die de Orde der Minderbroeders (*), Frankryk, en Italië te gelyk eer landoet, gelyk ik my zeiven vereere, in u te verzekeren van alle de achtinge met welke ik jen, nw genegen, enz. In het Klooster der H. H. Apostelen. 31 Mat, 1768. CLXVI. BRIEF. Aan den Overjlen van eene gemeenfchap te Parys, eerwaardige vader! ^y kondet u niet by eenig mensch vervoegen die oprechter vriend is van de Geestelyke Ordes; maar ik geloove,dat de Commisfie, voor welke gy vreest, en waar over gy u beklaagt met zo veel gevoeligheid, zich enkel zal toeleggen op het hervormen der misbruiken, die gy zekerlyk zelve beweent, en die onaffcheidelyk zyn van de menschlykheid. De heiligfte Genootfchappen verilappen ongevoelig, gelyk de veeren van de allerkunltigst bearbeide werktuigen. Dit is een gevolg der menschlykheid, het welk ons het geringfte denk» (*) Zie de Aantekening by het II. Deel, bl. u6.  van CLEMENS XIV. 169 denkbeeld van ons zei ven, en het hoogfte ( denkbeeld van God moet geeven. Het zoude zeer jammer zyn, dat men de Grondregelen der Geestelyke Orden ging om verre werpen. God verhoede dat! Wat 'er ookde kwaadaartigheid van zegge, zy zyn een dyk tegen den ftroom der ondeugden en der dwaalingen ; maar gy moet uw vertrouwen ftellen in Hem, die de Geftigten onderfteunt, welke op de Liefde gebouwd zyn, en in het Koninglyke Huis van Bourbon, 't welk, als befchermer van alle waare Geloovigen, met zo veel reden, de titels verdient van denAllerchristelykften, envaa den Catholiken Koning. Men kan de Gefchiedenis der Kerke niet leezen, zonder zich over deszelfs altoos voortduurenden, altoos voor de belangen van den Godsdienst werkzaamen, iever te verwonderen. Ik ben niet verwonderd over de openlyke befcherming , welke myn Heer de Aarstbisfchop van Parys u verleent. Hy kent het goede, 'i welk gy in zyn Sticht bewerkt, en dit is zy ner verhevene Godsvrugt waardig. Maak meei en meer zyne gunst te verdienen, door niet oj te houden van onderwys en ftichting te verlee nen, en door zelve alles te hervormen, wat u de verwytingen van hun, die geene goede cogmer ken hebben, zoude kunnen op den hals haaien De Heilige Vader, wiens iever der gantfche Kerke bekend is, waakt voor u; en,in de laat l 5 ftl :lxvi. 3rief.  CLXVI E RIE i». 1 1 < j < I l t Ó t d h 170 BRIEVEN fte byéénkoomst over uwe zaak, heeft hy my gezegd, dat hy by de Vorften u tot een fchild zoude verftrekken, ingevalle men de onderfcheiden Inftellingen wilde doen verbasteren. Daarenboven kan ik my niet diets maaken, dat Bisfchoppen, die zich van u bedienen, en die uwe nuttigheid kennen, tot betaaling van uwen loon hun best zouden doen om uw iuk te verzwaaren, en u te vernederen. Dat k niet fchryve aan de Prelaaten, die gy my lan de hand geeft, gefchiedt om dat derwelver liefde tot den Godsdienst my een borg rerftrefct, dat zy de Geestelykc Orden geele fchade zullen toebrengen: ik ben over:uigd, dat. gy, indien zy reden hadden om ach over u te beklaagen, alle uwe pooginren zoudt aanwenden om hen te beweegen, lat zy u hunne gunst wederfchonken. Ik bidde len Heer, dat de zaaken zich tot vrede moogen 'chikken,en dat de Waereldlyke en de aan Ortensregelen gebonden Geestelykheid in Frankyk, die altoos zo vermaard was, met eene eilige eensgezindheid mooge werken tot ftiching der Geloovigen, en tot het ontwapenen er ongeloovigen. Goede voorbeelden zyn de estebewyzen, welke men hun kan voorhouen, die den Godsdienst aanvallen. Wees overtuigd, dat ik met de gantfche voleid myns harten, en met het grootfte verlangen  van CLEMENS XIV. 17Ï gen om te weeten, dat gy gerust en vergenoegd zyt, ben, eerwaardige vader! Uw genegen Dienaar f. la u rent, Kar li. ganganelli. Rome, den 21 dag des Jaars 1769. CLXVII. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader ***. JQewyl gy verkiest uw verdriet aan myn hart te vertrouwen, zal ik u zeer rondborftig zeggen, myn waarde Medebroeder, en myn waarde Vriend, dat het enkel van u afhangt dat verdriet xe verminderen. Misfchien heeft uw Vader Gardiaan wat te veel bitterheid gemengd inden raad, dien hy u gegeeven heeft; maar dit belet niet, dat hy gelyk hebbe. Wanneer men den Regel tot zyn voordeel heeft, is men zeer fterk, en gy kunt niet nalaaten den Regel te herkennen in de berispingen, welke hy u heeft voorgehouden. Gy hebt geene gelofte gedaan van een Mufiekmeester, maar van een Geestelyke te zyn; en, hoewel de Mufiek in zich zelve eene zeer onfchuldige zaak zy, en ons die volmaakte een- ftem- CLXVI. brief. CLXVII. brief.  CLXVII BRIEF. 172 BRIEVEN .ftemmigheid voor den geest brenge, welke op aarde en in den Hemel heerscht,zy wordt fchadelyk, zo ras zy ons den tyd ontrooft, die tot het leezen en tot het gebed gefchikt was. Tegen de Mufiek uit te vaaren zoude my Hechter ftaan dan iemand anders, daar ik voor deezen my toegelegd hebbe op het Orgelfpeelen, waarin ik zo veel te meer vermaak vond, dewyl dat verwonderlyk werktuig, altoos den Lof desHeeren geheiligd, nooit gebruikt wordt tot ongewyde concerten; maar ik bukte voor den Ordensregel, en voor de reden. Ik bezweere u derhalven, myn waarde Vriend, dat gyaan de Mufiek geen anderen tydbefteedt, dan dien der uitfpanninge,en dat gy niet altoos uwe ziel hebt aan het einde uwer vingeren. Ik zal aan uwen Vader Gardiaan fchry ven, om hem te bevveegen dat hy u zyne geheele vriendfchap wedergeeve, wanneer ik eerst van u eenen Brief zal ontvangen hebben met de verzekeringe, dat gy niet anders dan by tusfchenpoozen, en met gemaatigdheid, de Speelkunst zult oefenen. De Godsvrugt roept u, de weetenfchappen noodigen u tot iets grooters; en myn hart, waarin gy leeft, zo wel als in uzelven, dringt u mynen raad te volgen. Wel aan, myn waarde vriend, fchep weder moed. Het ftilzwygen, de eendragt,de gehoorzaamheid maaken de fchoonfte eenftemmig- heid  van CLEMENS XIV.' 173 heid uit, welke een Christen, en vooral een Geestelyke, kan verlangen. Ik omhelze u tederlyk, terwyl het my fpyt, dat ik u niet in het oor kan luisteren, hoe veel belang ik neeme in alles wat u betreft, en hoe zeer ik ben uw genegen dienaar. In het Klooster der H. H. Apostelen, den 9 April 1744. CLXVIII. BRIEF. Aan den Eerwaardigen Vader s * * *. S~Xp deezen zelfden dag, op welken ik van( ^^>^ Albano vertrekke, en gy Rome moet verbaten , herhaale ik myne gevoelens van achtin,ge en eerbied voor u, zo oprechtlyk ben ik aan u verknocht. Wanneer ik deezen morgen, in myn reisgewaad, zonder eenig oogmerk om gezien te worden, in de Kerk der Eerwaardige Vaders Hervormden (*) ging, zag my onze Heilige Vader,riep my,en verwaardigde zich met my, ge- Eene foort van ongefchoeide Franciscaaner Monniken, welke een zeer ftrengen Ordenjregel volgen. In Frankryk noemt men ze Recolkts. Zie moshbim Ktrkl. Gtfch.'ad. XVI, Eeuw,!!!. Afd. I. D. I. Heofdit. §. iö. CLXVII. BRIEF. XXVIIL BRIEF.  CLXVII] BRIEF. CLXIX, 174 BRIEVEN . geduurende een groot half uur, in de Sacristie (f) te fpreeken. Onze' zamenfpraak liep alleen over den Eerwaardigen Vader onzen Generaal (§), voor welken ik de gunst verworven hebbe, die hy verlangde. Gy kunt u niet verbeelden met welke overvloejinge des harten de Paus zyne gevoelens van achtinge en genegenheid jegem deezen waardigen en eerbied verdienenden Geestelyken uitdrukte. Ik haaste my, om hem dit mede te deelen,zo tot zyne eigene vertroostinge, als om ons meer en meer te bevestigen in het gevoelen, waarin wy zyn, dat onze Remmen, zo wel als die van onze vrienden, geen waardiger voorwerp konden gekoren hebben. De Hemel geeve, dat uwe reis gelukkig zy, en u niet doe vergeeten, dat ik tot den laatften adem myns leevens zyn zal, gelyk ik altoos geweest ben, vol van eerbied voor uwe bevelen, vol van aankleevinge aan uwen perfoon, enz. Albano, den 15 Juny 1753. CD Een vertrek, waar in de fieraaden der Kerke, de gewyde vaten, enz. bewaard worden. C§) JOANNE* BAPTISTA COSTANZO.  van CLEMENS XIV. 175 CLXIX. BRIEF. Aan den Ridder ***. MYN HEER! Tk ben niet minder bedroefd dan gy zelve 1 over de ongelukken, waar over gy klaagt: in den Godsdienst zult gy het waare middel vinden om ze te vergeeten. Wat ook deszelfs vyanden moogen zeggen, zy zullen hem nooit het kostelyke voorrecht ontrooven, dat hy de verdrietlykneden fmoore, de hoop opbeure, en vrede en kalmte wederbrenge. Het gedrag van uwen Schoonbroeder is beklaagelyk, en evenwel moet gy hem vergeeven, dewyl gy een Christen zyt. Ik ben van gevoelen dat gy hem tot inkeer moet brengen, door hem met heusheden te overlaaden. De liefde verdraagt alle dingen, en wordt niet verbitterd (*> Herhaal nogmaals, bidde iku, myne plegtige dankbetuigingen aan uwen waarden Neef, voor de uitmuntende fnuiftabak, waar mede hy my befchonken heeft. Hy krygt my by den neus, na my by het hart gekreegen te hebben, en (*) ï. Cor. XIII. 7, 4. 3LXIX. brief.  CLXIX brief. CLXX. I7f3 BRIEVEN en dus ben ik geheel in zyne handen. Ik ver'wondere my over hem, dat hy, met zyn vermogen en in zyne jaaren, middel heeft weeten te vinden, om als een Karthuifer te leeven, midden in een huis vol geraas, en in eene woelige Stad. Gy hadt weezenlyk ongelyk, dat gy niet in. tyds den Heer Abt de veri (*) over de bewuste zaak gingt fpreeken. Wy hadden by hem drie magtige vrienden, die u zekerlyk wel zouden gediend hebben, zyn verftand, zyne braafheid, en zyne begeerte om anderen te verplichten, gelyk gy op my driederlei eisch hebt om my altoos aan u verknogt te doen zyn, de achting, de erkentenis, en de vriendfchap, met welke ik van gantfcher harte ben, uw zeer genegen dienaar, De Kard. ganganelli. Rome, 5 July, 1768. (*) Auditeur ym de Rqu.  van CLEMENS XIV. 177 CLXX. BRIEF. Aan den Heer * * *. myn heer! "Vfiemand is genegener dan ik, om de ge, breken des naasten te verfchoonen; maar; de driftige begeerte, om de biecht te willen hooren, is in myne oogen een zeer groot gebrek Men tracht zich niet in de Gewyde Bediening in te dringen, wanneer men derzelver ontzacb lyke verrichtingen kent. De Vader.*** ma; een zo goed Geestelyke zyn, als het u bc haagt; maar hy vindt te veel vermaak in he beftuuren der geweetens, om niet door eenigi menschlyke beweegreden gedreven te worden Een waardig Priester neemt den last van he belluuren der zielen niet dan beevende op zich Hier aan onderkent men de waare Bedienaar van het Euangelium. Ik heb nog niet meer dan een derde ge deelte van het Boek geleezen, 't welk g] my hebt doen toekoomen. Ik wenschte wel dat men in het zelve de Wysbegeerte onder fcheiden had van de misbruiken, die haar mis vormen. De Wysbegeerte, voor zo verre zy de lief III. deel. M d( CLXX. i! ri e f. r  CLXX. BRIEF, 178 B R I E V Ê N de tot de Wysheid is, kan niet misfen der reden en der menschlykheid eer aan te doen, en wy zouden dit meer dan ooit belpeurd hebben jn deeze, in kundigheden en ontdekkingen waarlyk vrugtbaare, Eeuwe, indien men 'er niet, ongelukkiglyk, misbruik van gemaakt hadde. Dus is 't het misbruik der Wysbegeerte, niet de Wysbegeerte zelve, dat men moet aantasten. De volmaakt wysgeerige mensch aanbidt God, eert den dienst, welken Hy voorfcbryft, en erkent, met een beroemd Schryver van onzen tyd, dat het Euangelium het fchoonfte gefchenk is, 't welk God den menfchen gegeeven heeft. Zonder*de Wysbegeerte, ik wil zeggen, zónder die Weetenfchap, die denkbeelden te zamen voegt, die ze ontleedt, die redeneert, zyn 'er noch vaste beginfels, noch ge. volgen, noch goede werken, noch goede wetgeeving. De Heide'nen waren niet misdaadig, om dat zy Wysgeeren waren; maar om dat zy, gelyk de Heilige paulus zegt, God kennende, Hem niet als God verheerlykt en gedankt hebben ( j). De Wysbegeerte is de grond/lag van den waaren Godsdienst, daar het Geloof door de Reden onderfchraagd wordt. Ook ben ik zeer zeker overtuigd, dat de naam van Wysgeer zeer on- (t) Rom. I, 21.  van CLEMENS XIV. 179 ongepast, ten zy het fpotswyze gefchiede, gegeeven wordt aan hun die zich niet ontzien aan te vallen op den Christelyken Godsdienst, dat is, op dat Godlyke Licht, 't welk den mensch doet zyn het geene hy weezen moet, en zonder 't welk wy niets anders zyn dan een afgrond van verderf en hoogmoed. Het tafereel van Maria's Boodfchap kan niet eer dan na drie maanden afgedaan zyn; maar, naar het geene ik 'er reeds van gezien heb, zal het uwer verwachtinge en des Schilders, die het maakt, waardig weezen. Ik maake ftaat aanftaanden Donderdag onzen Heiligen Vader te zullen fpreeken, en zal hem dan zeggen het geen gy verlangt, dat hy weete. Ik wenfche u een aangenaam Kersfeest, en ik verzekere u, dat het weezenlyk een Feestdag voor my is, wanneer ik u kan verzekeren van alle myne achtinge, en van alle myne aankleevinge. Rome, 19 Dec. 1757. M 2 CLXXI. CLXX. ! r i e f.  ï8q brieven clxxi. BRIEF. 1 clxxi. brief. Gefchreven, geduurende zyne ziekte, aan eenen Geestelyken, eenen zyner Vrienden. Tk ben weezenlyk ziek: maar dit vertroost my, dat ik het kwaad niet in den mond ben geloopen; want ik heb altoos geoordeeld dat ieder mensch zyne gezondheid moet in agt neemen. De niet genoegzaam verlichte vroomheid Haat deeze waarheid niet toe; en egter is het ontwyfelbaar, dat men, door het verderven van de bronnen des leevens, zichzelven in gevaar brengt van zyne plichten niet meer te kunnen waarneemen, dat is, van niet meer ter Misie te kunnen gaan, wanneer men 'er moet gaan, van de door de Kerke voorgeichreven onthoudingen inet te kunnen betrachten, dewyl men overtollige vasten gehouden, en eenen onbefcheiden iever gevolgd heeft. Wanneer de ziekten niet uit eenige ongeregeldheid voorfpruiten, en ons regtftreeks door God worden toegezonden, zyn zy de gefchikt. Ie boete om onze zonden en mis/lagen uit te yisfchen. Zy verfpreiden eene heilzaame biterheid over de vermaaken deezes leevens; zy ïiaaken ons ongèvocliglyk los van alles wat fterf.  van CLEMÈNS XIV. 181 Iterflyk is, en doen ons gemeenzaam worden < met den dood. Nooit hebbe ik myne eigene nietigheid beter gevoeld, dan zedert het tydftip myner ongefteidheid. Ik heb gezien dat myn lighaam niets anders is dan een gebouw, welks muuren inftorten op het oogenblik, waarin men zulks het minde verwacht. Somtyds is myn ongemak zeer heftig, en fomwylen fchynt het als in flaap te geraaken; maar dit gefchiedt niet dan om met dies te grooter geweld te ontwaaken. De mensch is, van het oogenblik zyner geboorte af, onderhevig aan alle zwakheden; hy is blootgeiteld voor alle toevallen,en kan alles, wat hem omringt, aanmerken als de aanftaande gelegenheid van zynen val. De ziel moet herwinnen het geene de zintuigen verliezen. Wanneer het lighaam zwakker wordt, moet zy het verlaaten in den geest, om zich op het leevendigfte met God te vereenigen; dit is het eenige, en het waare middel om zich boven fmart en lyden te verheffen; want in God vindt men alle moogelyke gelukzaligheid. De hevigfle ziekte is flechts eene ligte fpeldefleek voor eenen Christen Wysgeer, die zich alleen met Geestelyke zaaken bezighoudt. Indien de Stoïcynen, zonder andere beweegredenen dan eene ydele trotsheid, het lyden met ftandvastigheid verdroegen, is het zekerlyk voor de Christenen, die altoos met hun Opperhoofd op de HoofdfcheelM 3 plaat. 1 r i e f.  CLXX Ü1UEF CLXXII BRIEF. 183 BRIEVEN [j plaatze moeten zyn, eene fchande onder de heftigheid der kwaaie te bezwyken. ' Maar, helaas! men geeft fraaie lesfen; en men is dikwyls alleen in de befpiegelinge onverfchrokken. Ik fpreeke hier in het byzonder van myzelven, daar ik, na my voorgehouden te hebben wat best in Raat is om my te onderfteunen, my, veel meer dan ik behoorde te doen, bezig houde met myne fmarten. Ondertusfchen moest ik, hoe heftiger die waren, dies te meer het gezigt vestigen op den Hemel, de eenige plaats, waar noch fmarten noch ziekte gevonden worden. Gy zult my vermaak doen met my te koomen zien zo fpoedig u moogelyk zal weezen. Ik wenschte wel, dat myne verlangens vleugels waren om u over te voeren; gy zoudt op dit oogenblik hier zyn. Ik hebbe u, met betrekkinge tot myne gefteldheid, iets te zeggen het geene ik niet fchryven kan. Vaarwel. CLXXII. BRIEF. Aan denzelfden. *T\ie tegenwoordig aan u fchryft, is nu niet ^ meer dan een geraamte, en beweegt ter naauwer nood zyne uitgedroogde vingeren. Indien ik enkel op de heerlykheid deezer waereld ge-  van C LEMENS XIV. 183 geoogd hadde, zoude ik den dood, wanneer hy ( my den beker der bitterheid toereikte, gezegd hebben, dat deeze drinkbeker van my voorby ga; maar gelukkiglyk hebbe ik myne befchouwinge alleen hemelwaards gericht,en toen riep ik uit: Wat is deeze beker heerlyk, en hoe aangenaam is hy my! Het is zeker, dat 'er, in de oogen des Geloofs, geen grooter voordeel is, dan dat van zich met den dood te vereenigen, eer die zvnen laatften flag toebrenge. Zedcrt ik hem in myn binnenfte gewaar worde , en inademe, heeft hy In myne oogen niets verfchrikkelyks meer, en myne afneeinende dagen worden my veel waardiger, dewyl zy my tot de eeuwigheid doen naderen. • Hier noodzaaken myne al te geweldige fmarten my de pen neder te leggen, zonder dat ik weete, wanneer, en of ik ze in het geheel wel weder zal opvatten Een oogenblik van kalmte, na zeven, dagen en zeven nachten, in folteringen doorgebragt, doet my de pen weder in de hand neemen. Dit vertroost my, dat, door eene gantsch hemelfche gunst, myne ziel in kragten toeneemt naar maate het lighaam verbroken wordt. Eene zaak alleen is 'er, die my weezenlyk droefheid veroorzaakt, en deeze is, dat ik niet al het goede gedaan hebbe, het geene ik behoorde gedaan te hebben; en hierom verzoeke ik u ieverig God M 4 te ILXXH. brief.  CLXXII. BRIEF. 184 BRIEVEN te bidden, dat Hy my vergeeve, en dat Hy zich verwaardige , ter verzoeninge myner overtreedingen,het weinige leeven, dat mynog overig is, aan te neemen. Indien my eenige tusfchenpoozen van bedaardheid gebeuren mogten, want ik ben mynen geest niet altoos meester, zou ik aan alle Geloovigen fchryven, als derzelver Vader en Herder, om hun, vóór mynen dood, de liefde en den vrede aan te beveelen; want deeze zyn het onderfcheidende kenmerk der Christenen. Nog wenschte ik wel te voldoen aan eene andere verplichting jegens die Geestelyke Orde, die my zes-en dertig jaaren in haaren fchoot verdraagen heeft; ik zoude wel verlangen, door eenige openbaare en plegtige daad, haar te bedanken voor de liefde, waar mede zy myne onvolmaaktheden heeft verdraagen. Ik ftervc, zo als ik geleefd heb, erkentelyk jegens allen, die my goed gedaan hebben, en altoos uw Vriend. Vergeet my in de oogen der menfchen, by welken ik, binnen kort, niets meer zal weezen dan een weinigje Hof; maar wees myner gedachtig voor God,in wien ik alle myne hoop gefteld heb, op dat ik inde eeuwigheid niet mooge befchaamd worden. Hy heeft my op eene vreeslyke wyze de nietigheid van aardfche grootheid willen doen gewaar worden, in het midden der grootheid zelve, door my te drenken met alfem en galle. Zyn  van CLEMENS XIV. 185 Zyn naam zy gezegend: niets tan voor den Stedehouder van je sus chhistus gelukkiger zyn, dan, gelyk deeze Godlyke Zaligmaaker, op de Hoofdfcheelplaatze te fterven. Indien ik de vertroosting van u te zien niei meer mooge genieten, zal ik u verwachten ii de eeuwigheid, alwaar ik hoopc, dat wy hei onwaardeerbaare geluk zullen hebben, van el kander in God weder te vinden, die dan on; Heelal, onze Hoofdftof, en ons Leeven zyn zal Den 26 Aug. 1774, M 5 RE- CLXXII. brief. l i   REDENVOERINGEN, EN ANDERE GEWIGTIGE STUKKEN, VAN PAUS C L E M E N S XIV.   REDEN VOERINGEN, EN ANDERE GEWIGTIGE STUKKEN, VAN PAUS C L E M E N S XIV. REDENVOERIN'G OVER DEN GODSDIENST. Uitgefprooken te Afculi, omtrent het jaar 1732. Filii, audite me; timorem Domini docebo vos. Kinderen, hoort naar my: Ik zal u des Heeren vreeze leercn. Ps. XXS.IV. 12. T^erwyl het geluk van alle kanten niets anders * predikt dan de liefde der rykdommen; terwyl de wellust haare verleidende item doet hooren, om ons in haare netten te veritrikken, terwyl de roemzugt ons de waardigheden der waereld aan-  • i$o REDENVOERING aanbiedt, om ons dronken te maaken door eenen ydelen wierook; terwyl alle voorwerpen, door de natuur verfraaid, zo veele echoos zyn, die weergalmen van de bekoorlykheden deezer waereld, en ons noodigcn om ons aan dezelve te verbinden: bezweert ons de Godsdienst, dat wy ons alleen met God zullen bezighouden: Kinderen, hoort naar my; ik zal u des Heeren vreeze leeren. Wat is deeze geheel Godlyke taal welfpreekende! Wat bevat zy eene menigte van zaaken in weinige woorden! Dit is hier niet de reden van eenen perfoon, die ons tragt te bedriegen, noch de uitfpraak van eenen Redenaar, die zich bedient van opgeüerde woorden om onze ligtgeloovigheid te verrasfen; het is de Godsdienst zelve, die, eene dochter des Hemels, en moeder der deugden, op aarde is nedergedaald, alleen om 'er eene heilige overeenftemming tusfchen den mensch en God vast te ftellen, en om 'er een fchouwfpel te vertoonen duizendmaal verwonderlyker en zielroerender dan alle de fchoonheden, die in dit wyduitgeftrekte Heelal verftrooid zyn. Ik zie deezen geheel heiligen Godsdienst, als een blikfem, voortkoomende uit den boezem van God zeiven, en zyn licht verfpreidende van het eene aspunt tot het andere, met den grootften luister en de grootfte majelteit. Ongetwyfeld gaan alle Volken, getroffen door zulk een Teken, met verrukkingen van verwonderinge hem de hulde hunner harten en hunner verftanden aanbieden, met 1  ovïr den GODSDIENST. 