VERHANDELINGEN UITGEGEEVEN DÖOR DË Maatschappy TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW T E AMSTERDAM. ' Te AMSTERDAM, By CESAR NOËL GüERlN, M jp c c L x JC . x r »   ANTWOORD OP DE VRAAG, door de MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW TE AMS'l ER DAM, In den Jaare 1783 opgegeeven, om voor den t December 1785 beantwoord te worden: Welke zyn d; beste middelen, om de Kinderen der Landlieden in ons Vaderland, van hunne eerjle jeugd af 'aan, zo in de Dorpfcbookn, als anderzins, eene genoegzaame kennis te doen verwerven van die kundigheden, die tot hun aanflaande beroep van Landkouwen en Veebou- voen noodzaskdyli zyn1? En naardien hiertoe, onder meer anderen, een gepast, en, aan het opgemeld^oogmei k, voldoends Schoolboek •voaarfchynelyk in aanmerking komen zal; hoedanig behoord hetzelve, ingericht ts zyn, om door middel van hetzelve, van de oude^ Ondervindingen, en laatere Ontdekkingen in deeze WeetenJ'cbappen , het best mogelyke gebruik te maaken ? DOOR. JOACHIM F RED RIK MULLER. Lid van het Provinciaale Uirechtfcbe Genootfchap van Kunsten en Wtctenfebappen, en Burger der Stad Amfierdam, Aan welk Antwoord de GOU DEN MEDAILLE is toegevveezen. A   Biadz. 3* ANTWOORD OP DE VRAAG,*- Welke zyn de beste middelen, om de Kindereti der Landlieden in ons Vaderland, van hunn'è eerfie jeugd af aan, zo in de Do. pfcboolen, als anderzins, etne genoegzaame kennis te doen ver-werven van die kundigheden, die tot hun aanflaande beroep van Landbouwen en Veebou~ wen noodzaakelyk zyn? ——— En naardien hiertoe, onder meer anderen, een gepast ent aan het opgemelde oogmerk, voldoende Schoolboek wAarfchynelyk in aanmerking komen zal enz* VOORGESTELD DOOR DE MAATSCHAPPT, TER BEVORD& RING KAN DEN LANDBOUW ' TE AMSTERDAM. De Vraag, door' de Maatfchappy vöorgefteld, letterlyk befchouwd zynde, fchynÉ weinig moeite te verëifehen* om voldoende beantwoord te Worden. Maar als Wy dö waare bedoelingen van dezelve wel inzien; wanneer wy de hinderp'aalen befchouwen, die dö uitvoering allermoe'jelykst maaken, en dart fVerweegen wat 'er verëischt wordt, om aart A 2 dat  4 I. VERHANDELING OVER EEN dat groote oogmerk te voldoen, zal het geene geringe zaak zyn, „ De beste middelen op te geeven, om de „ Kinderen der Landlieden in ons Vader„ land, van hunne eerfte Jeugd af aan,zo „ m de Dorp Schooien , als anderzins, „ eene genoegzaame kennis te doen ver„ werven van die kundigheden, die tot „ hun aanftaand beroep van Landbouwen „ en Veehouwen noodzaakelyk zyn „ En naardien hier toe, onder meer an„ deren, een gepast, en aan het opge„ melde oogmerk voldoende Schoolboek ,', waarïchynelyk in aanmerking komen zal, „ hoedanig behoort hetzelve ingericht te „ zyn, om door middel van hetzelve, van „ de oude Ondervindingen,en laatere'ont„ dekkingen -n deeze Weetenfchappen „ het bestmogelyke gebruikte maaken? Dit voorftel is tweeledig. De Maatfchappy eischt in 't rr' Eerfie gedeelte een beredeneerd vertoog, waarin de m ddelen Avorden opgeegeven die het gefchiktst zyn, om de Kinderen der Landlieden eene genoegzaame kennis van hun aanftaande beroep te doen verkrygen, en in het Twéé,  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 5 Tweede gedeelte, het Plan van een Landbouwkundig Schoolboek te ontwerpen. Het beste en eenige middel, om de kinderen der Landlieden, van hunne eerste jeugd af aan, de nodige kennis van hun aanftaand beroep te doen verkrygen is, buiten eenige twyfel, een goed en gepast onderwys. Dit ondcrwys kan alleen by monde, of by gefchrifte werkftellig gemaakt worden. De ouders en verdere huisgenooten, door de dagelykfche ondervindingen genoegzaam alleen geleid en beftierd wordende, zyn, over het algemeen genomen, de eersten , die het onderwys in gemeenzaame gefprekken kunnen beginnen. Maar dit onderwys, doorgaans alleen op hetvooröuderlyk gebruik, waar voor niet altoos even dugtige redenen kunnen aangevoerd worden , berustende, kan niet anders dan zeer gebrekkig, en voor de begrippen der kinderen zeer onvolkomen wezen Even gelyk dit toch alle Weetenfchappen met eikanderen gemeen hebben, dat de befchouwende kennis, met de beoefenende gepaard behoord te gaan; zo is dit, met betrekking van die Weetenfchap waar over wy tegenwoordig handelen, buiten eenige de minste redelyke twyfeling gefteld. De grootfte Theorist toch in de Landbouwkunde , over wiens bekwaamheid in het beredeneeren der zaaken een ieder verwonderd ftaat, A 3 loopt  6 I. VERHANDELINO OVER EEN loopt niet zelden gevaar, by gebrek aan ge, noegzaamep'aftyk, door eenen eenvoudigen, doch door de oeffening onderweezenen Landsman , voorby geftreeft te worden ; terwyl deeze , ndien hy flegts met eenig oordeel en verftand begaaft is, het zwak, hetgeen hem alleen door gebrek aan theoretifche kennis aankleeft, gevoelende, op zyne beurt zich verwonderen zal over de vorderingen, die iemand alleen door befchouwende kennis geleid, in deeze weetenfchap maaken kan. , Hier- by komt nog, dat onder het gros der menfchen weinigen gevonden worden, die genoegzaame bekwaamheid bezitten , om hunne kundigheden, hoe groot dezelve ook in deeze of geene Weetenfchap wezen mogen, op eene regelmaatige en gepaste wyze aan anderen, vooral aan kinderen, verftaanbaar voortedraagen. Hierom is het (gelyk de Maatfchappy zelve Zeer wel begreepen heeft) ten hoogsten nodig , wil men de kinderen een goed en gepast onderwys geeven, eerst en vooraf op middelen bedagt te zyn, om de ouders en verdere onderwyzers den weg tot een gefchikt en regelmaatig onderwys zo gemakkelyk mogelyk te maaken, * Terwyl nu gebrek aan kennis en orde de voornaame hinderpaalen waren, zullen wy op middelen bedagt moeten zyn, waar door deeze, zo niet geheel, ten minsten gedeeltelyk weggenomen worden. I»  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK fJT In Duitschland, Engeland en andere plaatzen is men hier op niet alleen bedagt geweest, maar die Naties hebben de middelen ook daadelyk te werk gefteld, om den Landbouw onder de Weetenfchappen te rangfchikken, en denzelven als zodanig op de Hooge-Schoolen te doen onderwyzen. 'Er wierden Leer¬ aars en Hoogleeraars in deeze zo noodzaakelyke als nuttige Weetenfchap aangefteld, en van toen af aan wierdt de Landbouw op eene leerftelüge wyze aan de ftudeerende Jongelingen onderweezen. Theoretifche befpiegelingen, vergeleeken met natuurkundige ophelderingen, en bevestigd door proef-ondervindingen, weezen hen den kortften en zekerften weg, om heerfchende gebreken te verbeteren, en nieuwe ontdekte verbeteringen, door een goeden uitflag in de pracfyk te bewyzen Van daar dat men in Duitschland en Engeland zulke groote vorderingen in de kennis van den Landbouw gemaakt heeft, waar van wy ons de uitgeftrektheid naauwelyks verbeelden kunnen. 't Was in den Jaare 1727. dat de Koning van Pruisfen, Fredrik Wilhelm, op de Acadeiwen te Halls en te Frankfort aan den Oder twee Profesforen aanftelde, die de ftudeerende jonglingfchap in de Landbouwkunde een regelmaatig onderwys zouden geeven, met recommandatie aan de jongelingen „ dathy, die voor* A 4 s> dee-  8 I. VERHANDELING OVER EEN „ deelige getuigichriften van de Academie kon „ toonen , zich in de Landbouwkunde wel „ te hebben geoefend, de voorkeur in het „ verkrygen van publ eke Ampten, en gees- „ telyke Beroepen zoude hebben" Dit voorbeeld wierdt wel dra van andere naties gevolgd. Voor de Academie te Gottingen wierdt door den Souverein een Oeeonomifche Tuin geftigt, waar in alle mogelyke foorten van planten, tot den Landbouw behoorende , aangekweekt wierden, om voor de ftudeerende jongelingen , by de landbouwkundige lesfen tot opheldering te dienen- Deeze voorbeelden moeten wy trachten te volgen, om ook zulke algemeene, en uitge. ftrekte befchouwende kennis van den Landbouw Onder onze Ingezetenen te bevorderen. Ten dien einde zal het nodig wezen, dat op de Academiën van ons Vaderland (één of meer bekwaame perfoonen als Leeraars of Hoogleeraars in den Landbouw, of Oeconomie aangefteld worden, die aan onze ftudeerende jongelingen, in dien tak van weetenfchap, een regelmaatig onderwys geeven. Deeze jongelingen, voor al die in de Godgeleerdheid ftudeeren, zoude men moeten aanmaanen , de landbouwkundige Collegien, ten minsten één jaar, byte woonen , ombyhun eerste Beroep , onder hunne gemeentens ook de  landbouwkundig- schoolboek. 9 de befchouwende kennis van den Landbouw te vermeerderen, ten einde de landlieden hunne bedryven, en derzelver uitkomsten regelmaalig leerden beredeneeren. Immers zyn het de Geestelyken ten platten lande, die den grootften invloed by hunne gemeente hebben. De vorm eener academifche onderwyzing zal by ons geen zwaarigheid maaken, nademaal wy het voorbeeld van andere natiën maar te volgen hebben. Misfchien zou men in 't famenftellen van zodanig academisch Leer-boek zich met nut kunnen bedienen van de Grundsatze der deutfchen Landwirtfcbaft , door den Heere johann beckman, ordinair Profesfor in ide Landbouwkunde te Gottingen. De kwaliteiten welke zodanig Profesfor of Lector dient te bezitten, behooren in de eerfte plaats voornamelyk te beftaan, dat hy de zaaken op eene klaare en onderfcheidene wyze weete voorteftellen , en buiten de kennis der geleerde taaien, ook de Hoogduitfche Engelfche en Franfche magtig zy, ten minften in zo verre, dat hy dezelve kan leezen en verftaan, om de Schryvers dier natiën te kunnen raadpleegen, en onze landbouwkundige ondervindingen met de hunne te vergelyken, of zich van derzelver nieuwe ontdekkingen ten voordeele onzer landgenooten te bedienen — Voorts moet hy eene volledige, kennis van de A 5 Na  IO ï- VERHANDELING OVER EEN Natuurkunde bezitten , om dat men, zonder deeze. dezaaken en derzelver uitkomften niet verklaaren kan. De voordrag der akademifche lesfen, zou misfchien met het meeste voordeel, voor de ftudeerende jongelingen, in de Nederduitfche Taal kunnen gefchieden , om dat zy dan met de kunstwoorden, en de gewoone termen van den Landman, beter bekend zouden worden. Ban hoe zeer ik overtuigd ben, dat het niet in de magt van de Maatfchappy ftaat, de aanftelling van een Profesfor of Le&or in de Landbouwkunde op eigen authoriteit te doen, ben ik nogthans verzekerd , dat het voorftel van zulke aanzienlyke Leden , met een betoog van de uitgeftrekte nuttigheid welke hier door voor ons Gemeenebest in 't algemeen, en voor de landlieden in 't byzonder ontdaan zou, vry wat invloed by den Souv?rain , ten voordeele van deeze heilzaame inrichting hebben zou. En waaröm zouden wy in dit opzicht voor andere natiën behoeven te wyken ? Hebben wy 'er niet even groot belang by als deeze? En wie zou ©nze bekwaamheid hier omtrent in twyfel durven trekken, of ftellen dat het ons aan fonds ontbreekt, om de nodige kosten goed te maaken ? Niets van dit alles heeft hier plaats, De groote zwaarigheid zal nu verder we- zen  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. II zen, om de Predikanten, en andere ten platten Lande over te haaien, zich met dien post te belasten. Vooral zal men zorg dienen te draagen, dit niet gratis van hen te begecren. Hunne algemeene klagten, over het gering appointement, zyn te rechtmaatig, dan dat men uit dien hoofde iets meer van hen begecren kan. —— Het zou derhalven een dubbeld voordeel bewerken , indien hier in op een gevoegdyke wyze voorzien kon worden; want dan zou 'er hoop wezen, dat de loffelyke poogingen der Maatfchappy bekroond, en de inkomften van de Predikanten, op de Dorpen verbeterd wierden. Het zou verwaand wezen, de fchikkingen deswegen te willen aanwyzen , als overtuigd zynde, dat deSouverain hier toe veel gepaster middelen zal weeten te beraamen. Alleenlyk zal ik flegts als een voorbeeld bybrengen, dat, als ieder Dorpgerecht op authorifatie van den Souverain , de landlieden van dcszelfs diftricl op eene zekere belasting u-elde , naar de uitgeftrekth eid hunner landeryen niet alleen, maar ook naar derzelver inkomften , de augmentatie van het appointement gevonden zou kunnen worden, -* Evenwel zal ook dit middel nog aan veele zwaarigheden onderhevig zyn. Immers zal uit een Dorp van een groot diftricr., door een kleine belasting, een toereikend fonds kunnen opgebragt worden, ter-  11 I. VERHANDELING- OVER EEN terwyl een klein diftricl- door eene veel hoogexe belasting, nog te kort zou fchieten. Voeg hier by, dat de opgezetenen van de Mars landen ruim zullen kunnen geeven, zonder het merkelyk te gevoelen; daar het voor de landlieden op de Geest-landen een drukkende last post zou wezen , fchoon zy veel minder moesten geeven. Dit diend wel in 't oog gehouden te worden , indien men de verhooging der jaarwedden van de Predikanten, uit eene belasting op de landeryen wilde vinden; - Wanneer wy de zaak zo verre hebben weeten te brengen, zou men bedagt moeten -wezen, om een landbouwkundig Schoolboek in de Dorpfchoolen te introduceeren. Hier door zoude een regelmaatiger onderwys aan de kinderen der landlied-n kunnen gegeeven worden; want de bekwaamheden van de Dorp-Schoolmeesters en anderen is dikwilszeer gebrekkig, en dus zou het onderwys buiten eenige orde zyn. Men zal evenwel moeten toeftaan, dat deeze manier, om de jeugd in de landbouwkundige weetenfchap te onderwyzen, nog aan zeer veele zwaarigheden onderhevig blyft, om dat men tegen een hardnekkig vooroordeel, niet alleen zal moeten ftryden, maar ook tegen een geweldigen ftroom van onkunde, aan de zyde der Onderwyzers zal op te roeijen hebben, zonder te fpreeken van die moeijelykheden, welke uit den aart der zaake van zelve voortvloeijen. Hier  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 13 Hier by komt, dat het ontwerpen en uitwerken, van een volledig landbouwkundigen Catechismus, verre boven de krachten van een enkel man gaan. Elk, die het gewigt dier zaake wel inziet, zal dit met my moeten toeftaan. De kwaliteiten, welke eenlandbouwkundig Schoolboek dient te hebben, zyn , dat het over alle mogelyke onderwerpen , den Landbouw betreffende, zeer kort en tevens klaar moet handelen, En om den Onderwyzer gelegenheid te geeven, de zaak, welke hy met zyne leerlingen verhandelt, nader op te helderen, en uit te breiden, zoude men hier en daar citaties moeten doen van Autheuren, die over dat onderwerp breedvoeriger fpreeken. De citaties zouden nogthans , maar alleen het werk en de bladz. dienen aan te wyzen, zonder het bewys zeiven daar by te voegen. Daar en tegen moet de Onderwyzer dusdanig geciteerden Schryver by de hand hebben, om het bewys daar uit voorteleezen, of het een zyner Leerlingen overluid laaten opleezen, ten einde de weetlust in dezelven worde opgewekt, om het verdere van dien Schryver na te zien. Dan het kan gebeuren, dat een zeker Autheur over het eene onderwerp met veel oordeel redeneert, en proeföndervindelyke b.wyzen daarvoor bybrengt; terwyl hy in dat zelfde werk zeer tegenftrydige zaaken over den Land-  14 I. VÉRHANDELING OVER EEN Landbouw verhandelt, welke in de theorie, ten minsten in de practyk niet uittevoeren zyn. In dit geval zou ik van oordeel wezen, dat men de geciteerde plaats moest uitfchryven» ên by wyze van een Noot in het Schoolboek infereeren , zonder den Autheur te noemen, want zulke tegenftrydigheden kunnen de ongeoefenende jeugd zeer ligt in een doolhof van verwarring brengen , daar zy niet dan met fchade en fchande weer uitkomen: maar indien ze den Autheur niet hooren noemen, zullen zy ook geen begeerte toonen, om hem te willen leezen. ——- Voorts moeten de citaties flegts fpaarzaam gefchieden, en nooit twee bewyzen aangehaald worden , wanneer het eene voldoende, en voor de zaak bellisfende is. Het algemeen gebruik is, dat men de Schoolboeken in Vruagtn en Antwoorden opfteld. Deeze inrichting heeft veel voor- en tegen* Het heeft zyne voordeden als men overweegt, dat een kind het onderwerp van buiten leerd. Schoon dit op dien tyd voor hem niets anders dan klanken zonder betekenis zyn, om dat zyne tedere begrippen van de zaak nog niets verftaan, zal hetzelve egter* ouder geworden zynde, en zich dit herinnerende, een beter denkbeeld daar van kunnen vormen, en dus aanleiding krygen, daar op nader te denken, of ook nu en dan de rede-neering in 't boek wel eens naleezen. —— Daar  landbouwkundig schoolboek. 15 Daar en tegen zal men by deeze inrichting weer hinderpaalen ontmoeten, wanneer men op het algemeen gebruik let. », — lm_ jners is zulk een catechetisch voorftel niet zeer gefchikt, om hetzelve tot eene huisoeffening voor de Landlieden te doen dienen j en vooral is het voor een geoeffend, en oordeelkundig leezer zeer verveelende, de onderwerpen in vraagen en antwoorden te moeten leezen. Hoe zeer de Heer Marti net zynen Catechismus der Natuur, door een bevalligen ftyl den leezer aangenaam heeft zoeken te maaken, blyft de eene toch altoos de onkundige jongeling die niets weet, en aan wien de Onderwyzer niet flegts hooge en verhevene weetenfchappen, op zyne eenvoudige vraagen moet mededeelen, maar ook van zeer algemee- ne kundigheden opheldering geeven < Dit egter heeft de Heer Martinet zeer wel begreepen, dat niet de Meester, maar de Leerling moet vraagen, om opheldering te bekomen , welk eerste een heerfchend gebrek in alle catechetifche boeken is, en welke onëigentlyke handelwyze by alle naties fortuin gemaakt heeft. Ik zou dan van oordeel wezen , dat men voor de jeugd niet alleen, maar ook voor de 1 idheden zelve meer nut, met zodanig landbouwkundig onderwys zou doen, indien men öet zelve by wyzevan famenfpraaken opftelde. Hier-  16" I, VERHANDELING OVER EEN Hieromtrent moest men drie of vier jongelingen over het onderwerp doen redeneeren , en bv alle famenfpraaken, een kundig landman, als van ter zyden, laaten bykomen , die hunne zwaangheden oploste, door de nodige ophelderingen te geeven, welke de reden zyn, waarom dit of dat landbouwkundig bedryf zodanige uitkomften heeft. Wordt het werk in diervoegen wel behandeld, en bepaalt men de famenfpraaken altoos maar over één onderwerp, dan zal dit een gefchiktboek wezen, om de landlieden aan te moedigen, het zelve by den winter 's avonds aan den haard met hunne kinderen door te loo pen. Voeg hier by,dat, als de famenfpraak uit twee of drie perfoonen beftaat, en de Landman juist zo veel zoonen heeft, het eene aller gunftigfte gelegenheid voor den vader en een fterke prikkel voor deszelfs zoonen zou wezen, om die voorkomende fpreekers in hunne perfoon te verbeelden. - Ten dien einde behoorde de zaak hier en daar wat vrolyk behandeld te worden, om de jeugd in haare eigene natuurlyke geaartheid te gemoet te komen. - Immers is het onderwerp zelve uit den aart niet zeer gefchikt, de lust tot leezen in dc jeugd op te wekken; en zo men dit kon bewerken, zou 'er groote hoop wezen, dat het heilzaame oogmerk der Maatfchappye bereikt wierdt. Nu  Landbouwkundig Schoolboek, if Nu dienen wy te fpreeken over de manier van onderwyzen, aan de zyde van de DorpPredikanten , Schoolmeesters en anderen, naar aanleiding van zodanig landbouwkundig Schoolboek , als waar van wy in ons tweede Lid het Plan zullen opgeeven, om zo wel voor de kinderen der Landlieden , als die reeds meer in jaaren gevorderd zyn, het meest mogelyke nut daar uit te trekken. Aan de zyde van de Dorp-Schoolmeesters kan het gantfche jaar door i ten minden op gezette dagen in de week, een voortduurend onderwys van den Landbouw gegeeven worden, maar aan de zyde der Predikanten diend men meer confideratie te gebruiken. Immers is derzelver gewigtig werk van dien aart, dat zy weinig tyd voor andere bézigheden kunnen uit oreeken. Uit dien hoofde zou men deze!ven moeten verzoeken geduurende het Winterfaiföert, met de hier toe lust betoonende Landlieden , of wel voornamelyk met derzelver jongelingfchap van hun diftrict, zonder onderfcheid van Godsdienst, eens ter week over een boofdftuk van dat Schoolboek te handelen. In de onderwyzing zoude hy zich minder met het pradicaale moeten ophouden, om dit tc willen verbeteren ; want dit zou misfchien by de Landlieden het vertrouwen verminderen, ten minften weinig ingang vinden. Dezelve moesten alleen ophelderende redenen van de landbouwkundige bedryven zoeB ken  i8 I. Verhandeling overeen ken te geeven, en de natuurlyke redenen van de uitkomden aantoonen, ten einde hen al redeneerende aanleiding tot denken te geeven, en vergelykingen te leeren maaken, over hunne bedryven, en derzelver uitkomften, om hen zo doende zelfs naar verbetering te doen omzien. Deeze Geestelyken hebben doorgaans het vertrouwen van hunne Gemeente, om in hun voordel geloof te vinden. En of fchoon zy zeiven geen byzondere kennis van den Landbouw hebben, zullen zy toch door hun geoeffend verdand, door de gehoorde Academifche Lesfen over den Landbouw, en door middel van een gepast landbouwkundig Schoolboek, de leergierige Landlieden vry wat ophelderingen kunnen geeven, van veele landbouwkundige bedryven, waarvan zy den uitkomst zien gebeuren , zonder de natuurlyke oorzaaken deezer uitkomden te kunnen begrypen. De voordragt zoude by wyze van een gefprek dienen te gefchieden , ten einde den Landlieden gelegentheid gegeeven wierdt, nadere ophelderingen te vraagen over dit, en aanmerkingen te maaken op een ander voordel. Hier doorkrygt de Onderwyzer geduurig weer nieuwe dof, om de redeneering te vervolgen, welke anders wel dra zou uitgeput wezen, in vooronderdelling, dat hy, in dien tak van weetenfchap , geene zeer uitgedrekte kennis heeft. Eindelyk zyn wy zo verre gevorderd , dat wy deeze aller moeijelykfte vraag zullen moeten oplo-sfea; Op  Landbouwkundig Schoolboek. 