vi *0 P D R A G T. een einde, dat ik ulieden vooral deezen Bundel van uitmuntendeGedagtenaanbiede,welke voortgekomen zyn uit het hart en de penne van een man, die by u lieden zeker nooit dan met eerbied behoort genoemd te worden. Hy was niet alleen een regtzinnig lid, maar zelfs het doorlugtig Opperhoofd der Roomsch Catholyke Kerke, die zeker , indien iemand, verdiende en gefchikt was die hooge waardigheid te bekleeden: met één woord, Paus clemens XIV- & wil gaarn bekennen, dat ik, reeds vooringenomen door deezen naam, my ten hoogllen verblydde in het gerugt,' dat zyn geest zich eerlang door Europa zou verfpreiden, doormiddel van eenige nagelaate Gedenkftukken van zyne Wysheid en Deugd: ik doorlas dezelve, zo dra ze tot my kwamen met de uiterfte greetigheid en verwondering; en wenschte met een, dat ze van elk Roomschgezinde, vooral in ons Vaderland, mogten geleezen en herleezen worden; en dat de Pausfelyke naam geen Proteftant mogt affchrikken om zich de lesten en het voorbeeld van ganganecli ten nutte te maaken. De hoogagting, wel. ' ke  xiv VOORREDEN. Inftelling ook eenigen dienst te doen. Men bevond zich, zoo my onderrigt is, by de halfjarige uitdeeling der pryzen , in opzigt van de Roomfche Kinderen, meest verlegen. Bybels, Testamenten, Pfalmboeken, of Prote. ftantfche Zedefchriften kon men hun niet geeven, en egter wilde men ook hun gaarne iets van dien aartfchenken, waarvan zy een nuttig gebruik zouden kunnen, en willen, maaken. Daar de geheele verzameling der Brieven van ganganelli te kostbaar en ook te omflagtig was, begreep ik dat zulk een Kort Begrip aan het goede oogmerk beter zou kunnen .voldoen. Ik hoop dat het van anderen ook zoo begreepen, en dat deeze Gedagten onder die Schriften mogen gerekend worden, welke tot befchaaving en verbetering van veeier harten en zeden, by uitmemendheid, gefchikt zyn. NB. Het geen tusfchen haakjes [ ] Haat, is niet van Ganganelli. IN-  INHOUD. OPVOEDING. . . . bl. i De Pligt der Ouderen. . . ald. Pligt van een Opziender in een Kweekfchool. 15 GOD. DE NATUUR. . . 22 GODSDIENST. ... 27 De Voortreffelykheid en de Voordeehn van den Christinken Godsdienst. 34 De Menschwording van Jefus Christus. . 44 Waare en Gevdns&e Godsvrugt. . .50 Het Geloof, Bygeloof en Ongeloof. . 55 Godsdienftige lever. Verdraagzaamheid. . 62 Het KloosUrUevtn. 75 DE MENSCH. . . . . 84 GEZELLIGE PLJGTEN. . 95 Bezigheid.. % ald. Blygeestigheid. , . . . . . . 97 Waarheid, . , , '• . io3 Vriendfctyap. .... 101 Verzoening. . , . . ... I0j Het Huwelyk. .... I06 Regte Mededeelzaamheid. . . . 107 Heerfchappy. . . . . Hl Gotde Orde. , . . . 117 RAAD-  INHOUD. RAADGEEVINGEN. . . IZO Raad aan eene Moeder. . . „j^ eenen Jongeling van goeden huize. . 122 Raad aan een Getrouwd Man. . . jgj ~ J«ng Geestlyken. . . J34. ■ Voornaam Geestlyken. . I4i Geweetens Sejluurder van een Vorst. 149 GEDAGTEN O VÉR DE WEETENSCHAPPEN. • • • 159 De Boeken. ... . . De Styl.' . . . I7? De Geschiedenis. . . , jg^ De Dichtkonst. . . . jg0 De Schilderkonst. . . . . jgj EENIGE TREKKEN VAN EEN GOED CHARAKTER. . . . .197 Gemaatigdheid. • - . . ald Nederigheid. . , , ( 2or Goedhartigheid. .... 210 Gelaatenhtid in leeven en Jlervin. . . 216 HET MENSCHLYK LEEVEN. 1 221 DE DOOD. . . . au GE.  OPVOEDING. 9 uit te drukken, den voorrang ziet geeven, voor de nadrukkelyke taal van de redenaaren der laatst verloopen ecu we. 'Er zyn Menfchen en tydperken, die, in alle foorten van kundigheden, den algemeenen fmaak bepaald hebben; op deeze tafereelen moeten de oogéfi van uwe Kinderen altoos gevestigd zyn, als op de beste voorbeelden; maar niet om flaaven van deeze meesters te worden; want men moet nooit een flaafsch navolger zyn van eenig mensch. Wanneer uwe Kinderen tot rype jaaren gekomen zyn, zal het tyd weezen om in het vriendelykc tot hen te fpreeken, over de nietigheid der vermaaken, in welke de waereld haar geluk fielt; over de rampen, in welke zy ons wikkelen , de wroegingen , die zy verwekken, de fchade, die zy zoo aan 't lighaam, als aan den geest, veroorzaaken; met een woord, over de kuilen, die zy graaven onder onze 'voeten, terwyl zy fchynen onzen weg met bloemen te beftrooijen. Het zal u niet moeilyk vallen, hen de klippen van de wellust te doen kennen, het zy door kragtige, het zy door treffende voorbeelden , en hen te overtuigen , dat het grootfte gedeelte der vermaaken, aan welke men zich zonder bepaaiinge overgeeft, zonder de luiheid, geheel A 5 niets  H OPVOEDING, wyl zy, in weerwil van zichzelven, gewaar worden dat zy'er niets tegen kunnen inbrengen. Laat hun eene eerlyke vryheid, zoo dat het Vaderlyk huis niet de ergfte plaats zv m hunne verbeelding. Het is noodig dat zy in het zelve genoegen hebben, endaar, meer dan elders, de zoetigheden en het aangenaame vinden, 't geen men verwagten moet van ee nen vader, die eene liefhebber is van goede orde, en weldaadig uit genegenheid. Myne pen fleept my voort, in weerwil van my zeiven: men zou zeggen, dat zy gevoel ^ert, en de zoete geneugte fmaakt, die ik gemete in tot u te fpreeken van uwe waarde Kinderen, die ik meer beminne dan my zeiven, ja weinig minder dan gy. Dat God zegeningen overvloedig over hen uitftorte- en zv zullen alles worden wat zy behooren te zyn; en de opvoeding, die gy hun geeven zult, zal gevolgen voortbrengen, welke duuren zullen tot in de Eeuwigheid. Daar zal men de vrugten maaijen van den goeden raad die men der jeugd gegeeven heeft, daar zullen waardige Ouders hunne waardige Kinderen aantreffen, om voor altoos gelukkig te zyn. LXXIV BRIEF. Pligt  16" OPVOEDING, ftraffing genoodzaakt te worden. De jonge luiden gelooven, bykans altoos, dat het uit gril! hgheid, of kyfzugt gefchiedt, wanneer men hen zonder ophouden met vermaaningen lastig valt, en dikwils bedriegen zy zich niet . ! Houdt zorgvuldig de wagt over hen* maar zonder dat zy het bemerken. Wanneer men een voorkomen van mistrouwen vertoont, doet men de zugt tot liegen en bedriegen ge. booren worden. - Geb™k nooit arglistigheid om hen te bren. gen tot erkentenis van misflagen, die gy wilt weeten; de loosheid laat zich kwaalyk°veree. Jngen met de eerlykheid. Vergeef byna nooit iets, het geen den Godsdienst regelregt aantast, en let naauwkeurig op alles, wat de zeden benadeelt. De rein. heid voegt allen Christenen, vooral den Gees" telyken. Onderfcheid egter een oogenblikkely ken misflag, van de zonde die uit hebbelykheid haaren oorfprong neemt. Laat de kastydingen altoos evenredig zya aan de misdryven; en maak geene misdaad van eenige ligte overtreeding, die noch kwaad aartigheid onderdek, noch ongebondenheid Men verbetert de menfchen niet met tegen hen ««azen. De II. franciscus de zales plag te zeggen, dat hy de zondaars fterker trof met  OPVOEDING. 17 met hun vriendfchap te bewyzen, dan met ze te bekyven. De taal des Euangeliums is die der overreeding. Wees indagtig, dat de waare Deugd niet nors is, en dat een lachend Wezen vertrouwen inboezemt. Men is byna altoos te onvrede op een koel en ernftig voorkomen, dewyl het naar trotsheid gelykt. Vertoon u altoos in eene eenpaarige gemoedsgefteltenis. Niets is belachelyker, dan een mensch, die zich zeiven niet gelykt. Jonge luiden hebben een doordringend oog, wanneer zy het karakter van hun Meester willen onderzoeken. Zelden vergisfen zy zich, wanneer zy te doen hebben met een grillig mensch, of die van een byzonderen aart is. Men wint hunne agting, wanneer men altoos naar denzelfden regel te werk gaat. Geenc gemelyk- heid moet 'er zyn, maar ftandvastigheid. • ? Wagt u wel voor eene te groote gemeenzaamheid , maar wees egter meer de goede vriend der geenen,die uwe zorge zyn toevertrouwd, dan derzelver Opziener: een vriendclyke toon neemt het hart in. Laat hen in u eenen Vader vinden, en weeten, dat het u grootfte fmert is hen te beftraffen. Toon voor niemand meerdere genegenheid, dan voor de overigen, ten zy alleen voor de zulken, die het meeste verftand en Godsvrugt B be-  I     BRIEVEN VAN PAUS CLEMENS XIV. VIERDE DEEL.   ÜITGELEEZENE GEDAGTEN vak PAUS C L E M E N S XIV. (GA N G A NEL L t) VERZAMELD UIT DESZELFS brieven en reden voeringen. BENEVENS E E N I G E BRIEVEN VAN DEN ZELFDEN GANGANELLI. UIT HET HOOGDUITSCH VAN B AP TI S TA PICCOLMINI. Te AMSTERDAM, Bï t NTE MA en T 1 EB O EL. MDCCLXXXI.   B E R I G T VAN DE UITGEEVERS. Wanneer, voor eenigen tyd, deeze Uitgeleezene Gedagten van ganganelli, verzameld (*) uit deszelfs Brieven en Redenvoeringen, in III Deelen, in groot 8vo, by ons, werden uitgegeeven in klein 8vo, zo was veeIer ' begeerte, om dat Stukje mede in groot 8vo te bezitten, ten einde het zelve als een Vierde Deeltje by de Brieven, enz. te laaten binden. Hier toe helden wy gaarne over, en zouden reeds voorlang aan die begeerte voldaan hebben, indien wy diestyds niet in 't zekere onderrigt werden, dat de Heer (*) Verzameld, en met eene keurige Opdragt en noodige doorreden verrykt, door den Eerw. Heere e. m. engelberts, Bedienaar des H. Euangeliuvis te Hoorn; en Lid van yerfcheide Vaderlandjche Genootfchappen,  BERIGT van de UITGKEVERS. Heer baptista piccolmini, een gebooren Italiaan, nog een klein geta Brieven van den beminnelyken gan ^T\LÏ in 'C Hoo§duitsch vet taald, had uitgegeeven, en die wy gaarne by gemelde Gedagten, enz. voeg! ? V~T LanSen ^ verliep 'er, eer wy die Brieven konden magtigworden en dit gevoegd by andere veTwyien! de omftandigheden, is oorzaak gewees? dat dit Stuk, of Vierde Deeltje! niel eerder m 't licht verfchynt. - W vef is, met geen mindere graagte zal ontvangen worden, dan 3e voorige Deelen deezer zo veel bewonderde Brieven diens grooten Paus. O P-  O P D RAGT, AAN DE ROOMSCHGE ZINDEN VAN NEDERLAND. GEËERDE LANDSGENOOTEN! Als Mensch en als Nederlander aan u verbonden , kan ik niet ontveinzen, dat het geluk van u, en uwe lieve Kinderen, my in 't minst niet onverfchillig is: van harten gaarn wilde ik het myne toebrengen, om dit te bevorderen; dan het verfchil in onze Godsdienftige begrippen, en eene vry algemeene verdenking en veroordeeling van alles wat niet uit den fchoot uwer kerke voortkomt, fcheen dit byna onmoogelyk te maaken. De aanhoudende begeerte om ook u van eenig nut te zyn, deedt my egter de eerfte gelegenheid de beste aanvaarden, by welke ik dagt iets ter uwer leering en fligfing te kunnen toebrengen. Het is tot zuil? * 3 een  O P D R A G T. viï kc deezen man en zyne Schriften, naar verdienften, door veelen onder de Onroomfchen, betoond wordt, doet my,ten opzigtvanhet laatfte,een goed vertrouwen opvatten;maar minder gelegenheid heb ik om te weeten, hoe deeze Gedenkftukken by u ontvangen worden. Dit is my verzekerd, dat, onder geene gezindheid der Christenen, minder boeken worden geleezen, dan onder de Roomschgezinden. Of dit zoo is, of men dit aan den fchroom uwer Leeraaren en Geweetensbeftierderen, dan liever aan uwe dagelykfche verpligting, om op gezette Honden te leezen, hebbe toe te fchryven, weet ik niet. Op dat intusfchen, door eenige uitgebreidheid en kostbaarheid, niemand, die niet gewoon is veel boeken te koopen en te leezen, worde afgefchrikt van een Werk, dat hem en zyne Kinderen tot een gezegend behoedmiddel tegen veele vooroordeelen, en tot een leidftar tusfehen ongeloof en bygeloof, zou kunnen verftrekken, was 'er niets beter dan het voornaamfte, dat hier toe dienen kon, dat voor het begrip van Eenvoudigen en Kinderen het vatbaarfte was, uit te zoeken, en hun in een * 4 kort  vm O P D R A G T. kort begrip en gefchikte orde onder bet oo* te brengen. Ik ftelde dit aan hun, die de Nederduitfche Vertaaling bezorgd en bekostigd hadden, voor; ik overtuigde hun ge rcedeJyk van het nut, dat hier uit voor anderen zou kunnen fpruiten, en dit was genoeg. Ik ging dan aan het werk, en doorwandelde, in de oogenblikken, die ik daar toe kon afzonderen, deezen lusthof,telkens met een nieuw vermaak: ik zamelde bloemen van een zeker zoort met alle zorgvuldigheid op, en fchikte ze in deezen ruiker, welke ik u heden aanbiede. Meer heb ik met verrigt,en minder kon ik ook niet, zou ,k eemSerwyze beantwoorden aan het genoegen en nut, dat ik by elke wandeling genooten heb. Denkt toch niet, neen denkt met, dat er een adder onder de bladen verborgen, eenig toeleg op uw geloof mede vermengd is. Ik wi| my in verftand nog deugd met uwen gN a A mei.li gelvk flellÊO; maar dit durvc ik openlyk voor god en Mcnfchcn betuigen, dat zyne oogmerken met zmverder in dit geval konden zyn, dan de myne. Ik heb my, daarom, na vergelykmg van den Franfchen druk met de getrou¬ we  O P D R A G T. ix we Nederduitfche Vertaaling in alles aan dc laatfte gebonden, behalven in eenige weinige plaatzen, daar de vloeibaarheid van den Styl, of de duidelykheid, eenige verandering fcheen te vorderen; welke van te weinig belang zyn om aan te flippen. Zorgvuldig heb ik my gewagt, van eenige plaatzen zoo uit hun verband te rukken, dat ik, door eene verminkte voorftelling , u in denkbeelden zoude brengen, "die met de gedagten van clemens niet overeenkwamen: zelfs heb ik my niet alleen opgehouden by zulke Hellingen , waarin wy met u van één gevoelen zyn; maar ook de zodanige ingevlogten, waaromtrent wy verfchillen, op dat gy al de gedagten van uw Opperhoofd zoudt weeten over een onderwerp, dat by u van gcwigt is. Zoo heb ik gehandeld in opzigt van het Kloosterleeven, waar over zommigen te hooge, anderen misfchien te laage gedagten voeden, maar waar over gangakelli best kon oordeelen, die de voor- en nadeelen van het zelve by ondervinding kende. — Ik wensch dan, dat myne poogingen uwe goedkeuring mogen wegdraagen, en gy van myqen arbeid, voor welken ik geenean* 5 de-  x OPDRAGT. dere erkentenis van uvordere, een nattig gebruik zult maaken voor u zei ven, en voor uwe Kinderen. — Voor u zclven, daar gy de beste voorfchriften der opvoeding in de twee eerfte hoofddeelen, en de beste regelen uwes leevens in de volgende, zult aantreffen: — en voor uwe Kinderen, welke, gy buiten deH. Schrift, geen beter beginfelen,overeenkomftig uwen Godsdienst, kunt inboezemen, dan overal verfpreid liggen in de Brieven, welke deeze uwe jongst overleden Paus, aan zyne Vrienden, Geestelyken van allerleie orde, Bisfchoppen en Kardinaalen gefchreeven heeft. Houdt u geduurig hier mede bezig, op dat ze u en hun eigen mogen worden; en wanneer dezelfde geest van gemaatigdheid, van zagtmoedigheid, van nedrigheid en Christelyke liefde in uwe huizen en harten huisvest, zoo zult gy gelukkig zyn, en uwe Kinderen zullen tot beminnelyke en nuttige Leden van de Maatfchappy opwasfen. VOOR-  VOORR EDEN- -m~ret verwonder e niemand, dat een Protetj_ fi.«*, die zyne belydenis van den Christdyken Godsdienst, en aangenome Kerkgebruiken, de beste keurt, zich de moeite heeft geweven, om de Gedagten van eenen Roomjchen Paus, uit zyne Brieven, op te zamelen, en dezelven aan de Roomfche Jeugd vooral aan te pryzen. In zoo verre zal toch het vooroordeel de overhand over veelen hebben, dat hetby hun minder opzien zou verwekken, indien ik de Ge. dagten van p l a t o, van cicero, van s eneca , van antoninus, verzameld en aangepreezen had gehoon o angane ll i niet alken denzelfden God eerbiedigt, en in denzelfden Heiland met ons gelooft; maar ook, zoowy menen, minder gebreken, en grootcr deugden bezat, dan deezen. Ik zal daarom verdergaan, ik zal ze ook u aanpryzen, van welk een Gezindheid gy zynmoogt, en zeggen, tó e lemens XLV, niet zoo zeer als een onafhankebk Forst, als een wettig verkoren Opperhoofd, eigens de aangenomen gebruiken van den Kerkelyken Staat; maar vooral als Mensch, al uwe aaniagt waardigis, en dat zyne Brieven * 2 ook  *" VOORREDEN, ook geduurig in uwe handen behooren te zyn, of ten minften de Gedagten van deezen uitmuntenden Schryver, waar uit gy zyn geest leeren kennen, en de kern zyner zedelyke gevoelens, met weinig moeite en kosten, u magtig kunt maaken. Baar ik het algemene nut raadpleegde, gelyk menfchen van alle Jlanden, ouderdom en fexe, hier het hunne kunnen vinden, zyn deeze bladen merkelyk uitgedyd, en vermeerderd met kundige Aanmerkingen over de Weetenfchappen, en eene Schets van het beminnelyk Charakter van ganganelli; fchoon dit eenigzins afwykt van het eerfte oogmerk mynes arbeids, reeds gemeld in den Qpdragt, waarby ik nog dit voege. -Men heeft ergens, meer dan een, Armfchool opgerigt (a), en met een vervallen Stads- «Men vindtditreedsopmeerplaatzenvanonsmilddaad.g Vaderland; mar Hoorn, ecneStad, die van zich thans in meer gevallen doet fpreeken, wordt eigeniyk door my bedoeld. Deeze ftigting is egter van *e L derlandfche Maatfckappy geheel afgezonderd; en verdiende meer bekend te weezen; maar men fchynt als nog hever in ftilte zonder eenigen ophef te willen voortgaan, en zich te vergenoegen met de goedkeu, ing van hun welke over de uitwerkfelen hunner Liefdegiften W vyf honderd Kinderen best kunnen oordecleu.  VOORREDEN, mt Siadsfchool vereenigd, op het ernjlig voorftel van den Grooten Kerkenraad der Gereformeerden. In de regelen, by hun ontworpen, en door den Magijiraat, na eenige verandering , goedgekeurd, wierd dit School open. gefield voor de Armen van alle Gezindheden > zonder eenig onderfcheid; terwyl men teffens zorge droeg, en zich plegtig verbond, om de Kinderen, die tot de Gereformeerden niet behoorden, van alle onderwys te ontflaan, dat op den Godsdienst betrekking had. NiettegenJlaande drie vierde der Beftuurderen uit leden van den Grooten Kerkenraad befiaat, heeft men dit met alle zorgvuldigheid- in agt genomen, en in zoo verre het vertrouwen ook van de Roomschgezinden gewonnen, dat zy, om ftryd, hunne Kinderen niet alleen aanbragten, maar, naar hun gering vermogen, eene edelmoedige aanbieding deeden tot eene jaarlykfche toelage; fchoon verre het meeste door de Hervormde Gemeente, in wier Kerken men viermaal 's jaars collecteert, met alle bereidwilligheid wordt gedraagen, en toegebragt, om kinderen der algemeene Armen tot redelyke menfchen en goede burgers, onder den Goddelyken zegen, te vormen. Zeldzaam voorbeeld! dat my aangemoedigd heeft om zulk eene loflyke . In-  GEDAGTEN van PAUS C LE M EN S XIV. verzameld uit deszelfs BRIEVEN e n REDENVOERINGEN. OPVOEDING. De Pligt der Ouderen. ■pve opvoeding, die gy aan uwe Kinderen wik geeven, zal flegts een bloot vernis zyn, indien zy den Godsdienst niet tot haaren grondflag hebbe. 'Er komen in den loop des lecvens gevallen voor, in welke de ecrlykheid alleen niet fterk genoeg is, om aan magtige verzoekingen wedeiitand te bieden, en in welke de ziel bezwyken zoude, indien zy niet opgebeurd wierd door de vaste hoope der on. A fterf-  2 OPVOEDING, fterflykheid. Om wys en gelukkig te zyn, moet de mensch, reeds van zyne tederfte kindsheid af, God leeren aanmerken, als het begin eïi einde-van alle dingen. _ Men moet zorg draagcn, om den geest van jonge luiden tot het verhevene op te leiden, door hen te overtuigen, dat het grootfte vermaak van den mensch moet bcftaan in te denken, en in bewustheid van zyn beftaan te hebben. Deeze is een verheve wellust, een Hemelfchen geest waardig, in zo verre, dat ik hem voor een ongelukkig, ten minften voor een ongevoelig, weezen houde, die deeze gelukzaligheid niet kent. De Catechismus is genoegzaam om de geopenbaarde waarheden te leeren kennen; maar in een ongeloovige eeuwe is 'er iets meer nodig, dan het enkele A, B, C, van den Godsdienst. Daarom moet gy den geest van uwe Kinderen vervullen met die levendige en zuivere kundigheden, die de wolken der hedendaa-. fche Wysbegeerte, en de duisternisfen der verdorvenheid, kunnen verdry ven. Weinige, maar bondig gefchreeven, boeken , zullen uwe Kinderen wel onderweezen Christenen maakcn. Zy moeten ze leezen met eene Godsdienftige aandagt, niet zoo zeer om ze aan hun geheugen in bewaaring tegeeven, als  OPVOEDING. 3 als wel om ze in hun hart te drukken. Het is hier de zaak niet om den geest van jonge luiden te vormen, die eene Helling openlyk moeten kunnen verdedigen; maar zulken, die, in hoedanigheid van redelyke weezens, verpligt zyn door onderzoek zich te overtuigen van de eeuwige waarheden. Wanneer de jeugd op vaste grondbeginzclen den Godsdienst geleerd heeft, zal zy zelden kunnen berusten in de fchynbewyzen der godloosheid, indien niet haar hart te eenemaal bedorven zy. Wees met oplettendheid op uwe hoede, om ze zonder vlek te bewaaren, niet door u te bedienen van aanbrengers en verfpieders; maar door zelf overal ooren en oogen te hebben, in navolginge der Godheid, die men niet ziet, en die zelve alles ziet. De Kinderen moeten niet kunnen bemerken, dat men hen wantrouwt, cn hen in 't oog houdt; zy worden dan moedeloos , en morren; zy vatten een afkeer op tegen hen, die zy moesten beminnen; zy beginnen ' dan agterdenken te krygen op het kwaad, het geen te vooren niet in hunne 'gêdagten opkwam; en leggen het vervolgens enkel toe op bedriegen. Van hier komt het bykans , dat alle Schoolieren, en bykans alle Leerlingen der Kweekfchoolen, enkel uit vreeze werken, en nooit beter in hun fchik zyn, A a dan  4 OPVOEDING. dan wanneer zy zich verwyderd zien van hunne Opzienderen. Maak u zeiven minder tot een Meester, dan tot een vriend van uwe Kinderen, en zy zullen voor uw gezigt als doorfchynende zyn; zy zullen u zelfs hunne gebreken zeggen. Honderdmaal hebben jonge luiden my hunne moeielykhedcn, en hunne buitenfprongen , in vertrouwen bekend gemaakt; dewyl ik hen altoos met goedertierenheid behandelde: zy zullen u den fleutcl van hun hart geeven, wanneer zy bemerken, dat gy opregtlyk hun welzyn bedoelt, en dat gy hen niet berispt, dan met de uiterfte weerzin. 'Er zyn vecle redenen, die my zouden beweegen om de huislyke opvoeding aan te raaden; maar 'er zyn nog meer, die my beletten u hier toe over te haaien. De opvoediag binnens huis is doorgaans de veiligfte voor de zeden; maar zy heeft iets zoo eentoonig, zoo laauw, zookwynende, dat zy de kinderen geheel moedeloos maakt, en den naïever wegneemt. Daarenboven, terwyl Zy de Kinderen van al tenaby onder het oog houdt, maakt zy 'er dikwyls eer huichelaars van, dan hupfche knaapen. Evenwel , indien gy eencn Leermeester vindt, die, zagtmoedig, geduldig, gezellig, kun-  OPVOEDING. 5 Icundig, de infchikkelykheid wist te paaren met de ftandvastigheid , de verflandigheid met de vrolykheid, de maatighcid mee debeminnelykheid, zou ik u naden ten minften 'er de proef van te neemen, in de overtuiging, dat gy in alles eenftemmig met hem zoudt te werk gaan, en niet tragten hem wetten voor te fchryven. 'Er zyn maar al te veel Vaders, die eenen Leermeester aanmerken als een Huurling, en meenen regt te hebben om den Meester over hem te fpeelen, dewyl zy hem eene wedde betaalen. Vertrouw uwe Kinderen niet dan aan eenen man, van wiens beginzelen gy zoo wel verzekerd zyt, als van uwe eigene; maar twyffel naderhand niet, om hem Mees'ter te laaten van zyne handelingen: niets is eenen Leermeester zo zeer tegen de borst, als het wantrouwen, dat men ten zynen opzigte laat blyken, en de twyffeling, die men fchynt te voeden, raakende zyne bekwaamheid. Let op de dienstbooden, die met uwe Kinderen omgaan; door deezen wordt de Jeugd meest altoos bedorven. Maak dat 'er altoos eene beminnelyke blymoedigheid op uw voorhoofd, en in uw gezigt, doorttraale, en dat alles zonder moeilykheid, en zonder vrceze, naar uwe begeerten A 3 ver.  6 OPVOEDING, verrigt worde. Niemand heeft veel op met buijig enftormagtig weder, terwyl alle harten opengaan op het gezigt van een fchoonen dag. Hecht vermaak aan alle foorten van letteroefeningen, die gy uwen Kinderen zult voortellen, door in hun de vuurigfte begeerte naar kennis te ontfleeken, te gelyk met de grootfte vreeze van weetnieten te zullen blyven. Draag zorg, om den arbeid, door tusfchenpoozen van rust, af te breeken, om het geheugen, en den geest, van uwe Kinderen niet te vermoeien. Wanneer 'er tegenzin komt by de oefening, krygt men een afkeer van de boeken, en verlangt enke] agteloos en vry te kunnen leeven. Onderwys uwe Kinderen, niet door ze te beftrafFen, maar door hen uwe onderwyziDgen te doen beminnen; maak 'er ten dien einde uw werk van, om ze te vervrolyken door eenige trekken uit de Gefchiedenisfcn, en door eenige invallen, die hunne aandagt opwekken. Ik heb te Milaan eene Jongeling gekend, die men tot zoo groot eenen liefhebber van de letteroefeningen gemaakt hadt, dat hy de Vacantie. dagen gebruikte als eene nodige uitfpanning; ,maar ze tevens befchouwde als dagen van rouwe. Zyne boeken maakten zyn vermaak en zynen fchat uit; en dit was bewerkt door eenen goeden Priester, die, door de vindingen van zyne  OPVOEDING. 7 zyne vrolykheid cn verbeeldingskragt,hem had doen ontbranden in yver, voor alle werken van fmaak en van geleerdheid. Hy zou een der voornaamfte Geleerden van Europa geworden zyn, indien de dood hem niet in zynen loop gefluit hadde. Laat altoos, zonder misfen, eenvermaakelyk boek volgen op een ernflig,en mengt de dicht, ftukken onder de proza. Een Dichter » niet minder welfpreekend dan een Redenaar; zyne befchryvingen, zyne afbeeldingen, zyne uitdrukkingen geeven zelfs verbeeldings- en uitdrukkingskragt'aan hun die ze te vooren niet hadden. De Dichtkunst is de volmaaktheid der Taaien; en indien men 'er geen gebruik van maakt, terwyl men jong is, krygt men 'ernooit den fmaak van: wanneer men tot zekeren ouderdom gekomen is, wordt het onmooglyk lang agteréén verzen te leezen, indien men niet waarlyk een dichtkundigen fmaak hebbe. Laat egter de jonge luiden, in het beoefenen der Dichceren, met maate te werk gaan; want, behalven dat de Dichters zich dikwils vryheden aanmaatigen , die met de goeden zeden onbeftaanbaar zyn, is het gevaarlyk hen te zeer te beminnen. Een Jongeling die niet fpreekt, en niet droomt, dan van Dichtkunde, is onverdraaglyk in de zamenleeving; hy is een krankA 4 zin-  B OPVOEDING, zinnige, die men onder de zotten mag rekcnen. Ik zondere de zulken uit, welker vernuft tot niets anders, dan hier toe, bekwaam is; zy worden dan voor deeze krankzinnig, beid fchadeloos gefield, door de eer van een tasso, een milton, een corneille, een poot, te worden. Draag zorg dat eene goede Redenkuns', minder in regelen beftaande, dan uit voorbedden, uwe Zoonen fmaak gecve in de waare welfpreekendheid. Doe hen begrypen, dat bet geene waarlyk fraai is, noch van modes noch van tyden afhange; en dat, indien 'er, m verfchillende eeuwen, eene verfchillende wyze van de dingen uit te drukken plaats hebbe, 'er flegts eene eenige is van ze wel te bevatten. Boezem hun de grootfte afkeerighcid in van die kinderagtige welfpreekendheid, die geheel in woordfpeelingen beftaande, de reden wederftreeft; en tragt hen vooral te overtuigen, dat onnatuurlyk grootfche uitdrukkingen en denkbeelden,nimmer, plaats hadden in eene fraaie redenvoeringe. Schoon men de waare welfpreekendheid nooit moede behoort te worden, de mensch is egter zoo grillig, dat hy 'er zyn genoegen van krygt; en deeze is de reden, om welke men hedendaagsch, aan eene zonderlinge en beuzelagtige wyze van zich uit  i° OPVOEDING. niets aanlokkelyks zou hebben. Terwyl men levendig is, maakt men zich van dezelve een Jm.terj.yk denkbeeld, even gelyk men, in den flaap, zich duizend aangenaame herfenfchimmen voor den geest brengt. Wanneer een Zoon overtuigd is, dat zyn Vader hem geene andere dan redelyke vermaaningen doet, en dat deeze enkel uit tederhartigheid, niet uit grilligheid of gemelykheid, voortkomen, zal hy 'er naar luisteren, en de vermaaningen zullen de beste uitwerking hebben. Als gy dit gebouw zult opgerigt hebben, moet 'er, ter voltooijinge, dit gedeelte nogbygevoegd worden, het welk ik aanmerke als hét moeielykfte van alle; ik bedoele het kiezen van een beroep. Dit is doorgaans detoetsfteen der Vaders en Moeders, en het allerhacbelykfte tydflip van het leeven der Kinderen. Indien gy my wilt gelooven, moet gy hun een Jaar tyd toeftaan, om zelve te overleggen welk een leevensftand hun best zoude pasfen' zonder hun meer ten voordeele van het ee. ne beroep, dan van het andere, te fpreeken De goede opvoeding, die zy ontvangen hebben, de kundigheden, die zy dan zullen verkreegen hebben, zullen hen natuurlyker wyze tot een goed einde leiden; cn men heeft alle reden van tehoopen, dat zy dan zich zullen bepaa- len,  OPVOEDING. ii len, op ccne wyze, die, en mee hunne neigingen, en met de reden, en met hun Staat, overeenkomt. Het zal in dien tyd noodzaaklyk zyn, dikwyls met hun te fpreeken over de voorbeelden en gevaaren van eiken leevensftand, en hen te doen opmerken, van hoe veel gewigthet zy,met betrekkinge,beide tot deeze waereld, en tot de toekomende, dat men de pligten van zynen ftaat getrouwelyk vervulle. Het Priesterlyke, en het Geestelyke, beroep zullen u ruimte van (toffe geeven, om te fpreeken over het onfehatbaar geluk, 't welk men in dezelve fmaakt, wanneer men 'er waarlyk toe geroepen is, en over de verfchrikkelyke onheilen die men 'er in ontmoet, wanneer men de roekeloosheid heeft om ze te omhelzen , zonder ander oogmerk dan menfehelyke beweegredenen. De Staat [van een Regent, van een Handelaar, van een Zeeman, van een Soldaat, en van een Handwerksman, geene uitgezonderd ,] verfchaft elk eene menigte pligten, die vervuld moeten worden; en, om uwe Kinderen hiervan te overtuigen, zal het genoeg zyn, hun dezelve voor oogen te houden. Na deeze voorzorgen, en vooral na die van dikwyls de hulpe des Hemels gefmeekt te hebben ," zullen uwe Zoocen met een vasten tred de  is OPVOEDING. de loopbaan in treeden, die zy zullen verkoo ren hebben; en gy zult den troost hebben van, voor God, en voor menfchen, te kunnen betmgen, dat gy hunne genegenheid, en hunne vryheid, in agt gehouden hebt. Niets is fchadelyker dan de neigingen der geenen, van welke men Vader is , tegen te gaan ; men fielt hen bloot voor eeuwig naberouw, en zig zeiven voor de bitterfte verwytingen ja zelfs voor de vervloekingen, die men ongelukkiglyk verdiend heeft. Zoo de Voorzienigheid u met ruimte van goederen gezegend heeft, en u heeft dden gebooren worden uiteen aanzienlykgeflagt, moet gy uwe Zoonen onderhouden, overeenkomt met hunne rykdommen en met hunnen rang? maar zoo egter, dat gy hen van tyd tot tyd cenig gemis doet gevoelen, en hen altoos houdt binnen de paaien der zedigheid, om hen te leeren, dat ons geluk niet in dit leeven beftaat, en dat men, hoe hooger men verheeven is, dies te minder hoogmoedig moet weezen' Draag zorge van hun geld by zich te geeven, zo op dat zy uit uw eigen voorbeeld leeren met gierig te zyn, als op dat zy in ftaat mo. gen zyn van de armen te onderfleunen. Het zal ondertusfchen goed zyn na te gaan, welk een gebruik zy 'er van maaken; en, indien gy of  OPVOEDING. 13 of karigheid, of verkwisting, in hun befpeurt, moet gy de fom, die gy hun toelegt, verminderen. [Dan, is uw ftaat gering en uw vermogen bekrompen, doet uwe Kinderen begrypen, dat zy des niet te min zich zeer wel nuttig kunnen maaken. Leer hun altoos naar zulten zien die nog minder hebben dan gy, op dat zy vergenoegd mogen zyn in de bedeeling der Goddelyke Voorzienigheid. Gewen hun het geringde, dat gy bezit en geniet, naar waarde te fchatten, op dat _ ze het met fpaarzaamheid en dankbaarheid mogen gebruiken. Doe hun vooral begrypen, dat hy, die van zyn arbeid leeven kan, vry en edel is, daar zy, die gegeeven brood moeten eeten, zich afhanglyk maaken van hunne naasten, en dat naarftigheid en overleg de eenigfte middelen zyn, om zich voor zulk eene vernedering te bevryden.] Eindelyk, werk op, het hart van uwe Kinderen nog meer, dan op hun verfland: wanneer het hart goed is, zal de rest wel gaan. De omftandigheden zullen u leeren, hoe gy hen moet beftuuren. Gy moet u nu eens toegeevende, dan eens geftreng, maar altoos regtvaardig en befcheiden, aanftellen. Eene billyke handelwyze maakt jonge luiden, die zich niet wyslyk willen gedraagen, verteegen, de- wyl  OPVOEDING. 15 Pligt van eenen Opzienier in een Kweekfchool. De groote bekwaamheid van een Leermeester beftaat hier in, dat hy de bronnen, waar uit de misdagen voortkomen, naauwkeurig kenne, om den fchuldigen te vernederen, indien trotsheid, aan te moedigen, indien traagheid, en te beftraffen, indien brooddronkenheid, de oorzaak hunner overtreeding zyn. Draag zorg, dat uwe jonge luiden altoos aan den arbeid zyn. Behalven, dat de arbeidzaamheid den geest vestigt op bepaalde voorwerpen, en de verbeelding aan banden legt, doet zy ook de natuurlyke bekwaamheden te voorfchyn komen. 'Er zyn Jongelingen, by ■welke deeze zich langzaam ontwikkelen: maar indien men flegts eenig geduld en fchranderheid heeft, valt het gemakkelyk te oordeelen, of de wolk de lichtftraalen zal doorlaaten, dan altoos ondoorfchynend blyven. 'Wagt u met oplettendheid, van in uwe wyze van beduur altoos denzelfden trant te volgen. De een moet eene geftrenge berisping ondergaan , daar de ander flegts een enkele oogwenk behoeft : — uw ftilzwygen zy welfpreekend: dit is het middel om niet dan zelden ter be- ftraf-  18 OPVOEDING, bezitten; en voor deezen alleen in die omftandigheden , in welke het tot eene les kan verftrekken voor den luijen en den wispeltuurigen. Trekt de volmaaktheid niet te verre, menfchen zyn geene Engelen, en men moet wys zyn tot maatigheid, anders zullen de jonge luiden een afkeer van u krygen, en der Godsvrugt zelve moede worden. Het is de geduurige herhaaling der geboden niet, die hen moet verbetereu. Verban het verfpie. den als een pest van het gemeen, anders gewent men de menfchen om huichelaars en vallche vrienden te zyn. Heb even zeer een afgry. zen van vooringenomenheid; zy is oorzaak, dat de onfchuldige dagelyks onderdrukt worde, en de misdaadige zegepraale. .Indien gy door aanbrengen iets gewaar wordt, tragt dan de zaak te doorgronden, en veroordeel nooit iemand, zonder hem gelegenheid gegeeven te hebben van zich te verdedigen. -Straf niet zonder te waarfchouwen, ten minden indien de misdaad niet van dien aart zy, dat zy op ffaanden voet eene evenredige draf eifche. Wees toegeevende ten opzigt van geheime overtreedingen, dewyl zy niet vcrzeld gaan met het geeven van ergernis, het grootde kwaad van allen.' Volg het bevel des Euan-  OPVOEDING. 19 geliums, in hem, die van den weg afdwaalt, liefdenryk te waarfchuwen. Bedenk, dat de jeugd uitfpanning noodig heeft, en dat het' verftand is gelyk de aarde, die, om te meer vrugten voort te brengen , tusfchen beide moet uitrusten. Daarenboven is het dienflig, dat alles met een foort van vrywilligheid gefchiede. De gehoorzaamheid wordt een ondraagelyk juk, indien men geen zorg draage om het te verzagten. Geef den Leerlingen geene dier Apocryphe boeken in handen, die de Heilige Paulus ongodlyke en oudwyffche fabelen noemt. De waarheid wordt nooit gefterkt door de leugen, en de Godsdienst is de waarheid zelve. Breng verfcheidenheid in de Stukken, die uwe jonge leerlingen leeren, en doe hen zich niet toeleggen op zaaken , die enkel befpiegelende zyn, uit vrees van hunne verbeelding te verhitten t of op den doolweg te helpen. Daarenboven moet in den tederen leeftyd het geheugen worden beziggehouden, met gebeurtenisfen, die het kan bewaaren. Doe vooral den vreede ftandhouden onder uwe kudde, en draag zorge, dat gy de kinderen, die u zyn toevertrouwd, zoo veel mogelyk verheft boven alle kleinigheden, die niet dan al te dikwils ontaarten in twist, haat Ba en  20 OPVOEDING, en nyd. Leer hen groot zyn tot in hunne geringde daaden, en de iaagfte dienrten, tot welke zy verpligt zyn, waardy byzetten,door de wyze, op welke zy ze verrigten. Laat aan uwe jonge luiden de vryheid van in uwe tegenwoordigheid te fpreeken, zonder hun fchrik aan te jaagen : dit is het beste middel, ora hunne zielsgefteltenis te leeren kennen. — Wagt u voor die fchoolvosfery, die zichzelven voor onfeilbaar uitgeeft, en den naam wil hebben van alles te weeten. Toen ik een Kweekfchool beftierde, bekende ik, wanneer men my iets vraagde, het geen ik niet wist, openhartig myn onkunde, zelfs in tegenwoorheid van myne Scholieren, en zy agtten 'er my te meer om. De jonge luiden zien gaarn, dat men zich niet op te verren afftand van hun plaatze. Met één woord, gedraag u als een goed Huisvader, die van zyne Kinderen noch flaaven, noch huichelaars, noch domooren wil maaken, maar menschkn, die weeten aan God te geeven, het geen men hem verfchul- digd is; aan den Godsdienst, dat den- zelven toebehoort: en aan de maatfchap- py, het geen de welvoegelykheid vordert. XCII. BRIEF. Het  OPVOEDING. 21 TJet oogenblik , waarin men de School verlaat, is het tydftip, 't welk het lot van een jongeling dikwerf beflist; dan komt alles te regt, of alles wordt een misdragt. Ik heb 'er gekend, die alle pryzen hadden weg. gedraagen, en welke men met genegenheid aanhaalde als weezenlyke overvliegers, en egter kwam 'er minder dan niets van. Misdaadigc vermaakingen namen hun in, of hun geest was door dit vermoeiend werk afgefloofd, en kon niets meer voortbrengen. Zodanig is het geval van eene te vroeg rype vrugt, die ons bekoort door haare kleuren zo wel als door haare nieuwigheid; maar verflenst op het oogenblik zelf, waarin men zich over haar verwondert , en zich gereed maakt, om ze te plukken. LXXV. BRIEF. 4 p # f_De Opvoeding der Jeugd, waar voor deeze Verzameling van Gedagten voornamelyk dienen moet, gefchiedt, of door de ouderen zeiyen, of door hun, aan wien ze door de ouderen worden aanvertrouwd. Wy hebben daarom deeze beide hoofdftukken laaten voorafgaan , om dat ze tot eene voegzaame inleiding voor het volgende kunnen dienen, en waarlyk zulke grondreB 3 Se"  22 OPVOEDING. gelen behelzen, dat wy de Jeugd gelukkig fchatten, die naar dezelve worde opgevoed. Het geen de ouderen raakt, ziet, gelyk hec meerendeel der voorfchriften van c; a n g a n e lL i, op luiden van geboorte; en het andere Stuk is eigenlyk voor Opzieners van Nieuwelingen, die tot den geestelyken fland opgebragt worden , gefchreeven; maar elk een kan 'er nut van trekken, en wy hebben daar toe de voordellen zo algemeen zoeken te maaken, als ons raadzaam voorkwam.] GOD. de NATUUR. JT^e oogen onzer lighaamen zien in het heelal een dekkleed , dat de werking des Scheppers voor ons gezigt verbergt; maar de oogen des geloofs toonen ons, dat alles wat gebeurt eene oorzaak heeft, en dat deeze oorzaak waarlyk God is. De Historie der Natuur is een boek, 't welk voor alle geflagten gefloten is, indien zy 'er niet eenen God bemerken, den Schepper en Onderhouder van alles; want niets is gemakkelyker gewaar te worden, dan zyne werking. De Zon, hoe pragtig en ontzagverwekkende zy mo-  GOD. de NATUUR. 23 moge wezen, de Zon, fchoon aangebeden door verfcheide Volkeren, heeft nog verftand nog kennis, en indien haar loop zo zeer regelmaatig is, dat zy dien nooit voor een enkel 00genblik afbreeke, komt dit, terwyl zy voortgedreeven wordt door een Opperften Werker, wiens bevelen zy opvolgt, met dc uiterfte ftiptheid. — Men laate vry zyne oogen weiden door de wyde uitgeftrekthcid van dit Heelal; men ziet het befloten in de onmeetbaarheid van een Wezen, voor 't welk de geheele waereld is, als of zy niet ware. Het zou zeer zonderling zyn, dat daar het gering ftc werkftuk niet kan zyn zonder eenen werkmeester, de waereld het vOorregt van haar beftaan en fchoonheid alleen aan zichzelven zou fchuldig weezen. De reden ondergraaft flegts voor zich verfchrikkelyke fteiken, wanneer zy alleen de hartstogtcn en zinnen gehoor geeft: de reden, zonder het geloof, verwekt myn me- delyden. Alle de Akademien kunnen leerftelzels uitdrukken over de Schepping , maar na alle haare nafpooringen, na alle gisfingen, na alle haare zamenbrengingen, zullen zy my in eene menigte van boekdeelen veel minder zeggen, dan moses gezegd heeft op eene eenvoudige bladzyde, en nog zullen zy my niets anders zeggen, dan onwaarfchynlykB 4 he-  54 GOD. de NATUUR, heden. Zo groot een onderfcheid is 'er tusfchen een mensch,die uit zich zeivenfpreekt, en een mensch, die door Gods Geest is aange- blaazen. De eeuwige God befpot in den hoogen Hemel al deeze onzinnige leer. ftelzels, welke de waereld naar hun zin fchikken, en haar nu eens het geval tot eenen Vader geeven, dan weder Hellen, dat zy eeu. wig is. Men maakt zich gaarne diets, dat de Stof zich zelve regeert, en dat 'er geen andere Godheid is, dewyl men wel weet, dat de Stof volflrekt log en werkeloos is, en dat men haare uitwerkzels niet te vreezen heeft; daar de rechtvaerdigheid van eenen God , die alles ziet, die alles wikt, den zondaar met vreeze overftelpt. Niets is fchooner, dan de Historie der Natuure, wanneer zy verbonden is met die van den Godsdienst. . De natuur is zonder God niets, maar door Gods werking brengt zy alles voort, en maakt alles leevendig. Zonder dat God eenig deel van het Heelal uitmaake, is hy 'er de beweeging , het voedend zap, en het leeven van. Neemt zyne werking weg, en 'er is geene werkzaamheid meer in de hoofdftoffen, geene groeijing meer in de planten, geene veerkragt in de tweede oorzaaken, gee-  GOD. de NATUUR. 25 geene omwenteling meer in het geftarnte. Eeuwige duisternisfen neemen dan de plaats des lichts in, en het Heelal zelf wordt zyn eigen graf. Indien God zyne hand van de waereld aftrok, zou haar hetzelfde gebeuren, als het geen onze lighaamen overkomt, wanneer hy dcrzelver bevvecging doet ophouden. Zy vervallen tot Stof, zy vervliegen indamp, cn men weet zelfs niet, of zy ooit beftaan hebben. Laat ons nooit van de Schepzelen fpreeken, dan om tot den Schepper op te klimmen. Zy zyn de te rugkaatzing van zyn ontoeganglyk licht; cn deeze zyn de denkbeelden, die ons verheffen en vernederen: want de mensch is nooit geringer, en teffeus nooit grooter, dan wanneer hy zich zelfs befchouwe met betrekking tot God. Dan wordt hy een oneindig Wezc:i gewaar, waar van hy het beeld is, en voor wiens aangezigt hy niets anders is, dan een ondeeltjc. Twee fchynbaare ftrydigheden, die men overeen moet brengen, om een regtmaatig denkbeeld van zichzelven te hebben, en om niet te vervallen tot de buitenfpoorigheid der trotfche Engelen, of tot die der ongeloovigen, die hunnen Staat ge- lyk dellen met die der dieren. Ik voor my, belyde gaarn, dat ik geen grooter genoeB y gen  25 GOD. de NATUUR. gen fmaake, dan wanneer ik gelegenheid vinde om van God te fpreeken. Hy is de hoofdftof in weike ons hart moet leeven, en onze ziel ontluikt niet, dan in zyne liefde. LXXXII. BiiEr, Het is de post van een Wysgeer, zich 'er veel aan gelegen te laaten zyn, van waar hy kome, en waar hy heenen gaa. Wy hebben allen een eerde beginzel, en een laatfte uiteinde, en niet anders dan God kan het een en het ander zyn. De wysbegeerte, in weerwil haarer redekavelingen, loopt alleen over herfenfchimmen indien men ze affcheidt van den Godsdienst. Het Christendom is de hoofdzaak der waarheden, die de mensch moet zoeken ; maar hy fchept vermaak in zich te voeden met dwaalingen, gelyk kruipende dieren vermaak vinden in zich te verzadigen met het flyk der moerasfen. Men gaat zeer verre zoeken, het geen men in zich zeiven zou vinden, indien men 'er flechts op wilde letten. Die maakte, dat de groote augustinus, na alle Wezens doorgeloopen te hebben, om te zien of zy zyn God niet waren, tot zyn eigen hart wederkeerde, cn verklaarde, dat God daar duidelyker befhat, dan ergens elders. LXXXIII. BRIEF. GODS-  GODSDIENST. 2? GODSDIENST. Tndien 'er een God is, gelyk de natuur het ons van alle kanten toeroept, is 'er ook een Godsdienst. Indien 'er een Godsdienst is, kan die niet anders zyn dan onbevattelyk verheven en even oud als de waereld,als afvloeiende van een Oneindig en Eeuwig Wezen. Indien een Godsdienst deeze kenmerken heeft, het is buiten twyfel de Christelyke; en indien het Christendom.zodanig is, moet men het noodzaakelyk erkennen voor Goddclyk, en 'er met hart en ziel in berusten. Is het geloofbaar, dat God het Heelal op eene zo fchitterende wyze ten. toon gefpreid heeft, om geene andere reden, dan om de .oogen te vermeiden van een hoop menfehen endieren, die men dan met elkander moet vereenigen , als zynde gefchikt om een zelfde lot te ondergaan ; dat het verftandig beginfel , het welk in ons huisvest, 't welk denkbeelden te zamen voegt, het welk ze overrekent,'t welk zich verder uitftrekt, dan de aarde, zich hoogcr verheft, dan het uitfpanfel, alle voorledene tyden in het geheugen herroept, endoordringt tot in de toekomftige Ecuwca: 't welk ein-  23 GODSDIENST, eindelylc een denkbeeld heeft van iets hetgeen eeuwig moet duuten;-dat dit enkel voor een oogenblik flikkert,om vervolgens als een ydele damp vcrflrooid te worden. Welke Stem is het, die in u zeiven, en op ieder oogenbhk, u toeroept, dat gy gebooren zyt tot groote zaaken? welke zyn die begeerten, die zich geduurig hernieuwen, en u doen gevoe. len, dat 'er niets in deeze waereld is, het geen uw hart kan vervullen ? De mensch is, zo ,aDg hy zkh ^ God verwydert, een zieke, die in zyne fmarten zich wentelt, en het licht der reden, het welk hy uitbluscht, laat hem in het midden van een fchrikbaaren rjagt. Dezelfde waarheid, die u overtuigt van uw beftaan, ik wilzeggen, dat inwendig getuigenis van u zeiven, verzekert ons van het be. «aan der Godheid , en zy kan 'er u geen leévendig denkbeeld van geeven, zonder u teven» het denkbeeld van den Godsdienst in te prenten. De eerdienst, welken wy het Opperweezen toebrengen, is zodanig met hetzelve verbonden, dat ons hert niet voldaan is, dan wanneer het hem hulde doet, en wanneer wy ons voegen naar de orde, die hy heeft vastgefteld. ■ Indien 'er een God is, moet hy noodzaakelyk Weldaadig zyn, en , in-  GODSDIENST. 29 indien hy weldaadig is, zyt gy, door de regtmaatigfte gevolgtrekkingen, fchuldig hem te danken voor zyne weldaaden. Die van uw beftaan, zo wel als die van uwe gezondheid, hebt gy volftrekt niet van u zeiven. Voor jaaren waart gy niets, en eensklaps zyt gy geworden tot een bewerktuigd lighaam, verrykt met eenen geest die over hetzelve als meester heerscht, en het leidt naar het goeddunken van zynen wil. Deeze bedenking moet u leiden tot het nafpooren van de oor^ zaak des leevens, en gy vindt, die in u zeiven, wanneer gy u Hechts wilt doorzoeken; en in alles wat u omringt: zonder dat een van deeze voorwerpen zich kan beroemen een gedeelte van derzelver zelfsftandigheid uit te maaken. Want God is eenvoudig ondeelbaar, en kan volftrektelyk niet vermengd worden met de hoofdftoffen. Indien de Godsdienst, dien Hy heeft ingefteld, verfchillende gedaanten heeft aangenomen, indien die volmaakter is geworden zedert de komst van den Mesflas, is dit gefchied wyl God denzelven eveneens heeft behandeld als onze reden, die in het eerst flegts een flaauw licht is, en die, zich vervolgens allengskens ontwikkelende, zich in het fchooufte daglicht vertoont. Daar-  30 GODSDIENST. Daarenboven, ftaat het niet aan den mensch God reden af te vraagen van deszelfs handelingen, is hy het, die Gods wegen zal regelen, cn hem voorfchryven, welke wyze van werken hy te volgen hebbe? God openbaart zich aan ons, maar bewaart altoos voor zich het recht om als Meester te handelen; want 'er is niets het geen hem niet daadlyk onderworpen is. Indien hy ons hier beneden zyne oogmerken duidelyk bekend maakte, indien dë verborgenheden, die ons verbaazen, en te nederflaan, voor ons opengelegd wierden, zouden wy dit gezigt volkomen genieten, 't welk voor ons na dit leeven bewaard wordt, en 't zou nutteloos zyn te fterven. De klaare blykbaarheid is alleen voor den Hemel gefchikt; dan zullen wy kennen gelyk ook wy gekend zyn: en wy willen dit oógenblik vervroegen, zonder te bedenken dat alles geregeld word door eene oneindige Wysheid, en dat wy niet anders te doen hebben, clan ons te onderwerpen en te aanbidden. De Ongeloovige brengt geene verandering in Gods oogmerken teweeg, wanneer hy tegen Hem durft opftaan. Hy maakt zelfs een gedeelte uit van-het Godlyk ontwerp, waarin het kwaad met het goed te zamen werkt, tot de eenftemmigheid, harmonie, van deeze waereld, cn het geluk der andere. De  GODSDIENST. 