ei 1123 8765 UB AMSTERDAM  HEDENDAAGSCHE HISTORIE*, O f, TEGENWOORDIGE STAAT VAM GROEN L A N D3 E N STRAA TDAVIDS, met betrekking tot derzelver ligging, bewooners, gebouwen, zeden, gewoonten* godsdienst, regeer ing koophandel, landbouw, landziek-, ten , tl anten , dieren , en andere zaaken tot de natuurlyke historie dier landen behoo rende} BENE FE N S, EENE UITVOERIGEBESCHRYVING VAN DE WALVISCH- en ROBBEN - VANGST; Wiet Plaaten en Kaarten. III. deel. Te AMSTELDAM, By W. VERM ANDEL en J. W. SMIT. M i) e c l x x x v i.   HET AGTSTE BOEK DER GROENLANDSCHE HISTORIE* VERVATTENDE Het vierde tydmerk van de Zendinge der BroederKerk, -dat is, van de twede Vifitatie in V jaar 1752, tot de opregtinge van de twede Zendinge in het jaar 1758. XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX HET TWINTIGSTE JAAR 1752. INHOUD. §. i. Men oordeelt ene nieuwe Vifitatie der Zendinge nodig te zyn , en daartoe biedt zig de Bijfchop Joharines van Watteville aan, die ook, verzelddoor den MiJJionaris Stach, dezelve dadelyk aanneemt. §. 2, Deszelfs reis naar Groenland. §, 3. De Groenlanders hebben, door ene buitengewone koude, ys, en ftormagtig weder, veel gebrek geleden. Het werk des heiligen Qeeftes beeft etnen onverbinderden voortgang gehad. - HL Deel. A %. 4*.  ï INHOUD §. 4. Het bezoeken onder, de heidenen in de eilar.den heeft men met zegen voortgezet. §. 5. Uittrekfel uit het .Dagverbaal van de Vifitatie en de terug reis. $. 6. Door ene befmettelyke ziekte verliefi de Groenlandfche gemeente vele van hare leden. De gemoeds-gefteldbeid der heidenen by dit geval. §. 7. Ettelyke aanmerkenswaardige omflandigheden van twaalf der ontflapenen. §. 8. Der leraren fmart en troofl over dit verlies* HET  ËET AGTS TE BOEK DER GROENLANDSCHE HISTORIE. s. i- jn- en uitwendige orde geüragr waren , aar menze,Dyaue hunne gebreken en mishagen,ene in der daad levendige, bloeijende en vrugtbare plante, die de hemelfche Vader zelve geplant had, noemen kon 5 des men ook reden had. te hopen, dat de Heer ook in 't vervolg het nat maken met zynen zegen tot wasdom bekronen zoude ; zo had men óp het Synode,in 't jaar 1750 te Barby in Saxen gehouden, nodig geoordeeld, deze gemeente door enen daartoe benoemden dienaar der kerk te laten bezoeken, ten einde derzelver inrichtingen te beveiligen, en, waar het nodig zy, naar het voorbeeld van andere Gemeenten en zendingen te verbeteren, doch voor al te onderzoeken, of van de ziftingen en ongeregeldheden, die enige jaren herwaards in verfcheidene Gemeenten veld gewonnen hadden, doch tans gelukkig uit den wege geruimd waren, ook aldaar een onkruids-zaat ingekropen zy, 't welk door gene fchriftelyke vermaningen en wederleggingen zou kunnen uitgeroeid worden , (*) maar de tegenwoordigheid vereifchen van enen (*) Ik moet egter yoör af erinneren, dat, door ene byzonA a \ardien nu een aanzienelyk hoopje van Groenlanderen door de predikinge van 't Evangelie tor Jefus Kriftus gebragt , by een vergaderd , en door den H. Geeft tot eene Gemeente gemaakt was ; en dewyl ze tevens in zodanige  4 GröenlandTche HifWlè VÏ1I. B. enen der aanzienelykfte en in 't algemeen geachte dienaren der kerk, die in iïaat zy , om het nodige met geeft enkragt te verrichten. De Eerwaarde Broeder Mag. Augufi Qotlieb SpangenIer g , onlangs van zynen poft in America, in welken hy vele jaren had geftaan, en waar hy, door de aldaar zynde Gemeenten van Moren en Indianen te bellieren en van tyd tot tyd te bezoeken, vele ondervinding verkregen had, tot het Synode gekomen zynde, boodt zig hiertoe aan. Dan terwyl hy zig tot de afreis gereed maken wilde, wei dt zyhe egtgenoot ziek en eindigde haren getrouwen en gzzegenden dienft, te Herrnhut in 't voorjaar 1751. Hierdoor werdt deszelfs afreis vertraagd,tot het te laat was, en kort daarna keerde hy weer terug naar deszelfs poft in America. De BhTchop Johannes vanWatteville ,in 't jaar 1750. uit Noord-America en Wefl-Indien, alwaar hy de Gemeenten der Indianen en Moren in betere orde gebragt had 4 terug gekomen zynde, nam, met toeftemming zyner Gemalin, Gravinne Benigna van Zimendorf, en derzelver Ouderen het befluit, om ook in dit jaar de Vifitatie van onze Gemeente in Groenland'op zigte nemen, en verzogt om den Misfionaris Mattbaus Stach, die zig toen in het huis van den Ordinarius te Weftminfter ophieldt, tot reisgezel te hebben. Deze had by de Compagnie van Hu-dfons Bay aanzoek gedaan , om het Evangelie te mogen verkondigen onder de tot derzelver Factoryen of Handels kantoren behorende wilde Americanen, doch tot hiertoe te vergeefs; en wagte tans met verlangen op den uitflag van den koophandel, welken ettelyke tot de verenigde Broeders in Engeland behorende kooplieden , met voorweten van den Board of Trade and Plantations, onder de Eskimaux in Terra Labrador Honden te ondernemen. Doch naardien dit voort nemen wegens verfcheidene zwarigheden toen nog uitge' fteld werdt, zo nam hy de bezoek-reis naar zyn oud geliefd Groenland met vreugde aan, en haafte naar Barby te komen, waar hy den Biflchnp Jobannes nog meende te vinden. Dan hem daar niet vindende, maakte hy haaft, om den- dere genade en bewaring des Heilands, men weinig of niets van dezen valfehen geeft onder de Groenlanderen en de overige GeBjeenten van heidenen gevonden heeft.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1752. 5 denzelven over Stettin te volgen, en had ook het geluk o 'er de oort-zee in zo veel uren te komen, als hy den vorigen herf'ft dagen op dezelve toegebragt had , vondt ook het Groenlandfche fchip tot het vertrek gereed lig-r §• 2. Zy vertrokken den 28(ten April met het fchip Brigitte* Kapt. Lan Peter fen. De Heer Br oen, die in de plaats Van den Heer Drachart naar Godbaab beftemd was, bevondt zig met deszelfs vrouw en hare zufter op het zelve fchip. In hope, dat het velen niet onaangenaam zyn zal, zal ik het dag-verhaal van deze reis, en tevens de gehele vifitatie zo kort doenlyk hier mede delen, en zulks met de eigene woorden van den BhTchop jfobannes ,overgenomen uit een aan deszelfs Heer Schoon-vader toegezonden berigt. „ Ene grote menigte van fchepen, van welken wy vier en fertig telden , terwyl wy velen inhaalden en voorby zeilden, liep den eerften May met ons van Helfingör uit. Langs de Zweedfche kuft zeilende hadden wy reeds den aden May Scbagen in Jutland op zy,en kwamen dus uit het zogenaamde Katte gat in de Noord-zee. Wy zagen ene grote menigte van haringen , waarvan de by een vergaderde hopen, zig als kleine golven vertoonden. Den 4den zagen wy de kuft van Noorwegen , en zeilden Lindesnas voorby. Den 6den raakte Noorwegen ons uit het gezigt; den 9den zeilden wy het eiland Fatrhill by Hitland voorby , en kwamen dus in de Wéfl-zee. 