19 Op welke wyze zal zulk een landbouwkundig Schoolboek algemeen in gebruik ge- bragt worden ? Het uitwerken van zodanig volledig Schoolboek zal aan zeer veele zwaarigheden onderhevig zyn: maar indien men alle deeze hinderpaalen eens gelukkig uit den weg ruimde > dan zou het nog vry wat moeite in hebben, om zulk een Boek algemeen op de Dorpfchoolen voor dc kinderen der Landlieden in trein te brengen. Onkunde, vooroordeel, eigenbelang , kwaadwilligheid enz. zullen alle, zo aan de zyde der Meesters, als Ouders, by beurten hun rol fpeelen, om dat heilzaame oogmerk zo niet te verydelen, ten minften te vertraagen. Van zeer vecle op te geevene middelen zullen ieder ilegts deeze of geene zwaarigheid uit den weg ruimen; maar het beste, zo niet het eenige algemeene middel, zal in de goedkoop prys van 't Schoolboek zeiven beftaan. Dit zou te gevoegelyker kunnen verkreegen worden, indien myn Plan in aanmerking mogt komen, om het Boek in vier of vyf byzondere Stukjes uit te geven, waar van wy de redenen ftraks nader zullen aantoonen. Wilde de Maatfchappy het zich eenigen tyd omtrent ƒ 100 : - : - 's jaars laaten kosten, geloof ik dat het gevonden zou zyn, om zodanig ftukje minder dan eenig ander Schoolboek te konnen leveren. Wierdt de aftrek te groot, zou de Maatfchappy (in voorönderftelling dat Zy het B 2 recht  so I. Verhandeling over een recht van Copy aan zich houd, en het Boek voor haare Reekening liet drukken ) het werk in de Vormen moeten laaten (laan, of dezelve koopen, en laaten vastgieten. In dat geval zou het zetloon, en Correctie uitgewonnen worden, en dus tot een zeer goedkoope prys gegeeven kunnen worden. Ten beiluite van dit eerfte Lid der Vraage, zal ik, aangaande het bovengemelde Schoolboek, nog "byvoegen , dat , indien de Maatfchappy goedvond , tot het ontwerpen daar van, myn voorgeftelde Plan (alvoorens de nodige verbeteringen daar in gemaakt te hebben ) te volgen, het my voorkomt, dit in Vyf, ten minften in Vier byzondere Stukjes, ieder op zich zeiven , moest behandeld worden. Dit geloof ik is het eenigfte middel, om over alle onderwerpen een volledig Samenftel te verkrygen; want de fchranderfte Bouwman, kan een gebrekkig Veehouwer wezen , en deeze weer in het tegenöverftaande geval: maar ftel ieder in zyn vak, en hy zal veel beter in ftaat wezen, iets volledigst uittewerken. Hier by komt, dat volgens de inrigting van myn voorftel , de Hoofdftukken breedvoeriger zullen kunnen verhandeld worden, om dat ieder Stukje dan op zich zeiven ftaat, en den Landman zodanig kan medegedeeld worden. Dit zal nog een dubbeld voordeel voor de Landlieden in 't algemeen bewerken, om dat dan een ieder alleen dat Stukje behoeft te koopen  Landbouwkundig Schoolboek. 21 pen, waar in by belang fteld, of het welk voor zyne omftandigheden hem als nuttig voorkomt. Door dit middel zou de Maatfchappy Haar voorgeftelde oogmerk, om eene algemeene kennis van den Landbouw, onder de jeugd der Landlieden aan te kweeken, veel zekerder bereiken , dan wanneer men ieder Landman noodzaakte het gantfche Werk te koopen, waar van hem drie vierde, ten minften de helft, van geen waarde is, of daar hy geen belang in fteld, om het te weeten, als niet in die omftandigheden zynde, dat hy 'er daadelyk nut van trekken kan. Immers is het niet te gelooven , dat een Landman in Noordholland, zo veel belang zal ftellen , in het verkrygen van die kundigheden , welke- voor een Bouwman in 't Gooyïand onöntbeerlyk zyn. Even min zal hy, wiens gronden in Zandlanden beftaan, zich bézig houden, met de kennis om Graslanden te bereiden , en de Veeteelt waar te neemen, naar de gewoonte welke men in Vriesland algemeen volgt. Indien deeze aanmerkingen in allen opzichte niet als voldoende mogten aangezien worden, zullen ze egter niet gantfchelyk te veiwerpen zyn. Wy gaan over tot ons B 3 TWEE-  22 TWEEDE DEEL, PLAN VAN EEN LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. Jrlet is eene waarheid die niet ontkend zal worden, dat, als men eene nationnale verbetering in de Landbouwkunde van ons Vaderland bewerken wil, men met de jeugd moet beginnen. ~~Hy, die 't menfchelyk hart maar eenigzins kent, zal met my moeten toeftaan , dat de denkbeelden, welken wyin de vroegfte jeugd krygen, zeer grooten invloed op ons aanflaande beroep hebben. —— Zodra hebben wy van onze Ouders, Vrienden of Buuren de wyze van handelen niet als voldoende aangenomen , of wy worden yveraars voor de egtheid van onze bedryven, hoe veel ook aan dezelven nog te verbeteren zy. Wie van verandering fpreekt, wordt van ons als dwaas of waanwys aangezien. Onze eigenliefde maakt ons diets, dat wy verftand genoeg hebben ,om te weeten, dat al hetgeen, wat  Landbouwkundig Shoolboek. 23 wat wy gezien, gehoord , en ondervonden hebben, nu geen verdere hervorming behoeft. En naar maate wy minder oordeel en doorzicht bezitten , zullen wy grooter yveraars wezen , zelfs om dwaasheden te verdedigen. Deeze Regel is zo algemeen , dat ze zo wel in het Godsdienstige en Staatkundige als'in de kennis van den Landbouw, even driftige voorftanders vind. De verkleefdheid aan de denkbeelden, die wy in onze vroeglte jeugd gekreegen, en by ryper jaaren goedgekeurd hebben, kan niet dan door kragt van redenen overwonnen worden : maar hoe weinig Landlieden denken zo wysgeerig! Deeze of diergelyke overweeging, heeft misfchien aanleiding gegeeven, dat de Maatfchappy door een gepast antwoord op deeze Vraag, eerst het verftand der jeugd van de Landlieden tracht te hervormen, om langs dien weg eene gemakkei yker en zekerder verbetering, in de wyze van landbouwen , en veehouwen onder onze Landlieden te bewerken. Dit middel is zekerlyk allergefchikst, om onze vaderlandfche jeugd ten platten lande van de fchadelyke vooröordeelen in hun beroep te zuiveren, en eene uitgebreider kennis van den Landbouw te doen verkrygen , ten einde by rypere jaaren hunne vaderlyke gewoonte, tegens het geen zy daarvan in hunne jeugd op de fchoolen gehoord en geleezen hebben, B 4 . oor'  24 I. Verhandeling over een oordeelkundig tegen eikanderen te kunnen ver.gelyken, en daar door, als uit eigen beweeging, aangezet mogen worden , zodanige veranderingen en verbeteringen , in het toebereiden van hunne landen, en het behandelen van hun Vee, by de hand te neemen, als de omftandig■ heden hen daar toe zullen aanbieden. De Hemel zegene deeze heilzaame poogingen der Maatfchappy, en laate, door de gelukkige gevolgen, derzelver naamen by de pofteriteit in zegening blyven. Onder het ontwerpen van dit Plan voor zodanig Landbouwkundigen Catechismus, zyn my zeer veele zwaarigheden voorgekomen , aangaande de orde van de onderwerpen: maar veel meer hinderpaalen zal men te overwinnen hebben, in het bewerken der onderwerpen zeiven, om ze klaar en eenvoudig, naar de begrippen van kinderen , voor te Hellen. Het onderwys aan een kind van tien jaaren, behoord overé'enkomftig te zyn naar zyne tedere begrippen. -■ Hy die twaalf jaaren bereikt heeft, kan reeds met eenige onderfcheiding leezen, en de reden waarom dit zo, en niet anders verricht wordt , door de ophelderingen van een onderwyzer begrypen ; en met. het veertiende of vyftiende jaar begind zich het oordeel te ontwikkelen, vooral in zaaken welke men van de eerftcbeginfelen af, tot een meer gevorderden trap van kennis toe, dagelyks in de praktyk heeft zien beoeffenen. Dit  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 25 Dit overweegende, zal men vry wat zwaarigheid ontmoeten , in het fchikken en verdeden, van zulk een Schoolboek. Brengt men het werk onder Hoofdft ukken , en wil men daar uit de gemakkelykfte voor de eerst aankomende kinderen bepaalen, dan'zal het werk zeer verwardelyk voor den dag komen , zonder te fpreeken , dat tot alle bedryven van den Landbonw, zelfs de eenvoudigften , eene oordeelkundige kennis verëischt wordt. Hier by komt nog, dat de jeugd ten platten lande zelden langer, dan tot den ouderdom van 12 of 13 jaaren ter fchoole gezonden wordt, en dus nog weinig gefchikt is , om de onderwerpen, hoe eenvoudig ook behandeld, met oordeel te leezen, en te verdaan. Deeze zwaarigheid uit den weg te ruimen, zou men den Landlieden moeten zien over te haaien, dat zy hunne kinderen na het twaalfde of dertiende jaar, nog 2 of 3 jaaren langer, doch dan alleen maar 's winters ter fchoole zonden , als wanneer dezelve in de huishoudelyke bezigheden , het best gemist kunnen worden. Veele Landlieden zullen dit voordel verwerpen , maar de verftandigen zullen 'er zich gewis van bedienen, al ware het ook maar alleen, dat hunne kinderen daardoor eene uitgebreider theoretifche kennis van hun aanflaande beroep kreegen. Ma lang gewikt , en gewoogen te hebben, B 5 welk  Q.6 I. VERHANDELING OVER EEN welk het gefchikfte plan voor zulk een Landbouwkundigen Catechismus wezen mogt, kwam my voor dat ik het werk in Fyf- Hoofddeelen, en de onderwerpen van ieder Deel in Hoofdrukken moest fplisfen. In het begin van ieder Hoofdftuk, moest voor kinderen van 10 jaaren, de zaak alleen oppervlakkig behandeld worden; wat verder, voor kinderen van 12 jaaren , meer byzonder, en op 't laatst voor kinderen van 14 of 15 jaaren oud, meer uitgewerkt, doch zeer eenvoudig voorgefteld worden, met by voeging van de redenen, waarom onze verrichtingen by den Landbouw zodainige uitkomften hebben. Hier door zal men gelegenheid krygen, de Hoofdftukken in orde te laaten volgen niet alleen, maar ook ieder onderwerp, naar de 011derfcheidene begrippen, te kunnen verhandelen. Dan hoe gefchikt my dit Plan , ook voorgekomen zy , om aan het groote oogmerk te beantwoorden, ben ik nogtans verre van te denken, dat het als voldoende zal kunnen aangemerkt worden , zonder vooraf eene nadere befchaaving te ondergaan. En om aan te toonen, de wyze op welke ik wenschte dat zodanig Schoolboek ingericht wierdt, zal ik het door twee voorbeelden ophelderen , en dezelve, naar myne bekwaamheid, uitwerken, welke als eene Bylaag agter het Plan te vinden zyn. Het verdere heb ik alleen fchetfende verhandeld, en de onderwerpen aange- wee-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 27 weezen, waarop in de uitwerking voorna- melyk moet gelet worden. In het bewerken van die twee voorbeelden heb ik het heerfchend gebruik gevolgd, en de onderwerpen in vraagen en antwoorden ver handeld. I N-  ■ 38 I VERHANDELING OVER EEN INHOUD DER ONDER WERPEN, EERSTE DEEL. Van de Bouw- of Teellanden. I. HOOFDSTUK. Van de onderfcheidene foorten van Bouwof Teellanden. II. HOOFDSTUK. Befchryving der Gereedfchappen welke tot het bebouwen der landen verëischt worden, en derzelver gebruik. III. HOOFDSTUK. Van de bereiding der Bouwlanden. IV- HOOFDSTUK. Van de bemesting der landen, en de onderfcheidene foorten van Mest. V.  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 20 V. HOOFD S*T U K. Van alle foorten van graanen en veldgewasfen, in ons Vaderland geteeld wordende. VI. HOOFDSTUK. Van den regten zaaityd der verfchillende foorten , en de meer of mindere deugd van het te zaaijene graan. VII. HOOFDSTUK. Over de verfchillende fchadelyke onkruiden, hoe dezelve uit de landen kunnen geweerd, en daar -zynde, op de beste wyze , zonder nadeel der veldvruchten, uitgeroeid worden VIII. HOOFDSTUK. Van het vernielende ongedierte , de middelen om het voor te komen en te verdelgen. * IX. H O O F D S T U K. Over den regten oogsttyd der onderfcheidenc foorten van veldvruchten , en de daar toe benodigde gereedfchappen.  30 I. VERHANDELING OVER EEN X. HOOFDSTUK. Van het opleggen der veldgewasfen in Schuuren, Bergen , en Myten of Rooken. Van het Dorfchen, Harpen, Wannen en verdere zuivering der veldvruchten enz. met de befchryving van de daartoe benodigde gereedfchappen, en derzelver gebruik. XI. HOOFDSTUK. Over de houtteelt op fchraale gronden. TWEEDE DEEL. Van de Wei- en Graslanden.^ I. HOOFDSTUK. Over de onderfcheidene foorten van Wei- en Graslanden. II. HOOFDSTUK. I Befchryving der gereedfchappen, welke tot het bereiden der Wei-en Graslanden verëischt worden, en derzelver gebruik. III. HOOFDSTUK. Van de bereiding der Wei- en Graslanden. IV.  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 31 IV. HOOFDSTUK. Van het Grasmaaijen, Hooijen, het Hooi veilig in de Schuur, Berg, of Rook op te legen, en best raogelyk te bewaaren. V. HOOFDSTUK. Over het planten van Hoephout, Tienbosfchen enz. in laage drasfige landen. DERDE DEEL. Van de Veeteelt. I. HOOFDSTUK. Van de Veeteelt in 't algemeen. II. HOOFDSTUK. Van 't Rundvee in 't byzonder. III. HOOFDSTUK. Van de ziekten en Ongemakken van 't Rundvee , derzelver kenteekenen , oorzaaken en middelen ter geneezing. IV.  3"" I. VERHANDELING OVER EEN IV. H O O F D S T U K. Van de Schaapen* V. HOOFDSTUK. Van de ziekten en ongemakken der Schaapen t derzelver kenteekenen, oorzaaken, en middelen ter geneezing* VI. HOOFDSTUK, Van de Paarden^ VIL HOOFDSTUK. Van de ziekten, en ongemakken der Paarden, derzelver kenteekenen, oorzaaken en middelen ter geneezing. VIII. HOOFDSTUK. Van. de Stoeteryen in onze Nederlanden* IX, HOOFDSTUK. Van de Geiten, Varkens, Hoenders, Kalkoenen , Zwaanen, Ganzen j Eenden , Duiven, Byen.enz. VIER  LAN DB OUWKUNDIG SCHOOLBOEK. VIERDE DEEL. Van de voortbrengfels der Veeteelt. h HOOFDSTUK. Over de voortbrengfels der Veeteelt ih 't algemeen , met een .beredeneerd vertoog over het oriderfcheid, dat elk Veehouwer moet op het oog hebben, in het houden van Vee, geëvenredigt in foorten naar zyne gronden, om het meeste voordeel van de' Vrachten tekonnen trekken. IL HOOFDSTUK. - Van de Melk, Boter, Kaas en Vleesch van" 't Rundvee. III. HOOFDSTUK.' Van de beste , gevoeglykfte' en min kostba'afe gereedfchappen , tot het maaken van Boter en Kaas verè'ischt wordende.- IV. HOOFDSTUK. Van de voordeden der Paardenwelke uit den verkoop ontftaan, voornamelyk by Stoe" teryen. C VYF-  *4 L VERHANDELING OVER EEN VYFDE DEEL. Van de Moeslanden, Moeskruiden en Vruchtboomen. I. HOOFDSTUK. Van de bereiding en bemesting der onderfcheidene foorten van Moeslanden. II. HOOFDSTUK. Van de verfchillende foorten van Moeskruiden; III. HOOFDSTUK Van den regten tyd'om te zaaijen , planten, verplanten en aankweeking der byzondere foorten van Moeskruiden , met aanwyzing der verfchillende gronden; benevens de inzameling van 't zaad. IV. HOOFDSTUK. Van de fchadelyke onkruiden, derzelver naamen, en den tyd wanneer ze komen en bloeijen , om ze voor het ryp worden der zaaden uit te wieden. V.  Landbouwkundig schoolboek. 33 V. HO O F D S T U K. Vari het vernielend ongedierte, den tyd hunner komfte, eiër leggen en weggaan, en de beste middelen om ze te weeren * of daas' zynde, uit te roeijen. VI. HOOFDSTUK. Van de Broeijerijen; VII. HOOFDSTUK, Van de Vruchtboomen. VIII. HOOFDSTUK. Van de aankweeking , verplanting, inenting} en 't oculeeren der vruchtboomen. IX. HOOFDSTUK. Van de ongemakken der Vruchtboomen en van het fnoeijen, met aanwyzing van de beste manier, en den regten tyd. X. HOOFDSTUK. Van het vernielend ongedierte der vruchtboomen , deszelfs foorten , den tyd hunner' komfte en eiër leggen, en de' middelen om ze te weeren, of daar zynde, uit te roeijen^ C 3 EER-  %6 I. VERHANDELTNG OVER EEN EERSTE DEEL. Van de Bouwlanden, I. HOOFDSTUK. Van de onderjcbeidene foorten van Bouiv- of Teellanden. i. Van den Landbouw in 'talgemeen, en het waardige van deszelfs beoefening. a. Van de Bouwlanden in 't byzonder. 3. Van derzelver onderfcheidene foorten en vruchtbaarheid. 4. Welke de onderfcheidene inmengfels der verfchillende foorten van Bouwlanden zyn, en waar door het eene zo verre boven het andere in vruchtbaarheid uitmunt. 5. Van de kenmerken waarna de Landman de Vruchtbaarheid zyner Landen afmeet. 6. Van de voedende fappen der planten, en waarin dezelve beftaan. 7. Over het nut dat de Landman door afwisfe- ling zou kunnen verkrygen , indien hy zyne gronden dan eens tot Bouw- en dan weer tot Weilanden gebruikte. II. HOOFDSTUK. Befcbryving van de Gereedfchappen, welke tot het bebouwen der Landen ver'iiscbt worden. 1. Welke Gereedfchappen een Landman tot het bebouwen zyner Teellanden nodig heeft. 2. Wel-  LANDBOUWKUNDIG S CH.00 LBO EK. 37 s. Welke de voornaamfte deelen van den Ploeg zyn. 3. Waartoe de Ploeg dient. 4. Waaruit beftaat de Egge. 5. Wat wordt daar mede verricht. 6. Waaruit beftaat de Rol. 7. Waartoe wordt ze gebruikt. 8. Is 'er niet een merkelyk onderfcheid in den Ploeg die in kleilanden, of die in zandgronden gebruikt wordt. 9. Welke algemeene, en welke provinciaalebe- naamingen hebben debyzondere deelen van den Ploeg. 10. Wat nut doet ieder der genoemde deelen in 't werken van den Ploeg. 11. Hne worden die deelen te zamen gefteld, om op de gemakkelykfte wyze te werken. 12. Is'er ook onderfcheid, in de deelen, en het te zamen ftellen van de Egge. 13. -Op welk land, en wanneer komt de Rol te pas ? ja, Waarin beftaat hoofdzaakelyk het onderfcheid in de byzondere foorten van Ploegen. ,5. Welk meerder nut doet ieder foort van *. Ploeg voor dien grond waar toe hy gefchikt is. iS. Hoe ftelt men de byzondere deelen van den Ploeg, indien hy diep, en hoe, als hy vlak zal ploegen. 2 3 17. Zou-  g§ I. VERHANDELING 0VÉR EEN 17, Zoude men in het veranderen, vermeerde¬ ren of verminderen der deelen, niet nog eenige verbetering kunnen maaken, om den ploeg gemakkelyker te doen werken, 18. Waarom bedient men zich op ligte gron¬ den niet algemeen van Eggen met yzere pennen? IQ* Hoe groot en zwaar diend de Rol te wezen , indien ze aan het oogmerk zal voldoen, III, HOOFDSTUK- Van de Bereiding der Bouwlanden. I, Van 't ploegen in 't algemeen, s. Welk 't oogmerk is, van 't land .te ploegen. 3, Welk 't oogmerk van eggen en rollen is. 4. Hoe dikwils men ieder byzonder foort van land moet ploegen. 5, Welke bepaaling men in 't meer of minder ploegen, omtrent het graan maakt, dat men in 't land denkt te zaaijen, 6. Of het dikwils ploegen , den groei der veldgewasfen bevordert, f, Van den tusfehentyd die 'er diend te ver- loopen, om het land voor de tweede en derde reis te ploegen , met aanwyzing der kenteekenen, wanneer. §. Hoe diep men het bouwland diend te ploegen, om met grond verzekerd te zyn, dat  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 39 dat de wortelen der veldgewasfen niet dieper zullen fchieten, dan de grond door den ploeg los gemaakt is. 9. Over het formeeren van breede of fmalle akkers, of de hoog gerugde, boven deii vlak liggenden akker, te kiezen zy , dan of de gedaante naar de omftandigheden gefchikt wordt. 10. Welken invloed het diep en dikwils ploe¬ gen op de vermeerdering der vruchtbaarheid van den grond heeft, met ophelderende redenen,, waardoor dezelve bevorderd wordt. 11. Welke byzondere voordeden, doet de Landman, met zyn akker te eggen, wanneer, en hoe dikwils komt dit te pas. IV. HOOFDSTUK. Van de bemesting der landen, en de onderfcheidene foorten van Mest. 1. Van de byzondere foorten van de ordinaire Mest. 2. Welke eigenfchap ieder foort bezit. 3. Voor welk foort van gronden ieder foort naar derzelver eigenfchap best gefchikt is. 4. Welke foorten voor ieder veldgewas het best gefchikt zyn. 5. Wanneer men oude, en wanneer men nieu¬ we mest tot het meeste voordeel kan gebruiken. C 4 6' °P  4© f. VERHANDELING OVER EE!* 6. Op wat wyze, ieder foort van mest, moet verzameld worden, om het meeste nut te doen. f. Hoe men dezelve best kan vermeerderen. 6. Wanneer ze op het land gebragt moet worden , met bepaling van 't graan waar toe ze dienen moet. " . 0. Hoe veel wagens ieder foort van grond no¬ dig heeft , en wel voor de byzondere foorten van graanen , die men denkt te zaaijen. 10. Hoe lang ieder foort den grond vruchtbaar kan houden, met aanwyzing der veldvruchten welke het in dien tyd gedraagen heeft. 11. Van de buitengewoone foorten van mest, als Afch, Roet, Straatvuilnis, Plaggen, Bagger enz. met aanwyzing voor welke gronden , en voor welke graanen, ieder foort het best gefchikt is, benevens de nadere bepaaling' van de kwantiteit enz, V. HOOFDSTUK. Van alle foorten van Graanen en Veldgevoasfin% in ons Vaderland geteeld wordende, 1. Een algemeene optelling der naampn van de byzondere graanen en yeldgewasfen van pns Land? ?t Qp  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLEOEK. 41 e. Öp welke gronden ieder foort met het mees* te voordeel kan verbouwd worden. 3. Welke foorten ter teeling het meest aan temoedigen zyn. 4. Welk byzonder gebruik van ieder foort ge¬ maakt wordt, voor zo verre dit tot den landbouw betrekking heeft. 5. Welke onderfcheiding een verftandig land¬ man diend te maaken, in 't uitkiezen van graan dat tot een volgende zaaijing zal ftrekken, zo met betrekking van goede kwaliteit, als zuiverheid van onkruid. VI. HOOFDSTUK. Van den regten zaaityd der verfchillende foorten , en de meer of mindere deugd, van het te zaaijene Graan. Het zal zeer onverfchillig wezen, of men in 't Schoolboek eerst handelt, wegens den zaaityd, van winter- of zomergraan. Ik zal ftellen , dat met het laatfte begonnen wordt. %. Men fpreeke eerst wegen den zaaityd van alle veldgewasfen. 2. Van ieder foort van graan in 't byzonder, 3. Van 't onderfcheid dat zwaar of ligt land maakt in den zaaityd. 4. Van de omftandigheden van 't weder, dat de zaaijing kan vervroegen of vertraagen. C 5 5. Over  42 I. VERHANDELING OVER EEN 5 Over de algemeene regelen, welke ftrekken dat de Landman den besten zaaityd kan bepaal en , naar waarfchynelyke vooruitzigten, en door de ondervinding bevestigende waarneemingen, aangaande verandering van 't weder. 6. Welke maatregelen hy moet gebruiken by 'tzaaijen, indien men in 't voorjaar aanhoudende regens, vorst of fneeuw heeft, met aanwyzing van de beste manier, om het zaad van alle lborten van veldvruchten over den akker uit te ftrooijen. (Misfchien ware het ook nodig van de verfchillende foorten van Zaaimachines te fprecken,) 7. Voorts diend nog gefprooken te worden , dat men van fommige zomergraanen op ligte gronden, het gewas, na dat het even° boven den grond is, onderëgt, ook wel onderploegt , om het beter te doen wortelen, gelyk de Boekweit, Haver enz: maar deeze verrichting komt nooit in kleilanden te pas. 8. Den regten tyd van ieder foort winter¬ graan te zaaijen, benevens het onderfcheid, om dit op zwaar of ligt land te verrichten. 9. Welke hulpmiddelen men diend te gebrui¬ ken, indien het weder, of de bézigheden van den oogsttyd ons belet hebben, het nieuwe graan gedorscht en gezuiverd te krygen , om het ter regter tyd  landbouwkundig schoolboek. 43 tyd in 't najaar weer te konnen uitzaaijen. 10. Welke tyd voor ieder foort de beste is, om gezaaid teworden. 11. Dat het zwaarfte het beste graan is, dat men tot het zaaijen kan bepaalen,'om het meefte voordeel daar van te hcopen, met aanwyzing van de hoeveelheid van zaad op een bepaald ftuk land. 11. Dat men niet flegts moet vermyden, tweemaal agter elkander hetzelfde graan op 't land te zaaijen, maar ook trachten, zo veel mogelyk, graan van een nabuurig Landman te krygen om zynen akker te bezaaijen. 13» Dat men vooral zorg moet draagen, om het zuiverfte graan tot het zaaijen te kiezen, teneinde door het zaad, het onkruid in 't land niet te vermeerderen. VIL HOOFDSTUK. Van de verfchillènde fchadelyke Onkruiden; hos dezelve uit de landen kunnen geweerd, en daar zynde, op de beste wyze, zonder nadeel der veldvruchten, uitgeroeid worden. ï. Van de naamen der Onkruiden, zo algemeene als provinciaale , met aanwyzing op welke gronden ieder foort het weeligst voortkomt. 2» Van  44 !• VERHANDELING OVER EEN 2. Van de nadeelen der verfchillènde foorten van onkruiden in 't algemeen. 3. Van de nadeelen welke dezelve door 't ver¬ flikken van 't graan, en het berooven der voedende fappen, ieder foort in 'tbyzonder toebrengen. 