01 2071 9265 UB AMSTERDAM  GEBEDEN DER PORTUGEESCHE JOODEN. DERDE DEEL.   GEBEDEN DER PORTUGEESCHE JOODEKT, DOOR EEN JOODSCH GENOOTSCHAP UIT HET HEBREEUWSCH VERTAALT. DERDE D E E JU 'SGRAAFENHAAGE, BY L10 N C OH E N. MD C C X C I I. Met O&rooy,   INHOUD VAN HET JDJE.RJDJE JDJEJEJL. ALGEMEENE GEBEDEN DER VASTDAGEN. BYZONDERE GEBEDEN VOOR DEN VASTDAG VAN TAMUS. BYZONDERE GEBEDEN VOOR DEN VASTDAG VAN GEDALJA. BYZONDERE GEBEDEN VOOR DEN VASTDAG VAN TEBET. BYZONDERE GEBEDEN VOOR DEN VASTDAG VAN ESTER.  GEBEDEN EN TREURLIEDEREN VOOfc DEN VASTDAG VAN AB. KLAAGLIEDEREN JEREMIAS. VOORSCHRIFT VAN DEN KADIS.  mrnn Smeekingen ( Wttke op den vastdag van Ab niet gezegt worden.) min» &av •33e ftamme Juda is in angst en onderdrukking: hoe! zal de leeuw dan altoos in het woud brullen? Vaderen en kinderen, rampfpoedigen en ongelukkigen, allen, ó HEERE! hoopen op Uwe Verlosfing. Waarom verwydert Gy U van ons ? zy onze Befchermer op dat wy niet veracht worden. Uw Volk is tot den oever des ondergangs genadert; ö Gy, die by de Cherubynen woont! verlicht het, vergun ons byftand in deeze onderdrukking; zoude dan de hand des HEEREN niet Almachtig zyn ? verkeer onze droefheid in deeze langduurende ballingfchap; ontwaak, (ö HEERE!) waarom laat Gy ons in nood ? Gedenk Uwe kinderen die het land eens anderen bewoonen; dat vreemde volkeren hen tot geen onheil genaaken; ontdek dit vreedzaam volk het perk des Heils dat Gy het befchooren hebt: als dan zal de Berg Zion zig verheugen, de Steden van Judea, zullen zig vcrblyden. ó Hemelvorst die den Zetel der barmhertigheid beklimt! laat onr . ze fmeekingen het hoogst der Hemelen doordringen. A  Ex: XXXIV, Pf: XL\ LXXXI $ ■ Smeekingen. 6 Hemelvorst! Gy die den Zetel der barmhartigheid beklimt, ons goedertierenlyk bejegent, üws volks misdaaden vergeeft, de zondaaren genadig zy t en den fchuldigen verzoeninge fchenkt; Gy die jegens het menschdom recht oeffent en het geenzins naar verdiënfte ftraft; Gy hebt ons het verbond Uwer dertien Eigenfchappen verklaart: gedenk dan heden aan het zelve ten onzen voordeele , gelyk Gy weleer Uwen nederigen dienaar (Mofes) onderwees, en in Uwe H. Wet vermeld is. 5. De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. 6. De HEERE hem voorbyzweevende riep: HEERE, HEERE, Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waarachtig Opperweezen; 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden ; vergeevende misdryven, wederfpannigheid en zonden en (de bekeerlingen) bevrydende. 9. Vergeef dan onze wederfpannigheid en misdryven, en neem ons aan in Uwe Befcherming. ! 12. ö HEERE der Heirfchaaren zy met ons; God Jacobs, onze Befchermer, Sela! V. 13. God der hemelfche Benden, gelukkig* ' de mensch die op U betrouwt!  Smeehngen. 3 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. 18. Geenzins op onze rechtvaardigheid berustende fmeeken wy om Uwe Genade jegens ons: maar alleen door (het vertrouwen op) Uwe oneindige Goedertierenheid. 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons, vergeef ons, wil zonder uitftel ons gebed aanneemen: doe dit ter Uwer Eere, daar Uwen H. Naam in Uwe Stad en door Uw volk word aangeroepen. ai. Doe ons tot U naderen, 6 HEERE! op dat wy ons mogen bekeeren: herftel onze daigen als die der aloudheid. Men herhaalt T)3y*1 btadz. 2. aan • • • xark Onze en onzer vaderen God! dat ons gebed tot U nadere; vervreemd U niet van onze fmeekingen, daar wy zo fchaamteloos en hardnekkig niet zyn dat wy zeggen zouden: wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; ö neen (Almachtig Opperweezen!) wy en onze voorouderen hebben voorzeker gezondigt. Wy zyn aan misdaaden fchuldig, wy zyn trouweloos, roovers en lasteraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en goddelooze handelingen; wy zyn hoogmoedige geweldenaaren, hebben valsheden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; hebben logentaal geüit en zyn fpotters; wy zyn overtreedérs (Uwer Wet), vertoorners en wederfpannclingen; wy hebben A 2 Pf: XX. Dan: Klaagh Vè  4 Smeekingen. verkeerdelyk gedaan, moetwillig overtreeden en zyn vyandlyk te werk gegaan, wy zyn hardnekkig en hebben goddeloos gehandelt; wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daaden gepleegt, gedwaalt en anderen doen dwaalen; zelfs van Uwe geboden en heilzaame rechten zyn wy afgeweeken. Dit alles heeft ons tot geen baat verftrekt. Neh: IX. 33- want Gv zvt rechtvaardig in al het geen ons wedervaaren is, dewyl Gy ons naar waarheid hebt geftrafc en wy zondaaren zyn. 6 God! Gy die Langmoedig zyt om Uwea toorn te ontfteeken, en Uwe Barmhertigheid (aan het menschdom) bewyst, Uwe Genade deed Gy weleer Uwen nederigen dienaar (Mofes) blyken, gelyk in Uwe H. Wet vermeld is. XXXIV. 5' De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar byhem, en riep by den Naam des HEEREN. Men herhaalt 1W) bladz. 2. 6 Befchermer Israëls! bewaar het (dierbaar) overfchot van Israël, verdelg Israël niet, (dat heilig volk) het welk dagelyks roept": hoor, 6 Israël! Befchermer van een eenig volk! bewaar het (dierbaar) overfchot van dat eenig volk, verdelg dan niet dat eenig volk, het welk dage-  Smeekingen. S lyks roept: de HEERE is onze God, de HEERE is Een. Befchermer van een heilig volk ! bewaar het (dierbaar) overfchot van dat heilig volk, verdelg dan niet dat heilig volk, het welk dagelyks roept: ó Heilige, Heilige, Heilige ! Befchermer van een talryk volk! bewaar het (dierbaar) overfchot van dat talryk volk, verdelg dan niet dat talryk volk, het welk dagelyks roept: groot zy de Naajn des HEE^ REN. Amen! Men zegt SaplW wnp (*) (*) Achter dit Boek is als in de voorige Deelen een Voorfchrift van den Kadis geplaatst. A 3  6 nrjpn to? mrrer OCHTEND GEBED DEE VASTDAGEN (i). • • • n$stt *r#e 6 CjTod! de ziele die Gy my gegeeven hebt is rein: Gy hebtze gefchapen, gevormt en in (i) Vast dagen nnj'n (Taanieyot) van njp finert, druk; vermits het vasten fmert veroorzaakt) een der Rabbynfche geboden in het eerfte Deel, Notal. aangehaalt. In Zacharias VII: 19. is reeds van de Vastdagen in de 4de, 5de, yde en 10de maand voorvallende, melding gemaakt: buiten eiezelvcn worden nog, dien van Ester, en dien der Eerstgcboorenen, zis Voorrede bl. XXXII. waargenomen. (In het vervolg zal van den Verzoendag verhandelt worden). Veele Godvruchtigen vasten 'sdaags vóór het Nieuwemaansfeest, vermits deeze dagen tot verzoening der zonden ftrekken ; (zie Uitbr. der Mondei. Wet, verhand. Sebuot (Eedzwceringen) Hoofdft. I. bladz. 2. over het offer des geitenboks van het Nieuwemaansfeest). Ook zyn 'er by gelegenheid van verfcheide onheilen het Joodendom wedervaaren, cenige Vastdagen ingeftelt, ivclkers waarneeming lofwaardig is; (Zie Bet Josfeph Eerfte D. Iloofdtt. 580). Uit den Talmud blykt dat men in het H. Land verplicht is, wanneer den i7den Hesvan nog geen regen gedaalt is, tot dertien Vastdagen toe te houden ; ( zie Betjosfeph Eerfte DeePHoofdft. 575.) dit word ook in gewesten waargenomen alwaar insgelyks den regen op beftemde jaargetyden vereischt word. Men vast mede voor het daale'n van een fchadelyken overvloed van regen; doch niet in het H. Land , vermits het een bergachtig oord is, waar de regen geen nadeel  Ochtend Gebed der Vast dagen. 7 my geblaazen; Gy bewaartze in my, zultze my ontneemen en in het toekomende wedergeeven 1 zo lang dan deeze ziele en myn lighaam verëenigt zyn, zal ik voor U bekennen dat Gy Meester aller werken, Beftierder aller fchepfelen en Opperheerfcher aller zielen zyt. Gezegent zyt Gy , 6 HEERE! Gy die de zielen in de doode lighaamen herftelt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die den haan oordeel hebt gegeeven om tusfehen dag en nacht te onderfcheiden. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, veroorzaakt; (zie als boven, 577). Andere vastdagen zyn byzondere Gemeenten' voorgcfchrcevcn, zo het Land dat men bewoont, of'de Gemeente zelve eenig onheil wedervaart, als fterite, oorlog, hecrfchende befmetting, orkaanen enz. (zie als bovrn 576. gantsch). Sommige Godvrcezendcn houden 's maandags en 's donderdags vastdagen voor de verwoesting des Tempels enz. (zie als boven 580). en de eerfte maandag, donderdag en maandag na het Feest der Ongezuurde brooden en dat der Hutten, (zie als boven 492). De vastdagen voor byzondere gelegenheden, waarvoor de gebeden, in ''t Eerfte Deel bladz. 340. zyn opgeftelt, zyn voor omftandigheden welke een ieder in het byzonder betreffen; als op de verjaaring van vaders of' moeders affterven , voor den indruk van rustverftoorende droomen als anderzios; (zie Betjosfeph Eerfte Deel Hoofdft. 576). En zo men op Sabbat of Hoogtyd een byzondèren vastdag heeft moeten houden , is men den volgenden dag, of na het Feest verplicht zulks ter verzoening hier voor te herhaalen. Men kan hier nog by voegen dat het vasten by fmertelyke gelegenheden reeds in vroege tyden was ingcftélt, als uit verfeheide plaatfen der H. Schrift blykt. A 4  § Ochtend Gebed der Vastdagen. Meester van het Heelal! Gy die de blinden ziende maakt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de gevangenen verlost. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de onderdrukten byftaat. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de naakten kleed. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van bet Heelal! Gy die de Aarde over het Water fpreid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de voetftappen van den mensen geleid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my van alle behoeftens voorziet. Gesegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die Israël met dapperheid gord. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die Israël met cieraad kroont. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die mytotgeenen heiden hebt gemaakt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my tot geenen Flaaf hebt gemaakt. De man zegt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my niet van de vrouwelyke kunne hebt gefchapen.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 9 De vrouw zegt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my volgens Uwen Wil gefchapen hebt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die den flaap van onze oogen en de loomheid van onze oogleden verwydert. \m m Het zy Uw welbehaagen, HEERE, onze en onzer vaderen God! ons in Uwe H. Wet te doen oeffencn en aan Uwen geboden te verbinden. Gedoog niet dat wy tot zonden, overtreeding, verzoeking en verachting aangedreeven worden; verwyder van ons de kwaade neigingen, op dat wy ons aan de goede mogen overgeeven ; geheng dat wy genade en gunst by U en by onze evennaasten verwerven, en belaad ons met Uwe weldaaden. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Gy die Uw Volk Israël met weldaaden belaad. \rtr\ VP Het zy U aangenaam, ó HEERE, onze en onzer vaderen God! ons op heden gelyk ten allen tyde te bevryden van ichaamteloozen, vermetelheid, booze lieden, fnoode gedachten, verderfelyk gezelfchap, flechte gebuuren, gevaarlyke ontmoeting, afgunst, laster, achterklap, valfche getuigenisfe, vyandfchap , betichtinge, ongemecne dood, heA S  Num: VI. 10 Ochtend Gebed der Vastdagen. vige krankheden, rampzalige toevallen ~, een zwaar rechtsgeding, hardnekkigheid eens Joodfchen of vreemden pleiter, en van de helfche vierfchaare. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe geboden geheiligt, en het oeffenen in Uwe H. Wet bevolen hebt. ö HEERE onze God! het gevalle U dat Uwe H. Wet van onze lippen afvloeije en van die van gantsch Israël; op dat wy en ons nagedacht Uwen (Goddelyken) Naam enH. Wet leeren kennen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Gy die Uw volk Israël in Uwe Wet onderwyst. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons uit alle volkeren vcrkooren, en Uwe H. Wet gegeeven hebt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE ! die de Wet hebt gefchonken. 22. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen: 23. Spreek tot Aaron en zynen zoonen en zeg hen: in diervoegen zult gy de Kinderen Israëls zegenen, hen zeggende : 24. De HEERE zegene u, en neeme u in Zyne (Heilige) Befcherming. 25. De HEERE befchyne u met het Licht van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. 2 5. De HEERE keere Zyn Aamchyn jegens u, en fchenke u den vrede.'  Ochtend Gebed der Vastdagen. 11 27. Zy zullen Myn' Naam onder de kinderen Israëls oprichten, en Ik zal ze zegenen. 6 Onze en onzer vaderen God! geheug U onzer ten goede, en bezoek ons van het hoogst der Hemelen met heil en barmhertigheid. Gedenk aan de liefde den Aards vaderen Abraham, Ifaac en Israël beweezen; aan de verbintenisfe, de goedertierenheid en den eed met welken Gy U aan Abraham op den berg Moriah verbonden hebt, en aan de offerhande welke hy U van zynen zoon op het Altaar opgedraagen heeft, gelyk in Uwe H. Wet vermeld is. 1. Het was na deeze gebeurtenis dat God Abraham beproefde, en zeide: ó Abraham! hy antwoorde: hier ben ik. 2. De HEERE hernam, ei neem uwen eenigen zoon, uwen welbeminden Ifaac, en gaa naar het land Moriah, alwaar gy hem op eenen der bergen, welken Ik u zal aanwyzen, tot een brandoffer zult heffen. 3. Abraham ('sanderen daags) in den vroegen morgenftond opgereezen zynde, zadelde zynen ezel, nam zyne twee dienaaren en zynen zoon Ifaac mede, kloofde het hout voor het brandoffer, en zig bereid hebbende, ging hy ter plaatfe door God hem aangeweezen. 4. Tenderden dage zyne oogen opflaande, zag Abraham de plaats van verre, Gen: XXII.  12 Ochtend Gebed der Vastdagen. 5. En zeide tot zynen dienaren: biyft hier by den ezel, ik zal met mynen zoon voortgaan , en na gebeden te hebben tot u wederkeeren. 6. Abraham nam het hout voor het brandoffer, en belaadde 'er zynen zoon Ifaac mede, ook nam hy het vuur en het flachtmes, en zy vervolgden hunnen weg. 7. Kaacr zeide tot Abraham: myn vader ï hy antwoorde: hier ben ik; wy hebben reeds het vuur en het hout, hernam Ifaac, maar waar is 't lam ten brandoffer? 8. Abraham antwoorde: ó myn zoon! God zal zig zeiven van het lam voorzien: zy gingen wyders voort, 9. En kwamen eindelyk ter plaatfe welke God Abraham had aangeweezen; aldaar ftichtte hy het Altaar, fchikte het hout, bond Ifaac zynen zoon en ftelde hem op het Altaar boven het hout. 10. Voorts hief hy de hand op en greep het mes om zyn' zoon te flachten. 11. Doch de Engel des HE ER EN riep hem uit den Hemel: ó Abraham, Abraham! hy antwoorde: hier ben ik. 12. (De Engel) vervolgde: flaa uwe hand aan den jongeling niet en krenk hem geenzins , want nu weet Ik dat gy godvreezend zyt, daar gy My uwen eenigen zoon niet geweigert hebt. 13. Abraham hier na zyne oogen opflaande, wierd eenen ram gewaar, welke met zyne hoornen in de takken verwart was; hy nam dien ram en offerde hem ten brandoffer in plaatfe van zynen zoon.  Ochtend Gebed der Vastdagen. '13 14. Abraham noemde deeze plaatfe Adoin ay Jiré, waarom men heden zegt: op den berg des HE EREN zal het voorzien worden. 15. De Engel des HEEREN uit den Hemel Abraham ten tweede maaie geroepen hebbende , 16. Zeide hem: Ik zweer by My zeiven zegt de HEERE , dewyl gy deeze zaak beftaan, en uwen eenigen zoon niet gefpaart hebt, 17. Dat Ik u voorzeker zal zegenen en uwe nakomelingen gelyk de Herren des Hemels en het zand aan den oever der zee vermenigvuldigen ; ook zullen zy de fteden hunner vyanden erfelyk bezitten. 18. En alle volkeren der Aarde zullen zig ih uwe nazaaten zegenen, daar gy Myne ftemme gehoorzaamt hebt. 19. Abraham keerde tot zyne dienaaren weder, en zy trokken te zaamen naar Beërfeba, alwaar Abraham vertoefde. Beheerfcher van het Heelal! laat Uwe Barmhertigheid Uwe gramfchap te boven gaan, gelyk welëer de godvrucht (Abrahams) de vaderlyke tederheid overtrof, om Uwen Wil met volmaakten herte te volbrengen. Bejegen ons, 6 HEERE onze God! met Zachtmoedigheid en Genade; verwyder door Uwe oneindige Goedheid Uwe verontwaardiging van het verkooren volk, Uwe H. Stad en erfelyk Land; volbreng Uwe Goddelyke belofte welke in de H. Schrift aldus aangetekent is:  Levit: XXVI. Deutr: XXX. lef: XXXIII. •Jer:XXX. Jef; LXIII. 14 Ochtend Gebed der Vastdagen. 42. Ik zal my het verbond met Jacob, Ifaac en Abraham aangegaan, als mede het (heilig) Land herinneren. 44. Alhoewel Israël het land zyner vyandea bewoont, zal Ik het niet verwerpen, vernietigen, noch Myne verbintenisfe verbreeken; daar Ik de HEERE zyn God ben. 45. Ik zal ten zynen voordeele de verbintenisfe aandachtig zyn, geftaaft met de voorouderen weleer door My voor het oog der volkeren uit Egyptenland gevoert, om hen tot God teftrekken, Ik de HEERE. 3. (ö Israël!) de HEERE uwe God zal w uit uwe ballingfchap voeren, en u genadig zyn; Hy zal u uit de volkeren, waar onder gy door Hem verftrooit zyt, verzaamelen. 4. Offchoon gy tot het einde der Waereld verbannen waart, de HEERE uwe God zal u nochtans van daar heen voeren; 5. U in het land 't welk uwe vaderen in eigendom hadden, doen wederkeeren en erfelyk bezitten; ja Hy zal u genadig zyn, en u meer dan uwe voorouderen in getale vermeerderen.' 2. ó HEERE! red ons daar wy op U vertrouwen, zy ons geftadig tot fchild, en ook onze verlosfer in tyd van kommer. 7. Het is een angftig tydftip voor Jacob, doch hy zal 'er van bevryd worden. . 9. HEERE! in Uws volks angstvalligheid hebt Gy deel genomen, ook heeft het de Engel met Uwe hulpe verlost; door de liefde en tederheid welke Gy het toedraagt, hebt Gy het befchermt en ten allen tyde met luister verheven.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 35 18. Wie evenaart U, ó God, Gy die demisdaad van het (dierbaar) overfchot Uws volks vergeeft; neen, Uwe gramfchap heeft ons niet voor eeuwig verweezen, dewyl Gy welbehaagen fchept in genade te oeffenen. 19. Gy zult ü onzer erbarmen, onze zonden en misdryven in aller eeuwigheid verbannen, en in de duistere vergeetelheid begraaven. 20. Volgens Uwe Goddelyke Belofte, in vroege tyden onzen voorvaderen gedaan, zult Gy Jacob Uwe Waarheid doen blyken, en Abraham met Uwe Goedertierenheid begunstigen. 7. Gy zult Uwe kinderen den berg Uwer Heiligheid doen beklimmen, ja in den Tempel welken zy U toewyden verheugen; hunne brand- en flachtoffers zullen aangenaam op Uw Altaar weezen, daar Uwen Tempel door alle volkeren, voor een Huis van gebeden zal erkend worden. onr» Dit zyn de geboden aan welken de H. Wet geen hoeveelheid (van getal of maat) voorfchryft: de hoek (des velds), de eerstelingen, de verfchyninge, de weldaad jegens zynen evennaasten en de oeffening in de H. Wet. Dit zyn de Geboden welke den mensch die ze betracht, de vruchten hier op Aarde, en den waaren loon hier namaals doen genieten , naamentlyk: de eerbied jegens zynen ouderen, de weldaad jegens zynen evennaasten, het Mich: VII. Jef: LVI. Mond. Wet. Verhandelingvan Pea hoek des velds. I: r.  16 Ochtend Gebed der Vastdagen. Dan: IX. bezoeken der kranken, de gastvryheid, het uitfpreeken van het Ochtend Gebed in de Synagoge, het vredeftellen tusfchen eenen mensch en zyn' evennaasten f_en tusfchen echtgenooten] en eindelyk het oefFenen in de H. Wet, het welk het voornaamst van allen is. De mensch moet ten allen tyde in het heimelyk zo wel als in het openbaar godvreezend zyn, de waarheid hulde doen, weldenkend weezen, en in den raorgenftond den HEERE aldus bidden : 18. Eeuwige God en Opperheer! geenzins op onze rechtvaardigheid berustende, fmeeken wy om Uwe Genade jegens ons: maar alleen door (het vertrouwen op) Uwe oneindige Goedertierenheid. 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons; vergeef ons, wil zonder uitftel ons gebed aanneemen: doe dit ter Uwer Eere, daar Uwen H. Naam in Uwe ftad en door Uw volk word aangeroepen. Wat zyn wy? waar in beftaat ons leeven? onze liefdaadigheid, onze gerechtigheid? van welke waarde is onze kracht en dapperheid? ó HEERE onze en onzer vaderen God, wat zullen wy voor U zeggen! daar de dapperften onder ons allen by U zyn als of zy niet in weezen waren, de vermaardften als of zy niet beftonden, de verftandigen als onweetenden, en de bedreevenften als onnozelen. Het grootfte deel onzer werken en leevens-dagen is een  Ochtend Gebed der Vastdagen. 17 louter niet; alies is ydel, geen onderfcheid is 'er tusfchen ons en het pnredelyk dier, dan alleen in de reine ziel dewelke beftemt is om haare daaden in her toekomende voor den zetel Uwer Majefteit te verantwoorden. Alle volkeren zyn niets in Uwe vergelyking, volgens het woord van Uwen Godstolk: 15. De heidenen zyn gelyk e'en droppel aan den emmer, en als een ftofje aan de weegfchaal: ook zal (God) de eilanden als gruis verftrooijen. Maar wy, wy zyn Uw verkooren volk, met hetwelk Gy U verbonden hebt: wy zyn de kinderen Abrahams Uwen welbeminden, ten wiens voordeeleGy op den berg Moriah den eed gezwooren hebt; wy zyn de nazaaten Ifaacs, door Uwen wil weleer op het Altaar gebonden; ja de vergaderinge Jacobs de eerstgeboorenen, wien Gy om de liefde aan hem beweezen en het welbehaagen in hem gevonden , Israël en Jefurun genoemt hebt. Hierom zyn wy verplicht U te looven, te verheffen, te pryzen, te verheerlyken, en Uwen grooten Naam lofzangen en eerdichten op te draagen; ja het betaamt ons U onophoudelyk te pfalmzingen. Hoe gelukkig zyn wy, hoe heilzaam is ons aandeel, hoe luisterryk is ons lot, hoe hecrlyk is onze erfenis, ja nogmaals welk heilgenot is het onze! dewyl wy 's ochtends en 's avonds in de Synagogen en gewyde fchoolen dus tweemaal de Eenheid Uws Naams dagelyks met liefde uitroepen: 4. Hoor, ó Israël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. B Jef: XL. Deutr: VJ.  18 Ochtend Gebed der Vastdagen. Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naarii van Zyn glorieryk gebied. nnx «in nn» Uwe Eenheid, ó God! beftond van voor de Schepping, en beftaat heden nog: van deeze gelyk van de toekomende Waereld zyt Gy de Alvermogende God; Gy zyt in weezen en Uwe Beftaanbaarheid is eindeloos: Uwen Naam worde alömme geheiligt door het volk dat Uwe Eenheid viert. Onze macht verheffe en verheerlyke zig door Uwe verlosfing. Welgelukzalig die de Heiligheid Uws Naams in het openbaar verheerlykt. ö HEERE! Gy zyt de God die in alle de Hemelen en op Aarde heerscht, Gy zyt de Eenige en Eeuwige God. Verzaamel uit de vier deelen der Waereld het verfpreid volk dat zyne hoop op U ftelt. Dat een iegelyk bewust zy dat Gy alleen de Eenige God en Opperheerfcher aller koningryken des Aardbodems zyt. Gy hebt Hemel, Aarde en Zee en al wat zy bcfluiten gefchaapen; wie is 'er onder Uwe fchepfelen in het Heelal die U roekloos durft zeggen: wat doet Gy ? wat verricht Gy?Leevende enBeftendige Hemelfche Vader! bejegen ons ter oorzaake Uws grooten en vreesfelyken Naams dewelke over ons uitgebreid is, met rechtvaardigheid en genade. 6 HEERE onze God! volbreng de belofte welke Gy ons door Uwen Propheet Zephanias verklaart hebt:  Ochtend Gebed der Vastdagen. 19 20, Ten tyde dat Ik u zal geleiden en verzaamelen, zal Ik u tot luister en roem by alle volkeren des Aardbodems verheffen; en alsdan de ballingen uws volks voor uwe oogen doen wederkeeren.- aldus fpreekt de HEERE. Hetbehaage ü, ó HEERE onze en onzer vaderen God! U onzer te erbarmen: vergeef onze misflagen, verzoen onze zonden, wisch onze moetwillige misdryven uit,*en herfticht Uwen Heiligen Tempel fpoedig in onze dagen, op dat wy U de voor ons verzoenende genadige offerhanden eerbiediglyk mogen opdraagen, gelyk Gy door Mofes in Uwe H. Wet bevolen hebt. ■ram mns Voorfchrift van het dagetyks offer, 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 2. Beveel den kinderen Israëls en zeg hen, dat zy Myne fpyze welke Myne vuur offerhande en aangenaamen reuk bevatten, waarneemen om My op haaren tyd te offeren. 3. Zeg hen wyders: dit is het vuuroffer dat gy den HEERE dagelyks zult naderen: eea. B 2 Zephani UI. Num: XXVlIi,  ao Ochtend Gehed der Vastdagen. g« ja ai tt e c c ( 1 ( 1 : Ex: XXX- iduurig brandoffer van twee volmaakte eenarige lammeren; 4. Het één lam zult gy des ochtends en het ider des namiddags offeren. 5. En een tiende deel eener epha meelbloem n 'fpysoffer, gemengt met het vierde deel van 2n hin olie van geftooten olyven. 6. Dit is het geduurig brandoffer, het welk p den berg Sinaï tot eenen liefelyken reuk door :en HEERE bevolen is. 7. En een vierde deel van een hin met ouden) wyn ten drankoffer zult gy den IE ERE benevens ieder lam in het Heiligdom •fferen. 8. En het tweede lam het welk gy in den naniddag offert, zult gy als dat des ochtens beïevens zyn fpys- en drankoffer, den HEERE :ot liefelyken reuk ten vuuroffer naderen. Vermenging van het reukoffer, «in nnK Gy zyt het, 6 HEERE onze God! aan wien onze voorouderen het reukoffer der welriekende fpeceryen, ten tyde dat het Heiligdom in ftand was, opdroegen; gelyk Gy hen door Uwen Godstolk Mofes bevolen, en in uwe H. Wet verklaart hebt: 34. De HEERE zeide tot Mofes: neem welriekende fpeceryen, (naamentlyk:) balfero,  Ochtend Gebed der Vastdagen. 21 onyx en galbanum, kruiden; en zuiver wierook, het zelf gewigt van ieder foort. 35. Hier van zult gy een reukoffer, volgens het kruidmengers werk, eene reine en heilige mengeling bereiden. 36. Na het fyn geftooten te hebben, zult gy hier van voor de (Arke der) getuigenisfe in de tent der t'zaamenkomfte, ter plaatfe alwaar Ik u verfchynen zal, ftrooijen. Deeze (offerhande ) zal u tot Opperheiligheid ftrekken. 7. En Aaron zal, wanneer hy 's morgens de lampen bereid , een offer van welriekende fpeceryen naderen. 8. Des namiddags, wanneer hy de lampen aanfteekt, zal hy dit offer weder naderen; een geduurig reukoffer voor den HEERE (zal dit) voor uwe nagedachten (zyn). Onze Rabbynen melden dat het reukoffer op de volgende wyze bereid wierd : fj het beftond uit driehondertagtenzestig manim fpeceryen; naamentlyk: driehondertvyfenzestig volgens de dagen van het zonnejaar; en van de drie overige manim, wierden 's daags voor den Verzoendag door den Hoogepriester twee vuistenvol in de vyzel gedaan, van welke hy zig den Verzoendag bediende, om het gebod, (dat het gebruik) van 't allerfynst (voorfchryft,) naartekomen. Het reukoffer beftond eigentlyk uit elf foorten van kruiden, te weeten: D balfem, onyx, galbanum en wierook, zeventig manim van ieder foort; myrrhe, casfia, nardus, faffraan, van ieder zestien manim; kostkruid, twaalf (mamm); welriekend en bast, drie (waB % Uitbr: mondei Wet verhand: kemorderuitrooijinge.bladz. 78.  22 Ochtend Gebed der Vastdagen. i i < 1 i ■\ < ] i < Malachi III. Üitbr: rnondel: Wet. Verhand: Janna verzoend:biadz. 33. lim); cynamonum, negen (manim). Carfinabhe zeep, negen kabin; wyn van Caphras, Irie feïn en drie kabin; by gebrek van dit aatfte, oude witte wyn; zout van Sodom, :en vierendeel van een kab; ma'dlé as jan naar willekeur ; Rabbyn Natan de Babyloniër zeide: lat men 'er ook naar goedkeuren amber der ordaane bybragt: doch zo 'er de Priester honig >yvoegde, was het offer ongeoorloofc; en inlien hy 'er een der kruiden uitliet, was hy de lood fchuldig. Rabbyn Simeon Gamaliè'ls-zoon zeide: dat le balfem een gom is, dewelke uit de balemboomen druipt; de Carfinafche zeep, ftrek:e ter reiniging van de onyx; de wyn van Caphras om ze te verzachten, dewyl ze hard was. En offchoon mé raglaïm het beter maakte, wierd het fjuit eerbied] voor het Heiligdom liet gebruikt. 4. Het fpysoffervanjuda en Jerufalemzy den HEERE ten allen tyde, gelyk in de voorgaande eeuwen, welgevallig. «as Abaye' meld uit naam der gantfche vergaderinge en volgens het gevoelen van Aba Saul, dat de fchikking van den dagelykfchen dienst des Tempels aldus was: de groote fchikking was gevolgt van de tweede des reukoffers, deeze was gevolgt van het fchikken der twee  Ochtend Gebed der Vastdagen. 23 brandhouten; hier na wierd het binnen Altaar van asfche gereinigt, waar op het bereiden van vyf lichten volgde, vervolgens het bloedfprengen van het geftadig offer, het bereiden der twee (overige) lichten, het reukoffer, (het verbranden,der) leden, het fpysoffer, het naderenderofferkoeken, het drankoffer, de bygevoegde offers, (het gebruik der) fchaalen, eindelyk het dagelyks middag offer, volgens de H. Wet: 5. De Priester zal het brandoffer op het Altaar naderen, en 'er het vet van het vredeoffer op doen rooken. Hier by eindigen alle de offerhanden. rOS WK (6 HEERE !) verlos het onderdrukt volk door üw Alvermogen; wy imeeken zulks met iever! Almogende God , befcherm gelyk den oogappel hen die in Uwe Eenheid gelooven i Zegen, reinig en beloon hen geftadig door Uwe barmhertige Rechtvaardigheid. Geduchte en Heilige God! gelei dat verkooren Volk door Uwe oneindige Goedertierenheid. Verhevene Eenheid, keer Uw Aanfchyn jegens hen die Uwe Heiligheid vieren! Dat onze gebeden tot U genaaken ; neem onze fmeekingen aan, Gy die al het verborgene doorgrond! £ Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Uw glorieryk Gebied!] . Beheerfcher van het Heelal! Gy hebt ons beB 4 Levit: VI.  24 Ochtend Gehed der Vastdagen. fcevte l VII. Mondei". W. verhand. Zchachimder offerhand: V. pip» vim* i. Dit is de befchryving der plaatfen alwaar men de offerhanden moest opdraagen. De Allerheiligfte, naamentlyk den Mier en den geitenhok des Verzoendaags moest men in 't noorden flachten , alwaar men hun bloed in gewyde va-en ontfing; met dit bloed fprengde men tusfchen de draaghouten op het voorhangfel en op het goude Altaar, en indien pien irolen U de dagelykfche offerhanden op haarefl tyd te naderen, als ook dat de Priesteren den H. Tempeldienst zouden waarneemen, de Levytcn het Choor betreeden, en de Israëiyten hunne posten vervullen ; maar nu, daardoor onze misdryven den Tempel verwoest en den geftadigen dienst geftaakt is, kunnen wy deeze gewyde plechtigheden niet meer vieren; en Gy hebt gezegt, dat het gebed van onze lippen afvloeijende in plaats van eenen offerdier zoude verftrekken. Het behaage CJ dan HEERE, onze en onzer vaderen God! dat onze ieverige fmeekingen voor ü zo geacht, aangenomen en welgevallig mogen zyn als of wy U het geftadig offer nog naderden, en onze voorige bedieningen nog bekleedden. In Uwe H. Wet is aangetekent: ii. Aaron zal het (offer) op de noordzyde des Altaars voor het Aanfchyn des HE EREN naderen; en zyne zoonen zullen 'er het bloed rondsom het Altaar van fprengen. 37. Dit is de wet der brand- fpys- zondfchuld- vervul- en vrede offerhanden.  Ochtend Gebed der Vastdagen, 25 eene der bevolene befprengingen verzuimde was de verzoeninge géftoort; het overig bloed wierd op den vloer des buitenften Altaars tegen het westen uitgegooten: doch zo men dit verzuimde was de verzoening geenzins geHoort. 2. De (tieren en geitenhokken welke men verbrandde, moest men in het noorden flachten, en hun bloed ook aldaar in gewyde vaten ontfatfgen; met dit bloed fprengde men op 't voorhangfel en op het goude Altaar; het verzuim van eene der voorgefchreevene befprengingen ftoorde de verzoening; het overig bloed wierd op den vloer des buitenften Altaars tegen het westen uitgegooten: doch zo men dit verzuimde was de verzoening geenzins verhindert. Zo wel deeze als de voorigen wierden op de plaats der asfche verbrand. 3. Dit zyn de fchuldoffers der gemeente en van een iegelyk in 't byzonder: de eerfte zyn de geitenhokken welke men op 't Nieuwemaansfeest en de drie Hoogtyden aan denoordzyde moest (lachten; hun bloed waarmede men op de vier hoeken (des Altaars) vier befprengingen deed, moest ook aldaar in gewyde vaten ontfangen worden. Aldus verrichte het de . Priester: hy betreedde den opgang , liep het Altaar om, en befprengde tegens het zuidoosten, noordoosten, noordwesten en zuidwesten; het overig bloed wierd op den zuidervloer uitgegooten; en het mannelyk Priesterdom at het (vleesch deezer offerhanden ) hoe dit ook bereid ware, in het beloop van den B 5  2,6 Ochtend Gebed der Vastdagen. dag tot middernacht toe, binnen de gordynen. 4. Het AUerheiligfte brandoffer moest in het noorden gedacht, en het bloed in gewyde vaten aldaar ontfangen worden, met dit bloed deed men twee befprengingen welke voor vier volftonden. Dit offer moest gevilt, ontleed en gantsch tot asfche verbrand worden. 5. De vredeofferen der gemeente en de fchuldoffers, te wceten: de fchuld wegens eenen diefftal, aantasting, verloofde flaavin, Nazareër, melaatfche, en twyfeling, moesten in het noorden gedacht, en hun bloed moest in gewyde vaten aldaar ontfangen worden; met dit bloed deed men twee befprengingen welke voor vier volftonden; en het mannelyk Priesterdom at dit (offervleesch) hoe het ook bereid ware, in het beloop van den dag tot middernacht toe, binnen de gordynen. 6. Het lofoffer en den ram des Nazareërs, van minder heiligheid zynde, mogten overal in den voorhove des Tempels gedacht worden; met hun bloed deed men twee befprengingen welke voor vier volftonden; en het (vleesch) mogt door een iegelyk , hoe het bereid ware, in geheel Jerufalem ten zeiven dage tot middernacht gegeeten worden. Het geen men 'er (voor de Priesteren) van afzonderde , was van gelyke heiligheid geacht, offchoon het door hen, hunne huisvrouwen, kinderen en flaaven gegeeten wierd. 7. De vredeoffers ook van minder heiligheid zynde , mogten overal in den voorhove des Tempels gedacht worden; met hun bloed deed  Ochtend Gebed der Vastdagen. 27 men twee befprengingen, welke voor vier volftonden: en het (vleesch) mogt door een iegelyk, hoe het bereid ware, in geheel Jerufalem in twee dagen en éénen nacht gegeeten worden. Het geen men 'er (voor de Priesteren) van afzonderde was van gelyke heiligheid geacht, offchoon het door hen, hunne huisvrouwen, kinderen en flaaven gegeeten wierd. 8. De eerstgeworpene, het tiende en het Paaschlam, (insgelyks) van minder heiligheid zynde, mogten overal in den voorhove des Tempels gedacht worden; met hun bloed deed men ée'ne befprenging op den vloer des Altaars; maar 'er was verfchil in de wyze op welke men deeze (offerhanden) moest eeten: Chet vleesch van) de eerstgeworpenen wierd door de Priesteren; dat van het tiende door een iegelyk hoe het bereid ware, in twee dagen en ée'nen nacht in geheel Jerufalem gegeeten; en het Paaschlam moest alleen des avonds tot middernacht, door die van het bepaalt getal waren, niet dan gebraadcn gcgeefcen worden. Volgens den Rabbyn Ismaël word deH. Wet door de volgende dertien duitredenen verklaart: X. Gevolgtrekkingen zo van eene lichte tot zwaarder, als van eene zwaare tot lichter zaak. 2. Gelykluidende redenen. 3. Een'grondregel welken door éénen of twee texten verklaart word.  2,8 Ochtend Gebed der Vastdagen. 4. Algemeene (tellingen door byzondere te verklaaren. 5. Byzondere (tellingen door algemeene te verklaaren. 6. Zo men in de H. Wet eene algemeene, eene byzondere, en weder eene algemeene (telling aantreft, den zin volgens de byzondere te verklaaren. 7. Eene algemeene (telling, welke eene byzondere, en eene byzondere welke eene algemeene (telling tot nadere verklaaring vereischt. 8. Als onder algemeene (tellingen zig eene tot verdere verklaaring afzondert, dient deeze verklaaring niet alleen in dit byzonder getal: maar voor de geheele algemeene (telling waar van zy zig afzondert. 9. Zo men eene algemeene (telling, en teffens eene byzondere, dezelve zaak betreffende vind; is deeze laatfte tot verlichting en geenzins tot verzwaaring gericht. 10. Zo men eene algemeene (telling, en teffens eene byzondere (eene vreemde zaak betreffende) vind, is deeze laatfte zo wel tot verlichting als tot verzwaaring gericht. 11. Zo eene byzondere (telling zig van den algemeenen regel afzondert, moet deeze nieuwe verklaaring niet weder by haaren grondregel gebragt worden, ten zy de H. Wet dit door eene nadere verklaaring doet. 12. Eenige (tellingen door haaren eigen zin , en anderen door het (lot te verdaan. 13. Eindelyk zo men twee tegenftrydige  Ochtend Gebed der Vastdagen. 29 ftellingen vind, deeze door eene derde, de twee eerfte overeenftemmende, te beflisfen. HEERE onze en onzer vaderen God! het behaage U 't Heiligdom in onzen leeftyd fpoedig te herftichten; en ons een aandeel in Uwe H. Wet te vergunnen. [ om Uwen Wil te volbrengen.] Men zegt pVï U?Hp vnn 8. Looft den HEERE, roept Zynen H. Naam aan, en openbaart Zyne Goddelyke werken onder de volkeren. 9. Heft uwe ftem, pfalmzingt ter Zyner Eere, verkondigt alle Zyne wonderwerken. 10. Roemt u in den Naam Zyner Heiligheid; dat de herten, der geenen die Hem nafpooren zig verblyden. 11. Wilt den HEERE en Zyne kracht navorfchen, en Zyn Aanfchyn geftadiglyk zoeken. 12. Herinnert u de wonderen en Goddelyke verrichtingen door Hem volbragt; de oordeelen door Hem uitgefproken. 13. Gy nakomelingfchap Israëls Zyn dienaar, kinderen Jacobs Zyn uitverkooren! 14. Hy is de HEERE onze God, wiens Recht op den gantfchen Aardbodem geoeffent word. 15. Gedenkt in aller eeuwigheid aan Zyne verbintenis: dat (dierbaar) Woord, hetwelk Hy duizend geflachten heeft bevolen; 1 Chron: XVI.  30 Ochtend Gebed der Vastdagen. 16. Dat Hy met Abraham is aangegaan, dat Hy aan Ifaac gezwooren, 17. En aan Jacob tot eene inftelling heeft gegeeven ; verbintenisfe, voor eeuwig aan Israël bevestigt, 18. Zeggende : Ik zal het land Canaan geeven, om het u erfelyk te doen bezitten. 19. Ten tyde dat gy nog klein in getal waart, en 'er u als vreemdeling in ophield; 20. Toen (uwe vooroudereu) 't land der heidenen doortrokken, en van 't een Ryk tot het ander overgingen, 21. Gedoogde Hy niet dat iemand ze onderdrukte, en beftrafte zelfs de koningen om hunnent wil. 22. Deert, Cze'lie HvO Myne gezalfden niet, mishandelt geenzins Myne Godstolken. 23. Bewooneren der Aarde! zingt den HEERE; verkondigt dagelyks Zyne verlossing. 24. Verbreidt Zyne Eer onder de heidenen, Zyne wonderen by de volkeren. 25. Daar de HEERE groot, lofwaardig, ja vreeslyker dan alle de goden is. 25. Alle de heidenfche afgoden zyn ydel: maar de HEERE heeft den Hemel gefchapen. 27. Luister en Heerlykheid zyn Zyne Goddelyke eigenfehappen: de Almacht en waare vreugd verzeilen Hem. 28. 6 Gy gedachten der volkeren! fchryfl: den HEERE roem en kracht toe; 29. Erkent de Eer Zyns Goddelyken Naams,; verfchynt met offerhanden voor Zyn Aan-  Ochtend Gebed der Vastdagen. 31 fchyn; buigt u voor den HEERE in Zyn luisterryk Heiligdom. 30. Dat de bewooneren der Aarde voor Hem iidderen; voor God die de Waereld dermaate gegrondvest heeft, dat zy onbeweeglyk is. 31. Dat Hemel en Aarde zig verheugen, en de heidenen zelve Gods opperheerfchappy erkennen. / 32. De zee met al wat ze befluit bruifche, het ved met al wat het voortbrengt doe zyne vreugde blyken. 33. Als dan zullen de boomen des wouds voor den HEERE juichen: dewyl Hy zal gekomen zyn om het menschdom te oordeelen. 34. Looft den HEERE daar Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 35. En zegt: verlos ons, ö God onzes heils! verzaamel ons uit het midden der volkeren; en bevryd ons van hen; op dat wy den Naam Uwer Heiligheid looven, en ons in Uwe Eer roemen. 35. Gezegent ia alle eeuwigheid zy den HEERE Israëls God: al het volk roepe: men loove den HEERE, Amen! 5. Verheft den HEERE onzen God, en werpt u voor Zyne voetbank neder, Hy is (een) Heilig (Opperweezen). 9. Verheft Hem, en buigt u voor den berg Zyner Heiligheid, dewyl de HEERE onze God Heilig is. 38. Hy, de Médogende (God) zal dé ] zonden vergeeven: Hy zal (ons) niet verdel- Pf: XCIX, -XXVIII.  32 Ochtend Gebed der Vastdagen. i Ff: XL. XXV. LXVIII. XCIV. III. XLVI. LXXXIV. XX. XXVIII. XXXIII. 'en: maar Zyne gramfchap verzachten, en ïynen toorn niet ontfteeken. 12. HEERE ! laat Uwe Barmhertigheid niet /an my afwyken; behoed my onophoudelyk ioor Uwe Genade en Waarheid. 6. Gedenk, HEERE, aan Uwe Eeuw igduurende Barmhertigheid en Genade ! 35. Men fchryve U de kracht toe, ó God! Uwe Heerlykheid zy over Israël, gelyk Uw Alvermogen in den Hemel uitgebreid is. 36. Zyt gelooft, ö HEERE, Gydievreeslyk in Uw Heiligdom zyt: ó God Israëls! die Uw volk de kracht en onvertzaagtheid fchenkt. 1. 6 HEERE, Gy die de (macht der) wraake bezit, verhef U met luister! 2. Richter des Aardryks! verhef U om de hoogmoedigen naar hunne werken te ftraffen. 9. Van U vloeit de verlosfinge! Uwe Zegeningen befproeijen Uw volk, Sela! 12. 6 HEERE der Heirfchaaren! zy met ons: God Jacobs onze Behoeder, Sela! 13. God der Hemelfche benden, gelukkig de mensch die op U betrouwt! 10. Verhoor en verlos ons, 6 Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. 9. Verlos Uw Volk, zegen Uw erfdeel, befcherm en verhef het eeuwiglyk. 20. Onze ziele verbeid U, ó HEERE! Gy zyt onze Byftand eji Schild. 21. InU zal zig ons hert verheugen, daar wy onze hoop op U geftelt hebben.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 33 22. ó HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ons, volgens het vertrouwen 't welk wy in U ftellen, begunftige. 8. Bewys ons Uwe weldaaden, ö HEERE! fchenk ons Uw Heil. 27. Staa ons met Uwe hulp by, ó God! en verlos ons door Uwe Goedertierenheid. 11. (Want Gy hebt gezegt.-) Ik ben de HEERE uwe God, die u uit Egyptcnland gevoert hebbe: vermenigvuldig uwe wcnfchen, en Ik zal ze allen voldoen. 15. Welgelukzalig het volk dat de Hemelfche zegeningen geniet, en wiens God de HEERE is. 6. Ik vertrouw op Uwe Barmhertigheid: myn hert verheugt zig in Uw Heil; ik zal, ö HEERE, Ulofzingen! Gy die my weldaadiglyk beloont. 2. ó HEERE! ik zal U verheffen, Gy die my hebt doen zegepraalen, en myne vyanden over my niet hebt doen verheugen. 3. HEERE myn God! U heb ik aangeroepen , en Gy hebt my Uwen byftand vergunt. 4. Gy hebt myne ziel van het gevaar gered : Gy hebt my in het leeven behouden, op dat ik niet ten grave zoude daalen. 5. Zingt den HEERE, gy Zyne gunstgenooten! looft Hem ter gedachtenisfe Zyner Heiligheid. 6. Want Zyne gramfchap duurt Hechts een oogcnblik, en Zyne gunst het eeuwig leeven j C Pft LXXXV. XLIV. LXXXI, CXLIV. XIII. XXX.  34 Ochtend Gebed der Vastdagen. Pf: cm. 3es avonds nadert de droefheid , en des ochtends ontwaakt men met vreugdgezangen._ 7. Ik zeide wel in mynen voorfpoed: ik zal nimmer dwaalen; 8. CWant,) ö HEERE! Gy had myne verhevene macht door Uwe Goedgunstigheid bevestigt : maar toen Gy van my afweek was ik verflagen. 9. U, ö HEERE! riep ik aan: en U fmeekte ik. 10. Tot wat baat zoude het myne ziele (trekken als ik ten grave daalde ? zoude het ftof U looven, of Uwe Waarheid verkondigen? 11. Hoor my genadiglyk aan, ó HEERE! en vergun my Uwen byftand. 12. Gy hebt myne weeklagt in vreugdgefchal verkeert, en mynen rouw in vergenoeging herfchapen. 13. Op dat myne ziele onophoudelyk Uwe eer zinge, ó HEERE myn God! zal ik U eeuwig looven. *3-o vrh 1. PfalmDavids. Myne ziele en al wat in my is loove den HEERE en Zyn' Heiligen Naam. 2. Myne ziele pryze den HEERE, zonder geene Zyner weldaaden te vergeeten. 3. (Hy is 't) die alle myne zonden vergeeft, ja'alle myne krankheden geneest. 4. Die my van het verderf verlost, en met genade en barmhertigheid bekroont.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 3$ 5. Hy verzadigt mynen mond met overvloed , op dat myne dagen zig als die des adelaars vernieuwen. 6. De HEERE handelt met rechtvaardigheid, en ftaat den onderdrukten met gerechtigheid by. ö 7. Hy heeft Mofes Zyne wegen, den kinderen Israels Zyne daaden bekent gemaakt. 8. De HEERE is Barmhertig en Mededogend, langmoedig om Zynen toorn te ontfteeken, en oneindig in Goedertierenheid. 9. Hy verwyst ons niet voor altoos; Zyne gramfchap is niet eeuwigduurend. 10. Hy ftrafte ons niet naar onze zonden; kastydde ons geenzins volgens onze misdryven. ' 11. Want Zyne Goedertierenheid heeft hen die Hem vreezen, zo verre als de Hemel van de Aarde is, overtroffen. 12. Hy heeft onze overtreedingen, zo verre als 't oosten van 't westen gelegen is, van ons verwydert. 13. Gelyk een tedere vader jegens zynen kinderen, ontfermt zig de HEERE over Zyne vreezenderf. 