's Middags zagen w y het eiland Fulö. De drie laatfte dagen hadden wy een fchonen oorten wind gehad, met welken wy ten minften honderd duitfche myien gevorderd waren. Den i4den hadden wy eenen vry zwaren ftorm, zodat wy vier en twintig uren voor bylegger dryven moeften. Het woord van heden, uit Handel. XX Vil: 23. Den zeiven nagt beeft by my geftaan een Engel Gods , wiens ik ben, welken ook. ik diene; had in deze omftandigheid veel indruk op ons. Den iSden zeilden wy op de hoogte, waar het verzonken hnd van j?*//" gelegen heeft. Hier omtrent is altoos ene holle en onftuimige zee , en gewonelyk mift: weshalven de fchippers ook hier de meefte vreze voor ftorm hebA 3 ben*  $ Groenlandfche Hifrorïe VIII. B. ben. Den aiften, zynde Pinkfter-dag, kregen wy een harden ftorm uit het noord-ooften , die de drie feëft-dagen aanhieldt,en flegts nu en dan ettelyke uren een weinig bedaarde, doch die ons-niet ophieldt, maar integendeel ter bevordering van onze reis diende. Naar onze gilling waren wy niet verre van Statenhoek. Den c^rten vonden wy de twe naar Disko beftemde fchepen, die agt dagen vroeger dan wy vertrokken waren, en ipraken met dezclven. Des nagts moeften wy weer voor bylegger dryven. Den 2.|ften zeilden wy voorby Kaap Fanwell, en kwamen dus in de Straat Davis. Den Suften zagen wy voor 't eerft ys, en zeilden tusfchen enige ftukken heen. Den a;ften kregen wy tegenwind roet labbcr koelte. Wy laveerden heen en wéér, en hadden tot den eerften Juny zulk een zwaren mift, dat wy dikwils nauwelyks zo ver als de langte van't fchip'zien konden. De mift verdwynende bevonden wy ons naby een groot ys-veld, des wy wenden moeften. Den aden kregen wy een gunftigen zuiden wind, dien wy egter niet lang gebruiken konden , alzo wy den sden vroeg dermaten van ys omringd werden, dat wy nog ooft- nog weftnog noord-waards enige opening of einde van't ys ontdekken konden, en nergens dan zuidwaards open water zagen. Den 4den waren wy van alle kanten met ys bezet. Tot den middag laveerden wy tuflehen het ys heen en weer. Wy zeilden toen langs een ys-berg, die in grootte en gedaante zeer wel leek naar het eiland fhveen tuflehen Seland Dan eer ik van deszelfs arbeid onder de Groenlanderen 1 preek, zal het met ondienftig zyn te berigten, hoe het dezen winter by hen gefield was. Want het was een der zwaarften jaren, die oit geweeft zyn. De koude, die van £ebruary tot Paafchen zonder merkelyke verandering aanhield, zo dat de Fiorde weer toegevrozen en vervolgens dërmaten rnetys bezet was, dat men dikwils geen Kajak in t water brengen kon, deze koude, zeg ik, was niet alleen ongemeen fel, maar daarenboven was het weder zeer. veranderlyk, en dërmaten van ftorm-winden, fneuw en regen verzeld , dat de Groenlanders zelden uitvaren konden, en wanneer ze uitvoeren, waren zy genoegzaam geen dag buiten levens-gevaar, en bragten bevroze handen en aangezichten, maar zelden een vogel, naar hujs % fchoon by land eerft met dit fchip. Wanneer zy 't van vreugde over de aankomfl van Jebannes openden,'troffen ze het volgende woord ! Geloofd zy de God, die zynen Engel gezonden en zyne knegten verloft beeft. Dan. III: 28. „ Die hunne zielen gewillig waag„ den in zynen dienft. " -  Gefch. vaa Nieuw-Herrnhuc. 1752- P bv alle deze gevaren flegts een jong Groenland» in een vffelvken ftorm door de golven weggefleept, en met dan na drie maanden in zyn Kajak weer gevonden werdt, zyndl van de raven en vollen half opgegeten. Byzulkeenen van hevig weêrligt verzelden dwarlwind, was op den ölten Tanuary het woonhuis en de zaal van de Broeders zo na ian 't inftorten, dat het gelyk een fchip by hevigen ftorm trilde en kraakte. Weinig dagen te voren hadden in een zwaren ftorm , dergelyken nog niemand oit gezien had,, de golven hunnen nieuwen en grootften boot aan (tukken geflagen, fchoon hy verre op het land aan ene zuil vaft gemaakt was, en de Broeders, om denzelven te redden, zig met de Groenlanders zo verre waagden, dat de golven hen dikwils over het hoofd heen floegen. Zy hadden naderhand verfcheide weken, ierwyl het nog fel koud was, aan deszelfs herftelling te werken. Doch dit was geenzins de grootfte nood: hierop volgde binnen kort ene geweldige koude, in welke de Groenlanders in groot gebrek geraakten , zo dat ze in gevaar waren , om van honger, en koude te vergaan, gelyk daardoor ook op andere plaatfen vele wilden het leven dadelyk yerloren hebben.' Onze Broeders lieten de Groenlanders beurtelings by menigte in hunne kamers komen, ten einde dezelven zig ter dege verwarmen konden ; en hadden ze denzelven tevens fpèk kunnen geven , om te branden , het zoude hen (den Broederen) zo veel te aangenamer geweeft 'zyn. In tuflehen deelden ze onder ettelyke arme huisgezinnen gedroogde haringen en, dezen op zynde, hunnen voorraad van erweten uit, vermaanden ook de vermogende Groenlanders, hunne harten niet te fluiten voor derzelver arme en noodhebbende Broeders en Zufters, maar zo lang mede te delen, als zy wat hadden , zonder bezorgd te zyn tegen den morgen : en deze vermaning was, ten minften by de Avondmaals-leden, van zulk ene goede uitwerking, dat ze niet behoefde herhaald te worden Nu en dan bragten egter de mannen enige weinige vogelen te huis, en tegen Paafchen enen zee-hond. Ook vingen de vrouwen en kinderen zomtyds , hoewel zelden, enige weinige en kleine viffen onder het ys, waar mede zv zi«- zo lang onderhielden, totdat 'er in den beginne van Maart zo veel opening in 't water kwam , dat ettelyken naar de eilanden varen konden. Dan de meeften kwamen fchielyk terug, alzo daar, wegens het flegte weder-, nog A 5 min-  ïo GroenlandTche Hiftorie VIII. B. minder dan hier te doen Was, terwyl de overigen , wanneer de koude weer op nieuws begon, ten dele door het ys twelk zig binnen en buiten het land, zover als men zien kon , uitftrekte, ten dele door enen ftorm, waardoor de meeiten hunne boten verloren , zo lang afgéfrieden'wer-' den, tot dat men ze afhalen kon. ° "«-uenwer By zulke zware omitandigheden konden ook de gewone vergaderingen zelden in derzelver orde gehouden vvorderu xvantby flegt weêr kon geen menfcH uitgaan, en by goed