4. Van den tyd wanneer ze bloeijen, en hun¬ ne zaaden ryp worden. 5. Welke behoedmiddelen men kan aanwenden, om ieder foort op de gemakkelykfte en min kostbaarfte wyze uit het land te weeren. 6. Welke hulpmiddelen een Landman kan aan¬ wenden, om het fchadelyk onkruid van zynen reeds bezaaiden akker uitte roeijen, zonder de veldvruchten te benadeelen. 7. Welke foorten het nadeeligst zyn, om het uitroeijen voornamelyk aan te raaden. Ï\':B: Dit zesde, en het volgende zevende Hoofdftuk zullen natuurkundig dienen verhandeld te worden, waarby men het korte en klaare voornamelyk, in 't oog zal moeten houden. VIII. HOOFDSTUK. Van het vermeiende Ongedierte , de middelen om het voortekomen, en te verdelgen. l'. De benaamingvan ieder foort van ongedierte, zo algemeene als provinciaale, en voor wel-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK 45 welke graanen en gronden zy voornamelyk het meest te dugten zyn. s, Van de nadeelen welk ieder foort in 't byzonder aan de veldgewaflen toebrengt. 3. Den juisten tyd wanneer ieder foort gewoon- lyk voor den dag komt. 4. Den tyd wanner ieder foort zyne eieren legt, en den ordinairen tyd wanneer ze verdwynen. 5. De middelen welke met een goed gevolg kunnen aangewend worden, om ze, vóór het leggen hunner zaaden, te verdelgen. 6. Welke voorafgaande omftandigheden ons kunnen waarfchouwen , of wy veel of weinig van deeze of geene foort te vreezen hebben, en de behoedmiddelen, om ons daartegen te beveiligen. 7 Welke toevallige omftandigheden, het zy van weder, wind, of andere vefchynfelen, aanleiding kunnen geeven, dat wy, een niet zeer gemeen foort van ongedierte , in onze veldvruchten kunnen krygen, en de middelen, om dit voortekomen , of min gedugter te doen zyn. 8. De middelen om ze op de gemakkelykfte en min kostbaarfte wyze te verdelgen. IX.  I. VERHANDELING OVER EEN IX. HOOFDSTUK, fan den regten Oogsttyd der onderfcheidene foorten van veldvruchten, en de daartoe benodigde gereedfcbappen. i. Daar de juiste tyd van inöogfting afhangt van het ryp worden der veldvruchten, en het aanrypen vervroegd of vertraagd kan worden door een gunftig of ongunftig zomerfaifoen; zo diend aangeweezen te worden, welke oordeelkundige fchikking de Landman in den tyd van zaaijen kan maaken, om voortekomen, dat alle zyne veldgewasfen niet gelyktydig ryp worden. 3. Indien de Landman deeze fchikking , het zy uit onkunde of achteloosheid, verwaarloosd heeft, of dat, ongeacht zyne genomene voorzorg, de veldvruchten egter te gelyktydig ryp worden; van welke hulpmiddelen kan hy zich dan bedienen , om in dat over de hand komend werk, op, de beste wyze, en tot zyn meeste voordeel, door te komen. Met aanwyzing der veldgewasfen , welke den meesten fpoed -verëi* fchen. 3. Welke veldgewasfen by een ordinair zomerfaifoen het eerfte ryp worden. — Welke van de gelyktydigen den meesten fpoed ver-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 4? verëifchen, om gemaaid, gezikkeld of geplukt te worden. 4. Welke gereedfchappen voor het maaijen of affnyden der onderfcheidene foortcn van graanen het voordeeligst zyn. 5. Welk onderfcheid dit op zwaare of ligta gronden maakt 6. Welke hoofdëigenfchappen ieder der ge- sreedfchappen moet bezitten, om goed voor het gebruik te wezen, waartoe zegefchikt zyn. 7. Welke algemeene, en welke byzondere be- naaming ieder derzelven draagt. X. HOOFDSTUK. Van het opleggen der veldgewasfen in Scbuuren, Bergen en Myten of Rooken. Van het Dorsfchen, Harpen, Wannen, en verdere zuivering der Veldvruchten enz: met de befchryving van de daartoe benodigde Gereedfchappen. 1. Eene beredeneerde aanwyzing over het op¬ leggen der veldgewasfen. 2. Of daaromtrent de Schuur, Berg of Rook de voorkeur heeft. 3. welke voor- en nadeelen ieder van deeze berging heeft. 4. Welke foort van graanen voor deeze, en wel¬ ke voor eene andere berging te kiezen is, om  48' I. VERHANDELING OVER EEN om daar uit by wyze van gevolgtrekking de beste manier van opleggen aan te pry. zen. 5. Of 'er ook onderfcheid gemaakt moet worden , als het graan op zwaar of ligt land gegroeid is. 6. Van de onderfcheidene manieren, om het graan uit te dorsfchen. 7. Welke manier de beste in 't algemeen, en voor ieder foort van 't graan in 't byzonder is. 8. Welke de eerfte ruwe zuivering van êt graan is. 9. Wanneer hetzelve geharpt, of wanneer het gewand moet worden, ïo. By welke gelegenheid het een en ander, of ieder byzonder te pas komt. 11. Eene befchryving der gereedfchappen tot het dorsfchen, harpen wannen, enz: 12. Van 't ftroo tot voeder voor eigen Beesten, of ten verkoop, om zulks op de voor• deeligfte wyze te beileeden, XI. HOOFDSTUK. Van de Hout-tetlt op febraale gronden* 1. Eene algemeene redeneering over het Houtplanfoen op gronden welke met geen voordeel bebouwd kunnen worden, met aanwyzing der voordeden die 't planfoen geeft. 1. Wek  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 49 2. Welke foort van hout men diend te kiezen, met betrekking van den grond, om de voordeden uit den weeligen groei te konnen opmaaken. 3. Welke foorten van hout men diend te plan¬ ten, om een gemakkelyken en aanhoudenden verkoop te verkrygen. 4. De wyze, om den grond tot de houtteelt te bereiden. 5. Over het zaaijen van boomzaaden, om houtplanten aan te winnen, en van het affteeken der penwortel, om Ze tot verplanting bekwaam te maaken. 6. Over het aankoopen van jonge boomen, met aanwyzing der plaatzen, waar men dezelve in een genoegzaame hoeveelheid van een goede kwaliteit, en tot de minfte pryzen, kan bekomen. ?. Over het planten der jonge boomen, en het fchoonhouden der eerfte twee jaaren. 8. Van het hakken, fchillen en ten verkoop* gereed maaken, met aanwyzing der pryzen die men doorgaans van één morden Eeken hakhout, Berken, Elzen of eenige andere foorten hakhout bedingt. Waarby de locaale fituatie wel in opmerking moet gehouden worden, of het transport per & verre diend te gefchieden, dan of het digt aan een vaarbaar water geleden is enz: 8 9. Welke voordeden men zich gou kunnen D be-  50 Tf. VERHANDELING OVER ÈÉN belooven, indien men de boomen lietvolwasfen; of dat men tusfchen het hakhout , op zeer ruime afftanden. eenigf liet opgroeiden, zonder het hakhout te konnen benadeelen. TWEEDE DEEL. Van de Wei- en Graslanden. I. HOOFDSTUK. Van de onderfcheidene foorten van WA- en Graslanden. 1. Van de onderfcheidene foorten van Weien Graslanden in 't algemeen. 2. Van de Klei- Dras- en Zavelgraslanden ieder in 't by zonder. 3. Welke van dezelven, ieder in zyn foort, beter tot Gras- dan tot Weilanden kunnen dienen, en tevens in het tegenöverftaand geval. 4. Welkeredenen de Landman kan hebben, ecnige zyner landen altoos te laaten beweiden , zo uit hoofde van beter gefchiktheid van den grond, als om het gemak van zyne melkbeesten nader by huis'te hebben. 5. Hoe veel beesten op één morgen weiland, met aanwyzing der gronden, kunnen wei-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 51 weiden , zonder gebrek te hebben , en nogtkans het land kort kunnen houden. 6. Of de Landman zyn voordeel niet beter vinden zou, indien hy zyne Gras- en Weilanden om de agt of tien jaaren, twee zomers beteelde. 7» Het nut voor de Graslanden daarvan aantoonen , dat dezelven na dien tyd, door die roering, eene diepere vruchtbaare oppervlakte zouden bekomen , welke niet llegts overvloediger, maar ook veel malfer gras zouden opleveren, dan thans door de vast gezakte ,en doorliet trappen der beesten nog meer verharde oppervlakte geduurende een langen reeks van jaaren, gewoonelyk gefchiedt. S< Welke foorten daartoe het bekwaamst zyn, om met vrucht ondernomen te worden. IL HOOFDSTUK. Befcbryving der Gereedfchappen tot het bereiden van de Wei- en Graslanden verëiscbt wordende. Dit Hoofdftuk kan zeer kort verhandeld worden, om dat de gereedfchappen tot de bereiding van de Wei- en Graslanden op verre na zo menigvuldig niet "zyn, dan tot de Bouwgronden, D ü II I  52 I. VERHANDELING OVER EEN IN. HOOFDSTUK. Van de bereiding der Wei- m Graslanden. i. Van de gewoone bemesting. a. Welke foort van mest het eigenaartigst voor de byzondere gronden gefchikt is, om de meeste vruchtbaarheid te bewerken. 3. Hoe fterk men voor ieder foort diend te mesten. 4. Hoe dikwils, ieder foort diend bemest te worden, om in een vruchtbaaren ftaat te blyven. 5. Welk onderfcheid men daarby omtrent de wei- en die van de graslanden diend waar te neemen. 6. Van het diephouden of uitbaggeren der flooten; welk nut zulks voor de weilanden in 't byzonder doet. 7. Van het nuttig gebruiken van de Bagger. 8. Van het greppelen, om het water van 't land in de flooten te loozen. 9. Van het uit- en inmaalen van water, in¬ dien het Polderlanden zyn. IV. HOOFDSTUK. Van 't Grasmaaijen, Hooijen, het Hooi veilig inde Schuur, Berg of Rook op te leggen, en best mogelyk te bevtaaren. 1. Van 't grasmaaijen , met aanwyzing van den  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK 53 den bekwaamften tyd, om niet te lang te wagten, opdat men van de regenvlaagen, in 't laatst vanjuly veelal komende, niet overvallen worde. 2. Van 't hooijen, en welke bézigheid men door het hooijen verftaar. 3. Welke algemeene waarnemingen men heeft, om het afgemaaide gras te wenden, ten einde de drooging te bevorderen. 4. Of het dikwils wenden de voedende declen verminderd. 5. Of dit te prefereeren zv, boven het ge¬ vaar van broeijing, daar het hooi aan blootgefteld is , indien de lucht hetzelve niet eerst van de meeste waterachtige, en eenige olieagtige deelen beroofd heeft. 6. Welke berging te prefereeren zy, om het hooi in de Schuur, Berg of Rook op te leggen, met aanwyzing der voor- en nadeelen van de eene en andere manier, en . dat men het vooral niet boven fchaapftallen moet leggen, om dat die lucht voor koebeesten en paarden een afkeer in het eeten veroorzaakt. 7. Door welke j foort van berging het hooi geurigst en voedzaamst voor de beesten blyft. S. Welke hulpmiddelen men moet aanwenden indien het hooi te vogtig t'huis gehaald heeft moeten worden. D 3 c>De  54. I. VERHANDELING OVER EEN 9. De vermoedelyke voorteekens, welke eene broeijing doen vreezen. 10. Welke behoedmiddelen de beste en veilig- fte zyn, als men de broeijing in 't hooi krygt, om dat gedugt gevaar te ontgaan- 11, Welke middelen te werk gefteld moeten worden, als men het hooi, wegens broeijing uit elkander heeft moeten werken, om de geur en voedende kracht best mogelyk te bcwaaren. V. H O O F D STUK. Over bet planten van Hoepbeut, Tienbosfen enz: in laage drasftge Landen. 1. Een onderzoek, welke eigenfchappen het land diend te hebben, om het tot dit gebruik te fchikken. a. Wel overweegen, of 'zodanig land niet tot grasland kan dienen. 3„ De voor- en nadeelen van de een en andere befteraming tegen elkander te vergelyken, met begrooting der kosten. 4. Welk foort van hout ter planting te prefereeren zy, zo ten opzigtc van voordecligen groei, als gunfligen verkoop. K. Den tyd der groeijing en deszelfs grootte të bepaalen, met aanwyzing der middelen', om het behooriyk' fchoon te houwen. 6. Van  LANDBOUWKUNDIG SC H OOLBOEÏT. 55 6*. Van den haktyd; dewyze hoe, en de middelen om het gevoeglyk van 't land te brengen en te transporteeren. f. Of zulk foort van grond, na verloop vantyd, daardooor niet tot beter grasland Kan gcbragt worden. DERDE DEEL, Van de Veeteelt. I. HOOFDSTUK. Fan de Veeteelt in 't algemeen. li Wat men onder de benaa.ning van Veeteelt, verftaat. t Eene korte uitweiding over het loffelyke dier bézigheid in 't algemeen, en over het nut derzelver voor den Veehouwer en der menfehelyke Maatfchappy in 't byzonder. j. Eene optelling der algemeene voordeden , welke ieder foort van beesten den eigenaar toebrengt, zo door het verrichten van het nodige werk, tot den landbouw vereischt wordende, als in het leveren van mest voor bouw- en weiland. [, Welke bepaaling men diend te maaken in D 4 het  55 I. VERHANDELING OVER EEN het getal van beesten dat men denkt te houden. Hierby moet gelet worden : (a) op de hoeveelheid van voeder, daar men jaarlyks , by eene middelmaatige inzameling, op kan reekenen,niet ilegts van hooi- maar ook van weilanden. (b) Op de uitgeftrektheid der bouwlanden die men jaarlyks moet beteelen, om het nodige getal van Paarden te bepaalen, die het werk verrichten. (c) Op de hoeveelheid en hoedanigheid van de verëischt wordende mest. Voorts diend tot Hot nog aangedrongen te worden, dat het voor den Landman altoos voordeeiiger zal uitkomen, indien het getal der byzondere foorten van vee, dat hy houd, eenigzins minder zy, dan zyne weilanden en winter voeder wel gedoogden ; want hierdoor zal het vee ruimte van voedzel krygen niet alleen , maar ook de nodige oppasfing in 't fchoon houden , hetwelk alles tot de gezondheid van 't vee contribueerd. II. HOOFDSTUK. Van het Rundvee. 1. Van de Koebeesten in 't algemeen. 2. Welke hoedanigheden dezelve behooren te be-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 57 bezitten, om als voordeelig voor den eigenaar befchouwd te worden. ' 3. Van den tyd dat zy togtig worden, en wanneer men ze tot de voortteeling moet töelaaten. Of het voordeeligst zy, dat men drie vierde of zeven agtfte van het getal in 't laatst van May of Juny door den Stier laate ryden, om dus de meeste melkbeesten 's zomers in de weide te konnen hebben, en of men de minst melkgeevende niet in de Maand February dient te laaten ryden, om ze als melkbeesten by wintervoeder op ftal te hebben. 4. Dat dit uitzondering lydt voor Huislieden welke digt by, en rondom volkryke fteden woonen, die de melk het gantsche jaar door te markt brengen. 5. Van de kenteekens, dat eene koe veel, en tevens vette melk geeft, met aanwyzing, dat een groot uijer een bedriegelyk kenteeken is. 6. De kenteekens van derzelver ouderdom, en hoeveelmaalen gekalft. 7. Van de verfchillènde behandelingen die de landlieden in de byzondere Provinciën, Diftricten en plaatzen met dezelven in de wei en op ftal houden. Dat het zindelyk houden zeer veel toebrengt aan derzelver gezondheid, met aanwyzing, welke de beste manier van behandelen is, naar de omD 5 ftani  58 I. VERHANDELING OVER EEN Handigheid van de weilanden , van het winter voeder , van de beesten zelve , en het voordeel dat men byzonder daarmede bedoelt, het zy in aanwinning van zuivel, kalveren, of mest. 8. Van de behandeling der koeijen by 't kalven. De oppasfing van de koe en 't kalf, zo wel om het tot een koebeest of Hier aan te fokken, waartoe men altoos do fterkfte en gezondlle uitkiest: of wel de kalveren ten verkoop vet te mesten, met aanwyzing van de hoeveelheid , en de vermenging van melk, in 't een en ander ge>,al. 9, Hoe verre het voor een Landman geöorlooft zy, zyn zinnelyk vermaak te volgen, in het uitkiezen van enkel zulke beesten welke eene fraaije geftalte, byzonder uitgekipte kleuren en hoorens hebben. Wat aan een koebeest met reden als wanftaltig kan aangemerkt worden, en of de withiirige niet algemeen de zwakften van inhout zyn.. 10, Van den Hier, en deszelfs hoedanigheden en ouderdom, om een goed foort van koebeesten te behouden of te verkrygen. 11. Hoe oud hy behoord te wezen, om ter voortteehng bekwaam te zyn, en hoe lang hy dienst kan doen. i j. Dat het byzonder op de gezondheid, fterk- te  Landbouwkundig Schoolboek. 59 te en verdere goede hoedanigheden van den {tier aankomt, om een goed foort van koebeesten aantewinnen, waarom men ten deezen opzigte vooral niet fpaarzaam in 't aankoopen , noch in het toedienen van voedzaam gras of hooi behoore te wezen. 13. Van het vetweiden der koeijen en osfen. De beste hoedanigheid ten deezen opzigte is, dat zy weelig groeijen en fchielyk vet worden. 14. Van de beste orde van een ftal , waarin de beesten 's winters gehuisvest zyn, met bepaaling der grootte voor een zeker getal beesten, en welke manier de beste zy voor het plaatzen der beesten, met bepaaling van het huishoudelyke der landlieden in verfchillènde diftricten, Hï, HOOFDSTUK.: Van de ziekten en ongemakken van het Rundvee , derzelver kenteekens, oorzaaken en middelen ter geneezing, 1, Dat het hoornvee maar voor zeer weinige ziekten te vreezen heeft, (en onder deezen is de gedugte Pestzielto de vernielendfte) maar met zeer veele ongemakken worftelen moet, die , voor het groot-  60 I'. Verhandeling over een grootfte gedeelte, hun zitplaats in de binnenfte deelen van 't lighaam hebben; evenwel zyn hunne buitenfte deelen veeltyds ook aan veele ongemakken blootgefteld. 2. Eene optelling van de byzondere ziekten en ongemakken, welke men, in ieder der Provinciën van ons Vaderland, onder het Hoornvee ontmoet, zo met de algemeene als byzondere benaaming dier ziekten en ongemakken. 3. Welke van dezelven algemeen, en uit na- tuurlyke oorzaaken voortkomen. 4. Welke meer zeldzaa n zyn, en uit toeval¬ lige omftandigheden ontftaan. 5. Van de kenteekens der byzondere ziekten en ongemakken , die eenvoudig maar klaar moeten befchreeven worden. 6. Van de natuurlykè en toevallige oorzaa¬ ken, welke tot het ontftaan, van deeze of geene ziekte en ongemak, aanleiding geeven. 7. Van de middelen ter geneezing voor de ziekten en ongemakken. Deeze moeten niet omflagtig zyn. Dat het voor den Veehouwer misfchien voordeeligst zou zyn, indien men de geneezing van veele ziekten of ongemakken door huismiddelen wist te bewerken, en de overige naar opgaave van Recepten'; welke huismiddelen en Recepten onder nommers ge-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 6l gebragt, enagterhetHoofdftuk geplaatst moesten worden. 8. Dat by het noemen van de ziekten of oh. gemakken het hulpmiddel ter geneezing met de nommer van 't huismiddel of Recept moet aangeweezen worden. Dat de Veeman in dit geval niet ligt zal misfen in de keuze van een gepast hulpmiddel te gebruiken, indien de kenteekens der ziekte maar klaar en onderfcheiden opgegeeven zyn. 9. Of 'er ook kenteekens van eene aannaderen- de veepest zyn: zo ja; welke, en of men daartegen met vrucht eenige voorbehoedmiddelen zou konnen gebruiken. 0. Welke voorkeur de Inenting der kalveren van gebeterde koeijen heeft, om defchadelyke gevolgen van de veepest te ontwyken. 1. Eene beredeneerde aanpryzing om de In¬ enting meer algemeen te maaken. De voordeden uit de ondervinding bewyzen, en de navolging aandringen door de plichten waaronder wy liggen , om ook de beesten, welke onder onze befchikking ftaan , naar de verlichting van onze kennis, tot behoud van gezondheid en leven by te Haan. 2. Op het einde van dit Hoofdftuk mag wel aangedrongen wordpn, om het fchadelyk voor-  62 I. VERHANDELING OVER EEN vooroordeel ten deezen opzichte te doen ophouden. Immers is het wreed dat wy een hond of kat, waarin wy weinig of geen belang ftellen, zullen laaten fmooren, indien wy voor dezelven een middel ter redding by de hand hebben : hoe wreed en ondankbaar is het dan niet, wanneer wy weigeren onze nuttigfte beesten , waarin wy groot belang ftellen, door alle mogelyke hulpmiddelen gezond, en by 't leven te behouden. IV. HOOFDSTUK. Van de Schaapen. l. Van de Schaapteelt in 't algeméén. ï. Op welke landen dezelve met het groot- fte voordeel kunnen aangekweekt, en vermenigvuldigd worden. 3. Dat de Heilanden daartoe gefchikst zyn, maar dat men daarvan zekere diftri&en dient te omheinen, op dat de Schaapen de Heiplanten tot den grond afëeten, waardoor zy altoos jonge planten zullen hebben , die voor haar fmaakelykst en gezondst zyn. 4. Hier van moet de ondervinding de uitge- ftrektheid, voor een zeker getal fchaa- pen, bepaalen. < Indien de fchaapen het niet geheel kort 3' kun-  Landbouwkundig Shoolboek. 63 kunnen houden, dat dan de flaanblyvende ftruiken afgemaaid worden. é. Dat men jonge Heide (het zy na de afbranding , of dat men een zeker ftuk land omploege, effen egge,en dan weer met heide laate begroeijen) een zeer goed winter voeder voor fchaapen is, indien het in de maand Augustus gemaaid en gedroogd wordt. 7. Van het uitgeftrekte nut, dat de fchaap- teelt kan aanbrengen. 8. Van de keuze, aangaande Rammen die fyne wol hebben, en dat men de wol merkelyk kan verbeteren, zelfs door inlandfche rammen van een goed foort. 9 Het getal der fchaapen moet den voorraad van wintervoeder niet te. boven gaan. Welks hoe danigheid de ft.il moet hebben, om ze'swinters gezond te houd.-n, en welke het beste wintervoeder voor hen is. 10. Van het Hameien, of Verfnyden der rammen. ii- Wanneer de fchaapen ter voortteeling bekwaam zyn, en wanneer ze daartoe uitgediend hebben, met aanwyzing der kenteekenen van derzelver ouderdom. ia* Welke goede hoedanigheden een fchaap moet hebben, om voor den eigenaar het hoogst mogelyke voordeel te doen, en of de witte kleur der wol alleen te kiezen zv. 13 Van  04 I. VERHANDELING OVER EEN 13. Van de behandeling der moederfchaapen als ze draagen, en die der lammeren. 14. Van 't wasfchen en fcheeren, met aanwy¬ zing van de beste manier, en den resten tyd. IS' Van 't vetmesten, en door welk voedzel men zulks op de beste wyze kan bevorderen. V. HOOFDSTUK. Van de ziekten en ongemakken der fchaapen , derzelver kenteekens, oorzaaken en middelen ter geneezing. 1. Dat de fchaapen aan veelerly ziekten on¬ derhevig zyn. 2. De gewoone ziekten der fchaapen van ons Gemeenebest op te tellen, en daarvan de algemeenfte en gevaarlykfte aantewyzen. 3. Van de kenteekenen, oorzaaken en midde¬ len ter geneezing, van ieder ziekte opgeeven. 4. Van de ongemakken welke van buiten aan¬ komen , benevens de kenteekenen, oorzaaken en middelen ter geneezing.' 5. Welke ziekten en ongemakken door na- tuurlykc oorzaaken ontftaan, en welke uit toevallige omftandigheden gebooreh worden. 6. Van  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 65 6. Van de Botten in de levers der fchaapen in 't byzonder. Derzelver doodelyke gevolgen; De kenteekenen , oorzaak en middelen ter voorkoming en ter geneezing deezer ziekte. 7 Dat het fchaap merkelyk aan zyne gezondheid lydt, indien men ze 's winters eenige weeken agter elkander op ftal houdt. 8. Dat alleen aanhoudende regens , en jagt- fneeuw de fchaapen eenige dagen van het land moeten houden, of dat de oppervlakte der aarde met een d kke , en hard bevrooren fneeuw bedekt is. 9. De middelen ter geneezing voor deeze of geene ziekte, dienen ook genommerd te wezen (gelyk by het Hoornvee is aange. weezen) op dat men by het verhandelen niet telkens in herhaalingen behoeft te vervallen, maar alleen te zeggen heeft waarvoor men het middel of Recept No.... met vrucht kan gebruiken. VI. HOOFDSTUK. Van de Paarden in 't algemeen. 1. De hoedanigheid welke goede paarden moeten hebben, betrekkelyk de dienften waartoe ze gefchikt worden. 