GEBEDEN DER PORTUGEESCHE JOODEN. EERSTE DEEL.   GEBEDEN DER iPORTfUCiEËSCME JOODEN, DOOR EEN ÏOÓDSCM GENOOTSCHAP Ült HET HEBREEUWSCH VERTAALT* EERSTE DEEL» >&GRAAVENHAAGËt BY LION COHEN, M D Q Q X C L   O C T R O Y D e Heeren Staaten van Holland en Westvriesland doen te weeten: Alzoo Ons te kennen is gegeeven bv Lion Cohen, Boekverkoper en Boekbinder alhier in den H«« rf„>r,Ade SuPpI:ant7?°rSeTenS-Zynde de Gebeden der'Hoogduttfcbe en Portugeefcbe Jooden, in 't Nederduitsch vertaalt L een of meer Stukken in Oftavo of andere formaaten te doeT drukken en uit te geeven, hy Suppliant beducht was dat an . deren door het zelve werk na te drukken , of elders gedrukt alhier in te voeren, hem Suppliant in de voordeelen dier or' derneeming, waartoe de Suppliant merkelyke kosten moest imprndeeren, zouden mogen benadeelen ; het geen hv Saupliant gaarne wilde praevenieeren. e Weshalven de Suppliant zig keerde totQns, ootmoediglyk verfoekende, dat Wy aan hem gunstiglyk gelieven te vlrleenea Hoogstderzelver Confent en Oftroy, om het voorfchreeve werk geduurende de tyd van vyftien eerstkomende Jaaren alleen tëmogen drukken, doen drukken, uitgeeven en verkoopen, zonder dat het binnen dien tyd aan iemand vry zoude liaan her. zelve werk na te drukken of elders nagedrukt alhier in te brengen, op zodanige verbeurte als wy zouden gelieven te ftatueeren , en dat wy daar van geliefden te verleenen, Onze Brieven van Odtroy m optima forma. Zoo is 't, dat Wy de zaake ende het voorfchreeve verfoek overgemerkt hebbende ende genegen weefende ter bede van den Suppliant, uit Onze regte weetenfchap, Souveraine maat ende authoriteit den felven Suppliant geconfenteert, geaccordeert, en geoftroyeert hebben, confenteeren , accordeeren en Oitroyeerenhem by defen, dat hy geduurende den tyd van vyftien eerst agtereenvolgende Jasren ,. De Gebeden der Hoogduitfche en Portugeefcbe Jooden in 't Nederduitsch vertaalt in diervoegen als zulks by den Suppliant is verfogt, en hier vooren uitgedrukt ftaat binnen den voorfz.Onfen Lande alle»n zal mogen drukken, doen drukken, uitgeeven ende verkoopen verbiedende daaromme allen en een iegelyken het zelve werk Mi t geheel ofte ten deelen te drukken, naar te drukken te doen naardrukken, te verhandelen ofte verkoopen, ofte ■ Iders naargedrukt binnen denfelven Onfen Landen te brengen uit te geeven ofte te verhandelen en verkoopen op verbeurte van alIe de naargedrukte, ingebragte , verhandelde ofte verkogte exen tilaaren, ende een boete van drie duizend guldens daar en boven te verbeu. en, te appliceeren een derde part voor den üfncier, die de Calange doen zal, eenderde part voor den armen d r plaaife daar het Cafus voorvallen zal, en het resteerende derde part voor den Suppliant , ende dit telkens fo meenigmaalals defelven zullen worden agterhaald; Alles in dien verwande, dat Wy den Suppliant met defen Onfen Oclroye alleen willende granficeeren tot vergoeding van zyne Ichaade door net nadrukken van het voorfchreeve werk; daar door in geenigen deelo verdaan den innehouden van dien te authorifeeren m\e te advoueeren , ende veel min het zelve onder Onfe protectie en befcherrmnge eenig crediet, aanfien ofte reputatie te peven , ne msar den Suppliant m cas daar inne iets onbehoor}>fcs ioude mflueeren alle het felve tot fynen lasten zal gehou-  daarvoor te drukken /of te doen drnkk™ ^"lge 0niisCe den zal zyn een exemplaar vahe: voorfth^etapier, gebonden en wel gecondidoneert Z h ei"k -°P 8root Pa" theecq van Onfe Univerfitdf eLevden hfn2™ ï de Bibli°fes weeken, na dat hy Suppliant w rC" de" tyd van beginnen uit te geeven ,Zeen b-,1 ï/dve Trk zal hebb™ dens, na expiratie deTVoorfr L te, van ^honderd gulte verbeuren: ten beboev™ de VJd ^ ' r bj deH Suppli^t Plaats alwaar de Suppliant woott erduytfche Armen van de er daat verfteeken f/ fyn , vanhè t «m" ^ P«"e van met dat ook den Srpplisnt fcholn h» w ■ deefen 0ar°ye; «n Exemplaar geleverdÖende gM" Van di'Oéïroy theecq, by f0o verre hy «edSrf 2 Vüorft- 0nfe Biblio" het zelve werk fcude wilfen herrirnf Ir V3n dit 0arov> uen, noten, vermeerdengen yt^?" eeni«e °bferva' .anders hoegenaamd , of ook in ren 1 V"26" ' «««aien of zyn weden m een ander Fxen-nl*,,, fcr™aat gehouden zal dmoneert als vooren te b™in 1h" ^ werk «eco"' ofcje " ogfgticdtenS;TsPlnaaï b^tre^T ende een iegelyfen dier het aangaan a ' ^asten Wy al'en ' van defen doen, late ! 4do?en f fy den S»PPliant. volkomenlyk geniete», ndc gebrujken iPr ' vre/^b'k ende ter contra'rie. georuiKen, cesfeerende alle belet . Gegeeven in den Hare onder (W „ aan doen hangen op den fesd"Juh i fr00ten,. ZeeSele hier de Zaligmaker duyfent feev jfe Ee^nKeJe"^6 ^ Aan den Suppliant zvn nevens ^ P' ™ ^ SmGEL VC' dit Oftroy ter hand' geftelt bv t. ^ Extraft authenticq/haar Fd ordonnantie vande Staaft* Gr. Mog. Refolutie van den' 38 Juny i7iy, en c;0 April A- J. RoY£*, 172S ten einde om li» daana te Reguleeren.  Ï>ew Epezen Welgeborene Heere& Den Heere SAMUEL DE PIN T 0? Den Heere MANUEL ISRAËL SUASSQ, En den Heere A* DE MH. ISR\ 5UASS0; Regenten der Portugeefcbe Joodfche Gemeente9 in 'sGraavenhaage. Edele Welgeborene Heep.en! Dé hoogachting welke UWelEd". verfchuh iigt zyn, is dé dryfveer die ons noopt de eerfle' Ung onzer voortbréngfelen, met gunstig verlof ons  daartoe gefchonken, UWtïEd*. optedraagen 4 ëri UWelEd™. befcherming aan te beveelen. De naamen van Eerwaarde Mannen en Vaderen deezef Gemeente aan het hoofd van ons Boek geplaatst 9 verderen het met grooten luister. Gelukkig zullen wy ons achten indien de vruchten onzer ,vlyt UWelEd"1. kundig oordeel eénigzins voldoet, en UWelEd". behaagen fchept deeze bladeren door te Joopen: zo dit gefchied durven wy ons met de hoop fireelen, dat het Algemeen onzen arbeid niet vruchteloos zal aanfchouwen. Wy fmeeken den Alzegenaar dat onze Gemeente in welffand en voorfpoed moge groeije'n en bloetjen, en een reeks van yaaren in XfWelÊd". een voorbeeld van deugd en plichtsbetrachting aantreffen; en dat UWelEd"., door den Hemel behoed, het waar vergenoegen moogt 'erlangen welk een rein. hert en onbevlekt geweten den Godvruchtigen doen te beurt vallen: dit is het vierig wenfchen van hen die de eer hébben zig mfit ootmoedigheid te noemen. Edele Welgeborene Heeren! denJs AdVsenfesssr. UWelEd"1 gehoorzaame en zyndedenapvanLen- erkentelyke Dienaaf-en y temaand 1791. Öè Leden van het Genootfchap T. S.  VOORREDE. Wanneer den mensch het Heelal in zyne nitgeftrektheid aanfchouwt, is hy voorzeker met eerbied en ontzag aangedaan: terftond denkt hy aan eene eerfte Oorzaak dewelke dit onmeetelyk rond en alle de Schepfelen die het omvat, hoe klein ook voor het oog, uit een enkel niet heeft voortgebragt. Deeze Alwyze fchikking overpeinzende, word hy door eene heilige verrukking vervoert; en de verwondering over alle deeze Grootheden verwekt in hem de opgetogenheid van den Koninglykcn ïlarpzanger: Hoe talryk zyn Uwe 'verrichtingen, ó HEERE! Gy hebté alle wysfelyk gevormt ; ja het Aardryk is van Uwe Scheppingen vervult. De volmaaktheid der Natuur aangemerkt hebbende, word den mensch wyders als hy gevoelt dat hem iets ontbreekt, aangclpoort om tot den oorfprong der Natuur zeiven zyne toevlugt te neemen; en zyne innerlyke neigingen doen hem in diergelyke taal uitroepen: Genees my9 6 HEERE! op dat myne hertelling volmaakt zy; verlos my, op dat myne verlos fing volkomen zy: daar Gy liet voorwerp myr ner Lofzangen zyt. Als deeze fmeeking door het Opperweezen gunstiglyk verhoort word, is men tot dankbaarheid bewoogen; en door verrukking aangedreeven, laat men zig uit: Gezegent zy dm * 3  ri VOORREDE. HEERE, die myne fmeekende flemme verhoort leeft! Deeze drie aandoeningen welke de ziele beweegen om zig tot haaren Schepper te wenden, en den broozen fteryeling aan het Opperweezen hechten, zyn het waaruit het Gebed, zynen oorrprong heeft. §. II Onze Voorouderen plachten hunne Gebeden uit te ipreeken in het Hebreeuwsch, de algemeene moedertaal, welke den Almogende voor Zyn volk verkoren had x en waarin 't Hem behaagde zig aan Israël te öpenbaaren: ook hebben hunne nakomelingen dit tot heden toe onderhouden om de heiligheid der Schriften s waaruit dezelve voor een groot gedeelte faamengeftelt zyn, ongefchonden in waarde te houden: als mede om den band van vereeniging, welke onze Geloofsgenooten aan een voegt, digter aan te haaien. Dus zyn wy verplicht de Godgewyde Taal in haare zuiverheid te bewaaren, en 'er ons met vlyt in te oeffenen. Zedert de verwoesting des Tempels, waar door wy in alle oorden, des waerelds verfpreid K en dus genootzaakt zyn de taaien der Landen waarin wy ons bevinden aanteneemen, is de. grondige .kennis deezer Ipraake eenigzins \er-.  VOORREDE, rn zwakt; het geen oorzaak is dat de Gebeden in het algemeen niet ten volle verftaan worden, en dus door allen niet met dezelve zielsverrukking kunnen uitgefproken worden. Zie hier het geen ons aangefpoort heeft, om eene yertaaling der Joodfche Gebeden in het licht te brengen: het zy verre van ons dat wy daar door de oeffening in de Heilige Taaie onzen Geloofsgenooten trachten onnuttig te doen voorkomen: wy verlangen alleen den geenen die door godvrucht aangemoedigt, en door gebrek aan tyd en gelegenheid de Hebreeuw-* fche Taal niet hebben kunnen machtig worden, eenen weg te baancn datzyde fmeekingen welke zy den Schepper opdraagen, in den grond mochten verftaan. Alvoorens wy ons breeder over onze Vertaaling uitlaaten, zullen wy den oorfprong onzer Gebeden ophaalen, en van de Vertaalingen welke daar van reeds in het licht zyn,gewag maaken. in. De Vroome Aartsvaderen, en na hen de Richteren, Koningen en Godstolken Israëls fpraken met het Opperweezen volgens de ingeeving van hun dcugdenryk gemoed, en wierden verhoort. Een ieder had de vereischte bekwaamheid om zyn Gebed met wclbefpraakte tong voor den Genade-troon uit te ftorten. * 4  ym VOORREDE. De Alzegenaar, om zyn verkoren volk ten hoogfte te begunftigen, vereerde het met voorfchriften van heilige offerhanden, dewelke met eerbied in het Heiligdom opgedraagen, voor de algemeene misdryven der Gemeente en byzondere fchulden van een iegelyk ver^ zoenden. Zuivere bloedfprengingen en aangenaam reukwerk van Ipeceryen waaren behaagryk voor den HEERE, den dienst der Priestërfehaare verwierf vergeeving en vervolg van gunst voor het gelukkig Israël. Maar dit volk zig zulk een heilgenot onwaardig hebbende gemaakt, wierden de gewyde plechtigheden voor een wyl geftoort, het Heiligdom den Koning Nebuchadnezar ten buit overgelaaten, en de inwooneren van het Heilig Land naar Babylonie gevoert. Geduurende deeze ballingfchap, welke zeventig jaar aanhield, verkrecgen onze vastgeftelde Gebeden hunnen oorfprong, Esdras met leedwezen gadeflaande dat rampipoeden en lengte van tyd het Volk van zyne oude zeden verbastert hadden, en dit door dè noodzaakelykheid om de taal des overwinnaars te Ipreeken de gewyde Moedertaal allengskens buiten zwang raakte, waardoor Weinigen in ftaat bleeven om Gode hunne Waare behoeftens in zuivere uitdrukkingen af te fmeeken, Esdras zeggen wy {lichte eene HQQge-fQhQoi, bekent onder den naam p0  VOORREDE. jx Groote Vergadering , van hondertëntwintig der eerwaardfte en voornaamfte mannen des volks. Hagay, Zacharias en MalaChy Propheeten; en Daniël, Nehemias,. mordechay, zerubabel, MlSAËL, HA" kanias en Asarias, ook Godstolken maar van mindere heiligheid wierden tot Hoofden verkoren; en op dat men zig de uitmuntende waarde deezer Vergadering voorftelle word nog aangemerkt, datSiMEON bj^genaamt de Rechtvaardige een voorbeeld van godvrucht en geleerdheid, het jongst en laatfte Lid was. De Doorluchte Hooge-lchool in Bahylonie vergadert, raadpleegde met den voorzittend Heer Esdras Hoogepriester en Prinfe Israëls over de noodzaakelykheid van Hebreeuwfche Gebeden in te {tellen, dewelke het fmeeken voor algemeene behoeften inhoudende door ieder Jood konden mtgefproken worden, en ftelde vervolgens een getal van Zegeningen en Gebeden op voor 's Ochtends, 's Middags, 's Avonds;. voor dagelyks, des Sabbats en de andere beftemde dagen des jaars; en dit affchrift wierd alömme aangenomen. By den tweeden Tempel wierden in Jerufalem en in andere {leden van Judea Synagogen opgericht, om de voorgefchreeyene Gebeden in volle Vergadering te doen; en alle deeze Byeenkomsten waaren den Grooten Sanhedrin onderheven. Op beftemdc dagen * 5  S PQÖÈREDÊ. wierd 'er ook in het Boek-mofis voor de Vergadering geleezen, en verders in de andere Boeken des Bybels. Men bad niet meer volgens de inrichting van Esdras voor de herftelling van den Tempel-dienst en de wederoprichting des Heiligdoms, het welk na de Verwoesting weder ingelast wierd. Wel is waar dat terwyl 'êr onder'de Regeering der Hasmoneën, in de fchoolen van Godgeleerdheid gefchil ontftont , en de gezindheden van Phariseën, Saduceën, Caraïten en mêer anderen het Heilig Land met eenen burgerkryg ontroerden, de Gebeden met byvoegingen verrykt wiedden; maar de grond bleef denzelven. Het verkoren volk zig met Gods gramfchap belaaden hebbende, wierd in nieuwe rampeh geftort, het Heiligdom door de Romeinen ingenomen en aan de vlammen overgegeeven, èn Israël uit zyn erfelyk Land verdreeven döör alle waereldsdeelen verfpreid. Reeds vöor dit tydftip waaren verfcheide Chaldeeuwfche afdeelingen by de Gebeden gevoegt, naardien het volk in zyne ballingfchap deeze taal geleert had, en best verftont: een aantal Hukken uit den Talmud; en een geruimen tyd hierna wierden door Geleerden eenige Gedichten opgeftelt, welke Gods Heerlykheid in rymklank verhieven, en in de Synagogen by het Gebed gezongen wierden.  Dus zyn onze Gebeden tans byeengebragt uit het Affchrift der Groqte Vergade3 ring, de Chaldeeuwfche ftukken, den Talmud, de nieuwe Gedichten, eenige hoofdrukken van het Boek-moiis, verfcheide Pfafc men en eenige téxten der andere Bybelboeken. De eerstgenoemde Gebeden zyn in zoo zuiver een Hebreeuwsch. als de Heilige Schrift; de Chaldeeuwfche zyn insgelyks na de rechtfchapene Taalkunde gefchreeven. Deeze fpraak heeft veele eigenfchappen van 't Hebreeuwsch waaruit zy haaren oorfprong haalt: korte en deftige uitdrukkingen, en dezelve oosterfche ingetogenheid welke geen enkel overtollig Woord toelaat, De Schryveren des Tal mud s genoodzaakt ©ver zaaken te verhandelen welkers benaaming in het Hebreeuwsch niet gekent was* moesten in vreemde bronnen puttende, de woorden uit andere Taaien ontleenen. Zy namen in acht hunne gedachten eenvoudig te verklaaren: dus zyn hunne Schriften vol fpreekwyzen en verkortingen, alleen voor de zulken die ze gewoon zyn verftaanbaar, en bedoelen loutere aandacht te verwekken , zonder ooit de gemoedsdriften gaande te maaken. De berymde Zangen zyn allen met vroome inzichten opgeftelt; maar by fom-migen is de  3GB VOQKK^DE. zuiverheid van taaie verbastert, naardien de woorden veeltyds naar den klank en menigte van lettergreepen geboogen zyn. De gefchiedenisfen en voorfchriften van offerhanden en geboden zyn de voornaamfte Hoofdftukken van de Boeken-mofis, welke by de Gebedengevoegt zyn: deeze zyn met eene krachtige eenvoudigheid, in deftige uitdrukkingen gefchreeven: ende zangen enaanfpraaken in Mosis Gefchriften zyn met verrukkende gedachten verciert. De godgewyde Harpe Davids is naar de hartstochten, welke zy beurtelings wekt, geftelt: zielftreelende klanken verfterken den rechtvaardigen in het vertrouwen op den Schepper: de zondaar is door haaren vreesverwekkende en donderende toon verflaageh. Zinryke Grootfpraaken en Gelykenisfen doen, door de hemellche vonken waaruit zy faamengeftelt zyn, het gevoelig hart van verwondering en liefde gloeijen: de trillende bergen en ceders der Libanon verkondigen Gods Alvermogen : de huppelende dieren op het veld en het zingend choor der vogelen gewagen Zynen lof en heerlykheid; eindelyk het tafereel der gantfche fcheppinge in beweeging veroorzaakt de hoogfte achting voor de Opperfte Kracht en Genade. Onze G ebeden hebben nog eene eigenfehap van Letter-tafels en verborgene zinnen in te  VÖÖRREJÓË. Xitï fluiten", welke zy door het vertaaien zeker derven, en de onërvaaren Leezer vruchteloos zoude trachten op te fpooren. Veele Pfalmen bevatten het Alphaheth naar den regel gefchikt* gelyk in de meeste vertaalingen aangeteekent is: ook treft men in den Bybel en in onze Gebeden een aantal bewuste letteren, welke faamengeftelt toepasfelyk aan den zin zyn. * * * , By voorbeeld: wavft wr ov Dén zes* den dag wierd den Hemel voltooit. ( Gen. de laatfte woorden van Cap. I. en de eerfte van Cap. II.) De hoofd-letteren deezer vier woorden« faamengevoegt maaken het Tetragrammaton uit; het geen indachtig doet zyn dat het Scher>pirtgswerk door den Eeuwigen God volbragt is. ' Men vind eene aangenaame woorde-lpeeling als men in 't Hebreeuwsch de flippen, welke tot klinkers ftrekken, door an deren verwisfeit; by voorb: myioa nm vrpt\ nwt vip »«hp» «^ïörfw* Deeze zyn de hoogtyden des HEEREN van hüligé faamenroepinge, dewélke Gr op hunne bifiemde tyden zult verkondigen, (Levit. Cap. XXIII. v. 4.) Letterlyk vertaalt men enk -«npiï hen (dehoogtyden) verkondigen: als men nu by het woord bi?n hen andere ftippen ftelt, kan men 'er gy lieden uit verftaan; het welk tot teken kan ftrekken, dat de HEERE het verkondigen der hoogtyden den Sanhedrin over: laat.  m£ p Ö O R R E I) M. leder Hebreeuwfche letter heeft zyn getal 04 rekenkunde: hier uit fpruiten ook antwoorden of oplosfingen, het zy men eenen aangeweezen letter of verfcheiden byeen gevoegt daar toe gebruikt ;by voorban viph hu pnasyriitti Hiermede zal Aaron in het Heiligdom treeden i met eenen var. ( Levit. XVL v. 3.) Hier word aangemerkt dat het woord rw»D hiermede in het Vrouwelyk Geflacht ftaat, offchoon den Aanklaager eenen var in het Mannelyk geftelt is; het geen zekerlyk eenige beduidenis heeft. Het woord naa bedraagt in letter-reke^ ning het getal van 410, het welk juist de jaaren zyn dat den eerften Tempel in ftand is gebleeven; en dus eenigzins deeze onregelmatigheid tot oplosfing ftrekt. AUe deeze wyzen van onderzoek hebben eene godvruchtige, fomtyds eene zeer verhevene toepasfing. Zie hier dan het faamenftel van de Gebeden der Portugeefche en Spaanfche Jooden: zy zyn eenigzins verfchillende met die der Jooden in Poolen,- Duitschland* Italië;; enz. en dit verfchil is het grootst in de keure der berymde hangen en Stukken uit den Talmud. §. IV. De eerfte Vertaalingen onzer Gebeden^ welke hier te Lande gebruikt zyn, waren in het Spaansch, en meer naar de letter dan naar  rÖÖRRMÏÏÊ. & tien zin opgeftelt; en ftrekten tot gebruik onzer Voorouderen die zig alhier uit Spanje en Portugal kwamen nederzetten. Diergelyke Vertaalingen waren reeds in andere Landen in het licht gebragt, gelyk getuigen kan de oude Druk der Dagelyklche Gebeden in het Spaansch, door Y. Athias, in den Jaare 5312 der Scheppinge (1552) uitgegeeven, alvoorens de Jooden zig herwaarts met der woon hadden begeeven: en fchoon dit Werk dikmaals na dien tyd, zo hier als op andere plaat* fen, herdrukt, Tergroot en verbetert wierd, bleef het echter tot onze dagen toe nog zeer onvolmaakt. J. Nietto, Hoogleeraar der Portugeefche Joodfche Gemeente te Londen, vervaardigde eindelyk eene nieuwe Vertaaling onzer Gebeden in het Spaansch, en overtrof alle zyne voorgangeren door de zinlykheid zyner taaie, en het inlasfen eeniger welgepaste ophelderingen: jammer is het daar hy zo gelukkig in zyn ontwerp heeft geflaagt, hy '£ niet in zyn geheel door den druk algemeen heeft kunnen maaken. Het is niet alleen in 't Spaansch dat onze Gebeden vertaalt zyn; zulk een Werk kwam in de Engelfche Taaie in het licht door Al. Alexanders, die zeer voorzigtig was in het beflisfen van woorden Welke eenige zwaarigheid in hadden, en dezulken meesttyds in het Hebreeuwsch behield, ©m van den waaien zin niet af te wykenj wel-  'jth VOORRÊÖÈ. ke omzigtigheid dien Schryver eenen algemeéhen lof deed verwerven. In dezelve Taaie is onlangs nog eene andere overzetting der Gebeden vervaardigt door D.Levi. Wy zyn onderricht, (daar wy tot heden toe dit Werk niet hebben kunnen bekomen) dat de Gebeden en Gefchriften der Rabbynen daarin voorkomende, zeer naauwkeurig en in cierlyke Taaie overgezet zyn; doch aangaande de Texten dés Bybels, deeze zyn naar de oude Engelfche Vertolking gevolgt. Nog kan hier bygevoegt worden, dat zoo het waar is" dat dit Werk zoo goed als de,andere Voortbrengfelen van dien Schryver is, het zekerlyk niet dan voortreffelyk kan zyn. Meer uitgebreid dan de voorigen is de Franfche Vertaaling van M. Venture: het Boek Job, het Hoogelied Salomons met zyne Chaldeeuwfche uitlegging , en de Zedelesfen der Rabbynen heeft hy 'er bygevoegt; by elk Feest zyn öorfpröng en plechtigheid befchreeven: de Texten uit de H. Schriften en den Talmud door kanttekeningen aangeweezen: ook is hem becet dan immers te wachten ftond gelukt, den befchaafden zwier der Franfche Taaie naar het beknopt en nadrukkelyk Hebreeuwsch te buigen. Insgelyks is 'er eene voortreffelvke Hoogduitfche Vertaaling door D. Friedlander té Berlyn uitgegeeven, welke in fraaije bewoordingen gefchreeven, de Jooden in Duitschland tot onfchatbaar nut ftrekL  VOORREDE, xru In de Nederduitfche Taaie is ons dit aan* gaande, het welk van eenige waarde zy, tot dus verre niets bekent: wel nebben wy eenige handfchriften van Vertaalingen aangetroffen; maar de berymde Lofzangen, als mede al wat uit den Talmud in onze Gebeden voorkomt was daar uitgelaaten; en het overige met onduitfche woorden en taalfeilen opgehoopt: daar weder anderen, het geen nog erger is, hier en daar enkele afdeelingen onzer Gebeden hebben uitgezocht, deeze op eene ontrouwe wyze overgezet, en ze dus tot fchimp door de drukpers onder een ieders oog gebragt. Wy keeren weder tot ons Werk. Onaangezien de Hebreeuwfche Taal het Nederduitsch in zinrykheid verre* te bóven gaat, hebben wy nochtans getracht zo getrouw overtezetten als de verlchillende eigenfchappen beider Taaien ons hebben toegelaaten, en zyn dikwerf genoodtzaakt geweest van de letter aftewyken; voornaamentlyk in het vertaaien van eenige oosterfche Byfpreuken, welke in onze fpraake onverftaanbaar zouden zyn, Zelfs hebben wy fomtyds een of meer woorden bygevoegt of uitgelaaten; de taalkundige fchikking van Tyd en Perfoon na de omftandigheid aangenomen, om daar door onze Vertolking eenigzins die kracht by te brengen, welke de uitmuntenheid van het oorfprongelyke eigen is: te meer daar één He- * *  XFin VOORREDE, breeuwsch woord dikwyls verfcheide betekeningen in zig bevat, en op verfchillende wyzen kan begreepen worden. Nooit hebben wy echter deeze fchikkingen te neêrgeftelt, zonder alvoorens de voornaamfte Gefchriften te hebben geraadpleegt, als: den Talmud, de Chaldeeuwfche Vertaalingen van Onkelos enJONATAN ben UziËL, de Werken van Maimonides, Bet-Josseph, Abudarham, Salomon Isaacszoon bekent onder den naam van Rassi , Kbvichi, Aben-Esra, Sphorno en meer anderen: en offchoon wy fomtyds bevondden dat in eenige duistere uitdrukkingen der H. Schrille, als ook der Gebeden , de Geleerden in hunne uitleggingen niet altyd van dezelve meening waaren, hebben wy in zulk geval, naardien men niet dan ééne gedachte kan volgen y den zin te neêrgeftelt r dien ons welgevoegelykst fcheen,.zonder nochtans geene der anderen te misachten. Ongetwyffelt zullen verfcheide plaatfen onzer Vertaaling den Leezer vreemd voorkomen; maar hy zy verzekert dat zy naar de uitlegging onzer Godgeleerde Schryveren opgeftelt zyn ;. waarvan hy overtuigt zal worden indien hyde moeite aanwend om dien aangaande hunne gedachten gade te liaan. By de plaatfen welke eenige nadere opheldering vereischten hebben wy de nodig geachte aantekeningen gemaakt, en deeze op het blad geplaatst alwaar de zwaa-  VOORREDE. xïZ righeid zig opdoet. De vreemde benaamingen onzer Gebeden en plechtigheden insgelyks op de eerfte plaatfe waar zy gebruikt worden, met eene aantekening verklaart zynde, hebben wy het overtollig geacht dit telkens te herhaalen: by elk deel van ons Werk is eene Alphabetifche Lyst deezer benaamingen gevoegt, voor den geenen die 'er onërvaren ia mogten zyn. Nog dient aangemerkt, dat men in onze Hebreeuwfche Gebeden - boeken eenige Smeekingen en Gedichten aantreft, welke in geen algemeen gebruik zynde, door eenige in het byzonder uitgebroken worden: deeze zyn in ons Werk niet geplaatst. Het zal den Leezer niet onverfchillig zyn alhier eene korte befchryving van het Joodsch Maan-jaar, en eene verklaaring der Hoogtyden en beftemde dagen welke 'er in voorvallen , aan te treffen. Op vierderlei wyzen word ons Jaar begonnen, te weeten: den eerfte der ifte, 6de en 7de Maand, en den vyftiende der iide Maand. (Dit zal nader verklaart worden.) Het gemeen Jaar heeft twaalf Maanden; en het Schrikkeljaar, welk in den loop van negentien Jaar zevenmaal voorvalt, (te weeten: *t qde 6d% 8% nd% i4d% i7<* en i9de) heeft der-  'Xr VOORREDE. tien Maanden. De naamen der Maanden zyn: Nissan, Iyar, Sivan , Tamus, Ab* Elul, Tisri, Hesvan, (of Marhesvan) Kislev, Tebet, Sebat, Adar en Ad ar-se ni, welke laatfte de bygevoegde van het Schrikkeljaar is. Het Jaar word in vier Getyden verdeelt, genaamt nisipn Tekufot van *p* Jakaf ( omwenden, omkopen ) zynde een geregelden omloop van tyden, van drie tot drie Maanden voorkomende. Men heeft drie verfcheide berekeningen van Tekufot, die van Rob Samuel, Rob Adda en Amïtï: de laatstgenoemde zyn de twee Zonne-ftanden en dag-en-nachts-eveningen, welke den vierde of vyfde van Grasmaand, Hooimaand ,- Wynmaand en Louwmaand invallen. Volgens Rab Samuel heeft het Zonnejaar 365 dagen 6 uure'n; volgens Rab Adda 365 dagen 5 uuren |g en iets meer; dit is de rede waarom de Tekufot van Rab Adda elf dagen vroeger dan die van Rab Samuel komen; wyders is hier aangemerkt, dat de Gebeden voor den Regen, (zie bladz. 88) na de Tekufot van Rab Samuel geregelt zyn. De Maan-maanden zyn ongelyk in getal van dagen: de ifte, 3de, 5de, 7de en nde hebben dertig dagen, de 2de, 4de, 6de, iode en i2dc negenentwintig dagen, en de 8fte en 9de Maand zyn fomtyds beide van dertig, en beide van negenentwintig; of wel een van dertig en een  VOORREDE, xxi Van negenentwintig dagen: doch zo 't Schrikkeljaar is, heeft de twaalfde Maand dertig, en de dertiende negenentwintig dagen, De Maanden, welke op eene volmaakte Maand (van dertig dagen) volgen, hebben twee dagen Nieuwemaansfeest; als dan word den eerften dag van het Nieuwemaansfeest, tot laatfteder voorige Maand getelt; de zevende Maand alleen uitgezondert, wanneer men den eerilen dag van het Nieuwemaansfeest voor den eerfte derzelve Maand rekent. Het NlEUWEMAANSFE est ^Hfl »«1 ROS- hodes, welk den wegwyzer aller andere beftemdetyden is, word als eenen gewyden dag, en in eenige opzichten even als de drie Hoogtyden aangemerkt; dus zien wy in het i. Boek SamuëJs XX. dat de Koningen op dien dag een groot gastmaal gaven. Ten tyde dat het Heiligdom in ftand was, wierd 't Nieuwemaansfeest met een bygevoegt offer geviert. Men zie Num: XXVIII. en XXIX, de Voorfchriften van het dagelyks geftadig Brandoffer , en verders de bygevoegde Offerhanden voorden Sabbat, Nieuwemaansfeest, het Feest der Ongezuurde Brooden, der Weeken en der •Hutten,het Nieuwejaarsfeest en den Verzoendag. Den Rustdag row Sabbat, word ons in Exod: XX. 10. en elders tot Heiligen dag en raste bevolen, ter gedachtenisfe dat het Op- pcrweczen, na Zyne Schepping volbragt te * * 0 O  XXii VOORREDE. hebben, op dien dag rustte. Wy aanfchouwen den Sabbat als 't grootfte Feest van 't Jaar: de geenen die dees dag niet naar behooren waarneemen zyn ten hoogften ftrafwaardig, Exod: XXXI. 14. De gebeurtenisfe in JSum: XV. 32. enz. geeft ons hiervan een voorbeeld. Van vyf byzondere Sabbatdagen, welke alleen door het voorleezen eeniger Hoofdftukken der H. Schrift onderfcheiden worden, zullen wy voor verfcheide redenen gewag maaken. De eerfte word Sabbat der Sikkelen tthpv rov Sabbat Sekalim genoemt, ter gedachtenisfe des halvcn Sikkels welken alle de Jooden van den ouderdom van twintig Jaar en daarenboven moesten opbrengen; op dat dit beloop aan het geftadig Offer, de Toonbrooden en andere inftellingen befteed wierd, alwaar een iegelyk deel aan moest hebben. De tweede Sabbat is genaamt Sabbat der geheugenisse (van Amalek) mat rot» Sabbat Zachor, ter gedachtenisfe van den aanval des boozen Amaleks, en word even voor het Lotenfeest geviert, dewyl Haman een afftammeling van dit Geflacht was. De derde, genaamt Sabbat der Roode Vaarze fn& nau? Sabbat Para, is ter gedachtenisfe der Roode Vaarze, met welkers asfche men zig ten tyde van den Tempeldienst vóór de drie Hoogtyden moest reinigen, als men zig door een atgeftorvene als anderzins ontheiligt  VOORREDE, xxill had. De vierde, Sabbat der (eerste) Maand unnn vm Sabbat hachodes, welke in het begin der eerfte of einde der laatfte Maand voorvalt, is ingericht om de Eerfte Maand te vieren. Men leest dien dag de 20 eerfte verfen van Ex: XII. de Gemeente voor, tot waarfchouwing der bevolene Voorbereiding van het Passcha. Eindelyk de vyfde Sabbat, genaamt de groote Sabbat fom row Sabbat Hagadel, is ingeftelt ter geheugenisfe der wonderdaad onzen Voorouderen gebleeken by gelegenheid dat ieder huisgezin zig van een lam voor 't Pasfcha voorzag, zonder dat de Egyptenaaren, die hetzelve als eenen afgod eerde, zig vcrftoutte zulks te beletten. De twee eerfte deezer vyf Sabbatdagen komen kort voor het Lotenfeest; de drie overigen kort voor het Paaschfeest, Den eerften der Maand Nisfan rekende men oülings voor begin van het Jaar aangaande de regeering der Koningen; by voorbeeld: een Koning die den laatften der Maand Adar of Adar-Senï gekroont was, treedde den volgendeXI dag in het tweede Jaar zyner regeering. Den i4de deezer Maand viert men het Passcha nDö Pesfach, om dat by den uittogt van Egypten (in den Jaare 2448 der Scheppinge,) op dienzelven dag de Joodfche eerstgeborenen door den Verderf-engel gefpaart wierden, Pesfach, Pasfach is doorgaan, voorbygaan ; V i  xxir VOORREDE. dus betekent deeze benaaming, dat den En^ gel die de Egyptifche eerstgeborenen floeg, de. huizen der Ilraëlyten voorby ging en fpaarde. Onze eerstgeborenen zyn dien dag verplicht eenen vasten van dankbetuiging te houden; zelfs neemen de ouderen dit voor hunne kinderen waar, zo lang deeze nog onbekwaam tot vasten zyn. Het Feest der Ongezuurde Brqoden iTtèön Jn Hag Hamatfot, welk in 't algemeen door misbruik Pasfcha word genoemt, van den 15de tot den 2ifledier Maand aanhoudende, is ingefteltter gedachtenisfe van Ifraëls verlosfmge uit de Egyptifche Slaavernye. De Heilige Wet beveelt ons dit Feest zeven dagen te vieren; doch voor redenen in .den Talmud verklaart, word volgens inftelling der Rabbynen hier nog een. agtfte dag bygevoegt, voor de Jooden die buiten het Heilig Land woonen: en alhoewel deeze redenen niet meer beftaan, volgen wy nog hedendaags dit oud gebruik, uit eerbied voor de geenen die het initelden. Den eerften dag fmeeken wy den Alzegenaar, dat Hy Zynen weldoende daauw op ons doe nederdaalen; en geduurende de agt Hoogtydsdagen , nuttigen wy geen ander brood dan ongezuurt, , gelyk onze Voorouderen in Egypten genoodzaakt waaren te doen; naardien zy met der haast verdreeven, geen tyd hadden hunnen ^eeg te laaten ryzen. Wy verbannen al het  FOORREDE. z$v gereezene uit ons gebied; zie de'eze Geboden in Exoi. XII. 15. Den tweeden avond van dit Feest begint men de 49 dagen van de Homer ")»iy ( dit woord betekent eene garve) te tellen, om dat men op dien dag eene garve der eerstelingen van de haver den Priester bragt, om ze tot dankbetuiging voor den HEERE te be weegen, Levit: XXIII. 10, 11. en den 5ofte dag naderde men een nieuw Gefchenkoffer, als verders verklaart is. Den zevenden dag van het Feest der Ongezuurde broodeii wierd de Schelfzee voor de Ifraëliten geklooft; dus word dien dag den Zegezang Mofis in de Synagoge voorgeleezen. Het is een iegelyk bewust dat dit Feest, gelyk dat der Weeken en Hutten, de drie Hoogtyden zyn, op welke het mannelyk geflacht der Jooden, in den Tempel te Jerufalem moest verfchynen. De tweede Maand Iyar, levert ons twee gewyde dagen op. Den i4de is genaamt Tweede Passoha *w noa Pesfach Seni, en in Num:IX. 1 j. voorgefchreeven den geenen die door onreinheid of door afweezigheid van Jerufalem, in het waarneemen van het Pasfcha verhindert waaren. Den} 8de houden wy voor Feestdag, om dat op dien dag de pestziekte onder de Leerlingen van Rabhyn Akïba ophield; zie JS&thJosfeph, iDeel, GCCCXCIII. 1. Wy noemen dees dag den drieëndertigste der JJomer nöiyb h Lag lahomer. ** 5  jarn VOORRE DE* Den 5ofte van de rekening der Homer, zynde den zesde der 3de Maand Sivan, is het Feest der Weeken jwjdp Sebuöt, aldus in de H. Schrift genaamt, om dat het zeven volmaakte weeken na den eerften dag der Homer invalt, als ookwoan w Jom habikurim^DAG der eerstelingen. Dit Feest word buiten 't Heilig Land twee dagen geviert,offchoon'er maar eenen door den Bybel is voorgefchreeven, voor dezelve redenen, waar van by 't Feest der Ongezuurde Brooden gewag is gemaakt. Volgens Rabbynfche infteliing, worden op den eerften dag deezes Hoogtyds de Tien Geboden in het Boek-moiis voorgeleezen, vermits op denzelven de Schepper, Zyn verkooren volk de Heilige Wet gefchonken heeft: eene groote gunst, een tastbaar blyk Zyner Algoedheid jegens Israël, waardoor Hy het van 't onweetend en dwaalend heidendom affcheidde. Men roepe dan voor zulk eene weldaad, door verrukking vervoert, met den Koninglyken Herder: Welgelukzalig het volk dat deeze gunsten geniet; welgelukzalig het volk wiens God den HEERE is! De Rabbynen hebben ons voor den 17^ der vierde Maand eenen Vastdag bevolen, om verfcheide onheilen welke op dien dag de Israëlyten zyn-overgekomen: een deezer onheilen is de eerfte bres in de muuren van Jerufalem door Titus gemaakt. Men noemt dien Vastdag: den zeventiende van  VOORREDE, xzra Ta.mus nuro *wy wam betamus, Den negende der 5de Maand is 'er een Vastdag voorgefchreeven, genaamt: den negende van Ab 3jo npffir? Tishabeab, byzonderlyk voor de verwoestinge der twee Tempelen, in de Jaaren 3338 en 3828 der Scheppinge voorgevallen. Zo fmertelyk hebben de Rabbynen deeze ongeyallen geacht, dat zy voor dien dag de zelve afhoudingen welke door de Mondelyke Wet voor dén Grooten Verzoendag bevolen zyn, ingeftelt hebben. Het is geenzins bezwaarlyk te begrypen dat de verdelging der twee Heiligdommen, en de verovering yan het Heilig Land de grootfte rampen zyn die het deerlyk Joodendom konnen te beurt vallen; dewyl het daardoor van den gewydcn Dienst berooft, uit zyn erflyk Land verdreeyen, en tot ballingfchap veroordeelt wierd. De naam der Maand Ab word ver* wisfelt in die van orue Menachem (vertroosting ) van den dag af aan die op den vasten volgt. Den vyftiende van Ab a*© ib Tubeab is voor verfcheidene redenen aan vreugde toegewyd; voornaamentlyk omdat Hofea Koning van Israël, zynen önderdaanen dien dag de vryheid weder fchonk, om volgens plicht hunne verfchyningen in den Tempel te doen, waar van zy door Jerobeam verhindert waaren; gelyk Kimchi in zyne yerklaaring der Heilige Schriften aanhaalt.  xxvm VOORREDE. ? De geheele Maand E/w/befteeden wy in fmee■kingen tot Voorbereiding des Verzoendaags. Den eerften deezer Maand is iwy»? mwn vai Nieuwejaar voor het tiende. Alhet vee Voor dien dag gewonnen, wierd onder dat van 't verloopen Jaar gerekent; en van den volgenden dag af aan begon men het Tiende yoor 't volgend Jaar af te zonderen: vermits ons bevolen is het Tiende van binnen het Jaar gewonnen vee, in 't zelve Jaar te naderen. . De tien eerfte dagen van den zevende Maand Tisri. worden genaamt Bekeeringsdagen mwn »»* Jeme tesjuba, en ftrekken tot nadere voorbereiding van verzoeninge. ■ De eerfte deezer dagen, zynde den eerften der zevende Maand is het Nieuwejaar rwn Ros hasfana genoemt in Lev. dag •der. geheugenisse, p-Dtrt Dl» jfom Hazikarofi •op welken dag, volgens onze ftelling de Wae•reld gefchapen wierd, en de Offerhande des A arts.yaderIfaac voorviel. Op dit Feest, welk zoo hier als in het Heilig Land twee dagen duurt, bidden •wy den Alzegenaar dat Hy ons in een voor- ■ deelig Jaar doe treeden, en blaazen de bazuine, Num: XXIX. i. uitgezondert desSabbats: Den derde derzelve Maand houden wy den vVastdag,. genaamt Gedalia n>Vu, ter ge. dachtenisfe van het rampzalig omkomen des -Bevelhebbers Gedalia. Mogelyk zal men met verwondering leezen, dat zig dus om de. dood  VOORREDE, xxix eens enkelen Bevelhebbers een geheel volk aan rouwe overgeeft; maar deeze zwaarigheid word haast opgelost, wanneer men Hechts in acht neemt dat deeze gebeurtenisfe de onheilen der Israëlyten te dier tyde, zo niet veroorzaakt, ten minsten grooteiyks verergert heeft; dewyl zy uit vreeze voor JSebuchadnezars gramfchap over deeze misdaad door. hen gepleegt, ■zig zeiven uit het Heilig Land verbanden, en in Egypte nederzetden. Zie dien aangaande 2. Boek der Kon: XXV. 26. (: De Verzoendag nnï&3nDl* Jom hakipur rlm , ons voor den tiende der 7de Maand bevolen, ftrekt volgens het Goddelyk Woord, Levit: XVI. 30. ter uitwisfinge onzer misdryven. Wy beginnen den Vasten 's daags te vooren, vóór zonnen-ondergang, en brengen den geheelen dag in de Synagoge door, den Opperheerfcher fmeekende, dat Hy onze zonden vergeeve, ons een gelukkig leeven befchikke, en den Huize Ifraëls ten goede gedenke. Ook leert men uit de gewyde Bladeren , dat zig de Hoogepriester op dien zelveil dag by de Arke der Getuigenisfe in het Heilige der Heiligen vervoegde, om het Genadig Opperweezen vergiffenis voor zig, zyn huisgezin en gantsch het Volk aftefmeeken, Èev.XVI. 17. Wy vieren van den 15de tot den 2ifte derzelve Maand het Feest der Hutten , n-oori in Hag hasfucot, ook genaamt Feest der Inzameling  %XX VOORREDE. ipDNtf xnhag haasfif.De Heilige Wet gebied ons dk Feest in Hutten door te brengen , vermits onze Voorouderen, by den uittogt van Egypten, in Hutten legerden, en het met vreugde te vieren, voorzien van cyders, palm- myrth- en willige takken, Levit: XXIII. 40 enz. In het gelukkig tydftip dat het Heiligdom nog in ftand was, wierd op dees' Hoogtyd den Altaar gezuivert. Ieder Priester vulde eene goude kruike met wyn, en eene andere met water van de Bron Syloé, en gootze beide, onder het bazuingefchal, met groote blydfchap over den Altaar uit. De zes eerfte dagen gingen zy eenmaal den Altaar rond, en den zevenden wierd dit zevenmaal herhaalt. Al het Volk was dan 's avonds op de been, en men vercierde de plaats genaamt: Bet-hasfoaba, ( eene waterbron,) met zulk eene menigte lampen, dat 'er in gantsch Jerufalem geen enkele wyk was, welke daar door niet verlicht wierd: ook verklaaren onze Rabbynen, dat men zig vruchteloos zoude roemen waare vreugd gefmaakt te hebben, indien men deezer plechtigheid geen ooggetuige is geweest. Den tweeëntwintigfte der 7de Maand is den Agtsten Feestdag der Sluitinge rrray Jn wow Semini hag asferet, en den volgende de Vreugde der Wet mm nnaw Simhat tora genaamt: den laatften is door de Rabbynen bygevoegt, gelyk by de twee andere  VOORREDE, zxn. Hoogtyden aangeweezen is. Beide deeze dagen ftrekken het Huttenfeest tot flot. Den tweeëntwintigfte begint men om regen te bidden; den volgende dag word het Boek-mofis in de Synagoge, door twee der aanzienelykften der Gemeente in praalgewaad, plechtig voleind en terftond weder begonnen: alle deeze beftemde dagen vervullen genoegzaam de geheele Maand Tisri. De agtfte Maand Hesvan noemt men ook Marhesvan, (de bittere Hesvan) om dat zy geenen enkelen byzonderen dag oplevert; als ook vermits op dien tyd in het Heilig Land de regen het meest nodig is. tö mar betekent een droppel, Jefay.XL. 15. Den vyfëntwintigfte der qde Maand Kisïev begint het Inwydingsfeest nsurr Hanuca, welk agt dagen duurt. De oude Gefchiedkunde, door de Overleveringen bekent, leert ons de omftandigheden van den vermaarden Oorlog der Machabeeuwen, hun zegepraal, en de Inwyding des veronthéiligden Tempels. In den Talmud, Verhandeling van Sabbat, Hoofdfl. II. bladz. 11, vind men, dat wanneer de Syriers met geweld in den Tempel gekomen waaren, zy al de olie welke zy vonden verontreinigden;en dat na zy verdreeven waaren, en het Priester- en Koninglyk Huis der Hasmoneën de overhand nam, 'er niet danééne kruik oliegevonden wierd, welke met het zegel des Hooge-  'xxmx VOORREDE: priesters gemerkt was. In deeze kruike was geen olie dan voor eenen avond, en door een wonderteeken wierdze toereikend voor het aanfteeken der lampen, geduurende agt dagen. Het volgend Jaar bevolen de Rabbynen, dat deeze agt dagen voortaan als Hoogtyd zouden geviert worden; en dat men 's avonds voor alle de huizen lampen zoude aanfteeken. Alle de Steden van Judea wierden verlicht; en het Volk van blydichap opgenomen , dankte en prees het Opperweezen. Deeze plechtigheid word heden nog in acht genomen, met onderfcheid dat wy de lichten binnen's huize aanfteeken. Wy houden eenen Vastdag den tiende der iode Maand Tébet, genaamt den tiende van Tebet rota rrmn, naardien Jerufalem als dan door Koning JSebuchadnezar belegert wierd, Alle de Vastdagen, waarvan wy tot dus verre gefproken hebben, uitgezonden: den Verzoendag en den Vasten der Eerstgeborenen, zyn in Zach: VIII. 19. vermeld: hier by zullen wy voegen dat de Vastdagen der 4de, 5de en 7de Maand, zoo zy op Sabbat komen, een dag laater; en die van Ester, (waarvan gewag zal gemaakt worden) gelyk dien der Eerstgeborenen in dit geval 's Donderdaags te vooren moeten waargenomen worden. Men noemt den vyftiende der nde Maand Sebat, Nieuwejaar der Vruchtboomen  VOORREDE, xxxm rmbw1? JWfi Ros hasfana ïaïlanot; terwyl het, volgens de Mondelyke Wet, op dien dag van het vierde Jaar dat men eenig boomgewas geplant heeft, voor het eerst geöorloft is de vruchten 'er van te genieten. Den dertiende der i2de Maand Ad ar, of der I3de Maand Adar Sent, houden wy den Vastdag van Ester nnox rwyn ter gedachtenisfe deezer Vorstinne welke drie dagen achtereen vastte, voor het gevaar dat haare Geloofsgenooten dreigde. Den volgende dag (in het Heilig Land twee dagen daarna) viert men het Lotenfeest oma Purim van ma Pur (lot) voor de verlosfinge ten tyde van Mordechay en Ester het Joodendom vergunt. Deez' vrolyken dag brengen wy in Fecstmaalen en andere Vreugdbedryven door; wy deelen den benodigden aalmoefen uit, en zenden elkander gefchenken toe, gelyk in Ester IX. 22. bevolen is. De avonden van den i3de en den volgende oefh tend word het Boek Ester voorgeleezen, ten einde de Gemeente de blyken van Gods befcherming daar in vervat, voor te houden, en dus tot dankbaarheid te beweegen. De Almogende God gehenge dat het vieren deezer beflemde dagen voor Zynen Genadetroon welgevallig moge zyn; Hy verhoore 011- ge ieverige Smeekingen, vergeeve onze mis« * * * >  Zxmv VOORREDE. dryven, doe Zynen Zegen als eenen verkwik^ kende daauw uit den Hemeltrans op ons nederdaalen, verkeere onze onheilen in blydfchap, verzaamele onze Verftrooijelingen uit alle de Waereldsdeelen, en geleide Zyne verdwaalde kudde binnen de wallen van het zalig Z1 o N. Als dan zullen wy Hem plechtig met de Heilige Offerhanden, en door de uitdrukkingen van ons erkentelyk gemoed , onze dankbaarheid voor den Altaar kunnen betuigen; en dus te faamen verëenigt, het gewyde Tempel-choor van blyde Pfalmzangen doen weergalmen; ja als dan zal, volgens het woord der Godstolken, de Eenheid van Gods Heerfchappye algemeen erkent worden, pit zy Zyn welgevallen, Amen.  L Y S T DER ijf&cmmtvjejrjeM VOOR DE BIBLIOTHEEK VAN Z. D. H DEN HEERE PRINSE VAN O RANGE EN NASSAU, ERFSTADHOUDER, &c. &c. &c. Z. H; DEN HEERE ERFPRINS VAN ORANGEf EN NASSAU, &c. &c. &c. 'sGRAAVENHAAGE. A. De Heer Ab». Boas, De Heer Abm. Abaz. C. De Heer H. W: Baron van Aylva. De Heer en Mr. W. vari De Heer David Azulay. Citters, Ontfanger Generaal van de U-nie. B. De Heer C. B. Cuhne. De Heer en Mr. J. F. de D. Beaufort, Raad en Rentmeester van JZ. D. H. Mej. Lea David's De Heer Abm. C. Belin- Mej. Milca David's. fante Jr. Dc Heer Jb. C. Bclinfante. E. De Heer M. C. Bclinfante. Mej. R. C, Bclinfante. De Heer Mofes Efpinofa Mej. Sara C. Bclinfante. van Gibraltar. 2 De Heer D. R. WyckcrHeld Bisdom, Raadsheer in den Hoogen Raad. /  Xxxvi ttAAMLYST F. De Heer Ferrand, Sccret. en Griff. v. J£. D. H. en. Hoocstdeszetfs Raad. De Heer en Mr.J. P. Ferrand , Advocaat. De Heer B". Henr. Ferriera. De Heer B. Frieswyk, Predikant. G. De Heer W. Gomm. De Heer P. F. Gosfe. H. De Heer B". de Haas. De Heer P. H. Graaf van Heiden tot Ryneftein , Kamerheer van JT. D.H. De Heer Heymans , Med. Df. Voor de Gemeente gen. Honnen - dal. - 3 De Heer en Mr. 1'Honoré, AdvoJ. I. De Heer J. Inde\rey. Mevr. Sara"^ Jefufün da Veiga. K. De Heer W. de Koning, Predikant. L. De Wed. Benvenida C. de Lara. De Heer Baron P. J. de Larrey, Geheimraad en Secretaris y.JS, D. H. De Heer M. Laudy. De Heer Davidde lf.Leon* Hoogleeraar der Portugeefche Joodjche Gemeente. De Heer Abm. de Leon. De Heer Ifaac Leon. De Heer Mofes de Leon. De Heer Salomon de Leon. De Heer C. J. van Lichtenberg, Gedep. in den Raad van Staate. De Heer M. C. Lion's. 8 De Heer Jacob Lofada, M. De Wed. Ester Marache.De Heer Abm. Martins. De Heer en Mr. J. H. Mollerus, Secret. v. d. Raad van Staate. De Heer Samfon Monis. N. De Heer P. Nieuwland, Predikant. P. Mej. Rachel van lm*, de Pinedo. De Heer Abm. de Pinto. De Heer Aron de Pinto. De Heer If. de Pinto Jr. 3 De Heer Jacb. Binj. de Pinto. Mevr. de Wed. Judica de Pinto SuaSfo. Mevr. Judica de Pinto Suasfo. De Heer Manuëlde Pinto. De Heer Mofes de Aroa de Pinto.-  DER ÏNSCHRYFEREN. xxxvit Mej. R. vanJofh.de Pinto. De Heer Smul. de Pinto. 8 De Heer A. Pos. De Heer David Pretto. i R. De HeerD, A. Reguleth, Predikant. De Heer J. L. Reynst, Gtnerl. Major. * S- De Heer de Salis, Generl Major. De Heer Mofes Salvador. De Heer J. Saruco Jr. Voorleezer der P. J. G. De Heer Manuël Saruco Abendana. - - 12 DcWed.Sara Saruco Abendana. De Heer en Mr. Ifaac Scheltus, Advoc*. Mej. Simha Senior. De Heer David da Silva. De Heer en Mr. B. van Süngelandt , Kryheer van Goidfchatksoort. De Heer en Mr. L. P. van de Spiegel, RaadPenfionaris van Holland. De Heer F. C. Baron van Aarsfcn , Heer van Sommelsdyk,Gecomm. in den Raad vanStaate,Scc.&c. De Heer Aaron Suasfo. De Heer Abm. van Mofes Lopes Suasfo. - 2 De Heer Abm. Suasfo da Costa, De Heer Aron van Abm. Lopés Suasfo. De Heer Aron van Mofes Lopez Suasfo Jr. - % De Heer B". Lopes Suasfo. De Heer Bn. van M. Lopes Suasfo. Idem voor * ,: *. - 6 Mej. Elif. Lopes Suasfo. Mev. de Baronesfe Ester Suasfo Teixcira. De Heer Ifaac van Jeroni1110 Lopes Suasfo. DcHeerJacb.Lopes Suasfo. De Heer Jacb. van Abm. Lopes Suasfo. De Heer J. v, M. L. Suasfo. Jr. DeHecr|ofh.LopcsSuasfo. De Heer' Man!. d'Alvaro Lopes Suasfo. De Heer Manuël van Mofes Lopes Suasfo. - 2 De Heer Mofes Lopes Suasfo. De Heer Mofes van Jeronimo Lopes Suasfo. 6 Mej. Rachel van Abm. Lopes Suasfo. Mej. Rachel van If. Lopcg Suasfo. T. De Heer Abm. van Binj. Teixcira. De Heer Binj. Teixcira Jr. De Heer David Teixcira j>'. De Heer Binjn. de Dd. Teixeira. De Heer Jacob Teixcira, ' >* o  xxxviu NAAMLYST De Heer Baron A. J.Torck, Heer van Rozendaal, &c. &c. De Heer I. G. van Oldenbarnevelt genaamt Tullingh, oud Fiscaal der Generaliteit. v. De Heer C. M. Velze, ' Prof. Med. De Heer Jacob Vizjevena. D eHeerRaphael Vi zj eve na. Mej. Johanna Vroegen. W. De Heer Graaf van Wasfenaar, Heere tot Twickei, &c. &c. De Heer Wolf B. Jacob's, ♦41 '~r9ssssss=s=^> AMSTERDAM en andere Plaatfen. A. De Heer Mofes Abarbanel. De Heer lm'. Abendana. De Heer Mofes d' Aguilar. De Heer Ifaac Ailion. De Heer lacb. Ailyon. De HeerM.de Jacb.Ailyon. De Heer' Ifaac Aletrino. De Heer M. de Ancona. z De Heer S. de Ancona. MaarJ"en. De Heer Abm. Lopes Arias. De Heer Jacob Lopes Arias. De Heer David Aboab Azebv. De Heer David C. d'Aze- vedo, Hoogleeraar der Portugeefche Joodfche Gemeente, B. De Heer B. Baruch. De Heer Jacob de Zecha-<_ ria Barugh. De Heer Mofeh Barzilay. De Heer A. Belinfante' , Makelaar. - "- "- a Dc Heer Aron C. Belin-' fantc. De Heer Salomon Bclinfante. De Heer Sn. Belinfante. De Heer Jacob. Belmonte. De Heer Binj. Bondia. a De Heer David Brandon Belmonte j Voorleezer der P. J. G. te Maarfev. De Heer Jofcph Dias Brandon. ' De Heer H, Abendana de Britto, Med. Dr. '  DER 1NSCHRY VEREN. xxxflB C. De Heer Bn. Caló. De Heer Mofeh C. Caminha. De Heer Cadet Capadoce. De Heer Capadoce en Zoonen. De Heer Jofua Cappa- doce. - - - - 5 De Heer Jacb. de Ca- ranca. De Heer Abm. Cardofo Jr. De Heer Aron de Jacob Cardofo. - - - - 2 De Heer Jacob Coronel Cardofo. De Heer Ifaac Henr. de Caftro. Dz. De Heer Mofes H. de Caftro. - - - - 2 De Heer Aron M. Chu- macero. De Heer Sabetay Cohen. De Heer B. de E. Co- laco. De Heer Mofeh Sedcro Corcoz. Mevr. E. Cornel. Dc Heer A. Coronel Jr. De Heer Ifaac Coronel Jr. De Heer Mosh. Coronel. De Heer Dl. H. da Costa. De Heer Jofeph da Costa Athias. De Heer J. M. Coutin- ho Jr. De Heer Abm. Curiel Bueno. Maarfen. Idem voor * * *. De Heer Ifaac Curiel da Costa. m - - t a : D. De Heer Jacob van Da-> len. Rotterdam. De Heer L. David's, Med. Stud. Rotterdam. De Heer Ifaac Delgado Jr. De Heer Ifaac Delvaüe. De Heer lf. van S.al". Lopes Dias. E. De Heer H. vanEil Sluytcr. r. De Heer Salomon C. Faro; De Heer David Farm. Dc Heer Abm. Lope.^ Ferreira. Dc Heer Ifaac Dias da Fonfcca. - - - - a De Heer D. Franco Mendcz. Dc Heer Mordechay Franco Mcndcz. G. De Heer Ifaac Gaon. De Heer Salomon Goetfchalk. ----- 6 Dc Heer David Gcvmao.. De Heer David Gcrman Jr. De Heer M. German. II, De Heer Abm. Henrw q.ues ]ï, **. 4  x& NAAM L 7 S T De Heer Jofeph Henri- ques Jr. De Heer Mofes Henri- ques. ----- 2 De Heer H. Hope. f. De Heer David van Jacob. Jcfurun. De Heer Ifaac da Costa Jesfurun. - - - 2 De Heer M. Levy de Jong. L. De Heer Abr. C. de Lara Jr. De Heer Ifaac de Lara Jr. De Heer J. C. de Lara. 2 De Heer Mosh. C. de Lara Jr. De Heer B. L. de Leaö. 2 De Heer Abm. van Dl. de Leeuw. De Heer Eliczer dc Leeuw. Dc Heer Salomon dc Lc- mos. De Heer Mofes Sam.Levy. De Heer David de Lim'a. De Heer Lion Cohen voor * * * , Leiden. - 2 De Heer Ifaac Lobatto. Dc Heer Abm. Lobo. De Heer M. Levy Lobo. M. Mevr. E. Machorro. De Heer Salomon Marfelha. E>e Heer Menden dc Leao. De Heer Abm. Van David Mendez da Costa. - 2 Dë Heer David Mendez. De Heer Sam. van M. Mendez da Costa. De Heer Mofes van Saln. Mendoza. De Heer Abm. van If. Mercado. DeHeerJacobde Mercado. De Heer David de Meza, Med. Stud. De Heer Jacob Mocatta. 2 De Heer Abm. H. Levy Montanhez. - - - '2 De Heer Abm. Moron, Maar/en. De Heer M. D. Motta. N. De Heer Abm. Naar. De Heer David Abcnfur Namias. Mevr. R. Fern. Nunez. O. De Heer M1. van Abm. Olivicra. Dc Heer Saml. van M, Olivicra. P. De Heer Aron Pardo. - 2 De Heer David H. Pardo. ----- 6 De Heer Daniël dn Costa Gomes dc laPenha - 18 De Heer Ifaac dc la Penna DunicLz.  DER INSCHR YVÊREN. tlU De Heer Jof. de la Penha Jr. - - - - 2 De Heer Mofes van David de la Penna. De HeerJ. Pereira Jr. - 6 De Heer Abm. Pimentel. De Heer J. Pinheiro. De Heer Abm. van Juda Piza. De Heer Josh. de Piza Jr. De Heer J.Cornelisz.Ploos van Amftel. De Heer Josh. Aron's Polak. De Heer A. Prado. Mevr. Ribca de Prado Curiel - - - - 2 Dc Heer L. Provenzal. R. De Heer Josh. Israël Ri- cardo. De Heer Josh. Ricardo Jr. De Heer Salomon Ricardo. De Heer David Rocamora. De Heer Abm. Romanel. De Heer B" Romanel. S. De Heer B. Sagache. 1 De Heer If. van Abm. Lop. Salzedo. - - 2 De Heer Jacob Santcroos. De Heer Ifaac Saportas, Londen. Do Heer Samuel Saportas. De Heer Abm. Semagh Scrano. - - - - 'a De Heer Samuel Semah Serrano. Dc Heer S. Saruco. Dc Heer Daniël Semah Aboab. - - - - 3 De Heer Ifaac Senator. De Heer Ifaac de David Senior. De Heer J. C. Sepp. De Heer Infl. van Abm, Silva. De Heer Jacob Lopes Silva. De Heer Mofes Lopes Silva. De Heer Abm. van Aaron de Solla. De Heer David van Aron de Solla. De Heer Ifaac del Sotto. De Heer Salomon Abar- banel Soufa. De Heer Bn. Spinosfa Ca- tella. T. De Heer David Tavares Oforio. De Heer Abm. de David Teixcira, Londen. De Heer Abm. de David Teixcira de Mattos. De Heer David Ab^i, Teixeira. De Heer David van Ifaac Teixeira de Mattos. De Heer Ifaac Teixeira Jr. - - - - 2 De Heer Josh. Teixeira de Mattos. - - - 2 De Heer David Telles da Costa.  XlU NAAML. DER INSCHR YVERÈN. De Heer Salomon Tempte Abarbanel. De Heer David van Jacob Tovar. U. De Heer Josh. H. Uliel. V. De Heer Abm. da Veiga. DcHeer Mofes vanjosh. da Veiga. Mej. Sara da Veiga. Ha. De Heer Mofes Vizje- vena. X. De Heer Ifaac Ximenes. De Heer Mofes Ximenes.-  INHOUD VAN HET JEJERSTÉ 3DEEJL. DAGELYKSCHE GEBEDEN. GEBEDEN VOOR SABBAT. GEBEDEN VOOR HET NIEüWEMAANSFEEST. GEBEDEN VOOR HET INWYDINGSFEEST. GEBEDEN VOOR HET LOTENFEEST. GEBEDEN VOOR BYZONDERE GELEGENHEDEN. ZEGENINGEN VOOR BYZONDERE GELEGENHEDEN.  DANKZEGGING NA DEN EETEN. VOORSCHRIFT VAN DEN KADIS. TAFEL DER PARASSIOT EN HAPHTHAROT.  DE DERTIEN GELOOFS -STUKKEN DES JOODSCHEN GODSDIENST. I. Ifk geloof volkomen in de Weezenlykheid des HE EREN: dat Hy de Hoofdoorzaak van het Al is; dat Hy de uitgeftrektheid en weetenfchap eigentlyk is ; dat Zyne noodzaakelyke Weezenlykheid uit haar zelve beftaat; dat alle weezens uit Hem beftaan; als uit eene bron waar uit alles voortvloeit; ja dat Hy alleen alle werken heeft voortgebragt, onophoudelyk voortbrengt en eeuwig zal voortbrengen. I I. Ik geloof volkomen dat de Schepper Een Js, dat niets by Zyne Eenheid kan vergeleeken worden en dat Hy alleen eeuwiglyk onzen God is. I I I. Ik geloof volkomen dat Hy onlighaamlyk is, A  2 De dertien Geïoofs - flukken dat wy ftervelingen Hem niet kunnen bevatten ; en dat 'er niets beftaat waar by wy Hem kunnen vergelyken. I V. Ik geloof volkomen dat Hy den eerften en laatften is; en dat 'er buiten Hem geenen God kan zyn. V. Ik geloof volkomen dat aan Hem alleen, onze gebeden behooren opgedraagen te worden. V I. Ik geloof volkomen dat Hy Zyne Godfpraak den Propheeten ingeboezemt heeft; en dat hunne woorden de waarheid zelve zyn. V I I. Ik geloof volkomen dat de Godfpraaken Mofis, van de Almacht zelve voortgevloeit zyn; en dat Mofes alle de Godstolken , dewelken voor en na hem beftaan hebben, ten allen opzichte overtroffen heeft. VIII. Ik geloof volkomen dat de H. Wet, die wy tans bezitten, dezelve is, dewelke Mofes van God ontfangen heeft.  des Joodfchen Godsdienst. 3 1 Ik geloof volkomen dat deeze Wet alle eeuwen onveranderlyk verduurt; en dat 'er geene andere Goddelyke Wet door den HEERE gegeeven zal worden. X. Ik geloof volkomen dat Hem al het ondermaanfche bewust is; en Hem dus alle des menfchen daaden bekent zyn. X t Ik geloof volkomen dat Hy den geenen welken Zyne geboden gehoorzaamen beloont, •n derzelver overtreederen ftraft. X I L Ik geloof volkomen in de komfte van den Mesfias ; en offchoon hy vertraagt, dat hy oogenblikkelyk te verwachten is. XIII. Ik geloof volkomen in de verryzenisfe der' dooden, dewelke plaats zal hebben, wanneer den HEERE het gevoegelyk zal oordeelen. A 3  4 SMEEKDICHTEN. A lmogende God, myn Befchermer ! In den morgenftond zal ik ü aanbidden, en myne vierige fmeekingen des avonds voor Uwen Troon uitftorten. Ik verhef my tot U, maar blyf in byzyn Uwer Majefteit verflagen, wanneer ik gade flaa dat Uw alzienend oog myne verborgenfte peinzingen doorgrond. Tot wat baat kan hart en tong ftrekken om zo veel grootheid af te maaien ! myn kracht, myne leevensgeesten fchieten verre te kort, om U naar waardye te ïooven. ö God! zo Gy 'smenfchen lofzang onderfchraagt, als dan zal ik U geftadig kunnen verheerlyken. Den HEERE, voor het oog van al het gefchapene onzichtbaar, zal ik zegenen, en dagelyks op Zyne Genade wachten, na alle de weldaaden my door Hem beweezen; daar Hy ons de H. Wet gegeeven heeft, welbehaagen Tcheppende ons deeze gunst waardig te maaken. Alleen om onze fnoode misdryven heeft Hy ons ten roove blootgeftelt; onze vyanden hebben zo door twist als door onderdrukking ons verderf gewrocht en onze krachten plotfelyk gelyk het brooste riet te neêrgeflagen: nochtans heeft de HEERE medelyden met Zyn volk; door Zyne oneindige Goedheid zal Hy •pas*  Smeekdichten. S ons fpoedig den Godstolk Elias zerden, en den Mesfias doen komen om het Heerlyk woord tc bevestigen. WO ba Alle de fchepfelen in den Hemel en op de Aarde, getuigen en verkondigen als uit eenen mond, dat den HEERE Een en Zyne H. Naame Een is. (ö God!) Door een aantal paden kan men Uwe oneindige Wysheid nafpeuren; zy die 'er de verborgenheden van doorgronden, openbaaren Uwe Grootheid, erkennen dat het Al Uw is en dat Gy den Eenigen Oppervorst en God zyt. Zy getuigen enz. Zy die 'swaerelds bouwkunde gadeflaan, bemerken dat alles aan verderf onderworpen , en aan getal en maat door U bepaalt is: doch dat Uw Aanweezen ecuwigduurend en onveranderlyk is en dat alles van één Beftierder voortfpruit. Zy getuigen enz. Van het eene tot het andere einde der waereld, in alle de oorden, in Hemel en op Aarde hebt Gy getrouwe bewyzen van Uwe Beftaanbaarheid. Zy getuigen enz. Het Al heeft zyn beftaan van U ontfangen: Gy zult in weezen blyven en het Al zal vergaan ; daarom moeten de fchepfelen U eerbiedigen: want wie is 'er 6 Eeuwige Vader! dan Gy alleen, die van den beginne tot het einde beftaat. Alle fchepfelen getuigen enz. A 3  6 Zegeningen na het wasfchen der handen. rta> by ••• "p-o Gezegent zyt Gy 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe geboden (i ) geheiligt en ons het wasfchen der handen bevolen hebt. w yaa • < • yra Gezegent zyt Gy ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die den mensch met wysheid gevormt, en hem met holligheden en doorboorde openingen gefchapen hebt. Het is voor den Zetel Uwer Majefteit zeer bewust, dat indien eene dier holligheden zig opende of doorbooringen zig floot, het den mensch onmogelyk zyn zoude te beftaan. Gezegent CO Behalven de 613 geboden oiis in de Wet Mofis bevolen, hebben wy nog 7, genaamt geboden der Rabbvnen, door hen voorgefcbreeven, te wceten: 1. dé handen te Avasfchen; 2, het plaatfen der Hirub ; (breeder in het avondgebed van Sabbat verklaart.) 3. de vastdagen waar te necmen: buiten den Verzoendag, reeds onder de 613 begreepen; 4. de lichten van het Inwydingsfeest aan te fteeken, en het bock Ester op het Lotenfeest door te leezcn; 5- de Sabbats- en Hoogtyds lichten aan te fteeken; 6. den Hallcl (breeder in 'de gebeden van het Nieuwemaansfeest verklaart) op de bepaalde tyden te zingen; 7. den HEERE te zegenen na al hét geen men genuttigt heeft: doch het gebed na het fpyzen is ook onder de 013 begreepen.  Zeegeningen. 7 zyt Gy ó HEERE! Gy die alle fchepfelen geneest en dus Uwe wonderdaaden doet blyken.. Zegening by het kleeden der TVWi (O* nis» by • • • ( Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe geboden geheiligt en bevolen hebt, het gebod der TJietfiet waar te neemen. By het intreeden der Synagoge zegt men: 8. (d God!) Door Uwe oneindige weldaaden pf: y. zal ik in Uwen Huize treeden; en my in het Paleis Uwer Heiligheid, door Uwe vreeze aangedaan, nederbuigen. Num. 5. [ Hoe heilzaam zyn uwe tenten, ó Jacob! XXIV. uwe wooningen Ifraël! ] Zegening by het kleeden der fi»bö ( 3 ). tpynnb • • • yra. Gezegent zyt Gy 6 HEERE onzen God, ( 2 ) rws Tfietftet. Dit woord fpruit uit (tfietO betekent fnoer in Num. XV. 37. alwaar het gebod dier aangaande vermeit ftaat. (3) n>Sa Thalet, Is een gewaad met dezelve moeren als de Tfietjiet voorzien, en welk men in de Synagoge over de kleeding draagt. A 4  # Zegeningen'. Meester van het Heelal! Gy, die ons door Uwe. geboden geheiligt en bevolen hebt, ons met de Thalet te kleeden. Zegening der ffysri (4). ■ mrh ■ ■ ■ -jm Gezegent zyt Gy ö HEERE onzen God Meester van het Heelal! Gy, die ons door Uwe geboden geheiligt en bevolen hebt, de TephieHen aan te doen. Indien men tusfehen het aandoen der arm en hoofd Tephielien afbreekt, het zy door fpreeken ah anderzins, zegt men by het aandoen der hoofd Tephielien de volgende zegening. rftsto hy" yra Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, die ons door Uwe geboden geheiligt en bevolen hebt, het gebod der Tephielien waar te neemen. C4) V^sn Tephielien, Een rabbynsch woord, het welk voortkomt uit rAcn Tephieta (gebed) Het gebod dier aangaande word onder het woord nsoo Thothaphot C voorhoofdspanfclcn ) Deutr: VI. 8. gevonden.  