14. Dewyl Hy onze (kwaade) neigingen doorgrond, gedenkt Hy dat wy niet dan enkel ftof zyn. 15. De dagen van den mensch zyn gelyk het (welig) gras, en bloeijen als 't kruid des velds. 16. De wind die het beltormt, vernietigt het (zodanig,) dat zyne plaatfe onkenbaar Wyft. c 3  3< bl R b b l P c c 4 1 l. Kon: XVIII. ; Ochtend Gebed der Vastdagen. 17. Maar de Barmhertigheid des HEEREtf lakt eeuwig over Zynen vreezenden •, en Zyne 2chtvaardigheid over hunne nakomelingen. 18. (Ja Hy begunstigt) hen die Zyn ver>nd bewaaren , en zig 't betrachten Zyner geiden geheugen. 19. De HEERE heeft Zynen Troon in der* [emel gevestigt-, alles is Zyne Opperheerfchapye onderheven. 20. Loof den HEERE, gy Engelenrei! gy ie ieverig zyt om Zyn woord naar te komen, n Zyn gebod te gehoorzaamen. 9.1. Pryst den HEERE, gyhemelfche Benlenl óDienaaren! die Zyn welbehaagen vol>rengt. 22. Schepfelen des HEEREN, en gy myne siele! looft Hem in alle plaatfen van Zyn Dppergebied. (Den Vastdag van Gedalja zegt men tweemaal het volgende. 39. De HEERE is de God, (voorzeker) de HEERE is de God.) Men zegt dit Vers tweemaal. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zal in alle Eeuwigheid het oppergebied voeren.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 37 9. Den HEERE zal voor Koning des Aardryks erkent worden: als dan zal de HEERE e'én en Zyn H. Naam e'én zyn. 47. De HEERE onze God verlosfe ons, ! en verzaamele ons van onder de volkeren; op I dat wy den Naam Zyner Heiligheid looven, en I ons in Zyne Goddelyke Eer roemen. . 48. Den HEERE Israëls God worde in alle eeuwigheid verheerlykt; al het volk zegge i Amen, Halelujah! 6. Al wat adem fchept loove den HEERE, Halelujah! Den Vastdag van Ab zegt men den volgenden P/alm niet. D»öu?n •' • mxh ï. Pfalm Davids aan den Opperzangmeester. 2. De Hemel gewaagt van Gods Eer; het verheven Zwerk verkondigt Zyne verrichtingen. 3. Een dag verklaart de fchikking des volj genden; een nacht geeft ons de kennis des 1 toekomenden, 4. Zonder fpraak noch woorden, en zonder il ftem te doen hooren. 5. De loopbaan (der Hemellichten) ftrekt I zig over het Aardryk uit, en aan het einde I der Waereld (zyn) hunne tekenen; de Zon I heeft God onder hen, als in eene tent geplaatst. 6. Zy praalt gelyk een bruidegom van zyn C 3 Zach: XIV. Pf: CVI. CE. XIX:  38 Ochtend Gebed der Vastdagen. huwelyksfeestkomende; en als eenheid, orft vol moeds ten ftryde te trekken. 7. Ja zy doorwandelt den Hemel Van het een tot 't ander eind, zonder dat iets (van het gefchapene) haaren gloed derve. 8. De Wet des HEEREN is volmaakt, zy fchenkt den vrede aan de ziele; Gods Getuigenisfe is waarachtig, en begiftigt den onnozelen met wysheid. 9. De oprechtheid Zyner Inftellingen verheugt 's menfchen herte; Zyne heerlyke Geboden doen het verftand ophelderen. 10. De vreeze voor den Allerhoogften is zuiver en eeuwigduurend; Zyne oordeelen zyn . waarachtig: allen zyn zy gelyk in rechtvaardigheid. 11. Zy zyn begeerlyker dan goud, ja dan het allerfynste goud, en uitmuntender da*n de aangenaamfte honigraaten. 12. Ook is Uwen dienaar, ó God ! daar door vermaant, (onaangezien) 't hoogfte goed te Wachten ftaat in ze naar te komen. 13. Wie zyn alle dwaalingen bekent? bevryd my, ó HEERE! van die ik my verborgen zynde begaan heb. 14. Bewaar Uwen dienaar van moedwil; dat deeze drift my niet beheerfche: als dan zal ik oprecht, en van opzettelyke overtreedingen gezuivert zyn. 15. ó HEERE, myn Befchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig) fmeeken en de overdenkingen myns herte welbehaagelyk voor U mogen zyn.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 39 (Den volgenden P/alm word niet dan op den Vastdag van Ab gezegt. ban nnm 1. Aan de ftroomen Babels waren wy (in droefheid) nedergezeten; ook weenden wy by het herinneren van Zion. 2. Aldaar hingen wy onze harpen aan de wilgeboomen. 3. Zy die ons aldaar gevangen hielden, vorderden ons op onze fpeeltuigen een lied af, (zeggende:) zingt ons met vreugd een der gezangen Zions voor. 4. Hoe! zouden wy een Godgevvyd gezang in een vreemd gewest zingen ? 5. ó Jerufalem ! dat het gebruik myner rechterhand my ontgaa indien ik u ooit vergeet; 6. Dat my de tong aan het verhemelte vastkleeve indien ik u niet aandachtig blyve; als ik in myn allergrootfte vreugd Jerufalems (verwoesting) niet in acht neème. 7. HEERE! herinner U der kinderen Edoms, welke ten dage van Jerufalems (val) uitriepen: verdelg, verdelg (het) tot de grondvesten. 8. En gy, dochter Babels die eens verwoest zult worden ! gelukkig die u vergelden zal volgens het geen gy tegen ons gepleegt hebt. 9. Gelukkig die uwe (tedere) wichten zal aangrypen en tegen de rots pletteren.) C 4 Pf: cxxxvn.  40 Ochtend Gebed der Vastdagen* Gezegent Hy, op wiens woord de Waereld is gefchapen; Hy die fprak en volbragt, befloot en bevestigde. Gezegent Hy die het Scheppingswerk heeft volbragt, zig altyd over de fchepfelen erbarmt, en den geenendie Hem vreezen met Heil beloont. Gezegent Hy die de duisternis opheldert, en het licht voortbrengt; dien altyd leevenden God, die alle eeuwigheid verduurt; voor wien geene onrechtvaardigheid, vergeetelheid noch ontzag voor iemant beftaat, en die zig door geen gefchenken laat bekooren. Hy is in alle Zyne wegen oprecht,, en mededogend jegens Zyne fchepfelen; Hy bevryd en verlostze. Nogmaals gezegent in alle eeuwigheid Hy, Zynen H. Naam en Gedachtenisfe. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Groote en Koninglyke Opperheerfcher, Vader der Barmhertigheid! Gy dien door Uw volk geroemt, en door Uwe gunstgenooten en dienaaren met luister verheerlykt word. 6 HEERE onze God! met Uwen dienaar Davids lofzangen, eerdichten en Pfalmcn zullen wyUwe Almacht vieren; wy zullen U looven, met luister verheerlyken en verheffen; ja wy zullen Uw Oppergebied, Uwe Heiligheid en Goddelyk Vermogen erkennen, ö Onze God en Opperheer.' wy zullen Uwen H. Naam onder ons oprichten; Gy, die in eeuwigheid beftaat, Uwen H. Naam worde onophoudelyk gepreezen en verheerlykt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! onze eerbiedwaardige Opperheer fcher.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 41 min1? nat» 1. Lof-pfalm. Gy bewooneren des Aardryks, juicht den HEERE. 2. Dient Hem met blydfchap, en verfchynt voor Hem met vreugdgefchal. 3. Erkent dat de HEERE alleen God is; Hy heeft ons gefchapen, en wy Zyn volk zyn de kudde Zyner weide. 4. Betreedt Zyne poorten met lofzangen, Zyne voorhoven met eergalmen; looft Hem, zegent Zynen H. Naam. 5. Daar de HEERE ten allen tyde Goedertierend is, en Zyne Getrouwheid ten eeuwige gedachten beftaat. 1133 »n* 31. De Eere Gods is eeuwigduurend; de HEERE verheugt zig in Zyne werken. 2. Den H. Naam des HEER EN zy van nu tot in aller eeuwigheid gezegent. 3. Ja deezen H. Naam zy van het oosten tot het westen gepreezen. 4. De HEERE is boven alle volkeren verheven; en Zyne Majesteit is boven de Hemelen. 13. Zyn Naam zal eeuwig beftaan, en de geheugenisfc (Zyner Wonderdaaden) in alle gedachten erkent worden. ïo. De HEERE heeft Zynen Troon in den Hemel gevestigt; alles is Zyne Opperhecrfchappye onderheven. c 3 Pf: C. CIV. CXUL cxxxv. cm.  I Chron: XVI. Pf: X. XXXIII. Spreuk: XIX. Pf: £XXIII. CXXXII. CXXXV. XCIV. LXXVIII. XX. 42 Ochtend Gebed der Vastdagen. 31. Hemel en Aarde verblyden zig; Gods Regeering worde onder de heidenen zelve erkent. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert, ja Hy zal in aller eeuwigheid 't oppergebied voeren. 16. De HEERE regeert eeuwig; de ongeloovigen zyn uit Zyn Land verdelgt. rb. De HEERE verydelt den raad der heidenen, en vernietigt de voorneemens der volkeren. 21. 'sMenfchen overdenkingen zyn talryk: maar het befiuit des HE EREN is ftandvastig. 11. Zyn Raad zal altoos beftaan, en 't geen Hybeflooten heeft, alle geflachten verduuren; 9. Daar het Al door Zyn woord 't weezen ontfing, en door Zyn gebod alles bevestigt wierd. 13. De HEERE heeft Zion verkooren, het behaagde Hem aldaar Zynen Zetel te plaatfen. . 4. Hy heeft Jacob tot Zynen gunsteling aangenomen ; Israël, om Hem tot eigendom te ftrekken. 14. Want de HEERE zal Zyn volk niet afftaan, noch Zyn erfdeel nimmer verlaaten. 38. Hy, de Mededogende (God) zal de zonden vergeeven: Hy zal (ons) niet verdelgen: maar Zyne gramfchap verzachten, en Zynen toorn niet ontfteeken. 10. Verhoor en verlos ons, ö Hemelvorst! ten tyde dat wy ü aanroepen.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 43 5. Welgelukzalig die Uw Huis betreeden: Zy zullen U geftadig looven, Sela! 15. Welgelukzalig het volk dat de Hemelfche Zegeningen geniet, en wiens God de HEERE is. 1. Lofzang Davids. ö Hemelfche Vorst! ik zal U verheffen en Uwen H. Naam eeuwig looven. 3 2. Ten allen tyde zal ik Uwen H. Naam geftadig eerbiedigen. J 3. Gy zyt Almachtig en Lofwaardig, Uwe Grootheid is ondoorgrondelyk. T 4. Uwe werken zullen door alle gedachten gepreezen worden, en zy zullen Uw Alvermogen roemen. *7 5. Ik zal den luister Uwer Eere en den lof Uwer wonderdaaden verkondigen. «j 6. (Deeze wonderdaaden) zullen de kracht Uwer dapperheden vermelden; en Uwe Grootheid zal ik vieren. t 7. Zy zullen Uwe oneindige Goedheid openbaaren, Uwe Gerechtigheid alömme uitgalmen. H 8. Gy zyt Mededogend en Barmhertig, Langmoedig in Uwen toörn te ontfteeken, en oneindig in Genade. ft 9. Gy zyt Goedertierend jegens het Al, Uwe Barmhertigheid verbreid zig over al}e Uwe fchepfelen. * 10. ó HEERE! Gy word door Uwe werken gepreezen, Uwe Gunstgenooten zullen U verheerlyken. Pf: LXXXIV. CXLIV. CXLV.  Pf: CXV. cxlvi. 44 Ochtend Gebed der Vastdagen. 3 ii. Zy zullen den luister Uws Oppergebieds vermelden, en Uwe Almacht uitroepen, V 12. Om 't Menschdom Uwe groote daaden, en de Eere en Luister Uwer Heerfchappye bekent te maaken. E 13. Uwe Heerfchappy verduurt de eeuwen, en Uw Oppergebied alle geflachten. D 14. Gy onderfteunt de machteloozen, en vergunt den onderdrukten Uwen byfland. y 15. Op U hoopen alle fchepfelen, Gy fchenktze hun voedzel op zyn tyd. 3 16. Uwe (milddaadige) Hand ontfluit Gy, om al wat leeft naar begeerte te verzadigen. X 17. In alle Uwe wegen zyt Gy Rechtvaardig; en Goedertierend in alle Uwe werken. p 18. Gy zyt naby allen die U aanroepen, en U,met oprechtheid fmeekcn. 1 19. Gy doet het welbehaagen der geenen die U vreezen; verhoort hun gekerm en verlostze. & 20. ó HEERE! Gy befchermt Uwe gunstelingen, en verdelgt alle goddeloozen. tl 21. "Myn mond verkondige Uwen Lof, ö HEERE! het Menschdom zegene eeuwig de Heiligheid van Uwen Naam. 18. Ja wy zullen U, ó HEERE! in alle Eeuwigheid zegenen, Halelujah! 1. Halelujah. ö Myne ziele, loof den HEERE!  Ochtend Gebed der Vastdagen. 45 2. Geduurende myn leeven zal ik Hempryzen , en zo lang ik beftaa pfalmzingen. 3. Men ftelle zyn vertrouwen op geen' milddaadigen mensch; onvermogend om heil te kunnen fchenken; 4. Want wanneer zyn leevensgeest hem verlaat, keert hy tot zyn (tof, alsdan worden alle zyne gedachten verydelt. 5. Welgelukzalig hy die den God Jacobs tot zyne hulpe heeft: en zyne verwachting op den HEERE zynen God ftelt; 6. Dien God die Hemel, Aarde, Zee met al watze befluiten gefchapen heeft, en de Waarheid in ftand houd. 7. Die de overweldigden recht verfchaft, den nooddruftigen hun voedzel fchenkt en de gevangenen verlost. 8. De HEERE die de blinden ziende maakt, den onderdrukten byftaat en de rechtvaardigen bemint. 9. De vreemdelingen befchermt, de weduwen en weezen onderfteunt, en de aanflagen der goddeloozen vernietigt. 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regeeren: Uwe God, ö Zion! in alle gedachten beftaan, Halelujah! ai» »s n*iV?n 1. Halelujah. Heilzaam is 't onzen God te pfalmzingen; ja welgevoegelyk en aangenaam Hem te looven. 2. De HEERE (lichtte Jerufalem: Hy zal de verftrooijelingen Israëls verzaamelen. Pf: CXLVH.  46 Ochtend Gebed der Vastdagen. 3. Hy herftelt de geenen die verflagen van herte zyn, en onderfteuntze in hun verdriet. 4. Het getal der fterren is Hem bekent, allen geeft Hy haare benaamingen. 5. De HEERE is Almachtig en oneindig in kracht; Zyne Alwysheid is onbeperkt. 6. Hy verheft de ootmoedigen, en verne* dert de goddeloozen tot op de aarde. 7. Roemt den HEERE met Lofdichten: pfalmzingt onzen God op de harpe. 8. Dien God, die de lucht met wolken overdekt, de aarde met regen befproeit en het kruid op de bergen doet ontluiken. 9. Die het vee voedzel fchenkt, en de jonge raaven, wanneer zy Hem aanroepen. 10. Hy begunstigt geenzins den mensch, die op de kracht zyns paards, en op de fhelheid zyner voeten vertrouwt: 11. Maar bemint de geenen die Hem vreezen, en hunne hoop in Zyne Barmhertigheid (tellen. 12. ó Jerufalem, loof den HEERE; gy Zion , verheerlyk uwen God! 13. Want Hy vcrfterkt de grendels uwer poorten, en zegent uwe inwooncren; 14. Bevredigt uwe landpaalen, en verzadigt u met het bloem des korens. 15. Hy zend Zyn bevel op Aarde: dat Goddelyk woord vloeit haastiglyk overal. 16. Hy doet de meeuw gelyk wolle daalen^ en ftrooit den rym als ftof; 17. Werpt het ys by fchotzen; wie zoude deeze koude kunnen wederftaan ? j8. Door Zyn Woord doet Hy 't ontdooi»  Ochtend Gebed der Vastdagen. 47 Jen; en met een zoelen wind de wateren voortftroomen. 19. De HEERE onderricht Jacob Zyne bevelen ; Zyne inftellingen en rechten aan Israël. 20. Deeze gunden heeft Hy aan geen der heidenfche volkeren beweezen; ook hebben zy Zyne geboden nimmer gekent, Halelujah! •>V?n irrV?fl 1. Halelujah. Looft den HEERE , gy Hemelbewooners! looft Hem uit deeze verhevene plaatfe. 2. Looft Hem, gy Zyne Engelen en Heirfchaaren! 3. Looft Hem, Zon, Maan en flikkerende Sterren! 4. Looft Hem, ö Opperhemelen, en gy wateren die daar boven zyt! 5. Ja dat allen den Naam des HE ER EN looven, want door Zyn bevel wierden zy gefchapen. 6. Voor altoos heeft Hy ze bevestigt, en een onfchendbaar bevel voorgefchreeven. 7. Looft den HEERE, gy aardfche fchepfelen! zeegedrochten en al wat de afgronden bewoont. 8. Vuur, hagel, fneeuw, mist en gy ftormwinden die Zyn woord volbrengt! 9. Gebergten en heuvelen, vrucht- encederboomen; 10. Gy wilde dieren, tamme vee, kruipend gedierte en gepluimt gevogelte-! 4 Pf: CXLVIH  48 Ochtend Gebed der Vastdagen. Pf: cxlix. 11. (ö Gy) Aardfche Koningen en volkeren, Opperheeren en Richteren! 12. Vrygezellen maagden, gryzaards en jongelingen! 13. Dat allen den H. Naam des HEEREN die alleen hoog verheven is, en Wiens Majesteit zig over Aarde en Hemel ftrekt, (eerbiediglyk) looven. 14. Hy heeft de kroon Zyns volks verheven; dit ftrekt tot lof aan Zynen gunstgenooten, de kinderen Israëls aan Hem verknocht, Halelujah ! 1. Halelujah. Juicht deq HEERE met nieuwe eerzangen; Hem, die in de Vergaderinge der Godvruchtigcn verheerlykt is. 2. Israël verheuge zig in zynen Schepper; de inwooneren Zions verblyden zig in hunnen Oppervorst. 3. Men loove Zynen Naam met fpeeltuigen; men pfalmzinge Hem met trom en harpe ; 4. Daar Hy welbehaagen in Zyn volkfchept, en de nederigen met Zyn Heil verheerlykt. 5. Dat de oprechten zig in Zyne Eer verheugen , en hem op hunne legerftede lofzingen. 6. Zy voeren Gods verheerlyking in hunnen mond , en in de vuist het tweefnydend zwaard, 7. Om wraak jegens de heidenen, en kastydinge jegens de ongeloovigen te oeffenen; 8. Om hunne Koningen in ketenen, en hunne Overften in yzere boeijen te kluisteren; 9. Om het befchreeven vonnis over hen te pleegen; (een)heerlyk (voorbeeld,) hetgeen  Ochtend Gebed der Vastdagen. 49 tot roem van alle Zyne Gunstgenooten zal Jtrekken, Halelujah! Mn mbbft r, Halelujah. Looft God in Zyn Heiligdom, in Zyn uitgebreide Macht. 2. Looft Hem ter eere Zyner groote Daaden, en wegens de uitgeftrektheid Zyns Alvermogens. 3. Looft Hem met bazuingefchal, luit en harpe. 4. Looft Hem met trom en fnaarenfpel, met fchalmei en orgel. 5. Looft Hem met luidende- en vreugdverwekkende cymbaalen. 6. Al wat adem fcheptloove den HEERE, Halelujah! Men herhaalt dit laatfle vers. 53. Gezegent in alle Eeuwigheid zy den HEERE, het zy alzo , Amen ! 2r. Gezegent zy den HEERE, den God Zions, Hy die Jerufalem bewoont, Halelujah! 18. Gezegent zy den HEERE, Israëls God; die alleen wonderdaaden verricht. 19. Gezegent in alle Eeuwigheid zy den roem Zyner Majesteit, wiens luister 't Aardry k vervult. Het zy alzo, Amen! ic. Aldus zegende David den HEERE, in D 1 ChroilJ XXIX. Pf: CL; LXXXIX: CXXXV. LXXII.  Neh: IX. 50 Ochtend Gebed der Vastdagen. het byzyn der gamfche Vergaderirige: gezegent in aller Eeuwigheid zyt Gy, ó HEEREi de God onzes voorvaders Israël. 11. HEERE! aan ü ben ik de macht, dapperheid, luister, zegepraal en heerlykheid verfchuldigt; daar Gy het Oppergebied over Hemel en Aarde voert, en boven alles verheven zyt. 12. Myn rykdom en eer fpruiten uit U, het al is U onderheven; Gy bezit de waare kracht en dapperheid, en 't is in Uwe Macht het Al te vergrooten en te verfterken. 13. Dan, 6 onze God! wy vieren U, en looven Uwen luisterryken Naam. 5. Ja men pryze deezen H. en Hecrlyken Naam; en verheffe U boven alle Zegeningen en Lofzangen. 6. ó HEERE Gy zyt Een: Gy hebt alle de Hemelen en hunne Heirfchaaren, de Aarde en 't geen ze bevat, de Zee en al wat ze befluit gefchapen; Gy hebt het Al het leeven gefchonken; het Hemelchoor buige zig voor U neder. 7. Gy , 6 HEERE! zyt de God die Abram verkooren, uit Ur der Chaldeeuwen verlost, en hem Abraham genoemt hebt. 8. Gy hebt zyn hert getrouw aan U bevonden : zyt met hem een verbond aangegaan, om zyne nazaaten het land der Canaaniten, Hetiten, Emoriten, Pheriziten, Jebufiten en Girgafiten te doen bezitten; en deeze Goddelyke belofte zyt Gy naargekomen, daar Gy Rechtvaardig zyt. $. Gy hebt de elende onzer vaderen inEgyp-  Ochtend Gebed der Vastdagen. 51 ten vernomen, en hunne fmeekingen in de Schelfzee aangehoort. 10. Gy hebt wondertekenen over Pharao, alle zyne dienaaren en gantsch Egyptenland verricht; daar het U bewust was, dat zy zig hoogmoedig tegen Israël verzet hadden; en dus hebt Gy ü eenen roem, welke tot heden beftaat, toegeëigent. 11. Voor Uw volk hebt Gy de Zee geklooft, op dat het 'er in het midden van het drooge mogt doortrekken; en zyne achtervolgers, in de afgronden, gelyk fteen in diepe wateren , doen zinken. 30. Te dien dage verloste de HEERE, Israël van de Egyptifche overmacht, zo dat het zyne vyanden aan den oever der Zee verdronken zag. gr. Toen zag Israël de opperde kracht welke de HEERE over de Egyptenaaren geoeffent had; en Israël vreesde den HEERE, ftelde zyn geloof in Hem en in Mofes Zynen dienaar. Den Vandag van Ab zegt men het volgende niet. W IK 1. Mofes en de kinderen Israëls zongen toen : ter Ecre Gods 't volgend lofdicht. Den (roem des) IIE E R E N zal ik zingen, daar Hy tot zo hoog verheven is; paard en ruiter fiorttc Hy in Zee. D 3 Exodr XIV. CV.  52 Ochtend Gebed der Vastdagen. 2. De HEERE is myne kracht en het voorwerp myner lofzangen: Hy wierd myn Verlosfer; Hy is myn God wien ik zal verheerlyken : ja myner vaderen God wien ik zal verheffen. 3. De HEERE, wiens Naam EEUWIGDUUREND is, is de oorfprong aller dapperheid. 4. Pharaos wagens en geheel zyn leger heefc Hy onder de bruisfchende golven begraven; de Egyptifche legerhoofden wierden door de Schelfzee verflonden. 5. De (ysfelykfte) afgronden verzwelgden hen, daar zy als fteenen in de kolken nederploften. 6. Uwe Goddelyke Macht is ontzachlyk: ja deeze Goddelyke Macht verflaat den vyand. 7. Door de uitgeftrektheid Uws Alvermogens verdelgt Gy de geenen die zig tegen U verzetten; Gy doet Uwe gramfchap over hen blaaken en vernietigtze als Koppelen. 8. Door Uwen hevigen wind wierd het water op een vergadert, de ftroomen wierden opgeftapelt; ja de afgronden in de diepten der Zee bevroozen. 9. De vyand fprak: ik zalze vervolgen , achterhaalen en den buit deelen; myne ziele zal zig van hen verzadigen; ik zal 't zwaard trekken, op dat zy door myne vuist uitgeroeit worden. 10. (Maar) door het opfteeken van den ftorm overdekte hen de Zee; zo dat zy gelyk lood, in geweldige waterplasfen zonken. 11. Wie evenaartU in kracht, ö HEERE!  Ochtend Gebed der Vastdagen. £3 wie kan Uwe Heiligheid gadedaan! Gy die wonderen verricht, zyt gevreest van hen dié U lofzingen. 12. Door het oefFcnen Uws Alvcrmogens wierd den vyand verflonden: 13. Maar 't volk, door U verlost, hebt Gy weldaadiglyk geleid, en voert het door Uwe Hemelfche kracht, ter Zetel Uwer Heiligheid. 14. Op deeze maare fchrikten de volkeren! de inwooneren van Palestina wierden vanyzing aangedaan. 15. Edoms overften wierden verbaast: de machtige vorsten van Moab fidderden; ja de bewooner van Canaan fmolt (van druk). 16. Dat vreeze en angst hen overmeestere, dat zy door Uw machtig Oppergezag fpraakeloos gelyk fteen blyven, tot dat Uw verkooren volk zegepraale: dat volk, ö HEERE, dat aan U is! 17. Geleid en bevestig het op den berg Uwer Erfenisfe, welken Gy, ö HEERE! tot Uwen Zetel beftemt hebt; en tot Heiligdom door U zeiven opgericht is. 18. HEERE! in alle Eeuwigheid zult Gy het Oppergebied voeren. ( Het volgende word alleen op den Vastdag van Ab gezegt. wsn 1. Neigt de ooren, Hemelen! en ik zal fpreeken; dat de Aarde naar de woorden myns monds hoore. D 3 Dcutr: XXXiE  54 Ochtend Gebed der Vastdagen. a. Dat myne leere gelyk de regen afdruipe, en myne rede als de daauw vloeije; gelyk kleine droppen op het welig groen, en gelyk plasregens op het ontlokene kruid. 3. Als ik den Naam des HE EREN zal uitroepen, wilt als dan de Heerlykheid aan onzen God toefchryven. 4. De werken des Almogenden zyn volmaakt , daar alle Zyne verrichtingen rechtvaardig zyn; Hy is de God der waarheid en geenzins van onrecht: ja Hy is oprecht en rechtvaardig. 5. De verderving fpruit niet van Hem voort; de fchandvlek is aan zyne kinderen, een verkeert en verdorven geflacht. 6. Onerkentelyk en verftandeloos Volk! beloont gy aldus den HEERE? is Hy niet uw Vader die u gefchapen, (tot een Volk) gemaakt, en bevestigt heeft? 7. Gedenk de dagen der aloudheid, wil de jaaren der voorige eeuwen in acht neemen; ondervraag Uwen Vader, hy zal het u verkondigen, Uwen (ervarene) gryzaarts, zy zullen het u aanzeggen. 8. Wanneer de Allerhoogfte den Volkeren hun aandeel deed verkrygen en het menschdom verfpreidde heeft Hy de landpaalen der volkeren gevestigt, ten voordeele van de talryke benden des Volks Israël. 9. Want dit Volk is het aandeel des HEEREN; Hy heeft zig de nagedachten Jacobs tot eigendom gemaakt. 10. (Getrouw) heeft Hy hen in een woest land, in een verfchrikkelyke wildernis gevon-  Ochtend Gebed der Vastdagen. 55 den; Hy heeft hen befchermt, met wysheid bezielt en als den oogappel bewaart, 11. Gelyk de adelaar zyne jongen doetontwaaken, boven hen zweeft, de wieken uitftrekt, (de jongen) oplicht en op zyne vleugelen wegvoert, 12. Heeft hen de HEERE alleen geleid, zonder dat by Hem een vreemde god was. 13. Hy heeft hen de hoogten der aarde doen beklimmen, de voortbrengfelen des velds tot fpys gegeeven; honig uit de rotfen en olie uit de harde keijen doen zuigen. 14. (Hy gaf hen) boter der runderen en melk van kleinvee; het uitgeleczene der gemeste fchaapen, rammen uit Bafan, geitenbokken en den bloem van het éelfte koren; ja van het druivenbloed dronken zy den allerzuiversten wyn. 15. Jefurun in vetheid toeneemende, fchopte (uit ondankbaarheid;) hy groeide (in wclftand), wierd overmaatig zwaar en van vetheid overlaaden ; hy verliet den God die hem gefchapen had en misachtte de Rots zyner vcrlosfinge. 16. Hy verwekte (Gods) yverzucht door vreemde (Goden,) en ontftak Zynen toorn door verfoeijelykheden. 17. Hy offerde den duivelen die geen goden waren, aan goden gantsch onbekent, nieuw aangenomene afgoden, welke zyne voorouderen niet gevreest hadden. 18. De Rots die hem voortbragt is hy vergeeten, den God die hem gefchapen heeft niet indachtig geweest. D 4  56 Ochtend Gebed der Vastdagen. 19. De HEERE zag dit en was verontwaardigt , door de verdorvenheid Zyner zoonen en dochteren. 20. Hy fprak: van voor hen zal Ik Myn Aanfchyn verbergen en afwachten welk hun eind zal zyn, want het is een afkeerig geflacht, het zyn kinderen by wie geene getrouwheid heerscht. 31. Door iets dat geen God is hebben zy Myne yverzucht ontftoken, door hunne ydelheden My verftoort; dus zal Ik hen door een onwaardig Volk in yverzucht doen blaaken, en door eene onbefchaafde menigte (insgelyks) verftooren. 22. Het vuur Myns toorns is reeds ontvlamt en zal tot den diepften afgrond branden; de aarde en haare voortbrengfelen zullen verteert, en de grondvesten der bergen door den gloed vernielt worden. 23. Van onheilen zal Ik hen overlaaden en alle Myne fchichten tegen hen werpen. 24. Zy zullen, door honger uitgeteert, met brandende hitte en doordringende pest geftraft worden; tegen hen zal Ik de tanden der wilde dieren aanhitzen , met het gift van haar die in het ftoF kruipen. 25. Van buiten zal hen het zwaard verdelgen , en van binnen de doodsangst befpringen; (zo dat) jongeling, maagd, zuigeling en grysaart (vernielt zullen worden.) 26. Ik zeide: Myne gramfchap zoude Ik over hen uitftorten en hunne gedachtenis van onder den mensch verbannen, 27. Ten ware Ik de verwaandheid der vyan-  Ochtend Gebed der Vastdagen, 57 den fchroomde, welke zig zouden verftouten te zeggen: onze macht is verheven, de HEERE heeft niets van dit alles verricht. 28. Want dat (vyandlyk) volk is van raad verftoken, en is niet vatbaar voor vernuft. 29. Zo het wysheid bezat zoude het dit bcgrypen, en 'er de uitkomst van bevroeden. 30. Hoe! zoude één, duizend najaagen, en twee, tienduizend doen vluchten, zo hunne Rots hen niet had afgeftaan, de HEERE hen niet overgelevert had ? 31. Want hunne rots is niet gelyk de onze, onze vyanden (zelfs) kunnen hier richters van zyn. 32. (Israëls) wynftok is gelyk die van Sodom en als uit de wyngaarden van Gomora-, zyne druiven zyn vol gals, zyne trosfen loutere bitterheid. 33. Zyn wyn is gelyk het flangen gift, een' wreede adder gal. 34. Dit alles is by My bewaart en onder Myne fchatten verzegelt. 35. My is de wraake en verdelging ten tyde dat zyn voet zal wankelen; want de dag zyner ongenade is naby, en het geen eens gefchieden zal genaakt ylings. 35. Als de HEERE Zyn Volk zal richten zal Hy zig over Zyne dienaaren erbarmen, wanneer Hy zien zal dat hunne macht bezwykt, en zy geen toeverlaat noch byftand meer hebben. 3.7. Hy zal zeggen: waar zyn hunne goden , waar hunne rots op welke zy vertrouwden? D 5  58 Ochtend Gebed der Vastdagen. pcxxn. (2) Met bloed drenken; in »t oorlprongelyke: van bloed dronken maaien (3) Zie dien aangaande Rasfi. 38. Welkers offervet zy aten, welkers offerwyn zy dronken; dat zy zig (vry) opdoen, dat zy u helpen en befchutten. 39. (Israël!) erken nu dat Ik het alleen ben en geen god neffens My is; Ik doe fterven en verryzen, flaa en heele: niets kan zig Myner Macht bevryden. 40. Want dit Myn Alvermogen zal Ik Hemelwaarts heffen en uitroepen: Ik leef in Eeuwigheid. 41. Wanneer Ik het fchitterend ftaal zalfcherpen en het tot rechtsoeffening aangrypen, alsdan zal Ik de wraak tegen Myne vyanden keeren en Myne haateren ftraffen. 42. Ik zal Myne fchichten met bloed drenken ( 2 ) en Myn zwaard zal van vleesch verzadigt worden; van het bloed der verflagenen en gevangenen, ter oorzaake van alle de aanvallen (3) welke de vyanden (tegen Israël) geoeffent hebben. 43. Heidenen! verkondigt met gejuich dat dit Zyn Volk is; het bloed Zyner dienaaren zal Hy wreeken, Zyne wraak tegen Zyne haateren keeren, en aldus het land met Zyn Volk verzoenen.) roikan *h »a 29. De Opperheerfchappy behoort den HEERE; Hy alleen regeert over de volkeren.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 59 21. De verlosfers zullen den berg Zion beklimmen, om Efaüs bergbewooneren te oordeelen; en de Opperheerfchappye zal aan den HEERE zyn. 9. De HEERE zal Koning des Aardryks weezen : te dier tyde zal den HEERE Een, en zynen H. Naam Een (erkent) worden. nam?» ê Onze Opperheer, Almachtige en Heilige Hemelvorst! Uwen Naam worde Ecuwig in Hemel en op Aarde gepreezen. Onze, en onzer vaderen God! aan Uwen Geduchten en H. Naam betaamen de Lof- en Eerzangen, Pfalmdichten, Kracht en Opperheerfchappy; de Zegepraal, Almacht, Dapperheid en Eerdichten; Cieraad, Heiligheid, 't hoogfte Bewind, de Zegeningen en Dankzeggingen; Gy Zyt de God van den beginne tot alle Eeuwigheid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Almogend' en Lofwaardige Vorst. ö God! die alömme geëert word, HEERE! die wonderen verricht, Schepper aller zielen, Meester aller werken aan wien de Pfalmzangen aangenaam zyn; Gy, die in Eeuwigheid beftaat, Amen! Men zegt &W* «?*Tp 1313 Looft den HEERE aan wien aHe Zegeningen behooren. Obad: I. Zach: XIV.  Pf: CIV. 60 Ochtend Gebed der Vastdagen. (Terwyl de Voorleezer deeze woorden uit/preekt, zegt de Gemeente het volgende: imvi naris?» Den Naam van den Heiligen Vorst der Aardfche Mogendheden worde gepreezen en verheerlykt; Hy is 't Begin en Einde van het Al, en buiten Hem is geen God. In alle Eeuwigheid worde dien Naam gezegent en boven alle Zegeningen en Lof verheven.) De Gemeente antwoord. •paan »> "|ro Gezegent zy den HEERE, aan wien alle; Zegeningen in Eeuwigheid behooren. TIN Til» TTD Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy Schepper van licht en duisternis, Bevestiger van den vrede, die het Al verricht hebt! Gy verlicht barmhertiglyk den Aardbol en zyne bewooneren, eh- de eerfte fchepping onderhoudende, vernieuwt Gy >dagelyks Uwe Goedheden. 24. Hoe talryk zyn Uwe werken, ó HEERE! allen hebt Gy ze wysfelyk gevormt, het Aardryk is van Uwe fcheppingen vervult. ó Ten allen tyde alleen verhevene God,die reeds van den beginne af beftondt! zy ge;  Ochtend Gebed der Vastdagen. 61 loofc, gepreezen en verheerlykt. Eeuwig Opperweezen ! begunstig ons door Uwe oneindige Barmhertigheid. HEERE onzer kracht, Rots onzer toevlucht, heilryke Befchermer! neem ons aan in Uwe Goddelyke hoede. yra Is Lofwaarde en Alweetendc God! Gy, die de heldere Zon gevormt hebt! ö Goederticrene Oppervorst! die alles ter Eere van Uwen H. Naam gefchapen, en de Hemellichten by Uwe Heerlykheid geplaatst hebt; de Opperhoofden der H. Schaaren, welke Uwe Grootheid vieren, verkondigen geftadig Uwen Roem en Heiligheid. Zy verheerlykt 6 HEERE onze God, in Hemel en op Aarde, voor de lofwaardigheid Uwer Goddelyke werken en glansryke lichten welke Gy gefchapen hebt, en U Eeuwig looven. Zy ten allen tyde gepreezen, onze Vormer, onze Opperheer en Verlosfer, Schepper der Heiligen! Uwen Naam worde Eeuwiglyk gelooft ; Gy zyt vormer der Hemellingen , welke de verhevenfte plaatfen van het Heelal bewoonen, en eendrachtig en met vreeze de Loffpraaken des Leevenden Gods en Albeftierder, doen weêrgalmen. Zy zyn allen bemint, uitgeleezen, onvertzaagt en heilig; volbrengen den wil huns Scheppers met ootmoedigen eerbied aangedaan; en uit hunne monden vloeit Heiligheid, Zuiverheid, Lof- en Pfalmzangen, waarmede zy den Naam des Grooten, Almogenden, Geduchten en Heiligen God, met  62 Ochtend Gebed der Vastdagen. i i 3 1 1 Jef: VI. ( < EsccklII. Pf: CXXXVI. Lof verheerlyken, en Zyne Heiligheid, kracht :n Heerfchappy erkennen. Zy neemen ondering den Hemeldienst waar; zegenen Eendrachig den Schepper met eene Zalige vergenoeging, in zuivere uitdrukkingen en heilige welpreekenheid, en roepen te zaamen met eerjiedige vreeze zeggende: 3. Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE Ier Heirfchaaren ; het gantsch Aardryk is van Synen Roem vervult. De Ophanim en Heilige Hajot, zig met herige aandoening verheffende; (de Seraphim) iie tegen over hen geftelt zyn, looven en leggen: 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. ó Lofwaarde God! men wyde U eerzangen :oe, men pfalmzinge U, Beftendige en leevende Opperheerfcher! en viere U met lofdichten ; want Gy zyt Verheven en Heilig; Gy verricht de heerlykfte Werken, brengt nieuwe zaaken voort, zyt den Beflisfer der oorlogen, verfpreid alömme Uwe Rechtvaardigheid en doet Uw Heil voortfpruiten. Gy brengt de geneesmiddelen voort, en word gevreest van hen die U looven. Oorfprong der wonderdaaden! Gy verbreid onophoudelyk Uwe Weldaadigheid over de Schepping van den beginne. 7. (ö God!) Gy die de groote Hemellichten gevormt hebt, en wiens Barmhertigheid Eeuwigduurend is; Gy zyt het die met deeze lichten de wae-  Ochtend Ge7;ed der Vastdagen. 63 reld , door U gefchaapen , vervrolykt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Vormer der Hemellichten. ramt ö HEERE onze God! met eene Eeuwige tederheid hebt Gy ons bemint, en ons eene volmaakte Barmhertigheid beweezen; dit alles , ö Vader en Opperheerfcher! ter eere van Uwen Grooten Naam; en om onze voorouderens wil, dewelke op U vertrouwden, en aan wien Gy de Inftellingen des lecvens onderwees, op dat zy uwen Goddelyken Wil met een volmaakt hert mogten naarkomen. ó Vader der Barmhertigheid! begunstig ons ep gelyker wyze; Gy die Mededogend zyt! zy ons genadig ; befchenk ons met oordeel, om de Eere Uwer H. Wet met liefde te doorgronden, waar te neemen en te onderwyzen. Doe ons klaar zien in Uwe H. Wet; verbind ons aan Uwen Geboden; vere'e'nig onze herten in liefde en vreeze voor Uwen H. Naam, op dat wy nimmer zouden bloozen, fchaamrood worden noch dwaalen; daar wy ons vertrouwen in Uwen Heiligen en Geduchten Naam (lellen. Wy verblyden ons in Uw Heil: dat Uwe Barmhertigheid, ó HEERE onze God! ons eeuwig verzelle, en dat Uwe oneindige Gunst ons nimmer begeeve. Zend ons, ó Opperheer ! haastiglyk Uwe zegeningen en vrede uit alle de oorden des Aardbodems, onthef ons van het juk der volkeren en voer ons fpoedig en welvemoegt naar het land Uwer belofte. Heilfchcnkende God! uit alle volkeren en oor-  Deut: VI. XI 64 Ochtend Gebed der Vastdagen. den hebt Gy ons verkooren, en met liefde aan Uwen H. Dienst verbonden, op dat wy U Lofzangen zouden opdraagen, Uwe Eenheid vieren en Uwe Eigenfchappen beminnen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die Uw volk Israël met liefde verkooren hebt. Sfötf 4. Hoor, 6 Israël! de HEERE is onze God, de HEERE- is Een. £ Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Zyn Glorieryk gebied.] 5. Den HEERE uwen God zult gy met hert en ziel, en geheel uw vermogen beminnen. , 6. En de geboden welke ik u heden beveel, in uw hert bewaaren. 7. Gy zult ze uwen kinderen infeherpen, en u 'er in onderhouden, als gy u in uw huis, of langs den weg bevind, u nederlcgt, en weder opryst. 8. Gy zult deeze (H. Woorden) tot teken op uwe hand binden, en ze tot voorhoofdfpanfelcn tusfchen uwe oogen draagen. 9. Ook zult gy ze aan den posten uwer huizen en poorten fchryven. 13. Indien gy de Geboden welke'ik u heden beveel ftiptelyk naarkomt, den HEERE uwen God bemint, en Hem met geheel uw hert en ziel dient. 14. Zal Ik uw land met regen op zyne beftemde tyden befproeijen; op dat gy uw koren, most en olie inzamelt.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 65 15. Ook zal ik het gras uwer weilanden voor uw vee doen wasfen; en gy zult eeten en u verzadigen. 16. Wacht u dat uw hert zig niet laat verleiden : dat gy (van My) niet afwykt en afgoden dient, noch u voor hen nederbuigt. 17. Dan zoude de HEERE Zyne gramfchap over u doen blaaken; den Hemel fluiten dat 'er geen regen daalde, en de aarde geene vruchten voortbragt; ook zoud gy haastig uit het vruchtbaar land, dat de HEERE u geeft, verjaagt worden. 18. Maar betracht deeze Geboden met hert en ziel, bindze als tekenen op uwe handen, en dat ze tot voorhoofdfpanfelen tusfchen uwe oogen (trekken. 19. Onderwystze uwen kinderen en onderhoudt 'er u in, als gy u in uw huis of langs den weg bevind, u nederlegt, en weder opryst. 20. Ook zult gy, ze aan de posten uwer huizen en poorten fchryven. 21. Op dat uwe dagen en die uwer nazaaten, in 't land, het welk de HEERE uwen voorvaderen by eede belooft heeft, gelyk de dagen des Hemels op de Aarde mogen vermenigvuldigt worden. 37. De HEERE zeide tot Mofes om verders te zeggen. 38. Spreek tot den kinderen Israëls en zeg hen: dat zy en alle hunne nakomelingen, fnoeren aan de hoeken hunner kleederen maaken, en aan deeze fnoeren , hemelsblaauwe draaden hechten, E Num: XV,  66 Ochtend Gebed der Vastdagen. 39. Dit zal u tot ('t gebod der) TJietJiet ftrekken gy zultze aanzien, u dus alle de Geboden des HE EREN herinneren en betrachten, en u geenzins laaten overgaan tot de driften uws herte, noch begeerte uwer oogen, dewelke u zouden verleiden. 40. Op dat Gy alle Myne Geboden herdenkt, naarkomt en heilig voor uwen God zyt. 41. Ik ben de HEERE uwe God, die u uit Egyptenland geleid heb, om u tot God te zyn; ja Ik ben de HEERE uwe God. naa* Deeze H.woorden zyn voor ons in alle Eeuwigheid Waar, Standvastig, Zeker, Beftendig, Oprecht , Getrouw , Bemint, Geëerbiedigt, Begeerlyk, Aangenaam,Gevreest, Geducht, Welgefchikt, Aangenomen, Welgevallig en Cierlyk. Het is voorzeker dat de Schepper van 't Heelal, onze Opperheerfcher, de Rots Jacobs, de Schild onzer Zaligheid is. Hy en Zyn H. Naam zyn in alle gedachten ftandvastig, en Zyn verheven Zetel , Oppermajesteit en Getrouwheid voor altyd beftendig. Zyne woorden zyn Eeuwiglyk voor onze vaderen, voor ons, onze nakomelingen, onze gedachten, ja voor alle de nazaaten van den gebeelc Huize Israëls Gods dienaar Zeker, Beftendig, Oprecht en Begeerlyk. Voor de eerfte en laatfte eeuwen zyn ze Heilzaam en Standvastig; en houden eene inftelling in, welke onophoudelyk beftaan zal. Het is waar dat de HEERE, onze en onzér vaderen God,  Ochtend Gebed der Vastdagen. 6? Oppervorst en Verlosfer is; Hy is onze Rots en oorfprong onzer Zaligheid, Hy bevryd en verlost ons, voor alle eeuwen zyn dit Zyne Eigenfchappen, ook erkennen wy nooit een anderen God, dan Hem alleen. ó Toeverlaat onzer vaderen I reeds van de aloudheid waart Gy hunne Schild en Verlosfer, ook zyt Gy het voor altyd van hunne nazaaten. Uwe Zetel is in de verhevenfte plaats gevestigt, Uwe Oordeclen en Gerechtigheid zyn van 't een tot het ander eind der Waereld uitgebreid. Welgelukzalig de mensch die Uwe Geboden gehoorzaamt, en Uwe H. Wet en Inftellingen in zyn hert bewaart. Gy zyt Uws volks Voorftander, een Almogend' Vorst die het recht van vaderen en kinderen verdedigt. Gy zyt het Begin en Einde van 't Al: en buiten U erkennen wy geenen opperheer, geenen verlosfer, geenen befchermer. HEERE onze God! Gy hebt ons uit Pharaos diensthuize geleid, de Egyptifche eerstgeboornen geflagen, die van Israël gefpaart, de Schelfzee voor Uw volk geklooft, de trotfe achtervolgers in haare ftroomen verdelgt, en 'er Uw uitverkooren volk doen doortrekken; de Golven overdekten zyne vyanden zodanig, dat geen van hen het verderf ontkwam. Voor deeze weldaaden loofden en verheerlykten U Uwe Gunstgenooten, en wydden U Pfalmzangen, eerbiedige Lofdichten en Zegeningen toe. Beftendig en Onfterfelyk Opperweezen, Hoogverheevene, Almachtige en Geduchte God! Gy vernedert de hoogmoedigen tot de aarde ; verheft de verflagenen tot grooten ftand, verlost E a  68 Ochtend Gebed der Vastdagen. Ex; xv. XV. JefiXLVII. Pf: LI, de gevangenen, befchermt de ootmoedigen, ftaat de nooddruftigen by, en begunftigt Uw volk Israël ten tyde dat het U aanroept. Aan U, verhevene God! behoort den Lof en Zegening. (Als) Mofes en de kinderen Israëls (de Schelfzee doorgetrokken waren,) hieven (zy) U in groote vreugd, eenen zegezang, en riepen allen : ii. Wie evenaart U in kracht, ó HEERE! wie kan Uwe Heiligheid gade flaan! Gy die wonderen verricht, zyt gevreest van hen die U lofzingen. Zy, welke Gy door Uwen Geduchten Naam aan den oever der Zee verlost hebt, droegen U een' nieuwen Lofzang op, verheerlykten U en erkenden eenpaarig Uwe Opperheerfchappy, zeggende: 19. De HEERE zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. 6. Onze Befchermer is de HEERE der Heirfchaare, Heilige Israëls. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Verlosfer van Israël. rrrojr 17. HEERE! ontfluit myne lippen , op dat myn mond Uwen Lof verkondige. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE, onze en onzer vaderen God! God Abrahams, Ifaacs en Jacobs; Almogende, Verhevene, Ontzachlyke, Geduchte en Opperfte Schepper! Gy die (Uwen Schepfelen) weldaadig beloont. Oorfprong van 't Heelal! die de vroomheid der  Ochtend Gebed der Vastdagen. 69 Aardsvaderen gedenkt en, ter Eere Uws Naams, hunnen nakomelingen met liefde den Verlosfer doet naderen. Den Vastéag van Gedalja zegt ment Hemelfche Vorst, Gy die behaagen fchept in 't leeven te fchenken ! gedenk aan ons, om 'er ons mede te begunftigen, befchik ons om Uwent wil een heilzaam leeven, ó Onfterfelyk Weezen!) Hulpryke Vorst, Verlosfer en Befchermer! Gezegent zyt Gy, 6 HEERE, Voorftander Abrahams! tüj nnst HEERE! Uw Alvermogen is van alle Eeuwigheid ; Gy doet de dooden verryzen, en zyt oneindig in Uwe Verlosfmg. De Vastdagen van Tamus, Ab en Gedalja zegt men : Gy doet den daauw daalen. De Vastdagen vanTebct en Ester zegt men: Gy doet de winden blaazen, en den regen daalen. Gy onderhoud de leevenden door Uwe Genade, en doet de dooden door Uwe BarmhertigE 3  1 o Ochtend Gebed der Vastdagen. heid herleeven; Gy onderfteunt de machteloozen, geneest de kranken, bevryd de gevangenen en volbrengt Uwe getrouwe Belofte jegens hen die in 't graf rusten. Wie evenaart U, Oorfprong aller dapperheid! en wie is U gelyk? Gy, die het fterfuur bepaalt en herleeven doet; ö Bron van alle Zaligheid ! (Den vastdag van Gedalja zegt men: "Jïtti *a Wie evenaart U , Vader der Barmhertigheid! Gy die Uwe fchepfelen genadig behandelt, en hen het leeven fchenkt ?) Gy zyt getrouw (in Uwe belofte) om de dooden te doen verryzen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE ! die de dooden doet herleeven. QHet volgende word in (Het volgende word het Ochtend- en Middag alleen in het Ochtend Gebed gezegt: uitgezon- Gebed van den Vastdag dert in het Ochtend Ge- van Ab gezegt. bed van den Vastdag van Ab. Wy zullen U heiligen Laatons Uwen Naam en verheerlyken, gelyk in het Heelal heiligen, met de zoetluidende op gelykerwyze dien verborgene uitdrukkin- in de hooge Hemelen genderheiligeSeraphy- geheiligt word, nen, welke U drievoudig heiligen, als door Uwen Propheet aangetekent is:  Ochtend Gebed der Vastdagen. 71 3. De Een riep den Andere zeggende: De Gemeente zegt: Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren, 't gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Voorteezer zegt : Zy die tegen hen overftaan looven zeggende: De Gemeente. 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. De Veorleezer. In Uwe Heilige woorden ftaat aangetekcnt: De Gemeente. 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regeeren; Uwe God, ÓZion! in alle geflachten beftaan, Halelujah!) ©vip nntf Gy en Uw Naam zyt Heilig; het heilig Israël looft U dagelyks, [daar Gy een Heilig en Almachtig God zyt.] Gezegent zyt Gy, $ HEERE! Heilige God. (Den Vastdag van Gedalja zegt tnen in plaats van Heilige God, Heilige Oppervorst). E 4 Jef: VI. EzecklII. Pf: CXLVI,  72 Ochtend Gebed der Vastdagen, Gy die den mensch met verftand, den fter*veling met oordeel begiftigt, ( Wanneer de Vandag van Ab op Zondag invalt, zegt men het volgende in het Avond Gebed. wmin rm HEERE onze God! door Uwe Goedertierenheid hebt Gy ons het vernuft en oordeel gcfchonken; (ons) bevolen het gewyde van 't ongewyde, het licht van de duisternisfe, Israël van de andere volkeren, en den zevenden dag van de zes werkdagen aftefcheiden. Bevryd ons, 6 HEERE onze God! op gelyker wyze als Gy ons uit alle volkeren des Aardryks en genachten der Waereld verkooren hebt, van den boe-zen tegenftreever, van gevaarlyke ontmoetingen en van ftrenge vonnisfen, aan welke de mensch fteeds blootgeftelt is ). Begunftig ons met weetenfehap, vernuft en wysheid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die ons het verftand fchenkt. 6 Onze Vader! doe ons tot Uwe H. Wet keeren; Opperheerfcher! nader ons tot Uwen Dienst; doe ons tot U met een volmaakt berouw verfchynen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE ! die in bekeering welbehaagen fchept.