2. Dat een Landman by aankoop van zyne paarden voornamelyk moet letten , dat E zy  66 ' I. VERHANDELING OVER EEN zy gezond en fterk zyn, maar nooit naar' eene fraaije geftalte of kleur moet zien, waaraan de eerfte genoemde verëifchten ontbreeken. 3. De kenteekenen van gezondheid , fterkte en ouderdom. 4. Of het voor een Bouman aanteraaden is, de paarden voor zyn eigen gebruik aan te fokken. De voor- en nadeelen daarvan aantoonen. 5. Hoe oud de merrie, en hoe oud de hengst moet wezen, als ze ter voortteeling bekwaam zyn. De beste tyd, om ze te laaten vermengen. Hoe lang de merrie draagt, en hoe geduurende den laatften tyd der dragt te behandelen. 6* Van de behandeling der voolens; van het ruinen, en wanneer dit met het minfte gevaar kan gefchieden 7. Hoe oud de paarden behooren te wezen eer men ze tot den arbeid kan aanzetten; en hoe daarby moet te werk gegaan worden , om ze in gezondheid en fterkte niet te benadeelen, en wanneer men de voolens dient te laaten beflaan. 8. Van het zindelyk houden, en verdere be-, handeling der Paarden. 9. Van de beste foort van weilanden, welke voedzaam en tevens gezond gras voor de paarden opleveren. 10. Van het beste winter voeder, zo met be¬ trek-  Landbouwkundig schoolboek. 67 trekking der byzondere Provinciën, als ten opzigte van het werk dat ze 's winters te verrigten hebben, ii. Eene befchryving van de beste Hallen voor de Paarden, naar de omftandigheden der landlieden van de byzondere Provinciën, zo ten opzigte van hunne gewoone behuizingen , als de wyze om mest te verzamelen. VII. HOOFDSTUK. Van de ziekten en ongemakken der Paardeni; ^derzelver kenteekenen, oorzaaken en middelen ter geneezing. Dit Hoofdftuk dient op gelyke wyze behandeld te-worden, als wy by het Hoornvee eh Schaapert aangeweezen hebben.' vin. HOOFDSTUK. Van de Stoeteryen in onze Nederlanden. 1. Welke de gefchikftè landeryen voor ftoe- teryen zyn, en in hoe verre dezelve met voordeel kunnen beoefend worden. 2. Wat men tot behouding of verbetering van een goed Ras dient in opmerking te neemen , en of men niet in navolging .van Deenemarken en Zweeden, fpaanfche E 2 heng-  68 I. verhandeling over een hengften moest laaten overkomen, om ook . rypaarden aan te kweeken, of een nieuw ras daardoor aan te winnen. 3. Befchryving van onze inlandfche ftoeteryen met vergelyking der buitenlandfclie. 4. De behandeling der merrien en vöolens, voor zo verre dit tot de ftoeteryen betrekking heeft. 5. Of het by groote ftoeteryen niet aanteraa- den zy,de hengften altoos op ftal te houden. N:B: Daar ik my niet kan herinneren, iets van wezentlyk belang over de Stoeteryen in onze taal geleezen te hebben, zou men tot het bewerken van dit Hoofdftuk zich met nut kunnen bedienen van de volgende werken. 1. Eifai fur les haras, oü examen méthodiqüe des moijens propres pour établir, diriger et faire prospérer les haras Turin 1769. 2. Memoire fur les haras par Mr: L:B:D:C: Utrecht 1770. 3. S: G: winter von adlervlugel Stutery, das ist wohlbeflellte Folenzucht. Nurnburg 1703. 4. krausens Geftutgarten. Nurnburg 1724. 5. von eckhart Experimentaiifche Oeco. nomie 6. schrebers Samlung II. St: Balance zwi-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. ÓO zwifchen den nutzungen eines Vorwerks und einer zu machenden Stuterey. IX. HOOFDSTUK. Van de Geiten, Varkens, Hoenders, Kalkoenen, Zwaanen, Ganzen, Eenden, Duiven, Byën, enz:, Terwyl van ieder deezer foorten van vee, niet wel in een byzonder Hoofdftuk kan gehaneld worden, om dat het deel van de veeteelt anders te verre uit zou loopen, moet van ieder foort maar gezegd worden , het geen den landman daaromtrent van 't meeste nut kan wezen, om het te weeten. Zodanige kortheid betrachtende-, zou men misfchien tot opheldering van fommige landlieden ook konnen fpreeken , van de voortteeling van tamme konynen, van de Visfcberyen en de byzondere foorten van visfchen, als mede van de Zyvjurmcn* Van de Byen zou ik nogthans van oordeel wezen, dat wat breedvoeriger moest gehandeld worden. Deeze Infeften leveren ons Honing en IVascb; twee producten van een algemeen gebruik voor alle rangen van menfchen, zonder dat wy eenige onkosten van belang behoeven te maaken. Het ontbreekt veelen onzer Ingezetenen alleen'aan eene genoegzaame kennis, om dezelven op de beste wyze te vermeerderen; de nodige oppasfmg, naar de verëischte der Byen, te doen, en derzelver ongemakken voor te E 3 W  70 L Verhandeling over een komen, of tegeneezen. Deeze redeneering heeft voornamelyk betrekking tot die opgezetenen welke digt aan uitgeftrekte heilanden woonen. NiB: Is het Turfbaggeren met den aankleeve van dien, ook. onder den Landbouw begreepen? Dan het het komt my voor, dat offchoon het een aanwinnend Produel: genaamd kan worden , het toch onmiddelyk na de winning de behoorlyke bewerking moet ondergaan , en dus, in den ftaat als Turf, veel eer een voortbrengfel van nyverheid, dan een ruw Landproductte achten is. —— Indien hy als een Product van den landbouw zal befchouwd worden, moet hy in het Tweede deel, onder de Wei- en Graslandeu in een zesde Hoojdfiuk Verhandeld worden. VIER-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 71 VIERDE DEEL. Van de voortbrengfels der Veeteelt.. I. HOOFDSTUK. Over de voortbrengfels der Veeteelt in 't algemeen, met een beredeneerd vertoog over het onderJcbeid dat elk Veehouwer 'moet op het oog hebben in het houden van Vee, ge'ëvenredigd in foorten naar zyne gronden , om het meeste voordeel van de vruchten te bonnen trekken. i. Een kort verflag van de groote verfcheidenheid in foorten van voortbrengfels , welke de veeteelt oplevert. a. Van de huiden der runderen en paarden ; van de vagtcn der fchaapen en geiten. 3. Van het koe- paarde en geite hair, als me¬ de van de varkens borftels. 4. Van het fmeer der runderen en fchaapen. 5. Van de mest der runderen, paarden, fcha. pen , varkens, duiven en hoenders. 6. Van de fchaften en veeren der zwaanen ganzen, kalkoenen, eenden en duiven. 7. Van de eieren der hoenders , eenden en ganzen. 8. Van den honing en wasch enz: E4 II  7» I. VERHANDELING OVER EEN Iï. HOOFDSTUK. Van de Melk, Boter, Kaas en Fleescb van '* Rundvee. i* Van de melk, wanneer ze, zonder verdere bereiding, ten verkoop in de Heden gebragt wordt, met aanwyzing der midr delen, om derzelver hoeveelheid, door voedzaame fpyze aan de melk beesten te | eeveh , te vermeerderen. 2> Van de Boter en derzelver bereiding, met aanwyzing der middelen , om ze door eene meerdere bewerking fmaakeiyker en duurzaamer te maaken. 3. Van de onderfcheidene foorten van kaazen; welk foort voor ieder landman, naar zyne ' gronden, aanteraadeh is te maaken, waarby de gemakkelyke en voordeelige afzet in 't oog moet gehouden worden. 4. Van 't vleesch der Runderen, en of dit door onzen landman ook met voordeel gezouten in vaten gefhagen kan worden, in jaaren als hy veel vetweiders heeft, en de vette beesten goedkoop zyn. 5. Of het voor een laadman niet *voordeeli- gèr wezen zou, irfdien hy by verandering van omftandigheden in den trek van • boter of kaas, in plaats van boter, kaas maakte, en zo in het tegenöverftaande . geval. III.  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 73 HL HOOFDSTUK. Van de beste, gevpeglykfte, en min kostbaar/ie gereedfchappen tot bet maaken van Boter en Kaas ver'éischt ivordende. 1. Een korte 'befchryving der byzondere kar¬ nen ; derzelver deelen met de benaamingen en de werking van dien. 2. Het voor- en nadeel aantoonen van de werking der karnen, tusfchen die, welke • door een paard, hond of mensch gaande gehouden worden, met aanwyzing der verbeteringen, om ze ligter te doen werken, en het fpoedig verkrygen van boter te bevorderen. 3. Van de Vormen en Pers tot het maaken van . kaas gebruikt wordende, en welke verbetering men daaraan zoude konnen doen. zo met betrekking der gereedfchappen in 't beter werken, als tot het beterrbewerken der kaazen, 4. Van de verfchillènde foorten van gereed¬ fchappen , waarvan 'zich de landlieden in Gelderland, Overysfel en Drente-bedienen,, en wat daaraan te verbeteren zy. IV. H O O F D S T U K. Fan de Wol, Melk, Boter, Kaas en Vleesch der Schaapen. jf Over de verfchillènde foorten van wol naar E 5 maa-  j, I. Verhandeling over een maate de gronden waarop de fchaapen wek den, en de vlyt die men aanwend by het uitkiezen van lammeren met fyhe wol, om het ras te verbeteren, en dus waardiger wol te bekomen. 3. Hoe veel wol men jaarlyks aangewigtkrygt van een ordinair fchaap. 3. Of die kwantiteit door een betere behan¬ deling , verandering in het voedzel als anderzins, kan vermeerderd worden. 4. Van de melk en derzelver eigenfchap met betrekking tot het gebruik. 5. Of de voordeden der melk enz: wel kun¬ nen opweegen tegen de nadeelen welke het fchaap daar door aan zyne kragten verliest, benevens het verminderen der wol in deugd en hoeveelheid. 6. Van het maaken van fchaapenboter en kaas, met deszelfs omftandigheden, en het befchryven der gereedfchappen. 7,. Of de boter niet minder kragtig is , dan die van koeijen, en dus het maaken daarvan afteraaden zy. 8. Of de melk van fchaapen, op vette lan¬ den weidende, tot het maaken van boter even bekwaam is, dan die op heilanden weiden. 9. Van 't vleesch, het zy dat de landman de fchaapenleevendigverkoopt, of,gelyk in Vries-  Landbouwkundig Schoolboek. 75 Vriesland het gebruik is, dezelve geduurende de maanden November en December gellacht ter markt te brengen, en het vleesch daarvan te verkoopen. V. HOOFDSTUK. Van de voordsehn der Paarden, welke uit den verkoop ont/laan, voornamelyk by de Stoeteryen. ï. Kan gehandeld worden over de voordes len, die door verhuuring kunnen behaald worden, fchoon dit by de landlieden van zeer weinig beteekenisis. %. Van de voordeden van jong aangekweekte paarden. Dit is ook maar zeldzaam by Landlieden die akkerbouw hebben, en geen byzonder werk van de ftoeteryen maaken. 3. Van de voordeden van jonge en oude paarden die de ftoeteryen opleyeren. VYF-  ?6 I VERHANDELING OVER EEN VYFDE DEEL. Van de Moeslanden , Moeskruiden en Vruchtboomen. I, HOOFDSTUK. Van de bereiding en bemesting der onderfcheidene foorten van Moeslanden. 1. Van den aart en eigenfchappen der gron¬ den , welke men tot moeslanden bepaald. 2. Van de bereiding naar de geaartheid van den grond, met de bepaaling van tyd» wanneer te beginnen. 3. Van de bemesting, met aanwyzing der by¬ zondere' foorten, zo met betrekking van den grond, als de kruiden die men daarop denkt te zaaijen of te planten. 4 Van de kwantiteit die men naar de byzondere foorten van mest nodig heeft, en hoe lang dezelve het moesland in een vruchtbaaren ftaat kan houden. N:B: Hier moet tevens gezegd worden , dat 'er moeskruiden zyn, die het weeligst tieren in gronden die voor andere foorten van kruiden reeds uitgeteeld zyn. Dat de eene plant het land veel fpoediger uitput dan wel anderen, en uit dien noor-  Landbouwkundig Schoolboek. 77 hoofde de afwisfeling van kruiden, op een zelfde ftuk land, aandringen. II. HOOFDSTUK. Van de verfchillènde foorten van Moeskruiden, 1. Eene lyst van de gewoonfte foorten, wel¬ ke een Warmoefier tot den verkoop teelt, 2. Welke foorten weinig oppasfing nodig hebben , en nogthans veel ten voordeele in den verkoop voor den warmoefier aanbrengen. 3. Welke nieuwe foorten de aankweeking waardig zyn , en die , welke men met voordeel uit de eene naar de andere Provincie, of van den eenen op den anderen grond zou konnen overbrengen. 4. Welke foorten voor eigen gebruik van den Landman meest aan te. pryzen zyn; en welke, uit hoofde van het geringe voordeel ïn 't huishouden aanbrengende, afteraaden zyn. III.  Ij vermandeling over een III. HOOFDSTUK. Van den regten 'tyd om te zaaijen, planten, verplanten, en aankweeking der byzondere foorten van Moeskruiden, met aanwyzing der verfchillènde gronden, benevens de inzameling van 't zaad. i: Den regten zaaityd van ieder foort van moeskruiden te bepaalen. 2. Het verfchil dat een gunftig of ongunftig voorjaar faifoen daarby maaken kan, 3.- Wanneer de byzondere foorten moeten ge¬ plant, en de jonge planten, vari'tzaad, verplant worden. 4. Welke oppasfmg ieder foort gedüureride zyn en groei verëischt. r; Welke verandering de verfchillènde foorten van gronden in den groei en oppasfmg maaken. 6. Wat men omtrent het inzamelen van 't zaad in opmerking te houden hebbe, zo met betrekking van het drooge of vogtige weder, als ook aangaande de bepaaling van zyne regte rypheid van ieder foort in 't byzonder: IV.  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. IV. HOOFDSTUK. Van de fcbadelyke onkruiden, derzelver naameri, den tyd wanneer ze komen en blöeijen, om ze dus voor bet ryp worden der zaaiden tiitteroeijen. r. Alle foorten van fchadelyke önkrüiden opnoemen; 2; Welke foort op deezen, en welke op een anderen grond het weeligst voortkomt, en het meeste nadeel toebrengt. 31 Welke nadeelen dezelve aan den grond toebrengen , zo door het uitputten der voedende fappen, als door hun loofenranken aan de moeskruiden. 4; Wanneer ieder byzondere foort ikomt; wanneer ze bloeijen, en hunne zaaden tot rypheid brengen , met aanwyzing welken invloed daar omtrent een droog of vogtig faifoen heeft. 5: Hoe men dezelve, zonder nadeel der planten , op de beste en min kostbaarfte wyze in hunnen groei kan fluiten, of daar zynde, uitroeijen, alvoorens hunne zaaden ryp worden V.  8ö I. VERHANDELING OVER EEN V. HOOFDSTUK.. Van bet vermeiend ongedierte; den tyd hunner komfle, Eier leggen en weggaan, en de beste middelen om ze te weeren, of daar zynde, uitteroeijen. n De vernielendfte foorten van het ongedierte opnoemen. 2. Welke op hooge- en welke op laage gron¬ den heerfchen, en die welke aan byzondere Provinciën eigen zyn. 3. Op welke kruiden deeze, en op welke weer eene andere foort het meest te dugten is. 4. Welken invloed het weder op de verme¬ nigvuldiging of vermindering van deeze of geene foorten heeft. 5. Den tyd hunner komfte, vermenging, het leggen hunner eieren, en den tyd wanneer ze verdwynen. 6. De beste middelen om derzelver komst te weeren. 7. De gevoeglykfte en minkostbaarfte midde¬ len, om ze te verdelgen, vóór het leggen hunner eieren. VJ  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 8l VI. H O O F D S T U K. Van de Broeijereijen. 1. De beste plaats naar de omftandigheden van 't moesland, om broeijereijen aan te leggen. 2. Van het te zamen ftellen der Broeibakken, voor de gronden waar ze zullen dienen. 3. Van de Raamen, met glas en papier, wel¬ ke voor deeze, en welke voor andere kruiden de voorkeur verdienen. 4. Van het toebereiden der broei-aarde. 5. Van de verfchillènde foorten van mest daar¬ toe gebruikt wordende, als mede van de Run , en de bladen van boomen, die men voor eene najaars broeijing bézigt. 6. Van de byzondere foort van planten en kruiden, welk in het voorjaar in de broei■ kasfen moeten gezaaid en aangekweekt worden, om vervolgens op den kouden grond tot rypheid te komen. 7. Van die foorten, welke men s'winters in de Broeikasfen aankweekt, om ze eenige maanden vroeger te hebben 8. In welke gevallen met het laatfte voordeel kan behaald worden, en wanneer zulks met nadeel voor den eigenaar gefchiedt. 9. Van de behandeling welke men omtrent de verfchillènde foorten van kruiden en planten by hetbroeijen heeft waar te neeF men,  82 I. VERHANDELING OVER EEN men, vooral in de verandering van koude en warmte , van vogtig en droog weder. N:B: Misfchien zou het ook van dienst kunnen wezen, dat men in dit Hoofdftuk over de Trek-kasfen handelde. Immers is het nodig, dat een Warmoefier daar eene oppervlakkige kennis van hebbe, ten einde zich by voorkomende gelegenheden hiervan te bedienen. VIL HOOFDSTUK. Van de Vrucbtboomen. i. Van derzelver verfchillènde foorten ennaamen, waaromtrent de algemeene en provinciaale benaaming vooral in 't oog gehouden moet worden. a Van de beste fchikking eener verzamelingvan vruchtboomen, welke vroege en welke laat ryp wordende vruchten draagen, ten einde, of van de eene of van de andere foort, of wel van beide te zaamen, voordeel te plukken. o Welke foorten naar de onderfcheidene gron- f'j den het meest aangekweekt dienen te worden. 4. Welke foorten de meeste, de beste en zekerfte vruchten opleveren. VIII.  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 83 VIII. HOOFDSTUK. Van de aankweeking, verplanting, inënting en het oculeeren der Vruchtboomen. 1. Dat de aankweeking gefchiedt door zaaden ftekjes , afleggers en afzuigers. 2. Welke behandeling 'er verëischt wordt tot deeze verfchillènde wyze van aankweeking. 3. Welke wyze daarvan te prefereeren is, voor de onderfcheidene foorten van gronden. 4. Op welke gronden de aankweeking byzon¬ der dient aangemoedigd te worden. 5. Hoe verre deeze aanmoediging tot den Landman betrekking heeft, om zyn Erf, rondom zyne wooning, met vruchtboomen te beplanten. 6. Den gepasten tyd van verplanting aanwy- zen. 7. Den regten tyd van inteënten en te oculee¬ ren , met aanwyzing der foorten welke men op elkander ent of oculeert, benevens eene befchryving hoe zulks gemakkelykst gefchiedt. Fa IX  84 !• VERHANDELING OVER EEN IX. HOOFDSTUK. Van de ongemakken der Vruchtboomen, en van bet fnoeijen, met aanwyzing van de beste manier en den regten tyd. i. Van de gewoone ongemakken onzer in- landfche Vruchtboomen. a. Van derzelver oorzaaken , en middel ter geneezing. 3. Van den regten fnoeityd, en de wyze op welke zulks met het beste gevolg, tot bevordering der vruchtbaarheid , gefchiedt. 4. Wélke foorten van vruchtboomen nooit gefnoeid worden. 5. Van het fnoeijen der Wyngaardcn. X. HOOFDSTUK. Van bet vernielend ongedierte der Vruchtboomen; des zelfs foor ten ; den tyd hunner kom [le, en eïer leggen, en de middelen om ze te weer en of daar zynde, uitteroeijen. Dit Hoofdftuk moetin diezelfde orde, en op eene gelyke wyze behandeld worden als by het Vyfde Hoofdftuk is aangeweezen. De verandering der foorten van 't ongedierte moet op het oog gehouden worden, die tevens ook verfchillènde middelen tot weering en uitroeijing verëifchen. Ziet  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK 85 Ziet daar , Wel Edele Heeren «, het Plan van eenen Landbouwkundigen Catechismus ontworpen , of gefchetst. Misfchien zal men het Vyfde Deel van de Moeskruiden niet onder het landbouwkundige begreepen willen hebben; dan het kwam my voor, dat dit onderwerp ten miniten de naafte grenfen van den Landbouw uitmaakte, zo het naar de ftriktlle bepaaling niet direct daar onder begreepen kon worden. Voorts wensch ik, dat het heilzaam oogmerk der Maatfchappy bereikt mogen worden, het zy door deezen mynen arbeid, of door het werk van eene des kundiger hand. . Agricultura non modo efl ars, fed etiam neceffaria ac magna ; eaque efl fcientia, qua docet qua fint in quoquo agro ferunda ac faciunda , quaque terra maximos porpetuo redat fru&us. VARRO. F 3 B Y-   B Y L A A G VAN TWEE UITGEWERKTE HOOFDSTUKKEN. IN HET EERSTE DEEL. VAN HET GESCHETSTE LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK, VOORKOMENDE I. HOOFDSTUK, Van de onderfcheidene foorten van Bouwlanden. r. LEERLING. Wat is Landbouw? MEESTER. Eene bereiding van Bouw= Wei- en Graslanden, als mede het oefenen van de Veeteelt, a. L. Is de Landbouw en Veeteelt ook een lof-, felyk en eerlyk, zo %vel als nuttig beroep 1 M. Voorzeeker, ja: het is niet alleen het oudfte , maar ook geduurende veele Eeuwen , als het aanzienelykfte beroep aangemerkt; zelfs wordt de LandF 4 bouw  83 I. VERHANDEL IN G OVER EEN bouw in China thans nog als de waardigfte bézigheid befchouwd , welke een braaf man, ten nutte van zyn Vaderland, kan oefenen. Uit dien hoofde opent de Keizer 'van China de eerste verrichting van den Landbouw, door een klein ftuk land met eigen handen te ploegen, om dit werk, als het ware, daar door te veredelen, en zyne onderdaanen aantemoedigen , dit koninglyk voorbeeld te volgen. En federt een eeuw heeft de landbouw in alle landen van Europa de aanmoediging van groote mannen gevonden , welke door hun voorbeeld, in het bebouwen der landen getoond hebben , dat dit niet hechts eene nuttige maar ook voor alle rangen van menfchen eene zeer loffelyke en eerlyke bézigheid is. 3. L. Waartoe dienen de Bouwlanden? M. Om alle foorten van graanen en verdere veldvruchten daarop te teelen,tot onderhoud van menfchen en beesten. ^ Zyn dan alk Bouwlanden, zonder onderfcheid, even goed! M. Neen; daarin is zeer groot verfchil, aangezien de kleilanden hunnen eigenaar een ruim beftaan kunnen verfchaffen, daar de zandgronden hunnen bezit-  LANDBOUWKUNDIG^ SCHOOLBOEK. 89 zitter , minder voordeden aanbrengen, maar ook weer vruchten opleveren, die op de kleilanden niet groeijen willen." 5. L. Hoe veelerly foorten van Bouwgronden worden in ons Gemeenebest gevonden? M. Drie Hoofdfoorten ; Klei- Veen- en Zandgronden. 6. L. Welke forten van veldvruchten worden op de kleigronden verbouwd? M. Tarwe, Garst, Rogge, Haver, Paardeboonen, Koolzaad, Vlas, Hennep enz: 7. L. Welke foort van Graanen bouwt men op de Veenlanden ? M. Rogge , Garst , Haver , Koolzaad , Hennep, enz: 8. L. Welke veldvruchten bouwt men op de zandgronden ? M. Rogge, Haver, Boekweit, Raapenenz: 9. L. Zoude men dan niet tarwe en garst op een zandgrond, of boekweit en raapen op kleiland kunnen teelen ? M- Neen; de ondervinding leert, dat tarwe en garst niet dan op zwaar land met voordeel kan verbouwd worden, en de boekweit best flaagt in zandgronden. 10. Z. Daar op bet antwoord van de vierde Vraag beweerd wordt, dat alle foorten van Bouwgronden niet even vruchtbaar zyn; waarin is dan het onderfcheid van F 5 de  00 I. VERHANDELING OVER EEN de meerdere of mindere vruchtbaarheid der gronden gelegen? M. Dit ontftaat uit de verfchillènde vermenging van klei en zand. Naar maate het land uit veel klei en weinig zand beftaat, zal het vruchtbaarder wezen; maar zo het land uit veel zand en weinig klei beftaat, zal het zich minder vruchtbaar toonen. ii. L Hoe meet de evenredigheid tusfchen klei en zand dan (laan, om den Akker vruchtbaar te noemen ? M. Aangezien de vermengingen der gronden zo verfchillènde van aart zyn, zelfs in die foorten welke in vruchtbaarheid genoegzaam gelyk ftaan , zo kan dit niet juist bepaald worden. Maar door herhaalde proeven heeft men ondervonden, dat de vermengingvan de vruchtbaarfte aarde beftaat uit ruim drie vierde klei , en fchaars één vierde zand; (i). want kleigronden Ci) Hierover moet een onderwyzer den leerling tot Au. theuren verwyzen: b: v: Verhandelingen der Maatfchappy van den Landbouw te Amfterdam, I. Deel bladz: 142. enz: Als mede het werk van g. fordice Elements of agriculture and vegetation. London 1771. Deeze G: Fordice bepaalde de inmengfels van een vruchtbaaren grond dus: „ 400 maaten aarde moeten befïaan uit „ 100 maaten Water, 7. maaten Kalkaarde, één maat Slym} „ 73. maaten Zand en 319. maten Potaarde.  