31 De Natuur en de Godsdienst zyn beide hunnen oorfprong aan God verfchuldigd, en beide hebben zy, fchoon op zeer verfchillende wyzen, hunne verborgenheden en onbegrypelykheden. En, gelyk men het beftaan dér natuur niet ontkent, hoewel haare werkingen dikwils voor ons bedekt zyn, kan nog moet men het beftaan van een Godsdienst ontkennen , in weerwil van deszelfs duisterheden. Hier op aarde is niets, 't welk niet zyne donkere zyde heeft, dcwyl onze ziel, bezwaard met een lighaam, 't welk haar ter neder drukt, en haar gezigt belemmert, niet in ftaat is om alles te zien. Zy is eenigermaate in haare kindsheid, en heeft een licht noodig, 't welk naar de zwakheid van haar gezigt geëvenredigd is , tot dat de dood haar bevryde van den last, onder welken zy bezwykt. Zy is gelyk een teder vogeltje,'t welk in zyn nest trilt en piept, tot dat het zich in de lucht kan opgeeven en vliegen. De trapswyze opklimmingen van den Godsdienst zyn wonderlyk in de oogen van den Wysgeer. Hy ziet denzelven eerst als het ochtendkrieken, 't welk uit het midden van den baijert opdaagt •, vervolgens als den dageraad , die den aankomenden dag aankondigt ; eindelyk wordt hy den dag gewaar, maar be- zee  32 GODSDIENST, zet met wolken, en bezeft dat hy niet eerder helder zal worden, of zynen middag bereiken, dan op het oogenblik, waarin de Hemelen voor ons zullen geopend worden. Het Christendom is een heerlyk tafereel, getekend door Gods hand, 't welk hy zelf wanneer het nog eerst gefchetst was, den menfchen aanbood tot op het oogenblik, waarin Jefus Christus het kwam voltooijen, terwyl wy nog het tydftip verwagten, waarin hy het dien luister, en die kleuren, zal gee. ven, die het moet hebben in de Eeuwigheid. Dan zal *er geen ander voorwerp meer zyn, 't welk onze befchouwing tot zich zal trekken, dewyl het dan zal zyn in Gods weezen zelve, met hem een geheel uitmaakende. Wanneer men aardsgezind is, ziet men niets van dit alles; maar gy zoudt 'er even zoo als ik over oordeelen, indien gy los waart van alle die vermaaken, van- alle die voorwerpen die u ondanks u zeiven verftoffelyken. Het Christendom is geest en leeven, en men wykt 'er verbaazend verre van af, wanneer men zich enkel bezig houdt met het geen lichaamc. lyk is. De Zielen verkrygen, om geen andere reden, by den dood, nieuwen luister, dan dewyl zy niet meer lighaamen hebben, die haar omringen, en haar gezigt belemmeren. De waa-  GODSDIENST. 33 waare wysbcgecrte maakt den mensch los van alles wat vleefchelyk is, en bewerkt dus, het geen de Dood eenmaal doen zal; maar zy is niet de hedendaagfche Wysbegeerte, die van geen ander beftaan weet dan van dat der ftoffe, en die de overnatuurkunde aanmerkt als eene weetenfchap, enkel uit hersfenfchimmen betraande, fchoon zy zekerer is, dan de natuurkunde zelve, die alleen rust op de zintuigen. Befchouw u zeiven, en deeze bcfchouwing zal u noodwendig opleiden tot de waarheid. De geringde beweeging van uwen vinger toont u de werking van God op uw perzoön, die werking wyst u op eene Voorzienigheid; die Voorzienigheid kondigt u aan, dat gy den Schepper waard zyt, en deeze aankondiging zal u leiden s van waarheden tot waarheden, tot dat gy komt aan de geopenbaarde. Indien gy, nog uw eigen Schepper zyt, nog het laatfte eindoogmerk van uw beftaan, moet gy noodzaakelyk hem zoeken , die deeze beide hoedanigheden in zich bevat. En eilieve! wie kan dat zyn, indien hy niet God zy? De Godsdienst zal altoos verzekerd zyn van zyn pleidooi te zullen winnen in de oogen van allen, die vaste beginzels hebben. Om deszelfs waarheid te kennen, is het genoeg, C dat  34 GODSDIENST, dat men, tot zyn oorfprong opklimme, dat men hem oncleede, en hem volge, tot aan het punt, waar op hy moet uitkomen: maar men misvormt hem, men onteert hem en het geen de Goddeloozen in zyn plaats (tellen, is niet meer dan een geraamte. Ik ben derhalven niet verwonderd, indien zy, die niet behoorlyk onderweezen zyn, en zweeren by de agtbaarheid der vernuften naar de mode, 'er eene fchrik voor hebben. CXXVIII. B RIEF, De voortreffelykheid en de voordeelen van den Christelyken Godsdienst. 'jperwyl het geluk van alle kanten niets anders predikt, dan de liefde tot de rykdommen; terwyl de, wellust haar verleidende ftem doet hooren, om ons in haare netten te verdrikken; terwyl de roemzugt ons de waardigheden der waereld aanbiedt, om ons dronken te maaken door een ydelen wierook; terwyl alle voorwerpen, door denatuar verfraaid, zoo veele echoos zyn die weergalmen van de bekoorlykheden deezer waereld, en ons noodigen om ons aan dezelve te verbinden, bezweert ons de Godsdienst, dat wy ons alleen met  GODSDIENST. 35 met God zullen bezig houden: Kinderen hoort naar my, ik zal u de vreeze des Heeren keren! Wat is deeze geheel Godlyke taal welfpreekend! wat bevat zy eene menigte van zaaken in weinige woorden! dit is hier niet de.reden van een perfoon, die ons tragt te misleiden, nog de uitfpraak van een Redenaar, die zich bedient van opgezierde woorden , om onze ligtgeloovigheid te verrasfen; het is de Godsdienst zelve, die een Dogter des Hemels,en Moeder der Deugden , op aarde is nedergedaald, alleen om 'er eene zalige overeenflemming, tusfchen den mensch en God, vast te (lellen, en om 'er een fchouwfpel te vertoonen duizendmaal verwonderlyker en zielroerender, dan alle de fchoonheden , welke in dit wyduitgeftrekt Heelal verftrooid zyn. Redem. over denGodsd. III. Deel BI. 189- 'Er is geene tederer Moeder dan de Godsdienst , die haare Kinderen met meer opregtheid bemint, of die bekwaamer is, om alles uit te voeren, wat zy tot derzelver geluk onderneemt. Wat heeft dezelve niet al gedaan om ons zynen yver en zyne liefde te toonen? hy ontving ons op het oogenblik, waarin wy deeze waereld intraden, om ons in zyne tempels te brengen, om ons het zegel des Chris. C 2 ten-  ;6" GODSDIENST, tendoms, het welk nergens door kan uitgewischt worden, in te drukken. Hy volgde ons fchreede voor fchreede; gaf ons, zoo ras wy begonnen te fpreeken, de eerde beginfels der heilige waarheden in handen, tot welke wy gebooren zyn; deelde ons de genade vaa aJIe Sacramenten mede, en Helde, op eene verwonderlyke wyze, belang in onze zaligheid, het zy door gebeden,"het zy door offerhanden, het zy door onderwyzingen. Rsdenv. over denGodsd. JlJ. ipi en 193. Niet anders dan eene gruwelyke ondankbaar, heid, of eene voldrekte onkunde van den Godsdienst kan ons van denzelven nadeelige denkbeelden geeven. Het ergfte is, dat men den Godsdienst verwart met deszelfs Dienaaren, en den eerden verantwoordelyk durft (tellen voor de misdagen van de laatden. O heilige Godsdienst! waar zyn uwe befchuldigers? Gy zult u kunnen beroemen, dat gy geene andere tegendreevers hebt, dan ergerlyke of voor- • ingenome menfchen ; menfchen, die verleid worden door hunne hartstogten , of door eene val-" fche wysbegeerte. — Nooit zou de Godsdienst de minde tegenfpraak ondergaan hebben, indien hy den Stervelingen had toegelaaten, hunne neigingen in te volgen, zonder (chroom of we- der-  GODSDIENST. 37 lierhouding. Hy heeft hun niet bygeloovig, geftreng en zelfs wreed gefcheenen , dan om dat hy zuivere zeden, en eene volkome gehoorzaamheid aan den wil van God, vordert. Maar, indien de oppermagt van een mensch dat gy tot uwen meester verkoren hebt, u niet haatelyk fchynt, wanneer hy ge. ftrenge wetten maakt ter handhaaving der goede orde, en zyne magt gebruikt, om de overtreders van zynen wil te ftraffen; waarom moet dan de Godsdienst, die u de bevelen des Heeren aankondigt, en die u niet van de misdaaden aftrekt, dan om u te bevryden van het gebied der hartstochten, en om u gelukkig te maaken; waarom, zeg ik , moet hy al uwen haat waardig fchynen? Om u, in tegendeel, te doen gevoelen, hoe zeer de Godsdienst onze geheele liefde verdiene, zal ik u in weinig woorden de heilzaame uitwerkfels ontvouwen, welke hy voortgebragt heeft, federt hy zyne heilige bediening waarneemt. Het is door my , zal de Godsdienst u zeggen, dat uwe Vorften, die Barbaaren waren, zagtere zeden hebben aangenomen; dat de ila. verny is afgefchaft; dat ieder mensch kostlyk is geworden in de oogen van de grooten der aarde; dat de goederen, om zoo te fpreeken, C 3 ge-  38 GODSDIENST. gemeen zyn geworden, door de zorg, diemcri draagt, om onderling elkander vcrligting toe te brengen Het is door my, dat men uwe misdagen vergeet; dat uwe grootfte vyanden niet tragten zich te wreeken, maar u goed te doen; dat de kwaadfpreekendheid gefluit wordt, de laster gefmoord, de haat geflild, de ongeregeldheden beteugeld, de ergerlyko bedryven geftraft. — Plet is door my, dat de banden des huwlyks heilig en onverbreekbaar zyn; dat de Vaders hunne Kinderen tederlyk beminnen; dat de Kinderen, vol van eerbied voor hen, aan wien zy hunne geboorte fchuldig zyn, hun met vermaak gehoorzaamen;dat de ondergefchiktheid in alle ftaaten plaats grypt ; dat de gerechtigheid gehandhaafd wordt; dat de onfchuld fteunfel, de behoeftigheid hulp, de deugd lofredenaars, de ievcr verwonderaars heeft, en de Godsvrugt leerlin. gen. - Het is door my, dat de mensch, onderfcheiden van de dieren, de weetenfchap. pen heiligt, door het goed gebruik dat hy 'er van maakt; — dat de zagtmoedigheid heerscht in de gezelfchappen; dat de vriendfchap de harten verbind; dat de leugen haatlyk wordt en de waarheid zegepraalt; dat de mensch ophoudt de Schepfelen te beminnen, om zich tot den Schepper te keeren ; dat de Sacramenten  GODSDIENST. 39 ten de Christenen vereenigen met den MenschGod [den immanuel]; dat de aarde zomwyl een hemel wordt j dat de dood een gewin is, de eeuwigheid de verblyfplaats der heerlykheid, en het middelpunt des geluks. De Godsdienst is het, die altoos vol van medelydcn voor den zondaar , zonder ooit moedeloos te worden, voor zyne nusdaaden en ergerlyke bedryven hem voorkomt en byftaat tot op het doodbedde. Die zyn hoop weder verlevendigt, wanneer hy zich aan vertwyffeling wil overgeeven; die hem verfterkt in neerflagtigheid, en in de fmerten, wanneer hy gereed is, om 'er onder te bezwyken; die hem vertroost, wanneer de geheele waereld hem fchynt te verlaaten; die zyn laatften adem ontvangt met de vervoeringen der leevendigfte liefde, en die hem verzelt tot in de eeuwigheid; zyner gedagtig zynde voor den Heere, wanneer hy op aarde niets meer, en by een ieder vergeeten is. Redenv. overdmGodsd. BI. 195- De aarde is vervuld met de goede werken, die de Godsdienst gewrogt heeft; met de Godvrugtige gedenktekenen, die hy geftigt heeft. Was 'er ooit in het Heelal eene C 4 maat-  40 GODSDIENST. maatfchappy, in weIfce men ^ ^ ^ zulk eene weldaadigheid, zulk eene liefde kun! ne vinden? De Godsdienst wil, dat men bly. de zy met den blyden, en weene met den weenenden. Hy wordt allen alles, gelooft zichzelven zoo wel van den onwyzen ah van den wyzen, een fchuldenaar te weezen en zoekt alle gelegenheden, om op te wek! ^n om aan te moedigenj 0ffl te Men moet den Godsdienst zien in het midden der heilige geftrengheden, die hy eischt van den zondaar, om hem weder met God te verzoencnjn.cn moet hem zyne traanen zien vermengen met de traanen eenes zondaars hem emdelyk den kus des vredes geeven * en m Zegeftaat^ ™* ^t altaar leiden met' de vervoeringen der leevendigfle blydfchap. Moet gr, ó Hd]ige God8dien -g bekend zyn! gy die zoo waardig 2yt „ ^ te worden- moet de mensch, die Uwe" voetftappen behoorde te kusfen, ondank! baar genoeg wezen om u te lasteren - 1 geene waare deugden, dan door u, en 1 zoudt,naar het zeggen uwer vyanden de oorzaak wezen van alle de ongelukken, die in het .Heelal gebeurd zyn. Men fchroomt niet op u toe te pasfen, het geen men van den Gods dienst der Heidenen gezegd heeft. Maar h men  GODSDIENST. 4ï men dan ftikziende genoeg, om niet te bemerken, dat, naar maate de Godsdienst heiliger en eerwaardiger is, de menfchen des te meer deszelfs naam hebben moeten misbruiken, om hunne hartstogten te vermommen, en anderen met meer behendigheid te bedriegen? Ach! juist daarom, wyl de Godsdienst debillykheid zelve is. heeft de onregtvaardige mensch, om niet verdagt te worden, den fchyn gemaakt van Godsdienftig te weezen; dewyl de Godsdienst niets dan belangeloosheid predikt, heeft de mensch , die door de begeerlykheid beheerscht wordt, deszelfs taal moeten leenen, om zyne verfchrikkelyke gierigheid te bedekken. Dewyl de Godsdienst zelfs den fchyn des kwaads verbiedt, heeft de deugniet zich bedekt met deszelfs mantel, om lïrafloos zyne euveldaaden te pleegen. Dewyl de Godsdienst cindelyk de zelfsverlochening en denedrigheid aanpryst, heeft de eerzugtige mensch deszelfs livrei aangenomen, om niet gekend te worden. Verwart nimmer den Godsdienst met hun, die 'er belydenis van doen , zonder hem te betragten, en gy zult 'er de allerbeste denkbeelden van hebben. Befchouwt hem in den H. johannes en piet in judas iscariot; in den H. p Kr n r tros  42 GODSDIENST. trits en niet in ananias; in den H. patj. lus, en niet in s i m o n den Tovenaar Be fchouwt hem in den H. athanasios en met m arrius, in den H. adgdstinus en niet in pelac;ius; dan zult gy hem lief. deryk, grootmoedig, en Gode zelfs waardig vinden. Over een tafereel te willen oordeelen uit deszelfs fchaduwen, is het zelfde als het niet te wil,en kennen- Dg fa lyk het uitfpanfel,hoe langer men dit onderzoekt des te meer Harren men ontdekt. Hy «gelyk de Zee, hoe langer men dezelve be. fchouwt dies te grooter fchynt haare onmeetbaarheid; ge]yk het goud> meer_ maaien men dit in de fmeltkroes loutert, dies te glansryker wordt het. Ach! waarom kan ik in uwe harten niet al de hefde, en aJ de erkentenis wekken, welke gy behoort te gevoelen jegens deezen Heiligen Godsd.enst, die geen vlek nog rimpel heeft, en die hier beneden zich ongerept ftaande houdende, in het midden der ergernisfen en dwaa. Imgen, deeze aarde niet zal verlaaten, dan om weder te keeren tot den boezem van God waar uit hy voortvloeit. Hy is een rivier' die weder naar haare bron zal te rug keereneene zon, die tot een ander halfrond zal overl ' gaan. In,  GODSDIENST. 43 Indien gy ooit geloof hebt gcgeeven aan de lasteringen, met welke men deezen Heiligen Godsdienst heeft zwart gemaakt, indien gy aan dezelve eenig deel gehad hebt, erkent dan heden uwe dwaalingen voor het aangezigt der altaaren, en gaat dezelven omhelzen als het teken des Nieuwen Verbonds, het welk gy met den Godsdienst voor altoos wilt fluiten. Denkt dat het deeze Godsdienst is , welke u tot Christenen gemaakt heeft, en die zelve u ten Hemel moet inleiden, indien gy getrouw zyt in het nakomen uwer verbindtenisfen. Denkt dat hy ten Jongften Dage tegen u zal opftaan, als een getuige, die u zal verpletteren, indien gy niet getrouw zyt in het betragten zyner weboden. In zynen fchoot moet men hier beneden rusten, om ten Jongften Dage niets te vreezen te hebben; en wat heeft men te fchroomen, wanneer men onder zyne banieren voorttrekt. De Martelaars, dit fpoor volgende, geloofden zich onkwetsbaar in het midden der geweldigfte pynigingen; zoo zeer verdoofde de gloed der liefde hunne fmerten. Met den Godsdienst is alles, wat men doet, verheven. Zonder denzelven, kunnen de blinkendfte daa- den geene verdiende hebben. Komt hem dan hooren , als de Godfpraak, naar welke gy poet luisteren, indien gy wilt leeren de ge- daan-  44 GODSDIENST. daante van deeze waereld, die voorbygaat te veragten, en God te Hellen boven alles wat buiten hem is, indien gy vreezen wilt hem te beledigen. De Godsdienst is het, die u he den door mynen mond zegt, het geene hy niet zal nalaaten te herhaalen, tot op het oo genblik , waarin God u rekenfchap van uw Rentmeesterfchap zal afvorderen : Kinderen hoort naar my, ik zal u des Heeren vreeze let', ren. Redenv. over den Godsd. UI. ipp. De Menschwording yan Jefus Christus. Q-oote God.' de mensch was dan gefchikt om uw broeder en medeërfgenaam te worden. Door uwe Vleeschwording verheft gy hem tot den rang der Goden, terwyl gy u vernedert tot aan de ingewanden der aarde, en ons verzoent met uwen eeuwigen Vader My dunkt, dat ik een ftryd tusfchen'de Godlyke regtvaardigheid en barmhartigheid in de overwinning zie blyven aan de z,yde der barmhartigheid. Inderdaad, welk eerf grooter teken van goedheid kan 'er van den kant eenes Gads  GODSDIENST. 43 Gods gegeeven worden, dan dat hy zich ontkleede van al zyne heerlykheid om onder de menfchen te komen woonen, na derzelver natuur en zwakheden te hebben aangenomen. Onze Schepping, hoe verwonderlyk ze ook ware, wanneer de Almagtige den adem des ieevens over ons uitgoot, heeft niets dat vergeleken kan worden by de heerlykheid tot welke de verborgenheid der Menschwording ons verheft. Ons vergodlyke Vleesch wordt waardig om ten eenigen dage in heerlykheid op te ftaan, èn onze lighaamen zyn tempels van den Heiligen Geest. Welk eene omwenteling in het Heelal! Jefus Christus wischt door zyne geboorte het vonnis des doods uit , 't geen ons veroordeelde tot eeuwigduurende ftraffen, en het menfchelyk geflagte, 't geen in den perzoon van adam van alle zyne voordeden vervallen was, 't geen voor allen erfdeel niets meer bezat, dan een vryen, dog meer tot het kwaa- de, dan tot het goede,overhellenden wil; dan eene begeerlykheid, die geduurig de hartstogten doet gisten, dan een op het voorhoofd gefchreven teken van vervloeking; dit menf'chefyk geflagte wordt in zyne eer herfteld, keert weder in het bezit van zyne oude rechten , en vindt alleen een barmhartigen God  46" GODSDIENST. God in dien wreekenden God, die het ver. bannen had, en ftond uit te roeijen Welk een cydffip is de geboorte van eenen. Mensch-God in de opvolging der eeuwen f Redenaars, gebruikt uwe welfpreekendheid alleen om deeze te verkondigen.' Regtvaardi-en fprmgt op van vreugde, de Hemelen openen zich voor uwe wenfchen! Zondaars, heft uwe hoofden op, deeze aanbiddenswaardig 2e boorte wordt u tot vergiffenis, en tot genee.' zing. ° De Natuur, aandagtig bezig met haaren Maaker op deezen dag te befcbouwen , ondode bekleedfelen van een fterflyk lighaam, leert alle menfchen, hoedanig hunne gevoelens behooren te weezen. Maar helaas! terwyl Hemelen hunne vreugde betuigen door lofzangen, terwyl deeze Godlyke verborgenheid naar weike de Aardsvaders zoo langgereikhalst' hadden, welke zoo lang voorfpeld was door de Propheeten, haare vervulling erlangt, blyft gy Stervelingen ongevoelig voor deeze groote gebeurtenis. De geboorte van eenen Aardfchen Vorst treft u fterker, dan de geboorte van Gods Zoon, cn wanneer gy u nederbuigt om hem te aanbidden, is dit dikwerf mets meer, dan een louter inwendige plegtigheid, aan welke het hart geen deel heeft. Door-  GODSDIENST. 47 Doorlugtige Herders van Bethlehem, Heilige Wyzen uic het Oosten, gy zult ten eenigen dage opftaan tegen dit misdaadig geflagte, 't welk zich min laat gelegen zyn aan de komst van den Mesfias dan aan eene voorbygaande heerlykheid, dan aan verganklyke fchatcen. Ondertusfchen is '.er geene zaligheid , myne broeders , dan door deezen Godlyken Mesfias. Hy is het. wien te zien de gelukzaligheid derHeiligen uitmaakt , en ten eenigen dage de fchrik der boozen zal weezen. Heden plaatst hem zyne barmhartigheid op aarde in een Wieg , maar in het einde der eeuwen zal zyne regtvaardigheid hem plaatzen op een vuurigen throon in het midden der Wolken, om leevenden en dooden te oordeebn. Laat ons, Christenen, deeze beide gebeurtenisfen te gelyk befchouwen , op dat wy, nog eene roekelooze vermetelheid mogen aanneemen, nog ons overgeeven aan wanhoop. Indien de mensch al de eer, die hy heden verkrygt, volmaaktelyk kende, zou de aarde niets meer zyn in zyne oogen. Hy zou niets anders zien dan Jefus Christus, en met den Apostel belyden, dat alles opgefloten is in deezen Godlyken Verlosfer, dat alles alleen om zynent wille gemaakt is , en beftaat. Alle dingen zyn door Hem, en beftaan te zamen door Hem.  48 GODSDIENST. Hem. Wy waren nog niet geboren, wan- neer wy reeds beflondcn in deezen tweeden Adam, die van alle eeuwigheid voorgefchikt was, om onze Middelaar en ons leeven te zyn, om zich met het vleesch te vereenigen alleen het oogenblik verwagtte, 't welk, in de eeuwige befluiten, daar toe beftemd was. Toen werd de reinfte van alle Maagden, zyne Moeder, door de werking van den Heiligen Geest; en Jefus werdt, om ons Opperhoofd en onze Vader te zyn, de nedrige Zoon van maria Hoe zou men u niet liefhebben, 6 myn God i na alles, wat gy doet om onzent wille; wat kond gy ons meer geeven, dan dat gy ons u zeiven gaaft ? De mensch moet wel ondankbaar zyn, om niet getroffen te worden door eene zoo ongemeene weldaad: maar laat ons hier van de oorzaak in ons zelve zoekenMeer getroffen door de goederen deezer waereld, dan door de eeuwige gelukzaligheid, die voor ons is weggelegd, leiden wy een geheel aardsch leeven; en alles,wat betrekking heeft tot den Godsdienst, tot deszelfs verborgenheden, feesten, en plcgtigheden, wordt ons volftrekt onverfchillig. ó Vleeschgeworden Woord! Gy, het licht onzer zielen, gy, door wien de eeuwen gemaakt zyn, gy, met één woord, onze hoop, rins lee-  GODSDIENST. 49 leeven, onze zaligheid; wil ons deel verkenen aan de vrugten uwer Vleeschwording, indien gy wilt dat wy door uwe liefde zullen ontvonken; gy alleen kunt ons geeven het geen ons ontbreekt om tot u te komen. Het is alleen door een uitwerkfel uwer barmhartigheid, en door uwe alvermogende genade, dat de Heiligen u aangenaam wierden, en een voordeelig gebruik wisten te maaken van de onuitfpreekelyke verborgenheid, met welker befpiegeling uw geheele Kerk op deezen dag bezig is.—• Dat derhalven het geloof voortaan ons licht en onze leidsvrouw zy ! haare fakkel, hoe duister hy ook moge fchynen, zal de Verborgenheid der Menschwording voor ons zigtbaar maaken, niet om ze ons te doen begrypen, maar om ze te aanbidden, en ons van derzelver waarheid te overtuigen. — De Hemel geeve, dat het vleeschgeworden woord voortaan onze weg, ons leeven, onze waarheid zy; dat het geboren worde in onze harten, gelyk het heden te Bethlehem gebooren wordt, om ons in zich zeiven in te lyven, en ons gelukkig te maaken in tyd en eeuwigheid. God van alle genade, verfchoon de bedriegelyke dekklee- den, die ons beletten U te befchouwen! Befchouw in ons niets anders dan de gelykenis van uwen Godlyken Zoon, die op deezen dag D ge-  5o GODSDIENST, geboren wierd, om onze zonden te verzoenen3 en onze vergiffenis te verdienen. Verhef onze zielen tot aan het Heiligdom, het welk gy bewoont, en maak ze los van alle aardfche voorwerpen, die de begeerlykheid ons deed aankleevcn van het oogenblik waarin wy het licht aanfchouwen. Reden v. op het Kersfeest, III. Deel. BI. 269. W%are en geveinsde Godsvrugt. JT)e waare Godsvrugt beftaat noch in eene verwaarloosde houding , noch in eene bruine kleeding. De meeste,vroomen onder uwe Sexe waanen, ik weet niet waarom, dat de donkere kleuren den Hemelfche Geesten meer behaagen, dan de leevendiget de Engelen egter worden akyd in het wit of in hetblaauw gefchilderd. Ik bemin geene Godsvrugt, welke zich als door een ópfchrift' aankondigt; de zedigheid hangt van geen verwen af; dat men de betaamelykheid in kleeding en houding in agt neeme is voldoende, om ons zoodanig te doen zyn, als wy behooren te weezen. • De byzonderheid kan zich zoo weinig met de waare Godsvrugt verbinden, dat ons in het Euangelium worde opgelegd, om onze aange- zig-  GODSDIENST. yt zïgten te wasfchen, wanneer wy vasten, op dat het niet moge gemerkt worden. Ons hart zy Gode toegewyd, dat alle onze daaden hem verheerlyken, dit is het voornaame (luk. De Waereld zou nimmer zoo zeer gefpot hebben met de Godsvrugt, hadden de [zoogenaamde] vroomen daar toe geene aanleiding gegeeven : veelal door een bitteren yver bezield, zyn zy over niemand vergenoegd, dan over zich zeiven; en wenschten dat elk zich naa hunne grilligheden fchikte , dewyl hunne Godsvrugt alleen rust op hunne zinne- lykheid. Elk die in. de daad Godvrugtig is, is langmoedig, goedertieren, nedrig, vermoedt geen kwaad, wordt nimmer verbitterd; en bedekt de gebreken zyns naastens, wanneer hy ze niet kan verfchoonen. Elk, die inderdaad Godvrugtig is, lacht met hun die lachen; weent met hun die weenen, overeenkomftig met den raad van den Heiligen pauLü|, en is wys met maatigheid, dewyl men in alles zekere maat behoort te houden. De waare Godsvrugt, eindelyk, is de Liefde, zonder welke, al wat wy doen, ten eenemaal nutteloos is ter zaligheid. De Fynen (*) brengen .(*) Deeze benaaming ? welken zommigen willen ontleend hebben uit de Klaagliederen v»n Jcremias , Hoofdft. IV : i, zou Da. men  52 GODSDIENST, gen den Godsdienst geen minder nadeel toe, dan de Godloozen zeiven. Altoos gereed om op te Huiven tegen alles, het welk met hun gevoelens of zinnelykheid niet overeenkomt, worden zy -bezield door eenen onrustigen heftigen , en vervolgzieken iever , en zyn meestal dweepers of bygeloovigen ; Jefus Christus vcrfchoont dezulken geenszins in zyn Euangelium, om ons te leeren, dat wy tegen dezelve op onze hoede moeten zyn. Wanneer gy ontwaar wordt, dat 'er geene bitterheid in uw hart, geene trotsheid in uwen Geest,nog iets zonderlings zy in uwe daaden; dat gy eindelyk de bevelen van God en de Kerk opvolgt zonder gemaaktheid of beuzelaary, dan zult gy mogen gelooven, dat gy op den weg der zaligheid wandelt. Zoo gy anderen in uwen dienst en werk hebt, maakt ze gelukkig, door u te onthouden van ze te kwel- men zeer wel in een goeden zin kunnen neeinen; dan het gebruik heeft ze op zulken toegepast, die in alles willen byzonder zyn; op de minfte kleinigheden vallen, de muggen uitzygen, maar den kemel doorzwelgen. In dien zin neemt ganganelli dezelve, zonder daar door in 't minfte waare Vroomen of Godvrugtigen, gelyk wel eens gefchiedt, in eenige verdenking tt willen brengen. Zoogenaamde Fynen treft men ondertusfehen in alle Gezindheden aan. Geen wonder dan, dat ze in een Kerk, waar men van uitwendigheden in den Godsdienst veel werks maekt, rykclyk worden gevonden»  GODSDIENST. 53 kwellen. Zy immers zyn ook onze naasten,en men moet by aanhoudendheid hunnen last verligten. Het beste middel om wel gediend te worden is altoos een bly gelaat te hebben: de waare Godsvrugt bewaart dezelfde kalmte en bedaardheid in alle tyden, terwyl de val- febe elk oogenblik verandert. .Menboe- zemt jonge menfchen niet zelden een weerzin in tegen de Godsvrugt, door eene te groote volmaaktheid van hun te vorderen, en men wordt zelve de boetedoeningen moede, wanneer men 'er zich niet in _weet te maatigen. Het gewoone leeven is het veiligfte, hoewel niet het volmaaktfte. Gy doet u zeiven geweld aan , door u alle bezoeken en uitfpanningen te ontzeggen. — Draag zorge, dat de beftierder van uw geweeten niet te dweepagtig zy, dat deszelfs beftiering niet uitloope, in u een angstvallig, in plaats van een goed, Christen te maaken. Moet men dan, om Godsdienftig te zyn, zich zoo geweldig pynigen ? de Godsdienst leert ons, wat wy gelooven, wat wy doen moeten, en het Euangelie zal altoos onze beste beftierder zyn. Vereenig de afzondering met de zamenleeving, en houdt ommegang met zulken, welke u nog tot droefgeestigheid , nog tot ongebondenheid, aanleiding geevec. X. .BRIEF. D 3 Wan-  54 GODSDIENST. Wanneer gy den Godsdienst in het groot befchouwt, gelyk hy moet bcfchouvyd worden , zult gy 'er alle die kinderagtighedcn niet in vinden, welke eene vroome dweepzugt onder denzelven mengt. Open nimmer die My, ftike en Apocryphe Boeken, die, onder voorwendfel van de Godsvrugt aan te kweeken, de ziel met kleinigheden ophouden; terwyl zy noch het verftand verlichten, noch het harte treffen met leedweezen over zyne zonden. XXX. BR IEP. Men verlaagt den Godsdienst, wanneer men zich op beuzelachtige kleinigheden toelegt. Zoo lang de menfchen bidden, zullen in hunne gebeden afweidingen van gedagten plaats hebben, en gebreken in hun gedrag, zo lang zy werkzaam zyn; dewyl elk mensch blootgefteld is aan ydelheid en dwaaling. De valfche Vroomen alleen ergeren zich aan alles , en zien overal den Duivel. Vervul de Wet zonder uwen geest te vermoeijen, of uwe verbeelding te verhitten, en gy zult Gode aangenaam zyn. Niets houdt de Zielen op den weg der Godsvrugt zo zeer te rug, als eene kwaalyk begreepene angstvalligheid. Dewyl eene al te ftille eenzaamheid deeze misleidingen begunftigt, en de zamenleeving dezelve verdry ft, raa.  GODSDIENST. 55 Taade ik u met braave menfchen te verkeeren, in plaats van alleen te blyven. L. BRIEF. Het Geloof, Bygeloof en Ongeloof. A/fen moet indedaad twee klippen zorgvuldig myden, wanneer men een oprecht Catholyk is, zo die van te veel te gelooven, als die van niet genoeg te gelooven. Indien men geloof floeg aan alle Overblyffelen, die men alom vertoont, zou men zich dikwerf moeten overreeden, dat een Heilige tien hoofden of armen gehad had. Dit misbruik, 't welk ons den naam heeft doen geeven van Bygcloovigen, heeft gelukkig, alleen by onkundigen, wortel gefchooten. Men weet, God zy gedankt, in Italië, en de Leeraars herhaalcn het dikwerf genoeg, dat de tusfchenkomst van Jefus Christus alleen volftrekt noodzaaklyk is : en dat die der Heiligen flegts goed en nuttig is, gelyk de Trentfche Kerkvergadering uitdrukkelyk geleerd heeft. XXXV. BRIEF. _ De oogen des Geloofs, zeer onderfcheiden van de oogen der Wysgeeren, zyn het, die ons D 4 ver-  56/ GODSDIENST, verheffen boven deeze waereld, en uitbreiden tot in Gods onmeetbaare grootheid. Ook is'er niets ongerymder, dan met de hedendaagfche Wysgeeren te zeggen, dat de Christen geene andere dan ten uiterften bekrompen uitzichten heeft. Eene ziel, die zich uitftrekt tot in de eeuwigheid, die zich verheft tot boven het Heelal, om te naderen tot God, een zuiver onftoffelyken geest, kan die eene ziel weezen, welker denkbeelden bekrompen zyn? - Wanneer men den Godsdienst wil vergelyken met de Wysbegeerte, zal men fchielyk bemerken, dat de eerfte alle de vermogens van geest oneindig uitbreidt, en dat de andere ze binnen een naauwen kring befluit. Deeze waereld is voor een hedendaagfchen Wysgeer het ne plus ultra; en deeze zelfde waereld is voor een Christen flegts een ondeeltje. De een zoekt in dezelve zyn geluk, en het einde van zyn beflaan ; de ander befchouwt ze alleen als een gedaante die voorby gaat, en flaat 'er flechts ter loops het oog op. De een bidt ze aan, dewyl ze zyn geheel, en zynenGod, uitmaakt; de ander ziet 'er niets meer in', dan eene damp, die welhaast zal verdwynen.' CXXIX. BRIEF. De Godsdienst, hoe heilig en zuiver hy ook zyn moge, is niet veilig voor verraadcr- ly-  GODSDIENST. 57 Jyke nabootzingen : men zag het Bygeloof voorlang agter hem treeden, en, onder voorwendfel van den Godsdienst uit te breiden en te verheffen, derzelver aart bederven, en alleen arbeiden, om haar belachelyk te maaken, cn te doen verachten. Het is onbcgrypelyk , hoe veele uitvlugten en laage middelen het gebruik* om hierin te flaagen. Hoe verhevener de Godsdienst is , des te veragtelyker maakt hem het bygeloof. De Opperde Wetgeever liet daarom niet af te donderen tegen de Pharizeeuwen, die de vroomheid deeden dienen ter onderhouding van duizend bygeloovige uitwendigheden, die zy fielden in plaats van het weezenlyke der Wet. Zy verbeelden zich dus God te vereeren, met gemaakt in het openbaar te bidden, om van de menfchen gezien te worden; met breed uit te weiden in lange gebeden; met roem te draagen op hunne aalmoesfen cn vasten; met eene flaatige houding aan te neemen, cn met niet toe te laaten, dat op den Sabbath zelfs het allcrnoodzaakelykfle werk verrigt wierd. Zodanig waren de bygeloovigen der Oude Wet, en op deezen zyn ongelukkig de valfche vroomen gevolgd, die, door hunne huichelaary en door hunne onkunde, de Nieuwe Wet ontëeren. Men moge hun zeggen met Dy de  GODSDIENST, de Kerkvergadering van Trente, dat de be. middeling der Heiligen niet meer dan goed en nuttig is, dat 'er in de eerwaardigfte beelden geene kragt fteeke: men moge hen wyzen tot God zelf, die ons verklaart, dat niet allen, die hem aanroepen, zullen zalig worden: dat men flegts een gepleisterd graf is, wanneer men niets meer bezit dan eene Godsvrugt, die in enkele uitwendigheden beftaat. Dat,' wanneer onze oogmerken kwaad zyn, het ge. heele lighaam onzer daaden insgelyks moet kwaad weezen. Zy vergeeten Jefus Christus, om zich alleen met deszelfs dienaars op te houden: zy keeren zich tot ftandbeelden, in het vertrouwen, dat déeze in zich zeiven het vermogen hebben, om hen te verhooren. Zy zeggen eene menigte gebeden op, zonder hunne aandagt 'er eenigzins op te vestigen, en meenen, dat uitwendige bedry ven, die niet meer zyn dan de ichors der Wet, genoegzaam zyQ om hen te regtvaardigen, en zalig te maaken. Dus bewerkt het Bygeloof, het welk men my toelaate den aap te noemen, welke dea Godsdienst nabootst en befpot, dies te meer kwaad, wyl het de Zondaars in eene vaHcbe gerustheid doet fluimeren: , dewyl het zich ergert aan alles, wat tegen zyne voor. oordeelcn aanloopt; en dewyl het dikwils een af-  GODSDIENST. 59 afkeer opvat van Gods waare Dienstknegten, om dat het deezen niet onderworpen ziet aan kleinigheden, en in hun die vreugde en gerustheid ontdekt, die het merkteken uitmaaken van Gods waare Kinderen. De Bygeloovige is de man, die een fplinter ziet in het oog zynes broeders, en den balk in zyn eigen niet gewaar wordt: hy is die afgunftige Broeder, die zich beledigd vindt door de vreugde eens tederhar. tigen Vaders, by de terugkomst van zyn verlooren Zoon 5 hy is die onregtvaardige Rigter die niet in het Regthuis zal ingaan, om zich niet onrein te maaken tegen het Paaschfeest, cn ondertusfehen den Mensch-God ter dood verwyst; hy is die Pharizeeu, die zich ergert, dat Jefus Christus een Geraakten geneest op den Sabbath; die trotsaart, die geloofde niet te zyn gelyk andere menfchen, om dat hy tweemaal ter week vastte, die zwartgallige, die heimelyk mort tegen de Zondaares, om dat zy den Zaligmaaker der waereld eene welriekende Zalf offert, welke zy had kunnen verkoopen, ten voordeele der Armen; die huichelaar, die, vol ergernis, om dat hy den Zoon des Menfchen ziet ectcn met Tolienaaren en Zondaaren, hem behandelt als een • veragtelyken vraat en wynzuiper. Zoodanice zyn de uitwerkzels der valfche vroom-  Co GODSDIENST. vroomheid, of liever der bygeloovigheid. Zy is het, die, met eene razerny, welke zy voor ' eenen waaren iever neemt, alle de zulken befchouwt, welke het ongeluk hebben van de geopenbaarde waarheden niet te gelooven, of welke het juk der kettery draagen , zonder medelyden te willen hebben met hunne omHandigheden. Zy is het, die zich vermaakt met valfche wonderwerken, met verdigte legenden, en die overal den wapenkreet opheft , wanneer men ze niet gelooft. Zy is het, die byzondere gevoelens verwart met de leer' ftukken van den Godsdienst, die zonder genade ieder een verdoemt, die niet van haare gedagten is over zaaken, welke niet tot het geloof behooren; die de duisternis voor het licht neemt, en vreest dat men haar verleiden zal, wanneer men haar poogt te verlichten. Eindèlyk, zy is het, die zich verbeeldt Gode een welbehaaglyk werk te verrigten met het vervolgen van-een onnozelen , of met het ongunflig oordeelen over den naasten. Het is niet te verwonderen, dat de Heidenen bygeloovig waren, daar hun gchcele Godsdienst niet anders was dan bygeloof; maar het moet ons verbaazen, dat het Christendom onder zyne leerlingen dweepers ziet, die de weezenlykfte pligten verwaarloozen, om zich op te hou-  GODSDIENST. ffr houden met het betragten van kleinigheden, en verdigtfels te verderen. Zoodanig was de vreemde ligtgeloovigheid van zommigen, omtrent de fpooken, de gezigten, en bezweeringen. Het is een ftuk des geloofs, dat de dooden, door eene uitdrukkelyke toelaating van God, den leevenden kunnen verfchynen, en dat zy weezenlyk verfcheenen zyn, volgens hec onwederfpreekelyk getuigenis van het O. en N. Verbond; dat zommige bevoorregte zielen zyn begunftigd geworden met buitengewoone openbaaringen , die haar het toekomende ontdekten; dat de Duivel de Toveraars, die het verftand van pharao verblindden, deedt werken, en dat hy meer dan eens zyne helfche kwaadaartigheid te werk ftelde door bovennatuurlyke verrigtingen, van welke hy de groote werker was; maar het is niet min zeker, dat het grootfte gedeelte der verfchyningen, der gezigten, der toveryen, niet anders zyn, dan het uitwerkiel van ontftelde hersfenen ; en dat men, wanneer men den oorfprong wil onderzoeken by den fakkel der waarheid, de onkunde, de loosheid, of de dweepery der zulken gewaar wordt, die zich uitgeeven voor toveraars, of voorwenden, door Geesten gedreeven ce worden. Redenv. ovir kt Rygtloof. Gods-  62 GODSDIENST. Godsdienftige lever. Verdraagzaamheid. Tusus Christus heeft ons de besteregels, J die men, raakende den lever, geeven kan, gefchetst door de wyze, op welke hy zich gedroeg omtrent de Sadduceeuwen en Tollenaars. Hy eet met deèzen, verdraagt geenen, en is niet geftreng dan alleen tegen de Schriftgeleerden en Pharizeeuwen; dewyl deezen, zich enkel aan de ft hors der Wet houdende , derzelver geest niet hadden ; zy namen zelfs hier uit gelegenheid, om allen, die hunne beuzelagtige vertooningen van Godsdienftigheid niet betrachtten, te verachten, en te haaten, en zich ftraffeloos te verhoovaardigen op hunne eige verdienden. Ook waren zy onder de ecrften, om jesus Christus te doen fterven; terwyl de Sadduceeuwen, die de onfterffelykheid der zielen, en de opftandingder lichaamen, ontkenden, minder deel hadden aan deeze gruweldaad: waaruit blykt,dat eene valiche lever dikwyls gevaarlyker is, dan ongelovigheid zelve. Men kan geene menfchenliefde verwagten van den kant eens dweepers, •die, terwyl hy u aan zynen haat opoffert, waant Gode een dienst te doen. De H. p au-  GODSDIENST. 63 yAULUs blies, vóór zyne bekeering, bloed en moord tegen de Christenen, dewyl hy gedreeven wierd door een valfchen lever. Hy had een wejbehaagen gehad aan den dood van stephanus, en was, uit hoofde der dolle drift, die hem bezielde, de vuurigfte vervolger der opkoomende Kerke geworden. Indien alle Bedienaaren des Euangeliums zorge hadden gedraagen om jesus Christus zich tot een voorbeeld voor te Hellen, indien zy wel hadden opgemerkt, dat deeze Godlyke Zaligmaaker de Zondaars ontving met goedertierenheid, en de Samaritaanen en Sadduceeuwen geduldiglyk verdroeg, zou men geene buitenfpoorigheden in den fchoot der Kerke gezien hebben , en de vyanden van den Christelyken Godsdienst zouden nooit in ftaat geweest zyn, van haar het onrechtvaardige verwyt te doen, dat zy vervolgziek is. ■ Al het kwaad komt voort uit de gefchillen, welker beginfel meest altoos de trotsheid is. Onder voorwendfel van dè belangen Gods en der Kerke te verdedigen , zoekt men zich zeiven, en men neemt de gisting van een kookend bloed, of eener hoogvliegende verbeeldinge , voor eenen waaren lever. De vooroordeelcn zyn eene an¬ dere oorzaak der Geestdryverye. Indien wy niet op onze hoede zyn, fchieten zy zoodanig  54 GODSDIENST, nig wortel in ons, dat zy in onze eigene natuur overgaan; en dat wy, wanneer men ons ongelukkiglyk heeft wys gemaakt, dat een enkel Schoolgevoelen een punt des Gcloofs is, ons leeven zullen opofferen om het ftaande te houden. Zie daar het geene wy gezien hebben in de eeuwen der onweetendheid, wanneer men elkander verdoemde en vermoordde om byzondere gevoelens, welke geenzins die der algemeene Kerke waren. De hardnekkigheid veroorzaakte ten allen tyde dies te gevaarlyker rampen , dewyl zy dikwyls vereenigd was met eene Godsvrugt, welker uitwendig voorkomen eerbied inboezemde. ■—. Dikwyls komt de geest van onverdraagzaamheid en vervolginge voort uit eene volmaakte onkunde: men laat zich leiden door blinden, cn valt met hun. Dit gebrek kan niet verfchoond worden in de dienaars van eenen God, die hun, welken zyn Volk moeten leiden, beveelt het licht der waereld te zyn. Men moet zeer veel onderfcheid maaken tusfehen onkunde en eenvoudigheid. De onkunde fleept met zich eene menigte van rampen, vooral wanneer zy tot dolle geestdryverye leidt; dan hoort men niets meer dan zichzelven; en, gelyk men van alles onkundig is, doet men kwaad, zonder het  GODSDIENST. 65 het te bemerken. Hoedanig ook de oor- fprong des valfchen levers moge weezen, hy is aljcoos gruwelyk in Gods oogen, hoewel 'er vericheiden trappen zyn, welke zyne verfchrikkelykheid vermeerderen of verminderen. Nimmer zoude men deezen valfchen lever gekend hebben, indien men de verdraagzaamheid, die de perfoonen verdraagt, had weeten te onderfcheiden van die, welke de dwaalingen duldt. Het is een Christen, wie hy ook zyn mooge, nooit geoorloofd de dwaaling met de waarheid gelyk te Hellen, en den Ketter, den Ongeloovigen, den Heiden te vermengen met de Geloovigen, die met het teken des Geloofs gemerkt zyn: maar het gedrag van jesuschristus verpligt ons de menfchen te verdraagen, van welke Gezindheid zy ook zyn moogen, jn vrede met hun te leeven, en hun niet te kwellen, welk eene belydenis zy ook hebben aangenomen. De Waare lever openbaart zich niet anders dan door zagtzinnigheid en overreedinge. Zoo dikwyls men een ftraf voorkoomen aanneemt tegen de Ongeloovigen, zal men ze ongetwyfcld eer verbitteren dan bekeeren. De Zaligmaaker der Waereld, ons Voorbeeld en ons Opperhoofd, wil dat een goed Herder het verdoolde Schaap zoeke, en op zyne Schouderen naar huis brenge, dat hy E niet  65 GODSDIENST, niet in gedagten neeme het rookende lemmet uit te dooven, of het gekreukte riet te verbreeken. Men weet het antwoord, 't welk deeze Mensch-God gaf aan de Apostelen, wanneer deezen, nog weinig gevorderd in kundigheden, vuur op Samarie wilden doen nederdaalen: „ gy weet niet, zeide hy, van hoedanigen geest gy zyt; want de Zoon des Menfchen is niet gekomen, om der menfchen zielen te verderven, maar om ze te behouden". ■ Men ziet de perfoonen, welke een valfche lever bezielt, toornig worden, een dreigend gelaat en toon aanneemen, wanneer zy iemand gewaar worden, of van iemand hooren fpreeken, die het ongeluk heeft van niet op den rechten weg te zyn; terwyhde waare lever, die naaide kennisfe Gods is, niet anders ontvlamt dan uit liefde, zich niet vertoont dan onder her voorkoomen der zagtzinnighcid, en zich niet anders uitdrukt, dan met goedertierenheid. — Wanneer de Heilige joannes de Euangelist, 1 de zagtzinnigfte der menfchen, ons vermaant eenen vyand van Jefus Christus zelfs niet te groeten, wil hy ons alleen te kennen geeven; dat men volftrektelyk moet afzien van het gezelfchap van ieder een, van wien wy vooruitzien , dat hy ons zou kunnen verleiden. . In plaatfe van een voorbeeld te neemen aan Re  GODSDIENST. <5? Home zelve, de moederftad der Christelyke waereld , welke den Jooden de openbaare oefening Van hunnen Godsdienst toelaat; in plaatze van het gedrag der opperfte Priesters na te volgen, die de Proteftanten ontvangen met de grootfle betooningen van vriendfchap , fpreekt men bykans nooit van de ongeloovigen, dan om ze te overlaaden met vervloekingen. Deeze was de handclwyze der Kerkvaderen niet, daar zy in hunne Schriften niet anders predikten dan eendragt en liefde, daar zy zich tot middelaars Helden voor de fchuldigen, om derzelver vergiffenis te ver- krygen van de Regters en van de Keizers. ■ ■ De Heer zelfs -leerde ons hoe men zyne zaak moest wreeken, wanneer hy bad voor zyne beulen. 'Er zoude zo veel gefchreeuws niet geweest zyn tegen de Catholyke Kerk, niet zo veel heftigheids tusfchen de verfchillende gezindheden, indien de geest des Euangeliums het compas der harten en der verftanden ge-' weest ware. Het is onbetwistbaar dat ieder alles moet. doen wat in hem is, om het zyne toe te brengen tot de zaligheid zyner broederen, het zy door ze te onderwyzen, het zy door ze te ftiehten: maar dat men ze noch door geweld, noch door gezag, moet dwingen. Het Geloof, zoo wel als de Wer- E 2 ken,  68 GODSDIENST. ken, zyn Gode niet aangenaam, dan voor zo verre zy vrywillig zyn. Indien men een mensch dwingt boete te doen, God aan te bidden, met één woord, zyns ondanks eenen Godsdienst aan te neemen, welken hy verwerpt, maakt men zich fchuldig in de oogen des Heeren ; want het is nooit geoorloofd de geweetens te plaagen. „ Het zal niet met u alzoo zyn, zeide jesus christus tot zyne Apostelen, als met hun, oie over de Volken hcerfchcn." Hy wil, dat zy, die hem hoorcn , het vrywillig doen ; en men heeft hem, gcduurende de dagen zyns fterflyken leevens, niemand zien dwingen om hemtekoomen hooren. Hy liet zelfs dien jongeling gaan, die geneigd fcheen hem te volgen, dewyl de Godsdienst niet gefchikt is, dan voor hun,,, die eenen goeden wil hebben" (*). —Men zou flegts bedriegers en geveinsden maaken, indien men met geweld hun in den fchoot der Kerke fleepte, die 'er niet willen ingaan. Deze woorden, ,, dwingt ze om in te gaan", zyn genoomen uit eene gelykenis, en hebben nooit betekend, dat men de menfchen moest nood'zaaken, huns ondanks, Catholyken of Christenen te weezen; zy willen alleen zeggen, dat men 09 L\ic. II. 14. volgens de Vulgata.  GODSDIENST. &9 men door de prediking ten ieverigften by hun moet aanhouden , om ze den weg ter zaligheid te doen betreeden; hun boven al voor oogen houden, dat het om hun eeuwig geluk of rampzaligheid te doen is. Maar de geest der partyzugt is te gevaarlyker, daar hy, om zyne dwinglandy te oefenen, allerlei gedaanten aanneemt, zelfs het uiterlyke voorkoomqn der Godsvrugt. Zy, die 'er door bezeeten zyn , zoeken wezenlyk niets anders dan te heerfchen. Wanneer zy tegenfland ontmoeten, is het niet het belang van den Godsdienst, 't geen hen driftig maakt; deeze raakt hen weinig; maar hunne trotsheid, die zich belee-, digd veinst. Doch dit is een valsch beginfel, het is de partyzugt, die maakt dat geestdryvers zich uitgceven voor menfchen, die dooiden Heiligen Geest beftuurd worden, en dweepers willen aangezien worden voor Martelaars. Zulken waren de Hoofden der verfchillende aanhangen ; zulken waren eertyds in den fchoot der Kerke zelve zommige perfoonen, aangedaan door eenen valfchen lever, over zaaken, by welke het geloof geen belang hadt. De Kerkelyke Gefchiedenis levert ons hiervan verfcheiden voorbeelden, welke ons moeten doen beeven: want wat is verfchrikkeiyker, dan welmeeuende menfchen de Slagtoffers te E 3 zien  7o GODSDIENST, zien worden van eenen lever, die Gode niet welbehaagelyk is, en die de Kerk veroordeelt als eene voor den Godsdienst en voor de Maatfchappy even fchadelykë buitenfpoorigheid ?„ ■ Niets is verwonderenswaardiger dan de waare lever. Dat hy fomtyds uitbarst, gelyk die van je sus ckristus tegen de ontheiligers van den Tempel, geichiedt, dewyl de Mensch, die God tot aan den voet zyner altaaren komt hoonen,verdient bcftraft te worden, en om dat men de liefde der waarheid niet moet verwarren met de partyzugt. HetT was deeze liefde, die de Apostelen, de Martelaars, de Kerkvaders, en alle de zulken bezielde, die met heftigheid de dwaalingen beftreeden, zonder evenwel hen te vervolgen, die 'er de invoerders van waren. Een waarlyk Christen Vorst moet, zonder twyfrel, den loop der godloosheid fluiten in zyn gebied; maar hy moet, om de eer van eenen Godsdienst, die geheel liefde is, op te houden, hen niet met den dood ftraffen,die het ongeluk hadden van denzelven aan te vallen, ten zy wanneer zy oproer verwekken , en de verrichting van den Godlyken eerdienst ftooren. Want, wat is de Christelyke Godsdienst ? Wat anders dan eene uitftorting der Godlyke liefde, van die liefde, welke aan het kruis zelfs den Godslas- ter-  GODSDIENST. ?i tcraaren vergiffenis fchenkt; van die liefde, die alle menfchen tederlyk bemint; van die liefde, die de gastvryheid oefent jegens den Turk, zo wel als omtrent den Indiaan; van die liefde, eindelyk, die, allen alles geworden zynde, nimmer den dood des zondaars begeer- de, maar deszelfs bekeering. Welke gelukkige veranderingen zoude men hebben zien gebeuren, indien men, in plaatze van de Ketters te plaagen, met alle moogelyke te■ derheid hen bezwooren had zich niet van het middelpunt der eenheid te verwyderen! Indien men hunne twyffclingen met goedertierenheid opgelost, met geduld hunne tegenwerpingen gehoord badde; indien men, eindelyk'/tot hen gefprooken hadde, gelyk de Godsdienst zelve fpreekt, die geene aanneeming des perfoons oefent, en noch de bitterheid kent, noch de trotsheid. Het fchynt my, dat ik dee¬ ze geheel heilige Godsdienst allen, welken de partyzugt vervolgd heeft,hoore toeroepen: '„ Ik ben het niet, die u gepynigd heb; ik, „ die, gebooren uit den fchoot van den Vader , der barmhartigheden, niets aanbeveele dan „, de liefde; ik , die-, de vrugt zynde van Gods „ liefde tot de menfchen, niets begeere dan „ hunne zaligheid ; ik, die, niets ademende dan zelfsverloochening en nedrigheid, gelykmyn E 4 „ God-  72 GODSDIENST. „ Godlyke Meester; — my ftelle aan de voeten „ der geheele waereld, en, naar zyn voorbeeld, „ niets predike dan eenen geest van zagtmoe„ digheid en van vrede. Onverbiddclyk voor „ de ondeugden en voor de dwaalingen, heb„ be ik, om de zondaars te recht te brengen, „ geen andere wapenen dan traanen, dan ge'. „ beden , dan geheel geestelyke beftraffin-\ » gen." Bedenk, over den lever, III. Deel. Een onrtuimige iever, die het vuur van den Hemel wil doen nederdaalen , verwekt niets anders dan haat; de Kerk heeft, in de oogen der Ongeloovigen, den naam van vervolgzugtigte zyn, alleen, om dat veele van haare^Dienaars te geflreng geweest zyn. Een goede zaak verdedigt zichzelve, zoo dat de Godsdienst zig maar behoeve te vcrtoonen met zyne bewyzen , zyne overleveringen . zyne werken, zyne zagtheid, om zich te doen hoogachten. Het Christendom fnydt den weg af voor alle verdeeldheid, voor alles, wat naar weerfpannigheid zweemt, en voor alles, wat bitterheid ademt. XXI. B S IET. 'Er is geen kwaad, "t welk men niet kan uit* voeren , zelfs terwyl men gelooft goed te doen,  GODSDIENST. 