weder ( tgeen egter zeer zcldfaam was ) vloog een ieder zeewaards. Hoezeldfaam egter de gelegenheden w Se" om elkander te itigten, men befpeurde nogtans geen gebrek ten aanzien van den intoehdjgéri wasdom der genade",' die alomme en m alle omfhmdigheden hare kragtbeloonde!' Het was gelyk de Heiland, Mare. IV: 26 o7 fegt - ^/ zo ts bet Koningryk Gods, gelyk of een menfeb bet zaat in de aarde ivtetpe ; en voorts Jliepe en opflonde nagt en dag ■ en bet zaat tntfprote , en lang voierdè , dat hy zelve nht ■wjfie hoe; om dat het namelyk in ene goede aarde gevalen was, waar het woord gehoord, verdaan, in een eerlyk en goed hart bewaard, en met geloof gemengd werdt. - §« 4- Het flegt? weder had ondertuflehen het bezoeken onder de wilden niet t' enemaal doen uitftellen. In lanuarv gefchiedde een dergelyk bezoek naar Kangek. Men vondt nog altoos ettelyken,diehet woord met oplettenheid hoorden en toLftcniden , lchoon weinigen zulke harten en oren hadden, als de Heer tot zyne leer vereifcht. Hierby word aangemerkt, dat zy deze fpreekwyze : Hy beft ons verlof - gewonelyk zo opvatten: als of Kriftus Utgts voor ons Europeanen geftorvcn zy : weshalven men met vergeten moeft de woorden, voor U lieden, 'er by te voegen; doch deze woorden vereifchen ook , volgens den Katcchismus, Q-) louter gelovige harten. Zeker oud gryfaart beklaagde zig, dat hy zulks niet meer leren kon; men ze de hem, dat hy 't me: behoefde te leren, maar flegts te geloven: want om zig als een verdorven menfeh, hoedanig i; (*) Te weten, die van Z?/tó«%  Geich. van Nieuw-Herrnhut. 1752. lï n,v hv z& zeiven gevoelde, tot den Heiland te wenden, S om genade en ene volkomenc aiwaflchmg van zonden, teHen , daartoe werdt geen hoofdbreken, geen diepzinnig denken en van buiten leren vereifcht, maar enkelen alleen het gevoel van de hoge noodzakelykheid en een onrest verlangen naar redding. Des zondags (wordt 'er gezegd) had ik een hartelyk eefprek tnc: onze Groenlanders: vervolgens kwamen ettefvte wildTn in de Predikatie, in welke getoond werdt,hoe zalig men hier reeds in den tyd zyn kan, wanneer men m den rlifand gelooft en hem boven alles bemint Naderend vroeg ik zommige mans-perfonen, die reeds lang overig S getroffen zyn&geweeft, welke de^hinderpalen ^ mm beletten, om zig aan den Hei and die zo veel aan hen gedaan had, over te geven. In den beginne wilden zy'er niet aan, eindelyk zeiden ze zo veel, dat men zeer klaar befpeur'de, ho/zy , zig door welluft, hoogmoed en gierigheid, of ook door vieze voor fmaad,en door de bekommeringen dez^levens, laten bedriegen, zo dat het woord onder de doornen verflikt wordt. Ik zeide, dat, by aldien ze maar den Heila d, die hen zo duur 'gekogt had, boven alles beminnen S?V, het bloed des Heilands zoude zig wel haaft zo kra-ndadig aan hunne harten bewylen, dat ze de wellustenten hoogmoed, en de gierigheid, met vreugde zouden kunnen laten\aren, als zaken, voor welke de Heer aan t kruis geftorven was. . ,. :U Den 24ften Jannuary bezogten wy vyf huizen, die verder naarst noorden lagen. ïn een dier huizen was myn hart regt brandende en myn mond geopend , om dat m hetzelve ettelyke begerige zielen voorhanden waren. In een ander huis wareq zy % tegendeel allen t'enemaal ongevoelig , en fchoon ze myne woorden verflonden, zy leden egter als of ze gene oren'hadden Het waren arme en zo wel in-als uitwendig deerniswaardige menfchcik Den »*ften bezogten wy fes andere huizen, en. hadden gelegenheid, om den heidenen hunnen Schepper en Verlofll in deszelfs kruis-geftalte onder het oog te brengen. Den meeften , die voorleden jaar van Statenboek herwaards gekomen waren, was 't meer om brood en naalden , dan om den Heiland te doen. Doch het fchee de met veel, of het was enen van hen, welken ik een verlangen naar de onvergankelyke fpys toéwenfehte, en die zig daarovei^n  i£ Groenlandfche Hiftorie VIH. B. een gefprek met my in liet, gegaan, als eertyds der Samaritaanfche vrouwe by de fonteine. Ettelyke oude Kangermers, die, 't geen ze geloof noemen, te oppervlakkig begrepen hebben, begeerden, wat van God te horen. Ik zeide: „ dat God alles gefchapen heeft, is u lieden reeds bekend1, clan ik zal u nog meer zeggen, namelyk, dat de Hejland der ganfche wereld ook zyn bloed voor u lieden geftort heeft, indien gy nu dit niet aan uwe hartengewaar wordt, dan zal uw geloof u niets baten. V Zommigen verwonderden zig, anderen zeiden volgens hare oude gewoonte en onverfchilligheid j „ Wy geloven wel zeer' » Bes nagts bleven wy by den broeder van Anna, deze'is de emgfte van des zaligen Samueh maagfchap , die nog niet by ons is; hy zal.'t egter, naar alle gedagten , niet lang meer onder de wilden kunnen houden, wantin dat huil zyn ze genoegfaam allen overtuigt, en wanneer ze weêr verflauwen, worden ze door de vlytige aanfpraak van onze Groenlandcren, die gedurig by hen aankomen, van tyd tot tyd op nieuws weêr opgewekt. Dewyl het flegt weder fcheen te willen worden , haaftteu wy den a6ften naar huis, en bragten tvve zielen mede, die een verlangen hebben, om byons te wonen, en den Heiland te leren kennen. By een ander bezoek in April, 'twelk voornamelyk o-e. daan werdt om der gedoopten wille, die zig toen wegens den onderhoud te Kangtk ophielden, vondt men weinfe wilden, om dat de meeften, van wegens hpnger, verder naar t zuiden getrokken waren , en nog weiniger vondt men, die geopende harten en oren hadden. Ène ongedoopte vrouws-perfoon , die eertyds by de Broeders reeds gewoond had, kreeg van de haren verlof, om weêr naar hare leraars te trekken , terwyl de anderen , onder welken ook ettelyke bekommerde zielen waren, naar't zuiden trokken. Van dezen kogt men derzelver oude huizen,om het houtwerk tot brandhout, waarvan men geen groten Voorraad had , te gebruiken. By het derde bezoek in de KookSrnen ontdekten ze het fehip, durfden zig egter, wegens de ftyve koelte, niet uit de eilanden wagen , en kwamen eerft den dag na de aankomft van B. Jobannes te huis, ( *) gelyk uit het (*) Zy hadden den Grocnlander Nathanael in een Kajak naat hét  'Gefch. van Nieuw-Herrnnut. '1752- H let vervolg, naar de orde van het dagverhaal, blyken zal. §• 5- Namy (dus fchryft Johannes} door onze Broeders te hebben laten berigten nopens den toeftand der Groenlanden zedert het laatfte fchip, bezogt ik met M*ttb*ui Stach alle onze Groenlanders in hunne tenten , en ik werd ook van hen heden en de volgende dagen vlytig in myne kamer