HEDENDAAGSCHE HISTORIE \ o f, TEGENWOORDIGE STAAT VAN GROENLAND, e n ST RAATD AVIDS, met betrek kt i n 0 tot derzelver ligging, bewooners, gebouwen, zeden, g e wo onten, godsdienst, eeg eerin6, koophandel, landbouw, landziekten, planten, dieren, ik andere z a aken tot de natuurlyke historie dier Landen behoorende; BENEPENS, ÉENE UITVOERIGE BESCHRIJVING» van de WALVISCH en ROBBEN-VANGST: Met Plaaten en Kaarten. II. D e e L. Te A M S T E L DAM, By W. VERMAN DEL en J. W. SMIT* MDCCLXXXVI.   HET VYFDE BOEK DER GROENLANDSCHE HISTORIE, VERVATTENDE Een verhaal van V begin der Zendinge van d& Broeders tot op de eerfte vifitatie, dat ii van''tjaar 1733 tot 1740.. Het eerjle 'Jaar 1733. INHOUD. €. t. Eerfte aanleiding tot de Zendingen der Broederen inh gemeen , en in 't byzonder naar &t. Thomas. C. 2. Aanleiding en begin der Zendinge van de drie eerfte Broederen', Matthsus Stach , Chriftian David en Chriftian Stach j naar Groenland. C. «u Derzelver aanzoekinge te Kopenhagen ontmoet in den beginne zwarigheden, doch vervolgens vindt dezelve: ingang en flaagt viel. %. 4. Hunne reize naar , en aankomft in Groenland, en derzelver gedagten by 't zien van dat land en deszelfs Inwoners. , 11 Deel. .A S- $1  * INHOUD. 5. 5. Zy bouwen in 'den beginne een hut en een woonhuis, $. 6. Derzelver verklaringe zo ten aanzien van ben zeiven als met betrekking tot de Heidenen. J. 7. Zyfcbikhn zig tot den arbeid, tragten de fpraak te leren en met de Heidenen in ene nuttige verkeringe te komen, ontmoeten egter in allen opzigte vele en grote zwarigheden. $. 8. De Kinderziekte komt onder de Groenlanders en maakt ene yjfelyke verwoeftinge. De Miffionarijfen tragten den zieken lighamelyke en geeftelyke bulpe 'toe te brengen , zonder egter daarin zeer te flagen. §. 9. De gemoedsgefteldbeid der Broeders onder deze zware beproevinge , waarhy nog kwam, dat zy zeiven ziek werden. HET  HET VYFDE BOEK DER GROENLANDSCHM HISTORIE. §. i. f^g. ^jfilET begin van, en 't geen aanleiding gegeven heeft ^ Jra^ f tot de Zendingen der evangelifche BroederI EliÉ Gemeente is zo eenvoudig en gering, maar 1 iWl ^ niet te min 20 wel o^1"1^ > en met een zo ftandvaftig geloof ter uitvoeringe gebragt, dat een gemoed, 't welk op de tekenen der tyden met aandagÊ let, zig daarby zeer levendig kan te binnen brengen,'tgeen de Heiland van VKoningryk Gods zegt: Het is gelyk een mojlaartzaat, het welk een menfche genomen en in zynen hof ftworpen beeft: ende bet wies op, en werd tot een groten oom, en de vogelen des Hemels neftelden in zyne takken, Luc. XI1L 19. God had den zaligen Grave van Zinzendwf, van deszelfs kindfe jaren af, een hart gegeven,dat, na deszelfs eigene zaligheid,niets vuriger begeerde, dan de zaligheid zyner Natuurgenoten,zo veel in hem was,te bevorderen, en in alle omftandigheden, in welke hy door de voorzienigheid mogt geplaatft worden, te behartigen. Hiertoe bood zig reeds in deszelfs jonge jaren ene gelegenheid aan, die hy geenzins liet voorby gaan, waaromtrent in het eerfte Byvoegfel van de Naturellen Reflexionen» bladz. 6. dus gefproken word: „ In het Padagogium te Halle bevonden zig in de jaren „ 1713 en 1714. vyf Perfonen, die zig op ene ganfch by„ zondere wyze onderling verbonden hadden. Zy onder„ vonden dadelyk't geen de Heiland zegt: Waar twe of „ drie vergadert zyn in mynen name,daar ben ik in bet mid' den van ben. Zy werden door ene innige genegenheid „ tot de bevordering der Zaligheid van velen bezielt. Twe A a M vao  4 Groenlandfche Hiftorie V. B. „ van hen maakten in 'tjaar 1715 een verbond, om de „ heidenen te bekeren, en wel iri 't byzonder zulke hei„ denen, met welken zig niemand anders bemoeijen zou„ de. Zy waren eigentlyk niet van begrip, dat zulks of „ iet dcrgelyks door hen zeiven ter uitvoeringe zoude ge„ bragt worden; want zy waren beiden voor de grote we„ reld gefchikt, en begrepen zeer wel, dat gehoorzam te „ zyn hunne zaak was. Zy hoopten egter , dat God hen zulke lieden, die tot zaken van zo veel gewigt de „ vereifehte gaven en bekwaamheid hadden, aanwyfen, „ of zelve tans reeds door hunneu dienft onder hunne Me» „ de-Studenten toebereiden zoude. Uit dien hoofde wa„ ren deze jonge Heren gedurig daar op uit , dat zy „ hunne Mede-Studenten, waar het pas gaf , een in„ druk zogten te geven van dien God, die zyn leven voor „ ons overgegeven heeft „. Schoon nu de zo even gemelde jonge Heren naderhand van elkander afraakten, en flegts de ene, die met den Heer Graaf een verbond ter bekeringe der heidenen gemaakt had, door zonderlinge wegen zodanig geleid werdt, dat hy weer by den Heer Graaf kwam; de indruk egter, welken deze zaak in het hart van den laatften gemaakt had , volgde hem op de hoge School te JVittenberg, op zyne reizen, en in de Regering te Dresden. By alle gelegenheden, vooral by deszelfs verblyf in Holland, zogt hy onderregt te worden van den toeftand der heidenfchc volkeren, en wegen en middelen te vinden, om het Evangelie van Kriftus onder hen te brengen. Dit deed hy egter zonder'er veel ophefs van temaken, en openbaarde zyn oogmerk ten dezen opzigte aan niemand, dan aan zyne boezem-vrienden. Doch zyner Gemalin openbaarde hy reeds by 't begin van derzelver huwelykfe verbintenis, in ene met haar en de haren voorafgaande affpraak , het gehele oogmerk,dat hy zig als een doelwit van zyn loopbaan door den tyd voorgefteld had, en dus ook zyn voornemen, om zig aan den dienft des Heren in't gemeen, en in 't byzonder onder de heidenen , tot welken hem te eniger tyd ene opene deur mogt vergunt worden, op te offeren. Hiertoe zag men toen nog gene gelegenheid, des deze zaak in de eerfte jaren na het bouwen van Herrnbut tot op het jaar 1728. onaangeroerd bleef. Omtrent dezen tyd was 'er te Jena ene byzondere opwekking onder de Ma* gifters en Studenten. Onder het lezen van de heilige Schrift i - • en  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1733. 5 en voor al der Propheten, waartoe zy by een kwamen, werd de beloofde bekeringe der Heidenen in het laatfte der dagen een voorwerp,'t geen by velen van hen een byzonder aandagt en y ver verwekte. Zommigen van hen toonden, met ene innige genegenheid ter bevordering van deze zaak bezielt te zyn , en een derzelver, die ook naderhand gelegenheid heeft gevonden, zyne gaven onder de heidenen aan te wenden, gat zyne gedagten in een brief aan de Gemeente te Hermhiit te kennen, en bood zig aan tot den dienft des Heilands onder de Negers. Dit was, zo veel ik heb kunnen ontdekken, het eerftemaal, dat te Herrnbut van Zendingen onder de heidenen in 't openbaar gefproken werd, en met dat gevolg, dat'er by vele Broeders een verlangen verwekt werd, om mede de handen aan dit werk te flaan ; doch daartoe ontbrak het nog aan roepinge en nadere aanleiding. Deze deed zig eerft in 't jaar 1731 op, wanneer de Heer Graaf de kroning van Koning Chriftian den Flden te Kopenhagen by woonde : Want toen zag hy niet alleen twe gedoopte Groenlanders, en hoorde met leedwezen , dat de groenlandfche zendinge uit vele redenen zoude afgefchaft worden \ maar een gedoopte Neger, Anton genaamt,raakte ook met deszelfs bedienden in kennis , en verhaalde hen, hoe hy tot kennifie der waarheid gekomen zy. Eiy gaf hen tevens weêmoedig te kennen, dathy nog ene Zuster te St. Thomas had, die insgelyks zeer begerig was, het Kriftendom (dus drukte hy zig uit) te leren, maar'er nog tyd nog gelegenheid toe had, des hy den groten God dikwils bad, dat hy iemand zenden mogt, om haar den weg te wyfen. Omtrent den zeiven tyd had Chriftian Davict op ene reize een kort berigt van de groenlandfche Zendinge by een Man van den eerften rang onder de geeftelykheid gevonden. Hieruit zond hy een uitcrekfel, en zogt de broeders tot dit werk in deszelfs brief aan te moedigen. Óndertuffchen was de Heer Graaf te Herrnhut weêr gekomen, en de bovengemelde Neger Anton had van deszelfs Heer verlof gekregen, om de Gemeente aldaar te bezoeken. Hier ftelde hy het verlangen zyner landsgenoten, en in't byzonder dat van zyne Zufter, nogmaals in ene vergadering van vele Broeders op ene zeer aandoenelyke wyze voor, gaf egter tevens te kennen, dat men van wegens den veelvuldigen arbeid der Negers gene gelegenheid vinden A 3 zou-  # Groenlandfche Hiflorie V. B. zoude,om ze te onderwyfen,ten ware dat men zelve een flaaf werd, om gedurig met hen te kunnen verkeren, en ze by den arbeid onderwylen. Dit en 't geen de Broeders, die de Groenlanders te Kopenhagen gezien hadden, van de groenlandfche heidenen verhaalden, maakte een diepen indruk op de harten der Broederen, en velen gaven elkander in onderlinge zamenfpraken hunne genegenheid te kennen , om den heidenen , in 't byzonder hen die onder het gebied van't Deenfche Hof ftaan, het Evangelie te verkondigen. Het hart van Broeder Leonbard Dober was in't byzonder dermaten van begeerte naar St. Thomas te gaan ontvonkt, dat hy'er de volgende nagt niet van flapen kon. In den beginne wilde hy 't flegts als zoete verbeeldingen aanmerken, die tot gene dadelykheid konden gebragt worden, en dus niet dan ydele en vergeeffche gedagten waren; hy werd egter tegen zyne twyffelmoedigheid vertrooft, wanneer hy by 't opftaan den Bybel opflocg, en ten eerften deze aanmerkelyke fpreuk vond : Dat en is geen vergeefs woord voor u lieden, maar het is uw leven; en door dit zelve woord zult gy de dagen verlengen. Deuteron. XXXII. 47. Hierin werd ny nog meer beveiligd, wanneer hy by de eerfte zamenfpraak met een zyner vertrouwde vrienden, welken hy by zig zeiven ten eerften tot Reisbroeder uitgezogt had, met verwondering vernam, dat dezelve insgelyks by 't verhaal van den Neger niet alleen een fterken «rek had gevoelt, naar St. Thomas te gaan, maar ook bepaaldelyk om die reize met hem te doen, en had zig alfeenlyk door allerly bedenkingen laten te rug houden, van jyne gedagten te openbaren. Dus namen deze twe Broeders, na zig in den gebede verenigd te hebben, het befluit in een brief aan de ganfche Gemeente te kennen te geven , dat zy zig uit liefde tot de Negers gedrongen vonden naar St. Thomas te gaan, en , byaldien zy geen ander middel vonden , zig zeiven tot flaven te verkopen , om zommigen van hen, ten minften de arme Negerin, die'er zo hartelyk naar verlangde, met hunnen Schepper en Verloffer bekent te maken. Dit hun voornemen verwekte wel by vele Broeders hoogagting en vreugde: dan by de meeften werd het als ene zoete verbeelding van jonge welmenende lieden aangemerkt, waarvan de dadelyke uitvoeringe meer te wenfchen dan te verwagten zy. Daardoor werd deze zaak langer dan een jaar uitgefteltj maar intuiïchen ook nader en beter getoetlt, en ein-  Gefch. van Nieuw-Herrnnut. 1733; 7 eindelyk de roepinge van Broeder Leonbard Dober, naar St. Thomas X.Q gaan beveiligd, werwaards hy, verzelt door David Nitfcbman, de reis den 0.1 Auguftus 173a met een gelovig en verblyd hart aantradt. §. 2. Op den zeiven tyd en by dezelve gelegenheid werd een begin gemaakt met de zendinge naar Groen/and, van welke wy hier eigentlyk te fpreken hebben. Ik zal dezelve met de eigene woorden van den nog in leven zynde eerften Miffionaris Mattbaws Stach, en zo als hy my dezelve, by myn kort bezoek in Lichten fels, ten dele mondeling verhaalt, ten dele in deszelfs gefchrevene beantwoordingen myner nagelatene vragen opgegeven heeft. „ Wanneer ik den brief der twe Broeders, die naar St, „ Thomas reizen wilden, in't openbaar hoorde voorlezen, „ werd de innige genegenheid, die ik by het eerfte berigt „ van Groenland gevoelt had, doch dewelke ik van we„ gensmyne onbekwaamheid en geringe ervarenheit (ge„ merkt ik nauwelyks twe jaren in Herrnhutgeweeftwas) „ fchroomde te openbaren, op nieuws levendig by my. „ Ik arbeidde toen met Frederik BShnifch aan de nieuwe „ Begraaf - plaats op den Hutberg. Dezen openbaarde ik „ 't eerft, 't geen by my omging, en ik befpeurde, dat 'er by „ hem insgelyks door dezelve aanleidingen een verlangen „ naar de zaligheid der heidenen verwekt was. Hierover „ fpraken wy eenvoudig met elkander, en vonden defterk„ fte neiging naar Groenland, wiften egter niet of wy de„ ze in ons verwekte genegenheid voor ene door God ge„ wrogte neiging houden, en dezelve der Gemeente be„ kend maken zouden, dan of wy wagten moeften tot dat „ ons ene roepinge zoude gegeven worden. Doch eens „ gezind zynde en eenvoudig gelovende, dat de belofte „ des Heilands : indien twe van u zamen ftemmen enz. ook „ ten onzen opzigte zoude vervuld worden, zo vielen wy „ met elkander in't naaft gelegen boflchaadje op deknien, „ en baden hem, ons in deze gewigtige zaak te willen ver„ lichten, en op den regten weg leiden. Hierop werden „ onze harten met ene zonderlinge vrymoedigheit en „ vreugde vervuld, des wy niet langer aarzelden, onze gevoelèns der Gemeente in gefchrifte te openbaren; en A 4 v> fchoon  8 Groenlandfche Hiftorle V. B. », fchöon wy de fterkfte neiging tot de Groenlanders befpeurden, wy lieten egter de bepaling, tot welke heii, denen ons ene roeping zoude gegeven worden , 't ene„ maal aan 't oordeel der Gemeente. Onze brief werd in «, ene openbare vergadering gelezen, en in't gemeen met w vreugde aangehoort Zommigen egter gaven hunne ver»» wondenng te kennen over de eenftèmmigheid van onzen „ brief met dien der bovengemelde twe Broeders, zelfs „ waren 'er die niet twyfelden, of wy hadden zulks vol„ gens affpraak met hen gedaan, ofte dat wy hen zogten » naar te bootfen. Dit was milfchien ook de reden, dat „ wy in langen tyd nog enig antwoord kregen, nog door „ de beftierders der Gemeente daaromtrent aangefproken »» werden. Slegts een van hen uitte zig by gelegenheid in *, diervoegen jegens my, dat ik maar weinig reden had, om «f er iet nieer van te hopen. Wy lieten ons egter daardoor „ zo min aflchrikken, als door 't geen ons voorgehouden „ werd van de bezwaarlyke reis haar, en de manier van „ leven in Groenland, waarvan wy by gelegenheid veel 9, hoorden; terwyl wy met geduld waren Vwagtende, p of onze aanbieding zoude aangenomen dan verworpen 9, worden. Na verloop van enigen tyd liet ons de Heer „ Graafvan Zinzendorf by zig ontbieden,en vroeg ons, of „ wy nog zo als voorheen gezind waren ? hierop ja geant„ woord en tevens te kennen gegeven hebbende, dat wy ,, gaarn naar Groenland zouden gaan, gaf hy ons nogmaals „ de zwarigheden te overwegen nopens onzen onderhoud 9, en beftaan in dat land, en voegde 'er ten beiluite by „ dat wy, zulks in een gelovig Vertrouwen op den Heij, land willende wagen, ons met zynen en der Gemeente s, zegen tot de reis gereed maken konden. Dus zagen wy 9, den tyd onzer Zendinge met verlangen te gemoet, en naa, men mtuflehen den arbeid van ons uitwendig beroep vly„ tig waar. Ondertuffchen verliep nog een gantfeh jaar, „ eer wy verzonden werden. En dewyl Frederik Bobnifcb „ ifituffchen ene andere reis ondernomen had : zo bood „ Chriftian David zig aan, om my naar Groenland te ges, leiden. Onze afvaardiging duurde niet lang, doch in de s, twe laatfte dagen hield de Heer Graaf enige gezegende 9, zamenfpraken met my, die voornamelyk de bewaring 9, yan ziel en lighaam tot voorwerp hadden, en my tot een p blyyende zegen verllrekten. 9, Dan naderaaal Cbrifiiau David het volgende jaar te  Gefch.van Nieuw-Herrnhut. 1733. £ rug keren zoude, zo verzogt ik , gevraagd wordende „ wien ik tot myn medgezel hebben wilde, mynen neef „ Chriftian Stacb te mogen hebben. Hy nam deze roepin„ ge met blydfchap aan, en maakte zig ten fpoedigften „ tot de reis gereed. „ Tot onze uitruftinge werd weinig tyd en koften ver„ eifcht. De Gemeente beftond merendeels uit arme lie„ den, die om de vryheid van hun gewifle huis en hofver„ laten hadden, en gevolgelyk ons niet veel konden mede„ geven, terwyl wy zeiven t' enemaal niets dan onze ge- wone en noodzakelyke klederen hadden. Wy waren „ gewent ons met weinig te behelpen, en bekommerden ,, ons niet, hoe wy naar Groenland kamen, en aldaar be„ ftaan zouden. Den dagvoor ons vertrek kwam'erietwes „ van een vriend , die zig toen als leermeefter te Fenetien ,, ophield , waarvan ons een gedeelte tot reisgeld naar „ Kopenhagen gegeven werdt. Daardoor rekenden wy ons „ zo rykelyk voorzien, dat wy onderwegen niets van ie„ mand aannamen, in het eenvoudig vertrouwen, dat hy, „ die ons tot deze reis het noodzakelyke ter regter tyd ,., gegeven had, ook zorgen zoude voor de uitvoeringe van „ ons voornemen, zo ras wy 't zouden nodig hebben. „ Men kon ons weinig onderrigting geven, en ook „ niet vele regelen voorfchryven, want de Gemeente had „ nog gene ondervinding van Zendingen onder de hei„ denen, en wy waren't twede gezelfchap, dat beproeven „ zoude , of de heidenen de boodfchap des vredes van „ hunnen Schepper en Verlofier aannemen wilden. Dien„ volgens liet men 't aan ons, zodanig in alle omftandighe„ den te handelen, als de Here en zyn Geeft ons leiden „ zoude. Men vermaande ons flegts, dat wy ons onder„ ling broederlyk beminnen zouden , den ouden Dienft„ knegt des Heren, Chriftian David,als onzen Vader eren, „ en ons van deszelfs raad bedienen; dat wy ons by den „ van God op ene zonderlinge wyze geroepenen, en door „ vele zware omftandigheden beproefden Apofteldex Groen„ landers, den Heer Egede, tot hulp aanbieden zouden, ,, of hy ons ook zoude willen en kunnen gebruiken; dan „ dat wy , by aldien hy ons niet gebruikte, denzelven op „ generly wyze ftoren zouden, dat wy voor 't overige „ afzonderlyk zouden wonen, en onze huishouding in ,, diervoegen inrichten , als een godzalig leven en wan„ del vereifcht. Verder wift men ons niets te zeggen. A 5 „ Dat  lo Groenlandfche Hiftorie - V. B. „ Dat het zo geworden is,als men 't tans ziet, zulks moet „ toegefchreven worden aan de leiding van den alleen „ wylenHere, die ons van tyd tot tyd geleid en gehol„ pen heeft. Wy hebben niet geweten, nog een ont„ werp vooraf gemaakt, hoe het worden zal en moet. „ Kort voor ons vertrek werd ons door den toenmaligen „ Ouderling Auguftin in een gebed en met oplegginge der „ handen de Zegen des Heren tot uitvoeringe van ons „ voornemen toegewenfcht. Dus vertrokken wy den ioden „January 1733, onder veelvuldige zegenwenfchen der 4, Gemeente, over Halle en Hamburg naar Ekrenförde in „ Holftem , van waar wy te zee naar Kopenhagen reis„ den. " Tot dus verre het eigenhandig berigt van den Mifiionaris. §• 3- Schoon zy nu hier door de vrienden, welken zv aan bevolen waren, in't byzonder door den Heer Ewa/d, Hoogleeraar en lid van het hoogloffelyk Miffions-Collegie, als mede door den Heer Hof-Predikant Reujj, niet veel liefde ontvangen werden ; het voornemen naar Groenland te gaan kwam egter velen zeldfaam voor, alzo niemand toen wetenkon, of de groenlandfche Zending en Koophandel dewelke tot hiertoe, als 't ware , zieltogende geweeft was op nieuws zoude onderfteund , of eindelyk 't enemaal op' geheven worden, waarvan het laatfte het waarfchynelvkfte was. Hoe zouden de Broeders 'er komen ? en hoe beftaan, al was het ook, dat zy 'er komen konden met het fchip, waardoor de Miffionariften en de nog overige bedienden van den koophandel zoudengehaaltworden,'tgeen egter nog geenszins zeker was ? Zy zouden of door de Wilden vermoord worden, ofte van honger vergaan, ofte gelyk het met de meeften op de Volkplanting voor drie' jaren gebeurt was, aanbefmettelyke ziekten fterven. Dit was in der daad geen gunftig vooruitzigt voor hen heden. Zy waren egter by dit alles ftil, en zagen meteen ftandvaftig vertrouwen op hem, die hen tot deze onderneming geroepen had, aan hem overlatende, hoe hy hun voornemen ter uitvoeringe brengen zoude. Ene Wyl daarna werden zy verwittigt, dat de Koning had toegeftaan » nog  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1733. it nog eens een Schip naar Godhaab te zenden, en dat de Opper-kamerheer Pief, ook den koopman Severin bevvogea had, ene proef te 'maken,met een koopvaardyfchip naar de Bogt von Disko te zenden, 't geen ook reeds klaar en op zyn vertrek lag. Zommige Vrienden waren van begrip, dat zy met het laatftgenoemde fchip vertrekken moeften , eensdeels, om dat.het nog niet zeker was, of het koninglyk fchip dadelyk vertrekken zoude, en zo ja, of het niet den groenlandfchen Miflionaris met deszelfs lieden te rug zoude brengen; in de twede plaats, om dat het beter zy met ene eigene Zendinge te beginnen ter plaatfe, waar zy niemand in den weg waren,en door niemand konden verhindert worden, dan opeen anders grondflag te bouwen. In den beginne waren zy ook van dezelve gedagten, doch na alle omftandigheden rypelyk overwogen te hebben,befloten zy het koopvaardyfchip te laten vertrekken, en op het Koninglyke te wagten. ( *} Dus by zig zeiven ten vollen verzekert zynde keerden zy zig tot den Opperkamerheer Pief, Hunne eerfte aan- bie- (*) Naar 'tfchynt zoude het zekerlyk beter zyn geweeft, dat de Broeders zig op ene plaats, waar nog niemand was, met 'er woon neder gezet hadden. Doch ten dezen opzigte fchynt de Wysheid zig gefchikt te hebben naar de zwakheid van hare Kinderen. Want ï) zoude het hen genoegfaam onmogelyk geweeft zyn , op ene woede en onbewoonde plaats, waar zy alleen zya zouden, ene taal te leren, die zy nauwelyks, onderfteund door de hulp der getrouwe onderwyzing van den Heer Egede en deszelfs kinderen, die onder de Groenlanders opgewafl'enwaren,leren konden; gemerkt zy alle drie ongeletterde lieden waren, en de Groenlanders in den beginne ganfch gene genegenheid toonden , om zig met hen lieden in te laten. 2) Zouden zy ten aanzien van het uitwendige niet hebben kunnen beftaan, alzo zy nog viflehen nog jagen konden, des zy , gene levensmiddelen met het fchip ontvangende , gelyk de ondervinding in de volgende jaren getoont heeft, of van honger zouden hebben moeten vergaan, of met het eerfte fchip te rug keren: gezwegen, dat drie weerlofe lieden altoos in vreze voor hun leven hadden moeten wonen onder Wilden, die nog gedurig voor de wraakzugt der Europeanen over het vermoorden der oude Noormannen bevreesd waren, en maar al te gaarn roofden, waarvan nog zadert dien tyd zo vele Zevaardersde ongelukkige uitwerkfelen heb. ben moeten ondervinden.  £2 Groenlandfche Hiftorie v. g. bieding werd niet zeer vriendelyk en gemakkelyk aangenomen Want deze Heer maakte hen, in gevolge van deszelfs doordringende fchranderheid en natuurlyk eigene rondborftigheid vele zwarigheden , zo wel in 't byzonder als in tegenwoordigheid van andere Staats-dienaren , zond ze ook by enige Godgeleerden , om door dezelven onderzogt en getoetlt te worden. En ongetwyfeld moeft het dezen ' «eer, dien het ganfch met onbekent was, hoe weinig de geleerde en tevens ongemeen naarffige, brave en opreete ff* by d<: heidenen uitgevoert had, zeer zeldfaam-toeïcnynen , dat jonge en ongeletterde lieden zig met de hope vleidden, van iets by dezelven uit te zullen voeren Kft'r t°^n0g Seen vo°i'beeld had van ongeletterde MiiTionanlTen. Dan van den grond hunnes geloots en de opregtheid van hun voornemen overtuigd wordende, vereerde by ze met deszelfs vertrouwen, en gaf H™?eie-rtyk?n Van zyne bya>nderetoegenegenheid,braat bun khnftelyk verzoek met volvaardigheid onder de o^en van den Koning, en deed al wat hy vermogt ter onderiteumnge van het zelve. Onder anderen zal hy deze beweegreden gebruikt hebben: dat God, ter uitvoeringe van de grootten oogmerken in zyn Koningryk, zig gewonelyk be- z1eennelibPbe geÜ^ en ^oo'r df lereld SSL zienelykite, jazelfs ^ragtte middelen, om te tonen dat hem cie eer alleen toekome, en ten einde de menfehen te gewennen, op den zegen van zyne handen, en niet op hunne SLf'Sten en vermogens te zien. Zyne komnglyke Mneteit het zig ook door het voortel van dezen Staatsdienaar overreden, nam de aanbiedinge der Broeders met de genadigte uitdrukkingen aan, en befloot, nadat de zwarigheden nogmaals overwogen en uit den weg geruimd waren, voor het aanbouwen van Groenland en de bëkermge der heidenen op nieuws te zorgen, en vergunde niet alleen aan deze drie Broeders als MiffionarilTen derwaarts te reizen, maar begeerde ook, dat zy haaft door meer Broeders mogten geyolgt worden, en fchreef eigenhandig aan den Heer Egede,.dathy de Broeders vriendelyk omvangen en zorg dragen zoude, dat hun voornemen mogt bevordert, en derzelver arbeid aan de heidenen niet verhindert worden. Door den zo eyen gcmelden Staats-dienaar werden de teSmet veA;beideneaodsdienftige perfonen vanrang bekent, die tot wederzydfefie ftigting met hen fpraken, eH hen  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1733. 13 hen tot de reis en het bouwen in Groenland , onderftand deden, zonder dat de Broeders zulks verzogt hadden. Onder anderen vroeg de Opper kamerheer , hoe zy zig in Groenland dagten te generenV Zy antwoordden: door het werk hunner handen en den goddelyken zegen, en dat hun voornemen zy, zig op den Akkerbouw toe te leggen y (want zy wilten nog niet, dat het valte land uit louter kale en dus onvrugtbare lteenrotfen belfond) voorts een huis afzonderlyk voor zig te bouwen, ten einde niemand laftig te vallen. Wanneer hy nu hier tegen inbragt,dat 'er geen hout zy, en men dus niet begrypen kon, hoe zy bouwen wilden ? gaven zy tot andwoord : dat zy zig woningen in de aarde graven wilden, waarop hy tot hen zeide:\, Neen, dat zult gy niet doen, neemt hout mede „ en bouwt een huis voor u lieden, ziet hier zyn vyftig „ ryksdaalders, die gy lieden daar toe gebruiken kunt." Hy zo wel als andere voorname begunlfigers voegden 'er nog meer by, waarvoor allerhande bouw-ftoffen en gereedfchappen gekogt werden, by voorbeeld : fes en veertig ftammen van bomen, hondert en twintig planken, enige latten, allerly gereedfehap om te graven, fteen te breken , te metzelen en te timmeren ; als mede allerhande lborten van zaat en planten, om het land te bouwen; netten en geweer tot de vilfchery en de jagt, vlas om te fpinnen ; allerly huisraad , by voorbeeld : yzere ovens, venlters, tin en koperwerk , bedden, bont, klederen, boeken, papier en levensmiddelen. % 4. Zy gingen eindelyk onder veelvuldige en hartelyke zegenwenfehen zo wel van 't Hot, als van byzondere welmenende en opregte perfonen den ioden April aan boord van 't koninglyk fchip Caritas , fchipper Hildebrand. De Gemeente te Herrnbut was zedert het jaar 1729. gewent , voor het begin van 't jaar ene verzameling te maken van fpreuken uit de heilige Schrift, en vervolgens voor elken dag ene fpreuk te fchikken met byvoeging van een ter opheldering dienend vaersje. Zodanige fpreuk werd de Leus van den dag genoemd, dewelke voor elk lid der Gemeente tot een voorwerp verttrekte van deszelfs byzonderen aandagt en overweging op den bepaalden dag, terwyl de«  14 Groenlandfche Hiftorie V. Bo dezelve in de openbare vergadering door den leraar verklaard werdt. Van agteren zag men dikwerf, dat de Leus of het Woord van een dag, op welken iet aanmerkelyks en zonderlings gebeurd was, ook iet aanmerkelyks en zonderlings te kennen gaf. Dus was by voorbeeld de Leus van den ioden April, zynde de dag, op welken onze Broeders naar ene onder de heidenen in Groenland ondernomene, dochtans byna hopelofeZendinge zeil gingen, de volgende fpreuk: Het geloof is een vafle gront der dingen, die men hoopt, en een bewys der zaken, die men niet en ziet. Hebr. XI. i. Hem, wien geen oog aanfcbouwen kan, ziet met gelovige oogen aan. Op dezen vallen gront vertrokken zy, en lieten zig door de zwarigheden der volgende jaren geenzins moedeloos maken, maar volhardden in hun gelovig vertrouwen , tot dat zy en wy de vervulling zagen van 't geen zy in 't geloof gehoopd hadden. Zy hadden ene fchielyke , en, behalven enige ftormen , zelfs gemakkelyke reis; den aalten April zeilden ze voorby Hitland en kwamen in 't begin van May in de Straat Da* vis. Den 6den May ontdekten ze by een zwaren mift het dryf-ys, en werden den volgenden dag van een hevigen ftorm belopen, waardoor egter tevens het ys zo ver zydwaards weggedreven werd, dat zy buiten gevaar geraakten. Den ï3den kregen zy het land in 't gezigt, doch denzelvendagontftond'er.naene gehele verduiftering der Zon, een allerhevigfte ftorm, die vier dagen en nagten duurde, waardoor zy meer dan danig mylen te rug dreven. Den aoften kwamen zy na ene reis van fes weken in Bals-Rivier, zynde de Leus van dien dag de volgende fpreuk : DeFrede Gods, die alle verftant te boven gaat, zal uwe berten en uwe zinnen bewaren in Kriftus ^efus. Pbil. IV. 7. Laat alle onze zinnen ftille worden. Met welke woorden zy zig in de volgende jaren by allen tegenfpoed, terwyl zig nog fanfch gene gunftige voortekenen van de bekeringe der eidenen vertoonden , onderling vertrooft en elkander naarftig aangemoedigd hebben tot ene gelovige volhardinge in 't geduld en de lydfaamheid der heiligen. Zo naar ook immer het land in vergelyking met Europa uitzag, ( want zy vonden genoegfaam niets dan barre klippen en fteile met fneeuw en ys bedekde rotfen) zy waren egter zeer verblyd , dat zy tans daar waren, waarheen zy zo lang met een reikbalzead verlangen gewenfcht hadden te komen. Het gezigt Yan de eerften Groenlanders verblyd- /  Gefch. van Nieuw-Herrnhut* 1733. 15 blydde hen zeer, fchoon zy niets met dezelven fpreken konden; hunne harten werden gevoelig getroffen doorden ellendigen toeftand dezer heidenen, en zy baden den Here, het ligt ter verligtinge der heidenen, dat hy hen genade, wysheid en kragt fchenken wilde, om eerlang zommigen, zo niet allen, uit de duifterniffe tot zyn wonderbaar ligt te brengen. Ten dezen opzigte werden zy zeer bemoedigd door de ipreuken, die zy dagelyks tot opwekkinge voor zig zeiven in den Bybel opfloegen. Van dezen waren de volgende de eerften: Dmwelken van hem niet ivas geboodfchapt, die zullen bet zien: en dewelke bet niet geboort hebben, die zullen bet verftaan. Kom. XV. ar. Door bet geloof beeft hy Egypten verlaten • want by bielt zig vafl, als ziende den onzienelyken. Hebr. XI. 27. §• 5. Zo ras zy aan land gekomen waren, gingen zy by den Heer Egecte, en gaven hem de brieven over, die zy tot hun lieder aanbevelinge van enige leden van 't hoogloffelyk Mijfions-Collegie ontvangen hadden. Hy ontving ze zeer vriendelyk, en wenfchte hen veel geluk en voorfpoed in hun voornemen met belofte, dat hy hen in 't leren van de taal alle hulpe, die in zyn vermogen was, toebrengen zoude. Vervolgens zogten zy ten eerften aan den naaften bewoonbaren ftrand ene plaats uit, waar zy bouwen wilden, zy vielen op hunne knien, en wyden de plaats in met een gebed, begaven zig terftond aan den arbeid, namelyk aan 't opregten van een groenlandfch huis van ftenen met tultengevoegde zoden, waarin zy hunne perfonen en goederen voor fneuw en regen bewaren konden, tot dat zy een woonhuis van hout zouden opgebouwt hebben. Van den fchipper kogten zy een ouden boot, ten einde zy zeiven van tyd tot tyd ,ten behoeve van hun onderhoud, uitvaren konden. Schoon nu de fneuw toen reeds zo verre weg geimolten was, als in andere jaren nauwelyks in Juny gefchiedt, het was egter nog zo koud, dat de zoden dikwils in hunne handen bevrozen. Den 6en Juny werd hun groenlandfch hutje in zo verre klaar, dat zy 'er met dank en lofzang hun verblyf in nemen konden, en de hut van planken afbreken, in welken zy zig ondertuffchen hadden moeten ophouden. De nog overige dagen tot het vertrek. van  16 Groenlandfche Hülorie V. E. van het fchip werden met het fchryven van brieven toegebragt. Zo ras was het fchip op den isen Juny niet vertrokken, of de grond van hun eigentlyk woonhuis, waartoe zy het hout van Kopenhagen mede gebragt hadden , werd ten eerften gelegt, en hiermede werden zy binnen vyf weken in zo verre klaar, datzy ene kamer bewonen konden. Ook begonnen zy een groenlandfch huis te bouwen ten dienfte van zodanige heidenen, dié te eniger tyd by hen komen mogten, om onderweten te worden : waartoe egter niemand in dit en de eerft volgende jaren enig luft of neiging toonde. §. 6. Uit derzelver brieven zal ik flegts zo veel mede delen, als nodig is om de gefteldheid hunner harten en derzelver eenvoudig oogmerk en moed ten aanzien van de bekeringe der heidenen te Ieren kennen. In hun brief aan de gantfche Gemeente word na ene korte befchryving van het land en deszelfs Inwoners gezegt: „ Ten onzen opzigte mag men in der daad wel zeggen : „ verlies alles,zelfs den weg, alsgy maar bet geloif behoudt. „ Onze dagelykfe leus is: Laat alle onze zinnen jïilleivor„ den. Wat ons zeiven aangaat, wy zyn zeer vergenoegt „ maar ons doelwit is zielen te winnen, en zulks kunnen „ wy tot nog toe niet bereiken. Wy zullen egter door de „ goddelyke genade den moed niet verloren geven, maar „ op de hulpe des Heren wagten. Gaat hy ons voor, wy „ zullen hem volgen en ons niet van zyn aangezicht ver„ wyderen. Indien de tyd der heidenen gekomen is, dan „ zal de duifternis van Groenland in ligt, en de koude zel„ vein warmte moeten veranderen, en de harten der men„ fchen, fchoon zyzo koud als ys zyn, zullen warm moe„ ten worden en fmelten. Verzekerd zynde van onzen we<* „ eh deszelfs opregtheid voor den Here, hebben wy ene „ grote vrymoedigheid en onze harten zyn geenzins ver„ tfaagd als die Gode openbaar zyn. 't Is waar , wy wor„ den by alle menfchen,en voor al by hen, die langen tyd „ in dit land geweeft zyn, en het volk van 't zelve ken„ nen , als dwazen aangemerkd; doch wy zyn'er oververs, blyd, en denken, waar de Doorbreker is, daar moet  Geien, van Nieüw-Hêrrnhut. 1733; r? opening en weg gevonden worden, hoe verkeert het ook „ immer mag uitzien. In dit gevoelen menen wy ftandvastig te volharden; en al was het, dat wy niets in Groen„ land ter uitvoeringe bragten, wy zouden niet te min zy„ nen name de eer geven, fchoon wy 'er niets anders bereikt hadden, dan dat wy verootmoedigd en in onze ei„ gene ogen regt klein geworden waren. Dan den Hei„ land, wiens hart vol is van trouwe en liefde jegens ons „ en de arme heidenen, zyn alle onze wegen bekend,en „ hy heeft ze gekend, eer wy waren. Ons leven, goed „ en bloed zy zyner ere toegewyd. Hy heeft ons door ;, zynen dood het leven weder gebragd, onze zonden weg„ genomen, ons toet zig zelve verzoend, en zig een volk „ verzameld, dat een eigendom van hem zal zyn en zyne1 ,, deugden verkondigen. Ach dat toch alle menfehen doof „ den dood van den Herejefuslevendig gemaakt wierden, „ en zy allen dezen goeden en getrouwen Herder volg,5 den „. . . , . , . Mattbam Stacb drukt zig in een brief, ter opweskingé aan deszelfs vorige huisgenoten gefchreven , aldus uit: „ Ik fchryfu,myne Broeders, uit een land, waardenaamf „ van Jelus nogniet bekend en de Zonneder gerechtigheid „ nog niet verfchenen is. Gy lieden woont in 't midderi „ van 't ligt. By u lieden is de Zon opgegaan, heeft zé „ ook uwe harten verwarmt? of zyn 'er nog enigen onder" „ u ftyf van koude en zonder gevoel? allen is het ligt ver„ fchenen.; maar het ware hem, die niet opgedaan is, eri „ niet in 't ligt wandelt, beter, dat hy in Groenland „ woonde, en nog noit iet van Jefus gehoord hadi wanc „ het goede te weten en 'er zig niet naar te gedragen , is „ der waarheid fmaad aan te doen. Is het wel mogelyk,' „ dat Jefus, wiens hart in liefde brandende is 'naar dér „ menfehen zaligheid, ene ziele, die 't om hem te doen „ is,- vier, vyfy ja fes jaren zo maar zoude laten heen gaan,„ zonder zig aan haar te openbaren? Zulks kan ik nietge„ loven, wantik heb het tegendeel ondervonden. Toen. „ ik hem, zo veel in myn vermogen was, zogt, en zag , dat „ myne vermogens niet toereikende waren, weenden toy„ ne ogen en myn hart beefde van verlangen. Eii toen ook „ myne ogen gene tranen meer Hortten, nog myn hart lan,, ger beven kon, openbaarde zig de vriend myner ziele ,' „ kufte my in den geeft,en genas de wonden myns gewisj, fens. Dit is in der daad gene ydele verbeelding, maar II. DnU B ensr  'i$ Groenlandfche Hiftorie V. B» „ ene goddelyke kragt, die het hart inneemt. Maar gy, „ die den Here Jefus hebt leren kennen, en door zyn bloed „ afgewaffchcn zyt, laat de genade uw hart geheel en al „ vervullen, en gefmaakt hebbende , dat de Here goed is, „ gaat voort in en door de kragt dezer fpys,en overwint in ,, den name des Heren. Ik ben met uwe harten onder de „ kruis-baniere van onzen getrouwen Heiland verbonden* „ Hem wil ik leven, Hem wil ik fterven ; alzo my niets „ meerverblyden kan, dan denaam myns Heilands, die „ myne ziele den dood ontrukt heeft. Nu myne Broe„ ders, groeit in de gezegende gemeente des Heren, die „ hy voor zig geplant heeft, en tot een teken geftelt onder „ de volkeren, dat zy een ligt op den kandelaar zy, en „ voor de ogen der wereld openbaar worde in deze laatfte „ tyden. De zaligheid is groot en de oogft zal heeriyk „ zyn, wanneer wy wenende rykelyk zullen gezaaid heb„ ben. Dat dan de een den anderen opwekke, om het Lam, dat zig door zyn bloed met ons heeft verbonden, „ buiten de legerplaatfe te volgen. Verblydt u niet daar„ over, dat gy de oude Slang onder de voeten hebt; maar „ zyt daarover verblyt , dat gy tot uwe behoudenis ene „ fchuilplaats gevonden hebt in den rotfteen der eeuwige „ liefde. Waakt , gelyk de leeuw, van welken gezegd „ word, dat hy riep: ik waek. Hebt uwe lendenen om„ gord, en uwe kaerfen brandende, en neemt de wacht „ des Heren waar (*), gelyk wy mede in Groenland doen , zullen, en uit dien hoofde ook onze plaats Nieuw Herrn- hut genoemt hebben. Gedenkt altoos in uwe gebeden n uwes geringften broeders „. Het woonhuis voltoid hebbende begonnen zy zig te fehikkentot zodanigen arbeid, als tot derzelver lighamelyk onderhoud noodzakelyk vereifcht werd, als mede de taal te leren, ten einde met de heidenen in ene nutte verkering te komen. In den beginne was alles met grote zwarigheden verknogt. Op de viflchery en de jagt voerden zy weinig of niets uit; want by dezen arbeid waren zy niet opge- (*) In't Hoogduitfth ftaat: wwtet der Hut des Herrn,  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 173$.' i$ bpgewaffen: ook konden zy de Groenlanders niet naarbootfen, gemerkt daartoe vereifchd werd, in de Kajak te varen. Wanneer zy de eerfte reis uitvoeren, om dryf hout in dé eilanden te zoeken, werden ze van een ftorm belopen, en met veel moeite te huis gekomen zynde, dreef de wind 's nagts den boot met het hout weg, zo dat zy denzelven eerft enige dagen daarna, fchoon zeer befchadigd, van dé Groenlanders te rug kregen. Zy geloofden hierinnedehand van God te ontdekken, en dat hy ze door allerly tegenspoeden leren wilde,dat zy zig niet te diep in de zorgvuldigheid voor hunnen leeftogt inlaten zouden; en namen dus,by gebrek van anderen arbeid, het belluit, om, naar het voorbeeld der inwoners van Sikpen en de Öpper-Laufitz, van welken zy afkomftig waren, enige noodzakelykheden met fpinnen te winnen. In 't leren van de Groenlandfche taal hielp de Heef Egecle hen zo veel hem immer mogelyk was, hy gaf hen alle zynê daaromtrent opgefchrevene aanmerkingen , om dezelvè uit te fchryven, en liet ze door zyne kinderen voor hen lieden verklaren. Men begrypt ligtelyk,dathet dezen ongeletterden lieden, die noit ene Grammatica, gezien hadden, zeer zwaar heeft moeten vallen, door het onderwys hunner Deenfche leermeefteren, wier taal zy tevens leren moeften, voor eerft maar een begrip te kry= gen van de taalkundige konft-Woorden, by voorbeeld: Nomen, verbum, cafus, modus indicativus , confuncJivus,per~ foniz; vervolgens de veelvuldige declinationes en conjugaïiones met derzelver ganfeh ongewone modos, en daarenboven nog de fujfixa pronominum agentium £5? patientiur", y welke in de zonderlinge taal der Groenlanderen gevonden! worden, wel te onderscheiden , en benevens ene menigt® van woorden, gemerkt de Groenlanders dikwerf tien verfchillende woorden tot ene en dezelve zaak gebruiken ? van buiten te leren. Het was derhal ven zeer natuurlyk, dat zy in den beginne dikwils onder het leren moede werden ; vooral daar de Groenlanders toen nog niet alleen in 't geheel in geen gefprek met hen komen wilden; maar ook" zo ras zy maar gelegenheid hadden, den Broederen hunne' mét veel moeite nagefchrevene boeken ontftalen, en zig, om zo te fpreken, van den bofen gebruiken lieten , oni dezelven te beroven van het noodzakelykfte middelwaardoor zy te eniger tyd de zielen van hem zouden kunnen affeerig maken. Dan door de liefde tot dit volk en het Aandik & va1ïi£  20 Groenlandfche Hiftorie V. B. vaftig verlangen naar de redding hunner zielen werden zy gedurig weêr ontvonkd,om ook hierin hunne getrouwheid te tonen, waarby zy zeer wyzelyk het befluit namen, van niet tot een begin en ilegts ter oeffening in de taal over godsdienftige zaken met de heidenen te fpreken , ten einde dezelven door onverftaanbare en dubbelzinnige uitdrukkingen zig gene valfche begrippen van den krifielyken godsdienft maken mogten, dewelken een mengelmoes van wantaal zoude hebben kunnen veroorzaken. Doch in den beginne hadden zy ook zeer weinig gelegenheid met de Groenlanders te verkeren, en ietwes by hen uit te voeren. 'Er waren toen wel in Bals-rivier omtrent twe hondert Groenlandfche huisgezinnen , die byna twe duizend zielen uitmaken konden ; doch op de visfciiery, de zehond-vangft en de rendierjagt uit zynde, waren zy ten dele in de eilanden , ten dele tuffchen de bergen verftroid. En dewyl zy, volgens hunne gewoonte , tegen den winter dertig ja zelfs hondert mylen verre naar hunne vrienden in 't noorden en zuiden vertrekken, zo begrepen de Broeders ten eerften, dat het door dit gedurig zwerven der Groenlanders zeer bezwaarlyk vallen zoude in ene nadere verkering met hen te komen, en dat, indien men ze al door een kortftondig gefprck tot enige heilzame overweging bragt, zulks egter fchielyk weer uit hunne onverfchillige en tevens loffe zielen verdwynen zoude. Tot hiertoe had men ze of in 't geheel niet kunnen overreden en door voordelen bewegen, om t' famen te wonen en op de volkplanting te blyven, of het was maar van korten duur geweeft; zo dat men van de genen, die tot hiertoe gedoopd waren, niet meer dan twe aankomende jongelingen en twe meisjes op de volkplanting had kunnen houden. 'Er kwamen wel zommigen van tyd tot tyd in 't voorby varen by de Broeders , doch niet dan uit nieuwsgierigheid, om den bouw te zien, of naalden, vifchhoeken, melfen en foortgelyke zaken te vragen, zo niet zelfs te ftefen. Kwamen de Broeders by hen in de eilanden , zy vonden zelden iemand, die hen, zelfs voor betaling, herbergen wilde ; en in plaats van zig in een gefprek met de Broeders in te laten, vroegen zy hen maar gedurig, of ze niet haaft weêr vertrekken wilden.  Gefch. van Nieuw-Herrnnut. 1733. 2ï S- 8. Doch dit waren maar geringe zwarigheden, die den moed wel beproeven konden, maar niet doen zwigten. Dan m het eerfte jaar kwam 'er reeds ene zeer harde beproeving, die niet dan door ene van boven gefchonkene ftandvaftigheid in de hope, waar niets meer te hopen was, kon overwonnen worden. Dit was de yffetyke dood, die als ene peftden ganfchen volke den ondergang dreigde. Zie hier hoe dezè verwoefting een begin nam en zig allengskens verder verfpreidde. Van de fes Groenlanders , die men voor twe jaren naar Denemarken mede genomen had, waren 'er niet meer dan twe in 't leven gebleven, te weten een aankomende jongeling en een meisje, die , om dat zy ook niet meer regt gezond waren , met het fchip van dit jaar naar hun vaderland te rug gezonden werden, riet meisje ftierf op de zeê, de jonge kwam, naar t lcheen, gezond in 't land aan: doch kort daarna openbaarde zig ene ziekte by hem , die men voor een mtflag aan zag , aan welken hy ook, na hier en daar in 't land omgereift en zyne landsgenoten aangefteken te hebben, 111 de maand September geftorven is. De eerfte die hem volgde was een groenlandfch jongeling, Frederik Chriftian genaamd , een byzonder gunfteling van den Beer Egede , welken hy na eene onderwyzing van negen jaren zo verre gebragd had, dat hy hem by de kinderen als Katechiteerder gebruiken kon; defe jongeling kon niet alleen Deenlch lezen maar ook fpreken, en was den Heer Egede in 't vervaardigen ener groenlandfche Grammatica, en by de overzetting der Zondags-Evangeliën van veel dienft geweeft. In den beginne kende nien de ziekte niet, en wift dcrhatven ook geen geneesmiddel tegen dezelve te gebruiken, tot dat men aan een jongeling op de volkplanting, weiken men beter bezorgen kon, befpeurde, dat het de kinder-ziekte was. De Heer Egede zond terftond over al heen, en liet de Groenlanders waarfchouwen , dat zy op hunne plaatlen blyven zouden, om dat de reeds aangeftekenen doch niet ontvlugten konden , en liet op de gezonde plaatfen zeggen, dat zy gene vlugtclingen op hun land zouden laten komen, ten einde zy ook niet aangefteken wierdér*. Dan wat men ook voorftelde, het was te vergeeflch. De aanB 3 Süfte-  '%% Groenlandfche Hiftorie V. B. geltekenen , die nog niet 't enemaal bedlegerig waren, begaven zig op de vlugt, het land ftond hen alomme open, en de Groenlanders zyn nlöt gewend, vreemde gallen af te wyfen.' Dus verfpreidde zig de ziekte geduri« verder. " De elende onder dit volk, 't welk gene ondervinding van deze ziekte had, was zeer groot. Want, de pokjes niet willende uitkomen , leden zy, om dat ze behalven dat zeer heet van natuur zyn, ylfelyke pynen van hitte endorft, die zy, hoe zeer men ze ook waarfchouwde, zogten te ftil}en door zig te ontbloten en een goed teugje ys-water te nemen, waardoor zy zig den dood zo fchielyk op den hals haalden, dat weinigen den derden dag beleefden. Zommigen Haken zig dood, of wierpen zig in de zêe, om het einde'hunner pynen te bevorderen. Zeker man, wiens zoon geftorven was, ftak de zufter van zyne vrouw dood, in de dwaze verbeelding, als of zy hem dood getovert had. En de Europeanen hadden in der daad reden voor ene overvallinge te vrezen, te meer daar ene Koopvaardvüoep, die uitgevaren was, over den gewonen tyd uitbleef', en de Groenlanders hen als de oorzaak dezer peft aanmerkten ; waarin zy beveiligt werden door ene oude vrouw , die gedroomd had, dat de Groenlander Karei, die Van Kopenhagen te rug gekomen was, alle zyne landsgenoten ombrengen zoude. By deze gelegenheid kan ik niet nalaten als éne zonderlinge uitwerking der verbeeldings-kragt aan te merken, dat een Groenlander, die van ene plaats waar de ziekte nog in't geheel niet befpeurt werd, op de volkplanting was gekomen, om zyne zufter te bezoeken, haren geeft meende gezien te hebben, eer hy op het land' gekomen was,waardoor hy dermaten verfchrikd werd,dat hy, te rug gekeerd zynde, ten eerften ziek geworden is en zyne mede-ingezetenen aangefteken heeft. ; • 1-"By alle deze elende , en daar men den dood geduria voor de ogen zag, bleef egter dit arme volk by deszelfs ge-' wone onverfchilligheid en verhardinge, 'er was gene nadénkinge, gene voorzorge, veel min enige bekommering óver den tegenwoordigen en toekomenden ftaat hunner Zielen te befpeuren; ja die nog in 't leven bleven, bedreven zelfs, gelyk zy anders gewent zyn, geen rouw over den dood hunner naaften bloeds-verwanten. De ouden rieden wel God, zo goed zy't begrepen hadden, in dezen Ksood om hulpe aan; dan wanneer het des niet tegenftaan- iïe  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1733. 20 de flegter werd, murmureerden zy, en fpraken hopelofe ja zelfs godslafterlyke woorden, wilden van geen geduld nog onderwerpinge aan den wil van God horen, gene vermaning aannemen om hunne arme zielen den getrouwen Schepper aan te bevelen, maar ftierven zo in wanhope heen. Hoe de Heer Egede by deze elende te moede zal geweeft zyn, kan men zig ligtelyk voorftellen. Hy zat 'er niet ftil by, maar voer over al naar toe, ten dele alleen, ten dele in gezelfchap van onze Broeders, of hy zond zynen zoon, om de arme menfehen te onderwyfen, te troosten en tot den dood te bereiden. Doch op de meefte plaatfen vond men niet dan ledige uitgeftorvene huifen, en onbegravene lyken in en buiten de huifen in den fneuw liggen , dewelke men met ftenen bedekte. Op een zeker eiland vond men nog een meisje, by 't welk de pokjes uitgekomen waren, en dat met hare drie kleine broeders alleen over gebleven was. De vader, die alle inwoners van dat land had begraven, had zig eindelyk zeiver benevens het kleinfte zieke kind in een graf van ftenen gemaakt gelegt, en het meisje bevolen hem wel met vellen en ftenen te dekken, om niet een prooi der voffen en raven te worden, en dat zy zig en de overigen kinderen met de twe nog voorhanden zynde zee-honden en enige gedroogde haringen zo lang zou tragten in 't leven te houden, tot dat zyby de Europeanen komen konden. Dien volgens liet de Predikant ze halen. Hy ontving alle zieken , die naar hem toe ylugtten, en onze Broeders volgden deszelfs voorbeeld. Zy namen in hunne eigene vertrekken en ftaap-kamers zo ver len als 'er konden geplaatft worden, verzorgden en bedienden dezelven zo goed zy maar immer konden , fchoon zy dus hunne eigene gezondheid door den ondragelyken ftank der zieken en ftervenden in gevaar ftelden. Door deze bewyfenvan liefde, die de Groenlanders van hunne eigene landsgenoten niet verwagd hadden, kregen doch velen van hen een indruk van dankbaarheid, gelyk dan een zeker man , die by gezonde dagen niets gedaan had dan den fpot dryven, voor zyn einde tot den Predikant zeide: „ Gy „ hebt aan ons bewezen, 't geen de onzen niet bewezen „ hebben: gy hebt ons onderhouden toen wy geen eten „ hadden, gy hebt onze doden begraven, die anders een „ prooi der honden, der vollen en der raven zouden geweeft zyn; ook hebt gy ons onderrigt van God en van B 4 „ een  Groenlandfche Hitïorie V. B, „ een beter leven gegeven ". Ongetroyfelt moeft het ook den Predikant tot ene ftoffe van blydfchap verftrekken , wanneer hy by zommige kinderen, die hy in hunne onfchuldgedoopd had, ene geduldige inwagting des doods, en ene vertrooftende hope der opftandinge en des euwigen levens befbeurde. By deze omftandigheden zogten onze Broeders, het hart dier arrne menfehen, die hun toeVlugt tot dezelvpn namen, of die zy uit de eilanden gehaald hadden, door ernftige aanlpraken te bewegen, en dit deden zy zo goed men 't van eerftbeginnende in de taal verwagten kon, hunne gevoelens door woorden en tekenen zo duidelyk als zy konden te kennen gevende , waardoor zy ook een jongeling, van welken zy zig in 't leren yan de taal meenden te bedienen, overreedden, by hen te blyven wonen, konden hem egter, zo ras hy buiten gevaar was, nigthouden. Dus woedde de ziekte van de maand September 1733 tot in de maand Juny 1734, en miffchien nog langer. Voïgens de mgekomene berigten verfpreidde zy zig twintig mylen noord-waarts en even zo verre naar 't zuiden. De koopheden op den koophandel uitvarende vonden alle woonplaatfen, binnen den afftand van vyftien mylen noordwaarts, ledig. Het getal der dooden bedroeg binnen een omknng van llegts vier mylen rondom de volkplanting , reeds in de maand January vyf hondert, fchoon de Groenlanders zig in den beginne aanftond.s op de vlugt begeven hadden, waaruit men dan enigzins opmaken kan, hoe groot het getal moet geweeft zyn van allen, die, de overigeplaatfen mede gerekend, tot in de maand Juny weggefleept zyn en die door den Heer Egede gerekend worden'tuffchen twe en drie duizend uit te maken. In Bah Rivier waren 'er piet meer dan agt die de ziekte hadden doorgeftaan, en een jongeling, die ene opening in de zyde had, door welke zig de dodelyke ftoffe ontlaften kon, was 't enemaai wy gebleven» $. 9» Nademaal nu genoegfaam het gehele volk fcheen uitgestorven te zyn , en de landftreek omtrent Nieuw-Herrnhat met alleen verlaten was, maar ook by hen, die verre af woonden, als ene peft-plaats zwart gemaakt, zo zoude het niet  Gefoh. van Nieuw-Herrnhut 1733. 25 niet te verwonderen geweeft zyn, indien de moed der arme Broeders had beginnen te wankelen. Dan zy lieten zig hierdoor geenzins ftoren, alzo zy meermaals de wonderwegen van God gezien en aangebeden hadden, en door velerly verdrukkingen en tegenfpoeden beproeld en bevestigd Waren. Zy kwamen van ene plaats, waar zy de vervulling van het woord: by roept de dingen die niet en zyn , ah of ze waren (*), met eigene ogen gezien hadden. En gelyk hunne neiging onder de heidenen te gaan niet gisteren eerft ontftaan, en ook nietgewaflen was als het zaat, dat op fteenachtige plaatfen viel, zo kon dezelve ook niet zo fchielyk verdwynen. Zy hadden het vafte belluit genomen ettelyke jaren, al was het maar om ene ziele, te wagten, en konden dus den genen, die hen raden wilden te rug te keren, om dat zy hunnen tyd,terwyl allesfcheen uitge'ftorven te zyn, te vergeeffch verkwiften zouden,met vrymoedigheid antwoorden : „ De wegen van God zyn „ gene wegen der menfehen; hy die ons geroepen heeft, „ kan ons des niettegenftaande ons doelwit doen bereiken ". Dat deze ziekte by geval zoude ontftaan zyn, konden zy redelyker wyze niet denken , alzo zelfs geen mufchken, zonder den wil des hemelfchen Vaders, op de aarde valt. Dat God dit arme volk van wegens deszelfs ongeloof zo hard zoude hebben willen ftraffen , konden zy niet over een brengen met de langmoedigheit en barmhertigheit, die God aan hen zeiven bewezen had , en die zig ook zo klaar en duidelyk aan 't Kriftendom by de klaarfte onderwyflng en kenniffe openbaart. „ 't Is (dus fchryven ze) „ voor ons ene verborgenheid. Wy weten ook niet wat wy den Here bidden zullen, en wat beft en betamelyk „ is, of hy ze in 't leven bewaren zal, dan toelaten, dat „ zy fterven. Het zou kunnen zyn, dat hy, gelyk in de „ eerfte wereld, de agt tot een heilig zaat heeft laten over „ bly ven. De Here lere ons maar geloven en zyne ver„ borgene wegen aanbidden ". Daarenboven werden zy zeiven allen, de een na den anderen, ziek. Zy hadden nauwelyks hunne woning in orde (*) Daze plaats had iemand boven dekopere plaat vmHerrnhut laten zetten; waar zy volgens de Hoogduitfche vertaling van Lutherus dus luid: Er ruft dem, das nicht ift, dafs es fey. B5  %ê Groenlandfche Hifïorie v. B. orde gebragt, ot zy kregen een uitflag, die in den winter dermaten toenam, dat zy hunne leden nauwelyks bewegen konden, en dikwils genoodzaakd werden, in 't bed te blyven. Het zou wel kunnen zyn, dat dit niet anders geweeft zy, dan de fcheurbuik, die by de Noordlanders zo gemeen is, en door welke hun bloed, by de ftilte,die zo fchielyk op den zwaren arbeid volgde, en in welke zv tegen hunne gewoonte met niets dan met lezen en fchryyen, en wel m een vogtig en koud huis, bezig waren, te hgter kon verdikd en bedorven worden; ten ware men deze befmetting zoude moeten toefchryven aan den ondragelyken flank der ftervende Groenlanders, die zeer waarfchyndyk den dood der huisvrouw van den Heer Egede veroorzaakd heeft. Ondertuffchen bleef'er doch gedurig een yan hen beurtelings op de benen, die dan zo wel de huishouding kon waarnemen, als ook mede ten bezoek van de zieke heidenen uitvaren. In deze omftandigheden gedroeg zig de Heer Egede als een getrouw en opregt vriend der Broeders, hy bezogt ze vlytig, en zyne huisvrouw vergat noit, wanneer zy zelve wat had, hen het een of ander ter verfrifhnge te zenden ; zo dat zy menigmaal beichroomd waren de weldaden, waarmede zy als overftelpd werden, aan te nemen. Dus ging het begin van hunne zending door wegen van benauwtheid. „ Wy zyn tans (dus fchryven ze.in een „ brief) in ene oeffenfchool van 't geloof, zonder enig uit„ zigt voor als nog te hebben. Onder de heidenen be„ fpeuren wy niet het minfte goeds, niet ene enkele zu«„ tinge, daarenboven vinden zy den dood, waar zy het le„ ven ontvangen zouden. Van welke zyde wy ons zeiven „ befchouwen, wy vinden niets dan elende van buiten „ en van binnen. Van buiten vinden wy niet eens de lig„ hamelyke bekwaamheid, om het in dit land te kunnen „ houden. God zal ze ons eerft moeten fchenken. Wy „ worden door de ziekte hard aangetaft , fchoon wy ge„ loven , dat onze natuur daardoor zal gezuiverd en fter„ ker gemaakd worden, ten dienfte van den Here. Wy „ merken het ook als ene byzondere weldaad aan, dat de „ krankte niet gekomen is, eer wy in ons woonhuis inge„ trokken zyn. Van binnen is ons al 't geen uit onzen ei„ genen goeden wil voortvloeijen kan, zelfs de moed ten „ aanzien van 't leren der taal, ontvallen ; niets is over ,, gebleven dan 't geen de genade gewrogt heeft. Den „ Here  Gefeh. van Nieuw-Herrnh ut. 1733. s? „ Here is het bekend, waarom hy de zwakften en 't minil „ geoèffenden, en die ten dele eerft begonnen onder u lie„ den te gedyen, op dezen Poft geplaatft heeft. Wy wil„ len egter in deze oeffen-fchool blyven , waar het op 't „ geloof aankomt, en waar wy niets voor ons zien danon„ mogelykheden , tot dat de Heiland ons als elendige „ doorhelpt, en wy zullen voor niets zorgen ,da'n dat wy ,, hem mogen welbehagelyk zyn. Onze hoop is, dat God „ de zaken zyner kinderen gewonelyk door wegen van „ benauwtheid doet gaan, en onze vreugde is de gedag- tenifle, in welke wy by zo vele kinderen van God in Europa zyn. " PT TWEDE JAAR 1 7 3 4. INHOUD. $. I. De Broeders doen enige reizen naar de heidenen om dezelven te bezoeken, en vinden ze van huiten en binnen in enen elendigen toeftand. §, 2. Zy worden zelden van heidenen bezogd, en zy die komen , komen maar uit flegte redenen. §. 