73 doen, wanneer men geen andere leidsman heeft, dan een onkundige lever voor den Godsdienst. XXVII. nu ie f. Men boezeme de jonge Geestelyken eene Euangelifche verdraagzaamheid in , zelfs jegens de zulken, die het geloof beftryden ; en men prente hun in,dat de geest van jesus Christus geen geest is van bitterheid en overheerfching. Men zal, door heftig op de Ketters uit te vaaren, door eenen brandenden iever te toonen tegen de Ongeloovigen, nimmer dezelven terug brengen tot de waarheid : maar wel door eene zugt voor hunne bekeering te doen blyken, door niet van hun te fpreeken, zonder te doen zien, dat men hen ongeveinsdeiyk bemint; zelfs dan, wanneer men hunne fchynbewyzen te keer gaat. LXVI. BRIEF. Men verbeeldt zich gemeenlyk, en ik weet niet waarom , dat de Kerkelyke Regeering met eenen yzeren fcepter heerscht; en elk, die de Gefchiedenis geleezen heeft , kan niet onkundig zyn, dat juist de Christelyke Godsdienst de flaaverny heeft afgefchaft; dat in die landen , in welke zy ongelukkiglyk nog ftand houdt, als in Poolen, en in Hongarye, de BoeE 5 ren'  74- GODSDIENST. ren, die onder de heerfchappy der Bisfchoppen leeven, geene Lyfeigenen zyn; en dat'er,eindelyk, niets zagter is, dan de regeering der Pausfen. Behalven, dat zy bykans nooit in oorlog zyn, als zynde noodzaakiyk Vorften des Vredes, kwellen zy ook niemand, of om het opbrengen van belastingen, of om zyne wyze van denken. De Inquifitie is het, die den Priesteren den bynaam van Vervolgers heeft doen geeven. Maar, behalven dat de Vorften, die het gezag der Inquifitie bekragtigden, nog fchuldiger waren, dan zy, die hen daar toe aanzetten, zag men nimmer Rome zich overgeeven aan het wreede vermaak van zyne Burgers te doen verbranden, om dat zy het waare geloof niet hadden, of zich in onbetaamelyke gefprekken te buiten gingen. j e s u s christus, wel verre van hen uit terooien, die hem lasterden, bad, ftervende aan het Kruis, zynen Vader voor hun om vergiffenis. —— Dit is zeker, dat, indien fomtyds Gods Dienaars moord en bloed geademd hebben, zy dit niet hebben gedaan, dan door een verfchriklyk misbruik van den Godsdienst, die, geheel liefde, niet anders preekt dan zagtmoedigheid en vrede. XCIII. beief. Het  GODSDIENST. 75 Het Kloosterleeven. TTTil mv, bidde ik u, niet raadpleegen over ™ den" geestelyken ftaat, welken uw Zoon wenscht te omhelzen: indien ik u zegge, dat hy niets beter doen kan , zult gy gelooven, dat ik een baatzugtig mensch ben, die voor zyne Orde fpreekt: indien ik u in tegendeel antwoordde, dat hy beter doen zal, met hier op niet; te denken, zult gy vermoeden dat ik een geestelyke ben, die, of zynen ftaat moede, of overreed is, dat het Kloosterleeven eene aanecnfchakeling is van ellenden. Dus kan ik, Mevrouw, het een noch het andere antwoorden. Elk voorwerp heeft twee verfchillende zyden; de zwaarigheid is, de beste te kennen en te kiezen . Konde ik voorzien, dat hy een groot voorwerp voor de Weetenfchappen of Godsvrucht zoude worden, ik zou alle pogingen doen, om hem zyn beiluit te doen nee. men; doch daar ik onbewust ben, wat 'ervan worden zal, ben ik zeer achterhoudend, en raade nimmer iemand, om een Geestelyke te worden. VII. brief. In  7<5 GODSDIENST. • In de eerde tyden der Christen waereld,die wy de fchoone eeuw der Kerke noemen, had men geen Monniken, noch Geestelyke Ordenhet geen ons duidelyk doet zien, dat, indien de Godsdienst, om daande te blyven, geene andere, dan zynegewoone, Dienaaren behoeft, zyne hulptroepen, de Geestelyke Orden' fchoon ten hoogden nuttig, evenwel niet van eene voldrekte noodzaaklykheid zyn. CXX. iRiEr. De Kloosters zyn niet achtenswaardig, dan m zo verre men in dezelve zyne„ geest van het aardfche aftrekt: het zyn de muuren niet, die de verdienden van een Klooster uit. maaken. Maar waarom zal men de waereld verlaaten , wanneer men ze kan dieten? de waereld zal gewisfelyk altyd verkeerd zyn wanneer alle braave lieden haar vaarwel zeg! gen. Ik houde 'er niet van, dat men zich met verplichtingen overlaade: het Euangelium is de waare regel van een Christen; en men moet eene welbeproefde roeping hebben, om zich in de eenzaamheid als te begraaven. Het is een gansch buitengewoone weg, die ons van het gemeene leeven afzondert; en wan. neer men het Kloosterleeven omhelst,-is het te dugten, dat men dikwerf zichzelven bedriegt.  GODSDIENST.. 77 driegt. Ik eerbiedige ten hoogden de eenzaamheidzoekers, welken de inftellingen der Carthuizers , of die van la Trappe, volgen; maar zy moeten flegts in kleinen getalle zyn. Behalven, dat het mocilyk valt een genoeg, zaam getal van yvcrige Geestelyken te vin. den, moet men fchroomen den ftaat te verarmen," door zich onnut te maaken voor de zamenleeving. Wy worden Burgers en geenzins Monniken' gebooren. De waereld heeft voorwerpen noodig, die zich veréénigen, om de.onderlinge overëenftcmming te bevorderen, welke, door hunne.bekwaamheden, door hunnen arbeid, en door hunne zeden, de Ryken doen bloeijen. Vecle achtingwaardige Schvyvers hebben geene zwaarigheid gemaakt, te beweeren , dat de al te groote vermenigvuldiging van bepaalde Godsdienstoeffeninaen gedeeltelyk de oorzaak is geweest van de verflaauwinge der Kloosterbroederen. Zy dag, ten, en met reden, dat men de aandagt niet kan'gaande houden onder al te lange gebeden, en dat het arbeiden met de handen heilzaamer zy, dan een onophoudelyk Pfalmgezang. — De'waereld zou niet zo zeer tegen de Monniken gefchreeuwd hebben, hadt men hen altyd bezig gezien met nuttigen arbeid. Men zegent nog de gedagtenis van zulken; die zich toe-  ?8 GODSDIENST, toeleiden op het bebouwen der Landeryen, die de Steden verrykten door geleerde Wei' ken, zo in opzicht van gefchiedkundige Voorvallen, als van den tyd der gebeurtenisfen. 1 De mensch is tot het werken geboren : » 'Er is maar één flap", zegt de Cardinaal paleotti, „ van het befchouwende tot het luie leeven", en niets is gemaklyker dan dien ftap te doen. Gy zult meer goed doen, door der armen last te verligten, met dezelve' door uwe gefprekken, te vertroosten, dan door u in eene woestyne te begraaven. - De Heilige Benediclus was overtuigd, dat men aan zyn Vaderland behoorde nuttig te zyn; weshalven hy op den berg Casfino Kweekfchoolen oprichtte voor Edellieden. Hy kende de regelen, welke de liefde des naasten inboe- zemt. Indien gy niettemin, in weerwil myner redenen, altyd eene heimelyke ingeeving gevoelt, die u roept tot het Kloosterleeven, dan behoort gy daarin te doen zo als gy zult goedvinden : want ik zou fchroomen my te Hellen tegen den wil des Allerhoogften, die zyne dienaaren leidt naar zyn welgevallen, en dikwerf langs zonderlinge wegen. I. BRIEF. Elk bemoeizieke Monnik, die zich in de huisgezinnen indringt , om derzelver geheimen  GODSDIENST. 79 men te weeten, om 'er de Huwelyken of den laatften Wil der ftervenden teregelen, is zo verachtelyk als gevaarlyk.. XXIII. BRIEF. Men vindt in de Kloosters de gebreken der menfchen, alleen dewyl in dezelve menfchen woonen , en de menfchen bevinden zich overal; dit egter kan niet verhinderen, dat men veele deugden in dezelve ontdekke. Ik fchaame my zelvcn, 't geen ik u oprechtelyk betuige , wanneer ik fommige Eerwaardige perfoonen befchouwe, met welke ik gemeenzaam leeve ; zy zyn, van 's morgens tot 's avonds, enkel bezig met het doen van goede werken. De waereld oordeelt over de Kloosters alleen uit fommige ergerlyke bedryven, welke ongelukkig fomtyds rugtbaar worden; zonder te willen denken aan de bekwaamheden en aan de deugden, die zich in dezelve vereeuwigen. — Wanneer men den Geestelyken ftaat zal weeten te eerbiedigen, zal hy zeer eerwaardig worden; en men zal in denzelven menfchen vinden, kragtig in woorden en in werken, indien men ze flegts wil zoeken. De naiever is in de Kloosters volftrekt noodzaaklyk om de liefde tot de Letteroefening in dezelve leevende te houden; gelyk de Staatzugt derzelver fchade en ondergang is. Een heerschzugtig of  8o GODSDIENST. of fchynheilig Gcescelyke, die belydenis doec van nederig ce weezen, en door trotsheid opgeblaazen is; die, voor het uitwendige armoedig, niets onbeproefd laat om zich te verryken; een gewaande vroome, die zich uitgeeft voor een dienstknegt des Allerhoogften, terwyl hy een Haaf is zyner driften, is een wangedrogt in den Kerk- en Burgerftaat. Wanneer ik overweege , hoe zich fommige Geestelyken in het verderf ftorten, om eene elendige meerderheid te verkrygen, die niets, buiten kwellingen en moeilykheden, kan verkenen, weet ik niet wat ik van den mensch moet zeggen; en ik oordeele, dat men zich, om eene geringe beuzeling, bloot ftelt voor de verdoemenis. XXVI. BRIEF. Wat zal 'er van uwen Ordesregel worden, indien de uitfpanningen uwe Nonnen wegfleepen, en deeze u leiden naar haar welgevallen ? De uitfpanningen, maar vooral het fpreekvertrek, zyn het verderf der Nonnekloosters; de ingetogenheid alleen en werkzaamheid kunnen de orde in de verfcheide Kloosters bewaaren. Het Kloosterleeven wordt een onverdraagelyk juk, wanneer men de waereld ziet, en geneugte vindt in met dezelve te  GODSDIENST. 81 te verkeeren; en naar maate deeze verkeering. meer wordt aangekweekt, zal men van zynen ftaat afkeeriger worden. XXVIII. BRIEF. Men behoort in het Heiligdom geene overblyffelen te brengen van een hart, door de gemeenfchap der waereld bezoedeld; ten zy God zynen wil doe blyken op eene buitengewoone wyze, 't welk zeer zelden voorvalt, en meer te verwonderen is dan na te volgen. XXX. BRIEF. Gy blyft dan volharden, in u zeiven te willen begraaven in het Klooster van la Trappe, en my in de onmoogelykheid te ftellen, van u iets meer, behalven uw Graffchrift, te kunnen toezenden. Dewyl dit uw laatfte befluit is, zal ik u niet hardnekkig tegenftreeven; te meer, daar gy u zeiven lang genoeg beproefd hebt, en die jaaren reeds te boven zyt, in welke men onvoorzichtige flappen doet. De menfchen van de waereld zullen wel met u fpotten ; maar met wien fpotten zy niet? Ik ken geen mensch, geen werk, geen bedryf, ja zelfs geene deugd, welke niet haare berispers heeft. Dit moet de Geestelyke Orden vertroosten, zo wel over den haat, die men hun toedraagt, als over de veragting, waar F me-  32 GODSDIENST. mede men van hun fpreekt. De Stigters had. den geene andere dan goede voorneemens in het maaken der verfcheidene inftellingen, die men vindt in den fchoot der Kerke; ja de kleeding zelfs, die zy hunne Leerlingen gaven, draagt, fchoon door de waereld grillig geoordeeld , het kenmerk hunner wysheid en gods. vrügtj'zy dagten, dat dit het gefchiktfte middel ware, om den Geestelyken te beletten, zich met de waereldlingen te vermengen, en om hen uit te fluiten uit de ongewyde vergaderingen. Het was natuurlyk, dat menfchen, die eene leevenswyze omhelsden, ten eenemaal van die van andere verfchillende, eene byzondere kleeding hadden. ■— Wyken zy af van hunne eerfte Inftelling, alle menfchen hebben hunne zwakheden; terwyl zelfs de vuurigfte yver, na eenigen tyd, verflaauwt. Maar een ergerlyk bedryf was nimmer eene wet der Geestelyke Orden, en men vindt in alle huizen altoos fommigen, die zich tegen uitfpattin- gen en misbruiken verzetten. •— Ik beken, dat de Kloosterlingen, door hun ongeregeld gedrag, dikwerf eene hervorming noodig hadden; maar hier van kunnen noch de regels hunner Initellinge, noch hunne Stichters, worden befchuldigd. Iemand, die in een Klooster leeft, zo als hy 'er behoort te leeven, moet nood- wen-  GODSDIENST. 83 wendig zich de achting van braave lieden verwerven , en derzelver genegenheid verdienen. Want wat is toch anders een waar Geestelykei dan een Hemelburger, die niet verkleefd is aan de aarde, die zyne zinnelyke vermaaken, en zynen wil, aan God zeiven opoffert, in den perfoon van zynen Overften, die geduurig na de komst des Heeren reikhalst, die onderwyst en ftigt, tot welzyn van zynen naasten; die, op een altoos ontfronsd gelaat, de vreugde van een goed gewisfe, en de bekoorlykheden der deugd, vertoont; die bidt, die werkt, en zich oeffent voor zichzelven en voor zyne Broederen; die zich, door zyne nederigheid, tot den minden van allen fielt; maar zich, door de verhevenheid zyner hoope en verlangens, verheft boven alle menfchen, die niets bezit dan eene vreedzaame ziel; die niets dan den Hemel begeert; die eindelyk , niet leeft, dan om te derven, en die niet derft, dan om in eeuwigheid te leeven. XXXIV. bh ie f. Gelukkiglyk gevoelde ik reeds van myne vroegte jaaren deeze waarheid, en koos gevolglyk het Klooster , als eene wykplaats, in welke ik, afgefcheiden van de fchepfelcn, gemaklyker my met den Schepper konde onderF 1 • hou-  84 GODSDIENST. houden. De verkeering der waereld is zo onftuimig, dat men 'er naauwlyks die ftille afzondering kent, die ons met God vereenigt. LXXXII. BRIEF. $T & & & [Men meene niet, dat ganganelli zich in deeze laatfte Brieven tegenfpreekt. Schoon hy zelf den Geestelyken ftaat had omhelsd, en met genoegen omhelsd, wilde hy egter denzelven aan geen ander opdringen; wanneer hy egter zag, dat de neigingen beftendig derwaards overhelden, kon hy niet anders dan die keuze goedkeurenden door de beste raadgeevingen bellieren.] de MENSCH. J^e mensch vertoont zich in zoo veele verfchillende gedaanten : hy vereenigt in zich zoo veel ftrydigheden, dat hy noodzaakelyk heeft moeten fchynen of een geheel Hemelsch Schepfel, of een geheel dierlyk weezen. Door zyne ziel is hy, op de heerlykfte en innigfte wyze, aan God verknogt; door zyn lichaam deelt hy op de vernederendfte en gevoeligfte wy-  r> e MENSCH. 85 ■wyze in hcc Niet. Hier vertoont zich een dag, die ons verheugt, door zyne helderheid: daar een nagt, die verfchrikt, door zyneduis- ternisfen. De Christelyke Leer, veilig voor alle klippen, als altoos een juist midden houdende, toont ons den mensch op aarde, en in den fchoot van God, als in een dubbel middelpunt, waaruit wy allen zyn voortgekomen , en werwaards wy allen moeten wederkeeren. Het gezigt,'t welk ieder Zuigeling naar den Hemel Haat, de traanen^ met welke het zyne wieg bevogtigt, toonen , op eene treffende wyze, dat zyne afkomst tevens Goddelyk en vleeschlyk is. Dat zyne ziel, gelyk eene bloem, die by trappen opengaat, zich niet dan ongevoelig ontwikkelt, koomt daar van daan , dat zy afhangt van een lichaam, het welk traag is in zyne vorderingen. Eindelyk verfchynt het oogenblik, waarin de Reden doorbreekt, en deeze is niet anders dan eene vonk, die brand fticht, of een leevendig en weldaadig licht ver. fpreidt, naar de wyze, waar op zy befluurd wordt, en de voorwerpen, op welke zy zich vestigt. Ik fpreek hier van de. hartstogtcn, van de zinnen , van de opvoeding , die alle door hunnen invloed meer of min leevendig op den mensch werken. Indien het zinnelykc hem F 3 be-  86 D E M E N S C Ha beheerscht, wordt hy het deerlyk fpeeltuig van al wat hem omringt: zoo, in tegendeel,de Geestelyke zaaken hem beftuuren, is hy koning van zich zeiven, en zyne reden fchittert met al haaren luister. Dan fchynt God altoos by hem tegenwoordig te zyn, en de fchepfelcn zyn in zyne oogen niet meer dan vergankelyke goederen, welke men moet gebruiken , als niet gebruikende. De wyze van den mensch op te voeden; de luchtltreek, onder welke zy geboren worden; de indrukfels, die zy ontvangen ; de voorwerpen , die hem omringen, maaken zoo veel vormen uit, in welke zy verfchillende gedaanten aanneemen: dus is de mensch, in Indien gebo. ren, niet de Europeaanfche mensch: het weezen is het zelfde, maar de fchakeeringen (nuances) zyn zoo verfchillende, dat 'er eene geheel andere wyze van denken en gewaarworden uit voortfpruite. Dus moeten wy het geluk van geboren te worden onder eene Regeering , die onze gedagten regelt, en in den fchoot van een huisgezin^ dat ons beginfels van wysheid inboezemt, aanmerken als hetuitwerkfel van eene geheel byzondere Voorzienigheid. ■ Dit is zeker, dat elk mensch, in welk land hy ook geboren worde, zyne plichten heeft waar te neemen omtrent God, om-  o e MENSCH. 87 omtrent zynen naasten, omtrent zyn Vaderland, en dat hy zich moet laaten onderwyzen in de waarheid, om niet misleid te worden door een valfchen Godsdienst, en zich te hoeden tegen het Bygeloof. En niet min zeker is dit; dat de mensch, wanneer hy niet meer is dan een gemeen burger, moqt arbeiden, om door zyn zweet, en zyne bekwaamheden, zich nuttig te maaken voor de Maatfchappy ; en dat, wanneer hy een verheven rang bekleedt, hy het Gemeen eene fchatting moet bctaalen, of door zyne vlyt, of door zyne weldaadigheid, of door zyne dapperheid. Hy , die op alle deeze drie wyzen fchatting betaalt, is waarlyk een groot man, en de erkentenis is hem Handbeelden fchuldig. De Mensch verdient de hulde, die men der deugd fchuldig is, wanneer hy zyne hartstogten aan den band legt, en dezelve niet meer dan eene redelyke vryheid toeftaat; en het is dan wanneer hy zich vertoont , als waarlyk gefchikt, om de meester der Dieren te zyn. De verfchillende levensflanden, die ons worden aangeboden, wanneer onze reden haare keuze kan bepaalen, zyn zoo veele middelen, om tot de volmaaktheid te geraaken; maar het komt 'er op aan, om wel te'kiezen, anders worden wy rnonlters in de maatfchappy, en ftooren de een. F 4 ftem-  88 de MENS C H» ftemmighcid, die onder de redelyke fchepfels moet plaats grypen: maar de mensch, bykans altoos verleid door zinnelyke voorwerpen, bedriegt zich dikwyls omtrent zyne roeping, en zie hier de oorfprong van den fchok van zoo veele verfchillende hartstogten, die hem met zich zeiven doen overhoop liggen, die de geflagten ontrusten, de Koningrykcn beroeren, de deugden verdonkeren. Daarom ziet men den Mensch zelden in zyn regte gezigtpunt. Men gelooft dat hy het is, cn 't geen men ziet is flegts eene verzameling van grilligheden, van verkiezingen, en van gevoelens, dié hy heeft aangenomen van hen, onder wien hy verkeert, of van c]e Schryvers, wier Werken hy leest. ■ De Mensch, bykans altoos zich- zelven ongelyk, ontfnapt het penceel, wanneer men zyn afbeeldfel wil tekenen. Wyl hy van een vleeschlyk en verganglyk lighaam afhangt, worden zyne gedagten beroerd gelyk zyn bloed, en deelen in deszelfs vloeibaarheid. Niemand, dan God, kan eene ondeelbaare ziel zo naauw verbinden met eene zelfftandigheid, die geheel uit deelen is te zamengefleld; een onfterflyken geest, met een klomp vleesch, gefchikt om in ftof veranderd te worden; — eindelyk, gedagten met zinnelyke gewaarwordingen, denkbeelden met vezelen, aandoeningen  de MENSCH. 89 gen met zenuwen. Het is derhalven ge¬ noeg, dat wy in ons binnenfte treeden, en ons zeiven befchouwen, om een wonderwerk te befchouwen, dat geduurig herboren word; maar wy vinden 'er niets dan een verfchrikkelyken afgrond, indien God de eerfte plaats niet bekleedt. Elk van ons moet hem een throon in zyn eigen hart oprigten, of hy zelf wordt een baijert, waarin nog orde nog evenredigheid plaats heeft. De ziel, omringd door de zinnen, gelykt een Koning omftuwd van zyne lyfwagten; maar indien deeze wagt zich laat overrompelen, indien de ziel niet oplettende is op het afkeeren der gebreken , die de opperfte magt poogen aan zich te trekken, en zich van de plaats meester te maaken, dan gevoelt de mensch in zichzelven de verfchrikkelykfte regeeringloosheid. Van hier komt het dat'er zoo veelen zyn, die niets buiten de ftof en de lichaamen kennen. Men fmoort in zichzelven het Spruitje der onfterflykheid, en de Ziel moet dan worden wat zy kan, indien men flegts den ftroom der tiartstogten volgt. Al gebruikt zy de ftem des geweetens, men onttrekt zich de gehoorzaamheid , die men aan deezen getrouwen vermaaner fchuldig is; en deeze geheele verfhndelyke zelfftandigheid, de moeder onzer geF 5 dag-  9o de MENSCH. dagten, onzer redeneeringen , onzer aandoeningen , wordt voor eene harsfenfchitn uitgemaakt. CXLVI. brief. Ik daarentegen heb van jongs af 'geleerd, dat de grootfte eer, welke men genieten kan, de eer zy van een onfterfelyke Ziel te bezitten. XXVI. brief. Locke, [de fcherpzinnige lockf.,] mag zich inbeelden, dat de ftof zou kunnen denken, deeze is geene gedagte van een Wysgeer, die wel doorgedagt heeft. Het vermogen om te denken kan alleen eigen zyn aan een. wezen dat noodwendig geestelyk is, en noodwendig denkt. De ftof zal nooit het voorregt van te denken erlangen, even weinig als de duisternis dat van te verlichten; het een en andere behelst eene tegenftrydigheid, maar men verkiest liever ongerymdheden te ftellen, dan niet iets nipuws voort te brengen. XXXVIII. brief. De mensch ylt, wanneer hy de gemelde verbaazende werkingen toefchryft aan den traagen klomp zyns lighaams, en wanneer hy 'er de eer van durft geeveri aan de fcherpheid zyner gal-  de M E N S C H, 91 galle, of aan de vlugheid van zyn bloed. 'Er is niets het geen onitoflyke denkbeelden kan voortbrengen, dan alleen een Geestlyk Weezen. Men vérzamele vry alle de fynfte deelen van de lucht en het vuur, men brenge ze op allerleie wyzen in beweeging, nooit, zal men 'er een eenige fluitreden uit doen voortkomen. De vlam, hoe fchitterende, hoe doordringende , zy ook weezen mag, heeft nog nimmer eene eenige gedagte of redeneering kunnen vormen. Hoe kan toch die gedagte, die in een oogenblik de waereld rondreist, die het Heelal onderwerpt aan haare waarneemingen, die, met de fnelfte vlugt, zich verheft tot het oneindig Weezen, die nog plaats bekleedt, noch gedaante, noch kleur heeft, die als meesteres haare bevelen geeft aan het geheele lighaam, en 'er zich van doet gehoorzaamen, hoe zoude , vraage ik , die gedagte een gedeelte zyn van het zelfde lighaam. ■ Was het dan voor God moeielyker geesten, dan ftoften, te fcheppen ? Waarom zou Hy, judien Hy weezenlyk Almagtig is, geene verftandelyke Weezens voortbrengen? Waarom, ^ndien eene gedagte waarlyk onftoflyk is, zou de Ziel, die haar teelt, het ook niet zyn? De mensch moest, om, volgens het ontwerp des Scheppers, het oogmerk van zyn beftaan te  02 de MENSCH. te voldoen, te gelyk Aardsch en Geestelyk weezen. Zonder lighaam kon hy geen genot gehad hebben van de ftoffelyke waereld, welke hy moest bewoonen; zonder Ziel kon hy God niet gekend hebben, nog tot deszelfs bezie geraaken. Als een gemengd Weezen is Hy te gelyk ondergefchikt aan de hoofdftoffen, en verheven boven het Heelal. Hy is het, die de weetenfehappen toepast op duizend aangenaame en nutte zaaken, die 'er zich met het beste gevolg van bedient, om zyne denkbeelden te regt te brengen, om zynen Geest uk te breiden, en om te geraaken tot de kennis des Opperften Weezens. De Aarde is zon¬ der den mensch niets, dan eene groote wo,s- tyn; zy heeft des menfchen hand noodig om bebouwd te worden, zyne maatfchappy om bewoond te worden, zoo dat zy hem mee reden mag befchouwen als haar meester en Souverain. Ook is zy oplettende- in zyne heerfchappy en zorgen te erkennen, door hem,naar den loop der Jaargetyden, de fchoonfte bloemen, en vermaakelykfte vrugten aan te bieden. Het jammerlykfte is, dat deeze zelfde mensch, aan wien de aarde gehoorzaamt, als haaren Koning, overal waar hy doortrekt, overal de voetftappen agterlaat van dwaalingen, cn wanbedryven: men ziet geen land, 't welk niet  de MENSCH- 93 niet bevogtigd is geworden met bloed, geftort door de haat of dweepery , door de liefde of door de heerschzugt. De deugden verfchynen naauwlyks anders in de waereld, dan als eenige blixemdraalen, die men in het midden der ftormen gewaar wordt. Ik heb genoeg gezegd, om eenig denkbeeld van den mensch te geeven , om hem zeiven te doen erkennen, dat hy een geheel uitmaakt, wanneer hy zich met God vereenigt; en in tegendeel flegos een Niet, wanneer hy zich van denzelven verwydert. Dat de mensch in zichzelven treede, dat hy zyne ziel, zyn hart, zyn geweeten, kortom alle zyne vermogens , raadpleege, en hy zal de derkde bewyzen vinden ten voordcele van den Godsdienst; maar hier toe is het noodig, dat hy zyne zinnen aan den band legge, dat hy zyne hartstogten te onder brenge; want deeze zyn zoo veele bedriegers, die niet aflaaten ftofiyke begrippen aan te pryzen, en de liefde der vermaaken te verheffen. Wat is het droevig, daar men in zichzelven de middelen heeft om zich te verheffen tot den Eeuwigleevenden; — om zich onfterflyk te maaken door weldaadigheid , door het beocffenefi der weetenfchappen , dat men deeze zoo kostelyke zaaden verdikke! Het grootde gedeelte der menfchen zyn flegts on-  94 de MENSCH. ontydig geboren weezens, die hun hart bekrompen maaken, door zich enkel te hegten aan vergankelyke voorwerpen , of hunnen geest uitdooven, door zich alleen met onnutte beuzelingen bezig te houden. Zelfs de verheevenfte weetenfehappen zyn onzer ziele niet meer waardig, indien zy niet opklimmen tot God, als het begin en einde. Alle deeze ram¬ pen ontdaan daaruit, dat de mensch de uitmuntendheid zyner ziele niet genoeg kent; dat hy een ydelen roem ftelt, in zaaken die hem enkel vernederen kunnen; — dat hy van zyne geboorte af bezoedeld is met het fmet der zonde. Niets, dan de dood alleen, die op hem wagt van het eerde oogenblik zyner ademhaaling , zal hem volmaaktelyk doen bezeffen , van hoe veel belang het voor hem ware, dat hy zich zelfs verhief boven alle zinnelyke voorwerpen; maar de dood onderrigt ons niet van onze doolingen, dan wanneer het te laat is, om ons te verbeteren. Wy gelooven nog eerst in onze wieg te weezen, wanneer hy reeds ons graf delft, en 'er ons in doet nederdaalen, op het zelfde oogenblik, wanneer wy onze ontwerpen fmeeden. CXLVI. BRIEF. GE-  GEZELLIGE PLIGTEN. 95 GEZELLIGE PLIGTEN. Bezigheid. "P\e oefening neemt die geheele reeks van lig^ te ongemakken weg , over welke de mensch zich zoo dikwerf beklaagt, de ledigheid is niet zelden de eenige ongefteldheid waar aan wy kwynen ; veele vrouwen zyn ziekelyk, zonder te weeten welke haar kwaal zy , om dat zy niets te doen hebben : al te wel te zyn word verveelend, en deeze verzadiging is zeer lastig voor lieden van de waereld. III. BRIEF. 'Er zyn, zoo wel in de zedelyke, als in de natuurlyke waereld, dampen cn wolken; „ on,, ze Ziel is zo wel als de Hemel met nevc- ,, len bedekt." • De arbeid is het beste middel, om deeze donkere buijen te doen verdwynen; zoo dra men emftig bezig is, heeft men geen verlangen om zich te bedroeven of te verveelcn. De oefening is de hoofdftof van onzen geest. Gy zult, zegt seneca,noch u zeiven, noch anderen ten last zyn, wanneer gy de oefening bemint. Het is onbegrypelyk hoe  95 GEZELLIGE jgj hoe veele kwaade uuren in onzen leevensloop voorkomen, waar tegen de arbeid ons beveiligt. Men is hier beneden niet gelukkig, dan wanneer men het gevoel zyner rampen weet te verdooven. Die thans geen hartzeer heeft, hadt het te vooren, of zal het hebben, dewyl de pynen en fmerten 't deel zyn, ons van onzen eerften Vader nagelaaten, en men dezelve volftrekc niet ontgaan kan. LI. BRIEF- Niets is 'er, waarvan ik het gemis meer ter harte neem, dan de tyd, die men verliest met wagten naar iemand. De tyd is het kostbaarfte gefchenk, ons van God gegeeven, en de mensch verfpilt het met een zoo wreede als verbaazende verkwisting. —■ De tyd, helaas! is een ter plonderinge overgegeeven goed, elk ontvreemt 'er ons een gedeelte van, en, in weerwil van alle myne oplettendheid om hem te bewaaren, zie ik hem myne handen ontglippen; en naauwlyks heb ik gezegd, dat hy heenen vliegt, of hy is reeds verdweenen. LVII. BRIEF. Ondertusfchen is de mensch misfchien zo ondeugend niet, als men zich verbeeldt: de ledigheid heeft hem tot meer buitenfpoorigheid ge-  PLIGTEN. 97 gcbragt, dan de kwaadwilligheid. De gelegenheden om kwaad te doen worden menigvuldig by iemand, die niets doet; en dat men de Vrouwen verwyt , dat zy fnapfters en kwaadfpreeklters zyn, komt hier van, dat zy doorgaans niet met bezigheden bezet zyn. CXLVI. 1RIEF. Blygeestigkeid. J^e Voorzienigheid heeft de zaaken zoo wel gefchikt, dat het kwaade door het goede word opgewoogen; en om den mensch van verdiende noch aan moedeloosheid noch aan trotsheidover te geeven, heeft zy hem geplaatst in eene fchaal welke hem beurtlings doet ryzen en daalen. Wy zouden al te hoogmoedig zyn, indien elk een verkondiger van onzen lof ware, en al te zeer vernederd worden, indien wy geene anderen dan lasteraars ontmoetten. Wy hebben een evenwigt noodig, dat ons doet ftilftaan tusfehen den lof en de befchimping, om ons op het waterpas der menschlykheid te doen blyven. De eeuwige wysheid heeft waarlyk alles met kragt en zachtheid gefchiktindien zy ons nu eens G eenen  $3 G.EZELLIGE eenen bitteren beker infchenkt, op andere tydcn biedt zy ons den alleraangenaamften drank. Laat ons beurtlings drinken uit deeze twee geheimzinnige bekers, die zy ons toereikt, en wy zullen de klippen van eene buitenfpoorige blydfchap, en de toevallen van een on- maatig verdriet, ontwyken. ■ Gelukkig hy, wiens ziel ter deege gehard is, en zich niet laat week maaken door eenigen tegenfpoed! De Rechtvaardige, van welken horatius fpreekt, Verwekt onzen naiever, wanneer wy zyne befchryving leezen; maar die van het Euangelium is de eenigfte welken wy moeten navolgen. x\ltoos op denzelfden trap des geluks', ziet hy zyne rust noch door tegenfpocden noch door lasteringen verftooren: dewyl zyn bcltaan ten naauwftcn vereenigd is met de Godlyke Eeuwigheid I CLX. brief. Het is niet in het midden der Rykdommen, noch in het rumoer, dat men het geluk moet zoeken; maar in het gezelfchap van eenige boeken, en van eenige vrienden. Wy zyn verlooren, zoo dra wy beheerscht worden door gemelykheid, die de ergfte vyandin is van ons geluk. LXVII. BRIEF. De  PLIGTEN. 99 De vrolykheid' is de beste geneesheer van hun, die zich aan de weetenfchappen toewyden; men moet zynen geest en zyn hart eens ruimte geeven, wanneer men zich, door een hardnekkigen arbeid, heeft afgefloofd. De ontwikkeling der ziele is even noodzaakelyk als die der boomen: wil men anders met nieuw groen bekleed worden cn blocijen; maar fommige menfchen, gelyk aan de nog geflootene knoppen der roofen , verwonen niets aan het oog, dan fchors en doornen. Wanneer ik dezulken ontmoet, fpreek ik geen woord,enverwydere myfchielyk, uit vrees van door hun geftooken te worden. • De vrolykheid verhindert ons oud te worden: met haar vertoont men altyd een frisch gelaat , in plaats van die bleekheid en die rimpels, welke uit de zorgen voortkoomen. IV. BRIEF. De vrolykheid is een balfem des leevens; en dat gy altoos van eene blymoedige gemoedsgefteltenis zyt, doet my gelooven, dat uwe Godsvrucht zig wel zal {taande houden. Men word ongevoelig der deugd moede, wanneer men zichzelven moede wordt. Dan wordt ons alles tot een last, en men vervalt, of tot den droefgeestigen menfehenhaat, of tot de grootG 2 fte  ioo GEZELLIGE (Ie verwildering. Ik keure de lichaams¬ oefeningen zeer goed, aan welke gy u overgeeft. Zy doen den geest luchtiger worden, en maaken hem tot alles bekwaam: ik maake 'er ook gebruik van, zo veel de naare ftaat van eenen Geestelyken het my toelaat. XCVIII. BRIEF. Waarheid. JJet is iets fchoons de waarheid te beminnen, en haar te kennen zoo als zy is. Zoo veel begochelingcn neemen zoo zeer den fchyn der waarheid aan, dat men 'er dikwyls mede bedroogen wordt. Wanneer men haar in een voorkoomend geval zonder bedekfcl zien wil, moet men zich ontkleeden van alles wat men weet, de zaak onderzoeken, als of men 'er noch niets van wist, cn eindelyk perfoonen raadpleegen, die zonder vooringe- noomenheid zien en oordeelen. Men moet daarenboven eene oprechtheid van oogmerk hebben, die ons het verkrygen van bovennatuurlyke verlichtingen waardig maake; want de Heer beproeft harten en nieren, en, indien de liefde der gerechtigheid ons niet be-  PLIGTEN. loi bezielt in ons onderzoek, laat hy ons over aan onze eigene duisternisfen. CXXXIII. BRIEF. Zoo groot is de kragt der waarheid; men kan ze,geduurende eenigen tyd, verdonkeren, maar men kan ze niet fmooren. Zy verheft zich, wanneer men ze geheel uitgebluscht waande, gelyk een vuur, 't welke men geloofde onder zyne asch uitgedoofd te zyn, en 't geen eene lcevendige en heftige vlam geeft, in hét oogenblik, waar in men ze niet verwachtte. CLI. BRIEF. Vriendfchap. /^•y beklaagt u, dat wy elkander niet zien; maar het zyn noch onze gedaanten, noch onze woorden, die onze vriendfchap uitmaaken. Wat fchaadt het dat wy op verfchillende plaatzen leeven, indien onze neigingen en gedagten ons by elkander brengen? Als onze vriendfchap in God gegrond is, zien wy elkander alle dagen, dewyl het Opperweezen zich overal bevindt. Gelyk God het middenG 3 P^t  ioa GEZELLIGE punt is van alle geesten, moet hy het ook zyn van onze gevoelens. III. BRIEF. Ik durve u niet fpreeken over den dood van onzen gemeenen Vriend: dit is eene al te gevoelige wonde weder opkrabben. Ik kwam te kat om zyn laatfte woorden te kunnen ontvangen ; zyn verlies word betreurd, als dat van een dier zeldzaame menfchen, die beter was dan de eeuw, in welke hy leefde, en die al de oprechtheid der eerfte tyden bezat. Men zegt, dat hy eenige dichtftukjes heeft nagelaaten, die den grootften meesteren niet onwaardig zouden zyn. Hy hadt 'er nooit van gefpro. ken; een zaak zoo veel te ongemeener, om dat de Dichters gewoonlyk omtrent hunne gefchriften niet befcheidener zyn, dan omtrent hunne verdiende. LXXXVII. BRIEF, Verzoening. jndien gy eenige genegenheid voor my hebt, bidde ik u, dat gy met hartlykheid den Broeder.... weder aanneemt, hy is op eene ergerlyke wyze van zynen plicht afgeweeken, maar  PLIGTEN. 103 maar hy keert te rug; hy bcfchreit zynen misflag; hy doet goede beloften : en, het geen noch aandoenlyker is, dan dit alles, j e s u s christus, het voorbeeld onzer navolginge, leert ons hoe -men moet vergeeven. Ik bidde u, dat gy u Hem vertegenwoordigt aan het Kruis , biddende voor de zaligheid van die geenen zelfs, die hem gekruisd hadden; en ik twyfele niet, of gy zult mytoeftaan het geen ik verzoeke. De menfehelyke natuur is zoo verdorven, dat ik veel minder verbaasd dan ontroerd worde door de buitenfpoorigheden, tot welke de mensch vervalt. Slegts ééne bcweeging van trotsheid, één toeval van ongeoorloofd zelfsgenoegen is 'er noodig, om ons de genade te dowi verliezen, en dan zyn wy in ftaat tot alle rnjsdaaden. 1 Hoe meelde Heer ons bewaard heeft, voor beklagenswaardige buitenfpoorigheden , hoe grooter me? delyden wy moeten hebben met dezulken, die 'er zich aan overgeeven; want ons geluk is louter een uitwerkfel van zyn barmhartigheid waarvan wy onszelven niets kunnen toefchryven. CXXIII. BK IK F. Het is buiten twyfel, voor uwen bloedverwant, ten hoogften moeilyk, dat gy,in weerG 4 wil  104 GEZELLIGE wil van den nedrigen en aandoenclyken brief dien hy u gefchreeven heeft, in weerwil van hec bezoek' welk hy by u heeft afgelegd, ten zynen opzichte, niet van gedagten wilt veranderen. — Handelt God dan met ons op deeze wyze? En wat wilt gy dat het Gemeen van uwe Godsvrucht zal denken, wanneer het u den verlooren Zoon zoo hardnekkig ziet verflooten ? Ik Mevrouw, die uwe deugd niet bezitte, .ik ben naar hem toegeloopen, zoo ras my ter ooren kwam, dat hy op den dwaalweg was, en ik hoope dat God 'er my voor zal beloonen. Het is een zeer kwalyk begreepen Godsdienst, die een Jongeling aan zichzelven overlaat, om dat hy eenige misftappen begaan heeft. , Indien Gods barmhartigheid af- hanglyk ware van zekere vroomen, zouden de zondaars zeer te beklaagen zyn. De valfche vroomheid kent flegts een uitroeiende iever; terwyl God, vol van geduld, zagtheid en langmoedigheid, het berouw afwagt van allen, die gezondigd hebben. Het bloed zelfs van jesus christus roept, om het wederkeeren uwer gunfte, jegens uwen waarden Bloedverwant; gy rekent het zelve geheel niet, wanneer gy hem den toegang tot uw huis verbiedt. ■ Hoe weet gy , of zyne zaligheid niet verknogt was met die mis, fia.  PLIGTEN. 105 Hagen, welke hy thans betreurt ? God laat fomtyds groote ongeregeldheden toe , om den mensch uit zyne flaapzugt te trekken? Het kan u niet onbewust zyn, dat 'er meerdere vreugde in den Hemel is over de bekeering van een eenigen Zondaar, dan over negen- en negentig Rechtvaardigen , die geen berouw noodig hebben. En gy zoudt uwe misnoegdheid behouden,terwyl de Engelen zich verheugen? dit zou waarlyk eene vroomheid wezen, om fchrik aan te jaagen. Ik beeve voor alle vroomen, die zulk eene geftrengheid doen blyken: want God zeiver verzekert ons, dat hy ons zal behandelen,gelyk wy anderen zullen behandeld hebben. Heb de goedheid van den Heiligen Apostel/ au lus aan vh 1 lem on , met betrekking tot o nes im u s, te leezen, cn gy zult weeten, of gy behoort te vergeeven. Het komt ons niet toe te beflisfen, of het hart van iemand, die, ernftelyk tot zichzelven fchynt gekomen, in de daad veranderd zy, Behalven dat God alleen het weet, moeten wy het altoos vermoeden, Zoudt gy het, zeer redelyk vinden van uwe buuren , de getuigen der goede werken die gy doet, indien zy beweerden, dat gy enkel uit trotsheid handelt. Laat ons liever aan den onderzoeker des geweetens de zorg overG 5 la3"  iotS GEZELLIGE laaten, om over de beweegreden onzer daaden te vonnisfen. De Broeder van den Verlooren Zoon wordt in de oogen van den Godsdienst en der menfchelykheid veroordeeld, door dien hy, door deszelfs te rug komst, niet getroffen was! gelyk hy behoorde. XXXIII. HII;, Het Huwelyk. JJet Huwelyk,in zuiverheid des harten aangegaan, beveiligt de jonge lieden voor een menigte klippen. XXX. BRIEF. Huw uwe Dogters uit naar haare goederen en rang, zonder egter haaren wil te dwingen, ten zy ze zich met losbandige knaapen of deug' meten wilden verbinden. Het huwelyk is dé natuurlyke ftaat aller menfchen; het zyn uit. zonderingen op den regel, wanneer men 'er zich van onthoudt. LV. BRIEF, Reg*  PLIGTEN. 107 Regte Mededeelzaamheid. Bemin boven alles de Armen, te meer, daar gy in ftaat zyt van dezelven te helpen, de menschlievendheid is een grondft.uk van den Godsdienst, en niemand kan een Christen zyn die niet liefderyk is. Ik zal u nimmer raaden, om aan kloosters giften te fchenken: want, behalven dat dezelve geen gebrek zullen lyden, is het niet rechtvaardig, de familien te verarmen, om dezelven te verryken. Men fchreeuwt ónophoudelyk tegens de roofzugt der monniken ; en men behoort aan de menfcHen van de waereld geene gelegenheid te geeven, om over dit ftuk nieuwe klagten te doen. Onze goede naam moet onzen rykdom uitmaaken, en dezelve moet gegrond zyn op de belangloosheid , en de beoefening aller deugden. Ik zou nimmer iemand poogen over te haaien, hoe zeer ik mynen ftaat beminne, om ons milde gefchenken te doen, of om een Geestelyken te worden. Ik zou fchroomen, tot verwytingen of naberouw gelegenheid te geeven. X. BRIEF. Het geen u toevertrouwd is voor P moet hem worden ter hand gefield, of fchoon J '  io8 GEZELLIGE J het zelve hem niet had toegedagt, dan uit hoofde zyner aankleevinge aan den Catholyken Godsdienst, en hy ongelukkig van denzel- ven is afgeweeken. • Men moet alleen- lyk hem te kennen geeven, hoedanig het oogmerk van zynen weldoener geweest zy, wanneer deeze hem met die fbm begunftigde. Maar ikdenkeniet, dat de perfoon, wien het geld in bewaaring is gegeeven, hetzelve hem kunne onthouden, uit hoofde zyner verandering van Godsdienst. Gy zegt, mynHeer, dat fommigen bewee. ren, dat men het aan eenig Klooster zou kunnen fchenken, en ik durve ftaande houden, fchoon ik ook een Geestelyke ben, dat het nimmer flegter hefteed kan worden. Vooreerst, om dat het hem, dien het toebehoort, moet worden ter hand gefield; ten tweeden, dewyl de bloedverwanten, in de verdeeling der goederen , altyd den voorrang verdienen; en eindelyk, om dat de armen, die geheel geene middelen van beftaan hebben, boven anderen, van ons moeten onderfteund worden. • . . .. De Voorzienigheid is de fteun der Kloosteren; zy is het, veeleer dan menfchelyke middelen, die denzelven moet in Hand houden. Geen orde van Geestelyken is achtenswaardig, dan in zo verre zy je sus christus navolgt, maar dik.  PLIGTEN. 109 dikwerf heeft men aardfche oogmerken, in hec behouden van een Klooster, zonder te denken dat de waare Christen hier geen blyvende Stad hebbe, en dat 'er niets gebeurt, dan het geen Gode behaagt. XXVII. BRIEF. Ik keur het zeer goed, dat gy iets weglegt om weldaadigheid- te oefenen; maar ik zou niet verkiezen by beetjes te geeven, en zich tot geregelde aalmoefen te bepaalen ; zo dat men niets voor dezulken overig houde, die de uiterfte behoeften lyden. Men doet meer nuts met een of twee Huisgezinnen uit elende te redden; dan eenig geld in 't wild te ftrooijcn, dat niemand helpen kan. Het is daarenboven altyd dienflig eene zekere fomme agter de hand te hebben, tegen buitengewoone gevallen; door deeze fchikking verligt men de druk- kendfle rampen. Volg niet het voorbeeld van die bekrompen deukende Vroomen , die alle behoeftigen willen noodzaaken, om zich te kleeden en te voeden als het laag gemeen, zonder derzelver geboorte, of afkomst, in aanmerking te neemen. De liefddaadigheid vernedert nimmer iemand, en weet zich naar de omflandigheden , en den rang der ongelukkigen, te fchikken. Trotslyk te geeven is noch erger, dan niet te geeven. Richt uwe mild-  iio GEZELLIGE milddaadigheden derwyze in, dat gy zelve blykt gevoeliger getroffen te zyn, dan hy die ze ontvangt. De Godsdienst is te grootsch, om zy. ne goedkeuring aan die laage zielen te geeven, , die met trotsheid verplichten, en den last hunner weldaaden doen gevoelen, aan hun, dien zy dienst doen. Stelt u niet te vrede met te geeven ;. maar leen, daarenboven , volgens 't bevel van het Euangelium, aan hem, die het noodig heeft. Ik ken geen veragtelyker voorwerp dan het geld, wanneer men het niet bezigt om zynen naasten te helpen. Of zou het laffe vermaak van geld op te ftapelen kunnen vergeleeken worden, met de voldoening van gelukkigen te maaken, en met de gelukzaligheid van den Hemel te verkrygen ? ■ . Wanneer gy huishoudelyk zult zyn zonder gierigheid, edelmoedig zonder verkwisting, zal ik u befchouwen als een Ryken, dieniet buiten de moogelykheid is van zalig te worden. Leer de behoeften voorkomen, zonder te wagten dat men derzelver vervulling vraage: de liefddaadigheid kan vooruitzien. L. BRIEF.. Laat de Armen uwe Vrienden, uwe Broeders-, en zelfs uwe dischgenooten zyn. Het geeven van aalmoefen is een der weezenly'kfte plichten van  PLIGTEN. m van een Bisfchop; en men moetze uitdeelen in de gevangenisfen, in de huizen, op de openbaare plaatzen, met één woord, overal, om de voetftappen van onzen Godlyken Zaligmaaker te'volgen, die, geduurende de dagen zynes fterfelyken leevens, niet ophield goed te doen; maar geef vooral met blymoedigheid; „ God heeft eenen blymoedigen geever lief." LXXII. brief. Heerfchappy. j^en Heerfcher is niet alleen het beeld van God, door de verheevenheid van zynen rang, hy moet het ook zyn door zyn verftand. D a v i d , fchoon hy flegts een herder was, had een ongemeen verlicht verftand, 't welk hem beftuurde, en vertoonde het, zo ras hy aan de regeering kwam. Een Prins, die al¬ leen goedaartig is, is juist het geen iedereen zyn moet, en niet meer: gelyk een Vorst, die alleen geftreng is, voor zyne onderdaanen de liefde niet heeft, welke hy hun verfchul- djgd js< Helaas! wy ondeeltjes weeten zeer wel te fpreeken over de plichten der Koninklyke waardigheid, en, indien wy 'ermede bekleed waren, zouden wy niet wectcn, hoe wy  lis GEZELLIGE wy 'er mede moesten omgaan! Er is een groot ondericheid tusfchen fpreeken en regeercn. Niets biedt ons wederftand, wanneer wy onzen geest den ruimen teugel vieren, en aan onze pen een vryen loop laaten; maar, wanneer men zich overftelpt vindt met bezigheden, omringd met klippen, omfingeld door valfche vrienden; eindelyk, belaaden met ichulden en de grootfte verplichtingen,dan verfchrikt men, cn durft niets onderneemen'; en door eene traagheid, die allen menfchen natuurlyk is, vertrouwt men de zorg der regeeringe aan eenen Bedienden, en bemoeit zich met niets anders, dan met het genieten van vermaak, en het voeren van gezag. Dit is zeker, dat de kunst van regeeren zeer moeilyk is. Indien men een erflyke kroon draagt, kent men de grootheid, zonder de byzondere deelen van een Koninkryk te kennen, en men worde gemaklyk bedroogen. Indien men, in tegendeel tot het bezit eener werkiesbaare kroon geraakt, verkryg: men eene Heerfchappy, zonder daartoe zyne leerjaaren gehad te hebben, cn men heeft een onnatuurlyk voorkoomen, midden in het ontvangen der eerbewyzingen , en het verrichten van bezigheden. Die in zy¬ nen hoogen ouderdom op den throon geplaatst wórdt, is nergens meer goed toe, dan om wee too-  PLIGTEN. 113 tooning te maaken. Hy durft niets ondernee. men, alles jaagt hem vrees aan, alles boezemt hem agtelooshejd in, vooral, wanneer hy niet weet, wie zyn opvolger zyn zal. Zodanig is de gefteldheid der Pausfen. Ook gebeurt het zelden, dat zy de dubbele bekwaamheid bezitten van de Kerk en hunnen Staat weltebeftuu- ren. Maar de waereld zal nooit zonder misbruiken zyn; indien ze hier niet zyn, zyn ze elders, want het is het erfdeel der menfchelyke natuure,met onvolmaaktheden belemmerd te zyn. ,, De H. Stad", zegt de grooteAugustinus, j, is de eenige plaats, alwaar al,, les in orde, in vrede, in liefde zal weezen: „ want zy zal het Koninkryk van God zyn". CXII. bkief. 'Er zyn geene twee Euangelien, een voor het Volk, en een ander voor de Vorften. De eene zo wel als de andere zullen geoordeeld worden naar deezen onveranderlyken regel; want de wet des Heeren is tot in eeuwigheid. De Vorften zyn niet alleen het beeld van God door hunne magt, en door hun gezag, 't welk zy aan niemand anders, dan aan hem, verfchuldigd zyn, maar zy zyn het ook uit hoofde der deugden, die zy moeten bezitten om hem te verbeelden. Een Volk moet H van  ti4 GEZELLIGE van zynen Vorst kunnen zeggen: hy beftuurt ons, gelyk de Godheid zelve, met wysheid, met goedertierenheid, met bülykheid; want de Vorften zyn hunnen Onderdaanen rekenfchap van hun gedrag fchuldig, niet om denzelven de geheimen van het ftaatsvertrek te ontdekken", maar om niets te doen het geene hen kan ontftichten. LXXXIX. BRIEF. Dikwyls genoeg is men onrechtvaardig omtrent de Grooten, vooral wanneer men zelve niet groot is. Men merkt niet op, dat zy bezigheden en beflommeringen hebben, die hen ten deele ontfchuldigen, indien zy alles niet met eigen oogen zien. Gelukkig hy die aanzien en cerampten niet dan van verre ziet, als eenen berg, dien hy niet zoude wenfchen te beklimmen. XC. BRIEF. De waarheid is, dat ieder Oppervorst tot zynent de meester is, en dat geeife vreemde mogendheid het recht heeft van hem bevelen voor te fchryven. Geheel anders heeft men gedacht in die verwarde cn verfchrikkelyke tyden, welke te herroepen gevaarlyk zou weezen. De liefde, de vrede, de gemaatigdheid zyn de wapenen der Christenen, en vooral die van  PLIGTEN. uy van Rome, 't welk aan alle Hoven voorbeelden van geduld en nedrigheid moer geeven. CXIX. BRIEF. Schoon gy maar een kleine landftreek onder uw gebied hebt, bezit gy egter eene ziel, die u gelyk ftelt met de grootfte Vorften. Het is de uitgeftrektheid der Ryken niet, die de verdienden der Heerfcheren uitmaakt. Een gemeen Huisvader kan veele deugden, en een Gonfalonier van Saint Marin een groote achting , hebben. Ik ken niets bekoorlyker dan aan het hoofd te zyn van een klein gewest , dat men ter nauwer nood op de Landkaart ontdekt, waarin men noch de tweefpalt kent, noch den oorlog; waar geene onweders ontdaan, dan wanneer de lugt betrekt, en daar geene andere eerzugt is, dan die, om in de ftilte en in den middelmatigen daat te leeven; alwaar alle goederen gemeen zyn, door de gewoonte die men heeft, om elkander te onderfteunen. —ö! Hoe behaagt my die kleine hoek lands! hoe gelukkig is het dien te bewoonen; en niet in het midden van 't gewoel, dat de groote Steden beroert,en niet in 't midden der Grooten, die de geringen doen zwigten, en niet in het midden der weelde, die 't hart verderft , en de oogen verblindt! Het is eene plaats in welke ik gaarn myne dagen zoude flyten; H 2 myn  ïï6 GEZELLIGE myn hart is 'er zedert lang tegenwoordig door de vriendfchap, die ik u toedraage. ■ De Opperheerfchappy is voorzeker de grootfte last van allen, maar de uwe zo ligt, dat zy in het gaan niec belemmert; vooral wanneer ik ze vergelyke met die Hcerfchappyen, die men niet regeeren kan, dan door zich als te vermenigvuldigen , en op alles te letten. Alles legt eenen Vorst hinderlaagen, die aan het hoofd is van een uitgeftrekt Koninkryk; terwyl hy zich verbeeldt dat men zyn hof by hem maakt, zoekt men .hem te bedriegen. Leeft hy losbandig, men vleit hem in zyne uitfpattingen ; is hy Godvruchtig, men fpeelt den Huichelaar , en befpot hem ; is hy wreed, men noemt hem rechtvaardig, en nimmer hoort hy de waarheid. Hy moet dikwyls zyn hart ondertasten, om de waarheid te vinden. Maar hoe zeer is hy te beklaagen, wanneer zy zich daar niet ophoudt. LVIII. BRIZJ. De gehoorzaamheid, welke men den Koningen , en hun, die de plaats der Koningen bekleeden, fchuldig is, wordt door haare-natuure ten naauwilen verbonden met die, welke men Gode bewyst; en hoe beter Christen men is, hoe meer men die geen zal vereeren, welke over  PLIGTEN. 