GEBEDEN DER PORTÜGEESCHE JOODEN. I: ^-"~"-■"^^l TWEA.Dc. DEEL. fc   GEBEDEN DER POlllIGEESCHE JOODEN, DOOR EEN 300DSCH GENOOTSCHAP UIT HET HEBREEÜWSCH VERTAALT. ÏWEEDE DEEL. 'SGRAAVENHJAGE, BY LION COHEN. M D C C X C L $ïiï O&rooy.   INHOUD VAN HET TWEEDE JDEEJL. H1RUB WEGENS HET BEREIDEN DER SPYZE. ZEGENINGEN EN PLECHTIGHEDEN YOOR HET PAASCHFEEST. ALGEMEENE GEBEDEN VOOR DE HOOGTYDS- EN MIDDENDAGEN. PLECHTIGHEID VOOR DE TWEE EERSTE AVONDEN VAN 'T FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. BYZONDERE GEBEDEN VOOR DE HOOGTYDS- EN MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. BYZONDERE GEBEDEN VOOR HET FEEST DER WEEKEN. BYZONDERE GEBEDEN VOOR DE HOORTYDS- EN MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DER HUTTEN. * 2  BYZONDERE GEBEDEN VOOR DEN AGTSTEN DAG, FEEST VAN ONTHOUDING. BYZONDERE GEBEDEN VOOR DEN DAG VAN DE VREUGDE DER WET. VOORSCHRIFT VAN DEN KADIS.  HIRUB (i) WEGENS HET BEREIDEN DER SPYZE. Indien een der Hoogtydsdagen op Vrydag invalt, is ons voorgefchreeven, 's daags vóór het Feest, een JJuk brood en fpys, het zy vleesch, visch, eijeren als anderzins af tezonderen ; en het, na 'er de volgende Zegening over uitgefproken te hebben, tot den Sabbat te bewaaren. Gczegent zyt Gy, 6 HE ERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe Geboden geheiligt en het Gebod der Hirub bevolen hebt. C i) Hirub 3wj? ( Vermenging ). Dit is een der 7 Rabbynfche Geboden, gelykinhet eerfte deel bladz. 6. verklaart is. Onder het woord Hirub zyn verfcheide geboden begreepen ; van één hebben wy reeds geWag gemaakt in het eerftc deel bladz. 182. en dit, welk wy alhier vermelden, is aangaande het bereiden van lpyze. A  a Hïrub wegens het bereiden der fpyze. vtxm pa Door cleeze Hirub is ons en gantsch Ifraè'1, hier ter plaatfë woonende, geoorlooft brood te bakken, de fpyze te bereiden, de lichten aan te fteeken, en op dc Uoogtydsdagen a! het nodige tot den Sabbat te vervaardigen.  hos pprï ZEGENINGEN EN PLECHTIGHEDEN voor het PAASCHFEEST, van den 14^ Nisfan, is ons bevolen at het gereezene uit alle de plaat/en van ons gebied te rooijen. AlVoorens men dit -gebod waarneemt, /preekt men de volgende Zegening uit: doch indien het Paaschfeest op Sabbat is, word dit gebod op den avond van den 13*." waargenomen. ytlfa •••• yra Cjïezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God\ Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe Geboden geheiligt, en bevolen hebt het Hamets (3) uit te rooijen. (2) den avond. Dient eens voor altyd aangemerkt te worden, dat volgens onze ftelling, alle Sagen met den avond te vooren aanvangen ; gelyk reeds by de Schcpplnge plaats gehad heeft, en uit de woorden van den Text zeiven blykt. Het was avond en het was ochtend enz. (3) Hamets yon. Door deeze benaaming worden vyt' foorten van graanen begreepen, wanneer zy door water gereezen of geduwrende een zekeren tyd niet het zelve gemengt zyn; deeze graanen zyfi: tarwe, fpelt, garst, rogge en haver. Zie dien aangaande Maimoni'les I. deel, wetten over het ongezuurd en gezuurd. Hoofdjl. V. A 2 By het vallen van den avond (2)  4 Zegeti. en Plechtigh. voor het Paaschf. Na dit gebod zeer naauwkeürig waargenomen te hebben, zegt men het volgende: (4) KTÖH Sa Dat al het Hamira het welk onder myn gebied berust, en ik niet vernomen noch uitgerooit heb, vernietigt en gelyk het ftof def aarde aangemerkt worde. Den volgenden ochtend, doch nooit laater als tien uur en, word het overige van het gedeesfemde verbrand of weggeworpen; waar na men het volgende zegt: Ni»an ba Dat al het Hamira onder myn gebied berustende , het zy ik het vernomen of niet vernomen , uitgerooit of niet uitgerooit heb, vernietigt en gelyk het ftof der aarde aangemerkt worde. C4) «Kon Hamira. Een Chaldeeuwsch woord, waar door men gezuurt brood en deesfem verlhat.  5 tr^-n trW? rrany AVOND GEBED DER HOOGTYDEM (*> Hef gebed word met den P/alm van ieder en Hoogtyd begonnen; doch wanneer dees met Sabbat ingaat , worden alvoorens de volgende PJalmen gezegt. nïlïrf? 3UD * ' ' niatö i. iPfalmzang voor den Sabbatdag. xcih 2. Heilzaam is'tü, ÓHEERE, te looven; en Uwen H. Naam, ö Allerhoogfte, te pfalmzingen! 3. Des morgens Uwe Genade, en des nachts Uwe waarheid te verkondigen, 4. Op tienfnaarentuig en vedel, en met zielftreelende toonen op de harpe. 5. Want Gy hebt my door Uwe werken verrukt, ook zal ik Uwe (Goddelyke) verrichtingen uitgalmen. 6. Hoe heerlyk zyn Uwe werken, 6 AIvoorzienend Weezen! hoe doordringend zyn Uwe peinzingen! (*) Het uur van den ingang der Hoogtydcn is gelyk in het eerfte deel by den ingang van Sabbat bladz. 178. aangemerkt is. A 3  6 Avond Gebed der Hoogtyden. 7. De verftandelooze kan ze niet bevat* ten: zy kunnen door den onweetende geenzins doorgrond worden. 8. Offchoon de goddeloozen gelyk het veldgewas voortfpruiten, en de ongerechtigen al* ömme in voorfpoed leeven, zullen zy nochtans het eeuwig verderf ondergaan. 9. Maar Gy , Almogende God! blyft ten allen tyde verheven. 10. Want Uwe vyanden, ó HE ERE! ja Uwe (felfte) wederftreevers zullen verdelgt, en de bewerkers van euveldaad verftrooit worden. 11. Gy zult myne kracht gelyk den hoorn des eenhoorn verheffen, en my met verfche olie zalven. 12. Dus zal ik (de nederlaag van) myne haateren aanfchouwen, en (den ondergang) myner fnoode aanvallers vemeemen. 13. De rechtvaardige zal gelyk de palmboom bloeijen; gelyk de ceder der Libanon voortteelen. 14- Hy zal in den Huize des HE EREN geplant, in deeze (gewyde) voorpoorte zyne Vruchten voortbrengen. 15. Zelfs in zyne grysheid zal by de bloem der jeugd behouden, en de kloekheid in volle ■ krachten genieten. 16. (Dit alles) om de Gerechtigheid van het Opperweezen te verbreiden: (God) myn Befchermer, in Wien geen onrecht heerscht!  Avond Gebed der Hoogtyden. j I. De HEERE heeft eeuwig geheerscht, pf; xciir. Zig met de kracht gewapent, Zyn Alvermogen in 't werk geftelt, en het Heelal, op dat het niet zoude wankelen, gegrondvest. a. óGy, die Alvermogend zyt! Uwen Zetel was voor den tyd reeds gevestigt. 3. Schoon vloeden en rivieren hun ruisfchen vermeerderen, en ftroomen hunne golven met geweld opheffen, 4. Ja fchoon veele zeeè'n, en te zaamen alle de rollende baaren dier groote waterplasfen, verwoed opftelpen; zyt Gy nochtans, Almogend Opperweezen! van Uwe Hemelzaalen geduchter in kracht (en Heerlykheid.) 5. Uwe Getuigenisfen, ö God! zyn waarachtig; voor alle eeuwigheid verciert de Heiligheid, Uwe gewydc Woonplaats. Pfalm voor het Feest der Ongezuurde brooden. 1. Looft den HEERE dcwyl Hy Goeder- Pf: cvil. tierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaal;. • 2. Dat zy, wie de HEERE verlost, en van den prangenden nood bevryd heeft, d\t; herhaalen. 3. Zy, wie God uit afgelegene oorden, uit oosten, westen , noorden, en uit de groote 5See veilig terug doet keeren. A 4  i Avond Gebed der Hoogtyden. 4. Zy dwaal en in de woestynen, in den weg der wildernisfe, zonder eene bewoonde ftad aan te treffen ; 5. Daar door honger en dorst geperst, hunne ziele verfmacht. 6. In hunne angstvalligheid roepen zy den H E E R E aan , die ze uit hunnen kommer red., 7. Hy geleid ze op het veilig fpoor, om hen eene bevolkte plaatfe te doen aantreffen. 8. Als dan looven zy de Goedertierenheid des HEEREN , en verkondigen Zyne Wonderwerken aan den menfchen. 9. Hy verkwikt de verflagene van herte, en verzadigt de hongerigen met overvloed. 10. Zy die de duisternisfe in doods angst bewoonen, en door fmert belaaden, in yzere kluisters geflagen zyn. 11. Daar zy aan Gods woord wederfpannig waren, en den raad des Allerhoogften verworpen hebben , 12. Bezweeken zy onder het juk des arbeids, en wierden ter nedergeflaagen, zonder byftand te vinden. 13. In hunne angstvalligheid roepen zy den HEERE aan, die ze van hunnen kommer bevryd, 14. Hy voertze uit de duisternisfe en doodsangst en flaakt hunne boeijens. 15. Als dan looven zy de Goedertierenheid des HEEREN, en verkondigen Zyne Wonderwerken aan den menfchen; 16. Daar God de kopere deuren (huns kerkers) verbroken, en de yzere grendelen verpryzelt heeft.  Avond Gebed der Hoogtyden. 9 '17. De dwaazen in hunne misdaaden ver-: hard, en door hunne overtreedingen bedrukt, 18. Van alle fpyzen- ecnen afkeer hebbende , en tot den oever des doods genaakt, 19. Roepen in hunne angstvalligheid den HEERE aan, die ze van hunnen kommer veilost. 20. Hy zend hen Zyne hulp tot gencezinge, en bevryd ze van het graf. ai. Als dan looven zy de Goedertierenheid des HEEREN, en verkondigen Zyne Wonderwerken aan den menfchen. 22. Zy wyden Hem dankofferen toe, en verbreiden Zyne werken met gejuich. 23. Zy die de zee met vaartuigen doorzeilen , en op de groote waterplasfen het fcheepsbeftier waarneemen, 24. Aanfchouwen de grootheid van Gods werken, en Zyne wonderdaaden in de diepfte afgronden. 25. Op het woord des HEEREN, fteekt een'hevige wind op, en doet de baaren zwellen. 16. De kiel ftygt hemelwaarts, en plofc ylings in de kolken; op dat gezicht verzinkt den moed der reizigers. 27. Zy wankelen gelyk de bedwelmde dronkaard, en hunne zcekunde is hen gantsch nutteloos. 28. In hunne angstvalligheid roepen zy den HEERE aan, die ze van hunnen kommer ontheft. 29. De ftorm verkeert in kalmte, en de bruifchende golven zyn geftilt. A 5  io Avond Gebed der Hoogtyden. 30. Zy die dus behouden zyn verblyden zig, daar God hen de haven hunner begeerte doet inloopen. 31. Als dan looven zy de Goedertierenheid des HEEREN, en verkondigen Zyne Wonderwerken aan den menfchen. 32. Zy verheffen hunnen Schepper in den kring der gemeente, en looven Hem in het byzyn der gryzaarts. 33. De HEERE fielt deftroomen tot woestynen, en de waterplasfen tot een dorstig land. 34. Als ook eenen vruchtbaaren oord tot eenen zouthoop, ter oorzaake der euveldaaderj zyner bewooneren. 35. Hy verkeert de woestynen tot meiren, en den dorstigen akker tot eene waterbron , 36. Alwaar Hy de nooddruftigen nederftelt, die 'er een veilige woonplaatfe oprichten. 37. Zy bezaaijen de velden, planten dei? wynftok, en erlangen eenen ryken oogst. 38. Door Gods (milden) zegen vermenigvul-? digen zy oneindig; en hun vee vermindert geenzins. 39. Dan worden zy weder tot kleiner getaji geftelt en verflaagen, door overmaat van droef, fenis en kommer. 40. God ftort de vorsten in verachtinge, en doet ze door onbetreede wildernisfen heen: d waaien. 41. Ten zeiven tyde ontheft Hy den nooddruftige van zyn wee, en doet zyn nageflacht, gelyk eene vruchtbaare kudde voort* teelen.  Avond Gebed der LJoogtyden. 11 42. Dat dc oprechten dit gadeflaan cn zig yerblyden; en de goddcloozen ipraakeloos blyven. 43. De wyze houde alle deeee waarheden indachtig, en bevatte dus Gods Goedertierenheid. Pfalm voor het Feest der Wecken. Dip' ' • • JttóSb 1. Pfalmzsfftg Davids, aan den Opperzangrneester. 2. God verheffe Zig om Zyne vyanden te verfpreiden, en Zyne haatcren van voor Zyn Aanfchyn te doen vluchten. 3. Gelyk den rook door den wind verdreeven, en het wasch door her vuur yerfmoltcn word, zullen de boozen door den HEERE verdelgt worden; 4. fylaar de rechtvaardigen zullen zig verheugen, voorden HEERE eene waare verr genoeging fmaaken, ja van blydfchap juichen. 5. Zingt den lof des HEEREN, pfalmzingt Zynen Naam, verheft den Beheerfcher der op7 perhemelen, zyt opgetoogen door vreugd voor Hem wiens Naam het Eeuwig Opperweezen is. 6. God, in Zyne Heilige woonftede, is de Vader der weezen, en Voorftander der weduwen. 7. Hy doet de onvruchtbaaren een blocijend huisgezin verkrygen, en (laakt de ketenen der gevangenen; maar de wederfpannigen doet Hy een dorre landftreek bewoonen. 9R LXV1IL  12 Avond Gebed der Hoogtyden, 8. ó God! wanneer Gy U aan het hoofd Uws volks opdeed, en de woestyne doortrok, Sela, p. Reefde het Aardryk ; uit den Hemel zelfs daalde een vocht uit eerbied voor het Alvermogen : ja Sinaï trilde voor den God Israëls. 10. Eenen milden regen deed Gy nederdaaIen, waarmede Gy Uw erfdeel wanneer het afgemat was verkwikte. 11. Aldus deed Gy Uwe vergadering in veiligheid woonen; en de verdrukte fchaare, ó God! door Uwe Milddaadigheid opgebeurt zyn. 12. HEERE! Gy bevestigde het woord van haar die (de heugelyke maare) aankondigden, dat het talryk leger verfiaagen was. 13. De machtige vorsten vluchtden in aller yl, en den buit wierd door de bewooneren des huize (Israëls) verdeelt. 14. Offchoon gy, (ö Israël!) tot den ftaat vervallen waart, om tusfchen haardfteden te moeten nederliggen, nochtans praalt gy als de züvere wieken eener duive, wier pennen van goud fchitteren. 15. En als de Almogende de vorsten door uwe ftad verfpreid zal hebben, zult gy haar als de fneeuw in duisternisfe doen uitblinken. 16. Gods berg is (zo heerlyk) als de Bafan. Gy hooge bergen, gy Bafan ! 17. En alle wonderbaarlyke hoogtens! waarom fiddert gy (van woede?) voorzeker God heeft Zynen berg tot Zyn verblyf verkoren; de H E ER E heeft Zynen Zetel daar voor eeu^ wig op gevestigt.  Avond Gebed der Hoogtyden. 13 18. Hy is van tallooze Hemelfche benden omringt, en praalt in het midden van hen als in Zyn Heiligdom op den berg Sinaï. ip. Gy, (ö HEERE!) hebt U verwydert cn zyt Hemelwaarts getoogen; en dus hebt Gy Uw volk ter ballingfchap blootgeftelt; Uwe milddaadige gaaven hebt Gy het ontnomen , zodanig, dat de wederfpannigen zig verbeeldden Gods Heiligdom te bewoonen. 20. 6 HEERE, God onzes Heils! gezegent zyt Gy, die'ons dagelyks met Uwe weldaadcn overlaad, Sela ! si. Voor ons, ó God! zyt Gy de oorfprong aller bevrydingen, maar Uwe vyandén brengt Gy door verfcheide wegen ter dood. 22. Gy velt-ze ter neder, en verbryzelt ten vollen den trotfen fchedel van hen die in hardnekkigheid volharden. 23. Gy fpreekt: Ik zal ze zo min uit Bafan voeren, als Ik weleer den Egyptenaar uit de diepten der Zee verloste. 24. Op dat gy, Myn Volk! hen met den voet vertreed, en de honden, met het bloed der vyanden, hunnen dorst lesfchen. 25. Ifraël zag Uwe wegen en erkende, dat het de wegen waaren van U, myn God en Oppervorst! die den Hemel bewoont. 26. De zangcren waren ge volgt door den rei der fpeeleren, in het midden der tromroerende maagden. 27. Zegent God in de Vergaderinge; den HEERE dê bron Ifraëls. 28. In Jcrufalem heerscht de jonge Benjamin, de vorsten Juda's vergaderen 'er hunne  t4 Avond Gebed der Hoogtyden. legerbenden, gelyk de grooten van Zebulon eö Naphtali. 29. Het is God, die Ifraëls kracht beftiert: ja het is Zyn Alvermogen dat ons heil bewerkt. 30. (ó God!) in Uw Heiligdom te Jerufalem zullen zelfs de vorsten hunne gefchenken naderen. 31. Bedwing de benden der fpeerdraagers: bedwing de vergadering der machtigen met de jonge vorsten des volks, tot dat zy, tot teken van onderwerping, eene geringe waarde zilvers affmeeken; verfpreid dat volk, het welk den kryg toegedaan is. 32. Dan zullen de grooten van Egyptenland en de bewooneren van Ethiopiën komen , om U hunne gefchenken met handenvol aan te bieden. 33. Gy koningryken des Aardbodems ! verheerlykt God, pfalmzingt den HEERE, Sela! 34. Die van alle eeuwigheid den luisterryken Hemeltrans bewoont; Wiens dreigende ftemme verfchrikkelyk is. 35. Men fchryve U de kracht toe, ó God? Uwe Heerlykheid zy over Ifraël, gelyk Uw Alvermogen in den Hemel uitgebreid is. 36. Zy gelooft, öHEERÈ, Gy die vreefelyk in Uw Heiligdom zyt: ö God Ifraëls! die Uw Volk de krachten onvertzaagtheid fchenkt»  ■Avond Gebed der Hoogtyden. 15 Pfalmen voor het Feest der Hutten. Vn3 ••• myth 1. Aan den Opperzangmeester Maskiel voor pf;XLÏI. den kinderen Korachs. 2. Gelyk een hart naar den waterftroom haakt, aldus verlangt myne ziele naar ü, ó God! 3. Myne ziele verfmacht van iever voor het 'ecuwig Opperweezen : wanneer zal ik komen, .en voor Zyne Godheid verfchynen ? 4. Dag en nacht ftrekken my myne traanen tot laafenis, wanneer my geftadig gevraagt word : waar is uwe God ? 5. Hoe ftort ik myne bedrukte ziele uit, a's ik den tyd gedenk , dat ik my by de fchaare vervoegde, en haar naar den huize Gods geleidde, alwaar de blyde menigte de plechtigheid met juichende galmen vierde. 6. ö Myne ziele! waarom zyt gy verfiaagen, waarom verbaast? hoop op God, dien-ik geftadig zal looven, voor de verlosiinge welke van Hem afdraait. 7. Myn God! myne ziele is gantsch nedergcfiaagen, als ik aan ü gedenke van den lande des Jordaans, en de gebergten Hcrmons en Mishars. 8. Een afgrond verwekt den anderen, door het bulderen Uws toorns; alle de ruisfehende golven (Uwer verontwaardiging) zyn overmy • gegaan. 9. Levende God! des daags doet Gy my Uwen heilryken byftand erlangen; en des  i6 Avond Gebed der Hoogtyden. PC XLIII, nachts, 6 Voorftander myns lcevens ! wyde ik U myne lofzangen cn fmeekingen toe. 10. Ik roepe tot den God myns toeverlaats: waarom zyt Gy my niet meer aandachtig? waarom zal ik, door myne vyanden onderdrukt, in rouwe wandelen ? 11. Eene doodelyke wond brengen myne haateren my toe, als zy my, met verfmaading, dagelyks voorhouden: waar is uwe God? 12. 6 Myne ziele! waarom zyt gy verflaagen , waarom verbaast? hoop op God, dien ik geftadig zal looven; Hy doet my zyne verlosfinge openbaar zyn, ja Hy is myn God. 1. Richt my, ó God ! verdedig myn gefchil tegen een ongodvruchtig volk; verlos my van den listigen en onrechtvaardigen mensch. 2. ó Gy! die de God myner krachte zyt, waarom hebt Gy my verworpen? waarom zal ik, door myne vyanden onderdrukt, in rouwe wandelen ? 3. Zend my Uw Hemeisch licht en Uwe waarheid op dat ze my beftieren, en my tot den berg Uwer Heiligheid en gewyde wooningen geleiden. 4. Als dan zal ik voor het Altaar treeden van den God myner zoetfte vergenoeging, en Uwen lof, Almogend' Opperheer! op de harpe zingen. 5. 6 Myne ziele! waarom zyt gy verflaagen, waarom verbaast ? hoop op God, dien  Avond Gebed der Hoogtyden. {j ffc geftadig zal looven; Hy doet my Zyne verlosfinge openbaar zyn, ja Hy is myn God. Pfalm voor den agtften dag Feest van Onthouding (5). nwBtwi hv rrajB1? 1. Pfalm Davids voor den Opperzangmeester op de Seminit. 2. Zend Uwe verlosfing, ö HEERE! want de Godvruchtigen zyn verdweenen, de getrouwen onder de menfchen zyn niet meer. 3. Een ieder onderhoud zig valfchelyk met zynen evennaaste; men uit zig in vleitaal met een dubbel hart. (5) Feest van Onthouding nis>j in ':'Dw. Het woord msj» betekent volgens Rasfi, Aberiêzra en anderen onthouding van werken; vermits op den dag na het Huttenfeest en den iaatften dag van het Feest der Ongezuurde brooden, alle werk gelyk op den eerden dag deezer Hoogtyden verboden is*. By de verklaaring der beide Hoogtyden , te weeten • Levit: XXIII. 36. en Num: XXiX. 35. word het woord rmjj aangetroffen. In Medras Rabot word dit woord, alleen in den Iaatften text, verftaan voor Feest van Verblyf, vermits dien dag voor eenen byzonderen Verblyi'sdag in Jerufalem aan Ifraël voorgefc.Vireeven was." Ook dient nog aangemerkt te worflcn, dat door dien deezen dag aan beide de Hoogtyden tot Sluitinge dient, wy van deeze bcnaaming in de voorrede van het eerde deel, bladz. xxx. gebruik gemaakt hebben. B Pf: XIL  ï 8 Avond Gebed der Hoogtyden. 4. Verdelg, HEERE! alle deeze vleijërs; die zich met verwaantheid uitdrukken, 5. En dwaazelyk roepen: door onze tongé zullen wy de overhand verkrygen; en daar wy onze taal richten, wie zoude ons kunnen beheerfchen ? 6. Bewoogcn door den ramp der onderdrukten, en het gekerm der nooddruftigen zal Ik my verheffen, fpreekt de HEERE; en hen van de hinderlaagen, welke hen voorgeftelt zyn, verlosfen. 7. De woorden des HEEREN zyn allerzuiverst: zy zyn gelyk het fynfte zilver, door den Meester der Waereld veelvoudig gereinigt. 8. Gy, ó HEERE! zult (de onderdrukten) befchermen, en ons, van de verdorvenheid deezer eeuwe, geftadig behoeden. 9. Als de boozen rondsom (den rechtvaardige) zweeven, ftrekt het aan het menschdora tot vernedering. Men zegt übtfl ttfip (6). De Voorteezer zegt: Looft den HEERE aan wien alle zegenin* gen behooren. (6) cm? Kadis. Achter dit deel is insgelyks als in het eerde, het vcorfchrilt van den Kadis geplaatst.  Avond Gebed der Hoogtyden. tg De Gemeente antwoord: tra Gezegent zy den HEERE aan wien alle Zegeningen in Eeuwigheid behooren. s»iöïi ••• fro Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God* Meester van het Heelal! Gy die op Uw Goddelyk Bevel den nacht doet voortkomen , de Hemelfche poorten met wysheid ontfluit, de uuren door Uwe Schikkinge doet voortviiegen, en de jaargetyden elkander verwisfelen. Gy die volgens Uwen Wil, de fterren eene geregelde loopbaan in het Zwerk doet afleggen, dag en nacht gevormt hebt, het licht voor de duisternisfe doet wyken, en de duisternisfe voor het licht weder plaats maaken. ó Gy! wiens Naam de HEERE der Heirfchaaren is, Gy doet den dag verdwynen, en den nacht të voorfchyn komen : en onderfcheid deeze beide dus van één. Gezegent zyt Gy, 6 H E ERE! die de avonden voortbrengt. Met eene eeuwigduurende tederheid , 6 HEERE! hebt Gy Uw Volk den Huize Ifraëls bemint, en het in Uwe H.Wet, geboden, inftcllingen en rechten onderweezen; daarom, 6 HEERE onze God ! zullen wy ons, nederliggende en opreizende, daar in oefFenen^ en in het waarneemen deezer Goddelyke bevelen^ B 3  2o -Avond Gebed der Hoogtyden. Deutr: VI. Deutr: XI eene zuivere vreugde fcheppen: ja daar zy tot heil onzes leevens en verlenging onzer dagen ftrekken, zullen wy ze dag en nacht (met iever) overdenken; en als dan zal Uwe liefde t' onswaarts nimmer uitgedooft worden. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE ï die Uw Volk Ifraël met tederheid bemint. JJÖtf 4. Hoor, 6 Ifraël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. Q Gezegent in aller Eeuwigheid zy denNaam van Zyn Glorieryk gebied.]] 5. Den HEERE uwen God zult gy met hert en ziel, en geheel uw vermogen beminnen, 6. En de geboden welke Ik u heden beveel , in uwen herte bewaaren. 7. Gy zultze uwen kinderen infcherpen , en u 'er in onderhouden, als gy u in uw huis, of langs den weg bevind, u nederlegt, en weder opryst. 8. Gy zult deeze (H. woorden) tot teken op uwe hand binden, en ze tot voorhoofdlpanfelen tusfchen uwe oogen draagen. 9. Ook zultgy ze aan den posten uwer huizen en poorten fchryven. 13. Indien gy de Geboden welke Ik u heden beveel ftiptelyk naarkomt, den HEERE uwen God bemint, en Hem met geheel uw hert en ziele dient, 14. Zal Ik uw land met regen op zyn beftemden tyd befproeijen; op dat gy uw koren, most en olie inzaamelt.  Avond Gebed der Hoogtyden. 11 15. Ook zal Ik het gras uwer weilanden voor uw vee doen wasfen; en gy zult eeten en u verzadigen. 16. Wacht u dat uw hert zig niet laat verleiden : dat gy (van My ) niet afwykt en afgoden dient, noch u voor hen nederbuigt. 17. Dan zoude de HEERE Zyne gramfchap over u doen blaaken; den Hemel fluiten dat 'er geen regen daalde, en de aarde geene vruchten voortbragt; ook zoud gy haastig uit het vruchtbaar land, dat de HEERE u geeft, verjaagt worden. 18. Maar betracht deeze Geboden met hert en ziele, bindze als tekenen op uwe handen, en datze tot voorhoofdspanfelen tusfchen uwe oogen ftrekken. 19. Onderwystze uwen kinderen en onderhoudt 'er u in; als gy u in uw huis, of langs den weg bevind, unederlegt, en weder opryst. 20. Ook zult gyze aan den posten uwer huizen en poorten fchryven. ai. Op dat uwe dagen en die uwer nazaaten, in 't land, het welk de HEERE uwen voorvaderen by eede belooft heeft, gelyk de dagen des Hemels op de Aarde mogen vermenigvuldigt worden, 37. De HEERE zeide tot Mofes om verders te zeggen : 38. Spreek tot den kinderen Ifraëls en zeg hen: dat zy en alle hunne nakomelingen, fnoeren aan den hoeken hunner klcederen maaken, en aan deezen fnoeren hemelsblaauwe draaden hechten. * 3 Num: XV,  $2 Avond Gebed der Hoogtyden, 39. Dit zal u tot ('t gebod der) Tfietftet ftrekken ; gy zultze aanzien en u dus alle de Geboden des HEEREN herinneren en betrachten , en u geenzins laaten overgaan tot de driften uws herte, noch begeerte uwer 00gen, dewelke u zouden verleiden. 40. Op dat gy alle Myne Geboden herdenkt en naarkomt, en heilig voor uwen God zyt. 41. Ik ben de HEERE uwe God, die u uit Egyptenland geleid heb, om u tot God te zyn: ja Ik ben de HEERE uwe God. tm Dit alles is by ons voor waarachtig, beftendig en getrouw aangenomen. Gy, 6 HEERE! zyt onze God, geen ander is 'er aanweezig, en wy, wy zyn Uw Volk Israël. Gy hebt ons van de macht der koningen verlosten der dwingelanden juk ontheven: Gy hebt ons van onze onderdrukkers gewroken en alle onze vyanden naar waarde geftraft: ons van hinderlaagen bevryd en (genadiglyk) in het leeven behouden. Goedcrtierene God! Gy zyt het die ons weleer de hoogtens onzer vyanden deed betreeden; ons boven hen in luister verhief ; ons door wondertekenen in het land van Chams nazaaten gebleeken, van Pharaö wreekte ; de perstgeboorene Egyptenaars in Uwe gramfchap verfloeg, en het zegepraalend Volk dus uit dat ' flaafs gewest gevoert, met de voordeden van eene langduurende vryheid begunstigde. (In deeze gewenschte omftandigheid) baande Gy Uwen kinderen eenen doortogt door de Schelf-  Avond Gebed der Hoogtyden. 23 zee, en Hortte hunne achtervolgers en vyanden in de (diepfte) afgronden. Israël door Uwe Almacht opgetogen, loofde en verheerlykte Uwen H. Naam, en onderwierp zig gretig aan Uwe Heerfchappye. Mofes en zyn getrouw Volk, ten toppunt van vreugde gefteegen, hieven toen een' Zege-zang ter Uwer Eere, en riepen gezaamentlyk: 11. Wie evenaart U in kracht, ó HEERE! wie kan Uwe Heiligheid gadeflaan! Gy, die wonderen verricht, zyt gevreest van hen die U lofzingen. HEERE onze God! Uwe (Verbonds) kinderen zagen Uwe Heerfchappye op de Zee, juichten en eïkenden dat Oppergebied, zeggende: 18. De HEERE zal in alle eeuwigheid het Oppergebied voeren. 11. Gy, ó God! hebt Jacob bevryd en hem Van fterker macht verlost. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE, Verlosfer Jsraëls! Doe ons, 6 Vader! in vrede nederiiggen, en in volkomen welftand en gerustheid weder opreizen; fpreid den vrede als eene tent over ons ; maak ons volkomener door Uwe heilzaame Ingeevingen; zy ons behulpzaam en verlos ons haastiglyk ter Eere van Uwen (Geduchten) Naam, ccf B 4 Ex: XV. Ex: XV. JcnXXXI.  24 Avond Gehd der Hoogtyden. £x:XXXI Levit: pan. WW Geheng HEERE! dat de vrede ons gelyk eene tent overdekke: beziel ons met Uwe heilzaame raadgeevingen, verlos ons haastig ter eere van Uwen geduchten Naam, en zy onze eeuwige Behoeder : Uwe Hemelfche vrede en Barmhertigheid beftraale ons. Gezegent zytGy, óHEERE! Gy die ons, gantsch Ifraël en Jerufalem fteeds den vrede zult doen genieten. (Indien de Hoogtyden op vrydag avond invallen, zegt men het volgende. rmti 16. De kinderen Israëls zullen den Sabbat vieren, om dien Rustdag tot een verbond onder hunne geflachten te onderhouden. 17. Dit ftrekt tot een eeuwig teken tusfchen My en de kinderen Israëls; want in zes dagen fchiep de HEERE Hemel en Aarde, en op den zevenden het werk volbragt hebbende, genoot Hy de rust.) Doch anders word dit alleen gezegt. 4. Deeze zyn de Hoogtyden des HEEREN van heilige faamenroepinge, welke gy op hunne beftemde tyden zult verkondigen,  Avond Gebed der Hoogtyden. 25 Men zegt tihyfr ï?np rrrojr 17. HEEREl ontfluit myne lippen, opdat Pf: LI. myn mond Uwen Lof verkondige. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, onze en onzer vaderen God! God Abrahams, Ifaacs en Jacobs; Almogende, Verhevene, Ontzachelyke, Geduchte en Opperfte Schepper! Gy die (Uwen Schepfelen) weldaadig beloont. Oorfprong van 't Heelal! die de vroomheid der Aardsvaderen gedenkt en ter Eere Uws Naams hunnen nakomelingen met liefde, den verlosfer doet naderen. Hulpryke Vorst, Verlosfer en Befchermer! Gezegent zyt Gy, ö HEERE, Voorftander Abrahams! HEERE! Uw Alvermogen is van alle Eeuwigheid: Gy doet de dooden verryzen, en zyt pneindig in Uwe Veriosfinge. Van den eerften dag van 't Feest der Ongezuurde brooden tot'sdaags na Huttenfeest, zegt men Gy doet den daauw daalen.  26 Avond Gebed der Hoogtyden. Jef: VI Van 's daags na Huttenfeest tot den eerften dag van het Feest der Ongezuurde brooden, zegt men : Gy doet den wind blaazen, en den regen daalen. Gy onderhoud de leevende door Uwe Genade , en doet de dooden door Uwe Barmhertigheid herleeven; Gy onderfteunt de machteloozen, geneest de kranken , bevryd de gevangenen en volbrengt Uwe getrouwe belofte jegens hen die in 't graf rusten. Wie evenaart U, Oorfprong aller dapperheid! en wie is U gelyk? Gy, die het fterfuur bepaalt en herleeven doet; 6 Bron van alle Zaligheid! Gy zyt getrouw (in Uwe belofte) om de dooden te doen verryzen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die de dooden doet herleeven, (Het volgende word niet in 't avond gebed gezegt. Wy zullen U heiligen en verheerlyken, gelyk met de zoetluidende verborgene uitdrukkingen der heilige Seraphynen, welke U drievoudig heiligen, als door Uwen Propheet aangetekent is: 3. De Een riep den Anderen zeggende; de Gemeente zegt .- Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der  Avond Gebed der Hoogtyden, 37 Heirfchaaren, 't gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. de Voorleezer zegt: Zy die tegen hen overftaan, looven zeggende: de Gemeente. 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. de Voorleezer. In Uwe Heilige Woorden ftaat aangetekent: de Gemeente. 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regeeren; Uwe God, ö Zion ! in alle gedachten beftaan, Halelujah!) vvtp nnx Gy en Uw Naam zyt Heilig; het Heilig Israël looft U dagelyks,'Cdaar Gy een Heilig en Almachtig God zyt.] Gezegent zyt Gy, <Ö HEERE! Heilige God. umro nnx S Oppervorst! Gy hebt ons uit alle volkeren verkooren, ons bemint en welgevallen in ons gevonden; ons boven alle geflachten verheven, door Uwe geboden geheüigt, tot Uwen dienst genadert, en met Uwen Almogenden en Heiligen Naam benoemt. Ezcch: III, Pf: CXLVI,  n8 Avond Gebed der Hoogtyden, (Den uitgang van Sabbat voegt men 'er het volgende by. 6 HEERE onze God! Gy hebt ons Uwe rechtvaardige wetten bekent gemaakt, en ons daar door, de inftellingen van Uw welbehaagen te betrachten, onderweezen. Gy hebt ons met liefde, oprechte bevelen, wetten der waarheid, heilzaame voorfchriften en geboden gefchonken; vrolyke tydftippen, heilige plechtigheden en Hoogtyden van onbepaalde offerplichten deelachtig gemaakt; de heiligheid van den Rustdag, de eere des Hoogtyds, en de Feestviering hebt Gy ons doen beërven. Gy hebt de heiligheid des Sabbats van die der Hoogtyden afgefcheiden, den zevenden dag onder de zes werkdagen geheiligt, en Uw Volk Israël, door Uwe Heiligheid, afgefcheiden en geheiligt,) 1iV \T\r\y t HEERE onze God! Gy hebt ons (des Sabbats de Sabbatdagen tot ruste,) de Hoogtyden tot vreugde, de Feestdagen en Tydftippen met Liefde gefchonken; naamenïlyk:  Avond Gebed der Hoogtyden. 29 (des Sabbats deezen Rustdag en) Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden. dit Feest van Ongezuurde brooden; dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge in den tyd onzer vryheid. Geduurende het Feest der Weeken. dit Feest der weeken; dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge in den tyd der Wetgeeving. Geduurende het Feest der Hutten. dit Feest der Hutten; dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge, in den tyd onzer vrolykheid. Geduurende den agtflm dag, Feest 'van onthouding. deezen agtften dag Feest van.onthouding, dees* heerlyken dag van heilige faamenroepinge in den tyd onzer vrolykheid. ranip Met welgevallen tot heilige faamcnroeping %cï gedachtenisfe des uittogts van Egypten,  3o Avond Gebed der Hoogtyden, Onze en onzer vaderen God! dat op (des Sabbats deezen Rustdag en) Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden* dit Feest der Ongezuurde brooden. Geduurende het Feest der Weeken* dit Feest der weeken. Geduurende het Feest der Hutten, dit Feest der Hutten. Geduurende den agtften dag, Feest van Onthouding. deezen agtften dag Feest van Onthouding. Dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge, Onze gedachtenisfe, die onzer voorouderen , die van Uwe ftad Jerufalem^ die des gezalfden den zoone Davids Uwen dienaar, en die van Uw volk Israël tot heil, genade, en goedertierenheid voor U genaake, voorU verfchyne en voor U welgevallig moge zyn. Almogend Opperweezen ! gedenk ons op dees' dag ten goede, bezoek ons met zegening en  Avond Gebed der Hoogtyden. 3* begunstig ons met een voorfpoedig leeven, en met het woord van Heil en Barmhertigheid. ó Weldoenende en Genadebewyzende Schepper ! erbarm U onzer, behandel ons met medelyden en verlos ons: daar onze hoop alleen op ü gevestigt is. ö HEERE onze God! Gy hebt ons volgens Uw welgevallen de zegening Uwer Hoogtyden tot leeven, blydfchap en vrede gefchonken, en den zegen belooft. Wil ons dan voor eeuwig zegenen: heilig ons door Uwe geboden ; vergun ons een aandeel in Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid, verblyd onze ziele door Uw Heil, en zuiver ons herte, op dat wy U in waarheid mogen aanbidden. HEERE onze God! Uwe Heilige . 1 (des Sabbats Rust en) Hoogtyds dagen verftrekken ons tot erfdeel, in (des Sabbats Liefde, welgevallen,) blydfchap en vergenoeging; ja dat gantsch Israël, het welk Uwe Godheid eerbiedigt, zig op deeze dagen verheuge Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die [den Sabbat] Israël en de Hoogtyden heiligt.  32 Avond Gebed der Hoogtyden. 6 HEERE onze God! dat Israël aangenaam voor U zy, verhoor zyne gebeden en doe den H. Dienst in de voorpoorte Uws Tempels wederkeeren; ontfang ylings met liefde en welbehaagen Israëls fmeekingen en offerhanden; dat de plechtigheden van dat verkooren volk geftadig voor U welgevallig mogen zyn. (ö HEERE!) fchep welbehaagen in ons , door Uwe oneindige Goedertierenheid; vergun ons dat wy, door Uwe Algoedheid, ooggetuigen van Uwe wederkomfte te Zion mogen zyn. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die Uwe Godheid te Zion doet wederkeeren. DHï» 6 Onze Toeverlaat, Rots onzes leevens en Schild onzer Zaligheid! wy getuigen voor ü dat Gy in aller Eeuwigheid, de HEERE onze en onzer vaderen God zyt; ten alle geflachten zullen wy U looven, en Uwen Roem verbreiden, voor ons leeven 't welk in Uwe macht is, voor onze zielen welke aan U zyn, voor de tekenen ons dagelyks door U beweezen, en voor de wonderen en weldaaden , welke Gy ons ten allen tyde, des avonds, des: ochtends en des middags doet gewaar worden. 6 Goedertierene! wiens Barmhertigheid oneindig is, ö Mededogende! wiens Goedheid onbeperkt is, wy vertrouwen Eeuwig op U,  'Avond Gebed der Hoogtyden. 33 ( Wanneer de Voorleezer by het herhaalen der Amida deeze laatJle af deeling begint, zegt de Gemeente hei volgende: \xm D*TIÖ' 6 Aller ichepielen Oppeiheer! wy getuigen voor U, dat Gy de HEERE onze en onzer vaderen God zyt. Onze Schepper eri Vormer van den beginne! de Zegeningen en Lofgetuigenisfen behooren Uwen Almogendeii en Heiligen Naam. Onderhoud ons 't leeven, begenadig en verzaamel ons uit onze ballingfchap; gelyk Gy ons tot heden toe onderhouden en 't leeven gefchonken hebt, op dat wy in Uwen H. Tempel Uwe Inftellingen betrachten , Uwen Wil naarkomen, U met een volmaakt herte dienen en U (alleen) erkennen. Gezegent zyt Gy, Lofwaardige God!) Db3 Syi ê Onze Operhcerfcher! dat Uwen H. Naam voor alle deeze weldaaden, ten allen tyde gezegent , verheven, en verheerlykt worde: ja dat alle fchcpfelen U geftadig looven. Men loove en zegene eeuwig met een zuiver herte Uwen Geduchten en Goedertierenen Naam, 6 Almogende Verlosfer, Toeverlaat en Altoos-weldaadige God ! Gezegent zyt Gy, ó HEERE! wiens Naam Barmhertig is, eri wien (alleen) Lofdichten betaamen. r  34 Avond Gebed der Hoogtyden, Num: VI. (Dit word alken in het Ochtend Gebed gezegt. •ÜS-O • • • Wfllj Onze en onzer vaderen God! begunstig ons met den drievoudigen zegen, in Uwe H. Wet vermeld, door Uwen dienaar Mofes gefchreeven, en aan Uw H. volk, door Aaron en zyne afftammelingen de Priesteren , uitgefproken. 24. De HEERE zegene u, en neeme u in Zyne (Heilige) Befcherming, 25. De HEERE befchyne u met het 'licht van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. 2 5. De HEERE keere Zyn Aanfchyn jegens u, en fchenke u den vrede. 27. Zy zullen Myn' Naam onder de kinderen Israëls oprichten, en Ik zal hen zegenen.) BlS» Dm; Begunstig met Uwen heilzaamen Vrede, Zegening , met leeven, met Uwe Goedertierenheid, Genade en Recht, ons om gantsch Uw Volk Israël, ó Onze Vader! zegen ons gezaamentlykmet Uwe Hemelfche Genade, waarmede Gy ons, d HEERE onze God! de H. Wet, 't leeven, de liefde en genade, goedertierenheid, barmhertigheid, zegening en vrede vergunt hebt; dat het U welgevalle Uw Volk Israël met eenen duurzaamen vrede te begunstigen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Gy die Uw volk Ifraël met den vrede zegent. Amen!  Avond Gebed der Hoogtydèn. 35 15. 6 HEERE myn Befchermer en Ver- pf: xlX^ losfer! dat myn (icverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte, welbehaagelyk voor U mogen zyn. Myn God! onthoud myne tong van lastertaal, en myne lippen van valschheden te uitten. Dat myne ziele myne benyders verachte: ja dat deeze ziele als tot de aarde vernedert zy; open myn hert tot Uwe H. Wet, én dat alle myne neigingen zig naar Uwe Geboden richten. Vernietig haastig de aanflagen myner tegenftanders, en verydel hunnen toeleg. Doe dit ter Eere Uws H. Naams, Al^ macht, Wet en Heiligheid; verhoor en verlos my gunstiglyk. 15. ö HEERE myn Befchermer en Ver- pf: xDÉi losfer! dat myn (ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte, welbehaagelyk voor U mogen zyn. ó Gy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen ! fchenk ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelf gunstbewys, door Uwe Goedertierenheid. Amen! (Des Sabbats zegt men: f. Hemel en Aarde en gantseh hun heir Gen; fa wierden volbragt. 2. God voltooide op den zevenden dag hes C a  36 Avond Gebed der Hoogtyden. werk dat Hy gefehapen had; en rustte on den Sabbat na al het Scheppingswerk. " . 3. Hy zegende en heiligde dien zevenden dag, dewyl Hy rustte na al het werk het welk Hy gefehapen had, om het te doen beftaan.) (Op alle Hoogtyden die met Sabbat invatten, word de volgende Zegening door den Voorleezer uitgesproken : buiten den eerflen avond van het Feest der Ongezuurde brooden. Deeze Zegening is genaamt ysttf Meënfebah. Zie dien aangaande, het eerjie Deel bladz. 186. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze en onzer vaderen God; God Abrahams, Ifaacs en Jacobs; Almogend en Geducht Opperweezen; Allerhoogfte, die door Uwe Goedertierenheid Hemel en Aarde gefehapen hebt; Voorftander der vroome Vaderen ; die door Uw Woord de dooden doet verryzen; Heilige God, by Wien niets te vergelyken is! Gy zyt het die naar Uw Welbehaagen, Uw'volk den Sabbat door de ruste doet vieren. Wy zullen U met vreeze en eerbied dienen, en Uwen Naam met eene bron van zegeningen geftadig verheffen ; wy zullen U, ó Vrede-vorst! die den Sabbatdag geheiligt hebt, U, die ter gedachtenisfe van het Scheppingswerk, het door heil verzadigt volk de Sabbats-rust heilig doet erlangen.:  Avond Gebed der Hoogtyden. 37 voorzeker wy zullen U door eenen vloed van lofgalmen verheerlyken. 6 Onze en onzer vaderen God ! het vieren van onzen Rustdag zy U aangenaam: heilig ons door Uwe Geboden; gun ons een aandeel in Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid; verbly onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons herte, op dat wy U ïn waarheid mogen aanbidden, ö HEERE onze God! Uwen H. Rustdag verftrekke ons ten erfdeel in liefde en welgevallen; ja gantsch Ifraël welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere eenpaariglyk den Sabbat, met (dien) dag in ruste door te brengen. Gezegent zyt Gy, è HEERE! die den Sabbat heiligt.) jDe twee eerjie avonden van het Feest der Ongezuurde brooden zegt men den Halel; welken gevonden word na de Amida van het ochtend gebed. Men zegt bripnn t»np Van den tweeden avond van 't Feest der Ongezuurde brooden tot C 3  3,8 Avond Gebed der Hoogtyden. het Feest der Weeken zegt men het volgende: ïyvsd hy • • • yna Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe Geboden geheiligt en bevoolen hebt den qfner ( 7 ) te tellen. Men zegt: heden is het de eerlïe dag van den Omer. En in diervoegen vervolgt men te tellen van dag tot dag tot den 49*". toe ingejlooten; met byvoeging van het getal der weeken en overige dagen welk het uitmaakt. By voorb. den zevenden avond zegt men: heden is 't den zevenden dag der Omer, het welk een week uitmaakt. Den agtften, het welk eene week en eenen dag uitmaakt enz. Het behaage den Genadigen God den gewy- (7) Omer m» een garve, (zekere maat.) De Hoogepriester bragt den iöen. der maand Nisfan eene garve van den nieuwen oogst in den Tempel, om ze voor den HEERE tot dankbaarheid te bcweegen en te offeren; en van dien dag af, telde men 40 dagen tot den Hoogtyd der Weeken, zynde den 6den Sivan , wanneer men een nieuw gefchenkoffer naderde. <^ie Levit: XXIII. 10. 15.  Avond Gebed der Hoogtyden. 39 den Dienst des Heiligdoms fpoedig in onze dagen op zyne plaatfe te herdeden. t. Pfalmzang aan den Opperzangmeester op Pf:LXVII. de Negienot. 2. HEERE! begenadig en zegen ons: beftraalons met Uwe Gunst, Sela! 3. Op dat Uwe wegen op het Aardryk, en Uw heil onder 't heidendom geopenbaart worde. 4. 6 God! dat de volkeren U looven, en gezaamentlyk verheerlyken. 5. Dat zy zig verheugen en juichen, als Gy het menschdom zult oordeelen, en de gedachten op 't Aardryk geleiden, Sela! 6. Dat alle menfchen U pfalmzingen, en cenpaarig Uwen lof uitgalmen. 7. Als dan zal het Opperweezen ons begunstigen, en de aarde zal (milddaadig) haare Vruchten voortbrengen. 8. ja, de Almogende God zal ons zegenen, jjnin alle oorden des Aardbodems geducht zyn.) Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden, zegt men den volgenden Pfalm. I. Toen Ifraël uit Egypten trok, het Huis Pf: CXIV. Jacobs uit het midden van een vreemd volk verlost wierd, C 4  e I m cxxu. i ] i 40 [Avond Gebed der Hoogtyden. 2. Was Juda den HEERE tot Heiligheid, Iiïael tot Zyne Heerfchappye verkooren. 3. De Zee zag dit en wierd verbaast: de Jordaan keerde achterwaarts , 4. De bergen fprongen als rammen, de heuvelen huppelden als lammeren. ' 5- Waarom, ó (Schelf-) zee wierd gy verbaast? en gy Jordaan, waarom keerde gv te rug ? bl 6. Bergen, waarom fprongt gy als rammen? ó heqvelen, waarom huppelde gy als lammeren? WP7'?" voorzeker voor het Aanfchyn des HEEREN en uit eerbied voor den God Jacobs, dat de Aarde fiddert; 8 Voor Hem, die de rotzen in eenen wa- verrkee;t.en ? ^ * ff l0°pende broa Geduurende de andere Hoogtyden zegt men den volgenden Pfalm. ♦nnat? ••• nton tb? 1. Zang Davids der Mahalot. Ik verheue ny wanneer men my fpreekt van des HEÉ<-EN Huize te naderen. a. Jerufalem ! onze fchreeden zyn naar uvste soorten gewend. j ^ 3- Gy, die tot hoofdfiad gefticht zyt, om ot algemeene verzaamelplaats te ftrekken 4. Alwaar de ftammen Gods ten gctuigenisfc e7ooZWkkQn Zyn°m dCS HEEREN Naam 5- In welkers wallen de rechtbanken en den fetel des Huize Davids gevestigd zyn ? ^  Avond Gebed der Hoogtyden. 41 6. Men fmeeke den vrede over u, Jerufalam, gelukkig zy die u beminnen! 7. De vrede daale in uwe vestingen: het welvaaren genaake uwe fterktens. 8. Om myne broederen- en evennaastens wille, zal ik om uwe ruste fmeeken. 9. Ter eere van den Huize Gods, zal ik na?.r uwen welftand trachten. Men zegt ÉG1 Köbtt? ÉffP tfttp en 13"0 bladz. 18. Ons betaamt het den Meester van 't Heelal te looven; den Schepper van den Beginne te verheerlyken: dien God, die ons niet als de gedachten der Aarde aangemerkt, noch gelyk de heidenfche volkeren geftelt heeft. Ons aandeel is niet gelyk het hunne; ons lot geenzins als dat deezer menigte. Het heidendom buigt zig voor een ydel niet, en bid goden aan gantsch machteloos om verlosfing te fchenken. Maar wy, wy vernederen ons eerbiediglyk voor den Allerhoogden, Heerfcher der Aardfchó Vorsten, die het Luchtgefpanuitgebreid, en de Aarde gegrondvest heeft; wiens heerlyke Woonftede in den Hemel is; en wiens Goddelyk Alvermogen de uitgeftrektheid zelve omvat. Hy alleen, geen ander is ohze God: Hy is onze waare Vorst en heeft geen gelyken; zo als in de H. Wet aangeteekent is: 39. Heden zal het u bewust zyn, ook zult . c 6 Deutr: IV.  42 Avond Gebed der Hoogtyden. gy in uw hert overtuigt blyven, dat de HEERE de Eenige God, van het hoogfte der Hemelen' tot hier beneden op de Aarde is. I. Men pryze en verheerlyke den Eeevenden God wiens Aanweezen geenen aanvang heeft gehad. H. Hy is Een: geene eenheid kan by de Zyne vergeleeken worden, dewyl die onbeVatbaar en oneindig is. III. Hy kan, dewyl Hy onlighaamlyk is, door geen lighaam verbeeld worden; ook is 'er niets dat Zyne Heiligheid kan evenaaren. IV. Vóór al het geen Hy gefehapen heeft, was Hy aan weezig: Hy was het eerfte Weezen , zonder dat Zyn begin eenen aanvang nam. V. Hy is de Heerfcher van 't Heelal, en doet Zyn Alvermogen en Heerlykheid allen fchepfelen blyven. VI. Zynen Propheetifchen invloed heeft Hy, hen, die Zyn fchat en cieraad waren, mede' gedeelt. VII. Nimmer ontftond 'er in Israël een Propheet gelyk Mofes; die den glans van Gods Majesteit zo (van naby) befchouwde. VIII. De HEERE heeft door tusfchenkomsi; van dien Godstolk den getrouwe Zyns Huize, de waare Wet aan Zyn volk gegeeven. IX. Deeze Wet welke onveranderlykis, zal God geene verwisfeüng doen ondergaan: maar eeuwig Hand doen houden. X. Hy doorgrond onze verholenfte geheime-  Avond Gebed der Hoogtyden. 43 pisfen; en vóórziet de uitkomst der zaaken reeds vóór haaren aanvang. XI Hy beloont den rechtvaardigen naar zyne verdiensten, en ftraft den booze volgens zyne euveldaad. XII Op het einde der dagen zal Hy ons den Mesfias zenden, om hen, die naar Zyne Zaligheid haaken te verlosfen. " XIII Door Zyne oneindige Barmhertigheid zal Hy de dooden doen verryzen: gezegent in alle eeuwigheid zy Zynen nooit volpreezen ^ Deeze zyn de dertien geloofsftukken der Goddelyke- en door Mofes ons overgeleverde Wet,  Ai D^-H V1?®^ BT?p HEILIGING VOOR DE HOOGTYDEN. (Dei Sabbats ♦t»»H Dl* Gen: II. i. JQJen zesden dag wierden Hemel, Aarde en gantsch hun heir volbragt. 2. God voltooide op den zevenden dag het werk dat Hy gefehapen had; en rustte op den Sabbatdag na al het fcheppingsw'erk. 3- Hy zegende en heiligde dien zevenden dag, dewyl Hy rustte na al het werk 't welk Hy gefehapen had om het te doen beftaan ) ♦J-tÖ '"DO Welk is het gevoelen onzer Heeren ? Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! die de vrucht des wynftoks gefehapen hebt. . nra *im • • • -p-o Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons uit alle volkeren verkooren, boven alle genachten verheven, endoor Uwe geboden geheiligt hebt, o HEERE onze God.' Gy hebt ons  Heiliging voor de Hoogiydën. 4^ ' (des Sabbats de Sabbatdagen tot ruste,) de Hoogtyden tot vreugde en de Feestdagen en tydftippen met liefde gefchonken; naamentlyk: (des Sabbats deezen Rustdag en ) Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden, dit Feest van Ongezuurde brooden ; dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge in den tyd onzer vryheid. Geduurende het Feest der Weeken. dit Feest der Wceken; dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge in den tyd der Wetgeeving. Geduurende het Feest der Hutten. dit Feest der Hutten; dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge, in den tyd onzer vrolykheid. Geduurende den agtften dag, Feest van Onthoudinge. deezen agtften dag, Feest van onthoudinge, dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge in den tyd onzer vralykheld.  46 ■ Heiliging voor dé Hoogtyden. Met welgevallen tot heilige faamenroeping ter gedaehtenisfe des uittogts van Egypten. (ó HEERE!) in ons hebt Gy welgevallen gevonden; ons boven alle volkeren geheiligt en Uwe gewyde (.des Sabbats Rust en) Hoogtyds dagen met (des Sabbats liefde, welgevallen) blydfchap en vergenoeging deelachtig gemaakt. Gezegent zytGy. 6 HEERE! die [denSab* bat,] Israël en de Hoogtyden heiligt. (Op den uitgang van Sabbat voegt men 'er de volgende zegeningen by. «Tö • • • *fm Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! die het licht des vuurs gefehapen hebt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die het gewyde van het ongewyde, het licht van de duisternisfe, Israël van de volkeren en den zeven-  Heiliging voor dé Hoogtyden, 47 den dag van de zes werkdagen hebt afgezondert. Gy hebt de heiligheid des Sabbats van die der Hoogtyden afgefcheiden, den zevenden dag onder de zes werkdagen geheiligt, en Uw volk Israël door Uwe Heiligheid afgefcheiden en geheiligt. Gezegent zyt Gy, ó HËERE! die eene heiligheid van de andere onderfcheid.) (De twee eerjie avonden van het Huttenfeest zegt men de volgende zegening (8). ytrh ' • • "jni Gezegent zyt Gy, A HEERE onze God, Meester van het Heelal, Gy, die ons door Uwe geboden geheiligt, en bevolen hebt in de Loofhut te woonen.) De volgende zegening zegt men op alle Hoogtyden: uitgezondert de twee laatjle avonden van het Feest der Ongezuurde brooden. Den eerjlen avond van het Feest der Hutten zegt men het na de Ze- zegening. Geduurende het Huttenfeest zegt men deeze Zegening vóór men in de Loofhut gaat nederzitten om het maal te houden : doch de Hoogtydsdagen van dit Feest wanneer men Kidus zegt, voegt men deeze Zegening daar by.  48 Heiliging voor de Hoogtyden. gening van den Loofhut: doch den tweeden avond daar vóór. mrnw • ■ • yra Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy, die ons het leeven vergunnende, ons in ftand hebt behou* den, om ons dit tydftip te doen genaaken.  49 PLECHTIGHEID VOOR DE TWEE EERSTE AVONDEN VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. Na het Avond gebed in de Synagoge geëindigt te hebben begeeft men zig naar huis, alwaar men de tafel bereid vind met wyn, (waar van geduurende de plechtigheid, een ieder van het huisgezin 4. glazen drinkt, zinfpelendi op de vier verschillende benaamingen van verlosfing in Exod: VI: 6 en 7.) eene fchotel waar op een Jluk, op kooien gebraaden, lam (van den voorbout), ter gedachtenis fe van het paaschlam, eene fchotel met 3 Simurim op elkander leggende; eene met groentens en bittere kruiden, en eene met Harosfet; een weinig edik. Ook is men gewoon by het jluk gebraa- (0) min Hagada (verklaaring,) van uj (verklaaren) (volgens forrimigen betekent het Loffpraak, gclvk in de Chaldeeuwfche vertaaling van Jerufalmi Deutr: XXVI. 3.) Deeze Plechtigheid is ingeftelt om den Schepper te danken voor de bevryding van de Egyptifche ilaavernye; en ook om het gebod te betrachten, van deeze 'wonderbaare verlosfing onzen kinderen aandachtig te maaken.  •50 Plechtigheid voor de wee eerjie avonden den lam een ey te voegen, ter gedachtenisfe van het feestoffer. NB. De twee aangehaalde benaaTningen Simurim en Harosfet zyn hier onder verklaart. In de volgende woorden is de wyze hoe men deeze plechtigheid waarneemt gejlooten. (10) *np Kades. (Heiliging.) deeze is reedsaange- haalt eerfte Deel bladz. 190. (11) ynn Ürchats. (handen wasfchcn)zonder ze¬ gening. (J2>d13 Karpas. (groentens.) (13) yti> Jackats. ( verdeelen.)^ (14) "pjo Magied. (verklaaren. 3 naamentlyk het leezen der Hagada. 05) rram Rochtfa. (handen wasfchen) met zegening. c16) m'xio Mot/te. (voortbrengen.) Dit betreft de algemeene zegening over het brood. O?) Matjd. (ongezuurt brood.) Dit betreft de zegening over de Simurim, welke de ongezuurde brooden zyn, die alleen tot de plechtigheid van deeze avonden vervaardigt worden. c18) "»nn Maror. (bittere) kruiden. OsÓ T>13 Korech. (inwikkelen.) Dit betreft het inwikkelen in de Harofet; het welk eene vermenging is van verfcheide foor» ym(i3) s>&-D(i2) mm as) tjöCm)  van het Féést der Ongezuurde hóeden. 51 t rwu (25) y?n (24) Heiliging. (des Sabbats »»»n Dl» era zesden dag wierden Hemel, Aarde Gen: I|; en gantsch hun heir volbragt. 2. God voltooide op den zevenden dag het werk dat Hy gefehapen had; en rustte op den Sabbatdag na al het Scheppingswerk. 3. Hy zegende en heiligde dien zevenden ten van vruchten; als, amandelen, vygen, appelen, rozynen enz. het welk men met edik bevochtigt. (20) (21) -pi» xrhn Sulchan Orech. (den disch bereiden.) (22) pus Tfaphoen. (het verborgene. ) Ongezuurt brood (Simurim') te voorfchyn brengen. (23) in Bareck. (zegenen.) Te weeten de dank¬ zegging na den eeten. (24) V>r\ HaM. (Lofzang.) (25) Ara Nirtfa. (welgevallen.) Na hèteindigen der plechtigheid, bid men den Schepper dezelve met welgevallen aan te neemefi, D i  52 Plechtigheid voor de twee eerfte avonden dag, dewyl Hy rustte na al het werk hetwelk Hy gefehapen had om het te doen beftaan.) pna nao Welk is het gevoelen onzer heeren ? Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal 1 die de vrucht des wynftoks gefehapen hebt. nro rm» • • • yra Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons uit alle volkeren verkooren, boven alle genachten verheven, en door Uwe geboden geheiligt hebt. ó HEERE onze God! Gy hebt ons de (des Sabbats Sabbatdagen tot ruste, de) Hoogtyden tot vreugde, de Feestdagen en tydftippen met liefde gefchonken; naamentlyk : (des Sabbats deezen Rustdag en) dit Feest van Ongezuurde brooden; dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge in den tyd onzer vryheid. Met welgevallen tot heilige faamenroeping ter gedachtenisfe des uittogts van Egypten. (ö HEERE!) in ons hebt  van het Feest der Ongezuurde brooden. 53 Gy welgevallen gevonden; ons boven alle volkeren geheiligt, en Uwe gewyde (des Sabbats Rust en) Hoogtydsdagcn met (des Sabbats liefde, welgevallen,) blydfchap en vergenoeging deelachtig gemaakt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die £den Sabbat,] Ifraël en de Hoogtyden heiligt. Op den uitgang van Sabbat voegt men 'er de volgende Zegeningen by. van ••• flTD Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! die het licht des vuurs gefehapen hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die het gewyde van het ongewyde, het licht van de duisternisfe, Ifraël van de volkeren en den zevenden dag van de zes werkdagen hebt afgezondert. Gy hebt de heiligheid des Sabbats van die der Hoogtyden afgefcheiden, den zevenden dag onder de zes werkdagen geheiligt en Uw volk Ifraël door Uwe Heiligheid afgefcheiden en geD 3  54 Plechtigheid voor de twee eerjie avonden heiligt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die eene heiligheid van de andere onderfcheid.) wirw ••• yra Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy, die ons het leeven vergunnende, in ftand hebt behouden, om ons dit tydftip te doen genaaken. Handen wasfchen. Na dat een ieder het eerjie glas wyn uitgedronken heeft, wascht men de handen: doch zonder de gewoone zegening daar over uit te fpreeken. Groentens. Men neemt van de groentens, te ' weeten: Cellery of Eppe, het welk men in edik doopt, en waar van een ieder, na de volgende zegening uitgefproken te hebben> een weinig nuttigt. r«mn • • • *im Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God,  pan het Feest der Ongezuurde brooden. 55 Meester van het Heelal! die de vruchten der aarde voortbrengt. Verdeden. Men neemt de middeljle der 3 Simurim welke men doorbreekt; het tene helft legt men weder op zyn plaats, en het ander helft onder het tafeldek, (ter gedachtenisje van de deegklompen, welke de Israëlyten in hunne kleederen gebonden, by den uittogt van Egypten op de fchouderen droegen,) en word voor Afikomen (nagerecht) bewaart. Als dit was het brood der fmerte, het welk onze voorouderen in Egypten gegeeten hebben. Dat alle hongerigen vry komen en eeten; dat alle de benodigden zig hier vervoegen om het Paafcha te vieren: dit jaar alhier, het toekomende in het Land van belofte; dit jaar alhier in dienstbaarheid, het toekomende in het Land van belofte als vry volk. YJÖ Verklaaren. D 4  56 Plechtigheid voor de twee eerjie avonden Mondei. W. Verh. Pesfachim ( PaaschofferOH: X. (26) leunende. Tot blyk der vryheid welke wy door de verlosfing, uit den diensthuize van Egipten, verkreegen hebben. Men vult de Glazen ten tweedemaale en neemt de fchotel met Simurim van tafel af; de volgende vraagen worden alsdan door den zoon van huis of eenig ander der omflanders gedaan. 4. Waarom is deeze avond verfchillend van alle anderen: daar wy alle andere avonden het geen wy nuttigen niet eens, maar deezen avond tweemaal bevochtigen; daar wy alle andere avonden gezuurt of ongezuurt, en deezen avond alleen ongezuurt brood eeten; daar wy alle andere avonden allerlei groentens, en deezen avond bittere groentens eeten ; daar wy alle andere avonden onze fpyze zittende of leunende, en deezen avond alleenlyk leunende ( 26) genieten? Hier fielt men de fchotel met Simurim weder op tafel, en de lezer vervolgt aldus. (De reden deezer plechtigheid is om dat) wy welëer by Pharaö in Egyptenland dienstbaar waren: en dat de HEERE onze God  vanhetFeest der Ongezuurde brooden. 57 ons van daar, met groote kracht en uitgebreid vermogen, verlost heeft. Wy, onze kinderen en nagedacht zouden voorzeker nog in Pharaö's ilaaffchen dienst kwynen, ten ware de -Mlerheiligfte God onze voorouderen uit Egypten verlost had; dierhalyen is het ons eenen plicht, ons over den uittogt van Egypten te onderhouden, offchoon wy allen wys, geleert, en in de H. Wet ervaren waren; en hy die deezen plicht het meest betracht, is op shet hoogst lofwaardig. Het gefchiedde dat de Rabbynen Eliëzer, lofua, Eliazar Azarias zoon, Akiba en Tarphon met de zoone Beraks vergaderd waren , en zig den gantfchen nacht oyer den uittogt van Egypten onderhielden; tot dat hunne leerlingen by hen kwamen zeggende; onze Meesteren! de tyd van den Semah (27) van het ochtend gebed te leezen, is reeds genaakt. r Rabbyn Eleazar Azarias zoon zeide: zie mv 'hier als eenen man van zeventig jaar, ik heb nochtans de verdienste niet gehad, bewust te zyn dat men verplicht was, in den nacht over den uittogt van Egypten te ver- £27) smak. Zie ecrfte Deel , Nota 75.bladz. 78D 5 Mondei: W. Verband. Berachot(zegeningen) H.I,  58 Plechtigheidvoor detwee eerjie avonden Deut: XVI, Ibid. VI. 20. Ex: XII. 26. handelen, tot dat de zoon Zoma's den volgenden Text aldus verklaarde: 3. Op dat gy alk uwe leevensdagen aan den dag gedenkt, waar op gy uit Egypten getoogen zyt. Uwe leevensdagen, zyn alleen de dagen; en alle uwe leevensdagen, zyn de dagen en nachten. De (overige) Rabbynen verklaaren het aldus: Uwe leevensdagen dit leeven; alk uwe ke~ vensdagen , zelfs ten tyde van den Mesfias. DIpBH 7>"0 Gezegent zy den Schepper, die Israël de H. Wet heeft gefchonken; gezegent zy Hy. De H. Wet heeft zig (wegens den uittogt van Egypten) op vier verfchillende wyzen uitgedrukt, waarmede men vier zoonen, eenen wyze , eenen booze, eenen onnozele, en eenen die niet weet te vraagen, voldoen kan. De wyze zegt: wat zyn de getuigenis/en, de inftellingen in rechten welke de HEERE onze God u geboden heeft? Gy zult hem dan volgens de inftellingen van het Paafcha antwoorden : men zal na het paaschlam geen nagerecht eeten. De booze zegt: waar toe Jlrekt U deezen dienst ? hy zegt U, als of het hem niet aan-  van het Feest der Ongezuurde brooden. 39 ging; en vermits hy zig zeiven van den algemeenen regel uitzondert en de grondftelling verzaakt, zult gy hem met deeze woorden plotzelyk in de rade vallen : Hier voor heeft de HEERE my dit verricht, toen ikutt Egypten toog. Voor my en niet voor hem : want zo hy 'er in dien tyd geweest ware, zoude hy nochtans niet verlost zyn. on De onnozele zegt: wat beduid dit? Gy zult hem voorhouden: met een uitgebreide macht beeft de HEERE ons van den Egyptifchen idiensthuize verlost. 55W) En hem die niet weet te vraagen, zyt gy gehouden te openbaaren, gelyk aangetekent is : 8 Gy zult uw kind voorhouden op dien dag , zeggende: hier voor heeft de HEERE my dit verricht, toen ik uit Egypten toog. Gy zult m\> kind voorhouden, dit kon zyn (of verftaan worden) zedert de nieuwe maan (van Nisfan): maar men leert verder, op dm. dag ■ op dien dag zoude verftaan kunnen worden, reeds zedert den dageraad; doch hier li bygevoegt: hier voor, het geen betekent (alleen) den tyd dat het Ongezuurt brood ei bittere groentens opgedischt zyn. Van de aloudheid waren onze voorvaderen lx: XIH. i. Ibid. 14. Ibid, 1  6q Pkchtigheidvoor de twee eerjie avonden K xxiv. Gen: XV. afgodendienaars: en tans heeft de Schepper ons aan Zynen H. Dienst genaakt, gelyk aangetekent is : 2. Jofua zeide tot het gantfche volk: aldus fpreekt de HEERE de God Israëls; aan geene zyde der rieviere woonden welëer uwe voorouderen, Terach vader van Abraham en Nachor en dienden vreemde goden. 3. Ik deed uwen vader Abraham van geene zyde der rieviere trekken, en het gantfche land Canaan doorwandelen; Ik vermenigvuldigde zyn nageflacht en gaf hem Ifaac. 4. Verders gaf Ik aan Ifaac Jacob en Efau ; Efau deed Ik den berg Seïr erven, en Jaeob met zyn huisgezin naar Egypten trekken. TttW *p-Q Gezegent zy Hy, die Zyne belofte, aan Israël gedaan, in ftand houd. Gezegent Hy, den Allerheiligften God, die naar het tydftip der verlosfinge haakte, om het geen Hy Aartsvader Abraham, by de verdeelde offerhanden belooft had, te volbrengen; gelyk aangetekent is: 13. De HEERE zeide tot Abraham: gy zult voorzeker bewust zyn, dat uwe nakomelingen in een land, dat hen niet toebehoort, als vreemdelingen zullen verkeeren; alwaar zy vierhondert jaar dienstbaar zullen zyn en onderdrukt worden. 14. Maar het volk dat zy zullen dienen zal Ik rechten; en alsdan zullen zy met eenen ry* 'zen buit heentrekken.  van ht Feest der Ongezuurde brooden. 61 Gedurende het uitfpreeken van de volgende afdeeling, dekt men de Simurim, en men neemt het ingefchonken glas in de hand. mes\w wr\ Deeze (belofte) onzen voorouderen gedaan, blyft by ons bevestigt: daar men ons niet alleen by eene gelegenheid, maar in alle geflachten achtervolgt heeft, om ons gantfchelyk te verdelgen; doch de Almogende God heeft ons telkens van overmacht bevryd. laVi Men neeme in acht wat Laban den Syriër gezocht heeft onzen vader Jacob te doen wedervaaren. Pharaö nam alleen een befluit tegen het mannelyk gedacht: maar Laban trachtte het al uit te rooijen; gelyk aangetekent is: 5. De Syrieër heeft getracht mynen vader te onderbrengen: maar (Jacob) trok naar Egyptenland, bewoonde het als vreemdeling met weinig menfchen, en wierd aldaar tot een groot, jlerk en talryk volk. Hy trok naar Egyptenland, gedwongen: doch alleen om het bevel zyns Scheppers te volbrengen. Bewoonde het als vreemdeling, hier door verftaat men dat hy 'er niet heen trok om 'ei zig neder te zetten: maar om 'er als vreemdeling te verkeeren gelyk aangetekent is: 4. En zy (de broederen Jofephs) zeiden Deutr: XXVI. Gen: XL VIL  6.2 Plechtigheid voor dé twee eerfte avonden Deutr: X. Ex: L EzcchXVI. Deutr: XXVI. Ex: l. wy zyn gekomen om het land als vreemdelingen te bewoonen, daar voor de kudde uwer dienaaren geen voedzel is, uit hoofde van den prangenden hongersnood in het land Canaan; dan nu vergun uwen dienaaren zig in het land Gofen te mogen nederzetten. Met weinig menfchen, gelyk aangetekent is : 22. Met zeventig menfchen trokken uwe voorvaderen naar Egypten, en tans heeft de HEERE uwe God u gelyk de fterren des Hemels vermenigvuldigt. En wierd aldaar tot eén groot volk. Hier uit blykt dat de kinderen Israëls aldaar in aanmerking kwamen. Tot een flerk volk, gelyk aangetekent is: 7. En de kinderen Israëls wierden vruchtbaar, vermenigvuldigden, vermeerderden en wierden dermaaten fterk, dat het land door hen vervult was. Tot een talryk volk, gelyk aangetekent is: 7. Ik heb u tot duizenden gelyk het gewas des velds geftelt; gy zyt Vermeerdert, in macht toegenomen en tot groote cierlykheid gereezen ; gy zyt nu gantsch volwasfen, daar gy te vooren naakt en ontbloot waart. 6. De Egyplenaaren benadeelden en onderdrukten ons , en leidden ons eenen zwaaren dienst op. De Egyptenaaren benadeelden ons, gelyk aangetekent is : 10. Kom laat ons listig met hen te werk  van het Feest der Ongezuurde broodén. 63 gaan, op dat zy niet vermenigvuldigen, en, zo 'er oorlog ontftaat, zig niet by onze vyanden vervoegen, ons beftryden, en (ons) uit het land (doen) trekken. En onderdrukten ons, gelyk aangetekent is- 11. En zy ftelden overften der fchattingen over hen, om hen door hunne lasten te onderdrukken; zy bouwden fteden ter berging van fchatten voor Pharaö : Pitom en Ramefes. En leidden ons eenenzwaaren dienst op, gelyk aangetekent is: 13. En de Egyptenaaren deeden de kinderen Israëls eenen zwaaren dienst ondergaan. 7. Wy fneekten den HEERE onzer vaderen God: Hy hoorde onze ftemme en aanfchouw de ons verdriet, onze moeijelykheid en onzen druk. Wy jmeekten den HEERE onzer vaderen God, gelyk aangetekent is: 23. Het gefchiedde na een reeks van dagen, dat de koning van Egypten ftierf; de kinderen Israëls zugtden en klaagden wegens hunnen dienst, en de weeklagt over hunnen arbeid rees tot God. Hy hoorde onze ftemme, gelyk aangetekent is: 24. En God hoorde hun gekerm en herinnerde zig het verbond met Abraham, Ifaac en Jacob aangegaan. En aanschouwde ons verdriet (28); hier uit (28) verdriet. Onze voorouderen wierden door ae Egyptenaaren van hunne vrouwen afgefcheiden. Deutr: XXVI. Ex: IL  64 Plechtigheid voor de twee eerjie avonden Ex: I. Ex: III. Deutr: XXVI. Ex: XII verftaat men de onthouding van het huwelyks bed, gelyk aangetekent is: 25. En de HEERE aanfehouwde de kinderen 'israëls; hun ( voor alle oogen verborgen) verdriet was Hem (alleen) openbaar. Onze moeijelykheid, dit betreft het ftreng bevel over de zoonen; gelyk aangetekent is: 22. Alle de zoonen die gebooren zullen worden, zult gy in de rievier werpen; maar alle de dochters in het leeven behouden. En onzen druk, dit is de angst, gelyk aangetekent is: 9. Ook heb Ik den druk aangemerkt, welken de Egyptenaar hen deed ondergaan. 8. De HEERE voerde ons uit Egypten met ten Jïerkehand, en uitgejlrekten arm, met groote vreeze, met tekenen en wonderdaaden. De HEERE voerde ons uit Egypten, geenzins door middel van eenen Engel, noch van eenen Saraph, noch van eenen Zendeling; maar de Allerheiligfte God deed het zelfs door Zyn eige Heerlykheid; gelyk aangetekent is: 12. Ik zal Egyptenland doortrekken op dien nacht, alle eerstgeboorenen flaan van der; mensch tot het dier, en over alle de Egyptifche afgoden recht oeffenen ; Ik de HEER E. Ik zal Egyptenland doortrekken Ik, geen Engel ; alle de eerstgeboorene flaan: Ik, geen Saraph ; en over alle de Egyptijche afgoden recht oeffenen: Ik, geen Zendeling; Ik de HEERE: Ja Ik zelfs en geen ander.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 6$ Met een flerke hand, hier uit verftaat men, door de pest; gelyk aangetekent is: 3. Ziet de hand des HEEREN zal zyn over Uw vee dat in het veld weid, over de paarden, ezelen, kemeien, groot en klein vee met een zwaare pestziekte. En uitgejlrekten arm, dit is met het zwaard gelyk aangetekent is: 16. Hy had het bloote zwaard in de vuist over Jerufalem uitgeftrekt. Met groote vreeze, dit is de openbaaring der Godheid; gelyk aangetekent is : 34. Ondernam God ooit een volk uit het midden van een ander volk te voeren, met beproevingen , tekenen, wonderdaaden, ftryden, fterke hand, uitgeftrekten arm en groote vreeze, gelyk de HEERE uwe God in Egypten voor uwe oogen verricht heeft. Met tekenen, dit is de ftaf Godes; gelyk aangetekent is : 17. En deeze ftaf, waarmede gy de tekenen zult verrichten, zult gy in uwe hand neemen. En met wonderdaaden, dit is het bloed; gelyk aangetekent is: 3. In Hemel en op Aarde zal Ik myne wonderdaaden, met bloed, vuur en rook colom verrichten. in» nm Deeze is eene andere uitlegging (der Rabbynen:) met een fterke hand, betekent twee plaagen; gelyk mede met uitgeftrekten arm, Ex: IX. Chron: I. XXI. . Deutr: IV, Ex: IV. [oèlTlI,  66 Plechtigheid voor de twee eerjie avonden Ex: VIII. XIV, (29) Detfach adas «hj> b'èachab artsa. Deeze 3 woorden zyn in liet oorfprongelyk te faamen gefielt uit 10 letteren; welken de hoofdletteren der 10 plaagen zyn. JZie weiders Abarbanel verklaaring over deeze plechtigheid. twee ; met groote vreeze, twee; met tekenen f twee; en met wonderdaaden, twee. wy -fat Zie dus hier de tien plaagen, waarmede de Allerheiligfte God den Egyptenaaren in hun land ftrafte: bloed , vorfchen, luizen, vermenging van dieren, pestziekte, fchurft, hagel, fprinkhaanen, duisternis en flachting der eerstgeboorenen. mirt* *n De Rabbyn Juda begreepze in deeze drie woorden: detsach, adas, bëachab (25). »D1* »m Rabbyn Josfé de Galileër zeide: hoe bewyst men dat de Egyptenaaren in Egyptenland door tien, en in de zee door vyftig plaagen geftraft wierden ? wegens Egyptenland is aldus verklaart: 15. De fooveraars zeiden tot Pharaö: dit is Gods vinger. en wegens de zee luid de Text: 31. Israël zag de groote hand, welke de  van het Feest der Ongezuurde brooden. 6? HEERE over Egypten uitgeftrekt had; en het volk vreesde den HEERE en ftelde zyn geloof in Hem en in Mofes Zynen dienaar. Met hoe veel plaagen zyn de Egyptenaaren door Gods vinger geftraft? met tien; dus zyn zy in Egypten door tien, en in de zee (door Gods hand') met vyftig plaagen geftraft. De Rabbyn Eliëzer zegt: waardoor bewysf men dat ieder' plaag welke de Allerheiligfte God den Egyptenaaren in Egypten toebragt, viervoudig was ? door deezen Text. 49. Hy zond tegen hen (door) Zynen blaakenden toorn verbolgenheid, verontwaardiging, angst, en afvaardiging van verderfengelen. Verbolgenheid, een ; verontwaardiging, twee,» angst, drie ; afvaardiging van verderf- engelen, vier. Wy ftellen dan dat in Egypten veertig en in de zee twee hondert plaagen zyn ge» weest. Rabbyn Akiba zegt: waar door bewyst men dat ieder' plaag welke de Allerheiligfte God den Egyptenaaren in Egypten toebragt vyfvoudig was ? door deezen zeiven Text. 49. Hy zond tegen hen door Zynen blaakenden toorn, verbolgenheid, verontwaardiging, angst, en afvaardiging van verderf-engelen. Zynen blaakenden toorn, een; verbolgenheid, twee ; verontwaardiging, drie; angst, vier ; afvaardiging van Ver derf-engelen, vyf. Dus ftelE 2 Ff: LXXVIIL Ibid,  68 Plechtigheid voor de twee eerjie avonden len wy dan dat in Egypten vyftig, en in de zee twee hondert en vyftig plaagen geweest zyn. mV;a nas Hoe talryk zyn de weldaaden daar wy den Schepper voor te danken hebben! Had Hy ons uit Egypten geleid, en tegen den Egyptenaaren geen recht geoeffent, het ware ons voldoenend geweest (50). Had Hy tegen den Egyptenaaren, en niet tegen hunnen afgoden recht geoeffent, het ware ons voldoenend geweest. Had Hy tegen hunnen afgoden recht geoeffent , en hunne eerstgeboorenen niet geflagen, het ware ons voldoenend geweest. Had Hy hunne eerstgeboorenen geflagen, en ons hunne haave niet gefchonken, het ware ons voldoenend gewéést. Had Hy ons hunne haave gefchonken, en de zee Voor ons niet geklooft, het ware ons voldoenend geweest. Had Hy de zee voor ons geklooft, en ons aldaar niet door het drooge doen trekken, het ware ons voldoenend geweest. Had Hy ons aldaar door het drooge doen trekken, en 'er onze vyanden niet in geftort, het ware ons voldoenend geweest. Had Hy 'er onze vyanden in geftort, en ons (30) het ware ons voldoenend geweest, in 't hebreeuwsch u«i dayenoe. Dit word door de omftanders telkens geantwoord.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 69 niet geduurende veertig jaar in de woestyne van onderhoud voorzien, het ware ons voldoenend geweest. Had Hy ons geduurende veertig jaar in de woestyne van onderhoud voorzien, en ons niet met Manna gefpyst, het ware ons voldoenend geweest. Had Hy ons met Manna gefpyst, en ons den Sabbat niet gefchonken , het ware ons voldoenend geweest. Had Hy ons den Sabbat gefchonken, en ons üiet voor den berg Sinaï doen naderen , het ware ons voldoenend geweest. Had Hy ons voor den berg Sinaï doen naderen, en ons de H. Wet niet gegeeven, het ware ons voldoenend geweest. Had Hy ons de H. Wet gegeeven, en ons niet in het H. Land geleid, het ware ons voldoenend geweest. Had Hy ons in het H. Land geleid, en ons het Heiligdom niet doen ftichten , het ware ons voldoenend geweest. ma by Voor hoe veel verdubbelde en herdubbelde groote weldaaden hebben wy den Schepper te danken ! Hy heeft ons uit Egypten geleid, tegen den Egyptenaaren recht geoeffent, hunnen afgoden veroordeelt, hunne eerstgeboorenen gewagen, ons hunne haave doen bezitten, de zee voor ons geklooft, ons aldaar door het drooge doen trekken, onze vyanden 'er in geftort, ons geE 3  Ex. xii. (3 O Paasclitam rrao Pasfack betekent voorbygaan ; Zie Eerste deel voorrede, bladz: XXIII. 