3. Aan de MiJJïonarijfen worden twe Broeders tot buïpgezonden. §. 4. Derzelver reize en aankomfl in Greenland. $. 5. De MifflonariJJèn en derzelver nieuwe Mede-arbeiders wekken elkander onderling op tot vlyt, geduld en getrouvjbeid. S- 1. TN zulke bekommerlyke omftandigheden werd het eerfte 4 jaar ten einde gebragd en het twede begonnen. Wat de ziekte  *8 Groenlandfche Hiftorie V. B. ziekte aangaat, de Broeders bekwamen weder vry wei, zo ras het voorjaar genaakte, en het voortrcftèlyke lepelkruid te bekomen was; dan onder de Groenlanders bleef de ziekte voortduren tot over het midden van 't jaar, des men zelden iemand van hen zag. De Broeders lieten egter niet na,.de weinigen, die zig hier omftreeks ophielden, zo veel doenlyk te bezoeken, niet alleen wanneer zy uitgingen om te vifTchen , te jagen, en hout te zoeken , maar ook door opzertelyk ten dien einde ondernomene reizen, waarvan ik in dit jaar agt aangetekent vinde, en die zy ten dele alleen, ten dele in gezelfchap van hunne Buren gedaan hebben. De meefte reizen moeften in den winter, dikwerf in de bitterfte koude gefchieden , alzo men de Groenlanders zelden in den zomer te huis vindt. De verfte reize in dit jaaï ondernam Chriftian David va« den tot den 31**" Maart, in het gezelfchap der kooplieden, die toen naar het Zuiden voeren, gelyk hy ook naderhand naar 't Noorden varen wilde , doch niet kon. Het oogmerk dezer reize was, het land te leren kénnen, te vernemen of de ziekte nog woedde, en waar de meefte Groenlanders zig gewonelyk zo wal in den zomer als in den winter ophielden ; vervolgens hen de blyde boodfehap van den Here Jefus zo veel doenlyk bekend te maken, en ze tot een bezoek uit te nodigen. Enige mylen verre vonden zy gene menfehen, niet dan vervallene huifen, en nog vele onbegravene lyken, by welken hier endaar nieuwe klederen en gereedfehappen lagen. Den tweden dag geraakten zy by harden wind tuflchen ys en klippen in groot levens gevaar, en kwamen niet dan na veèl moeite en arbeid door het ys aan land. Na drie dagen en nagten in bittere koude onder den blauvvem hemel toegebragd, en te vergeeffch op een gunftiger windgewagd te hebben,wilden ze naar een door Groenlanders.bewoond eiland te rug varen, dog van wegens het ys niet aan het land kunnende komen, moeften zy hun boot verlaten, en meer dan ene grote mylop het ys naar een ander eiland gaan, waarzy vyf bewoonde groenlandfche huifen vonden ;by welken Chriftian David benevens enige boots-lieden tien dagen vertoeven moeft. De Groenlanders gedroegen zig vriendelyk tegens hem, wilden zyn naam en deszelfs betekenis weten , befchouwden zyn boek, (den Bybel) verwonderden zig, hoe hy daaruit den wil van God verftaan kon, en wilden er ook wat van weten. Dan door gebrek der taal kon by heis  Gefch. van Nieuw-Herrnhut» 1734. a£ hen hierin weinig dienen. Zy liepen hem als kleine kinderen over al na , en zagen hem ongaarn weêr vertrekken. Zyne befchryving en deszelfs oordeel van deze lieden luid dus: „ Naar het uitwendige voeren deze menichen „ een leven , 't welk, in vergelyking met dat van onze eu„ ropeaanfche kriftenen, een leven van Engelenis. Daar„ entegen kan men van hen zeggen, dat zy zonder God in „ deze wereld leven, en 't geen zy by geval van God ge„ hoord hebben, is hen zo droog als hout. 't Is hen om 't „ even, of men van Hem fpreekt dan zwygt, of wy dan. „ zy een lied zingen. Men befpeurt niet de roinfte bewe„ ging by hen. Hun verftand is zo zwak en om iette over„ denken zo ftomp, dat zy zig in't geheel geen begrip van „ een goddelyk wezen maken kunnen, en dus hebben zy „ ook geen godsdienft. Zo zinnelyk zy ook immer zyn., „ zy fchynen by na 't enemaal vry te zyn van driften, ten „ minften worden dezelve niet ligt bewogen en gaande ge„ maakt. Zy weten van niets dan van fchoon zyn en wel „ fmaken, en dewyl zy van niets dan van de dieren, die „ zy tot hunne fpys gebruiken, weten te fpreken,zo zyn „ zy ook even zo dierlyk en dom als de dieren zeiven, zy „ houden zig tot huns gelyken , en beminnen gelyk de die„ ren hunne jongen, 't geen ook al'tgoede is, dat zy den„ zeiven weten te doen. Ons houden zy voor een ander „ foort van menfehen, die niet tot hun geflacht of aart be„ horen. Of nu deze menfehen tot het geloof toebereid „ kunnen worden, zulks is den Here bekent ". §. 2. Buiten de bezoek-reizen kregen de Broeders in dit jaar weinige Groenlanders te zien, om dat dezelven nog gedurig voor de ziekte bevreesd waren, en zo al iemand by hen kwam, het was niet dan om uitwendige zaken , en dat zy het een of ander verruilen wilden , of ietwes gefchonken hebben, zo zy niet zelfs zulke dienften begeerden , die men hen niet toeftaan kon; dus, by voorbeeld, verzogt een jong man de hulp der Broeders, om deszelfs gefchaakte vrouw met gewapende handen te rug te halen. 'Er was namelyk een vader, die zyne dogter aan een Groenlander had gegeven; doch naderhand ene weduwe,  %o Groenlandfche Hifloriè fy. R duwe, die een zoon had, getrouwd hebbende, nam hy. zyne dogter van zynen fchoon-zoön wêer te rug, en gaf dezelve aan zynen ftief-zoon. Een half jaar daarna ontvoerde de eerfte man zyne hem ohtnomene vrouw op en® hftige en geweldige wyze , en tans zogt de ftief-zoon van den ouden de hulp der Europeanen, om den eerften rüan de vrouw wêer te ontnemen. Tegen het einde van't jaar lieten zig ettelykeh hier om ftreeks weêr vinden, zy vertoonden zig vry vriendelyk en lieten het ook niet aan loftuitingen ontbreken, waardoor zy de Europeanen tot milddadigheid tragten te bewegen gemerkt het by hen ene fchandeis, om iets te bidden? Zó lang men van de zee-hond - vangft met hen fprak, of hunne vragen nopens den ftaat van andere landen beantwoordde hoorden zy gaarn, Dan zo ras men van de bekering begon, werden zyflaperig, of begonnen zelfs te fchreüwen en hepen heen. . Wanneer de Predikant mede in 't gezelfchap was, befpeurde men wel meer eerbied jegens zynen perfoon, en zy waren op de voorgeftelde leringen zeer gereed met deze betuiging: Wy geloven zeer! ja zy verzochten meer bezocht en onderwezen te worden. Dan dat zulks niets anders dan een perfonele eerbied jegens hem zo niet ene loutere veinzery, geweeft zy, kon men uit vele andere omftandigheden opmaken, voor al uit de volgende gebeurtenis. Een der andere deenfche miffionariflen (want de Heer Egede kreeg in dit jaar drie Mede-arbeiders) hen de gefchiedenis van defchepping tot op Abraham verhaald, en zy hem hunne gewone toeftemming- Wy geloven zeer ! gegeven hebbende, begonnen zy de beuzeiagtige fabelen en wonderwerken van hunne Angekoks tè verhalen, wanneer nu de miffionaris hunne vraagt of hy zulks gelove, met neen beantwoordde, en daarvan deze reden gaf, dat zulks tegen de gezonde reden en alle waa'rfchynelykheid aanliep,gaven zy hem dit antwoord: „ hï„ dien gy ons niet op ons woord gelooft, dan moetgy ook „ met begeren, dat wy u op uw woord geloven, 't geen wf j, niet begrypen kunnen „. 3 §. 3- Óm te voldoen aan het allergenadigft verlangen zynéf komnglyke Majefteit, dat namelyk meer Broeders mat Groen-  Gefch. van Nieüw»fierrnhut. 1734. 3 c Groenland gaan zouden, en om tevens de belofte te vervullen, die men den eerften miffionarifien by derzelver vertrek gedaan had , werden hen in dit jaar nog twe medearbeiders toegezonden. De ene, te weten Frederik B'óhnifch, had, zo als hier boven gemeld is, zig reeds in 't jaar 1731. met Mattbaus Stacb verbonden naar Groenland te gaan, en deze zyne neiging door een brief te kennen gegeven. Dan dewyl men ten dien opzigte toen nog tot gene zekerheid komen kon, zo deed hy intulfchen in 't jaar 1732. ene andere reize , en ontving onderwegen op deszelfs te rug reis een brief uit Herrnbat, ten einde hem zyne te rug reis te doen verhaaften , alzo men voornemens zy, hem een beroep onder de Negers in St. Thomas voor te ftellen. Doch hy kwam tot het gezelfchap ,'t welk toen naar Wejt-Indien reisde , te laat. Dan , wanneer mert hem des niettegenftaande vroeg, of hy niet by de eerfte gelegenheid naar Thomas dagt te gaan, antwoordde hy, dat hy de neiging naar Groenland , die hy in den beginne reeds gevoeld en geopenbaard had, volgen wilde. De Gemeente gaf hem derhalven,na zulks rypelyk overwogen te hebben, een beroep naar Groenland, en liet hem de vryheid een Medgezel te verkiezen uit de twe Broeders Daniël Schneider en Joban Bek ; by welke gelegenheid hy om den laatften verzocht. Deze had reeds by het vertrek der eerfte Zendelingen het belluit genomen van hen te volgen, waartoe hy ook door een brief van Mattbaus Stacb uit Groenland op nieuws aangemoedigd was, en had naderhand zyn voornemen aan de Ouderlingen geopenbaard. Dienvolgens nam hy deze roepinge zonder enige nadere overweging aan, en hierover heeft hy ook noit enig berouw gehad, zynde deszelfs roepinge met veel zegen bekroond geworden. Na dat men hen een maand lang tot derzelver beroep toebereid had, werden ze in ene zekere vergadering , die men de Gemeente-raad noemde, Q*) afgevaardigd, en ontvingen door den Ouderling (*) Dit was ene Vergadering 'van alle Broeders, die tot het Avondmaal toegelaten waren. Voor deze vergadering werden , toen nog het getal der leden van de gemeente klein was, alle de gemeente en derzelver leden betreffende zaken, waaronder ook de Zendelingen naar de heidenen begrepen waren, na alvorens in de Conferentie der Ouderlingen aangedient en overwogen te zyn,  $2 Groenlandfche Hiftorie V. Éi ling onder oplegging der handen en na een voorafgaand hartelyk gebed, den zegen des Heren. Zy namen eerft den weg naar Berlyn , alwaar zy den ioen Maart aankwamen , en hen door den Jrleer jfablonsky , eerften Hof predikant en Biffchop der Broeders in Polen, vele liefde bewezen en den goddelyken zegen tot hun voornemen toegewenfehd werd. Van daar vervolgden zy hunne reize over Lubek naar Kopenhagen , waar zy den iften April aankwamen. §• 4- Schoon zy nu hier met vele liefde ontvangen werden ; 'er deden zig egter by 't aandienen van derzelver reis vele zwarigheden voor hen op. Uit dien hoofde gaven zy een fmeekfehrift over, 't welk in handen van zyne koninglyke Majefteit kwam, en onderfteund werd door den Heer Baron van S'ólentbal, Opper-hofmeefter by zyne koninglyke Hoogheid den Here Kroon-prins, welke Heer de Broeders enige reizen nopens derzelver reis en voornemens ondervraagd had. Waarep het allergenadigft appoin* tement volgde, ingevolge van welk de Broeders zonder verdere bedenkinge, en zelfs zonder betalinge , zouden mede genomen worden. In dit jaar gingen 'er drie fchepen naar Groenland. Op het ene, 't welk by Godhaab inliep, bevond zig een nieuw deenfeh miffionaris, te weten de Heer Ohnforg, op het twede i dat naar Disko ftevende, was de Heer Bing , benevens de oudfte zoon van den Heer Egede, die in't jaar 1731. naar Kopenhagen vertrokken was, om zyneoeffeninen in de wetenfehappen aldaar voort te zetten, en tans als miffionaris by de volkplanting, die te Disko ftond opgeregt te worden, te rug kwam. Het derde fchip braet de bouw-ftoifen voor deze volkplanting. Met dit fchip reisden onze Broeders. Zy hadden gene aangename reis en moeften , behalven een hard onthaal nog velen fpot zyn, gewonelyk gebragt; ten einde het gevoelen der Vergadering over dezelven te vernemen, en na ene algemene goedkeuring valt te ftellen, of, by aldien flegts één lid 'er ietwes me: grond tegeu inbrengen kon, van dezelven af te zien.  Gefch» van Nieuw-Herrnhut. 1734. si fpot en verfmadende woorden verdragen, 't geen ik nietaa* laten kan met weinig woorden aan te merken, en met geen ander oogmerk, dan om onze Broeders, die in den tegenwoordigen tyd over zêe naar de heidenen reizen, daardoor te meer op te wekken tot verheerlyking van God, en tot dankbaarheid jegens de menfehen in de wereld , terwylzy niet alleen ongeftóörd in de hen aangewezene plaatfen blyven, maar daarenboven liefde en vriendfehap genieten van menfehen, die in vroeger tyden hunne voorgangers op foortgelyke reizen op allerhande wyfen zogten te kwellen. Zy vertrokken den I7den May van Kopenhagen, zeilden Hitland deh aden Juny voorby, en hadden na dien tyd genoegfaam gedurig mitt. Wanneer deze den i7den Juny verdween , bevonden zy zig in gröte levens gevaar , alzo zy by ene ftyve koelte met ys omringd waren. Tot hun geluk ging de wind liggen, en men kon nog te regter tyd wenden en in de ruime zêe komen. Het woord van diert dag was den Broederen by deze omllandigheid zeer aanmerkelyk : Hy rukte my uit; want by badluft aan my. Pf. XVIII: 20. en den volgenden dag; Rigt uwen weg voor myn aangezigte, Pf. V: 9. „ Heer, doe op! kat zich „ niets fluiten, nog onzen gang fluiten, baan V fpoor, ons „ in zegen, ook door ongebaande wegen ". Den 2den Jtlly kregen zy voor 't eerll land in 't gezigt, zeilden den 5den Godbaab voorby, en hadden den 6. en 7den een hevigen ftorm. By 't eiland van Disko kwam Chriftian David met het fchip van Godbaab by hen, om als timmerman by 't bouwen der volkplanting te helpen. Na elkander op het hartelykfte verwelkomd en verhaald te hebben, 'tgeen de Here, zedert dat zy elkander niet gezien hadden , aan hen gedaan had, kwamen zy den isden in de haven aan, hielpen aan den bouw van de nieuwe volkplanting Chriftiansbaab, en vertrokken den suften met fchipper Jacob Bentzen naar Godbaab te rug, (*) alwaar zy den 8ften Augustus aankwamen. §• 5» (*) Met dit febip ging ook deHeerP<*«/ Egede mix Godbaab, om zyne ouders te bezoeken,by welken hy tot in 't jaar 1736. bleef, wanneer hy zig naar Chrifliansbaab begaf, en de Miffton aldaar tot 1740. waarnam. Daarvan heeft hy een dag-verhaal uit- //. DttU C  S4 Groenlandfche Hiflorie V. B. S. 5- Eer men van de afzending dezer twe medearbeiders kon verwittigt worden , waren Chriftian David en Chriftian Stacb op de gedagten gekomen, met het eerfte fchip terug te keren , alzo zy niet begrepen , wat zy in een land doen zouden, 't welk genoegfaam t'enemaal fcheen uitgeftorven. te zyn, en by wiens overgeblevene inwoners men in 't geheel geen luft en gefchiktheid tot het ryk van God befpeurde. Mattbaus Stacb had egter tot deze gedagten niet kunnen komen. De woorden, tegen den avond zal bet ligt worden, die hem zo indrukkelyk waren, wanneer hy de eerfte neiging naar Groenland gevoelde, kwamen hem nog dikwerf in de gedagten. Dus had hy het bedui t genomen, van 'er alleen te blyven, en de Heer Egede had zig aangeboden, en belooft,voor hem te willen zorgen, zo lang hy 'er zelve blyven zoude. Dan met het eerde fchip de tyding ontvangende, dat zy nog twe mede-arbeiders te verwagten hadden, en dus zo wel van het voornemen der gemeente, de groenlandfche zending te onderdennen, als van des Komngs allergenadigft gevoelen nopens hen nogmaals verzekert wordende, fchepten ze nieuwen moed, zagen hunne mede-arbeiders met verlangen te gemoet, en verbonden zig met dezelven, de heerlykheid des Heren in dit woeft land met geduld en in hope af te wagten. Dus begonnen ze de zaak, en vooral het leren van de taal, met verenigde kragten te hervatten. Ten dien einde wilden zy een huis op een der meed bewoonde eilanden bouwen, alwaar twe broeders beurtelings bv de groenlanders wonen zouden,en de taal leren. Doch daarin werden ze belet, cn moeiten het laten by 't vlytig bezoeken der heidenen , en by 't leren ener voor ongeletterde lieden zeer zware Grammatica, waarin de jonge Heer Egede, die als een kind de taal van de groenlanders geleert en ene grote vaardigheid in dezelve verkregen had, hen beloofde met alle getrouwheid te willen helpen, ten welken einde hy zig ook we- gegeven onder dezen tytel: Conftitution af Relationerne , betreffende den Grênlandske MiJJiorts tilftand fra 4. 1734. /;'/. 1740. '  Gefch. v^an Nieuw-Herrnhut. 1734. 35 wekelyks twemaal in de hoogduitfche en groenlandfche taal met hen oeffende. , Daarbehevens deden zy hun beft, om zig door den arbeid zo veel doenlyk, op de groenlandfche manier te genéren , en de handreiking van buiten te verligten, .waartoe God zynen zegen gaf, zo dat zy allengskens in het vilfchen bedrevener werden. Van hunne woning keerde God een ongeluk genadig af, want. op een tyd dat 'et niet meer dan twe Broeders te huis waren, en een derzelven, horende, dat 'er buiten geklopt werd, uitging om tezienwat'er was,werd hy ten eerften gewaar, dat het vuur boven uit den fchoorfteen brandde,'t welk zy egter gelukkig, hoewel met veel moeite blufchten, alzo zy het water uit de zeê een fnaphaans-fchoot verre, halen moeften. Ook maakten ze tans ene betere inrichting ten aanzien van hunne dagelylde oeffeningen., terwylzy, behalven de uren die voorde bede-ftonden en zing-vergaderingen (*) gefchikt waren, nog ene uur van den dag bepaalden tot het lezen en overwegen der heilige Schrift, makende een begin met den brief aan de Romeinen. Daarenboven Verkoor een iegelyk van hen een byzonderen tyd zo wel des dags als des nagts, om , behalven den gewonen arbeid en de dagelykfe oeffeningen, in een ftil gebed en afzondering den Here zynen eigenen toeftand voor te dragen, en tevens aan zyne broeders en aan alle kinderen van God op den ganfehen aardbodem voor den Here te gedenken, en hem'cm zynen zegen ter leringe van de taal, en tot eèri vrugtbaren arbeid onder de heidenen, aan te roepen. ( * ) In 't hoogduitfeh Singfiundett, 't welk zodanige vergaderingen betekend, in welken niet gefprokea maar alleenlyk gezott» gen word. HET C a  3$ Groenlandfche Hiflorie V. B, HET DERDE JAAR •7 3 5INHOUD. §. I. De Miffionariffen bevlyttgen zig de groenlandfche taal te leren , en zulks met een goed gevolg. %. 2. Zy doen verfcbeidene reizen, om de beidenen te bezoeken, en worden met dezelven hekend. %. 3. De beidenen beginnen meer vertrouwen in ben te Hellen ,en bezoeken ze, doch merendeels niet dan uit tydelyke redenen. $. 4. De Broeders toetfen elkander onderling nopens zekere punten. §. 5. De ver klaring,die een iegelyk van ben over deze punten gegeven beeft. §. 6. Hunne verbintenis tot een zuiver doelwit, en wandel, in de groenlandfche zaak. §• 7- Zy geraken in groot gebrek van levens-middelen,en daardoor in zwaren arbeid, en levens gevaar. $. 8. Hunne gemoeds-gefteldheid by gebrek, Veragtinge , uitwendige zwakheid, en inwendige benauwdheid. T\US begonnen zy ook het derde jaar in Groenland. Het J-/ voornaamfte, dat zy in den winter doen konden , (want zy hadden nog weinig gelegenheid aan de heidenen te arbeiden) was de taal te leren, waarvan zy de zwarigheid, naar mate zy 'er meer van begrepen , van tyd tot  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1735. 37 tot tyd duidelyker ontdekten, vooral, daar zy zig niet meer vergenoegen wilden met de gewone fpreekwyfen,die men in de verkering met de Groenlanders leren kan, maar tans ook een begin maakten met ene groenlandfche vertaling van fchriftmatige en duidelyke woorden van de bekering tot God en den toeftand van een hart, dat genade heeft. Zy waren ongeletterdê lieden , en taalkundigen verzekerden hen, dat het niet mogelyk zoude zyn , enige andere ftukken te vertalen, dan de zulken, die gefchiedenisfen behelzen, om dat de Groenlanders tot de meefte zaken der heilige Schrift gene uitdrukkingen hebben, en zig van feeftelyke zaken in 't geheel geen denkbeeld maken kunnen. )an zy lieten zig hierdoor niet affchrikken, en bragten het, door de goddelyke hulp en door de groenlanders vlytig te ondervragen, (voor al toen zommigen van hen de waarheid bevindelyk leerden kennen, en zeiven woorden uitvonden, om de bekommeringen hunner harten, van welken zy voorheen niets geweten hadden , uit te drukken) binnen ettelyke jaren in de groenlandfche taal verder , dan zy in den beginne zeiven hadden kunnen denken, en verwagten. Zy waren in dit jaar wel voornemens hunne woonplaats, waar zig nog gedurig flechts weinige Groenlanders vertoonden , te veranderen, en naar ene plaats te vertrekken, waar dezelven zig gewonelyk den meeften tyd des zomers zo wel als des winters ophouden, doch na een nader onderzoek vonden zy, dat de Groenlanders zig zelden, zelfs op de befte plaatfen, langer dan twe of drie jaren ophouden, maar volgens hunnen wispelturigen aart van 't zuiden naar'tnoor« den,en dan wêer te rug trekken; en dat Bals-rivier, fchoon 'er aan enige zaken gebrek is , egter van de noodzakelykile levens-middelen voor de Groenlanders voorzien zy, en dat gevolgelyk deze rivier, dewelke daarenboven genoegfaam in 't midden van het land ligt, altoos de bekwaamfte vergaderings-plaats der Groenlanders zyn en blyven zoude. Dienvolgens namen zy het befluit hier te blyven, en de gemeente te Hermbut om een paar getrouwde lieden ter bezorginge van de huishouding te verzoeken, ten einde zy liedenden arbeid naar buiten des te ongeftoorder konden verrigten, de taal leren, en de heidenen bezoeken. C 3 §• 3-  Groealaodfche Hifiorie V- B. §. 2. Ondertuffchen nam C&r/jföMr het erootire gedeel¬ te der huishondelyke zaken op zig,om dat hy toufwas de taa te leren , en uit te varen , zynde nog gedurSanlert w*tëi*2S&& behalVe" dat °°k vaKorne" men, met het eerfte Ichip te rug té keren, en voor het beft der groenlandfche Broedersin Europa te zorgen, ge lyk hy dan ook dadelyk in dit jaar te rug keerde Se ofe- 6^niS?vat^Ia ?Cgen ingetekend vinde, hedevin h*uïï ^ ^ele^id ^eeg, de omftandigneden van het land, de in- en uitwendige gefteldheid der mwoners, derzelver zeden en taal te leLfennen, en zrï mtéM,t^T, daar°P h°°P tezaijen- Si £ 'de kende wr* l?™^ mCt 7Ver en vreuSde £creed maKende, werd hun vrouwen-boot, de enigen, dien zy nog hadden, dooreen geweldigen ftorm van I latd opgeligt enige hondert fchreden i,i de lugt weggevoerd, enteeen ene klip verbryzeld. Dit bragt hen in |rote verleShekl Ve¥°& dü0r het opflaanXf euk : lothtertoe heeft ons de Here geholpen. En hv hieto ze ook verder: want de Heer Egedf fchfnk hen tl 3en S "pemnfcoen boot, en t geen tot deszelfs verbetering nodt was; en wanneer zy niet volks genoeg hadden ter bezettS om hS & 1?e^e & he" ene ^ of' ee" Sein bootje? om hun beioep in de buurt waar te kunnen nemen ; ook ™n, lZ% Vly-'ff me"' ,Wanneer fay de heidene.1 bezogt? enCbn/ttan Stach ondernomen, de eerfte reisde in Mnrt twintig; mylen.naar h zuiden, en de la tfte even zoverre in April naar 't noorden ; beiden in 't geze fchac.der koon heden, wier bulpe by zulke \^m^^^^L genaam was. Enige mylen verre vonden zy niets dan uitgeftorvene en vervallene huizen, benevens enige honden dje zig gedurende de twe jaren door oude vellen van ten-' ten en door fchulpviflchen onderhouden hadS In den beginne werden de Broeders by de Groenlanders voor bedienuen van de kooplieden gehouden, om dat zy over al de handen vlytig aan den arbeid ftoegen, en uit dien hoofde  Gefcb. van Nieuw-Herrnhut 1735, 39 de toonden de Groenlanders enige kleinagtinge jegens hen. m Dan wanneer de laatften zagen , dat de Broeders niet eekomen waren ,om met hen lieden te handelen, maar om Ie met hunnen Schepper bekend te maken , en tevens befpeurden, dat de Broeders zig door een tol en ingetogen leven van andere Europeanen onderfcheidden, werden zy onlettender op derzelver woorden en daden. Het vnendeIvk gedrag der Broeders jegens hen zonder boertery en moedwil, hunne befcheidene en ernftigebehandeling zonder (cherpheid, verwekte zo veel hoogagtmg en mouwen bv de Groenlanders, dat zy by uitnemendheid het gezelfchap der Broeders zogten, dezelven nodigden, m hunne woningen te komen, om derzelver vlytig bezoek baden, en ook beloofden, de Broeders te zullen bezoeken. Hierdoor werden de Broeders aangezet, om zig met allen vlyt op de taal toe te leggen. Zy begonnen ook over uitwendige en onder het bereik der zinnen vallende zauen zig met de Groenlanders in gefprekken in te laten, doch ten aanzien van geeftelyke dingen waren zy zeer voorzigng en befchroomt, om dat zy aan dit onverftandigbeuzelaetig volk niet gaam enige gelegenheid geven wilden tot lachen over hunne ongepafte uitdrukkingen, en tot klemagtinge van de goddelyke waarheden. Zy moeiten't voor als nog aan "de Groenlanders overlaten om meer uit hunnen handel en wandel,dan uit hunne woorden,op te .maken, hoe het harte der Broeders jegens hen lieden geilelt zy. fc.11 dit was De Groenlanders maken wel onder elkander geen ander enderfcheid, dan dat zy den huisvader Nalegak, (Heer) en die deszelfs brood eet, Kwgak (dienaar) noemen, zonder egter den laatften met veragtinge te bejegenen. Dan ten aanzien van buitenlanders handelen zy ganfeh anders. Zy onderzoeken ten eerften wie de heer zy. Met dezen verkeren zy gaam , doch oe anderen, die zy voor deszelfs dienftknegten houden, zien zy met vera-tinge aan. Onze Broeders waren gezonden om hen het EvangeÜe te verkondigen. Indien zy voor dicntt-knegtcn van een ander waren gehouden geworden, de Groenlanders zouden hunne woorden met veragüng aangehoort hebben. Wanneer zy vroegen wie dan van hen lieden de Heer zy, gaven de Broeders tot antwoord: Niemand is heer nog dienftknegt, wy zyn allen Broeders! Dit was van dat gevolg, dat de een niet boven den anderen geftelt werd, en dat elks woorden een gelyken mgang vonden. c4  *9 Groenlandfche Hiftorie V. B. was ook niet t* enemaal te vergeeffch. Ondertuffchen lazen zy hen enige door den Heer Egede vertaalde ftukken ZZ\ 5y v£°rbeeld'.de tien geboden, het geloof, en het gebed des Heren, ennnerden ze aan 't geen de Heer Eeede hen enige jaren herwaarts van de fchepping en veilosfing voorgelezen had, en bragten het ben , wanneer zy't weer, naar gewoonte, vergeten, ofkwalyk begrepen hadden, op nieuws voor den geeft, terwyl de Broeders, in zo verre zy z,g uitdrukken konden,hen tevens onder'toog bragten hoe ze de kriftelyke leer niet alleen toeftemmen f" va" buiten leren, maar ook in 't hart ondervinden moeslUa ■ °"tbrak! h,en' naai' zy z'g uitdrukten, niet aan toeftemming en geloof; dan wanneer het op de ondervinding van t hart aan kwam , wiften zy niet, wat men daardoor te kermen geven wilde.- by voorbeeld, wanneer Matt/jceus Stacb hen een kort gebed voorgelezen en gevraag had, of zulks goed groenlandfch zy, antwoordden zv ia maar betuigden tevens niet te verftaan wat de woorden Jejus Krtffus, met bloed/lort inge ver lof en , hem leren kennen , hef heoben, en aannemen , betekenden, en dat dit ene yremde en al te verhevene taal zy, welke hunne oren met in ftaat waren te begrypen, en te bewaren. %■ 3. Behalven deze bezoek-reizen, moeften de Broeders ooiter oorzake van hun onderhoud verfcheidene reizen naar de naburige Groenlandcis doen, en deze liéten zig tans ook meer dan voorheen in hunne woningen vinden, ia zv kregen van tyd tot tyd zo veel vertrouwen tot de Broeders, dat zy, by \ vallen van den avond,of flegt weer, by hen kwamen, en zig een of meer nagten by dezelven ophielden Men befpeurde wel haaft het oogmerk van hun bezoek, want merendeels zogten ze maar wat te eten, of enige naalden en foortgelyke geringe zaken tot een gefchenk te krygen, ja zy verklaarden rondborftig, dat, indien men hen geen ftokvis meer geven wilde , zy ook niet meer wilden toehoren, van begrip zynde, datzy, komende en zig gewillig tonende om te horen en te geloven, ons,Seen geringen dienft deden, waarvoor men verpligt zy, hen heden te betalen. Men kon ze ook, ten minften m den beginne van t jaar, met geen geruft gemoed zonder eten  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1735. 4* eten laten vertrekken, om dat zy van wegens de koude die zo fel was, dat de inkt in de warme kamer bevroos, niet doen konden,'t geen ter verkryging van hunnen leef.togt nodig was , zo dat vele Groenlanders menigmaal m drie en vier dagen geen mond vol te eten hadden. Zy kwamen ook wel eens in den zomer tot een bezoek, wanneer zy, na ene goede vangft gehad te hebben, zig by een gaftmaal de nagt door moede gedanft hadden, maar zy konden of voor flaperigheid tot geen fpreken gebragt worden , of zy wilden flegts wat nieuws horen , alles, wat hen vremd was , zien, 't geen hen behaagde gefchonken hebben , en indien men't hen niet geven kon, moeit men wel op hunne behendige vingeren letten. Dit maakte het bezoek dezer menfehen , hoe zeer men het zelve ook wenfehte, in der daad dikwils zeer laftig. Men kon ze egter daarom niet afwyfen , uit vreze, dat men ze anders affchrikken zoude, en moed zig met hun goed vertrouwen en gewilligheid om te komen (hoe liegt ook immer het oogmerk zyn mogt) voor als nog vergenoegen, en op hoop van betere tyden moed fcheppen , waarvan zig ook zomtyds wat vertoonde , wanneer men namelyk by zommigen ene luft befpeurde, in de avond-vergadering of bedeftonde te blyven, en tevens zag, dat zy in dezelve, fchoon ze in 't Hoogduitfch gehouden werd, oplettende waren, en zelfs uit eigene beweging naar den grond en het oogmerk der vergadering vroegen. In ene diergelyke vergadering gaf men eens een heiden den Bybel op te liaan, die de fpreuk trof: Dan zullen de heidenen, die in de plaatfen rondom u zullen zyn , weten, dat ik , de Here, de verboorde plaatfen bebouwe, ende bet verwoefte beplante: Ik de Here heb het gefproken , ende zal het doen. Ezech. XXXVI. 36. Welke heerlyke belofte, vooral na de verwoefting der kinder-ziekte, het geloof der Broeders, dat zy namelyk onder de overgeblevene heidenen nog 't eniger tyd de heerlykheid des Heren zien zouden, ongemeen fterkte. §. 4- Ter beveiliging en fterking van het geloof in hun beroep , was hen hunne zogenaamde Proef-vergadering van veel dienft, 't geen ik niet 't enemael met ftilzwygen kan C 5 voor-  4* Groenlandfche Hiftorie V. B0 voorby gaan, om dat zy zei ven, terwyl het hen (gelvk ze ichryven) ontbrak aan aangename ftoffen ten aanzien van de heidenen, aan welken zy nog weinig doen konden, nodig geoordeelt hebben , den ouderlingen der gemeente een opregt berigt te geven van hunnen eigenen inwendigen toeftand, ten einde de gemeente weten kon, wat zy voor hen heden van den Here te fmekenhad. Zy melden dan, dat zy tot dus verre wel menigmaal in hunne vergaderingen een zegen genoten, en ook een inzien gekregen hadden in vele waarheden, die hen voorheen niet bekend geweeft waren, en dat zyj0ok daar omtrent opregte befluiten genomen hadden; doch dewyl ze onder elkander tot nog toe met in de nauwfte gemeenfchap geftaan hadden, en dus met volkomen als in een jok famen gekoppelt waren geweeft, maar een ieder zyn eigen laft had zoeken te dragen, zo hadden zy ook hunne goede oogmerken niet regt ter uitvoeringe kunnen brengen, terwyl 'het in tegendeel den bofen dikwerf gelukt was, hen lieden te fiften. Uit dien hoofde hadden zy ook zedert enigen tyd niet tot de tafel des Heren kunnen naderen, vooral daar zv bv ene overweging van i CV. I. hadden gezien, dat zy tot nog toe al hun eigen in den dood van Kriftus niet begraven hadden. Ten dien einde wilden zy tans 's avonds na de zmg-vergadenng ene proef-vergadering van 7 tot 8 uren aanleggen, 111 welke een ieder naar zyn behagen, in vryheid, doch opregtelyk , als voor het aangezigte des Heren, en naar zyne befte kennifie zou mogen zeggen , wat hv dien dag by zig zeiven waargenomen had, wat hem in de gedagten zy gekomen, voor zig zeiven , voor zyne broeders, voor alle kinderen Godts in het Krillendom, en voor deze heidenen te bidden, en welke beletfelen en aanftoot hy by zig zeiven of by anderen had waargenomen. Daarby wilden zy elkander erinneren en des noods zynde vermanen en beftraffen , zulks in liefde van elkander afnemen en zig verbeteren, vervolgens hunne noden den Here gemeenzaam voordragen, en dus een ieder des anderen laft mede zoeken te dragen. Dit befiuit namen zy den iodenOctober van 't voorleden jaar, en begonnen terftond hunne dagelykfe zamenfpraak, waarby ook in 't byzonder altoos in aanmerking werd genomen, 'tgeenby de dagelykfe lezing der heilige Schrift een byzonder indruk, met betrekking tot hunne byzondere omftandigheden, op hun gemoed gemaakt had. iNa dus aller-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1735. 43 allerly hinderpalen uit den weg geruimt te hebben, traden zy in ene nauwere verbintenis, namen egter nog den tyd van enige weken, om zig te bedenken en over de volgen, de punten zig in de (tilte te onderzoeken, en vervolgens gemeenzaam met elkander te fpreken. 1. ) Of zy van de goddelykheid van hun beroep over» tuigd waren. 2. ) Of zy by hun beroep blyven wilden, al gebeurde het, datzy uit Europa niets tot hun onderhoud krygen konden. 3. ) Of zy zig 't enemaal ten diende der heidenen kon¬ den opofferen, en van dat voornemen niet afzien wilden, voor dat zy in hun gemoed ten vollen zouden overtuigd zyn, dat zy als getrouwe dienft-knegten gedaan hadden, al 't geen in hun vermogen was, of datzy door God van het beroep ontflagen werden. 4. ) Of zy 't ook eens waren nopens de middelen , ter bereiking van het voorname oogmerk by de heidenen, by voorbeeld, de taal biddende en in't geloof te leren, enz. s. 5. Na verloop van enigen tyd openbaarden zy fiunne gevoelens op de volgende wyze: ■ Chriftian David verklaarde , geen ander beroep naar Groenland gekregen te hebben, dan de Broeders derwaarts te geleiden, .en te rug te keren, wanneer hy ze in orde zoude gebragt zien ; gelyk hy dan dadelyk reeds te rug geroepen, en ook van voornemen was, met de eerfte gelegenheid zyne te rug roepinge te volgen. Terwyl hy zig egter verpligt rekende, de zendinge in Groenland niet alleen in den gebede te behartigen, maar ook op alle plaatfen met raad en daad voor dezelve te zorgen. Chriftian Stacb had reeds van den beginne zyn beroep niet in diervoegen aangemerkt, dat hy zig den heidenen voor zyn geheel leven zoude opofferen , al was het, dat men in tien jaren gene vrugt by hen befpeurde; hy had deze reis tot ene proef ondernomen, en in't begrip, dat men te rug keert, wanneer 'er niets te doen is. Hy wilde egter  44 Groenlandfche Hiftorie V. B. egter in zyn tegenwoordig beroep blyven, tot dat hy door God van hetzelve zoude ontllagen, of door de Broeders te rug geroepen worden. De overigen drie, Mattheem Stacb, Frederik Böbnifcb en Johan Bek wilden zig ten dienlte van dit werk op het «auwite, ja op dood en leven, verbinden , geloven , waar niets te zien was, hopen, waar zig geen fchyu van vervvagtinge toonde, en op generly wyze zoeken, van hun beroep ontllagen te worden, tot dat zy zig op het getuigenis van hun gewifle voor God zouden kunnen beroepen , dat 2y alles gedaan hadden, wat reen niet God doen en wagen kan. Ja zy vonden zig na ene nadere overwegingc verpligt, om niet zonder ene goddelyke overtuiginge uit het land te vertrekken, al was het, dat men zulks van hen begeren zoude, maar hun leven by de heidenen te laten. Zy wilden niet van voren zien, horen of weten, hoe en op welke wyfe God in dit werk zoude verheerlykt worden, nog op de onbekwaamheid hunner ziels- en lighaams kragten zien, maar door de mogendheid des Heren in den gebede gelovig en getrouw volharden, al was het, dat zy m vele jaren gene vrugt zien zouden. Zy wilden zig, naar sCor. XI., door de genade Godts den roem niet latèn ontnemen, datzy niemand ten lafte waren, die het niet voor ene genade rekende, in de afwezenheid het zyne tot redding der heidenen toe te brengen; veel minder wilden zy weldaden aannemen, door welke zy tot iets anders dan liefde zouden kunnen verpligt worden. Alle zodanige middelen, die dienftig waren bm de heidenen te winnen , wilden zy op nieuws met yver aangrypen, en in 't byzonder alle dagen twe uren ter gemeenzame oetfening in de taal belteden, enz. Van den grond, welken een iegelyk van hen voor de goddelykheid van deszelfs beroep had, worden verfcheidene kenmerken opgegeven, onder anderen merken zy aan, dat zy in 't uitvoeren hunner reis meer zwarigheden hadden gevonden, dan zy zig voorgefteld hadden, en na dat God hen uit die zwarigheden geholpen had , had het egter, naar den aart van het goddelyk Kruis-Ryk, r»og noit aan verdrukking, fpot en hoon ontbroken.  Gefch. van Nieuw-Hermhut. 1735. 45 §. 6. Dus verbonden zig deze drie Broeders den iöen Mdart dezes jaars op de volgende punten: 1.) Wy willen niet vergeten, dat wy in vertrouwen op onzen God en Heiland, door welken de einden der aarde zullen gezegend worden , herwaarts vertrokken zyn, niet op het zien, maar op het geloof, fteunende. a.) De kennilTe van Kriftus , zo als hy aan 't kruis de reiniging van onze zonden door zyn bloed heeft te wegê gebragt, en allen, die geloven, eneoorzake der eeuwige zaligheid geworden is, zal onze hoofdlere zyn, die wy met woorden, met handel en wandel, naar het vermogen, dat God geeft, betuigen willen , en daardoor tragten, de heidenen tot gehoorzaamheid des geloofs te brengen. 3. ) De taal willen wy met vlyt, in liefde, geduld en hope tragten te leren. 4. ) Wy willen de genade, die een iegelyk heeft, er¬ kennen , en onderling elkander hoog agten , elkander met eerbied te gemoet komen, en in de vreze des Heren onderdanig zyn. O Wy willen de broederlyke tugt, vermaning en beftraffing naer het voorfchrift van Kriftus ftandvallig bewaren, ons onttrekken van den genen die niet zuiverlyk naar het Evangelie wandelt, en denzelven van den broederlyken liefde- en vrede-kus (welken wy hier mede als een teken van onze ware gemeenfchap invoeren ) zo lang uitfluiten , tot dat hy zig voor God en de Broeders zal vernederd hebben. 6. } Onze uitwendige zaken willen wy in den name van den Here jefus verrigten, en den genen, die daarin nalatig is, erinneren. 7. ) Ten dien opzigte willen wy niet bezorgt zyn, en zeg- een, wat zullen wy eten enz., maar de zorg aan hem overlaten, die de mufchkens onderhoudt, en de leliën des velds bekleedt; doch niettemin het woord des Heren betragten : In 't fweet uwes aanfcbynszult gy broot eten, als mede dat van den Apoftel: Gy zteet, dat deze bandtn tot mynen nooddruft —— gedund  4*5 Groenlandfche Hiftorie V, b. diend hebbek Ik heb u allen getoont, dat men alzo arbeidende enz. Handel. XX. 34, 35. Hierop gebruikten zy het heilig Avondmaal, waardoor hunne harten op ene uitnemende wyfe in het geloof en liefde geuerkt, en in hun gemeenzaam beroep onderling verbonden werden. b §• 7- Dewyl zy nu, naar het fcheen, niet gedurig, ten miriiten in dit jaar niet, uit Europa van levens middelen zouden voorzien worden , zo voegden zy 'er nog enige punten by, ten einde de angftvallige bekommering over den leeftogt, het verdriet by gebreken zwaren arbeid, en de onenigheid nopens het vinden van noodzakelyke levensmiddelen voor te komen, en voor al te verhoeden, dat iemand , m de goede mening van de anderen te dienen,voor al daar men genoodzaakt werd weldaden aan te nemen z'v* en zyne broeders tot dienft-knegten van een ander verkope, en zyne handen late binden in den arbeid aan de heidenen. Deze harde beproeving , die tevens van langer duur was dan alle vorige zwarigheden, bleef ook niet agter wegen, in het voorleden jaar had hen een voornaam begunftiger aan het komnglyk hof van levensmiddelen voorzien, doch deze ras had menzc 't enemaal vergeten, zelfs had men niet in dit jaar voor hen mede genomen, 't geen de Broeders, die voorleden jaar gekomen waren, van wegens mangel aan plaats hadden laten ftaan. By de gemeente te Herrnhut hadden zy om gene hulp verzogt, ookwiftmen met, hoe en waarmede men hen dienen kon. Behalven enige tot opwekking gefchrevene brieven van den Heer Steenbucb, hoogleraar en lid van het Miffions-Collegie, als mede van 'sKonings Schenker, den Heer Mar tem , ontvingen zy zelfs geen brief, nog van de gemeente, nog van andere vrienden,'t geen niet nalaten kon aanleiding tot allerhande zwaarmoedige giffingen te geven By deze omftandigheden geraakten zy in der daadih den uiterlten nood. Hun geheel voorraad voor dit jaar beftond Z^nH* eC" halve ton.§'ort' die ^ OP de volkplanting verruilden tegen mout; meen halve ton erweten en tien ichips-biskmten , waarvan zy hunnen broeder Cbriflian Davi4  Gefch. van Nieuw-Herïhut. 1735. 47 David ook nog wat tot deszelfs te rug reis mede delen zouden, alzo de fchipper hem niet in dè koft kon nemen; fchoon hy naderhand by de matrofen in de koft kwam. De drie Herert Miflionarillën op Godbaab betuigden wel hun medelyden , en hielpen ze met raad en daad, zoveel zy willen en konden; dan de Mhïionaris Bing met deszelfs huisgezin , wegens- gebrek aan levens-middelen van Cbriftiaansbaab naar Godbaab overgebragt zynde, waren dezelven niet meer in ftaat, om hen lieden zodanig te helpen, als zy wilden. Voeg hier by; dat de jagt en visfchery, die tot hiertoe vry wel gegeven hadden,hen tans Weinig of niets verfehaften , alzo 'er juift in dit jaar ene buitengewone fchaarsheid van dieren, villchen en vogelen belpeurt werd. Des 'er geen ander middel voor hen over bleef, dan zee-honden, die zy zeiven niet vangen konden , van de Groenlanders te kopen. Dan deze wel haaft befpeurende, dat de Broeders in nood waren, ftelden hunne waren niet alleen op hoger prys,maar de meeften,en wel de bekendften, die voorheen veel goeds van de Broeders genoten hadden, wilden hen zelfs in 't geheel niets verkopen. Zy kregen dikwerf op ene reis van twe en drie dagen na veel fmekens nauwelyks een halven zee-hond, en moeiten, wanneer dezelve verteert was, hunnen honger met fchulpviffen en ongekookt zegras (want gekookt was het niet eetbaar) ftillen. Eindelyk kwam door de voorzienigheid van God, die aan Elias een rave tot deszelfs onderhoud zond, een ganfchvremd Groenlander, lppegau genaamd, twintig mylen verre uit het zuiden by hen, met aanbieding van hen zo veel van tyd tot tyd te verkopen , als hy zelve miflen kon. By dezen Groenlander waren zy eens by geval, wanneer zy namelyk in de eilanden verdwaald waren , in den zomer gekomen. Hy had ze vriendelyk ontvangen, naukeurig op hunne woorden en houding gelet, en zig in een emftig gefprek met hen ingelaten. In hunnen nood dagten ze niet meer om hem , en zouden hem niet ligtelyk hebben kunnen opzoeken. Hy kwam dus van zelve tegen het einde van 't jaar by hen , beklaagde hunne zware bmftandigheden, en nodigde ze op een nieuw bezoek uit. Deze heiden was het middel, waarvan zig God voornamelyk bediende, om de Broeders een tyd lang te onderhouden. Dus gewendèn zy zig zee-hondsvleefch te eten , terwyl zy de gort, die ze nog hadden, of van tyd tot tyd op de volkplanting wonnen, met het fpek  48 Groenlandfche Hiftorie V. B. fpek van de zee-honden klaarmaakten. Een ieder, die maat weet, dat de traan uit zeehonds-fpek gekookt word, zal ligtelyk kunnen bevroeden ,hoe hen hierby te moede geweeft zy. Niet te min fruaaktc,en bekwam het hen beter, dan wanneer zy, by gebrek van het zelve, hunne fpys met oud bedorven 1'meer van kaarden moeiten klaar maken; By deze fchaarsheid werd tevens hun arbeid, en het daarmede verzelt gaande levens-gevaar, veel groter , gemerkt zy niet altoos een vaft weder afwagten konden, om uit te varen, maar dikwilsdoorhongers-nöod gedrongen werden, zig by los en veranderlyk weder, in een ouden en gebrekkigen boot, twe, drie en meer mylen verre op de onftuimige zee te wagen. Eens werden zy, reeds naby het land zynde, door een fchielyk opkomenden ftorm meer dan ene myl te rug gedreven , endoor de over heen flaandegolven door nat gemaakt,moeiten zy op een eiland in bittere koude en natte klederen tot op den vierden dag blyven. Een andermaal moeiten zy in de maand November, na zig tegen den wind aan,moede geroeit te hebben, op een onbewoond land overnagten, zig met een weinig zeehonds-vleefch,dat zy van een Groenlander by een gaftmaal gekregen hadden , vergenoegen, fchoon zy voor koude en vermoeidheid weinig eten konden, en gene tente hebbende , moeften zy zig in ene holte tuftchende fneuw leggen, doch deze holte ook eindelyk toegewaait zynde, weêropltaan, om zig door lopen te verwarmen. §. ö. Voor het vertrek van 't fchip drongen allen by hen daarop aan, dat zy toch naar Europa te rug keren zouden, en liever in't volgende jaar wederom komen, alzo men niet zag, hoe zy zig zouden kunnen generen. Wanneer zy hierop antwoordden: „ De Here onze God ismagtig,orn „ ons te onderhouden, en zo het hem niet behaagt, zulks „ te doen, wy Yallen in zyne handen; " wilde men't voor eigenzin en roekeloosheid, ja zelfs voor ene verzoekinge van God, te boek ftellen. De Groenlanders, die anders niet fewent zyn, vele overwegingen te maken, begonnen ook ierover te denken, en konden niet begrypen, welke beweegredenen de Broeders hebben konden, om by gebrek van al wat men voordeel noemen kan, by nood, by elende en  Gefch. van Nieuw-Herrnhutv én veragtinge, hier te blyven , fchoon men hen daarvan het eigentlyk oogmerk dikwils verklaart had. Deze ftandvaftigheid zoude by andere lieden agting hebben kunnen verwekken; dan by de Groenlanders, die niemand weten teagten, dan dezulken, "die veel hebben, en veel geven kunnen, verwekte zulks niets dan veragtinge. „ Uwe lands„ genoten (zeiden ze) deugen niet, want zy hebben ti „ niets gezonden, en zo gy niet te rug keert, zyt ge niet j j, wys. " Daarenboven werden de Broeders dikwils 4 wanneer zy onder de heidenen waren, met eene ongewone benauwdheit bevangen, terwyl ze by de toefchynende onmogelykheid,van de harten der Groenlanders te treffen, ene zonderlinge magt der duifterfiiffe voelden. Dus had hun moed ligtelykkunnen verflauwen, en men zoude het hen nietkwalyk hebben kunnen afneemen, byaldien ze hunnen poft verlaten hadden. Dan zy hielden zig aan't woord der belofte, en geloofden, dat hun Vader in de hemelen zyne dienaars niet van honger zoude laten vergaan. „ Wy „ bevelen (dus fchryven ze) den Here onze leiding: wy weten ook zo weinig wat hy met ons voor heeft, als wyr „ de verborgene hand, die hy reeds onder de heidenen „ heeft, begrypen kunnen. Wy befpeuren ook, datwy i, nog meer beproevingen te wagten hebben 5 geloven eg„ ter, dat het nog aan 't einde heerlyk zal worden,en dat „ hy, na ons beproeft en bevonden te hebben, dat wy hem en zyner roepinge getrouw zyn, ons ook nog zyne heeri, lykheid zal laten zien. —— De vergadering, in welke „ wy den Bybel gemeenzaam lezen,is ons by deze omftan„ digheden tot een byzonderen zegen ,en de Here fchenkt „ ons menigmaal een klaar gezigt van onze zaak; Wy on,i dervinden, dat hy met ons is, en in't midden van ons. En „ fchoon menfehen, die niet dan op het tegenwoordige „ zien, zonder hunne ogen op het toekomende en onzie„ nelyke te rigten, in den beginne niets zien, nog begryv pen kunnen j en ons eenvoudige dienftknegten, of ars „ gekken, of als verwaande menfehen befchouwert , die ,, maar wat nieuws beginnen willen, en zig een naam ma„ ken, wy geloven egter met een vaft vertrouwen,dat hy „ het werk onzer handen, *t welk zyn werk is, op zyn tyd zal voorfpoedig maken, en openbaren, dat hy ons tot „ dit werk verkozen en beroepen heeft. Indien maar Ja„ fus Kriftus, die gifteten en heden dezelve is,met zyné dl. DteU D a g&  5* Groenlandfche Hiftorie V. B. „ genade by ons armen en elendigen blyft, endoor zyne „ kragt de gewilligheid in ons onderhoudt, om de heide „ nen naar zyne roepinge te dienen , dan zal alles tot ere „ van hem uitvallen ". HET VIERDE JAAR 1736. INHOUD. §r 1. Blyken van de goddelyke voorzienigheid hy 't aanhouden der fchaarsheid, en bet verzwakken der ligbamelyks kragten. %. 2. Vriendelyke aanbieding uit Holland, ter onderfteuning van de zendinge in't ligbamelyke. §. 3. Het buisgezin der Broeders word met vierperfonen vermeerdert. §. 4. De Heer Egede keert naar Denemarken te rug. Met denzelven reift Chriftian Stach op een bezoek naar Duitfchland. §. 5. De Broeders vinden tot nog toe geen ingang by de heidenen , maar befpotting, onbeufchheid, ja levens-gevaar. 5. 6. Aanmoediging in bun beroep door bet eerfie voorbeeld van een leergierig heiden, en door den trooft des goddelyken Woords. §• » DUS befchouwden de Broeders hunne toenmalige omftandigheden, terwyl zy nog meer en hardere beproesineen, fchoon met een gelovig vertrouwen op de goddelyke  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1736. Cff iyke hulp, te gemoet zagen, doch zo, datzy de middelen en wegen, hoe hy ze onderhouden, en zyne zaak uitvoeren zoude, niet zagen, eer dezelven voorhanden, waren. Hun uitwendig gebrek aan levens-middelen nam met den winter gedurig toe. De bootsgezellen lieten zig wel door het Voorftel van den Heer Egede overreden, om van derzelver wekelyks rantzoen van gort een gedeelte te fparen, en tegen betaling aan de Broeders over te laten, 'tgeen de laatften ook met dank aannamen. Daar benevens wonnen zyook door handwerk, nafchryven enz. enige levens-middelen by de Heren -Miffionariffen. Doch dezen geraakten eindelyk zeiven in grote verlegenheid, en vonden zig in de maand May genoodzaakt, een boot naar de volkplanting in de Bogt -üan Disko te zenden, om levens-middelen te'halen. Dus bleef'er voor de arme Broeders geen beter middel over, dan naar de Groenlanders te varen, om enige levens-.. middelen te kopen. Egter kwamen zy doorgaans ledig te rug. Want hun Ippegau had zelve dikwils niets, en trok eerlang verder weg , terwyl de overiger Groenlanders niets by hunne danferyen milfen wilden, in tegendeel de Broeders moeften zien, datby ene dergelyke danfery, die den ganfehennagt duurde,elf zee-honden verteert werden, zon-, der dat men hen, hoe ze£r zy 'er ook om baden , ietwes. verkopen wilde. Zo lang zy ietwes van deze, fchoon onfmakelyke, fpys krygen konden, bleef het nog al redelyk met hunne ge* zondheid en kragten gcftelt, 't geen zy als ene byzondere weldaad van God erkenden,te meer,daar op de volkplan* ting vele menfehen aan de fcheurbuik ziek waren. Doch in't voorjaar, wanneer de Groenlanders zig zeivendoor gebrek genoodzaakt vonden ,by hen lieden te komen bédelen s. moeiten zy zig enkel en alleen met fchulpviflen en zeegras onderhouden - waarby hunne kragten in diervoegen verminderden, dat zy nauwelyks in Haat waren,hun boot te bellieren, waardoor het dan ook eens gebeurde, dat de boot , om dat zy hem uit gebrek van kragten niet hoog genoeg op het land gehaald hadden, door een hoge vloed . en Itorm zeer befchadigd werd. Ook waagden zy 't menigmaal ,by ftil weêr in den kajak te varen, en met den hengel te viffchen. Doch dewyleen van hen door een fchielyk ontftaan wind, en de daardoor ver» oorzaakte golven,omgeworpen werd, en ongetwyfelt zouD a de  Groenlandfche Hiftorie V. B- de verongelukt zyn , byaldien hy niet opgeholpen was door enige naby zynde Groenlanders, die hem tuffen hunne kajakken vaft; bondenden dus aan 't land bragten ; zoneten zy deze gevaarlykeviffchery agter wegen, aan de voorzienigheid overlatende,wat hen door dezelve zoude toegevoegd worden. Zy werden ook dikwils op ene zonderlinge wyze door dezelve verzorgt. Eens vonden de bootgezellen een doden wit-vifch, waarvan ze enige geregten aan de Broeders fchonken. Een andermaal liet een Groenlander hen een ongeboren zee-zwyn over, waarvan zy, na in vyf dagen niets dan fchulpviffchen gegeten te hebben, ene maaltyd maken konden. Op een anderen tyd, wanneer zy ledig naar huis voeren, doch van wegens regen wind op een onbewoond eiland overnagten moeften, werden zyeen arend , zittende op het neft, gewaar, dezen fchoten ze,en kregen, fchoon niet zonder bevorens op ene gevaarlyke wyze in de rotfen te hebben moeten klauteren, twe grote eyeren, en tevens van den Arent, die twaalf ponden woeg, agt en tagtig fchryf-pennen, die ze ook nodig hadden. In hun dagverhaal van de maand April word het volgende gezegt: De voorbeelden van Elias en Eli fa wer„ den ons, in onze Bybel - vergadering , by uitnemen3, heid groot, ziende , hoe de Here hen ook in hongers„ nood onderhouden heeft. Wy kunnen door onder„ vinding getuigen, dat dezelve God nog leeft, en ons 3, zyne getrouwe voorzorge laat genieten, in deze groen„ landfche wildernis, waar het fchynt, als of wy van alle „ menfehen, ja zelfs van onze Broeders verlaten waren , „ terwyl wy nogtans verzekerd zyn, datzy ons zo min, „ als wy hen, voor den Here vergeten kunnen „. §• 2. In dit vertrouwen werden zy op eenmaal zeer gefterkt, hoewel in dit jaar nog weinig verbeterd. Èen Groenlander bragt namelyk van een hollandfch fchip, 't welk vyftien mylen ten zuiden van de volkplanting lag , by de Heren ïVIiffionariffen de tyding, dat de fchipper brieven voor hen had, die hy hen eigenhandig moeft overgeven. De Heer Egede zond zynen zoon derwaarts, fchoon  Gefch. van Nieuw-Herrnhut, 173Ö. jrg fchoon de Broeders ten eerften vooronderftelden , dat zy lieden gemeent waren. En dusi was 't ook. De Deenfche floep bragt een vaatje met allerly levens-middelen en tevens een brief van een vriend uit Amfterdam voor hen lieden mede „ Wy waren juift (fchryven ze) van „ ene bezwaarlyke reize ledig te huis gekomen , en wer„ den dus te meer door de zigtbare hulpe en wonderbare „ hand van God befchaamd. En nademaal wy in twe ja- ren gene tyding uit Europa gekregen hadden , zo werd „ onze geeft op ene uitnemende wyze gefterkt, en opge„ wekt, wanneer wy van de grote genade én -barmhartig„ heid, die de Here zynen volke bewezen had, verwit„ tigt werden. Ons werd tevens berigt, dat de fchipper „ met ons ipreken wilde, en ten dien einde nog veertien „ dagen in 't zuiden wagten. Dewyl nu de Broeders te „ Amfterdam een berigt van onzen toeftand begeerden, en „ dat wy hen tevens melden zouden, of wy dit vaatje, ,, 't welk zy flegts tot ene proef hadden gezonden, wel ont„ vangen hadden, en of zy ons langs dezen weg dienen „ konden, in welken gevalle wy het nodige begeren zou„ den; zo waren wy wel zeer gewillig naar het fchip te varen,bevonden egter, dat het met onzen ouden enlek„ ken boot zeer bezwaarlyk zoude vallen, de reize te doen „ door de yflelyke golven, die op vele plaatfen in de Fior„ den uit de opene zêe tegen het land aan rollen, en den „ weg naar het fchip tuffchen de vele eilanden en blinde „ klippen zonder ongeluk te vinden. Dan dewyl wy 't als „ ene byzondere fchikking van den Here aanmerkten, dat „ de Groenlander des fchippers brief by misflag niet by „ ons, maar op de volkplanting gebragt had, en dat dus „ die heren het fchip te eerft moeften opzoeken, en ons „ juift zo veel levens-middelen brengen, als wy tot de „ uitreize nodig hadden ; zo waagden wy 't in 's Heren „ naam , en begaven ons den aoften May op de reis. Vier „ mylen van onze plaats overnagten wy in een vervallen „ groenlandfch huis. Den aiften vervolgden wyonze reis „ met veel regen en harden wind, doch die ons regtftreeks „ van agteren volgde, wy zeilden fes mylen, en fliepen des „ nagts op een onbewoond eiland onder den blauwen hér „ mei. Den nsften kregen wy, na ene wyl geroeitteheb„ ben, twe groenlanders voor betaling, en vervolgens eenen „ anderen,die ons als gidfede overige drie mylen naar het „ fchip verzelde. Na den fchipper het 'begeerde bewys D 3 „ vaa  54. Groenlandfche Hiftorie V. B. „ van ontvang gegeven te hebben, begaven wy ons den „ 24ften op de te rug reis , kogten onder wegen wat zee„ honds-vleefch, en kwamen den 2-7lten wel, fchoon door „ het roeien zeer vermoeid by onze woning aan, die de ,, Engel des Heren intulfchen bewaakt had, alzo wy be„ vonden, dat men wel gepoogt had, de deur te openen, j, doch niets befchadigd. Op deze reis ontdekten wy de „ getrouwe leiding des Heilands zeer klaar,en prezen den „ Here met een verblyd en dankbaar hart ". Dezen weg. om levens-middelen te krygen konden de Broeders toenmaals niet van de hand wyfen, te meer daar het in dien tyd de enige weg was, om het leven te bewaren. De vrienden inHolland waren hiertoe, nog door hen lieden, nog door iemand anders aangezet of verzogt, maar God had de gedagte, ene proef te doen, of men door hollandfche .fchepen den Broederen in Groenland enige levens-middelen zou kunnen toezenden, in 't hart van den door deszelfs fchriften genoegfaam bekenden Here Ijaac le Long verwekt. Ten dien einde gat de gemelde Heer den fchipper een vaatje meê, gevuld met ettelyke foorten van levensmiddelen, en tevens een brief aan de Broeders, met oogmerk, om het volgende jaar, indien zy dit wel ontvingen, door den onderfland van goede vrienden zo veel te zenden, als zy zouden nodig hebben. Deze vriendelykc aanbieding namen zy aan, en verzogten, indien men ook niets anders zou kunnen zenden , vooral om een goeden en Herken boot, dien zy tot hunne onderhouding, en ver ligtingder hulpe van buiten, het meelt nodig hadden. $• 3- Tans zagen zy de venvagte fchepen met verlangen te gemoet, waarvan'er in dit jaar drie kwamen. Het'eerlte kwam den i.