191 met één woord, de geheele natuur vergeeten, en zich los maaken van alle fchepfelen, om alleen dit groote en pragtige voorwerp te befchouwen. Neen, myne Broeders; door eene allerongelooflykfte verblinding, zullen de beuzelagtigfte voorwerpen, die niets meer dan een oogenbliklyken glans bezitten, deezen Godsdienst zeiven, die tot ons koomt, omringd door alle de beerlykheid van God, uit de oogen der ftervelingen doen verdwynen.. Slechts eenige weinige bevoorrechte zielen, die de waereld zelfs met verachtinge befchouwt, zullen zyne ftem hooren. Men zal het oor leenen aan de ftem van Sireenen en Slangen; en men zal het fluiten voor die des Godsdiensts, die met de grootfte tederheid alle menfchen roept, en hun boven alle dingen de vreeze des Heeren aanbeveelt : Kinderen , hoort mar my ; ik zal u des Heeren vreeze leeren. 'Er is geene tederer moeder dan de Godsdienst; 'er is geene, die haare kinderen met meer oprechtheid bemint, of die bekwaamer is om alles uit te voeren, wat zy tot derzelver geluk onderneemt. Men verwondert zich over MONicA,die onvergelykelyke vrouw, welke zo veele traanen ftortte over haaren zoon augustinus; die, om hem niet te verlaatcn, met den grootften heldenmoed 'zeeën overtrok, zich uit Africa na Italië begaf, alleen zich bezig houdende met zyne bekeeringe; met een heilig ongeduld de oogenblikken der genade, die noodig was, om zyn hart te veranderen, afwachtende: evenwel, Christelyke Toehoorders, ver-  192 REDENVOERING vertoont honica ons flechts een vonkje van dat vuur, waarvan de Gosdienst gloeit, als het 'erop aankoomt om den Zondaar hulp te bewyzen. Ik zie de aarde en de zee getuigen van den iever des grooten Apostels, van de vuurigheid zyner Leerlingen, die van eeuwe tot eeuw malkander opvolgen, om de heilige waarheden te verfpreiden tot in de allerwoestfle Eilanden, tot in de verst afgelegen wildernisfen. Hier zyn het gelukkige onweders, die de Afgodendienaars en godloozen kragtdaadiglyk verfchrikken; daar zyn het weldaadige wolken, die met groote gulpen het bloed van je sus christus uitftorten. Men hoort uit hunnen gewydenmond den Godsdienst zei ven, die niet ophoudt met de grootfte tederheid, en de vuurigfte liefde, te herhaalen; Kinderen, hoort naar my, ik zal u des Heeren vreeze leeren. Het is eveneens als of hy tot de menfchen zeide: ik zal u niet leeren de globe en den pasfer handelen ; maar het Kruis van jesus christus in handen houden, als het zekerfte fteunfel, 't welk gy hebben kunt: ik zal u niet onderwyzen in de regelen der Staatkunde, die niet dan al te dikwyls de kunst van bedriegen is, maar ik zal u eenvouwiglyk den weg wyzen, die ten Hemel leidt: ik zal u niet leeren den loop der Starren te kennen, of de geheimen der Natuur te ontdekken, maar ik zal u toonen dat de gedaante deezer waereld voorby gaa (*), en CO i Cor. VII. 31.  oVER den GODSDIENST. 193 en 'er niets gevaarlyker is dan u aan dezelve te verbinden: ik zal u geene befchryving der aarde geeven; maar u de kleine ruimte aantoonen, die gy, na uwen dood, op dezelve beflam zult; want dit is bet, dat u van waardigheden en vermaaken moet los maaken: ik zal u niet de begeerte tot overwinningen en zegeïtaatfien, die de Helden deezer Eeuwe vormt en bezielt, inboezemen ; maar ik zal u doen ontbranden in liefde tot de eeuwige goederen, en u leeren u zeiven overwinnen. Zodanig is de Godsdienst, myne Heeren, en zodanig is zyn gedrag ten onzen opzigte. Hy fpaart noch moeite, nochwaaken, noch zweet,wanneer het 'er op aankoomt om u te doordringen met de vreeze des Heeren. Nu eens opent hy zyne Rechterftoelen (*), om ons met Jefus Christus te verzoenen: dan zyne Tabernakels (f), om ons te voeden met zyn heilig lighaam. Wat heeft deeze geheel Godlyke Godsdienst niet al gedaan om ons zynen iever en zyne liefde te toonen? Hy ontving ons op het oogenblik, waarin wy deeze waereld intraden, om ons in zyne Tempels te brengen, om ons het zegel des Christendoms, 't welk niets kan uitwisfchen, in te drukken :hy volgde ons fchrede voor fchrede; gaf ons, zo ras wy begonnen te fpreeken, in handen de eerfte M Het geftoelte eens Biechtvaders. Ct) De kas, waarin het VeneraUte, of de gtwyde onwel, bewaard wordt. III. DEEL. N  194 REDENVOERING fte beginfels der heilige waarheden, tot welke wy geboren zyn, deelde ons de genade van alle Sacramenten mede, en Relde, op eene verwonderlyke wyze, belang in onze zaligheid, het zy door zyne gebeden, het zy door zyne Offeranden (*), het zy door zyne Feesttyden,het zy door zyne onderwyzingcn. Ach! indien gy, uit deeze trekken, zyne tederheid en zynen iever niet kent; indien gy niet getroffen wordt door alle deeze Rappen; ontftaat dit hieruit, dat gy, ongelukkiglyk, over deezen heiligen Godsdienst alleen oordeelt volgens de haatlyke of belachlyke afbeeldfels, welke geestdry vers of godloozen u van denzelven gefchetst hebben; hieruit, dat gy hem gelooft vol te zyn van eenen bitteren iever, daar hy de liefde zelve is; hieruit, dat gy in hem eenen geest van vervolginge onderftelt, terwyl hy 'er de grootfte vyand van is; hieruit,' dat gy hem vertoont als altoos den bikfem in handen hebbende om de onboetvaardigen te treffen, terwyl hy de ftraffen der canons niet gebruikt, dan na alle de middelen van zagtheid uitgeput te hebben, en zugt, wanneer hy zich gedwongen ziet tot dit uiterfte te koomen. Leert hem kennen, en gy zult vinden, dat hy zagtmoedig is, geduldig, het verdoolde fchaap te gemoet Joopende, omhetinden ftal weder te brengen, geen kwaad denkende, alle onvolmaaktheden der menfchen verdraagen de, in ' . de CO Per Misfc, naameiyk.  over den GODSDIENST. 195 de hoope, dat zy zich zullen beteren, geduurig voor hun biddende, op dat zy van den Hemel hunne vergiffenis moogen verwerven. Gy zult hem vinden zonder begeerlykheid, zonder trotschheid, zonder gemelykheid, zonder eerzugt; met één woord, waardig zyner, die hem tot zyn beeld en tot zyne Godfpraak gefield heeft. Men misbruikt zynen naam, Christelyke Toehoorders , indien men u immer gezegd heeft, dat hy vermaak fchepte in pynigen en flraffen: helaas! zyn grootfle vermaak is den arm van een wreekenden God te ontwapenen. De gelofte, die hy nacht en dag ten Hemel opzendt, om de vergiffenis der zonden te verzoeken, en te fmeeken om de genade der zondaaren. Niets anders dan eene gruwelyke ondankbaarheid , of eene volflrekte onkunde van den Godsdienst, kan van denzelven nadeelige denkbeelden geeven. Het ergfle is,dat men den Godsdienst verwart met deszelfs Dicnaaren, en den eerflen verantwoordelyk durft flellen voor de misflagen der laatflen. O heilige Godsdienst! waar zyn uwebefchuldigers? Gy zult u kunnen beroemen, dat gy geene andere tegenflreevers hebt, dan ergerlyke of vooringenomene menfchen;dan menfchen, die verleid worden door hunne hartstogten,of door eene valfche Wysbegeerte. Nooit zou de Godsdienst de minfte tegenfpraak ondergaan hebben, indien hy den ftervelingen hadde toegelaaten hunne neigingen in te volgen, N 2 zon- 0  196 REDENVOERING zonder ichroom of wederhoudinge. Hy heeft hun niet bygeloovig, geftreng, en zelfs wreed gefchenen, dan om dat hy zuivere zeden, en eene volkomene gehoorzaamheid aan den wil van God, vordert. Maar indien de oppermagt van een mensch, dat gy tot uwen meester verkooren hebt, u niet haatlyk fchynt, wanneer hy geftrenge wetten maakt ter handhaavinge der goede Orde, en zyne magr gebruikt om de overtreeders van zynen wil te ftraffen; waarom moet dan de Godsdienst, die u de bevelen des Heeren aankondigt, en die u niet van de misdaaden aftrekt, dan om u te bevryden van het gebied der hartstogten, en om u gelukkig te maaken; waarom, zegge ik, moet hy u al uwen haat waardig fchynen ? Om u in tegendeel te doen gevoelen, hoe zeer * de Godsdienst onze geheele liefde verdiene,is het genoeg, myne waarde Toehoorders, dat ik u, in weinige woorden, de goede uitwerkfels ontvouwe, welke hy voortgebragt heeft, zedert dat hy zyne heilige bediening waarneemt. Het is door my, zal hy u zeggen, dat uwe Vorften, die barbaaren waren, zagtere zeden hebben aangenomen; dat de flaaverny is afgefchaft; dat ieder mensch kostlyk is geworden in de oogen van de Grooten der aarde; dat de goederen, om zo te fpreeken, gemeen zyn geworden, door de zorge, die men draagt, om onderling elkander verligting toe te brengen: het is door my, dat men uwe mis- |  over den GODSDIENST. 197 misdagen vergeet; dat uwe grootfte vyanden niet trachten zich te wreeken, maar u goed te doen; dat de kwaadfpreekendheid geftuit wordt, de laster «refmoord, de haat geftild, de ongeregeldheid beteugeld, de ergerlyke bedryven geftraft; het is door my, dat de banden des Huwelyks heilig en onverbreekbaar zyn; dat de Vaders hunnè kinderen tederlyk beminnen; dat de kinderen, vol van eerbied voor hen, aan wien zy hunne geboorte verfchuldigd zyn, hun met vermaak gehoorzaamcn; dat de ondergefchiktheid in alle ftaaten gehandhaafd wordt; dat de Gerechtigheid werkzaamheid, de onfchuld fteunfel, de behoeftigheid hulpe, de deugd Lofredenaars, de iever verwonderaars heeft, en de Godsvrugt leerlingen. Het is doormy, dat de mensch, onderfcheiden van de dieren, de weetenfchappen heiligt door het "oede gebruik dat hy 'er van maakt, den Keizer leeft dat des Keizers., en Gode dat Gods is (*).; dat de goede trouw in den Koophandel heerscht; dat de oprechtheid in de Hoven gevonden wordt; dat het vernuft zich uitbreidt tot boven de Hemelen; dat het hart gezuiverd wordt, het lighaam vergeestelykt, de ziel vergood. Het is door my, dat de zagtzinnigheid heerscht m dc gezelfchappen; dat de vriendfchap de harten heiliglyk verbindt;dat de leugen haatlyk wordt ■en de waarheid zegepraalt; dat de mensch ophoudt de (*) Matth. XXII. 21. N 3  ro8 REDENVOERING de fchepfelen te beminnen, om zich tot den Schepper te keeren; dat de Sacramenten de Christenen vereenigeh met den Mensch God;dat de aarde een Hemel wordt; dat de dood een gewin is, de eeuwigheid de verblyfpiaats der heerlykheid, en het middelpunt des geluks. Het is door my, dat gy deel hebt aan de goede werken van alle deugdzaame menfchen; dat gy zo veel voorfpraaken hebt, als 'er Uitverkorenen zyn; dat de ftrydende, lydende, en zegevierende Kerk Hechts eene en dezelfde maatfchappy uitmaaken, van welke God het beginfel, de hoofdflof en het Jeeven is. Ik ben het, die, altoos vol van medelyden met den zondaar, zonder ooit moedeloos te worden over zyne misdaaden en ergerlyke bedry ven, hem voorkoome en byRa tot op het doodbedde, die zyne hoop weder verleevendige, wanneer hy zich kanwanhoope wil overgeeven; die hem verfterke in de neerflagtigheid en in de fmarten, wanneer hy gereed is om 'er onder te bezwyken; die hem vertrooste , wanneer de geheele waereld hem fchynt te verlaaten; die zynen laatften adem ontvange met de vervoeringen der leevendigfte liefde, en die hem verzelle tot in de eeuwigheid; zyner gedachtig zynde voor den Heere, wanneer hy op aarde niets meer, en van ieder een vergeeten is (*). Koomt O Ziende op de gebeden voor de dooden, in de RooraiUie Karke gebruikelyfc.  over den GODSDIENST. 199 ' Koomt in deeze trekken, ik vraage het- u, myne Broeders, de Godsdienst u voor als eene ftiefmoeder, gelyk deszelfs vyanden hun best doen om hem af te beelden; als een monfter, 't welk allerlei rampen heeft voortgebragt, en 't welk men fmooren moet ? Gy fiddert, buiten twyfel, op het hooren van zulke Godslasteringen, en vooral, wanneer gy u herinnert, dat deeze heilige Godsdienst hier beneden niemand oordeelt, nimmer wanhoopt aan de bekeering der zondaaren, en noch list noch geveinsheid kent; dat hy vreest het nog rockende lemmet uit te blusfen (*), en zyne vyanden verdraagt, zonder hun anders dan met traanen en gebeden te keer te gaan, gelyk Jefus Christus de fcheurmaakers en ongeloovigen van zynen tyd verdroeg; wanneer gy hem ziet nederdaalen tot in de onderaardfche holen der gevangenisfen, om geesteiykc en tydlyke hulp toe te brengen aan de grootfte fchelmen, en in zyne liefde alle menfchen bevatte, van welke gezindheid zy ook moogen weezen, biddende voor den Jood,zo wel als voor den Heiden. De aarde is vervuld met de goede werken, die de Godsdienst gewrogt heeft, met de godvrugtige gedenktekenen, die hy gefticht heeft. Was 'er ooit in het Heelal eene maatfehappy, in welke men zulk eenen iever, zulk eene weldaadighcid, zulk eene liefde kunne vinden V ^ (*) JUatth. XII. 20. N 4  aoo REDENVOERING De Godsdienst wil dat men blyde zy met den blyden, en weene met den weenenden?); hy wordt allen alles (f), gelooft zichzelven den onzinnigen zo wel als den wyzen fchuldig te weezen, en zoekt alle gelegenheden om op te wekken, om aan te moedigen, om te verpligten. Men moet hem zien in het midden der heilige geftrengheden, die hy eischt van den zondaar om hem met God weder te verzoenen; men moet hem zyne traanen zien vermengen met de traanen des zondaars, hem, eindelyk, den kus des vredes geeven, en in zegeftaatfie naa het Altaar leiden met de 'vervoeringen der leevendigfte blydfchap. Moet gy, ö heilige Godsdienst! zo weinig bekend zyn, gy die zo waardig zyt gekend te worden! moet de mensch, die uwe voetftappen behoorde te kusfen, ondankbaar genoeg weezen om u te lasteren! 'Er zyn geene waare deugden dan door u, en,naar het zeggen uwer vyanden, zoude men moeten gelooven, dat gy de oorzaak waart van alle ongelukken, die in het Heelal gebeurd zyn,en men fchroomt niet op u toe te pasfen, het geene men gezegd heeft van den Godsdienst der Heidenen. Maar is men dan ftikziende genoeg, om niet te bemerken, dat, naar maate de Godsdienst heiliger en eerwaardiger is, de menfchen dies te meer deszelfs naam hebben moeten misbruiken, om C*3 Rom. XII. 15. (t) 1. Cor. IX. sa.  over den GODSDIENST. 201 om hunne hartstogten te vermommen, en anderen met meer behendigheid te bedriegen ? Ach! juist daarom, dewyl de Godsdienst de biilykheid zelve is, heeft de onrechtvaardige mensch, om niet verdacht te worden, den fchyn gemaakt van Godsdienftig te weezen; dewyl de Godsdienst niets dan belangloosheid predikt, heeft de mensch, die door de begeerlykheid beheerscht wordt, deszelfs taal moeten leenen, om zyne verfchrikkelyke gierigheid te bedekken;dewyl de Godsdienst zelfs tot den fchyn des kwaads verbiedt, heeft de deugniet zich bedekt met deszelfs mantel, om ftrafloos zyne euveldaaden te pleegen; dewyl de Godsdienst de zelfsverlochening en de nederigheid aanpryst, heeft de eerzugtige mensch deszelfs livrei aangenomen om niet gekend te worden. Verwart nimmer den Godsdienst met hun, die van denzelven belydenis doen, zonder hem te betrachten , en gy zult 'er de allergrootfte denkbeelden van hebben. Befchouwt hem in den H. joannes, en niet in judas 1 s c a r 1 o t ; in den Heiligen petrus, en niet in anakias; in den Heiligen paulus, en niet in sim on den Tovenaar; befchouwt hem in den Heiligen athanasius, en niet in arius; in den Heiligen' aug ustinus, en niet in pelagius; dan zult gy hem liefderyk, grootmoedig, en Gode zei ven waardig vinden. Over een tafereel te oordeelen uit dcszelfs fchaduwen,is het zelfde als het niet willen kennen. N 5 De  202 REDENVOERING De Godsdienst is gelyk het uitfpanzel; hoe langer men dit onderzoekt, dies te meer ftarren ontdekt men; hy is gelyk de zee, hoe langer men. deeze befchouwt, dies te grooter fchynt haare ommeetbaarheid; gelyk het goud, hoe meermaalen men dit in de fmeltkroes loutert, dies te glansryker wordt het. Eilieve! hoe zoude hy driftig zyn, die alle ongeregelde driften verbandt? hoe zoude hy met leugentaale omgaan, die zelfs de geringfte dubbelzinnigheden veroordeelt? hoe zoude hy, eindelyk, vervolgziek weezen, wiens onderfcheidend kenmerk is altoos vervolgd te worden? Je sus christus, wanneer hy hem inftelde, kondigde hem niets aan dan kruis, dan tegcnfpraak, dan wederwaardigheden. Hy zeide hem niet: Gy zult den zondaaren, den ketteren, den godloozen den Oorlog verklaaren; maar hy zeide hem, in den perfoon zyner Apostelen: Ik zende u alsfchaapen, in het midden der wolven, — zo iemand uwe woorden niet zal hoor en, uitgaande uit dat huis,of uit derzel. ver Stad, fchudt het jlof uwer voeten af (*). Ziet daar, hoedanig de Godsdienst in de waereld eerst is verkondigd, en hoedanig hy altoos zal verkondigd worden door die Dienaars, welke hem kennen, en hem willen doen' beminnen. Opent zyne boeken, treedt in zyne Tempels, hoort naar zyne onderwyzingen, en gy zult zien, dat ft) Match. X. 14. i5.  over den GODSDIENST. 203 dat zyne taal geene andere is dan die der liefde, dat hy geen ander gezag heeft dan de overreeding. Het was nimmer de Godsdienst, maar de valfche iever, die, voorwendende den Godsdienst na te volgen, het vuur en het ftaal in de handen nam om de ketters te dwingen tot het afzweeren hunner dwaalingen, of de Joodea tot het aanncemen des Christendoms. De Godsdienst fpreekt het anathema uit over allen, die door eenen geest van vervolgziekte en partyzugt gedreven worden. Vyand van zamenTpanningen, van het geweld, van het aanbrengen, bemint hy niets dan de vrede; en, indien hy dondert tegen de dwaalingen, hy fpaart hun, die ze verdedigen; hy fmeekt de Vorften en God zeiven om vergiffenis voor dezelven. Zyn iever beftaat daarin, dat hy nooit een verdrag aanga met de dwaaling; hy verdraagt liever alles dan een enkel jota van zyn geloof af te fnyden, dewyl hy niet als een punt des geloofs leert, dan het geene God geopenbaard heeft, en dan ziet men uit zynen luisterryken en vrugtbaaren fchoot menigten van Martelaaren te voorfchyn koomen, die zich liever dwars door vuur en ftaal werpen dan het Testament vanjEsus christus laaten veranderen. De openbaare gedenkfehriften van den Godsdienst beftaan in het midden van ons, myne Broeders ; en indien gy in dezelve fpooren van anderer bloed vindt, dan dat van zyne leerlingen, uitge- ftort  2°4 REDENVOERING ftort ter verdediginge der heilige waarheden, ven hefFe ik ten onrechte by u zyne zagtmoedigheid en liefde. Maar gy zult van zynen kant niets anders gewaarworden, dan uitftortingen van liefde, dan de plegtigfte bedryven der uitfteekendfte weldaadigheid, dan voorbeelden van geduld, van zagtzinnigheid en van langmoedigheid. Van den morgen tot aan den laaten avond verwacht hy de bekeering des zondaars; hy reikt hem eene helpende hand toe, om hem te trekken uit den afgrond, in welken hy zich geftort heeft. Duizendtnaalen maatigde hy de gramfchap eens vaders, die zynen zoon geene vergiffenis wilde fchenken; duizendmaalen verzagtte hy de geftren"-heid van eenen Overften,die weigerde eenen boetvaardigen Geestelyken te hooren; duizendmaalen leide hy woorden van zagtzinnigheid in den mond van eenen Grooten, die reeds vastgefteld had in de nadruklykfle gevoeligheid uit te barften. Indien 'er valfche vroomen zyn, die den Godsdienst misvormen, zyt gy te fchuldiger, wanneer gy u houdt aan de fchetzen, die zy 'er van maaken, daar de opperfte Wetgeever u gewaarfchouwd heeft tegen deeze menfchen, die anderen lasten op. leggen, welke zy zeiven niet willen aanroeren met het uiterfle des vingers (*); tegen deeze menfchen, die eene mug uitzygen, en den kemel door zwelgen (+), te- Ct) Matth. XXIII. 4. CD AU. vs. u.  over den GODSDIENST. 205 tegen deeze menfchen, die zich voordoen bedekt met Schaapsklederen, en van binnen grypende wolven zyn (*), tegen deeze menfchen, die opzetlyk hun aangezigt mismaaken om van de menSchen gezien te worden, als zy vasten (f); tegen deeze menfchen, . die gelooven volmaakter te zyn dan anderen (§), en zich inbeelden, dat zy door de veelheid van woorden zullen verhoord worden (4). Verre zy van den Godsdienst de huichelaar, de geestdry ver, de bygeloovige: oprecht, zagtmoedig, lydzaam gelyk zyn Codlyk opperhoofd, kent hy geene andere wapens, dan die der overreedinge. Hy herinnert zich geduurig deeze woorden van zynen Godlyken meester : De Koningen der V-)lken heerSchen over hem, — doch gy niet alzo (44). Ach! waarom kan ik in uwe harten niet al de liefde, en al de erkentenis verwekken, welke gy behoort te gevoelen jegens deezen heiligen Godsdienst, die geen vlek of rimpel (§§) heeft, en die hier beneden zich ongerept ftaande houdende, in het midden der ergernisfen en dwaalingen, deeze aarde niet zal verlaaten, dan om weder te keeren tot den boezem van God, waaruit hy voortvloeit! Hy is eene rivier, die weder na haare bron zal te rug CO Matth. Vil. 15. (f) Matth. VI. 16. C§) Ltic. XVIII. 