7 o Plechtigheid voor de twee eerjie avonden duurende veertig jaar in de woestyne met onderhoud voorzien, ons met Manna gefpyst, den Sabbat gefchonken, ons voor den berg Sinaï doen naderen, de H. Wet gegeeven, ons in het H. Land geleid, en het Heiligdom doen ftichten, om aldaar onze misdryven te verzoenen. De Rabbyn Gamaliël zegt: de geen die op het Paafcha nalaat over deeze drie zaaken te verhandelen, heeft met zynen plicht niet voldaan; te weeten : over het Paaschlam, het Ongezuurt brooden de Bittere kruiden. Het eeten van het Paasehlam (31) welk gebod onze voorouderen, ten tyde dat het Heiligdom in ftand was, betrachtden is voorgefchreeven ter gedachtenisfe dat de HEERE de huizen onzer voorvaderen in Egypten voorbyging; gelyk aangetekent is: 27. Gy zult (tegen uwe kinderen) zeggen: dit is de Offerhande van het Paaschlam aan den HEERE, om dat Hy de huizen der kinderen Israëls in Egypten voorby ging, wanneer Hy den Egyptenaar floeg en onze huizen fpaarde; en het volk boog en vernederde zig.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 71 Men neemt de halve der Simurim welke tusfchen de twee anderen ligt in de hand, toont die den omfianderen en vervolgt mo Waar voor is het gebod van het ongezuurt brood het welk wy tans eeten, voorgefchreeven ? ter oorzaake dat alvoorens de deeg welken onze voorouderen bereidden den tyd had om te ryzen, de Allerheiligfte Opperheerfcher der Aardfche mogentheden zig openbaarde en terftond de verlosfinge fchonk; gelyk aangetekent is: 39. En (de Israëlyten) bakten den deeg, welken zy uit Egypten medegevoert hadden tot ongezuurde koeken, dewyl dien niet gedeesfemt was; want zy waren uit Egypten verdreeven en konden niet vertoeven; ook hadden zy geen voorraad voor hen bereid. Insgelyks toont men den omftanderen de bittere kruiden: TPIÖ Waar voor is het gebod der bittere kruiden welken wy tans eeten, voorgefchreeven? ter oozaake dat de Egyptenaaren het leeven onzer voorouderen bitter maakten; gelyk aangetekent is: 14. Zy maakten hun leeven bitter door harden dienst, met leem, tiehelfteenen en alle E 4 Ex. XII. Ex. I.  Sx. XIII. Peut. VI. 7 2 Plechtigheid voor de twee eerste avonden yeld-arbeid: en hunnen geheelen dienst was hen ftreng opgelegt. in "733 Ten allen tyde moet de mensch zig aanfchouwen als of hy zelfs uit Egypten getoogen was; gelyk aangetekent is: 8. Gy zult uw kind voorhouden op dien dag, zeggende: hier voor heeft de HEERE wy dit verricht, toen ik uit Egypten toog. Want de Allerheiligfte God heeft onzen voorvaderen niet alleen, maar ons tefFens de verlosfinge gefchonken; gelyk aangetekent is • a3 Hy heeft ons van daar gevoert, om ons naar het Land te geleiden het welk Hy onze voorvaderen by eede belooft had, ons te doen bezitten. " Een ieder der omflanders neemt zynen kelk in de hand. Dierhalven zyn wy verplicht den God die onze voorouderen en ons allen, deeze wonderdaaden beweezen heeft te looven, te prvzen, te verheerlyken, te roemen, te verhef- Hv'hP^f erbiedig°n 6n tCn h0°Sfte te acf»en. Hy heeft ons van de Slaavernye tot de vrvheid, van de dienstbaarheid tot de verlosfin-e gebragt;Hy heeft onze droefheid in blydrchao ja oq§ uit de duisternisfe gevoert, om on5  van het Feest der Ongezuurde brooden. 7 3 het genot van een heerlyk licht te fchenken: men zinge dan voor Hem Halelujah I 1. Halelujah. Gy dienaaren des HEEREN, looft Zynen H. Naam! 2. Deezen geëerden Naam zy van nu tot in alle eeuwigheid gezegent, 3. En van het Oosten tot het Westen gelooft. 4. Boven alle volkeren is de HEERE verheven : in den Hemel is Zyne Majefteit. 5. Wie evenaart den HEERE onzen God, die Zynen Zetel boven het luchtgefpan gcvestigt heeft, 6. Waar van Hy nederwaarts ziet om Hemel en Aarde te aanfchouwen ! '7. Hy, die den behoeftigcn uit het ftof verheft, en den nooddruftigen uit zynen vernederden ftaat opbeurt, 8. Om hem met de Vorsten en Overften des volks gelyk te ftellen; 9. Dien God, die deonvruchtbaare vrouwen met een bloeijend huisgezin begunstigt, en de moeder met haare fpruiten verheugt, Halelujah! 1. Toen Ifraël uit Egypten trok, het Huis Jacobs uit het midden van een vreemd volk verlost wierd, 2. Was Juda den HEERE tot Heiligheid, Ifraël tot Zyne Heerfchappye verkooren. ?f. CXIII. CXIV.  74 Plechtigheid voor de twee eerste avonden 3, De Zee zag dit en wierd verbaast- de Jordaan keerde achterwaarts, 4. De bergen fprongen als rammen, de heuvelen huppelden als lammeren. 5- Waarom, ö (Schelf-) zee wierd gy verbaast? en gy Jordaan, waarom keerde gy te rug? 6* lc 6. Bergen, waarom fprongt gy als rammen? o heuvelen, waarom huppelde gy als lammeren > wrWr^ (voorzeker) voor hetAanfchyndes n LUIEN, en uit eerbied voor den God Tacobs dat de Aarde fiddert: on 8-Vo™H™ die derotzen in eenen waterplas, pn de kenen in een loopende bron verkeert. Ü^êO -WÜ '•" *p-Q Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons cn onze voorouderen uit Egypten verlost hebt, en ons eJrn" STd; W3ar °P Wy onS^nun brood eeten, hebt doen beleeven. HEERE onze en onze,- vaderen God, Mder ons tot andere, m vrede genaakende, gewyde dagen: en Hoogtyden. Verheug ons l * % herftichting Uwer Stede; vervrolyk ons door den gewyden dienst Uws Heiligdoms; als dan zullen wy aldaar van de offerhanden en paaschlammeren, welkers bloed met welbehagen op Uw Altaar genadert zal worden, tot feestmaal gemeten; ja wy zullen U een nieuwen zang 6 H F ERF 1 Htoer7?n- Gez^nt zyt Gy, 0 H L E R E! die Ifi-aêl verlost.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 75 Na dat een ieder het tweede glas wyn uitgedronken heeft, vascht men de handen; en men /preekt de volgende Zegening uit. mm Handen wasfchen (met zegening.) nVtfli by • • • yro Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe geboden geheiligt en ons het wasfchen deihanden bevolen hebt. Voortbrengen. pms Ongezuurt brood. Men neemt de Simurim in de hand en /preekt de volgende Zegeningen uit. nwbpi • • • yra Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! die het brood uit de Sarde voortbrengt.  76 Plechtigheid voor de twee eerste avonden rraö rhnt* by Gezegent zyt Gy, q HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe geboden geheiligt en bevolen hebt ongezuurt broot te eeten. 6 11 Men deelt van de bovenfle en middeljle der Simurim aan een ieder een ftukje rond, het welk te zaamen genuttigt word. Bittere kruiden. Men neemt van de bittere kruiden , te weeten: kroppen of radyswortel, het welk men in de Harosfet doopt, en, na de volgende Zegening uitgefproken te hebben, nuttigt. nn» rfostt by • • 1 yra Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God Meester van het Heelal !Gy die ons door Uwe geboden geheiligt en bevoolen hebt bittere kruiden te eeten. Inwikkelen. Men neemt de onderfle der Simurim die nog heel is, welke men  pan het Feest der Ongezuurde hrooden. 7 7 aan flukken breekt en aan een ieder rond deelt, met bittere kruiden en groentens; het welk men te zaamen,in de Harosfet gedoopt zynde nuttigt, na alvoorens het volgende uitgefproken te hebben. wip»1? nat Wy nuttigen dit volgens de (fchool) van Hilel den oude, ter gedachtenisfe van het Heiligdom, dewyl aangetekent is : 11. Zy zullen het (Paaschlam) met onge- Num: IX. zuurt brood en bittere kruiden eeten. Den disch bereiden. Men bereid de tafel om htt avondmaal te houden. Het verborgene. Na het avondmaal gehouden te hebben, neemt men de halve der' Simurim, de welke onder het tafelkleed gelegt is; waar van men aan een ieder een jlukje ronddeelt, (dit word in 't algemeen Afikomen genoemt) welk mengenuttigt moet hebben voor middernacht,  7 8 Plechtigheid voor de twee eerste avonden ter gtdachtenisfe vaa. het Paaschlam, dat insgelyks voor dien tyd moest gegeeten worden. Zegenen. Na de glazen weder met wyn geVult te hebben zegt men de DANKZEGGING NA DEN EETEN. (Indien zig drie mannen aan den disch bevinden, zegt een van hen: Laat ons Hem danken, wiens gaaven wy genooten hebben. De anderen antwoorden: Gezegent zy Hy, wiens gaaven wy genooten hebben, en die ons, door Zyne oneindige •Barmhertigheid in het leeven behoud. Deeze zegening wordherhaalt door den geenen die de dankzegging uitfpreekt.)  van het Feest der Ongezuurde brooden. 79 (Indien 'er tien of meer mannen aan den disch zyn, zegt een van hen: Laat ons onzen God danken, wiens gaaven Wy genooten hebben. De anderen antwoorden: Gezegent zy onze God, wiens gaaven wy genooten hebben; en die ons, door Zyne oneindige Barmhertigheid , in het leeven behoud. Deeze zegening word insgelyks herhaalt.") Kin yra (Gezegent in alle eeuwigheid zy Hy, Zynen Naam en Zyne Gcdachtenisfc.) tutu * • • "fro Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy, die ons laaft en fpyst, doch niet voor onze verdiensten noch rechtvaardigheid; die Uwe weldaaden over ons uitftort, en door genade en oneindige Barmhertigheid , ons en het Heelal het onderhoud doet erlangen. 25. Gy fchenkt allen fchepfelen hun voedzel, daar Uwe Barmhertigheid eeuwig beftaat. Nimmer heeft ons Uwe Algoedheid begee- Pf: cxxxvr.  8q Plechtigheid voor de twee eerste avonden Pf: CXLV: DeudVIII. ven; nooit zult Gy ons het onderhoud doen ontbreeken, daar Gy allen hun voedzel fehenkt, en een deel aan Uwe milddaadigheid doet genieten. Ja Gy voorziet genadiglyk van fpyze alle de fchepfelen door U voortgebragt, gelyk aangetekent is. 16. Uwe (milddaadige) Hand ontfluit Gy^ om al wat leeft naar begeerte te verzadigen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die het Al van fpys voorziet. mu HÉERE onze God! wy danken Ü voor het voortreffelyk, vruchtbaar en wyd - uitgeftrekt Land, het welk Gy weleer onzen voorvaderen deed bezitten, en voor Uwe verbindtenisfe, UweH. Wet, het leeven en onderhoud; wy wyden U onze erkentenisfe, daar Gy ons uit Egyptenland geleid, uit den diensthuize verlost, Uw verbond in ons vleesch geftempelt, ons in de inftellingen Uwer Begeerte onderweezen , en met het leeven en onderhoud begunstigt hebt. ó HEERE onze God! wy danken U en verheerlyken Uwen Naam voor alle deeze weldaaden; gelyk aangetekent is: 10. Als gy gegceten hebt en verzadigt zyt, zult gy den HEERE uwen God, voor het vruchtbaar Land het welk Hy u gegeeven heeft, uwe erkentenisfe betuigen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! voor het Land en de fpyze.  van het Feest der Ongezuurde broóden\ 81 om HEERE onze God! ontferm U over ons, Uw Volk Israël, Uwe Stad Jerufalem, den Berg Zion Zetel Uwer Heerlykheid, en over Uwen voortreffelyken H. Tempel, alwaar Uwen Naam wierd aangebeden. 6 Vader, onze Geleidsheer, die ons genadiglyb het onderhoud fehenkt! bevryd ons fpoedig van alle rampen; laat ons niet beftaan der menfchen gaaven noch byftand, daar hun verwyt hunne weldaaden te boven gaat; maar dat wy alleen van Uwe milddaadige Almogende en Hulpryke Hand afhangen, op dat wy hier noch hier namaals nimmer te bloozen hebben •, herftel fpoedig de regeering van den Huize Davids Uwen Gezalfde. (Des Sabbats zegt men: f-nsv 6 HE ÉRE onze God! het behaage Ü, ons in Uwe Geboden te doen bereidwillig zyn, en voornaamentlyk in het waarneemen van den Sabbat, die een heuchelyke en heilige dag voor U is, waarop wy volgens Uwe Goddelyke Inftellingen alle werk ftaaken; dat geen angst noch kommer onze rust verftoore; maar geheng, ö Gy die de algemeene Vertrooster zyt! dat wy van de vertroostinge Zions oog* getuigen mogen zyn.) mi* Onze en onzer vaderen God! dat op F  8 2 Plechtigheid voor de twee eerste avonden Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden, dit Feest der Ongezuurde brooden, Geduurende het Feest der Weeken. dit Feest der weeken, Geduurende het Feest der Hutten. dit Feest der Hutten, Geduurende den agtften dag, Feest van Onthouding. deezen agtften dag Feest van Onthouding , Dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge, Onze gedachtenisfe, die onzer voorouderen, die van Uwe ftad Jerufalem, die des gezalfden den zoone DavidsUwen dienaar, en die van Uw volk Israël tot heil, genade, en goedertierenheid voor U genaake, voor U verfchyne en voor U welgevallig moge zyn. Almogend Opperweezen! gedenk ons op dees' dag ten goede, bezoek ons met zegening en •begunstig ons met een voorfpoedig leeven, en met het woord van Heil en Barmhertigheid. è Weldoenende en Genadebewyzende Schepper! erbarm U onzer, behandel ons met medelyden en verlos ons: daar onze hoop alleen op U gevestigt is. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die door Uwe Barmhertigheid Jerufalem herfticht, Amen.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 8 3 ish"' -jus Gezegent in alle eeuwigheid zyt Gy, 6 HEERE onze God , Meester van het Heelal! Hemelfche Vader, Almogende Vorst, Schepper en Verlosfer, Heilige Jacobs, Geleidsheer Israëls! Gy zyt het Weldaadig en Barmhertig Opperweezen, welk ons dagelyks en ten allen tyde Uwe Gunsten doet blyken, ons met weldaaden , genade en barmhertigheid bejegenti en verlosfinge voorfpoed en heil fehenkt. ó Barmhertige (God!) Gy word op den Troon Uwer Heerlykheid geroemt. ö Barmhertige (God!) Gy word in den Hemel en op Aarde geëert. ö Barmhertige (God!) Gy word in alle geflachten gepreezen. ó Barmhertige (God!) verhef Uw Volk irt luister. ó Barmhertige (God!) in alle eeuwigheid word Gy door ons verheven. ó Barmhertige (God!) onderhoud ons in eere. ó Barmhertige (God!) bevestig den vrede onder ons. 6 Barmhertige (God!) doe ons in alle onze onderneemingen flaagen. ó Barmhertige (God!) geleid ons met voorfpoed in alle onze paden. 6 Barmhertige (God!) onthef ons fpoedig van het juk der volkeren. ö Barmhertige (God!) doe ons haastiglyk naar ons Land zegepraalend' wederkeeren. F 2  8 4 Plechtigheid voor de twee eerjie avonden ö Barmhertige (God!) zend ons eene volmaakte herftelling. ö Barmhertige (God!) reik ons Uwe milddaadige Hand toe. ö Barmhertige ( God!) zegen een iegelyk van ons door Uwen Geduchten Naam, gelyk Gy weleer den Aartsvaderen Abraham, Ifaac en Jacob in alle opzichten gezegent hebt. -Het behaage U, ons gezaamentlyk dit volkomen Heil te doen erlangen; dit zy Uw welgevallen, Amen. ö Barmhertige (God!) fpreid Uwe vredetent over ons. ö Barmhertige (God!) vestig Uwe liefde en H. Wet in ons hert, op dat wy niet tot zonden overgaan. ó Barmhertige ( God! ) vervul onze vierigfte wenfchen ten goede. (Des Sabbats. ö Barmhertige (God!) doe ons hiernamaals een aandeel, dat alleen uit heil en rust beltaat, erlangen.) ó Barmhertige ( God! ) nader ons tot de Heilzaame Hoogtyden en beftemde dagen welke ons in vreede te gemoet zullen komen. ( Wanneer een genodigde de dankzegging doet, voegt hy'er het volgende by. 6 Barmhertige (God!) doe Uwen Zegen pver deezen disch aan welken wy gezeten  van het Feest der Ongezuurde brooden. 85 zyn nederdaalen , en dat alle waereldfche vergenoeging 'er by hecrfche; mogt hy de gastvrye disch van vader Abraham evenaaren, aan welken alle nooddruftigen met fpys en drank in overvloed onthaalt wierden. 6 Barmhertige (God!) zegen insgelyks den meester van dit huis met zyne echtgenoot en kinderen, en al wat hem is; (32) lang mogen zyne kinderen leeven, en zyne bezittingen ih waarde blyven, op dat hy noch in dit noch in een ander leeven te bloozen hebbe. Geheng dat zyne goederen onder zyn bereik toeneemen, en geen onheil zyne onderneemingen doe mislukken; hy vervalle nooit tot overtreedinge, en blyve lteeds van verzoekingen beveiligt.) 6 Barmhertige (God!) behoud ons in het leeven, doe ons waardig zyn om van de komste van den Mesfias, en de herftichtinge des Heiligdoms, ooggetuigen te mogen weezen, en de gelukzaaligheid te bezitten. 5X. Gy zyt het, die het heil Uwer Heerfchappye vergroot, en eeuwig Uwen gezalfden David en zyn nagedacht met goedertierenheid behandelt. 11. De jonge leeuwen, (hoe fterk) lyden nochtans fmerte en hongersnood: maar hen die den HEERE nafpeuren, is het nodige nimmer ontzegt. (32) Indien de Heer van huis kinderloos is, bid men dat hy kinderen tcele welke yecle jaaren leeven jnöógcn. F 3 2 Sam: XXII, Pf: XXXIV,  Fr. XXXVII. a Kon: I\ Pf: CXV Jer: XVI Pf: XXD CXXXVI. CVII 86 Plechtigheid voor de twee eerfte avonden 25. Van myne Jeugd af tot in mynen ouderdom, heb ik nimmer den rechtvaardigen verlaaten, noch zyne nazaaten hunne fpyze zoekende, vernomen. 2 5. Veeleer is hy altyd door liefdaadigheid aangefpoort, genegen zynen evennaasten van het zyne te leenen, en zyne nakomelingen ftrekken tot zegening. Dat de fpyze en drank welke wy genooten hebben, tot verzadiging en herftelling gedye; en het geen wy hier overlaaten tot zegen verftrekke; gelyk in de H. Schrift aangetekent is: 44. Hy fchafte hen voor, en zy aten, en lieten fpyze over volgens het woord des HEEREN. 15. Dat de Allerhoogfte, de Schepper van Hemel en Aarde , u met Zynen Zegen bekroone. 7. Gezegent zy den mensch die zig op den HEERE betrouwt; voorzeker zynen God zal hem tot heul ftrekken. :. 11. De HEERE zal Zyn Volk de kracht toezenden , en het met den vrede zegenen. 1. Looft den HEERE dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 9. Hy verkwikt den verllagenen van herte, en verzadigt den hongerigen met overvloed.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 87; De geen die de dankzegging uitgebroken heeft, neemt zyn kelk met wyn in de hand en vervolgt: nisfim» Dia 13. Ik zal den beker der verlosfinge heffen , CXVT, §n Gods Naam in 'c openbaar vieren. Welk is het gevoelen onzer Heeren ? Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! die de vrucht des 'wynftoks gefehapen hebt. Na het derde glas gedronken te hebben, vult men de glazen weder, en vervolgt: 6. Stort Uwe gramfchap uit over de volke- LXXIX, ïen die U niet erkennen; en over de koningryken welke met Uwen H. Naam niet benoemt zyn. 7. Want zy hebben het Huis Jacobs verdreeven, en zyne wooningen verwoest. pi» nao Lofzang. *]1B» F 4  8 8 Plechtigheid voor de twee eerjie avonden Pf: cxv. 1. Oftchoon wy Uwe gunsten onwaardig zyn, doe ze ons , ó H E E R E ter eere van Uwen H. Naam, door Uwe Genade en Getrouwheid genieten. 2. Waarom zouden de Volkeren zeggen: waar is hunne God? 3. Daar Hy voorzeker in den Hemel is, en Zyn behaagen alömme ten uitvoer brengt. 4. De heidenfche afgoden zyn flechts van zilver en goud, door menfchen handen gewrocht. 5. Zy vormen hen eenen mond, zonder hen de fpraak te kunnen geeven; oogen, zonder hen te kunnen doen zien; 6. Zy geeven hen ooren: maar geenzins het gehoor; neuzen: maar kunnen hen geenenreuk fchenken.' 7. Zy vormen ze met handen en voeten, zonder ze de beweeging daar in te kunnen geeven ; ook ontbreekt hen de macht om ze eenigzins geluid te kunnen doen maaken. 8. Dat zy die op deeze beelden hoopen en ze vormen, van alle deeze bewegingskrachten berooft worden. 9. ö Israël! hoop op den HEERE, dewyl Hy onze Hulp en Befchermer is. 10. Gy, Huize Aarons! vertrouw op God, onzen Schild en Toevlucht. 11. Godvreezenden! verlaat u op den Almogende; Hy is onze Heul en Verlosfer. 12. ö HEERE! Gy die U geftadig onzer gedenkt, zegen den huize Israëls: begunstig het geflacht Aarcns.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 89 13. Bercherm dc Godvreezenden: zo wel kleenen als grooten. 14. De HEERE vermeerdere deeze weldaaden over hen en hunne nakomelingen. 15. Dat de Allerhoogfte de Schepper van Hemel en Aarde, hen met Zynen zegen bckroone. 16. HEERE! in den Hemel hebt GyUwen zetel gevestigt; en de Aarde, den mensch ten deele gegeeven. 17. Daar de dooden, welke ten gravc gedaalt zyn , U niet kunnen looven, 18. Zullen wy ü in alle eeuwigheid zcgcr pen, Halelujah! Non» 1. Ik eerbiedige den HEERE, die myne gebeden en myne fmeekingen aanneemt. 2. Hem, die my gunstiglyk verhoort, zal ik geduurende myn leevensperk aanroepen. 3. De ftrikken des doods hadden my omvangen, dc angsten van het graf beklemden my; ja ik kwam in eenen jammerlyken nood. 4. Maar ik riep tot den HEERE zeggende: ó God, verlos myne ziele! 5. De Almogende is genadig en rechtvaardig: Hy is een Barmhertig God. 6. De HEERE befchermt de onnozelen ; ik was vernedert, doeh Hy verloste my. 7. 6 Myne ziele ! keer tot uwe kalmte, dewyl de HEERE zig uwer erbarmt. 8. Naardien Hy u van de dood bevryd heeft zodanig dat myn gemoed van druk, en myr.i treeden van het dwaalfpoor bewaart wierden. F 5 Pf: CXVI.  90 Plechtigheid voor de twee eerfle avondent Pf:CXVII. 9. Ik zal den HEERE in het verblyf der gelukzaligen te gemoet treeden. 10. Dit vertrouwen had ik geftadig in myne grootfte onderdrukking. 11. Ja zelfs inden prangenden nood, betigtte ik het menschdom van logentaal te uiten 12. Hoe zal ik den HEERE myne erkentenisfe bewyzen, voor alle de gunsten waar mede Hy my beiaaden heeft. 13. Ik zal den beker des heils heffen, en Gods veplosfmg in het openbaar vieren. 14. Ook zal ik myne belofte, aan Hem gedaan , in *t byzyn der Gemeente naarfcomen. 15. De(ontydige) dood der godvruchtigen is bezwaarlyk in de oogen des Almogenden. 16. 6 HEERE! ik loof u, dewyl ik Uwe dienaar de zoon Uwer dienstmaagd ben, en Gy my van rampfpoed bevryd hebt. 17. Ik zal U een dankoffer toewyden, en Uwen H. Naam aanroepen. 18. Myne verbintenisfe met U aangegaan, zal ik in den kring des volks ten uitvoer brengen. 19. (Dit zal ik) in de voorpoorte des Heiligdoms , binnen de wallen van Jerufalem (volbrengen .) Halelujah! na iVbn 1. Looft den HEERE, gy alle fchepfelen! viert Hem, aile Volkeren! 2. Dewyl Hy ons grootelyks met Zyne ge-  van het Feest der Ongezuurde brooden. 91 tiade begunstigt heeft, en Zyne Getrouwheid voor eeuwig in ftand blyft, Halelujah! rnn 1. Looft den HEERE, dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 2. Herhaal dit, gy Israël! dewyl Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. g. Erken dit, ö huize Aarons! dewyl Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 4. Bevestig het, ó godvreezenden! dewyl Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 5. In mynen angst heb ik den HEERE aangeroepen; Hy heeft my verhoort en van kommer bevryd. 6. Hy onderfteunt my, dus heb ik niet tc vreezen; hoe zoude de mensch my kunnen ben-adeelen? 7. Die God is de oorfprong myner hulpe, ooic zal ik over myne haateren zegepraalen. 8. Beter is het op den HEERE dan op de menfchen te betrouwen. 9. Ja heilzaamer zig op Hem dan op de macht der grooten te verlaaten. 10. Schoon de Volkeren my omringden, heb ik ze met Gods onderfteuning verbryzelt. 11. Ik heb ze door Zyn Alvermogen onderworpen, fchoon zy my met gantsch hunne macht omringelden. Pf: ' :xvin.  92 Plechtigheid voor de twee eerfle avonden 12. Alhoewel zy gelyk een byezwerm rond my zweefden, zyn zy door Gods byftand verflagen , en door my als een doornvuur verteert. 13. Zy trachtden mynen ondergang met hevigheid te bewerken: maar de HEERE heeft my bygeftaan. 14. De HEERE is myne krachten het voorwerp myner lofzangen: Hy wierd myn Verlosfer. 15. De tenten der rechtvaardigen weergalmen van lof- en heilzangen : de macht des HEEREN bewerkt de overwinning; 16. Zyne Heerfchappye is roemruchtig; Zyn Alvermogen behaalt de zege. 17. Ik zal de dood niet ondergaan: maar om de werken des HEEREN te verkondigen, het leeven behouden. 18. Schoon Hymyftrengelyk beftrafte, heeft Hy my tot derven niet gevonnist. 19. Men opene my de poorten der gerechtigheid , op dat ik daar door getrecden den HEERE Ioove. 20. Deeze poorten den HEERE toegewyd, waardoor de rechtvaardigen zullen trekken. "Pt* 21. (Almogend Opperweezen.') ik zal Uverheerlyken, dewyl Gy my gunstiglyk verhoorde , en tot Verlosfer hebt gefïrekt. 22. Den deen, welken de bouwlingen verworpen hadden, is eindelyk tot eene praalzuil verheven.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 93 23. Dit door den HEERE bewerkt zynde, verwekt onze aandacht tot verwondering. 24. Dat wy ons dan verheugen en verblyden, op deezen dag, waarop de Alzegenaar deeze werken verricht heeft. 25. ö HEERE wil ons verlosfen! ó HEERE doe ons voorfpoedig zyn! aan fna 2 5. Zy gezegent, gy die in Gods Naam genaakt! in Zyn Heiligdom zullen wy u met lof geleiden. 27. Hy is de oprechte God die ons verlicht heeft; bind het feestoffer, om het aan den hoeken des Altaars te naderen. 28. ö God dien ik erken! Uwen lof zal ik vieren en verheffen. 29. Looft den HEERE, dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. vrm 1. Looft den HEERE dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid ecuwig beftaat. 2. Verheerlykt den God aller goden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 3. Pryst den HEER aller heeren , daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 1 4- Die alleen groote wonderdaaden verricht, en wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 5. Die den Hemel met wysheid gefehapen beeft, en wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. Pf: CXXXVL  94 Plechtigheid voor de twee eerjk avonden 6. Die de Aarde over het water heeft uitgeftrekt, en wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 7. Die de groote Hemellichten heeft gevormt, en wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 8. De zon om des daags te lichten, daarZyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 9. De maan en fterren om des nachts te fchynen, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 10. Die de Egyptifche eerstgeboornen verfloeg, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 11. Die Israël uit dat gewest leidde, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 12. Met groote kracht en uitgeftrekt vermogen , daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 13. Die de Schelfzee kloofde, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat, 14. 'Er Israël deed doortrekken, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 15. En 'er Pharaö en zyn heir in ftortte, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. ió". Die Zyn volk door de woestyn voerde , daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 17. Hy verfloeg groote vorsten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 18. En velde dappere helden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 19. Sichon Koning der Emoryten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 20. En Og Koning van Bafan, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 2r. En gaf hun land ten erfdeel, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat.  Van net Feest der Ongezuurde brooden. 95 22. Ten voordeele van Zyn Volk Israël, daar Zyne Barmhertigheid eenwig beftaat. 23. In onze vernedering dacht Hy aan ons, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 24. En verloste ons van onze vyanden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 25. Hy fehenkt allen fchcpfelen hun voedzel, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 26. Looft den Hemelfchen God, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. rt&va 6 HEERE onze God! alle leevende zielen zullen Uwen Naam looven; ó Vorst! alle ademende fchepfelen zullen geftadig Uwe gedachtenisfe met luister verheften; van alle Eeuwigheid zyt Gy God; buiten U is geen verlosfende noch heilfchenkende macht; geen bevryder noch befchermer, welke onze fmeekingen barmhertiglyk verhoort, in angftige en kommerlyke tyden hebben wy geen opperheer, geen hulp, geen toeverlaat dan Gy aileen. ó Aller fchepfelen God! eeuwig Opperweezen, eenig Heerfcher aller gedachten! Gy zyt 't voorwerp aller lofzangen, Gy beftiert het Heelal met Barmhertigheid en Uwe fchepfelen met Genade. Altyd waakende God ! Gy wekt de flaapende, ja Gy wekt hen welke het zwaarfte daapen; Gy doet de dooden herleeven, geneest de kranken, verlicht de blinden, ftaat de onderdrukten by, begiftigt den fpraakeloozen met het woord, en openbaart de ver-  96 Plechtigheid voor de twee eerfle avonden borgenheden; ook is het voor U alleen dat wy ons vernederen. Indien onze mond van lofzangen, gelyk de Zee van water overvloeide, onze tongen door luide Pfalmzangen, het ruisfehen der baaren evenaarden; zo onze lippen, zo wyd als 't luchtgefpan uitgeftrekt is, zig in lof konden uitbreiden; onze oogen, gelyk (de fchitterende) zon en maan, van verrukking gloeiden; onze handen hemelwaarts, gelyk de wieken des adelaars, uitgeftrekt waren; ja indien onze voeten (om tempelwaarts te ipoeden) defnelheid der hinden overtroffen, zouden wy met dit alles noch verre te kort fchieten om U, ó HEERE onze God! naar waarde te looven: en U voor 't geringfte deel der tallooze gunsten, tekenen en wonderdaaden, dewelke Gyonsen onzen voorvaderen hebt doen blyken, ootmoedig te danken. Gy hebt ons weleer uit den diensthuize van Egyptenland verlost, in hongersnood onderhouden en zelfs met overvloed verzadigt; van het zwaard, van pestziekte , van nadeelige en menigvuldige krankheden bevryd; ja zelfs tot heden toe heeft Uwe Barmhertigheid ons onderfchraagt, en Uwe Genade ons geenzins verlaaten. Dus zullen de leden waar uit Gy onze lighaamen t'zaamengeftelt, de leevensgeesten welke Gy ons ingeblaazen, en de fpraak waarmede Gy ons begiftigt hebt, Upryzen, U looven, U verheerlyken en Uwen Naam geftadig  Mn het Feest der Ongezuurde brooden. 97 pfalmzingen. Alle fchepfelen moeten U eeren, alle gewyde lofdichten U opgedraagen, en alle oogen naar U gewend zyn; het Al moet U aanbidden, het verheventte voor fj vernedert zyn; de herten zyn gevormt om U te duchten, de innerlyke neigingen om U te juichen, gelyk vermeld ftaat: ia. Alle myne beenderen zullen uitroepen: 6 HEERE, wat is by U tevergelyken! Gy bevryd de onderdrukten van overmacht, en de behoeftigen van den roover. Gy verhoort de fmeekinge des rampfpoedigen, en neemt het gefchrei des ootmoedigen gunftiglyk aan, gelyk vermeld ftaat: ï. ö Rechtvaardigen ! juicht den HEERE, het voegt u, oprechten! Zynen lof te verbreiden. Dat de rechtvaardigen U verheften, de oprechten Uwen Roem verbreiden, de vroomen U hulde doen, ja dat het choor der Heiligen Uwe Majesteit uitgalme in 't midden der talryke vergaderinge Uws Volks den Huize Israëls. ó HEERE, onze en onzer vaderen God! het betaamt alle fchepfelen U met eene hailige aandoening te looven, Uw Alvermogen met verrukking te verheften, en (ware het mogelyk) alle gewyde Pfalmen en Lofdichten van Uwen dienaar David den gezalfden Jesfes zoon, te overtreffen. En dierhalven. rorra» 6 Oöze Opperheer, Almachtige en Heilige G Pn XXXV. XXXIIL  98 Plechtigheid voor detwee eerjie avonden Hemelvorst! Uwen Naam worde Eeuwig in Hemel en op Aarde gepreezen. Onze en onzer vaderen God! aan Uwen geduchten en H. Naam betaamen de Lof- en Eerzangen, Pfalmdichten, Kracht en Opperhcerfchappy; Zegepraal, Almacht, Dapperheid en Eerdichten; Cieraad, Heiligheid, 't hoogfte Bewind, de Zegeningen en Dankzeggingen j Gy zyt de God van den beginne tot alle Eeuwigheid. 6 HEERE onze God! dat alle Uwe fchepfelen , de gunstgenooten, de rechtvaardigen welke Uwen Wil volbrengen U met eerbied looven; dat Uw Volk Israël Uw roemruchtig Alvermogen met eerzangen viere en zegenc; daar het heilzaam is Uwen Lof te verkondigen, zullen zy allen U roemen en verheerlyken. Uwe Godheid beftaat in alle eeuwigheid, en Uwe Opperheerfchappy worde met zoetluidende pfalmzangen geëerbiedigt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE, Almachtig' en Lofwaardig' Vorsti Men drinkt het vierde en laatfle glas, waar na men de volgende Zegening uit/preekt. ïsjpt by • • • yra Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God; Meester van het Heelal! voor den wynftok en zyne vruchten, het veldgewas, het voortreffelyk vruchtbaar en wyduitgeftrekt Land het welk  van het Feest der Ongezuurde brooden. 99 Gy door Uw Welbehaagen, Uw Volk Israël hebt doen bezitten, op dat het zyne voortbrengfelen zoude genieten en zig van zynen overvloed verzadigen. HEERE onze God! heb medelyden met ons , Uw Volk Israël, Uwe ftad Jerufalem, Uw Heiligdom en den berg Zion zetel Uwer Heerlykheid , Uw Altaar en Heiligdom; herdicht fpoedig in onzen leeftyd het gewyd Jerufalem, doe ons aldaar wederkeeren, verheug ons binnen zyne wallen en verzadig ons met zynen overvloed, op dat wy het waare geluk mogen fmaaken, en U met een zuiver herte voor deeze gunsten danken. Verheug ons, ö HEERE onze God! op (des Sabbats, deezen Rustdag en) Geduurende het feest der Ongezuurde brooden*. dit Feest van Ongezuurde brooden; dees'heer* lyken dag van heilige faamenroepinge. Geduurende het Feest der Weeken* dit Feest der Weeken; dees' heerlyken dag va*» heilige faamenroepinge. . Geduurende het Feest der Hutten, dit Feest der Hutten; dees' Heerlyken dag varï heilige faamenroepinge. G *  ió'o Plechtigheid voor de twee eerjie enz, Geduurende den agtften dag, Feest van Onthoudinge. deezen agtften dag, Feest van Onthoudinge ; dees' Heerlyken dag van heilige faamenroepinge. Daar Gy een Genadig en aan allen Weldoenend' Opperweezen zyt. Gezegent zyt Gy , 6 HEERE! voor het Landen de vrucht des wynftoks. nru Welgevallen. Deeze (volbragte Plechtigheid) zy voor den HEERE behaagelyk: dit zy Zyn welgevallen, Amen! Na het volbrengen van at het aangehaalde, is het ons niet geoorhoft iets (uitgezondert water) te nuttigen tot des anderen daags na het ochtendgebed; gelyk in de plechtigheid zelve, bladz. 58. is vermeld.  ior o**?n vbtf? trim OCHTEND GEBED DER HOOGTYDEN. • • • nat» a »rfc ó Cjïbd! de ziele die Gy my gegeeven hebt is rein : Gy hebtze gefehapen, gevormt en in my geblaazen; Gy bewaartze in my, zultze my ontneemen en in het toekomende wedergeeven: zo lang dan deeze ziele en myn lig— haam verëenigt zyn, zal ik voor U bekennen dat Gy Meester aller werken, Beftierder aller fchepfelen en Opperheerfcher aller zielen zyt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE ! Gydie de zielen in de doode lighaamen herftelt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die den haan oordeel hebt gegeeven om tusfchen dag en nacht te onderfcheiden. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de blinden ziende maakt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God , Meester van het Heelal! Gy die de gevangenen verlost. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de onderdrukten by ftaat. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de naakten kleed. G 3  jo2 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de Aarde over het Water fpreid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE^onze God, Meester van het Heelal! Gy die de voetftappen van den mensen geleid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my van alle behoeftens voorziet. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die Israël met dapperheid gord. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die Israël met cieraad kroont. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my tot geenen heiden hebt gemaakt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my tot geenen ilaaf hebt gemaakt. De man zegt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my niet van de vrouwelyke kunne hebt gefehapen. De vrouw zegt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my volgens Uwen Wil gefehapen hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, . Meester van het Heelal! Gy die den flaap van pnze oogen en de loomheid van onze oogleden verwydert.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 103 Het zy Uw welbehaagen, HEERE, onze en onzer vaderen God! ons in Uwe H. Wet te doen oeffenen en aan Uwen geboden te verbinden. Gedoog niet dat wy tot zonden, overtreeding, verzoeking en verachting aangedreeven worden: verwydcr van ons de kwaade neigingen , op dat wy ons aan de goede mogen overgeeven ; gcheng dat wy genade en gunst by U en by onze evennaasten verwerven : en belaad ons met Uwe weldaaden. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Gy die Uw Volk Israël met weldaaden belaad. fttl »h» Het zy U aangenaam, 6 HEERE, onze en onzer vaderen God ! ons op heden gelyk ten allen tyde te bevryden van fchaamtcloozen, vermetelheid, booze lieden, fnoode gedachten, verdcrfelyk gczelfchap, flcchte gcbuuren, gevaarlyke ontmoeting, afgunst, laster, achterklap, valfche getuigenisfe, vyandfchap, betichtinge, ongemeene dood, hevige krankheden, rampzalige toevallen, een zwaar rechtsgeding, hardnekkigheid eens Joodfchen of vreemden pleiter, en van de hclfche vierfchaare. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe geboden geheiligt, en het oeffenen in Uwe H. Wet bevolen hebt. G 4  104 Ochtend Gebed der Hoogtyden. tfum: VI. 6 HEERE onze God! het gevalle U dat Uwe H. Wet van onze lippen afvloeije en van die van gantsch Israël; op dat wy en ons nagedacht Uwen (Goddelyken) Naam en H. Wet leeren kennen. Gezegent zyt Gy, <*> HEERE ! Gy die Uw volk Israël in Uwe Wet onderwyst. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons uit- alle volkeren verkooren, en Uwe H. Wet gegeeven hebt. Gezegent zy t Gy, ó H E E R E! die de Wet hebt gefchonken. sa. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen: 23. Spreek tot Aaron en zynen zoonen en seg hen: in diervoegen zult gy den kinderen Israëls zegenen, hen zeggende: 24. De HEERE zegene u, en neeme u in Zyne (Heilige) Befcherming. 25. De HEERE befchyne u met het Licht van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. 26. De HEERE keere Zyn Aanfchyn jegens u, en fchenke u den vreede ! 27. Zy zullen Myn' Naam onder de kinderen Israëls oprichten, en Ik zal ze zegenen, 6 Onze en onzer vaderen God! geheug U onzer ten goede, en bezoek ons van hethoogst der Hemelen met heil en barmhertigheid. Ge-  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 105 denk aan de liefde den Aardsvaderen Abraham, Ifaac en Israël beweezeh; aan de verbintenisfe, de goedertierenheid en den eed met welken Gy U aan Abraham op den berg Moriah verbonden hebt, en aan de offerhande welke hy U van zynen zoon op het Altaar opgedraagen heeft, gelyk in Uwe H, Wef vermeld is. ma »m 1. Het was na deeze gebeurtenisfen dat God Abraham beproefde, en zeide: ö Abraham 1 hy antwoorde : hier ben ik. 2. De HEERE hernam, ei neem uwen eenigen zoon, uwen welbeminden Ifaac, en gaa naar het land Moriah, alwaar gy hem op eenen der bergen, welken Iku zal aanwyzen, tot een brandoffer zult heffen. 3. Abraham ('sanderen daags) in den vroegen morgenftond opgereez-en zynde, zadelde zynen ezel, nam zyne twee dienaaren en zynen zoon Ifaac mede, kloofde het hout voor het brandoffer, en zig bereid hebbende, ging hy ter Dlaatfe door God hem aangeweezen. 4. Ten derden dage zyne oogen opflaande, zag Abraham de plaats van verre, 5. En zeide tot zynen dienaaren: blyft hier by den ezel, ik zal met mynen zoon voortgaan , en na gebeden te hebben tot u wederkeeren. 6. Abraham nam het hout voor het brandoffer, en belaadde 'er zynen zoon Ifaac mede, ook nam hy het vuur en het flachtmes, en zy vervolgden hunnen weg. G 5 Gen: XXII.  io6 Ochtend Gebed der Hoogtyden. 7. Ifaac zeide tot Abraham: myn vader! hy antwoorde : hier ben ik ; wy hebben reeds het vuur en het hout, hernam Ifaac, maar waar is 't lam ten brandoffer ? 8. Abraham antwoorde.- ö myn zoon! God zal zig zei ven van het lam voorzien : zy gingen wyders voort, 9. En kwamen eindelyk ter plaatfe welke God Abraham had aangeweezen ; aldaar dichte hy het Altaar, fchikte het hout, bond Ifaac zynen zoon en ftelde hem op het Altaar boven het hout. 10. Voorts hief hy dc hand op en greep het mes om zyn' zoon te dachten. ir. Doch de Engel des HEEREN riep , hem uit den Hemel: ö Abraham Abraham ! hy antwoorde : hier ben ik. 12. (De Engel) vervolgde: daa uwe hand aan den jongeling niet en krenk hem geenzins, want nu weet Ik dat gy godvrcezend zyt, daar gy My uwen eenigen zoon niet geweigert hebt. 13. Abraham hier na zyne oogen opflaande, wierd eenen ram gewaar, welke met zyne hoornen in de takken verwart was; hy nam dien ram en offerde hem ten brandoffer in plaatfe van zynen zoon. 14. Abraham noemde deeze plaatfe Adona y Jiré, waarommen heden zegt: op den berg des HEEREN zal het voorzien worden. 15. De Engel des HEEREN uit den Hemel Abraham ten tweede maale geroepen hebbende,  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 107 16. Zeide hem: Ik zweer by My zeiven zegt de HEERE, dewyl gy deeze zaak beftaan,en uwen cenigen zoon niet gefpaart hebt, 17. Dat Ik u voorzeker zal zegenen en uwe nakomelingen gelyk de fterren des Hemels en het zand aan den oever der zee vermenigvuldigen; ook zullen zy de fteden hunner vyanden erfelyk bezitten. 18. En alle volkeren der Aarde zullen zig in uwe nazaaten zegenen, daar gy Myne ftemme gehoorzaamt hebt. ip. Abraham keerde tot zyne dienaaren weder, en zy trokken te zaamen naar Bcërfeba, jilwaar Abraham vertoefde. 1113*1 Behecrfcher van het Heelal! laat Uwe Barmhertigheid Uwe gramfehap te boven gaan, gelyk weleer de godvrucht (Abrahams) dc vadcrlyke tederheid overtrof, om Uwen Wil met volmaakten herte te volbrengen. Bejegen ons, 6 HEERE onze God! met Zachtmoedigheid en Genade; verwydcr door Uwe oneindige Goedheid Uwe verontwaardiging van het verkoorenvolk, Uwe H. Stad en erfelyk Land; volbreng Uwe Goddelyke belofte welke in de H. Schrift aldus aangetekent is : 42. Ik zalmy het verbond met Jacob, Ifaac en Abraham aangegaan, alsmede het (heilig) Land herinneren. 44. Alhoewel Israël het land zyner vyanden bewoont, zal Ik het niet verwerpen, vernietigen, noch Myne verbintenisfe verbreeken; daar Ik de HEERE zyn God ben. Lcvir: £XVI,  lo8 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Deutr: XXX Jen XXXIII. Jcr: XXX. Jcf: LXIII, Mich: VII. 45. Ik zal ten zynen voordeele de verbintenisfe aandachtig zyn, geftaaft met de voorouderen weleer door My voor het oog der volkeren uit Egyptenland gevoert, om hen tot God te ftrekken, Ik de HEERE. 3. (ó Israël!) de HEERE uwe God zal u uit uwe ballingfchap voeren, en u genadig zyn; Hy zal u uit de volkeren, waar onder gy door Hem verftrooit zyt, verzaamelen. 4. Offchoon gy tot het einde der Waereld verbannen waart, de HEERE uwe God zal u nochtans van daar heen voeren; 5. U in het land 't welk uwe vaderen in eigendom hadden, doen wederkeeren en erfelyk bezitten; ja Hy zal u genadig zyn, en u meer dan uwe voorouderen in getale vermeerderen. 2. ö HEERE! red ons daar wy op U vertrouwen, zy ons geftadig tot fchild, en ook onze verlosfer in tyd van kommer. 7. Het is een angftig tydftip voor Jacob, doch hy zal 'er van bevryd worden. 9. HEERE! in Uws volks angstvalligheid hebt Gy deel genomen, ook heeft het de Engel met Uwe hulpe verlost; door de liefde en tederheid welke Gy het toedraagt, hebt Gy het befchermt en ten allen tyde met luister verheven. 1 8. Wie evenaart U, 6 God, Gy die demis-r daad van het (dierbaar) ovcrfchot Uws volks vergeeft! neen, Uwe gramfchap heeft ons niet voor eeuwig verweezen, dewyl Gy welbehaagen fchept in genade te ocfTenen. 19. Gy zult U onzer erbarmen, onze zonden en misdryven in aller eeuwigheid ver-  Ochténd Geled der Hoogtyden. 109 bannen, en in de duistere vergectelhcid bcgraaven. 20. Volgens Uwe Goddelyke Belofte, in Vroege tyden onzen voorvaderen gedaan, zult Gy Jacob Uwe Waarheid doen blyken, en Abraham met Uwe Goedertierenheid begunstigen. 7. Gy zult Uwe kinderen den berg Uwer Heiligheid doen beklimmen, ja in den Tempel welken zy U toewyden verheugen; hunne brand- en flachtoffers zullen aangenaam op Uw Altaar weezen, daar Uwen Tempel door alle volkeren, voor een Huis van gebeden zal erkend worden. Dit zyn de geboden aan welken de H. Wet geen hoeveelheid (van getal of maat) vooffchryft: de hoek (des velds), de eerstelingen, de verfchyninge, de weldaad jegens zynen evennaasten en de oeffehing in de H. Wet. Dit zyn de Geboden welke den mensch die Ze betracht, de vruchten hier op Aarde, en den waaren loon hier namaals doen genieten , naamentlyk: de eerbied jegens zynen ouderen, de weldaad jegens zynen evennaasten , het bezoeken der kranken, de gastvryheid, het uitfpreeken van het ochtend gebed in de Synagoge, het vredeftellen tusfchen eenen mensch en zyn evennaasten [en tusfchen echtgenooten] en eindelyk het oeffenen in de H. Wet, het welk het voornaamst van allen is. Jef: LVL Mond. Wet. Verhandelingvan Pea hoek des velds. 1: r.  rio Ochtend Gebed der Hoogtyden* Dan: IX, De mensch moet ten allen tyde in het hei-» melyk zo wel als in het openbaar godvreezend zyn, dc waarheid hulde doen, weldenkend weezen, en in den morgenftond den HEERE aldus bidden: 18. Eeuwige God en Opperheer! geenzins op onze rechtvaardigheid berustende, fmeeken wy om Uwe Genade jegens ons: maar alleen door (het vertrouwen op) Uwe oneindige Goedertierenheid. 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons, vergeef ons, wil zonder uitftel ons gebedaanneemen: doe dit ter Uwer Eere, daar Uwen H. Naam in Uwe ftad en door Uw volk word aangeroepen. Wat zyn wy ? waar in beftaat ons leeven? onze liefdaadigheid, onze gerechtigheid? van welke waarde is onze kracht en dapperheid ? ö HEERE onze en onzer vaderen God, wat zullen wy voor U zeggen! daar de dapperften onder ons allen by U zyn als of zy niet in weezen waren, de vermaardfte als of zy niet beftonden, de verftandigen als onweetenden, en de bedreevenften als onnozelen. Het grootfte deel onzer werken en leevens-dagen is een louter niet; alles is ydel, geen onderfcheid is 'er tusfchen ons en het onredelyk dier, dan alleen in de reine ziele dewelke beftemt is om haare daaden in het toekomende voor den zetel Uwer Majefteit te verantwoorden. Alle volkeren zyn niets in Uwe vergelyking, volgens het woord van Uwen Godstolk:  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 111 15. De heidenen zyn gelyk een. droppel aan den emmer, en als een ftofje aan de weegfchaal: ook zal (God) de eilanden als gruis verftrooijen. • Maar wy,wy zyn Uw verkooren volk, met het welk Gy U verbonden hebt: wy zyn de kinderen Abrahams Uwen welbeminden, ten wiens voordeele Gyop den berg Moriah den eed gezwooren hebt; wy zyn de nazaaten Ifaacs, door Uwen wil weleer op het Altaar gebonden; ja de vergadcringe Jacobs de eerstgeboorenen, wien Gy om de liefde aan hem beweezen, en het welbehaagen in hem gevonden , Israël en Jefurun genocmt hebt. Hierom zyn wy verplicht U te looven, te verheffen, te pryzen, te verheerlyken, en Uwen grooten Naam lofzangen en eerdichten op te draagen; ja het betaamt ons U onophoudelyk te pfalmzingen. Hoe gelukkig zyn wy, hoe heilzaam is ons aandeel, hoe luisterlyk is ons lot, hoe heerlyk is onze erfenisfe, ja nogmaals welk heilgenot is het onze ! dewyl wy 's ochtends en 's avonds in de Synagogen en gewyde fchoolen dus tweemaal de Eenheid Uws Naam dagelyks met liefde uitroepen: 4. Hoor, óIsraël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Zyn glorieryk gebied. ir\a jon mtik Uwe Eenheid, t> God ! beftond van voor de Schepping, en beftaat heden nog: van deeze Jeil XL. Deutr: VI.  112 Ochtend Gebed der Hoogtydétl. Zephnn: III. gelyk van de toekomende Waereld zyt Gy de Alvermogende God ; Gy zyt in wcezen en Uwe Keftaanbaarheid is eindeloos; Uwen Naam worde alömme geheiligt door het volk dat Uwe Eenheid viert. Onze macht verheffe en verheerlyke zig door Uwe verlosfinge. Welgelukzalig die de Heiligheid Uws Naams in het openbaar verheerlykt. ö HEERE! Gy zyt de God die in alle de Hemelen en op Aarde heerscht, Gy zyt dc Eenige en Eeuwige God. Verzaamel uit de vier deelen der Waereld het verfpreid volk dat zyne hoop op U fielt. Dat een iegelyk bewust zy dat Gy alleen de Eenige God en Opperheerfcher aller koningryken des Aardbodems zyt. Gy hebt Hemel, Aarde en Zee en al wat zy befluiten gefehapen; wie is 'er onder Uwe fchepfelen in het Heelal die U roekloos durft zeggen s wat doet Gy ? wat verricht Gy ? Leevende en Beftendige Hemelfche Vader! bejegen ons ter oorzaake Uws grooten en vreesfelyken Naams dewelke over ons uitgebreid is, met rechtvaardigheid en genade, ö HEERE onze God! volbreng de belofte welke Gy ons door Uwen Propheet Zephanias verklaart hebt: 20. Ten tyde dat Ik u zal geleiden en verzaamelen , zal Ik u tot luister en roem by alle volkeren des Aardbodems verheffen; en alsdan de ballingen uws volks voor uwe oogen doen wederkeeren : aldus fpreekt de HEERE.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 113 Het behaage U, ó HEERE onze en onzer vaderen God! U onzer te erbarmen: vergeef onze misdagen, verzoen onze zonden, wisch onze moetwillige misdryven uit, en herdicht Uwen Heiligen Tempel fpoedig in onze dagen , op dat wy U dé Voor ons verzoenende geftadige offerhanden eerbiediglyk mogen opdraagen, gelyk Gy door Mofes in Uwe H. Wet bevolen hebt. Tarn runs Voorfchrift van het dagelyks offer. 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 2. Beveel den kinderen Israëls en zeg hen, datzy Myne fpyze welke Myne vuur offerhande en aangenaamen reuk bevatten, waarneemen om My op haaren tyd te offeren. 3. Zeg hen wyders : dit is het vuuroffer dat gy den HEERE dagelyks zult naderen: een geduurig brandoffer van twee volmaakte eenjaarige lammeren; 4. Het e'e'n lam zult gy des ochtends en het ander des namiddags offeren. 5. En een tiende deel eener ephh meelbloem ten fpysoffer, gemengt met het vierde deel van een hin olie van geftooten olyren. H Nurn: XXVI&  U4 Ochtend Gebed der Hoogtyden. 6. Dit is het geduurig brandoffer, hetwelk op den berg Sinaï tot eenen liefely ken reuk door den HEERE bevolen is. 7. En een vierde deel van een hin met (ouden) wyn ten drankoffer zult gy den HEERE benevens ieder lam in het Heiligdom offeren. 8. En het tweede lam het welk gy in den namiddag offert, zult gy als dat des ochtends benevens zyn fpys- en drankoffer, den HEERE tot liefely ken reuk ten vuuroffer naderen. (Des Sabbats voegt men 'er het volgende by. raen wai 9. En op den Sabbatdag twee volmaakte eenjaarige lammeren, en twee tienden met olie gemengde meelbloem ten fpysoffer, nevens het drankoffer. 10. Behalven het dagelyks brand- en drankoffer , nadert men dit des Sabbats.) rroppn dïbs Vermenging van het reukoffer, «m rm Gy zyt het, ö HEERE onze God! aan wien onze voorouderen het reukoffer der welriekende fpeceryen, ten tyde dat het Heiligdom in Mand was, opdroegen; gelyk Gy hen door Uwen Godstolk Mofes bevolen en in uwe H, Wet verklaart hebt:  Ochtend Gebed der Ho ogtyden. i1 £ 54. De HEERE zeide tot Mofes: neem Welriekende fpeceryen , (naamentlyk:) balfem, onyx en galbanum, kruiden; en zuiver wierook , het zelf gewigt van ieder foort. 35. Hier van zult gy een reukoffer, volgens het kruidmengers werk, eene reine en heilige mengeling bereiden. 36. Na het fyn geftooten te hebben , zult gy hier van voorde (Arke der) getuigenisfe in de tente der t'zaamenkomfte, ter plaatfe alwaar Ik u verfcbynen zal, ftrooijen. Deeze (offerhande) zal u tot Opperheiligheid ftrekken. 7. En Aaron zal, wanneer hy 's morgens de lampen bereid, een offer van welriekende fpeceryen naderen. 8. Des namiddags, wanneer hy de lampen aanfteekt, zal hy dit offer weder naderen; een geduurig reukoffer voor den HEERE (zal dit) voor uwe nageflachten (zyn). Onze Rabbynen melden dat het reukoffer op de volgende wyze bereid wierd: [het beftond uit driehondertagtenzestig manim fpeceryen; naamentlyk: drichondertvyfenzestig volgens de , dagen van het zonnejaar; en van de drie ove- ! rige manim, wierden 's daags voor den Ver- 3 zoendag door den Hoogepriester twee vuisten- 1 vol in de vyzel gedaan, van welke hy zig den Verzoendag bediende, om het gebod, (dat het gebruik) van'tallcrfynst (voorfchryft,) naartekomen. Het reukoffer beftond eigentlyk uit elf foortcn van kruiden, te weeten :] balfem, onyx, galbanum en wierook, zeventig manim van leder foort; myrrhe, casfia, nardus, faf- H 3 Ex: XXXj Üitbr; mondei* Wet ver* iand: ke'itot der litrooiinge dadz. 7S,  1 fl V n fl d li t < J 1 < Malachi UI. Uitbr: mondei: Wet. Verhand; 16 Ochtend Gebed der Hoogtyden. aan, van ieder zestien manim; kóstkruid, vaalf ( manim ),- welriekenden bast, drie (mtfim); cynamomum, negen (manim). Carfina:he zeep, negen kabin; wyn van Caphras, rie feïn en drie kabin; by gebrek van dit latfte, ouden witte wyn; zout van Sodom , en vierendeel van een kab ; macilé asfan naar willekeur; Rabbyn Natan de Babyloniër zeide : lat men 'er ook naar goedkeuren amber der ordaane bybragt: doch zo 'er de Priester honig >yvoegde, was het offer ongeoorlooft; en inlien hy 'er een der kruiden uitliet, was hy de lood fchuldig. Rabbyn Simeon Gamaliëls - zoon zeide : dat ie balfem een gom is, dewelke uit de baliemboomen druipt; de Carfinafche zeep, ftrek:e ter reiniging van de onyx; den wyn van Caphras om ze te verzachten, dewyl ze hard was. En offchoon mi reglaïm het beter maakte, wierd het [uit eerbied3 voor het Heiligdom niet gebruikt. 4. Het fpysoffer van Juda en Jerufalem zy den H E E R E ten allen tyde, gelyk in de voorgaande eeuwen, welgevallig. «SN Abayé meld uit naam der gantfche vergaderinge en volgens het gevoelen van Aba Saul, dat de fchikking van den dagelykfchen dienst des Tempels aldus was: de groote fehikfeijig  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 117 was gevolge van de tweede des reukoffers, deeze was gevolgt van het fchikken der twee brandhouten; hier na wierd het binnen Altaar van asfche gereinigt, waar op het bereiden van yyf lichten volgde, vervolgens het bloedfprengen van het geftadig offer , het bereiden der twee (overige) lichten, het reukoffer, (het verbranden der) leden, het fpysoffer, het naderen der offerkoeken, het drankofter, de bygevoegde offers, (het gebruik der) fchaalen, eindelyk het dagelyks middag offer, volgens de H. Wet: 5. De Priester zal het brandoffer op het Altaar naderen, en 'er het vet van het vredeoffer op doen rooken. Hier by eindigen alle de offerhanden. (6 HEERE!) verlos het onderdrukt volk door Uw Alvermogen, wy fmeeken zulks met iever J Almogende God, befcherm gelyk den oogappel hen die in Uwe Eenheid gelooven! Zegen, reinig en beloon hen geftadig door Uwe barmhertige Rechtvaardigheid. Geduchte en Heilige God! gelei dat verkooren Volk door Uwe oneindige Goedertierenheid. Verheve Eenheid, keer Uw Aanfchyn jegens hen die Uwe Heiligheid vieren! Dat onze gebeden tot U genaaken; neem onze fmeekingen aan, Gy die al het verborgene doorgrond! [Gezegent in aller Eeuwigheid zyden Naam, van Uw glorieryk Gebied ! j H 3 ma verzoend:bladz: 32. Levit: VI,  Ii8 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Levit: I, VII, Mondei: W. ver hand. 2fe bachim der offer tand; V. wvhw pan Beheerfcher van het Heelal! Gyhebt ons bevolen U de dagelykfche offerhanden op haaren tyd te naderen, als ook dat de Priesteren den H. Tempeldienst zouden waarneemen , de Levyten het Choor betreeden , en de Israëlyten hunne posten vervullen ; maar nu, daar door onze misdryven den Tempel verwoest en den geftadigen dienst geftaakt is, kunnen wy deeze gewyde plechtigheden niet meer vieren; en Gy hebt gezegt, dat het gebed van onze lippen afvloeijende in plaatfe van eenen offerftier zoude verftrekken. Hetbehaageü dan HEERE,onze en onzer vaderen God ! dat onze ieverige fmeekingen voor U zo geacht, aangenomen en welgevallig mogen zyn als of wy U het geftadig offer nog naderden, en onze voorige bedieningen nog bekleedden. In Uwe H. Wet is aangetekent : ii. Aaron zal het (offer) op de noordzyde des Altaars voor het Aanfchyn des HEEREN naderen; en zyne zoonen zullen 'er het bloed rondsom het Altaar van fprengen. 37. Dit is de wet der brand- fpys- zondfchuld- vervul- en vrede offerhanden. pip» vm i. Dit is de befchryving der plaatfen alwaar . men de offerhanden moest opdraagen. De Allerheiligfte, naamentlyk den ftier en den geitenhok des Verzoendaags moest men in 't noorden flachten, alwaar men hun bloed in  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 119 gewyde vaten ontfing; met dit bloed fprengde men tusfchen de draaghouten op het voorhangfel en op het goude Altaar, en indien men eene der bevolene befprengingen verzuimde was de verzoeninge geftoort; het overig bloed wierd op den vloer des buitenftens Altaars tegens het westen uitgegooten: doch zo men dit verzuimde was de verzoening geenzins geftoort. 2. De (lieren en geitenhokken welke men verbrandde, moest, men in het noorden flachten, en hun bloed ook aldaar in gewyde vaten ontfangen; met dit bloed fprengde men op 't voorhangfel en op het goude Altaar; het verzuim van eene der voorgcfchreevenc befprengingen ftoorde de verzoeninge; het overig bloed wierd op den vloer des buitenften Altaars tegens het westen uitgegooten : doch zo men dit verzuimde was dc verzoening geenzins verhindert. Zo wel deeze als de voorigen wierden op de plaatfe der asfche verbrand. 3. Dit zyn de fchuldoffers der gemeente en van een iegelyk in 't byzonder: de eerfte zyn de geitenhokken welke men op 't Nieuwemaansfeest en de drie Hoogtyden aandenoordzyde moest flachten; hun bloed waarmede men op de vier hoeken (des Altaars) vier befprengingen deed, moest ook aldaar in gewyde vaten ontfangen worden. Aldus verrichte het de Priester: hy betreedde den opgang, liep het Altaar om, en befprengde tegens het zuidoosten, noordoosten, noordwesten en zuidwesten; het overige bloed wierd op den zuider- H 4  120 Ochtend Gebed der Hoogtyden. vloer uitgegooten; en het mannelyk Priester* dom at het (vleesch deezer offerhanden) hoe dit ook bereid ware, in het beloop van den dag tot middernacht toe, binnen de gordynen. 4. Het Allerheiligfte brandoffer moest in het noorden gedacht, en het bloed in gewyde vaten aldaar ontfangen worden, met dit bloed deed men twee befprengingen welke voor vier volftonden. Dit offer moest gevilt, ontleed en gantsch tot asfche verbrand worden. 5. De vredeofferen der gemeente en de ichuldoffers, te weeten: de fchuld wegens eenen diefdal, aantasting, verloofde flaavin, JMazareër, melaatfche, en twyfeling, moesten in het noorden gedacht, en hun bloed moest in gewyde vaten aldaar ontfangen worden; met dit bloed deed men twee befprengingen welke voor vier voldonden 5 en het mannelyk Priesterdom at dit (offer vleesch) hoe het ook bereid ware, in het beloop van den dag tot middernacht foe, binnen de gordynen. 6. Het lofoffer en den ram des Nazareè'rs, van minder heiligheid zynde, mogten overal in den voorhove des Tempels gedacht worden ; met hun bloed deed men twee befprengingen welke voor vier voldonden; en het (vleesch) mogt door een iegelyk, hoe het bereid ware, in geheel Jerufalem ten zeiven dage tot middernacht gegeeten worden. Het geen men 'er (voor den Priesteren) van afzonderde, was van gelyke heiligheid geacht, pffchoon het door hen, hunne huisvrouwen, fcmderen en daaven gegeeten wierd.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 121 7. De vredeoffers ook van minder heiligheid zynde, mogten overal in den voorhove des Tempels geflacht worden; met hun bloed deed men twee befprengingen, welke voor vier volftonden: en het (vleesch) mogt door een iegelyk, hoe het bereid ware, in geheel Jerufalem in twee dagen en éénen nacht gegeeten worden. Het geen men 'er (voor de Priesteren) van afzonderde was van gelyke heiligheid geacht, offchoon het door hen, hunne huisvrouwen, kinderen en flaaven gegeeten wierd. 8. De eerstgeworpen, het tiende en het Paaschlam, (insgelyks) van minder heiligheid zynde , mogten overal in den voorhove des Tempels geflacht worden; met hun bloed deed men ééne befprenging op den vloer des Altaars; maar 'er was verfchil in de wyze op welke men deeze ( offerhanden ) moest eeten: (het vleesch van) de eerstgeworpencn wierd door de Priesteren; dar. van het tiende door een iegelyk hoe het bereid ware, in twee dagen en éénen nacht in geheel Jerufalem gegeeten ; en het Paaschlam moest alleen des avonds tot middernacht, door die van het bepaalt getal waren, niet dan gebraaden gegee,£en worden. Volgens den Rabbyn Ismaël word de H. Wet door de volgende dertien fluitredenen verklaart: 1. Gevolgtrekkingen zo van eene lighte tot'zwaarder, als van eene zwaare tqt lichter zaak. H 5  122 Öchtend Gebed der Hoogtyden. 2. Gclykluidende redenen. 3. Een' grondregel welken door éénen of twee texten verklaart word. 4. Algemeene ftellingen door byzondere te verklaaren. 5. Byzondere ftellingen door algemeene te verklaaren. 6. Zo men in de H. Wet eene algemeene, eene byzondere, en weder eene algemeene ftelling aantreft, denzin volgens de byzondere te verklaaren. 7. Eene algemeene ftelling, welke eene byzondere, ert eene byzondere welke eene algemeene ftelling tot nadere verklaaring vereischt. 8. Als onder algemeene ftellingen zig eene tot verdere verklaaringe afzondert, dient deeze vcrklaaring niet alleen in dit byzonder geval: maar voor de geheele algemeene ftelling waar van zy zig afzondert. 9. Zomen eene algemeene ftelling, en teffens eene byzondere, dezelve zaak betreffende vind; is deeze laatfte tot verlichting en geenzins tot verzwaaring gericht. 10. Zo men eene algemeene ftelling, en teffens eene byzondere (eene vreemde zaak betreffende) vind, is deeze laatfte zo wel tot verlichting als tot verzwaaring gericht. 11. Zo eene byzondere ftelling zig van den algemeenen regel afzondert, moet deeze nieuwe verklaaringe niet weder by haaren grondregel gebragt worden, ten zy de H. Wet dit door eene nadere verklaaring doet.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 123 12. Eenïge ftellingen door haaren eigen zin, en anderen door het flot te verftaan. 13. Eindelyk zo men twee tegenftrydige ftellingen vind, deeze door eene derde, de twee eerfte overeenftemmende, te bellisfen. HEERE onze en onzer vaderen God! het behaage U 't Heiligdom in onzen leeftyd fpoedig te herftichten; en ons een aandeel in Uwe H. Wet te vergunnen, [om Uwen Wil te volbrengen. 3 Men zegt »*Tp ynn 8. Looft den HEERE, roept Zynen H. "Slaam aan, en openbaart Zyne Goddelyke werken onder de volkeren. 9. Heft uwe ftemme, pfalmzingt ter Zyner Eere , verkondigt alle Zyne wonderwerken. 10. Roemt u in den Naam Zyner Heiligheid; dat de herten der geenen die Hem nafpooren zig verblyden. 11. Wilt den HEERE en Zyne kracht navorfchen, en Zyn Aanfchyn geftadiglyk zoeken. 12. Herinnert u de wonderen en Goddelyke verrichtingen door Hem volbragt; de oordcelen door Hem uitgefproken. 13. Gy nakomelingfchap Israëls Zyn dienaar, kinderen Jacobs Zyn ukverkooren ! 14. Hy is de HEERE onze God, wiens Recht op den gantfehen Aardbodem geoeffent word. 1 Chron: XVI.  124 Ochtend Gebed der Hnogtyden'.. 15. Gedenkt in aller eeuwigheid aan Zyn* verbintenisfe: dat(dierbaar)Woord, hetwelk Hy duizend gedachten heeft bevolen; 16. Dat Hy met Abraham is aangegaan, dat Hy aan Ifaac gezwooren, 17. En aan Jacob tot eene inftelling heeft gegeeven; verbintenisfe, voor eeuwig aan Israël bevestigt, 18. Zeggende: Ik zal u den lande Canaan geeven , om het u erfelyk te doen bezitten. 19. Ten tyde dat gy nog klein in getal waart, en 'er u als vreemdeling in ophield; 20. Toen (uwe voorouderen) 't land der heidenen doortrokken, en van 't een Ryk tot het ander overgingen, ai. Gedoogde Hy niet dat iemand ze onderdrukte, en beftrafte zelfs de koningen óm hunnent wille. ^ 22. Deert, (zeide Hy;) Myne gezalfden niet, mishandelt geenzins Myne Godstolken.' 23. Bewooneren der Aarde! zingt den HEERE; verkondigt dagelyks Zyne veriosfmge. 24. Verbreidt Zyne Eer onder de heidenen , Zyne wonderen by de volkeren. 25. Daar de HEERE groot, lofwaardig, ja vreeslyker dan alle de goden is. 26. Alle de heidenfche afgoden zyn ydelr maar de HEERE heeft den Hemel gefehapen] 27. Luister en Heerlykheid zyn Zyne Goddelyke eigenfebappen : de Almacht en waare vreugd verzeilen Hem. 28. ó Gy gedachten der volkeren! fchryft den HEERE roem en kracht toe;  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 125 29. Erkent de EereZyns Goddelyken Naams Verfchynt met offerhanden voor Zyn Aanfchyn;' buigt uvoor den HEERE in Zyn luisterryk Heiligdom. 30. Dat de bewooneren der Aarde voor Hem fidderen; voor God die de Waereld dermaate gegrondvest heeft, dat ze onbeweeglyk is. 31. Dat Hemel en Aarde zig verheugen, en de heidenen zelve Gods opperheerfchappye erkennen. 33. De zee met al wat ze befluit bruifche, het veld met al wat het voortbrengt doe zyne vreugde blyken. 33. Als dan zullen de boomen des wouds voor den HEERE juichen: dewyl Hy zal gekomen zyn om het menschdom te oordeelen. 34. Looft den HEERE daar Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 35. En zegt: verlos ons, óGodonzes heils! verzaamel ons uit het midden der volkeren; en bevryd ons van hen; op dat wy den Naam Uwer Heiligheid looven, en ons in Uwe Eere roemen. 36. Gezegent in alle eeuwigheid zy den HEERE Israëls God: al het volk roep e: men loove den HEERE, Amen! 5. Verheft den HEERE onzen God, en werpt uvoor Zyne voetbank neder, Hy is (een) Heilig ( Opperweezen ). 9. Verheft Hem, en buigt u voor den berg Zyner Heiligheid, dewyl de HEERE onze God Heilig is. 38. Hy, de Médogende (God) zal de Pf. XCTX. LXXVIII.  Pf: XL. XXV. LXVIU. XCIV. III. XLVI. LXXXIV. XX. XXVIII. XXXIII. 125 Ochtend Gebed der Hoogtyden. zonden vergeeven: Hy zal (ons) niet verdelgen: maar Zyne gramfchap verzachten, en Zynen toorn niet ontfteeken. 12. HEERE! laat Uwe Barmhertigheid niet van my afwyken; behoed my onophoudelyk door Uwe Genade en Waarheid. 6. Gedenk, HEERE, aan Uwe Eeuwigduurende Barmhertigheid en Genade! 35. Men fchryve U de kracht toe, ö God! Uwe Heerlykheid zy over Israël, gelyk Uw Alvermogen in den Hemel uitgebreid is. 36. Zyt gelooft, ö HEERE, Gy die vreeslyk in Uw Heiligdom zyt: ó God Israëls ! die Uw volk de kracht en onvertzaagtheid fehenkt. Wöpa I* 1. ó HEERE, Gy die de (macht der) wraake bezit, verhef U met luister! 2. Richter des Aardryks! verhef U om den hoogmoedigen naar hunne werken te ftraflen. 0. Van U vloeit de verlosfinge: Uwe Zegeningen befproeijen Uw volk, Sela! 12. 6 HEERE der Heirfchaaren! zy met ons : God Jacobs onzë Behoeder, Sela ! 13. God der Hemelfche benden, gelukkig de mensch die op U betrouwt! 10. Verhoor en verlos ons, ö Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. 9. Verlos Uw volk, zegen Uw erfdeel, bescherm en verheft het eeuwiglyk. «o. Onze ziele verbeid U, ö HEERE! G% zyt onze Byftand en Schild.  Ochtend Geheel der Hoogtyden. 127 21. In U zal zig ons hert verheugen, daar wy onze hoop op TJ geftelt hebben. 22. ö HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ons, volgens het vertrouwen 't welk wy in U ftellen begunftige. 8. Bewys ons Uwe weldaaden, ö HEERE} fchenk ons Uw Heil. 27. Staa ons met Uwe hulp by, ó God! en verlos ons door Uwe Goedertierenheid. 11. (Want Gy hebt gezegt:) Ik bende HEERE uwe God, die u uit Egyptenland gevoert hebbe: vermenigvuldig uwe wenfehen, cn Ik zal ze allen voldoen. 15. Welgelukzalig het volk dat deHemelfche zegeningen geniet, en wiens God dc HEERE is. 6. Ik vertrouw op Uwe Barmhertigheid: myn hert verheugt zig; ik zal, ó HEERE, U lofzingen! Gy diemy weldaadiglyk beloont. 2. ö HEERE! ik zal U verheffen, Gy die my hebt doen zegepraalen, en myne vyanden over my niet hebt doen verheugen. 3. HEERE myn God! U heb ik aangeroepen , en Gy hebt my Uwen byftand vergunt. 4. Gy hebt myne ziele van het gevaar gered : Gy hebt my in het leeven behouden, op dat ik niet ten grave zoude daalen. 5. Zingt den HEERE, gy Zyne gunstgenooten! looft Hem ter gedachtenisfe Zyner Heiligheid. tf. Want Zyne gramfchap duurt fleehts een Pf: LXXXV. XLIV. LXXXL CXLIV. XIII. XXX.  J28 Ochtérd Gebed der Hoogtyden. < c t 3 1 1 ] pf. cm. (Ogenblik, en Zyne gunst het eeuwig leeven; es avonds nadert de droefheid, en des ochends ontwaakt men met vreugdgezangen. >]. Ik zeide wel in mynen voorfpoed: ik zal limmer dwaal en; 8. (Want,) 6 HEERE! Gy hadmyneverïevene macht door Uwe Goedgunstigheid bevestigt : maar toen Gy van my afweek was ik /erflagen. 9. U, ó HEERE! riep ik aan: enUfmeek:e ik. 1 o. Tot wat baat zoude het myne ziele ftrefccen als ik ten grave daalde ? zoude het ftof U ooven , of -Uwe Waarheid verkondigen ? 11. Hoor my genadiglyk aan, ó HEERE! *n vergun my Uwen byftand. 12. Gy hebt myne weeklagt in vreugdgerchal verkeert, en mynen rouw in vergenoeging herfchapen. 13. Op dat myne ziele onophoudelyk Uwe eerzinge, ó HEERE myn God! zal ik U eeuwig looven. »313 irh 1 1. Pfalm Davids. Myne ziele en al wat in myis, loove den HEERE en Zyn Heiligen Naam. 2. Myne ziele pryze den HEERE, zonder geene Zyner weldaaden te vergeeten. 3. (Hy is 't) die alle myne zonden vergeeft, ja alle myne krankheden geneest. 4. Die my van het verderf verlost, en met genade en barmhertigheid bekroont.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 129 5. Hy verzadigt mynen mond met overvloed, op dat myne dagen zig als die des adelaars vernieuwen. 6. De HEERE handelt met rechtvaardigheid , en ftaat den onderdrukten met gerechtigheid by. 7. Hy heeft Mofes Zyne wegen, den kinderen Israëls Zyne daaden bekent gemaakt. 8. De HEERE is Barmhertig en Mededogend , langmoedig om zynen toorn te ontfteeken, en oneindig in Goedertierenheid. 9. Hy verwyst ons niet voor altoos; (Zyne gramfchap) is niet eeuwigduurend. 10. Hy ftrafte ons niet naar onze zonden; kastydde ons geenzins volgens onze misdryven. iii Want Zyne Goedertierenheid heeft hen die Hem vreezen, zo verre als de Hemel van de Aarde is, overtroffen. 12. Hy heeft onze overtreedingen , zoverre als 't oosten van 't westen gelegen is, van ons verwydert. 13. Gelyk een teder vader jegens zynen kinderen, ontfermt zig de HE ERE over Zyne vreezenden. 14. Dewyl Hy onze (kwaade) neigingen doorgrond, gedenkt Hy dat wy niet dan enkel ftof zyn. 15. De dagen van den mensch zyn gelyk het (welig) gras, en bloeijen als 't kruid des velds. 16. De wind die het beftormt, vernietigt het (zodanig,) dat zyne plaatfe onkenbaar blyft. I  130 Ochtend Gebed der Hoogtyden. 1 Kon. XVIII. 17. Maar de Barmhertigheid des HEEREN blaakt eeuwig over Zyne vreezenden; en Zyne Rechtvaardigheid over hunne nakomelingen. 18. (Ja Hy begunstigt) hen die Zyn verbond bewaaren , en zig 't betrachten Zyner geboden geheugen. 19. De HE ERE heeft Zynen Troon in den Hemel gevestigt; alles is Zyne Opperheerfchappye onderheven. 20. Loof den HEERE, gy Engelenrei! gy die ieverig zyt om Zyn woord naar te komen, en Zyn gebod te gehoorzaamen. ai. Pryst den HEERE, gyhemelfche Benden l ö Dienaaren ! die Zyn welbehaagen volbrengt. 22. Schepfelen des HEEREN, en gy myne ziele! looft Hem in alle de plaatfen van Zyn oppergebied. ( Den zevenden dag van het Huttenfeest, zegt men tweemaal 't volgende. wrkn »m * 39. De HEERE is de God, (voorzeker} de HEERE is de God.) Men zegt dit Vers tweemaal. •f?ö ** De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zal ia alle Eeuwigheid het .oppergebied voeren.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 131 0. Den HEERE zal voor Koning des Aardryks erkent worden: als dan zal de HEERE e'e'n en Zyn H. Naam e'e'n zyn. 47. De HEERE onze God verlosfe ons, en verzaamele ons van onder de volkeren; op dat wy den Naam Zyner Heiligheid looven, en ons in Zyne Goddelyke Eer roemen. 48. Den HEERE Israëls God worde in alle eeuwigheid verheerlykt; al het volk zegge Amen, Halelujah! 6. Al wat adem fchept loove den HEERE> Halelujah! 1. Pfalm Davids aan den Opperzangmeester. ] 3. De Hemel gewaagt van Gods Eer; het Verheven Zwerk verkondigt Zyne verrichtingen. 3. Een dag verklaart de fchikking des volgenden; een nacht geeft ons de kennis des toekomenden. 4. Zonder fpraak noch woorden, en zonder ftemme te doen hooren. 5. De loopbaan (der Hemellichten) ftrekt zig over het Aardryk uit, en aan het einde der Waereld (zyn) hunne tekenen; de Zon heeft God onder hen, als in eene tent geplaatst. 6. Zy praalt gelyk een bruidegom van zyn huwelyksfeest komende; en als een held, om Vol moeds ten ftryde te trekken. 7. Ja zy doorwandelt den Hemel van het I 2 Zach: XIV. Pf: CVl. Mi  132 Ochtend Gebed der Hoogtyden. een tot 't ander eind,'zonder dat iets (van het gefchapene) haaren gloed derve. 8. De Wet des HEEREN is volmaakt, zy fehenkt den vrede aan de ziele; Gods Getuigenisfe is waarachtig, en begiftigt den onnozelen met wysheid. 