^den Juny aan. Doch met het zelve kregen zy nog brieven nog levens-middelen. De fchipper, een eer!yk en vroom man , toonde veel medelyden met hun ger brek ,te meer, daar hy hen niets, behalven een weinig zout, kon overlaten, alzo hy naar de noorder-volkplanting beftemd was, wcrwaards hy ook den jongen Heer Egede als Miffionaris mede nam. Het laatfle fchip kwam den 7den July aan , en fchoon zy met het zelve met de helft van 't e,een zy nodig hadden ontvingen, in tegendeel, door ene ver*  Gefch. van Nieuw-Herrnhutv 1736. 55 vermeerdering hunner huishoudinge van vier perfonen, in zwaarder arbeid, en meer nooddruft, gebragt werden , zy werden egter door de ontvangene brieven en berigten, alsmede door de onderfteuningvan nieuwe medearbeiders,niet weinig verfterkt. Deze waren, de moeder vaxiMatt-baus Stacb, ene weduwe van vyf en veertig jaren , benevens hare twe ongetrouwde dogters Rofina van twe en twintig, en Anna van twaalf jaren, die de huishoudinge zouden op zig nemen. Ten geleide was hen Georg Wiefner mede gegeven, in wiens willekeur het geftelt was, of hy in groenland blyven, dan te rug keren wilde, waarvan hy hetlaatfte in 't volgende jaar verkoos. §. 4. Met het laatftgemelde fchip keerde de Eerwaarde Heer Egede naar Denemarken te rug. Van dezen in alle opzigten verwonderens-waardigen man, welken God op ene zonderlinge wyze heeft gebruikt, de zendinge in groenland te beginnen, is reeds zo veel gezegt, dat my tans niets anders overblyft,dan de redenen van zyn vertrek, en deszelfs daarop gevolgde lotgevallen,mée te delen. Hy was in groenland gekomen met het vafte voornemen, zyn leven aldaar ten dienfte der heidenen op te offeren; en hoe ftandvaftig hy ten dezen opzigte was, zag men allerduidelykft, wanneer hy, terwyl het volk, dat derwaarts gezonden was , afgehaalt werd , met zyn huisgezin, benevens enige weinige matrofen , zonder verzekering van enige onderfteuning,agter bleef. Hy werd ongemeen verblydt, wanneer hy in 't jaar 1733. de koninglyke allergenadigfte verzekering ontving , dat de groenlandfche zaak met vernieuwde kragten zoude voortgezet worden. Dan zyne hoop, van iet beftendigster uitvoeringe te brengen, werd geweldig geflingert, wanneer juift in het zelve jaar de groenlanders in de gehele landftreek uitftierven, en alle de kleine kinderen, die hy tot dien tyd toe gedoopt en onderwezen had, of mede weggerukt, of door derzelver ouders verre weg ge voert werden. Hy zag niet, waartoe een langer verblyf dienen zoude,en verlangde tans even zo zeer het land te verlaten, als hy eertyds verlangt had in het zelve te komen. Zyne kinderen groeiden allengskens op,en hy kon hen onder de groenlanders de nodige opvoeding niet geven. De veelvuldige D 4 arbeid.  16 Groenlandfche Hiftorie V. B, arbeid, bekommeringen en onaangenaamheden verzwakten zyne ziels- en lighaams:kragten dermaten , dat hy zyn amt met de vereifchte levendigheid van geeft niet waarnemen kon, en wagtte dus op ene toereikende onderfteuniwg. Doch wanneer hem in 't jaar 1734. niet meer dan drie Misfionariffen toegezonden werden,' een getal, 't welk hem in een zouitgeftrekt veld te gering toe fcheen, nam hy het bcfluit zyn ontflag te verzoeken, naar Kopenhagen te rug te keren, ten einde hy zelve van den toeftand der zendinge ter eerfte plaatfe berigt geven kon, en tevens voor de middelen zorgen, die ter uitvoeringe van dezelvevereifcht werden. Hy ontving in 't jaar 1735. zyn ontflag in zeer genadige uitdrukkingen, doch niet kunnende belluiten, zyne huisvrouw, die intuffchen gevaarlyk ziek geworden was, over de zee te voeren, bleef hy nog een jaar in het land. Op den ruften December behaagde het den Here, haar tot 2ig fe roepen. De Heer Egede fthryft zelve op de volgende wyze van haar: „ Ik ben niet in ftaat,om haar in dier- voegen te kunnen roemen en pryfen, als't hare Gods„ vrugt en kriftelyke deugden verdienen. Van hare trou- we als vrouw, en van hare tederheid als moeder, zal ik „ niet fpreken; ik zal alleenlyk aanmerken, hoe gewillig „ en onderworpen zy zig aan mynen wil betoonde , wan„ neer ik het befluit nam, myn volk en vaderland te ver„ laten, en my naar groenland te begeven, om de onwe„ tende inwoners van dat land in de kriftelyke leer te on„ derwyfen. Want fchoon vrienden en magen zeer fterk „ by haar daarop aandrongen, datzy, in aanmerking van „ de tydelykewelvaart van haar, van my,en van onze kin-. „ deren, my in dit, naar het oordeel van alle menfehen, „ dwaas en roekeloos voornemen wederftaan zoude; zy liet „ zig egter uit liefde tot God,en my, overreden, in myn „ voornemen toe te ftemmen, en als ene getrouwe Sara „ rnet haren Abraham van haar volk, en vaders huis, uit te 3, gaan naar een vremd, bar en heidenfeh land. Hoe ge- duldig en moedig zy alle moeite en tegenfpoeden met my heeft door geworftelt, en hoe dikwils zymyn hart „ /Vertrooft en opgewekt heeft, wanneer het by zo veelvul- dige hinderpalen kleinmoedig ennêerflagtig werd, zulks 5, is velen bekend genoeg Tot dus verre de Heer Egede. Ik heb hier en daar van deze grootmoedige vrouw, die ik te regt eene kriftelyke heldin noemen raag, gewag gernaakt, en voeg 'er tans nog maar by, dat ik onze Broeders;  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1736.' 57 ders noit dan met den diepften eerbied en veel aandoening van haar heb horen fpreken; en zy heeft ook in der daad by alle gelegenheden met de Broeders gehandeld, als of dezelven hare kinderen waren. Door de droefheid over dit verlies namen de ziels- en lighaams-kragten van den Heer Egede allengskens af, en hy werd eindelyk op ene fmertelyke en harde wyze door de fcheurbuik aangetaft. Het fchip, met 'tweik hy, na een zwaren en tot nog toe, naar den fchyn, onvrugtbaren arbeid van vyftien jaren, uit groenland Hond te vertrekken , gekomen zynde , hield hy zyne affcheids-Predikatie over ffef. XLIX: 4. Ik zeide, ik beb te vergeefs gearbeit, ik heb myne kragt onnuttelyk ende ydelyk toegebragt: gewisfelyk myn regt is by den Here , ende myn -werkloon is by mynen God. Na de Predikatie doopte hy een groenlandfch jongetje, zynde dit de eerfte doop, dien de Broeders in groenland zagen. Zyn affcheid van hen was zielroerende. Zy verzcgten hem, alle hunne misflagen te willen vergeven, en hy verzekerde hen van zyne opregte liefde, naar welke hy, gelyk tot hiertoe gefchied was , ook te Kopenhagen voor hun beft zorgen wilde, onder toewenfchingvan den goddelyken zegen en hulpe tot hun beroepen amt, terwyl hyene levendige hope toonde te hebben, dat God de groenlandfche zaak, die hy vol bekommering verlaten moeft, eindelyk nog op ene heerlyke wyze ter uitvoeringe brengen zoude. Hy vertrok den oden Auguftus met zynen jongftenzoon,en twe dogters. In dit gezelfchap zonden onze Broeders hunnen medearbeider Chriftian Stacb naar Europa, ten einde mondeling berigt te geven van hunne in- en uitwendige omftandigheden, van den toeftand hunner zendin- e, en tevens om hen antwoord te brengen , alzo hunne rieven tot hiertoe niet altoos wel hnddpn l.-nn worden. Zy kwamen den ^ften September te Kopenba- Cen aan. De Heer Egede had het gebeente zyner zalige ïouw mede genomen, 't welk op den Nicolai kerkhof begraven werd. Kort na deszelfs aankomft had hy de genade, by zyne koninglyke Majefteit tot een gehoor toegelaten te worden, en werd, na een opftel overgegeven te hebben, nopens de befte manier, op welke de zendinge met nut zou kunnen voortgezet worden, tot Superintendent van de Deenfche zending in groenland aangeftelt, met een jaarlykfe wedde van 500. ryksdaalders, waarby hem tevens bevolen werd,een kweekfchool op te regtenvan ftuD 5 den-  5§ Groenlandfche Hiftorie V. B, denten,en weesjongens, die hy in de groenlandfche taal onderwyfen zoude, en uit welken de Miffionariflen en Katechifeerders zouden genomen worden. Zyne laatfte jaren bragt hy by zyne dogter op het eiland Fa/fier ruftende en in ftiltetoe, en eindigde aldaar zyn loftelyk en roemwaardig leven op den 6den November 1758 , in den ouderdom van drie en zeventig jaren. 5. 5. Naardien nu de Broeders, zo als boven gemeld is, ene vermeerdering van vier perfonen gekregen hadden, des hun huisgezin uit zeven perfonen beftond, zo rigtten ze hunne huishouding en arbeid op nieuws in, en Mattbaus Stacb gaf zyne twe zufters, die, behalven dat zy de huisfelyke" zaken waarnemen zouden, gefchikt waren, om onder de groenlanderinnen te arbeiden, aanleiding de taal te leren, waarin zy 't ook, voor al de jongfte, tot een ieders verwondering, zeer verre gebragt hebben. In den arbeid aan de heidenen konden zy in dit jaar niets byzonders doen: zy hadden weinig bezoek van hen, alzo dezelven, ten aanzien van 't geeftelyke, nog gedurig zorgeloos waren , en gene tydelyke voordelen yerwagten konden. Niet voor het begin van 't voorjaar kwamen 'er zommigen uit honger, en dezen deelden de Broeders,wanneer zy't hadden, gaarne wat mede. Tot grote bezoek-reizen hadden zy dit jaar gene gelegenheid, en moeften het dus laten by de bezoeken, die zy wegens hun onderhoud in de naby gelegene plaatfen deden. Zelden vonden zy opene oren, en nog minder begerige harten. Want de groenlanders hadden of geen tyd en luft daartoe, nu van wegens hun arbeid, dan van wegenshunne dans-gezelfchappen, of zy wilden maar wat nieuws horen, onder voorwendfcl, dat zy de geeftelyke zaken reeds genoeg van lieden, die dezelven beter zouden moeten verftaan dan de Broeders, gehoord hadden,en dat zy die dingen wiften en geloofden. Daar benevens waren zy niet alleen by 't onderwyfen onoplettende, wispelturig en kinderagtig, maar wanneer de Broeders langer dan ene nagt by hen bleven, zo werd alles'er op toegelegt, om dezelven tot ene tocftemming in hun ligtvaardig en dartel leven te brengen. En wanneer zy hierinne, door een in alle om- ftan-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1736. 5$ ftandigheden betoonden ernft en befcheidenheid te leur geftelt werden, zogten zy de Broeders moede te maken, door derzelver lezen, zingen en bidden, met allerly belachelyke gebaarden naar te bootfen, of het een en ander met hunne trommelen en yffelyk gefchreuw famen te paren. De uitwendige armoede der Broeders verftrekte hen toten» ftoffe van bittere fpotternyen, dewelken met hunne veel te kennen gevende gebaarden de Broeders nu eerft regt begonnen te verftaan. En wanneer men hen tot antwoord gaf, dat men niet hier zy wegens lighamelyk onderhoud, maar om hun lieder willen, en om ze van den wil van God te onderregten , antwoorden zy wêer fpottende : „ Illivfe Ajokarfaromarpifigut! " Hoe! wilt gy lieden on- ze leraars zyn ? wy weten immers, dat gy zeiven onkun- dig zyt, en van anderen leren moet. " Dergelyke onbefchoftheid eu fpotterny verdroegen de Broeders met geduld. Dan de groenlanders, befpeurende , dat zy ook hierdoor niets wonnen, begonnen de perfonen zeiven te mishandelen, Zy wierpen de Broeders uit ligtvaardigheid met ftenen, fprongen hen op de fchouders, namen hun goed,en floegen het aan ftukken, ja zy zogten derzelver vaartuig te bederven, of in de zee te doen dry ven. Zelfs lieten zy de Broeders des nagts niet in ruft; want als dezen,op een geraas,'t welk zy eens in de nagt voor hunne tenten hoorden, en waarby ze befpeurden, dat 'er waren, die het voorhangfel van de tente, 't welk de Broeders met fpelden vaft gemaakt hadden , zogten af te trekken , naar buiten gingen, om te zien wat 'er te doen was, vonden ze'er een hoop groenlanders ftaan, onder welkenzommigen meflen in de handen hadden, en die niet eer vertrokken , dan na men ze met het geweer gedreigt had. De Broeders geloofden toen nog niet, dat zy enig ander voornemen gehad hadden, dan de vellen van de tente aan ftukken te fhyden, doch ettelyke jaren daarna, wanneer zig eenige groenlanders bekeerden, kregen zyte weten, dat men 't op hun leven had toegelegt, in hope, dat de anderen Europeanen dén dood van zulke arme en veragte lieden niet zouden zoeken te wreken. En dewyl ze door de groenlanders verwittigt werden, dat dezelven door enige vyandige menfehen opgehitft waren; zo verzogten ze de Deenfche Heren Miflionariflen en den Koopman op ene nadrukkelyke wyze, zorg te dragen, dat hunne lieden de plig-  iSo Groenlandfche Hiftorie V. B.' Ïligten van menfchlievendheid beter betragten mogtem , )it beloofden ze niet alleen, maar deden het ook zo, dat het van een goed gevolg was. §. <5. OndertmTchen gaven de Broeders hunne hope geenzins verloren, en verblydden zig, als'er maar nu en dan een enig kwam, die gaarn hoorde, of uit zig zelve naar de waarheid vroeg, waarvan hen in dit jaar het eerfte voorbeeld van; een 't enemaal onbekend heiden gegeven werd. Zie hier de eigene woorden, uit het berigt der Broeders, Den 4den May voeren wy in den Zond om Nepifet-vis5, fchen te fteken, en floegen onze tente naaft vier groen8, landfche tenten op. Zy pakten egter hunne zaken ten „ eerften famen,en trokken verder,om dat zy'erons niet s, gaarn zagen. Wanneer wy den 7den bezig waren met „ te viflchen, kwam een ganfch vremd heiden, die in dit „ voorjaar vier en twintig mylen verre uit het zuiden hers, waarts gekomen was, by ons, en begeerde onze zaken „ te zien. Deze toonden wy hem, vooronderftellende, dat j, hy by ruiling enig yzer-werk van ons tegen groenland„ fche eetwaren hebben wilde. Doch hy was zeer ftil, en zeide eindelyk, dat hy by den Pellejfe geweeft zy, (dus 5, drukken zy het Deenfche woord Pr'aft uit, 't geen een „ Priefter of Predikant betekent) van welken hy wonder„ bare zaken gehoord had, van een, die den hemel en de „ aarde zal gemaakt hebben, en Gud (dat is in de Deens, fche taal God') genaamd word. Hy verzogt, dat, by „ aldien wy 'er ook van willen, wy hem toch meer daar„ van zeggen zouden, alzo hy 'er reeds veel van vergeten „ had. Dit maakte ons zeer oplettende, en wy fpraken, zo goed wy konden, met hem van 'smenfehen fcheppinge, „ en derzelver oogmerk , van den val, en de verdorvenheid „ van den menfeh, en van de verloffing, die Kriftus te we-* „ ge gebragt heeft, als mede van de opftandinge, en de s, euwige zaligheid, of verdoemenis der menfehen. Hy „ was doorgaans zeer oplettende, bleef ook in ons Avond* „ gebed, en Hiep de nagt in onze tente. Nu geliefde Broe- ders! dit is de eerfte groenlander, die by ons naar God s, en goddelyke zaken gevraagd heeft, 't geen nog nie- „ maud  Gefch* van Nieuw-HerrnhuÊ 1736. 4t „ mand van allen, die hier omtrent wonen heeft gedaan, „ fchoon men hen vele jaren heeft voorgelezen. Brengt ,, derhalven de offerhanden van uw gebed voor den Here, „ dat hy het werk beginne, om ook in deze wildernis zyn „ Zion te bouwen. " En aan 't einde van't jaar fprekcnzy dus: „ Uit alle boe„ ken der heilige Schrift, doch voor al uit den brief aan de Romeinen, hebben wy een uittrekfel gemaakt van „ vele waarheden, die een byzonder indruk op ons ge„ maakt hebben, zo wel ten aanzien der gerechtigheid, „ aan 't geloof toegerekend, als ten opzigte van de beloof„ de bekeringe der heidenen. En nademaal hem zyne ga„ ven en roepinge niet berouwen; zo behartigen wy onze „ roepinge tot deze heidenen met allen yver, fchoon wy „ nog niet zien , wanneer en hoe het oogmerk kan bereikt „ worden. Dan ten vollen verzekerd zynde, dat het zyn „ werk is, bevlytigen wy ons, te doen zo veel in ons ver„ mogen is, en bevelen voor 't overige de zaak aan hem, „ wienen wy, en deze arme heidenen, toebehoren. Onder„ tulTchen kunt gy ligt bevroeden, hoe wy te moede zyn, „ daar wy by gebrek van 't vaartuig, 't welk by een hogen „ vloed befchadigd is geworden, nu reeds in drie maan„ den tot geen enig heiden hebben kunnen komen , ter,, wyl in dien tyd ook niet een van hen by ons gekomen ,, is, als waartoe zy zig tans wegens de reizen naar hun„ ne gaftmalen geen tyd nemen. Des moeten wyons, als in een gevangen-huis opgefloten, onderling in de taal „ oeffenen. De Here ontfermezig, en helpe ons, want wy „ wagten met verlangen naar den dag der zaligheid voor „ deze menfehen. En dus eindigen wy het jaar „ 1736. met gebed, en dankzegging voor alle wonderbare „ wegen, die Godin het zelve met ons gehouden heeft, „ terwyl hy ons uit zo vele in- en uitwendige benauwdhe„ den geholpen, en zyne genade zo kragtdadig in 't mid„ den van ons geopenbaard heeft. Wy bevelen 't aan hem, „ hoe hy ons in t volgende jaar zal gelieven te leiden , „ niets meer wenfehende, dan dat wy, en onze verrichtingen, „ hem hoe langer hoe meer mogen geheiligd worden, op „ dat wy hem by den dienft aan zyn Evangelie ene aange„ name oiferhande onder de heidenen zyn mogen, " HET  m Groenlandfche Hiffofie V, té HET VYFDE JAAR i 7 3 7> INHOUD. {). i. Het gebrek aan een bekwaam vaartuig, en aan levens* middelen ^veroorzaakt den Mifftonariffen veel bekommering. §. Zo zeer de Broeders van droefheid over den jammerlyken toeftand der heidenen getroffen waren, zo verblyd waren ze in tegendeel over de bewyzen van genade, die zy in Kajarnak en de overigen leerlingen befpeurden. Men ontdekte by hen niet alleen ene ware overtuiging van het Goddelyk aanwezen , en een diepen eerbied voor het zelve , niet alleen ene vreugde over de opftandinge der doden, de wederkomfte van den Here Jefus, en de zaligheid der gelovigen hier namaals, maar ook, en wel voornamelyk, een gevoel van hunne elende, ene vreugde over die in de verzoeninge van Kriftus geopenbaarde liefde Godts jegens de gevallene menfehen, en ene gedurig toenemende begeerte naar het woord des levens. En dat het werk der genade in hunne harten diepen wortel gefchoten had , zulks openbaarde zig in de verandering van hun gedrag , in de vrywillige verlochening der heidenfche dartelheden, en in het vrolyk dragen van de verfmadinge der wilden, van welken zy verlaten, gehaat en befpot werden. Vooral was Kajarnak zeer opgewekt, zo dat hy menigmaal nog ene vermaning na de Katechifatie aan de zynen deedt, ten einde dezeiven op te wekken om de gehoorde waar- (*) Of dit onder de Heidenen een gewoon gebruik is, er* waar aan hetzelve zynen oorfpronk verfchuldigd zy, heb ik niet kunnen ontdekken. Indien de giffing, dat zig zommigen van de oude Noorweegfche Krifteuen met de Groenlanders zullen vermengd hebben, grond had, dan zoude het maken van kruiffen nog afkomftig kunnen zyn van de toenmalige Ceremoniën.  Gefch. van Nieuw-Herrhuc. 1730. pS waarheid, na zo lang in de onwetenheid geleefd te hebben, met een gewillig en dankbaar hart aan te nemen, en dezelve tot ene ware bekeringe te laten werken; of hybra^t de verhandelde ftoffe in een fchoon,kort,egter kra^tio-gebed; waarbymen vooral aanmerken moet, dat hem zulks ■ noit bevolen , nog enige aanleiding daartoe gegeven was Hy was daarbenevens fchrander en levendig van geeft hielp zyne leraars zulke woorden, als zy zogten, uitte vinden gemerkt hy hunnen zin en mening reeds vry wel begreep zo dat hy hunne uitdrukkingen dikwils verbeterde en bel ichaafde. Dus begrepen zy van agteren, hoe gelukkiger, geweeft zy, dat ze in de eerfte jaren het befluit genomen hadden, van met met de heidenen terftond , en flets om zig m de taal te oeffenen, over Goddelyke zaken te fpre- S' Ü £h?n. ta-ns nog door'een 0Pregt en eerlyk gemoed zulke dubbelzinnige uitdrukkingen aangetoond werden die hgtelyk,door de verblinding des Satans, by de lofe he'idenen zouden hebben kunnen aanleiding geven tot allerlv ongerymde en afgodifche gevoelens. Het aangenaamfte bv deszelfs onderwyzing was, dat hyniet wagtte, tot dat men hem vroeg, of een van buiten geleerd antwoord liet opzeggen , maar dat hy zelve vroeg en zig antwoord en verklaring van de leraren liet geven. En dat het niet by dekenmfle der waarheid alleen gebleven zy, maar dat dezelve ook levendig en werkzaam in zyne ziele was, zulks kon men by verfcheidene gelegenheden klaar zien: dus betuigde hy by ene redenvoering over de veiligheid, dat , wanneer een bofe gedagte, of ene kwade neiging, bv hem opkome, hy zigaanftonds, waar hy ook zy , tot■ deri1 Here Jelus kere, en denzelven inwendig aanroepe, dat hv hem door zyn bloed daarvan gelieve vry te maken. s- 5. Dewyl men nu by de leerlingen niet alleen een kraztdadig genade-werk befpeurde, maar ook een innig verlangen naar den Doop, 't geen zig zeerkennelyk openbaarde by ene verhandeling over Exod. XII. en 't geen daS ge- vl dSSnï V fch-h™ >en de voorbeeldelykewerkfng van deszelfs bloed, zo kon men niet langer wagten, hen dit genade-middel mede te delen, en hen den weg te banen tot de gemetmge van alk door het bloed des Heilands ver-  j6 Groenlandfche Hiftorie V. B. verworvene heilgoederen. Hierin ging men egter met vele omzigtigheid te werk, des men den eerften, die reeds over een jaar onderwezen was, te weten Mangek te kennen gaf, dat men hem tans niet in ftaat vond , deze genade te ontvangen, alzo men tot hiertoe wel vele beweging, maar niets beftendigs by hem befpeurd had; 't geen hy ook met befchaming en vernedering bekende. MilTchien ging men hierin te verre , door van buiten meer bewys van een eerftbcginnende, aan welken men doch een arbeid van Gods Geeft befpeurd had, te eiflchen, dan men van een ongedoopten verwagten kon. Miffchien is de fmart en het verdriet over deze terug zettinge de oorzaak geweeft, dat hy ene wyl daarna weg ging, en zig noit, fchoon hy dikwils weêr gekomen is, heeft kunnen herftellen, tot dat hy zig eindelyk t' enemaal onder de heidenen verloren heeft. Men kan 't egter den Miffionariflen niet euvel duiden , dat zy ten aanzien der eerftelingen, die zy voornemens waren te dopen, zo naukeurig waren, want zy begrepen zeer ligt, dat deze handeling opmerking verwekken zoude, en de heidenen op het leven en gedrag deinieuwe Krittenen oplettender maken. ' Dienvolgens namen zy niemand dan Kajarnak met de zynen in de nadere toebereiding tot den Doop, onderwezen dezelven dagelyks in de noodzakelykfte (tukken van het kriftelyk geloof, die ze ligtelyk begrypen konden en in gedagtenis houden; des deze heilige handeling op den aoften Maart, (*) zynde de eerfte Paafch-dag, verrigt werd. Na dat de Dopelingen voor de ganfche vergadering op de vragen van den Miflionaris eenvoudiglyk rekenfehap hadden gegeven van de hope, die in hen was, en met hart en (*) De leus of het woord van dien dag was uit Ezecb. XXXVII: 26, 27, 28. en luid dus: Ik zal een verbont des vredes met ben waken, bet zal een euwig verbont met hen zyn: en ik zal ze inzetten , en zal ze vermenigvuldigen; en ik zal myn Heiligdom in^t midden van hen zetten tot in ewsoigheid. En myn Tabernakel zal by ben zyn, en ik zal hen tot een Godt zyn, en zy zullen my tot een volk zyn: En de beidenen zullen weten, dat ik de HER F. ben, die lfra'él heiligt, als myn Heiligdom in 't midden van ben zal zyn tot in euwigheit. De ondervinding toont, dat deze belofte heerlyk by de vier eerftelingen vervult is. De Amen, de trouwe en waarachtige getuige zal ook het overige fchenkeu.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. en mond belooft hadden, het heiden fche wezen t' enemaal te verzaken, by hunne leraren ftandvaftig te blyven, en 't Evangelie waardiglyk te wandelen, werden deze vier eerftelingen uit het Groenlandfche volk, onder een kragtiggebed en oplegginge der handen, van de magt der duiftérnis vry gefproken, hunnen regten Heer en Heiland Jefus Kristus toegewyd, en vervolgens door den Doop in den name des Vaders, des Zoons en des heiligen Geeftes, der kristelykeKerk ingelyft. Kajarnak werd Samuel, zyne vrouw, Anna, zyn zoon, Mattbueus, en zyne dogter , Annaatje genaamd. Onder de handeling befpeurde men ene kragtdadige genade, niet alleen aan de Dopelingen, die een vloed van tranen ftortten, maar tevens aan de aanfchouweren, die ook deelgenoten dezer genade wenfchten te worden: ten welken opzigte zy ook, na ene vermaning om hunne harten aan den Geeft van God over te geven, vertrooli werden. §.6. Doch de vreugde, een hoopje van eerftelingen te zien * en de hope van het zelve haaft te vermeerderen , fcheen eensklaps en t' enemaal te verdwynen. Want 'er waren nauwelyks vier weken na den doop verlopen, wanneer de zwager van Samud Kajarnak , die ook by de Broeders woonde, door ene bende van moordenaren uit het noorden omgebragt werd, onder het voorwendfcl, dat hy den zoon van den aanvoerder der moordenaren eertyds dood getovert had. Zy hadden hem by Kangtk op de zeê gelokt, en vervolgens met een harpoen op eene fcheimagtige wyfe geworpen. Schoon hy nu denzelven uit het lyf rukte, en op het landvlugte, hy werd egter agterhaalt, dertienmaal gefteken, en van ene klippe afgeworpen, waar men hem eindelyk na veel zoekens in ene holte vond, en begroef. Nademaal nu de moordenaren gedreigd hadden, ook Samuel,en zynen tweden zwager, te willen vermoorden, en noch de Europeanen noch de Zuidlanders te vrezen, werden de gedreigden met vreze bevangen, en meenden allen te vlugten. Men zogt dezelven uit het woord van God te trooften, en de Heren op de volkplanting verzuimden nietsin 'twerk te ftellen, 'tgeen dienen kon om demoordenaren te vinden, ten einde dezelven op ene behoorlyke wyze te doen ftraffea, hadden ook & DaU G m  9$ Groenlandfche Hillorie V. B. het geluk, den aanvoerder benevens ettelyken zyner medgezellen,in tegenwoordigheid van meer dan hondert Groenlanderen, gevangen te nemen. Ondervraagd wordende bekende hy,behalven dezen moord, nog drie groenlanders met eigene handen vermoord, en by drie anderen geholpen te hebben. Dan aan de menfehelyke wetten niet onderworpen, en van de Goddelyke nog t' enemaal onkundig zynde, werd hy, na dat men hem de tien Geboden voorgelezen en fcherpelykgedreigt had, ontllagen, doch twe zyner medgezellen, die eertyds in het woord van God reeds onderwezen waren, werden met Hagen geftraft. Doch hierdoor werd de vreze van Samuel niet weggenomen, maar vermeerderd, en na enigen tyd in onruft en twyffelmoedigheid toegebragt te hebben, verklaarde hy zig verpligt te rekenen, des vermoorden broeder, Okkomiak, op welken de moordenaren het voornamelyk toelagen, naar 't zuiden in veiligheid te brengen: terwyl hy voor zig zelve voornemens zy, aldaar by zynen oudften broeder te blyven, en denzelven t' eniger tyd mede herwaarts te brengen. Hier tegen bragten de Broeders al 't geen zy konden in, hunne vreze te kennen gevende, dathy, nog een nieuwling zynde, en vooral zyne twe kinderen, zeer ligt weer zouden kunnen verwilderen. Zy hielden hem zyne by den doop gedane belofte voor; met aanbieding van hem cn de zynen , zo lang de moordenaren hierom ftreeks bleven, te onderhouden, ten einde nochhy noch zy behoefden uit te varen. Deze voortellingen troffen hem zeer gevoelig, hy weende niet hen over hunne droefheid, kon egter niet befluitenhier te blyven. Dus moeften zy, na hem nogmaals tot getrouwheid en een goed gedrag onder de heidenen vermaand, en in een gebed,'tgeen zy knielende en onder vele tranen deden , den getrouwen Herder ter bewaringe aan bevolen te hebben, met een bedroefd hart zien vertrekken, en deganfche buurt, binnen twe weken, van Groenlanderen, behalven twe tenten, t' enemaal ontbloot zien, en vervolgens de nieuwe verwyting met lydfaamheid dragen,dat ze wel heidenen dopen konden, maar niet tot ware Kriftenenmaken, noch dezelven van de omzwervende levenswyze ontwennen, en tot hunnent houden. De hope, van hunne eerftelingen weêr te zien , fcheen t' enemaal verdwenen te zyn, en zy konden toen op geneiiy wyze voorzien, dat deze vlugt en fchynbaar verlies t' eniger tyd door een zo n •ken zegen zoude achtervolgt worden. I 7<  Gèieh. van Nieuw-Herrnhüt. 1739. 9* §. ?• . Het duurde egter niet lang, of zy werden enigzins irt hunne droefheid vertrooft. Samuel kwam wel in dit jaar niet wederom: dan 'er voeren een en twintig boten Zuidlanders voorby, onder welken zig ook de vrienden van den mede gevlugten Simek bevonden, die narigt bragten, dat ze de vlugtelingen onder wegen' gefproken, en vele verwonderenswaardige zaken van God by hen gehoord hadden, waarvan ze nader wcnfchten onderrigt te worden. Zy dankten ook voor de weldaden aan hunne landsgenoten bewezen , en in 't byzonder dat men de vrouw van Simek, die by 't baren reeds voor dood gehouden werd , wêer levendig gemaakt had. Men had haar namelyk, by ene zware flauwte, door enige druppelen levens-bal fem , tot haar zelve gebragt; 't geen deze eenvoudige lieden voor iet zeer verwonderlyks en groots hielden. Dus zagen de Broeders, dat de vlugt van Samuel en de zynen mi'ffchien van nut zou kunnen zyn, en durfden enigzins hopen, dat hy 't geluid van 5t Evangelie vyftig mylen verre in 't Zuiden verfpreiden zoude; 't geen oök van agteren gebleken is. Ene wyl daarna kwam Simek met de zynen te rug* en tegen den winter kwamen ook de meeften van de Groenlanders , die men in den beginne van 't jaar uit hunnen hongers-nood gered had, by de Broeders wederom, 20 dat 'er tans negen huisgezinnen by hen overwinterden. (*) S- 8i C ) Ook kwamen vele Zuidlanders op derzelver terug-reis wit het Noorden by de Broeders aan. Onder deze lieden was 'er gen, die geen behagen in groenlandfche vrouwen had, omdat hy een Nimrod meende te zyn. Deze kwam op een zeker tyd, wanneer de Broeders enige dagen allen afwezig waren, met een groot gevolg naar hunne woning, en wilde de ongetrouwde zuster Anna Stacb met geweld tot zyne vrouw nemen. Doch zy, hunne taal reeds verftaande, vlugtto in 't huis, floot de deur, en deed 'er de grendels voor. Dewyl ze nu de deur niet konden open breken, wilden ze de venllers, in verbeelding dat dezelven,^ gelyk de hunnen, van zee-honds-darmen waren, aan ftukken fnyden. Doch daarmede voerden ze niets uit, terwyl het hen j,y geluk uiet in de gedagten kwam, met geweld 'er tegen te ito-' Ga tc*  «oo • Groenlandfche Hiftorie . is V. B. Das ontbrak het weêr niet aan toehoorderen , met welken de Broeders hunne dagelykfe oeffeningen en onderwyzingen in diervoegen inrichtten, dat zy, behalven de Zondags-predikatie, alle dagen 's morgens en 's avonds een lied met hen zongen, en vervolgens over ene Bybelfche fpreuk, of over ene korte fchets van de Heilsorde, ( die zymet de Deenfcbe Heeren MilfionarilTen vertaald hadden) katechifeerden. Daarbenevens lazen zy hen nu en dan een kort begrip voor van de goddelyke huishouding van 'de fchepping af tot op de hemelvaart van Kriftus ; waarby zy gelegenheid hadden, hen vele nuttige waarheden in ongedwongene en vrye gefprekken in te prenten, en de groenlandfche vooroordelen en bygelovige gevoelens uit het hoofd te brengen. Het woord vond ook ingang , en de meeften heten zig ligt overreden, hunne Amukta of Afgodifche fnoeren, die hen tot behoed-middelen tegen ziekten en een al te vroegtydigen dood verftrekken zouden, te laten varen, als mede de bygelovige onthouding van zekere fpyfen, en van den arbeid by ziekten en fterf-gevallen; en in tegendeel hun vertrouwen enig en alleen in God te ftellen. Zommigen egter koftte het nog veel , eer zy 'er toe overgaan konden , en 'er waren, die liever vertrekken wilden, dan hunnen ydelen wandel naar heidenfche wyze verlaten. Dus ging het onder velerly veranderingen en .afwiflelingen. Veeltyds waren ze onder het gehoor van 't Goddelyk woord ilaperig , onverfchillig , verhard en ongevoelig ; ja by zommigen befpeurde men ene vyandigheid; en van dezen zogt de Satanzig te bedienen, om de waarheid tegenftand te bieden.. Op andere tyden waren ze meêr oplettende, aangedaan, en begerig, wilden eensklaps vroom worden, en, al 't geen zy meenden daartoe vereifcht te wor- ten. Dus vertrokken ze onder bedreiging, dat zy onverwagt zou,den wéér komen. Zy kwamen ook in der daad den 3den dag in groter getal weêr. Doch onze weinige Groenlanders haalden ten eerften enige Bootsgezellen van de volkplanting tot hulp, door welken zy gelukkig verjaagd werden, '  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1739: xoi worden, te gelyk weten en geloven, zonder de zaak naar behoren te overdenken. Des men dikwils genoeg te doen had, om ze van ligtgelovigheid terug te houden, en hen den waren grond, de uitwerkzelen en kentekenen van 't geloof in tegenoverftelling van ene enkele toeftemming te beduiden. Men had ondertuffchen meer reden, om zig over hunne gewilligheid te verblyden, en op een ryken oogft t' eniger tyd te hopen, dan zig over hunne wispelturigheid te benauwen. De kinderen, waarvan reeds fes fchool gingen, en de anderen jongen lieden, gaven vooral reden, om op betere tyden te hopen. By deze gelegenheid kan ik niet nalaten aan te merken, dat de opwekking der Groenlanderen ook naar buiten goede uitwerkfelenhad, en niet alleen de Deenfcbe Heren Miflionariflen aanmoedigde, om ook het begonnen werk met gebed en naarftigheid voort te zetten, maar zelfs den anderen Europeanen aanleiding gaf tot een heilzaam nadenken, G 3  HET SESDE BOEI DES GROENLANDSCHE HISTORIE, VERVATTENDE Bet twede tydmerk van de Zending der Broed* ren. dat is, van de eerfte vifkatie 1740. tot de opbouwinge van de Kerkelyke Vergaderplaats 1747. HET AGTSTE JAAR 1740. INHOUD. §. I. Merkelyk onderfcbeid tufcben de volgende en voriae jaren , zo ten aanzien van de leerwyze en de bellier ir% ' als ten opzrgte van de gezegende uitwerkingen der bèkertnge onder de Heidenen. S §• a. Door de Vifitatie van een Ouderling en de aankomli™»een n,euw Mede-arbeider, als Lde door een gezegend bezoek van den oudflen Miffionaris, by de gemeente ,n Du.tfctland, komt de zending in een beter jtaat. S' 3' ^J'ZÜTl ZertrfkMwe^ doch niet zonder hope van een blyvenden indruk.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1740. toj §, 4. Vier verblydende voorbeelden van gelovige Groenlanders , en in 't byzonder de onverwagte wederkom/} van den eerfteling Samuel, als mede de opwekkinge en de Doop van Sara Puffimek. §. 5. Het voorbeeld en de getuigenis der eerflelingen veroorzaakt by de Heidenen alomme vele opmerking. §. 6. De eerflelingen zyn den Leraren by de overzetting van veel dienft, en den Heidenen tot ftigting. J. 7. By den overigen is het woord, fchoon onder vele afwiffelingen , niet onvrugtbaar. rgc—-^fejjE reden, dat ik met dit jaar een nieuw Tydïïfë|yv merk begin, is deze: ikbefpeure, dat de vol\m W&E K gende jaren merkelyk van de vorigen verfchil- i^BSra! *en' zo we* ten aanz^cn van der ZendelinI . y^Jl gen eigene manier, van denken en handelen , als ten opzigte van derzelver invloed op de bekeringe der heidenen. In de punten of grondftellingen der verbintenilfe van het jaar 1735. (*) hadden zy dit aanmerkelyk befluit genomen : „ De kenniffe van Kriftus, zo als hy aan 't kruis de „ reiniging van onze zonden door zyn bloed heeft te we„ ge gebragt, en allen, die geloven , ene oorzake der „ eeuwige zaligheid geworden is, zal onze Hoofd-lere „ zyn, die wy met woorden, met handel en wandel , „ naar het vermogen, dat God geeft , betuigen willen , „ en daardoor tragten, de heidenen tot gehooriaamheid des (*) Zie het jaar 1735* §• G 4  ÏQ4- Groenlandfche Hiftorie VI. B» ,, geloofs te brengen. " Dan dat men by den arbeid aan de heidenen deze grondftelling niet altoos in 't oog heeft gehad en behouden, of, gelyk zy zig kort te voren uitdrukken , dat hunne opregte voornemens , door mangel van eensgezindheid , niet naar wenfch ter uitvoer hebben kunnen gebragt worden, zulks befpeurt men op meer dan ene plaats in hunne dagverhalen : en wie het voorgaande tydgevvrigt met aandagt gelezen heeft, die zal bemerkt hebben dat zy in de onderwyzinge der heidenen merendeels ichoon met ene goede mening en naar mate van hunne kamille, ene leervvyze gebruikt hebben, die, wel is waar, van voren en in de befchouwing (in TbejT) de redelykfte lchynt te zyn; doch die van agteren en in de oeffening (tnpraxi) gebleken is tot ware hartens-opwekkinge niet alleen vrugteloos, maar ook dikwerf hinderlyk en fchadeJyk te zyn. Daarentegen zal men ook gezien hebben, hoe het Evangelie van den Schepper, die, om zyn gevallen nienichelyk fchepfel te redden, een menfeh is geworden, en ze door zyn eigen dierbaar bloed en onfchuldig lyden en fterven verworven en gekogt heeft, als een vuur van den Here in het hart van een nog ten enemaal onkundjpHeiden gedrongen is, deszelfs hard en verduiden gemoed week gemaakt en verlicht, en in zyn dode ziele het leven gebragt heeft; en hoe deze eens vooral zo beproefd bevondene leerwyze , dat is, het eenvoudig verhaal en de toepalfing der gefchiedenis van Jefus menfehwordinge, verdienftelyk leven, lyden en fterven, ene onfeilbare werking op het hart der heidenen gehad heeft, 't Is waar, zy is nog tot dit jaar toe aan vele veranderingen onderworpen geweeft, des deuitkomft ook zeer verfchillende geweeft is. Dan hoe wyzer men door de ondervinding geworden is, en uit de uitwerking geoordeeld heeft van de oorzaak, hoe meer heeft men zig 'er op toegelegt, om onder de heidenen niets anders te weten, dan Jefus Kriftus, en wel als gekruift, en dus heeft men bevonden, dat het Evan, gelie ene kragt Gods is, waardoor de allerwoefte en dom* fte heidenen getrokken en overwonnen worden. Zy hadden, wel is waar, een vrugtje van hun arbeid gezien, te weten Samuel Kajarnak en de zynen; zy zou* den ook hunne moeite met deze vier zielen rykelyk betaald gerekend hebben, hadden zyze niet met hartzeermoeten zien vertrekken, onzeker oj'zy dezelven oit weêr aou- de4  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1740; 105 den te zien krygen, terwyl'er zig nog weinig hope opdeedt, dit verlies door anderen eerlang vergoed te zien. ' Doch de opwekking onder de Groenlanderen begon eerft in dezen tyd regt ttand te grypen, en het getal der gedoopten nam fchielyker toe, dan men oit had kunnen verwachten. , . Hierby kwam ook ene gunftige verandering ten aanzien van hunne uitwendige omftandigheden, gemerkt 'er van dezen tyd af niet alleen voor hunnen nooddruft en onderhoud dermaten gezorgt werd, dat zy aan de verzoeking, of van honger te vergaan, of hun poft tot fmaad der waarheid te verlaten, niet meer bloot geftelt werden , maar ook vele zaken, die hen te voren in verlegenheid gebragt hadden, dooreen Koninglyk bevel CRefcript') verligt en Uit den wege geruimt werden. Uit dien hoofde heb ik gemeend, een nieuw tydmerk met dit jaar te moeten beginnen, en de gezegende veranderingen van het werk der bekeringe ten dele toe te fchryven aan de vifitatie van den Eerwaarden Andreas Grasman (*), die Jahan Schneider als een nieuw mede-arbeider mede bragt; ten dele aan het gezegend bezoek van den oudften zendeling in Duitfchland, waardoor de Broederen in Groenland gelegenheid kregen, niet alleen zeiven in de zaligmakende kamille en ondervindinge der voldoende en akenoegfame verdienften van onzen dierbaren Verlosfer, fn navolginge van de Broeder-gemeente, die ten dien op- (*) Men had in't vorige jaar reeds de Groenlandfche Broederen door den Broeder VAnceslaus Neifer willen laten bezoeken. Dan het volk van 't fchip hadden hem niet by de Bals-rivier aan 't land gezet, gelyk zy naar de aanwyzing hunner Rederen hadden moeten doen, maar wilden eerft ter koopmanfchap naar Disko varen. Hier werd het fchip weggenomen , en Neisfir moeft met een ander fchip onverrigter zaak terug keren. G 5  loê Groénlandfche Hifrorïe VI. R. opzigte zedert het jaar 1734. (f) merkelyk toegenomen had, aan tegroeyen; maar ook in hun ommegang met de Groenlanderen meer aan te dringen, op de vrye genade door het bloed des Lams verworven, dan op ene moeveJyke en merendeels onvrugtbare lsringe van vele, ten mmften voor eerft beginnende, onnodige waarheden, die oite van wegens derzelver veelvuldigheid niet regt kunnen begrepen, ofte, zo lang het ware leven en de kragt van Jeius bloed ontbreekt, behoorlyk aangewend worden. Doch dewyl ik van deze vifitatie niets byzonders aangetekend vinde, en ook geen gewag kon gemaakt worden van enig arbeid aan gedoopte groenlanderen, alzo'er gene meer tegenwoordig waren terwyl het nut, dat de Miffionarisien zeiven uit deze vifitatie trokken, beter in een ftil harte kon overdagt en bewaard dan befchreven worden; zo zal ik er mets meer van zeggen, dan dat de hier boven genoemde twe Broeders, beiden in Moraviengeboren, ganlch onverwagt op den soften May met een Hollandich fchip aankwamen. De fchipper moeft ze feftien mylen van Godhaab in een boot van boord zetten, en langs denzelven weg zouden de Broeders hunne levensmiddelen afhalen. Dit gefchiedde niet zonder verfcheide gevaren. Zv konden alles niet op ene reis mede nemen: uitdien hooide wilde de lchipper wat nader by hen komen, en behield drie van hen aan boord; kon egter van wegens tegen wind en fneuwagtig weer niet aan 't land komen. Dus moeften zy eindelyk de levensmiddelen in de openbare zêe overnemen en op het naafte eiland weêr ontladen, alwaar zv agt dagen blyven moeften, om beter weer af te wagten, en ge- raak- (t) Hiervan is het lied : O gy ens uitverkoren hoofd enz. een fchoon gedenkteken. „ De noodzakelykheid van Tefus » dood ëaf my Cd"» fchryft de Heer Graaf ten dezen op- " j'gte)n.ee" doorz'St in de gantfche lere des heils, waarvan ik „ de eerde gezegende proeve aan myn hart en aan dat mv- „ ner geliefde Broederen en Mede-arbeideren maakte. Zedert „ het jaar 1734. werd Jefus Zoen-offer onze eigene ,openbaare , en „ enige ftoffe, ons algemeen middel tegen al't kwaad in leer en 'j' rj"' rlblyfc het in eeuwigheid „. Zie de Vooncden raa de Budinglche verzamelingen.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1740. 107, raakten nog op 't laaft in gevaar van fchipbreuk te lyden op ene blinde klip. Andreas Grasman reisde naar een gezegend verblyf van tien weken over Kopenhagen naar Duitfchland te rug en nam den oudftenMiirionarisilf<ï«^«r^cè tot een bezoek in de gemeente met zig, na dat zy nog beiden op den 4den July het trouwen van den tweden Miflionaris Frederik Bölmifcb (*) met de jonge dochter Anna Stacb bygewoond,en over de maaltyd de vreugde gehad hadden, den eerfteling Samuel, aan wiens wederkomft velen getwyfeld hadden, zeer vergenoegt te zien weder komen. Wat den arbeid onder de Groenlanderen aangaat, het zag in 't begin dezes jaars vry liegt uit. Het ontbrak wel niet aan bewegingen , voor al wanneer met hen gefproken werd van den Here Jefus en deszelfs lyden ; doch het kwam by zeer weinigen tot ene grondige opwekkinge en levendigmakinge van het hart. Velen wederftonden de waarheid, voor al wanneer zy over ietwes beftraft werden: by voorbeeld, ene vrouw, aan welke men ter oorzake van haar liegen onder het oog bragt, hoe ze dus doende niet tot God, maar tot den vader der leugens ftond te komen, antwoordde met ene onbefchaamde ftoutheid: dat ze niet begeerde tot God te komen,noch zyn woord te gehoorfamen. Het fcherpfte van den winter was zo ras niet voorby, of de meeften vertrokken, fchoon ze nog door geen gebrek 'er toe gedrongen werden, en in de maand April Volgden hen de overigen. „ Wat nu van 't geen wy ( de ,, Broeders fpreken) dezen winter onderhen gezaaid heb- ben, zal bekleven zyn, is den Here bekend. Aan de„ zen en genen hebben wy wel gezien , dat zyn gemoed „ geraakt geworden is, doch demagt der duifternisishen « nog (*) Zyn Amtgenoot Joban Bei, was reeds twee jaren te vo ren met dc jonge dochter Refma Stacb in den egt verbonden,  io8 Groenlandfche Hiftorie VI. B. „ nog te fterk C* > Wy vermaanden hen by 't affcheid „ nemen, het gehoorde niet te vergeten, maar hetzelve „ vlytig te overdenken, en de aangebodene genade totwa„ re bekeringe van hunne harten aan te nemen. Zy ver„ trokken in vrede, en naar het getuigenis van zommigen „ verlieten ze ons met een beklemd hart. De arme kinde„ ren, die dezen winter zo wakker geleerd, en ene byzon„ dere liefde voor ons gekregen hadden, gingen ons het „ meeft ter harte, enwy hadden ze gaarn by onsgehou„ den, indien de ouders ze gelaten hadden. Wy gaven „ hen hunne lees-boekjes mede, in welken ook enige ge„ beden en allerly vermaningen gefchreven zyn,diezom„ migen reeds lezen kunnen, met aanmaninge,datzedaar„ uit ook voor de anderen lezen zouden. Voorts hebben „ wyde heidenen, die enige mylen rondom ons wonen, „ vlytig bezogt, zo dikwils als weer en wind zulks ge„ doogt hebben. De vrugt is nog*gering: doch komen 'er „ zomtyds enige, en bidden,dat wy ze haaft weêr bezoe„ ken zullen. Ach, dat hunne harten eens door de genade „ regt mogten getroffen en week gemaakt worden! Den „ Here is niets onmogelyk. Hykan de dingen roepen, die „ niet en zyn, als of ze waren. '* S- 4- Hoe fchraal het ook uitzag , de vervulling van dezen wenfeh begon egter haalt te naderen. De eerfte vreugde beleefden de Broederen, wanneer, zo als reeds gemeld is, Samuel Kajarnak, na een afzyn van een jaar, niet alleen gelukkig en zonder fchade aan zyne ziele te rug kwam, maar ook zynen broeder, om welken te winnen hy voornamelyk vertrokken was, en tevens zyn huisgezin mede bragt. Hykwam op 't onverwagft in het vertrek, waar de Brui' (*) Naderhand heeft men egter, wanneer ze bezogt werden, een merkelyk onderfcheid befpeurd tuffchen hen en andere heidenen , niet alleen ten aanzien der kenniflc en der leergierigheid, maar ook ten aanzien van hunnen wandel. En de volgende oogft heeft getoond, dat men niet te vergeeffch gezaaid heeft.  Gefch. van Nieuw-Herrnhuti 1740. ió$ Bruilofts-maaltyd van den Miffionaris Böbniftb gehouden werd, en veroorzaakte niet alleen by de Broederen ene uitnemende vreugde, te groter om dat men ten zynen opzigte alle hope genoegfaam opgegeven bad, maar ook by hunne gaften, die zig niet weinig verwonderden , den eerften Groenlander te zien,in welken de genade ene zo kragtdadige uitwerking had gehad, dat hy, onder alle verzoekingen der wilden, getrouw gebleven was, en aan hunne zielen gearbeid had. Hy verhaalde, dat hy , al 't geen hy hier had gehoord, den heidenen in 't zuiden verkondigd had , datzy 't in den beginne gaarn en met verwondering aangehoord hadden; doch ziende, datzy't in 't vervolg moede wierden, en ligtvaardiglyk den fpot'er meê dreven, had hy zig in de ftilte begeven, en,in enen eenzamen en gemeenzamen ommegang met den Heiland verkerende , dagelyks met zyn huisgezin bede-ftonden ge^ houden. Eindelyk had hy zeer verlangt, by ons weêr te komen, zynde het hem tans onmogelyk ons meer te verlaten , terwyl hy zelfs by zyn afzyn gevoeld had, hoe zeer wy hem en de zynen beminden. Zynen zoon had hy nog voor een jaar by zyne vrienden geiaten, in hope , dat hen zulks tot ene gelegenheid dienen zal, om ook herwaards te komen en het Evangelie te horen. De twede perfoon, die den Broederen tot vreugde verftrekte, was een meisje, datverzogt, in dienft by ons genomen te worden, alzo ze niemand had, die voor haar zorgde. Doch dewyl men nog gene ware begeerte naar het woord des levens in haar befpeuren, en dus niet dan tydelyke inzigten by haar vermoeden kon, werd ze , na enige weldaden ontvangen te hebben, afgewezen. Enigen tyd daarna kwam ze weêr, met tranen klagende , dat zy 't niet langer kon uitftaan by de heidenen, die haar met veragtinge en hardheid handelden, om dat ze met de gewone levens-wyze- niet meer voort kon, hebbende van ganfeherharte voorgenomen zig te bekeren. Zy kwam vervolgens op de volkplanting (Colonie~), alwaar zy by den Deenfchen Miffionaris in het ernftig zoeken der Genade onafge: broken voortging, en in de noodzakelykfte kennüTe dermaten toenam, dat hy ze nog voor 't einde van't jaar doopte. Het derde heugelyk voorbeeld was ene Meid inNieuvvHerrnhut, die insgelyks zeer opgewekt was, en allen, die haar maar horen wilden, vooral den kinderen, de Ge- uade  iiö Groenlandfche Hiftorie VI. B'> nade aanprees. Hierby ontbrak het niet aan veragtinge en tegenfpraak. Onder anderen geboden zy haar eens te W gen, met byvoeginge, dat ze haar horendeen de zaak overdenkende ziek wierden; waarmede zy te kennen wilden geven, dat ze in hunne harten een vervelende onruft gevoelden : terwyl zy (de Meid) in tegendeel betubwas ZC' zweelt- zynde, door het gebed genezen Van het vierde heugelyk voorbeeld vinde ik hier en daar wat meerder aangemerkt, en dit zal ik met der Broederen eigene woorden in 't kort mede delen. „ In een groen„ landlch huis, waar alles nog dood en vyandig was, werd „ ene jonge dochter , Puf mek genaamd , zeer bewogen. „ Wanneer er eens in de vergadering gefproken werd ,, zag men haar de handen voor het aangezigt houden, om „ de tranen te verbergen, heimelyk zugtende: O Here ! „ laat uw hebt door de zeer dikke duiflernife doorbreken. „ Up een ander, tyd vondt men ze knielende agter een rots, „ en hoorde ilegts de volgende woorden: Ach God, gy 5, weeti dat tk van onze eerfte ouders af zeer verdorven ben ■ „ ontferm u ever my. Wanneer zy naderhand gevraapd „ werd, watzy daar deed, antwoordde ze: Dewyl ik nu „ begm tegeloven, zo bid ik Goddagelyks in ftilte, dat bet „ hem bebage my genadig te zyn. Men nam haar vervol„ gens in byzondere onderwyzinge, en wanneer ze een* „ vermaand werd tot ftandvaitigheid en aanhoudinge in 'ï „ bidden, begon zy zelve met tranen te bidden: Ach 9, Jejus, myn hart is zeer verdorven, maak my daarover „ toch regt bedroefd, om dat gy 't zo zvilt, neemt de kwade ,, gedachten van my, en bereid myn hart, dat het u weibei, bagelyk worde. En nademaal ik uw woord nog niet ver- fta, zo geefmy uiven Geeft, dat die my onderwyze. Hare 4, huisgenoten, door het voorbeeld dezer jonge dochter befchaamd en getroffen, zonder egter luft te hebben,het " tc,volSen' werde" gramrturig jegens haar,en han,, delden haar, tegens der Groenlanderen gewoonte, zeer »* a 'Jiaar nauwelyks de vryheid vergunnende om in „ de oeffeningen te gaan. Zy moeit hen ook, wanneer „ ze vertrokken, volgen, niettegenftaande zy zeer gaarn „ by ons gebleven was. Binnen weinig dagen kwam ze „ nogtans terug, met bede dat wy ze in dienft wilden ne*, men, en het zig noch door goede noch door kwada » woor°  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1740. ïit woorden overreden , om van hare leraars weg tc 5, gaan ". By deze perfoon openbaarde zig een byzonder verlangen naar de ondervindinge der kragt van Jefus Bloed. Noit werd* ze moede daarvan te horen , en begon wel haalt zulks aan anderen te verkondigen. Kwamen 'er heidenen tot bezoek , zy was terftond in 't midden van hen, en betuigde voor hen, het zy dat men haar vroeg* of niet, welke de reden zy, waarom ze hier was , wat zy reeds onder het getuigenis van Jefus" lyden ondervonden had, en hoe zeer zy wenfehte, zulks ten vollen deelagtig te worden: waardoor altoos zommigen , en menigmaal de zulken, die nog ten enemaal vremd waren , zeer geraakt werden. Dienvolgens tragtte men haar nader tot den Doop te bereiden, en zogt haar een regt begrip te geven van de inltelling, het oogmerk en de kragt van dit heilig Sacrament. „ Haar befluit (dus ,, fpreekt men 'er van ) is nu vaft, dat zy tans niet meer „ gelooft, om dat wy 't haar gezegt hebben, dat Jefus de „ vriend is van zondaren, maar om dat zy zulks by haar „ zelve ondervonden heeft. Dewyl wy nu een „ ganfeh byzonder verlangen naar het bloed der befpren„ ging en de kragt van Jefus dood in haar befpeurden, ge„ iyk zy dan ook dikwerf haar vurig verlangen naar den „ Doop te kennen gaf; zo werd ze op den sollen October „ in den name der heilige Drieënheid gedoopt, en haar de naam Sarab gegeven. 'Er waren vele Groenlanders „ tegenwoordig. De meeften waren door de kragt der „ genade zeer bewogen , terwyl zommigen met tranen „ zagen en hoorden. De Here zy gedankt voor dezen tyd „ der genade." % 5. Hierdoor ontftondt weêr ene nieuwe beweging onder de heidenen. Velen begonnen te wenfehen , even zo zalige menfehen te worden als deze hunne landsgenoten, en verzogten , vlytig bezogt te worden. Dus tragtte men zig te bedienen van het voorbeeld en getuigenis dezer eerftelingen, en nam ze menigmaal by het bezoek onder de heideüenmeê, ten einde dezen door levendige brieven te overtuig  11% Groenlandfche Hlftorie VI. E. tuigen, dat het woord van 't kruis ene kracht Gods is, tot zaligheid een iegelyk die gelooft, en tot verandering van deszelfs hart , zin , gemoed , en alle vermogens. Het was ook niet te vergeeffch. Zy verkondigden de Genade, die de Heiland allen menfehen door zyn'bloed verworven heeft, en die zy nu ook aan hunne harten ondervonden hadden, met ene vrymoedigheid , over welke de heidenen verbaasd ftonden. De meeften werden bewogen, en enige volkomen overtuigd, dat zy zondaren zyn en het bloed van Jefus nodig hebben, waarvan men ze anders ganfeh niet ligt heeft kunnen overtuigen. Een oude gryzaard betuigde , dat de naam van Jefus in zyn hart ingedrukt zy , en hem , waar hy ftaa of gaa 4 gedurig invalle, Jefuna! dat is, ach Jefus! welk woord hy enige malen onder het gebed gehoord had. Dit werd hem nader verklaard , en de vermaning gegeven, den zaligmakenden naam van Jefus overal aan te roepen; met verzekering , dat hy ook dus hulpe ten leven ontvangen zoude. Zie hier een ander getuigenis van een bezoek, dat door de Broeders alleen,enige mylen zuidwaards, gedaan werdtonderde heidenen,die in 't vorige jaarby hen gewoondhadden en zedert verfcheidemalen verzogt hadden, om byhen te komen: ,, De Heiland gaf zegen over ons getuigenis en „ 'er werd in vyf dagen genoegfaam gene redevoering ge,, houden, in welke niet zommige hanen getroffen wer„ den. Wy zien klaar, dat de Here toebereidfelen maakt, „ om ook in Groenland, dat zo lang woeft gelegen heeft, „ zyn Zion te bouwen. Samuel heeft ondertulfchen te huis i? vlytig met de Groenlanderen bede-ftonden gehouden , „ ook heeft Sarab onder hare kunne en de kinderen niet „ ledig gezeten. Zy fpreekt in 't byzonder zeer vlytig met „ de genen , die door de genade getroffen zyn, van hun „ hartens-toeftand, en wyft hen, volgens hare eigene on„ dervinding, met alle ellenden naar het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, en tragt dus by alle „ gelegenheden met het talent, haar toevertrouwt, te „ woekeren ". De heidenen, die van verre tot bezoek kwamen, droegen insgelyks een gezegenden indruk van het getuigenis der bekeerden Groenlanderen weg. In de maand Juny kwamen vele Zuidlanders in 't voorby varen hervvaard. De plaats,  Crefch. vanNieuw-Herrnhiit. 