11. (40 Matth. VI. 7. (44) Luc. XXII. 25. 26. (§§) Eph. V. 27.  aotf REDENVOERING rug loopen, eene Zon, die tot een ander halfrond zal overgaan. Indien gy ooit, myne Broeders, geloof hebt gegeeven aan de lasteringen, met welke men deezen heiligen Godsdienst heeft zwart gemaakt; indien gy aan dezelve eenig deel gehad hebt, erkent dan heden uwe dwaalingen voor het aangezigt van zyne Altaaren, en gaat dezelve omhelzen als het teken des Nieuwen Verbonds, 't welk gy met hem voor altoos wilt fluiten. Denkt, dat het deeze Godsdienst is, welke u tot Christenen heeft gemaakt, en die zelve u ten Hemel moet inleiden, indien gy getrouw zyt in het nakoomen uwer verbindtenisfen. Denkt dat hy ten jongden dage tegen u zal opftaan, als een getuige, die u zal verpletten, indien gy niet getrouw geweest zyt in het betrachten zyner geboden. Dan zal hy die Koningin zyn, van welke de Schriftuur fpreekt, als gezeten aan de regterhand Gods in alle haare Heerlykheid: De Koningin ftaat aan uwe regterhand, in klederen van goud borduur/el, verfierd met weerfchyn (*). In zynen fchoot moet men hier beneden rusten, om ten jongften dage niets te vreezen te hebben. En, wat kan men fchroomen, wanneer men onder zyne banieren voorttrekt ? De Martelaars , zyn fpoor volgende, geloofden zich onkwetsbaar in het midden der geweldigfte pynigingen , zo zeer ver- doof- (*) Aangehaald volgens den Tekst.der Vulgata, uit Pf, XLV. (of aldaar XUV) vs. 10.  over dem GODSDIENST. 20? doofde de gloed der liefde hunne fmerten. Met den Godsdienst is alles, wat men doet,verheven, zonder denzelven kunnen de blinkendfte daaden geene de minfte verdienfte hebben. Koomt hem dan hooren als de Godfpraak naar welke gy moet luisteren, indien gy wilt.leeren de gedaante deezer waereld, die voorby gaat, te veragten, en God te ftellen boven alles wat buiten Hem is , en te vreezen Hem te beleedigen. De Godsdienst is het, die u heden door mynen mond zegt het geene hy niet zal nalaaten te herhaalen, tot op het oogenblik waarin God u rekenfchap van uw Rentmeesterfchap zal afvorderen: Kinderen, hoort naar my; ik zal u des Heeren vreeze leeren. BEDENKINGEN OVER DEN IEVER. Gericht tot eenen Bisfchop. In weerwil der driften, die van het aardfche Paradys een veld vol distelen en doornen maakten, die het Heelal overftroomden met ondeugden en dwaalingen, die God zeiven eenigermaate noodzaakten zyne wraak te doen uitberften door eenen algemeenen Zondvloed, blyft de Godsdienst, zo  2ö8 BEDENKINGEN * zo zuiver als de Hémel, uit welken hy is nedergedaald, altoos zonder vlek of rimpel. Onder de Wee der natuure befchouwe ik hem als eenen tederen Oranjeboom, die nog niets meer vertoont dan eenen groenenden tak; onder de gefchreven Wet zie ik hem knoppen voortbrengen, die gereed zyn, om zich te ontwikkelen, en onder de Wet der genade overvloediglyk bloemen en vrugten voortbrengen, die aan alle kanten den aangenaamften geur verfpreiden. Of liever, hy is in zyn begin een fchemerlicht, het welk de duisternisfen verdryft; in zyn toeneemen, een dageraad, die den fchoonflen dag aankondigt; eindelyk,in zyne volmaaktheid, de Zon zelve, die het fpruitje aller deugden verwarmt en vrugtbaar maakt, door de werkzaamheid haarer ftraalen. Een zo treffelyk voorwerp, 't welk in de zedelyke Orde ons fchetfte, wat de fchepping allerfchoonst oplevert in het natuurlyke, 't welk eene verllandlyke waereld deed ontdekken in het midden eens itoflyken Heelals, 't welk de zielen verhefte op den ondergang der lighaamen,'t welk de zinnen vergeestelykte, de gedachten Godlyk maakte, 't welk, eindelyk, den mensch plaatfte naast Cod zeiven, moest, buiten twyfel, de ieve-' rigfte Lofredenaars, de vuurigfte verdedigers hebben. Ook heeft men, in de onderfcheiden tydperken der waereld, de Aartvaders, de Propheeten, de Apostelen en de Martelaars een fchouwfpel zien verftrekken voor Engelen.en menfchen, om, ten- kos-  over den IEVER. ao9 koste van hunne goederen, van hunne rust,en zelfs van hun leeven, den heiligen Godsdienst te onderflemen, van welken hunne harten vol waren. Het is niet de dood der Zondaaren en der Godloozen, datzyeifchen; maar zy zeiven zyn het, die fterven om de rechten van den Godsdienst te doen gelden; weetende, dat hy niet dan met zagtzinnigheid en liefde moet verkondigd worden. De oude Wet ftrafte dikwyls de overtreeders met den dood, dewyl eene Wet van vreeze, gegeeven in het midden van blikfcmftraalen en donderflagen ten oogmerk had fchrik in te boezemen, en dewyl het Joodfche Volk noodig had door buiten^ewoone kastydingen uit den fiaap gewekt te worden: maar de nieuwe Wet op de Hoofdfcheelplaatze voortgefproten uit het bloed van den Mensch-God,die bidt voor zyne eigene beulen, en fterft voor zyne wanden,leert aan alle menfchen, dat het Christendom waarlyk het werk is der vrede, de- zagtmoedigheid en der liefde; dat men je sus christus niet kan toebehooren, indien men bezield is met eenen geest van haat en vervolgmge; dat men om te leveren, naar de regelen des Euangeliums, de waarheid en de dwaaling niet gelyk moet ftellen; maar, dat het noodig is, hen, die de Zedekunde en Geloofsftukken beftryden, te recht te brengen door voorbeeld en onderwyzinge. Jesus christus heeft ons de besteregels, die -men, raakende den lever, geeven kan, gefchetst door de wyze, op welke hy zich gedroeg III. deel. O 0m'  aio BEDENKINGEN omtrent de Sadduceeuwen en Tollenaars. Hy eet met deezen, hy verdraagt geenen, en is niet ge» ftreng dan alleen tegen de Schriftgeleerden en Pharifeeuwen; dewyl deezen,zich enkel aan de fchors der Wet houdende, derzelver geest niet hadden: zy namen zelfs hieruit gelegenheid, om allen, die hunne beuzelagtige vertooningen van Godsdienltigheid niet betrachtten, te verachten en te haaten, en zich ftraffeloos te verhovaardigen op hunne eigene verdienften. Ook waren zy onder deeerflen, om jesus christus te doen derven; terwyl de Sadduceeuwen, die de onfterfJykheid der zielen, en de opftanding der lighaamen ontkenden, minder deel hadden aan deeze gruweldaad: waaruit blykt, dat een valfche lever dikwyls gevaarlyker is, dan ongeloovigheid zelve. Men kon geene menfchenliefde verwachten van den kant eens dweepers, die, terwyl hy u aan zynen haat opoffert, waant Gode eenen dienst te doen. De H. paulus blies, vóór zyne bekeering, bloed en moord tegen de Christenen, dewyl hy gedreven wierd door eenen valfchen lever. Hy had een welbehaagcn gehad aan den dood van stephanus, en was,uit hoofde der dolle drift, die hem bezielde, de vuurigfte vervolger der opkoomende Kerke geworden. Indien alle Bedienaars des Euangeliums zorge hadden gedraagen om jesus christus zich tot een voorbeeld voor te ftellen, indien zy wel had- den  OVER DEN IEVER. 211 den opgemerkt,dat deeze Godlyke Zaligmaaker de zondaars ontving met goedertierenheid, en de Samaritaanen en Sadduceeuwen geduldiglyk verdroeg, zou men geen buitenfpoorigheden in den fchoot der Kerke gezien hebben, en de vyanden van den Christelyken Godsdienst zouden nooit in ftaat geweest zyn van haar het onrechtvaardige verwyt te doen, dat zy vervolgziek is. Al het kwaad koomt voort uit de gefchillen, welker beginfel meest altoos de trotsheid is. Onder voorwendfel van de belangen Gods en der Kerke te verdedigen, zoekt men zich zeiven, en men neemt de gisting van een kookend bloed, of eener hoogvliegende verbeeldinge, voor eenen waaren lever. Dit is zo waar, dat ik menfchen gekend hebbe, die, nog jong zynde,eenen geweldigen lever hadden, en die, twintig jaaren laater, geheel gemaatigd geworden waren, dewyl de ouderdom begon hen te doen bekoelen. De vooroordeelen zyn eene andere oorzaak der Geestdry verye. Indien wy niet op onze hoede zyn, fchieten zy zodanig wortel in ons, dat zy in onze eio-ene natuur overgaan; en dat wy, wanneer men ons ongelukkiglyk overtuigd heeft, dat een enkel fchoolgevoelen een punt des Geloofs is, ons leeven zullen opofferen om het ftaande te houden. Zie daar het geene wy gezien hebben in de eeuwen der onwetendheid, wanneer men zich onderling O 2 ver-  2i2 BEDENKINGEN verbande en flagtte om byzondere gevoelens, welke geenzins die der algemeene Keike waren. De hardnekkigheid veroorzaakte ten allen tyde dies te gevaarlyker rampen, dewyl zy dikwyls vereenigd was met eene Godsvrugt, welker uitwendig voor koomen eerbied inboezemde. Lucifer, Bisfchop van Cagliari had veel lever, en uitmuntende zeden; maar, dewyl hy zich overgaf aan de buitenfpoorigheden eener dolle drift, weigerde hy gemeenfchap te houden met de zulken omtrent welken de Kerk eene infchikkelykheid oefende, haarer liefde waardig. Dikwyls koomt de geest van onverdraagzaamheid en vervolginge voort uit eene volmaakte onkunde: men laat zich leiden door blinden, en valt met. hun. Dit gebrek kan niet verfchoond worden in de Dienaars van eenen God, die hun, welken zyn Volk moeten leiden, beveelt het licht der waereld te zyn. Men moet zeer veel onderfcheid maaken tusfchen onkunde en eenvouwigheid. De onkunde fleept met zich eene menigte van rampen, vooral wanneer zy tot dolle geestdryvery leidt; dan hoort men niets meer dan zichzelven; en, gelyk men van alles onkundig is, doet men kwaad, zonder het te bemerken. Hoedanig ook de oorfprong des valfcken levers moo- 00 Zie, raakende deezenBisfchop en deszelfs Aanhang, mosheim's Kerkel. Gefchied. IV. Eeuw, II. Deel, III. Hoofdft. §. 2t>» B o we n. Hist, der Pausfitn, I. D. bl. 248, env.  over den I E V E R. 213 m00gc weezen, hy is altcos gruwelyk in Gods oogen, hoewel 'er verfchèiden trappen zyn, welke zvne verfchrikkelykheid vermeerderen of verminderen Nimmer zoude men deezen valfchen lever sekend hebben, indien men de verdraagzaamheid, die de perfoonen verdraagt, had weeten te onderfcheiden van die, welke de dwaalingen duldt. Het is eenen Christen, wie hy ook zyn mooge, nooit geoorloofd de dwaaling met de waarheid gelyk te ftellen, en den Ketter, den Ongeloovigen, den Heiden te vermengen met de Geloov.gen, die met het teken des Geloofs gemerkt zyn: maar het gedrag van jesus christus verplicht: on.* de menfchen te verdraagen, van welke Gezindheid zy ook zyn moogen, in vrede met hun te leeven, en hen niet te kwellen, welk eene belydems zy ook hebben aangenomen. De waare lever openbaart zich niet anders dan door zagtzinnigheid en overredinge. Zo dikwyls men een ftraf voorkoomen aanneemt tegen de ongeloovigen, zal men ze ongetwyfeld eer verbitteren dan bekeeren. De Zaligmaaker der waereld, ons Voorbeeld en ons Opperhoofd, wil dateengoed Herder het verdoolde fchaap zoeke, en op zyne fchouderen na huis brenge, dat hy niet in gedachten neeme het rookende lemmet uit te dooven,ot het gekreukte riet te verbreeken. Men weet het antwoord, 't welk deeze Mensch-God gaf aan de Apostelen, wanneer deezen, nog weinig gevorderd in kundigheden, vuur opSamarie wilden doen O 3 ne'  214 BEDENKINGEN nederdaalen: Gy weet niet, zeide hy, vanlmda, mgen geest gy zyt; want de Zoon des menfchen is niet geinen om der menfchen zielen te verderven, maar cm te behouden (*). Men ziet de perfoonen, welken een valfche Iever bedelt, toornig worden, een dreigend gelaat en toon aanneemen, wanneer zy iemand gewaar worden of vaniemand hooren fpreeken, die het ongeluk heeft van niet op den rechten weg tezyn;terwy de waare lever, die naar de kennisfe Gods is, met anders ontvlamt dan uit liefde, zich niet ver toont dan onder het voorkomen der zagtzinnigheid en ach met anders uitdrukt, dan met goedertierenheid. Wanneer de Heilige j oannes de Euangelist, de zagtzmmgfte der menfchen, ons vermaant eenen vyand van jesus christus zelfs niet te groeten (f), wil hy ons alleen te kennen geeven, dat men volftrektlyk moet afzien van het gezelfchap van ieder een, van wien wy vooruitzien,dat hyons zou kunnen verleiden. In plaatze van een voorbeeld te neemen aan Rome zelve.de Moederftad der Christelyke waereld, welke den Jooden de openbaare oefening van hunnen Godsdienst toelaat, i„ plaatze van het gedrag der Opperfte Priesters na te volgen, die de Prote! ftanten ontvangen met de grootfte betooningen van vriendCO Luc. ix. 55 , 56". CD 2 Jo. vs. 10.  over den IEVER. 215 vriendfchap, fpreekt men bykans nooit van dc on- , geloovigen, dan om ze te overlaaden met vervloekingen. Deeze was de handelwyze der Kerkvaderen niet, daar zy in hunne Schriften niets anders predikten dan eendragt en liefde, daar zy zich tot middelaars Relden voor de fchuldigen , om derzelver vergiffenis te verkrygen van Rechters en van. de Keizers. De Heer zelve leerde ons hoe men zyne zaak moet wreeken, wanneer hy bad voor zyne beulen. 'Er zoude zo veel gefchreeuws niet geweest zyn tegen de Catholike Kerk, niet zo veel heftigheids tusfchen de verfchillende gezindheden, indien de geest des Euangeliums het compas der harten en der verftanden geweest ware. Het is onbetwistbaar dat ieder alles moet doen wat in hem is, om het zyne toe te brengen tot de zaligheid zyner broederen, het zy door ze te onderwyzen, het zy door ze te Richten: maar dat men ze noch door geweld,noch door gezag moet dwingen. Het Geloof, zo wel als de werken, is Gode niet aangenaam, dan voor zo verre het vrywillig is. Indien men een mensch dwingt boete te doen, God aan te bidden, met één woord, zyns ondanks eenen Godsdienst aan te neemen, welken hy verwerpt, maakt men zich fchuldig in de bogen des Heeren; want het is nooit geoorloofd dc geweetens te plaagen: Het zal niet met u alzo zyn, zeide jesus christus tot zyne Apostelen, als O 4 met  2ió BEDENKINGEN met hun, die over de Volken heerfchen (*). Hywil, dat zy, die hem hooren, het vrywillig doen; en men heeft hem, geduurende de dagen zyns fterfiyken leevens, niemand zien dwingen om hem te koomen hooren. Hy liet zelfs dien Jongeling gaan, die geneigd fcheen hem te volgen, dewyl de Godsdienst niet gefchikt is, dan voor hun die eenen goeden wil hebben. Men zou flechts bedriegers en geveinsden maaken , indien men met geweld hen in den fchoot der Kerke fleepte, die 'er niet willen ingaan. Deeze woorden: dwingt ze om in te gaan (f), Zyn genomen uit eene gelykenis, en hebben nooit betekend, dat men de menfchen moest noodzaaken, huns ondanks, Catholiken of Christenen te wee. zen; zy willen alleen zeggen, dat men door de prediking ten ieverigflen by hun moet aanhouden, om ze den weg der zaligheid te doen betreeden; hun bovenal voor oogen houden, dat het om hun eeuwig geluk of rampzaligheid te doen is. Maar de geest der partyzugt is te gevaarlyker, daar hy, om zyne dwinglandy te oefenen, allerlei gedaanten aanneemt, zelfs het uiterlyke voorkoomen der Godsvrugt. Zy, die 'er door bezeten zyn, zoeken weezenlyk niets anders dan te heerlchen. Wanneer zy tegenftand ontmoeten, is het met het belang van den Godsdienst, 't geen hen drif CO Zinjpeelepde op Luc, XXII. a3) 26. CD Luc. XIV. 33,  over den IEVER. 217 driftig maakt; deeze raakt hen weinig; maar hunne trotsheid die zich beleedigd vindt. Dcch dit is een valsch beginfel: het is de partyzugt, die maakt dat geestdry vers zich uitgeeven voor menfchen, die door den Heiligen Geest beftuurd worden , en dweepers willen aangezien worden voor Martelaars. Zulkcn waren de Hoofden der verfchillende Aanhangen; zulken waren eertyds in den fchoot der Kerke zelve fommige perfoonen, aangedaan door eenen valfchen lever, over zaaken, by welke het Geloof geen belang hadt. De Kerklykc Gefchiedenis levert ons hiervan verfcheiden voorbeelden, welke ons moeten doen beeven : want wat is verfchrikkelyker, dan welmeenende menfchen de flagtoffers te zien worden van eenen lever, die Gode niet welbehaaglyk'is, en die de Kerk veroordeelt als eene voor den Godsdienst en voor de Maatfchappy even fchadelyke buitenfpoorigbeid? Niets is verwonderenswaardiger dan de waare lever. Dat hy fomtyds uitberfte, gelyk die van jesus christus tegen de ontheiligers van den Tempel, gefchiedt, dewyl de mensch, die God toe aan den voet zyner Altaaren koomt hoonen, verdient beftraft te worden, en om dat men de liefde der waarheid niet moet verwarren met de partyzugt. Het was deeze liefde, die de Apostelen, de Martelaars, de Kerkvaders, en alle de zulken bezielde, die met heftigheid de dwaalingen beftreeden, zonder evenwel hen te vervolgen, die 5er de invoerders van waren. O 5 Een  2i8 BEDENKINGEN Een waarlyk Christen Vorst moet zonder twyfel den loop der godloosheid fluiten in zyn Gebied; maar hy moet, om de eer van eenen Godsdienst, die geheel liefde is, op te houden, hen niet met den dood flraffen, die het ongeluk hadden van denzelven aan te vallen, ten zy wanneer zy oproeren verwekken, en de verrichting van den Godlyken Eerdienst flooren. Want, wat is de Christelyke Godsdienst ? Wat anders dan eene uitflorting der Godlyke liefdfe, van die liefde, wolke aan het Kruis zelfs den Godslasteraaren vergiffenis fchenkt; van die liefde, die alle menfchen tederlyk bemint; van die liefde, die de gastvryheid oefent jegens den Turk, zo wel als omtrent den Indiaan; van die liefde, eindelyk,die allen alles geworden zynde, nimmer den dood des zondaars begeerde, maar deszelfs bekeering. Welke gelukkige veranderingen zoude men hebben zien gebeuren, indien men, in plaatze van de ketters te plaagen, met alle moogelyke tederheid hen bezworen had zich niet van het middelpunt der eenheid te verwyderen! Indien men hunne twyfelingen met goedertierenheid opgelost, met geduld hunne tegenwerpingen gehoord hadde; indien men,eindelyk,tot hen gefproken hadde, gelyk de Godsdienst zelve fpreeke, die geene aanneeming des perfoons oefent, en noch de bitterheid kent, noch de trotsheid! Het fchynt my, dat ik deezen geheel heiligen Godsdienst allen, welken de partyzugt vervolgd heeft,  OVER DEN IEVER. heeft, hoore toeroepen: „ Ik ben het niet, die „ u gepynigd heb; ik, die geboren uit den fchoot „ van den Vader der barmhartigheden, niets aan„ beveele dan de liefde; ik, die de vrugt zynde van Gods liefde tot de menfchen, niets be„ geere dan hunne zaligheid; ik, die niets ade„ mende dan zelfverlochening en nederigheid, ge„ lyk myn Godlyke Meester my Helle aan de voe„ ten der geheele waereld, en, naar zyn voor„ beeld, niets predike dan eenen geest van zagt„ moedigheid en van vrede. Onverbiddelyk voor „ de ondeugden en voor de dwaalingen, hebbe ik, om de zondaars te recht te brengen, geene an„ dere wapenen dan traanen, dan gebeden, dan „ geheel geestelyke beftraffingen". Volg deezen Heiligen Godsdienst, Monfeigneur, in het midden der ongeloovigen, die u omringen: win hun vertrouwen; vermaan hen als de tederfte Vader, dat zy de oogen openen over hunne buitenfpoorigheden, en betuig hun in alle omftandigheden, dat gy hen weezenlyk in uw hart draagt. Dan zult gy uwe bediening vervuld hebben op eene wyze des Apostelfchaps waardig. Indien men uwe wenfehen niet vervult, zal men ten minften zich verwonderen over uwe liefde, en men zal niet zeggen, dat de Kerk vervolgzugtig is, het geen weezenlyk eene lastering is, dewyl zy, altoos onderfteund door den Heiligen Geest, nooit uit drift kan handelen. De Heilige Bisfchop van Geneve, die" met de groot-  220 B EDE NKINGEN grootfte kragt de Proteftanten heeft beftreden, heeft nooit eenen anderen lever vertoont, dan die door de liefde was voortgebragt. Men moet geduurig op zyne hoede zyn tegen den geest der duisternisfe, die zich verandert in eenen Engel des lichts, om ons te verleiden, en ons de vyanden des Geloofs te doen haaten. Men moet zich herinneren, dat de H. Paulus ons eene wysheid aanpryst, die zich binnen behoorlyke paaien houdt (*), en duidelyk zegt, dat 'er geoorlofde zaaken zyn, maar welke ongepast zyn: Alle dingen zyn my geoorlofd, maar alle dingen zyn niet oorbaar (f). De groote regel, aan welken men zich moet houden, is, te handelen gelyk jesus christus zelve. Men vindt in zyn Godlyk leeven alle regels voor onzen wandel, en het voorbeeld van alle deugden. Zonder dit zal men nu eens zyne hartstogten volgen, dan eens zyne vooroordeelen, dan eens zyne gevoeligheid, dan eens zyne gemelykheid, en men zal tot eene ergernis verftrekken voor braave menfchen, zelfs dan, wanneer men ze meent te ftichten. Ga vooral niet gelooven, dat ik hier de minfte inbreuk wil maaken op den lever, met welken ieder Dienaar van jesus christus moet vervuld zyn, om zich aan te kanten tegen de dwaalingen, en om de menfchen van den weg des vef- derfs CO Rom. XII. 3. CD i Cor. X. 23.  