117 over ons gefield zyn. Tertullianus fchildert, in zyne Verdeediging van het Christendom , de gcloovigcn van zynen tyd als van alle onderdaanen de fterkst gehegten aan hunne Vorften , de oplettendften in voor dezelven te bidden, de naauwkeurigflen in het betaalen der belastingen. Jesus christüs ftelt op ééne ry de onderwerping, welke men den Koningen, en die, welke men Gode, fchuldig is. „ Geeft Gode dat Godes is, en den Keizer dat des Keizers is". Geene verfchooning, geene voorwcndfels, geene reden om zich hier van te onttrekken, laat hy gelden. Ik werd getroffen, ik bekenne het u, toen ik de plaats las, op welke gy zegt, dat het nooit aangenaamer is zynen Vorften te gehoorzaamen, dan in die gelukkige tyden, wanneer zy den toegang tot zich opcnlaaten zonder wederhoudinge, en alle hunne bezigheid zoeken in het bevorderen yan het geluk hunner onderdaanen. CLXIII. BRIEF. Goede Orde. T~)aar geene goede Orde is, is geen Vrede. De ftille gerustheid is de dochter eener H 3 Se-  H8 GEZELLIGE geregelde leevenswyze, en door een geregeld leeven bepaald zich de mensch binnen den kreits zyner plichten. Alle onbezielde Schepfelen prediken ons de naauwkcurigheid: de Starren volbrengen hunnen loop in bepaalde tydperken, en de Planten worden niet weder leevendig , dan op het oogenblik 't welk daartoe beflernd is. Men weet hec tydftip, waar op de dag moet aanbreeken, en hy blyft niet in gebreke ; men kent het oogenblik des nachts, cn dan bedekken de duisternisfen het aardryk. CII. li RIET. Draag zorge, dat gy de vermogens uwer ziele niet afmat, door u over te geeven, aan ongeregelde oefeningen: ,, elke dag heeft genoeg aan zyn eigen kwaad," men moet vooraf geen gedeelte van den volgenden dag wegneemen, door zynen arbeid tot in den nacht uit te rekken, ten minfte, indien 'er geene vol- ftrekte noodzaaklykheid voor is. • De man, die zynen tyd wel verdeelt, en Hechts eenige uuren , op eene regelmaatige wyze, den arbeid toewydt,maakt veel grooter vorderingen, dan hy, die oogenblikken op oogenblikken hoopt, en van geen uitfeheiden weet: iemand van deeze zoort wordt doorgaans, eindelyk, niet meer dan een lyst van Boektitels, en eene door el-  PLIGTEN. 119 elkander geworpen Boekery. — Bemin de Orde , zonder beuzelagtig te zyn, op dat gy leeren moogt uwen arbeid tot een anderen tyd te verfchuiven, wanneer gy u eens niet gefchikt gevoelt ter oefeninge: de beoefenaar der geleerdheid moet niet arbeiden gelyk een Os, dien men noodzaakt eene voore te ploegen, noch gelyk een huurling, die men by den dag betaalt. Het is eene kwaade gewoonte, dat men zich geduurig tegen de rust en tegen den flaap aankant; het geen men met tegenzin doet, wordt nooit wel gedaan; en het geen men met al te driftigen iever verrigt, bederft de gezondheid. 'Er zyn dagen en uu- ren, op welken men geheel niet tot werken gefchikt is; en dan is het eene dwaasheid zichzelven geweld te willen aandoen, ten minden , indien men niet door de uiterfte noodzaaklyk- hcid gedrongen worde. Weinige boeken zyn 'er, die geene blyken draagen van mocielykheid in het opftellen, dewyl men maar al te dikwyls fchryft wanneer men behoorde te rus£en> Het is eene groote kunst,om in zyne Letteroefeningen wel te ilaagen, dat men ten regten tyd den arbeid weet aan te vangen, en weder te verlaaten: zonder dit, verhit men zyne hersfens, de geest wordt als verflonden , of vliegt in de hoogte, en alles wat men H 4 voort-  120 GEZELLIGE PLIGTEN. voortbrengt is, of kwynendc, of buiten den gewoonen trant. Leer de werken, die gy moet leezen, wel uitkippen, om geene andere dan goede kundigheden te verkrygen, en ze wel te leeren gebruiken: het leeven is te kort, om het in overtollige oefeningen te verkwisten: indien men zich niet haast om te leeren, vindt men zich door den ouderdom overvallen, zonder iets te weeten. CVII. BRIEF. RAADGEEVINGEN. Raad aan eene Moeder. |^jwe Dogters zullen flegts fchynheiligen worden, indien gy haar met onderwyzingen overlaadt, en haar ontrust; terwyl zy den Godsdienst zullen beminnen, indien gy, door uw voorbeeld, en door uwe zagtheid, haar den zeiven weet aan te pryzen. Men kan menfchen van twintig jaaren niet beftuuren, als of zy flegts tien jaaren oud waren. Verfchil van jaaren, zo wel als onderfcheid van rang, eischt verfchillende behandelingen en lesfen. ■ Onderhoud, zo veel gy kunt, in haar den fmaak tot het leezen van goede boe»  RAADGEEVINGEN. ' fef boeken en tot den arbeid: maar met die infchikkelykheid, die niet onderwerpt aan kleinigheden, en met dien geest van onderfcheiding, die een verfchil maakt tusfchen een Klooster en een waereldlyk huis. 1 Maak u, zonder het waereldfche te beminnen, niet belagchelyk omtrent de gebruiken der waereld. Dz Godsvrugt wordt een voorwerp van fpbtterny, wanneer men haar vertoont onder byzondere uitwendigheden: de verftandige vrouw trage de opmerking van anderen te ontwyken. Wanneer men geboren is, om zekere kleeding te draagen, moet men ze draagen, maar altoos met die betaamclykheid, die der zedigheid past. Draag zorg dat uwe Dog- ters de verkeering met menfchen genieten. De waare Godsvrugt is noch ftuurs, noch bitter: eene kwaalyk begrepene eenzaamheid tergt de driften, en het is dikwerf voor jonge Perfooaen veiliger een uitgezogt gezelfchap te hebben dan alleen te weezen. Gy moet haar vrolykheid inboezemen , op dat zy niet den zweem hebben, van onder de Godsvrugt te kwyncn: uwe uitfpanningen zullen beftaan in wandelingen, en in kleine fpelen; en wanneer de tyd ter bezigheid nadert, moet gy haar niet onderhouden over diepdoordagte oefeningen en afgetrokkene weetenfehappen, die te dikwerf H 5 de  122 RAADGEEVINGEN. de kunne waanwys cn praatziek maaken, —— Tracht vooral haare liefde te winnen: dit is het grootfte vermaak, waar naa een moeder kan reikhalzen, en tevens het grootfte voorrecht , het welk zy kan genieten, om het goede te bewerken naar haar welgevallen. — Kies Godsdienflige en eerlyke Dienstbooden: zy zyn tot alle misdaaden bekwaam, als zy God niet vreezen. Men moet hen, noch trots, noch gemeenzaam behandelen, om met hun als met menfchen, en tevens als met minderen , te leeven. De gerechtigheid is de moeder der orde; alles is, zo als het behoort, wanneer men zich naar den regel der billykheid gedraagt. Straf nooit dan met tegenzin, en vergeef altyd met vermaak. Ga dikwerf ter Kerke, in uw eigen Kcrfpel, op dat de Schaapen zich veeltyds by haaren Herder bevinden; dit is, en met de Heilige regelen, en met het oud gebruik, overéénkomftig. —— Uwe wysheid zal u het overige leeren. LV. BK IE F. Raad aan eenen Jongeling van goeden huize. TTet is niet te gelooven, myn innigfle Boezemvriend! hoe zeer uwe drie bezoeken myne ziel  RAADGEEV1NGEN. 123 ziel vertroost hebben; de traanen, welke gy geftort hebt in myn byweezen, de belydenis, die gy my deedt, terwyl gy uwe wangen aan de myne leide, myne handen drukte, en my verzekerde, dat gy nooit den iever zult vergeeten, met welken ik u gezogt nebbe; terwyl gy my op het derkde beloofde, uwen voorigen wandel te beteren, u erndig te willen toeleggen, om in Gods gunde herfteld te worden ; dit alles zal nimmer uit myn geheugen , of uit myn hart, worden uitgewischt. — tk zeide altoos al by my zeiven; hy heeft immers eene al te Christelyke opvoeding genoten;—hy zal wel te rug keeren; —ik zal hem wederzien ; — zyne uitfpattingen zyn eene onweersbui , welke wel weder zal overdryven. De kalmte is, God lof! wedergekomen: niet my, myn waarde Vriend, maar Hem alleen moet gy danken. Dewyl gy van myne hand een bedek vordert, om uw levenswandel naar in te richten, zal ik eenvoudig u een ontwerp geeven, het welk myne geringe kundigheden en myne tederde vriendfchap my inboezemen. Dit zal beknopt zyn. Gods bevelen , die voornaamde en verhevende Wetten , uit welke alle andere voortfpruiten , worden binnen weinig woorden begrepen. De geboden, welke duidelyk zyn, en op de reden, even  rs4 RAADGEEVINGEN. even als op ons geluk, gegrondvest, hebben geene uitleggingen , noch lange verhandelingen, van nooden. — Lees alle morgens de gely. kenis van den Verlooren Zoon; zeg het Mi. fer ere (*) op, met een gebroken en vernederd hart, — en hefteed een gedeelte van den dag jn het leezen van Christelyke Boeken; niet gelyk een flaaf, die zyne taak afdoet; maar als een Kind Gods, 't welk tot zynen Vader wederkeert , en alles verwagt van deszelfs barmhartigheid. Dit leezen moet u niet te lang agteréén bezig houden, om 'er u geen tegenzin in te doen krygen. Neem de gelukkige gewoonte aan, van zo dikwerf ter Misfe te gaan als gy kunt; maar verzuim dit nimmer op Zon-, en Feestdagen. Gy zult dezelve bywoonen, als een, die om vergeeving fmeekt, en hoope heeft van dezelve te v'erkrygen. — Deel dagelyks eenige aalmoesfen uit onder de armen, ter vergoeding der fchade, die gy hun hebt veroorzaakt, door het geen hun toekwam, aan misdaadige vermaaken en overtolligheden te befteeden. Sny de gezelfchappen af, die u verwyderd hebben van God, van u zel- p Dat is, den Liften, (of, volgens de Vulgata , den Men) HUm; dus genoemd, om dn hy in de Lnynfche VertaaW begint met het woord Miferere.  RAADGEEVINGEN. i#$ zeiven, en van uwe waare vrienden: en maak nieuwe verbintenisfen, welke de eer, de betaamlykheid, en de Godsdienst goedkeuren. Men kan, met weinig moeite, zyn makkers in de ongebondenheid hun affcheid geeven, zonder ze ruw te behandelen. Men (preekt met hun, op eene befcheiden wyze, over het ontwerp, 't welk men voorneemt te volgen; men tragt hun tot hetzelve over te haaien; men onderhoudt ze niet, dan met zyn berouw over het voorledene, en met zyne goede voorneemens voor het toekomende; op deezen voet zullen zy fchielyk wegblyven; of, indien zy wederkomen, is het een blyk, dat zy van gedrag veranderen; en, in dit geval, ontvangt men ze met meer vermaak, dan ooit, in plaats van ze te myden. —• Gaa dikwerf wandelen , uit vrecze, dat de eenzaamheid u tot droefgeestigheid mogt doen overflaan; en poog het zo te fchikken, dat gy altyd vergezeld zyt, of door een Man van rypen ouderdom, of door eenen deugdzaamen Jongeling. Wandel zo zelden alleen als mogelyk is; vooral in den beginne, wanneer uwe befluiten nog geene genoegzaame fterkte hebben. Dit zou aanleiding kunnen geeven, dat gy, door wilde gedagten weggefleept, en met u zeiven verlegen, de gelegenheid zoudt te gemoet treeden, die  126 RAADGEEVINGEN. die u in den afgrond zou dompelen. — ■ Neem een aangenaam, maar leerzaam, boek, om in eene betaamlyke vrolykheid te blyven. De droefgeestigheid is eene klip voor jonge lieden, die aan hunne bekeering werken, zy vergelyken het ongeregelde leeven, aan het welke zy zich hadden overgegeeven, met het ernftige, dat hun wordt voorgefchreven, en keeren in het einde weder tot hunne uitfpattingen. Kleedt u naar uwen ftaat,, gelyk anderen, zonder eene te groote netheid of flordigheid te vertoonen. De waare Godsvrugt heeft een afkeer van alle uiterften, en wanneer men zich toelegt op het vertoonen van eene flordige kleeding, een gebogen hoofd eene uitgeftreken aangezicht, en eene teemende taal, zal men ze flegts, op eene befpottelyke wyze, nabootzen. Geef den Dienstbo¬ den , welke medeplichtig waren aan uwe bedryven, en deelgenooten uwer ongerechtigheden, hun affcheid, of fchoon gy dezelven wel behoorde te ftigten, na dat gy ze geërgerd hebt. Maar dit gefchiede uit vreeze, dat zy, uwe zwakheid kennende, u geene ftrikken fpannen, om u op nieuw op den weg des verderfs te brengen. Gy zyt nog te jong, om uw hart niet met eene dubbele hegge, en eene dubbele graft, te omringen. ■— Leef met uwe  RAADGEE VINGEN. 127 uwe nieuwe Dienstboden, van welker goed gedrag en getrouwheid gy een voldoend getuigenis hebt gekregen, als een Meester, die de pligten kent der menschlievendheid, als een Christen, die kundig is, dat wy allen, in weerwil der ongelyke Manden, by God gelyk zyn. Geef hun geene dan goede voorbeelden; houd een waakend oog over hunne zeden, zonder hun te kwellen of te befpieden, en verbind ze aan u, door uwe zagtheid, en door uwe weldaaden. Niets verfchaft ftreelender geneugten , dan der zulken geluk te bevorderen, welken ons omringen. Gy moest om eenig ampt denken, 't welk u bezigheid kan verfchaffen; wanneer men niets doet, doet men altoos kwaad. — Beproef uwen geest, raadpleeg met uwen fmaak, vraag uwe ziel; maar bid voor alles den Allerhoogflen, om kundig te worden, wat u het beste zou dienen; het zy in het Krygsleeven of in het Staatsbeftuur. De Geestelyke ftaat is niet meer voor u gefchikt. Men behoort in het Heiligdom geene overblyffelen te brengen van een hart, dooide gemeenfehap der waereld bezoedeld. > Men moet vervolgens denken, om u uit te huwen, en ik ben van gedagten, dat het niet te lang moet worden uitgefteld. Het Huwelyk, in zuiverheid des harten aangegaan, be- vei-  128 RAADGEEVINGEN. veiligt de jonge lieden voor een menigte klippen; maar maak geene rekening, dat ik u eene echtgenoote zal zoeken. Uw bloedverwant, die wyze, die oprechte, die eerlyke Man,met welken ik u gelukkig verzoend hebbe, is in ftaat om u wel uit te huwen, 'Er moet meer gehoors verleend worden aan den Godsdienst en de Reden, dan aan de neiging, in eene verbindtenis, die zo lang moet duuren als het leeven. Zelden ziet men, dat Huwelyken, welke geene andere beweegredenen hebben dan de liefde, gelukkig flaagen. Dit gaat vcrwonderlyk fra;ii in Herderszangen en Romans ; maar deugt nier. in het gebruik. Ik fprceke niet van uwe uitgaaven en uwe tafel: wanneer gy dezelve regdc naar myne gegeevedc bcginfels, kunnen zy niet anders dan maatig zyn. VerZQBk dikwyls eenigen waardigen Vriend ten cetcn. Ik zou u niet gaarne alleen zien; behalven den tyd tot het bidden cn leezen gefchikt, moet gy dit, zo veel mogelyk is , vermyden : Wee den eenzaamen.' • Gy zult flegts, van tyd tot tyd, uw Landgoed bezoeken. Indien gy geheel op het Land gaat woonen, en wel voornaamelyk in dit tydftip , zult gy uwe goede voomeemens, zo wel als uwe opvoeding,als inde aarde begraaven. De gezelfchappen op het Land geeven dikwerf aanleiding tot  R A A D G E E V I N G E N. 129 tot losbandigheid, en wanneer men zich eens in dezelve laat inwikkelen, eindigt men met alles te vergeeten, 't geen men geweeten heeft ; met boersch, onkundig cn lomp te worden. De jagt, de liefde, en de wyn zyn te dikwils de tydkortingen der Heeren, die altyd op hét Land woonen. De Stad befchaaft de zeden, veröert den geest, en verhindert de ziel te roesten. Bepaal niet al te flipt de uuren van uw opflaan, of te bed gaan. De goede orde is noodzaaklyk in allerleie omdandigheden, daar dwang en eenzelvigheid niet dan te dikwyls bekrompenheid van geest ver- oorzaaken. Volg den raad van anderen niet op, zonder onderfcheid: want in de ziekten der ziele, als in die des lichaams, wil elk den zynen geeven. Wees niet min op uwe hoede tegen huichelaars, dan tegen losbandige menfchen; beiden zouden zy u beletten, het doel, 't geen wy ons voordellen, te bereiken. Ik maak geen vasten daat op uwe bekeering, voor dat gy eene lange beproeving ondergaan zult hebben. De overgang van een losbandig leeven tot de deugdsbetragting is niet gemakkelyk. Hierom heb ik u verzogt, dien goeden Franciscaan, den vriend van wylen uwen Vader enden mynen, tot uwen Biegt vader te neemen. Hy is een voortrcftelyk Leermeester I van  t3o RAADGEEVI N'GEN. van het Gesstelyke leeven; en wees verzekerd, dat, indien hy u eenigen tyd ophoudt, eer hy u toelaat tot het deelneemen in de Heilige Verborgenheden , het enkel gefchiedt, om, op goede gronden, verzekerd te zyn van uwe verandering; en om de ftandvastige gewoonte der Kerke te volgen. Wees geenzins bedugt voor zyne gefirengheid; hy zal de tederheid van eenen Vader met de ftandvastigheid van eenen wyzen geweetensbeftuurder veréénigen, en u niet overlaaden met uitwendige boetedoeningen, gelyk weinig verlichte Biegtvaders doorgaans gewoon zyn. Wanneer gy uit hoogmoed hebt gezondigd, zal hy u middelen aan de hand geeven ter vernederinge; is het uit vleeschlyke lusten, hy zal u regelen voorfchryven , om dezelve te' dooden; met reden denkende, dat de ziekten der ziele niet door eenige fchielyk opgezegde gebeden geneezen worden; maar door het tegengeftelde, van 't geen men te vooren deed, te verrïgten. De meeste zondaars flyten, by gebrek van deeze handelwyze te volgen, hunne dagen, met God te beleedigen, en hunne zonden te belyden. « Vooral geene overmaat in uwe Godsdienstoefening: vermyd alle geweldige middelen: want zulks zou de weg zyn, om weder tot uw voorig .gedrag te veeval-  RAADGEEVINGEN. 131 vallen. Gy zoude my van droefheid doen {terven, wanneer uwe laacfte voorneemens, in myne tegenwoordigheid genomen , op niets uitliepen. Dit {telt my onderwylen gerust, dat gy oprecht zyt, dat gy my bemint, dat gy ten vollen overtuigd zyt, dat ik uw best oprechtelyk zoeke, en eindelyk, dat gy ondervonden hebt, hoe een ongeregeld leeven eene verzameling is van hartzeer, van wroegingen , en van kwellingen. Luister naaide Item van eenen Vader, die u uit zyn graf toeroept, dat hier beneden geen geluk is te vinden , dan voor Gods vrienden , en die by u aandringt, om uw woord te houden, 't welk gy hem eertyds gaaft, van, met de hulp des Hemels, als een goed Christen te zullen leeven. XXX. BRIEF. Raad aan een Getrouwd Man. JLJet bedroeft my, myn waarde Vriend, dat uwe huislyke zaaken by aanhoudendheid in een flegten ftaat zyn, en dat uwe Vrouw, door onmaatige uitgaaven, geduurig haar best doet om ze te verergeren. Niets anders dan geduld en zagtmoedigheid zal haar het hart I 2 kun-  I^i RAADGEEVINGEN. kunnen raaken. Maak eerst haar vertrouwen te winnen, en gy zult vervolgens alles van haar kunnen verkrygen, wat gy wilt. Men moet nooit zyn Echtgenoote plaagen, hoe groot een ongelyk zy ook moge hebben; maar middelen by de hand neemen, die in ftaat zyn van haar de oogen te openen. Men moet haar met befeheidenheid aanfpreeken, en zelfs fchynen haare oogmerken goed te keuren, om het voorkoomen niet te hebben, dat men haar tegenfpreeke; en ongevoelig doet men door heufche vertoogen , door een vriendelyk gedrag, door duidclyke redeneeringen, en door tedere uïtftortingen des harten, haar fmaak krygen in de Zedeleere, die men predikt: maar men moet noch het voorkoomen van eenen Schoolmeester, noch den toon eens Zedeleeraars aannee- men. < Beklaag vooral u nooit over uwe Vrouw, in tegenwoordigheid van uwe kinderen/of van uwe dienstboden. Zy zouden tot de dwaasheid gewennen van haar niet meer te eerbiedigen, en mïsfchien zelfs tot die van haar te veragten. De Vrouwen verdienen dat men haar met agting behandele, te meer, daar meest altyd de grilligheid der mannen, of huislyk verdriet, de oorzaak is van haare ge. melykheid en ftyfboofdigheid, wanneer zy aan deeze gebreken fchuldig zyn. Haare zwakke  RAADGEEVINGEN. 113 ke gefteldheid vordert veel infchikkelykheid, zo wel als haare plaatzing in de waereld, die haar niet toelaat haare gedagten zo gemaklyk te verftrooien, als wy kunnen doen; van wier leeven de bezigheden , de letteroefeningen, en het werk van ons beroep, een gedeelte wegneemen. Terwyl de Man ter bejaaginge van zyn belang of vermaak de deure uitgaat, blyft zyne Vrouw aan het huis bepaald, noodwendig bezig met beuzelagtige, en gevolglyk verveelende , kleinigheden. De Vrouwen, die fmaak vinden in het leezen, hebben hier een middel tegen; maar men kan niet altyd ingefpannen zyn; en daarenboven is*een Vrouw, die te veel leest, doorgaans trots. Ik zou u raaden , om uwen Schuldeifchercn aan te beveelen , dat zy uwe Echtgenoote dikwyls lastig vallen, wanneer de fchulden door haar toedoen gemaakt zyn. Zy zal fchielyk deeze bezoeken moede worden; en hieruit moet gy gelegenheid neemen om haar voor oogen te houden, dat fchulden te hebben , zonder te kunnen betaalen, het grootfte is van alle ongelukken. Gy zult haar in uw gefprek belang doen Hellen,door haarte fpree? ken van haare kinderen, voor welke gy noodwendig eenig goed dient te verzamelen. Zy I 3 be»  i3.| RAADGEEVINGEN. bemint ze tedcrlyk; en deeze beweegreden zal de beste les zyn, die men haar kan geeven. XCIV. BRIEF. Raad aan een jong Geestelyhen. J"^e raad, dien gy, myn waarde vriend, van my vraagt over uwe wyze van u'te oefenen , moet gefchikt zyn naar uwe gefteldheid en bekwaamheden. Indien het leevendigheid van geest is, welke u beheerscht, moet gy ze maatigen door het leezen van werken, waarin de verbeelding weinig deel heeft; indien gy, in tegendeel, traag zyt in uwe wyze van denken, moet gy ze verleevendigen door u gemeenzaam te maaken met boeken, die vol vuur zyn. ■ Overlaadt uw geheugen niet met dagftellingen en gebeurtenisfen, voor dat gy orde gebragt hebt in uwe denkbeelden, en netheid in uwe redeneeringen. Gy moet u gewennen om met orde te denken, en, zonder dat gy daartoe moeite behoeft aan te wenden, de herfenfchimmen te verdry ven, die u voor den geest komen. Hy, die niet dan in het wilde denkt, is nergens toe bekwaam» dewyl hy niets vindt, waartoe hy zich kan be- paalen. De grondflag van uwe Letter- ocfe-  RAADGEEVINGEN. 135 oefeningen moet zyn in de kennis van God en van uzelven. Wanneer gy uzelven onderzoekt, zult gy binnen in u de werking vinden van Hem die u gefchapen heeft; en, wanneer gy agt geeft op de buitenfprongen der verbeeldinge, zult gy de noodzaaklykheid e-ener Openbaaringe gewaar worden, die de Wet op eene kragtiger en treffender wyze heeft doen herleeven. Dan kunt gy u zonder we- derhoudinge overgeeven aan die weetenfehap, welke , door het gebruik der redeneeringe cn des gezags, ons inleidt 'in het Heiligdom van den Godsdienst ; daaruit zult gy de Hcmelfche Leer trekken , welke in de Heilige Boeken is bekend gemaakt, en uitgelegd door de Kerkvergaderingen en Oudvaderen. Dezelve te leezen zal u gemeenzaam maaken met de waare welfpreekendheid, en gy moet ze u vroeg voorftellen als voorbeelden, om naderhand wel te flaagen in de rechte wyze yan fchryven en prediken. > Maak u de tus- fchentyden, welke tusfehen uwe oefeningen invallen, ten nutte, door, van tyd tot tyd, het oog te laaten vallen op de fchoonfte brokken der oude Redenaars en Dichters, naar het voorbeeld van den Heiligen hieronymus, dat is te zeggen, niet als iemand, die'er zichgretiglyk aan tracht te verzadigen; maar als ieI 4 mand,  136 RAADGEEVINGEN., mand, die 'er het beste uitzoekt, om zynen ftyl te verderen, cn het te doen dienen tot heerlykheid van den Godsdienst. ■ De Gefchiedfchryvers zullen u vervolgens als by de hand, van Eeuvve tot Eeuwe, leiden, om u de gebeurtenisfen cn omwentelingen aan te wyzen,die nooit nalieten de waereld teontrusten, en in bezigheid tc houden. Dit zal , voor u eene flceds duurende beweegreden zyn, om de Voorzienigheid, welke alles beftuurt volgens haare oogmerken, te erkennen en te aanbidden. , Gy zult, in de Gefchiede- nisfe, bykans op elke bladzyde, zien, hoe de Koningryken cn derzelver . Beheerfchers in Gods hand de werktuigen waren van rechtvaardigheid of barmhartigheid; hoe Hy ze verheft , en hoe Hy ze vernedert ; hoe Hy ze fchept, en hoe Hy ze vernietigt, terwyl Hy altoos dezelfde blyft, en nimmer verandert. —-— Herlees des morgens het geene gy des avonds zult geleezen hebben, op dat het gelee, zene in uwe herfenen op zyne rechte plaats en met orde gefchikt worde ; en verzuim nimmer, om niet een partytrekkend mensch te worden, het leezen van een koelzinnig en bondig werk te doen volgen, op dat van een boek, waarin de verbeelding heerscht. Dit maatigt de gedachten, die de voortbrengfels , van  RAADGEEVINGEN. 137 van eenen hoogvliegcnden geest aan 't gisten helpen, en dit doet het vernuft bedaaren, 't welk niet dan te dikwyls zich laat vervoeren buiten den kring, waar binnen het behóórde te blyven. Zoek u, zo veel mogelyk is, de verkeering met kundige Mannen te verwerven. Gelukkig heeft de Voorzienigheid hier voor zorg gedraagcn, en , in bykans alle on• ze Kloosters, bevinden zich Geestelyken , die zich wel geoefend hebben. — Verwaarloos het gezelfchap der oude luiden niet. Zy hebben in hun geheugen,'t geen opgefchikt is met ver. fcheiden gevallen, waarvan zy getuigen waren, een klapper, dien men wel eens mag doorbladeren. Zy gelyken de oude boeken, die uitmuntende zaaken behelzen, fchoon dikwyls van de wormen doorboord, met ftof bemorst, en kwalyk gebonden. Laat u niet te zeer inneemen ten voordeele van eenig Werk, van eenig Schryver , of van eenig Gevoelen, uit vreeze van tot het trekken van de eene of de andere party te vervallen; maar geef de voorkeur aan den eenen Schryver boven den anderen, wanneer gy hem bondiger en uitmuntender oordeelt. De vooringenomenheid en vooroördeelen zyn zaaken, voor welke men zich moet wagten met de uiterfte zorgvuldigheid; en, ongelukkig, hoe meer men zich oeI 5 fenc  ?3» RAADGEEVINGEN. fcnt in de geleerdheid, hoe meer men zich in deezen ftrik laat vangen. • • Men wordt als één met eenen Schryver , die goede dingen zegt ; en men wordt ongevoelig de Lofredenaar en Aanbidder van alle zyne begrippen, fchoon 'er dikwyls grillige onder zyn. Wagt u voor dat ongeluk, en «wees altoos meer de -vriend der waarheid, dan van plato of socrates. Heb eerbied voor de gevoelens der Orde, om u nier aan te kanten tegen aangenomen denkbeelden; maar maak u niet tot een (laaf van dezelve. Men moet niets onverwrikbaar vasthouden, dan het geen tot het Geloof behoort, en door de Algemeene Kerke geheiligd is. Ik hebbe Hoogleeraars gezien, die zich liever den hals zouden hebben laaten affnyden, dan de gevoelens hunner fchoole verlaaten: myn geheel antwoord was, dat ik ze beklaagde, en hun ontweek. Hegt u niet aan de fchoolfche Geleerdheid, dan voor zo veel men ze noodig heeft, om de brabbeltaal der fchoolen te kunnen verffaan, en de Drogredenaars te wederleggen; want wel verre van het weezen der Godgeleerdheid uit te maaken, is zy 'er flegts de fchors van. . Vermyd de twistgedingen: niets wordt' 'er opgehelderd , terwyl men zintwist; maar weet, wanneer het pas geeft, de waarheid te verdedigen  RAADGEEVINGEN. ,39 gen en de dwaaling te keer te gaan, met de wapenen, welke jesus christus en de Apostelen ons in handen gegeeven hebben, en die niets anders zyn dan de zagtmoedigheid, de overreeding , en de liefde. Men neemt de gemoederen niet ftormendcrhand in; maar het gelukt ons dezelve te winnen, wanneer men de kunst bezit om zich aangenaam te maaken. Bid vooral God, dat Hy u verlichte: want •er is geene weetenfchap, dan door Hem, cn men zwerft in de duisternisfe, wanneer men zyn licht niet volgt. Draag zorge, dat gy niet geleerd wilt zyn, om u eenen naam te maaken: want, behalven dat de kennis opgeblaazen maakt, terwyl de liefde {licht, maakt men de geheele Broederfchap tegen zich gaande, wanneer men zich uitgeeft voor een Geleerden. ■ Laat de zaaken haaren eigen loop neemen, en uwe verdientten fpreeken voor uwe bevordering: indien de Bedieningen u niet komen opzoeken, vergenoeg u dan met de geringde, en geloof, op myn woord, dat die de beste js> ik ben nooit beter te vrede geweest, dan wanneer ik, na het afloopen derKapittelen (*), myzelven wedervond, zonder an- (*) Dit woord betekent Vergaderingen van meer dan eenerlei foort. Het word hier genomen voor de Vergaderingen der Mon, ni-  140 RAADGEEVINGEN. andere waardigheid dan de eer van te beftaan: dan juichte ik my toe, dat ik alles verworpen hadt, het geen men my had willen aanbieden, en dat ik niets meer te befluuren had dan my zeiven. Het voordeel van de beoeffe- ning der geleerdheid te beminnen, en met de dooden om te gaan, is duizendmaal meer waardig dan de ydele eer van over de leevenden te heerfchen; de fchoonfte heerichappy is die van zyne zinnen en hartstogten in onderdanigheid te houden, en der ziele dat oppergebied te bewaaren, 't welk-haar toebehoort. - Voeg hier by, dat iemand, die zich op den arbeid toelegt, het verdriet niet kent: dat hy zich nog jong gelooft te zyn, wanneer hy reeds oud is: het gewoel en de kuiperyen van het Klooster zyn altoos verre van hem, zo wel als de beüommeringen der waereld, ■ ■ Ik vermaan u derhal ven, myn waarde vriend, niet alleen om het voordeel van den Godsdienst, niet alleen om het welvaaren onzer Orde, maar ook om uws eigen genoegens wille, dat gy u over. niken van eene Orde. Deeze beftaan fomtyds uit de Afgevaardigden uit alle de Kloosters der Orde, wanneer het Kapittel Generaal of Algemeen is; fomtyds uit die van een enkel gewest , en dan is het Kapittel Provintiaal; fomtyds Vergaderen da Monniken van één enkel Klooster Kapittelswyze,  RAADGEEVINGEN. 141 overgeeft aan een arbeidzaam leeven. Met een boek, met eene pen, en met uwe gedagten, zult gy u overal wél bevinden, waar gy ook zyn zult: het verftand, zo wel als het hart, biedt den mensch veilige wykplaatfen aan, wanneer hy weet tot dezelve toevlugt te neemen. CVII. BRIEF. Raad aan een voornaam Geestelyken. C preek van den Godsdienst op eene deftige wyze, en nimmer dan daar het te pas komt; men fchuwt de menfchen die altyd preeken. jesus christus hield geene lange Redenvoeringen tot zyne Leerlingen; maar, al wat hy hun zegt, is geest en leeven; de woorden hebben veel meer kragts, wanneer zy als een enkele trek zyn. Houd de gemaatigd- heid in 't oog in alle uwe verrichtingen, en denk'dat het beter is al te zagt te zyn, dan zich over te geeven aan een te groote geftreng- beid. ■ Neem geene gemaaktheid aan in uwe houding; 'er zyn menfchen , die waanen , dat alles als met een pasfer afgemeeten moet zyn by een man van rang, en deeze zyn kleine vernuften. — Ik zal niets tegen de dubbel- har-  142 RAADGEEVINGEN. hartigheid zeggen, welke ongelukkiglyk te zeer in zwang is, onder die Geestelyken, die eenig bewind hebben. Ik vleie my, naar het gunflige gevoelen, 't geen ik van uwe verdienden hebbe , dat gy nooit tegen iemand fchryven zult, zonder hem meermaalen gewaarfchuwd te hebben, en zonder hem van uw voorneemen vooraf kennis te geeven. Wees befchroomd om fchuldigen te vinden, en ver. neder u zeiven by der zulken ontmoeting; overweegende dat de mensch uit zich zelvcn onbekwaam is om eenig goed te doen. Verkeer met allen gemeenzaam: want men verliest , door zich koel te houden, veel van zynen invloed op de zulken, die men moet beftuuren. Met één woord, wees zodanig, als gy wcnfchen zoudt dat een Provinciaal ware, wanneer gy een onderhoorige waart; maar al te dikwils vordert men van anderen, 't geen men zelve weigert te doen. Onderfcheid de misdagen naar de beweegredenen en naar de omdandigheden, en denk, dat, indien fornmigen gedraft moeten worden, 'er anderen zyn, die men behoort door de vingeren te zien,.dewyl ieder mensch zyne onvolmaaktheden heeft. ■ Vertrouw zelden geheimen aan ande¬ ren , en wanneer gy 't doet, doe het dan nooit ten halven; men gist na het overige, en is niet  RAADGEEVINGEN. 143 niet verpligt om het geheim te houden. Maak geen onderfcheid van den eenen boven den anderen, ten zy het gefchiedde om eenige uitfteekende verdienden. XXXII. BRIEF. Twee zaaken zyn zo voltrekt noodzaaklyk voor de Bisfchoppen, dat zy hunnen post niet waardiglyk kunnen bekleeden, indien zy deeze vereischten niet in een ongemeenen trap bezitten; de Reinheid van zeden, welke hen den Engelen zelvcn moet gelyk maaken, en die hun dien naam doet geeven in de Heilige Schriften» gelyk blykt uit de eerde Hoofddeelen der Openbaaringe; en de Kundigheid, die in het Euangelium zelve hun de eer verwerft van het Licht der waereld genoemd te worden. In hoedanigheid van onbevlekte menfchen, moeten zy, in het ftuk der zeden , zelfs niet verdagt gehouden worden; maar daarenboven zyn zy nog verpligt, anderen van het verderf te bewaaren, en om deeze reden noemt men hen het zout der aarde. In hoedanigheid van geleerden, moeten zy het oog der blinden, de voet der kreupelen, het licht der waereld zyn. Het is niet genoeg dat een Bisfchop deugden bezitte, en dat hy kundige luiden raadpleege, om te weeten, wat hy doen moet; hy behoort ook zelf  i44 RAADGEEVINGEN. zelf het goede van het kwaade, de waarheid van de dwaaling, te kunnen onderfcheiden; want hy is Regter over de Leere en Zeden, en indien hy de bekwaamheid van te kunnen oordeelen niet bezit, zal hy ook die van te kunnen beftuuren misfen, en zich laaten bedriegen ik twyffele niet of gy hebt den Brief van den Heiligen paulus aan ti m ot h e u s, en die van den Heiligen petrus aan alle Geloovigen, reeds ernflig bepeinsd. In den eerden zult gy gezien hebben, dat een Bisichop onberispelyk, maatig, eerbaar, bcfcheiden moet zyn, om niet te leeven, gelyk fommige Prelaaten, welker gefchiedenis vol. maaktlyk overéénkomt met die van den ondeugenden Ryken, daar zy gekleed gaan in purper en fyn lynwaat, alle dagen vrolyk en prachtig leeven, cn den armen lazarus aan hunne poorte laaten fterven. In den anderen Brief zult gy geleerd hebben, niet te heerfchen over eenig Kerkelyken, die uwe zorge is toevertrouwd: want de geest van jesus christus is niet een geest van overhecrfchinge, maar een geest van zagtmoedigheid en nederigheid; zo dat een Bisfchop de Kerfpel-Priesters, in de orde der Christlyke liefde, als zyns gelyken moet aanmerken, fchoon zy het niet zyn in die der Kerkregeeringe. Zyn  RAADGEEVINGEN. T45 Zyn huis moet hun tot eene herberg verftrek- ken. Ontfla u zclven niet ligtlyk van het verkondigen des Godlyken Woords; u herinnerende dat de Heilige paolus zegt, niec gezonden te zyn, om te doopen, maar om te prediken. Schikt de zaaken zodanig, dat 'er geen Sacrament zy het geen gy niet, van tyd tot tyd, toedient, om aan de Inwoonders van uw Sticht te toonen, dat gy geheel aan hunnen dienst zyt' toegewyd, in ziekte zo wel als by gezondheid, by hunne geboorte zo wel als by hunnen dood. Wees voor alle dingen naauwkeurig in het bezoeken van het regtsgebied, dat u is toevertrouwd, en draag zorg dat uwe bezoeken niet een onweder zyn, 't welk niet anders dan fchrik inboezemt; maar een weldaadige daauw, die de vrolykheid en vrugtbaarheid verfpreidt. Indien gy, by geval, eenen uwer medearbeidcren ontdekt, die gezondigd heeft, ftrek dan den mantel der liefde over hem uit, om hem, door zagtmoedigheid , weder tot zynen pligt te brengen, en de ergernis zo veel te bedekken, als mooglyk is; indien het eene misdaad is, waar aan hy zich fchuldig gemaakt heeft, beweeg hem dan heimelyk om zynen dienst neer te leggen, en verzeker hem van een beftaan, eer hy daar toe overga. Ik zal w niet K zeg-  H6 RAADGEEVINGEN. zeggen, dat gy de Geestelyken met eene vaderlyke tederheid moet beminnen; zulk eene vermaaning zou u beleedigen. Aan hun zyt gy alles verfchuldigd wat gy zyt, en in hunne fchool hebt gy, zo wel als ik, alles geleerd, wat gy weet. Bezoek hen dikwyls met hartelyke genegenheid; dit is het waare middel om onder hen een regtmaatigen naiever te doen ontdaan, en hun by anderen agting te verwerven. Men doet zich zeiven eer aan, wanneer men menfchen eert, welker leeven niets anders is dan een aanhoudende arbeid. Een Krygs-Overfte, die de mindere Bevelhebbers veijagtte, zou zich zelvcn der grootfte verag- tinge waardig maaken. Laat niet toe dat men de Godsvrugt der Geloovigen voede met verdigte Legenden , of ze onderhoude met Godsdienflige beuzelaaryèn. Maar draag zorg, dat men hen leere geduurig hunne tocvlugt te neemen tot j e su s chkistus, als tot onzen eenigen Middelaar, en de Heiligen niet, dan met betrekkinge tot hem, te vereeren. Het onderwys is u toevertrouwd, en gy behoort te weeten, wat men leere. Geef geene Geestelyke Ampten dan aan erkende verdienften, en vooral niet dan aan de kundigheid en de Godsvrugt , wanneer die Ampten met zielzorge bezwaard zyn,en houd in  RAADGEEVINGEN. 147 in het oog, dat iemand, die reeds lang geardeid heeft, den voorrang behoort te hebben boven hem, die eerst onlangs de orde des Priesterfchaps heeft ontvangen. —— Voor alle-dingen houdt uw verblyf in uw Bisdom; nog eens, houdt uw verblyf in uw Bisdom! Een Harder, die zonder wettige redenen zich van zyne kudde verwydert, is niet waardig dat hy eete. ■ Hoor ieder een; wees gemeenzaam met het volk, op het voorbeeld van onzen Godlyken Meester, die ook de kleinfte kinderen tot zich liet naderen, en tot dezelven fprak met de grootfte goedertierenheid. Bezoek vlytig zulken der onderhoorigen van uw Bisdom , welke eenig ongeluk is overgekomen, om hun hulp en troost te verleenem ■ Een Bisfchop, die alleen de ryke en aanzienlykfte perfoonen van zyn Bisdom kent, is een haatelyk ding. De geringen morren 'er over, en zy hebben 'er reden toe; want, in de oogen van God, zyn zy dikwyls de waar- digfle Menfchen. • Neem de gewoonte niet aan, van flegts zelden in uwe Kerk te koomen, onder voorwendfel, dat gy eenige zaaken te verrigten hebt. Het Gemeen neemt in deeze redenen geen genoegen, het wil geflicht zyn; en wie toch zal God bidden, indien een Bisfchop het niet doe ? K 2 Wan-  i48 RAADGEEVINGEN. Wanneer gy een leeven zult geleid hebben, waar van de byzondere deelen op zulk eene wyze aangevuld worden, zult gy in uw fterfuur u omringd vinden van eene menigte van goede werken. Gy weet dat deeze ons navolgen tot in de eeuwigheid, in plaatze van dat de pracht, de waereldfche grootheid, de eertitels, in de duisternisfen des grafs vèrlooren gaan, en niet anders dan een verfchrikkelyk ydel , in de Ziel, overlaaten. Lees dikwyls, het geen wy, in het Bock der Openbaaringe, , gezegd vinden van de Bisfchoppen , die daar bedoeld worden. Dit is om te doen fidderen. Ik geloof, dat ik in deezen Brief alle de plichten der Bisfchoppelyke Bediening heb doorgcloopcn, uw post is dezelven te betragten. Zekerlyk zult gy alles, 't geen ik u nu onder het oog gebragt heb, reeds tot u zeiven gezegd hebben, en wel veel beter dan ik het deed, maar gy hebt my gedwongen u deezen raad te geeven. Hy komt voort,betuige ik u, uit de leevendigftevriendfchap, en de opregefte begeerte om u kragtdaadiglyk te zien arbeiden aan uwe eigene heipgmaakinge, terwyl gy arbeidt aan die van anderen. Gy zyt hier toe dubbel verpligt, en als Geestelyke, en als Bisfchop. LXXII. BRIEF. Raad  RAADGEEVINGEN. 149 Raad dan een Geweetensbefluurder van een Vorst. "tvrelk een last myn waarde Vriend ! Is het tot uw verderf, of is het tot uwe zaligheid , dat de Voorzienigheid u in zulk een post geplaatst heeft? Deeze gedagte moet u doen beeven. — Gy vraagt my wat gydoen moet, om denzelven waardiglyk te vervullen ? Een Engel zyn. ■ Alles is een klip, alles is een ilrik voor den Geweetensbcfluurdcr van een Vorst, indien hy geen geduld heeft om de oogenblikken af te wagten, die God heeft uitverkoren ; geene zagtmoedigheid om de menfehelyke onvolmaaktheden te verfchoor.en, en ftandvastigheid om de hartstogtcn in bedwang te houdca. Hy moet meer dan iemand anders vervuld zyn met de gaven va;; den Heiligen Geest, om nu eensvreeze, dan eens hoop, en altoos kennis, in te boezemen. Hy moet eenen iever hebben, die tegen alles beltand is, en eenen geest van rechtvaardigheid , die hem de belangen des volks en die van den Vorst, wiens beftuuring hem toebe- trouwd is, doet wikken cn weegen. Hy moet, in de eerfte plaats, zich toeleggen, om gewaar te worden, of de Vorst, dien hy beK 3 {tuurt,  i5o RAADGEEVINGEN. {.tuurt, wel onderweezen is in de plichten van den Godsdienst, en in die, welke hy zynen onderdaanen fchuldig is. Want, helaas! het is niet dan al te gemeen, dat een Vorst uit de handen der geenen , die zyn verftand gevormd hebben, te voorfchyn komt, zonder andere weetenfehap te bezitten, dan eenige volftrekt beuzelagtige kundigheden. Dan moet de Gewetensbeftuurder zynen Boeteling verplichten, om te onderzoeken, cn om uit de regte bronnen te putten, niet door zyn geheugen met veel leezen te overlaaden , maar door, volgens vaste beginfels, zich te oefenen in het geen de Godsdienst en de Staatkunde eifchen van eenen Regeerder. Wanneer de Vorst grondig onderweezen is, (want gy moet hem niet in flaap wiegen met het onderhouden van Godsdienftige kleinigheden,) moet gy hem aanbeveelen om altoos de waarheid te zoeken, en zonder eenige uitzonderinge te beminnen: de waarheid moet het compas der Vorften zyn. Dit is het rechte middel, om de Aanbrengers en Hofvleiers te doen vallen, die zich aan de Hoven niet {taande houden, dan door bedrog en vleiery, en die, duizendmaal erger, dan alle plaagen, de Vorften, beide in deeze, en in de andere waereld, doen yerlooren gaan. Gy moet, zonder aflaa- ten,  RAADGEEVINGEN. 151 ten , aandringen op de volftrekte noodzaaklykheid van aan den Godsdienst den eerbied te bewyzen, dien men hem fchuldig is, nietdoor den Vorst eenen geest van vervolging in te boezemen, maar door hem aan te zetten tot eene Euangelifche kloekmoedigheid, welke de perfoonen fpaart, en de ergernisfen fluit. Herhaal dikwyls, dat het leeven van eenen Vorst, zo wel als zyne kroon, aan eenen zyden draad hangt, indien hy toelaat, dat men den fpot dryve met den eerdienst, die Gode beweezen wordt, en indien hy den voortgang der ongodsdienfligheid niet te keer ga. Bewerk, door uwe flandvastigheid, door uwe vertoogen, door uwe gebeden, en zelfs door uwe traanen, dat de Vorst, dien gy te befluuren hebt, zich onderfcheide door goede zeden, en dezelve in zyne Staaten doe bloeien, zo wel als de gerustheid der ingezetenen , en het geluk der huisgezinnen; want deeze zyn de waare bronnen der bevolkinge. Gy moet hem dikwyls onder het oog brengen, dat zyne Onderdaanen zyne kinderen zyn: dat hy, zo wel den nagt, als den dag, met één woord, ieder oogenblik, aan hun toewyden moet, om hen te vertroosten en te onderfleunen; dat hy geene belastingen kan opleggen, dan naar maate van hunne goederen K 4 en  J52 RAADGEEVINGEN. en werkzaamheid , om ze niet, of in gebrek, of in wanhoop, te ftorten; en dat hy hun kort cn goed recht fchuldig is. Indien gy hem niet verpligt om alles door zich zeiven te zien, zult gy uwen dienst niet dan ten halve waarneemen. Men maakt het Volk niet gelukkig, dan door zich tot de byzonderheden in* te laaten; cn 'er is geen ^jniddcl om deeze7 te leeren kennen, indien men niet zelve den ftaat des Volks onderzoeke. Laat dit Volk, 't welk de Grooten veragten, (zonder te willen bedenken, dat in eenen Staat alles Volk is, uitgenomen de Vorst,) altoos voor uwen geest tegenwoordig zyn, als een geheiligd deel, waarmede de Vorst zich zonder ophouden moet bezig houden; een deel, dat het fteunfel des Throons uitmaakt, en 't welk hy in agt moet neemen als zynen oogappel. Doe uwen doorluchtigen opmerken, dat eens Vorften leeven, een leeven van arbeid is; dat de vermaaken, hem, zo wel als allen anderen menfchen, niet anders dan by wege van uitfpanninge geoorlofd zyn; en ondcrwys hem, dat hy het leezen van Christelyke Boeken, ja zyne Gebeden, moet afbreeken, om, wanneer het 'er op aankoomt, den Staat hulpe toe te brengen. Spreek hem van de ver- fchrikkelyke rekenfehap, die hy aan God zal moe-  RAADGEEVINGEN. 153 moeten geeven, van zyn Staatsbeftuur, en niet van 'het geene de Gefchiedenis van kwaade Vorften na hunnen dood zegt. Dit middel is niet Christelyk genoeg, om op dit voorwerp de oogen van eenen Godsdienftigen Vorst te vestigen; want de Gefchiedenis is niets anders dan de Item der menfchen, en zy zal met dezelve omkoomen; daar God, altoos leevende, altoos een wreeker der misdaadcn, het voorwerp is, het geen de handelwyze van eenen Vorst moet regelen. De meeste menfchen ftellen 'er weinig belang in, of men na hunnen dood wel, dan kwaJyk ,van hun fpreekc;maar het gezigt van eenen onbuigbaaren , eeuwigleevenden , Rechter maakt den vreeslykften indruk op den geest. Vergaap u niet aan die onbepaalde boet- doeningen, die geheel beftaan uit enkel gebeden; maar gebruik een middel, 't welk gefchikt is om de wonden te geneezen, die men u vertoonen zal; en tracht vooral te ontdekken, welk gebrek het heerfchende zy. Men moet. altoos tot aan de bron des kwaads opklimmen , indien men derzelver loop wil fluiten. Draag groote zorg, dat gy u houdt binnen de paaien van uwe Bediening, en dat gy u niet mengt, ik zegge niet in eenige listige ondernecming, maar in eenige zaak, die K j het  154 RAADGEEVINGEN. het Hof betreft. Het is iets haatelyks eenen Geestelyken, die niet te voorfchyn moet koomen, dan om jesüs christus te verbeelden, deeze geheiligde bediening te zien onteeren , door eene laage belangzucht, of door eene verfchrikkelyke eergierigheid. Al uw verlangen, alle uwe oogmerken moeten niets anders tot hun voorwerp hebben dan de zaligheid van den Vorst, die u zyn vertrouwen fchenkt. Doe hem verbaasd (taan over eene deugd, die tegen alle proeven beftand is, en altoos zich cenpaarig (taande houdt. In» dien een Gewectensbeftuurder zich niet eerwaardig weet te maaken; vooral aan een Hof, daar men alleen naar voorwendfels zoekt om geen Christen te weezen, zet hy der ondeugden gezag by, en (telt zichzelven in het geval van bedankt te worden. Prent den Vorst diep in den geest, dat hy aan God ver. antwoording moet doen van alle Bedieningen, die hy begeeft, en van al het kwaad, 't welk in dezelve gepleegd wordt, indien hy dezulken , die ze moeten waarneemen, niet wél gekoren heeft. Stel vooral hem voor oogen, hoe gevaarlyk het zy, weetnieten of ondeugenden tot Kerklyke Waardigheden te benoemen, en hunne luiheid en begeerigheid te voeden, door hun verfcheidene voordeelige be-  RAADGEEVINGEN. 155 bedieningen tc geeven. Overreed hem, om de Verdienden op te fpooren, en de zulken te beloonen , die ten voordeele van het Algemeen , en van den Godsdienst, ichryven. Leer hem zyne waardigheid ophouden, niet door ydele pracht, maar door eenen luister, die geëvenredigd is, naar de uitgestrektheid zyner Staaten, zyner Magt, en zyner Inkomften; en leer hem tevens van zynen rang nederdaalen , om met vriendlykheid met zyn Volk om te gaan, en zich op deszelfs geluk te kunnen toeleggen. Houd hem dikwyls zynen pligt voor oogen, niet op een ftrengen toon, niet, met lastig aanhouden, maar met die liefde, welke eene uitftorting is van den H. Geest , die nooit fpreekt dan met voorzichtigheid, die de oogenblikken recht van pas weet aan te grypen, en 'er zich van te bedienen. Wanneer een Vorst overtuigd is van de kundigheid en Godsvrugt zynes Geweetensbeftuurders, hoort hy hem met leerzaamheid, indien zyn hart niet bedorven is. Indien gy u niet gefchikt vindt om dit ontwerp te volgen, neem dan uw affcheid; want deeze zyn Geboden, die men niet kan overtreeden, zonder zich ten uiterften fchuldig te maaken voor de menfchen, en voor God. ■ De Bediening van eenen gewoonen Gewee- tens-  155 RAADGEEVINGEN. tensbeftuurder trekt de aandagt van het Gemeen niet tot zich; maar de geheele waereld heeft de oogen gevestigd op het gedrag, 't welk de Geweetensbeftuurder van eenen Vorst houdt. Dus kan hy op den RechterItoel der Boete niet te naauwkeurig zorge draagen, dat men niet iemand tot de Rondzegelen zie toetreeden, die, volgens het oordeel van het Gemeen, zich derzelver onwaardig maakte door ergerlyke bedryven. 'Er zyn geene twee Euangelien, een voor het Volk, en een ander voor de Vorflen. De eene zo wel als de andere zullen geoordeeld worden naar deezen onveranderlykeu regel. ■ Wagt u vooral van uit zwakheid, of menfchenvreeze, der waarheid te kort te doen, Men kan geen beding maaken met Gods Wet; zy heeft dezelfde kragt in alle Eeuwen, en de geest der Kerke is altoos dezelfde. Zy pryst nog heden den iever van den grooten ambrosius, omtrent den Keizer theodosiüs, gelyk zy dien eertyds prees; want zy maakt geene verandering in haare Zedeleer, of in haare Leerftukken. LXXXIX. BRIEF. [Wy  157 [Wy waren eerst voornecmens alleen de gedagten van clemens den XIV over deeze en geene zedepligten, en gewigtige onderwerpen , op te zamelen en byeen te voegen ; maar deeze bundel te klein zynde, befloten wy eenige welmeenende raadgeevingen, aan byzondere perfoonen. aanmerkingen over de weetenfchappen en trekken van een beminnelyk, uitmuntend karakter 'er by te voegen, alle uit dezelfde Brieven ontleend. Niemand zal ons misduiden, dat wy ons daar door een algemeener nut, — ook voor volwasfenen, voor lieden van allerleien rang, hebben zoeken te bevorderen, beiden voor Geestelyken en Waereldlyken. Geestelyken , durven wy het zeggen? Geestelyken , zelfs onder de Protefhnten, zouden 'er zich van bedienen kunnen, en dus ook zy, die min of meer invloed op de gewetens der Vorften hebben, fchoon deeze onder de Proteftanten op verre na zoo groot niet is, vooral niet onder de Hervormden, als onder de Roomschgezindcn. — Elk mensch, elk Christen , moet ganganelli als een uitmuntend voorbeeld voorkomen, wanneer hy hem in zyne venrouwelyke brieven aan zyne vrienden hoort  hoort denken; — ziet fier ven: —en, in leeven en flerven, in een nedrigen en verheven Hand, altoos dezelfde, altoos aan zich zeiven gelyk blyven , zonder dat de glans van Aardfche Grootheid hem eenigzins kon verblinden, eenigzins van zichzelf verwydcren. Ik weer, wel, dat men, dus doende, veronderftellen moet, dat alle deeze brieven uit de pen van ganganelli zyn voortgevloeid, waaraan zommigen getwyffeld hebben: maar wy zyn verzekerd, indien 'cr minder gemaatigdheid, edelmoedigheid, en Christelyke liefde in doorgedraaid had, men misfehien nimmer tegen derzei ver egthcid zou opgekomen zyn: en even daarom twyffelen wy 'er te minder aan, zoo lang wy geen overtuigende bewyzen van het tegendeel ontvangen, terwyl wy van de braaf-' hcid van het karakter van ganganelli, op gewisfe gronden, de gundigde gedagten voeden. Om hier van overreed te zyn, leezemen, onder anderen, de Lykreden, welke een der Leden van de Sociëteit der Jefuiten over hem heeft uitgefproken: want 'er is geen aanneemelyker loffpraak,' dan die uit den mond van een vyand welmeenend voortkomt; en voor zulk een houde men elk Jefuit, wiens geheele orde, voor altoos, onder het opperbedier van clemens den XIV vernietigd is,, in betrekking tot deezen Paus.] G E-  GEDAGTEN. 