174O. tig plaats hunner woninge, die zeer verre was, en miffchien zelfs aan de ooft-zyde, kon men niet regt ontdekken, onl dat men hunne Woorden, die zy zingende en als flepende voort bragten, niet wel verdaan kon. Het getuigenis van den gekruiften Jefus en deszelfs liefde tot alle menfehen was hen wel ten enemaal vremd en onbegrypelyk, zy waren 'er egter niet vyandig tegen, maaf hoorden alles be* gerig aan. in de maand Auguftus floegen vele Noordlanders hunne tenten, voor enige dagen,by de Broederen op* Schoon nu deze lieden ganfeh gene geringe gedachten hadden van hun geloof, gemerkt zy niet ten enemaal onkundig waren; zy werden egter dikwils getroffen , wanneer men met hen fprak van den wezentlyken toeftand ener ziel, die in den Here Jefus waarachtig gelooft en hem bemint. Doch vooral werden zy zeerftil en verflagen ^vanneer Samuel en Pujjimek ( die toen nog niet gedoopt was ) hen hunne bekeringe verhaalden. Zy waren 't meeft over hunne gebeden verwonderd, en denkende dat ze dezelven van buiten geleerd hadden, wilden zy ze gaarn van hen leren. Doch dezen gaven hen te kennen, dat zy maar eerft hunne ellende moeften leren kennen, en deze gevoelende, zoude hen de nood leren, hun hart en 't geen daarin omgaat voor den Heiland open te leggen. Ook kwamen 'er van tyd tot tyd van de omliggende eilanden velen voor ettelyke dagen tot bezoek, 't .welk noit zonder meer of min vrugt gefchiedde. Men fprak vlytig met hen, en deze gefprekken werden gewonelyk met ene nadrukkelyke vermaning of gebed door een der opge wekten beftoten, waarby de wilden dikwils tot een teken hun* ner verwondering de hand op den mond leiden. §.6. Jegens den winter werd het kleine hoopje van heilbegerige Groenlanders weêr met een huisgezin vermeerderd Om nu meer tyd te vinden tot onderwyzinge der heide nen, maakten de Broeders enige verandering in hunne inrichting, en wel in diervoegen, dat zy dien tyd gewonnen , door iets van zodanige oeffeningen, die voor hunne eigene ftichting gefchikt waren, te laten varen. Ten dien einde begonnen zy de overeenftemming der vier Èvange- U. Deel. H liften  Groenlandfche Hitlorie ■ VI. E. liften in 't groenlandfche te vertalen , Waarby Samuel en Sarah hen'zeer dienffig waren , en'er voor hun eigen hart veel zegen van genoten. In 't byzonder bemerkte men, datzy in 't bidden uitdrukkingen gebruikten, die men, naar de regelen der taalkunde, onmogelyk had kunnen uitvinden. De Broeders, vlytig op deze uitdrukkingen lettende, leerden dus van hunne gelovige Groenlanderen fpreken, na dat dezen van hen hadden leren denken. Ook zogten zy dezen twe perfonen in byzondere onderwyzingen de nodigde kenniffe der ganfche zaligmakende waarheid in te boezemen, alzo zy in ftaat waren aan anderen te arbeiden, en dikwils meer gelegenheid hadden dan de leraren, om by de wilden van nut te kunnen zyn. In't byzonder befpeurde men by Samuel eenenregt opgewekten geeft. Hy liet niet ligt ene gelegenheid voorby gaan, een getuigenis by de Groenlanderen af te leggen , en hetzelve meteen ftigtelyken wandel te beveftigen. 'Wanneerhy eens op ene reis , ter gelegenheid van 't Zonne-feeft, genodigd werd om te danfen, ten einde zig over de wederkering der zon met hen te verheugen', gaf hy tot antwoord: „ lk „ heb ene andere vreugde, dewyl in myn hart ene ande„ re Zon , te weten Jefus , opgegaan is. Ook heb ik „ 'er geen tyd toe, om dat ik naar myne leraars haatte, „ die binnen kort een groot Feeft hebben, ter gedagtenis„ fe, dat de Schepper aller dingen als een arm menfehen„ kind ter wereld geboren is, om ons te verloffen. " Hierover heeft hy ene redevoering voor hen gehouden , over welke zy, volgens het verhaal van zynen broeder , die hem onderfteunde, door al 't geen hy getuigde te beveftigen, allen verbaasd waren. Wanneer nu de wilden hem nogmaals by zyn vertrek aanzogten, om toch op ene andere tyd flegts nog eenmaal te komen danfen, gemerkt hy in dezekunft altoos uitgemunt had, verzogt hy hen te geloven, dat 't geen hy voorheen gezegt had in goeden ernft door hem gezegt was En zyn broeder, die ook zedert enigen tyd tot een gevoel van zyn elende gekomen is, e» naar genade verlangt, betuigde hen ook het zelve. S-7-  Gefch. van. Nieuw-Herrnnüt. H740. Onder de overigen inwoonders van Groenland openbaarde zig insgelyks de arbeid der Genade , fchoon onder velerly veranderingen. Hoedanige ook by de gedoopten befpeurd werden. Van Anna, de vrouw van Samuel, dewelke eens gevaarlyk ziek werd, word onder anderen gemelt, dat ze, gevraagd zynde, of zy ook nog , gelyk de Groenlanders,. voor den dood vreesde,, tot antwoord gaf: „ Neen, ik weet wel, dat ik nog zeer elendig en traag ,, ben, gelove nogtans door den Heiland in genade aan„ genomen te zullen worden ". Zy heeft ook gedurende hare ziekte dikwerf by dag en nagt den Heiland uit 's harten gronde aangeroepen. Men zoude byna kunnen zeggen, dat haar man ze gezond gebeden heeft, want hy heeft een byzonder vertrouwend geloof, waarin hy zig door niets laat tegenhouden, en wanneer hy enige bekommeringe heeft, zo zegt hy: „ Myn Heiland, ik'weet,' dat u alles mogelyk is, dewyl gy ons nu bevolen hebt ,, te bidden, wanneer ons iets ontbreekt, zo bid ik u ver„ hoor my ook tans. " En dus is hem dikmaals gefchied, 't geen hy gebeden heeft. Onder dit eerfte gelovig paar egte-lieden zogt de vyand twe Tpalt te brengen, ten einde der waarheid fmaad aan té doen, en Samuel onbruikbaar te maken. Enige nydige agterklappers hadden by deszelfs afzyn zyne vrouw willèri wys maken, dat hy hunne meid tot bywyf genomen had. Anna werd na een naukeurig onderzoek overtuigd , dat ze zig door ligtvaardige lieden tot agterdogt en harde woorden had laten verleiden, intulfchen was Samuel ook zeer verootmoedigd, om dat hy by deze befchuldiging niet gedulds en zagtmoedigheids genoeg jegens haar getoond had. „ Wy zien nu ( dus fchryven de Broeders) dat de Hei„ land hem allengskens in de gemeenfehap zyner verfma„ dinge dieper inleidt. Hy geeft hem egter ook door het „ bloed des verbonds gedurig meer kragt, om , hem vol„ gende, dezelve gewillig te dragen. " Dit waren dan de eerjten vrugten van het getuigenis van Jefus den gekruiften ,®waarvan aan 't einde van't jaar „gezegt word: '„ Wanneer ik in de vergadering van Jefus Ha „ bloed  liS Groenlandfche Hlftorïe VI. B. „ bloed en wonden fprak, werd myn en aller harten door „ ene onzigtbare kragt innig bewogen. Zedert enigen tyd laat „ zig een byzonder geeft des levens onder ons gevoelen , „ zo dat 'er genoegzaam gene ziel is, die niet getroffen „ word,zelfs de kleinen kinderen, die nog zuigen,beghv 9, nen van Jefus naam en bloed te ftamelen. Daar is de hand, Heer, geef ons kracht» Om ons tot uwen dienft te geeven, U trouw te zyn in dood en leeven, Tot dat elk heeft zyn' loop volbragt. HET  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1741. *lt HET NEGENDE JAAR 1 MIINHOUD. J. 1. De laatfte uren van den eerfteling Samuel. ^ §. 2. Het zalig einde van dezen gelovigen beeft een gezegen* den invloed op verfcbeide heidenen. 5. 3. Omftandig berigt van een bezoek onder de wilden. %. 4. Gezegende gevolgen van dit bezoek. <5. <. Inrichting der onderwyzinge en de zegen , die men daarby, en wel in 't byzonder by de kinderen, befpeurd beeft. €. 6. Stigtelyke eensgezindheid en gezegende handreiking der Deenfche en Duit fche Miffionanfien. §. I. ONder de Groenlanderen befpeurde men, in den overigen tyd van dezen winter, gene mindere kragt der genadewerkingen des heiligen Geeftes, en onder de naburige wilden openbaarden zig insgelyks vele aangename werkingen der voorkomende genade, des men reden had te hopen, dat nog velen tot een loon van hunnes Verleners lyden zouden gewonnen worden. Dan de eerfteling Samuel haafte naar zyn zalig einde, na alvorens vlytig aan de overzetting geholpen, en een gezegend bezoek onder de wilden in gezelfchap van de Miftionariffen afge egt te hebben. Hiervan zal ik een kort uittrekfel uit hun dagverhaal mededelen. „ Inde maand Febrüary hebben wyaan de overzetting der overeenftemming van de vier Evangelie-ïschryveren vlvtig gearbeid. Samuel en Sarah hebben ons ge* & & 11 g trouw-  Groenlandfche Hiftprie VI. E. trouwlyk geholpen, en 's Heilands woorden zyn-hen by die gelegenheid regt levendig in hunne harten geworden. "Wy fpreken dagelyks met hen over de een ofandere waarheid . om dat zy dezelven anderen duidelyker kunnen voordellen dan wy, gejyk wy zeiven dikwils met verwondering horen. Ook is Samuel twe reizen uit geweeft, om Jefus , als den vriend van arme zondaren, den heidenen aan te pryfen. De eerfte reis wilden zy hem niet horen , en dreven den fpot met 't geen hy zeide. Hy kwam bedroeft te huis, en bad den Heiland met tranen, zyn en zyner^andsgenoten elende in genade aan te zien. Kort .daarna voer hy naar Kangek, en vond enige begerige toehoorders, aan welken hy met vrymoedigheid betuigde '{ hoe goed men't by den Heiland hebben kan. Wy verheugden ons met hem over de genade, die hem de Here gefchonken had. Op den i8den was hy*, by ene zamenfpraak over 's Heilands bloed en deszelfs liefde jegens zondaren, zeer bewogen. Den 2iften werd hy door een fterke hoeft en ontftekinge in de zyde hevig aangetaft. Wy fpraken met hem van de vergangelykheid onzes levens , en hoe wy ons dagelyks, als op nieuws, in de handen van den Heiland over te geven hebben. Onder het fpreken werd hy zo zwak, dat hy niet zag noch hoorde. Wy baden over hem, en hy kwam onder het gebed weêr tot zig zeiven, en begon ten eerften onder de hevigfte pynen zo hartelyk en vertrouwend te bidden, dat wy'en alle Groenlanderen, die tegenwoordig waren , ons niet genoeg verwonderen konden. Hierop gevoelde hy terftond énige verligting. Den asften greep het hem weêr zo geweldig aan, dat zyn adem dikwils ten enemaal weg bleef. Niettemin befpeurde men onder de hevigfte pynen een ordentelyk en bedaard wezen, en wanneer zyne huisgenoten van aardfche zaken met hem fpreken wilden, zeide hy: Dat zy 'er zyn gemoed niet mede bezwaren moeften, „ de Heiland was hem gedurig in zyn hart en gemoed. " Wanneer hyze opeen zekeren tyd zag fchreyen,zeide hy: „ Bedroeft u toch niet over my, gy hebt immers zo dik,, werf gehoord, dat de gelovigen, wanneer zy fterven, tot den Heiland'in de eeuwige vreugde overgaan. Gy weet, v dat ik onder u lieden de eerfte ben geweeft, die zig tot den Heiland bekeerd heeft, en 't is tans zyn wil, dat ik ,, ook de eerfte zal zyn, die tot hem henen gaat. lndieii i-s gy getrouw blyft tot aan 't einde, zo zullen wy elkander 99 voor  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1741. 119 ,, voor den troon des Lams weerzien, en ons eeuwiglyk verbIyden,over de genade, die hy aan ons bewezen heeft. " Ondertuflchen zal hy wel zorg dragen voor uwer aller on',' derhouding, en in 't byzonder ook voor die van myne ' vrouw. " Vervolgens verzocht hy ons, de zorg vóórhaar en de overige nagelatenen, zo wel in't geeftelyke als 't lighamelyke, op ons te nemen, en vooral zynen zoon Mattbaiis, die nog niet uit het zuiden te huis gekomen was , als mede het ene van zyne twe zoontjes, die op den eerften January laatftleden geboren waren, als onze eigene kinderen aan te zien,en ,byaldien zyne vrouw weer zoude willen vertrekken, deze twe zonen by ons te houden. Daarna baden wy met hem, en zongen enige liederen,die hy nog gedeeltelyk mede zingen kon. Den aóften fpraken wy met hem van het Lam Gods, 't welk onze zonden en die der ganfche wereld gedragen heeft , en wiens fweet, wanneer het in zwaren ftrydt zynde te ernftiger bad, om ons van eeuwige angften en pynen te verloffen , gelyk grote droppelen bloeds wierdt, die op de aarde, afliepen. By deze gelegenheid zeide hy , wel te weten, dat zyne fmarten niets te beduiden hadden,in vergelyking met't geen de Heiland voor hem had uitgedaan, en ook te "doven, dathy door zyne zonden niet alleen Veel zwaardere fmarten aan't lighaam, maar ook de eeuwige verdoemenis verdiend hebbe, dan hy geloofde tevens van ganfcher harte, dat de zone Gods een menfch geworden zy, en zyn bloed vergoten hebbe, om hem van alle zonden te verloffen en het eeuwige leven te fchenken. Den ijHen fpraken wy met hem over Mat tb. X, 22. Die volflandig zal blyven tot den einde, die zal zalig worden. Hierdoor werd hy zeer levendig van geeft en betuigde, dat hem tans, al'tgeen hy by gezonde dagen gehoord had, klaarder en duidelykcr zy. 's Namiddags werd hy allengskens zwakker. Dewyl hy zig van wegens hevige pynen met bewegen kon, hadhy deze fes dagen gedurig over endgezetenf De Deenfe Miffionaris den zieken zeer beminnende , en de genade, die de Heiland aan denzelven gedaan had,erkennende ,had hem dagelyks bezogt en Sangefproken, en zulks deedt hy ook heden. Wanneer wy nu juift met hem fpraken,hoe vriendelyk de Here is ,boog hy het hoofd op de handen neder als of hy flapen wilde. Doch wel haalt bemerkende, dat hy aan't zieltogen was, knielden wy naait hem neder en bevalen zyne ziel in s HeiH 4 lands  S20 Groenlandfche Hiftorie VI. B. lands handen. By deze gelegenheid waren Anna de vrouw van den overledenen, en deszelfs broeder Kujajak, tegen de gewoonte der Groenlanderen , zeer bedaard en zeiden : dat wy 't met de begraffenis maken zouden, zo als'tonder de gelovigen gebruikelyk is. Wy bragten derhalven het lyk in ons huis, en leiden het in 't wit gekleed in een dood-kift. Den aSften kwamen de Miffiönariffen en Kooplieden, als mede de Bootsgezellen en Groenlanderen van de volkplanting , mitsgaders de onzen , ter begraffenis Wy zongen eerft enige liederen, die op het hart van den overledenen een byzonder indruk gehad hadden. Na ene redenvoering over Joh. V. 24-29. droegen vier Groenlandfche jongelingen het lyk naar onze nieuwe begraafplaats, dewelke tevens by deze gelegenheid ingewyd werd. Een der Deenfche Heren Miffionariffen hield nog by 't graf ene korte vermaning aan de byftanders, over de woorden: Iii hen de opflandinge en het leven enz in welke hy hen aantoonde, hoe «en gelovige niet fterft, maar dervende eerft regt begmt te leven, en eeuwig leeft.. Deze aanfpraak geëindigd zynde knielden wy voor den Heiland neder,en gaven hem deze onze eerfte vrugt over met verfchuldigde dankerkentenis voorde genade ,die hy onsen onzen zaligen broeder gefchonken heeft, zo lang wy met eikanderen verkeerd hebben. De Groenlanders verwonderden zig over al't geen zy zagen en hoorden, alzo het ten enemaal tegen hunne gewoonte is, lieden, die des overledenen naaste bluedsverwanten niet zyn, een lyk zo dienftvaardig en vergenoegt te zien geleiden. Gy zultligtelyk bevroeden, geliefde Broeders, hoe ons by deze gebeurtenis te moede zal geweeft zyn. Indien wy met ons vernuft wilden raad plegen, wy zouden niet weten, wat 'er van te denken. Want wy weten beft , wat wy aan dezen onzen zaligen broeder verloren hebben, voor al ten aanzien van de overzettinge, waarby wy hem flegtg met halve groenlandfche woorden een vers behoefden te zeggen, dan wift hy *t naar de groenlandfche fpreekwyze aaneen te fchakelcn. Wy hebben dezen winterzeer klaar aan hem befpeurd, dat dé Heiland haaft maakte met hem tot de voleindi'nge van zynen loop te bereiden. Hy was een moedig getuige der waarheid onder zyne landsgenoten , en in zyne redevoeringen zo wel als in zyne gebeden belpeurde men ernft. orde, én zalvinge des geeftes. Wy hebben gezien,dat zyn getuigenis van zegen is geweeft by velg  Gefch. van Nieuw-Herrnhiit. 1741. 121 vele zielen, en ondervinden nn van agteren, dat ook door zyn zalig ontflapen meer leven en beweging onder zyne landsgenoten gekomen is. § 2. Dit openbaarde zig wel haalt, aan deszelfs nagelatene weduwe, die zig de woorden van haren zaligen man dikwils met zegen te binnen bragt, het werk der genade ruimer plaats in hare ziel gaf, en met 'er daad toonde, dat zy niet was gelyk de andere heidenen, die gene hope hebben. Dan nademaal zy haren verzorger verloren had, zo nam men haar met hare kinderen, ten einde zy niet door gebrek naar hare heidenfchebloeds-verwanten mogt gedreven worden, in verzorginge , tot dat zy weer by een Groenlandfch huisgezin zoude kunnen geplaatft worden,en hare onderhouding'vinden. Het zalig fterven van Samuel had ene niet min goede uitwerking by deszelfs broeder Kujajak, die tot nog toe niet had kunnen beftuiten, zig van ganfchen harte te bekeren. „ Ik heb (zeide hy) nog altoos by my zelve in twyiel geftaan, of ik by u lieden blyven wilde: doch gezien hebbende , hoe getrouw myn broeder by den Heiland gebleven, en hoe vergenoegt hy geftorven is; heb ik van myne onagtzaamheid, ten aanzien van 'sHeilands woord, hartelyk berouw , en ik heb tans het befluit genomen , myn 's broeders voorbeeld te volgen, op dat ik ook moge met vrymoedigheid kunnen fterven, wanneer het Godebehaagt. " Dan door het fterven zyner vrouw fcheen hy weer twyfelmoedig te worden. Haar einde verfchildegrotelyks van dat van den zaligen Samuel; want gelyk zy in haar leven denzelven geeft niet gehad had, zo was ook hare ziekte en het fterven zo verfchillende, dat alle Groenlanders van het onderfcheid zeer klaar overtuigd en tevens tot nay ver van het ftigtelyk voorbeeld van Samuel opgewekt werden. Alleenlyk had het by haar man niet dezelve uitwerking. In 't voorjaar voer hy (gelyk alle Groenlanders doen moeten om leeftogt te vinden) met de zynen naar de eilanden. By zyn affcheid, 'i welk van wederzyden met tranen verzelt ging, beloofde hy met de anderen vlytig te denken aan al 't geen zy den winter gehoord hadden. Wanneer hv ons bezogt, verzekerde hy, H 5 zulks  32» Groenlandfche Hiftorie VI. B. zulks HOg niet vergeten te hebben , en dat hem in 't byzonder het woord, dat Jefus zyn bloed voor zondarengeHort heeft, dikmaals voor. het gemoed kwam. Hy kwam ook zyne belofte naar, en woonde den volgenden winter by de Broeders: doch van zyne bekeringe kwam'er niets, want in het volgende jaar vertrok hy ten enemaal naar't noorden, en kwam op de reize om 't leven. "Van zynen zoon Kuanak had men meer hope, maar ook te meer bekommering, uit hoofde van zyns vaders onftandvaftigheid. Deze jongeling was van aart ofinborft fchroomagtig, maar kinderlyk, hy toonde jegens den Heiland en de gelovigen ene hartelyke liefde, en men vond hem, wanneer hy alleen was, dikwerf biddende. Om voedfel en leeftogt te vinden moeit hy wel zynen vader naar de eilanden volgen, hy liet egter niet ligt ene gelegenheid voorby gaan , om zyne leraars te bezoeken, die in hem, naar mate dat hy 't onderfcheid tuflehen de gelovigen en ongelovigen ontdekte, ene grotere begeerte naar het woord des levens befpeurden. „ By de wilden, zeide hy, is't my dikwils zeer benauwt: derhalven bid ik den Heiland, dat hy my kragt en genade geve , op dat'ik noit van hem afdwale, wantik vinde nergens ruft, dan wanneer ik my voor de voeten van Jefus nederwerp, en myn hart, zo als het is, voor hem openleg. " Hy verlangde zeer by zyne leraars te blyven, moeft egter eindelyk zynen vader op de reis naar het noorden volgen, en kwam na deszelfs dood als een arme kreupel terug. De Genade openbaarde zig kragtdadig ook aan de wederfpannigen. De jonge dogter Okutfuk, waarvan in 't vorige jaar gefproken is, dewelke op de beftraflinge over hare leugens zo ftout geantwoord , en zig dezen zomer onder de wilden verloren had, kwam ook'weêr , na het ftigtelyk overlyden van Samuel bygewoond te hebben; zy zeide, zedert dien tyd, fchoon ze gedurig onder de wilden was geweeft, ene zeer levendige overtuiging van haar elende gevoeld te hebben , en tans zeer verlangende te zyn naar den Doop, en naar de kragt van Jefus bloed in haar hart te ondervinden. In deze gemoeds- gefteldheid bleef ze met een ftandvaftigen ernft, verliet eindelyk hare aanzieneIyke enryke vrienden, en kwam den winter weer by de gelovigen. De trouw en vriendfehap, die Ippegau voor vyf jaren denBroedercn had bewezen, wanneer hy hen in den uiter-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1741. 123 terften nood eetwaren verkogt had, werd hem in zyne kinderen beloond. Zyne dogter, die op de volkplanting woonde , werd door de genade kragtdadig opgewekt, zy konde niet ligt ene vermaning of redenvoering zonder tranen by wonen, en reikhalsde naar de ondervinding van 's Heilands genade en de afwaftchinge van hare zonden door zyn bloed. (*). §• 3. Door zodanige voorbeelden van Heidenen, zo wel mannen als vrouwen , aan welken zig de kragt der Genade geopenbaard had, werden" de anderen opgewekt, ons vlytiger te bezoeken , de prediking van 't Evangelie met oplettenbeid by te wonen, 't welk niet zonder indruk op hunne ' gemoederen gefchiedde , indiervoegen dat men 'er in 't vervolg een ryken oogft van verwagten kon. Van deze genegenheid maakten de MiffionarhTen een voordelig gebruik, en deden vele reizen om hen te bezoeken, waarvan ik flegts een kort verhaal van de eerfte, uit hunne dagelykfe aantekeningen, mededelen zal. „ Dewyl onze Groenlanders op den ioden January naar Kangek varen wilden, om hunne vrienden te bezoeken, zo vonden wy 't goed, dat een van ons mede varen zoude, zo wel om hen, als de genen die daar woonden, te onderwyfen. Wy kwamen gelukkig aan op ene plaats, waar fes huifenftaan,en vele menfehen wonen, 's Avonds fprak ik en Samuel {die toen nog leefde) met de mannen, en Sara maakte zig uit eigene beweging met de vrouwen te doen, gelyk Kuanak met de jongelingen. Voor 't overige leven zy ftil. Den iaden ging ik met hen naar ene andere plaats, waar vier huizen ftaan. Wy fpraken met de menfehen en befpeurden aandoening. Doch in één huis konden wy niets fpreken, om dat zy, bezig zynde met te fchreyen over een doden, niet horen wilden. Den i3den gaf my de Heiland genade , van zyn lyden met indruk te fpreken. Hierdoor ontftond een onderling gemor onder hen. (*) Uit het huisgezin en de nskomejingen dezes mans zyra velen nog na twintig jaren, door de gem«le opgewekt zynde , gedoopt geworden.  124 Groenlandfche Hiftorie VI. B. hen. Zommigen ontvingen het woord met genegenheid, en werden begerig, om 'er meervan te horen : anderen in tegen* deel beklaagden zig heimelyk , dat wy hen daardoor in hunne vermaken ftoorden. Myn hart verheugt zig, wanneer ik zie, hoe onze Gedoopten, *t geen zy te huis opgedaan hebben , tragten uit te ftroyen, en hoe de Heiland hunne pogingen zegent. Met de anderen gaat het liegt: want door het woord, dat ze dagelyks horen, overtuigd zynde,kunnen zy met de wilden niet voort, terwyl het hen egter aan kragt ontbreekt, om door te breken. Onder de inwoners dezer plaatzen zyn velen zeer bewogen. Wy hadden een gezegende zamenipraak met hen tot laat in den nagt. Den i4den keerden wy weder naar Kangek. De Heiland gaf ons genade, dat wy de heidenen grondig overtuigen konden van de gefteldheid hunner harten. Zommigen beieden de bedriegery van hunne toverkunft, en Kajfiak de grote meefter in deze kunft (*) begint zig te fchamen. 's Avonds begon een van hen te zingen en te danlïen. Jk vroeg hem, ofhy wel wilt, wat de Heiland gedaan had , om ons te verloffen? Hy antwoordde: Neen. Ik zeide hem dan : dat de Heiland zig met nagelen door zyne handen en voeten aan een kruis had laten hegten , en in deszelfs dodelyken dorft zyn mond met edik en galle laten vullen, ten einde het zondig misbruik onzer leden te boeten , en dezelven tot zynen dienft te heiligen, enz. Hierdoor werd hy ftil en belchaamd. Over deze ftoffe fprak ik den ganfchen avond, terwyl het my regtwel onder deze lieden te moede was. Op den 15den fprak ik met de mannen van de verzoening in het bloed van Kriftus, waarby een byzonder gevoel van genade befpeurd werd. Den róden deden wy een bezoek op ene andere plaats. DeKangermers denken, dat alles uit een boek moet opgelezen worden, en wanneer men komt, zo vragen ze te'rftond, waar onze boeken zyn. Sarah toonde hen, dat de heilige Geeft de befte leermeefter zy, zo dat men, wanneer die het hart beftiert, en het woord van God tot waarheid in de ziele maakt, ook zonder boek fpreken kan. In hethuis van Tettamak (f) befpeurde men de genade zeer kragtda^ dig, (*) Van dezen is tans ook een zoon gedoopt. ("}*) Een berugt T&enaar en Moordenaar, wisns kinderen in't. vervolg gered en zalig zyn geworden.  Gefch. vafi Nieuw-Hérrhut. 1741. isj dig, en zommigen beleden,zeer verdorven te zyn, en enen Verlofier nodig te hebben. Den i8den was 'er een hevige ftorm, waardoor de venfters in ftukken geflagen werden, en vele zaken uit hunne boten in de zee weg gevoerd. By deze gelegenheid fprak ik met hen van 's Heilands almagt, en hoe hy hen en alle fchepfelen in een ogenblik zou kunnen doen verdwynen: doch dat hy tans nog op hunne bekering wagt, om dat hy hunne zielen lief heeft, en nog ene menigte tot een loon voor zynen arbeid verkrygen moet. Zommigen wilden, dat ik om het bedaren van den ftorm bidden zoude. Ik zeide, dat zy, indien ze bevreeft waren , zeiver bidden zouden. Wy kunnen niet, antwoordden zy, en ik, was myn weder-antwoord, wil niet, alzo ik het des Heilands wil denk te zyn, dat het ook eens ftormen zal. Den ioden bezochten my zommigen : ik ftelde hen voor, hoe vele jaren zy reeds van God gehoord hadden, en, naar zy zeiden, ook in hem geloofden, ea hem in den nood aanriepen, terwyl zy egter van Jefus, van het oogmerk zyner menfchwordinge, en van 't geen hy ons door zyn lyden en bloedig fterven verworven heeft, tot nog toe geen regt begrip, veel minder ene levendige ondervinding hadden, en ook liever van andere zaken, dan juift van't ene noodzakelyke horen wilden. Zy bekenden het, begeerden meer onderwyfing, en baden, dat wy, zeiven niet kunnende komen, Samuelvlytiger wilden zenden, om ze te onderwyfen. Den aoften fprak ik met hen van 's Heilands opftandinge , hen vermanende van den flaap der zonden op te ftaan. Dit had veel indruk op hen , zo dat velen het befluit namen met ons te varen, om nog meer van den Heiland onderwezen te worden, 's Avonds fprak Samuel met ene byzondere opgewektheid van 's Heilands bloedig Zoen-ofler, en hoe hy zyne leden aan een zo fmartelyken dood overgegeven had, ten einde wy onze leden niet meer zouden gebruiken ten dienftcvan dezonde, maar om ons in ftaat te ftellen van dezelven, zo lang wy leven , tot wapenen der gerechtigheid te gebruiken. Den 23fr.cn hadden wy ftormagtig weder. Dewyl zy nu geen fpys hadden, zo gaf my zulks gelegenheid te tonen, dat God de menfehen niet van harte plaagt en bedroeft, maar ze tot nadenken zoekt te leiden , ten einde zy hem in zyne werken erkennen, voor zyne gaven danken, en dezelven niet tot zonde en overdaad misbruiken zullen. Den  HÓ Groenlandfche Hifiorie Vl. B* Den 2411-en herhaalde ik nogmaals kortelyk al 't geen zy deze \ eerden dagen van 's Heilands Zondaars-liefde gehoord hadden , beval hen zyner genade, en nodigde de genen, die naar het woord van God begerig waren, uit , om ons te bezoeken. Een huisgezin vejzelde ons ook naar huis ". §•4. Onder dezen bevond zig een ongetrouwd Groenlander, Arbalik genaamd, in wiens ziele het werk der genade zig levendig geopenbaard had, en dewyl hy tevens zeer vlug Van geelt was, gaf hy ons hope, dat de Hère hem ook ter zyner tyd tot een werktuig onder zyne landsgenoten toebereiden zal. Hy kon egter de onderwyzing niet langer dan twe maanden genieten , na welken tyd hy met zyne vrienden het hoofd van hun huis een verre weg op de jagten de vilfchery volgen moeit: waarby het altoos wiflèlvallig is, of men zodanig een leerling der genade haalt, dan eerft na ettelyke jaren, ofte wel noit weêr te zien krygt. Men moeft derhalven nog gedurig op hope zayen , en 't aan den Here des oogfts overlaten, wanneer en hoe men de vrugten vergaderen zoude , terwyl men nog niet zag, hoe de wispelturige en onltandvaltige Groenlanders tot ene famenwoninge zouden te gewennen zyn., Dejongeling verzuimde ondertulfchen gene gelegenheid om zyne leraars te bezoeken, en zo ras hy kon, maakte zy zig met zyne moeder van zyn vorig huisgezin los,en trok naar hen toe. Deze twe lieden namen zy met vreugde aan, bouwden ene tente voor hen, en bragten de weduwe van den zaligen Samuel met hare kinderen , benevens Sarabby hen , voor welker onderhoud Arbalik als voorftandervan't huisgezin zorgen moeft. Wanneer hy nu ten dien einde met hen naar de eilanden trok, zo wilde hy de reeds ontvangene genade geenszins verzwygen , en was zeer verblyd , wanneer hy heilbegerige heidenen vond , maar klaagde tevens nog over zyn eigen elende en onkunde. s- 5.  Gefch. van Nieuw-Merrnhut 1741. I»? §• 5. Dit was het enigfte huisgezin, dat den zomer by de Broeders woonde. Dan in October kwamen drie talryke huisgezinnen weer by hen, om'er den winter te wonen, van welken de meeften reeds in een ernftig verlangen naar den Heiland ftonden. Wy deden ons beft om ze te onderwyzen en in de leer van het Evangelie te gronden , waarby de overzetting der overeenftemming van de vier EvangelieSchryveren, dewelke in dezen maand ten einde werd gebragt, ons byzonder wel te ftade kwam. Tot ene voorbereiding van het dagelyks lezen en overdenken van Jefws redenvoeringen , 't welk noit zonder nut gefchiedde , en waarvan wy den zegen in 't vervolg veelvuldig befpeurd hebben, werd ene redenvoering gehouden over Job. Vil. 17. Zo iemand wil den wil van God doen , die zal bekennen, of deze leer uit Gode is. En ten einde de Groenlanders by ftormagtig weder, als wanneer hetdikmaals gebeurt, dat niemand uit den huize komen kan,niet zonderftigting mogten zyn , zo werd het aan Arbalik en Kuanak opgedragen, datzy, na vooraf gezongen en gebeden te hebben, deonderwyzing met de hunnen herhalen zouden, 't welk ook van nut was. Men begon ook weêr fchool te houden voor de kinderen, waar van 'er ditmaal agt voorhanden waren. Onder dezen werd ene nieuwe beweging befpeurd , zy fpraken dikwerf, naar mate van hun begrip , veel nadrukkelyker van hunnen inwendigen ftaat dan de ouden: en Kuanaks zufter, een meisje van twaalf jaren, die door de leer van Jefus lyden zeer gevoelig getroffen was , vergaderde de kinderen dikwils uit eigene beweging by een; fpraken bad zo hartelyk met hen, dat men 't niet zonder vreugde en innige aandoening horen kon. Wanneer eens twe der leraren gevaarlyk ziek waren, kwamen zy vlytig by hen, vielen naaft derzelver bedfteden op hunne knien, den Heiland met tranen biddende, dat hy ze nog by hea geliefde te laten. En hun gebed werd verhoord.  128 Groenlandfche Hifbrie VI. B. §. 6. Doch het getal der broederen verminderd zynde, doordien niet alleen Mattbaus Stacb in het vorige jaar naar Duitfchland gereift was, maar ook Cbrifliaan Marggraf, die dikwils ziek was, en de Groenlandfche taal niet leren kon, in dit jaar derwaards te rug keerde , werd hen Daniël Scbneider, geboortig uit Moravien, voor een jaar gezonden , om hen in uitwendige zaken byftand te doen, terwyl het in zyne willekeur gefteldwerd, om, indien hy zig genegen en bekwaam vinden mogt, de Groenlandfche taal te leren, aldaar te blyven. MethetDeenfche fchip kwamen twe Groenlanders te rug, een jongeling en ene vryfter, die de Miffionaris Paul Egede in het voorleden jaar van Cbrifliaans-baub mede genomen had. De jongeling was een broeder van onzen Arbalik, en zoude gaarn by hem gebleven zyn , doch hy werd by den Mijponaris Dracbart op de volkplanting geplaatft. Schoon ik niet in ftaat ben een volkomen berigt van de Deenfche Zending te geven, om dat het my aan voldoende en zekere narigten ontbreekt: ik kan egter by deze gelegenheid niet nalaten een weinig te melden van de Buur-vriendfchap en onderlinge handreiking tuffchen dezen Deenfchen en de DuitfcheMiffionarilfen. Deze Misponaris kwam in 't jaar 1739. met twe Katechifeerders {Catecheten') in 't land: enige byzondere voorbeelden der genade onder onze Groenlanders bewogen hem nadere kennis met de broeders te maken, en dus fprak hy menigmaal met hen over de befte leerwyze , om het hart der heidenen te treffen, bezogt ze met de broeders te gelyk, en, gelyk de uitkomftgetoond heeft, niet zonder zegen. Hy begreep ook,niet kwalyk te zullen doen, door hen , ( de Broeders) zonder zyn amt en de kerkorde enig nadeel toe te brengen, te verzoeken, om hem behulpfaam te zyn in de voorbereidinge tot den doop, gelyk zy zig ook van zynehulpe by de hünnen bedienden. Hy gaf hen zyne verlegenheid të kennen, wanneer hy zomtyds niet zo veel vrugt van zynen arbeid befpeurde, als hy ten eerften wenfchte, fchoon de Broeders zeer klaar zagen, dat de Here met hem was, terwyl zy hem onder zyn hoopje Groenlanders ver-  Gefch. van Nieuw-IIerrnhut. 1741. 129 verfcheidenen tonen konden, die niet flegts ene letter-kennis , maar een wezentlyk verlangen hadden naar de genade in het bloed van Jefus, fchoon zy nog niet de regte ftandvaftigheid bezaten. Dewyl hy nu begeerde, dat zy hem naar hunne inzigt en ondervinding raden zouden , zo rieden zy hem, het niet zo zeer toe te leggen op een groten hoop, dan wel op ene dadelyke beveiliging en levendige kennilfe der genen, die door het woord opgewekt werden, en ze ten dien einde , by de opentlyke enbyzondere onderwyzing,tevens tot ene onderlinge gemcenfehap te gewennen, als waardoor zy zeiven, wanneer hy niet kon by hen zyn, elkander opwekken kondenen hunne noden voor den Heiland brengen. Deze raad geviel hem zeer wel, en hy heeft het nut'er van zeer klaar van jaar tot jaar gezien. „ Nu geliefde Broeders ( dus eindigt het dagverhaal der ,, Broederen van dit jaar ) uit deze narigten zult gy enig„ zins zien, wat de Heiland tot hier toe zo wel aan ons ,, als de Groenlanderen gedaan heeft. Wy vinden wel „ ftoffe genoeg, om hem aan te bidden voor zyne barm,, hartigheid en deblyken zyner genade en heerlykheid: ,, dan wanneer wy ons zeiven voor zyn aangezicht onder„ zoeken, wy moeten met een diepen ootmoed en harte„ lyke vernedering beleiden, dat wy in der daad arme en „ elendige menfehen zyn. Wy bidden en fmeken, in on„ ze eigene ogen nog armer en elendiger, maar tevens „ ook in het bloed des Lams gedurig fterker te worden , „ ten einde wy onzen arbeid onder de Heidenen vrymoe„ dig en in het gelove mogen voortzetten, tot dat een „ kudde van Groenlanderen met ons mogen neder vallen , „ en aanbidden voor de voeten van het Lam , dat zyn „ bloed voor ons geftort heeft en geftorven is. Hy zal „ het doeu, hy heeft het gezegt, en wy geloven, 't. " II. Bul. HET  130 Groenlandfche Hiftorïe VI. B. HET TIENDE JAAR 1742. INHOUD. §. I. Matthsus Stach komt van zyn bezoek in Duitfcbland terug, werwaarts Daniël Schneider weder keert ,zonder egter aan te komen. $. a. In de plaats van zommigen terug gekeerde toehoorderen , komen, uit verre afgelegene plaat fen, enige door den zaligen Samuel tot nadenken gehragte heidenen. %. 3. Ook worden enige in de naly gelegene plaat fen opgewekt 9 en zeker Angekok tot flilzwygen gebragt. §. 4. De nieuw-bekeerden zyn oplettende, en getuigen met ernft tegen de heidenen. §. 5. Nut van bet getuigenis der gelovige Groenlanderen, en de daarby gebruikte omzigtigheid, om te beletten , dat zy zeiven geen fcbade leden. %. 6. Nieuwe aangroey van overtuigde Groenlanders. Zegen in derzelver opentlykeenbyzondere vergaderingen,in't byzonder onder de kinderen. §. 7. Het hoopje der gedoopten word met vyf perfonen ver' meerderd. §. I. DE oudfte Miffionaris, Mattbaus Stacb , die voor twe jaren naar Duitfchland gereid, was, kwam met zyne vrouw en een Broeder voor de kinderen in dit jaar te rug.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1742." 131 rug. Hy was in December 1740. te Marienborn aangekomen , juift ten tyde wanneer het Synode van de Kerk der verenigde Broederen aldaar gehouden werd , en kon derhalven aan de byeen vergaderde dienaren dier kerk mondeling berigt van de GroenlandfcheZending geven. Kort daarna verzelde. hy den Heer Graaf op deszelfs reis naar .Geneve, verblydde op deszelfs terug reis door Zwitfai* land, Wurtemberg, Frankenland, de vrienden, alsmede in Herrnhut zyne oude bekende Broeders, door zyn bezoek en verhalen, en hield zig het overige van den zomer in de Wetterau op. Hy werd op den 1 sden December 1741. te Marienborn, door Polycarpus Muller , een der Biffchoppen van de voorgemelde kerk plegtig tot den heiligen dienft ingewyd, eh begaf zig kort daarna op deszelfs terug reis naar Groenland. Te Koppenhagen gaf hy op den i^ften January 1742. een ootmoedig Smeek-fchrift over,ter affchaffinge van zekere drukkende bepalingen, zo wel in 't lighamelyke als't geeftelyke , en verkreeg , na ingenomen 'berigt en goedkeuring van het hoogloffelyk Mijfiom-Collegie, tot zyn volkomen genoegen een allergenadigft appoimement, ge agtekendden ióden Maart 174a, waarin onder anderen ten aanzien van zyne aanftelling of inwying tot den heiligen dienft, en het daarop gegrond Leraars-amt gezegt word : „ Dat wy allergenadigft willen, dat de geordineerde Mat„ thajus Stach voortaan een wettig leraar onderde'Groen„ landfche Moravifche Broeders zy, en in die hoedanig„ heid den doop, als mede alle de plegtige handelingen „ van het leraars ampt (A&us minifteriales) die onder hen „ lieden voorvallen, bedienen en verrigten moge ". Hy zette zyne reis naar Groenland op den 23ften April voort, kwam egter aldaar van -wegens veelvuldig tegenwind, niet voor den i7den July aan. Hy bragt ook eni- febouw-ftoffen mede, ten einde het huis, 'twelk Voor tinne woning, en in't byzonder voor de vergadering der Groenlanderen te klein werd, groter te maken. Dan de Broeders konden met het bouwen niet voortgaan, en twe van hen trokken in een Groenlandfch huis, om in het Eüropeaanfche ('t welk met een by hevig ftorm-wêer ontftaan brand gedreigd, doch door den Here, genadiglyk bewaard werd) voor de vergaderingen der Groenlanderen plaats te maken. Banitl Sclweidtr begaf zig met het zelve fchip, waar* 13 mêê  132 Groenlandfche Hiftorie VI. B. mede Mattbaus Stacb overgekomen was op de terug reis. De Broeders velerly bedenkingen by deze reis vindende , hadden liever gezien, dat hy 'er dit jaar nog gebleven was. Dan nademaal hem zulks door de gemeente niet uitdrukkelyk was opgedragen, en hy zig in de Groenlandfche levens-wyze niet vinden kon, zo lieten zy hem in vrede vertrekken. Van de nieuwe volkplanting, Fredenks baab, alwaar de fchipper nog enige goederen lolTen moeft, verwittigde hy hen nog Van zyn welvaren. Doch zedert heeft men nog van hem nog van het fchip ietwes vernomen. Dit is de enigfte Broeder, die op de, van wegens het verfchrikkelyk ys, zo gevaarlyke zee-reizen van en naar Groenland gebleven is, fchoon 'er, voor al in de eerfte jaren, vele fchepen verongelukt zyn. §•2. In het twejarig afzyn van den Miffionaris Stach was 'er niet meer dan ene Groenlanderin gedoopt. Ondertusfchen had zig de kragt van Jefus leer in 't opwekken van vele zielen bewezen , in voegen men haaft een iyken oogft van hen verwagten kon. En fchoon vele Groenlanders uit deze buurt naar't noorden trokken, en Kujajah , Sawueh broeder, bewogen, om mede derwaarts te vertrekken, waardoor dan zyn zoon als mede zyne dogter en maagd, die,door de genade in ene zeer tedere gefteldheid van gemoed gebragt zynde, gaarn zouden gebleven zyn , verpligt werden te volgen; het vertrek der vorige toehoorderen werd egter haaft"vergoed , en deze buurt met nieuwe inwoners vervuld. Onder dezen bevonden zig ook twe bloedsverwanten van den zaligen Samuel en nog verfcheidene van de genen, by welken hyna zyn doop dén toevlugt had genomen. Zy betuigden , dat hy hen veel van Jefus had verhaald, 't geen zy wel toen niet regt begrepen , doch naderhand gedurig overdagt hadden , zynde zulks ook de reden, dat zy nader hierna toe waren gekomen, om zig te beter te laten onderwyfen. En dat dit niet ydele woorden waren, openbaarde zig in velen,die, buiten de vergaderingen, elk in't byzonder kwamen, om nog meer van Jefus en deszelfs verlolfingete horen,'t welk zy gewonelyk deden verzeld gaan met deze zugtinge: „ Ach, dat het Gode behage, myne ogen te openen en my- „ ne  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1742. 133 „ ne oren te reinigen, om de zaak regt te vatten en zalig „ te worden '\ Allen hadden in der daad niet een en hetzelve voornemen, zynde die uit het zuiden gewonelyk zeer ruwe menfehen , en aan hunne heidenfche gebruiken zeer gehegt: Een van hunne makkers, Nauagiak genaamd, niet meer van hunnen finaak zynde, lieten zy heimelyk op het land zetten en voeren weg. Hv kwam terftond met de zynen by de Broeders, en men bemerkte wel haaft, dat de genade onder hen werkfaam was , en dat zy , gelyk Samuel eertyds met de zynen , van de hunnen verftoten waren, om een beter erfdeel te vinden. Zommigen werden ook, door ongelukkige toevallen in het uitwendige, tot meerder nadenken gebragt, en dus begerig gemaakt,om weêr het woord van God te horen. Jemand, die reeds in vroegere tyden met ons bekend geween, was , op een zeker tyd gevraagd wordende, of hy nog wel wift, wat 'er de laatfte reis met hem gefproken was, antwoordde: Ja, en nog te herinneren , 't geen gezegt was van enen jefus, die door zyne vyandige landsgenoten met fpykers aan een hout was geklonken ; en hy voegde 'er by, dat hy onlangs met zyn Kajak omgeflagen was , en niet in ftaat zynde, van weêr om hoog te komen , had hy onder 't water gedagt: nu moet ik fterven, en myne ziel zal wel nederwaarts naar den bofen geeft moeten varen. Hy had egter in zyn hart geroepen : O gy, die in de hoogte woont, neemt myne ziele tot u! en terftond waren 'er twe Groenlanders gekomen, die hem weêr om hoog hadden gebragt. Wanneer hem nu hierop gezegt werd, dat Jefus een verlolfer betekent, die ons door zyn bloed van de zonde en den eeuwigen dood verloft heeft , en allen, die zynen naam aanroepen, zeer gaarn helpt, zo riep hy met luider ftemme: Ach die grote verlolfer! §. 3. Ook vonden de MiflionarilTen by hun bezoek onder de heidenen , het zy dat zulks toevallig met de kooplieden en uit hoofde van leeftogt, ofte met opzet gefchiedde , gedurig nieuwe gelegenheid, om het goede zaad uit te ftroijen, ofte te befproeijen , en de Here vergunde ons dikwerf blyken te zien van 't groeljen. Het eerfte bezoek I 3 ge-  Ï34 Groenlandfche Hiftorie VI. B. gefchiedde van den sollen January tot den 7den February. Men vond deze reis wel vele menfehen by een vergaderd, doch weinigen hadden geopende oren en harten. 'Er waren egter zommigen, welken men den dood des Heren met nadruk verkondigen kon. Dus was eene vrouw weiingeweken te voren toebereid geworden, door een verhaal , t welk Arbalik^haar gedaan had , van 's Heilands zamenfpraak met de Samaritaanfche vrouw, 't geen in haar ene begeerte verwekt had naar het water def levens vooralle dorftigen, waarvan zy tans verlangde onderregt te worden. Dit gaf gelegenheid, om breedvoeriger met haar en andere oplettende toehoorderen te fpreken van Tefusden gekruiften, die de waaragtige God is en het eeuwige leven; by welke gelegenheid hen teffens verklaard werd het voorbeeld van de kopere S lange, alsmede de woorden van Joannes: Ziet bet Lam God! enz. Men befpeurde altoos ene byzondere beweging, wanneer van Jefus bloedig zweet en wonden gefproken werd. „ En dewyl onze eigene harten (dus word'er in 't berigt gefproken ) nopens deze ftoffe brandende waren , zo rolden ook de woorden, in voegen dat zig naderhand de ene over des anderen gave ,van zig uitte drukken, verwonderen moeft. De ere komt den heiligen Geeft alleen toe, hy heeft ons gebrekkig ftamelen van Jefus in de harten der heidenen verklaard. Vooral was het hart van de laatftgemelde vrouw, gelyk dat van Lydia , geopend. Want fchoon zy des dags veel van ons en onze Sarah gehoord had, zy liet ons egter 's nagts nog eens door haren zoon in haar huis halen, om 'er nog meer van te horen. Doch by deze gelegenheid kregen wy met een tovenaar te doen. Hy ontkende wel niet het aanwezen van een God, die het heel-al gemaakt hebbe , en nog beftiere, hy meende nogtans , ook ene goddelyke kragt van den Torngarfuk ontvangen te hebben, ofte, naar hy zig uitdrukte , ook een God te zyn, fchoon niet over de gelovigen, welken by door zyne kragt niets doen kon, om dat dezelven zig onder de befcherming van een ander God begeven , doch over allen, die het met den Torngarfuk houden ,en dezen kon zyne konft te (lade komen. De'Heiland gaf ons genade , dat wy hem in aller tegenwoordigheid van den jamwerlyken en onzaligen toeftand, in welken hy zig boven afte de anderen bevond, overtuigen konden, "  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1742. 135 §• 4- In 't algemeen befpeurden de Broeders het nut van 't voorbereidend werk der gelovige Groenlanderen onder de heidenen, gemerkt zy overal, waar ze kwamen,omvoedfel en leeftogt te zoeken,. de lcre van J efus verkondigden , en met de genen, die begerig waren, 's avonds oeftening hielden en baden. En fchoon zy niet altoos het wit trotfen, men zag egter, dat zy in de onderwyfmg en in t byzonder onder het voorlezen van de heilige Schrift oplettender geweeft waren, en meer begrepen hadden, dan men dagt. Dus had een van hen op de vraag: waarom hy met van een zo even gefchoten Rm-dier, 't welk nog warm en vol bloeds was, volgens hunne gewoonte , rauw eten en van het bloed drinken wilde? tot antwoord gegeven : dat God zulks zynen volke in de wet verboden, en hy by zyne leraren gezien had, dat zy het bloed lieten weglopen; cn het voorbeeld van dezen wilde hy volgen. Dit had hy niet dan uit het verhaal opgemerkt, alzo niemand den heidenen hier omtrent ietwes voorgefchreven had. , Van ArbaUh moeder , dewelke ongedoopt geftorven ywas, word'er gezegt: „ Dezeoude Groenlandfche vrouw had in haar leven veel indruk van 't geen 'er gezegt word, dat de Heiland zommigen ter fesde, anderen ter negende, en ook enigenter elfde ure beroepen hebbe, en zy heeft dikwerf verklaard: ik ben in de laatfte ure geroepen. Wy, konden in hare ziekte niet tot haar komen, maar haar jongfte zoon heeft tot aan haar einde voor haar gezongen en gebeden ". Een der gedoopten van den Heer Dracbart, moeft op een zekeren tyd in eenhuis, waar meer dan nonderd menfehen by een gekomen waren om te oanlien , overnagten. Niet wetende wat hy doen zoude, om de verzoekingen en het geraas te ontwyken viel hy buiten het huis op zyne knien, en bad den Heiland om hulpe. Daarna ging hy onbefchroomd in 't huis, en gebood de heidenen ftil te zyn, alzo hy hen wat beters te zeggen had, met byvoeginge , dat hy, indien zy zulks met aeden den trommel van hen afnemen en met voeten aan ftukken trappen zoude. Zy werden ftil, en hy fprak met zodanigen nadruk, dat zommigen zeer bewogen werden. Zelfs heeft onze Sarab hen eens den trommel ont-  iS<5 Groenlandfche Hillorie VI. B. S,c" *an ftu}ken geflagen; weshalven men haar navlnSl ^mSC ' Van zig £iet te bemoeijen met de Sa n vnn h^d.fen maar flegts met de zulken, die gaain van den Heiland horen wilden, eenvoudig te inreken en voor 't overige zig ftil te houden. g P S. 5- Men ziet hieruit den yver, met welken deze eerft beginnende Kriftenen de heidenen door woorden en daden van hunnen dwaalweg zogten af- en tot Kriftus te leiden brSkan^ahkr de,Miffio«^iffen een zeer voordelig ^ 5 k' ,om dat,zy flven met overal en altoos by de heidenen komen konden , terwyl dezen by hunne gelov ge die zf de?mV^T^^ l/m mate? fo2! 2^n^Yw MiffionaniTen eertyds gedaan hadden, en dewelke van vele onwetende in het kriftendom tot ene verfchomng van hunne lauwheit gebruikt word: „ Gy 7vt „ andere menfehen dan wy, 't is uw beroep, gyhebttvds ,; en bekwaamheids genoeg, om die zaak te oVfrdenS » Zy zagen tans voorbeelden uit hun midden, en aan menichen d.e geenszins beter dan zy geweeft'waren , doch (! door de genade andere menfehen waren geworden, en die '? de deugden des genen in 't openbaar verkondigden , d e hen geroepen had uit de difterniffe tot zyn wondert Dan hoe ligtelyk geraakt een onbedrevene op afwegen zo ras z.g de eigen liefde in ene zaak mengt, die met een goed oogmerk ondernomen word! Dit befpeurde menook byonze groen anderen, en hierdoor vverd de lerarS vreugde nog dikmaals met bittere droefheid onder» „ Wy hebben zedert enigen tyd (zegt men ereS ob „ bragten haar zulks onder de ogen met herinnering aan „ de genade, die de Heiland reeds aai! haar ÏÏJeJS " m a Cn vermaanden haar getrouw te blyven en het „ bloed van Jelus niet gering te agten. Haar hart werd „ week zy erkende hare afwyking, en bad den He iand „ hartelyk om vergiffenis, en genade tot beterfchapdie „ zig egter nog niet zo fchielyk en ten eerften toonde " omIlïee£ H1 ' VerT°,S dG reden van afwykmTé „ ontdekt, te weten, de grote gedagten die zy, ter gele! 5! gen-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1742. 137 „ genheid van haar vlyt en zegen aan en onder de heide„ nen, van haar zelve opgevat had. Dit gaf ons gelegen„ heid om haar op de verdorvendheid van haar hart te „ wyfen,en herinnerden haar aan den toeftand,in welken „ zy was, en aan 't geen zy gevoeld had,wanneer detlei„ land haar zyne barmhartigheid het eerfte maal het on„ dervinden. Zy begon te fchreijen en zeide: Ach tans „ voel ik wel, hoe ik van de zaligheid , die ik toen on„ dervond, allengskensafgekomen ben,en myvandenHei,, land vervremd heb. Schoon ik nu bid, ik voel egter geen „ trooft in myn hart, en 't is als of ik den weg tot hem „ niet weder vinden kon. Wy vielen met ha;ar op de „ knien , en baden den Heiland, zig wederom aan haar ,, hart te willen openbaren. Zy zoude ook bidden, maar „ kon voor tranen geen woord voortbrengen : na dien „ tyd hebben wy befpeurd, dat zy zeer klein en gebo„ gen van harte is, en weêr een vryen toegang heeft tot „ den vriend van arme en elendige zondaren. " De Heer Dracbart had onder zyne gedoopten het zelve gebrek bemerkt, terwyl zy, zo ras ze enige kennis verkregen, en van goddelyke zaken fpreken konden, zeer ligt leerzugtig werden en grote gedagten van zig zeiven opvatten. Dus befpeurden wy, dat men by de onderwyzing vele omzigtigheid diende te gebruiken, en voor al op de kennis van 's menfehen elende en verdorvenheid aan te dringen , en by de aanmoediging ter verkondiging' van de genade onder de andere heidenen, zorgvuldig daar op te letten, dat zy zig, niet zo zeer, gelyk de Difcipelen van Jefus, daarover verblyden mogten, dat hun woord anderen tot nut verftrekte, maar dat zy zig veel meer daarover in ootmoed te verheugen hadden, dat hunne eigenenamen in de Hemelen gefchreven zyn. §. 6. Langs dezen weg konden de Miffionariffen met meerder nut, vreugde en vertrouwen, de hulp hunner gelovige groenlanderen genieten. Zy vonden ook,dat dezelve dezen zomer niet te vergeeffch was geweeft, want in October kwamen wel dertig Groenlanders in de winter-huifen by hen wonen. Dezen zogt men zo wel lighamelyk als geeftelyk in ene voegfame orde te brengen. 1 5 Van  138 Groenlandfche Hiftorie VI. B. Van hen, die in dit jaar naar't noorden waren vertrokken , hadden de Broeders een boot en tente gekost, en aaneenen huisvader gegeven , onder voorwaarde, dat hy daarvoor enige weduwen en wefen verzorgen, en ze tot arbeid aanvoeren zoude. Voor de overige armen zorgde men op ene andere wyze. In de groenlandfche vergaderingen en Catechifatiën werd uit de overeenftemming der . vier Lvangehe-fchryveren ( waarvan's Heilands laatfte leerredenen by Joannes , in dit jaar nog eens en met meerder klaarheid vertaald waren) met zegen voorgelezen , en enige nieuw vertaalde liederen, in 't byzonder: Kriftus flt^\Ferecb^hVd en,z- welk men uit doofde van de.zelfs yoortrefïelyken inhoud, van de vrye genade in de volwaardige verdienden van Kriftus, van vaers tot vaers verklaarde) werden met grote graagheid geleerd, en vlytig in de huifen als mede by alle bezigheden gezongen. In de vergaderingen was 'er menigmaal zodanige beweging, dat de leraar en toehoorders in tranen uitborften,wanneer de w-wden ontbraken, om 't geen, waarvan het hart vol was, op ene duidelykere manier uit te drukken. Enzulks deed ook dikwils ene betere uitwerking, dan de leerrykfte en in de volmaakfte orde aan een gefchakelde redevoe- Voorts begon men ook in dit jaar met het inrichten van kleine zamenkomtten onder dc groenlanders, in welken vier of vyf perfonen van enerly kunne en ftaat onder het opziet van een leraar, vry en zonder dwang van hunnen wasdom in de levendige kennis van Kriftus en de gefteldheid hunner harten met elkander fpraken, waarby zy elkander m hefde zeggen en van elkander verftaan konden, t geen zy ten aanzien van hun zelvcn of anderen aan te merken hadden. Zodanige zamenkomften of gezelfebappen waren er dit maal onder de mannen twe, en onder de vrouwen vier. 's Zondags hielden de leraars ene zamenIpraak, waarby ookzomtyds de een of andere groenlander toegelaten werd, namelyk dezulken, die men in de kleine zamenkomften als mede-arbeiders konde aanzien, en welken men enig opzigt toevertrouwen kon. Wet de kinderen en jonge lieden, waarvan fes begonnen te lezen, hield men vlytig fchool. De genade kon zig dikwerf onder deze jonge harten kragtiger dan onder de ouden openbaren, en door hen op de ouders werken; gelyk erin der daad een klein meisje was, diebyna elke nagt  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1742. 139 na»* met hare moeder van den Heiland en deszelfs liefde ^^^^^zondBKnf^, en dezelve verzoet met haar te bidden; waardoor de moeder dikmaals over hare koelheid befchaamd werd en opgewekt , om niet meer yver te ftaan naar het ware genot van de zaligmakende wakheid. Zo bragten ons ook eens de g^d«« bv hunne te huis komft van een bezoek onder de wilden, de aangename tyding, dat een kind, 't welk met zyne ouder fo| Tvolkpla'nting was geweeft, "g^fi fchichte van Jefus geboorte en des^Sen VeSnlen Miffionaris en zyne Groenlanders, hadhof" zedert dien tyd zo lief van den beminnelyken HeUand ïpiak zeautuiuiiyL , „^'erover verwonderen, en 5n^i'u?rS de oïdèï ^eekt, om het weêr tot de gek> SïJnïS*5r?S einde het'meer van Jefus liefde ho~ icfl moge. Gezegend is hy die in den name des Heren komt, en zig een lof toebereidt uit den mond der jonge kinderen ende der zuigelingen! §• 7- Uit de genen, die de Catechetifche onderwyfingen genoten, ftonden tans vyf gedoopt te worden, zynde allen zodanige lieden, in welken men de duidelykfte bh/ken van 't werk der genade in dit en het vorige jaar befpeurd had- te weten, de bekende Arbalik, een jongeling , die onder de Groenlanderen reeds menigmaal van de waarheid met nadruk getuigt had. Eertyds had hyby de tovenaren fchool gegaan, en ook willen leren, menfehen dood te toverem Hy werd in't jaar 1739. te Kangek opgewekt, wilde na dien tyd dikwils weêr tot zyn vorig leven terug keren , maar werd, naar hy zig uitdrukte, door ene onzi'nbare hand wederhouden. Nauagiak en deszelfs zus* ter Kannoa, zyn, zoveel men uit hunne verhalen opmaken kan, omtrent dertig mylen van de Ooft-kuft in deze buurt gekomen, en, door de predikinge van't jwange ie geraakt zynde, van de Zuidlanders verftotcn. Okutfuk , de meergemelde fpotfter, die zedert het affterven van den zaligen Samuel, gedurig door de genade vervolgd werd , en eindelyk hare maagfehap verlaten had. Jfck, dezufter van Sarah, dewelke door hare ftervende moeder naar de gelo-  *4o Groenlandfche Hifrorie yi B gelovigen terug gezonden werd. Zy hadden bv ^ «L ' gen het getuigenis, dat dezen dikwilLeefbdclLmciweT S^^l^^1^^ 0ude verd^ nheid hart bidden w^ d e n zowfden"' C" f6™ °m een "ieuw men hebben. ' 20 WlIden z^ ook aaa™ nieuwe na- b«r^^ onzen en de na- ovzxMattb. XI, 28. Komt b^vtrfffjm 1de»™eri"g tnoeid ende belaft zyt enz. verrigtte Ma i,'^ {le ™r~ plechtige handeling, onder welke men byll&chuldeze genwoordig waren, ene innige beweging befpeurde. De dopelingenontvingen de volgende namen: Simon, Noabt Rebecca Catbanna , Juditb. Naderhand gaf men hen een hefde-maal, (*) 't welk onderhouden werd met allerhandeftigtelyke zamcnfpraken, by voorbeeld: van de onderlinge gemeenfchap en liefde, van de navolginge, het kruis en de verfmadinge van Kriftus enz. en eindelyk heloten met het zingen van 't lied: Kriftus Bloed en Öerecbtlgbetd enz Met deze kleine gemeente van negen zielen, tot welke de afwezig zynde Mattbatus Kajarnak ook . behoorde, werd dagelyks ene byzondere vergadering gehouden , uit welke de genen, die 't Evangelie onweerdiglyk mogten komen te wandelen, tot op hunne beterfchap zouden uitgefloten worden. Kort te voren had de Heer Dracbart ook negen perfonen gedoopt. Onder dezen bevond zig een man van hoge jaren, oie, horende, dat zyne twe dogters zouden gedoopt worden, by den Miifionaris kwam en vroe waarvan 'er dit jaar twe in de Straat waren, gewond, doch verloren. Een van deze twe fchepen ftrandde twintig mylen ten noorden van Godbaab, en het fcheepsvolk zig in den boot aan 'c land willende redden, werd, naar men meent, door de Groenlanders met pylen dood gefchoten en geplonderd ; fchoon de laatften voorgaven, dat zy de eerften op 't land, door honger en koude omgekomen, gevonden, en zig flegts van derzelver goed meefter gemaakt hadden. Zodanig een ongeluk is velen fchepen reeds overgekomen, en twe jaren te voren werd het fcheepsvolk op een hollandfch fchip door de Groenlanders met voorbedagten rade en op ene regt liftige wyfe vennoord. Zy verdeelden zig onder het volk, en hielden zig, als of zy met hen handelen wilden, terwyl een ieder zyn man in 't oog hield, en denzelven met een mes, 't welk op het geven van een afgefproken seken ontbloot werd, dood (lak. Niemand dan de Huurman en twe matrofen, die onder het dek waren, en zig opfloten, bleK 4 vea  Ï5& Groenlandfche Hiftorie VI. B. ogen der zieken voor eerft ftyf werden, de tong werd wit, vervolgens verloren zy het gebruik der zinnen , de leden werden gevoelloos, zwollen zeer op, en zy itierveu ten eerften zonder enige pyn te gevoelen. Dan de genen , welke twemaal vier en twintig uren leefden, en aarft braken kwamen, werden behouden. Die van 't groenagtig vleefch gegeten hadden, waren onherftelbaa^, de anderen konden nog door geneesmiddelen gered worden. (*) By deze gelegentheid bragt ene vrouw haren zieken zoon van twalf jaren, welken zy op haar rug droeg. Hy bad met ene zeer zwakke Item, dat men nog, eer hy ffierf, van den Heiland met hem fpreken wilde. Men deed het en vermaande hem, zynen toevlugt met een gelovig hart tot de wonden van den Heiland te nemen , en niets anders te denken, dan Jefus is voor my geftorven. En dus gaf hy onder het fpreken den geeft, nadat men zyne ziele in 's Heilands handen bevolen, en den zegen des Heren over hem uitgefproken had. De Broeders konden niet ten eerften naar de zieken varen, om dat hunne huizen reeds vol waren van ziekenender welken zig ook hun Noah bevond. Deze was in zyne ziekte zeer vergenoegt, en, wanneer 'er naait zyn fterf-bed ene vergadering werd gehouden, zeide hy: „ Ach welke grote vreugde heb ik dezen winter toch gehad , wanneer wy zo met elkander gefproken, gebeden en gezongen hebben! maar nu zal ik niet langer by u lieden kunnen zyn!" Men vërtroofte hem met de hope die hy had, om , voor den Troon des Lams, in een veel groter gezelfchap, het Jied; Den Lamme, datgefiacbt is enz. op ene veel aangenamer ven in 't leven, en bragten het fchip naar Holland. In de Bogt van Disko hadden zy het volk van een fchip, dat met den Huikhandel bezig was, met hunne waren aan't land gelokt en iemand belteld, die een teken geven moeft als of de Deenfche Kooplieden kwamen om de Huik-handelaars te vatten. Deze lieten in de yerbaaftheid hunne waren liggen en vlugten naar hun boot, doch de Groenlanders hadden reeds lieden agter de klippen geplaatlt, die enige van de vltigtelingen ter neder fchotett, terwyl de andere Groenlanders bezig waren, met de goederen heen te gaan. (*) In het volgende jaar hebben zig weêr vele Groenlanders, doch niet in dit gewelt, door het eten van een dood gevonden Walyifcli, om het Jgven gebragt.