01 2071 9224 UB AMSTERDAM  GEBEDEN DER PORTUGEESCHE JÖODEN. .FIERDE DEEL. 1^ ■ »   GEBEDEN DER. FOITUGEESCHE JOGDEN, door een JOODSCH GENOOTSCHAP uit het hebreeuwsch vertaalt. V 1 E E D E D E E La *SGRAA VENHAAGE%, b y LION C OH E N. MD C C X C I 11, Met Ocfrooy.   INHOUD VAN HET VIERJDE HEEL. VER ZO EN IN GS-GEBED VOOR 'sOCHTENDS. GEBEDEN VOOR HET NIEÜWEJAARSFEEST. GEBEDEN DES DAAGS VOOR- EN DEN AVOND VAN DEN VERZOENDAG. KROON DES OPPERGÉBIEDS. # 2  GEBEDEN EN SCHULDBEKENTENISSEN VOOR DEN VERZOENDAG. VOORSCHRIFT VAN DEN KADIS.  VEEZOEOTNGS GEBED Welk van den tweeden der Maand Elul tot den Verzoendag by hetaanbreeken van den dag geleezen word, uitgezondert des Sabbats en liet Nieuwejaarsfeest. (i) ■pon »n* EEREi dat Uwe Goedertierenheid ons, volgens het vertrouwen welk wy in U ftellen, begunstige. lynx 5. Welgelukzalig die Uw Huis betreeden: zy zullen U geftadig looven , Sela! 15. Welgelukzalig het volk dat de hemelfche Zegeningen geniet, en wiens God, de HEERE is. r. Lofzang Davids. . x ó Hemelfche Vorst! ik zal U verheffen en Uwen H. Naam eeuwig looven. 3 2. Ten allen tyde zal ik Uwen H. Naam geftadig eerbiedigen. (\) Zie Eerste Deel; Nota 92. bladz. 166. pr. XXXIII, LXXX1V. CXLIV. CXLV.  i Verzoenings Gebed. j 3. Gy zyt Almachtig en zeer Lofwaardig , Uwe Grootheid is ondoorgrondelyk. T 4. Uwe werken zullen door alle geflachten gepreezen worden, en zy zullen Uw Alvermogen roemen. n 5. Ik zal den luister Uwer Eere en den lof Uwer wonderdaaden verkondigen. 1 6. (Deeze wonderdaaden) zullen de kracht Uwer dapperheden vermelden; en Uwe Grootheid zal ik vieren. t 7. Zy zullen Uwe oneindige Goedheid openbaaren, Uwe Gerechtigheid alömme uitgalmen. H 8. Gy zyt Mededogend en Barmhertig , Langmoedig in Uwen toorn te ontfteeken, èn oneindig in Genade. tö 9. Gy zyt Goedertierend jegens het Al, Uwe Barmhertigheid verbreid zig over alle Uwe fchepfelen. ♦ 10. ó HEERE! Gy word door Uwe werken gepreezen, Uwe gunstgenooten zullen U verheerlyken. 3 11. Zy zullen den luister Uwe Oppergebieds vermelden, en Uwe Almacht uitroepen, h 12. Om 't Menschdom Uwe groote daaden, en de Eer en Luister Uwer Heerfchappye bekent te maaken. ö 13. Uwe Heerfchappy verduurt de eeuwen, en Uw Oppergebied alle gedachten. D 14. Gy onderfteunt de machteloozen , en vergunt den onderdrukten Uwen byftand. y 15. Op U hoopen alle fchepfelen, Gy fchenkze hun voedzel op zyn' tyd. 3 16. Uwe (milddaadige) Hand ontfmit Gy, was de HEERE Opperheerfcher ; alvoorens de Hemellichten fcheenen, heeft de HEERE geregeert; de Aarde zal als een kleed verflyten en de Hemel gelyk rook verdwynen : (maar) de HEERE zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. De HEERE is enz. Alvoorens de Aardbol en zyne vlaktens gefchapen waren, was de HEERE Opperheerfcher; alvoorens Hy de fchepfelen op de Aarde geftelt had, heeft de HEERE geregeert; en als Hy (Israè'ls) verftrooijelingen van 's Waerelds oorden by een brengt, zal Hy in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. De HEERE is enz. mi*» Hy wien alleen den Naam EYE ASSER EYÉ behoort, heeft beftaan, beftaat en zal eeuwig beftaan; Hy doet fterven en herleeven ; Zyn Aanweezen is van alle de eeuwen. B a  20 Verzöenings Gebed. Pf: lxxix. cxv. Onze God is Een, onze HEER is Alvermogend, Zyn Naam is Heilig en geducht: want Zyne Goedertierenheid is verre boven den Hemel , en Zyne Waarheid boven het Luchtgefpan verheven. Onze God ! Gy zyt Groot en bewerkt wonderdaaden; ja Gy zyt de Eenige God. 6*. Stort Uwe gramfchap uit over de volkeren die U niet erkennen; en over de koningryken welke Uwen H. Naam niet aangeroepen hebben. (HEERE!) doe dit ter eere van de Heiligheid Uws Naams en niet om onzentwille. 1. Offchoon wy Uwe gunsten onwaardig zyn doe ze ons, ó HEERE ! ter eere van Uwen H. Naam door Uwe Genade en Getrouwheid, genieten. 2. Waarom zoude de Volkeren zeggen: waar is hunne God? Daar onze God voorzeker in den Hemel is. Wy getuigen tweemaal's daags de Eenheid van dien God, die Zyn verblyf in den Hemel houd; Hy is leevend, beftendig, vol Barmhertigheid en (Heerlyken) Luister; Hy volbrengt Zynen Wil in Hemel en op Aarde; geen fterveling zoude zig vermeeten te ^aagen; wat verricht Gy? welke zyn Uwe daaden: daar het Al door Hem voortgebragt is.  Verzoenlngs Gebed. 6 Onze God die in den Hemel zyt! verhoor ans en neem onze gebeden gunstig aan. ó Onze God die in den Hemel zyt! verdelg ons niet in deeze langduarende ballingfchap. ó Onze God die in den Hemel zyt! verderf hen die ten kwaade tegen ons opftaan. 6 Onze God die in den Hemel zyt! gedenk aan Uwe verbintenisfe, en wil ons niet in vergeetelheid Iaaten. ó Onze God die in den Hemel zyt! wil onze fpys en drank zegenen. 6 Onze God die in den Hemel zyt! doe ons goede tydingen verneemen. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wend alle zwaare en nadeelige befluiten van ons af. ó Onze God die in den Hemel zyt! neem voordeelige befluiten over ons. ö Onze God die in den Hemel zyt! dat de luister Uwer Majesteit zig fpoedig aan ons ontdekke. ê Onze God die in den Hemel zyt! zy ons naby daar wy U nafpeuren. ó Onze God die in den Hemel zyt! wreek ons van onze aanvalleren. ó Onze God die in den Hemel zyt! verhoor ons gebed tans en ten allen tyde. $ Onze God die in den Hemel zyt! dat wy van ons vertrouwen niet te bloozen hebben. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wy roepen U aan, verhoor ons. 6 Onze God die in den Hemel zyt! dat on* ze geheugenisfe ten goede voor U verfchyne. ? 3  22 Verzoening* Gebed. 6 Onze God die in den Hemel zyt! heb medelyden met ons, ons huisgezin en onze zuigelingen. ó Onze God die in den Hemel zyt! zuiver ons van onze zonden. 6 Onze God die in den Hemel zyt! dat Uwe Goedertierenheid jegens ons bewogen zy. (De Bekeeringsdagen zegt men.- 6 Onze God die in den Hemel zyt! teken ons aan tot een gelukkig leeven. 6 Onze God die in den Hemel zyt! teken ons aan onder de rechtvaardigen. ó Onze God die in den Hemel zyt! teken ons aan tot voedzel en onderhoud. ö Onze God die in den Hemel zyt! teken ons aan tot heil en verlosfinge.) 6 Onze God die in den Hemel zyt! bedwing onze onderdrukkers. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wil ons niet geheel vernietigen. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe dit om Uwentwille zo wy zulks onwaardig zyn. ö Onze God die in den Hemel zyt! onderdruk die ons trachten te benadeelen. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wil onze wanden beftryden. ó Onze God die in den Hemel zyt! vervul onze hertewenfch.cn ten goede. ó Onze God die in den Hemel zyt! dat wy door U zeiven gewroken worden. 6 Onze God die in den Hemel zyt! onderfteun onzen vervallen ftaat. ó Onze God die in den Hemel zyt! verhoor cns geklag.  Verzoening* Gebed. 23 6 Onze God die in den Hemel zyt! verlos ons uit de macht onzer vyanden. 6 Onze God die in den Hemel zyt! geheng dat Uwe zegen ons overdekke. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe ons Uwe verlosfinge naderen. ó Onze God die in den Hemel zyt! verfchoon ons volgens Uwe Gerechtigheid. ó Onze God die in den Hemel zyt! fiader ons de tydftip der verlosfinge. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe den dag des Heils genaaken. ó Onze God die in den Hemel zyt! nader ons tot Uwen H. Dienst. 6 Onze God die in den Hemel zyt! verdedig ons gefchil en verlos ons. 6 Onze God die in den Hemel zyt! aanfchouw de onderdrukking van Uw Volk Israël. 6 Onze God die in den Hemel zyt! geneee de kranken Uws Volks Israël. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wil deezen kommerlykcn tyd gadeflaan. ó Onze God die in den Hemel zyt! ontfang onze fmeekingen. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig den vrede onder ons. ó Onze God die in den Hemel zyt! ftel de zekerheid onder onze daken. ó Onze God die in den Hemel zyt! vergun den Beheerfcheren deezer gewesten leeven en vrede. ö Onze God die in den Hemel zyt! beziel ben met zachtmoedigheid om ons te begunstigen. ó Onze God die in den Hemel zyt! begunstig het Land met den vrede. B 4  24 Verzoenings Gebed. 6 Onze God die in den Hemel zyt! fchenk deezen gewesten den vrede. ó Onze God die in den Hemel zyt! gun het Aardryk overvloed. ó Onze God die in den Hemel zyt! befproei de aarde op haaren tyd met zegenryken daauw en regen. 6 Onze God die in den Hemel Zyt! fchenk den akkerman vruchtbaar zaad , en den benodigde zyne fpys. ö Onze God die in den Hemel zyt! vergun allen huisgezinnen hun voedzel. ó Onze God die in den Hemel zyt! dat ons gebed gelyk een (aangenaam ) reukwerk voor U genaake. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe ten onzen voordeele een teken van heil, verlosfinge en genade blyken, ó Gy die ons tot Hulp en Vertrooster ftrekt! op dat onze haateren, dit aanfchouwende, van fchaamte verbaast worden. Gedenk in Uwen toorn aan Uwe Barmhertigheid, zy in Uwe gramfcbap Uwen gunsteling (Abraham) aandachtig; herinner U in Uwe verontwaardiging den offerband (Ifaacs;) gedenk in Uwe verbolgenheid aan de oprechtheid (Jacobs.) Aanfchouw het verbond, en verniettig het zelve nimmer met ons; verhoor ons op deezen oogenblik en op dees' tyd.  Verzoening* Gebed. %S nsn» nnN u>rk 6 God! myne dwaasheid en myne fchulddaaden zyn U bewust, en de menigte myner opzettelyke misdryven is voor U niet verborgen. Als ik de grootheid myner afwykingen in myn hert overdenk , verimelt ik in traan en en ontvoegen zig myne beenderen, ó Barmhertige (God!) gedenk in Uwen toorn aan hen die Uwen Genade-troon genaaken, en gelyk een fmeekende arme uwe vergiffenis vorderen. Om Uwe Grootheid aftemaalen waren myne oogen vóór den dageraad geopent: aan allen den geflachten zal ik Uwe groote Kracht, aan allen den nakomelingen Uw Alvermogen verkondigen : ontfluit myne oogen op dat ik de wonderdaaden Uwer H. Wet aanfchouwe; zy die op eene wonderbaarlyke uitkomst hoopen , zullen Uwen Naam pfalmzingen: Gy zult detans verfpreidden door alle oorden naar hunne (zalige) woonftede doen wederkeeren , Gy (onze) God, HEERE der Heirfchaaren! 6 God der Hemelreijen! doe ons wederkeeren; (Bewerker van) wonderdaaden! verhoor ons door Uwe Rechtvaardigheid; aanfchouw, 6 onze Schild! en neem het aanfchyn uws Gezalfden in acht; dan zullen zy die op U vertrouwen zig verheugen en geftadig juichen, verhoor ons, onze Vader verhoor ons! UW Verhoor ons, onze Vader, verhoor ons! Verhoor ons, onze Schepper, verhoor ons \ B 5  ü5 Vifzoenings Gebed. Verhoor ons, onze Verlosfer, verhoor ons! Verhoor ons, Gy dien wy nafpeuren, verhoor ons! Verhoor ons, Luisterryke en Geduchte (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Eeuwige Vertrooster, verhoor ons! Verhoor ons, Oprechte en Heerlyke (Schepper,) verhoor ons! Verhoor ons, Leevende en Beftendige (Opperheer,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die alzienend zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Hemelbewooner, verhoor ons! Verhoor ons,Sterke (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die alle euvel verfoeit, verhoor ons! Verhoor ons, Oppervorst der aardfche mogendheden, verhoor ons! Verhoor ons, Geduchte Befchermer, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die de onderdrukten byftaat, verhoor ons! Verhoor ons, Toeverlaat der nooddruftigen, verhoor ons! Verhoor ons, Bevryder en Verlosfer, verhoor ons! Verhoor ons, Oprechte en rechtvaardigende (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die den geenen die U aanroepen nabyzyt, verhoor ons! Vcrhoorons, Verhevene en Voortreffelyke (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die het Luchtgefpan bewoont, verhoor ons! Verhoor ons, Steun der oprechten, verhoor ons! DfrfcN *fk IMS Verhoor ons, God Abrahams, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in gunstige tyden mededogend zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Geduchte (God) Ifaacs, verhoor ons!  Verzoening* Gebed, 27 Verhoor ons, Gy die in angftige tyden tot foarmhertigheid genegen zyt, verhoor onsl Verhoor ons, Gy kracht Jacobs, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in tyden van genade gunstig zyt, verhoor ons l Verhoor ons, Befchermer Davids, verhoor ons! Verhoor ons, 6 God van 't Hcmelsch faamenftel, verhoor ons ! Verhoor ons, Genadig en Goedertierend Opperw:eezen, verhoor ons ! pri oirn Goedertierene en Barmhertige (God!) wy hebben tegen U gezondigt, wit cns begenadigen. HEERE der Verzoeningen, Gy die de herten onderzoekt, het verborgene ontdekt, en rechtmaatigheid uit! wy hebben enz. Heerlykein wonderdaaden, die van de aloudheid af de vertroosting fchenkt, het verbond der (Aarts-) vaderen indachtig zyt, en de innerlyke peinzingen doorgrond! wy hebben^ enz. ó Weldaadige, die Uwe Algoedheid jegens den fchepfelen oeffent, wien alle geheimenisfen bewust zyn, die de zonde beteugelt en U met rechtvaardigheid omgord ! wy hebben enz. 6 Gy, die van zuiverheid vervult zyt, geducht van hen die U looven , die de misdryven vergeeft, en in angftige tyden verhoort! wy hebben enz. Bewerker der Verlosfingen , die het toekomende vóórziet, den genachten (gebied) voortgekomen , die over de Opperhemelen heerscht,  2$ Verzoening* Gebed. de gebeden aanhoort en aan wien het al bewustr is! wy hebben enz. •pa pim lt (HEERE!) Uwe Eigenfchap is de goedertierenheid; Uwe Eigenfchap is de barmhertigheid; Uwe Eigenfchap is de langmoedigheid (om Uwen toorn te ontfteeken) Uwe Eigenfchap is oneindige goedertierenheid. Uwen Naam worde onder ons aangeroepen, HEERE! doe het ter eere Uws Naams. (Geduurende de Bekeer ings-dagen zegt men: txm » ö HEERE! heb medelyden met ons en wil ons opheffen, .zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. 6 HEERE! wil ons den dag van verlosfing aankondigen en vertroost ons, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. 6 HEERE! befcherm ons door Uwe Oneindige Goedertierenheid, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. 6 HEERE! dat Uwe Weldaaden onze (verWachting) voorkomen en ons begenadigen, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven.  Verzoening* Gebed. 2$ 6 HE ERE! wil Uwe Goedertierenheid ten onzen voordeele in het werk ftellen, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. 6 HEERE! bekrachtig en vereenig ons herte in Uwen H. Dienst, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. 6 HEERE! verdedig ons gefchil en wil on* ze vyanden beftryden, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. ó HEERE! zegen onze fpys en drank , zy ons aandachtig en teken ons aan tot keven.) rmv * ö HEERE! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Israël, ó HEERE! doe dit ter eere (Abrahams) welke het eerfte Uwe Volmaaktheid aangebeden heeft, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Ifaacs) die ten offer bereid wierd ter zeiver plaatfe alwaar Uwen Tempel gefticht is, en erbarm U over Uw Volk Israël, ó HEERE! doe dit ter eere (Jacobs) welken in den droom van de ladder uit den Hemel verhoort wierd, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Jofcphs) welke in de gevangenisfe zyne hoop op U aelde, en erbarm U over Uw Volk Israël.  30 Verzoening? Gelei. A HEERE! doe dit ter eere (Mofis) deffl getrouwe van Uw Huis, en erbarm U over Uw Volk Israël. A HEERE! doe dit ter eere (Aarons) welke in Uwen Dienst, met de ürim en Tumim verciert, de Godfpraaken openbaarde, en erbarm U over Uw Volk Israël, ö HEERE ! doe dit ter eere van (Phineas) den zuiveren van gemoed, welke uit iever voor Uwen Naam gloeide, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Davids) welke U zoetluidende pfalmzangen toewydde, en erbarm U over Uw Volk Israël, ó HEERE! doe dit ter eere des Konings (Salomon) welke eenen Tempel bouwde om 'er Uwe Godheid te doen woonen, en erbarm U over Uw Volk Israël, ê HEERE! doe dit ter eere der (Martelaaren,) welke volftandig in Uwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen gedood wierden, en erbarm U over Uw Volk Israël. & HEERE! doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Israël. Doe dit ter eere Uws Naams. Doe dit ter eere Uwer Waarheid. Doe dit ter eere Uws Verbonds. Doe dit ter eere van Uw Alvermogen. Doe dit ter eere Uwer Wet. Doe dit ter eere Uwer Heerlykheid. Doe dit ter eere Uwer Inftellingen. Doe dit ter eere Uwer Ge*  Verzoenings Géed. 31 heugenisfe. Doe dit ter eere Uwer Genade. Doe dit ter eere Uwer Algoedheid. Doe dit ter eere Uwer Oprechtheid. Doe dit ter eere Uwer Majefteit. Doe dit ter eere Uwer Leere. Doe dit ter eere Uwer Opperheerfchappye. Doe dit ter eere Uwer Eeuwigheid. Doe dit ter eere Uwer Verborgenheid. Doe dit ter eere Uwer Sterkte. Doe dit ter eere Uws Luisters. Doe dit ter eere Uwer Gerechtigheid. Doe dit ter eere Uwer Heiligheid. Doe dit ter eere Uwer Barmhertigheid. Doe dit ter eere Uwer Godheid. Doe dit ter eere Uwer H. Wet. Doe dit ter eere van Abraham, Ifaac en Jacob. Doe dit ter eere van Mofes en Aaron. Doe dit ter eere van David en Salomon. Doe dit ter eere der heilige ftad Jerufalem. Doe dit ter eere van Zion de woonplaats Uwer Heerlykheid. Doe dit ter eere der verwoestinge van Uw Huis. Doe dit ter eere der verdelging Uws Tempels. Doe dit ter eere der nooddruftigen Israèls. Doe dit ter eere der behoeftigen Israëls. Doe dit ter eere onzer geloofsgenooten die in droefFenis kwynen. Doe dit ter eere der weezen en weduwen. Doe dit ter eere der zuigelingen. Doe dit ter eere van ben die reeds gefpeent zyn. Doe dit ter eere der jonge leerlingen welke niet gezondigt hebben. Doe dit om Uwentwille, zo wy zulk3 onwaardig zyn. Doe dit om Uwentwille en verlos ons. Verlos ons en verhoor heden gelyk ten allen tyde onze gebeden, daar Gy het voorwerp onzer lofzangen zyt.  '32 Verzoening* Gebed. Verhoor ons, 6 Gy die de nooddruftigea verhoort! verhoor ons, ó Gy die de onderdrukten verhoort! Verhoor ons, ó Gy die de verbrokeren van herte verhoort! Verhoor ons, ö Gy die de verootmoedigden verhoort! Verhoor ons, 6 Gy die de nedergeflaagenen van geest verhoort! Verhoor ons, ó Gy die Abraham op den Berg Moriah verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die Ifaac op het Altaar verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die Jacob te Bet-el (4) verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die Jofeph in den kerker verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die Mofes en onze voorouderen by de Schelfzee verhoort hebt! Verhoor ons, öGy die Aaron met het wierookvat verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die Phineas te Sithim verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die Jofua te Gilgal verhoort hebt! Verhoor ons, ö Gy die Eli te Rama verhoort hebt! Verhoor ons, 6 Gy die Samuel te Mispa verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die David en zyn' Zoon Salomon in Jerufalem verhoort hebt! Verhoor ons, ö Gy die Elias op den Eerg Carmel verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die Elifa te Jericho verhoort hebt! Verhoor ons, 6 Gy die Hiskias in zyne krankheid verhoort hebt! Verhoor ons, ö Gy die Jonas in het ingewand van den Visch verhoort hebt! Verhoor ons, 6 Gy die Hananias, Mifaël, en Azarias in den brandenden oven verhoort hebt! Verhoor ons, 6 Gy die Daniël in den leeuwenkuil verhoort hebt! Vcr- (4) Bet-el U »T3 Gods huis.  Verzoening* Gebed. 33 hoor ons, ó Gy die Mordechay en Ester in den Buigt Suzan verhoort hebt! Verhoor ons,óGy die Esdras in de ballingfchap verhoort hebt! Verhoor ons, ö Gy die Honni in den kring (5) verhoort hebt! Verhoor ons, ó Gy die de rechtvaardigen, oprechten en volmaakten in alle gedachten verhoort hebt I Barmhertige (God!) verhoor ons; Barmhertige (God !) verlos ons; Barmhertige (God!) bevryd ons; Barmhertige (God,) die van goedertierenheid vervult zyt! begunstig ons en alle onze huisgenooten, en wil ons ter eere van Uwen Grooten Naam van de duisteraisfe in het licht ftcllen, ó God, Gy die langmoedig zyt om Uwen toom te ontfteeken , en Uwe Barmhertigheid (aan het menschdom) bewyst! Uwe Genade deed Gy weleer Uwen nederigen (Dienaar Mofes) blyken, gelyk in Uwe H. Wet vermeld is. Er 5. Dc HEERE daalde in eene wolk, plaat- XXXIV. fte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. Men herhaalt TDJW bladz. 6. (Den dag vóór het Nieuwejaars-* feest en vóór den Verzoendag, alsmede ■wanneer 'er eene befnydenis in de Gemeente voorvalt, of een (5) Zie Derde Deel, bladz. 128. C  34 Verzoening* Gebed. jong-gehuwde geduurende de agt bruilofsdagen zig in de Synagoge bevind, word het volgende tot 42> bladz. 39. niet gezegt. De belyder zyner zonden, die de menigte zyner fchulden bekent, die zyne jaaren inydelheid en zyne dagen in kommer heeft doorgebragt, roept in zyne angstvalligheid, uit het midden der onderdrukkinge zyner vyanden: men onderwerpe zig aan de Macht des HEEREN, Wiens Goedertierenheid onbeperkt is. Van myn aanweezen af heb ik my, door verwaantheid aangefpoort, in zonden gewikkelt; en tans daar myn laatfte uur my onbewust is, geef ik my ter bekeering en berouw over: mogt myn vleesch in plaats van offerhande, en myne traanen in ftede van drankoffer verftrekken, mogelyk zoude myn Schepper, wiens Goedertierenheid oneindig is, zig over my erbarmen. Men onderwerpe zig enz. De bron myns geluks is uitgedroogt, addergift heb ik ingezoogen, myne traanen door hevige fmert geplengt hebben zelfs den fteen vermurwt, de Barmhertigheid des (Hemelfchen) Vaders is van my verwydert, hy heeft over Zyne kinderen geen medelyden gehad, (nochtans hoop ik) dat Zyne oneindige Genade bewogen worde om my by te ftaan. Men onderwerpe zig enz. Hy heeft my in den leeuwenkuil geftort, my Zyne gramfchap tot aandeel gegeeven, en in  Verzoenings Gebed. 35 den kerker vergeeten ; in den vloed Zyner verbolgenheid ben ik gcdompelt; dagelyks word-ik in nieuwe rampen geftort: zelfs heeft God ten mynen voordeele Zyn' toorn niet uitgeftelt: is God Zyne eigenfchap van genade ontgaan ? heeft dan Zyne gramfchap Zyne barmhertigheid overtroffen ? Men onderwerpe zig enz. 14. rjDavid zeide tot Gad: ik ben van angst bevangen; men onderwerpe zig aan de Macht des HEEREN, wiens Goedertierenheid onbeperkt is; en valle niet in de handen der menfchen. ] Dim 6 Goedertierene en Barmhertige God ! wy hebben voor U gezondigt: heb medelyden met ons en fchenk ons Uwe Verlosfing. 1. a (Pfalm) Davids. Tot U, ó HEERE! verhef ik myne ziel. 2. 3 Myn God! laat myne vyanden over my niet zegepraalen, op dat ik niet blooze, dewyl ik myne hoop op U ftelle. g. ï Dat alle de geenen die onhcnfchelyk handelen met fchande belaaden worden; maar geenzins zy welke op U vertrouwen. 4. 1 Onderwys my, 6 HEERE ! in Uwe paden , leer my Uwe H. Wet. 5. n Gelei my in Uwe waarheid, op dat ik ze'betrachte; daar Gy de God myns heils zyt* op wien ik ftceds vertrouwe. C 9 2de Satrt: XXIV. Pf: XXVi  3 6 Verzoenings Geheel. 6. Gedenk ten onzen voordeele Uwe eeu« wigduurende Harmhertigheid en Genade. 7. fj Gedenk niet aan de roisdryveri en overtreedingen myner jeugd : maar bejegen my goedertierenlyk ter eere Uwer goddelyke Eigenfchappen. 8. ü Daar Gy genadig en oprecht zyt, geleid Gy de zondaaren op het pad der deugd. 9. ♦ Gy voert de rederigen naar de gerechtigheid , en de ootmoedigen op het veilig fpoor. jo. 3 ö HEERE! de waarheid en barmhartigheid zyn Uwe toegangen, voor allé de geenen welke Uw Verbond en Getuigenisfen gadeflaan. 11. ^ HEERE! vergeef myne menigvuldige euveldaaden, ter eere van Uwen Almogenden Naame. 12. a De mensch die zig naar U richt, zal in zyn' verkooren weg, door U onderweezen worden. 13. } Zyne ziele zal het hoogfte goed erlangen, en zyne nakomelingfchap op het Aardryk gelukkig zyn. 14. p Alleen Uwen vreezenden, ó HEERE! is het vergunt Uwe verborgenheden te doorgronden ; en Uw Verbond is ingericht om hen die te doen bevatten. 15. y Myne oogen ftaaren geduuriglyk op U, ó God! ter oorzaake dat Gy my van de dwaalinge hebt afgewend. 16. q Aanfchouw my genadig en begunstig my, daar ik verlaaten en onderdrukt ben. 17. x Verlos my van myne prangende fmerten, daar myn hert van angst beklemt is.  Verzoening* GébcL 37 18. Aanfchouw myne kwelling, en vergeef alle myne misdryven. 19. ■) Bemerk hoe myne vyanden zig vermeerderen , en den ysfelyken haat welken zy my toedraagen. 20. ty ó Myn Toeverlaat! befcherm myne ziel en red my, op dat ik niet te b.oozen hebbe. 21. n Daar ik op Uw Heil wachte, zal ik door volmaaktheid en oprechtheid behoed worden. 22. ó God! onthef Ifraël van alle zyne angften. 8. Ja Gy zult alle de misdryven van dit verkooren volk uitwisfen. 12. ó HEERE God Ifraëls! verzacht Uwen blaakenden toorn: herroep het ltreng befluit wegens Uw Volk. ö H E E R E! neem het gefmeek van Uw Volk aan, en doe ons een heilzaam teken gewaar worden , want welk volk is by Uw eenig volk Israël te vergelyken ? bevryd het uit de macht der vyanden, verzaame: het uit de vier Waerelddeelen en vereeng de verftrooijelingen alle te zaamen. Vertroost de treurenden over Zion, heb medelyden over de verfpreide inwooneren van Ahola en Aholiba, op dat zy eendrachtig denzelven Tempeldienst mogen waarneemen. Amon en Moab hebben myn leeven in eenen kerker beknelt, my van alle zyden fmaadelyk mishandelt, myne treeden hinderlaagen. voorC 3 Pf:CXXX. Ex: XXXII.  3 3 Verzoening* Gebed. Zacb: XIV Jef:LXI\ XI geftelt, en heimelyk tegen my zaamengerot, zodanig dat geen onder hen het goede betrachtte. 6 Gy die de hooge Hemelen bewoont! verfterk Uw Volk , op dat Uwe vyanden verdelgt mogen worden. 9. De HEERE zal Koning des Aardryks weezen: te dier tyde zal den HEERE Een, en Zynen H. Naam Een (erkent) worden. Verzacht Uwen blaakenden toorn: herroep het ftreng befluit wegens Uw Volk. 8. ó HEERE! doe Uwe gramfchap niet geheel ontfteeken , gedenk ons misdryf niet eeuwig: maar aanfchouw gantsch Uw Volk met genade. Verwerp ons niet om Uwen Naams wil, en dat den zetel Uwer Heerlykheid niet ontëert worde; gedenk ons en vernietig Uw Verbond met ons niet. 7, 7. Zo onze zonden tegen ons getuigen, vergeef ons, ö HEERE! om Uwentwille; daar wy door menigvuldige verkeerdheden tegen U gezondigt hebben. Zo onze fchulddaaden zo rood als fcharlaken geworden zyn, geheng dan, ó HEERE! dat Uwe oneindige Barmhertigheid ons te gemoet kome, ter eere van den Aartsvader (Abraham) welke uit (Ur der) Chaldeeuwen verlost wierd, en wien Gy in de valeye Sidims deed zegepraalen. Gedenk heden, ten onzen voordeele, Uwe liefde aan hem gebleeken, daar wy door enz. HEERE! offchoon wy gezondigt en aanhoudend gefchimpt hebben, ontdek de tydftip yan genade, ter eere van den uitverkoorenen  Verzoenings Gebed. 39 (Ifaac,) die als een lam (op het Altaar) gebonden wierd, en tot wiens losfing eenen ram welgevallig wierd aangenomen. Gedenk heden aan zynen offerband, daar wy door enz. Zo wy wederfpannigheden en overtreedingen opgehoopt hebben , ó HEERE! fchep welbehaage in ons gebed ter eere van den volmaakten (Jacob ) die in den droom eene ladder vernam, en zig in eene ftreek nederftelde, waarover hy uitriep: hoe vreesfelyk is deeze plaats! Gedenk heden ten onzen voordeele aan zyne volmaaktheid, daar wy door enz.) 4^ Wy komen om Uw Aanfchyn aantebidden; dat genade en waarheid Uwen toorn voorkome; ei! doe ons niet fchaamrood worden; ei! doe ons niet onverhoort van U wederkeeren; vergeef ons, en zend ons goedertierenheid uit Uwe (Hemelfche) Woonftede. Wy komen om de verzoening van U aftefmeeken. Geduchte en Gevreesde (God!) Gy Beukelaar in tyd van angstvalligheid! herftelons, begenadig ons, en wy zullen Uwen H. Naam aanroepen. Vergeef ons en zend ons goedertierenheid uit Uwe (Hemelfche) Woonftede. (De dagen op bladz. 33. aangeweezen, word het volgende tot 40 bladz. 47. niet gezegt. Beftierder der Hemelen! wy fmeeken U geC 4  40 Verzoenings Geheel. lyk een flaaf die zynen heer genade affmeekt; fchenk ons een hert tot bekeering gefchikt, en doe ons niet onverhoort van U terug treeden. Beitierder der Hemelen! wy fmeeken U gelyk een gevangene die by zynen overwinnaar genade zoekt; de gevangenen worden allen door geld vrygekocht: maar Uw Volk Israël zoekt zyne bevryding door gebeden en fmeckingen te erlangen. Stel Uwe Macht in 't werk en doe de verlosfing bloeijen, Gy die de leevenden en dooden tot hoop verftrekt! Gy,die in goedertierenheid behaagen fchept, en voor wien de fmeekingen welgevallig zyn! dat het onderdrukt en vernedert Vo k U aangenaam en dierbaar zy. Eeuwige Befchermer, Bevryder zedert de vroegftc tyden! verlos Jacob uit de afgelegene oorden, en voer zyne nakomelingen uit het land hunner ballingfchap. Gy die Jlaat en heelt, doet flervcn en verryzen, en die (den afgeftorvcnen^ uit het graf het eeuwig leeven fchenkt! een zoon die zondigt word door zynen vader geftraft: maar dees' met medelyden begaan , ontfangt hem weder in zyne gunst; een wederfpannige flaaf word met ketens geboeit: maar als hy zig weder naar zynen heer wend, word hy geflaakt; wy zyn Uwe eerstgeboorenen, tegen U hebben wy gezondigt, en zyn fteeds van kwellingen en bitterheid overlaaden; wy zyn Uwe flaaven en hebben tegen U misdreeven: maar blyven verfmaad, gevangen en geftraft. Wy bidden,  Verzoening* Gebed. 41 wy fmeeken dat Uwe Barmhertigheid ons verkwikke; heel de kwellingen welke ons toegebragt zyn , alvoorens wy in deeze zwaare ballingschap vernietigt worden. Gy die Jlaat enz. Wy fmeeken van U het leeven af, want de bron des leevens is by U; bejegen ons met wcldaadigheid om Uwen Naams wil j ( 6 God !) vcrwyder van ons de pestziekte, het zwaard, den hongersnood, de gevangen fchap , roovery, Verdelging, fterfte, den tegenftreever, booze neigingen en Uws Volks vyand. Wy fmeeken van U de'barmhertigheid, want de oneindige barmhertigheid is by U; bejegen ons met weldaadigheid om Uwen Naams wil; (ö God!) vcrwyder van ons de pestziekte, het zwaard, den hongersnood, gevangenfehap, roovery, verdelging, fterfte, den tegenftreever, booze neigingen, nadcelige krankheden en Uws Volks vyand. NaarU, 6 HEERE! wend ik myne oogen: hoor de ftem myner fmeekingen volgens Uwe oneindige Barmhertigheid. Ik heb op Uwen Naam vertrouwt, myne handen t' Uwaarts uitgeftrekt en gebeden uitgeftort, en ben tot U verfcheenen. Myne angften zyn vergroot en myne leevensdagen verloopen , daar U alle myne mis* dryven tegenwoordig zyn. C s  42 Verzoening* Gebed. Myne (weleer) geruste ziel is door fmert afgeftaoft: verlos Uwen dienaar uit zyn hertenwee. ó God myns heils! wis myne zonden uit en neem myne traanen in aanmerking. Wil in Uwen toorn de ziel Uws dienaars mededogend en indachtig zyn; wil haar verheugen en vertroosten. Gedenk myne onderdrukking en myn leed; van myn aanweezen af was ik in bitterheid geftort. Tot wanneer zult Gy Uwe ftraf tegen my vernieuwen? Myne wederftreevers, vyanden en onderdrukkers hebben my verfmaad; neem dan myn gebed aan als ik vol vrees voor U verfchyn. Trotfen hebben my heimelyke laagen en valftrikken voorgelegt, waar in Uwe lievelingen verwart zyn geworden. Ja zy hebben my hinderlaagen voorgeftelt en • valfcheiyk tegen my getuigt; hoogmoedigen hebben my beheerscht; dit alles hebben zy, ö Rots 1 buiten Uw bevel gedaan. ó Sterkte! doe het verdrukt en verlaaten Volk U we Heerlykheid openbaar zyn, en fchenk den overgebleevenen Uws Volks Uw verborgen Heil. Verwyder U niet van hen die deerlyk geprangt zyn, en wil Uwen Dienaaren Abraham, Ifaac en Jacob gedenken. ó Gy, die boven de Hemelen verheven zyt! heb medelyden met de onderdrukten, het nagedacht Uwer gunstgenooten, de aframmelingen Uwer welbeminden. Zy die in den kerker der ballingfchap zucht-  Verzoening* Gebed* 43 den, hebben hunne hoop op U gevestigt; beur deeze telgen der Aartsvaderen uit hunnen vernederden ftaat op. Verheug hen die onder het juk kwynen: doe hunne vyanden verbaast zyn, en geleid als voorheen de banieren Uwer benden. Verhoor hunne gebeden, onderfteun hen in hunnen ondergang, en doe hunne ballingen van de uitëinden der Aarde verzaamelen. Verlos het volk dat naar U kermt, en in deeze langduurige ballingfchap van omzwerven afgemat, by een' fpraakeloozen vergeleeken word. rT 6 Rechtvaardige in verrichtingen! aan U zyn alle 'smenfchen werken openbaar: hef ons uit den poel (der ongevallen) ter eere Uwer Goedertierenheid. . Verzaamel de verftrooiden welke in de ketenen des vyands gekluistert zyn; wreedaarts hebben hen verllonden en Uwe Heiligdommen verbrand. 6 Barmhertige God! ftrek het volk, van bitterheid overftelpt, tot fteun; doe zulks ter eere Uwer drie (getrouwe) Dienaaren. Almogende! door al het geen Gy gefchapen hebt zyt Gy verheerlykt; Gy zytRechtvaardig, en door rechtvaardigheid omringt. Vergeef myn misdryf daar myne hoop op U is, myn Oppervorst! en richt myne fchreeden, ó God! om U aantebidden. Ontfang myn gebed en de uitdrukkingen myns lofzangs, daar Gy myne hoop zyt; wie kan zig by U vergelyken?  44 Verzoenings Gebed. Onze Vader, Vader der Barmhertigheid! verlos ons ter eere Uws Naams. Onze en onzer vaderen God! verlos ons ter eere Uws Naams. In onzen angst roepen wy U aan, verlos ons ter eere Uws Naams. Befcherm ons door Uwe oneindige Goedertierenheid, verlos ons ter eere Uws Naams. Zy ons naby, daar wy U nafpeuren, verlos ons ter eere Uws Naams. Wil tans ons gebed verhooren , verlos ons ter eere Uws Naams. Laat ons van ons vertrouwen nimmer bloozen, verlos ons ter eere Uws Naams. Wil ons ten goede gedenken, ' verlos ons ter eere Uws Naams. Erbarm U, en heb medelyden over ons, verlos ons ter eere Uws Naams. Zuiver ons van onze zonden, verlos ons ter eere Uws Naams. Dat Uwe Goedertierenheid jegens ons bewoogen zy, verlos ons ter eere Uws Naams. Heb medelyden met Uw Volk, erbarm U over Uw erfdeel, wil ons volgens de uitgeürektheid Uwer Barmhertigheid bevryden; begenadig ons, ö Oppervorst! wil ons verhooren. Onze Vader en Opperheerfcher, Gy zyt on-  Verzoenings Gehed. 45 ze Voorftander ! Onze Vader en Opperheerfcher, Gy alleen zyt onze Vorst! Onze Vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons! Zo wy goede werken verrichten, Gy zyt onze Voorftander; zo wy euvel pleegen, Gy alleen zyt onze Vorst, onze Vader en Opperheerfcher , heb medelyden met ons ! Zo onze wederfpannigheid de overhand neemt, Gy zyt onze Voorftander; Gy zyt de Rots onzes heils, Gy alleen zyt onze Vorst, onze Vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons! Zo wy ons te ver met woorden uitlaaten, Gy zyt onze Voorftander; gedenk dat wy flecnts sarde zyn; Gy alleen zyt onze Vorst, onze Vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons! Zo wy tegen U gezondigt hebben, Gy zyt onze Voorftander; HEERE, vergeef ons, Gy alleen zyt onze Vorst, onze Vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons ! Op U , ö HEERE! hoopen wy, Gy zyt onze Voorftander; daar Gy onze Vorst zyt, Gy alleen zyt onze Vorst, onze Vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons! Naar ü ftrekken wy onze handen uit, Gy zyt onze Voorftander; befchik ons de geneezing , Gy alleen zyt onze Vorst, onze Vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons! Doe den Mesfias fpoedig naderen, Gy zyt onze Voorftander; cn dat de kroone des heils bloeije, Gy alleen zyt onze Vorst, onze Vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons. Onze Vader en Opperheerfcher, Gy zyt on-  46 Verzomings Gebed. ze Voorftander! Onze Vader en Opperheerfcher , Gy alleen zyt onze Vorst! Onze Vader en Opperheerfcher, heb medelyden met ons l VfOtt Onze Vader en Opperheerfcher, begunstig en verhoor ons! offchoon wy zulks door onze werken gantsch onwaardig zyn. Oeffen jegens ons Uwe Rechtvaardigheid met genade, en verlos ons ter eere Uws Geduchten Naams. adeChron: 12. Wy weeten geenzins wat wy zullen aan- XX- vangen , dan ons alleenlyk naar U te wenden. Pf:XXV. 6. Gedenk, ö HEERE! aan Uwe Barmhertigheid en Genade. XXXIII. 2 2- HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ons volgens het vertrouwen welk wy in ü ftellen, begunstige. LXXIX. 8. Herinner U onze eertyds begaane misdryven niet; dat veeleer Uwe Goedertierenheid onze overtreedingen voorkome, daar wy ons geheel van verdiensten ontbloot vinden. CXXIV. 8. Onze toevlugt is in Uwen Naam, ó HEERE , Schepper van Hemel en Aarde! CXXIII. 3. Erbarm U, 6 HEERE! heb medelyden met ons, daar wy van fchande overftelpt zyn. Gedenk in Uwen toorn aan Uwen Gunsteling. (Abraham;) zy in Uwe gramfchap den offerband (Ifaacs) indachtig; herinner U in Uwe verontwaardiging de oprechtheid (Jacobs.) XX. IO, Verhoor en verlos ons, ó Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. CIII. 14. Dewyl Gy onze (kwaade) neigingen doorgrond, gedenk nochtans dat wy (niet dan enkel) ftof zyn.  Verzoening* Gebed. 47 9. Bevryd ons, 6 God onzes heils! om Uwen Geduchten Naams wil: fchenk ons Uwe verlosfing en de vergiffenis onzer misdryven, ter eere van deezen H. Naam.) 4$ 6 Befchermer Israëls! bewaar hét (dierbaar) overfchot van Israël, verdelg Israël niet (dat heilig volk) het welk dagelyks roept: hoor, ö Israël! Befchermer van een eenig volk! bewaar het ( dierbaar ) overfchot van dat eenig volk, verdelg dan niet dat eenig volk, het welk dagelyks roept: de HEERE is onze God, de HEERE is Een. Befchermer van een heilig volk! bewaar het (dierbaar) overfchot van dat heilig volk, verdelg dan niet dat heilig volk, het welk dagelyks roept: ö Heilige, Heilige, Heilige! Befchermer van een talryk volk! bewaar hel (dierbaar) overfchot van dat talryk volk! verdelg dan niet dat talryk volk, het welk dagelyks roept: Groot zy de Naam des HEB» REN. Amen! Men zegt bnpnn »*ip N0. i. doch by het merk *j? worden de klanken rrin nsri vrwn geblaazen, en het volgende ingevoegt. (Eerwaarde Vergadering!) dat God Uwe ge* Pf: LXXIX.  Verzoening* Gebed. Deutr: I, Pf;CXXX beden met barmhertigheid ontfange, uwe fmeekingen met welbehaagen aanneeme, uwe gebeden verhoore, de ftem uwer weeklagt bekrooner ja dat Hy in u de belofte der H. Schrifte bevestige: li. De HEERE, de God uwer vaderen zal u duizendwerf boven uw tegenwoordig getal vermeerderen, en u volgens zyn H. Woord zegenen. (Geduurende de Bekeeringsdagen Hy tekene u aan tot een vorfpcedig leeven.) Dit zy Zyn welbehaagen, Amen. D'pöya» nibyan -w 1. Zang der Mahalot. In myn' vernederden ftaat, roep ik ü aan, ó HEERE! 2. Verhoor myne ftem: zy genegen myne Vierige fmeekingen aan te neemen. 3. Almogende God ! wie zoude kunnen wederftaan, zo Gy onze wanbcdryven in aanmerking nam? 4. Aan U is de vergeeving, op dat Gy alöm geducht mogt zyn. 5. Ik hoope op U alleen, ó HEERE! en ftelle myn vertrouwen op Uw H. Woord. 6. Het ieverig verlangen myner ziele tot U, overtreft het ongeduld van hen die den geheelen nacht waaken, en den dageraad verbeiden. 7. Vertrouw op God , ó Israël! want Hy fchenkt de genade en de oneindige verlosfing. 8. Ja Hy zal alle uwe misdryven uitwisfen, Men zegt ten «öbtt? Kil» »*Tp  49 rwn mi? rrmjr AVOND GEBED VOOR HET NIEUWEJAARSFEEST (6). ' C Indien het Feest met Sabbat in* gaat, worden de twee volgende Pfalmen gezongen. rmin1? ym • • * niaw i IPfalmzang voor den Sabbatdag, 'o. Heilzaam is 't U, ó HEERE, te looven; en Uwen H. Naam, 6 Allerhoogfte, te pfalmzingen! 3. Des morgens Uwe Genade, en des nachts Uwe waarheid te verkondigen, 4, Op tienfnaarentuig en vedel, en met zielftreelende toonen op de harp. r Want Gy hebt my door Uwe werken verrukt, ook zal ik Uwe (Goddelyke) verrichtingen. uitgalmen. C6) Op dit Feest en den Verzoendag is het eer» plicht dat twee der voornaamfte mannen uit de Gemeente zig geduurende den Dienst aan wederzyde des Voorleezers vóór de Teba (tollen, het welk zyn oorfprong heeft in de H. Schrift. Exod. XVII: ia. waar uitblvkt dat Aaron en Hur zig op den top des heuvels met Mofes vervoegden . en zig aan zyne beide zyden plaatften, wanneer hy den Hemel, Ifraels zegepraal over Amalek.affrneekte. Zie Betjosfeph, i Deel, Hooiüft. 619. D 'pnxcii.  50 Avond Gebedvoor het Nieuwjaarsfeest. 6. Hoe heerlyk zyn Uwe werken, ó Alvoorzienend Weezen! hoe doordringend zyn Uwe peinzingen! 7. De verftandelooze kan ze niet bevatten: zy kunnen door den onweetende geenzins doorgrond worden. 8. Offchoon de goddeloozen gelyk het veldgewas voortfpruiten, en de ongerechtigen alomme in voorfpoed leeven, zullen zy nogtans het eeuwig verderf ondergaan. 9. Maar Gy, Almogende God! blyft ten allen tyde verheven. 10. Want Uwe vyanden, ó HEERE! ja Uwe (felfte) wederftreevers zullen verdelgt, en de bewerkers van euveldaad verftrooit worden. n. Gy zult myne kracht gelyk den hoorn des eenhoorn verheffen, en my met verfche olie zalven. 12. Dus zal ik (de nederlaag van) myne haateren aanfchouwen, en (den ondergang) myner fnoode aanvallers verneemen. 13. De rechtvaardige zal gelyk de palmboom bloeijen, gelyk de ceder der Libanon voortteelen. 14. Hy zal in den Huize des HEEREN geplant, in deeze (gewyde) voorpoort zyne vruchten voortbrengen. 15. Zelfs in zyne grysheid zal hy de bloem der jeugd behouden, en de kloekheid in volle krachten genieten. 16. (Dit alles) om de Gerechtigheid van het Opperweezen te verbreiden: (God) myn Befchermer, in wien geen onrecht heerscht!  Avond Gebed'voorhetNieuwej'aarsfeest. 51 1. Be HEERE heeft eeuwig geheerscht, Zig met de kracht gewapent, Zyn Alvermogen in 't werk geftelt, en het Heelal, op dat het niet zoude wankelen, gegrondvest. 2. öGy, die Alvermogend zyt! Uwen Zetel was voor den tyd reeds gevestigt. 3. Schoon vloeden en rivieren hun ruisfchen vermeerderen, en ftroomen hunne golven met geweld opheffen, 4. Ja fchoon veele zeeën, en te zaamen alle de rollende baaren dier groote waterplasfen , verwoed opftelpen, zyt Gy nogtans, Almogend Opperweezen! van Uwe Hemelzaalen geduchter in kracht (en Heerlykheid.) 5. Uwe Getuigenisfen, ó God ! zyn waarachtig; voor alle eeuwigheid verciert de Heiligheid* Uwe gewyde Woonplaats.) wam • • • n^a1? 1. Pfelm Asfaphs, aan den Opperzangmeester, op den Gietiet. 2. Juicht (den lof) van God die onze fterkte is: juicht ter eere van den God Jacobs! 3. Heft blyde. klanken op trom, zachtluidende harp en vedel. 4. Blaast de bazuin op het Nieuwemaansfeest, en op alle beftemde Hoogtyds-dagen. 5. Dewyl het-eene inftellinge voor Israël, een bevel van den God Jacobs is. 6. IJv gebood zulks den geflachte Jofephs, D a Pft XCIIJ. Pft LXXXÏ.  giAvond Gehed voor het Nieuwe] aar sfeest toen Hy het voerde uit Egyptenland, alwaar het zig in eene morrende taal uitliet. 7. (De HEERE fpraki ó Israël! ) Ik nebbe uwe fchouderen van het juk ontheven, en uwe handen van den last des arbeids bevryd: 8. In angst hebt gy My aangeroepen , en Ik heb u bygeftaan; van uit de donderwolken heb Ik u verhoort, en reeds by de wateren Meriba beproeft, Sela! 9. Hoor naar My, Myn Volk ! Ik getuig u, 6 Israël! dat, indien gy My gehoorzaam zyt, 10. Geen vreemde goden aanneemt, noch u voor ydele beelden vernedert; 11. (Dan zal) Ik, de HEERE uwe God, die u uit Egyptenland heb gevoert, u (mildelyk) laaven, wanneer gy door hongersnood geperst word. 12. Maar neen; Myn Volk hoorde naar Myne ftem niet; het (wederfpannig) Israël weigerde My te volgen: 13. Dus heb Ik het aan zyne kwaade neigingen overgelevert, en volgens de raadgeevingen zyns herte te werk laaten gaan. 14. Maar wil dat bevoordeelt gedacht My (alleen) erkennen, en in Myne wegen wandelen , 15. Dan zal Ik zyne vyanden fpoedig verdelgen; en Myn Alvermogen tegen zyne geweldenaars oeffenen. 16. Myne afvalligen zullen ter neêrgevelt worden, en Israëls gelukkige tyden de ecuwen verduuren. 17. Ja Ik zal het met de bloem der tarwe onderhouden, en zelfs uit den barren rotzfteen met (zoetheid gelyk) honig verzadigen.  Avond Gebedvoor het Nieuwjaarsfeest. 53 Het volgende word atteen den eerJlen avond van het Feest gezongen. rutop rtm De Vergaderinge Israëls ( 7 ) richt haare gebeden en heft haaren lofzang aan; ö God ! wil haar van haare kwellingen herftellen. Het jaar eindige met zyne onheilen. Zy roept U aan met zoetluidende uitdrukkingen, met zang en loffpraaken die U behooren, waarom verbergt Gy Uw Aanfchyn? waarom aanfchouwt Gy niet hoe eene uitheemfche macht haaren eigendom vernielt ? Het jaar enz. Geleid Uwe kudde, tans door leeuwen verfpreid; ftort Uwe verbolgenheid over hen die elkander aanhitfen om haar te verdelgen. Den wynftok door U zeiven geplant hebben zy uitgerukt en verfmaad, zodanig dat 'er geene ranken van zyn overgebleeven. Het jaar enz. Wanneer zult Gy Uwe Vergadering uit den kerker verlosfen, en het juk haarer prangende gevangenisfe verbreeken? wanneer zult Gy ü wonderbaarlyk als een krygsheld opdoen, om de geenen die haar trachten te verdelgen uitterooijen en te verdaan ? Het jaar enz. Alle volkeren hebben haare have overweldigt: zy hebben zig van haare ryke bezittingen verzadigt, en elk heeft voor zig een deel (7) In het oorfprongelyke: ruop mns Achat ketana de kleine zuster; een eernaam welken Salomon in het Hoogelied VIII. 8. de Vergaderinge Israëls geeft. D 3  54 Avond Gebed voor het Nieuwjaarsfeest. geroofc; ja zy hebben haar hert verfcheurt; maar nogtans is zy van Uwe (heilzaame) Paden niet afgeweeken. Het jaar enz. Haare vreugdezangen zyn geftaakt, en het verlangen om welbehaagen by haaren Welbeminde te verwerven, vermeerdert: doe haar zielsverdriet afwyken en verdwynen, op dat zy zig weder by het Voorwerp haarer liefde moge vereenigen. Het jaar enz. Doe haar onverhindert naar haare veilige woonftede heentrekken; reeds lang is zy van haaren Welbeminde verwydert. Zy is gelyk een bloeijende wynftok , welkers vruchten zwellen, en welkers trosfen haare volle rypheid nog niet verkreegen hebben. Het jaar enz. (ó Ifraël,) beur u op en verheug u! want de ballingfchap zal dra een eind neemen; vertrouw op den Schepper die Zyne verbintenis ten uwen voordeele doet ftand houden; (welhaast) zult gy Zions wallen intrekken, als Hy zeggen zal: baant, baant haare toegangen. Dat het jaar en zyne zegeningen eenen aanvang neemt! Men zegt tihyb IVHp N°. a. De Voorleezer zegt : Looft den HEERE aan wien alle zegeningen behooren.  Avond Gebedvoor hét Nieuwjaarsfeest. 55 De Gemeente antwoord: Gezegent zy den HEERE aan wien alle zegeningen in Eeuwigheid behooren. ansa ••• yra Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die op Uw Goddelyk Bevel den nacht doet voortkomen,> de Hemelfche poorten met wysheid ontfluit, de uuren door Uwe Schikking doet voortvliegen , en de jaargetyden elkander verwisfelen. Gy die volgens Uwen Wil, de fterren eene geregelde looobaan in het Zwerk doet afleggen, dag en nacht gevormt hebt, het licht voor de duisternis doet wyken , en de duisternis voor het licht weder plaats maaken. ó Gy ! wiens Naam de HEERE der Heirfchaaren is, Gy doet den dag verdwynen, en den nacht te voorfchyn komen: en onderfcheid deeze beiden dus van één. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de avonden voortbrengt. Met eene eeuwigduurende tederheid, 6 HEERE! hebt Gy Uw Volk het Huis Ifraëls bemint, en het in Uwe H. Wet, geboden, inftellingen en rechten onderweezen ; daarom, ö HEERE onze God! zullen wy ons, ncderliggende en opreizende, daar in oeffenen, en D 4  56 Avond Gebed voor het Nieuwe] aar sfeest. Deutr: VI. XI. in het waarneemen deezer Goddelyke bevelen, eene zuivere vreugd fcheppen: ja daar zy tot heil onzes leevens en verlenging onzer dagen ftrekken, zullen wy ze dag en nacht (met iever) overdenken; en als dan zal Uwe liefde t'onswaarts nimmer uitgedooft worden. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die Uw Volk Ifraè'1 met tederheid bemint.' JJttü 4. Hoor, 6 Ifraël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. f_ Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Zyn Glorieryk gebied. ] 5. Den HEERE uwen God zult gy met hert en ziel, en geheel uw vermogen beminnen, 6. En de geboden welke Ik u heden beveel , in uw hert bewaaren. 7. Gy zultze uwen kinderen infcherpen, en u 'er in onderhouden als gy u in uw huis, of langs den weg bevind, u nederlegt, en weder opryst. 8. Gy zult deeze (H. woorden) tot teken op uwe hand binden, en ze tot voorhoofdlpanfelen tusfchen uwe oogen draagen. 9. Ook zult gy ze aan de posten uwer huizen en poorten fchry ven. 13. Indien gy de Geboden welke Ik u heden beveel ftiptelyk naarkomt, den HEERE uwen God bemint, en Hem met geheel uw hert en ziel dient, 14. Zal Ik uw land met regen op zyn be-  jivmd Gehed voor het Nieuwe] aar sfeest. 57 flemden tyd befproeijen, op dat gy uw koren, most en olie inzaamelt. 15. Ook zal Ik het gras uwer weilanden voor uw vee doen wasien; en gy zult eeten en u Verzadigen. 16. Wacht u dat uw hert zig met laat verleiden: dat gy (van My ) niet afwykt en afgoden dient, noch u voor hen nederbuigt. 17. Dan zoude de HEERE Zyne gramfchap over u doen blaaken; den Hemel fluiten dat 'er geen regen daalde, en de aarde geene vruchten voortbragt; ook zoud gy haastig uit het vruchtbaar Land, dat de HEERE u geeft, verjaagt worden. 18. Maar betracht deeze Geboden met hert en ziel, bindze als tekenen op uwe handen, en datze tot voorhoofdspanfelen tusfchen uwe oogen ftrekken. 19. Onderwystze uwen kinderen en onderhoudt 'er u in als gy u in uw huis, of langs den wegbevind, u nederlegt, en weder opryst. 20. Ook zult gy ze aan de posten uwer huizen en poorten fchryven; 21. Op dat uwe dagen en die uwer nazaaten, in 't Land, het welk de HEERE uwen voorvaderen by eede belooft heeft, gelyk de dagen des Hemels op de Aarde mogen vermenigvuldigt worden. s7. De HEERE zeide tot Mofes om verder te zeggen: 38. Spreek tot den kinderen Ifraëls en zeg hen: dat zy en alle hunne nakomelingen, moeren aan den hoeken hunner kleederen maaken, D 5 Num:XV.  58 Avond Gebed voorliet Nieuwjaarsfeest. en aan deezen fnoeren hemelsblaauwe draaden hechten. 39. Dit zal u tot ('t gebod der) Tftetftet ftrekken; gy zultze aanzien, u dus alle de Geboden des HEEREN herinneren en betrachten , en u geenzins laaten overgaan tot de driften uws herten, noch begeerte uwer oogen , dewelke u zouden verleiden ; 40. Op dat gy alle Myne Geboden herdenkt en naarkomt, en heilig voor uwen God zyt. 41. Ik ben de HEERE uwe God, die u uit Egyptenland geleid heb, om u tot God te zyn: ja Ik ben de HEERE uwe God. TON Dit alles is by ons voor waarachtig, behendig en getrouw aangenomen. Gy , ó HEERE» zyt onze God, geen ander is 'er aanweezig, en wy, wy zyn Uw Volk Israël. Gy hebt ons van de macht der koningen verlost en der dwingelanden juk ontheven: Gy hebt ons van onze onderdrukkers gewroken en alle onze vyanden naar waarde geftraft: ons van hinderlaagen bevryd en (genadiglyk) in het leeven behouden. Goedertierene God! Gy zyt het die ons weleer de hoogten onzer vyanden deed betreeden; ons boven hen in luister verhief; ons door wondertekenen , in het land van Chams nazaaten gebleeken, van Pharaö wreekte; de eerstgeboorene Egyptenaars in Uwe gramfchap verfloeg, en het zegepraalend Volk dus uit dat flaafs gewest gevoert, met de voordeden van eene langduurende vryheid begunstigde. (In  jfsroni Gehdvoor het Nieuwjaarsfeest. 59 deeze gewenschte omftandigheid) baande Gy Uwen kinderen eenen doortogt door de Schelfzee, en Hortte hunne achtervolgers en vyanden in de (diepfte) afgronden. Israël door Uwe Almacht opgetogen, loofde en verheerJykte Uwen H. Naam, en onderwierp zig gretig aan Uwe Heerfchappye. Mofes en zyn getrouw Volk, ten toppunt van vreugde gefteegen, hieven toen een' Zege-zang ter Uwer Eere, en riepen gezaamentlyk: 11. Wie evenaart U in kracht, ó HEERE ! wie kan Uwe Heiligheid gadeflaan! Gy, die wonderen verricht, zyt gevreest van hen die V lofzingen. HEERE onze God! Uwe(Verbonds-) kinderen zagen Uwe Heerfchappy op de Zee, en juichten en erkenden dat Oppergebied, zeggende : i3. De HEERE zal in alle eeuwigheid het Oppergebied voeren. 11. Gy, 6 God! hebt Jacob bevryd en hem van fterker macht verlost. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Verlosfer Israëls! Doe ons, 6 Vader! in vrede nederliggen, en in volkomen welftand en gerustheid weder opreizen; fpreid den vrede als eene tent over ons; maak ons volkomener door Uwe heilzaame Iageevingen; zy ons behulpzaam en verlos Ex: XV. E;:: XV. Ter: xxxr.  Ex: XXXI. Kum: X, Men zegt Vfttfl W*TJ> N°. i. 60 Avond Gebed voor het Nieuwe]aar sfeest. ons haastiglyk ter eere van Uwen (Geduchten) Naam. Geheng, 6 HEERE! dat de vrede en barmhertigheid ons gelyk eene tent overdekke.- Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy die ons, gantsch Israël en Jerufalem fteeds den vrede zult doen genieten. (Des Sabbats zegt men: ■ irj. De kinderen Israëls zullen den Sabbat vieren, om dien Rustdag tot een verbond onder hunne gedachten te onderhouden. 17. Dit ftrekt tot een eeuwig teken tusfchen My en de kinderen Israëls; want in zes dagen fchiep de HEERE Hemel en Aarde, en op den zevenden het werk volbragt hebbende, genoot Hy de rust.) 10. Ten dage uwer vrolykheid, uwer beftemde tyden en uwer Nieuwemaansfeesten zult gy over uwe brand- en vredeoffers op de trompetten blaazen; zy zullen u zyn tot geheugenis voor uwen God; Ik ben de HEERE uwe God.  Avond Gebedvoorhet Nieuwejaarsfeest. 6ï 17. HEERE! ontfmit myne lippen, opdatPf: Li. myn mond Uwen Lof verkondige. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE, onze en onzer vaderen God ! God Abrahams, Ifaacs en Jacobs; Almogende, Verhevene, Ontzachlyke, Geduchte en Opperfte Schepper! Gy die. (Uwe fchepfelen) weldaadig beloont: Oorfprong van het Heelal! die de vroomheid der Aartsvaderen gedenkt, en ter eere Uws Naams, hunnen nakomelingen met liefde den Verlosfer doet naderen. Hemelfche Vorst, Gy die behaagen fchepMn 't leeven te fchenken! gedenk aan ons, om 'er ons mede te begunstigen, teken ons om Uwent wil tot een heilzaam leeven aan, ö Onfterfelyk Weezen ! Hulpryke Vorst, Verlosfer en Befchermer! Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Voorftander Abrahams! HEERE! Uw Alvermogen is van alle Eeuwigheid; Gy doet de dooden verryzen, en zyt oneindig in Uwe verlosfing; Gy doet den daauw daalen; Gy onderhoud de leevenden door Uwe Genade, en doet de dooden door Uwe Barmhertigheid herleevcn; Gy onderfteunt de machteloozen, geneest de kranken, bevryd de gevangenen en volbrengt Uwe ge-  62 Avond Gebed voor hel: Nieuwe]aars feest Jef. VI. trouwe belofte jegens ben die in het graf rusten. Wie evenaart U, Oorfprong aller dapperheid! en wie is U gelyk? Gy, die het fterfüur bepaalt en herleeven doet, ö Bron aller zaligheid! Wie evenaart U, Vader der Barmhertigheid! Gy die Uwe fchepfelen genadig behandelt, en hen het leeven fchenkt? Gy zyt getrouw (in Uwe belofte) om de dooden te doen verryzen. Gezegent zyt Gy , & HEERE! die de dooden doet herleeven. (Het volgend word gezegt by het herhaalen der Amida van het Ochtend- en Middag Gebed. Wy zullen U heiligen en verheerlyken, gelyk met de zoetluidende verborgene uitdrukkingen der heilige Seraphynen, welke U drievoudig heiligen, als door Uwen Propheet aangetekent is: 3. De Een riep den Anderen zeggende: De Gemeente zegt: Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Voorleezer zegt: Zy die tegen hen overftaan looven, zeggende :  Avond Gebed voor het Nieuwe]aars feest. 63 De Gemeente. ia. Gezegent van haare plaatze zy de Eere Gods. De Voorteezer. In Uwe Heilige Woorden ftaat aangetekent: De Gemeente. 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regeeren; Uwe God, 6 Zion! in alle gedachten beftaan, Halelujah!) Gy en Uw Naam zyt Heilig; het heilig Israël looft U dagelyks: men erkenne Gods Oppergebied van gedacht tot gedacht, wantHy alleen is verheven en Heilig. HEERE onze God! Uwen Naam worde over Uw Volk Israël geheiligt. tan En dan, ó HEERE onze God! wil Uwe vrees , allen Uwen werken, en het ontzag voor U al het gefchapendom inboezemen; dat alle werken U vreezen, en alle fchepfelen zig voor U vernederen, ja dat zy zig allen onderling vereenigen om Uw Welgevallen met volmaakten herte te volbrengen : want ons is bewust dat het Opperbewind van U afhangt, dat dc kracht en het Alvermogen aan U zyn, ea Ezech:IÏÏ. Pf: CXLVt  64 Avond Gebed voor het Nieuwjaarsfeest d l l l 1 *, i i i Pf: CXLVI. lef: V. at Uwen Naam door al het geen Gy gevormt ebt geducht word. En dan, gun de eer aan Uw Volk, lof aan Jwen vreezenden, heilzaame verwachting aan en die U nafpeuren , en vryheid om zig openartig te uiten aan hen die zig op U vertrouven; geef de vreugd aan het H. Land en blydchap aan Uwe Üad; doe de kroone Davids Jwen Dienaar blodjen, en bereid fpoedig in mze dagen den luister voor den Zoon Jesfe's Jwen Gezalfde. En dan zullen de rechtvaardigen dit aanschouwen en zig verb'yden , de oprechten zig irervrolyken, en de Godvruchtigen met gejuich zingen; de ondeugd zal den mond gefnoert hebben en al de boosheid gelyk rook verdwynen, dewyl Gy de heerfching der trotfen van de Aarde verdreeven zult hebben. Gy, ö HEERE onze God! zult (als dan) fpoedig over alle Uwe werken; over den Berg Zion den zetel Uwer Heerlykheid en overjerufalem de ftad Uwer Heiligheid, heerfchen, gelyk in Uwe H. Schrift aangetekent is: io. De HEERE zal in eeuwigheid regeeren; Uwe God, öZion! in alle gedachten beftaan, Halelujah! Gy zyt Heilig, Uwe Naam is geducht, en geen God is 'er buiten U , gelyk aangetekent is: ió. De HEERE der Heirfchaaren heeft zig door gerechtigheid verheven; de Heilige God is door rechtvaardigheid geheiligt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, Heilige Oppervorst I  Avond Gebed voor het Nieuwe] aars feest.6$ ■umrn nm ó Oppervorst! Gy hebt ons uit alle volkeren v'erkodren, ons bemint en welgevallen in ons gevonden; ons boven alle gedachten verheven, door Uwe Geboden geheiligt, tot Uwen Dienst genadert, en met Uwen Almogenden en Heiligen Naam benoemt. QDen uitgang van Sabbat voegt men 'er het volgende by. laynini 6 HEERE onze God! Gy hebt ons Uwe rechtvaardige Wetten bekent gemaakt, en ons daar door, de inftellingen van Uw welbehaagen te betrachten, onderweezen. Gy hebt ons met liefde, oprechte bevelen, wetten def waarheid, heilzaame voorfchriften en geboden gefchonken; vrolyke tydltippen, heilige plechtigheden en Hoogtyden van onbepaalde offerplichten deelachtig gemaakt; de heiligheid van den Rustdag, de eere des Hoogtyds, en de Feestviering hebt Gy ons doen beërven. Gy hebt de heiligheid des Sabbats van die der Hoogtyden afgefcheiden, den zevenden dag onder de zes werkdagen geheiligt, en Uw Volk Israël, door Uwe Heiligheid, afgefcheiden en geheiligt.) E  66 Avond Gebed voor het Nieuwe] aar sfeest* pini ö HEERE onze God! met liefde hebt Gy ons (Des Sabbats deezen Rustdag en ) deezen dag van Geheugenisfe gefchonken, dees heerlyken dag van heilige faamenroeping, rdag van bazuin-gcfchal.3 Des Sabbats zegt men: géheugenis van bazuin - gefchal: met welgevallen tot heilige faamenroeping, ter gedachtenisfe des uittogts van Egypten. thy> • • • wil* Onze en onzer vaderen God! dat op (Des Sabbats deezen Rustdag en ) deezen dag van Geheugenisfe, dees' heerlyken dag van heilige faamenroeping, onze gcdachtenisfe, die onzer voorouderen , die van Uwe Stad Jerufalem, die des Gezalfden den zoone Davids Uwen dienaar, en die van Uw volk Israël tot heil, genade, en goedertierenheid voor U genaake, voor U verfchyne en voor U  Avond Gebed voor het Nieuwejaarsfeest. 