9. De oprechtheid Zyner Inftellingen verheugt's menfchen herte; Zyne heerlyke Geboden doen het verftand ophelderen. 10. De vreeze voor den Allerhoogften is zuiver en eeuwigduurend; Zyne oordeelen zyn waarachtig: allen zyn zy gelyk in rechtvaardigheid. 11. Zy zyn begeerlyker dan goud, ja dan het allerfynste goud, en uitmuntender dan de aangenaamfte honigraaten. 12. Ook is Uwen dienaar, ó God! daar door vermaant, (onaangezien) 't hoogfte goed te wachten ftaat in ze naar te komen. 13. Wie zyn alle dwaalingen bekent? bevryd my, ó HEERE! van die ik my verborgen zynde begaan heb. 14. Bewaar Uwen dienaar van moedwil; dat deeze drift my niet beheerfche: als dan zal ik oprecht, en van opzettelyke overtreedingen gezuivert zyn. 15. ö HEERE, myn Befchermer en Verlosfer ! dat myn (ieverig ) fmeeken en de overdenkingen myns herte welbehaagelyk voor IJ mogen zyn. Het volgende tot ")ÖKW Tm oS» word geduurende de middenda*  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 133 gen van de Feesten van Ongezuurde brooden en Hutten niet gezegt dan op Sabbat. •Ml 1. Rechtvaardigen, juicht den HEERE! het voegt u, Oprechten! Zynen Lof te verbreiden. 2. Pryst Hem op de harpe; pfalmzingt Hem op de luit en het tienfnaaren-tuig. 3. Wydt Hem een nieuwen lofzang; vermeng de lpeeltuigen met het zang-choor. 4. Dewyl Gods Woord oprecht is, en alle Zyne werken ( vol) waarheids zyn. 5. Hy bemind de zuivere rechtvaardigheid; de Aardbol is van Zyne Goedertierenheid vervult. 6. Op Zyn Bevel wierden de Hemelen, op Zyn Goddelyk Gebod geheel hun heir gefehapen. 7. Hy heeft de Zeeën in eenen plas verzaamelt, en de afgronden tot deeze waterfchatten beftemt. 8. Het gantsch Aardryk vreeze Zyn Alvermogen : dat alle bewooners van 't Heelal Hem met ontzag eerbiedigen; 9. Daar het Al door Zyn Woord het weezen OOtfing, en door Zyn Gebod bevestigt wierd. 10. De HEERE verydelt den raad der hel* denen, en vernietigt de ontwerpen der volkeren. 11. Zyn Raad zal altoos beftaan, en het I 3 Pf: XXXIII.  134 Ochtend Gebed dér Hoogtyden, geen Hy beflooten heeft, alle geflachten verduuren. 12. Gelukkig het Volk wiens God de HEERE is: dat Volk het welk Hy tot erfdeel verkooren heeft. 13. Van den Hemel ziet de HEERE nederwaarts ; befchouwt alle 's menfchen kinderen , 14. En zorgt van Zyn verheven Troon, voor alle de aardbewooneren. 15. Dewyl Hy hunne herten gevormt heeft, doorgrond Hy alle hunne daaden. 16. Geenzins zegepraalt de vorst door zyn talryk heir, noch de dappere door zyne groote kracht. 17. Vergeefs vertrouwt de krygsman op zynen klepper: vergeefs tracht hy zig door zynen trotfen heldenmoed te beveiligen: 18. Maar zy die den HEERE vreezen en zig op Hem verlaaten, worden door Hem ( alleen) verlost. 19. Dus worden zy van doodsgevaar bevryd, en in hongersnood onderfteunt. 20. Onze ziele verbeid U, 6 HEERE ! Gy zyt onze Byftand en onze Schild. 21. In ü zal zig ons hert verheugen, daar wy onze hoop in U geftelt hebben. 22. ö HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ons, volgens het vertrouwen het welk wy in U ftellen, begunftige.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 135 imiïo in1? 1. Pfalm Davids, toen hy zig als zinneloos voor Abimelech aanftelde, en door dien Vorst verdreeven zynde, reeds afreisde. 2. Geftadig zal ik den HEERE pryzen ; Zyn Lof zal onophoudelyk van mynen mond vloeijen. "2 3. Myne ziele roemt zig in Hem: ja de nederigen verheugen zig op het vernecmen (myner verlosfinge.) J 4. Laat ons tc gader den HEERE verheerlyken, en Zynen H. Naam eenpaarig verheffen. T 5. Hy verhoorde my als ik Hem aanriep, en redde my van mynen angst. n 6". Zy die zig naar Hem wenden worden door Hem verlicht, en hebben dus niet te bloozen. f 7. De onderdrukte welke den HEERE fmeekt, word door Hem begunstigt en van zyne elende verlost. }1 8. Gods Engel omringt en befchermt alle Zyne vreezenden. 13 9. Aanfchouwt aandachtig de Goedertierenheid des HEEREN; gelukkig de mensch die op Hem vertrouwt! "> 10. Gy heiligen! eerbiedigt den HE ERE, daar Zyne vreezenden niets ontbreekt. 5 11. De jonge leeuwen, (hoe fterk) lyden nochtans fmerte en hongersnood: maar hen die den HEERE nafpeurcn is het nodige nimmer ontzegt. ' I 4 Pf: XXXIV.  136 Ochtend Gehed der Hoogtyden. h 12. Gy menfchen! genaakt en hoort naar myne Leere, op. dat ik u in de vreeze Gods onderwyze. D 13. Zyt aandachtig, gy die't ieeven verlangt, en gelukkige dagen wenscht door te brengen! 3 14. Onthoudt uwe tong van lastertaal, en uwe lippen van bedrog te uiten. D 15'. Verwydert u van het 'kwaad, oeffent de deugd, betracht den vrede en volgt hem na y i5. De HEERE aanfchouwt de rechtvaardigen (met genade,) en verhoort hunne imeekingen. 317. Maar Gods toorn verwyst de goddeloozen , om hunne gedachtenisfevan 't Aardryk te verdryven. X 18. De HEERE luistert naar het gebed der oprechten, en redze uit hunnenrampfpoed. p 19. De verbrokenen van herte is Hy nj> hy , ook beurt Hy de neérflachtigen op T 20. Hoe menigvuldig de fmerten des rechtvaardigen ook zyn, word hy nochtans van allen door den H E E R E verlost. W 21. God befchermt alle de leden zyns !,>haams , op dat hy aan geene kwellingen onderworpen zy. JJ sa. Den boozen zal door zyne eige euveldaad vernietigt, en zy welke rechtvaardigen haaten fchuldig geacht worden. 23. De HEERE verlost Zyne dienaaren, SldfgzTn Cm Vmr0UWen ZUl,Cn  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 137 rwth nbsn 1. Gebed Mofis de man Gods. ó HEERE! in alle gedachten ftrekte Gyons tot verdediging. 2. Van alle eeuwigheid zyt Gy God : reeds voor dat de bergen voortgebragt waren, het Aardryk, ja zelfs het Heelal aanweezig was. 3. Gy geleid den mensch tot de krachtelooze grysheid en zegt: ö fterveling! keer weder (tot uw ftof). 4. Want by U zyn duizend jaaren, gelyk den reeds verfcheenen dag van gister, of gelyk een gedeelte des nachts aangemerkt. 5. Des menfchen leeven zweeft voorby gelyk een droom, gelyk het gras dat haast verwelkt ; 6. Dat gras dat by den dageraad noch bloeijende fchier verdort, en 's middags afgemaait gantsch verdroogt. 7. Door Uwegramfchap worden wy terncergeflagen , en door Uwen toorn verbaast. 8. Gy ftelt U onze misdryven voor; onze verborgenfte zonden zyn U openbaar. 9. Alle onze leevensdagen vervliegen door Uwe gramfchap; onze jaaren verdwynen gelyk het ( ydel) woord. 10. Offchoon ons leevensloop zig tot zeventig , en in overmaatige kracht tot tachtig jaaren uitbreid, zyn onze voorfpoedigfte dagen Hechts arbeid en kommer; naauwelyks is onzen draad' gekort, of wy fpoeden daar heen. • 11. Wie is de kracht Uwer gramfchap bekent, (daar de misdaad) Uwer vreezenden Uwen toorn (op het hoogst ontfteekt.) I 5 Pf: XC.  138 Ochtend Gebed der Hoogtyden. pn xci. 12. Ontdek ons het getal onzer dagen, gelyk het U bewust is, op dat wy ons herte tot de wysheid mogen wenden. 13. Keer Uw Aanfchyn jegens ons, ó HEERE ! hoe lang zult Gy ons begeeven ? ontferm U over Uwe dienaaren. 14. Verzadig ons vroegtydig met Uw Heil: als dan zullen wy juichen, en onze dagen in vreugdgefchal doorbrengen. _ 15. Dat de vreugde onze geledene onheilen uitwisfche, en onze rampzalige tyden overtrerFe. 16. Doe Uwe dienaaren Uwe heilzaame werken aanfchouwen, en Uwe Heerlykheid hunnen nazaaten (openbaar zyn.) 17. ó PI EERE onze God! beftraal ons met Uwen Luister; doe het werk onzer handen voorfpoedig zyn, en onze ondernecmingen gelukken, 1. ó Gy die u in de befcherming des Allerhoogften begeeft, en u in de fchaduwe des Almogcnden fchuilt! 2. Gy fpreekt: HEERE! Gy zyt myn Heul en Toeverlaat, de God op wien ik vertrouwe. 3. Die God zal u der boozen hinderlaagen, en der alvernielende fterfce bevryden. 4. Hy zal u onder Zyne vleugelen dekken, en in Zyne Befchutting neemen; Zyne Waarheid zal u tot fchild en verdediging ftrekken. 5. De akeligheid des nachts, en de fchichten welke des daags hcenvlicgen, zullen ugeen fchrik baaren.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 139 6. De pest die onzichtbaar doordringt, en de verwoestinge welke des daags heerscht ,niet deeren: 7. Duizenden zullen aan beide uwe zyden nedervalien, en het kwaad zal u evenwel niet treffen. 8. Alleenlyk zult gy (deeze nederlaag) aanfchouwen, en der boozen vergelding ooggetuige zyn; 9. Daar (gy bekent dat) de HEERE uw Toeverlaat is, en uw vertrouwen in den Allerhoogften geftelt hebt. 10. Geen ongeluk zal u wedervaaren, geenerlei plaagen zullen uwe tenten genaaken. 11. Want God zal u Zynen Engelen bevelen, op dat zy u in alle uwe wegen befchermen. 12. Zy zullen u op hunne handen draagen, op dat uwe voeten zig niet tegen de ftceneri Zouden kwetzen. 13. (Onverhindert) zult gy luipaard en adder tarten, en jonge leeuwen en draaken vertreeden. 14. (DeHEERE fpreekt:) Ik zal hem verlosfen om dat hy zig naar My voegde: Ik zal hem befchutten dewyl hy Mynen Naam erkent heeft. 15. Als hy My zal aanroepen zal Ik hem verhooren, en in zynen angst niet verlaaten: hem Uit den nood redden en in luister verheffen. 16. Ja Ik zal hem een' overvloed van dagen yergunnen, en hem Myn Heil doen erlangen.  PfiXCVIII. 140 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Den l!n2en ?en m gen ^ vm het Feest der Ongezuurde brooden, zegt men pf CVII, bladz. 7. Geduurende het Feest der Weeken Pf- LX VIII, bladz. 11. Den i^en ae.n dag van het Feest der Hutten, Pf: XLII en XLIII, WaJz. 15. Den agtften dag Feest van Onthouding, Pf: XII, bladz. 17. 1. Pfalm. Hef den HEERE een nieuwen lofzang, want Hy heeft wonderen verricht; Zyn uitgeftrekt en heilig Alvermogen heeft de verlosfing gefchonken. 2. De H E E R E heeft Zyn Heil geopenbaart, en Zyne Gerechtigheid aan allen volkeren ontdekt. 3. Zyne Genade en Waarheid heeft Hy ten voordeele van den Huize Israëls herinnert; de verlosfinge onzes Gods worde aan 'sWaerelds eindpaalen verbreid. 4. Gy alle aardbewooneren! juicht den HEERE; looft en pfalmzingt Hem met vreugde, 5. Wydt Hem een lofdicht op de harpe met zoetluidende toonen. 6. Verheft den Hemelvorst met trompet- en bazuingclchal. 7. Dat de Zee en wat ze bevat, dc Aard-  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 141 bol en zyne bewooneren een ysfelyk gedruis voortbrengen. 8. Dat de vloeden van vreugde bruisfchen en de bergen zig te zaam verblyden, 9. (Uit eerbied) voor den HEERE: want Hy zal komen om het menschdom te oordeelen; Hy zal het Aardryk met rechtvaardigheid, en de volkeren naar rechten vonnisfen. 1. Zang der Mahalot. In het wenden myner oogen naar de gebergten om mynen byftand te gemoed te zien, 2. (Bemerke ik) dat ik myne hulp alleen van den HEERE Schepper van Hemel en Aarde moet verwachten. 3. Nooit zal Hy uwe fchreeden doen wankelen, dewyl Hy een eeuwigwaakend Weezen is. 4. Israëls Heul begeeft zig nimmer ter fluimering over. 5. De HEERE uw Behoeder zal u tot befcherming ftrekken, en u onophoudelyk onderfteunen. 6. 'sDaags zullen u de (brandende) zonneftraalen niet decren, noch 's nachts zal u de (kille) maan geen hinder doen. 7. De HEERE zal u van alle kwaad behoeden , en uwe ziele van onheil befchutten: 8. Ja Hy zal 11 in alle uwe bedryven ecuwiglyk bewaaren. Pf: CXXI.  142 Ochtend Gebed der Hoogtyden, Pf: CXXII CXXIII »nnaw < • • niVyan w 1. Zang Davids der Mahalot. Ik verheug my wanneer men my fpreekt van des HEE* REN Huize te naderen. 2. Jerufalem! onze fchreeden zyn naar uwe poorten gewend; 3. Gy, die tot hoofdftad gefticht zyt, om tot algemeene verzaamelplaats te ftrekken, 4. Alwaar de ftammenGods ten getuigenisfe Israëls getrokken zyn om des HEEREN Naam telooven ; 5. In welkers wallen de rechtbanken en den Zetel des Huize Davids gevestigt zyn. 6. Men fmeeke den vrede over u, Jerufalem, gelukkig zy die u beminnen! 7. De vrede daale in uwe vestingen; het welvaaren genaake uwe fterktens. 8. Om myne broederen en evennaastens wille, zal ik om uwe ruste fmeeken. 9. Ter eere van den Huize Gods, zal ik naar uwen welftand trachten. fh» nïbyar» w 1. Zang der Mahalot. Naar U verhef ik myne oogen, 6 Gy, die den Hemeltrans bewoont! 2. Onze vreeze voor U overtreft de eerbied welke de flaaven hunnen heeren, en de flaavinnen haare vrouwen toedraagen, op dat Gy ons genadig mogt zyn. 3. Erbarm ü, ö HEERE! en heb mede-  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 143 Jyden met ons, daar wy van verachtinge overftelpt zyn. 4. Wy zyn van het fchimpen der hovaardigen, gelyk van den fmaad der trotfen neérgcflagen. 1. Zang Davids der Mahalot. Verklaar, 6 Israël! welk ons (lot) geweest zoude zyn, zo de HEERE ons niet had bygeftaan; 2. Zo Zyn Alvermogen ons niet befchermt had, toen de menfchen zig tegen ons verzetden. 3. Leevendig zouden zy ons verilonden hebben, toen hunne toorn tegen ons ontftoken was. 4. De wateren zouden ons overftelpt, ja de ftroomen ons weggeüeept hebben. 5. Zelfs de bruisfehende vloeden hadden onze leevensgeesten uitgedooft. 6. Gezegent zy den HEERE die ons van hunne moordzucht bevryd heeft. 7. Wy zyn een vogel gelyk, die den ftrik des jaagers ontkomen is; het net brak en wy wierden verlost. 8. Onze toevlucht is inden Naam des HEEREN, Schepper van Hemel en Aarde. 1. Halelujah. Looft des HEEREN Naam, looft Hem gy Zyne dienaaren! 2. Gy die Gods Huize, deeze H.voorpootte bewoont. Pf: CXXIV. CXXXV.  144 Ochtend Gebed der Hoogtyden, 3. Loofc den HEERE dewyl Hy Goedertierend is, pfalmzingt ter eere Zyns luisterlyken Naams. 4. Wyl die God,Jacob tot Zynen gunsteling verkooren heeft, en Israël om Hem tot een dierbaar fchat te ftrekken. 5. Het is my openbaar dat de HEERE Almogend, onze Heerfcher boven alle goden verheven is. 6. In Hemel, op Aarde, in Zee en afgronden heeft Hy alles naar Zyn Welbehaagen gefehapen. 7. Hy doet de wolken uit het einde der Aarde optrekken, de blixemftraalen zelfs in 't midden der regenvlagen voortfnellen, en de ftormwinden uit hunnen kerker losbreeken. 8. (Die God) verfloeg de Egyptifche eerstgeboornen, zo van den mensch als van het vee. 9. Zyne tekenen en wonderdaaden zyn in Egypten gebleeken, tegen Pharao en alle zyne knechten. 10. Hy verdelgde veele volkeren, en deed machtige vorsten fneeven. 11. Sichon koning der Emoryten, Og koning van Bafan, en alle de koningryken van Canaan. 12. Voorts gaf Hy Zyn Volk Israël hunne landen tot erfdeel. 13. ó HEERE! Uw Naam zal eeuwig beftaan, en Uwe geheugenisfe in alle geflachten erkent worden. 14. Gy zult Uw volk richten, en U over; Uwe dienaaren ontfermen.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 145 15. De heidenfche afgoden zyn van zilver en goud , door menfchen gewrocht. 16. Zy vormen hen eenen mond, zonderhen de fpraak te kunnen geeven; en oogen zonder hen te kunnen doen zien. 17. Zy geeven hen ooren, zonder hen het gehoor te kunnen fchenken: ook kunnen zy hunnen mond geen leeven doen ademen. 18. Dat allen welke op deeze beelden hoopen en ze vormen, van alle deeze beweegingskrachten berooft worden. 19. Gy Huize Israëls, gy Aarons geflacht, zegent den HEERE! 20. Stamme Levy prys den Alzegenaar, gy godvreezenden looft den HEERE! 21. Gezegent zy den HEERE den God Zions, Hy die Jerufalem bewoont, Halelujah! wn t. Looft den HEERE dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 2. Verheerlykt den God aller goden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 3. Pryst den HEER aller heeren , daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 4- Die alleen groote wonderdaaden verricht, en wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 5. Die den Hemel met wysheid gefehapen heeft, en wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 6. Die de Aarde over het water heeft uitgeftrekt, en wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. K Pf. CXXXVli  146 Ochtend Gebed der Hoogtyden. 7. Die de groote Hemellichten heeft gevormt, en wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 8. De zon om des daags te lichten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 9. De maan en fterrcn om des nachts te fchynen.daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 10. Die de Egyptifche eerstgeboorncn verfloeg, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 11. Die Israël uit dat gewest leidde, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 12. Met groote kracht en uitgeftrekt vermogen, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 13. Die de Schelfzee kloofde, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 14. 'Er Israël deed doortrekken, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 15. En 'er Pharaö en zyn heir in ftortte, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 16. Die Zyn volk door de woestyn voerde, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 17. Hy verlloeg groote vorsten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 18. En velde dappere helden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 19. Sichon Koning der Emoryten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 20. En Og Koning van Bafan, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. ai. En gaf hun land ten erfdeel, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 23. Ten voordeele van Zyn Volk Israël, dae? Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 147 23. In onze vernedering dacht Hy aan ons, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 24. En verloste ons van onze vyanden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 25. Hy fehenkt allen fchepfelen hunvoedzel, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 26. Looft den Hemelfchen God, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. Gezegent Hy, op wiens woord de Waereld is gefehapen; Hy die iprak en volbragt, befloot en bevestigde. Gezegent Hy die het Scheppingswerk heeft volbragt, zig altyd over de fchepfelen erbarmt en den geenen die Hem vreezen met Heil beloont. Gezegent Hy die de duisternisfe opheldert, en het licht voortbrengt; dien altyd leevenden God, die alle eeuwigheid verduurt; voor wien geene onrechtvaardigheid, vergeetelheid noch ontzag voor iemand beftaat, en die zig door geen gefchenken laat bekooren. Hy is in alle Zyne wegen oprecht, en mededogend jegens Zyne fchepfelen; Hy bevryd en verlostze. (Des Sabbats der middendagen van de Feesten van Ongezuurde brooden en Hutten zegt men dt volgende zegening niet. Gezegent Hy, die zyn volk Israël K 2  148 Ochtend Gebed der Hoogtyden, (des Sabbats deezen Rustdag en) Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden. dit Feest van Ongezuurde brooden, Geduurende het Feest der Weeken. dit Feest der Weeken, Geduurende het Feest der Hutten. dit Feest der Hutten, Geduurende den agtften dag Feest van Onthouding. deezen agtften dag Feest van Onthouding, dees' Heerlyken dag van heilige faamenroeping gefchonken heeft.) (Des Sabbats der middendagen, zegt men de volgende zegening. Gezegent Hy, die zyn Volk Israël op den Heiligen Sabbatdag de rust heeft gefchonken.) Nogmaals gezegent in alle eeuwigheid Hy, Zynen H. Naam en Gedachtenisfe. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Groote en Koninglyke Opperheer-;  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 149 fèher, Vader der Barmhertigheid! Gy dien door Uw volk geroemt, en door Uwe gunstgenooten en dienaaren met luister verheerlykt word. ó HEERE onze God! met Uwen dienaar Davids lofzangen, eerdichten en Pfalmen zullen wy Uwe Almacht vieren; wy zullen U looven, met luister verheerlyken en verheffen; ja wy zullen Uw Oppergebied, Uwe Heiligheid en Goddelyk Vermogen erkennen, ó Onze God en Opperheer! wy zullen Uwen H. Naam onder ons oprichten; Gy, die in eeuwigheid beftaat,Uwen H. Naam worde onophoudelyk gepreezen en verheerlykt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! onze eerbiedwaardige Opperheerfcher. (De vyf laatfte dagen van het Huttenfeest indien het geen Sabbat is, zegt men : mrh nota x. Lof-pfalm. Gy bewooneren des Aardryks, Pf: G. juicht den HEERE. 2. Dient Hem met blydfchap, en verfchynt voor Hem met vreugdgefchal. 3. Erkent dat de HEERE alleen God is; Hy heeft ons gefehapen,en wy Zyn volk, zyn de kudde Zyner weide. 4. Betreedt Zyne poorten met lofzangen, Zyne voorhoven met eergalmen; looft Hem, zegent Zynen H. Naam. §. Daar 4e HEERE ten allen tyde GoeK 3  150 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Pf: xcn. dertierend is, en Zyne Getrouwheid ter eeuwige gedachten beftaat.) (Geduurende de middendagenvan de Feesten van Ongezuurde brooden en Hutten worden de volgende twee Pfalmen niet gezegt, dan op Sabbat.) Op de Hoogtyds dagen zegt men het eerste vers niet, dan des Sabbats. nnirf? 3*9 * * < 1*910 (i. Pfalmzang voor den Sabbatdag.) 2. Heilzaam is 't U, ö HEERE, te looven; en Uwen H. Naam, ó Allerhoogfte, te pfalmzingen! 3. Des morgens Uwe Genade, en des nachts Uwe waarheid te verkondigen, 4. Op tienfnaarentuig en vedel, en met ziel* ftreelende toonen op de harpe. 5. Want Gy hebt my door Uwe werken verrukt, ook zal ik Uwe (Goddelyke) verrichtingen uitgalmen. 6. Hoe heerlyk zyn Uwe werken, 6 Alvoorzienend Weezen! hoe doordringend zyn Uwe peinzingen! 7. De verftandelooze kan ze niet bevatten .- zy kunnen door den onweetenden geenzins doorgrond worden. 8. Offchoon de goddeloozen gelyk het veldgewas voortfpruiten, en de ongerechtigen al-  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 151 ömmc in voorfpoed leeven, zullen zy nochtans het eeuwig verderf ondergaan. 9. Maar Gy, Almogende God! blyft ten allen tyde verheven. 10. Want Uwe vyanden, ó HEERE! ja Uwe (felfte) wederftreevers zullen verdelgt, en de bewerkers van euveldaad verftrooit worden. 11. Gy zult myne kracht gelyk den hoorn des eenhoorns verheffen, en my met verfche olie zalven. 12. Dus zal ik (de nederlaag van) myne haateren aanfchouwen; en (den ondergang) myner fnoode aanvallers verneemen. 13. De rechtvaardige zal gelyk de palmboom bloeijen; gelyk de ceder der Libanon voortteelen. 14. Hy zal in den Huize des HEEREN geplant, in deeze (gewyde) voorpoorte zyne vruchten voortbrengen. 15. Zelfs in zyne grysheid zal hy de bloem der jeugd behouden, en de kloekheid in volle krachten genieten. 16. (Dit alles) om de Gerechtigheid van het Opperweezen te verbreiden: (God) myn Befchermer, in Wien geen onrecht heerscht! » 1. Dc HEERE heeft ecuwig gchecrscht, Zig met dc kracht gewapent, Zyn Alvermogen in 't werk geftelt, en het Heelal, op dat het niet zoude wankelen, gegrondvest. K 4 Pf: XCIIÏ  Pf: CIV. CXIII. cxxxv. CHI. i Chron: XVI. 152 Ochtend Gebed der Hoogtyden, 2. óGy, die Alvermogend zyt! Uwen Zetel was voor den tyd reeds gevestigt. 3. Schoon vloeden en rievieren hun ruïsfchen vermeerderen, en ftroomen hunne golven met geweld opheffen, 4. Ja fchoon veele zeeën, en te zaamen alle de rollende baaren dier groote waterplasfen, verwoed opftelpen; zyt Gy nochtans, Almogend Opperweezen! van Uwe Hemelzaalen geduchter in kracht ( en Heerlykheid.) 5. Uwe Getuigenisfen, ö God! zyn waarachtig ; voor alle eeuwigheid verciert de Heiligheid , Uwe gewyde Woonplaats.) mos »n* 31. De Eere Gods is eeuwigduurend; de HEERE verheugt zig in Zyne werken. 2. Den H. Naam des HEEREN zy van nu tot in aller eeuwigheid gezegent. 3. Ja deezen H. Naam zy van het oosten tot het westen gepreezen. 4. De HEERE is boven alle volkeren verheven; en Zyne Majesteit is boven de Hemelen. 13. Zyn Naam zal eeuwig beftaan, en de geheugenisfe (Zyner Wonderdaaden) in alle geflachten erkent worden. 19. De HEERE heeft Zynen Troon inden Hemel gevestigt; alles is Zyne Opperheerfchappye onderheven. 31. Hemel en Aarde verblyden zig; Gods Regeering worde onder de heidenen zelve erkent.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 153 De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert; ja Hy zal in aller eeuwigheid 't oppergebied voeren. 16. De HEERE regeert eeuwig: de ongeloovigen zyn uit Zyn Land verdelgt. 10. De HEERE verydelt den raad der heidenen , en vernietigt de voorneemens der volkeren. ai. 's Menfchen overdenkingen zyn talryk: maar het befluit des HEEREN is ftandvastig. 11. Zyn Raad zal altoos beftaan, en 't geen Hy beflooten heeft, alle gedachten verduuren ; 9. Daar het Al door Zyn woord 't weezen ontfing, en door Zyn gebod alles bevestigt wierd. 13. De HEERE heeft Zion verkooren, het behaagde Hem aldaar Zynen Zetel te plaatfen. 4. Hy heeft Jacob tot Zynen gunsteling aangenomen; Israël, om Hem tot eigendom te ftrekken. 14. Want de HEERE zal Zyn volk nipt afftaan, noch Zyn erfdeel nimmer verlaaten. 38. Hy, de Mededogende (God) zal de zonden vergeeven: Hy zal (ons) niet verdelgen: maar Zyne gramfchap verzachten, ei Zynen toorn niet ontfteeken. 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst ten tyde dat wy U aanroepen. 5. Welgelukzalig die Uwen Huize betree den: Zy zullen U gedadig looven, Sela! K 5 Pf: X. XXXIII. Spreuk: XIX. Pf: XXXIII, CXXXII. cxxxv. XCIV. LXXVIII. I ! XX. Pf: . LXXXIV.  Pf. CXLIV. CXLV. 154 Ochtend Gebed der Hoogtyden. 15. Welgelukzalig: het volk dat de Hemelfche Zegeningen geniet, en wiens God, de HEERE is. 1. Lofzang Davids. ó Hemelfche Vorst! ik zal U verheffen en Uwen H. Naam eeuwig looven. 1 2. Ten allen tyde zal ik Uwen H. Naam geftadig eerbiedigen. J 3. Gy zyt Almachtig en Lofwaardig, Uwe Grootheid is ondoorgrondelyk. 1 4. Uwe werken zullen door alle gedachten gepreezen worden, en zy zullen Uw Alvermogen roemen. n 5. Ik zal den luister Uwer Eere en den lof Uwer wonderdaaden verkondigen. 1 6. (Deeze wonderdaaden) zullen de kracht Uwer dapperheden vermelden; en Uwe Grootheid zal ik vieren. I 7. Zy zullen Uwe oneindige Goedheid openbaaren , Uwe Gerechtigheid alömme uitgalmen. Ü 8. Gy zyt Mededogend en Barmhertig, Langmoedig in Uwen toorn'te ontfteeken, en oneindig in Genade. 13 <)• Gy zyt Goedertierend jegens het Al, Uwe Barmhertigheid verbreid zig over alle Uwe fchepfelen. •> 10. ö HEERE! Gy word door Uwe werken gepreezen, Uwe Gunstgenooten zullen U verheerlyken. D ii. Zy zullen den luister Uws Oppergebieds vermelden, en Uwe Almacht uitroepen, "712. Om 't Menschdom Uwe groote daa-  Ochtend Gehed der Hoogtyden. 155 den , en de Eere en Luister Uwer Heerfchappye bekent te maaken. B 13. Uwe Heerfchappy verduurt de eeuwen , en Uw Oppergebied alle gedachten. O 14. Gy onderfteunt de machteloozen, en vergunt den onderdrukten Uwen byftand. y 15. Op U hoopen alle fchepfelen, Gy fchenktze hun voedzel op zyn tyd. Q 16. Uwe (milddaadige) Hand ontfluitGy, om al wat leeft naar begeerte te verzadigen. *j 17. In alle Uwe wegen zyt Gy Rechtvaardig; en Goedertierend in alle Uwe werken. p 18. Gy zyt naby allen die U aanroepen, en U met oprechtheid fmeeken. 1 19. Gy doet het welbehaagen der geenen die U vreezen; verhoort hun gekerm en ver- lOStZG» W 20. ó HEERE! Gy befchermt Uwe gunstelingen , en verdelgt alle goddeloozen. D 21. Myn mond verkondige Uwen Lof, ö HEERE! het Menschdom zegene eeuwig de Heiligheid van Uwen Naam. 18. Ja wy zullen U, ó HEERE! in alle Eeuwigheid zegenen, Halelujah ! 1. Halelujah. ó Myne ziele, loof den HEERE! 2. Geduurende myn leeven zal ik Hem pryzen, en zo lang ik beftaa pfalmzingen. 3. Men ftelle zyn vertrouwen op geen miiddaadigen mensch; onvermogend om heil te kunnen fchenken-, Pf: CXV, CXLVI,  156 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Pf: CXLVII. 4. Want wanneer zyn leevensgeest hem verlaat, keert hy tot zyn ftof, alsdan worden alle zyne gedachten verydelt. 5. Welgelukzalig hy die den God Jacobs tot zyne hulpe heeft: en zyne verwachtinge op den HEERE zynen God ftelt; 6. Dien God die Hemel, Aarde, zee met al watze befluiten gefehapen heeft, en de Waarheid in ftand houd. 7. Die de overweldigden recht verfchaft, den nooddruftigen hun voedzel fehenkt en de gevangenen verlost. 8. De HEERE die de blinden ziende maakt, den onderdrukten by ftaat en de rechtvaardigen bemint. 9. De vreemdelingen befchermt, de weduwen en weezen onderfteunt, en de aanflagen der goddeloozen vernietigt. 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regeeren: Uw God, ö Zion! in alle geflachten beftaan, Halelujah ! sitp v n*Y?Vn 1. Halelujah. Heilzaam is 't onzen God te pfalmzingen ; ja welgevocgelyk en aangenaam Hem te looven. 2. De HEERE ftichtte Jerufalem: Hy zal de verftrooijelingen Israëls verzaamelen. 3. Hy herftelt de geenen die verflagen van herte zyn, en onderfteuntze in hun verdriet. 4. Het getal der fterren is Hem bekent, allen geeft Hy haare benaamingen. 5. De HEERE is Almachtig en oneindig in kracht; Zyne Alwysheid,is onbeperkt.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 157 6. Hy verheft de ootmoedigen, en vernedert de goddeloozen tot op de aarde. 7. Roemt den HEERE met Lofdichten: pfalmzingt onzen God op de harpe. 8. Dien God, die de lucht met wolken overdekt, de aarde met regen befproeit en het kruid op de bergen doet ontluiken. 9. Die het vee voedzel fehenkt, en de jonge raaven, wanneer zy Hem aanroepen. 10. Hy begunstigt geenzins den mensch, die op de kracht zyns paards, en op de fnelheid zyner voeten vertrouwt: 11. Maar bemint de geenen die Hem vreezen , en hunne hoop in Zyne Barmhertigheid ftellen. 12. ó Jerufalem, loof den HEERE; gy Zion, verheerlyk uwen God! 13. Want Hy verfterkt de grendels uwer poorten, en zegent uwe inwooneren; 14. Bevredigt uwe landpaalen, en verzadigt u met het bloem des korens. 15. Hy zend Zyn bevel op Aarde: dat Goddelyk woord vloeit haastiglyk overal. 16. Hy doet de fneeuw gelyk wolledaalen, en ftrooit den rym als ftoffe; 17. Werpt het ys by fchotzen; wie zoude deeze koude kunnen wederftaan ? 18. Door Zyn Woord doet Hy 't ontdooijen ; en met een zoelen wind de wateren voortftroomen. 19. De HEERE onderricht Jacob Zyne bevelen ; Zyne inftellingen en rechten aan Israël. 20. Deeze gunften heeft Hy aan geen der heidenfche volkeren beweezen; ook hebben zy Zyne geboden nimmer gekent, Halelujah l  158 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Pf: CXLVIII. 1 : < i 1 t t 1 i 2 I Mn rvtihn 1. Halelujah. Looft den HEERE, gy Hemelbewooners! looft Hem uit deeze verheve plaatfe. 2. Looft Hem, gy Zyne Engelen en Heirfchaaren! 3. Looft Hem, Zon, Maan en flikkerende Sterren! 4. Looft Hem, 6 Opperhemelen, en gy wa:eren die daar boven zyt! 5. Ja dat allen den Naam des HEEREN ooven, want door Zyn bevel wierden zy gechapen. 6. Voor altoos heeft Hy ze bevestigt, en een mfchendbaar bevel voorgefchreeven. 7. Looft den HEERE, gy aardfche fchepelen! zeegedrochten en al wat de afgronden >ewoont. 8. Vuur, hagel, fneeuw, mist en gy ftorm> vinden die Zyn woord volbrengt! 9. Gebergten en heuvelen, vrucht-encederioomen; 10. Gy wilde dieren, tamme vee, kruipend edierte en gepluimt gevogelte! 11. (ó Gy) Aardfche Koningen en volkeen , Opperheeren en Richteren! 12. Vrygezellen en maagden, gryzaards en mgelingen! 13. Dat allen den H. Naam des H E E REN, ie alleen hoog verheven is, en Wiens Majesteit ig over Aarde en Hemel ftrekt, (eerbiediglyk) >oven. 14. Hy heeft de kroon Zyns volks verheven j  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 159 dit ftrekt tot lof aan Zynen gunstgenooten, de kinderen Israëls aan Hem verknocht, Halelujah ! 1. Halelujah. Juicht den HEERE met nieuwe eerzangen ; Hem, die in de Vergaderinge der Godvruchtigen verheerlykt is. 2. Israël verheuge zig in zynen Schepper; de inwooneren Zions verblyden zig in hunnen Oppervorst. 3. Men loove Zynen Naam met fpeeltuigen; men pfalmzinge Hem met trom en harpe. 4. Daar Hy welbehaagen in Zyn volkfchept, en de nederigen met Zyn Heil verheerlykt. 5. Dat de oprechten zig in Zyne Eer verheugen , en hem op hunne legerftede lofzingen. 6. Zy voeren Gods verheerlyking in hunnen mond, en in de vuist het tweefnydend zwaard, 7. Om wraak jegens de heidenen, en kastydinge jegens de ongeloovigen te oeffenen; 8. Om hunne Koningen in ketenen, en hunne Overften in yzere boeijen te kluisteren ; 9. Om het befchreeven vonnis over hen te pleegen; (een) heerlyk (voorbeeld,) hetgeen tot roem van alle Zyne Gunstgenooten zal ftrekken, Halelujah! l{ Mn n*#?n 1. Halelujah. Looft God in Zyn Heiligdom , in Zyn uitgebreide Macht. 2. Looft Hem ter eere Zyner groote Daaden, en wegens de uitgeftrektheid Zyns Alyermogens. Pf: CXLIX. :l.  i6ó Ochtend Gebed der Hoogtyden,. r Pf: LXXXIX. CXXXV. LXXII. i Chron: XXIX. 3. Looft Hem met bazuingefchal, luit efi harpe. 4. Looft Hem met trom en fnaarenfpel, met fchalmei en orgel. 5. Looft hem met luidende- en vreugdverwekkende cymbaalen. 6. Al wat ademfchept loove den HEERE> Halelujah! Men herhaalt dit laatfte vers. 53. Gezegent in alle Eeuwigheid zy den HEERE, het zy alzo , Amen! 21. Gezegent zy den HEERE, den God Zions, Hy die Jerufalem bewoont, Halelujah! 18. Gezegent zy den H E E R E, Israëls God; die alleen wonderdaaden verricht. 19. Gezegent in alle Eeuwigheid zy den roem Zyner Majesteit, wiens luister 't Aardryk vervult. Het zy alzo, Amen! 10. Aldus zegende David den HEERE, in het byzyn der gantfche Vergaderinge: gezegent in aller Eeuwigheid zyt Gy, ö HEERE! de God onzes voorvaders Israël. 11. HEERE! aan U ben ik de macht, dapperheid, luister, zegepraal en heerlykheidverfchuldigt; daar Gy het Oppergebied over Hemel en Aarde voert, en boven alles verheven zyt. 12. Myn rykdom en eer fpruiten uit U, het al is U onderheven; Gy bezit de waare kracht  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 161 en dapperheid , en 't is in Uwe Macht het Al te vergrooten en te verfterken. 13. Dan, ó onze God! wy vieren U, en looven Uwen luisterryken Naam. 5. Ja men pryze deezen H. en Heerlyken Naam; en verheffe U boven alle Zegeningen en Lofzangen. 6. 6 HEERE! Gy zyt Een: Gy hebt alle de Hemelen en hunne Heirfchaaren , de Aarde en 't geen ze bevat, de Zee en al wat ze beiluit gefehapen; Gy hebt het Al het leeven gefchonken; het Hemelchoor buige zig voor U neder. 7. Gy, ó HEERE ! zyt de God die Abram verkooren, uit Ur der Chaldeeuwen verlost, en hem Abraham genoemt hebt. 8. Gy hebt zyn hert getrouw aan U bevonden; zyt met hem een verbond aangegaan, om zyne nazaaten het land der Canaaniten, Hetiten, Emoriten, Pheriziten, Jebufiten en Girgafiten te doen bezitten; en deeze Godde-*lyke belofte zyt Gy naargekomen, daar Gy Rechtvaardig zyt. * 9. Gy hebt de elende onzer vaderen in Egypten vernomen, en hunne fmeekingen in de Schelfzee aangehoort. 10. Gy hebt wondertekenen over Pharaö, alle zyne dienaaren en gantsch Egyptenland verricht; daar het U bewust was, dat zy zig hoogmoedig tegen Israël verzet hadden; en dus hebt Gy U eenen roem, welke tot heden beftaat, toegeëigent. 11. Voor Uw volk hebt Gy de Zee geklooft, op dat het 'er in het midden van het drooge L Neh; IXi  j62 Ochtend Gebed der Hoogtyden. mogt doortrekken; en zyne achtervolgers, in de afgronden, gelyk fteen in diepe wateren, doen zinken. 30. Te dien dage verloste de HEERE, Israël van de Egyptifche overmacht, zo dat het zyne vyanden aan d,en oever der Zee verdronken zag. 31. Toen zag Israël de opperfte kracht welke de HEERE over de Egyptenaaren geoeffent had; en Israël vreesde den HEERE, ftelde zyn geloof in Hem, en ln Mofes Zynen dienaar. W IN Exod:XV. *• Mofes en de kinderen Israëls zongen toen ter Eere Gods 't volgend lofdicht. Den (roem des ) H E E R E N zal ik zingen, daar Hy tot zo hoog verheven is; paard en ruiter ftortte Hy in zee. 2. De HEERE is myne kracht en het voorwerp myner lofzangen : Hy wierd myn Verlosfer; Hy is myn God wien ik zal verheerlyken: ja myner vaderen God wien ik zal Verheffen. 3. De HEERE, wiens Naam EEUWIGDUUR EN Dis, is de oorfprong aller dapperheid. 4. Pharaös wagens en geheel zyn leger heeft Hy onder de bruisfchende golven begraven; de Egyptifche legerhoofden wierden door de Schelfzee verflonden. $. De (ysfelykfte) afgronden verzwelgdeiï  Ochtend Gebed der Ho pgtydón. 163 hen, daar zy als fteenen in de kolken nederploften. 6. Uwe Goddelyke Macht is ontzachlyk: ja deeze Goddelyke Macht verflaat den vyand. 7. Door de uitgeftrektheid Uws Alvermogens verdelgt Gy de geenen die zig tegen U verzetten; Gy doet Uwe gramfchap over hen blaaken en vernietigtze als ftoppelen. 8. Door Uwen hevigen wind wierd het wa* ter op een vergadert, de ftroomen opgeltapelt; ja de afgronden in de diepten der Zee be* vroozen. 9. De vyand fprak: ik zalze vervolgen, achterhaalen en den buit deelen; myne ziele zal zig van hen verzadigen: ik zal 't zwaard trekken, op dat zy door myne vuist uitgeroeit worden. 10. (Maar) door het opfteeken van den ftorm overdekte hen de Zee ; zo dat zy gelyk lood, in geweldige waterplasfen zonken. 11. Wie evenaart U in kracht, 6 HEERE! wie kan Uwe Heiligheid gadeflaan! Gy die wonderen verricht, zyt gevreest van hen die U lofzingen. 12. Door het oeffenen Uws Alvermogens wierd den vyand verflonden: 13. Maar 'tvolk, door U verlost, hebt Gy weldaadiglyk geleid, en voert het door Uwe Hemelfche kracht, ter Zetel Uwer Heiligheid. 14. Op deeze maare fchrikten de volkeren: de inwooneren van Palestina wierden van yzing aangedaan. 15. Edoms overften wierden verbaast: de L a  Pf. XXII Obad: I Zach XIV 164 Ochtend Gebed der Hoogtyden. machtige vorsten van Moab fjdderden; ja de bewooner van CanaÉin fmolt (van druk). 16. Dat vreeze en angst hen overmeestere, dat zy door Uw machtig Oppergezag fpraakeloos gelyk fteen blyven, tot dat Uw verkooren volk zegepraale: dat volk, 6 HE ERE, dat aan U is! 17. Gelei en bevestig het op den berg Uwer Erfenisfe, den welken Gy, ö HEERE! tot Uwen Zetel beftemt hebt; en tot Heiligdom door U zeiven opgericht is. 18. HEERE! in alle Eeuwigheid zult Gy het Oppergebied voeren. 29. DeOpperheerfchappy behoort den HEERE ; Hy alleen regeert over de volkeren. 21. De verlosfers zullen den berg Zion beklimmen, om Efaüs bergbewooneren te oordeelen; en de Opperheerfchappye zal aan den , HEERE zyn. 9. De HEERE zal Koning des Aardryks weezen: te dien tyde zal den HEERE Een, en zynen H. Naam Een (erkent) worden. ó HEERyE onze God! alle leevende zielen zullen Uwen Naam looven; ö Vorst! alle ademende fchepfelen zullen geftadig Uwe gedachtenisfe met luister verheffen; van alle Eeuwigheid zyt Gy God; buiten U is geen verlos-  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 165 fende noch heilfchenkende macht; geen bevryder noch befchermer, welke onze fmeekingen barmhertiglyk verhoort; in angftige en kommerlyke tyden hebben wy geen opperheer, geen hulp, geen toeverlaat dan Gy alleen. ó Aller fchepfelen God! eeuwig Opperweezen , eenig Heerfcher aller gedachten! Gy zyt *t voorwerp aller lofzangen, Gy beftiert het Heelal met Barmhertigheid en Uwe fchepfelen met Genade. Altyd waakende God! Gy wekt de flaapende, ja Gy wekt hen welke het zwaarfte flaapen ; Gy doet de dooden herleeven, geneest de kranken , verlicht de blinden, ftaat de onderdrukten by, begiftigt den fpraakeloozen met het woord, en openbaart de verborgenheden ; ook is het voor U alleen dat wy ons vernederen. ws Aki Indien onze mond van lofzangen, gelyk de Zee van water overvloeide; onze tongen door luide Pfalmzangen, het ruisfehen der baaren evenaarden; zo onze lippen, zo wyd als 't luchtgefpan uitgeftrekt is, zig in lof konden uitbreiden; onze oogen, gelyk (de fchitterende) zon en maan, van verrukking gloeiden ; onze handen hemelwaarts , gelyk de wieken des adelaars, uitgeftrekt waren; ja indien onze voeten (om tempelwaarts te fpoeden) de fnelheid der hinden overtroffen, zouden wy met dit alles noch verre te kort fchieten om U , ê HEERE onze God! naar waarde te looL 3  ï66 Ochtend Gebed der Hoogtyden. XXXV, K.XXUL ven: en U voor het geringde deel der tallooze gunsten, tekenen en wonderdaaden, dewelke Gy ons en onzen voorvaderen hebt doen blyken, ootmoedig te danken. Gy hebt ons weleer uit den diensthuize van Egyptenland verlost, in hongersnood onderhouden en zelfs met overvloed verzadigt; van het zwaard, van pestziekte, van nadeelige en menigvuldige krankheden bevryd; ja zelfs tot heden toe heeft Uwe Barmhertigheid ons onderfchraagt, en Uwe Genade ons geenzins verlaaten. Dus zullen de leden waar uit Gy onze lighaamen t' zaamengeftelt , de leevensgeesten welke Gy ons ingeblaazen, en de fpraak waarmede Gy ons begiftigt hebt U pryzen, U looven , U verheerlyken en Uwen Naam geftadig pfalmzingen. Alle fchepfelen moeten U eeren; alle gewyde lofdichten U opgedraagen, en alle oogen naar U gewend zyn; het AI moet U aanbidden, het verhevenfte voor U vernedert zyn; de herten zyn gevormt om U te duchten, de innerlyke neigingen om U te juichen , gelyk vermeld ftaat: 10. Alle myne beenderen zullen uitroepen: ö HEERE, wat is by U te vergelyken !Gy bevryd den onderdrukten van overmacht, en den behoeftigen van den roover. Gy verhoort de fmeekinge des rampfpoedigen, en neemt het gefchrei des ootmoedigen gunftiglyk aan. Ook ftaat vermeld. i. 6 Rechtvaardigen! juicht den HEERE, het voegt u, oprechten! Zynen lof te verbreiden. Dat de rechtvaardigen U verheffen, de op-  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 167 rechten Uwen Roem verbreiden, de vroomen U hulde doen, ja dat het choor der heiligen Uwe Majefteit uitgalme in 't midden der talryke vergaderinge Uws Volks den Huize Israëls. ó HEERE, onze en onzer vaderen God! het betaamt alle fchepfelen U met eene heilige aandoening te looven, Uw Alvermogen met verrukking te verheffen, en (ware het mogelyk) alle gewyde Pfalmen en Lofdichten van Uwen dienaar David den gezalfden Jesfes zoon, te overtreffen. En dierhalven. 6 Onze Opperheer, Almachtige en Heiiige Hemelvorst I Uwen Naam worde Eeuwig in Hemel en op Aarde gepreezen. Onze en onzer vaderen God ! aan Uwen geduchten en H. Naam betaamen de Lof- en Eerzangen, Pfalmdichten, Kracht en Opperheerfchappy; Zegepraal, Almacht, Dapperheid en Eerdichten; Cieraad, Heiligheid, 't hoogftc Bewind, de Zegeningen en Dankzeggingen; Gy zyt de God van den beginne tot alle Eeuwigheid. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Almogend' en Lofwaardige Vorst. ó God! dien alömme geëert word, HEERE die wonderen verricht, Schepper aller zielen, Meester aller werken, aan wien de Pfalmzangen aangenaam zyn; Gy, die in Eeuwigheid beftaat. Amen! L 4  ï68 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Men zegt nbtyh Wip Looft den HEERE aan wien alle Zegeningen behooren. ( Terwyl de Voorkezer deeze woorden uit/preekt, zegt de Gemeente het volgende : inöïw rom»» Den Naam van den Heiligen Vorst der Aardiche Mogendheden worde gepreezen en verheerlykt; Hy is 't Begin en Einde van het Al en buiten Hem is geen God. In alle Eeuwigheid worde dien Naam gezegent, en boven alle Zegeningen en Lof verheven.) De Gemeente antwoord. Gezegent zy den HEERE, aan wien alle Zegeningen in Eeuwigheid behooren. ■M T561» • • • -p-fc Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God Meester van het Heelal! Gy Schepper van licht en duisternisfe, Bevestiger van den vreje , die het Al voortgebragt hebt! dat alle fchepfelen ü looven, ü verheerlyken en eenpaarig  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 169 uitroepen: niets is by de Heiligheid des H E EREN te vergelyken. Vormer van het Heelal! dat al het gefchapene U eeuwig verheffe; Gy, die dagelyks de poorten van 't oosten ontfluit, de lichtftraalen door 't zwerk verfpreid, zon en maan haare loopbaan geduurig doet afleggen , om den Aardbol en zyne bewooneren goedertierenlyk te verlichten, en de eerde fchepping onderhoudende, dagelyks Uwe Goedheden vernieuwt! 24. Hoe talryk zyn Uwe werken, ó HEERE! alle hebt Gy ze wysfclyk gevormt, het Aardryk is van Uwe Scheppingen vervult. ö Ten allen tyde alleen verheven God! die reeds van den beginne af beftont, zyt gelooft, gepreezen en verheerlykt. Eeuwig Opperweezen! begunftig ons door Uwe oneindige Barmhertigheid; HEERE onzer kracht, Rots onzer toevlucht, Heilryke Befchermer! neem ons aan in Uwe Goddelyke Hoede. Gy zyt een Alleengebiedend Weezen, by Wiens Alvermogen niets is te vergelyken. HEERE onze God! in deeze Waereld kan U niets evenaaren; ö onze Vorst! in een ander leeven zal geenen buiten U erkent worden; by de komfte van den Mesfias zult Gy alleen de verlosfing zenden; ö onze Verlosfer! wat zoude zig ten tyde van de verryzenisfe der dooden, by U kunnen vergelyken. \nx Ij 6 God, Opperheer van al het gefchapene! Gy word door al wat leeven ademt gezegent; L 5 Pf: CIV.  170 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Uwe Macht en Algoedheid vervullen de Waereld; Uwe Albewustheid en Wysheid omringen haar. ó Gy ! die boven de Heilige Hajot verheven zyt, wiens Heerlykheid boven het Hemels zaamenltel uitblinkt! Deugd en Oprechtheid verzeilen Uwen Troon; Genade en Goedertierenheid vloeijen van Uw Alvermogen. 6 Onze God! de volmaakte Hemellichten hebt Gy met verftand, weetenfchap en wiskunde gevormt, en kracht en macht bygezet om hunnen invloed op 't Aardryk te verfpreiden; zy zyn luisterryk, fcbitteren van glans en doen hunne koesterende ftraalen alömme verlangt worden: zy ryzen met gejuich en daalen met vreugde om hunnen Scheppers wil eerbiediglyk te volbrengen. HEERE! zy verbreiden Uwen H. Naam met luister en majefteit, Uwe Heerfchappye met zoetluidende lofgalmen: op Uw Woord verfcheen de heldere dagtoorts,de maan wierd op Uwen wenk eenen vorm toegevoegt ; de Seraphim, Ophanim en Heilige Hajot gewaagen van Uw cieraad en fterkte, ja de gantfche Engelen - ftoet viert U met Eerdichten. Het volgende word alleen des Sabbats gezegt. rao WK kb 6 God ! Gy zyt het die na alle Uwe werken gerust, U op den zevenden dag verheven , en op den Troon der Eere gevestigt  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 171 hebt. Den Rustdag hebt Gy tot cieraad en verlustiging doen verftrekken; men wyde U eenen lofzang ter eere van den Sabbat, op welken Gy na het fcheppingswerk gerust hebt, ja men pryze U met een pfalmdicht voor dien gewyden 'dag. Dat alle Uwe fchepfelen U met lof, luister en pracht verheerlyken; U, 6 Opperheerfcher, Vormer van het Heelal! die Uw Volk Israël op den Heiligen Sabbatdag de ruste hebt doen genieten.) HEERE onze God! Uwen Naam worde geheiligt, en Uwe Gedachtenisfe verheerlykt in Hemel en op Aarde, voor de lofwaardigheid Uwer Goddelyke werken en glansryke lichten welke Gy gefehapen hebt en U Eeuwig looven. Zy ten allen tyde gepreezen, onze Befchermer, onze Opperheer en Verlosfer! Schepper der Heiligen. Uwen Naam worde Eeuwiglyk gelooft; Gy zyt Vormer der Hemellingen, welke de verhevenfte plaatfen van het Heelal bewoonen, en eendrachtig en met vreeze de Loffpraaken des leevenden Gods en Albeftierders doen weergalmen. Zy zyn allen bemint, uitgeleezen, onvertzaagt en heilig; volbrengen den wil hunner Schepper met ootmoedige eerbied aangedaan; en uit hunne monden vloeit Heiligheid, Zuiverheid, Lof- en Pfalmzangen, waarmede zy den Naam des Grooten, Almogenden, Geduchten en Heiligen God met Lof verheerlyken, en Zyne Heilig-  Jef: VI. Ezech: III. i j pr- * CXXXVI. ( ] 172 Ochtend Gebed der Hoogtyden. heid, Kracht en Heerfchappy erkennen. Zy neemen onderling den Hemeldienst waar; zegenen eendrachtig den Schepper met eene zalige vergenoeging, in zuivere uitdrukkingen en heilige welfpreekenheid, en roepen te zaamen met eerbiedige vreeze, zeggende: 3. Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirichaaren; het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Ophanim en Heilige Hajot, zig met hevige aandoening verheffende, (de Seraphim) die tegen over hen geftelt zyn, boven en zeggen: 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. yna kb 6 Lofwaarde God! men wyde U eerzangen toe, men pfalmzinge ü, beften dig' en lecvende Opperheerfcher! en viere U met lofdichten; want Gy zyt Verheven en Heilig; Gy verricht de heerlykflc werken, brengt nieuwe zaaken voort, zyt de Beflisfer der oorlogen, verfpreid alömme Uwe Rechtvaardigheid en ioet Uw Heil voortfpruiten. Gy brengt de geneesmiddelen voort, en word gevreest van ïen die U looven. Oorfprong der wonderdaden ! Gy verbreid onophoudelyk Uwe Weldadigheid over de Schepping van den be;inne. 7. (ö God!) Gy die de groote Hemellichen gevormt hebt, en Wiens Barmhertigheid ^euwigduurend is; Gy zyt het, die met deeze lichten de Wae-  Ochtend. Gebed der Hoogtyden. 173 reld, door Ugefchaapen, vcrvrolykt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Vormer der Hemellichten. rorw 6 HEERE onze God! met eene Eeuwige tederheid hebt Gy ons bemint, en ons eene volmaakte Barmhertigheid beweezen; dit alïes , ó Vader en Opperheerfcher! ter Eere van Uwen Grooten Naam, en om onze voorouderens wil, dewelke op U vertrouwden, en aan wien Gy de Inftellingen des leevens onderwees , op dat zy Uwen Goddelyken Wil met een volmaakt hert mogten naarkomen. 6 Vader der Barmhertigheid! begunstig ons op gelyker wyze; Gy die Mededogend zyt! zy ons genadig; befchenk ons met oordeel, om de Eere Uwer H. Wet met liefde te doorgronden, waar te neemen en te onderwyzen. Doe ons klaar zien in Uv/e H. Wet; verbind ons aan Uwen Geboden; vereenig onze herten in liefde en vreeze voor Uwen H. Naam , op dat wy nimmer zouden bloozen, fchaamrood worden noch dwaalen; daar wy ons vertrouwen in Uwen Heiligen en Geduchten Naam ftellen. Wy verblyden ons in Uw Heil: dat Uwe Barmhertigheid, ó HEERE onze God! ons eeuwig verzelle, en dat Uwe oneindige Gunst ons nimmer begeeve. Zend ons, ö Opperheer! haastiglyk Uwe zegeningen en vrede uit alle de oorden des Aardbodems, onthef ons van het juk der volkeren, en voer ons fpoedig en weivergenoegt naar het land Uwer belofte. Heilfchenkende God! uit alle volkeren en oorden  174 Ochtend Gebed der Hoogtyden. hebt Gy ons verkooren , en met liefde aan Uwen H. dienst verbonden, op dat wy U Lofzangen zouden opdraagen, Uwe Eenheid vieren en Uwe Eigenfchappen beminnen Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die Uw volk Israël met liefde verkooren hebt. Deutr: VI Deutr: XI , 4- Hoor, ó Israël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. [Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Zyn glorieryk Gebied. 1 5. Den HEERE uwen^God zult gy met hert en ziel en geheel uw vermogen beminnen, 6. En de geboden welke Ik u heden beveel, in uwen herte bewaaren. 7- Gy zult ze uwen kinderen infcherpen, en u 'er in onderhouden, als gy u in uw huis ot langs den weg bevind, u nederlegt, en weder opryst. 8. Gy zult deeze (H. woorden) tot teken op uwe hand binden, en ze tot voorhoofdfpanlelen tusfchen uwe oogen draagen. 9- Ook zult gy ze aan den posten uwer huizen en poorten fchryven. 13. Indien gy de Geboden welke Ik u heden beveel ftiptelyk naarkomt, den HEERE uwen God bemint, en Hem met geheel uw hert en ziele dient, 14. Zal Ik uw land met regen op zyn beftemden tyd befproeijen; op dat gy uw koren, most en olie inzaamelt,  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 175 15. Ook zal Ik het gras uwer weilanden voor uw vee doen wasfen-, en gy zult eeten en u verzadigen. 16. Wacht u dat uw hert zig niet laat verleiden: dat gy (van My) niet afwykt en afgoden dient, noch u voor hen nederbuigt. 17. Dan zoude de HEERE Zyne gramfchap over u doen blaaken; den Hemel fluiten dat 'er geen regen daalde, en de aarde geene vruchten voortbragt; ook zoud gy haastig uit het vruchtbaar land, dat de HEERE u geeft, verjaagt worden. 18. Maar betracht deeze Geboden met hert en ziele, bindze als tekenen op uwe handen, en dat ze tot voorhoofdfpanfelen tusfchen uwe oogen ftrekken. 19. Onderwystzc uwen kinderen en onderhoudt 'er u in, als gy u in uw huis of langs den weg bevind, u nedcrlegt, en weder opryst. 20. Ook zult gy ze aan den posten uwer huizen en poorten fchryven. 21. Op dat uwe dagen en die uwer nazaaten, in 't land, het welk de HEERE uwen voorvaderen by eede belooft heeft, gelyk de dagen des Hemels op de Aarde mogen vermenigvuldigt worden. 37. De HEERE zeide tot Mofes om ver- ; ders te zeggen. 38. Spreek tot den kinderen Israëls en zeg hen: dat zy en alle hunne nakomelingen, fnoexen aan den hoeken hunner kleederen maaken,  176 Ochtend Gebed der Hoogtyden-. en aan deezen fnoeren,hemelsblaauwe draaden hechten. 39. Dit zal u tot ('t gebod der) TJtetJiet ftrekken: gy zultze aanzien, u dus alle de Geboden des HEEREN herinneren en betrachten , en u geenzins laaten overgaan tot de driften uws herte, noch begeerte uwer 00gen, dewelke u zouden verleiden. 40. Op dat Gy alle Myne Geboden her* denkt, naarkomt en Heilig voor uwen God zyt. 41. Ik ben de HEERE uwe God, die 11 uit Egyptenland geleid heb , om u tot God te zyn; ja, Ik ben de HEERE uwe God. Deeze H. woorden zyn voor ons in alle Eeuwigheid Waar, Standvastig, Zeker, Beftendig, Oprecht, Getrouw, Bemint, Geëerbiedigt, Begeerlyk, Aangenaam, Gevreest, Geducht, Welgefchikt, Aangenomen, Welgevallig en Cierlyk. Het is voorzeker dat de Schepper van 't Heelal, onze Opperheerfcher, de Rots Jacobs, de Schild onzer Zaligheid is. Hy en Zyn H. Naam zyn in alle Gedachten Standvastig, en Zyn verheven Zetel, Oppermajefteit en Getrouwheid voor altyd beftendig. Zyne woorden zyn Eeuwiglyk voor onze vaderen, voor ons, onze nakomelingen, onze gedachten, ja voor alle de nazaaten van den geheele Huize Israëls Gods dienaar Zeker, Bedendig, Oprecht en Begeerlyk. Voor de  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 177 eerfte en laatfte eeuwen, zyn ze Heilzaam en Standvastig; en houden eene inftelling in, welke onophoudelyk beftaan zal. Het is waar dat dc HEERE, onze en onzer vaderen God, Oppervorst en Verlosfer is; Hy is onze Rots en oorfprong onzer Zaligheid; Hy bevryd en verlost ons; voor alle eeuwen zyn dit Zyne Eigenfchappen; ook erkennen Wy nooit eenen anderen God dan Hem alleen. ó Toeverlaat onzer vaderen! reeds van de aloudheid waart Gy hunne Schild en Verlosfer, ook zyt Gy het voor altyd van hunne nazaaten. Uwen Zetel is in de verheevenfte plaatfe gevestigt , Uwe Oordeelen en Gerechtigheid zyn van 't een tot het ander einde der Waereld uitgebreid. Welgelukzalig de mensch die Uwe Geboden gehoorzaamt, en Uwe H. Wet en Inftellingen in zyn hert bewaart. Gy zyt Uws volks Voorftander, een Almogend' Vorst, die het recht van 'vaderen en kinderen verdedigt. Gy zyt het Begin en Einde van het Al: en buiten U erkennen wy geenen opperheer, geenen verlosfer, geenen befchermer. HEERE onze God, Gy hebt ons uit Pharaös diensthuize geleid, de Egyptifche eerstgeboornen geflagen, die van Israël gefpaart, de Schelfzee voor Uw volk geklooft, de trotfe achtervolgers in haare ftroomen verdelgt, en 'er Uw uitverkooren volk doen doortrekken; de golven overdekten zyne vyanden zodanig, dat geen van hen het verderf ontkwam. Voor deeze weldaaden loofden en verheerlykten U Uwe gunstgenooten, en wydden U Pfalmzangen, eerbiedige Lofdichten en Zegeningen toe. Beftendig en OnfterfeM  178 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Ex: XV. Ibid. lef: XLVII. lyk Opperweezen, Hoogverheeven, Almachtige en Geduchte God! Gy vernedert de hoogmoedigen tot de aarde, verheft de verflagenen tot grooten ftand, verlost de gevangenen, befchcrmt de ootmoedigen, ftaat de nooddruftigen by en begunstigt Uw volk Israël ten tyde dat het U aanroept. Aan U, verheven God! behoort den Lof en Zegening. (Als) Mofes en de kinderen Israëls ( de Schelfzee doorgetrokken waren ,) hieven (zy) U, in groote vreugde eenen Zegezang, en riepen allen : 11. Wie evenaart Uin kracht, 6 HEERE! wie kan Uwe Heiligheid gade flaan! Gy die wonderen verricht, zyt gevrecst van hen die U lofzingen. Zy, welke Gy door Uwen GeduchtenNaam aan den oever der Zee verlost hebt, droegen U een nieuwen Lofzang op, verheerlykten U en erkenden eenpaarig Uwe Opperheerfchappy, zeggende: 19. De HEERE zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. 6. Onze Befchermer is de HEERE der Heirfchaaren, Heilige Israëls. Gezegent zyt Gy, Ó HEERE, Verlosfer yan Israël. Men zegt de Amida gelyk in het Avond Gebed van bladz. 25. tot op bladz. 35.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 179 dw ra-d ZEGENIJMG DER PRIESTERER By het herhaalen der Amida, wanneer de Voorleezer de woorden.- En wien alleen lofdichten betaamen (bladz. 33.) uitgefproken heeft, word dit plechtig gebod op de volgende wyze waargenomen. De af/lammelingen van den huize Aarons welke zig hier toe bereiden, worden door de Levyten tot het wasfchen der handen gedient, treeden voor den Echal, dekken zig met de Thai et, en zyn uit eerbied ontfchoeit ; alsdan fpreekt een ieder van hen het volgend gebed in 't byzonder voor zig zeiven uit. Het zy TJ aangenaam, 6 HEERE onze en onzer vaderen God! dat deeze Zegening welke Gy ons hebt voorgefchreeven, eene volmaakte zegening zy; dat het waarneemen derzelve van nu tot in alle eeuwigheid van hinder en misdryf ontheven blyve. M 3  l8o Ochtend Gebed der Hoogtyden De Voorleezer zegt insgelyks in 't byzonder voor zig zeiven als Volgt : Onze en onzer vaderen God! begunstig ons met den drievoudigen zegen in Uwe H. Wet vermeld, door Uwen dienaar Mofes gefchreeven en aan Uw H. Volk, door Asron en zyne afftammelingen de Priesteren, uitgefproken. Als dan roept hy met luider ftemme : Priesteren! Het welk hen tot teken ftrekt om deezen dienst te beginnen; en zy fpreeken de volgende Zegening uil : Gezegent zytGy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal: Gy, die ons door de heiligheid van Aaron geheiligt, en bevolen hebt Uw Volk Israël met liefde te zegenen. Waar na het Chocr der Priesteren zig, met de handen uitgeftrekt, naar het volk wend, en de volgende drie verzen zingt.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 181 24. De HEERE zegene u, en neeme u in Num: VI. Zyne (Heilige) Befcherming. 25. De H E E R E befchyne u met het licht van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. 25. De HEERE keere Zyn Aanfchynjegens u, en fchenke u den vrede. Dient nog aangemerkt te worden, dat, om allen misjlag in deeze Goddelyke uitdrukkingen voor tc komen, de Voorleezer hen woord voor woord voorzegt; ook antwoord de Gemeente telkens, wanneer het Choor den H. Naam des HEEREN uit/preekt : Gezegent Hy en Zynen Naam ! en by het eindigen van ieder vers .* Amen! Na deeze plechtigheid zeggen de Priesteren in het by zonder, een ieder voor zig zeiven het volgende : Het geen Gy over ons beflooten hebt, is door ons volbragt; doe met ons het geen Gy belooft hebt: Deutr: 15. Zie van de Woonftede Uwer Heilig- XXW*. heid uit den Hemel neder, en zegen Uw Volk Israël. M 3  ï82 Ochtend Gebed der Hoogtyden. De Voorleezer zegt het volgend vers en eindigt de Amida bladz. 34. 1ÖB1 Kuffl. VI. 27' zy zullen Mynen Naam onder de kinderen Israëls oprichten, en Ik zal hen zegenen. Geduurende het Huttenfeest by het neemen van den Lulab (33) (uitgezonden des Sabbats, vermits het op dien dag niet geoorlooft is denzelven aanteroeren,) word de volgende Zegening uitgefproken. nb»tM by • • • ym Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy, die ons door Uwe geboden geheiligt, en bevolen hebt den Lulab te neemen. (Den eerflen dag van elk jaar dat men den Lulab neemt, voegt men 'er de volgende zegening by. (33) Lulab aSiS van het Chaldeeuwsch woord aV?, (een rank) betekent hier volgens Maimonides en anderen de Takbuncicl ; deeze beuaaming geeft men aan de vier gewasfen aangchaalt in Levit: XXII. 40. JSie Maimonid: I. Deet. Itiftelling van het Feest der Huiten Hoofdjl. VIL 5.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 183 Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God,' Meester van het Heelal! Gy, die ons het leeven vergunnende in ftand hebt gehouden om ons dit tydftip te doen genaaken.) LOFZANG. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe Geboden geheiligt, en het voleinden van den Halel bevolen hebt. (De volgende zegening word alleen de vier midden- en twee laatfte dagen van het Feest der Ongezuurde brooden in plaats van de voorige uitgefproken. mpb ''' yra Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe Geboden geheiligt, en het leezen van den Halel bevolen hebt.) M 4  ï84 Ochtend Gebed der Hoogtyden. fCCXIII. CXtv. 1. Halelujah. Gy dienaaren des HEEREN, looft Zynen H. Naam ! 2. Deezen geëerden Naam zy van nu tot in alle eeuwigheid gezegent, 3. En van het Oosten tot het Westen gelooft. 4. Boven alle volkeren is de HEERE verheven : in den Hemel is Zyne Majesteit. 5. Wie evenaart den HEERE onzen God, die Zynen Zetel boven het luchtgefpan gevestigt heeft, 6. Waar van Hy nederwaarts ziet om Hemel en Aarde te aanfchouwen. 7. Hy, die den behoeftige uit het ftof verheft, en den nooddruftige uit zynen vernederden ftaat opbeurt, 8. Om hem met de Vorsten en Overften des Volks gelyk te ftcllen; 9. Dien God, die de onvruchtbaare vrouwen met een bloeijend huisgezin begunstigt, en de moeder met haarefpruiten verheugt, Halelujah! 1. Toen Israël uit Egypten trok, het Huis Jacobs uit het midden van een vreemd volk verlost wierd, 2. Was Juda den HEERE tot Heiligheid, Israël tot Zyne Heerfchappy verkooren. 3. De Zee zag dit en wierd verbaast, de Jordaan keerde achterwaarts; 4. De bergen fprongen als rammen, de heu» velen huppelden als lammeren.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 185 5. Waarom, ó (Schelf-) zee, wierd gy verbaast ? en gy Jordaan, waarom keerde gy te rug? 6. Bergen, waarom fprongt gy als rammen? 6 heuvelen,waarom huppelde gy als lammeren? 7. Het is voorzeker voor het Aanfchyn des HEEREN, en uit eerbied voor den God Jacobs , dat de Aarde fiddert; 8. Voor Hem die de rotzen in eenen waterplas, en de keijen in een loopende bron verkeert, (De vier midden- en twee laatfte dagen van het Feest der Ongezuurde brooden zegt men het volgende niet. li1? tih 1. Offchoon wy Uwe gunsten onwaardig zyn, doe ze ons, ó HEERE! ter eere van Uwen H. Naam, door Uwe Genade en Getrouwheid genieten. 2. Waarom zouden de volkeren zeggen : waar is hunne God? 3. Daar Hy voorzeker in den Hemel is , en Zyn behaagen alömme ten uitvoer brengt. 4. De heidenfche afgoden zyn flechts van zilver en goud , door menfchen handen gewrocht. 5. Zy vormen hen eenen mond, zonder hen de fpraafc te kunnen geeven; oogen, zonder hen te kunnen doen zien; 6. Zy geeven hen ooren, maar geenzins het gehoor; neuzen, maar kunnen hen geenen reuk fchenken. 7. Zy vormen ze met handen en voeten, M 5 Pf: CVX,  186 Ochtend Gebed der Hoogtyden zonder ze de beweeging daar in te kunnen geeven ; ook ontbreekt hen de macht om ze eenigzins geluid te kunnen doen maaken. 8. Dat zy die op deeze beelden hoopen en ze vormen, van alle deezebeweegingskrachten berooft worden. 9. ö Israël! hoop op den HEERE, dewyl Hy onze Hulp en Befchermer is. 10. Gy, Huize Aarons! vertrouw op God, onze Schild en Toevlucht. 11. Godvreezenden! verlaat u op den Almogenden; Hy is onze Heul en Verlosfer.) VOI ♦» 12. ö HEERE! Gy die U geftadig onzer gedenkt, zegen den huize Israëls: begunstig het geflacht Aarons. 13. Befcherrh de godvreezenden: zo wel kleenen als grooten. 14. De HEEREvermeerdere deeze weldaaden over hen en hunne nakomelingen. 15. Dat de Allerhoogfte, de Schepper van Hemel en Aarde, hen met Zynen zegen bekroone. 16. HEERE! in den Hemel hebt Gy Uwen zetel gevestigt; en de Aarde, den mensch ten deele gegeeven. 17. Daar de dooden welke ten grave gedaalt zyn, U niet kunnen looven , 18. Zullen wy U in alle eeuwigheid zegenen, Halelujah! ( De vier midden- en twee taatfle dagen van het Feest der Ongezuurde brooden zegt men het volgendeniet.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 187 ♦jnasw 1. Ik eerbiedige den HEERE, die myne gebeden en myne fmeekingen aanneemt. 2. Hem, die my gunstiglyk verhoort, zal ik geduurende myn leevensperk aanroepen. 3. De ftrikken des doods hadden my omvangen , de angsten van het graf beklemden my; ja ik kwam in een jammerlyken nood: 4. Maar ik riep tot den HEERE zeggende: ö God, verlos myne ziele! 5. De Almogende is genadig en rechtvaardig : Hy is een barmhertig God. 6. De HEERE befchermt de onnozelen; ik was vernedert, doch Hy verloste my. 7. ó Myne ziele ! keer tot uwe kalmte, dewyl de HEERE zig uwer erbarmt. 8. Naardien Hy uvan de dood bevryd heeft, zodanig dat myn gemoed van druk, en myne treeden van het dwaalfpoor bewaart wierden. 9. Ik zal den HEERE in het verblyf der gelukzaligen te gemoet treeden. 10. Dit vertrouwen had ik geftadig in myne grootfte onderdrukking. 11. Ja zelfs in den prangenden nood, betigtte ik het menschdom van logentaal te uiten.) 12. Hoe zal ik den HEERE myne erkentenisfe bewyzen, voor alle de gunsten waarmede Hy my belaaden heeft! 13. Ik zal den beker des heils heffen, en Gods verlosfing in het openbaar vieren. PHCXVI  18 8 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Pf: CXVII. cxvin. 14. Ook zal ik myne belofte, aan Hem gedaan, in 't byzyn der Gemeente naarkomen. 15. De ( ontydige ) dood der godvruchtigen is bezwaarlyk in de oogen des Almogenden. 16. ö HEERE! ik loof ü, dewyl ik Uw dienaar de zoon Uwer dienstmaagd ben, en Gy my van rampfpoed bevryd hebt. 17. Ik zal U een dankoffer toewyden, enUwcn H. Naam aanroepen. 18. Myne verbintenisfe met U aangegaan, zal ik in den kring des volks ten uitvoer brengen. 19. (Dit zal ik) in de voorpoorte des Heïligdoms, binnen de wallen van Jerufalem (volbrengen,) Halelujah! rut Mn 1. Looft den HEERE, gy alle fchepfelen! viert Hem, alle volkeren! 2. Dewyl Hy ons grootelyks met Zyne Genade begunstigt heeft , en Zyne Getrouwheid voor eeuwig in ftand blyft, Halelujah! rnn 1. Looft den HEERE, dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 2. Herhaal dit, gy Israël! dewyl Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 3. Erken dit, ó Huize Aarons! dewyl Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 4. Bevestigt het, ó godvreezenden! dewyl Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 189 •raan p 5. In mynen angst heb ik den HEERE aangeroepen; Hy heeft my verhoort en van kommer bevryd. 6. Hy onderfteunt my, dus heb ik niet te vreezen; hoe zoude de mensch my kunnen benadeelen ? 7. Die God is de oorfprong myner hulpe, ook zal ik over myne hateren zegepraalen. 8. Beter is het op den HEERE dan op de menfchen te betrouwen, 9. Ja heilzaamer zig op Hem, dan op de macht der grooten te verlaaten. 10. Schoon de volkeren my omringden, heb ik ze met Gods onderfteuning verbryzelt. 11. Ik heb ze door Zyn Alvermogen onderworpen, fchoon zy my met gantsch hunne macht omcingelden. 12. Alhoewel zy gelyk een byezwerm rond my zweefden, zyn zy door Gods byftand verflagen, en door my als een doornvuur verteert. 13. Zy trachtten mynen ondergang met hevigheid te bewerken, maar de HEERE heeft my bygeftaan. 14. De HEERE is myne kracht en het voorwerp myner lofzangen: Hy wierd myn Verlosfer. 15. De tenten der rechtvaardigen weergalmen van lof- en heilzangen: de macht des HEEREN bewerkt de overwinning; 16. Zyne Heerfchappye is roemruchtig; Zyn Alvermogen behaalt de zege.  190 Ochtend Gebed der Hoogtyden. 17. Ik zal de dood niet ondergaan: maar om de werken des HEEREN te verkondigen , het leeven behouden. 18. Schoon Hy my ftrengelyk beftrafte, heeft Hy my tot ftervcn niet gevonnist. 19. Men opene my de poorten der gerechtigheid, op dat ik daar door getreeden, den HEERE loove. 20. Deeze poorten den HEERE toegewyd, waardoor de rechtvaardigen zullen trekken. ■fm 21. (Almogend Opper weezen!) ik zal U verheerlyken, dewyl Gy my gunstiglyk verhoorde, en tot Verlosfei- hebt geftrekt. 22. Den fteen weffien de bouwlingen verworpen hadden, is eindelyk tot eene praalzuil verheven. 23. Dit door den HEERE bewerkt zynde, verwekt onze aandacht tot verwondering. 24. Dat wy ons dan verheugen en verblyden op deezen dag waar op de Alzegenaar deeze werken verricht heeft. 25. ó HEERE wil ons verlosfen! ö HEERE doe ons voorfpoedïg zyn! 26. Zy gezegent, gy die in Gods Naam genaakt! in Zyn Heiligdom zullen wy u met lof geleiden. 27. Hy is de oprechte God die ons verlicht heeft; bind het feestoffer, om het aan de» hoeken des Altaars te naderen.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 191 28. 6 God dien ik erken! Uwen lof zal ik vieren en verheffen. 29. Looft den HEERE, dewyl Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 6 HEERE onze God! dat alle Uwe fchepfelen, de gunstgenooten, de rechtvaardigen welke Uwen wil volbrengen U met eerbied looven; dat Uw Volk Israël Uw roemruchtig Alvermogen met eerzangen viere en zegene; daar het heilzaam is Uwen lof te verkondigen, zullen zy allen U roemen en verheerlyken. Uwe Godheid beftaat in alle eeuwigheid, en Uwe Opperheerfchappye worde met zoetluidende pfalmzangen geëerbiedigt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE, Almachtig' en Lofwaardig' Vorst. Amen! Men zegt bnpnn wnp Alvoorens de Boeken Mojts uit de Echalgenomen worden, zegt men: 9. (ö HEERE!) dat Uwe Priesteren zig met rechtvaardigheid omgorden, en Uwe gunstgenooten juichen. 10. Wend nimmer Uw Aanfchyn van Uwen Gezalfde af, om Uwen dienaar Davids wil. Be Boeken Mojts worden van de Echal naar de Teba gedraagen; Pf: zxxxu,  Igi Ochtend Gebed der Hoogtyden. Pf: XXXIV. XCIX. 3 Sam: II. Pf: XVIII. Deutr: XXXIII. Spr: III. Pf: CXIX. XXIX. Deutr: XXXII. cndertusfchen zegt de Gemeente het volgende. ira 4. Laat ons te zaamen den HEERE verheerlyken , en Zynen Heiligen Naam eenpaarig verheffen. 5. Looft den HEERE onzen God en werpt U voor Zyne Voetbank neder, Hy is (een) Heilig (Opperweezen.) 9. Verheft Hem en buigt u voor den berg Zyner Heiligheid, dewyl de HEERE onze God Heilig is. 2. ó HEERE onze God! daar is geen Heilige toeverlaat dan Gy alleen. 32. Wat, ó God! is by U te vergelyken; op wiens kracht dan op de Uwe kunnen wy vertrouwen ? 4. Tot een aandeel der vergaderinge Jacobs, heeft Mofes ons de H. Wet voorgefchreeven. 18. Zy is de Boom des lecvens voor de geenen welke zig in haar verfterken; gelukkig zy die haar omhelzen. 17. Haare wegen zyn aangenaam, alle haarc paden ftrekken tot vrede. i6g. 6 God! zy die Uwe H. Wet beminnen zullen geene verftooring hebben: maar een volmaakten vrede genieten. 11. HEERE! Gy zult Uw volk verfterken, en het met den vrede begunstigen. 3. Als ik den Naam des HEEREN zal uitroepen, wilt dan de Heerlykheid aan onzen God toefchryven.  ■ Ochtend Gebed der Hoogtyden. 193 Men erkenne het Goddelyk Alvermogen, en eerbiedige de H. Wet. Èen uit de Gemeente rok H Boektnojis op de Teba open, en heft het op om het te vertoonen aan 't volk s welk 't fchrift ziende aldus uitroept: minn rwn 44. Dit is de H. Wet welke Mofes den Deutr: IV. kinderen Ifraëls heeft voorgeftëlt. 4. Tot een aandeel der Vergaderinge Jacobs, XXXIII. 1 heeft Mofes ons de H. Wet voorgefchreeven. 31. De wegen des HEEREN zyn volmaakt; pf:xvil!, Gods Woord is zuiver, Hy ftrekt tot fchild aan allen die op Hem vertrouwen. De Voorleezer leest in het eerjie Wetboek de af deeling van den dag, welke in 5 , of zo het Sabbat is in 1 verdeelt is ; waar hy 5 0/7 mannen uit de Gemeente by roept; te weeten: een J!"D (afflammeling van den huize Aarons;) een *"J7 (van de Jlamme Levy") en 3 of, zo het Sabbat is, 5 van de overige jlammen. En in het ander Wetboek word het voorfchrift van het offer voor dien dag geleezen; alwaar den Maphtier by géroepen word. n  194 Ochtend Gebed der Hoogtyden, NB. De genoemde afdeelingen van alle Hoogtyds- en Middendagen, als mede de Haphtharot, worden op haart behoorlyke plaat/en gevonden. Als dt geen welken geroepen is voor de Teba treed, zegt hy: De HEERE zy met u. De Voorleezer antwoord: De HEERE zegene u. De Geroepene. Looft den HEERE, aan wien alle zege* ningen behooren. De Voorleezer. Gezegent zy den HEERE, aan wien alle zegeningen in eeuwigheid behooren. De Geroepene herhaalt deeze laat* fte zegening en vervolgt: Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God; Meester van het Heelal! Gy die ons uit alle volkeren verkooren, en Uwe H. Wet gegeeven hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE* die de Wet hebt gefchonken.