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 73 ö Onze Vader! verfchoon ons, want wy hebben gezondigt; onze Oppervorst, vergeef onze misdryven, daar wy overtreeden hebben: dewyl Gy een Goedertierend en Genade bewyzend' God zyt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, Oneindig in Barmhertigheid en Genade ! nj rusn Aanfchouw onze onderdrukking, verdedig ons gefchil, begunstig ons fpoedig, ter eere van Uwen H. Naam, met eene volmaakte bevryding: daar Gy een Alvermogende Verlosfer zyt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Verlosfer Israëls. (By het herhaaten van de Amida Zegt de Voorleezer het volgende. Verhoor ons, onze Vader, verhoor ons, heden op deezen Vastdag, daar wy ons in groote droefheid bevinden: aanfchouw onze ontucht niet, en verberg U niet voor onze fmeekingen. (ó Oppervorst!) zy naby tot onze vcrlosüng, dat Uwe Barmhertigheid onze wenfehen voorkome en wy verhoort worden als wy U aanroepen; gelyk aangetekent is: 24. Alvoorens zy My aanroepen zal Ik hen verhooren; naauwelyks zullen zy fmeeken of Ik zal tot hunne hulpe komen. E 5 Jef: lxv.  74 Ochtend Gebed der Vastdagen, Jer: XVII. DaarGy, ó HEERE! een Goedertierend' en Genadige God zyt, die ten allen tyde verhoort en met medelyden begaan is. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die Uw Volk Israël in angftige tyden verhoort. 14. Genees ons, 6 HEERE! opdat onze herftelling volmaakt zy; verlos ons, op dat onze verlosfing volkomen zy, daar Gy het voorwerp onzer Lofzangen zyt. Uwe hulpryke Hand heele onze krankheden, rampen en kwellingen, ö Geneezende, Genadige en Getrouwe God! Gezegent zyt Gy, 6 HEERE» die de krankheden van Uw Volk Israël verdry ft. De vastdagen van Tamus, Ab en Gedalja zegt men: ó Onze Vader! begunstig onze onderneemingen, en zegen het jaar met eenen daauw van vruchtbaarheid en milddaadigheid; dat leeven, overvloed en vrede dit jaar, gelyk de voorfpoedigste jaaren verzeilen, daar Gy een Goedertierend' en Weldaadig' God zyt, die alle degetyden begunstigt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die de jaareri met vruchtbaarheid aekroont. De Vastdagen van Tebet en Ester zegt men:  Ochtend Gebed der Vastdagen. 75 6 HEERE onze God! zegen dit jaar en alle zyne voortbrengfelen, en befproei de oppervlakte der aarde met milden daauw en regen; doe het Heelal vruchtbaar zyn, verzadig alle waereldfche fchepfelen door Uwe milddaadigheid, belaad ons met Uwe Zegeningen ,bevryd dit jaar van alle verderf, rampen en kastydingen; dat geduurende zynen loop, wy met eene blyde verwachting verheugt, en tot zyn einde met den vrede begunstigt worden; zy het met zyne akker- en boomvruchten mededogend en genadig; begunstig het met eenen regen van vruchtbaarheid en milddaadigbeid; dat leeven, overvloed en vrede dit jaar, gelyk de voorfpoedigfte jaaren, verzeilen: daar Gy een Goedertierend' en Weldaadig' God zyt, die alle de getyden begunstigt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de jaaren met vruchtbaarheid bekroont. Hetblaazen der bazuine, en het oprichten der (Arryheids-) baniere, verzaamele ons uit onze ballingfchap, envereenige ons uit de vier oorden der Waereld, op dat wy ons Land fpoedig weder mogen bewoonen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die de verftrooijelingen Uws volks Israël verzaamelt. ronen Herftel onze Richteren gelyk voorheen: en  76 Ochtend Gebed der Vastdagen. onze Raadsheeren, zo als zy in vroegere tyden waren; verwyder angst en droefheid van ons ; ó H E E R E! regeer ons welhaast Gy alleen, met Barmhertige Rechtvaardigheid. Gezegent zyt Gy, ó HEERE en Oppervorst| die de Gerechtigheid bemint. Den Vastdag van Gedalja zegt men in plaats van: en Oppervorst die de Gerechtigheid bemint. Oppervorst der Gerechtigheid.) Dat voor de aanbrengers geene uitkomst zy; en de trotfe kettery in een oogenblik vernietigt worde; dat Uwe vyanden en haateren fpoedig uitgerooit, en alle pleegers van euveldaad verdelgt, verydelt en verdreeven mogen worden. Gezegent zytGy, ó HEERE! die Uwe wederftreevers verbryzelt en de hoogmoedigen vernedert. wprwh bv ö HEERE onze God! beftraal ons met Uwe Barmhertigheid, gelyk den oprechten en godvruchtigen, het dierbaar overfchot Uws volks Israëls, zyne Leeraaren en vroome Nieuwelingen; beloon met heil hen die in Uwen Goddelyken Naam hun waar vertrouwen ftellen; deel ons met hen deeze gunst mede; wy zullen nimmer bloozen zo lang  Ochtend Gebed der Van dagen. 77 wy ons op U verlaaten, en oprecht op Uwe Goedertierenheid berusten. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Heul en Toeverlaat der Rechtvaardigen. Vestig volgens Uwe belofte Uwe H. Woonplaats in Uwe Stad Jerufalem, en heritel aldaar Üpoedig den zetel Davids. Den Vastdag van Ab, word het volgende bygevoegt. om 6 HEERE onze God! vertroost de treurenden Zions, de weemoedigen over Jerufalem, en de verwoeste, verachte en verlaatene Stad welke van haare kinderen berooft is. Zy is ten vollen van droefheid getroffen, gelyk eene onvruchtbaare vrouw welke nooit gebaart heeft; aan den fmaad der trotfen is zy overgelevert,' 'en de afgodendienaaren tot prooije geworden. Uw Volk Israël is door hun zwaard verdelgt, de godvreezenden wierden trotfelyk omgebragt: dus fchreid Zion bitterlyk, en Jerufalem heft eene klaagende ftem : myn hert, myn bedrukt hert treurt over haare verflaagenen; myne ingewanden zyn over haare neêrgevelden ontftelt; want Gy, 6 HEERE hebtze door 't vuur doen verteeren , en zult ze eens in het midden der vlammen herdichten; gelyk aangetekent is; 9. Dus fpreekt de HEERE: Ik zal haar Zacli: ÏL  7 8 Ochtend Gebed der Vastdagen. tot een' wal van vuur verftrekken; en 'er met Myn (vollen) luister in verfchynen.) Wil haar in onze leevensdagen tot eene eeu» wigduurende beftaanbaarheid herftichten. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! [Vertrooster Zions en j Stichter van Jerufalem. nas ïta Doe het Stamhuis Uws dienaars David haastiglyk herbloeijen, en verhef zynen luister door Uwe verlosfing, daar wy geftadig op dat heilgenot hoopen. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die de kroon der Zaligheid doet bloeijen. •tf?ïp yaiy ö HEERE onze God, Barmhertige Vader! neem onze fmeekingen aan, zy mededogend en genadig jegens ons en verhoor onze gebeden met Barmhertigheid en Welbehaagen, daar dit Uwe Goddelyke Eigenfchap is. Laat ons niet ongetroost van U wederkeeren: maar zy ons Genadig en verhoor ons geklag, 6 God! die aller menfchen aanroepingen gunstig zyt. (Het volgende word in het herhaaien der Amida niet gezegt. Verhoor ons, onze Vader, verhoor ons! heden op deezen vastdag, daar wy ons in groote droefheid bevinden: aanfchouw onze ontucht niet, en verberg U niet voor onze fmeekingen. (ö Oppervorst!) zy naby tot onze verlosfing, dat Uwe Barmhertigheid onze  Ochtend Gebed der Vastdagen. 79 wenfchen voorkome,. en wy verhoort worden als wy U aanroepen; gelyk aangetekent is: 24. Alvoorens zy my aanroepen zal Ik hen verhooren; naauwelyks zullen zy fmecken of Ik zal tot hunne hulp komen. Daar Gy, ó HEERE! een Goedertierend' en Genadige God zyt, die ten allen tyde verhoort en met medelyden begaan is ). Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die alle beden aanneemt. ó HEERE onze God! dat Israël aangenaam voor U zy, verhoor zyne gebeden en doe den H. Dienst in de voorpoort Uws Tempels wederkeeren; ontfang ylings met liefde en welbehaagen Israëls fmeekingen en offerhanden; dat de plechtigheden van dat verkooren volk, geftadig voor U welgevallig mogen zyn. (ó HEERE!) Schep welbehaagen in ons, door Uwe oneindige Goedertierenheid; vergun ons dat wy, door Uwe Algoedheid , ooggetuigen van Uwe wederkomfte te Zion mogen zyn. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die Uwe Godheid te Zion doet wederkeeren. B»TtO ö Onze Toeverlaat, Rots onzes leevens en Schild onzer Zaligheid! wy getuigen voor U dat Gy in aller Eeuwigheid', de HEERE onze en onzer vaderen God zyt; ten alle genachten zullen wy U looven, en Uwen Roem verbreiden, voor ons leeven 't welk in Uwe macht is, voor onze zielen welke aan U zyn, voor de tekenen ons dagelyks door U bewee- |efi LXV\  80 Ochtend Gebed der Vastdagen. zen, en voor de wonderen en weldaaden, welke Gy ons ten allen tyde, des avonds, des ochtends en des middags doet gewaar worden. 6 Goedertierene! wiens Barmhertigheid oneindig, ó Mededogende ! wiens Goedheid onbeperkt is, wy vertrouwen Eeuwig op U. (Wanneer de Voorteezer by het herhaalen der Amida deeze laatJle afdeeling begint, zegt de Gemeente het volgende: pm oma 6 Aller fchepfelen Opperheer! wy getuigen voor U, dat Gy de HEERE onze en onzer vaderen God zyt. Onze Schepper en Vormer van den Beginne! de Zegeningen en Lofgetuigenisfen behooren Uwen Almogenden en Heiligen Naam. Onderhoud ons 't leeven, begenadig en verzaamel ons uit onze ballingfchap, gelyk Gy ons tot heden toe onderhouden en 't leeven gefchonken hebt, op dat wy in Uwen H. Tempel Uwe Inftellingen botrachten, Uwen Wil naarkomen, U met een volmaakt hert dienen en U (alleen) erkennen. Gezegent zyt Gy, Lofwaardige God!) 6 Onze Opperheerfcher! dat Uwen H. Naam voor alle deeze weldaaden ten allen tyde gezegent, verhèven, en verheerlykt worde: ja dat alle fchepfelen U geftadig looven,  Ochtend Gebed der Vastdagen. 81 Den Vastdag van Gedalja zegt men: 3ÏTÖ1 Teken de kinderen Uws verbonds tot een voorfpoedig leeven aan.) Men loove en zegene eeuwig met een zuiver hert Uwen Geduchten en Goedertierenen Naam, ö Almogende Verlosfer, Toeverlaat en altoos Weldaadige God! Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! wiens Naam Barmhertig is, en wien (alleen) lofdichten betaamen. (In het Avond- en Ochtend Gebed van den Vastdag van Ab, word de Amida met het volgende geè'indigt. uhm na?iy 6 Gy, Bevestiger van den vrede! zegen ons met overvloed van kracht en rust, daar Gy de Opperheer des vredes zyt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy die Uw Volk Israël met den vrede zegent, Amen!) (By het her haaien der Amida," zegt de Voorleezer het volgende. Zegening der Priesteren. Onze en onzer vaderen God! begunstig ons met den drievoudigen zegen, in Uwe H. Wef F  82 Ochtend Gebed der Vastdagen. Num: VI. vermeld, door Uwen dienaar Mofes gefchreeven en aan Uw H. volk, door Aaron en zyne afftammelingen de Priesteren, uitgefproken. 24. De HEERE zegene u, en neeme u in Zyne ( Heilige ) Befcherming. 25. De HEERE befchyne u met het licht van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. 26. De HEERE keere Zyn Aanfchyn jegens u, en fchenke u den vrede. 27. Zy zullen Myn' Naam onder de kinderen Israëls oprichten, en Ik zal hen zegenen.) Begunftig met Uwen heilzaamen Vrede, Zegening , met leeven, met Uwe Goedertierenheid, Genade en Recht, ons en gantsch Uw Volk Israël, ó Onze Vader! zegen ons gezaamentlyk met Uwe hemelfche Genadejaarmede Gy ons, ó HEERE onze God! de H. Wet, 't leeven, de liefde en genade, goedertierenheid , barmhertigheid, zegening en vrede vergunt hebt; dat het U welgevalle Uw Volk Israël met een duurzaamen vrede te begunstigen. Den Vastdag van Gedalja zegt men: Gedenk ons, en teken ons aan tot leeven, zegening, vrede, onderhoud, heil, vertroosting en voordeelige befluiten; ja doe ons dit  Ochtend Gebed der Vastdagen. 83 en gantsch Uw volk Israël tot een voorfpoedig en vreedzaam leeven erlangen.) Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy die Uw volk Israël met den vrede zegent. Amen ! 15. ö HEERE myn Befchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig) fmceken, en de overdenkingen myns herte, welbehaagelyk voor Uw ogen zyn. Myn God! onthoud myne tong van lastertaal , en myne lippen van valfchheden te uitten. _ Dat myne ziele myne benyders verachte : ja dat deeze ziele als tot de aarde vernedert zy; open myn hert tot Uwe H. Wet, en dat alle myne neigingen zig naar Uwe Geboden richten. Vernietig haastig de aanflagen myner tegenftanders, en verydel hunnen toeleg. Doe dit ter Eere Uws H. Naams, Almacht, Wet en Heiligheid; verhoor en verlos my gunstiglyk. 15. ó HEERE myn Befchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig) fmeeken , en de overdenkingen myns herte, welbehaaglyk voor U mogen zyn. ö Gy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen! fchenk ons en geheel Israël barmhertiglyk dit zelf gunstbewys, door Uwe Goedertierenheid. Amen! NB. De byzondere Gebeden voor iederen vastdag, worden op hunne plaats gevonden. F 2 Pf: XIX. Ibld,  84 Ochtend Gebed der Vastdagen* ma De oprechten welke door hunne godvruchtige hoedanigheden uitmuntden, zyn ons ontrukt ; de dapperen welke zig in de bres waagden om de nadeelige befluiten van ons aftewenden, ftrekten ons in angftige tyden tot muur en verdediging; zy verzachtden Gods toorn door hunne fmeekingen, en weerhielden Zyne ongenade door hunne beden, dewelke naauwelyks uitgeftort, verhoort wierden. (6 God!) zy verwierven Uw welgevallen door hunne ieverige gebeden: Gy hebt U om hunnent wil, gelyk een tedere vader over ons erbarmt , en hen niet onverhoort van U weggezonden. Door onze menigvuldige misdryven zyn ons deeze voorbeelden van Godvrucht ontrukt; en door onze zonden zyn wy ze onwaardig geweest. Zy zyn ter ruste gereezen en hebben ons in droeifcnis gelaaten; zy die ons tot verweering ftrekten, zyn vernietigt; zy die (Uwe) gramfchap verdreeven, zyn niet meer. Wy bezitten hen niet langer, die zig voor ons in de bres ftelden; zy, die Uwen toorn verzachtden, zyn ons ontrukt; wy zyn door de waerelds-deelen verfpreid en vinden geenen byftand; 6 God! wy keeren dan bloozende tot U weder, om U, in onze onderdrukking, in den morgenftond aan te roepen. 6 Hemelvorst! Gy die den Zetel der barm* hertigheid beklimt, ons goedertierenlyk beje*  Ochtend Gebed der Vastdagen. 85 gent, Uws volks misdaaden vergeeft, den zondaaren genadig zyt en den fchuldigen verzoening fchenkt; Gy die jegens het menschdom recht oeffent en het geenzins naar verdienfte ftraft; Gy hebt ons het verbond Uwer dertien Eigenfchappen verklaart: gedenk dan heden aan het zelve ten onzen voordeele, gelyk Gy weleer Uwen nederigen Dienaar (Mofes) onderwees en in Uwe H. Wet vermeld is. 5 De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. 6. De HEERE hemvoorbyzweevenderiep : HEERE, HEERE, Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waarachtig Opperweezen; 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden; vergeevende misdryven, wederfpannigheid en zonden, en (de bekeerlingen) bevrydende, 9. Vergeef dan onze wederfpannigheid en misdryven, en neem ons aan in Uwe Befcherrning. wnan Wy zyn door rampfpoed verbaast; onze kracht is wegens zo veele ongelukken verzwakt; wy zyn elendig, onderdrukt en tot dc aarde vernedert. Dit is ons lot, ö Barmhertig Oppcrwcezen ! wy zyn hardnekkig en wederftreevers; wy bekennen onze zonden in openbaar, daar wy innerlyk verdorven en ver keert zyn. ó Allerhoogfte! daar Uwe Barm hartigheid eeuwigduurend is, en de Genad F 3 Exod: XXXIV.  Num: Xiv. Paniel dp voortreffelyke man zeide voor U; 86 Ochtend Gebed der Vastdagen. van U voortfpruit; daar Gy de ftrenge befluiten herroept, en tot vergiffenis genegen zyt, verwyder ü van ons niet in dit tydftip, daar wy in zwaaren kommer zyn; doe Uwe Goedertierenheid en Gunstbewyzen t'onswaarts, voor de geheele waereld blyken. Bedwing den wederftreever op dat hy ons niet benadeele; verzet U tegen hem op dat hy krachteloos worde: en dat zig (in tegendeel) een goede voorfpraake ter onzer rechtvaardiging opdoe, en onze (geringe) oprechtheid verkondige. 6 Genadige en Barmhertige! Gy hebt Uwen wil Uwen getrouwen Dienaar (Mofes), die Uwe Gunst zocht, geopenbaart, en Uwe Waarheid bekent gemaakt. Menherhaah *]bö k bi. 84 en TDjn 85. Als Israël in de Woestyn gezondigt had, vcrfchecn Mofes biddende voer U, om Uwe Barmhertigheid over Uw Volk Ifraël te beweegen; in diervoegen richtte hy zyn gebed : 19. Vergeef tans het misdryf van dit volk, volgens de uitgeftrektheid Uwer Genade, gelyk Gy dit Volk zedert (zynen uittogt van)Egypten tot heden toe (van zyne zonden) ontheven hebt Volgens de Goedheid welke U eigen is \ hebt Gy hem geantwoord, hem een goedé maareaangekondigt en zyt met hem bewoogen geweest, zeggende: Ik fchenk vergiffenis volgens uw woord.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 87 18. HEERE verhoor ons! aanfchouw onze verdelging, en de ftad alwaar Uwen Naam voorheen wierd aangeroepen ; daar wy, geenzins op onze rechtvaardigheid berustende, om Uwe Genade jegens ons fmeeken, maar alleen door (het vertrouwen op) Uwe oneindige Goedertierenheid. 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons, vergeef ons , wil zonder uitftel ons gebed aanneemen, doe dit ter Uwer Eere, daar Uwen H. Naam in Uwe ftafl en door Uw Volk word aangeroepen. En over Uwe ftad Jerufalem hebt Gy gefproken: op uw voorgeeven dat gy niet gezondigt hebt zal Ik u rechten. Wy bloozen over onze daaden en worden fchaamrood over onze misdryven: wy hebben geene fpraak om ons te verantwoorden, noch moed om het hoofd op te heffen. Onze en onzer vaderen God! verdelg ons niet wanneer Uwe Macht ons zal vonnisfen, en onthef ons van Uwe ongenade ten dage als Gy onze daaden zult gadeflaan; dat Uwe Barmhertigheid Uwe gramfchap overtreffe, wanneer Gy onze verdiende ftraf zult befiuiten; vergun ons Uwe Goedertierenheid wanneer Gy onze geringe werken zult aanfchouwen. ö Onze Vader! bekroon de gebeden welke wy U opdraagen, met Uw Heil; herroep de ballingfchap der nakomelingen des Aardvaders (Jacob;) aanfchouw hunne verwoeste fte<» F 4 Dan: IX.  88 Ochtend Gebed der Vastdagen. den; gedenk Uwe (Goddelyke) belofte, en dat deeze H. verbintenis onophoudelyk door zyne nazaaten geacht worde; ontdek ons de verborgenheden Uwer H. Wet, en openbaar Uwe geheimen aan hen die Gy hebt onderweezen. Dat de groote Raad in zyn geheelenluister fteeds voltallig zy. (ó HEERE') ontferm U over hen die Uw Aanweezen erkennen, en verdelg hen die ü verzaaken, wanneer Gy de ballingen welke hun vertrouwen op U ftellen, te Zion zult byeen geroepen hebben. N3n ••• Wilt Onze en onzer vaderen God! dat ons gebed tot U nadere, vervreemd U niet van onze fmeekingen, daar wy zo fchaamteloot en hardnekkig niet zyn dat wy zeggen zouden: wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; o neen, (Almachtig Opperweezen i) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker) eezondigt. y 6 Wy zyn aan misdaaden fchuldig, Wy zyn trouweloos, roovers, en lasteraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en goddelooze handelingen; Wy zyn hoogmoedige geweldenaren , hebben valschheden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; hebben logentaal geüit en zyn fpotters; wy zyn overtreeders (Uwer Wet), vertoorners en wederfpannelingen; wv hebben verkeerdelyk gedaan, moetwillig overtreeden en zyn vyandly k te werk gegaan; wy zy„ hardnekkig en hebben goddeloos gehandelt; wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daa-  Ochtend Gebed der Vastdagen. 89 'den gepleegt, gedwaalt en anderen doendwaalen; zelfs van Uwe Geboden en heilzaame Rechten zyn wy afgeweeken. Dit alles heeft ons tot geen baat verftrekt; 33. Want Gy zyt rechtvaardig in al 't geen ons wedervaaren is, dewyl Gy ons naar waarheid hebt geftraft en wy zondaaren zyn. Dy bïn wvx Meer dan alle volkeren hebben wy ons fchuldig gemaakt, en hebben meer dan zy te bloozen; de vreugd is van ons afgeweeken, ons hert is beklemt door onze zonden, ons verlangen is te leur geftelt en onzen luister verwelkt; de wooning onzes Heiligdoms is door onze misdryven verdelgt, onzen Tempel is verwoest, het cieraad onzes lands is aan vreemden , onze kracht aan uitheemfchen overgegeeven: en nochtans zynwy van onze dwaalingen niet wedergekeert; hoe zouden wy dan zo roekeloos en hardnekkig zyn, om voor U, ö HEERE onze en onzer vaderen God! te zeggen: wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; ö neen, (Almachtig Opperweezen!) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker) gezondigt. Wy zyn door woorden en daaden fchuldig, hebben de inftellingen (der Wet) veracht om valschheid te pleegen, recht en rechtvaardigheid verworpen; onze wandel is gelyk eene hegge met doornen bezet, het verbond en de Aftellingen hebben wy vernietigt en in onbcF 5 Neh: IX.  Klaagl: V. 90 Ochtend Gebed der Vastdagen» perkte wedérfpannigheid volhard. Het heil welk Gy ons onderweezen hebt hebben wy verfmaad, den euvel door U gehaat gefmeed, list en valschheid opgehoopt, tot verkeerdheid en fchuld aangeraaden, onze jaaren in waereldfche ydelheid doorgebragt, zonder in acht te neemen dat Gy ons over alle onze verborgene daaden eens ter vierfchaare zult doen komen. De tucht der weetenfchap hebben wy verfoeit, ons der wysheid en kunde onttrokken , wy zyn van Uwe rechtvaardige rechten afgeweeken en hebben de paden Uwer inftellingen verlaaten; alleen onze begeerten hebben wy beoogt, zo dat wy ons in de afgronden onzer wellust gedompelt hebben; de vermaaningen der wyzen zyn wy tegengegaan, en hebben hen met bitze taal luiddriftig bejegent; in ons boos opzet hebben wy volhard en allen die ons berispten verfoeit; dus Gy hebt ons rechtvaardig geftraft daar wy zondaarcn zyn. Zy die wy eertyds onder dwang hielden en beknelden, hebben tans in ons byzyn onzen arbeid overweldigt; het juk welk wy op de fchouderen torsfchen hebben zy ons opgelegt. 8.^ Slaaven hebben ons overheerscht,zonder dat iemant ons hunner macht ontrukke. Zwaare rampen hebben ons omcingelt: wy hebben U aangeroepen, HEERE onze God! maar ter oorzaake onzer misdryven hebt Gy U van ons verwydert. Wy zyn van U afgeweeken , hebben gelyk eene kudde gedwaalt  Ochtend Gebed der Vastdagen. 91 en zyn verboren gegaan; en nochtans zyn wy van onze dwaalingen niet wedergekeert; hoe zouden wy dan zo roekeloos en hardnekkig zyn om voor U, ó HEERE onze en onzer vaderen God! te zeggen: wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; ö neen, (Almachtig Opperweezen!) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker) gezondigt. Het volgende word door een ieder Voor zig zeiven gezegt. (4) Wy zyn aan misdaaden fchuldig, wy zyn trouweloos, roovers, en lasteraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en goddelooze handelingen; wy zyn hoogmoedige geweldenaaren, hebben valschheden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; hebben logentaal geuit en zyn fpotters; wy zyn ovcrtreeders (Uwer Wet), vertoorners en wederfpannelingen; wy hebben verkecrdelyk gedaan, moetwillig overtreeden en zyn vyandlyk te werk gegaan; wy zyn hardnekkig en hebben goddeloos gehandelt; wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daaden gepleegt, gedwaalt en anderen doen dwaalen; zelfs van Uwe Geboden en heilzaame (4) Dcczc fchuldbekentenis zegt men by zig zeiven , op dat het een ieder gelegenheid gc'ève om de Monden welke hy in 't byzonder begaan heeft voor God te beleidcn, zonder dat hy vcor zyn' meda-' mensch te bloozen hebbe.  92 Ochtend Gebed der Vastdagen. Etfeh: IX. Esdr.IX. Jcr: L. Rechten zyn wy afgeweeken. Dit alles heeft ons tot geen baat verftrekt: SS- Want Gy zyt rechtvaardig in al 't geen ons wedervaaren is, dewyl Gy ons naar waarheid, hebt geftraft en wy zondaaren zyn. Esdras de Sehryver zeide voor U : 6. Myn God! ik bloos en ben fchaamrood om myn aangezicht voor ü op te heffen, daar onze misdryven boven ons hoofd gefteegen, en onze fchulddaaden tot den Hemel gereezen zyn. MaarGy, God der verzoeninge! Barmhertige, Gocdertierene, Langmoedige en onein-f dige in Genade! Gy hebt (Israël) nimmer verlaaten. Onze vader, verlaat ons niet! onze Oppervorst, begeef ons niet! onze Schepper, vergeet ons niet! verdelg ons niet in onze ballingfchap: maar HEERE onze God! bevestig (veeleer) over ons het woord welk Gy ons door tusfehenkomst van Uwen Propheet Jeremias belooft hebt, zeggende: 20. Op dees' dag en op dien tyd, fpreekt de HEERE: zal naar Israëls misdryfgezocht worden en 't zal niet beftaan, als ook naar de zonden van Juda, en zy zullen niet gevonden worden: want allen die Ik zal laaten overblyven zal Ik vergiffenis fchenken. Dat geen zonde noch misdryf ons gebed voor ü verhindere, (ó HEERE!) wil alle onze  Ochtend Gebed der Vastdagen, 93? wanbedryven uitwisfchen en vergeeven, daar Gy een Goedertierend en Barmhertig Opperweezen zyt. TIN ba 6 God! Gy die Langmocdig zyt om Uwen toorn te ontfteeken, en Uwe Barmhertigheid (aan het menschdom) bewyst, Uwe Genade deed Gy weleer Uwen nederigen dienaar (Mofes ) blyken, gelyk in Uwe H. Wet vermeld is. 5. De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. Men herhaalt TOS?*! bladz. 85. Wanneer 'er eene befnydenis in de i Gemeente voorvalt, of een jonggehuwde, geduwende de agt brui- i loftsdagen zig in de Synagoge bevind, word het volgende tot 43 niet gezegt. Dim Kim 38. Hy, de Mededogende (God), zal de zonden vergeeven; Hy zal (ons) niet verdelgen: maar Zyne gramfchap verzachten, en Zynen toorn niet ontfteeken. 12. HEERE! laat Uwe Barmhertigheid niet van my afwyken: behoed my door Uwe Genade en Waarheid. 35. Verlos ons, 6 God onzes heils! verzaamel ons uit het midden der volkeren; en Ex! XXXIV, Pf: LXXVÏQ, XL. I Cfrroo: XVI.  Pf: CXXX. CM. Jer: XIV. Pf: XXV. XX. Dan. IX. 94 Ochtend Gebed der Vastdagen. bevryd ons van hen, op dat wy den Naanf Uwer Heiligheid looven, en ons in Uwe Eer roemen. 3. HEERE.' als Gy onze wanbedryven gadeflaat, wie zal het kunnen wederftaan? 4. Maar de Genade is aan U, op dat Gy geducht mogt worden. 10. Gy ftrafce ons niet naar onze zonden; kastydde ons geenzins volgens onze misdryven. 7. ó HEERE! zo onze zonden tegens ons getuigen, vergeef ons om Uwent wil. 6. Gedenk, ö HEERE, aan Uwe Eeuwigduurende Barmhertigheid en Genade! 2. Verhoor ons, ó HEERE! ten tyde van onderdrukking : God Jacobs, befcherm ons! ' 10. Verhoor en verlos ons, WHp De dagen op btadz. 93. aangeweezen word het volgende niet gezegt. Langmoedijre God! Gy die vol Barmhertigheid en Waarheid zyt! ftraf ons niet in Uwe verontwaardiging. Erbarm U, ó HEERE! over Uw Volk Israël, bevry ons van alle rampfpoeden; vergeef ons, ó Opperheerfcher! volgens Uwe oneindige Goedertierenheid, daar wy tegen U gezondigt hebben. G 5 Pf: CXXiV. CXXIlfc XX. CM. LXXIX,  CXLIV. Pk XXXIV. XCIX. 106 Ochtend Gebed der Vastdagen. Langmoedige God, oneindig in Goedertierenheid ! verberg Uw Aanfchyn niet van ons. Erbarm U, ó HEERE! over het overfchot Uws Volks Israël; verwyder van ons alle rampfpoeden; vergeef ons, ö Opperheerfcher! volgens Uwe onbeperkte Genade, daar wy tegen U gezondigt hebben. Alvoorens het Boek-mofis uit de Hechal genomen word zegt men het volgende. DtpöTl TTO Gezegent zy den Schepper, gelooft Hy die Zyn Volk Israël de H. Wet heeft gefchonken. 15. Welgelukzalig het Volk dat de Hemelfche zegeningen geniet, en wiens God de HEERE is. Het Boek-mofis word van de Hechal naar de Teba gedraagen; ondertusfchen zegt de Gemeente het volgende. 4. Laat ons te zaamen den HEERE verheerlyken, en Zyn Heiligen Naam eenpaarig verheffen. 5. Looft den HEERE onzen God en werpt U voor Zyne Voetbank neder, Hy is (een) Heilig (Opperweezen.) 9. Verheft Hem en buigt u voor den berg Zyner Heiligheid, dewyl de HEERE onze God Heilig is.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 107 2. ö HEERE onze God! daar is geen Hei- ] ïige toeverlaat dan Gy alleen. 32. Wat, ó God! is by ü te vergelykenv 1 op wiens kracht dan op de Uwe kunnen wy vertrouwen ? 4. Tot een aandeel der vergaderinge Jacobs, . heeft Mofes ons de H. Wet voorgefchreeven. 18. Zy is de Boom des leevens voor de geenen welke zig in haar verfterken; gelukkig zy die haar omhelzen. 17. Haare wegen zyn aangenaam, alle haare paden ftrekken tot vrede. 165. 6 God! zy die Uwe H. Wet beminnen zullen geene verftooring hebben: maar een volmaakten vrede genieten. 11. HEERE! Gy zult Uw volk verfterken, en het met den vrede begunstigen. 3. Als ik den Naam des HE EREN zal uitroepen, wilt dan de Heerlykheid aan onzen God toefchryven. Men erkenne het Goddelyk Alvermogen, en eerbiedige de H. Wet. Een uit de Gemeente rolt 't Boekmofis op de Teba open, en heft het op om het te vertoonen aan 't volk, welk 't fchrift ziende aldus uitroept: mmn nsn 44. Dit is de H. Wet welke Mofes den kinderen Israëls heeft voorgeftelt. 4. Tot een aandeel der Vergaderinge Jacobs, Sam: II; >fi XVIII. 3cutrr i XXIII. 5Pn m Pf: CXIX.' XXIX. DeutrJ xxxil; Dcutr: IV. XXXIII,  Pf: XVIII. i 2 108 Ochtend Gebed der Vastdagen. heeft Mofes ons de H. Wet voorgefchreeven. 31. De wegen des HEEREN zyn volmaakt; Gods Woord is zuiver, Hy ftrekt tot fchild aan allen die op Hem vertrouwen. De1 Voorleezer leest in het Wetboek de volgende Af deeling, welke hy in drieën verdeelt, en roept uit de Gemeente by de eerste verdeeling een ]ra (Cohen) by de tweede een 'l1? (Levyt) en by de derde een bitlW (Israëlyt.) Als de geen welken geroepen is voor de Teba treed, zegt hy.- De HEERE zy met u. De Voorleezer antwoord: De HEERE zegene u. De Geroepene. Looft den HEERE, aan wien alle zegeïingen behooren. De Voorleezer. Gezegent zy den HEERE, aan wien alle egeningen in eeuwigheid behooren. De Geroepene herhaalt deeze laatfte zegening en vervolgt:  Ochténd Gebed der Vastdagen. iog Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons uit alle volkeren verkooren, en Uwe H. Wet gegeeven hebt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die de Wet hebt gefchonken. Na het leezen in de H. Wet, fpreekt de Geroepene de volgende zegening uit. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons de Wet der Waarheid gefchonken, en (de toegangen tot) het eeuwig leeven onder ons gevestigt hebt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die de Wet hebt gegeeven. Afdeeling der Vastdagen. 11. Mofes fmeekte voor het Aangezicht des : HE EREN zynen God zeggende: waarom, 6 HEERE! zoude zig Uwe toorn ontfteeken over Uw Volk het welk Gy met groote kracht en uitgebreid vermogen uit Egypten hebt geleid? 12. Waarom zoude de Egyptenaar zeggen: met geweld heeft Hy hen uitgetoogen, om hen tusfchen het gebergte te doen omkomen, en om hen van de oppervlakte der Aarde te verdelgen; verzacht (veeleer) Uwen blaakenden toorn, herroep het ftreng bcfluit wegens Uw volk. Ex: ÏXX1I.  iio Ochtend Gebed der Vastdagen. Ex* xxxiv. 13. Gedenk aan Abraham, Ifaac en Ifraël Uwe Dienaaren, ten wiens voordeele Gy by U zeiven gezworen hebt, hen zeggende: Ik zal uwe nakomelingen gelyk de fterren des Hemels vermenigvuldigen; en al dit land waar van ik gefproken heb zal Ik hen geeven, op dat zy het eeuwiglyk bezitten. 14. En de HEERE herriep het Kreng befluit welk Hy gezegt had Zyn Volk te doen ondergaan. * ï. De HEERE zeide tot Mofes: houw u twee fteene tafelen gelyk de voorigen, en Ik zal 'er de woorden op fchryven, welke op de eerfte tafelen die gy gebroken hebt, geweest zyn. 2. Zy bereid in den morgenftond, wanneer gy op den Berg Sinaï zult klimmen, en My aldaar op den top des bergs afwachten. 3. Niemant klimme met u, noch niemant worde op den gantfehen berg vernomen, zelfs dat geen groot- noch kleinvee tegen over den zeiven weide. «Sfc 4. Mofes hieuw dan twee fteene tafelen gelyk de eerden: rees op by den dageraad, beklom den Berg Sinaï gelyk de HEERE hem bevolen had, en nam de twee fteene tafelen in de hand. 5. De H EERE daalde in eene wolk,plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. 6. De HEERE hem voorbyzwcevende riep: HEERE, HEERE, Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waar? achtig Opperwcezen;  Ochtend Gehed der Vastdagen. m 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden, vergeevende misdryven, wederfpannigheid en zonden, (de bekeerlingen) bevrydende, (de ftrafwaardigen) geenzins ontfchuldi gende, rechtende de misdryven der vaderei by de kinderen, kindskinderen , tot het derdi en vierde gedacht. 8. Mofes boog zig plotfelyk ter aarde nedei en zeide: 9. Myn God! zo ik nu genade voor Uv, Aanfchyn verworven heb, het behaage U dan U in het midden van ons te Vervoegen; wam het is een hardnekkig volk; vergeef dan onzt wederfpannigheid en misdryven, en neem ons aan in Uwe Befcherming. 10. De HEERE zeide: Ik ftaaf een Verbond : ten overftaan van geheel uw Volk za Ik wonderen verrichten, welke voor het gantfche Aardryk en voor alle Volkeren nooit gebleeken zyn; en al het Volk waar onder gy u bevind, zal de vreesfelyke werken welke Ik door uwe tusfchenkomst zal verrichten gadedaan. ^ Men zegt kVsjV WHp en r)Va bladz. 49. De dagen op bl. 93 aangeweezcn word deezen Pfatm niet gezegt. • • • nsjaS t. Pfalm Davids voor den Opperzangmeester. 2. De HEERE verhoore u ten tyde van 1 Pf: XX.  H2 Ochtend Gebed der Vastdagen. lef; LIX. ingst: de God Jacobs neeme u in Zyne H. Bescherming. 3. Hy zende u Zynen byftand van Zyn Heiligdom , en onderfteune u uit Zion. 4. Hy zy alle uwe fpysofferen aandachtig: 3at alle uwe brandoffers Hem mogen behaajen, Sela. 5. (E)ie God) vervulle uws herte wenèhen, en doe u in alle uwe voorneemens fiaa;en. 6. Onze God! wy zullen ons in Uw Heil i/erheugen, en banieren in Uwen H. Kaam oprichten. Onze fmeekingen zult Gy vervullen. 7. Tans is't my openbaar, HEERE! dat Gy Uwen Gezalfde verlost hebt: Gy zult hem uit den Hemeltrans door Uw geducht Alvermogen begunstigen. 8. Deezen verlaaten zig op hunne krygswagens, geenen op hunne paarden: maar wy , wy zullen ons door den Naam des HEEREN onzen God (alleen) roemruchtig maaken. 9. Ook zyn zy allen nedergcboogen en verflagen : doch wy, wy zyn opgebeurt en in ftand gebleeven. 10. Verhoor en verlos ons, ö Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. ao. De Verlosfer zal te Zion, voor de bekeerlingen uit den huize Jacobs komen; dit is het woord des HEEREN.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 113 Het volgend vers word op den Vastdag van Ab niet gezegt. (51. Dit is Myn verbond, zegt de HEERE, dat Myn Geest die op hen rust, en Myne H. Woorden dewelke Ik hen in den mond heb geftelt, nimmer van hen, van hunne kinderen noch van hunne nakomelingen zal afwyken.) 4. ö Heilig Opperweezen! Gy zyt het Eeuwig voorwerp van Ifraëls lofzangen. 3. De Een riep den Andere, zeggende: Heilig, Heilig, Heilig is de H E ERE der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. Het woord des HEEREN van elkander ontfangende, zeggen zy: de HEERE is Heilig in de hoogde Hemelen, den Zetel Zyner Godheid; Heilig op 't Aardryk, het werk Zyns Alvermogens ; ja Heilig in alle eeuwigheid : ó HEERE der Heirfchaaren ! het gantsch Aardryk is van Uwen Goddclyken Glans vervult. 12. Een geest verhief my: ik hoorde achter my eene ftem met een vreesfelyk gedruis , roepende: gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. Een geest verhief my : ik hoorde achter my eene ftem met vreesfelyk gedruis, dewelke loofde en riep: gezegent zy de Ee:-e van Zyn Alvermogen ter plaatfe daar Zyne Godheid rust. H Pf: XXII. Jef: VI. Chal- deeuwfche vertaaling van Jonathan 'Uzielsz. Ezech: III,, Chald: vertaal.  H4 Ochtend Gebed der Vastdagen. Ex: XV. Chald: vertaal. i Chron: XXIX. Pf: LXXVM. LXXXVI. CX1X. MichaVir. Pf: LXVIIE XLVL LXXXIV. XX. 18. De HEERE zal in aller eeuwigheid het oppergebied voeren. Het oppergebied des HEEREN is tot alle eeuwigheid gevestigt. 18. ó HEERE! God onzer Aartsvaderen Abraham, Ifaac en Ifraël, zy de neigingen der herten Uws volks onophoudelyk aandachtig, en bereid hunne begeerten tot U. 38. Gy, ó Mededogende (God!) zult de zonden vergeeven, en (ons) niet verdelgen: maar Uwe gramfchap verzachten, en Uwen toorn niet ontfteeken. 5. Daar Gy een Goedertierend en vergeevend Opperweezen zyt, oneindig in barmhertigheid jegens de geenen die U aanroepen. 142. Uwe Gerechtigheid is eeuwigduurend; Uwe H. Wet is de waarheid zelve. 20. Volgens Uwe belofte in vroegere tyden onzen voorvaderen gedaan, zult Gy aan Jacob de waarheid doen blyken, Abraham met Uwe Genade begunstigen. 20. 6 HEERE God onzes heils! gezegent zyt Gy die ons dagelyks met Uwe weldaaden overlaad, Sela! 12. ó HEERE der Heirfchaaren, zy met ons: God Jacobs onze Befchermer, Sela! 13. God der Hemelfche benden, gelukkig de mensch die op U betrouwt. 10. Verhoor en verlos ons, 6 Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. Zy gezegent, ó onze God! Gy die ons ter Uwer Eere gefchapen , ons der dwaalenden afgezondert, de Wet der waarheid gefchonken,  Ochtend Gebed der Vastdagen. 115 en (de toegangen tot) het eêuwig leeven onder ons gevestigt hebt! Buig ons hert tot Uwen Dienst, beziel ons met Uwe liefde en vreeze om Uwen wil met een volmaakt gemoed te volbrengen, op dat wy niet vruchteloos mogen arbeiden noch rustverftoorende kinderen voortteelen. Het behaage U dan, ó onze en onzer vaderen God! ons hier op Aarde, tot het naarkomen Uwer geboden, en ter betrachtinge Uwer bevelen te fchikken; zo (Gy ons dit vergunt) zullen wy waardig zyn, hier namaals, het heil en de zegeningen van het eeuwig leeven te genieten. 13. Op dat myne ziele U onophoudelyk eerzinge, ó HEERE myn God! zal ik U eeuwig looven. 21. HEERE! om (Israël) verdienstelyk te maaken, heeft het U behaagt, Uwe H. Wet uittebreiden en te verheerlyken. 11. Zy die Uwen grooten Naam erkennen, zullen op U vertrouwen: daar Gy de geenen die naar U trachten nimmer verlaaten hebt. 10. Almogend' Opperheerfcher, hoe geducht is Uwe Naam door het Heelal! 25. Gy die op den HEERE vertrouwt, verfterkt uw hert: Hy zal uwe kracht vermeerderen. Men zegt Vapfiïl WHp en tenpyl het Boek-mofis weder naar dt Hechal gebragt word, zegt de Gemeente : H a Pf: XIX. lef: XLII, >f: ES wn. xxxi.  n6 Ochtend Gebed der Vastdagen. Pf: CXLVI1I, LXXXVI Nam: X. Klaagl: V. 13. Dat allen den H. Naam des HEEREN die alleen hoogverheven is, en wiens Majesteit zig over Aarde en Hemel ftrekt, (eerbiediglyk) looven. 14. Hy heeft de kroon Zyns Volks verheven; dit ftrekt tot lof aan Zynen Gunstgenooten den kinderen Israëls aan hem verknocht, Halelujah! De HEERE is de God, (voorzeker) de HEERE is de God! van het hoogfte der Hemelen tot op de Aarde is 'er geen (God buiten Hem ). 8. ó HEERE! geene macht is by de Uwe te vergelyken; ook kunnen geene werken de Uwe evennaaren. Na dat het Boek-mofis weder in de Hechal geplaatst is, vervolgt de Gemeente. Keer naar Uwe woonftede, en verblyf ter plaatfe Uwer begeerte. Al wat leeven ademt zal den Luister en Heerlykheid van Gods Oppergebied erkennen. 36. Als men (de Arke) nederplaatfte wierd gezegt: ö HEERE! keer weder tot den tienduizenden Israëls. 21. Doe ons totU naderen, 6HEERE! op dat wy ons mogen bekeeren; herftel onze dagen als die der aloudheid.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 117 Den Vastdag van Tarnus zegt men den volgenden P/alm. ï#a wit''' Tiata 1. Pfalm Asfaphs. ó HEERE! de volkeren zyn in Uw aandeel getrokken, den Tempel .Uwer Heiligheid hebben zy verontreinigt en Jerufalem tot verwoesting geltelt. 2. Zy hebben de doode lighaamen Uwer dienaaren den vogelen des Hemels, en het vleesch der godvruchtigen het wild gedierte der Aarde ten prooye gegeeven. 3. Rondsom Jerufalem hebben zy hun bloed gelyk water vergooten, en niemant deed zig op om hen te begraaven. 4. Onzen gebuuren hebben wy tot fchand, en hen die ons omringden tot fpot en hoon geftrekt. 5. Tot hoe lang, ö HEERE! zult Gy verftoort zyn? zal Uwe yverzucht dan eeuwig gelyk vuur blaaken ? 6. Stort Uwe gramfchap uit over de volkeren die U niet erkennen, en over de koningryken welke Uwen H. Naam niet aanroepen. 7. Want zy hebben (het Huis) Jacobs verdreeven en zyne wooningen verwoest. 8. Herinner U onze eertyds-begaanc misdryven niet; dat veeleer Uwe Goedertierenheid onze overtreedingen voorkome , daar wy ons geheel van verdienden ontbloot vinden. 9. Bevry ons, ó God onzes heils! om Uwen Geduchten Naams wil; fchenk ons Uwe ver» H 3 Pf: LXXIX.  ] 1 c 1 ] 1 ] Pf: LXXXIII. 18 Ochtend Gebed der Vastdagen. jsfthg en de vergiffenis onzer misdryven, ter ere van deezen H. Naam. 10. Waarom zouden de volkeren uitroepen: vaar is hunne God? dat de wraake des gejlengden, bloeds Uwer dienaaren hen in onze egenwoordigheid openbaar zy. 11. Het gefchrei der gevangenen kome tot U; verlos door Uw uitgeftrekt Alvermogen ïen die ter dood verweezen waren. 12. HEERE! vergeld veelvoudig onze najuuren den fmaad welken zy U aangedaan lebben. 13. Enwy Uw Volk, de kudde Uwer weide zullen U geftadig pryzen, en in alle geflachten Uwen Lof verkondigen. De Vastdagen van Gedalja en Tebet zegt men den volgenden Pfalm. Wrk '' ' 11010 1W 1. Pfalmzang Asfaphs. 2. ó God! wil nietftilzwygen, houd U niet doof noch werkeloos. 3. Daar Uwe vyanden woedend zyn, en Uwe haateren het hoofd opfteeken. 4. Tegen Uw Volk fmeeden zy verborgene aanflagen, en beraaden zig tegen hen die zig onder Uwe boede fchuilen. g. Zy roepen: laat ons hen zodanig verdelgen dat zy geen volk meer zyn; en dat men van den naam Israël niet meer hoore gewagen.  Ochtend Gebed der Vastdagen. 119 6. Eendrachtig fpannen zy te faamen om een verbond tegen U te ftaaven : 7. De benden van Edom, Ismaël, Moab en Hagareenen, 8. Die van Gebal, Amon , Amalek, Palestina en de inwooneren van Tyrus. 9. De Asfyriër heeft zig by hen vervoegt, en leent de hand aan den kinderen Lots, Sela. 10. Behandel hen gelyk Gy gedaan hebt met de Medianyten Sisfera en Jabin, aan de beeke Kisfon ; U. Zy die te Endor verilaagen, als drek op het land gebleeven zyn; 12. Wiens vorsten Gy geftelt hebt als Oreb enZeëb, alle hunne overften gelyk Zebah en Salmuna, 13. Welke zeiden: laat ons Gods wooningen overmeesteren. 14. Verftrooi hen als door eenen dwarrelwind; gelyk ftoppelen die de wind wegvoert. 15. Gelyk het vuur een woud verteert, en gelyk vlammen de bergen doen ontbranden, 16. Wil hen aldus door Uwen ftorm achtervolgen, en door Uw onweder doen verbaast zyn. 17. Belaad hen met fmaad, op dat zy Uwen Naam (lecren ) nafpeuren. 18. Dat zy bloozen en geftadig verfchrikt zyn ; fchaamrood en nedergeflaagen worden. 19. Als dan zullen zy erkennen dat Gy en Uwe Naam alleen (eeuwig) boven het gantfche Aardryk verheven zyt. H 4  Pf: XXII. 120 Ochtend Gebed der Vastdagen. Den Vastdag van Ester zegt men den volgenden P/alm. ntat by n'iiüb 1. Pfaim Davids aan den Opperzangmeester, op Ajelet hasfachar. 2. ö God, myn God! waarom verlaat Gy my? waarom verwydert Gy U van my op het hooren myner jammerklagt? 3. HEERE! des daags roep ik U aan, en Gy verhoort my niet: ja zelfs des nachts, daar ik my nimmer tot rust overgeef. 4. Heilig Opperweezen! Gy die het eeuwig voorwerp van Israëls lofzangen zyt, 5. Op U vertrouwden onze vaderen; zy vertrouwden op U, en Gy hebt ze verlost. 6. Zy fmeekten U en wierden bevryd; en door de hoop welke zy op U ftelden, hadden zy niet te bloozen. 7. Maar ik ben flechts een (kruipende) worm, geen mensch, het fchandvlek van 't menschdom, de verachting der volkeren. 8. Alle myne aanfchouweren befpotten my; zy befchimpen my, en verbergen geenzins hunnen fmaad. 9. Hy die zig tot den HEERE wend, erlangt de verlosfing; de HEERE red hem, dewyl Hy hem Zyne befcherming vergunt. 10. Daar Gy my, ó God! zedert myne geboorte behoedde en van de moederlyke borst begunstigde, 11. Heb ik my aan U ten vollen overgegee-  Ochtend Gebed der Vastdagen. 121 ven, en U van de baarmoeder af, als mynen God erkent. 12. Verwyder U dan niet van my in den reeds genaakenden rampfpoed, daar my geen andere hulp toegezegt is. 13. Een menigte loeijende varren heeft my omcingelt; vreesfelyke nieren van Bafan hebben my omringt: 14. Zy dreigden my met opgefperde muilen als een verflindende en brullende leeuw. 15. Myn moed is als het ftroomend water weggedreeven; myne beenderen zyn van elkander geweeken; ja myn hert is in my, als gefmolten wasch, in de ingewanden gezonken. 16. Myne kracht is als leem verdroogt, myne tong aan myn verhemelte vastgekleefe, zelfs ben ik aan den oever des doods gebragt. 