nunn Smeekingen. Wanneer men in de Synagoge met tien man of daarenboven vergadert is, alvoorens men het ochtend gebed begint, is het gebruikelyk de volgende fmeekingen te doen, uitgezondert des Sabbats, Nieuw emaansfee st, de drie Hoogtyden, de geheele maand Nisfan, den 14?. en 1 S''. van Jyar;van het begin der maand Sivan tot den 6>. dag na het Weekenfeest, den vastdag van Ab, enden 15^ dier zelve maand; den laatften dag van het jaar ; van den ge. Tisri tot het einde dier maand; het Inwydingsfeest; den 151'. Sebath; den i^. en Adar; (offchoon het fchrikkeljaar is~) het Lotenfeest; wanneer 'er eene befnydenisfe in de, gemeente voorvalt of een jonggehuwde geduurende de agt bruiloftsdagen voor de eerfle maal in de Synagoge komt. min' toaw De ftamme Juda is in angst en onderdrukking: Hoe! zal den leeuw dan altoos in het woud brullen? Vaderen en kinderen, rampfpoedigen en ongelukkigen, allen ó HEERJ aoopen op Uwe Verlosfinge. Waarom verwyA S 9  I ll lo Smeekingen. dert Gy U van ons! Zy onzen Befchermer op dat wy niet veracht worden. Uw volk is tot den oever der ondergang genadert: ó Gy, die by de Cherubynen woont! verlicht het, vergun ons byftand in deeze onderdrukkinge; zoude dan de hand des HE EREN niet Almachtig zyn ? verkeer onze droefheid in deeze langduurende ballingfchap.; ontwaak, (6 HEERE!) waarom laat Gy ons in nood ? Gedenk Uwe kinderen die het land eens anderen bewoonen; dat vreemde volkeren hen tot geen onheil genaaken; ontdek dit vreedzaam volk het perk des heils dat Gy het befchooren hebt: als dan zal den berg Zion zig verheugen, de Steden Juda zullen zig verblyden. ö Hemelvorst die den Zetel der barmhertigheid beklimt! laat onze fmeekingen het hoogst der Hemelen doordringen. ó Hemelvorst! Gy die den Zetel der barmhertigheid beklimt, ons goedertierenlyk bejegent, Uws volks misdaaden vergeeft, de zondaaren genadig zyt en de fchuldigen verzoeninge fchenkt; Gy die jegens het menschdom recht oeffent cn het geenzins naar verdienfte ftraft; Gy hebt ons het verbond Uwer dertien Eigenfchappen verklaart: gedenk dan heden aan het zelve ten onzen voordeele, gelyk Gy weleer Uwen nederigen dienaar (Mofes) onderwees „ en in Uwe H. Wet vermeld is. XXXIV, 5- Dc HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, cn riep by de Naam . des HEEREN.  Smeehngen. n Ton 6. De H E E R E hem voorbyzweevende riep i HEERE HEERE, Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en waarachtig Opperweezen. 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden ; vergeevende misdryven, wederfpannigheiden zonden en (de bekeerlingen) bevrydende. 9. Vergeef dan onze wederfpannigheid en misdryven; en neem ons aan in Uwe Befcherming. 12. ó HEERE der Heirfchaaren zy met Pf: XLVI. ons; God Jacobs, onzen Befchermer, Sela! (5) 13. God der Hemelfche benden, gelukkig LXXXiV. den mensch die op U betrouwt! 10. Verhoor en verlos ons, ö Hemelvorst! XX. ten tyde dat wy U aanroepen. 18, Geenzins op onze rechtvaardigheid be- Dan: IX. rustende fmeeken wy om Uwe Genade jegens ons : maar alleen door (het vertrouwen op) Uwe oneindige Goedertierenheid. (5) fho QSela") komt van rha fala (gelykmaaken) of van f^D fatal (verheffen) Dit woord word driemaal in Habakuk en 71 maal in het Pfalmbock, uitgezonden: vier maal, altyd tot flot van een vers aangetroffen. Het betekent volgens Jonatan Uzielsz : voor eeuwig, cn aldus word het in de gebeden verftaan ; volgens Abenezra waarheid en volgens Kimchi verheffen: dewyl men het in de H. Schriften alleen in gezangen vind; en tot dc maatzang betrekking heeft.  ï2 Smeehngen. Klaag: V. 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons, vergeef ons, wil zonder uitftel ons gebed aanneemen: doe dit ter Uwer Eere, daar Uwe H. Naam in Uwe ftad en door Uw volk word aangeroepen. 21. Doe ons tot U naderen ó HEERE! op dat wy ons mogen bekeeren : herftel onze dagen als die der aloudheid. Men herhaalt TOjn bladz. II. Nan • • • wn<< Onze en onzer vaderen God! dat ons gebed tot U nadere, vervreemd U niet van onze fmeekingen : daar wy zo fchaamteloos en hardnekkig niet zyn, dat wy zeggen zouden: wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; 6 neen (Almachtig Opperweezen!) wy en onze voorouderen zyn (voorzeker) zondaaren. Wy zyn aan misdaaden fchuldig, wy zyn trouweloos, roovers en lasteraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en goddelooze handelingen ; wy zyn hoogmoedige geweldenaaren, hebben valsheden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; hebben logentaal geüit en zyn fpotters; wy zyn overtreeders (Uwer Wet), vertoorners en wederfpannelingen; wy hebben verkeerdelyk gedaan, moetwillig overtreeden en zyn vyandlyk te werk gegaan, wy zyn hardnekkig en hebben goddeloos gehandelt; wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daaden gepleegt, gedwaalt en anderen doen dwaalen ; zelfs van Uwe geboden en heilzaamc rechten  Smeekingen 13 Zyn wy afgeweeken. Dit alles heeft ons tot geen baat vcrftrekt. 33. Dewyl Gy ons rechtvaardig hebt geftraft en wy zondaaren zyn. 6 God! Gy die Langmoedig zyt om Uwen toorn te ontfteeken, en Uwe Barmhertigheid ( aan het mensqhdom ) bewyst, Uwe Genade deed Gy weleer Uwen nedcrigen dienaar (Mofes ) blyken, gelyk in Uwe H. Wet vermeld is. 5. De HEERE daalde in eene wolk , plaatfte zig aldaar by hem, en riep by de Naam des HEEREN. Men herhaalt 113^1 bfadz. ir. 6 Befchermer Israëls! bewaar het (dierbaar) overfchot van Israël, verdelg Israël niet, (dat heilig volk) het welk dagelyks roept: hoor ö Istaël! Befchermer van een eenig volk ! bewaar het (dierbaar) overfchot van dat eenig voik, verdelg dan niet dat eenig volk , het welk dagelyks roept: de HEERE is onzen God, de HEERE is Een. Befchermer van een heilig volk! bewaar het (dierbaar) overfchot van dat heilig volk, verdelg dan niet dat heilig volk, het welk dagelyks roept: ö Heilige, Heilige, Heilige. Befchermer van een talryk volk, bewaar het (dierbaar) overfchot van dat talryk volk, ver- Neh: IX. Er. XXXIV.  14 Smetjjüngen. delg dan niet dat talryk volk, het welk dagelyks roept': Groot zy de Naam des HEE« REN. Amen! (6) Men zegt "npnn-wnp (7) (6) Amen \at» betekent waarheid, getrouwheid, ÏS in het gebed, het zy alzo. Deutr. XXVII. 15. en tot bekrachtiging van eenen eed , Num: V, 22. (7) wip Kadis heiliging. Wy hebben verfcheide opftellen van kadis dewelke dikwyls in de gebeden voorkomen, en achter dit deel mct'nadere vcrklaaring geplaatst zyn.  DAGELYISCHE GEBEDEN. rmm <«>. OCHTEND GEBED. •■: naw ^ CjIod! ziele die Gy my gegeeven hebt is rein: Gy hebtze gefchapen, gevormt en in my geblaazen.- Gy bewaartze in my, zultze my ontneemen en in het toekomende wedergeeven: zo lang dan deeze ziele en myn Lighaam vereenigt zyn, zal ik voor ü bekennen, dat Gy Meester aller werken, Beftierder aller fchepfelen en Opperheerfcher aller zielen zyt. Gezegent zyt Gy ó HEERE ! Gy die de zielen in de doode lighaamen herftelt. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal ï Gy die den haan oordeel hebt gegeeven om tusfehen nacht en dag te onderfcheiden. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die den blinde ziende maakt. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die de gevangenen verlost. (8) min» Sachrit (ochtend gebed) komt van m# Saehar morgenftond. Het ochtend gebed hoeft zynen oorfpronf in Gen. XXII. 3. 5.  l6 Ochtend Gebed. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelai! Gy die de onderdrukten byftaat. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die de naakten kleed. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die de aarde over het water verfpreid. Gezegent zyt Gy 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die de voetftappen van den mensch geleid. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die my van alle, behoeftens voorziet. Gezegent zyt Gy ö HEERE onzen God , Meester van het Heelal! Gy die Israël met dapperheid gord. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die Israëi met cieraad kroont. Gezegent zyt Gy ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die my tot geencn heiden hebt gemaakt. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die my tot geencn flaaf hebt gemaakt. De man zegt. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die my niet van de vrouwelyke kunne hebt gefchapen. De vrouw zegt. Gezegent zyt Gy ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die my volgens Uwe wille gefchapen hebt.  'Ochtend Gebed. l7 r- Gezegent zyt Gy ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die de flaap van onze oogen en de loomheid van onze oogleden verwydert. Het zy Uw welbehaagen HEERE, onzen en onzer vaderen God! ons in Uwe H. Wet te doen oeffenen en aan Uwe geboden te verbinden. Gedoog niet dat wy tot zonden, overtreeding, verzoeking en verachting aangedreeven worden : verwyder van ons de kwaade neigingen, op dat wy ons aan de goeden mogen overgeeven: geheng dat wy genade en gunst by U en onze evennaasten verwerven.- en belaad ons met Uwe weldaaden. Gezegent zyt Gy ö HEERE! Gy die Uw volk Israël met weldaaden belaad. Het zy U aangenaam ö HEERE, onzen en onzer vaderen God! ons op heden gelyk ten allen tyde te bevryden van fchaamteloozcn, vermetelheid, booze lieden, fnoode gedachten, verderfelyk gezelfchap, flechte gebuuren, gevaarlyke ontmoeting, afgunst, laster, achterklap, valfche getuigenisfe, vyandfchap,, betichtingen, ongemeene dood, hevige krankheden, rampzalige toevallen, een zwaar rechtsgeding, hardnekkigheid eens joodfchen of vreemden pleiter, en van de helfche Vierfchaar. B  18 Ochtend Gebed. Gezegent zyt gy ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe geboden geheiligt, en het (9) oeffenen in Uwe H. Wet bevolen hebt. aiyfh ö HEERE onzen God! het gevalle U dat Uwe H. Wet van onze lippen afvloeije en van die van gantsch Israël; op dat wy en ons nageflacht Uwe (Goddelyke) Naam en H. Wet leeren kennen. Gezegent zyt Gy ö HEERE! Gy die Uw volk Israël in Uwe Wet onderwyst. ^ Gezegent zyt Gy 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die ons uit alle volkeren verkooren, en Uwe H. Wet gegeeven hebt. Gezegent zyt Gy ö HEERE! die de Wet hebt gefchonken. Num.VI. 22- De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen: 23. Spreek tot Aaron en zynen zoonen, en zeg hen: in diervoegen zult gy de kinderen Israëls zegenen , hen zeggende : 24. De HEERE zegeneu, en neeme u m Zyne (Heilige) Befcherming. 25. De HEERE befchyne u met het Licnt Co) In den Talmud is aangetekent dat men zig dasrelvks moet oeffenen in de k-ipd Mikra CH. Schrift,) |]«o Misna C Mondei. Wet) en moa Gemara, Cuitbreiding der Mondei, wet); en op dat een ieder dft naarkome, hebben de Rabbynen eemge fokken ui elk deezer drie gefchriften in het ochtend gebed geplaatst.-  Ochtend Gebed, 19 Èyner Aangezichtc, en vergunne u Zyne Genade. 26. De HEERE keere Zynen Aanfchyn jegens u, en fchenke u den vreede! 27. Zy zullen Myne Naame onder de kinderen Israè'ls oprichten en Ik zal hen zegenen. 6 Onze en onzer vaderen God! geheug U onzer ten goede, en bezoek ons van het hoogst der Hemelen met heil en barmhertigheid. Gedenk aan de liefde den Aardsvaderen Abraham, Ifaac en Israël beweezen; aan de verbintenisfe, de goedertierenheid en den eed met dewelken Gy U aan Abraham op den berg Moriah verbonden hebt, en aan de offerhande welke hy U van zynen zoon op den Altaar opgedraagen heeft, gelyk in Uwe H. Wet vermeld is. Sn» *m f. Het was na deeze gebeurtenisfen dat God Gen. Abraham beproefde, cn zeide: ó Abraham! XXII, hy antwoorde: hier ben ik. 2. De HEERE hernam: ei neem uwen eenigen zoon, uwen welbeminden Ifaac, en gaa naar den lande Moriah, alwaar gy hem op een der bergen, denwelken ik u zal aanwyzen, tot een brandoffer zult heffen. 3. Abraham ('sanderen daags) in den vroegen morgenftond opgereezen zynde, zadelde zynen ezel, nam zyne twee dienaaren, en zynen zoon Ifaac mede, kloofde het hout voof B s  20 Ochtend Gel/Sd. het brandoffer, en zig bereid hebbende, gin£ hy ter plaatfe door God hem aangeweezen. 4. Ten derden dage zyne oogen opflaande zag Abraham de plaats van verre, 5. En zeide tot zynen dienaaren: blyft hier by den ezel, ik zal met mynen zoon voortgaan, en na gebeden te hebben tot u wederkeeren. 6. Abraham nam het hout voor 't brandoffer, en belaadde 'er zynen zoon Ifaac mede, ook nam hy het vuur en het flachtmes, en zy vervolgden hunnen weg. 7. Ifaac zeide tot Abraham: myn vader! en hy antwoorder hier ben ik; wy hebben reeds het vuur en het hout, hernam Ifaac, maar waar is 't lam ten brandoffer ? 8. Abraham antwoorde: ó myn zoon! God zal zig zeiven van het lam voorzien: zy gingen wyders voort, 9. En kwamen eindelyk ter plaatfe welke God Abraham had aangeweezen; aldaar ftichte hy den Altaar, fchikte het hout en bond 'er zynen zoon op. 10. Voorts hief hy de hand op en greep het mes om Ifaac te flachten. 11. Doch den Engel des HE EREN riep hem uit den Hemel: ö Abraham Abraham! hy antwoorde : hier ben ik. 12. De Engel vervolgde: flaa uwe hand aan den jongeling niet, en krenk hem geenzins, want nu weet Ik dat gy Godvreezend zyt, daar gy My uwen eenigen zoon niet gewei- - gert hebt. 13. Abraham zyne oogen opflaande, wier4  Ochtend Gebed. 2i eenen ram gewaar, welken met zyne hoornen in de takken verwart was; hy nam dien ram én offerde hem ten brandoffer in plaatfe van zynen zoon. 14. Abraham noemde deeze plaatfe AdoNay Jiré, waarommen heden zegt: op den berg des HEEREN zal het voorzien worden. 15. De Engel des HEEREN uit den Hemel Abraham ten tweede maale geroepen hebbende, 16. Zeide hem : Ik zweer by My zeiven zegt den HEERE, dewyl gy deeze zaak beftaan en uwen eenigen zoon niet gefpaart hebt, 17. Dat Ik u voorzeker zal zegenen en uwe nakomelingfchap gelyk de (lerren des Hemels en het zand aan den oever der zee vermenigvuldigen , ook zullen zy de fteden hunner vyanden erfelyk bezitten, 18. En alle volkeren der Aarde zullen zig in uwe nazaaten zegenen, daar gy Myne fiemme gehoorzaamt hebt. 19. Abraham keerde tot zyne dienaaren weder, en zy trokken te zamen naar Bcërfeba, alwaar Abraham vertoefde. Meester van het Heelal! laat Uwe Barmhartigheid Uwe gramfchap te boven gaan, gelyk weleer de godvrucht (Abrahams) dè vaderlyke tederheid overtrof, om Uwe wille met volmaakten herte te volbrengen. Bejegen ons ö HEERE onzen God! met Uwe Zachtmoedigheid en Genade; verwydér door Uwe on~ B 3  Levit: XXVI. Dcutr IgxX Jcfï XXXUJ. jen XX: Jef: LXi: 22 Ochtend Gebed, eindige Goedheid Uwe verontwaardiging v^n, het verkoore volk, Uwe H. Stad en erfelyk land; volbreng Uwe Goddelyke belofte welke in de H. Schrift aldus aangetekent is : 43. Ik zal my het verbond met Jacob, Ifaac en Abraham aangegaan, als mede het heilig land herinneren. 44. Alhoewel Israël het land zyncr vyanden bewoont, zal Ik het niet verwerpen, vernietigen , noch Myne verbintenisfc verbreeken , daar Ik den HEERE zynen God ben. 45. Ik zal ten zynen voordeele de verbintenisfe aandachtig zyn, geftaaft met de voorouderen welëer door My voor het oog der volkeren uit Egyptenland gevoert, om hen tot God te ftrek- . ken, Ik den HEERE. 3. (ó Israël!) de HEERE uwen God zal u uit uwe ballingfchap voeren, en u genadig zyn; Hy zal u uit de volkeren, waar onder gy door Hem verftrooit zyt, verzaamelen. 4. Offchoon gy tot het einde der Waereld verbannen waart, de HEERE uwen God zal u nochtans van daar heen voeren; 5. U in het land 't'welk uwe vaderen in eigendom hadden, doen wederkeeren en erfelyk bezitten; ja Hy zal u genadig zyn , en u meer dan uwe voorouderen in getale vermeerderen. '2. ö HEERE! red ons daar wy op U vertrouwen , zy gefiadig onzen fchild, verlos ons tans uit deezen kommer. SC. 7. Het is een angftig tydftip voor Jacob, doch hy zal 'er van bevryd worden. I. 9. HEERE! in Uws volks angstvalligheid : hebt Gy deel genomen, ook heeft het den En-  Ochtend Gebed. o 23 gel met Uwe hulpe verlost; door de liefde en tederheid dewelke Gy het toedraagt, hebt Gy het befchermt en ten allen tyde met luister verheven. 18. Wie evenaart U in macht, Gy die de misdaad van het (dierbaar) overfchot Uws volks vergeeft! neen Uwe gramfehap heeft ons niet voor eeuwig verweezen, dewyl Gy wclbehaagen fchept in genade te oeffenen. 10. Gy zult U onzer erbarmen, onze zonden en misdryven in aller eeuwigheid verbannen, en in de duistere vergcetclheid begraaven. 50. Volgens Uwe Goddelyke belofte, in vroege tyden onzen voorvaderen gedaan, zult Gy Jacob Uwe Waarheid doen blyken , en Abraham met Uwe Goedertierenheid begunstigen. 7. Gy zult Uwe kinderen den berg Uwer Heiligheid doen beklimmen, ja in den Tempel welken zy u toewyden verheugen; hunne brand- en flachtoffers zullen aangenaam op Uwen Altaar weezen, daar Uwen Huize door alle volkeren erkent zal worden. Dit zyn de geboden aan welken de II. Wet geen hoeveelheid (van getal of maat) voorfchryft: de hoek (des velds) (10), de cerste- (10) De koek des velds welken men in dc herfst den armen overliet. B 4 Mich: VIL Jcf: LVI. Mond. Wet.-Verhandelingvan Pea hoek des velds. 1: i.  24 Ochtend Gebed. Dan: IX. (n) eerstelingen Der vruchten welke men den Priester bragt. (12) de verfchyninge , Dit betreft dc offerhande dewelke ieder Israëliet op de drie Hoogtyden ia den Tempel bragt. " i lingen (11), de verfchyninge (12), de weldaad jegens zynen evennaasten en de oeffening in de H. Wet. En dit zyn de Geboden welken den mensch dien ze betracht, de vruchten hier op aard, en den waaren loon hier namaals doen genieten, naamentlyk: de eerbied jegens zynen ouderen , de weldaad jegens zynen evennaasten, het bezoeken der kranken, de gastvryheid, het uitfpreeken van het ochtend gebed in de Synagoge , het vredeftellen tusfehen een mensch en zyn evennaasten £en tusfehen echtgenooten] en eindelyk het oeffenen in de H. Wet, het welk het voornaamst van allen is. obiyb De mensch moet ten allen tyde in het rjeimelyk zo wel als in het openbaar Godvreezend zyn, de waarheid hulde doen, weldenkend zyn, en in den morgenftond den HEERE aldus bidden : 18. Eeuwige God en Opperheer ! geenzins op onze rechtvaardigheid berustende, fmecken wy om Uwe Genade jegens ons: maar alleen door (het vertrouwen op) Uwe oneindige Goedertierenheid. 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons, vergeef ons, wil zonder uitftel ons gebed aan-  Ofihtend Gebed. 33 fteemen: doe dit ter Uwer Ecre, daar Uwe li. Naame in Uwe ftad en door Uw volk word aangeroepen. Wat zyn wy? waar in beftaat ons leeven? onze liefdaadigheid, onze gerechtigheid? van welke waarde is onze kracht en dapperheid? ö HEERE onzen en onzer vaderen God, wat zullen wy voor U zeggen! daar de dapperften onder ons allen by U zyn, als of zy niet in •weezen waren, de vermaardfte als of zy niet beftonden , de verftandigften als onweetenden „ en de bedreevensten als onnozelen. Het grootfte deel onzer werken en leevens-dagen is een louter niet; alles is ydel, geen onderfcheid is 'er tusfehen ons en het onrcc'tlyk dier, dan alleen in de reine ziele dewelke bêftemt is orri haare daaden in het toekomende voor den zetel Uwer Majesteit te verantwoorden. Aile volkeren zyn niets in Uwe vergclyking volgens het woord van Uwen Godstolk : 15. De heidenen zyn gelyk eenen droppel aan den emmer, cn als een itofje aan de weegfebaaï; ook zal (God) de eilanden als gruis verftrooijen. Maar wy, wy zyn Uw verkooren volk, met het welk Gy U verbonden hebt: wy zyn de kinderen Abrahams Uwen welbeminden, ten wiens voordecleGy op den bergMoriahdeneed gezworen hebt, wy zyn dc nazaaten Ifaacs, door Uwe wille weleer op den Altaar gebonden, ja de vergaderinge Jacobs den eerstgeboorenen, welken Gy om de liefde aan hem beweezen , en het welbehaagen in hem geVonden, Israël en Jefurun genoemt hebt. Hiy'rB 5 Jcf: XL.  26 Ochtend Gebed, Peutr: VI. *\m *on nnK Uwe Eenheid, ö God! beftond van voor dc Scheppinge, en beftaat heden nog: van deeze gelyk van de toekomende Waereld zyt Gy den Alvcrmogenden God; Gy zyt in weezen en Uwe bcftaanbaarheid is eindeloos : Uwe Naame worde alömme geheiligt door het volk dat Uwe Eenheid viert. Onze macht verheffe en verheerlyke zig door Uwe verlosfinge. Welgelukzalig die de Heiligheid Uwer Naam in het openbaar verhcerlykt. ó HEERE! Gy zyt den God die in alle da Hemelen en op Aarde heerscht, Gy zyt den Eenigen en Eeuwigen God. Verzaamel uit de vier deelen der Waereld het verfpreid volk dat zyne hoop op U ftelt. Dat een icgclyk bewust zy dat Gy alleen den Eenigen God cn om zyn wy verplicht U te looven, te verhef* fen, te pryzen, te verheerlyken en Uwe groote Naame lofzangen en eerdichten op te draagen; ja het betaamt ons, U onophoudelyk te pfalmzingen. Hoe gelukkig zyn wy, hoe heilzaam is onzen aandeel, hoe luisterlyk is ons lot, hoe heerlyk is onze erfenisfe, ja nogmaals welk heilgenot is het onze ! dewyl wy 's ochtends en 's avonds in de Synagogen en gewyde fchoolen dus tweemaal de Eenheid Uwer Naame dagelyks met liefde uitroepen: 4. Hoor, ö Israël! de H E E R E is onzen God> de HEERE is Een. Gezegent in aller Eeuwigheid zy de Naame van Zyn glorieryk gebied.  Ochtend Gebed, 27 Opperheerfcher aller koningryken des Aardbodems zyt. Gy hebt Hemel, Aarde en Zee en al wat zy befluiten gefchapen; wie is 'er onder Uwe Schepfelen in het Heelal die U roekloos durft zeggen: wat doet Gy ? wat verricht Gy ? Leevende en Beftendige Hemelfche Vader! bejegen ons ter oorzaake Uwer Groote en yreesfelyke Naame dewelke over ons uitgebreid is , met rechtvaardigheid en genade. 6 HEERE onzen God! volbreng de belofte welke Gy ons door Uwen Propheet Zephanias Verklaart hebt: 20. Ten tyde dat Ik u zal geleiden en vcrzaamelen, zal Ik u tot luister en roem by alle Volkeren des Aardbodems verheffen; en alsdan de ballingen uws volks voor uwe oogen doen wederkeeren: aldus fpreekt den HEERE. Jtt"l >» Het behaage U, ó HEERE onzen cn onzer vaderen God! U onzer te erbarmen: vergeef ons genadiglyk onze misdryven en overtreedingen , en herfticht Uwen Heiligen Tempel Ipoedig in onze dagen, op dat wy U de voor ons verzoenende geftadige offerhanden eerbiediglyk mogen opdraagen, gelyk Gy door Mofes in Uwe H. Wet bevolen hebt. Zephan III.  23 Ochtend Gebed. Num: XXVIII. (13) nonn nwiB Parafat hatamid voorfchrift van het dagelyks offer. Ter gedachtcnisfe van dit gebod , moet deéze afdCcling zorgvuldig twee maal daags ge-, leczen worden. (14) ephd, Zekere maat. (15) hin, Zekere maat. Tönn nfcns c 13) Voorfchrift van het dagelyks offer. -DT1 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 2. Beveel de kinderen Israéls en zeg hen: Myne fpyze welke Myne vuur offerhande en aangenaame reuk bevatten, zult gy waarneemen om My op haaren tyd te offeren. 3. Zeg hen wyders: dit is het vuuroffcr dat gy den HEERE dagelyks zult naderen: een geduurig brandoffer van twee volmaakte eenjaarige lammeren. 4. Het één lam zult gy des ochtends en het ander des namiddags offeren. 5. En een tiende deel eener epha (14) meelbloem ten fpysoffer, gemcngt met het vierde deel van een hin (15) olie van gcftóote olyven. 6. Dit is het geduurig brandoffer, het welk op den berg Sinaï tot eene liefelyke reuk door den HEERE bevolen is. 7. En een vierde deel van een hin met (oude) wyn ten drankoffer zult gy den  Ochtend Gebed. HJE ERE benevens ieder larri in het Heiligdom ófféren. 8. En het tweede lam het welk gy in den namiddag offert, zult gy als dat des ochtends beinevens zyn fpys- en drankoffer, den HEERE tot liefelyke reuk ten vuuroffer naderen. {Des Sabbats voegt men 'er het volgend by. ram ovai 9. En op den Sabbatdag twee volmaakte eenjaarige lammeren, en twee tienden met olie gemengde meelbloem ten fpysoffer, nevens het drankoffer. 10. Behalven het dagelyks brand- en drankoffer , nadert men dit des Sabbats.) rrnttpn diöö c«5) Vermenging van het reukoffer. jon nhk Gy zyt het, ó HEERE onzen God! aan Wien onze voorouderen het reukoffer der welriekende fpeceryen, ten tyde dat het Heiligdom in ftand was, opdroegen; gelyk Gy hen door Uwen Godstolk Mofes bevolen en in uwe II. Wet verklaart hebt: (16) nnopn wts Pitoem haketnret, Vermenging van het reukoffer'. Dit word ter gedachtenisfe van het dagelyksch reukoffer gcleezen.  3(- t)chtènd Gèbed: Ex: XXX. Uitbr: mondei: Wet. verhand: Qkeritot") der uitrooijing. bladz. 78. (17) manim, Zekere maat. 34. De HEERE zeide tot Mofes : neem welriekende fpeceryen, (naamentlyk:) balfem, onyx en galbanum, kruiden; en zuiver wierook , bet zelve gewigt van ieder foort. 35. Hier van zult gy een reukoffer, volgens het kruidmengers werk, eene reine en heilige mengeling bereiden. 36. Na het fyngeftooten te hebben, zult gy hier van voor de (Arke der) getuigenisfe in de tente der t'zaamenkomfte, ter plaatfe alwaar Ik u verfchynen zal, ftrooijen. Deeze (offerhande) zal u tot opperheiligheid ftrekken. 7. En Aaron zal, wanneer hy 's morgens de lampen bereid, een offer van welriekende fpeceryen naderen. 8. Des namiddags, wanneer hy de lampen aanfteekt, zal hy dit offer weder naderen; een geduurig reukoffer voor den HEERE (zal dit) voor uwe nageflachten (zyn). Onze Rabbynen melden dat het reukoffer op de volgende wyze bereid wierd: fjiet beftond uit drie hondert agt en zestig manim (17) fpeceryen; naamentlyk: drie hondert vyf en zestig volgens de dagen van het zonnejaar; en van de drie overige manim, wierden s daags voor den Verzoendag door den Hoogepriester twee vuisten vol in de vyzel gedaan, van welken hy zig den Verzoendag bediende, om het gebod, dat het gebruik van 't allerfynst voorfchryft, naartekomen. Het reukoffer beftond eigentlyk  'Ochtend Gebed. 31 lül elf foorten van kruiden, te weetcn:] balfem, onyx, galbanum en wierook, zeventig manim van ieder foort; myrrhe, casfia, nardus j, faffraan, van ieder zestien manim; kostkruid, twaalf {manim); welriekende bast, drie {manim) ,• cynamomus, negen {manim); CarfinaFche zeep, negen kabin (18); wyn van Caphras, drie feïn (19), en drie kabin; by gebrek van dit laatfte, oude witte wyn; zout van Sodom, een vierendeel van een kab; maalê asfan (20) naar willekeur; Rabbyn Natan den Babyloniër zeide: dat men 'er ook naar goedkeuren amber der Jordaane bybragt: doch zo *er den Priester honig byvoegde, was het offer ongeoorlooft; en indien hy 'er een der kruiden uitliet, was hy de dood fchuldig. De Rabbyn Simeon Gamaliels - zoon zeide: dat de balfem een gom is, dewelke uit de balfemboomen druipt; de Carfinafche zeep, ftrekte ter reiniging van de onyx; de wyn van Caphras om ze te verzachten, dewyl ze hard was. En offchoon het mé raglaïm (21) het beter (18) kabin, Zekere maat. (19) feïn, Zekere maat. (20) maalê asfan , Zeker kruid, hetwelk als 't op het vuur lag, veel rook op deed ryzen, en in 't reukoffer alle de fpeceryen dus fchielyk, hunne reuk deed verfpreiden. De éigenfehap van dit kruid word in de hebreeuwfche benaaming gevonden, dewyl jtt>y rhva betekent: het geen de rook doet opryzen. (21) mé raglaïm. Eenige Rabbynen zyn van gevoelen, dat mé ragla'im water van eene bron , genaamt Rogcl, is; anderen, dat het urina betekent.  ei öchtènd Gebed. . Malachi DL Uitbr: mondei: Wet. verhand: ( Jo •ma') verzoend:bladz: 33. (22) de groote fchikking. Dit is het hout het welk geftadig op den Altaar moest branden. (23) tweede des reukoffers. De kooien waar op het reukwerk genadert moest worden ■, wierden van de groote fchikking genomen. (24) twee brandhouten. Men moest deeze houten dagelyks op het groot vuur des Altaars leggen. ( 25 ) vyf lichten, Te wceten: vyf der zeven lichten des gouden kandelaars. (26) het btoedfprengen, Van het lam welk dagelyks gedacht wierd. (27) reukaffer, Dit gefchiedde op den gouden Altaar., maakte, wierd het r_u.it eerbied] voor het Hei* ligdorn niet gebruikt. rmin 4. Het fpysoffer van Juda en Jerufalem zy den HEERE ten allen tyde, gelyk in de voorgaande eeuwen, welgevallig. Abaye' meld uit naam der gantfche vergaderinge en volgens het gevoelen van Aba Saul, \ dat de fchikking van den dagelykfehen dienst des Tempels aldus was: de groote fchikking (22) was gevolgt Van de tweede (23) des reukoffers, deeze was gevolgt van het fchikken deitwee brandhouten (24); hier na wierd den binnen Altaar van asfche gereinigt, waar op het bereiden van vyf lichten (25) volgde, vervolgens het bloedfprengen (26) van het geftadig offer, het bereiden der twee (overige) lichten, het reukoffer (27), (het verbranden  Ochtend Gebed. 33 'der) leden (28), het fpysoffer, het naderen der offerkoeken (29), het drankoffer (30), dfe bygevoegde offers (31), (het gebruik der) fchaalen (32), eindelyk het dagelyks middag offer, volgens de H. Wet. 5. De Priester zal het brandoffer op den Altaar naderen, en 'er het vet van het vredeoffer op doen rooken. Hier by eindigen alle de offerhanden. rOS fiUM (Ó HEERE!) verlos het onderdrukt volk door Uw Alvermogen, wy fmeeken zulks met iCver! Almogende God, befcherm gelyk den oogappel hen die in Uwe Eenheid gelooven! Zegen, reinig en beloon hen geftadig door Uwe barmhertige Rechtvaardigheid. Geduchte en Heilige God! gelei dat verkooren volk door Uwe oneindige Goedertierenheid. Verheve Eenheid, keer Uw Aanfchyn jegens hen, die Uwe Heiligheid vieren! Dat onze gebeden tot (28) leden ', Der geduurige offerhanden. (29) offerkoeken. Offchoon deeze fchikking in 't oorfpronkclyke uitgedrukt ftaat ?wan pannen , maakt men hier gewag van de offerkoeken daar In gebakken, als zynde liet geen waar op de algemeene fchikking betrekking heeft. (30) drankoffer, Het welk by 't geftadig offer genadert wierd.' (31) bygevoegde offers, Welken op dc beftemde dagen genadert wierden. Zie Num. XXVIII. (32) fchaalen, Deeze moesten, met wierook geruit, op de toonbrooden geftelt worden. c Levit vi  24 Ochtend Gebed, Levit: I VI LI genaakcn; neem onze fmeekingen aan, Gy iie al het verborgene doorgrond! [[Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Uw Glorieryk Gebied □ Beheerrcher van het Heelal! Gy hebt ons bevolen U de dagelykfche offerhanden op haaren tyd te naderen, als ook dat de Priesteren den H. Tempeldienst zouden waarneemen, de Levyten het Choor betreeden, en de Ifraëlyten hunne posten vervullen; maar nu, daar door onze misdryven den Tempel verwoest, en den geftadigen dienst geftaakt is, kunnen wy deeze gewyde plechtigheden niet meer vieren; en Gy hebt gezegt: dat het gebed van onze lippen afvloeijende in plaatfe van eenen offerdier zoude verftrekken. HetbehaageU dan HEERE, onzen en onzer vaderen God! dat onze ieverige fmee- _ kingen voor U zo geacht, aangenomen en welgevallig mogen zyn, als of wy U het geftadig óffer nog naderden, en onze voorige bedieningen nog bekleedden. In Uwe H« Wet is aangetekent: li. Aaron zal het (offer) op de noordzyde des Altaars voor het Aanfchyn des HEEREN naderen; en zyne zoonen zullen 'er het bloed rondom den Altaar van fprengen. 37. Dit is de wet der brand- fpys- zondfchuld- vervul- en vrede offerhanden.  Ochtend Gebed-. 3^ ï. Dit is de befchryving der plaatfen alwaar men de offerhanden moest opdraagen: de Allerheiügfte (33)> naamentlyk de ftier (34) en de geitenhok (35) des Verzoendaags , moest men in 't noorden flachten, alwaar men hun bloed in gewyde vaten ontfing; met dit bloed fprengde men tusfehen de draaghouten (36) op het Voorhangfel en op den gouden Altaar, en indien men eene der bevolene befprengingen verzuimde was de verzoeninge geftoort; het overig bloed wierd op den vloer des büitenften Altaars tegens het westen uitgegooten: doch zo men dit verzuimde was de verzoening geenszins geftoort (37). 2. De ftieren (3 8) en geitenhokken (39) wel* (33) de AHerheiligjleWaaren, zond- fchuld- branden vrede offeren voor 't algemeen. ( 34) ft'er. Dcczen wierd door den Hoogenpriester zeiven gebragt. (35 ) geitenhok, Welken op dien dag door het lot den HEERE ten offer was gevallen. ( 36 ) draaghouten Der Arke. (37) geenzins geftoort. Ook niet indien nien het op eene andere plaatfe uitgoot. (38) de ftieren. Deeze waaren drie in getale: I. de ftier welken den Hoogen Priester 's Verzoendaags, 2. welken men voor overtrecden gebod, en 3. welken de gemeente voor misdaad van dwaaling, naderde. (39) geitenhokken. Te weeten: den eenen welken den HEERE ten lot was gevallen, en den anderen welken ieder ftam ter verzoeninge naderde, wanneer den raad door dwaaling, afgodendienst bevo> tón had. C s Mondei: W: verland. Q^è* hachim ) Jer offer* iand; V»  36 Ochtend Gebed. ken men verbrandde, moest men in het noor-» den flachten, en hun bloed ook aldaar in gewyde vaten ontfangen; met dit bloed fprengde men op 't voorhangfül en op den gouden Altaar ; het verzuim van eene der voorgefchreevene befprengingen , ftoorde de verzoeninge; het overig bloed wierd op den vloer des buitenften Altaars tegens het westen uitgegooten: doch zo men dit verzuimde was de verzoening geenzins verhindert. Zo wel deeze als de voorigen wierden op de plaatfe der asfche verbrand. g. Dit zyn de fchuldoffers der gemeente en van een iegelyk ih 't byzonder (40): de eerfte zyn de geitenhokken welken men op 't Nieuwémaansfeest en de drie Hoogtyden aan de noordzyde moest flachten; hun bloed waarmede men op de vier hoeken (des Altaars) vier befprengingen deed, moest ook aldaar in gewyde vaten ontfangen worden. Aldus verrichtte het den Priester: hy betreedde den opgang, liep den Altaar om, en befprengde tegens het zuidoosten, noordoosten, noordwesten en zuidwesten;- bet overig bloed wièrd op den zuidervloer uitgegooten ; en het mannelyk Priesterdom at bet (vleesch deezer offerhanden) hoe dit ook bereid waar, in het beloop van (40) byzonder. Dcczc offerhanden beftonden uit geitenhokken welken men ter verzoeninge naderde, wanneer men door dwaaling een gebod overtrecdenhad: zy wierden in het noorden geilacht; doch den' gecnen' die met voordacht overtreeden had, was ter uitrooijng verweezen.  Ochtend Gebed. ^ den dag tot middernacht toe , binnen de «-ordynen. 4. Het Allerheiiigfte brandoffer moest in het noorden genacht, en het bloed in gewyde vaten aldaar ontfangen worden , met dit bloed deed men twee (41) befprengingen weike voor vier volftonden. Dit offer moest gevilt, ontleed cn gantsch tct asfche verbrand worden. 5. De vredeofferen der gemeente (42) en de fchuldoffcrs, te weeten: de fchuld wegens eenen diefiial (43), aantastinge (44), vrygelaatene flaavin (45), Nazareër (46) _ melaatfche (47), cn twyfeling (48), moesten wbet noorden geflacht, cn hun bloed moest in gewyde vaten aldaar ontfangen worden; met C4I ) twee befprengingen. Deczc deed men op den buitenften Altaar, tegens het noordoosten en zuidwesten, op dat het bloed langs den Altaar mogt loopen , en dus zyne vier hoeken befbroeijen, (42) vredeofe,-en enz. Deeze beftonderi uit twee lammeren, welken men op 't Weekenfcest met twee brooden van het nieuw koren bragt. C43) diefftal. Dit was als iemand zynen evennaasten bcftolen, en zulks by eedc ontkend had. (44) aantastinge. Als iemand eene bepaalde waarde van iets heiligs door dwaaling genooten had. (45) vrygelaatene Slaavin Het overlpel met eene Lanaamtifehe Slaavin aan eenen hebreeuwfehen Slaaf gehuwt. C46) Njzareïr. Welken zig by eenen doode ontreinigt haa. (47O melaatf-he. Die door God met melaatscheii gcltraft was, en vervolgens geneczen wierd (48) twyfeling. Als iemand in onzekerheid was. van gezondigt te hebben. C 3  g8 Ochtend Gebed., dit bloed deed men twee befprengingen wek ke voor vier volftonden; en het mannelyk Priesterdom at dit (offer vleesch) hoe het ook bereid waare, in het beloop van den dag tot middernacht toe, binnen de gordynen. 6. Het lofoffer (49) en den ram des Nazareërs (50), van minder heiligheid zynde, mogten overal in den voorhove des Tempels geflacht worden; met hun bloed deed men twee befprengingen welke voor vier volftonden; en het (vleesch) mogt door een iegelyk, hoe het bereid waare, in geheel Jerufalcm ten zeiven dage tot middernacht gegecten worden; het geen men 'er (voor de Priesteren) van afzonderde, was van gelyke heiligheid geacht, offchoon het door hen, hunne huisvrouwen, kinderen en flaaven (51) gegeeten wierd. 7. De vredeoffers (52) ook van minder heiligheid zynde, mogten overal in den voorhove des Tempels geflacht worden; met hun bioed deed men twee befprengingen, welke voor vier volftonden : en het (vleesch) mogt door een iegelyk, hoe het bereid waare, in geheel (49) lofoffer. Hier hy moest een vredeoffer met tien ongezuurde en dertig gezuurde koeken van meelbloem genadert worden. (50) ram des Nazare'érs. Als dc bepaalde tyd eens Nazareërs gceindigt was, bragt hy een lam ten brand-, een fchaap ten rein- en eenen ram ten vredeoffer. C51) flaaven. De joodfche flaaven zyn hier uitgezonden. ' (52) vredeoffers. Van een iegelyk in 't byzonder,  Ochtend Gebed. 39 Jerufalem in twèe dagen en e'e'nen nacht gegeeten worden: het geen men 'er ( voor de Priesteren) van afzonderde, was van gelyke heiligheid geacht, öffchoon het door hen, hunne huisvrouwen, kinderen en flaaven (53) gegeeten wierd. 8. Deeerstgeworpenen (54), het tiende (55) cn het PaaEchlam (56) (insgelyks) van minder heiligheid zynde, mogten overal in den voorhove des Tempels geflacht worden; met hun bloed deed men e'e'ne befprenging op den Vloer des Altaars; maar 'er was verfchil in de wyze op welke men deeze (offerhanden) moest eeten : ( het vleesch van ) de eerstgeworpenen wierd door dc Pricstcren; dat van het tiende dooreen iegelyk hoe het bereid waare, in tweedagen en e'e'nen nacht in geheel Jerufalem gegeeten; en het Paaschlam moest alleen des avonds tot middernacht, door die van het bepaalt getal waaren, niet dan gebraaden gegeeven worden. Volgens den Rabbyn Ismae'1 word de H. Wet door de volgende dertien fluitredenen verklaart: x — ' — (5$) flaaven. Zie Nota 51. (54) eerstgeworpenen. Welken het deel der Priesteren waaren. (55) tiende. Naamentlyk: het tweede tiende der viervoetige dieren dat men te Jerufalem bragt. (56) Paaschlam. Het welk men 'sdaags voor het Feest der Ongezuurde brooden bragt. C 4  4a Ochtend Gebed. 1. Gevolgtrekkingen (57) zo van eene lichte tot zwaarder, als van eene zwaare tot lichter zaak. 2. Gelykluidende redenen (58). 3. Een grondregel (59) welken door ééner\ of twee texten verklaart word. (57) Gevolgtrekkingen. (Vermits de gehecle Wet door deeze belangryke fluitredënen verklaart word, én in dit ftuk bezwaarlyk te verftaan zyn, is nodig geoordeelt ze ieder door een voorbeeki nader op te helderen.) In Exod: VI. 12 vind men: Mofes fprak voor den HE E R E zeggende: de kinderen Ifracls hebben my niet aangehoort, hoe zal JPharaö my dan aanhoofen enz. Hier uit blykt wat een gevolgtrekking is, daar Ifraël, ten wiens voordeele het was Mofes aantehooren, zulks niet deed, het zclven van Pharaö veel minder te wachten ftont. ■ (58) Gelykluidende redenen. Dewelke de eene. door dc andere verftaan moeten worden: als by voorb. Levit: XXI. 5. Gy QPriesteren) zult het hair uvrs höofds niet uitrukken enz. en in Dcutr: XIV. I. Gy zyt kinderen des HE E R E Nuwen God, gy zult uw vleesch niet kerven, noch om een fierfgeval ( onder it) liet hair uws voorhoofds uitrukken. Hier dient aangemerkt te worden dat deeze twee texten gelykluidend zyn door het woord nmp uitrukken : het welk in beide vermeld ftaat, waar door men bcgrypt dat in den tweeden text, in welken alleen van het hair des voorhoofds gewag gemaakt word, zo wel als in den eerften , het geheel hoofd verftaan moet worden. Ook vind men in den tweeden text, dat het uitrukken des hairs ter oorzaake van een fterfgeval verboden is : maar offchoon zulks in den eerften niet gemeld ftaat, word het daar echter, door de eensluidendkcid der twee redenen, uit begreepen. ' (59) grondregel cfoor éénen text. In de wetten der yverzucht tusfehen man cn vrouw, 'Num: V. 13. vind men: en geene getuige tegen haar opgejlaan, noch op de daad betrapt is. Of-  Ochtend Gebed. 41 4. Algcmeene fieliingcn (i5o) door byzondcre te verklaaren. ichoon alhier getuige in het eenvoudig getal Kcfteit is bcgrypt men 'er echter uit, dat zulks twee'of mee? getuigen moeten zyn, .door Deutr: XIX. iS. In alle zonden en mtsdryven zal niemand door éènen getuige beJcnuldtgt, en geene zaak zal bevestigt kunnen worden , dan door bewys van twee of drie getuigen. Welken text bewyst dat op alle plaatfen alwaar in de H Wet liet woord getuige in eenvoud ftaat, het zelve in 't meervoudig moet verftaan worden; ten zy zulks in de H. W et duidelyk vermeit word ; gelyk in' den voorgemelde,! text Deutr: XIX. 15 , alwaar' het woord getuige met het woord één uitgedrukt is twee texten. Levit: XXI. 17. 'Spreek tot Aaron zeggend;; memand onder uw zaad naar hunne geflacht en denwelken eenig lighaams gebrek heeft, zal vermogen offerhanden voor den HEERE te naderen VS. 18. Baar een iegelyk welken eenig lighaams gebrek heeft, met zalmogen naderen, naamentlyk: de blinden de lammen , of die eenig lid te kort of te lang hjf- I0; °f d" een hand of voet gebroken heef? VS. 20. Of misvorming in de Wenkbraauwen, een wit vlakje int gezicht, een paerl op het oog, drooge of roerige fcliurft of eenige kneuzing aan de teeldeelen heeft Deeze gebreken zyn betrekkei}k tot het Priesterdom' De volgende gaan dc offerdieren aan. Lcvit: XXII 22' ±>,tnd, gcoroken, gefpleeien , of eene beenderige uitgroeijng, enz. zullen den HEERE niet genadert worden. Hier dient aangemerkt te worden , dat ofichoon dit Iaatstgenoemt gebrek, naamentlyk: eene br-ndenge uitgroeijing alleen by de offerdieren vermeld is, zulks ook onder die der Priesteren moet verftaan worden; door het woord ™ gebrek, het welk ,1 be.de de texten vermeld is, als mede in den grondregel der zelve texten. Zie Lcvit: XXI. 17 CÖp) Algcmeene Jlellingen enz. Deutr XXII ri Vy zult u met met gewaad van f zaamgn-oerde' Bpffe Ideeden; wol en gaar en te zaamen. Door de 'algemeene gell.ng zoude men kunnen verftaan , dat men geen C 5  42 Ochtend Gebed: 5. Byzondere Hellingen (61) door algcmeene te verklaaren. 6. Zo men in de H. Wet eene (62) algemeene, eene byzondere, en weder eene algemeene ftelling aantreft, den zin volgens de byzondere te verklaaren. 7. Eene algemeene ftelling ( 63 ) , welke ee- gewaad van gemengde ftof hoegenaamt zoude mogen gebruiken: doch de byzondere ftelling leert ons, dat het verbod zig niet verder dan over gaaren en wol uitftrekt. (61) Byzondere ftellingen enz. Ex: XX. 14. Gy zult het huis uws evennaasten niet begeeren, zyne huis~ vrouw , dienstknecht , dienstmaagd , os noch ezel. Door deeze byzondere ftelling zoude men insgelyks kunnen verftaan dat alleen de genoemde voorwerpen verboden zyn te begeeren: maar het flot van deezen text: noch al het geen uwen evennaasten toehoort, verklaart ons dat het begeeren eens anderens goed ten allen opzichte verboden is. (62) algemeene, byzondere en weder algemeene enz. Ex: XXII. 8. (in de wetten van diefftal laat de H. Wet zig aldus uit) Aangaande alle zaaken van onrecht (algemeene ftelling), over os , ezel, kleinvee en kleederen (byzondere) en over alle verlies, enz. (weder algemeene ftelling) in diergelyk geval leert men, dat hetzelve naar de byzondere ftelling beflist word, en alleen dc genoemde voorwerpen aangaat. (63) algemeene ftelling, welke enz. Num: III. 40. Neem het getal aller eerstgeboornen van de mannelyke kunne , enz. alle eerstgeboornen ( algemeene ftelling ) mannelyke kunne (byzondere ftelling). Door dc algcmeene ftelling zoude men alle de eerstgeboornen, zo mannelyk als vrouwelyk, kunnen verftaan: maar door de byzondere leert men , dat 't alleen de mannekeerstgeb. zyn; dus heeft de algemeene ftelling de byzondere tot verklaaring nodig. Insgelyks vereischt dc byzondere ftelling de algemeene, door dat men uit de byzondere het geheel mannelyk geflacht zoude kunnen,  Ochtend Gebed, 43 ne byzondere, en eene byzondere welke eene algemeene ftelling tot nadere verklaaring vereischt. 8. Als onder algemeene ftcllingen (64), zig eene tot verdere verklaaringe afzondert, dient deeze verklaaring niet alleen in dit byzonder geval: maar voor de geheele algemeene ftelling waar van zy zig afzondert. 9. Zo men eene algemeene ftelling ( 65), en verftaan: maar door dc algemeene begrypt men dat zulks alleen de eerstgeboornen daar van 'betreft. (64) Als onder algemeene/tellingen enz. Exod: XXII. 19. Een iegelyk die de afgoden dient zal verdelgt worden. Door deezen algemcenen regel zien wy alleen, dat by de doodftraf fchuklig is: maar geenzins welke dood hy ondergaan moet: doch in de Wetten van den Molech Levit: XX. 2. ftaat: Een ieder die Qéén of gedeelte) van zyne af/lammelingen den Molech opoffert, zal de dood ondergaan: het volk des lands zal hem fteenigen. De MolcchJicnst onder de algemeene afgodendiensten begreepen, en hier uitgezonden zynde leert ons , dat deeze ftralfe niet alleen voor de Molechofferaaren: maar in het algemeen voor alle de afgodendienaaren voorgefchrecven is. (65) 2fa men eene algemeene ftelling enz. In Levit: XIII. vind men, dat zo iemand zekere vlakken van melaatsheid op de huid heeft, hy by den Priester gcbragt, en volgens verdere tekens, eén of twee weeken opgcfiooten moet worden; in vs. 2. onder het Woord njnx melaatfcheid worden alle befmettingen deihuid begreepen: maar; in dat zelfden hoofdft. vs. 24. leert men, dat iemand die fchurit, of eene brandwond heeft, maar zeven dagen opgcfiooten moet zyn. Deer za twee kwellingen alreeds onder dc algemeene bcnaamingvan melaatfcheid begreepen: doch alhier uitgezonden zynde, is om de zaak lichter in plaats van zwaarder te maaken; dus ondcrftclle men geenzins dat in deeze gevallen eene opfluiting van twee wecken vcreischt word, offchoon zulks in de algcmeene ftclhng aangeweezen is.  44 Ochtend Gebed. teffens eene byzondere, dezelve zaak betreffende , vind: is deeze laatfie tot verlichting en geenzins tot verzwaaring gericht. 10. Zo men eene algemeene ftelling (66), en teffens eene byzondere ( eene vreemde zaak betreffende) vind, is deeze laatfie zo wel tot verlichting als tot verzwaaring gericht. 11. Zo eene byzondere ftelling (67) zig (66) Zo men eene algemeene ftelling enz. In Exod: XXI. 2. vind men : Wanneer gy eenen hebreeuwfehen ftaaf koopt, zal hy zes jaaren dienstbaar zyn: doch in het zevende ontftaagen worden. Dit woord flaaf betekent bier volgens fjeutr: XV. 12. beide , flaaf en flaavin, en dus is dc wet hier eene algemeene ftelling. Wydcrs leest men in Exod: XXI. 7. Zo iemand zyne dochter tot flaavill verkocht zal hebben , zal zy geenszins gelyk de flaaven ontftaagen worden, (Dit is de afzondering waar uit wy verzwaaring cn verlichting zullen aanwyzen) want'zy kan haare vryheid vrocgtydiger verkrygen; naamentlyk: door het affterven van haaren heer,'of wanneer ,zy intusfehen de jaaren van huwbaarheid bereikt, enz. QZie Maimonid. Wetten over de Slaaven) deeze gevallen ftrekken tot verlichting. De verzwaaring in tegendeel beftaat hier in: dat haaren heer haar, voor zig of voor zynen zoon, zonder haare bewilliging, verlooven kan.'Zie Ex: XXI. 8. 9. (67) Zo eene byzondere ftelling enz. Levit: XXII. II. Iemand die voor geld door eenen Priester gekocht is, zal van de terumot nuttigen, (dit woord betekent hier de pricsterlyke fpyzen) alsmede zy die in des Priesters huis geboren zyn. Onder hen, die in zyn hui^ geboren zyn, begrypt men beide , zyne ongehuwde en gehuwde dochteren: zie hier de algemeene ftelling. Verder vind men in vs. 12. Eene Priesters '■'flochlcr dewelke aan eenen vreemden gehuwt is» zal van het heilig hefoffer niet nuttigen. Uit deeze afzondering zoude men kunnen verftaan , dat haar dit genot voor altoos ontzegt was; doch door de volgende verklaaring, vs. l^. Eene Priesters dochter, zynde een:  Ochtend Gebed: 4^ VSn den algemeenen regel afzondert, moet deeze nieuwe verklaaringe niet weder by haarerl grondregel gebragt worden, ten zy de H. Wet dit door eene nadere verklaaring doet. 12. Eenige ftellingen door haaren eigen zin, (o"8) en anderen door het flot te verftaan. 13. Eindelyk zo men twee tegenftrydigé ftellingen (69) vind, deeze door eene der- kinderlooze weduwe of verftootene , dewelke als in haare jeugd in haar vaders huis wedergekeert is, zal van haare vaders fpyze genieten enz. door deeze verklaaring zeggen wy, word de afgezonderde ftelling door de H. Wet wéder tot haaren grondregel gebragt. (68) Eenige ftellingen enz: Levit: XXI. 12. Hy (_den Haogen Priester^) zal uit het Heiligdom niet gaan, enz: Deeze text moet niet naar den letter , maar volgens den eigen zin, waar vs. 11. van fpreekt , naamentlyk: 't ontreinigen voor de dooden van zyne nabeftaande bloedverwanten, verftaan worden ; dus leert men dat alleen door 't ontreinigen vpor dooden, het den Hoogen Priester verboden was uit het Heiligdom te treeden. anderen enz. Levit: XVIII. 6. Niemand Zal tot de nabeftaande van zyn vleesch naderen, enz: uit dit gebod zoude Uien kunnen verftaan, dat alle bloedverwantfchap hier onder begreepen is: doch het (lot ftrekt ons hier tot oplosfing, en wyst ons aan welk vermaagfehap uitgeflooten is. (69) zo men twee tegenftrydigé enz: In Exod: XX. 19. leest men: Gy hebt gezien dat Ik van den Hemel met u gefproken heb. Dc text in Deutr. V. 4 luid aldus: Van aangezichte tot aangezichte heeft den HEERE met u op den berg in het midden des vuurs gefproken. Deeze twee texten zyn tcgenftrydig cn verelschen eene verklaaring, dewelke den derden'text ons oplevert. Deutr: IV. 36. Van den Hemel heeft Hy Zyne ftemme doen hooren om u te beftraffen, en op Aarde heeft Hy u Zynen grooten Gloed doen aanfchouwen, en Zyne woordtn hebt gy -uit het midden des vuurs gehoort.  46 Ochtênd GêbeL i Chron. XVI. (70) Zie Nota 7. de, de twee eerfte overeenftemmende, te beft isfen. HEERE onzen en onzer vaderen God! het behaage U 't Heiligdom in onzen leeftyd fpoedig te herdichten; en ons een aandeel in Uwe H. Wet te vergunnen, [om Uwe wille te volbrengen. _J Men zegt pm ttlp (7°)- tnn 8. Looft den HEERE, roept Zynen H* Naam aan , en? openbaart Zyne Goddelyke werken onder de volkeren. 9. Heft uwe ftemme, pfalmzingt ter Zyner Eere, verkondigt alle Zyne wonderwerken. 10. Roemt u in den Naam Zyner Heiligheid; dat de herten der geenen die Hem nafpooren zig verblyden. 11. Wilt den HEERE en Zyne kracht navorfchen, en Zyn Aanfchyn geftadiglyk zoeken. 12. Herinnert u de wonderen en Goddelyke verrichtingen door Hem volbsagt; de oordeelen door Hem uitgefproken. 13. Gy nakomelingfchap Israëls Zynen dienaar, kinderen Jacobs Zynen uitverkooren! 14. Hy is den HEERE onzen God, wiens recht op den gantfehen Aardbodem gëoeifent word.  Ochtend Gebed, , 4^ 15. Gedenkt in aller eeuwigheid aan Zyne verbintcnisfe: dat (dierbaar) Woord, hetwelk Hy duizenden gedachten heeft bevolen; 16. Dat Hy met Abraham is aangegaan, dat Hy aan Ifaac gezwooren , 17. En aan Jacob tot eene inftelling heeft gegeeven; verbintenisfe, voor eeuwig aan Is* raël bevestigt, 18. Zeggende: Ik zal u den lande Canaati gecven, om het u erfelyk te doen bezittend 19. Ten tyde dat gy nog klein in getal waart, en 'er u als vreemdeling in ophield; 20. Toen (uwe voorouderen) 't land der heidenen doortrokken, en van 't een Ryk tot het ander overgingen; 21. Gedoogde Hy niet dat iemand ze onderdrukte, en beftrafte zelfs de koningen om hunnent wille. 22. Deert, (zeide Hy,) Myne gezalfden niet, mishandelt geenzins Myne Godstolken. 23. Bewooneren der Aarde ! zingt den HEERE; verkondigt dagelyks Zyne verlosfin ge. 24. Verbreidt Zyne Eer onder de heidenen, Zyne wonderen by dé volkeren. 25. Daar den HEERE Groot, Lofwaardig ja vrceslyker dan alle de goden is. 26. Alle de heidenfche afgoden zyn ydel : maar de HEERE heeft den Hemel gefchapen. 27. Luisteren Heerlykheid zyn Zyne Goddelyke eigenfchappen.- de Almacht en waare vreugd verzeilen Hem. 28. ö Gy gedachten der volkeren! fchryft den HEERE roem en kracht toe;  48 • Ochtend Gebed. Pf: XCE LXXVII 29. Erkent de Eere Zyns Goddelyken Naam: verfchynt met offerhanden voor Zyn Aanfchyn; buigt u voor den HEERE in Zyn luisterryk Heiligdom. 30. Dat de bewooneren der Aarde voor Hem fidderen; voor God die de Waereld dermaate gegrondvest heeft, dat ze onbewecgelyk is. 31. Dat Hemel en Aarde zig verheugen, en de heidenen zeiven Gods opperheerfchappye erkennen. 32. De Zée met al wat zc befluit bruifche, het veld met al wat het voortbrengt, doe zyne vreugde blyken. 33. Als dan zullen de boomen des woudS voor den HEERE juichen: dewyl Hy zal gekomen zyn om het menschdom te oordeelen. 34. Looft den HEERE daar Hy goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat , 35. En zegt: verlos ons 6 God onzes heils! verzaamel ons uit het midden der volkeren; én bevryd ons van hen, op dat wy den Naam Uwer Heiligheid looven , cn ons in Uwe Eere roemen. 36. Gezegent in alle eeuwigheid zy den HE ERE Israë.s God: al het volk roepe: men loove den HEERE Amen! [. 5. Verheft den H E E R E onzen God, en werpt u voor Zyne voetbank neder, Hy is (een) Heilig (Opperweezen). 9. Verheft Hem, en buigt u voor den berg Zyner Heiligheid, dewyl de HEERE onzeri God Heilig is. r 38. Hy, den Mededogenden (God) zal de  Ochtend Gebed. 49 zonden vergeeven: Hy zal (ons) niet verdelgen : maar Zyne gramfchap verzachten, en Zynen toorn niet ontfteeken. 12. HEERE! laat Uwe Barmhertigheid niet van my afwyken: behoed my door Uwe Genade en Waarheid. 6. Gedenk HEERE aan Uwe Eeuwigduurende Barmhertigheid en Genade! 35. Men fchryve U de kracht toe, ó God! Uwe Heerlykheid zy over Israël, gelyk Uw Alvermogen, in den Hemel uitgebreid is. 36". Zyt gelooft, ó HEERE, Gy die vreeslyk in Uw Heiligdom zyt: ó God Israëls! die Uw volk de kracht en onvertzaagtheid fchenkt. hïöpj lt z. ó HEERE, Gy die de (macht dei*) : wraake bezit, verhef U met luister! 2. Richter des Aardryks! verhef U om dé hoogmoedigen naar hunne werken te ftrafFen. 9. Van U vloeit de verlosfinge: Uwe Zegeningen befproeijen Uw volk, Sela! 12. ö HEERE der Heirfchaaren! zy met : ons : God Jacobs onzen Behoeder, Sela! 13. God der Hemelfche benden, gelukkig ; den mensch dien op U betrouwt! 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst! : ten tyde dat wy U aanroepen. 9. Verlos Uw volk , zegen Uw erfdeel, be- : feherm en verhef het eeuwiglyk. 20. Onze ziele verbeid U, 6 HEERE! Gy : j»yt onze byftand en onzen fchild* D XL. XXV. Lxviü. X. xcwt lï. KLVf. .xxxiVi KX. oivnt*  g& Ochtend Gebed. lxxxv. xliv. lxxxi. cxliv. xiii. xxx. 21. In U zal zig ons hert verheugen, claaf wy onze hoop op U geftelt hebben. 22. ó HE ERE! dat Uwe Goedertierenheid ons, volgens het vertrouwen*'t welk wy in 13 ftellen, begunftige. 8. Bewys ons Uwe weldaaden, ö HEERE5 fchenk ons Uw Heil. 27. Staaons met Uwe hulp by, 6 God! en verlos ons door Uwe Goedertierenheid. ir. (Want Gy hebt gezegt:) Ik ben des HEERE uwen God, die u uit Egyptenland gevoert heb: vermenigvuldig uwe wenfchen, en Ik zal ze allen voldoen. 15. Welgelukzalig het volk dat de Hemelfche zegeningen geniet, en wiens God den HEERE is. 6. Ik vertrouw op Uwe Barmhertigheid : myn hert verheugt zig; ik zal, óHEERE, Uw lofzingen! Gy die my weldaadiglyk beloont. -jöönj* uw» {Het eerfte vers van deezen P/alm zegt men niet, dan geduurende de agt dagen van het Inwydingsfeest. t. Pfalm en Lofzang Davids, ter inwydinge van den (Heiligen) Tempel.) 2. ö HEERE! ik zal U verheffen, Gy die my hebt doen zegepraalen, en myne vyanden over my niet hebt doen verheugen. 3. HEERE myn God! U heb ik aangeroepen, en Gy hebt my Uwe byftand vergunt. 4. Gy hebt myne ziele van het gevaar ge*  Öchtènd Gebed. red: Gy hebt my in het leeven behouden, ot dat ik niet ten grave zoude daalen. 5. Zingt den HEERE, gy Zyne gunstgenooten! looft Hem ter gedachtenisfe Zynei Heiligheid. 6. Want Zyne gramfchap duurt Hechts een oogenblik, en Zyne gunst het eeuwig leeven; des avonds nadert de droefheid, en des ochtends ontwaakt men met vreugdgezangen. 7. Ik zeide wel in mynen voorfpoed .- ik zal nimmer dwaalen, 8. (Want,) ó HEERE! Gy had myne ver* hevene macht door Uwe Goedgunstigheid bevestigt : maar toen Gy van my afweek was ik verflagen. 9. U, ö HEERE! riep ik aan: en U fmeekte ik. 10. Tot wat baat zoude het myne ziele ftrekken als ik ten grave daalde ? zoude het ftof U looven, of Uwe Waarheid verkondigen ? 11. Hoor my genadiglyk aan, ó HEERE\ en vergun my Uwe byftand. 12. Gy hebt myne weeklagt in vreugdgefchal verkeert, en mynen rouw in vergenoeging herfchapen. 13- Op dat myne ziele onophoudelyk Uwe eer zinge, ó HEERE myn God! zal ik U eeuwig looven. »-m "iït? 1. Pfalm Davids. Myne ziele en al wat in 1 wy is, loove dert HEERE en Zyn Heiligen Naam. D ö 1  3.2 OchtSnd Gebed. 2. Myne ziele pryze den HEERE, zotidef geene Zyner weldaaden te vergeeten. 3. (Hy is 'O die alle myne zonden vergeeft, ja alle myne krankheden geneest. 4. Die my van het verderf verlost, en met genade en barmhertigheid bekroont. 5. Hy verzadigt mynen mond met overvloed , op dat myne dagen zig als die des ade^ laars, vernieuwen. 6. De HEERE handelt met rechtvaardigheid', en ftaat den onderdrukten met gerechtigheid by. 7. Hy heeft Mofes Zyne wegen; de kinderen Ifraëls Zyne daaden bekent gemaakt. 8. De HEERE is Barmhertig en Mededogend , langmoedig om zynen toorn te ontfteeken en oneindig in Goedertierenheid. 9. Hy verwyst ons niet voor altoos, (Zyne gramfchap) is niet eeuwigduurend. 10. Hy ftrafte ons niet naar onze zonden j kastydde ons geenzins volgens onze misdryven. 11. Want Zyne Goedertierenheid heeft hen die Hem vreezen , zo verre als den Hemel van de Aarde is, overtroffen. 12. Hy heeft onze overtreedingen, zo verre als 't oosten van 't westen gelegen is, van ons verwydert. 13. Gelyk eenen tederen vader jegens zynen kinderen, ontfermt zig den H E E R E over Zyne vreezenden. 14. Dewyl Hy onze (kwaade) neigingen doorgrond, gedenkt Hy dat wy niet dan enkel ftof zyn.  Ochtend Gebed. 5? '15. De dagen van den mensch zyn gelyk het (welig) gras, en bloeijen als 't kruid des velds. 16. De wind dien het beftormt, vernietigt het (zodanig;) dat zyne plaatfe onkenbaar blyft. 17. Maar de Barmhertigheid des HEEREN blaakt eeuwig over Zyne vrcezenden; en Zyne Rechtvaardigheid over hunne nakomelingen. 18. (Ja Hy begunstigt) hen die Zyn verbond bewaaren, en zig 't betrachten Zyner geboden geheugen. 19. De HEERE heeft Zynen Troon in den Hemel gevestigt; alles is Zyne Opperheerfchappye onderheven. 20. Loof den HEERE, gy Engelcnrei! gy die ieverig zyt om Zyn woord naar tc komen, en Zyn gebod te gehoorzaamen. ' ai. Pryst den HEERE gy Hemelfche benden ! ö Dienaaren! die Zyn welbehaagen volbrengt. 22. Schepfelen des HEEREN, en gy myne ziele! looft Hem in alle de plaatfen van Zyn oppergebied. {De tien bekeeringsdagen zegt men mes maal het volgende. 39. (De HEERE is den God., (voorzeker) de HEERE is den God.) D 3 j. Kon. XVIII.  £4 Ochtend Gebed. Zaclv. XIV. H cvi. CL. X}X (71) n'Mn HaUlu-Jah looft den HEERE. (72) nïjo1? Lamnatfeah komt van ns) b^ja/i overwinnen , en betekent volgens Kimchi, aan den Qp-« perzang- of Choormeester. Men zegt dit Vers twee maat. •f?B ** De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zal in alle Eeuwigheid het oppergebied voeren. 