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 195 Na het teezen in de H. Wet, fpreekt de Geroepene de volgende zegening uit. Gezegent zyt Gy* ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons de Wet der Waarheid hebt gefchonken, en (de toegangen tot) het eeuwig leeven onder ons ge* vestigt hebt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die de Wet hebt gegeeven. Alvoorens delïaphtharhtezeggen, worden de volgende zegeningen door den Maphtier uitgesproken. nro wé* • • • ivo Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God; Meester van het Heelal! Gy die de oprechte Godstolken verkooren, en in hunne onfcilbaa-» re woorden behaagen hebt gevonden. Gezegent zyt Gy, A HEERE! die de H. Wet, Uwen dienaar Mofes, Uw Volk Ifraël en de oprechte Godstolken verkooren hebtè Na het teezen der Haphtara zegt men i 1J7ÉU 6. Onze Befchermer is de HEERE der Hcir- XLViti jfchaaren, Heilige Ifraëls. ••• *pia Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Na  ig6 Ochtend Gehed der Hoogtyden* Meester van het Heelal; Eeuwige Befchermer; Rechtvaardige in alle de gedachten! Gy die ftandvastig in Uw Woord zyt en Uwen Wil ten uitvoer brengt, daar alle Uwe beveelen de Waarheid en Rechtvaardigheid zelve zyn. Uwe Weezenlykheid en Uwe Woorden zyn beftendig: Uwe Beduiten zyn onherroepelyk; van Uwe (Goddelyke) Woorden Is 'er geen enkel onvervult gebleeven, dewyl Gy voorzeker de Vorst der Waarheid zyt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die getrouwelyk alle Uwe beloften volbrengt. Erbarm U over Zion het voorwerp van ons verlangen, en verlos fpoedig in onze leevensdagen het verdrukt Volk. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Gy die Zion met zyne inwooneren zult verheugen. Verbly ons, 6 HEERE onze God! met (de komste van) Uwen dienaar den Propheet Elias, en met de herftelling der regeeringe van den Huize Davids Uwen Gezalfde ; hy genaake met fpoed en vervrolyke ons herte; geen vreemdeling beklimme ooit deezen koninglyken zetel, zynen luister worde nimmer door eenen uitheemfche bevlekt: daar Gy ons by Uwen Heiligen Naam gezworen hebt dat deeze Heilzon in alle eeuwigheid nooit zoude uitgedooft worden. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, Schild Pavids I  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 197 HEERE onze God! wy betuigen U onze dankbaarheid, en looven ü voor de H. Wet, den Godsdienst, de Propheeten en (des Sabbats deezen Rustdag en) Geduurende het Feesf der Ongezuurde brooden. dit Feest der Ongezuurde brooden, Geduurende het Feest der Weeken. dit Feest der Weeken, Geduurende het Feest der Hutten, dit Feest der Hutten, Geduurende den agtften dag Feest van Onthouding. deezen agtften dag Feest van Onthouding, dees* Heerlyken dag van heilige faamenroepinge, welken Gy ons tot (des Sabbats t. heiliging, rust) N 3  198 Ochtend Gebed der Hoogtyden. vergenoeging , vreugd , eer en cieraad gefchonken hebt. Uwen Naam worde geftadig van alle leevende fchepfelen verheerlykt. Gezegent zytGy, óHEERE! die [den Sabbat,] ïfraè'1 en de Hoogtyden heiligt. De volgende Zegenwensch over 's hands Overheid word door den Voorleezer uitgefproken. JrYüïi Gy, die den vorsten de verlosfinge, den beheerfcheren het Oppergebied fehenkt, en wiens Heerfchappye eeuwigduurend is, Gy die Uwen dienaar David van het zwaard der vyanden bevryd; ó Gy, die wegen in de zee en paden in de hevig- ftroomende wateren gebaant hebt! hetbehaage U te zegenen, te befchermen, te onderfchraagen, in macht te verbreiden en ftceds in grootheid te doen toejieemen: Hier word het verkondigde voorfchrifr van het gebedvoor 'sLanck 'Overheid, en op elke Plaats voor derzelver WeihouderJchap voorgeleezen. Afschrift voor 'sGraa- venhaage, volgens reSqi.utie yan Hunne Eo.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 199, Gr. Mog. de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, van den 19 october i79o. Hun Ed. Gr. Mog. de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, als zynde de Wettige en Hooge Overigheid van den Lande, de Heeren Staaten van de andere Provinciën, Haare Vrienden , Buur'en en Bondgenooten, mitsgaders derzelvergezamentlyke Gedeputeerden ter Vergadering van de Staaten Generaal en in den Raad van Staate, Zyne Doorl. Hoogh. den Heere Prince van Orange en Nasfau, Erfftadhouder ,Capitein-Generaal en Admiraal deezer Provincie, Haare Koningl. Hoogh. Mevrouwe de Princesfe, Hoogstdeszelfs Vorstelyke Gemalinne, Zyne Hoogh. den Heere Erf-Prins van Orange, en de verdere Afftammelingen van dat Doorluchtig Huis, mitsgaders de Gecommitteerde Raaden. de Hoven van Juftitie, cn de Achtb. Magiftraat van 's Graavenhaage. De Voorleezer vervolgt aldus: Dat de Oppervorst der aardfche Mogendheden door Zyne Barmhertigheid hunne leevensdagen befcherme, en van alle angst en kommer bevryde. Dat de Oppervorst der aardfche Mogendheden door Zyne Barmhertigheid hun lot doe voorin 4  2oo Ochtend Gebed der Hoogtyden. deelig zyn en het tydperk huns bewinds uitbreide. Dat de Oppervorst der aardfche Mogendheden •door Zyne Barmhertigheid hen, hunne Raaden en Staatsleden goedertierenheid inboezeme, op dat zy ons en onze geloofsgenooten het Huis Israëls, gunstiglyk mogen handelen; dat in hunne en in onze leevensdagen Juda zyne verlosfing erlange, Israël in ruste leeve en de Verlosfer te Zion nadere. Dit zy Gods welgevallen, Amen. De volgende zegening over de Gemeente word insgelyks door den Voorleezer uitgefproken. Tqy *» Dat (de HEERE) die onze Vaderen Abraham , Ifaac, Jacob, Mofes, Aaron, David en Salomon en alle heilige Vergaderingen gezegent heeft, insgelyks Zynen zegen verfpreide over alle de (Ledemaaten) deezer heilige Gemeente , zo ouden als jongen, hunne echtgenooten, kinderen , leedingen en al wat hun is. (Eerwaarde Vergadering!) de Meester van het Heelal begunftige u met Zynen (milden) zegen, doe u rechtvaardig zyn, verhoore de ftemme uwer fmeekingen en bevryde u van allen angst en droefheid. Dat Zyn byftand u verzelle, dat Hy u befcherme, Zyne vredetent over u uitftrekke, broederlyke liefdaadigheid, vreedzaame en eensgezinde gevoelens  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 201 onder u plante, de fnoode afgunst van u verbanne en u fpoedig van het juk der volkeren onthefFe; ja dat Hy in u de belofte der H. Schrifte' bevestige. 11. De HEERE, de God uwer Vaderen zal u duizendwerf boven uw tegenwoordig getal vermeerderen, en u volgens Zyn H. Woord zegenen. Dit zy Zyn welgevallen, Amen» 6 HEERE! dat Uwe Goedertierenheidonss volgens het vertrouwen welk wy in U Hellen, begunstige. Men zegt »Wi? van bladz. 53. tot bladz. 55. (Des Sabbats zegt men : « yna 56". Gezegent zy den HEERE die volgens Zyne belofte, Zyn Volk Israël de rust heeft gefchonken, en die van alle Zyne Godfpraaken, door tusfehenkomst van Zynen dienaar Mofes, geen eene onver.vult heeft gelaaten.) 57. De HEERE onze God zy met ons gelyk Hy weleer met onze voorvaderen is geweest ; Hy verlaate noch verwerpe ons nimmer; N 5 Deutr: I. 1. Kon: VIU.  202 Ochtend Gebed der Hoogtyden. 58. Maar buige onze herten t'Hemwaarts; op dat wy Zyne paden betreeden, en Zyne Geboden, Inftellingen en Rechten, onzen voorouderen bevolen, waarneemen. 59. Dat de gebeden welke ik voor den HEERE uitftort, Zynen Troon geduuriglyk genaaken: ja dat Hy van het recht Zyns dienaars en Volks Israël dagelyks Voorftander zy; do. Op dat het allen volkeren des Aardbodems bewust zy, dat de HEERE de waare God, en buiten Hem geen ander aanweezig is. jof: I, 8. Dit (Heilig) Wetboek verwydere zig nimmer van uwe lippen; maar overdenk het dag en nacht, op dat gy al 't geen het u voorfchryft zorgvuldig naarkomt; als dan zult gy in alle uwe onderneemingen ilaagen, en wysheid verkrygen. 9. Voorzeker Ik heb u gebooden onverfchrokken en kloekmoedig te zyn; geef u geenzins aan kommer noch verbaastheidover, want de HEERE uwe God verzelt u in alle uwe wegen. Dit vers word tweemaal gezegt. PC: CXLVI. IO- De HEERE zal in Eeuwigheid regeeren, Uwe God, ó Zion! in alle gedachten beftaan, Halelujah ! Terwyl de Boeken Mojts naar de Echal gebragt worden, zingt de Gemeente den volgenden Pfalm.  Ochtend Gebod der Jluogiyden. 203 I. Pfalm Davids. Gy kinderen der machtigen ! wilt den HEERE roem en zegepraal toefchryven. - 2. Erkent de Eer Zyns Naams: buigt u in •Zynen luisterryken Tempel voor Hem neder. 3. Zyne Stemme gebied over de wateren: die God der Eere verwekt de (hevige) donderflagen, en heerscht over de vloeden. 4. Zyn Gebod is oneindig in macht en heerlykheid. 5. Zyn bevel verbryzelt de cederen, en verflaat de zwaarfte boomen van het woud Libanon : 6. Als kalveren doet Hy ze huppelen, en Libanon en Syrion als de jonge eenhoorn (opfpringen.) 7. Gods Alvermogen blaakt in (fchitterende) vlammen. 8. Zyne Oppermajesteit doet de woestynen beeven , en veroorzaakt zelfs eene fiddering in Kades' wildernisfe. 9. Door Zyne voorzorg doet Hy de hinden haare jongen werpen, en de lichtftraalen de duistere boschaadjen doordringen; alles kondigt in Zyn Heiligdom Zyne Goedheid aan. 10. Van Zynen Glorietroon aanfehouwde Hy den zondvloed: Zyn oppergebied verduurt de eeuwen. II. De HEERE zal Zyn Volk de kracht toeZenden, en het met den vrede zegenen. Na dat de Boeken Mojis weder Pf: xXuc  Num: X. Klaagl: V. 204 Ochtend Gebed der Hoogtyden. in de Echal geplaatst zyn, vervolgt de Gemeente : ram Keer weder naar uwe woonftede, en verblyf ter plaatfe uwer begeerte. Al wat leeven ademt zal den Luister en Heerlykheid van Gods Oppergebied erkennen. 36. Als men (de Arke) nederplaatfte, wierd gezegt: ó HEERE ! keer weder tot den tienduizenden Israëls. ar. Doe ons tot U naderen, ö HEERE! op dat wy ons mogen bekeeren; herftel onze dagen als die der aloudheid. Men zegt K?*y'? tt/Hp BYGEVOEGT GEBED DER, HOOGTYDEN. Men zegt de Amida bladz. 25. tot WHpJ bladz. 26, en men vervolgt aldus: ó HEERE onze God! de Engelenfchaape dewelke den Hemel bewoont, en Uw Volk Israël hier beneden vergadert, wyden U de kroon (des Oppergebieds,) en noemen U ge-  Ochtend Geled der Hoogtyden. 20$ zaamentlyk driemaal Heilig, volgens het woord door Uwen Godstolk uitgefproken: 3. De een riep den andere, zeggende: jef. VI De Gemeente. Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zyïien Roem vervult. De Voorleezer. Ja het Heelal is van Zyne Eer vervult. Zyne Dienaaren vraagen: waar is de plaatfe Zyner Eere om Hem aantebidden? Zy die tegen hen overftaan looven zeggende : De Gemeente. 12. Gezegent van haare plaatze zy de Eere Ezech: IIÏ, Gods. De Voorleezer. Van deeze (verhevene) plaatfeaanfchouwt Hy met genade Zyn volk, het welk de Eenheid van Zynen Naam des avonds en des ochtends onophoudelyk met liefde viert, zeggende: De Gemeente. 4. Hoor, 6 Israël! de HEERE is onze Deutr:VL God, de HEERE is Een.  Pf. CXLVI. ttmp rins* Gy en Uwe Naam zyt Heilig, het heiligt Israël looft U dagelyks [daar Gy een heilig en Almachtig God zyt.] Gezegent zyt Gy, Ó HEERE Heilige God! 6 Oppervorst! Gy hebt ons uit alle volkeren verkooren, ons bemint en welgevallen in ons gevonden,- ons boven alle gedachten verheven , door Uwe Geboden geheiligt, tot Uwen Dienst genadert en,met Uwen Almogerjden en Heiligen Naam benoemt* 2o6 Ochtend Gebed der Moogtydèn, De Voorleezer. Hy (alleen) is onze God, onze Vader, onze Oppervorst, onze Befchermer; Hy zal ons verlosfen, ten tweede maale bevryden: en deeze heilryke bevryding voor het oog van al wat leeft doen blyken, zeggende: Ik heb u de laatfte gelyk de eerfte keer bevryd, om u tot God te zyn; lk ben de HEERE uwö God. In Uwe Heilige Woorden ftaat aldus aangetekent. De Gemeente. 10. De li EERE zal in Eeuwigheid regee* ren: Uwe God, è Zion! in alle gedachten be* ftaan, Halelujah!  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 20f vb |nni ö HEERE onze GodI Gy hebt onï {de: Sabbats de Sabbatdagen tot ruste) de Hoogtyden tot vreugde, de Feestdagen en Tydftippen met liefde gefchonken; naamentlyk; (des Sabbat: deezen Rustdag en) Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden. dit Feest der Ongezuurde brooden ; dees' £ heerlyken ] dag van heilige faamenroepinge, in den tyd onzer vryheid. Geduurende het Feest der Weeken. dit Feest der Weeken; dees' heerlyken dag van heilige faamenroepinge, in den tyd der Wetgeeving. Geduurende het Feest der Hutten. dit Feest der Hutten; dees' [_ heerlyken ] dag van heilige faamenroepinge, in den tyd onzer vrolykheid.  2oS Ochtend Gebed der Hoogtyden. Geduurende den agtften dag Feest van Onthouding. deezen agtften dag Feest van Onthouding; dees* heerlyken dag van heilige faamenroepinge , in den tyd onzer vrolykheid. rotó Met welgevallen tot heilige faamenroepinge ter gedachtenisfe des uittogts van Egypten. HEERE onze en onzer vaderen God! wy zyn uit ons Land verdreeven, en van ons erfdeel verwydert, ter oorzaake onzer misdryven; en zedert dat een vreemde macht tegen Uw Heiligdom uitgezonden wierd t is het voorrecht ons ontrukt orri naar Uwen verkooren Huize te trekken en aldaar té verfchynen, en ons voor Uw Aanfchyn neder te buigen, in Uwe luisterlyke woonftede, in den voortreffelyken, in den heiligen tempel, welken met Uwen Goddelyken Naam benoemt is. Het behaage U, onze en onzer vaderen God! HEERE der Barmhertigheid, door Uwe oneindige goedheid weder tot ons te keeren, en U over ons en Uw Heiligdom te ontfermen; herfticht het welhaast en doe het in Heerlykheid toeneemen. ê Vader, onze Oppervorst en HEERE! doe ons de eer Uws Oppergebieds fpoedig aanfchouwen; verfchyn met cieraad en verhef U ovar ons voor het oog van al wat leeven ademt 5  Ochtend Öebed der Hoogtyden. 209 Verzaamel onze ballingen uit het midden der Volkeren, en vereenig dat verfpreid volk uit alle de oorden des Aardryks; geleid ons, 6 HEERE onze God! met gejuich en eeuwige blydfchap naar Uwe Stad Zion, naar Jerufalem den Zetel Uwer Heiligheid, alwaar wy U de offerhanden zo dagelykfche als bygevoegde ons bevolen, naar haare inftellingen zullen naderen ; en het bygevoegt offer van ( des Sabbats deezen Rustdag en) Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden. dit Feest der Ongezuurde brooden, Geduurende het Feest der Weeken, dit Feest der Weeken, Geduurende het Feest der Hutten. dit Feest der Hutten, Geduurende den agtften dag Feest van Onthouding. deezen agtften dag Feest van Onthouding; deezen [Heerlyken] dag van heilige faamenroepinge. Deeze (offerhanden) zullen wy O  2io Ochtend Gebed der Hoogtyden. Deutr. XVI. U volgens de inftellingen van Uw Welbehaagen met liefde toewyden; gelyk in de H. Wet door Uwen dienaar Mofes voorgefchreeven is. 1?» wrhx Onze en onzer vaderen God, HEERE der Barmhertigheid! ontferm U over ons. Goedertierend en Weldoenend Opperweezen! zy onze Toeverlaat, keer weder tot ons door Uwe oneindige Goedheid, en ter eere onzer voorvaderen die Uwen wil betrachtden; herfticht Uw Huis gelyk het weleer was; vernieuw Uw Heiligdom in zynen voorigen ftaat; doe ons van zyne wederoprichting ooggetuigen zyn;verblyd ons in zyn H. faamenftel; doe'er Uwe Godheid wederkeeren, en herftel de Priesteren in hunnen Offerdienst, de Levyten in het choor der Pfalmzangeren en Ifraël in zyne beftemde wooningen; als dan zullen wy daar heen trekken, verfchynen en ons jaarlyks op de drie Hoogtyden voor Uwe Godheid nederbuigen; gelyk in de H. Wet aangetekent is : 16. Driemaal 'sjaars zal al het mannelyk geflacht onder u voor den HEERE uwen God, ter plaatfe daar Hy verkooren zal hebben, verfchynen; op het Feest der Ongezuurde brooden, der Weeken en der Hutten; en gy zult voor den HEERE niet ledig verfchynen. 17. Een ieder zal naar zyn vermogen (zyne offerhanden) brengen, volgens den zegen waar mede de HEERE hem begunstigt zal hebben.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 2ti Men vervolgt van IJNWl bladz. 31. tot het einde der Amida bladz. 35. Men zegt 'öpnn itfHpi Gantsch Ifraël zal een aandeel in het toekomend leeven erlangen, gelyk aangetekent is: ar. Geheel uw Volk zal rechtvaardig zyn en in alle Eeuwigheid het Land bezitten; 't is het edelst Myner voortbrengfelen en het roemwaardigst Myner werken. De Rabbyn Juda zegt: gelukkig de mensch die zig in de H. Wet oeffent, en dus zyns Scheppers wil volbrengt! hy groeit in goeden naam en eindigt deugdenryk zyn' leevensloop: van zulk eenen fpreekt Salomon aldus in zyne wyze verhandelingen : 3. Een onbevlekte naam is edeler dan dé zuiverfte olie: het ftcrfuur beter dan de geboorte-dag. Oeffen u ieverig in de H. Wet, en gy zult een heerlyk aandeel erlangen : maar zyt bewust dat de rechtvaardigen hier namaals beloont worden. Rabbyn Hananias Akafias-Zoon zegt: de Allerheiligfte God fchiep welbehaagen om Ifraël gelukkig te doen zyn: dus gaf Hy dit Volk een ' groot getal geboden en wetten waarteneemen, gelyk aangetekent is: 21. HEERE! om (Ifraël) verdienstelyk te . maaken, heeft 't U behaagt Uwe H. Wet uittebreiden en te verheerlyken, O s Üitbr. Mond. Wi Verhand. Sanhedrin^ Hoofdft.X, Wadz. I. Jef: LX. Uitbr. Mond. W. Verhand: Berachot Zegen. Hoofdft.IK bladz. 17. Pred: VIL Uitbr. Mond. W. Verhand. Macot Ier kastyiinge,Hoofdft. [II: bl. jtf.. el: XLïf,  212 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Pf: en. Uitbr. Mondei: W. verhand:Nida der ontreinigdevrouwen Hoofdft. X. bladz. 73 Hab: III. Uitbr. M W. verh Berago der zege ning Hoofdfi ïX.bl.64 Daar is geen god, geen heer, geen op* pervorst noch verlosfer de onze gelyk. Wie is gelyk onze God, onze HEER, onze Oppervorst, onze Verlosfer? Men loove onzen God, onzen HEER, onzen Oppervorst, onzen Verlosfer. Gezegent zy onzen God, onzen HEER, onzen Oppervorst, onzen Verlosfer. Gy zyt onze God, onze HEER, onze Oppervorst, onze Verlosfer. 14. Gy zult ons verlosfen, U verheffen en over Zion erbarmen, daar de tyd om het te begenadigen naby is. In de Hooge-fchoole van ( den Rabbyn ) Elias wierd gemeld, dat de geen die zig in de overweegingen der Mondelyke Wet oeffent, verzekert is om het eeuwig leeven deelachtig te worden, gelyk aangetekent is: 6. De wegen naar de Eeuwigheid zyn voor hem geöpent. Lees niet wegen: maar overweegingen. De Rabbyn Eleazar zeide uit naam van den F Rabbyn Hanina: de Geleerden (in de H. Wet) " vermeerderen den vrede in de Waereld; gelyk . aangetekent is:  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 213 13. Alle uwe kinderen, welke door den HEERE onderweezen worden, zullen den vrede vermeerderen. Lees 't woord uwe kinderen als of'er ftond: uwe opbouweren (der H. Wet.) 7. (Jerufalem!) de vrede daale in uwe vestingen : het welvaaren genaake uwe fterktens. 8. Om myne broederen- en evennaastens wil, zal ik om uwe ruste fmeeken; 9. Ter eere van den Huize Gods, zal ik naar uwen welftand trachten. 6. En gy, ö Ifraël! zult de naneeven uwer kinderen aanfchouwen, en met den vrede begunstigt zyn. 165. Hen, (ó HEERE!) die Uwe H. Wet beminnen, is eenen langduurenden vrede toegezegt; ook zal hen geen onheil genaaken. u. HEERE! Gy zult Uw Volk de kracht toezenden, en het met den vrede zegenen. Men zegt pm tt?Hp nath wby Ons betaamt het den Meester van 't Heelal te looven-, den Schepper van den Beginne te verheerlyken: dien God, die ons niet als de gedachten der Aarde aangemerkt, noch gelyk de heidenfche volkeren gedelt heeft. Ons aandeel is niet gelyk het hunne; ons lot geenzins als dat deezer menigte. Het heidendom buigt zig yoor een ydel niet, en bid goden aan O 3 Jef: LIV. PCCXXIL cxxvnr. cxix. XXIX.  214 Ochtend Gebed der Hoogtyden. Deut: IV. gantsch machteloos om verlosfing te fchenken. Maar wy, wy vernederen ons eerbiediglyk voor den Allerhoogfte, Heerfcher der Aardfche Vorsten, die het Luchtgefpan uitgebreid, en de Aarde gegrondvest heeft; wiens heerlyke Woonftede in den Hemel is; en wiens Goddelyk Alvermogen de uitgeftrektheid zelve omvat. Hy alleen, geen ander is onze God: Hy is onze waare Vorst en heeft geen gelyken; zo als in de H. Wet aangetekent is : 39. Heden zal het u bewust zyn, ook zult gy in uw hert overtuigt blyven, dat de HEERE de Eenige God, van het hoogfte der Hemelen tot hier beneden op de Aarde is. De Meester van het Heelal, die vóór al het gefchapene in weezen was, heerschte, Wierd; wanneer alles naar Zynen Wil volbragt was, voor Oppervorst erkent. En als het Al een eind zal hebben, zal dat Geducht Weezen alleen in ftand blyven. Zyn Aanweezen enHecrlykheid zyn van alle eeuwen. Hy die Een is en by wien geenen ander kan vergeleeken noch vergezelfchapt worden, (Heeft) geen begin noch eind, en bezit de Kracht en Heerfchappy. Hy is onvergelykelyk, gadeloos, onveranderlyk en aan geene verwisfeling onderheven. Ondergaat geene vereeniging noch verdeeling : maar is een Almogend Opperwezen.  Ochtend Gebed der Hoogtyden. 215 Die God is myn leevende Verlosfer, de rots myner toevlucht in angftige tyden, En ftrekt my wanneer ik Hem aanroep, tot banier, tot fchuilplaats, tot eenigen toeverlaat. Wanneer ik flaap of waak, worde myne ziel Zyne Goddelyke Macht toevertrouwt. Ja ik lever Hem (onbefchroomt) myn lighaam en leevensgeesten over en zeg: de HEERE is met my, ik heb niets te vreezen. O 4  21$ vnp HEILIGING DER HOOG* TYDEN VOOR HET OCHTENDMAAL. (Des Sabbats. gx:XXXI. trio nas Welk is het gevoelen onzer Heeren ? Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! die de vrucht des wynftoks gefehapen hebt. 16. ]T^ve kinderen Israëls zullen den Sabbat Ja-JJ vieren, om dien Rustdag tot een verbond onder hunne gedachten te onderhouden. 17. Dit ftrekt tot eeuwig teken tusfchen My en de kinderen Israëls: want in zes dagen fchiep de HEERE Hemel en Aarde, en op den zevenden het werk volbragt hebbende, genoot Hy de rust.) Deeze zyn de Hoogtyden des HEEREN van heilige faamenroepinge, welke gy op hunne beftemde tyden zult verkondigen.  217 o^-n wfrab mtvn MIDDAG GEBED DER HOOGTYDEN, i. Pfalm aan den Opperzangmeester voor den kinderen Korachs, op de Gietiet. 2. ó HEERE der Heirfchaaren, hoe lieffeJyk zyn Uwe Wooningen! 3. Myne ziele wenscht en verlangt met iever Uwe Voorpoorten te naderen, om U, ö leevende God! met geheel haar vermogen te verheerlyken. 4. Daar zelfs de vogel eene verb'yfplaats vind; daar de zwaluwe by Uwe Altaaren haar nest heeft en 'er haare jongen broed, HEERE der Heirfchaaren, myn Oppervorst en God! 5. Welgelukzalig die Uw Huis betrecden : zy zullen U geftadig looven, Sela! 6". Gelukkig de menfchen welke met al hunne macht op U vertrouwende, naar de toegangen (Uws Heiligdoms) met vollen herte trachten. 7. Zy trekken door het dal Bacha, alwaar zy door heilzaame bronnen begunstigt, ook met milde regens verkwikt worden; 8. Reizende by benden, om voor U, p HEERE! te Zion te verfchynen. 9. 6 God der Hemelfchc Schaaren, verhoor myn gebed: God Jacobs, neem myne fmeekingen aan, Sela! O 6 Pf: LXXXIV,  218 Middag Gebed der Hoogtyden. 10. è Onze Befchermerlaanfchouwgenadiglyk Uwen Gezalfde. 11. Heilzaamer is't e'énèn dag in Uwe Voorpoorten, dan duizend (elders) door te brengen; ik wenfche liever aan de poorten Uws Heiligdoms te waaken, dan de tenten der goddeloosheid te bewoonen. 12. Geenen voorfpoed zal den oprechten ontzegt worden, daar Gy, ö Goddelyke Heilzon! Uwe Genade en Gunstbewyzen op hen doet nederdaalen. 13. God der Hemelfche benden, gelukkig de mensch die op U betrouwt! Num: XXVIII. t. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 2. Beveel den kinderen Israëls en zeg hen, dat zy Myne fpyze welke Myne vuurofferhande en aangenaamen reuk bevatten, waarneemen om My op haaren tyd te offeren. 3. Zeg hen wyders: dit is hetvuuroffer dat gy den HEERE dagelyks zult naderen: een geduurig brandoffer van twee volmaakte eenjaarige lammeren; 4. Het e'e'n lam zult gy des ochtends en het ander des namiddags offeren. 5. En een tiende deel eener epha meelbloem ten fpysoffer, gemengt met het vierde deel van een hin olie van geftoote olyven. 6. Dit is het geduurig brandoffer, het welk op den berg Sinaï tot een liefelyken reuk door den HEERE bevolen is.  Middag Gebed der Hoogtyden. % 19 7. En een vierde deel van een hin met (ouden) wyn ten dranköffer zult gy den HEERE benevens ieder lam in het Heiligdom offeren. 8. En het tweede lam het welk gy in den namiddag offert, zult gy als dat des ochtends benevens zyn fpys- en dranköffer, den HEERE tot liefelyken reuk ten vuuröffer naderen. (Des Sabbats word alhier 01123 mitöpn Vermenging van het reukwerk bladz. 114. by gevoegt. ) 4. Het fpysöffer van Juda en Jerufalem zy den HEERE, ten allen tyde gelyk in de voorgaande eeuwen, welgevallig. Men zegt »*K£W bladz. 153. fint? tÓ1 20. Dc Verlosfer zal te Zion, voor de bekeerlingen uit den huize Jacobs komen; dit is het woord des HEEREN. 21. Dit is Myn verbond, zegt de HEERE, dat Myn Geest die op hen rust, er Myne H. woorden dewelke Ik hen in den mond heb geftelt, nimmer van hen, van hunne kinderen noch van hunne nakomelinger zal afwyken. Malach: UI. Jcf: LIX.  aio Middag Gebed der Hoogtyden. Pf: XXII. Jef: VI. Chaldeeuwfchevertaaling van Jonatan Uziëlsz. Ezech:IlL Chald: venaal. Ex: XV. Chald: vertaal. I. Chron: XXIX. Pf: LXXVIII. wnp nrwn 4. ó Heilig Opperweezen! Gy zyt het Eeuwig voorwerp van Ifraëls lofzangen. 3. De Een riep den Andere, zeggende: Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. Het woord des HEEREN van elkander ontfangende, zeggen zy: de HEERE is Heilig in de hoogde Hemelen, den Zetel Zyner Godheid; Heilig op 't Aardryk, het werk Zyns AI vermogens; ja Heilig in alle eeuwigheid: ó HEERE der Heirfchaaren! het gantsch Aardryk is van Uwen Goddelyken Glans vervult. 12. Een geest verhief my: ik hoorde achter my eene ftemme met een vreesfelyk gedruis, roepende: Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. Een geest verhief my : ik hoorde achter my eene demme met vreesfelyk gedruis, dewelke loofde en riep: Gezegent zy de Eer van Zyn Alvermogen ter plaatfe daar Zyne Godheid rust. 18. De HEERE zal in aller eeuwigheid het oppergebied voeren. Het oppergebied des HEEREN is tot alle eeuwigheid gevestigt. 18. ó HEERE! God onzer Aartsvaderen Abraham, Ifaac en Ifraël, zy de neigingen der herten Uws volks onophoudelyk aandachtig, en bereid hunne begeerten tot U. 38. Gy, ö Mededogende ( God !) zult de zonden vergeeven, en (ons) niet verdelgen:  Middag Gebed der Moogtydén. 22 ï imaaf Uwe gramfchap verzachten, en Uwen toorn niet ontfteeken. 5. Daar Gy een Goedertierend en vergeevend Opperweezen zyt, oneindig in barmhertigheid jegens de geenen die U aanroepen. 142. Uwe Gerechtigheid is eeuwigduurend; Uwe H. Wet is de waarheid zelve. 20. Volgens Uwe belofte in vroegere tyder onzen voorvaderen gedaan, zult Gy aan Jacot de waarheid doen blyken; Abraham met Uw< Genade begunstigen. 20. ó HEERE God onzes heils! Gezegen zyt Gy die ons dagelyks met Uwe weldaader overlaad, Sela! 12. 6 HEERE der Heirfchaaren, zy mei ons: God Jacobs onze Befchermer, Sela! 13. God der Hemelfche benden, gelukkig de mensch die op U betrouwt. 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst ten tyde dat wy U aanroepen. Zy gezegent, ó onze God! Gy die ons te: Uwer Eere gefehapen, ons der dwaalenden af gezondert, de Wet der waarheid gefchonken en (de toegangen tot) het eeuwig leeven on der ons gevestigt hebt! Buig ons herte to Uwen Dienst, beziel ons met Uwe liefde ei vreeze om Uwen wil met een volmaakt gemoed te volbrengen, op dat wy niet vruchte loos mogen arbeiden noch rustverftoorendi kinderen voortteelen. Het behaage U dan ö onze en onzer vaderen God! ons hier oj Aarde, tot het raarkomen Uwer geboden, ei ter betrachtinge Uwer bevelen tefchikken; z< (Gy ons dit vergunt) zullen wy waardig zyn Pf: LXXXVL CXIX. MichaVII, Pi! : LXVIII. : XLVI. ; LXXXIV. ! XX. 1 » 1 1 > »  Pf: XXX. Jcf: XLII. Pf: IX. VIII. XXXI. LXIX. %21 Middag Gebed der Hoogtyden. hier namaals, het heil en de zégeningen van het eeuwig leeven te genieten. 13. Op dat myne ziele U onophoudelyk eerzinge, 6 HEERE myn God! zal ik U eeuwig looven. 21. HEÊRE! om (Israël) verdienstelyk te maaken, heeft het U behaagt, Uwe H.Wet uittebreiden en te verheerlyken. 11. Zy die Uwen grooten Naam erkennen, zullen op U vertrouwen: daar Gy de geenen die naar U trachten nimmer verlaaten hebt. 10. Almogend' Opperheerfcher, hoe geducht is Uwen Naam door het Heelal! 25. Gy die op den HEERE vertrouwt, verfterkt uwen herte: Hy zal uwe kracht vermeerderen. Men zegt ïbyb (Indien het Sabbat is, wanneer men in 't Boek Mojis leest, zegt men het volgend vers tweemaal. 14. 6 HE ÈRE! in een gunstig tydftip richt ik myn gebed tot U: verhoor my, ó God! door Uwe oneindige Goedertierenheid, eh begunstig my met de waarheid Uws Hcils. Alvoorens men het Boek Mojis uit de Echal neemt zegt men:  Middag Geled der Hoogtyden. 223 ■oipon fna Gezegent zy den Schepper; gelooft Hy dié Zyn Volk Israël de H. Wet heeft gefchonken. 15. Welgelukzalig het volk dat de Hemelfche zegeningen geniet, en wiens God de HEERE is. Terwyl het Boek Mojts uit de Echal genomen word zegt de Gemeente yVu bladz. 192. tot op bladz. 193. De Voorleezer roept drie mannen uit de Gemeente en leest in het begin der weekelykfche afdeeling. Men zegt Pf. XCII. bladz. 150. en terwyl het Boek Mojts weder naar de Echal word gebragt, zegt de Gemeente: 13. Dat allen den H. Naam des HEEREN 1 die alleen hoogverheven, en wiens Majesteit zig over Aarde en Hemel ftrekt, (eerbiediglyk) looven. 14. Hy heeft de kroon Zyns 'Volks verheven; dit ftrekt tot lof aan Zynen Gunstgenooten den kinderen Israëls aan hem verknocht, Halelujah! De HEERE is de God, (voorzeker) de Pf: CXLIV. :xlviii.  224 Middag Gebed der Hoogtydén. Pf: LXXXVI. Num:X. Klaagl: V. HEERE is de God! van het hoogfte der Hemelen tot op de Aarde is 'er geen ( God buiten Hem.) 8. ó HEERE! geene macht is by de Uwe te vergelyken; ook kunnen geene werken de Uwe evennaaren. Na dat het Boek Mojts weder in ds Echal geplaatst is, vervolgt de Gemeente. ram Keer naar Uwe woonftede, en verblyf ter plaatfe Uwer begeerte. Al wat leeven ademt zal den Luister en Heerlykheid van Gods Oppergebied erkennen. 36. Als men (de Arke) nederplaatfte wierd gezegt: ó HEERE! keer weder tot den tienduizenden Israëls. ai. Doe ons tot Unaderen, óHËERE! op dat wy ons mogen bekeeren; herftel onze dagen als die der aloudheid.) kW? TöHp Men zegt de Amida gelyk in het avond Gebed van bladz. 25. tot bladz. 85. Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden zegtmenPf. CV1L hladz. 7.  Middag Gebed der Hoogtyden. 225 Geduurende het Feest der Weeken Pf. LXVIII. bladz* 11. Geduurende het Feest der Hutten Pf. XLII en XLIII. bladz. iS. Geduurende den agtften dag, Feest van Onthouding Pf. XII. bladz. I7- Men zegt iHZhw Nfi* en roth Wty bladz. 41. P  Ex: XII. 226 Ochtend Gebed vaor den eerften dag imon -m te pBNH or'1? mrrar OCHTEND GEBED VOOR DEN EERSTEN DAG VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. Men leest het Ochtend Gebed vart bladz. 101. tot blad*. 104. Afdeeling van het eerfte Wetboek. C Bes Sabbats word de afdeeling alhier begonnen. ütn ovn n»ro 14. I3eez' dag zal u tot geheugenisfe ftreKken: gy zult dien den HEERE tot eenen Hoogtyd toewyden, en tot eene eeuwige inftelling by uw nageflacht vieren. 15. Zeven dagen zult gy ongezuurt brood eeten: doch den eerften dag zal het zuurdeeg reeds uwe huizen ontruimt zyn, want den geenen die van den eerften tot den zevenden dag gezuurt brood eet, voorzeker dien mensch zal uit Israël verbannen worden. 16. De eerfte en zevende dag zullen u tof heilige faamenroepinge zyn; geenerlei werk zult gy op dezelve doen: alleenlyk het geen  j/anhet Feest der Ongezuurde brooden, 227 tot 'smenfchen voedzel dient, zal u geoorloofc zyn te bereiden. ^ , 17. Gy zult (het gebod der) ongezuurde brooden waarneemen: want op dien zeiven dag heb Ik uwe fchaaren uit Egyptenland geleid; dierhalven zult gy deezen dag by uw nageflacht tot eene eeuwige inftelling onderhouden. 18. Van den veertienden dag der eerfte maand des avonds, tot den eenëntwintigften dag derzelve maand des avonds, zult gy on=> gezuurt brood eeten. 19'. Zeven dagen lang zal 'er geen zuurdeeg in uwe huizen gevonden worden; daar den geenen die iets gezuurt nuttigt, hy zy een nieuweling of een inboorling des lands, uit dè vergaderinge Israëls verbannen zal worden. 20. Niets dat gereezen is zult gy nuttigen: maar in alle Uwe wooningen ongezuurt brood èeten.) * Indien het geen Sabbat is, word de afdeeling alhier begonnen. Kip') 21. Mofes riep alle de ouderlingen Israëls (te faamen,) en zeide tot hen: neemt of voorziet u van een lam voor uw huisgezin en flacht het Pafcha. 22. En neemt een bundel yzops, baadt het in het bloed dat in het bekken is, ftrykt van dat zëlven bloed tegen den boven dorpel en P 2  228 Ochtend Gebed voor den eerften dag beiden de posten; en zyt aandachtig dat geen van u tot den morgen uit de deur van zyn huis treede. 23. De HEERE zal voorbygaan om den Egyptenaar te ftraftén ; en, op het befchouwen van het bloed tegen den boven dorpel en beide de posten, uwe deuren fpaaren; en den verderfengel niet toelaaten dat hy uwe huizen intreede om (u) te flaan. 24. Onderhoudt dan dit gebod, tot eene eeuwige inftelling voor u en uwe nakomelingen. ^ 25. En als gy in het land dat de HEERE u belooft heeft te geeven zult gekomen zyn ,• zult gy deezen dienst waarneemen. 2<5„ Indien uwe kinderen u vraagen: waar toe ftrekt u deezen dienst ? 27. Zult gy zeggen: dit is de Offerhande van het Paaschlam aan den HEERE, om dat Hy de huizen der kinderen Israëls in Egypten voorbyging, wanneer Hy den Egyptenaar floeg en onze huizen fpaarde; en het Volk boog en vernederde zig; 28. De kinderen Israëis gingen en betrachtden ftiptelyk het geen de HEERE, Mofes en Aaron bevolen had. ^ 29. Het gefchiedde nu ter middernacht, dat de HEERE alle de eerstgeboorenen van Egyptenland floeg, van Pharao's eerstgeboorene af die bevoegt was zynen troon te beklimmen, tot dien des gevangene die in den kerker was; alsmede allen der viervoetige dieren. 30. Pharao rees op in den nacht, hy, alle gyne dienaaren en gantsch Egypten; een bit*  vanhet Feest der Ongezuurde brooden. 229 tere kreet ontftont door het gantfche land, dewyl 'er geen huis was, alwaar geen lyk gevonden wierd. 31. (£)e Vorst) riep Mofes en Aaron in den nacht en zeide: vervaardigt u en trekt uit het midden van myn volk, gy, en de kinderen Israëls, trekt heenen en dient den HEERE volgens uw woord. 32. Neemt uw klein en groot vee mede, gelyk gy gefproken hebt en rept u voort; doch laat my uwen zegen. 33. De Egyptenaaren bevlytigden zig om het Volk met der haast het land te doen ruimen, want zy zeiden: wy zyn allen dood. 34. Het volk nam zyn deeg mede, alvoorens het gedeesfemt was , en droeg de deegklompen in zyne kleederen gebonden, op de fchouderen. 35. De kinderen Israëls deeden volgens Mofis woord; en eischten den Egyptenaaren zilvere en goude vaten en kleederen af. g5. En de H E E R E deed het volk den Egyptenaar behaagelyk voorkomen; zy volbragtden Zyne begeerte, en het volk ledigde het land. 37. Wyders trokken de kinderen Ifraëls van Ramefes naar Sucot, omtrent zeshonderd duizend man voetvolk buiten het huisgezin. 38. Een groote mengeling (van vreemd volk ) voegde zig onder hen; ook trok eene talryke kudde van klein en groot vee met hen mede. 39. En zy bakten het deeg welk zy uit Egypten medegevoert hadden, tot ongezuurde koeken, dewyl 't niet gedeesfemt was; waar, P 3  230 Ochtend Gehed voor den eerften dag zy waren uit Egypten verdreeven en konden niet vertoeven; ook hadden zy geenen voorraad. Voor hen bereid. 40. Het verbiyf der kinderen Israëls in Egypten was, vierhondert en dertig jaar. 41. Op het einde deezer vierhondert en dertig jaar in het midden van dien zeiven dag, toogcn alle de ichaaren des HEEREN uit Egyptenland. 42. Deez' is de nacht der befcherminge des HEEREN waar in Hy ze uit Egyptenland gevoert heeft; ja dezelve nacht is het, welken door de kinderen Ifraëls en hunne nageflachtcn, voor de befcherming des HEEREN aan Hem zal toegewyd worden. * 43. De HEERE zeide tot Mofes en Aaron: dit is de inftelling van het Pafcha : geen vreemdeling zal 'er van eeten; 44. Maar iemands flaaf voor geld gekocht, zal 'er van eeten na dat gy hem befneeden zult hebben. 45. Geen vreemd-ingezeten noch huurling zal 'er van eeten. 45- In één huis zal het genuttigt worden ; gy zult het vleesch uit den huize niet wegvoeren , en 'er geen been van breeken. 47. Dit zal door de geheele Vergaderinge Ifraëls volbragt worden. 48. Zo zig een vreemdeling by u nederzet en genegen is het Pafcha des HEEREN te vieren, zal hy naderen om het waarteneemen, na dat al het mannelyk geflacht hem toebehoorende befneeden zal zyn, en hy dus als inboorling des Lands zal gerekent worden ; doch  van het Feest der Ongezuurde brooden. 231 geen onbefneeden (jood) (34) zal 'er van eeten. 49. Eene zelve wet zal voor den inboorling en den nieuweling, die onder u verkeert, ftrekken. 50. Alle de kinderen Ifraëls betrachtden ftiptelyk het geen de HEERE aan Mofes en Aaron bevolen had. 51. Het was dan in het midden van dien zeiven dag, dat de HEERE de kinderen Ifraëls met alle hunne fchaaren uit Egyptenland voerde. Mm zegt abtyh tt?'lp en den Maphtier word geroepen by de Afdeeling van het tweede Wetboek, 16*. Op den veertienden der eerfte maand is het Pafcha voor den HEERE. 17. En op den vyftienden dag derzelve maand is het Hoogtyd: zeven dagen zult gy ongezuurt brood eeten. 18. De eerfte dag is heilige faamenroepinge, geen dienstwerk zult gy verrichten. 19. Gy zult den HEERE een vuur- en (34) onbefneeden jood. Eenen vader, welken twee zoonen door de befnydenis afgeftorvcn zyn, is het niet geoorlooft zo hy meer zoonen teelt hen te bef fnyden: ten zy die groot geworden zynde, de nodige krachten daar toe hebben; deeze zyn het welke hier verftaan moeten worden. Jfie Bethjofeph HoofJji. CCLXUI. 2. 3. P 4 Num: XXVIII;  232 Ochtend Gebed voor den eerften dag brandoffer naderen.- twee jonge varren, eenen ram en zeven eenjaarige lammeren; alle deezen moeten volmaakt zyn. 20. En hun fpysoffer van, met olie gemengde-meelbloem, zult gy drie tienden tot iederen var, en twee tienden tot iedcren ram bereiden. ar. Voor ieder der zeven lammeren zult gy dus een tiende bereiden. 22. Wyders zult gy eenen geitenhok ten zondoffer voor uwe verzoeninge naderen. 23. Dit alles zult gy naderen, buiten het Ochtend-brandoffer het welk een geftadi" brandoffer is. 0 24. Het zelve zult gy zeven volgende dagen doen: het ftrekt tot fpys - en welriekend vuuroffer voor den HEERE; en zal, buiten het geftadig brandoffer met zyn drankoffer, genadert worden. 25. Dc zevende dag zal u ook tot heilige faamenroepinge zyn, waarop gy geen dienstwerk zult verrichten. Men zegt üb^b fc'Hp Haphtara. •Win n$o Jofi V. 3. Te dier tyde zeide de HEERE tot jo-  fanhet Feest der Ongezuurde brooden. 2.3 3 fua: vervaardig u fcherpfnydende mcsfen, en herhaal de kinderen Israëls te befbydcn. 3. Jofua vervaardigde zig fcherpfnydende mesfen , en befneea de kinderen Israëls op den heuvel Aralot. 4. Zie hier de rede waarom Jofua hen befneed : alle de mannen onder het volk die uit Egypten getoogen waren, te wceten: alle de krygsgezellen waren in hunnen optogt uit Egypten op den weg geftorven. 5. Al dat uitgetoogen volk was befneeden: doch de geenen die op den weg uit Egypten trekkende, in de woestyne geboorcn waren , hadden de befnydenisfe niet ondergaan. 6. Want de kinderen Israëls reisden veertig jaaren in de woestyne, tot dat alle de oorlogslieden, uit Egyptenland getoogen, afgeftorven waren; zy die de ftemme des HEEREN niet gehoorzaamt hadden, daar Hy hen gezwooren had, dat zy het land welk Hy hunnen voorouderen by eede belooft had, een land, overvloedcnd' van melk en honig, niet zouden aanfehouwen. ■ 7. En hunne kinderen dewelke hen opvolgden, befneed Jofua; zy waren nog onbefneeden, dewyl zy dit gebod op den weg niet ordergaan hadden. 8. Wanneer men nu een eind gemaakt had met dit volk te befnyden, bleef bet op zyne plaatfe in het leger tot deszelfs gejieezinge.1 : 9. Voorts zeide de HEERE tot Jofua : heden heb Ik u van de fmaad van Egypten ontheven. Deeze plaatfe wierd genoemt Gilgal', welken naam zy op dcez' dag nog draagt. P 5  234 Ochtend Gebed voor den eerften dag Jof: VI. 10. De kinderen Israëls legerden te Gilgal, Vierden het Pafcha des avonds van den veertienden der eerste maand in de vlakke velden Jericho's. 11. En aten des daags na het Pafcha op dien zeiven dag, ongezuurde brooden en verzengde korenairen, van de overjaarige voortbrengfelen van het land. 12. Des anderen daags na dat zy van de overjaarige voortbrengfelen van het land gegeeten hadden, hield het Manna op; dus hadden de kinderen Israëls langer geen Manna: maar aten dit zelve jaar van den nieuwen oogst des lands Canaan. 13. Het gefchiedde nu wanneer Jofua by Jericho was dat hy zyne oogen ophief, en eenen man tegen over hem ftaande gewaar wierd, met een uitgetoogen zwaard in de vuist; Jofua trad hem te gemoet en vroeg hem: zyt gy ons of onzen vyand toegedaan ? 14. Hy antwoordde: neen; maar ik ben een Opperde des HEEREN fchaare, en ben tans gekomen. Jofua wierp zig op zyne aangezichte ter aarde neder en boog zig zeggende : wat fpreekt myn Heer tot zynen dienaar ? 15. De Opperfte des HEEREN fchaare antwoordde tot Jofua: trek uwe fchoenen van uwe voeten af, want de plaats daar gy op ftaat is heilig; en Jofua deed alzo. 1. Jericho was rondsom geflooten ter oorzaake der kinderen Israëls; zo dat 'er niemand uit noch in kon trekken.  yan het Feest der Ongezuurde brooden. 235 27. De HEERE was met Jofua, en het gantfche land was van zynen roem vervult. Als de *)D1!3 Bygevoegt Gebed bladz.204 in het by zonder geëindigt is, word dezelve herhaalt door den Voorleezer, die met het volgende begint. hm ppn GEBED VOOR HET AFSMEEKEN VAN DEN DAAUW. (17. HEERE! ontüuit myne lippen, op Pf: LI. dat myn mond Uwen Lof verkondige.) Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze en onzer vaderen God! God Abrahams, Ifaacs en Jacobs; Almogende, Verhevene, Ontzachlyke, Geduchte en Opperfte Schepper! Gy die (uwen fchepfelen) weldaadig beloont; Oorfprong van het Heelal! die de vroomheid der Aardsvaderen gedenkt, en ter Eere Uws Naams hunnen nakomelingen met liefde, den Verlosfer doet naderen. HEERE! bevruchtig met eenen milden daauw de dorre heuvelen van hen, die door  236 Ochtend Gehed voor den eerften dag de zonneftraalen verzengt, uit Egyptenland getoogen zyn. 6 God! die het onderdrukt (Israël) in een gunftig tydftip verhoort, Gy ftrekt tot heul aan allen die op ü vertrouwen. Hulpryke Vorst, Verlosfer en Befchermer! Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Voorftander Abrahams! niaji nn» HEERE! Uw Alvermogen is van alle Eeuwigheid ; Gy doet de dooden verryzen. Zend Uwen voordeeligen invloed om ons lighaam op te luiken; herftel het erfdeel onzer ballingen in zyn voorigen luister; geheng dat Wy van Uwe Algoedheid onze verlosfinge erlangen: voorzeker Gy zyt het, die ons het leeven zult wedergeeven. ftpn ba ntaa 6 Toeverlaat, fterkte en Voorftander aller fchepfelen! die ze allen hun voedzel en onderhoud befchikt; bekroon dit jaar met eene zegenryke en vruchtbaare wolke. De Hemel fchenke ons zyn milden daauw. De korenair zwelle door heilzaame droppén; de fterveling erlange voedzel, geneezinge en verlenging van dagen; ja dat zy die  van bet Feest der Ongezuurde brooden. 23? zig in Uwe H. Wet oeffenen gelyk het fchitterend gefternte uitblinken; en dat de Hemel ons zyn milden daauw fchenke. Dat de bewoonde plekken der woestyne befproeit worden, de vrolykheid zig alömme op de heuvelen verfpreide, dat zy door een tapyt van ontlookene bloemen verciert worden, en tefaamen, door hunne bevalligheid, Uwe oneindige Goedheid verkondigen; ja dat de Hemel ons zyn milden daauw fchenke. Bekleed den naakten wynftok met den bloeijenden druiventros; de nooddruftige en verfmachte ziele worde door Uw Heil verzadigt en met geneugte vervult; en de Hemel fchenke ons zyn milden daauw. Doe Uw geboomte op berg en dal voordeelig wasfen, onze voorraads huizen van koren ryk belaaden zyn en olie en most uit onze perfen ftroomen; als dan, ó HEERE! zullen de gehuchten, in de landsdouwen gelegen, van gejuich weergalmen; en de Hemel zal ons zyn milden daauw fchenken. ö God! daar Gy zelfs myne taal gericht hebt, zyn de lofzangen, door U my ingeboezemt, boven het edelfte gefchat. Reeds van den dageraad wendde Gy myne fchreeden tot U; nochtans zyn de fpraaktuige* waar mede Gy my bevoordeelt hebt, door het fmeeken niet vermoeit. Myne neigingen hebt Gy gelyk de blanfefte  238 Ochtend Gebed vóór den eerften dag wol gezuivert, en myn hert aldus van wroegingen bevryd. Zy dan nu en ten allen tyde myn Befchermer en Toevlucht gelyk Gy tot heden toe zyt geweest; 6 myn Godl doe my dit zonder uitftel erlangen. Gy regen! wil nu ten goede ftaaken, en dat de daauw in voorfpoed kome. God die oneindig in Zyne verlosfmgen is, doet den daauw nederdaalen. Ik zal mynen lofzang aanheffen, myne fpraake fchikken en myne lippen grootheid doen uiten; ja ter eere van de Rots myns heils, myne rede gelyk de daauw doen vloeijen; daar Hy oneindig in verlosfmgen is en den daauw doet nederdaalen. ó God! de Naam Uwer Eere ruste in het midden van Uw Volk; dat Michaël genaake en het tot verlosfer zy. De Godfpraak worde heden volbragt: dat Gy Israël tot eenen heerlyken daauw zult ftrekken; daar Gy oneindig tn verlosfmgen zyt en den daaurv doet nederdaalen. Onze en onzer vaderen God! Verlicht de Aarde door eenen daauw van licht. Zegen de Aarde door eenen daauw van zegening.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 239 Verheug de Aarde door eenen daauw van vreugde. Bevochtig de Aarde door eenen daauw van blydfchap. Vercier de Aarde door een cierlyken daauw. Begunstig de Aarde door een voordeeligen daauw. Doe de Aarde juichen door eenen daauw van vrolykheid. Verkwik de Aarde door eenen daauw van leeven. Begenadig de Aarde door een weldoenden daauw. Verlos de Aarde door eenen daauw van verlosfing. Onderhoud de Aarde door eenen daauw van vruchtbaarheid. HEERE onze God! Gy die oneindig in verlosfmgen zyt, en den daauw tot zegen doet nederdaalen; het behaage U dit te doen tot licht, zegen, vreugd, blydfchap, cieraad, voordeel, vrolykheid, leeven, genade, verlosfing en vruchtbaarheid. * Gy onderhoud de leevenden door Uwe Genade , en doet de dooden door Uwe Barmhertigheid herleeven; Gy onderfteunt de machteloozen, geneest de kranken, bevryd de gevangenen en volbrengt Uwe getrouwe belofte jegens hen die in het graf rusten. Wie evenaart U, Oorfprong aller dapperheid! en wie  240 Ochtend Gebed voor den eerften dag is U gelyk? Gy, die het fterfuur bepaalt en herleeven doet; ó Bron van alle zaligheid! Gy zyt getrouw (in Uwe belofte) om de dooden te doen verryzen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die de dooden doet herleeven. De Voorleezer vervolgt de Moefaph van "IfD bladz. 204. tot het einde derzelve, en vervolgens word het Ochtend Gebed geëindigt van bladz. au. tot bladz. 11^ Levit'. XXII. OCHTEND GEBED VOOR DEN TWEEDEN DAG VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. Men leest het Ochtend Gebed van bladz: 101. tot bladz. 195. Afdeeling van het eerste Wetboek, ini»"" «om . 26. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 27. Een jonggebooren kalf, lam of gei-  vim hét Feest der Ongezuurde brooden. 241 tenbok, zal zeven dagen onder zyne moeder blyven, en van den agtften dag af aan bevoegt zyn, den HEERE tot een vuuroffer genadert te worden. 28. Van het groot of klein vee zult gy geen met zyn jongen op eenen dag flachten. 29. Wanneer gy den HEERE een lofoffer toewyd, zult gy het met het vereischte inzicht doen. 30. Ten zeiven dage zal het gegeeten worden, men zal 'er tot den volgenden ochtend niets van overlaaten Ik ben de HEERE. 3 ii Gy zult Myne geboden in acht neemeh en betrachten; Ik ben de HEERE. 32. Den Naam Myner Heiligheid zult gy niet ontwyden, op dat Ik in het midden der kinderen Israëls geheiligt worde; Ik ben de HEERE die u heiligt, 33. En die u, om u tot een God te zyn, uit Egypten geleid hebbe; Ik ben de HEERE. 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 2. Spreek tot den kinderen Israëls en zeg hen: de Hoogtyden des HEEREN welke gy tot heilige faamenroepinge zult verkondigen, zyn de (volgende) befiemde dagen My toegewyd. 3. Zes dagen zult gy werken: maar den zevenden dag is het Sabbat van ruste tot heilige faamenroepinge, waar op gy geenerlei werk zult verrichten; ja in alle uwe woofiingen is het Sabbat voor den HEERE. * 4. Deeze zyn de Hoogtyden des HEEREN Q Lcvit: XX1IL  242 Ochtend Gebed voor den tweeden dag van heilige faamenroepinge, welke gy op hunne beftemde tyden zult verkondigen. 5. Den veertiende der eerste maand in den namiddag, is het Pafcha voor den HEERE. 6. En den vyftiende derzelve maand is het Feest van Ongezuurde brooden voor den HEERE. Zeven dagen zult gy ongezuurt brood eeten. 7. De eerste dag zal u tot heilige faamenroepinge zyn, waar op gy gecnerlei dienstwerk zult verrichten. 8. Geduurende zeven dagen zult gy den HEERE een vuuroffer naderen; en de zevende dag is insgelyks eene heilige faamenroepinge , waarop gy (ook) geenerlei dienstwerk zult verrichten. 9. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 10. Spreek tot den kinderen Israëls en zeg hen: wanneer gy in het land het welk Ik u geeve gekomen zult zyn, zult gy zyn graan maaijen, en eene garve der eerstelingen van het zelve den Priester brengen. 11. Hy zal deeze garve, volgens vereischfe inzicht voor den HEERE beweegen: des daags na den eersten Feestdag zal de Priester dit verrichten. 12. Ten dage als gy de garve beweegt, zult gy den HEERE een volmaakt eenjaarig lam ten brandoffer toewyden. 13. Zyn fpysoffer zal zyn twee tienden, met olie gemengde , meelbloem, tot een welriekend vuuroffer voor den HEERE; en zyn dranköffer, een vierde deel van een Hin wyns.  pan liet Feest der Ongezuurde brooden. 243 14. Tot denzei ven dag dat gy de offerhande Uws Gods nadert, zult gy geen brood noch gezengde en rype airen eeten; dit is eene eeuwige inftelling in alle uwe wooningen voor uwe nagedachten. 0 15. Van des anderen daags na den Hoogtyd, (naamentlyk :) den dag dat gy de garve des beweegoffers nadert, zult gy het tellen aanvangen en zeven volmaakte weeken vervolgen. 16. Tot des anderendaags na de zevende week zult gy dus vyftig dagen tellen; en dan den HEERE een nieuw fpysoffer (van het koren) toewyden. 17. Uit uw erdand zult gy twee beweegbrooden brengen van twee tienden meelbloem, welke tot gereeze brood gebakken zullen zyn: deeze zyn de eerstelingen voor den HEERE. 18. Met het brood zult gy zeven volmaakt» élénjaarige lammeren, eenen var uit de runderen en twee rammen den HEERE ten brandoffer naderen, benevens zyn fpys- en drank» offer tot een liefelyken reuk voor den HEERE. 19. Ook zult gy eenen geitenhok ten zond- en twee ée'njaarige lammeren ten vredeoffer bereiden. 20. Dc Priester zal ze met de brooden der eerstelingen en met twee lammeren, den HEERE ten beWeegoffer naderen; zy zullen heilig zyn aan den HÈE RE, die ze den Priester vergunt. 21. Op dien zeiven dag zult gy verkondigen dat het u een heilige faamenroeping is: geen dienstwerk zult gy verrichten 5 dit ftrekke Q *  244 Ochtend Gebed voor den tweeden dag u tot eene eeuwige inftelling in alle uwe wooningen voor uwe nagedachten. 22. Wanneer gy de airen uws lands maait, Zult gy het veld niet in het geheel afmaaijen, noch uwe afgevalle koren-airen naleezen: deeze zult gy den behoefcigen en den vreemdeling overlaaten; Ik ben de HEERE uwe God. $ 33. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 24. Spreek tot den kinderen Israëls zeggende : de eerste dag der zevende maand zal u tot ruste ftrekken, en geheugenisfe van baz'uingefchal en heilige faamenroeping zyn. 25. Geen dienstwerk zult gy verrichten: maar den HEERE een vuuroffer naderen. 26. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 27. De tiende dag deezer zevende maand is byzondcrlyk een dag van verzoeninge, welke u tot heilige faamenroepinge zal zyn; als dan zult gy uwe ziele pynigen en den HEERE een vuuroffer naderen. 28. Geenerlei werk zult gy op den zeiven, dag verrichten: want het is de Verzoendag waar op gy van den HEERE uwen God de yergiffenisfe zult verwerven. 29. Voorzeker de ziele welke zig op deezen dag geene fmert aandoet, zal uit het volk verdelgt worden. 30. En den geenen die op deezen zei ven dag eenig werk verricht, zal Ik uit het midden des volks verwyzen. 31. Geenerlei werk zult gy verrichten: dit  van het Feest der Ongezuurde brooden. 245 ftrekke u tot eene eeuwige inftelling- in alle uwe wooningen voor uwe nagedachten. 32. Het is u een Sabbat van ruste, waarop gy uwe zielen zult pynigen; van den avond des negenden daags der maand, tot den volgenden avond zult gy uwen Rustdag waarneehien. 33. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 34. Spreek tot den kinderen Israëls zeggende : den vyftiende deezer zevende maand is het, geduurende zeven dagen, Feest der Hutten voor den HEERE. 35. Den eersten dag is het heilige faamenroepinge , waarop gy geenerlei dienstwerk zult verrichten. 36. Geduurende zeven dagen zult gy den HEERE een vuuroffer naderen, en op den agtften dag zal het u (insgelyks) heilige faamenroeping zyn, waarop gy den HEERE mede een vuuroffer zult naderen: het ftrekke u tot eenen dag van onthouding, waarop gy geenerlei dienstwerk zult verrichten. 37. Deeze zyn de Hoogtyden des HEEREN, welke gy tot heilige faamenroeping zult verkondigen: wanneer gy den HEERE het vuur- brand- fpys- (lacht- en dranköffer zult naderen: ieder offer op zynen dag. 38. Behalven het Sabbatoffer des HEEREN, en behalven uwe gaaven, geloften en vry willige gefchenken welke gy den HEERE zult opdraagen. 39. Den vyftienden dag der zevende maand, als gy de voortbrengfelen des lands zult inge- 33  246 Ochtend Gebed voor den tweeden dag zaamelt hebben, zult gy byzonderlyk den Hoogtyd des HEEREN, geduurende zeven, dagen vieren; den eerstenen agtften dag zyn u tot ruste voorgefchreeven. 40. Op den eersten dag zult gy voor u een fchoone boomvrucht, (35) een palmtak, takken van eenen byeengewasfen boom (36) en van den beekwillige neemen, en u geduurende zeven dagen voor den HEERE uwen God verheugen. 41. Gy zult (deezen Hoogtyd) jaarlyks zeyen dagen voor den HEERE vieren, in de zevende maand zult gy die tot eene eeuwige inftelling voor uwe nagedachten plechtig waarneemen. 42. Zeven dagen zult gy in hutten woonen; alle de inboorlingen (van het land) Israëls zullen daar in woonen. 43. Op dat het uw nagedacht bewust zy, dat Ik de kinderen Israëls, by den uittogt van Egyptenland, in hutten heb doen woonen; Ik ben de HEERE uwe God. 44. Mofes verklaarde de Hoogtyden des HEEREN aan den kinderen Israëls. (35) fchoone boomvrucht, nn yj? »id peri ets hadar vin had-ar fchoon, bekoorlyk. Onkelos in zyne Chald. Vertaal, gebruikt hier het woord :nnN et'rog van het Chald. wortelw. nn het geen 't zelfde betekent; de eigenfehappen welke dc Talmud deeze vrucht toefchryft, (Verhand, van Berachot der Zegen. Hoofdft. IX. Bladz. 57. en van Suca der Hutten Hoof'ft. III. Bladz. 34 en 35.) bewyzen dat het de Ceder is ; ook word deeze vrucht by de Plechtigheid van de Lulab gebruikt. Zie Nota 33. (36) byeengewasfen boom. De Rabbyncn komen over een dat hier door de Mirthe moet Verftaan worden.  van het Feest der Ongezuurde brooden, 147 Men zegt nW? ffl*Tp Afdeeling van het tweede Wetboek. Deeze is dezelve van den eersten dag. Zie bladz, 231. Men zegt ttVyb »np mpsn Haphthara. *f?an rr?»*i ï. Dc Koning (Jofias) zond (zyne bevelen,) en de Ouderlingen vanjuda en Jerufalem wierden by hem vergadert. 2. De Koning toog naar den Huize des HEEREN met alle de mannen vanjuda en de inwooneren van Jerufalem, als mede de Priesteren, Propheeten en al het volk van klein tot groot: en hy las hen voor, alle de woorden van het boek des Verbonds het welk men in het Huis des HEEREN gevonden had. 3. Voorts ftond de Vorst by de colomme en ftaafde het Verbond voor den HEERE om Gods paden te betrachten, Zyne Geboden, Getuigenisfen en Inftellingen met hert en ziel te volbrengen, en om de woorden van dit Verbond, in dat zelve boek vermeld, te bevestigen; en gantsch het volk bewilligde in deeze Verbintenisfe. Q 4 2 Kon: XX1I1.  248 Ochtend Gebed voor den tweejen dag 4. De Koning gebood den Hoogepriester Hilkias, den Priesteren der tweede Ordening en den vatenbewaarderen, om alle de vaten, welke voor den Baal, de bosfehen en alle de Hemelfchaaren vervaardigt waren, uit den Tempel des HEEREN te ruimen; hy verbrandde ze buiten Jerufalem in de valeijen Kidrons, en deed de asfche daar van, naar Bet-el voeren. 5. Hy verwyderde de afgodenpriesteren welke de koningen van Juda aangeftelt hadden, om op de hoogtens in de fteden Juda's en rondsom Jerufalem reukwerk te offeren; alsmede de offeraars van Baal, zon, maan, Herren en alle Hemelfchaaren. 6. Voorts voerde hy den (aangebeden) bo.om pit het Huis des HEEREN buiten Jerufaiern naar debeeke Kidrons, verbrandde dien aldaar, liet dien tot asfche verteeren, en deed deeze asfche over de graven der kinderen des Volks werpen. 7. Hy vernielde de huizen der afgodendienaaren welke zig in Gods Tempel bevonden, alwaar de vrouwen voorhangfels voor dea boom weefden. 8. Ook deed hy alle de Priesteren uit de fteden van Juda komen, verklaarde onrein de hoogtens alwaar de afgodenpriesteren, van Gaba tot Beërfeba reukwerk offerden; en vernielde de verhevene plaatfen by -de inkomst der poorte van Jofua den Stadsbevelhebber, aan de flinkerzyde der ftads-poorte. 0. Doch de Priesteren der hoogtens begayen zig niet naar ,het Altaar des HEEREN  van het Feest der Ongezuurde brooden. 249 in Jerufalem; maar aten ongezuurt brood in het midden hunner broederen. 21. De koning beval al het volk, zeggende : viert het Pafcha voor den HEERE uwen God, gelyk in dit boek des Verbonds aangetekent is. 22. Want van den tyd der Pichteren die Israël beftierden, en geduurende de regeering der Koningen van Israël en Juda, had men diergelyk een Pafcha niet waargenomen. 23. Maar in het agttiende jaar (der regeeringe) des konings Jofias, wierd dit Pafcha voor den HEERE te Jerufalem geviert. 24. Jofias verbande de mompeiaaren , de waarzeggeren, de huisgoden, de drekgoden en alle de verfoeifelen welke in het land juda's en in Jerufalem aangetroffen wierden, om de woorden der Wet, aangetekent in het boek door den Priester Hilkias in Gods Huis gevonden, te betrachten. 25. Vóór hem was geen Vorst zyns gelyke, die zig tot den HEERE; met hert en ziele en gantsch zyn vermogen, volgens Mofis Wet, gekeert had; ja geen zyner opvolgeren was hem gelyk. Men vervolgt het Gebed van bladz: 195. tot het einde vdn bladz. 215. Q 5  $50 Avond Gebed voor de Middendagen AVOND GEBED VOOR DE MIDDENDAGEN (37) VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. nibyan Pf: cxxxiv. (37) Middendogen. Hier door verftaat men de vier middenfte dagen van 't Feest der Ongezuurde brooden en de vyf laatfte van 't Huttenfeest waarop 't ons veroorlooft is alle werk, dat geen uitftel zonder fchaden lyden kan, te verrichten; en offchoon 111 den text Lev: XXIII. 7, 9, 35. voor 't ecritc deezer Feesten vyf en voor het tweede zes dagen atgezondert worden , blyft het getal der Middendaeen voor de Jooden die buiten het H. Land woonen nochtans vier en vyf gelyk men hier aanwvst, om rede van den bygevoegden Hoogtydsdag waarvan in de Voorrede van dit werk bladz. xxiv gewag is ge- 7; 1. zZ^ang der Mahalot. Gy dienaaren des HEEREN! die des nachts Zyn Heiligdom bewaakt , looft Zyne Algoedheid. 2. Heft uwe handen naar die gewyde plaatfe ; looft Hem ( eenpaariglyk.) 3. De Schepper van Hemel en Aarde beftraale u met Zyn heil, uit Zion.  yanhet Feest der Ongezuurde brooden. 251 12. 6 HEERE der Heirfchaaren zy met ons: God Jacobs onze Behoeder, Sela! 13. God der Hemelfche benden, geiukkig de mensch die op U betrouwt! 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst ! ten tyde dat wy U aanroepen. 9. Daar ik door U alleen de veiligheid erlang , zal ik my onbefchroomt nederliggen en in ruste woonen. 11. Gy verkondigt my het pad des leevens ; Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten : de geneuchte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand. 7. Ach! dat Ifraëls verlosfingc uit Zion naderde; datGy, ó HEERE! de ballingen Uws Volks deed wederkeeren: hoe zoude Jacob juichen en Ifraël zig verblyden! 9. Des daags doet Gy my, ö levende God Uwen heilryken byltand erlangen; en des nacht; zat ik U myne lofzangen en fmcekingen toewyden. 39. Van U (alleen) fpruit de voorfpoed dc rechtvaardigen , en hunne hulp in kommerlyki omftandigheden. 40. En daar zy in U hun vertrouwen geves tigt hebben, zult Gy hen fteeds onderfchraa gen, en der boozen overmacht bevryden. Men zegt nV*;1? »np Pf: XLVL, LXXXIV, XX. IV. XVI. xiv. XLII. • XXXVII.  &52 Avond Gebed voor de Middendagen Pf: LXXVIII. XX. 3?. Gy, 6 Mededogende (God!) zult de zonden vergeeven: (ons) niet verdelgen: maar Uwe gramfchap verzachten, en Uwen toorn niet ontfteeken. 10. Verhoor en verlos ons, 6 Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. De Voorleezer zegt: WO Looft den HEERE, aan wien alle zegeningen behooren. De Gemeente antwoord: Gezegent zy den HEERE, aan wien alle zegeningen in eeuwigheid behooren. Men vervolgt 't Avond gebed van bladz. ip. tot ttarwn bladz. a3- Doe ons, 6 Vader! in vrede nederliggen, en in volkomen welftand en gerustheid weder opreizen; fpreid den vrede als eene tent over ons; maak ons volkomener door Uwe heilzaame ingeevingen; zy ons behulpzaam en verlos ons haastiglyk ter Eere van Uwen (Geduchten) Naam.  yan het Féést der Ongezuürdebrooden. 253 Bevryd ons van vyandlykheden, fterfte, oorlog, angst, kommer, hongersnood, droeffenis, verderf en pestziekte,- vernietig en verwyder de laagendes tegenftreevers,en ontfang ons in Uwe H. Befcherming. Bewaar ons in alle tydên en omftandigheden in leeven en vrede, daar Gy de God onze Verdediger zyt, die ons uit droevige omftandigheden red, en van alle akelige toevallen des nachts bevryd. Gezegent zytGy, ó HE ERE! die Uw Volk Ifraël eeuwiglyk befchermt, Amen. Men zegt tfb'yb HTDJf 17. HEERE! ontfluit myne lippen, op dat Pf: LI. myn mond Uwen Lof verkondige. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, onze en onzer vaderen God ! God Abrahams, Ifaacs en Jacobs ; Almogende, Verhevene, Ontzachlyke, Geduchte en Opperfte Schepper! Gy die (Uwen Schepfelen) weldaadig beloont. Oorfprong van 't Heelal! die de vroomheid der Aardsvaderen gedenkt, en ter Eere Uws Naams hunnen nakomelingen met liefde den verlosfer doet naderen. Hulpryke Vorst, Verlosfer en Befchermer! Gezegent zyt Gy, ö HEERE, Voorftander Abrahams!  Jef: VI. 254 Avond Gebéd voor de Middendagert HEERE! Uw Alvermogen is van alle Eeuwigheid : Gy doet de dooden verryzen , en zyt oaeindig in Uwe Verlosfinge. Gy doet den daauw daalen. Gy onderhoud deleevendedoorUwe Genade, en doet de dooden door Uwe Barmhertigheid herleeven; Gy onderfteunt de machteloozen, geneest de kranken, bevryd de gevange, nen en volbrengt Uwe getrouwe belofte jegens hen die in 't graf rusten. Wie evenaart U, Oorfprong aller dapperheid! en wie is U gelyk? Gy, die het fterfuur bepaalt en herleeven doet; ó Bron van alle Zaligheid! Gy zyt getrouw (in Uwe belofte) om dé dooden te doen verryzen. Gezegent zyt Gy j 6 HEERE! die de dooden doet herleeven. (Het volgende word niet in 't Avond Gebed gezegt. Wy zullen Ü heiligen en verheerlyken, gelyk met de zoetluidende verborgene uitdrukkingen der heilige Seraphynen, welke U drievoudig heiligen, als door Uwen Propheet aangetekent is: 3. De Een riep den Andere zeggende: de Gemeente zegt: Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE de£  van het Feest der Ongezuurde brooden. 25§ Heirfchaaren, 't gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. de Voorleezer zegt: Zy die tegen hen overftaan, looven zeggende* de Gemeente. 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Ezech:IIL Gods. de Voorleezer. In Uwe Heilige Woorden ftaat aangetekent: de Gemeente. Pf: 10. De H E E R E zal in Eeuwigheid regeeren; CXLVf. Uwe God, ö Zion! in alle geflachten beftaan, Halelujah !) vrp ftn» Gy en Uw Naam zyt Heilig; het Heilig Israël looft U dagelyks, [daar Gy een Heilig en Almachtig God zyt.] Gezegent zyt Gy, ó H E E R E .» Heilige God. pin ftn« Gy die den mensch met verftand, den fterveling met oordeel begiftigt! ( Op den uitgang van Sabbat of Hoogtyden zegt men 't volgende:  S56 Avond Gebed voor de Middendagen HEERE onze God! door Uwe Goedertierenheid hebt Gy ons het vernuft en oordeel gefchonken ; (ons) bevolen het gewyde van 'tongewyde, het licht van de duisternisfe, Israël van de andere volkeren, en den zevenden dag van de zes werkdagen afcefcheiden. Bevryd ons, ó HEERE onze God! op gelyker wyze als Gy ons uit alle volkeren des Aardryks en gedachten der Waereld verkooren hebt, van den boozen tegenftreever, van gevaarlyke ontmoetingen en van ftrenge vonnisfen, aan welken den mensch fteeds blootgeftelt is.) Begunftig ons met weetenfchap , vernuft en wysheid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die ons het verftand fehenkt. isawn ó Onze Vader! doe ons tot Uwe H. Wet keeren. Opperheerfcher! nader ons tot Uwen Dienst; doe ons tot U met een volmaakt berouw verfchynen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE ! die in bekeering welbehaagen ïchept. 6 Onze Vader! verfchoon ons, want wy hebben gezondigt; onze Oppervorst, vergeef onze misdryven, daar wy overtreeden hebben : dewyl Gy een Goedertierend en Genade bewyzend God zyt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Oneindig in Barmhertigheid en Genade!  vanliet Feest der Ongezuurde brooden. 257 *o Tm Aanfchouw onze onderdrukking, verdedig ons gefchil, begunstig ons fpoedig, ter eere van Uwen H. Naam, met eene volmaakte bevrydinge: daar Gy een Alvermogende verlosfer zyt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Verlosfer Israëls. DMB1 14. Genees ons, 6 HEERE! op dat onze herftelling volmaakt zy; verlos ons, op dat onze verlosfinge volkomen zy : daar Gy het Voorwerp onzer lofzangen zyt. Uwe Hulpryke Hand heele onze krankheden, rampen en kwellingen, 6 Geneezende, Genadige en Getrouwe God; Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die de krankheden van Uw volk Israël verdryfe. 6 Onze Vader! begunstig onze onderneemingen , en zegen het jaar met eenen daauw van vruchtbaarheid en milddaadigheid; dat leeven, overvloed en vrede dit jaar, gelyk de voorfpoedigfte jaaren verzeilen, daar Gy een Goedertierene en Weldaadig God zyt, die alle de getyden begunstigt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de Jaaren met vruchtbaarheid bekroont. ypn Het blaazen der bazuine en het oprichten der (vryheids) baniere verzaamele ons uit R [er: XVU  358 Avond Gebed voor de Middendagen onze ballingfchap, en vereenige ons uit de vier oorden der Waereld, op dat wy ons Land fpoedig weder mogen bewoonen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de verftrooijelingen Uws volks Israël verzaamelt. Herftel onze Richteren gelyk voorheen: en onze Raadsheeren zo als zy in vroegere tyden waren; verwyder angst en droefheid van ons; d HEERE! regeer ons welhaast Gy alleen, met barmhertige Rechtvaardigheid. Gezegent zyt Gy, ö HEERE en Oppervorst! die de Gerechtigheid bemint. Dat voor de aanbrengers geene uitkomst zy: cn de trotfe kettery in een oogenblik vernietigt worde; dat Uwe vyanden en haateren fpoedig uitgerooit, en alle pleegers van euveldaad verdelgt , verydelt en verdreeven mogen worden. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die Uwe wederftreevers verbryzelt en de hoogmoedigen vernedert. p»pmn by ö HEERE onze God! befiraal ons met Uwe Barmhertigheid, gelyk den oprechten en Godvruchtigen, het dierbaar overfchot Uws volks Ifraël, zyne Leeraaren en vroome Nieuwelingen ; beloon met Heil hen die in Uwen Goddelyken Naam hun waar vertrouwen ftellen; deel  yanhet Feest der Ongezuurde brooden. 159 ons met hen deeze gunst mede ; wy zullen nimmer bloozen zo lang wy ons op U verlasten , ev oprecht op Uwe Goedertierenheid berusten. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Heul en Toeverlaat der Rechtvaardigen. Vestig volgens Uwe belofte Uwe H. Woonplaats in Jerufalem, en herftel aldaar fpoedig in onze dagen den Zetel Davids, tot eene eeuwigduurende beftaanbaarheid. Gezegent zytGy, ö HEERE! Stichter van Jerufalem. nas rut Doe den Stamhuize Uws dienaars David haastiglyk herbloeijen: en verhef zynen luister door Uwe verlosfinge, daar wy geftadig op dat Heilgenot hoopen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de kroon der zaligheid doet bloeijen. ttVip yas? 6 HEERE onze God, Barmhertige Vader! neem onze fmeekingen aan, zy mededogend en genadig jegens ons, en verhoor onze gebeden met Barmhertigheid en Welbehaagen, daar dit Uwe Goddelyke Eigenfchap is. Laat ons niet ongetroost van U wederkeeren: maar zy ons Genadig en verhoor ons geklag, ó God! die aller menfchen aanroepingen gunstig zyt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die alle beden aanneemt. R 3  260 Avond Gebed voor de Middendagen rrsri 6 HEERE onze God! dat Ifraël aangenaam voor U zy, verhoor zyne gebeden en doe den H. Dienst in de voorpoorte Uws Tem-; pels wederkeeren; ontfang ylings met liefde en welbehaagen Ifraëls fmeekingen en offerhanden ; dat de plechtigheden van dat verkooren volk geftadig voor U welgevallig mogen zyn. Onze en onzer vaderen God! dat op Geduurende het Feest der Ongezuurde brooden, dit Feest der Ongezuurde brooden; Geduurende het Feest der Hutten. dit Feest der Hutten; dees' dag van heilige faamenroepinge, onze gedachtenisfe, die onzer voorouderen, die van Uwe ftad Jerufalem , die des gezalfden den zoone Davids Uwen dienaar, en die van Uw volk Ifraël tot heil, genade, en goedertierenheid voor U genaake, voor U verfchyne en voor U welgevallig moge zyn. Almogend Opperweezen! gedenk ons op dees' dag ten goede, bezoek ons met zegening en begunstig ons met een voorfpoedig leeven, en met het woord van Heil en Barmhertigheid. 6 Wel* doenende en Genadebewyzende Schepper! ets  van het Feest der Ongezuurde brooden. 261 barm U onzer, behandel ons met medelyden en verlos ons: daar onze hoop alleen op ü gevestigt is. (ó HEERE!) fchep welbehaagen in ons* door Uwe oneindige Goedertierenheid; vergun ons dat wy, door Uwe Algoedheid, ooggetuigen van Uwe wederkomfte te Zion mogen zyn. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die Uwe Godheid te Zion doet wederkeeren* ó Onze Toeverlaat, Rots onzes leevens én Schild onzer Zaligheid! wy getuigen voor U datGy in aller Eeuwigheid de HEERE onze en onzer vaderen God zyt; ten alle gedachten zullen wy U looven, en Uwen Roem verbreiden voor ons leeven 't welk in Uwe macht is, voor onze zielen welke aan U zyn, voor de tekenen ons dagelyks door U beweezen, en voor de wonderen en weldaaden, welke Gy ons ten allen tyde, des avonds, des ochtends en des middags doet gewaar worden. 6 Goedertierene! wiens Barmhertigheid oneindig, 6 Mededogende! wiens Goedheid onbeperkts is, wy vertrouwen Eeuwig op U. ( Wanneer de Voorleezer by het herhaalen der Amida, deeze laatfte afdeeling begint, zegt de Gemeente het volgende : è Aller fchepfelen Opperheer! wy getuigen R s  262" Avond Gebed voor de Middendagen voor U, dat Gy de HEERE onze en onzer vaderen God zyt. Onze Schepper en Vormer van den beginne! de Zegeningen en Lofgetuigenisfen behooren Uwen Almogenden en Heiligen Naam. Onderhoud ons 't leeven, begenadig en verzaamel ons uit onze ballingfchap: gelyk Gy ons tot heden toe onderhouden en 't leeven gefchonken hebt, op dat wy in Uwen H. Tempel Uwe Inftellingen betrachten, Uwen Wil naar komen, U met een volmaakt horte dienen en U (alleen) erkennen. Gezegent zyt Gy, Lofwaardige God!) (ó Onze Opperheerfcher!) dat Uwen H. Naam voor alle deeze weldaaden, ten allen tyde gezegent , verheven, en verheerlykt worde: ja dat alle fchepfelen U geftadig loven. Men loove en zegene eeuwig met een zuiver herte Uwen Geduchten en Goedertierenen Naam, ó Almogende Verlosfer, Toeverlaat en altoos weldaadige God ! Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! wiens Naam Barmhertig is, en wien (alleen) Lofdichten betaamen. (Dit word alleen in het Ochtend Gebed gezegt. Onze en onzer vaderen God! begunstig ons met den drievoudigen zegen, in Uwe H. Wet vermeld, door Uwen dienaar Mofes gefchreeven ^n aan Uw H. volk, door Aaron en zyne afftammelingen de Priesteren, uitgefproken.  yanhet Féést der Ongezuurde brooden. 263 24. De HEERE zegene u, en neeme u in Zyne (Heilige) Befcherming. 25. De HEERE befchyne u met het licht Van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. 26. De HEERE keere Zyn Aanfehyn jegens u, en fchenke u den vrede. 