OVER DEN IEVER. 221 derfs te rug te trekken. Jk keure niets af, dan den roekeloozen, geweldigen, en vervolgzieken lever. Wanneer men de Kerk oprechtlyk bemint, gaat men geen verdrag aan met de losbandigheid, of met de dwaaling; en men koestert nooit gevoeligheid of haat zelfs tegen die perfoonen, die het fterkfte gehecht zyn aan hunne verkeerde gevoelens. Men verontfchuldigt de zodanigen niet, maar men beklaagt ze; en verre van hun te ontvlugten, tracht men door zagtmoedigheid, door overredinge, hun vertrouwen te winnen, en hen hunne misgreepen te doen belyden. Eindelyk beweegt men ze ten minften om hunne dwaalende {tellingen niet aan den dag te brengen, op dat het kwaad niet anderen befmette. Spreek derhal ven, Monfeigneur, zo dikwyls gy kunt, de van u verfchillenden,die u omringen,en geloof, dat gy hen zult treffen, wanneer gy ze ontvangt met een open hart. Indien zy zich, uit inzicht voor God, niet onthouden van het verfpreiden hunner dwaalingen, zullen zy het ten minften doen uit aanmerking van uwe vrïendlykheid. Doe hun dienst in alles wat van u zal afhangen, en dwing ze, door uwe liefde, om te erkennen en te verbreiden, dat de geest der Kerke waarlyk een geest van vrede en zagtzinnigheid is, en dat een waar Dienaar des Euangeliums een man is, die,volgens Gods voorbeeld, de bekeering des zondaars afwacht, en die zyn leeven zoude willen  222 BEDENKING, over den IEVER. len geeven om hun de eeuwige zaligheid te bezorgen. Zie daar myne wyze van denken; en wanneer gy ze vergelykt met het Euangelium, zult gy zonder twyfel erkennen, dat zy de beste is. Indien ik den tyd hadde, zoude ik uit het gedrag der Kerke, uit de Brieven der Heilige Vaderen, en vooral uit die van den Heiligen augustinus, kunnen bewyzen, dat men altoos de liefde moet behouden , zelfs ten opzichte van hun, welker leere en zeden meest verdorven zyn: dit is het veiligite middel om ze te regt te brengen tot de eenheid, en gevolglyk tot de waarheid. Maar dit zyn zaaken, die gy zo wel weet als ik, Monfeigneur, en die u ten regel moeten verftrekken, indien gy uwe plichten getrouwlyk wilt waarneemen. Ik wenfehe het om uzelven, en om de gerustheid der Inwooners van uw Sticht, die gy allen moet liefhebben. OVER DEN GEEST DER KERKE. J^e Geest der Kerke kan geen ander zyn dan die van jesus christus, dat is te zeggen, een geest van Geduld, van Zagtmoedigbeid, van Vrede, van Nederigheid, van Regtv aardigheid, van Belangloosheid, van Kragt, en van Waarheid. I. Een geest van geduld, die beftaat in het verdraagen der zondaaren, en van alle menfchen,  DE GEEST DER KERKE. 223 fchen, van welke Gezindheid zy ook zyn moogen, zonder hen immer te,hoonen, of op eenigerlei wyze te kwellen. Dit is het voorbeeld, 't welk jesus christus zelve, onze heilige Wetgeever, ons gegeeven heeft, wanneer hy den Sadduceeuwen en den Samaritaanen niets dan goedheid betoonde. Dit is het geen hy ons voorfchreef, wanneer hy zynen Apostelen aanbeval de rookende vlaswiek niet uit te dooven, en hun verklaarde, dat hy gekomen was om de zondaars te behouden, en niet cm ze te verderven. Dus zien wy ook dat de Apostel, altoos bezield met den geest der Kerke, de geduldigfte der menfchen was, ten opzichte der zondaaren, en dat hy de Lydzaamheid aanprees als eene volftrekt noodzaaklyke deugd voor elk, die een Christen wil weezen. Hy kende geene andere dan geestelyke wapenen; en indien hy den bloedfchendigen menfche te Corinthus Kerklyke ftraffen opleide, hy behield voor denzei ven alle moogelyke liefde, waarvan hy hem een daadelyk bewys gaf, door zich te haasten, om hem met de Gemeente te verzoenen. Zodanig was de handelwyze van alle de Heiligen; verre van alles, wat partyzugt, of gemelykheid genoemd wordt, luisterden zy alleen naar den Godsdienst, wanneer zy of met de Ketteren, of zelfs met de godloozen, te doen hadden. ,, Laat ,,'ons de dwaalenden beklaagen, zeide de Heilige augustinus; laat ons trachten hen weder j, tot hunnen plicht te brengen; maar laat ons hun  224 DE GEEST DER KERKE. „ hun nimmer reden geeven om zich over ons te" s, beklaagen: want wy zyn niet gezonden om te ,, flaan, maar om te onderwyzen, en om te beris„ pen met zagtmoedigheid en ftandvastigheid". Deeze woorden van den Heiligen augustinus zyn zo veel te meer verwonderenswaardig, daar hy ze altoos onderfteunde door zyn voorbeeld. Men weet hoe hy de Donatisten wilde behandelen, zelfs zynen Zetel verlaaten, en de Bisfchoppen, zyne Amptgenooten, overhaalen, om ook zo te doen, om ze hun aan te bieden; ingevalle zy oprechtlyk Hemden tot het afzweeren hunner dwaalingen. II. Een geest van zagtmoedigheid. Nimmer kende de Kerk dien toorn, welke voortkoomt uit haat en vooringenomenheid. Altoos keurde zy het gedrag af van die onftuimige Dienaars, die, aangezet door eenen onbefcheiden lever, geene infchikkelykheid hebben voor de dwaalenden ; overtuigd dat zy het geluk van de waarheid gekend, en in de deugd volhard te hebben, zichzelven niet kunnen toefchryven. Jesus christus, wanneer hy zynen Apostelen verklaarde, dat hy zagtmoedig en nederig van harte is (*); en de Heilige joannes de Euangelist, wanneer hy den Geloovigen niets anders aanbeval dan eendragt en liefde, doen ons volmaaktlyk zien, hoedanig weezenlyk de geest der Kerke zy. Dc CO Matth. XI. 29.  DE GEEST DER KERKE. *?J De Heilige paulus vordert, in den raad, dien hy aan tittjs geeft, dat een Bisfchop niet genegen zy tot toornigheid (*), dewyl hy overtuigd was, dat de Kerk, altoos bezield door den Heiligen Geest, niet uit drift kan handelen. Dus moet men fommige buitenfpoorigheden, welker gedachtenis de Gefchiedenis bewaard heef t, en welker bloot verhaal volftrektlyk ftrydig is tegen de grondregelen des Euangeliums, niet op rekening der Kerke ftellen. III. Een geest van vrede. De Kerk, fchoon altoos geflingerd, vreest de twisten en oneenigheden,en herinnert zich,dat jesus christus, haar heilige Bruidegom, haar op aarde geen ander erfdeel dan vrede heeft nagelaaten. Indien fommige Dienaars haar beroeren, en vermaak fcheppen in het aanftooken van oncenigheden, handelen zy niet meer in den naam van God: zy zyn dan menfchen, die hunne hartstogten volgen, en die den Heere willen doen dienen tot het pleegen van hunne ongerechtigheden. Jesus christus heeft ons zyne leer en zynen wil zo duidelyk verklaard, dat wy gemaklyk kunnen weeten of men tot ons in zynen naam fpreeke. Hierom leerde de Apostel uitdrukkelyk, al ware het ook dat een Engel uit den Hemel een ander Euangelium verkondigde, die zy vervloekt (*), 'Er is flechts één Heer, (*■) Tit. i. ?. (f) Gal. 1, 8. III. deel, E  Ü26 DE GEEST DER KERKE. Heer, één Geloof, ééne Hoop, één Doop (*); en hv die de eenheid verbreekt, bant zichzelven, en ver' dient met een kind van jesus CHRiSTus,en van de Kerk, te weezen. Indien men den geest des vredes wil hebben, die de Kerk altoos bezielde moet men haare Regelen (f) leezen; deeze ademen mets dan wysheid en gemaatigdheid. Maar, ongelukkiglyk,zoekt mende befchuldigingen,die men der Catholike Kerke te last legt, by derzelver vyanden; en dan gelooft men terftond, dat zy bezield is met eenen geest van verwarringe en vervolginge. Indien judas jesus christus verried; indien petrus hem lochende; indien in vervolg van tyd onder de Bedienaars der Altaaren onrustige geesten waren; is het evenwel niet de hoogde onrechtvaardigheid, het Euangelium en de handelwyze der Kerke, uit hoofde van deeze misbruiken, te willen afkeuren? De Zaligmaaker der waereld beval petrus die malchus het oor had afgehouwen, dat hy zyn zwaard weder in de fchede zoude ftceken, om aan alle eeuwen te leeren, dat zyn Koningryk het ryk der zagtmoedigheid en des vredes is. Wanneer hy zegt dat hy gekoomen is om het zwaard te brengen (§), fpreekt hy alleen van dien Oorlog, die wy onzer driften moeten aandoen, en van dien ftryd, CO Eph. IV. 5. CD Canones. ' CS) Matth. X. 34.  DÈ GEEST DER KERKE. 227 ftryd, welke tusfchen den geest en het vleescfi ïnoet weezen, om ons een geheel geestelyk keven te doen leiden. Wanneer hy in de waereld verfcheen, hadden de Engelen geene dringender bezigheid, dan den mefï* fchen den vrede te verkondigen (*). IV. Een geest van nederig hei d. Hoe zoude de Kerk, wanneer zy haar Godlyk Hoofd voor zyne Apostelen ziet bukken, om hun de voeten te wasfchen, wanneer zy Hem hoort zeggen 3 dat het met hun niet zal weezen als met de Vorften der Volken, en dat zy geene Meesters of Rabbi Zullen genoemd worden (f), maar aller Dienstknegteri zullen weezen; hoe, vraage ik, zoude zy zich kunnen voeden met eene ydele trotsheid? Geen Bedienaar des Euangeliums kan onkundig zyn, dat het gezag der Apostelen, en van derzelver Op volgeren, geen gezag is van beerfchappye* maar enkel van overredinge; dat zy geene andere wapenen hebben dan het woord, het voorbeeld j de traanen, en de kerklyke ftraffen, Wanneer de zondaars ergernis geeven en tot verderflyke buitefifpoorigheden overflaan. Men moet over den geest der Kerke niet oor^ deelen naar den uitwendigen trots van fommige Dienaars der Kerke, noch naar derzelver belachlyke verwaandheid; maar naar het geene zy predikt/ naaf CO Luc. II. 14. CD Mactli. XXIII. 8, ia. F a  m DE GEEST DER KERKE, naar het geene zy doet by alle de zodanigen,. die haare regelen volgen, en niet van hunnen plicht afwyken. Geene eeuw, geen jaar, geen dag gaat voorby, zonder dat de Kerk dondert tegen de heerschzugt, tegen de ydelheid ; en dit is zo waar, dat zy den hoogmoed telt onder de hoofdzonden, als een der grootfte en geyaarlykfte. Wanneer men de oogen alleen wendt na den kant der ergernisfen, zalmen, zonder twyfel, den Godsdienst omringd zien met nevelen, dewyl wy niet in den Hemel zyn; maar wanneer men de Kerk befchouwt in den ftaat, in welken zy was, wanneer zy uit den boezem van God te voorfchyn kwam, en de wyze, op welke zy altoos zich gedroeg in haare daaden, zo wel als in haare beflisfingen, zal men zien, dat zy zagt, nederig, geduldig is, gednuriglyk biddende voor haare grootfte vyanden, voorbeelden geevende van de grootfte nederigheid van haar Hoofd af te beginnen, die het zich tot eene eer rekent, dat hy zich een Knecht der Knechten noemt, en die 'er waarlyk de bediening van moet waarneemen, om met Hem, wiens Stedehouder hy op aarde is, te kunnen zeggen, leert van my, dat ik zagtmoedig hen, en nederig van harte (*). • V. Een geest van rechtvaardigheid. De Kerk, de voetftappen van haaren godlyken Meester volgende, rekende het zich altoos tot (*) Mattli. XI. 29.  DE GEEST DER KERKE. aao tot eenen plicht den Keizer te geeven dat des Keizers is; en zie daar de reden, om welke de Heilige paulüs allen Geloovigen beveelt, der Magten onderworpen te zyn, en verklaart, dat de Magten, die 'er zyn, van God geordineerd zyn (*): zie daar, waarom hy uitdrukkelyk wil, dat 'er gebeden gedaan worden, voor allen, die in hoogheid zyn (f). De Kerk eert dus de Vorften op eene geheel byzondere wyze, niet uit vreeze, maar om Gcde te gehoorzaamen, en uit een beginfel van geweten. Ook zag men haar, in de algemeene Kerkvergaderingen , den Vorften, zo dikwyls zy in- dezelve verfchenen, de grootfte eer bewyzen, en door dit voorbeeld de geheele waereld leeren, dat zy, die derzelver meesters zyn, waarlyk de Godheid verbeelden, en dat zy hunne macht alleen van den Hemel ter leen houden. Want daar is geene magt dan van God (§). Zy betaalt fchatting aan hem, wien men ze moet betaalen. Indien zy fomtyds zich tegen de Vorften aankantte met eene ftandvastigheid, welke men voor ongehoorzaamheid zoude kunnen neemen, gefchiedde zulks alleen by die gelegenheden, in welke men de Zedeleer of het Geloof wilde veranderen. « De CO Rom. XIII. i. CIO I. Tim. Il, 2. (5) Rom. XIII. t. P 3  DE GEEST DER KERKE. De iever, die zy toont, om de Vryheden erj Voorrechten, welke zy geniet, te behouden, is een verRandelyke en redelyke iever; dewyl zy, niets meer hebbende dan het vrugtgebruik der goederen, welke men haar gefchonken heeft, verplicht is haare bezittingen te handhaaven, om haare Opvolgers niet zonder middelen van beftaan of herftellinge te laaten: maar, wanneer men geweld ffi\ gebruiken om haar haare goederen te ontrooven, dan Reit zy niets daar tegen dan vertoogen en gebeden, en moet liever, volgens den raad yan J e s n s christus, niet alleen den rok geeyen maar ook den mantel (*), dan zich aankanten tegen het gezach der hooge Magten; zich herin* neren de dat zy niets in eigendom bezit, om niet te? gen te fpreeken, het geene God aan zyne Leerlin» gen zeide: Verkrygt u noch goud, noch zilver (f), Ik yoege hier nevens, dat de Kerk ten uiterften geftreng is omtrent het Ruk der wedergeevin* ge (§), en dat zy ten deezen opzicht nooit met iemand eenig verdrag aangaat; willende dat alle ge, rechtigheid vervuld worde. VI. Een geest van belangloosheid, Het is droevig, dat de begeerlykheid van fommige Dienaars hun, die den grond der zaaken niet onderzoeken, gelegenheid heeft gegeeven om te CO Matth. v. 40, Cf) Matth. x. 9. Naamelyk ? yan onrechtvaardiglyk verkregen goed..  DE GEEST DER KERKE. 23! gelooven, dat de Kerk weezenlyk belangzugtig ware; zy, die geene andere fchatten kent, dan de goéde werken en de rykdommen der genade; zy, die altoos te vrede geweest is, met het geen men haar geliefde te fchenken te ontvangen als eene aalmoes, en die niet opgehouden heeft ten allen tyde de Bisfchoppen en Priesters te vermaanen, dat zy geen recht hebben, om van de goederen, die zy bezitten, iets meer te neemen dan het bloote noodzaaklyke, en dat al het overige den armen toebehoort. Men ziet uit de Handelingen der Apostelen, dat; men hun de goederen kwam aanbieden, welke men hun wilde fchenken, maar dat zy nimmer den minrten Rap deeden om ze te verkrygen. Zodanig is de geest der Kerke: zy ontvangt, wanneer men haar iets geeft, en maakt het zich tot eene wet niets te vraagen. Indien de Priester van den Altaar moet leeven , gelyk de Heilige Paulus zegt (*), is het billyk, dat de Geloovigen hem toereikende middelen om te beftaan bezorgen. Het was derhalven het werk der Kerke niet, wanneer fommige Priesters of Geestelyken het goede vertrouwen der Geloovigen misbruikten, om denzelven Uiterfte Willen ten hunnen voordeele af te perfen, en wanneer zy eene roofzugt toonden, welke ieder moet Ruiten die den Godsdienst kent. Men misbruikte toen deszelfs naam, om ikk O Os Schryver bedoek i Tor. IX. ij. P4  252 DE GEEST DER KERKE. zich met meer gevolg te bedienen van de verlei- dinge. Indien men hier omtrent den waaren Geest der Kerke zien wil, men vindt hem in het gedrag, 't welk de Heilige augustinus hield, die meer dan eens zyne Gemeente aanbood haar de vaste goederen weder te geeven, welke zyn Kerk bezat, om nevens zyne Geestelyken te leeven, van vrywillige giften en offeranden, gelyk dit het gebruik der Leviten was onder de oude wet. Men ziet uit zyne Leerredenen, dat hy dikwyls de legaaten weigerde, welke hem op eene zeer wettige wyze gemaakt waren, het zy om dat hy de gezinnen niet wilde verarmen , het zy om dat hy wist dat de Bedienaars der Altaaren zich met * weinig moeten vergenoegen. Indien het gebeurde, dat een Vader, te onvrede op zyne kinderen, dezelve by zynen dood onterfde, en zyn goed der Kerke fchonk, verwierp hy het met eene heilige verontwaardiginge, als eene vrugt van bitterheid en gramfchap; overtuigd dat het hem niet geoorlofd ware voordeel te doen met eene verongelykinge den naasten toegebragt. Dus handelde de Bisfchop van Carthago,aureli us. Iemand, die al zyn goed der Kerke gefchonken had, kreeg kinderen tegen zyne verwachtinge; terftond gaf deeze doorluchtige en waardige Kerkvoogd 'hem alles te rug, oordeelende, dat Gods wet hem hier toe verplichtte. Wanneer men pleitgedingen moest aanvangen om in  DE GEEST DER KERKE. 233 in het bezit van betwiste erfenisfen te geraaken, verliet de Heilige augustinus dezelve op ftaande voet; niet willende, dat het Genootfchap, 't welk hy had opgericht, om verganglyke goederen pleitte. „ Wy hebben geene Spaarpotten, „ noch yzeren geldkisten, zeide hy: want, indien „ wy iets overtolligs hadden, zoude het den armen „ toebehooren". 'Er valt niet aan te twyfelen, dat de Kerk toen door zynen mond Iprak: en het ware te wenfchen, ter eere van den Godsdienst, die eenen afkeer heeft van de begeerlykheid, dat alle Dienaars des Heeren altoos op dezelfde wyze gedacht en gehandeld hadden. Eilievelhoe zoude eene maatfchappy, opgericht door eenen Wetgeever, die in eenen Ral geboren werd, en die, geduurende de dagen zyns fterflykcn leevens, niets hadde, waarop hy zyn hoofd konde nederleggen, gehecht kunnen zyn aan verganglyke goederen ? Zy verlangt voor de haaren niets meer dan het leeven en de kleeding; en dit is zo v/aar, dat zy dagelyksniets anders van God verzoekt, dan het bloote noodzaaklyke; het dagelyksch irood. Het is eene verfoeielyke zaak, een den Heere geheiligd mensch fchatten te zien vergaderen , en met goud omftuwd derven. Een Bisfchop is een doodflager,zeide de Heilige eernardus, zo dikwyls hy, wanneer hy eenen honger lydenden armen kan helpen, zich niet kwyt van deezen gcwichtigen plicht. F 5 Het  234 DE GEEST DER KERKE. Het is niet ftrydig met den Geest der Kerke, dat zy goederen bezitte, daar de Apostelen zelve die ontvingen: maar zy gebruikt ze, als niet gebruikende, volgens het voorbeeld haar gegeeven door haar doorlugtig Opperhoofd. Zy heeft daarenboven altoos geleerd, dat de bezittingen, die zy geniet, in haaren oorfprong niets anders zyn dan de aalmoefen der Geloovigen, en in haar gebruik het erfgoed der armen. VII. Een geest van kracht. Wy hebben hier niet te denken om eenen vermetelen wederftand tegen de Magten, die God heeft ingefteld noch om eene onheilige drift tot aanvallen en gevegten, cn tot het gebruik van wapenen, welke een geest van wederfpannigheid ons in handen geeft; maar wy moeten denken om eene Euangelifche ftandvastigheid, die, terwyl hy de dwaalingen te keer gaat, de dwaalenden verfchoont, cn, terwyl hy dondert tegen de ondeugden, om vergiffenis fmeekt voor de misdaadigen. Wanneer men derhalven zegt, dat de Kerk fomtyds Kracht moet gebruiken, koomt hier flechts eene geheel geestelyke Kracht te pas, en dit is zo waar, dat de eerfte Christenen zich liever lieten Aagten, dan zich te verzetten tegen de Bevelfchriften der Keizeren; en dat de heiligfte Bisfchoppen, in alle tyden, fmeekten om genade voor de Afvalligen; niets anders verlangende dan derzelver bekeering. Het is vooral in de Prediking, dat de geest van Kracht4  DE GEEST DER KERKE. 235 Kracht, die de Kerk bezielt, zich in zynen vollen luister vertoonde. Met eene heilige onvertzaagdheid deed zy, tot in de Hoven der Koningen, de verfchrikkelyke waarheden klinken, die de zondaars dreigen; en zy gebruikte, doch altoos met voorzigtigheid, de geestelyke wapenen, die God haar in handen ftelde, wanneer zy deeze wapenen noodig oordeelde, om de zulken, die tegen haar gezag opftonden, weder tot zichzelven te doen koomen; want zy erkende altoos, dat een onbefcheiden iever zeer veel kwaad kan doen, en dat zwygen en verdraagen meest al de beste party is, VIII. Een geest van waarheid. De Kérk kan de dwaaling niet dulden, fchoon zy hen verdraage,die 'er mede befmet zyn, volgens het voorbeeld van jesus christus, die, geduurende de dagen zyns fterflyken leevens, geduldiglyk zich omringd zag van Sadduceeuwen, van Samaritaanen, van Tollenaaren, die de Ketters, de Scheurmaakers en de openbaare Zondaars van dien tyd waren. Men kan in de opvolginge der Eeuwen niet één enkel voorbeeld bybrengen, waarin de Kerk een verdrag hebbe aangegaan met de dwaaling. Zy ftelde altoos eenen koperen muur tegen alle ketteryen, die de geest des hoogmoeds uitdacht; zy bewaarde altoos haare Maagdlyke zuiverheid in liet midden der verdorvenheid, zonder of bedreigingen, of pynigingen te vreezen. Wanneer de Heilige Geest haar onderwees in alle waarheid, gaf hy  23Ó" DE GEEST DER KERKE. hy haar de Kracht om alle dwaalingen te wederRaan. Niets is verwonderlyker, dan alle Aanhangen, den eenen na den anderen, voor haare voeten te zien vallen, en ze te zien vérdwynen, gelyk die onweders, die fchynen alles te zullen verpletten, en, bykans in een oogenblik, overdryven. Men mooge vry de groote waarheden aantasten, welke de Kerk ten allen tyde leerde,'men zal nimmer eene betooging opmaaken, om ze om verre te werpen. Ook zien wy, dat de Ketters en Godloozen niets anders dan drogredenen en ipotternyen gebruiken, wanneer zy de Leerftukken en de Verborgenheden van den Godsdienst willen aantasten: deeze zyn hun geheele toevlugt; en in de oogen van hun, die bondig oordeelen, is dit het beste bewys, dat zy geene goede redenen te geeven hebben. De Kerklyke Gefchiedenis vertoont ons in alle Eeuwen de Kerk, als altoos onbefmet gebleven zynde in haare zeden en in haar geloof. Hoe meer Dienaars zy gehad hebbe, die haaren geest niet hadden, zo veel te Godlyker heeft zy zich vertoond in de oogen van hun, die de zaaken zonder vooroordeel, en zonder drift, befchouwen. Indien zy niets meer dan eene enkel menschlyke maatfchappy geweest ware, moest zy natuurlyker wyze zich hebben laaten wegfleepen door den Rroom der ondeugden en der dwaalingen: maar haare onbederflykheid, in weerwil van zo veele ergernis- fen,  DE GEEST DER KERKE. 