17. Een drom van honden heeft my omzet, eene zaamenrotting van boozen heeft my, met leeuwenkracht, het gebruik myner handen en voeten ontnomen. 18. Ik ben tot den ftaat vervallen, dat ik myne beenderen zoude kunnen tellen, waar door myne achtervolgers my met verwondering en fmaad aanfchouwen. 19. Zy verdeelen reeds mynen buit, en ftellen myne kleed eren ter loting. 20. Maar Gy, Almogend Opperweezen! verwyder U niet van my, fchenk my haastig Uwe Befcherming. 21. Bevry myne ziel van den zwaarde, bchoedze uit de macht der honden. 22. Verlos my der leeuwenwoede, en red rny van den aanval des eenhoorns. H 5  122 Ochtend Gehed der Vastdagen. 23. Uwen H. Naam zal ik mynen broederen aankondigen, en U in het midden der vergaderinge looven. 24. Dat Uwe vreezenden U verheerlyken, het kroost Jacobs U eere, ja dat gantsch Israël U vreeze. 25. Daar Gy de bede des ootmoedigen niet veracht noch verwerpt, en Uw Aanfchyn van hem niet verbergt: maar zyne fmeekingen gunftiglyk aanneemt. 26. Gy zelfs doet my in 't openbaar, in yver voor Uwen Lof blaaken; dus zal ik U, in 't midden Uwer vreezenden, myne belofte naarkomen. 27. Dat de ootmoedigen hun voedzel erlangen en verzadigt worden; en gy, Godvreezenden! looft den HEERE, op dat Uw hert eeuwiglyk Ieeve. 28. Dat alle de bewooneren der Aarde getrouwelyk tot Hem wederkeeren, en de geflachten der heidenen zig voor Hem vernederen. 29. De Opperheerfchappy behoort den HEERE, Hy alleen regeert over de volkeren. 30. Zy, die zig tot U wenden, zullen voorfpoedig op Aard' zyn: maar geen van hen, die ons onder het ftof gedolven hebben, óffchoon zy zig tot U vernederen, zullen het eeuwig leeven erlangen. 31. ó HEERE! het gedacht dat U aanbid zal eeuwig voor Uw verkoren volk erkent worden. 32. Het zal Uwe Rechtvaardigheid, en de  Ochtend Gebed der Vastdagen. 123 wonderdaaden, welke Gy verricht hebt, aan den nakomelingen verkondigen. Min zegt aan tnxhv «n» vnp nip 14. Verfterkt uwe herten, zyt onvertzaagt, en vertrouwt op den HEERE. 2. Niets is zo Heilig als de HEERE: geen toeverlaat is 'er dan onze God. 32. Wat, ó God, is by U te vergelyken; op v/iens kracht dan op de Uwe kunnen wy vertrouwen ? Daar is geen god, gee» heer, geen oppervorst noch verlosfer den onzen gelyk. Wie is gelyk onze God, onze HEER, onze Oppervorst, onze Verlosfer? Men loove onzen God, onzen HEER, onzen Oppervorst, onzen Verlosfer. Gezegent zy onzen God, onzen HEER, onzen Oppervorst, onzen Verlosfer. Gy zyt onze God, onze HEER, onze Oppervorst, onze Verlosfer. 14. Gy zult ons verlosfen: U verheffen en over Zion erbarmen, daar de tyd om het te begenadigen naby is. ïün In de Hooge-fchool van (den Rabbyn) Elias wierd gemeld, dat de geen die zig in de PfXXVir. ï Sam: 11. Pf: XVIIL CU. Uitbr: Mondei: W. verhand: der ontreinigde  vrouwen Hoofdft. X. bladz. 73- Hab: III. Uitbr: M. W. verh. QBcragot) der zegening. IX. bl. 64. Jef: LIV. PHCXXII. CXXV1II. CXIX. XXIX. 124 Ochtend Gebed der Vastdagen. overweegingen der Mondelyke Wet oeffent, verzekert is om het eeuwig leeven deelachtig te worden ; gelyk aangetekent is: 6. De wegen naar de Eeuwigheid zyn voor hem geöpent. Lees niet wegen: maar overweegingen. De Rabbyn Eleazar zeide uit naam van den Rabbyn Hanina: de Geleerden (in de Wet) vermeerderen den vrede in de Waereld; gelyk aangetekent is: 13. Alle uwe kinderen welke door den HEERE onderweezen worden, zullen den vrede vermeerderen. Lees 't woord uwe kinderen als of 'er ftond: uwe opbouwer en (der H. Wet.) 7. (Jerufalem!) de vrede daale in uwe vestingen : het welvaaren genaake uwe fterktens. 8. Om myne broederen- en evennaastens wil, zal ik om uwe rust fmeeken. 9. Ter eere van den Huize Gods, zal ik naar uwen welftand trachten. 6. En gy, ó Israël! zult de naneeven uwer kinderen aanfchouwen; en met den vrede begunstigt zyn. 165. Hen, (ó HEERE!) die Uwe H. Wet beminnen, is eenen langduurenden vrede toegezegt; ook za! hen geen onheil genaaken. 11. HEERE! Gy zult Uw Volk de kracht toezenden; en het met den vrede zegenen. Men zegt pm VHp  Ochtend Gehed der Vastdagen. 123 De Voorleezer zegt : •ons Looft den HEERE aan wien alle zegeningen behooren. De Gemeente antwoord: ■JTD Gezegent zy den HEERE aan wien alle zegeningen in Eeuwigheid behooren. Ons betaamt het den Meester van 't Heelal te looven; den Schepper van den Beginne te verheerlyken : dien God, die ons niet als de gedachten der Aarde aangemerkt, noch gelyk de heidenfche volkeren gedelt heeft. Ons aandeel is niet gelyk het hunne; ons lot geenzins als dat deezer menigte. Het heidendom buigt zig voor een ydel niet, en bid goden aan gantsch machteloos om verlosfing te fchenken. Maar wy, wy vernederen ons eerbiediglyk voor den Allerhoogden, Heerfcher der Aardfche Vorsten , die het Luchtgefpan uitgebreid, en de Aarde gegrondvest heeft; wiens heerlyke Wbonftede in den Hemel is, en wiens Goddclyk Alvermogen de uitgedrektheid zelve omvat. Hy alleen, geen ander is onze God: Hy is onze  Deutr: IV. 126 Ochtend Gebed der Vastdagen. waare Vorst en heeft geen gelyken; zo als in de H. Wet aangeteekent is: 39. Heden zal het u bewust zyn, ook zult gy in uw hert overtuigt blyven, dat de HEERE de Eenige God, van het hoogfte der Hemelen tot hier beneden op de Aarde is.  127 rwyrb muD MIDDAG GEBED DER VASTDAGEN. £NB. Het Middag Gebed voor den Vastdag van Ab, word in het byzondtr op zyne plaats gevonden. 3 ( Wanneer de Vastdag van Tebet op vrydag en die van Ester den dag vóór het Lotenfeest invalt, word het volgende niet gezegt. V erhoor myne ftem, ó God die het gefmeek en de gebeden aanneemt en gunstig zyt! Gy die ondoorgrondelyke daaden en wonderen verricht en voor Uwe werken geducht zyt; Alwyze en Eeuwig-beftendige, die boven alle machten heerscht! Genadig , Barmhertig, Weldoenend en Goedertierend (Opperweezen), die menigvuldig in vergeevingen zyt! die Abraham, Ifaac en Israël verhoorde om alle hunne wenfchen te voldoen; die Jofeph van den kerker verhoorde en hem uit de gevangenisfe tot grooten ftand bragt; die Uw Volk in Egypten verhoorde, en het van den zwaaren arbeid in vryheid ftelde; die Israël in de Schelfzee verhoorde, en zyne vyanden in de afgronden  128 Middag Gebed der Vastdagen. deed zinken; die Mofes op den berg Sinaï verhoorde, en hem door Uw heil de vergiffenis aankondigde; die Aaron door (het heffen van) het reukoffer, en ook Phinëas in zyn rechtoeffenen verhoorde; die Jofua en Eli, en Hanna, wanneer zy Uwe Genade met haar gebed afïmeekte, verhoorde; die Samuël geduurende de zegepraalen verhoorde, en de - in baarensnood zynde vrouwen verhoort; die Salomon den vredelievenden Vorst, en David die U de zangen der Ma'dlot opdroeg, verhoorde; die Elias op den Charmel verhoorde, waardoor het vuur nederdaalde en het offer verteerde; Gy die Elifa in zyne overwinning, en Hiskias by zyne herftelling verhoorde; die Jonas in het midden der Zee verhoorde, en hem van de duisternisfe in het licht bragt; die Hananias, Azarias en Misfaël door wonderbaarlyke behoudenis verhoorde; die door Uwe Barmhertigheid Daniël verhoorde, waardoor de Engel hem van den leeuwenmuil bevrydde; dieMordechay en Ester verhoorde, en dus hunne droefheid in vreugd verkeerde; die Esdras verhoorde en hulp toereikte, en de Hasmoneën met heirbenden verlostte en verhoorde; die Honni (5) in den kring verhoorde, wanneer hy, ö God groot in werken! by Uwen Naam zweerde ; Gy die de rechtvaardigen en Godvruchtigen, welke in alle genachten in onze Vergadering beftaan hebben, verhoorde; die den (5) Zie Uitbr: Mondei: W. verhand. Ta'dniet (der Vastdagen), Hoofdft: 111, bladz, 23.  Middag Gebed der Vastdagen. 129 zeereiziger geduurende den ftorm, en hen die in krankheid kwynen verhoort; die de dwaalenden in de woestyn, en de-in boeijens gekluisterde verhoort; die alle de frneekenden, hen die U aanroepen en allen die voor U mee gebeden verfchynen verhoort; (ó Gy die dit al beftaan hebt, en ons aldus bevoordeelt!) verhoor nu deezen nederige en ootmoedigfte van allen, vergeef zyne zonden, Gy die de gebeden aanneemt! verleng zynen leeftyd door Uwe Genade, en beveel dat alle zyne verlangen vervult worden ; dat alle zyne gebeden als het reukoffer, als de offerhanden, ja als het brandoffer aangemerkt worden: óGod, die het gefmeek en de gebeden aanneemt en gunstig zyt! verhoor myne ftem.) 1. Pfalm aan den Opperzangmeester voor den kinderen Korachs, op de Gietiet. 2. ö HEERE der Heirfchaaren, hoe lieffelyk zyn Uwe Wooningen!" 3. Myne ziele wenscht en verlangt metiever Uwe Voorpoorten te naderen, om U, ó leevende God! met geheel haar vermogen te i'crheerlyken. 4. Daar zelfs de vogel eene verblyfplaats vind; daar de zwalnwe by Uwe Altaaren haar nest heefc en 'er haare jongen broed, HEERE der Heirfchaaren , myn Oppervorst en God ! 5. We'pclukzalig die Uw Huis betreeden: zy zullen U geftadig looven, Sela! 6". Gelukkig de menfehen welke met al I Pf:  130 Middag Gebed der Vastdagen. ] Num: XXVIII. ïunne macht op U vertrouwende, naar de toegangen (Uws Heiligdoms) met vollen herte-:rachten. 7. Zy trekken door het dal Bacha, alwaar zy door heilzaame bronnen begunstigt, ook met milde regens verkwikt worden; 8. Reizende by benden, om voor U, 6 HEERE! te Zion te verfchynen. 9. ö God der Hemelfche Schaaren, verhoor myn gebed: God Jacobs, neem myne fmeekingen aan, Sela! 10. ó Onze Befchermer! aanfchouw genadiglyk Uwen Gezalfde. 11. Heilzaamer is *t éénen dag in Uwe Voorpoorten, dan duizend (elders) door te brengen; ik wenfche liever aan de poorten Uws Heiligdjoms te waaken, dan de tenten der goddeloosheid te bewoonen. 12. Geenen voorfpoed zal den oprechten ontzegt worden, daar Gy, ó Goddelyke Heilzon! Uwe Genade en Gunstbewyzcn op hen doet nederdaalcn. 13. God der Hemelfche benden, gelukkig de mensch die op U betrouwt! 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 2. Beveel den kinderen Israëls en zeg hen, dat zy Myne fpys welke Myne vuurofferhande en aangenaamen reuk bevatten, waarneemen om My op haaren tyd te offeren. 3. Zeg hen wyders: dit is het vuuroffer dat  Middag Gebed der Vastdagen. 131 gy den HEERE dagelyks zult naderen: een geduurig brandoffer van twee volmaakte eenjaarige lammeren. 4. Het één lam zult gy des ochtends en het ander des namiddags offeren. 5. En een tiende-deel eener epha meelbloem ten fpysoffer, gemengt met het vierde-deel van een hin olie van geftoote olyven. 6. Dit is het geduurig brandoffer, het welk op den berg Sinaï tot een liefelyken reuk door den HEERE bevolen is. 7. En een vierde-deel van een hin met (ouden) wyn ten drankoffer zult gy den HEERE benevens ieder lam in het Heiligdom offeren. 8. En het tweede lam het welk gy in den namiddag offert, zult gy als dat des ochtends benevens zyn fpys- en drankoffer, den HEERE tot liefelyken reuk ten vuuroffer naderen. Hier word mitOpfl DltOS vermenging van het reukwerk bladz. 20. bygevoegt. 4. Het fpysoffer van Juda en Jerufalem zy den HEERE, ten allen tyde gelyk in de voorgaande eeuwen, welgevallig. Men zegt HUK bladz. 43. en ah^vh üHp. ( Wanneer de Vastdag van Tebet op vrydag, en die van Ester I 2 Mahdi: Ml  132 Middag Gebed der Vastdagen. Pf: CXLIV den dag vóór het "Lotenfeest in* valt, zegt men het volgende niet. Langmoedige God! Gy die vol Barmhertigheid en Waarheid zyt! ftraf ons niet in Uwe verontwaardiging. Erbarm U, 6 HEERE! over Uw Volk Israël, bevryd ons van alle rampfpoeden; vergeef ons, ö Opperheerfcher! volgens Uwe oneindige Goedertierenheid, daar wy tegen U gezondigt hebben. Langmoedige God, Oneindig in Goedertierenheid! verberg Uw Aanfchyn niet van ons. Erbarm U, ö HEERE! over het overfchot Uws Volks Israël; verwyder van ons alle rampfpoeden ; vergeef ons, ó Opperheerfcher l volgens Uwe onbeperkte Genade, daar wy tegen U gezondigt hebben.) oipan tto Gezegent zy den Schepper, gelooft Hy, die Zyn Volk Israël de H. Wet heeft gefchonken. 15. Welgelukzalig het Volk dat de hemelfche zegeningen geniet, en wiens God de HEERE is. Terwyl het Boek-mofis uit de Hechal genomen word, zegt de Gemeente bladz. 106. enz. en de Voorleezer leest de Afdeeling der Vastdagen bladz. 100.  Middag Gebed der Vastdagen. 133- Wanneer de Vastdag van Tebet op vrydag, en die van Ester den dag vóór het Lotenfeest invalt, zegt men den volgenden Pfalm niet. ''' nsjö1? 1. Pfalm Davids voor den Opperzangmeester. 2. De HEERE verhoore u ten tyde van angst: de God Jacobs neeme u in Zyne H. Befcherming. 3. Hy zende u Zynen Byftand van Zyn Heiligdom, en onderfteune u uit Zion. 4. Hy zy alle uwe fpysofferen aandachtig : dat alle uwe brandoffers Hem mogen bebaagen, Sela. 5. (Die God) vervulle uws herte wenfchen, en doe u in alle uwe voorneemens flaagon. 6. Onze God! wy zullen ons in Uw Heil verheugen, en banieren in Uwen H. Naam oprichten. Onze fmeekingen zult Gy vervullen. 7. Tans is 't my openbaar, HEERE! dat Gy Uwen Gezalfde verlost hebt: Gy zult hem uit den Hemeltrans door Uw geducht Alvermogen begunstigen. 8. Deezen verlaaten zig op hunne krygswagens, geenen op hunne paarden: maar wy, wy zullen ons door den Naam des HEEREN onzen God (alleen) roemruchtigmaaken. 0. Ook zyn zy allen nedergeboogen pn verr 13 Pf: XX,  134 Middag Gebéd der Vastdagen. Pf: CXXVI. flagen: doch wy, wy zyn opgebeurt en in Hand gebleeven. 10. Verhoor en verlos ons, 6 Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. Als de Vastdag van Tebet op vrydag invalt zegt men den volgenden Pfalm. awa nibyan i*w 1. Zang der Maalot. Wy geraakten als irt bedwelming, toen de HEERE de gevangenen Zions uit hunne ballingfchap deed wederkeeren. 2. Te dier tyde gaven wy ons aan blydfchap over, en juichten met vreugdgefchal; ja zelfs de heidenen erkenden dat de HEERE hen roemruchtiglyk verlost had. g. Wy zyn verrukt van vergenoeging, daar de HEERE ons zo heerlyk bevryd heeft. 4. Verlos ons, ö HEERE! uit onze elende, en wy zullen verkwikt zyn gelyk eene verzengde luchtftreek die de heilzaame water'ftroomen erlangt. 5. Zy die met kommer zaaijen, zullen hunhén oogst met vergenoeging vergaderen. 6. ]a zy die al fchroomende, met hun dierbaar zaad hunnen akker beftrooijén, zullen hunne fchooven met vreugdegalm inzaamelen. Als de Vastdag van Ester den dag vóór het Lotenfeest invalt; zag* men het volgende.  Middag Gebed der Vastdagen. 13^ 1. Verklaar, A Israël! welk ons (lot) geweest zoude zyn, zo de HEERE ons niet had bygeftaan: 2. Zo Zyn Alvermogen ons niet befchermt had, toen de menfchen zig tegen ons vcrzetden; 3. Leevendig zouden zy ons verflonden hebben, toen hunne toorn tegen ons ontdoken was; 4. De wateren zouden ons overftelpt, ja de ftroomen ons weggefleept hebben j 5. Zelfs de bruisfchende vloeden hadden onze leevensgeesten uitgedooft. 6. Gezegent zy den HEERE die ons van hunne moordzucht bevryd heeft. 7. Wy zyn gelyk een vogel die den ftrik des jaagers ontkomen is; het net brak en wy wierden verlost. 8. Onze toevlucht is in den Naam des HEEREN, Schepper van Hemel en Aarde. Terwyl het Boek-mofis wedtr naar de Hechal gebragt vsord, zegt de Gemeente lV?iT bladz. 116. Men zegt tihyb W]j> en vervolgens de Amida bladz. 68. Na dat dezelve door den Voorleezer herhaalt is, zegt men: (Op den Vastdag van Gedalja. I 4 Pf: CXXIV.  136 Middag Gebed der Vastdagen. Onze Vader en Opperheerfcher! wy hebben voor U gezondigt. Onze Vader en Opperheerfcher! Gy alleen zyt onze Vorst. Onze Vader en Opperheerfcher! bewys ons Goedertierenheid ter eere van Uwen H. Naam. Onze Vader en Opperheerfcher! vernieuw dit jaar voor ons ten goede. Onze Vader en Opperheerfcher! verwydcr van ons alle kwaaien en nadeelige befluiten. Onze Vader en Opperheerfcher! verydel de ontwerpen onzer haateren. Onze Vader en Opperheerfcher! vernietigde raadfiagen onzer vyanden. Onze Vader en Opperheerfcher! bevryd ons van allen angst en tcgenftreeving. Onze Vader en Opperheerfcher! behoed de kinderen Uws verbonds van fterfte, oorlog, hongersnood, gevangenis, verderf en pestziekte. Onze Vader en Opperheerfcher !-fchcnk den kranken Uws volks eene volmaakte geneezing. Onze Vader en Opperheerfcher! verwyder de pestziekte van (Uw volk, dat) Uw erfdeel (is). Onze Vader en Opperheerfcher! gedenk dat wy flechts ftof zyn. Onze Vader en Opperheerfcher! vergeef onze piisdryven,  Middag Gebed der Vastdagen. 137 Onze Vader en Opperheerfcher! breek het befluit Uwer ftrenge vonnisfen over ons. Onze Vader en Opperheerfcher! onthef ons van onze fchulddaaden door Uwe oneindige Barmhertigheid. Onze Vader en Opperheerfcher! verdryf en verban verre van U alle onze zonden. Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons aan tot een voorfpoedig leeven. Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons aan om ons voedzel en onderhoud te befchikken. Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons aan tot verzoening en vergiffenis. Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons aan tot bevryding en verlosfing. Onze Vader en Opperheerfcher! dat wy tot heilzaame geheugenisfe voor U verfchynen. Onze Vader en Opperheerfcher! doe onze verlosfinge fpoedig naderen. Onze Vader en Opperheerfcher! verhef Uw volk Israël met luister. Onze Vader en Opperheerfcher! verhef de kroon Uws Gezalfden. Onze Vader en Opperheerfcher ! dat wy U met eene volmaakte bekeering mogen naderen. Onze Vader en Opperheerfcher ! verhoor onze ftem en oeffen medelyden en barmhertigheid jegens ons. Onze Vader en Opperheerfcher! doe ( dit alles) ter Uwer eere, daar wy zulks onwaardig zyn. u  138 Middag Gehd der Vastdagen. Onze Vader en Opperheerfcher! neem onze gebeden met barmhertigheid en welbehaagen aan. Onze Vader en Opperheerfcher! laat ons niet ongetroost van ü wederkeeren). (Als de Vastdag van Tebet op Vrydag en die van Ester den dag vóór het Lotenfeest invalt , zegt men het volgende , tot ?apnn wnp mtt. 7»m H* by 6 Onze Vader! vergeef ons ter oorzaake van Uwe oneindige Barmhertigheid, daar wy door onze menigvuldige euveldaaden gedwaalt hebben, ó Onze Oppervorst! fchenk ons verzoening, daar onze misdryven ontelbaar zyn. Langmoedige God, die ons den weg tot bekeering aanwyst! gedenk heden aan het nakroost Uwer lievelingen, door de uitgeftrektheid Uwer Genade en Barmhertigheid; aanfchouw ons met mededogen, Gy Genadig Opperweezen! Met fmeekingen en gebeden zullen wy Uwe Algoedheid voorkomen, daar Gy voorheen Uwe Eigenfchappen van Genade Uwen nederigen Dienaar (Mofes) bekent hebt gemaakt. Keer weder van Uwe gramfchap gelyk in Uwe H. Wet vermeld is. Wy zullen ons onder de fchaduwe Uwer hoede verbergen en aldaar Schuilen: gelyk ten dage dat Gy, óHEERE- in de wolk nederdaalde. Neem onzen opftand niet in aanmerking en wisch onze fchul-  Middag Gebed dér Vastdagen. 139 den uit, als wanneer zig Uwe Godheid aldaar (by Mofes) plaatfte. Verhoor ons geklag en neem ons gebed met welgevallen aan, als wanneer Gy by Uwen Goddelyken Naam geroepen hebt, en in de H. Wet aangetekent is: 6. De HEERE hem voorbyzweevende riep : HEERE, HEERE, Genadige en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waarachtig Opperweezen; 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden; vergeevende misdryven, wederfpannigheid en zonden, en (de bekeerlingen) bevrydende. 9. Vergeef dan onze wederfpannigheid en misdryven, en neem ons aan in Uwe bescherming. Men leest van iViü bladz. 84. tot y\H ^ bladz. 93. en vervolgens : tarm rhw 14. fJDavid zeide tot Gad: ik ben van angst bevangen; men onderwerpe zig aan de Macht des HEEREN wiens Goedertierenheid onbeperkt is; en valle niet in de handen der menfchen.3 om P Goedertierene en Barmhertige God! wy Ex: XXXIV, 2de Snm; xxiv.  '140 Middag Gebed der Vastdagen; Pf; xxv. hebben voor U gezondigt: heb medelyden meC ons, en fchenk ons Uwe verlosfing. r. (Pfalm Davids). TotU, ó HEERE! verhef ik myne ziel. "2 2. Myn God! laat myne vyanden over my niet zegepraalen, op dat ik niet blooze, dewyl ik myne hoop op U ftelle. j 3. Dat alle de geenen welke onheufchelyk handelen, met fchande belaaden worden:maar geenzins zy die op U vertrouwen. 1 4. Onderwys my, 6 HEERE! in Uwe paden; leer my Uwe H. Wet. J-f 5. Geleid my in Uwe Waarheid , op dat ik ze betrachte; daar Gy de God myns heils zyt, op wien ik fteeds vertrouwe. j 6. Gedenk ten onzen voordeele Uwe Eeuwigduurende Barmhertigheid en Genade. J-T 7. Gedenk de misdryven en overtreedingen myner jeugd niet: maar bejegen my goedertierenlyk, ter eere Uwer goddelyke Eigenfchappen. 23 8. Daar Gy Genadig en Oprecht zyt, geleid Gy de zondaaren op het pad der deugd. ' 9. Gy voert de nederigen naar de gerechtigheid , en de ootmoedigen op het veilig fpoor. 5 10. ó HEERE! de Waarheid en Barmhertigheid zyn Uwe toegangen , voor alle de geenen welke Uw verbond en getuigenisfen gadeflaan. •7 n. HEERE! vergeef myne menigvuldige euveldaaden, ter eere van Uwen Almogenden Naame.  Middag Gebed der Vastdagen. 141 Ü 12. De mensch die zig naar U richt, zal in zynen verkooren weg door U onderweezen •worden. 313. Zyne ziele zal het hoogfte goed erlangen ! en zyne nakomelingfchap op 't Aardryk gelukkig zyn. O 14. Alleen Uwen vreezenden, ö HEERE! is het vergunt Uwe verborgenheden te doorgronden; en Uw Verbond is ingericht om hen die te doen bevatten. y 15. Myne oogen ftaaren geduuriglyk op U, ó God! ter oorzaake dat Gy my van de dwaalinge hebt afgewend. t) 16. Aanfchouw my genadig en begunstig my, daar ik verlaaten en onderdrukt ben. X 17. Verlos my van myne prangende fmerten, daar myn hert van angst beklemt is. *■) 18. Aanfchouw myne kwelling, en vergeef alle myne misdryven. *) 19. Bemerk hoe myne vyanden zig vermeerderen, en den ysfelyken haat welken zy my toedraagen. V} 20. ö Myn Toeverlaat! befcherm myne ziel en red my, op dat ik niet te bloozen nebbe. }~j ar. Daar ik op Uw Heil wachte, zal ik door volmaaktheid en oprechtheid behoed worden. 22. ó God! onthef Israël van alle zyne angften. 3. Ja Gy zult alle de misdryven van dit verkooren volk uitwisfchen. 12. ö HEERE God Israëls! verzacht Uwen blaakenden toorn: herroep het ftreng beflüit wegens Uw Volk. Pf: CXXX. Ex: XXXII.  142 Middag Gebed der Vastdagen. i ade Chron: XX. Pf: XXV. XXXIII. LXXIX. CXXIV. CXXIII. XX. Dm1" Onze Vader en Opperheerfcher, Gy zyt on» se Voorftanderi onze Vader en Opperheerbher, Gy alleen zyt onze Vorst! onze Valer en Opperheerfcher, heb medelyden met ms! onze Vader en Opperheerfcher, begunftig in verhoor ons offchoon wy zulks door onze werken gantsch onwaardig zyn. OefFen jegens ons Uwe Rechtvaardigheid met genade en verlos ons ter eere van Uwen Geduchten Naam. 152. Wy weeten geenzins wat wy zullen aanvangen, dan ons alleenlyk naar U te wenden. <5. Gedenk, ö HEERE, aan Uwe Barmhertigheid en Genade! 22. ö HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ons volgens het vertrouwen, 't welk wy in U Hellen begunstige. 8. Herinner U onze eertyds begaane misdryven niet; dat veeleer Uwe Goedertierenheid onze overtreedingen voorkome, daar wy ons geheel van verdiensten ontbloot vinden. 8. Onze toevlucht is in Uwen Naam, ó HEERE, Schepper van Hemel en Aarde! 3. Erbarm U, 6 HEERE! heb medelyden met ons, daar wy van fehande overftelpt zyn. Gedenk in Uwen toorn aan Uwen Gunfteling (Abraham-,) zy aandachtig in Uwe Gramfchap aan den offerband (lfaacs;) herinner U in Uwe verontwaardiging, de oprechtheid (Jacobs ). 10. Verhoor en verlos ons, ö Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen.  Middag Gebed der Vastdagen. 143 14. Dewyl Gy onze (kwaade) neigingen doorgrond, gedenk nochtans dat wy enkel ftof zyn. 9. Bevryd ons, 6 God onzes heils ! om Uwen Geduchten Naams wil: fchenk ons Uwe verlosfing en de vergiffenis onzer misdryven, ter eere van deezen H. Naam). Men zegt V^pnn De Vastdagen van Tamus, Gedalja en Tcbct zegt men den volgenden Pfalm. vab hbkitï 1. Gebed des onderdrukten, die van fmert overftelpt zyne fmeeking voor den HEERE uitftort. 2. ó HEERE! verhoor myn gebed; dat myn geklag tot U genaake. 3. Verberg Uw Aanfchyn niet van my, en begunstig my haastiglyk; zy my genadig in tyden van angst, wanneer ik U aanroep; 4. Daar myne dagen als rook verdweenen, en myne beenderen geheel uitgemergelt zyn. 5. Myn hert is gelyk het dorre veldgewas verflagen, zo dat ik nagelaaten heb my door fpys te laaven. 6. Door het aanhoudend kermen ben ik van myne leevenskrachten berooft. 7. Ik ben gelyk een roerdomp des wouds , en als een fteenüil der wildernisfe. 8. Ik ben fteeds waakzaam, gelyk de verdwaalde vogel op een dak. Pf: CIII. LXXIX. cir.  244 Middag Gebed'der Vastdagen. 9. Myne vysnden belaaden my geftadig meÊ fmaad; myne befpotters zweeren mynen val. 10. Ik heb my de asfche tot fpys doen verftrekken, en mynen drank met (zilte) traanen vermengt. 11. Dit alles ter oorzaak Uwer hevige gramfchap: dewyl Gy my eerst verhoogt, en vervolgens begeeven hebt. 12. Myn leeftyd is eene verdwynende fchaduwe gelyk; ik verdroog als het verwelkt gras. 13. Maar Gy, ó HEERE! zyt altyd in ftand, en Uwe Weezenlykheid verduurt de eeuwen. 14. Gy zult U verheffen, U over Zion erbarmen: dewyl de tyd genaakt is, om het te begenadigen; 15. Daar Uwe aanbidders zyne puinhoopen in waarde houden, en zyn ftof met medelyden aanfchouwen. 16. De volkeren zullen Uwen H. Naam vreezen , en de aardfche vorsten Uwen Roem eerbiedigen. 17. Wanneer Gy Zion herdicht, en Uwen luister aldaar vertoont zult hebben, 18. Zal het openbaar zyn dat Gy het gebed des eenzaamen verhoort, en zyne fmeeking niet verworpen hebt. 19. Dit worde het toekomend nagedacht overgelevert; op dat het volk als dan in ftand, U eerbiedige. 20. (Hetzal bewust zyn dat) Gy, ö HEERE! van Uwe verhevene verblyfplaatfe nedergezien, en van den Hemeltrans het Aardryk genadiglyk aanfchouwt hebt;  Middag Gebed der Vastdagen. 145 21. Om het geroep der ballingen te verhooren, en de-ter dood verweezenen te bevryden; 22. Om binnen de wallen Zions Uwen Naam te doen verkondigen , en gantsch Jerufalem van Uwen Lof te doen weergalmen. 23. In het vergaderen der volkeren en koningryken tot Uwen Dienst, 24. Wanneer geduurende mynen wandel myne kracht verminderde, en mynen leevensdraad verkort zoude worden, 25. Riep ik: ö HEERE Gy die eeuwig beftaat! ontneem my het leevenslicht niet in het midden myner dagen. 26. Oulings hebt Gy het Aardryk gegrondvest , en de Hemelen door Uw Alvermogen gevormt. 27. Zy zullen vergaan, gelyk een kleed vcrflyten, en als een gewaad van gedaante verwisfelen: doch Gy zult de Eeuwigheid verduuren. 28. Ja Gy alleen zyt beftendig, en Uwe lieftaanbaarheid is onbeperkt. 29. Dat het nageflacht Uwer dienaaren eene veilige wooning erlange, en hunne naneeven in Uwe vrees bevestigt blyven. Den Vastdag van Ester zegt mm Pf. XXII. bladz. 12 o. Men zegt VXibv NJT t»HJ> en mitf1? Wty bladz. 125. K  146 Ochtend Gebed voor den nero -w? hjdb^ nmer OCHTEND GEBED VOOR DEN VASTDAG VAN TAMUS Men leest het Ochtend Gebed van bladz. u tot na de Amida bladz. 83. »»n hsv f»»i M yn luister is tot de aarde vernedert, ten dage dat de booze vyand ondernam mynen ondergang te bewerken; myne hertenvreugd wierd vernietigt, ook wierd ik uit myne rustplaatfe verftooten. Myne ftadspoorten treurden , in rouw, ten tyde dat myne Vorsten en Leeraarenfneefden; (*) daarom zal ik my jaarlyks in deeze vierde maand aan droefheid overgeeven. *y^-m enro In de vierde maand wierd ik van ramp en onheil overftelpt: op den zeventiende derzelve was ik van het zuchten afgemat zonder rust te kunnen erlangen; ik kermde bitterlyk en rukte my het hair uit het hoofd, want op dien dag wierden de tafelen der Wet verbroken. C*) Zie Uitbr: Mondei: W. verhand: Ta'dniet der Vastdagen.  Vastdag van Tamus. 147 Ik wierd van de tafelen ontrooft, en angsten omringden my; de vyand nam de overhand en verfpreidde my in alle oorden, (ó God!) keer weder tot ons, en befcherm hen die naar de uitkomst Uwer wonderdaaden haaken, daar Gy, God der Heirfchaaren! onze Heilzon en Beukelaar zyt. wan »yoin unm In de vierde maand dacht ik den modderpoel te ontduiken: maar vond geen fteunfe]; op den zeventiende derzelve wierd ik tot roof, buit en verdelging verweezen, en vond geene uitkomst, daar myne fmert my geduurig verzelde, vermits alsdan het geftadig offer geftaakt wierd. Het ftaaken van het geftadig offer heeft my de droefheid op dien dag die van Eglaim (*) doen evenaaren; myn rouwklagc overtrof die van Hadadrimon. (*) (ó God!) keer weder tot ons, en wil ons uit onze bedwelming opbeuren: God die den Hemel bewoont! verlos ons uit de tweede verwoesting. Dj?t «ma In de vierde maand onderging ik Gods toorn, en Zyne gramfchap ontftak zig tegen my; op den zeventiende derzelve wierd ik van fiddering aangedaan en van fchrik bevangen; alle C!) lef: XV, 8. enz. Zie Uitbreid: Mondei: W. verhand: Meguila, over het Boek Ester, Hoofdft: 1. bladz. 3. en Moed Katern Hoofdft. III. bladz. 28. K 2  Ochtend Gebed voor den heilgenot vergat ik, de vrede week van myne ziele in den (lag van Seïr.want op dien dag wierd eene bres in de muuren der ftad gemaakt. Toen (de aframmelingen van) Efaü tegen ons opftonden, wierd 'er eene bres in de muuren der ftad gemaakt; myne macht verdween en ik vond geenen byftand. (öGod!) keer weder tot ons, heilig het overfchot Ariëls, en het zal den Heilige Jacobs en den God Israëls Heilig erkennen. min nv *s>*nn unrn In de vierde maand was de dag van ach! en wee! van beltraffing en toorn; op den zeventiende derzelve wierd mynen roem verweezen , en myn cieraad my ontrukt. Myne gebreken zyn ongeneesbaar, myn wond fmertelyk en myne leevcnsgeesten verflaagen, want op dien dag heeft Posthumus het H. Wetboek verbrand. Ten dage dat het H. Wetboek verbrand wierd, vernieuwden zig myne angsten: gryzaarts en ouderlingen wierden uit de gewyde ftad verdreevcn. (ó God!) keer weder tot ons, begenadig door Uw Alvermogen het geloovig Volk, en befchenk het met den fakkel der wysheid en godvrucht. 'niya >y»ann snna In de vierde maand vernam de vyand dat myne zonden ten top gefteegen waren, en nam het in aanmerking; op den zeventiende derzelve heeft die vyand myne wooning ver-  Vastdag van Ta mus 149 Woest en Jaeobs kroost vcrfiaagen. Men treure jaarlyks op deezen dag en verzadige zig van bitterheid, dewyl als dan een afgodisch beeld in den Tempel geplaatst wierd. Den dag dat een afgodisch beeld, welk Gods yverzucht verwekce en tot verfoeijing was, (aldaar) geplaatst wierd was myn gemoed verflaagen en myne hoop te leur geitelt. ( 6 God !) keer weder tot ons, genees de halftarrigheid Uws Volks, bemin het door Uwe Algoedheid, en doe ons tot U naderen op dat wy mogpn bekeeren. Men zegt ^ttim H> bladz. 138. en TDyi bladz. 130. Inleiding. Ten dage dat ik ontrouw was aan de woorden der Godheid die den Tempel bewoonde, toen ik in myne zonden verwart was, verzwaarde myne vyanden hun juk over my; eene uitheemfche macht nam door haar wapentuig dc overhand op my om my neder te vellen, haare gramfchap verfcheurde my door haare vyandlykheden: Gods wegen, door Hem zeiven my aangeweezen, heb ik verfoeit; hier om heeft Hy Zyn' toorn en verontwaardiging tegen my ontitoken , Zyne verbolgenheid over my uitgeftort en my tot doelwit genomen om alle Zyne fchichten tegen te werpen. Vyf ongevallen zyn my op deezen dag wedervaaren, weke K 3  150 Ochtend Gebed voor den myne vergadering verfcheurt en my tot verilaagenheid gebragt hebben. Myne ziele is van moeijelykheden en verdriet afgemat: ik was hevig getroffen door het aantehooren, en verflaagen door het befchouwen; wanneer ik my dit alles te voor bragt, wierd ik door angften opgewekt: eene hevige vlamme verteerde my tot in de ingewanden ; myne bittere rouwklagt zal ik vermeerderen, en alle vreugd van my doen wyken, want op deezen dag wierden de tafelen der Wet gebroken. De vyand heeft zig tegen my gekant en zyne benden vergadert; zy hebben my gelyk een watervloed omringt, ik ben ten gronde gegaan, daar niets dit kon beletten: hier om zal ik treuren en my geftadig aan gekerm overgeeven, daar op deezen dag het geduurig offer geftaakt wierd. Myne haateren hebben een gedruis gelyk dat van een overftroomenden regen verwekt, my in den kerker geftort om my het leeven te beneemen en ten roove over te geeven, ja een bepaalden tyd geftelt om myne benden te ontzielen; op deezen dag wierd een afgodisch beeld in den Tempel geftelt. Ket volkryk Jerufalem wierd door een vreemde macht in angst geftelt, en zyne poorten wierden om verre gerukt; ten dage van gramfchap en verbolgenheid wierd myn Volk tot verwoesting gebragt, de vyand heeft zyn verlangen bereikt en zyne hand heeft in vermogen toegenomen , want op deezen dag verbrandde Posthumus het H. Wetboek.  Vastdag van Tamus, 151 Ten dage dat Gods verontwaardiging tegen my ontdoken was, knarstandden myne vyanden ; zy waren niet met medelyden begaan en ontzagen grysheid noch jeugd; hunne woede blaakte en de gloed huns haats ontvlamde zig tegen my, daar op deezen dag eene bres in de muuren der ftad gemaakt wierd. ó HEERE! zy met medelyden begaan en troost de treurenden van herte, welke op den zeventiende deezer maand door onfteltenis verflaagen blyven. Almogende! keer uit den Hooge Uwe oneindige Genade jegens hen, Gy, Hemelvorst die den Zetel der barmhertigheid beklimt. Men zegt *f?» k bladz. 84. en TDy) bladz. 85. Gezang. ó God! verhoor de ballingen, die aan de macht van Babel die de ftad vermeesterde, overgelevert wierden, welke reeds langen tyd kermen en voor U met de tederheid eens jongen kinds fmeeken; zy welke voor U, ó Rots! met een verbroken hert hun ingewand hevig doen bewoogen zyn, ten dage dat de vyand de overhand nam, en eene bres in de muuren der flad maakte. Hier om zal ik, ten dage dat my vyf ongeK 4  152 Ochtend Gebed voor den vallen zyn wedervaaren, my neder werpen en de handen te faamen flaan. Ter oorzaake van het gulde kalf heb ik de tafelen der Wet verlooren ; de vyand heeft de fterkte vermeestert en my in het naauw gebragt; ook heeft hy het geftadig offer geftoort, en my dus verhindert in dat gebed voorttevaaren ; een afgodisch beeld heeft hy in den prachtigen Tempel geplaatst, en Uw Heilig Wetboek door het vuur verteert, ten dage enz. Ik Zal my aan bittere fmerte overgeeven ter oorzaake dat de Almogende my blootftelde, en dat de adderflang(*) uit het noorden my gelyk een watervloed overftroomde. Het volk van het voortreffelyk land heeft die vyand in ballingfchap gebragt en als eenen bal voortgerolt; ten dage dat den glans van Babel is uitgedooft, wierd ik onder de macht van Perfiën gebragt; (de vyand) heeft my verwoest en verdelgt, hierom zal ik een treurlied over de ftad aanheffen, ten dage enz. Myn Schild! zult Gy dan voor altoos Uwen toorn tegen my ontfteeken ? herftel de bres door de afitammeling van Peres, en doe de roos uit den doren ontluiken; aanfchouw my (met jammer) en neem myn gebed aan, gelyk het vet dat weleer (op het Altaar) genadert wierd. Wil Uwen Tempel herdichten en de grenzen der Bergen Karmel en Bafan bevestigen. Recht £*) Nebachadnczar,  Vastdag van Tamus. 153 den trotfen (Nebuchadnezar,) als dan zal hy voor zyn verwoesten en brandftichten zyne welverdiende ftraf ondergaan. Gezang. 6 God onzes heils! neem ons gefmeek aan, aanfchouw onze verwoesting en langduurende ballingfchap: als wy van jaar tot jaar onze onderdrukking herdenken, ten dage dat onzen voorouderen vyf ongevallen zyn yvedervaaren. Oorfprong der zielen die 's menfchen verhoolenfte peinzingen doorgrond ! neem het ger bed aan van de kudde welke door de vier waerelddeelen verfpreid is : van haar die jaarlyks op dit tydftip zucht. Ten dage dat tot ftraf van ongehoorzaamheid de tafelen der Wee gebroken wierden, zullen wy alle onze leevensdagen door bittere angst getroffen zyn: ten dage enz. Red uit den modderpoel hen die daar in gezonken zyn, zonder dat niets dit kon wederftaan, de kudde welke Gy aan roof, verachtinge en verwoestinge hebt overgegeeven. Onze druk vernieuwt 'sjaarlyks op dees' dag toen de macht des vyands toenam en waarop het geftadig offer, ter oorzaake onzer menigvuldige zonden en fnoode misdaaden, geftoort wierd; ten dage enz. HEERE die het al vermoogt! bevry de geenen die ontrooft zyn, uit de hand van den K 5  154 Ochtend Gebed voor den opzettelyken dwaaze die het genacht Jacobs verteert heeft. Jaarlyks zal ik my met bitterheid voeden , op dees' dag waar op de vyand in myne tegenwoordigheid een afgodisch beeld in den Tempel ftelde ; over alle deeze onze rampfpoeden zullen onze traanen vlieten, ten dage enz. Hoe verfchrikkelyk zyn onze gebreken, daar wy van de vreeze Gods geweeken zyn! Verhevene God, die U met Luister verciert! aan allen hebt Gy myne ftraf openbaar gemaakt; jaarlyks zal ik eene weeklagt uitftorten, op dees' dag waar op Posthumus het H. Wetboek verbrandde; dus zullen wy ons in onze verbaastheid nedcrliggen, om de verwoesting van ons prachtig Heiligdom, ten dage enz. Genadige, die de misdryven vergeeft, en wiens gramfchap niet gantsch ontftoken is! verlos fpoedig uit de macht van Seir de verdwaalde kudde Uws jongften Lievelings. Jaarlyks zullen wy tot in het ingewand aangedaan zyn, op dees' dag waarop de vyand de overhand nam, en eene bres in de muuren der ftad maakte, zo dat wy onzen nabuuren tot fpot en verachting ftrekten; ten dage enz. Barmhertige God! keer weder met genade naar het beledigt Zion; verhaast dein Uwe Gefchriften beloofde vertroosting ten voordeele der ftad eene bedrukte vrouwe gelyk; als dan zullen wy een' vreugdezang uiten, by het herftcllen onzer verwoestinge, by het verzaamelen onzer verftrooiden, en by het wederkeeren onzer ballingen.  Vastdag van Tamus. 155 Men vervolgt van Witt bladz. 84. tot het eind van het Ochtend Gebed. N. B. Het Avond- Ochtend- en Middag Gebed voor den Vastdag van Ab, zyn te faamen achter aan dit deel geplaatst.  156 Ochtend Gebed voor den rp^-tf nnncr OCHTEND GEBED VOOR DEN VASTDAG VAN GEDALJA. Men leest het Ochtend Gebed van bladz. 1. tot na de Amida bladz. 83. vervolgens IXhlS bladz. 136. 7»m 'T 6/fld2. 138. rn è/adz. 139. IVÏyne ziel is in wee gedompelt, myn gelaat is vervallen, daar den zetel myns luisters door den Babylonifchen Leeuw verbrand is, en daar de overgebleevenen myner vluchtelingen op dees' dag, den derde Tisri vernietigt zyn. De vyanden hebben ons gelyk een hevige waterftroom overftelpt, myn Heiligdom hebben zy vertreeden en den buit onder hen verdeelt; het overfchot der gryzaarts, welk zig ten dage van wraak bevryd had, is heden met Gedalja den zoon Ahikams omgebragt. De nooddruftigen onder het volk zyn verdreeven; de fprinkhaan (*) heeft het geen de rupfen hadden overgelaaten, met geweld vernielt; de wyngaardenieren en akkerlieden welke de landöverfte had geftelt om het land te bebouwen, zyn heden gantsch verdelgt; nie- (*) Zie Joel I: 4.  Vastdag van Gedalja. x$y mant deed zig op om hen te befchutten, en niemant ftelde zig in de bres tot hunne verdediging. Hoe zal ik mynen rampfpoed uiten ? daar myn geklag allerzwaarst is ; myne ziel is doorgrieft en de vergadering myns volk verflaagen : zy die het zwaard en de woede des vyands ontkomen zyn, hebben geen ftand kunnen honden en zyn als afgebrokene muuren neêrgeflagen. Hoe lang, 6 God! zulc Gy Uw Aanfchyn van ons verbergen? hoor naar ons gekerm, verbryzel onze ketenen en eindig onze onderdrukking daar wy geen anderen voorftander hebben; wil onze vernedering gadeflaan, en wy zullen Uwen Lof uitfpreeken. Van gcfiacht tot geflacht zyn wy allerwegen verdreeven, de giftangel heeft ons doorwond; ontwaak om Uwe krachtige oordeelen in het werk te ftellen, vergeef onze misdryven en beveel dat het eind onzer ballingfchap genaake. Uwe Genade worde bewoogen over her volk tans klein in getal: wil het door Uwe Goedheid voor het oog aller volkeren befchermen ; vertoon het Uwe wonderdaaden , ó Rots die den Hooge bewoont! Gy Hemelvorst die den zetel der Barmhertigheid beklimt. Men zegt *pft ^ bladz. 84. en TDjn bladz. 85.  158 Ochtend Gebed voor den Gezang. 7*D5J Dn op» & God! wil het bloed Uwer dienaaren wreeken; dat zy die U fmeeken niet onverhoort wederkeeren: den dag van den moord Gedaljas den zoon Ahikams worde nimmer vergeeten. (HEERE!) vergeld onzen nabuuren veelvoudig. Gy hebt gezegt: den doove en fpraakelooze zal Ikherftellen, het bloed der verdrukte vergaderinge in het openbaar opëisfchen, de wraak tegen Myne vyanden keeren en Myne haateren ftraffen; zy die van Myn Volk en Mynen Tempel afkeerig zyn, zullen hun deel aan deeze ftraf hebben. (HEE RE.') vergeld enz. Gy hebt gezegt: Ik zal den fmaad het ootmoedig volk gedaan onderzoeken, Myne fchichten met het bloed der heidenfche regeerders drenken , en Myn zwaard van vleesch verzadigen, van het bloed der verflaagenen en gevangenen : doch zy die My aanroepen zal Ik niet onvertroost doen wederkeeren. (HEERE.') vergeld enz. Gy hebt gezegt: Myne woorden zullen voor zeker geftaaft, en Myne vyanden die verkeerdelyk tegen My gehandelt hebben verdelgt worden. Heidenen! verkondigt met gejuich dat dit Gods Volk is, daar Hy het bloed Zyner dienaaren zal wreeken ; en Gy, ö geduchte Rots! zend fpoedig de wraak over Uwe haateren. (HEERE!) vergeld enz. Gy hebt gezegt: Ik de verhevene God, heb  Vastdag van Gedalja. 159 by my zeiven gezworen om hen die onnozel bloed plengen ten volle te verdelgen. Ik zoude hen kwytfchelden: maar hun' gepleegden moord geenzins, en Ik de HEERE zal in Zion gevestigt zyn; den dag van den moord Gedaljas den zoon Ahikams worde nimmer vergeeten. (HEERE!) vergeld enz. 12. HEERE! vergeld veelvoudig onze nabuuren den fmaad welken zy U aangedaan hebben. 13. En wy Uw Volk, de kudde Uwer weide zullen U geftadig pryzen, en in alle gedachten Uwen Lof verkondigen. Men vervolgt van *tMit bladz. 84. tot het eind van het Ochtend Gebed. Pf: LXXIX,  l6o Ochtend Gebed voor den OCHTEND GEBED VOOR DEN VASTDAG VAN TEBET. Men teen het Ochtend Gebed van bladz. i. tot na de' Amida bladz. 83. «3V) hw V*IK1 IVifyn luister is tot de aarde vernedert en myne kwelling heeft toegenomen: den dag dat de leeuw (Nebuchadnezar) de ftad belegerde, zal ik van fchrik benomen nederzitten, ter oorzaake van den overheerlyken en H. Berg en myne ftad Zion; daarom zal ik in de tiende maand weenen en klaagen. In de tiende maand is de leeuw verwoed opgeftaan: op den tiende derzelve heeft hy eenen muur tegen my opgeworpen ,hy en gantsch zyn volk naderden om tegen Israël wraak te oeffenen, en bereidde zig ten ftryd. Myn Verlosfer, myn Schild ! doe myne vyanden den oorlog aan. HEERE myn Behoeder en Befchermer, Gy, kroon myns heils! drenk hen met den (ftraf-) kelk van vermengden wyn.  Vastdag van Tebet. 1S1 In de tiende maand achtervolgde my de vyand met het zwaard; op den tiende derzelve ftelde hy hinderlaagen tegen my.- hier over zal ik treuren en myne vreugd ultdooven. Wee ons! daar de dag geweeken is, en de namiddagfchaduwe zig uitgeftrekt heeft. Deeze (akelige) nacht verkeere in een helderen dag, en dat zy die onheufchelyk handelen zig niet verheffen. Begenadig Uw Volk, doe zyne fmert geneezing erlangen, gedenk ten onzen voordeele het verbond met de Aartsvaderen weleer geftaaft, wanneer wy de handen Hemelwaarts heffen; Gy, die doet fterven en herleeven, ten grave daalen en verryzen! 3nï **wsn vrva In de tiende maand huilde de wreede wolf tegen myn Volk; op den tiende derzelve verfcheurde hy allen die de ftad uitweeken; de tyger beloerde hunne fteden; door menigvuldige zwaarigheden heeft hy die verbrand. Verhef U, ó God, door Uwe kracht! om de trotzen te doen verbaast zyn; dat zy bloozen en fchaamrood worden, als Gy een heilzaam teken ten onzen voordeele zult doen blyken; Gy Heilige Israëls, HEERE der Heirfchaaren! ïp»mn »wsn vm In de tiende maand wapenden zy zig met fchild en rondas; op den tiende derzelve waL  162 Ochtend Gebed voor der. ren zy als krygsmannen ten oorlog bereid tegen het getrouw Zion; hierom zal zig de vergadering, die weleer in wellust leefde, met een rouwgewaad dekken; men rukke zig het hair uit en verfpreide het, men heffe treurzangen op de verhevenfte plaatfen. Dat Uw Volk, ó God! op dees' dag voor U eene weeklagt uite, en dat onze oogcn een' tranenvloed ftorten, wegens de verwoesting Uwer Woonftede. Ten dage dat Gy de wraak, tegen de vyanden die in Uw Huis woeden, doet openbaar zyn, verkondig my alsdan, 6 HEERE! Uwe wegen en onderwys my in Uwe paden. ♦Jip *"Wj»ti «nra In de tiende maand richtte de vyand de fchietboogen over myne ftad; op den tiende derzelve is myne kroon afgeworpen en myn luister vervallen. Zy die my onheelbaare wonden toebragtcn hebben my omcingelt, waarover ik tot in het ingewand getroffen ben. Op dees' zëlven dag zal ik, in den Almogende die in de talryke vergadering der Heiligen erkent is, myne hoop ftellen en Hem Imeeken om de zonden en fchulddaaden te vergeeven. Wil onze euveldaaden niet aa^fchouwen en de aangetekende zonden uitwisfen, 6 HEERE! doe ons tot U naderen op dat wy ons mogen bekeeren. Men zegt *]»am H» by bladz. 