159 GEDAGTEN OVER DE WEETENSCHAPPEN. De Boeken. JQe menigte der Schryveren, die naieverig zyn om zich eenen naam te maaken, is oorzaak, dat wy Boekeryen hebben, die vervuld zyn met herhaalingen , met onnutte (tukken, met beuzelingen, met ongerymdheden. " Ieder derzelven, driftig om ter ver- fpreidinge van zyiie zonderlinge invallen of droomen op de baan te koomen, heeft het zyne toegebragt om dien bajert van Werken te doen voortkomen, die tegenwoordig in bet Heelal beftaat. Men verwart in dien doolhof. Het is met der menfchen geest als met eene rivier, die vrolykheid en vrugtbaarheid verfpreidt, zoo lang zy niet overloopt; maar die de verwoesting van een land wordt, wanneer zy buiten haare oevers treedt, en over- ftroomingen veroorzaakt. Dus hebben wy de Wysbegeerte zich zien begeeven buiten den kring, dien de eeuwige Wysheid haar had afgetekend, en zich het oordeel over zaaken  i6o GEDAGTEN ken aanmaatigen, die volftrektelyk niet tot haare regtbank behooren. -— De doolingen, aan welke de mensch zich overgeeft, hoe gevaarlyk zy ook zyn mogen, bewyzen, dat hy niet gefchaapen is om zich aan deeze aarde te bepaalen; maar dat hy, inderdaad, eene ziel heeft,die door de fchors, welke haaromzwag. telt, tracht heen te dringen, en zich uit te ftrekken in een ander gewest dan deeze waereld, De Cardinaal paleotti zeide, met reden, „ dat 'er niets erger en niets bc ter was dan de Boeken, en dat, wannéér men lette op het getal van voortbrengfelén van alIcrleie foort, die de goede zeden en de waarheid kwetzen , hy niets zoo vernederende vond voor het menfehelyke verftand, als het grootfte gedeelte der Boekeryen"... Het is waar , dat zy de buitenfpoorige ftelfels bevatten van ik weet niet hoe veele voorgewende Wyzen, die niet beroemd geworden zyn dan door hunne Zotternyen; dat zy de bergplaats zyn van eene oneindige menigte van even gevaarlyke of grillige gevoelens; eindelyk de bewaarplaats van dwaalingen , van ergerlyke grondregelen, en van godloosheden, welke de verkeerdheid van het menfchelyk hart alleen in ftaat was te verzinnen. — Ik weete, dat dit kwaad eenigermaate wordt uitgc- wischt  over de WEETENSCHAPPEN. iGt wischt door de uitmuntende Boeken , van welke wy het genot hebben; maar wat is het kwellende voor de reden, zoo veel kwaade dingen onder de goede gemengd te moeten zien. Dus kunnen onze groote Boekeryen vergeleeken worden by die woeste tuinen, in welke men eenige bloemen gewaar wordt in het midden eener menigte van doornen, in welke men dwars door de distelen en lteenen eenige boompjes ontdekt; en by die Apotheeken, in welke de heilzaamfte droogeryen gemengd zyn onder de vergiften. Indien de Schryvers de voorzorg gebruikten, van, geduurende eenige oogenblikken, hunne gedagten te laaten gaan over de doodelyke en deugdzaame gevolgen van een Werk, 't welk ftrydig is tegen den Godsdienst en de goede zeden, zouden zy zien, dat zulk een werk een zaad des doods is, het welk de bitterde vrugten moet voortbrengen, en dat, hoe het Boek beter gefchreeven is, het zoo veel te meer Leezers zal bederven. Dus kunt gy niet beter doen, dan de onnutte en gevaarlyke Werken weg te fnoeijen uit de talryke verzameling, die uwe boekery uitmaakt. De Mensch is van zichzelven ongeregeld genoeg , zonder dat hy noodig hebbe- door de verkeerdheid van anderen aangehitst te worL den ,  l62 GEDAGTEN den, tot het involgen zyner kwaade neigingen. Het is waar, dat men zelfs van de vergiften gebruik maakt, om 'er kragtige geneesmiddelen uit te trekken; maar een ontuchtig of godloos boek kan nooit eenig goed uitwerkfel voortbrengen. • : De Wederlegging zelve, van zulk een werk, dat men kan uitgeeven, is bykans altoos gevaarlyk, daar zy het ftuk leert kennen, en de beg^rte, om het in zyn bezit te krygen, doet gebooren worden, gelyk horatius zegt, dat men alles begeert, 't welk ons verbooden is. Maar, om van verderfelyke werken niet te fpreeken hoe veele beuzelagtige of overtollige Boeken zyn 'er in het Gemeenebest der Letteren? Onze Vaders, die ongelukkiglyk de gaaf hadden van al te vrugtbaar te zyn, zondigen door eene wydloopigheid, die lastig en verveelende is. Na geduurende gantfche dagen hunne Werken geleezen te hebben, verlaat men hen dikwyls, zonder iets by hen gevon-. den te hebben, dan gedagten, die zich verliezen in zwierige uitdrukkingen en zinfheeden, zonder einde. Maar om een diergelyk gebrek te vermyden, vervallen wy tot een ander: wy bewerken de Boeken, die wy uitgeeven , niet meer dan flegts oppervlakkig; en het geen men tegenwoordig leest, heeft geene  over de WEETENSCHAPPEN. id5 geene andere vaste ftof, dan eene ligte opperhuid. Dus is het dat alle Eeuwen met elkander ftryden, en dat derzelver verzameling de wreedfle ongerymdheden vormt: het was nog te verfchoonen, indien de al te groote wydloopigheid, of de al te korte beknoptheid, alleen gevonden wierd in Boeken van weinig aanbelang, maar zelfs die Werken, welke handelen over de zaaklykfte onderwerpen, zyn of al te log, of al te lugtig gefchreeven. Onze Vaders fchreeven uitgewerkte verhandelingen over de onverfchilligfte onderwerpen, en wy maaken Romans van de allerdeftigfte ftoifcn, en die onze aandngt het meest verdienen. Men haast zig tegenwoordig om Schryver te worden, en men geeft aan zyne gedagten noch den tyd om ryp te worden, noch dien van zich te ontwikkelen. Men verfpreidt ze op losfe kans, byna zoo fchielyk, als zy te voorfchyn koomen; en zy zyn mismaakte kinderen, die, geen voedfel vindende , bykans op het zelfde oogenblik omkomen, waarin zy gebooren worden. - Gy weet dit beter dan iemand, gy, die, volmaaktelyk bekend met het geleerde en letterkundige europa, kundig zyt van de kragten en het zwak uwer tydgenooten. Wanneer men put uit de bronnen zelve van alle L s Lan-  164 GEDAGTEN Landen, wordt men kundig van den geest van alle Volken, en men weet elke Eeuw op haare waarde te fchatten. Ik lach fomtyds om de mislyke byéénvoegingen, welke men in de Boekeryen maakt; een verheeven Werk plaatzende naast een middelmaatig, den deftigen Schryver op dezelfde ry (lellende met den buitenfpoorigflen , den Godvruchtigden met den Godloosden. Dit is de afbeelding der waereld, waarin de grootfte gebreken zich dikwyls in 't zelfde huis bevinden met de grootfte deugden. Wat hier van zyn mooge, eene openbaare Boekery is een fchat voor een Land, te meer, daar de Christelyke Godsdienst, geheel verfchillende van andere Godsdicnften, het licht niet fchuwt; en men hem te Godlyker vindt, naar mf»ate men hem dieper doorzoekt. Om deeze reden zoude het te wenfchen zyn, dat de Geestelyke lighaamen, die uitmuntende boekeryen bezitten, de zelve open (lelden voor de weetgierigen , dit zoude een behoedmiddel zyn tegen de luiheid, die den geest van eene menigte van menfchen verdikt, en ze doet ftorten in de grootfte bui- tenfpoorigheden. Ik heb van fommige jonge luiden gehoord dat zy hunne bezadigdheid, en hunne vlytigheid in zich te oefenen, verfchuldigd waren aan de Boekeryen, van wel •  over de WEETENSCHAPPEN. i6j welke wy hier het genot hebben. Zy brachten 'er die gevaarlyke uuren door, die men anders aan de ledigheid, of aan de vermaaken, toewydt; en zy gingen 'er nooit uit, zonder eenen nieuwen lust tot oefening. —:— Alleen behoorden de oppasfers der Boekeryen oplettende te zyn , dat zy niet, zonder onderfcheid , allerlei Boeken leezen. De bedagtzaamheid vordert in dit Stuk zeer groote omzigtigheid; en de fchikkingen, die gy, op dit onderwerp gemaakt hebt, doen zeer veel eer aan uwen iever, en aan uw oordeel. De Weeten- fchappen hebben nimmer grooter voortgang gemaakt dan federt het tydltip, waarin men de openbaare Boekeryen heeft ingevoerd. Te vooren had men niet meer dan eenige weinige Geleerden , die hier en daar door de wyde waereld verftrooid waren, al het overige menschdom was volftrekt onkundig; en tegenwoordig vind men overal zeer kundige luiden, die van alles op eene zeer inneemende wyze fpreeken: naamelyk, de weetenfchappen bevogtigden te vooren flechts eenige weinige Landen, even gelyk regens, die door eenen geweldigen wind worden voortgedreeven , en tegenwoordig verfpreiden zy zig overal, gelyk een algemee- ne daauw. Ondertusfchen heeft men, in weerwil der voordeden van openbaare BoekeL 3 ry?  i66 GEDAGTEN ryen, het getal der waare Geleerden zien verminderen; en dat der oppervlakkige kenners vermeerderen. Ik vreeze alleenlyk, dat men, door al te zeer den geest te willen wetten, en door de weetenfchappen al te zeer te ontleeden , dezelve tot niets zal brengen, en weder vervallen tot de onkunde der Eeuwen, welke op die van aug u stus volgden. De Weetenfchappen hebben haare paaien , zoo wel als ons verftand, dewyl niets, behalven god, oneindig is; en onderfteld zynde, dat zy van eene onmeetbaare uitgeftrektheid waren, zouden zy dit alleen kunnen zyn, met betrekkinge tot Hem, die derzclver volheiden oorfprong (is. De Weetenfchappen gelyken naar de dwaalftarren, die elk haaren byzonderen loopkring hebben; en, gelyk die, welke het naaste by de Zon is, is de Godgeleerdheid, om zoo te fpreeken,naast aan god. Het gebrek onzer Eeuwe is, dat men alle die onderfcheiden kringen onder elkander heeft willen verwarren, zonder te bedenken, dat de eene kenmerken en eigenfchappen heeft, welke de andere niet bezit. Men heeft gemeend, dat de Godgeleerdheid eveneens moest behandeld worden als de Wiskunde, daar de onbegrypelykheden van een zoo onmeetbaar als oneindig Weezen niet vatbaar zyn voor betoo- . gin.  over de WEETENSCHAPPEN. 167 gingen, die men met het oog zien, en met den vinger tasten kan. Indien de Weeten¬ fchappen , gelyk gy zeer wel aanmerkt, niet door eene bekwaame hand befluurd worden, ziet men in haar gevolg niets anders dan wonderfpreuken en drogredenen; en van hier is het, dat zoo veel flechte werken zyn voortgekomen, die men vindt in onze Boekeryen, gelyk men kruipende en gekorven dieren vindt in de pragtigfte tuinen. In her. zedelyke,zoo wel als in het natuurlyke, zyn de duisternisfen altoos in de nabuurfchap des lichts. Geene Weetenfchap is 'er, in welke de mensch dikmaaler gedwaald heeft dan in de Godgeleerdheid; en dit is niet te verwonderen , dewyl men niet anders kan dan van den eenen afgrond in den anderen tuimelen, wanneer men de diepte durft peilen van een zoo onbegrypelyk Weezen als god is. Alle Weetenfchappen hebben haare verborgenheden en haare duisternisfen ; maar men waagt niets, met alles te onderneemen, om ze tot den grond te doorzoeken, en om haar licht by te zetten ; daar men in de Godgeleerdheid het geloof tot elk hoort zeggen: Houd hier ftand, en gaa niet verder. Het geloof is de wagt, die door den Almachtigen zeiven gefield is, om onze getrouwheid te beproeven, en die, L 4 om  168 GEDAGTEN om zo te fpreeken, ons niet toelaat verder in te treeden, dan tot het voorportaal desHee. ren. Indien wy vermetel genoeg zyn om die wagt te willen overweldigen, maaken wy ons, met betrekkinge tot de Godheid, fchuldig aan de misdaad van gekwetfte Majefteit. Niet eerder , dan by den Dood, zullen wy het Paleis der Hemelen voor ons geopend vinden; en indien wy geleefd hebben als waare Christenen, zullen wy 'er binnen treeden, zonder door eenig beletzel gehinderd te worden. Gee, ne ilormen zyn zoo geweldig als de buitenfprongcn van 's menfchen geest, wanneer hy zich niet binnen behoorlyke paaien houdt. Het zyn dan flegts eenige verfchrikkelyke wolken, doorzaaid met eenige blikfemftraalen, welke de onkundigen neemen voor een leevendig en zuiver licht; maar dieniets anders uitwerken, dan dat zy de oogen verbysteren, en zeer dikwyls geheel blind maaken. Hoe veele Boeken zyn 'er, die alleen by het fchynzel der dwaallichten gefchreeven zyn , en welke men pns evenwel durft aanbieden als meesterftukken. Ieder mensch, die aan eenig werk arbeidt, moet nooitde bedenking uit het gezicht verliezen , dat hy 'fchryft onder het oog van een onbegrypelyk, maar altoos tegenwoordig en  over de WEETENSCHAPPEN. i5p en altoos werkzaam , Weezen; van een Weezen , waar van men niet behoort te fpreeken , dan met die omzigtigheid, die de dienst vordert, welke het zelve heeft ingefteld. Maar men doet gelyk onze eerfte Vader; men gelooft, dat men , met van den verbooden boom te eeten, den Heere zelve zal gelyk worden; en de domme hoogmoed gaat ver genoeg, om zich te verbeelden , dat men eenen oneindigen roem zal verkrygen, met het gezag van God zeiven niet te erkennen. Eilieve, waarom zal men in 't getal der wyzen gefteld worden, indien men zich van eene fteilte durft afwerpen ? en zal men doorgaan voor eenen Wysgeer, voor eenen Schryver van den eerften rang, wanneer men de diepte der Godheid wil peilen? Het zyn deeze verkeerde gevolgtrekkingen, die alle de flegte Boeken, waar over wy zugten, voortgebragt hebben, en wel met zoo veel te meer woede, daar de hartstogten zelve de pen opgevat hebben, om ondeugden en dwaalingen te vereeuwigen; als of het niet genoeg ware, dat de mensch in zich zeiven bedorven is, en het nog noodig ware , dat hy zyne verdorvenheid anderen mededeelde. Ik beken u, dat deeze bedenkingen my, ook myns ondanks, bekruipen, zoo dikwyls ik in L 5 e Daarenboven is het met het menfehelyke verftand gelegen als met deboomen, van welke fommigen wild blyven, anderen geënt worden: ook geeven de eerfte geene andere dan bittere vrugten , terwyl de laatften alles voortbrengen, wat voor den fmaak het lekkerfte, en voor het oog het aangenaamfte is. Op het verftand moet de gezonde Wysbegeerte geënt worden; ik zegge, de gezonde; want men moet ze niet verwarren met eene valfche weetenfehap, die zich met haaren naam optooit. *~" 'Er is niets in deeze waereld, 't geen zich niet vertoont onder twee verfchillende gedaanten. De misbruiken zyn altoos naast de  over de WEETENSCHAPPEN. tj\ de beste zaaken. De wysheid beftaat daarin, dat men behoude, niet het geen geheel zonder zwaarigheid is, want zwaarigheden vindt men overal;maar het geen de minfte bevat. Dan de Boekeryen zyn van eenen oneindigendienst,en men moest zich geheel der onweetendheid toegewyd hebben, om 'er de voordeden niet van te kennen, en derzelver lof niet te verkondigen. — Eene Boekery is als de kist van eenen Apotheker, in welke ik de wreedfte vergiften vinde, in het midden der uitmuntendfte droogeryen. Het onkruid is, hier beneden, altoos ge. mengd onder de goede tarwe : gelukkig hy,die het goed van 't kwaad weet te onderfcheiden! Het zelfde werk behelst dikwyls de grootfte waarheden en de grootfte dwaalingen, en het zoude hierom te wenfchen zyn, dat kundige handen de ontleeding van diergelyke Boeken werkftellig maakten, en verwierpen hetgeen dezelve gevaarlyks behelzen. — Men zou dik. wyls van een Foliant, een boekje in Duodecimo, moeten maaken, dewyl, gelyk ik reeds gezegd heb, onze Vaderen vooral eene verveelende langwyligheid ten deel gevallen was; en dan zou men aaartoe niet alleen menfchen moeten gebruiken die eenen goeden ftyl meester waren; maar mannen, die te gelyk kundigheid en fmaak bezaten. m Men heeft nooit meer geleezen, dan  \ 172 GEDAGTEN dan in de tegenwoordige Eeuwe, en misfchien heeft men nooit zoo kwaalyk.geleezen. Men wil de Werken flegts oppervlakkig kennen, ora het recht te hebben van over alles te fpreeken, en meestal om het ellendige genoegen te heb» ben van gefchillen te verwekken. Dit dubbele misbruik is oorzaak dat de Boeken de prooi worden ecner menigte van leezeren die 'er geen gebruik van maaken, dan om overtolligheden gewaar te worden, of hunnen geest eenen verkeerden draai te geeven; want door het verhandelen van gefchillen flerk te beminnen, vervalt men eindelyk tot de verbeelding, d3t alles twyfelagtig is, of men blyft zich hardnekkiglyk vasthouden aan eenig valsch gevoelen. — Het zou dienftig zyn, dat de menfchen geene andere Boeken koozen dan die betrekking hebben tot hun beroep, tot hun geluk, en tot den fmaak voor de orde en voor dg waarheid, die zy natuurlyk moeten hebben: maar zy leezen, zonder onderfcheid, alles wat hun voor de hand komt, even als of het leeven eene menigte dagen en jaaren begreep, die men aan zyne dwaasheid en nieuwsgierigheid kan opofferen. Zy verbeelden zich niet, terwyl zy leezen, dat het leezen, 't geen zy doen, wortels in hun verftand en in hun hart zal fchieten, en, ondertusfchen , wanneer zy, na vyftien of twim?  over,de WEETENSCHAPPEN. 173 twintig jaaren geleezen te hebben, eens ernftig tot zichzelven keeren, vinden zy, dat hun verftand niet meer is het geene het plag te weezeu ; maar dat het by de uitkomst een mengfel is geworden van alle Werken, die zy hebben doorgeloopen. Van hier komt, en die algemeene verwarring van denkbeelden, welke men by denzelfden mensch aantreft, en dat gebrek van aaneengefchakelde redekaveling , die ftrydigheden, welke hem doen draaijen met alle winden. Het leezen is een voedfel, waaruit, indien men zoo mag fpreeken> de fappen van ons verftand gevormd worden, even gelyk de lighaamelyke fpyzen de, chyl zamenftellen , die tot onze behoudenis dient. De ziel wil gevoed worden, zoo wel als het lighaam, hoewel op eene geheele verfchillende wyze; en wanneer zy met leezen niet gefpysd wordt, gaat zy haar onderhoud zoeken inde bezigheden en in de verkeering. De zielen, die in eenen kwynenden ftaat zyn, zyn doorgaans zulke, die zich met enkele prullen voeden: terwyl men lyvigheid en kragt gewaar wordt by de zulken, die zich ophouden met goede boeken. De goede Boekeryen zyn voor eene ziel, die haare behoeften kent, en verlangt zich te verzadigen, eene lekker aangerigte tafel, aan welke zy te gast gaat op den  174 GEDAGTE.N den geest der vermaardfte Schryveren , en van denzelven doordrongen wordt. Men is niet meer aan de aarde gehegt, wanneer men zekere Werken geleezen heeft, en fmaak vindt in de verhevene Weetenfchappen. De Fraaije Letteren zyn niets meer, dan lekkere beetjes voor .het vernuft, maar de verheevene Weetenfchappen zyn geregten, vol fmaak en zelfllandigheid; en, om de ziel en het vernuft beide te gelyk te voldoen , doet men zeer wel, wanneer men het doen kan, mee beurtelings verlustigende Boeken , en diepzinnige Werken, te leezen. Wanneeer men enkel diepzinnig is, word men niet bevallig; en wanneer men enkel bevallig is, wordt men niet meer dan oppervlakkig. Men moet het aangenaame voegen by het wezentlyke, volgens den raad des Apostels, „ al wat lieflyk is, al wat wel luidt, zoo daar eenige deugd is, en zoo daar eenige lof is, dat zelve bedenkt". 'Er is niets droeviger, dan dat men zyn leeven doorbrenge met verkeerd leezen. Men leest dan alleen wél, wanneer men zich toelegt op het leezen van Werken, die de vermogens der ziele voldoen, en dezelve handhaaven in die orde , die God hun heeft voorgefchreeven. Ik wenschte wel, dat men de jonge luiden leerde met opmerking en met voordeel te leezen.  over de WEETENSCHAPPEN. 175 zen. Zy eindigen doorgaans hunne Letteroefeningen , zonder dac zy weeten hun voordeel te doen met het geene zy leezen, dewyl men zich enkel bevlytigt om hun geheugen te oefenen ; zoo dat zy zich verbeelden wel geleezen te hebben, wanneer zy de plaatzen , die hen troffen, in het geheugen bewaard hebben. De werking der ziele, die de gedagten van anderen byéénzamelt om ze te herkaauwen, en in haare eigene zelfllandigheid te doen overgaan, indien zy der moeite waardig zyn, is volflrekt onbekend aan het grootfte gedeelte der jonge luiden. Zy weeten niet, dat een goed Boek gefchikt is om door en door geproefd te worden, en om het vernuft zoo wel als het hart voedfel te bezorgen: en zy leezen zoo lang zy leeven, zonder 'er beter door te worden. Het is eene groote en zeldzaame bekwaamheid, dat men in ftaat zy de Jeugd wel op te brengen, en het is eene zeer nuttige weetenfchap, dat men weete met voordeel te leezen; maar tevens zodanig, dat men altoos zichzelve blyve, en zich niet tot zoo veel perfoonen vermenigvuldige, als 'er Schryvers zyn, in welken men zich oefent: men zou dan een wonderlyk vreemd mengfel worden van gevoelens en denkbeelden, waarvan men het eene van hier, het andere van daar,  I7<5 GEDAGTEN daar, gehaald hadde. De Werken, die wy leezen, moeten,' om nuttig te zyn, aan ons verdand ondergefchikt worden, zodanig, -dat dit over dezelven kan oordeelen , wanneer ' het die vergelykt met het licht der Reden, en van den Godsdienst; twee zuilen, o,p welke alle oordeelen moeten rusten. Het leezen van een Boek, 't welk onzen geest buiten zynen kring vervoert, om hem te werpen in eenen maaldröom van doolingen: waarin hy zich verwart, is een zeer gevaarlyk leezen. Zoo dikwyls als men iets gelcezen heeft, moet men zichzelven ondervraagen, om te onderzoeken, of onze denkbeelden en gevoelens daar by gewonnen of verboren hebben; want wy hebben in ons zeiven een geheime vermaaner, en eene reden, die ons eene getrouwe rekenichap geeven van het geene binnen in ons omgaat, wanneer wy, die vooroordeelen en driften ter zyde Hellende, ons bevlytigen om ons zeiven te raadpleegen. leder Boek, 't welk ons niet behulpzaam is om onze denkbeelden in goede orde te fchikken, zoo wel als in het behoorlyk regelen van onze begeerten, is ten minden een onnut Boek, indien het al niet gevaarlyk zy; want men moet het nuttige zelfs in zyne tydverdryven weeten te vinden. Onze ziel, hoe geestelyk zy ook  over de WEETENSCHAPPEN. 177 ook zyn moge, gelykt naar eene altoos ftroomende rivier, die fchuiip en grondzand met zich fleept, maar fomtyds ook brokjes goud medevoert. CXLIX. BRIEF. / _ De Styl. J^lke Schryver heeft zynen Styl, die hem byzonder eigen is; en hoe behendig hy ook zyn moge, om 'er verfcheidenheid in te brengen, de Kenners laaten 'er zich niet door bedriegen. De Schepper die geene twee dingen volkomen gelyk maakte, heeft onze gevoelens, en denkbeelden, zo wel als de wyze van ze uit te drukken, even zoo onderfcheide11 doen zyn, als onze gelaatstrekken. Hy heeft gewild, dat het verftand van ieder mensch zyn byzonder merk zoude hebben; en deeze wonderbaare verfcheidenheid, die eiken byzonderen perfoon uit anderen doet onderkennen, bewyst de oneindige vrugtbaarheid van een Weezen , waaraan niets moeilyk valt, en 't geen alles doet, wat het wil. Men kan de Schryvers niet beter vergelyken, dan by de Beeldhouwers en Schilders. De pen der Schryveren is de beitel der Beeldhouweren, en het penfeel der geenen, die zich op fchildercn en M te-  I78 GEDAGTEN tekenen toeleggen. Dus is ieder Boek; elke Redenvoering, elke Brief, een gefchilderd tafereel, of een verhecven werk. Indien de Styl leevendig en fpringende is, kan men hem vergelyken met uitgehouwen beeldwerk; indien hy in tegendeel opgecierd is,en,om zoo tefpreeken,een fraai coloriet heeft,kan men zeggen, dat het eene leevendig uitgedrukte fchilderyis. Volgens deeze vergelykingen is eene Boekery' eene Galery, waarin alle Boeken even zoo veel afbeeldfels zyn. Sommige fchynen de zinnebeelden der harten te zyn, andere geeven lichaam aan den geest; deeze maaken de ziel tastelyk, hoe ontastbaar zy ook weczen moge, terwyl geene üe verbeelding ver- fraaijen door de leevendigfle trekken. ■ Elk. diepzinnig en bondig Schryver houdt zich op zyne hoede tegen eenen verblindenden Styl. Men heeft niets meer noodig, dan eenen eenvouwigen Styl, wanneer men fpreekt van zaaken die tot weetenfchappen en geleerdheid behooren , ten ware men zyne leezers wilde misleiden;maar dan wordt men een kwakzalver in plaatze van een Geleerden. De Styl is eene foort van tovery, van welke men zich niet dan te dikwyls met gewensche gevolg bedient, om wonderfpreuken fe doen aanneemen voor waarheden, fchynbewyzen voor uitmunten-  over de WEETENSCHAPPEN. 179 tende redeneeringen. Door deeze krygslisten hebben de meeste Ongeloovigen en Ketters hun vergift behendiglyk ingang doen vinden. Men vond hunne Werken zo wél gefchreven, dat men de zaaken, ten gevalle der woorden, vergat, en een volmaakt welluidende fpreektrant hun eene menigte van verwonderaars bezorgde. 'Er zyn Werken, die eenen manlyken Styl eifchen ; zodanige zyn de Redenvoeringen, de Pleitgedingen; andere vorderen eenen hartroerenden Styl, zodanige zyn de Gebeden en de Godsdienftïge Boeken. Daar de Gefchiedenis een tafereel is, waarin licht en fchaduw, en dikwyls grootfche trekken , moeten voorkomen , moet zy met kragt en naar waarheid gefchreven worden, terwyl men ze nu eens uit helderer dan eens uit donkerer gezigtpunten zich doet vertoonen, de bloemen, met befcheidenhcid, ftrooit, altoos de deugden in een beminnelyk licht ftelt, en de ondeugden in haare wanfehapenheid te voorfebya brengt. ■ Wat den Styl der Leerredenen aanbelangt, hy zondigt tegen alle regelen, indien hy niet aandoenlyk, kragtig, en verheven is. De H. chrysostomüs heeft 'er ons het beloop van getoond; hy, die altoos in God opgetogen , gevoed met de H. Schriftuure, en vervuld met de kennisfe vad M 2 het  l8o GEDAGTEN het menfchelyke hart, fpreekt, dondert, doet beeven, en den zondaar geen ander antwoord overlaat, dan geween en wroeging. Indien men onder het preeken alleen onderwyst, heeft men de gemoederen flechts voorbereid; indien men alleenlyk de harten roert, heeft men flechts eenen voorbygaanden indruk -gemaakt; maar, wanneer men te gelyk ftichtelyke aandoeningen en verlichting te wege brengt, heeft men den pligt van eenen Prediker vcr- vuld_ De Loffpraaken, gelyk ook de Lykredenen, moeten iets hebben van den Preekftoel, en van bet Academifchc; maar, om 'er wel in te flaagen, moet het vernuft 'er niet in te voorfchyn koomeu dan alleen om de fpreekwyzen te fchakeeren , en om aan het verftand de fraaifte kleur te geeven. Het verftand alleen moet dergelyke Werken voortbrengen, op dat zy te gelyk eenvoudig en verheven, verhaalende, en gefchilkundig, leerzaam en aandoenlyk worden. DeZcdekunde moet 'er de ziel van uitmaaken • maar zo, dat zy van zelve haare plaats fchyne te vinden, op dat zy noch blyke van den kant des Redenaars al te zeer gezogt te zyn, noch eenige gemaaktheid vertoone. Ik heb weinige Lykredenen geleezen, die goed waren, om dat men 'er, reeds van de inleiding ' af,  over de WEÉTENSCHAPPEN. ifk af, hcc vernuft in trachtte te brengen, en dit te zoeken is genoeg, om te maaken, dat het zich niet vertoone. Men zou dikwyls onder zyne hand vinden 't geen men van zeer verre doet koomen; en dan, in plaatze van omringd te zyn door zyne eigene gedachten , ziet men zich in het midden van vreemde voortbrengfelen , die een kwynend of gedwongen voorkoomen hebben, even gelyk die planten der Zuidelyke gewesten, die men in de Landen van het Noorden wil doen voortkoo- men. De Brievenftyl is een Styl op zichzelven, en die, aan geene andere regelen onderworpen zynde , dan die, welke ieder zich zeiven voorfchryft, naar de gefteltenis van zyn vernuft, naar zynen fmaak, naar zyne grilligheid, of naar zyne zinlykheid, inderdaad geheel onbepaald is. By de Vrouwen is hy doorgaans natuurlyker, dewyl zy, minder gezien en minder geleezen hebbende dan de meeste Mannen, genoodzaakt zyn alles uit zichzelve te trekken, wanneer zy fchryven. — Van eenen anderen kant, verfchilt de Styl der Brieven naar den rang, dien men bekleedt, en naar dien der perfoonen, met welke men in onderhandeling is. Dus , wanneer ik aan u fchryve, myn waarde Abt, neeme ik den Styl der gemeenzaame verkeering. Deeze was de Styl M 3 ' van  m GEDAGTEN van cicero, wanneer hy aan zyne Vrienden fchreef; maar dit is een voorbeeld, waar by ik zeer verre te kort fchiet. Hoewel wy diepzinnige Brieven hebben, over gewigtige onderwerpen, dit foort van Gefchriften vordert evenwel, dat men niet al te lang, of, tot ftomp wordens toe, (taan blyve op de zaaken, van welke men fpreekt. Zoras de Styl moet gelyken naar de verkeering, moet hy noodzaaklyk eenvoudig en lugtig zyn. — Aan de Brieven, die in eenen al te bloemryken Styl gefchreeven zyn, is doorgaans met al te veel vlyt en oplettendheid gewerkt , en deeze zyn de beste niet. De pen loopt doorgaans voort, zonder eenig bedwang,in de Brieven, die men zich onderling in goede vriendfchap fchryft; indien 'er zich in het voorbygaan eene bloem voordoet, plukt men ze; maar men houdt niet (til om ze te gaan zoeken. Wy hebben algemeene regels voor alle de byzondere verdeelingen van den Styl; maar een vast beginfel is dit, dat ieder den zynen heeft, en dat het dikwyls dienftig is dien tebewaaren. De plaats der natuure, die men doorgaans verfmoort onder eene menigte van vcorfchriften, wordt anders door de kunst ingenoomen; en men vindt geene andere dan nagemaakte vernuften. Er zoude veel minder eentoonigheid is  over de WEETENSCHAPPEN. 183 in de Gefchriften heerfchen, indien men zich niet al te flaafsch verhond, aan het geene men in de fchoolen leert. Somtyds worden 'er gelukkige poogingen gedaan, die het juk der regelen affchudden; • en dit is doorgaans «het doel van ongemeene verftanden. Ieder mensch, die met al te veel regelmaatigheid zyne (tukken opftelt, werkt doorgaans zonder eenig vuur; wanneer de geest vonkt en flikkert, dooft men hem uit, indien men hem binnen naauwe paaien wil befluiten. Ik zie geene reden, waarom juist alle Predikatiën op dezelfde leest moeten gefchoeid worden. De welfpreekendheid van den Kanfel zoude eene (loutere vlugt neemen, indien zy zelve het ontwerp mogt fchetzen, 't welk haar pastte. Ik geloove, dat ik, indien ik gepreekt hadde, my niet zou gebonden hebben aan het maaken van deelen en onderdeden: wy zien deeze gedwongenheid niet by de Kerkvaders, die de welfpreekendfte mannen waren. Wanneer de geest en het hart vol en leevendig doordrongen zyn van hun onderwerp, zyn zy in (laat om te onderwyzen en te treffen, zonder eene eerfte en tweede afdeelinge.' Elke Redenvoering heeft, buiten twyfel, eene natuurlyke meetkunde noodig om in orde te zyn, en niet een wanftallig geheel te vormen, M 4 waar-  184 GEDAGTEN waarvan den Toehoorderen de walg fteeke; maar het is genoeg, dat men een juist verftand hebbe,en dan kan men zich vlcijen, dat men', omtrent dit ftuk, niet zal mistasten. Wy hebben allen in onze reden eene uitmuntende redeneerkunde, 't koomt 'er alleen op aan, dat men 'er een goed gebruik van maake. ■ Ik beweere niet dat men geheel geene regels moet voorfchryven over de welfpreekendheid, en over de wyze van Reden voeringen op te ftellen; maar het is gevaarlyk in die regels zo veel gewigt te ftellen, dat men niet fomtyds 'er van konne afwyken. De grootfte Schilders maakten regels voor zichzelven,men moet trachten zo verre te koomen, dat men zelve een voorbeeld worde voor anderen, in plaatze van altoos anderen na te volgen. Bedenkingen over den Styl. Eenige weinige onagtzaamheden in den Styl mismaaken een boek niet geheel. De Styl is niets anders dan de fchors: en fomtyds is een boom goed, hoewel de fchors niet deuge. Ongelukkiglyk bemoeit men in de Eeuwe, in welke wy leeven, zich minder met de zaaken, dan met de woorden. De uitdrukkingen en fpreekwyzen zyn niet dan te dikwyls oorzaak geweest, van het wel flaagen van eenig Werk. Ik  over de WEETENSCHAPPEN. 185 Ik heb eene menigte blaauwe boekjes, die te Parys gedrukt waren, doorgeloopen, die niets tot hun voordeel hadden, dan een vlugtigen en inneemenden ftyl. Men vraagde zich zeiven, wat de Schryver toch had willen zeggen, en men begreep 'er niets van. Het is niet te verwonderen, dat men, in een land, alwaar men byzonder fterk gefteld is op den opfchik, en alles, wat in de oogen fchittert, ieverig ingenomen wordt ten voordeele van een ftukje, dat met bevalligheid gefchreven is. LXXIX. BRIEF. Gefchiedenis. "I" ƒ at uwe kinderen gemeenzaam worden met de Gefchiedenis der waereld, der onderfcheiden Volken, en vooral van hun Geboorteland ; laat deeze oefening niet te droog zyn, maar verzeld gaan met korte en nette aanmerkingen , die hen leeren, met befcheidenheid, over de gebeurtenisfen te oordeelen, en een algemeenen Werker te erkennen,in wiens handen alle menfchen bloote werktuigen zyn, en alle onwentelingen van zaaken, enkele uit werkfels, die in zyne eeuwige Raadsbefluiten beraamd en voorzien wierden. De Ge- M 5 fchie-  itS GEDAGTEN fchiedenis is eene leezing zonder eenig nut, indien men 'er niets van weet, dan, de voorvallen , en de dagen, op welke zy gebeurd zyn; maar' zy is een boek vol van leeven, indien men 'er het fpel der hartstogten, de dryfveeren der ziele, de beweegingen des harten opmerkt, en vooral, indien men'er een God in ontdekt, die, altoos meester der gebeurtenis- , fen, dezelve doet voortkomen, beftuurt, en bepaalt naar zyn welbehaagen, en tot de vervullinge van zyne verhevene oogmerken. LXXIV. E E I E F. Het leezen der Gefchiedenis is eene onuitputbaare bron van aanmerkingen. Men moet ieder byzonder ftuk overweegen, niet als een beuzelaar, die aan alles twyffelt, maar als een oordeelkundige, die niet wil bedrogen worden. Het is zeldzaam, dat jonge luiden veel nut uit de Gefchiedenis trekken, daar men 'er hun nooit van fpreekt, dan als van een leeswerk, 'e welk enkel gefchikt is voor het ge-. heugen; in plaats, dat men hun behoorde te zeggen, dat het de ziel, en niet het oog is, welke alle gefchiedkundige werken moet leezen. ■ Dan ontdekt men menfchen, die men wierook toezwaaide,en die ondertusfchen de menfchelykheid onteerden; menfchen, die men  over de WEETENSCHAPPEN. !«<7 men vervolgde, en die egter deeerwaaren huns Volks en hunner Eeuwe. Dan leert men de uitwegen van den naiever kennen, de gevaaren der Eerzugt; dan ziet men in 't belang het algemeene beweegrad van Steden, van Hoven, van Gedagten. De Gefchiedfchryvers maaken niet dan zelden aanmerkingen om hunnen Leezeren gelegenheid te geeven tot overdenkinge, en tot het ontleeden der geenen, van welken gefproken wordt, om vervolgens over hen te oordeelen. In alle de Ge- fchiedenisfen der waereld, heeft men perfoonen, die men naauwelyks gewaar wordt, en die, agter de fchermen fchuilende, het geheele fpel in beweeging brengen. Hy, die wel leest, ontdekt ze, en geeft hun de eer van zaaken, welke de vleiery niet dan te dikwyls aan eenigen man van aanzien toefchryft. Bykans alle Vorften, bykans alle derzelver Staatsdienaars, hebben eenen verborgen geest, die hen doet werken, en dien men niet ontdekt dan door hunne perfoonen ftukswyze te befchouwen. Ook kan men zeggen, dat de grootfte gebeurtenisfen , over welke de waereld verbaasd ftaat, menfchen van laageren ftand, en zelfs zeer onaanzienlyken, met betrekkinge tot hunnen rang'en afkomst, tot haare Bewerkers gehad hebben. Niet weinige vrou-  i88 GEDAGTEN vrouwen, die uiterlyk geene vertooning maa ken, dan voor zo verre zy de Echtgenooten zyn van deezen of gecnen Vorst óf Afgezant, en die men zelfs in de Gefchiedenis niet aan. haalt, waren dikwyls de oorzaaken der fchoonfte verrichtingen. Haar raad had de overhand; men volgde dien; en de mannen hadden al de eer van eene onderneeminge, die zy alleen aan de fchranderheid hunner Echtgenooten verfchuldigd waren. XCVI. BRIEF. De Gefchiedenis vervat, om geene andere reden, zo veele Regeeringen van ondeugende Prinfen, dan om dat zy vermaak vonden in verre van de waarheid te leeven. Deeze, egter , is de eenige goede Vriendin der Koningen, wanneer dezelven naar haar willen luisteren ; maar zy tasten niet zelden mis ten haaren opzichte, en befchouwen haar als eene lastige vermaanfter, die men, of verwyderen moet, of itr3ffen. Voor my, die haar beminde van myne tederfte Kindsheid, ik denke dat ik ze altyd zou beminnen, fchoon zy my de hardfle zaaken vertelde. Zy gelykt naar die bittere geneesmiddelen, die den fmaak mishaagen, maar de gezondheid herftellen. LVIII. BRIEF. Sta,  over de WEETENSCHAPPEN. 189 Sta my toe, dat ik niet van uw gevoelen ben omtrent de Gefchiedenis, die uwe verwondering verwekt. Ik vinde ze met al te veel vuur gefchreven; en men heeft alle redenen om te gelooven, dat een Gefchiedenisfchryver zich door zyne verbeelding heeft laaten weg. fleepcn, wanneer hy zo leevendig fchryft. De kloekzinnigheid is noodzaaklyk voor eenen Schryver, die de zaaken met volkomen bedaardheid moet befchouwen, en met billykheid overweegen. Eene Gefchiedenis is geen Dichtftuk. Eenige bloemen, weinige aanmerkingen, veele afbeeldingen worden 'er in vereischt; maar bovenal eene edele eenvoudigheid. ■ Ondertusfchen zal een Historiefchryver indien hy niet te gelyk een gezond verftand, vernuft, ziel en kragt van geestbezitte,flechts een gebreklyk fchryver zyn. Het gezond verftand heeft hy noodig om zyne gebeurtenis, fen wel te kiezen, vernuft om ze voor tedraagen, de ziel om ze leeven by te zetten, kragt van geest om 'er verlichting en onderwys uit te trekken. Het grootfle gedeelte der Gefchiedenisfcn is meer of min nauwkeurig, naar maate van het vernuft der Schryveren. Iemand, die geheel vol vuur is, verhaalt een geval geheel anders dan een ander, die zo koud is als ys. Het verhaal des eenen gelykt niet naar  l9o GEDAGTEN maar dat des anderen: en van hier koomt het, dat men alle dagen vergroote gevallen hoort of leest, zonder dat hy, die ze verhaalt, een oogmerk hebbe om te bedriegen; maar, weggefleept door eene heftige verbeelding, doet hy zyne verhaalen zodanig zwellen, dat hy ze misvorme. 'Er zyn geen twee perfoonen, die het zelfde voorwerp, op dezelfde wyze, zien, en zich eveneens uitdrukken in hunne verhaalen. De ziel is, in haare verfcheidenheden, even verwonderenswaardig als in haare gewaarwordingen. Hoe geestelyk en eenvoudig zy ook weezen mooge, vermenigvuldigt zy zich als of zy weezenlyk deelbaar waren. Wanneer ik bedenke, dat zy het is, uit welke alle die Werken voortkoomen, die onze Boekeryen vervullen,kan ik my niet we. derhouden van my te verwonderen over my zeiven, en my te verheugen, dat ik in my het eerfte fpruitje van zo veel kundigheden en denkbeelden bezitte. CXLIV. BRIEF. Dichtkunst. fQnze hedendaagfche Dichtftukken gelyken naar die opgepronkte tuinen, in welke de kunst  over de WEETENSCHAPPEN. 191 kunst alles heeft uitgewerkt, zonder dat 'er de natuur eenig deel aan heefc. En, eilieve! waarom zou men ongewoone poogingen doen, om dat geene te gaan zoeken, 't welk dikwyls van zelve onder de pen zoude opkomen, indien men de dwaasheid niet had van zyne gedagten te willen dwingen. Dan koomen zy dikwyls eerder ontydig ter waereld, dan dat zy ten rechten tyde 'geboren worden ; zy zyn eene al te vroegtydige vrugt, die verrot, in plaatze van ryp te worden. XCVII. mi 11 r. De Dichters hadden, om de eer der Dichtkunst, die hen zo hoog verhief, te bewaaren, haar nooit moeten ontheiligen. Zy zouden 'er veel meer agting, en veel grooteren roem, door behaald hebben; en de geheele waereld zou dan niet op de been gekomen zyn om met kragt en geweld Verfen te maaken. Nu heeft elk het voorwerp zyner driften in Verfen willen opzingen, en men heeft van alle kanten, even onbetaamelyke als belachelyke, Dichtftukken zien voor den dag koomen. Elke Wee- tenfchap fleept duizend ongemakken na zich, wanneer zy zich buiten haaren kreits begeeft. De fchepper heeft aan alle dingen paaien gefteld; en gewild,dat men dezelve ontzien zou om  i92 GEDAGTEN om de overéénftemming van het Heelal, en der gemoederen, te bewaaren. Zoader dit zou 'er eene verfchriklyke verwarring in het Heelal plaats hebben. — De doolingen des ongeloofs koomen daar van, dat men de Wysbe. geerte de eigenfchappen _ der Godgeleerdheid heeft willen geeven, en beweerd, dat de Godgeleerdheid , even gelyk de Wiskunde, be- toogender wyze moest te werk gaan. Eveneens is het, gegaan met de Dichtkunde , die, Godlyk in haaren borfprong, als niets anders dan God tot haar voorwerp hebbende, geheel aardsch is geworden , door het misbruik, dat men van haar maakt. Men is zelfs godloos genoeg geweest, om ze tegen God zeiven te gebruiken, daar haare inftelling geen ander oogmerk heeft dan den Heere hulde te doen, en dit inderdaad haar fchoonfte voorrecht is. CXLII. brief. De Pro fa is zeer gebrekkig, wanneer zy flap en zenuwloos is; maar in Dichtftukken is dit onverdraaglyk. Hier moet geen onnut bywoord gebruikt worden; en het is dienftig, dat, zo veel mogelyk is, ieder woord eene gedachte bevatte: dit is het, 't geen tasso tot eene verwonderlyken Dichter maakt. Hy geeft  over de WEETENSCHAPPEN. 193 geeft eene volkomen vrye vlugt aan zynen geest, terwyl hy zyne gedachten verbaazend digt op elkander dringt. Zo is het niet met ar 1 o s t o en d a n t e , die hunne Leezers beurtlings doen overgaan in de bloemrykfte beemden , en de dorfte velden. Het leezen van hunne Werken gelykt waarlyk naar eene lange reis, op welke men dan eens vermaakelyke, dan eens verdrietige, plaatzen aantreft. CXLIII. BRIEF. Schilderkunst. Geest moet men hebben om een Schilder, zo wel als om een Dichter, te zyn. Carrache zou, niet tegenflaande de ftoutheid van zyn penfeel, niets uitgevoerd hebben, indien hy die vindingryke verbeelding niet gehad had, die de oorzaak is van vuur en verruk- kinge. - Men bemerkt in zyne tafereelen eene ziel, die fpreekt, die ons verhit, die ons in verrukking brengt. Men verbeeldt zich carrache zelve te worden; door^zich geduurig over hem te verwonderen, zo wordt men ingenomen door de waarheid van 't geen hy verbeeldde. . De natuur moet altoos het doelwit zyn van ieder mensch, die fchildert ,• en N om  104 GEDAGTEN om haar wel te treffen, moet men geene al te fterke poogingen aanwenden. Men wordt in het fchilderen, eveneens als in het dichten, onnatuurlyk groots en zwellende , wanneer men den geest geweld aandoet om iets op te ftellen. Wanneer het hoofd wel gefchikt is om aan eenig werk te arbeiden, voelt men zich getrokken door eene onwederflaanbaare neiging, om het pcnfeel of de pen op te vatten, en men geeft zich flegts over aan zyne genegenheid: zonder dit heeft men nog kragt van uitdrukking nog fmaak. LXXXV. BRIEF. Men zou zeggen, dat yer geen michaei angelo, geen tasso meer durft in de waereld koomen, uit vreezc van niet beloond te zullen worden. Daar by heeft de laatstverloopen Eeuw ons lui gemaakt. Wy hebben ons verbeeld, dat 'er niets beters kon gedaan worden, dan eenvoudig de bloemen cn vrugten te verzamelen, die de zeventiende Eeuw had doen uitkomen. Dus zien wy ook, dat 'er altoos zekere tusfchenruimten tusfchen de vermaarde tydperken geweest zyn, en dat de eeuw van augustus door geene andere vervangen wierd. Die van seheca was flegts een  over de WEETENSCHAPPEN. igS een bastaard foort,cn kwam nog niet te voorfchyn dan lang daar na. C. BUI ET. Men dringt niet genoeg aan op de Zedekunde , de Weetenfchap, die haare takken zo vermenigvuldigt, en verre uitbreidt, dat de Koningryken, de Hoven, de Steden,de Maatfchappyen, de Huisgezinnen zich niet kunnen ftaande houden dan door haaren gelukkigen invloed, en door de kragt, die zy bezit om ons op de klaarfte en beknoptfte wyze te toonen, wat wy Gode, onszelven, en anderen fchuldig zyn. Men moet nooit uit het oog verliezen, dat onder zo veele pligten, die de Zedekunde aanbeveelt, en aan welken wy, uit hoofde van onze natuure zoo wel, als uit hoofde onzer afhankelykheid, onderworpen zyn , de liefde alleen ons tot goede Ouders, tot goede Vrienden, tot goede Burgers, en tot goede Onderdaanen maakt: en deeze liefde befïaat niet met 'er daad, dan in den waaren Godsdienst. Zy bevat alles in zich wat men begeeren kan in eiken rang, waarin de Voorzienigheid ons geplaatst heeft. Den Hei. denfche deugden ontbrak dat Godlyk voedend lap, 't welk vrugten, der eeuwigheid waardig, doet voortbrengen. De Wysheid van N 2 on-  iqS GEDAGTEN over de WEETENSCH. onze oude Wysgeeren had dat hemelsch beginfel niet, 't welk aan Christelyke zielen het onwaardeerbaar voordeel geeft van een eeuwig geluk te verdienen. — De groote voorfchriften der Zedekunde zyn dezelfde by alle Volken, dewyl zy in onze harten ingedrukt zyn. Dezelfde hand, die het afbeeldfel haarer Almagt in vuurige letteren aan den Hemel fchreef, prentte in onze zielen onze voornaame plichten. Ons hart is eene tafel der Tien Geboden , welke niets heeft kunnen verbryzelen; maar welker gefchrift onze hartstogten zouden uitwisfchen, indien het geroep des gewetens ons niet onze afwykingen verweet. De Zedekunde des Euangeliums is in het byzonder die, welke den mensch voegt, dewyl zy hem leert zyne zwakheid gevoelen, en zyne grootheid bemerken. Zy veréénigt de Aarde en den Hemel, uit welken wy, en als een gedeelte van het flyk,en als het beeld der Godheid, zyn voortgekomen, om ons een leevend tafereel van onze pligten, en van het einde, waartoe wy beftemd zyn, voor te houden. De Zedeleer der Heidenen brengt niets voort dan hoogmoed, die der Christenen niets dan de volmaaktfte nederigheid. CLIV. BRIEF. EE-  TREKKEN van een GOED CHARAKT. 197 EENIGE TREKKEN VAN EEN GOED CHARAKTER. Gemaatigdheid. yy? Koningen leeven niet meer afgezonderd van elkander, gelyk eertyds; zy zyn allen vrienden, en handelen weezenlyk onder elkander op eene zo broederlyke wyze , dat men ze allen belcdige, indien men ongelukkig genoeg is om een van allen te beledigen: en in plaatze van flechts écnen vyand te hebben, heeft men geheel Europa tegen zich. Zal dan de H. Vader door eenen onbefcheiden iever worftelen tegen alle Mogendheden, en donderen tegen den Oudften Zoon der Kerke, (den Koning van Frankryk) en.tegen zyn Allerge- trouwfte Majefteit? ( van Portugal) Hy behoort te denken, dat het geene Heidenfche Keizers zyn , die hy wil tegenftaan , maar Catholike Vorften, gelyk hy zelve. De goede herder moet niet alleen de verdoolde fchaapen te rug roepen, maar ook, zo veel in hem is, bewerken, dat zy niet tot dooling vervallen. Het Ongeloof, wiens doodelyke sdem zich naar alle kanten verfpreidt, ver. N 3 langt  i98 TREKKEN langt niets meer dan rome tegen de Koningen gekant te zien. Maar de Godsdienst vindt zyne rekening niet by die verdeeldheden. Men moet den vyanden der Kerke geene gelegenheid geeven om te herhaalen, 't geen zy niet dan te dikwyls gezegd hebben, dat r o m e onhandelbaar was, en bezield met eenen, voor de onderfcheiden Staaten gevaarlyken, geest van heerschzugt. Men moet indachtig zyn, dat, wanneer petrus het oor van malchus afhieuw, die evenwel een der vyanden van jestjs christus was, hy door den Godlyken Zaligmaaker berispt werd die hem beval, het zwaard weder in de fche- de te fleeken. Het zou nog veel erger zyn, indien men een diergelyk zwaard dorst gebruiken zelfs tegen de zulken, die altoos den Heiligen Stoel verdedigen, cn eene eer ftellen in denzelven te onderfchraagen. Niets is gevaarlyker dan de onbefcheiden iever, die het reeds gekrookte riet verbreekt, en het nog rookende lemmer uitbluscht (Matth. XII, 20.) cn het vuur van den Hemel wil doen afdaalen (Luc. IX, 54.)— Stel eens dat Rome de gramfchap van alle Gekroonde Hoofden op zich laadde. Hoe zal het zich ftaande houden in het midden der onweeren? Wy zyn nog niet in den Hemel; en God behoedt zyne Kerk wel  ' van een GOED CHARAKTER.' 199 wel tot aan het einde der Eeuwen, door den zulken, die haar beftuuren, eenen geest van voorzigtigheid, die zich fchikt naar byzondere tyden en plaatzen, zo wel als liefde voor den vrede, in te boezemen. CXIX. brief. Indien de Jefuiten die geestgefteltenis bezitten, die hunnen ftaat voegt, gelyk ik onderftelle, dan zullen zy zeiven de eerften zyn om te zeggen; wy offeren ons liever op, dan onlusten en ftormen te veroorzaaken. — Gelyk een Geestelyk Lighaam zynen fteun niet moet zoeken in verganglyke rykdommen, of in tydlyke eere, maar in eene onwrikbaare liefde jegens jesus Christus en deszelfs Bruid, zo moet het zynen aftogt doen met de zelfde blydfchap , met welke het geroepen werd, indien de Stedehouder van christus, de Dienaar en Tolk van deszelfs wil op aarde, zynen dienst niet meer wil gebruiken. De Geestelyke Orden zyn alleen in zo verre eere waardig, en moeten in zo verre befchermd worden, als zy den geest der Kerke bezitten; en gelyk die geest altoos dezelfde is, onafhanglyk van alle Inftellingen, van aan regelen gebonden Geestelyken, moet elke Orde zich troosten wanneer men 'er toe komt om haar N 4 af  200 TREKKEN af te fchaffen; maar dikwyls maakt de eigenliefde ons diets,dat wy noodzaaklyk zyn,op dén tyd zeiven, waarin de hooge Magten 'er anders over oordeelen. Indien men minder drift en meer beginfelen had, zou ieder deeze waarheden toeftemmen, en wel verre van vermetel een Lighaam te onderdennen, waar over de Vorften zich beklaagen, zou men. dat zelfde Lighaam beweegen, om vrywillig, zonder morren, zonder geraas, zyn affcheid te neemen; maar men bedriegt zich zeiven, en verbeeldt zich, dat men eene byzondcre Inftellinge niet kan aanraaken, zonder het weezen van den Godsdienst zeiven aan te tasten. Indien men, met het affchaffen eener Geestelyke Orde, een Leerftuk moet veranderen, eenig punt der Zedeleere bederven, 6! dan moest men, buiten twyfel, liever vergaan! Maar de Kerk zal, wanneer de Jefüiten 'er zullen geweest zyn, dezelfde waar. heden leeren, als eer zy 'er waren, de Kerk zal beftaan; en je sus christus zal eerder uit de fteenen Abraham kinderen verwekken , om zyn werk ftaande te houden, dan zyn geestelyk Lighaam zonder hulpe of fteunfel laaten. CXX. bk ie f.  van een GOED CHARAKTER. 