27. Zy zullen Myn'Naam onder de kinderen Ifraëls oprichten, en Ik zal hen zegenen.) Blbu? OW Begunstig met Uwen heilzaamen Vrede, Ze* gening, met leeven, met Uwe Goedertierenheid, Genade en Recht, ons en gantsch Uw Volk Ifraël. ó Onze Vader! zegen ons gezaamentlyk met Uwe Hemelfche Genade, waar mede Gy ons, ö HEERE onze God! de H. Wet, 't leeven, de liefde en genade, goedertierenheid, barmhertigheid, zegening en vrede vergunt hebt; dat het U welgevalle Uw Volk Ifraël met eenen duurzaamen vrede te begunstigen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Gy die Uw volk Ifraël met den vrede zegent, Amen! 15. 6 HEERE myn Befchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte, welbehaagelyk voor U mogen zyn. Myn God! onthoud myne tong van lastertaal en myne lippen van valscheden te éi* R 4 Num:VTi Pf: XÏKi  3.64 Avond Gebed voor de enz. Pf; XIX. CXIII. yin. ten. _ Dat myne ziele myne benyders verachte: ja dat deeze ziele als tot de aarde vernedert zy; open myn hert tot Uwe H. Wet, en dat alle myne neigingen zig naar Uwe Geboden richten. Vernietig haastig de aanflagen myner tegenftanders, en verydel hunnen toeleg. Doe dit ter Eere van Uwen H. Naam, Almacht, Wet en Heiligheid; verhoor en verlos my gunstiglyk. 15. 6 HEERE myn Befchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte, welbehaagelyk voor U mogen zyn. ó Gy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen! fchenk ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelf gunstbewys, door Uwe Goedertierenheid. Amen! 2. Den Naam des HEEREN zy in alle eeuwigheid gezegent. 3. Deezen H. Naam worde van het oosten tot het westen gepreezen. 10. Almogend'Opperheerfcher! hoe geducht is Uwen Naam door het Heelal. Men zegt "?3pnn en (na de Omergetelt te hebben) Pf. CXIV, bladz. 39. Vervolgens en ItJwV Wty bladz. 4r.  Ochtend Gebed voor de enz. $6$ maan -in njn^n h)vh rnrm OCHTEND GEBED VOORDE MIDDENDAGENVAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN, Men leest het Ochtend Gebed van 't begin bladz. ior. tot flÖttfl bladz. 164. en vervolgens: rmnw» & Onze Opperheer, Almachtige en Heilige Hemelvorst! Uwen Naam worde Eeuwig in Hemel en op Aarde gepreezen. Onze, en onzer vaderen God! aan Uwen Geduchten en H. Naam betaamen de Lof- en Eerzangen, Pfalmdichten, Kracht en Opperheerfchappy; de Zegepraal, Almacht, Dapperheiden Eerdichten; Cieraad, Heiligheid, 't hoogfte Bewind, de Zegeningen en Dankzeggingen; Gy zyt de God van den beginne tot alle Eeuwigheid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Almogend' en Lofwaardige Vorst., ó God! dien alömme geëert word, HEERE! die wonderen verricht, Schepper aller zielen * Meester aller werken, aan wien de Pfalmzangen aangenaam zyn; Gy, die in Eeuwigheid beftaat, Amen! Men zegt thyb ïTp R &  266 Ochtend Gebed voor deMiddendageti ■ Pf: CIV. 1311 Loofc den HEERE aan wien alle Zegenin> gen behooren. (Terwyl de Voorleezer deeze woorden uitfpreekt, zegt de Gemeente het volgende. •msn>ï nanw» Den Naam van den Heiligen Vorst der Aardfche Mogendheden worde gepreezen en verheerlykt; Hy is 't Begin en Einde van het Al, en buiten Hem is geen God. In alle Eeuwigheid worde dien Naam gezegent, en boven alle Zegeningen en Lof verheven.) De Gemeente antwoord, T)i3»n » yra Gezegent zy den HEERE, aan wien alle Zegeningen in Eeuwigheid behooren. Ttt* 1*1» •' * 7PD Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God! Meester van het Heelal! Gy Schepper van licht en duisternis, Bevestiger van den vrede, die het Al verricht hebt! Gy verlicht barmhertiglyk den Aardbol en zyne bewooneren; en de eerfte fchepping onderhoudende, vernieuwt Gy dagelyks Uwe Goedheden. 34.Hoe talrykzyn Uwe werken, öHEEREJ  van het Feest der Ongezuurde brooden. 26 f allen hebt Gy ze wysfelyk gevormt; het Aardryk is van Uwe fcheppingen vervult, ó Ten allen tyde alleen verheve God! die reeds van den beginne af beftont; zy gelooft, gepreezen en verheerlykt. Eeuwig Opperweezen '. begunstig ons door Uwe oneindige Barmhertigheid. HEERE onzer kracht, Rots onzer toevlucht, heilryke Befchermer! neem ons aan in Uwe Goddelyke hoede. •JTO k Lofwaarde en Alweetende God! Gy, die de heldere Zon gevormt hebt; ö Goedertierend Opperweezen! die alles ter Eere van Uwen H. Naam gefehapen, en de Hemellichten by Uwe Heerlykheid geplaatst hebt; de Opperhoofden der H. Schaaren , welke Uwe Grootheid vieren, verkondigen geftadig Uwen Roem en Heiligheid. Zy verheerlykt, 6 H E E R E onze God, in Hemel en op Aarde, voor de lofwaardigheid Uwer Goddelyke werken en glansryke lichten welke Gy gefehapen hebt, en die U Eeuwig looven. Zy ten allen tyde gepreezen, onze Vormer, onze Opperheer en Verlosfer! Schepper der Heiligen, Uwen Naam worde Eeuwiglyk gelooft; Gy zyt vormer der Hemellingen, welke de verhevenfte plaatfen van het Heelal bewoonen, en eendrachtig en met vreeze de Loffpraaken des leevenden Gods en Albeftierder doen weérgalmen. Zy zyn allen bemint, uitgeleezen, onvertzaagt en Heilig; volbrengen den wil hunner Schepper met ootmoedige eerbied aan-  268 Ochtend Gebed voor de Middèndagen Jef: VI, EzechrlII. gedaan; en uit hunne monden vloeit Heiligheid , Zuiverheid, Lof- en Pfalmzangen, waarmede zy den Naam des Grooten, Almogenden, Geduchten en Heiligen God met Lof verheerlyken, en Zyne Heiligheid, kracht en Heerfchappy erkennen. Zy neemen onderling den Hemeldienst waar ; zegenen eendrachtig den Schepper met eene zalige vergenoeging, in zuivere uitdrukkingen en heilige welfpreekenheid, en roepen te zaamen met eerbiedige vreeze zeggende: 3. Heilig, Heilig, Heilig is de HÉ ERE der Heirfchaaren; het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Ophanim en Heilige Hajot, zig met hevige aandoening verheffende; (de Scraphim) die tegen over hen gefielt zyn, looven en zeggen j 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. ó Lofwaarde God! men wyde U eerzangen toe, men pfalmzinge U, beftendige en leevende Opperheerfcher! en viere ü met lofdichten; want Gy zyt Verheven en Heilig; Gy verricht de heerlykfte werken, brengt nieuwe zaaken voort, zyt de Beflisfer der oorlogen, verfpreid alömme Uwe Rechtvaardigheid, en doet Uw Heil voortfpruiten. Gy brengt de geneesmiddelen voort, en word gevreest van hen die U looven. Oorfprong der wonderdaaden! Gy verbreid onophoudelyk Uwe Weldaadigheid over de Schepping van den beginne.  vanhet Feest der Ongezuurde brooden. 269 7. (ö God!) Gy die de groote Hemellichten gevorm1- hebt, en wiens Barmhertigheid Eeuwigduurend is; Gy zyt het, die met deeze lichten de Waereld door U gefehapen vervrolykt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Vormer der Hemellichten. Men vervolgt van Mini* bladz. 173. tot de Amida bladz. 178. Men zegt de Amida gelyk in het Avond Gebed der Middendagen van bladz 253. tot bladz. 264. Vervolgens den Halel bladz. 183. tt?Hp> en atvoorens men de Boeken Mojis uit de Echal neemt: *n* 57. HEERE onze God! zy met ons gelyk Gy weleer met onze voorouderen geweest zyt; verlaat noch verwerp ons nimmer. 9. Verlos Uw Volk, zegen Uw erfdeel, be- : fcherm en verhef het eeuwiglyk 7. HEERE! verlos Uw volk, het over- • fchot Israëls, 10. En wend nimmer Uw Aanfchyn van Uwen gezalfde af, om Uwen dienaar Davids wil. Men zegt iVl) enz. bladz. 192. tot bladz. 193. en men neemt Pf: :xxxvi, r Kon: mi. Pf: CXVIIÏ. er: XXXI. Pf: :xxxn.  270 Ochtend Gebed voor de Middendagen twee Boeken Mojis uit de Echal; by het leezen der eerjie Afdeeling worden drie mannen, en by de tweede een vierden man geroepen. NB. Hier dient aangemerkt te worden dat indien den eerjlen middendag op Sabbat invalt, word de Afdeeling van den eerjlen middendag op den tweeden, die van den tweeden op den derden geleezen, enz. Ex: XIII. Afdeeling van het eerfte Wetboek voor den eerften -middendag. •>b unp • • • *dti 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen: 2. Heilig My alle eerstgeboorenen, de eerfte vrucht der baarmoeder onder de kinderen Israëls, zo van den mensch als van het vee, het behoort My. 3. Mofes zeide tot het volk gedenkt deezen dag op welken gy uit den diensthuize van Egypten getoogen zyt; want de H E E RE heeft u daar, met uitgebreide macht, uitgevoert: geen gezuurt brood zult gj nuttigen. 4. Heden in de maand der lente trekt gy uit Egypten. $t 5. Als de HEERE u in het land der Canaanyten, Hetyten, Emoryten, Hevyten, en Jebufyten, het welk Hy uwen voorouderen by  van het Feest der Ongezuurde brooden. 271 eede belooft heefc u te geeven, een land overftroomende van melk en honig geleid zal hebben, zult gy deezen dienst in dezelve maand waarneemen. 6. Geduurende zeven dagen zult gy ongezuurt brood eeten, en den zevenden dag is het Hoogtyd voor den HEERE. 7. Ja zeven dagen lang zult gy ongezuurt brood eeten; en geenerlei gereezen (brood) noch zuurdeeg zal als dan binnen uwe grenzen gevonden worden. 8. Gy zult uw kind voorhouden op dien dag, zeggende: hier voor heeft de HEERE my dit verricht toen ik uit Egypten toog. 9. Het zal u tot teken op uwe hand en tot gedachtenisfe tusfchen uwe oogen verftrekken , op dat Gods woord fteeds op uwe lippen zy; want Hy heeft u krachtdaadig uit Egypten geVoert. 10. Jaarlyks zult gy deeze inftelling op haaren beftemden tyd waarneemen. ^ 11. Wanneer de HEERE u, gelyk Hy u en uwe voorvaderen by eede belooft heeft, naar den lande der Canaanyten gevoert, en het u gegeeven zal hebben, 12. Zult gy alle de eerfte vruchten der baarmoeder voor den HEERE afzonderen: als mede al het eerstgeworpene - mannelyke van het vee dat aan u zal zyn. 13. En alle de eerstgeworpenen der ezelen, zult gy met een lam vrykoopen: doch zo gy dien niet vrykoopt zult gy hem den nek doorbreeken. Uwe eerstgeboorene zoonen zult gy vrykoopen.  272 Ochtend Gebed'voor de Middendagen Ex: XXII. 14. Wanneer uw kind u eens mogt vraagen , zeggende: wat is dit ? zult gy hem antwoorden: met eene uitgebreide macht heeft de HEERE ons van den Egyptifchen diensthuize bevryd. 15. Want als Pharao zig verhardde om ons heen te zenden, floeg de HEERE alle eerstgeboorenen in Egyptenland , van den mensch tot het viervoetig dier; hierom offere ik Hem alle mannelyke eerstgeworpenen en koope myne eerstgeboorene zoonen vry. 16. Dit zy dan tot teken op uwe hand en tot voorhoofdfpanfelen tusfchen uwe oogen; want voorzeker de HEERE heeft ons met groote kracht uit Egypten geleid. De Afdeeling van het tweede Wetboek voor de vier middendagen word op bladz. 285. gevonden. Afdeeling van het eerfte Wetboek voor den tweeden middendag. t)D3 DK 24. Wanneer gy den nooddruftige Myns volks die onder u woont eenig geld leent, zult gy niet als een fchuldvorderaar over hem zyn, en geenen woeker van hem afperfen. 25. Zo gy de kleeding uws evennaasten tot onderpand neemt, zult gy ze hem voor zonneondergang wedergeeven; 26. Want het is zyn eenige dekking, het kleed voor zyn naakt lighaam; waar mede zou-  vm het Feest der Ongezuurde brooden. 273 de hy zig nederliggen ? want voorzeker zo hy My aanroept, zal Ik die Genadig ben hem aanhooren. * 27. De Rechteren zult gy niet vervloeken, noch de Vorsten uws volks lasteren. 28. Gy zult niet uitftellen My de eerftelin-» gen uwer graanen en afzonderingen te offeren; uwe eerstgeboorene zoonen zult gy My toewyden. 29. Aldus zult gy met uw groot- en kleinvee doen: zeven dagen zal het by zyne moeder blyven, en van den agtften dag af aan, My gegeeven worden. 30. Gy zult My tot heilig Volk ftrekken. Geen vleesch in het veld verfcheurt zult gy eeten: maar het den hond toewerpen. 1. Aan geen valsch gerucht zult gy gehoor geeven, noch den kwaade de hand toeryken om tot eenen valfchen getuige te ftrekken. 2. Gy zult u by de menigte niet vervoegen om euvel te pleegen, en u in een rechtsgeding niet laaten vervoeren om met de menigte te ftemmen en het recht te buigen. 3. Den armoedige zult gy in zynen twist niet ontzien. 4. Zo gy den dwaalende os of ezel uws vyands ontmoet, zult gy ze hem voorzeker weder doen geworden. 5. Indien gy den ezel uws haaters onder zynen last ziet liggen, zult gy, wel verre van hem te laaten bezwyken, hem tot hulpe ftrekken. * 6. In het gefchil uws nooddruftigen zult gy het recht niet krenken. 8 Ex: XXIII.  274 Ochtend Gebed voor de Middendageü 7. Verwyder u van eene valfche zaak, en veroordeel den onnozele en rechtvaardige niet ter dood; want den booze zal Ik niet kwyt* fchelden. 8. Gy zult u door geen gefchenken laaten omkoopen; want zy verblinden de klaarzienden en verkeeren de woorden der rechtvaardigen. 9. Den vreemdeling zult gy niet verdrukken: gy kent zyn hert, daar gy zelfs vreemdeling in Egypten geweest zyt. 10. Geduurende zes jaaren zult gy uw land bezaaijen, en zyne voortbrengfelen inzaamelen: 11. Doch het zevende jaar zult gy het laaten braakliggen en het aan zig zeiven overlaaten; de benoodigden uws volks zullen 'er van genieten, en het overige zullen de dieren des velds eeten ; aldus zult gy ook met uwen wynen olyfakker doen. 12. Zes dagen zult gy werk doen en op den zevende zult gy het ftaaken : op dat uwe os en ezel mogen rusten, en de zoon uwer dienstmaagd en de vreemdeling adem haaien. 13. Al het geen Ik u bevolen heb zult gy betrachten; en de naamen van vreemde goden niet indachtig zyn: nooit worden zy door u akgefproken. 14. Drie Hoogtyden zult gy My jaarlyks Vieren. 15. Het Feest der Ongezuurde brooden zult gy waarneemen, en zeven dagen lang volgens Myn gebod Ongezuurt brood eeten; ten beftemde tyde in de maand der lente, waarin gy uit Egypten getoogen zyt. Ook zult gy voor My niet ledig verfchynen.  yèn het Feest der Ongezuurde hrooden. i 7 ï 16. (Viert insgelyks) het Feest van der oogst der eerfte vruchten uws arbeids welke gy op uw veld gezaait zult hebben; en het Feesi der inzaamelinge, het laatfte des jaars, na het inöogften uwer voortbrengfelen des Iands. 17. Driemaal 's jaars zal al het mannelyk geflacht onder u voor den Opperheerfcher, die het eeuwig weezen is, verfchynen. 18. Gy zult het bloed van Myn Paaschlam met geen gezuurt brood naderen, noch het fmeer van Myn Paaschoffer tot den Ochtend laaten overblyven. 19. De eerstelingen der vruchten üws lands zult gy in den Huize des HEEREN uwen God brengen; en geen bokje in de melk zyner moeder (38) kooken. Afdeeling van het eerfte Wetboekvoor den derden middendag. boe ••• iak»i f, De HEERE zeide tot Mofes: houw u twee fteene tafelen gelyk de voorigen, en Ik zal 'er de woorden op fchryven, welke op dc (38) geen bokje in de melk zyner moeder. Deeze woorden beduiden volgens onze fchryyeren, voornaamentlyk Onkelos, dat ons volftrekt verboden is vleesch met melk te eeten; en vermits men deezen text drievoudig inde Wet Mofis vind, Ex: XXIII. 19. Ex: XXXIV.26. Deutr: XIV. ai. leert men uit dernondclyke Wet dat de eerfte maal ons het eeten, de tweede het bereiden., en de derde het genieten var* êenig voordeel 'er van verbied. S a r i Èx: XXXIV,  376 Ochtend Gebed voor de Middendagen eerfte tafelen die gy gebroken hebt, geweest zyn. 2. Zy bereid inden morgenftond, wanneer gy op den Berg Sinaï zult klimmen , en My aldaar op den top des bergs afwachten. 3. Niemant klimme met u, noch niemand worde op den gantfchen berg vernomen, zelfs dat geen groot- noch kleinvee tegen over den zeiven weide. 4. Mofes hieuw dan twee fteene tafelen gelyk de eerften: rees op by den dageraad, beklom den berg Sinaï gelyk de HEERE hem bevolen had, en nam de twee fteene tafelen in de hand. 5. De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. 6. De HEERE hem voorbyzweevende riep : HEERE, HÉERE, Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waarachtig Opperweezen; 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden , vergeevende misdryven, wederfpannigheid en zonden, (de bekeerlingen) bevrydende, (de ftrafwaardigen) geenzins ontfchuldigende, rechtende de misdryven der vaderen by de kinderen, kindskinderen, tot het derde en vierde geflacht. 8. Mofes boog zig plotfelyk ter aarde neder en zeide : 9. Myn God! zo ik nu genade voor Uw Aanfchyn verworven heb, het behaage U dan „■ U in het midden van ons te vervoegen; want het is een hardnekkig volk; vergeef dan onze  van het Feest der Ongezuurde brooden. 277 wederfpannigheid en misdryven, en neem ons aan in Uwe Befcherming. ^ 10. De HEERE zeide: Ik ftaaf een Verbond : ten overftaan van gantsch uw Volk zal Ik wonderen verrichten, welke voor het gantfche Aardryk en voor alle Volkeren nooit gebleeken zyn; en al het Volk waar onder gy u bevind, zal de vreefelyke werken welke Ik door uwe tusfchenkomst zal verrichten gadeflaan. 11. (Israëli; betracht het geen Ik u heden beveel: Ik zal de Emoryten, Hetyten, Pherifyten, Hevyten en Jebufyten van voor u verdry ven. 12. Zy dan aandachtig dat gy met de inwooneren des lands waar gy naar toe trekt, geene verbintenisfe aangaat, op dat zy u niet tot eenen valftrik worden. 13. Maar hunne altaaren zult gy vernielen, hunne ftandbeelden verbryzelen, en de (door hen aangebeden) boomen nederhakken. 14. Gy zult u voor geen vreemde goden nederbuigen: daar de HEERE, wiens Naam [T veraar] is, een yverzuchtig God is. 15. Gaa dan met de inwooneren des lands geene verbintenisfe aan, op dat als zy aan hunne goden verknocht zyn, hen offerhanden toewyden en u nodigen om van hunne offerfpys te genieten; 16. Dan zoud gy hunne dochteren tot uwen zoonen neemen, en deeze dochteren, aan hunnen afgodendienst verknocht, zouden uwe zoonen tot dezelve dwaaling vervoeren. 17. Geenerlei foort van afgoden zult gy voor u maaken, S 3  37 8 OchtendGèed voor de Middendagen 18. Neem het Feest van Ongezuurde brooden waar: zeven dagen zult gy volgens myn gebod Ongezuurt brood eeten ten beftemde tyde in de maand der lente, want in dezelve zyt gy uit Egypten getoogen. 19. Alle eerfte vrucht der baarmoeder is aan My, als mede het mannelyk - eerstgeworpene van groot- en kleinvee onder uwe kudde. 20. De eerstgeworpenen der ezelen zult gy met een lam vrykoopen: doch indien gy dieniet vrykoopt zult gy ze den nek doorbreeken; alle uwe eerstgeboorene zoonen zult gy vrykoopen, en voor My niet ledig verichynen. 21. Zes dagen zult gy werken en op den zevende rusten; zelfs het ploegen en maaijen ftaaken. 22. Het Feest der Weeken zult gy vieren, ten tyde der eerftelingen van den tarwenoogst; en ook het Feest der Inzaamelinge by het eindigen des jaars. 23. Driemaal 's jaars zal al het mannelyk geflacht onder u voor den Opperheerfcher den God Israëls, die het eeuwig weezen is, verfchynen. 24. Wanneer Ik de volkeren van voor u verdreeven, en uwe grenzen uitgebreid zal hebben, zal niemand uw land begeeren, terwyl gy optrekt om driemaal 'sjaars voor den HEERE uwen God te verfchynen. 25. Gy zult het bloed van Myn Paaschlam by het gezuurt brood niet naderen, noch het fineer des Paaschoffers tot den ochtend laaten överblyven.  vanhet Feest der Ongezuurde brooden. 279 26. De eerstelingen der vruchten uws lands zult gy in den Huize des HEEREN uwen God brengen; en geen bokje in de melk zyner moeder kooken. Afdeeling van het eerfte Wetboek voor den vierden middendag. ■DTB3 ' • * "©-M 1. De HEERE fprak tot Mofes, in de woestyne Sinaï, in de eerfte maand des tweeden jaars van den uittogt van Egyptenland, zeggende: 2. Dat de kinderen Israëls het Pafcha op zyn beftemden tyd vieren. 3. Den veertienden dag deezer maand in den namiddag, zult gy het op zyn beftemden tyd, volgens alle zyne inftellingen en rechten, zorgvuldig waarneemen. 4. Mofes zeide tot den kinderen Israëls dat zy het Pafcha zouden vieren. 5. En zy vierden het Pafcha op den veertienden dag der eerfte maand des namiddags, in de woestyne Sinaï; volgens al het geen de HEERE aan Mofes bevolen had, aldus verrichtden het de kinderen Israëls. * 6. Daar waren mannen, welke zig by afgeftorvene lighaamen verontreinigt hadden , en dus het Pafcha op dien dag niet vieren konden ; zy vergaderden zig ten zeiven dage voor Mofes en Aaron. 7. Deeze mannen zeiden (tot Mofes): wy zyn door afgeftorvene lighaamen verontreinigt: S 4 Num: IX.-  280 Ochtend Gebed voor de Middendagen waarom zouden wy verdoken zyn om, in het midden der kinderen Israëls, het Godgewyde offer op zyn beftemden tyd te naderen ? 8. Mofes zeide tot hen: houd ftand, en ik zal verneemen het geen de HEERE over u gebieden zal. * 9. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 10. Spreek tot den kinderen Israëls zeggende : een ieder onder u en uwe nagedachten die zig by een afgeftorven lighaam verontreinigt, of zig op een afgelegen weg bevind, zal nogtans het Pafcha vieren. 11. Op den veertienden dag der tweede maand in den namiddag zal hy het waarneemen, en het (Paaschlam) met Ongezuurt brood en bittere groentens eeten. 12. Ook zal men 'er tot den anderen dag niets van laaten overblyven, 'er geen been van breeken en het volgens alle de inftellingen van het Pafcha waarneemen. 13. Maar den man die zig rein bevind en niet langs den weg is, en nogtans nalaatig is geweest het Pafcha waarteneemen, deezen mensch zal voorzeker uit zyn volk verbannen worden; daar hy het Godgewyd offer op zyn beftemden tyd niet genadert beeft: hy zal zyne zonde draagen. 14. Wanneer iemand onder u als vreemdeling verkeert, en het Pafcha des HEEREN waarneemt, zal hy dit volgens de inftellingen en rechten van het Pafcha doen; eeae zelve wet is voor u, voor den nieuweling en 4en inboorling des lands. Men zegt vhfi&l ÏHJ?  yanhet Feest der Ongezuurde brooden. 2S1 Afdeeling van het tweede Wetboek voor de vier middendagen. Numi 19. Gy zult den HEERE een vuur- en XXVII^ brandoffer naderen : twee jonge varren, eenen ram en zeven eenjaarige lammeren; alie deezen moeten volmaakt zyn. 20. En hun fpysoffer van, met olie gemengde, meelbloem, zult gy drie tienden tot iederen var, en twee tienden tot iederen ram bereiden. ai. Voor ieder der zeven lammeren zult gy dus een tiende bereiden. • 22. Wyders zult gy eenen geitenhok ten zondoffer voor uwe verzoeninge naderen. 23. Dit alles zult gy naderen; 'buiten het ochtend-brandoffer, het welk een geftadigbrandoffer is. 24. Het zelve zult gy zeven volgende dagen doen: het ftrekt tot fpys- en welriekend vuuroffer voor den HEERE; en zal, buiten het geftadig brandoffer, met zyn drankoffer genadert worden. 25. De zevende dag zal u ook tot heilige faamenroeping zyn, waarop gy geen dienstwerk zult verrichten. Men zegt tfotyh tt?Hp en vervolgens nwt biadz. 153. ywA SOI bladz. 219. en terwyl de Boeken Mojis naar de Echal gebragt worden zegt men *hbTV bladz. 223. 5 5  Jef: VI. 282 Ochtend Gebed voor de Middendagen Men zegt tihyb ttfHp Hyisn Sin1? ?pi£ 8YGEVOEGT GEBED VOOR DE MIDDENDAGEN. Men zegt 't begin van de Amida bladz. 25. tot TüHpJ bladz. 26. en men vervolgt aldus : *ip 6, HEERE onze God! de Engelenfchaare welke den Hemel bewoont, en Uw Volk Israël hier beneden vergadert, wyden U de kroon (des Oppergebieds) en noemen U gezaamentlyk driemaal Heilig, volgens het woord door Uwe Godstolken uitgelproken : 3. De Een riep den andere, zeggende: De Gemeente zegt: Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Voorleezer zegt: Zy die tegen hen overftaan, looven zeggende :  yan het Feest der Ongezuurde brooden. 283 De Gemeente. 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Ezcch: III. Gods. De Voorleezer. lp Uwe Heilige woorden ftaat aangetekent: De Gemeente. 10. De HEERE zal in eeuwigheid regee- pncXLVI. ren, Uwe God, 6 Zion! in alle gedachten beftaan, Halelujah! ump nna Gy en Uwe Naam zyt Heilig; het Heilig Ifraël looft U dagelyks, [daar Gy een Heilige en Almachtige God zyt.] Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Heilige God. Men vervolgt van umfD fllut bladz. 206. tot het einde van de Moesfaph, gelyk op bladz. 2 n , aangeweezen word, uitgezonden dat men niet zegt: heerlyken dag van heilige faamenroeping : maar alleen dag van heilige faamenroeping. bipm ttfHp Wyders Pf. CVII. bladz. 7. en san nsVïï? «n» fc'Hp.  284 Ochtend Gebed voor de Middend. en& mp Pf:XXVII. 14. Verfterkt uwe herten, zyt onvertzaagt, en vertrouwt op den HEERE. 1. Sam: II. 2. Niets is zo heilig als de HEERE: geen toeverlaat is 'er dan onze God. Pf: XVIII. 32- Wat> ö God! is by U te vergelyken; op wiens kracht dan op de Uwe kunnen wy vertrouwen ? Men zegtWrkï bladz. 212, tot het einde van het Ochtend Gebed: uitgezonden dat men vóór nxnn xvhy biadz. 41. -era bladz. 18. zegt.  man jpi te ijnbn Sin1? nrua MIDDAG GEBED VOOR DS MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DERONGEZUURDE BROODEN. Men leest het Middag Gebed bladz. aij.totp'X1?$y\ bladz. 219. vervolgens tihvyh Vip en de Amida bladz.2,s3})2pr\nW~ipPf. CXIV. bladz. 39. Nm aabu? «n* »np nisan jn bv rïni roff1? nwjr AVOND GEBED VOOR DEN INGANG VAN SABBAT, GEDUURENDE DE MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. trb niata ï. -P^falm Davids. Gy kinderen der machtigen ! wilt den HEERE roem en zegepraal toefchryven. Pf: XXIX.  185 Avond Gebed vOór dén ingang van. 2. Erkent de Eer Zyns Naams: buigt u in Zynen luisterryken Tempel voor Hem neder. 3. Zyne Stemme gebied over de wateren: die God der Eere verwekt de (hevige) donderdagen, en heerschtover de vloeden. 4. Zyn Gebod is oneindig in Macht en Heerlykheid. 5. Zyn bevél verbryzelt de cederen en verflaat de zwaarfte boomen van het woud Libanon : 6. Als kalveren doet Hy ze huppelen, en Libanon en Syrion als de jonge eenhoorn (oplpringen.) 7. Gods Alvermogen blaakt in (fchitterende) vlammen. 8. Zyne Oppermajesteit doet de woestynen beeven , en veroorzaakt zelfs eene fidderingin Kades' wildernisfe. 9. Door Zyne voorzorg doet Hy de hinden' haare jongen werpen, en de lichtftraalen de duistere boschaadjen doordringen: alles kondigt in Zyn Heiligdom Zyne Godheid aan. 10. Van Zynen Glorietroon aanfehouwde Hy den.Zondvloed: Zyn oppergebied verduurt de eeuwen. 11. De HEERE zal Zyn Volk de kracht toezenden, en het met den vrede zegenen. Myne Geloofsgenooten! laat ons gezaamentlyk den Rustdag te gemoet treeden: laaten wy ons bereiden den Sabbat te vieren. Daar de HEERE, wiens Naam en Weezen  'Sabbat^geduurende deMiddend. enz. 28ƒ Een is, en wien alle eerbied, luister en lof behooren, ons in één enkele Godfpraak het waarneemen en herinneren van dien Gedenkdag bevolen heeft. Ja laat ons den Sabbat te gemoet treeden: den Sabbat eene bron van zegen, zedert de aloudheid ingeftelt; praaiende offchoon na het fcheppingswer.< gebooren, als eerfteling in Gods voorbefchikking. Koninglyke Stad, Zetel des Heiligdoms ! verhef u, Jerufalem! rys op uit uwe verwoesting: tyds genoeg hebt gy in hettreurdal doorgebragt, voorzeker de Algoedheid zal zig ipoedig over u erbarmen. Reinig u van het ftof dat u bezoedelt, verder u met prachtig gewaad, daar de tyd reeds genaakt dat Uw verdrukt volk, door de komst des Bethlehemmers Jesfes*zoon, de verlosfing zal erlangen. Ontwaak uit uwe fluimering, verhef u en zegepraal ! een heerlyke zon daagt (uit de kimme;) verwyder den flaap en hef eenen lofzang daar de luister des HEEREN zig over u verfpreid. Word niet fchaamrood noch bloos niet: waarom zyt gy neêrdachtig, waarom van fchrik bevangen ? uwe ballingen zullen weder door u befchut worden, en op uwe puinhoopen een nieuw Zion ftichten. Als dan zullen uwe vyanden gevelt, en zy die u wilden verflinden verwydert worden; als dan zal de barmhertige God zig in u, als een minnaar in het voorwerp van zynen liefdegloed , verheugen.  a88 Avond Gebed voor den ingang vatt Gen: II. Wyd en zyd zult gy in voorfpoed toenee* men en den lof van' 't Alvermogen alomme uitbreiden : en wy, door de nadering van Peres' Telg verée'nigt, zullen ons aan vreugde en juichgefchal overgeeven. ó Rustdag, kroon des volks,- genaak ia vrede; verfchyn met blydfchap en vergenoegen ! zy welkom, Sabbat, als eene gewenschte bruid in den kring der geloovigen, het dierbaar Israëli Men zegt Itjjlt '31 *1ÖM bladz. 212. en prnt&np. Pf.- xcn. én XCIII. bladz. 5. t*Wl ^"tp en 1313- Men leest het Avond Gebed bladz. 19. tot hïha rf?i« bladz. 24. en het begin der Amida tot pin rtflN bladz. 255. en vervolgens: nnp nnx Ter eere van Uwen (Goddelyken) Naam hebt Gy den zevenden dag, het einde van 'fi Scheppingswerk , geheiligt, en boven alle tyden verheerlykt, volgens de woorden Uwer H. Wet: 1. Hemel, Aarde en gantsch hun heir wierden volbragt. 2. God voltooide op den zevenden dag het werk dat Hy gefehapen had; en rustde op den Sabbat na al het Scheppingswerk. 3. Hy zegende en heiligde dien zevenden dag, dewyl Hy ruste na al het werk, dat Hy gefehapen had, om het te doen beftaan,  Sabbat, geduurende de Middend. enz. 289 Dat zy die den Rustdag vieren en dien als eenen heugelyken dag aanmerken, zig verblyden in Uwe Opperheerfchappye. Het volk dat den zevenden dag eerbiedigt, erlange door Uw Heil de verzadiging en vergenoeging : want Gy, (ó God!) fchepte behaagen, dien (Rustdag) te heiligen, en ter gedachtenisfe van 't Scheppingswerk , den Eernaam van wenfchelykfte der dagen te fchenken. 6 Onze en onzer vaderen God! het vieren van onzen Rustdag zy U aangenaam .- heilig ons door Uwe Geboden; gun ons een aandeel in Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid; verbly onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons herte, op dat wy U in waarheid mogen aanbidden, ó HEERE onze God! Uwe H. Rustdag verftrekke ons ten erfdeel in liefde en welgevallen; ja gantsch Israël welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere eenpaariglyk den Sabbat, met (dien dag) in ruste door te brengen. Gezegent zyt Gy, è HEERE! die den Sabbat heiligt. Men vervolgt van TVil bladz. 260. tot het einde der Amida bladz. 264. bladz. 35. bnpnn vip en jöw pya Pfi CXIV. en men eindigt het Gebed gelyk de avonden der Hoogtyden;  Exc.XXXI 290 Ocht. Gebedvoor Sabbat, geduurende rororun hu nmrw1? nnrwr OCHTEND GEBED VOOR SABBAT, GEDUURENDE DE MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. Men leest het Ochtend Gebed der Hoogtyden van bladz. 101. 't eind van bladz. 178. en de Amida bladz. 253. tot pin HHS* J/arfz. 255. uitgezonden dat men op bladz. T40. a*m P/a/m ra» den Hoogtyd niet zegt. nisa n»»> Mofes verblyddc zig met zyn gelukkig aan* deel, daar Gy hem tot Uwen getrouwen dienaar beroepen, en zyn gelaat met eenen glansryken ftraal verciert hebt, toen hy voor U op den berg Sinaï verfcheen en Gy hem de twee fteene tafelen, waarop het Gebod van den Sabbat uitgehouwen was, overleverde. In Uwe H. Wet is aangetekent s 16. De kinderen Ifraëls zullen den Sabbat vieren, om dien Rustdag tot een verbond onder hunne geflachten te onderhouden. 17. Dit ftrekt tot een eeuwig teken tusfchen My en de kinderen Ifraëls; want in zes dagen fchiep de HEERE Hemel en Aarde, en op  de Middendagen van het Feest der enz. 291 den zevenden het werk volbragt hebbende genoot Hy de rust. ö HEERE onze Oppervorst! Gy hebt deezen Rustdag den heidenfchcn volkeren niet voorgefchreeven, den afgodendienaars niet deelachtig gemaakt, noch den onbefneedcne deeze ruste doen genieten: maar alleen aan Uw Volk Ifraè'1, het nagedacht Jacobs het welk door U verkooren is, hebt Gy dien met liefde gefchonken. Dat zy die den Rustdag vieren ën dien als eenen heugelyken dag aanmerken zig verblyden in Uwe Oppcrhecrfchappy. Het volk dat den zevenden dag eerbiedigt erlange door Uw Heil de verzadiging en vergenoeging: want Gy, (ö God!) fchepte behaagen dien (Rustdag) te heiligen, en ter gedachtenisfe van het Scheppingswerk, den Eernaam van wenfchelykfte der dagen te fchenken. ö Onze en onzer vaderen God! het vieren van onzen Rustdag zy U aangenaam: heilig ons door Uwe Geboden; gun ons een aandeel irt Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid; verbly onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons herte op dat wy U iri waarheid mogen aanbidden, ö HEERE onze God! Uwe H. Rustdag verftrekkeons ten erfdeel in liefde en welgevallen; ja gantsch Ifraël welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere eenpaafiglyk den Sabbat, met (dien dag) in ruste door te brengen. Gezegent zyt Gy, ó HÈÈRE! die den Sabbat heiligt. Men vervolgt van ÏTt) bladz. a 60. tot het einde der Amida T 3  Exod: XXXIII. 292 Ocht. Gebed voor Sabbat, geduurende bladz. 264. Men leest de bbn Halel bladz. 183. en men vervolgt het Gebed gelyk dat der Hoogtyden tot dat de Boeken Mofts uit de Echal genomen zyn. De Voorleezer roept zeven mannen by het teezen van de volgende Afdeeling van het eerfte Wetboek, 12. Mofes zeide tot den HEERE: zie Gy fpreekt tot my: voer dit Volk opwaarts; doch Gy hebt my niet bekent gemaakt wien Gy nevens my zult afvaardigen. Gy hebt ook gezegt: Ik heb u zeiven verkooren, gy die genade by My verworven hebt. 13. Dan nu, zo my deeze gunst ooit gebleeken is, ei! doe my Uwe wegen bekent zyn, op dat my (Uwe Heerlykheid) geopenbaart worde; en ik wyders Uwe genade waardig blyve. Overweeg dat dit Volk het Uwe is. 14. De HEERE antwoordde: Ik zelfs zal u geleiden en u rust doen genieten. 15. Mofes hernam: zo Gy zelfs ons niet geleid, doe ons dan van hier niet optrekken : 16. Want waar door zoude het bewust zyn dat ik en Uw Volk bchaagen by U verkreegen hebben, dan wanneer Gy zelfs ons geleid; hier door zal ik, hier door zal Uw Volk boven alle' volkeren der Aarde op het heerlykst onder; fcheiden worden. *  de Middendagenvanhet Feest der enz. 293 17. De HEERE fprak wyders tot Mofes: deeze zaak welke gy voorgedraagen hebt, zal Ik insgelyks verrichten, daar gy gunst voor Myn Aangezicht verworven hebt, en gy zeiven door My verkooren zyt. 18. (Mofes) zeide: Ei! doe my Uwe Heerlykheid aanfchouwen. 19. De HEERE zeide : Ik zal Myne Genade, over u uitbreiden, en u den Naam des HEEREN aankondigen; Ik zal, dien Ik gunstig ben, begunstigen, en dien Ik toegedaan ben met barmhertigheid bejegenen. ^ 20. Wyders zeide God: gy zult Myn Aanfchyn niet befchouwen : want voorzeker geen mensch kan My aanzien en in het leeven biyven. si. De HEERE zeide: zie hier heb Ik eene (verzekerde) plaats (voor u) en gy zult op de rots vertoeven. 22. Het zal zyn als Myne Heerlykheid voorby trekt, dan zal Ik u in de holte der rotfe bergen, en geduurende Myn heenzweeven zal Myne (Goddelyke) hand u overdekken. 23. Ik zal deeze (Goddelyke) hand te rugge houden en gy zult Myne Heerlykheid van achteren befchouwen : doch geenzins Myn Aangezicht zien.^ 1. De HEERE zeide tot Mofes : houw u twee fteene tafelen gelyk de voorigen, en Ik zal 'er de woorden op fchryven, welke op de eerfte tafelen, die gy gebroken hebt, geweest zyn. 2. Zy bereid in den rfiorgcnftond, wan-» T S Exod: XXXIV.  294 Ocht. Gebedvoor Sabbat, geduurende neer gy op den Berg Sinaï zult klimmen en My aldaar op den top des bergs afwachten. 3. Niemand klimme met u, noch niemand Worde op den gantfehen berg vernomen, zelfs dat geen groot- noch kleinvee tegen over den zeiven weide. ^ 4. Mofes hieuw dan twee fteene tafelen gelyk de eerfte.- rees op by den dageraad, beklom den berg Sinaï gelyk de HEERE hem bevolen had, en nam de twee fteene tafelen in de hand. 5. De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. 6. De HEERE hem voorbyzweevende riep : HEERE, HEERE, Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waarachtig Opperweezen; 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden, vergeevende misdryven , wederfpannigheid en zonden, (de bekeerlingen) bcvrydende, (de ftrafwaardigen) geenzins ontfchuldigende, rechtende de misdryven der vaderen by de kinderen, kindskinderen, tot het derde en vierde geflacht. S. Mofes boog zig plotfelyk ter aarde neder en zeide: 9. Myn God! zo ik nu genade voor Uw Aanfchyn verworven heb, het behaage U dan, U in het midden van ons te vervoegen; want het is een hardnekkig volk. Vergeef dan onze wederfpannigheid en misdryven, en neem ons aan in Uwe Befcherming. *  deMiddendagen vanhet Feest der enz. 295 10. De HEERE zeide: Ik ftaaf een Verbond : ten overftaan van gantsch uw Volk zal Ik wonderen verrichten, welke voor het gantfche Aardryk en voor alle Volkeren nooit gebleeken zyn; en al het Volk, waar onder gy u bevind, zal de vrecfelyke werken welke Ik door uwe tusfehenkomst zal verrichten, gadeflaan. 11. (Israël!) betracht het geen Ik u heden beveel : Ik zal de Emory ten, Hetyten, Pherifyten, Mevyten en Jebufyten van voor u verdryven. 12. Zy dan aandachtig dat gy met de inwooneren des lands, waar gy naar toe trekt, geene verbintenisfe aangaat, op dat zy u niet tot eenen valftrik worden. 13. Maar hunne altaaren zult gy vernielen, hunne ftandbcelden verbryzelen, en de (door hen aangebeden) boomen ncderhakken. 14. Gy zult u voor geen vreemde goden nederbuigen: daar de HEERE, Wiens Naam Yveraar is , een yverzuchtig God is. 15. Gaa dan met de inwooncren des lands geene verbintenisfe aan, op dat als zy aan hunne goden verknocht zyn, hen offerbanden toewyden en u nodigen om van hunne offerfpys te genieten; 16. Dan zond gy hunne dochteren tot uwen zoonen neemen; en deeze dochteren aan hunnen afgodendienst verknocht , zouden uwe zoonen tot dezelve dwaaling vervoeren. 17. ücenerlei foort van afgoden zult gy voor u maaken. 18. Neem het Feest van Ongezuurde broo- T 4  296 Ocht. Gebed voor Sabbat, geduurende den waar: zeven dagen zult gy, volgens Myn gebod, Ongezuurt brood eeten ten beftemde tyde in de maand der lente, want in dezelve zyt gy uit Egypten getoogen. 19. Alle eerfte vrucht der baarmoeder is aan My, als mede het mannelyke-eerstgeworpene van groot- en kleinvee onder uwe kudde. 20. De eerstgeworpenen der ezelen zult gy met een lam vrykoopen: doch indien gy die niet vrykoopt zult gy ze den nek doorbreeken; alle uwe eerstgeboorene zoonen zult gy vrykoopen, en voor My niet ledig verfchynen. * 21. Zes dagen zult gy werken en op den zevende rusten; zelfs het ploegen en maaijcn ftaaken. 22. Het Feest der Weeken zult gy vieren, ten tyde der eerftelingen van den tarwenoogst; en ook het Feest der Inzaamelinge by het eindigen des jaars. 23. Driemaal 's jaars zal al het mannelyk geflacht onder u, voor den Opperheerfcher, den God Ifraëls, die het eeuwig weezen is,, ver-* fchynen. 24. Wanneer Ik de Volkeren van voor u verdreeven, en uwe grenzen uitgebreid zal hebben, zal niemand uw land begeeren, terwyl gy optrekt om driemaal 's jaars voor den HEERE uwen God te verfchynen. 25. Gy zult het bloed van Myn Paaschlam by het gezuurt brood niet naderen, noch hee fmeer des Paaschofters tot den ochtend laaten overblyven. . 26. De eerftelingen der. vruchten uws lands  'ie Middendagen van het Feest der enz. 297 zult gy in den Huize des HEEREN uwen God brengen; en geen bokje in de melk zyner moeder kooken.' Men zegt übtyb Vip en den Maphthier word geroepen by de Afdeeling; van het tweede Wetboek Deeze is dezelve der vier Middendagen, zie bladz. 281. Men zegt übiyb Vip mtssn Haphthara. •>by nrvn 1. Door Goddelyke ingeeving trok ik in het midden der valeye welke met (doods-) beenderen gevult was. 2. Ik trok alömme over dezelven, die in groote menigte in dc valeye gevonden wierden en gantsch uitgedroogt waren. 3. (De HEERE) fprak tot my: gy menfchenkind! denkt gy dat deeze beenderen herleeven kunnen ? ik antwoordde : HEERE God! Gy weet het. T 5 Ezcch: XXXVII.  298 Och, Gebed voor Sabbat, geduurende 4. (De HEERE) fprak my verders : wil een Godfpraak over deeze beenderen uiten; fpreek tot hen: gy verdroogde beenderen ! hoort het bevel des HEEREN. 5. Aldus fpreekt dc HEERE God tot deeze beenderen: Ik zal u eenen geest ingeeven en verleevendigen; 6. U zenuwen en vleesch doen aanwasfen, met eene huid overdekken en u eenen geest inblaazen, waar door gy herleeven en weeten zult dat Ik de HEERE ben. 7. Ik volbragt het geen my bevolen was: en terftond na het uiten der Godfpraakc, vernam ik een groot gedruis; de beenderen naderden elkander en vervoegden zig by een. 8. Ik zag 'er dan zenuwen en vleesch aanwasfen, en ze met huid bekleeden: doch zy waren noch niet bezielt. 9. God fprak tot my: beveel den geest, beveel gy menfchenkind! en zeg tot denzelve: aldus fpreekt de HEERE God : gy zielen! vergadert u uit de vier Waereldsdeelcn, en bezielt deeze dooden, op dat zy herleeven. 10. Ik volbragt het geen my bevolen was: zy wierden bezielt, zy herleefden en ftonden op , een gantsch leger uitmaakende. 11. De HEERE zeide tot my: gy, menfchenkind.' deeze beenderen ftrekken tot voorbeeld aan alle Ifraëlytcn dewelke uitroepen: onze beenderen zyn verdroogt, onze hoop is verdweencn, daar is geene uitkomst meer voor ons. 12. Hierom, voorzeg en verkondig hen:  de Middendagen van het Feest der enz. 299 jndiervoegen fpreekt de HEERE God: ziet Ik zal uwe graven openen, ö Myn Volk! en u doen verryzen; Ik zal u naar den lande Ifraëls geleiden. 13. Als dan, wanneer Ik uwe graffteeden geopent zal hebben en gy herleeven zult, zal het u openbaar zyn dat Ik de HEERE ben, (gy,) Myn (verkooren) Volk! 14. Ik zal u door Mynen geest bezielen en gy zult herleeven; Ik zal u in uw Land eene (eeuwigduurende) ruste doen genieten; dan zult gy overtuigt zyn, dat Ik de HEERE ben, die gefproken en alles volbragt heb. Dit is het woord des HEEREN. Het Gebed word vervolgt van "Vhity bladz. 195. en geëindigt gelyk de Hoogtydsdagen, uitgezonden dat men in de *)Slö Moefaph niet zegt: heerlyken dag van heilige faamenroeping: maar alleen : dag van heilige enz.  3©o Midd. Gek voor Sabbat, geduurende nmn jn *m rifti ratf? nrua MIDDAG GEBED VOOR SABBAT, GEDUURENDE DE MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. Men leest het Middag Gebed der Hoogtyden tot de Amida, welke men leest van het begin derzelve op bladz. 253. tot pin nnx bladz. 255. en vervolgens. (ó HEERE!) Gy zyt Een, Uv/e Naam is Een; onder alle volkeren des Aardbodems is 'er geen als Uw Volk Israël, een voortreffelyk cieraad en eene kroon des heils. Gy hebt Uw Volk eenen H. Rustdag gefchonken: op dien dag verblydde zig Abraham, Ifaac juichte van vreugde, Jacob en zyne nakomelingen genoten de rust: eene vrywillige rust van liefde, eene rust van waarheid en geloof, eene rust van vreugde en ongeftoorde zekerheid, ja eene volmaakte rust daar Gy zelfs welgevallen in hebt gevonden, ó Mochten Uwe kinderen ondervinden en erkennen dat deze rust van U voortfpruit, en ze alleen belteeden om Uwen Naam te heiligen.  de Middendagen van het Feest der enz. 301 A Onze en onzer vaderen God! het vieren van onzen Rustdag zy U aangenaam : heilig ons door Uwe Geboden; gun ons een aandeel in Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid; verbly onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons herte op dat wy U in waarheid mogen aanbidden, ó HEËRE onze God! Uwe H. Rustdag verftrekke ons ten erfdeel in liefde en welgevallen; ja gantsch Israël welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere eenpaariglyk den Sabbat, met (dien dag) in ruste door te brengen. Gezegent zyt Gy > ó HEERE ! die den Sabbat heiligt. Men vervolgt van TV£l bladz. 260. tot het einde der Amida bladz. 264. bnpnn wnp Pf- cxiv. bladz. 39. whv arv wnp en mw1? w-p bladz. 41.  Pf; XCL 302 Gebed voor den uitgang van Sabbat± iraan sn hu rirïi nap "aam GEBED VOOR DEN UITGANG VAN SABBAT, GEDUURENDE DE MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. Men leest het Avond Gebed, gelyk dat van de Middendagen bladz. 250. tot bspnn tynp »n p/aa» van we/fee U?Hp gezegi jj'ord.- en vervolgens: b»ö» 'plfil 15. Ik zal hem eenen overvloed van dagen vergunnen, en hem Myn Heil doen erlangen. Men leest Vfp HMNl Waaz. 220. i/arfz. 222. bapnn wnp e« J2a de Omergefe/f je hebben, vervolgt men: pna tob Welk is het gevoelen onzer heeren? Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! die de vrucht des wynftoks hebt gefehapen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God,  geduurende de Middendagen van enz. 303 Meester van het Heelal! die de verfcheidenheid der welriekende kruiden hebt gefehapen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze Go'd, Meester van het Heelal! die het licht des vuurs hebt gefehapen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God,' Meester van het Heelal! Gy die het gewyde van het ongewyde, en het licht van de duisternisfe hebt afgefcheiden; Israël van de andere volkeren, en den zevenden dag van de zes werkdagen hebt afgezondert. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die het gewyde van het ongewyde afzondert. Men leest Ps.- CXI F. bladz. 30. *öi itïïv Mn' ï?np en i3in en ravb w?y bladz. 41.  jjo4 Ochtend Gebed vóór dén zevenden dag mm :n hu nrh mrw O Ex: XIII. OCHTEND GEBED VOOR DEN ZEVENDEN DAG VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. Men leest het Ochtend Gebed van bladz. 101. tot bladz. 195. Afdeeling van het eerste Wetboek. 17. Wanneer Pharao het volk (Israël) heenzond, wierd het door God langs het land der Philistynen, fchoon het naby gelegen was, niet gevoert; want God zeide: (het is uit vreeze) dat het volk, door eenen kryg aangevallen , zig niet berouwe en weder naar Egypten trekke. 18. Hierom deed God het volk eenen omweg door de woestyne der Schelfzee neemen. De kinderen Israëls toogen gewapent uit Egypten. 19. Mofes nam de beenderen Jofephs met zig, want hy had den kinderen Israëls met eede bezwooren, zeggende: de HEERE zal u voorzeker bezoeken, en gy zult myne beenderen met u van hier heenvoeren. 20. Zy trokken van Sucot en legerden te Etam aan het eind der woestyne.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 305 2r. De HEERE ging des daags vóór hen met eene wolk-colom om hen langs den weg te geleiden; en des nachts met eene vuur-colom om hen te verlichten, op dat zy geftadig hunne reize konden voortzetten. 22. Ook onttrok Hy de wolk-colom des daags, noch de vuur-colom des nachts van voor het Volk niet. * 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 2. Spreek tot den kinderen Israëls, dat ze terug-keeren en vóór Pie-hachirot legeren, en zig tusfchen Migdol en de Zee , vóór Baal-fephon, het welk tegen over de Zee ligt, nederzetten. 3. Dan zal Pharao voorzeker vermeenen dat de kinderen Israëls in het land verdwaalt, en door de woestyne ingeflooten zyn. 4. Ik zal 't gemoed van Pharao verharden en hy zal ze achterjaagen. Ik zal door Pharao en door gantsch zyn heir eere verkrygen; en dc Egyptenaar zal weeten dat Ik de HEERE ben. (Het volk Israël) volbragt het. 0 5. Als nu den vorst van Egypten aangebragt wierd dat het Volk gevlucht was, berouwde het Pharao en al zyn Volk; wat hebben wy gedaan, riepen zy! dat wy Israël, door het heen te zenden, van onzen dienst ontheven hebben! 6. Hy vervaardigde zyne veldkar en nanl zyn volk met zig; 7. Als ook zes honderd uitgeleezene legerwagens, en alle Egyptifche rytuigen; allen hadden zy hunne Oversten. V Ex: XIV.  306 Ochtend Gebed voor den zevenden dag 8. De HEERE verfterkte het hart van Pharao koning van Egypten;' de vorst achtervolgde de kinderen Israëls: doch zy trokken reeds door eene grooter macht uit. ^ g. Gantsch Egypten, Pharaös paarden, wagens, ruiters en heirbenden joegen hen na, en bereikten hen aan den oever der Zee, by Pie-hachirot tegen over Baaï-fephon gelegen. 10. Als Pharao nu (zyn leger) deed naderen, de kinderen Israëls opzagen, en de Egyptengaren achter hen vernamen, wierden zy door groote vreeze bevangen: en riepen met angst den HEERE (tot byftand) aan. 11. Zy zeiden tot Mofes: hoe! was Egypten van graflieden ontbloot, dat gy ons (hier) in de woestyne doet fneeven; wat hebt gy ons toegebragt met ons uit Egypten te doen trekken ? 12. Is dat niet het geen wy u in Egypten voorhielden? zeggende: onthoud ons niet dat wy Egypten dienen, daar het ons beter is den Egyptenaar dienstbaar te zyn, dan in de woestyne om te komen. 13. Vreest niet, antwoordde Mofes tot het Volk, zyt ftandvastig en aanfehouwt de verlosfinge welke de HEERE u op deezen dag zal doen erlangen; want gelyk gy heden den Egyptenaar aanfehouwt, zult gy hem nimmer weder zien. 14. De HEERE zal voor u ftryden en gy zult in ftilftand blyven. * 15- De HEERE zeide tot Mofes: waarom fmeekt gy My? beveel den kinderen Israëls dat zy voorttrekken.  vanhet Feest der Ongezuurde Irooden. 307 16. En gy! hef uwen ftaf, ftrek uwe hand over de zee en kloof haar, op dat de kinderen Israëls daar, door het drooge heen trekken. 17. Doch Ik zal het gemoed der Egyptenaaren verharden op dat zy hen achtervolgen; en Ik zal verheerlykt worden door Pharao en gantsch zyn heir, door zynen wagen en zyne ruiteren. 18. Als dan zal de Egyptenaar overtuigt zyn dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik My verheerlyk door Pharao, zynen wagen en ruiteren. 0 19. De Engel Gods die vóór het leger Israëls trok, begaf zig achter het zelve; insgelyks de wolk-colom welke vóórging, plaatfte zig mede achterwaarts. 20. Zy ftelde zig tusfchen het Egyptifche leger en dat van Israël; de wolk en donkerheid (des nachts) verduisterde het leger der Egyptenaaren: doch de vuur-colom verlichtte dien nacht aan Israël; zo dat op denzelven, beide de legers elkander niet naderden. 21. Mofes ftrekte zyne hand over de zee uit, en de HEERE deed de geheele nacht een feilen oostenwind ontftaan; de zee wierd droog, na dat de wateren geklooft waren. 22. De kinderen Israëls trokken 'er op het drooge door; de wateren verftrekten hen rechts en flinks tot eenen muur. 23. De Egyptenaaren joegen hen na en kwamen achter hen door de zee, met alle de paarden, wagens en ruitery van Pharao. 24. Het was by den dageraad, dat de HEERE het leger van Egypten de vuur- en wolk- V 2  go 8 Ochtend Gebed voor den zevenden dag colomme deed aanfchouwen: waar door het zelve in wanorde kwam. 25 Ook deed Hy de wielen van hunne wagenen afraaken, en hen bezwaarlyk voortfleepen; toen zeiden de Egyptenaaren: laat ons voor Israël vluchten, want de HEERE ftryd voor hen tegen ons. *fc 26. De HEERE fprak tot Mofes: ftrek uwe hand over de zee uit, op dat de wateren de Egyptenaaren, hunne rytuigen en paardvolk overftroomen. 27. Mofes deed aldus; in den ochtendftond keerde de zee weder tot haare voorige gefteltenisfe. De Egyptenaaren namen de vlucht voor dezelve; en de HEERE ftortteze in het midden der zee. 28. By het ftroomen des waters, overdekte het zelve de wagens, al het paardvolk, ja het gantfche leger Pharao's dat achter (Israël) in de zee trok; geen van hen wierd gefpaart. 29. De kinderen Israëls trokken op het drooge door dc zee; de wateren verftrekten hen rechts en flinks tot eenen muur. 30. Te dien dage verloste de HEERE, Israël van de Egyptifche overmacht, zo dat het zyne vyanden aan den oever der Zee verdronken zag. 31. Toen zag Israël de opperfte kracht welke de HEERE over de Egyptenaaren geoeffent had; en Israël vreesde den HEERE, ftelde zyn geloof in Hem, en in Mofes Zynen dienaar.  vanhet Feest der Ongezuurde brooden. 309 1. Mofes en de kinderen Israëls zongen toen ter Eere Gods 't volgend lofdicht. Den (roem des) HEEREN zal ik zingen, daar Hy tot zo hoog verheven is; paard en ruiter ftortte Hy in zee. 2. De HEERE is myne kracht en het voorwerp myner lofzangen: Hy wierd myn Verlosfer; Hy is myn God wien ik zal verheerlyken : ja myner vaderen God wien ik zal verheffen. 3. De HEERE, wiens Naam EEUWIGDU UREN D is, is de oorfprong aller dapperheid. 4. Pharaös wagens en geheel zyn leger heefc Hy onder de bruisfchende golven begraven ; de Egyptifche legerhoofden wierden door de Schelfzee verflonden. 5. De (ysfelykfte) afgronden verzwelgden hen, daar zy als fteenen in de kolken nederploften. 6. Uwe Goddel) ke Macht is ontzachlyk: ja deeze Goddelyke Macht verflaat den vyand. 7. Door de uitgeftrektheid Uws Alvermogens verdelgt Gy de geenen die zig tegen U verzetten; Gy doet Uwe gramfchap over hen blaaken en vernietigtze als ftoppelen. 8. Door Uwen hevigen wind wierd het water op een vergadert, de ftroomen opgeftapelt; ja de afgronden in de diepten der Zeebevroozen. 9. De vyand fprak: ik zalze vervolgen, achterhaalen en den buit deelen; myne ziele zal zig van hen verzadigen: Ik zal 't zwaard V 3 Exod:XV.  310 Ochtend Gebed voor denzevenden dag trekken, op dat zy door myne vuist uitgeroeit worden. 10. (Maar) door het opfteeken van den ftorm overdekte hen de Zee; zo dat zy gelyk lood, in geweldige waterplasfen zonken. 11. Wie evenaart U in kracht, 6 HEERE! wie kan Uwe Heiligheid gadeilaan! Gy die wonderen verricht, zyt gevreest van hen die U lofzingen. 12. Door het oeffenen Uws Alvermogens wierd den vyand verflonden : 13. Maar 't volk door U verlost, hebt Gy weldaadiglyk geleid, en voert het door Uwe (Hemelfche) kracht ter Zetel Uwer Heiligheid. 14. Op deeze maare fchrikten de volkeren: de inwooneren van Paleftina wierden van yzing aangedaan. 15. Edoms overften wierden verbaast: de machtige vorsten van Moab fidderden; ja de bewooner van Canaan fmolt (van druk). 16. Dat vreeze en angst hen overmeestere , dat zy door Uw machtig Oppergezag fpraakeloos gelyk fteen blyven, tot dat Uw verkooren volk zegepraale: dat volk, ö HEERE, dat aan U is! 17. Gelei en bevestig het op den berg Uwer Erfenisfe, welken Gy, ó HEERE! tot Uwen Zetel beftemt hebt; en tot Heiligdom door U zeiven opgericht is. 18. HEERE! in alle Eeuwigheid zult Gy het Oppergebied voeren. 19. Toen Pharaös paard met zynen wagen en ruitery in de zee kwamen, deed de HEERE de wateren der zee over hen ftorteüdoch  van het Feest der Ongezuurde brooden. 311 dc kinderen Israëls trokken door dezelve op het drooge. 20. De Prophetesfe Mirjam Aarons zuster nam de trom in haare hand; alle de vrouwen volgden haar met trommen en fnaarenfpel. 21. Mirjam herhaalde haar (den zang:) zingt (den roem) des HEEREN, daar Hy tot zo hoog verheven is; paard en ruiter Hortte Hy in zee. 22. Mofes deed (de kinderen) Israëls van de Schelfzee voorttrekken; zy trokken in de woestyne Surs, en gingen drie dagen door dezelve zonder water aan te treffen. 23. Zy kwamen te Mara: doch aldaar konden zy het water niet drinken dewyl het bitter was; hierom wierd deeze plaatfe Mara genoemt. 24. Het volk wierd oproerig tegen Mofes uitroepende: wat zullen wy drinken ? 05. (Mofes) fmeekte den HEERE, die hem een hout toonde, hy wierp het in 't water, welk zoet wierd. Aldaar ftelde God het volk inftellingen en rechten voor, aldaar beproefde Hy het, 26. En zeide.- indien gy de ftemme des HEEREN uws Gods aanhoort, het geen recht in Zyne oogen is betracht, Zyne geboden naarkomt en alle Zyne inftellingen waarneemt, zal Ik alle krankheden, waarmede Ik den Egyptenaar geftraft heb, van u afweeren : want Ik de HEERE uwe God ben uwe Heelcr. V 4  j 2 Sam: XXII. I [li kracht myns heils, myn heul en toevlucht; ja 312 Ochtend Gebed voor den zevenden dag Men zegt *Wt »*"lp. Afdeeling van het tweede Wetboek. Welke dezelve der Middendagen is, bladz. 281. en waar na men shyb «?np zegt. rrasn Haphthara. TH "QT1 1. David loofde den HEERE met het volgend gezang, ten dage dat hy door den HEERE van de macht zyner vyanden en die van Saul verlost wierd. 2. Hy fprak: de HEERE is myne rots, myn helper en verlosfer. g. Ik zal myne befcherming van den Herken God verwachten: Hy is myn fchild en de kracht myns heils, myn heul en toevlucht; ja myn behoeder die my van alle geweld bcvrydcn zal. 4. Met lof zal ik den HEERE aanroepen , die my over myne vyanden zal doen zegepraalen. 5. De angften des doods hebben my omvangen : een rot van wederfpannelingen heeft my verfchrikt. 6. Een hoop geweldenaars heeft my omringt en met doodelyke fchichten aangevallen. 7. In myne angstvalligheid heb ik my tot  "van het Feest der Ongezuurde brooden. 313 den HEERE gewend en mynen God aangeroepen; van Zyn glansryk verblyf heeft Hy myne ftemme verhoort, en myne jammerklagc is tot Hem gekomen. 8. De aarde wierd door eene felle .fchok ontroert, het gewelf der hemelen daverde, ja zy allen wierden hevig aangedaan, daar de HEERE in gramfchap blaakte. 9. Zyn toorn was gelyk een zwaare damp, eene alverflindende vlamme berstte van voor Hem uit; het Al wierd in een feilen gloed ontftoken. 10. God nederdaalende deed den Hemel buigen, en verfpreidde de duisternisfe onder Hem. 11. Hy beklom den Cherub, vloog heen en zweefde op de vleugelen des winds. 12. Rondsom Zyne wooningen vestigde Hy de duisternisfe, daar de wolken des Hemels, door t' zaamenbinding des waters, bclaaden waren. 13. Zyn heldere glans was gelyk het fchitteren van gloeijende vuurkoolen. 14. Van den Hemel deed de HEERE een feilen donder ontftaan, de Allerhoogfte deed alömme het gedruis hooren. 15. Hy wierp Zyne fchichten om (de vyanden) te verftrooijen; met Zyne blixemftraalen heeft Hy ze vernielt. 16. Door Gods gramfchap wierd het diep der waterkolken gezien: door Zynen blaakenden toorn wierd den afgrond ontdekt. 17. Van den Hemel heeft de HEERE my Zynen byftand gezonden, en my van veelvoudige waterftroomen bevryd. Y 5  314 Ochtend Gebed voor den zevenden dag 18. Hy heeft my van mynen fterken vyand, ja van de overmacht myner haateren verlost. 19. In mynen nood zyn ze my overvallen: doch de HEERE was myne hulp. 20. Hy heeft my uit mynen vernederden ftaat opgebeurt, en wyl ik Hem behaagde onderfteunt. 21. Volgens myne oprechtheid heeft de HEERE my vergolden, ja my volgens mynen onbevlekten handel beloont; 22. Daar ik myne fchreden naar Gods paden gericht heb, en nooit van Hem afgeweeken ben. 23. Alle Zyne rechten zyn 'my tegenwoordig , en van Zyne inftellingen heb ik my niet verwydert. 24. Myn gedrag was zuiver voor den HEERE, daar ik my van overtreedingen bewaart heb. 25. De HEERE heeft my volgens myne verdiensten , ja volgens myne zuiverheid jegens hem, beloont. 2 5. (ö HEERE!) Gy doet Uwe Goedertierenheid den oprechten blyken, de onbevlekte deugd vergeld Gy naar waarde. 27. Den zuivere van geweten is van Uwen byftand verzekert: maar de goddeloozen worden volgens hunne misdryven geftraft. 28. Het onderdrukt Volk (Israël) fehenkt Gy de verlosfing, en door Uwen oogwenk vernedert Gy den hoogmoedige. #i 29. 6 HEERE! Gy verftrekt my tot baake en verlicht my in duisternisfe. 30. Door U zal ik de krygsbenden doen  yan het Feest der Ongezuurde brooden. 31 s; vlieden, ja door den byftand myns Gods dc fterkfte muuren beklimmen. 31. Zyne wegen zyn volmaakt, ja des HEEREN Woord is zuiver; Hy ftrekt tot fchild aan allen die op Hem vertrouwen. 32. Wat is by den HEERE te vergelyken, welke kracht kan die van onzen God evenaaren ? 33. God, die in den ftryd myn byftand is, heeft my ylings het waare fpoor doen betreeden. 34. Hy doet myne voeten gelyk die der hinden fpoeden, en my veilige hoogten aantreffen. 35. Door Hem wierd ik in den kryg ervaaren , zelfs het fterkfte wapentuig wierd door myne handen verbryzelt. 36. Hy heeft my den fchild Zyns heils gefchonken , en het voorbeeld Zyner nederigheid heeft my verhoogt. 37. Eenen ruimen weg heeft Hy my doen betreeden, en myne kniën niet doen wankelen. 38. Ik heb myne vyanden vervolgt, ik heb ze verflagen, en ben niet wedergekeert dan na ze verdelgt te hebben. 39. Ik heb ze vernielt en overwonnen, zy konden zig niet opbeuren: maar bezweeken onder myne macht. 40. Gy hebt my tot den kryg verfterkt, en myne tegenftanders voor my vernedert. 41. Myne vyanden en haateren hebt Gy voor my doen vluchten, ik heb ze nedergeyelt.  316 Ochtend Gebed voor den zevenden dag 42. Zy zagen alömme, vruchteloos; zy fmeekten den HEERE: doch wierden niet verhoort. 43. Ik heb ze gelyk het ftof der aarde gemaakt, en als flyk der ftraaten verplet en verfpreid. 44. Van de tegenftreevers myns Volks hebt Gy my verlost en my tot opperhoofd van volkeren gefchikt; zy die my niet kenden hebben my hulde gedaan. 45. Vreemdelingen hebben zig (uit vreeze) valfchelyk aan my onderworpen, naauwelyks fprak ik, of wierd gehoorzaamt. 45. Zy fidderden en bezweeken in hunne verfchanzingen. 47. Gezegent zy den leevenden God myner fterkte, verheerlykt zy Hy, de Hoop myner verlosfinge. 48. Hy, die my wraak over myne vyanden doet erlangen, en ze onder myne macht doet nederbuigen. 49. Die my van myne haateren verlost, over myne opftanders doet zegepraalen, en my van geweldenaars bevryd. 50. Vooralle (deeze weldaaden,) ö HEERE! zal ik tTonder de volkeren looven, en ter eere van Uwen geduchten Naam pfalmzingen. 51. Gy zyt het, die het heil Uwer Heerfchappye vergroot, en eeuwig Uwen gezalfde Davids en zyn nagedacht met goedertierenheid behandelt.  Vttn het Feest der Ongezuurde brooden. 317 Het Gebed word vervolgt en geeindigt gelyk van bladz. 195. tot bladz. 215. nwn Ti hu w nvh nnro OCHTEND GEBED VOORDEN AGTSTEN DAG VAN HET FEEST DER ONGEZUURDE BROODEN. Men leest het Ochtend Gebed van bladz. 101. tot bladz. 195. Afdeeling van het eerfte Wetboek. (Indien het Sabbat is, word de Afdeeling alhier begonnen. *wyn luw 22. Gy zult ftiptelyk van den oogst van uw zaadgewas, welk hec veld jaarlyks voortbrengt, het tiende heffen. 33. Voor het Aangezichte des HEEREN uwen God, ter plaatfe daar Hy verkiezen zal Zynen Naam te vestigen, zult gy het tiende van uwe graanen, uwen most en uwe olie nuttigen; als mede de eerstgeworpenen van uw rund- en kleinvee, op dat gy ten allen tyde in Deutr: XIV.  318 Ochtend Gebed voor den agtften dag Deutr: XV. de vreeze voor den HEERE uwen God volhard. 24. Doch zo de weg u zo bezwaarlyk was dat die u beletde het tiende mede te voeren, door dien de plaats alwaar de HEERE uwe God verkooren zal hebben Zyn' Naam te vestigen, verafgelegen ware,en de HEERE uwe God u rykelyk gezegent had; 25. Als dan zult gy dit (tiende) tot gelde maaken, het onder uwe macht behouden, en ter plaatfe trekken alwaar de HEERE uwe God verkooren zal hebben. 26. Aldaar zult gy dat geld in al wat u begeerlyk is befteeden: zo in rund- als in kleinvee, in wyn, in fterke dranken, ja in al het geen waar uwe ziele naar haakt; aldaar ter plaatfe zult gy het, voor hét Aangezichte des HEEREN uwen God, nuttigen, en u met uw huisgezin vervrolyken. 27. Maar den Levyt die binnen uwe poorten is, zult gy niet verlaaten, dewyl hy geen aandeel noch erfenis onder u heeft. 28. Geduurende het derde jaar zult gy het tiende uwer inkomsten der drie jaaren afgezondert moeten hebben, en het in uwe wooningen laaten berusten; 29. Op dat als de Levyt welke onder u geen aandeel noch erfenisfe heeft, de nieuweling, de wees en weduwe die in uwe fteden woonen mochten aankomen, zouden kunnen eeten en zig verzadigen: voor het welk de HEERE uwe God u in alle uwe onderneemingen zegenen zal. ^ 1. Ieder zevende jaar zult gy eene Semita houden.  yan het Feest der Ongezuurde brooden. 319 2. Dit is het geen waar in de Semita beftaat: ieder fchuldeifcher die van zynen evennaasten iets in te vorderen heeft, zal het hem vryfchelden; hy zal zynen evennaasten noch zynen broeder niet maanen, dewyl dit jaar door den HEERE tot eene Vrylaatingt benoemt is. 3. Den vreemdeling kunt gy maanen: maar Van het geen gy (alsdan) van uwen broeder te vorderen hebt zult gy afftand doen. 4. Voorzeker onder u zal geenen benodigde gevonden worden: want de HEERE uwe God zal u in het land, het welk Hy u erfelyk zal doen bezitten, met Zyne zegening overlaaden. 5. Mits dat gy de ftemme des HEEREN uwen God ftiptelyk gehoorzaamt; en dit gebod het welk Ik u heden beveel naauwkeurig onderhoud. 6. Als dan zal de HEERE uwe God u volgens Zyne belofte zegenen; gy zult menig volk leenen: doch niet behoeven geleent te neemen; ook zult gy over veele volkeren, en geen over u, heerfchappye voeren. ^ 7. Indien in eene der fteden van het land, het welk de HEERE uwe God u geeven zal, zig eenig nooddruftige onder uwe broederen bevind, zult gy uw hert niet verfterken, noch uwe behulpzaame hand van hem onttrekken ; 8. Maar laat uwe hand milddaadig voor hem geöpent zyn, en voorzeker hem het nodige welk hem ontbreekt leenen. 9. Zyt bedacht dat uw hert nooit de fnoode wantrouw voede om te zeggen: het zevende,  320 Ochtend Gebed voor den agtften dag het jaar der Semita is naby. Dat gy dierhalven euvelgezind jegens den behoeftige zyt, op dat hy niet over u tot den HEERE uitkryte, en het u tot zonde aangerekent worde. 10. Voorzeker gy zyt verplicht hem te geeven , zonder dat daar door uw hert berouw hebbe; ter oorzaake hier van zal de HEERE uwe God u in alle uwe daaden en onderneemingen zegenen. 11. Doordien dat uw land niet van nooddruftigen ontbloot zal zyn, gebiede Ik u zeggende: gy zult uwe milddaadige hand uwen onderdrukten en benoodigden broeder, die zig in uw land bevind, toereiken. 12. Indien u eenige uwer geloofsgenooten van beider geflachten verkocht worden, zullen zy u zes jaaren ten dienfte ftaan: en in het zevende jaar zult gy ze vry van u terug zenden. 13. Doch hen vry terug zendende, zult gy ze niet ledig laaten vertrekken. 14. Den (laaf zultgy overlaaden van uw kleinvee , graan en most; van het geen waarmede de HEERE uwe God u gezegent heeft zult gy hem mededeelen. 15., Gy zult u herinneren dat gy in Egyptenland in flaaverny geweest zyt, waar van de HEERE uwe God u verlost heeft; hierom beveele Ik u heden dit gebod. 16. Doch zo het gefchiedde dat hy tot u zeide: ik zal u niet verlaaten, ik bemin u en uw,huisgezin, dewyl het my by u welgaat. 17. Dan zult gy eene els neemen, hem (daar mede) door zyn oor in de deur fteeken; en dus zal hy u tot het Jubeljaar dienen; ook zult gy uwe flaavinne insgelyks overlaaden.  van het Feest der Ongezuurde brooden. 321 18. Het verftrekke u tot geene fpyt wanneer gy hem vry van u wegzend, dewyl hy u zes jaaren dubbeld gedient heeft; waarvoor de HEERE uwe God u in alle uwe onderneer mingen zal zegenen.) ^ Indien het geen Sabbat is word de Afdeeling alhier begonnen. liaan b 19. Alle mannelyke ecrstgeworpenen welke onder uw groot- en kleinvee gewonnen worden, zult gy voor den HEERE uwen God afzonderen ; met die van uw grootvee zult gy niet ploegen, en die van uw kleinvee zult gy de wol niet affcheeren. 20. Ter plaatfe alwaar de HEERE uwe God verkooren zal hebben, zult gy en uw huisgezin het jaarlyks voor Zyn Aangezicht nuttigen. 21. Maar zo het eenige onvolmaaktheid heeft hef zy kreupelheid , blindheid of gebrek hoegenaamt, zult gy het voor den HEERE uwen God niet offeren. 22. In uwe fteden zult gyhet,'tzygyreinof onrein zyt, gelyk de ree en het hart nuttigen. 23. Doch van het bloed zult gy niet nuttigen , maar het gelyk water over de aarde uitftorten. «f? 1. Zyt de lentemaand indachtig: gy zult het Paaschfeest voor den HEERE uwen God vieren, daar de HEERE uwe God u des nachts X Deutr: XVI.  322 Ochtend Gebed voor den agtften dag in de lentemaand uit Egypten heeft doen trekken. 2. Gy zult het Pafcha voor den HEERE uwen God naderen: klein- en grootvee, ter plaatfe alwaar de HEERE verkooren zal hebben Zynen H. Naam te vestigen. 3. Gy zult daar geen gedeesfemt by nuttigen: maar zeven dagen ongezuurde brooden, brood der fmerte, daar by eeten; door dat gy met grooten haast uit Egyptenland getoogen zyt; op dat gy alle uwe levensdagen den dag gedenkt waarop gy uit Egypten toog. 0 4. Geduurende zeven dagen zal 'er in uw gebied geen zuurdeeg gevonden worden; en 'er zal van het vleesch het welk des nachts geflacht is, den anderen ochtend ( des Hoogtyds) niets overblyven. 5. Het zal u niet geoorlooft zyn het Pafcha in elke ftad, die u de HEERE uwe God gegeeven zal hebben , te flachten. 6. Alleenlyk ter plaatfe alwaar de HEERE uwe God verkooren zal hebben Zynen H. Naam te vestigen, aldaar zult gy het Pafcha in den namiddag flachten by zonneondergang, ten beftemde tyde dat gy uit Egypten getoogen zyt. 7. Gy zult het bereiden en eeten ter plaatfe alwaar de HEERE uwe God verkooren zal hebben, tot den volgenden morgen vertoeven, en als dan naar uwe tente te rug (kunnen) trekken. 8. Geduurende zes dagen zult gy ongezuurt brood eeten, en den zevenden dag is het een (Hoogtyd van) verblyf voor den HEERE u-  vanhet Feest der Ongezuurde brooden. 323 wen God, waar op gy geen werk zult verrichten. * 9. Zeven weeken zult gy tellen, van het begin van den (haver-) oogst zult gy zeven weeken beginnen te tellen. 10. Gy zult het Weekenfeest voor den HEERE uwen God vieren; een vrywillig offer zult gy naderen, volgens de HEERE uwe God u gezegent heeft. 11. Gy zult u voor den HEERE uwen God verheugen, gy, uw zoon, uwe dochter , uw Haaf, uwe flaavin, de Levyt die in uwe fteden woont, de nieuweling, de wees en weduwe welke onder u verkeeren, ter plaatfe alwaar de HEERE uwe God verkooren zal hebben Zynen H. Naam te vestigen. 12. Ook zult gy indachtig zyn dat gy in Egypten dienstbaar zyt geweest, en deeze inftellingen onderhouden en betrachten. 13. Het Huttenfeest zult gy zeven dagen waarneemen , by het inzaamelen uwer graanen en most. 14. Gyzult uwen Hoogtyd met vreugde vieren, gy, uw zoon, uwe dochter, uw Haaf, uwe flaavin, de Levyt, de nieuweling, de wees en weduwe welke in uwe fteden zyn. 15. Zeven dagen zult gy voor den HEERE uwen God feestvieren, ter plaatfe alwaar de HEERE verkooren zal hebben; dewyl de HEERE uwe God u in uwen oogst en in alle uwe onderneemingen gezegent zal hebben; en gy zult eene gemaatigde vreugd genieten, 16. Driemaal 's jaars zal al het mannelyk geflacht onder u voor den HEERE uwen God, X 2  324 Ochtend Gebed voor den agtften dag Jef: X. ter plaatfe alwaar Hy verkooren zal hebben ; verfchynen: op het Feest der Ongezuurde brooden, der Weeken en der Hutten; en gy zult voor den HEERE niet ledig verfchynen. 17. Een ieder zal naar zyn vermogen (zyne offerhanden) brengen, volgens den zegen waarmede de HEERE hem begunstigt zal hebben. Men zegt kV*?1? WHp en den Maphthier word geroepen by de Afdeeling van het tweede Wetboek, Welke dezelve van den voorigen dag bladz. 281.is: en waar na mentfW? Wip zegt. mtssn Haphthafa. ovn k$ 32. Nog heden (zeide Sancherib Koning van Asfyriën) kunnen wy te Nob ftand houden. Met verachting ftrekte hy zyne hand naar den berg Zion en naar de heuvelen Jerufafems uit. 33. Maar de HEERE der Heirfchaaren (heeft dit leger verflaagen) gelyk men met geweld eenen fterken boom ter neder houwt; den trotfen hoogmoed verbryzelt en de hoovaardi-, gen doen vallen. 34. Dit talryk volk zal vernielt worden gelyk men een dichtgewasfen bosch hakt; en de  van het Feest der Ongezuurde brooden. 323 bevelhebberen, offchoon in fterkte de ceders der Libanon gelyk., zullen nedergeflaagen worden. 1. Dan zal eene telg uit den ftam Jesfes voortkomen, en eene fpruit uit zyne wortelen bloeijen. 2. De geest des HEEREN zal daar op rusten: de geest der wysheid, der kennisfe, des raads, der dapperheid en der weetenfchap, en de vreeze des HEERE N. 3. De vreeze des HEEREN zal in hem,' gelyk de onfeilbaarheid des reuks, gevestigt zyn; hy zal geenzins door het gezicht noch door het gehoor richten. ' 4. Hy zal rechtvaardigheid jegens den nooddrufrigen oeffenen , en den nederigen met oprechtheid berispen; den booze zal door zyn woord ter nedergeflaagen, en doof de uitfpraak zyner lippen verdelgt worden. 5. Met gerechtigheid zal hy omgord, en de oprechte waarheid zal zyn gewaad zyn. 6. De wolf zal met het lam verkeeren, de tyger met de jonge geit vereenigt, en het kalf, de welp en het gemest vee te zaamen zyn dat een jonge knaap hen dry ven zal. 7. De koe zal met den beer weiden , te zaamen zullen zy hunne jongen voeden, en de leeuw zal zig gelyk het rundvee met hooi verzadigen. 8. De zuigeling zal zig by het addernesü vermaaken, en in het hol van eenen bafiliskus zal een jong-gefpeent kind de hand ftecken. 9' Zy zullen op den berg Myner Heiligheid geen kwaad bedryven noch verderf veroorzaaX 3 Jef: XL  326 Ochtend Gebed voor den agtften dag ken; want alle de inwooneren des Aardryks zullen met de waare vreeze Gods zo vervult zyn, als de wateren die den bodem der zee bedekken. 10. Op deezen dag zal den wortel Jesfes, die geftelt is tot baniere der volkeren , door allen verkooren worden; en, waar hy zig nederzet zal Eere zyn. 11. Ten zei ven tyde zal God voor de tweede maal Zyne macht doen blyken, ter verlosfinge van het overfchot Zyns volks het welk zig in Asfyriën, Egypten, Patros en Kus bevind ; alsmede in Elam, Sinear, Hamat en de eilanden der Zee. 12. Hy zal het tot teken onder de volkeren planten , de verftrooijelingen Israëls verzaamelen en de verfpreiden van Juda uit dc vier waereldsdeelen vergaderen. 13. De yverzucht Ephraims zal Hy afwecren en de vyanden Judas uitrooijen; Ephraim zal Juda niet benyden en Juda zal Ephraim niet tegenftreeven. 14. Westwaards zullen zy naar de Philiftynen heenfpoeden, te zaamen de volkeren van het Oosten verachten; Edom en Moab zullen door hen overwonnen worden, en de Ammonyten hen gehoorzaam zyn. 15. De H E E R E zal den inham der Egyptifche zee opdroogen, Zyne Goddelyke Macht over den Stroom uitbreiden en daar door de volbrenging Zyns Wils bewyzen, hem in zeven verdeelen, op dat men door het drooge heentrekke. 