bezogt, zy konden hunne blydfchap over onze aankomft niet uitdrukken. , ft 's Avonds hield ik de gewone vergadering. IkJpraK Duitfch , en liet de voorftellen na elkander door een der Broederen in 't Groenlandfch vertalen , gelyk ik in t^vervol": van myn verblyf altoos heb laten doen. Het getal der tegenwoordig zynde Groenlanderen beliep omtrent honderd en vyftig, de overigen waren ten dele nog niet van de haring vangft terug gnomen, ten dele= bevonden zy zig op hunne gewone zomer-plaatfen in den Zond 01 «1 de eilanden, fó kan niet uitdrukken, wat thyn hart gevoelde bv 't gezigt van ene Gemeente des Heilands uit dit volk : de tederheit van 't hart deedt menig traantje over de wangen rollen. Ik zag Wel haaft, dat men zig geen volkomen denkbeeld van de Groenlanderen maken kan, al ziet men ettelvken van hen buiten hun land, om dat ze dan ganfch. niet regtin hun fchik zyn. Naar 't my toefchynt, hebben ze vele overeenkomft met de Amerikaanfche wilden en dezelve verwe van't aangezigt, des ik met denken kan, dat zv ergens anders dan van de Noord-Amerikaanfche kuft naar Groenland gekomen zyn. Ten aanzien van na- f uur 9 het fchip gezonden, om te zien, wie meê gekomen zy. Hy berigtte; dat'hy Matheferfoak (dat is den groten Mattbaus om dezen van anderen, die denzelven naam dragen te onderfcheidenï gezien had, en nog iemand, die een zeer lieftallig voorkomen had. Wanneer hy hen op hunne te huis reis ontmoette, nep hv hen met blydfchap deze woorden toe: Jobannet Ajjerjok ttkerarpafe: " Johannes de liefhebbende is gekomen om n te bezoeken. Door dezen bynaam is hy na dien tyd van andere naamgenoten door de Groenlanders onderfcheiden geworden..  H Groenlandfche Hiftorie VUL È. tuur, jrjborft,cn levenswyze verfchillen zy merkelyk van de ÏÏekots in Canada, ten welken opzigte zy met de wilden in Hudfohs-Bay wel meer overeenkomft hebben. Onze Groenlanders zyn van een phïegmatifcb-ranguinifch temperament, of van natuur koudvochtig en bloedryk De Irokois in tegendeel mêlancbolifcb-cbolerifcb of zwaarmoedig en oplopende van aart. De laatften 'zyn ook deftiger eri niet zo onnozel en beuzelagtig als de meeftcn Groenlanders , Ichoon 'er ook onder dezen in der daad mannelvke^, ernftige en deftige lieden gevonden worden. s Avonds bleven wy Duitfchen nog een geruimen tyd by elkander, en naderhand las ik het dagverhaal van dit jaar door, ten einde een grondig begrip te krygen van den toeftand der Groenlandfche Gemeente tot hiertoe. Den i4den Juny hield ik de vroeg-vergadering over de woorden : Ik ben gekomen om vuur op de aarde \e worpen enz. Daarna bezag ik het land rondom Nieuw - Herirnbut. In zulk een bar land zou men niet ligtelyk een zo aangenaam plaatsje verwagten. Het land beftaat uit louter kale rotfen, tuflehen welken niet dan zeer weinig aarde, of liever zand , gevonden wordt. Niet te min is alles omtrent het huis,, in den tuin enz. zeer ordentelyk, en ophetland rondom de plaats, waar eertyds geen grasje groeide, ziet men tans het fchoonfte gras in het zand en tuflehen de ftenen groei jen, des Nieuw-Herrnbut een tuin des Heren in de yflelykfte wildernis kan genoemd worden. (*) Terwyl wy het land zagen kwamen onze Broeders Bobnifcb, Sörenfen en Ballenborfl van de Kookörnenxehms. De vreugde,die wy gevoelden,wanneer wy elkander zagen, en de tranen, die daarby geftort werden, kan ik niet befchryven. Ook kwamen vele Groenlanders te huis, en ik hield nogmaals ene leer-reden over het woord van y beeft onze krankheden op zig genomen enz. In deze ver^a-  iè Groenlandfche Hiftorié VIII. B. dering waren ook zommigenvan 't fcheeps volk tegenwoordig, 's Avonds was de Liturgie van alle gedoopte Groenlanderen , in welke de Litaney gebeden wordt. In deze vergadering befpeurt men ene ganfch byzondere genade, zy heeft een zeker Sefov, 't geen zig zeer kennelyk en onderfcheiden openbaart. Men kan de Groenlandfche Gemeente in haren aandagt niet, zonder een gevoel van eerbied, zien bidden ; en deze vergadering is hen lieden ook zo dierbaar, dat zy, voornamelyk bm deze by te wonen, des zondags drie, vier, ja vyf mylen ver reizen, om naar huis te komen, en dikwerf in de[nagt weêr vertrekken. Ten bcfluite bad ik met hen knielende, en onder vele tranen. Het (lot der Litaney: „ Heer Zebaoth enz. (*) door de koren by beurten (of by wyze van ene Antipbonia~) in 't Groenlandfch gezongen wordende, laat zig als een byzorider frai en zeer verheven gezang horen, en de Groenlanders, vooral de Zufters, zingen inderdaad beter, dan men 't verwagten zoude. Na de Liturgie werdt bekend gemaakt, dat de Avondmaals-leden deze week tydig te huis komen zouden, alzo men ter beproeving en toebereiding tot het aanftaande Avondmaal met hen fprekeh wilde. De vreugde, die deze aankondiging by hen verwekte, kon niert uit hunne ogen lezen. Den aoften voeren drie Broeders naaf Kangek , om' hout, dat zy daar gekogt hadden, af te halen. 'Wy overigen bezogten enige vremde Groenlanders, en fpraken veel van den Heiland met hen. Zy hadden hunne tenten omtrent duizend fchreden van ons huis opgeflagen,'tgeen my niet onaangenaam was, want zy ftoren ons daardoor minder, dan men van zulke woede menfchen verwagten zoude. Myn hart was omtrent deze lieden even eens gefteld als omtrent de Indianen by myn bezoek te Neskopekó aan de Susquehannah. Den 2iften kwamen vele Groenlanders te huis. Ik maakte een begin met hen ten aanzien van het Avondmaal te fpreken. Hierby werdt myn hart regt verkwikt. Zy drukten zig nopens hunne gemeenfchap en verkering met den Heiland zeer gevoelig uit, en ten opzigte van het Avondmaal duidelyker en grondiger, dan ik het van hen verwagt had. Den (*) Zie pag. 222. net 7de boek;  Gefch. van Niéuw-Hef fnhüt. i-jsi: If Den «isften woonde ik de oefFeningen by, die de Jongelingen in hunne Ka faken maken; 'tis in der daad won* derlyk te zien, op hoe velerly wyzen zy met de Kajaketi omilaan, en zig zeiven weêr oprigten, hoe zy al roeijende onder het water varen, weer naar boven komen4 en meer dergelyke oefFeningen. Onze Broeders zetten alle jonge lieden van jongs op hiertoe aan , ten einde ze gewend worden in de Kajakken te varen , en deze oeffemngen zo veel mogelyk leren. Want wie 't niet in de jeugd geleerd heeft, die leert zulks naderhand niet ligt of in 't geheel niet. Dit heeft my niet minder behaagt * dan dat ze de hunnen allengskens van de rendier-jagt afwennen , en tot de zeehond-vangft aanzetten, waardoor zy veel