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 91 den, zonder inmengfel van zand, zyn onvruchtbaar, en vooral tot de Graanteelt onbekwaam, gelyk ook die gronden welk uit zuiver zand, zonder inmengfel van klei, beftaan. 12. L, Indien de vermenging van klei en zand allengskens tot zulke groote onevenredigheid overgaat: waar is dan de juiste fcheidmuur, om ze klei of zandgronden te noemen ? M. De juiste eindpaal kan niet wel aangeweezen worden, om dat de natuurlyke gefteldheid der aarde zo ongevoelig van het eene tot het andere uiterfte overgaat, dat men op de eene plaats zuivere Potaarde, zonder eenig inmengfel van zand of veen vindt, en dus, van trap tot trap voortgaande , eindelyk ook landen zal ontmoeten, die uit zuiver zand beftaan. Uit dien hoofde onderfcheidt men deeze Bouwlanden nog weer intusfchen foorten: dus noemt men een zwaare zavelagtige grond, die vyf agtfte deelen klei, en drie agtfte deelen zand bevat; een ligte zavelagtige grond zegt men , indien dezelve beftaat uit de helfte klei, en de helfte zand met wat veen vermengt, en ligt Bouwland zegt men, indien het uit één vierde klei, en drie vier-  m 92 I. VERHANDELING OVER EEN vierde zand beftaat. -—- Deeze foort verfchraalt verder in nog ligter Bouwland, tot dat zy in Heiland verandert, en dan uit drie vierde zand, drie zes. tiende veenaarde , en één zestiende, of uit een nog minder gedeelte klei beftaat, en • zo vervolgens in zuiver zandland eindigt 13. L. Uit welker zelfftandighe den beft aan vrucbt- baare veenlanden, om tot den graanbouw gebruikt te worden?' M. Derzelver inmengfels zyn zeer onderfcheiden. Sommige beftaan uit drie agtfte Veen- of Turfaarde, drie agtfte zand, en één vierde klei, welke, indien ze hoog genoeg boven water liggen, voor zeer goede bouwlanden kunnen dienen. —— Maar als de evenredigheid van klei minder wordt, en de veenaarde of zand vermeerdert , zyn ze onvruchtbaarder; terwyl op zuivere veenaarde , zonder inmengfel van zand , zelfs geen goed gras wil voortkomen. 14. L. Welke zyn de inmengfels van zandgron¬ den, om met een genoegzaam voordeel bebouwd te worden? M. Zodanige dienen te beftaan, uit één vierde klei, en één zestiende veenaarde , en elf zestiende zand. Indien ze uit minder klei en meerder zand beftaan , kunnen dezelve alleen dienen tot  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 03 tot het beteelen van boekweit, zomerrogge en haver'; terwyl men op de anderen ook zomer-garst, witte erweten en nog eenige andere veldvruchten kan verbouwen. 15. L. Maar hoe zal een Landman die juiste evenredigheid, van de vermenging zyner landen , met zekerheid kunnen bepaalenl M, Dit is ook niet nodig; want de fcheikundige kennis behoort tot het onderzoek der geleerden , waarmede de Landman zich niet moet bezighouden, De ondervinding toont dit den opmerkenden Bouwman veel juister aan, dan alle fcheikundige proeven der geleerden hem ooit kunnen doen begrypen. Men doorwandele de onderfcheidene foorten van bouwgronden , en de opftaande veldvruchten zullen ons wel ras doen zien , dat de Landman die juiste evenredigheid zeer wel heeft weeten te bepaalen, fchoon hy de zaak op deeze geleerde wyze niet onderzogt heeft. 16. L. Welke kenmerken heeft de Landman, waarna by die evenredigheid bepaald? M. Dit meet hy af naar het wel tieren zyner veldvr uchten welke hy verbouwt. Heeft.hy bevonden, dat de wintergarst op een zeker ftuk land ,. met eene  04. L VERHANDELING OVER EEN eene ordinaire bebouwing en bemesting, tamelyk wel flaagt, weldra maakt hy het befluit op, dat door eene meerdere bebouwing en ruimere bemesting, datzelfde ftuk wel eens tarwe zou kunnen voortbrengen. Op deeze wys zoekt en vindt een oplettend Landman de evenredigheid welke tusfchen de vruchtbaarheid van den grond, en de daarop ftaande veldgewasfen verëischt wordt. 17. L. Zyn alle foorten van gronden zonder onderfcbeid, en tot teel- en tot graslanden even bekwaam? M. Tot de bebouwing kunnen zy meest allen dienen, nogthans niet met evenveel voordeel: maar tot wei- en graslanden zyn alleen klei- zavel- en veen- of drasgronden gefchikt. i3. L. Zyn de Heilanden, tot niet anders nut, dan tot bet beweiden van Schaapen, en wat heide voor bezemen op te leveren? M. Is dit niet reeds veel ? overweeg eens welk een uitgeftrekt voordeel veele duizende fchaapen aanbrengen door haare wol, zuivel en vleesch, en voor welker natuur dit fchraale voedzel het gezondst is, waarop zy den gantfchen zomer, en een groot deel van den winter haar beftaan vinden , zonder dat wy ooit bouwen of zaaijen. Ja het wa-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 95 ware te wenfcheri, dat de fchaapteelt in ons land op de heigronden meer ter harte wierdt genomen ; want daaruit zoude voor zeer veele Ingezetenen nog een aanzienlyk voordeel getrokken kunnen worden. Nogthans kunnen veele deezer heilanden met voordeel tot bouwland gebruikt worden, hetwelk de ondervinding in ons Vaderland aan verfcheidene oorden reeds ten vollen bevestigd heeft. 19. L. Daar uit het ftellig antwoord op de vierde vraag blykt ; dat alle foor ten van gronden niet even goed zyn; welk is de reden, dat de eene foort van bouwlanden de moeite van zynen bezitter rykelyker beloond dan andere? M. Dit ontftaat door de groote vruchtbaarheid van het eene foort boven het andere. Hier by komt, dat de minst voordeel aanbrengende gronden de meeste kosten en moeite verëifchen, gelyk de zand- en heilanden , welke veel mest en bearbeiding nodig hebben , om vruchtbaar te blyvcn; terwyl de klei- en zwaare zavelgronden met minder mest en werk, in een vruchtbaaren ftaat kunnen onderhouden worden, en nogthans eene veel rykere fchoof uitleveren, dan de zanden heilanden. 19.  $6 I. VERHANDELING OVER EEN 20. L. Vindt men in ons Gemeenebest veel van de de klei- en zavelgronden ? M. Over het algemeen vry veel' in de Provinciën van Holland, Zeeland» Vriesland en Groningen vind men zeer veel klei- en zavel, ook een goed gedeelte veen- en drasgronden, maarminder hei- en zandlanden. Daarentegen zyn de Provinciën Gelderderland, Overysfel, Utrecht en de Generaliteits landen meer van hei- en zandlanden, dan wel van klei- en zavelgronden, bedeeld. ■21, L. Beftaat het grootere voordeel van de klei- en zavelgronden in eene meerdere vruchtbaarheid, of in het voortbrengen van zulke veldvruchten die ruimere voinften aan hunnen bezitter geeven? M. Beide gevallen hebben hieromtrent plaats. Op klei-en zavelgronden kan men tarwe, wintergarst, fpelt, koolzaad, enz: teelen, welke vruchten, wel flaagende, door een maatige markt prys, den Landman zyne moeite en vlyt rykelyk vergoeden. Daarëntegen kan men op ligte gronden rogge, zomergarst, boekweit haver enz: zaaijen, dat op een middelbaaren prys minder voordeel geeft, en, zo alles wel haagt, zal dc landman van deeze ligte gronden 45, a 50 zakken, of 90, a 100 fchepels Rogge van 't mor-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 07 morgen dorsfchen, maar.van de kleilanden wel 60 en meerder zakken, en tevens veel meer ftroo hebben. 22 L. Zyn 'er ook nog andere redenen, dan die in de tiende Vraag opgegeeven zyn, waarom de eene grond zich zo veel vruchtbaarder boven den anderen toont? M. Dit verfchil is te zoeken in de zelfftandigheid van den grond. Naar maate de akker eene meer vettere aarde bevat, kan hy ook meer voedende fappen voor de opftaande planten verfchaffen. Hierby komt nog, dat een vette grond het vogt van den daauw, en het gevallen water van den regen veel langer in de oppervlakte kan houden, waardoor de groei der veldgewasfen merkelyk bevorderd wordt. 23. L. Waarin beftaan de voedende Sappen? M. In eene vermenging van olie, zout en water, welker verbinding door lucht en warmte bevorderd, en tot een voedend fap bereid wordt.- (1) 24. L. Zyn deeze inmengfels van voedende deelen in een vetten grond overvloediger ofevenrediger ? M. Zo wel het eene als andere heeft in een vruchtbaaren vetten grond plaats , en zo al het een of ander dier verè'isch- ten Cl) Hierover moet nageleezen worden de Verhandeling van J. F. Muller bladz: 7. enz: i« hït I. Deel der Maatft^happy van den Laadbouw. G  Qö I. VERHANDELING OVER EEN ten door de uitteeling mogt verminderen , kan zulks door de gewoone hulpmiddelen van bebouwing en bemesting veel beter herfteld worden, dan in een grond dien dit gebrek van natuur eigen is. 25. L, Beftaat dan de grootere vruchtbaarheid van een grond alleen daarin, dat hy meer voedende Jappen in zich bevat, dan het fchraale land? M. Schoon dit niet het eehigfte middel is, om de veldgewasfen wel te doen groeijen, zo is het toch een der voornaamfte vereischte: maar eene andere eigenfchap , welke de vruchtbaare gronden bezitten, is, dat de verbinding der aarddeelen juist geëvenreedigd is aan de tedere vezelen of hairbuisjes der wortelen, om het voedend fap op te zoeken. De grond is niet te ftug ., om het doorbooren der wortelen te beletten , noch te los, om dezelve door ledige tusfchenruimtens te laaten heen fchieten: in beide gevallenlydt de plant gebrek. Maar in een vruchtbaaren grond dringen de hairwortelen gemakkelyk door, om de voedende fappenop te zoeken, en vinden tevens raakpuntjes genoeg in de aarde, waardoor de opening der zuigende wortels altoos grond raakt om fappen op te konnen neemen. 2.6. 1.  Landbouwkundig Schoolboek. 99 26. L. Kan men dan de vruchtbaarheid van een grond niet nog groot er maaken, met nog meerdere vettigheid aantehrengen ? M, Indien de meerdere vettigheid geene grootere vastigheid aanbrengt, kan het teelland zekerlyk in eene verbaazende vruchtbaarheid gebragt worden : maar depze voordeden kan men flegts aan zeer weinige gronden gevoeglyk, en niet dan door natuurlyke omftandigheden toebrengen. Dit voordeel beftaat in eene overftrooming van Rivieren, waarvan men de gunftigfte tyd waarneemt, als het water het hoogst gezwollen , en de ftroom het fnelst vliet. By zodanige gelegenheid wordt de bodem der Rivier bewoogen, en het water troebel en ilykig. Dit tydpunt waarneemende , om den dyk door te fteeken , en het water daarna op het overftroomde land te laaten bezinken, zal de grond, na de aftapping, een nieuw leven, en eene verbaazende vruchtbaarheid bekomen hebben. Maar men ziet tevens uit de omftandigheid, dat dit middel flegts voor zeer weinige landen gefchikt, en voor veelen onzer bouwlanden niet doenelyk, noch voor anderen aantepryzen is, hoewel het op buitendykfche, of aangewonnen landen met voordeel zou konnen te werkgeG 2 fteld  100 I. VERHANDELING OVER E EN fteld worden, indien de wooningen van derzelver opgezetenen ,wat hooger dan het land gelegen zyn, en het water gemakkelyk en naar verkiezing weer afgetapt kan worden. De jaarlykfche overftrooming van den Nyl, en de nieuw ingedykte jlibben aan de boorden der rivieren in de West Indien, bevestigen dit voordeel maar al te klaar; want op de laatstgenoemde kan men wel dertig jaa. ren , en langer, alle foorten van vruchten bouwen , eer de grond uitgeteeld is , zonder eenige bemesting daaraan toetebrengen. —■— Nogthans kan een grond al te veel voedende fappen bevatten, en uit dien hoofde zo min vruchten voortbrengen, als in een al te vaste potaardige. Dit laat zich nader ophelderen met een mesthoop. Men itrooije alle foorten van graanen op een mesthoop , men beproeve dit op alle foorten van mest, en den uitkomst zal toonen, dat 'er niets van voortkomt. De natuur werkt in allen opzigte met eene juiste evenredigheid, die wy moeten zoeken natevolgen, maar niet voorby te ftreeven. 27. L. Is het voor een Landman onverfchillig, of hy zyne Landen bebouwt, of tot Grasen Weilanden laat liggen, indien ze tot bet  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 101 het een zo viel als tot het ander bekwaam zyn? M. In zulk een geval moet de landman naar de omftandigheden met zyn meeste voordeel te werk gaan. Vindt hy byde Veeteelt goede reekening, en kan hy zyne Boter en Kaas aanhoudend tot een beftaanbaare prys flyten , dan moet hy zyne hoofdzaak niet van de graanteelt maaken, en vooral niet indien hyde veldvruchten minder -voordeelig, of met meerder moeite aan den man moet brengen. £8. L. Is het ten Landman dan geraaden alle zyne Landen tot Gras- en Weilanden te gebruiken, indien ze daar toe bekwaam zyn ? M Geenzins; in dit geval zal hy voorzigtigst doen, indien hy zyne landen zo verdeelt, dat hy altoos één vierde daarvan twee agterëenvolgende jaaren verbouwt Het tweede jaar bebouwd wordende, zaait men tevens klaverzaad • tasfehen de veldvruchten, en het derde jaar blyft het weer tot weiland liggen, in dit geval zal men om de agt jaaren eens rond komen. Vindt men dien tyd te kort, men verdeele zyne landen in vyven, om dan in tien jaaren rond te komen. 39. L. Welk nut kan deeze inrichting aan den Landman toebrengen ? G s M.  ICU I. VERHANDELING over EEN M. Zeer veele; hy zal altoos een vruchtbaaren teelgrond, en veel voedzaamer gras voor de beesten hebben*, doch daar dit eigentlyk niet tot dit Hoofdbehoort, zal men het verdere daarvan in het twej-:de deel, het L Hoofdfluk van het Landbouwkundig Schoolboek, verhandeld vinden. K:B: Wegens het afwisfelen der gronden van Bouw- tot- Weiland , cn zo weer anders om, kan by het bewerken daarvan met veel nut nageleezen worden de volgende Autheuren , waarin men niet alleen de wyze hoe te behandelen, maar ook het meerder voordeel, daaruit ontiïaande, proeföndervindelyk zal aangetoond vinden. camillo tarello, ricordo d'agricultura Mantua 1735. c. e. r 0 se no vs, Verfuch einer Abhandlung vom Ackerbau und Koppelwirthfchaft. Leipzig 1759. c. w schumachers, gerechte Verhaltnis der Viehzucht, &c, Berlin 1774.. • n. oest, Abhandlung vom Ackerumfatz, Flensburg 1765 Schlefifche ökonom: Samlung. I. Stuk. Handelende over de afwisfeling der Wei- totBouw' landen, zo als die in 't Mekelenburgfche beoefend wordt. 'M **; - -A m. .vu C u 1 ■'  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. IO3 III. IIOOFDST.Ü K. Van de Bereiding der Bouwlanden. 1. LEERLING. Welke is de eerfte en voornaam/Ie bereiding van de Bouwlanden ? MEESTER Het ploegen. i- L Waartoe dient bet ploegen? M. Om den grond los te maaken, dat men het zaad daarin kan zaaijen, en hetzelve gelegenheid krygt, zyne fcheuten naar boven te doen uitfchieten, en met zyne wortelen in den grond te dringen. 3. L. Hoe dikwils moet het Land geploegd wor¬ den? M. Dit kan zelden te veel gedaan worden: doch voornamelyk moet men meerder ploegen, naar maate het land ftugger is, of naar maate van 't zaad dat men denkt te zaaijen. 4. L Welke bereiding is 'er meer nodig, M. Het rollen en het eggen. 5. L Waartoe dient het rollen? M. Om de harde kluiten van de drooge klei te breeken, en den al te losfen zandgrond eenigzins vaster te maaken, om niet te fpoedig uittedroogen. 6. L. Waartoe dient het eggen? M. Het land, na het ploegen , effen te harken, en tevens het gezaaide onder te eggen. G 4 7. Ll  104 I VERHANDELING OVER EEN 7. L. Is het land dan reeds genoeg geploegd als men het zaad daarin kan zaaijen ? M. Neen; het ploegen gefchiedt, om de vastigheid van den grond te breeken en te vermurwen ; de losgemaakte aarde aan den invloed van lucht en zon blootte llellen ; het onkruid te verdelgen, en deszelfs wortels te verfcheuren; en eindelyk, door het bovenfte onder te ftorten , maakt men, dat het daarop geflaane onkruid onder de aarde verrot, en dus tot voedzel voor het gezaaide verftrekt. 8. L. Kan men ook bëpaalen> hoe dikwils het land geploegd moet worden ? M. Algemeen is hiervan niets te bepaalen; want dit is zeer onderfcheiden , en hangt af van den grond die beteeld zal worden , of dezelve ligt, dan of hy zwaar is; van het zaad , dat men denkt te zaaijen, en zelfs zeer dikwils ook van tusfehenkomende omftandigheden , die den Landman beletten een reis meer te ploegen, fchoon de grond en zaad beiden het wel verëischten. o. L. Welke bepaaling maakt men van V ploegen omtrent zwaare klei-, zavel-, of ligte zandgronaen? M. De zwaare kleigronden zyn het gefchiktst, om eene dikwils herhaalde bebouwing met den ploeg te konnen mis- fen,  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. I05 fen, indien men maar zorg draagt, dat dezelve extra diep geploegd worden'De zavelgronden verëifchen, dat men in 't najaar voor het wintergraan ten minflen driemaalcn ploege. In 't voorjaar heeft de landman fomtyds moeite, om het voor het zomergraan tweemaalen geploegd te te krygen ; terwyl veelvuldige bézigheden , erf aanhoudende regens , fneeuw, of vorst den Bouwman 's voorjaars in de bebouwing merkelyk kan agteruit zetten, en dus te vrede moet wezen , indien hy zyn land flegts tweemaalen behoorlyk kan ploegen De ligtere gronden daarentegen dienen voor het wintergraan wel viermaal en geploegd te worden , indien de omftandigheden het maar eenigzins toelaaten. Deeze zyn van de natuur het minst bedeeld in ■ vruchtbaarheid, en moeten dus door eene meerdere bebouwing' te hulp gekomen worden. — Het zomergraan op deeze ligte gronden vernoegt zich al ligt met driemaal, en dikwils zelfs met tweemaal ploegens, naar maate het foort van graan dat men denkt te zaaijen. Iö. L. Welke bepaaling maakt men van 't ploe. gen omtrent het zaad dat men denkt te zaaijen ? G 5 M.  06 t VERHANDELING OVER EEN M. In dit geval let men op de meerdere of mindere zwaarte van 't graan dat men denkt te zaaijen. Dus ploegt men voor tarwe , wintergarst en fpelt een reis meer dan voor andere graanen, om dat deeze genoemde veel meelryker zyn dan andere veldvruchten , en derhalven ook meerder voedende fappen nodig hebben , welke door een herhaald ploegen in eene ruimere maate ontbonden worden niet alleen, maar ook door aan de wortels gelegenheid te geeven, dat zy in een meer losgemaakten grond zich gemakkelyker en ruimer kunnen uitbreiden. 9 ] i. L. Hoe diend men te werk te gaan, om een nieuwen grond, fcbraal van aart, tot Bouwland te bereiden? M. Indien de grond met hoogtens is, ' moet men hem eerst effen ploegen. En daar hiertoe eene herhaalde ploeging nodig is, diend dit in 't voorjaar begonnen te worden, op dat men tusfchen ieder ploeoïng op het land eerst onkruid kan Bëfl opflaan, en dan hetzelve weer onderploegen. Hierdoor krygt het land eene zekere kracht, om plantgewasfen te konnen voeden : ook zal de mest, na' die bewerking, veel meer dienst doen. Maar indien het een heigrond, „en  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. I07 en met fteenen bezet is, moet men het land, zo veel mogelyie, eerst van dezelve zuiveren; daar na op gelyke wyze bewerken, bemesten en dan met winter Rogge bezaaijen. 12. L. Kan men zulk land in een vruchtbaaren /laat houden, om jaarlyks Veldgewasfen te draagen? M. Indien men om de twee jaaren het land op nieuw bemest, kan het met tamelyk voordeel het eerfte jaar der bemesting Rogge, en het tweede Boekweit draagen, en in dien zelfden tyd ook nog Raapen. Doch als men niet toereikende kan mesten, moet men het land om de zes of zeven jaaren eens laaten rusten. 13. L. Hoe bewerkt men Gras- of Hooiland, om hét tot Bouwland te bereiden! M. Menftorthetom, en laat het twee of drie weeken indien ftaat liggen , naar maate het weder warm of koel is. Zo dra rer onkruid opfchiet, ploegt men voor de tweede reis wat dieper; en zo vervolgens voor de derde en vierde reis, 'als wanner men wintergraan kan zaaijen, zonder het land te bemesten Alleen diend men na het tweede , derde en vierde ploegen na • het land telkens effen te eggen; niet zo zeer uit hoofde van 't onkruid j want dit zal op hooi- en grasland minder tevoor- fchyn-  10S I. Verhandeling over een fchyn komen, als wel om dien vast bezakten grond zo veel beter te vermurven. 14. L. Op welk foort van Bouwlanden, en by welke gelegenheid komt de Rol te pas ? M, Deeze gebruikt men op zwaare kleigronden , wanneer de ploeg, door de droogte van den grond, groote kluiten heeft uitgeworpen, om die te verbreizelen Somtyds is het ook op zwaare zavelgronden'nodig, maar nooit wordt ze gebruikt als de grond nat is. Op Zandgronden bediend men zich van een ligtere Rol, om het land na het bezaaid te hebben, vast te rollen, dat het niet te veel uitdrooge. Doch dit gebruik word niet algemeen gevolgd 15. L. Waartoe dient de Egge? M. Om de nog overgebleevene kluiten te breeken, en de, met den ploeg los ge- ' fcheurde, wortels van't onkruid uit de aarde naar boven te brengen, en dus te doen ilerven en verdroogen. 16. L. Hoe dtkwils moet bet land geëgd worden? M. Indien het door den Landman maar eenigzins by gebragt kan worden, moet zulks telkens, na ieder keer, dat geploegd is, gefchieden. Hierdoor zal de aarde over het algemeen losfer en van onkruid meer gezuiverd worden. 17. L.  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. IO9 17. L. Wat beoogd de Landman meer met bet ploegen van zyn land, dan alleen bet vermurwen der aarde, en bet vernielen van 't onkruid? M. Het vermeerderen der vruchtbaarheid van zynen akker. De ondervinding leert, dat naar maate het land meer geroerd en losgemaakt wordt, om het aan den invloed van lucht en zon bloot te ftellen, het ook overvloediger vruchten voortbrenge. 18* L. Zou men dan bet bouwland niet te veel kannen ploegen? M. Geenz'ns. Maar de omftandigheden van den Bouwman beletten fomtyds zelfs, dat het genoeg kan gefchieden, en dus heeft men niet te vreezen, dat het te dikwils zal herhaald worden. 19. L. Kan men dan gerust wezen, dat ba graan ap een zwaaren kleigrond wel zal Jlaagen, indien men denzelven flegts tweemaal geploegd beeft? M. Indien andere bézigheden belet hebben, dit werk meermaalen te herhaalen, moetejn wy ons daarmede gerust ftellen Men moet evenwel in 't oog houden, dat, als wy drie en viermaal hadden kunnen ploegen, wy met meerder zekerheid , in voorönderftelling van een gunftig jaarfaifoen , op een rykeren oogst hadden mogen hoopen. ——. Dan  1IO I. VERHANDELING OVER EEN Dan by het tweemaal ploegen moeten wy onderftellen, dat daar onder verftaan worde, dat men met twee ploegen gewerkt hebbe, waar* van de tweede den eerlten onmiddelyk in hetzelfde voor gevolgd is, en dus de grond twee diep omgeploegd wordt, het welk denzelven veel losfer maakt, dan het gewoon gebruik met één ploeg te bouwen. Indien het land in dien ftaat eenigen tyd kan blyven liggen, om wel doorteluchten en te droogen , kan men met één ploeg de tweede bebouwing geeven, en dan eggen en zaaijen. Van deeze hulpmiddelen moet men zich egter niet bedienen, als men tarwe of wintergarst wil zaaijen; deeze foort van graanen eifchen een meer bebouwden grond, om met gerustheid op een gunftigen oogst te durven hoopen. 