9. De HEERE zal voor Koning des Aardry ks erkent worden: als dan zal den HEERE. één en Zynen H: Naam één zyn, 47. De HEERE onzen God verlosfe ons, en verzaamele ons van onder de volkeren ; op dat wy den Naam Zyner Heiligheid looven, en ons in Zyne Goddelyke Eer roemen. 48. De HEERE Israëls God worde in alle eeuwigheid vcrheerlykt; al het volk zegge Amen, Halelujah! ( 71) 6. Al wat adem fchept loove den HEERE, Halelujah! D'ü^n naxh (70 1. Pfalm Davids aan den Opperzangmecstcr. 2. De Hemel gewaagt van Gods Eer: het verheven Zwerk verkondigt Zyne verrichtingen. 3 Een dag verklaart de fchikking des volgenden -, een nacht geeft ons de kennisfe des toekomenden ,  Ochtend Gebed. ^ 4. Zonder fpraak noch woorden, en zonder fiemme tc doen hooren. 5. De loopbaan (der Hemellichten) ftrekt zig over het Aardryk uit, en aan het einde der Waereld (zyn) hunne tekenen; de Zon heeft God onder hen, als in eene tente geplaatst. 6. Zy praalt gelyk eenen bruidegom van zyn huwelyksfeest komende; en als eenen held, om vol moeds ten ftryde te trekken. 7. Ja zy doorwandelt den Hemel van het een tot 't ander einde, zonder dat iets (van het gefchapene) haaren gloed derve.- 8. De Wet des HEEREN is volmaakt, zy fchenkt den vrede aan de ziele; Zyne Getuigcnisfe is waarachtig, en'begiftigt den onnozclen met wysheid. 9. De oprechtheid Zyner Inftellingen verheugt 's menfehen herte; Zyne heerlyke Geboden doen het verftand ophelderen. 10. De vrceze voor den Allerhoogften is zuiver en eeuwigduurend; Zyne oordeelen zyn waarachtig : allen zyn zy gelyk in rechtvaardigheid. 11. Zy zyn begeerlyker dan 't allerfynst goud, en uitmuntender dan de aangenaamfte honigraaten. 12. Ook is Uwen dienaar ó God daar door vermaant, (onaangezien) 't hoogfte goed te wachten (laat in ze naar te komen. 13. Wie zyn alle dwaaüngen bekent ? bevryd my, 6 HEERE! van die ik, my verborgen zynde, begaan heb. 14. Bewaar Uwen dienaar van alle moed- D 4  gó Ochtend Gebed. wil; dat deeze drift my niet beheerfche : als dan zal ik oprecht, en van opzettelyke overtreedingen gezuivert zyn. 15. ó HEERE, mynen Befchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte welbehaagelyk voor U mogen zyn. 1ÖiW 11*13 Gezegent is Hy, op wiens woord de Waereld is gefchapen; Hy die fprak en volbragt, befloot en bevestigde. Gezegent Hy, die het fcheppingswerk heeft volbragt, zig altyd over de fchepfelen erbarmt, en de geenen die Hem vreezen met Heil beloont. Gezegent Hy, die de duisternisfe opheldert, en het licht voortbrengt; dien altyd Leevenden God, die alle eeuwigheid verduurt; voor wien geene onrechtvaardigheid, vergeetelheid noch ontzag voor iemand beftaat, en zig door geene gefchenken laat bekooren. Hy is in alle Zyn? wegen oprecht, en mededogend jegens Zyns fchepfelen. Hy bevryd en verlostze {Des Sabbats ztgt men: Gezegent Hy die Zyn volk- Israël op den Heiligen Sabbatdag de rust heeft gefchonken.) Nogmaals gezegent in alle eeuwigheid Hy, Zyn H. Naam en Gedachtenisfe. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, onzen God Meester van het Heelal! Groote en Koninglyke Opperheei;fcher, Vader der Barmhertigheid} Gy die door  Ochtend Gebed. 5% Uw volk geroemt, en door Uwe gunstgenooten en dienaaren met luister verheerlykt wórd. ó HEERE onzen God! met Uwen dienaar Davids lofzangen, eerdichten en Pfalmen zullen wy Uwe Almacht vieren; wy zullen U looven, met luister verheerlyken en verheffen; ja wy zullen Uw Oppergebied, Uwe Heiligheid en Goddelyk Vermogen erkennen, ó Onze God en Opperheer! wy zullen Uwen H. Naam onder ons oprichten; Gy, die in eeuwigheid beftaat, Uwen H. Naam worde onophoudelyk gepreezen en verheerlykt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! onzen eerbiedwaard*gen Opperheerfcher. Des Sabbats zegt men deezen Pfaim niet. rrvrh iiiaa 1. Lof Pfalm. Gy bewooneren des Aardryks, juicht den HEERE. " 2. Dient Hem met blydfchap, en verfchynt voor Hem met vreugdgefchal. 3. Erkent dat den HEERE alleen God is; Hy heeft ons gefchapen, en wy Zyn volk, zyn de kudde Zyner weide. 4. Betreedt Zyne poorten met lofzangen, Zyne voorhoven met eergalmen; looft Hem, zegent Zynen H. Naam. 5. Daar den HEERE ten allen tyde Goedertierend is, en Zyne Getrouwheid ter eeuwige genachten beftaat. D 5 Pf: C.  tj8 Ochtend Gebed. ff; xcn. (jDw fabbats worden de twee volgende P/ah men gezegt. nrntf? aita ••• ïiata 1. Pfalm zang voor den Sabbatdag. 2. Heilzaam is 't U, ö HEERE, te looven; en Uwen H. Naam, ó Allerhoogfte, te pfalmzingen! 3. Des morgens Uwe Genade, en des nachts Uwe waarheid te verkondigen. 4. Op tienfnaarentuig en vedel en met zielftreelende toonen op de harpe. 5. Want Gy hebt my door Uwe werken verrukt, ook zal ik Uwe (Goddelyke) verrichtingen uitgalmen. 6. Hoe heerlyk zyn Uwe werken, ö Alvoorzienend Weezen! hoe doordringend zyn Uwe peinzingen! 7. Dc verftandelooze kan ze niet bevatten : zy kunnen door den onwcetenden geenzins doorgrond worden. 8. Offchoon de goddeloozen gelyk het veldgewas voortfpruiten, en de ongerechtigen alömme in voorfpoed leeven, zullen zy nochtans het eeuwig verderf ondergaan. 9. Maar Gy, Almogende God! blyft ten allen tyde verheven. 10. Want Uwe vyanden, ó HEERE! ja Uwe (felfte) wederftreevers zullen verdelgt, en de bewerkers van euveldaad verflrooit worden. 11. Gy zult myne kracht gelyk den hoorn  Ochtend Gebed. 59 des eenhoorns verheffen, en my met verfche olie zalven. 12. Dus zal ik (de nederlaag van) myne haateren aanfehouwen; en (den ondergang) myner fnoode aanvallers verneemen. 13. De rechtvaardige zal gelyk den palmboom bloeijen; gelyk den ceder der Libanon voortteelen. 14. Hy zal in den Huize des HEEREN geplant, in deeze (gewyde) voorpoorte zyne vruchten voortbrengen. 15. Zelfs in zyne grysheid zal hy de bloem der jeugd behouden, en de kloekheid in volle krachten genieten. 16. (Dit alles) om de Gerechtigheid van het Opperweezen te verbreiden: (God) myn Befchermer, in Wien geen onrecht heerscht! 1. De HEERE heeft eeuwig geheerscht, Zig met de kracht gewapent, Zyn Alvermogen in 't werk geftelt, en het Heelal, op dat het niet zoude wankelen, gegrondvest. 2. ó Gy, die Alvermogend zyt! Uwen Zetel was voor den tyd reeds gevestigt. g. Schoon vloeden en rievieren hun ruisfchen vermeerderen, en ftroomen hunne golven met geweld opheffen, 4. Ja fchoon veele zeeën, en te zaamen alle de rollende baaren dier groote waterplasfen, verwoed opflelpen, zyt Gy nochtans , Almogend Opperweezen ! van Uwe Hemelzaalen geduchter in kracht (en Ileerlykhcid.) Pf. XCHI.  6o • Ochtend Gebed. Pr. civ. CXIII. cxxxv. cm. t. Chron. XVI. Pf. X. XXXIII. Spreuk. XIX 5. Uwe Getuigenisfen, ó God! zyn waarachtig ; voor alle eeuwigheid verciert de Heiligheid, Uwe gewyde Woonplaats.) 31. De Eere Gods is eeuwigdnurende; de HEERE verheugt zig in Zyne werken. ' 2. Den (H:) Naam des HEEREN zy van nu tot in aller eeuwigheid gezegent. 3. Ja deezen (H=) Naam zy van het oosten tot 't westen gepreezen. 4. De HEERE is boven alle volkeren verheven; en Zyne Majesteit is boven de Hemelen. 13. Zyn Naam zal eeuwig beftaan, en de geheugenisfe (Zyner Wonderdaaden ) in alle gcflachten erkent worden. 19. De HEERE heeft Zynen Troon in den Hemel gevestigt; alles is Zyne Opperheerfchappye onderheven. 31. Hemel en Aarde verblyden zig; Gods Regeeringe worde onder de heidenen zeiven erkent. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert; ja Hy zal in aller eeuwigheid 't oppergebied voeren. 16. De HEERE regeert eeuwig: de ongeloovigen zyn uit Zyn land verdelgt geworden. 10. De HEERE verydelt den raad der heidenen , en vernietigt de voorneemens der volkeren. ar. 'sMenfchen overdenkingen zyn talryk:  Ochtend Gebed. snaar het befluit des HEEREN is ftandvastig. ii. Zynen raad zal altoos beftaan, en 't geen Hy beflooten heeft, alle genachten verduuren. 9. Daar het Al door Zyn woord 't weezen ontfing, en door Zyn gebod alles bevestigd wierd. 13. De HEERE heeft Zion verkooren, het behaagde Hem, aldaar Zynen Zetel te plaatfen. 4. Hy heeft Jacob tot zynen gunsteling aangenomen ; Israël, om Hem tot eigendom tê ftrekken. 14. Want de HEERE zal Zyn volk niet afftaan, noch Zyn erfdeel nimmer verlaaten. 38. Hy, den Mededogenden (God) zal de zonden vergeeven: Hy zal (ons) niet verdelgen: maar Zyne gramfchap verzachten, en Zynen toorn niet ontfteeken. 10. Verhoor en verlos ons, ö Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. ré» , 5. Welgelukzalig die Uwen Huize betreeden: Zy zullen U geftadig looven, Sela! 15. Welgelukzalig het volk dat de Hemelfche Zegeningen geniet, en wiens God, den HEERE is. 1. Lofzang Davids, 6 Hemelfche vorst! ik zal U verheffen en Uwen H: Naam eeuwig looven. 1 2. Ten allen tyde zal ik Uwen H: Naana geftadig eerbiedigen. Pf. XXXIiL CXXXIL, XCIV. LXXVIIL XX. 3 Pf. LXXXIV, CXLIV. CXLV,  62 Ochtend Gebéd. 3 3. Gy zyt Almachtig en Lofwaardig, Uwe Grootheid is ondoorgrondelyk. *] 4. Uwe werken zullen van alle gedachten gepreezen worden, en zy zullen Uw Alvermogen roemen. H 5. Ik zal den luister Uwer Eere en den lof Uwer wonderdaaden verkondigen. 1 6. (Deeze wonderdaaden) zullen de kracht Uwer dapperheden vermelden; en Uwe Grootheid zal ik vieren. ï 7. Zy zullen Uwe oneindige Goedheid openbaaren, Uwe Gerechtigheid alömme uitgalmen. n 8. Gy zyt Mededoogend en Barmhertig, Langmoedig in Uwen toorn te ontfieeken, en oneindig in Genade. Ï3 9. Gy zyt Goedertierend jegens het AI, Uwe Barmhertigheid verbreid zig over alle Uwe fchepfelen. 1 10. ó HEERE! Gy word door Uwe werken gepreezen, Uwe Gunstgenooten zullen U verheerlyken. 5 11.'Zy zullen den luister Uws Oppergebieds vermelden, en Uwe Almacht uitroepen. V 12. Om 't Menschdom Uwe groote daaden, en de Eere en Luister Uwer Heerfchappye bekent te maaken. 013. Uwe Heerfchappy verduurt de eeuwen , en Uw Oppergebied alle gedachten. EJ 14. Gy onderfteunt de machteloozen, en vergunt den onderdrukten Uwe byftand. j? 15. Op U hoopen alle fchepfelen , Gy fchenktze hun voedzel op zyn tyd.  Ochtend Gebed. 63 9 i5. Uwe (milddaadige) Hand ontfluit Gy * óm al wat leeft naar begeerte te verzadigen. *f 17. In alle Uwe wegen zyt Gy Rechtvaardig; en Goedertierend in alle Uwe werken. n 18. Gy zyt naby allen die U aanroepen, en U met oprechtheid fmeeken. •7 19. Gy doet het welbehaagen der geenen j die U vreezen; verhoort hun gekerm en verlostze. ET 20. óHEERE! GybefchermtUwe gunstelingen; en verdelgt alle goddeloozen. J-) 21. Myn mond verkondige Uwen Lof, i & HEERE! het Menfchdom zegene eeuwig de Heiligheid van Uwen Naam. 18. Ja wy zullen U, ó HEERE! in alle Eeuwigheid zegenen. Halelujah! Hm my?n 1. Halelujah. 6 Myne ziele, loof den HEERE! 2. Geduurende myn leeven zal ik Hem pry! zen, en zo lang ik beftaa Pfalmzingen. 3. Men ftelle zyn vertrouwen op geene milddaadige menfehen; onvermogend om heil te kunnen fchenken. 4. Want wanneer hunnen leevensgeest hen I verlaat, worden alle hunne gedachten verj ydelt. , 5. Welgelukzalig hy die den God Jacobs tot ! zyne hulpe heeft: en zyne verwachtinge op i den HEERE zynen God ftelt. 6. Dien God die Hemel, Aarde, Zee mes CXV. CXLVI.  Ö4 Ochtênd Gebed. CXLVII. al watze benutten gefchapen heeft, en dé waarheid in ftand houd. 7. Die de overweldigden recht verfchaft, de nooddruftigen hun voedzel fchenkt en de gevangenen verlost. 8. De HEERE die da blinden ziende maakt, de onderdrukten byftaat en de rechtvaardigen bemint. 9. De vreemdelingen befchermt, de weduwen en weezen onderfteunt, en dc aanflagen der goddeloozen vernietigt. 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regeeren: Uwen God, ö Zion! in alle geflachten beftaan. Halelujah! 1. Halelujah. Heilzaam is 't onzen God té Pfalmzingen; ja welgevoegelyk en aangenaam Hem te looven. 2". De HEERE ftichtte Jerufalem: Hy zal de verftrooijelingen Israëls verzaamelen. 3. Hy herftelt de geenen die verflagen van herte zyn, en onderfteuntze in hun verdriet. 4. Het getal der ftcrren is Hem bekent, allen geeft Hy haare benaamingen. 5. De HEERE is Almachtig en oneindig in kracht; Zyne Alwysheid is onbeperkt. 6. Hy verheft de ootmoedigen, en vernedert de goddeloozen tot op de aarde. 7. Roemt den HEERE met Lofdichten i pfalmzingt onzen God op de harpe. 8. Dien God , die de lucht met wolken  Ochtend Gebed. 65 overdekt, de aarde met regen befproeit cn het kruid op de bergen doet ontluiken. 9. Dien het vee voedzel fchenkt, en de jonge raaven, wanneer zy Hem aanroepen. 10. Hy begunstigt geenzins den mensch, dien op de kracht zyns paards, en op de (helheid zyner voeten vertrouwt. 11. Maar bemint de geenen die Hem vreezen, en hunne hoop in Zyne Barmhertigheid ftellen. ia. ó Jerufalem , loof den HEERE ; Gy Zion, verheerlyk uwen God ! 13. Want Hy verfterkt de grendels uwef poorten , en zegent uwé inwooneren; 14. Bevredigt uwe landpaalen, en verzadigt u met het bloem des korens. 15. Hy zend Zyn bevel op de Aarde: dat Goddelyk woord vloeit haastiglyk overal. 16. Hy doet de fheeuw gelyk wolle daalen , en ftrooit den rym als ftoffe; 17. Werpt het ys by fchotzen; wie zoude deeze koude kunnen wederftaan ? 18. Door Zyn Woord doet Hy 't ontdooijen; en met eenen zoelen wind de wateren voortilroomen. 19. De HEERE onderricht Jacob Zyne bevelen', Zyne inftellingen en rechten aan Israël. 20. Deeze Gunften heeft Hy aan geen deï heidenfche volkeren beweezen; ook hebben zy Zyne geboden nimmer gekent, Halelujah! ïV-n nnSbrr 1. Halelujah. Looft den HEERE, gy He* E CXLVIIL  66 Ochtend Gebed. melbewooners! looft Hem uit deeze verhêvff plaatfe. 2. Looft Hem, gy Zyne Engelen en Heirfchaaren! 3. Looft Hem, Zon, Maan en flikkerende Sterren! 4. Looft Hem, ö Opperhemelen, en gy wateren die daar boven zyt! 5. Ja dat allen den Naam des HEEREN looven, want door Zyn bevel wierden zy gefchapen. 6. Voor altoos heeft Hy ze bevestigt, en een onfehendbaar bevel voorgefchreeven. 7. Looft den HEERE, gy aardfehe fchepfelen! zeegedrochten en al wat de afgronden bewoont. 8. Vuur, hagel, fneeuw, mist, en gy ftormwinden die Zyn woord volbrengt! 9. Gebergten en heuvelen, vrucht' en cederfeoomen; 10. Gy wilde dieren, tamme vee, kruipend gedierte en gepluimt gevogelte! 11. (ö Gy) Aardfehe Koningen cn volkeren, Opperheeren en Richteren! ia. Vrygezellen en maagden, gryzaards cn jongelingen! 13. Dat allen den H. Naam des HEEREN, die alleen hoog verheven, en Wiens Majefteit zig over Aarde en Hemel ftrekt, (eerbiediglyk) looven. 14. Hy heeft de kroon zyns volks verheven; dit ftrekt tot lof aan Zyne gunstgenooten, de kinderen ïfraè'ls, aan Hem verknocht, Halelujah !  Ockênd Gebéd. 67 1. Halelujah. Juicht den HEERE met nieu- 1 we eerzangen; Hem, die in de Vergaderinge der Godvruchtigen verheerlykt is. 2. Ifraël verheuge zig in zynen Schepper; de inwooneren Zions verblyden zig in hunnen Oppervorst. 3. Men loové Zynen Naam met fpeeltuigen; men pfalmzinge Hem met trom en harpe. 4. Daar Hy welbehaagen in Zyn volk fchept, en de nederigen met Zyn Heil verheerlykt. 5. Dat de oprechten zig in Zyne Eere ver= keugen, en hem op hunne legerftede lofzingen. 6. Zy voeren Gods verheerlyking in hunnen mond; en in de vuist het tweefnydend zwaard* 7. Om wraak jegens de heidenen, en kaftydinge jegens de ongeloovigen te oeffenen; 8. Om hunne Koningen in ketenen, en hunne Overften in yzcre boeijen te kluitteren; 9. Om het befchreeven vonnis over hen té pleegen; (een) heerlyk (voorbeeld,) het geen tot roem yan alle Zyne Gunstgenooten za! ftrekken, Halelujah! 1. Halelujah. Looft God in Zyn Heilig- e dom, in Zyne uitgebreide Macht. 2. Looft Hem ter eere Zyner groote Daa* den; en wegens de uitgeftrektheid Zyns Al* vermogens. 3. Looft Herft met bazuingefchal > luit effl fcarpe, tt i :xlix. u  68 Ochtend Gebed. LXXXIX. cxxxv. LXXII. I. Chron. XXIX. 4. Looft Hem met trom en fnaarenfpef, met fchalmei en orgel. 5. Looft hem met luidende- en vreugdverwekkende Cymbaalen. 6. Al wat adem fchept, loove den HEERE, Halelujah! Men herhaalt dit taatfle vers. 53. Gezegent in alle Eeuwigheid zy den HEERE, het zy alzo, Amen! ai. Gezegent zy den HEERE, den God Zions, Hy die Jerufalem bewoont, Halelujah! 18. Gezegent zy deh H E E R E, Israëls God 5 die alleen wonderdaaden verricht. 19. Gezegent in alle Eeuwigheid zy den roem Zyner Majefteit, wiens luifter 't Aardryk vervult. Het zy alzo, Amen! 10. Aldus zegende David den HEERE, in het byzyn der gantfche Vergaderinge: gezegent in alle Eeuwigheid zyt Gy , ó HE E REI den God onzes voorvaders Israël. 11. HEERE! aan U ben ik de macht, dapperheid , luifter, zegepraal en heerlykheid verfchuldigt; daar Gy het Oppergebied over Hemel en Aarde voert, en boven alles verheven zyt. 12. Myn rykdom en eer fpruiten uit U; het al is U onderheven; Gy bezit de waare kracht en dapperheid, en 't is in Uwe Macht het Al te vergrooten en te verfterken.  Ochtend Gebed. fig 13. Dan, ó onze God ! wy vieren U, en looven Uwen luisterryken Naam. 5. Ja men pryze deezen H. en Heerlyken Naam; en verheffe ü boven alle Zegeningen en Lofzangen. 6. ö HEERE! Gy zyt Een : Gy hebt alle dc Hemelen en hunne Heirfchaaren; de Aarde en 't geen ze bevat; de Zee en al wat ze befluit, gefchapen; Gy hebt het Al het leeven gefchonken; het Hemelchoor buige zig voor U neder. 7. Gy, ó HEERE! zyt den God die Abram verkooren, uit Ur der Chaldeeuwcn verlost, en hem Abraham genoemt hebt. 8. Gy hebt zyn hert getrouw aan U bevonden; zyt met hem een verbond aangegaan, om zyne nazaaten het land der Canaaniten, Hetiten, Emoriten, Pheriziten, Jebufiten en Girgafiten te doen bezitten; en deeze Goddelyke belofte zyt Gy naargekomen, daar Gy Rechtvaardig zyt. 9. Gy hebt de elende onzer vaderen in Egypten vernomen, en hunne fmeekingen in de Schelfzee, aangehoort. 10. Gy hebt wondertekenen over Pharaö, alle zyne dïenaaren en gantsch Egyptenland verricht; daar het U bewust was, dat zy zig hoogmoedig tegens Israël verzet hadden; en dus hebt Gy ü eenen roem, welken tot heden beftaat, toegeëigent. 11. Voor Uw volk hebt Gy de Zee gekloofr, op dat het 'er in het midden van het, drooge mogt doortrekken; en zyne achtervolgers , in E 3 Neh: IX.  7 o Ochtend Gebed. Exod: 'XIV. Exod: XV. de afgronden, gelyk iïeen in diepe wateren, doen zinken. 30. Te dien dage verloste de HEERE, Israël van de Egyptifche overmacht, zo dat het zyne vyanden aan den oever der Zee verdronken zag. 31. Toen zag Israël de opperfte kracht welke den HEERE over de Egyptenaaren gepeffenthad; en Israël vreesde den HEERE, Relde zyn geloof in Hem, en in Mofes zynen dienaar. 1. Mofes en de kinderen Israëls zongen toen ter Eere Gods't volgend lofdicht. De (roem des) HEEREN zal ik zingen, daar Hy tot zo hoog verheven is; paard en ruiter ftortte Hy in zee. 2. De HEERE is myne kracht en het voorwerp myner lofzangen : Hy wierd mynen Verlosfer; Hy is mynen God wien ik zal verheerlyken: ja myner vaderen God wien ik zal verheffen. 3. De HEERE, wiens Naam EEUWIGDU UREND is, is den oorfprong aller dapperheid. 4- Pharaös wagens en geheel zyn leger heeft Hy onder de bruisfehende golven begraven ; de Egyptifche legerhoofden wierden door de Schelfzee verflonden. 5, Dc ysfelykfte afgronden verzwelgdea  Ochtend Gebed, 71 hen, daar zy als fteenen in de kolken nederploften. 6. Uwe Goddelyke Macht is ontzachelyk: ja deeze Goddelyke Macht verflaat den vyand. 7. Door de Uitgeftrektheid Uws Alvermogens, verdelgt Gy de geenen die zig tegens U verzetten; doet Uwe gramfchap over hen blaaken en vernietigtze als ftoppelen. 8. Door Uwen hevigen wind wierd het water op een vergadert, de ftroomen opgeftapelt; ja de afgronden in de diepten der Zee bevroozen. 9. De vyand fprak: ik zalze vervolgen, achterhaalen en den buit dcclen; myne ziele zal zig van hen verzadigen: ik zal 't zwaard trekken, op dat zy door myne vuist uitgeroeit worden. 10. (Maar) door het opfteeken van den ftorm overdekte hen de Zee; zo dat zy gelyk lood, in geweldige watcrplasfen,zonken. ir. Wie evenaart U in kracht, ö HEERE! wie kan Uwe Heiligheid gadeüaan! Gy die wonderen verricht, zyt gevrcest van hen die U lofzingen. 12. Door het oeffenen Uws Alvermogcns wierd den vyand vcrflondcn : 13. Maar 't volk, door U verlost, hebt Gy weldaadiglyk geleid, en voert het door Uwe Hcmclfche kracht, ten Zetel Uwer Heiligheid. 14. Op deezemaare fchrikten dc volkeren: de inwooneren van Palestina wierden van yzing aangedaan. 15. Edoms overften wierden verbaast: de E 4  "2 Ochtend Gebed. Pf: XXII. Qbad: I. ' Zach: 'XIV. machtige vorsten van Moab fidderden; ja den bewooner van Canaan fmolt van druk. 16. Dat vreeze en angst hen overmeestere : dat zy door Uw machtig Oppergezag fpraake-, loos gelyk fteen blyven, tot dat Uw verkooren volk zegepraale: dat volk ó HEERE dat aan U is! 17. Gelei en bevestig het op den berg Uwer Erfenisfe, den welken Gy, ó HEERE! tot Uwen Zetel beftemt hebt; en tot Heiligdom door U zeiven opgericht is. 18. HEERE! in alle Eeuwigheid zult Gy het Oppergebied voeren. 29. De Opperheerfchappy behoort den HEEI^E, Hy alleen regeert over de volkeren. 21. De verlosfers zullen den berg Zion be-> klimmen: om Efaüs bergbewooneren te oor-> deelen; en de Opperheerfchappye zal aan den HEERE zyn. 9. De HEERE zal Koning des Aardryks zyn : te dien tyde zal den HEERE Een, en zynen H. Naam Een (erkent) zyn. narm ö Onze Opperheer, Almachtige en Heilige Hemelvorst! Uw Naam worde Eeuwig in Hemel en op Aarde gepreezen. Onze, en onzer vaderen God! aan Uwen Geduchten en H. Naam peteamen de Lof- en Eerzangen, Pfalm^  Ochtend Gebed. 73 dichten, Kracht cn Opperheerfchappy; dc Zegepraal, Almacht, Dapperheid en Eerzangen; de Cieraad, Heiligheid, 't hoogfte Bewind, de Zegeningen en Dankzeggingen; Gy zyt den God van den beginne tot alle Eeuwigheid. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Almogend' en Lofwaardigen Vorst. ö God! die alömme geëert word, HEERE! dien wonderen verricht, Schepper aller zielen, Meester aller werken, aan Wien de Pfalmzangen aangenaam zyn; Gy, die in Eeuwigheid beftaat. Amen! Men zegt ^i>\h WHp (73), Looft den HEERE aan wien alle Zegeningen behooren. (Terwyl de Voorleezer deeze woorden uit/preekt, zegt de Gemeente het volgende. De Naam van den Heiligen Vorst der Aardfehe Mogendheden worde gepreezen en verheerlykt; Hy is 't Begin en Einde van het Al, en buiten Hem is geenen God. In alle Eeü- (73) Zie Nota 7. E 5  74 Ochtend Gebed. P.f: civ. wigheid worde dien Naam gezegent, en boven alle Zegeningen en Lof verheven.) De Gemeente antwoord. Gezegent zy den HEERE , aan Wien alle Zegeningen in Eeuwigheid behooren. TIM Yi? TTD Gezegent zyt Gy, 6 HEERE, onze God! Meester van het Heelal! Gy Schepper van licht en duisternisfe, Bevestiger van den vrede, die het Al verricht hebt! Gy verlicht barmhertiglyk den Aardbol cn zyne bewooneren ; en de eerfte fchepping onderhoudende, vernieuwt Gy dagelyks Uwe Goedheden. 24. Hoe talryk zyn Uwe werken, 6 HEERE! alle hebt Gy ze wysfelyk gevormt, het Aardryk is van Uwe fcheppingen vervult. ó Ten allen tyde alleen verheve God .'dien reeds van den beginne af beftondt; zy gelooft , gepreezen en verheerlykt. Ecuwig Opperweezen ! begunstig óns door Uwe oneindige Barmhertigheid. HEERE onzer kracht, Rots onzer toevlucht, heilryke Befchermer! neem ons aan in Uwe Goddelyke hoede. Lofwaarde en Alweetende God! Gy, die de heldere Zon gevormt hebt; ó Goedertic-  Ochtend Gebed. 75 rend Opperweezen! die alles ter Eere van Uwen H. Naam gefchapen, en de Hemellichten by Uwe Heerlykheid geplaatst hebt; de Opperhoofden der H. Schaaren, welken Uwe Grootheid vieren, verkondigen geftadig Uwen Roem en Heiligheid. Zyt verheerlykt 6 HEERE onzen God, in Hemel en op Aarde, voor de lofwaardigheid Uwer Goddelyke werken en glansryke lichten, welken Gy gefchapen hebt, en die U Eeuwig looven. Zy ten allen tyde gepreezen, onze Befchermer, onze Opperheer cn Verlosfer! Schepper der Heiligen, Uwen Naam worde Eeuwiglyk gelooft; Gy zyt vormer der Hem'ellingen, welken de verhevenfte plaatfen van het Heelal bewoonen, en eendrachtig en met vreeze de Loffpraaken des Leevenden Gods en Albeftierder, doen weergalmen. Zy zyn allen bemint, uitgeleezen , onvertzaagt en Heilig; volbrengen den wil hunner Schepper met ootmoedige eerbied aangedaan; en uit hunne monden vloeit Heiligheid, Zuiverheid, Lof- en Pfalmzangen, waarmede zy den Naam des Grooten, Almogenden, Geduchten en Heiligen God, met Lof verheerlyken , en Zyne Heiligheid, kracht en Heerfchappy erkennen. Zy neemen onderling den Hemeldienst waar; zegenen eendrachtig den Schepper met eene zalige vergenoeging, m zuivere uitdrukkingen cn heilige welfpreekenhcid, en roepen tezaamenmet eerbiedige vreeze, zeggende: 3. Heilig, Heilig, Heilig, is den HEERE der Heirfchaaren; het gantsch Aardryk is van Zynen R.oem vervult. Jcf:- VI.  76 Ochtend Gebed. Ezcch: III. Pf: CXXXVI. ( 74) Ojphanim enz: Zie Ezech: I: 19. De Ophanim (74) en Heilige Hajot, zig met hevige aandoening verheffende; (de Seraphynen) die tegen over hen geftelt zyn, looven en zeggen: • 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. "p-D 16 o Lofwaarde God! men wyde ü eerzangen toe, men pfalmzinge U, beftendige en leevende Opperheerfchcr! en viere ü met lofdichten; want Gy zyt Verheven en Heilig; Gy verricht de heerlykfte werken, brengt nieuwe zaaken voort, zyt den Beflisfer der oorlogen, verfpreid alömme Uwe Rechtvaardigheid en doet Uw Heil voortfpruiten. Gy brengtdegeHeesmiddelen voort, en word gevreest van hen die U looven. Oorfprong der wonderdaaden' Gy verbreid onophoudelyk Uwe Weldaadigheid over de Scheppinge van den beginne. 7. (ö God!) Gy die de groote Hemellichten gevormt hebt, en wiens Barmhertigheid Eeuwigduurend is; Gy zyt het, die met deeze lichten de waereld, door U gefchaapen, vervrolykt. Geze-? gent zyt Gy, 6 HEERE! vormer der Hemellichten. ron* 6 HEERE onzen God! met eene Eeuwige tederheid hebt Gy ons bemint, en ons eene  Ochtend Gebed, 77 volmaakte Barmhertigheid beweezen; dit alles , ó Vader en Opperheerfcher l ter eere van Uwen Grooten Naam; en om onze voorouderens wille, dewelken op U vertrouwden, en aan wien Gy de Inftellingen des leevens onderwees , op dat zy uwen Goddelyken Wille met een volmaakt hert mogten naarkomen. ó Vader der Barmhertigheid! begunstig ons op gelyker wyze; Gy die Mededogend zyt! zy ons genadig; befchenk ons met oordeel, om de Eere Uwer H. Wet met liefde te doorgronden, waar te neemen en te onderwyzen. Doe ons klaar zien in Uwe H. Wet; verbind ons aan Uwe Geboden; vere'énig onze herten in liefde en vreeze voor Uwen H. Naam, op dat wy nimmer zouden bloozen, fchaamrood worden noch dwaalen: daar wy ons vertrouwen in Uwen Heiligen en Geduchten Naam nellen. Wy verblyden ons in Uw Heil: dat Uwe Barmhertigheid, 6 HEERE onzen God! ons eeuwig verzelle, en dat Uwe oneindige Gunst ons nimmer begeeve. Zend ons, ö Opperheer! haastiglyk Uwe zegeningen en vrede, uit alle de oorden des Aardbodems, onthef ons van het juk der volkeren, en voer ons fpoedig en welvernoegt naar het land Uwer belofte. Heilfchenkende God! uit alle volkeren en oorden hebt Gy ons verkooren, en met liefde aan Uwen H. Dienst verbonden, op dat wy U Lofzangen zouden opdraagen, Uwe Eenheid vieren en Uwe Eigenfchappen beminnen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die Uw volk Israël met liefde verkooren hebt.  ? 8 Ochtend Gebed. Deiit: VI. Deut: XL (75) Skw Semah (hoor,) Word aldus naar 't eerfte woord van deeze afdecling genoemt: men is verplicht dit tweemaal 's daags te zeggen, om Gods Eenheid te erkennen, en zig aan Zyne Geboden en Heerfcharrvc te onderwerpen; m (75) 4. Hoor, ö Israël! de HEERE is onzéri God, de HEERE is Een. CGezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Zyn Glorieryk gebied.] 5. De HEERE uwen God zult gy met hert en ziel en geheel uw vermogen beminnen, 6. En de geboden dewelken ik ü heden beveel, in uwen herte bewaaren. 7. Gy zult ze uwe kinderen infeherpen, en U 'er in onderhouden, als gy u in uw huis, of langs den weg bevind, unéderlegt, en weder opryst. 8. Gy zult deeze (H. woorden) tot teken op uwe hand binden, en ze tot voorhoofdfpanfelen tusfehen uwe oogen draagen. 9. Ook zult gy ze aan de posten uwer huizen en poorten fchryven. 13. Indien gy de Geboden welken Ik u heden beveel ftiptelyk naarkomt, den HEERE uwen God bemint, en Hem met geheel uw hert en ziele dient, 14. Zal Ik uw land met regen op zyne beftemde tyden befproeijen; op dat gy uw koren , most en olie inzaamelt.  Ochtend Gebed, 79 15. Ook zal Ik het gras uwer weilanden voor uw vee doen wasfen; en gy zult eeten en u verzadigen. 16. Wacht u, dat uw hert zig niet laat verleiden: dat gy (van My) niet afwykt en afgoden dient, noch u voor hen nederbuigt. 17. Dan zoude de HEERE Zyne gramfchap over u doen blaaken; den Hemel fluiten dat 'er geenen regen daalde, en de aarde geene vruchten voortbragt; ook zoud gy haastig uit het vruchtbaar land , dat den HEERE u geeft, verjaagt worden. 18. Maar betracht deeze Geboden met hert en ziele, bindze als tekenen op uwe handen , en dat ze tot voorhoofdspanfelen tusfehen uwe oogen ftrekken. 19. Onderwystze uwe kinderen en onderhoudt 'er u in; als gy u in uw huis, of langs den weg bevind, u nederlegt, en weder opryst. 20. Ook zult gy ze aan de posten uwer huizen en poorten fchryven. 21. Op dat uwe dagen en die uwer nazaaten , in't land, het welk de HÉ ERE uwen voorvaderen by eede belooft heeft, gelyk de dagen des Hemels op de Aarde mogen vermenigvuldigt worden. 37. De HEERE zeide tot Mofes om verders te zeggen. 38. Spreek tot de kinderen Israëls en zeg hen : dat zy en alle hunne nakomelingen, moeren aan de hoeken hunner kleederen maaken, Mum: XV1  8o Ochtend Gebed. en aan deezen fnoeren, hemelsblaauwe draaden hechten. 39. Dit zal u tct ('t gebod der) Tftetftet 'ftrekken: gy zultze aanzien, en u dus alle de Geboden des HEEREN herinneren en betrachten , cn u geenzins laaten overgaan tot de driften uws herten, noch begeerte uwer oogen, dewelken u zouden verleiden. 40. Op dat gy alle Myne Geboden herdenkt, naarkomt 'en Heilig voor uwen God zyt. 41. Ik ben den HEERE uwen God, die u uit Egyptenland geleid liebbe, om u tot God te zyn; ja Ik ben den HEERE uwen God. ' na** Deeze H. Woorden zyn Voor ons in alle Eeuwigheid Waar, Standvaftig, Zeker, Beftendig^ Oprecht, Getrouw, Bemint, Geëerbicdigt, Begeerlyk, Aangenaam, Gevreest, Geducht, Welgeichikt, Aangenomen, Welgevallig en Cierlyk. Het is Voorzeker dat de Schepper van 't Heelal, onzen Opperheerfcher; de Rots Jacobs, het Schild onzer Zaligheid is. Hy en Zyn H. Naam zyn in alle geflachten Standvaftig , en Zynen verheven Zetel, Oppermajesteit en Getrouwheid voor altyd beftendig. Deeze woorden zyn Eeuwiglyk voor onze Vaderen, voor ons, onze nakomelingen, onze geflachten, ja voor alle de nazaaten van den geheele Huize Israëls Gods dienaar, Zeker,  Ochtend Gebed. 81 freftendig-, Oprecht en Begeerlyk. Voor de eerfte en. laatfte eeuwen, zyn ze Heilzaam en Standvaftig; en houden eene inftellinge in, welke onophoudelyk beftaan zal. Het is waar, dat den H E E R E, onzen en onzer vaderen God, Oppervorst en verlosfer is; Hy is onzen Rots en oorfprong onzer Zaligheid; Hy bevryd en verlost ons; voor alle eeuwen zyn dit Zyne Eigenfchappen; ook erkennen wy nooit eenen anderen God, dan Hem alleen. ö Toeverlaat onzer vaderen! reeds van de aloudheid waart Gy hun Schild en Verlosfer, ook zyt Gy het voor altyd van hunne nazaaten. Uwen Zetel is in de verhevenfte plaatfe gevestigt, Uwe Oordeelen en Gerechtigheid zyn van 't een tot het ander einde der waereld uitgebreid. Welgelukzalig den menfeh, die Uwe Geboden gehoorzaamt, en Uwe H. Wet en Inftellingen in zyn hert bewaart. Gy zyt Uws volks Voorftander, een Almogend' Vorst, dié het recht van vaderen en kinderen verdedigt. Gy zyt het Begin en Einde van 't Al: en buiten U erkennen wy, geenen Opperheer, geenen verlosfer, geenen befchermer. HEERE onzen God! Gy hebt ons uit Pharaös diensthuize geleid, de Egyptifche eerstgeboornen gefïagcn, die van Israël gefpaart, de Schelfzee voor Uw volk geklooft, de trotfe achtervolgers in haare Stroomen verdelgt, en 'er Uw uitverkooren volk doen doortrekken; de Golven overdekten zyne vyanden zodanig, dat geen van hen het verderf ontkwam; voor deeze weldaaden loofden en verheerlykten U Uwe Gunstgcnooten, en wydden U Pfalmzangen, F  82 Ochtend Gebed. Ex: XV. Ex: XV. Jcf: LVÖ. eerbiedige Lofdichten en Zegeningen toe. Be** ftendig en Onfterfelyk Opperheerfcher, Hoogverheeven, Almachtige en Geduchte God! Gy vernedert de hoogmoedigen tot de aarde; ver-» heft de verlïagenen tot grooten ftand, verlost de gevangenen, befchermt de ootmoedigen, ftaat de nootdruftigen by en begunftigt Uw volk Israël ten tyde dat het U aanroept. Aan U, Verheve God! behoort den Lof en Zegening. (Als) Mofes en de kinderen Israëls (de Schelfzee doorgetrokken waren,) hieven (zy) U, in groote vreugde, eenen zegezang, en rie* pen allen: ii. Wie evenaart U in kracht, ó HEERE! wie kan Uwe Heiligheid gade flaan! Gy die wonderen verricht, zyt gevreest van hen die U lofzingen. Zy, weiken Gy door Uwen Geduchten Naam aan den oever der Zee verlost hebt, droegen U eenen nieuwen Lofzang op, verheerlykten U en erkenden eenpaapig Uwe Opperheerfchappye, zeggende: 19. De HEERE zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. 9. Onzen Befchermer is de HEERE der Heirfchaaren, Heiligen Israëls. Gezegent zyt Gy ó HEERE, Verlosfer van Israël.  Ochtend Gebed, ITTOJf (7«) 17. HEERE! ontfluit myne lippen, op dat Ps: lii mynen mond Uwen Lof verkondige. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, onzen en Onzer vaderen God! God Abrahams, Ifaacs en Jacobs; Almogende, Verhevene, Ontzachelyke, Geduchte en Opperfte Schepper! Gy dié ( Uwe Schepfelen) weldaadig beloont. Oorfprong van 't Heelal! die ter Eere Uws Naams aan de vroomheid der Aardsvaderen gedenkt j én hunnen nakomelingen met liefde, den verlosfer doet naderen. {De Bekeeringsdagen voegt men 'er het volgende by. 1i*ÜÏ Hemelfche Vorst! Gy die behaagén fchept "in 't leeven te fchenken, gedenk aan ons, oni 'ei- ons mede te begünftigen; befchik ons, eni Uwent wille, een Heilzaam leeven, $ Onfter» felyk Weezen!) (76) irwjp Amida. Dit gebed heeft verfcheide benaamingen: n^sn Tephila (gebed,) uit bidden, rrrvoy Amida ( ftaande,) dewyl het ftaande word ultgefprooken, rrwp njow Semone esrè ( agtien,) om dat het uit 18. afdeclingen beftaat; is door de Hoogefchoole vari Esdras ingeftelt, en word driemaal 's daags gebeden, F a  84 Ochtend Gebéd. Kulpryke Vorst, Verlosfer en Befchermer? Gezegent zyt Gy ó HEERE, Voorftander Abrahams I nriK HEERE! Uw Alvermogen is van alle Eeuwigheid; 6y doet de dooden verryzen, en zyt oneindig in Uwe Verlosfinge. Van den eerften dag van 't Feest der Ongezuurde brooden tot''s daags na Huttenfeest, zegt men : Gy doet den daauw daalen. Van V daags na Huttenfeest tot den terften dag van het Feest der Ongezuurde' brooden, zegt men: Gy doet de winden blaazen, en den regen daalen. Gy onderhoud de leevende door Uwe Genade , en doet de dooden door Uwe Barmhertigheid herleeven; Gy onderfteunt de machteloozen, geneest de kranken, bevryd de gevangenen en volbrengt Uwe getrouwe belofte jegens hen , die in 't graf ruften. Wie evenaart U , Oorfprong aller dapperheid! en wie is U gelyk ? Gy, die het Sterfuur bepaalt en herleeven doet; ö Bron van alle Zaligheid!  Ochtend Gebed. Sg ( De Bekeerings dagen zegt men: Wie evenaart U, Vader der Barmhertigheid! Gy die Uwe Schepfelen genadig behandelt, en hen het leeven fchenkt ?) Gy zyt getrouw (in Uwe belofte) om de dooden te doen verryzen. Gezegent zyt Gy, Ö HEERE! die de dooden doet herleevcn. (Hei volgende word niet in 't avond gebed gezegt. Wy zullen U Heiligen en Verhecrlyken, gelyk met de zoetluidende verborgene uitdrukkingen der heilige Seraphynen, wélken U drievoudig heiligen, als door Uwen Propheet aangetekent is: 3. De Een riep den Anderen zeggende : de Gemeente zegt : Heilig, Heilig, Heilig, is de HEERE der Heirfchaaren, 't gantsch Aardryk is van'Zynen Roem vervult. de Voorleezer zegt: Zy die tegen hen overftaan, looven zeggende: F 3 [efi VI.  ïlzech: III. Pf. CXLVI. 86 Ochtend Gehed, de Gemeente. 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eerc Gods. de Voorleezer. %n Uwe Heilige woorden ftaat aangetekent: de Gemeente. lo. De HEER E zal in Eeuwigheid regeeren-, Uwen God, o Zion! in alle gedachten beftaan, Halelujah!) vnp ma Gy en Uwen Naam zyt Heilig; het Heilig ïsraël looft U dagelyks, [ daar Gy eenen Hei-; iigen en Almachtigen God zyt.] Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Heilige God. (De Bekeeringsdagen zegt men in: plaats van Heilige God. Heilige Oppervorst) Gy die den menfeh met verffcmd, den fter? yeling met oordeel begiftigt.  Ochtend Gebed. 87 ( Op den uitgang van Sabbat of Hoogtyden zegt men 't volgende: WlMin WK HEERE onzen God ! door Uwe Goedertierenheid hebt Gy ons het vernuft en oordeel gefchonken; ( ons) bevolen, het gewyde van 't ongewyde,het licht van de duifternisfe, Israël van de andere volkeren, en den zevenden dag van de zes werkdagen aftefcheiden. Bevryd ons, ö HEERE onzen God! op gelyker wyze als Gy ons uit alle volkeren des Aardryks, en geGachten des Waerelds verkooren hebt, van den boozen tegenftreever, van gevaarlyke ontmoetingen en van ftrenge vonnisfen, aan welken den menfeh fteeds blootgeftelc is.) Begunftig ons met wectenfehap, vernuft en wysheid. Gezegent zyt Gy ö HEERE! die ons het verftand fchenkt. o Onze Vader! doe ons tot Uwe H. Wet keeren. Opperheerfchcr! nader ons tot Uwen Dienst-, doe ons tot U met een volmaakt berouw verfchynen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die in bekeering welbchaagen fchept. ó Onze Vader! verfchoon ons, want wy hebben gezondigt; onze Oppervorst, vergeef onze misdryven, daar wy overtrecden hebben: F 4  8§ Ochtend Gebed. Ie* XVIII. dewyl Gy een Goedertierenden en Genade bewyzenden God zyt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Oneindig in Barmhertigheid en Genade. ntn Aanfchouw onze onderdrukking, verdedig ons gefchil, begunstig ons fpoedig , ter eerc yan Uwen H. Naam-, met eene volmaakte bcvrydinge: daar Gy eenen Alvermogenden verlosfer zyt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Verlosfer Israëls. 14. Genees ons, d H E E R E! op d,at onze herftelling volmaakt zy; verlos ons, op dat onze verlosfinge volkomen zy: daar Gy het Voorwerp onzer lofzangen zyt. Uwe Hulpryke Hand heele onze krankheden, rampen en kwellingen, d Geneezende, Genadige en Getrouwe God! Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die de krankheden van Uw volk Israël verdry ft. Van het Feest der Ongezuurd^ brooden tot den 6iJ{en- dag na de Tekufa (77) van Tisri, zegt men: 6 Onze Vader! begunstig onze ondcrr.eeKningen, en zegen het jaar met eënen daauw ( 77 ) Tekvfa. Zie dien aangaande de Voorrede,  Ochtend Gebed, 89 van vruchtbaarheid en milddaadigheid; dat leeven, overvloed en vrede, dit jaar, gelyk de voorfpoedigfte jaaren verzeilen, daar Gy, ecnen Goedertierenen en Weldaadigen God zyt, die alle de getyden begunstigt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die de jaaren me£ Vruchtbaarheid bekroont. Van den 6i^en- dag na de Tekufa van Tisri, tot het Feest der Ongezuurde brooden zegt men: y>ty -pa ö HEERE onzen God! zegen dit jaar en alle zyrie voortbrengfclen: en befproei de oppervlakte der aarde, met milden daauw en regen; doe het Heelal vruchtbaar zyn, verzadig alle waereldfche fchepfelen door Uwe milddaadigheid, belaad ons met Uwe Zegeningen, bcvryd dit jaar van alle verderf, rampen en kastydingen; dat geduurende zynen loop, wy met eene blyde verwachting verheugt, en tot zyn einde met den vrede begunstigt worden ; zy het met zynen akker- en boomvruchten mededogend en genadig; begunstig het met eenen regen van vruchtbaarheid en milddaadigheid; dat leeven, overvloed en vrede dit jaar, gelyk de voorfpoedigfte jaaren, verzeilen; daar Gy eenen Goedertierenen en Weldaadigen God zyt, die alle de getyden begunstigt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE ! die de.jaaren met vruchtbaarheid bekroont. F 5  9'o Ochtend Gebed. ypn Het blaazen der bazuine, en het oprichten der (vryheids) baniere, verzaamele ons uit onze ballingfchap, en verëenige ons uit de vier oorden der Waereld, op dat wy ons land fpoedig weder mogen bewoonen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de verftrooijeiingen Uws volks Israël verzaameit. Herftel onze Richteren gelyk voorheen: en onze Raadsheeren, zo als zy in vroegere tyden waaren; verwyder angst en droefheid van ons; ó HEERE! regeer ons welhaast Gy alleen, met Barmhertige Rechtvaardigheid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE en Oppervorst! die de Gerechtigheid bemint. (De Bekeeringsdagen zegt men in plaats van: en Oppervorst die dc Gerechtigheid bemint. Oppervorst der Gerechtigheid.) ÜWVhth C 78 ) Pat voor de aanbrengers geene uitkomst zy: (78) Deeze afdeeling niet onder de 18. bcgrecpen", is ten tydc der Hasmoneën bygevoegt, toen 'er zig een groot gedeelte afgedwaalde gezindheden opdeed.  Ochtend Gebed, 91 en de. trotfe kettery in een oogenblik vernietigt worde; dat Uwe vyanden en haateren fpoedig uitgerooit, en alle zondaaren, verdelgt, verydelt en verdreeven mogen worden. Geze^ gent zyt Gy, ó HEERE! die Uwe wederftreevers verbryzelt en de hoogmoedigen vernedert. 6 HEERE onzen God! beftraal ons met Uwe Barmhertigheid, gelyk den oprechten en Godvruchtigen, het dierbaar overfchot Uws volks Iraëls , zyne Leeraaren en vroome Nieuwelingen; beloon met Heil hen die in Uwen Goddelyken Naam, hun waar vertrouwen Hellen; deel ons met hen deeze guust mede; wy zullen nimmer bloozen, zo lang wy ons op U verlaaten, en oprecht op Uwe Goedertierenheid berusten. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Heul en Toeverlaat der Rechtvaardigen. Vestig volgens Uwe belofte Uwe H. Woonplaats in Jerufalem, en herftel aldaar fpoedig in onze dagen den Zetel Davids, tot eene Eeuwigduurende beftaanbaarheid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Stichter van Jerufalem, nas m Doe den ftamhuize Uws dienaars David haastiglyk herbloeijen: en verhef zynen luister door Uwe verlosfmge, daar wy geftadig op  92 Ochtend Gebed. dat Heilgenot hoopen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die de kroon der zaligheid doef bloeijen. ö HEERE onzen God, Barmhertige Vader! neem onze fmeekingen aan, zy mededogend en genadig jegens ons, en verhoor onze gebeden met Barmhertigheid en welbehaagen, daar dit Uwe Goddelyke Eigenfchsp is. Laat ons niet ongetroost van U wederkeeren : maar zy ons genadig en verhoor ons geklag, óGod! die aller menfchen aanroepingen gunstig zyt. Gezegenï zyt Gy, ó HEERE! die alle beden aanneemtl 6 HEERE onzen God! dat Israël aangenaam voor U zy, verhoor zyne gebeden en doe den H. Dienst in de voorpoorte Uws Tempels wederkeeren; ontfang ylings met liefde en welbehaagen Israëls fmeekingen en offerhanden ; dat de plechtigheden van dat verkoore volk, geftadig voor U welgevallig mogen zyn. (Het Nieuwemaansfeest zegt men-' Onze en onzer vaderen God! dat op dit Nieuwcmaansfeest onze gedachtenisfe, die onzer voorouderen, die van Uwe Stad Jerufalem, die des Gezalfden den zoone Davids Uwen Dienaar en die van Uw volk Israël, tot heil, genade en Goedertierenheid voor Ü genaake, voor U verfchynè eü voor U wel-  Ochtend Gebéd. gevallig moge zyn. Almogend Opperweezen • gedenk óns op dees dag ten goede, bezoek ons met Zegening en begunstig ons met eert voorfpoedig leeven, en met het Woord van Heil en Barmhertigheid. 6 Weldoenend' en Genadebewyzend' Schepper! erbarm U onzer, behandel ons met medelyden en verlos ons: daar onze hoop alleen op U gcvestigt is.) (ó HÉ ERE!) Schep welbehaagen in ons, door Uwe oneindige Goedertierenheid; vergun ons dat wy, door Uwe Algoedheid, ooggetuigen van Uwe wederkomfte te Zion mogen zyn. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die Uwe Godheid te Zion doet wederkeeren. BH1B 6 Onze Toeverlaat, Rots onzes leevens en Schild onzer Zaligheid! wy getuigen voor U dat Gy in aller Eeuwigheid, de HEERE onzen en onzer vaderen God zyt; ten alle genachten zullen wy U looven, en Uwen Roem verbreiden, voor ons leeven 't welk in Uwe macht is, voor onze zielen welken aan U zyn, voor de tekenen ons dagelyks door U beweezen, en voor de wonderen enweldaaden, welken Gy ons ten allen tyde, des avonds, des ochtends en des middags doet gewaar worden. 6 Goedertierene! wiens Barmhertigheid oneindig, ö Mededogende! wiens Goedheid onbeperkt is, wy vertrouwen Eeuwig op U.  94 Ochtend Gebed; (Wanneer de Voorleezer by het herhaalen der Amida, deeze laatJïe afdeeling begint, zegt de Gemeente het volgende: pm D*na ö Aller rchepfelen Opperheer! wy getuigen Voor U, dat Gy den HEERE onzen en onzer vaderen God zyt. Onze Schepper eri Vormer van den beginne! .de Zegeningen en Lofgetuigenisfen behaoren Uwen Almogenden en Heiligen Naam. Onderhoud ons 't leeven, begenadig en verzaamel ons uit onze ballingfchap.- gelyk Gy ons tot heden toe onderhouden en 't leeven gefchonken hebt, op dat wy in Uwen H. Tempel Uwe Inftellingen betrachten , Uwe Wille naarkomen, U met een volmaakt herte dienen en U (alleen ) erkennen. Gezegent zyt Gy, Lofwaardig' God! ) (Geduurende het Inwydingifeest zegt men 't volgende : (HEERE ! zyt gedankt) voor de nu verjaar Tende tekenen , verlosfinge , groote verrichtingen en troostverwekkende wonderdaaden onzen voorzaaten beweeZen, ten tyde van den Hoogenptiester Matatias, den zoone Jochanans den Hasmoneèr, en zyne kinderen; toen zig het trotfe ryk der Syriërs tegen de kinderen Israëls verzetde, om'hen Uwe H. Wet te doen  Ochtend Gebed. g§ vèrgeeten en Uwe Inftellingen te overtreeden. Door Uwe oneindige weldaaden hebt Gy uwe Gunstgenooten in hunnen angst bygeftaan ; Gy hebt voor hen geftreeden, hun recht verdedigt, hunne belediging gewroken; de Merken in de macht der zwakken overgeleevert; de mindere over de talryken doen zegepraalen, de hoogmoedigen aan de rechtvaardigen en de onreinen aan de reinen onderworpen; en de hovaardigen in de macht van hen die Uwe H. Wet naarkomen, gefielt: waar door het Heelal Uwen Heiligen en Geduchten Naam bewonderde, en Gy Uw volk Israël eene vermaarde bevryding, zo helder als den dageraad, vergunt hebt. Hierna kwamen Uwe Uitverkoorenen in den Tempel, reinigden Uw Heiligdom, Haken de lampen in de voorpoorte Uws Huize aan , en fielden deeze agt dagen tot viering en inwyding. (Ten hunnen voordeele) hebt Gy tekenen en wonderdaaden volbragt: ook zullen wy Uwen Geduchten Naam gcftadig looven.) (Op het Lotenfeest zegt men 't volgende : (HEERE! zyt gedankt) voor de nu verjaarende tekenen, verlosfinge, groote verricht tingen en troostverwekkende wonderdaaden onzen voorzaatcn beweezen, ten tyde van Mordechai en Ester in de Hoofdftad Sufan, toen zig den boezen Haman tegen alle de joo-  g6 Óchïend Gebed. den, zonder ouderdom noch kunne te ontzied; verzetde, om hen op e'énen dag, naament]yk: den dertienden der maand Adar, te verdelgen , te vermoorden , te vernietigen én hunne goéderen verbeurt te verklaaren; maar Gy hebt door Uwe oneindige Barmhertigheid, zyn opzet verydelt, zyn doelwit vernietigt en hem zyne welverdiende ftraffe met de koorde doen betaalen; zo dat hy en zyne zoonen te galge verweezen wierden. Hier door hebt Gy, (ten voordeele van Uw verkooren volk,) tekenen en wonderdaaden volbragt; ook zullen wy Uwen Geduchten Naam genadig looven). ê Onze Opperheerfcher! dat Uwen H. Naam voor alle deeze weldaaden, ten allen tyde gezegent, verheven, en verheerlykt worde : ja dat alle fchepfelen U genadig looven. (De Bekeeringsdagen zegt men: Teken de kinderen Uws verbonds, tot een voorfpoedig leeven aan). Men loove en zegene eeuwig met een zuiver herte Uwen Geduchten en Goedertierenen Naam, 6 Almogende Verlosfer, Toeverlaat en Altoos weldaadige God! Gezegent zyt Gys  Ochtend Gebed. 97 HEERE! wiens Naam Barmhertig is, en wien (alleen) Lofdichten betaamen. (Zegening der Vriesteren, (79) Onze en onzer vaderen God! begunstig oiis rnet den drievoudigen zegen, in Uwe H. Wet vermeld , door Uwen dienaar Mofes gefchreevert en aan Uw H. volk, door Aaron en zyne afftammelingen de Priesterén, uitgefproken. 24. De HEERE zegene u, en neeme ti in Zyne (Heilige) Bcfcherming. 25. De HEERE befchyne u met het licht vah Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. 26. De HEERE keere Zyn Aanfchyn je-> gens u, en fchenke u den vrede. 27. Zy zullen Myn Naam onder de kinde* ren Israëls oprichten, en Ik zal hen zegenen.) Begunftig met Uwen heilzaamen Vrede, Ze* gening, met leeven, met Uwe Goedertieren* ( 79) Zegening der Pritsteren. Deeze text word altyd 's ochtends door den Voorleezer ; en op Hoogtydcn door de afftammelingen van den Huize Aarons Mitgefproken. G NumiVli  Pf; XIX. 98 Ochtend Gebed. heid, Genade én Recht, ons en gantsch UW Volk Israël, ö Onze Vader ! zegen ons gezaamentlyk met Uwe Hemelfche Genade, waar mede Gy ons, ó HEERE onzen God! de H. Wet, 't leeven, de liefde en genade, goedertierenheid, barmhertigheid, zegening en vrede vergunt hebt; dat het U welgevalle Uw Volk Israël met eenen duurzaamen vrede te begunstigen. (De Bekeeringsdagen zegt men: Gedenk ons, en teken ons aan tot leeven , zegening, vrede, onderhoud, heil, vertroosting en voordeelige beffuiten; ja doe ons dit en gantsch Uw volk Israël tot een voorfpoedig en vreedzaam leeven erlangen). Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Gy die Uw volk Israël met den vrede zegent. Amen! 15. ö HEERE mynen Befchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte, welbehaagelyk voor U mogen zyn. Myn God! onthoud myne tong van lastertaal, en myne lippen van valfcheden te uitten. Dat myne ziele myne benyders verachte : ja dat deeze ziele als tot de aarde verne*  Ochtend Géech 99 dert zy; open myn hert tot Uwe H. Wet, en dat alle myne neigingen zig naar Uwe Geboden richten. Vernietig haastig de aanflagen myner tegenftanders, en verydel hunnen toe» leg. Doe dit ter Eere Uws H. Naams, Almacht , Wet en Heiligheid; verhoor en verlos my gunstiglyk. ó HEERE mynen Berchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte, welbehaaglyk vöor U mogen zyn. 6 Gy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen! fchenk ons en geheel Israël barm* hertiglyk dit zelf gunstbeWys, door Uwe Goedertierenheid. Amen! (De Bekeer ingsdagen zegt men's mor-» gens en 's namiddags. Onze Vader en Opperheerfcher! wy bebbe$ Voor U gezondigt. Onze Vader en Opperheerfcher! Gy alleen zyt onzen Vorst. Onze Vader en Opperheerfcher! Bewys ons Goedertierenheid ter Eere van Uwen H. Naam. Onze Vader en Opperheerfcher! vernieuw dit jaar voor ons ten goede. Onze Vader en Opperheerfcher! verwyG a Ibid,  ïoo Ochtend Gebed. der van ons alle kwaaien en nadeelige be* fluiten. Onze Vader en Opperheerfcher! verydel de ontwerpen onzer haateren. Onze Vader en Opperheerfcher! vernietig de raadflagen onzer vyanden. Onze Vader en Opperheerfcher ! bevryd ons van allen angst en tegenftreeving. Onze Vader en Opperheerfcher! behoed de kinderen Uws verbonds van fterfte, oorlog, hongersnood, gevangenisfe, verderf en pestziekte. Onze Vader en Opperheerfcher! fchenk de kranken Uws volks eene volmaakte geneezinge. Onze Vader en Opperheerfcher! verwyder de pestziekte van (Uw volk, dat) Uw erfdeel (is.)' Onze Vader en Opperheerfcher! gedenk dat wy flechts ftoffe zyn. Onze Vader en Opperheerfcher! vergeef onze misdryven. Onze Vader en Opperheerfcher ! verzagt het befluit Uwer ftrenge vonnisfen oVer ons. Onze Vader en Opperheerfcher! onthef ons van onze fchulddaaden door Uwe oneindige Barmhertigheid. Onze Vader en Opperheerfcher! verdryf en verban verre van U, alle onze zonden. Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons aan tot een voorfpoedig leeven. Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons  Ochtend Gebed. 101 aan om ons voedzel en onderhoud te befchikken. Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons aan tot verzoening en vergiffenis. Onze Vader en Opperheerfcher! teken on§ aan tot bevryding en verlosfing. Onze Vader en Opperheerfcher ! dat wy tot heilzaame geheugenisfe voor U verfebynen. Onze Vader en Opperheerfcher! doe onze verlosfinge fpoedig naderen. Onze Vader en Opperheerfcher ! verhef Uw volk Israël met luister. Onze Vader en Opperheerfcher! verhef de Kroon Uws Gezalfden. Onze Vader en Opperheerfcher! dat wy U met eene volmaakte bekeering mogen nade«i ren. Onze Vader en Opperheerfcher! verhoor onze ftemme en oeffen medelyden en barmhertigheid jegens ons. Onze Vader en Opperheerfcher! doe ( dit alles) ter Uwer Eere, daar wy zulks onwaardig zyn. Onze Vader en Opperheerfcher! neem onze gebeden met barmhertigheid en welbehaagen aan. Onze Vader en Opperheerfcher ! laat ons niet ongetroost van U wederkeeren.) G 3  102 Ochtend Gebed, Ex< XXXIV. (80) 'ƒ Maandags en Donderdags. Op dat'er geen drie dagen zouden verloopcn zonder dat men in de Synagoge in 't Boek Mofis las, en zulks des Sabbats gebruikelyk is , zyn dc genoemde dagen hier toe beftemt. Ook dient aangemerkt te worden dat zig op de= zcjven den Sanhedrin vergaderde. Voor 's Maandags en Donderdags (80) Uitgezonden de aaitgeweezen dagen op bladz. 0. word het leezen in 't Boek Mojis van de volgende fmeekingen voorgegaan. ó Hemelvorst! Gy die den Zetel der Barmhertigheid beklimt, ons Goedertierenlyk bejegent , Uws volks misdaaden vergeeft, de zondaaren genadig zyt en de fchuldigen verzoeninge fchenkt; Gy die jegens het menschdom recht oeffent en het geenzins naar verdienste ftraft; Gy hebt ons het verbond Uwer dertien Eigenfchappen verklaart: gedenk dan heden aan het zelve ten onzen voordeele, gelyk Gy weleer Uwen nederigen dienaar (Mofes) onderwees, en in Uwe H. Wet vermeld is: 5. De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN.  Ochtend Gelei},. 103 6. De HEERE hem voorbyzweevende riep: HEERE HEERE, Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waarachtig Opperweezen! 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden ; vergeevende misdryven, wederfpannigfaeid en zonden, en (de bekeerlingen) bevrydende. *j Maandags. De oprechten welken door hunne Godvruchtige hoedanigheden uitmuntden, zyn ons ontrukt; de dapperen welken zig in de bres waagden om de nadeelige befluiten van ons aftewenden,- ftrekten ons in angftige tyden tot muur en verdediging; zy verzachtden Gods toorn door hunne fmeekingen, en weêrhielden Zyne ongenade door hunne beden, dewelke naauwelyks uitgeftort, verhoort wierden. (6 God!) Zy verwierven Uw welgevallen door hunne ieverige gebeden; Gy hebt U om hunnent wille, gelyk eenen tederen vader over ons erbarmt, en hen niet onverhoort van U weggezonden. Door onze menigvuldige misdryven zyn ons deeze voorbeelden van Godvrucht ontrukt; en door onze zonden zyn wy ze onwaardig geweest. Zy zyn ter ruste geG 4  ï©4 Ochtend Gebed. reezen cn hebben ons in droeffenisfe gelaaten i zy die ons tot verweering ftrekten, zyn vernietigt; zy die (Uwe) gramfchap verdreeven, zyn niet meer. Wy bezitten hen niet langer, die zig voor ons in de bresfe fielden; zy, die Uwen toorn verzachtden, zyn ons ontrukt; wy zyn door de waerelds - deelen verfpreit en vinden geene byftand , ö God! wy keeren dan ploozende tot U weder, om U, in onze onderdrukking, in den morgenftond aan te roe.pen. Men herhaalt "f?» ^ en TDyi bladz. 102^ 's Donderdags. unian Wy zyn door rampfpoed verbaast: onz-s kracht is wegens zo veele ongelukken verzwakt; wy zyn elendig, onderdrukt en tot de aarde vernedert. Dit is ons lot, ó Barmhertig Opperweezen! wy zyn hardnekkig en wedcrftreevers; wy bekennen onze zonden in 't openbaar, daar wy innerlyk verdorven en ver-? keert zym ó Ailerhoogflei daar Uwe Barmhertigheid Eeuwigduurend is, en de Genade van U voortfpruit; daar Gy de flrenge befluiten herroept, en tot vergiffenisfe genegen zyt, verwyder U van ons niet in dit tydftip, daar wy in zwaare kommer zyn; doe Uwe Goedertierenheid en gurjstbewyzen t'onswaarts, voo?  Ochtend Gebed. 105 de geheele waereld blyken. Bedwing den wederftreever op dat hy ons niet benadeele; verzet U tegen hem op dat hy krachteloos worde: en dat zig (in tegendeel) eene goede voorfpraak ter onzer rechtvaardiging opdoe, en onze geringe oprechtheid verkondige. ó Genadige en Barmhertige! Gy hebt Uwen wil Uwen getrouwen dienaar (Mofes), die Uwe Gunst zocht, geopenbaart, en Uwe Waarheid bekent gemaakt. Men herhaalt "f?D U en TDjn bladz. 102, vyn ba xxvk Onze en onzer vaderen God! verdelg ons niet wanneer Uwe Macht ons zal vonnisfcn, en onthef ons van Uwe ongenade ten dage als Gy onze daaden zult gade flaan; dat Uwe Barmhertigheid Uwe gramfchap overtreffe, waiv neer Gy onze verdiende ftraffe zult befluiten; vergun ons Uwe Goedertierenheid wanneer Gy onze geringe werken zult aanfchouwen. ó Onze Vader! bekroon de gebeden, welken wy U opdraagen, met Uwen Heil; herroep de ballingfchap der nakomelingen des Aardvaders (Jacob ;) aanfehouw hunne verwoeste fteden; gedenk .Uwe (Goddelyke) belofte, en dat deeze H. verbintenisfe onophoudelyk door zyne nazaaten geacht worde; ontdek ons de verborgenheden Uwer H. Wet, en openbaar Uwe geheimen aan hen die Gy hebt onderweezen. Dat den grooten Raad in zyn geheelen luister fteeds voltallig zy. (6 HEERE!) G g  to6 Ochtend Gebed. Neh: IX. ontferm U over hen die Uw aanweezen Erkennen , en verdelg hen die U verzaaken, wanneer Gy de ballingen welken hun vertrouwen op U ftellén, te Zion zult by één geroepen hebben. ion ■ *! $»njt Onze en onzer vaderen God! dat ons gebed tot U nadere, vervreemd U niet van onze fmeekingen: daar wy zo fchaamteloos en hardnekkig niet zyn dat wy zeggen zouden: wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; óneen, (Almachtig Opperweezen!) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker) gezondigt. Wy zyn aan misdaaden fchuldig , wy zyn trouweloos , roovers, en lasteraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en Goddelooze handelingen; wy zyn hoogmoedige geweldenaaren, hebben valscheden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; hebben logentaal geüit en zyn fpotters; wy zyn overtreeders (Uwer Wet), vertoorners en wederfpannelingen; wy hebben verkeerdelyk gedaan, moetwillig overtreeden en zyn vyandlyk te werk gegaan; wy zyn hardnekkig en hebben Goddeloos gehandelt; wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daaden gepleegt, gedwaalt en anderen doen dwaalen ; zelfs van Uwe Geboden en heilzaame rechten zyn wy afgeweeken. Dit alles heeft ons tot geen baat verftrekt: 33. Dewyl Gy ons rechtvaardig hebt geftraft, en wy zondaaren zyn.  Ochtend- Gebed. 107 "iöjo na 6 Allerhoogfte! wat zullen wy voor U zeggen? Hemelbewooner! hoe zullen wy ons verfchoonen? is al het verborgene en openbaare ü niet bekent? Gy doorgrond de geheimen van 't Heelal, en de verhoolenfte gedachten aller fchepfelen; Gy onderzoekt de gemoederen der menfehen, en kent de neigingen hunner herten; niets is voor U verborgen, en niets ontrukt zig van Uw alzienend oog, Het behaage U, ö HEERE, onzen en onzer vaderen God! U onzer te erbarmen: vergeef ons genadiglyk onze misdryven en overtreedingen. 9. Vergeef dan onze wederfpannigheid en misdryven, en neem ons aan, in Uwe H. Befcherming. ó Onze Vader! verfchoon ons, want wy hebben gezondigt; onze Oppervorst! vergeef ons, daar wy overtreeden hebben, 5. Daar Gy een Goedertierend en vergeevend Opperweezen zyt, oneindig in Barmhertigheid jegens de geenen die ü aanroepen. n. 6 HEERE! vergeef onze menigvuldige zonden ter Eere van Uwen Naam. 11. Schenk ons het leeven om Uwent wille, bevryd onze ziele van angst, door Uwe Rechtvaardigheid. Ex: XXXIV. Pf: Lxxxyi. XXV, CXLIII.  ioS Ochtend Gebed. XLVI. LXXXIV. XX. Klaagl: V. Pf: LXXVIII. LX. I Chron. : XVI. 1 1 Pf. 1 cxxx. i I cm. i Jer: XIV. I 12. ó HEERE der Heirfchaaren zy niet ons, God Jacobs onzen Befchermer , Sela! 13. God der Hemelfche benden, gelukkig den mensch dien op U betrouwt! 