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1743. 153 namcr wyze te zullen kunnen mede zingen. En wanneer men hem vroeg: of hy den Heiland van ganfcher harte lief hebbe? antwoordde hy, „ Ja, ik heb hem lief. ". In zynelaatfte uren zeide hy: ,, Ik heb nog een jonger broeder, welken ik gaarn den Heiland zoude aangeprezen hebben. Ik beveel hemu lieden aan, en dat gy hem,' wanneer hy komt,hier houdt, en zegt, dat ik zulks op myn fterf-bed verzocht heb. " Wanneer hem het lied: Des Het' ren Bloed-gerechtigheid voorgezongen werd, begon hy menigmaal met een zeer vriendelyk e'n bevallig gelaat mede te zingen; want hy had tot op' het laatfte ogenblik toe hefe gebruik zyner zinnen, en gaf zyn verlangen , om haaft by Kriftus te zyn, met woorden en gebaarden te kennen. Hy ontfliep op den aden May 's morgens omtrent vyf uur, onder het opleggen der handen en een met vele tranen verzeld gebed. Wy dankten den Heiland voor de genade, die hy aan den overledene en deszelfs huisgezin bewezen had. 't Is nog geen jaar, dat hy hier kwam, en men heeft, zcderd dat het werk der genade zig in hem begon te openbaren , befpeurd, dat hy dagelyks toenam en öngeftoord op het regte pad voortging. Noit zag men in zyn gelaat de minfte blyk van enig misnoegen, fchoon hy zig in 't uitwendige zeer fchraaltjes en armelyk moeft behelpen, en wanneer anderen weg voeren, om zig in 't uitwendige te verbeteren, zeide hy: „ Ik wil maar by u lieden blyven,hier ontbreekt my immers niets. " Hy beteat zulke gaven niet als de anderen, om den heidenen toe te fpreken, maar hy toonde een gunfteling en navolger des Heeren te zyn, wiens zaak het, om zo te fpreken, was, met Joannes in den 1'choot Jefu aan te zitten. „ O, boe beeft de Hert de menfcben zo lief! " Over deze woorden werd 'er ene redenvoering by zyne begraffenis gehouden. Daarna voeren de Broeders ook naar de eilanden , om de hunnen te bezoeken, en vonden niet alleen gelegendheid, den heidenen de ware bekering tot God nader te verklaren, maar ook door hunne aanfpraak en gebed twe gedooptenvan de volkplanting, waarvan de ene in zyne kindfe jaren door den Heer Egede gedoopt, en tot nog toe onder ene kragtdadige bewerking der genade gebleven was, by derzelver overgang uit de tyd in ene zalige eeuwigheid tot zegen te zyn. Behalven deze zieke ftierf ook nog een ongedoopte, die reeds den vorigen winter by de Broeders gewoond had, en by alle K 5 ge-  IJ4- Groenlandfche Hiftorie VI. B. genade , welke zig aan de anderen had bewezen , ongevoelig gebleven was, doch dezen zomer een gevoel vaii zyne elende gekregen had. Hy was in zyne ziekte zeer geduldig en onderworpen, en toonde vrymoedigheid, om als een arm zondaar voor den Troon der Genade te kunnen verfchynen. §• 6. Ook kwamen de Zuidlanders op hunne reis naar en uit het noorden de Broeders, in 't voorby varen, vlytig bezoeken, by welke gelegendheid de Broeders hen den'weg der zaligheid zogten bekend te maken. Velen beloofden op hunne terug reis weêr aan te komen, om nog meer te horen, en, zo ras zy zig van deze en gene noodwendigheden zouden voorzien hebben, zig hier met 'er woon terneder te zetten. Met deze lieden voeren zommigen , die by de Broeders reeds gewoond hadden, en onderwezen waren , weêr naar 't zuiden. Zy beloofden vlytig te zullen denken, aan't geen zy gehoord hadden, en 't volgende jaar weêr te komen. „ Van allen, {zegt men) die dezen winter hier geweeft zyn, is 'er geen geweeft, die onder het getuigenis van het bloed des Lams zonder aandoening en gevoel gebleven is: doch , om zig geheel en al aan den Heiland oVer te geven, daartoe hadden zy nog geen zin. '' Daarentegen bleven enige andere huisgezinnen, die in vroeger tyden hier reeds gewoond , en het Evangelie gehoord hadden, tans met'er woon alhier, en gaven hope, een eigendom van den Heiland te zullen worden. Matbefingoak, dat is, de kleine Mattheus, zoon van den zaligen Samuel, welken hy in 't zuiden gelaten, en zynen leraren by wyze van teftament gemaakt had, kwam, na ene afwezenbeid van vier jaren , terug. Hy was, wel is waar, vry wat verwilderd, dan wanneer men hem zynen doopverbond, en 't geen zyn vader op deszelfs fterf-bed gezegt had, voorhield, werd hy week en was terftond gewillig om hier te blyven. Zyne vrienden wilden hem wel niet gaarn laten gaan, om dat zy ene byzondere levendigheid van geeft en bekwaamheid in hem befpeurden, doch wanneer zy van zyns vaders laatfte wil hoorden , en de byzondere liefde der Broederen jegens hem, als mede zyne eigene  Gefch. van NieuwrHerrnnut. 1743. 155 eigene genegenheid om hier te blyven, zagen, waren zy 'er mede te vrede. Weinige dagen daarna verongelukte zyn voedfter-vader in de zêe, 't welk zyne voedfter-moeder tot gelegendheid diende, om ook 'met de haren hier te blyven. De Groenlander Mangek,'de eerfte,die zig aan deonderwyzing der Broederen had toevertrouwd, en die de gelegendheid is geweeft, dat anderen gekomen zyn en zig bekeerd hebben , terwyl hy zelve niet gebleven was, kwam tans, in nood zynde, ook wederom en bad, dat men hem en de zynen, die geen boot nog fpys hadden, wilde komen halen. „ Schoon wy hen (dus word ?er by die gelegentheid gefproken ) ten aanzien van de uitwendige nooddruft gene grote hulpe toebrengen kunnen, wy gingen ze egter gaarn halen, en helpen hen zo veel wy kunnen: want \is ons om hunne zielen te doen. " §• 7. Duswas'er, behalven de gedoopten , nog al een tamelyk hoopje van Groenlanders by een gekomen, om hier te overwinteren , met welke de gewone morgen- en avondoeffeningen, als mede de gezellchappen begonnen werden. En dewyl men vernomen had, dat 'er onder de gedoopten, gedurende hunne afwezendheid, enige onbetamelykheden voorgevallen waren; zo werden zy een voor een gefproken, ten einde hunne onenigheden uit den weg te ruimen, eer men wêer een begin maakte met derzelver byzondere vergaderingen , in welken gewonelyk de vrede-kus als een teken van hunne nauwere vereniging en gemeenfchapj gegeven werd. Zy waren over hunne afwykingen zeer verootmoedigd, en baden elkander met tranen om vergiffenis Dan, wanneer men voornemens was het liefde-maal metherï te houden, en tevens den Here om vergiffenis aan te roepen, voer Simon met enige ongedoopten , zonder kennis van zyne leraren en buiten derzelver weten,naar de eilanden. Dezen hadden zig door de heidenen laten overreden, om den bal met hen lieden te fpelen, waarby de ene Kiafuk genaamd, plotfelyk dood ter neder viel. Dit droe^ vig geval, 't welk zyne natuurlyke oorzaken wel hebben kon , doch met ene openbare ongehoorzaamheid verzeld was, gaf gelegenheid om ze te onderhouden over de no- delofe  I5Ö Groenlandfche Hiftorie VI. B. delofe en gevaarlyke gemeenfcliap met de ongelovigen, en derzelver tydkortingen, met vermaning om oplettender te zyn op de woorden van hunne leraren, en derzelver inrichtingen naukeuriger waar te nemen ,'t geen ook niet zonder zegen was. In de kinder-fcholen,diemen weêr begonnen had, werden de kinderen in 't lezen onderwezen , en voor de bejaarde Groenlanderinnen werd'er fchool gehouden, om ze te leren zingen. De mannen, daartoe geen tyd hebbende,leerden de liederen en wyzen van de anderen in hunne huizen. De Broeders hadden tans verfcheidene oude en nieuwe liederen of enkele vaerfen reeds vertaald: wanneer egter een vaers niet regt duidelyk in de Groenlandfche taal kon overgezet worden, dan lieten zy denzelven liever agter wegen, dan te gedogen , dat de Groenlanders denzelven zonder verftand, of zelfs met verkeerde begrippen, zingen zouden. De zing-vergaderingen werden zeer gefchikt bevonden, om den Groenlanderen, en in't byzonder den kinderen de waarheid van 't Evangelie op ene aangename, en byna gemakkelykere wyze dan door vragen en antwoorden in te boezemen. De vaerfen leerden zy zeer fchielyk van buiten, en namen eer de vryheid om naar den zin van een vaers , dan van ene redenvoering te vragen. Het zingen van onze Groenlanders, welken men van den eerften beginne gewende zagtjes, langfaam en duidelyk te zingen , m plaats van te fchreuwen , was zelfs den heidenen iet aangenaams, en velen ene gelegendheid, dat zy tevens of ene leerreden, of een hoofdlt.uk uit den Bybel hoorden. In't algemeen liet de Here zyne tegenwoordigheid in de vergaderingen gevoelen, en zyn geelt maakte het getuigenis in veler zielen levendig. „ De Heiland (dus fpreekt men aan 't einde der maand van November ) zy geprezen, dat hy zyn licht in denfehemer-avond doet opgaan,en ons gedurig meer gelegendheid verfchaft, om de duilternis door het licht van 't Evangelie te verdryven,de koude en harde harten der heidenen door de kragt zynes bloeds te doenfmelten, en ze door het getuigenis van zynen dood in te nemen. Hy helpe ons van dag tot dag verder, en doe onze en alle andere Groenlanders ondervinden, wat zyn bloed aan arme zondaren doen kan. " Op ene andere plaats word het volgende gezegt: „ Wanneer wyden Groenlanderen het XXlï&QHoofdJï.wnMattb. voor-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1743. voorlazen, en hen zeiden, datzy ook tans door Koning Tefus geroepen werden , en dat ze, zo als zy zyn, komen kunnen, en zig laten bekleden met het bruilofts-kleed,het kleed des heils On den mantel der gerechtigheid door zyn bloed verworven; belpeurde men ene byzondere beweging onder hen. Myn hart brande van liefde , en zommige. Groenlanders zeiden onder een vloed van tranen , dat zy in hunne harten ene kragt gevoelden, die zy met gene woorden befchryven konden. " 'tGeen in dezen niet nalaten kan, enen kenner van ware «renade tot zonderling genoegen te (trekken, is het gevoel van de eigene onmagt en armoede, *t geen de Miffionariffen onder de predikinge van het Evangelie, en in 't bellieren der heidenen bezielde. „ Wanneer ik my menigmaal (word 'er gezegt) zo arm en elendiggevoele, dat ik nauwelyks een woord weet voor te brengen, dan geeft my de Heiland een blik in zyne wonden, waardoor myn hart en mond in diervoegen geopend word, dat de woorden als van zeiven vloeijen, en ik zo wel als de toehoorders 'er iets by ondervinden, dat ik niet uitdrukken kan. Onze armoede is ons allen klaar, En niemand is in onze fchaar, Die in zich zelf een' rede vindt, Waarom zyn Heiland hem bemint; En nogtans weten wy, zo waar Hy leeft, Dat Hy een welbehagen aan ons heeft. 'tls waar, geliefde Broeders, gy vindt nog weinig ftoffe om u over ons te verblyden: verblydt u egter daarover , dat wy by ons zeiven gedurig armer en kleiner worden. Wy willen in de liefde en't gelove volharden, En laaten ons geleiden Door onze leevens-tyden, En waagen, wat de Heere wil; doch niet als helden , want dat is onze zaak niet,maar als kinderen, wier lult het is, den wil des vaders te doen. "  158 Groenlandfche Hiftorie VI. Bi §. 8. i. o De gemeente werd door 's Heren zegen in dit jaar met elf bejaarde Groenlanders vermeerderd, waarvan in de maand van Februarius drie , en omtrent Kersmis agt gedoopt werden. Ook werd in 't begin van 't jaar het eerfte paar Groenlanders, namelyk Simon en Sara, op ene kriftelyke wyze ■ in den egte-ftaat verbonden. ' Men fprak eerft met hem. Hy bragt ene perfoon in voorllag, die elders woonde en ook niet gedoopt was. Wanneer hem ten opzigte van deze perfoon ene tegen-bedenkinge gemaakt werd, nam hy zig tyd van beraad, en zeide den volgenden dag: „ dat hy den'Heiland had gebeden, om hem in deze zaak zodanig te willen leiden, als het voor zyne ziele beft zyn mogt, en dus had hy ontdekt, dat zyn oogmerk niet rein en zuiver geweeft was, alzo hy meer op de uiterlyke gedaante van de perfoon, dan op het beft van zyne ziel, gezien had. Hierover fchame hy zig, willende tans naar den raad zyner leraren handelen. " Dan by Sara had men meer zwarigheid te vrezen, gemerkt het ene oude gewoonte onder de Groenlanderen is, dat ene jonge dogtcr geen huwelyk moet aangaan uit eigene verkiezing, ofte volgens een by haar zelven vrywillig genomen befluit, maar dat zy daartoe moet gedwongen worden. Doch Sara was in ene goede gemoeds - gefteldheid, en de Heiland gaf genade en wysheid haar deze zaak in diervoegen voor te (tellen, dat zy, tegen verwagting , gewillig 'er toe was. Dienvolgens werden zy, na ene korte vermaning, om zig tot een beeld van Kriftus en zyne gemeente te laten bereiden, onderling verloofd, en deze handeling met een gebed befloten. Enige dagen daarna werden zy in tegenwoordigheid van alle Groenlanderen en enige Europeanen van de volkplanting, na ene redenvoering over Ephef.V, 23, 24. in den egt verbondenenden Here in gebede aanbevolen, dat hy hen als't eerfte paar, 't welk hier naar ene Kriftelyke orde verenigt is, met enen nieuwen zegen wilde begunftigen, ten einde zy tot een (tigtelyk voorbeeld ftrekken mogjen.  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1743. 159 §• 9- Voorts hadden de Broeders, om nog iets te melden van enige andere gebeurtenilfen, grote reden, den Here , als den getrouwen befchermer van zyn volk , te danken, voor deszelfs zegen in't uitwendige, en genadige afweringe van allerhande gevaren, op hunne veelvuldige reizen, zo wel om de Groenlanders te bezoeken, als om zig van noodwendigheden te voorzien. Wanneer zy op een zekeren tyd van huis voeren, om hout te zoeken, werden zy,dooreen ftorm van tegenwind, verzeld met fneuw, opeen bar en woeft eiland opgehouden,en moeften aldaar agt dagen zonder tente en in eene bittere koude blyven. Een andermaal waren de Groenlanders, die een lyk naar huis bragten , nauwelyks aan 't land gekomen, of'er ontftond een zo hevige ftorm, dat het huis in gevaar was, omver geworpen te worden. Op de tyding , dat het fchip 't welk mondbehoeftens brengen zoude voor de volkplanting Frederiksbaab, in 't voorleden jcar opgeregt, niet gekomen was, nam de hier wonende Koopman het befluit, twe boten met levens-middelen daarna toe te zenden, en verzogt de Broeders, hem met hun boot derwaarts te verzeilen. Doch, zo als zy gereed ftonden om af te varen, kwam de koopman uit het zuiden hier zelve aan, en kon dus in zyn eigen boot zo veel mede nemen, dat zy der Broederen hulpe niet van noden hadden. Dan de ene boot werd tien mylen van hier in denzelven ftorm, door welken de Broeders agt dagen opeen eiland opgehouden werden, door de zware golven omgellagen: twe mannen verdronken, en twe redden zig nog op de kiel van den boot, waarmede zy nog ene halve myl omdreven, tot dat zy door den anderenboot ingehaald en gered werden. Het fchip voor Godbaab gefchikt, kwam dit jaar den aden July aan. Met hetzelve ontvingen de Broeders vele verblydende tydingen en tot hunne aanmoediging dienende brieven, als mede zo vele levens-middelen,, dat zy daardoor, gevoegt by't geen zy zeiven te wege bragten, zoveel hadden, als tot hunne nooddruft toereikende°was. Den dag daarna begonnen zy het bouwen van 't huis te herVatten, terwyl zulks in't voorleden jaar uit byzondere redenen  i6o Groenlandfche Hiftorie VI. B. denen was uitgefteld, maar gedurig noodzakelyker geworden, nogtans werd het in 't volgende jaar eerft klaar. Met dit fchip keerde de Miffionaris Frederik B'öbnifcb voor het eerfte maal naar de Broeder-gemeente tot een bezuek terug, om mondeling berigt te doen , en tevens om zig zelve op nieuws tot deszelfs arbeid te verfterken. HET TWAALFDE JAAR 1 7 4 4- INHOUD. §. I. Het geluid van't Evangelie verfpreidt zig door gedoopte» en ongedoopten , ja zelfs door de wilden. §. 2. Te Kangek word ene Groenlanderin gedoopt, en by die gelegenheid worden, ondanks de tegenftrevinge van een Angekok, gedurig meer beidenen door de genade getroffen. %. 3."Zommige vyandi'ge beidenen en vervolgers worden ten dele gewonnen, ten dele befchaamd. §. 4. Het toeleg ener bende van moordenaren word door ene ernftige en evangelifcbe aanfpraak verydeld. §. 5. De Groenlanders worden by derzelver onvermydelyke verflroijing in betere orde ingericht, en men geeft ben leraars mede. §. 6. Inrichting der winter -vergaderingen, en derzelver verfcheidene uitwerkingen by de Groenlanderen. $. 7. Door brieven en berigten van andere plaatfen krygen de Groenlanders aanleiding en gelegenheid tot ene aangename brief-wiffeling. S- 2.  Gefch. van Nieuw-Herrnhuü. 1744. i6t jfa 8. De Koor-vergaderingen en gezelfchappen worden met nut ingevoerd. Door de begeerte en zegen , die de Miftionariffen onder hunne Groenlanders befpeuren , worden zy zeer aangemoedigd. %. 9. Vermeerdering van feftien gedoopten, onder welkek zig bet eerfte kind van gelovige ouderen bevindt. Openhartige verklaring nopens den toeftand der gedoopten. f. 10. Een gedoopte word uitgefloten , wêer te regt gebragt * en gaat zalig uit den tyd. §. 11. Kersmis-vreugd der Groenlanderen-, DE in 't vorige jaar by na algemeen gewordene bewegm* ge onder de wilden ging in dit jaar met zegen voort, en de leraars zogten dezelve zo wel door hunne eigene als der gelovige Groenlanderen aanfpraak te onderhouden fchoon deVyand ze zogt te fmoren, ja zelfs de Werktuigen, die hem fchade deden,.door moordenaren uit den weg te ruimen. Dan hierin Haagde hy zo weinig, dat hy in tegendeel gedurig meer zielen verloor, die tot het eeuwige leven geroepen en toebereid waren. Het berigt der Grotnlanderen, wanneer zy van deeilariden te rug kwamen, was gewonelyk het volgendei „ Wy hebben velen gevonden, die ons gaarn gehoord en ook verzogt hébben, van onzen Heiland met hen te fpreken. 'Er zyn ook wel geweeft - diegefpot hebben, doch dezulken zyn door anderen befchaamd geworden. 'y Een der gedoopten vond ergens enige mannen by elkander zitten, die met bekommering over hunnen toeftand fpraken. Hy moeft zig by hen zetten, en hen zulks nader verklaren. Een ongedoopte, die zig anders vyandig tegen het woord getoond had , zynen gedoopten broeder egter niet verlaten kon, werd ook op een zekeren tyd door de wilden genoopt, om te fpreken. Doch z>g zeiven befchaamd en verlegen gevoelende, begon hy te fchreijen, en deedt een gebed, li. Deel. L waan  i6z Groenlandfche Hiftorie VI. B. waarin hy zynen flegten toeftand beleedt, 't geen veel invloed op de wilden had. Dat de opwekking zig verder had verfpreid, dan waar de Broeders gewonelyk bezoeken konden, zulks vernam men door een der gedoopten, die enige mylen noordwaarts de heidenen zeer begerig gevonden had. Hy moeft de ganfche nagt met hen fpreken. De andere nagt ontweek hy in een klein huis, om een weinig uit te ruften. Doch zy willen hem wel haaft te ontdekken, en hy moell wêer opftaan en met hen fpreken. Een berugt Angekok op deze plaats had zig droomende in de helle en derzelver pynen bevonden, en onuitfprekelyke dingen gezien. Hy had gedurende twe dagen zeer geweend en naderhand zyn gezigt aan de menfehen verhaald, met byvoeging , dat hy voortaan zig niet meer met zyne toveryen ophouden wilde. §. 2. Dus werden de Broeders gedurig meer opgewekt,om de heidenen vlytig te bezoeken , of ettelyke dagen by hen te blyven, om het vuur onder de affche des te beter aan te kunnen blazen. By 't ene bezoek werd ene Groenlandfche vrouw, die van wegens het kwade weder tot den beraamden groten doop niet had kunnen overkomen, te Kangek gedoopt. Hiervan fpreekt men dus: „ Wy werden by de heidenen met vele blydfchap ontvangen, en men hoorde ons 's morgens en 's avonds altoos met vele genegendheid. Den 7den Maart werd de doop verrigt. 'Er kwam zo veel volks byeen, dat het huis ten enemaal vol was', terwyl nog velen buiten voor de venfters Honden. Na ene redenvoering over de woorden: Alzo lief heeft God de wereld gebad enz. werd de dopeling, onder ene ganfeh byzondere beweging der harten en 't ftorten veler tranen, gedoopt en Sopbia genoemd. (*). De Here Helle haar tot een zegen onder (*) Dit was dezelve vrouw, die voor twe jaren (zie 't jaar 1742. §. 3.) door Arbaliks vernaai van de Samaritaanfche vrouw opgewekt werdt, en naderhand in't noorden geweeft was. By een ander bezoek word van haar gezegt: „ Zy kan niet verzadigd [worden',  Gefch." van Nieuw-Herrhut. 1744: 16*3 onder hare landsgenoten. Zy heeft genade en gaven ,maar ook reeds veel vervolging, dewyl in'deze plaats een berugt Angekok woont, die zig zeer tegen ons aankant. Hy heeft bedreigt, dat hy ons te eniger tyd met de bekende bende van moordenaren op het lyf vallen zal, nademaalhy ziet, dat hem in zyne handteringe, door onzen dienft onder de heidenen, fchade toegebragt word. Doch wy vertrouwen op 's Heilands woord, dat ons en onzen Groenlanderen geen hair 'van 't hoofd vallen kan, zonderden wil van onzen hemelfchen Vader. Den oden fprong ene heidenfche vrouw van een rots in de zêe en verdronk. De .reden, dat zy zulks deedt,was deze: De Angekok had ineen ziek kind ene gezonde ziele willen intoveren ; dewyl egter dit kind geftorven was, befchuldigde hy deze vrouw, dat zy ook deze nieuwe ziel door hare zwarte konft omgebragt had. Uit dien hoofde leidde het de vader van het kind op haar leven.toe, ten einde zy nu niet, naar de gewone manier, op welke de Groenlanders met de toverelten handelen, aan Hukken zou gefneden worden, fprong zy zelve in 't water. Zodanige 'leugens verzinnen de tovenaren, wanneer zy iemand gaarn van kant willen hebben. De ongelovigen leven in grote vreze voor hen. Doch de gelovigen Hellen hunne voorgewende kunfl gedurig meer ten toon. Dit dien hoofde behelpen zig de tovenaren met deze uitvlugt: dat hunne konfl op de gelovigen geen vermogen heeft, om dat zy zig onder de gehoorzaamheid vaneen anderen groten geeft begeven hebben , die hunnen geeft: gedurig tegenftand biedt. By'tlaatfte bezoek in dit jaar, had de bovengemelde Sophia, die in den herfft met haar huisgezin naar NieuwHermhut vertrokken was, een brief, welken zy had laten fchryven , zo als zy hem van woord tot woord voorgezegt had, aan hare vorige huisgenoten mede gegeven. Alle Groenlanders waren begerig om denzelven te horen. De Miffionaris moeft hem meermaals voorlezen, en had dus gelegenheid, om hen te tonen , hoe ene ziel te moede word, zo ras zy de kragt van 's Heilands bloed aan haar harte ondervindt,en hoe zy'er niet van zwygen kan,terwyl „ den, van te horen. Zy bidt, zingt enfpreekt met allen, die „ van den Heiland horen willen, en word ook uit dien, hoofds „ reeds gehaat. " . L a  164 Groenlandfche Hifbrle VI. B. wyl ze wenfcht, dat alle zielen hetzelve ondervinden mogten. Zommigen waren aangedaan en weenden; anderen fchenen ten enemaal ongevoelig te zyn , luifterden egter nanrftig. De laatften werden naderhand getroffen , wanneer 'oVer Rom. II, 4. 5. gefproken werd van Godts verdraegfaamheid en langmoedigheid jegens dode en ongevoelige menfehen. „ Daarna (word 'er gezegt) voer ik met Rebfcca en Efther. naar de andere huizen. In den beginne vonden wy niet dan vrouwen, voor welken Eftber in zeer hartelyke en gezalfde woorden een getuigenis gaf van de genade door den vriend van zondaren aan haar bewezen. Zy ftelde hen het voorbeeld van de grote zondarcffe Ma-* ria Magdalena voor, met vermaning van hetzelve te volgen. Onder haar getuigenis was 't my zeer wel te moede. Vervolgens voeren wy naar een ander huis, waar ik over de woorden, ziet bet Lam Gods enz. fprak, en ze tot den aanftaanden doop van zommigen hunner bloedverwanten nodigde, 's Avonds keerden wy naar onze herberg terug, en ik fprak aldaar over de woorden: Ik zal water gieten op den dorftigen, ende ft romen op bet droge enz. By deze gelegenheid voelde ik ene byzondere kragt der wonden des Heilands, en de toehoorders werden ook zodanig getroffen, dat'er genoegfaam niemand zonder aandoening bleef. Na de redenvoering voegden zig hier en daar zommigen by elkander, en fpraken over dé verhandelde ftoffe. Den fjïden December begeerden zy, zo ras als ik opgedaan was, dat ik weer fpreken zoude, "lk fprak van den groten angft, welken de Heiland in zyne ziele ondervonden had, wanneer hy ons vry kogt, en dat zyn bloedig zweet tans gene ziele, die zig in het geloof aan hem houdt\ in 't oordeel laat komen. Na de redenvoering hadden wy nog ene gefcegende zamenfpraak met. enige wilden. De broeder van Anna riepmenende uit1: „ Ach! nu begryp ik eerft, waarom gy zo veel van 's Heilands bloed fpreekt!" Ik kan dien ouden man niet zonder tranen aanzien. Deze man had anders altoos tot zyne zufter gezegt: Ik zoude my wel bekeren ; 't is ook myn wil; ik kan 'er egter noit regt toe komen. Den 6den werdtene reden voering gehouden van den goeden Herder , en na dezelve werden zy hem allen in een gebed aan bevolen. Anna gaf ons hare dogter mede, om ze enigen tyd fchool te laten gaan. By 't afvaren zongen wy het lied: Op, op , gy gekogte des Lammes! weeft wakker,  Gefch.van Nieuw-Herrnhut. 1744. 165 her, enz. Zommigen liepen langs het ftrand terzydenvan ons, om te horen, wat wy zongen, en weendeu overluid. Wy overnagtten by Rofina,dit nevens hare Elifabetb met ons varen wilde. Dewyl op deze plaats enige vrome Groenlanders wonen, zo fprak ik over de woorden: zonder my en kunt gy niets doen; en toonde het onderfcheid tuffchen de bloot natuurlyke vroomheid en de ware hartsverandering, wanneer men zig namelyk uit liefde tot den Heiland onthoudt van al 't geen Hem zyn leven gekoffc heeft, en door zyn bloed kragt ontvangt alzo te wandelen, gelyk Hy gewandeld heeft. Na de redenvoering kwam een klein meisje by my, en zeide wenende: „ Ach ik ben al te verdorven, en voele nog niets van 's Heilands bloed; wat zal ik doen"? " Ik zeide tot haar: laat Elier en lïel/ecca, die hier zyn, u zeggen, hoe zy 't gemaakt hebben5 't geen dezen ook met blydfchap deden. s. 3. Uit deze eilanden kwamen van tyd tot tyd velen tot bezoek; doch onder dezen bevonden zig ook lieden, die, by al 't geen de genade aan hunne harten dcedt, de waarheid nog wederftonden , en de gelovigen vervolgden, onder het vo'orwendzel, dat zommigen van de gelovigen vermaagfchapt waren met de moordenaren van hun lieder vrienden. Dezen ftonden zy naar 't leven, om het bloed hunner vrienden te wreken. , Men bragt hen de zonde van den doodflag onder het oog en tevens de onbillykheid van ene wraak, door welke men, den regten moordenaar niet kunnende vinden, zig zoude willen wreken aan deszelfs onfchuldige- vrienden, of zelfs aan dezulken, die flegts op één land met hen lieden wonen. Men liet Jonathan, op welken zy 't voornamelyk toegelegt hadden , komen, zy bedaarden op de betuiging van zyne onfchuld, en beloofden, dat zy nog hem nog den anderen gelovigen enig leed aandoen zouden. Eenen van hen , Kainek genaamd, die by ene opwekking voor vier jaren ook iets in zyn hart gevoéld had, erinnerde men aan dien tyd en vermaande hem, zig toch eens aan den Heiland over te geven. De tranen kwamen hem in de ogen , en hy wilt niets te zeggen, dan dat hy een elendig verdorven menfeh was, die JL 3 w den kinderksns geopenbaard 'hebt: waren en leraars en toehoorders zo aangedaan, dat zy de tranen niet te rug houden konden. " ' • De ongedoopten iet onbetamelyks doende, werden, naar men de zaak vondt, ofte afzonderlyk, ofte in - ene byzondere'vergadering aangefproken en vermaand, en ook wel voor pen tyd wit dezelve uitgefloten. By de meeften was.'t van die uitwerking, dat. zy ten eerften tot inkeer kwamen, en.. ■ "' ' 1 ' * "' ' " den.  Gefcb. van Nieuw-Herrnhut. 1745. $83 den genen, die zy beledigt hadden, om vergiffenis bad* r4 Zommigen egter werden vreesagtig, en derïzulken mot ft men toefpreken : anderen werden boos, dezen-liet n en ene wyl gaan, tot dat zy hun ongelyk erkenden en me tranen om vergiffenis baden. De ergfte gewoonte der Groenlarfderen is het ^gterklappen, en het rondlopen met allerhande vertellingen en praatjes. De zonden, de verongelykingen en andere onheilen , die hieruit ontftaan kannen , werden hen ernftig onder de ogen gebragt, en een ieder moeft beloven, geen agterklap te voeren van flegte zaken, die zy van anderen'zien of horen,maar de leraarsten eerften' r van te zullen verwittigen, ten einde zulke zaken behoorlyk onderzogt en uit den weg geruimt worden. Daarentegen een iegelyk, die een ergernis onder het volk zoude'komen te verfpreiden, zo wel uit de vergadering der gedoopten zoude uitgeftoten worden, als de geen, die de ergernis aangericht heeft. Des niettegenftaande kon men zig van harten verblyden, wanneer men klaar zag, hóe de. meeften in de genade toenamen of ten mihften hun gebrek erkenden. Hiertoe waren in Vbyzonder de kleine gezelfchappen en zaïrteBÏpraken met enkele perfonen van veel dienft. „ Na de vergadering (word'er ergens gezegt) kwamen zommigen in myne kamer by my.' Ik nam uit de redenvoering aanleiding om ze te vragen: wat heh-hctbeminnelykfteen grootfte zy? Een van hen antwoordde: „ Dat de Heiland my „ uit de wereld verkozen heeft, en my zyne liefde zo dik„ werf laat gevoelen. " Een ander zeide: „ Dewyl ik nog „ zo onkundig ben, zo wilde ik gaarn de woorden der za„ ligheid regt begrypeneninmynhart bewaren. " Eender„ dè drukte zig dus uit: „ Eertyds was ik ook zo leerzug„ tig, denkende, dat ik alles had wat ik hebben moeft , in„ dien ik maar veel wift. Doch befpeurende,dat de wonden ,-, des Heilands my by dat al nog onbekend , en menigmaal „ zelfs veragtelyk waren, zo dat ik een afkeer vaiï ze had, „ werd ik voor my zelve benauwd , en nioeft my nog eens „ bekeren. Tans is my niets aangenamer dan zyn bloed. " Delaatfte zeide: „ Dat is juift 'tgeen my ontbreekt. De „ zorgvuldigheid derneringe houdt my nog gevangen , en ,, fchoon ik 'er niets mee win, ik kan my egter tot nog toe „ niet regt vry daarvan maken. " Dezelve matD zeide eens tot zyn gezelfchap: „ Ik befpeur , Broeders, dat .wy 'er M 4 „ maar  f84 Groenlandfche Hifrorie Vf. B6 maar op uit zyn, om altoos wat goeds van ons te willen „ zeggen, 't Is egter bekend,dat wy veel kwaads hebben. „ Het zoude derhalven beter zyn, dat men maar alles zeide „ zo als 't is. " En hiervan maakte hy terftond, door van Zig zelve te fpreken, een begin. In een ander gezelfchap van getrouwde mannen werd geklaagd, dat men de regte begeerte naar het bloed des Heilands by allen nog niet befpeurde. Dit gaf aanleiding tor openhartige verklaringen. Onder anderen zeide een van hen : „ 't Is zo,en wanneer ik 'erom denk, moet ik my fchamen. Ik ben gedoopt 9 maar 't is tans, als of ik niet gedoopt was. Want kort na myn doop kwam ik onder de wilden, en werd zeer verftroit en ligtzinnig. Wanneer my in de gedagten kwam, dat ik naar myne leraars yaren en hen myn hart openen zoude , dan maakte ik my zelve wys, dat zulks niet nodig zy, dat ze my to.ch niet helpen konden, en ik ook niet in ftaat was, om, 't geen zy my zeiden, naar te komen ; des het beter zy, dat ze niet wiften, hoe 't met my was. Dus is myn hart gedurig kouder en harder geworden. Dit doet my leed, en ik bid den Heiland, dat het hem behage myn hart door zyn bloed week te maken ". §. 2. Ongetwyfèld was de verkering met de wilden voor deze zwakke eerftbeginnende ene gevaarlyke klip, die niet ligt te vermyden was , alzo zy zig van wegens hun onderhoud dikwerf en langen tyd onder dezelven ophouden moeften. Want de heidenen,der waarheid niet langer kunnende wederftaan , nog met ene verdichte wysheid', gelyk andere heidenen , in hunne volftrekte onwetenheid tegen dezelve opkomen, zogten de gelovigen door allerly aanlokzelen tot hunne vermaken' te verleiden , om ene verontfchuldiging te hebben, en daardoor de overtuiging en ongeruftheid van hun eigen hars te kunnen beftryden en onderdrukken. De leraars konden niet overal mede varen en derzelver bezoeken waren 'niet toereikende, om ze te yegter tyd te waarfchouwen. Dit moeft men aan de getrouwe vnoederlyke zorg des heiligen Geeftes overlaten, •gen by hun vertrek vermanende, naar de ftemme van dien " ' ~ ' Geelt  Gefch. van Nieuw-Herrnnut. 1745. 185 .Geeft met éen oplettend oor en gehoorzaam hart te luifteren. Hieromtrent zegt men het volgende: „ By 't afvaren •werdt gefproken over de woorden: Houdt in gedagtenijfe Jefus Kriftus, enz. en getoond , dat hy alleen de gene zy, die hen , by hunne verftroijing onder de wilden en het zien -van allerly aanlokzelen tot het kwade , zal kunnen doorhelpen. De dienftboden werden vermaand, getrouw en naarftig in hunnen dienft te zyn. Met de kinderen werdt ene Kateehifatie gehouden over het laatfte vaersje, dat zy geleerd hadden : Hy is uit den angflen bet gerichte weggenomen ; ende wie zal zynen leeftyd uit fpreken. Men vermaande hen, dit onder de wilden gedurig in gedachteniffe te houden, hunne Bybelfe en zing-vaersjes den heidenlïhenkinderen vlytig voor te zeggen, en tevens te tonen, van hoedanigen geeft 'zy waren. By 't affcheid nemen was de aandoening algemeen: Groten en kleinen, gedoopten en ongedoopten weenden, en wy weenden met hen over de genade, die de Here dezen winter ons en onzen Groenlanderen heeft laten wedervaren. Zommigen beklaagden , dat zy ook mede vertrekken moeften , zeggende : dat hen tans ganfch anders te moede was, dan eertyds, wanneer zy nog gaarn eens onder de heidenen waren gegaan ; terwyl zy nu zeer benauwd waren. Wy trooftten ze met de belofte: „ waar twe ofte drie vergaderd zyn in den name van den Here jefus , daar is hy in het midden van hen. " ■ Ook kwamen 'er zomtyds zommigen tot een bezoek by de Broeders, en verhaalden, dat de gedoopten telkens op den zondag uit de eilanden byeen kwamen , en ene vergadering hielden, waarby zig ook enige wilden voegden, die aandagtig waren, doch fchielyk weer in het ruwe leven terug getrokken werden. De wilden hadden een der gedoopten aangefproken, om hen wat van het goede te zeggen. Hy kon zig in 't eerft niets te binnen brengen. Doch kort daarna kwamen hem de woorden : Ik breide myne banden uit den ganfcben dag enz. in de gedagten, over welken hy hen, nopens zyne eigene verdorvenheid zo veel,fchoon1 meer met .tranen dan woorden, zeide, datzy voldaan waren. Zeker Tovenaar had zig over de gelovigen zeer beklaagd , om dat derzelver nieuwe lering en manier van leven de oorzaak waren, dat de zee-vogelen, die hy door zyne kunft uit de onderaardfche plaatfen opgejaagt had, weg vlogen, pe-wilden hadden onzen aanzienelykften Groenlander, M 5 wiens  i$6 Groenlandfche Hiftorie VI. B. wiens getuigenis den meeften ingang had, by't toenemen Van de koude verzogt, by hen lieden in te wonen. Doch hun oogmerk befpeurende bedankte hy voor hunne nodiging. Hierop verzogten zy hem tot allerly vermaken, en hem daartoe ook. niet kunnende overreden, boden zy hem enige zaken aan,- indien hy üegts een enig maal wilde mede komen. De aangebodene zaken nodig hebbende voelde hy ene genegenheid tot dezelven, maar hy voelde 'er ook wel haaft beftraffing over, en weigerde hun verzoekt Eindelyk vertrokken zy en zeiden: dat hy ?t doch al te verre dreef, terwyl men op dien voet gene gemeenfehap met de gedoopten zou kunnen- hebben. .Ondertuflchen was't van dat gevolg, dat de heidenen, ter plaatiè waar hy woonde,, zig fchaamden , op ene buitenlporig wilde en ten enemaal ongebondene wyze te leven, i £ 1 -as axuta i zï\ S- «*• . Ai, r#mm .ti"j'v;^:J.ihé Wj;< -fiifn:-.'C. ..-;ioevï3b*BssltAiLnytabasl < De Broeders voeren, zo dikwils als zy konden, uit, ora de hunnen van eiland tot eiland te bezoeken, en het Evangelie aan % hart der heidenen, die hen het oor lenen wilden , te brengen. Van een dier bezoeken word 'er ge* zegt: „ Op een zeker plaats werd ons door enige heidenen verhaald, dat onlangs een man, die ons eertyds vlytig bezogt had, geftorven was, met betuiging van gene vreze voor den dood te hebben. Wy zeiden hen de reden, waarom de gelovigen gene vreze meer vuor den dood behoeft den tg hebben, maar in tegendeel het verlaten van hun aardfeh huis met vreugde te gemoet zien konden. Daarna kwamen wy aaneen eiland, waar velen onzer gedoopten ftonden. Zy waren zeer verhlyd, ons wéér te zien, en hadden allerly aangename ftoffen, over welke zy ons vroegen en wy hen onderrichting gaven. Op den iften May na de vroeg-vergadering fpraken wy met de gedoopten en enige ongedoopten ,een voor een, en 's avonds werdt gefproken over de woorden: God is liefde enz. Den aden werdt hen in de vroeg-vergadering getoond , hoe zy met den ópperleraar.; die, indien zy hem niet moedwillig bedroeven, altoos by hen blyft, konden bekend worden. Vervolgens voeren wy ene rayl verder in de Kookörnen. De eerfte tenten, die wy ontdekten, waren niet van de onzen. Wy flapten egter op .zommige plaatfén aan 't land. De genen, • wel-  Gefch. van Nieuw-Herrhüt. 1745. 187 welken begerig waren te horen, kwamen fchielyk by ons, en wy vermaanden ze, de aangebodene genade ten dage der zaligheid niet te'verzuimen, maar den Heiland met blydfchap aan te nemen, om magt te ontvangen, kinderen Gods te worden. Ene vrouw volgde ons ehzeide:' " Ach ik wilde zo gaarn by u lieden wonen, en het'woord van God horen, ik weet fiegts een woord van hem, namelyk : Ontwekt gy die flaept. „ Wy verklaarden haar' den zin dezer Woorden , en zeiden: dathy, die dat in haar hart gedrukt had, haar meer geven zoude indien zy hem daarom badt. Zy zeide niet te weten ,' hoe ze bidden moeft. Wy leerden haar het vaersje: Ach allerdierbaarft Jefus-kind, Maak,->da*"gë..ii^ïiy een-bedie vindt, Keer in myn hart als uwe ruft, Zo denk ik fteeds aan u met luft. Van daar voeren wy naar zommigen van de onzen. Zy beleden ten eerften , dat zy met de ongelovigen gegaan waren,den bal te fpeten , dat zy tans ongeruft- waren , en met de andere gedoopten niet regt vertrouwelyk verkeren konden. Wy vermaanden ze, dezer wereld met meer geiykförmig te worden, en ten behagen van andere zaken te doen, waardoor zy zig zeiven tot dienftknegten maakten , en de heidenen ergerden , in plaats van ze te ftigten. üp een ander eiland vonden wy 't beter gefteld. De vreugde die zy over ons , en wy over hen lieden hadden,is niet te befchryven. Zommigen gaven ons opening van hunne gemoeds-gefteldheid, en van het goede en kwade,dat zym hunne harten befpeurden." Anderen verhaalden de onbcrouwelyke verfmadinge, dlezy van de ongelovigen leden. Wy hielden de avond-vergadering over dè woorden: Ziende op'den- overflen Leidsman ende voleinder des geltwfs Jefum, enz. Den 3den verdeelden wy ons in ettelyke ténten• op 't eiland, ten einde allen iets zouden kunnen horen. Daarna bezochten wy elke tente afzonderlyk. In enö' waren niet meer dan twe heidenfche vrouwen tehuis, die over onze aanfpraak innig bewogen werden. Wanneer wy hen zeiden, dat zy hare harten altoos voor den Heiland' konden openleggen, en van ene genadige verhoring verzekerd zyn, zeiden ze: „ Ach dat kunnen wy elendigén weiniet  i8g Groenlandfche Hiftorie VI. B. niet! "De jongfte zeide tot de oudfte: bid gy. Doch deze met willende, begon zy zelve, en bad zo hartelyk, dat wy t met zonder tranen van vreugde konden aanhoren. In de avond-vergadering, dewelke gehouden werdt over de woorden: Jefus, gy Zone Davids, ontfermt u myner kwamen zeer vele gedoopten en ongedoopten. De Weiland was in 't midden van ons. Den 4den hielden wy voor onze terug reis nog ene redenvoering van de geopende fontyne tegen de zonde en tegen de onreinigheid Met de onzen fpraken wy afzonderlyk. Die 't eerlyk en opregt menen worden zeer verftnaad, zy zyn 'er egter vergenoegd en vrolyk onder. Die in tegendeel der wereld in vele zaken gelykformig worden , worden gekweld en fchamen zig voor ons en hunne Broederen. Wy bevalen ze allen aan hetopzigt ende leidinge des Heilands, en kwamen s'avonds wel te huis ". In de maand van May vergaderden zy allen weêr by de tfroeders, om zamen op de haiing-vangft te varen • een tier Miüionanflen voer met hen, ten einde de predikinge en dagelykfe oefleningen onder hen voort te zetten, ündertuuchen kwamen vele Groenlanders uit het zuiden en't noorden naar Nieuw-Herrnhut tot bezoek, 't welk ook op andere tyden, zo voor-als na, dikwerfgefchiedde. Schoon mi de meeften met kwamen om het Evangelie te horen, maar om wat nieuws te zien : de 'nieuwsgierigheid had egter by wlen ene ganfch andere uitwerking , dan zy verwachtten , terwyl zy door het getuigenis van Jefus een pyl in t hart kregen, dien zy niet altoos kwytraken konden. Zommigen kwamen wederom en bragten ook anderen mede ten einde ze,insgelyks wat goeds horen zouden. Velen kwamen om .hunne bloedsverwanten te bezoeken, die hen dan ene zo aangename fchildery van het zalige leven des geloots maakten, dat zommigen ten eerften overreed werden, om te blyven; terwyl anderen voor dien tyd nogwederltand boden , doch binnen ettelyke jaren zig ook overgaven. Zommigen van. deze lieden hadden nog niet met al gehoord, anderen llegts een weinig, en zulks in de verkering met de gedoopten, of,met de naburige heidenen, en  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1745^ 180 en dikwerf ftegts van de kinderen der wilden. Dus had ene vrouw van een heidenfch kind het vaersje geleerd: Het heilig en onfchuldig Lam» Dat aan des kruifes harden ftam Stierf voor myn' fchuld in hoon en fpot* Erken ik voor myn' Heer en God. Zynde een vaars uit het lied: Des Heeren Bloed Gerechtig* heide.uz.Eea der bedienden Van den koophandel verhaalde, dat hy op deszelfs reis, ten dienfte van den koophandel gedaan, vele Groenlanders had gevonden, die gaarn van den Heiland horen wilden, en dat zommigen binnen kort herwaards Honden te komen. Van de volkplanting Friederiksbaah kwamen velen tot bezoek ; van welken men vooraf berigt had, dat zy den vorigen winter een opftand verwekt hadden, en den Predikant willen doden , om dat hy hen het danfen belet had. Dan wanneer hen zulks mislukte , namen zy de vlugt met een ylfelyk gefchreuw: Torngarfuk ajungilak! dat is: Torngarfuk is goed! gelyk die te Ephefen fchreuwden: Groot is de Diana der Epbeferen. Met deze lieden kon men voor als nog weinig doen. Vele wilden, vooral de Jngekoks, hadden veel te doen met nadenkelyke dromen, die henen anderen vooreen tyd benauwd maakten. Dus had een van hen, die voor enige jaren het Evangelie gehoord had, doch tans verre van de Broeders woonde, den hemel en de hel als mede verfcheidene perfonen in een droom gezien, welk gezigt zyne dogter, een meisje van agt jaren, naderhand ook gehad heeft. Volgens dit gezigt had hy een kiftje gemaakt, waarin vele beelden van hout uitgefneden waren, die Jefus, Paulus , en zommige leraars ih ene heldere plaats, als mede enige Groenlanders, die de verdoemden in ene duiftere plaats verbeelden zouden: dit toonde hy alomme en verklaarde het voor de menfehen. Of diergelyke zeldfame zaken onder de heilzame en beftraffende dromen behoren, van welken Elibu tot Job fpreekt ,• dan onder de uitwerkingen van zulk een waarzeggende geeft, als de dienftmaagd te Pbilippi had,' dewelke, volgens Handel. XVI.den ApoftelPaulus getuigenis geven wilde; ofte onder de Afgodifche begrippen van den heidenfehen Keizer, die Jefus en Paulus onder zyne Huis-goden plaatfte; zulks is niet ligt te beflis- fen.  igó Groenlandfche Hifforie VI. B. fen. Wat hiervan zy, zeker is het, dat de Broeders niet alleen van foortgelyke zaken noit enig werk gemaakt hebben, maai- ook hunne Groenlanders ernftig verboden, derzelver dromen , hoe fraij, ze ook immer zyn mogten, aan anderen te verhalen, ten'einde zy zig niet met goede inbeeldingen zouden ophouden, of zelfs zig'er aan gewennen. i 5. In den zomer kwam de Miffionaris Frederik Bd'dmfcbvm deszelfs bezoek in Duitfchland terug. Op de uitreizevoor twe jaren werdt hy ergens door de Soldaten aangehouden. Schoon men hem nu niet overreden kon in den dienft over te gaan, hy werdt egter enige weken opgehouden, en van de ene naar de andere plaats gezonden. Door zyne zagtmoedige ftandvaftigheid en het getuigenis , dat hy , wanneer zig gelegenheden daartoe opdeden, der waarheid gaf, werden vele officieren niet alleen tot gunftige gevoelens jegens hem, maar zommigen ook, benevens enige gemenen, tot ernftige gedagten nopens hunne zaligheid gebragt. Zy gaven hem een nadrukkclyk voorftel aan den Generaal mede, 't welk, gevoegd by de pogingen van den Heer Abt Steinmetz, zo veel te wege bragt, dat hy op vrve voeten gefield werd. Dus zette hy zyne reis naar Hërmbui voort, bezogt de gemeenten in Silefien, en hieldt Zig den overigen tyd te Mariênbdrn op, waar hy het Synode bywoonde, en van de zendinge berigt deedt. Zyne vrouw die van wegens ziekte niet had kunnen met hem reizen ' volgde hem ondertufl'chen, en bragt hare twe kinderen in de kinderhuizen der Broeder kerk, om aldaar opgevoed te worden. Op den I3den Maart, zynde de dag voor zyne terug reis, werdt hy, ter bevordering van zyn beroep , plechtig tot den heiligen dienft ingewyd, en vertrok met Idze Alders, commandeur van een fchip tot de Walvifchvangft gefchikt , by wicn hy de plaats van een SchipsPredikant vervulde , van Holland naar Groenland. Hy bleef op het fchip, terwyl zy met de walvifch-vangft in de bogt van Disko bezig waren, en zoude op de terug reis by Godbaab aan't land gezet worden. Dan dewyl'er, toen zy nog zeven mylen daarvan daan waren, een harde wind uit het zuiden ontftondt, waardoor de kuft gewonelyk met  Gefch. van Nieuw*Herrnhut 1745. ipt ys bezet word, zo liet hy zig, fchoon by een zware milt, aan land zetten, en het fchip moeft terftond wegens het ys naar zee ftevenen. Van deze plaats werdt hy door de Groenlanders naar zyne Broeders gebragt. De gehele Fiorde was ten eerften zo vol van ys, dat men 'er niet in noch uit kon. Op den io.den July kwam'er egter zo vele opening, dat hetDeenfche fchip, hoewel met veel gevaar, binnenkwam. Met dit fchip kwamen Rosftna Nitfcbman, ene dienareffe der Broederdcerk, en twe ongetrouwde zufters hier aan. Doch derzelver leidsman had men niet willen mede nemen. Met de ene der ongetrouwden zufters, Rofina Schltfer genaamd, werd Joban Scbneider op den siften July, en op den 6den Auguftus de Deenfche Miffionaris Dracbart, die onze gemeente om eno hulpe verzogt had, met de twede, Rofina Fbiem genaamd, in den egt verbonden. Met het zelve fchip vertrok Joban Bek en de zo even gemelde Rofina Nitfcbman naar Duitfchland, hy nam zyne kinderen derwaards mede,alzo men tans wel zag, dat het niet mogelyk was, den kinderen ene opvoeding te geven, die ter bevordering van het werk onder de heidenen nodig was,en tot ftigting van de Groenlandfche jeugd zou kunnen ftrekken. Kort na hun vertrek werd men niet weinig verfchrikt, door ene tyding, die het fchip, datopde volkplanting in 't zuiden inlopen zoude , doch van wegens ys al weêr niet kon, naar Godbaab bragt; namelyk, dat men daar om ftreeks een gezonken fchip gezien had. Doch zy werden door den Engel des Heren gelukkig naar Jutland geleid. §. 6. Ondertuffchen waren de Groenlanders in hunne winterhuizen weêr ingetrokken, en de vergaderingen, tot derzelver onderwyfing en ftigting gefchikt, werden op nieuws ingericht. Het kleine boekje van Bybelfche-fpreuken, 'twelk in zyn foort voortreffelyk, en in't jaar 1740. uitgegeven was, onder dezen tytel : Het Lam Gods: beftaande uit zo vele Keur-fpreukgn, ah 'er dagen in 't jaar zyn, van de ware Goddelyke en Menfcblyke natuur van Jefus Kriftus , en deszelfs Middelaar s-ampt,vjcï&n vertaald, om in de open-, bare vergaderingen gebruikt te worden. By de redenvoe- rin-  Groenlandfche Hiftorie VI. Ba¬ ringen over deze fpreuken befpeurde men dikwils ene byzondere aandoening. En dewyl de fpreuken , benevens de onder aan gevoegde rymen of vaersjes zeer kort zyn, zo leerden de Groenlanders de meeften van buiten, en na*men dikwerf aanleiding, om tot hun meerder onderl igt met hunne leraren daarover te fpreken. Ook vertaalde men verfcheidene liederen, en bragt het in dit jaar totover de veertig, onder welken het Te Deum Laudamm byzonder uitmuntte, als mede de fraiie Hartens - belydeniffe; Dat is't, verwonde Liefde! 't Geen my zo machtig roert, Dat myn' Elende u griefde, En heeft ter dood gevoerd. Ach, 'tganfche Heil, my toebereid, Komt uit uw bloed en lyden In tyd en eeuwigheid, enz. Voorts werden ook enige redenvoeringen gehouden over het gebed des Heren, ten einde de Groenlanders' begrypen zouden, waarom zy in't zelve bidden. Tot de gemeente werden agtien perfonen door den heiligen doop toegedaan. En dewyl zommigen van hen hunne ouders en bloedsverwanten te Kangek hadden; zo verzocht men ze den doop by te wonen , en vroeg dezelven vooraf, of ze ook iet tegen den doop der hunnen in te brengen hadden, en ofzy hen in 't' vervolg hinderen zouden in de gemeenfehap met de gelovigen. Zy in tegendeel betuigden hun volkomen genoegen, met by voeging, dat zy 't zeiven daarop toeleggen wilden, om ook hier te kunnen wonen en zig te laten onderwyfen. Een enig man, egter hield zyne vrouw, die gedoopt zou worden, tegen zyne gedane belofte, terug, terwyl hy het kind van haar nam. Wanneer men hem by 't naaft volgende bezoek vroeg, waarom hy zulks gedaan had ? wilde hy wel niets anders antwoorden, dan dat hy het kind zo lang niet had kunnen miflen. Hy begeerde nogtans, dat men hem benevens zyne vrouw in zyn huis dopen zoude; 'tgeen men hem egter niet toeftaan kon, alzo men klaar zag, dat hy zyne vrouw enkel uit verdriet terug had gehouden , om dat zy hem voorgegaan was. Ook begon men zodanige leerlingen, die men binnen kort  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1745. 1-93 kort dagt te dopen, enige weken vooraf in de vergadering der gedoopten aan te nemen, ten einde hen ene nadereonderwyfmg en meer zegen in gemeenfehap met de gedoopten te laten genieten. ' Wanneer Groenlandfche kinderen geboren werden, wier ouders nog niet gedoopt waren, dan werdt op het verzoek der ouders , naar het voorbeeld der Miffionarilfen in St. Thomas , kort na hunne geboorte over dezelven febeden, en onder oplegginge der handen de zegen des Ieren over hen uitgefproken. 1 Tot den doop van kinderen werden en^ge gedoopte Groenlanders als getuigen verzogt. Hiervan gat men den ouderen zo wel als den getuigen een klaar begrip : dat namelyk de getuigen, indien het kind zyne ouders verliezen mogt, zouden verpligt zyn, hetzelve als hun eigen kind op te voeden , en dus zo wel deszelfs geeltelyke als lighamelyke verzorging op zig te nemen, en ook noit te gedogen , dat een heidenfeh bloed-verwant zig enig regt ovér het zelve aanmatigen zoude. Het .welk de getuigen voor den doop in tegenwoordigheid der gemeente beloven moeften. §• ?• By't einde dezes jaars beftondt de gemeente uit drie eii vyftig zielen, van welken het eerfte kind, dat hier gedoopt was , in de euwigheid overging. Daarbenevens verdronk een op de Noorder-volkplanting te huis horende Groenlander, Tulllmak genaamt, die mede te Kopenhagen geweeft was, en zig tans by deszelfs broeder Simon te Nieuwe Herrnbut ophieldt. Hy werdt in een ftorm met een van onze ongedoopten door de golven op ene klip gedreven. De katfte kon het land nog bereiken , doch de eerfte werdt door de golven weggevoerd. Een ander, in wiens Kajak een zee-hond een gat had gemaakt, redde zig op een ftuk ys, waar hy het gat nog toe maken kon. Twemaal werden onze Broeders gered uit gevaren , die hen door- en op het water overkwamen. In de maand May, wanneer het water en de aarde nog bevrozen ert het land met fneuw bedekt was, ontftondt op een morgenftond een gebulder als van een hevigen ftorm-wind. Het //. Dtel. N . hui*  194 Groenlandfche Hiflorie VI. B. huis was op het onverwagtft vol van water. De Broeders liepen uit, om hetzelve af te leiden, veronderftellende , dat zulks door het fmelten van den fneuw veroorzaakt werdt, doch zy vonden buiten alles harden droog. Binnen een uur was het water ten enemaal weg, en zy vonden, dat het in 't woon- en proviant-huis als een beek uit de aarde voortgekomen was, 't welk noit nog voor nog na dien tyd gefchied is. Het was toen juift iprink-vloed Van de volle Maan, de welke, immers in Groenland, zodanigen invloed op de beken en wellen heeft, dat zy op dien tyd niet alleen opzwellen, maar dat het water, zelfs op zodanige plaatfen , die hoger zyn dan de vlakte der zee , uit de aarde opkomt. Wanneer zy in de maand Auguftus op de jagt varen wilden, om hunne terug reizende Broeders en Zufters van levens-middelen te voorzien , werden ze by dikken mift door het ys ingefloten. Zy hadden egter nog tyds genoeg, om op een groet ftuk ys te komen, en hun boot 'er op te halen. Na vier uren op hetzelve gezeten te hebben, kwam 'er ene opening, dat zy verder varen konden. _ Voorts waren zommigen door zware ziekten overvallen, die te gevaarlykcr waren, om dat men van gene geneesmiddelen voorzien was. De Here, die onze Arts is, toonde ook in dezen zyne wonderbare hulpe. De liefde en zorgvuldigheid der Groenlanderen, die genoegfaam allen van zeer verre afgelegene plaatfen kwamen ,• om hunne leraars nog eens te zien, verftrekten den zieken tot grote verkwikking. HET  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 174Ö. 195 HET VEERTIENDE JAAR 1 7 4 ö. INHOUD. $. 1. Z)tf Angekoks tragten door allerly leugens de heidenen van de waarheid af te fchrikken. . §. 2. De gedoopten gewennen zig beter aan ene geregelde inrichting, en zyn hunnen beidenfe bloedverwanten tot zegen. 5. 3. Omflandig berigt van de orde en vergaderingen gedurende de baring-vangft. S« 4. Verbaal van ene geleidinge der Groenlanderen op de rendier-jagt. %. 5. Nauwkeurig onderzoek, vermaning en beterfcbap zont' miger gedoopten. §. 6. Zes en twintig worden gedoopt. Aanmerkingen bier over, als mede over buwelyken en bet verdrinken van een gedoopte. %. 7. De Miffionaris Bek komt, na allerly gevaren te land en zee uitgeftaan te hebben, met twe nieuwe mede-arbeiders behouden en wel aan. i u DE beweging, die tot hier toe algemeen onder de wilden geweeft was, fcheen tans weêr te verminderen , terwyl daarentegen het hoopje der gelovige Groenlanderen gedurig toenam. Zy, by welken de genade de overhand kreeg, en die zig gewillig lieten overreden, kwamen nader, om der zaligheid , die zy nog in hunne harten1 N a fni».  