20. L. Hoe veel tusfchen tyd moet 'er verhopen eer men het geploegde land voor de tweede, en hoeveel voor de derde keer kan ploegen ? M. Dit kan niet algemeen bepaald worden. De zwaare kleilanden, en de natte koude gronden hebben veel meer tyd nodig , tot het ontbinden hunner voedende fappen, dan ligte en drooge. 'Er is nogthans een zeker kenteeken op te geeven , waaraan wy den juisten tyd net  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. III net kunnen aanwyzen , wanneer op ieder foort van bouwland voor de tweede of wanneer voor de derde reis met ploegen moet begonnen, worden: dit beftaat in 't uitloopen van gras en onkruid op den geploegden akker. Indien men dit ziet moet men niet draalen, het tweede of derde ploegen te onderneemen; want dit uitloopen is een onbedrieglyk kenmerk, dat de voedende fappen in den grond ontbonden zyn. Zo lang die ontbinding niet is voorafgegaan, zal men ook geen gras af planten voor den dag zien komen. Wagt men daarentegen te lang , en laat het gras en onkruid te groot worden, dan zullen deeze planten vry wat voedende fappen uit het land trekken, dat voor de veldvruchten had behooren te komen; want de weder onderftorting by een tweede ploegen, is niet altoos van dat gelukkig gevolg, dat die planten onder de aarde verrotten, en dus tot voeding der graanplanten komen: immers komen veele op plaatzen in den grond te liggen, daar de wortels der veldvruchten niet konnen bykomen; veele worden met de Egge uitgehaald , en gaan verlooren ; terwyl andere, door het te lang wagten , te wel geworteld zyn, dat zy, ongeacht het volgende ploe-  112 I. VERHANDELING OVER EEN ploegen en eggen , niet zullen nalaaten weer naar boven te fchieten, en het gezaaide verflikken niet alleen, maar ook van veele voedende fappen berooven. 21. L. Hoe diep moet bet bouwland geploegd worden? M. In kleilanden kan men agt of negen duim diep ploegen, maar op ligte gronden behoeft zulks niet boven de vyf of zes duim diep te gefchieden , om dat de laatften anders te los zouden worden, en het water van den Regen te fpoedig laaten doorloopen, waaraan de ligte gronden veelal gebrek hebben De wortels der graanplanten zyn toch nooit langer dan tusfchen de twee of drie duimen , en waar ze niet heen fchieten konnen zy ook geene voedende fappen opneemen. —— Voorts zorgt men, dat het eerfte ploegen vlak , het tweede wat dieper, en het derde het diepst gefchiede, om telkens weer nieuwe aarde naar boven aan lucht en zon bloot te ftellen, waar door de ontbinding der voedende deelen zo veel gemakkelyker gefchiedt. (1) 22. L (i) Over het ploegen kan men de Leerlingen De Nieuwe wyze vttoi Landbouwm aanpcyzen, waarin men eene breedvoerige befchryving van herhaalde veranderingen in 't ploegen kan vinden; als mede Encyclopedie Britanica Vol. I. pag. 40 a 70. Dit laatfte moet vertaald worden.  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. H< 22. L. Is het overdwars ploegen, dat van fommU ge landbouwers gedaan wordt, ter meerdere bevordering van den groei der Veldvruchten merkelyk voordeeliger? M. Op vlakke landen zal hetoverdwarsploegen ruim zo veel nut doen, als of het land tweemaal in de lengte geploegd wordt, om dat dit werk den grond gantsch en al onder elkander roerd ert losmaakt; terwyl het in de lengte ploegen veele aarde weer in dezelfde gedaante omkeert, zonder ze te verbreizelen. Maar op landen welke tegens fehuintens en hoogtens oploopen, zoude door het - dwarsploegen té veel water , van boven afzakkende, tusfchen de vooren blyven ftaan s en dus in dat geval niet aanteraaden wezen , immers niet voor de laatfïe reis. S3. L. Welke is de beste gedaante, die men aari het Bouwland geeft? Hebben de boo^e of vlakke, de breede óf (malle akkers eenigi voorkeur voor anderen ? M. Hierover kan in 't algemeen niets met zekerheid bepaald worden Landen welke uit den aart vogtig zyn, ploegt men met hooge ruggen, om het Water' te bekwaamer te doen afzakken. Dit vindt ook plaats op landen welke onder-, of tegen eene hoogte aanliggen, en van daar het bovenwater krygen, maar H 0p  114 I' VERHANDELING OVER EEN op drooge en vlakke landen ploegt men de akkers genoegzaam gelyk , zonder dezelve hoog te ruggen. De fmal- le Akkers is eene loutere verkiezing van den Bouwman, en komen op ligte gronden vooral niet te pas, terwyl zy op laage en zwaare kleilanden , tot loozing van 't water, van nut kunnen wezen. 24. L. Wat nat wordt door het ploegen nog meer aan de Bouwlanden toegebragt, dan wy reeds gehoord hebben ? M. De roering en losmaaking van den grond geeft aanleiding, dat de lucht en warmte der zonne tot de verëischte diepte in denzelven konnen doordringen, verwarmen en vruchtbaar maaken. Opmerkzaame landbouwers hebben bevonden, dat de akker vruchtbaarder wordt, naar maate men denzelven meer, en op behoorlyke tyden ploegt, en Natuuronderzoekers hebben getoond , dat de meerdere vruchtbaarheid uit de lucht van onzen dampkring voortkomt, en dat het ploegen en roeren der landen alleen het middel is, waardoor de akker de groei bevorderende deelen te bekwaamer, en in eene ruimere maate kan aanneemen. 25. L. Hoe is het mogelyk dat de lucht in den grona kan dringen? Kan dit niet verklaard worden? M.  Landbouwkundig Schoolboek. 115 I De verklaaring is zeer eenvoudig. Zodra de zon den losgemaakten grond verwarmt , begint de tusfchen de aarde zich bevindende lucht uittezetten; deeze uitzetting verbrcizeld de aarddeelen nog meer, en naar maate de warmte grooter wordt, begint de oppervlakte vari den grond meer uit te zetten. Dan zodra de zon van onzen Horizont verdwynt, krimpt door de koude het aardryk weer te zamen, en trekt by die inkrimping weer zo veel andere lucht uit den dampkring naar zich, als het door de warmte had verlooren. Deeze groeibcvorderende deelen , met: dé nieuw ingetrokken lucht, wordt aldaar' tfritbörf» den, en deelt dien voorraad aan dé aarde mede. Hierby komt, dat de aarde , 's avonds na het Ondergaan' van de zon , warmer dan de dampkring zynde, als dan begint uit te wafemen dat wy daauw noemen. Deeze" verdikte j deeze waterügtige lucht,- trekt allé voedende deelen uit den dampkring aan, en houdt ze in de vocht deelen opgeflcoten. Maar als de grond met de dampkrings lucht in evenwigt van koudé is# dan houdt die uitwaaléming op; de lucht door de opkomende zon verwarmt wordende , valt de daauw op 't land weer fieer , en verkwikt en voedt dé op-  Il6" I. VERHANDELING OVER EEN ftaande veldvruchten op eene zeer gunftige wyze. 26. L, Deeze opheldering is vry aanneemelyk: maar waard:n willen onze Teellanden dan zonder mest niet in kracht blyvcn, om graanen voorttehrengen ? M. Men moet niet voorönderftellen, dat een geploegd land door de lucht in , weinig dagen of weeken zodanig vruchtbaar gemaakt kan worden, om de bemesting te ontbeeren; maar wel in zo verre, dat een land, viermaal geploegd zynde , met vyftien wagens mest den eigenaar eene rykere fchoof zal uitleveren , dan een land, dat flegts tweemaal geploegd is, met twintig wagens mest doen zal. s.7. L. Wat kan tot deeze meerdere vruchtbaarheid in een wel geploegd land toch aanleiding geeven , indien de lucht maar zo weinig groei bevorderende deelen aanbrengt ? M. Daar deeze werking der Natuur niet onder onze zintuigen valt, kan men van dezelve niet anders dan uit de gevolgen oordeelen, en den uitkomst door verge- lykingen verklaaren. Men neeme twee even zeer uitgeteelde landen, ieder van één morgen grooty men brenge op het eene twintig wagens oude, reeds vergaane koemest, en ploege het vier- maalen om. • ; Op het andere ftuk daar  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 117 daarentegen brenge men zestig wagens versch uitgehaalde kleibagger, men ftorte het daadelyk onder, en ploege het flegts nog eens na die onderftorting. De ondervinding zal leeren, dat de weinig bemeste akker ongelyk meerder vruchten zal voortbrengen , dan die, welke rykelyk met bagger voorzien was. Maar indien op den weinig bemesten akker, het volgende jaar op nieuw zesI tig wagens verfehe mest, in' plaats van oude gebragt worden, en dat aan dien bebaggerden niets anders wordt gedaan, dan dat men hem drie of viermaalen ploege, dan zal de laatfte het tweede jaar zeer overvloedige veldvruchten voortbrengen, terwyl de fterk bemeste, in dat zelfde jaar, ongelyk minder dan de bebaggerde zal uitleveren. £8. L. Laat zich deeze algemeene ondervinding niet nader ophelderen? M. Wanneer wy het antwoord op de vier en twintigfte vraag hierby vergelyken, mogen wy befluiten , dat de lucht den losfen grond wel vruchtbaar maakt, maar niet in zo verre, dat het land, alléén door een herhaald ploegen, in eene voortduurende vruchtbaarheid kan blyven, om beteeld te worden; maar de lucht geeft aanleiding, dat de groei beH 3 vor-  Il3 I. VERHANDELING OVER EEN : vorderende deelen, welke in den mest opgeflooten zyn , meer ontbonden worden, en zich dus op eene fpoedige en evenredige wyze in de aarddeelen kunnen verfpreiden. Dit blykt uit de verfche bagger, die het eerfte jaar als een dood lighaam in den grond blyft liggen. Maar men brenge dezelve in 't najaar op 't land; men fpreide ze daar uit elkander , dat zy 's winters kan doorvriezen; men ftorte ze in 't voorjaar by goed weder en zonnefchyn onder \ en ploege het land vervolgens nog tweemaalen; dan zal de bagger het 'land reeds het eerfte jaar zeer vruchtbaar maaken , om dat de daarin opgeflootene groeibevorderende deelen door de luchten zon vooraf ontbonden, en aan het aardryk niedege* deeld kunnen worden. De on¬ dervinding heeft ook beweezen , dat een versch bemest land zich het eerfte jaar minder vruchtbaar , dan het tweede toont; een bewys dat 'er tyd verëischt wordt, om de voedende deelen eerst te ontbinden, en in de aarde te doen overgaan. 29. L. Wordt door het Eggen de vruchtbaarheid ook bevorderd? M. Dit beoogt de landman ten minften minder daar mede, dan de nog aan elkander zittende aarde verder te verbreizelen;  Landbouwkundig Schoolboek. 119 de wortelen van 't onkruid, en voornamelyk de kweek, die door den ploeg verfcheurd zyn, nog meer te verdelgen, en zo veel mogelyk van het land af te haaien. Voorts ook om het gezaaide graan onder de aarde te harken, en het land effen te maaken Hieruit blykt, dat het wel byzonder na het laatfte ploegen te pas komt; maar de oplettende landman zal zyne reekening best maaken, die na ieder ploegen het land overëgt. Immers is het, na het tweede ploegen, volftrekt noodzaakelyk, terwyl als dan de, door den ploeg, verfcheurde wortels van 't onkruid veel losfer in de aarde zitten, dan na het eerfte ftorten, en kunnen dus met de egge veel beter naar boven gebragt worden, om te verdroogen. «4   ANTWOORD OP DE VRAAG, door de MAATSCHAP PT TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW TE AMSTERDAM, In den Jaare 1783 opgegeeven, om voor den 1 December 1785 beantwoord te worden: Welke zyn de beste middelen, om de Kinder en der Landlieden in ons Vaderland, van hunm eer(ie Jeugd af aan, zo in de Dorpfeboolen , als anderzins, eene genoegzaame kennis te doen verwerven van die kundigheden, die tot bun aanstaande, beroep van Landbouvoen en Veebou- vjen nooazaakelyk zyn? En 'naardien hiertoe, onder meer anderen, een gepast, en, aan bet opgemelde oogmerk, volaoende Schoolboek waarfekyn dyk in aanmerking komen zal; boedanig behoord hetzelve, ingericht te zyn, om door middel van hetzelve, van de oude Ondervindingen, en laatere Ontdekkingen in deeze Weetenfchappen, het best mogelyke gebruik te maaken? door JAN WILLEM van LOO, Predikant in 's Heerarendskerk in ZuidBeveland. Aan welk Antwoord de ZILVEREN MEDAILLE is toegeweezen   Bladz. 123 ANTWOORD O P D E VRAAG: ff elke zyn de beste middelen, om de Kinderen der Landlieden in ons Vaderland, van hunne eerfte Jeugd af aan, zo in de Dorpfchoolen, als ander zins, eene genoegzaame kennis te doen verwerven van die kundigheden, die tot hun aanftaande beroep van Landbouwen en Veebou- wen noodzaakelyk zyn? En naardien bier toe, onder meer anderen, een gepast, en, aan het opgemelde oogmerk, voldoende Schoolboek waarjcbynelyk in aanmerking komen zal, hoedanig behoort hetzelve ingericht te zyn, om door middel van hetzelve , van de oude Ondervindingen , en laaitre Ontdekkingen in deeze Pfeetenjchappen, best mogelyke gebruik te maaken ? VOORGESTELD DOOR DE MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW TE AMSTERDAM. Onder andere Vraagen, door de Maatfchappy ter bevordering van den Landbouw opgegeeven , fcheen my byzonder deeze van yeel belang te zyn: „ Wel.  is4 Verhandeling over een j Welke zyn de beste middelen, om deKin„ ren der Landlieden in ons Vaderland „ van hunne eerfte Jeugd af aan , zoo , in de Dorp-Schooien als anderzins, , eene genoegzaame kennis te doen- ver„ werven van die kundigheden, die tot „ hun aanftaande beroep van Landbouwen en Veehouwen noodzakelyk zyn? En „ naardien hiertoe, onder meer anderen, „ een gepast, en, aan het opgemelde oog„ merk voldoende Schoolboek ,. waar„ fchynelyk in aanmerking komen zal; „ hoedanig behoort hetzelve ingericht te „ zyn, om, door middel van hetzelve, „ van de oude ondervindingen en laatere „ ontdekkingen in deeze Weetenfchappen „ het best mogelyk gebruik te maaken." Ik zal my daarom kortelyk verledigen, om het een en ander ter beantwoording van deeze Vraag by te brengen. En om dit niet zonder orde te doen, zal ik het beloop der Vraag zelfs volgen', en my by twee voorname Hoofdzaaken bepaalen; aanwyzende Voor Eerst meer algemeen, welke middelen dienstbaar zyn-, om de Dorpsjeugd eene beredeneerde kundigheid van hun aanftaande beroep by te brengen. Ten Tweeden : hoe zulk een Schoolboekje moet ingericht zyn, en tevens gefchikt - bevonden wordt, om oude ondervin- din-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 125 dingen en nieuwe ontdekkingen zich ten nutte te maaken. ■ ; |& , - ■ ■ I. *. Mynen Taak beginnende,' zal'ik aan het eerfte ftuk, door het opgeeven van eenige algemeene aanmerkingen zoeken te voldoen. Om de Landjeugd, en dit is myne eerfte aanmerking , eene beredeneerde kundigheid van hun aanftaande beroep by te brengen , moet men zich omtrent hunne ouders vooral niet onverfchillig gedraagen, maar by tegenöverftelling , zich van hunne hulp zoeken te bedienen ; zonder deezen zal men niets, maar met dezelven, veel verrichten kunnen. Dan hieromtrent doet 'er zich eene groote zwaarigheid op , deeze namelyk: De ou ders zyn zelfs meestal ontbloot van eene beredeneerende kundigheid, betrekkeiyk hun beroep. Dat fterker is! naar maate zy onberedeneerder in hun beroep bevonden worden, vindt men zè zoms ook eigenwyzer, waanende, dat allés verkeerd en verwerpelyk is, 't welk met hunnen gewoonen fleur niet overeen komt; zo dat men wel met vader Cats mag zeggen;  12.6 II. VERHANDELING OVER EËSf De Bouwers* die wy nu den naam vari Boeren geeven, Zyn in het Bouwgeheim al dikmaal onbe- dreeven. Zy doen meest haar bedryf'juist op dert eigen voet, Gelyk een Moolepaard een ftaage ronde doet. Dit gebrek op eenmaal algemeen , en in den grond te willen geneezen, zoude waarfchynelyk den Moriaan gewasfchen zyn. Men moet het daarom flegts zo verre zoeken te geneezen, als het geneesbaar is, en dienftig bevonden wordt, om gegronde hoop te voeden, dat men met hunne kinderen beter zal flaagen ; men moet de ouders Hechts zoo verre zoeken tèbrengen, dat ze hunne kinderen de gelegen» heid, om bekwaam te worden, niet beneemen , maar die genoegelyk zien waarneemen. Dan hoe brengt men de ouders zo verre ? Onderfcheidene middelen zouden' daartoe dienftig kunnen bevonden worden. Ik zal deeze niet alle zoeken optegeeven , maar my flegts by eenige byzondere, en misfchien min in 't oog vallende , zoeken te bepaalen; de drie volgende zullen, zoo ik meen, tot dat einde voldoende bevonden worden. Als een middel tot dit einde gefchikt plaats ik hier voor eerst ; eenige Leerredenen gefchikt tot eene Landmans Huis-poftil, zo in- ge-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 12; gericht, dat de voortreffelykheid, nuttigheid en noodzakelykheid van den Landbouw en Veehouwery daarin, op eeneduidelyke, aangenaame en treffende wyze, worden voorgesteld ; dat de Landlieden tevens in hun zwak worden aangevat, door hun, onder anderen, aantetoonen : Dat hun beroep geenzins die verachting verdient , waarmede het door veele befchouwd en behandeld wo rdt; dat veelen hunner tot die verachting zelfs groote aanleiding geeven, door de verwaarloozing van de befchaaving hunner vermogens, waarvoor ze , als menfchen, vatbaar zyn — Dat ze aan de eene zyde, door die verachting, waarmede zy doorgaans befchouwd worden, zich niet tot vertraaging in, en verwaarloozing van hun beroep moeten vervoeren laaten, en aan de andere zyde zich moeten wachten, dat ze zich die verachting niet waardig maaken; en meer andere dingen, ter bereiking van het doel der Maatfchappy dienftig, te veel om hier te melden Maar hoe komt men aan zulk eene Landmans huispoftil ? zeer gemakkelyk 1 de Maatfchappy ter bevordering van' den Landbouw heeft flegts eene pramrie te belooven aan den geenen, die de beste zal ingeleverd hebben. Dit te doen zal, zo ik my in myne verbeelding niet bedriege, eenen onbedenkelyken invloed hebben. Veele Land- of Dorp- Leeraars, die nu misfehien aan zulke of foortgelyke onderwerpen niet denken, zul-  Ï28 II* VERHANDELING- OVER EEN zullen dezelve daardoor onder den aandacht krygen , en tevens aangefpoord worden, om zulke ftoffen, die daar heenen leiden , wat meer te behandelen, welke behandeling de Maatfchappy , in de bereiking van haar doel niet onverfchillig kan zyn. Als een tweede middel tot dat einde gefehikt, breng ik hier in aanmerking een Landmans Week- of Maand- Blad; waarin van tyd tot tyd nutt ge Verhandelingen, nodige aanmerkingen, oude ondervindingen en laatere ontdekkingen worden medegedeeld* Zulk een Week- of Maand- Blad zal eenen algemeen nuttigen invloed hebben; dienstbaar zyn om de landlieden niet alleen, maar ook huune kinderen, zonder moeite, eene beredeneerder kundigheid van hun beroep inteboezemen. De Landlieden met hunne vrienden of knechten,"en andere huisgenooten , over de ftukjes, die in zulk een bla.t voorkomen, fpreekende, zullen die kinderen , die doorgaans nieuwsgierig zyn, Imiteren, én, 't leezen geleerd hebbende , zelfs begeerig zyn, om zulk een Blad te zien en te lëezen.- Wat meer is, zulk een Week- of Maand blad zaliri ftaat zvn, ten minflen uitneemend medewerken,omde Maatfchappy ter'bevordering van deri Landbouw tot eene waarlyk nuttige Maatfchappy te maaken ;Avyl door hetzelve als dan de ontdekkingen, door de Maatfchappy gedaan, en die nu meest al flegts onder het oog komen van  m ■ 'V?.\ Yi'' '■ LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. I 2§j die geenen,die maar eene bloote befpiegelende kennis van dén Landbouw hebben, ook denzulken onder den aandacht zouden gebragt worden , die eene bcoeffenendc kennis van denzelven hebben, en 't best in ftaat zyn, om de ontdekkingen, door de Maatfchappy gedaan, daadelykte beoeifenen, hoe men zulk een Week- of Maand- Blad verkrygt, is eene geringe zwaarigheid; daar de Maatfchappy Legden genoeg zal hebben, die bekwaam zyn om, door zulk een gefchrift, hunne nuttigheid en Eer te bevorderen. Van meerder belang is de Vraag: hoe maakt men zulk een Week- of Maanc - Blad alom fmaakelyk by den Landlieden? Ter beantwoording deezer Vraag merk ik aan: dat men, om het fmaakelyk te maaken, vooral na de vatbaarheid der landlieden moet zoeken te fchryven ; en tevens op eene vermaakelyke wyze , of in zamenfpraaken tusfehen twee Landlieden , of in vertellingen of anderzins. Daar en boven, om zulk een Blad overvloediger aftrek te doen verwerven,zoude men'er by kunnen voegen 't Buere- Nieuws, als daar is: vèrkoopingen. of verpachtingen van Hoffteeden , bouw- en . weilanden, verköopingen van beesten, den prys der graanen, en wat dies meer van aangelegenheid voor den' Landman is. E'indelyk zoude het zeer dienftig ter berei king van het gemelde einde zyn , wanneer J meri  I30 ïï. VERHANDELING OVEREEN men den landlieden alöm zogt te bemoedigen tot het houden van maandelykfche gezelfchappen, zo ingericht, dat de voornaamfte en kundigfte uit drie onderfcheidene, doch het naast by eikanderen gelegene Dorpen , maan. delyks by eikanderen kwamen , om onder een pypje te fpreeken , over den Landbouw en de veehouwery in 't gemeen , of bepaald over die van het loopende jaar , naar gelang der omftandigheden. Tot welke gefprekken altoos ftof zyn zal, of uitnemend, door zulk een week- of maandblad waarvan , ik zo even fprak, zoude kunnen gegeeven worden. —— Om zulke byëenkomften te bevorderen fchynt moeijelyk te zyn. Dan het is niet ondoenlyk ; zelfs verbeeld ik my, dat dit in zommige landftreeken zeer gemakkelyk zoude gaan. Om dit gezegde nader te beveiligen merk ik aan , dat, indien de Maatfchappy zulke byëenkomften in een van de Zeeuwfche Eilanden , by voorbeeld in dat van Zuidbeveland, waarin de Landbouw en de Veehouwery 't meest floreeren, wilde bevorderen, de Maatfchappy alleen nodig zoude hebben, om flegts drie perfoonen , die veel invloed en tevens belang in den landbouw hebben, in haare belangens te krygen; het welk genoegzaam zoude kunnen gefchieden, door dezelve , om maar één voorbeeld te geeven, met het Honoraire Lidmaatfchap van de Maatfchappy te verëeren. Hierdoor zoude het belang der Maat-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. I3I Maatfchappy teveris bevorderd worden; wyl ze daardoor gelegenheid zonde krygen, omalöra zonder moeite eri kosten, waarneemingen op te zamelen. Zie daar een ander middel om de Landlieden zelfs te befchaaven , welke befchaaving de grondflagis,öm met hunne kinderen gelukkig te flaagen Naar maate deeze grondflag meerder onder het oog gehouden wordt, zal men 't voorgeftelde doel beter bereiken, daar men by de Verwaaiioozing van denzelven, naarmyne gedachten, moeite en kosten zal verfpild zien. Dan fchoon de befchaaving der ouderen, ter verbetering van de kinderen, van eenen uitneemenden invloed * ja volftrekt noodzaakelyk is , zo is dezelve echter nog niet toereikend; men moet daarom ook bepaald op de kinderen werken. En om met deeze in 't byzonder wel te flaagen, moet men zich, en dit is. Myne tweede algemeene aanmerking, van de zwakheden der kinderen zoeken te bedienen. Kinderen zyn doorgaans hebzuchtig. Zoude men zich van dit zwak niet ten goede, ter bereiking van het bovengemelde einde, bedienen kunnen? wanneer men aan hun een zeker ftukje land* of een kalf, of zo iets gaf, met bevél om daarover zelfs het beftuur op zich te neemen,en onder belofte * dat de voordeden , daarvan komende, voor hun zyn zullen. Zouden foortgelyke handelingen niet 't I 2 best  132 II. VERHANDELING OVER EEN best gefchikt zyn, om hun met de Theorie ook tevens de Practyk van den Landbouw en Veehouwery te leeren ? Kinderen zyn daarbenevensfpeelziek Ook dit zwak is ter bereiking van 't gemelde einde ten goede te wenden. De Maatfchappy zoude dit uitneemend kunnen doen, door zich van de geestigheid onzer Eeuw te bedienen, en eene prremie te belooven aan hem, die een houten, of ander, doch min kostelyk fpelletje wist te vervaardigen, dat alle gereedfchappen der boerderij behelst, en gefchikt is, om de kinderen der landlieden, by winter avonden, daarmede te laaten fpeelen , endoor dit fpeelen een denkbeeld , en tevens eene behandeling van die gereedfchappen te geeven , en hun dus al fpeelende wys te maaken. Ook zoude men zich van dit zwak der kinderen kunneu bedienen, door het' in trein brengen van kinderlyke gereedfchappen. Ik erinner my hier het gezegde van Mejuffrouw E. Bekker in.'t Dichtftuk de Natuur is mynt ■Zanggodin , waarin ze zich betrekkelyk den landman dus laat hooren: ,, Nu gaat hy naar den Akker „ Verzeld van lieve Jongens, Die reeds hun vader helpen, „ Om 't onkruid uit te knypen, „ Met kinderlyk gereedfehap. „ Zo wordt me al fpeelend nuttig; „ Zo  Landbouwkundig Schoolboek. 