nutverfchalfen. Onze Mattbeeus en Jobanan , die in Europa geweeft zyn, zyn brave Verwervers geworden,beiden reeds getrouwd, fehikken zig weêr, ten aanzien van het uitwendige, in de Groenlandfche levens-wyze zeer wel, en gaan ten opzigte van het inwendige gezegend voort. By verfchéidene gelegenheden wordt men met genoegen" aan hen gewaar, dat zy andere Gemeenten bezogt, en daarmede hun voordeel gemaakt hebben. Van onze Groenlanderen kwamen heden negen vrouweboten te huis , in zommigen waren tien tot twaalf menfchen. Men zag ze met vergenoegen roeijende aankomen en zig verblyden, dat ze weêr by hunffe leraren waren. In de vergadering der Avondmaals-leden verkreeg iemand, die ene wyl uitgefloten was geweeft, vergevinge zyner afwykinge en werdt onder het ftorten van vele granen weêr aangenomen. Den suften werden twintig Broeders en Zufters, die op nieuws als aanftaande Avondmaals-leden in voorflag zyn gebragt, elk afzonderlyk gefproken, daarna deed ik aan hen allen te famen ene aanfpraak van de onuitfprekelyke genade, die hen de Heiland in het Sacrament zynes lighaams en bloeds befchoren had. Hunne ogen konden niet lang droog blyven. Ook zagen en fpraken wy de genen, .die in voorflag gekomen waren , om gedoopt en aangenomen te worden. De 24fte , zynde het feeft van Joannes den Doper , was een zeer gezegende dag voor Nieuw-Herrnhut, op Welken ons onze dierbare Heiland zyn wandelen m't midden zyner gemeente op ene zeer genadige en kragtdadige wy- IIL Deeh B ze  ig Groenlandfche Hiftorie Vllf. B. ze deedt gevoelen. Na het gewone morgen-gebed werdt de eerde vergadering der Groenlanderen , waarvan meer dan drie honderd tegenwoordig waren, te half tien uren gehouden. Na ene uitvoerige leerreden over den doop, beantwoordden de Dopelingen de hen gedane vragen met een week en gelovig hart. By de drie mans-perfonen verrichtte ik met Mattbeeus Stdcb de oplegginge der handen, en wy verklaarden hunne zielen vry van alle masten des Satans en der duidernis , als zielen , die den Heiland van regts wegen, en als een eeuwig loon van zyn bitter lyden en' derven toebehoorden. Hierop verrichtten wy den doop in den naam der heilige Drieëenheid , en de dopelingen, als mede allen die tegenwoordig waren, gevoelden , hoe krachtdadig de drie getuigen op aarde, de Geed, het Water, en het"Bloed, zig in dit ogenblik bewezen. De overigen arbeiders gaven hen hunnen zegen met oplegginge der handen en den kus des vredes. Onmiddelyk daarna werdt ook ene Groenlanderin volgens dezelve orde gedoopt. Hunne namen zyn: Ignatius, Johannes, Salomon en Eli fabetb. • Het Groenlandfche Doop-formulier luidt dus: Ar. N. Koiaukit Atatah Niarnablo Annemer, ublo Ajunginnerum Akkamit, Jefub Tokkoanut: dat is: Ik doop u in den name des Vaders,en des Zoons, en des heiligen Geedes, in Jefus dood. Zo voor- als na den middag bezogt ik in alle tenten , waar van 'er toen omtrent veertig waren, daarna werdt nog met zommigen gefproken, die gifleren avond eerd aangekomen waren. Ook hield ik 's namiddags de Predikatie, die, zo als gewonelyk, van voordel tot voordel, door Broeder Joban Bek vertaald werdt. Ik verhaalde de gefchichte van' Joanr.es den Doper, en voor al hoe hy het Lam Gods, dat de zonden der wereld weg draagt, aangewezen had. Ten befluite werden drie leerlingen met den kus des vredes in het getal der genen, die eerlang donden gedoopt te worden , aangenomen, en in een gebed der kragtdadige toebereidinge des heiligen Geeds tot den doop aanbevolen. Kort. daarna vergaderde de ganfche Gemeente tot het liefde-maal, waartoe wy het brood uit Kopenhagen mede gebragt hadden. 'Er werdt veel gefproken van onze reis, van d e Gemeenten i n Europa, en onder de heidenen in Zuiden Avurd- America enz. Ver-  Gefch. vao Nieuw-Herfnhut. 1452.' || Vervolgens hield ik voor de Avondmaals-leden ene Uitvoerige leer-reden over het heilig Avondmaal. Omtrent zeven uren was de gewone avond-vergadering, in dezelve werdt van de vreugde gefproken, door welke Joannes reeds in de buik zyner moeder over het kindeken Jefus bewogen werdt. Hiervan maakte ik ene toepasfing op onze kinderen, en op onze harten in 't algemeen. Eïndelyk hielden wy het maal des Heren en ten befluite werden agt Broeders en twaalf Zufters beveiligt ter genietinge van het naalle Avondmaal. Hoe 't my by dit eerde Avondmaal met de Groenlandfche Gemeente geweed zy, kan ik niet befchryven. Den a.5den,zynde zondag, werden de vergaderingen zo als gewonelyk gehouden. Alleenlyk werdt, in dede van dé kinder-vergadering, een gezegend liefde-maal gehouden met alle onze gedoopte kinderen, die een getal uitmaakten vart vier en veertig jongens en vier en danig meisjes. Wy Ksitechizeerden ze, en zy antwoordden vry wel. Ik verhaalde hen wat van de kinderen aan de over-zyde van het grote watër, en liet elk zynen naam zeggen. Vervolgens brasten de moeders hare zuigelingen op de armen , en kregen ook haar deel van 't liefde-maal van gifteren. Van dezen waren "er fes en twintig. Ik begon ene afzonderlyke vergadering met dezelven, die men in 't vervolg voortzetten zal, en in welke voor de kinderen ettelyke vaarfen zullen gezongen, als mede een woord van vermaning aan de moeders gefproken worden. Ik kufte en zegende deze kinderkens.' Zy waren by deze gelegenheid zo ftil en zoet als Engelen. (*) De predikatie hield ik ovér de woorden: Maar een der krygsknechtendoorftak zyne zydemei een fpeer, en terftont kwam daar bloed en water uit. De zaal was zo vol van Groenlanderen, dat 'er geen enkel plaatsje over was. hi de Liturgie der gedoopten, werdt uit de Litany van het leven, lyden en fterven des Heren Jefus gezongen, en ten befluite badt de Gemeente knielende. Vervolgens na- ( * ) 't Is ene ongemene vreugde, zulk een hoopje van kleine Groenlandfche kinderkens te zien, en men heeft vele aangename voorbeelden, van hoe zig de Heer een lof uit deii mond der jonge kinderen en zuigelingen toebereidt. B 3  80 Groenlandfche Hiflorie VIII. B. men wy van demeeften, die nu weêr voor enige dagen ten behoeve van hunnen onderhoud vertrekken moeten, een hartelyk affcheid. Onze Broeders merken het als iet buitengewoons aan, dat ons geheel volk in deze dagen by een is gekomen , en dat ook niet een der Avondmaalsleren agter gebleven is, terwyl zulks in den zomer zeer bezwaarlykgelchiedenkan, alzo het dan detydis,in welken zy zig voor het ganfche jaar verzorgen moeten , zynde de zomer alhier zeer kort. Daarentegen