201 De bekrompen Godsdicnftigheid, die, ongelukkiglyk, niet dan te veel overal in de mode is, luistert ieder oogenblik in, dat men alles moet ondergaan om de belangen van God te verdeedigen; even als of God vorderde, dat zyn eerfte Dienaar op aarde zich in twist ftak met de Catholike Mogendheden, om eenige heerlyke rechten ftaande te houden, en met of tegen dank een Lighaam te befchermen't welk geen goed meer kan doen, zo dra men >er tegen ingenomen is. Want, laat ons voor een oogenblik onderftellen, dat het niets anders zy dan vooringenomenheid, het blyft al" toos waar, dat men geheel geen goed meer kan bewerken , wanneer men de gramfchap van magtige Vorften heeft op zich gelaaden; maar het is onmooglyk, over die onderwerp, de zodanigen reden te doen ver liaan, die eene wyze van denken hebben aangenomen, welke met hunne gevoelens overeenkomt. CXXIX. BRIEF. Nederigheid (*). Jndien ik onze Grooten zie, gebeurt dit alleen terwyl ik de Stad doorga, en nog doe ik al [(f) Iemands beftendige wyze van doen in zekere gevallen, £T ^ waar-  202 TREKKEN al wat ik kan, om niet gezien te worden. Voor het overige, ben ik flegts een ondeeibaar ftofje, en gevolglyk buiten ftaat van de aandagt eens Kardinaals tot my te trekken. \ XCI. brui. Ik zal den nieuwen Paus gaan begroeten, niet als een Geestelyke, die zich tracht in te dringen, maar als Raadsman der H. Inquifitie. Hy kent my niet, en ik zal geene pooging aanwenden, om by hem bekend te worden. Ik wenschte bedekt te blyven met het ftof van myn Klooster. CXII. IRIEF. Hoe langer ik my zei ven befchouwe, hoe duidelyker ik gewaar worde,dat ik, noch van den kant der geboorte, noch van den kant der verdiende, eenige, het zy regtftreekfche, het zy zydelingfche, betrekking had tot het Kardinaalfchap. ■ Indien, in het midden der waaruit men zyn aart cn inborst kan opmaaken, noemt men zyn Chatakter. Dit was liefderyk, gemaatlgd, deugdzaam m ganganelli, waarom het zelve ons, met vrugt, als onzer agting en navolging overwaardig, voorgeftcld mag worden, en het is te wenfehen dat het veele 'navolgers zal vinden. Zulk een Charakter is toch het nuttigfte, en telTens het beminnelykfte, dat men den kinderen niet tc fterk kan aanpryzcn.J  van een GOED CHARAKTER. 303 der verwarringe, welke my dit veroorzaakt, iets my kan vertroosten, het is dat ik my in één Genootfchap zie gebrage met de doorlugtigfte perfonaadien, die het Sacro Collegio uitmaaken, en wier fchoenriemen ik niet waardig ben te ontbinden. Ik verbeeld my, dat ik, in hunne deugden deelende, dezelve ook zal krygen, en dat ik, met hun verkeerende, hen zal navolgen: want men fchikt zich ongevoelig naar het voorbeeld der gecnen, met welken men omgaat. Ik heb aan myne waarde Medebroeders in het Klooster verklaard, dat ik ten hunnen opzichte nooit Kardinaal zoude zyn, dat zy in my altoos den Broeder l a uuens ganganelli zouden vinden ; te meer, daar ik alles, wat ik ben, aan hun verfchuldigd ben , en 't het kleed van den H. franciscus is, 't geen my de eer des purpers bezorgd heeft. Gy kent my genoeg, om overtuigd te zyn, dat het purper my niet verblind heeft. De ziel neemt geene kleuren aan, en zy alleen is het, die ons in Gods oogen iets doet waardig zyn. De Heer heeft, wanneer hy ons naar zyn beeld en naar zyne gelykenis vormde , ons meer gegeeven , dan alle waardigheden der waereld ons kunnen aanbrengen. In dien ftand alleen befchouwe ik my zeiven om iets groots  204 TREKKEN groots aan my. te vinden. Het purper, hoe fchitterende het zyn mooge, is niet gemaakt voor myne oogen, die gelukkiglyk gewoon zyn op niets anders dan op de Eeuwigheid te Jetten. Dit gezichtpunt doet de waereldfche grootheid op eene verbaazende wyze afneemen; 'er is geene Uitmuntendheid of Hoogheid, die beftand zy tegen een onfterflvk leeven, waarin men niets groots dan God alleen gewaar wordt. Ik befchouwe de waardigheden, als eenige Lettergrcepen meer voor een Graffchrift bezorgende, en daar hy,diebegraaven wordt, zelfs beneden de Opfchriften is, die men leest op zyne Graffiede, heeft hy zekerlyk geene reden om op de zelve grootsch te zyn. Zal myne asch 'er gevoeliger om zyn , wanneer men haar den naam van Uitmuntende zal geeven? en zal ik het in de eeuwigheid beter hebben, wanneer eenige zwakke Item op de aarde zal zeggen, de Cardinaal ganganelli, 0f wanneer eene verganglyke pen het zal fchryven. . Eene nieuwe waardigheid is altoos een nieuwe last, vooral het Kardinaalfchap, 't welk ons eene menigte phgten oplegt. 'Er komen in het zelve duizend zaaken voor, in welke men zich moet oeifenen, duizend omftandigheden, in welke men fpreeken moet, zonder eenig mensch te ont-  van een GOED CHARAKTER. 205 ontzien. Ik fchikke myne zaaken zodanig, dac ik zelve, zo weinig als moogelyk is, myne gedaanteverandering gewaar worde. Ik zal, gelyk ik gewoon was, blyvcn woonen in het Klooster der Heilige Apostelen, in het midden myner waarde Medebroederen, die ik altyd tederlyk bemind heb. en wier gezelfchap my oneindig dierbaar is. — Dat ik myn lieve Celletje vcrlaate, waarin ik beter te vrede was dan alle Koningen der aarde, doe ik, om dat ik meerdere ruimte noodig hebbe om de zulken te ontvangen , die my de gunst zullen bewyzen van my te komen bezoeken; maar ik zal haar dikwyls zeggen: „ Myne tong kleeve aan myn gehemelte, zo ik aan u niet gedenke"; ik zal haar dikwyls gaan zien, en my een zo groot getal dagen herinneren, die, gelyk een droom, verdwenen zyn. . Ook zal ik niet's veranderen in myne leevenswyze; en de waarde Broeder francois zal my zyn in de plaats van eenen ftoet van bedienden; hy is fterk, hy is wakker, hy is ieverig, hy zal voor alles zorg draagen. Myn perfoon heeft geene meerdere uitgeftrektheid of fterkeren groei gekregen zedert myn Kardinaalfchap; en ik zie niet, dat 'er meer handen noodig zyn om my te dienen. Ik was zo wél te been; maar ik vertroost 'er my mede, dat ik nog zal bly-  205 T R E K K E N blyven te voet gaan. Ik zal my alleenlyk Iaaten trekken, wanneer de fïaatfie het zal vereifchen; en ik zal weder Broeder ganganelli worden zo dikwyls ik zal kunnen. Men wil zich zeiven niet gaarne verlaaten, vooral, wanneer men vier-en vyftig jaaren mee zich zeiven heeft omgegaan, en wel in volle vryheid en zonder omflag. CXV. BKIEF. Ik kan u zeggen, dat ik, zedert myne bevordering, een zonderlingen ftryd in myn binnenfte gevoele. De Kardinaal ganganelli verwyt aan den Broeder ganganelli deszelfs al te groote eenvoudigheid; en de Broeder behoudt de overhand op den Kardinaal, in weerwil van alle welvoeglykheid, welke men het Purper verfchuldigd is. Ik wenschte te leeven, gelyk ik altoos geleefd heb, arm, afgezonderd; en veel meer onder myne medebroeders, dan onder de de Grooten, verkeerende. Dit is een ftuk, 't welk den fmaak betreft; want ik ben wel verre af van deeze manier van denken aan de deugd toe te fchryven. Dit is zeker, dat ik nimmer dien koelen of barfen toon, zo als gy hem verkiest te noemen, zal kunnen aanneemen, met welken iemand, die een aanzienlyke be-  ▼AN EEN GOED CHARAKTER. 207 bediening bekleedt, doorgaans de zulken ontvangt, die van eene laage afkomst zyn, en iets met hem te doen hebben. Het is genoeg, dat men by my koome, dat men myne hulp verzoeke, om my den gelyken te doen worden van hem, die my aanfpreekt. Is het moogelyk dat een mensch eenen anderen met ftuursheid behandele, dat een Christen met ingefpannen aandagt lette op zyne uitdrukkingen, zyne gebaarden, zyne treden, zyne Brieven, uit vreeze van al te zedig te zullen fchynen omtrent zyne broederen? Is het moogelyk> dat men antwoord weigen aan iemand, om dat hy geene eertitels kan vertoonen ? Indien het aller ongelukkigfte mensch my de gunst bewyze van aan my te fchryven, antwoord ik hem op het oogenblik; en ik zou my ten hoogden fchuldig rekenen voor God en voor de menfchen, indien ik dien plicht verwaarloosde. In de oogen van den Godsdienst en van de menschlievendheid is geene ziel ver achtelyk. Niets maakt, naar myne gedachten , eene geringer vertooning, dan een Groote, die zich door trotsheid laat beheerfchen. CXVI. BRIEF, Wanneer ik bedenke, dat de openbaare nieuwspapieren my niet te gering zullen achten om  2o8 TREKKEN om zich met my op te houden, en mynerl naam het Alpifche gebergte te doen overtrek, ken, om aan de verfchillende Volken bekend te maaken wanneer ik hoofdpyn heb, of my doe aderlaaten, dan lach ik 'er om met medelyden. De waardigheden zyn ftrikken, die men verguld heeft, op dat de menfchen 'er zich ia zouden laaten vangen. Weinige luiden van rang zyn onkundig van de onaangenaamheden der grootheid: men is niet meer meester van zichzelven, en hoe men ook handele, men heefs vvanden. Men zal zeggen dat ik geene adelyke manieren hebbe, en ik fchroome niet voor dat verwyt; want ik vreeze niets anders dan de trotsheid. Zy is zo loos, dat zy al wat zy kan zal doen, om myne ziel te doorgronden, en 'er zich meester van te maaken; maar ik zal myn oogen vestigen op myne eigene nietigheid, en op de nietigheid van alles wat my omringt; dit is het beste middel om de aanvallen der eigenliefde af te weeren. CXVIII. BRIEF. Ach! waarom , myn waarde Broeder, maakte gy zwaarighcid in u tot my te vervoegen V Ben ik dan een ander mensch geworden, om dat ik de eer heb van Kardinaal te zyn ? Altoos zullen myn hart en myne armen open zyn om  van een GOED CHARAKTER. 209 öm myne waarde Medebroederen te ontvangen. Ik ben hun te veel verfchuldigd, om hen immer te vergeeten ; want ik ben hun alles verfchuldigd; CXXI. BRIEF. De Voorzienigheid, my tot de waardigheid van Kardinaal verheffende, heeft my de plaats, van waar ik gekomen ben, niet uit het oog doen verliezen: dit is een verfchiet; 't welk my altoos voor den geest is, en 't welk ik verwonderlyk vinde om de eigenliefde af te weeren. — De waardigheid, die ik bekleede , en tot welke ik niet gebooren was, heeft meer doornen dan roozen, en in dit opzigt komt zy overeen met alle verhevene bedieningen. Ik ben dikwyls verpligt, om van een ftrydig gevoelen te zyn met den pcrfoon, die ik ter waereld den meesten eerbied toedraage, en die, boven alle anderen, erkentenisfe verdient. Deeze is de wreedfte zelfsftryd, die myn hare moet ondergaan. CXXXIV. BRIEF, Men kon in geen krakeelzieker tyden Paus worden, en-juist op my heeft de Voorzienigheid een zo drukkenden last doen vallen. Ik hoope, dat zy my zal onderfteunen, en my O die  ftio TREKKEN die voorzigtigheid, die kragt, verleenen, die beide zoo noodzaakelyk zyn, om, volgens de regelen van rechtvaardigheid en billykheid, te regeeren. Gy zult my vinden, zoo alsgy my altoos gekend hebt, even vreemd van de blyken van grootheid, 'die my omringen, als of ik 'er zelfs den naam niet van wist, en gy kunt my aanfpreeken met dezelfde openhartig, heid, met welke gy te vooren tot my fprÉc j want het Pausfchap heeft my nog eene nieuwe liefde tot de waarheid ingeboezemd, en eene nieuwe overtuiging van myne eigene nietigheid. CXXXVIII. BRIEF. Goedhartigheid. Tn plaatze van my te fpreeken van de erkentenis, die gy -gelooft my fchuldig te zyn voor den vermeenden dienst, welken ik u beweezen heb, moet gy eerder u zeiven bedanken, dat gy my de gelukkiglte gelegenheid be. zorgd hebt omli te kunnen toonen, hoe zeer ik u eere en beminne. Geene woordelyke betuigingen komen mytier Uitmuntendheid te duur te liaan; gelyk geene flappen haar lastig vallen, wanneer ik gelegenheid hebbe om iemand  van een GOED CHARAKTER. 2ii mand te verpligten, vooral eenen vriend, gelyk gy zyt, wiens verbintenis met my van zoo ouden datum is. — Ga u toch, bidde ik, niet verbeelden, dat de zaak, met welke gy my belast hebt, en die gelukkiglyk tot uw genoegen ten einde gebragt is, een berg was, dien ik te beklimmen had. Ik heb, ongelukkiglyk, flechts eenige weinige flappen te doen gehad, om wel te flaagen; want ik wenschte wel veel meer gedaan te hebben, met oogmerk, om u al mynen iever en al myne genegenheid te betuigen. Boven Kardinaal boven al, heeft uw naam veel meer toegebragt dan de myne, om u te doen verkrygen het geene gy wenschte. CLX. b r'i e r. Met geheel myne ziele, wenschte ik wel u te kunnen overtuigen, dat ik alle menfchen als in myn hart draage, dat zy allen my oneindig dierbaar zyn, en dat ik der verdienfle achting toedraage, waar ze zich ook bevinde. Indien uw Neef te Rome komt, gelyk gy het my doet hoopen, zal hy in my iemand vinden, die ten uiterften ieverig en begeerig is , om hem al de genegenheid te betuigen, welke ik voor u heb. De Roomfche Kerk, myn zeer waarde Heer, kent zoo volmaaktlyk de O 2 ver-  2i2 TREKKEN verdienfte van het grootfte gedeelte der Kerkdienaaren onder de Proteftantfche Gezindheden dat zy zich altoos gelukkig zou fchatten, indien zy dezelven in haaren Schoot mogt zien. Men zou dan niet meer zich bemoeien met de gefchillen weder op te haaien, en die onftuimige tyden weder op het toneel te brengen, in welke ieder y door zyne driften vervoerd, de regelen der Christelyke gcmaatigdheid te buiten ging; maar men zoude 'er op toeleggen om zich te veréénigen in één Geloof, gegrond op de Schriftuur en op de Overlevering, zodanig als men die vindt in de Schriften der Apostelen , der Kerkvergaderingen , en der Oudvaderen. Niemand zugt meer dan ik over bet kwaad , 't geen men u in de voorigeEeuw heeft aangedaan, de geest der veryolginge is voor my ten eenemaale haatelyk. — Wat zouden de Volken niet winnen by eene gelukkige herééniging? Dan zou ik, indien het weezen moest, myn bloed beveelen tot den laatften druppel te ftroomen; en bedroefd zyn, dat ik niet duizend leevens te verliezen had, indien ik daar voor, als getuige van eene zoo wonderbaare gebeurtenis, konde fterven. Dit oogenblik, myne waarde Heer, zal komen; want eenmaal zal 'er noodzaakelyk een tyd komen, Waarin niet meer dan één zelfde geloof zal plaats heb-  van een GOED CHARAKTER. 213 hebben. De Jooden zeiven zullen zich in den fchoot der waare Kerke werpen; en in die vaste hoop, welke gegrond is op de Heilige Schriften, duldt men ze te Rome, met volkomen vrye oefening van hunnen Godsdienst. Myne ziel, God weet het, is geheel tot uwen dienst; en 'er is niets in de waereld, 't welk ik niet zoude willen onderneemen, om u, zoo wel als allen den uwen, te toonen, hoe waard gy my zyt. Wy hebben denzelfden God tot onzen Vader, wy gelooven in denzelfden Middelaar, wy erkennen de Leerftukken der Drievuldigheid, der Vleeschwordinge, der Verlosfinge, voor onbetwistbaar; en wy wenfchen oprechtlyk, de eene zo wel als de andere, ten Hemel in te gaan. Doe my het vermaak van aan alle uwe broederen, aan uwe geheele kudde, aan alle uwe vrienden, te zeggen, dat de Kardinaal gang an e l l 1 niets zoo zeer ter harte gaat als hun geluk in deeze en in de andere waereld, en dat hy wenschte hen allen te kennen, om hen hier van te verzekeren. CXVII. muur. Ik zoude myn bloed wel willen geeven, God weet het, op dat alles in vrede mogt zyn, op dat de geheele waereld tot haaren plicht weO 3 der-  2i4 TREKKEN derkeerde, op dat zy, die misnoegen gegeeven hebben, zich wilden hervormen, en 'er, /jpoch verdeeldheid, noch affchaffing, plaats greepe. Ik zal tot het laatfte ui eerfte-niet komen, dan gedrongen door kragcige beweegredenen, op dat ten minften de nakomelingfchap my recht doe, ingevalle myne eeuw het my mogt weigeren. Dit is het niet, 't geen my bezig houdt, maar wel de eeuwigheid, tot' welke ik nadere, en die voor de Pausfen noch ontzachlyker is, dan voor de rest der menfchen. • CXL. BRIEF. Ik heb alle de moeite van de waereld, om myne hand genoegzaame kragt by te zetten, dat zy u aankondige, dat lambehtini niet meer beftaat, dan alleen in zyne Schriften en in onze harten. Zyn dood veroorzaakt my eene ontroering die my fchokt en doet bezwyken. Behalven de fmart, die ik gevoele over het verlies van eenen befchermer , en ik durve zeggen van eenen vriend, voorzie ik, dat, in weerwil der verdienften van het Sacro Colle. gio, niemand in ftaat zal zyn om zyne plaats te vervullen; en ik weet, dat men zyn verftand en zyne gemaatigdheid noch wel noodig had. - ■ ■ Het Roomfche Volk , 't welk zich ver-  van een GOED CHARAKTER. 215 verheft en daalt als de golven der Middelandfche Zee, en wel alle jaaren van Paus zoude willen veranderen, verheugt zich, dat deeze, die negentien jaaren geregeerd heeft, ten laatften zyn leeven geëindigd heeft: maar laat ons het Volk zich aan zyne dwaaze vreugde laaten overgeeven: eer zes maanden ten einde zyn, zal het zyn ongeluk gevoelen, en zich met de geheele waereld vereenigen om benedictus XIV te beweenen. ■. ■ Het zou zeer zonderling zyn, dat het Volk van Rome aan de Proteftantfche Gezindheden de zorg overliet, om het verlies van lameertini te betreuren; want waarlyk Londen en Berlyn zullen over zynen dood met gevoelige droefheid zyn aangedaan. Een weinig meer moeds zou hem tot een volmaakt man gemaakt hebben: duizend zaaken waren 'er, die hy gaarne tot een befluit zou gebragt hebben, en aan welke hy niet dorst beginnen. Men moet onverfchrokken zyn, wanneer men goed wil doen , en vooral, wanneer men het Hoofd der Kerke is, want hoe veele hinderpaalen moet men niet uit den weg ruimen. CIX. brikf. O 4 Ge-  215 TREKKEN Gelatenheid in leeven en Jlerven. Jk ben wezenlyk ziek: maar dit vertroost my, dat ik het kwaad niet in den mond ben geloopen: want ik heb altoos geoordeeld dat ieder mensch zyn gezondheid moet in agtnee. men. Pe niet genoegzaam verlichte vroomheid ftaat deeze waarheid niet toe; en egter is het ontwyffelbaar, dat men, door het verderven van de bronnen des leevens, zichzelven in gevaar brengt van zyne pligten niet meer te kunnen waarneemen , dat is, van niet meer ter Misfe te kunnen gaan, wanneer men 'er moet gaan, van de door de Kerke yoorgefchreeven onthoudingen niet te kunnen betragten, dewyl men overtollige vasten gehouden, en eenen onbefcheiden iever gevolgd heeft. Wanneer de ziekten niet uit ee¬ nige ongeregeldheid voortfpruiten, en ons regtftreeks door God worden toegezonden, zyn zy de gefchiktfte boeten om onze zonden en misflagen uit te wisfchen. Zy verfpreiden eene heilzaame bitterheid over de vermaaken des 'leevens; zy maaken ons ongevoelig los van alles wat fterfelyk is, en dcjen ons ge- meen-  van een GOED CHARAKTER. 217 ineenzaam worden met den dood. Nooit hebbe ik myne eigene nietigheid beter gevoeld, dan zedert het tydftip myner ongefteldheid. Ik heb gezien,dat myn lichaam niets anders is dan een gebouw, welks muuren inftorten op het oogenblik, waarin men zulks het minfte verwacht. Somtyds is myn ongemak zeer heftig, en zomwylen fchynt het als in flaap te geraaken , maar dit gefchiedt niet dan om met dies te grooter geweld te ontwaaken. • De mensch is, van het oogenblik zyner geboorte af, onderhevig aan alle zwakheden; hy is blootgefteld voor alle toevallen, en kan alles, wat hem omringt, aanmerken als de aanftaande gelegenheid van zynen val. De ziel moet herwinnen het geene de zintuigen verliezen. Wanneer het lichaam zwakker wordt, moet zy het verlaaten in den geest, om zich op het leevendigfle met God te vereenigen; dit is het eenige middel om zich boven fmart en lyden te verheffen; want in God vindt men alle mogclyke gelukzaligheid. De hevigfte ziekte is flechts eene ligte fpeldefteek voor een Christen Wysgeer, die zich alleen met Geestelyke zaaken bezig houdt. Indien de Stoïcynen, door andere beweegredenen dan eene ydele trotsheid, het lyden met ftandvastigheid verdroegen, is het zekerlyk voor de Christenen, O 5 die  ai8 TREKKEN die altoos met hun Opperhoofd op de Hoofdfcheelplaatze moeten zyn, eene fchande onder de heftigheid der kwaaie te bezwyken. Maar, helaas ! men geeft fraaije lesfen; en men is dikwyls alleen in de befpiegelinge onverfcbrokken. Ik fpreeke hier in 't byzonder van my zeivenj daar ik, naar my voorgehouden te hebben wat best in ftaat is om my te onderfteunen, my, veel meer dan ik behoorde te doen, bezig houde met myne fmarten. On» dertusfchen moest ik, hoe heftiger die waren , dies te meer het gezigt vestigen op den Hemel, de eenige plaats waar noch fmarten noch ziekte gevonden worden. CLXXI. BRIE T-. Die tegenwoordig aan u fchryft, is nu niet meer dan een geraamte, en beweegt ter naauwer nood zyne uitgedroogde vingeren. Indien ik enkel op de heerlykheid deezer waereld geoogd hadde, zoude ik den dood, wanneer hy my den beker der bitterheid toereikte, gezegd hebben, dat deeze drinkbeker van my voorbyga; maar gelukkiglyk hebbe ik myne befchouwingen alleen hemelwaarts gerigt, en toen riep ik uit: wat is deeze beker heer- lyk, cn hoe aangenaam is hy my! Het is zeker, dat 'er, in de oogen des geloofs, geen  van een GOED CHARAKTER. 219 geen grooter voordeel is , dan dat van zich met den dood te vereenigen, eer die zynen laatflen flag toebrenge. Zedert ik hem in myn binnenfte gewaar worde, en inademe, heeft hy in myne oogen niets vcrfchrikkclyksmeer, en myne afneemende dagen worden roy veel waardiger, dewyl zy my tot de eeuwigheid doen naderen. Hier noodzaaken myne al te geweldige fmarten my de pen neder te leggen, zonder dat ik wcete, wanneer, en of ik ze in het geheel wel weder zal opvatten... Een oogenblik van kalmte, na zeven dagen en zeven nachten, in folteringen doorgebragt, doet my de pen weder in de hand neemen. Dit vertroost my, dat, door eene gantsch hemelfche gunst, myne ziel in kragten toeneemt, naar maate het lichaam verbroken wordt. Eene zaak alleen is 'er, die my wezenlyk droefheid veroorzaakt, en deeze iss dat ik niet al het goede gedaan hebbe, het geene ik behoorde gedaan te hebben en hierom verzoek ik u ieverig God te bidden, dat Hy my vergeeve, en dat Hy zich verwaardigc, ter verzoeninge myner overtreedingen, het weinige leeven, dat my nog overig is, aan te neemen. Indien my eenige tus- fchenpoozen van bedaardheid gebeuren mogten, want ik ben mynen geest niet altoos mees-  220 TREKK. van een GOED CHARAKT. meester, zou ik aan alle Geloovigen fchryven, als derzelver Vader en Herder, om hun,vóór myn dood, de liefde en den vrede aan te be. veelen; want deeze zyn ,het onderfcheidende kenmerk der Christenen. Ik fterve, zoo als ik geleefd heb, erkentelyk jegens allen„ die myn goed gedaan hebben, en altoos uw Vriend. Vergeet my in de oogen der menfchen, by welken ik, in 't kort, niets meer zal weezen dan een weinigje ftof, maar wees myner gedagtig voor God, in wien ik alle myne hoop gefteld heb, op dat ik in de eeuwigheid niet moge befchaamd worden. ■ =. Hy heeft my op eene vreeslyke wyze de nietigheid van aardfche grootheid willen doen, gewaar worden, in het midden der grootheid zelve, door my te drenken met alfem en galle. Zyn naam zy gezegend: niets kan voor den Stedehouder van je sus christus gelukkiger zyn, dan, gelyk deeze Godlyke Zaligmaaker, op de Hoofdfcheelplaatfe te fter- ven. . Indien ik de vertroosting van u te zien niet meer moge genieten, zal ik u verwagten in de eeuwigheid, alwaar ik hoope, dat wy het onwaardeerbaare geluk zullen hebben, van elkander in God weder te vinden, die dan ons Heelal, onze Hoofdftof, en ons Leeven zyn zal. CLXXII. Ba ie li e r  het MENSCHLYK LEEVEN. 221 het MENSCHLYK LEEVEN. AVis leeven is volmaaktlyk gelyk een Boek, waarvan onze kindschheid de Voorreden uitmaakt, én elk Blad, het geen wy omflaan, een dag is, die voorby gaat, om nimmer weder voor onze oogen gebragt te worden. Zy alleen, die 'er iets van onthouden, worden fchadeloos gefteld van die fnelheid, welke ons voortfleept, en rimpels in ons aangezigt brengt, wanneer wy gelooven de frisheid der jeugd nog te bezitten. Het leeven is een.werk van verfcheiden deelen voor hun, die fchoone daaden bedryven, en lang leeven; het is flechts een los blad voor hun, die niets doen dan groeijen gelyk de Planten, of die hier beneden flechts een kortduurend beflaan genieten. CLVIII. BB.IIF. de DOOD. JT-Jet is onbegrypelyk, hoe vlugtig de oogenblikken zyn., die tusfchen de beide uiterften van onze geboorte en van ons einde ver- loo-  322 DE D O Ö D. loopen. Ik vergelyke ze by eene blikfemftraal, die uit eene wolk barst om 'er weder in te keeren; zo dat men, in eenen figuurlyken zin, kan zeggen, dat ieder mensch binnen den tyd van eenen dag gebooren wordt en weder fterft. Zyne geboorte is de morgenfchemering, zyne kindsheid de dageraad, zyn mannelyke ouderdom de middag, zyn dood de avond. Dan verdwynen wezenlyk voor hem alle voorwerpen, en een eeuwige nacht omringt hem met zyne duisternisfen, indien hy niet beftraald wordt door het ongefchaapen licht, waar mede de Rechtvaardigen zullen vervuld zyn. Dit groote voorwerp moet de mensch zich niet laaten ontglippen. Dat hy zich dikwyls, indien hy zyn wil het geene hy behoort te zyn, den Dood verbeelde, als houdende de noodlottige lykbus, in welke alle geflagten tot ftof veranderd zyn. Zie daar ons fchouwfpel, indien wy als Christelyke Wysgeeren willen leeven. Dus is de mensch, hier beneden, niet meer dan eene fchaduw, die voorby gaat: en men moet hem in de Eeuwigheid befchouwen, indien men een groot denkbeeld van hem wil hebben. Het is, buiten twyffel, een fchooner fchouwfpel dan het uitfpanfel zelve, te zien, hoe die worm, welken men een mensch noemt, (want zodanig was hy  de DOOD. 253 hy by zyne geboorte en is hy by zynen dood) in een oogenblik overgaat tot den fchoot van God, in het tydllip zelve, waarin de aarde onder zyne voeten wegvalt, en waarin een tyd]yk leeven hem ontnomen wordt, om plaats te maaken voor een geheel Godlyk leeven. , Het is verbaazende, dat deeze mensch, gebooren tot zoo groote zaaken, zoo weinig nieuwsgierigheid heeft om ze te leeren kennen, en dat hy zich als inlyft in de laagfle en elendigile voorwerpen, daar hy in eene andere waereld verwacht Wordt om zich met de Godheid zelve te Vereenigen. — De Wysgeèren hebben zich, naar gelang van het gewicht der zaaken, niet genoeg bezig gehouden met dat oogenblik, waarin de mensch op aarde niets meer is, om een -geheel te zyn in de eeuwigheid. Hunne befchouwingen fchyncn door het graf gefluit te worden, en eene onflerfely. ke ziel, die men natuurlyk moest navolgen in zyne denkbeelden, wanneer zy zich ontflaat van de banden, welke haar hier beneden vasthegten, fchynt hun niet meer een beflaan of duurzaamheid te hebben. ■ Ikweete,dat de naald des grafs een bajert is, welken wy niet kunnen ontwarren, zo lang wy in dit traanendal kwynen. Ik weete, dat wy, in weerwil van alles zekers, wat het Geloof ons geopenbaard  oa4 ö E DOOD. baard heeft, raakende die onderwerp, ih de uiterfte verbaasdheid zullen zyn by onze intrede in de eeuwigheid. Zy is een afgrond, Waarin onze reden zich geheel verliest, en welken wy niet zullen kennen j dan wanneer wy' hem zien. ——— Van eiken mensch,- dienwy van hier zien verdwynen om over te gaan ih de gewesten der dooden, moeten wy verzekerd zyn, dat de vermoogens van zynen geest dan eene wonderbaare w erkzaamheid erlangen 4 die dient, om hem, op eene onuitfpreekelyke wyze, zyn eeuwig geluk of ongeluk te doen gewaar worden. De mensch gaat over tot het andere leeven, gelyk hy in het tegenwoordige gekomen is, zonder te weeten, waar hy aanlande. Wanneer men het verfchiet van die waereld, aan welke- men gewend was, uit het gezigt verlooren heeft, doet 'er zich een ander op, maar zo ongemeen en verheeven, dat het geheel geene overéénkomst heefc met het tegenwoordige. Wy mogen ons vry toeleggen op de weetenfchappen, — door middel van den Godsdienst ons verherren tot het ongefchaapen Weezen; dit leeven is, eigenlyk gefproken, niet meer dan het leeven des lichaams: — zoo geweldig worden wy beheerd door de zinnen, en door onze behoeften, daar het toekomende leeven volmaaktlyk het  de DOOD. 22J het Iccvcn der zfele is. Zy zal daar ontlui, ken als op haare regte plaats; Zy zal dan niet meer belemmerd worden door eenen klomp van vleesch, welke alle haare werkingen vertraagde, en haar zodanig verwarde onder de aardfche voorwerpen, dat men zich van dezelve liet inneemen, indien men geene zorg droeg om de harstogten te doen,zwygen. Dus moet men het tegenwoordige met het toekomende, de Hemel met de Aarde, kortom, deeze waereld met de andere vcrecnigen, om den mensch volmaaktlyk te kennen; wan't hy behoort wëzenlyfc toe het tegenwoordige cn het toekomende leeven, zoo dat wy niet meer dan eene fchaduw van hem zien, indien wy hem niet volgen tot aan de andere zyde des grafs. Daar wordt hy verwacht om zyne eigene grootheid te leeren kennen; daar zal hy zich, gelyk een nieuwe Phenix uit zyne asch verreezen zien, geheel heerlyk en fchicterende; dan zal hy gewaar worden, dat hy niet gefchikt was om enkel als eene plant te groeijen; maar om te leeven in het Weezen der Weezens. Indien de mensch ople- tend ware, om, zich hier beneden niet te befchouwen, dan onder het gezigtspunt, waar. uit hy zig zodanig vertoont als hy by het derven zyn moet, zou hy zich haasten om zyne be. P ftaan-  225 DE DOOD. ftaanlykheid te volmaakcn, door den iever zyner begeerten; hy zou wenfchcn, dat men dikwyls tot hem fprake van dat gelukkige oogenblik, waarin hy ontkleed zal worden van dit elendige leeven, 't welk zyne heerlykheid en gelukzaligheid vertraagt. Het fterven, waar voor men zo grooten afkeer heeft, is ondertusfchcn het luistcrrykfte en heerl-ykfce oogenblik voor den mensch, indien hy op deeze aarde zyne taak getrouwelyk vervuld heeft, volgens de wetten, welke de Godsdienst voorfchryft. Ik verbeelde my den deugdzaamen mensch, op het oogenblik, waarin hy fterft, gelyk de Zon, die, na door een dikken nevel bedekt te zyn geweest, eindelyk door mist en fchaduwen heendringt, en met den grootften luister te voorfchyn treedt. De Behoeften deezes leevens, gelyk ook dehartstogten, zyn zooveele nevels die ons verduisteren, en die ons berooven van het gezigt onzer eigene grootheid en vermogens,— Het verbaast my niet, dat de dood het voorwerp was der aanhoudende befpiegelingen van Christen Wysgeeren. Wanneer hy wél befchouwd wordt, levert hy den mensch niets op dan het geene groot, niets dan het geene vertroostende is. Maar wy oordeelen 'cr alleen over. uit den fchrik,dien wy voor het graf heb- ben,  de DOOD. 227 ben, dat is zeggen, volgens zaaken, die al. leen tot ons lighaam betrekking hebben; en dan fchynt hy ons het ysfelykfte gezicht te geeven. Dit deed den H. ca rel isorro. m e u s zeggen, dat indien de dood een vyand • des Lighaams ware, hy een goed vriend was der Ziele, en dat de mensch zyn eigen belang niet verftond, indien hy 'er niet na verlangde. ■ .. Behooren wy een oogenblik te haaten, 't welk ons zal bedekken met heerlykheid en gelukzaligheid? Het lighaam is een zwak gebouw, 't welk noodzaaklyk moet inftorten, zal de ziel op haare rechte plaats zyn. Het is gelyk die ftellaadien, waarvan de Bouwkundigen zich bedienen in het timmeren van een paleis, maar welke zy doen verdwynen, wanneer het gebouw voltooid is. ■ . Het is ontwyfelbaar, dat doorgaans het geweten ons een kwaad gedrag verwyt, wanneer wy den dood zo zeer vreezen. De dood is buiten twyfel ontzaglyk, uit hoofde van Gods altoos ondoorgrondbaare oordeelen; maar God is de barmhartigheid zelve; Hy wil den dood des Zondaars niet, en verzekert ons, dat Hy alle onze ongerechtigheden zal vergeeteh, al waren zy vermenigvuldigd als het zand aan den oever der zee, wanneer wy ons opregtlyk tot Hem keeren. De dood is, in de oogen P 2 des  228 DE DOOD. des Geloofs , niet de vernietiging des menfchen, maar eene tweede fchepping, veel verwonderlyker dan de eerfte; dewyl'wy, in plaatze der elenden, die ons van het oogenblik der geboorte af omfingelden, al ftervende vertroostingen zullen vinden, en goederen, die het oog niet gezien heeft, en van welke wy tegenwoordig geene kennis kunnen hebben. CXLVI. brief. BRIE-  BRIEVEN VAN PAUS C L E M E N S XIV. (GANGANELLI) DOOR EENIGE ZYNER VRIENDEN VERZAMELD. UIT HET IIOOGDUITSCH VERTAALD.   AAN DEN L E E Z E R. De Brieven van ganganelli zyn door veele onzer Landsgenooten, die een aandoenlyk en Godvrugtig hart bezitten,met zo veel graagte ontvangen en geleezen, dat ze zich dihvils beklaagden niet meer dan drie Jlakjes te hebben , in welke die uitmuntende Kerkvoogd hunnen w'eetlust, omtrent veele zaaken, voldoet, en zulke fchoone onderrigtingen, ten aanzien van het geraeene leeven en den Godsdienst, mededeelt. Uit die oorzaake, wilde men gaarne der begeerte van kundige en braave leezers voldoen, en hun eene tocgifte by de reeds bekende en hooggefchatte Brieven bezorgen, zo ras men vernam, dat in DülTSCHtArip eene kleine Vzrzamding van Brieven, door het zelfde Hoofd der Roomfche Kerke .gefchreeven, het ligt zag. Wy laaten het aan het oordeel der Leezers over, of zy niet dezelfde kenmerken van gangaxelli's groot verftand en uitmuntend hart draagen? Deeze Brieven, gelyk ons de Overzetter berigt geeft, zyn door zommige Iialiaancn, die • P 4 ie*  IV AAN DEN L E E Z E R, dsezen voortrejfelyken Paus eerden en liefhadden , verzameld en ter Drukperfe overgegeeven: niet om ze te verhopen, maar onder eikanderen uit te deelen, en die als Gedenk/lukken van hunne agtinge en genegenheid te bewaaren. Zy zyn door eenen baptista piccolmini, 'een geboren Italiaan, maar det Hoogduitfche taaie magtig, in DuitsChland bekend gemaakt, en te Leipzig, in den. voor gaanden jaar e, gedrukt. Hy was een dier gelukkige perfoonen, welke een afdruk/el deezer tot' nog onbekende Brieven kreegen. Door een byzonder toeval, grootendecls uit de verwisfeling van Regeering in zyn land geboren, kwam hy in Duitschland, en . liet dit deeltje aan zommigen zien, in welke hy zyne agtergelaaten vrienden wcdervondt. Een hunner verleende hem de behulpzaame hand tot de Overzetting; oordeelende, dat deeze kleine Verzameling eene plaats verdiende te hebben by de andere Brieven van c lemens, reeds in de Hoogduitfcht taaie overgezet. De Uitgeever kende ganganelli in perJoon, en gaf in de Voorrede een kort berigt van deszelfs voomaamfte leevensgevallen. Hy verbeterde daar in, 't geen andere verkeerd op-' gegeeven hadden, en deelde eenige byzondcKhe- den  aan den LEEZER. v den mede, die, ten aanzien van dien uitmuntenden Paus, nog onbekend waren. Dit hebben we overgenomen en agter deeze Brieven geplaatst, Ik zal voldaan weezen, zo myne Vertaaling goedgekeurd worde, en bevryd blyve van dat ongunstige lot, welk veele Hoogduitfche werkjes, in een Neerlandsch pakje gefioken, treft. de nederduitsche vertaaler. P 5 VOOR-  VOORREDEN VAN DEN 1TALÏAANSCHEN UITGEEVER. TP\aar wy door den zelfden geest geleid J_-/ worden, leg ik, waarde en geagtc Vrienden, in uwen naam en op uw bevel, de laatfte hand aan deeze kleine Verzameling. De uitfteekende hoedanigheden van eenen grooten Paus hebben in onze harten, die nog bloeden op de gedagten, dat de dood Hem van onze zyde heeft weggerukt, eene vaste gedenkzuil van de vuurigfte erkentenisfe opgerigt. Vertegenwoordigt U nog eens, myne getrouwe Vrienden, den beminnelykrlen perfoon van deezen grooten bezitter des H. Stoels. Weldaadigheid was uit zyne oogen te leezen; zyne houding tekende Godsdienfligen ernst, en zyne redenen ademden vriendelykheid en de uitgeftrektfte goedhartigheid. Brengt U, op de leevendigfte wyze, voor den geest, die Godsvrucht, welke nimmer, zelfs niet door den overgegeevenftcn booswigt, den naam van fchynheiligheid kreeg, waarmede hy in Gods Heiligdom als een eer- bieds  VOORREDEN. vu bicdsvolle Seraphyn den Ecuwigleevendcn vèrheerlykte. Roept in uwe gedagten dat teder en vaderlyk gedrag te rugge, met welk hy den Zegen over de Gemeente uitfprak, die door het bloed des Middelaars gekoot is. Herinnert U, eindelyk, de groote liefde, met welke hy, ook in tydelykc zaaken, zyn Volk regeerde. Is 'er ooit een bekleeder van den Roomfchen Zetel geweest, die meer waare geleerdheid bezat dan hy? Heeft ooit iemand duideïyker blyken van goedheid des harten, van algemecne menfchenliefde, van waare cn ongeveinsde Godsdicnftighcid gegcevcn? Wie der Paufen genoot, in vollere maate, de agting en liefde van al de Koningen der aarde? Is ooit iemand, door alle andere Gezindheden, met meerder eerbied bejegend dan clemens DE VEERTIENDE? Dan deeze groote,deeze zo agtenswaardige Man moet nog hooger ryzen, wanneer gy U tc binnen brengt, dat de vereeuwigde Paus alle gevaaren, die onder deszeiven Vöorzaatcn de Kerk van God met eenen wisfen flag dreigden, zeer voorzigtiglyk afweerde; dog niet alleen, gelyk hy gewoon was te zeggen, door zyne eigene kragtcn, maar door de gena-  vin VOORREDEN. nade Gods, die hem zo aanmerkelyk onderfteunde. De bewyzen zyn u alle bekend, en.de tevreedenhcid der Koningen, mitsgaders de teruggaaf van Avignon en Benevento verkondigen zulks aan de ganfche weercld. Als een verftandige Vader des huizes, die zyne ondankbaare Huisgenooten, en hen,die het zelve onteeren, met wyze inzigtcn, uit het huis afzondert, vervulde clemens de fmeekingen der Koningen,en redde zyne kudde van de ingefloopene huurlingen. Zo veel deedt clemens; cn nogthans mogt hyniet bevryd blyven van de aanvallen der affchuuwelyke haatzugt. De Godheid, die hem voor de weereld te goed oordeelde, liet de fnoodfte ondankbaarheid, en die fnoode daad, welke nooit vergeeten zal worden, toe. Maar ik zwyge. De geest van clemens vloog de hand zynes Gods te gemoet, die al uitgcftrckt was, om hem der ondankbaarheid te ontrukken , terwyl in den Hemel deeze woorden aangeheven werden: „ ö Ondankbaarheid! „ ö Gruwclyke trouwloosheid! vermecrdcr„ de ik dan door myne weldaaden allecnlyk „ het getal der Ondankbaarcn". Romen, in Slagtmaand, des pars ifjÈ. LK1E-  BRIEVEN van PAUS CLEMENS XIV. EERSTE BRIEF. Aan de prinses ***. myne pr in sf. s! Jndien Gy zelve my niet bevolen hadt den dwang af te leggen, welken de verfchillende betrekkingen onder de menfchen noodzaakelyk gemaakt hebben; fchreeft gy aan my niet met alle verwaarloozinge en vergeetinge van dien dwang, ik zou het nimmer gewaagd hebben met die uitftortinge des harten tot u te fpreeken, gelyk ik in alle Brieven doe, welke ik de eer hebbe u te fchryven. Nooit zou ik u dat alles hebben kunnen zeggen, 't welk voor u aangenaam en leerzaam geweest is, zo als gy gunftiglyk gelieft te zeggen. Maar nimmer zouden pok uwe gunftige letteren my tot die uitftorting des harten ge- bragt ' I. brief.  I. BRIEF. 2 BRIEVEN bragt hebben, wanneer gy my niet op de inneemendfte wyze daar toe van tyd tot tyd had opgewekt. In uwen laatften brief vraagt gy myne gedagten over het waare geluk, en den gelukkigften ftaat op deeze weereld; en ik gehoorzaamc u hierin. des te eerder en met zo veel meer ver.maaks, om dat Gy, myne Prinfes, van my deeze gedachten eischt, en wel in eenen ouderdom, in welken men /wegens de leevendigheid der jeugd, zelden tot zodanige ernftige gedagten gebragt wordt. Mogcen myne aanmerkingen cn gevoelens over dat onderwerp u tog zo veel voldoening geeven, als gy zelve weufehen kunt! Wanneer ik u het waare Geluk" in zyn regte ligt zal vertoond hebben, zult gy den gelukkigften ftaat" ook gemaklyk leeren kennen. Wy kunnen, in tweederleiën zin, gezegd worden gelukkig te leeven. Vooreerst, wanneer aangenaame indrukken op onze uitwendige zintuigen werken, en daar door onze innerlyke gefteltenis zo gefchikt wordt, dat wy zeggen kunnen: wy genieten een gerust genoegen. Ook zullen wy, ten tweeden, de tegenwoordigheid van het Geluk bemerken, wanneer onze redclyke geest onze in- en uitwendige poogingen en daaden beoordeelt en en goedkeurt. Dan vervult de tevredenftel- len-  van CLEMENS XIV. 3 lende üitfpraak van onzen binnenften Regter ons hart met blydfchap en daarop heeft de waardy eens Geluks> zynen grondflag. Gy ziet dus, myne Prinfes , dat, wanneer wy het Geluk , gevoelen door den indruk van uitwendige Voorwerpen, dezelve nogthans van eenen byzonderen aart zyn moeten. Gy ziet verder, dat deeze uitwendige voorwerpen ons zomtyds een fchynbaar, zomtyds een waar, geluk kunnen doen fmaaken. Gy, by voorbeeld , wordt gemeenlyk omringd van zodanige dingen, die niets anders doen dan dat zy de uitwendige zinnen ftreelen , en daarom worde ik des te meer door de grootfte verwondering over de braafheid van uw goed hart getroffen, om dat dezelve u nimmer de oogen geblinddoekt hebben, fchoon die evenwel de gevaarlykfte klippen zyn, op weiken zo veele fchipbreuk geieeden hebben , en voor altoos van het waare geluk verwyderd zyn. Maar, in welken opzigte, of wanneer, zullen dan de uitwendige voorwerpen ons tot een waar geluk worden ? niet eerder , voor dat we eene verflandige keuze onder dezelve weeten te treilen, en de gekoozene zaaken op zulk eene wyze gebruiken, dat ons geweeten nog de ftille rust, die alleen in de ziel des verftandigenhaarcn zetel heeft, vroeg of laat gekrenkt wordt. By het genot aller uitwendige voor- wer- I. e r i e f. i  L BRIEF. 4 BRIEVEN werpen moeten geene onzer hartstogten, die meer of min onbeteugeld zyn, maar ons gewisie, de maat bepaalen en vast Hellen. Wy moeten de uitwendige voorwerpen niet zodanig bezigen, dat derzelver genot in ons hart een fterk of fleepcnd vergif overgiete: veel minder zo, dat het gebruik derzelveons totwezenlyke misdryven vervocre: want zo doende dwaalen wy hoe langs hoe meer van het geluk af. — Wel, zult gy zeggen, heeft men dan niet de grootfte omzigtigheid noodig, eer men zich het genot van het een of ander uitwendig voorwerp veroorloft ? Gy hebt gelyk, en met innige vergenoeginge ben ik gewaar geworden , dat Gy hier in altoos zeer gelukkig geweest zyt. Ryden — fpeclen — danfen — rykdommen, enz. — wezenlyke klippen, en nogthans, by het eerst aanfehouwen, proeven van Geluk. Hoe verheuge ik my, dat ik u dit getuigenis durve geeven , dat Gy dit alles én meer dingen, welke ik thans met ftilzwygen voorbyga, ter bevorderinge van uw genoegen en geluk weet te gebruiken, zonder het genot derzelve tot eene behoefte te laaten worden. Dit alles is ook niets anders dan een fcherp mes,dat in de hand van eenen volwasfenen een nuttig werktuig, maar in die eenes kinds of onbedagtzaamen een kwetzend ftaal is. Op goeden grond durve ik boopea, dat Gy, des-  van CLEMENS XIV. s deswegens, de wyze en verftandige hand van Hem, die die alles gegeeven heeft:, uic het regte oogpunt zult gade/laan ; dat gy niet' zult vraagen, waarom gaf de goede God ons dit alles? 't Is my genoeg bekend,dat gy uwe verkreegene kundigheden , om deeze vraag te befiisfen , behoorlyk zulc weeten te gebruiken; en ik mag vryelyk gelooven, dat gy alle voorwerpen , die u omringen, zult aanmerken, als zo veele fpreekende bewyzen van het beftaan eener Godheid, die voor haare Schepfelen in 't gemeen, en voor u in het byzonder, zorge draagt. Gy kunt de dingen deezer aarde niet anders als aangenaame vrugten befchouwen, die wél fmaaken, maar, misbruikt zynde, allerfchadelykfte gevolgen hebben. Intusfefaen is het uitwendige, en dat voor oogen is, geen Geluk: maar het verftandige en regtc gebruik daar van wordt, in de hand des Wyzenj het werltuig, om zyn geluk, ten minftcn naar het uitwendige, te vermeerderen. Veel verhevener, veel duurzaamer, en veel meer bevredigend zyn de genietingen van dat Geluk, dat zynen oorfprong heeft uit de aangenaame bewustheid van billyk, en volgens de regelen van onzen pligt, gehandeld te hebben. In dit geval helpen ons buiten twyfel een groot verftand , eene verlichte Ziel;' en hoe meer gefleepen en doordringender onze verQ ftan- I. brief.  I. ' * R I E F. 5 BRIEVEN Handige vermogens zyn, des te hooger moet ons geluk ryzen. Hoe gelukkig moet gy derhalven weezen of door den tyd worden, daar die edele begeerte u bezielt om van dag tot dag in wysheid en deugd toe te neemen. De Sterveling, in welke omftandigheden hy ook geplaatst zy, geniet reeds eenen hoogen trap van Geluk en van volkomen genoegen, byaldien hy zyne kundigheden daaglyks vermeerderen ziet, die tot zynen ftaat op aarde zich bepaalen; maar hy zwemt in een grooter zee van vermaak en genoegens, die de natuur en derzelver aanbiddelyke Oorfprong, van dag tot dag, met meer oplettenheid betragt,en alzo zynen redelyken Geest met de wezenlykfte kundigheden verrykt. Maar, zal dit geluk van een redelyk Weezen, met deszelfs onfterflyken Geest, in eene voor hem bepaalde en onoverzienlyke Eeuwigheid voortduuren, —• zal dit geluk geen einde hebben, dan moet zyn verftand zich aan groote dingen bepaalen, en als een Adelaar, die tegen de Zon opgaat, naar de gemeenfehap van den Onemdigen en Goedertierenften ftreeven en reikhalzen. Dan zal hy dit doen kunnen, zonder door de hand van den verhevenften en heiligften Godsdienst geleid te worden? zonder te leeren, dat in den Goddelyken Middelaar een onpeilbaar Geluk op hem wacht ? Uit  van CLEMENS XIV. 7 Uit deeze weinige en flegts ter loops geplaatfte gedagten, kunt gy pu zelve het befluit wel opmaaken, dat het zo gemakkefyk niet valle om die vraag te beflisfeh: „ welke „ is de gelukkigfte flaat op Aarde" ? Befchouwt men deeze zaak in het algemeen, zo is die Mensch in den gelukkigften ftaat'ge. plaatst, wiens begeerten alle voldaan worden. Dan, flaat men dit ftuk aan dien kant gade, hoe de menfchen het zelve op verfchillende' wyzen befchouwen, zo zyn 'er byna zo veele gelukkige Staaten, als verfchillende Men. fchen zichzelven , naar hunne geaartheden , onderfcheide denkbeelden van geluk vormen Maar de gelukkige Staat der laatstgemelden is van zeer korten duur; want, nauwlyks is 'er eene begeerte bevredigd, of 'er is reeds we. der eene nieuwe die bevredigd moet worden. Am deeze begeerte, naar altoos nieuwe en onvervulde wenfehen, zyn Armen en Ryken Voornaamen en Geringen , blootgefteld, ên dit toont zonneklaar de bepaaldheid en verganglykheid van het bekleedfel, dat onze Ziel beflooten houdt. Letten wy op alle wenfehen die flegts kunnen gedaan worden; zy loopen gemeenlykover het verganglyke, en derhaiven over iets, dat onzen Geest niet voor altoos vergenoegt. Dog, de een ziet zyne wenfehen meer bevredigd dan de ander, en dit han-t af r. n r1 e t.  % BRIEF. 8 BRIEVEN van zyne meerder of minder uitgeftrekte kundigheden. De rcchtfchapen kundige zal zich gewisfelyk alleen zulke wenfehen veroorloven, die voor hem niets onmogelyks of wel onnuttigs behelzen. Uit hoofde zyner opgedaane kundigheden, die van dag tot dag nog toeneemen , op geene dan wezenlyke dingen denkende ; kan het niet anders weezen , of alles , 't geen hy begeert, moet zyn geluk eiken dag vermeerderen. Ieder moet derhalven, zo lang hy leeft, zyn geluk meer en meer vergrooten, dewyl hy alle zyne gedagten en bedryven op de weegfchaale der Zedelykbeid legt, en dan uit de heerlyke Bron van den besten en verhevenften Godsdienst, onderfleuning fchept ter uitvoering van de grootfte daaden. Befluit daarom, met het hoogde regt, dat de Staat van eenen Christen, inzonderheid, den naam van den gelukkigften Staat verdient. Standvastig, gelyk een berg Gods; bedaard, als de ftilfte Zomernagt; vrolyk en opgeklaard, gelyk de fchoonfte dag: zo is het met het geluk eenes Christens gelegen, geduurende zyne omwandeling in deezen ftaat van onvolmaaktheid, tot dat hy in de eeuwigheid wordt overgebragt. Dog als dan fmaakt hy een geluk, dat alle denkbeelden van aardfche genoe. gens te boven gaat. Mogten deeze weinige, deeze ter loops ge- ftel-  van CLEMENS XIV. 9 ileldc gedagten van eene zaak , over welke men, wat derzelver gewigt belangt, veele boeken zou kunnen fchryven, u eenige voldoening geeven. Wees verzekerd dat myn geluk daar door even zo veel vermeerderd zou worden, als door de Eer, welke ik geniete te zyn, Uwe Onderdanigfte gakcanelli. TWEEDE BRIEF. Aan den markgraaf ***. (jY> mYn waai'de Vriend; wiens hart vervuld is met de edelfte goedwilligheid en de opregtfte vriendfchap , gy begeert in uwen vriendfehappelyken Brieve, dat ik u over de Vriendfchap onderhoude ? Moet ik u dat hcerlyke fchilderen, waar van gy het Origineel zyt ? Gy verzoekt my hier toe voor de tweede reize? Indien ik vreesde, dat ik uwe my zo waarde vriendfchap beledigen zou, en, in de afbeeldinge een er zaak, die beter gevoeld dan befchrecven kan worden, en in welke ik nog eerst van u moet leeren, geene vaste rekening konde maaken op uwe gunflige toegeevendheid, ik zoude het niet kunnen wangen. Dan uwe herhaalde en zo vriende- Q 3 iy- I. BRIEF. II. brief.  