237 fen, die de deugd beleedigden, kondigt de uitmuntendheid aan van haaren oorfprong, en de voorrechten, met welke God haar begenadigd heeft. Zy is heden dezelfde, welke zy was ten tyde der Apostelen, hoewel het geloof dagelyks uitgebluscht worde: zy leert dezelfde waarheden; en zy is altoos bereid om den marteldood te ondergaan, indien men haar die wilde ontrooven. Deeze zyn waarheden, die het zeer gemaklyk valt te betoogen, en welke men moet voordraagen, wanneer men wil arbeiden aan de bekeeringe onzer dwaalende Broederen. Zy hebben, ongelukkiglyk, de Kerk verward met derzelver Dienaaren, tot zo verre, dat zy haar bczwaaren met duizend ongerechtigheden, van welke zy een af gryzen heeft. Gelyk men het grootfte ongelyk zoude hebben in de waereldlyke Magt aan te vallen, onder voorwendfel, dat 'er Vorften geweest zyn die een verfchrikkelyk misbruik van hun gezach maakten; zo is het ook alle regelen van billykheid fchenden, wanneer men der Kerke de uitfpoorigheid van fommige haarer Dienaaren toerekent. De heiligheid der Kérke,en gevolglyk haare gemaatigdheid, eenmaal bewezen zynde, moest men zich zetten om te bewyzen, dat zy in haar geloof geene nieuwigheden heeft ingevoerd, of kunnen invoeren: voor eerst, dewyl zy in de hoedanigheid der Bruid van jesus christus zeiven, niet kan dwaalen; ten tweeden, dewyl men den dag, het  238 DE GEEST DER KERKE, het uur, het oogenblik konde weeten, waarin zy zoude gedwaald hebben: want het is onmoogelyk, dat in eene Maatfchappy, die over de geheele Aarde verfpreid is, nieuwigheden ingevoerd worden, zonder eenige tegenkantinge; vervolgens, moest men doen zien, hoedanig de geest der zagtmoedigheid zy, welke de Kerk altoos bezielde, en men moest bewyzen, dat zy, wel verre van eenen afkeer te hebben van die verdraagzaamheid, welke de Ketters duldt, zonder de dwaalingen te verdraagen, dezelve altoos geleerd heeft; en dat men de eerften niet heeft kunnen vervolgen zonder van haare grondregelen af te wyken. Men zoude boven al eene groote liefde jegens de Ketteren moeten toonen, en, uit infchikkelykheid voor derzelver zwakheid, uit liefde tot den vrede,hun alles toegeeven, wat de zedeleer en het geloof niet raakt. Daar de Kerklyke Tugt onderhevig is aan veranderinge, kan men ze, in fommige Rukken, in geene gewichtiger omRandigheid verfchikken, dan wanneer het te doen is om eene ontelbaare menigte, welke zich van den fchoot der eenigheid verwyderd heeft, daar toe weder te brengen. Welk een rykdom voor de Kerk, indien de Proteftanten tot haaren fchoot wederkeerden! Zy zouden hunne kundigheden met de onze vermengen; en dit zoude de verwonderlykRe eenftemmigheid zyn, en tevens de krachtigfte om het ongeloof overhoop te werpen; maar men zoude ze moeten ent-  DE GEEST DER KERKE. 23o ontvangen met eene overvloejinge van tederheid, welke hun bewees, dat men hen oprechtlyk bemint, en men zoude hen nooit het minfte verwyt moeten doen over het voorledene. Dit is eene gebeurtenis, naar welke wy allen, met de vuurigfte begeerte, moeten verlangen; want niets is verdrietiger, dan eenen koperen muur te zien tusfchen Christenen, die allen gelyklyk de groote verborgenheden der Drievuldigheid en der Verlosfinge, dat is, de grondleeringen des Christendoms, gelooven. De Kerk verliest deeze vereeniging niet uit het gezicht, gelyk een tedere moeder altoos gedenkt aan de kinderen, van welke de verleiding haar beroofde. Indien de Proteftanten haaren Geest wel kenden, valt 'er niet te twyfelen, dat zy gevoelig zouden weezen voor haare droefheid, en zich beieveren om haar gerust te ftellen door eene oprechte terugkeeringe. Maar zy hebben zich ongelukkiglyk het vervaarlykfte afbeeldfel gemaakt van den Roomfchen Godsdienst, terwyl zy onderftellen, dat deeze van eenen vervolgzugtigen aart is. Zy behoorden ondertusfchen te weeten, dat men te Rome zelve eene groote zagtzinnigheid jegens de Proteftanten oefent, en dat zy, uit de wyze, op welke men ze daar ontvangt, kunnen overtuigd worden, dat Rome inderdaad de moeilykheden afkeurt, welke de dweepery hun verwekte, in die rampzalige tyden, waarin men van weerskanten naar  240 DE GEEST DER KERKE, naar niets luisterde, dan naar eenen waarlyk geweldigen iever. Behaagde het den Hemel, dat het ons gegeeven wierd, door het uitftorten van ons eigen bloed, de wederkeering onzer Broederen, voor welken wy alle moogelyke tederheid gevoelen, te verhaasten! Wee hunner, die tegen dezelven de geringfte verbittering behouden! De liefde des naasten moet de onderfcheidende deugd der Catholiken weezen; dewyl deeze liefde onaffcheidbaar is van de eenigheid, en men deeze niet bezit,indien men niet oprechtlyk alle menfchen bemint, of wanneer de natuurlyke afkeer, welken men moet hebben van de dwaalingen, te rug Ruit op de perfoonen (*). OVER (*) Alle de mis/lagen , onwaarheden, en verdraaide voorftellingen van gebeurde zaaken, welke in dit Stuk voorkoomen, te' wederleggen, zoude een werk van veel te langen adem zyn voor eene Aantekening, en wel een goed Boekdeel op zichzelve ver. eifthen. De oprechtheid en goede meening van den braavcn ganganelli wil ik niet in twyfel trekken: de ondervinding leert ons maar al te'duidelyk, boe zeer de vooroordeelcn der opvoedinge , en vroeg ingezogen begrippen , niet alleen het oordeel kunnen zwaaien, maar ook de gedaante van gebeurde zaaken misvormen. Hoe weinig de afbeelding, weike de Schryver maakt van de Roomfche Kerke, naar het oorfpronglyke geiyke, en hoe Weinig reden hy hebbe om op derzelver zuiverheid te roemen , of voor te wenden, dat de eislykheden der vervolginge , enz. alleen op rekening van eenige byzondere Kerkdienaars moe» ten gefteld worden , kan de Leezer gemaklyk bevroeden , wanneer by flechts de Rs'rklyke Gefchiedenis van uoskeih, of bow e r's Historie der Pausfen gelieft in te zien, om nu te zwygeu van  OVER ONDERSCH. VOLKEN. 241 OVER ONDERSCHEIDEN VOLKEN, En in-het byzonder over de ttaliaanen. r£o veel het leeven en de bezigheden van eenen Geestelyken toelaaten, heb ik my geoefend in de kennisfe der onderfcheiden Volken, die Europa bevvoonen; en uit de ftaaltjes, die ik 'er van gezien hebbe, het zy onder de Vreemdelingen, om van veele anderen. Ja, fommige Roomschgezinde Schryvers, fi.eury, du pin, couRAYER,en anderen, zyn fclierpziende genoeg geweest om veele gebreken hunner Kerke te zien, en openhartig genoeg, om, in verfchcidene opzichten, derzelver verdorvenheid cn afwyking van de voorfchriften des ËüangeHuirli te erkennen. Ganganelli merkt te recht aan, dat mem da dwaalingen moet onderfcheiden van de dwaalenden: zo beliooren wy ook te doen, den Roomschgezinden aan te merken als OHzetl doolenden Broeder, en hem, met liefde en mfclukkeiykheid , volgens de voorfchriften der wyshcid, die van hoven is, te behandelen. Maar, zo lang de Roomfche Kerk dien geest behoudt welke haar geduurende zo veele eeuwen bezield heeft, en die, fchoon in de laatfte tyden vry wat beteugeld, nog ver is van geheel onder gebragt te weezen,zo lang de wortel des kwaads niet is uitgerooid, fchoon fommige takjes van den boom eeniszin» moogen befnoeid weezen; zo lang moet ieder kundig en eërlyk Protefhnt alle gedachten v«n vereeniginge verwerpen, en zeggen: Lapis 6? agnis quanla fortito ohtigit, Tecum miki discordia est. III. DEEL. Q_  24* OVER om welken te leeren kennen ik 'gelegenheid gehad hebbe, het zy in de Verhaalen, die de Reizigers 'er van doen, het zy, eindelyk, in de tafereelen, welke de Gefchiedenis ons voor oogen Relt, hebbe ik opgemerkt, dat 'er by alle menfchen eene overeenkomst en gelykvormigheid van characieris, die hen volmaaktlyk naar elkander doen gelyken, en dat zy veel minder verfchillen door hunnen byzonderen aart, als door de onderfcheiden fchakeeringen, onder welke men hen Ziet. Dus zoude, volgens myne wyze van befchouwinge, een Laplander denzelfden geest hebben al* een Italiaan, indien hy geholpen wierd door dc öpvoedinge en de lugtflreek. Van daar koomt het, dat men overal, in welk Land het ook zyn mooge, menfchen aantreft, die met juistheid onderfcheiden , en met billykheid oordcelen. Men weet niet, wat de ziel van eenen Boer kan onderneemen, dewyl men haar ziet onder onbefchaafde uiterlykheden, en onder eene grove fchors. Men oordeelt zelfs gemeenlyk dat deeze ziel minder is dan niets; en evenwel is 'er reden om te gelooven, dat zy wonderen zoude kunnen doen, indien men haar gelegenheden gaf om zich te vertoonen. Sixtus V, en, in deeze laatfte dagen, de Kardinaal aleeroni, zouden in zichzelven begraven zyn gebleven, indien gelukkige ontmoetingen hst vuur niet hadden doen te voorfchyn koomen uit  ONDERSCHEIDEN VOLKEN. 243 uit den keiiteen. Het Heelal is een wyd veld, waarin de verfchillende geaartheden der menfchen moeten aangemerkt worden als geftrooide zaaden , die vrugt voortbrengen, of misdraagen, naar den wind, die 'er waait. Indien deeze gunftig is groeijen zy op tot boomen, die zo iierlyk zyn in hunne bladeren, als uitmuntende door hunne vrugten;indien hy nadeelig is, vertoonen zy niets dan eene verfchrikkelyke onvrugtbaarheid. De ziel, met het lighaam vereenigd zynde, wordt afhanglyk van de onderfcheiden leeftyden, van de jaargetyden, van de hoofdftoffen. By fommigen is zy altoos in de kindschheid; dewyl zy niemand aantreft die haaren groei en krachten bevordere;by anderen,koomt zy tot eenen volmaakt manlyken ouderdom ; dewyl men haar omringt met alles wat haar leevendig kan maaken en verlichten. Volgens deeze aanmerkingen heeft men alle redenen om te gelooven, dat een Engelschman, naa Spanje overgevoerd, en daar de Spaanfche opvoeding ontvangende, veel minder werkzaam zoude worden; en dat in tegendeel hy, die, te Madrid geboren, overgebragt, en te Londen opgevoed was, eene geheel andere wyze van denken zoude hehben. De onderfcheiden Landen maaken zo veel verfchillende gezigtpunten, die de werkingen van den geest bepaalen. Het zedelyke is hier beneden zo naaow verbonden met het natuurlyke, dat men dikQ_ 2 wyls  244 OVER wyls verwonderlyke daaden ziet bedry ven; maar welke alleen aan den invloed, die uitwendige oorzaaken op ons hebben, moeten toegefchreven worden. Een oud Wysgeer had reden om te zeggen, dat onze zintuigen zo veele venfterszyn, door welke wy indrukfels van allerlei foort ontvangen; en dat onze ziel, natuurlyk lui zynde, zich bykans altoos vergenoegt met door deeze openingen te kyken, in plaatze van in zichzelve te keeren. Indien zy alleen na de Noordzyde uitziet, wordt zy niets gewaar dan voorwerpen, die haar doen koud worden en bedroeven: indien zy, in tegendeel, haar gezicht naa het Zuiden wendt, ontdekt zy zaaken die haar verhitten en vervrolyken. De man, die een verheven verftand bezit,doet zyne wyze van oordeelen niet afhangen van deeze manier van zien; ook' Relt men hem in den rang der zonderlinge verfchynfelen, en met zo veel te meer reden, dewyl alles, wat de zinnen aandoet, ons ongevoeliglyk inneemt. Van onze kindschheid af hebben wy denkbeelden, die ons tot een compas verftrekken in den loop desleevens, die ons ftandvastig of kleinmoedig, roekeloos of bygeloovig maaken, en welke wy aan de geringfte toevallen verfchuldigd zyn. Men kan derhalven zeggen, dat het grootfte gedeelte der menfchen alleen beftaat uit eenen zamenloop van omftandigheden. Sommigen oordeelen verkeerd, alleen om deeze reden, dat zy verkeerd, heb-  ONDERSCHEIDEN VOLKEN. 245 hebben met menfchen, welker verftand eenen averegtfchen draai had. Anderen hebben flechts daardoor een gezond verftand, dat zy het geluk gehad hebben van een Werk te leezen, 't welk hen trof, en hun vaste beginfels inboezemde. De Engelschman is in verrukking opgetogen over zynen Regeeringsvorm; alleen, dewyl hy, van zynen vroegften leeftyd af, het woord Vryheid hoort uitbrommen: de Chinees gelooft de grootfte der menfchen te zyn, om geene andere reden, dan dat men hem by herhaalinge vertelt, dat hy vindingryker en naarftiger is dan alle Europeaanen met elkander. Eene zaak wordt voor eene Rechtbank gebragt; het zoude te vermoeden zyn, en zelfs moest men natuurlyker wyze verzekeren, dat alle Rechters haar met dezelfde oogen moesten befchouwen; evenwel brengt zy zo veele verfchillende gevoelens voor den dag als 'er menfchen zyn, dewyl deeze van zynen_ Grootvader heeft hooren zeggen, dat zulk eene zaak zodanig moest weezen, en geene, door uit eenen kwalyk begrepen hoogmoed, met geweld byzonder te willen weezen, zichzelven tot eenen dwarsdryver gemaakt heeft. Ik heb, by voorbeeld, meermaalen gezien, dat een Boek, 't welk de goedkeuring der geheele waereld wegdroeg, evenwel fommige tegenfpreekers hadde, alleen om dat zy den ftroom niet wilden volgen, en geloofden, dat hunner waardigheid Q_3 be-  246 OVER betaamde zich door het oordeel des Gemeens niet te laaten wcgfleepen. De ziel moet, om haar Oppergebied te bewaaren, zich wachten voor duizend zaaken; zy moet, bovenal, op haare hoede zyn tegen alle de vooroordeelen, met welke de driften haar omlingelen, zelfs eer zy zich kan bedenken; en hierin kan zy niet anders flaagen, dan door haare reden om raad te vraagen, en door de zaaken met elkander te vergelyken: zy moet alles onderwerpen aan eene geregelde twyfeling, volgens het gevoelen van den Franfchen Wysgeer (*). Maar deeze bewerking is veel ongemaklyker dan men zich verbeeldt. En van hier is het, dat zo veele zielen, welke de beste gefteltenis hadden, onder weg, om zo te fpreeken, blyven hangen; zy bereiken haar oogmerk niet, dewyl zy door duizend zwaarigheden daarin verhinderd worden. Hier uit volgt, dat elk, die in zyne Iugtftreek, in zyne opvoedinge, in den Regeeringsvorm van zyn land, middelen vindt om zich boven de gevoelens van het gemeen te verheffen, zeer veel verfchuldigd is aan de Voorzienigheid. Dit is een tweede leeven zeer veel waardiger dan het eerfte , en vooral, indien de waare Godsdienst de grondflag geweest is der beginfelen welke hy heeft ontvangen. ik fcheide nooit den mensch af van den Godsdienst; CD D&SCASTIS.  ONDERSCHEIDEN VOLKEN. 247 dienst; niet om dat ik een Geestelyke ben, maar om dat het zeker is, en volgens de ondervinding, en volgens dereden, dat wy flechts een klein gedeelte van onszelven zyn, indien wy de waarheid niet kennen in dat gene, 't welk het weezenlykfte is, en voor deeze waereld en voor de andere. Myne ziel, terwyl zy ieder oogenblik het lighaam aankondigt, dat zy deszelfs heerfcheres is, en het naar haar goedvinden doet gehoorzaamen, leert my, dat niet alles in my ftoffe is, en dat 'er zekerlyk iets in my is, 't geen myne fpieren en zenuwen moet overleeven. Myn denkend vermoogen is derhalven te kostbaar om het aan het geval over te laaten, en de zelfftandigheid, die het voortbrengt, te verheven , om het niet tot ernftige voorwerpen te wenden. Maar het is onbetwistbaar, dat geene andere dan onfterflyke voorwerpen onze begeerten moeten vestigen, en ze kunnen vergenoegen. Wanneer men zegt, dat het geval ons eerder in de eene Iugtftreek dan in de andere doet geboren worden,fpreekt men als een Leerling van ltjcretius of van epicurus. Eene eeuwige Voorzienigheid, die alles regelt, heeft, uit hoofde van eeuwige redenen, maar die onbekend zyn, dewyl zy tot het geheim der Godheid behooren, de geboorteplaats van deezen liever te Pekin bepaald dan te Rome. Dus kunnen noch moogen wy aan iemand den laagen Raat verwyten,uit welken hy is voortgekoömen, noch het ongeluk, waarin hy geQ 4 bo-  S48 OVER boren is. Zal ik eenen koornhaim vraagen, waarom hy liever in een onvrugtbaar land groeie, dan op eene welbebouwden akker ? De hand des Scheppers heeft gezaaid zo als Hy goedvond, en zal gaaien zo als het hem behaagen zal. Der Reden, welke aan alle lugtftreeken gemeen is, koomt het toe met nauwkeurigheid te zien, en met juistheid te zamen te voegen, indien men haar niet eenigen ftrik fpanne, en haar niet bedriege. De gevoelens der menfchen, die bykans altoos uit de vooroordeelen van derzelver kindschheid en land voortkwamen, moeten zwygen voor de waarbeid; dewyl deeze een licht is, 't welk,het zelfde in Siberië als in Holland, in alle lugtftreeken beRaat, hier wel meer in een gedrongen, daar meer verfpreid; maar egter altoos beftaat, en de overhand behoudt, op de misdaaden en dwaalingen met welke de waereld vervuld is. Sommigen zien deeze waarheid niet dan van ter zyde, anderen worden ze regtftreeks gewaar; en, het geene verbaazende is, dikwyls meent men haar gevonden te hebben, wanneer men niets, dan enkel leugens, ontdekt heeft. Dus hebben Wysgeeren, de eene na den anderen, geduurende gantfche eeuwen, zich bedrogen in hunne nafpooringen, en wel met dies te grootere misvattinge, daar zy geloofden de godfpraaken des Heelals te weezen. Wanneer het bedrog zichzelven durft uitgecven voor de waarheid, ziet men langer niet dan valfche be*  ONDERSCHEIDEN VOLKEN. 240 beginfels, welke men neemt voor de best gebaande wegen, en ftort zich in eenen grondloozen kolk van dwaal ingen. Wanneer men den aart der Volken tot den grond onderzoekt, weet men niet aan welk Volk men den voorrang hebbe te geeven. Altoos vindt men groote gebreken naast groote deugden,en dit dient om den mensch te leeren, dat hy te gelyk zich moet verheffen en vernederen, om hem tusfchen het vertrouwen en de vreeze te houden. De Volken, die dc geringfte tekens van vernuft geeven, en die, uit hoofde der verregaande onkunde, welke hen opflokt en in de duisternisfe houdt, bykans vergeeten worden, kennen doorgaans geene euveldaaden. Het fchynt dat de grootfte misdaaden naast de zyde der verhevenfte bedryven gaan. Van hier koomt het, dat men naauwelyks heldhaftigheid vindt zonder wreedheid; en dat,wanneer men de groote feiten ftukswyze onderzoekt van die Overwinnaars, welken men zo opvyfelt als wonderen van dapperheid en verftand, men, doorgaans, voor fchaduwen, waare gruwelen vindt. Ook kan men zeggen dat dc'Italiaanfcht Natie niet meer verfchrikkelyk is door haare euveldaaden dewyl zy niet langer vermaard is door groote bedryven. Verdeeld in zo veel byzondere ftukken als zy Staaten in haaren kreits bevat, kan zy noch zich uitbreiden, noch zich verheffen, gelyk in die tyden , in welke zy de beroemde verzameling was yan alle zedelyke deugden, en van alle misdaaden. q 5 De  sjo OVER De Romeinen, van welken wy, met betrekkinge tot derzelver magt en dapperheid, Hechts zeer zwakke telgen zyn, deeden, om zich onfterflyk te maaken, zich uitmunten door allerlei middelen, daar zy voor hun gezag geene paaien vonden, en zelfs het Heelal wetten voorfchreeven. Zy hadden het toppunt van vreugde bereikt, indien men maar van hun fprak, indien de geheele aarde hunne heerfchappy erkende, en voor hunnen naam beefde. De Christelyke Godsdienst, die de Romeinen deed verdwynen, bepaalde derzelver nakoomelingen binnen den kring der waarheid, terwyl hy die beroemde rooveryen verbood, welke men den raam gaf van doorlugtige krygsverrichtingen: deugden, zonder uiterlyke vertooning, namen toen de plaats in van die fterk in 't oog loopende trekken, welken men den naam gaf van grootmoedigheid, maar die geen ander beginfel hadden dan de trotsheid, en men zag Italië geheel vervallen van alles, wat het den grootften luister bezorgd had. Het-was geheel natuurlyk, dat 'er niet zo veel 'zugt tot roem, noch zo veele gelegenheden om zich te doen uitmunten, voorkwamen, wanneer een zo uitgebreid als volftrekt gezag verdeeld wierd. Een Land wordt noodwendig vreedzaam, wanneer het ophoudt magtig te weezen, daar het zelve niet meer kan onderdrukken, en door anderen niet onderdrukt wil worden: maar gelyk de menfchen,  ONDERSCHEIDEN VOLKEN. 