67 welgevallig moge zyn. Almogend Opperweezen! gedenk ons op dees'dag een goede, bezoek ons met zegening en begunstig ons met een voorfpoedig leeven, en met het woord van Heil en Barmhertigheid. ö Weldoenende en Genadebewyzende Schepper! erbarm U onzer, behandel ons met medelyden en verlos ons, daar onze hoop alleen op U gevcstigt is. 76a ••• wrk Onze en onzer vaderen God! regeer over de gantfche Waereld door Uwe Eer, verhef U over het gantfche Aardryk met Uwen Roem, en doe den luister Uws Alvermogens over alle de bewooneren Uwer Waereld fchynen, op dat al het gefchapene bewust zy dat Gy het gefchapen-en al het gevórmde dat Gy het gevormt hebt; ja dat al wat leeven ademt uitroepe: de HEERE God Israëls heeft geregeert, eri Zyne Heerfchappye is over het Al uitgeftrekt. WIJ) Heilig ons door Uwe geboden, fchenk ons een aandeel in Uwe Wet, verzadig ons door I Uw heil, verheug onze zielen door Uwe vcrI losfmg en zuiver ons hert op dat wy U met Waarheid mogen dienen ; daar Gy, ó HEERE! de God der waarheid zyt, en Uw woord, 6 Oppervorst! waarachtig en voor eeuwig be» ftendig is. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, Oppervorst over de gantfche Aarde! Gy , diefden Sabbat, 3 Israël en den dag van GehaF genisfe heiligt. E fl  63 Avond Gebed voor het Nieuwe]aarsfeest. mi 6 HEERE onze God ! dat Israël aangenaam voor U zy, verhoor zyne gebeden en doe den H. Dienst in de voorpoort Uws Tempels wederkeeren; ontfangylings met liefde en welbehaagen Israëls fmeekingen en offerhanden; dat de plechtigheden van dat verkooren volk geftadig voor U welgevallig mogen zyn. (Ö HEERE!) fchep welbehaagen in ons, door Uwe oneindige Goedertierenheid; vergun ons dat wy, door Uwe Algoedheid, ooggetuigen van Uwe wederkomfte te Zion mogen zyn. Gezegent zyt Gy , 6 HEERE! die Uwe Godheid te Zion doet wederkeeren. oma ó Onze Toeverlaat, Rots onzes leevens en Schild onzer Zaligheid.' wy getuigen voor U dat Gy in aller Eeuwigheid de HEERE onze en onzer vaderen God zyt; ten alle genachten zullen wy U looven, en Uwen Roem verbreiden, voor ous leeven 't welk in Uwe macht is, voor onze zielen welke aan U zyn, voor de tekenen ons dagelyks door U beweezen, en voor de wonderen en weldaaden, welke Gy ons ten allen tydc, des avonds, des ochtends en des middags doet gewaar worden. 6 Goedertierene! wiens Barmhertigheid oneindig, 6 Mededogende! wiens Goedheid onbeperkt is, wy vertrouwen Eeuwig op U.  Avond Gebed voor het Nieuwe]aarsfeest. 69 ( Wanneer de Voorleezer by het herhaaten der Amida deeze laatfte afdeeling begint, zegt de Gemeente het volgende: pan oma 6 Aller fchepfelen Opperheer! wy getuigen Voor ü dat Gy de HEERE onze en onzer vaderen God zyt. Onze Schepper en Vormer van den beginne ! de Zegeningen en Lofgetuigenisfen behooren Uwen Almogenden en Heiligen Naam. Onderhoud ons 't leeven, begenadig en verzaamel ons uit onze ballingfchap, gelyk Gy ons tot heden toe onderhouden en 't leeven gefchonken hebt, op dat wy in Uwen H. Tempel Uwe Inftellingen betrachten, Uwen Wil naarkomen, U met een volmaakt hert dienen en U (alleen) erkennen. Gezegent zyt Gy, Lofwaardige God') fiVa bv) ó Onze Opperheerfcher! dat Uwen H. Naam voor alle deeze weldaaden, ten allen tyde gezegent, verheven en verheerlykt worde: ja dat alle fchepfelen U geftadig looven. Teken de kinderen Uws verbonds tot een voorfpoedig leeven aan. Men loove en zegene eeuwig met een zuiver hert Uwen Geduchten en Goedertieren' Naam, ó Almogende Verlosfer, Toeverlaat en Altoosvveldaadifre God! Gezegent zyt Gy, ö HEERE! wiens Naam Barmhertig is, en wien (alleen) lofdichten betaamen. E 3  70 Avon d Gebed voorliet Nieuwjaarsfeest, *■ Mum: VI. (8) Deeze zegening word by het hcrhanlen der Amida in hot Ochtend Gebed, 'door de Priesteren plechtiglyk uitgefproken. Zie 2de Deel bladz. 179. enz. ( Zegening der Priesteren ( 8 ) Welke alleen in het Ochtend-Gebed gezegt word. •••• wnlt Onze en onzer vaderen God! begunstig ons met den drievoudigen zegen, in Uwe H. Wet vermeid, door Uwen Dienaar Mofes gefchreeven, en aan Uw H. volk, door Aaron en zyne afftammclingen de Priesteren, uitgefproken. 24. De HEERE zegenc u, en nceme u in Zyne (Heilige ; Bcfcherming. 25. De HEERE befchyne u met het licht van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. 26. De HEERE kcere Zyn Aanfchyn jegens u, en febenke u den vrede. 27. Zy zullen Myn' Naam onder de kinderen Israëls oprichten, en lk zal hen zegenen.) BVjtf BW Begunstig met Uwen heilzaamen Vrede , Zegening, met leeven, met Uwe Goedertierenheid, Genade en Recht, ons en gantsch Uw Volk Israël, ö Onze Vader! zegen ons ge^ zaamentlyk met Uwe Hemelfche Genade, waar-  Avond Gebed voor het Nieuwjaarsfeest. 71 mede Gy ons, 6 HEERE onze God! de H. Wet, 't leeven, de liefde en genade, goedertierenheid, barmhertigheid, zegening en vrede vergunt hebt; dat hec U welgevalle Uw Volk Israël met een duurzaamen vrede te begunstigen. ( Het volgende word alleen in het Ochtend Gebed door den Voorleezer gezegt. 4. Gy, die aan den HEERE uwen God Deutr: IV. verknocht zyt! geniet heden allen het leeven. (6 HEERE!) wil ons op heden verfterken; wil ons op heden zegenen; wil ons op heden verheerlyken; wil ons op heden onder onze banieren herftellen; wil ons op heden in luister doen toeneemen; wil ons op heden tot voorfpoed doen vergaderen; wil ons op heden verdienstelyk doen zyn; wil ons op heden het leeven fchenken; wil ons op heden begunstigen ; wil ons op heden het pad der deugd doen bctreeden ; wil op heden ons gebed met welbehaagen aanneemen; wil ons op heden tot leeven aantekenen.) Gedenk ons en teken ons aan tot leeven, zegening, vrede, onderhoud, heil, vertroosting en voordeelige befluiten; ja doe ons dit . en gantsch Uw Volk Israël tot een yoorfpoedig leeven erlangen, E 4  72 Avond Gebed voor het Nieuwjaarsfeest. Pf: XIX. XIX. Gen: II. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy die Uw Volk Israël met den vrede zegent. Amen ! 15. ó HEERE myn Befchermer en Verlosfer ! dat myn ( ieverig) fmeeken, eri de overdenkingen myns herte, welbehaagelyk voor U mogen zyn. Myn God ! onthoud myne tong van lastertaal , en myne lippen van valschheid te uiten. Dat myne ziele myne benyders verachte : ja dat deeze ziele als tot de aarde vernedert zy; open myn hert tot Uwe H. Wet, en dat alle myne neigingen zig naar'Uwe Geboden richten. Vernietig haastig de aanflagen myner tegenftanders, en verydel hunnen toeleg. Doe dit ter Eere Uws H. Naams, Almacht, Wet en Heiligheid; verhoor en verlos my gunstiglyk. 15. ó HEERE myn Befchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte , welbehaagelyk voor U mogen zyn. ó Gy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen! fchenk ons en geheel Israël barmhertig'Jyk dit zelfde gunstbewys, door Uwe Goedertierenheid. Amen! (Des Sabbats zegt men : 1. Hemel en Aarde en gantsch bun heir wierden volbragt.  Avond Gebed voor het Nieuwjaarsfeest. 7 3 2. God voltooide op den zevenden dag het werk dat Hy gefchapcn had; en rustte op den Sabbat na al het. Scheppingswerk. 3. Hy zegende en heiligde dien zevenden dag , dewyl Hy rustte en al het werk het welk Hy gefchapcn had, om het te doen beftaan. De volgende zegening, gcnaamt jDtt? pJJÖ ( 9 ) Meënfebah, word door den Voorleezer uitgefproken. tfn ••• Tni Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze en onzer vaderen God; God Abrahams, Ifaacs en Jacobs; Almogend en Geducht Opperweezen; Allerhoogfte, die door Uwe Goedertierenheid Hemel en Aarde gefchapen hebt; Voorftander der vroome Vaderen; die door Uw Woord de dooden doet verryzen; Heilige Oppervorst, by Wien niets te vergelyken is! Gy zyt het die naar Uw Welbehaagen, Uw volk den Sabbat door de' rust doet vieren. Wy zullen U met vreeze en eerbied dienen, en Uwen Naam met eene bron van zegeningen geftadig verheffen; wy zullen U, ö Vrede-vorst! die den Sabbatdag geheiligt hebt, U , die ter gedachtcnisfe van het Scheppingswerk, het door heil verzadigt volk, de Sabbats-rust heilig doet erlangen ; voorzeker wy zullen U door eenen vloed van lofgalmen verheerlyken. (9) Meënfebah. Zie Eerde Deel, bladz. iüó.Nota. E 5  74 Avond Gebed voor het Nieuwjaarsfeest. ?l: CL. rttn ••• wfc 6 Onze en onzer vaderen God! het vierenvan onzen Rustdag zy U aangenaam: heilig ons door Uwe Geboden; gun ons een aandeel in Uwe H. Wet; verzadig ons door Uwe Goedertierenheid ; verbly onze zielen door Uwe Zaligheid, en zuiver ons hert, op dat wy U in waarheid mogen aanbidden, ö HEERE onze God ! Uwen H. Rustdag verftrekke ons ten erfdeel in liefde en welgevallen; ja gantsch Israël welk Uwe Godheid eerbiedigt, viere eenpaariglyk den Sabbat, met (dien) dag in rust door te brengen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die den Sabbat heiligt.) Men zegt bapnn B*1p N0. I. i. Halelajah. Looft God in Zyn Heiligdom, in Zyn uitgebreide Macht. -, Looft Hem ter eere Zyner groote daaden, en wegens de uitgeftrektheid Zyns Alvermogens. 3. Looft Hem met bazuingefchal, luit en harp. 4. Looft Hem met trom en fnaarenfpel, met fchalmei en orgel. 5. Looft Hem met luidende- en vreugdverwekkende cymbaalen.  Avond Gebed voor het Nieuwejaars/eest. 75 6. Al wat adem fehept loove den HEERE, Halelujah! Men zegt »21 Xïhv NP!» ïPTp en 1312 bladz. 54. Ons betaamt het, den Meester van 't Heelal te looven ; den Schepper van den Beginne te verheerlyken : dien God, die ons niet als de gedachten der Aarde aangemerkt, noch gelyk de heklenfehe volkeren geftelt heeft. Ons aandeel is niet gelyk het hunne; ons lot geenzins als dat deezer menigte. Het heidendom buigt zig voor een ydel niet, en bid goden aan gantsch machteloos om verlosfmg te fchenken. Maar wy, wy vernederen ons eerbiediglyk voor den Allerhoogften, Heerfcher der Aardfche Vorsten, die het Luchtgcfpan uitgebreid, en de Aarde gegrondvest heeft; wiens heerlyke Woonftede in den Hemel is, en wiens Goddelyk Alvermogen de uitgeftrektheid zelve omvat. Hy alleen, geen ander is onze God : Hy is onze waarc Vorst en heeft geen gelyken; zo als in de H. Wet aangeteekent is: 39. Heden zal het u bewust zyn, ook zult DcutnIV. gy in uw hert overtuigt blyven, dat de HEERE de Eenige God, van het hoogftc der Hemelen tot hier beneden op de Aarde is. I. Men pryze en verheerlyke den Leeven-  *ï 6 Avond Gebed voor het Nieuwej aar sfeest. den God wiens Aan weezen geenen aanvang heeft gehad. II. Hy is Een: geene eenheid kan by de Zyne vergeleeken worden, dewyl die onbevatbaar en oneindig is. III. Hy kan, dewyl Hy onlighaamlyk is, door geen lighaam verbeeld worden; ook is 'er niets dat Zyne Heiligheid kan evenaaren. IV. Vóór al het geen Hy gefchapen heeft, wasHyaanweezig: Hy was het eerfte Weezen, zonder dat Zyn begin eenen aanvang nam. V. Hy is de Heerfcher van 't Heelal, en doet Zyn Alvermogen en Heerlykheid allen fchepfelen blyken. VI. Zynen Propbeetifchen invloed heeft Hy hen, die Zyn fchat en cicraad waren, medegedeelt. VII. Nimmer ontftond 'er in Israël een Propheet gelyk Mofes, die den glans van Gods Majesteit zo (van naby) befchouwde. VIII. De HEERE heeft door tusfchenkomst van dien Godstolk den Getrouwe Zyns Huize, de waare Wet aan Zyn volk gegeeven. IX. Deeze Wet welke onveranderlyk is, zal God geene verwisfeling doen ondergaan: maar eeuwig ftand doen houden. X. Hy doorgrond onze verholenfte geheimenisfen, en vóórziet de uitkomst der zaaken reedj vóór haaren aanvang. XI. Hy beloont den rechtvaardige naar zyne verdiensten, en ftraft den booze volgens zyne euveldaad. XII. Op het einde der dagen zal Hy ons den Mesfias zenden, om hen , die naar Zyne Zaligheid haaken, te verlosfen.  Avond GehedvoorhetNieuwejaarsfeest.il XIII. Door Zyne oneindige Barmhertigheid zal Hy de dooden doen verryzen: gezegent in alle eeuwigheid zy Zyn' nooit volpreezen Naam. Deezen zyn de dertien geloofsftukken der Goddelyke- en door Mofes ons overgeleverde Wet.  78 Heiliging voor de avonden iwn vvf\ vrrp HEILIGING VOOR DE AVONDEN VAM HET N1EUWE5AAESFEEST. (Des Sabbats Gen: II. i« JD^en zesden dag wierden Hemel, Aarde en gantsch hun heir volbragt. 2. God voltooide op den zevenden dag het werk dat Hy gefchapen had ; en rustte op den Sabbatdag na al het Scheppingswerk. 3. Hy zegende en heiligde dien zevenden dag, dewyl Hy rustte na al het werk het geen Hy gefchapen had om het te doen beftaan.) Welk is het gevoelen onzer Heeren ? Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! die de vrucht des wynftoks hebt gefchapen. nro -wx ••• ^ro Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons uit alle volkeren verkooren, boven alle gedachten ver-* heven, en door Uwe geboden geheiligt hebt.  van het Nieuwe]aarsfeest. 79 d HEERE onze God! met liefde hebt Gy ons ( Des Sabbats deezen Rustdag en ) deezen dag van Geheugenisfe gefchonken; dees' heerlyken dag van heilige faamenroeping [_dag van bazuin - gefchal.3 (Des Sabbats geheugenis van bazuin - gefchal, met welgevallen tot heilige faamenroeping ter gedachtenisfc des uittogts van Egypten. Uw Woord, ö Oppervorst! is waarachtig en voor eeuwig beftendig. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE, Oppervorst over de gantfche Aarde! Gy die [den Sabbat,3 Israël en den dag van geheugenisfe heiligt. (Op den uitgang van Sabbat voegt men 'er de volgende zegeningen by. trvo ••• yra Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! die het licht des vuurs hebt gefchapen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die het gewyde van het ongewyde, het licht van de duister-  8o Heiliging voor de avonden nisfe, Israël van de volkeren en den zevenden dag van de zes werkdagen hebt afgezondert. Gy hebt de heiligheid des Sabbats van dien der Hoogtyden afgefcheiden, den zevenden dag onder de zes werkdagen geheiligt, en Uw Volk Israël door Uwe Heiligheid afgefcheiden en geheiligt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die eene heiligheid van de andere onderfcheid.) mrw ■ ■ ■ ira cio) Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons het leeven vergunnende, in ftand hebt behouden, om ons deeze tydftip te doen genaaken. De Dankzegging na den eeten is dezelve als in het 2de Deel bladz. 18. uitgezonden dal men in plaats van 1371^ op bladz. 81. die van dit Deel op bladz. 66. zegt. NB. Indien iemant het zy door krank-» heid als anderzins buiten jlaat is (10) Den tweeden Avond word deeze Zegening hier uitgefproken over het nuttigen van cenige boomof aardvrucht welke men dit Jaargetyde nog niet gegeeten heeft: het welk alleen op het Nieuwjaarsfeest en geenzins op de Hoogtyden plaats heeft. Zie Uitbr. der Mond. Wet, Verh. van Roshasfand Nieuwejaarsfeest.  vanhet Nieuwjaarsfeest. #i den Verzoendag te vasten , is hy verplicht dezelve Dankzegging uittefpreeken , met onderjcheid dat hy de woorden in de aangehaalde : deezen dag van Gehetigenisfe , dees' heerlyken dag van Heilige faamcnroepinge met de volgende verwisfeit : deezen dag van verzoeningen , dag van vcrgiffenisfe van misdryfV dag van 11. faamenroeping. F  $2 Ochtend Gebed rwn wri* nnw OCHTEND GEBED VOOt HET NÏEH> WE3 AARS FEEST» tvsoi ••• *rk 6 VJTod! de ziele die Gy my gegeeven hebt is rein: Gy hehtze gefchapen, gevormt en in my geblaazen; Gy bewaartze in my, zultze my^fcntneemen en in het toekomende wedergeeven: zo lang dan deeze ziele en myn lighaam verëenigt zyn, zal ik voor U bekennen dat Gy Meester aller werken, Rettierder aller fehepfelen en Opperheerfcher aller zielen zyt* Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy die de zielen in de doode lighaamen herftelt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die den haan oordeel hebt gegeeven om tusfchen dag en nacht te onderfcheiden. Gezegent zyt Gy , ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de blinden eiende maakt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de gevangenen verlost. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de onderdrukten byftaat.  ■voor hét Jsiéuwejaarsfeest. 83 Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die de naakten kleed. Gezegent zyt Gy , ó HEERE onze God, Meester van het Heelal'. Gy die de Aarde over het Water fpreid. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God,Meester van het Heelal! Gy die de voetftappen van den mensen geleid. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my van alle behoeftens voorziet. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die Israël met dapperheid gord. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die Israël met cieraad kroont. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my tot geenen heiden hebt gemaakt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heeial! Gy die my tot geenert flaaf hebt gemaakt. De man zegt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my niet van de vrouwelyke kunne hebt gefchapen. De vrouw. zegt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die my volgens Uwen Wil hebt gefchaper. Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die den flaap van onze oogen en de loomheid van onze oogleden verwydert; F 2  84 . Ochtend Gebed p*-> .»nn Het zy Uw welbehaagen, HEERE, onze en onzer vaderen God! ons in Uwe Ui Wet te doen oeffenen en aan Uwen geboden te verbinden. Gedoog niet dat wy tot zonden, overtreeding, verzoeking en verachting aangedreeven worden: verwyder van ons de kwaade neigingen , op dat wy ons aan de goede mogen overgeeven ; geheng dat wy genade en gunst by U en by onze evennaasten verwerven: en belaad ons met Uwe weldaaden. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Gy die Uw volk Israël met weldaaden belaad. Het zy U aangenaam, ö HEERE, onze en onzer vaderen God! ons op heden gelyk ten allen tyde te bcvryden van fcbaamteloozen, vermetelheid, booze lieden, fnoode gedachten, verderfelyk gczeHchap, Hechte gebuuren, gevaarlyke ontmoeting, afgunst, laster, achterklap, valfche getuigenisfe, vyandfchap, betichtinge, ongemeene dood, hevige krankheden, rampzalige toevallen, een zwaar rechtsgeding, hardnekkigheid eens Joodfchen of vreemden pleiter, en van de heifche vierfchaarc. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons door Uwe geboden geheiligt, en het oeffenen in Uwe H. Wet bevolen hebt.  voor het Nieuwjaarsfeest. t$ 6 HEERE onze God! het gevalle U dat Uwe H. Wet van onze lippen afvloeije en van die van gantsch Israël; op dat wy en ons nagedacht Uwen (Goddelyken) Naam en H. Wet leeren kennen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy die Uw volk Israël in Uwe Wet «nderwyst. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons uit alle volkeren verkooren, en Uwe H. Wet gegeeven hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de Wet hebt gefchonken. 22. De HEERE fprak tot Mofes om verr Num: VI. der te zeggen: 23. Spreek tot Aaron en zynen zoonen en zeg hen: in diervoegen zult gy den kinderen Israëls zegenen, hen 'zeggende : 24. De HEERE zegene u, en neeme u in Zyne (Heilige) Befcherming. ' 25. De HEERE befchyne u met het Licht van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. 2 5. De HEERE keerc Zyn Aanfchyn jegens u, en fchenke u den vreede! 27. Zy zullen Myn' Naam onder de kinderen Israëls oprichten, en Ik zalze aegenen. ó Onze en onzer vaderen God l geheug U onzer ten goede, en bezoek ons van het hoogst der Hemelen met heil en barmhertigheid. GeF 3  §<5 Ochtend Gebed Gcv. XXII, denk san dc liefde den Aardsvadcren Abraham, Ifaac en Israël beweczen; aan de verbintenisfe , de goedertierenheid en den eed met welken Gy U aan Abraham op den Berg Moriah verbonden hebt, en aan de ofierhande welke hy ü van zynen zoon op het Altaar opgedraagen heeft, gelyk in Uwe H. Wet vermeld is. , 1. Het was na deeze gebeurtenisfen dat God Abraham beproefde, en zeide: ó Abraham! hy antwoorde: hier ben ik. 2. De HEERE hernam: ei neem uwen eenigen zoon, uwen welbeminden Ifaac, en gaa naar het Land Moriah, alwaar gy hem op ccnen der bergen, welken Ik u zal aanwyzen, tot een brandoffer zult heffen. 3. Abraham ('sanderen daags) in den vroegen morgenftond opgercezen zynde, zadelde zynen ezel, nam zyne twee dienaaren en zynen zoon Ifaac mede, kloofde het hout voor het brandoffer, en zig bereid hebbende, ging hy ter plaatfe door God hem aangeweezen. 4. Ten derden dage zyne oogen opflaande, zag Abraham de plaats van verre, 5. En zeide tot zynen dienaaren: blyft hier by' den ezel, ik zal met mynen zoon voortgaan, en na gebeden te hebben tot u wederkeeren. 6. Abraham nam het hout voor het brandoffer , en belaadde 'er zynen zoon Ifaac mede , ook nam hy het vuur en het flachtmes, en zy vervolgden hunnen weg.  voor het Nieuwe]aarsfeest. 87 7. Ifaac zeide tot Abraham: myn vaderl hy antwoorde: hier ben ik; wy hebben reeds het vuur en het hout, (hernam Ifaac) maar waar is 't lam ten brandoffer ? • 8. Abraham antwoorde: ó myn zoon! God. zal zig zeiven van het lam voorzien: zy gingen wyders voort, 9. En kwamen (eindelyk) ter plaatfe welke God Abraham had aangeweezen ; aldaar ftichtte hy het Altaar, fchikte het hout, bond Ifaac zynen zoon en ftelde hem op het Altaar boven het hout. 10. Voorts hief hy de hand op en greep het mes om zyn' zoon te flachten. 11. Doch de Engel des HEEREN riep hem uit den Hemel: ó Abraham Abraham ! hy antwoorde: hier ben ik. 12. (De Engel) vervolgde: fiaa uwe hand aan den jongeling niet en krenk hem geenzins, want nu weet Ik dat gy godvreezend zyt, daar gy My uwen eenigen zoon niet geweigert hebt. 13. Abraham hier na zyne oogen opflaande, wierd eenen ram gewaar, welke met zyne hoornen in de takken verwart was; hy nam dien ram en offerde hem ten brandoffer ia plaatfe van zynen zoon. 14. Abraham noemde deeze plaats AdoNay ]ir?, waarommen heden zegt: op den berg des HEEREN zal het voorzien worden. 15. De Engel des HEEREN uit den Hemel Abraham ten tweede maale geroepen heb* bende, F 4  8§ Ochtend Gebed Levit: XXVI. i6\ Zeide hem: Ik zweer by My zeiven zegt de HE ERE, dewyl gy deeze zaak beftaan , en uwen eenigen zoon niet gefpaart hebt, 17. Dat Ik u voorzeker zal zegenen en uwe nakomelingen gelyk de fterren des Hemels eh het zand aan den oever der zee vermenigvuldigen ; ook zullen zy de fteden hunner vyanden erfelyk bezitten. 18 En alle volkeren der Aarde zullen zig in uwe nazaaten zegenen, daargy Myne ftemme gehoorzaamt hebt. 19. Abraham keerde tot zyne dienaaren weder, en zy trokken te zaamen naar Beërfeba, alwaar Abraham vertoefde. 1313*) Beheerfcher van het Heelal! laat Uwe Barmhertigheid Uwe gramfchap te boven gaan,gelyk weleer de godvrucht (Abrahams) de vaderly ke tederheid overtrof, als hy gereed was om Uwen Wil met volmaakten herte te volbrengen. Bejegen ons, ó HEERE onze God! met zachtmoedigheid en genade; verwyder door Uwe oneindige Goedheid Uwe verontwaardiging van het verkooren volk, Uwe H. Stad en erfelyk Land; volbrenp Uwe Goddelyke belofte welke in de H. Schrift aldus aangetekent is : 42. Ik zal my het verbond met Jacob, Ifaac en Abraham aangegaan, als mede het (heilig) Land herinneren. 44. Alhoewel Israël het land zyner vyanden bewoont, zal Ik het niet verwerpen noch vernietigen , noch Myne verbintenisfe verbreeken; daar Ik de H E ERE zyn God ben.  voor het JSfieuwejaarsfeest, 89 45. Ik zal ten zynen voordeele de verbinteniste aandachtig zyn , geftaaft met de voorouderen weleer door My voor het oog der volkeren uit Egyptenland gevoert, om hen tot God te ftrekken, Ik de HEERE. '3. (6 Israël!) de HEERE uwe God zal u uit uwe ballingfchap voeren, en ü genadig zyn; Hy zal u uit de volkeren, waar onder gy door Hem verftrooit zyt, vcrzaamelen. 4. Offchoon gy tót het einde der Waereld verbannen waart, de HEERE uwe God zal u nogtans van daar heenvoeren; 5. ü in. het land welk uwe vaderen in eigendom hadden, doen wederkeeren en erfelyk bezitten; ja Hy zal u genadig zyn, en u meer dan uwe voorouderen in getale vermeerderen. 2. 6 HEERE ! red ons daar wy op U vertrouwen, zy ons geftadig tot fchild, en ook onze verlosfer in tyd van kommer. 7. Het is een angftige tydftip voor Jacob. doch hy zal 'er van bevryd worden. ' 9. HEERE! in Uws volks angstvallighek hebt Gy deel genomen, ook heeft het de En gel met Uwe hulp verlost; door dp liefde ei tederheid welke Gy het toedraagt, hebt Gj het befchermt en ten allen tyde met luister ver heven. 18. Wie evenaart U, ó God, Gy die de mis daad van het (dierbaar) overfchot Uws volk vergeeft! neen, Uv.e gramfchap heeft ons nic voor eeuwig verweezen, dewyl Gy welbehaa gen fchept in genade te oeffenen. 19. Gy zult U onzer erbarmen, onze zor den en misdryven in aller eeuwigheid vei F 5 Deutr: XXX. lef: XXXI». J er. XXX. ■JefiLXIII. - Mich:VII. 5 t  po Ochtend Gebed Jef: LVI, Mond, Wet. Verhandeling;van jPi?£ hoek dei velds. J: i. bannen, en in de duistere vergeetelheid be» graaven. 20. Volgens Uwe Goddelyke Belofte, in vroege tyden onzen voorvaderen gedaan, zult Gy Jacob Uwe Waarheid doen blyken, en Abraham met Uwe Goedertierenheid begunstitigen. 7. Gy zult Uwe kinderen den Berg Uwer Heiligheid doen beklimmen, ja in den Tempel welken zy U toewyden verheugen ; hunne brand- en flachtoffers zullen aangenaam op Uw Altaar weezen, daar Uwen Tempel door alle volkeren, voor een Huis van gebeden zal erkend worden. nnm ha Dit zyn de geboden aan welken de H. Wet geene hoeveelheid (van getal of maat) voorichryfe: de hoek (des velds), de eerstelingen, de verfebyninge, de weldaad jegens zynen evennaasten en de oeftening in de H. Wet. Dit zyn de Geboden welke den mensch die ze betracht, de vruchten hier op Aarde, en den waaren loon hier namaals doen genieten , naamentlyk : de eerbied jegens zynen ouderen, de weldaad jegens zynen evennaasten, het bezoeken der kranken, de gastvryheid, het uitfpreeken van het ochtend gebed in de Synagoge , het vredeftellen tusfehen eenen mensch cn zyn evennaasten [en tusfehen echtgenootenj en eindelyk het oeftenen in de H. Wet, het welk het voornaamst van allen is.  voor hst Nieuwjaarsfeest. 91 De mensch moet ten allen tyde in het hei* melyk zo wel als in het openbaar godvree* zend zyn, de waarheid hulde doen, weldenkend weezen, en in den morgenavond den HEERE aldus bidden: 18. Eeuwige God en Opperheer! geenzins op onze rechtvaardigheid berustende, fmeeken wy om Uwe Genade jegens ons: maar alleen door (het vertrouwen op) Uwe oneindige Goedertierenheid. 19. Almogend Opperweezen! verhoor ons, vergeef ons, wil zonder uitftel ons gebed aanneemen: doe dit ter Uwer Eere, daar Uwen H. Naam in Uwe ftad en door Uw volk word aangeroepen. i Wat zyn wy ? waar in beftaat ons leeven : onze licfdaadigheid, onze gerechtigheid? van welke waarde is onze kracht en dapperheid: ó IIEERE onze en onzer vaderen God, wat zullen wy voor U zeggen! daar de dapperfter onder ons allen by U zyn als of zy niet in weezen waren, de vermaardlte als of zy niet beftonden, de verftandigen als onweetenden, en de bedrcevcr.ftcn als onnozelen. Het grootRe deel onzer werken en leevens-dagen is eer louter niet; alles is ydel, geen onderfcheid i< 'er tusfehen ons en het onredelyk dier, dan alleen in de reine ziel dewelke beftemt is on haare daaden in het toekomende voor den zetel Uwer Majefteit te verantwoorden. Alk volkeren zyn niets in Uwe vergelyking, volgens het woord van Uwen Godstolk : Dan: IX. i  02 Ochtend Gebed [ Jef.xl Deutr: VI. Uwe Eenheid, ö God! beftond van voor de Schepping, en beftaat heden nog: van deeze 15. De heidenen zyn gelyk een droppel aaa den emmer, en als een ftofje aan de weegfchaa,l: ook zal (God) de eilanden als gruis verftrooijen. Maar wy, wy zyn Uw verkooren volk, met het welk Gy U verbonden hebt: wy zyn de kinderen Abrahams Uwen welbeminden, ten wiens voordeele Gy op den Berg Moriah den eed gezwooren hebt; wy zyn de nazaaten Ifaacs, door Uwen wil weleer op het Altaar gebonden ; ja de vergaderinge Jacobs de eerstgeboorene, wien Gy om de liefde aan hem beweezen, én het welbehaagen in hem gevonden, Israël enjefurun genoemt hebt. Hierom zyn Wy verplicht U te looven, te verheffen , te pryzen, te verheerlyken, en Uwen grooten Naam lofzangen en eerdichten op te draagen ; ja het betaamt ons U onophoudelyk te pfalmzingen. Hoe gelukkig zyn wy, hoe heilzaam is ons aandeel, hoe luisterlyk is ons lot, hoe heerlyk is onze erfenisfe, ja nogmaals welk heilgenot is het onze \ dewyl wy 's ochtends en 's avonds in de Synagogen en gewyde fchoolen dus tweemaal de Eenheid Uws Naams dagelyks met liefde uitroepen: 4. Hoor,ölsraël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. ! Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Zyn glorieryk gebied. Tik Kin nna  voor het Nieuwjaarsfeest. 93 gelyk van de toekomende Waereld zyt Gy de Alvermogende God; Gy zyt in weezen en Uwe Beftaanbaarheid is eindeloos: Uwen Naam worde alömme geheiligt door het volk dat Uwe Eenheid viert. Onze macht verheffe en verheerlyke zig door Uwe verlosfinge. Welgelukzalig die de Heiligheid Uws Naams in het openbaar verheerlykt. ó HEERE! Gy zyt de God die id alle de Hemelen en op Aarde heerscht^ Gy zyt de Eenige en Eeuwige God. Verzaamel uit de vier deelen der Waereld het verfpreid volk dat zyne hoop op U ftelt. Dat een iegelyk bewust zy dat Gy alleen de Eenige God en Opperheerfcher aller koningryken des Aardbodems zyt. Gy hebt Hemel, Aarde en Zee en al wat zy befiuiten gefchapcn; wie is 'er onder Uwe fchepfelen in het Heelal die U roekloos durft zeggen: wat doet Gy ? wat verricht Gy? Leevendeen Beftcndige Hemelfche Vader! bejegen ons ter oorzaake Uws grooten en Vreesfelyken Naams dewelke over ons uitgebreid is, met rechtvaardigheid en genade, ó HEERE onze God! volbreng de belofte welke Gy ons door Uwen Propheet Zephanias verklaart hebt: Zephans 20. Ten tyde dat Ik u zal geleiden en ver- m. zaamelen, zal Ik u tot luister en roem by alle volkeren des Aardbodems verheffen; en alsdan de ballingen uws volks voor uwe oogen doen wederkeeren: aldus fpreekt de HEERE.  94 Ochtend Gebed Num: XXVIII. Het behaageU, 6 HEERE onze en onzer raderen God! U onzer te erbarmen: vergeef snze misdagen , verzoen onze zonden , wisch onze moetwillige misdryven uit, en herfticht Uwen Heiligen Tempel fpoedig in onze dagen, op dat wy U de-voor ons verzoenende geftaaige offerhanden eerbiediglyk mogen opdraaien, gelyk Gy door Mofes in Uwe H. Wet bevolen hebt. Tarn nns Voorfchrift van het dagelyks offer. 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders te zeggen. 2. Beveel den kinderen Israëls en zeg hen, dat zy Myne fpyze welke Myne vuur offerhande en aangenaamen reuk bevatten, waarneemen om My op haaren tyd te offeren. o. Zeg hen wyders: dit is het vuuroffer dat gy 'den HEERE dagelyks zult naderen: een geduurig brandoffer van twee volmaakte eeniaarige lammeren; 4. Het één lam zult gy des ochtends en het ander des namiddags offeren. s. En een tiende deel eener ephè meelbloem ten fpysoffer, gemengt met het vierde deel van een hin olie van geftooten olyven.  voorliet Nieuwe] aar sjeest. 95 6". Dit is het geduurig brandoffer, welk op den Berg Sinaï tot een liefelyken reuk door den HEERE bevolen is. 7. En een vierde deel van een hm met (ouden) wyn ten drankoffer zult gy den HEERE benevens ieder lam in het Heiligdom offeren. 8. En het tweede lam het welk gy in den namiddag offert, zult gy als dat des ochtends be* nevens zyn fpys- en drankoffer, den HEERE tot liefelyken reuk ten vuuroffer naderen. . (Des Sabbats voegt men 'er het Volgende by. ravn Dvm 9. En op den Sabbatdag twee volmaakte eenjaarige lammeren , en twee tienden met olie gemengde meelbloem ten fpysoffer, nevens het drankoffer. 10. Beha!ven het dagelyks brand- en drankoffer, nadert men dit des Sabbats.) Vermenging van het reukoffer, «in nm Gy zyt het, ó HEERE onze God! aan wien onze voorouderen het reukoffer der wel* riekende fpeceryen , ten tyde dat het Heiligdom in ftand was, opdroegen; gelyk Gy hen door Uwen Godstolk Mofes bevolen en in uwe H» Wet verklaart hebt:  96 Ochtend Gebed Ex: XXX. c ! 1 I 1 < ] ] Uitbr: mondei. Wet verband: keritot der uitrooijingebladz. 78. 34. De HEERE zeide tot Mofes: neem /elriekende fpeceryen, (naamentlyk:) balfem, nyx en galbanum, kruiden; en zuiver wieook, het zelf gewigt van ieder foort. 35. Hier van zult gy een reukoffer, volgëns iet kruidmengers werk, eene reine en heilige nengeling bereiden. 36. Na het fyn geftooten te hebben, zult gy lier van Voor de (Arke der) gettrigenisfe in le tent der t'zaamenkomfte, ter plaatfe alwaar k u verfcbynen zaly ftroijen. Deeze (ofierïande) zal u tot Oppeiheiligheid ftrekken. 7. En Aaron zal, wanneer hy 's morgens de lampen bereid, een offer van welriekende fpeceryen naderen. 8. Des namiddags, wanneer hy de lampen aanfteekt, 2al hy dit offer weder naderen ; een geduurig reukoffer voor den HEERE (zal du) voor uwe nagedachten (zyn). Onze Rabbynen melden dat het reukoffer op de volgende wyze bereid wierd: [het beftoïid uit driehondertagterizeatig manim fpeceryen; naamentlyk : driehondcrtvyfenzestig volgens de dagen van het zonnejaar; en van de drie overige manim, wierden 's daags voor den Verzoendag door den Hoogepriester twee vuistenvol in de vyzel gedaan, van welke hy zig den Verzoendag bediende, om het gebod, (dat het gebruik) van'tallerfynst(voorfchryft,) naartekomen. Het reukoffer beftond eigentlyk uit elf foorten van kruiden, te weeten:3 balfem, onyk , galbanum en wierook, zeventig manim van ieder foort; myrrhe, casfia, nardus, faf-  voor hét Nieuwe] aar sfeest. 97 fraan, van ieder zestien manim; kostkruid^ twaalf (manim) ; welriekenden bast, drie (manim); cynamomum, negen (manim.) Carfinafche zeep, negen kabin; wyn van Caphras, drie feïn en drie kabin; by gebrek van dit laatfte, oude witte wyn; zout van Sodom, een vierendeel van een kab; maalé asfan naar ■willekeur; Rabbyn Natan de Babyloniër zeide dat men 'er ook naar goedkeuren amber der Jordaane bybragt: doch zo 'er de Priester honig byvoegde, was het offer ongeoorlooft; en indien hy 'er een der kruiden uitliet, was hy dö dood fchuldig. Rabbyn Simeon Gamaliëls-zoon zeide dafi de balfem een gom is, dewelke uit de balfemboomen druipt; de Carfinafche zeep, ftrekte ter reiniging van de onyx ; de wyn van Caphras om ze te verzachten, dewyl ze hard is. En offchoon mé reglaïm het beter maakte, wierd het [uit eerbied] voor het Heiligdom niet gebruikt. Malachf 4. Het fpysoffer van Juda en Jerufalem zy den III. HE ERE ten allen tyde, gelyk in de voorgaan* de eeuwen, welgevallig. Abbaye' meld uit naam der gantfche vergade* rjitbr: ringe en volgens het gevoelen van Aba Saul, mondei: dat de fchikking van den dagelykfehen dienst; Wet. Vew des Tempels aldus was: de groote fchikking G  98 Ochtend Gebed ma ver: zoend: bladz: 33. Levit: VI. was gevolgt van de tweede des reukoffers, deeze was gevolgt van bet fchikken der twee brandhouten; hier na wierd het binnen Altaar van asfcbe gereinigt, waar op het bereiden van vyf lichten volgde, vervolgens het bloedfprengen van het geftadig offer, het bereiden der twee (overige) lichten, het reukoffer, (het verbranden der ) leden, het fpysoffer, het naderen der offerkoeken, het drankoffer, de bygevoegde offers, (het gebruik der) fcbaalen, eindelyk het dagelyks middag offer, volgens de H. Wet: 5. De Priester zal het brandoffer op het Altaar naderen, en 'er het vet van het vredeoffer op doen rooken. Hier by eindigen alle de offerhanden. (ö HEERE!) verlos het onderdrukt volk door Uw AI vermogen; wy fmeeken zulks met iever! Almogende God, befeberm gelyk den oogappel hen die in Uwe Eenheid gelooven! Zegen, reinig en beloon hen geftadig door Uwe barmhertige Rechtvaardigheid. Geduchte en Heilige God! gelei dat verkooren Volk door Uwe oneindige Goedertierenheid. Verhevene Eenheid, keer Uw Aanfchyn jegens hen die Uwe Heiligheid vieren ! Dat onze gebeden tot U genaaken; neem onze fmeekingen aan, Gy die al het verborgene doorgrond! [Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Uw glorieryk Gebied IJ  voor het Nieuwjaarsfeest. pp Beheerfcher van het Heelal! Gy hebt ons bevolen U de dagelykfche offerhanden op haaren tyd te naderen, als ook dat de Priesteren den H. Tempeldienst zouden waarneemen, de Levyten het Choor betreeden, en de Israëlyten hunne posten vervullen; maar nu, daar door onze misdryven den Tempel verwoest en den geftadigen dienst geftaaktis, kunnen wy deeze gewyde plechtigheden niet meer vieren; en Gy hebt gezegt, dat het gebed van onze lippen afvloeijende in plaatfe van eenen offerftier zoude verftrekken. Het behaageU dan HEERE, onze en onzer vaderen God! dat onze ieverige fmeekingen voor U zo geacht, aangenomen en welgevallig mogen zyn als of wy U het geftadig offer nog naderden , en onze voorige bedieningen nog bekleedden. In Uwe H. Wet is aangetekent: ii. Aaron zal het (offer) op de nöordzyde des Altaars voor het Aanfchyn des HEEREN naderen; en zyne zoonen zullen 'cr het bloed rondsom het Altaar van fpre'ngen. 37. Dit is de wet der brand- fpys- zondfchuld- vervul- en vrede offerhanden. r. Dit is de befchryving der plaatfen alwaar men de offerhanden moest opdraagen. De Allerheiligftc, naamentlyk den ftier en den geitenhok des Verzoendags moest men in 't noorden nachten, alwaar men hun bloed in G a Levit: t VII, Mondei: W. verhand. 'Jfe> bachim der offer hand- V.  ioo Ochtend Gebed gewyde vaten ontfing; met dit bloed fprengde men tusfehen de draaghouten op het voorhangfel en op het goude Altaar, en indien men eene der bevolene befprengingen verzuimde •was de verzoeninge geftoort; het overig bloed wierd op den vioer des buitenften Altaars tegens het westen uitgegooten: doch zo men dit verzuimde was de verzoening geenzins geftoort. 2. De ftieren en geitenhokken welke men verbrandde, moest men in het noorden fiachten, en hun bloed ook aldaar in gewyde vaten ontfangen; met dit bloed fprengde men op 't voorhangfel en op het gouden Altaar; het verzuim van eene der voorgefchreevene befprengingen ftoorde de verzoening; het overig bloed wierd op den vloer des buitenften Altaars tegens het westen uitgegooten: doch zo men dit verzuimde was de verzoening geenzins verhindert. Zo wel deezen als de voorigen wierden op de plaats der asfche verbrand. 3. Dit zyn de fchuldoffers der gemeente en van een iegclyk in 't byzonder: de eerfte zyn de geitenhokken welke men op 't Nieuwemaansfeest en de drie Hoogtyden aan de noordzyde moest flachten; hun bloed waarmede men op de vier hoeken (des Altaars) vier befprengingen deed. moest ook aldaar in gewyde vaten ontfangen worden. Aldus verrichte het de Priester: hy betreedde den opgang, liep het Altaar om, en befprengde tegens het zuidoosten , noordoosten, noordwesten en zuidwesten; het overig bloed wierd op den zuider-  voor het Nieuwjaarsfeest, ioi vloer uitgegooten; en het mannelyk Priesterdom at het (vleesch deezer offerhanden) hoe dit ook bereid ware, in het beloop van den dag tot middernacht toe, binnen de gordynen. 4. Het Allerheiligfte brandoffer moest in het noorden geflacht, en het bloed in gewyde vaten aldaar ontfangen worden; met dit bloed deed men twee befprengingen welke voor vier volftonden. Dit offer moest gevilt, ontleed en gantsch tot asfche verbrand worden. 5. De vredeoffers der gemeente en de fchuldoffers, te weeten: de fchuld wegens eenen diefftal, aantasting, verloofde flaavin, Nazareër, melaatfche, en twyfeling, moesten in het noorden geflacht, en hun bloed moest in gewyde vaten aldaar ontfangen worden; met dit bloed deed men twee befprengingen welke voor vier volftonden; en het mannelyk Priesterdom at dit (offervleesch) hoe het ook bereid ware, in bet beloop van den dag tot middernacht toe, binnen de gordynen. 6. Het lofoffer en den ram des Nazareërs, van minder heiligheid zynde, mogten overal in den yoorhove des Tempels geflac.ht worden; met hun bloed deed men twee befprengingen welke voor vier volftonden; en het (vleesch) mogt door een iegelyk, hoe het bereid ware, in geheel Jerufalem ten zeiven dage tot middernacht gegecten worden. Het geen men 'er (voor den Priesteren) van afzonderde, was van gelyke heiligheid geacht, ofTchoon het door hen, hunne huisvrouwen, kinderen en flaaven gegeeten wierd, G 2  jq2 Ochtend Gebed 7. De vredeoffers ook van minder heiligheid zynde, mogten overal in den voorrjoye des Tempels gedacht worden ; met hun bloed deed men twee befprengingen, welke voor vier volftonden: en het (vleesch) mogt door een iegelyk, hoe het bereid ware, in geheel Jcrufalem in twee dagen en ée'nen nacht gegeeten worden. Hetgeen men 'er (voor de Priesteren) van afzonderde was van gelyke heiligheid geacht, offchoon het door hen, hunne huisvrouwen, kinderen en daaven gegeeten wierd. 8. De eerstgeworpenen, het tiende en het Paaschlam, (insgelyks) van minder heiligheid zynde, mogten overal in den voorhove des Tempels gedacht worden; met hun bloed deed men eene befprenging op den vloer des Altaars; maar 'er was verfchil in de wyze op welke men deeze (offerhanden) moest eeten: (het vleesch van) de eerstgeworpenen wierd door de Priesteren, dat van het tiende door een iegelyk hoe het bereid ware, in twee dagen en ée'nen nacht in geheel Jcrufalem gegeeten ; en het Paaschlam moest alleen de; avonds tot middernacht, door die van het bepaalt getal waren, niet dan gc'oraaden gegeeten worden. Volgens den Rabbyn Ismaël word de H. Wet door de volgende dertien duitredenen verklaart: 1. Gevolgtrekkingen zo van eene lichte tot zwaarder, als van eene zwaare tot lichter zaak.  voor het Nieuwjaarsfeest. 103 2. Gelykluidende redenen. 3. Een' grondregel welken door e'e'nen of twee texten verklaart word. 4. Algemeene Hellingen door byzondere te verklaaren. 5. Byzondere (tellingen door algemeene te verklaaren. 6. Zo men in de H. Wet eene algemeene, eene byzondere, en weder eene algemeene ftelling aantreft, denzin volgens de byzondere te verklaaren. 7. Eene algemeene ftelling, welke eene byzondere, en eene byzondere welke eene algemeene ftelling tot nadere verklaaring vereischt. 8. Als onder algemeene ftcliingen zig eene tot verdere verklaaringe afzondert, dient deeze verklaaring niet alleen in dit byzonder geval: maar voor de geheele algemeene ftelling waar van zy zig afzondert. 9. Zo men eene algemeene ftelling, en teffens eene byzondere, dezelve zaak betreffende vind, is deeze laatfte tot verlichting en geen* zins tot verzwaaring gericht. 10. Zo men eene algemeene ftelling, en teffens eene byzondere ( eene vreemde zaak betreffende) vind, is deeze laatfte zo wel tot verlichting als tot verzwaaring gericht. 11. Zo eene byzondere ftelling zig van den algemeenen regel afzondert, moet deeze nieuwe verklaaring niet weder by haaren grondregel gebragt worden, ten zy de H. Wet dit door eene nadere verklaaring doe. G 4  I Cbron: XVI. 104 Ochtend Gebed 12. Eenige Hellingen door haaren eigen zin, en anderen door het (lot te verdaan. 13. Eindelyk zo men twee tegenftrydige Hellingen vind, deeze door eene derde, de twee eerfie overeenftemmendc, te beflisfen. HEERE onze en onzer vaderen God! het behaage U 't Heiligdom in onzen leefcyd fpoedig te herflichten; en ons een aandeel in Uwe H. Wet te vergunnen fjom Uwen Wil te vol? brengen.J Men zegt pnm ÜH(* 8. Looft den HEERE, roept Zynen II, Naam aan, en openbaart Zyne Goddelyke werken onder de volkeren, 9. Heft uwe ftem, pfalmzingt ter Zyner Eere, verkondigt alle Zyne wonderwerken. 10. Roemt u in den Naam Zyner Heiligheid; dat de herten der goenen die Hem nafpooren zig verblyden. ir. Wilt den HEERE en Zyne kracht na, vorfchen, en Zyn Aanfchyn geftadiglyk zoe-r ken. 12. Herinnert u dc wonderen en Goddelyke verrichtingen door Hem volbragt; de oordeelen door Hem uitgefproken. 13. Gy nakomelingfchap Israëls Zyn dienaar, kinderen Jacobs Zyn uitverkooren! 14. Hy is de HEERE onze God, wiens Recht op den gantfehen Aardbodem geoeffene word.  voor het Nieuwe] aar sfee-st. 105 15. Gedenkt in aller eeuwigheid aan Zyne verbintenis: dat (dierbaar) Woord, het welk Hy duizend gefl.ach.tcn heeft bevolen; 16. Dat Hy met Abraham is aangegaan, dat Hy aan Ifaac gezwooren, 17. En aan Jacob tot eene inftelling heeft gegeeven; verbintenis, voor eeuwig aan Israël bevestigt, 18. Zeggende: lk zal u 't Land Canaan geeven, om het u erfelyk te doen bezitten. 19. Ten tyde dat gy nog klein in getal waart, en 'er u als vreemdeling in ophield ; 20. Toen (uwe voorouderen) 't land der heidenen doortrokken, en van 't een Ryk tot het ander overgingen, si. Gedoogde Hy niet dat iemand ze onderdrukte , en beftrafte zelfs de koningen om hunnent wil. 22. Deert, (zeide Hy;) Myne gezalfden niet, mishandelt geenzins Myne Godstolken. 2r{. Bewooneren der Aarde! zingt den HEERE; verkondigt dagelyks Zyne verlosfirig. 24. Verbreidt Zyne Eer onder de heidenen , Zyne wonderen by de volkeren. 25. Daar de HEERE groot, lofwaardig , ja vreeslyker dan alle de goden is, . 26. Alle de heidenfche afgoden zyn ydel: maar de HEERE heeft den hemel gefchapen. 27. Luister en Heerlykheld zyn Zyne Goddelyke eigenfchappen: de Almacht en waare vreugd verzeilen Hem. 28 ö Gy geflachten der volkeren! fchryft den HEERE roem en kracht toe; Q S  lo6 Ochtend Gebed Pf: xcix, LXXVIII. 29. Erkent de Eer Zyns Goddelyken Naams verfchynt met offerhanden voor Zyn Aangezicht ; buigt u voor den'H E E RE in Zyn luisterryk Heiligdom, 30. Dat de bewooneren der Aarde voor Hem fidderen; voor God die de Waereld dermaate gegrondvest heeft, dat ze onbeweeglyk is. 31. Dat Hemel en Aarde zig verheugen, en de heidenen zelve Gods opperheerfchappy erkennen. 32. De zee met al wat ze befluit bruifche, het veld met al wat het voortbrengt doe zyne vreugde blyken. 33. Als dan zullen de boomen des wouds voor den HEERE juichen; dewyl Hy zal gekomen zyn om het menschdom te oordeclen. 34. Looft den HEERE daar Hy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat, 35. En zegt: verlos ons, ó God onzes heils ! verzaamel ons uit het midden der volkeren ; en bevryd ons van hen, op dat wy den Naam Uwer Heiligheid looven, en ons in Uwe Eer roemen. 35. Gezegent in alle eeuwigheid zy den HEERE Israëls God: al het volk roepe: men loove den HEERE, Amen' 5. Verheft den HEERE onzen God, en werpt u voor Zyne voetbank neder, Hy is (een) Heilig (Opperweezen). 9. Verheft Hem, en buigt u voor den berg Zyner Heiligheid, dewyl de HEERE onze God Heilig is. 38. Hy, de Mêdogende (God) zal de  voor het Nieuwjaarsfeest. 107 zonden vergecven: Hy za! (ons) niet verdelgen: maar Zyne gr»rafcnap verzachten, en Zynen toorn niet ontitcekcn. 12. HEERE! laat Uwe Barmhertigheid niet van my afwyken; behoed my onophoudelyk door Uwe Genade en Waarheid. 6. Gedenk, HEERE, aan Uwe Eeuwigduurende Barmhertigheid en Genade! 35. Men fchryve U de kracht toe, ó God! Uwe' Hecrlykheid zy over Israël, gelyk Uw Alvermogen in den Hemel uitgebreid is. 36. Zy gelooft, ó HEERE, Gy die vreeslyk in uw Heiligdom zyt: 6 God Israëls! die Uw volk de kracht en onvertzaagtheid fehenkt. t. 6 HEERE, Gy die de (macht der) wraake bezit, verhef U met luister! 2. Richter des Aardryks! verhef U om de hoogmoedigen naar hunne werken te ftraffen. 9. Van U vloeit de verlosfinge: Uwe Zegeningen befproeijen Uw volk, Sela! 12. ö HEERE der Heirfchaaren! zy met ons: God Jacobs onze Behoeder, Sela! 13. God der Hemelfche benden, gelukkig de mensch die op U betrouwt! 10. Verhoor en verlos ons, ö Hemelvorst! ten tyde dat wy U aanroepen. 9. Verlos Uw volk, zegen Uw erfdeel, befchorm en. verhef het ceuwiglyk. co. Onze ziele verbeid U,ó HEERE! Gy zyt onze Byftand en Schild. Pf: Xh. XXV. LXVUL XCIV. III. XL VI. LXXXIV XX. XXVIII. xxxm.  io8 Ochtend Gebed Pf: LXXXV. XLIV. LXXXI. CXLIV. XIII. XXX. 1 21. In U zal zig ons hert verheugen, daar wy. onze hoop op U geftelt hebben. 22. ö HEERE! dat Uwe Goedertierenheid dhs, volgens het vertrouwen 't welk wy in U Hellen begunftige. 8. Bewys ons Uwe weldaaden, ö HEERE! fchenk ons Uw Heil. 27. Staa ons met Uwe hulp by, 6 God! en eerlos ons door Uwe Goedertierenheid. 11. (Want Gy hebt gezegt:) Ik ben de HEERE uwe God, die u uit Egyptenland gcroert nebbe: vermenigvuldig uwe wenfchen, en Ik zal ze allen voldoen. 1,5. Welgelukzalig het volk dat deHemelfche zegeningen geniet, en wiens God de HEERE is. 6. Ik vertrouw op Uwe Barmhertigheid: myn hert verheugt zig in Uw Heil; ik zal , 5 HEERE, U lofzingen! Gy die my weldaaiiglyk beloont. "jasna 2. ö HEERE! Ik zal U verheffen, Gy die my' hebt doen zegepraalen, en myne vyanden over my niet hebt doen verheugen. 3. HEERE myn God! U heb ik aangeroepen, en Gy hebt my Uwen byftand vergunt. 4. Gy hebt myne ziel van het gevaar ge■ed: Gy hebt my in het leeven behouden, op lat ik niet ten grave zoude daalen. 5. Zingt den HEERE, gy Zyne gunstgenoten ! looft Hem ter gedachtenisfe Zyner Heiligheid. 6. Want Zyne gramfchap duurt fiechts een  voor het Nieuwjaarsfeest. 109 oogenblik, en Zyne gunst het eeuwig leeven; des avonds nadert de droefheid, en des ochtends ontwaakt men met vreugdgezangen. 7. Ik zeide wel in mynen voorfpoed: ik zal nimmer dwaalen; 8. (Want,)ó HEERE! Gy bad myne verhevene macht door Uwe Goedgunstigheid bevestigt: maar toen Gy van my afweek was ik verflagen. 9. U, öHEERE! riep ik aan: en U fmeekte ik. jo. Tot wat baat zoude het myne ziele ftrckken alk ik ten grave daalde? zoude het ftof ü looven, of Uwe Waarheid verkondigen ? 11. Hoor my gcnadiglyk aan, o HEERE! en vergun my Uwen byftand. 12. Gy hebt myne weeklagt in vreugdgefchal verkeert, en mynen rouw in vergenoeging herfchapen. 13 Op dat myne ziele onophoudelyk Uwe Eer zinge, 6 HEERE myn God! zal ik U eeuwig looven. (Den volgenden P/alm word op den Verzoendag alhier niet gezegt, «Ta yrh t. Pfalm Davids. Myne ziele en al wat in Pf: CIIL' my is, loove den HEERE en Zyn Heiligen Naam. 2. Myne ziele pryze den HEERE, zonder geene Zyner weldaaden te vergeeten.  ïfö Ochtend Gebed 3. (Hy is 't) die alle myne zonden vergeeft, ja alle myne krankheden geneest. 4. Die my van hel verderf verlost, en met genade en barmhertigheid bekroont. 5. Hy verzadigt mynen mond met overvloed, op dat myne dagen zig als die des adelaars vernieuwen. 6. De HEERE handelt met rechtvaardigheid, en ftaat den onderdrukten met gerechtigheid by. 7. Hy heeft Mofes Zyne wegen, den kinderen Israëls Zyne daaden bekent gemaakt. 3. De HEERE is Barmhertig en Mededogend , laflgmoedig om Zynen toorn te ontfteeken, en oneindig in Goedertierenheid. 9. Hy verwyst ons niet voor altoos; (Zyne gramfchap) is niet eeuwigduurend. 10. Hy ftrafte ons niet naar onze zonden; kastydde ons geenzins volgens onze misdryven. ir. Want Zyne Goedertierenheid heeft hen die Hem vreezen, zo verre als de Hemel van de Aarde is, overtroffen. 12. Hy heeft onze overtreedingen, zo verre als 't oosten van 't westen gelegen is, van ons verwydert. 13. Gelyk een teder vader jegens zynen kinderen , ontfermt zig de HEERE over Zyne vreezenden. 14. Dewyl Hy onze (kwaade) neigingen doorgrond, gedenkt Hy dat wy niet dan enkel ftof zyn. 15. De dagen van den mensch zyn gelyk het (welig) gras, en bloeijen als 'c kruid des Velds.  voor het Nieuwe] aar sfeest. 111 16. De wind die het beftormt, vernietigt het (zodanig,) dat zyne plaatfe onkenbaar blyft. 17. Maar de Barmhertigheid des HEEREN blaakt eeuwig over Zyne vreezenden ; en Zyne Rechtvaardigheid over hunne nakomelingen. 18. (Ja Hy begunstigt) hen die Zyn verbond bewaarcn , en zig 't betrachten Zyner geboden geheugen. 19. De HEERE heeft Zynen Troon in den Hemel gevestigt; alles is Zyne Opperheerfchappye onderheven. 20. Loof den HEERE, gy Engelenrei! gy die ieverig zyt om Zyn woord naar te komen, en Zyn gebod te gehoorzaamen. ar. Pryst den HEERE, gy hemelfche Benden ! 6 Dienaaren! die Zyn welbehaagen volbrengt. 22. Schepfelen des HEEREN, en gy myne ziele! looft Hem in alle de plaatfen van Zyn oppergebied.) < Men zegt dit Vers tweemaal. ürkn *» 39% De HEERE is de God, (voorzeker) XvSl de HEERE is de God. Men zegt dit Vers insgetyks tmemaal. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft  112 Ochtend Gebed Zach: XIV. Pf: CVL CL. XIX. geregeert, ja Hy zal in alle Eeuwigheid het oppergebied voeren. 9. Den HEERE zal voor Koning des Aardryks erkent worden: als dan zal de HEERE ée'n en Zyn H. Naam ée'n zyn. 47. De HEERE onze God verlosfe ons, en verzaamele ons van onder de volkeren; op dat wy den Naam Zyner Heiligheid looven, en ons in Zyne Goddelyke Eer roemen. 48. Den HEERE Israëls God worde in alle eeuwigheid verheerlykt; al het volk zegge Amen, Halelujah! 6. Al wat adem fchept loove den HEERE, Halelujah! tawn • •' rrtxh 1. Pfalm Davids aan den Opperzangmeester« 2. De Hemel gewaagt van Gods Eer; het verheven Zwerk verkondigt Zyne verrichtingen. 3. Een dag verklaart de fchikking des volgenden; een nacht geeft ons de kennis des toekomenden, 4. Zonder fpraak noch woorden, en zonder ftem te doen hooren. 5. De loopbaan (der Hemellichten) ftrekt zig over het Aardryk uit, en aan het einde der Waereld (zyn) hunne tekenen; de Zon heeft God onder hen, als in eene tent geplaatst. 6. Zy praalt gelyk een bruidegom van zyn huwelyksfeest komende; en als een held, om vol moeds ten ftryde te trekken*  voorliet Nieuwjaarsfeest. 113 7. Ja zy doorwandelt den Hemel van het een tot 't ander eind, zonder dat iets (van het gefchapene) haaren gloed derve. 8. De Wet des HEEIIEN is volmaakt, zy fchenkc den vrede aan de ziele; Gods Getuigenisfe is waarachtig, en begiftigt den onnozelen met wysheid. 9'. De oprechtheid Zyner Inftellingen verheugt 'smenfchen herte; Zyne heerlyke Geboden doen het verftand ophelderen. 10. De vrceze voor den Allerhoogften is zuiver en eeuwigduurend; Zyne oordeelen zyn waarachtig; allen zyn zy gelyk in rechtvaardigheid. 11. Zy zyn begeerlyker dan goud, ja dan het allerfynste goud , en uitmuntendcr dan de' aangenaamfte honigraaten. 12. Ook is Uwen dienaar, ó God! daardoor vermaant, (onaangezien) 't hoogfte goed te wachten ftaat in ze naar te komen. f3. Wie zyn alle dwaalingen bekent? bevryd my , * 6" HEERE! vaa die ik, my verborgen zynde begaan heb. 14. Bewaar Uwen dienaar van moedwil; dat deeze drift my niet beheerfche: als dan zal ik oprecht, en van opzettelyke overtreedingen gcztüvert zyn. 15. ö HEERE., myn Befchermer en verlosfer! dat myn (ieverig) fmeeken en de overdenkingen myns herte welbehaagelyk voor U mogen zyn. 13  H4 Ochtend Gebed Pf: XXXIII. i : i 'i ( ( I i. Rechtvaardigen, juicht den HEERE! het voegt u, oprechten! Zynen Lof te verbreiden. 2 Pryst Hem op de harp ; pfalmzingt Hem op de luit en het tierfnaaren-tuig. 3. Wydt Hem een nieuwen lofzang; vermeng ie fpeel tuigen met het zang-choor. 4. Dewyl Gods Woord oprecht is , en alle Zyne werken (vol ) waarheids zyn. 5. Hy bemind de zuivere rechtvaardigheid; Je Aardbol is van Zyne Goedertierenheid verirult. 6. Op Zyn Bevel wierden de Hemelen, op Syn Goddelyk Gebod geheel hun heir gechapen. 7. Hy heeft de Zeeën in cenen plas verzaanelt, en de afgronden tot deeze waterfchatten beftemt. 8. Het gantsch Aardryk vreezc Zyn Alvernogen : dat alle bewooners van 't Heelal Hem net ontzag eerbiedigen; 9. Daar het Al door Zyn Woord het weezen mtfing, en door Z n Gebod bevestigt wierd. 10. De HEERE verydelt den raad der heilenen, en vernietigt de ontwerpen der volkeren. 11. Zyn Raad zal altoos beftaan, en het ;een Hy beflooten heeft, alle gedachten veriuuren. 12. Gelukkig het Volk wiens God de HEEJE is: dat Volk het welk Hy tot erfdeel versooren heeft.  voor het Nieuwjaarsfeest. 11.5 1 g. ■ Van den Hemel ziet de HEERE nederwaarts, befchouwt alle 's menfchen kinderen , 14. En zorgt van Zyn verheven' Troon, voor alle de aardbewooneren. 15. Dewyl Hy hunne herten gevormt heeft, doorgrond Hy alle hunne daaden. 16. Geenzins zegepraalt de vorst door zyn talryk heir, noch de dappere door zyn groote kracht. 17. Vergeefs vertrouwt de krygsman op zynen klepper: vergeefs tracht hy zig door zyn trotfen heldenmoed te beveiligen : 18. Maar zy die den HEERE vfeezen en zig op Hem verlaaten, worden door Hem (alleen ) verlost. 19. Dus worden zy van doodsgevaar bevryd, en in hongersnood onderfteunt. 20. Onze ziele verbeid U, 6 HEERE! Gy zyt onze Byftand en Schild. 21. In U zal zig ons hert verheugen, daar wy onze hoop op U geftelt hebben. 22. 6 HEERE! dat Uwe Goedertierenheid ons, volgens het vertrouwen welk wy in U ftellen, begunftige. HrVMffl TnV i. Pfalm Davids, toen hy zig als zinneloos voor Abimdech aanftelde, en door dien Vorst verdreeven zvnde, reeds afreisde. S' 2. Geftadig zal ik den HEERE pryzen; Zyn Lof zal onophoudelyk van mynen mond vlocijen. H % Pf: XXXIY.  