10. Verhoor en verlos ons, ö Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. 21. Doe ons tot U naderen, 6 HEERE! Dp dat wy ons mogen bekeeren: herftel onze üagen als die der aloudheid. Men herhaalt TDy>1 bladz. 193. mm Kim 38. Hy, den Mededogenden (God), zal de zonden vergeeven: Hy zal (ons) niet verdelgen ; maar Zyne gramfchap verzachten, en Zynen toorn niet ontfteeken. 12. HEERE! laat Uwe Barmhertigheid niet van my afwyken: behoed my door Uwe Geïade en Waarheid. 35. Verlos ons, ó God onzes heils! versaamel ons uit 't midden der volkeren; en jevryd ons van hen, op dat wy den Naam Jwer Heiligheid looven, en ons in Uwe Eere oemen. 3. HEERE! als Gy onze wanbedry ven gade laat, wie zal het kunnen wederftaan? 4. Maar de Genade is aan U, op dat Gy jeducht mogt worden. 10.. Gy ftraft ons niet naar onze zonden; :aftyd ons geenzins volgens onze misdryven. 7, ö, HEERE! zo onze zonden tegen ons jemigen, vergeef ons om Uwent wille.  Ochtend Gebéd. 109 -6. Gedenk, £ HEERE, aan Uwe Eeuwigduurende Barmhertigheid en Genade! 2. Verhoor ons, 6 HEERE! ten tyde van onderdrukking: God Jacobs, bercherm ons! 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. 6 Vader en Opperheerfcher! ontferm U over ons en verhoor ons,offchoon wy geene deugdzaame werken verricht hebben ; oeffen jegens ons UWe Goedertierenheid, volgens Uwe oneindige Genade, en verlos ons ter Eere van Uwen H. Naam. 15. Dan nu, ó HEERE onzen God.' Gy die Uw volk door Uwe Almogende kracht uit Egyptenland geleid en U eenen roem welken tot heden befiaat, geëigent hebt: (wy bekennen voor U, dat) wy hebben gezondigt en misdreeven. 16. ö HEERE! verwyder, volgens Uwe Gerechtigheid, Uwe gramfchap en verontwaardiging van Uwen Heiligen Berg (op welken) de Stad Jerufalem gefticht is; daar, door onze overtreedingen, en door de zonden onzer voorvaderen , deeze gewyde Stad en Uw Volk tot fpot hunner nabuuren verftrekken. 17. Onze God! neem, ter Uwer Eere, de gebeden en ieverige fmeekingen Uwer dienaaren aan; en beftraal Uw verwoest Heiligdom met Uw welbehaagen. 18. HEERE verhoor ons! aanfchouw onze verdelging, en de Stad alwaar Uwen Naam voorheen aangeroepen wierd ; daar wy, geenzins op onze rechtvaardigheid beruftende, om Uwe Genade jegens ons fmeeken: maar alleen Pf: XXV. XX. Dan. IXi  iio Ochtend GeheL jef. LXIV. Ioël II. door ( het vertrouwen op ) Uwe oneindige goe* dertierenheid. 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons,' vergeef ons, wil zonder uitftel ons gebed aanneemen; doe dit ter Uwer Eere, daar Uwen H. Naam, in Uwe Stad en door Uw Volk, word aangeroepen. ó Barmhertige Vader! doe ons een heilzaam teken aanfchouwen, en verzaamel onze ballingen uit de vier Waerelds-deelen, op dat alle de Volkeren overtuigt worden en erkennen, dat Gy, ö HEERE, onzen Vader zyt. 7. Wy zyn Uwe Schepfelen welken Gy gevormt hebt: U alleen zyn wy allen ons aanweezen fchuldig. ó Vader en Opperheerfcher! Rots en Befcherm God ! 17. Erbarm U over Uw Volk, en ftel Uwe erfenisfe niet bloot aan den fpot en beheerfching der Volkeren; waarom toch zoude men onder de Volkeren uitroepen: waar is hunnen God. HEERE, het is ons bewust dat wy gezondigt hebben, en kunnen ten tyde van (verdiende) onderdrukking, niets ter verdediging bybrengen; maar alleen ons vertrouwen op Uwen Almogenden Naam ftellen; ontferm U met vaderlyke tederheid over Uw volk en Uwe erfenisfe, en heb medelyden met ons. ö Onze Opperheer! bejegen ons volgens Uwe Goedertierenheid, zy ons genadig, ert verhoor onze fmeekingen. HEERE! aan U is de Rechtvaardigheids Gy alleen verricht geftadig wonderdaaden. Aan*  Ochtend Gehed. ut fehouw met genade en verlos de kudde Uwer weide; dat Uwe gramfchap ons niet verwyze, daar de Zaligheid van U afvloeit, en wy op U hoopen. Genadige God! vergeef ons , daar Gy een Goedertierend en Barmhertig Opperheerfcher zyt. Goedertierene en Barmhertige Vorst en Vader ! verlaat ons niet, en herinner U de verbintenisfe welke Gy ten dage der verdeelde offerhanden ( met Abraham ) zyt aangegaan. Gedenk den offerband van den eenigen zoon (Ifaac,) verwerp ons niet, ó onze Schepper! (maar zy ons aandachtig) ter eere van den Aartsvader Ifraël; en vernietig ons niet in onze ballingfchap, daar Gy een Goedertierend' en Gunstbewyzend' God zyt. •jfttSB 6 God verlos ons! ontferm U onzer en bevryd ons van angst en rampen; daar buiten L? geen mededogend' noch genadig opperheerfcher is. ó HEERE! langmoedig om Uwen toorn tè ontfteeken, en oneindig in barmhertigheid, 27. Gedenk Uwe dienaaren Abraham, Ifaac en Jacob; aanfehouw geenzins de hardnekkigheid, arglist noch misdryven van dit volk (Ifraël). 12. Verzacht Uwen brandenden toorn, en herroep het ftreng befluit wegens Uw Volk. ó Gy! die behaagen fcaept orn Uwe Goe- Deut: IX. XXXIL  ■ ti2 Ochténd Gebed-. PP: CXVIII. Deutr: VI dcrtierenheid jegens alle genachten > offehoo» zulks onwaardig, te oeffenen, bevryd ons van de alvernielende fterfte. 25. Verlos ons, ó HEERE! en doe oris voorrpoedig leeven, ö Onze Toeverlaat! op Wien wy hoopen en Wiens Goedertierenheid wy verbeiden, verwerp onze gebeden niet ♦ op dat de heidenen onze hoop niet ydel zouden achten: dat het menschdom zig voor U vernedere, ja allen zig voor ü (met eerbied) nederbuigen. 6 Gy! die bereidwillig zyt om de overtreeders niet genade te aanfehouwen: verwerp ons niet daar onze ziele door menigvuldige euveldaaden verbaast is. Wil U opdoen tot onze verlosfinge, verwys ons niet door Uwe blaa-* kende gramfchap, daar wy Uw verkooren volk en de kinderen Uws Verbonds zyn. Aanfchouw, ö God! onzen vervallen luister ; de heidenen hebben ons als eene afgezonderde verontreinigt. Oefien Uw Alvermogen en verlos ons ter eere van Uwen H. Naam. Dat onze werken voor U niet misacht worden: maar dat Uwe Barmhertigheid onze rampfpoeden haastig verdryve. Doe dit alles, niet om onzent wille: maar ter Uwer Eere alleen, ó Barmhertige en Genadige God , Gy eeuwig doelwit onzer hoop ! verdelg toch'het deerlyk overfchotvan Ifraël niet: maar gedenk de getuigenisfe welke wy genadig vieren, met liefde uitroepende: 4. Hoor, ö Ifraël! de HEERE is onzen God, de HEERE is Een!  Ochtend Gebed. 113 rïrsj e*-). Uitgezonden de dagen op bladz. 9. aangeweezen, zegï mm'f volgende dagelyks. 14. [David zeide tot Gad: ik ben van angst : bevangen; men onderwerpe zig aan de Macht des HE ER EN, wiens Goedertierenheid onbeperkt is; en valle niet in de handen der menfchenj 6 Goedertierene en Barmhertige God \ wy hebben voor U gezondigt: heb medelyden met ons en fchenk ons Uwe Verlosfinge. 1. X(Pfalm) Davids. Tot U, ó HEERE! ] verhef ik myne ziele. 2. n Myn God! laat myhe vyanden over niy niet zegepraalen, op dat ik niet blooze> dewyl ik myne hoop op U Helle. 3. j Dat alle de geenen welken onheufchelyk handelen, met fchahde belaaden worden: maar geenzins zy welken op U vertrouwen. 4. T Gelei my, ö HEERE! in Uwe paden; onderwys my Uwe H. Wet. (81) o'bn n^w Nephilat apaïm. (Op het aangelichte vallen.) Tot een bevvys dat men zig ten vollen in Gods befcherming overgeeft, gelyk den Koninglyken Harpzanger zig in zyne bekeering gedroeg, en de aangehaalde woorden in 2de Sairi. tot den Propheet Gad uitfprak: is 't nog heden gébruikelyk, terwyl men deezen Pfalm leest, 't hoofd in de armen te doen rusten, H sde Sarris CXIV. 'f: XXV.  ïi4 Ochtend Gebed. 5. n Openbaar my Uwe waarheid, op da* ik ze betrachte; daar Gy den God myns heils zyt, op wien ik fteeds vertrouwe. 6. ï Gedenk ten onzen voordeele Uwe eeuwigduurende Barmhertigheid en Genade. 7. H Gedenk niet aan de misdryven en overtreedingen myner jeugd; maar bejegen my goedertierenlyk ter eere Uwer Goddelyke Eigenfchappen. 8. t3 Daar Gy genadig en oprecht zyt, geleid Gy de zondaaren op 't pad der deugd. 9. t Gy voert de nederigen naar de gerechtigheid , en de ootmoedigen op het veilig fpoor. 10. 3 ö HEERE! de waarheid en barmhertigheid zyn Uwe toegangen, voor alle de geenen welken Uw Verbond en Gctuigenisfe gadeflaan. 11. b HEERE! vergeef myne menigvuldige euveldaaden, ter eere van Uwen Almogenden Naame. ia. ö Den mensch dien zig naar U richt, zal in zynen verkooren weg, door U onderweezen worden. 13. i Zyne ziele zal het hoogfte goed erlangen, en zyne nakomelingfchap op 't Aardryk gelukkig zyn. 14. D Alleen Uwen vreezenden ó HEERE! is het vergunt Uwe verborgenheden te doorgronden ; en Uw Verbond is ingericht, om hen die te doen bevatten. 15. i? Myne oogen ftaaren geduuriglyk op U, ó God! ter oorzaake dat Gy my van de dwaaling hebt afgewend. j6. S Aanfchouw my genadig en begunstig  Ochtend Gebed. ii£ my , daar ik verlaaten en onderdrukt ben. 17. X Verlos my van myne prangende fmerten, daar myn hert van angst beklemt is. 18. 1 Aanfchouw myne kwelling, en vergeef alle myne misdryven. 19. 1 Bemerk hoe myne vyanden zig vermeerderen, en den ysfelyken haat welke zy my toedraagen. 20. 6 Myn Toeverlaat! befcherm myne ziele en red my , op dat ik niet te bloozen hebbe. 21. n Daar ik op Uw Heil wachte, zal ik door volmaaktheid én oprechtheid behoed worden. 22. 6 God! onthef Ifraël van alle zyne angften. 8. Ja Gy zult alle de misdryven van dit ver- i kooren volk uitwisfen. 12. 6 HEERE God Ifraëls! verzacht Uwen blaakenden toorn: herroep het ftreng befluit wégens Uw Volk. V Maandags. tm ** HEERE! waar is Uwe Goedertierenheid, welke voorheen aan ons gebleken is, en waar van onze Voorouderen gewaagden ? Ten tyde dat Uw Heiligdom, om Uwe Godheid ter verblyfplaatfe te ftrekken , in ftand was: dat Heiligdom, waarin Gy U aan ons openbaarde. Doch nu, waar is deeze luisterryke Heerlyk* H 2 :xxt. Ext XXXIk  iiö Ochtend Gebed. 1 < i Ex: XXXII. ]ef:LXIV. JenXIV. 's Donderdags : ó HEERE! heeft Uwe Goedertierenheid dan het overfchot Ariëls (82) begeeven: heeft Uwe gramfchap Uwe Genade overtroffen ? (82) Arièl Iii-ik fterke le'Cuw. De Propheet Jcfayas in Hoofdfl;: XXIX. 1. geeft deezen Eernaam aan Jerufalem door ecne dichtkundige zinfpecling op de kracht der gewyde ftad. Den hebreeuwfchen Taalkundigen zal dit door de uitdrukking van 't oorfproru gelyke gewaar, worden. ïeid welke Gy van ons verwydert hebt, er! >ns fteeds ontrukt is ? 6 HEERE! doe deeze heilzaametyden weierkeeren, op dat Uwe kinderen mogen uitroepen: de HEERE heeft (ten onzen voorJeele,) groote wonderdaaden verricht. ö God onzes heils! doe Uwe verontwaardiging van ons afwyken: bevry ons fpoedig van de fmerten onzer ballingfchap. 12. Verzacht Uwen blaakenden toorn, herroep het ftreng befluit wegens Uw volk. 8. ö HEERE! doe Uwe gramfchap niet geheel ontfteeken, gedenk ons misdryf niet eeuwig : maar aanfchouw gantsch Uw volk met Genade. 7. Zo onze zonden tegen ons getuigen, vergeef ons, ö HEERE! om Uwent wille; daar wy door menigvuldige verkeerdheden tegen U gezondigt hebben.  Ochtend Gebed. 117 Ten dage Uwer grimmigheid hebt Gy het verzocndekzel en de voorpoorte veracht; ook zyt Gy, volgens Uwe gewoonlyke Genade, het Heiligdom geenzins aandachtig geweest. Waar zyn Uwe Wonderdaaden ? waar Uwe Gunden, weleer zo mildaadig Uwen dienaaren bewcezen, welke zy ons verhaalt hebben ? By het vermeerderen myner angften zal ik nochtans uitroepen: laaten wy ons aan de Macht des HE EREN, wiens Goedertierenheid oneindig is, onderwerpen. Wy hoopen op Uwe Goddelyke belofte en troosten ons, daar Uwe Gunsten oneindig, en Uwe Barmhertigheden eeuwigduurend zyn. 12. Verzacht Uwen blaakenden toorn, herroep het ftreng befluit wegens Uw volk. 8. 0 HEERE! doe Uwe gramfchap niet geheel ontfteeken, gedenk ons misdryf niet eeuwig: maar aanfehouw gantsch Uw volk met genade. 7. Zo onze zonden tegen ons getuigen,vergeef ons 6 HEERE! om Uwentwille; daar wy door menigvuldige verkeerdheden, tegen U gezondigt hebben. om • • • was» Onze vader en Opperheerfcher, Gy zyt onzen Voorflander !• onze vader en Opperheerfcher , Gy alleen zyt onzen Vorst! onze vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons! onze vader en Opperheerfcher, begunstig en verhoor ons! offchoon wy zulks 'door onze werken gantsch onwaardig zyn. Oeffen jegens H 3 Ex: XXXII. Jef: LXIV. Jer: XIV.  n8 Ochtend Gebed, adeChron: XX. p-r. XXV. xxxiii- LXXIX. cxxiv CXXIII cr LXXI ons Uwe Rechtvaardigheid met genade en ver» los ons ter eere van Uwen Geduchten Naame. 12. Wy weeten geenzins wat wy zullen aanvangen, dan ons alleenlyk naar U te wenden. 6. Gedenk ó HEERE, aan Uwe Barmhertigheid en Genade! 22. ó HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ons volgens het vertrouwen, 't welk wy in U dellen, begunftige. 8. Herrinner U onze eer'cyds begaane misdryven niet; dat veeleer Uwe Goedertierenheid onze overtreedingen voorkome, daar wy ons geheel van verdienden ontbloot vinden. 8. Onze toevlugt is in Uwen Naame, ö HEERE, Schepper van Hemel en Aarde! 3. Erbarm U, 6 HEERE! heb medelyden met'ons, daar wy van fchande overftelpt zyn. Gedenk in Uwen toorn aan Uwen Gunsteling (Abraham;) zy aandachtig in Uwe gramfchap aan den Offerband (Ifaacs;) herinner U in Uwe verontwaardiging de oprechtheid (Jacobs. ) [ ïo. Verhoor en verlos ons, 6 Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. I 14. Dewyl Gy onze (kwaade) neigingen doorgrond, gedenk nochtans dat wy niet dan enkel ftoffe zyn. 9. Bevry ons, 6 God onzes heils, om U- wen Geduchten Naams wille: fchenk ons Uwe verlosfmge en de vergiffenisfe onzer misdry*. ven, ter eere van deezen H. Naame.  Ochtend Gebed. 119 Men zegt vbtfl WHp De dagen wannier in de H. Wet geleezen word, zegt men de twee volgende afdeelingen , alvoorens men het Boekmofis uit de Echal(83) neemt: uitgezonden de dagen op bladz. 9 aangeweezen. Langmoedige God! Gy die vol Barmhertigheid en Waarheid zyt! ftraf ons niet in Uwe Verontwaardiging. Erbarm U, ó HEERE! over Uw Volk Ifraël , bevry ons van aile rampfpoeden; vergeef ons, ö Opperheerfcher! volgens Uwe oneindige Goedertierenheid, daar wy tegen U gezondigt hebben. Langmoedige God , Oneindig in Goedertierenheid! verberg Uw Aanfchyn niet van ons. Erbarm U, 6 HEERE! over het overfchot Uws Volks Ifraël; verwydcr van ons alle rampfpoeden ; vergeef ons , ó Opperheerfcher! volgens Uwe onbeperkte Genade, daar wy tegen. U gezondigt hebben. C 83> Eckal Svn (Palcis. ) Dit is den naam welken men "geelt aan de kaste waarin de Boeken Molis bewaart worden. By eenigen word het genoemt ranpn p* Aran hacodes. (Kist of' Arkc der Heiligheid.) H 4  120 Ochtend Gebed. oipan yra Gezegent zy den Schepper ! Gelooft Hy, dien Zyn volk Israël de H. Wet heeft gefchonken. CXLIV. I5- Welgelukzalig het volk dat de Hemel' fche Zegeningen geniet, en wiens God den HEERE is. De dagen op bladz. 9. aangeweezen, zegt men 't volgende in plaats van de voorige afdeel in" gen. »n» I-VIILn' 57- HEERE onzen God! Zy met ons, gelyk Gy welëer met onze voorouderen geweest pp. zyt; verlaat noch verwerp ons nimmer. XXVIII. 9. Verlos Uw volk, zegen Uw erfdeel, befcherm en verhef het eeuwiglyk. JenXXXI. 7. HEERE! verlos Uw volk, het over" p. fchot Israëls, CXXXII. IO- En wcn<* nimmer Uw Aanfchyn af van ' Uwen gezalfden, om Uwen Dienaar Davids wille. Het Boekmofts word van de Echal naar de Teba (84) gedraagen; undertusfchen zegt de Gemeentehet volgende ; (84) nan (Arke.) zie Gen: VI: 14. Dir is gelyk eenen verheven Lcsfenaar verbeeldende den Altaar , waar op tegenwoordig in de H. Wet gcleezcn word, en den Voorlcczer voor ftaat terwyl hy 'tge-, bed uitfpreekt.  Ochtend Gebed, \z\ 4. Laat ons te zaamen den HEERE verheerlyken, en Zynen Heiligen Naam eenpaarig verheften. 5. Looft den HEERE onzen God en werpt U voor Zyne Voetbank neder, Hy is (een) Heilig (Opperweezen.) 9. Verheft Hem en buigt u voor den berg Zyner Heiligheid, dewyl de HEERE onzen God Heilig is. 2. 6 HEERE onzen God! daar is geenen Heiligen toeverlaat dan Gy alleen. 32. Wat, ö God! is by U te vergelyken; op wiens kracht dan op de Uwe kunnen wy vertrouwen ? 4. Tot een aandeel der vcrgaderinge Jacobs, heeft Mofes ons de H. Wet voorgefchreeven. 18. Zy is eene bron des leevens voor de geenen welken zig in haar verfterken; gelukkig, zy die haar omhelfen. 17. Haare wegen zyn aangenaam, alle haare paden ftrekken tot vrede. 165. ö God! zy welken Uwe H. Wet beminnen zullen , geene verftooring hebben: maar eenen volmaakten vrede genieten. 11. HEERE! Gy zult Uw volk verfterken, en het met den vrede begunstigen. 3. Uwen Naame ó HEERE! zal ik aanroepen ; en Uwe Heerlykheid (blymoedig) vieren. Men erkenne het Goddelyk Alvermogen, en eerbiedige de H. Wet. H S Pf: XXXIV, XCIX. 1. Samj II. Pf: XVTH, Deutr: XXXIII. Spr: III. Pf: CXIX. XXIX. Deutr: ' XXXII.  Ï22 Ochtend Gebed. Pcutr. IV. d XXXIII. , II Pf: XVIII. £ De HEERE zy met u. Een uit de Gemeente rolt 't Boek'mofis op de Teba open, en heft het op om het te vertoonen aan 't volk ; welk 't fchrift ziende aldus uitroept: 44. Dit is de H. Wet welke Mofes den kineren Israëls heeft voorgeftelt. 4. Tot een aandeel der Vergaderinge Jacobs, eeft Mofes ons de H. Wet voorgefchreeven. 31. De wegen des HEEREN zyn volmaakt; >ods woord is zuiver, Hy ftrekt tot fchild aan Hen welken op hem vertrouwen. De Voorleezer leest in 't Wetboek het begin van de af deeling der week; doch niet minder dan 10 verzen, welke hy in drieën verdeelt, en roept uit de gemeente by de eerjle verdeeling een (^!"D Cohen) aframmeling van den huize Aarons; by de tweede een (W? Levyt) van de ftamme Levy ; en by de derde een ('WOW* Ifraëlyt) van de andere Jlammen. Als den geenen welken geroepen is, voor de Teba treed, zegthy:  Ochtend Gebed. 123 De Voorteezcr antwoord: De HEERE zegene u. De Geroepene. Looft den HEERE, aan Wien alle zegeningen behooren. De Voorleezer, Gezegent zy den HEERE; aan Wien alle zegeningen in eeuwigheid behooren. De geroepene herhaalt de$ze laatfle zegening en vervolgt -. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die ons uit alle volkeren verkooren, en Uwe H. Wet gegce-^ ven hebt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die de Wet hebt gefehonken. Na het teezen in de H. Wet, fpreekt de geroepene de volgende zegening uit. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die ons de Wet der waarheid hebt gefehonken, en (de toegangen tot) het eeuwig leeven onder ons gevestigt hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de Wet hebt gegeeven.  Pf: XX. mtf Ochtend Gebed, Men zegt »*Tp en vyBH bladz. 61. Uitgezonden de dagen op bladz. 9. aangeweezen , zegt men dagelyks den volgenden P/alm. *]«)♦ • • • rttja1? 1. Pfalm Davids voor den Opperzang» meester. %. De HEERE verhoore u ten tyde van angst: de God Jacobs neeme u in Zyne H. Befcherming. 3. Hy zende u Zynen byftand van Zyn Heiligdom, en onderfteune u uit Zion. 4. Hy zy alle uwe fpysoffcren aandachtig : dat alle uwe brandoffers Hem mogen behaagen, Sela. 5. (Dien God) vervulle uws herte wenfchen, en doe u in alle uwe voorneemen flaagen. 6. Onze God ! wy zullen ons in Uw Heil verheugen, en banieren in Uwen H. Naam oprichten. Onze fmeekingen zult Gy vervullen. 7. Tans is 't my openbaar, HEERE! dat Gy" Uwen Gezalfden verlost hebt: Gy zult Hem uit den Hemeltrans door Uw geducht Alvermogen begunstigen. 8. Deezen verlasten zig op hunne krygswagens, geenen op hunne paarden: maar wy, wy zullen ons door den Na.am des HEEREN onzen God alleen, roemruchtig maaken.  óthtend Gebed. Hg 0. Ook zyn zy allen nedergeboogen en verflagen: doch wy, wy zyn opgebeurt en in ft-and geblecven. 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. 20. De Verlosfer zal te Zion, voor de bekeerlingen uit den huize Jacobs komen; dit is het woord des HE ER EN. ar. Dit is Myn verbond zegt den HEERE, dat Mynen Geest welken op hen rust, en Myne H. woorden dewelken Ik hen in den mond heb geftelt, nimmer van hen, van hunne kinderen noch van hunne nakomelingen zal afwyken. Wïlp finNI 4. ó Heilig Opperweezen! Gy zyt het Eeuwig voorwerp van Israëls lofzangen. 3. De Een riep den Anderen, zeggende: Heilig, Heilig, Heilig, is den HEERE der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. Het woord des HE EREN van elkander ontfangende, zeggen zy : de HEERE is Heilig in de hoogfte Hemelen, den Zetel Zyner Godheid. Heilig op 't aardryk, het werk Zyns Alvermogen; ja Heilig in alle eeuwigheid: ' ö HEERE der Heirfchaaren! het gantsch Aardryk is van Uwen Goddelyken Glans verruit, feHUX. Pf: XXll. féc vr. leeuwthe vermaling van fonatan Jziëlsi;  Ï2Ö Ochtend Gebéd, Ezech: III. Chald: vertaal. Ex: XV. Chald: vertaal. 1 Chron. XXIX. Pf: LXXVIII. LXXXVI. CXIX. MichaVII. i i Pf: l LXVIII. 12. Een geest verhief my.- ik hoorde achter my eene ftemme met een vreesfelyk gedruis, roepende: Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. Een geest verhief my: ik hoorde achter my eene ftemme met vreesfelyk gedruis, dewelke loofde en riep: Gezegent zy de Eer van Zyn Alvermogen ter plaatfe daar Zyne Godheid rust. 19. De HEERE zal in aller eeuwigheid het oppergebied voeren. Het oppergebied des HEEREN is tot alle eeuwigheid gevestigt. 18. ö HEERE! God onzer Aartsvaderen Abraham, Ifaac en Israël, zy de neigingen der herten Uws volks onophoudclyk aandachtig; en bereid hunne begeerten tot U. 38. Gy, ó Mededogcne (God!) zult de zonden vergeeven, en (ons) niet verdelgen: inaar Uwe gramfchap verzachten, en Uwen :oorn niet ontfteeken. 5. Daar Gy een Goedertierend en vergeevend Opperweezen zyt, oneindig en barmriertigheid jegens de geenen die U aanroepen. 142. Uwe Gerechtigheid is eeuwigduurend': Uwe H. Wet is de waarheid zelve. 20. Volgens Uwe belofte in vroegere tyden mzen voorvaderen gedaan, zult Gy aan Jacob le waarheid doen blyken; Abraham met Uwe 3cnade begunstigen. 20. ö HEERE God onzes heils! Gezegent zyt Gy, die ons dagelyks met Uwe weldaaden ivcrlaad, Sela!  Ochtend Gebed. ia? 'ik 6 HEERE der Heirfchaaren zy met ons: God Jacobs onzen Befchcrmer, Sela! 13. God der Hemelfche benden, gelukkig den mensch dien op U betrouwt. 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. Zy gezegent, 6 onze God! Gy die ons ter Uwer Eere gefchapen, ons der dwaalenden afgezondert,. de Wet der waarheid gefehonken, en (de toegangen tot) het eeuwig leeven onder ons gevestigt hebt ! buig ons herte tot Uwen Dienst, beziel ons met Uwe liefde en vreeze, om Uwen wil met een volmaakt gemoed te volbrengen: op dat wy niet vruchteloos mogen arbeiden noch rustverftoorende kinderen voortteelen. Het behaage U dan, 6 onze en onzer vaderen God! ons hier op Aarde, tot het naarkomen Uwer geboden, en ter betrachting Uwer bevelen te fchikken; zo ( Gy ons dit vergunt) zullen wy waardig zyn, hier namaals, het heil en de zegeningen van het eeuwig leeven te genieten. 13. Op dat myne ziele U onophoudelyk cerzinge, 6 HEERE mynen God! zal ik U eeuwig looven. 21. HËERE! om (Israël) verdienstelyk te maaken, heeft het U behaagt, Uwe H, Wet uittebreiden en te verheerlyken. 11, Zy, welken Uwen Grooten Naam erkennen, zullen op U vertrouwen: daar Gy de geenen die naar U trachten nimmer verlaaten hebt. 10. Almogend' Opperheerfcher, hoe geducht is Uwen Naame door het Heelal! xlvi. LXXXIV, XX. XXX. [ef; XLK. Pf: IX. mi  128 Ochtend Gebed. CXLVIII. XXXI. Terwyt het Boekmofis naar de Echal gebragt word, zegt de Gemeente het volgende. 13. Dat allen den H. Naam des HEERENj dien alleen hoogverheven, en wiens Majefteit zig over Aarde en Hemel ftrekt, (eerbiediglyk) looven. 14. Hy heeft de kroon Zyns Volks verheven; dit ftrekt tot lof aan Zynen Gunstgenooten, de kinderen Ifraëls aan Hem verknocht, Halelujah t De HEERE is den God, (voorzeker) de HEERE is den God: van het hoogfte der Hemelen tot op de Aarde is 'er geen (God buiten Hem.) 8. 6 HEERE! geene macht is by de Uwe te vergelyken; ook kunnen geene werken de Uwe evennaaren. Na dat het Boekmofis weder in de Echal geplaatst is, vervolgt de Gemeente. Keer naar Uwe woonftede, en verblyf ter LXXXVI 25. Gy, die op den HEERE vertrouwd, verfterkt uwen herte, Hy zal uwe kracht vermeerderen. Men zegt bnpnri wnp  Ochtend Gebed. 129 plaatfe Uwer begeerte. Al wat leeven ademt zal den luister en Heerlykheid van Gods Oppergebied erkennen. 3 6. Als men ( de Arke ) nederplaatfte , wierd gezegt: ö HEERE! keer weder tot den tienduizenden Ifraëls. 21. Doe ons totU naderen, 6 HEERE! op dat wy ons mogen bckeeren: herftel onze dagen als die der aloudheid. Cs Daags na de drie Hoogtyden zegt men 't yolgende. MM 25. Verlos ons, ó* HEERE! en doe ons voorfpocdig leeven. 26. Zy gezegent, gy die in Gods Naam genaakt! in Zyn Heiligdom zullen wy u met lof 1 geleiden. 27. Hy is den oprechten God, die ons verlicht heeft; bind het feestoffer, om het aan de hoeken des Altaars te naderen. 28. ó God dien ik erken! Uwen Lof zal ik vieren en verheffen. 29. Looft den HEERE, dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. Men zegt *Q1 tf&bltf iXJT ttPTp ( 8,5 ) ) (85) Zie Nota 7. I Num: X. Klaagl: V. Pf:CXVIII.  Pf: LXXXV. 130 Ochtend Gebed. ('s Daags na den Grooten Verzoendag zegt men den volgenden P/alm. rm • •» nsj»1? 1. Pfalm aan den Opperzangmeester, voor den kinderen Korachs. 2. ö HEERE! Gy zyt Uw land gunstig geweest: Gy hebt de ballingen Jacobs doen wederkeeren. 3. Uws Volks misdryven hebt Gy vergeeven; en geene zyner zonden in aanmerking genomen, Sela! 4. Gy hebt Uwe verontwaardiging afgewend: en zyt van Uwen hevigen toorn afgeweeken. 5. Doe ons tans wederkeeren, ó God onzes heils, en verwyder Uwe gramfchap van ons. 6. Hoe, zoud Gy dan eeuwig tegen ons gebelgt zyn; Uwen toorn in alle geflachten doen aanhouden ? 7. Daar Gy alleen U .zult opdoen, om ons het leeven te fchenken, en zig dus Uw VolK in U verblyden zal. 8. ó HEERE! bewys ons Uwe Goedertierenheid, en fchenk ons Uwe Verlosfinge. 9. Het Woord van den Herken God zal ik aanhooren, als Hy Zyn Volk, Zyne Gunstgcnooten den vrede zal verkondigen; cn zy tot hunne dwaasheid niet zullen wederkeeren. 10. Voorzeker Zyne Verlosfinge is hen die Hem vreezen naby : om Zyne Heerlykheid in ons land te vestigen. 11. Als Godvrucht en Waarheid vereenigt zullen zyn, zal Gerechtigheid en Vrede gepaart gaan.  Ochtsnel Gebed. 131 12. Ja wanneer de Waarheid op de Aarde voortfpruit, als dan zal de Gerechtigheid van den Hemel afvloeijen. 13. Ook zal de HEERE 't heil febenken, en de aarde haare gaaven voortbrengen. 14. De Gerechtigheid zal voor den mensch wandelen, en hy zal zyne fchreeden tot haare paden richten. Men zegt HT) KVhv NP1» tfnp ) De aangeweezene dagen op bladz. 9 zegt men den volgenden P/alm niet. rfcsn 1. Gebed Davids. Wend U tot my , q HEERE, en verhoor my! daar ik onderdrukt en verlaaten kwyn. 2. Befcherm myne ziele dewyl ik Godvruchtig ben; ö myn God! verlos Uwen dienaar dien op U fteeds vertrouwt. 3. Zy my genadig, daar ik U onöphoudclyk aanroep. 4. Verheug Uws dienaars gemoed, het wende zig geheel te Uwaarts; 5. Daar Gy een Goedertierend en Vcrgeevend Oppcrweezen zyt, oneindig in Barmhertigheid jegens den geenen die U aanroepen. 6. HEERE! neem myne gebeden aan, en zy myne jammerklagt aandachtig. 7. In mynen akeligen toeftand zal ik U aanroepen, op dat ik gunstig verhoort worde. 8. (Want) geene macht, ö HEERE! is I 2 LXXXVI  1^2 Ochtend Gebed. by de Uwe te vergelyken; ook kunnen geene werken de Uwe evenaareu. 9. Alle volkeren welken Gy gefchapen hebc zullen tot U naderen, zig voor U nederbuigcn en Uwen H. Naam verhéeiiyken. 10. Want Gy, ö Eenige God! zyt Alvermogend, en verricht alleen wonderwerken. 1 r. Onderwys my dan Uwe paden op dat i& in Uwe waarheid wandele; verëenig myne neigingen , om Uwe uitgebreide Macht té eerbiedigen. 12. Met vollen herte zal ik U looven, en Uwen Geduchten Naam roemen. 13. Want door de groote uitwerking Uwer Genade, hebt Gy myne ziele van het eeuwig verderf verlost. '14. ó God! geweldenaars zyn tegen my opgeftaan; een zaamenrotting van vloekverwant ten heeft getracht my het leeven te bcneemen , zonder zig Uwer Macht te bekreunen. ' 15. Maar Gy, Geriadig en Barmhertig Opperweezen ! langmoedig en oneindig in mededogen cn waarheid, 16. Aanfchouw my gunstiglyk, verfterk Uwcn dienaar, verlos den zoön Uwer dienstmaagd. • 17. ö Gy, die my tot Hulp en Vertrooster ftrekt! doe t' mywaarts een heilzaam tekén verfchynen, op dat myne haateren dit aanfehou- Wende, van fchaamte verbaast worden. 3py» na leG11 S' Gv> Huize Jacobs! verhef h, op dat;  Ochtend Gebed. 13* wy in het licht des HE EREN mogen wandelen. 5. Daar alle volkeren in den naam hunner goden wandelen, zullen wy ftandvastig den Naam des HEERE N onzen God , hulde doen. 57. De HEERE onzen God zy met ons i gelyk Hy weleer met onze voorvaderen was; Hy verlaate noch verwerpe ons nimmer: 58. Maar buige onze herten t' Hemelwaarts, op dat wy Zyne paden betreeden, en Zyne geboden, inftellingen en rechten > onzen voorouderen bevolen , waarneemen. .. 59. .Dat de gebeden, dewelken ik voor den HEERE uitfiorte, Zynen Troon geduuriglyk genaaken; ja dat Hy van het reeht Zyns dienaars en Volks Israël dagelyks voorftander zy. 60. Op dat het alle volkeren des Aardbodems bewust zy, dat den HEERE dert waaren God, en buiten Hem geen ander aanWeezig is. • * • nibyan yv i. Zang Davids der Mahalot (86). Ver- . (86) Mahalot. n-hyn komt van. rèn verheffen, en word door de Geleerden op verfchillende wyzen verftaan. Aben Ezra is van gevoelen, dat 't de verhefr fing der ftemme betekent; voigens Kimclii, treeden ; hy fchryft verder, dat op elk der 15. treeden, welken in den Tempel van own nvjj Plaats der vrouwen tot dis;' mij; de Plaats van Israël geleidden, een deezer 15 Zangen van Mahalot voor de Lcvyten geichikt was. I 3 Micha IV. 1. Kon, VIII. Pf: CXXIV.  134 Ochtend Gebed. n xxiv. * Mondei: W. verband: (Tamid~) van 't geduurig offer. Hoofdft. IV. bladz. 67. klaar, ó Israël! welk ons (lot) geweest zon* de zyn, zo den HEERE ons niet had bygeftaan: 2. Zo Zyn Alvermogen ons niet befehermS had, toen de menfchen zig tegen ons verzetden. 3. Leevendig zouden zy ons verilonden hebben, toen hunnen toorn tegen ons ontftoken was. 4. De wateren zouden ons overftelpt, ja de ftroomen ons weggefteept hebben. 5. Zelfs de bruisfchende vloeden hadden onze leevensgeesten uitgedooft. 6. Gezegent zy den HEERE die ons van hunne moordzucht bevryd heeft. 7. Wy zyn gelyk eenen vogel, dien den ftrik des jaagers ontkomen is; het net brak en wy wierden verlost. 8. Onze toevlucht is in den Naam des HE Er REN, Schepper van Hemel en Aarde. PSALMEN WELKEN DE LEVYTEN DAGELYKS IN HET CHOOR ZONGEN.* 's Zondags. iiatö yfb x. Pfalm Davids. De Aarde en al wat zy  Ochtend Gebed. 135 bevat; het Heelal en alle zyne bewooneren, zyn aan den HEERE. 1. Hy heeft (de Aarde) op de Zeeën gegrondvest, en op de vloeden doen rusten. 3. Wie zou den Berg des HE EREN beklimmen : wie ter plaatfe zyner Heiligheid verheven worden? 4. (Dan) hy die onbevlekt van werken is, en een zuiver gemoed bezit; die zyne ziele nooit tot valscheid laat vervoeren, noch tot het pleegen van bedrog (roekeloos) zweert. 5. (Op deezen) zal den (milden) zegen des HEEREN nederdaalen: de heilryke guns» ten van zynen God zullen hem bekroonen. 6. Hy is van het geflacht, het welk Gods Aanfchyn nafpoort, van den gedachte Jacobs, Sela! 7. Doet u op, ö poorten! en gy deuren, blyft eeuwiglyk verheven! op dat de Eerevorst door u treede. 8. Wie is den Eere-vorst? (voorzeker) het is den Almogenden, den HEERE die zegeryk ten ftryde is. 9. Gy doorgangen, vergroot u! blyft, gy voorhoven, ten allen tyde verheven! op dat den Koning des Roems u doortrekke. 10. Wie is dien Koning des Roems? (voorzeker) het is alleen den HEERE der Heirfchaaren, Sela! 14  136 Ochtend Gebed. Pf: XLVIII. 's Maandags. mp -nota w 1. PTalmzang der kinderen Korachs. 2. De HEERE is Almogend: en word ifl Zyne gewyde Stad, op den Berg Zyner Heiligheid met lofzangen verheerlykt. 3. De Berg Zion, in een gelukkig oord gelegen, en die de ftad des machtigen Konings aan het noorden heeft, ftrekt tot vreugd des geheelen Aardbodems. 4. De (Eenige) Godheid verblyft in haare paleizen, en word 'er als eene fterkte aangemerkt. 5. Want toen de Koningen vergadert waaren, en 'er te zaamen doortrokken, 6. Bemerkten zy (Zyne wonderdaaden,) wierden verbaast en vluchtden in aller yl. 7. Ter zelve plaatfe wierden zy van fchrik bevangen; hunne fmerten evenaarden die eener baarende vrouwe. 8. Met gelyke hevigheid als de Tarfifche fchepen, door eenen ooste wind, verbryzelt Worden, wierden zy van daar verdreeven. 9. Het geen wy gehoort hebben, aanfchouwen wy tans in de ftad des HEER EN der Heirfchaaren, ter woonplaatfe onzes Gods: HEERE, bevestig haar voor alle eeuwigheid, Sela! 10. In het midden Uws Heiligdoms, gedenken wy aan Uwe Goedertierenheid.  'Ochtend Gebed. 137 11. Uwe Lofzangen worden aan alle de oorden der Waereld uitgegalmt, gelyk Uwe Goddelyke eigenfchappen alömme verbreid zyn; Uwe Werken zyn vol Gerechtigheid. 12. Den Berg Zion verblyde zig: ja de vlekken Judaas verheugen zig, ter oorzaake Uwer rechtpleegingen. 13. Wandelt rond Zion, omcingelt haar, neemt het getal haarer torens in acht; 14. Aanfchouwt aandachtig haare fchanzen: bewondert haare praalgebouwen, op dat Gy het de laatere eeuwen mogt overleveren. 15. Want den God die aldaar Zyn verblyf houd, zal eeuwig onzen Befchermer zyn, en ons tot het fterfuur byftaan. 's DingsdagSè *pxh mat» ij Pfalm Asfaphs. God is by de vergadering der richteren tegenwoordig; om hen het recht by het vonnisfen in te boezemen. 2. (Gy richteren!) hoe lang zult gy t'onrecht oordeelen, en de fchuidigen ontzien ? Sela. 3. Oordeelt veeleer de armen en weezen, verfchafc den onderdrukten en behoeftigen recht. 4. Verlos de ongelukkigen : ontrukt de rampzaligen uit de macht der boozen. 5. Zonder begrip noch kundigheid gaat gy te werk, en wandelt (zorgeloos) in de duis- I 6 Pf: LXXXIL  t$S Ochtend Gebed. Pf: XCIV. ternisfe, waar door (zelfs) de grondvesten der Aarde wankelen. 6. Ik had my voorgeftelt dat gy, beflisfcrs van het recht zynde, als kinderen des Allcrhoogften zoudt gerekent worden. 7. Doch nu zult gy naauwlyks als de overige ftcrvelingen aangemerkt, gelyk dwingelanden verdelgt worden. 8. ö God, verhef U ! oordcel de inwooncren der Aarde; want U alleen behoort het oppergebied aller volkeren. 's Woensdags. niopa k 1. ö HEERE! Gy die de (macht der) wraake bezit, verhef U met luister. 2. Richter des Aardryksl verhef U, om de hoogmoedigen naar hunne werken te ftraffen. 3. Hoe lang, (Gerechtige) God! zullen de boozen zig aan vreugde overgeeven? 4. Tot wanneer zullen die boozen hoogmoedig zyn, en trotfe taal uitten ? 5. HEERE! zy prangen Uw Volk, en doen Uw Erfdeel fmerte lyden. 6. De weduwen en vreemdelingen , hunne noodruft ontrukkende, doen zy (onmenfchelyk) fterven: zy ontzielen den (machteloozen) wees; 7. Ja vermeeten zig te zeggen: de HEERE Ziet het niet, de God Jacobs zal het geenzins bemerken. ,8. Geeft acht, gy onweetendfte en dwaaste  Ochtend Oehed. onder het volk ! wanneer (toch) zult gy verftand verkryg'en ? 9. (Hoe dwaazen!) Hy die het gehoor gevormt heeft zoude zelfs dan niet hooren ? die den mensch met het gezicht fchept, zoude die zelfs niet zien? 10. Hy, die de heidenen ftraft, zoude die u niet berispen, dien God, die den mensch het oordeel fchenkt? 11. De HE ERE die den gedachten dermenfchen kent, weet dat zy (flechts) ydel zyn. 12. Welgelukzalig de fterveling, wien den HEERE beftraft, en in Zyne H. Wet onderwyst, 13. Om hem, tot dat het onheil de Goddeloozen genaakt, van zyne tegenfpoed te doen rusten. 14. De Algoedheid zal Haar Volk niet afliaan, noch Haar Aandeel nimmer verlaaten. 15. De Gerechtigheid zal altyd ftand houden, en de zuivere herten zullen haar volgen. 16. Wie zoude my tegen de boozen verdedigt, wie tegen de goddeloozen onderfteunt hebben ? 17. Ik zoude wel haast onder de afgeftorvenen gerekent worden ; ten waare den HEERE t my hadde bygeftaan. 18. Naauwelyks zeide ik: HEERE! ik wankel; of wierd door Uwe Genade onderfteunt. 19. In myne toeneemende droefgeestigheid wierd myne ziele door Uwen troost verkwikt. sc Voorzeker Gy zult U met de rechtbank  l'4jo . Ochtend Gebed: PI: LXXXI. (87) Gietiet. Volgens Kimchi en anderen, eene zekere foort van fpeeltuig welk in den Tempel gciruikt wierd ; aldus vind men verfcheide benaamin£en aan 't hoofd van andere Pfaltnen; als Ncgienot, Stminit Higajon en anderen. der ongerechtigheid, alwaar de onbillykheri tot een wet boek geftelt word, niet vereënigen; 31. (Eene vierfchaar) welke zig tegen de rechtvaardigen kant, en 't onfchuldig bloed doét ftroomen. 22. Doch Gy, 6 HEERE! ftrekte my tot fchild; ó myn God! Gy waart myne fchuilplaats. 23. Ook zult Gy, myn Befchermer! het Voornoemen der boozen tot hun eigen nadeèl doen overflaan; en hen door hunne euveldaaden vernietigen. 's Donderdags. tönii ••• r\wh 1. Pfalm Asfaphs, aan den Opperzangmeester, op den Gietiet. C87) 2. Juicht (den lof) van God die onze fterkte is: juicht ter eere van den God Jacobs! 3. Heft blyde klanken, op trom, zachtluidende harpe en vedel. 4. Blaast de Bazuine op het Nieuwemaansfeest, en op alle beftemde Hoogtyds dagen. 5. Dèwyl het eene inftellinge voor Israëi, een bevel van den God Jacobs is.  Ochtend Gebed. ■ 'j^j- 6. Hy gebood zulks den geflachte Jofephs, toen Hy het voerde uit Egyptenland, alwaar het zig in eene morrende taal uitliet. 7. (De HEERE fprak: ó Ifraël!) Ik hebbe uwe fchouderen van het juk ontheven, en uwe handen van den last des arbeids bevryd: 8. In angst hebt gy My aangeroepen, en Ik heb u bygeftaan; van uit de donderwolken heb» Ik u verhoort, en reeds by de wateren Meriba beproeft, Sela! 9. Hoor naar My, Myn Volk! Ik getuig U,; 6 Ifraël! dat, indien gy My gehoorzaam zyt, 1 10. Geen vreemde goden aanneemt, noch m voor ydele beelden vernedert; 11. (Dan zal) Ik, de HEERE uwen God , die u uit Egyptenland heb gevoert, u (mildelyk) laaven , wanneer gy door hongersnood geperst word. 12. Maar neen ; Myn Volk hoorde naar Myna ftemme niet; het (wederfpannig) Ifraël weigerde My te volgen : 13. Dus heb Ik het aan zyne kwaade neigingen overgelevert, en volgens de raadgeevingen zyns hértc te werk laaten gaan. 14. Maar wil dat bevoordeelt geflaeht My alleen erkennen, en in Myne wegen wandelen, 15. Dan zal Ik zyne vyanden fpoedig verdelgen; en Myn Alvermogen tegen zynen ge•» weldenaars oeffenen'. 16. Myne afvalligen zullen te neêrgevelt worden, en Ifracls gelukkige tyden dc ecuwen verduuren. 'i7. Ja Ik zal het met de b'oem der tarwe onderhouden, en zelfs uit den harren rotzfteen met (zoetheidgelyk) honig verzadigen.  5 42 Ochtend Gebed. pn xcm. Pf: CVI, 's Vrydags. i. De HEERE heeft eeuwig geheerscht, Zig met de kracht gewapent, Zyn Alvermogen in 't werk geftelt, en het Heelal, op dat het niet zoude wankelen, gegrondvest. • 2. 6 Gy, die Alvermogend zyt! Uwen Ze* tel was voor den tyd reeds gevestigt. 3. Schoon vloeden en rievieren hun bruisfchen vermeerderen, en ftroomen hunne golven met geweld opheffen, 4. Ja fchoon veele zeeën, en te zaamen alle de rollende baaren dier groote watcrplasfen, verwoed opftelpen; zyt Gy nochtans, Almogend Opperweezen! van Uwe Hemelzaalen geduchter in kracht (en Heerlykheid.) 5. Uwe Getuigenisfen, ó God! zyn waarachtig; voor alle eeuwigheid vercierd de Heiligheid Uwe gewyde Woonplaats. Na den dagetykfchen Pfalm zegt men; WWV» 47. De HEERE onzen God verlosfe ons, en verzaamele ons van onder de Volkeren; op dat wy den Naam Zyner Heiligheid looven, en öns in Zyne Goddclyke Eer roemen. 48. De HEERE Ifraëls God worde in alle eeuwigheid verheerlykt; al het volk zegge : Amen, Halelujah!  Ochtend Gebed. 143 ar. Gezegent zy den HEERE, den God Zions, Hy die Jeruralem bewoont, Halelujah! 18. Gezegent zy den HEERE lfraëis God, die alleen wonderdaaden verricht. 19. Gezegent in alle eeuwigheid zy den roem Zyncr Majefteit, wiens luister 't Aardryk; vervult. 'tZyalzo; Amen! Men zegt Èpl tföVtf tffl' tt'Hp flip 14. Verfterkt uwe herten, zyt onvertzaagt, cn vertrouwt op den HEERE. 2; Niets is zo Heilig als den H E E R E: geenen toeverlaat is 'er dan onzen God. 3 2. Wat, ö God, is by ü te vergelyken ; op wiens kracht dan op de Uwe kunnen wy vertrouwen ? Daar is geen God, geen HEER, geen Op* pervorst noch Verlosfer den onzen gelyk. Wie is gelyk onzen God, onzen HEER; onzen Oppervorst, onzen Verlosfer? Men loove onzen God, onzen HEER, onzen Oppervorst, onzen Verlosfer. Gezegent zy onzen God, onzen HEER; onzen Oppervorst, onzen Verlosfer. Gy zyt onzen God, onzen HEER, onzen '1 Oppervorst, onzen Verlosfer. 14. Gy zult onsverlosfen : U verheffen en over i Zion erbarmen, daar den tyd om het te begej nadigen naby is, cxxxv, LXXIl, Pf: XXVI, 1 Sam: IE Pf: XVIH, 'f: CU,  Uitbr: Mondei: W. verhand: der ontreinigdevrouwen Hoofdft. X. bladz. Hab: III. Uitbr: M W. verb (Beragot\ der zege ning. IX bl. 64. Jef: LIV ( 88 ) wegen ... overweegingen. Deeze is eene der bcbreeuwfche zinfpeelingen , waar van reeds in de Voorrede gewag gemaakt is. PrtD^Sj ^hot (we. gen): zo men de flippen welke in 't oorfprongclyke onder 't woord ftaan verwisfeit, kan men 'er MIS?!* halachot (overweegingen) van maaken. Welke fcherpzinnige uitvinding ons indachtig maakt, dat men dpot 't overweegen der waarheden van het Geloof d« ivegen tot de zaligheid vind. 144 O^to/i Gebed. *un ' In de Hooge-fchoolevan(den Rabbyn) Elias wierd gemeld, dat den geenen welken zig in de overweegingen der Mondelyke Wet oeffent, verzekert is om het eeuwig leeven deelachtig te worden; gelyk aangetekent is : 6. De wegen naar de Eeuwigheid zyn voor hem geöpent. Lees mtt wegen (88).- maar ovenveegingen. De Rabbyn Eleazar zeide uit naam van den : Rabbyn Hanina : de Geleerden (in de Wet) 1 vermeerderen den vrede in de Waereld; gelyk aangetekent is: 13. Alle uwe kinderen, welken door den • HEERE onderweezen worden, zullen den. vrede vermeerderen.  Ochtend Gebed. 14^ Lees 't woord uwe kinderen ( 89 ) als of 'er ftond: uwe opbouwer en (der H. Wet.) 7. (Jerufalem!) de vrede daale in uwe vestingen : het weivaaren genaake uwe fterktens. 8. Om myne broederen- en evennaastens wille, zal ik om uwe ruste fmeeken; 9. Ter eere van den Huize Gods, zal ik naar uwe weiftand trachten. 6. En gy, ö Ifraël! zult de naneeven uwer kinderen aanfchouwen; en met den vrede begunstigt zyn. 165. Hen, (ö HEERE!) die Uwe H. Wet beminnen, is eenen langduurenden vrede toegezegt; ook zal hen geen onheil genaaken. 11. HEERE! Gy zult Uw Volk de kracht toezenden; en het met den vrede zegenen. Men zegt en *0"D bladz. 73. Ons betaamt het den Meestef van 't Heelal ie looven; den Schepper van den beginne te verheerlyken: dien God, die ons niet als dé gedachten der Aarde aangemerkt, noch gelyk (89) kinderen, op'bouwéren. Ia 't oorfprongelyke is Tpja banaïch kinderen, Voor het welk men door dë verwisfeling der (lippen 'ïpto banaten Opbouwerert ieczen kan. K Pf:CXXIL CXXVIIL CXIX. XXIX;  146' Ochtend Geheel Deutr: IV, W V de heidenfche volkeren geftelt heeft. Ons aandeel is niet gelyk het hunne; ons lot geenzins als dat deezer menigte. Het heidendom buigt zig voor een ydel niet, en bid goden aan gantsch machteloos om verlosfinge te fchenken. Maar wy, wy vernederen ons eerbiedigfyk voor den Allerhoogften, Heerfcher der Aardfche Vorsten, die het Luchtgefpan uitgebreid, en de Aarde gegrondvest heeft; wiens heerlyke Woonftede in den Hemel is; en wiens Goddelyk Alvermogen de uitgeftrektheid zelve omvat. Hy alleen, geen ander is onzen God : Hy is onzen waaren Vorst en heeft geen gelyken; zo als in de H. Wet aangetekent is: 39. Heden zal het u bewust zyn, ook zult gy in uw hert overtuigt bly ven , dat de HEERE den Eenigen God , van het hoogfte der Hemelen tot hier beneden op de Aarde is. Als men uit de Synagoge gaat, zegt men: 9. HEERE! gelei my door Uwe Gerecff' tigheid, en doe my trots myner haateren m Uwe Goddelyke wegen bereidwillig zyn.  147 MIDDAG GEBED* t. Pfalm aan den Opperzangmeester voor den kinderen Korachs, op den Gietiet. 2. 6 HEERE der Heirfchaaren, hoe lieffelyk zyn Uwe Wooningen! 3. Myne ziele wenscht en verlangt met iever Uwe Voorpoorten te naderen, om U, ó leevende God! met geheel myn vermogen te verheerlyken. 4. Daar zelfs den vogel eene verblyfplaats vind; daar de zwaluwe by Uwe Altaaren haar nest heeft en 'er haare jongen broed! Hemelfche Vorst, 5. Welgelukzalig, die Uw Huis betreeden; zy zullen U geftadig looven, Sela! 6. Gelukkig de menfchen, welken met al hunne macht op U vertrouwende, naar de toegangen (Uws Heiligdoms) met vollen herte trachten. 7. Zy trekken door het Dal Bacha, alwaar zy door heilzaame bronnen begunstigt , ools met milde regens verkwikt worden; 8. Reizende by benden , om voor U, $ HEERE! te Zion te verfchynen. 9. 6 God der Hemelfche Schaaren, verhoof (90) nn:a Minchd Middag gebed. Heeft zynen oorfprong uit Gen: XXIV. 63. K 2 As LXXXIV,  148 Middag Gebéd. myn gebed: God Jacobs, neem myne fmeë-* kingen aan , Sela ! 10. 6 Onze Befchérmer! aanfchouw genadiglyk Uwen Gezalfden. 11. Heilzaamer is 't éénen dag in Uwe Voorpoorten, dan duizend (.elders) door te bréngen; ik. wenfche liever aan de poorten Uws Heiligdoms te waaken, dan de tenten der goddeloosheid te bcwoonen. 12. Geen voorfpoed zal de oprechten ontzegt worden, daar Gy, 6 Goddelyke Heilzon! Uwe Genade en Gunstbewyzen op hen doeÉ nederdaalen. 13. God der Hemelfche benden, gelukkig den mensch dien op U betrouwt! Nam: XXVIII. 1. De HEERE fprak tot Mofes"om verders te zeggen. 2. Beveel de kinderen Ifraels en zeg henj Myne fpyze welke Myne vuurofferhande eri aangenaame reuk bevatten, zult gy waarneemen om My op haaren tyd te offeren. 3. Zeg hen wyders: dit ïs het vuuroffer dat gy den HEERE dagelyks zult naderen: een geduurig brandoffer van twee volmaakte eenfaarige lammeren. 4. Het één lam zult gy des ochtends en het ander des namiddags oiferen. g. En een tiende deel eener ephci meelbloem ten fpysoffer, gemengt met het vierde deel van een hin olie van geftoote olyven. 6. Dit is het geduurig brandoffer, het welfe  Middag Gebed. H9 op den berg Sinaï tot eene liefelyke reuk door den HEERE bevolen is. 7. En een vierde deel van een hin met (oude) wyn ten drankoffer zult gy den HEERE benevens ieder lam in het Heiligdom offeren. 8. En het tweede lam het welk gy in de namiddag offert, zult gy als dat des ochtends benevens zyn fpys- en drankoffer, den HEERE tot liefelyke reuk ten vuurorfer naderen. 4. Het fpysoffervan Juda en Jerufalem zy den HEERE ten allen tyde, gelyk in de voorgaande eeuwen, welgevallig. rvpH 5. Welgelukzalig die Uwen Huize betreeden: zy zullen U geftadig looven, Sela! ' 15. Welgelukzalig het volk dat de Hemelfche zegeningen geniet, en welkers God, -den HEERE is. 1. Lofzang Davids. Ü ö Hemelfche Vorst! ik zal U verheffen en Uwe H. Naam eeuwig looven. 3. 2. Ten allen tyde zal ik U pryzen; ja Uwe H. Naam geftadig eerbiedigen. J 3. Gy zyt Almachtig en Lofwaardig; Uwe Grootheid is ondoorgrondclyk. "f 4. Uwe werken zullen van alle. genachten gepreezen worden, en zy zullen Uw Alvermogen roemen. H 5' Ik zal den luister Uwer Eere en den lof Uwer wonderdaaden verkondigen. 1 6. (Deeze wonderdaaden) zullen de kracht K 3 Malachi III. Pf: LXXXIV. CXLIV. CXLV.  150 Middag Gebed. Uwer dapperheid vermelden, en Uwe Grootheid zal ik vieren. f 7. Zy zullen Uwe "oneindige Goedheid openbaaren, Uwe Gerechtigheid alömme uitgalmen. JT 8- Gy zyt Mededogend en Barmhertig, langmoedig in Uwen toorn te ontfteeken, en oneindig in Genade. ft 9. Gy zyt Goedertierend jegens het Alj Uwe Barmhertigheid verbreid zig over alle Uwe fchepfelen. 1 10. ö HEERE! Gy word door Uwe werken gepreezen; Uwe Gunstgenooten zullen U verhcerlyken. 5 11. Zy zullen den luister Uws Oppergebieds vermelden, en Uwe Almacht uitroepen. V 12. Om 't Menschdom Uwe groote daaden, en de Eere en Luister Uwer Heerfchappye bekent te maaken. Ü 13. Uwe Heerfchappy verduurt de eeuwen, en Uw Oppergebied alle gedachten. D 14. Gy onderfteunt de machteloozen, en vergunt den onderdrukten Uwen byftand. jr 15. Op U hoopen alle ichepfeien, Gy fchenktze hun voedzel op zyn tyd. Q 16. Uwe (mildaadige) Hand ontduit Gy, om al wat leeft naar begeerte te verzadigen. ^ 17. In alle Uwe wegen zyt Gy Rechtvaardig; en Goedertierend in alle Uwe wer-s ken. n 18. Gy zyt naby allen die U aanroepen, en U met oprechtheid fmeeken. *j 19. Gy doet het welbehaagen der geenen die U vreezen, verhoort hun gekerm en ver-» lostze.  Middag Gehed. 151 ' & 20. ö HEERE! Gy befchermt Uwe Gunstelingen; en verdelgt alle goddeloozen. j-j 21. Mynen mond verkondige Uwen Lof, 6 HEERE! het Menschdom zegene eeuwig de Heiligheid van Uwen Naam. 18. Ja wy zullen U, ó HEERE! in alle eeuwigheid zegenen. Halelujah! fon 2. Myn gebed verheffe zig als een reukwerk totU, (ó HEERE!) myn vierig fmeeken worde , gelyk het middagoffer, gunstiglyk gangenomen. Men zegt xhyb WHp En vervolgens de rfVtttf Amida van bladz. 83 tot 99. en de Bekeeringsdagen: Ui1?» Dit word dagelyks in 't middag gebed gezegt: uitgezonden de volgende dagen: Vrydag, 's daags voor Nieuwemaansfeest, 's daags voor den Vastdag der maand Ab, 'j daags voor de Feesten van Inwyding- en Loten; en vervolgens de dagen op bladz. 9. aangeweezen: behalven wanneer 'er eene befnydenisfe in de Gemeente voorvalt. K 4 cxv. Pf: CXLI.  3de Sam: ' XXIV. Pf: XXV. IC2 Middag Gebed. 14. rjDavid zeide tot Gad: ik ben van angst bevangen; men onderwerpe zig aan de Macht des HE EREN, wiens Goedertierenheid onbeperkt is; en vallc niet in de handen der menfchen. 3 eim o Goedertierene en Barmhertige God! wy hebben voor U gezondigt: heb medelyden met ons, en fchcnk ons Uwe verlosfinge,. 1. (Pfalm Davids.) Tot U, ö HEERE! verhef ik myne ziele. "2 2. Myn God! laat myne vyanden over my niet zegepraalen, op dat ik niet blooze, dewyl ik myne hoop op U ftelle. 3 3. Dac alle de geenen welken onheufchelyk handelen, met fchande belaaden worden: maar geënzins zy, die op U vertrouwen. "ï 4. Gelei my, 6 HEERE! in Uwe paden: ondcrwys my Uwe H. Wet. H 5. Openbaar 'my Uwe Waarheid, op dat ik ze betrachte ; daar Gy den God myns heila zyt, op Wien ik fteeds vertrouwe. ' ï 6. Gedenk ten onzen voordeele UweEeuwigduurende Barmhertigheid en Genade. f7 7. Gedenk de misdryven en overtreedingen myn er jeugd niet: maar bejegen my goedertierenlyk., ter eere Uwer Goddelyke Eigenschappen. 23- 8, Daar Gy Genadig en Oprecht zyt, geleid Gy de zondaarcn op het pad der deugd. t 9. Gy voèrt de nederigen naar de gerecht,  Middag Gebed. 153 tigheid, en de ootmoedigen op het veilig fpoor. 1 3 10. 6 HEERE! de Waarheid en Barmhertigheid zyn Uwe toegangen, voor alle de geenen welken Uw verbond en getuigenisfen gadeflaan. «7 11. HEERE! vergeef myne menigvuldige euveldaaden, ter eere van Uwen Almo* genden Naam. Q 12, De mensch dien zig naar U richt, zal in zynen verkooren weg door U onderweezen worden. 3 13. Zyne ziele zal het hoogfte goed erlangen; en Zyne nakomelingfchap op 't Aardryk gelukkig zyn. ü 14. Alleen Uwen vreezenden ö HEERE! Is het vergunt Uwe verborgentheden te doorgronden; en Uw Verbond is ingericht, om hen die te doen bevatten. y 15. Myne oogen ftaaren geduuriglyk op U, ö God! ter oorzaake dat Gy my van de dwaaling hebt afgewend. 5 16. Aanfchouw my genadig en begunstig my, daar ik verlaaten en onderdrukt ben. ^ 17. Verlos my van myne prangende fmerten, daar myn hert van angst beklemt is. 1 18. Aanfchouw myne kwelling, en vergeef alle myne misdryven. *j 19. Bemerk hoe' myne vyanden zig vermeerderen, en den ysfeiyken haat welke zy my toedraagen. W 20. ó Myn Toeverlaat! befcherm myne ziele en red my, op dat ik niet te bloozen hebbe. K s  154 Middag Gebed, cxxx, Ex: XXXII. 2de Chron XX Pf. XXV xxxiu LXXIX n ai. Daar ik op Uw heil wachte, zal ik door volmaaktheid en oprechtheid behoed worden. 22. ó God! onthef Israël van alle zyn© angften. 8. Ja Gy zult alle de misdryven van dit verkooren volk uitwisfen. 12. ö HEERE GodIsraëls! verzacht Uwea blaakenden toorn: herroep het ftreng befluit wegens Uw Volk. om • • • waa Onze Vader en Opperheerfcher, Gy zyt onzen Voorftander! Onze Vader en Opperheerfcher, Gy alleen zyt onzen Vorst! Onze Vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons! Onze Vader en Opperheerfcher, begunftig en verhoor ons! offchoon wy zulks door onze werken gantsch onwaardig zyn. Oeffen jegens ons Uwe Rechtvaardigheid met genade en verlos ons ter eere van Uwen Geduchten Naam. i2. Wy weeten geenzins wat wy zullen aanvangen, dan ons alleenlyk naar U te wenden. 6. Gedenk, ó HEERE, aan Uwe Barmhertigheid en genade ! 22. ó HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ons volgens het vertrouwen, 't welk wy in U ftcllcn begunstigc. 8. Herinner U onze eertyds begaane misdryven niet; dat veelëer Uwe Goedertieren-  Middag Gebed. 155 heid onze overtreedingen voorkome, daar wy ons geheel van verdiensten ontbloot vinden. 8. Onze toevlucht is in Uwen Naam, 6 HEERE, Schepper van Hemel en Aarde! 3. Erbarm U, 6 HEERE! heb medelyden met ons, daar wy van fchande overftelpt zyn. Gedenk in Uwen toorn aan Uwen Gunfteling (Abraham;) zy aandachtig in Uwe Gramfchap aan den offerband ( Ifaacs; ) herinner U in Uwe verontwaardiging, de oprechtheid (Jacobs.) 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. 14. Dewyl Gy onze (kwaade) neigingen doorgrond , gedenk nochtans dat wy enkel ftoffe zyn. 9. Bevry ons, ö Godonzes heils! om Uwen Geduchten Naams wille: fchenk ons Uwe verlosfinge en de vergiffenisfc onzer misdryven ? ter eere van deezen H. Naam. Men zegt «öpnn V^lj? 1. Pfalmzang aan den Opperzangmeester op de Negienot. 2. HEERE! begenadig en zegen ons; be ftraal ons met Uwe Gunst, Sela. 3. Op dat Uwe wegen op het Aardryk, er Uw heil onder 't heidendom geopenbaari worde. 4. ó God! dat de volkeren U looven, er gezaamentlyk verheerlyken. CXXIV. cxxm, XX. cm. LX XIX, Pi-LXYII. t  156 Middag Gebed. 5. Dat zy zig verheugen en juichen, als Gy het menschdom zult oordeelen, en de genachten op 't Aardryk geleiden, Sela! 6. Dat alle menfchen ü pfalmzingen, en cenpaarig Uwen lof uitgalmen. 7. Als dan zal het Qpperweezen ons begunstigen, en de aarde zal (milddaadig) haar vruchten voortbrengen. 8. Ja, den Almogenden God zal ons zegenen, en in alle oorden des Aardbodems geducht zyn. Men zegt fcDT Jtabtt? Nfl* tt?Hp  Avond Gebed voor dep Sabbat. 185 ronp Tm Ter eere van Uwen (Goddelyken) Naam hebt Gy den zevenden dag, het einde des! Scheppingswerk, geheiligt, en boven alle tyden verheerlykt, volgens de woorden Uwer H. Wet: 1. De Hemel en Aarde en gantsch hun heir wierden volbragt. 2. God voltooide op den zevenden dag hec werk dat Hy gefchapen had ; en ruste op den Sabbat na al het Scheppingswerk. ■ 3. Hy zegende en heiligde dien zevenden dag , dewyl Hy rustte na al het werk,'dat Hy gefchapen had om het te doen beftaan. Zy die den Rustdag vieren en dien als eenen heugelyken dag aanmerken, verblydcn zig in Uwe Opperheerfchappye. Het volk dat den zevenden dag eerbiedigt, erlange door Uw heil de verzadiging en vergenoeging: want Gy, (ó God!) fchepte behaagen, dien (Rustdag) te heiligen, en ter gedachtenisfe van 'tScheppingswerk, den Eernaam van wenfchelykften der dagen te fchenken. ó Onze en onzer vaderen God! het vieren van onzen 'Rustdag zy U aangenaam! 'heilig ons door Uwe Geboden; gun ons een aandeel in Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid; verbly onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons herte op dat' wy tf Li waarheid mogen aanbidden. 6 HEERE'onM 5 Gen: II,  |86 Avond Gebed voor den Sabbat. Gen: II. C 102 ) jjw t»ya Mêenfebah ( verkorting der zeven ) te weten: der 7 zegeningen van de Amida van Sabbat. Dit Gebed is ingericht ten tyde dat de Synagogen buiten de ftcden geleegen waaren, en het gevaarryk was om onverzelt ftedewaarts te keeren; dus t'erwvl den Voorleezer dit Gebed met zingen uitbreidde hadden de geenen welken iaatcr in de vergadering waaren gekomen den tyd, om het Avond Gebed te* doen, waarna zy met de gantfchc Gemeente te rug keerden. En offchoon deeze oorzaak tans geen plaats heeft, werd dit gebruik ter eere zyner inflellers,. nog heden waargenomen. ([Uitbr: Mondei: W. verhand: van QSabbaO Rustdag Hoofdft. II. bladz. 24.) zen God! Uwen H. Rustdag verftrekke ons tea erfdeel in liefde en welgevallen; ja gantsch Israël welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere eenpaariglyk den Sabbat, met (dien dag) in ruste door te brengen. Gezegent zyt Gy , 6 HEERE! die den Sabbat heiligt. Men zegt TCS>"\ bladz. 92. tot het einde der Amida. 1. De Hemel en Aarde en gantsch bun heb? wierden volbragt. 2. God voltooide op den zevenden dag het werk dat Hy gefchapen had; en rustte op den Sabbat na al het fc.heppingswerk. 3. Hy zegende en heiligde dien zevenden dag, dewyl Hy rustte na al het werk 't welk Hy gefchapen had, om het te doen beftaan. Be Voorleezer zegt het volgend gebed genaamt J^JO. (102).  rjlvQnd Gebed voor den Sabbat. 187 Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen en onzer vaderen God; God Abrahams , Ifaacs en Jacobs; Almogend en Geducht Opperweezen; Allerhoogfte, die door Uwe Goedertierenheid Hemel en Aarde gefchapen hebt; voorftander der vroome vaderen; die door Uw, Woord de dooden doet verryzen; Heilige God, (de bekeeringsdagen zegt men Vorst) by Wien niets te vergelyken is! Gy zyt het die naar Uw Welbehaagen, Uw volk den Sabbat door de ruste doet vieren. Wy zullen U met vreeze en eerbied dienen, en Uwen Naam met eene bron van zegeningen geftadig verheffen; wy zullen U, ó Vrede-Vorst! die den Sabbatdag geheiligt hebt, U, die ter gedachtenis!?» van het fcheppingswerk, het door heil verzadigt volk de Sabbats-rust heilig doet erlangen; voorzeker wy zullen U door eenen vloed vari lofgalmen verheerlyken. 6 Onze en onzer vaderen God! het vieren, van onzen Rustdag zy U aangenaam: heilig ons door Uwe Geboden; gun ons een aandeel in Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid ; verbly onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons herte op dat wy U in waarheid mogen aanbidden. 6 HEERE onzen God! Uwen H. Rustdag verftrekke ons ten erfdeel in liefde en welgevallen; ja gantsch Israël Welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere  i$8 Avond Gehed voor den SM ai. Pf: XXIII. eenpaariglyk den Sabbat, met (dien dag) frj ruste door te brengen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die den Sabbat heiligt. Men zegt Vapnn ï/np 1. Pfalm Davids. De HEERE is mynen Herder, niets zal my ontbreeken. 2. Hy doet my op welgegraasde beemden weiden, en geleid my langs den zoom der ftille beeken. 3. Hy herftelt myne ziele in kalmte: en doet my, ter eere Zyns Naams, de loopbaan der Gerechtigheid doorwandelen. 4. Oflchoon ik door het dal der duisternisfe in doodsangst dwaalde, zoude ik geen onheil vreezen. (ó HEERE!) daar Gy my verzelt, zal Uwen herderftaf en Uwe byftand my vertroostinge doen genieten. 5. In fpyt myner wederftreevers gunt Gy my dagelyks myn onderhoud; zalft mynen fchedel met welriekende olie, en doet mynen kelk van overvloed ftorten. 6. Genade en heil beftraale my alle myne leevensdagen, op dat ik, (óGod !) onophour delyk Uw Heiligdom bewoone! Men zegt tKÏlV Ntt» »*Tp. bladz. 73 enTl2Vb wty bladz. 145. '  'Avond Gebed voor den Sabbat. 