zyn ze des winters meer, en de Zufters genoegfaam altoos , te huis. Heden vonden wy goed de woorden Communie en Communicant in de Groenlandfche taal over te nemen, om dat de omfchryving, van welke men zig tot hiertoe in de vertaling der gemelde woorden bediend had,onvoegfaamwas, en by de genen , die nog niet tot het Avondmaal konden toegelaten worden, vele verwarring veroorzaakte. Ook pallen de gemelde twe woorden in de buiging der taal zeer wel. Behalven de gewone bezigheden fpraken wy den a6ften niet verfcheidene Zuidlanders , waarvan 'er enige boten vol in onze buurt gekomen zyn. Den ^jften fpraken wy met eenenouden man, die twederly vel had, te weten bruine en witte ftrepen over het ganfche lighaam ; ook was'er een Groenlander van de ooft-zyde , die ons van de landftreek aldaar veel verhaalde. Zyne landfpraak verfchilde van die, welke hier gefproken wordt, en hy kon onze Broeders niet ten vollen verftaan. Des moeften ze enige Groenlanders uit het zuiden te hulp nemen, die van den Heiland met hem fpraken. 's Namiddags ging ik een ftuk ooftwaarts over verfcheidene bergen en valleyen tot op den zogenaamden tiypen-berg, waar onze Broedersdes winters vele Patryzen tot hun voedfel krygen, doch niet zonder grote moeite en gevaar. Den a8ften begonnen zy turf te fteken ; dit en het hout zoeken behoren onder de moeijelykfte bezigheden , die zy in den zomer hebben. In de eerfte jaren hadden ze den turf na by hun huis. Tans moeten zy denzelven ene myl en nog verder halen. Ik voer met hen. Wy vonden ook wat hout, en kwamen's avonds weêr te huis. Den poften fpraken wy na de vroeg-vergadering met enige vremde Groenlanderen, waar van 'er in deze dagen velen aangekomen zyn. Na dat wy een uur lang met hen gefproken hadden, begon onze Groenlander Andreas hen zulk  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1752. at zulk ene Evangelifche en grondige Predikatie te houden, dat ik, na my dezelve ftilletjes door onze Broeders van woord tot woord te hebben laten vertalen , dërmaten bewogen werd, dat ik my niet van tranen onthouden kon. Hy fprak van onzes Scheppers menfchwordinge, lyden, fterven en liefde tot hen, zo gevoelig, in zulken zamenhang,en zo gepaft naar de begrippen der onkundige Groenlanderen , als-ik het noit had kunnen verwagten , en ik wenfchtewel, dat velen in Europa, die met onkundigen te fpreken hebben, zulke gaven bezaten, De weduwe Louife, die een geruimen tyd van de melaatsheid gekwelt geweeft is, ging zalig uit den tyd,en het huis haars aardfchen tabernakels werdt heden begraven. De ganfche Gemeente vergaderde ten dien emdeopde zaal. Ik hield de lyk-reden, en fprak van het verlangen der gelovigen , om ontbonden te worden en met Kriftus te zyn. Daarna werdt het lyk door vier Broeders uitgedragen. De Groenlanders hielden ene vry goede orde, volgden gepaart, en fchaarden zig in een kring rondom de begraafplaats. De zalige Louife was reeds voor haar doop door de melaatsheid aangetaft-, met welke meer Groenlanders gekwelt zyn. Zy was in 't voorleden jaar gedoopt, en werdt naderhand in zo verre herfteld, dat ze inde vergaderingen komen kon, 't welk haar gene geringe vreugde veroorzaakte. Onder hare hevige en langdurige fmarten had zy zig getrooft met de fmarten,die de Heilandvoor ons heeft uitgeftaan , en hare ontbinding reeds een geruimen tyd met een blymoedig hart en innig verlangen te gemoet ge- Z1 Den i2den 's ogtents vroeg werden wy aanboord geroepen. De Groenlandfche Gemeente vergaderde juid tot het morgen-gebed, en ik nam na ene'korte redenvoering een Groenlander,1 die nog in de tyd en dus niet buiten alle gevaar, maar aan allerly verzoekingen bloot geftelt is, gelyk verftandige ouders niet verdragen kunnen, dat men hunne kinderen, die nog in leven zyn,, pryft en roemt. (*) Zie pag. 150. III. Deel. C  34 Groenlandfche Hiftorie VIÜ. B* een teder affcheid. Deze Gemeente is doch gewiflëlyk volgens het woord van heden uit Num. VI11: 16. een volk van gegevene des Here», die hy uit deze natie als eerftelingen verkozen heeft tot een loon van zyn bitter lyden en fterven, fchoon in zig zeiven Een ellendig bloed, > Een wezen, dat arm is, aan ere en goed i Maar niet te min zyn volk, Een volk, daar Jefus meê kan pronken. Wyl Hy 't zo duur verworven heeft; En 't geen ik Hem, zynen Vader, en den heiligen Geeft, in een alfcheids-zegen en onder een vloed van tranen heb aan bevolen. By myn affcheid beftondt het getal der tans in leven zynde gedoopte inwoners uit drie honderd, terwyl 'er drie en vyftig ontflapen waren. By myn verblyf zyn 'er tien , en zedert het vertrek van 't fchip in 't voorleden jaar tot nu toe agt en feftig gedoopt, daarentegen zyn 'er zeventien onrllapen. Het getal der Avondmaals-leden .beliep honderd en twintig , en dat der gezamentlyke inwoneren drie honderd endartig, daar benevens-had men van een goed getal vremden reden te hopen, dat zy ook dezen herfft herwaards komen zouden. Eer ik aanboord ging, bezogt ik nog den zieken Groenlandfchen Broeder jofepb , dien ik tot deszelfs ontbindingc inzegende. Onze Groenlanders waren gedurig rondom ons, en toonden op allerly manieren hunne tedere liefdeen dankbaarheid. By't aan boord varen, waren de klippen vol van vrouwen en kinderen, en wy werden door ene menigte van mannen in Kajakken verzeld. Te agt uren zeilden we uit den haven, en te negen uren voorby ons huis, begroetten de volkplanting met eer-fchoten, en te tien uren namen onze Broeders ,als mede de Groenlanders, by Kangek affcheid van ons. De ftyve koelte bragt ons fchielyk in de opene zee, doch kort daarna kwamen wy aan 't ys, en imoeften in de nagt tuflehen het zelve en het land laveren. Den 13den vroeg vonden wy ene opening naar hst zuidweften, door welke wy gelukkig heen zeilden, en dus het land  Gefch.van Nïeuw-Herrnhiiü. ij&ï " 35 land uit het gezigt verloren, hadden egter nog tot den avond toe gedurig grote ys-bergen ter zyden van ons. Den iódert hadden wy een korten, maar zwaren,ftorm. Den suften dagtik veel aan St. Thomas, waarheen heden voor twintig jaren de eerfte zending gefchiedde. Den ssften was de wind zeer.veranderlyk, tegen den middag kregen wy enen ftorm uit het Zuid-ooften en naderhand uit het N. O., dié tot den d7ften,en dus vyf dagen en nagten, zonder tuflenpozing aanhieldt, waardoor wy zeventig mylen naar America toe gedreven werden. De zee was tevens zo hol, dat wy niet, zonder gevaar van weggenomen te worden