158. en 'fpy»l bladz. 139.  Vastdag van Tebet. 163 Inleiding (6). Ten dage dat de ftraffe het dal der Prophecye (7) genaakt, en de HEERE in gramfchap ontftoken was, wierd ik als door kooien verteert; volgens de verklaaring van den Godstolk den zoon Buzis, (wanneer God hem zeide:) teken u dees' dag aan, ja dien zet* Ven dag. In het vuur Myner yverzucht, (fpreekt de H E E R E,) heb Ik gezegt dat Ik het huis der wederfpannigen zoude verdelgen; Ik zal het met toorn en hevige ftormwinden te keer gaan, en het tot voorbeeld , fpot en verachting doen ftrekken. Zet een' pot toe, zet hem toe. De fchrik bevong Zion en zyne Paleizen , zyn geest wierd verbaast, zyne benden wierden ontfnoert, zyn hert wierd verfcheurt, in het oogenblik dat de Godfpraak zig uitliet • doe zyne ftukken daar in. Zyne vyanden zal Ik met gevangenen en buit belaaden ; zyne Priesteren en bereiders van het reukwerk zullen zonder uitkomst irf een eeuwige gevangenis geraaken : het edelfleder kudde zal weggevoert worden. Zion, weleer de bcheerfcher der volkeren! (6) Ditgantfche (luk is getrokken uit Ezech: XXIV. en de aangetekende woorden zyn de uitdrukkingen zelfs van den Propheet. (7) Dal der Prophecye. De Propheet Jefayas gebruikt deeze benaaming voor de ftad Jerufalem. XXII. i< L 2  164 Ochtend Gebed voor den tans zyt gy met fmaad overmeestert, en tot verfoeijing der geheele Waereld gekent en uitgekreeten; uwe haateren getuigen tegen u en roepen : wee der bloed-fladl Gy hebt de zonde der muitzucht gepleegt, Gods verbintenis verzaakt, zyt wederfpannig geweest, hebt u aan euveldaad fchuldig gemaakt, en zyt in den poel der misdaaden gezonken ; gy kermde en uwen kreet wierd niet aangehoort: want het bloed is in het midden van u. (6 God!) verhoor de ftem zyner verdrukten om hen van hunne aanvalleren te bevryden; dat hunne vergaderingen en fmeekingen niet onverhoort mogen blyven: want de rechtvaardige valt dikwerf en heft zig weder op. Almogende en geduchte God ! wy hebben in onze euveldaaden gedwaalt; zo onze zonden de overhand hebben genomen heeft Uwe Genade die overtroffen; in het oogenblik dat Uwe verbolgenheid ons ging verdelgen zyt Gy met medelyden begaan geweest; angst en kommer zullen my treffen: maar ik zal den Naam des HEEREN aanroepen: Uwe Genade worde bewoogen over het Volk tans klein in getal, wil het door Uwe Goedheid voor het oog aller volkeren befchermen ; vertoon het Uwe wonderdaaden, 6 Rots die den Hooge bewoont! Gy Hemelvorst die den zetel der Barmhertigheid beklimt! Men zegt *f?tt lt bladz. 84. en 1öï«1 bladz. 85.  Vastdag van Tebet. 165 Gezang. \vby ruw d Allerhoogfte! verhoor de ftem des benodigden en verwerp zyn geklag niet; zyn hert is met bitter wee belaaden , ten dage over welken door Ezechiël den Propheet gezegt wierd: teken u dees' dag aan, ja dien zeiven dag. HEERE der Heirfchaaren! gedenk de rampfpoeden over welke ik zeer getroffen ben. In het teken des fteenboks zyn ze my drievoudig overgekomen: eerftelyk trof de fterfte de verfpreide kudde, vervolgens belegerde (Nebuchadnezar) die Uwen Naam trotfeerde de heugelyke ftad, en eindelyk overleed Esdras de Priester hoofd van den Tempeldienst: dit al en nog veele gebeurtenisfen gelyk deezen zyn my wedervaaren (ten tyde waar over gezegt wierd:) teken u enz. De leeuw (Nebuchadnczar) vervrolykte zig dien dag en wette zyne fchichten tegen myne ftad. Op den tiende (dier maand) deed hy zig op, om hen die na de tien ftammen overgebleeven waren weg te voeren; om het al te vernielen, de druiven met den tros en myn afgezonderden wyngaard; ook wierd ik gekluistert onder de macht der Asfyriërs die zig toelegden om my te benadeelen: dus van alle kanten beklemt, weet ik niet over welk myner onheilen ik weenen zal, (op dees dag waar Over gezegt is :) teken u enz. Onderfteun Uw Volk op dees' dag waarop de woedende leeuw Uwe H. ftad welëér belegcrL 3  i64 Ochtend Gebed voor den tans zyt gy met fmaad overmeestert, en tot verfoeijing der geheele Waereld gekent en uitgekreeten; uwe haateren getuigen tegen u en roepen : wee der blced-flad! Gy hebt de zonde der muitzucht gepleegt, Gods verbintenis verzaakt, zyt wederfpannig geweest, hebt u aan euveldaad fchuldig gemaakt, en zyt in den poel der misdaaden gezonken ; gy kermde en uwen kreet wierd niet aangehoort: want het bloed is in het midden van u. (6 God!) verhoor de ftem zyner verdrukten om hen van hunne aanvalleren te bevryden; dat hunne vergaderingen en fmeekingen niet onverhoort mogen blyven: want de rechtvaardige valt dikwerf en heft zig weder op. Almogende en geduchte God ! wy hebben in onze euveldaaden gedwaalt; zo onze zonden de overhand hebben genomen heeft Uwe Genade die overtroffen; in het oogenblik dat Uwe verbolgenheid ons ging verdelgen zyt Gy met medelyden begaan geweest; angst en kommer zullen my treffen: maar ik zal den Naam des HEEREN aanroepen: Uwe Genade worde bewoogen over het Volk tans klein in getal, wil het door Uwe Goedheid voor het oog aller volkeren befchermen ; vertoon het Uwe wonderdaaden, ó Rots die den Hooge bewoont! Gy Hemelvorst die den zetel der Barmhertigheid beklimt! Men zegt *f?Ö lf bladz. 84. en TDÏ»1 bladz. 85.  Vastdag van Tebet. 165 Gezang. d Allerhoogfte! verhoor de ftem des benodigden en verwerp zyn geklag niet; zyn hert is met bitter wee belaaden , ten dage over welken door Ezechiël den Propheet gezegt wierd: teken u dees' dag aan, ja dien zeiven dag. HEERE der Heirfchaaren! gedenk de rampfpoeden over welke ik zeer getroffen ben. In het teken des fteenboks zyn ze my drievoudig overgekomen: eerftelyk trof de fterfte de verfpreide kudde, vervolgens belegerde (Nebuchadnezar) die Uwen Naam trotfeerde de heugelyke ftad, en eindelyk overleed Esdras de Priester hoofd van den Tempeldienst: dit ai en nog veele gebeurtenisfen gelyk deezen zyn my wedervaaren (ten tyde waar over gezegt wierd:) teken u enz. De leeuw (Nebuchadnezar) vervrolykte zig dien dag en wette zyne fchichten tegen myne ftad. Op den tiende (dier maand) deed hy zig op, om hen die na de tien ftammen overgebleeven waren weg te voeren; om het al te vernielen, de druiven met den tros en myn afgezonderden wyngaard ; ook wierd ik gekluistert onder de macht der Asfyriërs die zig toelegden om my te benadeelen: dus van alle kanten beklemt, weet ik niet over welk myner onheilen ik weenen zal, (op dees dag waar over gezegt is:) teken u enz. Onderfteun Uw Volk op dees' d2g waarop de woedende leeuw Uwe H. ftad welëer belegerL 3  i66 Ochtend Gebed voor den de, aanvaar zyn geklag, wisch zyne zonden uit op den tiende deezer maand; hernieuw als van ouds het beftemde koningryk. (ó HEERE!) wil Uwen Naam onderons tot lof gelyk weleer heiligen , en dat alle Uwe vyanden en verftoorders met de kracht üws toorns afgemat worden, op dat zy, gelyk ten tyde van Barak in de Stad Kedes , verwonnen en verdelgt mogen worden. Dat wy ooggetuigen mogen zyn van Uwe wederkomste te Zion, ó Allerhoogfte! als dan zullen wy met verrukking uitroepen.- dit is onze God. ■ Gezang. Hemelbewooner! verhoor hen die verdrukt zyn , als of zy door vuur en water geprangt waren; erbarm U over het Volk dat om zyne zonden menigvuldige ftraffen ondergaan heeft ten dage dat de vyand aanving den rye van Machanajm (8) te omcingelen, en de koning van Babel Jerufalem belegerde. Gy die als men in nood is gunstig zyt! wil het gekerm des onderdrukten niet verachten, aanfchouw onze onderdrukking op deezen vastdag der tiende maand : dien dag welken Gy den Godstolk zoon Buzis in de prophecy verklaart hebt, zeggende: teken u dees'dag aan, ja dien zeiven dag; den dag dat de leeuw en tyger de poorten beloerde, en de koning enz. (8) Maclynaïm, zie Hoogl. VII. r.  Vastdag van Tehet. 167 Den dag dat de vyand het Paleis, het voortreffelyk en fcboon erfdeel omringde, begon de IterTte onder hen die in de asch gcwentelt waren, overleed de Hoogcpriester en Schryver Esdras, en wierd het hart der inwooneren van Kiriat Sepher (9) gelyk water uicgeftort, wanneer de koning enz. Men vervolgt van >W3« bladz. 84. tot het eind van hel Ochtend Gebed. (o) Kiriat Sepher. Ecnc l}ad binnen de grenzen des Stams juda. L 4  i68 Ochtend Gebed voor den nnoic rryrh nnrrer OCHTEND GEBED VOOR DEN VASTDAG VAN ESTER. Men leest het Ochtend Gebed van bladz. i. tot na de Amida bladz. B 3. vervolgens yismn «T* bladz. 138. en W è/a^2. 139. W anneer (Haman) de Agagyi ^ ^c grondig overpeinsde, en zig beraadde om het Heilig Volk te vernietigen en te verdelgen, klaagde (Mordechay) de Benjaminyt zyn hertenwee aan den Schepper die den Hooge bewoont, (overtuigt zynde) dat de HEERE Zyn Volk niet afïtaat. Haman vleide zig om Israëls overfchot ten eenemaale te verflaan en wierp het lot om ons op dien dag te vellen; nochtans rees Mordechay niet op noch boog zig voor hem, daar hy die op den HEERE betrouwt van genade omringt is. Hamans hoogmoed vervoerde hem tot een dwaas ontwerp: hy verhaastte zig tienduizend quintaalen zilvers aan te bieden, voor de vernietiging van de verfpreide kudde. Mordechay zuiverde zyn hert met vasten en onthouding ; de HEERE is een Heilryke Meun in akeligen toeftand.  Vastdag van Ester. 169 Haman toog verheugt uit het huis der banketeeringe, en bereidde eene galg om den getrouwen (Mordechay) 'er aan ter dood te brengen; Mordechay zocht gunst te verwerven en vertrouwde op Hem die den Hemel uitgefpreid heeft, Vader der weezen en Richter der weduwen. Haman nodigde fpoedig zyne wyzen en woelgeestige huisvrouw : tot zyn fchand' antwoordden zy hem: gy zult voorzeker voor hem te ondergaan. Mordechay openbaarde den aanflag aan Ester, welke haar koninglyk gewaad aantrok en haare belofte volbragt. Het oogenblik dat Haman van het gastmaal kwam waarop zynen val beflooten was, verklaarde de fchoone vorstinne alles met wysheid. Mordechay verheugde zig wanneer hem den val van Haman bekent wierd en gloeide van dankbaarheid voor den God die in de talryke vergadering der Heiligen erkent is. Heilige, die in den kring der Hemelfche Scraphynen aangebeden word ! de vergadering der geloovigcn zal Uwe Heerlykheid met blydfchap vieren. HEERE! wy hoopen op Uwe verlosfing, dat (gelyk Haman) alle Uwe vyanden verdelgt worden. Uwe Genade worde bewoogen over het Volk tans klein in getal; wil het door Uwe Goedheid voor het oog aller voikeren befchermen : vertoon het Uwe wonderdaaden, ö Rots die den Hooge bewoont! Gy Hemelvorst die den zetel der barmhertigheid beklimt! Men zegt *f?8 ^ bladz. 84. en TDin bladz. 85. L 5  170 Oclitend GèUd voor dén Gezang. T*Tiy nbn» Door de prophecy in Uwe Gefchriften vermeld, hebt Gy Uwe Dienaaren met de hoop vervult dat zy door hen die ze gevangen hielden barmhertiglyk behandelt zouden worden; Gy hebt ten hunnen voordeele gefproken om hen van hunne fmert te geneezen: zelfs wanneer zy het land hunner vyanden bewoonen. Wanneer ik gelyk een vruchtbaare wynftok bloeide, wierd ik door den woedenden leeuw ter ngér geflaagen: "hy voerde my in ballingfchap naar een land van duisternis ; nochtans vertoonden zig vier oeffenaaren in de H. Wet: Daniël, Hananias, Misfaël en Azarias; de eerfte wierd van den leeuwen-muil en de anderen van den barren oven bevryd; zelfs wanneer enz. Afuerus en Haman overvielen het Joodendom ylings met fchrik en verontwaardiging; naauwelyks was myn licht verduistert, en den glans myner zon bedekt, dat Gy my, ( ó God!) door Mordechay en Ester onderfteunde; de fthichten welke de aanvallers tegen my wendden keerden zig weder in het hart hunner fchutters; zelfs wanneer zy enz. De dwaaze en verachtelyke (Haman) wierd ter oorzaake myner misdryven tegen my opgewekt ; hy ontftak zyne woede gelyk een zwyn in het midden des wouds: doch Gy bereidde tot myne hulp de voorftanders der H. Wet, welke my> door hun oordeel en welfpreeken-  Vastdag van Ester. 171 heid, tot welgevallen ftrekten; zelfs wanneer zy enz. rm dj) tjxi 44. Alhoewel Israël het land zyner vyanden bewoont, zal Ik bet niet verwerpen, vernietigen, noch Myne verbintenis verbreeken; daar Ik de HEERE zyn God ben. 42. Ik zal My het verbond met Jacob, Ifaac en Abraham aangegaan, alsmede het ( Heilig) Land herinneren. 5. In mynen angst heb ik den HEERE aangeroepen; Hy heeft my verhoort en van kommer bevryd. 6. Hy onderfteunt my, dus heb ik niet te vreezen; hoe zoude de mensch my kunnen benadcelen ? 7. Die God is de oorfprong myner hulpc, ook zal ik over myne haateren zegepraalen. 8. Beter is het op den HEERE dan op de menfchen te betrouwen. 9. Ja heilzaamer zig op Hem dan op de macht der grooten te verlaaten. 10. Schoon de volkeren my omringden, heb ik ze met Gods onderfteuning verbryzelt. 13. Zy trachtden mynen ondergang met hevigheid te bewerken: maar de HEERE heeft my bygeftaan. Gezang. löp BW Ten allen tyde ftonden de hoogmoedigen tegen my op: doch de HEERE heeft my van Levlfï ÖCVfc Pf: CXVflli  i^a Ochtend Gebed voor den hen bewaart; eerst keerde zig de leeuw (Nebuchadnezar) tegen ons en verfpreidde ons ia alle oorden (zyns ryks; ) de verflindende beer volgde hem op en verkocht ons aan de afftammelingen van Amalek. Zy trachtden mynen ondergang met hevigheid te bewerken: maar de HEERE heeft my bygeftaan. Wanneer ik den zwaaren dienst (van Egypten) ontkwam, wierd ik door Amalek op den weg aangerand, hy joeg den fchrik in het hert van een afgemat en verflaagen volk. 6 God! Gy hebt hem vernedert en eene flachting onder zyn volktoegebragt; ten dage dat Mofes de Nederige de handen ophief, hebt Gy my over Amalek doen zegepraalen. Zy trachtden mynen enz. \ Toen Haman de Agagyt opftond als een draak om ons te verfiinden, en een vonnis fchreef, waardoor wy op eenen dag zouden uitgerooit worden, zond God Zyne hulp uit den Hemel om ons te verlosfen, in het leeven te behouden , en met kracht en heil te omgorden. Zy trachtden mynen enz. 6 God, wiens H. Naam de ftcun myns vertrouwens is, en die my uit de baarmoeder hebt voortgebragt! Gy hebt myn' leevensgeest van dood en graf bewaart, myn gemoed van druk en myne treeden van het dwaalfpoor bevryd, ja in het land myner ballingfchap hebt Gy my doen bloeijen. Zy trachtden mynen enz.  Vastdag van Ester. 173 »jn*m rtm 13. Zy trachtden mynen ondergang met hevigheid te bewerken: maar de HEERE heeft my bygeftaan. 14. De HEERE is myne kracht en het voorwerp myner lofzangen: Hy wierd myn Verlosfer. 15. De tenten der rechtvaardigen weérgalmen van lof- en heilzangen: de macht des HEEREN bewerkt de overwinning. 16. Zyne Heerfchappye is roemruchtig, Zyn Alvermogen behaalt de zege. 17. Ik zal den dood niet ondergaan: maar om de werken des HEEREN te verkondigen, het leeven behouden. 18. Schoon Hy my ftrengelyk beftrafte, heeft Hy my tot fterven niet gevonnist. 19. Men opene my de poorten der gerechtigheid, op dat ik daar door getreeden, den HEERE loove: 20. Deeze poorten den HEERE toegewyd, waardoor de rechtvaardigen zullen trekken. 2r. (Almogend Opperweezen!) ik zal ü verheerlyken, dewyl Gy my gunstiglyk verhoorde , en tot Verlosfer hebt geftrekt. 1. Verklaar, ó Israël! welk ons (lot) geweest zoude zyn, zo de HEERE ons niet had bygeftaan. Ptt CXVIIL CXXIV.  174 Ochtend Gebed voor den Gezang, ent ym Hoe heeft de vreemde dwingeland ons ais een byezwerm omringt! wanneer Haman op de nu verjaarende tydftip ons gelyk een geweldenaar trachtte te plunderen; hy drenkte ons door valsheid met eenen kelk van doodelyk fenyn. Zo de HEERE ons niet had bygeftaan, zoude hy ons leevendig verflonden hebben. Hoe dachten zy en bepeinsden in hun hert om ons te zaamen te verdelgen! hun fnood ontwerp was het huis Israëls, het eenig Volk te verwoesten; ons met eenen flag neêr te vellen was het doelwit van hun heimelyk eedgefpan, ja tot in de ovens en haartfteden hadden de wateren ons weggefpoelt; zo de HEERE enz. De vyand ftond op en deed zyne afgunst en haat tegen my ontwaaken; hy ftelde eene wet en bepaaling om de vergadering des Almogenden en Zyn erfdeel te verflaan: doch de Schepper heeft medelyden gehad, ten goede over ons beflooten, en Zyn Alvermogen doen blyken om (Haman) met zyne zoonen die ons verdrukten, te verflaan en te vernielen; zo de HEERE enz. In een angstvalligen tyd fmeedde de vyand zyn ontwerp en wierp de loting: maar God verhoorde ons gebed en deed de ftraf op zyn hoofd nederdaalen.. In de maand Adar toonde  Vastdag van Ester. 175 de Allerhoogfte Zyne kracht aan Zyne vergadering, en floeg met eeuwige ftraf de geenen die ons trachtden te verflaan. Zo de HEERE enz. 11 •fyf} 1. Verklaar, ó Israël.' welk ons (lot) geweest zoude zyn, zo de HEERE ons niet had bygeftaan; 3. Zo Zyn Alvermogen ons niet befchermt had toen de menfchen zig tegen ons verzetden. 3. Leevendig zouden zy ons verflonden hebben, toen hunne toorn tegen ons ontftoken was; 4. De wateren zouden ons overftelpt, ja de ftroomen ons weggefleept hebben; 5. Zelfs de bruisfchendc vloeden hadden onze leevehsgeesten uitgedooft. 6. Gezegent zy den HEERE die ons van hunne moordzucht bevryd heeft. 7. Wy zyn een vogel gelyk, die den ftrik des jaagers ontkomen is; het net brak en wy wierden verlost. 8. Onze toevlucht is in den Naam des HEEREN, Schepper van Hemel en Aarde. 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons, I vergeef ons , wil zonder uitftel ons gebed aannecmcn; doe dit ter Uwer eere, daar Uwen H. Naam. in Uwe ftad en door Uw Volk word aangeroepen. ai. Doe ons tot U naderen, 6 HEERE! & Pf: CXX1V. »an: [X. Iaagl: V.  176 Ochtend Gebed voor den enz. op dat wy ons mogen bekeeren: herftel onze dagen als die der aloudheid. Men vervolgt van iVM bladz. 84. tot het eind van het Ochtend Gebed.  177 aio rwn ^V? rrry AVOND GEBED VOOR DEN VASTDAG VAN AB. baa rrnro i. jAlan de ftroomen Babels waren wy (la droefheid) nedergezeten; ook weenden wy by het herinneren van Zion. 3. Aldaar hingen wy onze harpefi aan de wilgeboomen. 3. Zy die ons aldaar gevangen hielden, vorderden ons op onze fpeeltuigen een lied af, (zeggende:) zingt ons met vreugd een der gezangen Zions voor. 4. Hoe! zouden wy een Godgewyd gezang in een vreemd gewest zingen? 5. 6 Jerufalem! dat het gebruik myner rechterhand my ontgaa, indien ik u ooit vergeet, 6. Dat my de tong aan het verhemelte vastkleeve indien ik u niet aandachtig blyve; als ik in myn allergrootfle vreugd Jerufalems (verwoesting) niet in acht neeme. 7. HEERE! herinner U der kinderen Edoms, welke ten dage van Jerufalems val uitriepen: verdelg, verdelg het tot de grond» vesten. 8. En gy, dochter Babels die eens verwoest zult worden ! gelukkig die u vergelden zal volgens het geen gy tegen ons gepleegt hebt, M Pf: CXXXVII.  178 Avond Gebed voor den Pf: txxvnr. XX. 9. Gelukkig die uwe (tedere) wichten zal aangrypen en tegen de rots pletteren.) Men zegt «bnr? ltf*T? oim aim 38. Gy, ó Mededogende (God!) zult de zonden vergeeven, (ons) niet verdelgen: maar Uwe gramfchap verzachten, en Uwen toorn niet ontfteeken. 10. Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. De Voorleezer zegt. WO Looft den HEERE aan wien alle zegening gen behooren. Dt Gemeente antwoord: 7TO Gezegent zy den HEERE aan wien alle zegeningen in Eeuwigheid behooren. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God; Meester van het Heelal! Gy die op Uw Goddelyk Bevel den nacht doet voortkomen, de bemelfche poorten net wysheid ontiluit, d.9  Vastdag van Ab. 179 uuren door Uwe Schikking doet voortvliegen, en de jaargetyden elkander verwisfelen. Gy die volgens Uwen Wil, de fterren eene geregelde loopbaan in het zwerk doet afleggen, dag en nacht gevormt hebt, het licht voor de duisternis doet wyken , en de duisternis voor het licht weder plaats maakcn. ó Gy! wiens Naam de HEERE der Heirfchaaren is, Gy doet den dag verdwynen, en den nacht te voorfchyn komen: en onderfcheid deeze beide dus van éën. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de avonden voortbrengt. Met eene eeuwigduurende tederheid, d HEERE! hebt Gy Uw Volk het Huis Ifraëls bemint, en het in Uwe H. Wet, geboden, inftellingen en rechten onderweezen; daarom, 6 HEERE onze God! zullen wy ons, nederliggende en opreizende, daar in oeftenen, en in het waarneemen deezer Goddelyke bevelen, eene zuivere vreugd fcheppen: ja daar zy tot heil onzes leevens en verlenging onzer dagen ftrekken, zullen wy ze dag en nacht (met iever ) overdenken; en als dan zal Uwe liefde t'onswaarts nimmer uitgedooft worden. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die Uw Volk Ifraël met tederheid bemint. 4. Hoor, 6 Ifraël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. M » DeutnVI.  180 Avond Gebed voor den Deutr: XI. ^Gezegent in aller Eeuwigheid zy denNaam van Zyn Glorieryk gebied.] 5. Den HEERE uwen God zult gy met hert en ziel, en geheel uw vermogen beminnen, 6. En de geboden welke; Ik u heden beveel, in uw hert bewaaren. 7. Gy zultze uwen kinderen infcherpen, en u 'er in onderhouden, als gy u in uw huis, of langs den weg bevind, u nederlegt, en weder opryst. 8.. Gy zult deeze (H. woorden) tot teken op uwe hand binden, en ze tot voorhoofdr fpanfelen tusfchen uwe oogen draagen. 9. Ook zult gy ze aan de posten uwer huizen en poorten fchryven. 13. Indien gy de Geboden welke Ik u heden beveel ftiptelyk naarkomt, den HEERE uwen God bemint, en Hem met geheel uw hert en ziel dient, 14. Zal Ik uw land met regen op zyn beftemden tyd befproeijen; op dat gy uw koren, most en olie inzaamelt. 15. Ook zal ik het gras uwer weilanden voor uw vee doen wasfen; en gy zult eeten en u verzadigen. 16. Wacht u dat uw hert zig niet laat verleiden: dat gy (van My) niet afwykt en afgoden dient, noch u voor hen nederbuigt. 17. Dan zoude de HEERE Zyne gramfchap over u doen blaaken; den Hemel fluiten dat 'er geen regen daalde, en de aarde geene vruchten voortbragt; ook zoud gy haastig uit het vruchtbaar land, dat de HEERE ugeeft, verjaagt worden,  Vastdag van Ab. 181 18. Maar betracht deeze Geboden met hert en ziel, bindze als tekenen op uwe handen, en datze tot voorhoofdfpanfelen tusfchen uwe oogen (trekken. 19. Onderwystze uwen kinderen en onderhoudt 'er u in, als gy u in uw huis, of langs den weg bevind , u nederlegt, en weder opryst. 20. Ook zult gy ze aan de posten uwer huizen en poorten fchryven. 21. Op dat uwe dagen en die uwer nazaaten, in 'c land het welk de HEERE uwen voorvaderen by eede belooft heeft, gelyk de dagen des Hemels op de Aarde mogen vermenigvuldigt worden. 57. De HEERE zeide tot Mofes om verders te zeggen: 38. Spreek tot den kinderen Ifraëls en zeg hen: datzy en alle hunne nakomelingen, fnoeren aan de hoeken hunner kleederen maaken; en aan deezen fnoeren hemesblaauwe draaden hechten. 39. Dit zal u tot ('t gebod der) Tftetfiet (trekken; gy zultze aanzien, u dus alle de Geboden des HEEREN herinneren en betrachten, en u geenzins laaten overgaan tot de driften uws herte, noch begeerte uwer oogen, dewelke u zouden verleiden; 40. Op dat gy alle Myne Geboden herdenkt en naarkomt, en heilig voor uwen God zyt. 41. Ik ben de HEERE uwe God, die u uit Egyptenland geleid heb, om u tot God te rap: ja Ik ben de HEERE uwe God. M | Num: XV.  l82 Avond Gebed voor den tx: XV. Dit alles is by ons voor waarachtig, beftendig en getrouw aangenomen. Gy, óHEEREl zyt onze God, geen ander is 'er aanweezig, en wy, wy zyn Uw Volk Israël. Gy hebt ons van de macht der koningen verlost, en der dwingelanden juk ontheven: Gy hebt ons van onze onderdrukkers gewroken en alle onze vyanden naar waarde geftraft: ons van hinderlaagen bevryd en (genadiglyk) in het leeven behouden. Goedertierene God! Gy zyt het die ons weleer de hoogten onzer vyanden deed betreeden; ons boven hen in luister verhief; ons door wondertekenen in het land van Chams nazaaten gebleeken, van Pharaö wreekte; de eerstgeboorene Egyptenaars in Uwe gramfchap verfloeg, en het zegepraalend Volk dus uit dat flaafs gewest gevoert, met de voordeden van eene langduurende vryheid begunstigde. (In deeze gewenschte omftandigheid) baande Gy Uwen kinderen eenen doortogt door de Schelfzee, en ftortte hunne achtervolgers en vyanden in de (diepfte) afgronden. Israël door Uwe Almacht opgetogen, loofde en verheerlykte Uwen H. Naam, en onderwierp zig gretig aan Uwe Heerfchappye. Mofes en zyn getrouw Volk, ten toppunt van vreugde gefteegen, hieven toen een' Zege-zang ter Uwer eere, en riepen gezaamentlyk : n. Wie evenaart U in kracht, ÓHEERE! wie kan Uwe Heiligheid gadefiaan! Gy, die;  Vastdag van Ab. 183 Wonderen verricht, zyt gevreest van hen die ü lofzingen. rpén HEERE onze God! Uwe (Verbonds-)kinderen zagen Uwe Heerfchappy op de Zee, juichten en erkenden dat Oppergebied, zeg- ^i^De HEERE zal in alle eeuwigheid het Oppergebied voeren. 11. Gy, ó God! hebt Jacob bevryd en hem Van fterker macht verlost. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Verlosfer Israëls! Doe ons, 6 Vader! in vrede nederliggen, en in volkomen welftand en gerustheid weder opreizen; fpreid den vrede als eene tent over ons; maak ons volkomener door Uwe heilzaame Ingeevingen i zy ons behulpzaam en verlos ons haastiglyk ter eere van Uwen (Geduchten) Naam. lom Bevrydonsvan vyandlykheden, fterfte, oorlog, angst, kommer, hongersnood, droeffenis, verderf en pestziekte; vernietig en verwyder de laagen des tegenftreevers , en ontfang ons in Uwe H. Befcherming. Bewaar ons m alle tyden en omftandigheden in leeven en vrede , daar Gy de God onze Verdediger zyt; M 4 Ex: XV. JenXXXI,  r§4 Avond Gebed voor den Pf; cxni. Vin. XtLa2 1,TruUrl!ed word Spongen wanneer dé X g Ab by de", Uitgang van Sabbat begint, in plaats van den gewoonlyken Pfalm: Keer Uw Aanfenyn jegens ons enz. Zie eerfte Deel bladz 271 en in plaats van de ^egening van Affcheiding, Ib: bladz. 273. dus zyn hierin eenige afgebrokene zinnen van bei. die ons uit droevige omftandigheden red, e& van alle akelige toevallen des nachts bevryd. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die Uw Volk Ifraël eeuwiglyk befehermt, Amen. Men zegt ühyh wnp en de Amidavanbladz. 68.tot bladz. 83. 2. Den Naam des HEEREN zy in alle eeuwigheid gezegent. 3. Deezen H. Naam worde van het oosten tot het westen gepreezen. 10. Almogend' Opperheerfcher ! hoe geducht is Uwen Naam door het Heelal. Men zegt tihtyb \Ü*1J5 (Treurlied voor den uitgang van Sabbat (10). Op dees' avond zal ik treuren, myn bitter  Vastdag van Jb* 185 geklag uitftorten, en in plaats van te zingen: HEERE! beftraal ons met Uwen Luister, de Klaagliederen Jeremias aanheffen. Deezen uitgang van Sabbat, zynde de avond van den Vastdag van Ab, zal ik zuchten en weenen, en in plaats van den Kelk der affcheidinge, dien van den zwymel-wyn heffen. Voor de nakomelingfchap heb ik deezen avond bepaalt om treurliederen te zingen; ik zal ze uiten, ik zal weenen, en de Zegening over de fpeceryen niet uitfpreeken. 6 Gy, die het licht des vuurs gefchapen hebt! bitterheid, ja deerlyke bitterheid hebben my myne zonden toegebragt; myne vyanden hebben my geheel overwonnen, toen zy de Heilige ftad verbrandden. Ach! op deezen uitgang van Sabbat, daar alle vreugd myns herten verdweenen is, hebben zig de angften gelyk het zand vermenigvuldigt, 6 Gy, die het gewyde van het ongewyde afzondert! Aanfchouw dat ik geen vertrooster meer heb , dat de wreedaart alle medelyden verwydert heeft, en dat ik zedcrt dien negenden Ab gelyk een ouderlooze wees ben geworden. Van den tyd af dat onze voorvaderen zig morrende in de woestyn uitlieten, en dien dag reeds in jammerklagt doorbragten, heb ik dees* dag tot rouw en geween ingericht. Onze voorouderen zondigden en zyn niet meer, hoe zoude ik dan hunne fchulden draagen? ö Gy, die den Hemeltrans bewoont! zouden de kinderen voor de zonden hunner vaderen fterven? M ^  ï86 Avond Gebed voor den Kom ons te hulp, ó God dieBarmhertig zyt! heb medelyden met ons, wil onzen rouw in vreugd herfchapen, en ik zal met gantsch myn hert Uwe Verlosfing uitroepen. Troost de treurenden Zions, hen die op Uwe verlosfing en bevryding hoopen ; by de wederkomst der ballingen Ifraèls, zal de Verlosfer te Zion verfchynen.) PD3N »öb Waar over zal ik myne weeklagt uitftorten, en myne handen in een flaan? waar over bitterlyk weenen, en tot in het ingewand aangedaan zyn ? Over het Heiligdom, de Arke, of de Cherubynen , alwaar raaf en egel hun verblyf houden? Over het choor voor de Levyten gefchikt om God met zangen te verheerlyken en toetejuichen ? Deerlyk zal ik getroffen zyn over het gemis van Urim en Tumim, in welker plaats wichelary en voorbeduidzel gekomen zyn; En over den moord der Geleerden van den Huize des HEEREN, alwaar de ordeningen der Priesters beftemt v/aren. Hoe is het licht der Heilige leerftellingen verduistert! de oeffening in den Talmud is dermaaten verworpen, dat 'er niemant in ervaren is. i Is 'er iemant die het verborgene der H. Wet weet te doorgronden ? die het rampzalige geflacht deezer eeuwe zal befchermen ? De tedere kinderen en zuigelingen zyn deer-  Vastdag van Jb. 187 lyk gedood, zonder dat 'er iemant voor hen opftond, noch met medelyden en jammer over hen begaan was. Over alle deeze onheilen zal ik geftadig treuren en door droefheid als een rouwige aangedaan zyn. Ik zal bitter fchreijen, my by den akeligen egel vergelyken en door eenen traanenVloed over Zions puinhoopen bejammeren. Ja alle vreugdgefchal zal ik ftaaken en het volgend Treurlied Jeremias aanheffen. Klaagliederen Jeremias. N 1. Hoe is deeze volkryke ftad gelyk eene weduwe in eenzaamheid verkeert! zy die groot onder de volkeren en vorftinne in de landfchappen was, is cynsbaar geworden. 3 2. Aanhoudend' treurt zy des nachts, de traanen biggelen langs haare kaaken; onder allen die haar liefde toedroegen is 'er geen die haar vertroost, alle haare mcdegenooten hebben haar verraaden en zyn haar tot vyanden geworden. 3 3. (Den ftam) Juda is, ter oorzaake van (zyn) onderdrukken en (opleggen van) zwaaren dienst, in ballingfchap verweezen; zelfs daar hy onder de volkeren woont, treft hy geene rust aan; alle zyne vervolgers hebben hem tusfchen de engtens achterhaalt. Klaagl: I.  i88 Avond Gebed voor den •j 4. De wegen Zions zyn in rouw, daar niemant ze betreed om aldaar op de Hoogtyden te verfchynen: haare poorten zyn allen verwoest, haare Priesteren zuchten, haare maagden zyn in angst, en zy zelfs kwynt ia bitterheid. n .5. Haare wederftreevers wierden haar tot opperhoofden, haare vyanden zyn in volle zekerheid, daar de HEERE haar door de menigte haarer misdryven met fmert belaaden heeft; zelfs haare jonge kinderen zyn vóór den vyand in ballingfchap gedreeven. 1 6". De vergaderinge Zions is van al haaren luister ontbloot, haare grooten wierden gelyk hinden welke geene weide aantreffen, en vluchtden machteloos voor den achtervolger. t 7. In het midden van haare rampen en kommer herinnerde zig Jerufalem van al het begeerlyke dat zy in vroege tyden genoot; wanneer haar volk in de macht haars vyands viel zonder hulp aan te treffen, aanfchouwden haar haare wederftreevers en dreeven den fpot over haare (gewyde) plechtigheden. n 8. Jerufalem heeft grootelyks gezondigt, hierom is zy tot eene afgezonderde geworden; allen die haar eerbiedigden hebben haar verfmaad om dat zy haare naaktheid ontdekt hadden , ook keerde zy zelfs zuchtende achterwaarts. Ü 9. De zoomen van haar gewaad zyn door haare onreinheid befmet: het geen haar in het eind wedervaaren zoude is zy niet aandachtig geweest; wonderbaarlyk is zy vernedert, geen vertrooster is haar overgebleeven. HEERE]  Vastdag van Jb. 189 (roept zy) aanfchouw mynen druk, daar de vyand in macht toegenomen heeft. » 10. De vyand heeft zyne hand over alle haare begeerlyke fchatten geftrekt, want in haar Heiligdom heeft zy de volkeren zien treeden, over welke Gy bevolen hebt dat zy in Uwe vergadering niet zouden komen. 3 11. Gantsch haar volk fmeekt zuchtende om brood, het geeft zyne kleinoodjen voor voedzel om het leeven te onderhouden. Zie, 6 HEERE! aanfchouw tot welke verachting ik gekomen ben. b n. Dat dit u niet wedervaare, gy allen die den weg betreed! aanfchouwt toch en ziet of een rampfpoed te vergelyken is by de fmertmyovergekomen , waarmede de HEERE my ten dage Zyner hevige gramfchap getroffen heeft. ö 13. Van den Hooge heeft Hy een overweldigend vuur in myne beenderen gezonden s myne voeten een' valftrik voorgelegt, my achterwaarts doen deinzen en tot verwoesting gebragt ; zo dat ik den gantfchen dag kwyne. 1 14. Het juk myner moedwillige zonden heeft Hy vastgehouden: zy waren zo verwart dat zy my boven de fchouderen gefteegen zyn en myne krachten verzwakt hebben. De HEERE heeft my overgelevert in de macht waar uit voor my geene verlosfing te wachten is. D 15. Alle myne fterkten heeft de HEERE in het midden van my ter neer gevelt; Hy heeft heirbenden tegen my by een geroepen om myne jongelingen te verflaan; de HEERE  ioo Avond Gebed voor den heeft de maagden der vergaderinge van Juda al* in ene wynpers getreeden. y 16. Hier over is het dat ik ween, dat een traanenvloed uit myne oogen ftroomt, want de vertrooster die myne ziel verkwikte is van my afgeweeken : myne kinderen zyn verwoest daar de vyand zegepraalt. 9 17. Zion verfcheurde zig met de handen," niemant vertroostte haar; de HEERE heeft bevolen dat Jacobs vyanden hem zouden omringen : onder hen is Jerufalem als eene verontreinigde. 2 18. De HEERE is rechtvaardig: maar ik ben tegen Zyn Gebod wederfpannig geweest; hoort nu, gy alle volkeren! en aanfchouwt myne fmert, myne maagden en jongelingen zyn in ballingfchap gevoert. p 19. Myne vrienden heb ik aangeroepen: doch zy hebben my misleid; myne priesteren en myne ouderlingen zyn in de ftad omgekomen , terwyl zy voedzcl zoekten waarmede zy hun leeven mochten onderhouden. -I 20. Aanfchouw, ó HEERE! hoe ik in angst beklemt ben , myn ingewand is hevig aangedaan, het hert is my ontroert daar ik aan zwaaren opftand fchuldig ben; van buiten heeft het zwaard my van myne kinderen "berooft, gelyk de dood (my>van binnen (verwoest heeft.) 21. De vyand vernam myne droeffenis, daar niemant my met. troost te baat kwam; ja allen hoorden myn ongeluk en verblydden zig, vermits het door U zeiven verricht was. Doe  Vastdag van Jb. 191 den dag welken Gy aangekondigt hebt naderen, op dat hun lot gelyk het myne worde. n 22. Al het kwaad door hen gewrocht kome voor U, behandel hen gelyk Gy my, ter oorzaake van al myn' moedwil, gedaan hebt; want myne weeklagten zyn menigvuldig en myn hert is van fmert doorgrieft. N t. Hoe heeft de HEERE in Zyne gramfchap de vergadering Zions in duisternis geftelt! Israëls cierlykheid heeft Hy van den Hemel tot op de Aarde ter neêr geftort; ten dage Zyner verontwaardiging is Hy het Heiligdom geenzins aandachtig geweest. 3 2. Alle de wooningen Jacobs heeft' God verflonden, zonder 'er medelyden over te hebben ; in Zyne grimmigheid heeft Hy de fterkten Juda's tot de aarde omgerukt, het koningryk en zyne vorsten ontheiligt. 3t 3. De kroon Israëls heeft Hy in Zynen toorn verbryzelt, by het naderen van den vyand heeft Hy (Israël) Zynen voorftand ontrukt, Zyne verbolgenheid is over Jacob , gelyk een vlammend vuur het welk alömme verteert, ontdoken. T 4. Gelyk een vyand heeft Hy Zynen boog gefpannen, als een tegenftander Zyn Alvermogen in het werk geftelt, en al het bekoorlyke voor het oog ontzielt; Zyne verontwaardiging heeft Hy als vlammen over de tenten Zions geftort. fl 5. Ja de HEERE is als een vyand ge* Klaagt: II.  192 Avond Gebed voor den worden, Hy heeft Ifraël verflonden, alle zyne 'Paleizen neer gerukt, zyne fterkten verdelgt, en in de vergaderinge Juda's droefheid en rouw vermeerdert. 1 6. Hy heeft Zyn Heiligdom gelyk eenen bloemhof omgewroet, de plaats Zyner Goddelyke verfchyninge verdelgt; de HEERE heeft de beftemde tyden en den Sabbat te Zion in vergeetelheid gebragt, en in het felfte Zyner ongenade Koning en Offeraar verfmaad. t 7. Zyn Altaar heeft Hy omgeworpen, Zyn Heiligdom verfoeit, en de muuren der Paleizen (Zions) in 'svyands macht geftelt; men vernam eenen kreet in het Huis des HEEREN gelyk op de Beftemde dagen. n 8. De HEERE befloot de wallen Zions te vernielen, bepaalde het vonnis, en weerhield Zyne macht niet van te verflinden; Hy heeft de verfchanzing en muuren doen treuren : beiden wierden zy ten eenemaale geflecht. D 9. Haare poorten zyn in den grond gezonken, haare grendelen verdelgt en verbryzelt, haar koning en haare vorsten zyn zonder Wet onder de volkeren, ook hebben de Godstolken geene prophecye des HEEREN meer aangetroffen. •> 10. De gryzaarts der Vergaderinge Zions zitten fpraakeloos op de aarde, zy dekken het hoofd met ftof en kleeden zig in treurgewaad; de maagden Jerufalems laten het hoofd nederwaarts hangen. 3 11. Myne oogen zyn van traanen uitgedroogt, myn ingewand is hevig ontroert, myne lever ter aarde uitgeftort, ter oorzaake der in-  Vastdag van Ab. 193 breuke de vergadering myns Volks toegebragt, by het zwymen der kinderen en zuigelingen langs de wyken der ftad. b 12. Zy riepen hunne moeders toe: waar is het koren, waar de wyn? terwyl zy gelyk verflaagenen op de ftadsplaatfen nederzeegen, en in 's moeders boezem haare zielen "uitftortten. Ö 13. ó Vergaderinge Jerufalems! welke getuigenis zal ik u bybrengen, waar by zal ik u vergelyken? ö gy, maagd van Zion! wat zal ik by u doen evenaaren om u te vertroosten ? daar de inbreuk u toegebragt grooter dan de zee is: wie zal u gencezen ? i 14. Uwe Prophceten hebben u ydelheid en ongerymtheid voorgefpelt, uwe misdryven hebben zy u niet geöpenbaart om uwe ballingfchap aftewenden: veeleer hebben zy u prophecyen van valscheid en misleiding voorgezet. D 15. Allen die langs den weg reizen flaan over uwen toeftand de handen te zaamen, toonen hunnen fmaad en fchudden het hoofd over Jerufalem, zeggende: is dit de ftad die weleer volmaakt in fchoonheid genoemt wierd, en tot wellust der gantfche Aarde verftrekte ? S 16. Uwe vyanden fperden den mond over u, fchimpten, knerftandden en zeiden: wy hebben haar reeds verflonden, voorzeker dees' is de dag daar wy naar haakten, wy hebben hem aangetroffen en aanfehouwt. y 17. De HEERE heeft het geen Hy voorgenomen had volbragt, en het woord dat Hy van de aloudheid bevolen had geftaaft; Hy N  194 Avond Gebed voor den heeft verdelgt, niets gefpaart, den vyand over uwen valverblyd, en zyn' luister bovenden uwen verheven. ¥ 18. Ifraël ftortte het hert voor den HEERE uit; muuren Zions! dat 'sdaags en 'snachts uwe traanen gelyk een ftroom vloeijen, gunt u geene verpoozing, uw oog ftaake niet van weenen. p i9. Rystop, heft eenen treurzang geduurende den nacht (en) by het krieken van den dageraad; ftort uw hert gelyk water voor den HEERE uit, reikt uwe palmen naar Hem, voor het lot uwer tedere kinderen welke op alle hoeken der ftraaten door hongersnood bezwyken. 1 20. HEERE! aanfchouw met aandacht wien Gy dus behandelt hebt: (was ooit gedacht) dat vrouwen zig met haare eigen vrucht zouden voeden ? deeze tedere wichten! en dat men in Gods Heiligdom Offeraar en Propheet zoude ontzielen! V/ 21. Jongelingen en gryzaarts lagen langs de ftraaten , myne maagden en vrygezellen vielen onder het zwaard; (HEERE!) ten dage Uwer gramfchap hebt Gy omgebragt, geflaagen en niets gefpaart. n 22. Van rondsom hebt Gy myne nabuurige vyanden als op een beftemden dag by een geroepen; ten dage Uwer grimmigheid was 'er geen ontkomene nog overgebleevene : het geen ik opgevoed en grootgebragt heb, is door den vyand verdelgt.  Vastdag van Ab. 195 ■nan *jk N r. Ilc ben de man die het verdriet aanfchouwt heb, door de roede van Gods verbolgenheid. 2. Hy heeft my geleid, en in de duisternis, niet in het licht doen wandelen. 3. Ook heeft Hy zig tegen my gekeert en den gantfchen dag Zynen byftand ontrukt. 3 4. Myn vleesch en huid zyn veroudert, myne beenderen heeft Hy verbroken. 5. Hy heeft ( eenen muur) tegen my opgeworpen , en my met bittere moeijelykhedea omringt. 6. Gelyk de afgeftorvenen der Waereld heeft Hy my in duisternis doen woonen. i 7. Op dat ik niet zoude uittrekken heeft Hy my ingeflooten en myne kluisters verzwaart. 8. Zelfs wanneer ik fmeekte en klaagde, verwierf myn gebed geen gehoor. 9. Mynen weg heeft Hy door hinderpaalen geflooten, en myn voetfpoor doen verdraaijen. T 10. Gelyk een beer heeft Hy my beloert, als een leeuw in verborgene plaatfen. 11. Hy heeft my van den weg doen afwyken, verfiaagen en in verwoesting gebragt. 12. Den boog heeft Hy gefpannen en my tot doelwit Zyner fchichten geftelt. PI 13. Hy heeft my het ingewand doorboort met de wapenen Zyns pylkokers. 14. Tot fpot van gantsch myn volk, en tot voorwerp zyner fchimpliederen heb ik den gantfchen dag verftrekt. N a III.  io6 Avond Gebed voor den 15. Hy heeft my van bitterheid verzadigt en met alfem gedrenkt. •) 16. Myne tanden heeft Hy met zandfteen verbroken en my in de asch gewentelt. 17. Hy heeft de kalmte uit myne ziele verbannen, en my al het heugelyke doen vergeeten. 18. Ik zeide: myne kracht, myne hoop op den HEERE zyn verlooren. T 19. (HEERE!) gedenk myn verdriet en myne vernedering, en den alfem en gal (welke ik ingezwolgen heb.) 20. Myne ziele zal dit geftadig indachtig zyn, en zig in my vernederen. ai. Dit zal ik myn hert voorhouden, hier op zal ik vertrouwen, fl 22. Dat Gods gunsten oneindig, en Zyne Barmhertigheden eeuwigduurend' zyn. 23. Dagelyks worden zy vernieuwt, (6 God!) Uwe Getrouwheid is groot. 24. De HEERE is myn aandeel, zegt myne ziele, hier om zal ik op Hem vertrouwen. 13. 25. De HEERE is weldaadig jegens den geenen die op Hem hoopen, jegens de zielen (van hen) die Hem nafpooren. 26. Heilzaam is het ftilzwygend' op de verlosfing des HEEREN te hoopen. 27. (Nogmaals) heilzaam is het voor den mensch dat hy in zyne jeugd het juk torfche. 1 28. Hy zitte eenzaam en in ftilzwygenheid, daar (God) dit over hem beflooten heeft. 29. Hy buige zig met den mond ter aarde, pf 'er ook eenige hoop mogt zyn.  Vastdag van Ab. 197 30. Aan zynen aanvalleren levere hy zig over, hy laate zig met fmaad verzadigen. D 31. Daar God zig niet voor altoos verwyderen zal. 32. Want zo Hy hem in angst geftelt heeft, zal Hy zig volgens Zyne oneindige Genade erbarmen. 33. Daar Gods Eigenfehap niet is om te onderdrukken, noch het menschdom te kwellen , b 34. Noch om de ftervelingen onder de voet te vertreeden, 35. Noch dat 's menfchen recht gekrenkt worde ten overftaan van den Allerhoogfte. 36". Ook duld de HEERE niet dat het gefchil van den fterveling verdraait worde. Ö 37. Wie heeft iets gezegt het welk gefchied zy, zonder dat de HEERE zulks bevolen hebbe ? 38. Vloeit kwaad en goed niet van den wil des Allerhoogften ? 39. Hoe moet een leevend' mensch, hoe moet een man over zyne zonden in rouw zyn! i 40. Laat ons veeleer onzen weg nafpooren en onderzoeken, en tot den HEERE wederkeeren. 41. Laat ons onze herten naar den Hooge heften, naar den God die den Hemel bewoont. 42. (HEERE!) wy hebben moedwillig gezondigt en overtreeden, en Gy hebt geene genade gefchonken. D 43« Door Uwen toorn hebt Gy U van ons verborgen, ons achtervolgt en zonder medelyden de dood toegebragt. N 3  io8 Avond Gebed voor den 44. Gy hebtü (als) in eene wolk gewentelt, op dat het gebed 'er niet door mogt dringen* x 45. Als drek, als (het voorwerp van) verachting hebt Gy ons in het midden der volkeren geftelt. s 46. Onze vyanden hebben zig (met fmaad) over ons uitgelaaten. 