u6 Ochtend Gebed 3 3. Myne ziele roemt zig in Hem: ja de nederi'gen verheugen zig op het vernecmen (myner verlosfinge.) X 4. Laat ons' te gader den HEERE verheerlykcn , en Zynen H. Naam eenpaarig verheften. n 5. Hy verhoorde my als ik Hem aanriep, en redde my van mynen angst. ïf 6. Zy die zig naar Hem wenden worden door Hem verlicht, cn hebben dus niet te bloozcn. \' 7. De onderdrukte welke den HEERE fmeekt, word door Hem begunstigt en van zyne elende verlost. n 8 Gods Engel omringt en befchermt alle' Zyne vreezendeu. Ü 9. Aanfchouwt aandachtig de Goedertierenheid des HEEREN; gelukkig de mensch die op Hem vertrouwt! 1 10. Gy Heiligen! eerbiedigtden HEERE, daar Zyne vreezenden niets ontbreekt. D 11. De jonge leeuwen, (hoefterk) lyderi nogtans fmert en hongersnood : maar hen die den HEERE nafpeuren is het nodige nimmer ontzegt. •? 12. Gy menfehen! genaakt en hoort naar myne leere, op dat ik u in de vreeze Gods onderwyze. Ö 13. Zyt aandachtig , gy die 't leeven verlangt, en gelukkige dagen wenscht door te brengen! 5 14. Onthoudt uwe tong van lastertaal, en «we lippen van bedrog te uiten.  voor het Nieuwe] aar sfeest. i \q O 15. Verwydert u van het kwaad, oeffent de deugd, betracht den vrede en volgt hem na. y 16. De HEERE aanfchouwt de rechtvaardigen (met genade,) en verhoort hunne fmeekingen. £317. Maar Gods toorn verwyst de goddeloozen, om hunne gedachtenis van 't Aardryk te verdryven. ^ 18. De HEERE luistert naar het gebed der' oprechten, en redze uit hunnen rampfpoed. p 19. De verbrokenen van herte is Hy naby, ook beurt Hy de neêrflachtigen op. T 20. Hoe menigvuldig de fmerten des rechtvaardigen ook zyn, word hy nogtans van allen, door den HEERE verlost. 12 11. God befchermt alle de leden zyns lighaams, op dat hy aan geene kwellingen onderworpen zy. n 32. Den booze zal door zyne eige euveldaad vernietigt, en zy welke den rechtvaardige haaten zullen fchuldig geacht worden. 23. De HEERE verlost Zyne dienaaren, en zy die op Hem vertrouwen zullen gantsch onfchuldig zyn. rwdi n'jÊfi 1. Gebed Mofis den man Gods. ó HEERE! Pf: XC. in alle gedachten ftrekte Gy ons tot verdediging. 2. Van alle eeuwigheid zyt Gy God: reeds voor dat de bergen voortgebragt waren, het Aardryk, ja zelfs het Heelal aanweezig was. 3. Gy geleid den mensch tot de krachtclooze H 3  n6 Ochtend Gehed 3 3. Myne ziele roemt zig in Hem: ja de nederigen verheugen zig op het verneemen r myner verlosfinge.) 1 4. Laat ons' te gader den HEERE verheerlykcn , en Zynen H. Naam eenpaarig verheffen. *\ 5. Hy verhoorde my als ik Hem aanriep, en redde my van mynen angst. TT 6. Zy die zig naar Hem wenden worden door Hem verlicht, en hebben dus niet te bloozen. t'7. De onderdrukte welke den HEERE fmeekt, word door Hem begunstigt en van zyne elende verlost. n 8 Gods Engel omringt en befchermt alle' Zyne vreezendeu. ö 9. Aanfchouwt aandachtig de Goedertierenheid des HEEREN; gelukkig de mensch die op Hem vertrouwt! 1 10. Gy Heiligen! eerbiedigtden HEERE, daar Zyne vreezenden niets ontbreekt. 3 11. De jonge leeuwen, (hoefterk) lyden nogtans fmert en hongersnood : maar hen die den HEERE nafpeuren is het nodige nimmer ontzegt. b 12. Gy menfehen! genaakt en hoort naar myne leere, op dat ik u in de vreeze Gods onderwyze. ö 13. Zyt aandachtig , gy die 't leeven verlangt, en gelukkige dagen wenscht door te brengen! 514. Onthoudt uwe tong van lastertaal, en «We lippen van bedrog te uiten.  Dessins, Gravures et Livres PROVENANT DE DIVERSES SUCCESSIONS (Madame la Veuve BLIJDENSTEIN a Diepenveen, etc.) Mercredi 26 Novembre a 61/2 heures du soir.  77 Balzac; Paris marié. Phüosophie de la vie conjugale, commentée par Gavarm. Paris 1846. Vvjnettes. So. 78 Cervantes, Don Quichotte. Traduit par L. Viardot. Vignettes par ïony Johannot. Paris, 1836. 2 vol. toile. roy. in-8o. 79 Folies carricaturales par Cliam et Eray. Paris, chez Aubert. 2 vol. — La .Menagerie Impériale. Paris (1871). — 3 vol. 4o. 80 Hoffmann, Contes fantastiques. Illustrés par Gavarni. Paris 1843  voor het Nieuwjaarsfeest. i w O 15. Verwydert u van het kwaad, oeffent de deugd, betracht den vrede en volgt hem na. y 16. De HEERE aanfchouwt de rechtvaardigen (met genade,) en verhoort hunne fmeekingen. Ö 17. Maar Gods toorn verwyst de goddeloozen, om hunne gedachtenis van 't Aardryk te verdryven. S 18. De HEERE luistert naar het gebed der oprechten, en redze uit hunnen rampfpoed. p 19. De verbrokenen van herte is Hy naby, ook beurt Hy de ncêrflachtigen op. T 20. Hoe menigvuldig de fmerten des rechtvaardigen ook zyn, word hy nogtans van allen, door den HEERE verlost. 12! 21. God befchermt alle de leden zyns Iighaams, op dat hy aan geene kwellingen onderworpen zy. n 22. Den booze zal door zyne eige euveldaad vernietigt, en zy welke den rechtvaardige haaten zullen fchuldig geacht worden. 23. De HEERE verlost Zyne dienaaren, en zy die op Hem vertrouwen zullen gantsch onfchuldig zyn. rwth rï?&n 1. Gebed Mofis den man Gods. A HEERE! Pf: XC. in alle gedachten ftrekte Gy ons tot verdediging. 2. Van alle eeuwigheid zyt Gy God: reeds voor dat de bergen voortgebragt waren, het Aardryk, ja zelfs het Heelal aanweezig was. 3. Gy geleid den mensch tot de krachtclooze H 3  n3 Ochtend Cebed grysheid en zegt: ó fterveling! keer weder (tot uw ftof.) 4. Want by U zyn duizend jaaren, gelyk den reeds-verfcheenen dag van gister, of gelyk een gedeelte des nachts aangemerkt. 5. Des menfchen leeven zweeft voorby gelyk een droom, gelyk het gras dat haast verwelkt ; 6. Dat gras dat by den dageraad nog bloeijende fchier verdort, en des middags afgemaait gantsch verdroogt. 7. Door Uwe gramfchap worden wy ter neêrgeflagen , en door Uwen toorn verbaast. 8. Gy ftelt U onze misdryven voor; onze verborgenfte zonden zyn U openbaar. 9. Alle onze leevensdagen vervliegen door Uwe gramfchap; onze jaaren verdwynen gelyk het (ydel) woord. 10. Offchoon ons leevensloop zig tot zeventig , en in overmaatige kracht tot tachtig jaaren uitbreid, zyn onze voorfpoedigite dagen fiechts arbeid en kommer; naauwelyks is onzen draad gekort, of wy fpoeden daar heen. u. Wie is de kracht Uwer gramfchap bekent, (daar de misdaad) Uwer vreezenden Uwen toorn (op het hoogst ontfteekt.) 12. Ontdek ons het getal onzer dagen, gelyk het U bewust is ; op dat wy ons hert tot de wysheid mogen wenden. 13 Keer Uw Aanfchyn jegens ons, ó H EERE'. hoe lang zult Gy ons begeeven? ontferm U over Uwe dienaaren. 14. Verzadig ons vroegtydig met Uw Heil: als dan zullen wy juichen, en onze dagen in yreugdgefchal doorbrengen.  voor het Nieuwjaarsfeest. i19 15. Dat de vreugde onze geledene onheilen uitwisfche, en onze rampzalige tyden overtrefie. 16. Doe Uwe dienaaren Uwe heiizaame werken aanfchoawen, en Uwe Heerlykheid hunnen nazaaten (openbaar zyn. ) 17. ó HEERE onze God! beftraal ons met Uwen luister; doe het werk onzer handen voorfpoedig zyn, en onze onderneemingen gelukken. -inD3 y& 1. ö Gy die u in de befcherming des Aller- Pf: XCI hoogden begeeft, en u in de fchaduwe des Al* mogenden fchuilt! 2; Gy fpreekt: HEERE! Gy zyt myn Heul en Toeverlaat, de God op wien ik vertrouwe. 3. Die God zal u der boozen hinderlaagcn, en der alvernielende fterfte bevryden. 4. Hy zal u onder Zyne vleugelen dekken, en in Zyne Befchutting neemen ; Zyne Waarheid zal u tot Fchild en verdediging ftrekken. 5. De akeligheid des nachts, en de fchichten welke des daags heenvliegen, zullen u geen' fchrik baaren; 6. De pest die onzichtbaar doordringt, en de verwoestinge welke des daags heerscht, niet dceren: 7. Duizenden zullen aan beide uwe zyden nedervallen, en het kwaad zal u evenwel niet treffen. 8. Alleenlyk zult gy (deeze nederlaag) aanfchouwen, en der boozen vergelding oogge- tuige zyn; H 4  i2o Ochtend Gebed 9'. Daar (gy bekent dat) de HEERE uwe Toeverlaat is, en uw vertrouwen in den Allerhoogften geftelt hebt. 10. Geen ongeluk zal u wedervaaren, geenerlei plaagen zullen uwe tenten genaaken. 11. Want God zal u Zynen Engelen aanbeveelen, op dat zy u in alle uwe wegen befchermen. 12. Zy zullen u op hunne handen draagen, op dat uwe voeten zig niet tegen de fteenen gouden kwetzen. 13. (Onverhindert) zult gy luipaard en adder tarten, en jonge leeuwen en draaken vertreeden. 14. (De HEERE fpreekt:') Ik zal hem verlosten om dat hy zig naar My voegde: Ik zal hem befchutten dewyl hy Mynen Naam erkent heeft. 15. Als hy My zal aanroepen zal Ik hem verhooren, en in zynen angst niet verlaaten : hem uit den nood redden en in luister verheffen. 16. Ja Ik zal hem een' overvloed van dagen vergunnen, en hem Myn Heil doen erlangen. Geduurende het Nieuwejaarsfeest zegt men Pf: LXXXI. bladz. 5,1. ( Op den Verzoendag zegt men de tien volgende Pfalmen. TH5? rf»WB Ef: XVII. *• Gebed Davids. ö HEERE! verhoor myne rechtvaardige taal, neem myne fmeeking aan , ontfang myn gebed, welk niet met valschheid uitgefproken is. .  voor het Nieuwjaarsfeest. 121 '9. Dat myne fchuld van voor Uw' Aanfchyn Wyke: wil alleen myne oprechtheid gadeflaan. 3. Gy hebt myn hert beproef, my in den nacht onderzocht, getoetst en niet (zuiver) gevonden; ach, dat myne vermeetele gedachten nooit van mynen mond gevloeit. waren ! 4. Offchoon 's menfehen werken volgens de uitfpraak Uwer lippen (moesten zyn,) heb ik het fpoor des geweldenaars gevolgt. 5. Onderfteun my in Uwe paden, op_ dat myne fchreeden niet wankelen. 6. ö God! ik heb U aangeroepen op dat Gy my zoud verhooren: neig Uwe ooren, luister naar myn gebed. 7. Doe Uwe Genade wonderbaarlyk blyken , 6 Gy die de geenen die op U vertrouwen verlost van hen die tegen Uw Alvermogen opftaan! 8. Bewaar my als den oogappel, befcherm my onder de vleugelen Uwer Hoede, 9. Uit de macht deezer goddeloozen welke my verwoesten, myner doodsvyanden die my omringen. 10. De overvloed heeft hen ongevoelig gemaakt, hunne mond uit niet dan hoogmoedige taal. 11. O-ze optochten hebben zy omcingelt, zy beloeren ons om ons ter aarde te doen ftorten. 12. Zy zyn gelyk een leeuw tot roof begeerig: en als een welp in zyn verborgen hol. 13. Doe U op, ó HEERE! ftel hunne aan- H S  122 Ochtend Gebed Pf: xxv. Cu) Zie Rasfi. Hagen te leur, vel hen neder, bevryd myne ziel van den booze welken Gy tot geesfelroede gebruikt. 14. (Laat my veeleer zyn) onder hen (n ) die de dood van U bekomen, onder hen die in hoogen ouderdom ontflaapen, welkers deel het eeuwig leeven is en wien Gy met Uwe zalige fchatcen belaad; onder hen die (door hunne verdiensten) hunne kinderen verzadigt zien, en voor hun nageilacht nog overlaaten. 15. Ik zal Uwe Heerlykheid met oprechtheid aanfchouwen, en my by myn ontwaaken met de befpiegeling Uwer (Goddelyke) beeltenisfe vergenoegen. yba irt1? N 1. (Pfalm) Davids. Tot U, ó HEERE! verhef ik myne ziel. 3 2. Myn God! laat myne vyanden over my niet zegepraalen, op dat ik niet blooze, dewyl ik myne hoop op U ftelle. J 3. Dat alle de geenen die onheufchelyk handelen, met fchande belaaden worden, maar geenzins zy welke op U vertrouwen. T 4. Onderwys my, ó HEERE! in Uwe paden, leer my Uwe H. Wet^ PI 5. Gelei my in Uwe Waarheid, op dat ik ze betrachte; daar Gy de God myns heils zy t, op wien ik fteeds vertrouwe. t 6. Gedenk ten onzen voordeele Uwe eeuwigduurende Barmhertigheid en Genade.  voor het Nieuwjaarsfeest.- 123 n 7. Gedenk niet aan de misdryven en «vertreedingen myner jeugd: maar bejegen my goedertiereniyk ter eere Uwer goddelyke Eigenfchappen. ö 8. Daar Gy genadig en oprecht zyt, geleid Gy de zondaaren op het pad der deugd. 1 9. Gy voert de nederigen naar de gerechtigheid , en de ootmoedigen op het veilig fpoor. 3 10. 6 HEERE! de waarheid en barmhertigheid zyn Uwe toegangen, voor alle de geenen welke üw Verbond en Gctuigenisfen gadeflaan. Ij 11. HEERE! vergeef myr.e menigvuldige euveldaaden, ter eere van Uwen Almogenden Naame. ö 13. De mensch die zig naar ü richt, zal in zyn verkooren weg door U onderweezen worden. 3 13. Zyne zic'e zal het hoogfte goed erlangen , en zyne nakomelingfchap op het Aardryk gelukkig zyn. D 14. Alleen Uwen vreezenden, ó HEERE l is het vergunt Uwe verborgenheden te doorgronden ; en Uw Verbond is ingericht om hen die te doen bevatten. 5) 15. Myne oogen Haaren gcduuriglyk op U, ó God! ter oorzaake dat Gy my van de dwaalinge hebt afgewend. Ö 16. Aanfchouw my genadig en begunstig my, daar ik verlaaten en onderdrukt ben. •£ 17. Verlos my van myne prangende fmcrten , daar myn hert van angst beklemt is. "I 18. Aanfchouw myne kwelling, en vergeef alle myne misdryven.  124 Ochtend Gebed Pf: XXXII. ") 19. Bemerk hoe myne vyanden zig ver-» meèrderen, en den ysfelyken haat welken zy my toedraagen. V 20. 6 Myn Toeverlaat! befcherm myne ziel en red my, op dat ik niet te bloozen hebbe. n si, Daar ik op Uw Heil wachte, zal ik door volmaaktheid en oprechtheid behoed worden. 22. ó God! onthef Israël van alle zyne angften. 1. (Pfalm) Davids Maskiel. Gelukkig de mensch wiens euveldaaden vergeeven, en wiens Zonden (door bekeering) verhooien zyn. 2. (Nogmaals) gelukkig de mensch wiens misdryven (teroorzaake zyner boetvaardigheid)door den HEERE niet aangemerkt worden , en wiens gemoed geene valfche bekentenis beleid, 3. Als ik door myn ftilzwygen (nalaat myne zonden te bekennen) word ik tot in bet gebeente verteert, waardoor ik onophoudelyk klaag. 4. Dag en nacht vermeerdert myne vrees voor de ftraf die van Uw Alvermogen afvloeit, waardoor myne leyensfappen als de droogte des zomers worden, Sela 5. Myne zonden heb ik voor U bekent en myne misdryven geenzins verhooien gehouden; ik zeide: ik zal den HEERE belëidenis over myne wederfpannigheid doen, en Gy zult my van myne zonden ontheffen, Sela. 6. Alle oprechten zullen hun gebed tot U  voor het Nieuwjaarsfeest. 12$ richten; als hun hert Ctot boetvaardigheid) gefchikt zal zyn, dan zullen de overftroomende wateren hen niet benadeelen. 7. Gy, (HEERE!) zyt myn Toevlucht, en zult my van kommer bevryden; een gejuich van verlosfing zal my omringen, Sela. 8. (6 Zondaar!) ik zal u vernuft infcherpen en het pad ter uwer betrachting aanwyzen; ik zal u met mynen raad byftaan, naar het geen myn oog aanfehouwt heeft. 9. Wees niet als het paard en de muilezel die niet met verftand begiftigt zyn; zy wiens mond met toom en breidel ingehouden moet worden, op dat zy u niet naderen (om u te byten.) 10. De fmerten des boozen zyn oneindig: maar hy die op den HEERE betrouwt word door goedertierenheid omcingelt. ir. Gerechtigen! verheugt en verblyd u in den HEERE; en gy zuiveren van herte! zingt uit vergenoeging. 1. Pfahn Davi.ls aan den Qpperzangmeester; pr/: li. i 2. Wanneer de Propheet Natan by hem kwam . na dat hy Batfeba genadert had. 3. Begenadig my,ö God! volgens Uwe Goedertierenheid , wisch myne zonden uit volgens Uwe oneindige Barmhertigheid. 4. Zuiver my ten volle van myn misdryf,* reinig my van myne zonelen. 5. Daar myn- opftand my tekent is, en myne zonden my gedaurig indachtig zyn,  I2Ó Ochtend Gebed 6 Tegen U alleen heb ik gezondigt, en bet geen U mishaagt heb ik gepleegf, (vergeef my) op dat Uw woord gerechtvaardigt blyve, daar Gy zuiver in Uwe oordeelen zyt. 7. Zie, ik ben in euvel geteelt, myne moeder 'heeft my in zonde ontfangen. 8. Zie, de waarheid die Gy begeert rust in myn ingewand, en wysheid (om bekentenis te doen) is in het binnenfte van myn hert geprent. . . 9. Zuiver my met yfop en ik zal gcreinigt, wasch my en ik zal witter dan fneeuw zyn. 10. Doe my vreugd en biydfchap hoorenv dat dé beenderen welke Gy gekneust hebt van vergenoeging juichen. 11. Verberg Uw Aanfchyn voor myne zonden, 'wisch alle myne misdryven uit. 11. 6 God! fcnenk my een rein hert, en vernieuw in my een zuiver geweeten. 13. Verwerp my niet van voor Uw Aanfchyn; ontneem my den geest Uwer Heiligheid 14. Herftel my in de vreugd Uwer verlosfing; onderfteun my met Uwen Goddelyken Geest. 15. Den boozen zal ik in Uwe wegen onderwazen, en de zondaaren zullen tot U weócrlcccrcn» 16. HEERE, God myns heils! onthef my der zonde van bloedplenging, en myne tong zal Uwe Rechtvaardigheid roemen. 17. HEERE! ontfiuit myne lippen, op dat myn mond Uwen Lof verkondige.  voor het Nieuwjaarsfeest. 127 18. Want Gy fchept geen behaagen in offerhanden: (ware het zo,) ik zoude ze naderen ; ook gevallen U de brandoffers niet. 19. Maar het offer dat God behaagt befiaat uit een nedergeflaagen' geest, een verflaagen cn doorgrieft hert veracht Hy niet. 20. Beweldaadig Zion door Uwe Gunst: herfticht Jerufaiems muuren: 2». Als dan zult Gy in de oprechte offerhanden, het brandoffer, een offer dat geheel verteert word, behaagen fcheppen; ja als dan zullen nieren op Uw Altaar genadert worden. Tvvn*fi •••• rrcja1? 1. Pfalmzang Davids aan den Opperzang- pf: LXV. meester. 2. ö God! op U wacht de lof te Zion, aan U zullen de geloften betaalt worden. 3. Gy die het gebed aanhoort! voor U zal al het gefchapene verfchynen. 4. De euveldaaden welke by ons de overhand hebben genomen, en onze muitzucht zult Gy vergecven. 5. Gelukkig (de mensch) welken Gy verkiest en doet naderen, op dat hy Uwe voorpoorten bewoone ; hy word door het heil van Uw Huis, door de Heiligheid' Uwer Paleizen verzadigt. 6. 6 God onzes heils! verhoor ons door Uwe Rechtvaardigheid , bewys ons door wonderdaaden dat Gy ons rechtvaardig verhoort, Gy Toeverlaat der vcrftrooijelingen in alle 's Wacrelds eindperken en afgelegene zeeën!  128 Ochtend Gebed 7. Gy, die met Uwe kracht de bergen hebt gegrondvest, en U met Alvermogen omgord ! 8. Gy, die het bruifchen der zeeën en het geruisch haarer baaren ftilt! zult insgelyks de menigte der volkeren (bedwingen.) 9. De bewooncren van de uiteinden der Aarde vrcezen voor Uwe wondertekenen, als Gy (de zon) des daags, en (de maan en fterren) des avonds (in baaren loop) doet juichen. 10. Gy befproeit de Aarde na dat zy verfmacht is, Gy belaad haar rykelyk met hevige waterftroomen, en doet haare graan en voordeelig opwasfen, daar Gy het aldus (gunstig) gefchikt hebt. 11. Gy verzadigt den opgeploegden akker (met regen) welken Gy in zyne vore doet daalen; Gy vermurwt (den grond) met (vruchtbaare) droppen en zegent (aldus) zyn uitfpruitfel. 12. Gy bekroont het jaar door Uw Heil; en door den druip Uwer wolken, doet Gy (de aarde ) gemest zyn. 1 3. Doe de bewoonde plekken der woestyne befproeit worden : dat vrolykheid zig alömme op de heuvelen verfpreide. 14. Dat de beemden met kudden overdekt' en de valeijen van graan bekleed worden; en allen zullen juichen en pfalmzingen. n>x-i ••• rttj»1? LXxkv. *• pfa!m aan den Opperzangmeester, voot de kinderen Korachs.  voor het Nieuwjaarsfeest. 129 3. 6 HEERE! Gy zyt Uw Land gunstig geweest ; Gy hebt de ballingen Jacobs doen wederkeeren. 3. Uws Volks misdryven hebt Gy vergeeven, en geene zyner zonden in aanmerking genomen, Sela! 4. Gy hebt Uwe verontwaardiging afgewend, en zyt van Uwen hevigen toorn afgeweeken. 5. Doe ons tans wederkeeren , 6 God onzes heils! en verwyder Uwe gramfchap van ons. 6. Moe! zo tul Üy dan eeuwig tegen ons gcbelgtzyn, Uwen toorn in alle gellachten doen aanhouden ? 7. Daar Gy alleen U zult opdoen, om ons het leeven te fchenken, en zig dus Uw Volk in U verblyden zal. 8. ó HEERE! bewys ons Uwe Goedertierenheid, en fchenk ons Uwe Verlosfing. 9. Het Woord van den fterken God zal ik aanhooren, als Hy Zyn Volk, Zynen Gunstgenooten den vrede zal verkondigen; en zy tot hunne dwaasheid niet zullen wederkeeren. 10. Voorzeker Zyne Verlosfinge is hen die Hem vreezen naby, om Zyne Heerlykheid in ons Land te vestigen. 11. Als godvrucht en waarheid verëenigt zullen zyn, zal gerechtigheid en vrede gepaart gaan. 12. Ja wanneer de waarheid op de Aarde voortfpruit, als dan zal de gerechtigheid van den Hemel afvloeijen. 13. Ook zal de HEERE 't heil fchenken» cn de aarde haare gaaven voortbrengen. I  i^o Ochtend Gebed Pf: LXXXVI. 14. Dc gerechtigheid zal voor den mensch wandelen, en hy zal zyne fchreedcn tot haare paden richten. ntsn rften 1. Gebed Davids. Wend U tot my, ö HEERE, en verhoor my J daar ik onderdrukt en verlaaten ben. 2. Befcherm myne ziel dewyl ik godvruchtig ben; ö myn God! verlos Uwen dienaar die op U fteeds vertrouwt. 3. Zy my genadig, daar ik U onöphoudelyk aanroep! 4. Verheug Uws dienaars gemoed, het wende zig geheel te Uwaarts; 5. Daar Gy een Goedertierend en Vergeevend Opperweezen zyt, oneindig in Barmhertigheid jegens den geenen die U aanroepen. 6. HEERE! neem myne gebeden aan, cn zy myne jammerklagt aandachtig. 7. In myn' akeligen toeftand zal ik U aanroepen, op Jat ik gunstig verhoort worde. 8. (Want) geene macht, ö HEERE! is by de Uwe te vergelyken; ook kunnen geene werken de Uwe evenaaren. 9. Alle volkeren welke Gy gefchapen hebt zullen tot U naderen, zig voor U nederbuigen en Uwen H. Naam verheerlyken. 10. Want Gy, ó Eenige God! zyt Alvermogend , en verricht alleen wonderwerken. 11. Onderwys my dan Uwe paden op dat ik in Uwe waarheid wandele; verëenig myne neigingen, om Uwe uitgebreide Macht te eerbiedigen.  voor het Nieuwe]aarsfeest. 131 12. Met vollen herte zal ik U looven, en Uwen Geduchten Naam roemen ; 13. Want door de groote uitwerking Uwer Genade hebt Gy myne ziel van het eeuwig verderf verlost. 14. ó God! geweldenaars zyn tegen my opgedaan ; eene zaamenrotting van vloekverwanten heeft getracht my het leeven te beneemen, zonder zig Uwer Macht te bekreunen. 15. Maar Gy, Genadig en Barmhertig Opperwcezen , langmoedig en oneindig in mededogen en waarheid! 15. Aanfchouw my gunstiglyk, verfterk Uwen dienaar, verlos den zoon Uwer dienstmaagd. 17. ó Gy, die my tot Hulp en Vertrooster ftrekt! doe te mywaarts een heilzaam teken verfchyncn, op dat myne haateren dit aanfchouwcnde, van fchaamte verbaast worden. V-tb nbsn 1. Gebed des onderdrukten die, van fmert pr. CIT overftelpt, zyne fmeeking voor den HEERE uitftort. 2. ó HEERE! verhoor myn gebed, dat myn geklag tot U genaake. 3. Verberg Uw Aanfchyn niet voor my, en begunstig my haastiglyk; zy my genadig in, tyden van angst, wanneer ik U aanroep! 4. Daar myne dagen als rook verdweenen» en myne beenderen geheel uitgemergelt zyn. 5. Myn hert is gelyk het dorre veld-gewas 1 a  13.2 Ochtend Gebed, verflagen, zo dat ik: nagelaaten heb my door fpys te laaven. 6. Door het aanhoudend kermen ben ik van myne leevenskrachten berooft. 7. Ik ben gelyk een roerdomp des wouds, en als een fteenijil der wildernisfe. 8. Ik ben fteeds waakzaam, gelyk de verdwaalde vogel op een dak. . 9. Myne vyanden belaaden my geftadig met fmaad ; myne befpotters zwecren mynen val. 10. Ik heb my de asfche tot fpys doen verftrekkcn, en mynen drank met (zilte) traanen vermengt. 11. Dit alles ter oorzaake Uwer hevige gramfchap : dewyl Gy my eerst verhoogt, en ver* volgens begeeven hebt. 12. Myn leeftyd is een verdwynende fchaduwe gelyk; ik verdroog als het verwelkt gra.% 13. Maar Gy, ö HEERE! zyt altyd in ftand, en Uwe Weezenlykheid verduurt de eeuwen. 14. Gy zult U verheffen , U over Zion er' barmen: dewyl de tyd genaakt is, om het te begenadigen; 15. Daar Uwe aanbidders zyne puinhoopen in waarde houden, en zyn ftof met medelyden aanfehouwen. 16. De volkeren zullen Uwen H. Naam vreczen, en de aardfche vorsten Uwen Roem eer* biedigen. 17. Wanneer Gy Zion herfticht, en Uwen luister aldaar vertoont zult hebben, 18. Zal het openbaar zyn dat Gy het gebed des cenzaamen verhoort, en zyne fmecking niet verworpen hebt.  voor het Nieuwjaarsfeest. 133 19. Dit worde het toekomend nageflacht overgelevert; op dat het volk, alsdan in ftand, U eerbiedige. 20. (Het zal bewust zyn dat) Gy, 6 HEERE! van Uwe verhevene verblyfplaatfe nedergezien, en van den Hemeltrans het Aardryk genadiglyk aanfchouwt hebt; 21. Om het geroep der ballingen te verhooren , en de-ter dood verweczenen te bevryden; 22. Om binnen de wallen Zions Uwen Naam te doen verkondigen , en gantseh Jerufalem van Uwen Lof te doen weergalmen. 23. In het vergaderen der volkeren en koningryken tot Uwen Dienst, 24. Wanneer geduurende mynen wandel, myne kracht verminderde, en mynen lccvensdraad verkort zoude worden, 25. Riep ik: ó HEERE Gy die eeuwig beftaat! ontneem my het leevenslicht niet in het midden myner dagen. 26. Oulings hebt Gy het Aardryk gegrondvest , en de Hemelen door Uw Alvermogen gevormt. 27. Zy zullen vergaan, gelyk een kleed verflyten, en als een gewaad van gedaante verwisfelen: doch Gy zult de eeuwigheid verduuren. 28. Ja Gy alleen zyt Beftendig, en Uwe Beftaanbaarheid is onbeperkt. 29. Dat het nagedacht Uwer dienaaren eene veilge wooning erlange, en hunne naneeven in Uwe Vrees bevestigt blyven. Men zegt Pf: CIIL bladz. 109» I 3  134 Ochtend Gebed PCCIV. i« 6 Myne ziele! loof den HEERE den Almogenden God die zig verheerlykt, en met Luister en Majesteit verciert heeft. 2. Hy omwentelt de waereld met het licht > en fpreid de Hemelen als een laken uit. 3. Zyne Opperzaaien overdekt Hy met de Wateren; de wolken ftrekken Hem tot zetel, Ook zweeft Hy op de vleugelen des winds. 4. De ftormen zyn Zyne zendelingen: de blaakende vlammen Zyne boden. 5. Hy heeft de Aarde , op dat zy nooit wankelen zoude, op haare grondvesten ge* fticht. 6. Met den afgrond heeft Hy ze als met een kleed omwentelt, dewyl de wateren zelfs de hoogfte bergen overdekten. 7. Maar op Zyn ftreng bevel zyn ze weggeftroomt; op Zyn vrcesfelyk gebod fpoedig afgeweeken. 8. Zy fteegen'tegen de bergen en ftroomden in de dalen af, tot de plaatfen welke hen door God waren voorgefchreeven. 9. Dus heeft ze de HEERE een perk geftelt, op dat zy het niet zouden te buiten gaan, noch het land weder overftroomen. 10. Hy doet de waterfprongen langs de dalen heenvloeijen, op dat ze tusfehen de bergen hunnen loop zouden richten. ir. Zy drenken het wildgedierte des velds, en lesfchen den dorst des woud-ezels. 12. Het gevogelte des hemels vliegt (langs deeze ftroomen), en doet zyne kweelende ftem door de takken weérgalmen.  voor het Nieuwjaarsfeest. 135 13. Hy befproeit de bergen van Zyne Opperzaalen , en verzadigt het Aardryk door Zyne Goddelyke voorzorg. 14. Het gras voor het viervoetig gedierte doet Hy voortfpruiten, en fchenkt den mensch de groentens door zynen arbeid gewonnen: (den mensch) die dus zyn voedzel uit de aarde trekt. 15. Ook verfchaft Hy den wyn die 's menfchen hert verkwikt , de olie die tot zyn genot, en het brood welk tot onderfteuning zyner krachten ftrckt. 16. De hooggckruinde boomen , gelyk mede de cederen welke de H E E R E in Libanon geplant heeft, bloeijcn voorfpoediglyk: 17. (Deeze boomen) waar in het pluimgedierte nestelt, terwyl de ojevaar in de denneboornen zyn verblyf houd. 18. De fteile bergen zyn gefchikt voor de fteenbokken, en de rotfen ftrekken denkonynen tot fchuilplaats. 19. (De HEERE) heeft de maan gevormt ter bepaaling der tyden; en de zonne haaren loop aangeweezen. 20. Hy befchikt de duisternis, en het word nacht, -wanneer al het wildgedierte des wouds (onbefchroomt) rondzwerft; 21. Als dan brullen de jonge leeuwen om hunnen roof, en zoeken het aas dat God hen toezend: 22. Maar als de zon haare eerfte ftraalen fchiet , verzaamelen zy zig fpoedig, en vluchten naar hunnen holen. 23. De mensch begeeft zig dan tot zynen I 4  136 Ochtend Gebed arbeid (in het veld ) en blyft tot den avond aan zyn werk. 24. Hoe talryk zyn Uwe werken, 6 HEERE! allen hebt Gy ze wysfeiyk gevormt, het Aardryk is van Uwe fcheppingen vervult. 25. De groote en wyduitgeftrekte zee bevat het krielend gedierte, en de gedrochten van verfchillende groote, in tallooze menigte; 26. Aldaar dobberen de fehepen ; de H E ERE heeft 'er ook den (verfchrikkelyken ) Liviatan gevormt, welke zig in de waterplasfen verlustigt. 27. (ó HEERE!) alle fchepfelen hoopen op U, daar Gy hen hun voedzel op zyn' tyd fchenkt. 28. Gy vergunt hen hunne behoeftens, het welk zy verzaamelen ; en opent Uwe milddaadige hand, om hen gunstiglyk te verzadigen. 59. Wanneer Gy hen Uwe genade ontzegt, zyn zy verbaast; als Gy hen den geest ontrukt en zy fterven, dan keercn zy weder tot hun ftof. 30. Doch wanneer Gy hen de leevcnskrachten weder inblaast, zyn zy als herbooren; en het Aardryk verkrygt eene nieuwe oppervlakte. 3/. De Eere Gods is eeuwigduurend; de HEERE verheugt zig in Zyne werken. 32. Zyn Goddelyke wenk doet de Aarde fidderen; ja als Hy de bergen genaakt, vcrdwynen zy in rook. 33. Laat my geduurende myn leevensperk den lof des HEEREN uitgalmen, en Hem, zo lang Hy my het aanweezen vergunt, pfalmzingen.  voor het Nieuwjaarsfeest. 137 34. Zo Hem myne overdenkingen mogen behaagen, als dan zal ik my in Hem verheugen. 35. De zondaaren zullen van de Aarde verdelgt, en de boozen vernietigt worden, ó myne ziele, loofden HEERE, Halelujah!) Tiata 1. Pfalm. Heft den HEERE een nieuwen lofzang, want Hy heeft wonderen verricht; Zyn uitgeftrekt en heilig Alvermogen heeft de verlosfing gcfchonken. 2. De HEERE heeft Zyn Heil geopenbaart, en Zyne Gerechtigheid aan allen volkeren ontdekt. h 3. Zyne Genade en Waarheid heeft Hy ten voordeele van den Huize Israëls herinnert; de verlosfing onzes Gods worde aan 's VVaereids eindpaalen verbreid. 4. Gy, alle aardbewooneren! juicht den HEERE; looft en pfalmzingt Hem met vreugd, i 5 Wydt Hem een lofdicht op de harp met zoetluidende toonen. 6. Verneft den Hemelvorst met trompet- en bazuingefchal. 7. Dat de Zee en wat ze bevat, de Aardbol' en zyne bewooneren een ysfelyk gedruis •voortbrengen. 8. Dat de vloeden van vreugde bruisfehen en dc bergen zig te zaam verblyden, 9. (Dit eerbied) voor den HEERE: want Hy zal komen om het menschdom te oordeelen; -Hy zal het Aardryk met rechtvaardigheids en de volkeren naar rechten vonnisfen. I 5 HE XCVHL  138 Ochtend Gebed Pf: CXXI cxxir. 1. Zang der Mahalot. In het wenden myner oogen naar het gebergte om mynen byftand te gemoed te zien, 2. (Bemerke ik) dat ik myne hulp alleen van den HEËRE Schepper van Hemel en Aarde moet verwachten. i. Nooit zal Hy uwe Jchreeden doen wankelen, dewyl Hy een eeuwigwaakend Weezen is. 4. Israëls Heul geeft zig nimmer ter flnimering over. 5. De HEERE uwe Behoeder zal u tot fcefcherming ftrekken, en u onophoudelyk onderileunen. 6. 's Daags zullen u de (brandende) zonneftraalen niet deeren, noch 's nachts zal u de (kille) maan geen hinder doen. 7. De HEER E zal u van alle kwaad behoeden , en uwe ziel van onheil befchutten .- 8. Ja Hy zal u in alle uwe bedryven eeuwiglyk bewaaren. ♦rina^ • • • mbyan yv 1. Zang Davids der Mahalot. Ik verheug my wanneer men my fpreekt van des HEEREN Huize te naderen. 2. Jerufalem! onze fchreeden zyn naar uwe poorten gewend; 3. Gy, die tot hoofdftad gefticht zyt, om tot algemeene verzaamelplaats te ftrekken:  voor het Nieuwe]aarsfeest. 139 4. Alwaar de Hammen Gods ten getuigenisfe Israëls getrokken zyn om des HEEREN Naam te looven; 5. In welkers wallen de rechtbanken en den zetel van den Huize Davids gevestigt zyn. 6. Men imeeke den vrede over u, Jerufalem, gelukkig zy die u beminnen ! 7. De vrede daale in uwe vestingen; bet welvaaren genaake uwe fterktens. 8. Om myne broederen en evennaastens wille, zal ik om uwe rust fmeeken. 9. Ter eere van den Huize Gods, zal ik mar uwen welftand trachten. *\hs nibyon w 1. Zang der Mahalot. Naar U verhef ik myne oogen, ó Gy, die den Hemeltrans bewoont ! 2. Onze vreeze voor U overtreft den eerbied welke de flaaven hunnen heeren, en de flaavinnen haare vrouwen toedraagen, op dat Gy ons genadig mogt zyn. 3. Erbarm U, ó HEERE! en heb medelyden met ons, daar wy van verachtinge overftelpt zyn. 4. Wy zyn van het fchimpen der hovaardigen, gelyk van den fmaad der trotfen neêrgefiagen. »W> • • • • mbyan w 1. Zang Davids der Mahalot. Verklaar, ó Israël ! welk ons (lot) geweest zoude zyn, zo de HEERE ons niet had bygeftaan; F5  I40 Ochtend Gebed Pf. cxxxv. a. Zo Zyn Alvermogen ons niet befchermt had, toen de menfchen zig tegen ons verzetdcn. 3. Leevendig zouden zy ons verwonden hebben, toen hunne toorn tegen ons ontftoken was. 4. De wateren zouden ons overftelpt, ja de ftroomen ons weggefleept hebben. 5. Zelfs de bruisfehende vloeden hadden onze Ieevensgeesten uitgedooft. 6. Gezegent zy den HEERÉ die ons van hunne moordzucht bevryd heeft. 7. Wy zyn een vogel gelyk, die den ftrik des jaagers ontkomen is; het net brak en wy wierden verlost. 8. Onze toevlucht is in den Naam des HEEREN, Schepper van Hemel en Aarde. 1. Halelujah. Looft des HEEREN Naam, looft Hem gy Zyne dienaaren! 2. Gy die Gods Huize, deeze H. voorpoort bewoont. 3. Looft den HEERE dewyl Hy Goedertierend is, pfalmzingt ter eere Zyns luisterlyken Naams. 4. Wyl die God, Jacob tot Zynen gunsteling verkooren heeft, en Israël om Hem tot een dierbaare fchat te ftrekken. 5. Het is my openbaar dat de HEERE Almogend, onze Beheerfcher boven alle goden verheven is.  voor het JSieuwejmrsfesit, 141 6. In Hemel, op Aarde, in Zee en afgronden heefc Hy alles naar Zyn Welbehaagen gefjhapen. 7. Hy doet de wolken uit het einde der Aarde optrekken , de blixemftraalen zelfs in 't midden der regenvlagen voortfnellen, en de ftormwinden uit hunnen kerker losbreeken. 8 (Die God) verfloeg de Egyptifche eerstgeboornen, zo van den mensch als van het vee. q. Zyne tekenen en wonderdaaden zyn in Egypten gebleeken, tegen Pharao en alle zyne knechten. 10. Hy verdelgde veele volkeren, en deed machtige vorsten fneeven: 11. Sichon koning der Emoryten, Og koning van Bafan, en alle de koningrykcn van Canaiin. 12. Voorts gaf Hy Zyn Volk Israël hunne landen tot erfdeel. 13. 6 HEERE! Uwe Naam zal eeuwig beftaan, en Uwe gcheugcnis in aile geflachtcn erkent worden. ■ 14. Gy zult Uw volk richten , en U over Uwe dienaaren ontfermen. 15. De heidenfche afgoden zyn van zilver en goud , door menfehenhanden gewrocht. 16. Zy vormen hen eenen mond zonder hen de fpraak te kunnen geeven-, en oogen zonder hen te kunnen doen zien. 17. Zy geeven hen ooren zonder hen het gehoor te kunnen fchenken: ook kunnen zy hunnen mond geen leeven doen ademen.  142 Ochtend Gebed Ff: pxxxvi. 18. Dat allen welke op deeze beelden hoopen en ze vormen, van alle deeze beweegingskrachten berooft worden. 19. Gy Huize Lraëls, gy Aarons geflacht, zegent den HEERE! 20. Stamme Levy's, prysden Alzegenaar: gy godvreezenden , looft den HEERE ! aï. Gezegent zy den HEERE den God Zions, Hy die Jerufalem bewoont, Halelujah! tm 1. Looft den HEERE dewyl Fy Goedertierend is, en Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 2. Verheerlykt den God aller goden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 3. Pryst den HEER aller heeren, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 4. Die alleen groote wonderdaaden verricht, en wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 5. Die den Hemel met wysheid gefchapen heeft, cn wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 6. Die de Aarde over het water heeft uitgeftrekt, cn wiens Barmhertigheid eeuwig beftaat. 7. Die de groote Hemellichten heeft gevormt, en wiens Barmhertigheid ecuwig beftaat. 8. De zon om des daags te lichten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 9. De maan en fterren om des nachts te fchynen, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat.  voor het Nieuwjaarsfeest, 143 10. Die de Egyptifche cerstgeboornen verfloeg, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 11. Die Israël uit dat gewest leidde, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 12. Met groote kracht en uitgeftrekt vermogen, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 13. Die de Schelfzee kloofde, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 14. 'Er Israël deed doortrekken, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 15. En 'er Pharaö en zyn heir in ftortte , daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 16. Die Zyn volk door de woestyn voerde , daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 17. Hy verfloeg groote vorsten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 18. En velde dappere helden, daar Zyr.e Barmhertigheid eeuwig beftaat: 19. Sichon Koning der Emoryten, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat, 20. En Og Koning van Bafan, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. si. Hy gaf hun land ten erfdeel, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 22. Ten voordeele van Zyn Volk Israël , daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 23. tn onze vernedering dacht Hy aan ons, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 24. En verloste ons van onze vyanden, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 25. Hy fchenkt allen fchepfelen hun voedzel, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat. 26. Looft den Hemelfchen God, daar Zyne Barmhertigheid eeuwig beftaat.  144 Ochtend Gebed "JV© Gezegent Hy, op wiens woord de Waereld is gefchapen; Hy die fprak en voibragt, befloot en bevestigde. Gezegent Hy die het Scheppingswerk heeft voibragt, zig altyd over de fchepfelen erbarmt en den geenen die Hem vreezen met Heil beloont. Gezegent Hy die de duisternis opheldert, en het licht voortbrengt: dien altyd-leevenden God, die alle eeuwigheid verduurt; voor wien geene onrechtvaardigheid , vergeetelheid noch ontzag voor iemant beftaat, en die zig door geene gefchenken laat bekooren. Hy is in alle Zyne wegen oprecht, en mededogend jegens Zynen fchepfelen; Hy bevryd en verlostze. Geduurende het Nieuw ej aars feest zegt men : Gezegent Hy, die Zyn Volk Israël, (Des Sabbats deezen Rustdag en) deezen dag van Geheugenisfe, dees' heerlyken dag van heilige faamenroeping gefchonken heeft. ( Op den Verzoendag zegt men .• Gezegent Hy, die Zyn Volk Israël,  voor het Nieuwe]'aarsfeest. 145 (Des Sabbats deezen Rustdag en) deezen dag van Verzoeningen, deezen dag van vergiffenis van.misdryf, deezen dag van heilige faamenroeping gefc'honken heeft.) Nogmaals gezegent in alle eeuwigheid Hy, Zynen H. Naam cn Gedachtenisfe. Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Groote en Koninglyke Opperheerfcher, Vader der Barmhertigheid! Gy dien door Uw volk geroemt, en door Uwe gunstgenooten en dienaaren met luister verheerlykt word. ó HEERE onze God! met Uwen dienaar Davids lofgangen, eerdichten en pfalmen zullen wy Uwe Almacht vieren ; wy zullen U looven , met luister verheerlyken en verheffen; ia wy zullen Uw Oppergebied, Uwe Heiligheid en Goddelvk Vermogen erkennen, ó Onze God en Opperheer! wy zullen Uwen H. Naam onder ons oprichten; Gy, die in eeuwigheid beftaat, Uwen H. Naam worde onophoudelyk gepreezen en verheerlykt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! onze eerbiedwaardige Opperheerfcher. Het eerjle Vers van den volgenden Pfalm word niet gezegt dan og Sabbat. IC  146 Ochtend Gebed Pf: XCII. nvnrr? niti ••• Tiota (1. Pfalmzang voor den Sabbatdag.) 2. Heilzaam is 't ü , ó HEL RE, te looven; en Uwen H. Naam, ö Ailerhoogfte, te pfalmzingen! 3. Des morgens Uwe Genade, en des nachts Uwe waarheid te verkondigen, 4. Op tienfnaarentuig en vedel, en met zielftreelende toonen op de harp. 5. Want Gy hebt my door Uwe werken verrukt, ook zal ik Uwe (Goddelyke) verrichtingen uitgalmen. 6. Hoe heeriyk zyn Uwe werken , ö Alvoorzienend Weezen! hoe doordringend zyn Uwe peinzingen! 7. De verftandelooze kan ze niet bevatten: zy kunnen door den onweetende geenzins doorgrond worden. 8. Offchoon de goddeloozen gelyk het veldgewas voortfpruiten, en de ongerechtigen al&mme in voorfpoed leeven, zullen zy nogtans het eeuwig verderf ondergaan. 9. Maar Gy, Almogende God! blyft ten allen tyde verheven. 10. Want Uwe vyanden, ó HEERE! ja Uwe (felfte) wederftreevers zullen verdelgt, en de bewerkers van euveldaad verftrooit worden. ir. Gy zult myne kracht gelyk den hoorn des eenhoorns verheffen, en my met verfche olie zalven. 12. Dus zal ik (de nederlaag van) myne haateren aanfehouwen; en (den ondergang) myner fnoode aanvallers verneemen.  voor het Nieuwjaarsfeest. 147 13. De rechtvaardige zal gelyk de palmboom' bloeijen, gelyk de ceder der Libanon voortteelen. 14. Hy zal in den Huize des HEEREN geplant, in deeze (gewyde) voorpoort zyne vruchten voortbrengen. 15. Zelfs in zyne grysheid zal hy de bloem der j -ugd behouden, en de kloekheid in volle krachten genieten. j6. (Dit alles) om de Gerechtigheid van het O^perweezen te verbreiden : (God) myn Befchermer, in wien geen onrecht hcerscht! "f?D 1. De HEERE heeft eeuwig geheerscht, Zig'met de kracht gewapent, Zyn Alvermogen in 't werk geftelt, en het Heelal, op dat het niet zoude wankelen, gegrondvest. 2. ö Gy, die Alvermogend zyt! Uwen Zetel was voor den tyd reeds gevestigt. 3. Schoon vloeden en rivieren hun ruisfche'n vermeerderen, en ftroomen hunne golven met geweld opheffen: 4 Ja fchoon vecle zeeën, en te zaamen alle de 'rollende baaren dier groote waterplasfen, verwoed opftclpen , zytGy nogtans, Almogend Opperweezen! van Uwe Hemelzaalen geduChter in kracht (en Heerlykheid.) ^ Uwe Cetuigenisfen, ó God! zyn waarachtig; voor alle eeuwigheid verciert de He* ligheid, Uwe gewyde Woonplaats. K 3 Pf: XCIIt  148 Ochtend Gebed Pf: C CIV CXIII cxxxv cm 1. Lof-pfalm. Gy bewooneren desAardryks» juicht den HEERE! 2. Dient Hem met blydfchap, en verfchynt voor Hem met vreugdgefchal. 3. Erkent dat de HEERE alleen God is; Hy heeft ons gefchapen, en wy Zyn volk, zyn de kudde Zyner weide. 4. Betreedt Zyne poorten met lofzangen, Zyne voorhoven met eergalmen; looft Hem, zegent Zynen H. Naam! 5. Daar de HEERE ten allen tyde Goedertierend is, en Zyne Getrouwheid ter eeuwige genachten beltaat. TD3 VI* 31. De Eere Gods is eeuwigduurend; de HEERE verheugt zig in Zyne werken. 2. Den Naam des HEEREN zy van nu tot in aller eeuwigheid gezegent. 3. Ja deezen H. Naam zy van het oosten tot het westen gepreezen. 4. De HEERE is boven alle volkeren verheven ; en Zyne Majesteit is boven de Hemelen. 13. Zyn Naam zal eeuwig beftaan, en de " geheugenis (Zyner Wonderdaaden) in alle genachten erkent worden. 19. De HEERE heeft Zynen Troon in den Hemel gevestigt; alles is Zyne Opperheerfchappye onderheven.  voor het Nieuwjaarsfeest. 149 31. Hemel en Aarde verblyden zig; Gods Regeering worde onder de heidenen zelve erkent. De HEERE is Opperheerfcher, Hy heeft geregeert; ja Hy zal in aller eeuwigheid het oppergebied voeren. 16. De HEERE regeert eeuwig: de ongeloovigen zyn uit Zyn Land verdelgt geworden. 10. De HEERE veryde't den raad der heideree , en vernietigt de voorneemens der volkeren. ar. 'sMenfchen overdenkingen zyn talryk: maar het befluit des HEEREN is ftandvastig. 11. Zyn Raad zal altoos beftaan, en 't geen Hy beflooten heeft, alle gedachten verduuren; 9. Daar het Al door Zyn woord het weezen ontfing, en door Zyn gebod alles bevestigt wierd. 13 De HEERE heeft Zion verkooren, het behaagde Hem aldaar Zynen Zetel te plaatfen. 4. Hy heeft Jaeob tot Zynen gunsteling aangenomen ; Israël, om Hem tot eigendom te ftrekken. 14. Want de HEERE zal Zyn volk niet aftaan, noch Zyn erfdeel nimmer verlaaten. 38. Hy, de Mededogende (God) zal de zonden vergeeven: Hy zal (ons) niet verdelgen: maar Zyne gramfchap verzachten, en Zynen toorn niet ontfteeken. 10. Verhoor en verlos ons, ö Hemelvorst! ten tyde dat wy ü aanroepen. K 3 1. Chron; XVI. Pf:X. XXXIII. Spreuk: XIX. Pf: XXXIII. CXXXII. CXXXV. XCIV. LXXIII. XX;  j^o Ochtend Gebed t yttxiV * Welgelukzalig die Uwen Huize tetree' den: zy zullen U geftadig looven, Sela! , 1.5. Welgelukzalig het volk dat de Hemel? ' fche Zegeningen geniet, en wiens God, de HEERE is. rvTi. Lofzang Davids. • ti ó Hemelfcne Vorst! ik zal U verheffen en Uwen H. Naam eeuwig looven. 3 2. Ten allen tyde zal ik Uwen H. Naam geftadig eerbiedigen. j 3. Gy zyt Almachtig en Lofwaardig, Uwe Grootheid is ondoorgrondelyk. T 4. Uwe werken zullen door alle gedachten gepreezen worden, en zy zullen Uw Alvermogen roemen. H 5. Ik zal den luister Uwer Eere en den lot Uwer wonderdaaden verkondigen. •1 6. (Deeze wonderdaaden) zullen dc kracht Uwer'dapperheden vermelden; en Uwe Grootheid zal ik vieren. t 7. Zy zu len Uwe oneindige Goedheid openbaaren, Uwe Gerechtigheid alömme uitgalmen. n 8. Gy zyt Mededoogend en Barmhertig, Langmoedig in Uwen toorn te ontfteeken , eri oneindig in Genade. ö 9. Gy zyt Goedertierend jegens het AI, Uwe Barmhertigheid verbreid zig over alle Uwe fchepfelen. ♦ ip. 6 HEERE! Gy word door Uwe werken gepreezen, Uwe Gunstgenooten zullen U verheerlyken.  voor het Nieuwe]aarsfeest. 151 5 11. Zy zullen den luister Uws Oppergebieds vermelden , en Uwe Almacht uitroepen, «5 12. Om 't menschdom Uwe groote daaien, en de Eer en Luister Uwer Heerfchapaye bekent te maaken. ö 13. Uwe Hcerfchappy verduurt de eeuwen , en Uw Oppergebied alle gefiachten. D 14. Gy onderfteunt de machteloozen, en vergunt'den onderdrukten Uwen byftand. y 15 Op U hoopen alle fchepfelen, Gy fchenktze hun voedzel op zyn' tyd. 5 16 Uwe (milddaadigc) Hand ontnuit Gy, om al wat leeft naar begeerte te verzadigen. •S i7 In alle Uwe wegen zyt Gy Rechtvaardig ', en Goedertierend in alle Uwe werken. p iS. Gy zyt naby allen die U aanroepen, en U met oprechtheid fmeeken. -I 19. Gy doet het welbehaagen der geenen die U vreezen ; verhoort hun gekerm en verlostze. tt? 20, ó HEERE! Gy befchermt Uwe gunstelingen', en verdelgt alle goddeloozen. n ar. Myn mond verkondige Uwen Lof; 6 HEERE! het menschdom zegene eeuwig de Heiligheid van Uwen Naam. 18. Ja wy zullen U , ö HEERE! m alle Pf: CXV. Eeuwigheid zegenen, Halelujah! *bbn mbbn x. Halelujah. o Myne ziele, loof den CXLVI. HEERE! K 4  152 Ochtend Gebed Pf: CXLvir. 2. Geduürende myn leeven zal ik Hem pry» zen, en zo lang- ik beftaa pfalmzingen. 3. Men ftelle zyn vertrouwen op geen milddaadigen mensch, onvermogend om heil te kunnen fchenken; 4. Want wanneer zyn leevensgeest hem verlaat, keert hy tot zyn ftof, alsdan worden alle zyne gedachten verydelt. 5. Welgelukzalig hy die den God Jacobs tot zyne hu'pe heeft: en zyne verwachtinge op den HEERE zynen God ftelt; 6. Dien God die Hemel, Aarde, zee met al watze befluiten gefchapen heeft, en de Waarheid in ftand houd. 7. Die den overweldigden recht verfchafc, den rooddruftigen hun voedzel fchenkt en de gevangenen verlost. 8. De HEERE die de blinden ziende maakt, den onderdrukten byftaat en de rechtvaardigen bemint. 9. De vreemdelingen befchermt, de weduwen en weezen onderfteunt, en de aanflagen der goddeloozen vernietigt. iq. De HEERE zal in Eeuwigheid regeeren: Uwe God, ö Zion! in alle gedachten beftaan, Haleiujah ! b mbhn 1. Halelujah. Heilzaam is 't onzen God te pfalmzingen; ja welgevoegelyk en aangenaam Hem te looven. 2. De HEERE ftichtte Jerufalem: Hy zal' de verftrooijelingen Israëls verzaamelen.  voor het JSieuwejaarsfeest. 153 a. Hy herftelt de geenen die verflagen yan herte zyn, en onderfteuntze in hun verdriet. 4. Het getal der fterren is Hem bekent, allen geeft Hy haare benaamingen. 5. De HEERE is Almachtig en oneindig in kracht; Zyne Alwysheid is onbeperkt. 6. Hy verheft de ootmocdigen, en vernedert de goddeloozen tot op de aarde. 7. Roemt den HEERE met Lofdichten; pfalmzingt onzen God op de harp. 8. Dien God, die de lucht met wolken overdekt, de aarde met regen befproeit en het kruid op de bergen doet ontluiken. 9. Die het vee voedzel fchenkt, cn den jongen raaven, wanneer zy Hem aanroepen. 10. Hy begunstigt geenzins den mensch, die op de kracht zyns paards, en op de fnelheid zyner voeten vertrouwt: 11. Maar bemint de geenen die Hem vreezen , en hunne hoop in Zyne Barmhertigheid ftellen, 12. ö Jerufalem, loof den HEERE; gy Zion, verheerlyk uwen God! 13. Want Hy verfterkt de grendels uwer poorten, en zegent uwe inwooneren; 14. Bevredigt uwe landpaalen , en verzadigt u met het bloem des korens. 15. Hy zend Zyn bevel op Aarde : dat Goddelyk Woord vloeit haastiglyk overal. 16. Hy doet de fneeuw gelyk wolle daalen, ftrooit den rym als ftoffe, 17. En werpt hetys by fchotzen; wie zoude deeze koude kunnen wederfiaan? K 5  i£4 Ochtend Gebed Pf: CXLVIII. 18. .Door Zyn Woord doet Hy 't ontdooijen; en mee een zoclen wind de wateren voortftroomen. 19. De HEERE onderricht Jacob Zyne bevelen ; Zyne inftellingen en rechten aan Israël. 20. Deeze gunften heeft Hy aan geen der heilenfche volkeren beweezen; ook hebben zy Zyne geboden nimmer gekent, Halelujah? ibbn Tvfym T. Ha'èlujah. Looft den HEERE, gy Hemelbewooners! looft Hem uit deeze verhevene plaatfe. 2. Looft Hem, gy Zyne Engelen en Heirfchaaren ! 3. Looft Hem, zon, maan en flikkerende fterren! 4. Looft hem, ó Opperhemelen, en gy wateren die daar boven zyt! 5. Ja dat allen den Naam des HEEREN looven , want door Zyn bevel wierden zy gefchapen. 6. Voor altoos heeft Hy ze bevestigt, en een onfehendbaar bevel voorgefchreeven. 7. Looft den HEERE, gy aardfche fchepfelen! zeegedrochten en al wat de afgronden bewoont: 8. Vuur, hagel, fneeuw , mist en gy ftormWinden die Zyn woord volbrengt! 9. Gebergte en heuvelen, vrucht- en cederboomen; 10. Gy wilde dieren, tamme vee, kruipend gedierte en gepluimt gevogelte!  vopr fat Nieuwjaarsfeest:. 15$ f:. (ó Gy) aardfcho koningen en volkeren , 'oppcrheeren en riciiteren ! 12. Vrygezellen en maagden, gryzaards en jongelingen! urrnPN i3 Dat allen den H. Naam des HEEREN, die alleen hoog verheven is, en wiens Majesteit Kig over Aarde en Hemel ftrekt, (eerbiediglyk) looven. „ , x4 Hy heeft de kroon Zyns volks verheven; d:t ftrekt tot lof aan Zynen gunstgenooten, de kinderen Lraëls aan Hem verknocht, Halelujah! . yvv rnr?n t; Halelujah. Juicht den HEERE met nieuwe eerzangen; Hem, die in de Vergadering der Godvruchtigen verheerlykt is. 2 Israël verheuge zig in zynen Schepper; de i'nwooneren Zions verblyden zig in hunnen Oooervorst. „ , . 4 3 Menloove Zynen Naam met fpecituigen; men pfalmzinge Hem met trom en harp 4 Daar Hy welbehaagen in Zyn volk fchept, en de nederigen met Zyn Heil verheerlykt. e- Dat de oprechten zig in Zyne Eer ver» heugen, en Hem op hunne legerftedq lofcingen. 6 Zy voeren Gods yerbeerlyking in hunnen mord en in de vuist het twoefnydend zwaard, 7 Om wraak jegens den heidenen, en kastydin-e jegens den ongeloovigen te oeffenen; ' 8 Om hunne koningen in ketenen , en hun ne overften in yzere boeijen te kluisteren; 9 Om het befchreeven vonnis over hen t<  156 ■ Ochtend Gebed Pf: CL. LXXXIX. CXXXV. LXXIL pleegen; (een) heerlyk (voorbeeld,) het geen tot roem van alle Z}ne Gunstgenooten zal ftrekken, Halelujah! ^ ïV?n rvhhn 1. Halelujah. Looft God in Zyn Heiligdom, in Zyn uitgebreide Macht. 2. Looft Hem ter eere Zyner groote Daaden, en wegens de uitgeftrektheid Zyns AlVermogens. 3. Looft Hem met bazuingefchal, luit en harp. 4. Looft Hem met trom en fnaarenfpel, met fchalmei en orgel. 5. Looft Hem met luidende- en vreugdverwe1- kende cymbaa'en. 6 Al wat adem fchept loove den HEERE, Haleltijah! Men herhaalt dit taatfle Vers. 53. Gezegent in alle Eeuwigheid zy den HEERE, het zy alzo, Amen! 21. Gezegent zy den HEERE, den God Zions, Hy die Jerufalem bewoont, Halelujah! 18. Gezegent zy den HEERE Israëls God, die alleen wonderdaaden verricht. 19. Gezegent in alle Eeuwigheid zy den roem Zyner Majesteit, wiens luister 't Aardryk vervult. Het zy alzo, Amen!  voor het Nieuwjaarsfeest. 157 Tïï 71a»! 10. Aldus zegende David den HEERE, in liet byzyn der gantfche Vergaderinge: gezegent in ailer Eeuwigheid zyt Gy, ó HEERE! de God onzes voorvaders Israël. 11. HEERE! aan U (ben ik) de macht, dapperheid , luister , zegepraal en heerlykhcid (verfchuldigt;) daar Gy het Oppergebied over Hemel en Aarde voert, en boven alles verneven zyt. 12. Myn rykdom en eer fpruiten uit U, het al is U onderheven; Gy bezit de waare kracht en dapperheid , en 't is in Uwe Macht het Al te vergrooten en te verfterken. 1 3. Dqn, ó onze God ! wy vieren U, cn looven Uwen luisterryken Naam. 5. Ja men pryze deezen H. en Heerlyken Naam ; en verheffe U boven alle zegeningen en lofzangen. <5, ö HEERE! Gy zyt Een: Gy hebt alle de Hemelen en hunne Heirfchaaren, de Aarde en 't geen ze bevat, de Zee en al wat ze befluit gefchaoen; Gy hcb> het Al het leeven gefchonken ; het Hemelchoor buige zig voor U neder. 7. Gy , ó HEERE' zyt de God die Abram verkooren, uit Ur der Chaldeeuwen verlost, en hem Abraham genoemt hebt. 8. Gy hebr zyn hert getrouw aan U bevonden ; zyt mer hem een verbond aangegaan, om zvnen na^aaten her Land der Canaaniten, Hetitpn^ Emoriten, Pheriziten,. Jebufitcn en Girgafiten te doen bezitten; en deeze Godde» 1 ChroaJ XXIX. Nelü EK.  Exod: XIV. XV 158 Ochtend Géhed iyke belofte zyt Gy naargekomen, daar Gy Rechtvaardig zyt. 9. Gy hebt de elende onzer vaderen inEgypten ' vernomen, en hunne Imcekingen in de Schelfzee aangehoort. 10. Gy hebt wondertekenen over Pharaö, alle zyne dienaaren en gantsch Egyptenland verricht; daar het U bewust was, dat zy zig hoogmoedig tegen Israël verzet hadden; en dus hebt Gy U eencn roem, welke tot heden beftaat, toegeëigent. 11. Voor Uw volk hebt Gy de Zeegcklooft, op dat het 'er in het midden van het drooge mogt doortrekken; en zyne achtervolgers, in de afgronden, gelyk ftccn in diepe wateren,doen zinken, 30. Te dien dage verloste de HEERE, Israël van de Egyptifche overmacht, zo dat het zyne vyanden aan den oever der Zee verdronken zag. 31. Toen zag Israël de opperfte kracht welke de HEERE over de Egyptenaaren geocfienthad; en Israël vreesde den HEERE, ftelde zyn geloof in Hem, en in Mofes Zynen dienaar. . 1. Mofes en de kinderen Israëls zongen toen ' ter Eere Gods het volgend lofdicht. Den (roem des ) HEEREN zal ik zingen, daar Hy tot zo hoog verheven is; paard en ruiter Hortte Hy in zee.  voor het Nieuwjaarsfeest. J59 2. De HEERE is myne kracht en het voocwerp myner lofzangen: Hy wierd myn Verlosfer; Hy is myn God wien ik zal verheerlyken: ja myner vaderen God wien ik zal verheffen. 3. De HEERE, wiens Naam EEUWIGDUURENDis, is de'oorfprong aller dapperheid. 4. Pharaös wagens en geheel zyn leger heeft Hy onder de bruisfchende golven begraven ; de Egyptifche legerhoofden wierden door de. Schelfzee verflonden. 5. De (ysfclykfte) afgronden verzwelgden hen, daar zy als iteenen in de kolken nederploftcn. 6. Uwe Goddelyke Macht is ontzachlyk.: ja deeze Goddelyke Macht verfiaat den vyand. 7. Door de uitgeftrektheid üws Alvermogens verdelgt Gy de geenen die zig tegen U verzetten ; Gy doet Uwe gramfchap over hen blaaken en vernietigtze als ftoppelen. 8. Door Uwen hevigen wind wierd het water op een verp-ad.-rt, de ftroomen opgeitapclt: ja de afgronden in de diepten der Zee bevroozen. 9. De vyand fprak : ik zalze vervolgen, achterhaalen cn den buit deelcn; myne ziele zal zig van hen verzadigen: ik zal het zwaard trekken, op dat zy door myne vuist uitgeroeit worde . 10. (Maar) door het opfteeken van den ftorm overdekte hen de Zee; zo dat zy gelyk lood, in geweldige waterp'asfen zonken. 11. Wie evenaart ü in kracht,6 HEERE!  i6o Ochtend Gebed < Pf: XXII. Obad: I. vie kan Uwe Heiligheid gadeflaan! Gy die vonderen verricht, zyt gevreest van hen die U lofzingen. 12. Dour het oeffenen Uws Alvermogens Wierd den vyand verflonden: 13. Maar het volk, door U verlost, hebt Gy sveldaadiglyk geleid en voert het door Uwe Hemelfche kracht, ter Zetel Uwer Heiligheid. 14. Op deeze maar fchrikten de volkeren: !e inwooneren van Palestina wierden van yzing langedaan. 15. Edoms overften wierden verbaast: de machtige vorsten van Moab fidderden; ja de bewooner van Canaan fmolt (van druk). 16. Dat vreeze en angst hen overmeestere, dat zy door Uw machtig Oppergezag fpraakeloos gelyk fteen blyven, tot dat Uw verkooren volk zegepraale: dat volk, ó HEERE, dat aan U is! 17. Geleid en bevestig het op den Berg Uwer Erfenisfe, welken Gy, ö HEERE! tot Uwen Zetel beftemt hebt; en tot Heiligdom door U zeiven opgericht is. 18. HEERE! in alle Eeuwigheid zult Gy het Oppergebied voeren. 29. De Opperheerfchappy behoort den HEE* RE; Hy alleen regeert over de volkeren. 31. De verlosfers zullen den Berg Zion beklimmen , om Efaüs bergbewooneren te oordeelen; en de Opperheerfchappye zal aan den HEERE zyn.  voor het Nieuwjaarsfeest. 161 . , . Zach: 9. De HEERE zal Koning des.Aardryks xiv. weezen: te dien tyde zal den HEERE Een, en zyn' H.Naam Een (erkent) worden. (De tweevolgende gedichten worden den eerflen dag van het Nieuwejaarsfeest gezongen. Myn God! vonnis my niet volgens myne booze werken, ftraf my niet volgens myne euveldaaden. Bejegen my met medelyden op dat ikleeve, en ftraf my niet gelyk ik verdient heb. De hovaardy myner ziele zal ik voor U vernederen ; in myne fmert zal ik my niet het gewaad maar het hert vcrfcheuren. Ik doe my op met verflaagen hert, en kwyne wegens myne wederfpannigheid, grooteri moedwil en verkeerdheid. Ik ben van droeffenis en niet door ongebondenheid neêrgeflaagcn; myne treeden, myne voeten zyn van Uwe paden afgeweeken. Wat zal ik te berde brengen? waar zal ik my keeren om hulp aan te treffen ? waar zal ik op den dag des oordeels eene toevlucht zoeken, en wie zal voor my uitkomen? Myn' hoogmoed heb ik altyd voor oogen: myne fchande verzelt my overal. Zo myne gebuuren myne zonden gewaar wierden, zouden zy vluchten en zig verre van my verwyderen. L  IÖ2 Ochtend Gebéd Myn hert is bezoedelt vermits het zig heeft laaten vervoeren, en is fteeds tot de grootfte lasterdaaden bereid. Als ik die by my zelve overdenk zyn ze my bewust; van wederzyden zie ik my daar van bezet. Offchoon ik, als ftoppelen die door den wind verdreeven zyn, achtervolgt en voortgejaagt word, volhard ik nogtans in halftarrigheid. NaarU, ó HEERE! wend ik myne oogen in myngefmeek; wil terwyl ik zucht myn gebed en ftem aanhooren! Gy zyt myn Aandeel, de Rots van myn kracht en verlangen, (het voorwerp van) myn Vertrouwen, ja Gy zyt myne fterkte en dapperheid. Geleid my voor Uw Aanfchyn op het zuiver pad, en bereid my een (veilig) fpoor. Vergeef myne fchuld, herftel myn (wankelend) hert, welk als een verftandelooze veeknaap heendwaalt. Neem myn geklag gunftig aan, als ik my naar de Hemelpoorten wend; ó myn Schepper! aanfchouw , herftel myn fraert en leed. Rots myner kracht! bevryd my van myn misdryf, Gy, die in myne ballingfchap en vernedering myn Heul zyt! Gy zyt de balfem myner kwellingen, en ftrekt my tot innerlyke vreugd; Gy zyt myne vergenoeging in droefheid en rouw. Ootmoedig, neêrgeboogen en van kracht ontbloot verfchyn ik voor U, om Uwe vergiffenis aftefmeeken.  voor het Nieuwjaarsfeest. 