16. Het zal tot eenen geleiweg voor het  van het Feest der Ongezuurde brooden. 327 overfchot Zyns Volks het welk in Asfyriè'n overgebleeven was verftrekken , gelyk het voorheen aan Israël was, ten tyde des nittogts van Egyptenland. 1. Op deezen dag zult gy (ö Israël!) uit- Jef: XII. roepen: daar Gy my (rechtvaardig) geftraft hebt, ó HEERE! zal ik U looven; Uwe toorn is daar door van my afgeweeken en Gy hebt my vertroost. 2. Op den God myns heils zal ik vertrouwen en niet vreezen, daar de HEERE God myn kracht; en het voorwerp myner lofzangen is, en myn Verlosfer wierd. 3. Met vreugde zult gy het water uit de bron der gelukzaligheid putten. 4. Op deezen dag zult gy uitroepen: looft den HEERE, roept Zynen H. Naam aan, openbaart Zyne Goddelyke Werken onder de Volkeren en verkondigt alomme dat Zyn Naam hulpryk is. 5. Pfalmzingt den HEERE, daar Hy groote daaden heeft verricht: dit is het gantfche Aardryk bewust. 6. Gy inwooneren Zions! juicht en vervrolykt u, daar de Heilige Israëls groot in het midden van u is. Het Gebed word vervolgt van bladz. 195. en geeindigt op bladz. 215. X 4  Ex: XIX. 328 Ochtend Gebed voor den eerjlen dag wrov bv pron nrb trim OCHTEND GEBED VOOR DEN EERSTEN DAG VAN HET FEEST DER WEEKEN. Men leest het Ochtend Gebed van bladz. 101. tot bladz. 195. Afdeeling van het eerfte Wetboek. mm «nro ^ U In de derde maand na den uittogt der kinderen Ifraëls van Egyptenland, ten zeiven dage kwamen zy in de woestyne Sinai. 2. (Want) zy trokken uit Rephiedim en kwamen in de woestyne Sinai alwaar zy legerden : dus vertoefde Ifraël aldaar tegen over den berg. 3. Mofes fteeg den berg op tot God, van waar de HEERE tot hem riep, zeggende.(preek aldus tot den Huize Jacobs en verklaar den kinderen Ifraëls: * 4. Gy hebt gezien wat Ik den Egyptenaar gedaan heb, en hoe Ik u, (als) op wieken des Adelaars gedraagen,. tot My geleid heb. 5. Dan nu, indien gy Myne ftemme gehoorzaam zyt en Myne verbintenisfe in waarde houd, zult gy My, daar het gantfche Aardryk My toebehoort, boven alle volkeren tot eenen fchat verftrekken.  van het Feest der Weeken. 329 6. Ja gy zulc My tot een Ryk van Priesteren en tot een heilig Volk zyn. Dit zyn de woorden welke gy tot den kinderen Ifraëls zult uitfpreeken. * 7. Mofes kwam, riep de Ouderlingen des Volks en hield hen alle deeze woorden voor, welke de HEERE hem bevolen had. 8. Het volk antwoordde gezaamentlyk en zeide: al hetgeen de HEERE uitgefproken heeft zullen wy verrichten; en Mofes bragt het woord des volks voor God. 9. Wyders zeide de HEERE tot Mofes: zie Ik zal my in dc duisternisfe der wolke aan u openbaaren, op dat het volk My hoore als Ik tot u fpreck, cn u dus ten allen tyde geloof geeve. En Mofes verklaarde de woorden des volks aan den HEERE. 10. De HEERE zeide tot Mofes: keer weder tot het volk, bereid het voor heden en morgen, dat het zyne kleedercn wasfehe. 11. Het zy gereed op den derden dag, want als dan zal de HEERE voor het oog der gantfche gemeente op den berg nederdaalen. 12. Stel het Volk een perk rondsom den berg voor, zeggende: wacht u den berg te beklimmen noch zyn eind aan te roeren, want hy die denzelven aanroert zal gewis gedood worden. 13. Raakt 'er met de hand niet aan, want gy zoud voorzeker gefteenigt, of van boven ter neder geftort worden: het zy dier of mensch het zal het leeven derven: maar by het aanhouden van 't bazuingefchal zal een ieder bevoegt zyn den berg te beklimmen. % X 5  330 Ochtend Gebed voor den eerften dag £4. Mofes daalde van den berg, bereidde het Volk en het waschte zyne kleederen. 15. Hy zeide tot het Volk: weest bereid voor den derden dag en genaakt geene vrouwe. 16. Het was nu ten derden dage in den ochtend, dat 'er eene donderbui en blixem ontftont, een duistere wolk hing om den berg, een hevigdreunende ftem der bazuin» wierd gehoort, zodanig dat al 't Volk dat in het leger was door fchrik bevangen wierd. 17. Mofes deed 't Volk uit het leger trekken om Gode te gemoet te gaan; en het ftelde zig aan den voet des bergs neder. 18. De gantfche berg Sinai was louter rook, dewyl de HEERE 'er in het midden des vuurs op gedaalt was; zo dat zyn damp gelyk die van een oven opwaards rees, en hy deswegens ysfelyk trilde. 19. Ja de klank der bazuine nam toe tot eene ontzachlyke kracht. Mofes fprak, en de HEERE antwoordde met ftemme. ^ 20. De HEERE daalde op de kruin van den berg Sinai, en riep van den top des bergs Mofes, die opfteeg. 21. De HEERE zeide tot Mofes: daal neder en waarfchouw het Volk, dat het de bepaaling niet te buiten gaa om den HEERE aantefchouwen, waardoor veelen zouden omkomen. 22. En dat de Priesteren welke den HEERE naderen zig afzonderen, op dat God in hen geene inbreuk maake. 23. Mofes hield den HEERE voor: het Volk zal den berg Sinai niet kunnen beklim-  van het Feest der Weeken. 331 men, daar Gy ons gewaarfchouwt hebt zeggende: befchryf een perk rondsom den berg en heilig denzelven. 34. De HEERE zeide tot hem; trek neder, en gy zult met Aaron (weder) opklimmen : maar dat de Priesteren en het Volk toch niet doordringen om tot den HEERE te naderen, op dat in hen geene inbreuk gefchiede. 2 5. Mofes daalde neder tot het Volk en bewaarfchouwde het. 1. God fprak alle deeze woorden zeggende: 2. Ik ben de HEERE uwe God die 11 uit Egyptenland uit den diensthuize geleid hebbe. 3. Gy zult geen vreemde goden voor Myn Aangezicht hebben. 4. Gy zult u geene gefneeden beeld maaken, noch eenige gelykenisfe van het geen in den Hemel hier boven , neder op de Aarde en in het water onder de Aarde is. $. Gy zult u voor hen niet nederbuigen noch hen aanbidden, want Ik de HEERE uwe God ben een yverzuchtig God, rechtende de misdryven der vaderen by de kinderen tot het derde en vierde geflacht Myner haateren. 6. En bewys genade aan duizenden die My beminnen en Myne geboden waarneemen, 7. Gy zult den Naam des HEEREN uwen God niet ydel gebruiken, want de HEERE zat den geenen die Zynen Naam ydel gebruikt niet ongeftraft laaten. 8. Gedenk den Sabbatdag dat gy dien heiligt. 9. Zes dagen zult gy arbeiden en al uw werk doen, Ex: XX,  332 Ochtend Gebed voor den eerften dag 10. En den zevenden dag is het Sabbat voor den HEERE uwen God, alsdan zult gy geen werk doen, gy, uw zoon, uwe dochter, uw dienstknegt, uwe dienstmaagd, uw vee noch uw vreemde die binnen uwe poorten is. 11. Want in zes dagen heeft de HEERE Hemel, Aarde, Zee en al watzy befluiten gefehapen, en op den zevenden dag gerust; hier om heeft de HEERE den Sabbatdag gezegent en geheiligt. 12. Eer uwen vader en uwe moeder, op dat uwe dagen verlengt worden in het Land 't welk de HE ERE uwe God u geeft. 13. Gy zult niet dooden; gy zult geen overfpel begaan; gy zult niet fteelen; gy zult geene valfche getuigenisfe tegen uwen evennaaste uitfpreeken. 14. Gy zult het huis uws evennaasten niet begeeren; gy zult de huisvrouwe uws evennaasten niet begeeren: noch zynen dienstknegt, noch zyne dienstmaagd, noch zynen os, noch zynen ezel, noch iets van hetgeen uwen evennaaste toebehoort. 15. Al het volk vernam de donderbui, het blixemen, het bazuingcfchal en den rookenden berg: en op dit aanfehouwen beefde het, en bleef van verre liaan. 16. Het zeide tot Mofes: fpreek gy met ons, en wy zullen toehooren: maar dat God met ons niet fpreeke op dat wy niet fterven. 17. Mofes antwoordde tot het Volk: zyt niet bevreest, want tot uwe beproevinge is God verfcheenen, op dat Zyne vreeze over u, ruste en gy niet tot zondigen overgaat.  van het Feest der Weeken. 333 18. Het Volk hield zig op eenen afltand en Mofes genaakte de zwaare duisternisfe alwaar de Godheid zig bevond. 19. De HEERE zeide tot Mofes, fpreek aldus tot den kinderen Ifraëls : gy zyt ooggetuigen geweest dat Ik van den Hemel met u gefproken heb. 20. Vervaardigt u nevens My geene zilvere noch goude afgoden. 21. Gy zult My een Altaar van de aarde opbouwen , waarop gy uwe brand- en vredeofferen, uw klein- en grootvce zult naderen: op alle plaatfe waar Ik mynen Naam zal vestigen , zal Ik tot u komen en u zegenen. 22. En zo gy My een van fteenen (gemaakt) Altaar opricht, zullen zy niet gehouwen zyn, want gy zoud het ontwyden indien gy dezelven met het houwyzer vervaardigde. 23. Gy zult naar Myn Altaar niet op treeden klimmen, op dat uwe fehaamte daar niet op ontbloot worde. Men zegt tobtyb ï?Hp en den Maphthier word geroepen by de Afdeeling van het tweede Wetboek, finttan ovai , N . Num: 26. Op den dag der eerstelingen (39) in xxvill; (39) eerstelingen. Deezen dag is alzo genoemt om dat de Priester als dan van het nieuwe koren naderde.  334 Ochtend Gebed voor den eerften dag Ezech: I, uw Feest der Weeken, wanneer gy den HEERE een nieuw gefchenkoffer nadert, zal het u een Heilige faamenroeping zyn, waarop gy geenerlei dienstwerk zult verrichten. 27. Gy zult tot brandoffer van liefelyk reukwerk voor den HEERE naderen, twee varren uit de runderen, eenen ram en zeven eenjaarige lammeren. 28. En tot hun fpysoffer drie tienden met olie gemengde meelbloem voor iederen var, en twee tienden voor den ram ; 29. Een tiende voor ieder der zeven lammeren. 30. Eenen geitenhok om u tot verzoeninge te ftrekken. 31. Behalven het geftadig brandoffer en zyn fpysoffer, zult gy dit volmaakt met zyn drankoffer naderen. Men zegt üb^b ffHp rnpjjri Haphthara. ruw awbva im 1. In het dertigfte jaar (na het jubeljaar) op den vyfden (dag) der vierde maand bevond ik my onder de ballingen langs den vloed Chebars, de Hemel opende zig en ik vernam Goddelyke verfchynfelen. 2. Op den vyfden dier maand zynde het vyfde jaar der ballingfchap des Konings Jojaehin,  van het Feest der Weeken. 335 3. Openbaarde zig het woord des HEEREN aan Ezechiël den zoon Buzis den Priester in het land der Chaldeeuwen langs den vloed Chebars; aldaar rustte de Goddelyke geest op hem. 4. Ik zag, en daar ontftond eenen feilen ftorm uit het noorden gedreeven, eene groots wolke, een fchitterend vuur van een helder licht omvangen, en in het midden van het zelve als het verfchynzel eens Hasmals in den gloed. 5. En uit het midden van het vuur de gelykenisfe van vier Hayot; zie hier hunne beeltenisfe: zy hadden de gelykenisfe van den mensch. 6. Een ieder had vier aangezichten en vier vleugelen. 7. Hunne beenen waren recht, en de planten hunner voeten gelyk die van een kalf, ook blonken zy gelyk glad gemaakt koper. 8. Zy hadden menfehehanden onder de vleugelen aan hunne vier zyden; hunne aangezichten en vleugelen insgelyks aan vier zyden. 9. Hunne vleugelen waren de een aan den andere gevoegt; zy keerden in hunne vlugt niet, een ieder ging volgens zyn aangezicht voorwaards. 10. De gelykenisfe hunner aangezichten was van den mensch: aan de rechter zyde hadden zy alle vier het aangezicht van eenen leeuw; aan dc flinker zyde alle vier dat van eenen os; ook hadden zy alle vier het aangezicht eens adelaars. xi. Hunne aangezichten en vleugelen waren  336 Ochtend Gebed voor den eerften dag van boven verdeelt; een ieder had twee (vleugelen) vereenigt, en twee bedekten hunne lighaamen. 12. Een ieder ging volgens zyn aangezicht voorwaards; zy gingen alwaar zy door den geest gedreeven wierden; ook keerden zy niet in hunne vlugt. 13. De gelykenisfe der Hayot was als gloeijende vuurkoolen, gelyk brandende toortfen zweevende tusfchen de Hayot. Het vuur was helder en uit het vuur kwamen blixemftraalen voort. 14. Gelyk een weerligt zweefden de Hayot heen en weder. 15. Op het aanfchouwen der Hayot vernam ik eenen Ophan op de aarde, naby dezelven tegen over de vier aangezichten. 16. Het verfchynfel der Ophanim en hunne gedaante was gelyk de turkois en gelyk één rad in het ander. 17. Van hunne vier zyden gingen zy voorwaards, ook keerden zy in hunnen tred niet. 18. Zy hadden eenen rug welke dermaaten hoog was dat zy vrees verwekten; en rondsom aan hunne vier zyden waren zy met oogen vervult. 19. Op het gaan der Hayot gingen de Ophanim nevens hen, en by het opryzen der Hayot van de aarde, reezen de Ophanim ook op. 20. Alwaar de geest hen dreef te gaan, gingen zy, want aldaar wierden zy door den geest gedreeven: en de Ophanim verhieven zy nevens hen, want der Hayot geest was in de Ophanim.  van het Feest der Weeken. 337 si. Als één ging gingen zy allen, en als e'én ftilftond Honden zy allen ftil: en wanneer de (Hayot) van der aarde opreezen, reezen de Ophanim nevens hen op, want der Hayot geest was in de Ophanim. 0 2. De gelykenisfe boven het hoofd der Hayot het zwerk gelyk, was als een vreesfelyke ysfchots, boven op hun hoofd uitgeftrekt. 23. En onder het zwerk waren hunne vleugelen uitgeftrekt de een tegen den andere; door twee derzelven had een ieder zyn lighaam gedekt. 24. Ik hoorde het gedruis hunner vleugelen gelyk het ruisfchen van een hevigen ftroom, gelyk de Stemme des Almachtigen in hun gaan. De ftemme hunner (lof-) fpraak was als de zang eener (Engelen-) fchaare, en wanneer zy ftil ftonden lieten zy de vleugelen nedervallen. 25. Daar ontftont eene ftemme uit het zwerk dat boven hun hoofd was; en wanneer zy ftilftonden lieten zy de vleugelen nedervallen. 2 6. Op het uitfpanfel boven hun hoofd was de gedaante van eenen troon als de fchyn eens faphiers; en boven het verfchynfel des troons, was gelyk de beeltenisfe van eenen mensch. 27. Ik vernam het verfchynfel eens Hasmals flikkerende van binnen rondsom gelyk vuur, van boven de lenden af aan; ook zag ik van de lenden nederwaards de flikkering des vuurs van klaarheid omvangen. 28. Gelyk de fchyn des boogs in de wolken ten tyde des regens, aldus was dit luisterlyk gezicht rondsomme. Dit was het verfchynfel. Y  338 Ochtend Gebed voor den eerjlen dag enz. der beeltenisfe van Gods Heerlykheid; ik zag dit, viel op myn aangezicht en hoorde eene fpreekende ftem. 12. Een geest verhief my: ik hoorde achter my eene ftem met een vreesfelyk gedruis roepende: gezegent zy de Eere Gods van haare plaatfe. Het Gebed word vervolgt van bladz. 195. en geëindigt op bladz, 215.  rrmvt A Z H A R O X (40) WELKE DEN EERSTEN DAG VAN HET FEEST DER WEEKEN VÓÓR HET MIDDAG GEBED GELEEZEN WORDEN. Inleiding. Op deezen dag ontfïng weleer Israël de H. Wet, door tusfchenkomst van den Propheet, den man Gods. . (40) Azharot, van int verlichten, waarfchouwen, verklaaren. Dit gedicht door den vermaarden Salomon Aben Gabirol opgeftclt, is in twee zangen verdeelt; waarvan de eerste de geboden van betrachting, en dc tweede die van onthouding befiuit. Vruchteloos zoude men zoeken het getal optefpooren deezer Goddelyke bevelen, veelmin de ichikking waarmede zy in de H. Schrift geftelt zyn, hier in aan te treffen: dewyl dc Dichter veelen herhaalt, en allen van plaats verandert heeft, om dus zyne ftofFe naar het rym te ('chikken. Ook heeft hy op verfcheide plaatfen enkele bewoordingen bygevoegt, ten einde zyne affnydingen, welke allen uit vier regels te zaamen geftelt zyn, naar haare dichtkundige orde te vervaardigen. Dit opgemerkt hebbende zal de leezer zig geene zeer letterlyke vertaaling deezer gezangen verwachten ; ook durven wy vry bekennen dat wy hier in doorgaans den zin, en zelden de letter beoogt hebben. X *  34a Waarfchouwingen. Gy, die het luchtgefpan uitgeftrekt, en de Aarde gegrondvest hebt, ó God! Uwe lof is onuitfpreekelyk. Ten dage dat Gy U openbaarde, en de H. Wet onderwees, hebt Gy U boven alle machten verheven. Wanneer het verlost Volk Uw Goddelyk woord vernam, fidderde en beefde het voor Uwe Hemelfche kracht. Opperfte Bron van allen raad! het Volk dat genade by U verworven heeft, hebt Gy eene voortreffelyke Wet gefchonken. Gy zyt gekomen om Uw Volk deeze dierbaare en volmaakte Wet te doen bezitten. Gy hebt Uwe kinderen in Uwe Wet onderweezen en eene Hemelfche ftem doen hoeren. Wie buiten Israël hoorde ooit zulk eene Godfpraak ? Op Sinai fpraakt Gy in het byzyn deezer menigte: „ Voorzeker Ik ben de HEERE, en „ buiten My is geen God ". Verwyder u van den afgod en zyne beel„ tenisfe , en aanfehouw hem met verfoeijing. „ Hoe, zoude de mensch zig dan eenen God „ vervaardigen J Gods Naam zult gy niet ydel uitfpree'st ken , daar Hy boven alle machten heerscht. „ Zy aandachtig om met iever den Sabbat „ te eeren: want op dien dag rustte God en volbragt (het gefchapendom.) „ Verheug uwe Ouderen met de edelfte », plichten, alsdan zal uwen leeftyd door God », verlengt worden. Si Verdryf den moordenaar en voeg u niet  IVwrfchouwingen. 341 „ in zynen verborgen' toeleg: want de mensch „ is naar Gods beeltenisfe gefehapen. „ Zy afkeerig van overfpel en onkuisheid , „ als ook van alle roovery, op dat God u niet ,, in toorn en gramfchap bezoeke. „ Zy geen valfche befchuldiger tegen uwen „ medemensch, want deeze misdaad word „ door God gehaat. Begeer geenzins den eigendom uwseven„ naasten noch iets, hem door den Schepper „ tóegevoegt. " Op deeze uitfpraak was het Volk door fchrik bevangen en aangedaan, en verkondigde het werk des Allerhoogflen. Het oprecht Israël fprak met ernst: „ al het geen God bevolen heeft zullen wy gé- hoorzaamen. " 6 Aframmelingen van dit dierbaar Volk! verheugtu, juicht in Gods Wet en roept uit: men aanfehouwe (eerbiediglyk) Zyne voortreffelyke werken! En Gy, onze Leevende Befchermer! verhef onze macht en doe ons fpoedig Uwe verlosfing erlangen. T 3  34? Waarschouwingen. Geboden van Betrachting. 6 Myn hert! zy getrouw aan uwe belofte (a), wees nederig, vrees God en zy het getal Zyner Geboden aandachtig. Hy zal de misdaad vergeeven, de kracht vermeerderen; Hy zal de wysheid fchenken, om de onkundigen te verlichten. Voortreffelyke wetten zal ik verkondigen, en een zuiver fpoor baanen om den wandelaar te geleiden. Ik zal de Geboden van Betrachting herhaalen welke van de Opperfte Kracht en genade voortvloeijen. Hy die de verborgenheden doorgrond zal myne zonden uitwisfen. Deeze Geboden, ten getale van tweehonderd agt en veertig volgens de menigte van 'smenfchen beenderen, zyn allen onwrikbaar ingeftelt. Van Sinai zyn zy verkondigt en door den Hemelbewooner geopenbaart, alle de bevelen zyn in de tien geboden begreepen, Welkers getal van letteren (41) even gelyk met dat van alle de geboden is. O) Ex: XXIV; 7. (41) Getal van tetteren. Door de vyf boeken Mofis zyn ons voorgeichreeven 248. geboden van  Waarfchouwingen. 343 De God die u verloste en ze u voorfchreef heeft ze van het eerfte tot het laatfte zorgvuldig daar in begreepen. Hy heeft zig doen hooren met eene fchrikverwekkende ftem, welke heuvelen deed Adderen , en bergen weergalmen. Op het oogenblik dat Hy de Israëlyten vergaderde wierden zy van fcbrik bevangen, en gelyk zielloos van angst en kommer. Maar God liet den daauw uit den hooge op Zyn volk en knechten nederdaalen, en herfteldeze door Zyne Genade in het leeven. Hy fprak: Ik heb u uit Egypten geleid (a), tl aanbevolen geene andere goden te dienen (&) , jau op het pad der rechtvaardigheid doen wandelen; Gods Eenheid twee maal 's daags uittefprceken (O, en My 's ochtends en 'savonds gebeden toe te wyden (<2). My te dienen (e), met vollen herte te eerbiedigen , u tot My te vereenigen (ƒ) en Myn heilfpoor te betreeden. Myn Alvermogen voor Heilig te erkennen (O Exod: XX; 2. CO K>: 3- CO Deutr: VI; 7. (i) Volgens Maimonides. Ex: XXIli; 25. CO Deutr: VI; 5- CO H>: ^ 20- betrachtingen 365. van onthouding, te zaamen 613. geboden, behalven 7. welke wy geboden der Rabbynen noemen, in 't Eerfte Deel bladz. 6 te vinden, dus te zaamen 620: even zo veel letteren bevatten de tien geboden van Exod: in het oorfprongclyke. Y 4  344 Waarschouwingen. (g)» Mynen toorn te duchten (ft), en in Mynen H. Naam te zweeren (ft): doch geenzins ydel of valfchelyk (/). De rechtvaardigheid Myner oordeelen te erkennen (fe), Myne rechten naar te fpooren (/), Myne Wet te betrachten en Myne woorden te gehoorzaamen (m). Dat deeze woorden uw hart en tonge tot heelmiddel verftrekken («), fchryf ze voor de posten uwer huizen en poorten (o). Herhaal ze geftadig uwen zoonen en leerlingen (p), en wyd My dagelyks een honderdtal zegeningen toe. (^) Uwe eerstgeboorenen zult gy vrykoopen (r) ; vercier u met het arm- en hoofdfpanfel (j), doe den Canaanyt eeuwig dienstbaar zyn (/)', en betracht de befnydenisfe (« ). Ook des ezels eerstgeworpenen zult gy vrykoopen (j>), den Rustdag waarneemen (w) en op de beftemde dagen den Halel uitfpreeken (.r). Vervaardig u fnoeren aan de hoeken uws gewaads (y) , leen den behoeftige (z) en verkwik hem met vertroostende redenen. (g) Ley: XXII; 32. (A) Deutr. X; 20. CO Lev: XIX; 12. CO Deutr: VIII; 5. CO Ib: XVI; 20. C«0 Ib: VII; u. c») Ib: VI; 6. CO Ib: VI; 8. (ƒ>) Ib: VI; 7. CO Volgens de uitlegging der Rabbynen der Talmud, uit Deutr: X; 12. 00 Nunr XVIII; 16. CO Deutr: VI; 8. CO Lev: XXV; 46. CO Gen; XVII; 10. <» Exod: XIII; 13. C»0 Ib: XX.XIV; 21. CO Een der Rabbynfche Geboden; Verhandeling der Arachin. Hoofdft. II. Bladz 10 (y) Num: XV; 38. CO Exod: XXII: 24.  Waarfchouwingen. 345 Spreek ten allen tyde de dankzegging na den eeten uit (a); geen nadeel zal u gefchieden als gy u op den Verzoendag kwelling aandoet (è). Den nooddruftige zult gy zyn pand herftellen (c) opdat het onder uwe berusting niet blyve; den diefftal en den afgedwongen koop zult gy wedergeeven (d). Bewys den gryzaart eerbied , het zy voor zyn oordeel of jaaren, en rys in zyne tegenwoordigheid met achting op (e). Leer en onderwys (de H. Wet) (ƒ); eerbiedig uwe ouderen (g), geeft het verloorene weder (ft) en heilig My de eerstgeworpenen (i). Heb medelyden. met den benodigde (k~), bezoek den kranke (/), verftrek den treurendetot trooft (/), en begraaf den doode (m). "De onderdrukte armoed zult gy een milde hand toereiken (n); vernietig en verdelg den boozen Amalekyt (0). Verban ten volle alvoorens het Paaschfeest al het gezuurde (p), en verbrand de verachtelyke afgoden en gewyde boschaadjen ( q ). Verlustig u op den Sabbat met rust en ver- 00 Deutr: VIII; 10. (0 Lev: XXIII; 27. CO Deutr: XXIV; 13. (O Lev: V; 23. (O Ib: XIX; 32- (ƒ) Deutr: XXXII; 3- 00 Exod: XX; 12. 00 Deutr: XXII; 1. (0 Ib: XV; 19. (O Ib: XV; 8. (0 Verhandeling uitbreid, der Mondei. Wet Sotta' Hoofdft. I. Bladz. 14. Deutr: XIII; 5. («0 Ib: XXI; 23. 00 Ib. XV; 8. (O Ib: XXV; 19. QO Exod: XII; 15. (O Deutr: XII; 2. Y 5  3 46 Waarfchouwingen. genoeging, nader de Feestoffers (r), en bemin de vreemdelingen (j). Betracht de liefdaadigheid volgens uw vermogen co, beur op en ontlaad het lastdier uws evennaasten («). Eerbiedig hen die zig in de H. Wet oeffenen berisp uwen evennaaste (w), en bemin uwen medemensen (x). Blyf beftendig in uw geloof en zy nederig (y). Spreek met vreugd op Sabbat en Hoogtyd de zegening over den wyn uit (z). Eerbiedig het Heiligdom (ö), en heb ontzag voor de geleerden (&) en uwe ouderen ( Ib: XIV; 22. CO Lev: XXIII; 35, 36. C 42) onderivyzen uwer kinderen. Volgens de uitlegging betekent dit, het onderwyzen aan de kinderen op liet Feest der Ongezuurde brooden. Zie Hagada bladz. 59.  Waarfchouwingen. 347 Geef ook het tiende van het tiende (i), (43) cn doe verklaaring van de opgebragte afgezonderde tienden (fc), geef insgelyks het tiende van uw vee (/), cn de eerste befcheering uwer fchaapen (m). Eet het heilig offervlecsch binnen Jerufalem , (n) alsmede dat van het tweede tiende (0); cn neem de afzondering des deegs (p). Onderftcun den arme, alvoorens zyn' ondergang (f). Het zevende jaar der vrylaatinge zult gy uw land en wynftok laaten rusten (r;. Alsdan zult gy de fchulden vryfchenken O), het achtergebleevene der inzaameling op het veld liggen laaten (/); den hoek des velds Cm), alsmede de naleezing van den wyn-oogst den arme overlaaten (m). Geef hem ook het overblyffcl der korenairen (w), en de ontvallene druiven (j>). Aanfchouw den benodigde (met medclyden), overlaad den vrygeftelde van uw goed (w ), leen hem (x) , en volbreng zorgvuldig uwe beloofde offerhanden (y). Vervrolyk u wanneer gy uwen broeder met CO Num: XVHI; 36, (*) Deutr: XXVI; n. Qh Lev: XXVII;32. (m) Dewtr: XVIII; 4. 00 Ib: XII; 27. Co) Ib: XIV; 23. (p) Num: XV; 20. (?) Lev: XXV; 35. Exod: XXIII; 11. O) Deutr: XV; 2. CO Ib: XXIV; 19. 00 Lev: XIX; 9. 00 Ib: XIX; 10. O) Deutr: XV; 14. CO 8(y) Ib: XXIII; 24 C43) Dit is het tiende het welk de Levyt van zyn tiende voor den Priester moet afzonderen.  348 Waarschouwingen. u doet leeven (z). Het overgebleevene aller Offerhanden zult gy na den bepaalden tyd verbranden (a). Verbrand het offervleesch dat door achteloosheid ontwyd geworden is (6). Eet het Paaschlam aan kooien geroost 00 met ongezuurt brood (0 en bittere kruiden (r). Heilig den eerften en zevenden dag van het Feest der Ongezuurde brooden {£) ; alsmede de t'faamenroepinge van het Weekenfeest (e) wanneer men de eerstelingen van het koren offert. Vier den eerften dag des jaars met bazuingefchal (ƒ), vier ook den Verzoendag (g). Wil het Feest der Hutten waarneemen (ft), met de vier voorgefchreevene gewasfen (/) : Verfchen beekwilg, takken van een digtgewasfen boom, eene fchoone boomvrucht en den palmtak (*). De Hoogepriester zal geene weduwe maar eene jonge maagd huwen (*), en het (Priesterdom zal 't) Volk met het opheffen der handen zegenen (/). Ook zy hy ervaaren in welk geval hy eene kleeding (m) of huis (n) moet reinigen, in het bereiden der gebrokene offerkoeken (o) en in het naderen des vuuroffers (p); 00 Lev: XXV; 36. 00 Exod: XII; 10. (O Lev: XIX; 6 (O Exod: XII; 8. 00 Lev. XXIII: 7. CO Ib: XXIII; 21. (fy Ib: XXIII; 24. 00 Ib. XXIII; 27. 00 Ib: XXIU; 42. CO Ib: XXIII; 40. CO Ib: XXI; 13. CO Num: VI; 23. 0») Lev: XIII; 47. 00 Ib: XIV; 3.,-. CO Ib: II; 6. Cf) Exod: XXX; 7. en Num: XXV11I; 2. ' '  Waarschouwingen. 349 In het wegzenden van het geen hem geboden (44) (O is, het branden des wierooks (r) en het zouten van alle offerhanden (x) ter verzoeninge van zonden en wederfpannigheden. In het uitgieten (van) en omwentelen (in de olie) (0, het flachten van var (ti) en ram 00» de duivekop in tweën te fpouwen (w), het bloed te ontfangen (r), en het recht der offerhanden van meelbloem (y). Dus zal het Priesterdom zig oeffenen (45) in het beweegen der offerhanden (2) en in de bloedfprengingen (0), en zig de dye en de borst der offerhanden volgens de inftellingen toeëigenen (b). De Hoogepriester zal (op den Verzoendag) de gewyde kleederen aantrekken (c), en ten tyde als hy binnen het voorhangfel treed, de zesdraads-gefponnen kleeding draagen (d). Neem het bouwen des Heiligdoms waar (e), (O Lev: XIV; 7. en XVI; 21. (r) Ib: I; 9. CO Ik II; 13. CO Ib: II; 5, 6. C") Ib: III; 2. (v) Ib: III; 8. (w) Ib. I; 15. (x~) Ib: I; 5. CO Ib: II; 2. CO Ib: VII: 30. CO Ib: XVI; 14. CO Ib: VU; 34. CO Ib: XVI; 32. rd) Ib: XVI; 4. enz. CO Exod: XXV; 8. C44) het geen hem geboden is. Naamentlyk : den geitenhok des Verzoendaags en de tortelduif'der mclaatfen. C45) oeffenen. In de Talmud; Verhandeling Cholin (over het ongewyde) Hoofdft. I. vind men dat het den Priesteren voorgefchreeven was zig geduurende vyf jaaren in de inftellingen hunner bediening te oeffenen.  350 Waarfchoumngen. het bereiden der brooden.(ƒ), het vervaardigen der olie om tot zalving (g) en licht (ft) te dienen. De inwyding (des Altaars) (i), het bereiden van het fynfte reukwerk (k), het Hellen der toonbrooden (/); als ook twee brooden van nieuw koren (op het Feest der Weeken) (m). De vrede- (n) fpys- (o) brand- (p) en verdere offerhanden (^), en de drie gefchenken op de Hoogtyden (r). Het beweegen der garve (r), het aanfteeken der Sabbatslichten volgens -voorfchrift (t), het faamenroepen van het Volk (u), en het aanftellen van Richters en Rechtsbedienden (v). De getuigen in een burgerlyk of misdaadig geding te onderzoeken (w>) en de vier hoofdzaakclyke gevallen van fchade in acht te houden (x). Dat de Sanhedrin de fchikking der Nieuwemaansfeesten bepaale (y), en men het Priesterdom de bewuste vierentwintig gefchenken brenge (2). De Raad voege ook de dertiende maand in (ƒ) Lev: XXIV; 5. (g) Exod: XXX; 25. CO Ib: XXVII; 20. CO Num: VII; 10. CO Exod: XXX; 34. (O Lev: XXIV; 6. («O Ib: XXIII; 17. (») Ib: III; gantsch. CO Ib: II; 9. CO Ib: I; 3- CO Ib: I; 2. CO Deutr: XVI; 16. CO Lev: XXIII; 10: CO Een der Rabbynfche Geboden. Mondei: Wet. Verhandeling over den Rustdag Hoofdft. II. CO Deutr: XXXI; 12. CO Ib: XVI; 18. f» Ib: XIII; 15. CO Exod: XXI; 28, 33- XXII; 4, 5. O) Ib: XII; 2. Lev: XXIII; 4. (z) Num: XVIII; 8.  Waarschouwingen. 351 het Schrikkeljaar («); men fteeke de, lichten aan op het Inwydingsfeest (b), en wanneer gy naar Jerufalem trekt, breng dan dc twee voorgefchreevene tienden (c) (46). Breng de bepaalde vyfden op (d): wees heilig (e) en dat de onreinen zig op de bepaalde tyden door het bad zuiveren (ƒ )• Dat alle dieren, flaaven en flaavinnen den Sabbat in ruste doorbrengen (g); nader de eerftelingen uwer vruchten te Jerufalem (h\ en lees als dan de voorgefchreevene dankzegging (Q. Zy aandachtig dat uwe weegfchaal zuiver zy (&), en gun een dubbel deel aan uwen eerstgeboorene (7) (47). Zy aandachtig om rechte maaten in het gebruik te hebben (pi), zy uw woord getrouw [n), 00 Deutr: IV; 6. 00 Uitbr: der Mondei: Wet. Sabbat H. II. een der Rabbvnfche Geboden. (O Deutr: XIV; 22. en Num: XVIII; 24. 00 Lev: V; 16. 24. XXII; 14. XXVII; 13. 27. 31- Num: V; 7. (O Lev: XX; 7. Cf) Ib: XI; 24. Num: XIX; 10. (g) Exod: XX; 10. r« Ib: XXIII; 19, O') Deutr: XXVI; 5. CO Lev: XIX; 36. CO Deutr: XXI; 17. («O Lev: XIX; 36. O) Num: XXX; 3- (46) tienden. Het eerfte, der viervoetige dieren, en het tweede, dat binnen de Stad moest gegeeten worden. C47) eerstgehaorene. Dit is de eerstgeboorene van vaders zyde.  352 Waarfchouwingéth en fchenk uwen gekochten flaaven op den be* paalden tyd de vryheid (o). Doe insgelyks aan uwe flaavinne als zy huuwbaar geworden is (o). Onderhoud de wetten der vrykooping van bemuurde en onbemuurde fteden (p). Het is geenen mensch geoorlooft een gekochten (hebreeuwfchen) flaaf boven het Jubeljaar (q), noch een (hebreeuwfche) flaavinne by het affterven van haaren heer in dienstbaarheid te houden (q). De hebreeuwfche flaavinne worde in vryheid geftelt na het zesde jaar haarer dienstbaarheid (r) en by het Jubel (r). Wacht tot het vyfde jaar om van de eerfte vruchten te genieten (j) , en wil u zes vryfteden afzonderen (*)• Betracht het gebod der gehuuwde flaavinne (« , (48) het flachten van eene vaarze (y) (49) en het Paaschoffer op de tweede maand te flachten voor de geenen die onrein waren geweest CO Exod: XXI; 2. QO Lev: XXV; 29, 31. C9) Exod: XXI; 6, 7. {Zie Maymonides, Wetten over de Slaaven.) CO Deutr: XV; 12". {Zie verder Maymonides, idem.') CO Lev: XIX; 25. CO Num: XXXV; 13. CO Lev: XIX; 20. Cv) Deutr: XXI; 1, 9. (w) Num: IX; 11. (48) gekmwde flaavinne. Te weeten: de hebreeuwfche flaavin aan een Canaanytifchen flaaf verlooft. (49) eene vaarze. Als men eenen doode op den weg aantrof.  Waarfchouwingèn. 353 Dat de vrouwen zig in het bad zuiveren na haare maandelyke ftonden (x); men offere eenen ftier ten zondoffer voor misdaad van dwaaling der vergaderinge (y) en een anderen op den Verzoendag (z). Nader het offer der reiniging (a) (49), dat voor dwaaling van eenen byzondere (b), en de twintig bygevoegde offerhanden ( Dat in zekere gevallen de ryke en arme, ieder naar zyn vermogen het offer nadere (d), men verzoe'ne dus ook voor zeker- (e) of onzekerheid van misdreeven te hebben (ƒ). Zonder het geen gy Godegewyd zult hebben af (g), met de bepaaling door den Priester gedaan van de door u gewyde bezittingen (h). De krygsman hebbe een afgezonderde plaatfe buiten het leger (i), en eene fpade om den drek met aarde te dekken (£>. Men telle zorgvuldig de rekening der Hamer (£); en als gy een vogelnest aantreft, behoud dan de jongen> maar laat de oude in vryheid Q). CO Lev: XV; 19. (y) Ib:IV; 13. (aOIb: XVI; 3, CO Ib:XU; 6. XV; 14, 29. XIV7; 10. CO Ib: V; 18. CO Num: XXVIII; XXIX. gantsch. 00 Lev: V; 11. enz. cO Ib: V; 18. <"ƒ) Num: XV; 27. 00 Ib: XXXI; 29. CO Lev: XXVII; 12. O') Deutr: XXIII; 13. 00 Ib: XXIII; 14. CO Lev: XXIII; 15. CO Deutr: XXII; 6. (49) reiniging. Naamentlyk voor de geenen wel* ke volgens de H. Wet door het bad alleen niet konden gereinigt worden, maar teffensdoor het naderen Van het offer. z  354 Waarfchoumngen. Verwyder u van al wat onrein is, van kruipend gedierte en krengen (m) welke den mensch, de vaten (n) en vloeibaare vochten verontreinigen (o). Ontheilig u door niets het welk de onreine aanroert (p); reinig u na uwe huwelyksplicht volbragt te hebben (q), als ook na eene onkuifche aandoening (r). Betracht de Wet den zwager voorgefchreeven 00» en lees het boek Ester op het Lotenfeest (t). Betracht de Wet der ontfchoeijing en het fpuwen, aangaande de weduwe uws broeders (u), en houw de vuist (50) eener vrouwe af, welke in twist naar de fchaamte eens mans gegreepen heeft (v$. Onderhoud het gebod aangaande de vrouwe eens krygsgevangenen (ié); betracht de huwelyksplicht (x); voorzie den (ühamele met kleeding (y) en ftort reine wateren langs het Altaar (z). Betracht het voorfchrift om geduurende de eerfte drie jaaren geene nieuwgeplante boorn- (m) Lev: XI; 8, 31. Ib: co 32. Ib: (0") 38. C/o Ib: XV; 6. co Ib: XV; 18. co Deutr: XXIII; 11. co Ib: XXV; 5. (o Een der 7 Rabfcynfche Geboden. Zie uitbreiding der Mondei: Wet. Verhand. Meguila over het boek Ester. co Deutr XXV; q. co Ib: XXV; 12. co Ib: XXI; ir. co Gen: I; 28. co Deutr: XV; 8. (zï Mondei: Wet. Verh: van Suca, het Huttenfeest H. IV. C50) houw de vuist af. Volgens den Talmud word hier eene geldboete door verftaan.  Waarfchoumngen, 255 vruchten te nuttigen (d) en wydze het vierde jaar aan den HEERE (b). De koning fchryve zig twee (51) affchriften van de Goddelyke Wet (c), en een ieder betaale dagelyks de arbeidsloonen (d). Verkondig den zegen en vloek (e), wyd Gode het geen Hem toebehoort (ƒ), befchik aan een ieder zyne wettige erfenis (g) , vervaardig u de gedenkfteenen (ft) en fchenk alomme vryheid in het Jubeljaar (i). Maak u geflaagene trompetten om op de beHemde tyden te fteeken (£), gun den Priesï ter hefgeen gy van het offervleesch afzondert. (O De vrouwe bade zig na dat zy van het kraambed opgeftaan is (m). Verbrand de roode vaars (n), betracht het beweegen van de borst des offerdiers (o), nader het tiende der meelbloem (p) en gun den Priester de eerste afzondering (^). De inwooneren der ftad welke zig met u be* vredigt zult gy in het leeven fpaaren (r~), maar verdelg die eener verleide ftad (ƒ). Ca) Lev: XIX; 23. (O Ib: 24. CO Deutr: XVII; 18. CO Ib: XXIV; 15. CO Ib: XI; 29. (ƒ) Num: XXXI; 28. (g) Ib: XXVII; li. (£) Deutr: XXVII; 4. (O Lev: XXV; 13. CO Num: X; 9, 10. CO Deutr: XVIII; 3, 4- («0 Lev: XII; 7- 00 NumXIX; 2. CO Lev: Vil; 30. C/0 Ib: VI; 13. CO Num: XV; 20. CO Deutr: XX; 11. (O XIII; 16, 17. C51) twee, te wecten, een gelyk eenieder voor zig in het byzonder verplicht is te doen als blykt uit Deutr: XXXI; 19. en de tweede over zyne waardigheid. 2 a  356* Waarschouwingen. De ftad welke alle overgaaf weigert zult gy tot eenen puinhoop maaken (t); gun den Vreemdeling het dier welk na het flachten onrein gevonden is (m); of verkoop het den onbefnecdenen («)• Den fikkel zult gy op den bepaalden tyd opbrengen O), den verleider fteenigen (n>), naardien hy zig vermeeten heeft u van uwen Godsdienst te doen afwyken. Den voorzegger van valfche droomen (#) en den valfchen getuige zult gy insgelyks verdelgen (y), op dat zy u niet door verkeerde voorzeggingen tot zondigen mogten doen overgaan. Straf den geene die zyne vrouw t'onrecht aangeklaagt heeft (z). De onreine (o) en melaatfche (6) zuivere zig door de voorgefchreevene befprengingen. Reinig door de asfche der roode vaarze deo geen die door dooden of fterfgevallen ontheiligt is (c)> en verdelg den verleider, op dat zyne ftraffe anderen ten voorbedde ftrekke (d). Iemant die zynen evennaaste beledigt, zal tot fchande de vyf voorgefchreevene (52) boeten betaalen (O; dek het bloed van wild en gevogelte na het flachten , met aarde (ƒ). CO Deutr: XX; 13. 00 Ib: XIV; 21. CO Exod: XXX; 13. C"0 Deutr: XIII; 11. CO XIII; 6. CO Ib: XIX; 19. CO Ib: XXII; 19. 00 Lev: XV; 14- CO Ib: XIV; 4. O) Num: XIX; 19. CO Deutr; XIII; ir. CO Exod: XXI; 19. CO Lev: XVII; 13. (50 vyf voorgefchreevene boeten. Voor de fchade , den verlooren tyd, geneezing, fchand' en fmert.  Waarschouwingen. 3^7 Geef de van ontrouw verdachte vrouwe, de bittere wateren te drinken (g), op dat zy dus ten proeve worde geftelt; en maak eene heining aan uwe daken om onheil voor te komen ( h ). De jonggetrouwde blyve het eerste jaar ongeftoort in-zyn huis, (t) hy worde van krygsdicnst bevryd (/'). De (Veld-) priester heffe de hand op om het Volk tot den ftryd aan te moedigen (&) en fehrik uit alle herten te verbannen. Deeze zyn Myne Geboden, Inftellingen en Wetten, allen volmaakt en rechtvaardig. Zy zyn het leevensbehoud van hen die ze waarneemen, en verwyzen de geenen die ze overtreeden. De godvreezenden die ze in acht houden zullen als glansryke lichten uitblinken. Ja hy die ze alle ftiptelyk naarkomt zal heerlyke belooning erlangen, en met eene Hemelfche ftraal gekroont worden. 00 Num: V; 24. (A) Deutr: XXII; 8. (J) Ib; XXIV; 5. 00 Ib: XX; 1,2. 2 3  353 nn RUT. tarn» %n im Rutl. I. Het gefchiedde ten tyde van het beftier der Richteren, dat 'er hongersnood in het land ontftont, en een man van Betlehem in Juda voorttrok om in de velden Moabs als vreemdeling te verkeeren; hy, zyne huisvrouw en zyne twee zoonen. 2. 'sMans naam was Elimeleeh, die zyner huisvrouwe Naomi en die zyner zoonen Machlon en Chiljon, Ephrateè'n van Betlehem in Juda. Zy kwamen in de velden Moabs, alwaar zy vertoefden. 3. Elimeleeh de man van Naomi afgeftorven zynde, liet de vrouw en beide haare zoonen na. 4. Zy namen zig twee Moabitifche huisvrouwen de eene Orpa, de andere Rut geheeten; en zy bleeven aldaar omtrent tien jaaren. g. Machlon en Chiljon ftierven ook beiden, dus bleef de vrouwe, van haare twee zoonen en man berooft, alleen over. 6. Zy en haare fchoondoehteren maakten zig reisvaardig en trokken uit de velden Moabs, vermits aldaar verfpreid wierd, dat de HEERE Zyn volk bezocht had om het met voedzel te yoorzien. t 7- Zy ging dan van de plaatfe alwaar zy zig nedergezet had, verzelt van haare fchoon-  Rut. 359. dochteren, en zy namen de reis aan naar den lande Juda. 8. Naomi fprak tot haare fchoondochteren: trekt heen en keert een ieder naar uwe moeders huize: de HEERE bewyze u weldaadigheid volgens het geen gy met de overleedenen en met my gedaan hebt. 9. Dc Almogende bcloone u en doe u genoege in ccn anderen echt erlangen. Hier op omhelsden zy haar, hieven haare Hemmen op en fchreiden. 10. Zy antwoordden: vergun ons met u naar uw volk te trekken. 11. Naomi hernam s keert weder, myne dochteren! waarom zoud gy my langer verzeilen? ik vocde geene kinderen in mynen fchoot meer, welke u tot echtgenooten zouden kunnen verftrekken ; 12. Ei, laat ü tot wederkeeren raaden, myne dochteren! want ik ben reeds te hoog van jaaren om my weder in den echt te begeeven : offchoon ik my met eene (ydelc) hoop ftreelde, dat ik nog deezen nacht huwde en kroost verwekte; 13. Zoudgy zo lang vertoeven dat het volwasfen ware, en om zynemwil uw hüwelyk uitftellen ? neen myne dochteren! het grieft my meer dan u zeiven daar Gods ongenade my getroffen heeft. 14. Zy wierden fterk aangedaan en fchreidden nogmaals; Orpa omhelsde haare fchoonmoeder (tot affcheid) doch Rut bleef aan haar verknocht. 15. (Naomi) zeide: zie hoe uwe fnaare tot Z 4  3^Q Rut. haar volk en goden gekeert is; volg haar voorbeeld dan. 16. Laat af my aantefpooren om my van u te verwyderen, zeide Rut; want voorzeker waar gy heen zult trekken zullen myne fchreeden gericht zyn; waar gy vernachten zult zal ik vernachten; uw volk is het myne, uwe God is myn God. 17. Waar gy zult fterven zal ik den geest geeven en aldaar ter aarde, beftelt worden; de HEERE bejegene my wyders volgens Zyn welbehaagen : maar de dood alleen zal my van u (kunnen) fcheiden. 18. Naomi bemerkende dat zy aandrong om haarby te blyven, onthield zig'dit gefprek te vervolgen. 19. Zy trokken beiden voort langs den weg naar Betlehem; en daar aangekomen zynda waren de inwooneren der ftad verwondert en riepen.- is dit Naomi! 20. Zy antwoordde: noemt my niet langer Naomi: (53) maar veeleer Mara (54) vermits de Almogende my met bittere fmert overlaaden heeft. 21. Ik ben rykbelaaden van hier gegaanmaar de HEERE heeft my, van alles berooft, doen wederkeeren; waarom noemt gy my dan Naomi? daar de HEERE my onderdrukt, daar de Almogende my in droefheid geftort heeft. 22. Naomi en haare fchoondochter Rut'de (53) Naomi. Aangenaam, bevallig (54) Mard. Bitter.  Rut. 352 Moabicifche welke van de velden Moabs gekeert was, waren in het begin van den garstoogst reeds in Betlehem aangekomen. 1. Naomi had eenen bloedverwant haars Rut II. mans, een beroemd krygsheld genaamt Boas van het geflacht Elimelechs. 2. Rut de Moabitifche zeide tot Naomi: ei laat my in het veld gaan om airen op te leezen, by den geenen daar ik welbehaagen aantreffen zal. Zy antwoordde: gaa myne dochter. 3. Zy ging dan heen en weder, leesde op achter de maaijeren in het veld, en vond zig by geval op het erf van Boas van den huize Elimelechs. 4. Boas ten zeiven tyde van Betlehem komende zeide tot den maaijeren: de HEERE zy met u; zy antwoordden: de HEERE zegcne u. 5. Hy vroeg zynen knecht welke het opzicht over de maaijeren had: wien behoort deeze dochter? 6. De opzichter antwoordde: het is eene Moabitifche dochter welke met Naomi van den lande Moabs wedcrgekeert is. ■ 7. Zy heeft gezegt: ei laat my opleezen en achter de maaijeren garven inzaamelen. Zedert den ochtend is zy hier gekomen en tot nu gebleeven; dus heeft zy weinig tyds in huis vertoeft. 8. Boas zeide tot Rut: hoor naar my, myne dochter! gaa in geen ander veld opleezen noch wyk van hier: maar vereenig u met myne dienstmaagden. 9. Houd het land fteeds in 't oog waar op de maaiers arbeiden en volg hen; ik heb hen ge- Z 5  362 Rut. last u niet te verhinderen; en zo gy dorst hebt, gaa vry naar de vaten en drink van het geen de jongelingen geput hebben. 10. Zy wierp zig op haar aangezicht, boog zig ter aarde neder en antwoordde: hoe, heb ik genade verworven dat gy my gunstig aanfehouwt , daar ik eene vreemde ben! 11. Boas hernam: naauwkeurig is my aangebragt op welke wyze gy u na uws mans affterven jegens uwe fchoonmoeder gedraagen hebt; hoe gy vader, moeder en geboorteplaats verlaaten, en u onder een Volk, by u te vooren onbekent, begeeven hebt. 12. De HEERE vergelde uwe werken: uwe belooning zy volmaakt van wegens den HEERE Ifraëls God, onder wiens befcherming gy u begeeven hebt om eenen toevlucht te vinden. 13. Zy zeide: ik heb welgevallen by u gevonden, Mynheer! daar gy my hebt getroosten uwe woorden myn herte geraakt hebben; my die niet waard ben om als uwe dienstmaagd gerekent te worden. 14. Boas zeide tot haar : als eetenstyd genaakt is, treed nader, nuttig van de fpyze en doop uw brood in de edik; zy zat neder ter zyde der maaijers; hy reikte haar gerooste korenairen toe, zy at, was verzadigt en hield nog over. 15. Wanneer zy zig vervaardigde om to gaan opleezen, beval Boas zynen dienaaren zeggende: laat haar zelfs tusfchen de garven opleezen zonder haar te doen bloozen. 16. Doet als of gy eenige fchooven vergee-  Rut, 363 ten hadt, vergunt haar dat zy die oplecze en bekyft haar niet. 17 Zy leesde dan op in het veld tot zonneondergang, dorste het geen zy ingezaamelt had en bevond dat het eene epha garst bedroeg. 18. Zy nam het mede, voerde het ftedewaarts; en na dat haare fchoonmoedcr gezien had het geen zy had opgeleezen, bragt zy voort en gaf haar het geen na haare verzadiging overgebleeven was. 19. Haare fchoonmoeder zeide tot haar: waar hebt gy heden opgeleezen en wat hebt gy verricht? uwen weldoener zy gezegent. Rut Verhaalde haar het geen zy by hem gewerkt had en zeide: 's mans naam, ten wiens dienlte ik heden geweest ben, is Boas. 20 Naomi zeide tot haare fchoondochter: hyzy gezegent door den HEERE, wiens genade van de leevenden noch overledenen niet afgeweeken is. Naomi voer voort: de man is onze bloedverwant en van onze vrykoopers. 21 Rut de Moabitifche hernam: daarenboven heeft hy my gezegt: gy zult u by myne jongelingen vervoegen, tot dat zy geemdigt zullen hebben met geheel mynen oogst ïntezaa- ^iï.'^Jaomi zeide tot Rut haare fchoondochter: het is lofwaardiger, myne dochter: dat gy van zyne maagden verzelt uitgaat, op dat men u niet in een ander veld aantreffe. 23. Zy vereenigde zig dan met de maagden van Boas om tot het einde van den garst- en tarwenoogst op te leezen; vervolgens zette zy z\z by haare fchoonmoeder neder.  364 Rut. Rut III. 1. Naomi haare fchoonmoeder fprak haar aldus aan: myne dochter! ik tracht u eene rust te befchikken welke u welgevallig zal zyn. 2. Dan nu, Boas by wiens maagden gy u vervoegt hebt, is ons vermaagfchapt; hy zal deezen nacht het gedorsehte garst wannen. 3. Wasch u dan, zalf u, kleed u in pronkgewaad en gaa naar den dorschvloer: doch maak u aan den man niet bekent tot dat hy gegeeten en gedronken hebbe. 4. En als hy zig ter ruste begeeft, neem de plaats in acht waar hy zig nederligt; fpoed u voort, flaahet voetendek op en lig u neder; hy zal u wyders zeggen het geen u te doen ftaat. 5. Rut zeide: al het geen gy my voorhoud zal ik naarkomen. 6. Zy ging dan naar den dorschvloer, en volbragt ftiptelyk het geen haare fchoonmoeder bevolen had. 7. Boas at, dronk, verlustigde zyn herte en ging zig aan het uiterfte eens korenhoops nederliggen; hierna kwam zy ftillekens, floeg het voetendek op en lag zig neder. Men zegt KS") Nttbttf Nit* Vip en vervolgens het Middag Gebed gelyk van bladz. 217. tot bladz. 225.  3^5 myntr hu w nvh rrw OCHTEND GEBED VOOR DEN TWEEDEN DAG VAN HET FEEST DER WEEKEN. Men leest het Ochtend Gebed van bladz. 101. tot bladz. 195. Afdeeling van het eerfte Wetboek. Deeze is dezelve van den agtjlen dag van het Feest der Ongezuurde brooden bladz. 317. Men zegt tihyh Wip Afdeeling van het tweede Wetboek. Deeze is dezelve als van den vorigen dag bladz. 333. Men zegt xbyb Wip mtssn Haphthara. wip bsva 20. De HEERE is in den Tempel Zyner Hab: Iï.  3Ö6 Ochtend Gehed voor den Weeden dag Heiligheid, het gantfche Aardryk vreeze vooi? Zyn Aanfchyn. Hab: III, r- Gebed van Habakuk den Propheet, op de Sigjonot. 2. HEERE! op het hooren Uwer (ftrenge) Godfpraak was ik door vreeze aangedaan; doe Uw werk in het midden deezer (angstvallige) tyden leeven; doe het in deeze jaaren (van Uw befluit) bewust zyn; gedenk in üwegramfchap aan Uwe Genade. 3. ó God ! Gy daagde uit het zuiden, Gy Heilig Öpperweezen! van den berg Paran, Sela! Uwe luister verfpreidde zig over den Hemel, en Uw Lof vervulde de Aarde. 4. Uwe Glans was het licht gelyk, de Hemelfche ftraalen wierden hem .(*) door U gegeeven ; aldaar was Uw verborgen Alvermogen. 5. Van voor Uw Aanfchyn wierd de dood verdreeven ; de verflindende vlammen ter Uwer oorzaake afgewend. 6. Gy deed U op en verfchafte het Aardryk recht; op Uwen wenk verfpreidden zig de volkeren , de bergen fchier onvergangelyk wierden verbryzelt, dc ftyle heuvelen vernedert; de fchikklngen der Waereld zyn aan U. 7. Wegens myne misdaaden heb ik de tenten Cufans gezien.- (maar vervolgens) hebben de Medianyten achter hunne voorhangfelen gefiddert. 8. Was het tegen deftroomen, ÓHEEREÏ (*) Mofes,  van het Feest der Weeken. 36*7 dat Gy gebelgt waart? was Uwe gramfchap tegen de rievieren ontftoken ? waart Gy tegen de Zee verbolgen ? Wanneer gy uwe rosfen beklom waren (ons) Uwe legerwagens tot zegepraal. 9. Uwen boog hebt Gy te voorfchyn gebragt, om Uwen eed den ftammen gedaan te volbrengen, Sela! de aarde kloofde zig en deed ftroomen vloeijen. 10. De bergen zagen U en deinsden, de onftuimige wateren dreeven heen, de afgrond deed Zyne ftem weergalmen en verhief zig naar den Allerhoogfte. 11. Zon en Maan ftonden ftil in haare verblyfplaats, (Israël) wandelde by het licht Uwer ftraalen, by de klaarheid Uwer fchitterende fpeere. 12. Met verontwaardiging doortrad Gy het Aardryke door Uwe verbolgenheid vernielde Gy de volkeren. 13. Gy betrachtte het heil Uws Volks, het heil Uws gezalfden, doorwondde de opperften van het huis der goddeloozen, en ontblootte zyne grondvesten tot den top, Sela! 14. De hoofden hunner gehuchten hebt Gy met hunnen eigen ftaf verflagen, wanneer zy zig als een bulderende ftorm om my aantevallen opdeeden, en zig in hunne vreugde uitlieten, als om den onderdrukte in het heimelyk te vernielen. 15. Gy baande uwe klepperen eenen weg door het midden der zee, door de opgefteegene watergoiven. 16. Op deeze maare wierd ik innerlyk ont-  368 Ochtend Gebed voor den tweeden enzt fielt, op dit gerucht beefden myne lippen, het verderf doorkroop myn gebeente en ik zeeg onder mynen druk neder; tot dat ik op den akeligen dag ruste genoot, om tegen het volk te trekken dat (door den HEERE) verdelgt zal zyn» 17. Want de vygeboom zal niet bloeijen, de wynftok geene vrucht draagen, de olyfboom zal de verwachting te leur ftellen, de landsdouwen zullen geen voedzel voortbrengen, geene kudde zal in de weiden, noch runderen in de ftallen gevonden worden; 18. Maar ik, ik zal my in den HEERE verblyden, en ter eere van den God myns Heils van vreugde juichen. 19. Het Almogend Weezen is myne kracht, Het zal myne voeten de gezwindheid der hinden byzetten en my de hoogten doen beklimmen. Aan den Opperzangmeester, op myne Neginot. Het Gebed word ge'èindigt gelyk van bladz. 195. tot bladz. 215.  3^9 rvnn?a A Z H A R O T WELKE DEN TWEEDEN DAG VAN HET FEEST DER WEEKEN VÓÓR HET MIDDAG GEBED GELEEZEN WORDEN. Geboden van Onthouding, non» niy Ik zal my onder de befcherming des Almogenden Hellen, Zyne Gerechtigheid niet verhooien houden, en door de Geboden van Onthouding Zyne Rechtvaardigheid verkondigen. Zy zyn met getrouwheid in Gods onverbreekelyke Wet gefchreeven; en zyn zo veel in getal als de dagen des (zonne-) jaars. Zy zyn bekoorlyker dan edele gefteenten; en gefchikt en bewaart om het verkooren volk tot een praalcieraad te verftrekken. (God fprak O "eed My te gemoet, Myn dierbaar Israël! hoor Myne Wet en onderwerp u aan Myne tucht. Ik heb u begeert, bemint, vanftrenge dienstbaarheid bevryd, en met kleinoodjen van het .allerfynfte goud belaaden. A a  370 IVxarfchouwingen. Toen Israê! met duizenden in menigte van zyne legerplaatfe trok, hoorde het dat de ftem van zynen Schepper aldus langs den berg weergalmde: Van Sinai heb Ik u toegeroepen : Ik ben de HEERE; gy zult voor Myn Aangezicht geene andere goden hebben («). Gy zult u met opzet noch uit dwaasheid geen beelden vervaardigen (b), noch geenzins uw vertrouwen daar op vestigen, om door deezen vreemden dienst Myne yverzuche niet te ontfteeken ( c }. Vrees als voor het vuur eenen afgod in uw huis te brengen (rf), een verboden altaar op te richten (e), en gewyde boschaadjen te planten (ƒ). Verwyder u van valseh bericht (g), ftel uw geloof niet in ydelheid, en zweer niet valfchelyk by Myn Heiligen Naam (ft). Doe geen overfpel op dat myn toorn zig niet ontfteeke (i), dat geen baatzucht u tot fteelen vervoere (»), begeer den eigendom ïiws evennaasten niet (k ). Gy zult geenen mensch ontzielen (/), want Ik zoude zyn bloed van u vorderen; ook zult gy den blinde geenen valftrik voorleggen (ni). Gy zult niet valsch getuigen (»), den wees VI, 15. 00 Ib: VII; 26. O) Ib: XVI; 22. CO Ib: 24V & Exod: XXIn' r- CO Ib: XX; 7 S? rIXi; Ib: XX; <2 Ib: Ib: XX; J3. 00 Lev: XIX; 14. 00 Exod: XX; 13. .  tVaarfcho uwingen. gy| riïet onderdrukken (<0, en u in een gefehil niet (tegen uw gevoelen) by de meerderheid Adlcn, waardoor gy de twist zoud vermeerderen (p). Den vreemdeling zult gy niet bedriegen (O; geen altaar van gehouwen fteen oprichten (ir), nog uw land gelyk dat der heidenen ontheiligen (ƒ). De Richteren zult gy niet vloeken (t), Mynen Naam niet ontheiligen (m) ; uwén wynftok niet geheel (van zyne vrucht) ontblooten (y), noch de afgevallene druif naleezen (y). Gy zult den doove niet vervloeken (V) want dit feit zal Ik wreeken; en geen os en ezel te faamen voor den ploeg fpannen (x). Uit baatzucht zult gy niet nalaatig zyn My de eerftelingen uwer graanen en afzonderingen te offeren (y), uwen evennaaste niet onderdrukken (z), en het naarkomen uwer belofte niet uitftellen (a). Den huurling zult gy de betaaling zyns dagloons niet vertraageh (fc), uwen graanoogst niet naleezen (c)> noch uwen os in het dors-* fchen muilbindcn (O- Den olyvengaart zult gy niét gantfchelyk iialcezcn (0. uw veld niet geheel afmaaijen CO Exod: XXII; 21. CO Ib: XXIII; 2. (O Ib: XXII; 20. CO Ib: XX; 22. CO Lev: XIX; 29. CO Exod: XXÜ; 27. 00 Lev: XXII; 32. 00 Ib: XIX; 10. 00 Ib: XIX; 14. C*> Deutr. XXII; 10. CO Exod: XXII; 28. CO Lev: XIX; 13. CO Deutr: XXIII; 22. CO Ib: XXIV; 14. (0 Lev: XIX; 9, (O Deutr: XXV; 4. CO Ib: XXIV; 20. Aa 2  37* Waarschouwingen, (ƒ), noch uwen evennaaste met woorden of daaden mishandelen (g), En hem niet laaten overgaan tot zondigen waar toe zyn hert genegen is (h): maar haat hem daarom niet noch bejegen hem vyandlyk 0> Zy niet wraakzuchtig tegen uw volk, op dat Ik My aan u niet wreeke (O; en dat den arbeidsloon des huurlings by u niet vernachte (£). Zy niet haatdraagend (/), raadpleeg met geene waarzeggeren (m); de vaderen zullen niet voor hunne kinderen, noch de kinderen voor hunne ouderen met de dood geftraft worden (»). Slaa geen geloof aan de woorden eens valfchen propheets (o), en volg den raad des boezen verleiders niet (p). Den ontvloden ( Canaanytifchen ) flaaf zult gy niet weder in flaaverny doen keeren 0f)> in het recht geen mensch ontzien (r), en den naam van vreemde goden niet uitfpreeken O). Hun praalgewaad zult gy niet begeeren (/), noch uws evennaastens leeven in gevaar laaten (m); wacht u ook om valsch te zweeren (j>). Cf) Lev: XXIII; 22. Cg) Ib: XXV; 17. (A) Ib; XIX; 17. (0 Ib: 18. CO lb: 13. (Q Ib: 18. (m) Ib: 3i. 00 Deutr: XXIV; 16. CO Ib: XIII; 4. 00 Ib: 9. 00 Ib: XXIII; 16. 00 Ib: XVI; 19. CO Exod: XXIII; 13. (0 Deutr: VII; 25. (et) Lev: XIX; 16. Qv) Ib: 12. ' J  Waarfchouwingen. 373 Zy ook den arme niet toegeevend in zyn gefchil (w), en Iaat af uwe fchatten door woekerzucht te vergrooten (x). Krenk het recht niet (y) op dat gy niet in misdaad vervalt, voornaamentlyk het recht van wees, weduwe en nieuweling (z). Laat u in recht door geene gefchenken omkoopen (a), veroordeel niemant door ée'nen getuige (b); eet geen lid van een leevendig dier (V). Zy niet genegen tot roovery (O, want het zoude u tot nadeel verftrekken ; eet van geen dood aas (e) noch van afgodifche offers (ƒ). Eet van geen verfcheurt dier (g) noch van verfoeijelyke onreinheid (A); verklein uwe maat niet, om daar door de waaren des té duurder 'te maaken (i). Zy niet onheusch in het meeten uwer landeryen (/), noch in uwe ge wigten en maaien O). Geef uwe fpys niet met hebzuchtige inzicht op datgy niet geftrafc word (k), en geef u tot geen lastertaal over (/). Ryk den booze uwe hand niet toe (pi) ; vorder (na de Semita) defchuld van uwe evennaaste niet, gelyk de vreemdeling zoude doen (O* (w) Lev: XIX; 15. CO Deutr: XXXIII; 20. (y) Exod: XXIH; 6. CO Deutr: XXIV; 17. CO lb: XVI; 19. CO Ib: XIX; 15. CO Ib: XII; 23. CO Lev: XIX; 13. CO Deutr: XIV; 21. CO Exod: XXXIV; is (O Ib: XXIH; 30- (O Deutr: XIV; 3: CO Ib:XXV; 14. COLev: XIX; 35- CO Ib: XXV; 37. CO R>. XIX; 16. C«) Exod: XXIII; 1. CO Deutr: XV; 2. Aa 3  374 WmrfcJwumngen, Laat de vergeetene fchooven liggen, en keer niet weder om ze opteraapen: maar laatze de weduwe, den wees en nieuweling over (o). Betracht de geboden aangaande het jaar van Semita (p), bebouw het land in 't Jubeljaar niet (p), laat af om alsdan het geen van zelfs voortkomt te maaijen (£) en uwe druiventrosfen te fnyden (<£). Wil (alsdan) uwen akker niet bezaaijen, om 'er uwe fpys uit te haaien (r), en uwen wyngaart niet fnoeijen (r), dan zal geen onheil u genaaken. Gy zult de korenairen niet eeten, het zy geroost, versch of tot brood gebakken (j), alvoorens gy de eerftelingen van den nieuwen oogst zult genadert hebben (ƒ). De voortbrengfelen uwer nieuwgeplantte vruchtboomen zult gy in de drie eerfte jaaren niet nuttigen CO, het vierde jaar zult gy ze den HEERE heiligen (t). In het recht zult gy den groote niet ontzien («), het welk den arme ten hoon zoude verftrekken (m). Gedraag u niet als fchuldvorderaar over den rampfpoedigen benodigde (v), en offer den HEERE geen onvolmaakt dier (1$. De Priester zal niet langs treden het Altaar naderen (x); gy zult het Paaschlam in geene ftad (buiten Jerufalem) flachten (y). Uwe vaten zult gy reinigen en* al het gezuurde uitrooijen (z), op zynen tyd verbran- CO Deutr: XXIV; 19. (p^ Lev: XXV; 4. CO Ib-? CO Ib: 4. CO Lev: XXIII; 14. CO Ib: XIX; 23,24. (ujlb15. 60 Exod; XXII; 24. (W) Lev: XXII; 22. (*) Exodi XX; 23. O) Deutr; XVI; 5. (z) Exod; XII; 19.  Waarfchuwingen. 375. den, en het tot na den eenëntwintigften (Nisfan ) niet weder nuttigen (a). Gy zult niets van het Paaschoffer buiten uw huis voeren (&) , de vreemd- ( c), onbefneedene (jood) (c), vreemde ingezeten (c) noch huurling zullen 'er van eeten. Verontreinig het Paaschoffer niet, met het alvoorens het ongezuurde uitgerooit zy te flachten (d); gy zult uw hert niet verharden in het byftaan der benodigden (e). Den Overfte zult gy niet lasteren (ƒ), geen zuurdeeg zal by u gevonden worden (g), en het vleesch van het Paaschoffer zal tot den volgenden dag niet overblyven (h). Ook niet het vleesch uwer vredeofferen (i) noch het fmeer van 't Paasch- (k) en Hoogtydsoffer (/). Het vleesch door eenen onreine aangeraakt zal niet gegeeten worden (pi), noch het tweede tiende van uwen oogst buiten Jerufalem ( n) , Noch uwen wyn (n), uwe olie (n), de eerstgeworpenen van uw vee (n), het afgezonderde (voor den Priester) (n) noch het edelfte van de offerhanden (0) (55). 00 Exod: XII; 15. CO Ib: 46'. CO Bk 43, 44, 45. Cd) Ib: XXIII; 18. (O Deutr: XV; f. Cf) Exod: XXII; 27. OoO Ib: XIII; 7. CO Ib: XII; 10. CO Ib: XXIII; iS. CO Num: IX; 12. CO Deutr: XVI; 4. Lev: VII; 15. CO Ib: VII; 19. CO Deutr: XII; 17. (0) Lev: I; 9. (55) offerhanden. Hierdoor verftaat men het vleesch dat tot brandoffer beftemd was. Aa 4  37 6 Waarschouwingen. Gy zult alvoorens het bloedfprengen volbragt is van het offervleesch niet eeten (p), ook is fmeer en bloed beide verboden Of). De visfchen (r), het wild (f) en gevogelte (O zult gy niet nuttigen: ten zy die door de aangeweezene tekenen veroorlooft zyn (f). Geen Priester zal tot offeren bevoegt zyn welke misvormig van wenkbraauwen (x), melaatsch (x), mank (x) of blind is (x), of eenig ander gebrek heeft (x). Van eenen vreemde zult gy insgelyks geen onvolmaakt dier aanneemen om op te offeren (f), geen eerstgeworpen dier voor den ploeg fpannen (u), noch tot eenig ander werk gebruiken (u). Geen offer buiten Jerufalem genadert zal aangenaam zyn (O- Gy zuft den eerstgeworpenen uwer fchaapen niet fchecren (w). Het dier dat getekent is om tot tiende te verftrekken zult gy voor geen ander verwisfelen (x); geen onreine noch vreemde zal van de Terurna (eerfte afzondering) mogen nuttigen (y). Gy zult het gefchenk van eene onkuifche vrouwe (z) noch iets dat tegen eenen hond verruilt is niet offeren (2); en geen wierook by het gerstoffer van yverzucht voegen («). Niemant (buiten den Hoogenpriester en Ko- CO Lev: XIX; 20". CO Ib: VII; 23. CO Ib: XI.gantsch. CO Ib: XXI; 17. 18, 19, 20. 21. CO Ib: XXII; 25. CO Deutr: XV; 19. CO Ib: XII; 13. 00 Ib: XV; 19. CO Lev: XXVII; 10. CO Ib:XXII; 4, 10. (2) Deutr: XXlIIj 19. CO Num: V;"iS,  'Waarfchouwingen. 377 ping) zal met de olie der zalving gezalft worden (O» gy zult (om een fterfgeval onder u) het hair niet uitrukken (c) noch uw vleesch kerven (d). Het reukwerk zult gy niet namaaken (e); den moordenaar zal in geenerlei geval door geld vrygekocht worden (ƒ). Zy aandachtig dat gy de zenuwe welke op het gewricht der heupe ligt niet eet (g); laat het u niet fmertcn wanneer gy den hebreeuwfchen flaaf vrylaat (K). Wacht u van eenig dier en zyn jongen op ée'nen dag te flachten (;'); offer uwe kinderen den gruwelyken Molechdienst niet op (fe). Geen werk zult gy op den Rustdag (/), op het Feest der Ongezuurde brooden (jri) noch op dat der Weeken verrichten (n). Ook niet op den Nieuwejaars- (o) en Verzoendag (p), en de eerfte en laatfte dagen van het Huttenfeest (O- Gy zult op den Paaschnacht geene beenderen van het Paaschlam breeken (r); den Nazareër worde het hair zyns hoofds niet afgefchoren (i). Ook zal hy zig niet vermeeten zig te ontreinigen by het fterfgeval van ouders (0, zuster (0» broeder of andere bloedverwanten (0- (O Exod: XXX; 32. CO Deutr: XIV; r. CO Lev: XXI; 5. CO Exod: XXX; 37- GO Num: XXXV; 3J, 32. 00 Gen: XXXII; 33- CO Deutr: XV; 18, CO Lev: XXII; 28. CO Ib: XVIII; 21. CO Exod: XX; 10. OO Lev: XXIII; 7. CO Ib: 21. CO Ib: afi. CO Ib: 28. CO Ib:35, 3<5. CO Exod: XII; 46. Cs) Num: VI; 5. CO Ib: 7Aa $  37% Waarfchouwingen. Geenen wyn f» noch iets wat den wynftolc voortbrengt zal hy nuttigen (u). Geene infnyding zult gy op uw vleesch maaken O); den Gods-lasteraar zal na gefteenigt gehangen: doch vóór zonnenondergang be°raaven worden (V). Iemant die een onrein toeval heeft zal niet in het leger kómen (x) , uwe Schepper beïpeure aldaar geene onreinheid (y). Gy zult uwe tusfchenkomst den woeker niet verleenen (2), het welk uwen evennaaste zoude benadeeien. Gy zult niets heiligs fchenden 00 gelyk gy met de afgoden verplicht zyt te doen (a). Duld niet dat het dier uws evennaasten verdoolt blyve O) noch onder den last bezwyke (0; vervaardig geene beelden gelyk de afgodendienaaren doen (d). Gy zult u met geen gewaad van wol en garen te faam gewrocht kleeden (e), en geen honig noch zuurdeeg by het offer naderen (ƒ). Op het goude Altaar zult gy geen vreemd vuur- reuk- noch brandoffer naderen (g). Gy zult niet weder naar Egyptenland 'keeren (70, noch de verfoeijelyke werken zyner inwooneren navolgen (0. Wil uwen Schepper niet beproeven fj) op het voorbeeld der muitelingen. 00 Num: VI; Cv) Lev: XIX; 28. 00 Deutr: XXI; 23. CO Ib: XXI ; n. CO Ib: 15. CO Exod:XXII 24. CO Deutr: AI ; 5, 4. (0 Ib: XXII; r. CO Ib! 4. CO Lev: XXVI; 1. CO Deutr: XXII; 11. CO 16. CO Lev: XXII; 24. CO Deutr: VI; 16. < '  Waarfchouwingen. 379. Op de verfchyninge der Hoogtyden zult gy friet ledig in den Tempel komen (k); en als gy dit Myn gebod betracht, zult gy in leeven en vrede wederkeeren. Ontreinig u niet door het nuttigen van de ongeoorloofde dieren (/); onderdruk den vreemdeling niet, dewyl gy het zelfs weleer geweest zyt (pi). Aan geene waarzeggingen zult gy u overgeeven (n), en niet ontkennen het geen uwe evennaaste u tot pand ter hand heeft geftelt (o). Gy zult geene geit in haare moeders melk kooken (p), en het Paaschlam noch gezoden noch half raauw nuttigen (q). Gy zult u niet tot voorbcduidfclcn oeflcnen (r); uwe hebreeuwfche flaaven zult gy rykbelaaden, wanneer gy die in vryheid fielt (O, Niets ontbreeke hen (0, vergun hen overvloed (0, zend hen niet ledig (O, naakt noch ontbloot (t). Ook zult gyhen den arbeid der (Canaanytifche) flaaven niet opleggen, wyl zy My dierbaar zyn (m). Wil den arme uwen byftand niet onttrekken (v), zy niet hardnekkig (w), en leen uw geld niet op woeker CO Deutr: XVI; 16. CO Lev: XI; 43- C*0 £xQd: XXII; 20. CO Lev: XIX; 26. CO Ib: ir. CO XXIII; 19. CO lb: XII; 9- CO Lev: XIX; 26. CO Deutr: XV; 14. CO Ib: XV; 13. CO Lev: XXV; 39. CO Djutr: XV; 7. 00 Ib; X; 16. CO Lev: XXV; 37.  3?o Waarfchouwingm. Het doe u geene fmerte wanneer gy deiï inboorling uws lands behulpzaam zyt (offchoon de Semita naby is) (y); geenen waarzegger noch bezweerder worde onder u gevonden (z) Offer uw kind den Molech niet op (z), krenk den hoek uws baards niet (d), en zy niet mededogend in het ftraffen der goddcloozen ) Ib: XVIII; 10. 00 Lev: V2i-TC \?vmn XIX; r3- CO Exod: XXIII; ?K-.7.Cr'° LcO\XX; 23- CO Deutr: XX; 16. C/5 Ib:yil; 2. QO Exod: XXIII; 33. 00 Deutr: VII; & L2V: XXVI; OO Deutr: X«j 16, 17 (O 1b: 18. ;'»*/• (56) gebrokens bakken. Deeze uitdrukking waarmede de Dlchtcr afgodcry bedoelt is uit Jeremfc S  Waarschouwingen. 381 gen puinhoop gelyk Sodom en Gomora doen verkeeren. Verwyder het mannelyk geflacht der Ammonyten (/) en Moabyten (/).; de vrucht van echtbreuk en bloedfchand zal zig niet onder u in den echt begeeven (m). Gy zult den Ammonyten en Moabyten geenen vrede voorflaan (n); en geene gelegenheid tot ongeval in uwe wooning geeven ( 0 ). Vonnis geenen onfchuldige noch rechtvaardige ter dood (p); verlaat den Levyt niet (q)t maar dat hy geen land in eigendom bezittefV). Ondervraag de dooden niet (j), wil u aan zulk een' waan niet overgeeven; behoud de toovenaars niet in het leeven (O» offchoon zy zig met looze taal trachten vrytefpreeken. Gy zult de grenzen uws evennaasten niet verkorten ( u ); en in geval van belegering eener ftad, geenen vruchtboom afhakken (v). Wil uwe dochter geene aanleiding tot onkuischeid geeven (wO, noch uwe verftootene vrouwe hertrouwen na dat zy in een ander huwelyk heeft geleeft O). Heb geene byeenkomst met uwe huisvrouwe ten tyde van haare onreinheid (y), en zy niet aan twee zusters ten zeiven tyde gehuwt ( z ). co Deutr: XXIII; 4- 0>0 ib: 3- co Ib: 7- co Ib: XXII; 8. c/0 Exod: XXIII; 7. c?) Deutr: XII; 19. co Ib: XVIII; 1. co Ib: u. co Exod: XXII; 17. co Deutr: XIX; 14- co Ib: XX; 19. 00 Lev: XIX; 29. 00 Deutr: XXIV; 4. co Lev: XVUI; 19. CO Ib: 18.  382 IV'aarfchouwingéth De weduwe van uwen kinderloozen broes der zal aan geenen vreemden gehuuwt worden (a); niemant buiten het Priesterdom zal van de heilige fpyze genieten (b). Onder de Gemeente Israëls worde geene on* kuifche vrouwe toegelaaten ( c ) ; geene vrouw kleede zig in mans gewaad (d). Een man trekke ook geene vrouwe-kleederen aan (d), en geene gruwelyke zonde worde onder 11 gepleegt (e). Uwen broeder in flaavernye vervallen, zult gy geen harden dienst opleggen (ƒ), geenen vreemde zult gy tot Koning aanftellen (g): maar wel eenen Israëlyt uit uwe Hammen gefprooten. Dees' zal geen overmaatig getal van vrouwen, paarden, noch ruiterèn hebben (ft), en dus het vry volk niet weder naar Egypten voeren (ft). Hy laate zig niet (door zyn vrouwentimmer) verleiden (ft), en zy niet verwaant door de menigte zyner paarden, zilver, goud of door zyne kostbaare fchatkaameren (ft). Den Hebreeuwfdhen (laaf zult gy niet gelyk den Canaanytifchen verkoopen (f)j en den Egyptenaar, wanneer hv zig in uw geloof vervoegt, niet verfoeijen (j). Ook niet den Edomyt wanneer hy Myne Godheid aanbid (/). Iemant die eenige onvol- v£??r Decutr: XXV; 5- CO Lev: XXII; 10. (0 Deutr' ?£utI; l8VvC^ Ib: XXI1' 5- CO Ib: XXIII; l8 ( O Lev: XXV; 43. (g) Deutr: XVII; 15. CO Ibió, 17. (0 Lev: XXV; 42. (;) Deutr: XXIII; 8."  Waarfchouwingen. 383 tnaaktheid aan de teeldeelen heeft zal onder Israël niet in huwelyk treeden (£). Eene joodfche flaavinne worde niet op de zelve voorwaarden der Canaanytifche vrygelaaten (/). Maar zoo haar heer haar niet trouwt zal hy haar losgeld betaalen (m); en ze niet gelyk de andere flaavinnen verkoopen (m). En offchoon hy nog andere vrouwen nevens haar huwt, zal hy haar geen gebrek aan kleeding nog onderhoud laaten lyden (n); ook niet nalaaten zyn huwelyksplicht aan haar te betrachten (n). De Hoogepriester zal geene der vier vrouwen, hem door de Wet verboden, ten huwelyk neemen (o): doch eene deezer vier, (de weduwe) zal aan de overige Offeraaren geöorlooft zyn (p). In een rouwgeval zal hy het hair van het hoofd noch den baard niet laaten wasfen Qq), noch zyne kleederen verfcheuren ( q ); ook zal hy zyn nagedacht (r) noch den Tempel ontheiligen (r). Hy ontreinige zig niet by het affterven van vader en moeder (x): maar alleen voor een zyner geloofsgcnooten als 'er niemant gevonden word om hem ter aarde te beltellen. Geen fterfgeval hoegenaamt noope hem om zig van den Heiligen Dienst te verwyderen(f), (O Deutr: XXIII; 2. (0 Exod: XXI; 7. («0 Ib: 8. 00 Ib: 10. CO Lev: XXI; 14. (ƒ>) Ib: 7. Cf) Ib: 10. (O Ib: 12, 15. CO Ib: M, CO Ib: 12.  3S4 Waarfchouwingèn. en wanneer hy alle deeze geboden betracht zal zyn rouw in blydfchap verkeeren, en hy zal welvergenoegt in den Tempel treeden. De Priester zy aandachtig om het vuur des Altaars niet te laaten uitgaan (m), alsdan zal hy in voorfpoed toeneemen en gelyk het gefternte uitblinken. Zyne dochter aan eenen vreemde uitgehuwt zal van de priesterlyke fpyzen niet nuttigen dan wanneer zy als kinderlooze weduwe of verlaatene naar zyn huis wederkeert (V). Ook zullen zyne hebreeuwfche flaaven daar niet van eeten (j:), en hy zal zig onthouden in een huis te treeden waar een lyk zyns volks is (y). Van de zondoffers welke op het binnenfle Altaar geflacht zyn zal hy zig niet verftouten te eeten (z), noch de duivekoppen van de rompen ten eenemaale afrukken (a). Van al het geen de Priester voor zig zeiven vry willig offert zal niets genooten: maar alles geheel door het vuur verteert worden ( b); ook zal men geen onvolmaakt offerdier naderen (c). Niemant buiten de aiïlammelingen van het huis Levy's zal de gewyde vaten, ongedekt zynde, mogen bezichtigen (d), en een Priester welke verontreinigt is zal in het Heiligdom niet treeden (e). Niemant zal zig door omwegen recht tot 00 Lev: VI; 6. 00 Ib: XXII; 12. (w) Ib: 13. 001b: 10. 00 Ib:XXI; 11. 00 Ib: VI; 23. 00 Ib: V; 8. (O Ib: VI; 16. O) Ib: XXII; 25. Cd) Nmn; IV; ao. O) Lev: XXII; 2.  TVaarfihoumngên. 385 het Hoogepriesterdom zoeken toeteëigenen (ƒ), op dat hem het rampzalig lotgeval van Korach en zyne aanhangeren niet treffe. Na den ouderdom van vyftig jaar zal de Levyt geen' Tempeldienst meer waarneemen (g)} en van het vogelnest welk gy op den weg aantreft, zult gy de oude met de jongen niet wegvoeren Qh). Gy zult uwen evennaasten geen' woeker afperfen (»)» °P dat uwe leevensdagen in voorfpoed verlengt en vermenigvuldigt mogen worden. Op den Sabbatdag zult gy het voorfchreeven eindperk niet te buiten gaan (j); en de inftelling van de offerkoeken, in pannen of ovens gebakken, niet overtreeden (£). Het gebod, van den borstlap en ephod niet van elkander aftefcheiden, zult gy niet ongehoorzaam zyn (/), en de twee geboden: op dat gy ( God en Zyne Geboden ) niet vergeet (m), zult gy indagtig zym Op den Sabbatdag zult gy geen vuur aanfteeken Cn); niemant zal zynen evennaaste valfchelyk behandelen (0); en de vryfteden der Lcvyten zullen nooit verkocht mogen worden (p). Gy zult geene verfchillende foorten van zaaden (#) (noch dieren) vereenigen (in het ge- 00 Num: XVII; 5, Cg) Ib: VW; 25. Qï) Deutr: XXH; 6. CO Ib: XXIII; 20. OO Exod: XVI; 29. CO Lev: VI; 10. CO Exod: XXVIII; 28. (m) Deutr: 9. en VIII; 11. CO Exod: XXXV; 3. CO Lev: XIX; 11. Qp ) Ib: XXV; 34- CO Deutr: XXII; 9. Bb  386 Waarfcho uwingen. was, in het werk noch tot voortteeling, en van het geen 'er van voorkomt geen gebruik maaken.) Den molefteen zult gy niet in pand neemen (r), noch valsch gewigt of maat in uw gebruik hebben (7), Nimmer zult gy de fteencn uws Altaars met een houwyzer bewerken (t), noch het bepaalt getal der geesfelflagen te boven gaan ( u). Het kleed eener weduwe zult gy niet tot pand aanneemen (r); geen onheil zal 11 dan genaaken; maar gy zult als de palmboom uwe vruchten zien bloeijen. In het waarneemen der heilige Inftellingen zult gy niets by voegen of aflaaten (wO; uwe vrouwe wier gedrag gy ten onrecht gelaakt hebt zult gy nimmer verftooten (x). Gy zult Myne inftellingen niet vermeerderen (y), Myn land door moordplecging niet ontheiligen (z), noch u (a) gelyk de afgodifche Priesteren, de kruin fcheeren. De booze neiging uws herte zult gy niet navolgen (è), in rechtsgeding niemant ontzien (t), van geen Myner geboden afwyken (d)» cn uwen eed en belofte niet herroepen (e). Het tweede tiende zult gy den eersten dag 00 Deutr: XXIV; 6 CO Ib: XXV; 13. CO Exod: XX; 22. 00 Deutr: XXV; 3. 00 Ib: XXIV; 17. («0 Ib: XIII; 1. CO Ib: XXII: 19. CO Deutr: IV; a. CO Num: XXXV; 33. CO Lev: XIX; 27. CO Num: XV; 39. CO Deutr: I; 17. CO Ib: XXVIII} 14. CO Num: XXX; 3.  TVadrfchouwingen. 