ioö Groenlandfche Hiftorie VI. B. mirten, dcelagtig te worden. Zy in tegendeel, die hunne harten aan hunnen Schepper niet geven wilden , zogten de ongeruftheid en de aanmaningen te ontwyken, en tevens gelegenheid, om ook anderen door lift of geweld te rug te houden. De grootfte opwekking was te Kangek geweeft. Velen der opgewekten haddén zig naar hunne gelovige landsgenoten begeven , anderen zwerfden nog ene wyl met de wilden, terwyl zommigen niet wiften; by welke party zy zig voegen zouden. Hiervan fpreekt men ergens dus : „ Den aoften May bezogten ons vele vremde Groenlanders, onder welken zig een bevondt, die voor twe jaren zeer aangedaan was. Ik vroeg hem: of hy dan nu niets meer in zyn hart befpeurde, van 't geen hy voor twe jaren gehoord en gevoeld had ? Hy zeide: het eerfte jaar heb ik 'er nog veel om gedagt, dog nu is 't genoegfaam ten enemael weg. Maar hebt gy dan tans ge¬ ne genegenheid meer, om u by de gelovigen te houden? Antw. Ik weet wel, dat het zeer goed zyn zoude, indien ik by hen woonde en het woord van God hoorde: maar ik kleef nog te veel aan't aardfche, en kan'er my niet los van maken. Verder met hem fprekende van de zaligheid der gelovigen, en hoe 't hem eens berouwen zoude den tyd der genade voorby te hebben laten gaan , kwamen hem de tranen in de ogen, en ik befpeurde', dat zyn hart nog niet ten enemaal gevoeleloos was. Zulke twyffelmoedige menfehen zogten de Angekoks tot zig te trekken , en door allerly verdichtfelen van de bekering af te fchrikken. Naar Kangek kwam een vremd Angekok, die de lieden waarfchouwde,van geen gehoor te geven aan de redenvoeringen der Kriftenen, terwyl hy voorgaf, ene reize naar den hemel gedaan te hebben , om te onderzoeken , hoe 't de zielen der Groenlanderen hadden, hebbende alle gedoopten in een naren ftaat zonder klederen en leeftogt, maar-de ongedoopten in overvloed en allerhande vreugd gevonden. Ook bragt men hen ene tyding, dat op de noorder volkplanting een gedoopte Groenlander geftorven zy, die ganfeh naakt wederom zoude gekomen zyn en verhaald hebben, dat hy ineen duifter gat gedreven zy, waar hy de uiterfte nood leedt. Zy, die verontfchuldigingen zogten, geloofden diergelyke beuzelingen, en voegden erby, dat zulks de ftraflezy, die men hen deedt ondergaan , om dafhune voorouders de buitenlanders dood geflagen hadden : want fchoon de tegenwoordigen hen naar 't lig-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1746. 197 lighaam geen kwaad deden, zy zogten ze evenwel door nieuwe gevoelens en gebruiken ongelukkig te maken. Deze bedriegers maakten egter weinig opgang. Zo ras de eerfte indruk van hunne verdichtfelen verdwenen was, kwamen de Groenlanders in grote menigte weêr tot bezoek, en om het woord van God te horen, vooral wanneer zy wiften , dat 'er een doop zyn zoude , en velen wenfchten tevens, aan dezelve genade deel te krygen. Ook kwamen 'er vele vremde Zuidlanders, die egter zeer ongebonden waren, en allerly buitenfporigheden bedreven. Met deze lieden kwam ene gedoopte weduwe met haar kind terug, doch in genen verblydenden ftaat, fchoon zy by vele gelegenheden een goed getuigenis van de waarheid gegeven, en zommigen van deze wilden oplettende gemaakt had , des men tans de waarheid van hunnen Schepper en Verloffer nader aan hunne harten brengen kon. t Uit het noorden kwamen velen, die niet meer .onwetende waren, in deze landftreek, en werden door de verkering met de gedoopten tot meerder nadenken gebragt. Zommigen van deze lieden baden, dat men hen vergunnen mogt by onze Groenlanderen te wonen, waarop hen geantwoord werd, dat men niemand zogt te overreden , om her-, waards te trekken, doch dat men ook niemand, die hier ' kwam, geboodt te vertrekken, zo lang hy anderen tot gene verhindering was. Ook kwam ene Groenlanderin wederom,die hier reeds^meermaals gewoond had,doch altoos weêr weg gelopen was', en betuigde dat zy 't niet langer onder de wilden houden kon, en der waarheid tans gaarn gehoorzaam zyn wilde. §. 2. Onze gedoopten en leerlingen gewenden zig allengskens beter, onder het opzigt hunner leraren zamen te wonen ,naar mate zy namelyk een inzigt kregen van den zegen der dagelykfe ftigting en van't nadeel der verftroijing, terwyl zy tevens begrepen , dat men door de goede orde en de regelen van hunnen handel en wandel geenszins enig dwang en heerfchappy, maar hun geeftelyk en lighamelyk welftand beoge. Dus konden een paar gelovige egte-lieden , die zig hadden laten overreden , naar het zuiden té varen, N 3 den  198 Groenlandfche Hiftorie VI. B. den raad der Broederen, om voor dien tyd nog hier te blyven, te heter volgen, alzo zy zeiven begrepen , dat zy onlangs eerft gedoopt, en nog niet regt beveiligd waren. Z,o begrepen ook zommige vrouwlieden, welken men verboodt op een fchip te gaan, dat hier lag te overwinteren , zeer wel, dat zulks met voortkwam uit een willekeuvaït ng,maar uit zorS voor haar eigene eer en weiWanneer zy op de vilfchery naar de eilanden varen moeften, voeren zy genoegfaam allen naar ene plaats, ten einde hunne onderlinge ftigting voort te kunnen zetten Zo TZfi^lf tn°odwendige voorzien hadden, keerden zy weer tot hunne leraars, die hen ondertuflchen vlytig bezogt hadden Moeften zy lang uitblyven, dan voe/de S?fvïïS^Ierau T hfn; dus' bv v°o^eeld, waren de: Groenlanders by derzelver vilfchery in de Kookömen, die dit jaar enige weken duurde, noit zonder leraren, EÏElflS atftC? h£t t0en zelvcn zcer druk hadden met Un J:fj?!e" e,n,hout te -VTOBélén. Dat zy de heidenen van tyd tot tyd bezogt, en ook de Groenlanders niet nagelaten hebben den dood des Heren, overal waar zy kwamen, te verkondigen , behoeft hier niet wydlopig aan^ë- ™!t"eTdT Maart zegt men het vol! gentte. „ Imotbeus kwam van het bezoek bv zvne vrienden, omtrent de Viflcher-iWe, terug. Hy en de zvnen konden niet befchryven, hoe zeer zy verlangt hadden! om weer by ons te zyn. Waar men ze heeft willen ho en hebben zy van den Heiland gefproken, en zommigen is hun getuigenis aangenaam geweeft. h ■ De weinige gedoopten, die op andere plaatfen bv hunne ouders wonen moelfen , bezogt men van tyd tot tyd ., of zondt 'er andere gedoopten naar toe, om te vernemen Joe' met hen fton d. Dus hield zig frnatbaz enige dagen bv de ouders van Batbfibiop, en zyn getuigenis was hen env f huisgezinnen, die aldaar wonen,tot zegen. Onze Broeders Vonden ,n dat huis , zo dikwils'als zy'er kw S e aandoening, diï; door Bathfeba, dewelke hare jongere «Tkt wïs6" ™Ï2 vaarsjes geIeerd had'veroor- zaaktwas. . Dikwerf (zegt men ergens) werdt ons hart Ktb^^ opeïeklip vaYu ies ZIT' ZIttCn' f h,°°rden' hoe ^ zulke fra| ™ 2 ren, over dezelven met elkander fpraken. tis byna onnodig den ouderen veel te zeggen, alzo hun¬ ne  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1746. 199 ne kinderen zulks buiten ons doen, en die nog niet fpreken kunnen,tonen den ouden, waar de Heiland zyne wonden in handen, voeten en de zyde gehad heeft. Dan uit de ogen van Bathfeba ttraalt nog een ander ligt, zo dat men . uit haar gelaat en al baardoen zien kan, dat zy met het bloed, des Heilands in den doop befprengt is, en in de kragt van liet zelve wandelt. S- s- Frederik Böhnifcb voer deze reis met het ganfche Groenlandfche hoopje op de Haring-vangt!. De orde, die men daarby waar nam, ten einde de Groenlanders zig van den nodigen leeftogt voorzien konden, zonder by die gelegenheid fchade aan hunne zielen te lyden, verdient ene breedvoeriger aanmerking. Men fpreekt 'er dus van: , „ Óp den igden May, zynde de tyd van den maandelykfen Bede-lof Gemeente-dag, die zeergezegend was, werdt, na het voorlezen eniger berigten, en het dopen van drie Groenlanderen, 't welk van wegens de menigte der toehoorderen , onder den blauwen hemel gefchieden moet! , de 'ordeberaamd, die zy by de haring-vangft waar te nemen hadden. Het verltrekte hen tot grote blydfchap , dat 'er tans weêr een van onS mede varen zoude, en zy beloofden, niets zonder deszelfs raad te ondernemen. Den i8den maakten zy zig gereed om te vertrekken. De armen die geen boot, en de weduwen , die geen verzorger hadden , werden met hunne kinderen onder de anderen verdeelt, ten einde zy ook iets vergaderen konden, en in den winter niemand tot lal! behoefden te zyn. Velen kwamen nog afzonderlyk, om met den een of ander van ons te fpreken en te zeggen , hoe zy 't tot dus verre gehad hadden. Zommigen wilden gaarn onderngt zyn , hoe zy 't maken zouden, om by hunne afwezenheid van het kwade bewaard te worden. Wy willen hen geen beter raad te geven dan : De heil'ge wonden van 't Lam Gods Zyn my een hoog vertrek en rots, Waarin ik als een duifje vlucht, Dat voor den vyand is beducht, N 4 ,» Ver-  sc© Groenlandfche Hiflorie VI. B. ,, Verblyd u in den Here alle tyd, bewaard de onder.„ hnge liefde meteen teder hart, en gelooft den bozen „ met, wanneer hy u zoekt wys te maken, dat gV te flest „ zyt voor den Heiland, want daardoor tragt hy u maar „ vreesagtig en Ichuw voor den Here te maken,en u van „ hem te vervremden en te verwyderen, ten einde hv u " kin" ^ Vemffen'en tot een val brengen J^dat/'y°pden T^en hunne boten geladen hadden, vergaderden wy met hen heden aan 't ftrand, bevalen hen tn de kragtdadige befcherming van onzen hemelfchen Vader, m de gedurige nabyheid van onzen getrouwen Vriend en Zaligmaker, en in de zorgvuldige beftieringe des heiligen Geeftes, affcheid nemende met het zingen van't volgende vaarsje: ö Dat niets myn' ziele weere t'Omvatten mynen Heere! Ik kus Hem duizendmaal Op de befpogen wangen, En ftil myn harts-verlangen Aan zyne wonden; wélk onthaal! En dus vertrokken wy in veertien boten en vele Kaïaten. Van de volkplanting voegde zig de Katecbifeerde-r Bartel Latfen met vyf boten by ons. Wy kwamen flegts twe mylen verre. Ik hield 's avonds de Zing vergadering. Daarna werd ik nog door enige Groenlandersin myne tente bezogt. Wy geraakten allengskens in ene zeer innige befchouwmg der zaligheid, die wy hier namaak gevoelen zullen, wanneer wy * Zyne pogen, zynen mond, Zyn Iigchaam , zo verwond Waar op wy hier vertrouwen, Eens zullen daar aanfchouwen, En zyne wonden groeten In handen en in voeten. Als 't hart dan is verblyd In zulken zaal'gen tyd \ Wie  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 174^ 201 Wie toch zal 't oog bedwingen, Dat niet de traanen dringen, Ja als geheele ftroomen . Uit 's zondaars oogen komen? Deze zeer gezegende zamenfpraak, en't Hemelfche, dat wv onder dezelve gevoelden,kan ik niet beter uitdrukken, dan door de zo even aangehaalde oude en my zeer aange* naDen'aaoften hield de Katechifeerder de vroeg-vergadering met veel andoening van zyn eigen hart. Daarna vervolgden wy onze reis. De Groenlanders zongen onder het varen zo vele vaarfen als zy witten, en werden niet moede van dezelven te herhalen, 's Avonds bereikten wy Pijfikfarbik ( *). 'Er ftonden reeds fes tenten van wilden. Wy belloegen ene andere plaats. . Op den aiften hield ik my na de vroeg-vergadering bezig met brieven te fchryven. Onze Sarab en Ketura lpraken met ene wilde vrouw van het onzalig leven der genen, die den Heiland niet kennen en beminnen. De mannen van de zeehond-vangft te huis gekomen zynde, bragten my ook zeehonds-vleefch , en waren verblyd, dat het my zo wel fmaakte, terwyl ik my verheugde, dat ik by die gelegenheid hunne hartelyke liefde befpeuren kon. Den aaften zynde zondag hield ik 's voormiddags de Koor-vergaderingen. By zommigen befpeurde ïk'ene byzondere genade, 'sNamiddags bezogt ik de wilden, die ik zedert vele jaren kende. Zommigen onzer gedoopten hebben in deze tyden veel van den Heiland gefproken1, en zig zeer verwonderd over den doden en ellendigen toeftand dezer lieden. Hunne redding uit de duifterms werdt hen by die gelegenheid op nieuws zeer groot, 's Avonds hielde de Katechifeerder de Zing-vergadering, en ik hield de vergadering der gedoopten. Den 23. 24 en 25ften waren onze heden en ik insgelyks met vlyt bezig in 't fcheppen van Angmarfet. Het was toen zo warm, dat men 't op het land nauwelyks in de klederen houden kon. Daar- (*) Deze plaats hebben onze Groenlanders zedert dien tyd gedurig tot hunne haring-vangfl verkozen, om dat zy daar gewonelyk alleen kunnen zyn. N5  soa Groenlandfche Hiftorie VI. B. Daarentegen fneuwde het den a6, 27 en agftenzo fterk en was zo koud, dat ik nauwelyks fchryven kon De Groenlanders ruftten, uit, en gedroegen zig in hunne tenten zeer ordentelyk. Den 29ften hield ik onder den blauwen hemel de Finxter-Predikatie, en las hen naderhand brieven uit Europa voor. Den iftenjuny ging ik op de jagt en kreeg een groot rendier. Hiervan gaf ik onzen Groenlanderen den aden ene maaltyd. In myne afwezendheid had de boze terftond gezogt onder zommigen kwaad te ftoken , 't geen hem egter niet ten vollen gelukte. Vervolgens zond ik twe Kajaken met brieven en wat verfch vleefch naar Nieuw-Herrni>ut, en kort daarna werden my door twe kajaken zeer verblydende brieven van daar gebragt. 's Nagts omtrent ia. uren (want tans is het de ganfche nagt licht) voer ik met zommigen naar ene andere plaats , om haring te fcheppen. . Op den qden na de vroeg-vergadering fprak ik met twe ongetrouwde Groenlanderinnen , die , buiten myn weten, in een ander gezelfchap, dan dat hunner huis-vaderen, op de jagt gevaren waren. Zy erkenden haar misflag ten eerften en beloofden in 't vervolg nopens hare belofte oplettender te zullen zyn. 's Namiddags hield ik met twe en twintig kinderen een liefde-maal en katechifatie. Naderhand fprak ik met een ongedoopten weduwenaar, die onder de leerlingen aangenomen is. Hy had zig te veel opgehouden met gedagten over het trouwen, en meende zulks 'op ene heidenlche wyze te volbrengen. Zyn hart werdt terftond week , en ik ried hem, de verzoekinge te ontwyken, en liever naar huis te varen, waartoe hy ook ten eerften gewil. hg was. - Den 4den hieldt de katechifeerder de Vroep vergadering, en den 5den hield ik de Zondags-Predikatie voor ene grote menigte van menfehen. Daarna bezogt ik de Groenlanders in hunne tenten, en vond ze vergenoegt en hartelyk. Ik kan my van harten over dezelven verblyden. Den 6den ging ik weêr op de jagt. Simon kreeg een rendier, gaf den Groenlandercn ene maaltyd, onder welke hy enige erirmeringen deedt. Hy drukte zig onder anderen dus uit : „ Tans fchame ik my niet meer te zeggen , dat ik my door myne leraars als een klein kind wil laten leiden en bellieren, ik ondervinde, van hoe veel nuts  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1746. 203 nuts de gemeenfehap der gelovigenis, en dat onze leraars een opregt oogmerk met ons hebben, en geenszins zoeken over ons te heerfchen, gelyk zig zommigen onder u heden, die nog gedurig een boos hart hebben, verbeelden, en 'er ook onderling van fprekefi. . ■ Den oden maakten zig allen, behalven twe huisgezinnen, die nog niet klaar waren, gereed om te vertrekken, 's Middags voeren wy onder het zingen van lofzangen al , en kwamin, na den halven dag en de volgende nagt gevaren te hebben, tot op een halve myl na te huis. Aldaar moeften zy wegens harden wind ftil liggen, en zo welboot als lading op het land brengeu. Ik ging egter over land naar huis, den Heiland met vele tranen dankende voor alle genade en barmhartigheid, aan my en den Groenlanderen bewezen. " § 4' By deze gelegenheid zal het niet ondienftig zyn ook iets uit een dag-verhaal van de jagt meê te delen. Dewyl zommige Groenlanders den 3den September op'de rendier-jagt voeren, en wy ze niet gaarn alleen laten wilden, zo voer ik ( Mattbaus Stacb ) met hen. Op de Fwrde kregen wy ene zware buy uit het zuiden , waardoor wv van elkander afraakten. Het naafte land vol van fteile rotfen zynde, vond ik my genoodzaakt, voor den wind af- en regtftreeks de Fiorde in te houden. Einde, lvk dreven wy doch zeer naby den fteilen ftrand. De flroom was fterk, en de golven floegen, by een zeer holle zee zo tegen elkander aan, dat men niet anders dagt, or xvv zouden moeten omver geworpen worden. De boot, waarin de vrouwen waren,boog zig als een wormtuftcnen de golven. Ik bad ftil by my zelve het vaars: Lam! Gy fchiept het groot Heel-al, lk ben ook 't werk uwer handen, Wel vol fchanden, *t Welk doch U in eere heeft, En zich geeft , Tot een loon van 't bloedig lyden, Gy moogt het naar wil bereiden, Wyl 't ü gaern tot vreugde leeft.  204 Groenlandfche Hiftorie VI. B. Binnen een kwartier uurs was het dood (lil, zo dat wy nog ene myl voortroeijen konden. In Okeitfuk floegen wy onze tente op, om' de andere twe boten in te wagten Wy waren doornat, van den regen. Den 4den konden de tv/e boten nog niet komen van wegens den harden wind., Na de zing-vergadering vroegDoroihea my: wat dat voor ene vrouw geweeft zy, van welke ik onlangs gefproken had, daar de Heiland zegt : O vrouw , groot is uw geloof. Ik zeide: 't was ene heidenfche vrouw,die, gelyk gy, geen groot verftand bezat , maar die, 't geen zy door anderen van den Heiland had gehoord, met haar hart omhelft had. Dit gaf aan de lieden, die in myne tente waren, ftoffe tot ene aangename zamenfpraak. Den 5den kwamen de twe andere boten by ons. Zy waren insgelyks in groot gevaar geweeft , vooral de kleine Mattbaus, die met zyn Kajak de anderen niet inhalen kon. De golven hadden de zeehonds-blaas losgemaakt, en terwyl hy dezelve oprapen wilde, ontflipte hem de riem , zo dat hy met de blote handen zoverre terug roeijen moeft, tot dat hy den riem weêr grypen kon (*). Den 6den konden wy voor regen en ftorm den ganfchen dag niet uit de tente komen, en het was den 7den niet veel beter, 's Avonds las ik een hoofdftuk voor, uit het Evangelie van Joanties. By 't te bed gaan hadden wy nog ene zeer gezegende zamenfpraak van 't geen wy zo gaarn onder de Groenlanders wenfchten te zien, namelyk: dat zy den Heiland en elkander van harten beminnen mogten, zo dat een ieder op de vraag: hebt gy my lief? naar waarheid mogt kunnen antwoorden: Here,gy weet alle dingen, gy weet, dat ik u liefbebbe. . Dewyl het weder op den 8ften eenigzins beter werdt,zo Voeren wy een myl verder,en vonden den Noordlandfchcn Angekok , Tettamak genaamd, met deszelfs lieden , die gaarn by ons wonen willen. Den (*) Het was dezelve, die op een ander tyd, wanneer hy de gefchotene Eider-.vogelen uit het water halen zoude, met de Kajak omver raakte, en door den Herken ftroom zo verre weggeffevoc-rd werdt, dat men hem natiwelyks meer zien kon. Een ander jongeling haalde hem egter eindelyk in, en bragt hem weer •ver end".  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1746. 205 Den oden nam de wind weer fterk toe. Horende, dat onze Anna met haar broeder zig niet verre van hier geplaatfthad, ging ik der waards , om met haar te fpreken. Maar zy was op de jagt. In de zing vergadering gaf my het vaars: Ach, was het bloed des Heilands niet; Ons leeven was niets dan verdriet. Op aarde waren we in 't gedrang, 't Werdt in den hemel zelf ons bang. Men heeft het doch; dies buigen we ons in't ftof, Heer Jefus, U zy eeuwig eer en lof! . ene aangename ftoffe om te fpreken. Den roden en 11 den regende het weêr zo fterk, dat niemand uitgaan kon. De Noordlanders kwamen ook in de vroeg-vergadering, en waren zeer oplettende. De man, die een Angekok en moordenaar is, verzogt my naderhand in zyne tente, dat ik hem nog meer van het goede zeggen zoude, dewyl hy'er reeds veel van vergeten had. Dienvolgens herhaalde ik nog eens voor hem, hoe de Schepper aller dingen de menfehelyke natuur had aangenomen", en dus de menfehen , door te lyden en te fterven, verloft. Wanneer ik ten befluite zeide : Van dezen Jefus zoude nog veel te zeggen zyn, indien de tyd het tans gedoogde, zeide hy: „ zo vergun my dan, dezen winter by u lieden te wonen, ten einde ik en myne kinderen 'er meer van horen mogen. " Ik antwoordde: „ dat hangt van uwe verkiezing af; indien gy het begin maken wilde, den Heiland te zoeken, waartoe gy dringende redenen genoeg hebt, dan zouden uwe kinderen u ongetwyfeld volgen. " Ja, zeide hy, ik wil, en myne kinderen willen nog meer. Den iaden gingen wy op de jagt. Ik kreeg twe rendieren , maar de Groenlanders niets. Ik gaf hen het ene. Den i^den kreeg ik nog een. In de vroeg-vergadering las ik uit het Evangelie van Lucas, en fprak over de woorden : Here,gaat uit van my,want ik ben een zondig menfeb ; en 'sHeilands antwoord: van nu aan zult gy menfebenvangen. Een myner jagtgenoten klaagde my, dat zynevrouW hem niet gehoorfamen wilde: des hem in de gedagten gekomen was, dat hy ene grote roede maken zoude , en haar eens ter dege geeffelen. Ik zeide: „ Neen, dat moet gy aiet doen. Dat is wel goed by kinderen, maar by bejaarde  2o6 Groenlandfche Hiftorie VI. B. jaarde lieden voert men daardoor niets uit. Ik wil met haar fpreken, dan zal zy zig wel fchamen en beteren. " Hy zeide „ dan zal ik het niet doen, maar 'tu zeggen, wanneer zy *t weer flegt maakt. " Den i4denzondik een Kajak met vleefch en brieven naar huis. Ik hield de vroeg-vergadering over de woorden: lk ben gekomen, om vuur op 'de aarde te werpen enz. Daarna vertaalde ik het lied: Wanneer ik 's morgens vroeg opfta, En 'savonds laat te bedde ga, Befchouwt myn oog, o eeuwig licht! U in uw ftervend aangezicht, enz. Den i5den voeren wy 's morgens vroeg naar Kanneifut. Nauwelyks hadden wy onze tente opgeflagen, of'er ontftondt een zo hevig ftorm-wind uit het zuiden , dat wy onze boten en tenten nauwelyks bewaren konden, dat zy niet door den wind weggevoerd werden. Aldaar bleven wy tot den ïoden wanneer wy vergenoegt en wel naar huis kwamen. §. 5- Tegen den herfft voeren de Groenlanders op deZeehondVangft, die als 't ware hun bogft is, en waarby zy deze reis ongemeen gelukkig waren, dochten aanzien van het inwendige geraakten zy in velegevaarlyke omftandigheden, dewelke wel ter regter tyd nog ontdekt werden, maar die niet te min by velen een bezwaard gemoed nalieten. Dienvolgens waren 'er, by 't weder intrekken in de winter-huizen, allerhande zaken te onderzoeken en te vereffenen : waarby men bekennen moet, dat zy,vermaand wordende, om opregt te zyn, merendeels van zeiven by de Broeders kwamen, om hunne misflagen openhartig te bekennen; zo dat men niet wilt, of men zig over hen bedroeven, dan verblyden moert. Zommigen moeften egter ter beftraffing voor een tyd uit de vergadering der gedoopten uitgefloten worden, ten einde zy zig beteren, en den anderen tot een voorbeeld dienen mogten. Dit had ook ene goede uitwerking, zy leerden hun eisen hart en elende beter kennen,de verdienften van den Heiland werden hen groter, en zyne wonden  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1746. 207 den noodzakelyker, daarby leerden zy voorzigtiglyk te wandelen, en zig voor hunnen eigen geeft te wagtën by zodanige gelegenheden en zaken, die, fchoon zy onfchuldig voorkomen, egter ongemerkt aanleiding tot zonden geven kunnen. Na dit geval werdt- de vergadering der ge-, doopten door een nieuwen geeft van leven en genade bezielt. De zing-vergadering, die men Van wegens de traagheid uitgefteld had, (want de Broeders zyn gewend ene nutte zaak af te fchaffen, zo ras dezelve haar doelwit niet bereikt, of in ene enkele gewoonte verandert) moeft weêr een begin nemen, om dat velen zulks zeer ernftig verzogten. De uitgeflotenen toonden ene hartelyke vernedering en beterfchap, en werden voor het aanftaande voorjaar weêr aangenomen. Ook kwam ene ongedoopte Groen! anderin, die men als ene verleidfter had moeten weg jagen, na enige weken terug, en badt met vele tranen, dat men ze weêr aannemen mogt. „ Ik heb, zeide ze, tot nog toe, wel niets wezentlyks in myn hart ondervonden, maar heb flegts een weinig wetenfchap in myn verftand: ik kan 't egter onder de wilden niet houden , de ongeruftheid van myn hart vervolgt my overal, en maakt my alles bitter , ook zyn my de woorden , die ik dagelyks tegen u en de gelovigen horen moet, ondragelyk. " Dienvolgens behieldt men ze weêr op ene nieuwe proef. S- 6. De gemeente werdt door den heiligen doop met zes en twintig perfonen vermeerderd, onder'welken zig drie kinderen bevonden. Ook werdt in den beginne van 't jaar die vrouw te Kangek gedoopt, dewelke in 't voorleden jaar door haar man belet werdt naar den doop te varen. Tot deze handeling vergaderden velen der daarom ftreeks wonende heidenen, die dezelve met veel aandoening by woonden, en aandagtig toehoorden. Haar man zelve badt ook zeer ernftig om den doop. Men beloofde, om hem te zullen denken, indien hy met zyn huisgezin onder de gelovigen wonen wilde,en zig van derzelver onderwys bedienen. Het duurde ook niet lang of hy kwam, en eer het jaar ten einde liep, werdt hy dezelve genade deelachtig. Hy werdt Petrus genaamd, en is benevens zyne vrouw een paar der voor-  so8 Groenlandfche Hiftorie VI. B. voorbeeldigfte Egte-lieden, en tevens gezegendfte mede-arbeiders onder hunne Landsgenoten geworden, fchoon hy zyn loop-baan binnen weinig jaren volbragt heeft, on zyne vrouw is tans nog ene eerwaarde mede-arbeiditer onder de weduwen. Drie paar werden door trouw-beloften tot den egten-ftaat verbonden. Wanneer men ten dezen opzigte met ene zekere weduwe fprak, antwoordde zy: „ lk verkieze liever geen man meer te hebben, want ik heb my by den doop' geheel en al aan den Heiland verbonden, zo dat hy de myne ,en ik de zyne, zyn wil. lk weet, hoe 't gaat, in dien ftaat komen vele omruilende zaken voor. lk bevinde my in mynen weduwen-ftand beter, en gy lieden weet zeiven , dat ik nu reeds twe jaren zo geweeft ben, zonder enig gebrek te lyden, fchoon ik geen ander verzorger heb, dan mynen kleinen zoon. " Tegen deze verklaring kon men niets inbrengen, en de man, die aanzoekinge om haar'gedaan had, nam'er ook genoegen in. Daarentegen moeft men eenen anderen raden, de gedagten van trouwen voor als nog te laten varen, waarby men hem tekenren gaf, dat men, zoras hem zodanige verandering oorbaar was, 'er zelve om denken zoude, waarmede hy ook te vrede was. Ene jonge weduwe , die zig by hare afwezendheid met een ongedoopte in onderhandelingen ingelaten had, moeft men met zak en pak naar huis halen , ten einde zy zig niet onvoorzigtiglyk in een gevaar begaf, waarin zy ligter had kunnen omkomen, dan den ongelovigen man gewinnen. Door de veelvuldige en zware ftormen, die men dit jaar hier te lande had , geraakten de Miffionariffen zo wel als de Groenlanders dikwils in levens-gevaar op de zee. Twe broeders,die omtrent drie mylen Van huis gevaren waren om hout te zoeken , moeften agt dagen zonder tente op een onbewoond eiland blyven,en drie zware ftormendoorftaan. „ Wy geraken (zegt men by die gelegenheid) dikwils in allerly gevaren te water en te land, en worden zulks ook wel enigzins gewend. Doch deze reis hadden wy byzondere reden den Heiland voor onze bewaring te danken, alzo wy de laatften vier of vyf dagen niets meer te eten hadden, en nauwelyks zo veel fchulpviflchen konden vinden, dat wy onzen honger ftillen konden. Eindelyk waagden wy naar huis te varen, en waren nauwelyks aan land gekomen ,  Gefch. fan Nieuw-Herrnhut. 1746. ëè§ fnen, of 'er'ontftondt een zo yflelyke ftorm en regen, dat Wy werk hadden,onzen boot te behouden. " By deze veel* vuldigeftormwindcn is egter niet meer dan een Groenlander,Gideon genaamd , met zyn kajak omgéflagen en verdronken. Van dezen word 'er aangemerkt, dat hy noit regt vrolyk geweeft is, maar altoos wat angftvalligs en befchroomds in zyn wezen gehad heeft, fchoon men noitheeftkunnén ontdekken , dat hy een zondigen wandel gevoerd had. lrl de lykreden^werd den Groenlanderen voorgefteld, hoe nodig het zy,'dat ze na hunnen doop regt békend* zogfen te Worden met de wonden des Heilands , ten einde zy onafgebroken een zalig leven leiden' konden, en dus ten allen? tyde bereid Zyn, om , wanneer zy, gelyk hier te lande zeer dikwils gebeurt, zo onverwagt uit de tyd geroepen worden, met volkomene vrymoedigheid te kunnen verfchynen voor het aangezigt van Hem, inwien zy hier geloofd hebben. Dit veroorzaakte by allen ene byzonderé aandoening. i l Het hoopje van Groenlanderen alléngskens' aangroei Jen-*' de, en de arbeid in't in- en uitwendige gedurig toenemende, waren 'er ook nieuwe mede-arbeiders nodig , té' meer daar men 't den vorigen arbeideren niet kwaly'k nfe* men kon, dat zy beurtelings een bezoek naar Duitl'chland deden, ten einde zig te verkwikken en op nieuws tot den arbeid te fterk en. Hiertoe werdt Joban Sörenzen in dit jaar te Marienborn in aanmerking genomen, en vervolgens" ook dadelyk tot déze zending verkozen. Hy nam dit beroep met vele blydfchap aan, en begaf zig ten eerften op de reis. Joban Bek, die zig toen te Marienborn ophieldt,en het drukken van enige Groenlandfche vertalingen bezorgde , reisde met hem, ten dele óm hem der waards te verzeilen, ten dele om zyne vrouw tot een bezoek naar' Duitfchland te brengen. In Holland, waar AgCbriftiariti Bö'rnike by hen voegde, gingen zy aan boord van een fchip, dat terwalvifch-vangftgefchikt was, en gevoerd werdt d oof Commandeur Idze Alders. Zy hadden een ongemeen voorfpoedige reize, alzo zy reeds op den ïoden dag na hun vertrek uit Te fel Kaap Fartxel van Groenland in 't gezigt II, Deel O kre-  2io Groenlandfche Hiftorie VI. B. kregen. Den 3den April kwamen zy op de hoogte van Godbaab, maar wegens ltorm durfden zy het land niet naderen , en moeften dus veertig mylen verder naar 't noorden, tot op de hoogte van Wyde Bay mede varen, eer zy met hun eigen boot, welken zyin Holland gekogthadden, van boord konden gezet worden. Schoonde Commandeur hen nu riedt ene andere gelegenheid af te wagten, alzo hy vreesde, dat zy door de wilden daar omftreek's, die ganfeh geen goeden naam hebben, zouden vermoord worden , en •gemerkt 'er toen nog gene volkplantingen indien landftreck waren ; zy waagden 't egter in den 'name des Heren , en lieten zig den yden April by mooi en ftil weer van boord zetten , en voeren langs het land zuidwaards henen. Dan 's avonds , wanneer zy nog over ene brede Fiorde varen wilden, ontftondt'er zeer fchielyk een hevige wind uitliet ooften, waardoor zy byna in de ruime zee gedreven waren, 't Was niet dan met veel moeite en fterk rocijen, dat zy nog een onbewoond eiland bereikten, op 't welk zy twe dagen en drie nagten, onder den blauwen hemel, in bittere koude en natte klederen, toebrengen moeften. Het ergfte was, dat zy, in nood zynde en hun boot willende ligter maken, onder anderen ook hun vuurflag over boord geworpen hadden, des zy geen vuur maken konden. Brood fen kaas hadden zy zo veel ze behoefden , en ook nog enige vlelfen rode wyn, doch die door de koude bevrozen en geborften waren, zo dat zy, van wegens gebrek van water, fneuw eten moeften. 's Nagts lagen zy in een holte, die zy in den fneuw gemaakt hadden, en dekten zig met een zeil. Den nden April vertrokken zy van daar, en de Bruyne-Bay en Kin van Zaal voorby varende kwamen zy den i2den 's nagts in het eerfte Groenlandfche huis te Omenak, 't welk door veertig menfehen bewoond werdt , by welken zy vriendelyk ontvangen en met vifch en water verkwikt werden. Dan nademaal deze landftreck zeer berugt is van wegens moordenaryen aan zeevaarderen gepleegd, zo hielden zy 's nagts zorgvuldig by hun boot de wagt ; vertrokken den isdeii weer, en werden van de Groenlanders te Naparfok, waar zy door reisden, insgelyks zeer vriendelyk behandeld. Den^den waren zy weer by een hevige wind uit het zuiden in groot levens-gevaar, kwamen egter, fchoon doornat en koud, behouden aan land. Den i5den ruften zy uit. Waar  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 174& Ut Waar zy menfehen vonden predikten zy het Evangelie, en niet zonder zegen, alzo hen ten minlten zes huisgezinnen gevolgd en bekleven zyn, onder welken zig de hier boven gemelde Angekok'met de zynenbevondt. Den i7deri kwamen zy naar Kangek,en den iSden April, tot vréugd en verwondering van een iegelyk, naar Nieuw Herrnbut^ dankbaar en verblyd, dat zy door zo vele ongemakken eri gevaren naar hun wenfeh in de haven hunner begeerte gebragt waren. O a. HET  HET ZEVENDE BOEK DEK- GROENLANDSCHE HISTORIE, VERVATTE ND E Het derde tydmerk van de Zending der Broeder' Kerk, dat isy van de opbouwinge der Kerkelyke Vergaderplaats in '/ jaar 1747. tot de t wede vifitatie in het jaar 1752. HET VYFTIENDE JAAR 1 7 4 7INHOUD. §. 1. Beknopte herhaling van de uitbreidinge des Evangelie onder de heidenen, en van deszelfs gezegende vrugt by de gedoopten. §. 1. Tot hiertoe had men dezelve nog niet als ene gemeente kunnen aanmerken, het was eerft in dit jaar, dat men ze daar voor houden kon. §. 3. Het gebrek van ene volkomene inrichting ivordt door de opbouivinge van ene ktrkelyke vergaderplaats weggenomen. s- 4.  INHOUD 213 §. 4. Van dien tyd af is het getuigenis der Groenlanderen in hetere orde gefchied, en ook van meer zegen geweeft. %. 5. Voor de Mijftonarijfen wordt een huis ter woning, en voor de Groenlanders ene zaal ter kerkelyke vergaderplaats overgezonden en opgezet. %. 6. De inwyinge der kerkelyke vergaderplaats te NieuwHerrnhut gefchied met veel vreugde en zegen. §. 7. Het getal der inwoners , derzelver betere inrichting, en eerfte Avondmaal. §. 8. Verrichtingen op den' eerften Gemeente- of Bededag. %. 9. Vermeerdering der gemeente met twe en vyftig- en frnertelyk verlies van twe perfonen. §. 10. Zeer gezegende viering der Kersdagen,en het einde dezes jaars. s. 1. L 1 t geen tot hiertoe verhaald is, zal men met genoegen gezien hebben, hoe het Evangelie in dit gevvefl: alomme gepredikt, en het geluid daar van, zelfs door de wilden , nog verder is verfpreidt geworden. Aan vervol¬ ging, ten minlten aan allerly hinderpalen, fmaad en belpo'ttinge had het ook niet ontbroken. De heidenen konden, wel is waar, der Goddelyke waarheid geen zamenftel van leugens tegcnftellen, ook hadden zy gene terhandhavinge van zodanig een zamenftel gehuurde heidenfche Priefters, gelyk andere ongelovigen hebben; dan onder de Angekoks waren 'er egter, die , uit vreze van hun gezag en de wind van derzelver bedriegelyke konftenaryen t'enemaal te verliezen , allerly verdichtzelen voort bragten , om hunne onnozele en blinde aanhangeren van de aannerninge der waarheid af te fchrikken. Doch deze pogingen, O 3 om  $i4 Groenlandfche Hiftorie VIL B. om der Goddclykc kragt van 't Evangelie tegenftand te bieden , waren te vergeeffch en kragteloog. De overlte dezer wereld moeft de zulken, die eens door den geeft van God kragtdadig hadden kunnen overtuigd worden van de zonde, om dat zy in den Here Jefus niet geloven, en van de gerechtigheid door zyn bloed verworven, laten varen, zo ras zy zig in de armen van hunnen getrouwen Herder begeven wilden. Uit de opwekking, d'ie men tot hiertoe jbefpeurd had, kon men met grond een ryken oogft verwagten, en van een iegelyk, die njet voórbedagtelyk en uit eigene willekeur een onwettig roof van den duivel blyven wilde, hopen, dathy, ondanks alle menfehelykehinderpalen , zig op de een of andere wyze, by't kleine in hem ontdoken licht der Evangelifchp waarheid , eindelyk nog in de armen van zynen Schepper zoude laten brengen. Onder het byeen vergaderd j hoopje der gedoopten befpèurde men vele. genade. 'Er gebeurden nog wel menigmaal fmertelyke zaken; en, zo lang men zig hier beneden in ene nog ojavolkomene gemeente bevindt, die tot het graf toe een ziekenhuis is, niet van doden, maar van gezond wordende zieken, waar men verfterkt 't geen fterven zoude | kon men 't ook in 't toekomende niet anders verwagten: over 't geheel had men egte* reden , om zig hartelyk over hen te verblyden, en hunnen wasdom in de genade met aanbiddinge voor den Here te erkennen, temeer wanneer men in aanmerking nam, dat zy nog eerft onlangs niet alleen heidenen , maar zelfs de onverftandigften , èn ongeregelften menfehen geweeft waren, die naar het goed dunken van hun hart in ene volftrekte ongebondenheid gefeeft hadden. De Goddelyke kragt van 't Evangelie belpeurde men zeer kennelyk in de openbare vergaderingen. Ook openbaarde zig het werk der genade aan vele zielen jn ït byzonder op ene zeer aangename en veel belovende wyze; inde kleine gezelfchappen, als mede by toevallige gefprekken, doch voor_ al by de bedieningen van den doop, kon men dikwerf onder een vloed van tranen de Waarheid beveftigen van de belofte: Waar twe of drie vergaderd zyn in mynen name, daar ben ik in bet midden van "ben. By verfcheidene gedoopten openbaarden zig ook voortreffelyke gaven des H. Geeftes, om van de waarheid te getuigen, terwyl zy de genade, die ze aan hunne eigene harten ondervonden liaciden, anderen aanprezen, 'tgèen, gevoegt by den ftigtelyken wandel der gedoopten, de leer  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1747. 215 van God onzen Zaligmaker niet alleen verfierde, maar ook aan der leraren getuigenis onder de heidenen veel gevvigt gaf. En dat men zig van zommiger gaven heeft kunnen bedienen tot het houden der gelprekken in gezelfchappen met huns gelyken, en ze langs dezen weg allengskens toebereiden tot arbeiders onder hunne landsgenoten, zulks verdient insgelyks wel aangemerkt te worden. . Het fpreekwoord zegt: einde goed al goed; en dit had men by de weinigen, die tot hiertoe den tyd met de eeuwigheid verwiüeld hadden , met blydfchap mogen waarremen, gelyk- niemand, naar ik denk, het zalig einde van Samuel, Noab en Salomo», zonder aandoening zal gelezen hebben. Zelfs werdt men by vele ongedoopten aan 't einde gewaar, dat zy goedwillige leerlingen der genade geweeft waren, en door de predikinge van 't Evangelie zo veel indruks van 's Heilands verdienden gekregen hadden, dat zy, in 't vertrouwen op dezelven, de euwigheid , zo niet met ene volkomene en vreugdevolle verzekering, immers zonder vreze des doods, konden ingaan. §• 2. Hoe zeer men zig nu over dit hoopje van gelovige Groenlanderen verblyden, en hoe veel men ook immer van hetzelve hopen kon , het ontbrak hen egter nog aan een der wezendlykden ftukken ener ware kriftelyke gemeente , te weten het teftament des lighaams en des bloeds onzes Heren Deze grote en onuitfprekelyke verborgenheid hadden de Broeders den Groenlanderen tot hiertoe niet durven openbaren nog hen deelgenoten van dezelve maken. Want fchoon zy de genade, die zig aan allen, en 111 t byzonder aan zommigen hunner gedoopten zeer kennelyk bewees, ter verheerlyking van den Heiland erkenden ; de veelvuldige afwiffelingen en afwykingen,die men nogby velenbefpcurde, veroorzaakten egter een heimelyk wantrouwen nopens de'wézendlykheid hunner bekeringe, en of ze als arme zondaren in ene ware gemeenfehap met den Heiland verkeerden, lkzal hier niet onderzoeken, of der Broederen wantrouwen ten dezen opzigte al of niet gegrond zy geweeft. Dit is ten minften zeker, dat zy hunne beften en meert belovende gedoopten niet eer bekwaam oordeelden, dit grote goed te genieten, dan na alvorens overtuigd te ö O 4 zyn,  $1$ Groenlandfche Hiftörie VU. B. zyn, dat zig dezelven in waarheid als arme zondaren kenden en gevoelden. Hiertoe begon het zig allengskens, doch vooral in het •ïaatfte jaar, te fchikken. Dan eer het zo ver komen kon, .moeft de verdorvenheid, die in alle menfehen ligt, nog eerft, als't ware,terdege beginnen op te giften, ten einde een iegelyk zig zeiven grondig kon leren kennen, uit eigene en anderer fchade Wys worden, door ondervinding geoeffende zinnen krygen, en tevens ene gelovige en op het gevoel van 's zondaars elende en onmagt gegronde aanklevinge aan den Heiland , met ene blyraoedige gewilligheid tot gemeenfehap en gehoorzaamheid. Dit heeft men irit het verhaal van 't voorleden jaar kunnen befpeuren , en in het tegenwoordige vindt men zeer aangename blyken van ene op de droefheid naar God gevolgde vrugt der beterfchap en ener nadere toebereiding tot de gemeenfehap -Van Kriftus lighaam en bloed, waartoe men in den hcrift dezes jaars waagde de drie eerften Groenlanders mede te riemen. En nademaal het gemarteld lighaam des Heren zig aan de zielen en leden van deze drién kragtdadïg bewees, zo fchepte men moed, en hoopte eerlang nog meer deelgenoten dezer genade té maken. Dewyl nu volgens Kriftus inftelling, behalven het Goddelyk woord, ook de heilige Sacramenten tot ene gemeente der gelovigen behoren; zo kan het begin der Groenlandfche gemeente van dit jaar af gerekend worden. En het onuitfprekelyke Cbarifma. van ene ware gemeente des HeiL-mds, dat men den Geeft der gemeente noemt, heeft zig ook in de daad eerft van dit jaar af op ene regt aancenaame wyze doen befpeuren en gevoelen ; het wandelen van 't Hooft] der gemeente in het midden der kandelaren, ' - Dat zalig, ftil ervaaren. Van Jefus openbaaren . Zyn volk snhera. alleen bekend j fïatggter op de ongelovigen,en dikwerf zelfs op vyandige gemoederen, byna ene foortgelyke uitwerking heeft, als P.aulus i Cor. XIV. aau !t Êropbtttren toefchryft: dat namelyk de verborgene dingen hunner harten openbaar worden , (tfxyop hun aangezicht vallende God aanbidden, en (ten BrfSsfi y.0C)f dten tyd , fchoon gewonelyk tegen wij en dank}"  Gefch. van Nieuw-Herrnhut, 1747." 217 dank) bekennen , dat God ivaerlyk in zodanige vergadering is. §. 3- Van buiten ontbrak 'er ook nog veel aan ene gemeente» lyke orde en inrichting , fchoon men ten dien opzigte reeds vele toebereidlëlen vooraf gemaakt had. De gedoopten en de leerlingen hadden allengskens in 't byeen wonen fmaak gekregen , en waren 't ten dien opzigte eens geworden, anders had men noit enige bellendige vrugt en orde kunnen verwagten. De liefde hunner leraren, van welken , hoe zeer zy ook zeiven met uitwendigen arbeid be^ zet waren, de een of ander altoos gereed was, met hen lieden te varen, of ze ten minften vlytig te bezoeken , ten einde voor hun beft naar ziel en lighaam te zorgen, werdt van tyd tot tyd met meer dankbaarheid van hunnen kant erkend: En wanneer hunne leraren niet by hen zyn konden , lieten zy zig raden door de beftierders hunner gezelfchappen , die den leraren van tyd tot tyd narigt bragten. Dan wanneer zy in hunne winter-huizen zouden intrekken, en zig in ene volkomene orde inrichten, ontbrak het al omme aan plaats. De Broeders hadden wel voor drie jaren hunne woning vergroot, dezelve werdt egter binnen kort voor de vergaderingen te klein. Uit dien hoofde hadden zy reeds zedert een geruimen tyd de openbare vergaderingen van den doop onder den blauwen hemel moeten houden, en, wanneer het liegt weder was, dezelven of uitftellen, of in ettelyke huizen verdeelt houden , 'tgeen, gelyk men ligt begrypt, noch den leraren noch den toehoorderen gemakkelyk was. Dit gebrek werdt in dit jaar, door de opbouwinge van een ruim huis en kerk-zaal weggenomen. Van de'zen tyd af befpeurde men een nieuw leven onder het volk, 'twelk zig allengskens in ene betere fraije en ftigtelyke orde liet brengen. o 5 s. 4.  Slg Groenlandfche Hiftorie VII. B. §• 4- 'tls waar, 'er word aangemerkt, dat men na dezen tyd niet zulken fterken trek tot het prediken en getuigenis geven, als in de eerfte jaren, by de Groenlanderen befpeurd heeft, en ik beken , dat ik dit in den beginne als een gebrek aangemerkt heb; heb egter na ene nauwkeuriger vergelyking der omftandigheden gevonden , dat zulks nietmeer nodig was, en miiTchien zelfs fchadelyk zoude Peweeft zyn. Want de kandelaar, ik mene ene levendige Gemeente, ene Stadt boven op enen berg liggende, welker licht zig over allen, die naby of in een verderen afftand woonden, verfpreidde, opgeregt zynde, waren 'er gene byzondere of enkele getuigen meer nodig. Ene grote wolk van getuigen moeft ongetwyfelt meer helderheid veroorzaken , dan enkele lichtjes, die Vaak, in plaats van te branden en te hgteii, (legts glimden. Want het waren dikwils menfchenj die zeiven nog genen vaften grond hadden, en met welken men zig vergenoegen moeft, alzo zig de Huis-heer zelve tot hen en hun lieder getuigenis bekende, m diervoegen , dat vele zielen daardoor geraakt en tot een verder nadenken bewogen werden. Doch zo het ' opdien voet gebleven was, zouden de vurigfte zielen niet hgt tot de zo lang gewenfchte grondige zelfskenniflë en den vaften grond van 's Heilands verdienften gekomen zyn, terwyl nogtans hieruit het aanhangen aan den Heer, het ftandvaftig zien op den Heiland, de gewenfchte ommegang met den Man der fmerten ontftaat, 't welk het leven door het geloof des Zoons Gods, jaden hemel opaarde, bv de kinderen van God uitmaakt. Niettegenftaande dit fchynbaar gebrek van ( indien men 't zo noemen mag) preek-drift, moet men egter tot roem der genade bekennen, dat de Groenlanders ook by een ftillen wandel hun licht voor de menfehen hebben laten fchynen , en'dat velen, by gelegenheid, gaarn en onbefchroomd de deugden des genen, die ze geroepen heeft, verkondigden anderen tot het genot der zaligheid genodigd hebben. Welke verligting dijt aan het getuigenis hunner leraren'toegebragt hebbe, en van welken nut zulks geweeft zy, zal uit den ryken oogft der volgende jaren blyken, op welken men  Gefch. van Nieuw-Herrnnut. 1747. 219 men te regt toepanen kan,'t geen in den CXXVIftenPfalm gezegt word: Die met tranen zaijen , zullen met gejuich mailen. Die het zaat draagt, dat men maijeri zat, gaat ai gaandeen wenende: maar voorzeker zal by met gejuich weder komen, dragende zyne fcboven. §• 5. Ik ben ongemerkt in ene uitweidinge geraakt, en zal derhalven tans overflaan/t geen ik anders nopens zaken, die by 't bezoeken der heidenen, by de dagelykfe vergaderingen en foortgelyke gelegenheden, in de eerfte helft dezes jaars voorgevallen zyn, zou hebben kunnen aanmerken, en terftond overgaan tot de opbouwinge van de Kerkzaal en de daarop gevolgde inrichting der Groenlandfche gemeente. . De narigten tot hiertoe uit Groenland ontvangen, die m alle gemeenten der Broeder-kerk vele blydfchap veroorzaakt hadden, en de klagten der Miffionariflèn, datzy uit gebrek van plaats in gene behoorlyke orde komen konden, hadden by 't Synode der Broeder-kerk, in 't voorleden jaar oehnuden, zo veel uitgewerkt, dat ettelyke gegoede leden gewillig waren', een groot huis in Holland, naar het ontwerp van den aldaar tegenwoordig zynde Miffionaris Joban Bek, te laten vervaardigen, en met een opzettelyk ten dien einde bevragt fchip, onder het beftier van Capt. Gerrit'fen, naar Groenland te zenden. Zommige Broeders hadden genegenheid mede te reizen, om het huis op te bouwen', en de eerwaarde Chriftian David mm deze gelegenheid met vreugde waar, om als beftierder van den bouw meê te gaan. Hy had de eerfte hut in Groenland voor de Broeders , en een fchool-huisje voor de Groenlanderen gebouwd,'en by zyn vertrek van daar had hy ongetwyfelt weinig hope , dat het laatfte oit zoude bewoond,en het eerfte te klein worden. Tans zou hy hen ene kerk brengen. Dus maakte hy, vol van vreugde, haaft, ten einde het geluk nog te mogen hebben, dit werk 111 Gode gedaan te zien en te zegenen. Tot aan Kaap Farewell was de reis vry voorfpoedig, maar in de Straat Davis moeften ze bvna vier weken by tegen-winden, ftormen, dikken mift en dryf-ys zukkelen, nu eens laveren, dan weêr dry ven, tot dat ze eindelyk den iaden Juny inlopen konden. Het huis  22o Groenlandfche Hiftorie VII. B. huis ontladen, en 't fchip door de Deenfche fchippers en koopheden doorzogt, en geklaard zynde, begavenzig Mat. tbaus Stacb en Joban Scbneider met het zelve op de terug reis, woonden egter alvorens op den 5den July het leggen van den eerften Heen des huizes by, en zegenden, affcheidnemende, de opbouwinge met deze woorden: Hef, o Jefus, uw doorboorde handen Over deze plaatfe, en breng te ftande Alle de zegen, Pie zich in uw harte reeds beweegen. Binnen een maand was de grond zo ver opgemetfeld , dat het huis den 7den Auguftus kon opgezet worden. Tot m de maand July had het gefneuwd,en in Auguftus begon het al weêr. Dus moeften zy den arbeid dikwerf uitftellen, bragten het huis egter tegen den iöden September zo ver onderdak, dat ze het heilig Avondmaal in een der vertrekken houden konden. Dewvl nu de Groenlandersin dezen tyd hunne voornaamfte vilfchery hebben, en uit dien hoofde zeer verftroid zyn ; zo moeften de twe nog voorhanden zynde leraars dikwils van 't bouwen afzien , om hunne Groenlanders te bezoeken. Deze bezogten ook de Broeders onder het bouwen vlytig, en waren zeer verblyd dat ze ene kerk kregen, terwyl liet gerugt van een huis * waarvan, men tot hiertoe geen weêrga in Groenland gezien had, vele wilden derwaards lokte, waarby men niet verzuimde , hen het oogmerk van dat huis , te weten de predikinge van 't Evangelie, en dus by die gelegenheid het Evangelie zelve, aan te pryfen. _Intuftchen voltoiden onze Groenlanders,benevens enige nieuwe huisgezinnen,hunne winter-huizen, in welken zv den i4den en i5den October introkken. Den ióden October werdt de nieuwe zaal ingewyd. Het woord van dien dag was genomen uit den laatften wil van David, dm man naar het hart van God, die niet ruften kon, tot dat hy ene plaats voor de Arke des Verbonts, en ter vergadering van t volk des Heren gevonden had, iKon. II. 4. Op da% de  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1747. 221 ■de Heer heveftige zyn woord, dat by over my gefproken heeft'; met dit vaersje: lk wil met verlangen Merken , wat Gy doet, Tot Ge tsiw' Eed kunt houden, U en ons bewuft, Dat wy worden zouden Uw' volkomen' lult. „ Het woord des Heilands, 't geen in de Broeder-gemeente voor dezen dag teroverweginge gefchiktwas,luidde dus: Wat gy begeren zult in mynen name, dat zal ik doen; Job. XIV: 13. Over deze twe fpreuken hieldt Joban Bek, die de Priefterlyke inwying tot deszelfs zendinge op den 5den April 'verkregen had , de inwyings-predikatie, in welke hy zynen toehoorderen onder anderen vertoonde, hoe 't hier in den beginne had uitgezien, toen men genoegfaam niet anders doen kon, dan agter de een of andere rots den vader in den name zyns zoons, met tranen om het heil der Groenlanderen bidden. Dat dit gebed verhoord zy, daarvan was de tegenwoordige Groenlandfche gemeente het befte getuigenis, en vooral zouden zy, die hier van den beginne geweeft zyn , moeten betuigen en verzegelen, dat God waaragtig is. Hy had zelfs meer gedaan, dan zy in den beginne gehoopt en geweten hadden te bidden. Hy had hen door de hulp hunner Broederen in Europa dit huis en deze kerk gefchonken, waar zy, onder de befcherming en met het genoegen van hunnen Allergenadigften Koning Frederik den Vyfden enz., tot de predikinge van 't Evangelie en het Sacrament des heiligen Doops (*) konden byeen komen, en alle de zegeningen genieten , die de Here Jefus nog in zyn hart voor hen bewaard had. Zy zouden zig nu ook , by de inwying van dit huis, op nieuws met ziel en lighaam aan het Lam Gods opofferen, en hem bidden, dathy deze plaats, door dezelve ( * ) Men kon hen het heilig Avondmaal niet noemen, om dat ze, naar het gebruik der Broeder-kerk, daarvan niets weten zouden , eer zy 't met een wel bereid hart vatten en genieten konden.  22» Groenlandfche Hiftorïe VÏI. B. zelve met zyn bloed te befprengen, tot enen hem behage-lyken Godsdiend heiligen wilde. Deze eerde vergadering werdt door den' Groenlander Jonathan met een hartelyk gebed belloten. In de twede vergadering 's namiddags hieldt Frederik Móbhifcb ene redenvoering van de grote liefdé, die God van eeuwigheid jegens de menfehen gehad, en in de volheid des t'yds bewezen had, wanneer hy ook zynen eigenen zoon niet gefpaard heeft, maar heeft hem voor ons allen' inden dood overgegeven, uit wiens wonden de nieuwe geed met het water en bloed is voortgevloeit , welken de zielen tans in den heiligen doop ontvangen. Van deze genade werden drie Groenlanders deelgenoten , namelyk Martin, Hannam Eleonora. De derde reis vergaderde men tot een liefdemaal voor de leden der gemeente, 't welk onderhouden werdt met gezang en enige gefprekken, in wélken de Groenlanders hunne vreugde en dankbaarheid betuigden. In deze byeenkomd gevoelde men zulk een geed van genade en onderlinge liefde, dat de Groenlanders van innige vreugde als dronken waren, eri nauwelyks van elkander fcheiden konden. De vierde byeenkomd was ene met geed en genade gepaarde zing-vergadering , in welke deze reis ook Duitfche en Deenfche vaarfen gezongen werden , om dat 'er de meeden bootsgezellen van de volkplanting tegenwoordig waren. Eindelyk kwamen de gedoopten alleen ter aanbiddinge by elkander. De ganfche gemeente viel voor het Lam op het aangezicht onder het zingen der volgende vaarfen : Heer Zebaoth! ://: Gy waare God Der Creatuur! God Schepper ://: der Natuur! God, die 't Al onderfchraagt, :/,: En draagt, En 't geen verdierf, Aan 't kruis verwierf Door eigen bloed , : /: U vallen wy te voet! ://: ■  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1747. 233 Zo waar Gy leeft, ://: En glansryk fweeft Op Cherübim, Eri blindt ://: de Seraphim, En van alle eeuwigheid ://: God zyt; Zo waar blyft 't bloed Het hoogde Goed Van hen , die klein ://; En arme zondaars zyn. ://: » Wy dankten Hem (word 'er gezegt) ondereen in de Groenlandfche taal uitgefproken gebed met vele tranen voor alle tot hiertoe aan ons bewezene genade, in 't byzonder voor dezen Tempel, en voor den gezegenden dag van heden, op welken hy ons zyne genadige tegenwoordigheid op ene zo uitnemende wyze had laten gevoelen , dat wy opftaande bekennen moeften: Gewijfelyk is de Heer aan deze plaats ! In de nagt werdt Margaretha, de huisvrouw van Thomas, van een jongen zoon verloft. Zy had nog den zeiven dag de meefte vergaderingen bygewoond, en kwam den volgenden morgen met haar man en kind in ons huis , om den doop voor haar kind te verzoeken, dewelke ook in de vroeg-vergadering verricht werdt. Het kind werdt Si*, mon genaamd. Zy was zelve in de vergadering tegenwoordig , en wie haar niet kende , kon 't haar niet aanzien, dat zy de moeder was. De Groenlanders waren van gifteren nog al overftroomd van genade, vreugde, en dankerkentenis. " S- 7- Het getal der Groenlanderen, die in fes grote huizen woonden, bedroeg over hondert en tagtig zielen, en op de volkplanting waren 'er meer dan hondert, zo dat wanneer de laatften 'by de onzen kwamen, 'er gewonelyk by de drie hondert zielen op de zaal waren. De onzen werden den coften Oiftober in danig gezelfchappen verdeeld, waarby der mannelyke kunne negen, en der vrouwelyke vyftien beftierders dier gezelfchappen voorgefteld werden.' Wanneer  B24 Groenlandfche Hiftorto VII. Ev neer hen zulks bekendgemaakt werdt, was een ieder verblydt: de nieuwen waren dankbaar, dat zy mede in de gezelfchappen genomen waren , en men befpeurde ene nieuwe genade onder hen. Met dezulken, die' ene gefchiktheid hadden om te leren zingen,werdt ten dien einde ene fchool begonnen. En dewyl twe der Broederen , die in dit jaar met het fchip gekomen waren , om het huis op te bouwen , enige kundigheid van de muzyk hadden , zo hielpen dezelven door hunne kundigheid niet alleen den zang der Groenlanderen in orde brengen, maar daardoor werden ook enige jongelingen begerig en bekwaam gemaakt, om de zangwyzen , die ze van buiten geleerd hadden naar het blote gehoor,' te leren fpelen, ten einde den zang der Groenlandfche gemeente daardoor aangenamer te maken. Uit de Groenlandfche mede-arbeideren werden twe Broeders verkozen, die nu en dan, doch altoos in tegenwoordigheid van een der leraren, ene redenvoering aan hunne landsgenoten zouden houden. Deze twe mede-arbeiders, benevens ene vrouw, waren ook de drie eerften Groenlanders , die de genade hadden het Sacrament des lighaams en des bloeds van den Here Jefus met hunne leraren te genieten. Wanneer hen deze genade aangekondigd en tevens een vereifcht begrip van het heilig Avondmaal gegeven werdt,wiftenze van befchaamdheid en vreugde niets te zeggen, dan dat ze zig op nieuws met lyf en ziel aan den Heiland overgeven wilden, en met een kinderlyk hart verwagten, hoe hy zig by deze nauwfie vereniging (dus drukten zy het heilig Avondmaal uit) met zyn vleefch en bloed heeriyk aan hen betonen en openbaren wilde. Dags te voren werden ze onder oplegginge der handen ingezegend en beveftigd. By 't Avondmaal waren zy als opgenomen, en een vloed van tranen rolde hen langs de wangen. Zy verklaarden naderhand: „ dat het „■ hun geweeft zy, als of hun lighaam in 't ftof verzinken ,, en hun geeft naar boven vliegen zoude, zo dat zy niets „ anders hadden kunnen denken, dan: Ach, is het dan „ mogelyk, dat de Heiland arme en elendige menfehen „ zo lief hebben kan! "  Geien, van Nieuw-Herrnhut. 1747. 