47. De kuil waar wy door angst in vielen, heeft ons tot verdelging en verwoesting geftelt. 48. Een vloed van traanen ftroomt uit myne oogen over de bres de vergaderinge myns volks toegebragt. y 49. Myne oogen fmelten geftadig in traanen , zonder tusfchenpoozing te erlangen, 50. Tot dat de HEERE uit den Hemel nederzie en aanfchouwe. 51. Door het geween myner oogen is myne ziele meer dan geene der dochteren myner ftad bezweeken. ^ ,52. Myne vyanden hebben my zonder rede gelyk eenen vogel gevangen. 53. Zy hebben myn leeven in eenen kuil beknelt , en een' fteen op my geworpen. 54. De wateren ftroomden my over het hoofd, ik zeide: ik ben veroordeelt! p 55. Nogtans riep ik Uwen Naam uit de diepte des kuils aan. 56. Gy hebt myne ftem weleer verhoort, wii nu insgelyks U niet van my verbergen om my in ruimte te> ftellen en myn geklag aanteneemen.  Vastdag van Jb. 199 57. Ten dage dat ik U aanriep waart Gy naby, en zeide: vrees niet. T 58. HEERE! Gy hebt myn gefchil bepleit en myn leeven verlost. 59. Gy aanfchouwde het leed my aangedaan; Wil my tans recht verfchaffen. 60. Gy hebt de wraakzucht (myner vyanden) en alle hunne befiuiten over my gezien. V 61. Almogende! alle hunne verfmaadingen hebt Gy in acht genomen, alle hunne raadpleegingen over my aangemerkt. 62. De gefprekken en peinzingen myner aanvalleren zyn geftadig tegen my. 63. Aanfchouw dan hunne bedryven en hunnen opftand, daar ik het voorwerp hunner fchimpzangen ben. D 64. HEERE! vergeld hen dan volgens het werk hunner handen; 65. Belaad hen met hertenwee, dat zy door U verweezen worden; 66. Vervolg hen met gramfchap, ó HEEREl en verdelg hen van onder den Hemel. Din* !"D*8 K r. Hoe is het goud verduistert, ja het allerfynste goud van glans verdooft! het kostbaar gefteente is aan alle hoeken der wyken verfpreid. 3 2. Hoe zyn de dierbaare kinderen Zions, weleer by het fynstc goud vergeleeken, tans gelyk een aarde kruik door den pottebakkcr gemaakt, aangezien! N 4 IV.  2oo Avond Gebed voor den H 3. Zelfs de draak ontbloot de borsten om haare jongen te voeden-, en de vergadering myns Volks is zo wreed gelyk de ftruisvogel der woestyne geworden. 1 4. De tong des zuigelings is door droogte aan het verhemelte gekleeft, de jonge kinderen •joegen om brood: doch daar was niemant, die hen (eenen beet) toereikte. ft 5. Zy die zig weleer met lekkerny fpysden, zyn tans verwoest langs de ftraaten-, zy die eertyds in fcharlaken gekleed waren, liggen nu op den mesthoop. 1 6. Het misdryf myner Vergaderinge heeft de zonde van Sodom overtroffen, welke in eenen ftond omgeworpen wierd, zonder dat menfchelyke handen zulks uitoeffenden. t 7. Haare Nazareën waren zuiverder dan fneeuw, witter als melk, hunne vcrwe was fchooncr rood als dat van edelgcftecnte, hunne glans was gelyk de faphier. M 8. Tans is hun gelaat zwarter als kooien geworden, zo dat zy niet kenbaar by de ftraaten meer zyn; de huid is hen aan het gebeente gekleeft, daar zy zo droog gelyk hout zyn. D 9. Beter ware het hen geweest door het zwaard gefneuvelt te zyn, dan door hongersnood om te komen; daar zy door (het eeten van nadeelige) kruiden des velds, een gruwelyken dood ftierven. ♦ 10. De tedere moeders waren genoodzaakt haare jonge kinderen met eige hand tot fpys te bereiden, dit ftrekte haar tot voedzel geduurende den dringenden nood der vergaderinge myns Volks.  Vastdag van Ab, 201 2 11. De HEERE heeft Zyne gramfchap voldaan, Zyn blaakenden toorn uitgeltort, en het vuur in Zion gefiicht, welk haare grondvesten verteerde. •? 12. Het fcheen den vorsten des Aardryks, ja allen waereldbewooneren ongeloofiyk dat de tegenftanders en vyanden de poorten van Jerufalem ingerukt waren. 13 13. Het was door de zonden haarer (valfche) Propheeten, door de overtreeding haarer (looze) Offeraaren, welke binnen haare wallen het bloed der rechtvaardigen ftortten. i 14. Als blinden dwaalden zy langs de ftraaten, zy waren van bloed begruist, zodanig dat zy affchuw hadden hunne kleederen aan te raaken. D 15. Men riep hen toe: wykt af, onreinen, wykt ylings af en treedt niet nader! want zy waren bezoedelt en zelfs in drek gewentelt; zo dat onder de volkeren gezegc wierd: zy zullen (het land) niet weder bewoonen. S 16. De verontwaardiging des HEEREN heeft ze verfpreid, Hy zal hen niet meer aanfchouwen , daar zy geen ontzag voor de Priesteren noch medelyden met de Ouderlingen gehad hebben. y 17. Nog ftreelden wy ons met de hoop op een ydelen byftand: onze verwachting ftelden wy op een Volk welk geenzins verloste. *£ 18. Onze fchreeden hebben zy befpied, op dat wy niet langs onze wyken mogten gaan ; ons eindperk is genaakt, onze dagen zyn vervult, vermits dat (verfchrikkelyk) eind gekomen is. N 5  202 Avond Gebed voor den v (11} Gezalfde , Jonas Koning van juda. Ditgantfche vierde Hoofdftuk is ter gelegenheid van 't ongelukkig omkomen van deezen Vorst gemaakt, en word in 2de Chron: XXXV. 25. bedoelt. Men kan hier nog byvoegen dat het Boek der Klaagl: welk onder de regeering van (ehovakim wierd opgeftelt (zie Jer: XXXVI. 2.) toen maar uit het I. II. en Vde Hooldft: beftond, en dat 'er de Propheet het lilde by voegde na voornoemden Koning den misdaad begtflg de drie Hoofdftukken te doen verbranden. Dit laatfte word •beweezen uit Jer: XXXV l. 32. vermits het bygevoegt derde Hooldft: uit 66 verfeti beftaat. én Hoofdft: I. II en V(toen voor het III gcrekeni) elk juist 22 hseft. p 19. Onze achtervolgers waren fneller dan de adelaars des Hemels-, op de bergen hebben zy ons ingehaalt, van de woestyne beloert. •) 20. Den adem onzes leevens, den Gezalfde (11) des HEEREN wierd in hunnen valftrik gevangen; hy van wien wy zeiden: onder zyne fchaduwe zullen wy tusfchen de volkeren (gerust) leeven. 12> 21. Verblyd u (eene wyl,) en zy verheugt, geflacht van Edom, die het land Us bewoont! (maar weet) dat den kelk u toegereikt zal worden, hy zal u bedwelmen en doen walgen. n 22. En gy, Vergaderinge Zions! uw misdryf heeft een eind genomen; (de Almogende) zal u niet meer uit uw Land voeren.- als dan, kroost van Edom! zal uwe zonde bezocht, en uw misdryf ontdekt worden. * nat i. HEERE! zy het geen ons wedervaaren  Vastdag van Ab. 203 is indachtig, aanfchouw en wil onzen fmaad in acht neemen. a. Ons erfdeel is tot vreemden, onze wooningen zyn tot uitheemfchen overgegaan. 3. Wy zyn als vaderboze weezen, onze moeders gelyk weduwen. 4. Het water dat wy dronken hebben wy tegen zilver betaalt, ons brandhout dier gekocht. 5. Onze achtervolgers hebben ons (het juk) op den hals gelaaden, wy hebben gearbeid en geene rust erlangt. 6. Den Egyptenaar hebben wy de hand toegereikt, als ook den Asfyriër om door brood verzadigt te worden. 7. Onze vaderen hebben gezondigt en zyn niet meer: maar wy draagen den last hunner misdryven. 8. Slaaven hebben ons overhcert, zonder dat iemant ons hunner macht ontrukt hebbe. 9. In leevensgevaar hebben wy ons brood gehaalt, om het (vyandlyk) zwaard derwoestyne. 10. De huid is ons gelyk een oven uitgedroogt, door den vernielenden hongersnood. 11. In Zion zyn de vrouwen, in de fteden van Juda de maagden verkracht. 12. Onze vorsten zyn door flaaven gehangen (12), en den gryzaartsis geenen eerbied beweezen. 13. De vrygezellen wierden tot den arbeid (12) Zie dien aangaande Abenézra.  2o4 .Avond Gebed voor den des molenfteens verweezen, de jongelingen ter galge gedoemt. 14. De ouderlingen wierden uit den raad verbannen, de jonge lieden in hun zangchoor geftoort. 15. De vreugd is uit ons hert geweeken, onze blyde klanken zyn in treurgeklag verkeert. 16. De kroon onzes hoofds is afgevallen , wee ons daar wy gezondigt hebben ! 17. Hierom is ons hert van droefheid doorgrieft, en ons gezicht verduistert. 18. Op den berg Zion alwaar de verwoestinge is zwerven (tans) de vosfen. 19. Gy, 6 HEERE! zult eeuwig beftaan, Uwe Zetel zal alle geflachten verduuren. 30. Waarom vergeet Gyons geftadig ? waarom verlaat Gy ons dus een geruimen tyd? 31. Doe ons tot U naderen, ö HEERE! op dat wy ons mogen bekeeren, herftel onze dagen als die der aloudheid. 22. Want zo Gy ons ftrengelyk verworpen hebt, is Uwe gramfchap ten hoogfte over ons uitgeftort. Men herhaalt vs. 21. Treurliederen, Aanu, 6 Heilige Vergadering! zal ik myne vraagen voorftellen. Hoe verfchillend' is deeze avond van alle anderen!  Vastdag van Ab. 205 Waarom eeten wy op Paaschavond ongezuurt brood met bittere kruiden, en verzadigen ons tans deezen avond van verachting en bitterheid? (voorzeker) over het ombrengen der rechtvaardigen en- het nagedacht der oprechten ; dus zal ik met naaren kreet, als eene baarende vrouwe myne ftem beffen. Hoe verfchillend' enz. Waarom is onzen disch op Paaschavond met vergenoeging bereid, en tans op deezen avond zuchten en weenen wy over onze zonden ? dan ach! het is ter oorzaake dat wy geene rust aantreffen. Wee ons! daar angst ons overvallen is, daarom zal ik alle ftreelende klanken vergeeten. Hoe vcrfchillend' enz. Waarom leêgen wy op Paaschavond de kelken by het uitfpreeken der Zegening, en leezen tans deezen avond het Treurdicht Jeremias? Hoe ben ik tans in ballingfchap in een vreemd land gevoert? hierom zal ik deerlyk kermen. Hoe verschillend' enz. Waarom leezen wy op Paaschavond de Verklaaring over den uittogt van Egypten, en klaagen ons verdriet deezen avond met treuren en kermen? wee my! daar ik als vreemdeling de tenten van Mesfech bewoon, en de tyd der bezoekinge genadert is: wee over de begecrlyke ftad en de gebedehuizen! Hoe verfchillend' enz. Waarom voleindigen wy op Paaschavond den Halel, en brengen tans deezen avond met gefteen en rouwklagt door? daar wy door onze zonden in ons gebed geftoort zyn, het Heiligdom ontwyd is, en beide de Tempelen verwoest zyn. Hoe verf chili end' enz.  2o6 Avond Gebed voor den Waarom eindigen wy de Plechtigheid op Paaschavond met pfalmzang, en laaven ons op deezen avond met gal en bitterheid ? wee my! daar de blydfchap van my afgeweeken is, en de wegen Zions in rouw zyn. Hoe verfchilJend' enz. »i miy (6 HEERE!) doe nu Uw Alvermogen ontwaaken: laat de beledigde, getrooste genoemt worden. Men zegge tot de rampzalige beangftigde: gy verdrukte, door den Jïorm (der ongelukken) getroffen, wees getroost! ( ö HEERE!) ontwaak nu en openbaar Uwe Kracht, ontdek de tydftip Uwer verlosfinge, en dat de verflaagene kudde toegezegt worde: gy verdrukte, enz. (ó HEERE!) doe nu Uw verheven Alvermogen ontwaaken: herfticht met genade de ftad Zion, en men zegge tot het ootmoedig en neêrgeflaagen volk: de HEERE zal Zion vertroosten. (6 HEERE!) doe nu Uw Goddelyk Alvermogen ontwaaken , verlos Ifraël door Uwe Barmhertigheid; en men zegge tot den fmeekenden behoeftige : de Verlosfer zal te Zion geTtaaken. Men zegt WÏTp PiriNI bladz, 113. en "Wij? Kim ttf'tp Dag en nacht zal ik over myn Heiligdom  Vastdag van Ab. 207 treuren , en over de voortreffetykheid Zions de beroemde ftad. Het Huis myns cieraads is door den vyand verwoest, hy heefc my in de macht van Ismaè'1 en Efaü geftelt; hier over zal ik geftadig met droeve ftem weenen, en over enz. Ween geftadig over de dubbelle verwoesting, over het heerlyk Land, de ftad Jerufalem, over haar volk in ballingfchap gevoert, en over enz. Zy in rouw, gy Heilige Wet! daar uwen Juister ontheiligt is; van den dag dat uwe wooning verwoest wierd , is uwe kroon ter neêrgeflaagen: hef eenen treurzang over Aholiba en Ahola (13), en over enz. (13) Aholiba en Ahola. Jerufalem en Samariën . zie Ezech: XXIII. 4.  208 Ochtend Gebed voor den nt*2 nyvrb mm OCHTEND GEBED VOOR DEN VASTDAG VAN AB. »ayi *jb^ yiNi IMfyn' luister is tot de aarde vernedert, myn' roem misacht, myne ziele is tot het ftof gezeegen en myne macht gefnuikt; zedert dat ik royne rampen overpeinsde, wierd myne ziel door de baaren des onheils overftelpt, en de vonken van mynen brand wierden ontdoken. Zal ik dan altyd van befcherming ontbloot blyven? en zullen myne voetftappen dan verhindert wonden? daar Gy, ó HEERE! myn Toeverlaat zyt. De veldöverfte heeft tegen my zyn heir in getal vergroot en den oorlog aangevangen; den glans myner eere heeft hy ontheiligt, verbroken en vernielt; hierom zal ik op dees' dag eenen Vastdag uitroepen, en op den negende der vyfde maand eene byëenkomst inftellen. In de vyfde maand waren de poorten myner wooning in rouw en droefheid; op den negende derzelve wierd myn gezicht ten volle verduistert. In het hemelteken des Leeuw* heeft de leeuw (Nebuchadnezar) gebrult, zodanig dat myne ooren fuisden, den dag dat de Men leest het Ochtend Gebed van bladz. 6. tot het eind der Amida bladz. 81.  "Vastdag van Jb. 209 leeuw het volle des HEEREN beloert heeft. , HEERE! doe Uwe gramfchap niet geheel ontfteeken om my te verdrukken, gedenk myn misdryf niet eeuwig tot myne vcroordeeling; rbyn Beukelaar, Kroon myns heils! hoor van Uwe Hcmelzaalen de ftem myns geklags. nvnnrr? *n.Ti* In het diepfte des afgronds ben ik gedaalt, myne hoop is te leur geftelt, de kroon myns klisters en het cieraad van myn voorhoofd zyn afgeweeken. Zy die het recht onderweezen, hebben gewankelt en myne paden verdraait. Het woord myns Scheppers heb ik verworpen, en door myne misdaaden is myn licht verduistert; de Godfpraaken der H. Wet, welke ik bezat, heb ik van my verwydert: baar die mynen geest het leeven gaven. Myne krachten zyn uitgeput; door myne groote zwakheid zyn myne dagen verkort; van verbaastheid ben ik aangedaan en in den ftrik gevallen. Jaarlyks in de vyfde maand zal ik wee en jammerklagt uiten, ja myne ziele zal een treurlied aanheffen. *a»»nn «nro In de vyfde maand wierd mynen gordel weggerukt, waar door ik van myne kracht berooft: wierd. Op den negende derzelve bleef ik gelyk eenen dorschvloer ten tyde dat (de graanen) 'er op vertrapt worden. In het hemelteken des Leeuws wierd myn Volk wegge-.voert, gefleept en verworpen, op den dag O  2io Ochtend Gebed voor den wanneer de leeuw uit zynen kuil rees. üiê zynen kuil gereezen, heeft hy my uit den giftigen kelk gedrenkt; hy heeft my vernielt, verwoest en in den kerker gefmeeten. (HEERE !> verkwik onze verflaagenen met den beker der herftellinge, Gy die doet fterven en herleeven ten grave daalen en verryzen! Treurlied. Jim pn Uitfpanfel en Aarde hebben geziddert, een zwaare nevel rustte op my; zon, maan en alle Hemellichten wierden verduistert, ten dage dat de volkryke ftad gelyk eene weduwe wierd. De oprechten wierden tot de aarde vernedert en verflaagen: hier om zal ik jaarlyks bitterlyk treuren. Hoe is de ftad, (weleer) van gerechtigheid vervult, gelyk eene onkuifche geworden! Het gelukkig oord, de vreugd des gantfchen Aardryks, de ftad waarin een volk gerust leefde is tot verwoesting, verdelging, fpreuk en fchimp vervallen ; alle haare bewooneren zyn zuchtende en hebben geen mededogen aangetroffen ; Zions helden is den moed gezonken door het verflindend zwaard; (14) Jachin en Boas zyn in Aravna's dorschvloer omgerukt; de ongeloovigen hebben (alles) vertreeden en ter plaatfe alwaar de Godheid rust, gebrult. C14) Jachin en Boos. De twee colommen desTempel*.  Vastdag van Ab. 211 Treurlied. Als Israël in het kwaad volhardde, riep de Godheid s keert weder, Myne kinderen! laat af van euvel te pleegen, daar de afgodendienst nevens den waaren dienst in den Tempel geene plaats kan hebben. Wanneer de trotfen eene beeltenis in de H. Woonftede fielden, wykte zy uit het middenfte des Tempels; al wykende fprak de Godheid: Ik zal heentrekken en in Myne Hemclzaalen wederkeeren, tot dat zy zig fchuldig vinden en Myn Aanfchyn weder zoeken. De Godheid rees uit het Allerheiligfte naar den Cherub , zag het volk voor het fterrenheir en hemeltekenen nedergeknielt en zeide: Ik zal naar Myne plaatfe wederkeeren tot dat het volk zig tot bekeering wende, tot dat zy enz. De Godheid week van den eerften tot den tweeden Cherub , en hun aanfchyn, naar de oostpoort gekeert, verneemende, riep zy: Ik wenschte in eene woestyn te zyn, tot dat (Israël) door nood overftelpt, My met vlyt aanriep , tot dat zy enz. De Godheid week verders van den Cherub naar den dorpel des Heiligdoms, zag het volk met den rug naar het Allerheiligfte gekeert en zeide: Ik zal heenfpoeden en Myne benden verlaaten, ■ tot zy zig bevlytigen het woord des HEEREN na te fpooren, tot dat zy enz. De Godheid trok van den dorpel naar den voorhof der mannen, zag dat het volk zig al' O 2  212 Ochtend Gebed voor den Spreuk: XXI. fint naDe vergaderinge Zions heb ik bicterlyk hoeren fchreijen, zeggende: ach! ik heb uit den (giftigen) kelk gedronken en den droesfemingezwolgen. Ween, gy uitverkoorene l over de plaats daar de Godheid verfcheen , daar den glans deezer plaatfe verduistert is; ween gelyk eene maagd in rouwgewaad over het verlies van haaren bruidegom. Treur, Woud Libanons ! daar uwe cederen door het vuur verteert zyn; en gy poorten Zions! treurt, daar gy door God vernielt zyt; den voorhof der Priesteren worde in rouw gedompelt, dewyl het geduurig offer geftaakt is; ja de raadzaal weêrgalme van treurliederen daar haare raadsmannen ontzielt zyn. Ween gy, enz. Weent, gy priesterlyke vertrekken! over het ïiageflacht Aarons j en gy Heilige der Heiligen 9 daar met den flank des ongewyden wierooks verlustigde, en zeide: van hen zal Ik Myn Aanfchyn afwenden, tot dat zy zullen uitroepen : ontwaak, HEERE! waarom geeft Gy U aan den flaap over ? tot dat zy enz. Verbolgen rees de Godheid van den voorhove naar het dak, zag het volk afgodifche offerfpyzen bereiden, verliet eindelyk de plaats der Heiligheid en herhaalde dikwerf: 9. Beter is het den hoek eens daaks tebewoonen, dan (met Ifraël) by een halftarrig wyf (vergeleeken,) te huisvesten. Treurlied.  Vastdag van Jb. 213 over het verbergen der Arke, (15) het voorhangfel fchreije , daar nu zyne plaatfe geen voorrecht meer geniet, en daar het verneemt dat zyne fnoode aanvalleren zyn verborgen verblyf ontdekt hebben. Ween, gy enz. Het wierookvat treurt, roepende: waar is het reukwerk der fpeceryen ? het hert Aarons is verfcheurt, daar het zig berooft ziet van Urim en Tumim; het Altaar is verftoort over het ftaaken van brand- en vredeoffers, en ter oorzaake dat de fchikking der brandhouten niet op haaren tyd waargenomen is. Ween, gy enz. De harpe der Levyten zegt met droeven toon: wie zal myne klanken ontwaaken? de goude kandelaar roept wie myne lichten aanfteeken? de tenten der zaamenkomfte zegt treurende: niemant is 'er die myne gordynen opheffe; de H. Wet klaagt dat zy die haar betraehtden geweeken zyn. Ween, gy enz. De tafei der toonbrooden is in droefheid en roept: waar zyn zy die de brooden fchikten ? het Priesterdomfchreit uit: helaas! denH.Dienst is opgefchort, ja de gantfche vergadering myns volks ftorte over al dit een' traanenvloed, daar haare vorsten voor den vyand in ballingfchap gevoert zyn. Ween, gy enz. ó Myn Rots! tot hoe lang zal het Volk dat gelyk eenen vogel in den ftrik des vyands gevangen , en van byftand en hulp ontrooft is, tot hoe lang zal het op de gunstige tydltip door (is) Zie Ilde Chron: XXXV. 3. O 3  2I4 Ochtend Gebed voor den U aangeweezen wachten? Doe U op, 6 HEERE ! alvoorens de overgebleevene druiven des gefnoeiden wynftoks vergaan. Wil deeze rank, welke Gy verhaten, en wier omheiniging Gy .verbroken hebt, ten goede bezoeken. Treurlied. De Seraphim hebben hunne gewyde zangen geftaakt, als ook de Hayot en Ophanim in hunnen hemelfchen Dienst waar te neemen, ten dage dat het droeve vonnis beflooten en volbragt wierd. De Vredeèngelen weenen bitterlyk. De hemellichten zyn in hunnen opgang verduistert; de Hemelfchaaren zyn in rcuwkleeding gewentelt, de Hayot uiten een droeven kreet, alsmede de Ophanim die tegen over hen Jiaan. Ten dage dat eene trotfe macht het Heiligdom overrompelde, en den Tempel en het Allerheiligfte denvuureten prooije overgaf, wier' den den Hayot twee vleugelen uitgerukt; hier over zal ik op verborgene plaat/en treurzangen aanheffen. Myn Welgeachte'. wanneer zult Gy ter plaatfe Uwer Wooninge wederkeeren , en de herten der vaderen met die der kinderen verëenigen? De telgen der geloovigen zullen juichen en U verheerlyken , ja de Hayot en Ophanim zullen Uwe Heiligheid vieren.  Vastdag van Ab. 215 De Seraphim zullen met fpreeken, de Ophanim met klaagliederen, en de Vredeëngelen met bitterheid fchreijen, met ontroert gemoed klaagen, en de één den andere toeroepen. inponn «nna In de vyfde maand raadpleegden de befpieders om een nadeelig gerucht over het H. Land te verfpreiden; op den negende derzelve deeden zy een klagt en oproer-kreet hooren. In het hemelteken van den leeuw wierd het gemoed des volks verzwakt, daar het geen voldoenend verflag erlangde. Deeze bloodaarts zeiden: de luipaard is op den weg , de leeuw langs dewyken, alle plaatfen weergalmen van wee', en ach! en bittere klachten. De jonge kinderen en zuigelingen wierden tegen de rots verplet. Waarom zyt Gy voor de vergaderinge Ariëls als een fluimcrende ? Heilig Opperweezen, die het eeuwig voorwerp van lfraëls lofzangen zyt! In de vyfde maand heefe ons de vyand brandende fchichten toegeworpen: op den negende derzelve is onze ziel door fmaad vernedert. In het hemelteken des Leeuws heeft de leeuw (Nebuchadnezar) gelyk de golven der zee en ftroomen gewoed. Men hoorde niet dan het brullen des leeuws en het geloei van den luipaard. De luipaard ging voorby en Hortte mynen hoogmoed in vernedering; hy heeft my ingezwolgen, verteert, en zyne vraatigheid door myne lekkernyen geboet. 6 HEERE'. openbaar Uw Alvermogen door de Heerlykhcid O 4  2i6 Ochtend Gebed voor den die U eigen is, Gy die den mensch in kundigheid onderwyst. In de vyfde maand hoorde men wee, en ach! langs Zions ftraaten: op den negende derzelve volgde de eene rampfpoed de andere. In het hemelteken des Leeuws, hoorde men niet dan, he'aas, wee ons, ach, en zuchten ! De leeuw brulde, wie zoude niet vreezen? wie voor deeze menigte van krygsbenden en legerhoofden niet verfchrikt zyn? Dit zyn de leeuwen die als beeren te werk gaan. 6 HEERE! dat Uwe oneindige Goedheid zig ten voordeele deezer behoeftigen beweege; doe ons van onze hardnekkigheid bekeeren, gelyk Gy den bekeerlingen toegezegt hebt: keert weder, gy wederfpannige kinderen! Inleiding. DWi hl *]N Voorzeker dees' dag is die der bezoekinge myner fchuld: men treure wegens denzelven, waarop men in de omliggende oorden van gewaagt heeft, want toen heeft de vyand gezegepraalt, en gelyk een leeuw het al verfcheurt; myne overdenkingen , de peinzingen myns herten zyn te leur geftelt. De verdelger kwam ten dage der verwoestinge, rooide de wortelen uit, verteerde door het vuur de poorten van het Huis myner Heerlykheid; Zions vorsten en heeren wierden onder de volkeren door het zwaard vernielt; verfchanzing en muur hebben getreurt; beiden wierden zy ten eenemaale ge-  Vastdag van Ah 2217 flecht. De hoogmoediger! hebben in hunne trotsheid de voorpoort van myn Paleis verdelgt, zy hebben my vernielt, verwoest en al myne have verteert; Gy, ó God I hebt hunnewraak vernomen ten tyde dat zy onophoudelyk tegen my zaamenfpanden; want zy hebben Jacob verdreeven en zyne wooningen verwoest. Een beeren-drom heeft myne poorten vertreeden en eene bres in de muuren gemaakt. De vorstinne der gewesten wierd tot verwoesting gebragt; haare Priesteren wierden met gramfchap en verbolgenheid vermoord: van buiten wierd zy door het zwaard verdelgt en van binnen van doodsangst befprongen. De ftad Zion riep wanneer zy in angst was: heeft God dan Zyne Genade verzaakt, is Gods macht dan niet toereikend? met kracht hebt Gy de toegangen der barmhertigheid geilooten; Zions jonge kinderen zyn door den vyand in ballingfchap gedreeven. De Syrifche legerbenden zyn in het Heiligdom Uwe woonftede getrokken, den Tempel en de voorpoort Uwer Paleizen hebben zy ontwyd; den onreinen , welken Gy de vergadering ontzegt had, hebben het Choor Uwer lofzangen ontluistert. Zion riep uit: wee my ongelukkige ! daar de Almogende my verlaaten, en myne vyanden bygeftaan heeft; myne maagden zyn in ballingfchap gevoert en myne jonge kinderen gefleept. Ach! dat het verhaal myner rampen eens gefchreeven wierd ; hoe lang ben ik ter plaatfe alwaar ik heen gedreeven wierd reeds beflooten ? myn Heiligdom is verwoest, myne grendelen zyn verbroken, ó Myne O 5  ai 8 Ochtend Gebed voor den gezellen en rampsgenooten! is 'er een wee bet myne gelyk? ik ben een wees: fchoon myn vader in het leeven is. Barmhertige! tot hoé lang zal Uw aandeel verwoest, en aan uitheemfche macht afgedaan en verlaaten blyven ? Almogende! aanfchouw zyn bittere fmert, en verhoor zyn gekerm. HEERE! doe ons tot U naderen op dat wy ons mogen bekeeren. Men zegt Pf LXXIX. bladz. 117. Treurliederen. «»no "ij? HEERE! tot hoe lang zal Uwe Vergadering op dees' dag een bitteren kreet uiten, over Uwen H. Tempel, welken Uwe vyanden verbrand, en Uwe verbondskinderen ontzielt hebben? 6 God! de heidenen zyn in Uw aandeel getrokken. HEERE! tot hoe lang zult Gy den hoogmoed der tegenftreevers, de verwoesting Uws Heiligdoms en de verfpreiding Uws Volks niet in acht neemen? als ook hen die door U in onderdrukking gebragt, ter eere Uws Naams gedood zyn? tot hoe lang zult Gy de gebeden Uws Volks, welke het over de verwoesting van Uw Huis uitftort, verwerpen ? 6 God! de enz. HEERE! tot hoe lang zullen de fterkevyanden zegepraalen ? zy die Jacob verdreeven en  Vastdag van Jb. 219 ten allen tyde gerooft hebben. Ik trachtte met hen in vrede te zyn, en zy zochten my te verfcheuren en te benadeelen; met fmaad hebben zy my in het aangezicht geflaagen en met looze taal bedroogen. Hoelang, ó HEERE! zullen de boozen in vreugd leeven, en Uwe dienaar de zoon Uwer dienstmaagd in ballingfchap kermen ? 6 God! de enz. HEERE! tot hoe lang zal ik in angst beklemt blyven, en myn gezicht tusfchen haartfteden en ovens verduistert zyn? brandftichteren hebben des avonds, des ochtends en des middags gewoed. Tot hoe lang zal ik over de verwoesting der twee Tempelen getroffen zyn? tot hoe lang zult Gy nalaatig zyn U over Jerufalem te erbarmen ? ja tot hoe lang zal het overfchot der kudde Uwer weide in angst kwynen ? ê God', de enz. Hoe is deeze-tot de dood verweezene kudde uit haare rustplaatfe verdreeven! haar gezicht is van het donkerste zwart bezoedelt; zy was door den drek gewentelt, en zelfs voor het oog van die haar op de wyken vernamen onkenbaar: haar gelaat is zwarter dan kooien, zo dat zy op de ftraat niet meer kenbaar is. My betaamt het eene treurklagt te uiten, gelyk de ftruisvogel te fchreeuwen, en treurzangen in plaats van blyde klanken op fpeeltuigen te doen hooren, over de verdreevene duiven en kiekens uit het nest gejaagt. Zy, in prachtig gewaad opgevoed, zyn heden door honger  220 Ochtend Gebed voor den geperst, en zy die voorheen lekkernyen tot fpys hadden, zyn langs de ftraaten verwoest. Haar gelaat enz. De Priesteren der tweede ordening zyn door het zwaard getroffen; het vuur was ontvlamt en verteerde (alömme,) zy fmeekten en niemant antwoordde; deezen wierpen zig in den gloed, en genen bukten onder het zwaard. Zy wierden gewaar dat zulks door den Bewooner van den Hooge beflooten was; het kostbaar gefteente is (dan ) op de hoeken aller wyken verfpreid. Haar gelaat enz. Naakt, hongerig en afgemat wierden de jonge kinderen aangetroffen.- zy fmeekten om brood, welk niemant hen toereikte, en waren van dorst verfmacht; zy baden hnnne trotfe en toozc vervoerders, die hen in ballingfchap leidden en hen eenen beet broods weigerden; de tedere wichten, door honger aan de hoeken der wyken beklemt, fmeekten ieverig om de Barmhertigheid huns Scheppers te beweegen. Haar gelaat enz. God fpande zynen boog om al dit te volbrengen: ten dage dat Hy begon en voleinde, verwierp Hy de klagt der fmeekeren; de kinderen reikten den nek gelyk lammeren onder de handen hunner flachters; de markten der H. Stad overftroomden van het bloed der Godvruchtigen; de lyken van jong en oud lagen langs de ftraaten uitgefirekt. Haar gelaat enz. Keer weder, 6 God! tot hoe lang zal Uwe verbolgenheid Uwe Vergadering achtervolgen ? tot hoe lang zal haar misdryf geen vergiffenis erlangen ? ja tot hoe lang zal zy Uwen toorn  Vastdag van Ab. 221 tot doelwit verftrekken,en haar ingewand innerlyk doorgrieft blyven ? dat door Uwen byftand Uw afgezondert volk zig van zyne zonden reinige: 6 Gy, die langs de oppervlakte der aarde het water doet ftroomen! Vergaderinge Zions! hef eenen treurzang (16) aan: zy hevig aangedaan, blyf in ftilzwygenheid, dewyl hec Huis van myne Heiligheid en luister verwoest, en de binnen- en buitenpoorten veroordeelt en verflaagen zyn. Myn Welbeminde is afgeweeken, myn roover genaakt, en hy heeft mynen roem ontluistert. Bittere klagten zal ik vermeerderen ten dage dat de Almogende my in droefheid heeft geftelt. Ik zal my met eenen zak overdekken ten dage dat de vlammen het Huis der gebeden overmeestert hebben; ten dage dat den Lofwaardigen Naam en de vertrekken ontheiligt zyn, dat de Stad en fterkten verwoest en de grondvesten ontbloot wierden. Myn Welbeminde is enz. Het vuur van onder heeft my ontftokan ter plaatfe alwaar het Goddelyk vuur (geftadig) brandde. Het vertrek Moked en den (17) fteen (16) Dc vreemde zin/bedingen welke in dit treurlied voorkomen, ontftaan ui: eenige texten der Propheeten , verklaart in Mc dras Rabat, Inleid: over de Klaaglied: (17) Moked, Zochelct. Zie Maimon: Verh: over den Tempelbouw, Bet-habechira. Hoofdft. IV, l. jbladz. 149.  222 Ochtend Gebed voor den Zochetet zyn aan het vuur overgelaaten. God heeft den Engel Gabriël gezonden die met gloei-jende kooien heeft geworpen; vreemde volkeren welke het vuur aanftaken, deeden in het Huis der Vergaderinge eenen kreet hooren. Myn Welbeminde is enz. Ten dage van verbolgenheid beval God dat men in den Hemel zeiven zoude treuren: de Engelen met hunne vleugelen overdekt fchreiden bitterlyk; de vader der volkeren verfcheen in den Tempel met de handen aan de lendenen en riep: wee my! de HEERE antwoordde in droeffenis: wat wil Myn Lieveling (in Myn Huis ?) Myn Welbeminde is enz. Men zag van verre de vlammen tot aan den Hemel ftygen; de eene ordening van Priesteren trok met de andere, zy klommen op het hooge dak; vluchtden niet, maar ftortden zig in het vuur en wierden gantsch verteert; dit wierd volbragt door tagtigduizend Priesteren, mannen van hooge waardigheid. Myn Welbeminde is enz. Edom heeft op dien dag zyn zwaard ontbloot: Bitcr (18) is hy ingetrokken, en aldaar heeft hy vierhonderd duizenden verflaagen. De ftem van den Volmaakten Man wierd door eene wolk verhindert om Gode te genaaken. De Edomyten hebben my neêrgeflaagen, gekwetst en my van myn prachtig gewaad berooft. Myn Welbeminde is enz. (18) Biter. Eene groote Stad in Judea welke 52 jaar na Jerufalems venvoestinge door Adrianus verdelgd wierd. Zie Medras Rabbot over de Klaagl: II. 2.  Vastdag van Ab. 223 Teri dage van den flag vluchtden tagtigduizend jongelingen van Arabiën: en daar zy door dorst geperst naar water reikhalsden, wierden zy met zoute fpyzen gelaaft; zy verbeeldden zig wyn te erlangen: maar verkreegen flechts Iedere zakken met wind gevult. Niemant deed 'er zig op om myne Vergadering te vertroosten, te bejammeren noch die deeze verftrooijelingen verzaamelde. Myn Welbeminde is enz. Gedenk, ó HEERE! aan allen myn'onderdrukkers, en doe ze hunne ftraf bekomen: dat het volk ter verloffinge beftemt, fpoedig deeze gunst erlange, en de banden zyns juks verbroken zie; en dat de klaager gelyk weleer blyde zangen uitgalme; als dan zullen wy in het Tempelchoor zingen: dit is myn Vriend, dit is myn Welbeminde. Myne ziele is neêrflachtig ter oorzaake der geenen die uit het Huis huns verlangens verdreeven en omgekomen zyn. Myn hert (treurt') over hunne gesneuvelden: en myn ingewand (»r aangedaan) over allen die door het zwaard getroffen zyn. Ten dage dat de maagden uit haare paleizen trokken, en de moederen van haare kinderen berooft, naakt in de macht des plunderaars geftelt waren ; ten dage dat haare weeklagt ysfelyk was, ja ten dage dat zy die, door het zwaard in de macht hunner geleiders, het flaaffche juk in ftede hunner fpeeltuigen droegen, Myn hert enz.  224 Ochtend Gebed voor den Alle ooren dreunen van het gefchrei der gevelden en over het kermen der jongelingen en tedere wichten; ten dage dat hun bloed gelyk het flyk verfpreid, den Tempel tot op de aarde ontluistert, en het Wetboek van bloed bezoedelt was, en dat alle de Leeraaren verdelgt wierden. Myn hert enz. Ten dage dat de jonge kinderen tegen den fteen verplet,en deoverblyffelen (myns volks) verfpreid en niet verzaamelt wierden; wanneer het volk dat Gods Naam verzaakt, mynen luister ontheiligde, en mynen Tempel verfoeide; ten dage dat leeuwen my achtervolgden, zo dat myn hert door hun gebrul verfmalt. Myn hert enz. De kinderen in purper opgevoed, gewoon aan fcharlakcn en pracht, zyn dan door koopers en verkoopers heen gevoert, in de macht van heeren ontbloot van mededogen; ten dage dat menige benden tegen hen opftonden, welke hen met de fnelheid des adelaars achterhaalden. Myn hert enz. Hoe is dan deeze Vergadering, by het gefternte des Hemels vergeleeken, tans gelyk verbrokene aarde vaten verfpreid! oost- en westwaarts is zy in ballingfchap gevoert: hoe is het zwaard der wraake tegen haar gekeert! hoe is haaren wynftok in verwoesting geftelt! hoe zyn zyne ranken verwelkt! Myn hert enz. Tra na ya Hoe is myne woonftede geplundert en Gods tegenwoordigheid verdweenen en afgeweeken |  Vastdag van Ab. 223 höe eenzaam is de volkryke ftad geworden! eenzaam gelyk eene weduwe, zy die weleer getrouw was. Hier over zal ik jaarlyks op dees' dag eenen treurzang aanheffen. Ik zal een geklag gelyk de ilang doen hooren, en een bang geluit als dat des ftruisvogels verwekken. De geduchte God heeft in Zyne verbolgenheid Zyn befluit volbragt, als vuur heeft Hy Zyne gramfchap over de tenten van Zions Vergadering geftort, Zyn toorn was gefchikt tegen de tallooze Gemeente. Hier over enz. De zuigelingen fnakten naar 's moeders borst; de jonge kinderen riepen om brood, en niemant deed zig op om het hen toetereiken; de Hemeibewooner heeft zig over hen niet erbarmt. Hier over enz. Het Altaar, het Heiligdom, ja gantsch Jerufalem is verbrand; de HEERE is als een vyand geworden, Hy heeft Israël verflonden: het volk Israël, welk Hy welëer tot zig geëigent had, aanfchouwde Hy met afkeer. Hief over enz. Van jaar tot jaar zal ik myne traanen doen ftroomen en geduurig een bitteren kreet uiten; ik zal in myn geklag aanhoudend zyn, én gelyk eene duive over de flachting der jonge priesteren treuren. Hier over enz. De Eeuwige Grondzuil heeft my in verbaastheid geftelt, in Haare gramfchap heeft Zy de fterkten Juda's tot op de aarde neêrgeftort: Juda wierd door alle gewesten tot fpreuk en fchimp. Hier over enz. Mynen geest word door beeving en ziddeP  226 Ochtend Gebed voor den xxxv. Jen L. •ing verfiaagen, myn ingewand 's daags en 's nachts door fmert bekroopen: dit gefchied my door rouw, angst en wee. Hier over enz. Uitheemfche vyanden, wreede krygslieden en de tentbewooneren van Ismaël,Moab, Edom en Hagar hebben my beklemt; de Hagareën hebben my onderdrukt en met alfem gedrenkt. Hier over enz. Geheng, 6 God! dat de ziel door angst en kommer getroffen, rusterlange; dat zy blyde zangen en vreugdegalmen moge hooren, ja dat voortaan het treurend' Ifraël de blydfchap geniete, en de tans dertele overwinnaar in traanen verfmelte; als dan zal ik jaarlyks op dees' dag geenen treurzang meer aanheffen. Zy door den HEERE bevryd zullen wederkeeren en Zion met gejuich intrekken; gelyk aangetekent is: 10. Zy door den HEERE bevryd, zullen wederkeeren en Zion met gejuich intrekken: een eeuwigduurende vreugde zal op hen rusten ; de zalige blydfchap zullen zy erlangen , angst en kommer zal heenvlieden. 20. Op deeze dagen en op dien tyd, fpreekt de HEERE, zal Ifraëls misdryf gezocht worden en niet beftaan, als ook de zonden van Juda en zy zullen niet gevonden worden; want allen die Ik zal laaten overblyven zal Ik vergiffenis fchenken. (ó God!) dat geen zonde noch misdryf ons gebed voor U verhindere.  Vastdag van Ab. 22? Inleiding. Een vuur onfteekt zig in my als ik my her«« inner den uittogt van Egypten; Ik zal treurliederen aanheffen als ik gedenk aan den uittogt van Jerufalem.' Mofes zong eenen lofzang die my nooit ontgaan zal, by den uittogt van Egypten; Jeremias treurde en ftaakte zyn geween niet by den uittogt van Jerufalem. Myn Heiligdom wierd gevestigt en de wolks« colom rustte daar op, by den uittogt van Egypten; En Gods gramfchap daalde op my als eene duistere wolk, by den uittogt van Jerufalem. De golven der zee bruischten, en fiapelden zig gelyk een muur op, by den uittogt van Egypten; Maar een watervloed overftroomde my en fleeg my over 't hoofd, by den uittogt van Jerufalem. Het manna daalde uit den Hemel, het water vloeide uit de rotfe, by den uittogt van Egypten; Doch gal, bitterheid en wrange wateren Cwaren myn deel) by den uittogt van Jerufalem*, P »  228 Ochtend Gebed voor den Des ochtends en des avonds ftond (Ifratl$ rondsom den Berg Horeb, by den uittogt van Egypten; Het kwynde in rouw langs de ftroomen Babels, by den uittogt van Jerufalem. Het verfchynfel van Gods Heerlykheid was als een verteerend vuur, by den uittogt van Egypten; Doch het gewette ftaal was ter flachting bereid, by den uittogt van Jerufalem. Brand- en fpyscöèr en olie der zalving (waren bereid,) by den uittogt van Egypten; - Het hooggeachtte Volk wierd gelyk een lam naar de flachtbank gevoert, by den uittogt van Jerufalem. Hoogtyden en Rustdagen (waren ingeftell,) tekenen en wonderdaaden (gefchiedden,) by den uittogt van Egypten; Vastdagen, rouw, vervolging en afgodendienaaren (hadden plaats,) by den uittogt van Jeruralem. Ifraëls tenten waren heerlyk onder de Vier hoofd-bannieren, by den uittogt van Egypten; Maar de tenten der Ifmaëlyten en hcidenffche benden omringden my, by den uittogt van Jerufalem. • Het Jubel, Semita en het braakliggen des lands ( had plaats) by den uittogt van Egypten;  Vastdag van Ah. 229 -Maar onherroepelyke verkooping en gantfche verdelging, by den uittogt van Jerufalem. Verzoendekfel, Ark en gedenkfteenen wierden vervaardigt, by den uittogt van Egypten ; Werpfteenen en moordgeweer, by den uittogt van Jerufalem. (Ik bevond my met) Levyten, Priesteren en zeventig Ouderlingen, by den uittogt van Egypten; Met aanvallers, onderdrukkers, koopers en verkoopers, by den uittogt van Jerufalem. Mofes en Aaron geleidden my, by den uittogt van Egypten; Maar Nebuchadnezar en Keizer Adrianus, by den uittogt van Jerufalem. Wy voerden oorlog, en God beftierde ons, by den uittogt van Egypten ; Hy vcrwyderde zig en week van ons, by den uittogt van Jerufalem. Wy bezaten de verborgenheden van hetvoorhangfel, en de ordening der toonbrooden, by den uittogt van Egypten; De hemelfche gramfchap wierd over ons uit-» geftort, by den uittogt van Jerufalem. Wy naderden flacht- brand- en welriekende vuuroffers, by den uittogt van Egypten; De dierbaare inwooneren Zions wierden door £et zwaard verdelgt, by den uittogt van Jerufalem^ * z  $30 Ochtend Gebed voor den De cierlyke mutfen waren tot pracht bevolen , by den uittogt van Egypten; Men hoorde gefcbimp en oorlogskreet tot verachting en fpyt, by den uittogt van Jerufalem. Het goude voorhoofdcierfel, macht en heerfchappy (hadden wy,) by den uittogt van Egypten ; Gods hulp en de kroon wierden ons ontnomen , by den uittogt van Jerufalem. Heiligheid, Prophecye en geduchte Godheid, (verzelden ons,) by den uittogt van Egypten; Verfoeijing, drek en geest van onreinheid, by den uittogt van Jerufalem. Vreugd- en heilzang en trompet - gefchal (was 'er,) by den uittogt van Egypten; Gefchrei van kinderen en gekerm der zieltoogenden, by den uittogt van Jerufalem. (Wy hadden de gewyde) tafel, den gouden kandelaar, het edelfte der offerhanden en reukwerk, by den uittogt van Egypten; Afgoden , verfoeijing en ftandbeelden , by den uittogt van Jerufalem. (Als ook) deH. Wet, inftellingen en fchikking van den Tempeldienst, by den uittogt van Egypten; Mangel aan onderwys, en ftaaking van het geduurig offer, by den uittogt van Jerufalem.  Vastdag van Ab. 231 Almachtige God der Heirfchaaren! doe ons wonderdaaden aanfchóuwen als by den uittogt van Egypten; En doe Uwe Godheid en Tempeldienst wederkeeren , . in het midden van Jerufalem. Treurzangen, ♦my ♦•* ó Myne Vergadering! ween en treur op dees' dag waarop myne kroon neergevallen is, het geluit myner harpe in droeve klagten, en den klank myner fpeeltuigen in klaagende ftem verkeert zyn. Myne traanen Jlroomen door myn menigvuldig zuchten. Ten dage dat de God myner zoetfte vergenoeging het fpoor myner wegen affloot, dat de heerlyke Vergadering in ballingfchap gevoert, en haare euveldaad in rechten betrokken wierd; ten dage dat myne zonden tegen my getuigden, en dat ik over myne verkeerdheden bloosde, ftroomden myne traanen door enz. ó Myne ziele! 'treur bitterlyk, daar gy in het land dat gy als vreemdeling bewoont in ballingfchap zyt; ten dage dat uwe Schepper het Heiligdom in de macht der vreemden, en den Berg der Heiligheid uwen vyanden en haateren overleverde, ten dage dat myne verwachting te leur wierd geftelt, en ik over myne fnoode raadflagen fchaamrood wierd, flroomden myne traanen door enz. Ten dage dat eene uitheemfche macht den Tempel verwoestte, de vergadering zyner BeP 4  232 Ochtend Gebed voor den dienaaren vernietigde, en alle zyne kostbaarheden aan Amons-en Gebals kroost overleverde; dat de gewyde vaten myns Heiligdoms en myner Altaaren ten paleize myner felfte haateren wierden gebragt, Jlroomden myne traanen door enz. Myne oogen! ftort eenen traanenvloed, heviger dan een geweldige ftroom, over de verwoesting des gewyden Bergs en der heuvelen de rustplaats des luisterlyken Tempels: ten dage der plundering myner paleizen en der nederftorting myner muuren, jïroomden myne traanen door enz. Nedergeflaagene zielen, treurt nu! ten dage Van het vonnisfen der fchuiddaaden ; dat alle oogen van geween verfmelten en zilte traanen ftorten, over de ftad alwaar de Aartsvaderen rusten en over de verwoesting der woonplaatfe van het geüefkoost Volk. Alle myne leevensdagen zal ik in ongerustheid fly-r ten over myne angften en droefheid; myne traanen ftroomen door enz. ó Gy, te zuiver van gezicht om- het kwaad te aanfchóuwen ï tot hoe lang zult Gy volhai> den in Uwe Genade den gevangenen, van wien Gy U reeds gewroken hebt, te ontzeggen? hoe lang zal ik in zonden gewikkelt blyven? zoud gy dan Uwen toorn over myn nagedacht verbreiden , en my geen voordeelige tekenen doen aanfchóuwen ? myne traanen ftroomen door enz. ■ Myn hert wankelt als de dronkaart en verwerpt alle zyne vertroosters; ten allen tyde zal ik den rampfpoedigen dag gedenken, waarop de Eeuwige Vader Zynen eerstgeboorene CJfraëO afflond. (ó HEERE!) gedenk aaa  Vastdag van Ah. 233 dat volk welk Gy den eernaam van Huisvrouwe der jeugd (19) gegeeven, en aan wien Gy het gebod van betrachting en herdenking (van den Sabbat) voorgefchreeven hebt. Zoud Gy myne zonden dan altyd indachtig zyn, en de liefde voor Uwe ondertrouwde (20) vergeeten? Myne traanen Jlroomen door enz. Myne oogen zyn van verlangen uitgedooft, dagelyks rykhals ik naar Uw heil, ik ben hei leeven wars en moede wegens de verwoesting van Zions muur en verfchanzing; myne fpys is loutere bitterheid en myn drank is gal en alfem, Myne traanen jlroomen door enz. Dl* Ten dage dat myne gramfchap hevig ontftcken was en inyne euveldaaden verdubbelden , toen ik in den voorhof van Gods Tempel myne hand floeg aan het onfchuldig bloed van den Codstolk (Zacharias) (21) was het ziedend gelyk de onftuimige baarcn -, het wierd door de aarde niet gedekt, dan wanneer het zwaard myner vyanden onder myne geloofsgenooten eene flachting aanrichtte;' ook rustte het niqt tot dat het door eene ysfelyke ftraf gewroken (19) Jef: LIV. 6. C20) Jer: 11. 