387 üws rouws niet eeten (ƒ), ook niet wanneer gy onrein zyt of het tiende onrein is ( ƒ); hier van zult gy geen gebruik voor al het geen 't lyk betreft maaken (ƒ). De wet der panden zult gy rechtvaardig beflisfen (g); laat niet na de vermaaningen des veldpriesters en der legerhoofden aandachtig te zyn ( h ). Als ook alle de onderwyzingen welke toé richtfnoer uws gedrags zullen verftrekken; en zo heilzaam zyn, als eene waterbron in een drooge landsdouw. Zie hier het getal van eenënzeventig zwaare misdaaden: de geen die een derzelve begaat is op het hoogst ftrafwaardig. Iemant die ontaard zyne kinderen den Molech opoffert (O» en de geen die zig vermeet onbefchroomt zynen God te lasteren (/). Een verleider (£) en een die de wetten (van den Sabbat) overtreed (/),de zoon die zig tot brasfen en dronkenfchap begeeft (m), die zyne ouderen kwetst of vervloekt (n) en de geen die de inwooneren eener ftad tot afgoderye vervoert (0). De uitfpreeker van Prophecye uit naam van Vreemde goden (p), de geen die zig op toverkunst en waarzegging toelegt (f). (ƒ) Deutr: XXVI; 14. (g) Ib: XXIV; 12. (h) Ib: XX; 3, 8. (O Lev: XX; 2. (/) Num: XV; 30* (*) Deutr: XIII; 12. (O Exod: XXXI; 14. (m) Lev: XIX; 26. («) Exod: XXI; 15, 17. (0) Ib: XXIII; 13. (/>) Deutr: XIII; 6. G?)Ib:XVIII; 10,11. Bb 2  388 Waar Schouwingen* De moetwillige moordenaar die in knaaging zal leeven tot hy zyne ftraf bekomt (r), gelyk mede de verleidde inwooneren eener ftad, welke door het zwaard zullen ter dood gebragt worden O ). De gewaande propheet die ylings zynen dood zal vinden (j), en de vrouw die zig met een dier vermengt («)• Iemant die zig met eene verloofde maagd (v) (57) of zyne fchoondochter vereenigt (Je), en de man die een dier genaakt (x) of onnatuurlyke zonde pleegt (y). Iemant die overfpel begaat (z) of zyne moeije genaakt (a), welke beide zullen verweezen worden. Die zig met moeder ( b), zoons- of dochters dochter (c), met zyne dochter (58) (c) die zyner huis vrouwe (d), of met zyne moeije van vaders- of moeders zyde vervoegt (e). Ook met beiden eene vrouw en haare dochter (ƒ ;,de dochter haars zoons of dochter (ƒ) r» Exod: XX; 13. CO Deutr: XIII; 15. CO Ib: XVIII; 22. CO Lev: XVIII; 23. CO Ib: 20. CO Ib: 15. CO Ib: 23. CO Ib: 22. CO Exod: XX; 13. CO Lev: XVIII; 14. CO lb: 7. CO Ib: 10, 17. (O Ib: 17. CO Ib: 12, 13. CO Ib: 17. C57) verloofde maagd; dewyl dezelve als eene getrouwde vrouw word aangemerkt. C58) Dit verbod, alhoewel niet duidelyk vermeld, fpruit volgens de eerste der Sluitredenen van Rabbyn Ismaël. Z. Eerste deel Bladz: 40, door gevolgtrek' king van Licht tot Zwaarder uit Lev: XVIII; 17.  Waarfchouwlngen. 389 of met eene vrouw ten tyde haarer onreinheid (g). De bloedfchand met vaders- (ft) of broeders vrouw (i) als ook met dc moeder zyns fchoonvaders of zyner fchoonmoeder is insgelyks ongeoorlooft (j). Die zig voegt by zyne zuster (£), fchoonmoeder (/), de zuster zyner huisvrouwe (ra) zo lang die in leeven is, zal Gods toorn ondergaan. De ftraf voor de onkuisfche dochter eens Priesters («), voor haaren valfchen betichter (0) en medeplichtigen (p) is vernieling en verderving. Die eene onjoodfche vrouw genaakt zal voor deeze euveldaad verweezen worden (q ); als mede den geen die het kind zyns evennaasten wegvoert of verkoopt (r). Die zulks bedryft zal den dood ondergaan; die fineer of bloed nuttigt is ten hoogfte ftrafwaardig (x). Het vleesch eens offers welk by het flachten door onzuiver inzicht verontreinigt is, zal niet gegeeten (t), maar door de vlammen des Altaars verteert worden. De geen die zig aan bezweeringe overgeeft zal ten hoogfte ftraf baar zyn («) ; en hy die CO Lcv: XVIt[; r9- CO Ib: 8. CO Ib: 16. CD Deutr: XXVII; 23. (F) Lev: XVIII; 9. CD Lev: XVIII; 17. 00 Lev: XVIli; 18. CO Ib: XXI; 9. CO Deutr: XIX; 10. C*0 Lev: XX; 10. CO Deutr: Vil; 3. O) Ib: XXIV; 7. CO Lev: VII; 25, 27, (O ib: XIX; 7. CO Deutr: XVIII; 10. Bb 3  3 go Waarschouwingen. na den bepaalden tyd van 't offervleesch nm> tigt (v), zal gebrek aan het nodigfte voedzel Jyden. Den afgodendienaar (onder u) zal verdelgt ■worden (w), als ook den geen' die gereezen brood eet op den Hoogtyd wanneer het verbor den is (x). Den naam van den geen die het Paafcha niet viert (y), en op den verzoendag eenig werk verricht of fpys geniet (z), zal in eeuwige yergeetelheid gedompelt worden. Den ban is hem toegeweezen die de olie der zalving nabootst (a), en ze tot zyn gebruik doet ftrekken; als ook aan den geenen die geen gehoor aan het onderwys der leeraaren geeft( fe). Gelyk mede den geen die buiten de beftemde plaats het offer flacht en het den HEERE foewyd, en den Priester die aivoorens den dienst te doen, de handen en voeten niet in het waschvat reinigt (c). Den geen' die nalaatig is het gebod der befnydenisfe waarteneemen zal in den ban geflagen worden Cd), vermits het betrachten van dit gebod het hoogste goed doet erlangen. Iemant die onrein zynde den Tempel betreed (n) of offerfpys geniet (ƒ) zal ter zelve plaatfe gedood worden. De geen die iets geniet het welk niet ver- wanneer hy zig, door iets aan hem ongeöorlooft, verontreinigt heeft. Den Priester welke zig gebaad hebbende, den bepaalden tyd niet afgewacht heeft (/), als ook die niet in volle priestersgewaad den dienst waarneemt, zal insgelyks verweezen worden. Een ieder buiten het huis Aarons die zig vermeet den dienst des' Priesters waarteneemen (&) zal ter dood gebracht worden, als ook den verontreinigden Priester die alvoorens zyn fchuldofler te naderen den dienst betracht heeft (/). Den Priester die by fterfgeval zyner bloedverwanten het hair laat wasfen (ra), in dronkenfehap (n) of in zyne onreinheid (0) eenig offer nadert, zal van het leeven berooft worden. Hier zyn de geboden van betrachting en onthouding , door de hulpe der Rots onzes Heils, en Toeverlaat der rechtvaardigen, ten einde gebragt. Deeze zyn de grondvesten onzer H. Wet, waaruit heerlyke takken gelyk die des palmbooms voortfpruiten. (g) Lev: XXII; 15. 00 Ib: XXII; 10. (O Ib: 15. O") Ib: XXI; 6. CO Num: XVIII; 7. CO Lev: XXII; 9. O») Ib: XXI; 10. 00 Ib: X; 9. CO Ib: XXII; 33. Bb 4  392 TVaarfcho uwingen. De Allerhoogfte fpoede zig om het verdrukt volk by een te vergaderen, en herftichce Zion uit zynen puinhoope. Hy doe Zynen Tempel weder oprichten, onze duisternisfe in helder licht verkeeren en vergunne de kracht aan Zynen Gezalfde. Israël zy ooggetuige van de verryzenisfe der dooden, by het iïeeken der bazuine en hei: oprichten der baniere. Dat alle wyken van vreugdgefchal weêrgalmen: zelfs de duistere leeuwekuilen en het woest verblyf des tygers. Het blind heidendom zal van druk verfmelten op het hooren der vreugdezangen van het feestvierend volk. In het midden der zangchooren zullen wy den berg Galilea beklimmen: als dan, 6 HEERE! zullen onze brandoffers Üaangenaam zyn; als dan zullen wy U de offerftieren op het Altaar naderen.  393 ryn RUT. ntm >m 8. Het was middernacht, en Boas doorfchrik Rut III. aangedaan tastte en vernam eene vrouw aan zyn voeteneind gelegen. 9. Hy riep: wie zyt gy ? zy antwoordde: ik ben Rut uwe dienstmaagd; fpreid uw kleed over my daar gy vrykooper zyt. 10. Myne dochter! gezegent zyt gy van deHEERE, hernam hy: uwe laatfte weldaad heeft de eerste overtroffen, daar gy u onthouden hebt de jongelingen te volgen; of zy arm of ryk waren. 11. Dan nu, myne dochter! zyt niet bevreest; al het geen gy begeert zal ik voor u betrachten, vermits het alle de inwooneren deezer ftede bewust is, dat gy eene deugdzaame vrouw zyt: 12. Maar offchoon het waar is dat ik vrykooper ben, is 'er nochtans een nader dan ik. 13. Rust vry deezen nacht, en in den morgenftond indien deeze u vrykoopt is het wel; doch zo hy niet genegen is dit te doen , zweer ik by den leevenden God dat ik u zal vrykoopen ; blyf tot den morgen liggen. 14. Zy bleef dan tot den dageraad aan zyn voeteneinde; en rees, alvoorens de een den anderen kon onderfcheiden. Hy zeide het wor- Bb 5  394 Rut. de niet ruchtbaar dat eene vrouwe op den dorschvloer gekomen is. 15. Voorts zeide hy: lang my uwe fluyer en houd ze op; zy fpreidde ze open, hy meette 'er zes maaten garst in en belaadde haar daar mede; waar na hy ftedewaarts keerde. 16. Zy ging tot haare fchoonmoeder, welke haar vroeg: wie zyt gy myne dochter? en Rut verhaalde haar al het geen de man tot haar voordeel verricht had. 17. Deeze zes maaten, vervolgde zy, heeft hy my gegeeven, my zeggende: gy zult niet ledig tot uwe fchoonmoeder wederkeeren. 18. Naomi zeide: blyf myne dochter! tot het bewust zal zyn welk een' keer de zaak zal neemen: want de man zal niet gerust zyn, ten zy de zaak heden geëindigt worde. Rut IV. 1. Boas vervoegde zig naar (den raad aan) de poorte cn plaatfte zig aldaar; den vrykooper, waar van hy gefproken had, in het voorbygaan verneemende, riep hy hem toe: kom herwaarts en ftel u hier neder, gy wiens naam verhooien is! hy naderde en zat neder. 2. Voorts vergaderde Boas tien mannen van de ouderlingen der ftede, welke zig op zyn bevel nederftelden. 3. Hy fprak tot den vrykooper: het ftuk lands dat onzen bloedverwant Elymelech weleer toebehoorde, heeft Naomi, welke der velden Moabs wedergekeert is, verkocht. 4. En ik heb my voorgcftelt om u myn gevoelen te ontdekken, zeggende: koop ten overltaan der ingezetenen en Ouderlingen myns  Rut. 395 Volks; indien gy wilt vrykoopen, doe het: en zo niet, verklaar het my op dat ik het weete, daar niemant dan gy, en ik na u, het recht ter vrykoopinge heeft. De andere antwoordde: ik zal vrykoopen. 5. Boas hernam: het zy u bewust ten tyde dat gy het veld van Naomi koopt, dat gy ook verplicht zyt Rut de Moabitifche huis vrouwe des afgeftorven ten wyve te neemen, om deszelfs naam in zyn erfdeel te doen herleeven.^ 6. De vrykooper hernam: dewyl dit zo is, kan ik het niet doen, daar het myne nakomelingen tot verderf zoude verftrekken; neem gy myn erfdeel aan, dewyl ik zulks niet kan verrichten. 7. Het was oulings (eene inftelling) in Israël aangaande verkooping en ruiling op dat deeze bekrachtigt mogten zyn: de een trok zynen fchoen af en gaf ze den anderen; aldus was het gebruik in Israël. 8. De vrykooper zeide tot Boas: gaa dc koop aan, en hy ontfchoeide zig. 9. Boas zeide tot den ouderlingen en al het volk: heden zyt gy getuigen dat ik aj het geen Elimeleeh, Chiljon en Machlon toebehoorde van Naomi gekocht, 10. En insgelyks Rut de Moabitifche Machlons huisvrouwe ten echtgenoote genomen hebbe, om den naam des Overlcedoncn in zyn erfdeel te doen herleeven, op dat deezen naam in het midden zyner broederen en binnen de poorten zyner (lede niet uitgewist worde; heden verftrekt gy hiervan tot getuigen.  396 Rut. 11. Alle de omftanders welke zig in den raad bevonden en de Ouderlingen antwoorden: wy zyn getuigen. De HEERE zegene de vrouw welke in uw huis zal treeden gelyk Rachel en Lea, welke beiden het huis Israëls opgericht hebben; geef Ephrat een voorbeeld van heldendeugd en uw naam worde in Betlehem vermaart. 12. Uw huisgezin zy zo gelukkig als dat van Peres, welke Tamar aan Juda gebaart heeft, door de nakomelingfchap welke de HEERE u van deeze jonge vrouwe zal vergunnen. 13. Boas huwde Rut en zy wierd hem tot huisvrouw; hy voegde zig by haar, de HEE»RE zegende haar met vruchtbaarheid en zy baarde eenen zoon. 14. De vrouwen zeiden tot Naomi: gezegent zy den HEERE die u heden geenen vrykooper heeft doen bntbreeken; zynen naam Worde dan roemruchtig in Israël. 15. De jonggeboorene verftrekkeu tot zielsvertroosting en fteun in de dagen uws ouderdoms, daar uwe fchoondochter welke u fteeds bemint, hem gebaart heeft; zy die u dierbaarder is dan een talryk nakroost. 16. Naomi nam het wicht, voedde het in haaren fchoot en verftrekte het tot voedfter. 17. De gebuuren gaven het een' naam zeggende: aan Naomi is eenen zoon gebooren;zy noemden hem Obed,hy is de vader Jesfes vader van David. 18. Dit zyn de gedachten van Peres, Peres teelde Hesron.  Rut. 397 19. Hesron teelde Ram, en Ram Aminadab. 20. Aminadab teelde Nachfon, en Nachfon Salmi 21. Salmon teelde Boas, en Boas Obed. 23. Obed teelde Jesfé, en Jesfé teelde David. Men zegt fcOT tmbv N!T Wip en het Middag Gebed word vervolgt zo als van bladz: 217. tot bladz: 225,  i Num: XXIX. 398 Ochtend Gebed voor den eérjïen dag mao hu pv&ï nvh mrrcr 3CHTEND GEBED VOOR DEN EERSTEN DAG VAN HET FEEST DER HUTTEN. Men leest het Ochtend Gebed van bladz. 101. tot bladz. 195. Afdeeling van het eerfte Wetboek. Deeze is dezelve van den tweeden dag van het Feest der Ongezuurde brooden. bladz 240. Men zegt Wip en den Maphthier word geroepen by de Afdeeling van het tweede Wetboek. 12. Op den vyfciende der zevende maand zal het u heilige faamenroeping zyn, waar op gy geencrlei dienstwerk zult verrichten: maar geduurende zeven dagen den HEERE een Feest vieren. 13. (Als dan) zult gy den HEERE een brand- en vuuroffer van liefelyk reukwerk naderen; (beflaande uit) dertien varren uit dc  van het Feest der Hutten. 399 runderen, twee rammen en veertien eenjaarige lammeren; alle deezen zullen volmaakt zyn. 14. En hun fpysoffer van met olie gemengde meelbloem, drie tienden voor ieder der dertien varren, en twee tienden voor ieder der twee rammen. 15. Een tiende voor ieder der veertien lammeren. 16. En eenen geitenhok ten zondoffer; behalven het geftadig brandoffer met zyn fpysen drankoffer. Men zegt ttbV? »Hi> maan Haphthara. * Hosfaanot voor den eerften dag. Hosfaana, Hosfaana! Om Uwentwille, onze God! Om Uwentwille, onze Schepper! (59) nujwm Hosfaanot. ( Gebeden voor verlosfinge) zynde het meeryoud van Hosfaana (verlos nu) van jw (verlosfen.) Zie hier een kort begrip van den inhoud en oorfprong derzelvcn: ieder dag van het Huttenfeest word 'er een andere Hosfaiina ultgefproken; allen zyn ze in het oorfprongelyke in rym gefchreeven en in verfcheide ftukken verdeelt. Aan het hoofd is eene inleiding welke geduurende de zeven dagen gezegt word. Wyders volgt de eerfte afdeeling; geduurende het uitfpreeken derzelve doen de Voorlcezeren, Leeraaren en Hoofden der Gemeente eene nppn hakapha ommegang rond de Teba met de Lulab , ter gedachtenisfe der plechtigheid in den Tempel, als dc Priesterfchaare met waterkruiken omging om het Altaar te begieten; en teffens tot bewys van gehoorzaamheid aan de geboden in het Wetboek beflooten. Deeze eerfte afdeeling g op iederen dag toepasfelyk, beftaat uit vyf ver» Ce a  404 Ochtend Gebed voor den eerften dag Om Uwentwille , onze Verlosfer ! Om Uwentwille, onze Toevlucht! Om Uwentwille, Opperfte kracht! Om Uwentwille, Voortbrenger des winds en Vormer der bergen! fen, waar van het eerfte tot lof van den Schepper is; het tweede, derde en vierde zinfpelen op de drie aards-vaderen ; en het vyfde op Ifraël. Dc tweede afdeeling behelst eene bede voor de byeenroeping van Zions ballingen. De derde, beftaat üit verfen welke den eerften, tweeden, derden enz. Feestdag (insgelyks als de eerfte afdeeling) tot ilot hebben. En in de laatfte afdeeljng bid men dat de Befchermer onzer Voorouderen ons door Zyne Algoedheid begunstige. Des Sabbats zyn deeze atdeelingen faamengeftclt uit de Wetten en inftellingen voor den Rustdag; als dan word 'er geene ommegang gedaan, dewyl het ongeoorlooft is op dien dag den Lulab aanterocren. Den Iaatften dag van het Huttenfeest zyn de Hosfaanot uitgebreid met fmeekingen om in' een voorfpoedig jaar van regen, vruchtbaarheid en al wat tot 's menfchen onderhoud vereischt word te treeden. Op dees' dag werden ook de eerfte af deelingen van iederen dag by zeven ommegangen herhaalt, en zeven lofdichten, ter gedachtenisfe van Abraham, Ifaac, Jacob, Mofes, Aaron , Phineas cn David, gezongen. De Hosfaiinot worden gezegt geduurende het Huttenfeest, het welk vyf dagen naden Verzoendag invalt: wanneer wy vertrouwen dat God onze misdryven vergeeven hebbe, en wy alsdan op nadere verlosfing durven hoopen. Om dezelve rede wierden oulings geduurende dc zeven dagen van dit Feest, zeventig varren opgeoffert, om het Opperweezen te bewecgen de zeventig (tedier tyd bekende) volkeren gelukkig te doen zynen in ftand te houden; en den agtften dag eenen var, om Ifraël de Hemelfche befcherming aan te beveelen. Zie Mondei: Wet. Verhand: Sucotvm het Huttenfeest.  van het Feest der Hutten. 4o£ Om Uwentwille, groote Raadgeever, die (den mensch) vernedert en verheft! Om Uwentwille die gerechtigheid uitlpreekt en het recht verkondigt! Om Uwentwille die het eeuwige doorgrond, hoedanig zig de mensch tracht te verholen. Om Uwentwille die Een zyt, zonder dat niemant U kan wederfpreeken ! Om Uwentwille, Heerlyke en Zuivere, die den deugdzaame beloont! Om Uwentwille die het verborgene doorgrond , en alle pynzingen gadeflaat! Om Uwentwille wiens macht het luchrgefpan gefehapen, en dc hemellichten voortgebragt hebt! Om Uwentwille die het Aardryk gegrondvest hebt en zelfs uit den rotsfteen waterbronnen deed voortftroomen! Om Uwentwille, Gy die oneindig in kracht zyt, en door alle aardbewooncren verheerlykt word! Om Uwentwille wiens beftaanbaarheid onvergangelyk is! Hosfaana, Hosfaana. laurt •••• Wy fmeeken, 6 God die Een zyt! wiens Naam Een is zonder dat niemant Uwe Eenheid in twyfel kan trekken , ó Gy die Hemel en Aarde door eenen wenk voortgebragt hebt! Verlos ons by het vieren van deezen eerften (Hoogtyds-) dag. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (AbraCc 3  4o6 Ochtend Gebed voor den eerften dag ham) die terwyl hy nog alleen was het heilig Land geërft, en den ongeloovigen een zuiver hert ingeboezemt, en op een veilig fpoor geleid heeft, om hen allen den Naam des HEEREN te doen aanroepen, en Hemeenpaarig te dienen. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den eenigen zoon (Ifaac) die alleen zyn' vader in deugd opvolgde ; eensgezind hebben zy beiden Uwe beproeving ondergaan. ó Gy die in Ifaacs plaats eenen ram ter losfinge hebt geftelt! Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Jacob) die byjofephs erfdeel eene landftreek voegde, dieby(Ezaus) ontmoeting een zyner legers trachtde te fpaaren, en (op het fterfbed) zyne kinderen verzaamelde, om hen eenpaariglyk aan hetHemelsch Oppergebied te onderwerpen. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk (Israël) welk Gy in het midden des blixems, met eene enkele Godfpraak ( het gedenken en waarneemen van den Sabbat) bevolen hebt. Gy die ons dus eene eenige Wet en Gerechtigheid hebt voorgefchreeven! Verlos ons enz. Hosfaana, Hosfaana. 6 God! ik haake naar Uw heil en fmeek dat Gy Uws dienaars ziele verblyd. Luisterryk en Geducht Opperweezen, verftrek ons tot  van het Feest der Hutten. 407 Verlosfer! dat de vreugd onze geledene onheilen uitwisfche en onze rampzalige tyden overtreffe; dat Uwe verlosfing het deerlyk en verlaaten volk tot muur en verfchanzing zy, op dat de berg Zion zig verheuge en de gehuchten Juda's van blydfchap trillen. Wil door Uwe macht het Volk, welk de Goddelyke Wet tot aandeel heeft, ten andermaale fpoedig verlosfen, op dat Jacob zig verheuge en Ifraël juiche. Vergun Jacob de verlosfing waar naar hy met iever verlangt, en de rechtvaardigen zullen vervrolykt zyn en voor U hunne vergenoeging doen blyken. Verlos Uw erfdeel, en het zal Uwe Rechtvaardigheid herhaaien: alle de geenen die op U hoopen zullen zig dan in U verblyden en onophoudelyk eenen lofzang aanheffen. Doe hen die Uwen Naam erkennen eene veilige rustplaats aantreffen ; dat blydfchap en vreugd genaaken , en droefheid en angst heenvlieden. Door Uw Heil zullen zy juichen , en hunne zegepraal met blydfchap uitgalmen: Ifraël verheuge zig in zynen Schepper, de inwooneren Zions verblyden zig in hunnen Oppervorst, ö Gy die groot in verlosfinge zyt! verdedig hun gefchil en ftraf hunne aanvalleren ; de rechtvaardige zal zig door het aanfehouwen der wraake verheugen, allen zullen erkennen en herhaalen dat de verlosfing van U afdraait, want Gy hebt my door Uwe werken verrukt •, ook zal ik Uwe (Goddelyke) verrichtingen uitgalmen. Uwe Godfpraak bevcstigc het heil om (Ifraël) fpoedig te bevryden, Jacob zal (alsdan) van Cc 4  4q8 Ochtend Gebed voor den eerften dag vergenoeging juichen en aan het hoofd der vol-.' keren van verrukking opgetogen zyn; in praalgewaad zullen Uwe kinderen hunne blyde klanken door de dalen doen hooren. Rechtvaardigen ! verblydt u en zingt den lof des HEEREN;, (ó God!) als Gy de onderdrukten verlost, zullen de nederigen dit zien en verheugt , en, zy die U nafpooren in hun hert verblyd zyn; Ifraël dat de H. faamenroeping viert zal met. luider ftem de verlosfing uitroepen : Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten, de geneuchte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand. Almogende God! verlos heden op den eerften dag der Plechtigheid, het Volk welk uitroept: dat wy ons dan verheugen en verblyden op deezen dag, waar op de Alzegenaar deeze werken verricht heeft. Hosfaana. Wy fineeken verlos ons nu, wy fmeeken verlos ons nu. ymvx lt jok Wy fmeeken U, Eeuwig Opperweezen» befchermhet Volk zo dierbaar als den oogappel, als hetin zyn gebed uitroept: Hosfaana; heden op den eerften dag, verlos ons nu. Wy fmeeken verlos ons nu. Wy fmeeken U, verwys de nakomelingen Ezaus, verlos hen die Uwe Eenheid erkennen;' doe den vrede over ons, gelyk de wateren Pisfons ftroomen heden op den enz.  van het Feest der Hutten. ' 409 Ani Vahoe (60)! wil ons nu verlosfen. ö Gy ! die hen welke gevonnist waren om in den Nyl geworpen te worden verlost, en hen die in de duisternisfe der Egyptifche iiaavcrnye gedompelt waren , door Uwen hel* deren glans beftraalt hebt; Hemelbewooner ! wil nu insgelyks de bevryding aan Uw Volk" fchenken, daar wy U op den eerjlen (Hoogtyds-) dag looven, verlos ons nu. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. ö Gy ! die weleer het dierbaar Volk verlost hebt, het welk onder banieren de woestyn doortrok, en toen de eerfte Hoogtyd met vreugd vierde; dat Volk in de eerfte maand (Nisfan) verlost cn door U tot uitverkooren verklaart, (behoed ons) die eene ommegang rond het Wetboek doen; daar u>y U enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. 6 Gy die hen welke op U vertrouwen bcfchermt! verlos het geloovig Volk dat Uwe Wet nafpoort, de nakomelingfchap der Aardsvaderen. tans zal ik den HEERE looven. Verhoor nu zyn gefchrei; neem zyn gebed aan by deeze eerfte ommegang. Zy nu de by- (60) Ani Vahoe » r,i >:« zyn twee cernaamen Gods, welke eene verborgene bedüidenis hebben. Dc eerfte betekent Ik ben; de andere Hy is; dus fmeeken wy den geenen die van zig zelvcn eeuwig kan zeggen: Ik \en, en van wien wy geftadig kunnen zeggen; Hy is. Cc 5  4io Ochtend Gebed voor den eerjlen dag Pf: XXVIII. I Kon: VIII. Jof: I. ftand van dit Volk het welk Gy op den Verzoendag zyne zonden vergeeven hebt; het Volk welk uitroept en looft: geene heilige is 'er dan God! tans zal ik den HEERE looven. Gelyk Gy voorheen Uwe Vergadering verlost hebt, verlos nu Uw Volk en zegen Uwen eigendom; daar wy U enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. Terwyl het Boek-mojts naar de Echal gebragt word, zegt men: sik» Gelyk (in de H. Schrift) aangetekent is : 9. Verlos Uw Volk, zegen Uw erfdeel, befcherm en verhef het eeuwiglyk. 59. Dat de gebeden welke ik voor den HEERE uitftort, Zynen Troon aanhoudend genaaken.- ja dat Hy van het recht Zyns dienaars en Volks Ifraël dagelyks Voorftander zy; 60. Op dat het alle volkeren des Aardbodems bewust zy , dat de HEERE de waare God, en buiten Hem geen ander aanweezig is. 8. Dit (Heilig) Wetboek verwydere zig nimmer van uwe lippen: maar overdenk het dag en nacht, op dat gy al 't geen het u voorfchryft zorgvuldig naarkomt; alsdan zult gy in alle uwe onderneemingen Haagen, en wysheid verkrygen. 9. Voorzeker Ik heb u geboden onverfchrokken en kloekmoedig te zyn; geef u geenzins  van het Feest der Hutten, 411 aan kommer noch verbaastheid over, want de HEERE uwe God verzelt u in alle uwe wegen. Keer weder naar uwe woonftede en verblyf ter plaatfe uwer begeerte. Al wat leeven ademt zal den Luister en Heerlykheid van Uw Oppergebied erkennen. 35. Als men (de Arke) nederplaatfte, wierd Num: X. gezegt: 6 HEERE! keer weder tot de tienduizenden Ifraëls. ar. Doe ons tot U naderen, ó HEERE! op Klaagl: V. dat wy ons mogen bekeeren: herftel onze dagen als die der aloudheid. De Voorleezer zegt voorde Echal; vervolgens leest men vanbniW» v3 bladz. 211. tot het einde van het Ochtend Gebed bladz. 215. rroD w ar1? mrw OCHTEND GEBED VOOR DEN TWEEDEN DAG VAN HET FEEST DER HUTTEN. Men leest het Ochtend Gebed van bladz. 101. tot bladz. 195.  412 Ochtend Gebed voer den tweeden dag Afdeeling van het eerfte Wetboek, "• Deeze is dezelve van den vorigen dag bladz, 240. Men zegt üb^lh Wip en den Maphthier word geroepen by de Afdeeling van het tweede Wetboek. Deeze is dezelve van den vorigen zie bladz. 398. Men zegt Wip Haphthara. 1 Kon: VIII. (ói) Tisri. 2. Alle de mannen Ifraëls vergaderden zig by den Koning Salomon, in de maand der Etqnim (61) op het Huttenfeest; dit is de zeven-'' de maand. 3. Alle de ouderlingen Ifraëls kwamen; en de Priesteren droegen de Arke. 4. Zy bragten de Arke des HEEREN, de  Van het Feest der Flutten. 413 Tente der faamenkomfte en alle de heilige vaten welke in den Tempel waren ; dit bragten de Priesteren en de Levyten. $. De koning Salomon en de gantfche Vergaderinge Ifraëls welke met hem voor de Arke verzaamelt was , flachtten zulk eene menigte van klein- en grootvee, dat het noch te tellen noch te berekenen was. ï 6. De Priesteren bragten de Arke des verbonds des HEEREN naar haare plaatfe, naaf de aanfpraakplaats (62) des Tempels, naar het Heilige der Heiligen onder de vleugelen der Cherubynen. 7. Want de Cherubynen fpreidden hunne vleugelen over de plaatfe der Arke: dus overdekten de Cherubynen de Arke en haare draaghouten. 8. Men verfchoof de draaghouten: zo dat de einden derzelven van het Heiligdom voor de aanfpraakplaats gezien wierden, en dat zy geenzins buitenwaards uitftaken ; dus bleevert zy tot heden toe. 9. In de Arke was niets dan de twee fteene tafelen welke Mofes te Horeb aldaar geplaatst had, en welke behelsden het Verbond dat de HEERE met de kinderen Ifraëls na den uittogt van Egypten aanging. 10. Het was nu toen de Priesteren uit het Heiligdom traden dat de wolke het Huis des HEEREN vervulde. (62) Zie Exod: XXV. 22  414 Ochtend Gebed voor den tweeden dag 11. De Priesteren konden, ter oorzaake der* Wolkc, hunnen (offer-) dienst niet waarneemen: want de Eere Gods had den H. Tempel vervult. 12. Toen fprak Salomon: de HEERE heefc gezegt dat Hy in de duistere wolk zoude: woonen. 13. Almogende! dit Huis heb ik U ter wooninge gefticht, op dat Gy 'er Uwen Zetel voot eeuwig in vestigt. 14. De Koning keerde het aangezicht en zegende de gantfche Vergaderinge Ifraëls, welke Vergadering zig overeind hield. 15. Hy fprak: gezegent zy den HEERE God Ifraëls , die het geen Hy zelfs met mynen Vader David gefproken door Zyn Alvermogen volbragt heeft, zeggende: 16. Van den dag af waarop Ik Myn Volk Ifraël uit Egypten geleid heb, verkoor Ik onder alle de ftammen Ifraëls geene ftad om aldaar eenen Tempel te ftichten alwaar Myn Naam zoude rusten; maar David heb Ik uitverkooren om over Myn Volk Ifraël te zyn. 17. Het was 't voorneemen myns vaders David om den Naam des HEEREN God Ifraëls eenen Tempel te bouwen. 18. Maar de HEERE zeide tegen myn' vader David: aangemerkt dat het uw voorneemen was om ter Eere Myns Naams een Heiligdom opterichten, deed gy wel om zulks te befluiten. 19. Nochtans zult gy My geen Huis ftichten: maar de zoon die van u zal voortfpruiten, dees' zal eenen Tempel ter Eere Myns Naams bouwen.  van het Feest der Hutten. 475 20. De HEERE volbragt het woord dat Hy gefproken had. Tans ben ik de opvolger myns vaders David, en op den Troon Ifraëls gezeten, volgens het woord des HEEREN; ja tans heb ik het Huis gefticht ter eere des Naams van den HEERE God Ifraëls. ar. Aldaar heb ik eene plaatfe gefchikt voor de Arke, welke Gods Verbond, dat Hy met onze voorvaderen by den uittogt van Egypten geftaaft heeft, influit. Het Gebed word op dezelve wyze gelyk den eerften dag vervolgt tot ««tfeMoesfaph, zie bladz. 211. Hosfaanot voor den tweeden dag. Hosfaana, Hosfaana! Men zegt mk y$vh om Uwentwille onze God! bladz. 403. 87*38") * RIK Wy fmeeken, ó Eenige God! die de geenen welke de twee Hemellichten- aanbidden doet verflaagen zyn; die Hechts door gedeelte  '416 Ochtend Gebed voor dén tweeden dag TJws Almogenden Naame (63) de Waerelden hebt gefehapen; die alles tot nut van het menschdom, uit het eerfte paar geteelt hebt voortgebragt, verlos ons by het vieren van dee-zen tweeden (Hoogtyds) dag. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Abraham) die te Betel twee Altaaren heeft gefticht; die met twee zyner dienaaren naar de plaats ■zyner beproevinge trok, en wien Gy tweemaal uit den Hemeltrans hebt geroepen. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk (Ifaac) die tot tweemaal toe zynen vader tot medelyden bewoogen heeft; uit wiens kroost gy twee volkeren hebt doen voortfpruiten, en die in den zegen aan zynen zoon (Jacob ), tweemaal het oppergebied heeft tocgeweezen. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Jacob) wiê"n, offchoon de jongfte, een dubbel deel wierd toegevoegt; die twee geiten tot aangenaame fpys heeft toebereid; die, na den Jordaan enkel met zynen ftaf doorgetrokken te zyn, een hoofd van twee legers wierd. Verlos ons enz. (63) Naam. Het oorfprongelyk luit aldus : die door twee letteren, zynde het helft des Geduchten Naams, Waerelden hebt gefehapen. Men vind in Jef: XXVI. 4. . .. « mi O Door Jah heeft de HEERE Waerelden gefehapen. n> Jah is het helft van het Tetragrammaton, dus word deezen text door zinfpeeling verklaart: dat de HEERE Hechts gedeelte van Zyn Alvermogen in het werk heeft geftclt, om deeze Waereld en een ander hier namaals voorttebrengen.  van het Feest der Hutten. 417 Wy fmeeken ü, die ons de H. Wet door tusfchenkomst van twee gelcidsmannen hebt verklaart; die ons de tien geboden op twee tafelen hebt doen bezitten; die beide (Hemel en Aarde) ter betrachting van onzen plicht tot getuigen hebt geroepen, Verlos ons enz. Hosfaana, Hosfaana'. 6 God! in den morgenftond zal ik U aanroepen ter plaatfe myner ballingfchap en volksverftrooijinge; en myne oogen naar de gebergten wenden, om mynen byftand te gemoet te zien. Met vollen herte zal ik U nafpeuren; red my uit myne angstvalligheid, daar ik myne hulp alleen van U, HEERE, Schepper van Hemel en Aarde (moet verwachten ); Uw Alvermogen worde in het werk geftelt ten voordeele van hen die onder den last der onderdrukking zuchten; reik ons Uwe hulp toe daar des menfchen befcherming ydel is. Behandel Uwen dienaar gunstiglyk op dat ik leeve, onderfchraag myn verfmachte ziele, fchep behaagen in myne verlosfinge, ó HEERE ! ja fpoed U tot myne hulpe. Onze zielen zyn aan het ftoffelyke verknocht, ondef de macht van hen die zig tegen U verzetten. Staa ons met Uwe hulp by, ó God! en verlos ons door Uwe Goedertierenheid. Rots myns heils en myner verlosfinge! zy my naby als ik U aanroep, hoor my genadiglyk aan, ó HEERE! m vergun my Uwen byftand. ó Hulpryke D d  4i 8 Ochtend Gebed voor den tweeden dag God! door Uwe kracht zal ik myne verfmaaderen te woord ftaan, daar Gy ten allen tyde den wees behulpzaam zyt. Zy die over het Aardryk verfpreid zyn, zuchten om de verwoesting Uws Heiligdoms; onze ziele verbeid U, ö HEERE! Gy zyt onze Byftand en onze Schild. De verftrooiden tot aan 'sWaerelds perken zyn van klaagen gantsch verwoest. 6 Gy, die myn Toeverlaat en Heul zyt! wil Uwen byftand niet vertraagen; Gy die de innerlyke peinzingen doorgrond en 's menfchen werken gadeflaat; die den fmeekende en hulpelooze nooddruftige red! Door het geftadig hoopen zyn myne vermogens uitgedooft, verhoor myne jammerklagt, ö God myn Verlosfer ! fpoed U ter myne hulpe, verlos my die Uwe dienaar ben. Myn Beukelaar die my in ftand verheft! ö God myn Toeverlaat die myne ziel onderfteunt! bezoek het overfchot van Juda, en wy zullen onder de hoede Uwer Befcherming leeven; Gy zelfs zult voor Israël ftryden, en het tegen zyne vyanden tot Voorftander verftrekken: dat het in voorfpoed bloeije, en zyn onderhoud in overvloed wasfê als het met vreugde uitroept: eeuwig, ö God » waart Gy de Toeverlaat onzer vaderen. Hosfaana! Wy fmeeken verlos ons nu, wy fmeekeiï verlos ons nu. Wy fmeeken U, 6 Schepper! begunstig pns, ftel ons in vryheid als voorheen e.n ver?  van het Feest der Hutten. 419 der ons met den luister Uwer Heerlykheid „ heden op den tweeden dag, verlos ons nu. Wy fmeeken verlos ons nu. Wy fmeeken U, keer U t'onswaarts, doe ons in rust leeven, red ons uit gevaarlyke rampfpoeden, aanfchouw ons en doe ons niet bloozen, heden op den enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. ó Gy! die de verflaagenen van ziele en afgematten van lighaamskrachten verlost hebt, hen die aan verdelging en aan de laagen hunner wederftanders blootgeftelt waren, hen die hun ieverig gebed uitftortten, om Uwen lof met zoetluidende bewoordingen te verbreiden, daar wy U op dén tweeden (Hoogtyds-) dag looven , vertos ons nu. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. ó Gy! die met wonderdaaden en tekenen het Volk, uit Egypten getrokken, befchermt, en den dwingeland die het trachtte te onderdrukken verflaagen hebt, verlos het overfchot Uwer Vergaderinge, het welk rond Uw Wetboek omgaat en zig daar met maatklank in oeffent; daar wy U enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. Het Volk, door grooten fchrik bevangen; fmeekt zynen Schepper en doet eendrachtig ten tweede maale den ommegang rond de Wet zyns Gods, roepende: twee ommegangen zyn van meer waarde dan één. Neem zyn olFer aan-: Uw Alvermogen on» Dd 3  420 Ochtend Gebed voor den tweeden enz. derfchraage het, doe het ten tweedendage leeven en op den derde in ftand verheven zyn. ö God! voor wiens Alzienend oog niets verholen is, (verlos het Volk welk uitroept:) twee ommegangen zyn van meer waarde dan één. Gelyk Gy voorheen Uwe Vergadering verlost hebt, verlos nu Uw Volk en zegen Uwen eigendom; daar wy U enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. Terwyl het Boek-mofts naar de Echal gebragt word zegt men 3inM bladz. 410. en men eindigt het Gebed gelyk den eerjlen dag. AVOND GEBED VOOR DE MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DER HUTTEN. Men leest het Avond Gebed der Middendagen van het Feest der Ongezuurde brooden, van bladz. 250. tot bladz. 264. uitgezonden dat men na "?3pnn tt?np Pfalm CXXII. bladz. 40. in plaats van Pf. CXIV. zegt.  OCHTEND GEBED VOOR DE MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DER HUTTEN. Men leest het Ochtend Gebed der Middendagen van het Feest der Ongezuurde brooden tot na den Halel bladz. 191. "?3pnri tt?Hp, en men neemt één Boek-mojis uit de Echal en leest de Afdeeling van den dag waar by vier mannen geroepen worden. Afdeeling voor den derden dag (64). 17. Den tweeden dag (zal uwe offerhande beftaan uit) twaalf varren uit de runderen, twee rammen en veertien cenjaarige lammeren ; alle deezen zullen volmaakt zyn. 18. De fpys- en drankoffers tot de varren, rammen en lammeren, zullen zyn volgens hun getal naar het recht. 19. Eenen geitenhok ten zondoffer: behalven het geftadig brandoffer met zyn fpys- en drankoffer. ^ (64) Dient aangemerkt te worden dat de Voorleezer voor den \ra (Priester) in dc Afdeeling leest tot het eerfte teken %r voor den »A (Levyt) van tot * ; voor den derden man insgelyks , cn voor den vierde de geheele Afdeeling Dd 3 Num: XXIX.  422 Ochtend Gebed voor de Middendagen 20. Den derden dag (zal uwe offerhande beftaan uit) elf varren uit de runderen, twee? rammen en veertien eenjaarige lammeren, alle deezen zullen volmaakt zyn. 21. De fpys- en drankoffers tot de varren, rammen en lammeren, zullen zyn volgens hun getal naar het recht. 22. Eenen geitenhok ten zondoffer: behalven het geftadig brandoffer met zyn fpys- en drankoffer. ^ ^ Men zegt xb^b tt?Hp\ 'TO bladz. 153. JVW $y\bladz. 219. gelyk in de Middendagen van het Feest der Ongezuurde brooden, tot na de Moesfaph; en vervolgens : Hosfaanot voor den derden dag. . Hosfaana, Hosfaana! Men zegt Wflli "pya1? Om U- wentwille onze God! bladz. 403.. «HpJil ttttt Wy fmeeken U, ö God! Gy die driemaal Heilig geroepen word, die ieder dag, geduu-  van het Feest der Hutten. 423 rende het fcheppingswerk, drie voorwerpen, en ter eere van den zevenden dag , op den zesde een dubbel drietal gefehapen hebt, vertos onsby het vieren van deezen derden (Hoog' tyds-)dag. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Abraham,) wien drie Engelen verfcheenen, die zig fpoedde om hen drie maaten (meelbloem ten fpyze) te vervaardigen, en zig met drie bondgenooten vereenigde. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk zynen zoon (Ifaac,) welke op den derden dag ten offer bereid was, die met deeze drie (mannen,) de koning (Abymelech, Achuzat) zyn vertrouweling cn (Phichol) zyn legerhoofd een verbond ftaafde; en die door zyne verdiensten aan zyne nakomelingen drie waardigheden (65) deed erven. Vertos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Jacob) die in den droom drie Engelen langs de ladder zag op- en afklimmen; drie- takken fchilde en in de drenkgooten ftelde, en zyne kinderen tot driemaal naar Zoan zond. Verlos ons enz. Wy fmeeken U, ó Gy! die ons verlost hebt door tusfehenkomst van Aaron , Mofes en Mirjam; Gy die ons in drie graaden van waar- (65) drie waardigheden. Lctterlyk, drie krooncn ; te weetcn: die der Wet, des Priesterdoms cn des Öppergebieds. Dd 4  424 Ochtend Gebed voor de Middendagen digheid, Priesteren, Levyten en Israëlyten, verdeelt hebt, en ons de H. Wet, de boeken der Propheeten en de Gefchriften hebt doen bezitten, Verlos ons enz. Hosfaana, Hosfaana! mm Verfterk my, 6 God ! op mynen Hoogtyd r verhoor myn Gebed, ö HEERE! en wil myn fmeeken gadeflaan , als ik voor U verfchyn gelyk een vernederde behoeftige om U te zoeken, en om myne handen naar de voorpoorte Uws Heiligdoms op te heffen. Begenadig de bezitteren Uwer heerlyke Wet, Gy die groot in raadgeevingen eri almogend in verrichtingen syt! Volbreng Uwe belofte aan hen die hunne hoop op Uwe genade (tellen, en in alle geflachten Uw Aanfchyn nafpooren. ö HEERE! wil op het gefchrei van hen die U vóór den dageraad aanbidden, hun gebed zonder uitftel aanneemen: dat zy nooit ophouden de Eenheid Uws Naams te vieren, ó HEERE! daar Uwe genade onbeperkt is, gedenk aan het woord Uwen dienaar gedaan, op het welk wy fieeds vertrouwen; gedenk dit en vernietig geenzins het Verbond met ons aangegaan. Begunstig het Volk dat zyne neigingen naar U wend, HEERE, Genadig, Mededogenden Langmoedig (Opperweezen!) beftraal fpoedig met Uw Heil den geenen die zig op U verlaaten, Gy die een Mededogend' God zyt jegens hen die zig op U vertrouwen en naar U trjasiv»  van het Feest der Hutten. 425 ten. De arme bedrukten zullen zig in U verheugen en uitroepen: ten allen tyde worde onzen God verheerlykt! Houd dat dierbaar Volk in ftand, het welk Gy onder de befcherming Uws H. Naams geftelt hebt, daar Gy de luister zyner kracht zyt. Vervolg Israëls haateren, welke het geftadig onderdrukken, (Gy, 6 HEERE!) die den onderdrukte van overmacht bevryd. Hosfaana! Wy fmeeken verlos ons nu, wy fmeeken verlos ons nu. Wy fmeeken U, herfticht de grondvesten van het Heiligdom, op dat onze brandoffers U aldaar aangenaam mogen zyn en dat voor ons een voordeclige zon opdaagc ; heden op den derden dag verlos ons nu. Wy fmeeken verlos ons nu. Wy fmeeken U, verwyder alle hinderlaagen van ons, herftel de woonplaats Uwer Heiligheid en red myne ziel door den vrede, heden op den enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. 6 Gy! die welëer Uwe gunstgenooten van de overmacht hunner onderdrukkeren verlost, en den Egyptenaar op Uws Volks fmeeken verflaagen hebt, red insgelyks het gelukzalig Ifraël, welk op U vertrouwt en met luider Dd 5  426 Ochtend Gebed voor de Middendagen ftemme zyn gebed uitftorc, daar wy U op den derden (Hoogtyds-) dag looven, verlos ons nu. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. 6 Gy! die weleer Ifraël van de Egyptifche flaavernye verlost hebt wanneer Gy Uwe gramfchap over de Egyptenaaren uitftortte tot dat Uw Volk vry uit dien oord trok , befchut insgelyks het overfchot Uwer kudde, welk zig in Uwe H. Wet oeftent en Uwen Luister en Majefteit uitgalmt. daar wy U enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfeft. Heden zullen wy met uitgebreide zangen de Eenheid van Gods Naame vieren. (HEERE!) bevryd uit den angst, met de komste van dén Mesfias, het Volk dat geen ander vermogen dan het Uwe erkent, aan wien de kroon belooft is. Ifraël erlange den drievoudigen zegen. Wil de duisternis van hen, die een ommegang rond Uw H. Wetboek doen, ophelderen ; verhoor heden hunne fmeekingen in Uw Huis; vergeef hunne misdryven wanneer Gy hen zult rechten; herftel hen in hunnen voorigen ftaat, naar de vereischte fchikking. Ifraël erlange den drievoudigen zegen. Gelyk Gy voorheen Uwe Vergadering verlost hebt, verlos nu Uw volk en zegen Uwen eigendom, daar Wy JJ enZm Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. Terwyl het Boek-mofts naar de Echal gebragt word zegt men 311133 bladz.  van het Feest der Hutten, 427 410. vervolgens bapnn WHp Pf. XLll. en XLI1I. bladz. 15. fctan itiAki «n» PHp en A« Ge£e3 (ö HEERE!) wil op deezen Heiligen Sabbat het Volk als eenen fchat by U aangemerkt, door de rust begunftigt weder in zyn erfdeel herftellen. Wil op deezen Heiligen Sabbat het woord van Uwen Godstolk bevestigen: daal neder, 6 God! met de Arke Uwer Heerlykheid, in de rustplaatfe U toegewyd. Wil op deezen Heiligen Sabbat Uw verftroo'it en verdwaalt volk verhooren. De Almo--  Middend. van het Feest der Hutten. 451 gende faeloone ons en doe ons de rust vinden. Wil op deezen Heiligen Sabbat Uw Volk dé rust doen erlangen: eenen dag op welken de verflaagene van kracht eene volmaakte zekerheid toegezegt is. Wil op deezen Heiligen Sabbat den vyand en achtervolger toeroepen: gy zult de afgefloofden deeze rust ongeftoort laaten genieten. Op deezen Heiligen Sabbat zal ik mynen Verlosfer en Toeverlaat aldus looven: gezegent zy den HEERE, die volgens Zyne belofte Zyn Volk Ifraël de rust heeft gefchonken. Hosfaana! Wy fmeeken verlos ons nu, wy fmeekea Verlos ons nu. Wy fmeeken het behaage U, ons op deezen zevenden dag de verlosfing fpoedig te doen naderen; verhoor ons gebed gelyk Gy welëer d* offerhanden gunstig aannam; begenadig he« Volk welk geftadig het gebod der herinnering en betrachting van den Sabbat naarkomt en ü op dien dag met pfalm- en lofzangen viert Verlos ons nu. ' Wy fmeeken verlos ons nu Wy fmeeken, ó Gy! die den Rustdag op zyn beftemden tyd doet wederkeeren dat dc gunst van U afvloeije, op dat den kelk onzer geftad.ge begeerte overftelpt worde; dat Uw Heilig en verfpreid Volk van onder de eeflachten der Aarde vereenigt worde, op dat het ü te zaamen met (godgewyde-) fpeeltuigen. yejFf s  452 Ochtend Gebed voor Sabbat der heerlyke. Heden op den Sabbatdag verlos on$ nu. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. njwiria ö Gy ! die welëer toen (Ifraël) uit Egypten toog, door dat Volk niet lof- en pfalmzangen cn zuivere uitdrukkingen toegejuicht wierd, daar Gy uit liefde voor het zelve dc grooten van het Egyptische Ryk gantfchelyk verdelgt en vernietigt hebt, insgelyks zullen wy U op den Sabbatdag looven, verlos ons nu. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. ó Gy! die welëer dat Volk het welk in Egypten in veracnting leefde verlost hebt, en voor het zelve eenen Tempel op het erfdeel des Lievelings (73) gefticht, en gelyk den oogappel befchermt hebt, zegen insgelyks hen die U gezangen, gebeden en fmeekingen op deezen Sab-, batdag toewyden, verlos ons nu. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. Wy doen ons heden op om de Eenheid van Gods H. Kaam met lofzangen en roem te verheerlyken, daar wy (heden) zulks met de vier voorgefchreevene gewasfen niet mogen volbrengen, ö Hemelfche Voorftander en Befchermer ! vergun ons de vryheid. De Almogende beloone ons, en doe ons de rust vinden. Gy hebt het Heilig Volk tot verlustiging in (73) Benjamin. Zie Deutr: XXXIII. 12,  Middend. van het Feest der Hutten. dit leeven, en hier namaals den voortreffelykfte en heiligde der dagen deelachtig gemaakt, 6 Gy die de aarde over de wateren verfpreid! Om ons de zekerheid tot zielsvergenoeging toé te voegen, hebt Gy zelfs op den Sabbat de rust genooten. De Almogende beloone ons, en doe ons de rust vinden. Gelyk Gy voorheen Uwe Vergadering verlost hebt, verlos nu Uw Volk en zegen Uwen eigendom; daar wy U enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. Men zegt SUlSi bladz. 410. en het Gebed word geèindigt gelyk den eerjlen Hoogtydsdag bladz. 211. Ff 3  454 rvoD b& nrn rap1? nruD MIDDAG GEBED VOOR. SABBAT DER MIDDENDAGEN VAN HET FEEST DER HUTTEN. Men leest het Middag Gebed gelyk dat van Sabbat der Middendagen van het Feest der Ongezuurde b'roodèn, zie bladz. 300.uitgezonden dat men na bSpDln Pf. XLIII. bladz. 16. in plaats ym Pf. CXIV. zegt.  '4$3 ipan trwotih VERZOENINGS GEBED VOOR DEN ZEVENDEN DAG (74) VAN HET HUTTENFEEST welk gelcezen word by het aanbreeken van den dag vóór het Ochtend Gebed. ■pon »rt> 22. ó HEERE i dat Uwe Goedertierenheid XXXIII, ons, volgens het vertrouwen welk wy in U ftcllen, begunstige. Men zegt **Wit bladz. 153. en £Ó'yb WHp era vervolgens. rrb nbsn I. Gebed Davids. 6 HEERE! verhoor my- xvil. ne rechtvaardige taaie, neem myne fmeeking aan, ontfang myn gebed, welk niet met valschheid uitgefproken is. (74) zevenden dag. Men noemt deezen Feestdag t»ai KTtmn Hosfaana raba , het .geen betekent groote Hosfaana, vermits men dien dag veclc Gebeden voor Verlosfinge leest. Ff 4  Pf: LXXXVI. XC. CII. Hab: III. Deutr: VI. Pf: XXX. XXVII. VI. L. LXXXI. XXII. LX1X. XXVIII f56 Verzoenings Gebed'voor den zevenden, 1. Gebed Davids. Wend U tot my, £ E1EERE! en verhoor my, daar ik onderdrukt ïn verlaaten ben. 1. Gebed Mofis den man Gods. 6 HEERE! in alle geflachten ftrekte Gy ons tot verdediging- 1. Gebed des onderdrukten, die van fmert overftelpt zyne fmeeking voor den HEERE uitftort. I. Gebed van den Propheet Habakuk op de Sigjonot. 4. Hoor, ó Ifraël! de HEERE is onze God; de HEERE is Een. II. Hoor my genadiglyk aan, ó HEERE! en vergun my Uwen byftand. 7. Verhoor myne ftem, ó HEERE! als ik U aanroep •, heb medelyden met my en neem myn gebed aan. 10. Verhoor myn gefmeek, en wil myn gebed (gunstig) aanneemen. 7. Zy aandachtig, myn Volk! op dat Ik fpreeke en u, ó Ifraël! doe bewust zyn dat Ik de HEERE uwe God ben. 9. Hoor naar My , Myn Volk ! Ik getuig u, ö Ifraël! wanneer gy My gehoorzaam zyt, 25. Dat God de bede des ootmoedigen niet veracht noch verwerpt, en Zyn Aanfchyn van hem niet verbergt : maar zyne imeekingea gunstiglyk aanneemt. 34. Daar de HEERE de nooddruftigen verhoort, en Zyne gevangenen niet veracht. 2. Verhoor alle myne fmeekingen wanneer ik U aanroep, en myne handen in Uwen Heiligen Tempel ophef.  'dag van het Huttenfeest, 457 "13. 6 HEERE! verhoor myn gebed, neem myne fmeeking aan, zy mynen traanenvloed niet ongevoelig; daar ik voor U als vreemdeling ben: offchoon ik (my alhier op Aarde) gelyk myne voorouderen als inwooner achtc. 1. HEERE! neem myn gebed aan, neig Uwe ooren naar myne weeklagt en verhoor my door Uwe getrouwe Rechtvaardigheid. 4. 6 HEERE! verhoor my als ik U aanroep. 2. HEERE ! op het hooren van Uwe (lïrenge) Godfpraak was ik door vreès aangedaan, doe Uw werk in het midden deezer (angstvallige) tyden leeven; doe het in deeze jaaren (Uw beTluit) bewust zyn; gedenk in Uwe gramfchap aan Uwe Genade. Laat ons niet ongetroost van U wederkeeren, daar Gy die U aanbidden verhoort. 3. ó Gy die genegen zyt de gebeden aan te neempn! naar U zullen alle fchepfelen zig wenden. ö Gy die de fmeekingen gadeflaat! tot U voege zig al wat adem haalt. ja dat alle de geesten en zielen zig tot U vereenigen. ó Onze Rots, by wien niets te vergelyken is! alle zielen behooren U, alle lighaamen zyn Uw werk, wil alle Uwe fchepfelen begenadigen. o\ HEERE! doe dit ter eere Uws Naams, dewyl de zielen U behooren en de lighaamen door U gefehapen zyn. Wy genaaken voor U, wil ons ter Uwer Ff S Pf: XXXIX; CXLIIL IV. Hab; HL Pf; LXV>  Dan: IX. Klaagl: V. Ex: XXXIV. Pf: XVI, 458 Verzoenings Gebed voor den zevenden eere om Uwen Naams wille met goedertierenheid bejegenen, daar Gy een Langmoedig en Genadig Opperweezen zyt. HEERE onze God! wil Uwen Naam over ons verbreiden. Dat die H. Naam onder ons bevestigt blyve,' HEERE onze God , begeef ons niet! 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons, vergeef ons, wil zonder uitftel ons gebed aanneemen; doe dit ter Uwer eere, daar Uwen H. Naam in Uwe ftad en door Uw Volk word aangeroepen. ai. Doe ons tot U naderen, ó HEERE ! op dat wy ons mogen bekeeren-, herftel onze dagen als die der aloudheid. 6. De HEERE hem voorbyzweevende riep: HEERE, HEERE, Genadige en Barmhertige God , Langmoedig , Goedertierend en Waarachtig Opperweezen; 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden ; vergeevende misdryven, wederfpannigheid en zonden, en (de bekeerlingen) bevrydende. 11. Gy verkondigt my het pad des leevens: Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten •, de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand.  §ag van het Huttenfeest. 450 wam 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Abraham fjwen welbeminde, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Ifaac weleer ten offer bereid , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Jacob den volmaakte, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen Voordeele aan de verdienste van Jofeph den rechtvaardige, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. & Barmhertige (God!) gedenk ten onzen Voordeele aan de verbintenisfe met Mofes den jpropheet, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen Voordeele aan de verbintenisfe met Aaron den Hoogepriester, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Phineas den yveraar, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen Voordeele aan de verbintenisfe met David den gezalfde, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade.  '46o Verzoenings Gebed voor den zevenden 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan het gebed van Koning Salomon, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) ftel Uwe Macht in, het werk , en doe Uwe verlosfing bloeijen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) wy komen al bloozende voor Uw Aanfchyn om U aanteroepen; heb medelyden met ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade; 6 Barmhertige (God!) doe ons Uwe Macht openbaar zyn, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) dat ons vonnis ten onzen voordeele zy, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, o Barmhertige (God!) Uwe luister veripreide zig over ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige ( God !) kastyd ons niet volgens onze kwaade werken, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade; ó Barmhertige (God!) Uwe (Goddelyke) glans ruste op ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) onderzoek of wy ver dien stelyk zyn, r,er eere Uwer Eigenfchappen van genade.' 6 Barmhertige (God!) neem een goed befluit over ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot leeven, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade.  êag van het Huttenfeest. 461 ö Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons met barmhertigheid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit pver ons als oprechten en volmaakten, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit óver ons tot voedzel en onderhoud. ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) wil ons met veelvuldige gunsten overlaaden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) dat Uwe Genade ons befcherme, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) wend Uwen toom en Uwe gramfchap van ons af, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God !) wil ons ten vollen niet verdelgen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) dat een ftraal Uwer Algoedheid ons befchyne, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) zy ons tot fteun en befcherming, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) doe ons een voortleelig teken blyken, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade.  462 Verzoening^ Gebed voor den zevenden 6 Barmhertige (God!) ontfluit de Hemelpoorten voor onze gebeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade* 6 Barmhertige (God!) verhoor genadiglyfc onze fmeekingen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) neem onze fmeekingen en gebeden aan, ten tyde dat wy door druk geprangt worden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) heb medelyden met onze zielen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) doe ons in een gelukkig jaar treeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) verzacht Uwe gramfchap , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) Iaat ons niet onverhoort van U wederkeeren, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Men herhaalt TQJ1*1 bladz. 458, Deutr:VI. 4. Hoor, 6 Israël, de HEERE is onze 1 Kon- God' de HEERE is Een. XVIIl". 39- De HEERE is de God, (voorzeker) de HEERE is de God. De Aartsengelen van den Hooge roepen: de EEUWIGE is onze HEERE; het ChooE  dag van het Huttenfeest. 463 der Uitverkoorenen antwoord zeggende: de BE ERE is de God. De Hemelkringen roepen: de EEUWIGE is onze HEERE; de benden der üitverkoorenen antwoorden zeggende: de HEERE is de God. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zat in alle Eeuwigheid het Oppergebied poeren. Alvoorens Hemel en Aarde uitgeftrekt waren, was de HEERE Opperheerfcher; alvoorens de Hemellichten fcheenen, heeft de HEERE geregeert; de Aarde zal als een kleed verflyten en de Hemel gelyk rook verdwynen: maar de HEERE zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. De HEERE is enz. Alvoorens den Aardbol en zyne vlaktens gefehapen waren, was de HEERE Opperheerfcher; alvoorens Hy de fchepfelen op de Aarde geftelt had, heeft de HEERE geregeert; en als Hy (Israëls) verftrooijelingen van 'sWaerelds oorden by e'e'n brengt, zal Hy in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. De HEERE is enz. mva Hy wien alleen den Naam EYE ASSER EYE behoort, heeft beftaan, beftaat en zal  '464 Verzoenings Gebed voor den zevenden eeuwig beftaan; Hy doet fterven en herleeven; Zyn Aanweezen is van alle de eeuwen. wn^ ma Onze God is Een, onze HEER is Alvermogend, Zyn Naam is Heilig en geducht:want Zyne Goedertierenheid is verre boven den Hemel, en Zyne Waarheid boven het Luchtgefpan verheven. Onze God! Gy zyt Groot en bewerkt wonderdaaden; ja Gy zyt de Eenige Pf. God. LXXÏX 6- ^tort Uwe gramfchap uit over de volkeren die U niet erkennen ; en over dc Koningryken welke Uwen H. Naam niet aangeroepen hebben. TIK 6 God, Gy die langmoedig zyt om Uwen toorn te ontfteeken, en Uwe Barmhertigheid (aan het menschdom) bewyst! Uwe Genade deed Gy welëer Uwen nederigen dienaar (MoExod. fes) blyken, gelyk in Uwe H. Wet vermeld is. XXXIV. $. De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. Men herhaalt "Wl bladz. 458. Verhoor ons, onze Vader, verhoor ons! Verhoor ons, onze Schepper, verhoor onsl Verhoor ons, onze Verlosfer, verhoor ons!  dag van het Huttenfeest. 465 Verhoor ons, Gy die wy nafpeuren, verhoor ons! Verhoor ons, Luisterryke en Geduchte (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Eeuwige Vertrooster, verhoor ons! Verhoor ons, Oprechte en Heerlyke (Schepper,) verhoor ons! Verhoor ons, Leevende en Beftendige (Opperheer ,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die alzienend zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Hemelbewooner, verhoor ons ! Verhoor ons, Sterke (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die alle euvel verfoeit, verhoor ons! Verhoor ons, Oppervorst der aardfche mogendheden, verhoor ons! Verhoor ons, Geduchte Befchermer, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die de onderdrukten byftaat, verhoor ons! Verhoor ons, Toeverlaat der nooddruftigen, verhoor ons! Verhoor ons, Bevryder en Verlosfer, verhoor ons! Verhoor ons, Oprechte en rechtvaardigende (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die den geenen die U aanroepen na* byzyt, verhoor ons ! Verhoor ons, Verheeven en Voortreffelyke (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die het Luchtgefpan bewoont, verhoor ons! Verhoor ons, Steun der oprecfo* ten, verhoor ons! oma» vte w Verhoor ons, God Abrahams, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in gunstige tyden me«r dedogend zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Geduchte (God) Ifaacs, verhoor ons! Cg  466 Verzoenings Gebed voor den zevenden Verhoor ons, Gy die in angftige tyden tot barmhertigheid genegen zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Gy kracht Jacobs, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in tyden van genade gunstig zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Befchermer Davids, verhoor ons! Verhoor ons, ö God van 't Hemelsch faamenftel, verhoor ons! Verhoor ons , Genadig en Goedertierend Opperweezen, verhoor ons! IMfl » 6 HEERE! heb medelyden met ons en wil ons opheffen, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. 6 HEERE! wil ons den dag van verlosfing aankondigen en vertroost ons, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. 6 HEERE! befcherm ons door Uwe Oneindige Goedertierenheid, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. o HEERE!dat Uwe Weldaaden onze (verwachting) voorkomen en ons begenadigen, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. 6 HEERE! wil Uwe Goedertierenheid ten onzen voordeele in het werk ftellen, zy ons aandachtig en bevestig het befïuie over ons tot leeven.  dag van het Huttenfeest. 467 ö HEERE! bekrachtig en vereenig ons herte in Uwen H. Dienst, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot een gelukkig leeven. 6 HEERE ! verdedig ons gefchil en wil onze vyanden beftryden, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. ó HEERE! zegen onze fpys en drank, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. tm » 6 HEERE! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Abrahams) welke het eerste Uwe Volmaaktheid aangebeden heeft, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Ifaacs) welken ten offer bereid wierd ter zeiver plaatfe alwaar Uwen Tempel gefticht is, en erbarm U over Uw Volk Israël, ó HEERE! doe dit ter eere (Jacobs)welken in den droom van de ladder uit den Hemel verhoort wierd, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Jofephs) welke in de gevangenisfe zyne hoop op U ftelde, en erbarm U over Uw Volk Israël, ö HEERE! doe dit ter eere (Mofis) den getrouwe van Uw Huis, Gg a  '468 Verzoenings Gebed voor den zevenden en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HE ERE', doe dit ter eere (Aarons) welke in Uwen Dienst, met de Urim en T«mini verciert, de Godfpraaken openbaarde, en erbarm U over Uw Volk Israël, ö HEERE'. doe dit ter eere (Phineas') den zuiveren van gemoed, welke uit iever voor Uwen Naam gloeide, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Davids)welke U zoetluidende pfalmzangen toewydde, en erbarm U over Uw Volk Israël. A HEERE! doe dit ter eere des Konings (Salomon) welke eenen Tempel bouwde om 'er Uwe Godheid te doen woonen, en erbarm U over Uw Volk Israël, è HEERE! doe dit ter eere der (Martelaaren,) welke volftandig in Uwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen gedood wierden, en erbarm U over Uw Volk Israël. A HEERE! doe dit ter eere Uws Naams* en erbarm U over Uw Volk Israël. Doe dit ter eere Uws Naams. Doe dit ter eere Uwer Waarheid. Doe dit ter eere Uws Verbonds. Doe dit ter eere van Uw Alvermogen. Doe dit ter eere Uwer Wet. Doe dit ter eere Uwer Heerlykheid. Doe dit ter eere Uwer Inftellingen. Doe dit ter eere Uwer Geheugenisfe. Doe dit ter eere Uwer Genade. Poe dit ter eere Uwer Algoedheid. Doe dit  dag van het Huttenfeest, 469 ter eere Uwer Oprechtheid. Doe dit ter eere Uwer Majefteit. Doe dit ter eere Uwer Leere. Doe dit ter eere Uwer Opperheerfchappye. Doe dit ter eere Uwer Eeuwigheid. Doe dit ter eere Uwer Verborgenheid. Doe dit ter eere Uwer Sterkte. Doe dit ter eere Uws Luisters. Doe dit ter eere Uwer Gerechtigheid. Doe dit ter eere Uwer Heiligheid. Doe dit ter eere Uwer Barmhertigheid. Doe dit ter eere Uwer Godheid. Doe dit ter eere Uwer H. Wet. Doe dit ter eere van Abraham, Ifaac en Jacob. Doe dit ter eere van Mofes en Aaron. Doe dit ter eere van David en Salomon. Doe dit ter eere der heilige ftad Jerufalem. Doe dit ter eere van Zion de woonplaats Uwer Heerlykheid. Doe dit ter eere der verwoestinge van Uw Huis. Doe dit ter eere der verdelging Uws Tempels. Doe dit ter eere der nooddruftigen Israëls. , Doe dit ter eere der behoeftigen Israëls. Doe dit ter eere onzer geloofsgenooten die in droeifenis kwyncn. Doe dit ter eere der weezen en weduwen. Doe dit ter eere der zuigelingen. Doe dit ter eere van hen die reeds gefpecnt zyn. Doe dit ter eere der jonge leerlingen welke niet gezondigt hebben. Doe dit om Uwentwille, zo wy zulks onwaardig zyn. Doe dit om Uwentwille en verlos ons. Verlos ons en verhoor heden gelyk ten allen tyde onze gebeden; daar Gy het voorwerp onzer lofzangen zyt. Men herhaalt TOy*ï bladz. 458. Gg 3  Pf. cxv. 470 Verzoening^ Gebedvoor den zevenden (HEERE!) doe dit ter eere van de Heiligheid Uws Naams en niet om onzentwille. 1. Offchoon wy Uwe gunsten onwaardig zyn doe ze ons, 6 HEERE! ter eere van Uwen H. Naam door Uwe Genade en Getrouwheid, genieten. 2. Waarom zoude de Volkeren zeggen : waar is hunne God ? Daar onze God voorzeker in den Hemel is. Wy getuigen tweemaal's daags de Eenheid van dien God , die Zyn verblyf in den Hemel houd; Hy is leevend, beftendig, vol Barmhertigheid en (Heerlyken) Luister; Hy volbrengt Zynen Wil in Hemel en op Aarde; geen fterveling zoude zig vermeeten te vraagen: wat verricht Gy? welke zyn Uwe daaden? daar het Aldoor Hem voortgebragt is. 6 Onze God die in den Hemel zyt! verhoor ons en neem onze gebeden gunstig aan. ö Onze God die in den Hemel zyt! verdelg ons niet in deeze langduurende ballingfchap. ö Onze God die in den Hemel zyt! verderf hen die ten kwaade tegen ons opftaan. ö Onze God die in den Hemel zyt! gedenk aan Uwe verbintenisfe, en wil ons niet in vergeetelheid laaten. ö Onze God die in den Hemel zyt! wil onze fpys en drank zegenen. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe ons goede tydingen verneemen.  dag van het Huttenfeest. 471 6 Onze God die in den Hemel zyt! wend alle zwaare en nadeelige befluiten van ons af. ó Onze God die in den Hemel zyt! neem voordeelige befluiten over ons. ó Onze God die in den Hemel zyt! dat de luister Uwer Majesteit zig fpoedig aan ons ontdekke. ö Onze God die in den Hemel zyt! zy ons naby daar wy U nafpeuren. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wreek ons van onze aanvalleren. ó Onze God die in den Hemel zyt! verhoor ons gebed tans en ten allen tyde. ó Onze God die in den Hemel zyt! dat wy van ons vertrouwen niet te bloozen hebben. ö Onze God die in den Hemel zyt! wy roepen U aan, verhoor ons. ö Onze God die in den Hemel zyt! dat onze geheugenisfe ten goede voor U verfchyne. ö Onze God die in den Hemel zyt! heb medelyden met ons, ons huisgezin en onze zuigelingen. ó Onze God die in den Hemel zyt! zuiver ons van onze zonden. ö Onze God die in den Hemel zyt! dat Uwe Goedertierenheid jegens ons bewogen zy. ö Onze God die in den Hemel zyt! bevryd de Kinderen Uws verbonds van pestziekte, zwaard, kwaad, hongersnood , ballingfchap, verachting, verderf en van fterfte.' ö Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot een gelukkig leeven. ö Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot rechtvaardigheid. Gg 4  47 2 Verzoening^ Gebed voor den zevenden 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud. 6 Onze God die in den Hemel zyt l bevestig het befluit over ons tot heil en verlosfinge. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bedwing onze onderdrukkers. ó Onze God die in den Hemel zyt! wil ons niet geheel vernietigen. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe dit om Uwentwille zo wy zulks onwaardig zyn. 6 Onze God die in den Hemel zyt! onderdruk die ons trachten te benadeelen. ó Onze God die in den Hemel zyt! wil onze vyanden beftryden. ö Onze God die in den Hemel zyt! vervul onze herten wenfchen ten goede. ö Onze God die inden Hemel zyt! dat wy door U zelve gewroken worden. 6 Onze God die in den Hemel zyt! onderfteun onzen vervallen ftaat. ó Onze God die in den Hemel zyt! verhoor ons geklag. ö Onze God die in den Hemel zyt! verlos ons uit de macht onzer vyanden. ö Onze God die in den Hemel zyt! geheng dat Uwe zegen ons overdekke. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe ons Uwe verlosfinge naderen. ö Onze God die in den Hemel zyt! verfchoon ons volgens Uwe Gerechtigheid. ó Onze God die in den Hemel zyt! nader ons het tydftip der verlosfinge. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe den dag des Heils genaaken.  dag van het Huttenfeest. 473 6 Onze God die in den Hemel zyt! nader ons tot Uwen H. Dienst. ö Onze God die in den Hemel zyt! verdedig ons gefchil en verlos ons. ö Onze God die in den Hemel zyt! aanfchouw de onderdrukking van Uw Volk Israël. ö Onze God die in den Hemel zyt! genees, de kranken Uws volks Israël. ó Onze God die in den Hemel zyt! wil deezen kommerlyken tyd gade liaan. ó Onze God die in den Hemel zyt! ontfang onze fmeekingen. ö Onze God die in den Hemel zyt! bevestig den vrede onder ons. ó Onze God die in den Hemel zyt! ftel dc zekerheid onder onze daken. ö Onze God die in den Hemel zyt! vergun den Beheerfcheren deezer gewesten leeven en vrede. ö Onze God die in den Hemel zyt! beziel hen met zachtmoedigheid om ons te begunstigen. ö Onze God die in den Hemel zyt! begunstig het land met den vrede. ó Onze God die in den Hemel zyt! fchenk deeze gewesten den vrede. ö Onze God die in den Hemel zyt! gun het Aardryk overvloed. ö Onze God die in den Hemel zyt! befproeï de Aarde op haaren tyd met zegenryken daauw en regen. ö Onze God die in den Hemel zyt! fchenk den akkerman vruchtbaar zaad, en den benodigde zyne fpys. Gg 5  474 Verzoenings Gebed voor den zevenden o Onze God die in den Hemel zyt! vergun allen huisgezinnen hun voedzel. ó Onze God die in den Hémel zyt! dat ons gebed gelyk een (aangenaam) reukwerk voor U genaake. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe ten onzen voordeele een teken van heil, verlosfing en genade blyken, ó Gy die ons tot Hulp en Vertrooster ftrekt! op dat onze haateren, dit aanfchouwende, van fchaamte verbaast worden. Men herhaalt bladz. 458. 6 Befchermer Israëls! bewaar het (dierbaar) overfchot van Israël, verdelg Israël niet (dat heilig volk) het welk dagelyks roept: hoor, ö Israël! Befchermer van een eenig volk ! bewaar het (dierbaar) overfchot van dat eenig volk, verdelg dan niet dat eenig volk, het welk dagelyks roept: de HEERE is onze God, de HEERE is Een. Befchermer van een heilig volk! bewaar het ( dierbaar ) overfchot van dat heilig volk, verdelg dan niet dat heilig volk, hetwelk dagelyks roept: ó Heilige, Heilige, Heilige! Befchermer van een talryk volk! bewaar het (dierbaar) overfchot van dat talryk volk! verdelg dan niet dat talryk volk, het welk dagelyks roept: Groot zy de Naam des HEEREN. AmenJ  3ag van het Huttenfeest. 475 Men zegt VapnD ü'lp en by het merk %t word het volgende ingevoegt. (Eerwaarde Vergadering!) dat God uwe gebeden met barmhertigheid ontfange, uwe fmeekingen met welbehaagen aanneeme, uwe gebeden verhoore , de ftem uwer weeklagt bekroone, ja dat Hy u de belofte der H. Schrift bevestige : 11. De HEERE, de God uwer vaderen Deutr: li zal u duizendwerf boven uw tegenwoordig getal vermeerderen, en u volgens zyn H. Woord zegenen. Dit zy Zyn welbehagen, Amen. Men zegt Pf. CXXII. bladz. 40. en  476 Ochtend Gehed voor den zevenden nm tiyvvH rnrm OCHTEND GEBED VOOR DEN ZEVENDEN DAG VAN HET HUTTENFEEST. Men leest het Ochtend Gebed derHoogtyds-dagen van bladz. 101. tot bladz. iö8. uitgezonden dat men op bladz. 140. de Pfalmen van den Hoogtyd XLII. en XLIII. niet zegt. Vervolgens leest men het Ochtend Gebed der Middendagen van bladz. 266. tot na den Halel. Men zegt bïpftïï Wip en 'er word één Boek-mofis uit de Echal genomen waar in de volgende Afdeeling geleezen word. WW 01*31 29. Den zesden dag (zal uwe offerhande beftaan uit) agt varren uit de runderen, twee rammen en veertien eenjaarige lammeren; alle deezen zullen volmaakt zyn. 30. De fpys- en drankoffers tot de varren , rammen en lammeren, zullen zyn volgens hun getal naar het recht. 31. Eenen bok ten zondoffer: behalven het geftadig brandoffer, met zyn fpysoffer en drankoffers. * Num. XXIX.  dag van het Huttenfeest. 477 52. Den Zevenden dag (zal uwe offerhande beftaan uit) zeven varren uit de runderen, twee rammen en yeertien eenjaarige lammeren; alle deezen zullen volmaakt zyn. 33. De fpys- en drankoffers tot de varren, rammen en lammeren, zullen zyn volgens hun getal naar hunne rechten. 34. Eenen bok ten zondoffer: behalven het geftadig brandoffer, met zyn fpys- en drankoffers. * * Men zegt Wip enz. HOSSAANOT. (75) Hosfaana, Hosfaana ! Men zegt Wrk *pyöb Om Uwentwille, onze God! bladz. 403. om» & npn Eerfte Ommegang, lan •••• jok Wy fmeeken, ö God die Een zyt! wiens Naam Een is, zonder dat niemant Uwe Eenheid in twyfel kan trekken , ó Gy die Hemel (75) Men neemt zeven Boeken-mofis uit de Echal.  473 Ochtend Gebed voor den zevenden en Aarde door eenen wenk voortgebragt hebt! verlos ons by deezen eerjlen Ommegang. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Abraham) die terwyl hy nog alleen was het heilig Land geërft, en den ongeloovigen een zuiver hert ingeboezemt en op een veilig fpoor geleid heeft, om hen allen den Naam des HEEREN te doen aanroepen, en Hem eenpaarig te dienen. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den eenigen zoon (Ifaac) die alleen zyn' vader in deugd opvolgde; eensgezind hebben zy beiden Uwe beproeving ondergaan. ö Gy die in Ifaacs plaats eenen ram ter losfmge hebt gefteltl Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Jacob) die by Jofephs erfdeel eene landftreek voegde, diebycEzaus) ontmoeting een zyner legers trachtde te fpaaren, en (op het fterfbed) zyne kinderen verzaamelde, om hen eenpaariglyk aan hetHemelsch Oppergebied te onderwerpen. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk (Israël) welk Gy in het midden des blixems, met een enkele Godfpraak ( het gedenken en waarneemen van den Sabbat) bevolen hebt. Gy die ons dus eene eenige Wet en Gerechtigheid hebt voorgefchreeven! Verlos ons enz. Hosfaana, Hosfaana!  dag van het Huttenfeest. 479 eva n* Geduchte God! gedenk heden aan het verbond der zeven volmaakte Aartsvaderen; en byzonderlyk, aan den eerften bezitter van het H. Land, die in de Inftellingen Uwer Goddelyke Wet wandelde. Doe door Uwe Genade het tydftip onzer verlosfinge naderen. HEERE! gedenk ons ter eere van het welbehaagen over Uw Volk. 6 Gy die het Al hebt voortgebragt en alles vermoogt! zy naby hen die U nafpooren, heb medelyden en zy bewogen over het Volk dat zig naar U richt, als Gy het aandachtig zyt, herrinner u dan teffens de verdiensten Abrahams en de deugd aller Uwe gunstgenooten; verhoor Uws Volks gebed als het in den morgenfiond met den palmtak voor U verfchynt. HE ER Ei gedenk enz. o Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Abraham Uwen welbeminde, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) ftel Uwe Macht in het werk, en doe Uwe veriosfing bloeijen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit ©ver ons tot leeven, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God! ) bevestigt het befluit '»ver ons tot barmhertigheid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade.  48o Ochtend Gehed voor den zevenden 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige ( God !) bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) ontfluit de Hemelpoorten voor onze gebeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige ( God!) verzacht Uwe gramfchap , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) laat ons niet onverhoort van U wederkeeren, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Exod: XXXIV: Pf: XVI. Deutr: VI. TOS»! 