doof de ftortingen, zouden hebben durven wenden. Dus moeften wy voor wéér en wind dryven, en het fchip aan't beftel van Hem overlaten, die de heerfchappy voert over de winden en de golven der zee. Het volk heugde niet, zulk enen hevigen en zo lang aanhoudenden ftorm beleeft te hebben. Daarenboven vreesden ze, tegen de hen onbekende Americaanfcbt kuft te zullen dryven, 't geen zy onfeilbaar verwagtten, by aldien het weêr nog enen dag zo bleef. Uit dien hoofde hielden ze buitengewone gebeden , en elk van hen beloofde naar zyn vermogen iets voor de armen. Tot myne grote verwondering werd ik in 't geheel niet zee-Éiek; en eïndelyk vond ik my met myne reisgezellen bewogen, den Vader, die in de hemelen is,' in den name van zynen Zoon om ene verandering aan te roepen. Den ayften begon de ftorm tegen den middag te bedaren, en den a8ften kregen wy beter weêr, en zagen enen fchohen regenboog : de zee was egter ettelyke dagen nog zeer onrtuimig; Den aaften bevonden wy ons op de hoogte van 55- Sr- 43* 'min- en dus duitfche mylen zuidelyker, dan 'wy wezen moeften. Den 4den September werden wy door een der fchepen van de Noorder-volkplanting ingehaald , en den 8ften door het twede. By den zwaren ftorm waren ze nog in de Straat geweeft, en hadden hem niet gehad. Zy berigtten ons, dat na den vorigen harden winter vele Groenlanders op de Noorder-volkplanting geftorven waren, en de Europeanen aan den fcheurbuik zeer gezukkeld hadden. Den 1 iden zeilden wy voorby het verzonken land met een gunftigen wind. Den isden raakten wy door een nieuwen ftorm van de twe andere fchepen af, waarop den ióden eensklaps ene kalmte volgde. De zee was egter zeer hol, en dreigde het fchip fchadelyker te zyn dan de ftorm. Den i7den hadden wy weêr ftorm, waarC 3 door  3' Daarna verzogt hy, dat men Duitfche en Groenlandfche vaarfen voor hem zingen zoude. Eindelykkulte hy de hand van den Miifionaris, en zeide: ik heb V zeer lief. Toen fcheen het, als of zyn adem weg blyven wilde, hyfloeg egter onverwagt nog eens de ogen op,zag rondom, en begon te zingen: Slaap in Jefus armen, verder kon het zyne tong niet brengen. Dit waren zyne laatfte woorden, die men tot aan 't einde vervolgde: Denk fteeds aan zyn bloed, En aan zyn erbarmen, Aan de"Zyde-vloed, Aan de Geellel - ftriemëh, Die uw trouwde Heer Van de harde riemen Leedt op 't lyf zo teer, En onder het vaars: De Geed des Hèilands heilig U, Gy gaat in zyne armen nu! Zyn ligchaam , ganfeh voor u verwond, Maak u aan lyf en ziel gezond; ontfliep hy zo zagt, dat men *t nauwelyks gewaar werdt Men zal noit zynen naam zonder de tederfte aandoening onder ons kunnen noemen, fchoon het altoos den (mart over het verhes van hem vernieuwen zal. Doch wv gunnen hem zyne rud van harten. Zo wek dan Kriftus Vriendin niet, Stoor niet die eedle Ziel, Die zo verliefd de wonden ziet, Als 'thoogd', dat haar geviel. 70 Tberefïa , de weduwe van den zaligen Daniël Simek. Zy met haar huisgezin waren onder de eerde vrugten van des zahgen Samuels en zyner huisvrouwe getuigenis. Schoon ze met haar man wel haaft weêr vertrok, lieten de kinderen haar egter gene ruft , tot dat ze weêr in 't jaar 1740. hier met 'er woon kwamen. Na dat zy tot het H. Avondmaal toegelaten werdt, heeft men ene grote veranderingen enen  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1752. 43 enen diepen indruk van \ Heilands verdienden by haar befpeurd: ln hare ziekte verklaarde ze, zo veel hare gezwollene keel zulks gedoogde, met vele blymoedigheid dat haar hart onveranderlyk aan Jefus kleefde, en dat ze aan niets dan aan zyne wonden dagt; verhaalde ook, dat de Heiland zig in deszelfs kruis-geftalte aan haar geopenbaard hebbe. Zy beval haren geeft in zyne handen. Haare'vyf kinderen, die ze nalaat, zyn allen van goede verwagting, een derzelver is getrouwd met Jobanan, die in Europa geweeft is. „."-',< De laatftgemelde drie perfonen ontfliepen binnen vier en twintig uren, en werden te gelyk begraven. Kort daarna ftierf ook een ongedoopt man, die by zyne gedoopte vrinden reeds vier jaren had gewoond, doch altoos ongevoelig gebleeven was, in zyne ziekte toonde hy egter een verlangen naar zynen zaligmaker. 80 Jonas, een aankomend jongeling, die eerft dezen zomer gedoopt was, werdt ziek naar huis gebragt. Een der Miffionariffen by hem geroepen zynde, kon hy niets meer zeggen, dan: " Ik verlange zeer by den Heiland te komen ". Hy verzogt, dat men hem zyn lykkleed , te weten zynen beften pels, aandoen zoude, en gat kort daarna zeer zagt den geeft. . o ) Mo fes, was een van de eerften inwoneren, vertrok egter fchielyk weêr onder de wilden , en voer honderd mylen ver naar 't Noorden met hen , vondt egter nergens ruft, eerhy zig in't jaar 1747 geheel en al, aan den Heiland overgaf, en gedoopt werdt. Hy fprak weinig en hakkelde zeer. Dan in zyne ziekte was hy yveng in t [preken, en betuigde, gene vreze voor den dood te hebben, maar zig in tegendeel te verheugen, dat hy haaft by den Heiland komen zoude, en was over mets bekommerd,dan dat het nog te lang duren mogt. Hy is tans in de ruft. . Na deszelfs begraftenis bezogten ettelyke Broeders den Koopman, wiens dogtertje van vier jaren, ( een zoet en aangenaam kind, dat zyne ouders dikwerf door het zingen der fchoonften Groenlandfche vaarien had opgewekt) overleden was. Een van hen werdt by een ouden zieken Groenlander geroepen, die bitterlyk begon te ichreijen : „ Ik heb den Predikant wel beloofd, dat ik een eigendom des Heilands wilde worden, maar naderhand ben ik genoegfaam altoos onder de wilden geweeft, en ichoon ik menigmaal, met mynen zoon op het land alleen zynde , V3.H  44- Groenlandfche Hiftorie VIII. B. van den Heiland gefproken en gezongen heb, ik heb hem egter dikwils weêr vergeten. En daarom ben ik nu niet verzekerd, dat hy my zal aannemen. " enz. Na dat hem de Milrionaris door het woord van God vertrooft, en naar den vrind van arme zondaaren, die zyn bloed voor hem geftort heeft, gewezen had , werdt de oude gryzaard zeer getrooft enblymoedig, en ging weinig dagen daarna, met een vertrouwend geloof in den Heiland, naar de eeuwigheid, 't Was dezelve oude man,die op deszelfs dringend verzoek in 't jaar 1742, door den Heer Drachart gedoopt werdt. 