251 zelfs in hunne verbasteringe, altoos iets van hunnen ouden aart behouden, hebben de Italiaanea zich roem willen verwerven door de Kunften en Geleerdheid, wanneer zy niet meer de gelegenheid hadden om door luisterryke overwinningen uit te munten. Men ziet van eeuwe tot eeuwj zedert den val van het Heidenfche Rome, dat dit akoos hunne geliefde drift was. Men maakt gaarne gerugt in de waereld, op welke wyze het ook geleideden mooge, en, indien men geen caesar is, wil men sixïüs V zyn;indien men geen v 1rciliüs is, wil men tasso weezen. De zeden werden ongevoeliglyk den invloed gewaar der vreemde veranderinge welke in Italië gebeurde, wanneer het Capitool werd nedergeveld voor de voeten van de Leerlingen des Kruises, en de Christelyke Godsdienst zegepraalde. Toen verdweenen de krygsdeugden, om plaats te maaken voor deugden des vredes: en, gelyk alles verandert, en het misbruik altoos de zyde bekleedt der grootfte uitmuntendheid, maakte de luiheid zich meester van de lighaamen en de gemoederen, en Italië verviel tot verwyfdheid. Wel is waar, dat het Euangelium, dat waarlyk Godlyk boek, de luiheid en wellustigheid geenzins voorftaat; het is 'er zelfs de grootfte vyand van, daar het zonder ophouden den mensch de zelfsverlochening aanbeveelt; maar, gelyk deeze zigtbaare waereld, ongelukkiglyk, ons fterker treft dan de onzigtbaare dingen, en de lof der boete, welke ons in de Ge- wy.  252 OVER wyde Boeken wordt opgelegd, niet verkondigd wordt, zo als die der vermoeienisfen, welke men uitftaat in de velden van Mars; kunnen de hedendaagfche Romeinen niet zo veel gerugt maaken als de ouden. Slechts eenige weinige zielen, die door den Hemel leevendig getroffen worden, laaten zich door niets te rug houden, in de loopbaan der zaligheid ; maar het grootfte gedeelte geeft zich over aan de luiheid. Dus geraaken, onder de Italiaanen, allen in het vergeetboek, die zich niet toeleggen op de kunften en weetenfchappen, en niet bezield worden door dien geest des Christcndoms, die de fchoonfte daaden doet onderneemen. Oudtyds maakten alle de Romeinen, om zo te fpreeken, flechts eenen perfoon uit; de heldendaaden van ééne ftuitten te rug op het gantfche Lighaam, elk had 'er zyn deel in; en zie daar de oorzaak, door welke zy zo beroemd werden. Telkens, wanneer de menfchen geene gewigtige belangen, die hun onderling gemeen zyn, hebben te behartigen, wanneer zy zich bevinden onder verfchillende meesters, die ieder zyne byzondere wyze van regeeren hebben, worden 'er geene andere dan óp zichzelve ftaande daaden bedroeven; en indien ergens een Held geboren worde, is hy het alleen voor zichzelven zonder dat de Natie 'er door ontbrande. Zie daar juist onzen ftand. De Venetiaan wordt ge-  ONDERSCHEIDEN VOLKEN. 253 geheel niet geftreeld door den roem van eenen Ro. mein, noch de Milanees door dien des Napolitaans. Onderdaanen van verfchillende Overheden, zyn ze veel meer geneigd om malkander te laakeu, dan op te vyzelen. Hieruit moet noodwendig voortkoomen, dat de naiever verdoofd worde, en dat het groote roerfel, 't-geen bykans alle menfchen in beweeging brengt naamlyk begeerte tot roem en tot geld, den Italiaanea ontbreekt ter uitmuntendheid. Hoe minder uitgebreidheid de Staaten van eenen Vorst hebben,zo veel minder koophandel wordt 'er gedreven, zo veel minder onderdaanen zyn 'er, en zo veel minder is hy gevolglyk in Raat om de verdienflen te beloonen: en hoe veel menfchen zyn 'er die niet werken, indien men ze niet betaale! Men ziet uit deeze voorftelling, dat wy wel gedwongen zyn lui te weezen, daar onze verfchillende Staaten al te naauw beperkt zyn om Oorlogen te voeren, of den lust tot werken te doen opwakkeren. Wat 'er ook van zyn mooge, na zo veel Oorlogen en omkeeringen, is het veel dat wy nog zyn het geene wy zyn. Dank zy den Christelyken Godsdienst, die ons de middelen verfchaft om goed te doen zonder trotsheid, en om ons te heiligen, en daar door ons in Raat gefield heeft om eenen meer weezenlyken en duurzaamen roem te verdienen dan al den roem der Romeinen. Indien deeze waereld eeuwig ware, en geen ander  «54 OVER der leieven, dan het geene wy hier beneden genie- • ten, zoude het een nadeel zyn, dat wy niet meer Romeinen waren; maar daar de Christelyke Godsdienst ons ten naauwften vereenigt met de Godheid zelve, en ons het Heelal vertoont als een op. gefierd tooneel, 't geen flechts weinige oogenblikken duurt, verleent hy ons eene grootheid die oneindig verheven is boven alle grootheid der Heidenen. Het Geloof geeft den naam van onfterflyk niet aan den man die Steden weet in te neemen en Koningryken te veroveren; maar aan hem, die, in het midden der fchepfelen, niets ziet dan den Schepper, en de geheele waereld kan tarten hem van dit groote voorwerp af te fcheiden. Dus hebben de Italiaanen, wanneer men ze uit dit oogpunt befchouwt, wel verre van minder te zyn dan de Romeinen, het grootfte voordeel boven dezelven; en, indien zy niet meer de wapenen voeren, gelyk eertyds, heeft men dit alleen te wy ten aan den aart hunner Regeeringsvorm, en aan de kluisters, waarmede men hen geboeid heeft, door ze niet meer meesters der waereld te laaten. Niets is zo gefchikt ter uitbreidinge der denkbeelden, als een wyduitgeftrekt Gebied, waarin men recht van beveelen heeft. Indien de Romeinen, die het meeste uitgemunt hebben, tegenwoordig te Rome leefden, zoude het fpruitje hunner dapperheid in hunnen eigen boezem verflikken, dewyl zy geene gelegenheid zouden vinden om  ONDERSCHEIDEN VOLKEN. 255 om het te doen te voorfchyn koomen. De omftandigheden alleen doen groote mannen kennen. Elk Land bevat zulken, die men zich nooit zal zien vertoonen, by gebrek van hulpmiddelen, die hen op eene voordeelige wyze op het tooneel der waereld zouden geplaatst hebben. Deeze zyn bedenkingen, die ons moeten overhaalen ter verfchooninge van, ik weet niet hoe veel, Volken, die tegenwoordig geheel geen teken van leeven vertoonen. Het is, by voorbeeld, zeker, dat eene Natie, die al te verre verwyderd is van het middelpunt der Kunften en der weetenfchappen , niet zo veel kundigheden of zo goeden fmaak kan verkrygen, als een Volk, het welk deeze fraaie zaaken uit de bron zelve kan fcheppen; en dat, indien michiel angelo, met al zynen geest, en dante, met al zyn vuur, in Finland geboren waren,de ééne nooit een zo beroemd Schilder, noch de andere een zo groot Dichter zouden geweest zyn. Daarenboven is 'er zulk eene vereffening en gelykheid van voor-en nadeelen, van goede en kwaade hoedanigheden onder alle menfchen, dat hy, die niet geleerd is, daar voor fchadeloos gefield wordt door een natuurlyk vernuft, en dat hy,dien het aan vernuft ontbreekt, dikwyls zeer veel oordeel en redenskracht bezit. De fchitterendfte daaden zyn niet altoos die welke de hoogfte achting verdienen. Een Volk, 't welk zyn woord getrouw is, en zyne plichten niet verlaat, overtreft buiten twy-  2j5 OVER twyfel een Volk, 't welk zich door zyne dapperheid doet uitmunten, maar zich bedient van list en kwaade trouwe. Veroveringen onderftellen altoos geen goed recht; en de Gefchiedenis fpreekt van eene menigte van Helden, die niets meer waren dan vermaarde Struikroovers. Alles dus wel .berekend zynde, moet ieder Volk te vreden zyn met zyn lot, met het hoekje lands, dat het bewoont, en met dat aandeel vernufts, 't welk de eeuwige Wysheid het heeft toegefchikt. Het Volk, dat meer kundigheden bezit dan andere, heeft ook meer behoeften, en zeer veel meer ftaatzugt. De oorlogzugtige Volken waren nooit de gelukkigfte Volken. Behalven, dat men met veldflagen te winnen dikwyls zichzelven in den grond helpt, heeft men ook niet altoos het geluk en den roem ter zyner befchikkinge. Een enkele tegenfpoed doet verfcheidene overwinningen vergeeten. Zie daar waarheden, die men niet kan ontkennen wanneer men kennis heeft van de natuure der zaaken en van het menschlyke hart. Het is met de Volken eveneens als met gefchilderde en uitgehouwen kunstwerken; fommigen hebben een fraai coloriet, anderen zyn verheven, en allen moet men ze in het rechte licht befchouwen om 'er een juist oordeel over te kunnen vormen, en niet door het eerfte gezigt bedrogen te worden. Dit is zeker, dat de gebreken, zo wel als de deug-  ONDERSCHEIDEN VOLKEN. 257 deugden, in den klomp des Heelals dienen ter' vervullinge der oogmerken van Hem, wiens wysheid oneindig is. Dus ftrekken de kruipende dieren zo wel als het gevogelte, de vergiften zo wel als de beste geneesmiddelen, de made zo wel als de oliphant, de distel zo wel als de jasmyn, om een geheel te vormen, waarover men zich verwondert, en 't welk ons die mengeling van lichtftraalen en fchaduwen vertegenwoordigt, die het uitfpanfel dikwyls voor onze oogen ten toon fpreidt. Elk byzonder perfoon is het kort begrip der Natie, onder welke hy is opgevoed. Hy is een Haaltje van eene weerfchynende ftoffe, welker weef fel fyner of grover is, naar maate zy met meer of minder zorge toebereid en gegomd is. Dezelfde vergelyking al voort volgende, zoude men kunnen zeggen, dat de Franfchen en Italiaanen meer dan eens onder den kalander zyn doorgegaan, en dat zy hiervan dien glans hebben, 'die de Vreemdelingen verbystert. III. DEEL. R R £.  j5S REDEN V, OERING REDENVOERING over het , B Y GEL O OF. Uitgefproken voor de Vierfchaar der H. Inquifitie, door den Eerwaardigen Vader ganganelli, Raadsheer; eer hy ver/lig deed van eene zaak, welke voor deeze Vierfchaar hing, om aldaar beoordeeld te worden. TT\e menfchen dorflen, in weerwil van de verdorvenheid hunner harten, niet ftraffeloos zich als ondeugenden vertoonen; en om zich eenigermaate te bedekken, deeden zy hun best om aan hunne ondeugden zelve een voorkomen van deugd te geeven; hieruit ontftond de valfche naauwgezctheid van geweeten, de valfche zedigheid, de valfche eer, de valfche vroomheid, met één woord, de Huichelaary. De Godsdienst zelve, hoe zuiver en heilig hy ook zyn mooge, was niet veilig voor deeze verraaderfche nabootzingen: men zag het Bygeloof agter hem treeden, en onder voorwendfel van de Godsvrugt uit te breiden en te verheffen, derzelver aart bederven , en alleen arbeiden om haar belachelyk te maaken en te doen verachten. Het is onbegrypelyk hoe veel uitvlugten en laage middelen het  over het BYGELOOF. 250 het gebruikte om hierin te flaagen. Hoe verhevener de Godsdienst is, zo veel te veragtelyker maakt hem het Bygeloof: ook liet de opperfte Wetgeever niet af te donderen tegen de Pharifeeuwen, die de vroomheid deeden dienen ter onderhoudinge van duizend bygeloovige uitwendigheden, die zy Helden in de plaatze van het weezenlyke der Wet. Zy verbeeldden zich, by voorbeeld', Gode te vereeren, met gemaaktlyk in het openbaar te bidden om van dc menfchen gezien te worden, met breed uit te weiden in lange gebeden, met roem te draagen op hunne aalmoefen en vasten, met eene ftaatige houding aan te neemen, en met' niet toè te laaten, dat op den Sabbath zelfs het allernoodzaaklykfte werk verrigt wierd. Zodanig waren de Bygeloovigen der oude Wet, en op deezen zyn ongelukkiglyk gevolgd de valfche Vröome'n, die, door hunne' huichelaarye, en door hunne moedwillige onkunde, de nieuwe Wet onteerem- Men mooge hun zeggen, met de Kerkvcrgaderinge van Trente, dat de bemiddeling der Heiligen niet meer dan goed en nuttig is, dat 'er in de eerwaardigfte Beelden geene kracht fteeke: men mooge hen wyzen tot God zei ven, die ons verklaart, dat niet allen, die Hem aanroepen, zullen zalig worden; dat men flechts een gepleisterd graf is, wanneer men niets meer bezit dan eene in enkele uitwendigheden beftaande Godsvrugt; dat, wanneer onze oogmerken R 2 kwaad  26o REDENVOERING kwaad zyn, het geheele lighaam onzer daaden insgelyks kwaad moet weezen: zy vergeeten je sus christus, om zich alleen met deszelfs dienaaren op te houden; zy keeren zich tot ftandbeelden, in het vertrouwen, dat deeze in zichzelven 'het vermogen hebben om hen te verhooren; zy zeggen eene menigte gebeden op, zonder hunne aandacht 'er eenigzins op te vestigen, en meenen, dat uitwendige bedryven, die niet meer zyn dan de fchors der Wet, genoegzaam zyn om hen te rechtvaardigen en zalig te maaken. Dus bewerkt het Bygeloof, 't welk men my toelaate den aap te noemen, die den Godsdienst nabootst en befpot, dies te meer kwaad, dewyl het de zondaars in eene valfche gerustheid doet {luimeren ; dewyl het zich ergert aan alles wat tegen zyne vooroordeelen aanloopt; en dewyl het dikwyls eenen afkeer opvat van Gods waare dienstknegten, om dat het deezen zich niet onderwerpen ziet aan kleinigheden, en in hun die vreugde-en die gerustheid ontdekt, die het merkteken uitmaaken van Gods waare Kinderen. De bygeloovige is de man, die eenen fplinter ziet in het oog zyns broeders, en den balk in zyn eigen niet gewaar wordt; hy is die afgunftige Broeder, die zich beleedigd vindt door de vreugde eens tederhartigen Vaders by de te rug koomfte van zynen verlooren Zoon; hy is die onrechtvaardige Rechter, die niet in het Rechthuis wil ingaan, om zich niet onrein te maaken tegen het Paaschfeest, en ondertusfehen den Mensch- God  over het BYGELOOF. 261 God ter dood verwyst; hy is die Pharifeeuw, die zich ergert, dat jesus christus eenen Geraakten geneest op den Sabbath; hy is die trotsaart, die gelooft niet te zyn gelyk andere menfchen, om dat hy tweemaal ter weeke vast; die zwartgallige, die heimelyk mort tegen de Zondaares, om dat zy den Zaligmaaker der waereld eene welriekende zalf offert, welke zy had kunnen vcrkoopen ten voordeele der armen; die huichelaar, die, vol ergernis, dat hy den Zoon van God ziet eeten met Tollenaaren en Zondaaren, hem behandelt als een veragtelyken vraat en wynzuiper. Zodanig zyn de uitwerkfels der verkeerde vroomheid, of liever der Bygeloovigheid. Zy is het, die met eene dolheid, welke zy voor eenen waaren iever neemt, alle de zulken befchouwt, welken het ongeluk hebben van de geopenbaarde waarheden niet te gelooven, of welken het juk der ketterye draagen, zonder medelyden te willen hebben met hunne omfTandigheden. Zy is het, die zich vermaakt met valfche Wonderwerken, met verdichte Legenden, en die overal den wapenkreet opheft, wanneer men ze niet gelooft; zy is het, die byzondere gevoelens verwart met de Leerftukken van den Godsdienst; die zonder genade iedereen verdoemt, die niet van haare gedachten is over zaaken, die tot het Geloof niet behooren; die de duisternis voor het licht neemt, en vreest, dat men haar verleiden zal, wanneer men haar wil verlichten; eindelyk, zy is het, die R 3 zich  *e mensch is niet meer dan eene fchaduw van ^ zichzelven; zyne ziel, ingewikkeld in de digtfte duisternisfen, onderfcheidt zich naauwelyks van de natuurlyka aandrift der Dieren; zyne ongeregelde hartstogten fpannen zarnen tegen zynen perfoon; zyne wederbarftige zinnen verwekken eene regeeringloosheid in zyn eigen hart; de deugd is hem eene pyniging, het misdryf zyn vermaak; alles, wat hem omringt, dient alleen om hem te verleiden, of op den doolweg te helpen; hy vergeet zynen oorfprong en zyne beftemming, 'om zich gelyk te ftellen met de aarde, welke hy onder (*) Dus liosft de Vulgsra', uit welke de Schryver, naar de Roomfche wyze , zynen tekst ontleent. Zy koomt overeen met de Griekfche Overzettinge. Maar onze Vertaaling leest (Pf. CXXXH. O Wy zullen ons nederbuigen voor de vsetbunk zyner voeten.  263 I. REDENVOERING der zyne voeten treedt; het geroep van zyn geweten is langer niets dan eene geimoorde ftem: hy verheft monfters tot Godheden; en de waare God is ten zynen opzichte als of Hy niet bcftond; met één woord, het berouwt den Heere zeiven dat Hy hem gemaakt heeft (*). Welk een tafereel,ChristelykeToehoorders 1 Welk eene verzameling van dwaalingen en euveldaaden! Het is niet meer die mensch, in gerechtigheid en heiligheid gevormd, wiens begeerten alle zuiver, wiens gedachten alle hemclsch waren; maar het is de flaaf der fchandelykfte driften, die zyne voorrechten, zyne waardigheid, zynen adeldom verloren heeft, door zich te begraaven in de eisiykneden der afgoderye. Zodanig waren wy zonder de genade des Verlosfers, die gekomen is om ons te herftellen in onze rechten, en den heiligen-eernaam van Christen, met onuitwischbaare letteren, ons in te drukken. Toen zyn wy uit den fchoot des doods verrezen, onze ziel heeft een nieuw leeven aangenomen; en wy hebben, in de verrukkingen der leevendigfte verwonderinge, en der grootfte vrolykheid, Gods eigen Woord, het uitgedrukte beeld zyner zelfftandigheid, ja zynen eigen Zoon, die van alle eeuwigheid in den luister der Heiligen geteeld was, zyne natuur met de onze zien vereenigen, en, door een zo onuitfpreekbaar wonderwerk,' on- (*) Gen. VI. C.  over het KERSFEEST. 269 onze menschlykheid op de heerlykfte wyze verheffen. O aarde, die zedert zo langen tyd bevogtigd waart met het bloed der Rechtvaardigen en der Propheeten; aarde, die zedert zo veele eeuwen bezoedeld waart met eene menigte van euveldaaden; ik zie u gereinigd, vernieuwd, zo dat ik u zelfs met den Hemel mooge vergelyken. Hy, die by uitfteekendheid de Rechtvaardige is, koomt op uw flyk rusten, en maakt daarvan eene kostbaarer ftoffe dan goud en paarlen; hy maakt u tot eene woonplaats der Heiligen, en hy drukt zyne geheiligde voeten op 'uwe oppervlakte, zo dat wy zyne voetftappen erkennen, en ons bevlytigen om ze te aanbidden: wy zullen aanbidden in de plaatze, alwaar zyne voeten geftaan hebben. Groote God! de mensch was dan gefchikt om uw broeder en medeërfgenaam te worden. Door uwe Vleeschwordinge verheft gy hem tot den rang der Goden, terwyl gy u vernedert tot aan de ingewanden der aarde, en ons verzoent met uwen eeuwigen Vader. My dunkt, dat ik eenen ftryd tusfchen de Godlyke rechtvaardigheid en barmhartigheid, en de overwinning zie blyven aan de zyde der barmhartigheid. Inderdaad, welk een grooter teken van o-oedheid kan 'er van den kant eens Gods gegeeven worden, dan dat hy zich ontkleede van al zyne heerlykheid, om onder de menfchen te koomen woo-  270 I. REDENVOERING woonen, na derzelver natuur en zwakheden te hebben aangenomen. Onze Schepping, hoe verwonderlyk zy ook ware, wanneer de Almagtige den adem des leevens' over ons uitgoot, heeft niets dat vergeleken kan worden, by de heerlykheid, tot welke de verborgenheid der Vleeschwordinge ons verheft. Ons vergodlykt vleesch wordt waardig om ten eenigen dage in heerlykheid op te ftaan, en onze lighaamen zyn tempels van den Heiligen Geest. Welk eene-omwenteling in het Heelal! Jesus christus wischt door zyne geboorte het vonnis des doods uit, 't geen ons veroordeelde tot eeuwigduurende ftraffen; en het menschlyk geflagt, 't geen in den perfoon van Adam van alle zyne voorrechten vervallen was, 't geen voor allen erfdeel niets meer bezat dan een vryen, doch meer tot het kwaade dan het goede overhellenden, wil, dan eene begeerlykheid, die geduurig de hartstogten doet gisten, dan een op het voorhoofd gefchreven teken van vervloekinge, wordt in zyne eer herfteld, keert weder in het bezit zyner oude rechten, cn vindt alleen een barrhhartigen God, in 'dien wreekenden God, die het verbannen had, en Rond uit te rooien. Welk een tydftip is de geboorte van eenen Mensch-God in de opvolginge der eeuwen! Historiefchryvers, wischt in uwe Gefchriften alles uit, wat geene betrekking heeft tot deeze groote gebeurtenis; Redenaars, gebruikt uwe welfpreekend- heid  over het KERSFEEST. 271 heid alleen om ze te verkondigen; Rechtvaardigen, fpringt op van vreugde, de hemelen openen zich voor uwe wenfchen; Zondaars, heft uwe hoofden op, deeze aanbiddenswaardige geboorte wordt u tot vergiffenis en gencezing. De Natuur, aandachtig bezig met haarenMaaker, op deezen dag, te befchouwen onder de bekleedfels van een flerflyk lichaam, leert alle menfchen hoedanig hunne gevoelens behooren te weezen. Maar, helaas! terwyl de hemelen hunne vreugde betuigen door Lofzangen, terwyl deeze Godlyke Verborgenheid, naar welke de Aartvaders zolang gereikhalsd hadden, welke zo lang voorfpeld was door de Propheeten, haare vervulling erlangt, blyft gy, Stervelingen, ongevoelig voor deeze groote gebeurtenis; de geboorte van eenen aardfchen Vorst treft u fterker dan de geboorte van Gods Zoon; en wanneer gy u nederbuigt om Hem te aanbidden, is dit niets meer dan eene louter uitwendige plegtigheid, aan welke het hart geen deel heeft. Doorlugtige Herders van Bethlehem, Heilige Wyzen uit het Oosten, gy zult ten eenigen dage opRaan tegen dit misdaadige geflagt, 't welk zich minder laat gelegen zyn aan de koomst van den Mesfias, dan aan eene voorbygaande heerlykheid, dan aan verganglyke fchatten. Ondertusfchen, myne Broeders, is 'er geene zaligheid dan door deezen Godlyken Mesfias; en Hy zelve is het, welken David en Salomon, met de leevendigfte be-  272 I. REDENVOERING begeerte, wenschten te aanfehouwen; Hy is het, wien te zien de Gelukzaligheid der Heiligen uitmaakt, en ten eenigen dage de fchrik der boozen zal weezen. Heden plaatst hem zyne barmhartigheid op aarde in eene wieg; maar, in het einde der eeuwen zal zyne rechtvaardigheid hem plaatzen op een vuurigen throon in het midden der wolken, om leevenden en dooden te oordeelen. ■ Laat ons, Christenen, deeze beide gebeurtenisfen te gelyk befchouwen, op dat wy noch eene roekelooze vermetelheid moogen aannecmen, noch ons overgeeven aan wanhoope. Indien de mensch al de eer, die hy heden verkrygt, volmaaktlyk kende, zoude de aarde niets meer zyn in zyne oogen. Hy zoude niets anders zien dan jesus christus, en met den Apostel belyden, dat alles opgefloten is in deezen Godlyken Verlosfer, dat alles alleen om zynent wille gemaakt is, en beftaat; alle dingen zyn door hem.... en alle dingen heftaan te zamen door hem (*). Wy waren nog niet geboren, wanneer wy reeds beftonden in deezen tweeden Adam, die, van alle eeuwigheid voorgefchikt om onze Middelaar en ons leeven te zyn, om zich met het vleesch te vereenigen, alleen het oogenblik verwachtte, 't welk in de eeuwige befluiten daar toe beftemd was. Toen werd de reinfte van alle Maagden zyne Moeder, door de werking van den Heiligen Geest; en jesus CD Col. i, 16,17.  