6. De HEERE hem voorby zweevende, riep: HEERE, HEERE , Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waarachtig Opperweezen, 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden , vergeevende misdryven, wederfpannigheid en zonde, en (de bekeerlingen) bevrydende. 11. Gy verkondigt my het pad des leevens. Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugd genieten; de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe mildadige hand. 4. Hoor, 6 Israël! de HEERE is ona<* God, de HEERE is Een.  dag van het Huttenfeest. 48 r 39. De HEERE is de God, (voorzeker) ie HEERE is de God. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zal in alle Eeuwigheid hec Oppergebied voeren. ó Onze God die in den Hemel zyt! verhoor ons en neem onze gebeden gunstig aan. 6 Onze God die in den Hemel zyt! verdelg ons niet in deeze langduurende ballingfchap. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot een gelukkig leeven. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen, sgf ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud. Verhoor ons , God Abrahams, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in gunstige tyden mededogend zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in tyden van genade gunstig zyt, verhoor ons ! 6 HEERE! heb medelyden met ons en wil ons opheffen, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. ó HEERE ! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Abrahams) welke het eerfte Uwe volmaaktheid aangeber den heeft, en erbarm U over Uw Volk Israël. H tt 1 Kon; XVIll,  482 Ochtend Gebed voor den zevenden Pf: xvi. 6 HEERE! doe dit ter eere der (martelaaren) welke volftandig in Uwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen gedood wierden, en erbarm U over Uw Volk Israël. Verhoor ons, ö Gy die Abraham op den berg Moriah verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die de rechtvaardigen , oprechten en volmaakten in alle genachten verhoort hebt! 11. Gy verkondigt my het pad des leevens , Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten, de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand. pro* S nspn Tweede Ommegang. Hosfaiina, Hosfaana! wnaai • • • *um Wy fmeeken, ö Eenige God! die de geenen welke de twee Hemellichten aanbidden doet verflaagen zyn; die Hechts door gedeelte Uws Almogenden Naams de Waerelden hebt gefehapen; die alles tot nut van het menschdom, uit het eerfte paar geteelt, hebt voortgebragt, verlos ens by deezen tweeden Ommegang. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Abra;  dag van het Huttenfeest. 483 htm) die te Betel twee Altaaren heeft gefticht; die met twee zyner dienaaren naar de plaats zyner beproevinge trok, en wien Gy tweemaal uit den Hemeltrans hebt geroepen. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk (Ifaac) die tot tweemaal toe zynen vader tot medelyden bewoogen heeft; uit wiens kroost gy twee volkeren hebt doen voortfpruiten, en die in den zegen aan zynen zoon (Jacob ), hem tweemaal het oppergebied heeft toegeweezen. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Jacob) wien, offchoon de jongfte, een dubbel deel wierd toegevoegt; die twee geiten tot aangenaame fpys heeft toebereid; die, na de Jordaan enkel met zynen ftaf doorgetrokken te zyn, een hoofd van twee legers wierd. Verlos ons enz. Wy fmeeken U, die ons de H. Wet door tusfchenkomst van twee geleidsmannen hebt verklaart; die ons de tien geboden op twee tafelen hebt doen bezitten; die beide (Hemel en Aarde) ter betrachting van onzen plicht tot getuigen hebt geroepen, Verlos ons enz. Hosfaana, Hosfaana! Herinner U, (ö HEERE!) het Verbond aangegaan met den Aartsvader, die beftemt was om U gelyk een bereid offerlam opgedraagen te worden, en zig gewillig overgaf oö> Hh 3  484 Ochtend Gebed voor den zevenden Uw gebod te volbrengen. Schep welbehaagen in zyne nakomelingfchap als zy zig tot U wend: doch indien haar misdryf tegen haar pleit, begunftigze dan ter eere van Uwen Goddelyken Naam. HEERE ! gedenk ons ter eere van het welbehaagen over Uw Volk. De verdienste Ifaacs is in den Hemel door het befluit van den Almogende bekroont. Myn God, Rots myner toevlugt! gedenk om zynentwille het Volk, dat de hulp van U affmeekt; dat Ifaacs offerband en gerechtigheid „ het Volk dat Uwen Naam aanroept tot voordeel ftrekke. Wil het door Uw welgevallen een voorfpoedig befluit vergunnen, è God die U met de dapperheid omgord! Uwe Goedertierenheid wende zig nimmer van Uw dierbaar Volk af. HEERE! gedenk enz. Mam 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Ifaac welëer ten offer bereid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) wy komen al bloozende voor Uw Aanfchyn om U aanteroepen: heb medelyden met ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot leeven, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluie OVer ons tot barmhertigheid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade.  'dag van het Huttenfeest. 4$$ A Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons ais rechtvaardigen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade» A Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. A Barmhertige ( God!) bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) ontfluit de Hemelpoorten voor onze gebeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. A Barmhertige (God!) verzacht Uwe gramfchap , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. A Barmhertige (God!) laat ens niet onverJioort van U wederkeeren , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Men herhaalt IWl bladz. 458. 4. Hoor, 6 Ifraël! de HEERE is onze God, Se HEERE is Een. 39. De HEERE is de God, (voorzeker) de HEERE is de God. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert , ja Hy zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. 6 Onze God die in den Hemel zyt! gedenk aan Uwe verbintenisfe, en wil ons niet in vergeetelheid laaten. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wü onze fpys en drank zegenen. Hh 3 Deutr: VI. 1 Kon: XVIII.  486 Ochtend Gebed voor den zevenden ft Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot een gelukkig leeven. ft Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud. Verhoor ons, Geduchte (God ) Ifaacs , verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in angftige tyden tot barmhertigheid genegen zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in tyden van genade gunstig zyt, verhoor ons ! ó HEERE! heb medelyden met ons en wil ons opheffen, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. 6 HEERE! wil ons den dag van verlosfing aankondigen en vertroost ons, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. 6 HEERE! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Ifraël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Ifaacs) welkeri ten offer wierd bereid terzelve plaatfe alwaar Uwen Tempel gefticht is, en erbarm U over Uw Volk Ifraël. ö HEERE! doe dit ter eere der (martelaaren) welke volftandig in Uwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen gedood wierden, en erbarm U over Uw Volk Ifraël. Verhoor ons, ó Gy die Ifaac op het Altaar verhoort hebt!  dag van het Huttenfeest. 487 Verhoor ons, ó Gy die de rechtvaardigen, oprechten en volmaakten in alle geflachten verhoort hebt! Ti. Gy verkondigt my het pad des leevens, Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten, de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand. Derde Ommegang. Hosfaana, Hosfaana! WTpin "' MK Wy fmeeken U, ó God! Gy die driemaal Heilig geroepen word, die ieder' dag, geduurende het Scheppingswerk, drie voorwerpen , en ter eere van den zevenden dag, op den zesde een dubbel drietal gefehapen hebt, vertos ons by deezen derden Ommegang. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Abraham,) wien drie Engelen verfcheenen, die zig fpoedde om hen drie maaten (meelbloem ten fpyze) te vervaardigen, en zig met drie bondgenooten vereenigde. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk zynen zoon (Ifaac,) welke op den derden dag ten offer bereid was, die met deeze drie (mannen,) de koning (Abymelech, Achuzat) zyn vertrouweling en (Phichol) zyn legerhoofd een verbond Hh 4 Pf: XVI.  488 Ochtend Gebed voor den zevenden ftaafde; en die door zyne verdiensten aan zyne nakomelingen drie waardigheden deed eryen. Vertos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Jacob) die in den droom drie Engelen langs de ladder zag op- en afklimmen; drie takken fchilde en in de drenkgooten ftelde, en zyne kinderen tot driemaal naar Zoan zond. Vertos ons enz. Wy fmeeken U, ó Gy! die ons verlost hebt door tusfchenkomst van Aaron , Mofes en Mirjam; Gy die ons in drie graaden van waardigheid, Priesteren, Levyten en Israëlyten, verdeelt hebt, en ons de H. Wet, de boeken der Propheeten en de Gefchriften hebt doea bezitten, Vertos ons enz. Hosfaana, Hosfaana! (HEERE! gedenk den Aartsvader) die zig in Uwe Inftellingen oeffende, Uwen gunstgenoot door U Ifraël genoemt, die in zyne droomen eene ladder aan den Hemel vernam; dit gezicht verwekte in hem eene eerbiedige vreeze voor den Eenigen God, en deed hem uitroepen: hoe vreesfelyk (is deeze plaats!) Wil zyne rechtvaardigheid gadeflaan ten voordeele van het overfchot zyns nageflachts, het welk Voor U fmeekt, en door oneindige rampen waarmede Gy het geftraft hebt afgeflooft is. HEERE! gedenk ons ter eere van het welbehaa» gen over Uw Volk.  dag van het Huttenfeest. 489 Gedenk den Aartsvader welke in zyne geboorte zyns broeders verfen vasthield; die (met Efaus prachtig gewaad) gekleed, en ter belooning zyner deugden met cieraad bekroont wierd; de onbevlekte waarheid was zyn aandeel en verftrekte hem tot kroon; de volmaaktheid waar aan hy fteeds verknocht was, was zyn cieraad; zyn gedaante en beeltenisfe zyn in de Hemelfche kroon gcfneeden; ja dien volmaakten man, welke het zegel Uws Naams draagt, hebt Gy op den Troon Uwer genade gevestigt. HEERE ! gedenk enz. mam 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Jacob den Volmaakte, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) doe ons Uwe Macht openbaar zyn, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. d Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot leeven , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot barmhertigheid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Hh 5  490 Ochtend Gebed voor den zevenden Deutr: VI, i Kon: XVIII. ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) ontfluit de Hemelpoorten voor onze gebeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) verzacht Uwe gramfchap , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige ( God!) laat ons niet onverhoort van U wederkeeren, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Men herhaalt TOS?»! bladz. 458. 4. Hoor, ó Ifraël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. 39. De HEERE is de God, (voorzeker) de HEERE is de God. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert , ja Hy zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. ö Onze God die in den Hemel zyt! dat de luister Uwer Majefteit zig fpoedig aan ons ontdekke. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot een gelukkig leeven. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten.  dag van het Huttenfeest 491 ft Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud. Verhoor ons , Gy Kracht Jacobs, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in tyden van genade gunstig zyt, verhoor ons! 6 HEERE! heb medelyden met ons en wil ons opheffen, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. ft HEERE! befcherm ons door Uwe oneindige Goedertierenheid, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. ft HEERE! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Ifraël. ó HEERE I doe dit ter eere (Jacobs) welken in den droom van de ladder uit den Hemel verhoort wierd, en erbarm U over Uw Volk Ifraël. 6 HEERE! doe dit ter eere der (martelaaren) welke volftandig in üwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen gedood wierden, en erbarm U over Uw Volk Ifraël. Verhoor ons, 6 Gy die Jacob te Bctël verhoort hebt! Verhoor ons, 6 Gy die de rechtvaardigen, oprechten en volmaakten in alle geflachten verhoort hebt! 11. Gy verkondigt my het pad des leevens, Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten, de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand. Pf: XVI.  492 Ochtend Gebed voor den zevenden nm n nspn Vierde Ommegang. i Hosfaana, Hosfaana! «TOM HM Wy fmeeken U, ó God, die de Waereld uit vier hoofdftoffen hebt voortgebragt; die door vier Hayot uwen Goddelyken Zetel doet onderfteunen; die den Aardbol in vier oordèn, en het jaar in vier getyderi hebt verdeelt, vertos ons by deezen vierden Ommegang. ' Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Abraham) die gelyk de Zon op den vierden fcheppingsdag, uit het oosten daagde; die vier Koningen achtervolgde en in een gedeelte eens nachts verfloeg ; en wien door God aangekondigt wierd dat zyne nakomelingen na het vierde gedacht in het H. Land zouden wederkeeren. ' Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk zynen zoon (Ifaac,) die op het vierhoekig Altaar ten offer bereid wierd; die in Palestina vier putten groef, en zyne tenten te Hebron , bygenaamt Kiryatarba opfloeg. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den volmaakten (Jacob) die met vier vrouwen in den echt trad; die.  dag van het Huttenfeest 493 een gebed deed om van vier plaagen bevryd te l zyn; en op wiens fmeeken Gy zynen nakomelingen vier gunsten beweezen hebt. Verlos ons enz. Wy fmeeken U, ó Gyl die ons de woes! tyne onder vier banieren deed doortrekken; : die bevolen hebt den borstlap met vier reijen j gefteenten te vervaardigen, en U op het Huttenfeest met vierderlei gewasfen te verheerlyken , Verlos ons enz. Hosfaana, Hosfaana! De verdienste Mofis, welken met de zegepraal bekroont wierd, vervalle nimmer in vergeetelheid; doe ons, ter eere zyner verdiensten en nederigheid, over onze vyanden de overwinning behaalen, dat wy U op den berg Moriah met pfalmzangen en lofdichten vieren; Eeuwige God die altoos beftaat! heb medelyden met het Volk dat Gy welëer in ftand verhief. HEERE! gedenk ons ter eere van het welbehaagen over Uw Volk. Eene volmaakte en voortreffelyke Wet wierd dien nederige op den berg Sinaï overgeleevert, alwaar hy veertig etmaalen met U vertoefde, om van Uwe verhevene Hemelzaalen deeze zuivere en heerlyke Inftellingen te ontfangen. God der Waarheid! het geloovig Volk hebt Gy dus (door zyne tusfchenkomst) eene onfeilfcaare Wet voorgefchreeven; herinner U uit  494 Ochtend Gebed voor den zevenden den Hemel zyne gerechtigheid en zyne H. Wet. HEERE! gedenk enz. wam 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Mofes den Propheet, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) dat ons vonnis ten onzen voordeele zy, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade.' 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot leeven, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot barmhertigheid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) ontfluit de Hemelpoorten voor onze gebeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) verzacht Uwe gramfchap , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. ■  dag van het Huttenfeest. 495 ft Barmhertige (God!) laat ons niet onver-; hoort van ü wederkeeren, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Men herhaalt *ÏQU»1 bladz. 458. 4. Hoor, 6 Israël! de HEERE is onze Deutr:VI. God, de HEERE is Een. r Kon. 39. De HEERE is de God, (voorzeker) xvill.' de HEERE is de God. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. 6 Onze God die in den Hemel zyt! zy ons naby daar wy U nafpeuren. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wreek ons van onze aanvalleren. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot een gelukkig leeven. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen. A Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud. Verhoor ons, Gy die in gunstige tyden mededogend zyt, verhoor ons! Verboor ons, Gy die in tyden van genade gunftig zyt, verhoor ons!  i i I Pf: XVI. f96 Ochtend- Gebed voor den zevenden 6 HEERE! heb medelyden met ons en wil ms opheffen, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leevên. ft HEERE ! dat Uwe weldaaden onze (verpachting) voorkomen en ons begenadigen, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. ft H EERE! wil Uwe Goedertierenheid ten jnzen voordeele in het werk ftellen, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. ft HEERE! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE 1 doe dit ter eere (Mofls) den getrouwe van Uw Huis, en erbarm U over Uw Volk Israël, ft HEERE! doe dit ter eere der (martelaaren,) welke vplftandig in Uwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen gedood wierden, en erbarm U over Uw Volk Israël. Verhoor ons, 6 Gy die Mofes en onze voorouderen by de Schelfzee verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die de rechtvaardigen, oprechten en volmaakten in alle geflachten verhoort hebt! 11. Gy verkondigt my het pad des leevens, Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugd genieten, de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand.  dag van het Huttenfeest. 497 Vyfde Ommegang. Hosfaana, Hosfaana! Tn»on MN Wy fmeeken U, ó HEERE! wiens Heerlykheid door vyf benaamingen verklaart word, die in Uwe fchepping vyf hoofd-voorwerpen gevormt , en onder Uwe voortbrengfelen vyf machtigen het aanweezen hebt gegeeven, verlos ons by deezen vyfden Ommegang. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Abraham,) met wien Gy het verbond by 't verdeelt offer van vyf dieren geftaaft hebt; die den buit aan vyf koningen overliet, en met de verwoesting der vyf fteden medelyden had. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Ifaac,) die ten offer bereid was op den berg Moriah, alwaar vervolgens den Tempel met vyf poorten gefticht wierd; die door zynen vader met vyf zegeningen bekroont is, en de ziel, welke door vyf benaamingen bekent is, tot volmaaktheid gcbragt heeft. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Jacob) ten wiens voordeele Gy vyf wonderdaaden verricht hebt; die (voor Pharaö) vyf zyner zoonen heeft doen inleiden; en (Jofeph) welke I i  498 Ochtend Gebed voor den zevenden (zyn broeder Benjamin) vyf wisfelkleederea toevoegde, den eernaam van Nazareër gaf. Verlos ons enz. Wy fmeeken U, 6 Gy! die ons de vyf boeken der H. Wet hebt doen bezitten; die ons Uwe tien geboden door vyf (temmen hebt doen verneemen, welke op twee tafelen, vyf en vyf gefchreeven waren, Verlos ons enz. Hosfaana, Hosfaana! pns rvon Gedenk Uw Volk als het Hosfaana roept, (gedenk het) om de verdienste van Aaron, die met heerlykheid bekroont, en om het priesterampt te bekleeden, plechtig met het hoofdcierfel gedekt wierd; in een volftandig geloof heeft hy , om Uwen Naam te verheerlyken, het prachtig offergewaad aangetoogen. t God die in den Hooge Uw verblyf houd! doe het verflaagen volk zynen luister weder aanfehouwen, en verlos het om Aarons verdienste en gebeden; HEERE ! gedenk ont ter eere van het welbehaagen over Uw volk. De gewyde kleederen heeft hy aangetoogen, om den Dienst in het Allerheiligfte waar te neemen; en als hy aldaar in dat gewaad kwam , verfcheen hy gelyk een Heilige, gelyk een Engel des HEEREN, en verzoende voor de misdryven door zyne vuur- en brandoffers. Gedenk dan heden aan zyne gebeden en fmeekingen ten voordeele van Uwe geloovigen; vestig hen en doe hen in den Tempel Uwer Heerlykheid rusten. HEERE! gedenk enz*  dag van het Huttenfeest, 49^ wam A Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Aaron den Hoogepriester, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) Uwe luisterverfpreide zig over ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot leeven, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot barmhertigheid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten * ter eere Uwer Eigenfchappen van genade* ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) ontfluit de Hemelpoorten voor onze gebeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) verzacht Uwe gramfchap , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. A Barmhertige (God!) laat ons niet onverïioort van U wederkeeren , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Mm herhaatt W1 bladz. 458* l i a  Deutr: VI. i Kon: XVIII joo Ochtend Gebed voor den zevenden 4. Hoor, 6 Israël! de HEERE is onze 3od, de HEERE is Een. 39. De HEERE is de God, (voorzeker) ie HEERE is de God. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. ö onze God die in den Hemel zyt! verhoor om gebed tans en ten allen tyde. ö Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot een gelukkig leeven. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten. 6 Onze God die in den Hemel zyt'. bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud. Verhoor ons, Gy die in gunftige tyden mededogend zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in tyden van genade gunstig zyt, verhoor ons! 6 HEERE! heb medelyden met ons en wi! ons opheffen, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. 6 HEERE! bekrachtig en vereenig ons herte in Uwen H. Dienst, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven.  êag van het Huttenfeest. 501 6 HEERE! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Aarons) welke in Uwen Dienst, met de Urm en Tumim verciert, de Godfpraaken openbaarde, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere der(Martelagren,) welke volftandig in Uwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen gedood wierden. Verhoor ons, 6 Gy die Aaron met het wierookvat verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die de rechtvaardigen, oprechten en volmaakten in alle gellachten verhoort hebt! ir. Gy verkondigt my het pad des leevens, Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten, de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe mildaadige hand. onra 'i nspn Zesde Ommegang. Hosfaana, Hosfaana! «TOM NJtf Wy fmeeken U, ó Gy! die de Waereld in zes dagen gefehapen, alles met zes verfcheidene oppervlakten gevormt, en den Seraphim, ü 3 Pf; XVI.  £02 Ochtend Gebed voor den zevenden zes vleugelen gegeeven hebt, verlos ons by deezen zesden Ommegang. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader ( Abraham ) die zes voornaame ondeugden fchuwde; in zyn ouden dag zes zoonen teelde, (te Berfeba) eenen boom plantte, en na het einde van zes jaaren gezegent wierd. Verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Ifaac) die op het Altaar gebonden wierd ter plaatfe alwaar in het vervolg de zes fchikkingen van den Tempeldienst gehouden zyn; dien Gy van zes voornaame plaagen befchermt en bewaart hebt, en die putten groef, waaruit de zes graaden der zuiverheid van het bad geleert worden. Vertos ons enz. Wy fmeeken gedenk den volmaakten (Jacob) die by de oudfte ( dochter Labans ) zes zoonen teelde; die (zynen zoonen) beval een gefchenk, uit zes verfchillende zaaken beftaande, mede (naar Egypten) te voeren ; en die zynen zoon (Juda,) vader van zes voornaame aframmelingen, welke ieder met zes zegeningen bevoordeelt wierden, de Heerfchappy heeft aangekondigt. Verlos ons enz. Wy fmeeken U, 6 Gy! die beval op eiken fteen van den ephod zes naamen te fnyden; die zes vryfteden voor den onfchuldigen moordenaar bepaalde, en ons de Mondelyke Wet iq zes verdeelingen hebt doen bezitten, Verlos ons enz. Hosfaana, Hosfaana!  dag van het Huttenfeest. 503 orws iïdt Gedenk, (ó HEERE!) aan de verdienste van Phineas uit beroemt geflacht gefprooten en praaiende met de eigenfchap der rechtvaardigheid welke de fteun der Waereld is;hy was de Yveraar van het Goddelyk verbond: hy fmeekte zynen Schepper voor wiens vierfchaar al het verborgene verfchynt, en het zwaard des verderf-engels wierd tegengehouden, waar door hy ten top van roem gefteegen is; ook verwierf hy het vreêverbond, het leeven en het erfelyke Priesterdom. Nader dan door Uw Alvermogen de verlosfing van zyne vergadering ter eere zyner verdienste. HEERE! gedenk ons ter eere van het welbehaagen over Uw Volk. Verhoor het geklag van het Volk Uwer Heiligheid door de verdienste van den Yveraar. Leevende God! dat myn vierig gebed, gelyk fpys- en brandoffer, aangenaam voor U moge zyn; dat Uwe verdoolde kudde vergunt worde, ter woonplaatfe Uwer Heiligheid weder gefchenken te naderen; bevestig het befluit over haar tot vreugde en vergenoeging, en verzaamel haar in Uwe voorlieden; verlos ons en heb medelyden met deeze telg door U zelfs geplant; HEERE! gedenk enz. Mam 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Phineas den Yveraar, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, li 4  go4 Ochtend Gebed voor den zevenden Deutr: VI, 6 Barmhertige (God!) kastyd ons niet volgens onze kwaade werken, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot leeven, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot barmhertigheid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige ( God !) bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) ontfluit de Hemelpoorten voor onze gebeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) verzacht Uwe gramfchap , • ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, óBarmhertige (God!) laat ons niet onverhoort van U wederkeeren, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Men herhaalt TDJW bladz. 458. 4- Hoor, ó Israël! de HEERE is onze God3 de HEERE is Een.  dag van het Huttenfeest. 505 39. De HEERE is de God, (voorzeker) de HEERE is de God. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. 6 Onze God die in den Hemel zyt! dat wy yan ons vertrouwen niet te bloozen hebben. ó Onze God die in den Hemel zyt! wy roepen U aan, verhoor ons. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot een gelukkig leeven. ö Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud. Verhoor ons, Gy die in gunstige tyden mededogend zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in tyden van genade gunstig zyt, verhoor ons! ó HEERE! heb medelyden met ons en wil ons opheffen, zy ons aandachtig en btvestig het befluit over ons tot leeven. ö HEERE! verdedig ons gefchil en wil onze vyanden beftryden, zy ons aandachtig -en bevestig het befluit over ons tot leeven. ö HEERE ! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (van Phineas) ü 5 1 Kon: XV UI.  Pf: XVI. O 506 Ochtend Gebed voor den zevenden den zuiveren van gemoed, welke uitiever voor Uwen Naam gloeide, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere der (Martelaaren ) welke volftandig in Uwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen gedood wierden, en erbarm U over Uw Volk Israël. Verhoor ons, ó Gy die Phineas te Sithim verhoort hebt! Verhoor ons, ö Gy die de rechtvaardigen," oprechten en volmaakten in alle geflachten verhoort hebt! 11. Gy verkondigt my het pad desleevens. Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten, de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand. f nspn Zevende Ommegang. Hosfaana, Hosfaana! OHpön WK Wy fmeeken U, 6 Gy! die vóór de fchepping der Waereld zeven voorwerpen gevormt „ het Scheppingswerk in zeven dagen gefchikt en den Aardbodem zeven benaamingen gegeeven hebt, verloj ons by het vieren van deezen zeven*  dag van het Huttenfeest. 507 'den (Hoogtyds-~) dag, en by deezen zevenden Ommegang. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Abraham,) wien Gy belooft hebt dat zyne nakomelingfchap het Land van zeven volkeren zoude bezitten; die eene hooge-fchool der wysheid op zeven zuilen (lichtte, en door zeven lammeren het verbond met den Vorst der Pbiliftynen ftaafde, vertos ons enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Ifaac,) wiens geboorte Gy na zeven beproevingen verkondigt hebt; dien op de vermaardfte der zeven bergen ten offer bereid wierd, en zig in het vervolg verheugde toen hy eene waterbron aantrof, welke hy Siba (76) noemde, verlos ons enz. Wy fmeeken gedenk den volmaakten (Jacob,) die zig (voor zynen broeder) zeven maal vernederde, tot bewys dat offchoon zig de rechtvaardige zeven maal vernedert, hy zig nogtans zeven maal verheft; dien Gy zo wel in de zeven jaaren van overvloed als van hongersnood beproeft hebt, verlos ons enz. Wy fmeeken U, ó Gy! die ons op den zevenden dag de rust gefchonken, de Semita op het zevende jaar cn het Jubel na zevenmaal zeven jaaren bepaalt hebt, verlos ons enz. Wy fmeeken ü, 6 Gy! die het (Feest der Ongezuurde brooden) tydflip onzer vryheid zeven dagen, het Feest der Eerstelingen na zeven weeken, en het waarneemen der geboden (76; Sibd, njw zeven,  508 Ochtend Gebed voor den zevenden van den Palmtak, het Feestoffer, de Loofhutten en de begieting des Altaars voor zeven dagen bevolen hebt, verlos ons enz. Gedenk den Vorst die op tienfnaarentuig en vedel Uwen Roem gezongen heeft; de gantfche Waereld door, word Gy door zyne lofzangen en Pfalmen verheerlykt; offchoon op Uw bevel gezalft, vernederde hy zig voor U en was volkomen bereid Uwe geboden ftiptelyk naar te komen; bevryd dan het verdrukt Volk welk Gy tot Uw aandeel en eigendom verkooren hebt; doe Uw Alvermogen uit den Hemel blyken, om het te'verlosfen en het de rust te doen erlangen. HEERE! gedenk ons ter eere van het welbehaagen over Uw Volk. Heb medelyden met Uw Volk en eigendom, en vertroost het ter eere van David Uwen lieveling , die met de kroon Uws Oppergebieds verciert was. Doe Uw verflaagen Volk om zynentwille de herftichting van Uw Heiligdom en woonplaats aanfchouwen; gedenk van den Hooge aan Uw Volk om de verdiensten der Aartsvaderen; geleid en verhef het om de deugden der zeven volmaakte mannen, HEERE! gedenk enz. ö Onze God! zy ons aandachtig ter eere van David Jesfes zoon; dat uit zynen Hamhuize eene telg voortfpruite om onze ballingen te verzaamelen; wil om zyne verdienste onze verftrooijelingen met geheel hun huisgezin vergaderen, als dan zullen wy ons in Uw Opper*  dag van het Huttenfeest. 509 gebied, en in de uitwerking Uwer Wonderdaaden verheugen. HEERE! gedenk enz. wam . ö" Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met David, den gezalfde, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God O Uwe (Goddelyke) glans ruste op ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) onderzoek of wy verdienstelyk zyn, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige ( God !) bevestig het befluit over ons tot leeven, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot barmhertigheid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen. ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) bevestig het befluit over ons tot voedzel en onderhoud, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) ontfluit de Hemelpoorten voor onze gebeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade.  JDeutr: VI. i Kon: XVIII. 510 Ochtend Gel)ed voor den zevenden 6 Barmhertige (God!) verzacht Uwe gram» fchap, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) laat ons niet onverhoort van U wederkeeren, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade^ Men herhaalt TDiM bladz. 458. 4. Hoor, ó Israël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. 39. De HEERE is de God, (voorzeker) de HEERE is de God. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. ö Onze God die in den Hemel zyt! dat onze geheugenisfe ten goede voor U verfchyne. ó Onze God die in den Hemel zyt! heb medelyden met ons, ons huisgezin en onze zuigelingen. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot een gelukkig leeven. ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als rechtvaardigen. _ ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons als oprechten en volmaakten. _ ó Onze God die in den Hemel zyt! bevestig het befluit over ons tot voedzel en onder» houd.  dag van het Huttenfeest. 511 Verhoor ons , Befchermer Davids, verhoor ons! Verhoor ons, ó God van het hemelsch Saamenftel, verhoor ons! Verhoor ons, Genadig en Goedertierend Opperweezen, verhoor ons! 6 HEERE! zegen onze fpys en drank, zy ons aandachtig en bevestig het befluit over ons tot leeven. 6 HEERE! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Davids) welke U zoetluidende pfalmzangen toewydde, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere des Konings ( SaIomon) welke eenen Tempel bouwde om 'er Uwe Godheid te doen woonen, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere der (Martelaaren) welke volftandig in Uwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen gedood wierden. en erbarm U over Uw Volk Israël. Verhoor ons, ó Gy die David en zyn' zoon Salomon te Jerufalem verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die de rechtvaardigen, oprechten cn volmaakten in alle gedachten verhoort! ii. Gy verkondigt my het pad des leevens, Uw Aanfchyn doet my het toppunt van vreugde genieten, de geneugte is de eeuwige gunst van Uwe milddaadige hand. Hosfaana! Wy fmeeken verlos ons nu, wy fmeeken f erlos ons nu. Pf: XVI.  £i2 Ochtend Gebed voor den zevenden Wy fmeeken U, (ó HEERE 1) heïftel het Volk welk U op den zevenden dag van het Huttenfeest'met liefde verheerlykt. Geduchte en gevreesde God, myn Verlosfer! fchenk fpoedig de bevryding: en dat dees' dag het toekomend' jaar door ons te Jerufalem geviert worde. Daar wy U op den zevenden {Hoogtyds-) dag looven, verlos ons nu. Wy fmeeken verlos ons nu. Wy fmeeken verdelg gantfchelyk den afgodendienst: als dan zullen wy op dees' blyden Hoogtyd Uwen Lof met den halm zingen; dat ik myne verlosfing aanfehouwe en het toekomend' jaar te Jerufalem daar door verheerlykt worde. Daar wy U enz. Wy fmeeken verlos ons nu. Wy fmeeken herdicht de poorten des Tempels alwaar wy U zullen looven en gefchenken naderen, ó God myner ruste! als Gy de zuchtenden uit de afgelegene oorden verzaameit en Uw Heiligdom herfticht zult hebben; daar wj U enz. Wy fmeeken verlos ons na. Wy fmeeken het behaage U den verwoesten Berg te herftellen en Uwe fterkte weder te doenopryzen; ontdek het tydftip des Heils, vertoon Uwe Heerlykheid aan Uw verflaagen Volk, vergun het voor U te verfchynen, daar wy U enz. Wy fmeeken verlos ons nu. Wy fmeeken verzadig Uwe uitverkoorenen met Uwe Algoedheid; verfpreid Uwen Luister over hen; doe (als dan) Uwe Goedertieren-  dag van het Huttenfeést. 513 fiëid in het midden van het verlost Volk blyken; dat het Zion bewoone en ü aldaar aanbidde; daar wy Uenz. Wy fmeeken verlos ons nu. Wy fmeeken doe onze benden de wallen eh verfchanzingen van Jerufalem bezitten; verllaa onze aanvalleren en doe onze verlosfing bloeijen; hcrftel Uwe Vergadering en in het herhaalcnUwer weldaaden zullen wy Uwen Naam lofzingen; daar rvy U enz. Wy fmeeken verlos ons nu. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. ó Gy! die welëer Uw welbemint Volk vari de dienstbaarheid der Egyptenaaren verlost, en de geenen, welke zig fpoedden om ons te Verdelgen verflaagen hebt, (verlas insgelyks) het verfmaad Volk welk U bereidwillig looft met een fchoone Cedervrucht het zinnebeeld Van een (zuiver) hert; daar wy U op den zependen (Hoogtyds-) dag looven verlos ons nu. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. ö Gy! die hen die zwaar gegrieft waren, welëer verloste en onderfteunde, en U met de kracht omgordde om hunne aanvalleren met ftrengheid te vonnisfen, (verlos insgelyks) hét overfchot Uwer verfpreide (kudde,) welke Uwe H. Wet ommegaat met den Palmtak by de ruggegraat vergeleeken; daar wy U enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. 6 Gy die welëer hen die fmertely k naar U kerrriden uit den kerker verloste, en met goederen belt k  514 Ochtend Gebed voor den zevenden laadde, en hunne vyanden in waterplasfen deed zinken, (verlos insgelyks) hen die in menigte den Ommegang Uwer H. Wet geduurende dit Feest doen met de Myrthe by het oog vergeleeken-, daar wy U enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. 6 Gy! die welëer door de hand van den Godstolk en Offeraar de verlosten van dit volk bevryd, en hen die zyn' ondergang bedoelden ten prooije overgelaaten hebt, (verlos insgelyks) hen die de poorten Uws Tempels openen, om U onder het gefchal der fpeeltuigen te looven met den Wilg by de lippen vergeleeken ; daar wy U enz. Ani Vahoe! wil ons nu verlosfen. Wy fmeeken, ó God! wil ons nu verlosfen en de bevryding fchenken (*). TVX1M M l* 6 God! open Uwe milde Hemelzaalen, op dat de Aarde haare vruchten doe voortfpruiten. Wil ons nu enz. ó God! doe met Uwen groeizaamen regen de gras-fcheutkens befproeit zyn, op dat de dorschtyd zig tot den wynoogst uitftrekke. Wit ons nu enz. 6 God! wil het aardgewas op ons gebed met zegen bekroonen, op dat men eete, zig verzaadige en overlaate. Wil ons nu enz. ^ 6 God! zegen nu op dees' dag van bevestiging de tarwe, garst en fpelt. Wil ons nu enz. C) Dit word tweemaal gezegt.  dag van het Huttenfeest. 51^ 6 God! dat noordewinden gunstige regens voortbrengen om haver en rogge te doen opwasfen. Wil ons nu enz. ó God! befchik het nodige op elk jaargety op dat ryst, gierst, boonen en linzen gezegent worden. Wil ons nu enz. ó God! bevryd dit jaar van distel en doorn , op dat de olyfboom en zyne vruchten overvloediglyk opwasfen. Wil ons nu enz. ó God! befproei den dorren akker met milden regen, op dat den wynftok, vygen- en granaatboom gezegent worden. Wil ons nu enz. ö God! verhef de Vergadering der uitver* koorenen, en zegen den nooten-, palm- en appelboom. Wil ons nu enz. ó God! ontfluit Uwe (milddaadige) hand ert vermenigvuldig de dryvende regenwolken om pimpernooten, amandelen en granaatappelen te zegenen. Wil ons nu enz. ó God! dat üwe Gunst üw Volk nooit be* gceve, en zegen het zevengetyden - kruit, de abrikoos en perzik. Wil ons nu enz. . ó God.' bevryd deeze Vergadering welke' naar U verlangt, en zegen de moerbeziën, nooten en cedervrucht. Wil ons nu enz. ö God! zend overvloed door Uwe Hemelfche regens, en zegen alle foorten van groentens en gaaden. Wil ons nu enz. Wy fmeeken, ó God! verlos ons nu en doe ons voor/poedig zyn (*). (*) Dit word tweemaal gezegt. Kk 3  5i6 Ochtend Gebed voor den zevenden 6 God! doe op dees* dag het eindperk der ballingfchap genaaken ; bevryd het verdrukt Volk uit de hand zyns achtervolgers, Gy die den geliefden wynftok (77) uit Egypten hebt verplant! Verlos ons nu enz. 6 God! die zyne telgen uit dat gewest geleid en zyne welige ranken hebt doen bloeijeri: deezen geplant en de volkeren doen verdwynen! Verlos ons nu enz. 6 God! die den jongen druiventros voorfpoedig deed bloeijen, zeven volkeren voor hem deed wyken en zyne wortelen grond vatten , zo dat het gantfche land' van hem vervult wierd, Verlos ons nu enz. ö God! de takken zyn van vrucht ryk belaadcn en met overvloed bekroont, zo dat de ranken zig tot de Zee uitbreiden. Verlos ons nu enz. ó God! Gy zelfs hebt ze geplant, van de aloudheid gevormt en behoed ; waarom hebt Gy eene fcheuring in de heining gebragt? Vertos ons nu enz. 6 God! Gy die Heilig en ontzachlyk in kracht zyt! zie neder uit den Hemeltrans en bezoek deezen wynftok (tot zynen welftand.) Verlos ons nu enz. 6 God! ontdek Ifraël Uwe weldaaden ; verzadig met Uwe Genade hen die Uwe H. Wét (77) wyrjiok. Deezen zang is opgeftelt uit de zinfpeelingcn van Jef: V. alwaar de Propheet Ifraël by den wynftok vergelykt.  dag van het Huttenfeest. 517 bezitten, op dat zy uit de bron des Heils gedrenkt Worden. Verlos ons nu enz. Wy fmeeken, 6 God', verlos ons nu en Jlel ons in vryheid (*). 6 God! wy fmeeken U ter eere van den oudvader (Noach) welke zig in Uw geloof verfterkte, terwyl het menschdom, ter oorziaake zyner misdaaden, door den zondvloed geftraft wierd : met Uwen voorftand hebt Gy hem befchut, van het woeden des waters befchermt, en om zyne verdienste gezwooren dat de Aarde nooit gantsch overftroomt zoude worden; dat ons om zynentwille het (nodige) water nooit ontbreeke. Verlos ons nu enz. ö God! wy fmeeken U ter eere van den Aartsvader (Abraham,) welke den Engelen water aanbood, de heidenen in Uwen Dienst geleidde, en de geenen die het vuur en water hulde deeden nederfloeg; 6 Gy wien de hoeveelheid van water bewust is! dat ons om zynentwille het (nodige) water nooit ontbreeke. Verlos ons nu enz. ö God! wy fmeeken U ter eere van den Aartsvader (Ifaac,) welke ten offer bereid was, waterputten deed graaven te Gerar, alwaar hy als vreemdeling verkeerde: over deeze wateren gefehil zag ontftaan, en aan wien zyne dienaaren boodfchapten wellen aangetroffen te (*) Dit word tweemaal gezegt. Kk 3  5i8 Ochtend Gebed voor den zevenden hebben; dat ons om zynentwille het (nodige) water nooit ontbreeke. Verlos ons nu enz. ó God! wy fmeeken U ter eere van den Aartsvader (Jacob,) welke den fteen des puts afwentelde om Labans kudde te drenken water putte, en de teenen in de drenkbakken ftelde, dat ons om zynentwille het (nodige) water nooit ontbreeke. Verlos ons nu enz. ó God! wy fmeeken U ter eere van den Krygsoverfte (Mofes,) welke uit het water getoogen wierd, Uw verkooren Volk tusfchen de watergolven deed trekken, en de rots kloofde alwaar de wateren uitftroomden ; dat ons om zynentwille het (nodige) water nooit ontbreeke. Verlos ons nu enz* Wy fmeeken, 6 God! genees ons, vergeef ons, wil ons nu verlosfen en de bevryding fchenken, daar Gy onze Vader zyt (*). (ó God!)ter eere van den oudvader (Noach,) welke by het verdelgen van het verdorven geflacht bezocht wierd, en genade by U aantrof; vercier om zynentwille met luister hen die U gebeden opdraagen. Wil ons nu enz. (ó God!) ter eere van den ftandvastigen en geloovigen ( Abraham,) welke van verzoeking bevryd was, en de gastvryheid in zyn huis plantte; bekroon op heden om zynentwille het Volk dat U lofzangen toewyd. Wil ons nu enz. (*) Dit word tweemaal gezegt.  dag van het Huttenfeest. 519 ( 6 God!) ter eere van den eenigen zoon (Ifaac) door U zelfs (aldus) genoemt en door Uwe Alvoorzienigheid by de bron Lachai-ro'i gezegent, dat om zynentwille het Volk dat het Bygevoegt Gebed (Mocsfaph) uitfpreekt U dierbaar zy. Wil ons nu enz. (ó God!) ter eere van (den Aartsvader Jacob,) die op een merkwaardige plaats (liep, aan wien in den droom verborgenheden verfcheenen en die de wonderbaarlyke ladder vernam, zegen om zynentwille het talryk Ifraël dat Uwe H. Wet zevenmaal omgaat. Wil ons nu enz. (ó God!) ter eere van den beroemden en ervaren' Man (Mofes,) welke, offchoon met een Goddelyken ftraal bekroont, nogtans zeer nederig was; zegen dit jaar om zynentwille ten voordeele van hen die Hosfadna uitgalmen. Wil ons nu enz. (ó God!) ter eere van (Phineas) die de euveldaad ftrafte, aan wien vrede en verbintenis van eeuwig Priesterdom ter belooning toegezegt wierd, verflaa om zynentwille den hoogmoed der trotfen en doe ons den blyden aankondiger naderen. Wil ons nu enz. Verlos ons, ó onze Bevryder! daar wy naar U haaken en onze verlosfinge van U alleen afvloeit (*)• Almogend' en Geduchte God die van alle (*) Dit word tweemaal gezegt. Kk 4  520 Ochtend Gebed voor den zevenden Eeuwigheid beftaat! verfterk heden hen die Üwe H. Wet ommegaan, en dat dit jaar een jaar van helderheid zy; daar wy enz. Verhef hen die U met ootmoedigheid aanroepen, en zeven maal Uwe H. Wet ommegaan; en dat dit jaar een jaar van zegeningen zy; daar wy enz. Bevryd my djt jaar van alle krankheden, begunstig het land met vruchtbaaren regen en milden daauw, en dat dit jaar een jaar van yreugde zy; daar wy enz. Ontfluit de poorten van barmhertigheid voor het onfehatbaar Ifraël, welk U met welbefpraakte tonge fmeekt; en dat dit jaar een jaar van plydfchap zy; daar wy enz. God der verlosfinge! behoed door Uwe Genade het Volk dat zyn heil van U wacht en zyn vertrouwen op U fielt; want op Uwe verlosfing hoopen wy, ó HEERE! daar Gy mensch en dier red (#). yix nnsn De Aarde ontfluite zig en doe heil voortfpruiten, ten voordeele van dat Volk wiens misdryven Gy op den Verzoendag uitgewist hebt, daar Gy de begeerte der oötmoedigen aandachtig zyt; want op Uwe enz. (*) Men zegt dit tweemaal.  dag van het Huttenfeest. 52 ï Verzadig Uw Volk met eenen toevloed van zegeningen, gelyk op den dag dat Gy U tot zyne verlosfing opdeed, den dag welke aangetekent is (met de woorden:) De HEERE verloste (7 8) ; want op Uwe enz. Gy onze Rots die in tyd van kommer gunstig zyt! wees toch onze Verlosfer; nader onze beyryding daar voorzeker Uwe M?cht onbeperkt is; aanfchouw, 6 HEERE! hoe ik paar Uwe verlosfing haake; want op Uwe enz. Verlos den gevangene die in den kerker zucht, Befchermer die wonderdaaden verricht! luister naar zyn geklag; zend eenen ftroom van overvloed, op dat de hooggekruinde boomen 'er door verzadigt worden ; want op Uwe enz. Wil het geroep gadeilaan, en verlos het Volk door aanhoudend kermen afgemat-, het fmeeken om Uwe verlosfing is geftadig op hunne lippen; want op Uwe enz. Aanvaard de bede der verflaagenen , welke op Uw Heil hoopen en hun onderhoud van U affmeeken, daar zy heden den Hoogtyd met den Palmtak vieren; wil regen en daauw van den Hemel fchenken, en dat welhaast de verr losten (door U vrygekocht, naar hun Land) optrekken. Dat de ftemme van Hem die de blyde tyding brengt aankondige en uitroepe: (*) (7&) Exod: XIV. 30. (*) Men zegt dit tweemaal. Kk 5  522 Ochtend Gebed voor den zevenden «pj na» Het bevallig Jerufalem zal Ik door het oeffenen in de H. Wet opbeuren: dat de berg Zion zig verheuge en de fteden Juda's van vreugde juichen. (dat hy) aankondige en uitroepe .• De zuilen des Tempels zal Ik wederöprichten en uwe grenzen, ö Ifraël! uitbreiden; want de HEERE zal u tot een eeuwig licht verftrekken en de dagen uwer droefheid zullen geëindigt zyn. (dat hy) aankondige en uitroepe.' Wandelt rond Zion, omcingelt haar, neemt het getal haarer torens in acht, geeft u aan blydfchap over, gy allen die om deeze Stad treurt! (dat hy) aankondige en uitroepe: Ylings zal Ik Edom met verachting aanfchouwen; overblyffelen Jerufalems ! vervrolykt u en heft een blyden galm. (dat hy) aankondige en uitroepe: Het perk Myner verlosfinge zal Ik fpoedig uit den Hemel doen nederdaalen; zonder uitftel zal Ik Myne Gerechtigheid doen blyken. (dat hy) aankondige en uitroepe : Berg Zion in een gelukkig oord gelegen, die de Stad des machtigen Konings aan het noorden hebt! ontwaak uit het oosten en daag ui£ het westen. 3111*3. Gelyk (in de H. Schrift) aangetekent is: * Jef: LU. 7. Hoe aangenaam is het wanneer men op  dag van het Huttenfeest. 523 de bergen de treeden verneemt van hem die goede tyding brengt en vrede en heil aankondigt; als hy tot Zion zegt: Gods Heerfchappy word algemeen erkent. 8. Uwe wachthouders zullen te zaamen de ftem opheffen en juichen, als zy van de wederkomst der Godheid binnen Zion ooggetuigen zullen zyn. 9. Overblyffelen Jerufalems! vcrvrolykt u en heft een blyden galm, daar de HEERE, Zyn Volk vertroostende, Jerufalem zal verlosfen. 3. De HEERE zal Zion en alle zyne puinhoopen vertroosten , zyne wildernisfen in lusthoven, en zyne vlakten gelyk het zalig Eden verkeeren; blydfchap en vergenoeging zal aldaar verblyven, ja Zion zal van lof- en pfalmzang weergalmen. 13. Juicht, Hemelen! Aarde zy verheugt! bergen heft vreugdeklanken! als de H E E R E Zyn Volk vertroost, en Zyne verdrukten met medelyden aanfehouwt. 3. De volkeren te zaamen vereenigt zullen zeggen : laat ons naar den Berg des HEEREN, naar den Huize van den God Jacobs trekken; Hy zal ons Zyne paden aanwyzen op dat wy die doorwandelen : want de H. Wet zal uit Zion, en Gods woord uit Jerufalem verkondigt worden. 10. Zy door den HEERE bevryd, zullen wederkeeren en Zion met gejuich intrekken; eene eeuwigduurende vreugde zal op hen rusten; de zalige blydfchap zullen zy erlangen. angst en kommer zal heenvlieden. Jef: Uli LI, XLIXi II. XXXV.  524 Ochtend Gebed voor den zevendenenz. Jef:LII. 10. De HEERE zal Zyn H. Alvermogen voor het oog aller volkeren doen blyken, alle de bewooneren van 's Waerelds eindperken zullen de verlosfing van onzen God aan- i. Kon: gouwen. VIII. 59- Oat de gebeden welke ik voor den HEERE uitftort, Zynen Troon geduuriglyk genaaken; ja dat Hy van het recht Zyns dienaars en Volks Israël dagelyks Voorftander zy. 60. Op dat het alle volkeren des Aardbodems bewust zy, dat de HEERE de waare God, en buiten Hem geen ander aanweezig is. Men zegt tweemaal bladz. 202. en terwyl de Boeken-mofis naar de Echal gebragt worden zingt de Gemeente Pf: XXIX. bladz. 203. vervolgens *?2pnn U7Hp, voor de Echal, Pf: XLII. en XLIII. bladz. 15. en het Gebed word geëindigt gelyk de Midden* dagen van dit Feest.  525 rw -in vort mnw OCHTEND GEBED VOOR DEN AGTSTEN DAG FEEST VAN ONTHOUDING. Men leest het Ochtend Gebed van bladz. 101. tot bladz. 195. Afdeeling van het eerfte Wetboek, Deeze is dezelve van den agtften dag van het Feest der Ongezuurde brooden bladz. 317. Men zegt üb^b ItfHp en den Maphthier word geroepen by de Afdeeling van het tweede Wetboek. „ . ^ < Num: 35. Dc agtfte dag zal u eene Onthouding XXIX. zyn, waarop gy geenerlei dienstwerk zult verrichten. 36. (Als dan) zult gy den HEERE een, brand- en vuuroffer van liefelyk reukwerk naderen : eenen var, eenen ram en zeven eenjaarige lammeren, allen volmaakt.  526 Ochtend Gebed voor den agtften dag Num: XXX. I. Kon: VIII. 37. De fpys- en drankoffers tot den var, den ram en de lammeren, zullen zyn volgens hun getal naar het recht. 38. Eenen bok ten zondoffer: behalven het geftadig brandoffer met zyn fpys- en drankoffer. 39. Alle deeze (aangehaalde offerhanden) zult gy den H E E R E op uwe Hoogtyden toewyden: behalven uwe geloften en vrywillige offers, tot uwe brand- fpys- drank- cn vredeoffers. 1. Mofes fprak tot den kinderen Israëls, volgens al het geen de H E E R E hem geboden had. Men zegt Xtyb '»np mtssn Haphthara. 54. Na dat Salomon zyn gebed en fmeeking aan den HEERE geëindigt had, rees hy van voor Gods Altaar op, alwaar hy, met de handen Hemelwaarts uitgeftrekt, geknielt was. 55. Hy rees dan op en zegende de gantfche Vergadering Israëls met luider ftemme in diervoegen : 56. Gezegent zy den HEERE die volgens Zyne belofte, Zyn Volk Israël de rust heeft gefchonken; en die van alle Zyne Godfpraa-  Feest van Onthouding. 52^ ken, door tusfchenkomst van Zynen dienaar Mofes verkondigt, geen eene onvervult heeft gelaaten. 57. De HEERE onze God zy met ons, gelyk Hy welëer met onze voorvaderen is geweest; Hy verlaate noch verwerpe ons nimmer. 58. Maar buige onze herten t'Hemwaarts, op dat wy Zyne paden betreeden, en Zyne geboden, inftellingen en rechten onzen voorouderen bevolen, waarneemen. 59. Dat de gebeden welke ik voor den HEERE uitftort, Zynen Troon geduuriglyk genaaken; ja dat Hy van het recht Zyns dienaars en Volks Israël dagelyks Voorftander zy. 60. Op dat het alle volkeren des Aardbodems bewust zy dat de HEERE de waare God, en buiten Hem geen ander aanweezig is. 61. Uw hert zy volmaakt voor den HEERE Uwen God, op dat gy gelyk heden Zyne geboden en inftellingen waarneemt. 62. De Koning en gantsch Israël naderde offerhanden voor den HEERE. 63. De vredeoffers welke Salomon voor den HEERE flachtte beftonden in twee-entwintigduizend runderen , en honderd - entwintigduizend ftuks kleinvee: aldus wierd den Tempel door den Koning en alle de kinderen Israëls ingewyd, 6"4. Ten zeiven dage heiligde de Koning het binnenfte van den voorhof tegen over Gods Huis, alwaar men het brand- en fpysoffer en het vet der vredeoffers bereid had; dewyl het  528 Ochtend Gebed voor den agtften dag koper Altaar, den HEERE toegewyd, te klein was om alle deeze offerhanden te bevatten. 6g. Salomon en gantsch het Volk Israël,' een groote menigte welke zig van den ingang van Hamat tot den ftroom van Egypten uitftrekte, vierde het Feest voor den HEERE onzen God geduurende veertien dagen: zeven dagen (ter inwydinge) en zeven dagen (van Huttenfeest). 66. Den agtften dag (van dit Feest) het Volk afgezonden zynde, zegende den Koning; en keerde vervolgens naar zyne wooningen, welvergenoegt en vrolyk van herte, ter oorzaake van alle de weldaaden welke de HEERE Zynen dienaar David en Israël Zyn Volk beweezen had. Als de *pV2 Bygevoegt Gebed bladz. 204. in het byzonder geèïndigt is , word dezelve herhaalt door den Voorleezer, die met het volgende begint. GEBED VOOR HET AFSMEEKEN VAN DEN REGEN. Pf: LI. (17. HEERE! ontfluit myne lippen, ot> dat myn mond Uwen Lof verkondige).  l ' Feest van Onthouding. 529 ■pro Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze en onzer vaderen God! God Abrahams, Ifaaes en Jacobs; Almogende, Verhevene, Ontzachlyke, Geduchte en Oppcrfte Schepper! Gy die (Uwen fchepfelen) weldaadig beloont; Oorfprong van het Heelal! die de vroomheid der Aartsvaderen gedenkt, en ter eere Uws; Naams hunnen nakomelingen met liefde den Verlosfer doet naderen. nyfit» (ó HEERE!) doe den regen uit Uwe Hemelzaalen in ruime maate nederftorten, om den groei in het zaad te verwekken en de aarde haare vruchten te doen voortfpruiten; dat vroege en laate regens by droppen vallen, en de boomvruchten en bladeren ryp en volwasfen worden; zend fpoedig onzen Verlosfer alvoorens het groen deezer boomen verwelke. Gedenk my, Gy die den vruchtbaaren ftam Davids geplant hebt! doe den heugelyken oord en de lusthoven alwaar de granaatboomen geplant waren herbloeijen; de ftad waar David welëer legerde, en de fterke torens waar onder zyne krygsbenden lagen ; herfticht dat prachtig Gebouw, verciert met luister en majesteit en met groote kracht gegrondvest, alwaar duizenden fchilden geplaatst waren, op dat alle Volkeren zig derwaarts fpoeden.  530 Ochtend Gebed voor den agtften dag 6 Gy die het Zwerk met' wolken overdekt, en de getyden volgens hunnen bepaalden loop doet verwisfelen! ontjluit Uwe heilzaame waterfchatten om al wat adem haalt 'er mede te verkwikken; doe de winden btaazen en den regen daalen. Op U hoopen, van het een tot het ander eind der Waereld, mensch, dier en al wat de aarde voortbrengt; doe.den wind op bepaalde tyden blaazen en den regen alle oorden beIproeijen. Ontjluit Uwe enz. Dat den dorstigen akker en wildernisfen bevochtigt worden , en door Uwen verkwikkenden wind als een weligen hof bloeijen ; doe Uwe weldaaden blyken, op dat mensch en dier, die naar Uw Heilgenot haaken, verzadigt mogen worden. Ontjluit Uwe enz'. Doe de naakte akkervoore met het nieuw opgewasfen gras en koren verciert zyn; dat door dit alles in bloemen opgefchooten de aarde gefchakeert worde, en een nieuwe Oppervlakte verkryge. Ontjluit Uwe enz. Barmhertige Vader! Gy die het misdryf der boozen vergeeft! behoed Uw Volk van hinderlaagen; en offchoon wy van verdienste onttöood zyn, volbreng Uwe belofte van ons land op zyne beftemde tyden met regen te befproeijen. Ontjluit Uwe enz. ö God! daar Gy zelfs myne taal gericht hebt}  Feest van Onthouding. g^t zyn de lofzangen, door U my ingeboezfimt > boven het edelfte gefchat. Reeds van den dageraad wendde Gy myne fchreeden tot ü; nochtans zyn de fpraaktuigen waarmede Gy my bevoordeelt hebt, door het fmeeken niet vermoeit. Myne neigingen hebt Gy gelyk de blankfte wol gezuivert, en myn hert aldus van wroegingen bevryd. Zy dan nu en ten allen tyde myn Befchermer en Toevlucht, gelyk Gy tot heden toe zyt geweest; ó myn God! doe my dit zonder uitftel erlangen. •my "fin Hulpryke Vorst, Verlosfer en Befchermer! Gezegent zyt Gy, 6 HEERE, Voorftander Abrahams! TCM nft» HEERE! Uw Alvermogen is van alleEeu» Wigheid ; Gy doet de dooden verryzen. jiya»* Dat Uwe gunstgenooten door de Hemelfche fchatten verzadigt, en de verfmachte aar» de met een ruime maat van water begunstigt worden; verlos hen die tweemaal ter balling* fchap verweezen zyn , en fchenk hen het leeven na twee dagen (79). (79) Zie eerfte Deel bladz. 166. Nota 93. LI a  532 Ochtend Gebed voor den agtften dag Leevende God! ontfluit Uwe Hemelfchatten; dat de winden blaazen en de wateren Jlrootnen. Begunstig met een vruchtbaaren regen de Vergadering welke, een gevangen vogel gelyk , in de (brikken van angst verwart is; doe dit om de rechtvaardigheid van Aartsvader ( Abraham ) die een gastmaal bereidde, en den reizigers een weinig waters (om zig te wasfchen) aanbood-, dat de enz. 6 God, verheven in Uwe werken! doe uit den Hooge een ruimen regen op de droogtens nederdaalen ter verdienste van (Ifaac) die op den berg Moriah ten offer bereid wierd, en andermaal de waterputten deed graaven; dat de enz. Onthef Uw Volk van zynen rampfpoed, verlos het en wil het Uwen Goddelyken Geest inboezemen; doe dit om de rechtvaardigheid van den volmaakte (Jacob) die de gefchilde roeden in de drenkbakken ftelde; dat de enz. Beftraal met Uwe Gunst het onderdrukt Volk dat U fmeekt, en wiens verlosfing ter oorzaake der misdryven waar in het volhard, uitgeftelt is; doe het ter eere van den Nederigen (Mofes) welke zig by eene waterbron nederftelde als hy voor Pharao vluchtte; dat de enz. Doe de zwangere regenwolken ovprde drooge beemden vloeijen, en verlos Uw dierbaar Israël; doe dit ter verdienste van (Elifa) die  Feest van Onthouding. een nieuwe kruik nam, waarmede hy de bedorvene wateren zuiverde; dat de enz. Doe door milden regen op de aarde het groen ontluiken; myn God en Merkte! voldoe deeze onze begeerte, doe dit om Uwentwille , 6 Gy! die de keijen in loopende bronnen verkeert; dat de enz. Onze en onzer vaderen God ! Verlicht de Aarde door eenen regen van Jicht. Zegen de Aarde door eenen regen van zegening. Verheug de Aarde dooreenen regen van vreugde. Bevochtig dc Aarde door eenen regen van blydfchap. Vercier de Aarde door een cierlyken regen. Begunstig de Aarde door een voordceligen regen. Doe de Aarde juichen door eenen regen van vrolykheid. Verkwik de Aarde door eenen regen van leeven. Begenadig de Aarde door een wcldoenden regen. Verlos de Aarde door eenen regen van verlosfing. Onderhoud de Aarde door eenen regen van Vruchtbaarheid. HEERE onze God! Gy die oneindig in verlosfmgen zyt, de winden doet blaazen en den regen tot zegen doet nederdaalen, het LI s  534 Ochtend Gebed voor den agtften enz. behaage U dit de doen tot licht,zegen, vreugd» blydfchap, cieraad, voordeel, vrolykheid, leeven , genade, verlosfing en vruchtbaarheid. Gy onderhoud de leevenden door Uwe Genade, en doet de dooden door Uwe Barmhertigheid herleeven; Gy onderfteunt de machteloozen, geneest de kranken, bevryd de gevangenen en volbrengt Uwe getrouwe belofte jegens hen die in het graf rusten. Wie evenaart U, Oorfprong aller dapperheid; en wie is U gelyk ? Gy die het fterfuur bepaalt en herleeven doet; ó Bron van alle zaligheid! Gy zyt getrouw (in Uwe belofte) om de dooden te doen verryzen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE , die de dooden doet herleeven 1 De Voorleezer vervolgt de.Moesfaph van bladz. 204. tot het einde derzelve, en vervolgens word het Ochtend Gebed geëindigt gelyk als van bladz. 211. tot bladz. 215.  535 min mnvh mnt? OCHTEND GEBED VOOR DEN DAG VAN DE VREUGDE DER WET (80). Men feest het Ochtend Gebed van bladz. ior. tot bladz. 195. Als dan worden 'er drie Boeken Mojis uit de Echal genomen ; in het eerfte leest de Voorleezer tot Deutr: XXXIV. by het welk een Cohen, een Levyt en verfcheiden uit de andere ftammen geroepen worden. (80) Vreugde der Wet. min nnow (Simchat Torah.) Dees' dag is dezelve Hoogtyd als de voorige dag, Feest van Onthouding; ook worden alsdan dezelve gebeden (uitgezondert Afdeelingcn , Haphthara en fmeeking voor regen) geleezen; maar men voegt 'er verfcheide lofzangen by, toepasfelyk op de byzondere plechtigheid van den Dag, en ter eere der twee uit de Gemeente, waar van de een, genoemt min [nn Hatan Tor ah (Bruidegom der Wet) de H. Wet voleind; en de andere irwsia ;nn Hatan Beresfiet (Bruidegom van het begin der Wet~) dezelve weder begint. Zie eerfte Deel , Voorrede bladz. XXX Wy hebben in onze vertaaling de even gemelde lofzangen niet geplaatst, vermits deeze niet altyd dezelve zyn , en hier van geen algemeen voorschrift is. LI 4  536* Ochtend Gehed voor den dag Vervolgens roept hy den Hatan Torah, welke de gantfche Afdeeling doorleest en dus de H. Wet eindigt: waarna de Voorleezer aanjlonds by het tweede Wetboek den Hatan Beresfiet roept, die insgelyks de tweede Afdeeling leest en dus de H. Wet weder begint. Den Hatan Torah als ook den Hatan Beresfiet worden op de volgende wyze plechtig voor het Wetboek geroepen. • B'i» \m Treed nader , voortreffelyke Bruidegom! om in den kring van het geloovig Volk in Gods H. Wetboek te leezen; de Almogende zegene u uit de Opperhemelen en fchenke ü een ryke-have, roemruchtigen naam en talryk nakroost. [Uwe huisvrouwe zy gelyk een vruchtbaare wynftok: aldus worde den man welke den H E E R E vreest gezegent. ] Gezegent zyt gy by uw voorttreeden : de HEERE zegene u en neeme u in Zyne H. Befcherming. Afdeeling van het eerfte Wetboek. fDTsn na» Deutr: XXXIII. i. Deeze is de zegening welke Mofes de  van de vreugde der Wet. 537 man Gods vóór zyn affterven ten voordeele der kinderen Israëls uitgefproken heeft. 2. Hy zeide: de HEERE deed zig op van Sinaï, verfcheen voor hen van Seïr, vertoonde zig met luister van den berg Paran, kwam met een talloozen Engelenftoet en fchonk hen door Zyn Alvermogen de H. Wet in het midden des vuurs. 3. Ook waren Hem dc ftammen (Israëls) dierbaar; alle zyne Heiligen, (ó God!) waren ïn Uwe Macht, zy onderwierpen zig aan Uwen wil, om Uwe Geboden te ontfangen. 4. Tot een aandeel der Vcrgaderinge Jacobs, heeft Mofes ons de H. Wet voorgefchreeven. 5. (De HEERE) was Koning over Jefurun, wanneer de hoofden des Volks , met de ftammen Israëls vergadert, eendrachtig waren. 6. Dat Ruben leeve en niet fterve, en dat zyne manfehappen onder het getal (der ftammen ) gerekent worden. 7. Dit zeide hy voor Juda: hoor, ö HEERE! naar de ftemme Juda's en geleid hem by zyn Volk; zyne macht zy hem toereikend en bcfcherme hem tegen zyne haateren. ^ 8. ' Voor Levy zeide hy: uwe Tumim en Urim zyn uwen Godvruchtigen vergunt, welke God té Masfa beproeft, en over wien Hy by de wateren Meriba's oordeel uitgefproken heeft. 9. (Levy) die gezegt heeft dat hy noch vader jioch moeder ontzag, zyne broederen ïjict erkende en zyn eigen kroost niet gade- Ll 5  538 Ochtend Gebed voor den dag floeg; daar hy Uw Woord naark>%m en Uwe Verbintenis in acht nam. 10. Het voegt deezen ftam Uwe Rechten aan Jacob , en Uwe H. Wet aan Ifraël te onderwyzen; het reukoffer voor U te naderen en het brandoffer op Uw Altaar te heffen. 11. Zegen, ö HEERE! zyne bezitting, en ontfang het werk zyner handen met welbehaagen ; flaa de lendenen zyner wederftreevers en vyanden, op dat zy nimmer weder opftaan. 12. Voor Benjamin zeide hy: de Lieveling des HEEREN zal in veiligheid op Hem vertrouwen; (Gods Heerlykheid) zal hem altoos beftraalen en op zyne verhevenfte plaats nederrusten. * 13. Voor Jofeph zeide hy: zyn land is door den HEERE gezegent, door den edelften daauw des Hemels en door de (bronnen) w^ke beneden in den afgrond zyn; 14. Door de vruchten welke de zon doet rypen, en door die welke de maan doet volwasfen zyn; 15. Door de kruinen der aloude bergen, en door het edelfte der heuvelen zo oud als de Waereld zelfs; 16. Door het voortreffelykfte der Aarde en het geen zy omvat, en door het welbehaagen van Hem die my in het braambosch verfcheen: dit alles daale op het hoofd Jofephs en op den fchedel van hem die van zyne broeders afgefcheiden was. 17. De vermaardfte zyner afftammelingen  np jDert geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd , (Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheelen Huize Israëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen! Dien grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen. Den geduchten Naam ( des HEEREN ) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn * By de aangeweezen tekens * antwoord de Ge* jneente; Amen;  Voorfchrift van den Kadis. 549 Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd, (Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheelen Huize Israëls, haastiglyk den Mesfias naderen , Amen. Dien grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt , geëerbiedigt en gepreezen, Amen. De Goedertierenheid, Genade en Barmhertigheid des Beheerfchers van Hemel en Aarde, verfpreide zig over ons, over geheel Israël, over onze leeraaren, hunne leerlingen en opvolgeren , welke zig in de Heilige Wet oeffenen ; zo wel zy die hier als op andere plaatfen hun verblyf houden, Amen. Denhemelfchen Vrede, het leeven, den overvloed, de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing, de herflelling, de vergiffenis en den ' voorfpoed worde ons en gantsch Israël gefchonken, Amen! Hy , die vrede uit den Hemel doet nederdaalen, fchenke ons en geheel Israël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! Vnpnn wnp Den geduchten Naam (des HEEREN) wor'de door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen Mm 3  550 Voorfchrift van den Kadis. voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd, (Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheelen Huize Israëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen! Dien grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, vcrciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen.* Dat de gebeden en fmeekingen van den geheelen Huize Israëls, door zynen Hemelfchen Vader aangenomen mogen worden, Amen! Den Hemelfchen vrede, het leeven, den overvloed , de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing, de herftclling, de vergiffenis en den voorfpoed worde ons en gantsch Israël gefchonken , Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen, fchenke ons en geheel Israël barmhcrtiglyk" dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! ton tfübw m i»np Den geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyrt Oppergebied worde alömme erkent; Hy doè  Voorfchrift van den Kadis. 551 Zyne Zaligheid bioeijen,* en in uwen leeftyd, "(Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheelen Huize Israëls,haastiglyk den Mesfias naderen, Amen! Dien grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer-en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen. Den Hemelfchen vrede, het leeven, den overvloed, de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing, de herftelling, de vergiffenis en den voorfpoed worde ons en gantsch Israël gefchonken, Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen, fchenke ons en geheel Israël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! Einde van het Tweede Deel Mm 4  552 Jlphabetifche Lyst der Hebreeuwfche w benaamingen, verklaart in het Tweede Deel A. Ani Vahoe - Bladz. 409 Azharot - - - 339 B. Barech - - - - 51 D. Dayenoe g " " ^ Etrog - - - - 246 G. Gé-Hammon-Gog - 447 11. Hagada - - - - 49 Hakapha - - - 403 Halel 5i Ham ets - - - - 3 Hamira - - - - 4 Hattan Bercsfit - - 535 Hattan Tora - - 535 Hirub ----- 1 Hol-hamoëd - - - 250 Hosfaana - - - 403 Hosfaana raba - - 455 Hosfaanot - - - 403 J- jachats - - - " 5° Kadés - - - - 5© Karpas - - - - 5° Kiryat-arba Bladz. 429 Koréch - - - - 5° L. Lulab - - - - 183 M. Magied 59 Mara - - - - 360 Marór - - - - 50 Matfa - - - - 50 Motiie - - - - 50 N. Naomi - - - - 360 Nirtfa - - - - 51 O. Omer - - - - 38 P. Pasfaeh - - - - 70 Peri-ets- hadar - - 246 R. Rochtfa - - - - 50 S. Semini-hag-hatferet 17 Siba - - - - - 507 Simchat Tora - - 535 Sulchan Orech - - 51 T. Tfafoen - - - - 51 U. Urchats - - - - 53  MJL^JD WTZER VAN HET TWEEDE DEEL. JHfirub wegens het bereiden der fpyze. Bladz. i Zegeningen en plechtigheden voor het Paaschfeest ^ Avond Gebed der Hoogtyden. Arblet. . 5 Pfalmen voor Sabbat. .... 5 Pfalm voor het Feest der Ongezuurde brooden ^ Pfalm voor het F. der Weeken. . . 11 Pfalmen voor het F. der Hutten. . 15 Pfalm voor den agtjlen dag F. van Onthouding r 7 Amida 2 ^ Meen Sebah o'ö Zegeningen voor den Omer. . . 37 Ons betaamt het, enz. Al enu lesfabcah. 41 Men pryze enz. Jigdal. ... 42 Heiliging voor de Hoogtyden, Kidoes. . 4$ Plechtigheid voor de twee eerste Avonden van het Feest der Ongezuurde brooden, Hagada 49 Dankzegging na den Eeten enz. . . 78 Zegening na den Wyn p8 Ochtend Gebed der Hoogtyden, Sachriet. 101 Mm 5  554 BLADWYZER Dagelyks offer. . - . Bladz. Vermenging van het Reukoffer, Pi- mm naKetoret. . . . Pfalm XXXIII, Ranenoe. . Gezegent Hy op wiens Woord Barug Seamar 8 HEERE enz. Nismat. . Hoor, 6 Israël enz. Semah. Zegening der Priesteren. . . Zegening voor de Haphthara. Gebed voor 'sLands Overheid, enz. Ha- nntfin. Vanom^i rwer Af. Gemeente. Bygevoegt Gebed der Hoogtyden,Mocs- faph De Meester van het Heelal, Adon Olam * • Heiliging der Hoogtyden vóór 't Ochtendmaal, Kidoes Middag Gebed der Hoogtyden, Mincha. De Verlosfer zal enz. Oeba Lezioti. 6 Heilig Opperweezen, Veata Kados. 114 133 147 164 174 179 195 198 200 204 214 216 217 219 220 Feest der Ongezuurde Brooden. O:htend Gebed voor den Eersten dag. . 2 2(5 Gebed voor het affmeeken van den daarna, Tikoen Hatal. . . . 235 Ochtend Gebed voor den Tweeden dag. . 240 Avond Gebed voor de Middendagen. . . 250 Amida. . '. 353 Ochtend Gebed voor de Middendagen. . 2 Middag Gebed voor de Middendagen. . 2  VAN HET TWEEDE DEEL. 553 Avond Gebed voor den Ingang van Sabbat, geduurende de Middendagen. . Bladz. 285 Ochtend Gebed voor Sabbat, geduur. de Middendagen 2^0 Middag Gebed van Sabbat geduur. de Middendagen soo Gebed voor den uitgang van Sabbat, geduur. de Middendagen. . . . . . , . g02 Ochtend Gebed voor den Zevenden dag. 304 «! voor den Agtften dag. . 317 Feest der Weeken, . Ochtend Gebed voor den Eersten dag. . 328 Waarschouwingen voor den Eersten dag, Azharot 3 Rut 3^8 Ochtend Gebed voor den Tweeden dag. . 36$ Waarfchouwingen voor den Tweeden dag, Azharot 3 6"p Rut 393 Feest der Hutten. Ochtend Gebed voor den Eersten dag, en 308 Hoslahanot 403 Ochtend Gebed voor den Tweeden dag, en 41 r Hosfahanot 41^ Avond Gebed voor de Middendagen. . . 420 Ochtend Gebed voor de Middendagen. . 421 Hosfaanot voor den Derden dag. . . . 422 ■— Vierden dag. . . . 428 1 1 Vyfden dag. . . 433 " Zesden dag. . , . 4jg  £S6 BLADWYZ. VAN HET TWEEDE DEEk 'Middag Gebed der Middendagen. Bladz. 443 Avond Gebed voor den Ingang van Sabbat, geduurende de Middendagen. . . . 44$ Ochtend Gebed voor Sabbat der Middendagen. 444 Hosfaanot voor den Sabbat 448 Middag Gebed voor Sabbat der Middendagen. 454 Verzoening; Gebed voor den Zevenden dag, Hosfaana-rabd, Selichot. . . . 455 Ochtend Gebed voor den Zevenden dag, Hosfaana-raba 47 6 Hosfaanot 477 Gebeden voor den Agtften dag, Feest van Onthouding 525 Gebed voor 't af fmeeken van den regen, Tikoen Hagesfem • • 528 Gebeden voor den dag van de Vreugde der Wet 535 Voorfchrift van den Kadis, Kadis Leëla. 548 Kadis Derabanan 54** Titkabal 549 Jehe fejama raba. . 550 Alphabetifche Lyst der Hebreeuwfche benaamingen verklaart in 't Tweede Deel. 55*  VERBETERINGEN EN DRUKFEILEN. Tweede Deel. Bladz. 24. de 4j eerfte regels moeten overgeflaagen worden. 42. vs. V.'blyven, lees blyken. 58. Deutr. VI: 20. in rechten, lees en rechten. 67. regel 6 van onder, door zynen blaaken~ den toon, lees zyn blaakenden toorn. 139. vs. ir. bevelen, lees aanbeveelen. 201. 14 en 15de regel 53, 55. lees 153, 155. 224. 5de regel van onder. 85. lees 35. 272. 18de regel 285. lees 281. 277. vs. 11. Emoryten, voeg daar by Canaanyten. 280. laatfte regel is te veel. 285. 8fte regel na het woord vervolgens moet het volgende bygevoegt worden. pn 2. Myn gebed verheffe zig als een reukwerk tot U, pf. CXLI. (6 HEERE!) myn vierig fmeeken worde gelyk het middagoffer gunstiglyk aangenomen. 295. vs. 11. Emoryten, voeg daar by Canaanvten. 420. laatfte regel. Pf: CXIV. lees Pf: CXXII. 444. 1 ide regel, 297. lees 292.