II. JBRIEF. io BRIEVEN lykc bede is my te dierbaar, en meer dan een bevel. De Vriendfchap is het heerlykfle gefchcnk der Godheid, dat zy den van haar verdwaalden Mensch fehonk, om hem, zelfs in zynen natuurlykcn ftaat, nog door iets te onderfteunen. Gy ziet dus, myn waarde , dat de Eeuwige dezelve, by de hcrvoortbrenging van den Sterveling, in zyn hart plantte. Welk een goed en vriendelyk Weezen moet Hy niet zyn, dat hy, in weerwil van den opftand der Menfchen tegen hem, nogthans dit Kind des Hemels met andere hun gefchonken heilige hoedanigheden , hun en ons niet onttrokken heeft. Maar dat zo lang het Menfchelyk geflagt beftaan heeft,de Vriendfchap van allen gewaardeerd en gezogt is geworden, is eene zaak van welke alle Eeuwen ons bewyzen geeven. Befchouw maar de Goddelyke en Waereldlyke Gefchiedenisfen: gy zult dit overal bevestigd vinden. Hoor eens, hoe voortreffelyk de verftandigften onder de Heidenen over de Vriendfchap ge. dagt,en ons deeze hunne gedagten in gefchrifte hebben nagelaaten. De wyze cicero, die een geheel Boek over de Vriendfchap fchreef, zegt: ,, Ik vermaane u, dat gy de „ Vriendfchap boven alle Menfchclyke zaa„ ken fchat. Want niets koomt meer met „ oh  van CLEMENS XIV. n „ onze natuur overeen, niets is voor ons „ voordeeliger, in gelukkige en ongelukkige „ omiïandigheden, dan de Vriendfchap" (*). En hy geeft daar van reden , als hy zegt; a, Voorfpoed wordt door de Vriendfchap nog „ grooter, en Tegenfpoed verzagt, wanneer „ men zyn hart in den boezem van eenen „ Vriend uitftort" (f). Dat toch alle Menfchen, zelfs die, welke men Menfchenhaaters noemt., de Vriendfchap moeten najaagen, toont pliitarchus, door het voorbeeld van timon den menfehenvyand. De reeds gedagte cicero beweert zelfs, dat allen moeten toeftaan, dat het leeven zonder de Vriendfchap niets betekene (L). En waarlyk dit kan niet gelochend worden ; want, op dat ik nog eens met den Romeinfchen Redenaar fpreeke (§) daar de vriendfchap geenen Hand grypt, daar ontbreeken alle geneugten in het Menfchelyke leeven. Terwyl nu, zonder Vriendfchap , het leeven niets is ; terwyl een iegelyk, volgens eene alle menfchen ingeplante aandrift, dezelve moet hulde bieden ; lydt het geen twyfel, dat insgelyks elk Mensch verpligt is zich regtmaatige denk- beel- (*) In zy» Doek, de Amicitia, Gap. V. ! (10 lbid. Cal: vi. '(X) Ihid. Cap. xxiil * öp Ml. Cap. XI. Q4 II. brief,  Iï. BRIE F. 12 'BRIEVEN- beelden van de Vriendfchap te vormen. De verfchillende trappen- en betrekkingen der Menfchen, onder elkander, maaken, in dit geval, geene uitzondering; nogthans heeft de een grooter verpligtingen dan de ander, om aan deeze verbintenisfe met grootere zorgvuldigheid te beantwoorden. Zy, die door de banden der Bloedverwandfchap vereenigd zyn, liggen daarom onder meer verpligting dan de zulken, welken, uit hoofde van andere omiïandigheden, de Vriendfchapsbandheeft te zamengeknoopt. Plutarchbs merkt over de Broederliefde aan (*), dat dezelve de grondflag zy , en dat de Vriendfchap der Menfchen, welke door vertrouwlykheid aan eikanderen verbonden zyn, flegts daar van eene fchaduw en afbeelding moet gerekend worden. Hier uit zult gy nu gemakkelyk befluiten kunnen, hoe onverantwoordelyk het zy, wanneer bloedverwanten , in ftede der Vriendfchap te offeren, het Kind der helle , de vyandfchap , eere bewyzen. Verder , is het waar , dat de heiligfle Godsdienst de Broederliefde ten iterkflen aanbeveelt , en onzo Goddelyke Verlosfer met den zuiverflcn yver den geencn eenen doodflaager noemt, wek (.*) Pi.ut. de Amore Fiatemo.  van CLEMENS XIV. 13 welke zynen Broeder haat ; dan, moet de vriendfchap noodwendig, uit hoofde van eenen bb innigen trek , die by alle Menfchen plaats heeft, aangekweekt worden , en de Goddely. ke bevelen, daar omtrent gegeeven, zyn niet * anders dan eene wederhaaling of nauwere bepaaling der natuurlyke wet , in onze harten ingefchreeven; daar de Heidenen, die, in den heiligen Godsdienst, blind waren, dezelve erkenden , gehoorzaamden, en aanpreezen. Ik heb reeds aangemerkt, dat het geheele Menschdom, ook zeer veelen tegen wil en dank, de Vriendfchap hulde moeten bieden; nogthans zien wy daaglyks , dat zommigen zulks meer dan anderen doen : en dat zyn zulke , wier Zielen meer goedaartigheid, meer gevoel en braafheid ademen. Geene verbintenisfen , zegt de wyze cicero, zyn volmaakter en vaster , dan wanneer verftandige Mannen, die in zeden en denkwyzen ge,lyk zyn, door den band van vertrouwelykheid met eikanderen vereenigd worden (*). En elders: de vriendfchap kan alleenlyk by goede en redelyke lieden plaats vinden. Hoe aangenaam zich dit alles voordoe, evenwel zal de Sterveling eerst dan den hoogften trap der Vriendfchap op deeze Waereld, aICO C 10. do Offic. Cap. XVII. [I. ie f,  II. ïrief. i4 BRIEVEN altoos meer naderen, wanneer hy die dingen in het oog houdt, welke onze Heilige Godsdienst hem in dit ftuk beveelt te.volgen. Maar den hoogden trap der Vriendfchap zal hy dan eerst beklimmen, wanneer hy het hoogde toppunt van Geluk en Volmaaktheid bereikt. Ondertusfchen, zo lang men nog in het land der onvolmaaktheid omwandelt , blyft 'er eene vraag over, welke gy, myn goedgunftige Vriend , my gaarne ten goede houden zult. Wat heeft men, ten aanzien van het zoeken en kiezen van Vrienden, in het oog te houden ? Ik geloove , dat Wysheid , Verftand , Regtfchapenheid , Opregtheid en Belangloosheid , de leidsvrouwen moeten weezen, die ons geftadig in zodanige keuze op zyde gaan. Is ons de een of ander Vriend te beurt gevallen, moeten wy hem niet minder dan ons zeiven, onze voorregten, en belangen,beminnen. Altoos, myn waardige Vriend, {trekt my uw. liefderyk hart hierin ten voorbedde ; altoos gedenke ik aan de tedere Vriendfchap, welke gy zo veclen bewyst. En gy eerwaardige afbeeldfels van opregte Vriendfchap, welke de Oudheid ons voorftelt , hoe veel vinde ik ook by u ! Damon en pythias zyn zulk een heerlyk voorbeeld. Gy weet, myn waardfte, dat een hunner door moNYSiu s veroordeeld was om te fterven. Eer  van CLEMENS XIV. ij Eer die vonnis aan hem ftondt uitgevoerd te worden, fmeekte hy,om tog eerst eenige orde op zyne zaaken te huis te mogen (lellen. De ander bleef intusfehen borg voor hem. De Aanfchouw'ers, daar zy dë waare Vriendfchap niet kenden,belachten hem, en geloofden, dat de ander deezen eenvoudigen, welk zyn leeven ter borge gefield hadt , wel geheel en al aan den Dwingeland zou overlaaten. Maar lefchaaming volgde hier op! nooit kan ik my dit toneel verbeelden, zonder heimelyk een traan te florten, welke verbaasdheid, verwondering en inwendige ontroering my af- perfen. Hy, die na huis gegaan was, keerde op den vastgeflelden dag te rug, om zynen borg gebleeven Vriend af te losfen, en den gedreigden dood te ondergaan. (*) ö! Myn Vriend, hoe werdt toen het hart des dwingelands vermurwd! geheel ontroerd, alleenJyk gevoel, en met de diepfle fchaamtegetroffen zynde , fmeekte zelfs de dwingeland, dat deeze twee zo waardige Vrienden hem tot eenen derden in hunne Vriendfchap wilden toelaaten. En hoe kon toen dyonisius, onder het geweld van zo veele aandoeningen, aan den gedreigden dood denken? Hier werdt de onderflelling van den fchranderen pythagc- r a s C i c. d« Offic. Lib. III. C 7. X. II. B R I E F»  16 BRIEVEN II. f. ras bekragtigd (*), wanneer hy zegt: de Vriendfchap maakt uit veelen flegts een. Verder zyn wy verbonden aan de zulken getrouw te blyven, die ons met hunne vriendfchap vereeren. ,, Geef hem, zegt sene„ca, uw ganfche hart; fpreek met hem , „ gelyk als met u zeiven; maar leef ook zo, ,, dat gy niets doet dan 't geen gy ook voor ,, uwe vyanden doen kunt. En terwyl 'er „ zeer veel gebeurt, waarvan de gewoonte „ geheimen maakt; zo overleg alles met uwen „ Vriend, en deel hem alle uwe gedagten „ mede" (f). Welk een toneel van wellust en gelukzaligheid opent ons de Vriendfchap, myn geliefde ! maar hier doet zich wederom eene nieuwe vraag op:—1 welke zyn de pligten , die zy, door den band van vriendfchap aan eikanderen verbonden, omtrent anderen moeten in het oog houden? Zouden de uitwerkfelen van hun goedgunftig hart zich niet verder dan binnen den omtrek der Vriendfchap verfpreiden ? buiten twyfel! het zy ik Vrienden, die met elkanderen vereenigd zyn, befchouwe als natuurlykc,of als zodanige Menfchen , wier harten door den volmaaktften Godsdiens! geheiligd zyn, (*) Cic. do Offic. LU. I. Cap. XVII. Cf) SF.NF.CA: Ep. III.  van CLEMENS XIV. i7 zyn. Inzonderheid is deeze vraag van veel belang ten opzigte van zulke menfchen, die de Vriendfchap van veel vermogende, groote en aanzienlyke lieden genieten. En hoe kan ik beter voor de zulken de pligten bepaalen, dan wanneer ik, myn agtenswaardige Vriend, dezelve, van uw liefdaadig gedrag, ontleene? Indien het waar zy, dat het zeer bezwaar- lyk valle, Vrienden, opregte Vrienden, te verkrygen; moet het, inzonderheid ten aanzien van Koningen, Grooten en Ryken, zeer zwaar zyn. Wie wordt meerder gevleid en meerder bedrogen dan de zulke? Niemand heeft minder opregtheid, getrouwheid, openhartigheid en redelykheid te wagten dan zy. 't Is daarom eene zo groote als oude en onbetwistbaare waarheid: de Koningen hebben geenen grooteren fchat dan getrouwe Vrienden. Gunftelingen van zulke verhoeven' Menfchen , van zulke gelukkige lieden , kunnen niet beter naar de voorfchriften des gewetens handelen, dan wanneer ik, met verlof van u, myncn getrouwflen Vriend, uw deugdzaam gedrag afmaale, dat gy, onder het genot van de gunst uwes voortreffelyken weldoeners, omtrent anderen laat blyken. Welk Mensch vergeet meerder zyn'eigen belang, en zyne voordeden, van welke hy mee II. b rief.  ' II. BRIEF. % IS BRIEVEN met regt gebruik mag maaken,,dan gy? Wie fpreekt minder van zyne goede hoedanigheden en voorrechten , door de Voorzienigheid hem gefchonken , dan gy ? Wie is kragtiger voorfpraak voor anderen, en voor hunne dringende behoeften , by zynen besten weldoener? —Wie hoort liever de fmeekingen van bekommerde lieden dan gy ? En wie doet meerder zyn best, om verleegene Zielen, in den nood, op de weldaadigfte wyze, by te ftaan, wanneer zy onder den last der vervolging , der kwaadfpreekendheid, en der armoede, zugtcn? Gy , de waardigfte Vriend van uwen grooten Bcfchermer, — gy fmaakt en gevoelt reeds het geluk der Vriendfchap, en alle daar uit vloeijende gelukzaligheden, in dit zo onvolmaakt leeven; gy tragt uw hart reeds, in de frisfche jaaren des Mannelyken leevens , te volmaaken ; en wanneer deeze volmaaktheid by elk afgeloopcn jaar toeneemt , durve ik met alle zekerheid voorfpellen, dat gy, by eenen verdubbelden ouderdom, reeds hier op Aarde een Engel zult weezen. Met verrukking en de opgctogenflc blydfchap verbeelde ik my uwen gelukkigen uitgang, en den ftap , dien gy eens doen zult in de gewesten der Volmaaktheid, en tevens der allerheerlykfte, der allervolmaaktfte Vriendfchap. Dan zullen alle uwe braave , belangelooze verrigtingen, die enkel •goed-  van CLEMENS XIV. jD goedheid zyn, u de trejfelykfte herinnering en fchuldloosfte nagedachten verfchaffen. Hoe gelukkig zal ik weezen, wanneer gy als dan nog my uwer Vriendfchap waardig zult vinden, gelyk ik tegenwoordig, mee de dankbaarfte wederkeerigheid,de eer hebbe te weezen, Uw Onderdaanige Dienaar ganganelli. Romen, den Zijlen Febr. 1748. DE R D E BRIEF. Aan den markgraaf * * * myn heer! JJet Boek, dat gy my hebt laaten ter hand ftellen, en 't geen de Bekleeders van den Heiligen Stoel zo zeer befchimpt, heb ik thans doorleezen. Ik werd niet zo zeer door haat, als wel door een innerlyk medelyden, hy het inzien deszelven, getroffen. Hoe groot een lust hebben tog de Menfchen, om eikanderen te fmaaden en te lasteren ! alle regelen van welvoeglykheid, alle bevelen der natuur, en alle voorfchriften van onzen Heiligen Godsdienst, III. e r i e v-1 II. BRIEF,  III. è r i e f. 2Q -BRIEVEN dienst, zoeke ik daarin te vergeefs, en vindc ze overfchreeden. Verwagt niet, dat ik een nauwkeurig oordeel over dit Boek zal vellen. Maar Natuur, Godsdienst en Pligt 4 zetten my aan om u eenige aanmerkingen , (dog, ik zeg het nog eens, geene oordeelvelling) mede te deelen i ten einde uw onfchuldig hart, en andere, met welke gy over dit, den Godsdienst zo beledigend, Gefchrift mogt fpreeken,tegenMenfchenhaat en Ongodsdienftigheid bewaard bly- Yen> — ik zal den leidraad van dit Boek volgen. Leo, de derde van deezen naam, wordt van de zwartfte zyde getekend. Maar hoe fchielyk bemerkt men niet, by eene wat nauwkeuriger befchouwing der toenmaalige bedryven, dat tweedragt , eigenbaat en partyzugt alles veroorzaakten, 't geen men, in dit Huk, den toenmaaligen Bezitter des Heiligen Stoels te last legt ? De Gefchiedfehryvers erkennen tog eenpaarig , dat karel de groote een Heer was , vol van billykhcid , regtvaardigheid en geregtigheid ; hoe kan men dan deezen Paus zo veel euvels toerekenen en te last leggen? Want,vergun my hier by eene aanmerking te maaken, indien leo de III waarlyk zo beftaan had, als hy in dit Boek wordt afgemaald, is al- les  van CLEMENS XIV. 21 les valsch, wat veele anderen van karel den grooten verhaald, en in hem geroemd hebben; of, indien dit alles waar is, ten einde de Gefchiedkundige geloofwaardigheid niet te beledigen, zo kan men leo nooit in dat haatlyke licht plaatzen. Want de Gefchiedenisfen melden ons, dat de beide Hoofdbefchuldigers na Vrankryk in ballingfchap gezonden wierden ; en dat k a r e l niet alleenlyk den Heiligen Stoel befchonk, maar ook deszelfs rcgten bevestigde en vermeerderde. Wie kan dan daar uit opmaaken, dat leo zulk eene kwaaden naam verdiene ? Integendeel zal een ieder moeten toeftaan , dat de toen hecrfchende onrusten uit eigenbaat geboren , en door den geest van partyfehap gevoed wierden. En hoe onbillyk is het te willen beweeren, 't geen, in gevolge van de haatelyke afbeelding van leo, gezegd worde' dat de meeste bekleeders van den Heiligen Stoel door eigen belang , hoogmoed , en ik weet niet wat al, gedreeven wierden? De hoogfteonbillykhcid ftraalt in dit oordeel door. Want wie heeft ooit een befluit van een tot' veelen regtmaatig gekeurd ? en waar blyft die noodzaakelyke, zelfs door de Heidenen goedgekeurde grondftelling, dat het beter is van verftorvenen goed dan kwalyk te fpreeken. Eene fterke huivering bevangt myne leden, R wan- 11 r. brief.  III. brief. « B R LEVEN wanneer ik te rugge denke aan de ongelukkige omiïandigheden , in welke de Kerk en veele Landen, onder hen d rik den IV gebragt , werden. De onbekende Schryver maak deezen Keizer zodanig af, dat hy ganfchelyk vergeet alle die perfoonen, welke in den toenmaaligen handel waren ingewikkeld , behoorlyk regt te laaten wedervaaren. Even zo worden de volgende bcdryven met alle partydigheid, en altoos ter befchimpinge des H. Stoels, afgemaald. Niets is, in het algemeen, noodzaakelyker by het verhaal van dingen, die voorleden zyn, dan de uiterfte behoedzaamheid te gebruiken, het hart van partyfchap te zuiveren, en alle Vooroordeelen af te leggen, die den Maaker deezesBoeks, cn zyne denkwyze, maar al te veel verraadcn. Uit het flot van het Werk zie ik, dat de Schryver in 't vervolg de twaalfde eeuw, en de daar op volgende tyden,op dezelfde wyze doorloopen zal; intusfchen moet ik bekennen, dat myne nieuwsgierigheid in 't geheel niet is gaande gemaakt. Indiende Autheur'onpartydig gefchreeven hadt, de Karakters der verfchillende perfoonen behoorlyk afgefchilderd, en getrage hadt hunne neigingen met derzelver oorzaaken na te vorfchen, ten einde in hunne verfchillende betrekkingen en verbintcnisfen de redenen aan te wyzen, waarom zy  van CLEMENS XIV. 2 zy zo en niet anders handelden; zou my nim mer by het leezen de lust begeeven hebben terwyl ik nu overal de begeerte om te fmaa len gewaar worde. Vergeef het my, Heer Markgraaf, dat il getragt hebbe U op de levendigfte wyz< dat geene mede te deelen, welk myn gemocc op zulk eene derke wyze gefchokt heeft. H lyde oneindig vee], wanneer ik de bedryven befchouwe, welke de gefchiedenisfen, ter aanzien van haat, vyandfchap, nyd, vervolging en partyfchap, te boek (lellen. Werden myne begeerten vervuld, en konden gebeurde zaaken veranderd worden; zou men niet anders dan goede zedelyke Karakters aangetekend vinden. Maar, terwyl wy alle menfchen zyn die van het toppunt hunnes geluks zichzelven hebben afgedooten, kunnen de dingen niet anders gemaakt worden dan ze tegenwoordig zyn. Evenwel zyn wy niet van de verpligtingen ontflaagen, om altoos zo deugdzaam te handelen als wy kunnen. En indien alle leden van het Christendom daarna hun gedrag hadden ingerigt; hielden zy dit nog daaglyks in het oog: dan zou ons de Gefchiedenis alleenlyk zodanige Karakters kunnen afmaaien , die ten minden ons verkreegen zedelyk gevoel niet zo geweldig fchokten. Ondertusfehen kunnen ook zedenlooze bedryven, R 2 ge. I s ■ III. I brief.  H BRIEVEN BI. br ie f. IV. brief gelyk al het kwaad, dat inde waereld is, ia deezen onvolmaakten ftaat ter bevordering van eenig goed verftrekken. Naamlyk elk mensch, datflegts nog eene vonk van waar zedelyk gevoel bezit, zal in zynen afkeer jegens de ondeugd verfterkt worden, en wel door dat medelyden, 'waar van de menfchelyke zwakheid oorzaak is. Ikweete,dat gy in dit ftuk uw hartby myne gevoelens zult nederleggen; zo wel als ik verzekerd ben, dat gy myne openhartigheid ten goede zult houden, en my de vryheid geeven ,. om verder met alle hoogagcing te weezen, Uw Gehoorzaame Dienaar canganelli. Rome, den 2 Juny 1748. VIERDE BRIEF. Aan denzelfden. Uwe vriendelyke letteren, met welke gy my vereerd hebt, toone'n duidelyk dat ik in myne verwagting , te weeten dat gy myne openhartigheid wel zoudt opneemen, niet bedrogen ben. Met de grootfte genegenheid te mywaards aangedaan , ontvange ik van uwe vriendelyke hand een overheerlyk werk , de Algemeene Gefchiedenis van Duitschland , door barre, 't geen pas de Paryfche Drukpers ver-  van CLEMENS XIV. 25 verlaaten heeft (*). Dit zendt gy my toe, gelyk gy u op eene vriendelyke wyze gelieft uit te drukken, om aan myne ontftelde aandoeningen eenige vergoeding te fchenken. Hoe zal ik u tog naar waarde dank zeggen, en verzekeren kunnen, dat uw vriendelyk gefchenk my tenhooglten aangenaam is geweest, en zeer verblyd heeft ? Kan ik u daar van ooit betere blyken geeven dan met de (lukken te toonen, hoe yverig ik deeze gefchiedenis reeds heb doorgebladerd? Misfchien mag ik ook wel vergiffenis verwagten, wanneer ik'in deezen mynen brieve wat uitvoeriger ben ; daar gy, door zo veele bezigheden belet wordende, niet zo fchielyk, en zo veel, leezen kunt als <; anganelli by zyne nagtlamp doen kan. Keer dan met my tot de oudfte tyden te rugge , op welke het voorhangfel der vergetelheid het nieuwsgierig oog van den navorfcher der Gefchiedenisfen niet beletten kan eenige aandagt te vestigen. Welk eene menigte van verfchillende Volken komt ons hier voor het gezigt! Hier zyn de ontzachelyke Cimbrïêrs en de Teutonen in optogt, cn (lellen alles te werk om Romes magt te fnuiken. Dog marius weet den roem der Romeinfchc wapenen op te houden: en onder den overwinnende» c a e- (*) Barre, Histoire Generale (tJllemagnc R 3 IV. brief,  2Ö BRIEVEN IV. c u r 115 F. fi j r t r i I 1 aesar en augustus worden de Romeinse Standaarts in Gaülie , aan den Rhyn , en den Vezer, geplant. Nogthans wist de Cherusker Irminius de blydfehap der Romeinen over hun? e behaalde overwinningen te doen vermindeen; zo dat de goede au gu stus zynen Vaus, en de verloorcne krygsbenden, beklaagen noest. Van toen af groeide de magt der Duit'chers byna jaarlyks aan, om dat zy eensgezinder werden, en de verfchillende Volken rich nauwer aan elkander verbonden. Terwyl de Romeinen geen gevaarlyker vyanden ïadden dan de Alematmen en de Franken aan den Ihyn, mitsgaders de Saxers aan de Gallifche Kust. Wanneer constantinus de groote ien Christelyken Godsdienst omhelsde, begon het Romeinfche Ryk met meerder moed het hoofd weer boven te Iteeken. Hier ontdekt men de duidelykfte fpooren der zegeningen, in de aantogt tegen de Franken , Alemannen en Gotftén, door onzen Heiligen Godsdienst te weeg gebragt. Maar, naar maate de reinheid der harten by veele Christenen, inzonderheid byhen, welken het roer der regeering in handen hadden, afnam, ging ook de tydelyke welvaard des Ryks ten gronde. De Hunnen, allervreeslykfle Menfchen , bcgonden hunne verwoestingen wyd en zyd voort te zetten. Zy wa-  van CLEMENS XIV. 27 waren de roede, waar mede God de Christenen tugtigen en bezoeken wilde. En in deeze handelwyze der Voorzienigheid is niets ongemeens ; want op de zelfde wyze gebruikte hy een 011geloovig Volk om de van Hem afgeweeken Israëliten tot hunnen pligt te brengen. De optogt der Alanen, Wandaalen en Sneven was het onmiddelyk gevolg van de verwoestingen der Aanwen en hunne invallen. Galïïe., Spanje en een deel van Africa werden door hun overftroomd,en het gebied der Romeinen ontrukt. Nog niet genoeg; de Gothen, een ontzachelyk Volk, deeden den Romeinen zeer veel afbreuk , en leiden de grondflagen tot een magtig ryk. Het zelfde deeden de Bourgondiërs. De Britten, die al voorlang onder honor 1 u s het Romeinfche juk hadden afgeworpen , leeden van hunne Nabuuren zeer veel aanftoots, en moesten eindelyk hun land aan de Saxers overlaaten, welke zy ter hulpe geroepen hadden. Treurige tyden van verwoestinge ! De Hunnen, at vast nader komende, vervulden alles met fchrik; doch zy bereikten niet in alles hun oogmerk, terwyl eene gelukkige zege hunner tegenpartyen deeze ontmenschten vernederde. Maar de ondergang van Rome was befloten -, van daar kwam het dat de Oost-Gothen, zelfs R 4 van IV. brief.  2S5 _ BRIEVEN IV. «ki ef. van Italië, zeer veel affcheurden, en aldaar een magtig Ryk opregtten. . Ook onderging Duitschland eene van de grootfte veranderingen, om dat alle landen door nieuwe Inwöoners bevolkt werden, de westelyke en zuidelyke oorden uitgezonderd. De Friefen, Saxers, Thuringers, Franken, de Alemannen met de Zwaben, en die van Beijeren, bleeven in hunne bezittingen. Een nieuw en roemryk tydperk maakte de regeering van der Franken Koning chlodoveus; eensdeels, om dat hy het aandeel der Romeinen in Gallië bemagtigde, de Thuringers cynsbaar maakte, de Alemannen overwon; en anderdeels, om dat hy den Christelyken Godsdienst aannam. Zyn roem en zyne verftandige fchikkingen zouden nog veel gelukkiger gevolgen gehad hebben , indien de dood Hem niet, te midden van zynen mannelyken ouderdom, uit het leeven hadt weggerukt. Hoe ongelukkig is het tog, dat braave befticrders menigmaalen zo ontydig den Lande en Staat ontnomen worden, wier geluk zy konden uitwerken! Het geheel is beter dan wanneer het zelve gedeeld is. Deeze gedagten vielen my aanftonds in, toen ik de Alleenhcerfching wederom gedeeld vond , welke chlodoveüs nauwlyks tot ftand hadt gebragt. Dan de Zoonen van den grooten chlodoveüs, da nieu-  van CLEMENS XIV. 29 nieuwe Frankifche Koningen, krëègën daar door gelegenheid om hunne Alleenheerfching uit te breiden. Thuringen, Bourgondie, Proyence en Beijeren waren de Ko .ingryken, die zich met deeze Alleenheerfching vereenigden. En het was.een geluk voor dezelve, dat het ganfche Ryk wederom onder clotarius den I tot één wierde. De Burgerlyke zo wel als de Kerkelyke fchikkingen werden langs dien weg tot beteren ftaat gebragt. De verdeeling des Ryks, na den dood van clotarius, werd voor deeze Alleenheerfching zeer gevaarlyk. Maar zo zeer als deeze Alleenheerfching daar door leed , zo zeer geraakte de Kerk in bloei onder gregorius den grooten, welke in die tyden den Heiligen Zetel bezat. De bekeering der Engelfaxers hadt in Duitschland eenen gezegenden invloed. Doch met den wasdom der Kerke, nam het aanzien der Alleenheerfchers af, om dat de nieuwe Staatsbe. dienden, onder den naam van Opper-Hofmeester, het gczach hunner Hoeren verzwakten. Geweldige Opftanden waren de treurige gevolgen , die zich in de wingewesten openbaarden. Onder clotarius den II, werdt de ge. fcheurde Alleenheerfching wel geheeld, maar andermaal onder zyne Zoonen van een gereeten. De bezitters van het Opper-Hofmeesterfchap Rj za- IV. Ii r 1 e f.  IV. brief. 3o BRIEVEN zagen, hun vermogen van dag tot dag aangrbeijen; maar onderlinge twist en tweedragt belette de uitvoering hunner voornemens. Eindelyk behieldt de Auftrafiër Opper-Hofmeester, pipin van herstal,de overhand. Nog meer; hy temde de Friefen; en, 't geen Hem de meeste eer doet, hy zogt het Christendom op de beste wyze voort te planten, door den Zendelingen den noouigen byltand te bezorgen. Dus liet de Goddelyke Voorzienigheid de werkloosheid der toen heerfchende Koningen, en de werkzaamheid van deezen pipin, ten beste der Kerke uitvallen. Zo zeer als pipin zichzelven der Alleenheerfching waardig maakte; zo zeer tradt zyn Zoon ka rel martel in de voetltappen zynes Vaders. Gelukkig gevoerde oorlogen, het Rillen van zeer veele oproeren, en het terug dryven der Saraceenen, wist hy het Volk aan zich te verbinden, en zyn aanzien te bevestigen. De Kerk genoot eene uitfteekende befchcrming van deezen grooten Man. Het zelfde gebeurde ook onder de Regeering der twee Zoonen van pipin, fchoon deeze zich van eikanderen fcheidden ,en karloman in Auftrafiën, doch pipin in Neuftriën als Vorst, en Hertog der Franken, de Regeering bezorgden. Inzonderheid behartigde karloman  van CLEMENS XIV. 31 man de verbetering van het Kerkbeftier, 't geen de nieuwe Bisdommen IVurzburg, EichJladt en Erfurt toonden. Na het verfcheiden van deezen Vorst, viel, onder de Regeering van deszelfs Broeder p 1p 1 n , die groote ommewenteling voor ; by welke deeze de geheele Regeering des Ryks op zyne Schouders nam, cn van bonifaciüs tot Koning gezalfd en gekroond werdt. Als Koning ontving hy de waardigheid van eenen Romeinfchen Patricius, en onderfchetdde de laatlte jaaren van zyn bewind door gelukkige Veldflagen tegen Beijeren en Saxen.. Vervolgens nam de roemrugtige regeering van karei, den grooten eenen aanvang, die eerst tusfchen Hem en zynen Broeder karloman was gedeeld geweest. De beteugeling der Saxers, eeniger Wendenfche Volken, der Hertogen van Beijeren, en de zegevierende krygstogten tegen de Hunnen; de veroveringen aan den anderen kant van het Pyrenefche gebergte en der Eilanden Majorca en Minorca , gelyk ook de vernedering der Saracenen; de bemagtiging van het Ryk der Longobarden; mitsgaders ka rel s ftaatelyke KrOoning als Keizer te Romen voltrokken, doen deeze regeering zeer luisterryk en roemrugtig voorkoomen. De uitbreiding vdn den Christclyken Godsdienst, de onderftouning en be- IV. b r i e F.  IV. brief. 32 BRIEVEN befcherming der Aartsbisdommen en Bisdommen, nevens veele Kerkvoogdyfchappen tot dit gewigtig einde opgerigt; ja zelfs de betoonde weldaadigheid jegens den Heiligen Stoel, voorfpelden de Kerk niet anders dan geluk. Onder deeze Regeering werdt de byvoeging van dien eernaam, „ door Gods genade Kei„ zer, enz." welke reeds onder het bellier van pipin, karels Overgrootvader , in gebruik was geraakt, zeer algemeen. En geen voortreffelyker naam kunnen gekroonde hoofden draagen. Hy geeft de allergewenschte gelegenheid tot aanmerkingen van het grootfte belang, zo wel aan den kant des Beftierdcrs, als aan de zyde der Onderdaanen. H H f Door menigvuldige bezigheden verhinderd wordende, ben ik genoodzaakt tegenwoordig af te breeken. Uit deezen korten leiddraad, welken ik onder het leezen hebbe opgevat, kunt gy ligtelyk gewaar worden, hoe vlytig ik van uw dierbaar gefchenk gebruik gemaakt heb, en hoe aangenaam het zelve my geweest is. 'k Zal zeer verblyd weezen, wanneer gy in eenen volgenden brief .my niet alleen duidelyke blyken van uwe my zo dierbaare gezondheid geeft; maar ook, wanneer ik in denzelven zal-  van CLEMENS XIV. 33 zal mogen zien, dat myn gefnap u niet onaangenaam geweest is. Gehengen myne bezigheden en uw verlof zulks, zal ik in die oogenblikken, waarin ik myne gedagten verzamele, en aan uwen vrindelyken ommegang te rugge denke, het vervolg trachten te neder te zetten en aan u mede te deelen. Dit kan ten minften voor u eene leevendige herinnering weezen van de praatzugt van uwen ganganelli, en van het verzoek, dat Gy beloofd hebt voor Hem by *** te zullen doen. Leef gelukkig en te vreden, gelyk dit hartelyk wenscht, enz. Rome, den iden Aug. 1749. V Y F D E BRIEF. Aan den Markgraaf * * *. myn heer! 't Js thans de eerfte maal niet, dat ik de eer hebbe myne opwageing by u fchriftelyk te maaken. Neen; gy hebt my reeds voorlang eene plaats onder die geenen vergund, die uwe verheevene bekwaamheden op haaren regten prys mogen fchatten. Dit niet alleen: Gy hebt my tot dus verre volkoomene vryheid gegeeven, om V. brief.' IV. brief.  V. brief. 24 BRIEVEN otn u in perfoon te begroeten. De laatfte rei. ze, toen ik die eere genoot, hadt gy de goedheid, onder andere zeer aangenaame gefprekken, ook van de weldaadigheid'gewag te maaken. De ras vervlogen tyd en uwe menigvuldige bezigheden maakten een einde aan onze aangenaame Zamenfpraak; en, terwyl uw ganganelli van u affcheid nam, fprakt gy: ,, Jammer is het, dat zulk eene gewigtige ftoffe „ moet afgebrooken worden: in 't vervolg ,, daar van meerder." Dringende bezigheden hebben u van my verwyderd, en ik ben dus van dit voorregt beroofd: wat zal ik doen ? Ik waage het, in gefchrifte, voor u te verfchynen; en vergeef het my, dat ik u in uwe zaaken, die genoegzaam al uwen tyd ontfteelen, koome ftooren. 'k Zal wel te vreden zyn, wanneer mynNsrief flegts op uwe nagttafel eene plaats verkrygen mag. Zo verre waart gy met uw leerzaam gefprek gevorderd, dat niets met de meufchelyke natuur meerder overeenkomftig is dan de weldaadigheid ; dat dit kind des Hemels niet alleen door onzen Allerbesten Vader in het menfchelyke hart is geplant geworden; maar dat de mededeelzaamheid ook in den geopenbaarden wil van God haaren grondflag heeft. Dat het eerfte Onbetwistbaar waar zy, toonen de Schriften en de Verrrigtingen van de verftan- dig-  van CLEMENS XIV. 35 digfie mannen der Oudheid overvloediglyk. 't Wordt door cicero, dien wyzen Heiden, ftaande gehouden, dat men gelooven moet tot dat einde op de waereld geplaatst te weezen, om zy. ne natuurgenooten te helpen, tebefchermen en te onderhouden. Om die reden beveelt hy de weldaadigheid als eene algemeene zaak aan. De menigvuldig opgetekende voorbeelden van betoonde weldaadigheid, welke wy in de gedenkfchriften van vroeger en laater Schryvers aantreffen, hangen daar aan niet alleenlyk het zegel; maar be wyzen ook, hoe loffelyk het zy deezen algemeenen pligt der menfchen te beoeffenen. In tusfchen koomen ons hier twee verfchillende pligten voor; te weeten: Eén, welken hy, die barmhartig is, en één dien de zodanige moet in het oog houden, aan wien wel. daadigheid beweezcn wordt. De laatfte ftaat onder eene onlosmaakelyke verpligting, om zynen weldoener van gantfcher harten te beminnen, hoog te fchatten, en hem nimmer te benadeelen. Dan het is, buitenkyf, een doorflaand bewys van eene laage ziel, wanneer men hem alleenlyk om zyne weldaaden bemint. Zo beminde menigmaalen het Volk te Athenen; te weeten: zo lang als partyfchap hun de' ontvangen weldaaden niet deedt uit het oog verliezen. Elk land, iedere V. brief.  V. brief. 36 BRIEVEN re plaats kweekt ondankbaaren; en zy kunnen tot leevendige afbeeldfels dienen van deeze haatelyke ondeugd. 't Zy my geoorloofd hier by twee verfchillende Karakters ten toon te hangen. Pantheon, een arm Schepzel, maar der weldaaden waardig, welke hy ontfangt, geraakt in de gunst van eenen grooten Menfchenvriend. Nog kruipende handelwyze, nog laage vleiery, nog onmaatige begeerte om meer en meer te hebben, ontëeren zyn hart. Vrolykheid en vergenoegdheid zyn de fpringveeren der verrigtingen, welke Hem door zynen weldoender worden opgelegd. Elke weldaad, die hy geniet, merkt hy aan, niet als eene belooning van zyne vlytige dienlten , maar als eene gelegenheid, om de gunst en de goedkeuring zynes weldoenders in grootere maate te verdienen. De Nyd, die nimmer flaapt,vat post by die geene, welke, met hem, in dezelfde weldaaden deelen. Pantheon krygt hier van de lugt; maar wel verre van zich te wreeken, of op zyne voorregten hoogmoedig te worden, tragt hy zich, in alle opzigten, in hunne oogen behaaglyk te maaken. Nog meer : hy pryst hen by hunnen algemeenen weldoender , voor zo verre voorzigtigheid en befcheidenheid dit gedogen. Maar dit ontfteekt nog meer den nyd, den helfcheu nyd, in den boezem  van CLEMENS XIV. 3; zem zyner vyanden. Zy befchuldigen hem by den Menfchenvriend van veele ongehoorde en bednegelykehandelingen, en tragten hunne betigtingen alle waarfchynlykheid by te zetten Al te zeer van pantheon's getrouwheid overtuigd, hoort de waardige Man Hem en zyne vyanden, en beloont, met volle gunst, den ónderdrukten : maar zyne vyanden met weldaaden , die hen befchaamen. Hartgrondige dankbaarheid , en verdubbelde yver, fpooren den braaven pantheon aan, om zich .deezer gunue geduurig waardiger te maaken. Het juiste tegengeftelde van die edele gevoe lens en verrigtingen , welke pantheon in dat verheeven licht doen voorkoomen, is alcander. Door kruipende vleiery, zoekt hy zich by zynen weldoender behaaglyk te maaken. En de glimp, welken hy aan zyne nei. gingen en verrigtingen weet te geeven, blind doekt de oogen van zynen begunftiger,en van hen , die medegenooten van de vriendfchap deezes weldoenders zyn. Altoos wil hy be. langeloos fchynen; en nogthans ziet men, alhoewel op eene bedekte wyze, dat van alles, 't geen hy denkt en verrigt, alleen het eigenbelang de oorzaak zy. Hy wordt door anderen benyd. De verrigtingen zyner Vyanden boosaartig, maar zeer listig, en als van verre, afmaaiende, weet hy ten bekwaame tyS de V. brief.  V. brief. .38 BRIEVEN de den een voor, den anderen na, uit de gunst zynes weldoenders te ftooten. Nu gezwollen van hoogmoed, dat hy alleen de gunfteling deezes mans is, vergeet hy dikwils de gemaakte houding, welke hy aannam. De verfchoovene medegenooten vinden , einde• lyk, gelegenheid, om het ondankbaar gedrag van a l c a n d e r by hunnen ouden vriend met zyne regte kleuren af te beelden. Hy bemerkt eenige verkoeling in den ommegang zynes wel.doenders. Hy ziet zyne misgreepen in, en befpeurt, dat hy zelve de gefteldheid van zyn hart verraaden heeft. De vrees van de gewoone weldaaden te zullen verliezen, maar geenszints eene opregte zugt om de vriendfchap van den weldoender te behouden, doen hem trachten, om zich, door den fchyn van grootmoedigheid, op nieuw in deszelfs genegenheid te dringen. Hy fmeekt hem, kwanswyze, dat zyne vyanden weer den toegang en deszelfs verloorene gunfte genieten mogen. Maar zyn voorneemen, om hen in 't vervolg weder te verwyderen, mislukt. Zyne laage ziel wordt algemeen bekend en veragt; en de volftrektfte verontwaardiging en ongenade zynes weldoeners volgen tot eene regtmaatige vergelding van zyne ondankbaarheid., en zyn laakenswaardig gedrag. Gy zult in deeze afbceldzels van panthe- o n  van CLEMENS XIV. g on en alcanderj welke ik evenwel niei volledig .wil aangezien hebben, eenige treffende fpooren vinden, van een dankbaar en ondankbaar karakter. Vergun my nu, naast deeze afbeeldsels, een tafereel te plaatfen, dat ons eenen waaren weldoender vertoonen zal. Geene, begeerte, om gepreezen te worden het dagelyks gefprek zyner gunftelingen te weezen, of om zyne weldaadige verrigtingen op ftraaten en wegen te hooren verkondigen • neen; veel edeler begeerten en gevoelens maaken alcestüs tot den grootften Menfchen. vriend. ' Hy weet den juisten middelweg tusfchen gierigheid en verkwisting te houdentwee gevaarlyke klippen, voor luiden van aan! zien en middelen. Het enkel befchouwen zyner ruime bezittingen doet hem aan het wyze oogmerk van den weldaadigften Geever ge dagt.g zyn: „ Geef den behoeftigen, en ont„ trek U niet van uwe medemenfchen." Getrouw aan dit bevel , verzorgt alc'fstus den geenen, die het noodig heeft; maar zyne barmhartigheid kent ook de juiste paaien Treft hy verleegene menfchen aan, hy laat ze niet wagten, tot dat ze zynen byftand affmeeken. Zyn het de regte armen, dan doet zyne regte hand veel, zonder dat het de flinke hand weet. Zynen gunflelingen fchenkt hy 't geen zy verdienen. Laaten zommigen al te S 2 "* zeer V. BRIEF.  V. brief. 4ó BRIEVEN zeer hunne begeerte na weldaaden blyken j hy zegt hun, wanneer zy tevens gierig zyn, met eene befcheidene, maar tevens befchaamende, openhartigheid: wat baaten u alle myne gunstbewyzen ? zy maaken u tog maar ongelukkiger. Verkwisten zy de ontvangene weldaaden ; fpreekt hy: hoe kan ik u tog genoeg geeven, daar gy dagelyks al het gefchonkene doorbrengt ? Worden zyne vriendelykheid en goedertierenheid met ondankbaarheid beloond; zo beklaagt hy de geenen, die zich daaraan fchuldig maaken, eerder dan dat hy hen met zyne gramfchap dreigt. In • 't kort, alcestus weet, dat, wanneer God in zyn geopenbaard Woord hem zegt, dat de Heer zyne zonne doet opgaari over boozen en goeden , hy dit moet aanneemen als een riclitfnoer, naar welks leiding hy zich geduuriglyk meer moet bevlytigen, om der Godheid van dag tot dag gelykvormiger te worden. Wanneer zou ik gedaan hebben, indien ik al het groote, het voomeffelyke, het verheevene, 't welk in waare barmhartigheid is opgeflooten, naar vereisch wilde fchilderen? Geef my nu alleenlyk maar vryheid om het orgineel te noemen, naar welk ik dit heb afgemaald. Ik zal immers niet onbefchaamd fchynen, nog laag en kruipend te werk gaan, of uwe gunst onwaardig worden, wanneer ik u  van CLEMENS XIV. 41 u als het oorfpronglyke aanmerke, waar van alcestus, die nog niet eens met leevendige verwen vertoond wordt, het af beeldfel is ? Wees niet gebelgd over myne dankbaare openhartigheid, welke uic de zuiverfte aandoeningen en de opregtfte hoogagting geheel haaren oorfprong heeft. Ik ben met niets anders ingenomen dan met den vuurigen wensch, om u binnen kort in perfoon te mogen opwagten; en byaldien ik al een vleijer mogt fchynen, zo kent gy toch uwen ganganelli te wel; en weet dat niemand met opregter begeerte weezen kan, enz. ZESDE BRIEF. Aan denzelfden. myn heer! JQe liefde tot de weetenfchappen, welke u bezielt, en de menigvuldige bezigheden, die u dikwyls verhinderen aan dezelve gewenschte voldoening te geeven, veroorlooven my, u in gefchrifte, de jongfte onderneemingen mede te deelen, waar mede de Geleerde weereld zich heeft bezig gehouden. S 3 Dik- VI. brief. V. brief.  VI. IRIEF. 42 BRIEVEN' Dikwils heb ik de eere gehad, om u monde* ling iets van dien nieuwen tak der Natuuiieere te mogen verhaalen, welke tegenwoordig zo fterk bearbeid en voortgezet wordt. Buiten twyfel zullen u daarom deeze regelen te aan. genaamer weezen, daar gy my de nieuwfte ontdekkingen hebt overgezonden , welke Duitschland in het Stuk der Elektriciteit gemaakt heeft. De Elektriciteit is eene zaak van het grootfte belang, en de uitgebreid [te nuttigheid. Veelen,'t is waar, die den naam vangeleerde man» nen draagen, gelooven, tot hunne onuitwischbaare fchande, dat alle daar in gedaane proeven niet hooger dan kinderfpel moeten gefchat worden. Anderen, die wat vèrftandiger denken, zeggen dikwils; de zaak is vol geheimen: nooit zal het menfchelyk verftand dezelve doorgronden kunnen. Deeze wezenlyke vooroordeelen , onder alle Volken gevonden wordende, koomen alleenlyk daar van daan, om dat men ten huidigen dage de Wiskunde,en de daarop gebouwde Natuurleer, al te zeer in den wind flaat. Zy alleen, die zich bepaaldelyk op de wysbegeerte, of eene van deeze beide wetenfehappen, toeleggen, behartigen dezelve; daar zy nogthans voor elk Geleerden hulpmiddelen van het grootfte belang zyn. De  van CLEMENS XIV. 43 De Ouden hadden reeds, zeer wyslyk, hunne letteroefeningen op dien voet ingerigt, dat zy eerst hun werk maakten van de Reken- en Meetkunde , ten einde het verftand te fcherpen. Hier door in ftaat gefteld, konden zy, met goeden voortgang, in alle weetenfchappen vorderen. By deeze gelegenheid valt my eene byzondere gedagten eenes fpraakkenners in, die, ten einde de beoeffening der Latynfche taaie zynen leerlingen behaaglyk te maaken, beweerde; dat men geregeld en voorzigtig leerde denken , wanneer men zig yverig toeleide op de beoefening der Romeinfche fpraake. Ook waren de Ouden niet geheel eiTal der Electriciteit onkundig; want zy kenden de aantrekkende kragt des barnfteens. De naam van Elektriciteit bewyst dit, daar die van hét woord Electron «ae^», een barnfteen betekenende, afftamt. Deeze weetenfchap, gelyk de ontwikkeling van zeer'veele andere, ftrekt tot een nieuw bewys van de bepaaldheid des menfchelyken verftands. Hier waren , gelyk in veele andere gevallen, de zaaken of deelen opgegeeven, uit welke men alles hadt kunnen trekken en doen volgen; dog de ontcyffering was voor een byzonder toeval bewaard. Kooien , Salpeter en Zwavel zyn zeer lang bekend S 4 ge. VI; brief.  VI. BRIEF. W BRIEVEN geweest, en gebruikt; maar eene toevallige gebeurtenis moest het bekend maaken , dat deeze de deelen van het zo vreeslyke buskruid waren. ■ Even zo ging het met de Elektriciteit. Na dat men Eeuwen lang de aantrekkende kragt van den barnfteen hadt gadegeflagen, zonder nadenken gadegeflagen, werdt men, eindelyk, by, het flot der voorgaande eeuwe, gewaar, dat de Barnfteen niet het eenige lichaam is, dat eene aantrekkende kragt bezit. En deeze kragt is niet anders, dan een vermogen, 't geen in zekere lichaamen is, om andere, welke ligter zyn, aan te trekken. Om dit door proeven te toonen, enduidelyk te maaken , gebruikte men twee ftukken Barnfteen, welke men in de hand hieldt en tegen eikanderen wreef. Na wat dieper dit ftuk ingedagt te hebben, bediende men zich van bollen uit zwavel beftaande , die omgedraaid werden , en dezelfde werking deeden. Maar wat was dit alles? nog niets meer dan diepe fchaduwen. By rypere overweeging ontdekte men, dat een lichaam, welk eenmaal is aangetrokken, naderhand van zelfs te rug geftooten wordt. De Natuurkundigen bemerkten nu ook de Elecfrieke vonken; en dit alles gaf gelegenheid tot dat verbaazende inzigt, 't geen men in het vervolg in deeze ftoife kreeg. New-  van CLEMENS XIV. 45 Newton, dat groote wonder van geleerdheid, deedt nog meerdere ontdekkingen. Hy nam een glas, en wreef deszelfs eene oppervlakte. Met verbaasdheid zag hy , dat de beide oppervlakten ligte lichaamen na zich trokken; terwyl Hawksbee, door deeze fchoone ontdekking voorgelicht, de groote Elecfrieke kragt van het glas aan den dag bragt. Nu kwam 'er een ftilftand. Die groote Mannen, welke hunne voortreffelyke vermogens bedeed hadden, om dit ftuk met alle oplettenheid na te vorfchen, waren der weereld ontrukt, en, met hun , de lust om deeze (toffe verder na te fpeuren. Niets van aanbelang ontdekte men, geduurende eenen tyd van twintig jaaren, en men geloofde, dat de weetenfchap der Elektriciteit haar hoogfte toppunt beklommen hadt. 't Was Engeland, de moeder van veele Vrydenkers, maar ook van veele groote Mannen, alwaar de Elektriciteit weder een nieuw leeven ontving. Dit gebeurde in den jaare 1728, door den geleerden grey. Zeer fpoedig nam Vrankryk daar aan deel, en de Heer du f aye beoefende niet alleenlyk deeze weetenfchap met goed gevolg; maar hy verrykte dezelve ook met zeer S 5 vee- VI. brief.  VI. eR 1 e Fi 46 BRIEVEN veele fchoone ontdekkingen en uitmuntende proeven. Ten laatften ontwaakte 'de nayver; en de , Natuurkundigen in Duitschland, Engeland, Vrankryk en Holland bevlytigden zich om ftryd, om deeze ftoffe te bearbeiden en te verfpreiden. Zy flaagden hierin. Het jaar 1746 is, ondertusfehen, het merkwaardiglte, en zal het ook wel blyven. Cuneus, een Inwooner van Leiden, deedt de fchoonfte en toevalligfte ontdekking, welke gefchieden kan. 's Gravesande en musschenbRoek, in Holland, Relden alles te werk om dit verfchynfel te verklaaren; en watson, wils on cd le monnier Volgden hun voorbeeld. Inzonderheid bearbeidde de Abt n oll et dit gewigtig deel der Natuurkunde. In Duitschland zyn de naamen van dop- pelmeijer, ham berger, hausen, l1 b e r k u h n, l u d o l f ,w 1 n k l e r en anderen , ten opzigte der Elektriciteit, zeer beroemd. Gelyk men, wanneer een weg eenigermaate is gebaand geworden, op denzelven metfncller fchreeden kan voortgaan; zo ging het ook met deeze weetenfehap. Omtrent deezen tyd kwam, in Italië, de geneeskundige Elektriciteit ten voorfchyn. Wy hebben nu cn dan zeer veele omHandige berigten geleezen van de verbaazende wer-  van CLEMENS XIV. 47 werkingen, welke de Elektriciteit in de geneezing van verfcheidene Ziekten zou gehad hebben. Te Venetië maakte de Heer pivatt daardoor eenen grooten naam; te Boulogne deedt zulks verati, en te Turin kreeg de Heer ei anchi, langs dien weg, grooten roem. Gy weet, myn Heer, hoe deeze Geleerden den geenen daar door te hulp zogten te koomen, welke niet gaarne Artzenyen inneemen. Zy laaten de geneesmiddelen door middel van de Electriciteit werken, in zo verre, dat de zieke zelve die niet behoeft te gebruiken. Dog omtrent dit ftuk zyn driederleie gevoelens ontdaan. Zommigen gelooven, dat de geneesmiddelen de beste werking doen, wanneer zy in den glazen bol gedaan worden, welke gewreeven wordt; anderen meenen,dat het beter is dezelve in de hand van den perfoon te geeven, welke geëleólrizeerd wordt; een derde foort, houdt (taande , dat het best is, wanneer men de middelen, welke gebruikt moeten worden, in de Leidfche Vlesch,waar van ctjneos de Uitvinder is, doet, en ze vermengt met het water, dat daar in is. Uit Italiën kwam de zugt voor de Geneeskundige Elektriciteit in andere Landen. Deeze nieuwe en zo vreemde manier, om ziekten te geneezen, werdt in het werk gefteld , en op de zorgvuldigfte wyze beproefd. Dan met mistrouwen daar tegen ingenomen, zogt men in Vrank- vr. brief.  48 BRIEVEN VI. BRIEF. I Vrankryk en Engeland den roem te bezwalken en ganfchelyk te vernietigen , welken deeze middelen reeds verkreegen hadden. Men beweerde , dat alle die wonderbaare werkingen, zo verbaazend hoog opgevyzeld, in geenen deele, van die geroemde middelen afhingen. Maar dit alles had men als een uitwerkfel van nyd kunnen aanzien, indien niet de beroemde Doctor bianch ini, te Venetië, tegen deeze drie voorgemelde geneeswyzen hadt gefchreeven. Op eene befcheidene wyze toonde hy de nietigheid daar van. En de onwraakbaare bewysredenen en gronden, welke hy bybragt, hebben hem de goedkeuring en toeftemming van alle Geleerden in Europa doen verkrygen. Hier mede breeke ik af; want ik wil geen misbruik maaken van het verlof 't geen gy my gegeeven hebt. Geef my nog alleen de vryheid, eer ik affcheid van u neeme, om voor uwen Marton te fmeeken, dat gy hem weder geheel en al met uwe befcherming begunftigt; en voor my te verzoeken, dat ik uwe onwaardeerbaarc genegenheid op den duur genieten moge; Ik zal tragten hoe langs hoe meer my dezelve waardig te maaken, en ik blyve met alle verfchuldigde hoogagting, enz. 1750. Z E-  van CLEMENS XIV. 49 ZEVENDE BRIEF. Aan denzelfden. myn heer! £J.y zyt al te zeer met de Weetenfchappen ingenomen , en hebt te veel liefde en hoog. agting voor dé geenen die dezelve behartigen, dan dat ik langer de aanmoediging zou verdagt houden, welke gy my in uwen laatften brief, op de inneemendfte wyze, geeft. Met regt worden de poogingen, ter volmaakinge van de leer der Ektlriciteit, door u de geliefkoosde weetenfchap der hedendaagfche Natuurkenners genoemd! Gy betuigt my uw genoegen over het kort beloop der Gefchiedenis van dit Ruk, 't geen ik u mededeelde. Ik waardeere u, en ben met de diepfte gevoelens van hoogagtinge jegens u vervuld; ik durve volkomen ftaat maaken op uwe genegenheid en openhartigheid te my waards, en daarom kan ik het veilig waagen, ingevolge van uw verzoek, over de Gefchiedenis der Elektriciteit nog een weinig met u te fnappen. In mynen laatften Brieve had ik de eer u, wegens de Geneeskundige EkBriciteit, te melden, hoe veel aanzien dezelve in den beginne maak- VII.  vii. BRIEF. 50 BRIEVEN maakte; maar hoe. men nu haar zeer in twyfel trok. Zonder dat ik het u herinnere, zult gy ligtlyk begrypen, dat het hier mede ging als met alle nieuwe ontdekkingen. Eerst doen zy het menschdom verbaasd Haan; maar dan tragt de nyd dezelve te verzwakken-, en te doen verwerpen. Men kan niet lochenen, dat het nut der Geneeskundige Elektriciteit, gelyk alle nieuwe ontdekkingen, in den beginne veel te hoog werdt opgegeeven. Ondertusfchen mag men, zonder twyfel, beweeren, dat de voordeden der Geneeskundige Elektriciteit wel niet te groot, maar ook niet geheel te veragten zyn; en dat 'er veele ongemakken'zyn, waarin derzelver heilzaame kragt, met goed gevolg, beproefd is. Inzonderheid heeft men daar van de fchoonfte uitwerkfelen gezien in verlammingen, verdroogde fappen, heuppynen, eenvoudige en jigtagtige zinkingen; verftyving van zenuwen, heevige tandpynen, ja zelfs in doofheid, blindheid cn andere kwaaien. Met het grootfte nut hebben daartoe de Elektriciteit gebezigd jAllabert, s a u va o e , en de Abt nollet, in Vrankryk ; in Engeland hebben zulks watson en wilson gedaan; in Noord-America, franklin; en,te Weenen,de beroemde Heer de haan. Hoe voordeelig dit alles luide voor de Electriciteit, teri aanzien der gencezing van deeze. ongemakken; zou men evenwel zeer verkeerd doen'  van CLEMENS XIV. yr doen, indien men dezelve voor een onbedrieg. iyk middel wilde houden; daar zeer veele voorbeelden het tegendeel geleerd hebben. Daaruit kan men, op zeer goeden grond, befluiten,.dat de geneeskundige Eledtrküeit juist gelyk ftaat met alle Geneesmiddelen, welke dan alleen eene gelukkige werking hebben, wanneer de ziekte tot zekeren trap gefteegen is, en dezelve met het heilzaam' vermogen der Artzenyen in gelykheid en betrekking ftaat. Van geen minder belang zyn de andere ontdekkingen, welke men gemaakt heeft. Het getal der Electrieke verfchynfelen is verbaazend toegenomen, en het zal nog meerder toeneemen. Thans gelooft men ftoffen genoeg by eikanderen verzameld te hebben om een leergebouw der Elektriciteit te ftigten., Hier by komen nog nieuwe proeven en ontdekkingen, welke de beroemde fr'anklin gedaan heeft. De Ridder j*** heeft beloofd my al het nieuws te zullen mededeelen, 't geen van deezen Geleerden koomt. Ondertusfchen kan ik wel bemerken, dat de Abt nol let, ten aanzien zyner Theorie, aan franklin eenen grooten tegenftander hebben zal. Ik 'eindige; maar beloove u nog andere byzonderheden te zullen mededeelen, zo ras het toegezegde nieuws uit Engeland is bekend gemaakt. Myn brief was hier ganfchelyk geflo- ten, VII. 3 r i e f.  