18$ L Men pryze en verheerlyke den Leevenden God wiens Aanweezen geenen aanvang heeft gehad. II. Hy is Een : geene eenheid kan by de" Zyne vérgeleeken worden, dewyl die onbevatbaar en oneindig is. III. Hy kan, dewyl Hy onlighaamlyk is; door geen lighaam verbeeld worden; ook is 'er niets dat Zyne Heiligheid kan evenaaren. IV. Vóór al het geen Hy gefchapen heeft, was Hy aanweezig: Hy was het eerfte weezen, zonder dat Zyn begin eenen aanvang nam. V. Hy is den Heerfcher van 't Heelal, en doet Zyn Alvermogen en Heerlykheid allen fchepfelen blyken. VI. Zyne Propheetifche invloed heeft Hy, hen, welken zynen fchat en cieraad waaren, medegedeelt. VII. Nimmer ontftond 'er, in Israël, eenen Propheet gelyk Mofes ; die den glans van Gods Majesteit zo (van naby) befchouwde. VIII. De HEERE heeft door tusfchenkomsÊ van dien Godstolk den getrouwen Zyns Huize, de waare Wet aan Zyn volk gegecven. IX. Deeze Wet welke onveranderlyk is, zal God geene verwisfeling doen ondergaan: maar eeuwig ftand doen houden. X. Hy doorgrond onze verholenfte geheïmenisfen; en voorziet de uitkomst der zaaken, reeds vóór haaren aanvang. XI. Hy beloont den rechtvaardigen naar zy*  190 Avond Gebed vbor dèn Sabbat ne verdiensten, en ftraft den boozen volgens zyne euveldaad. XII. Op het einde der dagen zal Hy ons den Meslias zenden, om hen, welken naar Zyne Zaligheid haaken, te verlosfen. XIII. Door Zyne oneindige Barmhertigheid zal Hy de dooden doen verryzen: Gezegent in alle eeuwigheid zy Zynen nooit volpreezen Naam. Deeze zyn de dertien geloofsftukken der Goddelyke en door Mofes ons overgeleverde Wet. Gen: Ö. C103) wnp Kidoes. Het verfchil der texten in de tien Geboden van Exod. en Deutr. aangaande den Sabbatdag , word door onze beste Schryveren aldus uitgeiegt: va Gedenk den Sabbat, met den wyn; now onthoud u, van werken : en uit de eerfte deezer uitlegging gen heeft deeze plechtigheid haaren oorfprong. Heiliging voor den avond van Sabbah vown BI» 1. Den zesden dag wierden Hemel, Aarde eti gantsch hun heir volbragt. 2. God voltooide op den zevenden dag het Werk dat Hy gefchapen had; en rustte op den Sabbatdag na al het Scheppingswerk. 3. Hy zegende en heiligde dien zevenden  Avond Gebed voor den Sabbat, igi dag, dewyl Hy rustte na al het werk 't welk Hy gefchapen had om het te doen beftaan. pi» TOD (104) Welk is het gevoelen onzer heeren ? Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die de vrucht des wynftoks gefchapen hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die ons door Uwe Geboden geheiligt, en welbehaagen in ons gevonden hebt; en ter gedachtenisfe van het Scheppingswerk ons met liefde en vergenoeging den Sabbat doet vieren: den Sabbat, den voortreffelykfte der Hoogtyden, ter geheugenisfe van den uittogt van Egypten. Ja H E E R E! in ons hebt Gy welgevallen gevonden, ons boven alle volkeren geheiligt, en Uwe gewyde Rustdagen met begeerte enyver, deelachtig gemaakt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE ! die den Sabbat heiligt. (104) jno 'i3D Saberi Marandn. Het was een oud gebruik in 't H. Land, wanneer den Sanhedrin iemand ter dood gevonnist had, dat men hem eenen kelk met wyn toereikte. Zo'er geene uitkomst was, wierd'er onder den wyn wierook gemengt, het geen den ge-> vonnisden bedwelmde en hem dus de dood minder gevoelig maakte. Voor het drinken zcide den misdaad»* gen pio 'ïao Welk is het gevoelen onzer heeren ? het antwoord was volgens de omftandigheid, ter dood rwaï of" ter heven nvrh. Dit is den oorfprong deezer woorden, welken men heden nog gebruikt vóór de zegening op den wyn, en de omftanders antwoorden altoos; ter leeven.  101 Pf: XXXIII. OCHTEND GEBED VOOR DEN SABBAT. Men leest het ochtend gebed gelyk dagelyks tot nöfiW ^VO bladz. 56. en als dan begint men het volgende. 1. öIR^echtvaardigen, juicht den HEERE! het voegt u, Oprechten! Zynen Lof te verbreiden. 2. Pryst Hem op de harpe : pfalmzingt Hem Op de luit en het tienfnaaren-tuig. 3. Wydt Hem een nieuwen lofzang: vermeng de fpeeltuigen met het zang-choor. 4. Dewyl Gods Woord oprecht is, en alle Zyne werken (vol) waarheid zyn. 5. Hy bemind de zuivere rechtvaardigheid; den Aardbol is van Zyne Goedertierenheid vervult. 6. Op Zyn bevel wierden de Hemelen, op Zyn Goddelyk Gebod , geheel hun heir gefchapen. 7. Hy heeft de Zeeën in eenén plas verzaamelt, en de afgronden tot deeze waterfchatten beftemt. 8. Het gantsch Aardryk vreeze Zyn Alvermogen : dat alle beWooners van 't Heelal, Heiri met ontzag eerbiedigen. 9. Daar het Al door Zyn Woord het weezen omring, en door Zyn Gebod bevestigt wierdi  üchtend Gebed voor den Sabbat. 193 10. De HEERE verydelt den raad der heidenen, en vernietigt de ontwerpen der volkeren. ti. Zynen raad zal altoos b'eftaan, eh het geen Hy beflooten heeft, alle genachten verdüuren. 12. Gelukkig het Volk wiens God den HEERE is: dat Volk het welk Hy tot erfdeel verkooren heeft. 13. Van den Hemel ziet den HEERE nederwaarts, en befchouwt alle 'smenfchen kinderen ; 14. En zorgt, Van Zynen verheven Troon, voor alle de aardbewooneren. 15. Dewyl Hy hunne herten gevormt heeft, doorgrond Hy alle hunne daaden. 16. Geenzins zegepraalt den Vorst door zyn talryk hcir , noch den dapperen door zyne groote kracht. 17. Vergeefs vertrouwt den krygsman öp zynen klepper: vergeefs tracht hy zig door zynen trotfen heldenmoed te beveiligen : 18. Maar zy die den HEERE vreezen eh i zig op Hem verlaaten, worden door Hem (alleen) verlost. 19. Dus worden zy van doodsgevaar bevryd : en in hongersnood onderfteunt. 20. Onze ziele verbeid U, Ö HEERE! Gy : zyt onze byftand en onzen fchild. 21. In U zal zig ons hert verheugen, daar f wy onze hoop in ü geftelt hebben. 22. ó HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ij bns, volgens het vertrouwen het welk wy in J U ftellen, begunftige. N  194 Ochtend Gebed voor den Sabbat. Pf: xxxiv. WüttD TnV i. Pfalm Davids, toen hy zig als zinneloos vóór Abimelech aanftelde, en door dien Vorst verdreeven zynde, reeds afreisde. N 2. Geftadig zal ik den HEERE pryzen; Zynen Lof zal onophoudelyk van mynen mond vloeijen. 3 3. Myne ziele roemt zig in Hem: ja ds nederigen verheugen zig op het verneemen (myner verlosfinge). 3 4. Laat ons te gader den HEERE verheerlyken en Zynen H. Naam eenpaarig verheiTen. -j 5. Hy verhoorde my als ik Hem aanriep, en redde my van mynen angst. *7 6". Zy die zig naar Hem wenden, worden door Hem verlicht, en hebben dus niet te bloozen. ï 7. De onderdrukte welken den HEERE fmeekt,word door Hem begunstigt en van zyne elende verlost. }-] 8. Gods Engel omringt en befchermt alle Zyne vreezenden. H' 9. Aanfchouwt aandachtig de Goedertierenheid des HEEREN; gelukkig den mensch dien op Hem vertrouwt. 1 10. Gy heiligen! eerbiedigt den HEERE, daar Zyne vreezenden niets ontbreekt. 3 11. De jonge leeuwen, (hoe fterk) lyden nochtans fmerte en hongersnood: maar hen die den HEERE nafpeuren, is het nodige nimmer ontzegt. V 12. Gy fnenfehen! genaakt en hoort naar myne Leere, op dat ik u in de vreeze Gods ©nderwyze.  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 195 Ü 13. Zyt aandachtig, gy die 't leeven verlangd en gelukkige dagen wenscht door te brengen. 3 14. Onthoud uwe tonge van lastertaal, en uwe lippen van bedrog te uiten. D 15- Verwydert u van het kwaad, oefient de deugd, betracht den vrede en volg hem na. y 16. De HEERE aanfchouwt de rechtvaardigen (met genade,) en verhoort hunne fineekingen. 517. Maar Gods toorn verwyst de goddeloozen, om hunne gedaéhtenisfe van 't Aardryk te verdryven. X 18. De HEERE luistert naar het gebed der oprechten, en red hen uit hunnen rampfpoed* n 19. De verbrokene van herte is Hy naby, tn beurt de neêrflachtigen op* *) 20. Hoe menigvuldig de fmerten des recht* Vaardigen ook zyn, wordhy nochtans van alle, door den H E E R E verlost. IJ* 2r. God befchermt alle de leden zyns lig* haams, op dat hy aan geene kwellingen onderworpen zy. H 23. Den boozen zal door zyne eigen eu> Veldaad vernietigt, en zy welken rechtvaardigen haatcn fchuldig geacht worden. 23. De HEERE verlost Zyne dienaaren» en zy die op Hem vertrouwen zullen gantscjj onfchuldig zyn» I. Gebed Mofis den man Gods. óHEÈRÉl In alle geflachten ftrekte Gy ons tot verdediging. N 2 Pf; %£>  ig6 Ochtend Gebed voor den Sabbat: 2. Van alle eeuwigheid zyt Gy God: reeds voor dat de bergen voortgcbragt, het Aardry kj ja zelfs het Heelal aanweezig was. 3. Gy geleid den mensch tot de krachtelooze grysheid en zegt: ö fterveling keer weder (tot uwe ftofie). 4. Want by U zyn duizend jaaren, gelyk den reeds verfcheenen dag van gister, of gelyk een gedeelte des nachts aangemerkt. 5. Des menfchen leeven zweeft voorby gelyk eenen droom, gelyk het gras dat haast verwelkt. 6. Dat gras dat by den dageraad noch bloeijende fchier verdort, en 's middags afgemaait gantsch verdroogt. 7. Door Uwe gramfchap worden wy ter neêrgeflagen, en door Uwen toorn verbaast. 8. Gy ftelt U onze misdryven te vooren; onze verborgenfte zonden zyn U openbaar. 9. Alle onze leevensdagen vervliegen door Uwe gramfchap; onze jaaren verdwynen gelyk het ydel woord. 10. Offchoon onzen leevensloop zig tot zeventig, en in overmaatige kracht, tot tachtig jaaren uitbreid, zyn onze voorfpoedigfte dagen flechts arbeid en kommer; naauwelyks is onzen draad gekort, of wy fpoeden daar heen. 11. Wie is de kracht Uwer gramfchap bekent, (daar de misdaad) Uwer vreezenden Uwen toorn (op het hoogst ontfteekt.) 12. Ontdek ons het getal onzer dagen, gelyk het U bewust is, op dat wy ons herte tot de wysheid mogen wenden. 13. Keer Uw Aanfchyn jegens ons, ó HEE*  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 197 R E! hoe lang- zult Gy ons begeeven ? ontferm U over Uwe dienaaren. 14. Verzadig ons vrocgtydig met Uw Heil: als dan zullen wy juichen, en onze dagen in vreugdgefchal doorbrengen. 15. Dat de vreugde onze geledene onheilen uitwisfche en onze rampzalige tyden overtreffe. 16. Doe Uwe dienaaren Uwe heilzaame werken aanfehouwen, en Uwe Heerlykheid hunnen nazaatcn (openbaar zyn.) 17. ó HEERE onzen God! beftraal ons met Uwen Luister: doe het werk onzer handen voor-; fpoedig zyn, en onze onderneemingen gelukken, mp2 1. 6 Gy! die u in de befcherming des Allen* hoogden begeeft, en u in de fchaduwe des Almogenden fchuilt, 2. Gy fpreekt: HEERE! Gy zyt mynen Heul en Toeverlaat, den God op'Wien ik vertrouwe. 3. Dien God zal u der boozen hinderlaagen, en der alvernielende fterfte bevryden: 4. Hy zal u onder Zyne vleugelen dekken, en in Zyne Befchutting neemen ; Zyne Waarheid zal u tot fchild en verdediging ftrekken. 5. De akeligheid des nachts, noch de fchichten welke des daags heenvliegen, zullen u geen fchrik baaren: '6. Dé pest die onzichtbaar doordringt, noch de verwoestinge welke des daags heerscht, niet deeren : 7. Duizenden zullen aan beide uwe zvden N 3 Pf: XCL  pcxcvin. 198 Ochtend Gebed voor den Sabbat, neder vallen, en het kwaad zal u evenwel niet treffen. 8. Alleenlyk zult gy (deeze nederlaag) aanfehouwen, en der boozen vergelding ooggetuige zyn. 9. Daar(gy bekent dat) den HEERE uw Toeverlaat is, en uw vertrouwen in den Allerhoogften geftelt hebt. 10. Geen ongeluk zal u wedervaaren, geenerlei plaagen zullen uwe tenten genaaken. ir. Want, God zal u Zynen Engelen bevelen , op dat zy u in alle uwe wegen befchermen. 12. Zy zullen u op hunne handen draagen,, op dat uwe voeten zig niet tegen de fteenen zouden kwetzen. 13. (Onverhindert) zult gy luipaard en adder tarten, en jonge leeuwen en draaken vertreeden. 14. (De HEERE fpreekt:) Ik zal hem ver-? losfen om dat hy zig naar My voegde: Ik zal hem befchutten dewyl hy Mynen Naam erkent heeft. 15. Alshy My zal aanroepen zal Ik hem verhooren en in zyne angst niet verlaaten ; hem Uit den nood redden en in luister verheffen. 16. Ja Ik zal hem een overvloed van dagen vergunnen, en hem Myn Heil doen erlangen. w nat» 1. Pfalm. Hef den HEERE een nieuw lofzang, want Hy heeft wonderen verricht; Zyn uitgeftrekt en heilig Alvermogen heeft de verlosfinge gefehonken.  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 199 2. De HEERE heeft Zyn Heil geopenbaart en Zyne Gerechtigheid aan alle de volkeren ontdekt. 3. Zyne Genade en Waarheid heeft Hy ten voordeele van den Huize Ifraè'ls herinnert; de verlosfinge onzes Gods worde aan 'swaerelds eindpaalen verbreid. 4. Gy alle aardbewooneren J juicht den HEERE, looft en pfalmzingt Hem met vreugde. 5. Wydt Hem een lofdicht op de harpe met £oetluidende toonen. 6. Verheft den Hemelvorst met trompet- en bazuingefchal. 7. Dat de Zee en wat ze bevat, den Aardbol en zyne bewooncren, een ysfclyk gedruis, voortbrengen. 8. Dat de vloeden van vreugde bruisfchen en de bergen zig te zaam verblydcn , 9. (Uit eerbied) voor den HEERE: want Hy zal komen om het menschdom te oordcelen; Hy zal het Aardryk met rechtvaardigheid ? cn de Volkeren naar rechten vonnisfcn. 1. Zang der Mahalot. In het wenden my- ] ner oogen naar de gebergten, om myne byftand te gemoed te zien, 2. (Bemerke ik) dat ik myne hulp alleen van den HEERE, Schepper van Hemel en Aarde, moet verwachten. 3. Nooit zal Hy uwe fchreeden doen wankelen , dewyl Hy een eeuwigwaakend weezen is. N 4 'f: cxxr.  2op Ochtend Gebed voor den Sabbat, M cxxir. 4. Ifraëls Heul begeeft zig nimmer ter flui-! mering over. 5. De HEERE uwen Behoeder, zal u tot befcherming ftrekken, en u onophoudelyk onderfteunen. 6. 'sDaags zullen u de (brandende) zonneftraalen niet deeren, noch 's nachts zal u de (kille) maan geen hinder doen. 7. De HEERE zal u van alle kwaad behoeden , en uwe ziele van onheil befchutten : 8. Ja Hy zal u in alle uwe bedryven eeu~ \yiglyk bewaaren. mrw • • • • mbyan w t. Zang Davids der Mahalot. Ik verheug my wanneer men my fpreekt van des HEEREN Huize te naderen. 2. Jerufalem! onze fchreeden zyn naar uwe poorten gewend. g. Gy, die tot hoofdftad gefticht zyt, om, tot algemeene vcrzaamelplaats te ftrekken. 4. Alwaar de (lammen Gods ten getuigenisfe Israëls getrokken zyn om des H E E li E N Naam te looven. 5. In welkers wallen de rechtbanken en de» Zetel des Huize Davids gevestigt zyn. 6. Men fmeeke den vrede over u Jerufalem , gelukkig zy die u beminnen ! 7. De vrede daale in uwe vestingen: het welvaaren genaakc uwe fterktens. 8. Om myne broederen en evennaastens wille, zal ik om uwe ruste fmeeken. ' 9. Ter eere van den Huize Gods, zal % naar uwen welftand trachten. 11 ' i'T  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 201 ■ yhx rvrVyon yv ï. Zang der Mahalot. Naar U verhef ik myne oogen, ö Gy, die den Hemeltrans bewoont ! 2. Onze vreeze voor U overtreft de eerbied dewelke de flaaven hunne heeren, en de fiaavinnen haare vrouwen toedraagen, op dat Gy ons genadig mogt zyn. 3. Erbarm ü, ö HEERE' en heb mede-, lyden met ons, daar wy van verachtinge overftelpt zyn. 4. Wy zyn van het fchimpen der hovaard!gen, gelyk van de fmaad der trotfen neêrgeflagen. p)\ •••• nibyan yv 1. Zang Davids der Mahalor. Verklaar, o Israël! welk ons (lot) geweest zoude zyn, Zo den HEERE ons niet had bygeftaan: 2. Zo Zyn Alvermogen ons niet befchermt had, toen de menfchen zig tegen ons verzetden. 3. Leevendig zouden zy ons verfionden hebben, toen hunnen toorn tegen ons ontftaken was. 4. De wateren zouden ons overftelpt, ja de itroomcn ons weggefleept hebben. 5. Zelfs de bruisfchende vloeden hadden onze leevensgeesten uitgedooft. 6. Gezegent zy den HEERE die ons van hunne moordzucht bevryd heeft. '7. Wy zyn gelyk eenen vogel, dien den ftnk des jaagers ontkomen is; het net brak cn .wy wierden verlost. N 5 Pf: CXXIIf. Pf: CXXIV.  202 Ochtend Gebed voor den Sabbat Pf: exxxv. 8. Onze toevlucht is in den Naam des HEEREN, Schepper van Hemel en Aarde. t. Halelujah. Looft des HEEREN Naam, Looft Hem gy Zyne dienaaren! 3. Gy die Gods Huize, deeze H. voorpootte bewoont. - 3. Looft den HEERE dewyl Hy Goedertierend is, pfalmzingt ter eere Zyns luisterlyken Naam. 4. Wyl dien God, Jacob tot Zynen gunsteling verkooren heeft, en Israël om Hem tot dierbaar fchat te ftrekken. 5. Het is my openbaar dat den HEERE Almogend, onzen Heerfcher boven alle goden verheven is. 6. In Hemel, op Aarde, in Zee en afgronden heeft Hy alles naar Zyn welbehaagen gefchapen. 7. Hy doet de wolken uit het einde der Aarde optrekken, de blixemftraalen zelfs in 't midden der regenvlagen voortfnellen, en de ftormwinden uit hunnen kerker losbreeken. 8. (Dien God) verfloeg de Egyptifche eerstgeboornen, zo van den mensch als van het vee. 9. Zyne tekenen en wonderdaaden zyn in Egypten gebleeken: tegen Pharaö en alle zyne knechten. 10. Hy verdelgde veele volkeren, en deed machtige vorsten fneeven. 11. Sichon koning der Emoryten, Og ko-s  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 203 ning van Bafan, en alle de koningryken van Canaan. 12. Voorts gaf Hy Zyn Volk Israël hunne landen tot erfdeel. 13. ö HEERE! Uwen Naam zal eeuwig beftaan, en Uwe geheugenisfe in alle gedachten erkent worden. 14. Gy zult Uw volk richten, cn U over Uwe dienaaren ontfermen. 15. De heidenfche afgoden zyn van zilver en goud, door menfchen gewrocht. 16. Zy vormen hen eenen mond, zonder hen de fpraake te kunnen geeven-, en oogen zonder hen te kunnen doen zien. 17. Zy geeven hen ooren, zonder hen het gehoor te kunnen fchenken: ook kunnen zy hunnen mond geen leeven doen ademen. 18. Dat allen welken op deeze beelden hoopen en ze vormen, van alle deeze beweegingskrachten berooft worden. 19. Gy Huize Israëls, gy Aarons gedacht, zegent den EI E E R E! 20. Stamme Levy pryst den Alzegenaar, gy godvreezenden looft den HEERE ! 21. Gezegent zy den HEERE den God Zions, Hy die Jerufalem bewoont. Halelujahl 1. Loofc den HEERE dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 2. Verheerlykt den God aller goden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. Pf: CXXXVI.  204 Ochtend Gebed voor den Sabbat. 3. Pryst den HEER aller Heeren, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 4. Die alleen groote wonderdaaden verricht, en Wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 5. Die den Hemel met wyshcid gcrchapeii heeft, en Wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat 6". Die de Aarde over het water heeft uitgeftrckt, en Wiens Barmhertigheid eeuwig bebcftaat. 7. Die de groote Hemellichten heeft gevormt, en Wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 8. De zon om des daags te lichten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 9. 'De maan en fterren om des nachts te fchyncn, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 10. Die de Egyptifche eerstgeboornen verlioeg, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. ir. Die Israël uit dat gewest leidde , daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 12. Met groote kracht en uitgeftrekt vermogen , daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 13. Die de fchelfzee kloofde, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 14. 'Er Israël deed doortrekken, daar Zyns Barmhertigheid eeuwig beftaat. 15. En 'er Pharaö en zyn heir inftortte, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 16. Die Zyn volk door de woestyne voerde, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaaï. 17. Hy verfloeg groote vorsten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 18. En velde dappere helden, daar Zyne Barmhertigheid eouwig beftaat.  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 2ö£ 19. Sichon Koning der Emoryten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 20. En Og Koning van Bafan, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 2.1. En gaf hun land ten erfdeel, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 22. Ten voordeele van Zyn Volk Israël, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 23. In onze vernedering dacht Hy aan ons, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 24. En verloste ons van onze vyanden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 25. Hy fchenkt alle fchepfelen hun voedzel, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 26. Looft den Hemelfchen God, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. Men leest van "löiW ym bladz, 56. tot rOfitt?» bladz. 72. en als dan begint men het volgende. 6 HEERE onzen God! alle leevende zielen zullen Uwen Naam looven; ó Vorst! alle ademende fchepfelen zullen geftadig Uwe gedachtenisfe met luister verheffen ; van alle Eeuwigheid zyt Gy God; buiten U is geen verlosfende noch heilfchenkende macht; geenen bevryder noch befchermer, welken onze fmeekingen barmhertiglyk verhoort; in angftige en kommerlyke tyden hebben wy geen opperheer, geen hulp. geen toeverlaat dan Gy alleen,  2o6 Ochtend Gebed Voor dén Sabbat: 6 Aller fchepfelen God! eeuwig Opperweezen , eenig Heerfcher aller geflachten! Gy zyt 't voorwerp aller lofzangen* Gy beftiert het Heelal met Barmhertigheid en Uwe fchepfelen met Genade. Altyd waakende God ! Gy wekt de flaapendc, ja Gy wekt hen welken het zwaarfte fiaapen; Gy doet de dooden herleeven, geneest de kranken, verlicht de blinden, ftaat de onderdrukten by , begiftigt de fpraakeloozen met het woord, en openbaart de verborgenheden •, ook is het voor U alleen dat wy ons vernederen. firn Indien onzen mond van lofzangen, gelyk de Zee van water overvloeide, onze tongen door luide Pfalmzangen, het ruisfchen der baaren evenaarden, zo onze lippen, zo wyd als 't luchtgefpan uitgeftrekt is, zig in lof konden ■Uitbreiden, onze oogen , gelyk (de fchitterende) zon en maan, van verrukking gloeiden, onze handen hemelwaarts, gelyk de wieken des adelaars, uitgeftrekt waaren, ja indien onze voeten (om tempelwaarts te fpoeden) de fnelheid der hinden overtroffen, zouden wy met dit alles noch verre te kort fchieten om U, 6 HEERE onzen God! naar waarde te looven : en U voor het geringfte deel der tallooze gunsten, tekenen en wonderdaaden, dewelke Gy ons en onze voorvaderen hebt doen blyken, ootmoedig te danken. Gy hebt ons weleer uit den diensthuize van Egyptenland verlost, in hongersnood onderhouden en zelfs met ever*  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 207 Vloed verzadigt; van het zwaard, van pestziekte , van nadeelige en menigvuldige krankheden bevryd; ja zelfs tot heden toe heeft Uwe Barmhertigheid ons onderfchraagt, en Uwe Genade ons geenzins verlaaten. Dus zullen de leden waar uit Gy onze lighaamen t' zaamengeftelt, de leevensgeesten welken Gyons ingeblaazen, en de fpraak waarmede Gy ons begiftigt hebt, U pryzen, U looven , U verheerlyken en Uwen Naam geftadig pfalmzingen. Alle fchepfelen moeten U eeren, alle gewyde lofdichten U opgedraagen, en alle oogen naar U gewend zyn; het Al moet ü aanbidden, het verhevenfte voor U vernedert zyn; de herten zyn gevormt om U te duchten i de innerlyke neigingen om U te juichen, gelyk vermeld ftaat: 10. Alle myne beenderen zullen uitroepen: 6 HEERE wat is by U te vergelyken. o3» Gy bevryd den onderdrukten van overmacht, en den behoeftigen van den roover. Gy verhoort de fmeekinge des rampfpoedigen , en neemt het gefchrei des ootmoedigeh gunftiglyk aan gelyk vermeld ftaat : 1. 6 Rechtvaardigen! juicht den HEERE, het voegt u, oprechten! Zynen lof te verbreiden. Dat de rechtvaardigen U verheffen, de op* rechten Uwen Roem verbreiden, de vroomen U hulde doen, ja dat liet choor der heiligen Uwe Majesteit uitgalme, in 't midden der tal-» ryke vergaderinge Uws Volks den Huize Israëls. è HEERE, onze en onzer vaderen God! Pf: XXXV. xxxm  2ó8 Ochtend Gebed voor den Sabbat. het betaamt alle fchepfelen , U met eene heilige aandoening te looven, Uw Alvermogen met verrukking te verheffen, en (waare het mogelyk) alle gewyde Pfalmen en Lofdichten van Uwen dienaar David den gezalfden Jesfés zoon, te overtreffen. En dierhalven. ron»* 6 Onze Opperheer, Almachtige en Heilige Hemelvorst! Uw Naam worde Eeuwig in Hemel en op Aarde gepreezen. Onze, en onzer vaderen God ! aan Uwen geduchten en H. Naam betaamen de Lof- en Eerzangen, Pfalmdichten, Kracht en Opperheerfchappy ; de Zegepraal, Almacht, Dapperheid en Eerzangen ; de Cieraad, Heiligheid, 't hoogfte Bewind, de Zegeningen en Dankzeggingen; Gy zyt den God van den beginne tot alle Eeuwigheid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Almogend' en Lofwaardigen Vorst. ó God! die alömme geëert word, HEERE dien wonderen verricht, Schepper aller zielen, Meester aller werken, aan Wien de Pfalmzangen aangenaam zyn; Gy, die in Eeuwigheid beftaat. Amen! Men zegt üb^b tt?*Tp Looft den HEERE aan Wien alle Zegeningen behooren.  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 209 ( Terwyl de Voorleezer deeze woorden uit/preekt, zegt de Gemeente het volgende .* •iN&rn rorn»» Den Naam van den Heiligen Vorst der Aardfche Mogendheden worde gepreezen en verheerlykt; Hy is 't Begin en Einde van het AI, en buiten Hem is geenen God. In alle Eeuwigheid worde dien Naam gezegent, en boven alle Zegeningen en Lof verheven.) De Gemeente antwoord. yrtasn *» *jvd Gezegent zy den HEERE, aan Wien alle Zegeningen in Eeuwigheid behooren. nu* nyi • • • yra Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy Schepper van licht en duisternisfe, Bevestiger van den vrede die het Al verricht hebt! dat alle fchepfelen U looven, U verheerlyken en eenpaarig uitroepen: niets is by de Heiligheid des HEERE N te vergelyken. Vormer van het Heelal! dat al het gefchapene U eeuwig verhefFe; Gy, die dagelyks de poorten van 't oosten ontfluit, de lichtftraalen door 't zwerk verfpreid, zon en maan haare loopbaan geduurig doet afleggen, om den Aardbol en zyne bewooneren O  2io Ochtend Gebed voor den Sabbat, Pf: civ. goedertierenlyk te verlichten, en de eerde fchepping onderhoudende; dagelyks Uwe Goedheden vernieuwt. 24. Hoe talryk zyn Uwe werken, 6 HEERE'.'alle hebt Gy ze wysfelyk gevormt, het Aardryk is van Uwe Scheppingen vervult. ö Ten allen tyde alleen verheven God! die reeds van den beginne af beftont, zyt gelooft, gepreezen en verheerlykt. Eeuwig Opperweezen! begunftig ons door Uwe oneindige Barmhertigheid; HEÊRE onzer kracht, Rots onzer toevlucht, Heilryke Befchermer! neem ons aan in Uwe Goddelyke Hoede. Gy zyt een Alleengebiedend Weezen! by Wiens Alvermogen niets is te vergelyken. HEERE onzen God! in deeze Waereld kan U niets evenaaren; 6 onze Vorst! in een ander leeven zal geenen buiten U erkent worden; by de komfte van den Mesfias zult Gy alleen de verlosfing zenden; ó onze Verlosfer! wat zoude zig, ten tyde van de verryzenisfe der dooden , by U kunnen vergelyken. VAN * 6 God, Opperheer van al het gefchapene? Gy word door al wat leeven ademt gezegent; Uwe Macht en Algoedheid vervullen de Waereld; Uwe Albewustheid en Wysheid omringen haar. ÓGy, die boven de Heilige Hajot verheven zyt. Wiens Heerlykheid boven het Hemels zaamenftel uitblinkt! deugd en oprechtheid verzeilen Uwen Troon; Genade en Goedertierenheid vloeijen van Uw Alvermogen, ê Onze God! de volmaakte Hemellichten hebt  Ockténd Gébéd voor dén Sabbat. 211 Gy met verftand, weetenfehap en wiskunde gevormt, en kracht en macht bygezet om hunnen invloed op 't Aardryk te verfpreiden; zy zyn luisterryk, fchitteren van glans en doen hunne koesterende ftraalen alömme verlangt worden: zy ryzen met gejuich en daalen met vreugde om hunnen Scheppers wille eerbiediglyk te volbrengen. HEERE! zy verbreiden Uwen H. Naam met luister en Majesteit, Uwe Heerfchappyë met zoetluidende lofgalmen; op Uw Woord verfeheen de heldere dagtoorts, dö Inaan wierd op Uwen wenk een vorm toegeVoegt; de Seraphim, Ophanim en Heiligen Hajot gewaagen van Uw cieraad en fterkte, ja den gantfchen Engelen ftoet vieft U me6 Eerdichten. t God! Gy zyt het die na alle Uwe Werken gerust, U op den zevenden dag verheven en op den Troon der eere gevestigt hebt. Den Rustdag hebt Gy tot cieraad en verlustiging docrt verftrekken; men wydeU eenen Lofzang ter eere Van den Sabbat, op welken Gy na het fchep* pingswerk gerust hebt, ja men pryze U met een pfalmdicht voor dien gewyden dag. Dat alle Uwe fchepfelen U met lof, luister en pracht verheerlyken; Ü, ö Opperheerfchert vormer van het Heelal! die Uw Volk Israël op den heiligen Sabbatdag de ruste hebt doen genieten! HEERE onzen God! Uwen Naam worde geheiligt, en Uwe gedachtenisfe verheerlykt in Hemel en op Aarde, voor de lofwaar-» digheid Uwer Goddelyke werken en glansryke O 3  lil Ochtend Gebed voor den Sabbat. 1 ] lef; VI Ezeekll ichten, welke Gy gefchapen hebt en U EeuviK looven. Zy ten allen tyde gepreezen , onze iefchermer, onze Opperheer en Verlosfer! Schepper der Heiligen. Uwen Naam worde Eeuwiglyk gelooft; Gy zyt vormer der Hemellin,en Welken de verhevenfte plaatfen van het Heelal bewoonen , en eendrachtig en met vreezé de Loffpraaken des Leevenden Gods en Mbeftierder, doen weêrgalmen. Zy zyn allen bemint, uitgeleezen, onvertzaagt en heilig; Volbrengen den wil hunner Schepper met ootmoedige eerbied aangedaan; en tót hunne monden vloeit Heiligheid, Zuiverheid, Lof- en Pfalmzangen, waarmede zy den Naam des Gfooten, Almogenden, Geduchten en Heiligen God, met Lof verheerlyken, en Zyne Heiligheid, Kracht en Heerfchappy erkennen. Zy neemen onderling den Hemeldienst waar; zegenen eendrachtig den Schepper met eene zalige vergenoeging, in zuivere uitdrukkingen en heilige welfpreekenheid, en roepen te zaamen met eerbiedige vreeze, zeggende: -. Heilig, Heilig, Heilig, is den HEERE der Heirfchaaren; het gantsch Aardryk is van Zvnen Roem vervult. , . . De Ophanim en Heilige Hajot, zig met hevige aandoening verheffende, (de Seraphynen) dié tegen over hen geftelt zyn, looven [. 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. . 6 Lofwaarde God! men wyde ü eerzangen  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 213 toe, men pfalmzinge U, beftendige en leevende Opperheerfcher! en viere U met lofdichten; want Gy zyt Verheven en Heilig; Gy verricht de heerlykfte werken, brengt nieuwe Zaaken voort, zyt den Beflisfer der oorlogen , verfprcid alömme Uwe Rechtvaardigheid en doet Uw Heil voortfpruitcn. Gy brengt de geneesmiddelen voort, en word gevrcest' van hen die U looven. Oorfprong der wonderdaaden ! Gy verbreid onophoudelyk Uwe Weldaadigheid over de Scheppinge van den beginne. 7. (óGod!^ Gy die de groote Hemellichten gevormt hebt, en Wiens Barmhertigheid Eeuwigduurend is; Gy zyt het, die met deeze lichten de waereld, door U gefchaapen, vervrolykt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE' vormer der Hemellichten. rorw. ö HEERE onzen God! met eene Eeuwige tederheid hebt Gy ons bemint, en ons eene volmaakte Barmhertigheid bcwcezen; dit alles, ö Vader en Opperheerfcher! ter Eere van LT,wen Grooten Naam; en om onze voórouderens wille, dewelken op U vertrouwden, en aan wien Gy de Inftellingen des leevens onderwees, op dat zy uwen Goddelyken Wil met een volmaakt hert mogten naarkomen. ó Vader der Barmhertigheid! begunstig ons op gelyker wyze; Gy die Mededogend zyt! zy ons genadig; befchenk ons met oordeel, om de Eere Ljwer H. Wet met liefde te doorgronden, waar O 3 Pf: CXXXVI.  peutr: VI 214 Ochtend Gebed voor den Sabbat, te neemen en te onderwyzen. Doe ons klaar zien in Uwe H. Wet; verbind ons aan Uwe Geboden; verée'nig onze herten in liefde en vreeze voor Uwen H. Naam, op dat wy nimmer zouden bloozen, fchaamrood worden noch dwaalen; daar wy ons vertrouwen in Uwen Heiligen en Geduchten Naam ftellen. Wy verblyden ons in Uw Heil: dat Uwe Barmhertigheid, 6 HEERE onzen God! ons eeuwigverzelle, en dat Uwe oneindige Gunst ons nimmer begeeve. Zend ons, ó Opperheer! haastiglyk Uwe zegeningen en vrede, uit alle de oorden des Aardbodems, onthef ons van het juk der volkeren, en voer ons fpoedig en wek vernoegt naar het land Uwer belofte. Heilfchenkende God! uit alle volkeren en oorden hebt Gy ons verkooren, en met liefde aan Uwen H. Dienst verbonden, op dat wy U Lofzangen zouden opdraagen, Uwe Eenheid vieren en Uwe Eigenfchappen beminnen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die Uw volk Israël met liefde verkooren hebt. 4. Hoor, 6 Israël! de HEERE is onzen God, de HEERE is Een. f_ Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Zyn Gloriervk gebied ]. 5. De HEERE uwen God zult gy met hert en ziel en geheel uw vermogen beminnen. 6. En de geboden dewelken Ik 11 heden beveel , in uwen herte bewaaren,  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 215 7. Gy zult ze uwen kinderen inrcherpen , en u 'er in onderhouden, als gy u in uw huis, of langs den weg bevind, u nederlegt, en weder opryst. 8. Gy zult deeze (H. woorden) tot teken op uwe hand binden, en ze tot voorhoofdfpanfelen tusfchen uwe oogen draagen. 9. Ook zult gy ze aan de posten uwer huizen en poorten fehry ven. 13. Indien gy de Geboden welken Ik u heden beveel ftiptelyk naarkomt, den HEERE uwen God bemint, en Hem met geheel uw hert en ziele dient, 14. Zal lk uw land met regen op zyne beftemde tyden bcfproeijen; op dat gy uw koren, most en olie inzaamelt. 15. Ook zal Ik het gras uwer weilanden voor uw vee doen wasfen; en gy zult eeten en u verzadigen. 16. Wacht u, dat uw hert zig niet laat verleiden : dat gy (vanMy) niet afwykt en afgoden dient, noch u voor hen ncderbuigt. 17. Dan zoude de HEERE Zyne gramfchap. over u doen blaaken; den Hemel fluiten dat 'er geenen regen daalde, en de aarde geene vruchten voortbragt; ook zoud gy haastig uit het vruchtbaar land, dat den HEERE u geeft, verjaagt worden. 18. Maar betracht deeze Geboden met hert en ziele, bindze ais tekenen op uwe handen, en dat ze tot voorhoofdfpanfelcn tusfchen uwe oogen ftrekken. 19. Onderwystze uwe kinderen en onder- O 4 Deutr: XI.  2i6 Ochtend Gehed voor den Sabbat. Num: XV. houdt 'er u in; als gy u in uw huis, of langs den weg bevind, u nederlegt, en weder opryst. 20. Ook zult gy ze aan de posten uwer huizen en poorten fchryven. ai. Op dat uwe dagen en die uwer nazaaten, in 't land, het welk de HEERE uwen voorvaderen by eede belooft heeft, gelyk de dagen des Hemels op de Aarde mogen vermenigvuldigt worden. 37. De HEERE zeide tot Mofes om verders te zeggen. 38. Spreek tot de kinderen Israëls en zeg hen: dat zy en alle hunne nakomelingen , fnoeren aan de hoeken hunner kleederen maaken, cn aan deezen fnoeren, hemelsblaauwe draaden hechten. 39. Dit zal u tot ('t gebod der) TJtetJiet ftrekken: gy zultze aanzien, en u dus alle de Geboden des HEEREN herinneren en betrachten , en u geenzins laaten overgaan tot de driften uws herten , noch begeerte uwer oogen, dewelken u zouden verleiden. 40. Op dat gy alle Myne Geboden herdenkt, naarkomt en Heilig voor uwen God zyt. 41. Ik ben den HEERE uwen God, die u uit Egyptenland geleid hebbe, om u tot God te zyn; ja, Ik ben den EI EERE uwen God.  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 217 Deeze H. woorden zyn voor ons in alle Eeuwigheid Waar, Standvastig, Zeker, Beftendig, Oprecht, Getrouw, Bemint, Geëerbiedigt, Begeerlyk, Aangenaam, Gevreest,, Geducht, Welgefchikt , Aangenomen, Welgevallig en Cierlyk. Het is voorzeker dat de Schepper van 't Heelal, onzen Opperheerfcher, de Rots Jacobs, het Schild onzer Zaligheid is. Hy en Zynen H. Naam zyn in alle genachten Standvastig, en Zynen verheven Zetel, Oppcrmajefteit en Getrouwheid voor altyd beftendig. Deeze woorden zyn Eeuwiglyk voor onze vaderen, voor ons, onze nakomelingen , onze gellachten, ja voor alle de nazaaten van den geheele Huize Ifraëls Gods dienaar , Zeker, Beftendig, Oprecht en Begeerlyk. Voor de cerfte en laatfte eeuwen, zyn ze Heilzaam en Standvastig; en houden eene infteHingcin, welke onophoudelyk beftaan zal. Het is waar, dat den HEERE, onzen en onzer vaderen God, Oppervorst en Verlosfer is; Hy is onzen Rots en oorfprong onzer Zaligheid; Hy bevryd en verlost ons; voor alle eeuwen zyn dit Zyne Eigenfchappen; ook erkennen wy nooit eenen anderen God, dan Hem alleen. ó Toeverlaat onzer vaderen! reeds van de aloudheid waart Gy hun Schild en Verlosfer, ook zyt Gy het voor altyd van hunne nazaaten. Uwen Zetel is in de verheevenfte plaatfe ge vestigt , Uwe Oordeelen en Gerechtigheid zyn van 't een tot het ander einde der waereld uitgebreid. Welgelukzalig den mensch, die Uwe O 5  2i8 Ochtend Gebed voor den Sabbat. Ex: XV, Geboden gehoorzaamt, en Uwe H. Wet en InHellingen in zyn hert bewaart. Gy zyt Uws volks Voorftander, een Almogend' Vorst, die het recht van vaderen en kinderen verdedigt. Gy zyt het Begin en Einde van het Al: en buiten U erkennen wy geenen opperheer, geenen verlosfer, geenen befchermer. HEERE onzen God, Gy hebt ons uit Pharaös diensthuize geleid , de Egyptifche eerstgeboornen gedagen, die van Ifraël gefpaart, de Schelfzee voor Uw volk geklooft, de trotfe achtervolgers in haare Stroomen verdelgt, en 'er Uw uitverkooren volk doen doortrekken; de golven overdekten zyne vyanden zodanig, dat geen van hen het verderf ontkwam; voor deeze weldaaden loofden en verhcerlykten U, Uwe gunstgenooten , en wydden U Pfalmzangen, eerbiedige Lofdichten en Zegeningen toe. Behendige en Onfterfelyke Opperheerfcher, Hoogverhceven, Almachtige en Geduchte God! Gy vernedert de hoogmoedigen tot de aarde ; verheft de verfiagenen tot grooten ftand, verlost de gevangenen, befchermt de ootmoedigen, ftaat de nootdruftigen by en begunstigt Uw volk Ifraël ten tyde dat het U aanroept. Aan U, verheve God! behoort den Lof en Zegening. (Als) Mofes en de kinderen Ifraëls (de Schelfzee doorgetrokken waaren,) hieven (zy ) U, in groote vreugde , eenen Zegezang, en riepen allen : ii. Wie evenaart U in kracht, 6 HEERE! wie kan Uwe Heiligheid gade fiaan! Gy die wonderen verricht, zyt gevreest van hen die U lofzingen. Zy, welken Gy door Uwen Geduchten Naam  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 219 aan den oever der Zee verlost hebt, droegen U eenen nieuwen Lofzang op, verhcerlykten U en erkenden eenpaarig Uwe Opperbeerfchappye, zeggende: ip. De HEERE zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. 9. Onzen Befchermer is de HEERE der . Heirfchaaren, Heiligen Ifraëls. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Verlosfer yan Ifraël. Men zegt de Amida, bladz. 83. tot pin T\m bladz. U. en als dan vervolgt men: Mofes verblydde zig met zyn gelukkig aandeel, daar Gy hem tot Uwen getrouwen dienaar beroepen, en zyn gelaat met eenen glansryken ftraal verciert hebt, toen hy voor U op den berg Sinaï verfchecn en Gy hem de twee fteene tafelen, waarop het Gebod van den Sabbat uitgehouwen was, overleverde. In Uwe H. Wet is aangetekent: 16. De kinderen Ifraëls zullen den Sabbat 1 vieren, om dien Rustdag tot een verbond onder hunne gedachten te onderhouden. 17. Dit ftrekt tot een eeuwig teken tusfchen My en de kinderen Ifraëls; want in zes dagen fchiep den HEERE Hemel en Aarde, en op den zevenden, het werk volbragt hebbende, genoot Hy de rust. ê HEERE onzen Oppervorst! Gy hebt dce- Ex: XV. efi LVII. lx: XXXI.  ■220 Ochtend Gebed voor den Sabbat. zen Rustdag den heidenfche volkeren niet voorgefchreeven, den afgodendienaars niet deelachtig gemaakt, noch den onbefneedene deeze ruste doen genieten: maar alleen aan Uw Volk Ifraël, het nageflacht Jacobs het welk door ü verkooren is, hebt Gy dien met liefde gefehonken. . WW 6 Onze en onzer vaderen God! het vieren van onzen Rustdag zy U aangenaam i heilig ons door Uwe Geboden; gun ons een aandeel in Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid; verbly onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons herte op dat wy U in waarheid mogen aanbidden. 6 HEERE onzen God! Uwen H. Rustdag verftrekke ons ten erfdeel in liefde en welgevallen; ja gantsch Ifraël welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere eenpaariglyk den Sabbat, met (dien dag) in ruste door te brengen. Gezegent zyt Gy, ö HEE* R E! die den Sabbat heiligt. Men vervolgt van bladz. $s. tot het einde der Amida, bladz. 99. Men zegt bïpm Wip Alvoorens het Boekmofis uit de Echal genomen word zegt men : lp» 9. (ó HEERE!) dat Uwe Priesteren zig Pf: CXXXII  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 22 ï met rechtvaardigheid omgorden, en Uwe gunstgenooten juichen. 10. Wend nimmer Uw Aanfchyn af van Uwen Gezalfden, om Uwen dienaar Davids wille. Men zegt bladz. 121. 122. De Voorleezer leest in 't Wetboek de af deeling der week, welke hy In zeven verdeelt en roept uit de Gemeente by de eer/ie verdeeling, een aframmeling van den Huize Aarons; by de tweede een van de fiamme Levy, en by de vyf overige verdeelingen, vyf van de andere flammen; waar by de zelve Zegeningen uitgefproken worden, gelyk in 't ochtend gebed voor dagelyks, bladz. 122. 123. De Voorleezer roept den geenen welken Haphtara (105) zeg;, en herhaalt eenige verfen {ten minfte C 105 ) Haphtard matm van ma Pathar (bevryden.) Vermits in tyd van vervolging (volgens eenige'fchrvveren in de regecring van Antiochus Theos) den Joóden ontzegt wierd in het Boekmoiis te leezen, hebben zy uit de Propheetifche Gefchriften eenige hoof'dftukken, welke de meeste betrekking op de weckelvkfchc afdedingen hadden, gekoozen; waar door de Gemeente ontllagen was, van in de H. Wet te leezen : en dit gebruik van Haphtara te leezen , is gelyk meer anderen, uit achting voorde aloude inrichting "in zwang gcbleeven.  222 Ochtend Gebed voor dén Sabbat, lef; LVII drie') van het eind der weekelykfche af deeling; en alvoorens de Haphtara te beginnen worden de Volgende Zegeningen uitgefproken t ym Gezegent zyt Gy, 6 HEERÈ onzen God; Meester van het Heelal! Gy die de oprechte Godstolken verkooren, en in hunne onfeilbaars woorden behaagen hebt gevonden. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die de H* Wet, ÜWen dienaar Mofes, Uw Volk Ifraël en de oprechte Godstolken verkooren hebt. Na het leezen der Haphtara zegt men: o. Onze Befchermer is de HEERE der ' Heirfchaaren, Heiligen Ifraëls. -jm Gezegent zyt Gy, ó HÈERE onzen God, Meester van het Heelal; Eeuwige Befchermer, Rechtvaardige in alle de geflaChten ! Gy die ftandvastig in Uw woord zyt en Uwen wil ten uitvoer brengt, daar alle Uwe bevelen de Waarheid en Rechtvaardigheid zelve zyn. Uwe Weezenlykheid en Uwe Woorden zyn beftendig: Uwe Befluiten zyn onherroepelyk; van U* we Goddelyke woorden is 'er geen enkel onvervult gebleeven, dewyl Gy voorzeker den  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 223 Vorst der waarheid zyt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die getrouwelyk alle Uwe beloften volbrengt. om Erbarm U over Zion, het voorwerp van ons verlangen, en verlos fpoedig in onze leevensdagen het verdrukt Volk. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy die Zion met zyne inwooneren zult verheugen. xma Verbly ons, ó HEERE onzen God! met ( de komste van ) Uwen dienaar den Propheet Eiias, en met de herfteliing der regeeringe van den Huize Davids Uwen Gezalfden; zy genaaken met fpoed en vervrolyken ons herte; geen vreemdeling beklimme ooit deezen koninglyken zetel, zynen luister worde nimmer door eenen uitheemfchen bevlekt.' daar Gy ons by Uwen Heiligen Naam gezworen hebt, dat deeze Heilzon in alle eeuwigheid nooit zoude uitgedooft worden. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, Schild Davids ! minn HEERE onzen God! wy betuigen U onze dankbaarheid, en looven U voor de H. Wet, den Godsdienst, de Propheeten en deezen Sabbatdag , dewelken Gy ons tot heiliging, rust, eer en cieraad gefehonken hebt. Uwen Naam worde geftadig van alle leevende fchepfelen  Pf: CXLIV. 224 Ochtend Gebed voor den Sabbat. verheerlykt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, die den Sabbat heiligt I De volgende Zegenwensch over 's hands Overheid word door den Voorleezer uitgebroken. xo Gy, die den Vorsten de verlosfinge fchenkt en Uwen dienaar David van het zwaard der vyanden bevryd; . ó Gy, die wegen in de zee en paden in de hevig ftroomende wateren gebaant hebt! het behaage U te zegenen, te befchermen, te onderfchraagen, in macht te verbreiden en fteeds in grootheid te doen toeneemen. Hier word het verkondigde voorfchrift van het gebed voor 's hands Overheid, en op elke Plaats voor derzelver Wethouderschap voorgeteezen. Afschrift voor 'sGraa- venhaage,volgens resolutie van hunne ed. Gr Mog. de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, van den 19 October 179°- Hun Ed. Gr. Mog. de Heeren Staateti1 van Holland en Westfriesland, als zynde de Wetu-.  Ochtend Gebed vóór den Sabbat. 225 ge en Hooge Overigheid van den Lande, de Heeren Staaten van de andere Provinciën, Haare Vrienden, Buuren en Bondgenooten, mitsgaders derzelver gezamcntlyke Gedeputeerden ter Vergadering van de Staaten Generaal en in den Raad van Staate , Zyne Doorl. Hoogh. den Heere Prince van Orange en Nasfau, Erfftadhouder, Capitein-Generaal en Admiraal deezer Provincie , Haare Koningl. Hoogh. Mevrouwc de Princesfe, Hoogstdeszelfs Vorstelyke Gëmalinne, Zyne Hoogh. den Heere Erf-Prins van Orange, en de verdere Afftammelingen van dat Doorluchtig Huis, mitsgaders de Gecommitteerde Raaden, de Hoven van Juftitie, en de Achtb. Magiftraat van 's Graavenhaage. De Voorleezer vervolgt aldus; oba iba Dat de Oppervorst der aardfche Mogendheden door Zyne Barmhertigheid hunne leevensdageh befcherrhe, en van aile angst en kommer bevryde. Dat de Oppervorst der aardfche Mogendheden door Zyne Barmhertigheid hun lot doe voordeelig zyn en het tydperk huns bewinds uitbreide. Dat de Oppervorst der aardfche Mogendheden door Zyne Barmhertigheid hen, hunne Raaden en Staatsleden goedertierenheid inboezeme, öp dat zy ons en onze geloofsgenooten den Huize Ifraëls, gunstiglyk mogen handelen; dat in hunne en in onze leevensdagen Juda zyne verlos* P  2: fii lo le £ ( I 1 tfeutr: I. t6 Octod voor den Sdht. e erlange, Ifraël in ruste leeve, en den Versier te Zion nadere. Dit zy Gods welgevali, Amen. De volgende zegening over de Gemeente word insgelyks door den Voorleezer uitgefproken. Dat (de HEERE) die onze Vaderen Abraam, Ifaac, Jacob, Mofes, Aaron, David en alomon en alle heilige Vergaderingen geze;ent heeft, insgelyks Zynen zegen verfpre de ,ver alle de Ledemaaten deezer heilige Gemeene, zo ouden als jongen, hunne echtgenooten, anderen, leerlingen en al wat hun is. Eerwaarde Vergadering! de Meester van het Heelal begunftige u met Zynen nulden zegen, ioe u rechtvaardig zyn, verhoore de> ftemme awer fmeekingen en bevryde u van alle angst en droefheid. Dat Zyne byftand u verzelle, dat Hy u befcherme, Zyne vrede tent over u uitftrekke, broederlyke liefdadigheid, vree* zaame en eensgezinde gevoelens onder u plante, de fnoode afgunst van u verbanne, enn fpoedig van het juk der volkeren onthefFe; ja dat Hy in u de belofte der H. Schrift bevestige. iT De HEERE, den God uwer Vaderen zal u duizendwerf boven uw tegen woordig getal vermeerderen, en u volgens Zyn H. Woord zegenen.  'Ochtend Gebed voor den Sabbat. 227 (De Bekeeringsdagen word gezegt; fen u tot een voorfpoedig leeven aantekenen.) Dit zy Zyn welgevallen, Amen. (Des Sabbats vóór Nicuwi~ maansfeest zegt men het volgende: uitgezonden vóór de Maanden Ab en Tisri. 6 Hemelfche God! het behaage U 't Heiligdom fpoedig in onzen leeftyd weder op te rich= ten, en 'er Uwe Godheid weder te vestigen, Amen. _ ö Hemelfche God! het behaage U Barmhertigheid jegens onze overgebleevene te oeftenen; en ons en gantsch Ifraël van fterfte, verderf, oorlog, hongersnood, ballingfchap ert verachtinge té behoeden, Amen. ö Hemelfche God! het behaage U ons allen i de geleerden Ifraëls, met hun huisgezin en leer» lingen, in de plaatfen huns verblyfs, in welftand te behouden, Amen. ó Hemelfche God! het behaageÜ, ons aangenaame, heilzaame en troostverwekkende tydingen uit alle de Waereldsdeelen te doen erlangen, Amen. Het IStieuwemaansfeest word door den Voorleezer met de volgendt woorden aangekondigt; uitgezond iert dat der maand Tisri.  228 Ochtend Gebed voor den Sabbat. < ] ! ] ZactuVHÏ* 7VB\W ♦» De HEERE die Zyne wonderen onzen Voorraderen deed blyken, en hen uit Egyptenland rerlost heeft, verlosfe ons insgelyks, en geeide ons ter plaatfe onzer erfenisfe. Het Nieuwemaansfeest ter goeder uure »enaakende, zal zyn op De Aller- ïoogfté God vernieuwe het tot onzen en tot rantsch Israëls voordeele, en zégene ons met leil, vreugde, onderhoud, aangenaame en ;roostverwekkende tydingen, vruchtbaare regens , volmaakten welftand en naderende verlosfing, Amen.) (Indien 'er in het verloop der. week eenen Vandag voorvalt, word het door den Voorleezer met de volgende woorden adngekondigt; uitgezonden de Vastdagen van Ab, Ester en der Verzoenïnge. WW Geloofsgenooten van den Huize Israëls, zyt bewust dat den Vastdag zal zyn op De Allerheiligfte God verkeere dien in vreugde, gelyk in de H. Schrifte aangetekent ïsj ^ io. Aldus fpreekt den HEERE der Heirfchaaren : de Vastdagen der vierde, vyfde, zevende en tiende (Maand) zullen den Huize luda in blydfchap, vergenoeging en Hoogtyders verkeeren: doch bemind waarheid en vrede.)  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 229 •pon >n* 22. 6 HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ons, volgens het vertrouwen welk wy in U ftellen, begunstige. Men zegt htttt* van bladz, 61. tot op bladz. 63. ♦» "jm ,56. Gezegentzy den HEERE die volgens Zyne belofte, Zyn Volk Israël de rust heeft gefehonken, en die van alle Zyne Godfpraaken, door tusfchenkomst van Zynen dienaar Mofes verkondigt , geen eene onvervult heeft gelaaten. 57. De HEERE onzen God zy met ons gelyk Hy weleer met onze voorvaderen is geweest; Hy verlaate noch verwerpe ons nimmer: 58. Maar buige onze herten t'Hemelwaarts, op dat wy Zyne paden betreeden, en Zyne geboden, inftéllingen en rechten onzen voorouderen bevolen, waarneemen.' 59. Dat de gebeden dewelke ik voor den HEERE uitftorte, Zynen Troon gcduuriglyk genaaken; ja dat Hy van het recht zyns dienaars en Volk Israëls dagelyks voorftander zy; 6"o. Op dat het allen volkeren des Aardbodems bewust zy dat den HEERE den Waaren God, en huiten Hem geen ander aanweczig is. 8. Dit Heilig Wetboek verwydere zig rjim- J mer van uwe lippen; maar overdenk het dag P 3 Pf: XXXIII. 1. Kon: VIII. 3f: I.  BiXXLVI Num: 230 Ochtend Gebed voor den Sabbat, en nacht, op dat gy al het geen het u voorfchryft zorgvuldig naarkomt: als dan zult gy in alle uwe onderneemingen flaagen en wysheid verkrygen. ' 0 Voorzeker Ik heb u geboden onverfchrokken'en kloekmoedig te zyn ; geef u geenzins aan kommer noch verbaastheid over, want den HEERE uwen God verzelt u in alle uwe wegen. Dit vers word tweemaal gezegt. 10 De HEERE zal in Eeuwigheid regee' ren,'uwen God, ó Zion! in alle gedachten beftaan, Halelujah! Terwyl het Boekmojis naar de Echalgebragt word, zingt de Gemeente PfalmXXIX. bladz. 178. Na dat het Boekmofts rveder in de Echal is geplaatst vervolgt de Gemeente. Keer weder naar uwe woonftede, en verblyf ter plaatfe uwer begeerte. Al wat leeven ademt zal den Luister en Heerlykheid van Gods Oppergebied erkennen. . v 06 Als men ( de Arke) nederplaatfte , wierd gezegt: 6 HEERE! keer weder tot den tienduizenden Israëls.  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 231 21. Doe oris tot U naderen, ó HEERE! ep dat wy ons mogen bekeeren ; herftel onze dagen als die der aloudheid. Men zegt tfVpb ffiHp *)D122 (ioó) BYGE VOEGT GEBED. Men zegt de Amida bladz, 83 tot *]WHpJ bladz. 85. en men vervolgt aldus. 6 HEERE onzen God! de Engelenfchaare dewelke den Hemel bewoont, en Uw Volk Israël hier beneden vergadert, wyden U de kroone (des Oppergebieds;) en noemen U gezaamentlyk driemaal Heilig, volgens het woord door Uwe Godstolken uitgefproken: 3. De een riep den anderen, zeggende: De Gemeente. Heilig, Heilig, Heilig is den HEERE der (106) qovj Moefaph van hd< byvocgcn. Het gebed aldus genaamt is ingeftclt ter gedachtcnisre der offerhanden welken des Sabbats en andere Feestdagen behalven het geftadig ofter voorgefchrcevcn zvn. Zie Num. XXV11I. P 4 Klaagl: V. Jef: VI..  232 Ochtend Gebed voor den Sabbat jpzeclv. III. peut,; VI, Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Voorleezer. Ja het Heelal is van Zyne Eer vervult. Zyne Dienaaren vraagen: waar is de plaatfe Zyner Eere om Hem aantebidden? Zy die tegen hen overftaan looven zeggende: De Gemeente. 12. Gezegent van haare plaatze zy de Eere Gods. De Voorleezer. Van deeze (verheve) plaatfe aanfchouwt Hy met genade Zyn volk, het welk de Eenheid van Zynen Naam des avonds en des ochtends, onophoudelyk met liefde viert, zeggende: De Gemeente. 4. Hoor, ó Israël! de HEERE is onzen God , de HEERE is Een. De Voorleezer-, Hy (alleen) is onzen God, onzen Vader, onzen Oppervorst, onzen Befchermer; Hy zal ons verlosfen, ten tweede maale bevryden: en deeze heilryke bevryding, voor het oog van al wat leeft doen blyken, zeggende: Ik zal u, de laatfte gelyk de eerfte keer bevryden, om,  Ochtend Gebed voor den Sabbat 233 ü tot God te zyn, Ik ben den HEERE uwen God. In Uwe Heilige woorden ftaat aldus aangetekent. De Gemeente. 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regeergn: Uwen God, 6Zion ! in alle genachten beftaan, Halelujah! Gy en Uwe Naam zyt Heilig, het heilig Israël looft U dagelyks rjdaar Gy eenen Heiligen en Almachtigen God zyt.] Gezegent zyt Gy, ó HEERE Heilige God! (De bekeer ings dagen zegt men in plaats van Heilige God, Heilige Oppervorst) 6 HEERE onzen God! op den berg Sinaï hebt Gy 'Mofes het waarneemen en herinneren (van den Sabbat) hevolen; en verders voorgefchreeven op dien dag het Sabbatsbygevaegt-offer volgens plicht te naderen. Het zy Uw welbehaagen, ó onze en onzer vaderen God! ons met vreugde naar ons land te doen wederkeeren, en ons binnen onze grenzen te herftellen, alwaar wy U de offerhanden, zo dagelykfche als bygevoegde ons bevolen, volgens haare inftellingen zullen naderen en het P 5 CXLVT,  234 Ochtend Gebed voor den Sabbat, Np: XXVIII. bygevoegt offer van den Sabbatdag, volgens het gebod van Uw welbehaagen met iever toewyden, gelyk Gy Uwen Dienaar Mofes geopenbaart hebt, en in Uwe H. Wet, met de volgende woorden aangetekent is: 9. Op den Sabbatdag twee volmaakte eenjaarige lammeren, en twee tienden met olie gemengde meelbloem ten fpysoffer , nevens het drankoffer. 10. Behalven het dagelyks brand- en drankoffer nadert men dit des Sabbats. Zy die den Rustdag vieren, en dien als eenen hcugchelyken dag aanmerken , verblyden zig in Uwe Opperheerfchappye. Het volk dat den zevenden dag eerbiedigt, erlange door Uw heil de verzadiging en vergenoeging: want Gy, (ö God) fchepte behaagen, dien (Rustdag ) te heiligen , en den Eernaam van wenfehelykfte der dagen te fchenken. ó Onze en onzer vaderen God! het vieren van onzen Rustdag zy U aangenaam : heilig ons. door Uwe Geboden; gun ons een aandeel in Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid; verbly onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons herte op dat wy U in waarheid mogen aanbidden, ó HEERE onzen God! Uwen H. Rustdag verftrekke ons ten erfdeel in liefde en welgevallen; ja gantsch Israël welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere eenpitariglyk den Sabbat, met (dien dag) in  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 235 ruste door te brengen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die den Sabbat heiligt. Men vervolgt van PT£"I bladz. 92. tot het einde der Amida bladz. 99. Men zegt tapnn ï?Hp Htrw* ba Gantsch Ifraël zal een aandeel in bet toekomend leeven erlangen, gelyk aangetekent is: 21. Geheel uw Volk zal rechtvaardig zyn en in alle Eeuwigheid het Land bezitten •, 't is het edelst Myner voortbrengfelen en het roemwaardigst Myner werken. De Rabbyn Juda zegt: gelukkig den mensch dien zig in de H. Wet oeffent, en dus zyns Scheppers wille volbrengt! hy groeit in goeden naam en eindigt deugdenryk zyn leevensloop: van zulk eenen fpreekt Salomon aldus in zyne wyze verhandelingen; 1. Een onbevlekten naam is edeler dan de zuiverde olie: het fterfuur beter dan den geboorte - dag. Oeffen u ieverig in de H. Wet, en gy zult een heerlyk aandeel erlangen : maar zyt bewust dat de rechtvaardigen hier namaals beloont word. Rabbyn Hananias Akafias-zoon zegt: de A1lerheiligftc God fchiep welbehaagen, om Ifraël gelukkig te doen zyn: dus gaf Hy dit Volk een groot getal geboden en wetten om waarteneemen, gelyk aangetekent is; Uitbr. Mond. W, Verhand. Sanhedrin, Hoofdft.X: bladz. 1. Jef: LX, Uitbr. Mond. W, Verhand. (Berackoi) Zegen. Hoofdft.ïï: bladz. 17. Pred;VIIE Uitbr. Mond. W. Verhand. (_Macot~) der kastydinge , Hoofdft. 111; bl. 16.  236 Ochtend Gebed voor den Sabbat, Jef: XLII. 91. HEERE! om (Ifraël) verdienstelyk te maaken, heeft 't ü behaagt Uwe H. Wet uittebreiden en te verheeriyken. Men zegt Wil» \^ bladz. 143. tot op bladz. 145. Vervolgens wnp en raxh wby biadz. ï45- De Meester van het Heelal, die vóór al het gefchapene in weezen was, heerschte. Wierd, wanneer alles naar Zynen Wil volbragt was, voor Oppervorst erkent. En als het Al een einde zal hebben, zal dat Geducht Weezen alleen in ftand blyven. Zyn Aanweezen en Heerlykheid zyn van alle eeuwen. Hy die Een is en by Wien geenen ander kan vergeleeken noch vergezelfchapt worden, (Heeft) geen begin noch eind, en bezit de Kracht en Heerfchappyë. Hy is onvergelykelyk, gadeloos, onveran* derlyk en aan geene verwisfcling onderheven. ' Ondergaat geene vereeniging noch verdeeling : maar is een Almogend Opperweezen. Dien God is mynen leevenden Verlosfer, de rots myner toevlucht in angftige tyden. En ftrekt my, wanneer ik Hem aanroep, tot baniere, tot fchuilplaats, tot eenigen toeverlaat. Wanneer ik fiaap of waak, worde myne ziel Zyne Goddelyke Macht toevertrouwt. Ja ik lever Hem (onbefchróomt) myn lig-  Ochtend Gebed voor den Sabbat. 237 haam en leevensgeesten over en zeg: de HEERE Is met my, ik heb niets te vreezen. nser nvh vnp HEILIGING voor den SABBATDAG. 16. De kinderen Ifraëls zullen den Sabbat ] vieren, om dien Rustdag tot een verbond onder hunne geflachten te onderhouden. 17. Dit ftrekt tot eeuwig teken tusfchen My en de kinderen Ifraëls: want in zes dagen fchiep den HEERE Hemel en Aarde, en op den zeVenden , het werk volbragt hebbende, genoot Hy de rust. 11. Daarom heeft de HEERE den Sabbat- ] dag gezegent en geheiligt. UI» »*OD Welk is het gevoelen onzer heeren ? Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die de vrucht des wynj ftoks hebt gefchapen. Ir.XXXl EX,  Pf: LXIX. I38 MIDDAG GEBED V00& DEN SABBAT. Men leest het middag gebed gelyk dagelyks bladz. 147. tot het vers vóór *~(tlH bladz. 149, alwaar men mitöpPl DltöÖ, vermenging van het reukwerk bladz. 29. byvoegt, vervolgens bladz. 149. en \v"SÜ *D1 bladz. 125. Men zegt vh^b ï?Hp en volgend vers tweemaal. >nbsn vjmi 14. 6 HiEERE! in een gunstig tydftip riché ik myn gebed tot U: verhoor my, ó God ! door Uwe oneindige goedertierenheid, en begunstig my met de waarheid Uws Heils. Vervolgens zegt men BIpfiH *]1*0 bladz. 1 20 en men neemt het Boekmafis uit de Echal. Men zegt 1TU bladz. 121, en de andere Jiukken gelyk by het ochtend gebed van dagelyks. Insgelyks roept den Voorleezer 3 mannen uit de Gemeente, en leest 't begin der afdeeling van de volgende week j en P/alm KCII. bladz. 58.  Middag Gêbèd voor dèn Sabbat. 239 Terwyl het Boekmojls weder naar de Echal word gebragt, zegt men ■MiT bladz. 128. Men zegt tihi]}b tt^p en het begin der fTVöy Amida bladz. 83. tot pin nritf bladz. 86. enrwffj j^o/g;.- ma nn» (6 HEERE!) Gy zyt Een, Uwen Naam is Een; onder alle Volkeren des Aardbodems is 'er geen als Uw Volk Ifraël, een voortreffelyk cieraad en eene kroon des heils. Gyhebt Uw Volk eenen H. Rustdag gefehonken: op dien dag verblydde zig Abraham , Ifaac juichte van Vreugde, Jacob en zyne nakomelingen genoten <ïe rust: eene vrywillige rust van liefde, eene rust van waarheid en geloof, eene rust van vreugde en ongeftoorde zekerheid, ja eene volmaakte ruste, daar Gy zelfs welgevallen in hebt gevonden, ó Mochten Uwe kinderen ondervinden en erkennen dat deeze rust van U voortfpruit, en ze alleen befteeden om Uwen Naam te heiligen. 6 Onze en onzer vaderen God! het vieren Van onzen Rustdag zy U aangenaam i heilig ons ö Hy fchenkt Zynen vreezenden het onderhoud, en is ten allen tyde Zyne verbintenis aandachtig. 6. 7 3 Zyne uitgebreide Macht heeft Hy zyn volk geopenbaart, wanneer Hy het de erfenisfe der heidenen deed bezitten. 7. ] Q Naar waarheid en rechtvaardigheid zyn Zyne werken gericht: alle Zyne Geboden zyn waarachtig. 8. ]ï D Zy worden eeuwiglyk onderfteunt dewyl ze waarheid en recht tot grondvest hebben. 9. p ï Ö Het heilig en geducht Opperweezen zend Zyn volk de verlosfinge, en ftaafc eeuwig Zyn verbond. 10. 