163 Zie, HEERE! hoe Uwe gedachtenis geftadig in myn hert geprent is; dag en nacht zyt Gy het voorwerp myner peinzingen. God der Waarheid! ontfang myn gebed met welbehaagen.dat myne lofgetuigenisfen U aangenaam mogen zyn. Geleid my geduurcnde myne leevensdagen j verzei my zo lang ik de Waereld bewoon. Heb medelyden met my , vergeef myne fnoode daaden; dat myne zangen U zo aangenaam als die des Levyten-choors mogen zyn. En ten dage als Gy Uwe fchepfelen voor Uwe vierfchaar zult doen verfchynen, myn God! vonnis my dan niet volgens myne booze werken. 6 Rechter der gantfche Aarde, welke Gy heden in recht doet verfchynen! wil nu het ootmoedig voik leeven en genade vergunnen. Ontfang dit ochtendgebed in plaats van het geftadig offer. Het ochtendoffer is het geftadig 0ffer' J Ar. ó Gy die met liefdaadigheid omgord , en de volmaaktheid zelve zyt!' zo wy geene verdiensten hebben, gedenk aan den Aartsvaderen die te Hebron rusten; dat hunne deugden U onophoudelyk tegenwoordig mogen zyn. Het ochtendoffer enz. ó God, die altoos tot mededogen genegen zyt om den mensch het leeven te fchenken! dat Uw Volk dat gunstbewys geniete; overlaad het van Uwe Goedheid en het zal leeven; teken het aan tot leeven, op dat het eeuwig dit L 2  1Ö4 Ochtend Gebed kenmerk voor het voorhoofd draage. Het och" tendoffer enz. Begunstig Zion de ftad myns Heiligdoms met Uw welbehaagen; fchenk mynen Oöeraaren in myn' Tempel vermogen en roem, wil eenen afftammeling van den huize Jesfé's bereiden, op dat zyn luister geftadig uitblinke. Het ochtendoffer enz. Myn volk! zy onvertzaagt en verfterk uw hert in God en Zyn Alvermogen ; zo gy Zyne getuigenis in acht neemt zal Hy u insgelyks in waarde houden; wil dus den HEERE en Zyne kracht navorfchen en Zyn Aanfchyn geftadig zoeken. Het ochtendoffer enz. Heden verfchynen de aframmelingen Uwer godvruchtige Dienaaren voor Uw Heiligdom, om U de oprechtheid hunner vaderen voortedraagen,- en daar door het leeven te mogen genieten. 6 HEERE! gedenk deeze verdiensten; dat zy U geftadig tegenwoordig blyven. Het ochiendoffer enz.) ( Gezang voor den tweeden dag. Dl» »» HEERE ! daar ik op dees' dag myne fmeekingen tot U richt, verhoor myne ftem en myn geklag, HEERE! HEERE! vertoon Uwe Macht, doe Uw Alvermogen openbaar zyn en begenadig my, HEERE! HEERE! myn hert is in my ontroert, en ik ben in myne angften omvangen, HEERE!  voor het Nieuwe]aarsfeest. 165 HEERE! dat myne gedachtenisfe zig ten goede opdoe, gedenk en bezoek my (tot heil,) HEERE! HEERE! geftadig; zal ik op Uwe verlosfing hoopen, Uwe Gunst zy my tot vertroosting ,HEERE! HEERE! Gy zyt myn Schepper en myne Rots; wie anders dan Gy zoude my tot hulp kunnen verftrekken ? HEERE! HEERE! Uwe Goedertierenheid beweege zig over my, aanfchouw myne zonden niet, HEERE! HEERE! myne innerlyke gedachten erkennen Uwe Eenheid, cn myne ziel getuigt dat Gy myn aandeel zyt, HEERE! HEERE! myn hert bezwymt door druk, voor U zal ik myne ziel uitftorten, HEERE! HEERE God! verhoor my om Uwen Naams wil, en ontfang heden myn gebed, HEERE! HEERE! myne gedachten zyn in Uwe Macht en de geheimen van myn hert zyn Ü openbaar, HEERE! HEERE! vergun myne fmerte geneezing, aanfchouw my en wil myn lydcn gadeflaan, HEERE! HEERE! geleid myne treeden op het rechte fpoor; in de vergadering zal ik U looven, HEERE! HEERE! ik hoop op Uwe verlosfing tot dat Gy een gunstigen wenk op my nederflaat, HEERE! HEERE! neig Uwe ooren naar myn geL 3  i66 Ochtend Gebed klag, heb medelyden met my en wil my aan» hooren, HEERE! HEERE myn God! op U hoop ik, myn hert haakt naar Uwe verlosfing, HEERE! HEERE! wil ten goede voor Uwen dienaar inftaan, en zyne zonden niet aanmerken, HEERE! HEERE! tot hoe lang zullen Uwe gevangenen in den kerker hunner ■wederfpannigheid gekluistert blyven ? HEERE! HEERE! a'lc de overdenkingen myns herte hebben zig verzaamelt om in myne drocflenis Uwe Eenheid te erkennen, HEERE! HEERE! in U zal ik my verblyden; bevryd den nooddruftige van zyne angften , HEERE! HEERE Oppervorst der Waereld! ik vesr tig myne hoop op U, daar het allen die op U vertrouwen welgaat, HEERE! HEERE! ftel Uwen toorn uit ten voordeele van hen die naar Uwe Goedertierenheid haaken, HEERE! HEERE! ik ftort myne fmeeking uit, cn vóór ik U aanroep zult Gy verhooren, HEERE! HE»ERE! verfterk my door Uwe Genade, zend het fmertelyk hart de geneezing, HEERE! HEERE! ik ben door myne angften gekwelt , myne ziele is dag en nacht in verbaistheid, HEERE! HEERE! wil my uit den afgrond opheffen , doe Uwen dienaar uit de ballingfchap kecren, HEERE!)  voor het Nieuwe}' aar sfeest. 167 nam 6 HEERE onze God! alle leevendc zielen zullen Uwen Naam looven; ó Vorst! alle ademende fchepfelen zullen geftadig Uwe gedachtenis met luister verheffen; van alle Eeuwigheid zyt Gy God; buiten U is geen verlosfende noch heilfchenkende macht ; geen bevryder noch befchermer, welke onze fmeekingen barmhertiglyk verhoort; in angftige en kommerlyke tyden hebben wy geen' opperheer, geene hulp, geene toeverlaat dan Gy alleen. ó Aller fchepfelen God ! eeuwig Opperweezen, eenig Heerfcher aller gedachten ! Gy .zyt 't voorwerp aller lofzangen, Gy beftiert het Heelal met Harmhertighcid en Uwe fchepfelen met Genade. Altyd-waakende God! Gy wekt de flaapcnde, ja Gy wekt hen welke het zwaarfte flaapcn; Gy doet de dooden herleeven , geneest de kranken , verlicht de blinden, ftaat de onderdrukten by , begiftigt den fpraakeloozen met het woord, cn openbaart de verborgenheden ; ook is het voor U alleen dat wy ons vernederen, wö "hm Indien onze mond van lofzangen, gelyk de zee van water overvloeide; onze tongen door luide pfalmzangen, het ruisfehen der baaren evenaarden; zo onze lippen, zo wyd als 't luchtgefpan uitgeftrekt is, zig in lof konden uitbreiden; onze oogen, gelyk (de fchitterende) zon en maan, van verrukking gloeiL 4  ió3 . Ochtend Gebed den; onze handen hemelwaarts, gelyk de wieken des adelaars, uitgeftrekt waren; ja indien onze voeten (om tempelwaarts te ipoeden) de fneiheid der hinden overtroffen, zouden wy met dit alles nog verre te kort fchieten omU, ó HEERE onze God! naar waarde te looven , en U voor het geringfte deel der tallooze gunsten, tekenen en wonderdaaden, dewelke Gy ons en onzen voorvaderen hebt doen blyken , ootmoedig te danken. Gy hebt ons- weleer uit den diensthuize van Egyptenland verlost, in hongersnood onderhouden en teffens met overvloed verzadigt; van het zwaard, van pestziekte, van nadeelige en menigvuldige krankheden bevryd; ja zelfs tot heden toe heeft Uwe Barmhertigheid ons onderfchraagt, en Uwe Genade ons geenzins verlaaten. Dus zullen de leden waar uit Gy onze lighaamen t' zaamengeftelt, de leevensgeestcn welke Gy ons ingeblaazeh , en de fpraak waarmede Gy ons begiftigt hebt U pryzen , U looven, U verheerlyken-en Uwen Naam geftadig pfalmzingen. Alle fchepfelen moeten U eeren : alle gewyde lofdichten U opgedraagen, en alle oogen naar U gewend zyn; het Al moet U aanbidden, het verhevenfte voor U vernedert zyn; de herten zyn gevormt om U te duchten, de innerlyke neigingen om U te juichen, gelyk vermeid ftaat: XXXV. A IO- A,le myne beenderen zullen uitroepen: ö HEERE, wat is by U te vergelyken ! Gy bevryd den onderdrukte van overmacht, en den behoeftige van den roover.  voor hei Nieuwjaarsfeest. 16g Gy verhoort de fmceking des rampfpoedigen, en neemt het gefcurci des ootmoediger! gunitiglyk aan. Ook ftaat vermeld. pj.. i. o Rechtvaardigenl juicht den HEERE, XXXIII. het voegt u, oprechten! Zynen lof te verbreiden. Dat de rechtvaardigen U verheffen, de oprechten Uwen Roem verbreiden, de vroomen U hulde doen, ja dat het choor der heiligen TJwe Majefteit uitgalme in 't midden der talryke vergaderingen Uws ■ Volks den Huize Israëls. ö HEERE, onze en onzer vaderen God' het betaamt allen fchepfelen U met eene heilige aandoening te looven, Uw Alvermogen met verrukking te verheffen, en (ware het mogelyk) alle gewyde Pfalmen en Lofdichten van Uwen dienaar David den gezalfde Jesfe's zoon, te overtreffen. En dierhalven. o Onze Opperheer, Almachtige en Heilige Hemelvorst! Uwen Naam worde Eeuwig in Hemel en op Aarde gepreezen. Onze cn onzer vaderen God! aan Uwen geduchten en H. Naam, betaamen de Lof- en Eerzangen , Pfalmdichten, Kracht eh Opperheerfchappy; Zegepraal, Almacht, Dapperheid en Eerdichten; Cieraad, Heiligheid, 't hoogfte Bewind, de Zegeningen en Dankzeggingen; Gy zyt de Go.1 van den beginne tot aile Eeuwigheid. Gezegent L S  170 ' Ochtend Gebed zyt Gy, ó HEERE! Almogend' en Lofwaardige Vorst. 6 God! dien alömme geëert word, HEERE die wonderen verricht, Schepper aller zielen, Meester aller werken, aan wien de pfalmzangen aangenaam zyn, Gy die in Eeuwigheid Deftaat. Amen ! ifr {Jp ' Gezang voor den eerften dag. Het vernedert volk vind zig door verzwakking buiten ftaat geftelt om de fchatting zyner vrykoopirge te voldoen; maar verfchynt voor zynen Schepper met verflaagen geest en droeve taal. Dit afgefcheide volk vermindert in aanzien: maar zyn gebed verheft zig hoe Jangs hoe meer. als het zig op zyne vergaderplaatfen verzaamelt om Gods verheerlyking in den mond te voeren; om den Heiligen Jacobs, dsn God Israëls te heiligen. Alhoewel wy verftoken zyn van den Tempel en cierlyken voorhof, van den Ephod, en de Priesterfchaar; offchoon wy berooft zyn van het voorhangfel, van de fchikking (van het gewyde brandhout,) van het geftadig- en bygevoegt- offer, van het reukwerk en van het verzocndekfel welk voor de zondaaren verzoende, is Gods Heiligheid over ( de kinderen ) Israëls (genoeg uitgebreid,) om hen by de Seraphim te vergelyken. In het midden van het verdriet welk hen in de ballingfchap treft, vergaderen zy zig om God te verheerlyken, en  voor het Nieuwjaarsfeest. t%% trekken tc faaroen van de eene Godgewyde plaatfe naar de andere, om den enz. Voorheen, ó HEERE! waart Gy hen een Gedoogzaam God en Rots van toevlucht; hunne banieren vernief Gy boven Cherubim en fterrend^k , Gy befchernvle hen uit UweHemelzaalen door Uwen (Geduchten) Naam: ja zelfs den Engelenrei ftelde Gy hen tot voorvechter; dan nu, aanfchouw dat de macht hunner koningen enlegerberden gefnuikt is, en dat eene uit» heemfche macht hen overheert en verdelgt heeft; is 'er dan niemant onder Israël, om den enz9 De verftrikte zwaluwe verlangt om van haare trotfe overheerfcheren bevryd te worden. Gy, die haare kracht zyt ! onthef haar van de woedende waterftroomen; dat heden, daar Gy onze werken op Uwe weegfchaal legt, de verdienste der Aartsvaderen zig voordcclig opdoe; dat het bedrukt volk welk met iever zyne fmeeking voor U uitftort, ten goede bezocht wordeTdoe eerlang zyne voorvaderen met alle afgeftorvenen verryzen; zy over Israël als een (voordeelige) daauw, om het (met heil) te drenken en te verkwikken. Om den enz. Dat vuur, water en Hemel, en de Aarde welke haar eigen gewigt draagt, getuigen dat de werken van den geen dien door hemellingen cn aardbewooneren gezegent word, zeer verheven en wonderbaarlyk zyn. Zyne dienaaren de kudde Zyner weide zyn altoos Zyne (Goddelyke) vierfchaar onderhevig. Dees' dag waarop Hy de aardiingen naar hunne werken vonnist, zal de euveldaad fpraakcloos blyven:  172 Ochtend Gebed ja dees' dag zal het geflacht Israëls verontfchuldigt worden cn den lof wegdraagen. -Gezang voor den tweeden dag. Uwen Naam, ö HEERE! zal ik verheffen, en Uwe Rechtvaardigheid niet verholen houden; ik heb gehoort en gelooft, dus zal ik niet ondervraagen noch beproeven. Hoe! zoude de broozefterveling tegen zynen Schepper zeggen: wat verricht Gy? Ik heb Hem nagefpoort en eene onöverwinnelyke Sterkte, eene Rots van toevlucht bevonden. Hy is de klaarheid zelve, een fchitterend licht welk niet kan verduisteren noch uitdooven. God worde gepreezen, verheerlykt, geroemt en verheven. De glorie Uwer Eere, en de kracht Uws Alvermogens worden door (defterren des) Hemels verkondigt, als zy ryzen, daaien en zig voor U nederbuigen ; de Engelen welke door het gewelf, van vuur cn water faamgewrocht, zweeven,getuigen (Uwe Hecrfchappy) en looven U die de fpraak hebt voortgebragt. Gy onderfteunt zonder vermoeijing en zonder gebruik van hand noch arm het ondermaanfche, het fterrenheir, den engelenrei en den (Goddclyken) Zetel. God worde enz. Wie zal de eer afmaaien van Hem die door Zyne Waarheid het uitfpanfel heeft voortgebragt? dat Eeuwig Leeven, welk in de hoogeroemruchtige woonftede verheven is? Door het welbehaagen welk Hy den Getrouwe van  voor het Nieuwe] aar sfeest. 173 Zynen Huize toedroeg, deed Hy Zyne Godheid in Zyne tent rasten; aldaar deed Hy hem Zyn verfchynfel door Propheetifche ingecving aanfchouwen. Hy is zonder geiykenis, en onlighaamlyk, Zyne Albewustheid is ondoorgrondbaar; doch het oog der Godstolken ontdekt in Hem alleen een Hoogverheven Vorst. God worde enz. Wie is de geen die den lof der tallooze grootfche verrichtingen zal verkondigen ? gelukkig de mensch die zig bevlytigt om de kracht Zyner daaden te verbreiden en zig verlaat op God die de Aarde op haare grondvesten doet rusten, Hem geftadig verheerlykt, zig aan de rechtvaardigheid Zyner verrichtingen onderwerpt en getuigt dat al het geen Hy gefchapen heeft tot Zyne eer verftrekt, en dat door den Geduchten God eenen dag beftemt is, op welken Hy Zyne werken zal oordcelen. God worde enz. (Gy fterveling!) fcherp uw vernuft, bcraadfiaag by u zeiven en begryp uwe innerlyke peinzingen ; dan zult gy bevroeden wat gy zyt, van waar uwe oorfprong vloeit, wie u eene geftalte, wie u het verftand heeft toegevoegt, en door wiens Alvermogen gy de beweegings - kracht hebt verworven. Bewonder Gods groote verrichtingen, en wil aldus üwi Ziel opwekken; onderzoek Zyne (Goddelyke) werken : maar weet uwe befpiegelingen over Zyn Aanweezen een perk voor te ftellen, als gy het eind en den aanvang der zaaken, het verborgene en het geen boven uw begrirJ  174 Ochtend Gebed ftreeft tracht te doorgronden. God worde enz. Men zegt twsh tt?np N0.- 2. Looft den HEERE aan wien alle Zegeningen behooren. (Terivyl de Voorleezer deeze woorden uit/preekt, zegt de Gemeente het volgende: Den Naam van den Heiligen Vorst der aardfche mogendheden worde gepreezen en verheerlykt ; Hy is 't Begin en Einde van het Al, en buiten Hem is geen God. In alle Eeuwigheid worde dien Naam gezegent, en boven alle zegeningen en lof verheven.) De Gemeente antwoord. Traan « Tm Gezegent zy den HEERE, aan wien alle Zegeningen in Eeuwigheid behooren. ma • • • yra Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy Schepper van licht en duisternisfe, Bevestiger van den vre-  voor het Nieuwjaarsfeest. 175 de, die het Al voortgebragt hebt! dat alle fchepfelen U looven, U verheerlyken cn eenpaarig uitroepen: niets is by de Heiligheid des HEEREN te vergelyken. Vormer van het Heelal! dat al het gefchapene ü" eeuwig verheffe; Gy, die dagelyks de poorten van het oosten ontfluit, de lichtftraalen door 't zwerk verfpreid, zon en maan haare loopbaan geduurig doet afleggen, om den Aardbol en zyne bewooneren goedertierenlyk te verlichten, en de eerfte fchepping onderhoudende, dagelyks Uwe Goedheden vernieuwt! 24. Hoe talryk zyn Uwe werken, ó HEERE! allen hebt Gy ze wysfelyk gevormt, het Aardryk is van Uwe Scheppingen vervult. ó Ten allen tyde alleen verhevene God! die reeds van den beginne af beftont, zy gelooft, gepreezen en verheerlykt. Eeuwig Opperweezen ! begunftig ons door Uwe oneindige Barmhertigheid; HEERE onzer kracht, Rots onzer toevlucht, Heilryke Befchermer.' neem ons aan in Uwe Goddelyke Hoede. Gy zyt een Alleengebiedend Weezen, by wiens Alvermogen niets is te vergelyken. HEERE onze God! in deeze Waereld kan U niets evenaaren; ó onze Vorst! in een ander leeven zal geenen buiten U erkent worden; by de komfte van den Mesfias zult gy alleen de verlosfing zenden ; ö onze Verlosfer ! wat zoude zig ten tydö van de verryzenisfe der dooden, by U kunnen vergelyken ? Pf: CIV*  176 Ochtend Gebed yntt b 6 Godj Opperheer van al het gefchapenej Gy word door al wat leeven ademt gezegent; Uwe Macht en Algoedheid vervullen de Waereld; Uwe Albewustheid en Wysheid omringen haar. ö Gy ! die boven de Heilige Hajot verheven zyt, wiens Heerlykheid boven het Hemels zaamenftel uitblinkt! Deugd cn Oprechtheid verzeilen Uwen Troon; Genade en Goedertierenheid vlocijen van Uw Alvermogen. 6 Onze God! de volmaakte hemellichten hebt Gy met verftand , weetenfehap en. wiskunde gevormt, en kracht en macht bygezet om hunnen invloed op 't Aardryk te verfpreiden ; zy zyn luisterryk, fchitteren van glans en doen hunne koesterende ftraalen alömme verlangt worden: zy ryzen met gejuich en daalen met vreugd om hunnen Scheppers wil eerbiediglyk te volbrengen. HEERE! zy verbreiden Uwen H. Naam met luister en majefteit, Uwe Heerichappy met zoetluidende lofgalmen: op Uw Woord verfcheen de heldere dagtoorts, de maan wierd op Uwen wenk eenen vorm toegtvoegt; de Seraphim, Ophanim en Heilige Hajot gewaagen van Uw Cieraad en Sterkte, ja de gantfche Engelen-ftoet viert U met Eerdichten. . (Het volgende word alteen dés Sabbats gezegt.  voor het Nieuwe]aarsfeest. 177 6 God! Gy zyt het die na alle Uwe werken gerust, U op den zevenden dag verheven , en op den Troon der Eere gevestigt hebt. Den Rustdag hebt Gy tot cieraad en verlustiging doen verftrekkeh; men wyde U eenen lofzang ter eere van den Sabbat, op welken Gy na het fcheppingswerk gerust hebt, ja men pryze U met een pfalmdicht voor dien gewyden dag. Dat alle Uwe fchepfelen U met lof, luister en pracht verheerlyken: U, ó Opperheerfcher, Vormer van het Heelal! die UW Volk Israël op den Heiligen Sabbatdag de rust hebt dóen genieten.) HEERE onze God! Uwen Naam worde geheiligt, en Uwe Gedachtenis verheerlykt in Hemel en op Aarde, voor de lofwaardigheid Uwer Goddelyke werken cn glansryke lichten welke Gy gefchapen hebt en U Eeuwig looven. Zy ten allen tyde gepreezen, onze Befchermer, onze Opperheer en Verlosfer! Schepper der Heiligen. Uwen Naam worde Eeuwiglyk geloofc; Gy zyt Vormer der Hemelling'en , welke de verhevenfte plaatfen van het Heelal bewoonen, en eendrachtig en met vreeze de Loffpraaken des leevenden Gods en' Albeftierders doen weêrgalmen. Zy zyn allen bemint, uitgeleczen, onvertzaagt en heilig : volbrengen den wil huns Scheppers met ootmoedigen eerbied aangedaan; en uit hunnemonM  178 Ochtend Gebed jen vr, Ezecb: III, den vloeit Heiligheid, Zuiverheid, Lof- en Pfalmzangen, waarmede zy den Naam des Grooten, Almogenden, Geduchten en Heiligen Gods met Lof verheerlyken, en Zyne Heiligheid, Kracht en Heerfchappy erkennen. Zy neemen onderling den Hemeldienst waar; zegenen eendrachtig den Schepper met eene zalige vergenoeging, in zuivere uitdrukkingen en heilige welfpreekenheid, en roepen te zaamen met eerbiedige vreeze, zeggende: 3. Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren; het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Ophanim en Heilige Hajot, zig met hevige aandoening verheffende, (de Seraphim) die tegen over hen geftelt zyn, looven en zeggen : 12. Gezegent van haare plaatfe zy de Eere Gods. ó Lofwaarde God! men wyde U eerzangen toe, men pfalmzinge U, beftendig' en leevende Opperheerfcher! en viere U met lofdichten ; want Gy zyt Verheven en Heilig; Gy ver'richt de heerlyke werken, brengt nieuwe zaaken voort, zyt de Beflisfer der oorlogen , verfpreid alömme Uwe Rechtvaardigheid en doet Uw Heil voortfpruiten. Gy brengt de geneesmiddelen voort, en wórd gevreest van hen die U looven. Oorfprong der wonderdaaden ! Gy verbreid onophoudelyk Uwe Weldaadigheid over de Schepping van den beginne.  voor het Meuwe] aar sfeest. 179 7. (6 God!) Gy die de groote Hemellichten gevormt hebt, en wiens Barmhertigheid Eeuwigdnurend is : Gy zyt het, die met deeze lichten de Waereld, door U gefchapen, verviolykt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Vormer der Hemellichten. ö HEERE onze God! met eene Eeuwige tederheid hebt Gy ons bemint, en ons eene volmaakte Barmhertigheid beweezen; dit alles, ó Vader cn Opperheerfcher! ter eere van Uwen Grooten Naam, en om onze voorouderens wil, dewelke op U vertrouwden , en aan wien Gy de Inftellingen des leevens onderwees , op dat zy Uwen Goddelyken Wil met een volmaakt hert mogten naarkomen. ö Vader der Barmhertigheid! begunstig ons op gelyker wyze; Gy die Mededogend zyt! zy ons genadig; befchenk ons met oordeel, om de Eere Uwer H. Wet met liefde te doorgronden, waar te neemen en te onderwyzen. Doe ons klaar zien in Uwe H. Wet; verbind ons aan Uwen Geboden; vercenig onze herten in liefde en vreeze voor Uwen H. Naam, op dat wy nimmer bloozcn, fchaamrood worden noch dwaalen; daar wy ons vertrouwen in Uwen Heiligen en Geduchten Naam ftellen. Wy verblyden ons in Uw Heil; dat Uwe Barmhertigheid , ö HEERE onze God! ons eeuwig verzelle, en dat Uwe oneindige Gunst ons nimmer begeeve. Zend ons, ó Opperheer! haastiglyk Uwe zegeningen en vrede uit alle de M 2 Pf: CXXXVI.  180 Ochtend Gebed DeutnVI. DeatnXl oorden des Aardbodems, onthef ons van het juk der volkeren, cn voer ons fpoedig en weivergenoegt naar het Land Uwer belofte. Heilfchenkende God! uit alle volkeren en oorden hebt Gy ons verkoorcn, en met liefde aan Uwen H. dienst verbonden, op dat wy U Lofzangen zouden opdraagen, Uwe Eenheid vieren en Uwe Eigenfchappen beminnen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die Uw volk Israël met liefde verkoorcn hebt. JJB» 4. Hoor, ó Israël, de HEERE is onze God , de HEERE is Een. [[Gezegent in aller Eeuwigheid zy den Naam van Zyn glorieryk Gebi?d.] 5. Den HEERE uwen God zult gy met hert en ziel en geheel uw vermogen beminnen, 6. Èn de geboden welke Ik u heden beveel, inuw hert bewaaren. 7. Gy zult ze uwen kinderen infeherpen, cn u 'er in onderhouden, ais gy u in uw huis of langs den weg bevind, u ncdcrlegr, en weder opryst. 8. Gy zult deeze (H. woorden) tot teken op uwe hand binden, en ze tot voorhoofdfpanfelen tusfehen uwe oogen draagen. 9. Ook zult gy ze aan de posten uwer huizen en poorten fchryven. 13. Indien gy de Geboden welke Ik u he' den beveel ftiptelyk naarkomt, den HEERE  voor het Meuwejaarsfeest. i8ï uwen God bemint, en Hem met geheel uw hert en ziel dient, 14. Zal Ik uw land met regen op zyn beftemden tyd befproeijen, op dat gy uw' koren , most en olie inzaamelt i 15. Ook zal Ik het gras uwer weilanden voor uw vee doen wasfen; en gy zult eeten en u verzadigen. \ 6. Wacht u dat uw hert zig niet laat verleiden , dat gy (van My ) niet afwykt en afgoden dient, noch u voor hen nederbuigt. 17. Dan zoude de HEERE Zyne gramfchap over u doen blaaken ; den Hemel fluiten dat 'er geen regen daalde, en de aarde geene vruchten voortbragt ; ook zoud gy haastig uit het vruchtbaar Land, dat de HEERE u geeft, verjaagt worden. 18. Maar betracht deeze Geboden met hert en ziel, bindze als tekenen op uwe handen , en dat ze tot voorhoofdfpanfelcn tusfehen uwe oogen ftrekken. 19. Onderwystze uwen kinderen en onderhoudt 'er u in, als gy u in uw huis of langs den weg bevind, u nederlegt, en weder opryst. 20. Ook zult gy ze aan den posten uwer huizen en poorten fchryven. 31. Op dat uwe dagen en die uwer nazaaten, in het Land, welk de HEERE uwen voorvaderen by eedc belooft heeft, gelyk de dagen des Hemels op de Aarde mogen vermenigvuldigt worden. M 3  182 Ochtend Gebed Num: XV. 37. De HEERE zeide tut Mofes om \erders te zeggen. * 38. Spreek tot den kinderen Israëls en zeg hen: dat zy en alle hunne nakomelingen, moeren aan de hoeken hunner kleederen maaken, en aan deeze fnoeren, hemelsblaauwe draaden hechten. 39. Dit zal u tot ('t gebod der) TJietfict ftrekken: gy zultze aanzien, dus alle de •Geboden des HEEREN herinneren en betrachten , en u geenzins laaten overgaan tot de driften uws herten, noch begeerte uwer oogen, dewelke u zouden verleiden. 40. Op dat Gy alle Myne Geboden herdenkt, naarkomt en Heilig voor uwen God zyt. 41. Ik ben de HEERE uwe God die u uit Egyptenland geleid heb, om u tot God te zyn: ja, Ik ben de HEERE uwe God. na.s4 Deeze H. woorden zyn voor ons in alle eeuwigheid Waar, Standvastig, Zeker, Beftendig, Oprecht, Getrouw, Bemint, Geëcrbiedigt, Begeerlyk, Aangenaam, Gevreest, Geducht, Welgefchikt, Aangenomen, Welgevallig en Cierlyk. Het is voorzeker dat de Schepper van 't Heelal, onze Opperheerfcher, de Rots Jacobs , de Schild onzer Zaligheid is. Hy en Zyn H. Naam zyn in alle Gedachten Standvastig, en Zyn verheven Zetel, Oppermajefteit en Getrouwheid voor altyd beftendig. Zyne Woorden zyn Eeuwiglyk voor onze  voor het Nieuwe] aar sfeest. 183 vaderen, voor ons, onze nakomelingen, onze geflachten, ja voor alle de nazaaten van den geheele Huize Israëls Gods dienaar Zeker, Beftendig, Oprecht en Begeerlyk. Voor de eerfteen laatfte eeuwen, zyn ze Heilzaam en Standvastig ; en houden eene inftelling in, welke onophoudelyk beftaan zal. Het is waar dat de HEERE, onze en onzer vaderen God, Oppervorst en Verlosfer is; Hy is onze Rots en oorfprong onzer Zaligheid; Hy bevryd en verlost ons; voor alle eeuwen zyn dit Zyne Eigenfchappen; ook erkennen wy nooit een anderen God dan Hem alleen. 6 Toeverlaat onzer vaderen! reeds van de aloudheid waart Gy hunne Schild en Verlosfer, ook zyt Gy het voor altyd van hunne nazaaten. Uwen Zetel is in de verheevenfte plaats gevestigt, Uwe Oordeelen en Gerechtigheid zyn van 't een tot het ander eind der Waereld uitgebreid. Welgelukzalig de mensch die Uwe Geboden gehoorzaamt, en Uwe H. Wet en Inftellingen in zyn hert bewaart. Gy zyt Uws volks Voorftander, een Almogend* Vorst, die het recht van vaderen en kinderen verdedigt. Gy zyt het Begin en Eind van het Al: en buiten U erkennen wy geenen opperheer, geenen verlosfer, geenen befchermer. HEERE onze God, Gy hebt ons uit Pharaös diensthuize geleid , de Egyptifche eerstgeboorencn geflagen, die van Israël gefpaart, de Schelfzee voor Uw volk geklooft, de trotfe achtervolgers in haare ftroomen verdelgt, en 'er Uw uitverkooren volk doen doortrekken; de golven overdekten zyne vyanden zodanig, dat geen van hen het  1,84 Ochtend Gebed verderf ontkwam. Voor deeze weldaaden loofden en verhcerJykten 'ü U we gnnstgenooten, en wydden U Pfalmzangen, eerbiedige Lofdichten en Zegeningen toe. Beftendig en Onfterfelyk Opperweezen , Hoogverheven , Almachtige en Geduchte God ! Gy vernedert de hoogmoedigen tot de aarde, verheft de verflagenen tot grooten ftand, verlost de gevangenen, bcfchermt de ootmoedigen, ftaat de noodd. uftigen by en begunstigt Uw volk Israël ten tyde dat het U aanroept. Aan U, verhevene God! behoort de Lof en Zegening. (Als) Mofes en de kinderen Israëls (de Schelfzee doorgetrokken waren,) hieven (zy) U , in groote vreugd eenen Zegezang, en riepen allen: Ex: XV. ii. Wie evenaart U in kracht, ó HEERE! wie kan Uwe Heiligheid gadeflaan! Gy die wonderen verricht, zyt gevreest van hen die U lofzingen. Zy, welke Gy door Uwen Geduchten Naam aan den oever der Zee verlost hebt, droegen U een nieuwen Lofzang op, verheerlykten U en erkenden eenpaarig Uwe Opperheerfchappy, zeggende : Ibid. 19. De HEERE zal in alle Eeuwigheid het . » Oppergebied voeren. XLV1I. 6. Onze Befchermer is de HEERE der Heirfchaaren, Heilige Israëls. Gezegent zyt Gy, ó HE ERE, Verlosfer van Israël. Men zegt de Amida gelyk in het Avond Gebed van bladz. 61. tot op bladz. 72.  voor het Nieuwejaarsfeest. j8*f (Het volgende word op Sabbat niet gezegt. «tób» rOnze Vader en Opperheerfcher! wy hebben voor U" gezondigt.] Onze Vader en Opperheerfcher! Gy alleen zyt onze Vorst. Onze Vader en Opperheerfcher! bewys ons Goedertierenheid ter eere van Uwen H. Naam. Onze Vadér en Opperheerfcher! vernieuw dit jaar voor ons ten goede. ' Onze Vader en Opperheerfcher! verwyder van ons alle kwaaien ennadeelige befluiten. Onze Vader en Opperheerfcher! verydel de ontwerpen onzer haatcren. Onze Vader en Opperheerfcher! vernietig de raadflagen onzer vyanden. Onze Vader en Opperheerfcher! bevryd ons van allen angst en tegenftreeving. Onze Vader en Opperheerfcher! behoed de kinderen Uws verbonds van fterfte, oorlog, hongersnood, gevangenisfe, verderf en pest- f Onze Vader en Opperheerfcher! fchenk den kranken Uws volks eene volmaakte geneezing. Onze Vader en Opperheerfcher! vcrwyder de pestziekte van (Uw volk, dat) Uw erfdeel (is). ris) De verzen in dit Gebed welke tusfehen het teken n ftaan worden alleen den Verzoendag gezegt. M 5  ï36 Ochtend Gebed Onze Vader en Opperheerfcher! gedenk dat wy flechts ftof zyn. COnze Vaderen Opperheerfcher! vergeef onze misdryven. Onze Vader en Opperheerfcher! verzagt het berinit Uwer ftrenge vonnisfen over ons. Onze Vader en Opperheerfcher ! onthef ons van onze fchulddaaden door Uwe oneindige Barmhertigheid. fa Onze Vaderen Opperheerfcher! verdryf en verban verre van U, alle onze zonden] Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons tot een voorfpoedig leeven aan. Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons aan om ons voedzel en onderhoud te befchikken. [Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons aan tot verzoening en vergiffenis.^ Onze Vader en Opperheerfcher! teken ons aan tot hevryding en verlosfing. Onze Vader en Opperheerfcher! dat wy tot heilzaame geheugenisfe voor U meen verfchynen. ° Onze Vader en Opperheerfcher! doe onze verlosfing fpoedig naderen. Onze Vader en Opperheerfcher! verhef Uw volk Israël met luister. Onze Vader en Opperheerfcher! verhef de kroon Uws Gezalfden. Onze Vader en Opperheerfcher! dat wy U met een volmaakte bekeering mogen naderen. Onze Vader en Opperheerfcher! verhoor on••ze ftem, en oeffen medelyden en barmhertigheid jegens ons.  yoor hst Nieuwjaarsfeest. 187 Onze Vader en Opperheerfcher! doe (dit alles) ter Uwer eere, daar wy zulks onwaardig zyn. Onze Vader en Opperheerfcher! neem onze gebeden met barmhertigheid en welbehaagen aan. Onze Vader en Opperheerfcher! laat ons niet ongetroost van U wederkeeren. ) Men zegt *?3pnn U?Hp N°. 2. Gezang voor den eersten dag. Om Uwentwil, myn God! fchcp welbehaagen in het volk dat in het ochtendgebed geel uurende den morgenftond voor Uw Aanfchyn fmeekt : HEERE! verhoor en doe dit zonder uiiftei. , Om Uwentwil, myn God! onthef uit den poel der rampen hen die geduurende het omzwerven in de ballingfchap van gal en bitterheid overftelpt zyn; aanfchouw hunnen druk en hunne fmert, wil hunne wederfpannigheid niet aanmerken, maar verleen Uw gehoor aan hun geklag by dit ochtendgebed. HEERE! enz. b Om Uwentwil, myn God ! doe een gelukkig teken blyken en erbarm U over de gekwelde zielen welke naar de bron van heil fmachten; verzaamel deeze ballingen door alle oorden verfpreid, welke door hunne  i88 Ochtend Gehed zwaare raoeijelykheden gantsch afgemat zyn (13). HEERE enz. Om Uwentwil, myn God! dat Uwe Barmhertigheid bewoogen worde, verhoor uit Uwe hemelfche Woonftede de ftem Uws volks, welk Uwen toorn, grimmigheid en verontwaardiging draagt, en wiens hert, door de vrees voor U, ontdek is. HE ERE enz. Om Uwentwil, myn God! begenadig Uw ootmoedig volk, verheug het in zyn' angst, geleid het door Uw alwys Beftier, doe Uwe Genade wonderbaarlyk blyken, zy met jammer en medelyden begaan over hen (14) die naauwelyks het licht aanfchouwende in wee gedompelt zyn. HEERE enz. Gezang voor den tweeden dag. nap* Verhoor om den. onbefproken wandel der Aartsvaderen hunne nakomelingen door zonden befmet, welke op dees' dag van rechtsoeffening verfchrikt en vetbaast zyn. Gy zult Jacob de-waarheid, en Abraham de genade doen blyken. Doe het ter eere van Abraham die reeds in zyn derde jaar Uwe Inftellingen betrachtde, en welke tot tien maal toe (15) in de beproe- (13) In het oorfprongelyke: welkers huid zwart geworden is. C 14) Zie Mcdras Robot over Gen: XXV[. 5 u(lr32 Zie Zedelesfe" derRabbynen (Pirki Abct) üoofdft, V. vs. 4. verklaart door den Rabbyn Nathan.  voor het Nieuwe]aarsfeest. 189 vingen onwrikbaar bleef. Gelyk een vader over zyne kinderen waart Gy met barmhertigheid en genadé over hem begaan; dat zyne rechtvaardigheid zig dan ten voordeele zyner naneeven op doe. Gy zult enz. Gy, Hemelfche Vader, hebt Uwe verbondskinderen door het voorfchrift van vyf onthoudingen (16) verdienstelyk gemaakt; geheng ' dan dat door het waarneemen deezer vyf onthoudingen het nakroost van Abraham zo verdienstelyk worde , dat zelfs zyne benyders onder de volkeren uitroepen: gelukkig hy, en gelukkig zyne kinderen na hem. Gy zult enz. Verfpreid Uwen Luister over de aframmelingen der godvruchtigen welke Uwe Grootheid erkent hebben; ftel hunne nakomelingen onder het getal der dapperen op aard; fchik hun kroost tot zegening vóór hen, en fchenk den loon hunner deugden aan hunnen kinderen na hen. Gy zult enz. Befchik my heden de vergelding der rechtvaardigheid myner voorvaderen; myn aandeel in het toekomend' leeven zy gelyk het heil welk zy tans erlangen; en dat myne vergadering (uit den Naame Gods) aangekondigt worde „ Ik zal hen van het verderf bevryden, M ter belooning dat Abraham Myne ftem gehoorzaamt heeft. " (16) Deeze vyf onthoudingen zyn door de Mondelyke Wet voor den Verzoendag bevolen; naamentlyk het eeten en drinken, zalven, wasfehen, fclioejen en de Iiuwelyks-plicht.  I90 Ochtend Gebed CXXXII. XXXIV. XCIX. 1 Sam: II. Pf: XVIII. , Deutr: XXXIII. Alvoorens de Boeken Mojts uit de Hechal genomen worden, zegt men : 9. (ó HEERE!) dat Uwe Priesteren z\g met rechtvaardigheid omgorden,en Uwe gunstgenootcn juichen. 10. Wend nimmer Uw Aanfchyn van Uwen Gezalfde af, om Uwen dienaar üavids wil. De Boeken MoJJs worden van de Hechal naar de Teba gedraagen ; ondertusfchen zegt de Gemeente het volgende. ïru 4. Laat ons te zaamen den HEERE verheerlyken, en Zyn Heiligen Naam eenpaarig verheffen. 5. Looft den HEERE onzen God en werpt U voor Zyne Voetbank neder, Hy is (een) Heilig (Opperweezen.) 9. Verheft Hem en buigt u voor den Berg Zyner Heiligheid, dewyl de HEERE onze God Heilig is. 2. ó HEERE onze God! daar is geen Heilige toeverlaat dan Gy alleen. 32. Wat, ö God! is by U te vergelyken.op wiens kracht dan op de Uwe kunnen wy vertrouwen ? 4. Tot een aandeel der vergaderinge Jacobs, heeft Mofes ons de H. Wet voorgefchreeven.  voor het Nieuwe] aar sfeest. 191 18. Zy is de Boom des leevens voor de Sp'n III. geenen welke zig in haar verfterken; gelukkig zy die haar omhelzen. 17. Haare wegen zyn aangenaam, alle haare paden ftrekken tot vrede. 165. 6 God! zy die Uwe H. Wet bemin- Pf: CXIX. nen zullen geene verftooring hebben: maar een volmaakten vrede genieten. ir. HEERE! Gy zult Uw volk verfterken, XXIX. en het met den vrede begunstigen. Deutn 3. Als ik den Naam des HEEREN zal uit- XXXII. roepen, wilt dan de Heerlykheid aan onzen God toefchryven. Men erkenne het Goddelyk Alvermogen, en eerbiedige de H. Wet. Een uit de Gemeente rolt 't Boekmofis op de Teba open, en heft het op om het te vertoonen aan 't volk ; welk de fchrift ziende aldus uitroept : mimi nan 44. Dit is de H. Wet welke Mofes den IV. kinderen Israëls heeft voorgeftelt. 4. Tot een aandeel der Vergaderinge Jacobs, XXXIII. heeft Mofes ons de H. Wet voorgefclireeven. 31. De wegen des HEEREN zyn volmaakt; PC XVIII. Gods Woord is zuiver, Hy ftrekt tot fchild aan allen die op Hem vertrouwen. De Voorleezer leest in het eerjle Wetboek de Af deeling van den dag,  iu2 Ochtend Gebed ivdke in 5, of zo het Sabbat is in 7 Verdeelt is ;enwaar hy 5 0/7 mannen uit de Gemeente by roept, te weeten: een JfD (aframmeling van den huize Aarons,) een (van den Jlamme Levy) en 3 , of, zo het Sabbat is, .5 van de overige Jlammen. En in het ander Wetboek word het voorschrift van het Bygevoegt offer voor den Hoogtyd geleezen; alwaar den Maphthier by geroepen word. Als de geen welken geroepen ii voor de Teba treed, zegt hy : De HEERE zy met u. De Voorleezer antivoord: De HEERE zegcne u. De Geroepene. Looft den HEERE, aan wien alié zegeningen behooren. De Voorleezer. Gezegent zy den HEERE, aan wien alle zegeningen in eeuwigheid behooren. De Geroepene herhaalt deeze laat* fle zegeningen vervolgt.- Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God,  voor het Nieuwjaarsfeest. 193 Meester van het Heelalï Gy die ons uit alle volkeren verkooren, en Uwe H. Wet gegeeven hebt. Gezegent zyt Gy, è HE ER El die de Wet hebt gefchonken. Na het leezen in de H. Wet, /preekt de Geroepene de volgende 'zegening uit. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze God, Meester van het Heelal! Gy die ons de Wet der Waarheid gefchonken, en (de toegangen tot) het eeuwig leeven onder ons gevestigt hebt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de Wet hebt gegeeven. Aficeling van het ee.rfte Wetboek voor den eerften dag. ms? na npa m 1. De HEERE bezocht Sara volgens Hy gezegt had, en voibragt ten haaren voordeele gelyk Hy gefproken had. 2. Sara wierd zwanger en baarde Abraham in zynen ouderdom eenen zoon, ten beftemden tyde welken God hem had voorgezegt. 3. Abraham noemde den zoon, welke hem gebooren was, en Sara hem gebaart had, Ifaac. 4. Abraham befheed Ifaac zynen zoon in den ouderdom van agt dagen, gelyk God hem bevolen had. ife N Gen: XXL  194 Ochtend Gebed 5. Abraham was honderd jaar oud, wanneer hem Ifaac zyn zoon gebooren wierd. 6. Sara zeide: God heeft eene oorzaak van vreugd in my doen ontftaan, allen die dit zuilen hooren, zullen met my vcrblyd zyn. 7. Zy zeide wyders: wie (dan God) dorst aan Abraham voorfpellcn dat Sara kinderen zoude opvoeden , daar ik hem in zynen ouderdom eenen zoon heb gebaart. 8. De jongen groot geworden zynde wierd gefpeent; Abraham gaf een groot gastmaal ten dage dat Ifaac gefpeent wierd. 0 9. Sara bemerkte den zoon van Hagar de Egyptifche welken zy Abraham gebaart.had, dat hy fpottende was. 10. Zy zeide tot Abraham: dryf deeze flaavin met haaren zoon uit, want de zoon deezer flaavinne zal met myn' zoon met Ifaac niet erven. 11. Dit zeggen verwekte Abraham groot leet ter oorzaake zyns zoons. 12. God zeide tor Abraham: het fmerte u niet over den jongeling en de flaavin; gehoorzaam Sara in al het geen zy u voorhoud, want door Ifaac (alleen) zal uwe nakomelingfchap benoemt worden. 13. Den zoon der flaavinne zal ik ook tot een talryk volk Hellen , dewyl hy uw zaad is. 14. Abraham rees in den morgenftond op, nam brood en eene kruik met water, gaf het Hagar, laadde het op haare fchouder, als ook den jongen en zond haar weg. Zy ging voort en dwaalde in de woestyn by Ecërfeba.  voor het Nieuwe]aarsfeest. igg 15. Toen het water der kruike ten einde was, wierp zy den jongen onder een' der boomen. 16. Zy ging voort en (telde zig tegen over hem, van den afitand van boogfchooten (r7), want zy zeide: ik wil het fterven van den jongen niet aanfchouwen; zy ftelde zig dan ver af, hief haare ftem op en weende. 17. God hoorde de ftem van den jongen, cn Gods Engel riep Hagar van den Hemel en zeide haar.- wat deert u, Hagar ? vrees niet want God heeft het gekerm van den jongen, in den toéftand waar in hy zig bevind, gchoort. S3> 1Ö. Rys op, neem den jongen en gryp hem by de hand, want Ik zal hem tot een groot volk ftellen. 19. God opende haar de oogen en zy zag eenen waterput; zy ging dan, vulde de kruik met water en drenkte den jongeling. 20. God was met den jongen; hy wierd groot, woonde in de woestyn en wierd een boogfchutter. ar. Hy woonde in de woestyn van Paran, en zyne moeder nam voor hem eene vrouw' uit Egyptenland. * 22. Het was ten deezen tyde dat Abymelech en Phichol zyn legerhoofd aan Abraham (17) Volgens de taalkundige aanmerkingen van Rasfi: twee baogfchooten; en volgens Abcn-Esra: gelyk het Jchieten des hoogs. Zie wyders dienaangaande de andere uitleggingen. N 2  igó Ochtend Gebed in diervoegen zeiden: God zy met u in al het geen gy verricht. 33. Dan nu, zweer my hier by God dat gy my , ' mynen zoon, noch mynen kleinzoon valfchelyk zult behandelen; maar den dienst we'ken ik u beweezen heb, my en het land in welk gy als vreemdeling verkeert hebt, vergelden. 24. Abraham antwoordde: ik zal zweeren. 25! Abraham redekavelde met Abymelech, aangaande den waterput welken hem Abymelechs knechten met geweid ontnomen hadden. 26. Abymelech antwoordde: my is niet bewust'wie zulks gedaan hebbe; ook hebt gy het my niet ontdekt, noch heb ik zulks tot heden toe nooit gchoort. . 27. Abraham nam klein- en grootvce, gat het Abymelech, en beiden ftaafden zy een verbond. # 28. En Abraham ftelde zeven ooilammeren . uit de kudSe byzonder. 29. Abymelech vroeg Abraham: wat betekenen de zeven ooilammeren welke gy byzonder hebt geftclt? 30. Hy antwoordde: de zeven ooilammeren welke gy van myne hand zult ontfangen , verftrekken op dat gy my tot getuigenisfc zult dienen , dat ik deezen put gegraaven heb. 31. Hierom noemde hy deeze plaats Beerfeba, want aldaar zwoeren zy beiden. , 33. Zy ftaafden een verbond te Beërfeba. Abymelech cn. Phichol zyn legerhoofd ftonden op, en zy keerden naar den lande dér Philiftynen.  voor het Nieuwjaarsfeest. 197 ,33. ..(Abraham) plantte een boscbaadjc en bad aldaar den Naam des HEEREN den Eeuwigen God aan. 34. Abraham verkeerde veele jaaren als vreemdeling in het land der Philiftynen. Afdeeling van het eerfte Wetboek voor den tweeden dag. 1. Het was na deeze gcbeurtenisfen dat God Abraham beproefde, en zeide: ö Abraham! hy antwoordde: hier ben ik. 2. De HEERE hernam, ei neem uwen eenigen zoon, uwen welbeminden Ifaac, en gaa naar het land Moriah, alwaar gy hem op eenen der bergen , welken Ik u zal aanwyzen, tot een brandoffer zult heffen. 3. Abraham ('s anderen daags) in den vroegen morgenftond opgereezen zynde, zadelde zynen ezel, nam zyne twee dienaaren en zynen zoon Ifaac mede , kloofde het hout voor het brandoffer , en zig bereid hebbende, ging hy ter plaatfe door God hem aangeweezen. * . 4. Ten derden dage zyne oogen opflaandc, zag Abraham de plaats van verre, 5. En zeide tot zynen dienaaren: blyft hier by den ezel, ik zal met mynen zoon voortgaan , en na gebeden te hebben tot u wederkeeren. ,6. Abraham nam het hout voor het brandoffer, en belaadde 'er zynen zoon Ifaac medc; N 3 Gen: XXII.  ioS Ochtend Gebed ook nam by het vuur en het flachtmcs, en zy vervolgden hunmm weg. 7. Ifaac zeide tot Abraham: myn vader! hy antwoorde: hier ben ik; wy hebben reeds het vuur en het hout, hernam Ifaac, maar waar is 't lam ten brandoffer ? 8. Abraham antwoordde: ö myn zoon ! God zal zig zeiven van het lam voorzien: zy gingen wyders voort, ^ 9. En kwamen eindelyk ter plaatfe welke God Abraham had aangeweezen; aldaar ftichtte hy het Altaar, fchikte het hout, bond Ifaac zynen zoon en ftelde hem op het Altaar boven het hout. 10. Voorts hief hy de hand op en greep het mes om zyn' zoon re flachtcn. 11. Doch de Engel des HEEREN riep hem uit den Hemel: ö Abraham, Abraham! hy antwoordde: hier ben ik. 12. (De Engel) vervolgde; flaa uwe hand aan den jongeling niet en krenk hem gcenzins, want nu weet Ik dat gy godvreezend zyt, daar gy My uwen ecnigen zoon niet geweigert hebt. 13. Abraham hierna zyne oogen opflaande, wierd eenen ram gewaar, welke met zyne hoornen in de takken verwart was ; hy nam dien ram en offerde hem ten brandoffer in plaats van zynen zoon. 14. Abraham noemde deeze plaats AdoKay Jiré, waarom men heden zegt: op den fterg des HEEREN zal het voorzien worden. ^  voorliet Nieuwe]'aarsfeest. 199 15. De Engel des HEEREN uit den Hemel Abraham ten tweede maale geroepen hebbende , 16. Zeide hem: Ik zweer by My zeiven zegt de HEERE, dewyl [gy deeze zaak beftaan, cn uwen eenigen zoon nietgefpaarthebt, 17. Dat Ik u voorzeker zal zegenen en uwe nakomelingen gelyk de fterren des Hemels en het zand aan den oever der zee vermenigvuldigen ; ook zullen zy de Reden hunner vyanden erfelyk bezitten. 18. En alle volkeren der Aarde zullen zig in uwe nazaaten zegenen, daar gy Myne ftem gehoorzaamt hebt. 19. Abraham keerde tot zyne dienaaren weder ■, cn zy trokken te zaamea naar Beè'rfeba, alwaar Abraham vertoefde. 4'. 20. Het was na deeze gebeurtenisfen dat Abraham geboodfchapt wierd, in diervoegen: Milka heeft ook aan uwen broeder Nachor zoonen gebaart, (naamentlyk:) 2r. Uts zynen eerstgeboorene, Buz zynen broeder, en Kemuël vader (van den ftamhuize) Arams. 22. Kered, Hazo, Pildas, Idlaf en Betuël. 23. Betuël heeft Rebecca geteelt. Deeze agt heeft Milka aan Nachor Abrahams broeder gebaart. 24. En zyn bywyf, welks naam Reüma is, heeft hem ook Tebach, Gacham, Tachas en Maacha gebaart. Men zegt tfHp Aro. I. en ien MapbtWsr word geroepen by de N 4  2oö Ochtend Gebed Afdeeling van het tweede Wetboek voor beide de dagen. . XXIX*. i« De eerfte dag der zevende maand ftrekkë u tot heilige faamenroeping, waar op gy geen dienstwerk zult verrichten; een dag van bazuingefchal zal het u zyn. 2. Gy zult den IIEERE een brandoffer tot liefelyken reuk naderen van eencn var uit de runderen, eenen ram cn zeven volmaakte eenjaarige lammeren. 3. Hun fpysoffer zal zyn drie tienden- met olie gemengde meelbloem tot den var, twee tienden tot den ram, 4. En een tiende tot ieder der zeven lammeren. 5. Wyders zult gy eenen geitenhok ten zondoffer voor uwe verzoening naderen; 6. Behalven bet brand- en fpysoffer van het Nieuwemaansfeest, en bet geftadig brand- en fpysoffer en hun drankoffer naar hun recht, tot liefelyken reuk en vuuroffcr voor den HEERE. Men zegt tfFsh B»Tp N". 1. Alvoorens de Haphthara te zeggen ivorden de volgende zegeningen door den Maphthier uitgefproken. nro tvh •••• yra Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God,  voor het Nieuwe] aar sfeest. 20 i Mefester van het Heelal! Gy die de oprechte Godstolken verkoorcn, en in hunne onfeilbaare woorden behaagen hebt gevonden. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de H. Wet, Uwen dienaar Mofes, Uw Volk Israël en de oprechte Godstolken verkooren hebt. Haphthara voor den eerften dag. im »»» >iVi 1. Daar was een man uit Ramataïm Sophini x Snac t van het Gebergte Ephraïms, met naame Elka- na, zoon Jerochams, zoon Elihus, zoon Tohus , zoon Suphs, Ephrateër. 2. Hy had twee vrouwen, de eene Hanna en de andere Penina genaamt; Penina had kinderen: maar Hanna was (nog) onvruchtbaar. 3. Dees' man trok jaarlyks van zyne ftad op, om, zig voor den HEERE der Heirfchaaren neder te buigen en Hem eene offerhande toe te wyden te Sillo, alwaar twee zoonen Elis, Hophni en Phinëas het Pricsterampt voor den HEERE bekleedden. 4. Als de dag verfcheen waarop Elkana offerde , gaf hy Penina zyne huisvrouwe en allen baaren zoonen en dochteren, gefchenken. 5. Doch Hanna gafhy een dubbel gefchenk, want hy beminde haar; en de HEERE had haare baarmoeder geflooten. 6. Haare mededingfter tergde haar om haare gramfchap gaande te maaken; vermits de N s  202 Ochtend Gebed HEERE haar tot dus verre de vruchtbaarheid ontzegt had. 7. Dit gefchiedde van jaar tot jaar als zy naar den Huize Gods zoude optrekken, zodanig belgde zy haar dat Hanna fchreidde cn niet "Wilde eeten. 3. Elkana haar man zeide tot haar: HannaS Waarom weent gy, waarom eet gy niet , waarom is uw hert in droeflenis ? ben ik u niet dicrbaarer dan tien kinderen ! 9. Hanna ftond op na dat zy te Sillo gegeeten en gedronken had. Eli de ( Hooge-) priester was by eenen post van den Tempel des HEEREN op een' ftoel gezeten. 10. Hanna was in bittere droefheid gedompeltj zy richtte haar gebed tot den HEERE en weende deerlyk. 11. Zy deed eene gelofte en fprak: HEERE der Heirfchaaren! zo Gy den druk Uwer dienstmaagd gadeflaat, my gedenkt, Uwe dienstmaagd niet vergeet, ja zo Gy haar mannelyk kroost vergunt, zal ik het Voor al zyn' iecftyd den HEERE toewyden; geen fcheermes zal over zyn hoofd komen. 12. Als zy nu aanhoudend' den HEERE bad, verwachtte Eli op haar uitfpreeken. 13. Hanna fprak by haar zelve, alleen haare lippen beweegden: maar haare ftem wierd niet gehoort; zo dat Eli haar voor dronken hield. 14. Hy fprak tot haar: tot hoê lang zult gy dronken zyn ? ontdoe u van den wyn (die u den geest ontftclt.)  voor het Nieuwjaarsfeest. 203 15. Hanna antwoordde en zeide: neen , Mynfeccr! ik ben eene bezwaarde van gemoed, geen' wyn noch ouden wyn heb ik gedronken : maar myne ziel voor den HEERE uitgeftort. li. Houd uwe dienstmaagd niet voor eene losbandige vrouw: maar door overmaat van druk cn moeijelykheid heb ik tot nu toe gebeden. 17. Eli antwoordde cn zeide: ga dan in Vrede, de God Israëls fta u de bede toe welke gy van Hem afgefmeckt hebt. 18. Zy hernam: uwe dienstmaagd heeft dan welgevallen by u gevonden ? vervolgens begaf zig Hanna op haaren weg, zy at, en de droefgeestigheid week van haar gelaat. 19. Pesanderen daags reezen zy vroeg op, boogen zig voor het Aanfehyn des HEEREN » keerden weder en begaven zig huiswaarts te Karna. Elkana vervoegde zig by Hanna zyne huisvrouw en de HEERE gedacht haar. 20. Het gefchiedde na het verloop der dagen van Hanna's zwangerheid dat zy eenen zoon baarde, wien zy Samuël noemde, zeggende: van den HEERE heb ik hem afgefmeekt. 21. De man Elkana toog op met gantsch zyn huisgezin, om den HEERE het feestoffer te naderen en zyne gelofte te voldoen. 22. (Alleen) Hanna was niet medegetrokken , want zy zeide tot haaren man : als de jongeling gefpeent zal zyn zal ik hem brengen, op dat hy voor den HEERE verfchyne en aidaar altoos blyve. 33. Elkana haar man zeide haar: doe het  204 Ochtend Gebed I Sara: II. geen u behaagt, blyf tot gy hem gefpeent hebt; mogt de HEERE zyn woord bevestigen ! Alzoo bleef de vrouwe, cn zoog haaren zoon tot zy hem fpcende. 24. Zo als zy hem gefpeent had deed zy hem met haar optrekken, (voorzag zig van) drie varren , een Epha mcels, cn eene Iedere, zak met wyn, en bragt hem ten Huize des HEEREN te Sillo; en het kind was zeer jong- 25. Zy fiachtden den var, en bragten den jongen by Eli. sfj. Hanna zeide: ach Mynheer! lang moogt gy leeven ; ik ben de vrouw welke hier by u gèftaan heb, om den HEERE te bidden. 27. Om dit kind heb ik gebeden, en de HEERE heeft my myne bede, aan Hem gedaan, vergunt. 28. Ook heb ik het den HEERÉ toégcwyd: alle de dagen zyns leevens worde het' den HEERE opgedraagen ! (Samuël) boog zig voor den HEERE neder. 1. Hanna richtte haar gebed in diervoegen: myn bert heeft zig in den HEERE verheugtï, myn' luister is door den HEERE verheven-,, overluid kan ik myne vyanden tegen gaan, daar ik my (ó God!) in Uw Heil vcrblyd heb. 2. Niets is zo Heilig als de HEERE, want geen is 'er.buiten Hem; ook is 'er geen vormer dan onze God. 3. (Gy hovaardiger)!). wacht u van hoogmoedige taal te uiten , geen origebondénè red? vloeije van uwe lippen : want de HEERÉ is  voor ht Nieuwjaarsfeest. 10$ de Alweetende God, door wien (alleen) alle werken bevestigt worden. 4. De dapperen (met) hunne boogcn zyn ncdergeflagen , en de zwakken zyn met kracht omgord. 5. Zy die voorbeen van onderhoud verzadigt waren moesten dienstbaar worden; de noöddruftigen zyn (door overvloed , in hunnen arbeid) geftaakt; zelfs de onvruchtbaare heeft veele (kinderen) gebaart, en zy die een talryk kroost bezat is kinderloos geworden. 6. De HEERE doet ftervcn en herleeven, ten grave daalcn cn verryzen. ■ 7. De HEERE verrykt en verarmt, vernedert en verheft insgelyks in Hand. 8. Hv beurt den nederige uit het (lof op, en verhoogt den behoeftige van den mesthoop om hem met vorsten gelyk te fteilen cn den zetel der eere te doen bezitten, want aan den HEERE zyn de fterkten der Aarde- op welke Hy den Aardbol gegrondvest heeft. 9. Hy befchermt de fchrceden Zyner gunst.genooten: maar de boozen zullen in (akelige) duisternis verdelgt worden; daar de man niet door kracht de overwinning behaalt. - 10. De wederftrecvers des HEEREN zulen verflagen worden; uit den Hemel zal Hy Zyne woede op hen nederftorten. De HEERE zal de uiteinden der Aarde rechten; Hy zal Zynen koning de kracht vergunnen, en de kroon Zyns Gezalfden verheffen.  2o6 Ochtend Gebed Haphthara voor den tweeden dag. n is» na XXXE 2- Aldus fPrcekt de HEERE: het volk van den zwaarde overgebleeven, heeft in de woestyn genade aangetroffen, als cGod) voorttrok om Israël de rust te doen erlangen. j. Reeds voorlang (zegt de Propheet) is de HEERE my verfcheenen (om my het volk te doen aankondigen:) eene eeuwigduurcnde liefde heb Ik u toegedraagen; hierom heb Ik u met genade geleid. 4. Maagd Israëls! Ik zal u herftellen en gy zult herftclt zyn; gy zult nogmaals uwe trom fpannen, ca met dansrijen in vrolykheid uittrekken. 5. Gy zult nog den wynftok op het gebergte van Samariën planten, en zy die hem geplant hebben zullen 'er de vruchten van genieten (18). 6. Want de dag zal komen (waarop") de wachters op de bergen Ephraims zullen uitroepen : maakt u op en laat ons naar Zion tot den HEERE onzen God gaan. 7. Aldus fpreckt de HEERE: juicht met vreugd over Jacob , ja roept met blydfchap op ( 18 ) In het oorfprongclyke : de planters zullen ze planten en ontheiligen. De meening hier van is , dat men in het vierde jaar zedert het planten des vruchtbooms de vrucht niet genieten mag. dan na die door vrykooping ontheiligt te hebben. Zie wyders Maimonides HIde Deel , verhandeling over ( Netah reba'Q het vierde jaar der boomvruchten Hoofdft. I.  voor het Nieuwejüarsfeest. 207 de hoogten der heidenen , doet u hooren, looft cn zegt: verlos, ö HEERE! Uw volk hec overfchot Israëls. 8. (God zegt:) Ik zal het oir de noordfche gewesten voeren, cn van 's Waereld eindperken verzaamelcn; blinden, manken, de zwangere cn baarcride zuilen te faamen, eene tal» looze Vergadering zal herwaarts trekken. 0. Met (vreugde-) traanen zullen zy komen; Ik zal hen met mededogen geleiden en naar de waterhoeken voeren op een gelyk fpoor, waar hen geen aanftoot dreigt; wantik ftrek Israël tot Vader, Ephraïm is Myn eerstgeboorene. 10. Hoor: het woord des HEEREN, gy volkeren ! verkondigt het den afgelegene eilanden en zegt: Hy die Israël (weleer) verftrooide, zal het (weder) verzaamelcn , cn het, gelyk een herder zyne kudde, bewaaren. 11. Want de HEERE beeft Jacob bevryd, en hem van fterker macht verlost. 12. Zy zullen komen, op Zions hoogtenjuichen en toevloeijen om Gods weldaaden te erlangen : het koren, den most, de olie, de jonge fchaapen en runderen; ja hunne ziel zal zyn als een befproeide hof, en zy zullen voortaan niet meer treurig weezen. 13. Als d^n zal zig de maagd in het danschoor verblyden , alsmede jongelingen en gryzaarts; Ik zal hunnen rouw in vreugd herfcheppen, hen troosten en in hunnen angst verblyden. 14. Ik zal den Priesteren den overvloed van wellust fchenken, en Myn volk met Myn Heil verzadigen: dit is het woord des HEEREN.  2o8 Ochtend Gebed 15. Aldus fprcekt de HEERE; in Rama ïs eene ftem gehoort, eenen kreet en bitter geklag; Rachel betreurt haare kinderen, zy weigert vertroosting, dewyl zy aldaar niet zyn. s6. Aldus fprcekt de HEERE: dat uwe ftem ophoudc van weenen , en uwe oogen van traanen te ftorten, want daar is een loon voor uwen arbeid, fpreekt de HEERE; ja zy zullen van het vyandlyk land wederkeeren. 17. Nog is 'er hoop voor uw nageflacht, zegt de HEERE; (Uwe) kinderen zullen binnen hunne grenzen trekken. 18. Voorzeker Ik heb Ephraim zig hooren bcklaagen, zeggende: Gy hebt my beftraft en ik ben getuchtigt; daar ik een ongetcmt kalf gelyk v/as. Doe my tot U naderen op dat ik my moge bekeeren, daar Gy de HEERE myn God zyt. 19. Want na dat ik my bekeerde had ik berouw (wegens myne zonden;) en na dat ik my zclven kende was ik wanhoopig (19) ; jft bloosde en wierd fchaamrood daar ik den finaad myner jeugd had moeten draagen. 20. Is Ephraim My niet een dierbaar zoon ? is hy het kind Myner geneuchte niet? want daar Ik van hem fpreek zal Ik hem hoe langs hoe meer indachtig zyn, daarom ben Ik innerlyfc met hem begaan; ja Ik zal voorzeker barmhertigheid over hem oeffenen : dit is het Woord des HEEREN. (19) In het oorfprongelyke: Jloeg ik my op de he\ (als uit wanhoop,)  voor het Niéuwejadrsfeest. 209 6. Onze Befchermer is de HEERE derHeir- xlVh. fchaaren , Heilige Israëls. Zegeningen na de Haphthara. ■v« p-o Gezegent zyt Gy, ö HEERE onze God, Meestér van het Heelal, Eeuwige Befchermer * Rechtvaardige in alle de gedachten! Gy die Standvastig in Uw Woord zyt en Uwe Wil ten uitvoer brengt; daar alle Uwe bevelen de Waarheid en Rechtvaardigheid zelve zyn. Uwe Weezcntlykheid, HEERE onze God! en Uwe Woorden zyn waarachtig, Uwe befiuiten onherroeppelyk ; van Uwe (Goddelyke) Woorden is 'er geen enkel onvervult gebleeven; dewyl Gy voorzeker de Vorst der Waarheid zyt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, die getrouwelyk alle Uwe beloften vervult. Erbarm U over Zion, het voorwerp van ons verlangen, en verlos fpoedig in' onze leevensdagen het onderdrukt volk. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy, die Zion met haare puinhoop pen zult verheugen. Verblyd ons, 6 HEERE onze God! met (de komste van ) Uwen Dienaar den Propheet Elias, en met de herftelling der regeeringe vanf den Huize Davids Uwen Gezalfden; hy genaake met fpoed en vervrolyke ons~ herte; geen vreemdeling beklimme ooit deezen koning-; O  2io Ochtend Gebed lyken Zetel, zyn' luister worde nooit door eenen uitheemfche bevlekt: daar Gy ons by Uwen H. Naam gezwooren hebt dat deeze Heilzon in alle eeuwigheid nooit zoude uitgedooft worden. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Schild Davids! mihii by HEERE onze God! wy betuigen U onze dankbaarheid, en looven U voor de H. Wet, den Godsdienst, de Propheeten en (Des Sabbats deezen Rustdag en ) deezen dag van Geheugenisfe, dees' heerlyken dag van heilige faamenroeping, welken Gy ons tot (Des Sabbats heiliging, rust,) eer en cieraad gefchonken hebt. Uwen Naam worde geftadig van alle leevende fchepfelen verheerlykt; Uw Woord, 6 onze Oppervorst! is in eeuwigheid waar en beftendig. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Oppervorst over de gantfche Aarde! Gy die fjden Sabbat] Israël en den dag van Geheugenisfe heiligt. Den volgenden zegenwensch voor  VOor het Nieuwjaarsfeest, 211 's Lands Overheid word door den Voorleezer uitgefproken. Gy, die den vorsten de verlosfing, den beheerichcren het oppergebied fchenkt, en wiens Heerfchappye eeuwigduurend is; Gy die Uwen Dienaar David van het zwaard der vyanden bevryd; ó Gy, die wegen in de zee en paden in de hevig- ftroomende wateren gebaant hebt! hetbchaage U te zegenen, te befchermen, te onderfchraagen, in macht te verbreiden en fteeds in grootheid te doen toeneemen. Hier word het verkondigde Voorfchriftvan het Gebed voor 's Landt Overheid, en op elke plaats voor derzelver Wethouderfchap voorgeleezen. Afschrift voor 'sGraa- venhaage, volgens resolutie van hun ed.Gü, mog. de heeren staa- ten van Holland en Westfriesland , van den 19 October 1790- MET DE ampliatie van den 9 DEcember I791* Hun Ed. Gr. Mog. de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, als zynde de Wettige en Hooge Overigheid van den Lande, ds O 2  lil Ochtend Gebed Heeren Staaten van de andere Provinciën, Haare Vrienden, Buuren en Bondgenooten , mitsgaders derzelver gezamentlyke Gedeputeerden ter Vergadering van de Staaten Generaal en in den Raad van Staate. Zyne Doorl. Hoogh. den Heere Prince van Orange en Nasfau, Erfdadhouder, Capitein-Generaal en Admiraal deezer Provincie. Haare Koning]. Hoogh. Mevrouwe de Princesfe, Hoogstdeszelfs Vorstelyke GemaÜnne, Zyne Doorl. Hoogh. den Heefë Erf-Prince van Orange en Nasfau, benevens hoogstdeszelfs Koninglyke Gemalin , en de Afftammelingen van het Doorl. Huis van Orange en Nasfau; mitsgaders de Gecommitteerde Raden, de Hoven van Justitie, en de Achtb. Magiftraat van 's Graavenhaage. De Voorleezer vervolgt aldus: Dat de Oppervorst der aardfche mogendheden door Zyne Barmhertigheid hunne leevensdagen befcherme, en van alle angst en kommer bevryde. Dat de Oppervorst der aardfche mogendheden door Zyne Barmhertigheid hun lot doe voordeelig zyn en het tydperk huns bewinds uitbreide. Dat de Oppervorst der aardfche mogendheden door Zyne Barmhertigheid hen, hunne Raaden en Staatsleden goedertierenheid inboezeme, op dat zy ons en onze geloofsgenooten het Huis Israëls, gunstiglykmogen handelen; dat in hun-  voor het Nieuwe]aarsfeest. 24 3 ne en in onze leevensdagen Juda zyne verlosfing erlange, Israël in rust leeve en de Verlosfer te Zion nadere. Dit zy Gods welgevallen, Amen. De volgende zegening over de Gemeente word ihsgelyks door den Voorleezer uitgefproken. •pntf ♦» Dat (de HEERE) die onze Vaderen Abraham , Ifaac, Jacob, Mofes, Aaron , David cn Salomon en alle heilige Vergaderingen gezegent heeft, insgelyks Zynen zegen verfpreide over alle de (Ledemaaten) deezer heilige Gemeente, zo ouden als jongen, hunne echtgenooten, kinderen, leerlingen en al wat hun is. (Eerwaarde Vergadering!) de Meester van het Heelal begunftige u met Zyn' (milden) zegen , doe u rechtvaardig zyn, verhoore de ftem uwer fmeekingen en bevryde u van allen angst en droefheid. Dat Zyn byftand u verzelle, dat Hy u befcherme, Zyne vredetent over u uitftrekke, broederlyke liefdaadigheid, vreedzaame en eensgezinde gevoelens onder u plante, de fnoode afgunst van u verbanne en u fpoedig van het juk der volkeren ontheffe; ja dat Hy in u de belofte der H, Schrift bevestige: 11. De HEERE, de God uwer vaderen Deutr;I. zal u duizendwerf boven uw tegenwoordig O 3  214 Ochtend Gebed getal vermeerderen, u volgens Zyn H. Woord zegenen, en u tot een voorfpoedig leeven aantekenen; dit zy Zyn welgevallen, Amen. (Het volgende word door den Voorleezer den tweeden dag uitgefproken, uitgezonden wanneer dezelve op Vrydag invalt; vermits deeze Afkondiging als dan des Sabbats gedaan word. WH Geloofsgenooten van den Huize Israëls! zyt bewust dat de Vastdag van Gedalja op morgen zal zyn. De Allerheiligfte God verkeere dien in vreugd, Zach: Setyk in de H- Schrift aangetekent is: VIII. 19. Aldus fpreekt de HEERE der Heirfchaaren: de vastdagen der vierde, vyfdc, zevende en tiende (maand) zullen den huize Juda's in blydfchap, vergenoeging en Hoogtyden verkeeren; doch bemint de waarheid en vrede.) Gezang. Als de toegangen van het (Goddclyk) welbehaagen geopent zullen zyn, zal ik de palmen Hemelwaarts heffen; ó God! wil op dees' dag van rechtsbefluit ten mynen voordeele aan  voor het Nieuwjaarsfeest. 215 den Offeraar, het Offer en het Altaar (gedenken.) By de laatfte der tien beproevingen (fprak God tot Abraham:) „ den zoon welken Sara „ u gebaart heeft, aan wien uwe ziele zo „ dier verknocht is, dien zoon verg lk dat gy „ My op den berg alwaar u Myne Heerlykheid „ zal verfchynen, tot een zuiver brandoffer „ toewyd " (o God! gedenk) den offeraar, het Offer en het Altaar. De Aartsvader zeide tot Sara: „ uwe wel„ beminde Ifaac is reeds opgegroeit, zonder in „ zynen Godsdienst volleert te zyn; ik zal „ gaan en hem in Gods Inftellingen onderwy„ zen. " „ Ga, mynheer! " antwoordde zy; „ doch verwydcr u niet " hy hernam „ uw „ hertvertrouwe op den HEERE. "(o God! gedenk) enz. By den dageraad rees hy op , om vroegtydig heen te trekken , verzelt van twee zyner heidenfche jongelingen; den derden daggenaakten zy ter beftemde plaatfe, alwaar zy eene gclykenis van Heerlykheid, Roem en Cieraad vernamen. Hier bleef Abraham ftilftaan, en was vol aandacht om zig (door den Godsdienst) te verheerlyken. (6 God! gedenk) enz. Zyne dienaaren hoorende dat hy hen vroeg, of zy ook eenig licht op den top van den Berg Moriah gewaar wierden, antwoordden: „ wy „ zien niets dan eene fpelonk ". Hy hernam : „ vertoeft hier by den ezel, gy, die door uwe „ verblindheid by dat (onredelyk) dier vergelee„ ken zyt; want ik en de jongeling moeten  2Ï6 Ochtend Gehed i»ons (daar) nederbnigen. • (S God! gedenk) enz. ' 45 Zy gingen dan beide om het Hemelsch bevel te volbrengen wanneer Ifaac zynen vader in diervoegen aanfprak: „ myn vader! ziehier „ het (offer-) vuur en brandhout; maar,myn„ heer! waar is het lam volgens de inftelling? „ zoud gy dan heden uwen plicht vergeeten „zyn! ' {6 God! gedenk} enz. Zyn vader antwoordde: „ men verlaate z?g „ op den leevendcn God, Hy zeifs zal het „ lam voor het brandoffer toefchikken: weet „ dat Gods welbehaagen voibragt zal worden; „ myn zoon! wy zullen heden voor Hem een „ Altaar bouwen, dan zullen offer en offeraar „ hoogverheven worden. " ( Jen zondvloed; Zyn oppergebied verduurt de eeuwen. 11. De HEERE zal Zyn Volk de kracht toezenden, en het met den vrede zegenen. Na dat de Boeken Mojis weder in de Hechal gcplaats zyn, vervolgt de Gemeente: rmo Keer weder naar uwe woonftede, en verblyf ter plaatfe uwer begeerte. Al wat lee-« ven ademt zal den Luister en Heerlykheid van Gods Oppergebied erkennen. 36. Als men (de Arke) nederplaatfte, wierd gezegt: ó HEERE! keer weder tot den tienduizenden Israëls. ar. Doe ons tot U naderen, 6 HEERE l op dat wy ons mogen bekeeren; herftel onze dagen als die der aloudheid. Men zegt t&wb ffiHp N°. 1. BYGEVOEGT GEBED. ( By het herhaalen van den Moesfaph zegt de Voorleezer het voU gende. Ik zal op God myne hoop ftellen, Zyn$an>  voor het Nieuwejaarsfeest. 229 fchyn fmèeken en van Hem de welbespraaktheid der taaie afvergen, om in het midden deezer talryke Gemeente Zyn Alvermogen te zingen, en wegens Zyne (groote) verrichtingen, loffpraaken uittegalmen. 1. Aan den mensch zyn de fchikkingen des herte: maar de welfpreekenheid der tonge vloeit van den HEERE.) Men leest het begin der Amida bladz. 6j. tot nby» • • ■ wrk op bladz. 66. uitgezonden dat by het herhaalen, in plaats van *]'#'1p£ bladz. 62. het volgende gezegt word. (ó HEERE onze God» de Engelenfchaare welke den Hemel bewoont , en Uw Volk Israël hier beneden vergadert, wyden U de kroon (des Oppergebieds) en noemen U gezaamentlyk driemaal Heilig, volgens het woord door Uwen Godstolk uitgefproken: 3. De een riep den andere, zeggende: De Gemeente. Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren , het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult, De Voorleezer. Ja het Heelal is van Zyne Eer vervult. Zyne P 3 Spreuk: XVI. Jef: VI.  Ezeclr.III. Peutr: VI m^Q. Ochtend Gebed Dienaaren vraagen: waar is de-plaatfe Zyner Eere om Hem aantebiddcn? Zy die tegen hen overftaan looven zeggende: De Gemeente. 12. Gezegent van haare plaatze zy de Eere Gods. De Voorleezer. Van deeze (verhevene) plaatfe aanfehouwt Hy met genade Zyn volk, het welk de Eenheid van Zynen Naam des avonds en des ochtends onophoudelyfc met liefde viert, zeggende: De Gemeente. , 4. Hoor, ö Israël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. De Voorleezer. Hy (alleen) is onze God, onze Vader, onze Oppervorst, onze Befchermer; Hy zal ons verlosfen , ten tweede maale bevryden : en deeze heilryke bevryding voor het oog van al wat leeft doen blyken , zeggende: Ik heb u de laatfte gelyk de eerfte keer bevryd, om u tot God te zyn; Ik ben de HEERE uwe God. In Uwe Heilige Woorden ftaat aldus aangeÉekent.  voor het Nieuwejaarsfeest. 231'' De Gemeente. 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regeeren, Uwe God, ó Zion! in alle gedachten beftaan, Halelujah.) ysa •••• wrk HEERE onze en onzer vaderen God! ter oorzaake onzer misdryven zyn wy uit ons Land verdreeven, van ons erfdeel verwydert, en onvermogend' om onzen plicht vóór U te betrachten. Het behaage U, onze en onzer vaderen God! HEERE der Barmhertigheid, door Uwe oneindige Goedheid weder tot ons te keeren, en U over ons en Uw Heiligdom te ontfermen: herdicht het welhaast en doe het in Heerlykheid toeneemen! 6 Vader, onze Oppervorst en H E E R E! doe ons de eer Uws Oppergebieds fpoedig aanfchouwen; verfchyn met cieraad en verhef U over ons voor het oog van al wat leeven ademt; verzaamel onze ballingen uit het midden der volkeren, en vereenig dat verfpreid volk uit alle de oorden des Aardryks; geleidons, ö HEERE onze God! met gejuich en eeuwige blydfchap naar Uwe Stad Zion, naar Jerufalem den Zetel Uwer Heiligheid, alwaar wy U de offerhanden zo dagelykfche als bygevoegde ons bevolen, naar haare inftellingen zullen naderen; en het bygevoegt offer vart (des Sabbats deezen Rustdag en) deezen dag van Geheugenisfe, deezen heërlyP 4 Pf: CXLVI.  -32 Qcbtend Gebed ken dag van heilige faamenroeping. Deeze Cofferhanden) zullen wy U volgens de inftellingen van Uw Welbehaagen mee liefde toewyden; gelyk in de H. Wet door Uwen Dienaar Mofes voorgefchreeven is. Ons betaamt het den Meester van 't Heelal te looven; den Schepper van den Beginne te verheerlyken: dien God, die ons niet als de gedachten der Aarde aangemerkt, noch gelyk de heider.fche volkeren geftelt heeft. Ons aandeel is niet gelyk het hunne; ons lot geenzins als dat deezer menigte. Het heidendom buigt zig voor een ydel niet, en bid goden aan gantsch machteloos om verlosfing te fchenken. Maar wy, wy vernederen ons eerbiediglyk voor den Allerhoogfte, Heerfchcr der Aardfche Vorsten , die het Luchtgefpan uitgebreid, en de Aarde gegrondvest heeft; wiens heerlyke Woonftede in den Hemel is; en wiens Goddelyk Alvermogen de uitgeftrektheid zelve omvat. Hy alleen, geen ander is onze God : Hy is onze waare Vorst en heeft geen gelyken; zo als in de H. Wet aangetekent is: DcutnIV. 39- Heden zal het u bewust zyn, ook zult gy in uw hert overtuigt blyven, dat de HEERE de Eenige God , van het hoogfte der Hemelen tot hier beneden op de Aarde is.' Dus, HEERE onze God! vertrouwen wy  voor het Nieuwejaarsfeest. 233 cp U, en hoopen om welhaast den luister Uwer Kracht te aarfdiouwen; om de drekgoden van de Aarde re vcrdryven, de afgoden gantfchelyk te vei delgen, en de Waereld tot het gebied Uws Aivermogens te bereiden, wanneer alle fchepfelen Uwen Naam zullen aanroepen , en de boozen op Aard zig naar U wenden. Dat alle YVaeretdiingen erkennen en weeten dat het mcnsc idom voor U moet nederknielen , en in Uwen Naam zweeren. HEE.RE onze God! voor Uw Aan'chyn zal het buigen en zig nederwerpen, de eere Uws Naams cicraad toefchry ven, en zig eendrachtig aan het juk Uws Oppergebieds onderwerpen, en Gy zult welhaast voor a'tyd over allen heerfchen; want het opperde bewind is aan U; ook zult Gy eeuwiglyk met roem regeeren; gelyk in Uwe H, Wet aangetekent is. 18. De HEERE zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. Verder is vermeld: si. In Jacob heeft Hy geen onrecht aanfchouwt, in Israël geene verkeerdheid aangemerkt; de HEERE zyn God is met hem, ja de Oppervorst is aan hem verknocht. Ook is aangetekcnt: 5. (De HEERE) wasKoning over Jefurun , wanneer de hoofden des volks, met de ftammen Israëls vergadert, eendrachtig waren. In Uwe Heilige woorden is aangetekent: 1. De HEERE heeft eeuwig gehecrscht, zig P 5 Ex: XV. Num: XXIII. Deutr: xxxiii. Pf: XCIII.  234 Ochtend Gebed met de kracht gewapent, Zyn Alvermogen in het werk geftelt, en het Heelal, op dat het niet zoude wankelen, gegrondvest. Pf: XXIV. 7. Doet u op, 6 poorten! en gy deuren ! blyft eeuwiglyk verheven, op dat de Eerevorst door u treede. 8. Wie is de Eerevorst? (voorzeker) het is de Almogende, de HEERE die zegenryk ten ftryde is. 9. Gy doorgangen, vergroot u! blyft, gy voorhoven ! ten allen tyde verheven ; op dat de Koning des Roems u doortrekke. 10. Wie is die Koning des Roems? (voorzeker) het is (alleen) de HEERE der Heirfchaaren, Sela! Door Uwe Dienaaren de Propheeten is aangetekent: IcCXLlV. 6. Aldus fpreekt de HEERE, Oppervorst Israëls en zyn Befchermer de HEERE der Heirfchaaren : Ik ben de eerste en laatfte, en buiten My is geen God. Ook is aangetekent: Obail. 21. De verlosfers zullen den Berg Zion beklimmen, om Efaüs bergbewooneren te oordeelen; en de Opperheerfchappy zal aan den HEERE zyn. gjjjj. Verder is vermeld: XIV. 9. De HEERE zal Koning des Aardryks weezen: te dien tyde zal den HEERE Een, en Zynen H. Naam Een ( erkent) worden. HEERE onze God! in Uwe H. Wet is aangetekent:  voor het Nieuwejaarsfeest. 235 4. Hoor, o Israël! de HEERE is onze God, TJeutnVl. de HEERE is Een. Onze en onzer vaderen God! regeer over de gantfche Waereld door Uwe Eer; verhef U over 't gantfche Aardryk met Uwen Roem, en doe den luister Uws Alvermogens over alle de bewooneren Uwer Waereld fchynen, op dat al het gefchapene bewust zy dat Gy het gefchapen, en al het gevormde dat Gy het gevormt hebt; ja dat al wat leeven ademt uitroepe: de HEERE God Israëls heeft geregeert, en Zyne Heerfchappy is over het Al uitgeftrekt. Heilig ons doqr Uwe Geboden, fchenk ons een aandeel in Uwe Wet, verzadig ons door Uw Heil, verheug onze zielen door Uwe verlosfing cn zuiver ons hert op dat wy U met waarheid mogen dienen; daar Gy , 6 HEERE! de God der Waarheid zyt, en Uw woord, ó Oppervorst! waarachtig en voor eeuwig beftendig is. Gezegent zyt Gy , ó HEERE, Oppervorst over de gantfche Aarde! Gy, die £den Sabbat,3 Israël en den dag van Geheugenisfe heiligt. By het herhaaten van de Moesfaph worden de volgende klanken geblaazen. rrwi rhun rrnrh  236 Ochtend Gebed ; mn nvn Dees' dag verkreeg de Waereld haar aanweezen, heden worden alle'de bewooneren der Aarde in recht betrokken; aanfchouw ons als (Uwe) kinderen of als (Uwe) flaavén; is het als (Uwe) kinderen, heb dan medelyden mét ons als een vader over zyne kinderen ; is het als (Uwe) flaaven, dan ftaaren onze oogen op U tot dat Gy ons begenadigt, ö Allerheiligfte! wil ons recht in een (voordeelig) licht ftellen. i$m nnj* (ó HEERE!) Gy geheugt U van 's Waerelds gebeurtenisfe, en onderzoekt al het geen van de a'öudheid gefchapcn wierd; voor U zyn alle verborgenheden en tairyke geheimenisfen zeden den beginne openbaar: want voor den Zetel Uwer Eere beftaat geene vei-'geetelheid/en niets is voor Uw alzienend oog verborgen. Gy geheugt U van al het geen verricht is, en niets van het gefchapene is voor U verholen. HEERE onze God! het Al is openbaar en bewust voor U; Gy doorgrond en voorziet tot het eind van alle de gedachten, als Gy den befchreeven' tyd en (den dag van) Geheugenis doet verfchynen , om het menschdom te bezoeken, de menigvuldige werken en de tairyke en eindelooze geheimenisfen te gedenken. Reeds van den beginne hebt Gy dees' dag aangekondigt, van voor lang hebt Gy hem geopenbaart; dees' dag is het begin Uwer verrichtingen tej geheugenisfe van den eersten dag.  voor het Nieuwejaarsfeest. 237 5. Dit is eene inftelling voor Israël, een be- » yyyt vel van den God Jacobs. i-aajli.' nwnon Vyt Wegens alle Landen word op dees' dag beflooten: over het een het zwaard, over het ander den vrede, over dit den hongersnood, wegens dat den overvloed; op den zeiven worden de menfchen onderzocht om hen tot leeven of dood te gedenken. Wie word op dees' dag niet.onderzocht? daar zig de geheugenis aller werken voor U opdoet, als ook 's menfchen verrichtingen en daaden, elkers gedrag en fchreeden, peinzingen en listen, en het inzicht zyner handelingen. Gelukkig de mensch , die ö niet vergeet, en de fterveling die zig in ü vcrfterkt, want zy die U nafpeuren zullen nooit wankelen; ja de geenen die op U vertrouwen zullen nimmer te bloozen hebben, De geheugenis van al het gefchapendom verfchynt voor U en Gy onderzoekt de werken van hen allen. Dus hebt Gy U Noach met liefde herinnert, en hem met het woord van verlosfing en goedertierenheid bezocht, wanneer Gy de wateren van den Zondvloed deed ftroornen, om alle fchepfelen voor de boosheid hunner werken te verdelgen; aldus , 6 HEERE onze God ! is zyne geheugenisfe voor U gekomen, om zyn nagefiacfes als het ftof der aarde, en zyne nakomelingen als het zand (aan den oeve.-) der zee te vermenigvuldigen; gelyk in Uwe H. Wet is aaa? getekent:  Gen: Vlll. Ex: II. VI. PfiCXl CV Jet! 23$ , Ochtend Gebed 1 God gedacht Noach en al het gedierte en vee'dat met hem in de ark was; Hy deed eenen wind over de aarde opfteeken en de wateren wierden geftilt. Ook is aangetekent: 24 En God hoorde hun gekerm en herinnerde zig het verbond met Abraham, lïaac en Jacob aangegaan. Verder is vermeld: r Mede heb Ik het gekerm der kinderen Israëls gehoort,alszyby den Egyptenaar dienstbaar waren, en My Myn verbond herinnert. i-OTïi In Uwe Heilige woorden is aangetekent ■ l 4. De Genadige en Barmhertige God heefc ' Zyne wonderdaaden vereeuwigt. k Hy fchenkt Zynen vreezenden het onderhoud , en is ten allen tyde Zyne verbintenis indachtig. ^ ^ verbond (tcn hunnen voordeele,) en herriep Zyn belluit volgens Zyne oneindige Genade. Door Uwe Dienaaren de Propheeten is aartgetekent.^ ^ ^ jerufalem aankondigen: aldus fprcekt de HEERE: Ik gedacht ten uwen voordeele de oprechtheid uwer jeugd, de Helde uwer ondertrouwe, wanneer gy My ia de woestyn in een' onbezaaide landftreek volgde. Verder is aangetekent:  voor het Nieuwejaarsfeest. 239 60. Ik zal Myn verbond, met u in de dagen uwer jeugd aangegaan, indachtig blyven, en met u een eeuwigduurende verbintenis ftaaven. Wyder is vermeld: 20. Is Ephraim Myniet een dierbaaren zoon ? is hy het kind Myner geneuchte niet? want daar Ik van hem fpreek zal Ik hem hoe langs hoe meer indachtig zyn; daar om ben Ik innerlyk met hem begaan :ja Ik zal voorzeker barmhertigheid over hem oeffenen; dit is het woord des HEEREN. nby* * • ■ • wrfc Onze en onzer vaderen God! dat op (des Sabbats deezen Rustdag en) deezen dag van Geheugenisfe, dees heerlyken dag van heilige faamenroepinge, onze gedachtenisfe, die onzer voorouderen, die van Uwe Stad Jerufalem, die des Gezalfden de zoone Davids Uwen dienaar, en .die van Uw volk Israël tot heil, genade, en goedertierenheid voor U genaaken, voor U verfchynen en voor U welgevallig mogen zyn. Almogend Opperweezen ! gedenk ons op dees dag ten goede, bezoek ons met zegening en begunstig ons met een voorfpoedig leeven, en met het woord vaö heil en Barmhertigheid. 6 Weldoenende en Genadebewyzende Schepper! erbarm U onzer, behandel ons met medelyden en verlos ons: daar onze hoop alleen op U gevestigt is. Ezecfa; XVL Jen  240 i Ochtend Gebed wrk z ( ( i f Levü: XXVI, Onze en onzer vaderen God! geheug U on-, cr ten goede, en bezoek ons van het hoogst er Hemelen met heil en barmhertigheid; gelenk ten onzen voordeele, ó HEERE onze, 3od' aan de verbintenis, de goedertierenheid m den eed met welken Gy U aan Abraham op len Berg Moriah verbonden hebt, en aan de Verbande welke hy U van zynen zoon op het Mtaar opgedraagen heeft, wanneer zyne godvrucht de vaderlyke tederheid overtrof, als by Uwen wil met volmaakten herte voibragt; laat insgelyks Uwe Barmhertigheid Uwe gramfchap overtreffen; verwyder door Uwe oneindige Goedheid Uwe verontwaardiging van het verkoorcn volk, Uwe H. Stad.en erfelyk Land; volbreng, ó HEERE! Uwe Goddelyke belofte, welke in Uwe H. Wet, door Uwen Dienaar Mofes aldus aangetekent is: 4r Ik zal ten hunnen voordeeie de verbintenis indachtig zyn, geftaaft met hunne voorouderen wclëer door My, voor het oog Middag Gebed voor enz. Num: X. KlaagL V. Pf: XXXVI. JLXXI. CXIX. 36". Als men (de Arke) nederplaatfté wierd gezegt: ó HEERE! keer weder tot den tienduizenden Israëls. ai. Doe ons tot U naderen, ó HEERE! op dat wy ons mogen bekeeren; herftel onze dagen als die der aloudheid.) Men zegt ttfyh WHp N°. 1. en de Amida gelyk in het Avond Gebed vanbladz. 61. tot op bladz. 72. Na dat dezelve door den Voorleezer herhaalt is, zegt men, indien het geen Sabbat is: ia1?» w3n bladz. 185. (Des Sabbats zegt men: 7. 6 HEERE! Uwe Gerechtigheid is (onwrikbaar) gelyk de allerhoogfte bergen; Uwe raadsbefluiten zyn het gelyk de diepfte afgronden. Menfchen en dieren red Gy. 19. Uwe Gerechtigheid is boven den Hemel verheven ; 6 Gy die groote wonderen verricht! wat is by U te vergelyken ? 142. Uwe Gerechtigheid is eeuwigduurend: Uwe H. Wet is de waarheid zelve.) Men zegt Vspnn Wp N°. 1 Pf. LXXXI. bladz. 51. Vervolgens aan nöVp kn» «?np en mvh wby biadz. 75.  3.6*' y\yi nruo MIDDAG GEBED DE-S DAAGS VOOR DEM /VERZOENDAG (27). s. ÏMfyn gebed verheffe zig als een reukwerk CXLL tot U, (ó HEERE!) myn vierig fmeeken worde gelyk het middag-offer, gunstig aangenomen. Men zegt »W? WHp N°. i. Gy en Uwe Naam zyt Heilig; het Heilig Men leest het Middag Gebed van het Nieuwejaarsfeest, van Pf. LXXXIV. bladz. 251. tot het eind van i")t!ü bladz. 255. Men leest het begin der Amida bladz. 61. tot tt?np rWK bladz. 63. en men vervolgt aldus: (27 ) Dit gebed word geleezen alvoorens het nuttigen van het laatfte maal voor de vasten. R 3  262 Middag Gebed des daags Israël looft ü dagelyks, fjdaar Gy een Heilig en Almachtig God zyt.] Gezegent zyt Gy, ó HEERE ! Heilige Oppervorst. Gy die den mensch met verftand, den fterveling met oordeel begiftigt! begunftig ons met weetenfchap, vernuft en wysheid. Gezegent zyt Gy ó HEERE! die ons het verftand fchenkt. 6 Onze Vader! doe ons tot Uwe H. Wet keeren. Opperheerfcher! nader ons tot Uwen Dienst, doe ons tot U met een volmaakt berouw verfchynen. Gezegent zytGy, ö HEERE! die in bekeering welbehaagen fchept. ö Onze Vader! verfchoon ons, want wy hebben gezondigt; onze Oppervorst, vergeef onze misdryven , daar wy overtreeden hebben : dewyl Gy een Goedertierend en Genade - bewyzend God zyt. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Oneindig in Barmhertigheid en Genade. jo run Aanfchouw onze onderdrukking, verdedig ons gefchil, begunstig ons fpoedig, ter eere van Uwen H. Naam, met eene volmaakte be-  voor den Verzoendag. 263 Vryding: daar Gy een Alvermogend Verlosfer zyt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Verlosfer Israëls. 14. Genees ons, ö HEERE! opdat onze her- Jcr: XVII ftelling volmaakt zy; verlos ons, op dat onze verlosfing volkomen zy: daar Gy het Voorwerp onzer lofzangen zyt. Uwe hulpryke Hand heele onze krankheden , rampen en kwellingen , ó Geneezcnde, Genadige en Getrouwe God! Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de krankheden van Uw volk Israël verdryfc. ó" Onze Vader! begunstig onze onderneemingen, cn zegen het jaar met eenen daauw van vruchtbaarheid en milddaadigheid ; dat leeven,- overvloed en vrede, dit jaar, gelyk de voorfpoedigfte jaaren verzeilen, daar Gy, een Goedertierend en Weldaadige God zyt, die alle de getyden begunstigt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die de jaaren met vruchtbaarheid bekroont. Het blaazen der groote bazuin e, en het oprichten der (vryheids-) baniere, verzaamele ons uit, onze ballingfchap, en vereenige ons uit de vier oorden der Waereld, op dat wy ons Land fpoedig weder mogen bewoonen. Gezegent R 4  2 64 Middag Gebed des daags zyt Gy, 6 HEERE! die de verftrooijelingen Uws volks Israël verzaamelt. Herftel onze Richteren gelyk voorheen, en pnze Raadsheeren zo als zy in vroegere tyden waren ; verwyder angst en droefheid van ons; ö HEERE! regeer ons welhaast Gy .alleen , met Barmhertige Rechtvaardigheid. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Oppervorst der Gerechtigheid. Dat voor de aanbrengers geene uitkomst zy, en de trotfe kettery in een oogenblik vernietigt worde; dat Uwe vyanden en haateren fpoedig uitgerooit, en alle pleegers van euveldaad verdelgt , verydelt en verdrecven mogen worden. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! die Uwe wederftreevers verbryzelt Cn de hoogmoedigere Vernedert. ö HEERE onze God! beftraal ons met Uwe Barmhertigheid, gelyk den oprechten en godvruchtigen, het dierbaar overfchot Uws volks Israël , zyne leeraaren en vroome nieuwelingen; beloon met Heil hen die in Uwen Goddelyken Naam, hun waar vertrou? wen (tellen; deel ons met hen deeze gunst mede; wy zullen nimmer bloozen, zo lang wy ons op U verlaaten, en oprecht op Uwe  voor den Verzoendag. 265 Goedertierenheid berusten. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! Heul en Toeverlaat der Rechtvaardigen. Vestig volgens Uwe belofte Uwe H. Woonplaats in Uwe ftad Jerufalem, en herftel aldaar fpoedig den Zetel Davids; wil haar in onze leevensdagen tot eene eeuwigduurende begaanbaarheid herftichten. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Stichter van Jerufalem. n»¥ rut Doe het Hamhuis Uws dienaars David haastiglyk herbloeijen, en verbef zynen luister door Uwe verlosfing: daar wy geftadig op dat Heilgenot hoopen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! die de kroon der zaligheid doet bloeijen. 6 HEERE onze God, Barmhertige Vader! neem onze fmeekingen aan , zy mededogend en genadig jegens ons, en verhoor onze gebeden met Barmhertigheid en welbehaagen, daar dit Uwe Goddelyke Eigenfchap is. Laat ons niet ongetroost van U wederkeeren: maar zy ons genadig en verhoor ons geklag, ó God! die aller menfchen aanroepingen gunstig zyt. Gezegent zyt Gy, ö HEERE, die alle beden aanneemt. * s  266 Middag Gebed des daags enz. Men vervolgt van in de Amida van het Avond Gebed voor den Verzoendag van bladz. 281 tot het einde derzelve, ep bladz. 287. wyders bladz. 18 5."?apnn wnp iv°. i .p/> cxxx */ Er derwees , en in Uwe H. Wet vermeld is: XXXÏV. 5. De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. Tpyr» (36). 6. De HEERE hem voorbyzweevende riep:. (36) mjn Deeze vier Verfen worden geduurende den avond en dag der Verzoeningen zesentwintig maal herhaalt. het welk in letterrekening het %magrammaton uitmaakt.  voor den Verzoendag. 293 HEERE, HEERE, Genadig en Barmhertige God, Langmoedig, Goedertierend en Waarachtig Opperweezen; 7. Betuigende Zyne Goedheid aan duizenden, vergeevende misdryven, wederfpannigheid en zonden, en (de bekeerlingen) bevrydende. , 9. Vergeef dan onze wederfpannigheid èn misdryven, en neem ons aan in Uwe befcherming. 30. Want op dees' dag zal (de Priester) voor u verzoenen, om u te reinigen; van alle uwe zonden tegen den HEERE zult gy gezuivert blyven. wam 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzeri voordeele aan de verbintenisfe met Abraham Uwen welbeminde, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade; ó Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Ifaac weleer ten offer bereid , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Jacob den volmaakte, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 3armhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verdienste van Jofeph dert rechtvaardige, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) gedenk ten onzen T 3 Levit: XVI.  294 Avond Gebed voordeele aan de verbintenisfe met Mofes den Propheet, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met Aaron den Hoogepriester, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade; o Barmhertige (God!) gedenk ten onzen Voordeele aan de verbintenisfe met Phineas den Yveraar, ter eere Uwer Eigenfchappen van genadé. 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan de verbintenisfe met David den gezalfde, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) gedenk ten onzen voordeele aan het gebed van Koning Salomon , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó* Barmhertige (God!) ftel Uwe Macht in het werk, en doe Uwe verlosfing bloeijen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) wy komen al blooéende voor Uw Aanfchyn om U aanteroepen : heb medelyden met ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) doe ons Uwe Macht openbaar zyn, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) dat ons vonnis ten ónzen voordeele zy, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) Uwe luister verfpreide zig over ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade.  voor den Verzoendag. 295 ó Barmhertige (God!) kastyd ons niet volgens onze kwaade werken, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) Uwe (Goddelyke) glans ruste op ons, • ter eere Uwer Eigenfchappen Van genade, ö Barmhertige (God!) onderzoek of wy verdienstelyk zyn, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige ( God! ) neem een goed befluit over ons, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Ö Barmhertige (God!) wil ons met veelvuldige gunsten overlaaden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) dat Uwe Genade ons befcherme, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade: ó Barmhertige (God!) wend Uwen toorn en Uwe gramfchap van ons af, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) teken ons aan tot leeven, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) teken ons aan met barmhertigheid, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) teken ons aan als rechtvaardigen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) teken ons aan als oprechten en volmaakten, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. T 4  396 Avond Gebéd o Barmhertige (God!) teken ons aan tot voedzel en onderhoud. ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) wil ons ten vollen niet verdelgen , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, öBarmhertige (God!) wil onze fchulddaaden en zonden uitwisten en verdry ven, ter eere Uwer Eigenfchappen van Genade, ó Barmhertige (God!) dat een ftraal Uwer Algoedheid ons befchyne, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) zy ons tot fteun en befchcrming, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) doe ons een voordeelig teken blyken, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ö Barmhertige (God!) ontfluit de Hemelpoorten voor onze gebeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) verhoor genadlgryk onze fmeekingen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!) neem onze fmeekingen en gebeden aan, ten tyde dat wy door druk geprangt worden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige (God!; heb medelyden met onze zielen, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade, ó Barmhertige ( God!) doe ons in een ge* lukkig jaar treeden, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade.  voor den Verzoendag. 29^ 6 Barmhertige (God!) verzacht Uwe gramfchap , , ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. 6 Barmhertige (God!) laat ons niet onverhoort van U wederkeeren, ter eere Uwer Eigenfchappen van genade. Men herhaalt W enz. bladz. 293. ruws *wm De oprechten welke door hunne godvruchtige hoedanigheden uitmuntden, zyn ons ontrukt; de dapperen welke zig in de bres waagden om de nadeelige benutten van ons aftewenden, ftrekten ons in angftige tyden tot muur en verdediging; zy verzachtder1 Gods toorn door hunne fmeekingen, en weerhielden Zyne ongenade door hunne beden, dewelke naauwelyks uitgeftort, verhoort wierden (6 God') zy verwierven Uw welgevallen door hunne ieverige gebeden: Gy hebt U om hunnentwil, gelyk een teder vader over ons erbarmt, en hen niet onverhoort van U weggezonden. Door onze menigvuldige misdryven ZVn ons deeze voorbeelden van godvrucht ontrukt, en door onze zonden zyn wy ze onwaardig geweest; zy zyn ter ruste gerezen en hebben ons in droeffenis gelaaten. Zy die ons tot verweering ftrekten, zyn vernietigt; zy die (Uwe) gramfchap verdreeven, zyn niet meer. Wy bezitten hen niet langer, die zig voor ons in de bres ftelden; zy, die Uwen toorn verzachtden, zyn ons ontrukt; wy zyn door de waerelds-dcclen verfpreid en vinden geenen byftand; 6 God! wy keeren T 5  298 Avond Gebed dan bloozende tot U weder, om U, ten tyde onzer verzoening, in den morgenftond aan te roepen» Men herhaalt *f?Ö k en TDSfV) enz. bladz. 292. tinan Wy zyn door rampfpoed verbaast; onze kracht is wegens zo veeie ongelukken verzwakt; wy zyn elendig, onderdrukt en tot de aarde vernedert. Dit is ons lot, 6 Barmhertig Opperweezen! wy zyn hardnekkig en wederftreevers; wy bekennen onze zonden in 't openbaar, daar wy innerlyk verdorven en verkeert zyrt. 6 Allerhoogfte! daar Uwe Barmhertigheid eeuwigduurend is, en de Genade van U voortfpruit; daar Gy de ftrenge befluiten herroept, en tot deeze vergiffenis genegen zyt verwyder U van ons niet in dit tydftip, daar wy in zwaaren kommer zyn; doe Uwe Goedertierenheid en Gunstbewyzen t'onswaarts, voor dc geheele waereld blyken, bedwing den wederftreever op dat hy ons niet benadeele; verzet U tegen hem op dat hy krachteloos worde, en dat zig (in tegendeel) een goede voorfpraake ter onzer rechtvaardiging opdoe, en onze (geringe) oprechtheid verkondige. ó Genadige en Barmhertige! Gy hebt Uwen wil Uwen getrouwen Dienaar (Mofes), die Uwe Gunst zocht, geopenbaart, en hem Uwe Waarheid hekent gemaakt. Men herhaalt "f?» ll en Wl enz. bladz. 252.  voor den Verzoendag. 299 0 Heilryke Schepper! wy hebben gezondigt, vergeef ons. 1 Hoor, ó Israël! de HEERE is onze God, de HEERE is Een. Gezegent in alle Eeuwigheid zy den Naam van Zyn Glorieryk Gebied. 39. De HEERE is de God, (voorzeker) de HEERE is de God. De Aartsengelen van den Hooge roepen: de EEUWIGE is onze HEERE; het Choor der Uitverkoorenen antwoord zeggende: dé HEERE is de God. De Hemelkringen roepen: de EEUWIGE is onze HEERE; de benden der Uitverkoorenen antwoorden zeggende: de HEERE is de God. „ , De HEERE is Opperheerfcher, hy heefi geregeert, ja Hy zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. Alvoorens Hemfel en Aarde uitgeftrekt waren , was de El EERE Opperheerfcher; alyoorens de Hemellichten feheenen , heeft de HEERE geregeert; de Aarde zal als een kleed verflyten, en de Hemel gelyk rook verdwynen r maa* de HEERE zal in alle Eeuwigheid het Oppergebied voeren. De HEERE is enz. Alvoorens den Aardbol en zyne vlaktens gefchapen waren, was de HEERE Oppet- Deutr: VI. 1. Kon: xv m.  3o6 Avond Gehd heerfcher; alvoorens Hy de fchepfelen op de Aarde ftelde, heeft de HEERE geregeert; en als Hy (Israëls) verftrooijelingen van alle 'sWaerelds-oorden by een brengt, Zal Hy in Eeuwigheid het Oppergebied voeren. De HEERE is enz. mva Hy wien alleen den Naam EYE ASSER EYE behoort, heeft beftaan, beftaat en zal eeuwig beftaan ; Hy doet fterven en herleeven % Zyn Aanweczen is van alle de eeuwen. Verhoor ons, onze Vader, verhoor ons! Verhoor ons, onze Schepper, verhoor ons! Verhoor ons, onze Verlosfer, vérhoor ons! Verhoor ons , Gy dien wy nafpeuren, verhoor ons! Verhoor ons, Luisterryke en Geduchte (God) verhoor ons! Verhoor ons, Eeuwige Vertrooster, verhoor ons! Verhoor ons, Oprechte en Heerlyke (Schepper,) verhoor ons! Verhoor ons, Leevende en Beftendige ( Opperheer ) verhoor ons ! Verhoor ons, Gy die Alzienend zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Hemelbewooner, verhoor ons! Verhoor ons, Sterke (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die allen euvel verfoeit, verhoor ons! Verhoor ons, Oppervorst der aardfche mogendheden, verhoor ons! Verhoor ons, Geduchte Befchermer, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die de onderdrukten byftaat, verhoor ons! Verhoor  voor den Verzoendag. 301 ons, Toeverlaat der nooddruftigen, verhoor, ons! Verhoor ons, Bevryder en Verlosfer, verhoor ons! Verhoor ons, Oprechteen Rechtvaardige (God) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die den geenen die ü aanroepen naby zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Verhevene cn Voortreffelyke (God,) verhoor ons! Verhoor ons, Gy die het luchtgefpan bewoont, verhoor ons! Verhoor ons, Steun der oprechten, verhoor ons! •>rk >MP Verhoor ons, God Abrahams, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in gunstige tyden mededogend zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Geduchte (God) Ifaacs, verhoor ons! Verhoor ons , Gy die in angftige tyden tot barmhertigheid genegen zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Gy kracht Jacobs, verhoor ons! Verhoor ons, Gy die in tyden van genade gunstig zyt, verhoor ons! Verhoor ons, Befchermer Davids, verhoor ons! Verhoor ons, ó God van het hemelfche Saamenftel, verhoor ons! Verhoor ons. Genadig en Goedertierend Opperweezen , verhoor ons! ( Na de herhaaling van de *)D1Ö_ ';Bygevoegt gcbe&,zegt men alhier nVb ^ enTQSPÏ enz. bladz. 202, yam Dim Goedertierene en Barmhertige (God!) wy hebben tegen U gezondigt , heb medelyden met ons.  302 Avond Gebed KEERE der verzoeningen, Gy die de herten onderzoekt, hec verborgene ontdekt, en rechtmaatigbeid uit! \vy hebben enz. Heerlyke in wonderdaaden, die van de aloudheid af de vertroosting fchenkt, het verbond der (Aarts-) vaderen indachtig zyt, en de in-r nerlyke peinzingen doorgrond! wy hebben enz. 6 Weldaadige, die Uwe Algoedheid jegens den fchepfelen oeffent, wien alle geheimenisfen bewust zyn, die de zonde beteugelt en U met Rechtvaardigheid omgord! wy hebben enz. 6 Gy die van zuiverheid vervult zyt, geducht van hen die U looven, die de misdryven vergeeft, en in angftige tyden verhoort! wy hebben enz. Bewerker der verlosfingen, die het toekomende voorziet, de gedachten (gebied) voorttekomen, die over de Opperhemelen heerscht, de gebeden aanhoort en wien het Al bewust is 5 wy hebben enz. *pa sim l» HEERE! Uwe Eigenfchap is de Goedertierenheid, Uwe Eigenfchap is de Barmhertigheid, Uwe Eigenfchap is de Langmoedigheid (om Uwen toorn te ontfteeken;) Uwe Eigenfchap is oneindige goedertierenheid. Uwen Naam word onder ons aangeroepen, HEERE! doe het ter eere Uws Naams.  voor den Verzoendag, 303 wan « ö HEERE! heb medelyden met ons en wil ons opheffen, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. ó HEERE! wil ons den dag van verlosfing aankondigen en verhoort ons, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. ö HEERE! befcherm ons door Uwe oneindige Goedertierenheid, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. ó HEERE! dat Uwe weldaaden onze (verwachting) voorkomen en ons begenadigen, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. ö HEERE! wil Uwe Goedertierenheid ten onzen voordeele in 't werk ftellen, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. ó HEERE! bekrachtig en vereenig ons hertin Uwen H. Dienst, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. ó HEERE! verdedig ons gefchil en wil onze vyanden beftryden, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven. ó HEERE! zegen onze fpys en drank, zy ons aandachtig en teken ons aan tot leeven.  304 Avond Gebed o HEERE!.doe dit ter eere Uws Naams, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Abrahams) welke het eerfte Uwe Volmaaktheid aangebeden heeft, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Ifaacs) welken ten offer bereid wierd ter zelve plaatfe alwaar Uwen Tempel gefticht is, en erbarm U over Uw Volk Israël, ö HEERE! doe dit ter eere (Jacobs) welke in den droom van de ladder uit den Hemel verhoort wierd, en erbarm U over Uw Volk Israël, ó HEERE! doe dit ter eere (Jofcphs) welke in de gevangenis zyne hoop op U ftelde, en erbarm U over Uw Volk Israël, ö HEERE! doe dit ter eere (Mofis-) den getrouwe van Uw Huis, en erbarm U over Uw Volk Israël, ó HEERE! doe dit ter eere (Aarons) welke in Uwen Dienst, met de Urim en Tutnim verciert, de Godfpraaken openbaarde, en erbarm U over Uw Volk Israël. 6 HEERE! doe dit ter eere (Phineas') den zuiveren van gemoed, welke uit iever voor Uwen Naam gloeide, en erbarm U over Uw Volk Israël, ê HEERE! doe dit ter eere (Davids) welke U zoetluider.de pfalmzangen tocwydde, en erbarm U over Uw Volk Israël.  voor den Verzoendag. 305 6 HEERE! doe dit ter eere des Konings (Salomon) welke eenen Tempel bouwde om 'er Uwe Godheid te doen woonen, en erbarm U over Uw Volk Israël. t HEERE 1 doe dit ter eere der (Martelaren,) welke volftandig in Uwe Heilige Eenheid te erkennen, door ftaal en vlammen ge-, dood" wierden, en erbarm U over Uw Volk Israël. 5 HEERE! doe dit ter eere Uws Naams; en erbarm U over Uw Volk Israël. boe dit ter eere Uws Naams. Doe dit tef eere Uv/er Waarheid. Doe dit ter eere Uws Verbonds. Doe dit ter eere van Uw Alvermogen. Doe dit ter eere Uwer Wet. Doe dit ter eere Uwer Heerlykheid. Doe dit ter eere ' Uwer Inftellingen. Doe dit ter eere Uwer Geheugenisfe. Doe dit ter eere Uwer Genade. Doe dit ter eere Uwer Algoedheid. Doe dit ter eere Uwer Oprechtheid. Doe dit ter éëre Uwer Majesteit. Doe dit ter eere Uwer Leere. Doe dit ter eere Uwer Opperheerfchappy. Doé dit ter eere Uwer Eeuwigheid. Doe dit ter me Uwer Verborgenheid. Doe dit ter eere Uwer Steikte. Doe dit ter eere Uws Luisters. ' Doé dit ter eere Uwer Gerechtigheid. Doe dit ter eere Uwer Heiligheid. Doe dit ter eere Uwer Barmhertigheid. Doe dit ter eere Uwer Godheid. Doe dit ter eere Uwer H. Wet. cmsK ysvh rvav Doe dit ter eere van Abraham, Ifaac en Jacob; Doe dit ter eere van Mgfes en Aaron* y  306 Avond Gebed Doe dit ter eere van David en Salomon. Doe dit ter eere der heilige Stad Jerufalem. Doe dit ter eere van Zion de woonplaats Uwer Heerlykheid. Doe dit ter eere der verwoestinge van Uw Huis. Doe dit ter eere der verdelging Uws Tempels. Doe dit ter eere der nooddruftigen Israëls. Doe dit ter eere der behoeftigen Israëls. Doe dit ter eere onzer geloofsgenooten die in droefFenis kwynen. Doe dit ter eere der weezen en weduwen. Doe dit ter eere der zuigelingen. Doe dit ter eere van hen die reeds gefpeent zyn. Doe dit ter eere der jonge leerlingen welke niet gezondigt hebben. Doe dit om Uwentwille, zo wy zulks onwaardig zyn. Doe dit om Uwentwille, en verlos ons. Verlos ons en verhoor heden gelyk ten allen tyde onze gebeden, daar Gy het voorwerp onzer lofzangen zyt. (Na de herhaating van de tplÖ 'tBygevoegt Gebed en der Amida van het Middag Gebed, word hier het volgende bygevoegt : ■p» ^ 6 God, Gy die Langmoedig zyt om Uwen toorn te ontfteeken, en Uwe Barmhertigheid (aan het menschdom) bewyst! Uwe Genade deed Gy weleer Uwen nederigen Dienaar (Mofes) blyken, gelyk in Uwe H. Wet verEx. meld is : XXXÏV. 5- De HEERE daalde in eene wolk, plaatfte zig aldaar by hem, en riep by den Naam des HEEREN. Men herhaalt 1W enz, bladz. 202.)  voor den Verzoendag. 307 (HEERE!) doe dit ter eere van de Heiligheid Uws Naams , en niet om onzent- wille. ,. 1 Offchoon wy Uwe gunsten onwaardig zyn', doe ze ons, ö HEERE! ter eere van Uwen H. Naam door Uwe Genade en Getrouwheid genieten. 2. Waarom zouden de volkeren zeggen: waar is hunne God ? Daar onze God voorzeker in den Hemel is. Wy getuigen tweemaal 's daags de Eenheid van dien God, die Zyn verblyf in den Hemel houd; Hy is leevend, beftendig, vol barmhertigheid en (heerlyken) luister; Hy volbrengt Zynen Wil in Hemel en op Aarde; geen fterveling zoude zig vermeeten te vraagen : wat verricht Gy ? welke zyn Uwe daaden ? daar hec Al door Hem is voortgebragt. Ö Onze God die in den Hemel zyt! verhoor ons en neem onze gebeden gunstig aan. 6 Onze God die in den Hemel zyt! verdelg ons niet in deeze langduurende balling- fChöPOnze God die in den Hemel zyt! verderf hen die ten kwaade tegen ons opftaan. ó Onze God die in den Hemel zyt! gedenk aan Uwe verbintenis, en wil ons niet in ver- ëTonze GoTdie in den Hemel zyt! wil onze fpys en drank zegenen. Pf; CXV,  3t>8 Avond Gebed 6 Onze God die in den Hemel zyt! doe ons goede tydingen verneemen. ö Onze God die in den Hemel zyt! wend alle zwaare en nadeelige befluiten van ons af. ó Onze God die in den Hemel zyt! neem voordeelige befluiten over ons. ó* Onze God die in den Hemel zyt! dat dc luister Uwer Majesteit zig fpoedig aan ons ontdekke. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wees ons naby daar wy U nafpeuren. ó Onze God die in den Hemel zyt! wreek ons van onze aanvalleren. ó Onze God die in den Hemel zyt! verhoor ons gebed tans en ten allen tyde. ö Onze God die in den Hemel zyt! dat wy van ons vertrouwen niet te bloozen hebben. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wy roepen U aan, verhoor ons. ó Onze God die in den Hemel zyt! dat onze geheugenis ten goede voor U verfchyne. 6 Onze God die in den Hemel zyt! heb medelyden met ons, ons huisgezin en onze zuigelingen. ó* Onze God die in den Hemel zyt! zuiver ons van onze zonden. 6 Onze God die in den Hemel zyt! dat Uwe Goedertierenheid jegens ons bewoogen zy. ó Onze God die in den Hemel zyt! teken ons aan tot een gelukkig leeven. ó Onze God die in den Hemel zyt! teken ons aan tot rechtvaardigen. ó Onze God die in den Hemel zyt! teken ons aan tot oprechten en volmaakten.  voor den Verzoendag. 309. 6 Onze God die in den Hemel zyt! teken ons aan tot voedzel en onderhoud ó Onze God die in den Hemel zyt! wil ons niet geheel vernietigen. ö Onze God die in den Hemel zyt! bedwing onze onderdrukkers. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe dit om Uwentwille zo wy zulks onwaardig zyn. ö Onze God die in den Hemel zyt! onderdruk die ons trachten te benadeelen. 6 Onze God die in den Hemel zyt! wil on« ze vyanden beftryden. 6 Onze God die in den Hemel zyt !• vervul onze herten-wenfehen ten goede. 6 Onze God die in den Hemel zyt! dat wy door U zeiven gewroken worden. ó Onze God die in den Hemel zyt !• onderfteun onzen vervallen ftaat. 6 Onze God die in den Hemel zyt! verhoor ons geklag. ó Onze God die in den Hemel zyt! verlos ons uit de macht onzer vyanden. ö Onze God die in den Hemel zyt! geheng dat Uwe zegen ons overdekke. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe ons Uwe verlosfing naderen. 6 Onze God die in den Hemel zyt! verfchoon ons volgens Uwe Gerechtigheid. ö Onze God die in den Hemel zyt! nader ons de tydftip der verlosfinge. 6 Onze God die in den Hemel zyt! doe den dag des Heils genaaken. ó Onze God die in den Hemel zyt!; nader ons tot Uwen H. Dienst. V 3  310 Jbond Gebed 6 Onze God die in den Hemel zyt! verdedig ons gefchil en verlos ons. 6 Onze God die in den Hemel zyt! aanfchouw de onderdrukking van Uw Volk Israël. ö Onze God die in den Hemel zyt! genees de kranken Uws Volks Israël. ó Onze God die in den Hemel zyt! wil deezen kommerlyken tyd gadeflaan. ö Onze God die in den Hemel zyt! ontfang onze fmeekingen. 6 Onze God die in den Hemel zyt! bevestig den vrede onder ons. ó. Onze God die in den Hemel zyt I ftel de zekerheid onder onze daken. 6 Onze God die in den Hemel zyt! vergun den Beheerfcheren deezer Gewesten leeven en vrede. ó Onze God die in den Hemel zyt! beziel ben met zachtmoedigheid om ons te begunstigen. _ ó Onze God die in den Hemel zyt! begunstig het Land met den vrede. ó Onze God die in den Hemel zyt! gun het Aardryk overvloed. ó Onze God die in den Hemel zyt! fchenk deezen Gewesten den vrede. 6 Onze God die in den Hemei zyt! befproei de aarde op haaren tyd met zegenryken daauw en regen. ó Onze God die in den Hemel zyt ! fchenk den akkerman vruchtbaar zaad, en den benodigde zyne fpys. ö Onze God die in den Hemel zyt! vergun ?Uen huisgezinnen hun voedzel. Ö Onze God die in den Hemel zyt! dat ons  voorden Verzoendag: 3 tg gebed gelyk een (aangenaam) reukwerk voor U genake. ó Onze God die in den Hemel zyt! doe ten onzen voordeele een teken van heil, verlosfing en genade blyken, ö Gy die ons tot Hulp en Trooster ftrekt! op dat onze haateren, dit aanfchouwende, van fchaamte verbaast worden. Men herhaalt TDy»l enz. bladz. 292. Onze en onzer Vaderen God! verdelg ons niet wanneer Uwe Macht ons zal vonnisfen, en onthef ons van Uwe ongenade ten dage als Gy onze daaden zult gadefiaan; dat Uwe Barmhertigheid Uwe gramfchap overtreffe, wanneer Gy onze verdiende ftraf zult befluiten; vergun ons Uwe Goedertierenheid wanneer Gy onze geringe werken zult aanfehouwen. ö Onze Vader! bekroon de gebeden welke wy U opdraagen, met Uw Heil; herroep de ballingfchap der nakomelingen des Aartsvaders (Jacob,) aanfchouw hunne verwoeste Meden, gedenk Uwe (Goddelyke) belofte, en dat deeze H. verbintenis onophoudelyk door zyne nazaaten geacht worde; ontdek ons dc verborgenheden Uwer H. Wet, en openbaar Uwe geheimen aan hen die Gy hebt. onderweezen. Dat de groote Raad in zyn geheelen luister fteeds voltallig zy. (ö HEERE!) ontferm U over hen die Uw Aanweezen erkennen, en verdelgde geenen die U verzaaken, wanneer Gy de ballingen welke hun vertrouV 4  gi2 Avond Gebed wen op U (tellen, te Zion zult byeen geroer pen hebben. Onze en onzer Vaderen God» dat ons gebed tot U nadere , vervreemd U niet van onze fmeekingen: daar wy zo fchaamteloos en hardnekkig niet zyn dat wy zeggen zouden: wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; 6 neen , (Almachtig Opperweezen!) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker) gezondigt. Wy zyn aan misdaaden fchuldig, wy zyn gouweloos, roovers, en lasteraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en goddelooze handelingen ; wy zyn hoogmoedige geweldenaaren, hebben valschhcden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; hebben logentaaf geüit en zyn fpotters; wy zyn overtreeders (Uwer Wet), vertoorners en wederfpannelingen; wy hebben verkeerdelyk gedaan, moetwillig overtreeden en zynvyandlyk te werk gegaan ; wy zyn hardnekkig en hebben goddeloos gehandek; wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daaden gepleegt, gedwaalt en anderen doen dwaalen; zelfs van Uwe geboden en heilzaame rechten zyn wy afgeweeken.' Dit alles heeft ons tot geen baat verftrekt; ^eh; IX. 33- Want Gy zyt rechtvaardig in al het geen ons wedervaaren is, dewyl Gy ons naar waarheid hebt geftraft en wy zondaaren zyn, Dy Vte IJöWi» Meer dan alle volkeren hebben wy ons fbhul$g gemaakt, en hebben meer dan zy te bloo-  voor den Verzoendag. 313 gen- de vreugd is van ons afgeweeken, ons hert'is beklemt door onze zonden, ons verlangen is te leur geitclt cn onze luister verwelkt; de wooning onzes Heiügdoms is door onze misdryven verdelgt, onze Tempel is verwoest het cieraad onzes Lands is aan vreemden onze kracht aan uitheemfchen overgegeeven! en nogtans zyn wy van onze dwaalineen niet wedergekeerf, hoe zouden wy dan zo roekeloos en hardnekkig zyn, om voor U 6 HEERE onze en onzer vaderen God} te zeesren • wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; ó neen, (Almachtig Opperweezen!) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker) gezondigt. Schuldbekentenis. W) Meester van het Heelal! in den avond , by den aanvang der Nachtwachten belyde ik myne fient^n zwaarc misdryven; myne neiging tot èuveldaaden doet my de dikke duisternis des nachts afwachten, om die ter uitvoer te bren"en Myn hert, myne oogen bewilligen in het zondigen , en rusten dag noch nacht; onophoudelyk den gantfehen dag en nacht fpannen de ovlrige leden myns üghaams te zaamen, om het geen U mishaagt te bedryven, zonder ooit daa. in te ftaaken; en daar ik de geboden van betrachting en onthouding oyertreeden heb ween ik geduurende den gantfehen nacht, en Sroeije myne legerftede met (zilte) traanen 6 Gv die geducht in Uwe verrichtingen zyt! dat "de ftem myns geweens aangehoort wor^ de als ik des nachts fchrcije. Ik klaag des ~ ' V 5  314 Avond Gebed Neh: JX. daags en hef myne ftem wegens myne wederfpannigheid en booze werken, zelfs des nachts ben ik niet in ftilzwygen. Om Uwentwille, (ó HEERE!) zal op deezen avond Uwe vergiffenis en verzoening op ons nederdaalen, daar het heden de dag van Verzoeningen voor den Hemelbewooner, en deezen avond Hem toegewyd is; op denzelven gedenk ik myne zonden voor Hem, aan wien het toekomende bewust is; maake my tans op om Hem te looven, en beken deezen avond myne wederfpannigheid en trotsheid voor den HEERE, Wy zyn aan misdaaden fchuldig, wy zyn trouweloos, roovers en lasteraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en goddelooze han-> delingen; wy zyn hoogmoedige geweldenaaren, hebben valschheden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; hebben logentaal geüit en zyn fpotters; wy zyn overtreeders (Uwer Wet,) vcrtoorners en wederfpannelingen; wy hebben verkeerdelyk gedaan, moetwillig overtreeden en zyn vyandiyk te werk gegaan ; wy zyn hardnekkig en hebben goddeloos gehandelt; wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daaden gepleegt, gedwaalt en anderen doen dwaalen ; zelfs van Uwe Geboden en heilzaame Rechten zyn wy afgeweeken. Dit alles heeft ons tot geen baat verftrekt; 33. Want Gy zyt rechtvaardig in al het geen ons wedervaaren is, dewyl Gy ons naar waarheid hebt geftraft en wy zondaaren zyn.  voor den Verzoendag. 315 Ey die wy ecrtyds onder dwang hielden en beknelden, hebben tans in ons byzyn, 't geen wy door onzen arbeid verricht hebben , overweldigt; het juk welk wy op de Ichouderen torfchen hebben zy ons opgelegt. 8. Slaaven hebben ons overheerscht, zonder Klaagl. V, dat iemant ons hunner macht ontrukke. Zwaare rampen hebben ons omcingelt; wy hebben U aangeroepen, HEERE onze God maar teroorzaake onzer misdryven heb Gy IJ van ons verwydert. Wy zyn van U/B™ee ken, hebben gelyk eene kudde gedwaalt en zyn verloeren gegaan; nogtans zyn wy van onze dwaalingen niet wedergekeert; hoe zouden wy dan zo roekeloos en hardnekkig zyn, om voor U, ö HEERE onze en onzer Vaderen Godl te zeggen: wy zyn oprecht en htb ben nimmer gezondigt; ó neen, C Almacht g Opperweezen!) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker) gezondigt. Een ieder uit de Gemeente zegt voor zig zeiven UBWM bladz. 314. Vervolgens leest men van Hö bladz. 284. tot het teken § bladz. 286. Sterke en Luisterryke Schepper van Hemel en Aarde! A . Wie evenaart U, ö Gou 1 Gy die ondoorgrondelyke zaaken ontdekt en rechtvaardigheid {preekt! t Wie evenaart U, o God !  Mich: VII. 316 Avond Gebed Gy die van Majesteit omringt zyt, en buiten wien geen (Opperheerfcher) is ! Wie evenaart ü, ó God! Gy die het verbond (met de Aartsvaderen) gedenkt, en het overfchot (Israëls) begenadigt! Wie evenaart U, ó God! Gy voor wiens alzienend oog niets verborgen is, Hemelbewooner! Wie evenaart U, ê God! Gy die de zonde beteugelt en U met gerechtigheid omgord! Wie evenaart U, 6 God! Oppervorst aller machten, Geducht en Verheven (Opperweezen!) Wie evenaart U, 6 God! Steun der machteloozen, die de onderdrukten verhoort! Wie evenaart U, ö God ! Verlosfer, Bevryder, die d00r rjw Alvermogen te werk gaat! Wie evenaart U, ö God! Gy die dc geenen die U aanroepen naby zyt, Genadig en Barmhertig (Opperweezen!) Wie evenaart ü, ó God! Gy Hemelbewooner, Steun der oprechten! Wie evenaart U, ó God! Gelyk door Uwen Propheet aangetekent is : 18. Wie evenaart U, ó God! Gy die de misdaad van het (dierbaar) overfchot Uws Volks^ vergeeft neen, Uwe gramfchap heeft ons niet voor eeuwig verweezen, dewyl Gy .Welbehaagen fchept in genade te oeffenen.  voor dén Verzoendag. 317 ïg Gv zult U onzer erbarmen, onze zonden en misdryven in alle eeuwigheid verbannen, en in de duistere vergeetelheid begraa- VCZo wel onze zonden als die van gantsch Uw Volk Israël, ter plaatfe alwaar zy nimmer herdacht noch bezocht zullen worden, noch in eeheugenis komen. ao Volgens Uwe goddelyke belofte , in vroege tyden onzen voorvaderen gedaan, zult Gv Tacob Uwe Waarheid doen blyken, en Abraham met Uwe Goedertierenheid begunstigen. Men zegt %pnn «?np N°. 2. v>xr\ nu?» ï Gelukkig de mensch die in den raad der Pf: I. bozen niet wandelt, zig niet op den weg der zondaaren ophoud, noch in den kring der fpotters nedergezeten is; s. Maar die in de Wetdes H E ER EN al een zyn welbehaagen ftelt, en zig in deeze Wet dag en nacht oenent. o Hv zal zyn als een boom aan waterbeeken geplant, welke op zyn' tyd zyne vruchten voortbrengten wiens blad met afval , ja in alle zyne onderneemingen zal hy flaa- g64. Aldus zal het den boozen (niet gaan;) maar veelëer zullen zy zyn als ftoppelen die door den wind weggevoert worden ft. Daarom zullen zigde boozen in het gericht noch de zondaaren in de vergadering der rechtvaardigen niet vervoegen.  3i8 Avond Gebed 6. Maar den toegangen der rechtvaardigen zal de HEERE gunstig zyn, en die der boozen zullen verlooren gaan. Pf: II. i. Waarom woeden de heidenen, waarom leggen de volkeren zig op ydelheid toe? 2. De aardfche koningen vergaderen zig, de vorsten beraaddaagen zig te zaamen, tegen den HEERE en Zynen Gezalfde, (zeggende:) 3. Laat ons (Israëls eendrachts-) band verbreeken, men verwerpe deeze banden verre van ons. 4. De Hemelbewooner zal dit belagchen, de HEERE zal 'er den fpot mede dry ven. 5. Ja Hy zal ze in Zynen toorn toeroepen , en door Zyne grimmigheid verbaazen, (zeggende :) 6. Ik heb Mynen Koning over Zion den berg Myner Heerlykheid doen regeeren. 7. Ik zal de Inftelling des HEEREN verklaaren, van Hem die my gezegt heeft: gy zyt Myn zoon; heden heb Ik u voortgebragt. 8. Vraag my (flechts,) Ik zal u de volkeren tot erfenis, de uiteinden des Aardryks tot aandeel geeven. 