VII. BRIE F. AGTSTE BRIEF. Aan een jongen Romein. GELIEFDE VRIEND! "P\e gaaven, welke de Voorzienigheid u gefchonken heeft, en die door de volmaaktRe opvoeding van teder beminnende Ouders gevormd en aangekweekt werden, eifchen, van uwen' kant, gelyk gy zelve menigmaalen gezegd hebt, alle dankbaare oplettenheid. Den eerbied, zynen Ouderen verfchuldigd, en dooide Godheid bevolen, tragt gy in allen opzigte na te koomen, en het kan daarom niet anders weezen, of een ftroom van zegeningen, door haar beloofd, moet u volgen. Zo VIII. BRIEF. j2 BRIEVEN ten , indien niet de dankbaarheid, de opregtfle dankbaarheid,eischte met de verpligtendftebetuigingen u te verzekeren, dat het Boek, met zo veel goedheids door u gezonden, zeer aangenaam, en dierbaar, voor my is. Mogt ik tog fchielyk het geluk hebben van u mondeling te; kunnen zeggen, met welk een' vuurige erkentenisfe, en met hoe veele hoogagtinge ik myn best doe om van tyd tot tyd nog waardiger te worden, enz. I7JI-  van.clemens xiv. Zo wel de mondelyke als fchriftelyké onder houdingen, welke wy mee eikanderen hebben geeven my telkens onbecwistbaare bewyzër van het goede, welk God in uw hart begon, nen heeft; Dan de Voorzienigheid doet geene wonderwerken, om, tegen onzen wil, onze ze. delyke gelteldheid zodanig te fchikken, dat wy haar behaaglyk kunnen leeven; daarom moeten onze geneigdheden en bevlytiging zelve daartoe medewerken. De natuurlykc Godsdienst is daar toe onvoldoende. Hy is niet anders dan een halfgefchilderd beeld. Is dit waar, dan zyn ook alle kundigheden*ongenoegzaam, welke men door denzelvcn verkrygt, om onzen wil en onze poogingen te lei. den. Door den geopenbaarden Godsdienst verkrygen wy, integendeel, zo lang wy lee. ven ,' (leeds meerdere kundigheden , en daar door eene meerdere bepaaling van onzen wil en van onze werkzaamheden. Welke heer- lyke voorregten! Wordt nu de heilige Godsdienst ons zo voorgehouden, of leeren wy denzelven zo kennen, dat wy liefde voor denzelven krygen, dan worden wy ook daar van opregte hoogagters en beveiligd te^en de Vrygeestery. Alles, dat on godsdien (tig. heid mag genoemd worden, heeft zynen gronddag in eene verwaarloosde liefde voor den Godsdienst. En naar maate deeze liefde fterT ker ■ vm. B Ri E Fj  VIII. BRIEF. 54 BRIEVEN ker of zwakker is, naar maate van dien zyn wy meer of minder Godsdienftig of wel volftrekt ongodsdienftig. Wat kan ik u dan, ter bereikinge van het waar geluk, beter toewenfchen, dan dat de liefde voor den waaien Godsdienst, in welken men u onderrigting bezorgt, altyd recht leevendig in uw hart zyn moge? Maar men moet eene nauwkeurige kennis hebben van het Voorwerp , dat door ons bemind wordt ; en gy zult, uit dien hoofde, zelve moeten toeftaan, dat men den Godsdienst, in zyn geheel, niet gedeeltelyk, kennen,denzelven ganfchelyk gelooven, en zich deszelfs troostgronden opreg.telyk moet toeëigenen. Het groote oogmerk van den Godsdienst is niets dan liefde. Welk gebod, welk voor■fchrift ik befchouwe; alles is liefde. Maar het allergrootfte en fchoonfte daar van kunnen wy niet eerder en volkomener zien, dan wanneer wy eerst den bcklaagenswaardigen toeRand, in welken het menschdom zich van -natuure bevindt, naauwkeurig en duidelyk hebben leeren kennen. Van natuure zyn we oproerige en ondankbaare fchepfelen"; niet .waardig eenen enkelen dag te leeven; niet waardig de minfte zegeningen te behouden. En wat heeft God gedaan? 1 Eene heilige vreeze yervulle en doordringe zo we! uw har  van CLEMENS XIV. Si hart als het myne. 't Gaat de infpanning onzer vermogens te boven. God liet zynen Zoon, ten opzigte zyner rnenfchelyke na. tuure, aan ons gelykvormig worden; en die Goddelyke perfoon verzoende ons, door de aanbiedinge van zyn lichaam, 't geen hy ten onzen beste opofferde, volkomen met de Godheid; doch zo, dat wy dan aan haare vriendfchap kunnen deel erlangen, indien wy overeenkomftig der aan ons gegeevene voorfchriften te werk gaan. Kon God ons ooit treffender blyken van zyne genegenheid fchenken? Indien de ziel zich dit alles recht leeverdig voordek, kan zy dan welde liefde tot de vvcereld, en tot die dingen, welke Gode mishaaglyk zyn , den voorrang geeven? Wanneer deeze liefde diepe wortelen in het hare gefchoten heeft, wanneer zy aldaar ontvlamt, moet alle ligtvaardigheid, alle afkeer van den Godsdienst, natuurlyk ver. dwynen. 6 Myn lieve vriend, hoe gelukkig moet gy u zelve fchatten, dat gy, nevens de grondigfte onderrigting in veele wetenfehappen, inzonderheid de volmaaktfte lesfen in onzen heiligen Godsdienst ontfangt! Maar hoe fterk verbindt dit u niet tot de grootfte vlyt en oplettenheid , waardoor ge diens beminnelyke bevelen van dag tot dag getrouwer bekeven, geduuT 2 rig VIII. brief,  VIII. BRIEF. NE- 56 BRIEVEN rig met meerder yver behartigen, ja den God; delyken beelde (op dat ik het regt uitdrukke) Reeds gelykvormiger worden kunt. Welk eenen trap van geluk moet hy niet bereiken, die geftadig alle poogingen aanwendt, om hier in volmaakter te worden! Maar hoe veel grooter geluk is het waardig te weezen om anderen hier toe op te leiden! Moet dit by u niet eene waare begeerte veroorzaaken, ten einde ook eenmaal zo gelukkig te mogen worden? En zoud gy geen werk maaken van met verdubbelde blydfchap dien weg te bewandelen, daar uwe braave en zo teder voor u zorgende Ouders gelooven hunne vreugde en gerustheid daarin te zullen vinden, wanneer gy u geheel en al aan den Gcestelyken ftaat toewyd. Befchouwt alle deeze uitzigten, welke zich, ter verkryginge van de volmaaktfte ruste , zo ftreelende voordoen, nauwkeurig en met een opgehelderd oog. Hoe aangenaam zou het my weezen, wanneer gy een befluit kond neemen, dat aan de begeerten en verwagting uwer lieve Ouders voldeedt. Maar draag tog zorge dat by my geene twyfelingen, geene gedagten, overig blyven, of uw befluit wel opregt zy. Ik verwagte binnen kort antwoord; en ben, enz.  van CLEMENS XIV. Sf NEGENDE BRIEF. Aan denzelfden. ^Jwe letteren hebben my ganfchelyk in verwondering gebragt. Hoe verheuge ik my : andermaal een bewys van u te leezen, van de volkomene gehoorzaamheid, met welke gy uwe Ouders bemint! Maar ik ben ook opgetogen wegens uwe openhartigheid en uwe overleggingen , in eene zaak, die de gewigtigfte uwes leevens is, en zo veel invloed op uw toekomend leeven heeft. Ik moet uwe gehoorzaamheid pryzen, om dat gy zo gewillig zyt aan de begeerten van hen te voldoen, die u het leeven gegeeven hebben. De Hemel zegene u daar voor eeuwig ! Deezen zegen wil ons de Godheid niet onttrekken, al is het zelfs dat wy niet in ftaat zyn, in alle opzigten, naar den zin onzer Ouderen te leeven. Zy zyn mede zwakke menfchen; kunnen ook dwaalen; kunnen ook iets begeeren, dat niet alles waar geluk is. Ik danke u daarom voor uw vertrouwen, en, ten einde hetzelve niet onwaardig te zyn, beioove ik u, by al wat heilig is, dat ik aan uw verzoek voldoen, u openhartig antwoorden, en met alle opregthcid raaden zal. T 3 Uwe IX. ? r i e f.  IX. BRIEF. 58 BRIEVEN Uwe bede is niet zo zeer de uwe als de myne ; ondertusfchen moogt gy gelooven, dat ik alle moeite zal aanwenden om my zeiven geheel in uwe plaats te zetten,. terwyl ik u antwoorde en raad mededeeie. Ik zal Gods geopenbaarden wil, en de gedagten van myn hart, voor my Hellen, en dezelve zorgvuldiglyk beproeven. Uwe goedwilligheid, om uwen Ouderen, die u hartlyk lief hebben, genoegen te geeven, is te pryzcn. Dog de keuze van ons beroep in de waereld moet niet alleenlyk van den wil van anderen, hoe nauw ook aan ons verknogt, afhangen. Zy moet eerst door onzen wil bepaald worden. Gy zegt my, dat het gewigt van den geestelyken (tand in uw teder gewisfe vry wat bekommernisfe baart, zo dikwils gy aan de vervulling van den wensch uwer Ouderen gedagtig zyt. En, ten einde gy in dit Ruk op eenen vasten voet zoudt te werk gaan, bidt gy God, dat het Hem bchaagen moge uw hart,door dien geest, welken hy om des Middelaars wille beloofd heeft, zo te regeeren, en tot zulk eene keuze te bepaalen , die met de weldaadigc oogmerken der Godheid overeenkom (lig-, tot uwe zaligheid bevorderlyk, en ook nuttig is, ten opzigte van die perfoonen , welke zo nauw aan u verbonden zyn. Die God, welke beloofd heeft dat hy de ge- be-'  van CLEMEN S- XIV. 59 beden, volgens de voorfchriften van onzen heiligen Godsdienst ingerigt, verhooren zal, zal uw gebed en üneeken niet onverhoord laaten. Maar vcelligt oordeelt deGoddelyke wysheid het niet nuttig u aanftonds blyken te geeven , dat uw Gebed verhoord is. Dog word daarom niet moede van bidden. Stel u, om in uw vertrouwen niet te wankelen, den voleindigden loop eenesregtvaardigen voor oogen, opdat gy daarin de wonderbaare dog zalige leidingen der Goddelyke genade erkennen , en boe langs hoe meer moogt nafpooren. Smeek; en overweeg dan wederom de redenen, waarom gy u biddende tot God wendt. En zo uwe ziele gerust en te vreden blyft, by het dan te neemene befluit, bid God als dan om volharding in bet zelve. Voeg altcos, vol geloove en vertrouwen, hierby: Uw wil, lieer .gefchiede. Stel dan met befcheidenheid de geheele zaak voor aan uwe lieve Ouders; zekerlyk zullen zy in uw genomen befluit de hand van God niet miskennen, en de vervulling van hunnen eigen wensch vinden in den .wille des Hemelfchen Vaders. Buiten twyfel is geen ftaat zo gewigtig, geen bevat zo groote pligten, als de Geestelyke ftand; dan daar aan zyn ook de hcerlykfte belooningen verbonden. Hoe overheerlykjhoe zalig, hoe te vreden-. T 4 fteU IX. brief.  IX. BRIEF.  van C L EM EN S XIV. Sj alleenlyk te zoeken in de gefteldheid en leevenswyze der Onderdaanen. Elk lid van dit gemenebest gebruikt geene of weinige voortbrengfels uit andere landen. Zy bedienen zich van enkel inlandfche, en dat 'er overfchiet ilyten zy met voordeel aan andere Volken. Van deeze verkrygen zy andere goederen, welke zy met voordeel inkoopen,en met nog meerder winst aan anderen verzenden. Hun land verfchafc, derhalven , het voornaamfte tot hun onderhoud; terwyl zy de rykdommen van andere oorden zich ten nutte maaken, en men de voordeden, die daar van door hen genoten worden, als gefchenken kan aanmerken, welke andere landen hun aanbieden. Hier by koomt nog de groote vryheid, welke de koophandel daar geniet. De belastingen van tollen, en diergelyke,zyn als niets te rekenen, in vergelykinge van de onmeetelyke rykdommen, welke hun menigvuldige buitenlandfche Schepen 's jaarlyks aanbrengen. Langs dien weg moet Hollandsch rykdom noodzaakelyk meer en meer toeneemen ; inzonderheid om dat veele natiën fchuldenaars van deezen ftaat geworden zyn (*). Am- (*) Dat dc Schryver weinig wist van de zeven verecnigde Pro■vinnen, blykt uit deeze zyne befehryvinge. Zyne onkunde is hem juist niet kwalyk te neemen. Maar hy had beter gedaan, dat by dan 'er niet van gefproWën had. Msfchien is by afgegaan op dj XIV. brief.  XIV. brief 84 BRIEVEN Amfterdam en 's Gravmhaage zult gy wel ln. zonderheid neemen tot het voorwerp uwer opmerkingen. Men hoort en leest van beide zeer veel merkwaardigs. Engeland is een land, alwaar het enkel woord vryheid, het hart-van eiken Ingezetenen doet zwellen. Het Hof, dè Staatsdienaars, het Parlement, London, de verzamelplaatfen der Geleerdheid, mitsgaders veele andere merkwaardige zaaken, zullen uwe aandagt verlusti* gen, en de paaien uwer kennisfe uitzetten. Hun Koophandel, Bank en Scheepsbouw, zyn zo wel van het grootfle belang als de handwerken en huishoukundige inrigtingen. Ook verfchaffen de denkwyze en verrigtingen van het minder foort van Volk, welk dit ryk bewoont, en dat door eene zeer groote dweepzugt beheerscht wordt, den Vreemdeling Reeds grooter vermaak , naarmaate hy ze met meer nauwkeurigheids de eene of de andere oude befehryvinge. Dat inen hier bykans geene andere dan inlandfche voortbrengfels gebruikt, is, gelyk ieder weet, geheel bezyden de waarheid, niet alleen met bctrekkinge tot de buitenfpoorigheden der weelde, maar zelfs ten opzichte van de noodzaaklyke behoeften des leevens. En zo was het al van ouds. Getuige zy het bekende vers van s c ali oer. Ten opzichte van deklasten, welke men hier te draagen heeft, van Hollands (leeds toeneemenden rykdom, met één woord, omtrent elke byzonderheid van dit gebrekkig vootftel, zoude zeer veel vallen aan te merken. Maar alles te recht te brengen zoude eene veel uitvoeriger Aantekening vorderen, dan voor den Nedwlaiidfchen Leezer noodijj is.  van CLEMENS XIV. P.ï heids befchouwt. Hier wenschte ik uw reisgenoot te weezen. De byzondere aart der Engclfchen heeft myne begeerte mtnigmaalen opgewekt, dat ik tog in ftaat mogt weezen om dit geestdryvend Volk in zyne huislykc fchikkingen en verrigtingen van naby te befchouwen. Ten opzigte der hoogere Wee ten fc harpen , heb ik de grootfte hoogagting voor der Engeifche zo uitmuntende vernuften; en ik wenschte, wel eens in hunne geleerde byeenkomften te weezen, en my hunner vriendfchap waardig te maaken. 't Geen ik omtrent uwe reize tegen myn Heer uwen broeder heb uitgelaaten , hebt gy met alle vriendfchap, en in dank 4 gelieven aan te neemen. Zo ik u nog iets moge verzoeken , zou het dit zyn , dat gy by uwe wederkeer ring uit Engeland uwen weg door Neder Saxen i over Berlin, na Weetien naamt. Een Hoogduirsch Vriend, een Geleerd Edelman, welken ik hier heb leeren kennen, heeft my zeer veel aangenaams en nuttigs omtrent Neder-Saxen gezegd. Inzonderheid moet de Boekverzameling in Bronswyk, uithoofde van de menigte van Handfchriften , voortreffelyk zyn, Ook verdient de Hertog alle oplettenheid en hoogag. ting, om dat hy de Geleerdheid ten fterkften >oorftaat. Te Berlyn zult gy eenen grooten Koning X zien, li K 1 E F*  XIV. I r i e f. S<5 BRIEVEN zien, en veele zaaken vinden, die allermerkwaardigst zyn. De Akademie aldaar is eene Inftelling, aan welke deeze groote Koning een volkomen leeven heeft bygezet. Een Staatkundige zou hier veel vinden op te merken. Myn reeds geprezen Duitfche Vriend heeft my, ten opzigte van deezen Staat, als eene zeer merkwaardige byzonderheid medegedeeld , dat alle onderdaanen, den boer zelfs niet uftgeflooten, omtrent de Regeering eene ftilzwygenheid by Vreemdelingen in agt neemen, die verwonderenswaardig is. Eindelyk,zult gy, met uwen geheelen verzamelden voorraad van kundigheden, u fpoeden tot den zetel van de groote en weldaadige t h e r e s i a. Hier zult gy meest alles, dat door u op onderfcheidene plaatfen gezien is, vereenigd, en by elkander, vinden. Dit zal uwe verwondering gaande maaken, en uwe ziel met eerbied vervullen. De Keizer, de braaffte Alleenhecrfcher op de waereld; de Keizerin, de tcderfte Moeder van een weldaadig en doorlugrig geflagt; de verftandige Raadsheeren van den Vorst; de werkzaamheid der Staatsdienaaren ; de groote bloei waarin thans de krygszaaken ftaan, —- dit alles zal uwe aandagt wegtrekken. Doet vooral uw best, dat gy by haare beide Majefteiten gehoor verkrygt; en God geeve, dat dit van die  van CLEMENS XIV. 8? die gezegende gevolgen moge weezen , dat gy, met eere, geüvenredigd naar uwe verdienden, bekroond, de omhelzingen van uwen Broeder en zyne geliefde Gemalin, welke met verlangen naar u uitzien , moogt re gemoet fpoeden. En zo geene gewigtiger bezigheden u verhinderen, tragtdan u te haasten tot de omarmingen Van uwen Vriend , die alle zegen, alle welvaart en alle geluk voor u van God zal affmeeken, tot hy u in zyne armen zeggen tyn, hoe zyri hart voor u klopt, en hoe zeer hy is, enz. VYF TIENDE BRIEF. Aan den Prelaat c***» Myn heer! 2y£ogce ik in ftaat weezen u eene regt aan* genaame tyding mede te deelen, dan deHemel heeft u en my het hart diep gewond. Myn en uw nooit te vergeeten begunftiger, wiens ftandvastigheid op het ziekbedde ik u voor agt dagen afmaalde, is niet meer. Eergister avond ylde ik nog na hem toe, om hem den ftaapeloozen nagt draagelyk te helpen maaken. Ik vond hem genoegzaam van alle kragten beroofd; dog hy moedigde my met de dringcr.dfte woorden tót bidden aan, X 2 om XV. ürief. x rv» 3 R 1 e Fl  XV. BRIEF. 88 BRIEVEN om zyne ziel, gelyk hy zelve het uitdrukte, geduurig zulke gedagten, die voor zynen, nu op handen zynde, hoogeren Hand best gefchikt waren. ó Kon ik u een denkbeeld geeven van dat Godvrugtig gemoed, waarmede hy bad! kon ik u die tederheid, die aandoeningen, dien ernst afmaaien, met welke hy zynen vollen boezem door zugten ontlastte! zyne zwakke en byna geflooten oogen bleeven bcflendig gevestigd op het beeld van den lydenden Middelaar, en zyn hart fcheen daar uit kragt en leeven te haaien. Met volle blydfchap fcheen zyne ziel na den menschlievenden Heiland te willen vlieden, en hem, zo als maria magdalenA deedt, te omhelzen. • Omtrent den morgenllond, fcheen hy wat beter; dog dit was flegts als eene uitgaande lamp, die alleenlyk nog eens flikkert, om welhaast te worden uitgebluscht. Hy fprak met alle tegenwoordigheid van geest, en gaf, door zyne ftandvastigheid en gelaatenheid, een nadruklyk voorbeeld, hoe men, by het gevoel der grievendfte fmarten, gerust en getroost weezen kunne. Zyn hart baadde zich reeds volkomen in de liefde van den Middelaar, en zyne ziel zogt zich hoe langs hoe meer van de aarde los te maaken, om ras de genadehand te kunnen kusfen, die  van CLEMENS XIV. 8$ die haar hadt aangegreepen. Toen de dag overde duisterheid van den nagt hadt gezegepraald, tragtte hy zich nog verder van de genade te verzekeren, wier kragt hy zo fterk gevoelde, door eene geloovige toeëigening van, en deel. neeming aan, de Heilige Verbondstekenen. Hier by wenschte ik, dat gy tegenwoordig geweest waart, ö Hoe moedigden die aandagt en dat vertrouwen, die de omftanders uit zyne oogen leezen konden, een ieder aan tot waare Godzaligheid , en tot de hartlykfte liefde, jegens den Aanbiddenswaardigen. Eindelyk, na het gebruik der Gcnadegaaven, brak hy, in de grootfte ontroering, in deeze woorden uit. ,, ö God! u, die my al in uwen Zoon bej, minde, eer ik dit leevenslicht aanfchouwde, „ ja, eer ik nog gefchapen was, u danke ik „ tegenwoordig met ftamelende woorden voor ,, den overvloed der my gefchonken genade en „ zegeningen. Neem tog, om den wil des „ genadigften Middelaars, uwen Zoon, den ,, dank aan — goedgunftiglyk aan, welken ik „ u nog eenmaal, aan den rand myns leevens, „ toebrenge. Hoe gelukkig mag en moet ik „ my fchatten, dat gy my Ouders fchonkt, „ welke onder het getal uwer dankbaare kin- deren behoorden, ■ dat gy my in de ,, Kerk hebt doen geboren worden, die gy 3, tot uw eigendom verkoren hebt! welke onX 3 „ ver- XV. brief.'  XV. X> k i e f 90 BRIEVEN „ verdiende weldaaden zyn dit? Nog meer, ,, gy liet my in uw, ook my toe heil gefchon„ ken, woord, en in uwen heiligen wil, on,, derwyzen; en uwe alles vermogende genade ,, deed my myn geheele leeven aan uwen dienst „ toewydeu. Uwe Almagtige hand onderfteun.' ,, de my, om, naar myne ontvangene vermo„ gens, op uwe wegen tc wandelen, en in uwe ,, Goddclyke geheimenisfen een inzien te ver. „ krygen; en het leeven uwer uicverkoorene „ knechten, die nu reeds in eeuwige gebeden 9, in uwe tegenwoordigheid volharden, was „ my ten kragtigen fpoore, om myn leeven „ alleenlyk den geenen toe tc wyden, die het „ zelve op zulk eene genadige en grootmoedi„ ge wyze had vrygekogt. Ach, mogtc dit 'm„ zonderheid mynen Goddclyken Middelaar j, aangenaam weezen! — Maar voor nog veele „ andere weldaaden, welke gy my hebt gefchon,, ken, ben ik verpligt u te danken; voorna, „ mentlyk, dat gy my gelatenheid en ver„ trouwen gefchonken hebt, om my uwe be„ proevingen en kastydingen gewilliglyk te „ onderwerpen. Ik gevoele het al, dat uwe „ goedheid my haast zal overbrengen in dien ,, Raat van volmaaktheid, na welken ik zo „ veel tyds verlangd heb. Als dan zal ik u „ zo vuurig en zo volmaakt aanbidden en dan. ken, als ik wenfche, ■ . r Zo neem dan a p Heei-t  van CLEMENS XIV. g\ „ Heer! mynen geest in uwe handen! ——-< ,, Laat my, in het gezelfchap uwer heiligen, e „ na alle beproevingen, welke nog voor my „ beftemd zyn , u eeuwiglyk danken, cn op de „ ootmoedigfte wyze aanbidden! Dat myne ziel „ fchielyk het verteerde lichaam ontvlugte! „ Laat dit eenmaal door de magc van uwen Zoon „ verryzen, op dat het, in verbintenisfe met „ mynen onfterfelyken geest, in uw licht moge „ wandelen! Laaten dc gebeden van uwe Kerke „ en de fmeekingen veeier vroofne zielen ten „ nutte van myne ziele ftrekken, die thans alle ^ poogingen aanwendt om het logge vleesch, ,, te ontwortelen! Laat my, Heer! — „ alzo — alzo — al.. in vreede henen gaan..." Nauwlyks waren deeze woorden gebroken uitgefproken, of deeze lieveling van God en Menfchen verfcheidde. Mogte ik maar myne traanen met de uwe kunnen vermengen wegens het gemis van den grootmoedigften Man, van den liefderykft.cn Vriend, van den weldaadigften Bcgunftigcr , en den yverigften beminnaar van God en den gezegenden Middelaar. Ik weete, wat gy en ik verliezen. Maar welk eene groote hoop onderfteunt en vertroost ons in dit verlies. Wy zullen hem eenmaal wedervinden, en met hem op de volkomenfte wyze dat Weezen danken, dat ons hier op aarde zo wel geluk als beproevingen-gefchonken heeft. X 4 On, XV. r i e f«  S>a BRIEVEN XV. B K I E F, Ondertusfchen moet het leeven zo wel als de uitgang van onzen Weldoender en Vriend ons de kragtigfte aanmoediging geeven op de paden des leevens. Slegts zyn wy door eenen kleinen en fnelvoorbygaanden tyd van hem gefcheiden. Dit zal voor my altoos eene gezegende herinnering weezen, zo dikwils my* ne dagen door beproevingen en wederwaardigheden bedroefd worden. Om deeze herinnering van tyd tot tyd te verieevendigen, zal ik dikwyls zyne begraafplaats bezoeken. Ik zoude duarby wel treurig klaagen : CO Tad? ombre, che porgete Doke calma all' altrui pene , Par me fola vi rendete Pui funeste ancor de dï; Maar myne hoop, van hem weder te vinden, zoude ook dit klaagen verzagten: want Ct) Cara fpeme, ah tu pur fei Doke don d^Cieli amict , Tu Jollevi gi'infelici, Tu ralkgri un mesta cox. Gy C*) » Oy itille fchaduwen, die den kommer van anderen (tiJt „ met zagte rust, voor my aJleen zyt gy treuriger dan de dag." (t) „ Aangenaame hoop, ach! gy zyt een zoet gefchenk des » goeder, Hemels; gy verkwikt de ongelukkigen, eu veivioiyit g m droevig hart,"1  van CLEMENS XIV. 03 Gy Zuk myn wydloopig gefchrift wel ten goede willen houden, benevens myne poogingen, om met alle agting en ftandvastigheid te blyven, enz. ZESTIENDE BRIEF. Aan eenen jongen Romein. geliefde j on geling! JLJ t vuur, dat uwe jeugd verlcevendigt, cn uwe begeerte, om eens een nuttig lid der menfchelyke Maatfchappy te worden, ftrekt my tot geene geringe blydfchap. Mogten myne regtmaatige loftuitingen en myne liefde in ftaat weezen het goede te vermeerderen, dat zich in uw hart aanvanglyk voordoet. Mogt ik ook dat geheele vertrouwen van uw hart winnen, zo als ik verlange, en van u ernftig verzoeke! De liefde, die ik u toedraage, is zeer fterk, cn ik wenschte wel u daar van daadlyke bewyzen te kunnen geeven. Misfchien is het u niet onverfchillig, wanneer ik met alle opregtheid verzekere, dat deeze uwe geboortedag, welken gy door de goedheid van uwen Schepper wederom vernieuwen moogt', voor my een feestdag is; dat ik den Hemel voor u om Zegen, Geluk en alle welvaart aanx I roe. XVI. brief. XV. b r i e ff.  xvr. BRIEF. 54 BRIEVEN roepe; cn dat ik, uit den grond myner ziele, wenfche, dat dit kleine gedenkteken van myne hartlyke genegenheid c'uwaards voor u zo aangenaam en onvergeeteiyk weezen moge als deeze dag zelve. Ik twyfel daar aan geheel niet; terwyl de weetenfchappen u zo na aan het hart liggen, en gy uwen geest zeer gaarne met het leezen van goede boeken, waartoe het nevensgaande in alle opzigte behoort, om ledig houdt. Maar, vroegt gy my Iaatstlyk, welke boeken moet men onder het foort der goede boeken tellen ? Alle de zulke, die onze kundigheden vermeerderen, ons hart vormen, en ons den waaren Godsdienst Reeds beter doen kennen. Men kan, wel is waar, iemand, ter opbeuringe van zynen afgematten geest, het leezen van boeken niet ontzeggen, welke, door de aangenaame wyze, op welke de daarin voorkoomende zaaken bekleed worden, en door het verhaal van treffende gevallen, vermaak opleveren. Dan zeer zorgvuldig moet gy u wagten,dat gy niet den geheelen of uwen meesten tyd aan die boeken befteedt, die men hedendaags boeken naar de Mode noemt, en zonder welke men, gelyk veelen voorgeeven , tot eene juiste waereldkennis en gefchikte leevenswyze nimmer geraaken kan. Over het algemeen zyp. dat foort van werken ia dien trant gefchree- ven,  van CLEMENS XIV. oj ven, dat jonge gemoederen, door het leezen derzelve, eerder bedorven dan waarlyk verbeterd worden ; om dat hun oordeel in dien tyd nog niet genoeg gevormd en gevestigd is, om zulke Hellingen te kunnen beoordeelen, welke het hart voor altoos vergiftigen. De Romans hebben de eerlte plaats onder diergclyke werken. De zwakheden en deugden der afgebeelde perfoonen Rellen zy gemcenlyk op zulk eene wyze voor, dat men oogenbliklyk niet in ftaat is de fchaduw van het licht te onderfcheiden. Behalven de dikwyls voorgcfteU. de ftegte voorbeelden, worden de gebreken cn zwakheden menigmaalen zodanig vertoond,dat zy een zweemfel van goed verkrygen, en valfche begrippen van volmaaktheid veroorzaken. De verhaalde gevallen, van hun bekleedfcl beroofd, zyn vaak voor den oplettenden leezer zo beledigend en onwaarfchynlyk, dat een hart, dat : baare Rutzuilen, die hem ftaandc houden, wanneer zyn hart tegen de nadering des doods bezwyken wil. Maar volgt dan hier uit tevens niet, dat het met de voorfchriften der wysheid overeenkome. tc wenfehen, dat het perk van ons leeven ras moge afgeloopen weezen, om in het volle bezit diens gelukkigen toeftands te geraaken? Neen, myn waardfte! Hier antwoordt ons de volmaaktfte Godsdienst: ,, Des Heeren ,, wegen zyn niet uwe wegen : wie heeft te „ voren zynen wil gekend?" Hoe gcmakkelyk kon men, by het uitftorten van zodanig eene begeerte, eene mistrede begaan,der Godheid, door den voorbaarigen wensch, beledigen, of ons aan erkenteloosheid fchuldig maaken. Het afgemeeten einde onzes leevens heeft Gods' wysheid voor ons verborgen gehouden. Zou het niet zeer ongevoeglyk weezen, en de grootfte ondankbaarheid en te vredenlooshcid tekenen, wanneer een mensch eene weldaad gefchonken wierd, op voorwaarde, dat hy dezelve zo lang zoude genieten, tot de weldaadige aanbieder dezelve te rug eischte wanneer zulk een mensch daar van de walg Rak, en hy van dezelve ontflagen wilde weezen; juist zo is de betrekking tusfehen God en menfchen. Het leeven, op zichzelven een ge-  van CLEMENS XIV. 107 gefchenk en een onwaardeerbaare zegen des Hemels, worde daarenboven nog het middel, om tot de grootfte gelukzaligheid te geraaken , voor welke zich de mensch nooit genoeg bereiden kan. Nu zult gy, ongetwyfeld, met my toeftemmen, dat fchoon het menfchelyk leeven, door nog zo veel elenden gedrukt, en aan zwakheden bloot gefteld zy, welke ons eenen afkeer van hetzelve zomwylen inboezemen, het nogthans eene wezenlyke weldaad blyft, een kostbaar tydperk, waarin wy ons moeten voorbereiden tot een heerlyk geluk, waar mede ons de Godheid befchenkt. Zoude ik nu nog uitftellen , om u niet alleen eene fpoedige herftelling uwer wankelende gezondheid te wenfchèn, en van God te bidden, maar ook u, als eene zaak van belang, allervriendelykst te verzoeken, dat gy vlytig het uwe doet, om de middelen aan te wenden, die Godsdienst en Geneesheeren u aanbieden ? Welke groote en onbefchryvelyke genoegens zult gy fmaaken, wanneer u, na het wederkrygen eener volmaakte gezondheid, in de waereld veele gelegenheden voorkomen, om nog veel goeds te verrigten, dat der Godheid aangenaam, voor u vcrmaaklyk, en uwen medemenfehen ten nutte zy. En hoe verheugd en te vred'en zullen daar over uwe Y 4 Vrien0 XVIII. brief.  ic8 BRIEVEN XVIII. BRIEF. XIX. BRIEF. Vrienden weezen; wier blydfchap in u eene Rille vergenoegdheid verwekken zal. Ook zal uw Vriend jn verrukking opgetogen zyn, zo ras hy maar eenig berigt mag ontvangen, dat het met uwe gezondheid beter ftaat. Ik heb u al te hartelyk lief, en te veel hoogagting wegens uwen perfoon , in mynen boezem, aangekweekt, dan dat ik dit niet ernftig wenfehen zou. En gy moet het aan. deeze liefde en hoogagting ook alleenlyk toefehryven, dat ik zo veel en zo openhartig met u gefprooken heb. Dat deeze uitvloeifels van myne ziele, die de tederfte zorge voor u voedt, in ftaat waren u geheel en al te verzekeren, dat ik altoos ben, en ook aan Ie andere zyde des grafs weezen zal, enz. N E G E N T I EvN DE BRIEF. Gefchreeven van het Land aan eenen Vriend in de Stad, 1755. MYN HEER! Tk leeve tegenwoordig onder de bekoorlykfte • lugtftreek, die ooit een' fterveling dekte. De natuur fchynt , als na eenen verkwikkelyken flaap, fchooner te ontwaaken, en myne gezondheid neemt, van dag tot dag, toe! Al- les,  van CLEMENS XIV. lory ks., 't geen zich aan myne oogen voordoet, fchynt nieuw en verfraaid te weezen;ja, my • dunkt , ik heb den Hemel en de aarde nooit zo heerlyk aanfchouwd. Hoe ongelukkig zyn tog de Stedelingen, die deeze vermaaken derven! En hoe gelukkig moge ik, daar tegen, my zeiven fchatten , dat ik, uit hoofde van de edelmoedige vriendfchap mynes weldoenders en huiswaards, deeze verrukkelyke Honden geniete. Oordeel zelve over myn geluk. Myn flaapvertrek heeft zyn uitzigt in de aangenaamfte ftreeken , die my toelachen. Eene wyde vlakte, met zeer veele kleine en byna onmerkbaare heuveltjes, die men gemakkelyk overzien kan, opgecierd, fluit het gezigt, en is het opengeflagen boek van den Schepper, waar uit ik zyne grootheid en goedheid leere kennen. Zeer vroeg ontwaake ik, wanneer de weldaadige zon de natuur allerfchoonst afbeeldt, den begonnen dag verfiert, en al het gefchaaT pene blydfchap inboezemt. In alle yl verlaate ik myn leger, en fpoede my de opklimmende Itraalen van dat grooifche hemellicht te aanfchouwen. Welk een harttreffend gezigt is dit! Welk eene blydfchapsvolle verrukking, welke zalige aandoeningen flroomen dan door mynen geest ! In het diepst gevoel myner onwaardigheid neergezonken , en door déY 5 moed XIX. i R 1 li f,  XIX. BRIEF. J iio BRIEVEN moed getroffen, heffe ik myne handen op tot den Alleszegenenden God. Myn borst zwelt van dankbaarheid, van vuurige dankbaarheid, en myne lippen kan ik niet weerhouden die uit te fpreeken. ,, Eeuwige goedheid", dus gee. ve ik lugt aan myn hart, vol van erkentenis , „ welk geluk, welk eene zaligheid fchenkt „ gy my 1 Moede op myne legerflede neerge,, zegen, omgaven myde fchaduwen des nagts; „ dan uwe hoede beveiligde my. Van mynen „ ftaat onbewust , lag ik onder uwe befcher„ ming, en gy fprakt nog tot mynen geest, die „ bleef voortwerken, van vrede en verfchoo„ nende genade. Duizend dreigende gevaaren, „ welke de moord blaazende Vyand der men„ fchen verzon, hebt gy vernietigd. Gy waakt, „ met de tederfte liefde, over uwe Vrienden, ,, en met de fpaarendfte goedheid over uwe „ ondankbaare fchepfelen. De zon deed al„ lenskens de fchaduwen des nagts verdry, ven, en dan trad zy zelve in het fchitte„ rendst gewaad te voorfchyn, om uwe liefde , en geduurig vernieuwde genade aan uwe , fchepfelen, zonder onderfcheid, te verkon, digen. Aanfchouw my, goedgunftige wel, doender , my, eenen geringen en zwakken , fterveling, die uwen lof uitftamelt; ö! neem , my aan in genade"! In deeze gevoelens van erkentenisfe zoud gy my  van CLEMENS XIV. ui my aan het vender zien leggen. Dan weidt myn opmerkzaam oog door verfchillende (treeken, die met boomen, vrugten, bloemen en gras pryken. Op eenen verderen afHand, verheft zich een digt belommerd boschje, boven welk de zon al zagtjes dygt. De verwarmende draaien, die van haar affchieten, verzamelen de dampen der aarde, welke zy in kleine druppen overgiet, en waarmede het aardryk door haar bevogtigd wordt. Hier hangen deeze zilvere drupjes, en in haar fpiegelen zich de draaien der zonne. Het wild gedierte tragt, met luide demme, deeze beheerfcheres des dags te begroeten. Het looft zynen weldaadigen Schepper, en vindt overal voedfel. De nyvere akkerlieden verleevendigen de Velden, en de vrolyke kudde , gelyk ook de toonen van het zang- en fpeeltuig der herders doen deeze oorden op eene aangenaame wyze weergalmen. Nu moet ik my na buiten begeeven. Elk grasje, dat ik ontmoete, ieder bloem, die my toelacht, elk boompje dat door een zagten wind geflingerd wordt, maakt myne aandagt wakker, myne aandoeningen leevendig, en roert myn hart door eene zagte huivering. Alles beweegt my tot verwondering en de innigde dankbaarheid. Dan ga ik by de wakkere landlieden; en befpeure by hen zo veel dienstvaardigheid, zo veel XIX. n r1 li 1?,  XIX. 8 R I E F. 112 BRIEVEN veel onfchuld en zo veel trouwhartigheid, dat myn geest ganfchelyk vreugde wordt. Ik keere te rug, en pryze, by mynen vriendelyken begunffiger en huiswaard, welke zich reeds heeft aangekleed, den fchoonen morgen. Wy gaan te zamen in den hof, een goed boek mede neemende, om daar door de bekoorlykheden van denzelven te vermeerdereu. Eer het middagmaal gehouden wordt, bezoeken wy nog eerst de Velden, fpreeken met den nyveren landbouwer, en dan keeren wy na huis. Den meesten tyd is ons gezelfchap, door den een of anderen genooden Vriend, aangegroeid, en onze fpyzen worden, met de aangenaamfte gefprekken,gekruid. Na den maaltyd, neemen wy een middagflaapje; wy doen eene wandeling,of ryden uit. By onze wederkomfte leest men de merkwaardigheden, die de tydfchrif, ten van alle gewesten aan de hand geeven. Wy kouten een weinig, en dit duurt, tot dat ons fober avondmaal geëindigd is. Dan is ieder van zynen tyd meester, en ik fpoede my na myn' kamer, of na buiten op eene kleine noogte. Geen minder pragtig toneel, als my de mor. genftond aanboodt, aanfchouwt myn oog, na dat de zon en haare glans beneden den gezigteinder gedooken zyn. De tintelende Sterren maaken zich ganfchelyk van myne aandagt mees*  vam CLEMENS XIV. 113 meester. Schonk my de bekoorlyke morgen gelegenheid de grootheid van mynen Schepper te aanbidden; de Sterryke nagt doet zulks niet minder. Welk eene heilige beeVing bevangt myne leden! Ik zie eene onafmeetelyke ruimte boven my. De tallooze Hemellichten , die verre boven my in den Oceaan des iEthers dryven , verkondigen met luide ftemme; ,, groot is jehovah , groot onze Schep„ per!" Myn oog verliest zich zeiven in de afwisfeling van zo veele verfeheidenheden. Eenige Sterren gaan, in vollen glans , op; andere, met grootere heerlykheid, onder. Eenige blinken , door haar fterk fchynend licht, gelyk deweldaadige Zon; andere zyn zilververwig, als de zagte Maan. Zouden deeze'ook door verftandige weezens bewoond worden? Myn verftand kan hier niet verder gaan: maar myn hart vindt zeer veel grootheids in deeze gedagten, welke den Schepper waardigis , en wordt, daar door, met diepen eerbied vervuld. Buiten twyfel, zegt het, heeft de goedheid en de almagt des Scheppers daar in fchepzelen geplaatst, zyner Wysheid overwaardig. ö God! hoe groot, hoe aanbiddenswaardig zyt gy! Dan eene nieuwe en nog grootere gedagte valt my in, by de befchouwinge van den gefternden Hemel. Zou een menfchejyk oog, hos XIX. n R I E F.  XIX. brief. 1 3 i ] I I 1 1 < ï. t I ï, g t 114 BRIEVEN hoe zeer door de hulpmiddelen der kunst onderfteund, wel ooit de grenzen uwes Hemels, ó God! vinden en bepaalen kunnen? Hier valt het gefleepen verftand zelfs in onmagt neder. Het wil de werken van de Eeuwige Almagt omvatten, en is kragteloos. Het wil mee de vleugelen van eenen Adelaar na boven vliegen, en ftort eensklaps van daar in het ftof neder. Gy zyt , groote God ! oneindig verheevcn en ontoeganglyk! Geen fterveling kan dan ook de eindpaalen. uwer waereld aanwvsen, uwe Wysheid peilen, nog uwe Almagt begrypen. % Met zodanige vrugtbaare denkbeelden keee ik na myn huis. In fchaamte en nedeigheid, danke ik den Weldoender der menchen, wiens gunfte onuitfpreeklyk is, voor ale die genoegens, welke ik my onwaardig re:ene, en, met fchaamte, zink ik op myne rust. ilaats neder. Ziet eens; zulke vermaa- :en, zulk eene weelde, zulke genoegens fmaa;e ik op het land. Kom by my, om daar in iok te deelen. Myn waardfte Vriend nodigt daar toe ten fterkften. En zo gy zyn aanod aanneemt, zult ge met my al dat heerfke , verrukkende , verwonderenswaardige ; iet een woord, dat alles gewaar worden, 'e een den verftandigen en aandoenlyken mensch )t de aanbidding zynes Maakers opwekt. Deel  van CLEMENS XIV. 115 Deel met my in alle de vrolykheden , die het land oplevert, en adem de frisfche lugt in, welke het lichaam verjongt. Kom tog, myn waarde! Met de innigfte hoogagting, en allen eerbied, verwagt u Uw Vriend ganganelli. E l- XIX. BRIEF.  Eenige LEËVENS BYZONDER HÉDEN van CLEMENS XIV, (GANGANELLI.-) Q^l e m e n s was een man van groote geleerd-heid. Zyne kundigheden ftrekten zich veel verder uit, en waren grondiger, dan men zou verwagt,hebben. Altoos Was hy werkzaam; terwyl de ontwerpen, door Hem gefmeed, en de daadelyke uitvoering van veele groote zaaken, zynen onvermoeiden yver bewyzen. Niets was voor hem aangenaamer, dan met vreemdelingen te fpreeken, die Rome bezogten: en dit hieldt hy zelfs aan, toen hy tot den Heiligen Stoel verheeven was. Zo wel de begeerte, om alles, dat in de geleerde waereld voor den dag kwam, in 't oorfpronglyke te leezen en te bcoordeelen, als ook om veele buitenlanders, die Rome aandoen, in hunne eigene fpraake te kunnen hooren, deeden hem den grooten last, van zo veele taaien te leeren, gcmakkelyk i d;aa-  LEEVENS*BYZOND. van CLEM.XIV. h7 draagen. Dit flrekte hem ten ongemeenen fieraade, toen hy Kardinaal, nog meer, toenhy Paus, werdt. Men kan met zekerheid zeggen, dat niemand zyner voorzaaten zulk eenen fchat van taalkennis gehad heeft. Buiten de doode taaien , fprak en fchreef hy , nevens zyne moederfpraake, in de Franfche, Spaanfche Portugeefche , Engelfche . en Hoogduitfche Taal; ja men zegt, dat hy ook het Poolsch verftondt. In andere weetenfchappen hadt hy dezelfde vaste gronden gelegd. Men heeft, ten opzigte van zyne afkomde, veele byzonderheden verteld. Het vreemdde, dat my in Duitschland ter oore gekomen, en door openbaare nieuwspapieren, in voorgaande Jaaren, verfpreid is geworden, is, dat hy uit Duitschland zou afdammen, en van geringe geboorte weezen. Dit vertelfel verdient het minde geloof niet. Hy is een gebooren Italiaan. Zyn Vader ganganelli bezat aanzienlyke goederen , en damde van geen gering geflagte af. Nauwlyks was hy met de moeder van onzen Paus in egtverbintenis getreeden, of hy geraakte in een wydloopig Proces. List, heimelyke ftreeken, en omkoopingen, van welke de party zich bediende, deeden het gefchil lang duurcn, en hielpen het in de war. Staande dit nece. lige bedryf, aanfchouwde onze ganganelli Z hec  118 LEEVENSBYZONDERHEDEN het leevenslicht. Zyne Ouders voedden hem zo zorgvuldig op als in hun vermogen was. Dan eer men den uitflag der aangewende moeite zien kon, en dit geliefde kind vyf jaaren bereikt hadt, eindigde het noodlottig Proces, dat de Ouders byna van al hun goed beroofde. Zy waren in de grootfte verlegenheid, niet in ftaat zynde dien verheeven geest behoorlyk te doen vormen , welke zich zovroegtydig in hunnen zoon vertoonde. Deeze ongunftige en vernederende omiïandigheden waren evenwel niet in ftaat het vernuft van den jongen ganganelli te onderdrukken. God, die hem onder zyne befcherming nam, bewoog het hart van zekeren edelmoedigen menfchenvriend, ten voordeele van ganganelli. Deeze weldoender was nog aan deszelfs moeder vermdagfchapt. De aanzienlyke ftand,de middelen, het aanzien en de uitmuntende bekwaamheden deezes Vriends, ftrekten zeer, om ganganelli te onderfteunen. Hy befchouwde zynen jongen neef telkens met het grootfte genoegen. De geaartheid, het vernuft, en het aartige uitzigt, welke het opmerkzaam oog des grootmoedigen Bloedverwants niet ontfnapten, bewogen hem het knaapje der behoeftigheid te onttrekken, die ftiefmoeder van groote verftanden. Hy nam hem in zyn huis, terwyl dee-  van CLEMENS XIV. tl9 deeze uitmuntende man maar meest zorgde den jongen ganganelli een goede opvoeding te geeven. Hy beminde hem als zyn eigen zoon; en, uit dien hoofde, werdt 'er niets agtergelaaten, dat dienen kon om des-i zelfs hart behoorlyk te vormen, en het veel beloovend verftand aan te kweeken. Ingevolge dier Vaderlyke toegenegenheid, kreeg ganganelli eenen eigenen byzon* deren onderwyzer by zich. Dit was een groot geluk voor hem! Deeze man bezat eene diepe en uitgebreide geleerdheid; en, 't geen nog meer is, hy was van een zeer ingetogen en deugdzaam gedrag. Met verlof van ganganelli's tweeden Vader, kreeg hy telkens vyf of zes adelyke kinders tot gezelfchap, om deel te neemen in zyne zo wel geregelde opvoeding. Dit blies de vonden der eerzugt in zyn hart aan, om de naarftigfte en beste kweekeling te weezen; en hy bragt het, binnen korten tyd, zeer verre. Hy won hoe langs hoe meer de genegenheid van zynen bezorger, door de groote vorderingen, welke door hem in de taaien en vrye kunften gemaakt werden < en deeze geloofde , dat hy zyne aangewende zorg, ter aankweekinge van dit uitfteekend verftand, rykelyk beloond vondt. Niet alleen maakte ganganelli zich van Z z de  120 LEEVENSBYZONDERHEDEN de liefde zynes weldoenders meester ; hy werdt ook teder van zynen braaven Leeraar bemind. Deeze maakte van hem byzonder werk. Maar helaas! te midden deezer ftreelende uitzigten voor den Leermeester, om de waereld eenen braaven burger te bezorgen; en voor den kweekeling. om eens een nuttig lid der Maatfchappy te worden, fleepte de dood den edelmoedigen Vriend en Onderhouder van ganganelli in het graf. Dit ongeluk trof te dieper, vermits die braave man te fchielyk geftorven was, om voor de verdere opvoeding van zynen geliefden te zorgen; en alles dat aan hem te koste gelegd was, zou, buiten twyfel, door de verregaande behoeften, die ganganelli dreigden, vernield zyn geworden, by aldien de Voorzienigheid ook dit onheil niet voorkoomen hadt. Zyne Ouders konden hem geene hulpe byzetten. In deezen opzigte, was hy gelyk aan eenen veel beloovenden akker, die door den hagel gedreigd wordt. Dan, gelyk de Hemel, als het onweder voorby is, helder worde, en de nog beevende planten haare hoofden allenskens opfteeken, en een fchooner groen vertoonen ; zo fcheen de ontruste Jongeling een nieuw leeven te ontvangen, toen earnald i , een Milaanfche Graaf, aan welken hy was opgedraagen, zynen toeftand ter harte nam. Dee-  van CLEMENS XIV. I2r Deeze nam alleen de opvoeding voor zyn rekening, en ganganelli maakte het lorlykst gebruik van die vriendfchap. Van dag tot dag werden zyne kundigheden grooter en uitgebreider; gelyk de braafheid van zyn hart toenam. Hy hadt een zeer leevendig temperament,om die oorzaake geloofde men, dat hy niets minder dan den geéstelyken ftand zou kiezen. Nog meer; zyn befchermer wenschte niets minder dan dit. En evenwel viel zyne keuze op deezen ftaat. Dit gaf zynen Vriend, in den beginne, eenig ongenoegen: maar, ten laatften , moest hy deeze verkiezing bfflyken. Alle, die ganganelli kenden, ftonden verwonderd, toen zy zyn befluit vernamen. Want, gelyk we gezegd hebben, hy bezac eene ongemeene leevendigheid van geest, die egter met een deugdzaam hart gepaard ging; hy was gezellig en vatbaar voor de zagte indrukken der vriendfchap. Hy kon, door zynen ommegang, de harten van alle zyne bekenden tot de grootfte genegenheid te hemwaards overhaalen; en uit dien hoofde raakten zyne uitmuntende hoedanigheden zo ras bekend. De Voorzienigheid opende verfcheide wegen om hem eenen hoogen trap van aardsch geluk te doen beklimmen. Want,door Z 3 den  122 LEEVENSBYZONDERHEDEN den veelvermogenden invloed zynes besten Vriends, deedt hy, op de wegen der voorfpoed, van tyd tot tyd, aanmerklyke flappen, en , door diens toedoen, ontving hy den Kardinaals Hoed. Zo edelmoedig was het gedrag van den Graaf barnaloi: 't is jammer, dat hy niet alles beleefde, 't geen zyne weldaadige oogmerken hadden kunnen te weeg brengen. De Graaf gaf den geest; en zyn dood werdt door alle ganftelingen, door alle de Vrienden deezes grooten MenfchenvrienJs, mitsgaders door onzen Kardinaal, hartelyk, betreurd. Het is der geheele wereld bekend , met hoe veel glans ganoanrlu den Heiligen Zetel bpidom. Niets anders heeft hem tot die uitmuntende waardigheid verheven, dan zyn verpligtend gedrag, zyne uitgebreide kundigheden , en zyne ongemeene belangeloosheid. Clemens hadt eene middelbaare lengte, een mannelyk uitzigt, en een fterk geftel. Van zyne vroege jeugd af, was hy arbeidzaam geweest. Zyne begeerte, om zyne kundigheden geduurig te vermeerderen, was zeer groot. En deeze fcheen nog meerdere kragt te krygen, toen hy tot het Hoofd der Kerke werdt aangefteld. Geduurende deeze verheffinge, verliet hy allp morgen, ten vyf uuren, het bed. Langs diea  .van CLEMENS XIV. 123 dien weg won hy tyd, om zynen geleerden arbeid voort te zetten, zonder de hoofdzaak te verwaarloozen. Hy fchreef zelve alle brieyen, weinige uitgezonderd: en gaf dus zynen geheimfchry ver niet veel werks. Deeze deedt byna niets anders, dan den Paus gezelfchap houden, en hem uit zommige Werken wat voorIe ezen. Tenopzigte van zyne Godsdienftige verrigtingen , was clemens Itreng , en altoos dezelfde; doch zo, dat men nimmer eenige gemaakte godsvrugt of huichelary in hem befpeurde. Hy werdt door allen met eerbied befchouwd, om zyne groote zugt voor de weetenfchappen, zyne uitfteekende liefde voor alle menfchen, en zyne onvermoeide poogingen, om, op eene voorzigtige en betaamelyke wyze, alles af te fchaffen, dat noodeloos was. Lieden van allerlei Gezindheid eerden hem, en hy gaf hun de treffendfte blyken van vriendfchap en genegenheid, Ook konden Vreemdelingen, zonder onderfcheid, toegang tot hem verkrygen. En clemens zogt dien gemakkelyker te maaken, door dien hy den gewoanen Voetkus, ■niet zonder groote zwaarigheid van den kant van het Kardinaal - Collegie , affchafte (*). Slegts ' (*) Ket afbeeldfel, dat de Hoogduitfche Vertaaler, ten opgjgte dier kleinigheid van ganganelli, geeft, Hemt juist Z 4 over-  124 LEEVENSBYZOjMD. van CLEM. XIV; Slegts, by buitengewoone gelegenheden, na. derde men den Paus met eene kniebuiging. Hy befchermde en bevorderde alle kunften en weetenfchappen. En dit ging zo verre, dat nog verfchillende landen, nog verfchillende Godsdienften, in deezen opzigte, eenige uitzondering leeden. Om die reden zou zyne gedagtenis altoos voor de vergetelnisfe zyn bewaard gebleeven, indien hy ook door niets anders zyn' naam vereeuwigd hadt. Zelve zogt hy alle twistgedingen, die hem voorkwamen, te fchiften. Hy hoorde, mee eene buitengewoone langmoedigheid, de verfchillende partyën aan. En het vonnis, dat hy ftreek, was zo nauwkeurig, zo juist, zo treffend en onpartydig, dat beide partyën genoodzaakt waren zyn oordeel te eerbiedigen, en goed te keuren. Met een woord; alle menfchen , die het geluk hadden clemens te kennen,-moesten dien grooten man waardeeren, en zyne uitmuntende hoedanigheden, met verwondering, aanfehouwen. Hy was een groote Paus, een beminnaar der Menfchen, en een teder en getrouw Vriend. ï£>% BLAD- overeen met bet geen andere luiden verhaald hebben, die liet geluk hadden dien grooten Paus te fpreeketl. Men leeze de vertaalde Brieven van den Zweedfchen Heer björnsthjui, II D. BI. ii en verv. Nederd. Vcrt.  BLADWYZER DER BRIEVEN. I. brief. J\.m de trinses ***. . Bil II. . Aan den markgraaf***. . 9 III. ■ Aan denzelfden. . 10 IV. ■ Aan denzelfden. . . 24 V. . Aan denzelfden. . . 33 VI. Aan dcnzelfden . 41 VII. Aan denzelfden . . .49 VIII. Aan een jongen Romein. . 52 IX. Aan denzelfden. 57 X. Aan den Prelaat c**. . . 61 XI. Aan eenen Duitfchen Edelman. . 65 XII. Aan den Heer van M * *, een Milaansch Edelman. . . . 70 XIII. ■ ■ Aan denzelfden. , . 75 XIV. —— Aan den Broeder des voorgaanden Edel- mans. . 80 XV.  BL ADWYZER. XV. bri ef. Aan den Prelaat c***. . %y XVI. " Aan eenen jongen Romein. . 93 XVII. Aan eenen Napolitaanfchen Edelman. 98 XVIII. Aan denzelfden. ... 102 XIX. —— Gefchreeve'i van het Land aan eenen Viiend in de Stad, 1755. 108 Leevensbyzonderheden van clemens XIV. 116