2. (21) Deezen treurzang is opgeftelt over de onheilen veroorzaakt door het ombrengen van den Hoogen Priester Zacharias, zoon van |oyada. eene misdaad welke onder de regeering van Joas Koning van Ju ia gepleegt wierd, zie 2de Chron: XXIV. 21. en wyders Uitbr. Mondei. W. Verhand, over de EthtfchtUint £Gittin) Hoofdft. I. bladz. 57. P 5  234 Ochtend Gebed voor den was. In de vergaderinge Juda's is droefheid en rouw vermeerdert: wee, wee my ! Dit bloed liet niet af van fchuimen, tot dat 's vyands veldoverfte naderde en in het Heiligdom des HEEREN kwam; dit onrustig bloed vernomen hebbende, vroeg hy hier van dè rede aan den Priesteren ten offerdienst aangeftelt, welke antwoordden dat het niet dan het bloed der offerdieren was. Om dan te onderzoeken wat dit ware of zyn kon, flachttehy ook (dieren;) toen zeide ik by my zeiven: ö myne ziele! dit is uwe zonde en dit zyn haare vruchten. In de vergaderinge enz. Het bloed hield aan met kooken en bleef nog gelyk eene ruifchende zee; de zaak wierd (nader) onderzocht, en men bevond klaarblykelyk dat het 't bloed van den man Gods was, die men ten onrechte veroordeelt had. Nebuzaradan zeide : voorzeker zyn bloed worde wraak verfchaft, God kan zulks niet dulden noch hier over het ftilzwygen houden; men vergadere my de Priesteren om ze Gods Huize te doen uittrekken ; neen ik zal niet rusten, alvoorens het bloed van den Propheet Zacharias bedaart zy. In de vergaderinge enz. De gryzaarts wierden by honderden, de jongelingen by tienduizenden doorftoken; de Priesteren van den HEERE der Heirfchaaren en de leerlingen van de fchoolen onder het oog hunner ouderen ter flachting gevoert; nogtans was 'er geene rust voor dat onfchuldig bloed, zo dat het tot wonder en teken verftrckte. Het wreekend' zwaard des vyands ftelde de ftad in rep en roer, en men vernam  Vastdag van Ab. 235 eenen kreet, als voorheen nooit gehoort. In de vergaderinge enz. Voorts doodde hy de vrouwen met haare zuigelingen; hy deed haar bloed gelyk water over het onfchuldig bloed ftroomen, hetwelk nogtans gelyk de zee en de Egyptifchen ftroom opfteeg tot dat Nebuzaradan zyne oogen Hemelwaarts hief en zeide: bloeds genoeg is 'er reeds onder de inwooneren Jerufalems geftort; wilt Gy dan dat ik aan het overfchot der ballingen geheel een eind maake? Toen was het bloed des onfchuldigen geftilt en het wreekend ftaal verzadigt. In de vergaderinge enz. ó God! tegen U hebben wy gezondigt, misdreeven en euveldaaden gepleegt, wy hebben Uwe Godstolken omgebragt, en bekennen dat wy overtreeden hebben. Oeffen Uwe Genade tot onze vertroosting daar wy U in onzen vernederden ftaat aanroepen; hebben wy niet lang genoeg de ftraf onzer misdryven ondergaan? begenadig Ifraël ( 22 ) de verflaagene verdrukte (vergadering;) zy wend haare ocgen naar U tn- wacht op Uwe hulp. *rh*n »ay ra De vergaderinge myns Volks weent in haare droeffenis over Hanna en haare zeven zoonen, welke allen voor haare oogen geflacht (22) Ifraéf: In het oorfprongéfyke norrt n1? ( L* ruchama') de niet begenadigde. Zie Hofea II. 25. •  $$6 Ochtend Gebed voor. den wierden; ( 33 ) Zy viel neder en Jlierf op (de /y» ken) haarer zoonen. Zy wierden aangedreeven om den Waaren God te verlaaten en den afgod Bel aan te bidden; doch zy volhardden in de Eenheid van Hem , die het Heelal gegrondvest heeft, te erkennen. Hoe is Gods erfdeel den wreeden vyand overgelaaten \ een vloed van traanen ftortte uit 'smoeders oogen, zy viel neder enz. Den jongfte fprak de ontaarte wreedaart (23) indiervoegen aan: zo gy gehoorzaamen wilt en u voor den vreemden god nederbuigt, zal ik u in eer verheffen en in macht doen toeneemen. Hoel (antwoordde de jongeling) zal ik den Waaren God, die het oppergebied voert, verlaaten? hier op wierd hem het hoofd van den romp afgeflaagen; zyne moeder omhelsde hem met een ysfelyk geween, zy viel neder enz. De wrevele vyand vervoegde zig met trotfe taal tot den tweeden (zeggende:) buig u voor mynen god neder, dewyl hem de oppermacht toebehoort. Geen' anderen zal ik dienen (was het antwoord) dan den eenigen God den Hemelbewooner, die Zyn dierbaar volk uit het (23) De gebeurtenis alhier vermeld, welke men in Medras Rabat leest,- is ten tyde der Machabeeu1wen voorgevallen. Men fpreekt' hier maar van de antwoorden van drie zoonen van Ilanna, en zelfs zyn deeze in zeer korte bewoordingen geftelt; zie in het aangchaalt werk over de Klaagl: 1. 17. een brecder verhaal van dit droevig geval. (23) De Syrifche Vorst, Antiochus Epiptianes.  ast dag van Ah. 237 vya'ndlyk (Egypten) verlost heeft; zy viel neder enz. Tot den derden fprak hy aldus : hef deezen ring van den vloer op, misacht my niet en volbreng myn bevel; op dat myne ryksgrooten niet zeggen dat men my heeft getrotfeert en dat ik mynen eed valfchelyk gezwoorert heb. (Het antwoord des jongelings was:) ik zal nimmer in uw ontwerp toeftaan; zy viel neder enz. Men hoorde van den Hooge eene ftem, roepende: gelukkig gy, Hanna's zeven zoonen! uwe belooning is in het woud Eden bereid, daar gy uwen God met een volmaakt geloof gedient hebt; ja de moeder zal zig aldaar met haare zoonen verheugen. Ik zal over de verwoesting myner wooningen weenen en in traanen versmelten; ja myne oogen zullen gelyk de vloed Ulaï Jlroomen, wee my ! Ik zal over het Heilig Land weenen, welk aan de macht der vyanden is overgelaaten, en het aandeel der afftammelingen van Ifmaël en Hagar geworden is ; dit gering, dit verachtelyk volk heeft my overmeestert, zy hebben alle de wooningen binnen myne landpaalera overweldigt, wee my! Ik zal over enz. Ik zal over het Heiligdom en Gods Huis weenen; wee u, Ariël, Ariël! ik zal uitroepen: is de Bevry der, de Verlosfer niet genaden? de Gódstolken houden het eindperk my$er verlosfinge verborgen; wy bezitten heiy  23 8- Ochtend Gebed voor den niet meer die de Godfpraaken kunnen verklaaren , wee my ! Ik zal over enz. Ik zal weenen over het gemis der (fteene) tafelen en H. Arke, over de goude plaat des hoofdcierfels van Aaron, over den Ephod en fteenen der geheugenisfe, over de bellen aan de zoomen des priesterlyken mantels, ja over liet gemis van alle de gewyde vaten. De fchelle klanken myner fpeeltuigen zyn in treurzangen verkeert, wee my! Ik zal over enz. Ik zal weenen over het choor, over den voorhof, de tafel (der toonbrooden,) den gouden kandelaar, den Ephod, en over den borstlap met zyn edelgefteente. Waar zyn de lammeren en rammen welke voor myne grove misdaaden verzoenden, wee my! Ik zal over. enz. Ik zal weenen over de jonge priesteren, over de oprechte mannen, de blyde zangen der Levyten, over Vorst en Godstolk, richter en overftc die de kracht bezaten om myne paden te rechten, wee my ! Ik zal over enz. , Ja ik zal weenen, en den God myne Rotfe gebeden toewyden, op dat Hy de kroon myns Volks herftelle, en Zyne Tegenwoordigheid in Zynen Huize doe wederkeeren; als dan zal ik myne jammerklagt in dansreijen verkeeren. Ach! dat ik het zoet geluid myner fpeeltuigen weder kon doen opwekken, dit zyn myne beden. btiniw) mm» Juda, en gy Ifraël! weet dat ik door bitterheid overftelpt ben: door myne misdryven beqf  Vastdag fan Ab. 239 ik van fchrik bevangen. Myn hert is vernoegt als ik getreur verneem; en als ik vreugd aanfchouw, als dan verteert het zig in my. Zoon, broeder, zuster, moeder, ja gy geheel myn vermaagfchap ! treurt allen te zaamen en voegt u by hoopen; gy myne vrienden, mannen en vrouwen! treurt bitterlyk; in het midden van u zal ik een vreeslyk geween sanheffen. De Heilige ftad is berooft van gewyde maatklanken en vreugd, in het aandenken van myn Heiligdom dat geheel verboren is. Zy is berooft van Gods vergadering en van de leeraaren der H. Wet en rechten; è Juda en Ifraël! doet u op en heft een treurlied aan. Zy is berooft van haaren luister ; myne leevensgeesten zyn beknelt over de groote flachting en verwoesting myne Vergaderinge toegebragt. Zy is door de wederwaardigheden der eeuwe berooft van de weetenfchap waar mede haare inwooneren begaaft waren; ik heb een' weerzin in zang, dans en alle vrolykheid. Zy is berooft van het onderwys der Leeraaren in de H. Wet; de vyand heeft de uitverkoorenen des volks gelyk het vee en fchrikdieren geflacht. Zy is van de Genade Gods berooft: Zyne Barmhertigheid heeft Hy haar ontzegt; Hy is over my als een vyand, en heeft my van bitterheid verzadigt. Zy is van de verdienste der aartsvaderen berooft; niemant doet zig op ter verdediging haarer aframmelingen; het koninglyk geflacht is byna afgekort en kwynt in verflaagenheid. Zy is berooft van de eerbaarheid der verwaande vrouwen, ten dage dat zy in de macht des vyands vielen, die een bloedbad  246 Ochtend Gebed voor den onder haar aangericht heeft. Zy is berooft: vanjuda's vertroostinge, daar de wantrouw in alle herten floop en zy in ketens geflaagen wierd. Zy is berooft van wraake, daar God den vyand die haar Volk flachtte en roofde niet bezoekt, hy die haar met ontrouw behandelde. Zy is berooft van de Wet der waarheid, en haare geboden die niet meer onderweezen worden ter oorzaake van het geweld des vyands. Zy is berooft van de minzaamheid der kinderen haarer vergadering: maarniet van hunne bitterheid, daar zy dagelyks in het kwaad volharden. Zy is berooft van haare aangenaamheid en deugd; en van de weetenfchap haarer wyzen, welke geheel vervallen is. Zy is berooft van Gods gunstig antwoord op haare fmeekingen; Hy verhoort haar niet, en is geenzins met jammer begaan : Hy is wars van haar te bezoeken. Zy is berooft van Gods Tegenwoordigheid, daar Hy niet meer het Heiligdom bewoont noch Zyn verblyf onder Ifraël houd. Zy is berooft van het Volk dat in den Kadi! en Barechoe de antwoorden volgens de inftelling uitfpreekt; als mede van Synagogen, dewyl die tot den grond verwoest zyn. Zy is berooft van het aandenken haarer Rotfe, de HEERE der Heirfchaaren, de Eeuwige en Almogende God. Zy is berooft van de Prophecye; alle Godfpraaken zyn verdweenen, als mede de Urim en Tumim en de verborgene zaamenvoeging des Almogenden Naams. Zy is berooft van de oefFening in de H. Wet: de jongelingen befteeden hunnen tyd niet om die te leeren, hier over zal ik my in.  Vastdag van Jbi *41 touw en in grove pye kleeden. Zy is berooft van den luister des Sabbats en der Hoogtyden, dus zal ik al zuchtende in zwarte duisterheid op myne legerftede zygen. Zy is berooft van de aangenaame ftemme. der Voorleezers, van die de Pfalmen zongen, van Maphtier en van dichters* En eindelyk is zy berooft van de Heerlykheid des Ryks van Juda, tot dat de afrtammeling Davids, Ifraël wonderbaarlyk zal herftellen. aiy km De (woeste vyanden) gelyk de wolven die des nachts omzwerven, en de loerende beeren, hebben de ftad myner vreugde verwoest; zy hebben my als krygsge?angenen weggevoert, en niemant deed zig op om myn gefchil te verdedigen noch te bepleiten. Ik die (weleer blank) gelyk eene duive was, ben tans eene zwarte raave gelyk, ter oorzaake der verwoestinge myns Heiligdoms. Myn hoofd keere gantsch in water, op dat ik dus treurende eenen traanenvloed ftorté over het Heiligdom dat nu het deel van den nachtuil en pelikaan is geworden; wie zal my met geklag, geween en gezucht byftaan, by het aanfchóuwen dat de valfche voorzeggingen in plaats der waare Godfpraaken gekomen zyn ? Ten allen tyde wierd ik in het Heiligdom alwaar de Tafelen (der Wet) van Horeb (rusten,) doorwond. Ik die enz. De zonde myns Volks te Kades, als het weende en klaagde over het valsch verflag der tferfpieders, was oorzaak dat het verhindert Q  242 Ochtend Gehed voor dém ■wierd het H.Land te betreeden; hier over waS dees' dag in veele genachten tot treuren bepaalt ; en ter oorzaake dat de duisternisfe des nachts my overvallen is, zal ik het treuren over de droefheid van Juda vermeerderen. Ik die enz. Het Volk dés Allerhoogften is wonderlyk ter néér geflaagen, het wierd zonder vrykooping overgelevert ten tyde dat Zions heerlykheid verdween, en dat Gods luister uit den Tempel trok^ toen eene mengeling van vreemd volk den Tempel en zyne bedienaaren verfmaadde. Ik dié enz. Myne dagen zyn in kermen verdweenen: ik ben gevangen en kan geene uitkomst verkrygen; myne vyanden zyn in zekerheid en verwaand, zy hebben de kinderen (myns volks) gevangen genomen en ze van hunne vercierfelen berooft; zy hebben ons gekluistert en den Koning van Asfyrien tot een gefchenk overgelevert. Ik die enz. ó Myn Volk by eene duif vergeleeken ! (fpreekt de HEERE) wacht naar My en naar Myne woorden, daar lk als voorheen Myn Heiligdom zal herdichten, en aldaar den luister van Koning David herftellen. Gy zult uwe Voorige blankheid weder verkrygen, en uwe hoop vervult zien. Ik zal ( den vyand ) welke u beloerde, by de wreede dieren vergeleeken, (ten uwen voordeele) door een verfchrikkelyk geluid verdryren, 6 gy wiens gedaante allerliefelykst en wiens ftemme zoetlun dende is!  Vastdag van Ab. 243 rib1?» b)p Ik zal een naar geluid doen hooren, en een treurdicht uitfpreeken, zo dat allen zullen traanen ftorten. Ach! waar myn hoofd in water t en myne oogen in eene bron van traanen verkeert ! Van welk een naar geluid weêrgalmen de markten en ftraaten door het kermen der zieltoogenden! het gefchrei der Vergaderinge myns Volks ftrekt zig tot de afgelegenfte gewesten uit: dus kan ik geene rust erlangen. Ach! waar myn enz. Welk een naar geluid, welk eenen kreet vart verwoesting word alömme gehoort! men verneemt de menfehen in wanhoopigen toeftand, daar de gantfche ftad van lyken is opgehoopt; hier over fchudde ik het hoofd. Ach! waar myn enz. Welk een naar geluid word te zaam' door vaders en kinderen voortgebragt, hoe zyn alle de gezichten verbleekt! het zwaard is van bloed verzadigt, dewyl het veelen ontzielt heeft. Ach! waar myn enz. ♦my n»!t Ik onderzocht myne Vergadering, en bevond haar in een jammerlyken ftaat; ik bezocht myne wooning en zy was geheel verwoest: haare heiningen wankelden, de muuren waren bouwvallig: men zag niet dan nevel, duisternis, verflaagenheid en verwoesting. Aldaar waren treurende nachtuilen, nestelende ra»Q 3  244 Ochtend Gebed voér den ven , ftruisvogels en flangen welke een jammerlyk geluid maakten; haggedisfen, wild gedierte , kraaijen en gieren; weedom, rc'uwklagt en fmertelyk gefchrei. Ik vroeg hen: waar zyn de jonge fchoone hinden gebleeven? waar de geliefkoosde duiven (24), die zig aan de beek des heuvels verlustigden ? waar zyn de vertrekken van kfistal geboüwt, de cederhoute binten en de grondfteen (der Arke?) waar zyn de voorhoven, de ryke grondvesten, de heerlyke binnehoven en de voortreffelyke paleizen? waar zyn de maagden, in geflikt gewaad gekleed , welke eerbaar het binhenfte der prachtige vertrekken bewoonden? waar zyn de wellusten, de (welriekende) oliën, de geurige wyneri eh dé zuivere offerbloem? waar is de H. Dienst, de waare leer'e, het Priesterdom en (het choor der) Levyten ? waar is het Koningryk welk met recht, door welbefpraakte tong en zonder bedrog beftiert wierd? waar is het geloof welk in de herten geprent was, waar deeze zuivere Vergadering by de'klaarheid der zonne vèrgeleeken ? Zy die dit aanfchóuwen antwoordden: de diepfle afgrond, de onderaardfclie holen, en de valeijen der vergeè'telhcid zyn hunne wooningen; de groentens en kruiden welke tot vertreeding der fteenbokken, en voedzel der geiten verftrekken, wasfen 'er op de oppervlakte over heen; des ochtends en des avonds zyn zy (24) Eernaamen aan Ifraël. Zie het Hoogehed Salomons,  "Vastdag van Jb. 24$ aan vorst en hitte blootgefteit, als mede aan den flank van het gevoeg des wandelaars en aan overftroomenden regens. Als in eene zee (van rampen) zyn zy in hunne eindelooze ballingfchap getreeden, alwaar zy zielefmerr en lighaamlyke kwelling aantroffen; die zee waar zy op dobberden , verilrekte hen tot een fpoor van verderf, het fcheepsvolk trof hier de dood, en de kiel het graf aan. Niets bleef 'er van deeze geheeie toerusting over dan fchrik, verwoesting , vrees , angst en akelige ftilte. Deeze luistcrlyke Vergadering is ten volle verkocht, veracht, verlaaten en aan den blooten zwaarde overgelaaten ; haare nagedachten zyn verfpreid, onderdrukt, vertrapt en aan alle rampen en fmerten blootgefteit; hunne Schepper heeft hen en hunne moeders gehaat, en vreemde volkeren over hen doen heerfchen: Emoryten, Hityten, Hagareenen, Romeinen, Medianyten en Moabyten. Maar hunne Hemelfche Vader zal door Zyne Barmhertigheid met deeze weezen begaan zyn en hunne verflrooijeüngen naar het gelukkig oord verzaamelen. ö Gy die hoog en verheven zyt, die vernedert en verhefc, die wond en heelt en doet fterven en herleeven ! Gy zult naar Uwe Stad wederkeeren, Uwen Tempel herdichten, Uw Heiligdom bewoonen en Uwe verdwaalde (kudde) byëen verzaamelen. Gy die de maanden vernieuwt! verzaamel Uwe uitverkoorenen, mannen en vrouwen, binnen het herftelt Jerufalem; wil ook deeze maand ten goede vernieuwen, Gy die groot in Uwe verrichtin,». gen zyt! beveel Uwe Genade over ons.  $40 Ochtend Gebed voor dm Hoe is den Tempel des Allerhoogilen ter Verwoesting geftelt! de kinderen (Ifraëls) zyn door de ballingfchap van hunne grenzen verwydert: zy zyn ylings gevlucht, voortgedreeven, en hebben in het midden eens leeuwendroms gekermt, ja zelfs hunne zwakfte vyanden ten fpot verltrekt. Geen enkelen dag konden zy ftandhouden, zonder door den vyand verjaagt te worden. Door hunne traanen, in angst geftort, wierden de fteencn vermurwt; zy droegen hunnen fmaad en fchande, waar door zy door hunne tegcnftanders met verachtende taal befchimpt wierden. Zy floegen de handen in een, en door hunne misdryven waren zy neérgeflaagen ; hunne Vyanden die gelyk brandende kooien woedden, moesten zy met de lippen kusfchen. Dagelyks fmeekten zy hunne Rots, verheerlykten (Gods) oneindige Genade, en erkenden Zyne oordeelen rechtvaardig; de verflaagenen van- herte haakten naar den Algemeenen Vertrooster: zy riepen den HEERE aan, fmeekten aan de poort (Zyner Genade,) en hieven pfalmzang aan om zig tot hunnen Schepper te voegen; dus bleeven de zielen der Godvruchtigen aan den Almogende verknocht. naipn D^siaVn Is 'er dan geene uitkomst voor de verflaagenen die in den poel van rampen gezonken,  Vastdag van Ab. 247 geene opbeuring voor hen die (tf//) in een duister graf gedaalt zyn ? Men hoore geen vreugdgefchal op dees' dag waarop myn Heiligdom verwoest is; waarop myn' luister in imaad, en myne gezangen in droeve klanken verkeert zyn. Myn licht is verduistert en door wolken bedekt; zon en maan hebben zig aan het einde van den Hemeltrans verholen , pool- en noordftar zyn in de diepfte afgronden gedaalt. Is 'er dan enz. Is 'er dan geen eindperk om my uit myne ballingfchap te doen wederkeeren? is 'er dan geene geneezing om my van myne fmert te ontheffen? Het geflacht van Seba en Havila heeft de landpaalen myns eigendoms in bezit genomen, en de nakomelingen van Manahat en Tema hebben in myne tënten hunne rustplaats genomen; ja in de macht van Nebayor. en Sama ben ik tot verwoesting gekomen. Is 'er dan enz. Tot hoe lang, 6 God! zult Gy in ftilzwygenheid mynen ramp aanfchóuwen ? Uwe (verbonds-) kinderen zyn verbaast, gelyk een vogel , in den ftrik gevallen; eene vyandlyke macht heeft hen doen dwaalen, faeeftze verftooten en in de hand van dwingelanden overgelevert. Doe U óp , ó HEERE! oeffen Uwe wraak tegen hen , en dat zy zeiven in verflaagenheid geftort worden; ftrek Ifraël (25) tot Jieul en verdediging. Is 'er dan enz. (25) Zie Nota 22. bladz. 235. Q4  i4S Ochtend Gebed voor den Doe het Volk dat met Uwe gramfchap beJaaden is van den kuil des verdriets opgebeurt zyn, zy die hert en oogen naar Uwen Glorietroon opheffen; doe hunne benden uit de gevangenisfe waar zy verhooien zyn heentrekken; doe hen als voorheen, met verhevene macht, naar Uwen Tempel uit oost en west, van Hadar en Tema keeren. Is 'er dan enz. Wil ten andere maale Uwe reeds gebleekene Almacht in het werk nellen om Jofephs kroost U toeteëigenen; herftel de wankelende en dwaalende in de begeerlykfte der gewesten, ja dat het geheele menschdom, door verftand ingeboezemt, naar Uwen Dienst haake. Dagelyks zullen zy met eerbiedige vrees aangedaan, zig voor U nederbuigen: de vernederde, de verhevene, ja al wat leeven ademt zal U looven. •» bsm Tempel des HEEREN, Heiligdom der Godheid , woonplaats des Almogenden! wegens myn wrevelen hoogmoed zyt gy verwoest. Ten dage dat de Cherub zig van myn palcis verwyderde, riep ik: wee my, over de tydftip myner droeffenisfe! Myn hert verfmelt door de overmaat myner rampfpoed ; myn gelaat getuigt de menigte myner misdryven. (ik heb Uwe Eenheid ) ontkent, en eene verbaazende ftemme deed myne ooren trillen. Tempel des enz. è Myne Rots! door myne zonden is mynen roem verwelkt; van myn hoogften ftand hebt Gy myne cierlykheid tot de aarde nederge-  Vastdag van Ab. 249 flasgen ; door fmert overvallen, ryzen de haïren my te bergen, en den ftroom van mynert wellust is in alfem en gal verkeert; het helder licht myner oogen is in duisterheid verandert. Tempel des enz. De vyand door fnooden toeleg wierp eene loting tegen my, verfloeg menige duizenden met fchrik en met het al-verflindend zwaard: Priesteren en Levytcn, een rei door God op Sinaï afgezonden, wierden ter flachtbanke gebragt. Tempel des enz. (ó HEERE!) wanneer zult Gy het treurend Volk vertroosten , het overfchot der uitverkoorenen te Zion doen wederkeeren en van daar de afgoden verbannen ? By het vernielen Uwer vyanden zal ik uitroepen: HEERE, hoe heerlyk zyn Uwe werken l nVia Vip Uit Ahola (25) hoort men eene klaagende ftem, uit de ballingfchap een bitteren kreet. ' Het gefchrei van Aholiba's (25) gevangenen verfcheurt my het hart door jammerlyk geween: Ruben bezit geen dierbaar aandeel langer, (het land van) Simeon is tot eenen fteenhoop geworden; men zegt van Ifafchar: waar is hy ? Zebulon durft den mond niet open doen, hy vlucht van berg op heuvel. Uit Ahola enz. (26) Zie Nota 13. bladz. 207.  250 Ochtend Gebed voor den Hoe is Juda in het flyk gezonken! Levy en Benjamin zyn als weduwenaaren. Het zonnebeeld is in het Allerheiligfte geplaatst; dit is de vrucht van de zonde myner jeugd, tot dat myne ziele haare fchuld geboet hebbe. Uit Ahola enz. Hoe zyn Jofeph en Gad uit hun land verjaagt, Asfer en Naphtali heengevoert; hoe zyn Dan's benden krygsgevangen gemaakt! Niemant is 'er die hunne tenten (weder) opflaat, de tyd zelfs verheugt zig in hun ongeval. Uit Ahola enz. (Almogende!) verzaamel de heerlykfte aller Vergaderingen en overlaad haar met ryke gaaven, op dat de getrouwe Prophecyen volbragt worden. Doe haare fchoonheid aan allen volkeren openhaar zyn, daar Gy, 6 HEERE! Jaeob verkooren hebt. ma iv kto 6 Schepper! hoe lang zal Uwe duif in des jaagers ftrik gevangen zyn ? zy is onderdrukt, verflaagen en van haare jongen berooft; zy is in eenzaamheid en fchreit bitterlyk: ach myn Vader! De duif is dooiende en van het nest verjaagt ; zy is dag en nacht aan koude en hitte blootgefteit, en op het gezicht van het dreigend' zwaard en leeuwentanden verfchrikt; zy is in enz. ó God! zedert dat Gy haar in de macht des roovcrs gelaaten hebt, heeft hy haar den hals afgebeeten en den nek gefpouwt. De jaaren  Vastdag van JJj. %$\ £yn hoengevloogen, en zomer en winter draagt ,zy het juk haars vyands; zy is in enz. Wie geefc haar wieken als die des adelaars, om over de heuvelen te vliegen , langs de bergen te zweeven, en om by haaren Welbeminde eene toevlucht te zoeken ? als dan zal sy baar wee vergeeten. Zy is in enz. Snoode raadspleegingen worden tegen haar gefmecd; zy is dcerlyk getroffen; ontaarte vreemdelingen hebben haar van krachte berooft , met haar zwaaren last, imaad en fchandc' op te liggen : haar wee is grievend'. Zy is in enz. ■ 6 God die de hooge Hemelen bewoont! vertroost haar hert, wil de verflaagenen met troostvcrwekkende redenen byfeaan, yerzaamet de verftrooijelingen die onder de volkeren verfpreid zyn en doe den Go hl naderen. msw T\ba Dc volgende (rampen) zal ik gedenken, en tot in myne ziel ontroert zyn, want (myne vyanden zo ontaart als) wolven hebben my verflonden, gelyk een hongerige die half bereide fpys (27) inzwelgt; en in den tyd van den wreeden vorst deed zig niemant op ter (27) hatf bereide fpys. m het oorfpmngelyke: eelvk eenen koek dien niet omgejlaagen ts. De Propheet Hofea gebruikt deeze vergelyking, fpreekende over Ephraim. Zie Hof: VII. i.  252 Ochtend Gebed voor den verdediging van tien mannen, die op zyn bevel deerlyk omgebragt wierden. Als hy zig het Wetboek door deeze hooggeleerden deed voorleezen, verftond hy en floeg naauwkeurig acht op de gefehreevene Wet, naamentlyk in de afdeeüng der wetten van rechtsgeleerdheid; en met een kwaad inzicht deed hy zig de woorden verklaaren : iemant die eenen mensch fleelt, denzelven verkoopt , en op de daad betrapt word, zal voorzeker gedood worden ( 28 ). Hierop rees het hert van den fnooden afgodendienaar in hoogmoed: hy beval dat men een groot getal fchoenen in zyn paleis zoude brengen , en ontbood de tien vermaarde en in de Wet geleerde Rabbynen, die door fchranderheid den waaren zin der H. Wet verflonden. (Hy zeide hen:) verklaart my deeze wet in oprechtheid , buigt haar niet door eene valfche uitfpraak, maar ftelt ze volgens haare waarheid in 't licht: (welk is de ftraf) van eenen man die icmant zyner broederen, onder de kinderen Jfra'éis geftoolen, zig van hem bediend, en hem wyders verkocht heeft? (29). Zy antwoordden herrn deezen dief zal gedood worden (go). Hy hernam: waar zyn uwe voorouderen welke hunnen broeder (Jofeph) aan eene handeldryvende bende Ifmaëlyten ver-s (28) Zie Exod: XXL 16. (29) ZieDeutr: XXIV. 7. (30) Ib.  Vastdag van Ab. 2^3 Kochten , en voor een paar fchoenen (31) overleverden ? Daarom ontfangt het Hemelfche vonnis , want zedert hunnen tyd is niemant uws gelyke aangetroffen; zo zy in leeven waren, zoude ik hen voor u in rechten betrekken: maar nu zult gy het misdryf uwer vaderen draagen. (Zy antwoordden:) vergun ons drie dagefi uitftel, tot dat wy onderzocht hebben of deeze zaak van den Hemel beflooten zy; en indien wy fchuldig en ftrafbaar bevonden worden, zullen wy het befluit van den Barmhertige ondergaan. Zy wierden door fchrik aangedaan, zy zidderden en beefden, hieven hunne oogen op haar den Hoogenpriester den Rabbyn Ifmaël zoon Elifa's, om den Allerheiligften Naam des HEEREN uittefpreeken, om van den HEERE te verneemen en bewust te zyn, of dit befluit van God vooftgefprooten was. De Rabbyn Ifmaël reinigde zig, fprak dien (Geduchten) Naam met vierige aandoening uit, en raadpleegde den Engel (Gabriel,) welke hem antwoordde: gy rechtvaardige, eh godvruchtige wyzen! onderwerpt u (aan het befluit;) want ik heb van achter het Hémelsch gordyn vernomen, dat gy oVer deeze zaak aangevallen word. Rabbvn Ifmaël vervoegde zig by zynen lotgenooten en verklaarde hen Gods befluit. De dwingeland beval hunnen dood met kracht en (30 Schoenen. Dit word afgeleid uit Amos: 11. è.  •254 Ochtend Gebed voor den macht, en twee onder hen wierden eerst verweezen : den Hoogenpriester Rabbyn Ifmaël zoone Eüfa's, en den Prins Rabbyn Simeon Gamaliëls zoon, beiden Grooten van Ifraël. Dees' laatfte vergde dat men hem de eerfte het hoofd affloeg , op dat hy geen ooggetuige mogt zyn van den dood eens dienaars des Allerhoogften ; de ontaarte vorst gebood dat men loten zoude werpen, en het lot viel op Rabbyn Simeon. De fxioode deed met 'er haast zyn bloed als dat van eenen ftier ftroomen. Rabbyn Ifmaël fchreide over hem met eene angftige ftem ais die der bazuine en riep: hoe is deeze tong, die welëer onbelemmert de lieffelyke woorden (der Wet) uitfprak,. tans van ftof bcgruist! Hy hield fteeds aan bitterlyk te weenen. De dochter van den fnooden (vorst) ftond op door zyn fchreijen aangedaan, haar hert wierd overwonnen door zyn fchoon gelaat: dus verzocht zy haaren vader zyn' dood te ftaaken. De wrcede vader weigerde haar dit toe te ftaan; hierop vroeg zy dat men hem het vel van zyn aangezicht aiïtroopte, het welk haar terftond wierd toegeftaan. Rabbyn Ifmaël beklaagde zig bitterlyk aan den Vormer zyner ziele. De Hemelfche Seraphim weenden jammerlyk, zeggende: Gy die het licht gelyk een laken uitfpreid! is dit de Wet, is dit haar loon? de vyand veracht Uwen Naam, ó Groote en Geduchte God! en lastert enverftnaad de woorden der Heilige Wet.  Vastdag van Ab. 255 Èen ftemme antwoordde uit den Hemel: indien ooit diergelyk eene taal weder gehoort word, zal Ik de Waereld in water verkeeren j en de Aarde tot eenen mengelklomp doen overgaan ; dit vonnis is door My uitgefprooken, aanvaart het, gy bevestigers Myner Wet! Deeze voornaame hoofden wierden omgebragt: zy die uit iever de laatften in de Gebede-huizen bleeven, die van goede werken zo ryk belaaden waren, als de granaat (van korrel) gevult is, en op alle hoeken der wykenpredikten. (De ontmenfchte vorst) gebood dat men Rabbyn Akiba, die zelfs de rede verklaarde der kroonen welke boven de (hebreeuwfche) letters geplaatst zyn, zoude ta voorfchyn brengen, en het vleesch wierd hem met fcherpe kaarden verfcheurt. Wyders ontbood hy Rabbyn Hananias zoon van Teradjon van zyn paleis; dees' wierd het lighaam met wynftoksranken omwonden en met het H. Wetboek ten vuure gedoemt; intusfchen wierden hem, om hem meer te kwellen, (bevochtigde) vvolle dwylen op het hert gelegt. Betreur een Volk niet geheel van Voorftander verftoken, daar de nederigen zyn omgebragt en hun bloed gelyk water vergoten is; ter eere van Gods Naam hebben zy zig zeiven overgelevert, waar van de dood van Rabbyn Hoefpiet den Vertolker ten voorbedde ftrekt. De fchrik zal allen die dit zullen hooren, bevangen; ook zal' uit alle oogen een traanenvloed ftroomen, en de vrolykheid in rouw  250 Ochtend Gebed voor den verkeeren door het deerlyk omkomen van P*abbyn Eleazar zoon van Samua. Zy hebben ons tot verwoesting geftelt, wy die weleer tot wellust verftrekten; ons meer dan alle vorsten der Aarde gekwelt, en ontelbaare menigten omgebragt by het dooden van Rabbyn Juda den zoon van Dama. Met geweld zyn zy ons aangevallen om ons de Geboden te doen övertreeden; zy weigerden geld in vrykooping te ontfangen: maar trachtden alleenlyk de geenen die zig in de H. Wet oefFenden omtcbrengen; gelyk den Rabbyn Isbab den fchryver. Myne vyanden en tCgenftreevcrs hebben my onderdrukt; zy verzadigden zig met myne lekkernyen , zy drenkten my met gal, bitterheid en alfem by den moord gepleegt aan Rabbyn Hanina zoon van Hachinai. (ó God!) Gy hebt gezegt dat het Huis Jacobs tot vuur, en dat van Jofeph tot eene brandende vlam zoude zyn; doch nu is het licht huns vuurs uitgedooft, dewyl beflooten Wierd om de tien rechtvaardigen, waaronder de Rabbyn Juda zoon van Baba was, omtcbrengen. In alle gedachten heeft men het droef geklag der omgekomenen en ontzielden vernomen ; men riep (den jooden toe;) wykt af onreinen! gy die de onreinheid van het kruipend gedierte evenaart! (HEERE!) van waar zal myrie hulpe komen ? (voorzeker) myne hulp zal van den HEERE komen , Hy die Hemel en Aarde beeft voortgebragt.  Vastdag van jlb. 2si fi'X ma» Zion zeide: myne zonden hebben my deerlyk getroffen, myne inwooneren zyn naar een vreemd land verdreeven; en zo myne euveldaaden de overhand genomen hebben en myne trotsheid vermeerden is, waar is Uwe Goedertierenheid, ö HEERE! welke ons voorheen gebleeken is? De HEERE antwoordde.- ö Zion, Huis Myner ruste! (uwe inwooneren) heb Ik eenen fchat boven alle volkeren genoemt; daar gy Myne tucht niet gehoorzaamt, maar Myne Wet verlaaten hebt, is Myn toorn op u neder* geftort. Zion zeide: myne hoop is verdweenen, myn licht verduistert en myne zon afgeweeken, wanneer ik myne weezen bitterlyk hoorde uitroepen : ó HEERE! heeft Uwe Goedertierenheid ons dan begeeven, heeft Uwe gramfchap, Uwe Genade overtroffen! De HEERE antwoordde: gy hebt uwe verfoeijelykheden vermenigvuldigt, en u, door uwe tallooze valsheden, voor Uwen Opperheer en Schepper vcrachtelyk gemaakt; uw eigen kroost heeft zig onhcusch tegen u verzet : ja uwe kinderen hebben zig verhaast om u uitterukken en te verdelgen. Zion zeide: over wie zal ik eerst myne traanen ftortcn ? is het over de verwoesting myns Hciügdoms? over myne onbeperkte ballingfchap? of ter oorzaake dat Gy, Rots myns heils! (aan ons) een eind hebt gemaakt? daar R  258 Ochtend Gebed voor den Gy O als in eene wolk hebt gewentelt, op dat het gebed 'er niet rfiogt doordringen. De HEERE antwoordde: in uwe eigen valftrikken zyt gy gevangen, door uwe gruwe'.yke baatzucht is uwen Tempel verwoest, de Rots uwer Heiligheid heeft de zonden uwer jeugd geftraft, om dat gy tegen uwen HEER tot ontrouw zyt overgegaan. Zion zeide: wat zal ik antwoorden, wat zal ik bybrengen? daar door de menigte myner euvèldaaden myne vreugd in rouw verwisfeit is. Over de verwoesting myner woonftede zal ik met een bedrukt hert uitroepen: in plaats van vrede is my bittere fmert wedervaaren. De HEERE antwoordde: de plaats uwer Veiligheid is verboren, daar uwe vyanden en wederftreevers zaamengefpannen hebben. Ik heb u bewaarfchouwt met vrees- en angstverwekkende redenen, ja de Propheeten fpraken allen als uit eenen mond. Zion zeide: wee my wegens myne zonden! want door welverdiende en rechtmaatige (ftraf) zyn myne paleizen omverre gerukt. Ach; zo ik wederfpannig ben geweest,zo ik myne misdryven vermeerdert heb, zult Gy my dan, & HEERE! voor altyd begeevenï De HEERE antwoordde: zy in uwe ballingfchap vertroost; en offchoon Ik, door uwe zonden, uw luibterlyk paleis verdelgt heb, zal Ik u nogtans ten goede gedenken en uwe gevangenen doen wederkeeren; dewyl *er nog hoop voor uw nagefiacht is.  Vastdag van Ah. Daar zig de Godheid verwydert, en de wee* klagt vermeerdert heeft, wee my, och my! Hefc over het verbranden van het H. Wetboek een bitteren treurzang aan, wee enz. Over (het verwoesten der) Synagogen en het ombrengen der in de H. Wet ervaarenen, ivee enz. Over het dooden der jongelingen en het flachten der Godvreezenden, wee enZk Heft over de verwoesting der beide Heiligdommen hertgrievende treurliederen aan, wee enz. Over de zwangere en zogende (vrouwen) welkers zielen verfmacht zyn , Wee enz. Over de zuigelingen welke naar water trachten , wee enz. Wee deeze zwaare verwoesting voor de leerlingen der gewyde fchoolen, wee enz. Ach, wee my lover de boosheid myner Werken) ach Wee my! over de ballingfchap myner jonge kinderen. Hoe zyn myne dagen in angst verdweenen l alle de verachteiykste der menfchen zyn tegen my opgeftaan; ik ben gelyk een flaaf en zy voeren het gebied, zonder dat ik weete wié over my is; dees' heerscht, die onderdrukt, en dees' dwingt my met grimmigen hoogmoed. Wee my, myne moeder! daar gy my tot een R a  2&* Ochtend Gebed voot den voorwerp van twist en tweedracht gebaart hebt. Ach, wee my'. enz. Dag en nacht zal ik geftadig weenen, daar het eind myner rampen uitgeftelt is; waaromr ben iknietinde baarmoeder geftorven ? waarom vond ik het graf niet in 's moeders ingewand ? want den geen' die den naam van hebreër voert, Word alömme met fmaad aangezien. Myne fmerten zyn grievend' en myne kwellaadje is onverdraagelyk. Ach, wee my'. enz. Myn onderdrukker heeft my gevangen genomen, en myne wegen met hoekfteenen bezet; ylings is myn licht ui'gedooft en myne zon op klaaren dag verduistert; Israëls glorie is ontrukt, het heeft noch luister noch aanzien meer; de ftraalen myns lichts zyn van nevel omvangen en myne helderheid is in duisternis verkeert; wee my! daar ik te Mesfech als vreemdeling gezworven, en onder de tenten Kedars gelegert heb. Ach, wee my * enz. Myn roem is by het gras der daken, welk vóór al het ander groen verwelkt,vergeleeken; met affchuw ben ik verworpen, en by al het gefchapene gelyk drek aangemerkt. Achter my wierd geroepen; vervaardig de zeiffen want het gewas is ryp. Wee my! daar ik als de graanen ben , welke nog na den oogst, en gelyk de druiven welke na den wynoogst verzaamelt worden. Ach, wee my! enz. 6 Gy die wegen in de zee, en paden in de hevigftroomende wateren gebaant hebt! verhaast onze verlosfing, bepleit ons gefchil, doe onzen toekomenden ftaat beter dan den voorie-  Vastdag van Jb. aöj denen worden, en doe ons tot U naderen op dat wy ons mogen bekeeren; gelyk aangetekent is : ar. Doe ons tot U naderen, ó HEERE! op dat wy ons mogen bekeeren: herftel onze dagen als die der aloudheid. rraa ro« Ti» Hoe lang zal het geween in Zion, het geklag in Jerufalem ftandhouden? wil ten andermaale Zion begenadigen, en de muuren Jerufalems herftichten, gelyk aangetekent is. 14. Gy zult U verheffen en over Zion erbarmen, daar de tyd om het te begenadigen naby is. 10. Zy door den HEERE bevryd, zullen wederkeeren en Zion met gejuich intrekken; een eeuwigduurende vreugde zal op hen rusten; de zalige blydfchap zullen zy erlangen, angst en kommer zal heenvlicden. Men zegt TTiy NVTl VHp Dag en nacht zal ik over myn Heiligdom treuren , en over de voortreffelykheid Zions de beroemde ftad. Het Huis myns cieraads is door den vyand verwoest , hy heeft my in de macht van Ismaël en Efaü geftelt; hier over zal ik geftadig met droeve ftem weenen, en over enz. Ween geftadig over de dubbelle verwoesting, R 3 Klaagl: V, Pft CII» Jef: XXXV.  2Ó2 Ochtend Gebed voor den over het heerlyk Land, de ftad Jerufalem, over haar volk in ballingfchap gevoert, en over enz. Zy in rouw, gy Heilige Wet! daar uwen luister ontheiligt is; van den dag dat uwe wooning verwoest wierd , is uwe kroon ter neêrgeflaagen: hef eenen treurzang over Aholiba en Ahola (33), en over enz. Verfterk u, Myn Volk! (zegt de HEERE) welhaast zal Ik uwen Tempel herftichten; Ik zal My met wraak omgorden en uwe ballingen doen wederkeeren; gelyk voorheen zal Ik in het midden Myns Heiligdoms woonen, want uit Zion zal Wet en lofzang voortkomen. Treurzangen Alvoorens het Boek-mofis uit de Hechal word genomen. 6 Wet Jekutiëis! (33) treur, ween, er. wentel u in rouw en verdriet over de ballingen yan Ariël die tusfchen Edom en Ismaël in angst beklemt zyn; ween over den moord van het heilig, van Gods Volk, want het zwaard heeft Israëls overfchot verdelgt. ó Heilige Wet! treur en ween over het H. Land, de voortreffelykfte aller landftreeken, welke door de groote misdaad (haarer inwoo- (32) Aholiba en Ahola. Zie Nota 13 bladz. 2C~. (33) Jakutïél. Mofes, zie Uitbr: Mondei: \V: verhand: over ;Megi!a)Boek Ester Hoofdft. I. bladz. 13.  Vastdag van Ab. 263 neren) overweldigt is; fchrei over den Berg der Heiligheid en de verwoesting des Tempels, want het zwaard enz. 6 Volmaakte Wet! treur en ween ter oorzaake dat vreemden het Heiligdom ingetrokken zyn: zy hebben 'er verwoed en vol gramfchap het vuur in gedicht; ween hier over met aanhoudenheid, want het zwaard enz. n&Di *»ip 6 H. Wet! doe u op, treuren hef eendroeven zang tergeheugenis (van zo veelerampen ) welke op den negende van Ab (Israël wedervaaren zyn:) een dag van angst, kommer en verbolgenheid, een dag waar op Gods toorn ontdaki en dat aanfpraakplaats en voorhof verwoest wierden. Hef eene zwaare en bittere rouwklagt, dit is de injlelling der Wet. Vraag nu in groote angst: waar is de legerplaats der Godheid? waar het Huis der Levyten en hunChoor? waar zyn de rechtvaardigen? waar is de luister der getrouwe dad gebleven ? Hoe! is deeze dad, welke voorheen by eene echte vrouw yergeleeken wierd, nu eene onkuifche geworden ! dat hier over uw hert, gelyk dat eener baarende vrouwe, zyne bittere fmert klaage. Hef eene zwaare enz. Waar zyn de hoofden der gewyde fchoolen ? waar de leden uws Sanhedrins ? waar zyn zy, welke met den luister van uwen glans het fpoor (der waarheid) betraden? waar zyn zy die de oplosfingen befchikten aan den geenen welke uwe verborgenheden trachtden te ontwikR 4  ±64 Ochtend Gebed voor den kelen, en uwe uitbreidingen aan duizenden en tienduizenden verklaarden ? alien zyn zy door hunnen onderdrukker in zwaare ballingfchap gevoert. Hef eene zwaare enz. Waar zyn de oiïeraaren en de bereiders der gewyde oliën ? waar zyn zy die de leden ( der offerdieren ) en het geheim der toonbrooden bereidden? de bloeddorstige vyand is gekomen om ouders en kinderen te verdelgen-, zelfs de Tempeldeuren, voorheen door vorsten gefticht, hebben geklaagt en zyn in rouw gedompelt; want God heeft Zyn zwaard ontbloot en de fchichten Zyner verontwaardiging (tegen ons) geworpen. Hef eene zwaare enz. Terwyl de Voorleezer het Boekmofis van de Hcchal naar de Teba brengt zegt men.- (34) •>ym Dtp 133 (Wy zeggen heden) in plaats van.- Welkge-t lukzalig het Volk Hoe is het goud verduistert; in plaats dat men in onze Vergadering uitroepe : Laat ons te zaam den HEERE verheerlyken, zeggen wy: de kroon onzes hoofds is afgerukt; in plaats dat het H. Wetboek met cieraad pryke, is het met droevig rouwgewaad omhangen; in plaats van met prachtige banden (34) Deeze twee afdeelingen die op den vastdag van Ab geleczen worden, bedoelen de plechtigheden en gebeden welke door het jaar by het uitneenien van het Boek-mofis plaats hebben.  Vastdag'van Jb. 265 omwonden te zyn, is het zelfs van gewaad ontbloot; in plaats dat wy uitroepen: Hemelen verheugt u! uiten wy tans een dubbele rouwklagt; in plaats dat zy een heerlyken dag doen fchynen} zyn 'zy door duistere wolken benevelt. In plaats dat wy uitroepen: Hemelen verheugt u! zeggen wy : Hemelen zyt hier over verbaast! in plaats van: De Aarde verblyde zig, is ons bedrukt hert van een gereeten; in plaats van te zeggen : De Berg Zion verheuge zig',' uite ik droeve taal, daar myne handen van kracht berooft zyn; in plaats van: Steden Judas vervrolykt u! zal ik heden dwaalen en omzwerven; in plaats van het gebed: Den HEERE worde boven alles verheerlykt, uittefpreeken, zal ik my het hair uit het hoofd rukken en aanhoudend' weenen; ja in plaats van Gods Geduchten Naam te heiligen, vernieuwen wy rouwklagten over de verwoesting des H. Tempels. Heden zal ik in den ftorm myner ongelukken klaagen in de Waereld door God gefchapen; wegens de verwoesting van den Huize des Geduchten Gods, is de H. Wet verbaast en neêrgeflaagen , en wegens de bezoeking der Priesteren en Godstolken , welke Gods welbehaagen noch den wil Zyner vreezenden betrachtden» Dees' dag roepen wy met fmert: wee over Ariël! Ten ondanks van het Volk het Huis Israëls, ten onzen fmaad is de Godheid van de Arke onzer Wet afgeweeken; hierover fchreije :ik deerlyk, ia plaats van my aan blydfchap R s  2C6 Ochtend Gebed voor den Peurx: IV. overtegeeven, tot dat God ons binnen onze gren* zen doe wederkeeren, Zyne Heerfchappy over ons uitbreide en aan ons doe blyken. De Voorleezer roept eenen Cohen, Levyt en den Maphthier by de volgende Afdeeling. O*» Trm V 25. Wanneer gy kinderen en kindskinderen zult gewonnen hebben, in het Land oud geworden zult zyn, tot verderf overgaat, u gefneedene beelden of eenige gelykenis vervaardigt , en dus het kwaad voor he: Aanfchyn des HEEREN uwen God pleegt, om Hem te vertoornen, 26. Neem ik heden over u, Hemel en Aarde tot getuigen, dat gy voorzeker welhaast van het Land verdreeven zult worden, tot welks bezitting gy de Jordaan zult doortrekken; aldaar zult gy geene dagen verlengen; maar gewis verdelgt worden. 27. De HEERE zal u onder de volkeren verfpreiden: en onder de volkeren alwaar de HEERE u gevoert zal hebben, zult gy in klein getal overblyven. 28. Aldaar zult gy afgoden , door menfchenhanden van hout en fteen gewrocht, dienen: welke niet zien noch hooren, noch eeten noch reuk hebben. 39. Van daar zult gy den HEERE uwen  Vastdag van Ab. 267 God opfpoorcn, en, zo gy Hem met gantsch uw hert en ziel navorscht, aantreffen. * 30. In uwen angst zullen u alle deeze zaakert ten lange lesten wedervaaren; (als dan) zult gy tot den HEERE uwen God wederkeeren, en Zyne Stem gehoorzuamen ; 31. Daar de Genadige God de HEERE uwe God is, zal Hy u niet begeeven noch verderven, noch het verbond uwer vaderen, welk Hy hen gezworen heeft, vergeeten. 