1") IV De vreeze des HEEREN is het begin der wysheid; zy welken ze betrachten worden door een zuiver verftand bezielt, en behaalen eenen onfterfelyken lof. Men zegt HT\ KöW KIT W*Tp en Tftvb ijvjy bladz. 145.  Pf: CXVIU CXIX. 242 GEBED VOOR DEN UlTGANG VAN SABBAT. De Rustdag eindigt met hel vallen van den avond i en vcelen zyn gewoon zig vroeger naar de Synagoge te begeeven, om, alvoorens men het gebed begint, de volgende Pfalmen te zingen. . ng. Verlos ons, ö HEERE'. en doe ons voorfpoedig leeven. 26. Zy gezegent gy die in Gods Naam genaakt ! in Zyn Heiligdom zullen wy u met lof geleiden. 27. Hy is den Oprechten God, dien ons verlicht heeft; bind het féestoffer om het aan de hoeken des Altaars te naderen. 28. ó God dien ik erken! Uwen lof zal ik vieren en verheffen. 29. Looft den HEERE dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. r. Welgelukzalig zyn de oprechten van gemoed, welken des HEEREN H. Wet ongeveinst betrachten. 2. Welgelukzalig zyn ze die Hem met vollen wille nafpooren, en Zyne Getnigenisfe onder^ houden.  Gebéd vóór dén uitgang van Sabbat. 243 3. Zy welken geen onrecht begaan: maar Gods paden betreeden. 4. (HEERE!) Gy hebt ons Uwe Geboden gegeeven, om die zorgvuldig naar te komen. 5. Ach! dat myne paden derwyze gericht Worden, dat ik Uwe Inftellingen waarneeme. . 6. Als dan zal ik niet bloozen in het gadeilaan Uwer Geboden. 7. Ik zal U in het oeffenen Uwer rechten met ben volmaakt herte looven. 8. Uwe Inftellingen zal ik betrachten, (ó HEERE!) verlaat my nimmer. - 9. Waarmede zal den jongeling zyn pad zui» Ver houden, dan door 't waarneerhen Uwer Geboden ? 1 o. Met vollen herte zal ik ü zoeken: laat my van Uwe Geboden niet afdwaalen. n. Öp dat ik tegen U niet zoude zondigen; heb ik Uwe Woorden in myn hert verborgen. 12. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die my in Uwe Inftellingen onderwyst. 13. Myne lippen hebben alle Uwe Gerechtigheden uitgegalmt. 14. Uwe Getuigenisfen zyn my dierbaarder dan alle tydelyke fchatten. 15. Ik zal Uwe Geboden herhaalen, en Uwe wegen nagaan. 16. Uwe Inftellingen zullen my tot geneugte Verftrekken, nooit zullen my Uwe Woordels ontgaan.  244 Gebed voor den uitgang van Sabbat. a 17. Behandel Uwen dienaar gunstiglyk, op dat ik leeve en Uw Woord naarkome. 18. Ontfiuit myne oogen, op dat ik de wonderen Uwer H. Wet aanfchouwe. 19. Alhoewel ik de Aarde als vreemdeling doorzweef, verberg my Uwe Geboden niet. 20. Door het geftadig naar Uwe Rechten te trachten, is myn gemoed afgemat. 21. Gy berispt de hovaardy der boozen * Welken van Uwe Geboden afdwaalen. 22. Verwyder van my fmaad en verachtinge, dewyl ik Uwe Getuigenisfen naarkome. 23. Offchoon de vorsten zig vergadert hebben om myn gedrag te laaken, onderhoud zig Uwen dienaar in Uwe Inftellingen. 24. Uwe Getuigenisfen zyn het welken my ten hoogften verheugen, en waar mede ik raadpleege. 1 .. 25. Verkwik myne ziele volgens Uwe belofte, dewyl ze nog aan 'tftoffelyke verknocht is. 26. Myne wegen heb ik U verklaart en Gy zyt my gunstig geweest; vervolg, my in Uwe Inftellingen, te onderwyzen. 27. Verkondig my Uwe Geboden, op dat ik Uwe Wonderdaaden openbaare. 28. Myne ziele fmelt van druk: verfterk my volgens Uw H. Woord. 29. Verwyder my van het dwaalfpoor, begunstig my met Uw H. Woord. 30. Ik heb het pad der waarheid verkooren* en my Uwe Gerechtigheid voorgeftelt.  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 245 gr. 6 HEERE! doe rny niet bloozen, daar ik my aan Uwe Getuigenisfen verbinde. 32. Ik zal de wégen Uwer Geboden betreeden , dewyl Gy myn hert verheft. rr 33. 6 HEERE! onderwys my in de wegen Uwer Inftellingen, op dat ik ze tot 't einde myner dagen naarkome. 34. Onderrecht my op dat ik Uwe Wet betrachte en met vollen herte bewaare. 35. Doe my het pad Uwer Geboden betreeden zy zyn het waar in ik my verlustige. 36. Buig myn hert tot Uwe Getuigenisfen, en laat my tot geen baatzucht overgaan. 37. Wend myne oogen der ydele waan af, op dat ik my in Uwe wegen verkwikke. 38. Staaf Uw woord aan Uwen dienaar, dien Uwe vreeze toegedaan is. 39. Verwyder van my den hoon dien ik yreeze, dewyl Uwe Rechten heilzaam zyn. 40. Ik ben tot Uwe Geboden genegen: doe my door Uwe Rechten leeven, 1 41. 6 HEERE! doe my Uwe Gunsten, en Uwe Verlosfinge, volgens Uw H. woord, erlangen. 42. Dan zal ik myne verfmaaders verbysteren, dewyl ik my op Uwe belofte betrouwe. 43. Verwyder nimmer het woord der wair- Q 3  246 Gebed voor den uitgang van Sabbat, heid van mynen mond, daar ik myne hoop op. Uwe Gerechtigheid ftelle. 44. In aller eeuwigheid zal ik Uwe H. Wet betrachten. 45. Ik zal met een zuiver geweten wandelen, daar ik Uwe Geboden nafpeure. ' 46. Zonder te bloozen zal ik my, in 't byzyn der grooten, in Uwe Getuigenisfen onderhouden. 47. Ik zal my in Uwe Geboden, welken ik (leeds beminne, verheugen. " 48. Ook zal ik myne handen naar Uwe Geboden, welken my dierbaar zyn, opheffen; en my in Uwe Inftellingen onderhouden. t 49.. Gedenk aan de belofte Uwen dienaar gedaan , dewyl hy daar zyne hoop op vestigt. 50. Zy is de vertroostinge in myne droefferjisfe, want Uw H. woord bezielt my. 51. Alhoewel de hovaardigen my befpot hebben , ben ik nochtans van Uwe H. Wet niet afgeweeken. 52. HEERE! ik heb my getroost in het nadenken Uwer eeuwige Gerechtigheid, 53. En deinsde van afgryzen ter oorzaake der goddejoezen, welken Uwe H. Wet ver- 54. Ter plaatfe myner ballingfchap, ftrekken my Uwe Inftellingen tot Pfalmzangen. 55. Des nachts, ó HEERE! was ik Uwen Naam aandachtig, en hebbe U\ye Wet bewaart.  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 247 56. Dit is my gcfchicd om dat ik Uwe Geboden heb waargenomen. n 57. HEERE! ik heb beflooten, het naarkomen Uws woords, tot myn deel aan te neemen. 58. Begunstig my volgens Uwe belofte, dewyl ik U met volkomen herte aangebeden heb. 59. Ik heb myn gedrag nagefpeurt, en myne treeden naar Uwe Getuigenisfen gekeert. 60. Om zonder uitftel Uwe Geboden naar te komen heb ik my gefpoed. 61. Der boozen aanhang heeft my benadeelt: nochtans ben ik van Uwe Wet niet afgedwaald 62. Ten middernacht rcizc ik op , om U over Uwe Goddelyke Rechtvaardigheid te looven. 63. Ik voeg my by de rye Uwer vreezenden, welken Uwe Bevelen onderhouden. 64. ó HEERE! onderwys my Uwe Inftellingen , dewyl den Aardbodem van Uwe Goedertierenheid vervult is. 65. 6 HEERE! Gy hebt Uwen dienaar volgens Uwe belofte met weldaaden begunstigt. 66. Schenk my een gezond oordeel, dewyl ik Uwe Geboden, met een volftandig geloof aangenomen heb, 67. Alvoorens vernedert te zyn, leefde ik indwaalinge: maar nu ben ik Uwe Geboden gehoorzaam. 68. Gy, goedertierend en weldoenend (Op* perweezen) onderwys my Uwe Inftellingen. Q 4  248 Gebed voor den uitgang van Sabbat. 69. De hovaardigen hebben my een menigte valscheden opgelegt: nochtans onderhoude ik met vollen herte Uwe Geboden. 7©. Hun gemoed is tot ongevoeligheid verhard , terwyl ik my in Uwe Wet verlustigde. 71. De verdrukking heeft my tot zo groot een heil verftrekt, dat ik my daar door in Uwe Inftellingen geoeffent heb. 72. Ja deeze goddelyke Geboden zyn my dierbaarder dan alle voortreffelyke fchatten. 73. Onderwys en verkondig my Uwe Geboden, Gy! die my tot weezenlykheid gebragt hebt. 74. In het aanfchouwen van mynen wandel zullen de godvreezenden zig verheugen, dewyl ik op Uw H. Woord myne hoop ftelle. 75. Ik ben overtuigt, ó HEERE! van Uwe Rechtvaardigheid, en dat Gy my naar verdienfte onderdrukt hebt. 76. Volgens Uw Woord ftrckke my Uwe Goedertierenheid tot vertroosting. 77. Uwe Vaderlyke liefde genaake en verkwikkemy, dewyl Uwe H. Wet my verlustigt. 78. De boozen hebben zig door fchaamte verborgen, om dat zy my met logentaal bezwalkt hebben: nochtans onderhoude ik my in Uwe Geboden. 79. Dat zy zig tot my wenden , zy die door Uwe vreeze bezielt zyn, en Uwe Getuigenisfen betrachten.  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 249 80. Dat myn herte zig volmaakt naar Uwe Inftellingen richtc, op dat ik niet te bloozen hebbe. 81. Myne ziele verlangt naar Uw Heil, daar. ik altyd op Uw Woord vertrouwt hebbe. 82. Ik reikhalze naar Uwe belofte, op het nadenken van het tydftip Uwer vertroostinge. 83. Offchoon ik van angst en kommer beftreeden worde (107) ben ik nochtans van Uwe Inftellingen niet afgedwaalt. 84. Zoude myn tydperk zodanig bepaalt zyn dat Gy my tegens myne vervolgers geen recht zoud verfchaflen! 85. De hoogmoedigen hebben my, in weerwil Uwer H. Wet, met hinderlaagen zoeken te misleiden. 86. Zy myne Toevlucht, 6 HEERE! daar zy my door valseheid vervolgen; en Uwe Geboden Waarachtig zyn. 87. Offchoon my (de boozen) haast van 't Aardryk vernietigt hadden, ben ik van Uwe Inftellingen niet afgeweeken. 88. Hegunstig my door Uwe Goedertierenheid op dat ik Uwe Getuigenisfen onderhoude. (107) Offchoon ik van angst en kommer beftreeden worde. Dc lettcrlyke vertaaling is: Ik ben gelyk eenen lederen zak in'den rook; en clcczc Hcbreeuwfche zinfpéeling betekent volgens Kimchi, een mensch welken yan alle kanten door de nood bevangen word, 9. s  250 Gebed voor den uitgang van Sabbat, h 89. ó HEERE! ten allen tyde is Uw Goddelyk Woord beftendig door het Heelal. 90. Uwe Getrouwheid verduurt de eeuwen : Gy hebt den Aardbol voortgebragt en gcvestigt. 91. Al het gefchapene is U onderhevig, en beftaat door Uwe Rechtvaardigheid. 92. Voorlang waar ik van druk verfmolten, indien Uwe Wet my niet tot vreugd geftrekt had. 93. Ook zal ik nimmer Uwe Inftellingen verlaaten, dewyl in haar de bron myns leevens is. 94. (ö HEERE!) ftrek my tot heil! aan U heb ik my overgegeeven om Uwe Geboden na te fpeuren. 95. Schoon de boozen zig op myn verderf toeleidden, heb ik Uwe Getuigenisfen in acht genomen. 96. Aan alle (waereldfchc) volmaaktheid heb ik een einde gevonden: alleen Uwe Geboden zyn onbeperkt. O ' 97. (ó HEERE!) Hoe dierbaar is my Uwe H. Wet! Zy is het geduurig voorwerp myner peinzingen. 98. Uwe Geboden hebben my meer verlichting dan aan myne vyanden verfchaft; dewyl ik my daar geftadig in oeffen. 99. Ik heb myne onderwyzers overtroffen , door het nafpsuren Uwer Getuigenisfen.  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 351 ioq. Door het hoogachten Uwer Inftellingen, ben ik de gryzaarts zelfs in vernuft , te boven gegaan. 101. Van alle dwaalfpoorcn heb ik myverwy> dert, om my alleen in Uw H. Woord te onderhouden. 102. Ik ben van Uwe Gerechtigheid geenzins afgeweeken, daar Gy my onderweezen hebt. 103. Hoe ftreelend zyn die woorden aan myn verhemelte! zy zyn my aangenaamer dar» honig. , . 104. Uwe Geboden hebben myn brem gefcherpt, en my de ondeugd haatelyk doen Voorkomen. 3 105. Uw H. Woord geleid my ter deugd , en verlicht myn gedrag. 106. Ik heb my verbonden om Uwe Rechtvaardigheid naar te komen, en hebbe zulks ten uitvoer gebragt. 107. ö HEERE! ik heb my ten hoogden gekwelt; fchenk my het leeven volgens Uw Woord. 108. Ecuwig Opperwcfcen! dat myne beloften U aangenaam mogen zyn: onderwys my Uwe Gerechtigheid. 109. Offchoon ik my in groot gevaar bevond (108), heb ik Uwe H. Wet geenzins, vcrlaaten. CIOS) Offchoon ikmy in groot gevaar bevond In bet oorfprongclyk ftaat: Ik lub altyd wyne ziele «  252 Gebed voor den uitgang van SabbaL iio. De boozen hebben my hinderlaagen voorgelegt: nochtans ben ik van Uwe Inftellingen niet afgeweeken. in. Uwe Getuigenisfen zyn myn eeuwig erfdeel zy noopen myne ziele tot vreugd. 112. Ik heb myn herte geneigt om Uwe Geboden tot het einde myner leevensdagen naar te komen. D 113. Alle wankelbaare gedachtens zyn my haatelyk geweest, alleen Uwe H. Wet heb ik bemint. 114. Gy zyt mynen Toeverlaat en Befchermer op Uw H. Woord heb ik vertrouwt. 115. Verwydert 11 van my, gy boozen ! op dat ik de Geboden myns Gods betrachte. 116. (HEERE!) Onderfteun my volgens Uwe belofte, op dat ik leeve en myne hoop niet verdwyne. 117. Onderfchraag my op dat ik behouden blyve, en my geftadig in Uwe Inftellingen verblyde. 118. Gy vertreed alle de geenen welken van Uwe Inftellingen afdwaalen, dewyl zy valfcheJyk handelen. 119. Ik bemin Uwe Getuigenisfe (ó HEERE!) Gy die de goddeloozen, gelyk fchuim, van de Aarde verdryft. de hand, betekent: ik ben in groot gevaar gcwce.;t, van dezelve uitdrukking maakt Jonathan gebruik in j Sain. XIX. 5-  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 2£| 120. Uit vreeze voor U fidderen alle myne leden;'jaUwe Gerechtigheid heeft my eerbied, ingeboezemt. zat. Ik heb gerechtiglyk gehandelt om de iaagen myner haateren te ontwyken. 122. (HEERE!) neem Uwen dienaar in Uwe H. Befcherming» op dat de hovaardigen my niet onderdrukken. 123. Myne ziele haakt naar Uw heil, en naar de toezeggingen Uwer Rechtvaardigheid. 124. Behandel Uwen dienaar volgens Uwe Goedertierenheid; onderwys my Uwe Inftellingen. . 125. Ik erken my Uwen dienaar: onderricht my op dat my Uwe Getuigenisfen bewust mogen zyn. 126. De tyd is genaakt, d HEERE! om Uw Alvermogen in 't werk te ftellen, dewyl (door de zondaaren) Uwe Wet reeds overtreeden is. 127. Uwe Geboden heb ik meer dan goud en alle fchatten bemint, 128. Ja deeze Geboden voor rechtvaardig gehouden, en alle dwaalwegen verfoeit. 129. Uwe Getuigenisfen zyn wonderbaarlyk, daarom bewaart ze myne ziele. t • 13.0. De verklaaring Uwer woorden verlicht het brein der onnozelen. 131. Ik tracht met iever naar Uwe Geboden, dewyl zy myn grootst verlangen uitmaaken.  $L§4 Gebéd voor den uitgang van Sabbat 132. WendU tot my, fchenk my Uwe Gei ïiade, gelyk Gy de geenen die Uwen H. Naam beminnen gewoon zyt te vergunnen. 133. Vestig myne fchreeden in het oeffenen Van Uw woord, op dat geen onrecht my beheerfche. 134. Verlos my der menfchen onderdrukking, op dat ik Uwe Geboden betrachte. 135. Befchyn Uwen dienaar met Uwe Goddelykc ftraalen, en onderwys my Uwe Inftellingen. 136. De OVertreeders Uwer H. Wet doert myne oogen in een traanenvloed vérfmelten. 137. Gy zyt Rechtvaardig, ó HÈÈRE! en Uwe Oordcelen zyn volmaakt. ig8. De Getuigenisfen welke Gy ons bevolen hebt zyn waar en rechtvaardig; 139. Myn iever heeft my hertenleed aangedaan, op het aanfehouwen dat myne haateren Uwe Wet vergeeten hebben. 140. Uw dienaar bemind Uwe H. Wet dewyl zy zuiver is. 141. Offchoon ik vernedert en veracht ben zyn my nochtans Uwe Geboden niet ontgaan. 142. Uwe Gerechtigheid is eeuwigduurend; Uwe H. Wet is de Waarheid zelve. 143. In het midden van angst en kommer ftrekken my Uwe Geboden tot vreugd. 144. Uwe Getuigenisfen zyn eeuwiglyk rechtvaardig; onderwys my op dat ik (gelukkig)! leeve.  Gebed voor den uitgang van Sabbat. l§$ P 145. Met vollen herte heb ik U aangeroepen; ó HEERE, verhoor my! opdat ik Uwe Inftellingen naarkome. 146. Ik heb U aangeroepen; verlos my, op dat ik Uwe Getuigenisfen eerbiedige. 147. Reeds vóór den dageraad heb ik U ge* fmeekt, en op Uw H. woord vertrouwt. 148. Alvoorens den morgenftond ontfiuiten zig myne oogen, om my in Uwe H. Wet te onderhouden. 149. HEERE! verhoor myne ftemme door Uwe Goedertierenheid; verkwik my volgens Uwe Rechten. 150. De boozen hebben zig zo verre aan de ondeugd overgegeeven, dat zy van Uwe H* Wet zyn afgeweeken. 151. Maar Gy, 6 HEERE! zyt naby; en alle Uwe Geboden zyn op de waarheid gegrond. 152. Reeds lang zyn my deeze Geboden bewust, welken Gy voor eeuwig gevestigt hebt, *1 153. Befchouwmyne elende en red my, daar ik Uwe H. Wet nimmer vergeeten heb. 154. Bepleit mynen twist, verlos my, en doe my door Uw woord herleeven. 155. Nimmer zullen de boozen de Zaligheid erlangen, dewyl zy afkeerig van Uwe Inftellingen zyn geweest. 156. Uwe Barmhertigheid is oneindig, ö HEERE! herfchep my volgens Uwe Rechten,  256 Gebéd voor den uitgang van Sabbat* 157. Hoe talryk myne haateren ook zyn; ben ik van Uwe Getuigenisfen niet afgeweéken. 158. Het aanfchouwen der trouweloozen, welken Uw H. woord niet naargekomen hebben, heeft my met fmert getroffen. 159. Overweeg hoe (teder) ik Uwe Geboden bemint hebbe; begenadig my volgens Ur we Goedertierenheid. 160. De Waarheid is de hoofdoorzaak Uwer H. Wet: Uwe Rechtvaardigheid zal eeuwig beftaan. 161. Vergeefs hebben my de Vorsten zoeken te misleiden, want myn hert heeft Uw woord geëerbiedigt. 162. De vergenoeging welke my Uwe belofte baart, overtreft de vreugd eens krygsmans, die eenen buit behaalt. 163. Ik haat en verfoei de valscheid: maar bemin alleen Uwe H. Wet. 164. Dikwerf daags loove ik U over Uwe Rechtvaardigheid. 165. Hen, (ö HEERE!) die Uwe H. Wet beminnen, is eenen langduurenden vrede toegezegt; ook zal hen geen onheil genaaken. 166. Ik heb naar Uwe Zaligheid gehaakt, 6 HEERE! en Uwe Geboden waargenomen. 167. Myne ziele bewaart Uwe Getuigenisfen , en bemind ze tederlyk. 168. Ik onderhoude Uwe Geboden en Inftellingen , dewyl myne paden naar U gericht zyn.  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 257 n 169. HEERE! dat myne fmeéking Uwen Troon genaake; onderwys my in Uw H. Woord. 170. Myn gefchrei verhcffe zig tot U; verlos my volgens Uwe belofte. 171. Ik zal Uwen Lof verkondigen, dewyl Gy my Uwe Inftellingen onderwyst. 172. Daar alle Uwe Geboden rechtvaardig zyn, onderhoude ik my in Uw H. Woord. 173. Dat Uw Alvermogen my onderfteune, dewyl ik in Uwe Geboden behaagen fchep. 174. HEERE! ik verlang naar Uwe Zaligheid en verblyde my in Uwe H. Wet. 175. Verleng myne leevensdagen op dat ik U loove; dat Uwe Gerechtigheid my tot heul ftrekke. 176. Ik ben gelyk een verlooren fchaap afgedwaalt: gelei my ter deugd, dewyl ik Uwe Geboden nooit verlaaten heb. *» ha mtyan w 1. Zang der Mahalot. In mynen angst heb CXX ik den HEERE aangeroepen: Hy heeft my verhoort. 2. Almogende God! behoed myne ziele van lastertaal en bedrog. 3. (Gy zondaaren!) uwe kwaadfpreekenheid zal u blootftellen 4. Aan verderfelyke fchichten en hevige wraak. 5. Wee my! daar ik te Mesfech als vreemdeling gezworven, en onder de tenten Kedars gelegert heb. R  CXXI. cxx 258 Gebed voor den uitgang van Sabbat 6. Reeds lang genoeg heb ik met de krygszuchtigen verkeert. 7. Ja hoe vreedzaam ik ook zyn moge, zyn zya'lleenlyk den oorlog toegedaan. 1 Zang der Mahalot. In het wenden myner'oogen naar de gebergten, om myne byftand te gemoed te zien, 3, (Bemerke ik) dat ik myne hulp alleen van den HEERE , Schepper van Hemel en Aarde, moet verwachten. o Nooit zal Hy uwe fchreeden doen wankelen dewyl Hy een eeuwigwaakend Weezen is. 4. Ifraëls Heul begeeft zig nimmer ter flui- Hierin s over. r De HEERE uwen Behoeder, zal u tot befcherming ftrekken, en u onophoudelyk onderfteune^ ^ ^ (brandende) zonne- ftraalen niet deeren, noch 's nachts zal u de Ckille) maan geen hinder doen. 7 De HEERE zal u van alle kwaad behoeden en uwe ziele van onheil befchutten: 8f Ja Hy zal u in alle uwe bedryven eeuwiglyk bewaaren. [L 1. Zang Davids der Mahalot Ik verheug my wanneer men my fpreekt van des HEEREN Huize te naderen. 2. Jerufalem! onze fchreeden zyn naar uwe poorten gewend; 3. Gy, die tot hoofdftad gefticht zyt, om tot algemeene verzaamelplaats te ftrekken,  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 259 4. Alwaar de ftammen Gods ten getuigenisfe Ifraëls getrokken zyn om des HEEREN Naam te looven; 5. In welkers wallen de rechtbanken en den Zetel des Huize Davids gevestigt zyn. 6. Men fmeeke den vrede over u Jerufalem, gelukkig zy die u beminnen ! 7. De vrede daale in uwe vestingen: het welvaaren genaake uwe fterktens. 8. Om myne broederen en evennaastens wille, zal ik om uwe ruste fmeeken. 9. Ter eere van den Huize Gods, zal ik naar uwen welftand trachten. y?« rvrtyon w 1. Zang der Mahalot. Naar U verhef ik myne oogen, ó Gy, die den Hemeltrans bewoont ! 2. Onze vreeze voor U overtreft de eerbied dewelke de fiaaven hunnen heeren, en de flaavinnen haare vrouwen toedraagen, op dat Gy ons genadig mogt zyn. 3. Erbarm ü, ó HEERE! en heb medelyden met ons, daar wy van verachtinge over» ftelpt zyn. 4. Wy zyn van het fchimpen der hovaar** digen, gelyk van de fmaad der trotfen neêrgeflagen. f. Zang Davids der Mahalot. Verklaar, 6 Israël, welk ons (lot) geweest zoude zyn, zo den H E E R E ons niet had bygeftaan: R 2 CXXIIÏ, CXXIV.  2J h z t l 1 cxxv. 5o Gebed voor den uitgang van Sabbat. 2 Zo Zyn Alvermogen ons niet befchermt id', toen de menfchen zig tegen ons ver- "ieevendig zonden zy ons verfionden ebben, toen hunnen toorn tegen ons ontfto- 6 4 ^De wateren zouden ons overftelpt, ja dc troomen ons wcggefieept hebben. 5. Zelfs de bruisfchende vloeden hadden onre l'eevensgeesten uitgedooft. 6 Gezegent zy den HEERE die ons van mnne moordzucht bevryd heeft. , Wy zyn gelyk eenen vogel , dien den ftrik des jaagers ontkomen is ; het net brak en wy wierden verlost. , UPP 8. Onze toevlucht is in den Naam des HE LREN, Schepper van Hemel en Aarde. , Zang der Mahalot. Zy die op den HEERE vertrouwen zyn te vergelyken by den berg Zion, welken onbeweegelyk zynde eeuwig in ftand blyft. C2 Gelyk jerufalem door ^heuvelen omcingeltis, aldus behaagt het den HEERE Zyn Volk onophoudelyk te befchutten. T De ftaf der goddeloosheid zal de rechtvaardigen niet beheerfchen, op dat zy zig niet tot euveldaad mochten laaten verleiden. 4 De HEERE begunstigt de beminnaaren der'deugd en de oprechten van herte. r Maar Hy beftraft volgens hun rmsdryfi den'geenen welken tot kwaad genegen zyn., 6 HEERE! begunstig Israël met den vrede.  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 261 nwn niby»n w 1. Zang der Mahalot. Wy geraakten als in bedwelming, toen de HEERE de gevangenen Zions uit hunne ballingfchap deed wederkeeren. 2. Te dien tyde gaven wy ons aan blydfchap over, en juichten met vreugdgefchal; ja zelfs de heidenen erkenden dat de HEERE hen roemruchtiglyk verlost had. 3. Wy zyn verrukt van vergenoeging, daar den HEERE ons zo heer!yk bevryd heeft. 4. Verlos ons, ö HEERE! uit onze elende, en wy zullen verkwikt zyn, gelyk eene verzengde luchtftreek die de heilzaame waterftroomen erlangt. 5. Zy die met kommer zaaijen, zullen hunnen oogst met vergenoeging vergaderen. 6. Ja zydieal fchroomende , met hun dierbaar zaad, hunnen akker beftrooijen, ?uilen hunne fchooven met vreugdegalm inzaamelen. Tïïhvh rvtoyan uw 1. Zang Salomons der Mahalot. Te vergeefs zoude men aan het gebouw van een Huis werken , 't en waare den HEERE zulks goedkeurde; geene menfehelyke waakzaamheid zonde de ftad hewaaren, indien den Almogende haar niet in Zyne Befcherming nam. 2. Gelyk den nooddruftigen met moeijelykheid voor het brood werkt, zwoegt gy , boozen ! vroeg en laat om kwaad te fmeeden : R s cxxvr. CXXVII.  cxxvii 262 Gebed voor den uitgang van Sabbat, doch te vergeefs; want den HEERE doet 7,mP vreezenden de rust erlangen. 27 , De Almogende fehenkt Zynen vreezenden een'aantal kinderen tot erfdeel, ter belooning eei?ke pylen voorzien hebben; zy zullen oniSSrottendcn vyand aan de poorte te gejnoed trekken. . t Zang der Mahalot. Welgelukzalig is den mensch die den HEERE vreest, en m Zyne G11^nTu^-dh1t werk uwer handen verzaadt^ ïl voorfpoed en heil uw aan- ÓeSl Uwe echtgenootezal, gelyk eenen vrucht, baar'en wynftok , in uw huisgezin bloeyen; en uwe kieren zullen gelyk tedere olyfftengen rondsom uwen disch praaien. 4 Dit geluk zal u, ö Godvreezenden! ten ^1 DeHEERE zal u zegenen uit Zion en u Se uwe leevensdagen, Jerufalem in zynen luister doen bewonderen. 1 6 De naneevenuwer kinderen zult gy aanfchouwen: en Israël zal met den vrede begunstigt zyn.  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 263 1. Zang der Mahalot. Herdenk, 6 Israël! hoe fnoodmy myne vyanden, van myne jeugd af aan , mishandelt hebben. 2. Reeds in myne jongelingfchap hebben zy my benadeelt: doch geenzins iri hun (fnood) doelwit geflaagt. 3. Zy hebben my onder den last des arbeids doen zuchten, en myne onderdrukkinge verlengt. . , - 4. De HEERE die Rechtvaardig is, heelt der boozen overmacht verbryzelt, 5. (Zodaanig dat) de haateren Zions bloozende, van fchrik gedeinst zyn. 6. Zy zyn gelyk het gras der daken, het welk, alvoorens men het uitrooit, verdort. 7. Dat gewas, het welk den maaijer niet vergaart, noch met fchooven inzaamelt. 8. Ook zouden de geenen welken zulk eenei oogst inzaamelden, geenzins de gelukzeggiriÉ der wandelaaren verwerven. n^payaa rvtoyon wil 1. Zang der Mahalot. In myne vernederd* ftaat, roep ik ü aan, ó IIE E R E! 2. Verhoor myne ftemme: zy genegen myn vierige fmeekingen aan te neemen. 3. Almogende God! wie zoude kunnen we derftaan, zo Gy onze wanbedryven in aanmer king nam ? . 4. Aan U is de vergeeving, op dat Gy aloi geducht mogt zyn. R 4 CXXIX. i cxxx. (1  i CXXXI. CXXXII >64 Gebed voor den uitgang van Sabbat. 5. Ik hoope op U alleen, 6 HEERE! en teile myn vertrouwen op Uw H. Woord. 6 Het ieverig verlangen myner ziele tot U , Dve'rtreft het ongeduld van hen die den gehee[en nacht waaken , en den dageraad verbeiden. 7 Vertrouw op God, ö Israël! want Hy fche'nkt de genade en de oneindige verlosfing. 8. Ja Hy zal alle uwe misdryven uitwisfen. tai ah »••• rvfowi ro 1. Zang Davids der Mahalot. 6 HEERE! nooit heeft zig myn herte tot hovaardye, noch myn gemoed tot trotsheid laaten overgaan: nimmer heb ik verhevene wonderdaaden trachten te doorgronden. . 2 Maar myne toomelooze driften heb ik beteugelt, met de zorg eener (tedere) moeder, welke haaren zuigeling met liefde behoed. 3. 6 Israël! vertrouw eeuwiglyk op den HEERE. 1 Zang der Mahalot. ö HEERE! gedenk (Uwen dienaar) David en zyne onderdrukking. 2. 6 Schild Jacobs! (gedenk aan hem) die in Uwen H. Naam gezwooren heeft, (zeg- è% 6(Ik verbinde my ó HEERE!) myn huis niet te betreeden noch myne legerftede te beklimmen , 4. My de fiuimering te vergunnen, noen myne leden tot de ruste overtegeeven , 5. Alvoorens ik eene plaatfe gevonden heb ,  Gebed voor den uitgang van Sabbat, 265 om Jacobs Befchermer tot een Heiligdom toe te wyden. 6 In Ephrat heeft men gewaagt van dat Heiligdom het welk in de velden Jaars gevonden is. 7 Wy zullen den Tempel betrceden en ons voor den Goddelyken Troon nederbuigen. 8 Daal neder, ó God! met de Arke Uwer Heerlykheid, inde rustplaatfe U toegewyd. o Dat Uwe Priesteren zig met rechtvaardigheid omgorden, en Uwe gunstgenooten ^ic^Wend nimmer Uw Aanfchyn af van Uwen Gezalfden, om Uwen dienaar Davids wille. ... ,, ii ö HEERE! met de waarheid wel,ce Uwe Eigenfchap is,hebt Gy David gezwooren, dat zyne nakomelingfchap zynen vorstelyken Zetel zal beklimmen ; ia. Indien uwe telgen Myn Verbond en Myne Getuigenisfen, waar in lk hen onderwy- zen zal, in acht neemen; zal ook hun nage- fiacht u eeuwig in 't ryk opvolgen. I3 De HEERE heeft Zion verkooren: het behaagde Hem aldaar Zynen zetel te plaatfen 14. (Zeggende:) dit is Myne rustplaatfe in eeuwigheid, want hier in fchep Ik genoegen. 15. Haare voortbrengfelen zal Ik zegenen; en haare nooddruftigen met fpyze verzadigen. 16. Haare offeraaren zal Ik met heil beftraalen: haare godvruchtigen zullen zig met vreugde galmen verblyden. ' 17 Aldaar zal Ik Davids luister doen R 5  2Ö6 Gelei voor den uitgang van Sabbat. Cxxxiii. cxxxiv. xvi. praaien, en de heilzon Myns Gezalfden doen daagen. 18. Zyne kroon zal met luister voortbloeijen: maar zyne vyanden zullen van fchaamte bloozen. 1. Zang Davids der Mahalot. De brocderlyke zaamenleeving, is zo heuchelyk en zo aangenaam 2. Als de kostelyke olie der zalving, dewelke van het hoofd van Aaron langs den achtbaaren baard, tot aan den zoom van het priestergewaad, afvloeide. 3. Ja gelyk den daauw Hermons op het gebergte Zions, alwaar de HEERE den eeuwigduurenden zegen gevestigt heeft. •ma • • • niSsj»n w 1. Zang der Mahalot. Gy dienaaren des HEEREN! die des nachts Zyn Heiligdom bewaakt, looft Zyne Algoedheid. 2. Hefc uwe handen naar die gewyde plaatfe; looft Hem (eenpaariglyk.) 3. De Schepper van Hemel en Aarde beftraale u met zyn heil uit Zion. ï. Michtam Davids. Befcherm my, ö God! daar ik op U (alleen) vertrouwe. 2. (ó Myne ziele!) zeg tot den HEERE:  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 267 Gy zyt mynen God: het heil dat ik van ü erlange ben ik gantsch onwaardig. o De godvruchtigen welken de Aarde bcwoo'nen, en de roemruchtige mannen , m wien ik myn genoegen ftelle, verdienen het hoogfte goed. 4 Dat de fmerte van hen die afgoden dienen zig vermeerdere, den wyn van hun bloedoffer zal ik niet plengen, ja van hunne onreine naamen zullen myne lippen geen ge* wae maaken. ' , r 6 HEERE! Gy zyt myn Aandeel en mynen Weldoener: Gy zyt het, die myn noodlot onderfteunt. , 6 Hoe heerlyk is het lot dat my ten deel i> gevallen, hoe dierbaar is myne erfenisfe ! 7 Ik zal den HEERE looven voor den raad welken Hy my inboezemt, en voor de tucnt waarmede Hy my, zelfs in de duisternisfe des nachts, bevoordeelt. . «rrwr 8 Ik gedenke geftadig aan den HLLKi» op dat ik in het pad der deugd niet wankele. 0 Hier door verheugt zig myn herte , en verlustigt zig myne ziele; myn geheel ligbaam geniet eene volkome rust. g xo. Want Gy, (ó HEERE!) zuk geenzins gedoogen, dat myne ziele in den afgrond nederdaale, noch dat Uwen welbeminde t verderf ondergaa. 11. Gy verkondigt my het pad des leevens, Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten : de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand.  LXXV. «268 Gebed voor den uitgang van Sabbat. nntyn ba nsj»1? 1. Aan den Opperzangmeester, Al-tafchct, Pfalmzang Asfaphs. 2. ó God! wy zullen U looven en Uwe wonderen verkondigen, dewyl Gy naby zyt; 3. Want Gy zult de rechtvaardigen op eenen beftemden tyd oordeelen. 4. Als dan zal het Aardryk en zyne bewooneren den oever des verderfs genaaken.- maar zy zullen gewaar worden, dat Gy hen met kracht onderfteunt, Sela. 5. Gy vermaant de zinneloozen hunne dwaalingen te ftaaken; de boozen hunnen trots te vernederen. 6. (Myne begeerte was) dat zy hunne hoogmoed verzaakten, en hunne hardnekkigheid bedwongen, 7. Dewyl de hoogmoed haaren oorfprong geenzins van uitgeftrekte gewesten, noch uit de woestyne heeft. 8. Maar den (alleen) rechtenden God verheft en vernedert den mensch (volgens Zyn welgevallen.) 9. De HEERE heeft eenen kelk met rosfe en vermengden wyn gevult, waar mede Hy de menfehen zal drenken ; doch den droesfem zal alleen het deel der goddeloozen zyn. 10. Eeuwig zal ik den roem des Gods Jacobs verkondigen en pfalmzingen. 11. De overmoed der boozen zal ik verbryzelen: maar den luister der rechtvaardigen alomme uitbreiden.  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 269 1 (Pfalm) Davids. Gezegent zy den HEERE, myne Rots; Hy die myne handen, ja alle myne vermogens tot den kryg oeftent. 2. 6 Barmhertige God, Gy myne fterkte, die mytot heul en toevlucht ftrekt; myn Schild! op wien ik vertrouwe, en wie my de volkeren onderworpen hebt. 3 HEERE' wat is den mensch, dat Uy hem gade ftaat? wat is den broozen fterveling, dat Gy hem acht ? 4. Hy is -Hechts ydelheid, zyne dagen zyn eelyk eene zweevende fchaduwe. i 6 God! als Gy uit den Hemeltrans daalt en de bergen genaakt, zullen zy in rook ver- dwynen. _ , 6 Gy zend de fchitterende blixemftraalen to hunne verftrooijing: werpt Uwe fchichten 0I dat zy verdelgt worden. 7 Ryk my Uwe Almogende Hand toe, re< en bevry my van de hevige waterftroomen, ei van de overmacht der vreemde vyanden, 8. De welken niet dan logentaal uiten, en zij tot valscheid toeleggen. HEERE' ik zal U eenen nieuwen lotgali toewyden, en op het tienfnaarentuig Pfalrr ^"fo11 Gy die den Vorsten de verlosfinge fchenl cn Uwen dienaar David van't zwaard der vyai den bevryd! 11 Befcherm en verdedig my tans van ui hecm'fche overmoed, dewelke, tot arglist g fcherpt, aan euveldaaden toegedaan is. CXLIV. L t r 1 H :t l- t- 3-  1 i LXVII. 170 Gebed voor den uitgang van Sabbat. 12 Op dat onze zoonen in hunne jeugd als alamen voortfpruiten, en onze dochteren gelyk ioekfteenen tot een luisterryk gebouw bereid, mogen praaien. i% Onze voorraadshuizen met voorraad opgehoopt, worden, onze kudden in groot getal voortteclen, zelfs tot in onze voorplaatfen vermenigvuldigen. 14 Op dat ons hoornvee wel gevoed moge zvnTen men in onze gehuchten van geen inbreuk, tegenfpoed noch jammerklagt hoorc ge- f Welgelukzalig het volk dat deeze voorrechten geniet, en wiens God den HEERE is. 1. Pfalmzang aan den Opperzangmeester op de Negienot. . 2. HEERE! begenadig en zegen ons: ne= ftraal ons met Uwe Gunst, Sela. , Op dat Uwe wegen op het Aardryk, en Uw heil onder 't heidendom geopenbaart worde. 4. ö God! dat de volkeren U looven, en gezaamentlyk verheerlyken. s Dat zy zig verheugen en juichen , al, Gy het menschdom zult oordeelen, en de genachten op 't Aardryk geleiden, Sela! 6. Dat alle menfchen U pfalmzingen, en eenpaarig Uwen lof uitgalmen. P 7 Als dan zal het Opperweezen ons begunstigen, en de aarde zal (milddaadig) haare vruchten voortbrengen. 8. Ja, den Almogenden God zal ons zege-  Gebed voor den uitgang van Sabbat. 271 nen, en in alle oorden des Aardbodems geducht zyn. Men zegt het avond gebed gelyk dagetyks op bladz. 157. Na de Amida N1?'^ »»Tp en dan het volgende: doch wanneer 'er in de vaastkomende week eenigen Hoogtyd voorvalt, zegt men maar alleen het laatjle vers van Pf XCI. 13. Keer Uw Aanfchyn jegens ons, 6 HEERE! hoe lang zult Gy ons begeeven ? ontferm U over Uwe dienaaren. 14. Verzadig ons vroegtydig met Uw Heil: als dan zullen wy juichen, en onze dagen in blydfchap doorbrengen. 15. Dat de vreugd onze geledene onheilen uitw'isfche en onze rampzalige tyden overtreffe. 16. Doe Uwe dienaaren Uwe heilzaame werken aanfchouw en, en Uwe Heerlykheid hunnen nazaaten (openbaar zyn.) 17. 6 HEERE onzen God! beftraal ons met Uweii Luister : doe het werk onzer handen voorfpoedig zyn, en onze onderneemingen gelukken. 1. A Gy ! die u in de befcherming des Allerhoogften begeeft, en u in de fchaduwe des Almogendén fchuilt, 2. Gy fpreekt: HEERE! Gy zyt mynen Heul en Toeverlaat, den God op Wien ik vertrouwe. XC. XCI.  272 Gebed voor den uitgang van Sabbat. 3. Dien God zal u der boozen hinderlaagen, en der alvernielende fterfte bevryden : 4. Hy zal u onder Zyne vleugelen dekken, en in Zyne Befchutting neemen; Zyne Waarheid zal u tot fchild en verdediging ftrekken. 5. De akeligheid des nachts, noch de fchichten welke des daags heenvliegen, zullen u geenen fchrik baaren: 6. De pest die onzichtbaar doordringt, noch de verwoestinge welke des daags heerscht, niet deeren: 7. Duizenden zullen aan beide uwe zyden nedervallen, en het kwaad zal u evenwel niet treffen. 8. Allcenlyk zult gy (deeze nederlaag) aanfchouwen, en der boozen vergelding, ooggetuige zyn. 9. Daar ( gy bekent dat) den HEERE uwen Toeverlaat is , en uw vertrouwen in den Allerhoogften geftelt hebt. 10. Geen ongeluk zal u wedervaaren, geenerlei plaagen zullen uwe tenten genaaken. 11. Want, God zal u Zynen Engelen bevelen , op dat zy u in alle uwe wegen befchermen. 12. Zy zullen u op hunne handen draagen, op dat uwe voeten zig niet tegen de fteenen zouden kwetzen. 13. (Onverhindert) zult gy luipaard en adder tarten, en jonge leeuwen en draaken vertreeden. 14. (De HEERE fpreekt:) Ik zal hem verlosten om dat hy zig naar My voegde: Ik zal hem befchuttcn dewyl hy Mynen Naam erkent heeft.  ■Gebed voor den uitgang van Sabbat. 273 15. Als hy My zal aanroepen zal Ik hem verhooren, en in zyne angst niet verlaaten; hem uit den nood redden en in luister verheffen. 16. Ja Ik zal hem eenen overvloed van dagen vergunnen, en hem Myn Heil doen erlangen» Men zegt Wip rWNÏ ó Heilig Oppervorst, bladz. 125. enver~ volgens "wpnn wip 'ZEGENING VAN AFSCHEIDINGE, Dat Elias den Propheet met den Gezalfden Davids Zoon fpocdig in onze dagen genaake. Gelukkig den mensch wien hy in den droom verfchynende, hem de vrede-groet gegeeven en die van hem weder ontfangen heeft: gelyk in de H. Schrift aangetekent is: 23. Alvoorens den grooten en vreesfelyken dag des HEEREN genaakt, zal Iku Elias den Propheet zenden. 24. Hy zal de herten der vaderen tot den (109) nVnn Habdala van !na ( affcheiden.) Gelyk het een gebod is, om by het aanneemen van den Sabbat , eene aftcheidinge tusfchen het gewyde en ongéwyde te maaken, aldus is de zelve plechtigheid by het intreeden der nieuwe week gebooden, S Mal: III,  lef: LIL 274 Gebed voor den uitgang van Sabbat. zoonen doen wederkeeren, en de eendracht in de huisgezinnen herftellen. 6 Onze en onzer vaderen God! doe ons ten goeden tyde in de (zes) eerstkomende werkdagen met vrede treeden; en Volbreng Uwe belofte in de volgende woorden aangetekent: 7. Hoe aangenaam is het wanneer men op • de bergen de treeden Verneemt, van hem die goede tyding brengt, en den vrede en het heil aankondigt, als hy tot Zion zegt: Gods Heerfchappyë word algemeen erkent. . De eerfte tyding zal aan Zion verkondigt worden: dus zal Ik Jerufalem eenen Godstolk zenden, dien het de aangenaame maare zal brengen* {na nao Welk is het gevoelen onzer heeren? Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die de vrucht des Wynftoks hebt gefchapen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God > Meester van het Heelal! die de verfcheidenheid der welriekende kruiden hebt gefchapen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die het licht des vuurs hebt gefchapen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van hetiHeelal! Gy die het gewyde van het ongewyde, en het licht van de duisternisfe hebt afgefcheiden; Israël van de andere  Gebed vóór dén uitgang van Sabbat. 275- volkeren, en den, zevenden dag van de zes werkdagen hebt afgezondert. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE ! die het gewyde van het ongewyde afzondert. Men zegt. XVH nibyö1? bladz. 164. en het gebed word geïindigt gelyk dagelyks. rur^n ro-n ZEGENING OVER DE NIEUWE MAAN. (110) . Gezegent zyt Gy, 6 HÈERE onzen God", Meester van het Heelal! Gy die door Uw bevel de Hemelen, en op Uw Goddelyk Woord alle hunne Hierfchaaren hebt gefchapen; deeze hebt Gy, eenen loop en tydperk voorgefchreeycn op dat ze van haar fpoor niet mogten afdwaalen-, maar het welbehaagen van haaren Schepper met vreugde en vergenoeging naarkomen, ó God der waarheid, Wiens werken beftendig zyn! Gy hebt de Maan, welke Israël Cl 10) Zegening over de nieuwe maan. Heeft haaren oorfprong uit de ftelling van Rabbyn Ismaël, aan 't einde deezer zegening geplaatst. S 2  276 Zegening over de nieuwe Maan. t t 2 2 i i < Ex: XV. jt eene luisterlyke kroone ftrekt bevolen zig e vernieuwen, dewyl dit volk toegèleid is, ig op gelykerwyze te herftellen, en zig in ;ynen Schepper, ter eere Zyner Opperheerbhappye, te verheerlyken. Gezegent zyt Gy, i HEERE! die de maanden elkander doet jpvolgen. * Dat (de Maan) ons en gantsch Ifraël tot ;en goed voorteken ftrekke. Dat (de Maan) ons en gantsch Israël tot een goed voorteken ftrekke. Dat (de Maan) ons en gantsch Israël tot een goed voorteken ftrekke. Gezegent zy Uwen Vormer, Uwen Maaker, Uwen Schepper, Uwen Voortbrenger. Dat op gelykerwyze, wy ons naar u verheffen, zonder u te kunnen bereiken: onze vyanden ons vruchteloos achtervolgen om ons te benadeelen. 16. Dat vreezeen angst hen overmeestere; dat zy door Uw Machtig Oppergezag fpraakeloos gelyk fteen blyven. * Van * tot * zegt men drie maal. De luister van David Koning Israëls is in weezen, en blyft beftendig. De luister van David Koning Israëls is ia weezen, en blyft beftendig. • De luister van David Koning Israëls is in weezen, en blyft beftendig. Amen, Amen, Amen. Sela, Sela, Sela.  Zegening over de nieuwe Maan. 277 12. 6 God! fchenk my een rein herte, en vernieuw in my een zuiver geweeten. if Zang der Mahalot. In het wenden myner oogen naar de gebergten, om myne byftand te gemoed te zien, 2. (Bemerke ik) dat ik myne hulp alleen van den HEERE, Schepper van Hemel en Aarde, moet verwachten. 3. Nooit zal Hy uwe fchreeden doen wankelen, dewyl Hy een eeuwigwaakend Weezen is. 4. Israëls Heul begeeft zig nimmer ter fluimering over. 5. De HEERE uwen Behoeder, zal u tot befcherming ftrekken, en u onophoudelyk onderfteunen. 6. 's Daags zullen u de (brandende) zonneftraalen niet deeren , noch 's nacht zal u de (kille) maan geen hinder doen. 7. De HEERE zal u van alle kwaad behoeden , en uwe ziele van onheil bcfchutten : 8. Ja Hy zal u in alle uwe bedryvcn ecuwiglyk bewaaren. 1. Halelujah. Looft God in Zyn Heiligdom, in Zyne uitgebreide Macht. 2. Looft Hem ter eere Zyner groote daaden; en wegens de uitgeftrektheid Zyns Alvermogen. S 3 Pf: LI. CXXI. CL.  Uitbr: M: Wèt verband: van Sanhedrin, Hoofdft.V. bladz. 42. Men zegt pSTl «Wp 278 Zegening over de nieuwe Maan. 3. Looft Hem met bazuingefchal, luit en harpe. 4. Looft Hem met trom en fnaarenfpel, met fchalmei en orgel. 5. Looft Hem met luidende- en yreugdverwekkeride Cymbaalen. 6. Al wat adem fchept,loove den HEERE, Halelujah! Men leest in de oeffenfchool van den Rabbyn Ismaël dat het de kinderen Israëls voldoenend is, zo zy flechts waardig zyn zig eenmaal 's maands voor hunnen Hemelfchen Vader te vernederen. Abayè is van gedachten dat dit gebed (eerbiedshalve) hierom ftaande xaoei, uitgefproken worden.  279 AVOND GEBED VOOR HET NIEUWEMAANSFEEST. Wanneer het Nieuwemaansfeest met Sabbat invalt, volgt men het Gebed als des Sabbats. 1. 6 Myne ziele! loofden HEERE den Almogende God; die zig verheerlykt, en met luister en Majesteit verciert heeft. 2. Hy omwentelt de waereld met het licht, cn fpreid de Hemelen als een laken uit. 3. Zyne Opperzaalen overdekt Hy met de wateren; de wolken ftrekken Hem tot zetel, ook zweeft Hy op de vleugelen des winds. 4. De ftormen zyn Zyne zendelingen: da blaakende vlammen Zyne boden. 5. Hy heeft de Aarde , op dat zy nooit wankelen zoude, op haare grondvesten gefticht. 6. Met den afgrond heeft Hy ze als met een kleed omwentelt, dewyl de wateren zelfs de hoogfte bergen overdekten. 7. Maar op Zyn ftreng bevel zyn ze weggen-roomt; op Zyn vreesfelyk gebod fpoedig afgeweeken : 8. Zy fteegen tegen de bergen en ftroomden in de dalen af, tot de plaatfen welke hen door God waaren voorgefchreeven. 9. Dus heeft ze den HEERE een perk geftelt, op dat zy het niet zouden te buiten gaan, noch het land weder overftroomen. S 4 Pf: CIV.  280 Gebeden voor het Nieuwemaansfeest, 10. Hy doet de waterfprongen langs de dalen heenvloeijen, op dat ze tusfchen dc bergen hunnen loop richtden. ir. Zy drenken het wildgedierte des velds, en lesfchen den dorst des woud-ezels. 12. Het gevogelte des Hemels vliegt (langs deeze ftroomen), en doet zyne kweelende ftemme door de takken weêrgalmen. 13. Hy befproeit de bergen van Zyne Opperzaalen, en verzadigt het Aardryk door Zyne Goddelyke voorzorg. 14. Het gras voor het viervoetig gedierte doet Hy voortsfpruiten, en fchenkt den mensch dc groentens door zynen arbeid gewonnen; (den mensch) die dus zyn voedzel uit de aarde trekt: 15. Ook verfchaft Hy den wyn, die 's menfchen herte verkwikt, de olie die tot zyn genot , en het brood tot onderfteuning zyner krachten ftrekt. 16. De hooggekruinde boomen, gelyk mede de Cederen, dewelke den HEERE in Libanoa geplant heeft, bloeijen voorfpoediglyk: 17. (Deeze boomen) waar in het pluimge-> dierte nestelt, tcrwyl den ojevaar in de denneboomen zyn verblyf houd. 18. De fteile hergen zyn gefchikt voor de fteenbokken, en de rotfen ftrekken de konyncn tot fchuilplaats. 19. (De HEERE) heeft do Maan gcvoKmt ter bepaalinge der tyden; en de zonne haaren loop aangeweezen. 20. Hy befchikt de duisternisfe, en het word nacht; wanneer al het wildgedierte des wouds (onbefchroomt) rondzwerft,  Gebeden voor het Nieuwemaansfeest. 2$l 21 Als dan brullen de jonge leeuwen om hunnen roof, en zoeken het aas dat God hen toezend: . „ .. ■ 22 Maar als de Zon haare eerde ftraalen fchiet, verzaamelen zy zig fpoedig, en vluchten naar hunne holen. 2, De mensch bcgeefc zig dan tot zynen arbeid (in het veld) en blyft tot den avond ^"f7 Hoe tal'ryk zyn Uwe werken, ö HEERE! alle hebt Gy ze wysfelyk gevormt, het Aardryk is van Uwe fcheppingen vervult. \c De groote en wyduitgeftrekte zee bevat het krielend gedierte, en de gedrochten van verfchillende grootte, in tallooze ™enig^> 26 Aldaar dobberen de fchepen : de HEERE heeft''er ook den (verfchrikkeiyken) Liviatan gevormt, welke zig in de waterplasfen ver^ ]™*f'(6 HEERE'-) alIe fchepfelen hoopen op ij , daar Gy hen hun voedzel op zynen tyd 1c tien Kt 28 Gy vergunt hen hunne behoeftens, het welk'zy verzaamelen: en opent Uwe milddaadi-e hand , om hen gunstiglyk te verzadigen. Ö2o Wanneer Gy hen Uwe genade ontzegt, zyn zy verbaast; als Gy hen den geest ontrukt en zy fterven, dan keeren zy weder tot hun ftof. oq Doch wanneer Gy hen de leevenskrachten weder inblaast, zyn zy als herbooren; en het Aardryk verkrygt eene nieuwe oppervlakte. si. De Eere Gods is eeuwigduurend; de HEERE verheugt zig in Zyne werken. 32. Zynen Goddelyken wenk doet de Aarde S 5  %%% Gebeden voor het Ni&uwemaansfeest. fidderen, ja als Hy de bergen genaakt, verdwynen zy in rook. 33. Laat my geduurende myn leevensperk den lof des HEEREN uitgalmen, en Hem, zo lang Hy my bet aanweezen vergunt, pfalmzingen. 34. Zo Hem myne overdenkingen mogen behaagen, atls dan zal ik my in Hem verheugen. 35. De zondaaren zullen van de Aarde ver-? delgt, en de boozen vernietigt worden. 4 Myne ziele, loof den HEERE, Halelujah! Vervolgens teest men het Avond gebed, gelyk op bladz. 158.  OCHTEND GEBED VOOR HET NIEUWEMAANSFEEST. Men leest het Ochtend gebed gelyk dagelyks tot nè^de Amida, bl. 99- fce* Nieuwemaansfeest zegt rnen de volgende Zegening. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van' het Heelal! Gy die ons door Uwe Geboden geheiligt, en het leezen van der* Hatel bevolen hebt. (Op het Inwydingsfeest zegt men de volgende Zegening. -na;1? ••• T,ro4 Gezegent zyt Gy, ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe, Geboden geheiligt, en het voltfnden van den Hatel bevolen hebt.) r 110 V>n Hatel, ( Lofzang) Komt van Vn ha'al (looven), en is een der 7 Rabbynfche geboden. £3* Nota r.  Pf: CXIH. CXLV. 284 Gebeden voor het Nieuwemaansfeest, 1. Halelujah. Gy dienaaren des HEEREN, looft Zynen H. Naam! 2. Deezen geëerden Naam zy van nu tot in alle eeuwigheid gezegent, 3. En van het Oosten tot het Westen gelooft. 4. Boven alle volkeren, is den HEERE verheven: in den Hemel is Zyne Majeftcit. 5. Wie evenaart den HEERE onzen God, die Zynen Zetel boven het luchtgefpan gevestigt heeft, 6. Waar van Hy nederwaarts ziet om Hemel en Aarde te aanfchouwen. 7. Hy, die den behoeftige uit het ftof verheft, en den nooddruftige uit zynen vernederden ftaat opbeurt, 8. Om hem met de Vorsten en Overften des Volks gelyk te ftellen; 9. Die God, die de onvruchtbaare vrouwen met een bloeijend huisgezin begunstigt, cn de moeder met haare fpruiten verheugt. Halelujah S 1. Toen Ifraël uit Egypten trok, het huis Jacobs uit het midden van een vreemd volk verlost wierd, 2. Was Juda den HEERE tot Heiligheid, Ifraël tot Zyne Heerfchappyë verkooren. 3. De Zee zag dit en wierd verbaast: de Jordaan keerde achterwaarts; 4. De bergen fprongen als rammen, de heuvelen huppelden als lammeren. . . .  Gebeden voor het JSieuwemaansfeest. 285 , Waarom, 6 (Schelf) zee wierd gy verbaast? en gy Jordaan, waarom keerde gy te rUg|6Bergen, waarom fprongt gy als rammen? A heuvelen, waarom huppelde gy als lammeren? 6 v Het is voorzeker voor het Aanfchyn deS HEEREN, en uit eerbied voor den God jamhs dat de Aarde fiddert; 8 Voor Hem die de rotzen in eenen waterplas, en de keijen in eene loopende bron verkeert. ( Op het Inwydingsfeest voegt men 'er het volgende by. t Offchoon wy Uwe gunsten onwaardig zyn} doe ze ons, 6 HEERE! ter eere van Uwen H Naam, door Uwe Genade en Getrouw- *ï %n£l zouden de Volkeren zeggen: TD"v-Zekerin den Hemel is, en 7vn hehaaeen alömme ten uitvoer brengt. Zy4 "SSnfthe afgoden zyn Hechts van zilver en goud, door menfehen handen gewrocht. % Zy vormen hen eenen mond, zonder her de fpraak te kunnen geeven; oogen, zonde, hen te kunnen doen zien ; 6 Zv geeven hen ooren: maar geenzins he gehoor, neuzen: maar kunnen hen geen reul *V Z?' vormen ze met handen en voeten zonder ze de beweeging daar in te kunnen ge<: Pf: CXV.  Ï86 Gebéden voor het Nieuwemaansfeest ven; ook ontbreekt hen de macht om ze eenigzins geluid te kunnen doen maaken. 8. Dat zy die op deeze beelden hoopen eri ze vormen, van alle deeze beweegingskrachteri berooft worden. 9. ó Ifraël! hoop op den HEERE, dewyl Hy onze Hulp en Befchermer is. 10. Gy, huize Aarons! vertrouw op God, onze Schild en Toevlucht. ir. Godvreezenden! verlaat u op den Almogende; Hy is onzen Heul en Verlosfer.) 12. 6 HEERE! Gy die U geftadig onzef gedenkt, zegen den huize Ifraëls: begunstig het gefiacht Aarons. rj. Befcherm de Godvreezenden : ja de machteloozen jegens de fterken. 14. De HEERE vermeerdere deeze weldaad den over hen en hunne nakomelingen. 15. Dat den Allerhoogfte, den Schepper van Hemel en Aarde, hen met Zynën zegen bekroone. 16. HEERE! in den Hemel hebt Gy Uwen zetel gevestigt; en de Aarde den mensch ten deel gegeeven. 17. Daar de dooden, welken ten grave ge« daalt zyn, U niet kunnen looven, 18. Zullen wy U in alle eeuwigheid zege* nen. Halelujah! ( Op het Inwydingsfeest voegt mm *er het volgende by.  Gebéden voor het Nteuweéaansféesï. 287 1. Ik eerbiedige den HEERE, die myne ge- < beden en myne fmeekingen aanneemt. 2. Hem, die my gunstiglyk verhoort, zal ik geduurende myn leevensperk aanroepen. 3. De ftrikken des doods hadden my omvangen , de angsten van het graf beklemden my; ja ik kwam in eenen jammerlyken nood: 4. Maar ik riep tot den HEERE zeggende: ó God, verlos myne ziele! 5. De Almogende is genadig en rechtvaardig : Hy is een Barmhertig God. 6. De H E E R E befchermt de onnozelen; ik was vernedert, doch Hy verloste my. 7. 6 Myne ziele! keer tot uwe kalmte, dewyl den HEERE zig uwer erbarmt. 8. Naardien Hy u van de dood bevryd heeft, Zodanig dat myn gemoed van druk, en myne treeden Van hét dwaalfpoor bewaart wierden. 9. Ik zal den HEERE in het verblyf der gelukzaligen te gemoet treeden. 10. Dit vertrouwen had ik geftadig in myne grootfte onderdrukking. 11. Ja zelfs in den prangenden nood, betigtte ik het menschdom van logentaal te uiten.) ün&K na 12. Hoe zal ik den HEERE myne erkentenisfe bewyzen, voor alle de gunsten waar mede Hy my belaaden heeft. 13. Ik zal den beker des heils heften, 'êa Gods verlosfing in het openbaar vieren. :xvi.  Cxvn. CXVIII. 288 Gebeden voor hef Nieuwemaansfeest. 14. Ook zal ik myne belofte, aan Hem gedaan , in 't byzyn der Gemeente naarkomen. 15. De ( ontydigen ) dood der godvruchtigen is bezwaarlyk in de oogen des Almogende. 16. ó HEERE! ik loof U, dewyl ik Uwen dienaar den zoon Uwer dienstmaagd ben, ea Gy my van rampfpoed bevryd hebt. 17. Ik zal U een dankoffer toewyden, en Uwen H. Naam aanroepen. 18. Myne Verbintenisfe met U aangegaan, zal ik in den kring des volks ten uitvoer brengen, 19. (Dit zal ik) in de voorpoorte des Heiligdoms, binnen de wallen van Jerufalem (volbrengen,) Halelujah! ié Looft den HEERE, gy alle fchepfelen! viert Hem, alle Volkeren! 2. Dewyl Hy ons grootelyks met Zyne Genade begunstigt heefc , en Zyne Getrouwheid voor eeuwig in ftand blyft, Halelujah ! rrift 1. Looft den HEERE, dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 2. Herhaal dit, gy Ifraël! dewyl Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. g. Erken dit, ö huize Aarons! dewyl Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 4. Bevestig het, ö godvreezenden! dewyl Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat.  'Qebeïen nor het Nieuwemaansfeest. 289 •rcan fi In rhynen angst hebbe ik den HEERE aangeroepen; Hy heeft my verhoort en vari kommer bevryd. 6". Hy onderfteunt my, dus heb ik met te vreezen; hoe zoude den mensch my kunnen behadeelen? , 7. Dien God is den oorfprong myner hulp,' ook'zal ik over myne haateren zegepraalen. 8. Beter is het op den HEERE dan op de menfchen te betrouwen, 9. ja heilzaamer zig op Hem, dan op de macht der grooten te verlaaten. 10. Schoon de Volkeren my omringden, heb ik ze met Gods onderfteuning verbryzelt. 11. Ik heb ze door Zyn Alvermogen onderworpen , fchoon zy my met gantsch hunn» macht omcingelden. 1 al Alhoewel zy gelyk eenen byezwerm rond my zweefden, zyn zy door Gods byftand verflagen , en door my, als een doornvuur verteert. 13. Zy trachtden myne ondergang met hevigheid te bewerken; maar de HEERE heeft my bygeftaan. 14. De HEERE is myne kracht en het voorwerp myner lofzangen i Hy wierd mynen Verlosfer. •: , a ,- 15. Dé tenten der rechtvaardigen weergalmen van lof- en heilzangen : de macht des HEEREN bewerkt de overwinning; 16. Zyne Heerfchappyë is roemruchtig; Zyn" Alvermogen behaalt de zege. 17. Ik zal de dood niet ondergaan: maar 0$ t  290 Gebeden voor het Nieuwemaansfeest. de werken des HEEREN te verkondigen, het leeven behouden. 18. Schoon Hy my ftrengelyk beftrafte, heefc Hy my tot fterven niet gevonnist. 19. Men opene my de poorten der gerechtigheid, op dat ik, daar door getreeden, den HEERE loove. 20. Deeze poorten den HEERE toegewyd, dewelke tot de rechtvaardigen gefchikt zyn. 21. (Almogend Opperweezen!) ik zal' ü verheerlyken, dewyl Gy my gunstiglyk verhoorde , en tot Verlosfer hebt geftrekt. 22. De Heen, welke de bouwlingen verworpen hadden, is eindelyk tot eene praalzuil verheven. 23. Dit door den HEERE bewerkt zynde, Verwekt onze aandacht tot verwondering. 24. Dat wy ons dan verheugen en verblyden, op deezen dag, waar in den Alzegenaar deeze werken verricht heeft. 35. Verlos ons, ó HEERE! en doe ons voorfpoedig leeven. aan yra 2 5. Zy gezegent, gy die in Gods Naam genaakt! in Zyn Heiligdom zullen wy u met lof geleiden. 27. Hy is den oprechten God, die ons verlicht heeft; bind het feestoffer, om het aan de hoeken des Altaars te naderen. 28. ö God dien ik erken! Uwen Lof zal ik vieren en verheffen. 29. Looft den HEERE, dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat.  'Gèhsdên voor hét Nièuwètnaansfeest* 2$t ó HEERE onzen God! dat alle Uwe fchepfelen, de gunstgenooten, de rechtvaardigen welke Uwen Wil volbrengen, U met eerbied looven; dat Uw Volk Ifraël Uw roemruchtig Alvermogen met eerzangen viere en zegene» daar het heilzaam is Uwen Lof te verkondigen , zullen zy allen U roemen en verheerlyken. Uwe Godheid beftaat in alle eeuwigheid, en Uwe Opperheerfchappye worde met zoetluidende pfalmzangen geëerbiedigt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Almachtig' en Lofwaardig' Vorst» Men zegt bïpïMï tf*Tp en *h* bladz. 120, en by het neemen van 't Boek-mojis uit de Echal, 1TU enz. bladz. iai. De Voorleezer roept vier mannen uit de Gemeente, en leest de Volgende afdeeling. t. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 2. Beveel den kinderen Israëls en zeg hen: Myne fpyze welke Myne vuur offerhande en aangenaame reuk bevatten, zult gy waarneemen om My op haaren tyd te offeren. 3. Zeg hen wyders: dit is het vuuroffer dat gy den HEERE dagelyks zult naderen: een geduurig brandoffer van twee volmaakte éenjaarige lammeren. T % Num: . xxviii,  292 Gebeden voor het Nieuwemaansfeest,, 4. Het een lam zult gy des ochtends en het ander des namiddags offeren. 5. En een tiende deel eener epha meelbloem ten fpysoffer, gemengt met het vierde deel van een hin olie van geftoote olyven. 6. Dit is het geduurig brandoffer , het welk op den berg Sina'i tot eene liefelyke reuk door den HEERE bevolen is. j. En een vierde deel van een hin met (oude) wyn ten drankoffer zult gy den HEERE benevens ieder lam in het Heiligdom offeren. 8. En het tweede lam het welk gy in den namiddag offert, zult gy als dat des ochtends benevens' zyn fpys- en drankoffer, den HEERE tot liefelyke reuk ten vuuroffer naderen. 9. En op den Sabbatdag twee volmaakte eenjaarige lammeren, en twee tienden met olie gemengde meelbloem ten fpysoffer, nevens het drankoffer. 10. Behalvén het dagelyks brand-en drankóffer , nadert men dit des Sabbats. 11. In het begin uwer maanden zult gy twee jonge varren, eenen ram en zeven volkomen eenjaarige lammeren den HEERE ten brandoffer naderen. 12. Mitsgaders drie tienden met olie gerhengde meelbloem, ten fpysoffer voor ieder varre, gelyk mede twee tienden met olie gemengde meelbloem, voor ieder ram: 13. Als ook een tiende met olie gemengde' meelbloem voor ieder lam: dit is een aangeöaame reuk- en vuuroffer voor den HEERE. f44. Htmne drankofferen zullen zyn van wyns i  Gebeden voor het Nieuwemaansfeest. 293 de helft van een hin voor ieder varre, een derde van een hin voor ieder ram, en een vierde van een hin voor ieder lam ; dit ftrekt tot brandoffer van het Nieuwemaansfeest voor de maanden des jaars. iz Daarenboven zal een geitenbok ten zondoffer, nevens het dagelyks brand- en drankoffer den HEERE genadcrt worden. Men zegt «Vsft Wip, en vervolgens rWlt bladz. 6i. \Vt7 tO\ bladz. 135. en terwyl het Boekmofis naar de Echal gebragt word tffflP bladz. 128. enz. Men zegt Wip tnn *pio BYGEVOEGT GEBED VOOR HET NIEUWEMAANSFEEST. Men leest het begin der Amida bladz. 83. tot -]Wlp: bladz. 85. en vervolgens : irai. 6 HEERE onzen God ! de Engelcnfchaarc welke den Hemel bewoont, en Üw Volk Israël hier beneden vergadert, wyden U de kroon (des Oppergebieds) én noemen U gezaamentT 3  Jen VI. ÏJzech: III. pfiCXLVI. 394 Gebeden voor het Nieuwemaansfeest, lyk driemaal Heilig, volgens het woord door Uwe Godstolken uitgefproken: 3. De Een riep den anderen, zeggende : De Gemeente zegt. Heilig, Heilig, Heilig, is de HEE.RE der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Voorleezer zegt. Zy die tegen hen overftaan, looven zeg? gende: De Gemeente. 1 a. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. De Voorleezer. In Uwe Heilige woorden ftaat aangetekent: De Gemeente* 10. De HEERE zal in eeuwigheid regeeren, Uwen God, ó Zion! in alle gedachten, beftaan, Halelujah! «vip nna. Gy en Uwen Naam zyt Heilig; het Heilig Israël looft U dagelyks, f_daar Gy eenen Heiligen en Almachtigen God zyt. 3 Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Heilige God,  Gebeden voor het Nmwemaamfeest. 295 Gy hebt Uw Volk Israël de Nieuwemaansfeesten tot tydftip van vergiffenisfe voor alle zyne nageflachten gegeeven: naardien het . U behaagelyke offerhanden , beftaande uit bokken ter uitwisfinge zyner zonden naderde. Dit ftrekke Uw volk ter geheugenisfe, en tot zielsverlosfinge uit de macht zyns tegenftreevers Vestig eenen nieuwen Altaar in Zion, op dat wy daar op het Nieuwemaans brandoffer en de geitenhokken, met vergenoeging mogen heffen; als dan zullen wy ons met den dienst des Heiligdom* verheugen, en Uwe gewyde ftad zal van de Pfalmen Uws dienaars David, (weleer) voor Uwen Altaar gezongen, weergalmen. Eene altoosduurcnde liefde zult Gy ons toedraagen, en de verbintenisfe met onze voorouderen aangegaan, ten voordeele der nakomelingen aandachtig zyn. Het zy U aangenaam, Ó onze en onzer vaderen God! ons met vreugdenaar ons land te doen wederkeeren, en ons binnen onze grenzen te herftellen alwaar wy U de offerhanden, zo dagelykfohe als bygevoegde, aan ons bevolen, naar haare inftellingen zullen naderen; en het bygevoegt offer van dit Nieuwemaansfeest, volgens het gebod van Uw welbehaagen met iever toewyden, gelyk door Uwe Godfpraak aan Uwen dienaar Mofes geopenbaan, en in Uwe H. Wet met de volgende woorden aangetekent is: 11. In het begin uwer maanden, zult gy twee jonge varren , eenen ram en «ven volkomen eenjaarige lammeren den HLLK.L ten brandoffer naderen. T 4 Num: XXVIII.  296 Gebeden voor het Nieuwetnaansfeest,. En gelyk verders vermeld is: hunne fpys ei\ brandofFeren, drie tienden voor ieder varre, twee tienden voor ieder ram, en een tiende voor ieder lam; daarenboven den wyn ten drankoffer, eenen geitenhok ter verzoeninge, mitsgaders de dagelykfche offers naar hunne inftellingen. 