225 §, 8. Op den eerften Groenlandfchen gemeente-dag na de inwijing (want voor dezelve waren reeds elke maand fodrtgelyke dagen gehouden ) fprak men eerft met hen , die gedoopt en aangenomen ftonden te worden; vervolgens werden in de eerfte Vergadering verfcheidene brieven gelezen, die ten dele Vah enige arbeiders in Europa aan den een of ander Groenlander in 't byzonder, of ook aan't ganfché hoopje, en ten dele Van kinderen in de kinderhuizen der Broeder-kerk aan de kinderen alhier gefchreVen waren. Na eiken brief wei'd telkens een of meer. vaarfen gezongen, en ten befluite het vaars: Uw bloed, uw bloed heeft ons bewrochtj Om ons U te overgeeven. Wy hadden U wel niet gezocht Door ons geheele lëeven. In de twede vergadering werden , na ene redenvoering over de leus of het woord: Is 'er nog iemand, die txergebleven is van den huize Sauls, dat ik weldadigheid laan hem doe1. aSam. IX: J. vyf perfonen gedoopt, ondet welken een van de volkplanting was, die door den Deeri- •fchen Miffionaris zeiven gedoopt werdt. In, de derde vergadering werdt met geeft en zalving gefproken van de aanneminge tot lid der gemeente , wat dezelve betekene, en wat goeds de zielen daardoor hopen en verwagten kunnen zo wel van den Herder, als van de Kudde: hierop werden agt leerlingen, als de zulken die de haafte hope tot den doop hadden , met den vrede-kus aan- . genomen, terwyl gezongen werdt: Hoe hen ik doch zo hartlyk bly, In vafte hoop, dat Hy nog my Zal tot zyn' vreugde maaken; Dat ik myn' fchoonen Bruidegom Zal worden een ganfeh eigendom, En fteeds zyn' liefde fraaaken* II. Deth P 'kVef^  226 Groenlandfche Hifbrie VIL B. 'k Verbly Reeds my, Schoon ik weene, Dat ik eene Aan zyn' lyve Leevendige Ribbe blyve. In de vierde vergadering kwamen flcgts de gedoopten ter aanbiddinge. Wy dankten het Lam met tranen voor dezen gezegenden dag, en bevalen Hem, als den getrouwen Hogen-Prielter, de ganfche Kriftenheid , onze geliefde Overheid, alle onze Vrienden, onze Broeders en Zufters, en in 't byzonder hen, die onder de heidenen zyn, en met het vaars: Zo -waar gy leeft enz. (*) vergenoegt en dankbaar van elkander fcheidende, gingen wy ruften. Over 't geheel was de gemeente in dit jaar met twe en vyftig perfonen door den heiligen doop vermeerderd, en beftondt aan 't einde van 't jaar uit hondert en vier en dartig gedoopten, van welken egter zedert 1741. reeds agt in de gemeente , die boven is, opgenomen waren. Een van hen , te weten de zalige Noab, had in 't jaar 1743 op deszelfs fterfbrd zeer hartelyk naar de bekering van zynen broeder verlangt. Deze kwam , bleef, en werdt in dit jaar gedoopt. Zyne zufter was hem egter nog een jaar voorgekomen. Daarentegen had zig Rofina , de weduwe van den zaligen Noab, na het ontftapen van haar man, den meeften tyd by haar moeder onder de wilden opgehouden,waardoor zy allengskens alle kragt verloor, en na enige reizen terug gekomen en weêr vertrokken te zyn , liet zy zig eindelyk , terwyl zy toch , om beter te kunnen beftaan, zig niet t' enemaal van de wilden wilde los maken, in dit voorjaar overreden , om geheel uit dezen landftreek wech, en met hen lieden naar 't zuiden te trekken. Haar dogterje van vyf jaren, EHzabetb genaamd, 't geen zy den Miffionarilfen ter opvoeding gelaten had , werd kurt daarna , terwyl de Minlonariflên afwezig waren . door de bloedverwanten van de moeder heimelyk ontftolen , 't geen te meer fmart veroorzaakte , om dat het kind niet alleen gedoopt was , maar ook het bevalligfte van alle Groenlandfche kinderen, en door deszelfs verftandige en hartroerende antwoorden in de katechizatien zo wel de leraars als toehoorders in verwondering bragt. In den egt was flegts één paar verbonden ; en uit de ge* ■pten waren drie perfonen in de zalige eeuwigheid over- ge- *) Pag. 223.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1747. 227 gegaan, onder dezen was een zoontje van dén zaligen Samuel, 't welk dags te voren op zyn fterf bed gedoopt werdt. §. 10. Tans zal ik dit heerlyk jaar (want. Zo lang als Je (lis blyft de Heer Bloeit zyne kerke meer en meer.) met de Kersdagen en de Vigilie of nagt-waak van 't nietiwajaar eindigen. Daarvan wordt het volgende gezegt: „Den 24(len December 's avonds werdt ene redenvoering van s Heilands geboorte gehouden, vervolgens bezongen wy deze ftoffe met oude en nieuwe Duitfche en Groenlandfche Kersdags-vaarfen, en met de gedoopten baden wy het kindeken Jefus, onder een innig en lieflyk gevoel des geeftes aan. Zy waren zo vol van vreugde, dat velende ganfche nagt op bleven, en in hunne huizen Kersdags-liederen zongen. Dus werden ze den suften vroeg tegen half vier uren op den zaal weêr by een geroepen. Aldaar werden, na ene redenvocring van de vernedering onzes Scheppers, enige van de kinderen uit Duitfchland overgezondene gefchenkeri, onder hen uitgedeelt, die ze met dankerkentenis en vreugde over de gedagtenifie der gelovigen in Europa aannamen. Daarna gingen wy met het grootfte deel der bejaarde perfoonen naar de volkplanting, wekten de inwoners aldaar met muzyk en zang op, en hielden t* famen in derzelver kerk-kamer ene zing-vergadering over de Kersdagsftoffe. Naar huis gaande werden wy door hen allen verzelt. Hier werdt vervolgens de Kersdags-predikatie gehouden over de woorden: ziet ik verlondige u grote blydfcbap enz. Den tweden Kersdag woonden wy, en zovele Groenlanders als 'er konden plaats vinden , den Godtsdienft en een Doop op de volkplanting by. Den derden Kersdag maakten wy Europeanen ons in 't byzonder te nut. Den ngften, zynde de dag der onnofele kinderen, hielden wy een liefdemaal met de kinderen, fpraken naderhand met elk van hen in 't byzonder, en vonden ze allen in ene hartens-gelleldheid, die ons vele hope gaf. Na op den 3iflen December het dagverhaal van ditjaaf IttètiHuige dankbaarheid voor alle weldaden, aan ons en X.3.H P % ms  2S8 Groenlandfche Hiftorie VIL B. ons hoopje bewezen, doorgelezen te hebben, begonnen wy de nagtwaak met ene redenvoering over het laatfte woord dezes jaars: Ik heb niet voorgenomen, iet te weten onder u , dan Jefus Kriftus , en dien gekruizigd. Hierop herinnerde men hen al 't geen de Heiland tot hier toe , en voornamelyk in dit jaar, aan hen gedaan had. Wy behoefden ze niet tot dankbaarheid te vermanen, daarvan getuigden hunne tranen en de ootmoed, die zig in hun gelaat vertoonde. Vervolgens hadden wy een liefdemaal van gedroogde Angmqrfet. De namen der gedoopten werden afgelezen, men begon met de namen der genen, die in 't Jaar 1744. gedoopt waren, en terug gaande vervolgde meh van jaar tot jaar tot op 1739 , terwyl by elke afdeling enige vaarfen tot een zegen wenfch gezongen werden. Dan wanneer de namen der eerftelingen van de gedoopten genoemd werden, en wy ons de genade, die zig by de opwekking van den eerfteling Samuel bewezen had, te binnen bragten , werdt de ganfche vergadering zo innig aangedaan en dermaten bewogen, dat wy allen voor den Heil ar d neder vielen , en hem met een vloed van tranen dankten voor al 't geen hy aan ons en onze Groenlanderen gedaan had. Te twe uren fcheidden wy van elkander. Wy moeten bekennen , dat wy reeds vele by uitnemenheid gezegende dagen gehad hebben,doch noit hebben wy zulk ene,en met zo vele tranen verzelde, beweging beleeft, als heden befpeurd werd in deze kleine gemeente, die hy zig uit de eenvoudige en ongevoelige wilden aan den Noorder-pool vergaderd en met zyn bloed befproeid heeft. Het Lam, dat gefagt is, en ons Gode gekogt heeft met zyn bloed, uit allen geftacbte, en tale en volke en beidenen, zy de roem, de eer, de beerlykbeid en de kragt van eeuwigheid ttt eeuwigheid, Amen. s HET  Gofch. van Nieuw-Herrnhut. 1748. 229 HET SESTIENDE JAAR 1748. INHOUD. J. X. De grote beweging onder de wilden, die tot bier toe geduurd bad, vermindert, en bet woefte wezen neemt wéér toe. §. a. Door den uitwendigen nood worden zy wéér tot oplettenbeid gebragt ,en bier en daar befpeurt men nog zielen, die geraakt zyn. §. 3. Het bezoeken der beidenen is met vele ongemakken en levens-gevaar verzelt. $, 4. Zonderlinge bewaringen der Groenlanderen in levensgevaren , en de zorg voor derzelver onderhoud. §. 5. Vermeerdering der. leerlingen, onder anderen met beidenen , die langen tyd afgeweken waren. Zegen van de predikinge en 't lezen der heilige Schrift. Blydfcbap ever de kennelyke verandering dezes volks. 6. Vermeerdering der gedoopten met vyf en dartig, en der Communicanten of Avgndmaals--leden met vyftien perfonen. \. 7. Ene Groenlanderin, diegedoobt flondt te worden, word door de wilden ontvoerd, doch tydelyk nog gered. §. 8. Agt gedoopten gaan naar de eeuwigheid. Enige aanmerkelyke omflandigheden by derzelver einde. %. 9. De goddelyke zegen over hunne bandteringe. De Bouw van 't huis word voltoid; deszelfs gedenkteken. P 3 - $. 1.  230 Groenlandfche Hiftorie VII. B. §• I. Hoe beter het in de kleine Groenlandfche gemeente ging, hoe flegter werdt het onder de wilden, ten minften werdt het onderfcheid duidelykcr bemerkt. Men kwam dikwils by hen zonder gehoor te vinden, en by velen had men 7elfsin'tgeheelgenevrymoedigheid om te fpreken. „Myn hart (dus word 'er ergens van een bezoek gefproken) was, als 't ware, gefloten, en ik kon my nauwelyks onthouden van 't fchryen over de magt der duifternis, die dezen winter over de wilden heerfcht, waardoor zelfs vele zielen, die reeds geraakt waren, weggefleept worden. Dus waren by voorbeeld twe kinderen, die een tyd lang by ons gewoond hadden, en door hunnen vader terug genomen waren , zeer fchuw, en gaven , wanneer men ze naar de reden vroeg, wenende tot antwoord, dat zy zig weêr tot de heidenfche ydelheden hadden laten overreden. Ook betuigde een man , dat hy zig dikwils had willen bekeren en in den Here Jefus geloven , doch dat de liefde tot de zondige gewoonten der heidenen gedurig weêr de overhand kryge. Om ons niet te bedroeven, lieten ze dezelven, zo lang wy by hen waren, agter wege, maar maakten het te erger, wanneer wy wech waren. Ene Groenlanderin zeide, dat 't geen ze van den Heiland hoorde, haar zeer wel behaagde, doch het ergfte zy, dat ze niets onthouden kon, zynde haar hart als een doorboorde buidel, daar alles door valt. In 't huis, waar wy ons verblyf hadden, hielden wy telkens 's morgens en 's avonds ene vergadering, in welke het een iegelyk vry ftondt te komen. Dan 'er kwamen llegts weinigen. Ach hoe befchaamd ons de genade , die de Heiland aan onze Groenlanderen gedaan heeft! Hoe liegt ook zommigen nog zyn, het tmderfcheid tuffchen hen en de heidenen is egter onuitfprekelyk groot.  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1748. 231 §. 2. Zie daar ,hoe 't in den beginne van 't jaar by de heidenen gefteld was. Zo lang ze overvloed hadden, en naar hunne begeerlykheid leven konden, kwam 'er zeer zelden iemand van hen ten bezoek. Doch wanneer in 't voorjaar, van wegens het langdurig -flegte weder, op de zee weinig tekrygenwas, werden ze door gebrek gedreven, hunne gelovige landsgenoten op te zoeken, waardoor de Miffionariflen gelegenheid kregen, om hen den rykdom der heide en langmoedigheid van hunnen Schepper en Verlofier aan te pryzen, 't welk zy niet zonder aandoening aanhoorden. Velen, die nog geen volkomen lult hadden, de goddeloosheid t' enemaal te verlochenen, lieten egter hunne kinderen naar de gemeente gaan, of bragten ze zeiven daarna toe, ten einde, naar ze zeiden, dezelven wat goeds horen mogten , en wanneer zy ze weer afhalen wilden, lieten zig zommigen door de tranen der kinderen bewegen, om ze daar te laten, en 'er ook wel zeiven te blyven, zodat dikwils het hart der vaderen tot de kinderen bekeerd en vervolgens voor den Here gewonnen werdt. Dikwerf werdt het gemoed van den een óf ander jongen perfoon door deze of diergelyke woorden : baeft en behoudt uwe ziele! inwendig vermaand, en daardoor gedreven, vader en moeder, broeders en zufters te verlaten, en den Here Jefus te volgen. Wanneer nu in zulke gevallende vader kwam, en zyne kinderen noch door beloften noch door bedreigingen bewegen kon , om weêr onder de wilden mede te varen, lieten de Broeders enen iegelyk zyne volkomene vryheid , overreedden niemand te blyven , maar gedoogden ook niet, dat iemand , die, met het opregte oogmerk om zig te bekeren, in de Groenlandfche gemeente blyven wilde, met geweld weggefleept werdt. §• • De Groenlanders in den-beginne van 't voorjaar, volgens hunne gewoonte, weêr naar'de eilanden varende , kregen de Miffionariflen, door de hunnen te bezoeken, nieuwe gelegenheid, het getuigenis der waarheid aan t p 4 hart  23a Groenlandfche Hifbrïe VIL R hart der heidenen te brengen, en onze Groenlanders, die by afwezenheid der leraren hunne godsdicnllige oeffeningen zeiven onderling onderhielden, bragten dikwils verblydende narigten, dat namelyk ook enige vremde in hunne vergaderingen kwamen, eii voornemens waren, voortaan by ben lieden te overwinteren. ' ' Dergelyke reizen naar en van de heidenen waren,vooral in dit jaar, met veel gevaar Van 't leven verzelt. ih May werd', door een langdurigen wind uit het zuiden , /•eer veel dryf ys naar het land en eindelyk ook in alle' Fiorden gedreven, ^t welk by het daarop volgende ftille en moije weder ene ganfche maand bleef liggen. Onze Broeders werden op hunne terug reis uit de ^Kookömtn, niet verre van hun huis, dermaten door twe grote Hukken ys ontrampeneerd , dat zy hunne redding der wonderbare hulpe van God alleen te danken hadden. Zy moeften naderhand nog twaalf uren tuffchen ysen ftroom heen en weêr laveren, eer dat zy aan land komen konden. Niet te min waagden, twe dagen daarna, feventien boten benevens vele k:\jaken op de haring-vangft uit te varen , en Frcderik B'óbnifch voer met hén. De eerften twe mylen waren ze in gevaar, naderhand hadden ze open water, 't geen egter allengskens met ys bezet werdt. De MilBonaris eens met enige'Groenlanders uitgevaren zynde, werdt de boot der' vrouwen ontrampeneerd. Terwyl Ze nu fchielyk uit den boot en op een rond ftuk ys fprongen, wentelde het onder hare voeten om ; zy hadden egter allen het geluk op een groot ftuk ys,dat 'er naaft lag, te komen, van waar men' ze fchielyk afhalen kon. Tegen Pinkfteren werdt dooreen opkomenden wind zo Veel opening gemaakt, dat dq Miffionaris wagen durft met enige boten , fchoon met vele moeite, door te breken. De meeften boten werden egter verftroid, en kwamen eerft dén tweden Pinkfter-dag, doch aften zonder fchade, te huis. Énige kooplieden hadden zig op hunnen fpek-handel gedurende fes weken in grote levens-gevaar en hongers-nood bevonden, en enige poft kajaken van de zuider-volkplanting berigtten, datzuidwaa rds, feftig mylen ver, de ganfche ftreek met ys bezet was geweeft. S-4>  $efch. vaa Nieuw-Herrnhut. 1748- 333 §■ 4- Behalven deze gevallen bad men nng vele redenen de befchermende hand van God, die over de arme Groen, landers waakte, te roemen. Een oud gedoopt man werdt door ettelyke moordenaren vervolgd, om dat deszelfs broeder eertyds een kind zoude dood getoverd hebben. Hy ontkwam hen egter nog, en werdt door de andere gedoopten by zyne leraren in zekerheid gebragt. Den vorigen winter werden velen door eenen fchielyk ontftaan ftorm overvallen , zo dat zy zig met hunne kajakcn meer onder dan boven water moeften doorhelpen, en de nagt opeen onbewoond eiland by ene buitengewoone koude in den fneuw toebrengen, waardoor dan, gelyk men ligtelyk denken kan, de aangezichten en handen der meeften van hen beyrozen waren. Een ander werdt in de maand Maart byecn ysgang van zynen reisgezel afgefneden, en kwam eerft fes dagen daarna te huis. Dermaten bezet zynde,dat hy nog voor- nog agterwaards kon, was hy op het ys gekropen, 't welk brak; hy kon egter tuftchen het zelve roeijcn, en kwam eindelyk met vele moeite op een eiland, waar hy't drie dagen en nagten in grote koude gehouden heeft. Nauwelyks waren ze in hunne winter huizen ingetrokken, of hunne van fteen en aarde opgeregte hutten werden door ftorm en regen dermaten doorweekt, dat van de meeften de daken inrtortten, en vele menfehen befchadigden, die egter allen genezen zyn. Hun oogft, te weten de zeehond-vangft, was middelmatig, doch in December hadden zommigen,van een bezoek te Kangek naar huis varende, het geluk een doden Cagelot- of Pot-Walvifch te vinden. Enige kajakken bleven by den vifch, terwyl de anderen haar huis haeftten , om hulp te halen. De eerften werden door een ftorm verre weggevoerd; denderden dag vondt men ze egter allen iri een goeden ftaat, en hielp hen den vifch op't land brengen. Dezelve was negen- en het hoofd alleen drie vademen lang en twe hoog. Omtrent drie hondert menfehen zo van hier als van de volkplanting hadden drie dagen werk, om het fpek en 't vieefch, 't geen de Groenlanders gaarn eten, af te fnyden, en dankten God voor zyne gaven. P 5 §-5.  234 Groenlandfche Hiflorie VII. B. $. 5- Ondertuftchen waren ze weêr ingetrokken en hadden enige nieuwe huisgezinnen van verfcheidene plaatfen mede gebragt, zo dat het getal der inwoneren in October uit meer dan twe honderd en dartig perfonen beftondt, en dus met meer dan vyftig vermeerderd was. Hierby kwamen tegen het einde van 't jaar nog ettelyken, die voor agt jaren,by de opwekking te KangeJifm hunne harten geraakt waren,en na dien tyd in't zuiden en 't noorden omgezworven hadden ; des men zag, dat de kragt des woords van 's Heilands dood en lyden, waar het eens in 't hart regt indringt, zelfs in het wildfte land niet na laat te werken, tot dat het de gewenfchte vrugt voortbrengt. Met deze beminde lieden rigtten de Broeders hunne dagelykfe, algemene en byzondere oeffeningen, zo als meermaals reeds gemeld is, weêr in, en befpeurden daar by den zegen des Heren in ene ryke mate. Het lezen van een ftuk uit de vier Evangelie-fchryvers, of uit de brieven van Paulus, van welken onlangs enige vertaald waren , was ene der belle gelegenheden, niet alleen om de Groenlanders te onderwyfen, maar ook om gewaar te worden , zo wel by gedoopten als ongedoopten , hoe de genade aan hunne harten werkte, terwyl genoegfaam altoos ettelyken naderhand kwamen en verhaalden, war van het voorgelezene op hunnen toeftand in 't byzonder toepaffelyk geweeft zy; of ze vei zogten om ene nadere verklaringe der zaak. En hierby werden dan ook de leraars, terwyl ze anderen lerende zeiven leerden, gedurig beter gewaar,welke waarheden zy, op zulken tydvoornamelyk, dienden voor te ftellcn, en hoe ze dezelven zodanig zouden voordragen , dat ze door een ieder duidelyk konden verftaan worden. Om niet al te wydlopig te worden, moet ik my onthouden van telkens te melden, welke blydfchap zy nu by deze, dan by ene andere gelegenheid over den wasdom hunner kudde laten blyken. Hiervan word 'er ergens gezegt: „ Tans beleven wy een zeer heerlyken tyd in Groenland. Voor cttelyke jaren hadden wy 't zo niet kunnen verwagten. De Heer heeft meer aan ons gedaan , dan wy geweten hebben te bidden. Ons hart fmelt, wanneer wy den ftroom des levens befchouwen, die zig over dit volk uit-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1748. 23S uitgiet, en alle hinderpalen verbreekt. Wy ftaan dikwerf befchaamd en verbaaft, ziende hoe een volk, dat anders zo wild, bot en ongevoelig was, tans onder het fpreken en zingen van *s Heilands lyden zo gevoelig geraakt word, dat hen de tranen van liefde en vreugde langs de wangen rollen, ja dat een volk, 't welk anders op ene plaats met lang blyven kon, zig tans tot ene gemeente laat vergaderen, en uitvarende altoos in de nabyheid blyft, en dat zy, al zyn ze twe of drie mylen van ons af, telkens egter des zondags genoegfaam allen in de vergaderingen komen, en als kinderen naar de zalige weide der leer van s Heilands wonden verlangen. Word aan den een of ander de blyde boodfehap gebragt, dathy inde gemeente zal aangenomen of gedoopt worden, hy kan dien zaligen tydftip nauwelyks inwagten, en uit deszelfs gelaat, dat voorheen wild , duifteren yftelykwas, maar tans vrolyk, aangenaam en, als 't ware, het gelaat van een lam is, word men gewaar, dat 'er inwendig ene grotere verandering gefchied zy, dan wy ons voorftellen kunnen. " By gelegenheid van ene inzegening tot het heilig Avondmaal op witten donderdag word 'er gezegt: „ Hoe wy en zy te moede waren, kunnen zy niet uitdrukken en wy met befchryven. Wy vielen met hen voor 's Heilands voeten ter neder en vergoten vele liefde tranen over zyne onuitfprekelyke liefde jegens zulke arme zondaren. Tans kunnen wy degedagtenis der Gemeente, die ongetwyfelt dagelyks, vooral op zulke feeft-tyden, den Heer voor ons en ons volk fmcekt, rykelyk genieten, en geloven, ja wy ondervinden het, dat het onzigtbare Hooft der Kerk ons ook in dit jaar tot ene Gemeente gemaakt en door zynen geeft gezalft heeft, na dat onze nieuwe zaal ingewyd is, en de Heiland ons de genade bewezen heeft, dat de eerftelingen van dit volk zyn lighaam en bloed met ons in het heilige Sacrament des Avondmaals genoten hebben. " §.6.  &$6 Groenlandfche Hiflorie VII. B. $. 6. Hoe velen in dit jaar gedoopt, en tot het heilig Avondmaal toegelaten zyn, zal ik met hunne eigene woorden berigten. „ In de Nieuwejaars nagt-waak werdt eerft gefproken over het woord des Heilands op dezen dag: Ziet ik ben met u lieden alle de dagen tot de voleindinge der wereld; waarby men de gemeente indagtig maakte, hoe gevoelig de Heiland zig in dit jaar tot ons bekend had, en dat wy zyn wandelen in 't midden van ons, en in alle onze vergaderingen zo kennelyk befpeurd hadden, als zagen wyhem, en alsofwy zyne getrouwe Herder-ftem horen konden, fchoon onze lighamelyke ogen niet in ftaat zyn den ftraal zyner wonden te verdragen, en hy op ene andere wyze zo gevoelig tot onze harten fpreken kan, dat wy't lighamelyk zien en horen voor de toekomende wereld fparen kunnen. Ten bewyze, dat hy zig tot ons getuigenis bekend hebbe, werden na 't eindigen der redenvoeringe vyf en dartig perfonen genoemd, die in dit jaar in 's Heilands dood gedoopt waren, en uit eigene ondervinding getuigen kunnen, dathy hen de kragt zynes bloeds had laten gevoelen. Behalven dezen waren 'er nog dartien leerlingen, die reeds aangenomen waren onder de genen , die eerlang ftonden gedoopt te worden. Drie paar egte lieden, die in dit jaar getrouwd waren, konden ook getuigen , dat hy zig by deze verandering als de Behouder en Heiland zynes lighaams aan hen bewezen had. Het aangeraamfte gezicht maakten negentien Avondmaals-leden,van welken in dit jaar vyftien deelgenoten dezer grote genade geworden waren, en uit welker ogen men 't lezen kon, dat zy heden nog in het heiligdom gefmaakt hadden, hoe goed de Heer is. Elke der zo even genoemde afdelingen van perfonen ftondt by 't noemen hunner namen op , en werdt kortelyk tot getrouwheid vermaand, waarop men hen zingende zegen wenfehte in een vaars, dat op den byzonderen trap, tot welken zy gevorderd waren, toepalfelyk was. Dit had op allen, die tegenwoordig waren , een nieuwen indruk. Omtrent middernagt vielen wy op het aangezicht voor de voeten des Lams, dankten de heilige JDrieëenheid voor alle in 't voorleden jaar aan ons beweze- ne  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 237 ne genade, bewaring, voorzorge en barmhartigheid, bevalen ons en alle onze broeders en zufters aan alle einderi der aarde, vooral onder de heidenen, in de aanhoudende befcherming onzes Heren en deszelfs nabyheid, ert begaven ons dus regt vergenoegt te drie uren ter ruft. " s. 7. Onder de gedoopten bevonden zig zeven kinderen van gelovige ouderen, benevens ene jonge dogter, die enige weken voor haar doop een byzonder geval had gehad. Zy Was met haarhuis-vader naar Kangek gevaren, alwaar ze door een der wilden met geweld weggenomen werdt, orri dat hy ze naar de Groenlandfche wyze tot het huwelyk dwingen wilde. Haar huis-vader kon ze hem niet weêr ontnemen, om dat 'er vele heidenen waren , die zeer pochten, dat zy voor geen Europeaan bevreesd waren , en met de gedoopte Groenlanderinnen , naar het gebruik van 't land, handelen wilden. Des moeft hy ze met een bedroefd hart aldaar laten, en kon eerft na drie dagen zyne leraren daarvan verwittigen. Deze haaftten ten eerften, om het benauwde menfeh te helpen, en kwamen 'er nog dezelve nagt aan. De een liep terftond in't huis, waar ze vaft gehouden werdt, en vroeg haar: wat doet gy hier? Antw. die man daar heeft my vaft gehouden. ■ - - Wilt gy dan dien man hebben? Neen , hy heeft my by de hairen hier na toe getrokken. -—r*> Neem dan uwe zaken en volg ons, want wy zyn gekomen om u af te halen. Ondertuftchen kwam een ander met een fnaphaan in 't huis. Toen zeiden de verfchrikte wilden: Maak dan, dat gy voort komt, op dat zy ons niet fchieten. Hieromtrent ftelde men ze te vrede, onder bedreiginge nogtans, dat zy zig wagten zouden , de handen aan de onzen te ftaan, alzo men ze wel zou weten te vinden, hoe ver ze ook immer weg varen mogten. Zy waren ftil , en baden maar, dat wy toch fchielyk vertrekken zouden. Dus werdt dit menfeh dezelve nagt nog in zekerheid gebragt, na dat zy in twe dagen ennagten noch gegeten noch geflapen had , zonder egter enig ander nadeel geleden te hebben, dan dat ze, gelyk in foortgelyke gevallen gewonelyk gefchied, enige reizen door de oude wy ven geliagen was, om haar het jawoord af te perflen. §. 8.  «38 Groenlandfche Hiitorie VII. B. §. 8. Agt gedoopten waren tot de gemeente» die boven is, overgegaan, lk zal het aanmerkelykfte van zommigen melden. 1. ) De eerfte was Eva, ene oüde vrouw. Wanneer men haar in hare ziekte, die langdurig was , vroeg, hoe zy't had? kreeg men tot antwoord: „ Ik leg hier, inwendig ben ik fteeds met den bloedigen Heiland bezig, en tevens zeer verlangende,om zyne wonden haalt te kulTen. * Toen mendagt, dat zy de fpraak reeds verloren had, zag men uit hare gebaarden, dat ze, in ftede van met den dood te worftelen, werkzaam was met zalige befchouwingen, en eensklaps hare handen om boog hefde, als of ze naar iets grypen wilde , en begon kort daarna nog eens te fpreken, zeggende: „ Ach welk een helder licht! ziet toch het Lam! hoe blinken zyne wonden! tans ga ik henen! ". En terftond ging ze als ene kaers uit. 2. ) ^Manoab, een man, die by't Raven-eiland omgeflagen was, en wel gered werdt, doch door het veie zeewater , dat hy ingezwolgen had, ene bord-ziekte kreeg, aan welke hy enige maanden daarna zalig uit den tyd ging. 3. ) Laban, een man, volgde hem kort daarna. Hy was reeds in 't jaar i74i.door het getuigenis van den zaligen Samuel getroffen en voor den Heiland gewonnen. In't jaar 1744- werdt hy gedoopt 4O {Janna, ene oude weduwe. Haar einde was niet minder digtelyk,dan haar wandel voorbeeldig,zo wel onder de gelovigen als ongelovigen. 5. ) Elias, een man; deze was den avond voor zyn einde in zynen geed zeer verheugd over de fonteine des heils, in de zyde van den Here Jefus geopend; hiervan zong hy tot den laatften adem. Zyn einde had op allen, die in 't huis waren, enen byzonderen indruk. Zyne ziekte be•ftondt in ene ontfteking in de zyde; aan dezelve ziekte waren 'er meer bedlegerig. 6. ) Abigail, ene vrouw, werdt op haar hartclyk verlangen dags voor haar einde gedoopt, en ging als ene rein gewaflehene ziel in de zalige eeuwigheid. s. 9.  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1748. 239 9\ Dit waren, ongetwyfelt, zalige en kennelyke vrugten van den geeftelyken arbeid der Broederen. Ook ontbrak het niet aan uitwendigen arbeid , om zig van levensmiddelen, van turf en brandhout, te voorzien, waarin zy deze reis gelukkig waren. Want terwyl ze van-wegens het ys niet dikwils uitvaren konden, bragt hen dezelve ysgangzoveel hout voor de deur, dat ze nog een vleugel aan't huisjenevens ene fchool-kamer, aanbouwen konden. Ook vingen ze in hun zegen of net op eenmaal meer dan vyf hondert zalmen. Een iegelyk was wel bedugt, of'er ook deze reis een fchip zou kunnen aankomen, alzo niemand zo veel en zulk een langdurig ys hier oit beleefd had: doch in ?t begin van Juny werd de inloop door een fterken noorden-wind in zo verre geopend, dat twe fchepen by deze volkplanting konden inlopen. Met het ene fchip ging Chriftian David, en de fchrynwerker Thomas,naar Europa terug, na dat ze in 't voorleden jaar de kerk-zaa], en in dit jaar'de overige woningen, in zo verre voltoid hadden, dat'er de Broeders den eden April konden intrekken. MET  f4o Groenlandfche Hiftorie VIL B. HET ZEVENTIENDE JAAR i 7 4 9INHOUD. §. i. De Groenlandfche gemeente neemt in- en uitwendig toe: Zommigen, die voor langen tyd reeds getroffen waren , worden gelovig, en vele vyandige gemoederen oplettende. §. 2t Gezegende viering van verfcheidene Feeft- en gedenkdagen. f. 3. De onderwyzing en orde der Groenlandfche gemeente worden by de baring -vangft onderhouden en voortgezet. l> 4. De Miffionaris Stach komt met drie Groenlanders van een bezoek der gemeenten in Europa en America te rug. §. 5. De Groenlanderin ]üdith.bouwdt een Koor-buis voor de ongetrouwde zufters. §. 6. Aanftelling van een huishouder en Katechifeerder. %. 7. Vermeerdering der gemeente met vyf en dartig gedoopten en vyftien Avondmaals-leden, derzelver vermindering aoor fes, die zalig ontflapen zyn. §. u IN de eerfte helft dezes jaars viel in de Groenlandfche gemeente niet veel voor, dan 'tgeen in de vorige jaren reeds aangemerkt is. De gezegende voortgang dezer gemeente kan men niet beter befchryven dan met de woorden uit Handel. IX, 31. De gemeente dan bad vredeen werd gedicht*  Gefch. van Nieuw-Herfnhut. 1749. 24* fticht, en wandelende in de vreze des Heren en de vertroostin ge des heiligen Geefles, werdze vermenigvuldigd. Met de' heidenen had men in dezen tyd weinig verkering, alzo zig gene vremde en onkundige Zuidlanders in de eilanden ophielden. Van de oude bekenden kwamen 'er wel nu eri dan zommigen ten bezoek: doch de meeften waren nog dood en konden niet begrypen, wat men daarmee zeggen wilde , dat zy zig tot den Here Jefus wenden zouden. „ Onze oren, zeiden ze,deugen 'er niet toe, niets beklyft by ons. " Men moeft derhalven het Ephphata ! word geopend! met geduld afwagten. Anderen, by welkende ïtemme des Zoons Gods zig reeds had laten horen,zwerfden nog ene wyl met de ongeruftheid van hun hart nut hier dan daar, en namen eindelyk ook als vermoeide en belafte den toevlugt tot het kruis. Dus kwam de zwager van den zaligen Samuel en zeide: „ Tans ben ik het t' enemael moede onder de wilden te wonen, ik wif my nu aan den Heiland overgeven en by de gelovigen blyven. " De-* ze man was door het getuigenis en 't voorbeeld van den zaligen Samuel reeds in't jaar 1739. getroffen , hoordé gaarn het woord van God,beminde de gelovigen en diende hen, kon egter noit van ganfcher harte belluiten , zyne oude levens-wyze te veranderen. Hy had voorleden jaar in ene zware ziekte gedroomd, dat hy opeen hogen en fteilen berg ftondt, waar hy aan de ene zyde ene vermakely* ke plaats zag, in wélke de gelovigen zeer vergenoegt waren , en aan de andere zyde een duifteren kuil vol van lieden , die zeer gekwelt werden. By deze gelegenheid word 'erin het dagverhaal gezegt: „ Men heeft vele voorbeelden, dat de Groenlanders, wanneer ze niet meer ganfch dood en ongevoelig zyn, en zig egter nog niet t' enemaeï aan den Heiland overgeven willen, door foortgelyke dromen verfchrikt en als 't ware met geweld tot inkeer gebragt worden. - Ook had men het vergenoegen te zien, dat zommige vyandige lieden tot andere gedagten gebragt werden, en der' waarheid, ten minften voor een tyd, vriendelyk gehoof gaven. Dus kwam een man , wiens zoon voorleden jaar opgewekt was geworden, en die zig niet had willen laten overreden, om weêr onder de heidenen mede te varen f waarover de vader zo gramfturig was geworden , dat hy zynen zoon met den dood gedreigt had, ten bezoek, en was nu zeer wel te vrede, dat zyil zoon hier gebleven eri //. Deel. Q g&  242 Groenlandfche Hiftorïe VII. B. gedoopt was , betuigde ook aan zomrnige Groenlanderen , dat by door zyns zoons getuigenis en verklaring zeer aangedaan was, en dat hy zelve, zo dra hy zyne vrouw daartoe bewegen kon, herwaards trekken wilde. Een vermaard tovenaar 'en vervolger had zyne tente ook ene wyl by de Broeders opgeflageh , en hoorde de waarheid. Hy was weêr tot nadenken gebragt, door een tweden verfchrikkelyken droom, in welken, naar hy zeide, een man by hem had gedaan, en hem al het kwaad, dat hy tot hiertoe bedreven had, voorgehouden. De aanvoerder der bende van moordenaren, die, na den moord in 't jaar 1739- aan den zwager van Samuel gepleegd , meer dergelyken ftukken uitgevoerd had , en in't iaar 1744. door de ernftige aanfpraak van een der Millionariflen zeer gefchud was, kwam ook in dit en 't voorleden jaar dikwerf herwaards , en hoorde het woord van God met zo vele oplettenheid en zulk ene vrome houding, dat men, gelyk een gedoopte zeide , haaft denken zoude, dat niemand, dan hy, vroom was. Doch verder ging het ook met deszelfs bekering niet. §. 2. Onze Groenlanders bleven dit jaar langer, dan ze tot biertoe gewend waren, by een, en voeren eerft ln 't begin van May met hunne huisgezinnen naar de eilanden. Het viel hen zwaar, dat ze, naar zy zeiden, zo vele heerlyke gelegenheden,om hunne zielen te weiden,mill'en zouden, en men kon zien en gevoelen, dat zy hunne leraren beminden , als kinderen hunne moeder. En nademaal de meni-ne der gelovigen vergaderd en als één hart en ziel was , zo'konden de feeft- en andere den Groenlanderen gewigtiae gedenk-dagen te beter in vereniging des geeftes gevierd worden. Den 6den January , zynde de dag, op welken de verfchyning van 's werelds Heiland aan de eerfte heidenen gevierd word, was Biddag, benevens een doop enaanneminge in de gemeente. Den i9den January, zynde de dag, op welken de eerfte Zendelingen ven Herrnbut naar Groenland vertrokken, hadden zy met alle inwoneren een liefdemaal, 't welk gevolgd werd door het aanbidden onder vele tranen. In de weken voor Paaflchen hadden ze onder het lezen en ophelderen van de lydens-geichichte een zeer gezegenden tyd, en de dagen der goede week » a waren  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1749. 243 waren dagen, die de Heer gemaakt had. Op witten donderdag was 'er Avondmaal. Op goeden vrydag werdt de gefchiedenis van 's Heilands dood en de opening zyner zyde gelezen, bezongen, en met een ftil en aandagtig hart overwogen. De volgende dag, zynde de grote Sabbatb of Ruftdag, werdt met een liefdemaal gevierd, en de ruft des Heren in 't-Graf, na deszelfs volbragten ftryd en overwinningen aandagtig overwogen en bezongen. Op den eerften Paafch-dag 's morgens voor de opgang der zon vergaderde de gemeente op de zaal, en, na gemeenzaam betuigd te hebben: De Heer is waar lyk opgeftaan! begroette ze haren yerrezenen Heer met dit vaars: Wees welkom onder uwe fchaar, Wees welkom met verblyden, Die is, die zyn zal, en die waar ! Kom, kom uw volk te weiden, Dat over 't woord van uw' geduld Breekt met alle and're leere, Ontvang van ons verfchulde huid', Ontvang de opftandings - eere. Wy kulfen in den geeft uw hand, . Wy kliffen haare wonden, De hand aan 't kruis-hout uitgefpand, Doorpriemd en vaftgebonden, Die« eer Gy in het eeuw'ge licht Den Heil'gen zyt bejegend, Het huis, van U zelf ingericht, En ons meê heeft gezegend. Na ene korte aanmerking over de opftandinge van den Here Jefus, en 't geen Hy ons daardoor verworven heelt, begaf zig de gemeente op den Kerk-hof, badt een gedeelte uit de Litany, en bragt zig meer met tranen dan woorden alle de barmhartigheden te binnen, die de Heer binnen zo weinige jaren aan de Groenlandfche gemeente,en in 't byzonder aan de ontflapenen, bewezen had. Naderhand werdt van 's Heilands verdienftelyk ruften in 't graf gepredikt en aangetoond, hoe Hy daardoor het eertyds zo vrezelyke Graf voor allen, die in den Here fterven, tot ene aangename ruft-plaats gemaakt hebbe. In de middags predikatie werden de volgende woorden verhandeld: Gy zoekt jefim Q 2 den  244 Groenlandfche Biftorie VII. B. den Nazafener die gekruift was; by is opgeffaan, by is hier niet Mare. XVI: 6. Men ondervondt in deze Feeftdagen wat de woorden zeggen willen: En was ons hart met brandende in ons, als hy met ons fprak op den weg, en als by ons de fchriftenopende. 'Jl Dus was het ook de overige Feeft- en gedenk-dagen. De gemeente-dagen of biddagen, die, wanneer de Groenlanders niet te verre verftroid waren, maandelyks gehouden en gewonelyk meteen doop of aanneminge in de gemeente belloten werden, waren insgelyksgroteFeeftdagen. Wat het heilig Avondmaal aangaat, zulks kan met geen Feeft vergeleken en nietbefchreven worden. Zy, die daartoe naderen mogten, verheugden zig op het zelve als op een bruiloftsdag Hiervan word'er ergens dus gefproken: „ Dikwils moeten wy, naar de gewoonte der Groenlanderen, de hand op den mond leggen, wanneer wy zien, hoe heerlyk net bloed des Heilands zig tans openbaart. Over't g^eel is het niet wel te befchryven, welke zalige uitwerklelen het H. Avondmaal heeft op allen,, die mede gaan. " Van de dagelykfe orde der vergaderingen en t voorftel daarin, kan men zig door het volgende uittrekfel uit een berigt van de haring-vangft een begrip maken. ,, Den ioden Mav voer ik (dus fchryft de Miffionaris Bek} met het frrootfte gedeelte der gemeente, in twe en twintig vrouweboten en ene menigte Kajaken op de haring-vangft uit. Binnen weinig uren werden wy door een zwaren lneuw dermaten overvallen, dat wy nauwelyks twintig fchreden ver zien konden. Door de geleidinge der heilige Engelen werden wy egter voor alle fchade en afdwahnge van onzen weg bewaard, 's Avonds waren wy vyf mylen gevorderd, en dewyl wy allen onder tenten by een konden zyn, hield ik na ene korte aanfpraak, ene zing-vergadering en naderhand de vergadering der Avondmaals-leden. Wy verheugden ons als kinderen over de genade, die ons den ganichen dag verzeld had. T Den aoften kwamen wy tydelyk te Ptfftkfarbik. In de avond-vergadering was het onderwerp myner redenvoering: dat niemand, die zyn hart aan den Heilandganich overgeven wilde, neerflagtig en moedeloos behoelde te  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1749. 245 zyn, hoe elendig hy zig ook immer gevoelen mogt, alzo de Heiland niet zo zeer op het goede en flcgte der zielen zag, als wel op de opregtheid en onopregthéid hunner harten. Na het avond gebed had ik nog met ettelyke Avondmaals-leden een zeer aangenaam geiprek van de zaligheid der zielen , die in alle omftandigheden als duifjes den toevlugt nemen tot de kloven der fteenrotfen van 's Heilands wonden. Den aiften in de vroeg-vergadering, gaf het woord: Ik ben de deur der fcbapen; gelegenheid, om de Broeders en Zufters op nieuws te herinneren aan 't oogmerk en de reden, waarom altoos een van ons zo gaarn met hen vare: te weten, niet dat wy ze bewaren wilden, van enig kwaad te doen; want zulks zoude weinig baten, by aldien ze niet het oor aan de ftemme des heiligen Geeftes-leenden, maar dat wy medewerkers hunner blydfchap zyn wilden en zorg dragen, dat het hen noit ontbreke aan ftoffe, om zig in Gode hunnen Zaligmaker te verblyden en hem te pryfen. Den aaften werdt het woord: waar uw fcbat is, daar zal ook uw bart zyn, en tevens de inhoud van het fchone vaars: Schat boven alle fchatten! O Jefus, lieffte fchat! Myn geeft mogt U omvatten, Die Gy hebt liefgehad; Woon in myn arme harte, Hier is U plaats bereid, Wyl uwe dood en fmarte My bragt de zaligheid. Voor deze paarl van grote waarde kan men ligtelyk alle aardfche goederen en welluften vergeten. Daarna ging ik met ■ ettelyken op de rendier-jagt. Intuflchen hadden zomraige Avondmaals-leden de vroeg- en avond-vergaderingen met zegen gehouden. Onder de Pinkfter predikatie op den 26ften werdt een lieflyk zuifen des Geeftes befpeurd. De vergadering was talryk en oplettende, fchoon wy wakker befneuwd werden, alzo de Kerk te Piffikfarbik geen ander dak heeft dan den blauwen hemel, dè muren beftaan uit fneuw-witte bergen, de Predikftoel is een grote fteen, en de banken Q 3 zyn  %4$ Groenlandfche Hifrorie VIL B. zyn kale rotfcn. Daarna gaf ik aan het ganfche volk ene maaltyd van Rendier-vleefch, en onze gefprekken onder de maaltyd werden door des Heilands vertegenwoordiging gezegend. Ettelyken waren befchaamd over hun liegt gedrag in myn afzyn. Meteen , die vremd jegens my geworden was, en zig tot flegte gczdfehappen hieldt, fprak ik afzonderlyk, en ftelde hem 's Heilands Helde jegens alle arme zondaren voor, maar teflens ook deszelfs fmert over hunne hardheid en vervremding. Hierover borft hy in tranen uit, en ik moeit met hem wenen. Den aóften hadden wy ook een gezegenden Feeft-dag, én by 't bezoek der Groenlanderen in de tenten werdt over ftoffen gefproken, die hun en myn hart als wafch deden fmelten. Ook kreeg ik van Nieuw-Herrnhut verblydende brieven, uit welken ik den gedoopten iets voorlas , dat hen tot zegen ftrekte. Den 27llen in de vroeg-vergadering gaf my het woord: zo iemand my lief beeft, die zal myn woord bewaren; gelegenheid , aan te merken, dat het onmogelyk zy , het woord van God te bewaren, eer men hem van ganfcher hart en ziele lief heeft. Daar in tegendeel zielen , die lief hebben, alles aangenaam word, zo dat hen zyne geboden niet zwaar zyn , nog laftig vallen. De liefde egter,'met welke onze Schepper ons geliefd heeft, toen wy ons nog als dwalende fchapen, een iegelyk naar zynen weg, keerden, was 't toch eigentlyk, die ook by deze gelegenheid ons hart voornamelyk innam. Den siSften kwamen de eerften Angmarfet aan 't land» Wy fchepten vlytig. In de vergadering merkte ik aan, dat de Heiland zig 'met deszelfs genade aan genen tyd nog plaatfe bindt. Den enen raakt, hy't hart op de zee, den anderen op 't land, op de vilfchery, op de jagt, op de ys-bérgen , in de wilderniflen en boftchen. En ene ziel, die dan flegts zo veel gewaar wordt, dat ze een Heiland nodig heeft, en naar hem zugt, die zal terftond vinden, dat zyne wonden voor haar open ftaan, en daar alleen is trooft, hulp en raad voor hare misdaden te vinden. Den stoften bezogt ik de Groenlanders by hunnen arbeid en in de tenten. Dewyl 'er nu ene ongeregeldheid by ettelyke jonge lieden begon in te kruipen, zo fprak ik over 'Ephcf. IV: 17. dat gy niet meer wandelt, gelyk de andere heidenen, enz. • ' ' J' Den soften werdt over deze woorden: werkt niet om F • ' • v tv 1 M*  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1749. 247 ffivfe die vergaat enz. en den siften over de volgende geforoken: Hy werdt van allen geprezen; waarby aangemerkt werdt, dat men uit het voorbeeld des Heilands, die zyne eigene eer niet zogt, alles leren moeft, en gevolgelyk ook dit, dat men uit het pryzen of veragten der wereld weinig werk behoorde te maken , gemerkt haar pryzen ligt in fmaad veranderen kan,-en in tegendeel haar veragten ïchielvk in een erkennen, dat God ons lief gehad heeft: des er op het een en ander zeer weinig ftaat te maken zy, gelyk uit de proef, die de Heiland daarvan gehad heeft, alsmede uit ontelbare voorbeelden zyner kerke blykt. In de predikatie op den iften Juny fprak ik over het woord des Heilands: Dat is het werk Gods , dat gy gehof't in hem , dim hy gezonden heeft; 't geen my gelegenheid gaf te tonen, dat alle vroomheid en bekwaamheid den menfeh niet helpen kan, zo hy niet in den Here Jelus gelooft, en dat God het geloof en het goede in denmenlch werken moet en ook wil. Den aden Juny was myn hart, ter gelegenheid van het woord: lk hen bet brood des levens; zo innig aangedaan van de gerechtigheid, die ons Jefus door zyne bloedige verzoening verworven heeft,dat 'er de mond een nadrukkelyk getuigenis van geven kon. 's Avonds komen de Avondmaalsreden telkens in myne tente, waar wy dan gewonelvk zeer gezegende gefprekken hebben. Den Qden Juny ging ik weêr op de jagt. Intuffcnen was Paul, de Groenlandfche Katechifeerder op de volkplanting met deszelfs vrouwen-boot gekomen , en badt benevens zyne vrouw zeer hartelyk , dat ik zyn kind dopen zoude, dewyl de Miffionaris niet by hen was. Na hen het gewicht van den doop en de opvoeding der kinderen vooreefteld en gefproken te hebben over de woorden: t Geen tilt het vleefch geboren is, dat is vleefch, en 't geen uit den zeeft geboren is, dat is geeft; doopte ik het kind en noemde het Rofina. Vervolgens keerden ze vergenoegd tot ae ^DerTblten kwamen vele heidenen uit dezen landftreek tot de Predikatie over Job. 111: 17-21. Ik bad ze met tra. nen ,om zig van de duifternis tot het licht te wenden, op dat zy den Heiland in zyne bloedige geftalte in 't oog krypen mogten, en door hem cuwig gelukzalig worden. De onzen waren zeer verblyd , wanneer ik hen te kennen gaf, dat wy haaft naar huis varen wilden, Zy maakten ten eerQ 4  248 Groenlandfche Hiftorie VII. B. ften een begin met het inpakken hunner zaken. Intuffchen waren enige Broeders op de zeehond-vaogft uitgevaren , en bragten de droevige harigt, dat de jongeling Bartholowttsvermift werdt, en dat ze hem niet hadden kunnen vinden, lk zond ettelyken uit om te zoeken, zy vonden hem in een moeras, over welken hy zyn Kajak had willen dragen, neer gezonken en gcl'moord,leidden hem in een graf en maakten een teken op de rots. Hy was voorleden winter by ons gekomen , de Heiland haafle met zyn arbeid aan deszelfs hart, zo dat hy den iaden April dezes jaars kon gedoopt worden, en zette na dien tyd zynen gang zar lig voort. ' Den iaden braken wy met dank en lofzang op, en kwamen met goed weder tydiglyk te huis. De onzen ontvingen ons met vele blydfchap, en wy dankten den Heiland voor alle genade, die hy ons in de wildernis heeft laten genieten. " §• 4- Na dezen togt bleven de Groenlanders den meeften tyd te huis, of zy keerden fchielyk te rug, tot ze in September op de zeehond-vangft naar den zond trokken, lntusfchen kwam Mattbceus Stacb,benevens de zynen, met het ïchip de Irene, Gapt. Gerritzen, den ioden July weêr te rug , terwyl in de Straat en Fierdt overal zo veel ys wasj, dat een ieder zig verwonderde, hoe een zo ligt getimmerd fchip, by een zeer dikken mift en fterken wind, tulichen ys en klippen zonder fchade had kunnen doo'r komen (*). Hy was voor twe jaren met het Höilandfche fchip, dat de bouw-ftoffen tot de tegenwoordige Kerkzaal herwaards had gebragt, naar Europa gereift , en had vyf Groenlanders, die een verlangen betoond hadden het Kriftendom te zien, medegenomen, te weten een paar egte lieden Simon Arbaiik en Sarab Pujfimek, ene jonge dog-? ter Juditb Iffek en twe jongelingen Mattbceus Kajarnak en Au* ( * ) Enige weken te voren was het Godhaabfche, en voor het '.zelve het Frederikhaabfche fchip hier ingelopen; het laatlte, om dat het, na vier weken .te vergeefs getragt te hebben door het te komen, zig herwaards in veiligheid begeven moeit.  Gefch. van Nieuw-Herrnnut. 1749. 249 Augupnak. Deze reis was hen tot zegen,en de ene jongeling, die nog niet gedoopt was, werdt den i9den January 3748 te Herrnhaag gedoopt en Johannan genaamd. De anderen werden omtrent den zeiven tyd het eerde maal tot het heilig Avondmaal toegelaten. Dan bevreeft zynde, dat het warme weder en het al te lang ontberen der Groenlandfche fpys en levenswyfe hunner gezondheid nadeel toer brengen mogt, wilde men ze reeds voor 't aankomen van den zomer laten terug reizen. De Miffionaris ftelde zulks voor, doch 'er deden zig zo vele zwarigheden op, dat de tyd intuffchen verliep. Hy deedt derhalven ene reis met hen naar Herrnhut, en woonde het Synode in Sliepen by, als mede de Keur-Saxifcbe Commisfte te Groot Mennersdorf. Midlerwyl ging Sarah in de maand May zalig uit de tyd, en Simon haar man volgde haar binnen vyf weken. Zy werden beiden op den Herrnhutfchen Kerkhof begraven. De Miffionaris werdt hierdoor niet weinig bedroefd, alzo deszelfs hope, dat dit paar egte lieden, 'tgeen men voorheen reeds zeer wel had kunnen gebruiken, tans eerft regt van nut zyn zoude, verydeld werd. Ook zag hy nog niet, hoe hy de overigen drie, die regt gezond en eenen iegelyk tot vreugde waren, in hun land te rug brengen zoude. Tegen den herfft reisde hy met hen naar Holland terug, om aldaar ene gelegenheid tot de terug reis af te wagten. Dewyl nu de Irene juift in November uit Nieuwjork aan kwam , en de Captein gewillig was, om hem meê te nemen ,en van daar naar Groenland te brengen ; zo kwam hy met dezen Captein tegen het begin van 't jaar te London aan. De twe jongelingen deden de uit- en terug reis door Duitfcbland te voet, en die 't niet wift, zoude niet gezegt hebben, dat ze uit de wilden afkomftig waren. Had men ze opentlyk vertoond, het zoude velen tot verwondering, doch miflehien hun gemoed tot nadeel hebben kunnen ftrekken, des men zulks zorgvuldig vermydde. Aan niemand dan het Doorlugtige Gotbafcbe Hof, 't welk iets van hen vernomen had, werden ze by hunne doorreize vertoond: en dit gaf aanleiding, dat ze ook aan zyne tans regerende Groot-Brittannifche Majefteit en aan de overigen Prinflen en Prinfefien van wylen zyne Hoogheid den Prins van Wales in Leicefter-Houfe moeften vertoond worden. Vervolgens gingen ze met de Irene naar Penfylvanien, Q 5 be-  z$o Groenlandfche Hiftorïe VIL B. bezogten de gemeenten te Bethlehem en Nazaretb, als mede de bekeerde Indianen , die hen brieven aan de Groenlanders mede gaven. Wanneer Chriftian David, voor twe jaren, een Europeaanfch woonhuis naar Nieuvj-Herrnbut bragt en opbouwde, had hy bemerkt, dat in Groenland een Proviant-huis zeer nodig was , alzo, uit gebrek van zulk een huis,de voorraad der Groenlanderen van gedroogd vleefch, vifch en Angmarfet, die ze anders onder een hoop ftenen bewaren, of groten deels door voften en raven opgegeten werdt, of t' enemaal verrotte , 't welk ten dele hongers-nood, ten dele befmettelyke ziekten veroorzaakte. Hy had hen hunnen oudften leraar gebragt, en hen een huis gebouwd, in't welk ze het heilzaam voedfel van't Evangelie met gemak en geregelder genieten konden. Tans wilde hy hen ook een huis brengen, waarin ze hun lighamelyk Voedfel zeker bewaren en zonder nadeel genieten konden. Dus verzelde hy deze drie Groenlanders benevens hunnen Miifionaris naar America, waar hem de gemeente zo veel hout en dak-planken van Ceder - hout vereerde, dat hy niet alleen het beloofde grote Provianthuis voor de Groenlanders, maar ook een kleiner Provianthuis en tevens ene hut ter bewaring van't houtvoor de Europeaanfche Broeders bouwen kon, 't geen hy,om dat hy met het zelve fchip terug keren wilde, binnen twe weken voltoide. De reis van Nieuw-jork naar Nieuw-Herrnhut duurde ilegts drie weken, was egter, zo als boven gemeld is, by 't inlopen wegens het vele ys en den mift, die zo dik was, dat zelfs de Groenlanders langen tyd gene onderfcheidendlyke kennis van de kuft krygen konden , met veel gevaar verzeld. De Groenlandfche gemeente was zeer verblyd , hunne twe eerften vredegezanten benevens de drie Groenlanders, na een byna twejarig afzyn, weêr te zien. Niemand, dien alle toenmalige omftandigheden bekend zyn, zal zig verwonderen, dat ze zulken omweg hebben moeten nemen, en hunnen weldoeneren zulke grote koften veroorzaken: maar daarover heeft zig eenieder, die het eenvoudig Heidendom en de bedorvene Kriftenheid kend , moeten verwonderen, dat hunne reis en de menigte van allerhande, op dezelve onvermydeiyke, voorwerpen hen geen nadeel toegebragt hebben, en dat ze de weinige onnutte ge-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1749. 251 gewaarwordingen, die by geval een indruk op hunne verbeeldings-kragt gemaakt hadden, zo fchielyk vergeten, en zig ten eerften weêr aan hunne levens-wyze gewendhebben. Ja zy hebben 'er dat nut van mede gebragt, dat men ze tot hun einde toe (want twe van hen zyn reeds by den Here) als de verftandigfte arbeiders onder hun volk, en welken men het meelt, betrouwen kon, heeft kunnen gebuiken. §. 5. De Groenlanders, zeer verblyd zynde hunne landsgenoten weêr te zien, lieten zig vlytig verhalen het goede, dat de laatften in Europa en America gezien, gehoord en genoten hadden. De ongetrouwde Groenlanderinnen waren in 't byzonder zeer verheugd, hare Juditb, die reeds voor hare reis ene mede-arbeidfter onder hare kunne geweeft was, zo gezond en vergenoegd weêr te zien. Zy had zig haar verblyf in Duitfchland ganfch byzonder te nutte gemaakt ,en een ongemeen genoegen gevonden hebbende, in de uitwendige, en voor den inwendigen wasdom zo voordelige inrichting van het Koor-huis der ongetrouwde zusters te Herrnhut, in 't welk zy na het zalig ontflapen van hare eigene zufter Sarab den meeften tyd gewoond had ; zo liet'ze aan de Groenlandfche huis-vade'rs het voorftel doen , of dezelven niet gedogen wilden, dat hunne gmte of huwbare dogters, en ook hunne ongetrouwde dienftmaagden, den winter met haar in een eigen huis wonen zouden, en aldaar, na haar werk by hunne huisgezinnen verrigt te hebben, by elkander flapen, ten einde ze niet, zo als tot hiertoe, allerly behoefden te zien en te horen, dat onnodige en fchadelyke gedagten by haar lieden verwekken kon. Haar voorftel werdt goed gekeurd. Dus bouwde ze met hare zufters nog dezen herfft het eerfte huis voor ongetrouwde zufters in Groenland , waarin zy pok door de huisgezinnen getrouwelyk.onderfteund werdt. %.6.  252 Groenlandfche Hiflorie < VII. B. §.6. Hoe men zig des winters gewonelyk inrichtte , blykt uit het verhaal van de vorige jaren. Ik zal derhalven tans alleenlyk aanmerken , dat Joban Sörenfen, die in 't jaar 1746. in 't land gekomen was, en, behalven den dienft aan't Evangelie, zig in 't byzonder met de bezorging van de, uitwendige huishouding en de orde onder de Groenlanders belaft had , met het voorgemelde fchip in den perfoon van de jonge dogter Catbarina Paulfin ene hulpe kreeg, met welke hy den aden Auguftus in den egt verbonden werdt. En dewyl Micbaël Ballenhorfl , die voor twe jaren met het nieuwe huis was aangekomen, reeds vry ver in de Groenlandfche taal gevorderd was, werdt dezelve tot Katechifeerder aangefteld, nam de fchool der jongelingen van de Miffionariflen over, en zorgde tevens voor het geeftelyk en lighamelyk welzyn der ongetrouwde Groenlanders. Onder deze jonge lieden bevonden zig zommigen, die zeer bekwaam en levendig van geeft waren, en benevens hunne eigentlyke handteringe, die ene langdurige oeffening vereifcht,het Hoog-duitfch (*_) en Groenlandfch vaardig leerden lezen en ongemeen net fchryven; ook leerden ze naar de maat zingen en op zommige inftrumenten fpelen. Daarbenevens gaf de gefteldheid van hun gemoed reden te hopen, dat ze t' eniger tyd als nutte mede-arbeiders onder hun volk zouden kunnen gebruikt worden. §• r. De gemeente werdt in dit jaar door den heiligen doop met vyf en dartig perfonen vermeerderd , onder dezen bevonden zig agt kleine kinderen en ene weduwe, J*tl, die reeds een tamelyken hoop van kinderen, kinds-kinderen, en kinds-kinds kinderen, in de gemeente had. Aan bejaarden was de heilige doop zeven, maal toegediend. Onder (*) Tans leert geen Groenlander meer de Duitfche taal. Zy hebben 'er geen tyd toe, en 't is oek van geen zonderling nnt.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1749. 253 der deze bedieningen van den doop had die van den 6den Jan., zynde het leeft der heidenen, endie in de Kers-dagen , byzonder uitgemund. Tot het heilig Avondmaal waren vyftien perfonen voor 't eerft toegelaten, onder dezen was de bovengemelde Jobanan , die voorleden jaar in Duit'fcblandgedoopt was, als mede ettelyke kinds-kinderen van de zo even gemelde weduwe Jaeï, In den egt waren twe paar verbonden, en het getal der inwoneren was met vyf nieuwe huisgezinnen, en vele enkele perfonen vermeerderd. Daarentegen zyn fes perfonen zalig ontflapen, onder welken zig de bovengemelde Bartbolomeus bevondt, die te Pifftkfarbik. in den moeras gefrnoord was; als mede Naibatt, een fris en levendig jongeling, welken men noit zonder vergenoegen zien kon. In den beginne geloofde men, dat hy in de zee gebleven was, dewyl men zyn Kajak vondt, maar geen lighaam. Doch na ettelyke jaren vernam men, dat eender wilden, wien een gedoopte eenen zeehond, welken de wilde eenen anderen had ontweldigd, ontnomen en den regten eigenaar terug gegeven had , dezen Natban had omgebragt, aan ftukken gefneden eu op een onbewoond eiland in een oud graf geworpen, om dus zyner wraakzugt te voldoen, zo niet aan den genen, tegen welken zyn toorn ontfteken was, immers aan een van deszelfs mede-broederen. 