over het KERSFEEST. 273 sus werd, om ons Opperhoofd en onze Vader te zyn, de nederige zoon van mar ia. Welk eene menigte van wonderwerken gebeurt 'er op het oogenblik, en na de vervulling van deeze Godlyke Verborgenheid! Tekenen bedekten de oppervlakte des aardbodems, en de Vleeschwording befchaamde de Jooden, verfloeg de Heidenen , om het geluk en de heerlykheid der Christenen te wege te brengen. Jerufalem, Jerufalem, hebt gy dan de voorzeggingen vergeeten, die u zo menigmaalen de komst van eenen Verlosfer voorfpelden, en zult gy ongelukkig genoeg zyn om hem niet te erkennen, die binnen uwe muüren alleen verfchynen zal om zieken te geneezen, dooden op te wekken, en den armen het Euangelium te verkondigen (*). - Helaas, myne Broeders, helaas! deeze rampzalige ftad zal haare verwerping voltooijen; zy zal hem ter dood brengen, die haar het leeven kwam geeven; en ter ftraffe van haare misdaaden zal 'er van haar niets meer dan een ydel ftof overblyven, en haare Synagoge zal vernietigd worden om plaats te maaken voor eene Kerk, die nimmer zal orakoomen. Zodanig ook zal uw lot zyn, laffe Christenen, die den Mesfias niet erkent, of verzuimt zyne Wet te betrachten. De linnen doeken, in welke gv hem nu gewonden ziet, zullen veranderen in vlammen vuurs om u te verflinden; de kribbe, in welke (*) Ziiifpeeleude op Matth. XI. 5. III. deel. S  274 I. REDEN VOERING ke hy ligt, zal in een vreezelyken throon verkeeren, wiens gezigt gy niet zult kunnen verdraagen; en zyne zwakke handen, die ter naauwernood zich kunnen outfluiten, zullen aan alle kanten den blikfem uitfchieten om u te vernielen. Het zal dan niet meer de tyd der barmhartigheid zyn, maar de tyd der wraake. • Groote God! Welk een onheil voor den zondaar, die geen nuttig gebruik heeft weeten te maaken van de onuitfpreekelyke Verborgenheid uwer Vleeschwordinge; die in de uitltortinge van al uw bloed, waarvan een enkele druppel genoeg was om het Heelal te behouden,geen middel heeft weeten te vinden om zyne vergiffenis te verwerven; die by de kribbe, in welke onze Godlyke Zaligmaaker geboren is, niet zal verfchenen zyn, dan om 'er banvonnisfen en vervloekingen te ontvangen ! Dat het Geloof ons nu overbrenge tot deeze heilige plaats, dat het alles vervulle het geene de zinnen niet kunnen gewaar worden. O! plaats van geneugten, plaats, die duizendmaal verwonderlyker zyt dan alle paleizen der Koningen, neem my in met eene heilige verrukkinge; maak dat ik, terwyl ik u zie, opfpringe van blydfchap, en dat myn hart u nimmer wenfche te verlaaten. Hier is het, myne Broeders, dat gy in den geest dagelyks zyn moet, en niet in de paleizen der Grooten, alwaar men niets anders vindt, dan onrechtvaardigheden, dan onbuigzaamheid, dan trotsheid;  over het KERSFEEST. 275 heid; niet in die plaatzen van vervloekingen, alwaar gy de leden van jesus Christus onteert; niet in die ftrafwaardige huizen, in welke gy het goed der armen, den loon der arbeiders, ja de bezittingen uwer kinderen aan het fpel waagt; niet in die fchoolen des verderfs, in welke men eene geheel Heidenfche Wysbegeerte leert,naar de overlevering der menfchen, naar de eerfte beginfelen der waereld (*). Ik bekenne voor u, Christelyke Toehoorders, dat men zich niet wederhouden kan van traanen te florten, wanneer men zyne gedachten laat gaan over het klein getal der geenen, die van de komfte des Zaligmaakers een goed gebruik maaken. Sommigen fchaamen zich hem na te volgen, anderen hem te erkennen, en 'er is bykans niemand die niet in zichzelven eenig voorwendfel vindt om hem niet te aanbidden. Maar hoedanig zal dan deeze Mesfias zyn, indien hy niet Almagtig, Eeuwig, Oneindig zy? Welk fchepfel zal zyne bediening kunnen waarneemen? Welk ander weezen, dan een God, zal Adams zonde kunnen uitwisfehen, en Gods zwaar beleedigde rechtvaardigheid genoeg doen ? Myne ziel ontfnapt my in weerwil van myzelven, terwyl zy van het eene onderwerp tot het andere overgaat, met eene verbaazende vaardigheid: maar hoe kan men zynen geest binnen juiste paaien C*) Col. ii. 3. S 2  W !• REDENVOERING Jen houden, daar het ganfche Heelal verzwolgen wordt op het gezigt van eene zo groote Verborgenheid 1 Hoe kan men zich maatigen, wanneer men denkt aan eenen mensch geworden God! Ach' indien David uitberfte in de leevendigffe verrukkingen voor de heilige Arke, die flechts eene afbeelding van den Mesfias was, hoedanig moet dan onze vervoering zyn! Alles noodigt ons om den Heiligen Israëls te zegenen, en Hem te zegenen op eene wyze, die alle onze blydfchap, al ons geluk, aankondigt. Geheiligde Gewelven! weergalmt van de vreugde, die ons bezielt; Bedienaars der Altaaren, heft het eeuwig Hallelujah aan, het welk de Ouderlingen in de Openbaaringe, zonder ophouden, zingen rondom den throon des Lams; volgt de Engelen na in het uitdrukken van uwe Lofzangen en van uwe gevoelens! Rivieren, fonteinen, cederen van Libanon zegent den nieuwgeboren Heere. Hy wil mets anders dan behoeftigheid om zyne wieg te verfieren, op dat alles overeenkoome met het kruis, waaraan hy ten eenigen dage moet fterven. Welk een onderfcheid tusfchen den Ral van Bethlehem, en de paleizen der Grooten! Zoude men met gelooven aan den eenen kant Goden te zien, en aan de andere zyde den geringften der flaaven, verlaaten en aan zyn lyden overgegeeven ? Maar hoe vee e deugden zyn 'er in dit geheiligde vertrek, 't welk het Geloof befchouwt als den heiligften van aIlc Taberaakelen! Alle de volmaaktheden des Hee-  over het KERSFEEST. 277 Heeren zyn hier by een vergaderd, dat is te zeggen, dat, gelyk de Heilige chrysostomus zich uitdrukt, het eindige hier het oneindige bevat. O onbegrypelyke Verborgenheid! Alles fchynt hier zelfs beneden den mensch te zyn, en alles is Gode waardig. Laat ons onze eertitels afzweeren, onze rykdommen met voeten treeden, ons haasten om te Bethlehem onze trotsheid, onze vadzige verwyfdheid te offeren, en ons tot een flagtoffer te ftellen met jesus christus, die al den glans zyner majefteit verbergt, op dat de geringfte der menfchen tot hem mooge naderen. Is dit uw gedrag, die gy, door de ydelheid geleid, den wees cn den behoeftigen niet dan met oogen van verachtinge befchouwt; die niet wik verfchynen dan onder een luisterryk voorkoomen, en die gelooven zoudt te verbasteren, indien gy u by toeval begaaft onder den hoop der ongelukkigen, die uwe Broeders zyn, in weerwil van alle uwe poogingen om 'er aan te twyfelen. O heilige nederigheid van den Mensch-God! koom op deezen dag deeze trotze zondaars inneemen, die, geloovende van een anderen oorfprong te zyn dan het menschlyke geflagt, hunne gelyken niet willen erkennen; koom gy de beguichelingen verdry ven, die hen verblinden, den misdaadigen wierook, die hen bedwelmt, en plaats hen aan de voeten der geenen, die zy zich niet verwaardigen aan te zien; koom hun zeggen, dat hun einde nadert, en dat binnen kort hunne S rs asch  278 I. REDENVOERING asch vermengd met die der allerelendigffen, in eene eeuwige vergetelheid zal begraaven blyven! Room gy zelve hun den Zoon des Allerhoogfteri vertoonen, daar hy geen ander gezclfchap dan dat der armen en der dieren, en niets heeft waarop hv zyn hoofd kan nederleggen; koom gy door dit chouwfpel, en hunne reden, en hunne trotsheid, beichaamen. ' Niets anders, myne Broeders, dan deeze dierbaare nederigheid, kan ons een voordeelig gebruik doen maaken van de Verborgenheid der Vleeschwordinge, te meer daar zy de grondflag is van alle deugden.- Men ergert zich aan de fchynbaare laagheid van den Mesfias, om geene andere reden, dan dat men zelve niet nederig is. De Ketters en de Ongeloovigen befireeden deeze onuitfpreekelyke Verborgenheid, dewyl zy zich niet konden overtuigen, dat een God zich zo verre vernederd hadde, dat hy verfchenen ware in de gefialtenisfe eens dienstknechts: het was het zelfde beginfel van trotsheid,'t welk den Jooden niet toeliet den Mesfias te erkennen, en zelfs dermaate hen verbitterde, dat zy hem kruisten. Laat ons derhal ven, myne Broeders, een afgryzen hebben van deeze rampzalige trotsheid, dewyl zy het is, die zich verheft tegen de Verbor genheid der Vleeschwordinge, dat is, tegen dat geene, 't weikin onzen Godsdienst den meesten troost aanbrengt, tegen dat Ruk, 't welk de grond llag ia van alle waarheid; want de Mesfias, myne Broe.  over het KERSFEEST. 279 Broeders, is niet een op zichzelven ftaand en van andere afgezonderd Wcezen; maar een oneindig Weezen, 't welk zich overal bevindt, 't welk aan alles het leeven en de beweeging geeft, en om wiens wille inderdaad alle zaaken beftaan, zowel zigtbaare als onzigtbaare. Laat ons derhal ven nimmer jesus christus affcheiden van iets het geene wy doen; laat hem de ziel zyn van onze daaden, want zonder hem is alles gebreklyk. Zonder dit, myne Broeders, zoude de Verborgenheid der Vleeschwordinge overtollig geweest zyn. Maar wy konden niet hehouden worden dan door de offerande van eenen Mensch-God, die, te gelyk Priester en Slagtoffer, zichzelven offert, cn geofferd wordt. Gy weet het, geheiligde Altaaren, gy, op welke dagelyks dit onuitfpreekelyke wonderteken gewerkt wordt, gy, die inderdaad hem zeiven bezit, die te Bethlehem geboren werd, en wiens geboorte wy heden vieren: hy is onder de gedaante des broods, gelyk hy'eertyds verfcheen onder het bekleedfeldes vleefches;maar altooswaarlykmensch, en altoos waarlyk God. Het geene my verbaast, is, dat dit groote voorwerp uit uwe harten en uit uwen geest kan gewischt worden, en dat de geringfte voorwerpen u eenen God doen vergeeten, die mensch geworden is om ons te behouden;eenen God,die altoos beftaat in het midden van ons, om onze Middelaar te S 4 zyn  28o i. REDENVÓERing zyn by zynen Vader, en om onze vergiffenis te verwerven. 6 ce ,, O onmeetbaare liefde van niynen God, die », gen Zoon tot eenen Voorfpraak hebt gegeeven ^fdeH--™us uitriep, in leeven! dlgR verrukkmgen zyner erkentenisfe,) wanneer 3, zullen wy u hefde wedergeeven voor liefde"? fonrhe" ' t ^ indoen, is, dat wy ons voor hem opofferen, gelyk hy zieh voor ons geofftid heeft. Laat ons dan in het vervolg niet anders werken, dan in hem, dan met hem, en door hem, indien wy willen dat hy waarlyk in ons Heere, wanneer zullen wy dit geluk genieten! Wanneer zult gy ons geheel van ons zeiven affcheiden jo dat wy aan niets anders dan aan u gehecht zyn! Wanneer zullen wy in u veranderd worden, om niet meer dan één en het zelfde met u te zyn! Deeze was uwe begeerte, ó myn God, gelyk gy zo wel getoond hebt in dat verheven Gebed, 't welk uwe Reden voering na het Avondmaal befluit; en heden is het ook de onze. Neen, wy wenfchen mets meer, wy verzoeken niets meer, dan innigJyk, en tot in alle eeuwigheid, met u veréénigd te worden. ° Gevoelt gyu, myne Broeders, niet ontbranden door deeze liefde? Ach! wat zou zy fterk in ons ?yn, indien wy flechts onze eigene belangen wel ken.  ovfiR het KERSFEEST. 281 kenden, en indien wy volmaaktelyk overtuigd waren van Gods geheele barmhartigheid. Hy heeft ons tweemaalen gefchaapen, want, waarlyk hoe zouden wy die Verborgenheid niet eene tweede Schepping noemen, die ons uit het graf der zonde trekt, om ons een geheel Godlyk leeven te doen leiden. De wysbegeerte deezer Eeuwe mooge vry de erfzonde willen ontkennen, zy mooge vry twyfelingen verfpreiden over de groote Verborgenheid, welke het onderwerp deezer plegtigheid uitmaakt; alles verkondigt ons dat de misdaad van onzen eerften Vader waarlyk by ervenisfe tot ons is overgegaan-, en dat de Zoon van God waarlyk gekomen is om die misdaad te verzoenen. Tot hier toe zagen wy binnen ons, zowel als bui. ten ons, niets anders dan de fchrikkelyklle elende, en wy hadden geheel geene hoop meer. Maar, Heere, gy opende de Hemelen, toen de aarde gereed Hond om ons te verflinden; en, dewyl wy in onszelven het vermogen niet hadden van u te koomen zoeken, daalde gy neder om ons te vinden. Eeuwige dank zy u altoos daar voor gegeeven. Ja, myne Broeders, de oude Wet maakt plaats voor de Nieuwe; en het is niet meer de vreeze, maar de liefde, die het heerfchende kenmerk van den waaren Christen uitmaakt. Hoe zou men u niet lief hebben, ö myn God, na alles wat gy doet om onzentwille ? Wat kond gy ons meer geeven, dan dat gy ons uzelven gaaft? De mensch moet wel ondankbaar zyn, om niet ten fterkften S 5 aan-  282 I. REDENVOERING aangedaan te worden door eene zo ongemeene weldaad: maar laat ons hier van de oorzaak nergens anders zoeken dan in onszelven: meer getroffen door de goederen deezer waereld dan door de eeuwige gelukzaligheid, die voor ons is weggelegd, leiden wy een geheel aardsch leeven ; en alles wat betrekking heeft tot den Godsdienst, tot deszelfs verborgenheden, feesten, en plegtigheden, wordt ons volftrekt onverfchillig. O vleeschgeworden Woord! Gy, het licht onzer zielen, gy,door wien de eeuwen gemaaktzyn, gy, met één woord, onze hoop, ons leeven, onze zaligheid, wil ons deel verleenen aan de vrugten uwer Vleeschwordinge, indien gy wilt, dat wy door uwe liefde zullen ontvonkt worden; gy alleen kunt ons geeven het geene ons ontbreekt om tot u tc koomen. Het is alleen door een uitwerkfel van uwe barmhartigheid, en door eene alvermogende genade, dat de Heiligen u aangenaam wierden , en een voordeelig gebruik wisten te maaken van de onuitfpreekelyke Verborgenheid, met welker befpiegelinge uwe geheele Kerk op deezen dag bezig is. Niets is 'er, Christelyke Toehoorders, 't welk onze aandacht en onze genegenheid zo zeer moet bepaalen, als deeze Verborgenheid, die, hoe onbegrypelyk zy ook zyn mooge, ons tot de Godheid doet naderen, zo dat wy der Godlyke Natuure ieelagtig worden (*). By het licht, 't welk zy ver- fpreidt CD 2. Pet. I. 4.  over het KERSFEEST. 283 fpreick over allen, die haar bepeinzen, zullen wy zien, dat alles, wat ons tot nog toe heeft bezig geden, niets anders is dan besruicheling en harsfenfchimmen, en dat W) maar al te lang dc flagtoffers geweest zyn van onze hartstogten en van onze zinnen. Dat, derbalven, het Geloof voortaan ons licht en onze leidsvrouw zy: haar fakkel, hoe duister hy ons ook mooge fchynen, zal de Verborgenheid der Vleeschwordinge voor ons zigtbaar maaken, niet om ze ons te doen begrypen, maar om ze te aanbidden ,cn ons van derzelver waarheid te overtuigen. De Hemel geeve, dat het vleeschgeworden Woord voortaan onze weg, ons leeven, onze waarheid zy; dat het geboren worde in onze harten, gelyk het heden te Bethlehem geboren werd, om ons in zich in te lyven, en ons gelukkig te maaken in tyd en in eeuwigheid. „ De waereld is my haatelyk", zeide de Heilige bernardus, „ indien ik 'er jesus christus „ niet zie": deeze moet de taal zyn van alle Christenen, die tot geen ander einde op aarde zyn, dan om in hunne zeden hem te vertoonen, die hen heeft vrygekocht. Jesus christus is ons licht, onze vrede, onze vertroosting, met één woord, onze gelukzaligheid. Dit behoort gy al uw leeven ernftig te bedenken, en vooral in deezen tyd, die in het byzonder gefchikt is om de Geboorte van onzen Heere te eeren. God van alle genade, verfcheur de bedriegelyke dek-  284. I. REDENVOERING dekkleeden, die ons beletten u te befchouwen; maak dat de geheele natuur, welker beginfel en leeven gy zyt, ons niet dan van u fpreeke, en dat alle fchepzels tot zo veele fpiegels verftrekken om uwe wysheid en uwe goedheid tot ons gezicht te rug te kaatfen. Befchouw in ons niets anders dan de gelykenis van uwen Godlyken Zoon, die op deezen dag geboren werd, om onze zonden te verzoenen, en onze vergiffenis te verdienen. Verhef onze zielen tot aan het heiligdom, 't welk gy bewoont, en maak ze los van alle aardfche voorwerpen, die de begeerlykheid ons deed aankleeven van het oogenblik, waarin wy het licht aanfchouwden. Indien onze geboorte gelyk is aan die van jesus christus, uit hoofde der zwakheid en vernedcringe, die beiden verzeilen, welk een onderfcheid vertoont zich, wanneer men ze durft vergelyken in haar beginfel en in haare uitwerkinge! De eene is bezoedeld met de fmet der erfzonde, en de andere is zo zuiver als de heiligheid zelve: de eene brengt niets met zich dan elende en rampzaligheid, en de andere is de bron van het geluk der menfchen. Daar deeze groote waarheden de fpyze uwer zielen moeten weezen, vermaane ik u om 'er li geduurig mede te voeden, op dat zy tot uwe zelfsftandigheid overgaande, u moogen gelykvormig maaken, aan hem, die gekomen is om ons te behouden, en voor wien wy moeten leeven tot in eeuwigheid. TWEE-  over het KERSFEEST. 285 TWEEDE REDEN VOERING, over het KERSFEEST. Verbum caro faftum est. Het Woord is Pleesch geworden. Jo. I. 14. JQe onuitfpreekelyke, diepe, en voor altoos aanbiddenswaardige Verborgenheid, die met reden onder de Christenen den heerlykften en plegtigften dag uitmaakt, geeft ons, waarde Toehoorders, het hoogfte denkbeeld van het Opperfte Weezen, terwyl zy ons leert, dat Gods wegen waarlyk onbegrypelyk zyn. Inderdaad, wie is de mensch, die niet ter nedergeflaagen wordt op het gezicht der Vleeschwordinge? Wie is de fterveling, die derzelver afgronden zal durven peilen? Indien men de oogen niet op de Zon kan gevestigd houden, die, evenwel, flechts een verganglyk werkfluk is, het is dan niet te verwonderen, dat men een eeuwig Weezen niet kan bevatten; een Weezen, 't welk, noch door ruimte, noch door tyd bepaald, alleen van zichzelven afhangt; en het welk, altoos onmeetbaar, oneindig, niets gewonnen heeft by de fchepping van ditwyduitgeftrekte Heelal, en niets Raat te verliezen, wanneer  286 II. REDENVOERING neer dat zal vernietigd worden. Hoe zal ik dan heden, altoos oude, en altoos nieuwe Goedheid, kunnen fpreeken van uw Woord, 't welk even oud als Gy, hoewel van U gebooren, het uitgedrukte beeld uwer zelfftandigheid is, het affchynfel uwer heerlykheid? Doe myne zinnen zwygen, ó myn God; leg myner trotze en vermetele reden ftiizwygen op; verhef myne ziel tot U, op dat ik uit de volheid zelve van uw licht eenige ftraalen mooge ontkenen, welke ik kan doen te rug Ruiten op myne Toehoorders, op dat zy Hem moogen kennen, dien Gy gezonden hebt, Hem, die, onze weg, onze waarheid, ons leeven zynde, ons hier beneden tot fpyze en toorts moet dienen. Ik biddc U niet, Heere, om die welfpreekendheid, die de ooren en de gemoederen Rreelt: het onderwerp, 't welk ons nu bezig houdt, is in zichzelven te groot, om menschlyke taal te gebruiken. Men durft 'er niet van fpreeken, uit vreeze van zich niet te kunnen uitdrukken, en wanneer men 'er om denkt, fchroomt men, dat men 'er geene denkbeelden van zal hebben waardig eener zo verhevene als diepe Verborgenheid. Daarom, myne Broeders, zal ik de woorden en keurigheid van uitdrukkingen verwaarloozen, om u flechts eenvouwig te zeggen, dat de-Vleeschwording te gelyk is, de vernedering des Woords, en de verheffing des menfchen. Verwondert u hier, Chris-  over het KERSFEEST. 