133 „ Zo leert de Boer zyn. kindren „ De ledigheid te fchuwen; „ Den dag wel te befteeden. De Maatfchappy ziet van zelfs, dat beide deeze middelen niet kunnen werkftellig gemaakt worden, zonder de hulp der ouderen, en bevroed dus ook hieruit de gegrondheid onzer eerfte aanmerking. Myne derde algemeene aanmerking is deeze: om de landjeugd eene beredeneerde kundigheid van hun aanftaande beroep by te brengen , moet men in dit opzicht de Dorpfchoolen verbeteren, of liever, zo regelen, dat daarin aan den kinderen gelegenheid gegeeven wordt, om de nodige bekwaamheid te erlangen. En om deeze dus interichten komt 'er, bovenalle andere middelen, een Schoolboekje , daartoe dienftig, in aanmerking. Dan daar van de goede inrichting, van zulk een boekje , alles afhangt, zo is het van deuiterfte aangelegenheid te toonen , hoe zulk een Schoolboekje moet ingericht zyn ; vooral zo het dienstbaar zal zyn, om de oude ondervindingen en laatere ontdekkingen, zichten nutte te maaken. Om'dit te toonen zullen wy ons nu, II. Tot onze tweede Hoofdzaak overgaande, I 3 ver-  134 ÏIl VERHANDELING OVER EEN verledigen; Daar wy dan, om een goede orde te houden. 1. Eerst eenige algemeene verëischtens in zulk een boekje zullen aanwyzen. 2. Dan een plan van hetzelve geeven, en 3. Eindelyk met eenige aanmerkingen bedui- ten zullen. De algemeene verëischtens van zulk een boekje zyn deeze : het moet kort, bondig, klaar , in vraagen en antwoorden afgedeeld, voor fchoolen gefchikt, en algemeen nuttig zyn. Laat ik deeze algemeene verëischtens met een enkel woord uitbreiden. Het moet kort wezen , om de ouders of kinders niet door eene te groate uitvoerigheid van deszelfs gebruik af te fchrikken. Het moet bondig wezen; deeze eigenfchap moet door kortheid niet verwaarloosd, maar met dezelve behartigd worden; op dat het alles in zich behelze, wat tot den Landbouw en Veehouwery behoort, en dus tot een grondflag van eene algemeene Theorie kan verftrekken. Het moet klaar zyn, op dat het van de landlieden kan verftaan worden, het welk vooral in de definitie, bepaaling of omfchryving van een of ander zaak moet onder 't oog gehouden worden. De Afdeeling van hetzelve in vraagen en antwoorden, zal dienstbaar zyn om het gelaakkelyker der jeugdj inteprenten en de jeugd  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. I35 jeugd, betrekkelyk hetzelve, te examineeren, waarvan in 't vervolg iets naders. Wyslyk zal de afdeeling in vraagen en antwoorden gefchieden, wanneer die zo wordt ingericht, dat meergevorderden de vraagen overflaan en alleen de antwoorden, als een aanëngefchakeld voorftel, leezen kunnen. Daar het dan niet ondienftig zoude zyn, om dit gemak, of in de Voorrede, of liever door een IN.B. aantewyzen. Om dit boekje verder voor de fchoolen gebruikelyk te maaken, moet het zo min kostbaar zyn, als mogelyk is; wyl anders de Dorp-Schoolmeesters 'er tegenöpzien, om zulke boekjes te koopen, uit vrees, dat ' ze, wegens den hoogen prys, geen aftrek hebben zullen. Zeide ik eindeiyk, dat zulk een boekje algemeen nuttig moest wezen , ik wilde daarmede aanduiden , dat dit boekje zo algemeen moet zyn, dat elke byzonderheid daarin kan gevonden worden; en dus, dat het niet flegts voor het een of ander gedeelte van Nederland, maar voor geheel Neerland, hoe verfchillènde de landftreeken ook wezen mogen, bruikbaar zy Dit zy genoeg van de algemeene eigenfchappen; dus zal ik nu overgaan tót het I 4 PLAN  1^6 H. VERHANDELING OVER EEN PLAN VAN EEN SCHOOLBOEKJE, Vooraf aanmerkende: dat de orde, in welke zulk een boekje gefchreeven wordt, wille'keurig is, en afhangt van den fmaak van deszelfs opfteller; dat het uit dien hoofde zo min mynen toeleg is, om door, myn volgend plan den fchryver van dit boekje in zyne orde te bepaalen, als dit het bedoelde der Maatfchappy, in de voorgemelde Prysvraag zal geweest zyn. Het is myn toeleg alleen, gelyk dit de eisch der Maatfchappy is, om de nodige verëischtens van zulk een boekje aantewyzen, en die, kortheids- zowel als ordenshalve , by wyze van een plan voorteftellen. Zie hier het volgende: • Inleiding tot het Schoolboekje, en Het Schoolboekje zelve. De Inleiding moet in zich behelzen, eene aanwyzing of vertoog van De voortreffelykheid - Nuttigheid en Noodzakelykheid van den Landbouw en de Veehouwery. Het Boekje zelfs kan in twee deelen worden afgefchetst; handelende EER-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 137 EERSTE DEEL. Van den Landbouw. TWEEDE DEEL. Van de Veehouwery Om van den Landbouw het nodige onderricht te geeven, handelt het I. HOOFDSTUK. fan de onderfcheidene foorten der gronden, zo wel de zuivere als de gemengde. N.B. In de . Vraagen van dit Hoofdftuk moet alleen naar de onderfcheidene foortcn der gronden gevraagd, en in de antwoorden eene korte, doch volledige en duidelyke bepaaling der zclven gegeeven Worden ; op dat de Idnderen door dit Hoofdftuk de onderfcheidene foorten der gronden leeren kennen, en in ftaat gefteld worden, om by het zien of hooren van zekeren grond, zich een algemeen denkbeeld van denzelven te vormen. II. HOOFDSTUK. Van de algemeene eigenfehappen van allerly foorten van gronden, zo wil de voor- als nadeelige. Hierby kan dan gevoeglyk gebruik gemaakt worden van byzondere ontdekkingen, I 5 die'  138 II. VERHANDELING OVER EEN die men omtrent de natuurlyke hoedanigheden van onderfcheidene gronden mogt gedaan hebben. III. HOOFDSTUK. Van de byzondere tigenfchappen der gronden, naar de byzondere Landftreeken gevonden wordende. Hier zoude, om flegts één voorbeeld te geeven , kunnen getoond worden , waarin zich de onderfcheidene gronden die in ziltige Landftreeken gevonden worden, van die in zoete Landftreeken onderfcheiden. Dit Hoofdftuk is van veel belang , en gefchikt om dit Schoolboekje, tot een algemeennuttig Schoolboekje, dat in geheel Neerland bruikbaar is, te maaken. Dit Hoofdftuk zou • de ook misfchien ter bevordering van de kortheid en de goede orde, gevoeglyk met het voorgaande in een kunnen gevlogten worden. IV. HOOFDSTUK. Van de Cultuur, of de behandeling van den Landbouw in 't gemeen, den tyd, de wyze en gelegenheidvan dezelve in bet byzonder. Hierby kan eene bekwaame gelegenheid waar  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. I39 waargenomen worden , om van de oude ondervindingen en laatere ontdekkingen gebruik te maaken, door, onder anderen, te toonen, en in 't gemeen en in 't byzonder 1. Hoe men oudtyds den Landbouw plag te verrichten 2. Welke veranderingen daarin gemaakt zyn. 3. Dat de gemaakte veranderingen werke- lyk verbeteringen zyn 4. Welke veranderingen dat men nog, of in 't algemeen of in dee ',e en geene zaak, met vrucht, zoude kunnen maaken. Of, zo deeze wyze van voorftel te breedvoerig wierdt, zoude men zich alleen verledigen kunnen met aantetoonen : welke behandelingen , betrekkelyk de onderfcheidene takken yan den Landbouw, volgens oude ondervindingen en laatere ontdekkingen, de beste bevonden wierden; het zy dat dezelve oudtyds gebruiklyk waren , of nu in 't gebruik raakten , of eerst daarin moesten gebragt worden. Hier zoude men ook eene bekwaame gelegenheid hebben , om over de beste Werktuigen te handelen. Doch zo daardoor dit Hoofdftuk te uitvoerig wierdt, zoude men dit in een afzonderlyk Hoofdftuk brengen kunnen. V.  I40 II. VERHANDELING OVER EEN V. HOOFDSTUK. Beredeneerde antwoorden op de voor gefielde Vraagen aantewyzen; boe men, volgens oude ondervindingen, en laatere ontdekkingen, zich de goede eigenfehappen van de gronden, bet zy die uit baar en aart, of uit de byzondere Landflreek waarin ze leggen, voorfjloeijen, zicb ten nutte te maaken, en de na. deelige te verbeteren beeft. Waaromtrent zich dan eene fchoone gelegenheid opdoet, om beredeneerd te toonen, hoe ieder grond , naar zynen byzonderen aart, moet behandeld , bezaaid, beplant &c. worden. VI. HOOFDSTU K. Van de toevallige benadeeling of befekadiging der «ronden, met aanwyzing, over'êenkomflig oude ondervindingen en laatere ontdekkingen; boe eenige mogelyke, voor dl warfchynlyk nadeelige toevallen kunnen voorgekomen, of zo beftuurd worden, t'datze ophouden nadeeligtezyn; en boe de daadelyk aanwezig zynde kunnen weggenomen, herfield, of ten goede gewend worden. Hier zoude, om flegts één voorbeeld te gee-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 141 geeven, kunnen aangeweezen worden, hoe een ftuk land, dat voor overftrooming bloot leid, voor de overftrooming te beveiligen zy ; of zo dit ondoenelyk is, hoe dan met zulk land te handelen, ten einde de overftrooming haare kracht, van te befchadigeh, verlieze; of zo het land reeds door overftrooming bedorven is, hoe dan hetzelve op de best mogelyke wyze te herftellen zy» VII. HOOFDSTUK. Om door oude ondervindingen en laatere ontdekkingen , te toonen, hoe men zich van de byzondere voortbrengselen der onderfcheidene gronden het best ten nutte kan bedienen; boe de plaagen, voor ivelke die voortbrengfelen zyn bloot gefield, af temenden, of derzelver nadeel te verhinderen ; en hoe reeds befchadigde te verbeter en of ten goede aantekenden. Wilde men nog eenige oude ondervin* dirigeren laatere ontdekkingen, die men by bovengemelde Hoofdftukken niet gevoeglyk te paskonde brengen, mededeelen , men zoude dan tot bovengemelde Hoofdftukken, nog één Hoofdftuk, of anders een Aanhang tot het Eerfte Deel van dit boekje kunnen maaken, in zich behelzende; Aanmerkelyke tVaarneemtnaen. TWEE-  142 Ü« VERHANDELING OVER É&N TWEEDE DEEL. In de opgave vari ons plan van 't Tweede Deel zullen wy merkelyk korter kunnen zyn 5 door dien uit het Eerfte Deel onze meening, omtrent de gebruikmaaking van de oude ondervindingen en laatere ontdekkingen,reeds gebleeken is, en zich het tweede gedeelte in zo veele byzondere takken ook niet uitftrekt. Wy zullen dus aan dit gedeelte van onzen taak meenen voldaan te hebben, wanneer wy de Hoofdzaaken in 't Tweede Deel van dit boekje te behandelen flegts kortelyk aanftippen. I. HOOFDSTUK. Van let onderfcheiden Vee, dat in Neêr landt ei voordeel gehouden wordt, befchouwd in deszelfs aart , natuur en eigenfcbappen. II. HOOFDSTUK. Van de kenmerken ; die de goedheid of Jlegt. beid van het Vee in ieder Joort aanwyzen. til. HOOFDSTUK. Van het beste, voedzaamfte en min kojibaarfle voedzel voor de onderfcheidene foorten van Vett beredeneerd op te geeven. IV.  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. I4.3 IV HOOFDSTUK. Van eene bekwaam e Handleiding tot voort teeling en aankweeking van bet Vee, V. HOOFDSTUK. Aanwyzing van de ziektens waarvoor zy bloot /laan, en de wyze op welke dezelve, langs den kort/ten en min kostbaar-ften weg, voor te komen of te geneezen zyn. VI. HOOFDSTUK. Van gemaakte waarneemingen', nopens de behandeling van bet vee, op te geeven; en tevens iets van de werktuigen te melden. VII. H O O F D S T U K. Van de voortbrengfels van '/ Vee, en de wyze op welke men dezelve voor V verderf bewaarsn, of eenigzins bedorven zynde, nog ten goede aanwenden kan; vooral hoe men de onbedorvene ten meesten nutte zal befleeden. Hoe de fchryver van zulk een boekje de oude ondervindingen met laatere ontdekkingen zich in dit tweede Deel uitnemend ten nutte zoude kunnen maaken , ziet een ieder van zelfs s en behoeft hier geene verdere be- re-  144 II. VERHANDELING OVEREEN redeneering. Alleenlyk wilde ik hier nog aanmerken : dat, zo" men eenige waarneemingen , die niet gevoeglyk tot; een der voorige Hoofdftukken konden gebragt worden, wilde mededeelen, hier wederom een Aanhangfel van byzondere waarneemingen zoude gemaakt kunnen worden. Alles wat ik thans noch te verrichten heb' be, is dit: dat ik, mynen taak volgende, eindelyk met eenige aanmerkingen myrte beantwoording van de voörgeftelde Vraag bèfluite; en om dit te doen merk ik Voor eerst aan: Dat ik het onnodig achte, om de Maatfchappy den weg aantewyzen, ter verkryging van zulk een boekje, daar de Maatfchappy, by de uitfchryving van de nu beantwoorde Vraag, deezen reeds onder het oog zal gehad'hebben. Ten tweeden : dat het niet gemakkelyk zyn zal j om zulk een boekje , waarin alle verëischtens gevonden worden, tekrygen. Dat hetegter, myns erachtens, niet ondienftig zoude zyn, een boekje van gemelden aart, al was het nietin allen opzichte naar genoegen , hier of daar in gebruik te brengen, wyl men dan het best zoude kunnen zien, wat 'er al aan ontbrak * en tevens het best gelegenheid verkrygen zoude, om een boekje, dat meer volkomen is, te erlangen. Ten derden: Dat het , indien 'er zulk een boekje te voorfchyn kwam,- 't welk aan de ver-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK» I45 verëischtens genoegzaam beantwoorde, zeer dienftig zoude zyn, wanneer men middelen in 't werk ftelde, om hetzelve alörn in de Schooien in te voeren, zo, dat de jeugd jaarlyks daaromtrent geëxamineerd wierdt, of men ftelle drie of meer pryzen voor die geenen, welke de meeste vordering maaken in dekennis en bevatting derzaaken,in het boekje voorkomende. Hieromtrent zou men foortgelyke pryzen ftellen kunnen: een zeker ftukje geld, of zulk een Boekje net ingebonden; of nog liever, eene mooije zweep; een tabaksdoos; of zo iets van der kleinen boertjes gading. Zie daar Wel Edele Heeren myne beantwoording van de voorgeftelde Vraag. In vertrouwen dat ik, zo ik al aan de Vraag niet genoegzaam mogt voldaan hebben, nog wel het een of ander, dat aanmerking verdiend , zal aangeroerd hebben, zend ik UEd. dezelve 'toe; beiluitende met den volgenden wenfch, welken ik tevens tot myn ondergefchreeven Zinfpreuk bézige Gezegend zy de Landbouw, De eerwaardig/ie aller Kunjlen. K   UI TTREKSEL .' UIT D £ VERHANDELING VAN ALEXANDER. BILNJAMIN FARDON te Am ft er dam. OVER DE VRAAG: Wdke zyn de beste middelen, om de Kinderen der Landheden in ons Vaderland, van hunne eerfte Jeugd af aan, zo in de Dorpfcheolsn , a's andei zins, eene ger.cegzaame kent is te doen verwerven van die kundig'eden, die tot hun autijtaande bcfocp van Landbouwcn en VeehoU' wen roodzaakelyk zyn ——«• En naar dien hier ~ toe, onder meer anderen, ten gepast, en, aan het opgemelde oogmerk, voldoende Schoolboek Waarfchynelyk in aanmerking kom^n zal; boedanig behoord hetzelve, ingericht te zyi, om door middel van hetzelve, van de oude Ondervindingen, en laatere Ontdekkingen in deeze Wetenfchappen, bet hest mogelyke gebruik te maaken ? VOORGESrtLD DOOR DE MAATSr UAPVT, TER BEVOR D 5 RING VAN DEN LANDBOUW TE AMSlEIiEAM.   Schoon het een van ouds bekende waarheid zy, dat in de kindschheid en in de jeugd de gronden gelegd worden , van 't geene de mensch in rypere jaaren zal zyn; zo fchynt het, dat men in laatst verloopene jaaren eerst begonnen hebbe, een algemeener gebruik, dan voorheen, van deeze zetregel te maaken. Veele fraaije en nette weetenfchappen heeft men verhandeld in boeken,byzonderlyk voorde kinderen ingericht; en voornamelyk heeft men zich bevlytigd, om de Natuur- en Zedekunde voor 't kinderlyk verftand bevattelyk te maaken. Diergelyke werkjes kunnen ongetwyffeld van nut zyn; want daar men de kinderen toch iets te leezen moet geeven, kan men met reden verwachten, dat voorftellingen, welken naar de vatbaarheid van hun verftand gefchikt zyn, door hun beter begreepen, en beter onthouden zullen worden, dan het geene zy niet kunnen verftaan, en alleenlyk op een werktuiglyke wyze van buiten leeren, zonder dat zulks eenigzins tot de verbetering van hun verftand ftrekke. Niettegenftaande de onoplettendheid, die den kinderen doorgaans in hunne eerfte jeugd eiK 3, gen  I5<5 III. VERHAND EX ING OVER EEN gen is, moet men hun die kundigheden trachten in te prenten, welken hun vervolgens nuttig zullen kunnen zyn; en om die onoplettendheid te verbeteren moet men de dingen, waar in men hen onderwyzen wil, zo veel als 't mogelyk is, voor hun verftand bevattelyk maaken. Het voorftel, van de Maatfchappy van den Landbouw, ftrookt dus met de thans heerfchende denkwyze haare inzichten zyn hoogstlofwaardig; en al ware het zelfs, dat zy haar oogmerk niet volkomen bereikte, zo is het toch te hoopen en te verwachten, dat haare poogingen, ter bevordering van 't algemeene welzyn, niet geheel vruchteloos zullen zyn. Om daar aan zo veel toetebrengen als in myn vermogen is, geef ik haar de navolgende aanmerkingen ter beöordeeling over ; en zo zy mogt vinden , dat dezelven aan de voorgeftelde vraag niet volkomen voldoen, zo vlei ik my, dat eenige, der daarin begreepene bedenkingen, haar aandacht zullen kunnen verwerven; en 't zoumy tenuiterften aangenaam zyn, daardoor, ter bereiking van haare doeleinden, iets ten minsten te hebben gedaan. Men wil naar alle waarfchynelykheid niet, dat de Landbouwers en Veehouders, zo ervaren zullen worden in de Natuurkunde en de daar onder betrekkelyke weetenfchappen, dat zy hunne dagelykfche bézigheden niet dan op theoretifche gronden verrichten. Dusdanige uitgebreide .kundigheden kunnen van nut zyn, wan-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. I$I wanneer men de dingen van agteren befchouwende, de redenen der verfchynfelen wil ontdekken; of wanneer men aan 't neemen van proeven tyd en geld kan waagen: maai' de Landman, die voor zyn middelen van beftaan zyn eerste zorgen moet aanwenden, is verplicht zich te houden aan de handelwyzen welken hem voor de beste bekend zyn; en zo hy al een uitftap durft doen, moet dezelve veeleer op voorgaande eigen ondervindingen ih 't klein, of op de aanmoediging van lieden die hy mag vertrouwen, dan wel alleen op befchouwende kundigheden gegrond zyn. Dit gefteld zynde, is het niet gemakkelyk aantewyzen, wat men den kinderen in hunne jeugd zou kunnen leeren , 't welk hun in 'tvervolg te pas zou kunnen komen, vooral, indien men hun onderwyzingen wilde geeven die, om dus te fpreeken, enkel en alleen voor het verftand waren, en dewelken ter vervulling en volmaaking ftrekten van de kundigheden, welken zy door het geduurige bywoonen der verrichtingen van den Landbouw zouden vcrkrygen. In de Steden , en voornamelyk onder lieden van zekeren rangen middelen, blyven de kinderen tot den ouderdom van 14 of 16 jaaren, onder handen van allerhande meesters, die hun van alles leeren; en hoe veelen zyn 'er welken als dan nog maar zeer weinig weeten? Maar 't zy zo dat zy veel weeten; laaten zy alles weeten, wat men hun onderweezen heeft; 't is toch K 4 maar  152 III. VERHANDELING OVER EEN maar van het geene men hun in hun elfde of twaalfde jaar heeft geleerd, dat zy iets overhouden ; en zo zy voor dien tyd leeren fchryven, wat reekenen en wat fransch verdaan, is men daar over voldaan, dewyl dit alles is wat men van hun verwacht. Nu gaan de boerenkinderen zekerlyk niet langer ter fchoole dan tot hun elfde of twaalfde jaar; dien ouderdom bereikt hebbende, beginnen zy reeds zo veel begrip en krachten te krygen, dat zy de ouders in hunne huishouding, of in het waarneemen van hun beroep , van dienst kunnen zyn ; en zo dra zy leezen en fchryven kunnen ( zo zy 't al leeren ) acht men hunne opvoeding voltooid Dan weeten zy reeds veele dingen, en kunnen veele dingen doen, het boeren werk betreffende, welken zy in de fchool niet geleerd hebben, en daar niet zouden kunnen leeren. Zy zien wat hunne ouders of anderen doen, zy zien hoe het gedaan wordt, en zonder moeite of infpanning van geest,krygen zy 'er begrip en handeling van. Zy vatten ligtelyk wat binnen het bereik van hun verftand is, en wat meer naardenken verëischt, zouden zy in de boeken en in de fchoolen (althans in de eerste jeugd) niet leeren. De Landbouw en de Veehoeding zyn daarenboven uit den aart practicaale weetenfchappen, de beoeffening moet hierin voor de befchouwing gaan, en daar de kinderen tot het eerste veel bekwaamer zyn,. dan tot het laat-  LANDBOUWKUNDIG S C H O O L B O EK. 153 laatste, zo is het te vreezen, dat al de moeite diemeiizouneemenom hnn een louter verftandelyk onderricht te geeven, verlooren zou zynEchter moet dit nietin een al te naauwe zin verftaan worden: het werktuigelyk naar volgen, van 't geene men anderen ziet doen, is maar in zeer weinige beroepen voeldoende ; in de meesten worden eenig naardenken, eenige oplettenheid, eenige redeneering verëischt, zullen de dingen haaren eisch hebben. Het komt in alle beroepen te pas, met overleg en met verftand te werken; maar vooral is zulks nodig byden Landbouw, het Veehoeden enz. daar die beroepen, in haar geheele uitgeftrektheid befchouwd zynde , altoos kundigheden, oplettendheid en oordeel , ja zelfs fomwylen vernuft en vindingskracht vereffenen, 't Is derbalven zeer goed, "'t is zelfs noodzaakelyk, dat men de boerekinderen, door de onderwyzingen in de fchoolen, het verftand opene, om dus te fpreeken , en hun zeekere kundigheden trachte te geeven, welken zy van hunne vaders , noch moeders nimmer zouden verkrygen. Maar hunne opvoeding is in dien opzichte niet van die van andere kinderen onderfcheiden. 