9. Verfiaa ze met een yzeren ftaf, verbreizei hen als een aarde vat. 10. Dan nu, koningen! handelt met verftand; aardfche rechteren! laat u tuchtigen. 11. Dient den HEERE met vrees, en juicht met ontzag.  voor den Verzoendag. 319 12. Bekleedt u met zuiverheid op dat Hy zig niet verftoore, want gy zoudt (uw) fpoor verderven voor weinig dat Zyne verbolgenheid zig ontftake. Gelukkig zy die op Hem vertrouwen. tfnaa • • • • iwo 1. Pfalm Davids, wanneer hy voor Abfalom Pf: III. zynen zoon vluchtde. 2. ö HEERE! hoe menigvuldig zyn myne vyanden, hoe groot is het getal van hen die tegen my opftaan! 3. Veelen zeggen van my. de H E E R E heeft hem Zyne befcherming ontzegt, Sela! 4. Maar Gy, 6 God! zyt myn Toeverlaat, die myne eer verdedigt en verheft. 5. Als myne (fmeekende) ftemme U aanroept, verhoort Gy my van den Berg Uwer Heiligheid, Sela! 6. Onbefchroomt geef ik my aan den flaap over, en ontwaak (in veiligheid) daar Gymyn Behoeder zyt. 7. Ik vreeze geenzins de tairyke volkeren welke my van alle zyden befpringen. 8. Verhef U , 6 HEERE ! tot myne verlosfing': Gy die alreeds de trotsheid myner aanvalleren en dc kracht der goddeloozen verflagen hebt. 9 Van U (alleen) vloeit de Zaligheid ; Uwe Zegeningen doet Gy op Uw Volk nederdaalen, Sela! , ♦mi» rttxsh 1. Pfalm Davids aan den Opperzangmeester IV. op de Neginot.  320 Avond Gebed voor enz. 2. 6 God myner gerechtigheid! verhoor my als ik U aanroep; Gy hebt my in ruimte geftelt wanneer ik my in kommer bevond : begenadig my en luister naar myne fmeeking. 3. (De HEERE fpreekt) gy menfchen-kinderen! hoe lang zult gy Myne Heerlykheid met fmaad ontëeren, ydelheid beminnen en Iogentaal nafpooren ? Sela. 4. Maar weet, dat dc HEERE de godvreezenden heeft afgczondert; de HEERE zal (my) verhooren als ik Hem aanroep. 5. Siddert (voor God,) en zondigt niet; Wilt dit op uwe legerftede in uw hert overdenken en ftilzwygen, Sela. 6. Nadert oprechte offerhanden en vertrouwt op den HEERE. 7. Veelen zeggen: mogten wy het goede aanfchouwen ! HEERE, beftraal ons met het licht Uws Aanfchyns !- 8. Gy vergunde myn hert de vreugd, zedert dat hun koren en most zig vermeerderde. 9. Daar ik door U alleen de veiligheid erlang, zal ik my onbefchroomt nederliggcn en in rust woonen. Men zegt Hübv Nfi> WHp 1512 bladz. 54. vervolgens toU?1? en bi» bladz. 75.  3« KROON DES OPPERGEEIEDS (38), door den Rabbyn Salomon aben Gabirol. Inleiding. •hSana Myn gebed zal den mensch tot voordeel ftrekken, want daar door zal hy oprechtheid en deugd leeren. f381 Kroon des OpperSebieds noSo VO Keter malchut. f,;. Werk welk in geleerdheid en in verhevenheid ven Ehrvftrant Mes wat men in de Hebreeuwfche Letterkunde VMtatèrentyd heeft verre overtreft,is opgefteltdoor Soloman ITen gXo/%beroemd' DichterX^*™™^ eeuwen, bloeide,en van wiens penverfchejdene WerKen jn rvmklank zyn voortgevloeit, waarvan de Waarhol wiis rymiuanK zy» - e ' ito en 160. en nog andere (tuk- ^een^er'rekundig *^^gfï JSU^I neemingen hierin Hechts aangeroert en doorgaans met het dat hv in de veronderltelling der cbrtfalyniHiIVler,, of triww, welke m« Stoote tegenftrydigheden X  3ïü Kroon des Oppergebieds. Niet breedvoerig maar flechts in het kort heb ik 'Cr de wonderdaaden van den Lecvenden God in afgemaalt. Ik heb het als den voornaamftcn myner lofzangen geacht, en het den naam van kroon des Oppercebifds gegeeven. GoDSUtT- (HEERE!) Uwe verrichtingen zyn wonderbaarmacht'DE Iyk' hiervan is Wyne ziele overtuigt. Aan U is de over het macht, dapperheid, luister, zegepraal en heerlykheid. al. Aan U is het oppergebied, de overmacht boven al het verhevene, de rykddm cn de eer. Alle fchepfelen in Hemel en op Aarde getuigen dat zy vergangelyk zyn, cn Gy (eeuwig) beftaat. Aan U is het Alvermogen: en als het menfchelyk vernuft 'er de verborgenheid van tracht te doorgronden, word het vruchteloos afgemat, dewyl Gy ver boven ons begrip bloot ftaat, niet getreeden zy: ook kan men niet beweeren dathy in de grootte welke hy der dwaalfterreri toefchryft, in den tyd dien hy bepaalt dat zy in hunnen loop beftee.-.en, alsmede in andere opzichten doorg3ans met het ullmagejium des heidenfehen Wysgeers overeenkomstig zy: deeze twyffelingen verder te onderzoeken word den bejninnaaren der Sterrekunde overgelaaten. De voornoemde Dichter heeft volgens het gebruik der hebreeuwfche Schryveren zyn Werk met een aantal welgepaste bybeltexten doorgeweeven, het welk het, in de oogen der geenen die het oorfprongelyke verftaan, eeri ongemeenen luister byzet: welke fpreekwyzen kunnen zig immers b^erlyker opdoen dan die welken door den Allerhoogfte zeiven den Godstolken wierden ingeboezemt! De hebreeuwfche drukken van dit Gedicht verfc'hillen op eenige plaatfen van kleine aangelegenheid. Een* grover misflag word 'er echter aangetroffen, denkelyk door het veelvuldig overfchryven of herdrukken ingeüoopen: m eenige boeken vind men dat Mercurius tien dagen, en in anderen tien maanden befteed om zynen kring te doorwandelen; volgens de waarneemingen der tydgenooten des Schryvers moet het zyn omirfnt driemaanden, gelyfe in deeze Vertaaling is geftelt*  kroon des Opper gebieds. 323 verheven zyt. Aan U is de onbegrypelyke kracht, dc verborgenheid en de grondvest (van het Al.) Aan U is de Heilige Naam, welke aan den wyzen op aard verborgen is, als ook de kracht om de Waereld op niets te doen Iteunen. Aan U is het vermogen om al het verholenc aan het licht te brengen. Aan U is de genade waarmede Gy Uwen fchepfelen grootelyks begunstigt , en het heil voor Uwe vreezenden bepaalt. Aan U is de verborgenheid, welke door geene peinzingen bevattelyk, door geenen lof uittefpreeken, en het leeven welk aan geen eind onderheven is; alsmede de Troon boven het heerlykfte verheven , en de verborgene woonftede in .de diepfte geheimenis gevestigt. Aan U is de weezenlykheid, uit de ftraalen wier dans al wat beftaat zyn aanweezen heeft; dus kunnen wy zeggen: wy leeven onder Zyne fchaduwe. Aan U zyn de twee Waerclden tusfehen welke Gy eene fcheiding hebt geftelt: deeze is gefchikt voor daaden, en een ander (hier namaals) ter belooning. Aan U is het bellier deezer belooning welke Gy voor de rechtvaardigen bereid houd; ja Gy hebt ze befpaart, dewyl Gy in acht nam dat zy overheerlyk was. -inx nns Gy zyt Een , dc aanvang van alle getalen en grondvest aller (lichtingen. Gy zyt Een, en door Cnavorfching van) de verborgenheid Uwer Eenheid word het hert der wvzen verbaast, dewyl zy het niet bevatten Gy ZVt Een, cn Uwe Eenheid lyd geen afkorting, byvoeging, mangel noch overfchot. Gy zyt Een° maar Uwe Eenheid is niet als eene die men verkrygt of berekent: en Gy zyt aan geene vermeerdering, verandering, gedaante noch byvoeging onderkeven Gy zyt Een, en om U een peil: of bepaaling X 2 Gods EENHEID1»  324 Kroon des Oppergebied*. voorteftcllen, zoude myn begrip zig vruchteloos vermocijen; dus zegge ik: myn pad zal ik (zuiver) bewaaren , op dat ik door myne tong niet zondige. Gy zyt Een en zodanig verheven en verheerlykt, dat Gy aan vernedering, aan val, noch aan vergangelykheid onderheven z^t. Gods aanwee- ZEN. Gods EEUWIG LEEVEN. Gods grootheid, Gy zyt Aanweezig; geen menfchelyk gehoor noch gezicht kan U bereiken, en over U voegt niet het hoe, het waarom cn het waar. Gy zyt Aanweezig t doch door U zeiven en niet door een ander nevens U. Gy zyt Aanweezig cn beftont alvoorens 'er een tyd waare, cn by het ledige had Gy reeds eene rustplaats. Gy zyt Aanweezig, en de geheimenis hier van is zo verholen, dat nicmant haar kan bevatten: zo ondoorgrondelyk dat nicmant haar kan opfpooren. 'n nnx Gy zyt Leevend, maar niet van bepaalden, niet van bewusten tyd. Gy zyt leevend , niet door ( het verkrygen van ) adem noch ziel: dewyl Gy de ziel der zielen zyt. Gy zyt Leevend, maar Uw Leeven is niet als dat des menfchen, welk by ydelheid vergeleeken is, daar hy op zyn eind tot mot cn worm overgaat. Gy zyt Leeven*, en hy die tot Uwe verborgenheid doordringt, zal de zalige gencuchte erlangen, en in dat heilgenot in alle eeuwigheid leeven. Gy zyt Groot, en voor Uwe Grootheid moeten alle grootheden zwichten en het overheerlykfte te  Kroon des Oppergebied*. kort fcüieten. Gy zyt Groot, boven alle berpiegeHngen en alle faamenftelling verheven. Gy zyt Groot boven alle grootheden, en boven alle zegeningen en lof verheven. H33 nra? Gy zyt Alvermogend, en onder allen welke Gy Gods Algevormt en gefchapen hebt, is 'er geen die Uwe vekmoverriehtingen cn de daaden Uws Alvermogens kan <^Nnavolgen. Gy zyt Alvermogend, aan U is de volmaakte Oppermacht welke aan geene verandering noch verwisfeling onderheven is. Gy zyt Alvermogend, en door dat uitgeftrekt vermogen, vergeeft Gy zelfs wanneer Gy in grimmigheid ontdoken zyt, want Gy zyt langmoedig in Uwen toorn ten voordeele der zondaaren. Gv zyt Alvermogend, en nogtans is Uwe Barmhertigheid'over alle Uwe fchepfelen uitgeftrekt; ja dit Uw Alvermogen is eeuwigduurend. Gy zvt het Licht, het zuiver oog der oprechten Gods^ zal eens dat (heerlyk) licht aanfehouwen: maar de nevel der zonde zal het (voor den booze) verbcro-en Gv zyt het Licht, voor deeze Waereld verholen, en openbaar in de toekomende, welke in Uwe Heerlykheid aanfehouwt zal worden. \\hy -nn« Gy zyt Verheven, de verftandelyke vermogens Gods^ wenfehen cn trachten U te bevatten; een gedeelte V£NHEID> deezer verhevenheid zal men gewaar worden, maar ten volle zal men haar niet bevroeden.  32$ • Kroon dei Oppergebied!* Eigenschappender Godheid. Gods alwysheid. Gy zyt de God der goden, hiervan ftrekken alle fchepfelen tot getuigen, en ter eere deezer Oppermajesteit is al het gefchapene verplicht U aantebidden. Gy zyt God, alle Uwe fchepfelen zyn Uwe dienaaren en aanbidders; en Uwen Roem word geenzins gekrenkt door het aanbidden eens anderen buiten U , dewyl het inzicht van allen is om zig naar U te wenden: maar zy zyn gelyk de blinden welkers oogmerk is den waaren weg te betreeden terwyl zy op hun fpoor dwaalen; dees ftort in een gevaarlyken kolk, geene zinkt in eenen kuil, een ieder van hen vermeent het gewenscht doelwit getroffen te hebben, daar zy zig vruchteloos afiloofden; doch Uwe oprechte dienaaren zyn als klaarziendcn die het gelyke pad doortrekken, zonder rechts noch flinks aftewyken, tot dat zy den voorhof van Uwe Paleize ingetreedeii zyn. Gy zyt de God die Uwe fchepfelen door Uw Alvermogen onderfteunt, en al wat Gy voortgebragt hebt door Uwe Eenheid in ftand houd. Gy zyt God; geen verfchil is 'er tusfehen Uwe Godheid, Uwe Eenheid, Uwe Eeuwigheid en Uw Beftaan, daar dit al eene verborgenheid is; en offchoon deeze hoedanigheden in benaamingen verfchillcn zyn zy nogtans allen eensbeduidend. ozin rtnx Gy zyt Alwys, de wysheid is eene leevende bron welke van U zclven afvloeit: en by Uwe Albcvvustheid vergeleeken, is de verftandigfte onder de menfchen een dwaaze. Gy zyt Alwys en beftond reeds vóór de eeuwen : de wysheid is by U gekweekt. Gy zyt Alwys, van niets buiten U zeiven hebt Gy (de  Kroon des Oppergebieds. S27 wysheid) geleert; van niets dan van U zeiven hebt Gv haar verkreegeti. Gy zyt Alwys, en door Uwe Alwvsheid hebt Gv als een bouwkundige, als een handwerker een vóórbereid ontwerp gefchetst, om het iets uit het niets te doen voortkomen. Gelyk het oog de ftraalen ontfangt, en uit de bron des lichts aantrekt, zonder daartoe eenig werktuig te gebm.ken, aldus verricht Gv alles zonder gereedfehap : Gy graaft, tekent af, zuivert cn reinigt. Gy beval het mets te wyken, het iets om ftand te grypen en de Waereld van zig uitteftrekken; door U wierden de Hemelen meetkundig fzaarr.gcftc.lt, en hunne kringen door Uwe Macht vereenigt; het fcheppiugswerk wierd door Uw Alvermogen byeengevoegt; ja d.tUw Alvermogen is over de uiteinden der fcheppmge, van het ovcrbeerlykfte tot het minfte deel .uitgeftrekt. Wie kan Uwe groote Verrichtingen, afmaaien ? daar Gv den Aardkloot gefchapen cn in tweeën verdeelt hëbt het eene deel aarde en het ander water. Boven deeze wateren hebt Gy den luchtkring gcftelt, waar door de wind hcenzweeft cn binnen wiens perk hy nederrust; endaar boven hebt Gy den vuurkring geplaatst Deeze vier ftoffen hebben één begin en oorfprong door welken zy voorspruiten en zig hernieuwen ; van daar verbreiden zy zig en worden tot vier hoofdftofien. nin- 'p Wie kan Uwe Grootheid aankondigen ? daar Gy boven den vuurkring het uitfpanfel geplaatst hebt, alwaar de Maan zig bevind, die van het zonnelicht haaren glans ontleent en dus febynt. In negenenX 4 De vier hoofdstoffen. DeI«aan.  328 Kroon des Oppergebieds. twintig dagen legt zy haaren loop af, en reist weder naar het perk van waar zy afgetoogen is; gedeelte haarer hoedanigheden is klaarblykelyk en gedeelte ver- 1 hooien; haar lighaam is negenendertig maal kleiner dan de Aardkloot; zy richt maandelyks haaren invloed over de Aarde en wat daar wedervaart, tyds ten goede, tyds ten kwaade , volgens den wil des Scheppers, om den menfchen Zyne heerlyke daaden bekent te maaken. Maansverduistering, ZoNS verduistering. Wie kan Uwen Lof uitfpreeken ? daar Qy de Maan hebt gcllelt tot hoofdrekening van Hoogtyden, Feestdagen, jaargetyden cn tekenen tot dagen en jaaren. Zy heersebt des nachts tot dat de tyd genaakt om haar licht te verbergen cn met een zwart floers te dekken ; want van de zonnc ontleent zy haar licht. Zo zy zig beiden , den nacht van den veertienden der maand, op den knooplyn in tegenoverftand bevinden, dan verduistert de maan, cn derft haar' (ontleenden) glans; op dat het den volkeren der Aarde bewust zy dat deeze hemellichten door den Allerhoogflen voortgebragt wierden , en dat offchoön zy ovcrhecrlyk zyn, boven hen een Richter beftaat die ze vernedert' eiï verhoogt; nogtans herleeft dc maan na haaren val en fchynt weder na haare taaning. Zo de zon en maan zig in zaamenftand op het eind der maand op den knooplyn bevinden, dan valt de fchaduwe der maane als een donkere wolk op de Aarde, welke zy, voor hen die de zon als dan kunnen aanfehouwen, van haar licht berooft. Dus worde het allen die dit aanfehouwen bewust, dat het Oppergebied niet aan de hemelfchaaren noch faamenfterringen is: 'maar dat 'er een Opperheerfcher boven haar  Kroon des Oppergebieds. 339 beftaat die ze van haar licht kan berooven, en dat fchoon 'er macht bpven macht zy , 'er nog eene Oppermacht beftaat die over allen heerscht. Zy die zig inbeelden dat de zon hun' god zy, zullen hier door over hunnen waan bloozen , en hunne ftelling zal valseb bevonden worden. Zy zullen gewaar worden dat Gods macht het alles verricht, de zon geen vermogen heeft, maar dat het Opperbewind alleen aan Hem , die de zon verduisteren kan, toebehoort. Zy zullen bevatten dat de HEERE eene haarer onderdaanen, die zelfs van haare gunsten mededeelt, tegen haar zend om Ooor eene wyD haar licht te verbergen, te verhinderen dat zy langer een voorwerp van aanbid-, ding blyve en haar hier door van haare heerfchappy te berooven. 13D' 'ö Wie zal Uwe Gerechtigheid verkondigen ? daar Gy boven den kring der maane een tweeden hebtgeftelt, waarin Mercwuus zynen loop aflegt, zonder ooit van zyn perk te wyken of in een anderen kring eene inbreuk te maaken. Zyne grootte is één tweeëntwintigduizendfte deel van den Aardkloot. Hy volbrengt zynen loop met fnclheid omtrent in drie maan den; hy verwekt twist, rechtsgedingen, haat er laster óp dc Aarde; als ook dc kracht om ftryd tl voeren, om fchattcn op te hoopen, om rykdom ei voorraad te vergaderen ; om het bevel zyns Schep pers , Wfcn hy gelyk een flaaf zynen heer bedient, t gehoorzaamen. Zyn invloed ftrekt zig over het vei nuft en de wysheid; hy fchenkt den onnozclenlist, e den jongelingen weetenfehap en wysheid. X 5 Meactf- RIUS. 1 1 1  330 Kroon des Oppergebieds. Venus. De Zon. Wie kan Uwe geheimenisfen doorgronden ? daar Gv boven den tweeden kring den derde geplaatst hebt' waarin Venus als eene heldin in het midden haarer krygsbenden, en als eene bruid opgetooit met haare cieraaden, praalt. In elf maanden volbrengt zy haaren loop, en volgens de waarneemingen der Sterrekunciigen is zy zevenendertig maal kleiner dan de Aardkloot. Naar het welbehaagen haars Scheppers verwekt zy op het Aardryk rust, vrede, vreugd, vergenoeging, zang, gejuich en de blydfchap der bruiloftsfeesten. Zy vervroegt de volle rypheid der vruchten en overige gevvasfen, zo wel deezer welke de zon. doet zwellen, als deezer welke de maan doet volwasfen zyn. Wie zal Uwe verborgenheid bevatten ? daar Gy boven den kring van Venus een' vierden geftelt hebt, welken de Zon in een jaar doorloopt; en volgens de. wonderbaarlyke en kundige waarneemingen is zy honderdzeventig-maal grooter dan het lighaam der Aarde. Zy deelt van haar licht aan alle de Herren des Hemels mede, zy vergunt den koningen overwinning, luister, gebied en ontzag; zy vernieuwt wonderen in de Waereld, zo wrel in vrede- als in oorlogs tyd; zy rukt koningryken om, en verheft en verhoogt anderen in hunne plaats; aan haar is de macht om onverhindert neder te liaan en optebeuren; doch dit alles volgens den wil van Hem die haar met wysheid vormde. Zy verootmoedigt zig dagelyks voor haaren Oppervorst en begeeft zig weder op haare plaats. By den dageraad heft zy de kruin (uit  Kroon des Oppergebieds. *8S« het oosten) en duikt des avonds in de wester-kim: ^us daalt zy des avonds en ryst in den ochtendftond. b'3' «O Wie zal Uwe Grootheid berekenen ? daar Gy haar sevormt hebt ter berekening van dagen, jaaren en SLmde tyden; daar Gy door haar de vruchtboomen doetwasfen, en hun welig groen, met medewerking van kille Zevenfter cn koesterende Onon, (39J verkregen In zes maanden doorloopt zy het noordelyke van haaren weg, om lucht, water, boomen en fteenen te verwarmen; naar maate dat zy het noorden nadert verlengen de dagen en beftemde tyden tot dat zv de ftreek bereikt alwaar, door onlochenbaare blyken, de dag zes maanden voortduurt. En in zes maanden doorloopt zy het zuidelyke van haaren weg, tot dat zy insgelyks de plaats aantref alwaar, volgens de ondervinding der fterrekundigen de nacht zes maanden aanhoud. Hier uit leert mei Hechts gedeelte der werken, der groote daaden , va het alvermogen en der wonderen van haaren Schep per; allen die kundigheid bezitten, kunnen 4e groo: fieid des Opperheerfchers uit die Zyner dienaaren a leiden; en uit de weldoenende macht, welke t vVlzegcnaar den dagtoorts verleent heeft, blykt Zyr goddelyke Sterkte en Heerlykheid. yy '» Wie zal Uwe wondertekenen begrypen ? daar ( de zon geftelt hebt, om van haar licht aan hooge MO Zie de verfchillende eigenfchappen deezer fterren irChmehi over Job XXXYIU. 3i. Loop en invloed, der. zon. L l r- e e , Hetschy- nen der. 2n zon op de maan.  332 Kroon des Oppergebieds. Mars JüPÏTER laage fterren mede te deelen, als ook de maan wier helft hiervan altoos berooft is. Naar maate dat zy zig (in de eerfte helft der maand) van de zon verwydert, genieten wy hoe langs hoe meer van haar ontleent licht, tot dat zy in tegenoverftand met de zon zynde, haar geheele verlichte helft naar ons gewend heeft; en naar maate dat zy zig (in de tweede helft der maand ) weder by de zon vervoegt, erlangen wy minder van haar licht, tot dat zy in zaamenftand met de zon zynde, voor ons oog, geduurende eenen dag, een halfuur en minder gedeelten tyds, geheel onzichtbaar word. Als zy aldus haar maandelykfchen loop voibragt heeft, en ter plaatfe van waar zy vertrok wedergekeert is, dan vernieuwt zy deezen loop, en praalt als een bruidegom komende van zyn huwelyks - feest. vr '3 Wien zyn Uwe wonderen bewust ? daar Gy boven den kring der zonne een' vyfden gcftelt hebt, alwaar Mars als een koning in zyn paleis praalt en zynen loop in agttien maanden aflegt. Zyn lighaam is één en vyfagtften grootcr dan de Aarde. Hy is gelyk een dapper krygsheld, wiens rondas rood fchynt, en die oorlog, moord, verdelging, flachting en brandftichting wekt. Hy verkeert de vochtige jaargetyden in droogte, veroorzaakt fchaarsheid, vuurbraaking, blixem, hagel, zwaare hageliteenen, moordery en aanvallende roovers, wier fchreeden tot euvel fpoeden, en die zig tot bloedplenging bevlytigen. Wie zal Uwé vreesfelyke verrichtingen uitfpree-  Kroon des Oppergebieds. 332 ken' daar Gy boven den kring van Mars een* zesden geplaatst hebt, een grooten en fterken kring welken Iopiteh. doorloopt, die in zyn omtrek vyfenzeventig maal grooter dan de Aarde is, en in twaalf jaar zynen loop aflegt. Deeze is eene fter van welbehaagen en liefde, zy verwekt de vreeze Gods. oprechtheid, bckcering cn alle goede hoedanigheden; zv doet alle nieuwe vruchten en voortbrengfelen welig opgroeiicn, en oorlogen, vyandfehap en twist ftaaken; haarê eigenfchap is om het gekrenkte te herftellen ja zy richt dc Aarde met rechtvaardigheid. nrw 'ia Wie zal Uwe Grootheid afmaaien? daar Gy boven 5 den kring van Jupiter een' zevenden voor Saturnus t geplaatst hebt, die eenennegentig maal grooter dan de Aarde is ; in dertig jaar legt hy zynen loop af, en veroorzaakt kryg, roovery. gevangenfehap en honoersnood: dit is zyn' invloed. Hy verwoest de landen cn rukt koningryken omver, volgens den wil van Hem die hem geftelt heeft om zulke wreedheden te wege te brengen. rï '» Wie kan Uwe verhevenheid bereiken? daar Gy boven den kring van Saturnus een' agtften geplaatst hebt, op welken Gy de twaalf tekenen des dieren riems , en de vaste fterren welke boven de anderen ZVn, geplaatst hebt. Elk deezer fterren loopt, ter o'orzaake van haaren grooten omtrek, in zesendertigduizend jaar dien kring door, en is honderdénzeven maal grooter dan de Aardkloot. Alle de ondermaanfche fchepfelen ontfangen hunnen invloed volgens het atur» [ds. Tekenen des Dierenriem!,  334 Kroon des Oppergebieds. welbehaagen van hunnen Schepper die haar daar toe Tchikte; een ieder van baar heeft Hy op haare beflemde plaats geftelt, en eenen naam, bediening, en eigenfchap toegevoegt. J.T 'o Wie zal Uwe wegen nafpooren ? daar Gy naar de twaalf verdeelingen des dierenriems de wooningen der zeven dwaalfterren geftelt hebt. Gy hebt Uw Alvermogen doen blyken door Ram en Stier naast elkander te plaatfen ; het derde teken is de Tweeling, die verecnigt is als twee gebroeders welkers gelaat als dat des menfchen fchynt; het vierde is de Kreeft ; den Leeuw hebt Gy ook van Uwe Kracht medegedeclt; hier op volgt de Maagd; de Schaale en Schorpioen zyn aan haare zyden geplaatst; het negende teken is een onvermoeit en dapper krygsheld en verheelt een' Boogschutter ; op gelyker wyze hebt Gy den Steenbok en Waterman door Uwe groote Kracht gevormt; en eindclyk hebt Gy tot laatfte teken de Visschen geftelt. Deeze verhevene en voortreffelyke tekenen in hunne graadenpraaien als twaalf vorsten over hunne volkeren. npn» 'o » HEERE.' wie zal Uwe geheimenisfen doordringen ? daar Gy boven den dierenriem een' negenden kring hebt geftelt, welke alle de andere kringen en hunne fchepfelen daar in beflooten, omcingelt. Door de kracht van zynen loop doet hy van oosten tot westen alle de fterren des Hemels en haare kringen beweegen. Hy vernedert zig dagelyks naar het westen voor zynen Vorst en erkent Hem voor dien. Alle waereldfche fchepfelen die zig daar in bevinden zyn  Kroon des Oppergebieds. 335 In vergelyking van zyne grootheid en waarde, gelyk een mostaart-zaadje tegen over de groote Zee; en deeze kring in zyne volle grootheid is als een niet» gerekent in vergelyking zyns Scheppers en Konings; ja alle zyne uitmuntenheid en waarde, worden (ten aanzien van het Goddelyk Alvermogen) by een ydel ' niet vcrgelecken. P 'a Wie zal de verborgenheid Uwer geduchte werken begrypen ? daar Gy boven den negenden kring, dien des vernufts geplaatst hebt; deeze is de binnenfte voorhof, de tiende kring den HEERE toegewyd. Hy is een kring boven het hoogfte verheven welken het verftand niet kan bevatten; aldaar is het verholene welk Uwe Heerlykheid tot Palcize' flrekt. Van het zilver der waarheid hebt Gy hem gegrondvest, van het goud des verftands gcplaveit; Gy hebt hem door zuilen van rechtvaardigheid onderfteunt; zyn aanweezen fpruit uit Uwe kracht, zyn verlangen cn begeerte is van U en tot U gericht. HEERE ! wie zal Uwe peinzingen doorgronden? daar Gy van den glans Uwer Godheid de zuivere zielen hebt voortgebragt; deeze verhevene geesten zyn de boden van Uw welgevallen, welke den Dienst voor Uw Goddelyk Aanfchyn waarneemen; deezen zyn onvertzaagt in kracht, en de dapperen van het Hemelsch Oppergebied, in welkers macht het vlammend zwaard berust; zy neemen hun gezantfchap niet waar, dan waar zy door den (Goddelyken) Geest gedreeven worden. Zy zyn allen hooger dan tedelgefteentc gefchat, dc verhevene en onfterfelyke Kring des vernufts. De Etf- gelen.  S3<^ Kroon des Oppergebieds. De Zetei van godj Eebe. weezens, welke het in-en uitwendige Uwer werken gadeflaan; zy trekken van de heili je plaatfen en Ibruiten uit de bron des lichts; zy zyn in graaden verdeelt, en voeren in hunne banieren het merk door de goddelyke veder daarin geprent; deels van hen zyn opperden , deels afhangelyk, deels zyn op- en aftrekkende heirbenden, welke nimmer moede noch afgemat worden; zy zien doch zyn onzichtbaar; fommigen (onder hen) zyn als vuurvlammen, fommigen als blaazende winden, anderen van vuur en water ftamgedelt; eenigen zyn brandende weezens, anderen gloeijende kooien, en weder anderen blixemftraalen. Een ieder deezer verdeelingen verootmoedigt zig voor den Hemelbewooner; in talloozc menigten bewoonen zy de hoogde plaats der Waereld; zy zyn verdeelt in wachten , weke by dag- en nachtronden afgelost worden, om Hem die met kracht omgord is, lofzangen toetewyden. Met fehrifc cn vrees aangedaan, knielen zy en vernederen zig voorU, roepende : wy bekennen voor U dat Gy onze God zyt, dat Gy ons gevormt hebt, doch geenzins wy die allen Uwe voortbrengfelen zyn; dat Gy onze HEER zyt en wy Uwe dienaaren zyn; ja Gy zyt onze Schepper, hier van ftrekken wy tot getuigen. Kt- 'd » HEERE! wie zal tot Uwe Alwyshcid doordringen? daar Gy boven den kring des vernufts, den zetel der Eere verheven hebt; aldaar is de ondoordringbaar cn heerlyke woonftede, aldaar het geheim en de grondvest, tot daar kan het menfchclyk vernuft genaaken, doch niet verder. Hier boven hebt Gy U zeiven verheven, en U boven het geftoelte Uwey  kroon des Oppergebieds. 33? krachte gevestigt: geen menfchelyk verftand kan zo hoog ftygen. TWp '8 Wie kan Uwe werken evenaaren ? daar Gy onder den Troon Uwer Heerlykheid een verblyf voor de zielen der godvruchtigen hebt bereid. Aldaar is dat r zalig) verblyf der reine zielen welke aan de onfterfelykhcid verknocht zyn; de vermoeiden en afgematten erlangen daar verfche krachten, aldaar rusten de verflaagenen van geest, zy zyn de welgelukzaligen > aldaar is de eindelooze en onbeperkte gcneuchte, aldaar het toekomend leeven; daar is de plaats der zalige zielen, om als in verfchynfel het Aangezicht des Opperheerfchers te aanfehouwen en door Hem gezien te worden. Zy bewoonen het goddelyk Palcis, praaien rondsom den koninglyken disch en verlustigen zig met de zoete vrucht des vernufts, welke haar tot heerlyken wellust ftrekt. Zie hier de kalmte en het aandeel aan welkers heil en fchoonheid geen eind is; zie hier de (waare) overvloed van melk en honig; ja zie hier de vruchten (der deugd.) rto' '8 Wie zal Uwe verborgenheden openbaaren? daai Gy inden Hooge, afgezonderde plaatfen en fchatka meren gefchikt hebt, waarvan wonderen en groote znaken verhaalt worden; deels van haar zyn leevens fchatten voor de zuiveren en reincn, deels heilbron rien voor dc bekeerlingen; deezen zyn vuurkolkei en zwavclkoolcn voor dc overtreeders des verbonds geenen verzaamelingen van diepe holen, welker vuur nimmer uitdooft, cn waar de-door God verwee zenen inltortcn; anderen .zyn vergaderplaatfen va y Het zalig verblyf der zielen. SdHATKA- ■ meren , van zegen en kasty- ' dinge. j 3 1  338 Kroon des Oppergebtsdf. Schepping der Ziele. Onster. felyk- hrid der ziele, dwarlwinden, ftorrh, zwaare duisternis en helder licht; en weder anderen ftrekken tot berging van hagel, vorst, droogte, fneeuw, hitte, ftroomendé vloeden , damp, rym, nevel, mist en zwarte donkerheid. Dit alles hebt Gy vervaardigt, om op zyn' tyd het land tot gccsfelroede of tot zegen te zyn; en het geen Gy voor weldaadigheid befchikt hebt, is haar doot U toegeheiligt. b^ * Wie kan Uwe kracht bezeffen ? daar Gy uit den luister Uwer Heerlykheid een zuiver licht hebt gefchapen , uit de rots Uws Alvermogens gehouwen en met het goddelyk Werktuig vervaardigt; dit licht hebt Gy met den geest der wysheid begiftigt en den naam van Ziel toegevoegt; deeze hebt Gy van den fchitterenden gloed des vernufts gewrocht; de kracht des lichts waar uit zy ontftaan is, gloeit als vuur binnen haar; Gy hebtze aan het lighaam toegezonden, om het te dienen en te bewaaren ; binnen het lighaam is zy als een vuur welk het nogtans niet verteert; want door de hemelfche Ziel wierd het lighaam gefchapen en van het niet tot een beftaan gebragt, ver-*mits een goddelyke vuurflraal daar op gedaalt is. Wie kan tot Uwe Alwysheid genaaken? daar Gy dé ziel met het vermogen des verftands begiftigt hebt: welk verftand aan haar verknocht is, en haar tot grondvest ftrekt; zy is aan geene vergangelykheid onderheven en blyft in ftand volgens de beftendigheid van haaren oorfprong; dit is haare eigenfchap' en geheimenis, Deeze verftandelyke ziele is onfte?-  kroon des Oppergebieds. 339 felyk, doch ondergaat om haare zonden zwaarer ftraf dan de dood zelve. Als zy rein is zal zy 's Hemels welgevallen behaalen , en den dag des oordeels vrolyk te gemoetzien: maar zo zy onrein is, zal zy met verbolgenheid, toorn en gramfchap belaaden, rondzwerven; alle de dagen haarer onreinheid zal zy in eenzaamheid kwynen, en als in ballingfchap afgezonden blyven ; geene heilige plaats zal zy genaaken,. veel min daar in treeden, tot dat de dagen haarer zuivering vervult zyn. Wie kan voor Uwe weldaaden 'genoeg erkentelyk zyn? daar Gy de ziel in het Cmenfchelyk) lighaam geftelt hebt om het te verleevendigen, en eenen weg te baanen om het te onderwyzen, te verlichten en van het kwaad te weêrhoüden. Gy hebt het lighaam van aarde gevormt, eene ziel ingeblaazcn en eenen ^eest van wysheid toegevoegt, waar door het van het onredelyk dier onderfcheiden , en tot een hoogen trap gefteegen is. Gy hebt den mensch in Uwe Waereld geplaatst, en houd U van eenen afftand om zyne daaden te fchikken en gade te flaan ; en offchoon hy zig van U Qmcht te) verbergen, befchouwt Gy hem inner- en uiterlyk. Wien is de verborgenheid Uwer werken bekent, daar Gy den mensch de werktuigen welke zyne behoeften vereifchen gegeeven hebt? Gy begiftigt hen met oogen, om Uwe wonderen te aanfehouwen •met ooren , om van Uwe vrecsfelyke werken t< hooren; met het begrip, om gedeelte Uwer verbor t & De vereeniging van ziei. en lighaam De ver» scheide" ne /anooen1n-gen v-1»i* ; den mensch,  S4° Kroon des Oppergebied!! Onze kleine waarde ïn vergelyking van Gods heerlykheid. genheden te bevatten ; met eenen mond, om Uwen Lof uittefpreeken; en met eene tong, om Uw Alvermogen aan een ieder te verkondigen: gelyk ik heden doe, die Uwe dienaar de zoon Uwer dienstmaagd ben, ik die met myne geringe welfpreekenheid, fiechts een klein gedeelte Uwer verhevenheid kan verkondigen: daar al het geen ik tot dus verre aangeroert heb, naauwelyks een gedeelte Uwer verrichtingen is. Hoe geducht zyn de hoofdzaakelykfte (deezer verrichtingen,) daar zy het leeven zyn voor hem die ze aantreft! door haar zullen alle de geenen die het verneemcn U kunnen erkennen, offchoon Uw luisterlyk Aanfchyn voor hen onzichtbaar zy. Hoe zoude de geen die Uw Alvermogen niet gewaar word, Uwe goddelyke Macht kennen? hoe zoude Uwe Waarheid tot zyn heft indringen en zyne gedachten tot Uwen Dienst gefchikt worden ? Dus wierd Uwen dienaar tot eene neiging aangefpoort, om vóór zynen God van een gering deel zyner voorrïaamè lofwaardigheden melding te maaken: mogelyk worden hierdoor zyne zonden in vergeetelheid gebragt. Waarmede kan men meer welgevallen voor zy'neïi Opperheer verkrygen, dan door het verkondigen Zyner voornaamfle (Lofwaardigheden!) W3 ft* Myn God! ik bloos en ben van fchande overftelpt om voor U te verfchynen, daar het my bewust is dat Uwe Grootheid zo verheven is, als ik ten uiterfte verfiaagen en vernedert ben; dat Uw Alvermogen zo krachtdaadig, als myne macht nietsbeduidend, en dat myne onvolmaaktheid zo groot als Uwe Volmaaktheid is; want Gy zyt Een, Leevend, Alvermogend, Beftendig, Groot, Alwys, ja Gy zyt God;  Kroon des Oppergebieds. 341 en ik ben eene kluit gronds, een worm, (lof der aarde, eene faamenvoeging van fchande, een gevoellooze'deen, eene zweevende fchaduwe, als de wind die heenzweeft en niet wederkeert, een addergift, een hert vol bedrogs en gevoelloosheid, een gramftoorige, een fmeeder van euveldaad en list, een hoogmoedige, fchielyk om in gramfchap ontdoken te worden, onrein in taal, een verderver van dc paden Cder deugd,) ja een die zyne fchreeden fpocd Om wanbedryf te pleegen.) Wat ben ik? wat is myn leeven? wat myne macht? wat myne gerechtigheid? alle de dagen myns aanweezens ben ik als niets gerekent , des te meer na myn' dood: van wat ben ik gekomen? en wat zal van my worden? Roekeloos . verfchyn ik voor U met onbefchaamdheid cn onzuivere gedachten, met eene verdorvene neiging om mynen wellust te boeten , met eene overheerfchende begeerte, eene bezwalkte ziel; een onzuiver, veilooren en verdorven hert, en met een gefoltert lighaam vol ondeugd , welk euvel bedryft zonder ooit daar in te daaken. Myn God! ik ben overtuigt dat myne misdryven Schuldontelbaar, en myne fchuWdaadcn te menigvuldig zyn bekenteom aangehaalt te worden; nogtans zal ik 'er een N1SiEklein gedeelte van herinneren cn bcleiden, welk gelyk is , als een drop water tegen over de Zee. Mogt ik daardoor de ruisfehende baaren myner zonden Czo uitgedrekt als de zee zelve) dillen , en Gy dit uit den Hemeltrans aanhooren cn vergiffenis fchen.ken. Ik heb tegen Uwe Wet misdaan, Uwe geboden veracht: deezen door hert en mj>nd verfoeit en lastertaal gefproken. Ik ben oorzaak van vërkéerdheY 3  34* Kroon dei Oppergebieds. den en goddclooze handelingen geweest, ben een hoogmoedige geweldenaar, heb valschheden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; ik heb logentaal geüit en ben een fpotter, heb (Uwe Wet) overtreeden, (U) vertoornt, en ben wederfpannig geweest; ik heb verkeerdelykgedaan, moetwillig overtreeden, ben vyandlyk te werk gegaan , en hardnekkig geweest; ik heb Uwe vermaaningen veracht, verfoeijclyke daaden gepleegt, ben den [weg van verderf ingeflaagen , en van het (heilzaam) fpoor afgedwaalt, heb Uwe geboden overtreeden en ben daarvan afgeweeken ; maar Gy zyt rechtvaardig in al het geen my wedervaaren is, dewyl Gy my naar waarheid hebt geftraft en ik gezondigt heb. 1 M3 V733 ?r ie tn by nk de yn. ien be-  348 Kroon dei Oppergebieds. proeft, waarin Gy my van myne wrevele boosheid louterde, zonder my gantsch te verteeren. Ik wee* dat Gy my tot myn voordeel beproeft , en my gerechtiglyk getuchtigt hebt, en dat Gy my deeze beproeving van moeijelykheid hebt doen ondergaan , om my gelukkig te maaken. Gebed om Gods genade af te smeeken. Dan nu, myn God! dat zig Uwe Barmhertigheid vermurwe, ftort Uwen toorn niet geheel over my uit, ftraf my niet volgens myne euveldaaden , en wil den verderfengel in zyn uitvoeren doen ftaaken. Wat zoude myne verhevenheid en overvloed my baaten, zo Gy myne misdryven onderzocht ? rond my wachten ftelde en my als een ontembaare buffel najoeg ? Is het grootfte deel myner leevensdagen niet heen gevlooden, en zal het overfchot daarvan dan ook door de ftraf der misdaaden verfpilt worden ? en offchoon ik my heden voor U opdoe, zal ik mogclyk morgen niet meer beftaan ; waarom zoud Gy my dan door het hevig vuur Uwer verontwaardiging doen fterven. 0'» fk Myn God! wil het klein overfchot myns leevens voordeclig in acht neemen, en de dagen welke my nog overblyven niet vervolgen; ach! dat deeze dagen, tot dus verre vry van kwaad, door nieuwe wanbedryven niet bezoedelt worden; daar ik door U zclven gevormt ben. Waar toe zoude het U ftrekken dat ik den wormen ten prooije wierd, en zy Uw werk verteerden ?  Kroon des Oppergebieds. $49 W Het zy Uw welbehaagen , HEERE myn God! my met Uwe Goedertierenheid re beftraalen, en my met volmaakte bekeering vóór U te doen verfchynen; maak my bereidwillig om U te fmeeken , wees myn gebed gunstig, open myn hert tot Uwe Wet, boezem my Uwe vrees in, neem over my voórdeelige befluiten, en vernietig deezen welke tot myn nadeel zouden ftrekken ; laat my niet tot verzoeking noch verachting overgaan , bevryd my van alle kwaade ontmoetingen, behoed my door Uwe befcherming tot dat de rampfpoeden een eind neemen, richt myne fpraak in myne fede, bewaak myn gedrag, op dat ik met myne tont niet zondige. (Almogende God!) gedenk my als Gj Uw Volk met welgevallen herinnert en Uwen Tem pel herfticht, op dat ik van het heil Uwer uiverkoorehen ooggetuige zy; maak my verdienstelyk op dat il my naar Uw verwoest Heiligdom vroegtydig begceve óm zyne fteenen , zyn ftof cn puinhoopen in waardi te houden, als Gy het uit zyne verdelging wede ópricht. HEERE! ik weet dat de goede werken, welke zy die voor U fmeeken, voorheen verricht hebben, of de oprechtheid waar door zy verheven worden , hen tot voorfpraak dienen ; maar ik be2it geene rechtvaardigheid , gecne zuiverheid, geene liefdaadigheid, geene oprechtheid, geenen (iever) tot (welmeenende) fmeekingen, geene goede eigenfchap, geene (liefde tot den) Godsdienst, nóch geneigtheid tot bekeerinj. Gebed oh Gods by- stand en gunsten. ( r  g$o Kroon des Oppergebieds, vort pb öebed om het eeu¬ wig heil¬ genot deelachtig te wokden. Dankbetuigingaan God en lofspraakwegens zyne volmaaktheden. gen en by de zaligen met roem verkeeren; reken my onder hen die door hunne daaden op Aard' het eeuwig leeven deelachtig zyn, doe my waardig zyri het licht Uws Aanfchyns te aanfehouwen, ja doe my hier namaals het leeven weder aantreffen; als Gy my van deeze rampzalige aarde doet opryzen , dan zal ik uitroepen: „ daar Gy my (rechtvaardig) geftraft hebt, „ 6 HEERE! zal ik U looven; Uwe toorn is daar „ door van my afgeweeken en Gy hebt my vertroost.'* ion * Y>i U, ö HEERE! zy dank wegens alle de weldaaden welke Gy my beweezén hebt, en waar in (hoope ik) Gy tot myn fterfuur zult volharden. Eenige God! onderfteun my in de zuivere vreeze voor U, en verfterk my in Uwe volmaakte Wet. Al het aangehaalde noopt my om Uwen Grooten, Almogenden en Geduchten Naam te looven, te pryzen, te verheerlyken, te roemen , te verheffen, te zegenen, te heiligen en Eeii te erkennen. Door de rechtvaardigen word Gy gezegent, door de oprechten geheiligt, door het choor der Heiligen gelooft, en door de vergadering der Aartsëngelen verheerlykt en in luister verbeven. Gy word gelooft door Uwe welbeminden, geheiligt door Uwe Heiligen, verheven door Uwe Engelen, een erkent door het eenig volk, en gerocmt door hen die U verheffen; want geene macht, 6 HEERE ! is by de Uwe te vergelyken; ook kunnen geene werken dc Uwe evenaaren. In den Hemel word Gy door den ry der onttrekt, doe my dan het eeuwige met vrede erlan- Vcrberg nogtans Uw Aanfchyn niet voor my, verwerp my niet van vóór U; als Gy my dit leeveri  kroon des Oppergebieds* 35*" Hayot, Opbanim, Chcrubim en heilige Engelen verheven en geröemt, en hierop Aard' word Uwe Eenheid met eerbied en ontzag door Uw eenig Volk de vergaderinge Israëls erkent. Gy zyt God van het hoogde der Hemelen tot hier beneden op Aarde, en buiten U is 'er geen ander aanweezig. 15. ö HEERE myn Befchermer en Verlosfer! dat Pf; XIX. myn'(ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte welbehaagelyk voor U mogen zyn.  352 Ochtend Gebed -n2D nv1? nnm OCHTEND GEBED VOOR DEM VEEZOENDAG, Men leest het Ochtend Gebed van het Nieuwejaarsfeest van bladz. 82^ tot het teken # bladz. 16ti Gezangen. yin ** 6 IFÏeERE! alle myne wcnfchen zyn naar U gericht, offchoon ik ze met den mond niet uitfpreeke: ik fmeek dit oogenblik om Uwe gunst alvoorens ik fterve, ach, dat mynen wensch vervult ware! dan zoude ik myn overig leeven in Uwe Hand ftellen; ik zoude flaapen en eene ongèftoorde rust genieten. Wanneer ik my van U verwyder, vind ik de dood in het leeven: en als ik tot U nader, vind ik het leeven zelfs in de dood. Ik weet niet waarmede ik zal aanvangen, noch welken godsdienstigen plicht te betrachten , heere! onderwys my in Uwe wegen, en bevryd my der dwaasheid waar aan ik verbonden ben ; onderwys my terwyl ik nog vermogen heb om my te kwellen en veracht geenzins myne vernedering ; alvoorens de dag genaake waar op ik my zeiven tot last verftrekke, waar op het  voor den Verzoendag. 353 één gedeelte myns lighaams bet ander tot hindernis word; alvoorens ik myns ondank» verflaagen ben, en dat myn doorknaagt gebeente afgemat worde om my langer te onderfteunen; (onderwys my) alvoorens ik naar de plaats trekke alwaar myne vaderen liggen, en aldaar ruste waar zy de kalmte erlangen: wyl ik hier op Aard niet, dan een doortrekkend vreemdeling ben, en van haar niets dan het graf te wachten heb. In myne jeugd hebben de driften my vervoert, ó wanneer zal ik voor myn eeuwig verblyf werken! Waereldfcbe ydelheid welke in myn hert geprent was , verhinderde my om aan myn eind te denken; hoe zal ik mynen Schepper dienen, terwyl ik nog aan myne kwaade neigingen gekluistert, en een (laaf myner lusten ben? hoe zal ik naar (tydelyke) grootheid trachten, daar ik (mogelyk) morgen even gelyk de worm zal zyn? hoe zoude myn hert zig heden verlustigen, onzeker, of het morgen zo voordeelig zal zyn? daar de dagen en nachten (die heen vliegen) de vergangelykheid myns lighaams tot borg ftrekken; deels zal de wind heenvoeren en deels zal toe ftof wederkeeren. Wat zal ik meer bybrengen? daar myne hartstochten my van myne jeugd tot myne grysheid gelyk een vyand achtervolgden. Wat blyft my van het tydelyke over, ware het niet Uw welbehaagen! wat zoude myn aandeel zyn, waart Gy myn Voorftander niet! ïk ben van deugdzaame werken berooft en ontbloot : maar Uwe barmhertigheid is myne toevlucht ; waarom zal ik dan myne, rede langer Z  254 Ochtend Gebed uitbreiden, ö HEERE! daar alle myne begeerten U openbaar zyn. HEERE, Gy zyt myn God! in het midden van de Vergadering Uwer uitverkoorenen zal ik my in den morgenftond tot U wenden, Uwe Waarheid verbreiden en Uwe Grootheid verkondigen; verhoor my als ik U aanroep ten dage dat ik my in het midden Uwer Vergaderinge verhef (zeggende:) HEERE! ontfluit myne lippen, op dat myn mond Uwen Lof verkondige. HEERE , Gy zyt myn God! voor U zyn myne verborgene daaden openbaar, myne ziel, myn gebeente ziddert uit eerbied voor U; verhoor my als ik U aanroep ten dage dat de verflaagenen van gemoed naar Uw Heil haaken , en het voortreffelyk volk zig vergadert. HEERE, Gy zyt myn God! Gy zyt met rechtvaardigheid verciert, Uwe vreezenden hebben my aangefpoort om my by aanhoudenheid tot U te wenden; verhoor my als ik U aanroep ten dage dat Gy myne zonden zult verbergen en myne kwellaadje heelen. Myn hert zy volmaakt in Uwe inftellingen op dat ik niet blooze. HEERE, Gy zyt myn God! beteugel myne (booze) gedachten, op dat zy my niet doen wankelen, myne dwaalende redenen op dat zy my niet vervoeren; verhoor my als ik U aanroep ten dage dat my myne fmerten Uwen Lof  voor den Verzoendag. 355; doen vergeeten; zend Uw licht en waarheid op dat zy my geleiden. HEERE, Gy zyt myn God! op U zal ik hoopen, Rots myner toevlucht! onderwys en verfterk my daar ik van kracht ontbloot oen; verhoor my als ik U aanroep ten dage der reiniging en zuivering myner fchulddaaden; 6 God! fchenk my een rein hert, en vernieuw in my een zuiver geweeten. HEERE, Gy zyt myn God! Verhevene die den Hooge bewoont! van de diepfte plaatfen zal ik U aanroepen en dcerlyk klaagen; verhoor my als ik U aanroep ten dage dat ik in het midden der Vergaderinge, welke (naar Uwe vergiffenis) reikhalst , myn gebed richt. Mogt Gy, ó God! my gunstig zyn en Uw ftreng befluit herroepen. HEERE, Gy zyt myn God! zie my hier vol fchulddaaden voor U; zo Gy de misdryven gadeflaat, ó HEERE! wie zoude dit kunnen wederftaan ? verhoor my als ik U aanroep , wil my heden voor U niet in recht betrekken, want ik ben in euvel geteelt, myne moeder heeft my in zonde ontfangen. HEERE, Gy zyt myn God! alvoorens ik zondigde hebt Gy reeds de vergiffenis bereid om my op het rechte fpoor te doen gaan , Gy hebt eenen dag van verzoening en welbehaagen geftelt om my te bekroonen; verhoor my als ik U aanroep ten dage dat Gy de banden myner zonden welke my prangen zult losbreeken; wis myne zonden uit en zuiver my van myne overtreedingen. Z 2  *5Ó Ochtend Gebed 'HEERE, Gy zyt myn God! myne pein- • zingen trachten tot U te naderen: maar ik Den wegens myne trotfe zonden in rouw gedompelt; verhoor my als ik U aanroep ten dage dat Gy den afftammelingen der getrouwen toer geroepen hebt: bereidt u met (boetvaardige) redenen en wendt u tot den HEERE. ' HEERE, Gy zyt myn God ! Uwe Vergadering heeft haar hert gezuivert, Uwe uitverkoorenen 'hebben zig van fpys en drank onthouden ; verhoor my als ik U aanroep ten dage dat zy die aan U verknocht zyn zig bereiden om hunne zielen te pynigen; dat ik my kwel heeft my tot zo groot een heil verftrekt, dat ik my daar door in Uwe inftellingen heb geocfïent. • • • HEERE, Gy zyt myn God! wy heffen de bogen t'Uwaarts, wy ftaan voor U met verootmoedigt gelaat; verhoor my als ik U aanroep ten dage'- dat de onheuschheid der gedachten openbaar is, dat wy onze herten naar den flooge heffen, naar den God die den Hemel bewoont. HEERE, Gy zyt myn God! Barmhertige, jn den verborgen' kring der hemelfche Seraphim verheven! gedenk en bezoek my ten goede, als ik met fmeekingen myne gebeden uitftort; verhoor my als ik U aanroep ten dage dat ik U in de Vergadering der geloovigen vierig aanbid: ó HEERE! alle leevende zielen zullen Uwen Naam looven. Men leest fitttttt bladz. 167. tot het teken * * op bladz. 170.  voor den Verzoendag. 357 Gezang. t)e zachtrabedige Engelen welke als vonken Uitblinken, wier vlammende klingen en gewaadals de heerlykfte gloed glinsteren, moedigen elkander aan, tegenover den verheven' Troon met dreunende ftem; zy die den HEERE alleen in verfchynfel aanfehouwen, zyn vol levers om God te heiligen, roepende: Gy kinderen der machtigen! wilt den HEERE (roem en zegepraal) toefchryven. De verhevene Hayot welke den onbeweegelyken Zetel onderfchraagen, en Jrëlim en Hasmalim van luister en klaarheid omgord, pryzen, in vier benden verdeelt, Gods Lof en Heerlykheid: deezen verheffen, geenen roemen Hem met lof- en pfalmzang. Deeze hemelfche fchaaren zVn dag en nacht onwankelbaar in hunne bedieningen; (zy roepen:) oy kinderen enz. De benden der eerfte afdeelmge welke aan het hoofd der Hemelryen, onder het bewind van den voornaamen Legerhoofd Michael liaan én zig met tienduizenden legerwagens aan Gods rechterzyde bevinden, vereenigen en verzaamelen zig om Zyne Woonftede op te fpeuren-, en als zy de aanbiddelyke plaats tot voor heL gordyn genadert zyn, vernederen zy zig (en roepen:) Gy kinderen enz. De benden der tweede afdeelmge van dit leger aan de flinkerzyde gefchaart, zyn onder hef gebied van den waakzaamen Gabriel en De* Z 3  358 Ochtend Gebed ftaan uit duizenden Seraphim met een machtig heir verfterkt; hier en gints omcingelen zy den Heiligen Zetel. Zy zyn van vuur gewrocht, met vuur gewapent, op paarden van vuur gezeten (en roepen:) Gy kinderen enz. De benden der derde afdeelinge , welke een fchellen galm en zoetluidenden maatklank doen opgaan, ftaan onder bevel van den goddelyken Legerhoofd Nuriël, die als eene fterkte in het midden (van haar) palftaat; door hun optrekken en gedruis dreunt het hemelsch gewelf, zy roepen: waar is de plaats van het Eeuwig Wee* zen, van den Schepper van Hemel en Aarde? en verlangen dag en nacht om Hem die door luister verfterkt is te aanfehouwen; (zy roepen:) Gy kinderen enz. De benden der vierde afdeelinge met pracht verciert, getuigen het Alvermogen; deeze menigte onder Raphaëls (banieren gefchaart) vtrkondigt Gods Lof met pfalmzang, en wyd Hem de kroon van macht en dapperheid toe. Alle deeze benden vereenigen dus geftadig zang en lof. HEERE! Gy hebt haar zaamengeftelt enzo onvertzaagt gemaakt, dat zy nimmer vermoeit noch afgemat worden; (zy roepen:) Gy kin~ deren enz, Deeze fchitterende Engelenryen verhcerlyken U gezaamentlyk en trachten Uwe Genadtï te beweegen, ten voordeele van het onderdrukt volk; zy fchikken hunne fchreeden in Uwe vrees en ontzag, verbreiden Uwe Heiligheid met eene hevig- donderende ftem, en als zy U, è Heilige God! heilig erkennen, zyn  voor den Verzoendag. 359 zy U, 6 AllerheiligfteI welgevallig, (zy roepen:) Gy kinderen enz. Men zegt ibyb 1»np N°. 2. en 13"Q bladz. 174. en wen vervolgt het Ochtend Geded van 't Nieuwejaarsfeest tot de Amida op bladz. 184. Men leest de Amida l>an 275. tot bladz. 287. srer1? rrpöjrn nnrn Herhaaling voor den Voorleezer. 17. HEERE! ontfluitmyne lippen, op dat Pf: LI. myn mond Uwen Lof verkondige. Gezegent zyt Gy, Ó HEERE onze en onzer vaderen God! God Abrahams, Ifaacs en Jacobs; Almogende, Verhevene, Ontzachlyke, Geduchte en Opperfte Schepper! Gy die Cüwen fchepfelen) weldaadig beloont, Uorfprong van het Heelal! die de vroomheid der Aartsvaderen gedenkt en, ter eere Uws Naams, hunnen nakomelingen met liefde den Verlosfer doet naderen. . Hemelfche Vorst, Gy die behaagen fchept m het leeven te fchenken! gedenk aan ons om er ons mede te begunstigen, befchik ons om Uwentwil een heilzaam leeven, ó Onfterfelyk Weezen! Z 4  36o Ochtend Gebed Hulpryke Vorst, Verlosfer en Berchermcr! Gezegent zyt Gy, ó HEERE, voorftander Abrahams! HEERE! Uw Alvermogen is van alle Eeuwigheid, Gy doet de dooden verryzen, en zyt oneindig in Uwe verlosfing, Gy doet den daauw daalen, Gy onderhoud de leevenden door Uwe Genade en doet de dooden door Uwe Barmhertigheid herleeven, Gy onderfteunt de machteloozen, geneest de kranken, bevryd de gevangenen en volbrengt Uwe getrouwe belofte jegens hen die in het graf rusten. Wie evenaart U, Oorfprong aller dapperheid! en wie is U gelyk? Gy die het fterfuur bepaalt en herleeven doet, ó Bron van alle zaligheid! Wie evenaart U , Vader der barmhertigheid ! Gy die Uwe fchepfelen genadig behandelt en ' hen het leeven fchenkt. Gy zyt getrouw (in Uwe belofte) om de dooden te doen verryzen. Gezegent zyt Gy, è HEERE ! die de dooden doet herleeven. ** (Dit word twee maat gezegt. Aldus, 6 Oppervorst! zullen wy U heiligen. ) (Men erkenne) het Voorwerp der lofzangen, den Beheerfeher der Hemelen, Heilig en Geze* tent.  voor den Verzoendag. 361 tt?» nis» De (Seraphim) met zes vleugelen, noemea den God dié zes hoofdmisdaaden (41) haatï. Heilig i het uitgeleezen volk op Aard, noemt den Schepper van de uiteinden der Aardeï Gezegent ; zy die door vuur fchitteren noemen Hem, die hen van vuur vormde: Heilig; zy die door vuur en water beproeft wierden, en die Gods Eenheid tweemaal 's daags erkennen noemen Hem • Heilig en Gezegent. ( Men erkenne) enz. De zuivere Hémelkringen looven (Hem) met pfalmzang, noemende Hem: Heilig; zy die zonder losgeld vrygekocht wierden, noemen Hem eendrachtig en met iever: Gezegent; (zy die om Gods bevel te volbrengen) in.een oogenblik heen en weêr zweeven, noemen Hem : Heilig ; zy die Zyne Wet nafpooren eis getuigen dat 'er geen God buiten Hem is, noemen Hem: Heilig en Gezegent. (Men erkenne~) enz. Het heir van Aartsengelen noemt den Sterkfte boven alle machtigen : Heilig; de nakomelingen der Aartsvaderen verkondigen Gods Lof noemende Hem: Gezegent; dé Engelen die dagelyks vernieuwt worden, roemen Zynén Naam, noemende Hem: Heilig '; het vorstelyk Israël, geknielt en neêrgeboogen noemt Hem: Heilig en Gezegent. (Men erkenne) enz. (41) zes hoofdmisdaad™. Zie Spreuk: Sal; VL 16, tl. I&. 19.  362 Ochtend Gebed Zy die als de heerlykfte gloed glinsteren noemen den nooit-volpreezen' God: Heilig ; het nakroost der zuiveren noemt den Allerfterkfte: Gezegent; de tallooze benden van hen die van vuurkoolen gevormt zyn, noemen Hem: Heitig i zy wier ketenen genaakt zyn , en die den eernaam van Gods aandeel draagen, noemen Hem: Heilig en Gezegent. (Men erkenne') enz. , Zy die zig in een vuurbad reinigen > by het nitfpanfel in klaarheid vergeleeken, noemen Hem: Heilig; zy die door de zuiverheid des verbonds (met de befnydenis) gemerkt zyn, het bevryd overfchot (van een groot volk) noemen Hem : Gezegent; de cierlyk- gevleugelde Èngelen die met zoetluidenheid Zynen Lof verkondigen noemen Hem : Heilig ; het eenig volk dat uit alle anderen verkooren is, noemt Hem: Heilig en Gezegent. (Men erkenne) enz. De machtigen van den Hooge noemen den Hemelbewooner: Heilig; zy die lofzangen aan God toev/yden, noemen den Geduchte door Zyne werken : Gezegent; zy die God in hunne Ioffpraaken looven, noemen Hem die boven hen geducht is: Heilig; zy die op de vergaderplaatsen te zaamen komen, om hem door hunne gebeden te heiligen, noemen Hem: Heilig en Gezegent. (Men erkenne) enz. (Dit word twee maai gezegt: Aldus worde U de Heiligheid tcégewyd, $tear Gy onze God zyt.)  voor den Verzoendag. 363 6 God! by wien zal ik U évenaaren, daar niets U gelyk is ? waarby zal ik U vergelyken * daar alles wat eenig gelykenis heefc door Uw zegel gekenmerkt is ? Gy zyt boven het gantfche hemelsch faamenftcl verheven en ftreefc boven alle peinzingen. Wiens woorden kunnen voldoenend verilag van U geeven ? wiens tong kan Uwe (Grootheid) afmaaien? Is 'er een hert dat U kan bevatten, een oog welk U kan aanfehouwen? met wien hebt Gy U beraa^ den, dieU eenig raad kon geeven, daar Gy vóór alles aanweezig waart? 1513 Zegent den HEERE in alle de plaatfên Zyns Oppergebieds; geen heilige is 'er gelyk de HEERE, daar geen buiten Hem beftaat; Jefurun die Hem dierbaar was heeft Hy uit het midden van een trotsch volk verlost, en door tusfehenkomst van Zyn' Propheet Mofes uit de zee getoogen; Hy heeft Zyne Heerlykheid doen nederdaalen op het tfeiligdom dat Hy Zyne Voetbank noemt, en Zynen Propheet op de wolken doen klimmen. De prophecy heefc Hy Zynen gunstgenooten ingeboezemt, en  36.8 Ochtend Gebed eenen gee.st van weldaadigheid uitgeftort over hen die Hem aanhooren; Hy heeft hen in de * fchikking van Zyn waaren Dienst geleid, om ze met de ëerfte ordening gelyk te ftellen: daar zy gelyk de Engelenfchaare God heiligen, Hem gewyde lofzangen naderen en opdraagen, Zynen toorn verzachten, verzoening erlangen en Zyne Lofwaardigheid verkondigen. Zy zyn omwentelt gelyk Seraphim en Arëlim, en zyn vergeleeken by de luisterlykfte Engelen en Hasmalim; zy fpoeden, verhaasten, verzaamelen en bevlytigen zig om zig by God te vervoegen; zy dekken zig met vrees en fchaamte, zy vercieren zig en trachten met iever om Hem te dienen; zy verhaasten zig onophoudelyk zonder tusfehenpoozing ; zy verheerlyken en heiligen God, ja noemen driemaal heilig den God die in den kring der Heiligen ver» heerlykt word. (Het volgende word in de Amida van het Ochtend- en Middag Gebed gezegt. Wy zullen U heiligen en ve.rheerjyken, gelyk met de zoetluidende verborgene uitdrukkingen der heilige Seraphim, welke U drievoudig heiligen, als door Uwen Propheet aangetekent is V Jef. VI. 3* Be Een riep den Anderen zeggende:  voor den Verzoendag. 369 Dé Gemeente zegt : Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Voorleezer zegt: Zy die tegen hen overftaan looven, zeg? gcnde: De Gemeente. . 12. Gezegent van haare plaatze zy de Eere Ezech-Ili. Gods. De Voorleezer. In Uwe Heilige Woorden ftaat aangetekent: De Gemeente. .... ' pr: f 10. De HEERE zal in Eeuwigheid regee- CXLVL ren; Uwe God , ö Zion ! in alle genachten beftaan , Halelujah!) (Het volgende word in de MoesfaphC* Bygevoegt Gebed,) en in de Neïla ('t Slot Gebed.) gezegt. nnD ** (6 HEERE onze God! de Engelenfchaare •vfrélke den Hemel bewoont, en Uw Volk Isrisè,l hier beneden vergadert, wyden U dé kroon (des Oppergebieds) en noemen U gezaamentA a  37° ochtend óebed Jef: vi. Ezech: iii. Deutr: vi. lyk driemaal Heilig, volgens het woord door Uwen Godstolk uitgefprooken 3. De Een riep den Andere, zeggende: De Gemeente. Heilig, Heilig, Heilig is de HEERÉ der Heirfchaaren, het gantsch Aardryk is van Zynen Roem vervult. De Voorleezer. Ja het Heelal is van Zyne Eer vervult. Zyne Dienaarën vraagen: waar is de plaatfe Zyner Eere om Hem aantebidden ? Zy die tegen hen overftaan loovèn zeggende: De Gemeentif ï 2. Gezegent van haare plaatze zy de Eere Gods. De Voorleezer. Van deeze (verhevene) plaatfe aanfchouwt Hy met genade Zyn volk, het welk de Eenheid van Zynen Naam des avonds en des ochtends onophoudelyk met liefde viert, zeggendej De Gemeente. 4- Hoor, 6 Israël! de HEERE is oflzé God, dë HEERE is Éen.  voor den Verzoendag. 371 De Voorleezer^ Hy Calleen) is onze Gód, onze Vader, onze Oppervorst, onze Befchermer; Hy zal öns verlosfen, ten tweede maale bevryden, en deeze heilryke bevryding voor het oog van al wat leeft doen blyken, zeggende: Ik heb u de laatfte gelyk de eerfte keer bevryd, orrl u tot God te zyn; Ik ben de HEERE uwe God. In Uwe Heilige Woorden ftaat aldus aangetekent. De Gemeente. ■r* T-i t-> o r? —1 ;„ T?(5n«7i(rlir«ïi-t rptrpPm IO. Jje tl C- L. K. E. *-ai 111 i-v."»»