287 Christenen y over de oneindige barmhartigheid van Gods Zoon, die, om ons te verheffen, zich onderwerpt aan de diepfte verlaaginge; die zich blootftelt voor de fchrikkelykfle behoeftigheid om ons te verryken; die de hardfte dienstbaarheid ondergaat om ons te verlosfen. Deeze ftof verilindt zodanig alle myne gedachten, dat ik niets meer overhoude dan eene verbaasdheid, die my verrukt, en buiten my zeiven vervoert. Men moest den boezem van God zei ven, het eeuwige Heiligdom der Godheid, kunnen openen, alle eeuwen en ruimten uit het oog verliezen, zichzelven uitbreiden in deeze onmeetbaarheid, deeze louter verftandlyke eeuwigheid doorloopen, die te zamen het Weezen des Opperften uitmaaken, om een recht denkbeeld van zyne volmaaktheden, en van zyne grootheid, te verkrygen. Men zoude dan weder moeten afdaalen tot de geringheid van ons weezen, tot de elenden van onzen ftaat, tot de verfchriklykheden onzer nietigheid, om de tegenftelling te vinden, die 'er is tusfchen een God, die alles door zichzelven vervult, en die zich vernedert om de gedaante en de natuur van eenen dienstknecht aan te neemen. Hemelen, indien ik u ondervraage over deeze Verborgenheid, antwoordt gy my, dat de Almagtige, die u gefchapen heeft, die u op het ydel deed rusten, en u als een kleed uitbreidde, waarlyk onbegrypelyk is in zyne werken, zo wel als in zyne handelingen en in zyne wegen. Hemelfche verftandlykheden, Engelen, die den ftoet des Eeu-  283 II. REDENVOERING Eeuwiglecvenden uitmaakt, indien ik u durve vraagen, hoe de Almagtige een lighaam gelyk aan het onze heeft kunnen aanneemen, werpt gy u neder, gy aanbidt, en leert my door deeze daad, dat ieder fchepfel moet zwygen in de tegenwoordigheid des Scheppers, en dat de geboorte van den Mensch-God eene verborgenheid des geloofs is, en niet het onderwerp eener ydele nieuwsgierigheid. God, die niet konde toeneemen door zich te verheffen, vermeerdert eenigermaate zyne heerlykheid door zich te vernederen. Welk een fchouwfpel , wanneer ik onder het dekkleed eens Rerflykcn vleefches, en onder den fchyn van een aardsch brood, den Eeuwiglecvenden zei ven befchouwe, die zich vernedert tot eene foort vanvernietiginge. Dan zyn alle de vermogens myner ziele, als of zy niet meer waren, en van myne geheele beftaanlykheid blyft my niets meer overig, dan eene verrukrukking van verwondering. Maar wanneer ik beginne te overweegen, dat dit onuitfpreekelyke Wonderwerk om mynentwille gewrogt wierd; dan ontbrandt myn hart in de vuurigfle liefde. Want het eeuwige VVoord, myne Broeders, fchynt zich van zyne Godlykheid te ontkleeden om geene andere reden, dan om onze menschlykheid eenigermaate te vergoden. Het koomt zyne eeuwigheid paaren met ons kortduurend beftaan, om ons te doen leeven tot na hêt einde der tyden; het koomt zyne almagt vereenigen met  over het KERSFEEST. 289 met onze zwakheid, om ons onoverwinbaar te maaken; kortlyk,het daalt af tot ons, om ons tot zich te verheffen, en ons te plaatzen aan de bron aller verlichtinge en aller rykdommen. Dit is zo waar, dat, vóór de Vleeschwording, geen fterveling tot in de Hemelen konde doordringen, en dat de mensch, overftelpt door het gewigt zyner elenden, geen ander middel had dan dit, om van dezelve ontflagen te worden. Naauwelyks was de Mesfias aangekondigd, wanneer de aarde, hoewel bedekt met distelen en doornen, uit hoofde van Adams zonde, opfprong van vreugde ; en men zag eene wolk van Aartsvaderen en van Propheeten, door hunne woorden en daaden de komst van den opperden Verlosfer voorfpellen. Zo ras hy verfchynt,zien de menfchen zich overRort met de grootfte goederen, rivieren van eene alvermoogende en geheel wonderdaadige genade overftroomen hen van alle kanten; zelfs de luister van jesus christus wordt die der waare Christenen. Men ziet ze bekleed met den glans der gerechtigheid en der heiligheid: en zy doen de heerlykheid des vleeschgewordenWoords fchitteren tot in de diepfte holen, tot aan de einden der waereld, tot op de ftraftooneelen. Om zynentwille is het dat zy lyden, om zynentwille is het dat zy lterven; en door deeze dubbele offerande leeren zy ons, dat wy inderdaad ons moeten opofferen aan den dienst van den Mensch-God, leeven, gelyk Hy geleefd heeft, en ten minden III. deel. T wen-  29o II. REDENV. over het KERSFEEST, wenfchen te fterven, gelyk hy geftorven is. Wy zyn van de flaavemye der zonde niet ontflagen dan om in alles onderworpen te zyn aan den wille van onzen Verlosten Want hy heeft ons niet verheven tot den rang van zyne Vrienden, van zyne Broeders, van zyne Medeërfgenaamen, dan onder voorwaarde, dat wy de overblvffelen van zyn lyden vervullen. Ik vervulle in myn vleesch de overblyffelen der verdrukkingen van christus (*). Aan u, onuitfprcekelyke Verborgenheid, welker gedachtenis dc Kerk ons heden voor den geest brengt, aan u zyn wy het onwaardeerbaare geluk onzer verlosfinge en onzer verheffinge verfchuldigd. Door u zyn wy niet meer onder eene wet van fchrik en vreeze, maar onder eene wet van liefde; door u hebben wy eenen alvermogenden Voorfpraak byGod, die geduuriglyk aanhoudt om onze bekeenng; door u worden wy gevende tabernakelen, in welke jesus christus woont en waarin hy ten onzen voordeele de grootfte wonderwerken verricht. Maak, ö Vleeschgeworden Woord, dat onze aanbiddingen, in deeze dagen van zaligheid en zegeninge, niet alleen uitwendig en voorbygaande zyn; maar dat zy, gelyk die der Herderen en der Wyzen, voor eeuwig in onze harten vestigen het ryk van jesus christus, in welken wy de zaligheid en het leeven hebben, en door welken alleen wy ze kunnen verdienen. Het zy zo. CD Col. i. 24. E E-  ÉENIGE BYZONDERHEDEN. 29; EENIGE BYZONDERHEDEN, RA A K END E HET GESLAGT en den PERSOON van CLEMENS XIV. T Tet is zeker, dat het Geflagt van Ganganelli, oorfpronglyk van St. Angelo in Vado, eene kleine Bisfchoplyke Stad in den Kerklyken Staat, zedert langen tyd edel was, gelyk dit bevestigd wordt door de openbaare Gedenkfchriften des Lands, fchoon de Stamboom, welken men 'er van opgemaakt heeft, en die ik onder myne oogen heb, niet honger opklimme dan tot het Jaar 1610. Het Geflagt Mazza afkomftig van Pezzaro, uit welk de Moeder van clemens XIV gefprooten was, is niet minder oud; en men zou in ftaat zyn alle de ftukken, die, om dit te bewyzen, noodig zyn, te voorfchyn te brengen. Clemens was de laatfte van zynen tak, als hebbende zynen ouderen Broeder verloren in den ouderdom van negentien jaaren. Hy had twee T 2 Zus-  292 EENIGE Zusters alexandrine, die in het Jaar 1711 trouwde met hieronymus fabri, van een adelyk en oud geflagt van VerucHo, 't welk tegenwoordig beftaat uit drie manlyke nakomelingen, van welken twee Kerklyken zyn, en tegenwoordig te Rome woonen: enpoRziA, die uitgehuuwlykt werd aan joannes eaptista teealdi, van een adelyk geflacht van Pezzaro. Wat de byzonderheden aanbelangt, die de kindschheid en de opvoeding'van canganell 1 betreffen, moet men zyn leeven nazien. Men weet, dat hy zynen Vader verloor, wanneer hy nog niet meer dan drie jaaren oud was; en dat zyne Moeder, na hem tot eenen eerften Leermeester hieronymtjs f anti, die nog leeft en negentig jaaren oud is, gegeeven te hebben, hem beRelde by de Jefuiten in het Collegie van Rimini, van waar zyhem, na verloop van drie Jaaren, te rug nam, om hem toe te vertrouwen aan de Vaders der Godvrugtige Schooien der Stad Urbino, alwaar hy befloot een Gecstelyke te worden, en het kleed van den Heiligen franciscus aannam op den 17 'cn Mai 1723. Zynde toen Gardiaan den Vader franciscus paolini. Men weet dat hy, na op den ifiien Msri 1724 zyne geloften gedaan te hebben, na Pezzaro gezonden werd, om zich daar in de wysbegeerte te oefenen, onder den Vader j 0 s e p h d o n a t i , die bekoord door zyne gaaven, niet na Recanati wilde vertrekken, zonder hem met zich te neemen als ee-  BYZONDERHEDEN. 293 eenen Jongeling van de grootfte hoope. Men herinnert zich nog dat hy,'m deeze Stad eeneThefis met den grootflen luister verdedigde; dat hy vermaak vondt in op het orgel te fpeelcn; en dat zyn OverRe te dier gelegenheid zeide, dat de vermogens zyner ziele in eene zo volmaakte eenftemmigheid waren, dat men zich geheel niet behoefde te verwonderen , dat hy van natuur e de Mufiek ver fond. Ik zal hier niet herhaalen,dat hy. den 25 te» May 1727 zich na Fano begaf, om daar les in de Godgeleerdheid te neemen van den Vader erci-moktalto ; dat de Kardinaal prosper marefoschi, Oom van dien, die tegenwoordig uitmunt door zyne geleerdheid en Godsvrugt, cenftemmig met den Eerwaardigen Vader b al drati, toen Generaal der Orde, hem in het Jaar 1728 te Rome ontbood; dat hy daar een Rreng onderzoek onderging, waarin hy den grootflen lof behaalde, en de eer van een lii te worden van het Collegie van den Heiligen Bonaventura, en dat hy hier tot Profesfor had den Vader lucci die met eenen reuk van heiligheid geftorven is. Na op den 29a"eil Mai 1731 den Docloraalcn Hoed ontvangen te hebben uit handen van den Vader vincent conti, toen Generaal, werd hy na Ascoli gezonden, om aldaar in de Wysbegeerte te onderwyzen,alwaar hy, volgens het verhaal van den Heer battaroli, Parochie-Priester van die plaatze, en nog in leeven, verfcheiden Thefes deed verdeedigen, cn verfcheide Redenvocringen T 3 uit-  294 EENIGE uitfprak, fommige over den Godsdienst, andere over de Geboorte van den Mesfias, met eene algemeene toejuichinge; van hier. ging hy na Milaan alwaar hy het geluk had van de Keizerin Koningin van Hongarye te zien, en verkoren te worden om eene Lofreden'op den Kardinaal s t a m p a te doen. De Kardinaal annibal albani, gaf hem, te gelyk met zyne Overften, de plaats van Regent van het Collegie van den Heiligen Bonaventura, die te Rome openftond, door den vry willigen afRand van den Vader f. zampetti; en den 51e" Mai 1741 werd hy verkoren tot altoosduurend Definiteur der Provintie (*). In dit zelfde jaar fprak hy eene Lofreden uit over benedictus XIV, in tegenwoordigheid van deezen grooten Paus,die zelve kwam voorzitten in het algemeene Capittel der Minderbroeders Conventuaalen. In het Jaar 1745 werd hy Adjunct van den Vader innocentius belles tracci, Raads- hecr der Inquifitie, en in het Jaar 1746 werd hy zelve Raadsheer. Een groot vriend van den arbeid zynde, had hy zich een ontwerp gemaakt, om, geduurende^eenigen tyd, het Regentfchap van St. Bonaventura te houden by de plaats van Raadsheer, om vervolgens daar toe te doen benoemen den Vader joseph pon el li, zo beroemd door zyne bekwaamhe- C) Zie boven, bl, 155. den'  BYZONDERHEDEN. 295 den; maar de Vader carel dominicus moïa gebruikte, om die plaats te verkrygen, het gezag van den Kardinaal annibal albani; en dit gelukte hem. Ganganelli had buiten twyffel reden om onvergenoegd te weezen; maar deeze groote man toonde zelfs niet de geringde moeilykheid,enliet, met de grootfte onverfchilligheid,zynen mededinger zich verheugen in zyne zegepraal. In den tyd der Vacantie zich naa Jefi begeven hebbende, gaf hy daar aan den Vader antonius sandriani te kennen, dat hy voorneemens was Rome te verlaaten, en zich mAsfife te begeevcn, om daar in ftilte te leeven; toen gebeurde het, dat deeze Geestelyke, wiens proces,met oogmerk om hem onder de Gelukzaligen te ftellen, tegenwoordig wordt opgemaakt, hem uitclrukkelyk1 zeide: God wil dat gy te Rome blyft, enjchikt u daar tot groote zaaken. Ganganelli zoude in het Jaar 1753 tot Generaal zyn verkoren geweest, in de plaatze van den Vader joann es - baptist a costanzo, en in het Jaar 1759 in de plaatze van den Vader joannes-baptista colombi, die naderhand als Aartsbisfchop van Benevento geftorven is; maar hy wilde nooit eenige waardigheid in zyne Orde aanneemen; en indien hy niet door clemens XIII zeiven was genoodzaakt geworden de bediening van Kardinaal te aanvaarden, zoude hy al zyn leeven een gemeen Geestelyke gebleven zyn, T 4 • be"  296 EENIGE beter in zyn fchik met het beoefenen der Weetenfchappen-en de verkeeringe met eenige vrienden, dan met het beklimmen der hoogde Waardigheden. Op den 24'ten 'September 1759 hd van het Sacro Collegio, en den i9l,e" Mai 1769 Paus geworden zynde, behield hy altoos dezelfde zedigheid, dezelfde gefpraakzaamhcid, dezelfde zagtzinnigheid, dezelfde vrolykheid, en altoos dezelfde vrienden. Hy zeide fomtyds, dat hy tot ftaat gekomen was als een korrel tarwe, die, zonder oogmerk heen geworpen, wortelen fchiet, opgroeit en krachten krygt. Hoe leevendig van aart hy ook ware, kende hy nimmer de gramfchap, en zeide, dat hy niet wist hoe hy zich moest houden cm verftoord tefchynen. De Heer Kardinaal de b er nis, wiens getuigenis van het grootfte gewigt is, zeide dat hy geen mensch gekend hadde, wiens gezellige hoedanigheden en Christelyke deugden tot zulken hoegen trap geklommen waren als die van ganganelli. Kardinaal zynde, begaf hy zich eens met de grootfte verhaasting, fchoon in het begin van den Nacht, na eenen zyner huisbedienden, die ziek was; en na denzelven al het geld gegeeven te hebben, 't geenhy by zich had, zeide hy: 'Er is geene andere grootheid dan die van wel te doen. Een ryklyk gekleed man kwam eens by hem, gondcr zich te hebben laaten aandienen, op het oogenblik, waarin hy zyne chocolade gebruikte, .' "' en  BYZONDER HEDEN. 207 en dorst hem zeggen, dat hy uit naam van God kwam om hem te zeggen, dat hy_, in de zaak van Parma, zich had te fchikken naar den wil van clemens XIII, enz., maar de Kardinaal antwoordde hem koeltjes: Bewys my uwe zending door eenig Wonderwerk. Hy, wiens zendeling gy zegt te weezen , doet altoos zyne Afgezanten kennen door eenige doorjlaande tekenen; zonder dit zou iedereen God doen fpreeken, zo als het hem behaagde. De Onbekende, verbaasd over dit antwoord, 't welk hy niet verwachtte, vertrok, het een of ander tusfchen de tanden mompelende, en overtuigd, dat ganganelli de man niet was om zich door Gezichten te laaten misleiden. Op zekeren dag den Vader richini ziende, (die tegenwoordig Opper-Hofmeester is van hetPauslyk Paleis,) fprak hy: Zie daar den Man, die Kardinaal mtfest geweest zyn, en niet ganganelli; maar hy heeft het Hoofd, en ik hebbe alleen den Hoed. Hy zeide, dat de ziel vermaak fchepte in de Spanjaarden te hooren fpreeken, het vernuft in de Franfchen, het geheugen in de DuiiJchers, het gezond verftand in de Engelfchen, en de verbeelding in de Italiaanen: en dat men, om recht voordeel te trekken uit de zamenleevinge ,met deeze verfchillende Natiën moest verkeeren. Wanneer op zekeren dag zyn Kamerheer hem waarfchouwde, dat hy het ceremonieel verwaarloosde met eenen Man, van genkenen rang, tot aan T 5 den  =98 EENIGE den trap uitgeleide te doen, antwoordde hy: Leg my liever aan eene keten, indien gy niet wilt, dat ik hen verzelle, die my de gunst bewyzen van my te koomen zien. Op eenen anderen tyd zeide hy tegen zyne bedienden, die weigerden iemand binnen te laaten, om dat hy aan tafel zat: Weet dat ik geen Kardinaal ben om ydele trotsheid te voeden; en dat niets meer haast heeft dan zynen naasten te hulp te koomen; met een ftond hy op van tafel? en ging den geenen, die na hem vraagde, te gemoet; denzei ven op dc verpligtendfte wyze de hand toL reikende. Zyn vermaak was het leezen en het verrichten zyner pligten. Deeze, zeide hy, zyn myne goede vrienden, welken ik moet lief hebben, en wyze onderrichters , naar welken ik moet luisteren. Op het oogenblik, waarin het geluid der klokken en van het gefchut zyne verheffing aankondigde, zeide de Generaal der Jefuiten, al zugtende; Daar luidt onze doodklok; niet dat ganganelli een vyand der Jefuiten was, maar dewyl hy óórdeelde, dat men gehoor moest geeven aan de kiagten der Vorften. Zullende benedictus XIV en clemens XIII befchryven, zeide hy; De eerfte heeft veel gefchreeven, de andere veel gebeden. Wanneer men hem eens verzekerde, dat de Heer Kardinaal de bernis hem zeer geneden was, antwoordde hy; Het zou my zeer leed doen, indien hy my meer beminde, dan ik hem; hy is ten op.  BYZONDERHEDEN, 299 opzichte van zyn verftand alleen eene geheele Academie waardig; en hy is een der doordringendfte Staatsdienaaren. Wanneer hy den Heer pamfili doria tot buitcngewoonen Nuntius in Spanje benoemd had, om derwaards de gewyde luiers over te brengen , zeide hy: Ik beminne hem als of hy myn eigen zoon ware, en befchouwe hem reeds met agtinge, als een perfoonaadje ,die zeer beroemd zal worden in de Kerke. Zo ras hy de verfchrikkelyke ziekte gevoelde, aan welke hy geftorven is, zeide hy tegen den Kardinaal stoppani: Wanneer men in de loopgraven is, moet men de kanonkogels verwachten. Wy zyn met ons twee laurents, zeide hy eens, fpreekende van zichzelven, en den Generaal der Jeftiiten (*), die beide op den rooster liggen (f); hy bedoelde de pynen, die hy uitftond, en de gevangenis van Vader r i c c i. Bemerkende, dat een Geneesheer , dien hy had doen roepen, niets van zyne ziekte wist te maaken, zeide hy; gy zult ze vinden in den XClle:i Pfalm (§), alwaar gefproken wordt van eene verborgenheid, die in het duister bewerkt wordt, van de pestilentie, die in de donkerheid wandelt. Hoorende dat lodewyk XV geftorven was, zei- (*) LAURENS RICCt. (f) Zinfpeelende op den marteldood van den II. laurentius, die, naar inhoud der Legende, leevende op een rooster gebraden werd. ($) Volgens onze rekening dea XCI.  300 EENIGE BYZ ONDER HEDEN. zeide hy: zyn dood doet my traaqen jlorten, maar de wyze, op welke hy geftorven is, droogt ze af. Ziende de Schimpfchriften, die men tegen hem verfpreidde,zeide hy,zonder 'er van aangedaan te weezen: Men zou my bykans doen gelooven,dat ik een groot man ben, door my te willen zwart maaken; want de hekelfchriften tasten meestal alleen de verdienfte aan. Wanneer men hem eens vraagde, of hy niemand verdacht hield van op zyn leeven toegelegd te hebben, antwoordde hy: Weet gy niet dat men mysiiENTius I (*) noemt? Eene zekere VorRin begeerig zynde om te weeten, of hy niet iets te vreezen had van de onbefcheidenheid van zyne Geheimfchryvers, antwoordde hy: Neen, en evenwel heb ik drie, toonende zyne vingeren. Dit is zeker, dat hy in alle zaaken ondoordringbaar was, en dat hy vermaak fchepte in de nieuwsgierigen in ongerustheid te houden. Zo dikwyls men hem fprak van zyne nabeftaanden, zeide hy, dat hy om het Nepotismus niet haatelyk te maaken, eenedicttjs XIV tot zyn voorbeeld had gckoren. Hy befteedde al den tyd zyner ziekte tot gebeden, cn tot het doen van werken vanonderwerpinge; en zeide fomtyds: De dood vindt zo veel behangen in my, dat hy my niet verlaat: indien dit niet goed is voor het lichaam, het is uitmuntende voor de ziel. CO Omtrent als of by zeide, z w y g e r 1; zinfpeelende op het Eatynfche woord Siltmhm. * BLAD-  BLAD WYZE R DER BRIEVEN VAN HET DERDE DEEL. CXXXII. brief. A an den Gezant van ***. . jgj -f _ CXXXIII. Aan myn Heer den Marquis van ***. 13 CXXXIV. Aan eenen Geestelyken van zyne Orde. 17 CXXXV. -Aan myn Heer den Graaf van ***. 2r CXXXVI. Aan denzelfden. . . 23 CXXXVII. Aan eenen Geestelyken, eenen zyner Vrienden. ... 2j CXXXVIII Aan den Heer ***. . , 2J CXXXIX. Aan eenen Portugeefchen Heer. . 28 CXL. Aan eenen zyner Vrienden, eenen Geestelyken. . ... 31' CXLI. - Aan den Eerwaardigen Vader aimé de lambjlle, Generaal der Capucinen. 33 CXLII. Aan myn Heer den Abt frugoni. 35 CXLIII. Aan denzelfden. . . 40 CXLIV. Aan myn Heer den Alt nicolini. 43 CXLV. Aan den Eerwaardigen Vader jledows- k 1, Proyintiaal der Minderbroeders Conventuelen in de Provifitie van Polen. 45 CXLVL  BLADWYZER. CXLVI. brief. Aan myn Heer den Abt g e n o v e s i. 4g Tafereel van den mensch. 49 CXLVII.srief. Aan den Eerwaardigen Vader berti, een Augustiner Geestelyken. . . 07 CXLVIII Aan denzelfden. ...'...* . 7o CXLIX. Aan Monfeigneur zaluski, Groot Refe- rendarius van Polen. . . CL. . Aan myn Heer den Abt fsugoni, . 101 Bedenkingen over den styl. Gezonden aan myn Heer den Abt fr v gon i , nevens den voorgaanden Brief. 104 CU. Aan denzelfden. . . Irg CLII. Aan den Eerwaardigen Vader valentin Lid der Congregatie van de Christelyke Leere. . ra» CLIII.. Aan mynen Heere den Abt isidorus bian- c h 1, werkelyken Geheimfchryvtr van het Gezantjchap des Hofs van Napels, te Lisbon. 124 CLIV. Aan den Eerwaardigen Vader cor s 1. 126 CLV. ■ Aan den Heere muratori. . 130 CLVI.-- Aan den Eerwaardigen Vader caldani, Franciscaaner Geestelyken. . 132 CLVII. Aan den Eerwaardigen Vader centis, ee- ' nen Dominicaan, Bisfchop van Antwerpen- 142 CLVIII. Aan den Dodtor bianciii, te Rimini. 145 CLIX. Aan denzelfden. . . I50 CLX. Aan denzelfden. . . IJ2 CLXI. — Aan den Eerwaardigen Vader s b a r a g l i a , altoosblyvend Definiteur der Minderbroiders Conventuaalen, te Bologne. . 155 CLXII.  BLADWYZE R. CLXII. brief. Aan denzelfden. . . . 157 CLXIII. ■ Aan myn Heer den Abt ***. . 158 CLXIV. Aan den Eerwaardigen Vader * * *, te Milaan. . ... 163 CLXV. Aan denzelfden. • . . 165 CLXVI. Aan den Overften van een Gemeenfchap te Parys. ... . 168 CLXVII. Aan den Eerwaardigen Vader ***. i7r CLXVIII. ■ Aan den Eerwaardigen Vader s***. . 173 CLXIX. Aan den Ridder ***. . . 17S CLXX. Aan den Heer ***. . . 177 CLXXI. Gefchreeven geduurende zyne ziekte, aan ee¬ nen Geestelyken, eenen zyner Vrienden. 180 CLXXII. Aan denzelfden. . . jg2 Redenvoering over den godsdienst. 189 Bedenkingen over den iever. . 207 Over den geest der kerke. . . 222 Over onderscheiden volken, en in het byzonder over de Italiaanen. . . . 241 Redenvoering over het bygeloof. . 258 I. Redenvoering, over het kersfeest. 267 II. Redenvoering, over het kersfeest. 285 Eenige byzonderheden, raakende het ge- slagt en den persoon van clemens XIV. 201