't Leezen enfehryven, 'treekenen , beginfelen van Godsdienst en Zedekunde, zyn hun zo wel nodig als aan de kinderen der ftedelingen; en wat leeren deeze in de eerste jeugd veelmeer, zelfs in de fchoolen daar, van hunne opvoeding, het meeste werk K 5 wordt  154 Verhandeling over een wordt gemaakt ? 't geene waarin men hen daarenboven onderwyst, kunnen de boerekinderen ligtelyk ontbeeren, als by voorbeeld mufiek, dansfen of teekenen. Indien men de fchoolfche onderwyzinge verder wilde doen gaan, en 't kinderlyk verftand vroegtydig met nuttige kundigheden voorzien zo fchynt het dat de kennis der taal, en die van de juiste beteekenis van verfcheide woorden, welken afgetrokkene denkbeelden uitdrukken, of in de kunften en weetenfchappen gebruikt worden , het eerste is, 't welk men hun moet trachten inteprenten; en hierby zou men met vrucht loutere historieele voorftellingen kunnen voegen. Een Schoolboek, op die beginfelen ingericht, zou denkelyk meer nut teweeg brengen,dan die, welken thans in gebruik zyn; Men meent toch, dat de kinderen in de fchoolen iets zullen kunnen leeren , den landbouw en 't veehoeden betreffende : fchoonhet my toefchyne, dat daarvan weinig vrucht te verwachten zy, zo zal ik toch, om aan 't oogmerk der Maatfchappy te voldoen, eenige bedenkingen desaangaande voorftellen. Beredeneerde en aaneengefchakelde werken over den Landbouw enz. zouden voor de jonge kinderen geheel onnuttig zyn. Catechismusfen over die ftoffen, zouden meer dienst kunnen doen; maar misfchien ia dit noch niet de beste leerwyze; en't fchynt, dat meer vrucht te ver-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. I55 verwachten zou zyn van een werkje waarin gevonden wierden de voornaamfte kundigheden van den landbouw, 't veehoeden enz. in korte, doch duidelyke voordellen of Aphorismas, die de kinderen dagelyks en weekelyks zouden van buiten leeren. Niet alleen zouden zy hunne les dagelyks en weekelyks opzeggen , maar telkens, weer agteruitfpringende, zouden zy ook de voorgaande Aphorismas kennen moeten: by voorbeeld, zy zouden beginnen met de eerfte, die ik gemakshalven N°. i zal noemen, 's anderen daags N°. i en 2, den dag daar aan volgende N°. 2 en 3 , en dus verders. Het boek uit zynde, zouden zy op nieuws beginnen met N°. 1, 2 en 3, 's anderendaags, N°. 2, 3, 4, en dus verders ten derdemaal het boek beginnende, zouden zy teeves4 Nommers moeten opzeggen, en dus langs hoe meer, geduurende den tyd zy ter fchoole gingen. Zo het boekje niet al te uitgeftrekt was, zouden zy 't wel haast geheel in 't geheugen hebben , 't welk naar alle waarfchynelykheid deste gemakkelyker zou gaan, daar de onderwerpen, van diergelyk werkje, hun min of meer bekend zouden zyn. Veelligt zou men begeeren, dat hier een voorbeeld wierdt gegeeven van dusdanige Aphorismas. Doch daar dit kundigheden van den Landbouw enz. verè'ifchen zou, die een Stedeling niet ligtelyk verkrygt, wanneer hy .geen gelegendheid heeft, om de waarneemingen  156 III. VERHANDELING OVER EEN gen en de beoeffening by de theorie te voegen ; zo zal het genoeg zyn , misfchien is het nog te veel, hier de voornaamfte onderwerpen aantewyzen, welken in de gemelde Aphorismas zouden moeten verhandeld worden. WEGENS DEN LANDBOUW, De gronden , derzelver aart en kenteekenen;De bemesting; De bewerkingen; De werktuigen; De gefchiktheid der onderfcheidene gronden , tot het voortbrengen van byzondere gewasfen; De beste aanbouw van zekere gewasfen, in zekere landftreeken, 't zy watdenweeligften groei betreft, of wat aangaat het gemakkelykfte en voordeeligfte vertier; De tyden van zaaijen en planten; De behandeling vóór den groei, in den groei, by de inzameling, en daarna, tot den verkoop toe; De verwisfeling der zaaden; De kenteekenen van derzelver deugdzaamheid , de bewaaring enz; De  LANDBOUWKUNDI G SCHOOLBOEK. 1$7 De onkruiden; De middelen ter voorkoming of uitroeijing van dezelven; De ongedierten en fchadelyke dieren; De middelen om dezelven uitteroeijen, of om de gewasfen daartegen te befchermen; 't,Zaaijen, pooten, afzetten, oculeeren, verplanten enz van allerhande boomen; Gebruik van de boomen, die geen vruchten draagen, en van derzelver takken en affnoeifels; Befnoeijing der boomen, en middelen om derzelver vruchtbaarheid te vermeerderen; De overéénkomst der onderfcheidene foorten van boomen met de gronden, landftreeken en plaatfelyke gelegenheden. De behandeling der warmoefiers gewasfen, broeibakken enz; De omheiningen , befchutfels der landen. De onderhouding der dyken en kadyken; op de beste, gemakkelykfte en zuinigfte wyze; De uitdiepingen der flooten, en verhoogingen der Landen; 't Braak liggen der landen; De middelen om water te krygen daar 't ontbreekt, en om *t af te keeren daar het overvloedig is; De befchutting der oevers aan loopende, ftjlftaande of kabbelende wateren. De  153 III. VERHANDELING OVER EEN De fchaadelyke luchten, en middelen daar tegen, zo 'er zyn; De voorfpellingen van wind en weder, en de middelen ter voorkoming of vermindering van derzelver nadeelige uitwerkfelen; De fchuuren, werk- en bergplaatfen. WEGENS ■ D E V E E H O E D E R Y. De kenteekens van byzondere loorten van vee, en van de best gefchikte tot de gebruiken, welken daar van gemaakt worden; De aanteeling, inkoop en verkoop; Het voeder; Dé kenteekenen van deszelfs deugdzaamheid ; De beste en minkostbaare voeders, voor de onderfcheidene foorten van vee; De aankweeking, behandeling en bewaaring van het voeder, zo 't niet in 't hoofddeel tivan den Landbouw verhandeld is; De ziekten der beesten, de oorzaaken, de kenteekenen en gewoonelyk beloop der- zelven; De  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 159 De middelen ter geneezing of ter verzachting; De middelen ter voorkoming ; De inenting van 't rundvee, de wyze, tyd, nuttigheid , en geoorloofdheid van dezelve ; De ftalling; De bewerking van 't zuivel; De invloed van de plaatfing, 't voeder enz. op hetzelve; De gebreken van 't zuivel, en middelen ter voorkoming of verbetering; 't Beste gebruik van 't zuivel, de bewaaiing en vertier van 't zelve; De fchaapen; tyd en wyze van dezelven te fcheeren.en behandeling der wol; De eenden, ganzen, hoenderen , duiven en andere vogelen ; de wyze van dezelven aan te fokken, te voeden enz. De byen; de bekwaamfte plaatfen en gelegenheden tot dezelven, de ziektens, de behandeling enz '■> De beste verzameling en behandeling van den honing en wasch; De visferyen in flooten en Meiren. Deeze korte aanwyzing zy genoeg: wie bekwaam is tot het opftellen van een Schoolboek , volgens het gemelde Plan, zal beter weeten , dan ik, wat daarin zal behooren. Vermits de beste leertyd der kinderen eerst aan-  l6o III. VERHANDELING OVER EEN aankomt, wanneer zy van de fchoolen afgaan, zo zou men hun als dan een uitvoeriger werk in handen kunnen geeven, 't welk eigentlyk maar eene uitbreiding van 't gemelde Schoolboek zou zyn. Om hen aan te zetten tot het beftudeeren van hetzelve, zou men nu en dan een foort van openbaare Catechifatie kunnen houden, in dewelke aan de jonge lieden vraagen zouden worden gedaan , waarop de voordellen, in hun boek vervat, ten antwoord zouden ftrekken; en zulks zou één of tweemaal 's jaars met zekere plechtigheid moeten gefchieden, op dat de jonge lieden meer be* lang fielden in 't wel weeten van 't geene hun gevraagd zou worden. Een der zwaarigheden , welk voornamelyk beletten zouden , dat dusdanige boeken in gebruik geraakten, zou de vermeerdering der onkosten zyn; want daar dezelven, indien men alles daarin vermelden wilde, tamelyk uitgebreid zouden zyn, zo zouden zy meer kosten dan menige arme boer, of menig arm dorp daar aan zou kunnen befleeden % en daar de boeken der kinderen gemeenelyk eer verfcheurd en verfleeten zyn,dan uitgeleerd,zo zouden veele boerekinderen dezelven niet kunnen bekomen, voor zo langen tyd als zy dezelven nodig zouden hebben. Voor het overige ben ik ,van gevoelen, dat de kinderen, in de fchoolen, van den landbouw enz. maar zeer weinig kunnen leeren;  LANDBOUWKUNDIG i CHOQLBOEK, l6ï ren; en dat dé nuttigheid, welke uit zodanig onderwys zou voortfpruiten , niet evenredig zou zyn aan de moeiielykheden ; welke de invoering van hetzelve zoude verzeilen. Echter meen ik niet , dat de kinderen in hunne eerste jeugd niet voor eenig onderwys, aangaande den landbouw enz:, vatbaar zouden zyn ; ik ben integendeel van gedachten dat men hun reeds vroeg veele nuttige kundigheden deswegens kan doen verkrygen. Om dan de kinderen naarftig en oplettende te maaken, moet men in hun dezelfde driften trachten op te wekken, zonder dewelken de mensch , tot rypere jaaren gekomen , zelden iets onderneemt en volvoert; wanneer 't vermaak ons niet aanlokt; wanneer de vrees voor aanftaande waarfehynelyke of mogelyke onheilen ons niet aanfpoort; of wanneer tde doorgaans veel zwakkere beweegredenen van plicht ons niet aanzet, om iets te verrichten * 't welk jnfpanning en moeite verëischt, dan zyn éé win- of gloriezucht de prikkels, die o»s der werkeloosheid onttrekken. Men geeve dan aan de kinderen (om herf door de win- en eerzucht tot werkfaamheid en leerzaamheid aan te noopen) een klein ftukje gronds te bebouwen, 't welke zy bewerken, bemesten, bezaaijen en beplanten* zo als zy 't verkiezen te doen; en laaten zy al 't* geene, 't welk zy daar van verzamelen zuikn aan hunne ouders verkoopeu, om 't geld^ dat  IÓ2 III. VERHANDELING OVER EEN 'er van komt, voor hunnen opfchik te befteeden , en in hunne fpaarpotten te bewaaren. Zy zullen welhaast bemerken , dat de eene van zyn {tukje gronds meer voordeel behaalt, dan den andere; en elk zal naijverig worden, om even zo veel voordeel, als zyn broeders of makkers, van zyn grond te trekken. Men begrypt ligtelyk, dat men hun in den beginne maar een klein plaatsje zou moeten geeven: by voorbeeld , een ruimte van één, twee of drie vierkante roeden. Naar maate dat zy ouder wierden, zou men hun grooter ltuk;es grond toevertrouwen; en 't is te denken, dat zy hun best wel doen zouden, om "er goed gebruik van te maaken. De geenen die 't vlytiglte, en met het meeste beleid arbeidden, zouden niet alle. n 't meeste daar mede winnen; maar zy zouden daarënboven een lof behaalen die hen ftreeldri, en naar dewelke men hun de begeerte moest trachten in te boezemen. Zy zouden onderzoeken , door welke middelen , en om welke reden,deeze of geene van hunne makkers en gebuurtjes meer of betere vruchten, dan zy verkreegen ; zy zouden met hun daarover fpreeken, hunne ouders , hunne huisgenooten, elk zouden zyraad vraagen; hunne boekjes over den landbouw , zo zy 'er hadden, zouden zy met meer aandacht, met meer belang leezen, en beter begrypen, wanneer zy op du^daanige wyze de pracfyk by de theorie voegden ; en zy zouden reeds vorderingen heb-  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 1^3 hebben gemaakt op die jaaren, wanneer de kinderen gemeenelyk eerst beginnen iets te léeiren. De ouders zouden in dien kinderlyken arbeid veel belang moeten neemen, zich houdende of'er veel aangelegen ware. 't Zou misfchién niet onnut zyn dat de jonge lieden, 16 of i3 jaaren oud zynde, in een andere Provintie, dan die waarin zy t'huis behooren, gingen werken, of ten minste op plaatzen waar andere gewasfen worden aangeteeld dan op hunne woonplaats, of daar andere • bewerkingen in gebruik [zyn. De Gelderfche of Overysfelfche boeren zouden hunne zoonnen naar Holland of Zeeland kunnen zenden,, en jonge knaapen uit de laastgemelde Provintien in de plaats neemen. Tot dus verre heb ik my bepaald aan 't voorHel der Maatfchappy, ft welkalleenlykfpreekt van de middelen tot onderwys der boerelcinderen. En terwyl men zorgt voor derzelver onderwys, dient men tevens te denken aan middelen waardoor de ouders de kundigheden,welken hun beroep verëischt, zouden kunnen uitbreiden en volmaaken : met dat inzicht wordt het volgende voorflel der Maatfchappy in overweeging gegeeven. De Boeren van elk diftrïet moesten, op zelcere bepaalde dagen, 't zy eenmaal ter week, om de veertien dagen , of om de maand (naar de gelegenheid der plaatzen) by elkander komen, om eikanderen verflag te doen La - 'van  164 III' VERHANDELING OVER EEN van de verrichtingen waarmede zy 't laatste bézig waren geweest ; van! de byzondere wyze op dewelke zy gewerkt hadden ; van den ftaat hunner gewasfen, van de zwaarigheden en tegenfpocden, die hun ontmoet waren; van de middelen die zy ter afweering of ter vermindering van die hindernisfen hadden gebruikt; kortom van alles, 't welk eenige aanmerking verdiende. Ik begryp zeer wel, dat het bezwaarlyk zou zyn, altoos ftoffe te vinden tot onderhouding der gefprekken ; ook moest men zich daar aan niet bepaalen. Men zou daar korte voorleezingen kunnen doen uit de voor handen zynde goede werken over den landbouw, het veehoeden enz. Een der dingen welken aan die boeren genootfchappen bézigheid en oeffening zouverfchaffen, zou zyn het neemen van proeven 'wegens nog niet in gebruik zynde, of nieuw bedachte, of onlangs uitgevonden handelwyzen. Zy zouden zulks voor gemeene reekenig -kunnen doen, en dus zou men in 't groot eenige proeven kunnen neemen die , wanneer zy mislukken, voor een mensch alleen te kostbaar zyn; en die in 't klein niet kunnen genomen worden, of niet genoeg beflisfende zyn. Ook zou men een ftuks grond tot het neemen van verfcheide proeven in 't klein kunnen gebruiken. Onder'de proeven welken voorgefteld en genomen wierden, zou vooral in aanmerking komen het onderzoek, wegens de nog onbekende  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 165 de gebruiken, welke van eenige planten en van derzelver deelen te maaken zyn; 't zy voorvoedfel, voorkleeding, voor verfftoffen enz. Men zou in de vergaderingen aan elk der medeleden het neemen van zekere proeven opgeeven, waar van hy vervolgens verflag zou doen; en van alles , 't zy liet gelukt ware of niet, zou men naauwkeurige aanteekening houden. Zo 't gefchieden kon , en nodig of nuttig wierdt bevonden, zou men ook, op een daartoe gefchikte plaats, de verfchillènde foorten van gronden moeten verzamelen, ten minste de zodanigen., welken in elk diftricl niet, of maar weinig gevonden wierden : dit zou dienen om dezelven aan de jonge lieden of de onè'rvaarendfte te leeren kennen. Van de aanmerkelyke waarneemingen en nieuwe uitvindingen, welken gedaan wierden , zou men 's jaarlyks een kort en bondig verüag moeten zenden aan eenige der geleerde Maatfchappyen in ons Vaderland, op dat dezelve daarvan een werkje vormde , 't welke men voorts onder de landlieden zou trachten te vejrfpreiden. De Maatfchappy van den Landbouw tot Amfterdam, zou zekerlyk niet weigeren die berichten te ontfangen, en dezelve door kundige lieden in zekere fchikking te laaten brengen: zy zou daardoor gelegenheid bekomen, om belooningen uittedeelen die tevens Haar, en de Ontvangers derzelven tot eer zouden ftrekken,* en zy zou 't genoegen hebL 3 beu  l66 III. VERHANDELING OVER EEN ben, van den landbouw langs hoe meer te zien bloeijen, gelyk het haar loffelyk oogmerk is. Voorts wénsch ik , hoezeer het my zou ftreelen de goedkeuring' der Maatfchappy over deeze verhandeling weg te draagen , dat kundiger en vernuftiger lieden dan ik, zich met de bewerking' van de door haar voorgefielde vraag hebben bézig gehouden, en dat veele antwoorden op dezelve zullen ingekomen zyn , die in allen opzichte beter zyn dan 't mynewant V Moei hem wie 's menfchen nut betracht, Geen moeite doen, geen fpyt verwekken. Dat anderen iets goeds ontdekken, lVaava.:n hj zelfs r,i:'t beeft gedacht. U I T-   UITTREKSEL UIT DE VERHANDELING VAN DANIËL van TOL, Te Rotterdam. OVER DE V R A AG: Welke zyn de beste middelen, om de Kinderen der Landlieden in ons Vaderland, van hunne eer/te Jeugd af aan, zo in de Dorpfchoolen, als anderzins, eene genoegzaame kennis te doen verwerven van die kundigheden, die tot hun aanftaande beroep van Landbouwenen Veehou- wen noodzaakelyk zyn? En naardien hiertoe, ondermeer anderen, een gepast en, aan bet opgemelde oogmerk , voldoende Schoolboek •waarfchymlyk in aanmerking komen zal; hoedanig behoord hetzelve ingericht te zyn, om door middel van hetzelve van de oude Ondervin. dingen , en laatere Ontdekkingen in deeze Weetenfchapppen het best mogelyke gebruik te maaken ? VOORGESTELD DOOR DE MAATSCHAP PT TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW TE AMSTERDAM.  De overhelling tot fpeelen, die by de meeste kinderen heerscht,moet, in plaats van tegengegaan, by hun aangekweekt, doch zodanig geleid en beftuurd worden, dat ook het fpeelen hun tot leeren, en dus ten voordeel u-rekt. Dit oogmerk zoude best bereikt konnen worden, naar maate hun fpel de meeste overeenkomst had, en opzichtlyk was met de bedryven van Landbouw en Veeteelt. Zynde totdat einde niet af te keuren, hun voor te leggen , zodanige allerëenvoudigfte en geringe Printverbeeldingjcs, waarvan op een vel een goed aantal nevens, en onder den anderen geplaatst ftonden, met een korte befchryvine onder ieder figuurtje geplaatst, waardoor hun aandacht opgewakkert, de gelegenheden enbe. g-eertens uytgelokt, en dezelve ongemerkt onderwys ontvingen, omtrent hun aanflaand beroep van Landbouwen en Veehouden, en dus alfpeelende, nuttige en voordeelige kundigheden te leeren beoefenen , en met en onder dit plles, m dien tyd waarin zy allervatbaarst zyn k 5 voor  j7o IV. VERHANDELING OVER. EEN „nor indrukken van goede of kwaadevoorBel. hun de laatfte te doen verwerpen en de ee"fte «" verkiezen, <* dat die by den aan£ ! „ haren en verderen leeftyd (leeds Ti Z TSen tLr zyn mogen. Dit geb^JIZ\Z afwisfelend en voorbereidend TeS aerrieht, waardoor zy voor een volhU1? fchoSontewys re vatbaarder gemaakt -iSïïtrX^eS^ V°° êt ter opwakkering van hun weet^rÜ^I» -nmoedigend gefcherik-n hoe eïiug het ook mogte zyn, met goed5£' 1 Cn prvzende bewoordingen wegens k£Urenï-;i?(nd en toeneemende voortgang, de naarftigheid» en to' den kmde. ^Jg£Z££ en-inneemende voorrenvcraang 1d inboezeme , van ftellingen omftandighceden, Waal'm deXe^enen invloed, die dezelve en van den■ ^ menfchelyke Maat- ïft°PtiSe"rdvandien,endathetvaf faPPY'fte dten der waereld, en vervol^fon^  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 171 in den Kerk-als Burgerftaat, die hun indeezen zyn voorgegaan, en tot gepaste voorbeelden ter navolging {trekken , wegens derzelver [yver, vlyt, lust en vergenoegen in den Akkerbouw en 't Veehouden betoond. - ■■■■ Ook zal het niet ondienftig zyn den aan« dacht te bepaalen ter uitdenking en nafpooring, wat. wel gefchikst zoude konnen zyn, betreklyk den welftand der vrouwelyke fexe onder de Landlieden in ons Vaderland; dewyl het doch vast en zeker is, dat derzelver welvaart even hoog te fchatten, en zy in haar beftaan niet min nuttig en noodzaakelyk zyn, dan het mannelyk gedacht, tusfchen welke zo een onaffcheidbaaré betrekking plaats heeft, dat de welftand van de eene, volftrekt afhangt van den ander. Dus moet men haar geredelyk toekennen het zelfde onbetwistbaare recht en aanfpraak op de toegenegenheid en heilzoekende oogmerken van alle waare Vaderlanders, jegens het mannelyk gellacht der landlieden. Onder haar diend gevestigd te zyn, een welgeregel. de orde,op dat ze met kunde, overleg, en nodige bekwaamheden toegerust, inzonderheid het huishoudelyk beftuur (als haar meest eigen toevertrouwd wordende) naar de beste regelen van welvoeglykheid en fpaarzaamheid , mogen behartigen en beoefenen; want gebreken in deeze, of onachtzaamheid, en onkunde dien aangaande, kunnen van zodanige fchadelyke ge-  172 IV, VERHANDELING OVER EEN gevolgen en uitwerkingen zyn, dat ze zelfs de yverigife en getrouwfte poogingen en werkzaamheden der mannen overdwersfen, en onvruchtbaar maaken. Om nu tydig daar in te voorzien, en de onheilen, die konden voorkomen, ware het mogelyk, af tekeeren, enjonee dochters der Landlieden al zeer vroeg voor: tebereiden, om, betreklykzich zelve, gelukkige en voor de gantfche Maatfchappy nuttige en voordeelige Leden te worden, dient men haar toe te voegen, het beltuur'en onderwys van zodanige kundige en bekwaame perfoonen, die haar tot denhuisfelyken ftand, als mede ter verrichting van andere nodige en nuttige bdzigheden, bekwaam konden maaken. Vervolgens moeten zy in de fpel- lees- en fchryf-konst zo ver gebragt worden, dat zeverftaanbaarleezen en leesbaar fchryven konnen. En zo deomftandioheden het niet hinderden , was het ook niet af te keuren, dat ze eenig befef van de reekenkonst bekwamen , om dus, in gevallen van die natuur, niet altoos van anderen afhanglyk'te zyn, konnende, terbevordering van zulks, en tot meerder voortgang in de by aanvang ge. leerde kundigheden, een gedeelte der winterfche avonden worden afgezonderd. Haar moet ook onder het oog worden gebragt, hoe veele treflyke en uitmuntende vrouwen, het niet beneden derzelver waardigheid achten, zich te verlustigen met 't geen tot den Landbouw  LANDBOUWKUNDIG SCHOOLBOEK. 173 bouw en Veeteelt betrekking heeft, op dat daardoor de vooröordeelen, die haar of natuurlyk, dan wel ingeboezemd konden zyn, verwyderd mogten worden. En dewyl de omftandigheden des tyds wel eens vorderen, dat vrouwen, boven en behalven haare huisfelyke zaaken , ook de handen liaan aan 't werk daar de mannen fomtyds in te kort fchieten, het zy door ziekte of door gebrek aan tyd en vermogen , veroorzaakt door ophooping van bézigheden, die binnen het beftek van een bepaalden, en dusterbekwaamertyd niet verricht of waargenomen wordende, veelal tot merkelyke fchade en verlies zouden uitloopen. Hierrtoe kan men betreklyk maaken, het in oogsten van 't hooi- en graan gewas, het daaglyks. waarneemen en verzorgen van 't vee, met al het geen daar toe meer of min betrekking heeft en vorderlyk zyn kan; als mede de behandeling van melk, kaas en boter , alle welke verrichtingen zodanige kunde en hebbelykkeid verëifchen, die van de jeugd af dienen aangeleerd te worden. En, zullen zy haaf welmeenende yver en naarftigheid, tot algemeen nut en met vrucht doen blyken, dan is het volftrekt nodig, dat haar van'de eerfte jeugd en vatbaarheid aan, door ouderen, vrienden, en beftuurders der fchoolen worde voorgehouden , de natuur der zaaken, onder aangenaams en uitlokkende voorftellen, met beloften, als men blyken hunner opmerkfaamheid, leergierig-  374 IV. verhandeling over een Tïgheid, en vorderingen befpeurt, en zy het een of ander deel der verëisehte kundigheden geleerd hebben en verftaan, zulks van een haar veraangenaamd giftje of prefentje, naar waarde en verdienden zal agtervolgd worden. Dit ware de weg om kinderen, van een zagten en gezeglyken aart, in zyn belangen over te haaien. Wie weet goed te doen, en niet doet, dien is bet zonde. jacobus IV. Ir. 17.