6 Onze en onzer vaderen God,! vernieuw ons dit Nieuwemaansfeest tot heil en zegening, verheuging en onderhoud, vreugd en verzadiginge, bevrydinge en uitwisfinge van zonden, en ter vertroostinge en vergeevingé der misdryven. Deeze maand ftrekke ons tot eindperk aller onze onheilen, en tot aanvang der verlosfinge onzer zielen; dewyl Gy Uw Volk Israël, boven alle anderen fchattende, de Inftellingen der Nieuwemaansfeesten voorgefbhreeven hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy > die Israël en de Nieuwemaansfeesten heiligt. Men leest van bladz. 92. tot het einde der Amida bladz. 9 9. vervolgens l»pnn vrnp- p/aim civ. bladz. 279. Nöbtf; tflTüHp, t$)p bladz. 143. en men eindigt lust gebed gelyk dagelyks.  m. OCHTEND GEBED VOOR SABBAT EN NIEUWEMAANSFEEST. Men leest het gebed gelyk des Sabbats ; na 'de Amida zegt men de Halcl bladz. 283. 73pnn «flflp m 'er worden twee Boeken-mofts uit de Echal genomen: in het eerjleword de weekelykfche af deeling geleezen; en in het tweede {waar voor nog eenen agtflen man geroepen word) in Num: XXVIII. van vs. 9. Hfr 16. bladz. 292. Na de Haphtara word het gebed vervolgt gelyk des Sabbats; en men zegt : vnn ym rot? *po? BYGEVOEGT GEBED VOOR SABBAT EN NIEUWEMAANSFEEST, Men leest het begin der Amida bjadz. 83, tot "p"1p3 blafa $5, en vervolgens: ma 6 HEERE onzen God! de Engelenfchaare dewelke den Hemel bewoont, en Uw Volk Israël hier beneden- vergadert, wyden U de kroon (des Opperg^bieds O. en noemen U. geT 5  298 Ochtend Gebed voor Sabbat Jef: VI. Ezech;III. Deut: VL zaamentlyk driemaal Heilig, volgens het woord, door Uwe Godstolken uitgefproken : 3. De Een riep den anderen, zeggende: De Gemeente. Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. t De Voorleezer. Ja het Heelal is van Zyne Eer vervult. Zyne Dienaaren vraagen: waar is de plaatfe Zyner Eere om Hem aantebidden? Zy die tegen hen overftaan looven zeggende: De Gemeente. 12. Gezegent van haare plaatze zy de Eere Gods. De Voorleezer. Van deeze (verheve) plaatfe aanfehouwt Hy met genade Zyn volk, het welk de Eenheid van Zynen Naam des avonds en des ochtends onophoudelyk met liefde viert, zeggende: De Gemeente. 4. Hoor, ö Israël! de HEERE is onzen God , de HEERE is Een.  §n Nieuwemaansfeest, 299 De Voorleezer, Hy (alleen) is onzen God, onzen Vader; ©nzen Oppervorst, onzen Befchermer; Hy zal ons verlosfen, ten tweede maale bevryden: en deeze heilryke bevryding, voor het oog van al wat leeft doen blyken, zeggende: Ik zal u de laatfte gelyk de eerfte keer bevryden, om u tot God te zyn, Ik ben den HEERE uwen God. In Uwe Heilige woorden ftaat aldus aange-, tekent. De Gemeente. 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regeeyen: Uwen God, óZion! in alle genachten be* ftaan, Halelujah! enrip nri» Gy en Uwen Naam zyt Heilig, het heilig Israël looft U dagelyks [daar Gy eenen Heiligen en Almachtigen God zyt. 3 Gezegent zyt Gy, ó HEERE Heilige God! rme» nna (6 HEERE!) zedert de aloudheid hebt Gy Uwe Waereld gevormt, en Uw fcheppingswerk op den zevenden dag voleind; onder alle volkeren hebt Gy ons verkooren, en boven hen allen gefchat. Gy hebt ons door Uwe geboden geheiligt, ons, Genadig Opperweezenl lot Uwen H. Dienst genadert, en onder Uwe Pf* CXLVI.  3-QO Ochtend Gebed voor Sabbat Num: XXVIII. Goddelyke Befcherming genomen. 6 HEERE onzen God! Gy hebt ons ook den Sabbatdag tot rust, en het Nieuwemaansfeest ter verzoeninge met liefde gefehonken; maar naardien wy tegen ü gezondigt hebben, is onze ftad verdelgt, ons Heiligdom verwoest, onzen luister in ballingfchap verkeert, en de Eere önzes Tempels vervallen; deeze rampen hebben ons buiten ftaat geftelt om U offerhanden toe te wyden, en ons teffens van Pricsteren, welken voor ons verzoenden, berooft. Het zy U aangenaam, ó onze en onzer vaderen God! ons met vreugde naar ons land te doen wederkeeren, en ons binnen onze grenzen te herftellen, alwaar wy ü de offerhanden, zo dagelykfche als bygevoegde, aan ons bevolen, nöar haare inftellingen zullen naderen; en de bygevoegde offers van deezen Rustdag en dit Nieuwemaansfeest, volgens het gebod van Uw welbehaagen , met iever toewyden, gelyk Gy aan Uwen dienaar Mofes geopenbaart hebt, én ln Uwe H. Wet met de volgende woorden aangetekent is: 9. Op den Sabbatdag twee volmaakte eenjaarige lammeren, en twee tienden met olie gemengde meelbloem ten fpysoffer, nevens het drankoffer. 10. Behalven het dagelyks brand- en drankoffer nadert men dit des Sabbats. 11. En in het begin uwer maanden, zult gy twee jonge varren, eenen ram en zeven volkomen eenjaarige lammeren den HEERE ten brandoffer naderen. En gelyk verders vermeld is: hunne fpys- c\  m Nieuwemaansfeest. 301" brandofferen, drie tienden voor ieder varre, twee tienden voor ieder ram, en een tiende voor ieder lam; daarenboven den wyn ten drankoffer, eenen geitenbok ter verzoeninge» mitsgaders de dagelykfche offers naar bunne inftellingen. 6 Onze en onzer vaderen God! vernieuw ons dit Nieuwemaansfeest tot heil en zegening, verheuging en onderhoud, vreugd en verzadieinge,&bevrydinge en uitwisfinge van zonden, en ter vertroostinge en vergeevinge der misdryven. Deeze maand ftrekke ons tot eindperk aller onze onheilen, en tot aanvang der verlosfinge onzer zielen; dewyl Gy üw Volk Ifraël, boven alle anderen fchattende, de Inftellingen der Nieuwemaansfeesten voorgefchreeven hebt. Zy welken den Rustdag vieren en dien als eenen heuchelyken dag aanmerken, verblyden zig in Uwe Opperheerfchappye. Het Volk dat den zevenden dag eerbiedigt erlange door Uw Heil de verzadiginge en vergenoeging: want Gy (ê God!) fchept behaagen dien (Rustdag) te heiligen, en den eernaam van wcnfchelykften aller dagen te fchenken. ö Onze en onzer vaderen God! het vierefi van onzen Rustdag zy U aangenaam : heilig ons door Uwe Geboden, gun ons een aandeel in Uwe H. Wét, verzadig ons door Uwe Goe-  302 Ochtend Gebed voor Sabbat 4 enzl dertierenheid, verblyd onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons herte op dat wy U in waarheid mogen aanbidden. 6 HEERE onzen God! Uwen H. Rustdag verftrekke ons ten erfdeel in liefde en welgevallen; fa gantsch Israël, welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere cenpaariglyk den Sabbat, met (dien dag) in ruste door te brengen. Gezegent zyt Gy, 6HEERE! Gy, die den Sabbat, Ifraël, en de Nieuwemaansfeesten heiligt. Men leest van bladz. 92. tot hel einde der Amida bladz. 99. en men eindigt het gebed gelyk Sabbat.  3^3 mm AVOND GEBED VOOR HET INWYDINGSFEEST. Men leest het Avond gebed 157 gelyk dagelyks,totna7ïpnn ItfHpvervolgens worden de Inwydingslichten (112) aangekken; waar by de volgende zegeningen gezegt worden. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe geboden geheiligt en bevolen hebt, de Inwydingslichten aan te fteeken. rwya • • • yra Gezegent zyt Gy, o HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die de nu verjaarende wonderdaaden .onzen voorouderen voorheen beweezen hebt. f ii2^ Inwydingslichen. Dit is een der 7 Rabbynfche geboden. Zie Nota 1. Den eerden avond fteekt ancn'één licht aan , den tweeden twee, en dan vervolgens na het getal der dagen van het Inwydmgsfee&t.  3&4 Gebeden voor het Inwydingsfeest ( Den eerjïen avond zegt men ; wnrw • • • "jra Gesegent zytGy, ö HEERE onzen God*, Meester van het Heelal! Gy die ons het leeven vergunnende, ons in ftand hebt behouden, om ons dittydftip te doen genaaken.) ; nvun Deeze lichten welken wy tans aanftèeken, ftrekken (ter geheugenisfe ) der nu verjaarende tekenen, verlosfinge, groote verrichtingen en troostverwekkende wonderdaaden, onzen voorzaaten, door tusfchenkomst Uwer H. Priesteren, voorheen beweezen. Geduurende deeze agt dagen van het Inwydingsfeest, moeten deeze lichten door ons als heilig worden aangemerkt ; Ook is ons niet geoorlooft daar gebruik van te maaken, dewyl zy alleen ingericht zyn om ze te aanfchouwen, en om U, 6 God! ter eere Uwer wonderdaaden en verlosfinge te looven. Men zegt Pfatm XXX. bladz. 50. in plaats van P/alm CXXI. en eindigt het gebed gelyk dagelyks*  Gëeden voor hét Inwydingsfeest 305 OCHTEND GEBED VOOR HET INWYDINGSFEEST. Men zegt het oehtend gebed gelyk dagelyks; na de Amida, Halel bladz. 283. N^J}1? tt?*Tp»men leest in het Boekmofis, en roept eiken dag drie mannen. Afdeeiing voor den eerften dag, •om e HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen: 23. Spreek tot Aaron en zynen zoonen, en zeg hen: in diervoegen zult gy de kinderen Israëls Zegentin , hen zeggende: 24. De HEERE zegene u, en neeme u in Zyne (Heilige) Bëfeherming: 25. De HEERE befchyne u met het Licht van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade : 16. De HEERE keere Zyn Aanfchyn jegens u, en fchenke u den vrede. 27. Zy zullen Mynen Naam onder de kinderen Israëls oprichten, en Ik zal hen zegenen. 1. Het gefchiéde ten tyde als Mofes met den Tabernakel opterichten geeindigt had, dat hy dien heiligde en zalfde, mitsgaders den Altaar en beider gereedfchappen. 2. Toen naderden de Vorsten Israëls, Opperften der vaderen huize, naaraentlyk: ds V Num: VL VIL  306 Gebeden voor het inwydingsfeest, overften der ftammen, welke het bewind deï uitgeleczene manfchappen hadden; 3. En bragten hunne offerhanden voor den HEERE: zes overdekte wagens, en twaalf runderen, naamentlyk: eenen wagen voor twee vorsten , en eenen os voor een ieder, en naderden ze voor den Tabernakel. 4. Wyders zeide de HEER tot Mofes: 5. Neem het van hen aan, 't ftrekke ten dienste der Tente van t* zaamenkomste; en geef het den Levyten, een iegelyk naar zyn ampt. 6. Mofes nam dan de wagens en de runderen , en gaf het den Levyten: 7. Twee wagens en vier runderen, gaf hy den kinderen Gerfons, naar hun ampt; 8. En de (overige) vier wagens en agt runderen gaf hy den kinderen Merarys, naar hun ampt; dit wierd hun ter hand geftelt door Itamar den Priester, Aarons zoon. 9. Maar den kinderen Kehats gaf hy niets, dewyl zy door het heilig ampt 't welk zy bekleedden, (de Arke des Verbonds) op hunne fchouderen droegen. 10. De overften offerden ter inwydinge des Altaars, ten dage dat denzelven gezalft wierd, en zy hunne gaaven voor den Altaar naderden. 11. De HEERE zeide tot Mofes: laat ieder vorst op zynen dag zyne offerhande ter Inwydinge des Altaars naderen. 12. Den eerften dag offerde Nachfon den zoon Aminadabs van de ftamme Juda. 33. Zyne offerhande beftond uit eene zilvere  Öehêdèn Voor het Inwydingsfeest. 307 fchotel, weegende honderd en dertig, eene ïchaale, weegende zeventig Tikkelen, volgens de waarde der Heilige fikkelen, beiden gevult niet, in olie gemengde meelbloem tot een Tpysoffer. 14. Eenen met wierook gevulden gouden le* pel, weegende tien (fikkelen ;) 15. Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram en een éénjaarig lam ten brandoffer; 16. Eenen geitenhok ten zondoffer; 17. En ten dankoffer twee runderen, vyf rammen, vyf bokken en vyf e'e'njaarige lam* meren: dit was de offerhande van Nachfon derS zoone Aminadabs. Afdeeling voor den tweeden dag. Mi DV3 18. Den tweeden dag offerde Nataniël den zoon Suars, Vorst der ftamme Ifachars. 19. Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende zeventig fikkelen, volgeris de waarde der Heilige fikkelen, beiden gevult met, in olie gemengde meelbloem tot een fpysoffer ; 20. Eenen met wierook gevulden gouden le* pel, weegende tien (fikkelen;) 21. Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram en een éénjaarig lam ten brandoffer;' 22. Eenen geitenhok ten zondoffer. 23. En ten dankoffer twee runderen, vyf yammen, vyf bokken en vyf éénjaarige lamme* V 2  308 Gebeden voor het Inwydingsféest. ren: dit was de Offerhande van Nataniël den zoon Suars. Afdeeling voor den derden dag. 24. Den derden dag offerde Elyab den zoon Heions, Vorst der Stamme Zebulon. 25. Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende honderd en dertig, eene fchaale , weegende zeventig fikkelen, volgens de waarde der Heilige fikkelen, beiden gevult met, in olie gemengde meelbloem tot een fpysoffer; 26. Eenen met wierook gevulden gouden lepel, •weegende tien ( fikkelen; ) 27. Eenen jonge var uit de runderen, eenen ram en een éénjaarig lam ten brandoffer; 28. Eenen geitenhok ten zondoffer; 29. En ten dankoffer twee runderen, vyf rammen, vyf bokken en vyf éénjaarige lammeren: dit was de offerhande van Elyab den zoon Heions. Afdeeling voor den derden dag. 30. Den vierden dag offerde Elyfur de zoone Sedeurs, Vorst der Stamme Ruben. 31. Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende honderd en dertig, eene fchaale, weegende zeventig fikkelen, volgens  Gebeden voor het Inwydingsfeest. 309 de waarde der Heilige fikkelen, beiden gevult met, in olie gemengde meelbloem tot een fpy3S2?Eenen met wierook gevulden gouden lepel, weegende tien (fikkelen;) 33. Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram e'n een éénjaarig ram ten brandoffer; 34 Eenen geitenbok ten zondoffer'; Ir En ten dankoffer twee runderen, vyf rammen, vyf bokken en vyf eenjaarige lammeren: dit was de offerhande vanElyfur den zoone Sedeurs, Afdeeling voor den vyfden dag. 36. Den vyfden dag offerde Selumiël den zoon Surifadais, Vorst der Stamme Simeon. o 7 Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende honderd en dertig, eene fchaale, weegende zeventig fikkelen, volgens de waarde der Heilige fikkelen, beiden gevult met, in olie gemengde meelbloem tot een fpy3S8.^enen met wierook gevulden gouden lepel, weegende tien (fikkelen;) 39. Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram en een éénjaarig lam ten brandoffer; 40. Eenen geitenbok ten zondoffer; 41 En ten dankoffer twee runderen, vyt rarnmen, vyf bokken en vyf éénjaarige lammeren: dit •was de offerhande van Selumiel den zoon Surifadais. V 3  310 Gebeden voor het Inwydingsfeest ^fdeeling voor den zesden dag. 43, Den zesden dag offerde Eljafaph den zoon Dehuels, Vorst der Stamme Gad. 43. Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende honderd en dertig, eene fchaale, weegende zeventig tikkelen, volgens de waarde der Heilige fikkelen , beiden gevult met, in olie gemengde meelbloem tot een, fpysoffer; 44. Eenen met wierook gevulden gouden lepel, weegende tien (fikkelen;) 45. Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram en een éénjaarig lam ten brandoffer; 46. Eenen geitenbok ten zondoffer; 47. En ten dankoffer twee runderen, vyf rammen, vyf bokken en vyf eenjaarige lammeren: dit was de offerhande van Eljafaph den zoon Dehuels. Afdeeling voor den zevenden dag. n?»awn eva. 48. Den zevenden dag offerde Elyfamah, den zoon Amyhuds, Vorst der Stamme Ephrakn, 49. Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende honderd en dertig, eene fchaale, weegende zeventig fikkelen, volgens de waarde der Heilige fikkelen, beiden gevult met, in olie gemengde meelbloem tot Gen fcysoffes;  Gebeden voor het Inwydingsfeest. 311 5o. Eenen met wierook gevulden gouden lcnel. weegende tien (fikkelen;) iri Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram en een éénjaatig lam ten brandoffer; Eenen geitenbok ten zondoffer; ï' En ten dankoffer twee runderen, vyf rammen, vyf bokken en vyf éénjaarige lammeren: dit was de offerhande van Elyfamah den zoon Amyhuds. Afdeeling voor den agtften dag. c4. Den agtften dag offerde Gamahel den Zoon Pedazur, Vorst der Stamme Manasfe. rr Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende honderd en dertig, eene fchaale, weegende zeventig fikkelen, volgens de waarde der Heilige fikkelen , beiden gevult met, in olie gemeagde meelbloem tot een fp5S6.ffEènen met wierook gevulden gouden leoei, weegende tien ( fikkelcn; ) cn Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram en een éénjaarig lam ten brandoffer; 58. Eenen geitenbok ten zondoffer; £9 En ten dankoffer twee runderen , vyf rammen, vyf bokken en vyf éénjaarige lamineren: dit was de offerhande van Gamahel den zoon Pedazur. ., , , 60. Den negenden dag offerde Abydan den zoon Gideonis, Vorst der Stamme Benjamin. V 4  312 Gebeden voor het Inwydingsfeest. 61. Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende honderd en dertig, eene fchaale, weegende zeventig fikkelen , volgens de waarde der Heilige fikkelen, beiden gevult met, in olie gemengde meelbloem tot een fpysoffer; 62. Eenen met wierook gevulden gouden lepel, weegende tien ( fikkelen;) 63. Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram en een ée'njaarig lam ten brandoffer; 64. Eenen geitenbok ten zondoffer; 65. En ten dankoffer twee runderen, vyf rammen, vyf bokken en vyf éénjaarige lammeren: dit was de offerhande van Abydan den zoon Gideonis. 66. Den tienden dag offerde Ahiëzer den zoon Amifadais, Vorst der Stamme Dan. 67. Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende honderd en-dertig, eene fchaale, weegende zeventig fikkelen, volgens de waarde der Heilige, fikkelen, beiden gevulc met, in olie gemengde meelbloem tot een ipysoffer; 6 8. Eenen met wierook gevulden gouden lepel, weegende tien ( fikkelen;) 69. Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram en een éénjaarig lam ten brandoffer ï 70. Eenen geitenbok ten zondoffer; 71. En ten dankoffer twee runderen, vyf rammen, vyf bokken en vyf éénjaarige lammeren : dit was de offerhande van Ahiëzer den gopn Amifadais.  Gebeden voor het Inwydingsfeest. 313 72. Den elfden dag offerde Pagiël den zoon Ochrans, Vorst der Stamme Juda. 7q Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel weegende honderd en dertig, eene fchaale, weegende zeventig fikkclcn, volgens de waarde der Heilige fikkelen, beiden geruit met , in olie gemengde meelbloem tot een ^^enen met wierook gevulden gouden lepel weegende tien ( fikkelen;) nc Eenen jongen var uit de runderen, eenen ram en een éénjaarig ram ten brandoffer; 76 Eenen geitenbok ten zondoffer; 77 En ten dankoffer twee runderen, vyt rammen, vyf bokken en vyf éénjaarige lammeren : dit was de offerhande van Pagiel den zoon ^f^Den twaalfden dag offerde Ahirafa den zoon Enans, Vorst der Stamme Naphtalu 79 Zyne offerhande beftond uit eene zilvere fchotel, weegende honderd en 'dertig, eene fchaale, weegende zeventig fikkelen, volgens de waarde der Heilige fikkelen, beiden gevult met, in olie gemengde meelbloem tot een ^ïo ffEenen met wierook gevulden gouden lepel, weegende tien (fikkclen;) 81 Eenen jongen yar uit de runderen, eenen ram én een éénjaarig lam ten brandoffer; 82. Eenen geitenbok ten zondoffer; 82 En ten dankoffer twee runderen, vyf rammen , vyf bokken en vyf éénjaarige lammeren: dit was de offerhande van Ahirah den zoon Enans, v 5  314 Gebeden voor het Inwydingsfeest VIII. 84. Zie hier de inwydinge des Altaars, ten dage dat den zeiven gezalft wierd, en waarop dé Vorsten Ifraëls twaalf zilvere fchotels, twaalf zilvere fchaalen en twaalf goude lepels naderden. 85. Honderd en dertig fikkelen zilvers woog ieder fchotel, en zeventig ieder fchaale; zo dat al het zilver der (gemelde) vaten, twee duizend en vier honderd fikkelen des Heiligdoms bedroeg. 86. Twaalf met wierook gevulde goude le* pels,weegende tien (fikkelen)gouds;zo dat al het goud der lepelen, honderd en twintig fik-» kelen beliep. 8 7. De runderen des brandoffers waaren twaalf varren, gelyk mede twaalf rammen en twaalf éénjaarige lammeren met hun fpysoffer, en twaalf geitenhokken ten zondoffer: 88. Alle de runderen ten dankoffer waaren vier en twintig varren, (verders) zestig rammen, zestig bokken en zestig éénjaarige lammeren. Dit was de inwyding des Altaars, na dat den zeiven gezalft was. 89. Als Mofes, om met den HEERE te fpreeken, naar de Tente der t'zaamenkomfte trad, hoorde hy de ftem, welke van boven het verzoendekzel dat op de Arke der Getuigenisfe, tusfchen de twee Cherubynen was, met hem fprak; alwaar zig den HEERE aan hem openbaarde. 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen: 2. Spreek tot Aaron en zeg hem: als gy de lampen tegen over den kandelaar opheft, zuN len de zeven lichten aangeftoken worden.  Gebeden voor het Inwydingsfeest. |i| 3. Aaron deed alzo: de lampen tegen over den kandelaar heffende, gelyk den HEERE bevoolen had. 4. Zie hier het werk des kandelaars : hy was'geheel van gefiagen goud ; zynen voet, ja zelfs zyn bloemwerk was aldus gewerkt: volgens het verfehynfel, het welk den HEERE aan Mofes vertoont had, aldus maakte hy den kandelaar. Men zegt JtW W*Tp Vervolgens ntt?» bladz. 61. «31 bladz. 125. ^P™1 WP en terwyt rnen het Boekmojis naar de Echal brengt Mn* bladz. 128. P/alm XXX. bladzyde 50.. KöVtt? «M» WHp, en men 'eindigt het gebed gelyk dagelyks. MIDDAG GEBED VOOR HET INWYDINGSFEEST. Het Middag gebed van 't Inwydingsfeest is gelyk dat van dagelyks: uitgenomen dat men Pfalm XXX. bladz. 50. in plaats van Pfalm LXVH zegt.  316 Gebeden voor het Inwydingsfeest, OCHTEND GEBED VOOR NIEUWEMAANS- EN INWYDINGSFEEST. Men zegt het Ochtend gebed gelyk dagelyks; na de Amida, Halel, bladz. 283. Vapnn t»np. Twee Boeken mojis worden uit de Echal genomen ; in het eerfte, waar den Voorleezer drie mannen voor roept, • word de afdeeling van het Nieuwemaansfeest bladz. 291. geleezen; en in het tweede, alwaar nog eenen vierden voor geroepen word, die van het Inwydingsfeest; men eindigt het gebed gelyk op Nieuwemaansfeest : uitgezonden dat men na Pfalm CIV. bladz. 279. Pfalm XXX. bladz. go zegt. GEBED VOOR SABBAT EN INWYDINGSFEEST, Des avonds leest men gelyk Sabbat avonduitgezonden Pfalm XXX. bladz. go. in plaats van Pfalm XXIII, doch de lnwydings-lichten worden by het Middag gebed, na bpnn V?np aangeflokm, liet Ochtendgebed is gelyk dat van,  Gebeden voor het Inwydingsfeest. 317 Sabbat; na, de Amida, Halel, Wadz. a 83. bapnn tt?np. Men neemt twee Boeken mofis uit de Echal; in het eerfle, waar 7 mannen voor geroepen worden, leest men de weekelykfche afdeeling ; en in het tweede, waar een agtfle man yoor geroepen word, die van het Inwydingsfeest; en het Gebed word gelyk des Sabbats geêindigt. In het Middag gebed zegt men Pfalm XXX. bladz. 50. in plaats van Pfalm CXI. OCHTEND GEBED VOOR SABBAT, EN NIEUWEMAANS- EN INWYDINGSFEEST. Men leest het gebed gelyk op Sabbat en Inwydingsfeest tot na de Halcl, bladz. 283. Drie Boeken mofis worden uit de Echal genomen; in het eerfle, alwaar 6 mannen voor geroepen worden, leest men de weekelykfche afdeeling; in het tweede , waar eenen zevende man voor geroepen word , in Num. XXVIII. van vs. 9 tot 16. bladz* 292. «W? Wp; en in het derde, waar een agtfle voorgeroepen word,  3 i 8 Gebéden voor dè vier de afdeeling van het Inwydingsfeest / het gebed word ge eindigt, gelyk op Sabbat en Nieuwemaansfeest. D>bpu? naw Sabbat der Sikkelen. In het Ochtend gebed leest men in een tweede Boekmofis Exod. XXX. Pan vs. 11 tot vs. 17. nar roty Sabbat der gehcugenisfe van Amalek. Men leest het Ochtend gebed tot bladz. 207. 03. alwaar het Gedicht bladz. 320. ingelast word. En in een tweede Boekmofis, leest men Dmtr. XXV. van vs, 17 tot het einde. rns nap Sabbat van de Roode Vaarze* In het Ochtend gebed leest men in  lyzondere Sabbatdagen. 319 een tweede Boekmofis Num. KIK. geheel uit. ttnnn nap Sabbat van de Eerfle Maand. In het Ochtend gebed leest men in een tweede Boekmofis Exod. XII. fan vs. 1. tot vs. zi.  320 Gésden voor het Lotenfeest. Gedicht ( 113 ) het welk men des Sabbats vóór het Lotenfeest in het ochtend gebed leest: d! niets evenaart U, niets is by U te Vergelyken. , \m HEERE! Uwe Barmhertigheid is oneindig: Uwe Waarheid gelyk eene ongenaakbaare fterkte; dewyl Gy ten allen tyde de verneederde onderfebraagt, en den nooddruftige, die op U vertrouwt, ten heul ftrekt. In de vroege dagen myner jeugd, openbaar-, Ci 13) Gedicht. Dit Gedicht door den Rabbyn Juda Halevie opgeftelt, beftaat uit vier Zangen, waar van de drie cerfte uit het Bock Ester en de laatftc uit Ex: XIV en XV. getrokken zyn. Alle zynze in verzen van vier regelen berymt, en het laattte (eindigende altoos met het woord /o) heeft de dichter telkens uit den Bybel gehaalt ; deeze letterrooving dewelke nu by eenen fchryver, in welke taal het ook zyn moge', laakbaar zoude zyn, dient hier befchouwt te worden als een cieraad ; ook is het inlasfen van bybelfche fpreekwyzen nog in zwang by alle vermaarde Hebrecuwfche fchryveren; en deezé wyze van opftellen zal den leezer niet vreemd voorkomen, zo hy in acht neemt, dat het Hebrccuwsch eene doode taal is, waarvan niets dan den Bybel alleen is ovcrgebleevcn, cn dat dus niets voor echt kan gehouden worden, dan het geen uit die eenige bron geput is.  Gebeden voor het 'Lotenfeest. 321 de zig aanmy den Geest des HEEREN; en heden, daar myne zonden my Gods Gunst onwaardig maaken, is Hy nogtans mynen Befchermer die my onderfteunt. Van dien tyd af, gelyk alömme bewust is, belaadde Hy my met Zyne weldaaden; ja , hoe naby de rampfpoed zy, gelukkig die op Hem vertrouwen! Ik zal het bloed myner vyanden doen ftroomen, en volgens het woord der Godfpraaken, myne zegepraalende banieren planten; en als dan met verrukkinge uitroepen: de HEERE is mynen God op Wien ik altoos hoope. Het lust my verborgenheden te ontvouwen , welke oulings voorbereid waaren; door haar heeft zig den Geenen Die alle geheimenisfen doorgrond verheerlykt , dien God, die my tot Zynen H. Dienst gefchapen heeft. Afucrus, gelyk eenen denneboom verheven,' was een machtig en geducht vorst over alle ryksgrooten en legerhoofden: de HEERE had hem met den vrede begunstigt. In het derde jaar zyner regeeringe, nodigde hy zyne onderzaaten, om hen zyne heerlykheid tevertoonen; dé-edele gefteentens en goude kleinoodjen welken hy bezat. Alle de inwooneren van Sufan eerde hy met fchenkaadjen, en onthaalde hy als aan eenen bruiloftsdisch, op zynen lusthof welke hy tot verblyfplaats verkooren had. Hy gebood dat een iegelyk naar zyn welbehaagen mogt onthaalt worden: en alhoewel hy den overvloed in alles aan zynen disch deed heerX  322 Gebeden voor het Lotenfeest. fchen, beval hy nochtans dat niemand toi overmaat van drank gedwongen zoude worden. Tc-rwyl Afuerus zyne gasten verzaamelde, nodigde de Koninginne Vasti de vrouwen aan een prachtig banket, het welk, als dat der mannen, zeven dagen lang gevierd wierd. De Koning, nu door den wyn, zyn hert vervrolykt hebbende, gebood dat de fchoone Vorstin voor hem zoude verfchynen : maarzy, trots van aart, weigerde plotfelyk zulks te gehoorzaamcn. Hierop keerde hy zig naar zyne vertrouwelingen , en raadpleegde met Haman, wiens ondergang alreeds beftemt was, en wiens herte tot euveldaad neigde. Zynen raad wierd gelyk eene wet aangemerkt, en ftrekte myn Volk tot eene verborgene behoudenis; dewyl het voor vast vernietigt zoude zyn , 't en waare den koning, toen zekere lastbrieven naar alle zyne gewesten gezonden had. De Vorst liet zig aanraaden dat men alle de fchoone en welgemaakte maagden, uit de verfcheidene oorden zyns ryks voor hem zoude brengen ; op dat hy haar welke hem het meest bekoorde, zyne hand en teffens eenen bruidfchat zoude aanbieden. In dees' tyd leefde een telg Jaïrs in luister en heerlykheid; hy was onwrikbaar, gelyk eenen held, om zyn doelwit te bereiken. Het geneesmiddel was reeds bereid, alvorens de ramp zig openbaarde: dewyl de HEERE Zyne Wonderdaaden voor Zynen Gunsteling gefchikt had.  Gehilen voor het Lotenfeest. 323 Mordechay had zyne nicht, na het overlyden haarer ouderen, onder zyne voogdye aangenomen; Ester, eene volmaakte jonkvrouwe , in fchoonheid en luister, by den dageraad vergeleeken. Zy, die door haare bevalligheid als een edelgefteente uitblonk, wierd in 's Konings Paleize ingehaaït, na dat Mordechay, haar den vrede toewenfchende vermaant had, haaren opperheer te eerbiedigen. Zy oeffende de rechtvaardigheid zedert het begin haarer verheffinge: maar verklaarde geenzins van welken Godsdienst noch maagfchap zy was. De Koning beminde haar teder en vermeerderde haare pracht, dewyl het aldus door den HEERE beftemt was. Mordechay ontdekte eene zaamenzweering onder twee wacht - overften, welke tegens den Koning een verraad geftneed hadden, om hem van het leeven te berooven. Het geheim dat zy den Koning vergeeven wilden, wierd hem in den naam van Mordechay, door Ester met zachtmoedigheid, verklaart ; en den aanflag onderzocht en bewaarheid zynde, in de jaarboeken aangetekent. Zy wierden beiden ter galge verweezen „ naardien Mordechay hunne raadflagen vernomen had, wanneer zy elkander toeluisterden: „ laat ons den Koning den dooddrank aanbie„ den, mogelyk zal hem die bekoorlyk fchy„ nen, en hy dus door ons overmeestert wor„ den. " Dit geval wierd in de gedenkfchriftfcn geftelt, om d* voortrollende eeuwen te ver* X 2  324 Gebeden voor het Lotenfeest duuren; als ook om Mordechay, volgens? de koninglyke maeht, zyne welverdiende belooning te doen erlangen. im Na deeze gebeurtenisfen wierd Hafhari door Afuerus zo in ftand verheven, dat alle deryksgrooten hem onderdaanig waaren. Mordechay weigerde zig te vernederen voor deezen boozen afftammeling van het geflacht Amaleks, dat zedert het begin aan den euveldaad was overgegeeven; voor dien Haman, die alle zyne voorouderen in boosheid overtrof, en wien den HEERE nooit genade zal fchenken. Eenvoudig vervolgde Mordechay zynen weg, wanneer alle de hovelingen nederknielden voor Haman, die te dier oorzaake, eenen haat tegens een ootmoedig en zwervend volk zocht te bewerken, en het in een gefchil te wikkelen , aan welk het in 't minst geen deel had. Hierop verfchafte hem zyne list eenen boozen raad: en door zyn hoogmoed aangefpoort, feheen het hem verachtelyk zig aan Mordechay alleen te wreeken; verachting, welke zynen gantfchen ondergang veroorzaakte. Hy, die reeds tallooze fchatten bezat, vleide zig met het denkbeeld dat den tyd om zig te verheugen, geboren was; dus berokkende hy zyne kwaade aanflagen, om bezittingen hem niet toebehoorende te overweldigen. Door hst lot onderzoekende welke maan*  Gebeden voor het Lotenfeest. 325 hem het voordeeligst zoude zyn, om zyn toeleg ten uitvoer te brengen, vond hy dat in Adar Mofes overleeden was: maar was niet aandachtig dat deezen Goddelyken Wetgeever in dezelve maand was geboren; en hy dus in de zwaarfte elende zoude kunnen geftort worden. De raad, welke zyne booze gedachten hem ingaven, kwelde hem als eenen verflindenden beer die zyn aas najaagt; hy zocht by zynen Vorst, die niet min dan hy, den bloeddorstigen aart van eenen leeuw had, eene gunst te verwerven. (Hy fprak:) » een volk beftaat in uw ryk, „ dat van onze inftellingen verfchillende is, en uwe wetten geenzins erkent; ja dat door „ zyne ydele neigingen tot geenerlei nut kan „ ftrekken, „ Ik heb rykdommen voor Uwe fchatkist gereed, om van u te verwerven, dit verach„ telyk genacht te mogen uitrooijen; dewyl „ het onze goden niet erkent noch hen met lóf „ vereert. „ De gelden ten uwen voordeele bereid, „ beftaan uit tienduizend quintaalen zilvers; „ en den huize Israëls onderneem ik plotfelyk te overvallen en gantsch te verdelgen. „ Behoud het geen gy my aangebooden „ hebt " antwoorde de Vorst „ aanvaar dit „ myn zegel: het volk word volkomen aan uwe willekeur overgelaaten; het geraake ten „ volle tot zyn verderf, daar niemand het te baat zal komen. " Naauwelyks was Haman uitgetreeden, of X 3  326 Gehelen voor het Lotenfeest. de Staatsgeheimfchryveren wierden ontbooden; zy tekenden aan, het geen hy hen voorhield; waarop terftond de renboden naar alle gewesten des ryks wierden afgevaardigt. Het gebod behelsde dat men op den dertiende der maand Adar de flachting aanvangen en volbrengen moest, dewyl zulks niet herroepen zoude worden. Op deeze grievende maare, verfcheurde Mordechay zyne kleederen, en beklaagde zig aan den HEERE over de rampfpoed Israëls, roepende met bejammering: „ is 'er dan geene „ uitkomst voor Jacobs kroost! zal het dan „ geene nakomelingfchap meer hebben! „ Het deerlyk overfchot word gantfchelyk •„ vernietigt; ó Jacob, ó gy Israël! wie gaf u „ ten prooije aan de overmoed des vyands I „ voorzeker het is de HEERE, tegen Wiens „ Oppermacht wy gezondigt hebben. " De jonkvrouwen Esters verwittigden haar van eenen ysfelyken jammerkreet gehoort, en Mordechay in rouwgewaad vernomen te hebben, zonder hier van de rede te kunnen bevroeden. Terftond zond zy hem gewaad om zig te kleeden: maar hy door droefheid overftclpt, weigerde het aanteneemen; hierop beval zy Hatach zig by hem te vervoegen, om de oorzaak van zyn hartenwee te onderzoeken. Hy openbaarde alles aan deezen hoveling, voornaamentlyk den aanbod der gelden; en haar het bloedig affchrift zendende, beval hy haar ernftiglyk, zig voor den Troon te werpen , om de Koninglyke genade aftefmeeken.  Gebeden voor het Lotenfeest. 327 Zy deed hem aanzeggen: „ zy bewust, dat >0 een iegelyk die zig onverwachts voor den Ko„ ning vertoont, voorzeker den dood te wachten „ heeft: ten zy hem de Vorst den gouden ftaf sj toereikt" Als Mordechay dit vernam, riep hy hoopeioos uit: „ helaas! alle uitkomst is ons ont„ zegt; wel aan, vermits wy den Almogende God verftoort hebben, zullen wy geduldig „ Zyne rechvaardige ftrafFe ondergaan. Zyn antwoord was : „ verbeeld u niet, „ ö Ester! dat alhoewel gy, die het Koning„ lyke hof betreed, alleen gefpaart zult zyn; „ licht zal myn verweezen volk eene verlos„ finge vinden, daar gy alleen de ftraf van „ uwe fchuldige ftilzwygenheid zoud kunnen draagen. „ Dien God die den vrede fchenkt, zal ons „ voorzeker met Zyn Heil beftraalcn; eeuwig„ lyk ftellen wy onze hoop op Hem, dewyl Zyne Goedertierenheid oneindig is. „ Vermaan van wegens my, den bedrukten 5, Jooden," antwoorde de Vorstin, „dat zy „ geduurende drie etmaalen een vasten hou„ den, en onophoudelyk het geducht Opper}J? weezen aanbidden, om Zyne Genade te er„ langen. „De HEERE verhoort alle de geene wel„ ke hem met vollen herte frneeken; Hy ont„ fermt zig over het ootmoedig volk dat Hem „aanroept, zeggende: ten allen tyde zal Ik „ Ifraël aandachtig zyn, dewyl zyne frr.crteMy „ tot deernis verwekt*. " Ester zig ten derden dage, in cierlyk geX 4  328 Gebeden voor het Lotenfeest. waad, voor den Vorst vertoont hebbende, bekoorde hem dermaate dat hy zyn koningrykt en alle zyne bezittingen, by haar vergeleeken, met verachting befchouwde. „ Overfchoone vrouw, ö koninglyke fpruit, „ riep hy! ontdek my onbefchroomt uw ver,, langen, dewyl u niets geweigert kan wor„ den." „ Dat de Koning door Haman ver-t „ zelt," zeide zy, „ zig op 't feestmaal, het „ welk ik bereid heb, begeeve." Des anderendaags nodigde zy hen op een heimelyk gefprek. Haman, door waan ver-? blind, trok welvergenoegt ten paleize uit, Koning en ryksgrooten, trotfelyk verfmaadende. Hy ontbood Zares zyne huisvrouwe en zyne gunstelingen, om hen zynen luister en onbeperkte macht aftemaalen; maar zyn val was hem naby : rampzalig hy, die zig eene onrechte grootsheid aanmaatigt. Hun raad was dat hy zig van een werksman voorzien zoude, die eene galg vyftig ellen hoog, moest oprichten, om 'er den godyxuchtigen Mordechay aan ter dood te brengen. De HEERE, die Zyn Volk ten allen tyde aandachtig is , (nu een befluit neemende) om het uit den nood te redden, deed den flaap afwyken van den Koning, welke den gantfchen nacht in hetnafpeuren der jaarboeken doorbragt. Het geval van Mordechay gade flaande vroeg hy, welke erkentenis en eertekenen hem voor, syne daad beweezen waaren; zyne hovelingen  Gebeden voor het Lotenfeest. 325 antwoordden hem, dat dien aangaande niets was aangetekent. Hy wendde zig tot Haman en raadpleegde met hem, waarmede men den man, welken zig de gunst des Konings waardig gemaakt had, zoude eercn; Haman bragt zig zeiven in den ftrik door zyn antwoord ; eenen verwaande gelyk die door zyn zinneloos fpreeken, meest zig zeiven benadeelt. Zyn gevoelen was dan, dat dien gelukkigen fterveling, met het koninglyk gewaad verciert, door een der ryksvorsten alömme begeleid moest worden; maar zyn herte dwaalde in de duisternisfe, daar hy door de waarheid niet verlicht was. „ Uw gevoelen behaalt myn goedkeuren," antwoorde Afuerus, „ volbreng aan den Jood „ Mordechay al het geen gy uitgefproken „ hebt; dit oordeel, door u gevelt, zy dan „ ftiptelyk aan hem ten uitvoer gebragr." Mordechay begaf zig na zyne zegepraal weder naar zyne gewoone plaatfe: doch Haman troosteloos, keerde ylings naar zyn huis, alwaar zyne vrienden en zyne huisvrouwe Zares zig by hem vervoegden, om hem in zyne droeffenisfe by te ftaan. De fchranderften onder hen, gaven hem te verftaan, dat zo het vast ging dat dien Mordechay, door wien hy reeds ditmaal vernedert was, van het kroost Jefuruns zynen oorfprong had, hy hem gewisfelyk niet zoude kunnen wederftaan. Terwyl zy deeze redevoering nog vervolgden, kwamen de hovelingen des Konings HaX 5  330 Gebeden voor het Lotenfeest. man haastiglyk ontbieden; weinig bevroedde de fnoode welke rampen zyn hoofd dreigden, en hoe de HEERE zyn verdiende ftraf deed genaaken. Alvoorens het feestmaal geëindigt was, zeide de Koning: „ Ontdek my nu uwe begeerte, „ bekoorlyke Ester! daar ik, om u te behaa„ gen, alle myne fchatten voor niets achte." Zy bewoog hem tot medelyden, door eenen vloed van traanen, en uitte zig in diervoegen: „ Doorluchtig Vorst! het behaage u, op myn j, ieverig fmeeken, my en myn Volk het leeven „ te fchenken, dewyl wy fchuldeloos overge„ levert zyn, aan de wreedheid eens dood„ vyands, wiens verlangen gy ingewilligt hebt. „ Welk geluk kan ik in deezen akeligen toe„ ftand erlangen, daar het zwaard reeds opge„ heven is om ons te vellen ! hoe, zoude den „ Leeuw dan in het woud brullen, zo hy zyn „ aas niet beloerde? „ Wie is het onder myn volk," fprak de Koning, „ wie onder alle myne onderzaaten ? „ ontdek my den booswicht aan wien ik u heb ,, overgegeeven." „ Het is dien fnoode Haman," antwoorde plotfelyk de Vorstinne, „ hy die uit bitzen nyd, „ een onfchuldig volk wilde aanvallen : wee „ den boozen, die de ftraf zyner euveldaaden ., nimmer ontgaan kan.'' Afaerus vol verontwaardiging, trad de zaale uit, en vernam op zyne wederkomst, dat Haman aan de voeten der Vorstinne nedergeworpen was; de Hemel openbaarde zyn wanbe-» dryf, en de Aarde was tegen hem verbolgen.  Gebeden voor het Lotenfeest. 331 Een hoveling ontdekte verders zyn opzet; naamentlyk: dat hy eene galg voor Mordechay in zynen hof had laaten oprichten; waar op den Koning beval, Haman terftond aan die zelve galge te hangen. Ester vervoegde zig by den Vorst, om genade voor haar Volk te fmeeken, en de wreede geboden te doen herroepen. De Goedertierene God was met medclyden begaan over Zyn Volk, wiens grievendenrampHy wilde afwenden. De affchrmen wierden hierop ten voordeele der Jooden heengezonden, op dat zy zig bereid hielden, zig aan hunne aanvalleren te wreeken; daar Mordechay de wederfpannelingen met fchrik vervult had, terwyl hy zeiven eene volkome rust fmaskte. Mordechay wierd als verlosfer, overfte en getrouwen herder over zyn volk aangemerkt; dat volk het welk nooit door den HEERE verlaaten is; en verders wierd hy over den huize Hamans en alle zyne bezittingen gettelt. De rechtsplaats wierd bepaalt, en ter oorzaake des moorddaadigen vaders, wierden de kinderen ter doodftraffe gevoerr, hunne naamen zyn: Parfandata , Dalphon, Afpata , Porata, Adalja, Aridata, Parmasta, Arifay, Ariday en Vaizata; aan welken zelfs de eer van het graf ontzegt wierd. De nederlaag der aanvalleren wierd met vreugdgefchal geviert, de zieltoogenden wierden uit hunne elende herftelt, en de behoeftigen en bedrukten van hunne fmert bevryd. Dit worde voor de laate nakomelingfchap ter geheugenisfe aangetekent, op dat allen welken  ^ 35 Gebeden voor het Lotenfeest. het gadeflaan met verrukking uitroepen: weigelukzalig het volk dat deeze voorrechten gei niet! ó Myne geloofsgenooten ! viert dit Lotenfeest met vreugde, en laat niet af, geduurende het banketecren, den behoeftigen eene behulpzaame hand toe te reiken, en den nooddruftigen fchenkaadjen toe te voegen. Reeds in vroegere tyden heeft de HEERE Zyne Wonderdaaden ten onzen voordeele volbragt, en ons door de gekloofde wateren veilig heen gevoert; daarom heb ik myn gemoed tot Zyne tucht geopent. Vertrouw op den HEERE, en fmeek Zyne Goedertierenheid. Ten dage dat Pharaö ons achtervolgde, om gelyk eenen leeuw, myne kudde te verfcheuren, fteegen de bruifchende baaren als eenen muur, en ftortten ter neder toen den HEERE Zyne gramfchap vertoonde. De Egyptenaar trok achter 't heilig volk, dat door den HEERE befchermt, met een wolks-colomme overdekt en verdedigt wierd. Dien God geleidde het door 't drooge: maar de achtervolgers deed Hy verbaast zyn; Hy fcheidde hen af van Israël, ftortteze in de diepfte afgronden, en begroefze tusfchen de fteenrotfen. Ja wanneer de Zee haare woede hernam, vcrflond zy Pharaö, zyne heirkrachten en zwaare legerwagens, zodanig dat de Vorst genoodzaakt was, zyn onvermogen te erken-* pen.  Gebeden voor het Lotenfeest. 333 De moedige fchaare zonk gelyk lood in de golvende waterplasfen; doch de aanbidders van het Opperweezen loofden Zynen H. Naam en pfalmzongen Hem op het tienfnaarentuig. Aan den oever der Zee vertoonde ons de HEERE Zyn Alvermogen. Men juiche Zynen Lof daar Hy zo hoog verheven is, enwyde Hem Pfalmdichten toe. De zegepraalende banieren trokken behouden voort, en vóór hen, hunne Goddelyken Befchermer; toen hief het dankbaar Israël eenen nieuwen lofgalm, en riep met aandoening uit: ö HEERE, wie evenaart U in kracht! oma Avond gebed voor het lotenfeest, tb» rrsxh 1. Pfalm Davids aan den Opperzangmees- Pf: XXII. ter, op Ajelet hasfachar. 2. 6 God, myn God! waarom verlaat Gy my ? waarom verwydert Gy U van my op het hooren myner jammerklagt ? 3. HEERE! des daags roep ik U aan, en Gy verhoort my niet: ja zelfs des nachts 3 daar ik my nimmer tot ruste overgeef.  334 Gebeden voor het Lotenfeest. 4. Heilig Opperweezen ! Gy die het eeuwig Voorwerp van Israëls lofzangen zyt, 5. Op U vertrouwden onze vaderen; zy vertrouwden op U, en Gy hebt ze verlost. 6. Zy fmeckten U en wierden bevryd, en door de hoop welke zy op U fielden, hadden zy niet te bloozen. 7. Maar ik ben fiechts een kruipende worm, geen mensch, het fchandvlek van 't menschdom, de verachting der volkeren. 8. Alle myne aanfehouweren befpotten my; zy befchimpen my, en verbergen geenzins hunnen fmaad. 9. Hy die zig tot den HEERE wend, erlangt de verlosfmg; de HEERE red hem, dèwyl Hy hem Zyne befcherming vergunt. 10. Daar Gy my, 6 God! zedert myne geboorte behoedde en van de moederlyke borst begunstigde, 1 r. Heb ik my aan U ten vollen overgegeeven, en ü Van de baarmoeder af, als mynen God erkent. 12. Verwyder U dan niet van my in den reeds genaakenden rampfpoed, daar my geen andere hulpe toegezegt is. 13. Een menigte loeijende varren heeft my omcingelt; vreesfelyke ftieren van Bafan hebben my omringt: 14. Zy dreigden my met opgefperde muilen als eenen verflindenden en brullenden leeuw. 15. Myn moed is als het ftroomend water weggedreeven; myne beenderen zyn van elkander geweeken; ja myn hert is my, als gefmolten wasch, in de ingewanden gezonken.  Gebeden voor het Lotenfeest, 335 16. Myn kracht is als leem verdroogt, myn tong aan myn verhemelte vastgekleeft, zelfs ben ik aan den oever des doods gebragt. 17. Een drom van honden heeft my omzet, eene zaamenrotting van boozen heeft my, met leeuwenkracht, het gebruik myner handen en voeten ontnomen. 18. Ik ben tot de ftaat vervallen, dat ik myne beenderen zoude kunnen tellen , waar door myne achtervolgers my met verwondering cn fmaad aanfehouwen. 19. Zy verdeden reeds mynen buit, en ftellcn myne kleederen ter lotinge. 20. Maar Gy, Almogend Opperweezen! verwyder ü niet van my, fchenk my haastig Uwe Befcherming. 2r. Bevryd myne ziele van den zwaarde, behoedze uit de macht der honden. 22. Verlos my der leeuwenwoede, en red my van den aanval des eenhoorns. 23. Uwe H. Naam zal ik mynen broederen aankondigen, en U in het midden der vergaderinge looven. 24. Dat Uwe vreezenden U verheerlyken , liet kroost Jacobs U eere, ja dat gantsch Israël U vreeze. 25. Daar Gy de bede des ootmoedigen niet veracht noch verwerpt, en Uw Aanfchyn van hem niet verbergt: maar zyne fmeekingen gunftiglyk aanneemt. 26. Gy zelfs doét my in 't openbaar, in yver voor Uwen Lof blaaken ; dus zal ik U, in 't midden Uwer vreezenden, myne belofte naarkomen.  §36 Gebeden voor het Lotenfeest, 37. Dat de ootmoedigen hun voedzel erlatt* gen en verzadigt worden; en gy, Godvreezenden! looft den HEERE, op dat uw herte eeuwiglyk leeve. 28. Dat alle de bewooneren der Aarde getrouwelyk tot Hem wederkeeren, en de geflachten der heidenen zig voor Hem vernederen. 29. De Öpperheerfchappy behoort den HEERE, Hy alleen regeert over de volkeren. 30. Zy, die zig tot U wenden, zullen voorspoedig op Aarde zyn: maar geen van hen, die ons onder het ftof gedolven hebben, offchoon zy zig tot U vernederen, zullen het eeuwig leeven erlangen. 31. ö HEERE! het geflacht dat U aanbid , zal eeuwig voor Uw verkooren Volk erkent worden; 32. Het zal Uwe Rechtvaardigheid, en dé wonderdaaden, welke Gy verricht hebt, aan de nakomelingen verkondigen. Men zegi nh^b Wip en het Avond gebed bladz. 157. na de Amida , xbiyb Wip , en vervolgens word het boek Ester voorgeleezen. wnp nnNi bladz. 125. hopnn wip- Pfalm CXXIV. bladz. 133. en men eindigt het Gebed gelyk dagelyks; doch wanneer het Lotenfeest op den uitgang van Sabbat invalt, zegt men TUW bladz. 271. vóór W)1p HfiNl  Gebeden voor het Lotenfeest. 3^ OCHTEND GEBED VOOR HET LOTENFEEST. Men leestl het Gebed gelyk dageiyks tot na de Amida. S^J}? WTJ5, en men neemt één Boek - mojis uit de Echal, waer by drie mannen geroepen worden, en men leest de volgende afdeeling. 8. ../Amalek genadert zynde, beftreed Israël Ex: te Rcphidim. 9. Toen zeide Mofes tot Jofua: befchik ons nitgeleezene manfchappen, trek voort, beftryd Amalck; en morgen zal ik my óp den top des heuvels, met den ftat Gods in de hand, bevinden. 10. Jofüa verrichte het geen Mofes hem bevolen had, naamentlyk tegen Amalek te ftryden: Mofes, Aaron en Hur, fteegen op den top des heuvels. 11. Hèr. gefchiëdde nu, ais Mofes zyne hand ophief, had Israël de overmacht; eh wanneer hy ze nederliet, zegepraalde Amalek. 12. Maar zyne handen vermoeit zynde, namen zy eenen fteen en ftelden die onder hem op dat hy nederzat; Aaron en Hur, onderfteunde zyne handen, ëe'n aan ieder zyde; zb dat zyne handen, tot zonne ondergang , in den zeiven (opgeheven) ftand bleeven. 13. Amalek en zyn volk wierden aldui door Jofua met het zwaard ter neêrgevelt. X xvfl  338 Gebeden voor het Lotenfeest. 14. De HEERE zeide tot Mofes: teken dit aan in het Boek ter gedachtenisfe, en ftel het ter ooren van Jofua, dewyl Ik Amaleks geheugenisfe voorzeker, van onder den Hemel zal uitrooijen. 15. Mofes ftichtte eenen Altaar, en noemde dien Adonav nïssi. 16. Hy zeide wyders: de HEERE ditvastelyk beflooten hebbende, zal Amaleks gedachtenisfe, tot in het laatfte nagedacht, vervolgen. ( Vermits men niet minder dan 10 verzen in het Boek-mofis leest, word het laatjle vers herhaalt.) Men zegt ab^b wnp en ntMt bladz. 61. en terwyl het Boekmofis naar de Echal gebragt word *\bb?li bladz. 128. Vervolgens word het Boek Ester voorgeleezen. \wh eoi bladz. 125. bopnn wnp. Pfalm. XXII. bladz. 333. Het gebed word gelyk dagelyks vervolgt , en ge'èindigt met DblJJ {1144 bladz 236.  ü-êbèdèn voor hét Lotenfeest. 339 MIDDAG GEBED VOOR HET LOTENFEEST. Men leest hei Middag gebed gilyk dagelyks bladz. 147. uitgezonden dat men na de Amida Pfalm XXII. bladz. 333. in plaats van Pfalm LXVÏI. zegt. Den dag na Lotenfeest Zegt men > in het Ochtend gebed Pfalm XXII. bladz. 333. in plaats van TH1? ftS&fi bladz. i4i. en m t Middag gebed na de Amida Pfalm CXXIV. bladz. 133. in plaats van Pfalm LXVÏI. Y a  34© Gebeden dér Vastdagen ■pit rr;yn GEBEDEN DER. VASTDAGEN VOOR BYZONDERE GELEGENHEDEN. Voor ëen iegelyk die door gelofte of andere omftandigheid op zig neemt eenen vastdag te houden. 's Daags alvoorens men den vast dag houd, zegt men het volgende in het Middag gebed , vóór dat men de Amida eindigt; ÏVfeester vaii het Heelal! zie my alhier foor ü bereid om op morgen eenen vrywilligenvastdag te houden. Het behaage U dan, 6 HEERE, myn en myner vaderen God! om die met liefde en gunst te ontfangen: verhoor myn gebed en neem myne fmeeking aan, op dat, door Uwe oneindige Barmhertigheid, mynen wensch* vervult wórde, dewyl Gy alA Ier fchepfelen gebeden aanneemt. Den vastdag zegt men het volgende in de Amida van 't Middag gebed, in plaats van de afdeeling Ublp 5JÖP bladz. 92. 6 HEERE onzen God! neem onze finee-  vow by zondert gelegenheden. 341 kingen aan , zy mededogend en genadig jegens ons en verhoor onze gebeden met barmhertigheid en welbehaagen. Gedenk Uwe Goedertierenheid, verberg Uwe gramfchap; verwyder van ons de pest, het zwaard, hongersnood, ballingfchap, verachting, kwaade neigingen, gevaarlyke en kwynende krankheden en deerlyke toevallen. Bevestig de heilzaame befiuiten over ons en ons huisgezin; dat Uwe Barmhertigheid Uwe (andere) Goddelyke Eigenfchappen overtreffe; onthef ons der geftrengheid Uwer Gerechtigheid, verhoor onze gebeden, onze fmeekingen en onze jammerklagt: dewyl Gy aller menfchen gebeden gunt füg zyt. Verhoor my, myn Vader! verhoor my, heden op deezen vastdag, daar ik my in groote droefheid bevihde over al het geen ik zederc myn aanweezen tot op dit oogenblik, tegen U gezondigt en moedwillig overtreeden heb. Ik bloos over myne euveldaaden, ik ben fchaamrood en verlegen wegens myne misdryven'en zonden;'nochtans heb ik my héden Uwe Barmhertigheid voorgeftelt, dewyl het U eigen is, het uitwerkfel van Uwen toorn uitteftellen, en U over Uwe fchepfelen te erbarmen, 5. Daar Gy een Goedertierend en Vergeevend Opperweezen zyt, oneindig in Barmhertigheid jegens den geenen die U aanroepen. Verhoor my nu op dit jammerlyk tydftrp, door Uwe oneindige Goedheid; dat de verzwakking myner leevenskraehten door dit vasten'veroorzaakt, als reeds óp Uwen AUaai v a LXXX.VI.  342 Gebeden der Vastdagen gewyde offerhanden geacht moge worden; op dat ik daar door erlange, de vergeevinge der misdryven en overtreedingen, door dwang, met moedwil, door dwaaling, met opzet, be^ wust of onbewust begaan. Bejegen my met Uwe onbeperkte Goedertierenheid, aanfchouw 'myne ontucht niet, verberg U niet voor myne fmeekingen, dat myne gebeden en die van myn huisgezin (Uwen Heiligen Troon) genaaken; want Gy zyt, volgens het woord Uwer H. Godfpraaken, van deernis begaan met hen die U van herte aanbidden, naby de geenen die U in waarheid fmeeken, en een Goedertierend* en Genadig' God, die aller menfchen gebeden verhoort. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die ajle beden aanneemt. Men vervolgt de Amida tot *nlï bladz. 98. en zegt: Beheerfeher van het Heelal, Almogende God! Opperheer der Aardfche vorsten> vergeevend en Goedertierend Weezen! aan U alleen is de gerechtigheid; ik blooze wegens het heil en de gunsten , waar mede Gy my, zedert myn aanweezen tot heden toe, belaaden fcebt; daar ik in ftede van 'er U myne erkentenis voor te bewyzen, tegen U gezondigt, (Uws ondanks) alle euveldaaden gepleegt, alle misdryven opgehoopt, ja zelfs Uwe Heilige Geboden overtreeden heb. Hoe zal ik nu mynen weedom klaagen, wat zal ik aanhaalen, was  voor hyzondere gelegenheden. 343 tot myne verontfchuldiging bybrengen? niets blyft my over, dan myne misdryven te bekennen : Uwe Wet heb ik overtreeden, van Uwe vreeze ben ik afgeweeken, ik ben afkeerig van Uwe Geboden geweest, ik ben eenen roover en eenen lasteraar, heb verkeerdheden en goddelooze handelingen gepleegt; ik ben eenen trotfen geweldenaar, heb valscheden opgehoopt, tot kvraad geraden en de waarheid verzaakt; ik heb geneigt tot fpotternye, overtreedinge en muitzucht; ik heb Uwe gramfchap ontftoken, my aan overfpel fchuldig gemaakt, ydel en valfctelyk gezworen, ik ben eenen wederfpanneling en heb vyandlyk gehandelt, ik ben hardnekkig en heb. myn gedrag fmaadelyk ingericht, alle euveldaaden' begaan, verderfelyke wegen ingeflagen, ik heb gedwaalt en anderen tot dwaaling overgehaalt, daar Gy my voor myne misdryven rechtvaardiglyk geftraft en getrouwelyk gehandelt hebt,' en ik flechts eenen zondaar ben. Het zy U aangenaam, myn en myner vaderen Godl U over alle myne overtreedingen te erbarmen, en myne misdryven uit te wisfchen. Vergeef volkomentlyk myne zonden door dwang, met moetwil, door dwaaling, met opzet, in het heimelyk of in het openbaar , met of zonder aandacht, door inbeelding of gedachte, zcdert myn aanweezen tot deezen dag toe, begaan. ó Myn en myner vaderen God! het behaage U, wanneer het tydltip voor my genaakt om van deeze Waereld te fcheiden en voor U te verfchynen, myne ziele als Gy ze van my herneemt met barmhertigheid te ontfangen, en y 4  344 Gebeden der Vastdagen ec xvi. XIX. voor den Troon Uwer Majefteit, waar uit zy haaren oorfprong heeft, te ftellen; ja dat wanneer ik fterf, myn dood ter verzoeninge aller myne wanbedryven ftrekke. 6 Qoedertierene God! luister naar myn jammerklagt, antwoord myne bede, verhoor myne fmeeking, wisch myne zonden uit, zuiver my van myne overtreedingen , onthef my van dwaalingen en bevryd my van die ik onweetend' heb begaan; op dat; ik onder hen gèrekent worde die zig in de fchaduwe Uwer vleugelen verbergen; zy die het heilgenot; Uwer wooningen fmaaken, en zig in eenen ftroom van geneuchte drenken. ir. Gy verkondigt my het pad des leevens; Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten: de geneuchte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige Hand. 15. ó HEERE, myn Befchermer en Verlosfer ! dat myn (ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte welbehaagelyk voor U mogen zyn. Men eindigt de Amida bladz. 98, en vervolgt: 1. Gebed des onderdrukten, die van fmert overftelpt zyne fmeeking voor den HEERE uitftort. • 2. ó HEERE.' verhoor myn gebed, dat myn geklag tot U genaake. '- j. Verberg Uw Aanfchyn niet voor my, en  voor lyzondere gelegenheden. 345 {«gunstig my haastiglyk; zy my genadig ia tyden van angst, wanneer ik ü aanroep ; 4. Daar myne dagen ais rook verdweenen, en myne beenderen geheel uitgemergelt zyn. 5. Myn hert is gelyk het dorre veld-gewas verflagen, zo dat ik pagelaaten heb my door fgys te lakvep. 6. Door het aanhoudent kermen ben ik van myne leevenskrachten berooft. 7. Ik ben gelyk eenen roerdomp des wouds, en als eenen fteen - uil der wüdernisfe. 8. Ik ben fteeds waakzaam, gelyk den ver* dwaalden vogel op een dak. De geen die den eentgeboorenen vrykoopt, fprtekt de volgende zegeningen uit. fins by ynn Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, die ons door Uwe geboden geheiligt, en het vrykoopen van den zoon bevolen hebt. W1IW »M 7113 Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy die ons het leeven vergunnende, in ftand hebt gehouden, om ons dit tydftip te doen genaaken. (De geen die zig zeiven vrykoopt Ol6) Krykooping van den eerttgeboorenen. Een Ifraëlyt is verplicht den eerstgebooren zoon , die hy by zyne huisvrouwe getcelt heeft, van den 3often dag af' aan, vry te koopen; zo hy zulks vóór dien tyd deed, zoude de vrykooping niet gelden: en zulks verzuimende , is hv fchuldig aan overtreeding Van het Gebod. Zie Ex: XIII. a.  Géhedèn voor hyzondere gékgenheden. 355 (117) fpreekt de volgende zege* ningen uit. Gezegent zyt Gy* 6 HEERE onzen God * Meester van het Heelal! Gy, die ons door Uwd Geboden geheiligt, en bevolen hebt de eerst* geboorenen vrytekoopen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God* Meester van het Heelal! Gy, die ons het lee* ven vergunnende, in ftand hebt gehouden, om ons dit tydftip te doen genaaken.) De vader van het kind zegt tot den Priester.' Zie hier vyf ftukken gelds (118) voor dé yrykooping van mynen zoon. {De geen die zig zetven vrykoopt Zegt tot den Priester t Zie hier vyf ftukken gelds voof rhyne vry* kooping») (1Ï7) die zig zeiven vrykeopr. Dit heeft plaats, wanneer de vader zulks, het zy door verzuim of door affterven> niet gedaan heeft. C118 ) vyfjiukke* gelds. Zie Num: XVIII. l6j Z a  356 Gebeden voor hyzondere gelegenheden. De Priester ontfangt het en zegt: Ik ontfang van u deeze vyf ftukken gelds, Voor (Uwé vrykooping) de vrykooping Uws eerstgebooren Zoon, welken ik, volgens Mofis en Israëls Wet, vrygekocht verklaafe. En Vervolgt: fin »n» De Almogende God gehenge dat, gelyk gy He verdienste hebt gehad om het gebod der vrykoopinge naar te komen, gy op gelyker wyze waardig moogt zyn alle de andere Inftellingen der Heilige Wet, te volbrengen. Hoogh 11 (119) Deeze plechtigheid heeft plaats op den 3ÖÏlea dag, na de geboorte van het kind. namat NAAMGEEVING EENER DOCHTER. By detze plechtigheid (119) word het volgende gezegt: 14. Myné düive, in de klooven der rotferc,  Gebeden voor byzondere gelegenheden: 357 in het verborgene eener ftyle plaatfe! doe my uwe gedaante aanfchouwen, laat my uwe ftem hooren; want uwe ftemme is zoetluidend én uwe gedaante allerlieffelykst. ( By de eerfle dochter zegt men: 9. Myne duive myne volmaakte is eenig, eenig aan haare moeder, zuiver aan die haar gebaart heeft; als de dochteren haar zien, zullen zy haar welgelukzalig roemen, koninginnen en bywyven zullen haar pryzen,,) 60. Als het huisgezin van Rebecca haar zegende, zeide het: ónze zuster! wees g'y tot duizenden en tienduizenden; uwe nakomelingfchap bezitté de'poorten van haare haateren. Dat (de Almogende) die onze moederen Sara, Rebecca, Rachel, Lea, de Prophetesfe Mirjam, Abigail en de koninginne Ester gezegent heeft, insgelyks Zynen zegen óver déeze dochter verfpréide: zy worde genoemt. Dit gefchiede ten goeden uure en tot zegening; dat zy in welftand, vrede eh rust opgroeije; dat haaren vader en moeder haar tot vreugde zien opwasfen, haaren bruiloftsdag mogen beleeven, en van haar zien voortkomen Z 3 VI. Gen: XXIV,  358 Gebeden voor byzondere gelegenheden. mannelyke fpruiten, welke van de prille jeugd tot de hooge grysheid in eer en rykdom leeven, Amen. pon» na-ia GEBEDEN VOOR HET HUWELYK EN DE BRUILOFTS-DAGEN. De geen(i ao) die deeze plechtigheid verricht neemt eenen kelk met wyn inde hand, en /preekt de volgende Zegeningen uit. Welk is het gevoelen onzer Heeren ? Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God * Meester van het Heelal! die de vrucht deg wynftoks gefchapen hebt. jnviyn • • • fna Gezegent ?yt Gy, ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, die ons door Uwe geboden geheiligt, de kuisheid bevolen, de vereeniging met onze ondertrouwden verboden , en den echt door openbaaren huwelyk en ondertrouw, geoorlooft hebt. Gezegent (120) pegeen Het ts een algemeen gebruik dat deeze" plechtigheid door den Opperleeraar der Gemeente word verricht.  Gebeden voor byzondere gelegenheden. 359 zyt Gy, ö HEERE! Gy, die Israël door .openbaaren huwelyk en ondertrouw geheiligt hebt. By het overgeeven van den trouwring zegt de Bruidegom: n« nn Volgens de Wet Mofis en Israëls, zyt gy door deezen trouwring aan my verbonden. ntna ryatsr Zeven zegeningen voor het huwelyk* De geen die deeze plechtigheid verricht, neemt weder eenen kelk met Wyn in de hand, en vervolgt," nno Welk is het gevoelen onzer Heeren ? Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Mees* ter van het Heelal! die de vrucht des wynftoks gefchapen hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, die het al tot Uwe Eer gefchapen hebt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, die den mensch gevormt hebt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, die den mensch Z 4  K: 360 Gebeden voor byzondere gelegenheden^ volgens Uwe beeltenisfe gefchapen en hem al-* dus tot eene voortduurende aanweezigheid gebragt hebt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Vormer van den mensch. Het treurend Zion zal van blydfchap juichen, als zyne verftrooijelingen zig weder met vreugde binnen zyne wallen zullen vergaderen, het welk wy hoopen in onze leeftyd zal gefchieden. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Gy, die Zion met zyne inwooneren verheugt. Doe dit gelukkig paar de geneuchte fmaaken, welke Gy voorheen den algemeenen Vader met zyne Eva, in het zalig woud Eden hebt vergunt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE ! Gy, die de jong-getrouwden verheugt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heclaj , Gy, die de blydfchap en vreugd hebt voortgebragt, den bruidegom en bruid met liefde bezielt en de broederfchap, verheuging, vergenoeging, vrede en vriendfchap in alle harten hebt geplant, ö HEERE onzen God! geheng dat men fpoedig het juichgefchal en vreugdegalm, de blyde zangen van bruidegpm en bruid, het vrolyk gewoel der bjuilofcsmaalen, en de ( ftreelende) klanken van de ipeeltuigen der jongelingfchap in de gewes-i ten van Judea en in. de wyken van Jerufalem moge hooren. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy die deeze echtgenooten welvernoegt en Vporfpoedig zult doen leeven. 1, Looft den HEERE dewyl Hy Goeder-: tierend is* en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. Dat de vreugde in Israël zig vermeerdere » en de rampen ( ylings) yerwyderen.  'Gebeden voor byzondere gelegenheden. 361 Als Bruidegom en Bruid en de omflanderen van den wyn gedron-r ken hebben, word het glas door den Bruidegom gebroken. (121} Geduurende de agt bruilof ts-dagen, ■wanneer men het Gebed ten huize van den Bruidegom leest, word het Avond-gebed met den volgen* den Pfalm begonnen. vb wn ••• mj»1? t. Liefdezang aan den Opperzangmeester voor den kinderen Korachs, op de Sofanim Maskiel. 2. Myn herte overdenkt heerlyke redenen> waardig eenen koning te zyn opgedraagen; myne tonge is gelyk de veder eens bekwaamen fchryvers. . 3. Boven alle menfchen munt gy in ichoonheiduit: bevalligheid vloeit van uwe lippen, daar u de HEERE voor alle eeuwen gezegent heeft. 4. Bind het zwaard op zyde, gy dapperen held! het ftrekt u tot luister en majesteit. C 12O Het breeken van den wynkelk na de huweIvks plechtigheid, fpruit uit de (telling dat wy altyd, zelfs in 't midden onzer grootfte vrolykheid, de verwoesting des Tempels moeten aandachtig zyn. /.ie Pf: CXXXVII. 6. Z5 Pf: XLV,  362 Gebeden voor byzondere gelegenheden. 5. Maar uwe heerlykheid fteunt op de zuivere waarheid en nederige rechtvaardigheid; als dan zal uwen moed u wonderdaaden ontdekken. 6. Uwe fcherpe fchichten zullen u de volkeren onderwerpen, en het hert der vyanden des konings treffen. 7. Uwe zetel is door den HEERE voor eeuwig gevestigt, uwe ryks - ftaf is den fcepter der rechtvaardigheid. 8. Gy bemint de rechtvaardigheid en verfoeit de ondeugd, waar voor u de HEERE uwen God boven uwe medegenooten verkooren heeft, om u tot heerlykheid te zalven. 9. Uwe kleederen, welriekend door myrrhe, aloë en casfia uit de elpenbeene kasten, doen u verheugt zyn. 10. De Kroonprinfesfen zyn in denftoet uwer edele maagden ; doch deKoninginne, met eene kroon van het fynfte goud Ophirs verciert, munt boven haar allen uit. 11. Myne dochter! luister met aandacht en neig uwe ooren naar myne leere; vergeet uw volk en vaderlyk huis, ia. Op dat den koning door uwe fchoonheid bekoort worde; verneder u voor hem, dewyl hy uwen meester is. 13. ó Held! de jongvrouwen van Tyrus zullen u gefchenken vereeren, de rykfte onder het volk op n hoopen; 14. Alle de aanzienlyke Konings - dochteren welke hetbinnenfte der Paleizen betreeden, zyn in kostelyk gewaad uitgedost; 15. Met geflikte kleederen verciert, zullen  Gebeden voor byzondere gelegenheden. 363 Zy voor den koning gebragt worden, en de maagden van haar gevolg, welke baar gezellin»en zyn, by u geleid worden. 16. Met vreugdgejuich zullen zy den koninglyken hove intreeden. 17. Uwe naneeven zullen de plaats uwer vaderen bekleeden, en door u tot vorsten over het gantsch Aardryk geftelt worden. 18. Uwen naam zal ik in alle genachten m gedachtenisfe doen blyven, op dat de volke* ren u eeuwiglyk looven. GEBED VOOR DE LANDREIZIGERS. Hetzy U aangenaam , ó HEERE onzen en onzer vaderen God ! ons in vrede te geleiden, onze reis behouden te doen vervolgen, en ons ter plaatfe onzer beftemming in leeven, en in vreugde te doen aankomen. Barmhertig Opperweezen! Gy, die de gebeden (met genade) aanneemt, bevryd ons (op deeze reize) van vyandlyke aanvallen, geheng door Uwe Goedertierenheid , dat alle de geenen die ons ontmoeten ons gunstiglyk mogen aanfchouwen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die alle beden aanneemt.  364 Geleden voor hyzonderegelegenheden. Gen: XXXII. Pf: XXIX. Dat de Geleids-engcl ons behoede, bewaarc en tot hulpe ftrekke. 1. Jacob zig op zynen weg begeeven hebbende, wierd door de Engelen des HEEREN ontmoet; 2. Hy zeide als hy ze zag: dit is voorzeker een leger Gods; en noemde deeze plaats Ma- chanaïm. ii. HEERE! Gy zult Uw Volk de kracht toezenden en het met den vrede zegenen. GEBED VOOR DE ZEE-REIZIGERS, 6 HEERE onzen God, en God onzer voorvaderen Abraham, Ifaac en Jacob, Almogend en Geducht Opperweezen! Gy die U met de kroon der waarheid verciert , verhoor deeze onze fmeekingen ter eere der heiligheid Uwer dertien eigenfchappen van Genade; ter eere Uwer Goddelyke Goedertierenheid; ter gedachtenisfe van de verdiensten Uwer Gunstgenootcn de oprechte Aartsvaderen Abraham, Ifaac en Jacob, welken tans in Hebron rusten; ter geheugenisfe der volmaakte, genaderde en reine offerhande Ifaacs die op den Altaar geboni  Gebeden vóór byzondere gelegenheden. $6$ den wierd; ter oorzaake der verdienste, Godsvrucht en Prophecye der waare Godstolken Sanroël, Elias en Elifa; als mede ter gedachtenisfe van de rechtvaardige en Godvruchtige mannen, die in alle genachten, Ifraël tot fchild geftrekt hebben; (ter oorzaake van dit alies) eeheng dat de zee van haar woeden bedaare, en haare bruisfchende golven in kalmte verkeere; vervul de begeerte onzer herten, en doe ons, dewyl het alleen van U afhangt, ten goede in de haven onzer beftemming aanlanden. Verhoor onze gebeden, luister naar onze fmeekingen en begunstig ons op dit tydftip, waarin wy ons geklag voor U uitftorten; geleid ons met eenen zoélen en voordeeligen wind, en behoed óns van de hevig - ftygende baaren, van het geruisch eener booze zee, van ftorm, onweder en akelige toevallen; van ongeftadige lucht en wispelturigheid der jaargetyden; van vreesfelyke land- en zeegedrochten, en gevaar en fchade: dat de bezweerderen, achtervolgers en tegenftreeveren ons geen hinder toebrengen. Geheng dat wy (op onze reize) geenen angst, verwarring noch nadeel ondergaan; (het behaage U, ó God!) ons te bevryden van fchrikverwekkende fchepfelen; dat wy van de zaamenleeving der menfchen niet berooft worden , hen tot geen affchrik dienen, noch daar door Verhindert worden om onze reize (gelukkig) voorttezetten. Doe, (ó God!) uit Uwen Hemeltrans eenen, voor onze reize gelukkigen wind waaijen om het fchip te doen voortftevenen; dat de roeijers en hunne geleideren door logheid niet verflaauwen; dat matroozen noch  §66 Gehelen Voor byzondere gelegenheden. Pf; CV1I. XXV. CXV. DANKZEGGING (122) ALS MEM UIT GEVAAR EN ANGST GERED IS. 71*0 Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God; (122) Dankzegging. In vier verfchillende omftandigheden is men verplicht deeze dankzegging in het midden der vergaderinge uit te fpreeken; naamentlyk: als men van land- of zeereis behouden te rug komt, van ziekte herftelt, en uit gevangenis gehaakt is. Zie dien aangaande Pf: CVU. Huurlieden door verzwakking niet bezwymen; dat het verdere fcheepsvolk niet in verval van krachten geraake, het voere ons naar onze bedoelde haven, zonder eenige verhindering of tegenftand. (ö HEERE!) Gy, die machtig zyt de zee tot kalmte te brengen, en haar bruisfchen te doen ftillen ; volbreng zulks, (tea onzen voordeele.) 29. Dat den ftorm in kalmte verkeere en de vloeden zig ftillen. 20. ó Myn Toeverlaat! befcherm myne ziele en red my, op dat ik niet te bloozen hebbe. 18. Wy zullen U, ö HEERE! in alle eeuwigheid zegenen, Halelujah! Men zegt Pfalm XXIX. bladz. 178.  Gebeden voor byzondere gelegenheden. 367' Meester van het Heelal! Gy, die den fchuldigen met goed beloont, en my met gunsten, bekaden hebt. De Gemeente antwoord: Amen. De HEERE die u met heil, genade , barmhertigheid en weldaadeh bejegent heeft, worde boven alle zegeningen en lofgalmen verheven en geroemt; dien God bewaare u geftadig en neeme u in Zyne Heilige Befcherming aan. GEBEDEN VOOR DE KRANKEN. Voor eenen Man. 1. Gebed des onderdrukten, die van fmert overftelpt, zyne fmeeking voor den HEERE uitftort. 5. ö HEERE! verhoor myn gebed, dat myn geklag tot U genaake. 2. HEEREl verwys my niet in Uwe gramfchap , ftraf my in Uwen toorn niet. 55. In den rampzaligften tocftand, ó HEERE! heb ik U aangeroepen. Pf: CU. VI. KlaagUII,  Pf: VI. LXXXVI. XIII. CXLIII. LV. XLI. XXX. Jer: XVII. Pf: XXVII, XX CXLV XXXIV 368 Gebeden voor byzondere gelegenheden. 3. Erbarm U over my, ö HEERE! daar ik gantsch neêrgeflagen ben ; herftel my, dewyl den fchrik my door alle de leden bevangen heeft* 4. Myne ziele is zeer verbaast} hoe lang, 5 HEERE (zal zulks duuren!) 3* Zy my genadig, ö HEERE! daar ik U onophoudelyk aanroep. 4. ó HEERE myn God! aanfchouw my met genade en verhoor my, fchenk my het leeven op dat ik den doodflaap niet ondergaa* 11. Vergun my het leeven om Uwent wille , red myne ziele van kommer door Uwe Rechtvaardigheid. 17. Den HEERE zal ik aanroepen, Hy zal my Zyne verlosfinge fchenken. 5. Ik heb uitgeroepen: ó HEERE! begunstig my, genees my, offchoon ik tegen U gezondigt hebi 3. HEERE myn God ! U heb ik aangeroer pen, en Gy hebt my Uwen byftand vergunt. 14. Genees my, ó HEERE! op dat myne herftelling volmaakt zy; verlos my, op dat myne verlosfing volkomen zy: daar Gy het Voorwerp myner Lofzangen zyt. . 7* Verhoor myne ftemme, ö HEERE! als ik U aanroep; heb medelyden met my en zy myn gebed goedgunstig. 2. De HEERE verhoore U ten tyde van angst: de God Jacobs neeme u in Zyne Be-; fcherming. 18. HEERE! Gy zyt naby allen dieU aanroepen, en met oprechtheid fmeeken. 19. Den verbrokenen van herte zy t Gy naby \ den neêrflachtigen beurt Gy op.  Gebeden voor byzondere gelegenheden. 369 8. De HEERE is Barmhertig en Mededogend , langmoedig om Zynen toorn te ontfteeken en onëindig in Goedertierenheid. 14. Verfterkt uwe herten, zyt onvertzaagt, en vertrouwt op den HÈ ERE. 18. Ik hoop op Uwe Verlosfing, ó HEERE! (De dagen op bladz. 9. en 151. aangeweezen, zegt men het volgende nitt. Wy fmeeken den Verheven God , trachten de mededogenheid van het Goedertierend Opperweezen te beweegen, en bidden met eerbied voor deeze Heilige Boeken Mofis, waar in de dertien Eigenfchappen van Genade met de volgende woorden vermeld zyn: 6. De HEERE hem voorbyzWeevende riep': HEERE, HEERÉ, Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waarachtig Opperweezen. 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden; vergeevende misdryven, wederfpannigheid en zonden, en (de bekeerlingen) bevrydendc. 14. Genees my, ó HÈERE! op dat myne herftelling volmaakt zy; verlos my , op dat myne verlosfmg volkomen zy, P Karang, Jchsuren. Dit betekent de fcheuringe van 't gewaad, volgens 't oud gebruik, waar van vcele voorbeelden in den Bybel aangetroffen worden. Zie . dien aangaande Uitbr. der Mondei. Wet, Verh. QMoëd katan) Hoofdfl III.  Gebeden voor byzondere gelegenheden. 385 TREURLIED, welk op de Begraafplaats gezongen word, alvoorens men hetlykvan eenen man ter aarde beftelt. ürh 6 Leevendc God en Eeuwige Opperheerfcher' Gy, die de bron des leevens zyt, ontferm U over de ziele van deezen overleedene. ö HEERE! doe deeze ziele den oord der onïterfelykheid betreeden en voor altyd aan de gelukzaligheid verknocht blyven. Genadige God! vergeef haare misdryven door Uwe oneindige Goedertierenheid; dat de deu^dzaame werken deezer ziele zig gunstiglylc voor U opdoen; dat zy in den rei der geloovigen aangenomen worde, en voor altyd aan de gelukzaligheid verknocht blyve. 6 Gy' die deeze ziele gefchapen hebt, haare goede gcheugenisfe kome tot U , bp dat zy de gunsten van haaren Vormer erlange, Hy haar niét Zyn Goddelyk licht beftraale, en m haar de Prophecye, welke Hy uitgefproken heeft, bevestiger Myne Verbintenisfe van leeven en vrede zy met haar, en dat zy voor altyd aan de gelukzaligheid verknocht blyve. Als dan, (ó zielb!) zult gy de poorten ontïlooten vinden, de verblyfplaats des vredes eh B b  386 Geleden voor byzondere gelegenheden. de wooning der ruste aanfchouwen; de vredeboden zullen u verheugt te gemoet treeden, en den Befcherm-engel uwe komst verbreiden; eene beftendige rust zult gy erlangen, en voor altyd aan de gelukzaligheid verknocht blyven.' Gy zult het dubbeld fpelonk en verders den oord der Cherubynen betreeden, alwaar u de HEERE geleiden zal en vergunnen om naar het Woud Edens te trekken; hier zult gy de vuurcolomme aantreffen, van deeze plaatfe fteeds hooger reizen, nimmer van het heilgenot aldaar berooft worden, uwe beftendige rust erlangen, en voor altyd aan de gelukzaligheid verknocht blyven. Aarts-engel Michaël zal de poorten des Heiligdoms openen, enu, 6 ziele! den HEERE tot offer toewyden; den Befcherm-engel zal zig tot de verheve plaats alwaar zig Ifraël bevind, met u vereenigen, en gy zult waardig zyn , in dat gelukkig verblyf te vertoeven, en nimmer " van het Heiligdom aldaar berooft worden; gy zult eene beftendige rust genieten, en voor altyd aan de gelukzaligheid verknocht blyven. Blyf dan verknocht aan den oord der gelukzaligheid , alwaar zy zig bevinden, die welëer in Ifraël als Priesteren, Levyten, hoofden der ballingen, opperleeraaren , ja als Godvruchtige en rechtvaardige mannen praalden. Rust; en blyf voor altyd aan de gelukzaligheid verknocht.  Gebéden voor byzondere gelegenheden. 387 pn pns ONDERWERPING AAN DEN GODDELYKEN WIL. Nahet begraavenvan eenen dooden word het volgende uitgefprooken. pftt 137. Gy zyt Rechtvaardig, 6 HEERE! en Uwe Oordeelen zyn volmaakt. 17. In alle Uwe wegen zyt Gy Rechtvaardig; en Goedertierend in alle Uwe werken. 142. Uwe Gerechtigheid is eeuwigduurend: Uwe H. Wet is de waarheid zelve. iö. Uwe Oordeelen zyn waarachtig : allen zyn zy gelyk in rechtvaardigheid. 4. De Opperheerfchappy verzelt het gebod des HEER EN; wie zoude zig vermeeten om reden Zyner Goddelyke Werken te vorderen ? 13. Voorzeker niemand zal den Èenigen God te keer gaan, daar Hy Zyne begeerte in het werk ftelt. 4. De werken des Almogende zyn volmaakt, daar alle Zyne verrichtingen rechtvaardig zyn; Hy is den God der waarheid en geenzins van onrecht: ja Hy is Oprecht en Rechtvaardig. Hy is een Rechter die volgens de waar« heid en gerechtigheid vonnist. Gezegent zy dien Getrouwen Rechter, Wiens uitfpraaken waarheid en gerechtigheid zyn. Bb 2 Pf: CXIX. CXLVi CXIX. XIX PredlVMli Job XXIIL Deut: XXXII.  I Tob XXVIII. SpreufcHI. Pf: XXXI. XXXVI. 588 Gebeden voor byzondere gelegenheden. 3EBED TOT DE RUSTE DER ZIELE VAN EENEN MAN. (Zo den overleedene door zyne godvrucht beroemt was Word dit gebed door de volgende verf en begonnen. hasnm 12. Waar is de wysheid, waar de plaatfe van het vernuft te vinden ? 13. Gelukkig den mensch die de wysheid aangetroffen ; den fterveling die het vernuft verkreegen heeft. 3*1 na 20. Hoe groot, (öHEERE!) is de goeder* tierenheid welke Gy voor Uwe vreezenden befchikt hebt; in het openbaar hebt Gy (het voordeel) bewerkt, voor de geenen die op U vertrouwen. 8. Hoe voortreffelyk is Uwe Barmhertigheid, è God! jegens hen die gerekent worden by de geenen die zig onder de fchaduwe Uwer vleugelen verbergen. 9. Zy, die het heilgenot Uwer woonin.g fmaaken, en zig in eenen ftroom van geneuchte drenken.)  Gebeden voer byzondere gelegenheden. 389 1. Een onbevlekte naam is edeler dan de zuiverde olie; ja het fterfuur beter dan den dag der geboorte. 13. Het flot aller zaaken, welken voorgedraagen zyn, is God te vreezen en Zyne geboden te betrachten; dit alleen betaamt den fterveling. 5. Dat de oprechten zig in Zyne Eere verheugen, en Hem op hunne legerftede lofzingen. nnw Dat de ziele van den overleedene ...... welke volgens Gods wille van deeze waereld afgefcheiden is, ter verhevene rustplaatfe onder de Goddelyke befeherming verfchyne: in dat zalig verblyf alwaar de heiligen en reiner?, welken na dc ontbinding der lighaamlyke deelen, dc vergeeving der misdaaden, de verwydering van wederfpannigheid en nadering van verlosfinge, gelyk het glansryk Zwerk uitblinken. Dat deeze ziele by het Opperweezen genade en barmhertigheid verwerve, en hier namaals een heilzaam aandeel geniete. De HEERE geleide haar in het welig woud Edens; de Oppervorst des aardfche Mogendheden, bejcgene haar met barmhertigheid en neeme haar onder Zyne befeherming: op dat deeze ziele de Hemelfche Glorie aanfehouwe, Zyne Glansrykc rustplaatfe bewondere en de laatere eeuwen aldaar verduure. Zy drenke zig aldaar in den ftroom der geneuchte- en blyve aan de gelukzaBb 3 Prcd: VII. XII. Pf:CXLlX.  £90 Gebeden voor byzondere gelegenheden. |oC Lvir. XXV. XXVI. Bf: !LXXVIII. (135) Zie Nota 7. ligheid verknocht. De HEERE, haar eenig erfdeel, vestige haare rustplaatfe in heerlykheid; de vrede daale op haar en op haare legerftede neder; gelyk in de H. Schrift aangetekent is: 2. De vrede genaake en treede haar te gemoet; en zy zullen op haare legerftede rusten. Alzo gefchiede het aan deeze en aan gantsch Ifraëls afgefcheidene zielen, door Gods Genade en Verzoeninge, Amen. Geduurende de zeven treurdagen, zegt men het volgende .- 8. De HEERE zal de dood voor eeuwig verbannen; de traanen van alle aangezichten doen droogen, en door het gantsch Aardryk de verachting van Zyn Volk afwenden, want Godheeft gefproken: 19. Uwe dooden zullen herleeven , Myns Volks afgeftorvenen verryzen; ontwaakt, en juicht gy die in het ftof gedolven ligt; want uwe daauw is eenen daauw van vruchtbaarheid, en de aarde zal haare dooden opwerpen. 38. Hy den Mededogenden (God,) zal de zonden vergeeven: Hy zal (ons) niet verdelgen : maar Zyne gramfchap verzachten, en Zynen toorn niet ontfteeken. Op de begraafplaats zegt men -pny Nim- «rap (125),  Gebeden voor byzondere gelegenheden. 391 GEBED TOT DE RUSTE DER ZIELE VAN EENE VROUW. ruw* 10. Wie zal eene deugdzaame vrouwe aantreffen! zy is zeldzaamer dan de edele gefteentens. 11. Het hert van haaren echtgenoot vertrouwt (volkomen) op haar; ook zal haar geen onderhoud ontbreeken. 26. Haare mond verklaart de wysheid, dc wet van genade vloeit van haare lippen. 39. Veelc vrouwen zyn deugdzaam geweest: maar deeze heeft ze allen overtroffen. 30. De bevalligheid is bedriegelyk, defchoonheid eene ydele waan; maar de vrouw die den HEERE vreest verdient den grootften lof. 31. Men gunne haar dan de vrucht haarer werken , en pryze haar onbevlekt gedrag in de vergadering! wam Dat de Goedertierene God, aan Wien genade eigen is, en die door Zyn bevel, deeze Waereld en een ander, alwaar Hy oprechte en godvruchtige vrouwen beloont, gefchapen heeft; dat dien God, ter eere Zyner Heerlykheid en Almacht, de gedachtenisfe (tot Zynen verheven Troon) doe genaaken van de achtingswaardige , deugdzaame en eerbaare vrouwe . . door last van haaren Schepper van dit leeven Bb 4 Spreuk XXXI.  Jef. LVH. XXV. XXVI. Bil iXXVIII. 3p de begraafplaats zegt men WIP trim. ü^jp 392 Gebeden voor byzondere gelegenheden. afgcfcheiden. De HEERE doe haare ziele in het. woud Eden de rust genieten; de Oppervorst der aardfche Mogendheden bejegene haar met barmhertigheid en genade; de vrede daale pp haar en haare legerftede neder; gelyk in de H. Schrift aangetekent is: . '2. De vrede genaake en treede haar te gemoet ; en zy zullen op haare legerftede rusten. Alzo gefchiede het aan deeze en aan gantsch • Israëls afgefcheidene zielen, door Gods Genade en Verzoeninge, Amen. Qeduurende de zeven treurdagen zegt men 1 man ybs 8. De HEERE zal de dood voor eeuwigverbannen: de traanen van alle aangezichten dóen droogen en door het gantsch Aardryk de. verachting'van Zyn Volk afwenden ; want' God heeft gefproken: '19. Uwe dooden zullen herleeven, Myns Volks afgeftorvenen verryzen; ontwaakt en juicht, gy die in het ftóf'gedolven ligt; want uwe daauw is eenen daauw van vruchtbaarheid , en de aarde zal haare dooden opwerpen. 3 8. Hy den Mededoge'nden ( God ,) zal de zonden vergeeven: Hy zal' ons niet verdelgen: maar Zyne gramfchap verzachten, en Zynen toorn niet ontfteeken.  Qebedenvoor byzondere gelegenheden. 393 I2 6 HEERE der Heirfchaaren zy met XLVI. wis- God Jacobs onzen Behoeder, Selah! 10 God der Hemelfche benden, gelukkig LXXXIY. den mensch dien op U betrouwt! ' I0. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst! XX, -en tyde dat wy U aanroepen. En men zegt: St31 tU^V KH> ISHp) Geduurende de zeven treurdagen, & wanneer men het Gebed ten huize dernabejlaande van dm overleedene doet, word het zeiven gelyk dagelyks geleezen, uitgezonden datmen in het ochtend gebed in iVih bladz. 125. vs. 21. van Jef. LIX. niet leest; en in plaats van Pf. LXXXV1. bladz. 131. enz. zegt men den volgenden Pfalm, waar mede ook het avond gebed begonr.en word. i. Pfalm aan den Opperzangmeester voor Pf:- XLIX. de kinderen Korachs. ' 2 Hoort naar myne woorden, o Volkeren; ayt aandachtig, gy alle, bewooneren des Aard* ryks! 3 Bb s  394 Gebeden voor by zonden'■ gelegenheden. 3. óMenfchen,die in eenen vernederden ftaat leeft; en gy, aanzienlyke onder de ftervelingen , gezaamentlyk ryken en behoefcigen! 4. Myne mond zal wysheid uitten, in de verftandige overdenkingen, welken myn hert my inboezemt, verkondigen. 5. Ik zal myn oor tot de fpreuken nygen, en myne verborgene redenen, met den zagten klank der harpe, verklaaren. 6. Waarom vrees ik voor den dag myner verantwoordinge ? het is voorzeker om dat myne geringde misdaaden my omringen. 7. Des te meer zy die op hunne have vertrouwen, op hunne groote rykdommen roemen. 8. Geen mensch zal zynen evennaasten vrykoopen, noch zyne verlosfinge van den HEERE kunnen verkrygen; 9. Want de prys eener ziele is onfchatbaar, daar het onmogelyk is, geftadig in ftand te blyven, 1 o. Noch eeuwig te leeven , en het graf te ontwyken. 11. Men ziet alömme de wyze fterven, de onweetende en zinnelooze het verderf ondergaan , daar zy hunne tydelyke fchatten aan anderen nalaaten. 12. Zy ftellen zig voor dat hunne huizen onvergangelyk zyn; dat hunne wooningen, welken zy trotfelyk hunne naamen doen draageh , de eeuwen verduuren zullen. 13. Maar het is de ftervelingen niet vergunt in deezen waan te rusten; veeleer zyn zy by de dieren vergeleeken.  Geleden voor byzondere gelegenheden- 39S 14. Deeze hunne handelwyze is loutere dwaasheid: nochtans behaagt het hunnen nakomelingen, dit dwaalfpoor onbedacht nate- volgen, Sela. 15. Gelyk het vee zullen zy affterven, en na dat de dood ze verflonden zal hebben, zullen de oprechten hun in den dageraad beheerfchen; ja hunne beeldtenisfe van de aardfche wooningen in het graf nedergedaalt, zal het verderf ondergaan. 16. Maar de HEERE zal myne ziele, als Hy ze my ontnomen heeft, van het eeuwig verderf bevrvden , Sela. 17. Men'zy niet verbaast, als men een mensch in macht ziet toeneemen, of zyn huis ten top van eere ryzen, 18. Dewyl hy als hy fterft niets zal medevoeren; zyn bezit zelfs zal hem niet achtervolgen. 19. Het voegde hem veeleer, geduurende zynen leevenstyd , zyne ziele ter deugd te wenden; men pryze den geene die dus zyn voordeel betracht. 30. (Deeze onbekeerde ziele) zal den weg haarer voorgangeren navolgen, en tot het einde der dagen, het licht niet erlangen. ai. De mensch, die door voorfpoed verblind'is, begrypt zulks niet: hy is by het redeloos dier vergeleeken. By het eindigen der zevm treur^ dagen, word het volgende, in tegenwoordigheid der naaste bloed* V«manten, gszegt.  396 Gebeden voor byzondere gelegenheden. Jef: LX. LXVI. 20. Uwe zon zal niet meer daalen, noch uwe maan zig verwyderen; want de HEERE zal u tot een eeuwig licht ftrekken, en de dagen uwer droefheid zullen geëindigt zyn. 13. Evenals eene moeder die haare kinderen vertroost, zal Ik n vertroosten, en Jerutalem uit zyn wee redden.  397 prun rnro ZEGENINGEN VOOR BYZONDERE GELEGENHEDEN. (126) Alvoorens men brood eet.' ri^ian ••• fra Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God* Meester van het Heelal! die het brood uit de aarde voortbrengt. ( De dankzegging na den eeten, is in het vervolg geplaatst; vermits deeze niet onder de geboden der Rabbynen behoort. Zie Nota I.) Vóór alle fpys van meel gemaakt, het brood uitgezonden. Gezegent zytGy, è HEERE onzen God, (126) Indien men iets geniet, of eenige aandoening , van vergenoeging of leedweezen y gevoelt, is "men verplicht, vermits alles door den Wil des HEEREN gefchied, Zvn Naam te verheerlyken ; uit dien hoofde hebben ónze Rabbynen een aantal zegeningen opgeftelt; van welken alhier een gedeelte zy>i geplaatst. Zie Nota i.  Zégéningen 393 • ' Zégéningen Meester van het Heelal! die de Verfcheiden* heid van onderhoud gefchapen hebt. Na het genuttigt te hebben. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! voor de leevensmiddelen, het onderhoud, al de veldgewasfen, het voortreöelyk, vruchtbaar en wyduitgeftrekt land, het welk Gy, door üw Welbehaagen, onzen voorouderen hebt doen bezitten. HEERE onzen God! heb medelyden met ons, Uw Volk Israël, Uwe ftad Jerufalem en den berg Zion, Zetel Uwer Heerlykheid; herfticht fpoedig in onzen leeftyd het gewyd Jerufalem, en doe ons binnen Zyne wallen wederkeeren; daar Gy een Genadig en aan allen Weldoenend Opperweezen zyt. Gezegent zyt Gy, o HEERE! voor het land, de levensmiddelen en het onderhoud. Vóór het nuttigen van alle andere fpyzen, als: vleesch, visch, enz. groentens, dranken (uitgezonden wyn) en alle vruchten, behalven de zeven die het H. land voortbrengt, aangehaalt in Deut: VUL 8. zegt men • btitw ■•■ 7ro Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! op Wiens woord alles voortgebragt is.  voor byzondere gelegenheden. 399 Na het genuttigt te hebben: nwfij ktd ••• *-m Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, die verfcheide fchepfelen gevormt hebt, en hen van al het nodige voorzorgt om ze in het leeven te behouden. Gezegent zyt Gy, die in eeuwigheid beftaat. Vóór aard-vruchten en groentens, welken men raauw nuttigt : nanici • ••• yra Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die de vruchten der aarde voortbrengt. Vóór de boomvruchten, aangehaalt in Deut: VUL 8. ph by • • • • -jm Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal, die de boomvruchten voortbrengt. Na het genuttigt te hebben: yyn by -p-D Gezegent zytGy, 6 HEERE onzen God, Meester van het. Heelal! voor den fcoörn en  4©o - Zegeningen zyne vruchten, en voor het voortrefielyk, vruchtbaar en wyd.uicgelr.rekt land, het welk Gy, door Uw Welbehaagen, onzen voorouderen hebt doen bezitten. HEERE onzen Gód ! heb medelyden met ons, Uw Volk Israël, Uwe ftad Jerufalem, den berg Zion,Zetel Uwer Heerlykheid; herfticht fpoedig in onzen leeftyd het gewyd Jerufalem, en doe ons binnen zyne wallen wederkeeren , daar Gy een Genadig en aan allen Weldoenend Opperweezen zyt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! voor de aarde en haare vruchten. AU men eene vrucht ruikt, welke een aangenaame geur heeft: nn inun "p-o Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die de vruchten een iaangenaame geur geeft. Voor welriekende boomen : Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester°van het Heelal! die welriekende boomen voortbrengt. Voor welriekende kruiden. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God,  voor byzondere gelegenheden. 401 Meester van het Heelal! die welriekende kruiden voortbrengt. Voor vermenging van welriekende kruiden en balfem: »yo trrö T13 Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die de verfcheidenheid der welriekende kruiden hebt gefchapen. Voor welriekende oliën: \BW NTO '•• "JVO Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die welriekende oliën voortbrengt. Als men den regenboog ziet ; nnnn uw ••• "frq Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, die Uwe verbindtenisfe aandachtig, Uwe belofte getrouw, en Uw Woord ftandvastig zyt» Voor onweder: maw ■■■ 71-0 Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, Wiens kracht cn Alvermogen het Heelal vervult. C c  402 Zegeningen Als men een herflelden kranke zist: ■pa Gezegent zy den Genadigen ( God,) die « tot ons, en niet tot den ftofiè heeft doen wederkeeren. Als men de Zee aanschouwt. o»n •• rwyo •*" ynz Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die de wyd-uitgeftrekle Zee hebt gefchapen. Voer vruchtbaars regens en goede tydingen t y\wn * ■ ■ ivo Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Genadig en Weldoe* nend Opperweezen! Als men zig op eene plaats bevind, alwaar onze Voorouderen wonderdaaden gebleeken zyn; ta»w rwsw •••• yra Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die op deeze plaatfe, ten voordeele onzer voorouderen, wonderdaaden hebt verricht.  voor byzondere gelegenheden. 403 Op het aanfchouwen van fchoone Voor tbr engfelen der natuur i rraaw ••• yra Gezegent zyt Gy, ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die zulke heerlyke voorwerpen in Uwe Waereld hebt voortge» bragt. Op het aanfchouwen van eenig wanfchapen voortbrengfel der natuur t fatm •••• yra Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God4 feester van het Heelal! die Uwe fchepfelen met verfchillende gedaanten vormt. Op het aanfchouwen Van bergen, rotfen en andere groote Voortbreng* felen der natuur: rmv ••■ yra Gezegent zyt Gy, ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! die het fcheppingswerk hebt voortgebragt» * * * * * * * * Ce a  4ö4 p»rt ro-o DANKZEGGING NA DEN EETEN, (Indien zig drie mannen (127) aan den disch bevinden, zegt een van hen: Toa Laat dus Hem danken, Wiens gaaven wy genooten hebben. De anderen antwoorden: •fTQ Gezegent zy Hy, Wiens gaaven wy genot)* ten hebben, en die ons, door Zyne oneindige Barmhertigheid in het leeven behoud. Deeze zegening word herhaalt door den geenen die de dankzegging uit/preekt.) (Indien 'er tien of meer mannen aan den disch zyn, zegt een van hen; Laat ons onzeïi God danken, Wiens gaaven wy genooten hebben. (127) Zie dien aangaande Uitbreiding der Mondei. W. (Btragot~) van Zegeningen, Hoofdft. VII. bladz. 45,  Dankzegging na den eeten. 405 De anderen antwoorden: • wrk yra Gezegent zy onzen God, Wiens gaaven wy genooten hebben; en die ons, door Zyne oneindige Barmhertigheid, in het leeven behoud, Deeze zegening word insgelyks herhaalt.) (Geduurende de agt Bruiloftsdagen: ntiöwrw ya* Laat ons onzen God danken, in Wiens woonplaatfe de vreugd verblyft, en Wiens gaaven wy genooten hebben. De anderen antwoorden: nnoitfrm ••■ ya Gezegent zy onzen God, in Wiens woonplaatfe de vreugd verblyft, Wiens gaaven wy genooten hebben, en die ons, door Zyne oneindige Barmhertigheid, in het leeven behoud. Deeze zegening word insgelyks herhaalt.) ( Geduurende de zeven treurdagen : om» yai Laat ons Hem danken, die de treurenden vertroost. Cc 3  406 Dankzegging na den eeten. Pf: XXXVI De anderen antwoorden: pro» yra Gezegent zy Hy, die de treurenden vertroost, Wiens gaaven wy genooten hebben, en die ons, door Zyne oneindige Barmhertigheid , in het leeven behoud. Deeze zegening word insgelyks herhaalt.) «vi yra (Gezegent in alle eeuwigheid zy Hy, Zynen Naam en Zyne Gedachtenisfe.) ffin yra Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Gy, die ons laaft en fpyst, doch niet voor onze verdiensten noch rechtvaardigheid; die Uwe weldaaden over ons uitftort, en door genade en oneindige Barmhertigheid , ons en het Heelal het onderhoud doet erlangen. 25. Gy fchenkt allen fchepfelen hun voedzel, daar Uwe Barmhertigheid eeuwig beftaat. Nimmer heeft ons Uwe Algoedheid begeeven; nooit zult Gy ons het onderhoud doen ontbreeken, daar Gy allen hun voedzel fchenkt, en een deel aan Uwe milddaadigheid doet genieten. Ja Gy voorziet genadiglyk van fpyze alle de fchepfelen door U yoortgebragt, gelyk aangetekent is:  Dankzegging m den eeten. 407 -5. Uwe (milddaadige) Hand ontfiuit Gy, om al wat leeft naar begeerte te verzadigen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die het Al van fpys voorziet. rrm HEERE onzen God! wy danken U voor het voortreffelyk , vruchtbaar en wyd-uitgeftrekt land, het welk Gy weleer onzen voorvaderen deed bezitten, en voor Uwe verbindtenisfe, Uwe H. Wet, het leeven en onderhoud; wy wyden U onze erkentenisfe, daar Gy ons uit Egyptenland geleid, uit den diensthuize verlost, Uw verbond in ons vleesch geftempelt, ons in de inftellingen Uwer begeerte onderweezen , en met het leeven en onderhoud beguns^ tigt hebt. (Geduurende het Inwydingsfeest zegt men het volgende • (HEERE! zyt gedankt) voor de nu verjaa= rende tekenen, verlosfinge, groote verrichtino-en en troostverwekkende wonderdaaden onzen voorzaaten beweezen, ten tyde van den Hoogenpriester Matatias, den zoone Jochanans der Hasmoneër, en zyne kinderen; toen zig hei trotfe ryk der Syriërs tegen de kinderen Ifraël; verzetde, om hen Uwe H. Wet te doen vergeeten en Uwe Inftellingen te overtreeden. Doo Uwe oneindige weldaaden hebt Gy Uwe Gunst Cc 4 Pf: CXLV, 1  408 Dankzegging na den eeten. genooten in hunnen angst bygeftaan; Gy hebt voor hen geftreeden, hun recht verdedigt, hunne belediging gewroken; de fterken in de macht der zwakken overgeleevert; de mindere over de talryken doen zegepraalen , de hoogmoedigen aan de rechtvaardigen, en de onreinen aan de reinen onderworpen; en de hovaardigen in de macht van hen die Uwe H. Wet naarkomen, geftelt: waar door het Heelal Uwen Heiligen en Geduchten Naam bewonderde, en Gy Uw volk Ifraël eene vermaarde bevryding, 20 helder als den dageraad, vergunt hebt. Hierna kwamen Uwe Uitverkoorenen in den Tempel, reinigden Uw Heiligdom, ftaken de lampen in de voorpoorte Uws Huize aan, en fielden deeze agt dagen tot viering en inwyding. (Ten hunnen voordeele) hebt Gy tekenen en wonderdaaden volbragt: ook zullen wy Uwen Geduchten Naam geftadig looven.) ( Op het Lotenfeest zegt men 't volgende : o*wn by (HEERE! zyt gedankt) voor de nu verjaarende tekenen , verlosfinge , groote verrichtingen en troostverwekkende wonderdaaden onzen voorzaaten beweezen, ten tyde van Mordechay en Ester in de Hoofdftad Sufan, toen zig den boozen Haman tegen alle de Jooden, zonder ouderdom noch kunne te ontzien , verzetde, om hen op éënen dag, naamentlyk: den dertienden der maand Jdar, te verdelgen, te veï-  Dankzegging na den 'eetën. 409 moorden, te vernietigen en hunne goederen verbeurt te verklaaren; maar Gy hebt door Uwe oneindige Barmhertigheid, zyn opzet verydelt, zyn doelwit vernietigt en hem zyne welverdiende ftraffe met de koorde doen betaalen; zo dat hy en zyne zoonen ter galge verweezen wierden. Hier door hebt Gy, (ten voordeele van Uw verkooren volk,) tekenen en wonderdaaden volbragt; ook zullen wy Uwen Geduchten Naam geftadig looven.) ban bjn o HEERE onzen God! wy danken U en verheerlyken Uwen Naam voor alle deeze weldaaden; gelyk aangetekent is; 10. Als gy gegecten hebt en verzadigt zyt, zult 'gy den HEERE uwen God, voor het vruchtbaar Land het welk Hy u gegeeven heeft, uwe erkentenisfe betuigen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! voor het Land en de fpyze. om HEERE onzen God! ontferm U over ons, Uw Volk Ifraël, Uwe Stad Jerufalem, den Berg Zion, Zetel Uwer Heerlykheid, en over Uwen voortreffelyken H. Tempel, alwaar Uwen Naam wierd aangebeden, ö Vader, onze Geleidsheer! die ons genadiglykhet onderhoud fchenkt; bevryd ons fpoedig van alle rampen ; laat ons nietbeftaan der menfehen gaaven noch byftand, daar hun verwyt hunne weldaaden te boven Cc 5 Deut:VIIL  4io Dankzegging na den eet en. gaat; maar dat wy alleen van Uwe milddaadige Almogende en Hulpryke Hand afhangen, op dat wy hier noch hier namaals nimmer te bloozen hebben; herftel fpoedig de regeering van den Huize Davids Uwen Gezalfde. ( Op den Sabbatdag zegt men 6 HEERE onzen God! het behaage U, ons in Uwe Geboden te doen bereidwillig zyn, en voornaamentlyk in het waarneemen van den Sabbat, die eenen heuchelyken en heiligen dag voor U is, waarop wy, volgens Uwe Goddelyke Inftellingen, alle werk ftaaken; dat geen angst noch kommer onze rust verftoore; maar geheng, ó Gy die den a'.gemeenen Vertrooster zyt! dat wy van de vertroostinge Zions oogge* tuigen mogen zyn.) (Op het Nieuwemaansfeest zegt men het volgende: Onze en onzer vaderen God! dat op dit Nieuwemaansfeest onze gedachtenisfe, die onzer voorouderen, die van Uwe Stad Jerufalem , die des Gezalfden den zoone Davids Uwen Dienaar en die van Uw volk Israël, tot heil, genade en Goedertierenheid voor U genaaken , voor U verfchyne, en voor U welgevallig moge zyn. Almogend Opperweezenï  Dankzegging na den eeten. 411 gedenk ons op dees dag ten goede, bezoek ons met Zegening en begunstig ons met een voorfpoedig leeven, en met het Woord van Heil en Barmhertigheid. ö Weldoenende en Genade b'ewyzende Schepper! erbarm U onzer, behandel ons met medelyden en verlos ons: daar onze hoop alleen op U gevestigt is.) (Indien iemand het zy door krankheid als anderzins niet in ftaat is, cm den vast dag van Ab te houden , is hy verplicht l\et volgende alhier in te voegen. om ö HEERE onzen God! vertroost de treu» renden Zions , de weemoedigen over Jerufalem , en de verwoeste, verachte en verlaatene Stad, welke van haare kinderen berooft is. Zy is ten vollen van droefheid getroffen, gelyk eene onvruchtbaare vrouwe welke nooit gebaart heefc, aan den fmaad der trotfehen is zy overgelevert, en de afgoden dienaaren tot prooije geworden. Uw Volk Israël is door hun zwaard verdelgt, de Godvreezenden wterden trotfelyk omgebragt: dus fchreid Zion bitterlyk, en Jerufalem heft de klaagende ftemme : myn hert, myn bedrukt hert treurt over haare verflaagenen; myne 'ingewanden zyn over haare neêrgevelden ontftelt; want Gy, 6 HEERE hebtze door 't vuur doen verteeren , en zult ze eens in het midden de? Vlammen herdichten-, gelyk aangetekent is:  .ïach: II. Jef: LXVI. 412 Dankzegging na. den 'eeten. 9. Dus fpreekt de HEERE: Ik zal haar tot een wal van vuur verftrekken; en 'er met Mynen (vollen) luister in verfchynen.) (Geduurende de zeven treurdagen, word de dankzegging alhier met de volgende afdeeling geeindigt uitgenomen des Sabbats. om ó HEERE onzen God! vertroost de treurenden Zions, de weemoedigen over Jerufalem , en hen die zig tans in deeze ontfteltenisfe bevinden; ftaa hen by in hun wee, en verheug hen in hunne rampfpoed; gelyk aangetekent is. 13. Even als eene moeder die haare kinderen troost zal Ik u vertroosten; en Jerufalem uit zyn wee redden. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die de treurenden byftaat, en Jerufalem (zo wy hoopen ) in onze dagen zult herdichten, Amen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Hemelfche Vader, onze fterkte, onze Verlosfer, Heilige Voor(tander Jacobs , Leevend en Goedertierend Opperweezen, God der waarheid! die de rechtvaardigheid betracht, en de zielen tot zig neemt; Uwe Heerfchappyë ftrekt zig over het Heelal , om Uwen wil te volbrengen. Wy erkennen ons Uw volk en Uwe dienaaren; dus is het onze plicht U te looven en te verheerlyken; Gy, die de rampen afwend!  Dankzegging na den eet en. 413 Sêrwvder, door Uwe Barmhertigheid, van ons en gantsch Uw Volk Israël, alle deerniswaardige toevallen. ó Gy die vrede uit den Hemel doet nederdaalen ' Vchenk ons en geheel Israël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Uwe Goedertierenheid, Amen!) Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die door Uwe Barmhertigheid Jerufalemherfticht, Amen.) nyS •••• Gezegent in alle eeuwigheid zyt Gy , 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! Hemelfche Vader, Almogende Vorst, Schepper en Verlosfer, Heilige Jacobs, Geleidsheer Israëls' Gy zyt het Weldaadig en Barmhertig Öpperweezert , welk ons dagelyks en ten allen tyden Uwe Gunsten doet blyken , ons met weldaaden, genade, en barmhertigheid bejegent, en verlosfinge voorfpoed en heil fchenkt. ö Barmhertige (God!) Gy word op den troon Uwer Heerlykheid geroemt. ö Barmhertige (God!) Gy word in den •Hemel en op Aarde geëert. ó Barmhertige (God!) Gy word in alle genachten gepreezen. . ó Barmhertige (God!) Verhef Uw Volk in luister. „ . , .. ö Barmhertige (God!) in alle eeuwigheid Word Gy door ons verheven. ó Barmhertige (God!) onderhoud ons in ö Barmhertige (God!) bevestig den vrede onder ons.  414 Dankzegging na den eeten, 6 Barmhertige (God!) doe ons in alle onzé onderneemingen fiaagen. ö Barmhertige (God!) geleid ons met voor'ïpoed in alle onze paden. 6 Barmhertige (God!) onthef ons fpoedig van het juk der volkeren. Ö Barmhertige (God!) doe ons haastiglyk naar ons land zegepraalend' wederkeeren. ö Barmhertige (God!) zend ons eene volmaakte herftelling. ó Barmhertige ( God!) reik ons Uwe milddaadige Hand toe. ö Barmhertige (God!) zegen een iegelyk van ons door Uwen Geduchten Naam, gelyk Gy weleer den Aartsvaderen Abraham, Ifaac en Jacob in alle opzichten gezegent hebt. Het behaage U, ons gezaamentlyk dit volkomen Heil te doen erlangen; dit zy Uw welgevallen , Amen. ó Barmhertige (God!) fpreid Uwe vredetent over ons. 6 Barmhertige ( God!) vestig Uwe liefde en H. Wet in ons hert, op dat wy niet tot zonden overgaan. ö Barmhertige (God!) vervul onze vierigfte wenfchen ten goede. (Des Sabbats. 6* Barmhertige (God!) doe ons hier namaals een aandeel, dat alleen uit heil en rust beftaat ? erlangen.) (Wmneereen genodigden de dank*  Dankzegging na den eeten. 415 zegging doet, voegt hy 'er het vol* gende by. 6 Barmhertige (God!) doe Uwen Zegen over deezen disch, aan welken wy gezeten zyn, nederdaalen, en dat alle waereldfche vergenoeging 'er by heerfche; mogt hy den gastvryën disch van vader Abraham evenaaren, aan welken alle nooddruftigen, met fpys en drank, in overvloed onthaalt wierden. ó Barmhertige (God!) zegen insgelyks den meester van dit huis met zyne echtgenoote en kinderen, en al wat hem is; lang mogen zyne kinderen leeven, en zyne bezittingen in waarde blyven, op dat hy noch in dit noch in een ander leeven te bloozen hebbe. Geheng dat zyne goederen onder zyn bereik toeneemcn, en geen onheil zyne onderneemingen doe mislukken; hy vervaüe nooit tot overtreedinge, en blyve fteeds van verzoekingen beveiligt.) ó Barmhertige (God!) behoud ons in het leeven, doe ons waardig zyn om van de komste van den Mesfias, en de herftichtinge dos Heiligdoms, ooggetuigen te mogen weezen, en de gelukzaaligheid te bezitten. 51. Gyzyt het, die het heil Uwer Heerfchappyë vergroot, en eeuwig Uwen gezalfde Davids en zyne nagedacht met goedertierenheid behandelt. 11. De jonge leeuwen, (hoe fterk) lyden nochtans fmerte en hongersnood: maar her die den HEERE nafoeuren, is het nodigÉ nimmer ontzegt, 2 Sarnl XXXI. Pf: XXXIV.  416 Dankzegging na den eet en. XXXVII. a Kon: IV. Pf: CXV. Jer: XVII. Pf: XXIX. Pf: CXXXVI. CVII. 25. Van myne jeugd af tot in mynen ouderdom , heb ik nimmer den rechtvaardige verlaaten, noch zyne nazaaten, hunne fpyze zoekende, vernomen. 16. Veeleer is hy, altyd door liefdaadigheid aangefpoort, genegen zynen evennaasten van het zyne te leenen, en zyne nakomelingen ftrekken tot zegening. Dat de fpyze en drank, welke wy genooten hebben, tot verzadiging en herftelling gedye; en het geen wy hier overlaaten tot zegen verftrekke; gelyk in de H. Schrift.aangetekent is: 44. Hy fchafte hen voor, en zy aten, en lieten fpyze over volgens het woord des HEEREN. 15. Dat de Allerhoogfie, de Schepper van Hemel en Aarde, ü met Zynen zegen bekroone. 7. Gezegent zy den mensch die zig op den HEERE betrouwt voorzeker zynen God za! hem tot heul ftrekken. ir. Dc HEERE zal Zyn Volk de kracht toezenden j- en het met den vrede zegenen. I tnfi r. Looft den HEERE dewyl Hy Goedertierend is, en Zyfte Barmhertigheid eeuwig beftaat. 9. Hy verkwikt de verffagene van herten, en verzadigt de hongerige met overvloed.  Dankzegging na den eetèn. 417 De geen die de dankzegging uitgefproken heeft, neemt een kelk met wyn in de hand en vervolgt 1 T\W> D*Ö 13. Ik zal den beker des heils heffen, cti Gods'verlosfing in het openbaar vieren. Welk is het gevoelen onzer Heeren ? Gezegent zyt Gy, ó HEERE onzen God; Meester van het Heelal! die de vrucht des wynftoks gefchapen hebt. Na van dtn wyn genuttigt te hebben , fpreekt hy dé volgende Zegening uit. ^rt by • • • • tv* Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onzen God, Meester van het Heelal! voor den wynftok ert zyne vruchten, het veldgewas, het voortreffelyk, vruchtbaar en wyduitgeftrekt land, het welk Gy door Uw welbehaagen, Uw Volk Israël hebt doen bezitten', op dat het zyne voortbrengfelen zoude genieten, en zig van zynen overvloed verzadigen. HEERE onzen God! heb medelyden met ons, Uw Volk IIsraël, Uwe ftad Jerufalem, den berg Zion Zetel Uwer Heerlykheid, Uwen Altaar en HeiD d cxvi,  4i 8 Dankzegging na den eet en, ligdom; herfticht fpoedig in onzen leeftyd het gewyd Jerufalem, doe ons aldaar wederkeeren , verheug ons binnen Zyne wallen en verzadig ons met Zynen overvloed, op dat wy het waar geluk mogen fmaaken, en U met een zuiver herte voor deeze gunsten danken. ( Des Sabbats zegt men t Het behaage U, ons op deezen Rustdag in Uwe geboden bereidwillig te doen zyn;) ( Qp het Nieuwemaansfeest zegt men t Gedenk ons, op dit Nieuwemaansfeest ten goede;) Daar Gy een Genadig en aan allen Weldoenend Opperweezen zyt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! voor het Land, en de vrueht des wynftoks.  419 VOORSCHRIFT VAN DEN KADIS (128). D en Geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe gadis «vip (Heiliging.} Ziehier een onzer öudfte Chaldecuwfche Gebeden; in het welk men Gods Heiligheid erkent, en, onder andere flneekmgen, voor de: hörftichting des Tempels bid. Het word dikwyls, als zynde een der voornaamfte ftukken, geduurende den Dienst in de gebeden herhaalt, en by de aangeweezen tekens * antwoord de Gemeente: Amen Van dit gebed zyn vyf onderfcheidene opftellen, te weeten • 1. s»^ 'wip Le'éla- 2- dU Derabanan. 3. ** Kad[s TfabfL * H mi *nS* khs Kadis Jehefelama raba. En 5- «*" nnii Kadis Dehu atid. r Het eerfte word na het leezen m het Boek-mofis , rneesttyds voor de nvoy Amida en altyd voor de cpa ^{fttvlede word niet gezegt dan na het leezen hl de fchriften of verklaaringen der Rabbynen. Het derde word'alleen door den Voorleezer eens by eiken dienst gezegt. . B Het vierdet niet dan na het leezen m de H. Schrift. En het vyfde, na eene begraafenisfe, en op den VlS wo^nniet, dan in byzyn van ten minsten tienmannen van dertien jaar en daarenboven gezegt, Dd s  420 Voorschrift van den Kadis. Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftycf, (Eerwaarde Vergadering!) en in die des geheelen Huize Ifraëls, haasciglyk den Mesfias naderen, Amen! Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle Zegeningen, Eer- en Lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen. Den Geduchten Naam (des HEEREN1) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen Ieeftyd, ( Eerwaarde Vergadering!) en in die des geheelen Huize Ifraëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen. Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle Zegeningen, Eer- en Lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen. De Goedertierenheid, Genade en Barmhertigheid des Beheerfchers van Hemel en Aarde, verfpreide zig over ons, over geheel Ifraël, over onze leeraaren, hunne leerlingen en op-  Voorfchrift van den Kadis. 421 volgeren, welken zig in de Heilige Wet o effenen; zo wel zy die hier als op andere plaatfen hun verblyf houden, Amen. De Hemelfche vrede, het leeven , de overvloed , de zaligheid, de vertroosting , de verlosfing, de herftelling, de vergiffenis en de voorfpoed worde ons en gantsch Ifraël gefehonken, Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen, fchenke ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! Den Geduchten Naam (des HEEREN) wor4e door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen yoortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy do,e Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen Ieeftyd, ( Eerwaarde Vergadering!) enjn die .des geheelen Huize Ifraëls , haastiglyk den Mesfias naderen , Amen! Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle Zegeningen, Eer- en Lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, ver? heerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen. Dat de gebeden en fmeekingen van den geheelen Huize Ifraëls, door zynen Hemelfchcn Vader aangenomen mogen worden, Amen! Dd 3  422 Voorfchrift van den Kadis. De Hemelfche vrede, het leeven, de overvloed, de zaligheid, de vertroosting, de ver-, losfing, de herftelling , de vergiffenis en de voorfpoed worde ons en gantsch Ifraël gefehonken, Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaa» len, fchenke ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertie* renheid, Amen! «ai «öto »n* wnp Den Geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent-, Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen Ieeftyd, (Eerwaarde Vergadering) en in die des geheelen Huize Ifraëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen! Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle Zegeningen, Eer- en Lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft , verciert, verheven , verheerlykt , geëerbiedigt en gepreezen, Amen. De Hemelfche vrede, het leeven, de overvloed, de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing, de herftelling, de vergiftenis en de voorfpoed worde ons en gantsch Ifraël gefchon» ken, Amen!  Voorfchrift van den Kadis. 423 Hy, die vrede wit den Hemel doet nederdaalen, fchenkc ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! n»ny NlfTI tt?Hp Den Geduchten Naam (des HEEREN) worde verheerlykt en geheiligt. * Hy zal de Waereld vernieuwen, dc dooden. doen verryzen, Zyn Heiligdom herdichten, de leevenden vrykoopcn, jerufalem uk het puin verheffen, den afgodendienst uitrooijen, en het waar geloof in zynen luister herftellen; dit alles gefchiede in uwen Ieeftydi (Eerwaarde Vergadering !) en in die van den geheelen Huize Ifraëls, op dat den Mesfias haastiglyk nadere, Amen ! Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle Zegeningen, Eer- en Lofdichten, en ver» troostingen welke men in het Heelal kan uit* fpreeken gelooft , verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen. Dat het zwaard, de hongersnood en fterfte 'zig van ons verwyderc; en wy, deeze Vergadering en gantsch Ifraël van booze krankheden bevryd mogen blyven, Amen! De Hemelfche vrede, het leeven, de overvloed, de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing, de herftelling, de vergiffenis en de Dd 4  424 Voorschrift van den Kadis, voorfpoed worde ons en gantsch Ifraël gefehonken , Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen, fchenke ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertie^> renheid, Amen! Einde van het Eerfte Deel  42S nntasm nwis rrf? jWè/ £ 3. ni:xnnn7jef:XL.a7. tot ,\U. 16. 4. nnst nW«laKon:IV. 1. tot 23- v T 5. -m T»ni 1 Kon: *• 1. tot 3/[. _ ••; > 1 6. «V?»Mal:I, 1. I tot II. 7.  428 Tafel der Afdeelingen, enz. 7- 3p5?»iW) van XXVIII. ! 10. tot XXXII. 3. »• apynbüïIvanXXXII. 4. tot het einde van XXXVI. 9-3py»3ü*lvan XXXVII. 1. tot het einde van XL. I0' Ypö W van XLI- I- tot XLIV. 17. 11. van XLIV. ig.tot XLVII. 27. 3 2. 3pV» *M»1 van XLVII. , 28. tot het einde van pe-j neüs. ' Exodus. 13- ftïÖW hbifj Exodus Ij I. tot VI. 1. J4- van VI. 2. tot' het einde van IX. 15- ASns btftfcvanX. 1. tot XIII. 16. 16- rwn »m van xin. 17-tothet einde van XVII. J7- nn'Jjaty*"! vanXVIII. 1. tot het einde van XX 18. D»fcBB?»n rfoxi van XXL 1. tot het einde van XXIV. 19- nörüV van Ix- l' tot het einde van XI. 27. van XII. 1. tol het einde van XIII. 28. yïSa van XIV. i. to het einde van XV. 29- nïö nn«van xy*-1 tot het einde van XVill 30. nwnp van X1X- 1 tot het einde van AA. 31. 1»X van XXI. 1. to het einde van XXIV. 32. im van XXV. 1. to XXVI. 2. 33- inpfQ van XXVI. 3 tot het einde vanLeviticus Numeri. 34 van Numerus I. I. tot IV. 20. 3*5. Ntttt van IV. 21. tot het einde van VII. 36. nnbyro van vnj i. tot het einde van XII. 37. *fo rhv van XIII. 1. tot het einde van XV. 38. Hip van XVI, 1. tol het einde van XVIII. 39- npn van XIX. 1. toi XXII. 1. cp> p1» van XXII 2. to XXV. 9. 41. Om*D van XXV. 10 tot XXX. t. .24. 1t Dy Jef: XLIII. 21. tot XLIV. 23. 25. « i"D Jen VII. 21. tot VUL'3. cn IX. 22, 23. 26. in Tiy ïp',l 2 SamVI: 1. tot 19. 27. 2 Kon: IV. 42. tot V. 19. 28. o»tt?Jit ny3"li*l2Kon: VIL 3. tot het einde. 29. nnsi • • • • w *n»1 Ezech: XXII. 1 tot 16. 3°. rnKp-*' W»Ezech: XX. 2. tot 20.. 131. D'lSn DJrOiT) Ezech: XLIV. 15. tot het einde. 132. irroan* "jön»i Jcr: XXXII. 6. tot 27. . . 33. wi »ty w Jcr- xvr- .1 19. tot XVII. ï4- 34. isba n>ro Hofca ir. i. tot 22. 35. ma w>x »n*i Rich!?-' Xlll. 2. tot het einde. 36. »n)3ï?l Zach: U14. tot IV. 7. 37. ytsnn» rouw Jor. h. 1. tot het einde. 38. baviV "iök'1 i Sam: XI. 14. tot XU. 22. 39. ny?in nns»i Richt: XI. 1. tot 33- 40. nnxü rwn mici» v. 6. tot VI. 8. 41. nn*n " ti i koni XVIII. 46. tot het eind* van XIX.  43° Tafél der Afdeelingen, ênz. Deutronominm. *P~ nHöö van XXX. 2. tot het einde van XXXII 43- *i?DÖ van XXXIII. 1. tot het einde vanNumerus. 44- 0»*iai Deutr: L 1. tot Hl. 22.- 45- UnPlNl van III. 23. tot VII. 11. 46. Spy van VII. 12. tot XI. 25. 47- PIK*) van XI. 26. tot XVI. 17. 48. DHDBV van XVI. 18. tot XXI. 9. 49- *3 van XXI. 10. tot het einde van XXV. 50. jon n van xxvi. i. tot XXIX. 8. 51. Qiy£i BUN van XXIX. 9. tot het einde van XXX. 52. ■ftVj varf XXXI. 1. tot het einde. 53- 1^*T4*n van XXXII. 1. tot het einde. «4- rÖ-Dfl nWl van XXXIII. 1. tot het einde van Deutronomium. 42. irra-i* nïnjer: i. f. tot H. 3. 43- »» TQTI IJ)!»» Jer: II. 4. tot 28. en IV. 1, 2. 44- IfW» ptn Jef: L 1. tot 27. 45. nam iaru Jef: xl. i. tot 27. 40. nnt naam Jef: xlix. 14. tet li. 3. 47- mj?D n»W Jef: liv. 11. tot lv. 5. 48. 'üjn Jef: li. 12. tot lu. 12. 49. mpy *n jen liv. i. tot 10. 50. »aip Jef; lx. tot het einde. 51. WttW WW Jef: lxi. 10. f t lxiii. 9. 52. rOW Ozea xiv. 2. tot het einde, en Micha vii. ' 18. 19. 20. 53- Tn-DTla Sam: xxii. 1. tót het einde. 54- »n»l lof: i. 1. tot 9.  43* L TS T van eenige Haphtharot voor byzondere gelegenheden. t. Als 't Nieuwemaansfeest op Sabbat is, zegt men in plaats van de wéekelykfche Haphthara H3 D*Ött?n w Jef: 'LXVI. tot het einde. a. Indien 't den volgenden dag Nieuwemaansfeest is, zegt men die van WIH "1HD Machar Chodes, dewelke aanvangt inJHI» V? "löiH i Sam: XX. 18. tot het einde. 3. De Sabbat van het Inwydingsfeest zegt men Tintt?"! Zach: H. 14. tot IV. 7. 4. Indien het den agtften dag van het Inwydingsfeest mede Sabbat is, zegt men DYI'n ÜSW 1 Kon: VII. 40. tot 50. 5. De Sabbat der Sikkelen (zie bladz. 318) zegt men SJTin* M-D»l 2 Kon: XI: 17. tot XII. 17. 6. De Sabbat der Geheugenisfe van Amalek zegt men TIÏW lt SNIB» 1 Sam: XV. f. tot 34. 7. De Sabbat van de Roode Vaarze, zegt men •jNIW n»3Ö"W p*" »n»1Ezech:XXXVI.ió. tot 36. 8. De Sabbat voor de Eerfte Maand zegt men fi3 ptt?N"Q *'' "ION Ezech: XLV. 18. totXLVI. 15. 9. De Sabbat gcnaamt bvUfl niï? groote Sabbat, zegt men V7 rO")5J1 Mak W- 4-tot net einde-  43* Alphdbetifche Lyst der Hebreéwvfche benaamingen, verklaart in het Eerfte Deel. A. Amen - - Bladz. 14 Amida ----- 83 Arbith ----- 157 Aron Hakodes. Z. Echal. B. Bediel Vajaabor. - 168 Echal. - - - - - 11c G. Gemara - - - - 18 Gietiet - - - - 14c H. Habdala - - - - 273 Halel ----- 283 Halelujah - - - - 54 Haphtarah - - - - 221 en 42f Hirub 18: K. Kadis - - 14 en 41 c Keria 38, Kidoes 19: L. Lamnatfeah - - - 5' M. Mahalot - - - - 133 Meënfebah - - - 186 Mincha - 147 Mikra - - - - - 18 Misna ----- - 18 Moefaph - - - - 231 N. Nephtelat Apaïm. - 113 P. Parafat Hatamid - - 28 Parasfa ----- 425 Pidjon Haben - - 354 Pitoem Hakctoret - 29 S. Sabeiï Mafanan - - 191 Sachrit - - 15 Sela - - - - - 11 Selichot - - - - 166 T. Thalct 7 Tebai ----- 120 Tefielicn - - - - 8 Tekufa - - - - 88 Tfietfiet - - - - 7  MJLJUaWTZER VAN HET EERSTE DEEL. e dertien Geloofsjlukken. . Bladz. i Smeekdichten, Bakasfot 4 4 Zegeningen. 6 Smeekingen, Techienot. . . i . . i $ Ochtend Gebed 15 Dagelyksch-offer 2 8 Vermenging van 't Reukoffer., Pitoem Haketoret 29 Gezegent op wiens woord, Barug feamar. 56 6 Onze Opperheer, Jistabach. ... 72 Hoor 6 Israël, Semah 78 Amida 83 Onzevader, Abinu Malkenu. ... 99 Voor 'sMaandags en Donderdags. . 10a De Verlosfer zal enz. Oeba Lezion. . 125 *s Daags na de drie Hoogtyden, Isruchag. 129 ■ 1 r' den grooten Verzoendag. , 130 Pfalmen voor ieder dag 134 Ons betaamt het,'Alena Lefabeach. . 145 Middag Gebed 147 , Avond Gebed 157 Verzoenings Gebed, Selichot. . . * * i6@ E e  434 BLADWYZEË Gebed atvcorens ÖV. Hamapiel; . Bladz. 174 Uuren voor den ingang van Sabbat. . ; 118 Avond Gebed voor den Sabbat 17 & Amida 185 Verkorting der zeven, Meên Seba. . . 187 Men pryze enz., Jigdal 189 Heiliging, Kidus 190 Ochtend Gebed voor den Sabbat. . . . 192 Ö HEERE! enz. Nismat. . * . . 205 Amida. . 4 ........ 219 Zegening voor de Haphthara. . . . 222 Gebed voor \r Lands Overheid, Hanoten. 224 Zegening over de Gemeente 226 Afkondiging voor 't Nieuyvemaansfeest, ' Jehi ratfon. 227 - de Vastdagen,kc\\cm. 228 Bygevoegt Gebed, Musfaph 231 Meester van 't Heelal, Adon olam. . 236 Heiliging, Kidus 237 Middag Gebed voor den Sabbat. . . . 238 Amida 239 Gebed voor den uitgang van den Sabbat. . 242 • Affcheiding, Habdala. ....... 273 Zegening over de nieuwe Maan. . . . 275 Avond Gebed voor 't Nieuwemaansfeest. * 119 Ilalel 283 Afdeeling, Parasfa 291 Bygevoegt Gebed, Musfaph 293 Sabbat en Nieuwemaansfeest 297 Inwydingsfeest, Hanuca 303 Afdeelingen, Parasfiot 305 Nieuwe Maan en Inwydingsfeest. . . . 316 Sabbat, en Inwydingsfeest. . . . . . 316y Sabbat Nicuwemaans- en Inwydingsfeest. . 3^7  VAN HET EERSTE DEEL, 435 De vier byzondere Sabbatdagen. . Bladz. 318 6 God, niets evenaart U, Mi kamocha . 320 Avond. Gebed voor 't Lotenfeest, Purim. 33$ Afdeeling, Parasfa. ... .... 337 Middag Gebed. enz. . . 1 . . . * 339 Gebeden voor byzondere Vastdagen. . . 340 ■ —— de Befnydenisfe 348 Vrykoopinge, Pidjon Haben 354 Naamgeeving eener Dochter. .... 356 Zegening over 't Huwelyk. *. 4' * * « 358 Pfalm voor de Bruiloftsdagen 36"! Gebed voor de Landreizigers. . . i . 36J Zeereizigers. . .... $64 Dankzegging, Hagomel 366 Gebed voor de kranken; voor een Man. 367 — Vrouw. 372 ' S-i — Vrouw in baarensnood 375 Naams-verandering. 378 Bekentenisfe voor een kranken die zig in doodsgevaar bevind «379 Keria * .... 384 Treurlied op de begraafplaats. . . . 385 Onderwerping aan dm Godd: wil, Siddoek hadin * 387 Tot de ruste der ziele van een Man. . . 388 i eene Vrouw.. . 391 Pfalm voor de treurdagen 303 Zegeningen voor byzondere gelegenheden. . 397 Dankzegging na den eeten. ..... 404 Voorfchrift van den Kadis 419 Kadis Leëla 419 ■ Derabanan 420 ———Titkabal 421 Ee 2  435 BLADWYZER VAN HET EERSTEDEEL* Kadis Jehe Selama Rabba. Blfl^ ' Dehuatid. * B,adz* 4^2 Tafel pan deParasüote' -' • ' - • 423 • • * * • • 43* keurigheid des Leezérs te ! Sf ' °? de naau^- • by het laJ!VetlV$S. ^ een  VERBETERINGEN EN DRUKFEILEN. Voorrede Bladz. Eerfte Deel. Bladz. XXIV. 4de reScl van °nder^ inEgvpten lees by den uittogt van Egypten. i Art i regel 3. uitgeftrektheid en wee' tenfehap, lees uitgellrektheid in weeten- 7. in de Nota No. 2. Num: XV. 37- UeS 3. Neh: \\. 33. lees als in 't 3de Deel op to. vs^iL' van het lam, lees van het .lam ten brandoffer. , vs 0 als tweede Deel op bladz. 100. 12 vs 4 nogtans van daar heenvoeren, lees nogtans verzaamelen en van daar heenvoorcn. , ... Trr ic Nota No- 3^. ^ Allerheiltgfie Waaren, "lees