*~t,— ren; Uwe God, ö Zionl in alle genachten beftaan, Halelujah.) Gy en Uwe Naam zyt Heilig; het heilig Israël looft U dagelyks; men erkenne Uw Oppergebied van genacht tot geflacht, want Gy alleen zyt Verheven en Heilig. HEERE onze God! Uwen Naam worde over Uw volk Israël geheiligt. pil En dan, 6 HEERE onze God! wil Uwe vrees allen Uwen werken , en .het ontzag voor U, het gefchapendom inboezemen; dat alle werken U vreezen en alle fchepfelen zig, voor U vernederen , ja dat zy zig allen onderling Aa 2 Pf: TYIVt  372 Ochtend Gebed tXLVI. vereenigen om Uw welgevallen met een volmaakt hert te volbrengen: want ons is bewust dat het opperbewind tan U afhangt, dat de Kracht en het Alvermogen aan U zyn en dat Uwen Naam door al' het geen Gy gevormt hebt geducht word. En dart, gun de eer aan Uw volk, lof aan Uwen vreezenden, heilzaame verwachting aan hen die U nafpeuren en vryheid om zig openhartig te uiten aan hen die zig op U vertrouwen; geef de vreugd aan het H. Land en blydfchap aan Uwe Stad; doe de kroone Davids Uwen Dienaar bloeijen, en bereid fpoedig in onze dagen den luister voor den Zoon Jesfe's Uwen Gezalfde. En dan zullen de rechtvaardigen dit aanfehouwen en zig verblyden, de oprechten zig vervrolyken, en de godvruchtigen met gejuich zingen; de euveldaad zal den mond gefnoert hebben, cn alle boosheid gelyk rook verdwyneh, dewyl Gy de heerfching der trotfen van de Aarde zult verdreeven hebben. Gy, ö HEERE onze God! zult (als dan) fpoedig over alle Uwe wérken , over den Berg Zion den Zetel Uwèr Heerlykheid en óver Jerufalem de Stad Uwer Heiligheid heerfchen; gelyk in Uwe H. Schrift aangetekent is. 10. De HEERE zal In Eeuwigheid regeeren; Uwe God, óZion! in alle geilachten beftaan, Halelujah! Gy zyt Heilig, Uwen Naam is geducht en geen God is 'er buiten U, gelyk aangetekent is:  voor den Verzoendag. 373 16. De HEERE der Heirfchaaren heeft zig jef: v. door gerechtigheid verheven , de Heilige God is door rechtvaardigheid geheiligt. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Heilige Oppervorst. umm nni* ö Oppervorst! Gy hebt ons uit alle volkeren verkooren, ons bemint en welgevallen in ons gevonden; ons boven alle gedachten verheven, door Uwe geboden geheiligt, tot Uwen dienst genadert en met Uwen Almogenden cn Heiligen Naam benoemt. è HEERE onze God! met liefde hebt Gy ©ns (Des Sabbats deezen Rustdag en) deezen Dag van Verzoeningen gefchonken, deezen dag van vergeeving van misdryf, deez'dag van heilige faamenroeping, tot uitwisfing, vergiffenis en verzoening, om op den zeiven alle onze misdryven uittewisfen: met welgevallen tot heilige faamenroeping ter gedachtenisfe des uittogts van Egypten. # # «?ina ••••• wrft Onze en onzer vaderen God! vergeef onze misdryven op Aa 3  374 Ochtend Gebed Jef: XL11I. XLIV. Levit; XVI. wyn •?« • * • • wrk _ Onze en onzer Vaderen God! verdelg ons met wanneer Uwe Macht ons zal vonnisfen, en onthef ons van Uwe ongenade ten dage als £7 onze daaden zult gadeflaan; dat Uwe barmhertigheid Uwe gramfchap overtreffe, wanneer Gy onze verdiende ftraf zult befluiten; vergun ons Uwe Goedertierenheid wanneer Gy onze geringe werken zult aanfehouwen. ö Onze Vader.' bekroon de gebeden welke wy u opdraagen, met Uw Heil; herroep ae oaiJingfchap der nakomelingen des Aartsva- ( Des Sabbats deezen Rustdag en) . deezen Dag van Verzoeningen, deezen dag van vergeeving van misdryf, deez' dag van heilige faamenroeping ; wil onze wederfpannigheid uitwisfen en van voor Uw Aanlchyn verdry ven; gelyk aangetekent is: U' Ik» Ja ïk (ben het) die uwe wederfpannigheid ter Myner eere zal uitwisfen en uwe zonden niet gedenken. 22. Uwe overtreedingen zal Ik gelyk eenen damp, uwe zonden als eene wolk verdry ven; bekeert tot My, want Ik zal u verlosfen. 30. Want op dees' dag zal (de Priester) voor u verzoenen, om u te reinigen; van alle uwe zonden tegen den HEERE zult gy pezuivert blyven. -  voor den Verzoendag. 375 ders (Jacob,) aanfchouw hunne verwoeste fteden, gedenk Uwe (goddelyke) belofte, en dat deeze H. verbintenis onophoudelyk door zyne nazaaten geacht worde; ontdek ons de verborgenheden Uwer H. Wet, cn openbaar Uwe geheimen aan hen die Gy hebt onderweezen. Dat de groote Raad in zyn geheelen luister fteeds voltallig zy (ó HEERE!) ontferm U over hen die Uw Aanweezen erkennen , en verdelg de geenen die U verzaaken, wanneer Gy de ballingen welke hun vertrouwen op U ftellen, te Zion zult by-een geroepen hebben. Onze en onzer Vaderen God! dat ons gebed tot U nadere, vervreemd U niet van onze fmeekingen; daar wy zo fchaamteloos en hardnekkig niet zyn dat wy zeggen zouden r wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; o neen, (Almachtig Opperweczen!) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker) gezondigt. Wy zyn aan misdaaden fchuldjg, wy zyn trouweloos, roovers, en lasteraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en goddelooze handelingen; wy zyn hoogmoedige geweldenaaren, hebben valschheden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; hebben logentaal geuit en zyn fpotters; wy zyn overtreeders (Uwer Wet), vertoorners en wederfpannelingen; wy hebben verkeerdelyk gedaan, moetwillig over^ Aa 4  Neh: IX. 3.76 Ochtend Gèh&d treeden en zyn vyandiyk te werk gegaan; wy zyn hardnekkig en hebben goddeloos gehandeltt wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daaden gepleegt, gedwaalr en anderen doen dwaalen ; zelfs van Uwe geboden cn heilzaame rechten zyn wy afgeweeken. Dit alles heeft: ons tot geen baat verftrekt: 33. Want Gy zyt rechtvaardig in al hetgeen ons wedervaaren is, dewyl Gy ons naar waarheid hebt geftraft en wy zondaaren zyn. Meer dan alle volkeren hebben wy ons fchuldig gemaakt, en. hebben meer dan zy te bloozen; de vreugd is van ons afgeweeken, ons hert is beklemt door onze zonden, ons verlangen is te leur geftelt en onze luister verwelkt; de wooning onzes Heiligdoms is door onze misdryven verdelgt, onze Tempel is ver7 Woest, het cieraad onzes Lands is aan vreemden ,. onze kracht aan uitheemfchen overgegee* ven: en nogtans zyn wy van onze dwaalingen niet wedergekeert; hoe zouden wy dan zo roekeloos en hardnekkig .zyn, om voor U, q HEERE onze en onzer vaderen God! te zeggen: wy zyn oprecht en hebben nimmer, gezondigt; ö neen, (Almachtig Opperweezen J) Wy en onze voorouderen hebben (voor^ 2^ker) gezondigt.. § *  voor kn Vwwmkg. 377 Schuldbekentenis. dSw hv ttïn Beheerfcher van het Heelal! alvoorens ik myne fchuldbekentenis aanvang, (gevoel ik) dat het mynen mond aan uitdrukkingen mangelt , en dat ik geenen moed heb om het aangezicht op te beuren: want myne misdryven zyn my over het hoofd gcfteegen , en hebben my als een ondraagelyke last overlaaden; myne overtreedingen zyn te talryk om getelt, en myne zonden te menigvuldig om berekent tc worden. Ik beken voor U , H EERE myn en myner Vaderen God! met-neergevallen hoofd, met geboogen geftalte, met vernederden geest, met verzwakte krachten , met verbroken.hert, met vernedering, geknieit, ootmoedig en nedergeboogen, met angst, bedeestheid, vrees, ziddering, fchrik en verbaazing; (ja ik beken) IIEERE myn God! de zonden, misdryven cn euveldaaden, welke ik tegen U gezondigt, misdreeven en overtreeden heb. HEERE myn God! ik zal Hechts gedeelte myner booze werken, flinkfche wegen en verfoeijelyke daaden voor U openleggen, dewyl het my onmogelyk is om ze allen te uiten, het my aan kracht ontbreekt om ze allen te ontdekken en te verklaaren en ik onvermogend ben om ze allen aan den dag te brengen; ook ben ik onwaardig om over hen intwisfing', vergiffenis en verzoening te fmeeken. Wat ben ik? wat is myn leeven? ik ben een ydel niet, ftof, asch Aa 5  37 8 Ochtend Gebed een mot en worm; ik ben fchaamrood wegens myne zonden, ik bloos wegens myne misdryven , en ben door myne euveldaaden met imaad belaaden, en indien ik ondernam om ze te verklaaren, allen te openbaaren en te ontleeden, zoude de tyd verloopen zyn alvoorens zy geéindigt waren. Ik bezit geene uitdrukkingen om ze te bekennen; myne zonden zyn ondraagelyk, myne overtreedingen ftreeven boven aHe berekening; ik bloos en ben fchaamrood als een dief die op het pleegen van zyne misdaad betrapt word. ' Beheerfcher van het Heelal! zo ik trachtte myne zonden byzonderlyk te verklaaren en uitteleggen, zoude de tyd vcrvloogen zyn alvoorens ik hier aan een eind kon maaken. Over welke zal ik fmeeken ? welke zal ik beJyden» ja over welke zal ik uitwisfing, vergiffenis en verzoening zoeken ? over de algemeene of byzondere misdryven? over de verborgenen of openbaaren? over dc eerften of de Iaatften» over de nieuwen, of de ouden ? over de verborgenen of bewusten ? over die welke ik in geheugen heb of wel die my ontfehooten zyn? Ik weet by my zeiven dat ik geleeft heb zonder Wet, zonder geboden, zonder weetenfehap, zonder kennis, zonder rechtvaardigheid, zonder oprechtheid, zonder liefdaadigheid, noch zuiverheid van hert. Ik ben een dwaas die niets bevat, een onweetende die niets verfiaat; een geweldenaar ontbloot van trouw; fchuldig maar niet onfchuldig; ik ben  voor den Verzoendag. 379 een booze en bezit geene vroomheid; in my heerscht ondeugd maar geene goede hoedanigheid ; ook heb ik niets verdienstelyks verricht. Maar ik heb tegen Uwe Wet misdaan, my tegen Uwe Geboden valfchelyk gedraagen, Uwe H. Woorden veracht, geftolen, gerooft en lastertaal gefproken; ik ben oorzaak van booze en verkeerde handelingen, ben U opzettelyk te keer gegaan en heb goddelooze werken gepleegt; ik ben hoogmoedig en onkuisch, aan geweld en begeerlykheid fchuldig; ik heb gezondigt, gcdwaalt, valschhcden opgehoopt en tot kwaad aangcraaden; ik heb de waarheid ontkent, gelogen, gefpot en gefchimpt; ik ben wederfpannig geweest, heb opzettelyk tegen Uw woord geha-sdclt, Uwe geboden verfoeit en U vertoornt; ik heb overfpel begaan en ben door myne eigen taal in eenen valftrik geraakt; ik ben van voor U afgeweeken, ben een tegenrtreever, heb verkeerdelyk gedaan, moetwillig overtreeden , vyandlyk gehandelt en ben hardnekkig geweest; ik heb Uwe vermaaningen veracht, myne paden verkronkelt, en ben een booswicht; ik heb verderf veroorzaakt, valschheid geuit, verfoeijelyke daaden gepleegt, gedwaalt en anderen doen dwaalen, ja alle kwaade werken heb ik begaan. Zo Gy my dan naar myne werken oordeelt, wee my! ach wee my, rampzalige! wee over myne ziel! zo Gy trachtte my te zuiveren als een die zilver reinigt en loutert, zoude 'er van my niets overblyven.  380 Ochtend Gebed Het zy Uw welbehaagen, myn cn myner Vaderen God ! dat Uwen dienaar niet voor U in recht betrokken worde, daar niets dat leeft zig voor U kan rechtvaardigen. Wat ben ik ? wat is myn leeven? ik ben als kaf voor het vuur, als drooge ftoppelen voor de vlammen en als zilver-fchuim op een aarde vat, een ydel niet dat geene waarde heeft. HEERE myn God! waarmede zal ik my voor Uw Aanfchyn opdoen, of weike geneezing zal ik van U trachten te erlangen ? ik ben gelyk een moetwillige en wederfpannige zoon tegen U geweest om U te beigen en het geen U mishaagt te pleegen; gelyk een flaaf die tegen zynen heer opftaat, en als een leerling die zynen meester tegenftrecft. Het geen Gy als zuiver hield heb ik verontreinigt, en het geen Gy voor onrein hield, heb ik voor zuiver gehouden; het geen Gy verbooden hebt heb ik veroorlooft, en het geen Gy veroorlooft hebt heb ik verbooden; het geen Gy bemint hebt heb ik gehaat, en het geen Gy gehaat hebt heb ik bemint; het geen Gy licht hebt aangemerkt heb ik zwaar geacht, en het geen Gy zwaar hebt geacht heb ik licht aangemerkt; het geen Gy genadert hebt heb ik verwydert, en het geen Gy verwydert hebt. heb ik genadert ; maar myn inzicht was niet om U te vertoornen , dus verfhout ik my om van U uitwisJing, vergiffenis en verzoening aftefmeeken. Myn aangezicht heb ik als eenen fteen verhard in de verzekering dat ik niet zoude te bloozen hebben, daar ikopU, ó HEERE! myne  voor den Verzoendag. 381 hoop ftelde, en zeide: Gy zyt myn God. Ik heb my op Uwe oneindige Goedertierenheid verlaaten, weelende dat Gy de Genadige en Barmhertige God zyt, Langmoedig om Uwen toorn te ontfteeken , groot in genade ch mild in weldaaden. De volgende Schuldbekentenis word ■alleen door den Voorleezer uitgefproken. la-on • Beheerrcher van het Heelal! het is niet voor my alleen dat ik myn gebed (uitftort,) myne (Tchuld) beken en myre fmeeking aanricht; maar wel voor my en voor deeze heilige Gemeente welke zig in Uwe tegenwoordigheid bevind; offchoon ik geene'bekwaamheid, verdienste noch waarde bezit om voor my zcïvër), veel min voor anderen te belyden, te bidden en te fmeeken ■, ftel ik myn hert op Uwe Goedertierenheid: want Uwe hahdelwyze is om Uwe grimmigheid uittedooven, Uwe Eigenfchap om largmoedig in Uwen toorn te Zyn, en Uwe goddelyke Hoedanigheid om Voor Uwe fchepfelen, die tot U békeeren , voor U (hunne fchuld) belyden, hun misdryf aflaaten , daar over berouw hebben cn ze geenzins verbergen, genade te oeffenen; dewyl aldus aangetekent is. 13. Hy die zyne misdryven verholen houd ; zal niet voorfpoêdig Zyn: maar de geen die ze bekent en aflaat zal genade verwerven. Spr: CXV1II.  382 Ochte:ul Gebed Beheerfcher van het Heelal! de wyze van Uwe hemelfche Vierfchaar is niet als het gebruik: der waereldfche rechtbanken; want volgens de laatlten , wanneer iemant van zynen; evennaasten betaaling afvordert, vervoegen zy zig beiden by den rechter; zo de fchuldenaar de zaak ontkent, bévryd hy zig der voldceninge: maar bekent hy, dan word hy ter betaaling gevonnist. Aldus is het niet met Uwe rechtvaardige Vierfchaar geftelt: indien een mensch (zyne fchuld) ontkent, wee hem, wee zyne ziel! maar bekent en verlaat hy (zyne zonde) dan word hy door U begenadigt en zyne ziel van eeuwige ftraf bevryd. De kracht Uwer Genade worde dan heden openbaar, als Gy de zonden vergeeft van Uw volk dat voor U bekent. * * Wy zyn aan misdaaden féhuldig, wy zyn trouweloos, roovers en lastcraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en goddelooze handelingen ; wy zyn hoogmoedige geweldenaar rën, hebben valschheden opgehoopt en totkwaad aangeraaden; hebben logentaal geuit en zyn fpotters, wy zyn overtreeders (Uwer Wet,) vertoorners en wederfpannelingen; wy hebben verkeerdelyk gedaan, moetwillig overtreeden en zyn vyandlyk te werk gegaan ; wy 2yn hardnekkig en hebben goddeloos gchan-. delt; wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daaden gepleegt, gëdwaalt en anderen doen  voor aen eerzoendag. 383 dwaalen; zelfs van Uwe Geboden en hcilzaame Rechten zyn wy afgeweeken. Dit alles heeft ons tot geen baat verftrekt. 33. Want Gy zyt rechtvaardig in al hetgeen ons wedervaaren is, dewyl Gy ons naar waarheid hebt geftraft en wy zondaaren zyn. Zy die wy eertyds onder dwang hielden en beknelden, hebben tans in ons byzyn, 't geen wy door onzen arbeid verricht hebben, overweldigt ; het juk welk wy op de fchouderea torfchen hebben zy ons opgelegt. 8. Slaaven hebben ons overheerscht, zonder dat iemant ons hunner macht ontrukke. Zwaare rampen hebben ons omcingelt; wy hebben U aangeroepen, HEERE onze God! maar ter oorzaake onzer misdryven hebt Gy ü van ons verwydert. Wy zyn van U. afgeweeken, hebben gelyk eene kudde gedwaalt era zyn'verlooren gegaan; nogtans zyn wy van onze dwaalingen niet wedergekeert; hoe zouden wy dan zo roekeloos en hardnekkig zyn, om voor U, 6 HEERE onze en onzer Vaderen God! te zeggen: wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; óneen, (Almachtig Ópperweezen!) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker ) gezondigt. Een ieder uit de Gemeente zegt Voorzigzelven Uötffi! bladz, 383.. Nek IX. Klaagt: V*  I 384 Ochtend Gebed ~m} na ó Allerhoogfte! wat zullen wy voor U zeg» gen ? Hemelbewooner! hoe zullen wy ons verfchoonen? Is al het verborgene en openbaare U niet bekent? Gy doorgrond de geheimen van 't Heelal, en de verholenfte gedachten aller fchepfelen; Gy onderzoekt de gemoederen der menfchen, en kent de neigingen hunner heften; niets is voor U verborgen, en niets ontrukt zig van Uw alzieriend oog. Het behaage U dan, ó HEERE, onze efl onzer Vaderen God! U onzer te erbarmen; vergeef ons genadiglyk onze misdryven en overtreedingen. stsn by De zonde welke wy tegen U door dwang begaan hebben. De zonde welke wy tegen U vrywillig begaan hebben. De zonde welke wy tégen U in 't verbor» gene betjaan hebben. De zonde welke wy tegen U in 't openbaar begaan hebben. De Zonde welke wy tegen U door dwaaling' begaan hebben. De zonde welke wy tegen U met opzet begaan hebben. De zonden over welke wy verplicht zyn een fchuldoffer te naderen. , De zonden over welke wy verplicht zyn eene offerhand te naderen.  voor den Verzoendag. 385 De zonden over welke wy verplicht zyn een zondoffer te naderen. De zonden over welke wy de veertig geesfelflagen verdienen. De zonden over welke wy uitrooijing verdienen. , , .'ó. e' De zonden over welke wy de doodftraf en uitrooijing verdienen. • De zonden over welke wy de dood door de macht des Hemels verdienen. ■ ■ ■ De zonden over welke wy de vier doodftraffen, door de vierfchaar opgelegt, verdienen, (te weeten:) fteeniging, verbranding, onthoofding en wurging; wegens de (ongehoorzaamheid aan den) geboden van betrachting en van onthouding, het zy of deeze laatften vergoed of niet vergoed kunnen worden; het zy de overtreedingen ons openbaar ot met openbaar zyn. (De zonden) welke ons openbaar zyn, hebben wy reeds voor U-, ó onze. en onzer vaderen God! beleden, en die welke ons niet openbaar blyken , zyn allen yoor U, 6 HEERE onze God! openbaar en bewust; gelyk aangetekent is : VVvvv 28 Dc verborgenheden zyn aan den HEERh onzen God, en het openbaare is voor eeuwig aan ons en onzen kinderen , om alle de woorden deezer H. Wet te betrachten. Want Gy vergeef: Israëls (zonden) en wist (de misdryven) der ftammen jefuruns uit; en buiten U hebben wy niemant die ze uitwist en vergeeft. B b Deutr: XXIX.  386 Ochtend Gebed •rooi ma § Sterke en Luisterryke Schepper van Hemel en Aarde! Wie evenaart U, 6 God! Gy die ondoorgrondelyke zaaken ontdekt en rechtvaardigheid fpreekt! Wie evenaart ü, ö God ! Gy die van Majesteit omringc zyt, en buiten wien geen (Opperheerfcher) i's! Wie evenaart U, ó God! Gy die het verbond (met de Aartsvaderen) gedenkt, en het overfchot (Israëls) begenadigt ! Wie evenaart U, 6 God! Gy voor wiens alzienend oog niets verborgen is, Hemelbewooner! Wie evenaart U, 6 God! Gy die de zonde beteugelt en U met gerechtigheid omgord! Wie evenaart U, 6 God! Oppervorst aller machten, Geducht en Verheven (Opperweezen!) Wie evenaart ü, ó God! Steun der machteloozen, die de onderdrukten verhoort! Wie evenaart U, 6 God !. Verlosfer, Bevryder, die door Uw Alvermogen te werk gaat! Wie evenaart U, ó God! Gy die de geenen die U aanroepen naby zyt, Genadig en Barmhertig (Opperweezen!) Wie evenaart ü, 6 God! V  voor den Verzoendag. 387 Gy Hemelbewooner, die de fteun der oprechten zyt! Wie evenaart U, o God! Gelyk door Uwen Propheet aangetekent is: rS.'wie evenaart U, 6 God! Gy die de MictoVIL misdaad van het (dierbaar) overfchot Uws Volks vergeeft: neen, Uwe gramfchap heeft ons niet voor eeuwig verweezen, dewyl Gy welbehaagen fchept in genade te oeffenen. 19. Gy zult U onzer erbarmen, onze zonden en misdryven in alle eeuwigheid verbannen , en in de duistere vergeetelheid begraaven; Zo wel onze zonden als die van gantsch Uw Volk Israël, ter plaatfe alwaar zy nimmer herdacht noch bezocht zullen worden , noch in geheugenis komen. »o; Volgens Uwe goddelyke belofte, in vroege tyden onzen voorvaderen gedaan, zult Gy Jacob Uwe Waarheid doen blyken, en Abraham met Uwe Goedertierenheid begunstigen. IfTpt •••• W Onze en onzer Vaderen God! dat op ( Des Sabbats deezen Rustdag en) deezen dag van Verzoeningen, deezen dag van vergeeving van misdryf, deez' dag van heilige faamenroeping, onze gedachtenisfe, die onzer voorouderen, die van Uwe Stad Jerufalem, die. Bb 2  338 -Ochtend Gebed des Gezalfden den zoone Davids Uwen Dienaar, en die van Uw volk Israël tor. heil, genade en goedertierenheid voor U genaken, voor U verfchynen en voor U welgevallig mogen zyn. Almogend Opperweezen ! gedenk ons op deez' dag ten goede, bezoek ons met zegening en begunstig ons met een voorfpoedig leeven, en met het woord van Heil en lïarmhertigheid. ö Weldoenende en Genade-bewyzende Schepper! erbarm U onzer, behandel ons met medelyden en verlos ons: daar onze hoop alleen op U gevestigt is. Onze en onzer Vaderen God! regeer over de gantfche Waereld door Uwe Eer, verhef U over het gantfche Aardryk met Uwen Roem, en doe den luister Uws Alvermogens over alle de bewooneren Uwer Waereld fchynen, op dat al het gefchapene bewust zy dat Gy het gefchapen, en al het gevormde dat gy het gevormt hebt; ja dat al wat leeven ademt uitroepe: de HEERE God Israëis heeft geregeert, en Zyne Heerfchappy is over het Al.uitgeftrekt. Wip Heilig' ons door Uwe geboden, fchenk ons een aandeel in Uwe Wet, verzadig ons door Uw heil, verheug onze zielen door Uwe verlosfing en zuiver ons bert op dat wy U met waarheid mogen dienen; daar Gy, ö HEERE! d.e God der waarheid zyt, en UW woord, ó  voor.ien Verzoendag. 389 Oppervorst!. waarachtig en voor eeuwig^beftendig is. Gezegent zyt Gy, o HEERE! Oppervorst die onze misdryven, en die van Uw volk Israël uitwist en vergeeft, en jaarlyks onze fchulddaaden verdryft; Opperheerfcher over de gantfche Aarde, die [den Sabbat J Israël en den Dag van Verzoeningen heiligt! 6 HEERE onze God! dat Israël aangenaam voor U zy, verhoor zyne gebeden en doe den H Dienst in de voorpoort Uws Tempé s wederkeeren; ontfang ylings met liefde en welbehaagen Israëls fmeekingen en offerhanden, dat de plechtigheden van dat verkooren volk geftadig voor U welgevallig mogen zyn. (ó HEERE!) fchep welbehaagen in ons, door Uwe oneindige Goedertierenheid ; vergun ons dat wy, door Uwe Algoedheid, ooggetuigen van Uwe wederkomst te Zion mogen zyn. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE! die Uwe Godheid te Zion doet wederkeeren. CHÏ» ö Onze Toeverlaat, Rots onzes leevens en Schild onzer Zaligheid! wy getuigen voorU dat Gy in aller Eeuwigheid de HEEREon ze en onzer vaderen God zyt; ten afte genachten zullen wy U looven, en Uwen Roem ver breiden, voor onze zielen welke U voor de tekenen ons dagelyks door U bewee zen, en voor de wonderen en weldaaden, weiBb 3  390 Ochtend Gebed ke Gy ons ten allen tyde, des avonds, des ochtends en des middags doet gewaar worden, ó Goedertierene ! wiens Barmhertigheid oneindig , ó Mededogende ! wiens Goedheid onbeperkt is, wy vertrouwen Eeuwig op U. C Wanneer de Voorleezer deeze laatfte af deeling begint, zegt de Gemeente het volgende: ó Aller fchepfelen Opperheer! wy getuigen voor U dat Gy de HEERE onze en onzer vaderen God zyt. Onze Schepper en Vormer van den beginne! de Zegeningen en Lofgetuigenisfen behooren Uwen Almogenden en Heiligen Naam. Onderhoud ons't leeven, begenadig om, en verzaamel ons uit onze ballingfchap, gelyk Gy ons tot heden toe onderhouden en 't leeven gefchonken hebt, op dat wy in Uwen H. Tempel Uwe Inftellingen betrachten, Uwen Wil naarkomen, U met een volmaakt hert dienen en U (alleen) erkennen. Gezegent zyt Gy, lofwaardige God!) 6 Onze Opperheerfcher! dat Uwen H. Naam voor alle deeze weldaaden, ten allen tyde gezegent, verheven en verheerlykt worde: ja dat alle fchepfelen U geftadig looven.  voor den Verzoendag. 391 § Teken de kinderen Uws verbonds tot een voorfpoedig leeven aan. Men loove en zegene eeuwig met een zuiver hert Uwen Geduchten en Goedertieren' Naam, ö Almogende Verlosfer, Toeverlaat en Altoosweldaadige God! Gezegent zyt Gy, o HEERE! wiens Naam Barmhertig is, en wien (alleen) lofdichten betaamen. (Zegening der Priesteren (42) w-é wë* Onze en onzer Vaderen God', begunstig ons met den drievoudigen zegen, in Uwe H. Wet vermeld , door Uwen Dienaar Mofes gefchreeven , en aan Uw H. volk, door Aaron en zyne af» ftammelingen de Priesteren, uitgefproken. 24. De HEERE zegene u, en neeme u m Num: Mi Zyne'(Heilige) Befcherming. 2s De HEERE befchyne u met het hcht van Zyn Aangezicht, en vergunne u Zyne Genade. „ . -, 26. De HEERE keere Zyn Aanfcbyn jegens u, en fcbenke u den vrede. , 27 Zy zullen Myn' Naam onder de kinderen Israëls oprichten, en Ik zal hen zegenen.) f42) Deeze zegening word op den Verzoendag DlecÈL door de Priesteren uitgefproken: uitgezon e* fi hS Middag Gebed, wanneer dezelve met gezegd wórd: Zie ade Deel bladz. 179. enz. Bb 4  392 Ochtend Gebed Begunstig met Uwen heilzaamen Vrede, Zegening, met leeven, met Uwe Goedertierenheid, Genade en Recht, ons en gantsch Uw Volle Israël, ó Onze Vader! zegen ons gezaamentlyk met Uwe Hemelfche Genade, waarmede Gy ons, 6 HEERE onze God! de H. Wet, het leeven, de liefde en genade, goedertierenheid, barmhertigheid, zegening en vrede vergunt hebt; dat het rj welgevalle Uw Volk Israël met een duurzaamen vrede te begunstigen. Deutr:IV. 4- Gy, die aan den HEERE uwen God verknocht zyt! geniet heden allen het leeven. (ó HEERE!; wil ons op heden verfterken; wil ons óp heden zegenen; wil ons op heden verheeriyken; wil ons op heden onder onze banieren herftellen ; wil ons op heden in luister doen toeneemen; wil ons op heden tot voorfpoed doen vergaderen; wil ons op heden verdienstelyk doen zyn; wil ons op heden het leeven fchenken; wil ons op heden begunstigen; wil ons op heden van onze misdryven reinigen; wii ons op beden het pad der deugd doen betreeden; wil op heden ons gebed met welbehaagen aanneemen; wil ons op heden tot leeven aantekenen. Gedenk ons en teken ons aan tot leeven, zegening, vrede, onderhoud , heil, vertroos-  voor den Verzoendag. 393 tïng en voordeelige befluiten ; ja doe ons dit en gantsch Uw Volk Israël tot een voorfpoedig leeven erlangen. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Gy die Uw Volk Israël met den vrede zegent, Amen! Men leest 135^0 UW Onze Vader enz. bladz. 18 5. vervolgens tV'lp SO'y1? N°. 1. het gezang van den eerjlen dag van het Nieuwejaarsfeest bladz. 187. het Verzoening! Gebedvanbladz. 292. tol op bladz. 311. en toppn wnp N°. 2. Men zegt -pif"D bladz. 190. en terwyl de twee Boeken Mofts uit de Hechal genomen worden zegt men VfH bladz. 190. tot de Af deeling bladz. 193. De Voorleezer roept een' Cohen, een' Levyt, en vier, of zo het Sabbat is, vyf van de overige Jlammen, by het leezen van de Afdeeling van het eerfte Wetboek, ma nro* • • • • ■öih ... Levit 1. De HEERE fprak tot Mofes na de dood Xvi. van twee der zoonen Aarons, welke voor den HEERE genadert zynde , ftierven. 2. De HEERE zeide tot Mofes: fprëek tot Aaron uwen broeder, en dat hy ten allen tyds Bb §  394 Ochtend Gebéd in het Heiligdom binnen het voorhangfel tegen over het verzoendekzel dat op de Ark is, niet treede, op dat hy niet fterve; want Ik zal in de wolk boven het verzoendekzel verfchynen. 3. Hier mede zal Aaron in het Heiligdom treeden: met eenen var uit de runderen tot zond-, en eenen ram tot brandoffer. 4. Hy zal den heiligen linnen rok kleeden, een linnen broek zal aan zyn vleeich zyn , met een linnen gordel zal hy zig omgorden, en met eene linne muts zal hy zig dekken; deeze zyn de heilige kleederen. Hy zal zyn lighaam in het water baden (alvoorens) hy ze aantrekt. 5. Van de Vergaderinge der kinderen Israëls zal hy twee geitenhokken ten zond- en eenen ram ten brandoffer neemen. 6. Aaron zal den var ten zondoffer welke aan hem is naderen: en (hier mede) voor hem en zyn huisgezin verzoenen. 4? 7. Wyders zal hy de twee geitenhokken neemen, en ze voor het Aangezicht des HEEREN aan de deur van de tente der t'faamenkomfte ftellen. 8. Aaron zal over de twee geitenhokken loten werpen; e'e'n lot: voor den HEERE; en één lot: voor Azazel. 9. Aaron zal den geitenhok waarop het lot: aan den HEERE gevallen is naderen, en het tot zondoffer bereiden. 10. En den geitenhok waar op het lot: aan Azazel gevallen is, zal leevend voor den HEERE gebragt worden, om daar over te verzoenen, en het tot Azazel in de woestyn te zenden.  voor den Verzoendag. 395 11 Aaron zal den var ten zondoffer, welke aan hem is, naderen, (daar mede) voor zig en zyn huisgezin verzoenen; en {vervolgens) deezen var ten zondoffer, welke aan hem is, flactiten. * ' 12. Hy zal het wierookvat vol vuurkoolen Van het Altaar voor den HEERE neemen , en zyne vuisten-vol fyngeftootene welriekende fpeceryen, en het binnen het voorhangfel brengen. '13. Hy zal het reukwerk op het vuur voor den HEERE Hellen, en dc rook van het reukwerk zal het verzoendekzel, dat boven de Ark der getuigenisfe is, dekken; en hy zal niet fterven. 14. Hy zal van het bloed des vars neemen , en met zynen vinger boven het verzoendekzel oostwaarts (eenemaal) fprengen; cn vóór het verzoendekzel zal hy met zynen vinger zevenmaal fprengen. 15. Wyders zal hy den geitenhok die aan het volk is flachten, en deszelfs bloed binnen het voorhangfel brengen; en met dit bloed zal hy doen gelyk hy gedaan heeft met dat van den var, en 'er mede boven en vóór het verzoendekzel fprengen. 16. Hy zal over het Heiligdom verzoenen, wegens de onreinheden der kinderen Israëls , en wegens hunne overtreedingen volgens alle hunne zonden; cn aidus zal hy doen over de tent der t'faamenkomfte , welke (niet tegenftaande) hunne onreinheid, in het midden vanhen is. 17. Nicmant zal in de tent der t faamenkomfte zyn, als hy 'er intreed om in het Heiligdom te verzoenen, tot dat hy 'er uittrekke;  396 Ochtend Gebed dus zal hy voor zig, zyn huisgezin en de gantfche vergaderinge Israëls verzoenen. * 18. Voorts zal hy naar het Altaar welk voor het Aanfchyn des HEEREN is, treeden, en over het zeiven verzoenen; van het bloed des vars en geitenboks neemen, en 'er de vier hoeken des Altaars mede omftryken. 19. Hy zal het van het bloed met zynen vinger zeven-maal befprengen, en het dus van de onreinheden der kinderen israëls zuiveren en reinigen. 20. En als hy geëindigt zal hebben om over het Heiligdom, de tent der t'faamenkomfte en het Altaar te verzoenen , zal hy den leevenden geitenhok naderen. 21. Aaron zal beide zyne handen op het hoofd des leevenden geitenboks doen nederrusten , en daar op bekentenis doen van alle de misdryven der kinderen Israëls, en wegens hunne overtreedingen volgens alle hunne zonden ; en daarmede het hoofd des geitenboks belaaden hebbende, zal hy hem door een daartoe beftemden man naar de woestyn zenden. 0 22. De geitenhok zal alle hunne misdryven naar eene onbewoonde ftreek met zig wegdraagen; ja hy zal den geitenhok naar de woestyn zenden. 23. Aaron zal naar de tent der t'faamenkomfte gaan, het linnen gewaad waarmede hy zig by het intreeden des Heiligdoms gekleed had uittrekken, en het aldaar laaten. 24. Hy zal zyn lighaam op eene heilige plaats met water wasfchen, zyne gewoonlyke (ampts-) kleederen aantrekken, uitgaan, zyn brandoffer  voor den Verzoendag. 397 cn dat des volks bereiden, en voor zig zeiven en het volk verzoenen. * 25. Het vet des zondoffers zal hy op het Altaar in rook doen opgaan. ' 26 De geen die den geitenhok tot Azazel zend zal zyne kleedercn wasfchen , zyn lighaam in het water baden en vervolgens in het leger Ckunnen) komen. 27 Den var en geitenhok des zondoffers, welkers bloed gebragt was om in het Hei.igdom te verzoenen, zal men buiten het leger brengen, en hunne huid , hun vleesch en hunnen drek in het vuur verbranden. 28. De geen die ze verbrand zal zyne klcederen wasfchen, zyn lighaam in het water baden , en vervolgens in het leger (mogen) komen. jo Dit ftrekke u tot een eeuwige mftelling; den tiende der zevende maand zult gy uwe ziel kwellen: geenerlei werk zult gy verrichten, ook niet de inboorling en de nieuweling die onder u verkeert. 00. Want op dees dag zal ( de Priester) voor u verzoenen, om u te reinigen; van alle uwe zonden tegen den HEERE zult gy gezuivert blyoVienDit is u een Sabbat van ruste op welken gy uwe ziel zult pynigen, (ja) eene eeuwige inftelling. _ , . ^ 02 De Priester die gezalft en gewyd is om in zyn vaders plaats het Hoogepriesterampt te bekleeden, zal eene verzoening doen, en de linnen kleederen het heilig gewaad aantrekken Hy zal over het gewyde Heiligdom, de tent der t'faamenkomfte en het Altaar verzoc-  39§ Ochtend Gebed, Num: XXIX. nen; ook zal hy voor de priesteren en voor de gantfche vergadering verzoenen. 34- Dit zal u tot eene eeuwige inftelling zyn, om over de kinderen Israëls wegens hunne zonden eens in het jaar re verzoenen. Mofes voibragt het geen de HEERE hem bevolen had. Men zegt tibtyb EHp No. j. eH de Maphthier word geroepen by de Afdeeling van het tweede Wetboek. vnnh Twpi 7- Op den tiende deezer zevende maand., zal het u eene heilige faamenroeping zyn, (als dan) zult gy uwe ziel peinigen en geen werk verrichten. 8. Gy zult den HEERE een welriekend brandoffer naderen, eenen var uit de runderen, eenen ram en zeven éénjaarige lammeren; alle' deezen moeten volmaakt zyn. 9. En hun fpysoffer van-met olie gemengde meelbloem, zult gy drie tienden tot den var en twee tienden tot den ram bereiden. 10. Voor ieder der zeven lammeren zult gy dus een tiende bereiden. ir. Eenen geitenhok ten zondoffer zult gy, behalven het zondoffer der verzoeningen en het geftadig brandoffer, met zyn fpys- en drankoffer naderen. Men zegt üb^b ttfHp- N°. r. * Alvoorens Je.Haphthara te begin-  voor den Verzoendag. 399 nen /preekt de Maphthier de zegeningen uit op bladz: 200. rroan Haphthara. 14. Baant, zegt (Jefayas,) baant den weg, Jef: LV zuivert hem, ruimt alle hindernis uit den weg Myns volks. 15. Want aldus fpreekt de Hoogverhevene, die eeuwig beftaat, wiens Naam Heilig is: Myn verblyf is op een verhevene en heilige plaats, en met de nederigen en verflaagenen van geest, om het gemoed der nederigen te verkwikken, en het hert der ootmoedigen te doen herleeven. 16. Ik zal niet voor eeuwig verftoort zyn noch My verbolgen toonen, want als zy My met boetvaardigen geest naderen, (zal Ik gedenken ) dat Ik deeze zielen gevormt heb. 17. Door Myns volks misdryf van baatzucht, als het halstarrig zyne hertsneiging achtervolgde, heb Ik My vergramt; Ik heb het geftraft, Myn (Aanfchyn) afgeweeken en My verftoort. 18. Ik heb zynen handel waargenomen, dus zal Ik het verbeteren , en rust doen erlangen, ja lk zal het met zyne treurenden troost vergunnen. 19. Ik, die het woord van de lippen vlaeijende voortbreng, zal vrede, ( eeuwigen ) vfede fchenken aan hen die van My verwydert  400 Ochtend Gebed waren, en ook aan hen die aan My verknocht bleeven; Ik zal hen geneezing vergunnen, zegt de HEERE. 20. Maar de boozen zullen zyn als een onftuirnige zee, welke niet bedaaren kan, en welkers golven drek en flyk opwerpen. ai. Geen vrede is 'er, zegt de HEERE, voor de boozen. Jef;LVIII. 1. Roep luidkeels zonder ftaaken, hef de ftem als die der bazuine, en verkondig Myn volk zynen opftand, den Huize Jacobs zyne zonden. 2. Dagelyks fpeuren zy My na, zy begeeren Myne wegen te kennen; als een volk dat rechtvaardigheid oeffent, en van het recht zyns Gods niet afwykt, vorderen zy van My billyke oordeelen, of zy God trachtden te naderen. 3. (Het volk roept:) waarom vasten wy, en acht Gy het niet? waarom kwellen wy onze zielen, en neemt Gy zulks niet in aanmerking? het is (zegt de HEERE) om dat gy, zelfs op uwe vasten, uw eigenbelang alleen beoogt, en uwe fchu'denaarcn aandringt; 4. Om dat gy voor twist en gefchil vast, en om met de vuist van boosheid te liaan; vast niet gelyk gy heden doet om uwe ftem tot den Hooge te doen hooren. 5. Moet aldus de vaste welke Ik verkoorcn heb weezen ? een da? waar op de mensch zyne ziel kwelt, zyn hoofd ge'yk het riet Iaat nederhangen en zig in rouwpyen en asch wentelt: noemt gy dat een vaste, een dag van welbehaagen voor den HE ERE? 6. Is deeze niet veeleer de vaste welke Ik  voor den Verzoendag. 401 verkooren heb ? de ftrikken der goddeloosheid te ontknoopen, de banden des juks te fiaaken, de onderdrukten in vryheid te Hellen, en het iuk geheel te verbreeken ? • • > - ■ 7. Is het niet als gy den fchaamele uw brood mededeelt, den arme verdreevené in (uw) huis brengt; als-gy den naakte ziet, dat gy hem kleed, en u voor uwe bloedverwanten met verbergt? ' - 8. Als dan zal uw luister gelyk de dageraad uitbreeken, dan zult gy welhaast in welftand bloeijen, dan zal- uwe gerechtigheid vöor u gaan, en Gods Heerlykheid uwe achterhoede Zyy'. Dan zult gy aanroepen, en de HEERE zal verhooren; gy zult fmeeken en Hy zal Zeggen: hier ben Ik; zo gy de verkeerdheid van onder u verbant, aflaat (uwen evennaaste) enkel met den vinger te dreigen en onrecht te uiten; * - . ,' / 10 Zo gy met gantsch uwe ziel den hongerige laaft, en den verfmachtë verzadigt, dan zal uw licht zelfs in de duisternis fcnyncn, en uwe nevel gelyk de middagzon uitblinken. ii. De HEERE zal u geftadig geleiden, Uwe ziel in tyd van onvruchtbaarheid verzadigen en uw gebeente verfterken. Gy zult zyn getyk een befproeide hof en als eene loopende bron wie het nooit aan water mangelt. - ' 12 Van u zullen voortkomen, die de aloude verwoestingen zullen herdichten, de-zedert veele gedachten vervallene grondvesten zult gv weder oprichten , ja gy zult gcnoemt worden : herfteller derbresfen, die de paden weicr ter bewooninge fchikt. . Cc  402 Ochtend Gebed 13. Zo gy u onthoud om op den Sabbat het befchreeven perk te buiten te gaan, en bezigheden op den dag Myner Heiligheid waarteneemen; zo gy den Sabbatdag des HEEREN eerbiedigt, en dien dag eere met het afhouden van uwen handel te dry ven, met uwe belangen te betrachten, ja zelfs met u hier over te onderhouden , 14. Als dan zult gy u in den HEERE verlustigen , Hy zal u de hoogten der aarde doen beklimmen, en het erfdeel van Uw' vader Jacob doen genieten; want de HEERE zelfs heeft gelproken. Jef: XLVIl. Zegeningen na de Haphthara. Tri ttd . Gezegent zyt Gy, ó HEERE onze God, Meester van het Heelal! eeuwige Befchermer, Rechtvaardige in alle de geflachten! Gy die ftandvastig in Uw woord zyt en Uwen wil ten uitvoer brengt, daar alle Uwe bevelen de waarheid en rechtvaardigheid zelve zyn. Uwe Weezenlykheid en Uwe Woorden zyn beftendig; Uwe befluiten Zyn onherroepelyk; van Uwe ( Goddelyke ) Woorden is 'er geen enkel onvervult gebleeven, dewyl Gy voorzeker de Vorst der Waarheid zyt. Gezegent zyt Gy 4. Onze Befchermer is de HEERE del; Heirfchaaren, Heilige Israëls.  Voor dén Verzoendag. 403 6 HEERE ! die getrouwelyk alle Uwe beloften volbrengt. om Erbarm U over Zion het voorwerp Van ons verlangen, en verlos fpoedig in onze leevensdaagen het verdrukt volk. Gezegent zyt Gy, Ó HEERE! Gy die Zion met zyne ïnwooneren zult verheugen. Verbly ons, Ö HEERE onze God! met (de komst van) Uwen dienaar den Propheet Elias, en met de herftelling der regeennge van den Huize Davids Uwen Gezalfde; hy genaake met fpoed en vervrolyke ons hert ; geen vreemdeling beklimme ooit deezen (koninglyken) Zetel, zynen luister worde nimmer door een uithcemfchen bevlekt; daar Gy ons by Uwen Heiligen Naam gezworen hebt dat deeze heilzon in alle eeuwigheid ^oit zoude uitgedooft worden. Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Schild Davids ! fmnn b$ HEERE onze God! wy betuigen U onze. dankbaarheid, en looven U voor de H. Wet, den Godsdienst, de Propheeten en (Des Sabbats deezen Rustdag en ) Cc 2  404 Ochtend Gebed deez' dag van Verzoeningen, dag van vergeevinge van misdryf, deez' dag van heilige faamenroeping, welken Gy ons tot (Des Sabbats heiliging, rust) uitwisfing, vergiffenis en verzoening gefchonken hebt, om op den zeiven alle onze misdryven uittewisfen. Uwen Naam worde geftadig van alle leevende fchepfelen verheerlykt, daar UW Woord, ó Oppervorst! waarachtig en Voor eeuwig beftendig is. Gezegent zyt Gy, ó HEERE! Oppervorst die onze misdryven en die van Uw Volk Israël uitwist en vergeeft, en jaarlyks onze fchulddaaden verdryft, Beheerfcher over de gantfche Aarde , Gy die fjden Sabbat,] Israël en den dag van Verzoeningen heiligt! De Voorleezer /preekt de zegeningen uit over 's hands Overheid en de Gemeente bladz. 211, en 213. en men leest van het teken 42 bladz. 225. tot de eplö Bygevoegt Gebed bladz. 228'. BYGEVOEGT GEBED. Men leest van het begin der Amida bladz. 275. tot het leken op bladz. 278;  voor den Verzoendag. 40^ ♦jbö ••• wit HEERE onze en onzer vaderen God! ter porzaake onzer misdryven zyn wy uit ons Land verdreeven, van ons erfdeel verwydert en onvermogend' om onzen plicht voor U te kunnen betrachten, daar wy geenen Priester bezitten die verzoening voor ons erlange. Het behaage ü, onze en onzer vaderen God! HEERE der Barmhertigheid! door Uwe oneindige Goedheid weder tot ons te keeren, en U over ons en Uw Heiligdom te ontfermen; herdicht het welhaast en doe het in heerlykheid toeneemen; ó Vader onze Oppervorsten HEERE! doe ons de eer Uws Oppergebieds fpoedig aanfehouwen; verfchyn met cieraad en verhef U over ons, voor het oog van al wat leeven ademt; verzaamel onze ballingen uit het midden der volkeren en vereenig dat ver-fpreid volk uit allé de oorden des Aardryks; geleid ons, ó HEERE onze God! met ge-, juich en eeuwige blydfchap naar Uwe ftad Zion, naar Jerufalem den zetel Uwer Heiligheid, alwaar wy U de offerhanden zo dagelykfchc als bygevoegde ons bevolen, naar haare inftellingen zullen naderen, en het bygevoegt offer van (Des Sabbats deezen Rustdag en ) deezen dag van Verzoeningen, dag van vergeevinge van misdryf, deez' dag van heilige faamenroeping. Deeze (offerhanden) zullen Cc 3  406 ' Ochtend Gebed Beutr: IV, wy U, volgens de inftellingen V2n Uw welbehaagen , met liefde toewyden; gel} k in de H. Wet door Uwen dienaar Mofes vc-orgcfchrceven is. • ravh wVj? Qns betaamt het den Meester van 't Heelal te looven; den Schepper van dpn beginne te verheerlyken: dien God, die ons niet ais de gedachten der Aarde aangemerkt, noch gelyk de heidenfche volkeren geftelt heeft. Qns aandeel is niet gelyk het hunne, ons lot geenzins als dat deezer menigte. Het heidendom buigt zig voor een ydel niet, en bid goden aan gantsch machteloos om verlosfing te fqhenken. Maar wy, wy vernederen ons eerbiediglyk voor den AllerhoogfteHeerfcher der aardfche vorsten, die het Luchtgefpan uitgebreid, en de Aarde gegrondvest heeft; wiens heerlyke Woonftede in den Hemel is, en wiens Goddelyk Alvermogen de uitgeftrektheid zelve omvat. Hy alleen, geen ander is onze God: Hy is onze waare Vorst en heeft geen gelyken; zo als in de H. Wet aangetekent is: 39. Heden zal het u bewust zyn, ook zult gy in uw hert overtuigt blyven, dat de HEERE de Eenige God, van het hoogfte der Hemelen tot hier beneden op de Aarde is. Men vervolgt van het teken ** op bladz 278. tot het einde van de Amida bladz, 287.  voor den Verzoendag. 4of 5)01» mtn Herhaaling voor den Voorleezer. mm Wy komen om Uw Aanfchyn aantebidden, dat genade en waarheid Uwen toorn voorkomen; ei! doe ons niet fchaamrood worden; ei! doe ons niet onverhoort van U wederkeeren; vergeef ons, en zend ons goedertierenheid uit Uwe (Hemelfche) Woonftede. Ik zal op God myne hoop Hellen, Zyn Aanfchyn fmeeken en van Hem de welbefpraakt» heid der taaie afvergen , om in het midden deezer tairyke Gemeente Zyn Alvermogen te zingen, en wegens Zyne (groote) verrichtingen, loffpraaken uittegalmen. i. Aan den mensch zyn de fchikkingen des herte : maar de welfpreekenheid der tonge vloeit van den HEERE. De Voorleezer leest de Herhaaling . bladz. 359. tot het teken 4- * op bladz. 360. en vervolgt: Het volgend vers word tweemaal gezegt. pai Aldus, 6 Oppervorst! zullen wy Uheiligen. Cc 4 SpreukJ XVI.  4oS Ochtend Gebed Gezang. In de hooge Hemelen is de zetel Uws Oppergebieds : in het aardsch verblyf is de kracht Uwer Heerrchappye ; in deezen verfterkt zig de verhevenheid Uws Luisters: in geene, heiligt zig de Naam Uws Koningryks; niets is zó Heilig als. Gy, ö HEERE! daar 'er geen god buiten U beftaat. In de hooge. Hemelen is de zetel van Zynen Lof, de zoomen Zyns gewaads vervullen Zyn Paleis, dc Seraphim zyn deels aan de rechter-, deels aan de flinkerzyde by Hem. In het aardsch verblyf is Gods Volk gekent, welk heden gelyk een • fmeekende behoeftige zig opdoet, om de verlosfende en bevrydende Rots te 'looven en te erkennen, en den Heilige Jacobs den God Israëls te heiligen. * ' ' In de hooge Hemelen zyn de verhevene Engelen, een ieder met zeg vleugelen voorzien, welke te faamen met vrees voorttrekken en met eerbied wederkeeren, om den Vorst wiens Eenheid erkent word, met ziddering de kracht toe te fchryven. In het aardsch verblyf naderen heden veelvuldige Gemeenten voor God en wyden Hem vyf gebeden (43); zy heiligen Hem met hardluidende fmeekingen: dat Heilig Weezen het voorwerp aller lofzangen. (43) Vyf gebeten. Naamentlyk, avond- en ochtend gebed, het bvgevoegt gebed, het middag- en flotgebed. Zie JJerfte deel Nota 76. bladz: 83.  voor den Verzoendag. 499 ïn de hooge Hemelen word den Naam de$ \ifnogenden uitgefproken; alle (zalige) herten worden ontroert, elk een ziddert, eene fchaare vraan van haare ftandplaats de andere: waar is de plaats (Zyns) Oppergebieds? dc eene roept dè andere Gods Heiligheid drievoudig toe. In het aardsch verblyf zyn zy die de H. Wet op dè fteene tafelen gehouwen ten aandeele gekreegên hebben; de aloude uitverkoorenen, aan den Naame Gods verknocht; de HEERE der Heirfchaaren heeft zig door fterke macht verheven, dé Heilige God is door rechtvaardigheid geheiligt. In de hooge Hemelen zyn de Engelen der Heirfchaaren, en in het aardsch verblyf zyn zy1 die zig inde propheetifche Wet oeffenen; deezen verfterken God met luiddruftige fmeekingen , en anderen heiligen Hem by tallooze menigte: Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Hcirfchaaren. Men zegt het polgcnd vers tweemaal. rjn • pal Aldus worde U de Heiligheid toegewyd, daar Gy onze God zyt. - De Aarde wierd gefchokt en daverde, de hoogfte bergen zidderden en beefden voor het Aanfchyn van den HEERE den God Israëls. ('sWaerelds) uiteinden wierden verbaast, de verhevene plaatfen dreunden en wierden om:Cc 5  4io Ochtend Gebed gerukt, de kronkelpaden wierden tot een gelyk fpoor gebragt voor het Aanfchyn van den God Jacobs. Zy wierden ontftelt en verfchrikt, zy duchtden en vreesden op het verneemen van het juichen Zyner benden; want zy waren uit eerbied voor Hem aangedaan. De ftyle bergen huppelden, fprongen, zidderden en wierden voor den HEERE God door fchrik bewoogen. Als den Heiligen Naam over de Hemelkringen wierd uitgefproken, vermeerderde hunne beweeging en de heuvelen deinsden voor het Aanfchyn van den HEERE der Heirfchaaren, hier van ftrekt Sinaï tot getuige en teken. Hoe veele anderen die zig insgelyks voor Hem opdeeden, wierden van angst en fchrik bevangen, van ziddering en vrees befprongen, verflaagen, bedeest en voor Zyne tegenwoordigheid vervaart! Den loop der vier Hayot is gericht om Gods wegen op te fpeuren; zy neemen den Hemeldienst waar zonder yverzucht of twist, voor het Aangezicht des Opperheerfchers; zy aanfehouwen, vreezen, zyn vertzaagt en trillen, ja zelfs de zon, hoe fchoon zy in luister blinkt, is voor Zyn Aanfchyn onthutst; zy fpreeken, onderhouden zig en in de vergadering der Heiligen fpeuren zy den Opperheerfcher na, die alömme aangebeden word; zy bevlytigen zig zonder tusfehenpoozing , zy treeden voort zonder ftaaking en naderen een offer van Heiliging welk door hen toegewyd is; zy omgorden zig met vrees, bloozen, verfterken en vercieren zig; zy zyn ieverig zonder vertraaging, en verzaamelen zig eenpaarig met ontfteltenis en ontroering;  voor den Verzoendag. 411 zy heiligen (God) geftadig, verheffen Hemmes dreuning en gedruis: ja noemen driemaal Heilig den God die in den kring der Heiligen verheerlykt word. De Voorleezer vervolgt de Herhaaling van het teken ** bladz. 369. tot het teken ** op bladz. 37 3en leest wyders 'JSn ' ' WH1* bladz. 405. en VÜVi Wtf bladz. 406. De deuren van de Hechal worden geopent, en de Voorleezer fpreekt het volgend Gebed uit. rm ••• wrk o Onze en onzer vaderen God! beftier onze lippen en de lippen «er geenen die benoemt zyn om in het midden der Vergaderinge Uws Volks Israël Uw Heilig Woord voorteleezen; zy die zig heden voor U opdoen om over Uw Volk Israël genade en gunst afteftneeken; doe hen begrypen het geen zy zullen zeggen, onderwys hen wat zy zullen uitfpreeken, doe hen bewust zyn wat zy moeten affmeeken; dat hunne tong geenen misflag begaa, dat zy voor het antwoord niet te bloozen hebben en dat zy voor U niet zeggen het geen U mishaagt-, daar ons bewust is, 6 HEERE onze . G°d! dat Gy de geenen die Gy begunstigen wilt begunstigt, en den geenen dien Gy toege-  412 Ook end Gebed Exod: XXXIII. (44) Dcczc Inleiding der befchryviflge van den Offerdienst is opgeftelt door den meèraangchaalden Rabbyn Salomon abcn Gabirol. daan zyt met barmhertigheid bejegent, gelyk in de H. Wet van Uwen Dienaar Mofes is aangetekent: 19. (De HEERE) zeide: Ik zal Myne Genade voor u uitbreiden, en u den Naam des HEEREN aankondigen; Ik zal, dien Ik gunstig ben begunstigen en dien Ik toegedaan ben met barmhertigheid bejegenen. Inleiding. ( 44) "petrm Myn Sterkte en Aandeel! ik zal U verheerlyken als ik tot U nader om U met vlyt aantezoeken. ó God myner gerechtigheid! verhoor my als ik myn gefmeek en weeklagt voor U uitftort. Ik zal U des daags en des nachts opfpooren; neem myne overdenkingen en rede in acht, verdryf myne zonden en overtreedingen, wend U totmy, ó HEERE, en bevryd myne ziel! verwyder, ik fmeek Ü, het misdryf dat my vervoert en misleid, heel de wond myner fmerte en kwellaadje, zuiver de verhoolenfte fchulden myns herte, cn vernieuw in my. een rein geweeten. Heden daar ik my met grooten en kieenen myner Vergaderinge opdoe, beteugel, HEERE! myne halftarrigheid en ontucht; naar U zal ik de palmen en  voor den Verzoendag. 413 het aangezicht wénden en myn mond zal loffpraak en vreugdezang uiten. Zedert den dag dat ik door harden dienst overlaaden wierd, en dat dé geduurige fpys- en drankoffers geftaakt wierden, hoop ik nogtans, in-myne vernedering (45) op mynen Oppervorst, en de KEERE zal myne duisternis doen opklaaren. Getroffen door myne onderdrukking en kwellingen, en verfiaagen door de macht myner vyanden en aanvalleren, vertrouw ik op Hem die myne kracht en het voorwerp myner vreugde is; wantHy zelfs zal my daar uit redden. Het prachtig Priestergewaad is verfcheurt, het dranköffer en de bloedfprengingen zyn geftaakt, en den dienst der gewyde vaten, en hetwaschvat is opgehoudeni nogtans röep ik: (HEERE! ) Gy zyt myne Toevlucht. Aan U wyde ik de uitdrukkingen myner lippen in plaats der welriekende fpeceryen, en myne loffpraak in plaats van offerhanden. Almogende! in Uwe Macht geeve ik myn' geest over ; onderwysmy, Ö Rots myner verdediging! bet waarneemen van myn Godsdienst en Wet; doe Israëls Vergadering Uwe H. Wet bevroeden; HEERE! alle myne begeerten zyn naar U gericht. Allerhoogfte ! onderfteun myne fchreeden en ftandaart; ftaa myne zwakheid en wankeling by als ik ftruikel; HEERE! beur my (■45) in myne vernedering «zhm bechelkie. Schoon onsnergensdeoorfprong van dit woordgebleeken zy, volgt men hier de uitlegging welke men dit aangaand*! in de oude drukken onzer gebeden aantreft.  414 Ochtend Gebed Pft XIX. spreuk: XVI, PU LI. , (46) Befchryving enz: In de vertaal ing van dit Stuk, cpgeftelt door den Hoogertpriester Josfé hen Jo^fé, zyn de vertaalers, van de-hicr te lande in gebruik zynde voorfchriften eenigzins afgeweeken, om 'er eenige nadere en naauwkeurige verklaaringen in te las- op vatt myn' val en vernedering; Gy zyt myne Rots, myne Sterkte, myn Verlosfer; verhef de luisterlyke kroon die my ontrukt is, herftel het gewyde cieraad op de kruin der Priesteren; én als ik myn gebed en zoetluidende zangen voor U tiitftort, dat de woorden myns monds U dan aangenaam mogen zyn; gelyk aangetekent is: 15. ó HEERE myri Befchermer en Verlosfer! dat myn (ieverig ) fmeeken en de overdenkingen myns herte welbehaagelyk voor U mogen zyn. 1. Aan den mensch zyn de fchikkingen des herte: maar de welfpreekenheid der tohge vloeit van den HËERE. Ook is aangetekent: 17. HEERE! ontfmit myne lippen, op dat myn mond Uwen lof verkondigé. Befchryving van den Offerdienst voor den Verzoendag (46). ftfiö rma f^ö God!) Gy hebt de Waereld van het begin gefchapen, haar gegrondvest, het Heelal  voor den Verzoendag. 415 voortgebragt en fchepfelen daar in gevormt. Als Gy aanfchouwde dat de Waereld een mengelklornp en de duisternisfe over den afgrond was, hebt Gy die duisternis verdreeven en de klaarheid voortgebragt. Gy hebt den mensch, naar Uwe goddelyke Beeltenis, van aarde gefchapen', en hem wegens den boom der kennisfe (van goed en kwaad) bewaarfchouwt; door het verwerpen van Uw Gebod wierd hy uit Eden verdreeven; maar Gy hebt hem niet vernietigt, daar hy toch door U zeiven was gefchapen. Gy hebt zyne nakomelingen doen voortwasfen, zyne nazaaten gezegent , en door Uwe Genade doen vruchtbaar zyn en in zekerheid woonen. Deezen hebben hun juk afgeworpen en tot God gezegt: wyk van ons. Op het oogenblik onttrok Gy hen Uwen byftand en zy wierden gelyk gras afgemaait. Gy zyt Uwe verbintenis indachtig geweest, aangegaan met den oudvader die in zyne eeuw volmaakt was; en ter oorzaake zyner Verdienden, hebt Gy (in hem) de Waereld een överblyffel (van het menschdom) gelaaten; fcn 4 welke zy tegenwoordig hadden in de -gebedenboeken, waar van een in Amfterdam door Abraham Athias in den Jaare 5488. uitgegeeven , en een ander in Florence door Jofeph Gabai Villareale in den Jaare 5495. en voornaamelyk in eene byzondere affchrift van deeze gewyde Plechtigheid, uitgegeeven in Londen in den jaare 5340. door den Eerwaarden Ifaac Nietto , Hoogleeraar der Portujreefcbe Joodfche Gemeente aldaar, welke affchrift tans in laatstgenoemde Gemeente aangenomen is. Deeze nodige verbeteringen zyn hier ingevoegt, na ze doorgaans volkomen overeenkomstig met den Talmud en Maimonides bevonden te hebben;  416 Ochtend Gebed het teken van het verbond des (regen-) boogs hebt Gy om zynentwil geftaaft, en door de aangenaamheid van zyn welriekend offer, zyne kinderen gezegent. Hunne nakomelingen door rykdom verwaant geworden , bouwden eenen toren, zeggende: laat ons gaan, tot den Hemel klimmen, denzelven doordringen en beoorlogen. De vader van het talryk volk daagde alleen uit Ur der Chaldeeuwen gelyk eene glinsterende fter, om in de duisternis (van den afgodendienst) het licht (des geloofs) te doen fchynen ; op het aanfehouwen van zyn vroomen handel hebt Gy Uwen toorn verdreeven, en in den tyd zyner grysheid zyn hert beproeft. Van hem hebt Gy een faamenftel van gunst en zachtmoedigheid doen voortfpruiten: een zuiveren ram hooger dan een offerdier gefchat. Van deezen hebt Gy een volmaakten man doen geboren worden, welken van dc baarmoeder reeds met Uw verbond geftempelt was; aan hem hebt Gy twaalf Hammen toegevoegt, welke reeds vóór hunne geboorte, de Lievelingen des Allerhoogften genoemt waren. Gy hebt (den ftamme) Levy's eenen luister van bevalligheid en genade bygezet en hem boven zyne broederen met eene kroon verciert. Amram wierd uit den ftamme Levy's verkooren , en Aaron tot godgéwyden (Priester) uit zyne kinderen geheiligt. Met het heilig gewaad hebt Gy hem verciert, én door zyne offerhanden deed hy Uwe gramfchap verdwynen. (Deeze gewyde kleederen beftonden uit:) vQorhoofdcierfel, mantel, rok, linnenbroek, borstlap, ephod, hoed en gordel; (dè Offerdienst uit:) naderen van varren, brandof-  voor den Verzoendag. 417 fers van lammeren, flachting van geitenhokken, ontleeding van rammen, welriekend reukoffer vorens het kruidmengerswerk, het aanfteeken der& kooien en het bloedfprengen volgens het beoaait getal. Het gunstig aanneemen van het reukoffer en het oprecht gebed, alsmede Aarons heiligheid verzoenden voor onze misdaaden Het gewyd Priestergewaad en de ordening van het gefteente waarmede hy omhangen was, deeden hem als een Engel, die den Hemcld'ienst waarneemt, uitblinken. rha ba nisn (47) Dit al hebt Gy, (ó HEERE!) gefchikt ter eere van Aaron, wien Gy tot bewerker f47-) De offerhande van den Verzoendag, beftaande uit vyftien en des Sabbats uit zeventien dieren, moest alleen door den Hoogenpricster genadert worden ; deeze moest gchuwt zyn, en de zeven dagen vóór den Verzoendag in een der vertrekken des IerrivjcIs van zyne huisvrouwe afgefcheiden, doorbrengen. Den' derde en zevende deezer dagen wierd hy met water van de afehe der roode vaarze bcfprengt._ om hem. zo hv zig onweetend by een' doode ontreinigt had.te zuiveren. Geduurende de gemelde zeven daren wierd den gantfehen offerdienst door hem waargenomen, en den nacht van den Verzoendag was hy Kchouden met godsdienstige oeffeningen doortebreneen, waar in, zo hv daar niet ervaren in was, de andere Priesteren hem' te gemoet kwamen ; ook was het een plicht dat 'er altyd één van den priesterlykefi Ram benoemt ware, om , ingeval de Hoogcpnestcr door eenig toeval tot den dienst onbekwaam wierd, Kync plaats te beklceden. Alle deeze omzichtigheden en meer anderen, aangehaalt in Maïmonides UWeDeel D d  4i8 Ochtend Gebed van Israëls verzoening hebt aangeftelt, en door wiens tusfchenkomst Gy de uitwisiing van misdryf gefchonken hebt. Na den tyd van Aaron ftelde zig een Hoogepriester zyns ftamhuize om in zyn plaats op den dag der vergiffenisfe voor Uw Aanfchyn den Dienst waarteneemen. In de Mofaïfche Wet en in den dienst des Verzoendaags wierd hy geduurende zeven dagen te vooren in den Tempel geoeffent, terwyl de ouderlingen des Volks en de wyzen onder zyne broederen de Priesteren hem geftadig tot den tiende der zevende maand verzelden; zy hielden hem voor: „ neem in acht voor Wien gy gaat verfchynen , op eene plaats vol vuur en Schitterende vlammen; op u berust zig onze geheele Vergadering, door uwe tusfchenkomst „ zullen wy verzoening erlangen." Zy hielden hem zyn' plicht voor en gewenden hem aan den dienst; den dag vóór den Verzoendag wierd hy aan de oosterpoort geftelt, en men liet ftieren^ rammen en lammeren voorby hem heentrekken, en onderwees hem aldus tot den tienden dag, op dat hy in den Offerdienst mogt geoeffent zyn. Wanneer nu de tyd van het geftadig offer te flachten genaakt was, hield men een linnen gordyn op, om tusfehen hem en bet volk tot fcheiding te ftrekken; hy voibragt het gebod wegens het baden met eerbied en vrees, en onderzocht Ifte Hoofdft. hadder! plaats ter oorzaake dat de dienst van dien geduchten Dag van her grootlïe gewicht voor het volk Israël was; en het verzuim van eenige deezer Plechtigheden kon de hemelfche vergiffenis verftooren.  