'Er zyn na dien tyd nog meêr op de zee vermift, zonder dat men ze gevonden heeft, des men niet weten kan , of ze verdronken zyn , dan of de heidenen ze vermoord hebben, om zig te wreken, ter oorzake dat men ze belet had, de een of andere boosheid uit te voeren. Hoe 't zy, men heeft in der daad redenen te vermoeden, dat zommige booswigten, uit vyandfchap tegen de Miffionariflen, of om zig over het verlies hunner bloed verwanten , die zig bekeerd hebben, te wreken , den eenen Of anderen onfchuldigen van kant geholpen hebben. Onder de ontflapenen rekent men ook de nagelatene weduwe van den zaligen Noab, Rojïna _ genaamd , die voor twe jaren met de haren naar 't zuiden getrokken was,en aldaar overleden is. Haar voorbeeld ftrekte den leraren tot droefheid en den Groenlanderen tot ene gezegende waarfchouwing. Men heeft egter niet vernomen , dat ze door haren wandel het Evangelie onteerd heb-  254 Groenlandfche Hiftorie VI. B. hebbe, des men van haar einde het befte hopen kan en mag zelfs heeft miffchien de een of ander Zuidlander door haar de eerfte aanleiding gekregen, den Heer te zoeken en hier in den tyd der genade te genieten , 't geen zy zelve door haar verdeeld hart verzuimd heeft. Onder de ongedoopte overledenen, bevondt zig ene Vrouw, die een klein kind naliet, 't welk ze aan den huisvader, by welken ze laatft gewoond had, overgaf. Een der wilden te Kangek meende een regt op het kind te hebben , om dat hy de moeder ten tyde van hare zwangerheid onderhouden had, en het kind naar zyn overleden kind genaamd was. Dan dewyl de gedoopte de moeder en het kind laatft onderhouden had, en het kind hem gemaakt was, zo moeft de wilde Jer van af zien. HET  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1750.' 255 HET AGT LENDE JAAR 1 7 5 °INHOUD. §. 1. De algemene hangers-nood heeft weinig invloed op de bekeringe der heidenen. %, a. Verandering der Maatfchappy van den Koophandel; Koninglyke Ordonnantie nopens de zendinge der Broederen, en derzelver goede uitwerking. §. 3. Narigt van een bezoek onder de beidenen. 4. Vermeerdering der gemeente door ettelyke elders gedoopten. §. 5. Het getal der inwoneren en derzelver verdeling in gezelfchappen. §. 6. 'Er worden enige noodzakelyke fchikkingen ter bewari.ig van ene goede orde gemaakt; hoe dezelven betragt worden. §. 7. Door het verzuimen van zommige onnodig geoordeelde plegtigheden verlief de gemeente iets. §. 8. Vermeerdering met twe en vyftig gedoopten en fes en dartig Avondmaalsreden. Zwarigheid nopens het dopen van zulke jonge lieden, die de jaren van onderfcbeidinge nog niet bereikt hadden. %. 9. Zonderling geval van eene gedoopte jonge dogter. Vier paar egte-lieden, die gelovig waren geworden, ontvangen den kerkelyken zegen. %. io. Het blymoedig uiteinde der gelovigen beeft ene gezegende werking op de Groenlanders. 5- I.  2j6 Groenlandfche Hiftorïe VII. B. §. U j\E N ganfchen winter had men zeer flegt weder met ftorm en fneuw , en tegen Paafchen ene buitengewone koude, die tot in April duurde, en waarvan niemand de weerga hier beleeft had, in diervoegen dat de Fiorde die op haare fmalfte plaatfen meer dan ene myl breed is, niettegenftaande den hogen vloed en fterken ftroom, eeft geruimen tyd dermaten met ys bedekt en toe gevrozen was, dat men geen water zag. Daardoor geraakten de Groenlanders, wanneer ze ten behoeve van hun onderhoud uitvoeren, dikwerf in levens-gevaar, fchoon in dit jaar niemand gebleven is. Tegen Paafchen was de hongersnood algemeen, waarby de onzen nog het minfte leden, om dat ze niet alleen hadden leren bidden, maar ook arbeiden en wel huishouden, zo dat zy nog gedurig iet hadden, om den genen meê te delen, die nood hadden. Van de zulken kwamen 'er velen. Die van Kangek beftrafte men, om dat ze een ouden man levendig begraven hadden Zy verontfchuldigden zig daarmede, dat zyne dogter 'zulks gewild had, om dat hy ene verrotte hand had gehad, en dus niets meer had kunnen verwerven. Men verkondigde hen en den anderen heidenen , die om voedfel kwamen, het Evangelie: doch by foortgelyke gelegenheden befpeurde men gewonelyk weinig of genen vrugt. Zv verwonderden zig wel over de goede orde hunner landsgenoten : doch wanneer men hen vroeg, of zy zig ook niet aan den Heiland overgeven wilden en het voorbeeld der gelovigen volgen, die, gelyk zy zei ven bekennen moeften, een vergenoegd leven leidden , en ook in 't uitwendige minder gebrek dan de anderen Groenlanders leden,-fchoon ze ene merkelyk fiegter en bezwaarlykere woonplaats hadden; dan bedienden zy zig van hare gewone verontschuldiging: Sanieisfegalloar Po^ut, Kiften ajornakau ; „ Wy wilden ons ook wel bekeren, indien het maar niet zo zwaar was. " Men zag by vele andere gelegenheden zeer klaar, dat hun verftand van de waarheid en zaligheid van t kristendom overtuigd was, en dat hun hart zig toch met wilde laten overreden. Velen liepen terftond heen, zo dra men van den Heiland begon te fpreken, en wagtten zig zo zorgvuldig , van niet in ene ongeruftheid van gemoed te gera-  Oefch. van Nieuw-Herrnhut. 1750." &sf ken, als zig een vreesagtig menfeh oit Vöor ene befmettelyke ziekte of tovery wagten kan. Onder hen, die ten bezoek kwamen,was 'er een, die voor twintig jaren, een kind zynde, van de eerfte Deenfche MiiTionariifen gedoopt was. Schoon hy nu vry verwilderd was, men kon [egter, zo dra men van 's Heilands bloed met hem fprak, het merkelyk onderfcheid befpeuren, dat zig overal openbaart tuffchen gedoopte lieden, over welken men den heilryken naam van den Here. Jefus heeft aangeroepen, en tuflehen lieden, die' ongelovig en ongedoopt zyn. Zyn hart werdt ten eerften week, tertvyl men tegen de anderen als tegen ene muur fprak. In den zomer was 'er genoègfaam dagelyks bezoek, doch de weinigften kwamen om iets te horen, maar flegts om hunne oude bekenden te bezoeken, en te verhalen , hoé gelukkig zy tans op de jagt waren, en hoe vergenoegd ze nu leefden. Onder anderen kwam ook de meergemelde Kainak, die niet onduidelyk te kennen gegeven had , dat by voornemens zy, de huizen der Broederen in brand te [teken, om dat ze ene Groenlanderin , die hy met geweld tot zyne vrouw had willen nemen, op hare vlugt in bescherming genomen hadden. Wanneer men hem daarover ernftig aanfprak, ontkende hy 't, loerde egter gedurig op lezelve Groenlanderin, tot dat hy eindelyk gelegenheid rondt haar heimelyk te ontvoeren. Dewyl ze tiu onder de eerlingen nog niet aangenomen was, kon men zig in dejen handel niet inlaten, men zondt egter iemand naar hem :oe,en liet hem zeggen , dat hy haar niet kwalyk handelen joude, gelyk hy voorheen gedreigd had ; en vernemende Jat ze van wederzydente vrede waren, liet men 't daarby. Dus gaf men ook een ongetrouwde vrouws-perfoon , die ;ig by een gedoopten in dienft begeven had, aan haren vorigen huis-vader, die een regt op haar meende te hebben, gewillig over, terwyl men geloofde , dat, by aldien het laar om niets , dan de zaligheid van hare ziel, te doen zy , ^ wel wettige middelen en wegen vinden zoude, om zulks :è bereiken (*). S- 2. (*) De vyandigetaan is naderhand zo wel als deze ongetrouw3e vrouws-perfoon met alle hunne verwanten in de GroenlandfcliS gemeente gekomen en gedoopt. II. Deel. R  253 Groenlandfche Hiftorie VIL B. §. 2. Onze Groenlanders bleven genoègfaam allen tot na Paafchen by elkander, en hadden gezegende Feeft dagen. Naderhand trokken de meeften naar den Zond, en werden vly- • tig bezogt. Op de haring-vangft voeren deze reis vier en 1 tvvintig boten, en Mattbceus Stacb verzelde ze. Dewyl eg- ■ ter het fchip ondertuflchen den 6den Juny in liep, moeit: hy ze deze keer onder het opzicht der Groenlandfche me- ■ de-arbeideren laten blyven. In dit jaar werdt de Groen- • landfche koophandel aan de koninglyke geoaroijeerde algemene Handels-maatfchappy overgegeven, en tevens door; zyne Majefteit bevolen, dat de Broeders, in ftede vani vragt - vry te zyn, in't vervolg Voor hunne perfonen en zodanigen voorraad, als ze mede nemen , en dien zy t voortaan niet door vremde fchepen zouden laten inbrengen, ene billyke en dragelyke vragt betalen zouden. Hierdoor zyn ze eens voor al bevryd geworden van alle zwa-, righeden en tot hiertoe onvermydelyke moeijelykheden van de zyde der amptenaren, als mede van velerly omwegen en koften, en hebben'er zig tot hiertoe, tot wedeiM zyds genoegen, zeer wel by bevonden. §. 3- Het overige gedeelte van den zomer waren de Broeders zo wel als de Groenlanders vlytig in 't verzamelen van het nodige voor den winter, die reeds tegen het einde van September zeer fel begon, fchoon men naderhand tot omtrent Kerftyd meer zomer- dan winter-weder had, en waaw van zig de Broeders bedienden, om zommigen hunner buren , die'in de Fiorde op het vafte land woonden, en niet zo veel bezoek als de Kangermers gehad hadden, te be-: zoeken. Van zulk een bezoek wordt het volgende gezegt: „ Den üden November voeren drie van ons, benevens ettelyke Groenlanders, twe mylen verin de Fiorde, naai een Groenlandfch huis. Deze lieden waren over ons bei zoek zeer verblyd,en ontvingen ons met vele liefde. Wan-i neer ze van ons vernamen., dat een hunner bloedverwan-: ten  Gefch.van Nieuw-Herrnhut. 175©: 25$ ten te Kangek geftofven zy, begonnen ze geweldig te fchryen, t geen egter met lang duurde. Dit gaf ons naderhand aan eiding te betuigen, hoewy,en allen,die den rieerejelus kennen en liefhebben, ten aanzien van 't fterven in ons gemoed gefteld zyn, en verhaalden hen, met welke byzondere blymoedigheid twe van onze Groenlandennnen den vorigen zomer naar de eeuwigheid gegaan waren : dat ons dit door den dood en het bloed des Heilands verworven zy, terwyl het zielen, die door dat bloed afgewaftchen zyn, zo natuurlyk zy, gaarn tot haren Schepper heen te gaan, als kinderen, naar hunnen vader, moeder en natuurlyke broeders en zufters te reizen. Hierover verwonderden zy zig zeer. De ene zeide, dat hy ook wel gelovig wilde worden , maar dat hy by ons niet wonen kon, omdat er langs onzen ftrandzulke grote golven waren. Under anderen waren hier ook drie, dié in hunne kindie jaren door den Heer Egede gedoopt waren. Van dezen waren twe met elkander getrouwd, en hadden een liet kind. Hetganfche huisgezin had ons lief. Zonderling is net, dat kinderen, die nog noit by ons geweeft zvnt vele van onze vaarfen zingen kunnen, en daardoor hunrie ouders dikwils opwekken. MilTchien wordt hen zulks tot ene gelegenheid, om nader tot het Koningryk van God te komen. Op ene andere plaats vonden wy negen huisgezinnen, en bleven twe dagen by hen. Zy verzogten een weinig artzeny voor een ouden zieken man, en niets anders hebbende, gaven Wy hem een lepel vol brandewvn waarop hy een weinig beter werdt. Zy boden ons daar! vcor een rendier-vel aan, en toen wy \ niet aannemen wilden , was hen zulks te aangenamer. Wy zeiden hen; hoe goed het zy, met den Schepper zyner ziele bekend te worden , eer de ziel het lighaam verlaat, en voor den'regterltoel horen moet, waar ze eeuwig blyven zal. Hierby waren ze aHen zeer ftil,en gedroegen zig vriendelyk en beleerd, ben jongeling was zeer aangedaan, en zoude ons gaarn gevolgd hebben, indien de zynen hem hadden willen laten gaan. Dien dag gingen wy op de jagt, alzo het ongemeen moi weêr , en de fneuw, in September eni Odtober gevallen , merendeels reeds verdwenen was • zynde de aarde daarentegen zo hard bevroZen , dat men over alle moerafien en ftaande wateren gaan, en in agt «ren verder komen kon, dan des zomers in twaalf, fchoon R a he$  26c Groenlandfche Hiftorie VII. B. het voor de voeten ongemakkelyker was. Wy kregen ook boven onze verwagting vyf rendieren, die wy egter twe grote mylen dragen moeften, en ons dus vry zwaar I werden. " Bvhet intrekken in de winter-huizen bevondt men,dat I het getal der inwoneren merkelyk weêr vermeerderd was. Uit het zuiden kwam een nieuw huisgezin, 'twelk ene bloed verwante in de Groenlandfche gemeente had. En ufhet noorden kwamen ettelyke huisgezinnen met emge bedienden van den koophandel naar Godbaab, om dat net fchi *niS-gekomen was, en ze dus allen niet by elkander beftaan konden. Aan een huisgezin van de zending op de vo\S^mgxè Godbaab, werdt, op deszelfs dringend ver- 1 Sen Sfor tuffchen komfte van den Heer Dracbart, vergunt naar Nieuw-Herrnhut met 'er woon te komen, en . zommigen van hcn werden eerlang tot het heilig Avond m aTtoegelaten. Daarentegen vonden de Broeders het ook bilfvk, len Here Dracbart, op deszelfs verzoek van een gedoopte vrouws-perfoon te ontlaften, die door haar eedS onder de zynen ichade veroorzaken kon , terwyl men egter hope had, dat ze door ene verandering van SSts en omftandigheden te regt zoude gebragt worden Ëv zelve werdt ïegen het einde van 't jaar , wegens zekere huizelyke omftandigheden , verpligt met zyne vrouw naar de"Broeders te verhuizen, en van daar, fchoon , TeeTbezwaarlyk, zynen dienft op de volkplanting onder 1 kriftenen en heidenen te verrigten. s. 5. De algemene en byzondere vergaderingen der Groenlanderen werden weêr ingericht, zo wel naar de verfcheidenheid der Koren, der kunnen, en des ouderdoms, als naarden trap en de vorderinge in 't kriftendom. Eer de gezelfchappen op nieuws ingericht werden, werdt bekend gem akt,Pdat een ieder, die 'er iets tegen had, en zyn hart Wiet gaarn ontdekken wilde, zig te voren melden , of ra,  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1750. ( 261 allen gevalle ook naderhand uit de gezelfchappen blyven kon, alzo men niemand tot openhartige zamenfpraken dwingen wilde, en veel minder huichelaars van hen maken. Doch allen lieten het zig aangelegen zyn, om in een gezelfchap te mogen komen: en naardienmen ettelykenieuwe lieden by 't optekenen vergeten had, waren zy bedroefd, om dat ze dagten, dat zy niet waardig geoordeeld werden, met de gelovigen gemeenzaam te verkeren. Het getal der genen, die in gezelfchappen konden toegelaten worden, bevondt men omtrent drie honderd te zyn, waarby de onmpndigen, die van hunnen inwendigen toeftand geenbefcheid geven konden, niet gerekend werden. 'Er waren over de dartig beftierdersvan gezelfchappen, en dagelyks werden 5 of 6 gezelfchappen na ^elkander op de vergader-zaal gehouden , om dat in de huizen der Groenlanderen gene vertrekken zyn , waar men alleen zyn kan. §. 6. Daarenboven zogt men ook de Groenlanders allengskens beter en in zulk ene orde te brengen en te bewaren , als bet meeft dienen kon ter bevordering van hunnen uitwendigen welftand, (dewelke dikwils met den inwendigen zeer nauw verknogtis)envan zulke zeden, die Godeen menfehen welgevallig zyn. Ten dien einde werden, na datmendienaangaande met de verftandigfte en aanzienelykfte huisvaderen geraadpleegd had, enige regelen nopens de uitwendige verkering en de zamenwoning in gefchrifte_ opgefteld, die hen wegens de nieuwe inwoners, by 't intrekken in de winter-huizen, zouden bekend gemaakt worden. Wie .tegen de gemelde regelen handelde, werdt naar vereifch van zaken , of heufchelyk erinnerd , of ernftig vermaand, ende Groenlanders begrepen van zeiven, dat zulke regelen gene uitvindingen waren van eigenzinnige menfehen, die gene andere bezigheden hebben , maar in tegendeel, dat dezelven dienftig waren ter bewaring van de algemene ruft en afkeringe van zaken, die- aanleiding geven tot zonden. Dus by voorbeeld wilden op een zekeren.tyd zommige jongelingen hunne kragten op de Groenlandfche R 3  stf* Groenlandfche Hiftflrie VII. B, manier beproeven, door elkander naar de wyze der ouden vuiftvegters, zo lang op de fchouders te liaan, tot dat eeri het moet verloren geven, en den anderen voor zynen meester erkennen. Men bragt hen ernftig onder'toog, hoe de eerfte gelovigen hunner landsgenoten tegen alle fpelen van dien aart uit eigene beweging getuigd hadden , in diervoegen dat alle dergelyke gewoonten t' enemaal afgefchaft waren. Schoon zy nu miflchien van begrip waren, dat 'er op zig zeiven niets kwaads in zy, zulke zaken konden egter aanleiding geven tot allerly losheden en zondige gevolgen (*). Dit begrepen zy zeer wel, en beloofden zulks niet meer te doen. §• 7. Dan by alle deze goede inrichtingen zoude men hebben kunnen zeggen : „ Het ene behoorde men te doen, en het andere niet te laten. " De maandelykfche bid-of gemeente-dagen werden niet meer gehouden. Op deze dagen was de gewoonte geweeft, niet alleen ftigtelyke brieven en narigten van de uitbreidinge des koningryks van God onder andere heidenen te lezen, zielroerende vermaningen aan 't volk te doen, en met een gebed te befluiten, maar ook dikwils een liefdemaal te houden, en den meeften tyd zulken dag plechtig te vieren, en, door een groten doop en aanneminge in de gemeente, van andere dagen te onder1'cheiden; Doch deze plechtigheid was miflchien juift de reden, dat men den doop niet meer voor een Gemeentedag, die in den zomer dikwils moeft uitgefteld worden , fparen wilde, maar zodanige leerlingen, die men bekwaam, oordeelde, ten eerften dopen, op dat derzelver verlangen en yver door het 'lang wagten niet verflauwen mogt, en ten einde ze noch uit de plegtigheid, ten nadele van de hoofd-zaak, te veel werk zouden maken,noch door de al is grote vergadering en de veelvuldigheid van andere ftigtelyke (•*) Zeker aanzienelyk Godgeleerde noemt, by gelegenheid $ran 't gefchil de Adiaphoris, foortgelyke .zaken m h de Zondef  Gefch. van Nienw-Herrnhut, 1750. 26*3 telyke ftofFen in hunnen aandagt geftoord worden. Van agteren zag men egter, dat men, in plaats van hierdoor iets te winnen, veel verloor. Men verloor wel mets van de betoninge der genade , waardoor de doop in 't bloed van Kriftus verzeld wordt, maar de begeerte, met welke de Groenlanders den maandelykfen gemeente-dag eertyds ingewacht hadden , en uitgevaren zynde, naar denzelven haaftende gekomen waren, was enigzins verminderd; ook had het vieren van den Zondag, op welken men anders zo talryk en begerig vergaderde, dit verloren, dat ze met meer zo vlytig en talryk uit alle eilanden by een kwamen : ik fpreek van den zomer, want in den winter, wanneer zy allen te huis zyn, gaat alles den geregelden en gezegenden gang. Dit heeft men derhalven fchielyk weêr moeten veranderen,en den Groenlanderen den gemeente-dag, als een hunner aangenaamfte en gezegende middelen, wederom geven. §. 8. De gemeente werdt in dit jaar door den doop met twe en vvftigzielen vermeerderd, onder dezen telde men agt kleine kinderen, welker ouders of reeds gedoopt, of ten minften onder de leerlingen aangenomen waren, en dus het vaite voornemen hadden, vanby de gelovigen te blyven en hunne kinderen kriftelyk op te voeden. Dan dat m dit jaarverlcheidene aankomende jongelingen en meisjes gedoopt werden, die, wanneer hunne ouders den doop ontvingen, niet meer onder de onnozele kinderen konden geteld worden, maar tans ook nog niet tot het volkomen gebruik van hun verftand en de jaren van onderfcheidinge gekomen waren, fchoon men by derzelver voorbereiding kennelyke blykcn van een goed voornemen en verlangen befpeurd had, zulks heeft het Synode naderhand niet kunnen goedkeuren ; des het heeft moeten afgefchaft worden, dewyl het by de Broeder-kerk een regel is: dat allen, die met kort na hunne geboorte gedoopt worden, weten moeten, in wien ze o-eloven, wat de doop zy, waartoe hy hen dienen zal, en waartoe ze door denzelven verpligt worden. . Tot het heilig Avondmaal werden fes en dartig „Groenig lan»  2Ö4 Groenlandfche Hiftorie VII. B. landeren voor 't eerfte maal toegelaten. Op witten donderdag werdt het voet-waflchen voor 't eerfte maal met hen gehouden na hen vooraf het oogmerk dief handeling uit Joh.XIII. duidelyk verklaard te hebben. Die in de voorbereiding tot het Avondmaal waren, werden niet meer i £?g,V001' het Avondmaal, maar vier weken vroeger, beveiligd , na alvorens het Avondmaal als aanfchouwers bygewoond te hebben. In den egt werden twe paar Groenlanders verbonden iNopens het ene paar vind ik iets aan te merken. De man , JJavtdgenaamd, bragt ene jonge dogter,.die op de volkplanting woonde, in voorflag. Men fprak met den Misiionaris en den Koopman, by welken ze woonde. Deze gaven hunne toeftemming met veel genoegen, en wanneer men t haar voorftelde, kreeg'men geen ja, (want dat geelt gene Groenlanderin) maar dit antwoord: „ lk wil myne^ leraars gehoorzamen , en gaarn by U lieden wonen. • Deze perfoon was op ene zonderlinge wyze herwaards gekomen. Zy werdt voorleden jaar door den Heer Mocb, Miffionaris op de volkplanting Cbriftianshaab, inde bogt van Disko, gedoopt en Kerften genaamd. Kort na haar doop kwamen hare broeders en zogten haar wech te nemen. Dan toen zy met hen lieden niet gaan wilde , en de Miffionaris haar in befeherming nam, vielen zy den laatften op 'tlyf,en wilden hem vermoorden. Doch om dit te beletten, fprong zy zelve in den boot, en riep den wilden toe, dat ze maar komen zouden, en met haar heen varen. De Miffionaris zondtten eerften aan zynen hal ven broeder Paul Molzau.,koopman te Godhaab, brieven, met verzoek om ze te vatten. Deze loerde op hen te Kangek, waar ze voorby wilden en naar 't zuiden varen, maar hy kon ze met ontdekken, want zy hadden haar in den boot onder hunne vellen verborgen , en zy had het hart niet haar zelve te openbaren, alzo men haar den dood gedreigd had, zo. zy zig verroerde. Doch wanneer zy reeds leven mylen verder waren, overreedde zy hare broeders dat ze gp het yafte land met haar gingen, en haar blauwe bet  Cefch. van Nieuw-Herrnhut 1750. 265- bezien lieten plukken. By deze gelegenheid ontweek ze, en verbergde zig tuffchen de rotzen , en na dat de wilden haar twe dagen te vergeefs gezogt hadden, en enige reizen tot hare grote angft over de kloof der rots, in welke zy lag, heen gefprongen en eindelyk vertrokken waren, ging ze enige mylen ver over bergen en door valleijen, tot ze aan den oever der zee een Groenlander van hier ontmoette, die haar op de volkplanting in zekerheid bragt. Zy is ene by uitnemendheid gefchikte en zindelyke huishoudfter, en beiden zyn zeer geachte en bruikbare medearbeiders onder hun volk. Behalven deze twe nieuwe paren ontvingen vier paar egtelieden, die elkander reeds onder de wilden getrouwd hadden ? maar nu leden der Gemeente, en ook deelgenoten van het heilig Avondmaal geworden waren, den kerkelyken zegen tot 'een Gode welgevallig kriftelyk huwelyk. De mannen zaten tegen over de Broeders, en de vrouwen tegen over de zufters-, en werden knielende, onder een gebed en oplegginge der handen, ingezegend. §. 10. Eindelyk hadden fes gedoopten het geluk, in de zalige eeuwigheid over te gaan. Onder dezen was Tobias, een oude en lieve vader, en de eerfte uit het getal derAvondmaals-leden. Zyn wandel was eerwaardig en daarby altoos blymoedig geweeft. Men fprak niet ligtelyk met hem, of men hoorde hem de wonden des Heilands als de oorzaak zyner zaligheid pryfen. Voorts ging de eerfte ongetrouwde zufter, Amalia genaamd, zalig uit de tyd, en Maria Elifahetb, die haar binnen kort volgde , nam een zo buitengewoon blymoedig affcheid, met de tederfte uitdrukkingen en tekenen van liefde jegens alle hare zufters , dat het tot eenen duurzaamen zegen en dankbare gedagtenifle in haar koor-huis geworden is. Door zulke voorbeelden (zegt men by deze gelegenheid) wordt onzen gedoopte^ het fcheiden van deze wereld , dat den Groenlanderen anders zo fchrikkelyk is, en gewonelyk met veel fchreijen verzeld wordt, allengskens aangenamer. R 5 Be.  Groenlandfche Hiflorie VII..B. Behalven dezen ging nog een ongedoopt man uit de tyd, die eerft den zeiven winter gekomen was , om by de Broeders te wonen. Hiertoe had hem een fchrik aanleiding gegeven. Want het vorige jaar eenen jongeling , welken hy als een zoon aangenomen had, tegen deszelfs wil van, de Broeders afhalende , verdronk de jongeling niet ver van 't land. Hierdoor kwam hy op de gedagten, dat hy niet wel gedaan had , en nam het beftuit om zig te bekeren , gelyk hy ook dadelyk met alle de zynen kwam , om by de Broeders te blyven. Hy ging de eeuwigheid in met de hoop van zynen Verlofier, in wien hy gelovig geworden was, te zullen aanfchouwen. HET NEGENTIENDE JAAR i 7 5 iINHOUD. $. t. Goede inrichting der Groenlandfche gemeente zo ten aanzien van het in- als uitwendige. Erinnering nopens 't vieren van den Zondag. §. 2. Het Avondmaal wordt zommigen , tot zegen voor hunne harten , geweigerd. Het verlangen der gedoopten naar bet zelve. §. 3. De Miffionaris Böhnifch komt,van deszelfs bezoek in Duitfchland, te rug. De Groenlanders varen alleen op de baring- vangfl, en geraken enigzins in wanorde. §. 4. By 't onderzoek vinden de leraars meer troofl dan droefheid, zelfs over hen, die zig te buiten hadden gegaan. %. 5. Vermeerdering van fes en dar tig gedoopten, zonderlinge leiding van zommigen. §• &  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1751. 267 f. 6. Het innig verlangen van verfcheide leerlingen naar den doop werdt dsor zekere omftandigheden opgehouden. §. 7. Ettelyke voorbeelden van zalig ontftapene Greenlanderen. f. 8. De Deen fche Miffionaris keert naar Europa te rug. Deszelfs gezegende dienft en ftigtelyke eendragt met zyne huren. J. 9. Der leraren dank-erkentenis voor den zegen over dor* zeiver agtienjarigen arbeid. §- ONZE Groenlanderen bleeven in den beginne dezes jaars vry lang by elkander, ten einde de zalige weide der leer van 's Heilands verdienden te genieten. In hunne vergaderingen zo wel als in hunne onderlinge verkering befpeurde men genade. Men vondt wel zomtyds ftoffe tot de een of andere erinnering, en ook tot ernftige .beftraffing; over 't geheel ging het egter met minder moeite en bekommering, dan men eertyds van dit woede volk had kunnen verwagten. ' Zy gedroegen zig als! gefchikte kinderen, die dikwils door hun voorbeeld , vriendelyke ërinneringen of ernftige houding, de ongefchikten beter befchaven kunnen, dan de leermeefter zelf. Daarbenevens waren ze in hunne huishouding geregeld, in den arbeid naarftig, en de Heer gaf hen ook hierin zynen zegen rykelyk te genieten. Dienvolgens kon men ze dezen winter, in ene Zondags-predikatie, oVer het woord van dien dag: Heeft u ook iet ontbroken ? met meer ruimte onderhouden, daar niemand in den beginne had willen geloven, dat llegts twe of drie huisgezinnen op deze plaats hun beftaan zouden kunnen vinden, terwyl egter tans meer dan drie honderd menfehen hier reeds woonden, die de vraag, of zy, ja of ook llegts een van allen, oit gebrek had ge. had, met neen zouden moeten beantwoorden. Op alle andere, zelfs terneringe gelegenfte, plaatfen, was genoègfaam elk jaar een hongers-nood geweeft, dat velen geftor- ven  20*8 Groenlandfche Hiftorie VIL B. ven waren, terwyl zy lieden in tegendeel nog altoos gehad hadden, om dengenen, die nood hadden, mede te delen. Waardoor God ons bemoedigen wilde te geloven , dat hy onze regte vader (of, gelyk de Groenlanders een vader of man noemen, onze Verwerver*) zy, en wy zyne regte kinderen. In January en February (zynde de tyd, in welken ziggewonelyk anders de fchaarsheid van levens-middelen het meell openbaart) kwamen dit jaar ene zulke menigte van Alken (*) tuflchen de eilanden, dat men ze aan 't land dryven en met de handen grypen kon. Doch hiermede ging het byna als met het Manna in de Woeftyne. Want de Groenlanders zaterdag avond zo velen dier vogelen te huis brengende, dat aan elk hunner lighamen en Kajakken by de veertig ja vyftig vogelen hingen , voeren zy weêr des zondags vroeg in zulk ene menigte naar de eilanden, dat de vergaderingen in de gewone en behoorlyke orde niet konden gehouden worden. Doch deze reis bragten zeniets dan een vermoeid lighaam naar huis: en wanneer men hen onder het oog bragt, dat ze gifteren zo overvloedig gekregen hadden , op dat zy den zondag in ruft zouden vieren, fchaamden ze zig, en gedroegen zig in 't Vervolg beter. f- Tot de haring-vangft in May bleven ze genoègfaam ab len by elkander, des men alle vergaderingen in behoorlyke orde houden kon, en noit het Avondmaal behoefde uit te ftellen. Dan zommigen , by welken men ene zekere lauwheid befpeurd had, moeften weêr ene keer van 't Avondmaal terug blyven. Wanneer men ze, na de voorbereiding afzonderlyk fprak, en hen te kennen gaf, dat ze wel, als leden van's Heilands lighaam, mede tot dit Maal behoorden, doch deze keer niet tot hetzelve konden toegelaten worden, waarvan ze wel zeiven by ene nadere beproeving de reden ontdekken zouden, werden ze zeer neerilagtig, en de tranen kwamen hen in de ogen : wanneer zy egter vernamen, dat ze evenwel het Avondmaal als aan- ichou- (*) Zie het sde Boek §. 5.  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1751. 269 fchouwers by wonen mogten, om 'er toch enigen zegen voor hun hart van te hebben, werden ze weêr enigzins opgebeurd, kwamen ook naderhand en ontdekten, waarin zy zio-fchuldig vonden, en dankten voor deze heilfame tugtiging, van welke zy meerder nut gehad hadden, dan zy zig in den beginne hadden kunnen voorftellen. Het wetal der deelgenoten van 't Avondmaal op goeden Vrydag beliep een honderd. Zeker huisgezin buiten kennis der leraren uitgevaren zynde, en by derzelver te huis komft vernemende, dat zy daardoor het heilig Avondmaal verzuimd hadden, Hortten een vloed van tranen , en de vrouw meende, dat ze ook nu in de vergadering der Avondmaals-leden niet meer komen mogt; doch vernemende,dat haar zulks geoorloofd zy, zeideze: „Nu is myn hart toch enigzins ligter. " Een der genen, die beveiligd zouden worden, was ook niet ter regter tyd te huis gekomen, en moeft derhalven met de beveiliging tot het aanftaande Avondmaal wagten. Hy had wel niet geweten, dat hy deze keer zoude beveiligd worden, had egter op dien.dag by zig zeiven ene vermaning gevoeld, dat hy naar huis haaften zoude, en was tans zeer bedroefd, dat hy zig door zyne vrienden had laten terug houden. By de overige gedoopteri befpeurde men een innig verlangen, om tot de nauwe gemeenfehap des Heilands (dus noemden ze het Avondmaal,zonder te weten waarin hetbeftond) r*) te komen, des 'er nog veertien perfonen, voor derzelver uittogt, konden toegelaten worden. §■ 3. Ondertuflchen kwam het fchip den 7den May hier aan. Met het zelve kwam de Miffionaris B'obnifch benevens deszelfs vrouw van het bezoek der Broeder gemeenten terug. Zv waren voor twe jaren met het fchip, de Irene-, naar J Pen- (*) In een der vorige jaren wordt aangemerkt, dat velen der gedoopten van derzelver verlangen naar de nauwe gemeenfehap deze reden gegeven hebben, dat zy in den ganfehen handel en wandel der leden dier gemeenfehap iet byzonders bemerkten, eu uit derzelver gelaat, vooral kort na die vergadering, zien tooaden, dat dezelven iet zaligs moeften genoten hebben.  370 Groenlandfche Hifbrië VÜ. B. Penfylvanien gereift, alwaar ze de gemeenten, en in 't byzonder die der Indianen,bezogt hadden, en waren vervolgens over Engeland en Holland naar Duitfcbland fereilr. Nauwelyks was het fchip in de haven, of het ys dreef in zulk ene menigte uit de zee in de Fiorden , dat dikwils geen Kajak van 't land komen kon. In 't Noorden waren les Hollandfcbe fchepen gebleven. En van de twe Deenfche fchepen, dienaar Cbriftianshaah beftemd waren, was het ene in 't ys verbryzeld, doch het volk gered. Midlerwyl voeren de Groenlanders op de haring-vangft uit, en dewyl geen der Miffionariften deze keer mede varen kon; werdt het opzigt over dezelven aan den Groenlandfchen mede-arbeider Petrus toevertrouwd; en twe andere mede-arbeiders, Jonatban[en Natbanaêl,werden gelaft, 's morgens en 's avonds telkens ene vergadering tot ftigting der gemeente te houden. Een klein getal gedoopten bleef te huis, by welken van tyd tottyd vele vremden kwamen. Zommigen van hen bezogteh hunne vrienden, en ettelyken hoorden het woord van God gaarn , beloofden ook haaft nader te komen. Anderen ^ die hier volwaflene en ten dele reeds gehuwde kinderen hadden, kwamen om dezelven te overreden, dat ze weêr met hen lieden vertrekken zouden: Doch vernemende, dat hunne kinderen gedoopt , of reeds onder de leerlingen aangenomen waren , verklaarden zy dezelven niet te kunnen dwingen, noch te willen beletten,om gelovig te worden; dan, wat hen zeiven aanging, zy vonden nog gene genegenheid daar te blyven of anders te worden , dan zy en hunne voorouders geweeft waren. Van Pijjikfarbik, de plaats der haring-vangft,werdt nu en dan met Kajakken narigt gebragt van den toeftand der gedoopten. Zy bevonden zig naar ziel en lighaam wel, behalven dat een oud man verdronken was, en een jongeling, die reeds vier kleine zee-honden op zyn Kajak had, by 't fchieten van den vyfden omfloeg, en half dood uit het water gehaald werdt. Doch zy werden binnen kort door een fterken ysgang van elkander afgefneden,en raakten verftroid, des hunne terug-komft niet in de befte orde gefchiedde. Zommigen waren op de rendier-jagt gevaren , en verzuimden daardoor vele aangename gelegenheden, om voor hun hart wat goeds te genieten, waarover zy naderhand berouw hadden ; en Petrus, wien het opzigt toevertrouwd was, had zig, uit verdriet over enige ongerer gelde  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1751. 271 pelde lieden, van den hoop wechbegeven. De droefheid, die hy hierover by zyne leraars befpeurde, trof hem dermaten , dat hy zig zelveti uit de vergadering der Avondmaals-leden'uitfloot, tot men hem, na ene aanmoediging tot getrouwheid in 't vervolg, te kennen gaf, dat hy 'er weêr komen zoude. s- 4. Het was derhalven by 't intrekken in de winter-huizen nodig, dat de Groenlanders een voor een gefproken werden , ten einde te weten , hoe hunne harten voor den Heiland gefteld waren, en wat in den tyd van hun afzynvoorgevallen was, dat afgedaan en uit den weg moeft geruimd worden, om tegen den winter enen zaligen gemeente-gang ongeftoord en onbelemmerd te kunnen beginnen. Want dewyl velen by hun afzyn verdrietig op elkander geworden waren , was men voor allerly kwade gevolgen bevreeft ; doch men vondt, dat de heilige Geeft zyn werk in de meeste harten, ook by derzelver afzyn, en onder zo velerly zonderlinge omftandigheden, ongehinderd en getrouwelyk voortgezet had, en dat velen in de kennifle der bloedige verzoening grondiger, en hunne harten jegens de wonden des Heilands gevoeliger waren geworden, dan men vermoed had. Zommigen betuigden, hoe zeer zy verlangd hadden, om weêr by hunne leraren te zyn, alzo zy tans onder de wilden dikwils zeer benauwd waren. Zy bragten zig met harte]yke fchaamte den tyd te binnen, in welken ze nog heidenen geweeft waren,en in de duifternis gewandeld hadden, 't Geen niet aangenaam was, werdt uit den weg geruimd. Wie een misflag begaan had, erkende zulks en badt om vergiffenis. En by wien men'nog een ongevoelig hart befpeurde, die werdt uit ene vergadering, dewelke hem anders zo dierbaar geweeft was , uitgefloten , tot men meer erkentenis en verlangen naar ene volkomenebefprenging en genezing door 's Heilands bloed by hem gewaar werdt. Dus kon men alle gemeente- en koor-vergaderingen naar de gewone orde weer beginnen, waarby ook nieuwe genade befpeurd werdt. Het befte ontbrak egter nog, te weten het H. Avondmaal, 't welk van wegens verfcheidene hinderpalen, in 't byzonder om dat ze van May tot Q&ober,  r Groenlandfche Hiftorle Vil. B. al te zeer Verftroid waren geweeft, in vyf maanden niet had kunnen gehouden worden. Zommigen kwamen van zeiven, om over het miflen van 't zelve te klagen, en meenden by zig zeiven allerly redenen te vinden, die deze grote genade tot dus verre zouden terug gehouden hebben. Schoon zy 't nu niet altoos troffen,men was egter verblyd, over den geeft der zelfs-keuniffe, der openhartigheid, en des vertroüwens, welken men by dit volk, dat anders zo argliftig , agterhoudend, en onerkentelyk is , hoe langer hoe meer zag toenemen. En toen het zo ver kwam , dat men op den i$den Oclober het H. Avondmaal houden wilde, werdt men over den honger en dorft naar 's Heilands lighaam en bloed , welken men zo wel by de voorafgaande gefprekken, als onder het Avondmaal zelve by hen befpeurde , zeer verblyd en befchaamd. Den dag daarna hieldt men weer, ter gedagteniflê der inwying van de kerkzaal, enen plegtigen gemeente-dag, die anders gewonelyk veertien dagen na het Avondmaal gehouden werdt. Na een ftuk uit het Dagverhaal der Indiaanfcbe gemeente te Rio de Berbice in Zuid-America, en enige hoofdftukken uit het Evangelie van Joannes voorgelezen te hebben, werden fes leerlingen in de nadere voorbereiding tot den Doop aangenomen. Vervolgens werdt na ene Inwyings-predikatie een heden geboren kind gedoopt; en eindelyk na ene redenvoering over den Doop dit Sacrament aan nog vyf bejaarde perfonen toegediend, en dus deze gezegende dag met een gebed, in tegenwoordigheid van't ganfche volk, befloten. §. 5. In dit jaar waren der Gemeente door den Doop fes en dartig zielen, waar onder twaalf kinderen geteld werden, ingelyft geworden, en men vondt vele redenen tot dankerkentenis voor de genade, waar door vele zielen tot het gehoor des woords getrokken waren, en voor de betoning der kragt van 's Heilands bloed, die men by derzelver doop befpeurd had. Onder dezen be vondt zig een man; die reeds voor twe jaren met zyn huisgezin by de gemeente was gekomen , doch, om dat twe van zyne kinderen gedoopt werden , terwyl men hem nog niet tot den doop bekwaam oordeelde, uit verdriet weêr vertrokken was : hy had egter gene ruft kunnen vinden, tot dat hy dezen zomer wederom kwam  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1751. 273 kwam, en tans met meer zegen ontving, 't geen hy voorheen zonder zegen aangemerkt had als een regt, dat hein toekwam. Onze Katechizeerder werdt, op de jagt zynde, verwittigt, dat een Groenlander , wiens vrouw geftorven was , voornemens zy, zyn dogtertje,.een meisje van een half jaar,' levendig mede te begraven, om dat hy niemand had, die 't bezorgen kon. Hy zondt ten eerften een onzer gedoopten derwaards , met verzoek om het kind: met dezen buidt kwam hy vrolyk naar huis, liet het dopen, en door ene Groenlanderin bezorgen. Het heeft nog een jaar, hoewel ziekelyk, geleeft. Ene vrouw, die eerft voor ettelyke maanden haren man bewogen had, om met haar . by de gelovigen ,te wonen, deedt by haas doop uit eigene beweging ene Geloofs-belydenüfe, die te aangenamer en geloofwaardiger was , om dat dezelve noch geëifcht noch van buiten geleerd was , en 20 wel van haar als de toehoorders met vele tranen verzeld werdt. § I Onder de leerlingen befpeurde mén een kragtdadig Ge=i nade-vverk, en wanneer zy kwamen, om te verzoeken,dat ze mogten aangenomen worden, of dat by andere gelegenheden met hen gefproken werd, kon men zeer klaar zien, dat het hen om de wezentlyke zaak , om vergevinge der zonden , om leven en zaligheid in 't bloed van den Here Je* fus, te doen zy. By zulke lieden waren onze Groenlandfche mede-arbeiders van veel nut en zeer gelukkig: en wanneer ze een getuigenis van dezelven gaven, moeft men zig niet alleen over hunne voortreifelyke door-1 zigt en naukeurig gevoel, 't welk gewonelyk met de gedagten der leraren eenftemmig was, maar tevens over hunne onzydigheid verwonderen. Want zy fpraken niet om ■iemand te vlyen; zy verfchoonden niemand; zy gaven van hunne naafte vrienden en magen geen beter getuigenis, dan van vremden. Men zoude dezen winter van de leerlingen nog verfcheidene vrouwen en jonge lieden tot den Doop hebben kunII. Deel. S nes  274 Groenlandfche Hiftorie VII. B. nen aannemen: clan nademaal de Huis: vaders nog geen vaft befluit genomen hadden, om by de gelovigen te blyven, moeftmen deze arme lieden, die dikwils hun innig verlangen met vele tranen betuigden, zo lang ophouden, tot dat de eerften het befluit namen om te bl y ven, alzo men zig dit tot een vaften re^el had gemaakt: gene gedoopten weêr onder de wilden te laten gaan, of lieden, die van anderen afhangen, op ene onzekere hope te dopen. Ook moeft men ettelyken der opgewekten te Kangek, die de hunnen niet bewegen konden naar de gelovigen te trekken , den doop weigeren, fchoon velen , juift wanneer ze de minfte hope hadden , door allerly wonderbare wegen opening kregen. Dus verdronk een man, die reeds voor twaalf jaren niet zonder aandoening was geweeft, maar altoos weer afgeweken was, en zo kon zyne vrouw , die dikwilk om den doop te vergeefs verzogt had , tans met hare kinderen ongehinderd by hare gelovige bloed - verwanten wonen , en de vervulling van haar wenfch met blydfchap genieten. Een ander ongedoopt man, die met de zynen, welke niet verre van het Koningryk Gods waren , vertrekken wilde, werdt van zyn voornemen door een droom afgefchrikt. _ In den egt werden fes paar verbonden, onder welken zig Jobanan, die mede in Europa geweeft was, bevondt. By deze gelegenheid wordt 'er aangemerkt, dat dit gevvigtig ftuk allengskens in ene voegzamere en kriftenen betamende orde gebragt word, en dat men daar omtrent minder zwarigheden ontmoet, dan men zig eertyds voorgefteld had. b §. 7- Tans fcheen het als of de Bruidegom in 't vervolg meermaals in zynen hof komen wilde, en zyne edele vrugten eten, die ter afplukkinge ryp geworden waren. Deze inoogfting tot het eeuwig leven ftrekte den leraren aan den enen kant tot vreugde, doch aan den anderen tevens tot gevoelige fmart, om dat ze dus zommigen hunner bekwaamde mede-arbeideren overgeven moeften. In dit jaar gingen elf Groenlanders zalig derwaards heen, waar ze eeuwig wenfchten te zyn, en onder dezen be- von-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1751. 275 vonden zig twe der bekwaamden mede arbeideren, Jonathan en Sopbia. De eerfte kwam in 't jaar 1743. met deszelfs vrouw uit het zuiden herwaards, zyn naam was toen Kajo. Hy werdt op het Kers • feeft van 't zelve jaar gedoopt,' en ten eerften met zulk een geeft , om van de waarheid te getuigen , begaaft, dathyalomme de genade, die hem gefchonken was, verkondigde, zo dat vele zielen door zyn getuigenis gewonnen werden. Hy was een der drie eerftehngeh, die in 't jaar 1747. den a8ften October deelgenoten werden van 's Heilands lighaam en bloed , 't geen een gezegenden invloed op hem had, ter heiliging van deszelfs hart, ziel en leden. Door de tans in den zond woedende hete koortfen, werdt hy voor weinig dagen aan ene ontfteking in de zyde krank en herwaards gebragt. Hy zeide ten eerften, dat de tyd zyner voleindinge voorhanden was, en betuigde hartelyk naar dezelve te verlangen. Hy verloor zeer fchielyk het gehoor en defpraak, maar zyn aangenaam gelaat toonde zeer klaar, 't geen zyn hart geloofde en beminde. Den ióden September had zyne ziel de genade, onder ene met vele tranen verzelde inzegening in 't hemelfch vaderland in te gaan. Hy was een uitverkoren, nederig en zalig zondaar, verheft in 's Heilands wonden, genoègfaam altoos vriendelyk en vergenoegt, en tevens onze eerfte mede-arbeider onder zyn volk: dikwils heeft hy ons met zyne eenvoudige en vrolyke verkering verkwikt, terwyl zyn eigen hart, door al 't geenhy van den Heiland of dpszelfs volk hoorde en zag, met vreugde vervuld werdt. Zyn affcheid deedt ons tranen ftorten. Doch de Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des Heren zy geloofd. Tot zyne begraffenis kwamen omtrent twe honderd perfonen herwaards, en bragten weêr twe zieken mede. Zy metfelden een uitnemend fchoon graf voor zyn lyk, want hy was by allen in zeer grote liefde en agting geweeft, des men een algemeen gevoel van droefheid befpeurde. Sopbia had het woord der verzoening voor 't eerft in 't jaar 174a, te Kangek gehoord. De Heiland opende haar hart ten eerften, en ze was altoos ene begerige toehoorfter. Wanneer wy de heidenen bezogten, "ontving ze ons met vreugde, en herbergde ons dikwerf tien ja tot veertien dagen toe. Zy moeft egter haren man , dia nog ganfeh S 2, niet  ü76 Groenlandfche Hifbrie VIL B. niet van hare gedagten was, binnen kort op ene reis van honderd mylén naar 't noorden volgen, en terug komende wilde hy ene byna even verre reis naar 't zuiden doen. Door veel biddens hieldt ze hem egter nog in de nabyheid, en niet ziende, hoe ze by ons zou kunnen wonen, waagde • men h met haar, en doopte ze in't voorjaar 1744. op hunne woonplaats onder de heidenen te Kangek. Byalle verzoekingen der wilden» hieldt zy zig ftandvaftig aan haren onzienelyken Heer en Vriend, en was ook eindelyk .door haar getuigenis en wandel zo gelukkig, dat zy nogden zeiven herfft haren man en ganfeh huisgezin tot ons bragt. In't jaar 1748. werdt ze mede tot 's Heren Avondmaal toegelaten. Zy had ene uitnemende liefde voor haar volk, en deedt zeer veel aan de armen. Haar hart leefde in een teder gevoel van 's Heilands verdienften en wonden,en zy kon de genade en zaligheid, die ze daarin had ondervonden , niet verzwygen; hebbende van tyd tot tyd de genade in 'ê Heilands bloed aan meer dan duizend menfehen verkondigd , en door haren ftillen en blymoedigen wandel beveiligd. Behalven deze twe gezegende mede-arbeiders, waren er nog enige byzondere voorbeelden, van welken ikkortelyk fpreken zal. Ene weduwe had wel een onberispelyk leven gevoerd, was egter in haar hart niet zo gefteld , dat men met zekerheid zeggen kon, dat ze tot ene wezendlyke en ftandvaftige gemeenfehap met den Heiland geko- 'menzy:' • • i ■ j j j- Daarentegen ging ene jonge dogter uit de tyd , die eer- tyds wegens hare onbefchaafdheid zeer veragt onder de Groenlanders geweeft was, doch na haren doop zeer bemind en geacht werdt by allen,die in ftaat waren de genade te fchattcn. •' De oude weduwe Jael ging ook in hare ruft in, na veertig nakomelingen geteld te hebben, 't geen in Groenland Zeer 'zeldfaara' gebeurt. Zy zelve had zeven kinderen. Van vier kinderen telde ze drie en twintig kinds-kinderen, fcnvari vier kinds-kinderen, tien kinds-kind-kinderen. Van iiezen leven nog twe kinderen, zeven kinds-kinderen , en vier kinds-kind-kinderen, welke darden zielen allen in de gemeente zyn. Zy had wel vele jaren reeds met hare kintieren in onze buurt gewoond, kwam egter niet voor 't jaar Wa3. by ons wonen. Hoe oud ze ook was, zy was egter • • - . nog  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1751. 277 nog fris en vrolyk, en betuigde een groot verlangen, om voor haar einde der kriftelyke gemeente ingelyft te worden. En toen h'aar de genade gefchiedde, dat ze in't jaar 1749- °P Kers-dag gedoopt werdt, begon ze als op nieuws te herleven, en bragt den overigen tyd van haar leven zalig en vergenoegd door. Een inan, die eerft in dit jaar gedoopt was, en zig in den egt,' waarin hy kort na zyn doop getreden was, voorbeeldig gedragen had, riep kort voor deszelfs ontbindinge, met uitgeftrekte armen, enige reifen: „ Ach hoe goed is het, een zalig hart te hebben,! tans zal ik haaft by mynen Heiland wezen! " Simek, tans Daniël genaamd, van welken wy in de eerfte ijaaren meermaals gefproken hebben, en die met Samuel Kajarnak reeds in't jaar 1739. by de Broeders, maar naderhand te Kangek gewoond had; die vervolgens t' enemaal haar 't noorden was getrokken, doch eindelyk in 't jaar 1743. gedoopt, en naderhand ook een deelgenoot van 't H. Avondmaal geworden v^as; eindigde zynen ftillen en vergenoegden wandel met den Heilanden zynen volke hier beneden, en beveiligde door zyn voorbeeld de belofte des Heilands : Niemand zal dezelven uit myne band rukken. Gedurende , deszelfs ziekte viel zyne vrouw dikwils van droefheid in zwym. Dan wanneer zy weer tot haar zelve kwam, riep ze hem in de óren: „ Daniël, gy hebt den Heiland toch nog met zyne bloedige wonden in 't gezicht ? Gy zult wel haaft by hem zyn, en wy zullen u volgen. " pi \ Het eerfte graan egter, dat dit jaar in de aarde gezaït werdt en tevens de eerfte en tot hiertoe enigfte van de Europeaanfche mede-arbeideren aan't werk der zendinge, was juffrouw Drachart, huisvrouw van den Deenfchen Miffionaris. Zy werdt tegen het einde van't voorleden jaar, kort na dat ze met'er woon te Nieuw-Herrnhut gekomen was, door ene hevige hete koorts aangetaft. Op den eerften dag des 'jaars begon ze op ene aangename wyze te mymeren: zy zong namelyk zonder op te houden , en wel louter vaarfen, die zy zelve maakte, en zulks in ene orde, als of ze § ^ dq  278 Groenlandfche Hiftorie VIL B. de befte digterefle was. Tegen de nagt werdt ze ftil, en kort daarna ontftiep ze zagt en zalig in den Here, in den ouderdom van ruim vyf en dartig jaren. Haar ontzield lighaam werdt op den Nieuw-Herrnbutfchen kerkhof in een gemetfeld graf gelegt. Dit onverwagt geval, benevens ene in 't voorleden jaar den Heer Drachart overgekomene ziekte, zullen wel de redenen geweeft zyn,die den zo even gemelden Heer bewogen hebben van de volkplanting en zending affcheid te nemen. Hy had twe zoete kinderen, die hy onder de Groenlanders niet wilde laten verwilderen; maar volgens den laatften wil van derzelver zalige moeder wilde hy ze in de kinder-huizen der Broeder-kerk ter ppvoedinge geven. En dewyl de oudfte Miffionaris Mattbceus Stacb met de zynen in dit jaar terug geroepen werdt, (*) alzo men denzelven , ter gelegenheid, dat zig in Engeland ene hope opdeedt, dat het Evangelie ook onder de Eskimaux in Hudfons-bay en Terra Labrador zou kunnen gebragt worden, voorgeflagenhad , om als Miffionaris derwaards gezonden te worden; zo nam de Deenlche Miffionaris deze gelegenheid waar, om met zynen ouden vriend ene reis naar Herrnhut te doen, en zyne kinderen in de kinder-huizen der Broeder-kerk over te geven, terwyl hy zigzelve nog niet bepaald had, of hy op nieuws de zending , dan ene andere roeping in zyn Vaderland, aannemen zoude. Doch hy vondt het in Herrnbut zo wel, dat hyzig niet overreden kon van daar te vertrekken, en kreeg op deszelfs herhaald verzoek verlof, om aldaar te blyven , na alvorens op deszelfs verzoek door het Hooglofïelyk Mijpons- Collegie vriendelyk ontllagen te zyn. Zyne gedagteniffe is zo wel by Europeanen ais Groenlanderen in zegeninge. Zyn getuigenis van God, en onzen Zaligmaker , den Here Jefus Kriflus, door wiens verzoeninge en genoegdoer.inge alle arme zondaren leven en zaligheid ver* krygen kunnen, (dus wordt'er van hem, in een overgezonden getuigenis, gefproken) had op de bedienden van den Koop- (*) Met hem vertrok ook deszelfs neef Thomas Stach als mede Chriftian Börnike, en derzelver huisgezinnen. De laatftewas voor \yf jaren ten diende van de huishouding herwaards gekomen, en de eerfte als fchoolhoudcr voor de EuropeVianfche kinderen.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1751. 279 Koophandel ende Matrofen, waarvan velen als zeer onkundige en woefte menfehen herwaards gekomen waren , zo veel invloeds, dat hy altoos een hoopje van heilbegerige zielen onder hen had, wier woorden en wandel hem, in zynen dienft onderde heidenen, tot vele verligting flrekten. Onder de Grocnlanderen had hy het geluk ene blyvende vrugt te zien, alzo hy 't van den beginne daarop toelegde, dat hy ze op ene plaats by elkander zogt te houden , en zo wel voor hun lighamelyk als geeftelyk beftaan zorg te dragen. En ten bewyfe dat zyne onderwyzing by zeer velen eenblyvenden indruk tot derzelver zaligheid gemaakt hebbe, zal ik , behalven 'tgeen men op het fterfbed van velen waargenomen heeft, flegts het volgende hier aanmerken. Een geruimen tyd na deszelfs vertrek werdt een zyner gedoopten ziek, wanneer nu den zieken door een onzer Broederen ene ader zou geopend worden, en men denzelven op verzoek, van den Miffionaris, die der taal nog niet volkomen magtig was, door het woord van God opbeuren zoude, gaf de zieke op ene hem gedane vraag, hoe namelyk zyn hart getfeld zy? met vele vrymoedigheid dit antwoord : „ lk heb den Heiland ingedagteniffe, dievoormy „ geftorven is, ik kus zyne wonden in handen en voeten. „ lk denk dikwerf, zonder het te kunnen vergeten, aan 't „ geen ik gehoord heb, toen Peliflingoak (dat is , de kleine predikant , gelyk de Groenlanders den Heer DracbartnoQm,, den) hier was, en ik door hem gedoopt werdt. " Toen men hem verder vroeg , of hy dan in een vertrouwen 00 den Heiland uit den tyd gaan kon? antwoordde hyj: , fj> „ ja! hy heeft my immers door zyn dierbaar bloed 'ge„ kogt, f. enz. Elk werdt door deze belydenis zeer bewogen. Dat twe zendingen, behoudens derzelver verfchillende inrichting, in eensgezindheid openen en denzelven Geloofsgrond kunnen arbeiden,en, in plaats van zig door nyd en jaloersheid van elkander te verwyderen, en dus door eigenwillige fcheuringen te verftroien, voor enen en denzelven Here vergaderen, en het vergaderde by een houden kunnen, wanneer ze van wederzyden met verftand handelen, zulks heeft men in deze laatfte twaalf jaren met vreugde en ftigting ondervonden. Zy waren van wederzyden der Augsbmgfcbe Geloofs-belydenip toegedaan, en kenden elkander onderling als de zulken. Zy hadden enen Heer, een ge-  fig0 Groenlandfche Hiftorïe VII. B. «W enen doop. In beide kerken werdt het voorname feerftuk de."proteftantfche Kriftenen ftandvaftig voorgedragen te weten de leer van de Regtvaardigmakinge uk loufet e aenade ,door het geloof in de voldoenende verdienften van den Here jefus Kriftus, als den grond.der zaligheid. Zv eerden elkancler als vaders, en beminden zig onderling als broeders Zv dienden elkander met raad en daad voor al in deSiSf der opgewekte zielen tot den Here Je lus, en feten memand enig verfchil tnfichen hen of de hunnen bfmerke^Langs dezen weg kon gene fcheuring onder de gelov^ k°Dus bleef de Deenfche Miffionaris by de hen voorgefchreveSerkelyke-orde,zo welin't prediken en onderwyfen, als ïfSi de Broeders bleven by hunne gemeente orde : het wS e-ter zo verre van daan, dat zy dezelve voor ene ïïeie inrichting als noodzakelyk, of llegts als doen lyk efoorbaar zouden aangemerkt hebben, dat zy integendeel Sn Deeïfchen Miffionaris getrouwelyk afrieden, ietwes van hen te ontlenen, dat met de orde van zyne kerk metbeftaMbaar z?, niet alleen ten einde hy zig gene verantwoorSï^dèKs hale,maar ook en welvoorname yk,opd niets onder de Groenlanderen ingevoerd worde, dat te eniger ?vd ene aanleiding tot verwarringe zou kunnen geven. % kan mv nog zeer wel te binnen brengen , met hoe veel ^enoeaen de zalige Ordinarius Fr at rum uit de jaarlyke Sandfche narigten de eens-gezindheid zag m welke S we Zendingen met elkander leefden en arbeidden, hoe dezelven geroemd en tot een voorbeeld aangeprezen heeft en me welken yverhyde onzen heeft vermaand, nm daarin voort te gaan! Dit heeft hy ook opentlyk betuigd. fftoSs^Smerfiiifipn op de Ker«elykeH,ftorie van Rr &/S»(*)wordt g"ezegt:,,Dehaitelykeeensgezindhe,d, Kldaar tuftchen de Broeders en deleraars der Lmherfche tek pïïttÜS , is ene der grootfte fchoonheden in de Straat Davis. (*) Zie de Naturelle Reflexionen bladz. 184. §.6,  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1751. sM Dit heb ik gemeend te moeten melden, om enigszins een denkbeeld te geven van de voorbeeldige en gezegende eensgezindheid, in welke men tot hiertoe ter bevordering van de bekeringe der heidenen met elkander gearbeid heeft. Tans zal ik, ter gelegenheid van het vertrek van onzen en dat van den Deenfchen Miffionaris, hebbende de eerfteagtien en de laatfte twaalf jaren aan't werk der wederzydfche tans bloeiende Zendingen gearbeid, deze derde afdeelingbefluiten met de eigene woorden, die aan't einde dezes jaars in het Dagverhaal gevonden worden : „ Wy danken onzen bemmne„ lyken Heer en Heiland, dat hy ook deze gemeente door „ zynen Geeft en Evangelie uit de Wilden geroepen, ver„ licht,byeen vergaderd, geheiligd en tot hiertoe in Jefus „ Kriftus bewaard heeft door het opregt en eenig geloof. Was het by twe of drie, die in waarheid tot den Herè Je„ fus zig bekeerd hadden en byeen vergaderd waren, geble„ ven, het zoude reeds , volgens zyne belofte , ene ge„ meente geweeft zyn , en wy zouden ons met dezen „ loon van onzen agtien-jarigenarbeid vergenoegd hebben, „ fchoon het oogmerk van onzen arbeid is, vele duizen„ den uit den afgrond hunner elende als Buiten van'sHei„ lands kruis-dood in dezen genade-tyd te roepen en tot „ hem te brengen. Dan by 't overzien van het Kerk-boek „ vindende, dat reeds meer dan drie honderd zielen (*) „ in het bondeltje der levendigen zamen zyn gebonden, „ en dat van dezen reeds meer dan veertig naar boven „ tot de bruiloft des Lams geroepen zyn, terwyl wy „ een honderd als hongerende en dorftende aan de tafel „ des Heren tellea, kunnen wy niet anders dan uitroe- "pen: Bloe- f*) By't intrekken in de winter-huizen beliep zig het getal der inwoneren over het geheel op drie honderd envyftig, van welken dezen zomer veertig uit de Wilden gekomen waren. II. Dut. T  zB2 Groenlandfche Hiflorie VII. B. Bloedige Verzoener! Uwes Volks Weldoener! Schoon ik nacht en dag In de diepfte buiging, En met dank-betuiging Aan uw' voeten lag, Waar nog niet myn plicht gefchied. Neem my heen ten loon der fmarten, En nog duizend harten. Einde van bet Tvaede Deel.