32. Onderzoekt nu de vroegste tyden welke vóór u reeds verfcheenen zyn, van den dag af dat God den mensch op de aarde gefchapen heeft, ja van het een tot het ander Hemclseind, of ooit zulk eene groote zaak gefchied zy, of immer diergelyk gehoort wierd! 33. Hoorde ooit een volk Gods Stem fpreekende uit het midden des vuurs gelyk gy gehoort hebt, en bleef het in 't leeven ? 34. Ondernam God oo't een volk uit hctmidden van een ander volk te voeren met beproevingen, tekenen, wonderdaaden, ftryden,fterke hand, uitgeftrekten arm en groote vrees, gelyk de HEERE uwe God in Egypten voor uwe oogen verricht heeft? * 35. Dit is u beweezen op dat gy weeten zoud dat de HEERE de God is, en buiten Hem geen beftaat. 36. Van den Hemel heeft Hy u Zyne Stem doen hooren om u te beftrafièn, op de Aarde heeft Hy u Zyn grooten Gloed doen aanfchóuwen, en Zyne woorden hebt gy uit het midden des vuurs gehoort. 37. En daar Hy uwe vaderen berninde, na  268 Ochtend Gebed voor den hen hunne nakomelingen verkooren, en u voop Zyn Aanfchyn met Zyne groote kracht uit Egypten getoogen heeft, 38. Om grootere en fterkere volkeren dan gy van voor u te verdry ven,' om u daarheen té voeren en u (zo zeker) als de dag van heden , hun land tot erfdeel te geeven; 39. Zal het u heden bewust zyn, ook zult gy in uw hert overtuigt blyyen, dat de HEERE de God van het hoogfte der Hemelen tot hier beneden op de Aarde is, en dat'er geen ander beftaat. 40. Onderhoudt dan Zyne inltellingen en geboden welke ik u heden beveel; op dat het u, èn uwe kinderen na u welgaa, en op dat uwe leevensdagen verlengt mogen worden in het Land , welk de H E E R E uwe God u voer alle eeuwen fchenkt. Men zegt *b$) t'Hp en de Maphthier /preekt de volgende Zegeningen uit, alvoorens de Haphthara te zeggen. nrn -iva •••• 71*13 Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de oprechte Godstolken verkooren, en in hunne onfeilbaare woorden behaagen gevonden hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de H. Wet, Uwen dienaar Mofes, Uw Volk Ifraël en de waare en oprechte Godstolken verkooten hebt.  Vastdag van Ab. Haphthara D3»DX Pp» ig. Ik zal voorzeker (aan Ifraël) een eind maaken, fpreekt de HEERE; zo dat'er geene druif aan den wynftok, noch vyg aan den vygeboom zal overblyven, en de bladeren zullen vroegtydig afvallen ; het geen Ik hen geef zal hen ontdraagen worden. De Propheet Jeremias zeide (35) tot Ifraël, daar zy de gefchreevene en mondelyke Wn overtreeden hadden: Ik zal voorzeker een eind aan hen maaken, fpreekt de HEERE; niet gelyk de druiven des wynftoks, welke by weinigen, noch gelyk de vygen des vygebooms, welke één voor één geplukt worden; maar het al te gelyk, vrucht en blad, zal afgerukt, vertrapt en vernielt worden, dewyl zy de H. Wet welke Ik hen op den Berg Sinaï gaf overireeien hebben. 14. Waarom blyven wy hier? laaten wy ons verzaamelen, de verfterkte fteden intrekken, en ons aldaar ftilzwygend houden; want de HEERE onze God heeft ons geftraft en (35) De uitbreiding van deeze Haphthara is gcdeeltelyk eene navolging der Chaldeeuwfche vcrtaaling van Jonathan Uzielsz. Volgens een oud gebruik word deeze uitbreiding in de Synagogen in het Spaansch voorgeleezen, uit welke taaie dezelve hier overga- .zet is. Jer: VUU  3*?ö Ochtend Gebed voor den met bittere wateren gedrenkt, daar wy tegerf Hem gezondigt hebben. Als Ifraël den vyand ziet genaaken zal het uitroopen: waarom blyven wy hier ? laaten wy óns verzaamelen , de verfterkte ft eden intrekken, en aldaar ftilzwygend' blyven ; Want de HEERE cnze God ftortte veele rampen over ons, deed ons zvsygen en drenkte ons met bittere wateren uit den kelk des onheils, daar wy tegen Hem gezondigt hebben. ij. Wy hoopten op vrede, maar 'er was geen welvaaren; op den tyd der geneezinge, doch daar was niets dan benaauwdheid. Het Volk Ifraël zal zeggen.- van dag tot dag vleiden wy ons dat 'er vrede zoude zyn , doch geene verbeetering deed zig op. Wy verlangden fteeds dat enze zonden zouden vergeeven worden; maar in plaats van herftelling troffen ons veele tampen. 16. Van Dan hoorde men het hinneken der paarden; de gantfche Aarde daverde van het gefehreeuw der hollende benden: zy naderden en vernielden het land en zyne voortbrengfëlen, de ftad en haare inwooners. Beheerfcher der Waereld! roept Ifraël, waarom zyn onze gebeden niet aangehoort ? de Godheid antwoord: het is om dat Ifraël het (gulde) kalf heeft aangebeden , welk Jeroboam de zoon Nebaths in Dan had opgericht, wanneer het Volk riep: ziehier uwen God, 6 Ifraël! die u uil Egypten gevoert heeft. Daarom zal den wreeóen vorst en zyn leger in het Heilig Land vernomen worden, hy zal het Volk overvallen en het krygsgevangen maakem ja alle de inwooneren  Vastdag van Ah 271 'éts Lands zullen zidderen op het hooren van het gehinnik der paarden en den oorlogskreet der dapperen; deezen zullen genaaken en het Land met zyne inwooneren verdelgen. 17. Ik zal Hangen en bazilisken tegen u zenden, over welke geene bezweering is; deezen zullen u byten, fpreekt de HEERE. De Godheid zegt.- Ik ben bereid om wreede en bloeddorstige volkeren tegen u te zenden, gelyk flang en bafilisk over welke geene bezweering is j zy zullen u doorwonden en ombrengen: fpreekt de HEERE. 18. Door het verfmaaden ( der voorzeggingen) van angst, is myn hert van wee beklemt. Vermits de Ifra'élyten de Propheeten verfmaadden, die hen de angften, den rouw en dé kastyding voorzeiden, welke hen ter oorzaake yan hunne fnoode zonden zouden te beurt vallen, zegt de Godstolk, is myn hert van wee beklemt. 19. De klaagende ftemme myner Vergadering komt uit afgelegene landen: is de HEERE niet in Zion? is haar koning niet daar? (De HEERE zegt:) waarom hebben zy My door hunne afgoden en ydelheden van vreemden vertoornt? De Propheet Jeremias zegt.' reedt hoor ik het gefchrei der Vergaderinge myns Volks lfra'èls uit de verre landen zyner ballingfchap , van zo veele kastydingen en bitterheid welke hen eens zullen Wedervaar en; wil u, vóór gy in ballingfchap gaat, aan bekeering overgeeven, daar de HEEnog in Zion, en haar koning binnen haare  173 Ocksn d Gebed voor. den IX. wallen is. De Godheid zegt: Ik wil daar niet. langer nederrusten, dewyl zy My door hunne afgoden en ydelheid van vreemden, vertoornt hebben. 20. De oogst is verfcheenen, de zomer geeindigt ; maar wy zyn niet verlost. De Vergaderinge Ifraèls zegt: wy dachten ons te verheugen gelyk de landbouwer met zynen oogst en de vruchten des zomers : maar één jaargety komt, het ander vliet heen, en wy zyn evenwel niet verlost. 21. Ik ben verflaagen wegens het onheil myns Volks; ik heb my in rouw getoogen, de ontfteltenisfe heeft my overmeestert. Jerufalem zegt: ter oorzaake der onheilen welke myne vergaderinge zullen te beurt vallen, ben ik getroffen, ik heb my in rouw getoogen, de ontfleltenisfe heeft my overmeestert. 22. Is 'er geen balfem in Gilead? is daar geen heelmeester ? vermits tot de kwelling myner Vergaderinge geene geneczing baat. De Propheet Jeremias zegt: is het uit mangel van eenen die Ifraël berifpte dat dit Volk zo veel kwaad en moeijelykheid overkomt; daar de Propheet de waare balfem is, gelyk Elias die een inwooner van Gilead was ? is 'er geen kundige, geen geneesheer die hen tot bekeering aanmoedige ? vermits tot de kwelling myner Vergadering geene geneezinge baat. 23. Ach, dat myn hoofd geheel in water, myne oogen in eene bron van traanen verkeerden ! dan zoude ik dag en nacht over de verflaagenen der Vergaderinge myns Volks weenen^  Vastdag van Jb. S'7| De Propheet, op het vóórzien der wreedheid m ongelukken welke op Ifraël eens zouden nederftorten , riep: ach, dat myn hoofd geheel int water, en myne oogen in eene bron van traanen verkeerden! dan zoude ik dag en nacht v,>cenen over de pachting welke bereid is de Vergadering myns Volks te treffen. 1. ó Ware ik in de woestyn alwaar de reiziger 's nachts een. verblyf aantreft! ik zoude; myn Volk verlaaten en my daar van verwyderen: wantzy begaan allen overfpel, en zyn een hoop trouweloozcn. De Propheet zegt: 6 ware ik in de woestyn alwaar de reiziger des nachts een verblyf aantreft! ik zoude myn Volk verlaaten en my daar van verwyderen , op eene plaats waar ik de flachting welke hst te beurt zal vallen niet zien noch hoor en mogt, want zy begaan allen overfpel en zyn een hoop trouweloozsn. 2. Zy ftellen de tong gelyk eenen boog tot logentaal: geenzins ia de waarheid (te uiten) hebben zy op aarde toegenomen; want van het e'én kwaad zyn zy tot het ander oveigegaan , en My hebben zy niet erkent, ze&t de HEERE. Zy hebben hunne tong geftelt niet om waar-' heid maar logen te uiten : in deezen oeffenen zy zig en wapenen (hunne tong) daarmede gelyk de ervaar ene boogfehutter zynen boog fpant, eh altoos treft; hier door zyn zy in hel land berucht geworden. Zy pleegen eene zonde en vallen ylings in eene erger: insgelyks zullen zy van eenen' ramp in een' zwaarder ftorten, daar zy My nies erkent hebben, zegt de HEERE. S  274 Ochtend Gebed voor den 3. Een ieder wachte zig voor zyn' evennaaste, en vertrouwe zynen broeder geenzins; want een broeder tracht den anderen te bedriegen , en elkeen zoekt zynen boezemvriend te befpieden. Gelyk de mensch zig van den moordenaar beveiligt , dus wachte hy zig om zig aan de kwaadfpreekenheid zyns evennaasten bloottejlellen; hy vertrouwe zig zelfs op zynen broeder niet, want dtef betracht zyn belang alleen, en fmeed fleeds bedrog; en elk zoekt doorgaans zynen boezemvriend te befpieden. 4. Een ieder befpot zynen evennaaste en geen fpreekt waarheid; zy fcherpen hunne tong om valscheid te uiten en zyn afgemat van euvel te pleegen. Een iegelyk onder hen fpreekt togentaal met zynen vriend en evennaaste; ja zy achten het als eene zonde om waarheid te uiten, vermits zy hunne tong gefcherpt hebben tot valscheid en logen, zodanig dat zy afgemat zyn van euvel te pleegen. 5. Gy, (ó Volk!) hebt u gevestigt in het midden des bedrogs, en door dat zelve bedrog zyt gy afkeerig geweest om My te erkennen, zegt de HEERE. Als zy zig al eens in de vergader plaatfen en fchoolen begeven, om hunne gebeden uitteftorten, zitten zy neder om zig onderling te onderhouden wie onder hen de grootfle list en valscheid in 't werk heeft geftelt; zy doen geene boetpleeging voor hunne zonden, dewyl zy afkeerig zyn My te erkennen, zegt de HEERE. 6. Hierom zegt de HEERE der Heirfchaa-  Vastdag van Jb. 27.5 ren: Ik zal hen louteren en onderzoeken; want hoe zoude Ik doen ten opzichte der Vergaderinge Myns Volks ? Hierom zegt de HEERE der Heirfchaaren .• Ik zal den vyand tegen hen brengen, welke hen zat gevangen neemen en naar een afgelegen landvoeren; daar zal Ik hen louteren en onderzoeken , want offchoon zy het verdienen, hoe zoude Ik een eind aan hen maaken, daar zy de Vergaderinge Myns Volks zyn? 7. Hunne tong welke valscheid fpreekt, is een fcherpe fchicht gelyk; en als zy hunnen evennaasten de vredegroet met den mond geeven, voeden zy fnoode laagen in het hert. Gelyk een fcherpe fchicht is hunne lasterende tong, dus dat zy door de listen hunner tong en mond hunnen evennaaste verdelgen en ombrengen ; en terwyl zy hem groeten en vrede toewenfehen, is My, die de verborgenheden doorgrond, openbaar dat zy booze laagen in het hert voeden. 8. Zoude Ik hen hiervoor niet bezoeken ? zegt de HEERE; zoude Ik My over zulk een Volk niet wreeken ? Zoude Ik hen om diergelyke euveldaaden niet bezoeken, met hen in ballingfchap te voeren, en met hongersnood, zwaard en jlerfte te ftraffen, zegt de HEERE? zoude Ik My niet wreeken over zulk een Volk, dat alleen om My te verJlooren de zwaarfle zonden pleegt? 9. Op de bergen zal Ik een' kreet en gefchrei, en op de bewoonde plekken der woestyne eenen treurzang aanheffen; want deeze plaatfen zyn zo verwoest dat 'er niemant doortrekt: ook hoort men 'er het geloei van het S a  27'6 Ochtend Gebed voor iïeH vee niet; van het gevogelte des hemels tof het viervoetig gedierte is alles heengezweeven en afgeweeken. De Godfieid fpreekt: ep de bergen van het H. Land zal Ik een' kreet en gefchrei aanheffen: want daar weleer de paleizen der vorsten en de prachtige woóningen praalden, is tans eene akelige woestenye daar niemant doortrekt; in flede dat men 'er de ieverige zangen der leeraareh zoude hoor en, verneemt men 'er alleen het driftig geroep voor den afgodendienstook zal men 'er het geloei der kudden en viervoetig gedierte noch het gekweel der vogelen gewaar worden, want zy zyn allen heengezweeven en afgeweeken. 10. Ik zal Jerufalem tot een' puinhoop en flangenhol verkeeren, ja de fteden Juda's ih verwoesting ftellen, op dat 'er niemant zyn verblyf hou de. De Godheid fpreekt: het gewyd Jerufalem is blootgefteit om gantsch verdelgt en tot een' puinhoop en flangenhol verkeert te worden; de fterke fteden der Koningen van Juda, hunne huizen en paleizen, alwaar zy hunne afgoden plaatften, zullen ten eenemaale verdelgt worden: zo dat 'er niemant zyn verblyf zal houden. 11. Wie is de wyzedie zulks bevatten kan? dat de geen aan wien Gods woord geöpenbaart is verklaare, waarom het Land verlooren is gegaan, en gelyk eene wildernis waar niemant doortrekt is verwoest geworden? Het voegt Ifraël te zeggen: Waar vind men eenen wyze die zulks bevatte? den Godstolk die door prophecy gewaar worde, cm welke zonde het H. Land dusdanig verhoren is gegaan, en,  Vastdag van jSj. 277 waarom het meer nu dan reeds voortang geftraft is geworden, daar (zyne inwooneren") zo veele jaaren afgoden gedient hebben? want wy zien tans het Land verwoest gelyk eene wildernis „ daar niemant doortrekt. 12. De HEERE zeide: het is om dat zy Myne Wet welke Ik hen voorfchreef verlaaten, Myne Stern niet gehoorzaamt en (Myne inftellingen) niet betracht hebben. De HE ERE zeide: zy zyn tans geftraft om dat zy het oeffenen in de H. Wet, welke Ik hen voorfchreef verlaaten hebben ; want zo lang zy zig daar in oeff enden, verdroeg Ik alle fnoode misdaaden die zy pleegden: maar nu zy zelfs hier in nalaatig zyn geweest , heb Ik hen door de Propheeten doen beftraffen ; zy hebben Myne Stem niet willen gehoorzaamen, Myne Wet gehaat en Myne Inftellingen niet betracht. 13. Zy volgden de booze neigingen hunner herten, en den Baaldienst volgens de leere hunner vaderen. In plaats van Myne zuivere paden te betreeden volgden zy hunne fnoode gedachten, lusten en neigingen hunner herten, gedroegen zig volgens hun goeddunken en trachtten My te verftooren, door het aanbidden van alle afgoden, volgens de leere hunner booze vaderen. 14. Hierom fpreekt de HEERE der Heirfchaaren God Ifraëls aldus: Ik zal'dit Volk alfem tot fpys doen verftrekken en het met gal drenken. Hierom fpreekt de HEERE der Heirfchaaren God Ifraëls aldus : Ik zweer by Myn Gehuchten Naam dat Ik dit Volk brood bitterder  27 $ Ochtend Gebed voor de» óan alfem tot fpys zat geeven, door veelvuldige angflen, wederwaardigheden en rampfpoeden welke het te beurt zullen vallen; en Ik zal het met Water bitterder dan gal drenken. 15. Ik zal hen verfpreiden onder volkeren , aan hen en hunne vaderen onbekent; en tegen hen het zwaard zenden, tot dat Ik hen tera volle verdelgt hebbe. Op dat zy geen troost noch rust mogen genieten zal Ik ze in hun Land niet laaten : maar hen door de vier Waereldsdeelen verfpreiden, deels hier en deels elders: in oorden welke zy noch hunne vaderen ooit gekent hebben; en alvoorens zy eens rusten alwaar zy heengetrokken zyn, zal Ik flraffe vonnis/en , vervolging en Jlachting over hen oeffenen, tot dat hun grootfïe deel vernietigt zy. 16. Aldus fpreekt de HEERE der Heirfchaaren : zyt aandachtig, roept de klaagvrouwen dat zy komen; ontbiedt de ervarenfcc en dat zy naderen. Wanneer de maat der misdryven vervult was, en de flammen van Juda en Benjamin in ballingfchap gevoert waren, liet zig de HEERE der Heirfchaaren aldus uit: zyt aandachtig hoe veel tegenfpoed en kwaad Ifraël te beurt is gevallen; roept nu de klaagvrouwen dat zy komen, en dat zy, welke in het aanheffen van klaagliederen en nieuwe treurzangen het ervarenfle zyn, ontboden worden en naderen. 17. Dat zy zig fpoeden en een geklag over ons uiten , dat onze oogen traanen ftorten, en onze oogleden water doen vloeijen. En dewyl het ons aan de kracht tot fthreijtn  Vastdag van Ab. 279 mangelt, fpoede men zig om over My en over Myn Folk Ifraël weekiagt te uiten; dat onze oogen een' traanenvloed ftorten en onze oogleden water doen vloeijen. 18. Want een droeven kreet word uit Zion vernomen: hoe zyn wy verwoest! wy bloozen zeer om dat wy het Land verlaaten hebben en onze wooningen ter neder geftort zyn. De Godheid welke te Zion verbleef fprak : welken droeven kreet word uit Zion vernomen, hoe zyn wy zo ongelukkig van dusdanig verwoest te zyn; laaten wy bloozen, want door het pleegen van euveldaaden moesten wy het Heilig Land verlaaten; de vyand heeft alle de vergadcrplaatfen en gewyde fchooltn tol de grondvesten omgerukt en vernielt, en onze wooningen tot op de aarde nedergejlaagen. 19. Luistert, gy vrouwen! naar het woord des HEEREN, dat uwe ooren Zyne vermaaningen ontfangen; onderwyst uwe dochteren in weeklagten,en een ieder haare gezellinnen in treurzangen. De Propheet Jeremias zegt.- luistert, gy vrouwen! naar het woord des HEEREN, en dat uwe ooren de vermaaningen der Propheeten, welke uit Zynen Naam fpreeken, ontfangen; elke vrouwe die dochters heeft, onderwyze haar het eerst in weeklagt en treurzangen; en wanneer zusters en gezellinnen zig verzaamelen, dat zy in Jlede van overmaatige vreugd en gezang, elkander met droeve redenen onderhouden. 20. Want de dood is door onze vensteren geklommen, en onze paleizen ingedrongen S 4  aSo Ochtend Gebed voor den om de tedere kinderen van de wyken en de jongelingen van de markten te verdelgen. Offchoon de Propheeten de ftraf voorfpelden en de ballingfchap, de fterfte en hongersnood voorzeiden, welke Ifraël ter oorzaake zyner gruwetyke misdaaden zouden treffen, riep het volk: nooit dachten wy dat ons zulks zoude te beurt vallen; maar nu wedervaar en ons veele rampen in menigte en hoedanigheid, zodanig dat de dood door onze vensters geklommen is; zy vaderde de yirsten van Ifraël welke onze paleizen benwonden , om de beminde, geliefkoosde en- in weelde opgevoede kinderen te flaan en aftefnoeijen ; alsmede de jonge wichten welke, door hunne flaaven gedraagen, de wyken doorwandelden; en de jongelingen welke gewoon waren de markten te betreeden. ii. Spreek, aldus is het woord des HEEREN : der menfchen-lyken zullen nedervallen gelyk het mest dat op het land ligt, en gelyk de garve achter den maaijer; die niet opgezaamelt word. God zeide tot den Propheet Jeremias: vervaardig u en fprcek tot den kinderen Ifraëls: ter oorzaake dat gy Myne H. Wet welke Ik u op den Berg Sinaï heb gegecven, en Myne inftellingen vergeetenen verfoeit hebt, zegt de HEERE, en dat gy de Leer der wyzen en Propheeten verworpen hebt zonder geenzins tot bekeering te willen overgaan, zult gy insgelyks verworpen en verfoeit zyn, en noch in leeven noch in dood weder door My in acht genomen worden: maar de wyken van Jerufalem zullen opgehoopt zyn met lyken der gefneuvelden en doorwondden: ont-  Vastdag van Ah 281 'ptrde maagden, opgezwollen en door honger en dorst vergaan: hoofden, lighdamen en leden der Vorsten en Grooten van Ifraël; zodanig dat men ge men door logt door de flraaten zal vinden, noch dat men iemant zal aantreffen die zig over hen bejammere en hen ter aarde beflelle: zy zullen Veeleer blyven liggen gelyk het mest dat op het laid ligt dat niemant acht noch vergaart; en dë grooten zullen weezen gelyk de uitgclcczenc garven welke door den maai jer vergeeten zyn, en voor welke zig niemant ovdoet om ze te vcrzaamelen. 22. Aldus fpreekt de HEERE: de wyze beroeme zig niet op zyn verftand; ce fterke op zyne kracht, nech de ryke op'zyne fchatten. De Propheet Jeremias zeide tot Ifraël ? aldus fpreekt de HEERE: de wyze beroeme zig niet op zyn verftand, ware hy Salomon in wysheid gelyk: want zyne wysheid zal hem niet baaten om hem uit des vyands macht ts bsvryden ; de fterke beroeme zig niet op zyne kracht, offchoon hy. Simfon's dapperheid bezat, weinig zoude hem zyne kracht te ftaade komen; ook zy de ryke op. zyne fchatten niet verwaant , al ware hy zo vermogend als Achab de zoon Omri's, want Myn vonnis is reeds gevelt, en zyn rykdom zoude hem nutteloos zyn. 23. Maar dat de geen die naar eere tracht zig hierop beroeme: dat hy befeffe en My erkenne, daar Ik de HEERE ben, die genade, rechten rechtvaardigheid in het land oeffen, want hierin fchep Ik welbehaagen, dus fpreekt de HEERE. S 5  282 Ochtend Gebed voor den i i Jcf: XLVII. Maar open veeleer uwe oogen, befef en draag iwen ramp geduldig ; en waar gy in ballingfchap \evoert zult zyn, zo gy verlangt om bemint, langezien en gepreezen te worden, oeffen u dan m onderling Myne heilzaame Leer te betrachten ; want Ik de HEERE oeffen genade, recht m rechtvaardigheid in het land ; geleid ook uwe kinderen op dat zelve fpoor. Dat de geleerden aan hen die niet ervaren zyn, de weetenfchap inscherpen en onderwyzen; de fterke doe de Wet en gerechtigheid onderhouden ten voordeele van hen die geringe magt hebben, als weezen en weduwen; ook oeffene de ryke liefdaadigheid volgens zyn vermogen jegens den behoeftige, gelyk Ik hem behandel; waar door Ik deftrenge vonnisfen en hunne moeijelykheden zal herroepen en vernietigen, want hierin fchep Ik welbehaagen, fpreekt de HEERE. 6. Onze Befchermer is de HEERE der Heirfchaaren, Heilige Ifraëls. Zegeningen na de Haphthara. •vtt •: v 7-0 Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal, Eeuwige Befchermer , Rechtvaardige in alle de genachten! Gy die Standvastig in Uw Woord zyt en Uwen Wil ten uitvoer brengt; daar alle Uwe bevelen deWaarheid en Rechtvaardigheid zelve zyn. Uwe Weezentlykheid ; HEERE onze God J en  Vastdag van Ab. 283 Uwe Woorden zyn waarachtig Uwe Beiluiten onherroepelyk; van Uwe (Goddelyke) Woorden is 'er geen enkel onvervult gebleeven, dewyl Gy voorzeker de Vorst der Waarheid zyt. Gezegent zy Gy, ó HEERE! die getrouwelyk alle Uwe beloften volbrengt. cm Erbarm U over Zion, het voorwerp van ons verlangen, en verlos fpoedig in onze leevensdagen het verdrukt Volk. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Gy die Zion met haare puinhoopen zult verheugen. 'mm Verbly ons, 6 HEERE onze God! met (de komste van) Uwen Dienaaar den Propheet Elias en met de herftelling der Rcgecringe van den Huize Davids Uwen Gezalfde; hy genaake met fpoed en vervrolyke ons herte, geen vreemdeling beklimme ooit deezen Koninglykcn Zetel, zynen luister worde nooit door een' uitheemfche bevlekt, daar Gy ons by Uwen H. Naam gezwooren hebt dat deeze Heilzon in alle eeuwigheid nooit zoude uitgedooft worden. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, Schild Davids. Men zegt 'Wi* bladz. 4?. en «jVlS N31 bladz. 112. terwyl het Boek-mofis naar de Hechal gebragt word zegt de Gemeente PfCXXXVll. bladz. 39. vervol-  284 Ochtend Gebed voor den ob III. gens leest men de Klaagliederen Jeremias bladz. 187. 3VK nns p nna 1. Na dat Job (zeven dagen, van zyne vrienden verzelt, in ftilzwygen had doorgebragt) opende hy den mond en vervloekte zynen (geboorte-) dag. 2. Job barstte uit zeggende: 3. Ware den dag op welken ik geboorenben vernietigt; en den nacht over welken mén zeide : een' man is gewonnen. 4. Dien dag worde in duisternis verkeert: de God des Hemels neeme hem nooit in acht, en dat geen licht hem beftraale. • 5. Dat duisternisfe en doodsangst hem bezwalken, een zwaare nevel overdekke hem; de verflagenheid beheerfche hem als de rampzaligfte der dagen. 6. Deezen nacht worde door nevel omvangen, hy worde niet by de dagen des jaars vereenigt, en kome niet in de rekening der maanden. 7. Ach! dat deeze nacht in verlaatenheid blyve, en dat men 'er geen gejuich in verrieeme. 8. Dat (de wanhoopigcn) welke hunnen dag verwenfchen, deezen insgelyks vloeken: zy die gereed zyn hunne klagten op te wekken. 3. Dat zyne avondfterren zig verduisteren ,  Vastdag van Jb. 28$ Sy naar licht wenfche en het niet aantreffe, en den dageraad niet aanfchouwe. 10. Waarom heeft God myn moeders lighaam niet geflooten ? dan waren deeze moeijeiykheden my niet wedervaaren. 11. Waarom ben ik in de baarmoeder niet geftorven ? waarom heb ik by de geboorte den geest niet gegeeven ? 12. Waarom waren 'er knieën bereid om my te ontfangen, en borsten om my te zoogen? 13. Ik zoude nu in het graf liggen en rusten ; ik zoude fiaapen en eene volmaakte kalmte genieten; 14. Gelyk met de vorsten en raadslieden op Aard, welke (in hun leeven) wildernisfen bebouwden; 15. Of met de Grooten die veel gouds bezaten , en hunne huizen met zilver vervulden. 16". Waarom was ik niet als een verborgen misdragt ? of als de wichten welke het licht nooit aanfchouwt hebben. 17. Daar (in het graf, ) verzaaken de boozen hunne gramfchap; daar rusten de afgefloofden van krachte. 18. Daar blyven zy die zaamengekluistert waren in ongeltoortheid, en hooren de Item des verdrukkers niet meer. 19. Kleen en groot zyn daar; de flaaf van het juk zyns heers ontheven. 20. Waarom fchenkt God den ongelukkige» het licht ? het leeven aan hen die in bitter leed gedompelt zyn?  1 I I ] I I Job XLIl. >86 Ochtend Gebed voor den 21. Zy die de dood wenfchen en ze ntet erangen , die haar meer dan verborgene fchatten tafpooren; 22. Die zig welvernoegt aan vreugde zoulen overgeeven en zig verblyden , konden zy iet graf aantreffen. 23. (Waarom word de dood ontzegt) aan :enen man wiens weg afgefneeden is, en wien 3od Zynen byftand ontrukt heeft? 24. Want ik vergaa in zuchten alvoorens nyne fpys te genieten, myne klagten ftroomen gelyk water. 25. Ik heb my een' angst voorgeftelt en hy is my ontmoet; ja het geen ik vreesde is. my overvallen. 26. Naauwelyks genoot ik vrede of kalmte , naauwelyks ruste ik, of wierd door eene verfchrikkelyke aandoening getroffen. rjvs rvots* n» *i 10. De HEERE herftelde Job in zyn voorigen ftaat, wanneer hy Hem voor zyne gezellen fmeekte; en God gaf hem zyne bezittingen dubbel weder. 11. Zyne broederen, zusteren en alle zyne oude bekenden kwamen by hem en hielden een maal ten zynen huize; zy namen deel in zyne voorige rampfpoeden, vertroostten hem wegens het ongeval waarin de HEERE hem geftort had, en fchonken hem elk een ftuk gelds en een gouden oorring. 12. De H E E R E zegende Jobs overigen leeftyd meer dan den voorigen: hy bezat  Vastdag van Ah. 287 veertienduizend ftuks kleinvee, zesduizend kemelen, duizend koppels grootvee en duizend ezelinnen. 13. Ook had hy zeven zoonen en drie doch.» teren. 14. De eene noemde hy Jemima, de tweede Ketfia en de derde Keren-hapuch. 15. Door het gantfche land wierden 'er geene ichooner vrouwen dan de dochteren van Job gevonden : haar vader fchonk haar een erfdeel met haare broederen. 16. Job leefde hierna hondertënvefcrtig jaar, en beleefde kinderen en kinds-kinderen tot het vierde gedacht. 17. Job ftierf oud en zat van dagen. Men zegt 83*1 txdlV MT*  28S inb rijten1? nmö MIDDAG GEBED VOOR DEN VASTDAG VAN AB. Men leest het Middag Gebed der , Vastdagen, van Pf. LXXXIV. bladz. 129. tot na de Af deeling der Vastdagen bladz. 109. uitgezondert dat men TW l« bladz. 132. niet zegt. By het leezen der Afdeeling roept de Voorleezer tot derden man den Maphthier, welke de Zegeningen op bladz. 268. uitfpreekt alvoorens het leezen van de volgende OfeaXIV. Haphthara. •jfnw* KWB 2.1Ceer, ó Ifraël! tot den HEERE Uwen God, daar uwe misdryven u ten val hebben gebragt. 3. Bereid u met (boetvaardige) redenen, wend u tot den HEERE zeggende: vergeef alle misdryven, neem (onze) goede (werken) aan dat het gebed onzer lippen afvloeijende, inplaats van offerdieren verftrekke.  Vastdag van Jb. 289 4. Asfyriën zal ons niet verlosfen, wy zullen zyne rosfen niet meer beftygen , noch het werk onzer handen als goden erkennen.- Want door U zal (het verlaaten Ifraël) een wees (gelyk,) erbarmt worden. 5. (Dan zal de HEERE zeggen:) Ik zal hen van hunne uitfpattingen heelen ; hen eene vryWillige liefde toedraagen: want Myn toorn is van hen afgeweeken. 6. Ik zal over Ifraël als een daauw zyn; het zal gelyk eene roos bloeijen, en zyne wortelen als de cederen der Libanon voortfchieten. 7. Zyne fpruiten zullen zig uitbreiden, zyn glans zal dien des olyfbooms evenaaren, zyn aangenaame geur zal als die van Libanon zym 8. Zy die onder Myne fchaduwe rusten zullen wederkeeren, gelyk het koren verkwikt worden, en als de wynftok bloeijen; hunne geheugenisfe zal (zo beroemt) als de wyn Libanons zyn. 9. 6 Ephraïm! waar toe (trekken My deeze afgoden? Ik heb (Myn Volk) verhoort en in aanmerking genomen ; Ik ben gelyk een fchaduwryke denncboom, van My zeiven Zult gy uwe vruchten erlangen. 10. Dat hy die wysheid bezit dit bevatte, dat de vernufcige het doorgronde; want de wegen des HEEREN zyn oprecht; den rechtvaardigen ftrekken zy tot fpoor en den wederfpannigen tot aanftoot. 18. Wie evenaart U, 6 God, Gy die hét misdryf vergeeft, en de wederfpannigheid van hêt (dierbaar) overfchot Uws Volks niet gaT Mich:Vll3  290 Middag Gebed voor den ilvn. Vertroost, vertroost Myn Volk, zegt (God» deflaat! neen, Uwe gramfchap heeft ons niet voor eeuwig verweezen, dewyl Gy welbehaagen fchept in genade te oeffenen. 19. Gy, zult U onzer nog erbarmen, onze misdryven vernietigen, en alle onze zonden in de duistere vergeetelheid begraaven. 20. Volgens Uwe Goddelyke belofte, in vroege tyden onzen voorvaderen gedaan, zult Gy Jacob Uwe Waarheid doen blyken,en Abraham met Uwe Goedertierenheid begunstigen. 6. Onze Befchermer is de H E E R E der Heirfchaaren , Heilige Ifraëls. De Maphthier fpreekt de Zegeningen uit bladz. 282. en terwyl het Boek-mofis naar de Hechalgebragt word zegt de Gemeente lV?n» bladz. 116. Men zegt üb'lV{7 Wip en vervolgens de Amida bladz. 68. Na dat dezelve door den Voorleezer herhaalt is, zingt men de volgende Gezangen, lam iam  Vastdag van Ab. 2Qi by) eenen kamphertros (36) (vergeleeken,) rnet alle de vertroostingen in de H. Schrift aangetekent; op dat de treurenden Zions met cieraad in ftede van asch bedekt worden. Myn hert is deerlyk getroffen over de verflaagenen der Vergaderinge Myns Volks, over de verwoesting Myns Tempels en over de verdelging Myns Heiligdoms. De plaats daar Mynen Naam wierd aangebeden, en welke Ik Myne voetbank genoemt heb, heeft Mydians kroost tot eenen puinhoop geftelt; op dat enz. Wendt u tot Zion en fpreekt vertroostende redenen tot haar, dat zy zig van het gewaad haarer gevangenfchap ontdoe; want na de terugkomst haarer inwooneren zal de vyand haare paleizen niet meer verontreinigen; ook zal eene uitheemfche macht over het voortreffelyk aandeel geen oppergebied meer voeren; op dat enz. ( Almogende God ! ) vertroost het Volk (Ifraël) in zynen rouw, vergeef zyne fchulddaaden, onthef het van zyn onverdraaglyk juk, doe zynen fmaad verdwynen, wil den Genade» engel afvaardigen ter geneezing zyner verbaastheid; befcbut Uw Volk van verderf, zeggende : dit is uwe belooning. Vertroost, vertroost Myn Volk, zegt ( God, (36) kamphertros. Een eernaam welken Koning Salomon in zyn Hoogelied aan het Opperweezen geeft, T 2  Middag Gebed voor den fèf: XL, by) eenen kamphertros (vergeleeken,)met alftf de vertroostingen in de H. Schrift aangetekent; op dat de treurenden Zions met cieraad in {lede van asch gedekt worden. Ik zal onder alle de volkeren die de gantfche Waereld bewoonen den ftandaart heffen, om het Volk, genaamt de kracht Myns eigen-, doms, van Elam, Ebal, Epha en Epher naar den berg Zion te doen wederkeeren; en om het hoofd des treurenden met vreugde-olie të zalven ; op dat enz. Ik zal hen naar de woonplaats hunner Heiligheid voeren, hen die onder de heidenen vermengt waren; zy zullen in dansreijen juichen als Ik ze in hunnen rouw vertroost, hunne droefheid in vreugd verkeer en hunne fmert in blydfchap hcrfchep; als dan zullen hunne tegenftreevers en vyanden met verachting en fmaad overdekt zyn; op dat enz. Jerufalem zal Ik herftichten, rondsom haar tot een wal van vuur zyn en binnen haare wooningen met luister praaien; op het verneemen van haaren gelukkigen ftaat zal men onder de volkeren uitroepen : de HEERE heeft Zion en alle haare puinhoopen vertroost, en zal binnen haar het volk dat de H. Wet tot aandeel heeft voor altyd vestigen ; op dat enz. Verzoenings Gebed, laru iam i. Vertroost, vertroost Myn Volk, zegt uwe God.  Vastdag van Ab. 2. Spreekt over het hart Jerufalems en pro pheteert over haar dat den tyd haarer balling fchap vervult, de verzoening over haare zonden aangenomen is, en dat zy reeds van dei HEERE eene dubbele ftraf over haare misdryven ontfangen heeft. 12. Ik, ja Ik zelfs ben uwe Vertrooster; wie zyt gy, (Myne Vergadering!) dat gy een broozen fterveling zoud vreezen ; een menfchen-kind die als het gras moet aangemerkt worden. 3- De HEERE zal Zion en alle haare puinhoopen vertroosten, haare wildernisfen als in (het zalig) Eden en haare vlakten als in den Lusthof des HEEREN herfcheppen; blydfchap en vergenoeging zullen aldaar verblyven, ja Zion zal van lof- en pfalmzangen weergalmen. 13- Juicht Hemelen! Aarde, zy verheugt! bergen, heft vreugdeklanken! als de HEERE Zyn Volk vertroost, en Zyne verdrukten met medelyden aanfchouwt. 10. Vervrolykr Jerufalem en juicht binnen haare wallen, gy alien die haar lief hebt! heft een blyden galm over haar, gy allen die over haar treurt! op dat gy de melk haarer vertroostinge zuigt en verzadigt word; op dat gy dit tot laafenis gebruist, en u in den luister haars roems verlustigt. 13. Even als eene moeder die haare kinderen vertroost, zal Ik u vertroosten; ja in Jerufalem zult Gy de troost erlangen. 8. Uwe wachthouders zullen te zamen de • ftem opheffen en juichen, als zy van de weder- T s 1 LI, XLIX. LXVI. LIL  ^94 Middag Gebed voor den LX. LU. LX XXX' beurt u op, vreest niet; voorzeker uwe God komste der Godheid binnen Zion ooggetuigen zullen zyn. 9. Deerlyke overblyffelen Jerufalems! vervrolykt u en heft een blyden galm, daar de HEERE Zyn Volk vertroostende Jerufalem zal verlosfen. 10. Zy door den HEERE bevryd zullen wederkeeren, en Zion met gejuich intrekken; een eeuwigduurende vreugde zal op hen rusten , de zalige blydfchap zullen zy erlangen, angst en kommer zal heenvlieden. 20. Uwe zon zal niet meer daalen, noch uwe maan zig ver wy deren; want de HEERE zal u tot een eeuwig Licht ftrekken, en de dagen uwer droefheid zullen geëindigt zyn. 12. Want gy zult in uwe ballingfchap niet overhaast uittrekken, noch ylings heenfpoeden: de HEERE zal u voortrekken, de God Ifraëls die u verzamelt. 21. Geheel uw Volk zal rechtvaardig zyn, en in alle eeuwigheid het Land bezitten : het is het edelst Myner Voortbrèngfelen en het roemwaardigst Myner Werken. 22. De kléine in getal zal tot duizend, en de geringe (in macht) tct een groot Volk wcr~ den ; Ik de HEERE zal op zyn' tyd (de verlosfing ) verhaasten. '. 3. Dan «éllen allen die te Zion overbleeven, en het overfchot van Jerufalems (inwoners) heilig genoemt worden.- allen die in Jerufalem tot leeven aangetekent waren. 3. Verfterkt uwe zwakke handen en onderfteunt de wankelende knieën. a. Ze?t den onbedachtzaamen van herte:  Vastdag van Ab. 2Qg zal de wraak oeffenen, de belooninge uws Gods zal naderen en u verlosfen. 12. Want gy zult in blydfchap uittrekken, en met vrede voortgeleid worden; bergen en heuvelen zullen voor u eén vrolyk gefchal verwekken, en zelfs de boomen des velds (37) zullen van vreugde opgetogen zyn. 2. Ter aankondiging des daags van welgevallen des HEEREN, den dag der wraake onzes Gods, om alle treurenden te vertroosten. 9. Om den gevangenen te verkondigen dat zy uittrekken, en hen die de duisternis bewoonen dat zy zig opdoen; zy zullen langs de wegen weiden en op de hoogten hun voedfel aantreffen. 3. Op dat de treurenden Zions met cieraad in ftede van asfche bedekt worden, vreugdeolie in plaatfe van rouw' erlangen, praalgewaad in plaatfe van een verflagenen geest: zy zullen gcnoemt worden de eiken der gerechtigheid, welke de HEERE tot Zyne verheerlyking heeft geplant. 27. Zion zal door gerechtigheid vertroost, en haare bekeerlingen door oprechtheid herftelt worden. 14. 6 HEERE! in een gunftige tydftip jicht ik myn gebed tot U : verhoor my d God I door Uwe oneindige Goedertierenheid, en begunstig my met de Waarheid Uws Heils. 9. Myne ziele zal zig in den HEERE verblyden, en zig door Zyne verlosfing verheugen. (37) In het oorfprongelyke: zullen de palmen ^ samen Jlaan, LV, LXL XLIX. LXL I. Pf: LXIXe XXXV,  agó Middag Gebed voor den Vastdag enz. XIII. JQaagb V. 6. Ik vertrouw op Uwe barmhertigheid, myn hert verheugt zig; ik za\f ó HEERE! Uwen lof zingen, daar Gy my weldaadiglyk beloont. 21. Doe ons tot U naderen, ó HEERE! op dat wy ons mogen bekeeren; herftel onze dagen als die der aloudheid. Men zegt blpm Wip VJalm CXXVI. bladz. 134 , U*HJ5 «an «O-?» Mn* en kwb wbv bladz. 125.  297 VOORSCHRIFT VAN DEN KADIS. xhyb tr;np D en Geduchtcn Naam (des HEEREN) Worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zy'n Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd, (Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheelen Huize Ifraëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen ! ' Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt , geëerbiedigt en gepreezen, Amen. pm *THp Den Geduchten Naam (des HEEREN) worde door höt Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn * By de aangeweezen tekens * antwoord de Qemeente: amen. T 5  398 Voorfchrift van den Kadis, Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd, (Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheeles Huize Ifraëls, haastiglyk den Mesfias naderen , Amen! Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen. De Goedertierenhsid, Genade en Barmhertigheid des Beheerfchers van Hemel en Aarde, verfpreide zig over ons, over 'geheel Ifraël, over onze leeraaren, hunne leerlingen en opvolgeren , welke zig in de Heilige Wet oeffenen ; zo wel zy die hier als op andere plaatfen hun verblyf houden , Amen. Den hemelfchen vrede, het leeven, den overvloed , de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing , de hertelling, de vergiffenis en de voorfpocd worde ons en gantsch Ifraël gefchonken, Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen, fchenke ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys , door Zyne Goedertierenheid, Amen! Den Geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen  Voorfchrift van den Tradis, 299 voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd, ( Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheelen Huize Ifraëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen. Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent la den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen , Amen. Dar de gebeden en fmeekingen van den geheelen Huize Ifraëls, door zynen Hemelfchen Vader aangenomen mogen worden, Amen! Den hemelfchen vrede, het leeven, den overvloed, de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing , de hertelling, de vergiffenis en de voorfpoed worde ons en gantsch Ifraël gefchonken, Amen! Hy die vrede uit den Hemel doet nederdaaien fchenke ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goederuo renheid., Amen! van verhv Nn* !041p Den Gedachten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd,  3oo Poorfihrift van den Kadis. (Eerwaarde Vergadering!) en indien desgeheelen Huize Ifraëls, haastiglyk den Mesfias naderen , Amen! Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen , Amen. Den hemelfchen vrede, het leeven , den overvloed , de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing , de herftelling, de vergiffenis en de voorfpoed worde ons en gantscü Ifraël gefchonken , Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaaJen, fchenke ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! •wij; «im üHp Den Geduchten Naam (des HEEREN) worde verheerlykt en geheiligt. * Hy zal de Waereld vernieuwen, de dooden doen verryzen, Zyn Heiligdom herftichten, de leevenden vrykoopen, Jerufalem uit het puin verheffen, den afgodendienst uitrodijen, en het waar Geloof in zynen luister herftellen: dit alles gefchiede in uwen leeftyd, (Eerwaarde Vergadering!)en in dien van den geheelen Huize Ifraëls, op dat 'den Mesfias haastiglyk nadere, Amen ! Dien Grooten Naam worde eeuwiglyk geze-  Poorfchrift van den Kadis. 301 gent. Ja den Allerheiligften God worde boven allé zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt , geëerbiedigt en gepreezen, Amen. Dat het zwaard, de hongersnood en fterfte zig van onsverwyderen; en wy, deeze Vergadering en gantsch Ifraël van booze krankheden bevryd mogen blyven, Amen! Den hemelfchen vrede, het leeven , den overvloed, de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing, de herftelling, de vergiffenis en de voorfpoed worde ons en gantsch Ifraël gefchonken , Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen, fchenke ons en geheel Ifraël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys , door Zyne Goedertierenheid, Amen! Einde van het Derde Deel  Aïphabetifche Lyst dér Héhreeuwfche benaamingen, verklaart in het Derde Deel A. Ahola - - Bladz. 207 Aholiba - - - - 207 1 B. Biter ----- 222 Boas - - - - - 210 E. Eglaim - - - - 147 H. Hadadrimon - - - 147 Honni - - - - I28 ƒ• Tachien - - - - 210 Jekutiél - Bladz. 262 K. Kirjat-Sepher - - 167 L. Lo-rucbama - - 235 M. Machanaïm - - - 16Ö Moked - - _ - 221 T. Taanieyot - - - « ö Z. Zochelet - - _ - 11 t  M JL^JD WTZER VAN HET DERDE DEEL, fmeekingen, Techienot. . . Bladz. i Ochtend Gebed der Vastdagen, ... 6 Dagelyksch Offer ig Vermengingvan't Reuk-offer> Pitoem haketoret 20 Pfalm CXXXVII, Al naharot babel 39 Gezegent op wiens Woord, Baroech feamar 40 Neigt de ooren, Haüzienoe. ... 53 6 Onze Opperheer, Jistabach. . . 59 Hoor, 6 Ifraël, Semah 64 Amida 68 De Oprechten enz. Anfé emoena. . 84 Onze God. ...dat ons Gebed, Elo- henoe ... tabó 80 David zeide tot Gad, Nefilat apaïm. 98 Af deeling der Vastdagen. . . . 109 De Verlosfer, Oeba" letfion . . . 112 Pfalm LXXIX, Elohiem baoe goyiem 117 Pfalm LXXXIII, Elohiem al domi lach 118 Pfalm XXII, Al ajelet 120  So4 .BLADWYZ. VAN HET DÊRDÈ DEEL, Verfterkt uwe herten , Kavé. Bladz. 123 ■ Ons betaamt het, Alenoe lesfabeach. 125 Middag Gebed der Vastdagen 127 Onze Vader en Opperheerfcher, Abi- noe malkenoe 135 Pfalm CU, Tefila lchani . . . . 143 Ochl. Gebed voor den Vastdag van Tamus. 146 -1 '■ Gedaija. 156 ■ ■ Tebet. 160 'Ester. 168 Avond Gebed voor den Vastdag van Ab. . 177 Treurlied voor den Uitgang van Sabbat, Anie bageber 184 Klaagliederen Jeremias ig7 Aan u, ó H. Vtrgadering, Alechem eda * . . 204 Ochtend Gebed voor den Vastdag van Ab. 208 Een vuur ontfieekt zig in my, Esch toekad 227 De volgende rampen, Ele ezkera. . 25r Af deeling. . ....... 5,66 Haphthara. . , . . i . . 269 Na dat 'Job, Vajahan lyob. . . 284 Middag Gebed voor den Vastdag van Ab. 288 Haphthara 288 Vertroost,vertroost myn Volk, Nahamue. 290 Voorfchrift van den Kadis. .... 297 Kadis lehela 297 - Derabanan 297 Tietkabal 298 ——— Jehe felama' rabba. . . . 299 —.— Dehoe atied goo Alphabetifche Lystder Hebreeuwfche benaa- mingen ' . . 302  VERBETERINGEN EN DRUKFEILEN. Derde Deel. Ëladz. 6. in de Nota Zacharias VII. iö. lees VIII. 10 31. vs. 32. ved, lees veld. 57- vs. 37. waar hunne rots, lees waar is ■ hunne enz. 83. regel 8. Uw ogen zyn, leesXJ mogen zyn. 90. 19de regel, dus Gy hebt enz. hes als op bladz. 92. Neh: IX. 33. 184. regel 6. 83. lees 81. 186. regel 3. herfchapen, lees herfeheppen. 257. regel 5. van onder, over wie, lees waarover. 270. regel 4. uitroopen, lees uitroepen. 283. 4de resrel van onder, voev daar by: Mea zegt K^yh i»nö 295. vs. 27. vertroost, lees bevryd. 396. regel 2. verheugt zig, lees verheugt zié m L'vv Heil. &