voor den Verzoendag. 419 ^vn lighaam op dat daar aan niets mogt zyn het welk de zuiverheid (48) van het baden kon verhinderen. Verheugt over het gebod dat hy ging volbrengen, trok hy het dagelyks gewaad u t ging naar het bad en baadde z.g volgens lrn',een hem voorgefchreevcn was; men reikte hem de goude kleederen (49) toe, welke hy aantoo- waarna hy handen en voeten waschte. Terftond -reep hy het lam des geftadigen offers aan, fnced 'er het grootfte deel van long- en maagDVP door, liet het een' ander voltooijen ontfing het bloed en fprengde herover het Altaar volgens inftelling. Voorts trad hy in het binnenfte des Tempels om de vyf lampen te bereiden, het reukoffer te naderen en de overige twee lampen te bereiden; hy toog uit om het hoofd en de leden volgens inftelling te naderen; bereidde de offerkoeken gelyk dageïyks, voltooide het dagelyks offer en ftortte het drankoffer uit, terwyl het Levytcn-clioor de fpee'tuigenftelde, waar na hy den var en de zeven lammeren van hetbygevoegt brandoffer van dien dag, alsmede hun fpys- en drankofier volgens inftelling naderde. CDoch des Sabbats naderde hy eerst het-voor dien dag bygevoegt offer beftaande uit twee lammeren, en vervolgens den voornoemden var en de zeven lammeren, j r48) zuiverheid enz. Zie Maimonides lilde Deel. xivillf;lan^ehSvoS denIloógenptoter alleen fecvolen waren. Dd a  420 Ochtend Gehed Wyders ging hy naar het vertrek genaariit Varva (50); men hield een linnen gordyn vóór hem gelyk te vooren. Alvoorens hy de goude kleederen uittrok waschte hy handen en voeten met veel omzichtigheid; hy trok dan de goude kleederen uit, ging weder naar het bad, baadde zig en kwam te rug om zig te droogen. Na de goude kleederen uitgetrokken te hebben deed hy het wit gewaad aan, vermits den dienst van den dag in witte kleederen voibragt moest worden. Hy verhaastte zig om handen en voeten te wasfchen, en keerde zig ten eerstemaale naar zynen var, welke tusfehen den voorhof en het Altaar geftelt was, met het hoofd naar het zuiden en het gezicht naar het westen; de Hoogepriester ftond aan het oosten met het aangezicht naar het westen gekeert; aldus ftond hy met vrees voor den Allerhoogfte en fprak over den var eene fchuldbekentenis uit. Hy deed beide zyne handen op denzelvé rusten, en fprak de volgende fchuldbekentenis uit: „ Ik fmeek, ó EEUWIGE! daar ik gezon„ digt en misdreeven heb, en wederfpannig te„ gen U ben geweest, ik en myn huisgezin; ik (50) Parva. nT)3 Een der agt vertrekken van het Azarat Israël mtj> (Plaats van Israël) alwaar de huiden der offerdieren gezout wierden, en op welks dak het bad voor den Hoogenpriester was. Zie Maimonid: lilde Deel. Verhand: Tempelbouw. Bethobechira, Hoofdft. V. vers 17.  voor den Verzoendag. 421 B fmeek, ó EEUWIGE! vergeef nu de zonden, misdryven en wederfpannigheid welke ik en " myn huisgezin gezondigt, misdreeven en wederfpannig beftaan hebben ; gelyk in de H. '„ Wet van Uwen Dienaar Mofes aangetekent is: 3q, „ Want op deez' dag zal (de Priester) „ voor u verzoenen, om u van alle uwe zonden „ tegen den EEUWIGE begaan, te reinigen. " twnani De Priesteren en het Volk welke op de Plaats van Israël ftonden, den H. Naam (51) uit den mond des Hoogenpriesters, die denzelve met heiligheid en zuiverheid uitfprak, hoorende, knielden, boogcn zig en wierpen zig op het aangezicht, zeggende: „ gezegent in aller Eeu„ wigheid zy den Naam van Zyn glorieryk Ge„ bied." Ook was de Hoogepriester omzichtig om den Heiligen Naam gantfchelyk uittefpreeken terwyl de anderen zegenden; en hy riep hen toe „ gy zult gezuivert worden. (51) H. Naam. De Hoogepriester fprak tienmaal het Tetragrammaton op den Verzoendag uit, naamentlyk- driemaal by de eerste fchuldbekentenis voor ziH' en zyn huisgezin; eens by de lotwerping der twee ceitenbokken, als hy zeide: den EEUIFIGE ten zondoffer; driemaal"by de tweede fchuldbekentenis voor zig, zyn huisgezin en de andere Priesteren ; en eindelyk driemaal by de derde fchuldbekentenis voor 1SfDe zegening welke de Priesteren en het volk als zy het hoorden, uitfpraken, heeft zyn' oovfprong in Deutr: XXXll, 3, Dd 3 Lev: XVI.  422 Ochtend Gebed Voorts ging hy en kwam aan de poort Nicanor, welke aan het oosten van de Plaatfe Israëls en het noorden des Altaars was, hebbende zyn vermoedelyken opvolger aan de rechter- en den hoofdman der weekelykfche ordening aan de flinker zyde; aldaar waren twee geitenhokken met het gezicht naar het westen en het achtereind naar het oosten gekeert, de een aan 's Priesters rechter- en de ander aan zyne flinkerhand; hy fchudde de bus, trok de tweerloten uit en fteldeze op de twee geitenhokken; en over den geitenhok welke op deeze wyze aan den HEERK gevallen was, fprak hy uit: den EEUWIGE ten zondoffer. Hy bond een fcharlaken lap volgens inftelling tusfehen de hoornen van den geitenhok voor Azazel, ftelde hem aan de oostpoort tegen over de plaats van waar hy afgezonden moest worden; den geitenhok welke aan den HEERE was, bond hy insgelyks een fcharlaken lap aan den halze, alwaar hy gedacht moest worden. Voorts ging hy ten tweede maale naar zynen var en fprak over den zeiven zyne fchuldbekentenis uit, als ook die van zyn huisgezin en van zyne broeders de Priesteren. Hy deed beide zyne handen op denzelve rusten en fprak de volfende fchuldbekentenis uit: „ Ik fmeek, ó EEUWIGE! daar ik gea zondigt en misdreeven heb, en wederfpan-  voor den Verzoendag. 423 » ni? teSen u ben Seweest» jk» myn huisgezin en de afftammelingen Aarons het volk „ Uwer Heiligheid; ik fmeek, ö EEUWIGE! vergeef nu de zonden, misdryven en weder„ fpannigheid welke ik, myn huisgezin en dc „ afftammelingen Aarons het volk Uwer Heilig„ heid gezondigt, misdreeven en wederfpannig „ beftaan hebben; gelyk in de H. Wet van U„ wen Dienaar Mofes aangetekent is: 30. „ Want op deez' dag zal (dc Priester) vooru verzoenen , om u van alle uwe zondert „ tegen den EEUWIGE begaan, te reinigen. " De Priesteren en het Volk , welke op de Plaats van Israël ftonden, den H. Naam uit den mond des Hoogenpriesters, die denzelve met heiligheid en zuiverheid uitfprak, hoorende, knielden, boogen zig en wierpen zig op het aangezicht, zeggende: „gezegent in aller „ Eeuwigheid'zy den Naam van Zyn glorieryk Gebied." Ook was de Hoogepriester omzichtig om den Heiligen Naam gantfchelyk uittefpreeken terwyl de anderen zegenden; en hy riep hen toe „ gy zult gezuivert worden. mi nnK; Na deeze fchuldbekentenis verhaastte hy zig met iever om zyn offer en dat van het volk te bereiden; zag het mes na, flachtte zynen var en ontfing het bloed daarvan.in een zuiver bekken, welk hy éénen der Priesteren overgaf; Dd 4 Lcv: XVI.  424 Ochtend Gehed die het in beweeging hield op dat het bloed niet mogt Hollen. Dit bloed liet hy in bewaaring van die het beweegde op de vierde rei fteenen van de deur des Heiligdoms buitenwaarts; hy nam een wierookvat van rood goud, klom vóór het Altaar, vulde het wierookvat met vuur van het Altaar aan de westzyde, nam ze vol vuurkoolen, deels gloeijende en deels in vlam, en fteldeze op de vierde rei fteenen van de Plaatfe Israëls af. Men gaf hem den lepel en het wierookvat met de fynst-geftootene fpeceryen gevult; hiervan nam hy zyne twee vuisten vol, ftelde het op den lepel en greep het wierookvat met de rechter- en den lepel met de ilinkerhand aan. Hy vervaardigde zigmetvlyt, trad naar het Heilige der Heiligen, en ftelde het wierookvat tusfehen de draaghouten der Arke; voorts nam hy een hand vol (der fpeceryen,) verfpreidde die over de kooien aan de westzyde, en wachtte tot dat het Heiligdom vol rook ware. Zuiver van hert ging hy terug uit het Heilige der Heiligen en uitte een kort gebed (53) in den Tempel. Het Allerhciligfte uitgetoogen zynde, ontfing hy het bloed des yars uit de hand van den geen' die het in be- Op) een kort gebed. Vermits de Hoogepriester in het Heilige der Heiligen ftierf zo 'er in den dienst van het reukoffer eenigen misdag plaats had, als afgeleid word uit Levyt. XVf, 13. was hy niet uitgebreid in zyn gebed , uit vrees dat het volk in verfcaasthcid vermoeden zoude dat hy in het Allerheiligfte geftorven was. Zie Maimonid: IlfdeDeel, verhand: Jama Cover den Verzoendag,) Hoofdft. IV, vers 1.  voor den Verzoendag. 425 weeging had gehouden .keerde naar het Allerheilige weder, en fprengde van het bloed op en voor het Vcrzoeudekfel tusfehen de draaghouten der Arke: eens opwaards en zeven-maal voorwaards; in dit fprengen zo op- als voorwaards gaf hy geen byzondere aandacht: maar het gefchiedde gelyk het hem uitviel. Aldus telde hy (de bloedfprengingen:) één, een en één, één en twee, één en drie, één en vier, één en vyf, één en zes, één en zeven; hy trok uit het Allerheiligfte en ftelde het fprengbekken op den gouden voet welk in den Tempel was. Na dat hy het Allerheiligfte uitgetoogen was bragt men hem den geitenhok welke den HEERE tot zondoffer door het lot gevallen was; hy flachtte denzelve, ontfing het bloed in een zuiver fprengbekken, en trad binnenwaards om dit bloed tusfehen de draaghouten der Arke, volgens dezelve fchikking als van het bloed des vars, te fprengen: eens opwaards en zevenmaal voorwaards; in dit fprengen zo op- als voorwaards gaf hy geen byzondere aandacht: maar het gefchiedde gelyk het hem uitviel. Aldus telde hy (de bloedfprengingen:) één, één en één, één en twee, één en drie , één en vier, één en vyf, één en zes, één en zeven ; hy trok uit het Allerheiligfte en ftelde het fprengbekken op den tweeden gouden voet, welke in den Tempel was. Dd s  426 Ochtend Gebed Terftond hierop nam hy weder het bloed des vars en fprengde 'er van op het voorhangfel tegen over de Arke buitenwaards: eens opwaards cn zevenmaal voorwaards; in dit fprengen zo op- als voorwaards gaf hy geen byzondere aandacht: maar het gefchiedde gelyk het hem uitviel. Aldus telde hy ( de bloedfprengingen :) ée'n, één en één, één en twee, één en drie, één en vier, één en vyf, één en zes, één en zeven. Xni Hy verhaastte zig, ftelde het bloed des vars neder, nam het bloed des geitenboks, deed hier mede gelyk hy met dat van den var had gedaan , en fprengde 'er van op het voorhangfel tegen over de Ark buitenwaards: eens opwaards en zevenmaal voorwaards; in dit fprengen zo op- als voorwaards gaf by geen byzondere aandacht: maar het gefchiedde gelyk het hem uitviel. Aldus telde hy (dc bloedfprengingen:) één, één en één,, één en twee, één en drie, één en vier, één en vyf, één en zes, één en zeven. Welvergenoegt goot hy het bloed van den var by dat des geitenboks, goot dit vermengt bloed in het ledig fprengbekken weder over  voor den Verzoendag. 427 (r3) trok binncnwaards en ftelde zig tusfehen hét koperen Altaar en den kandelaar. Hy befprengde dc vier hoeken volgens inftelling, beginnende aan den noordooster- en eindigende aan den zuidöosterhoek , roerde de koole°n en asch op het gouden Altaar heen en weder, tot dat het goud ten voorfchyn kwam, en fprengde het vermengde bloed zevenmaal op de fchoone plekken des Altaars. Hy ging voort zuidwaards buiten den voorhof, en guot het overig bloed over den oostervloer des buitenften Altaars uit. Voorts vervolgde hy zyne fchrecden , en bc*af zig naar den geitenhok, welken aan Azazel moest gezonden worden, om 'er de fchuldbekentenis der vergaderinge over uittefpreeken. Hy deed beide zyne handen op denzelve nisten en fprak de volgende fchuldbekentenis uit- „lk fmeek, ó EEUWIGE! daar Uw „ Volk het Huis Israëls gezondigt en misdree„ ven heeft, en wederfpannig tegen U is ge,Jweest; ik fmeek, ö EEUWIGE! vergeef nu de zonden, misdryven cn wederfpannigheid welke Uw Volk het Huis Israëls gezondigt misdreevcn en wederfpannig beftaan '„ heeft; gelyk in de H. Wet van Uwen Die„ naar Mofes is aangetekent : (53) weder over. Op dat het bloed deezer twee dieren wel ondereen gemengt mogt zyn.  428 Ochtend Gebed Lev: XVI. (54) der Priesteren. Volgens Lev: XVI, 21. was een ieder bevoegt om deezen geitenbok heen te voeren: maar de Priesteren hebben zig dit voorrecht toegeëigent; zie Uitbr: Mondei: W. verhand- Jqma van den Verzoend: Hoofdft: VI, vers 3. 30. „ Want op deez' dag zal (de Priester) „ voor u verzoenen, om u van alle uwe zonden „ tegen den EEUWIGE begaan, te reinigen. " De Priesteren en het Volk welke op de Plaats van Israël Monden, den H. Naam uit den mond des Hoogenpriesters, die denzelve met heiligheid en zuiverheid uitfprak, hoorende, knielden, boogen zig en wierpen zig op het aangezicht, zeggende: „ gezegent in aller „ Eeuwigheid zy den Naam van Zyn glorieryk „ Gebied ". Ook was de Hoogepriester omzichtig om den Heiligen Naam gantfchelyk uittefpreeken terwyl de anderen zegenden; en hy riep hen toe: „ gy zult gezuivert worden. " Kip Hy riep één' der Priesteren (54) welke reeds voorbereid was, gaf hem den geitenbok over, om denzelve naar een onbewoonde ftreek in een woeste wildernis te voeren, verdeelde den fcharlaken lap welke tusfehen dc hoornen vast was: de eene helft hechtte hy aan de rots daar hy geplaatst was en de andere helft weder tusfehen zyne hoornen, en wierp den geiten-  voor den Verzoendag. 429 bok achterover naar beneden, zodanig dat dezelve tuimelende nederftortte, en alvoorens de helft des bergs bereikt te hebben, reeds aan ftukken was; als dan zeide hy: „dat insgelyks de „ misdryven van Uw volk het Huis Israëls „ verdelgt mogen worden! " De Hoogepriester ging vervolgens naar den var en geitenbok welke verbrand moesten worden, opendeze, haalde 'er het ingewand uit, en fteldeze in eene fchaal om ze op het Altaar tot reukoffer te naderen; het vleesch hiervan hing hy aan draaghouten en zond het weg naar de plaatfe ter brandinge gefchikt. xipb yti Hierna keerde hy naar de Plaatfe der vrouwen om te leezen, in Leviticus, de Afdeelingen : Na het affterven der twee zoonen Aarons (55), en Voorzeker op den tiende der zevende maand, (56") en in Numéri, de Afdeeling : Op den tiende, (der zevende maand) ( 57 ); deeze laatfte Afdeeling las hy van buiten; vervolgens fprak hy agt zegeningen uit, naamentlyk: over de Wet, den H. Dienst, de Lofgetuigenis, de uitwisfing van het misdryf, den Tempel, Israël, de Priesteren en het overige van het gebed. Voorts richtte hy zyne fchreeden naar de C55) Lev: van XVI, 1. tot het eind van het Hoofdft. (56) Lev: van XXIII, 26. tot vers 34. (57) Num: van XXIX, 7. tot vers 12,  430 Ochtend Gebed plaats van het bad, wasfchte handen eh voeten, trok het wit gewaad uit, ging neder, baadde zig, klom weder op en droogde zig af. Men bragt hem de goude klecderen, welke hy aantoog , en hy waschte zyne handen en voeten. Hy ging uit en offerde den geitenbok welken buiten genadert moest worden , zynde het bygei'oegt offer van den dag; fjdes Sabbats fchikte hy de toonbrooden, brandde de fpeceryen welke daar op in fchaalen waren, en naderde de fpys- en drankoffers welke alsdan van het bygevoegt offer waren. 3 Wyders naderde hy zynen ram en dien des volks, en na het ingewand van het zondoffer verbrand tc hebben, deed hy insgelyks met het ingewand van den var cn geitenbok welke verbrand moesten worden; waarna hy het geftadig middagoffer naderde, en hier mede naar de inftelling deed. Na dit alles voibragt te hebben ging hy weder naar het vertrek van het bad, alwaar hy handen en voeten waschte, de goude kleederen uittrok, neder ging, zig baadde, weder opklom en zig droogde. Men bragt hem het wit gewaad, welk hy aantrok, en hy waschte handen en voeten. Hy ging naar het Heilige der Heiligen om den lepel en het wierookvat, welke hy daar 's ochtends ingebragt had, weg te voeren. Voorts ging hy weder naar het vettrek van het bad, waschte handen en voeten, trok het linnengewaad uit, ging neder, baadde zig, klom weder op en droogde zig  'voor den Vérzoendag. 431 af. Men bragt hem de goude kleederen , welke hy aantrok, en hy waschte handen en voeten. Hy ging naar het Heiligdom om het reukwerk aan te fteeken, en gelyk dagelyks de lampen voor den namiddag te bereiden ; en na handen en voeten gewasfchen, en het goud gewaad uitgetrokken te hebben, bragt men hem zyne eigen kleederen welke hy aantoog, en waarin men hem naar zyn huis geleidde. En als hy in welftand uit het Heiligdom terug gekomen was, hield hy met zyne vrienden eene feestviering. 15. Welgelukzalig het volk dat deeze voorrechten geniet, en wiens God de HEERE is! nn»n 'pi Na dat de Hoogepriester in welftand uit het Heilige der Heiligen getreeden was, fprak hy het volgend gebed uit: „HEERE onze en „ onzer Vaderen God! het zy welgevallig voor i, U dat in dit jaar waar in wy treeden , als „ mede gantsch Uw Volk de kinderen Israëls i, waar zy zig mogen bevinden, zo het een „ jaar van hitte is, 'er insgelyks regen daale; „ dat het gebed der reizigers welke om het ftaaken des regens fmeeken , geenen ingang „ by U vinde ten tyde dat het Aardryk den zelve vereischf, dat Uw volk de kinderen „ Israëls niet benodigt mogen zyn de een van >, den anderen, noch van eenig ander volk voedzel aftefmeekcn ; dat in dit jaar aan gee- ne vrouwe de vrucht ontvalle, dat devrucht„ boomen hun voortbrengfel fchenken, en dat Pf: CXLIV.  432 Ochtend Gebed „ de oeffening van het bewind niet van dea „ Huize Juda's afwyke ". (Genadige God!) het behaage U, insgelyks Gy het gebed des Hoogenpriesters in het Heiligdom verhoort hebt, onze fmeeking gunstig te zyn en ons te verlosfen. HEERE onze en onzer Vaderen God! het zy Uw welbehaagen dat dit jaar waar in wy treeden als mede gantsch Uw Volk de kinderen Israëls op alle plaatfen alwaar zy zig bevinden, zyn moge een jaar van licht, een jaar van zegening, een jaar van vreugd, een jaar van blydfchap, een jaar van cierlykheid, een jaar van voordeel, een jaar van pfalmzang, een jaar van vergenoeging, een jaar van heil, een jaar van verlosfing , een jaar van vruchtbaarheid, een jaar van oeffening (in de H. Wet,) een jaar van rust, een jaar van vertroosting, een jaar van vrolykheid, een jaar van verheuging, een jaar van bevryding, een jaar van gejuich, een jaar van verheffing, een jaar van verzaameling der ballingen, een jaar van verhooring, een jaar van gebed, een jaar van welgevallen, een jaar van vrede, een jaar van daauw en regen, een jaar van overvloed, een jaar waarin Gy ons zegepraalend naar ons Land zult voeren, een jaar waarin volkeren ons onderworpen mogen worden, een jaar waarin Gy ons tot heilzaam leeven zult aan tekenen, een jaar waarin Uw volk de kinderen Israëls niet benodigt mogen zyn de een  voor den Terzoendag. 433 van den anderen voedzel aftefmeeken, een jaar waar in Gy de fterfte onder ons en onder Uw Volk Israël zult doen ftaaken, een jaar waarin aan geene vrouwe de vrucht ontvalle. rvm Dan nu, ö HEERE onze God! wy vertrouwen op Uwe oneindige Goedertierenheid, berusten op Uwe Genade en hoopen op Uwe vergiffenis, daar Gy, ó HEERE! een Genadig en Barmhertig God, Langmoedig in het ontfteeken Uws toorns, oneindig in Genade en onbeperkt in weldaadigheid zyt, en het Heelal door Uwe Eigenfchap van Gunst en Medelyden beftiert; gelyk aangetekent is : 19 De HEERE zeide: Ik zal Myne Genade over u uitbreiden en u den Naam des HEEREN aankondigen; lk zal dien Ik gunstig ben begunstigen, en dien Ik toegedaan ben met barmhertigheid bejegenen. Hier worden de deuren van de Hechal weder gejlooten. Hoe heerlyk prykte de Hoogepriester ten tyde als hy in welftand uit het Heiligdom trok! hy was als een ametist in eene kroon gevat.; als een robyn aan een hoofdcierfel gehecht; als een karbonkel in den Ephod geplaatst; als een diamant in den borstlap gefchikt; als een jaspis flikkerend als eene fter; als een fardonix in E e Ex: , XXXltf.  Mal: II. 434 Ochtend Gebed een marmere colöm; als een porphyr in het fyn goud geflaagen; als een fmaragd in een' zegelring gevoegt; als een chryiblyt welke van gloed fchittert; als eene luisterlyke coraal; als de maan in haare volle klaarheid; als de zon wanneer zy in vollen luister daagt; ja gelyk de dagtoorts, gelyk de fterren des Hemels; als een Heilige, als een Engel des HEEREN ; gelyk aangetekent is: 7- Voorzeker de lippen des Priesters zullen de weetenfchap bewaaren; de Wet zal van zynen mond gezocht worden, want hy is een Engel des HEEREN der Heirfchaaren. Gezangen. Gelukkig de geene die dit alles gezien heeft: gewis wy die het alleen hooren (zonder daar van te zyn ooggetuige geweest,) zyn 'er tot m de ziel over verjlaagen. Gelukkig de geen die den heugelyken oord aanfehouwt heeft, alwaar de Heerlykheid als een halscieraad fchynde, de Hoogepriester met de gedenkfteenen verciert was, en waar de heilige kleederen Aarons berustden: eewis wy enz. 6 Gelukkig de geen die de Levyten en het bevlytigt volk gezien heeft, de Heerlykheid weke als een vlammend licht fchitterde, en den Hoogenpriestcr welke het volk, dat hem met aandacht hoorde, toeriep.- van alle uwe zon-  vóór den Verzoendag. 435 oen tegen den HEERE zult gy gezuivert b.yven : gewis wy enz. Gelukkig de geen die den Tempel in zyn vollen cicraad gezien heeft, de Goddelyke Eer welke als een koning-op zynen troon praalde, en den Hoogenpriester die met zyne lippen den Heiligen Naam uitfprak, als het volk zeide : gezegent zy den Naam van Zyn glorieryk Gebied: gewis wy enz, Gelukkig de geen die de glorie des Heiligdoms en zyne fchoonheid gezien heeft, Gods Majesteic welke als een vorst in zyn paleis prykte , en den Hoogenpriester die den lepel en het wierrookvat met eerbied naderde, ën vervolgens uittoog gelyk de zon als zy met luister het h'oöfd ter kimme uitfteekt: gewis wy enz. Gelukkig de geen die den muur des onfehatbaaren Tempels gezien heeft, de Heerlykheid welke als een vuurftraal uitblonk, den Hoogenpriester by een heilzaamen regen vergeleken in het Wetboek voorleezende, eri de (overige) Priesteren en het volk welke als olyfftengen rondsom ftonden: gewis wf 'enz. . , ,,. , . . Gelukkig de geen die het prachtig Paleis van den Oppervorst gezien heeft, de Heerlykheid welke gelyk eene kroone op den koninglyken fchedel praalde , en den Hoogenpriester op en neêr wandelende, gevolgt van den priesterftoet en den toevloed des volks welke de koninglyke pracht gelyk was: gewis W$ enz. Èc a  436 Ochtend Gebed Gelukkig de geen die den fcharlaken lap heeft zien fchitteren, Gods Heerlykheid nederdaalende op hen die vastende naar Gods vergiffenis haakten, en den Hoogenpriester welke een Engel Gods fchecn te zyn , aankondigende de uitwisfing der zonden van wegens den Hemelbewooner Gelukkig de geen die dit alles gezien heeft: gewis wy die het alleen hoeren (zonder daar van te zyn ooggetuige geweest,) zyn 'er tot in de ziel over verjlaagen. Gelukkig de geen die den Hoogenpriester gezien heeft met bet goddelyk voorhoofdcierfel (58) gekroont, van fcbitterend licht omvangen, met een gewaad van heerlykheid gedekt, trekkende naar het Heiligdom om zynen dienst waarteneemen, gekleed in het gewaad beftaande in agt veffcheidene frakken tot eer en pracht: gewis wy enz. _ Gelukkig de geen die zyn heerlyk gelaat gezien heeft, van fchitterend licht omvangen, gaande langs het gelyke pad naar den Tempel, gevolgt door eene eerwaarde en gcenzins verachtelyke gemeente, gekleed met den borstlap om over het gekrenkt recht te verzoenen: gewis wy enz. C58) Zie1 over den inhoud vSn dit Gedicht Medras Rabat over Lev: X, bladz. r?6.  voor den Verzoendag. 437 Gelukkig de geen die zyne deftige intreede om te verzoenen gezien heeft, van fchitterend licht omvangen, gelyk de zon welke glansryk daagt, naar het Heiligdom gaande om de eerekroon te verwerven, gekleed met den Ephod, om over het misdryf van afgodendienst te verzoenen : gei vis wy enz. Gelukkig de geen die hem in het midden van een talryk volk gezien heeft, met fchittcrend licht als een gloeijende kool omvangen , naar het Heiligdom gaande met eene vergadering vol zuiverheid, gekleed met den (linnen) rok, om over het misdryf van onnozel vergooien bloed te verzoenen: gewis wy enz. Gelukkig de geen die hem met den heiligen invloed begaaft gezien heeft, met fchttterend licht omvangen, blinkende gelyk de zon m haar vollen gloed, trekkende in helderen luister naar het Heiligdom, met den muts gedekt om wegens hovaardy te verzoenen: gewis wy m Gelukkig de geen welke hem die zo heerlyk . omgord was gezien heeft, met fchitterend hcht eelvk de dageraad omvangen, naar het Heiligdom gaande om over het misdryf van kwaade neiging te verzoenen en met den linnen broek gekleed om vergiffenis wegens bloedfchand te verwerven: gewis wy enz. Gelukki" de geen die hem omhangen van het kleed met de (goude) fchellen gezien heeft, met fchitterend licht omvangen, welvoeeelyke redenen voerende, naar het Heiligdom trekkende; met het voorhoofdcierfel om Ee 3  433 Ochtend Gebed wegens roekeloosheid, en den mantel om wegens laster te verzoenen: gewis wy enz,. Gelukkig de mensch die dit alles gezien heeft: gewis wy die het alleen hooren (zonder daar van te zyn ooggetuige geweest) zyn 'er tot in de ziet over v'erjlaagen. Gelukkig de geen die het voortreffelyk Land en eenig volk, en den Hoogenpriester verciert met een goud gewaad gezien heeft; wy die tans in ballingfchap zyn, houden eenen vastdag om onzen God aan te bidden en eensgczint te dienen: gewis wy enz. Gelukkig de geen die den Hoogenpriester ftaande tusfehen de twee priesterlyke vorsten gezien heeft, wanneer hy de loten over de twee geitenhokken wierp ; wy die tans onder verfcheidene volkeren verfpreid in ballingfchap zyn , vergaderen ons om de Eenheid van Gods .Naam met vollen herte te erkennen: smis wy enz. Gelukkig de geen die de drie offerhanden gezien heeft, waar over de Hoogepriester de drie fchuldbekentenisfen uitfprak; wy die tans W ballingfchap zyn, uiten drie woorden om het welbehaagen onzes Scheppers te verwerven, en Zynen Naam te eeren, noemende Hem dus driemaal Heilig: gewis wy enz. Gelukkig de geen die de vier offerdiensten des Verzoendaags , en den Hoogenpriester met de vier goude gewaaden verciert gezien heeftwy die, tans in ballingfchap door de vier Wee-  y0or den Verzoendag. 439 reldsdeelen verfpreid zyn, hebben Gods Naam niet ontheiligt, fchoon wy vier voornaame rvken onderworpen waren : gewis wy enz. Gelukkig de geen die den Hoogenpriester gezien heeft als hy zig vyfmaal baadde en geduurende den Dienst vyfmaal van kleederen veranderde; wy die tans in ballingfchap zyn, kwellen ons met vyf onthoudingen, en wyden den HEERE heden vyf verfcheidene gebeden toe: gewis wy enz. Tans is al het voortreffelyke voor het oog tot niets vervallen, onze zonden en die onzer voorvaderen zyn oorzaak dat onzen H. Tem pel verwoest wierd en onze euveldaadcn hebben het tydperk (onzer verlosfinge) uitgeftelt Mogt het verhaal deezer H. Plechtigheden ons ^verzoening ftrekken; 6. mogt het kwe len onzer zielen ons vergiffenis doen erlangen! wijn Dan nu, 6 HEERE onze God! het Heiligdom is verwoest en den H. Dienst vernietigt. Het is U bewust en openbaar dat wy verftoken zyn van fchuld- en brandoffers (te kunnen naderen,) van de draagbomen (der Arke,) van het offer in olie gewemelt, van de loting (der geitenhokken ,) van het Altaarvuur! variden'voorhof, van de fyngeftootene foeceryen, van het Heiligdom, van den Berg Moriah, van vergadering en fchuldbekentenis Ee 4  440 Ochtend Gebed (in den Tempel,) van het offeren en bloedfprengen, van het zondoffer, van het naderen van fmeer, van reiniging en baden, van Jerufalem , van het Woud Libanon, van het verzoendekfel, van de Cherubynen, van wierook, van de toonbrooden, van het Altaar, van den (gouden) kandelaar, van de ontleding (der offerdieren,) van het dranköffer, van het offe'rbloem, van de fpeceryen van het brandoffer , van (den geitenbok voor) Azazel, van het voorhangfel, van den var des zondoffers, van Zion, van de voorhoofdsplaat der heilige kroone, van (gewyde) caflia en cynamomus, van den lieffelyken reuk der fpeceryen en reukoffer, van de fpys- vrede- lofen geftadige offers. hl* .Nogtans, ó HEERE onze God! hebt Gy ons (Des Sabbats deezen Rustdag en) deezen dag van Verzoeningen , deezen dag van vergeeving van misdryf, deezen dag van heilige faamenroepinge gefchonken: een' dag waar op het ons ongeoorlooft is fpys en drank te nuttigen, ons te reinigen, te zalven, te fchoeijen, en den huwelyks plicht te betrachten ; de voortreffelykfte onder alle de da^en des jaars; een dag waarop Gy onze zonden zult uitwisfen, onze pvertreedingen ver-  voor den Verzoendag. 441 .-Peven en onze euveldaaden verzoenen, gelyk n de H. Wee van Uwen Dienaar Mofes aan- :5et2eoenWant op deez' dag zal (de Priester) XVI. voor'ü verzoenen, om u te reinigen; van alle uwe zonden tegen den HEERE begaan zult ne fmert verachtte, en de menigte myner misdryven, de ftem myner fmeekingen uitdoofde, Almogende GodI wil my nogtans niet verwerpen. Doe zulks ter eere deezer Heilige Gemeente, waarvan zo jongen als ouden , fterken en zwakken hunne gebeden met traanen van berouw uitftorten: zy wyden U hunne fmeekingen in plaats van offerftieren, naderen hunne boetvaardige redenen in ftede van tortelduiven, en doen hunne fchuldbekentenis voor Uwen GenadeTroon, roepende: De Gemeente vervolgt de fchuldbekentenis by het teken * * op bladz. 382. en de Voorleezer vervolgt tot bladz. 393. Men zegt ihty WHp N°. 1. Gezang. De kinderen Israëls zyn in Uwe tegenwoordigheid vergadert, haakende naar Uwe vergiffenis en reikhalzende naar Uw Heil; ach! wil hun gefchrei, gelyk het bygevoegt - offer  voor den Verzoendag. 453 gunstig aanneemen , 6 God, die duizenden Uwe Genade bewyst! De kinderen Israëls doen zig met ootmoedigheid voor U op, zy buigen ,zig en werpen zig neder voor den Almogende die met kracht verciert is; ach! wit hun gefchrei gelyk het lieffelyk reukoffer gunstig aanneemen, 6 God, €nZDe kinderen Israëls betrouwen zig op U, wenden zig naar Uwe Genade en hoopen op Uwe Verlosfing; ach! wil hun gefchrei gelyk het brand- en dranköffer gunstig aanneemen, 6 God, enz. . De kinderen Israëls zyn bedeest, verfchnkt en door de hevigheid hunner misdryven van angst en ziddering bevangen; ach! wil hun gefchrei gelyk de vredeoffers gunstig aanneemen, 6 God enz. De kinderen Israëls zuchten en kermen, en berusten op Uwe Genade, offchoon van goede werken berooft; ach! wil hun gefchrei gelyk de gewyde offerkoeken aanneemen, 6 God enz. Men leest het Verzoenings Gebed van bladz. 292. {ot °P hladz' 311' wyders ^Dpnn üHp N°. 2. en men vervolgt in het Ochtend Gebed van 't Nieuwejaarsfeest van bNIffi" ^3 bladz. 245. tot het einde van bladz. 249. Ff 3  454 Middag Geheè ■wkj uyh nruq MIDDAG GEBED VOOIS DEN VEEZOENDAG. Men leest het Middag Gebed van het Nieuwejaarsfeest van bladz. 251. tot op bladz. 258. Men zegt kVjj1? WHp No. 1. en ï JL/tengmoedige God, Gy die vol Barmhertigheid en Waarheid zyt! ftraf ons niet in Uwe. verontwaardiging; erbarm U, ö HEERE! over Uw volk Israël, bevrydons van alle rampfpoeden, vergeef ons, ó Opperheerfcher ! volgens Uwe oneindige Goedertierenheid, daar wy tegen U gezondigt hebben. Langmoedige God, oneindig in Goedertierenheid ! verberg Uw Aanfchyn niet van ons ; erbarm U, ó HEERE! over het overfchot Uws Volks Israël, verwyder van ons alle ranipfpoeden, vergeef ons, ö Opperheerfcher! volgens Uwe onbeperkte Genade , daar wy tegen U gezondigt hebben, Men zegt Dlpöfl fTD bladz. 258. en terwyl het BoeR Mofts uit de  voor den Verzoendag. 455 Hechal genomen word zegt de Gemeente ïVu enz. van bladz. 190. tot bladz. 193. De Voorleezer roep een' Cohen, een' Levyt en den Maphthicr by het kezen der volgende Afdeeling. -on ■•• "DTÏ 1. De HEERE fprak tot Mofes om verders xvUI. te zeggen: 2. Spreek tot den kinderen Israëls en zeg hen: Ik ben de HEERE uwe God. 3. Gy zult de daaden niet navolgen welke gepleegt wierden in het Land van Egypten, alwaar gy inwooners zyt geweest; en van de werken der inwooneren van het Land van Canaan, alwaar Ik u heen zal voeren, zult gy geen voorbeeld neemen, noch in hunne inftellingen wandelen. 4. Myne goddelyke Rechten zult gy betrachten en Myne inftellingen waarneemen , om 'er u naar te gedraagen; Ik ben de H E E R E uwe God. 5. Myne inftellingen en rechten, aoor welker betrachting de mensch het leeven aantreft, zult gy naarkomen; Ik ben de HEERE. * 6. Niemant zal tot eenig zyner bloedverwanten naderen om dus de fchaamte te ontdekken; Ik ben de HEERE. Ff 4  456 Middag Gebed 7. De fchaamte uws vaders (58) of de fchaamte uwer moeder zult gy niet ontdekken: zy is uwe moeder, haare fchaamte zult gy niet ontdekken. 8. De fchaamte uws vaders huisvrouwe (59) zult gy niet ontdekken, het is uws vaders fchaamte. 9. De fchaamte uwer zuster, vaders of moeders dochter, binnenshuis (60) of daar buiten (61) gebooren, zult gy niet ontdekken. 10. De fchaamte der dochter uws zoons of uwer dochter zult gy niee ontdekken, dewyl deezen uwe fchaamte zyn. 11. De fchaamte der dochter uws vaders huisvrouwe uwen vader aangebooren, zult gy niet ontdekken; want zy is uwe zuster. 12. De fchaamte uws vaders zuster zult gy niet ontdekken, zy is uvys vaders nabeftaande. 13. De fchaamte uws moeders zuster zult gy niet ontdekken, want zy is uws moeders nabeftaande. 14. De fchaamte uws vaders broeders zult gy niet ontdekken, zyne huisvrouwe zult gy niet naderen, zy is uwe moeije. (58) de fchaamte uws vaders. Dit bedoelt de fliefmoeder in 's vaders keven; Zie Uitbr. Monde!. Wet, verh. Sanhedrin. (59) de fchaamte uws vaders huisvrouwe. Dit is de rtief'moeder na 's vaders affterven. Zie als boven^ (60) binnenshuis. Echte zuster. '" (61) daarbuiten. Onechte zuster.  voor den Verzoendag. 457 xr De fchaamte uwer fchoondochter zult hv niet ontdekken , zy is de huisvrouwe uws zoons; gy zult haare fchaamte met ontdek- ke"'5 De fchaamte uws broeders huisvrouwe zult gy niet ontdekken, het is de fchaamte uws broeders. 17 De fchaamte eener vrouwe en haare dochter zult gy 'niet ontdekken; haars zoons en haars dochters dochter zult gy niet naderen om haare fchaamte te ontdekken; zy zynnabeftaanden, dus is het eene bloedfchand. 18 Eene vrouw en haare zuster zult gy met huwen, om ze dus mededingfters te maaken, en haare fchaamte ontdekken, (beiden) in leeven zynde. ' I9 Geene vrouw, zo lang zy door haare onreinheid afgezondert is, zult gy naderen om haare fchaamte te ontdekken. 20 Met de vrouw uws evennaasten zult gy geene' vleefchelyke vermenging hebben, om u door haar te verontreinigen. 21 Van uwe kinderen zult gy geen aan den Molech-dienst opofferen. Gy zult den Naam uws Gods niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. * 22. Gy zult met geenen man byeenkomst hebben zo als met eene vrouw; dit is eene gruwelzonde. 23 Gy zult u met geen beest vermengen om u daardoor te verontreinigen ; ook zal geene vrouw zig vóór een beest ftellen om daarmede vereeniging te'hebben; het is eene (affchuwelyke ) vermenging. Ff 5  45§ Middag Gebed 24. Door geene deezer zonden zult gy u bezoedelen waardoor zig de heidenen, welke Ik van voor uw aangezicht verdrvf befmet hebben. 1 * 25. Hierdoor wierd het Land verontreinigt en daar over bezocht Ik zyne zonden, zodanig dat het Land zyne inwooneren verwierp 26. Maar gy, bewaart Myne inftellingen en rechten en begaat geene deezer verfoeijelykheden , noch gy die inboorling zyt, noch de vreemdeling die onder u verkeert. 27. Want alle deeze verfoeijelykheden wierden gepleegt door de menfchen welke vóór u m het Land waren, en het Land wierd daar door ontreinigt. 28. Dat het Land u dan niet verwerpe als gy het (insgelyks) verontreinigt, even als het de heidenen, welke 'er vóór u waren verwierp. ' 29. Want alle de geenen welke eenigen deezer verfoeijelykheden begaan , voorzeker deeze zielen (62) zullen uit het midden huns volks verbannen worden. 30. Gy zult Myne verboden in acht nee. men van geene der verfoeijelyke inftellingen te pleegen, welke vóór gy (in het Land) waart plaats hadden; gy zult u daar door (62) deeze zielen. Hierdoor worden de vrouwen begrecpen , aan welke in deeze Afdeelinst ecen verbod van bloedfchande gedaan is. Zie Rajft.  voor den Verzoendag. 459 „iet verontreinigen; Ik ben de HEERE uwe God. De Maphthier [preekt de Zegeningen uit als op bladz. 200. Haphthara. . x De Prophecye des HEEREN openbaar- jon: L de "zig aan Jonas den zoon Amitai's zeg- gen2yb B?Hp N°. 1.  voor den Verzoendag. ' 473 Gezang, pat» n* HEERE! aanhoor Uw ootmoedig (volky dat voor Uw Aanfchyn fmeekt, onze Vader! wil Uw gehoor van Uwe kinderen 'niet afwenden. HEERE: dat voik roept U in zyne vernedering aan', ter oorzaake zyner groote fmerte; • ei, wil het heden niet onvertroost van U doen wederkeeren. HEERE / aanhoor enz. Vergeef zyne verkeerdheid, misdryf, en (boos 5 opzet, ö myn Befchermer ! zo Gy het om zynentwil niet doet, doe het dan ter Uwer eere. HEERE! aanhoor enz. Wisch heden zyne fclmlddaaden uk, aanvaare zyn gebed gelyk eene aangenaamc oiferhande, maak zyn hert bereidwillig tot Uwen Dienst en .verleen Uwe aandacht aan zyn gebed. EiEEREl aanhoor enz. , Aanfchouw zyne (boetvaardige) traanen, verzaamel deeze verdwaalde kudde, befchik haar een (getrouwen) herder, en dat zy ten goede door U bezocht worde. HEERE! aanhoor enz. Verkondig heden de vergiffenis aan hen die het rechte fpoor betreeden, en doe hen by het Middag Gebed Uwe Genade aantreffen. HEERÉl aanhoor enz. Men leest het Verzocnings Gebedvan bladz. 292. tot op bladz. 311. vervolgens bDpnn Wip N°. 2. en mï?b Why bladz. 75. Gg 5  474 rbyi rfrsn SLOT GEBEB (64). Gezang-. tbty atv k 61 fyod. geducht door (Uwe) werken' do? ons ten tyde van het SLOT GEBED vergiffenis erlangen.. Israël (.05; hefc het oog naar U, en fmeekt met onfteltenis ten tyde van het Slot Gebed. 6 God enz. Vergeef de overtreedingen en valschheid van hen die hunne zielen voor U uitltort.cn, en dpe hen ten tyde van het Slot Gebed genade verwerven, ó God enz. Strek hen tot Befchermer, bevryd hen van onheil, en bevestig hen tot luister en heerlykheid , ten tyde van het Slot Gebed 6 God enz Wees met hen gunstig en barmhertig, en (64) Slot Gebed nVj'j Neïla. Dit Gebed word aldus genoemt om dat het alle de gebeden van deezen gedachten dag tnt jlot ftrekt. Het zelve moet aargevangen worden een groot vierendeel uurs vóór zonsondergang , en de herhaaling der Amida in 't zelve by zonsondergang, geeindigt zyn ; doch het blaazen op de fophar, welk na dit Gebed plaats heeft is niet veroorlooft dan wanneer het geheel nacht is Ge duurende het zelve geleezen word is het gebruikelvk de deuren van de Hechal te openen 3 (65) Israël. In het oprfprongelyke ism «nn Metê Mrspar - klein in getal. Zie Gen: XXXIV. 30. waar Israël dus genaamt word.  Slot GehJ. 475 peffen recht tegen hunne onderdrukkeren en beftryders, ten tyde van het Slot Gebed. q God enz. Herinner U de vroomheid der Aartsvaderen, en vernieuw de dagen Uws volks (tot voorfpoed) gelyk die voorheen waren; ja doe het tans ten tyde van het Slot Gebed. 6 God enz. Verkondig nu een jaar van welbehaagen en doe de overgebleevenen Uwer kudde binnen de wallen van Aholiba en Jhola wederkeeren, ten tyde van het Slot Gebed. 6 God enz. Dat Michaël, Israëls voorftander, Elias en Gabriël ten tyde van het Slot Gebed de verlosfing aankondigen, ó God enz. 22. 6 HEERE! dat Uwe Goedertierenheid XXXIU, ons,'volgens het vertrouwen welk wy in U ftellcn, begunftige. Men leest nW» bladz. 253. tot op bladz. 255. cn ©np No. 1. 17. HEERE! altfluit myne lippen, op dat Pf: LI. myn mond Uwen lof verkondige. Gezegent zyt Gy, 6 HEERE onze en onzer vaderen God! God Abrahams, Ifaacs en Jacobs, Almogende, Verhevene, Ontzach-  476 Slot Gebed. lyke, Geduchte en Opperfte Schepper! Gy die (Uwen fchepfelen) weldaadig- beloont: Oorfprong van het Heelal! die'de vroomheid der Aartsvaderen gedenkt, en ter eere Uws Naams, hunnen nakomelingen met liefde den Verlosfer doet naderen. Hemelfche Vorst, Gy die behaagen fchept m het leeven te fchenken I gedenk aan ons om 'er ons mede te begunstigen; hevenig over ons om Uwentwil het befluit tot een heilzaam leeven, 6 Onfterfelyk Weezen! Hulpryke Vorst, Verlosfer en Befchermer » Gezegent zyt Gy, ó HEERE, Voorftander Abrahams! tdj nrw» HEERE! Uw Alvermogen is van alle Eeuwigheid, (;y doet de dooden verryzen en zyt oneindig in Uwe verlosfing; Gy doet den daauw daalen, onderhoud de leevenden door Uwe Genade en doet de dooden door Uwe Barmhertigheid herleeven, Gy onderfteunt de machtelo.ozen, geneest de kranken , bevryd de gevangenen en volbrengt Uwe getrouwe belofte jegens hen die in het graf rusten. Wie evennaart U, Oorfprong aller dapperheid, en wie is U gelyk ? Gy die het fterfuur bepaalt en herleeven doet, ö Bron aller Zaligheid! Wie evenaart U, Vader der" Barmhertigheid,, Gy die Uwe fchepfelen genadig behandelt en hen het leeven fchenkt! Gy zyt getrouw (in Uwe belofte) om de dooden te doen verryzen. Gezegent zyt  Slot Gebed. 477 Gy, 6 HEERE! die de dooden doet herleeven. * * Men leest van het teken ** op bladz. iid.'tot het teken r * op bladz. 282. en men vervolgt aldus : Bipm $ Bevestig over de kinderen Uws verbonds het befluit tot een voorfpoedig leeven. Men oove en zegene eeuwig met een zuiver hert Uwen Geduchten en Goedertierenen Naam, 6 Almogende Verlosfer, Toeverlaat en Altoos-weldaadige God! Gezegent zyt Gy* ó HEERE! wiens Naam Barmhertig is, en wien (alleen) lofdichten betaamen. By de Herhaaling word alhier de Zegening der Priesteren, door dezelven plechtig uitgefproken. Zit bladz. 391. ü)bv D*«r Begunstig met Uwen heilzaamen vrede, zegening, met leeven, met Uwe Goedertierenheid, Genade en Recht, ons en gantsch Uw Volk Israël ; ó Onze Vader! zegen ons gezaamentlyk met Uwe hemelfche Genade, waarmede Gyons, 6 HEERE onze God! de H. Wet, het leeven, de liefde en genade, goedertierenheid, barmhertigheid, zegening en vrede ver-.  4?8 Slot Gebed. Deutr: IV. 19Ö31 Gedenk ons, en bevestig over ons het befluit tot leeven , zegening, vrede, onderhoud, heil, vertroosting en voordeelige befluiten; ja doe ons dit en gantsch Uw Volk Israël tot een voorfpoedig leeven erlangen. Gezegent zyt Gy, ö HEERE! Gy die Uw volk Israël met den vrede zegent, Amen *#. gunt hebt; dat het U welgevalle Uw Volk Israël met een duurzaamen vrede te begunstigen. ( By de Herhaaling word het volgende door den Voorleezer uitgefproken. cpam onaï 4. Gy, die aan den HEERE Uwen God verknocht zyt! geniet heden allen het leeven. (ö HEERE!) wil ons op heden verfterken ; wil ons op heden zegenen ; wil ons op heden verheetiyken; wil ons op heden onder onze banieren herftellen; wil ons op heden in luister doen toeneemen; wil ons op heden tot voorfpoed doen vergaderen ; wil ons op heden verdienstelyk doen zyn; wil ons op heden het leeven fchenken; wil ons op heden begunstigen; wil ons op heden van onze misdryven zuiveren; wil ons op heden het pad der deugd doen betreeden; wil op heden ons gebed met welbehaagen aanneemen; wil .op heden over . ons het befluit tot leeven bevestigen.)  Slot Gebed. 479 15. ö HEERE , myn Befchermer en Ver- Pf: XIX. Iosfcr! dat myn (ieverig) fmeeken, en de overdenkingen myns herte welbehaagelyk voor U mogen zyn. «nn ••• wH* Onze en onzer Vaderen God! dat ons gebed tot U nadere, vervreemd U niet van onze fmeekingen: daar wy zo fchaamteloos en hardnekkig niet zyn dat wy zeggen zouden: wy zyn oprecht en hebben nimmer gezondigt; 6 neen, (Almachtig Opperweezen!) wy en onze voorouderen hebben (voorzeker) gezoi d'gt. Wy zyn aan misdaaden fchuldig, wy zyn trouweloos, roovers. en lasteraaren; wy zyn oorzaak van verkeerdheden en goddelooze handelingen; wy zyn hoogmoedige geweldenaaren , hebben vaLschheden opgehoopt en tot kwaad aangeraaden; hebben logentaal geüit en zyn fpotters; wy zyn overtreeders (Uwer Wet "1, vertoorners en wederfpannelingen ; wy hebben verkeerdelyk gedaan, moetwillig overtreeden en zyn vyandlyk te werk gegaan; wy zyn hardnekkig en hebben goddeloos gehandelt; wy hebben verfoeijelyke en verderfelyke daaden gepleegt, gedwaalt cn anderen doen dwaalen; zelfs van Uwe Geboden en heilzaame Rechten zyn wv afgeweeken. Dit alles heeft ons tot geen baat verftrekt: 33. Want Gy zyt Rechtvaardig in al het jjeh: IX. geen ons wedervaaren is, dewyl Gy ons naar waarheid hebt geftraft en wy zondaaren zyn.  48o Slot Gekl phar geblaazen en het volgende word door den Voorleezer uitgefproken. (Eerwaarde Vergadering!) dat God uwe gebeden met barmhertigheid ontfange, uwe fmeekingen met welbehaagen aanneeme, uwe gebeden verhoore en de ftem uwer weeklagt bekroone, HEERE onze God! open ons en gantsch Israël de toegangen tot licht, de toegangen tot zegening, de toegangen tot vreugd, de toegangen tot blydfchap , de toegangen tot voorfpoed, de toegangen tot voordeel , de toegangen tot verdienste, de toegangen tot ontferming, de toegangen tot heil , de toegangen tot verlosfing, de toegangen tot verzoening, de toegangen tot ceffening  494 Slot Gebed. Deutr: I. Jef: LIV. Pf: XXII. (in de H. Wet,) de toegangen tot uitwisfing (van zonden,) de toegangen tot vertroosting, de toegangen tot vergiffenis, de toegangen tot byftand, de toegangen tot vrykooping^ de toegangen tot liefdaadigheid, de toegangen tot zegeviering, de toegangen tot volmaakte geneezing, de toegangen tot vrede, de toegangen tot ongeftoortheid, de toegangen tot de H. Wet, de toegangen tot gebed. Verwydere van ons de afgunst, haat en vyandfchap, en bevestig ons de belofte der H. Schrifte: ir. De HEERE de God uwer vaderen zal u duizendwerf boven uw tegenwoordig getal vermeerderen, volgens Zyn H. Woord zegenen, En over u het befluit tot een voorfpoedig leeven bevestigen; dit zy Zyn welbehaagen, Amen! De volgende verzen worden driemaal gezegt. 17. Geen krygstuig tegen u vervaardigt zal met goeden uitflag gebruikt worden, en alle lastertaal welke in recht tegen u getuigt, zal verweezen worden ; dit is het aandeel der dienaaren des HEEREN, en de rechtvaardiging welke zy van My zullen ontfangen, zegt de H EERE. 32. Vervaardig u en verkondig den nako-  'Slot Gêbed. 495 melingen Zyne Rechtvaardigheid , en de won? derdaaden welke Hy verricht heeft. 7. Ga, eet uw brood met vreugd, en drink Pred:IX. uwen wyn met een vrolyk hert, want God heeft alreeds uwe (goede) werken welbehaagelyk aangenomen. Men leest het Avond Gebed gelyk in het Eerfle Deel ; beginnendt by Dlfn «im bladz. 158.  496 VOORSCHRIFT VAN DEN KADIS. txb%yb wnp n°. i. 33en geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt én geheiligt. # Zyn Oppergebied worde alomme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd, (Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheelen Huize Israëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen! Dien grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen! xbyb ünp' N°. 2. Den geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voort- * By de aangeweezen tekens * antwoord de Gemeente : A u £ n.  Vvorfchtïft van den Kadis. 497 gebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alomme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en fpoedig in tivven leeftyd, (Eerwaarde Vergadering!; en in dien des geheelen Huize Israëls het t\dperk der komste van den Mesfias naderen, Zyn Heiligdom heritichten en Zyn volk de verlosfing erlangen „ Amen ! Dien grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent; ja den Allerheiügften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen! pin ft'Hp Den geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde aömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd, ( Eer a aarde Vergadering !) en in dien des geheelen Huize Israëls, haastiglyk den Mesfias naderen , Amen ! Dien grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiügften God worde boven a Ie zegeningen , eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen! I i  498 Voorfchrift van den Kadis. De Goedertierenheid, Genade en Barmhertigheid des Beheerfchers van Hemel en Aarde, verfpreide zig over ons, over geheel Israël, over onze leeraaren, hunne leerlingen en opvolgeren , welke zig in de Heilige Wet oeffenen; zo wel zy die hier als op andere plaatfen hun verblyf houden, Amen ! Den hemelfchen Vrede, het leeven, den over-t Vloed, de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing, de herftelling, de vergiffenis en den voorfpoed worde ons en gantsch Israël gefchonken, Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaal len, fchenkeons en geheel Israël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! bapnn u?np n<\ i. Den geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd (Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheelen Huize Israëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen! Dien grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uit-  Voorfchrift van den Ka dis. 499 fpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt . geëerbiedigt en gepreezen, Amen! Dat de gebeden en fmeekingen van den geheelen Huize Israëls , door zyn hcmelfchen Vader mogen aangenomen worden, Amen! Den hcmelfchen vrede, het leeven, den overvloed, de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing, de herftelling, de vergiffenis en den voorfpoed worde ons en gantsch Israël gefchonkén, Amen! Hy, diè vrede uit den Hemel doet nederdaalen, fchenke ons cn geheel Israël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! topnn tt»ip n°. 2. Den geduchten Naam (les HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd, (Eerwaarde Verga-lering! ) en in dien des geheelen Huize Israëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen! Dien grooten Nadrh worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen , eer- en lofdichten, en vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen! ïi i  500 Voorfchrift van den Kadis. (Eerwaarde Vergadering!) dat God uwe gebeden met barmhertigheid ontfange, uwe fmeekingen met welbehaagen aanneeme, uwe gebeden verhoore en de ftem uwer weeklagt bckroone. HEERE onze God! open voor ons en voor gantsch Israël de toegangen tot licht, de toegangen tot zegening , de toegangen tot vreugd, de toegangen tot blydfchap, de toegangen tot voorfpoed, de toegangen tot voordeel, de toegangen tot verdienste, de toegangen tot ontferming, de toegangen tot heil, de toegangen tot verlosfing, de toegangen tot verzoening, de toegangen tot oeffening (in de H. Wet) de toegangen tot uitwisfing (van zonden,) de toegangen tot vertroosting, de toegangen tot vergiffenis, de toegangen tot byftand, de toegangen tot vrykooping, de toegangen tot liefdaadigheid, de toegangen tot zegeviering, de toegangen tot volmaakte geneezing, de toegangen tot vrede, de toegangen tot ongeftoordheid, de toegangen tot de H. Wet, de toegangen tot het gebed. Verwyder van ons de afgunst, haat, en vyandfehap, en bevestig ons de belofte der H. Schrifte: ii. De HEERE, de God uwer vaderen zal u duizendwerf boven uw tegenwoordig getal vermeerderen, volgens-zyn H. Woord zegenen •, En tot een voorfpoedig leeven aantekenen; dit zy Zyn welbehaagen, Amen! Dat de gebeden en fmeekingen van den ge-  Voorfchrift van den Kadis. 501 heelen Huize Israëls, door zynen hemelfchen Vader aangenomen mogen worden , Amen! Den hemelfchen vrede , het leeven, den overvloed, de zaligheid , de vertroosting, de verlosfing, de herftelling, de vergiffenis en den voorfpoed worde ons en gantsch Israël gefchonken, Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doetnederdaalen, fchenke ons en geheel Israël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! Den geduchten Naam (des HEEREN) worde door het Heelal, naar Zyn Welbehaagen voortgebragt, verheerlykt en geheiligt. * Zyn Oppergebied worde alömme erkent; Hy doe Zyne Zaligheid bloeijen, * en in uwen leeftyd,, (Eerwaarde Vergadering!) en in dien des geheelen Huize Israëls, haastiglyk den Mesfias naderen, Amen! Dien grooten Naam worde eeuwiglyk gezegent. Ja den Allerheiligften God worde boven alle zegeningen, eer- en lofdichten, cn vertroostingen welke men in het Heelal kan uitfpreeken gelooft, verciert, verheven, verheerlykt, geëerbiedigt en gepreezen, Amen! Den hemelfchen vrede, het leeven, den overvloed, de zaligheid, de vertroosting, de verlosfing, de herftelling, de vergiffenis en den li 3  502 Voorfchrift van den Kadis. voorfpoed worde ons en gantsch Israël gefchonken, Amen! Hy, die vrede uit den Hemel doet nederdaalen, fchenke ons en geheel Israël barmhertiglyk dit zelve gunstbewys, door Zyne Goedertierenheid, Amen! Einde van het vierde en laatfte Deel  503 'Alphabetifche Lyst der Hebreeuwfche benaamingen» verklaart in het Vierde Deel A. Achot Ketana, Bladz. 53 Arabot - - - - 485 Azarat Israël - - 420 B. Bechelkie - - - 413 Bet-el - - - 32 C. Chasdam - - - - 462 Cherem - - - - 270 H. Hatan Beresfiet - - 271 Hatan Tora - - - 271 L Innon 218 K. Keter malchut - - 321 Konach - - - 270 Konam .- - - - 270 Konas - - - 270 Korban - - - - 270 Kunachè - - - - 270 Kunamê - - - - 270 Kunaffè - - - - 270 li 4 M. Maclion - - Bladz. 485 Walpot 343 Maön - - 484 Meté Mispar - - 474 N. Nazier - - - - 270 Ne'fla - - - - 474 Parvk ----- 420 R. Rakia ----- 484 S. Sebariem - - - - 224 Sebariem Teroea - 224 Secbakim - - 484 Sophar - - - - 221 T. Tekia - - - - - 224 Teroea - - - - 224 Teroea' Gedola - - 24? V. Vilon 484 Z. Zeboel - - - - 484  MJLJLJDWTZER VAN HET VIERDE DEEL, Verzoening; Gebed, Selichot. . Bladz. « Avond Gebed voor het Nieuwejaarsfeest, Arbiet 4p Pfalmen voor den Sabbat. •. . . . 49 Pfalm voor het N. J Feest. ... 51 JDe Fergadcringe Israëls , Achot Keiana Hoor ó Israël, Semah 55 Amida Onj betaamt het, Alenoe les.fabeacb. 75 Men pryze, Jigdal ^ Heiligingen voor de Avonden van het N. J. Feest, Kidoes -g Ochtend Gebed voor het N. J. Feest, Sachriet g3 Voorfchrift van het dagelyks offer, Parasfat hatamied ^ Vermenging van het Reukwerk, Pi- toem haketoret ^ Gezegent Hy op wiens. Woord, Ba- roech Seamar Myn God, Elohai al tedinenie. . . 161 4 Rechter der gantfche Aarde, Sophet. 1tfg  BLADWYZER. 505 HEERE daar ik, Adonai Jom. . 164 ê HEERE enz. Niesmat. . . . 167 Het vernedert volk, Jedde rasfiem. 170 Uwen Naam enz. Jah fierncha. . . 172 Hoor 6 Israël, Semah. . . . . 180 Onze Vader, Abinoe Malkenoe. . 185 Om Uwentwil, Lemaancha. . . 187 Verhoor om enz. ]ahanè. . . . 188 Afdeeling voor het eerjle Wetboek voor den Eerjlen dag. . . . . 193 Afdeeling voor het eerjle Wetboek voor den Tweeden dag. . . . 197 Afdeeling voer het tweede Wetboek voor beide dagen. ..... 200 Haphthara voor den Eerjlen dag. . . 20 r —— Tweeden dag. . 206 Zegeningen voor 's Lands Overheid, Hanoten 211 Als de toegangen, Et faharè ratfon. 2J4 6 HEERE dat, Adonai bekol fb- phar 218 By gevoegd Gebed, Moesfaph. . . 228 Ons betaamt het, Alenoe iesfabeach. 248 De Meester van het Heelal, Adon Olam 248 Heiliging vóór het Ochtendmaal van het N. J. Feest, Kidoes 250 Middag Gebed voor het N. f. Feest, Mien- cha. 251 De Verlosfer zal te Zion, Oeba letfnn 255 Middag Gebed voor 's daags voor den Verzoendag, Miencha • . 261 li S  So6 BLADWYZER. Avond Gebed voor den Verzoendag, Ar- Diet. 26*7 Alle de Geloften, Kal niedrè. . . 260 Amida 2 _ Wy fmeeken HEERE, Ana bekor- enoe- • • • '290 Verzoenings Gebed, Selicbot. . . 292 Schuldbekentenis, Vidoei . . . 3Ig Kroon des Oppergebieds, Ket'er Malchoet. 321 Ochtend Gebed voor den Verzoendag. . . 352 6 HEERE alle myne , enz. Adonai negdecha. . >. ' 3^2 6 HEERE Gy zyt, enz. Elohiem Eli 354 De zagtmoedige, Sinaniem. . . 357 Herhaaling voor den Voorleezer, Chazara • • • • 359; Schuldbekentenis, Vidoei. . . . 3'77 Afdeeling voor het eerjle Wetboek. 393 Afdeeling voor het tweede Wetboek. 398 Haphthara, . • • 399 Bygevoegt Gebed, Moesfaph, . '. 404 Herhaalingvoor den Voorleezer, Cha- zara- .-. . 407 In de hooge Hemelen, Biemromè he- rets 408 De Aarde wierd, Erets hietmoteta. 409 Inleiding , . 412 Befchryving van den Offerdienst, Seder aboda. ... .... 414 Gelukkig de geen-, Asrè aïn. . . 454 De Berg Zion is. verwoest, Samem har. 441 Schuldbekentenis, Vidoei. . . . De kinderen Israjm i Israël abadècha. 452  BLADWYZ ER. 507 Middag Gebed voor den Verzoendag, Mien- cha 454 Afdeeling {des Wei boeks,) Parasfa. 455 Haphthara 4^p Herhaaling voor den Voorleezer, Chazara. . , . 466 De Engelen, Bené eljon. . . . 465 Schuldbekentenis, Vidoei. . ... 469 HEERE! aanhoor enz. Jan. femah. 473 Slot Gebed, Neïla 474 6 God geducht, El nora. .... 474 Reeds van, Ata hiebdalta. . . . 480 Herhaaling voorden Voorleezer, Chazara 483 De Ar'êliem, Arëliem 484 Het is waarheid, Emet befiefrecha. 485 Schuldbekentenis, Vidoei . . . t . 486 Gy die het Gewyde, Hamabdiel. . 489 De {lamme Juda, Sebet jehoeda. . 492 Hoor 6 Israël, Sema Israël. . . . 493 Voorfchrift van den Kadis, Kadis Leëla, N°. 1 . 496 Kadies Leëla, N°. 2 496 ——-Derabanan 497 Titkabal, N°. 1. . . . 498 N°. 2. . . . 409 • Jehe felama raba 501 Alphabetifche Lyst der Hebreeuwfche benaamingen, verklaart in het Vierde Deel 503   VERBETERINGEN EN DRUKFEILEN. Vierde Deel. Bladz, 38. regel 19. XIV. 7. lees Jer: XIV. 7. 97- regel 19. reglaïm, lees raglaïm. 224. in de Ncta, wedervaardigheden, lees wederwaardigheden.241. regel 11 kinderen, lees kinderen; 245. regel 8. 98. lees (.%. 284. regel. 5. van onder, bebbcn, /«/hebben 290. regel 16. LXV. lees Pf: LXV. 384. regel 9. van onder, bebben, lees hebben 402. Jef: XLVII, 4. lees, Jef: XLVII. 6. 432. regel 9. van onder, verhooring, eeniaar, lees verheoring. 473. regel 14, aanvaare, lees aanvaard. De overige fouten welke nog ingcfloopen mogten J2yn , zal de Leezer gelieven te verbeteren, NB. In acht genomen hebbende dat de verdeeling van H lofdftukken en Verfen in fommige Bybels met overeenkomstig is, dient tot naricht dat wy doorgaans den hebreeuwfehen Bybel, door Abraham Atimas in Amfter lam in den jaare 5492. uitgegeeven, ge^ volgt hebben.