10. ) Rutbj, ene oude weduwe, werdt uit den Zond ziek herwaards gebragt. De weinige woorden, die ze nog (preken kon, want hare ziele haatte, om ontbonden te worden, waren deze : „ Gy zult milfchiendenken, dat ik den Heiland „ t' enemaal vergeten heb, om dat ik dezen zomer zo wei„ nig by u lieden heb kunnen komen: dan ik kan u ver„ zekeren , dat ik ook by myn afzyn enen zaligen om„ megang met hem gehad heb, en kan met vreugde tot „ hem henen gaan. '■' 11. ) Anna , de weduwe van Samuel Kajarnah. 't Is waar, zy evenaarde haarman niet, zy is egter by alle aanlokkingen en aanporringen der wilden (want na haar man's overlyden woonde zy ettelyke jaren by hare twe broeders) niet alleen bewaard gebleven, maar de Heiland heeft haar ook, als ene beloning van hare getrouwe ftandvaftigheid , de vreugde laten beleven, dat ze haren jongften Broeder met vier kinderen , als mede den zoon van haren oudftcn broeder met vrouw en kinderen, door haar getuigenis tot ons gebragt heeft, waarvan ook de meeften reeds gedoopt zyn. (*) 12. ) Zachctus, werdt in't jaar 1746. gedoopt,en genoot op deszelfs ziek-bedde voor het eerfte en laatfte maal het H. Avond-maal, 't welk ene uitnemende vreugde by hem verwekte. Volgens het verhaal der Groenlanderen heeft hy de laatfte nagt ongemeen blymoedig gefproken» Onder anderen heeft hy de woorden der inftellinge van het H. Avondmaal dikwerf begonnen te bidden, en de omftaanden hebben dezelven moeten vervolgen. (i) S- e. (*) Haar oudfte Broeder is in't vervolg ook gekomen en gedoopt. (|) Gewonelyk zegt men: dat mm in de nagt droomt van't geen  Gefcb. van Nieuw-Herrnhut. 17^2. 45 §. 3. „ Wat zullen wy zeggen, (dus fehryven de Broeders in een tvd, wanneer ze drie lyken te begraven hadden) dat onze getrouwe en goede Heiland zo rykelyk begint te oogften Avy gunnen wel onze Broeders en Zufters zeer gaarn de euwige ruft in zyne armen, wy gevoelen egter onze aanklevinge aan hen lieden, en een fmart over het verlies van zo vele getrouwe en ftigtelyke leden, ja van zo vele geze-gende mede-arbeiders,'een fmart,die men ons niet euvel duiden kan. Wy hebben tans enen zonderlingen tyd. Zy gaan zo gaarn, zo zalig en blymoediguitden tyd, dat we ons verwonderen moeten , en velen kunnen nauwelykshun uurtie inwagten. Door deze zalige gefteldheid hunner harten wordt onze fmart over derzelver verlies hier inden tyd merkelyk verzagt. Onze getrouwe Heer begint ons ook reeds het getal der ontilapenen te vergóeden , gelyk dan heden nog agt zielen herwaards gekomen zyn, ombyons te wonen, 't'Is in der daad een wonder, dat nog iemand m Vlezen tvd het befluitkan nemen, om by ons te komen,alzo men over al weet, dat hier genoegl'aam alle dagen iemand fterft. Doch de heidenen begrypen zeiven, dat het ware Kriftendom ene wezentlyke gelukzaligheid mede brengt. En dus moet ook hetftigtelyk einde hunner landsgenoten tot een getuigenis verftrekken , en, 't geen ze van zommigen derzelven met een aangedaan hart gehoord hebben, beveiligen, en hen overtuigen, Dat Jefus ryk geen' phantafy, Noch flechts een yd'le droom maar zy, Als veelen het te lafteren trachten. geen , waarmede men op den dag bezig gezvetft is. Geen wonder derhalven dat een gelovig Groenlander, die op zyn ziek-bedde een deelgenoot wordt van 't hoogde goed, dat ware Kriftenenin den tyd hebben, zo innig verheugd wordt, dat ook in de hitte der koorts blykt, waarvan het hart vervuld geworden zy, toeu Jefus by hem inging eu het Avondmaal met hem hieldt. HET  40 GroehlandTche Hiflone VIIL E; HET EEN EN TWINTIGSTE JAAR 1 7 5 3. INHOUD. §. 1. De gefcbiedenis van't voorleden jaar in't kort ee~ fcbetft. & %. a, Narigt van een bezoek onder de Heidenen te Kangek. §. 3. Een Groenlander , die reeds lang overtuigt geweeft was, maar altoos wederftaan bad, wordt met zyn gebeel buisgezin gelovig, §. 4. De wilden komen in groter getal ten bezoek, en velen van ben worden door bet woord van God getroffen. ö §. 5. Het nut der Groenlandfche mede-arbeideren ender de geraakte heidenen. Twe van ben doen ene reis naar 't Noorden, om by de bunnen bet Evangelie te verkondigen, en entwyken enen Zeerover. %. 6. De nering der Groenlanderen is gezegend. Zy en de Leraars worden in verfebeide gevaren bewaard. %. 7. Het verlies van twe huisgezinnen, in 't byzonder van een man, die met een fchip naar Holland voer ,en deszelfs lotgevallen. %. 8. Vermeerdering der inwoneren met een getal van feven en feftig perfonen. De ongetrouwde Broeders bouwen een huis voor zig, en de Hoofden der huisgezinnen doen ene Collecte ter onderhouding van de lampen op de zaal. %. 9. Twe en dar tig worden gedoopt, en feventien gaan uit den tyd, waarvan vjfzeer aanmerkelyk zyn. %. 10.  Gefch, van Nieüw-Herrhüt. 1753. Af § 10. Zommige narigten van verfchillenden aart. Stigtelyke ' brief van een Deenfchen Mifionaris. §• I. BY 't begin dezes jaars werdt de belofte , die by 't intreden van het voorleden jaar gegeven werdt: Ik zal tot hem nas meer vergaderen', aandagtigovermogen, en de Heer, die"het Hooft zyner Gemeente is, werdt in ene vergadering , in welke de aanmerkelyke gebeurteniffen des voorleden jaars herinnerd werden, ('t geen anders engewonelyk in de nagt voor het nieuwe-jaar gefchied, doch deze keer, wegens enen ylfelyken ftorm, niet gefchieden kon) gedankt en geprezen voor de vermeerdering der Gemeente met twe en vyftig gedoopten, fes en dartig Avondmaalsleden, zeven paar nieuwe Egte-lieden,'en vyftien paren, die reeds getrouwd waren geweeft, doch welken de zegen der kerk tot hunnen Krifteïyken Egt in het afgelopen jaar medeaedeelt was. Veertig zielen waren naar de euwigheid o-egaan, en het getal der tans in leven zynde gedoopten leliep drie honderd en zeventien, behalven een aanmerkelyk getal van leerlingen. Voor de byzondere genade , onderhouding en befcherming, die de ganfche Gemeente en elk lid in 't byzonder ondervonden had, en vooral voor de gezegende Vifitatie , werdt den Here een vrolyk dank-lied, verzeld van vele zondaars-tranen,gezongen,onder ene innbe inwagting van nieuwe blyken zyner genade, die ook h-Tdit jaar niet agter wege gebleven zyn, terwyl de harten tot derzelvcr ontvanginge wel toebereid waren. §•2. Men vergat egter geenzins de andere fchapen,die inden ftal der fchapen nog niet gebragt waren, in tegendeel men dagt ten eerften om dezelven te bezoeken en nader te brengen, waarby tevens de nóg f enemaal ruwe heidenen nieuwe gelegenheid kregen, om't geen tot hunnen vrede diende te horen. Tegen het einde van 't voorleden jaar had men nog eenbezoekvan dien aart te Kangek en de naburige eilanden gedaan, waarvan in het Dagverhaal het volgende gemeld wordt: ' J_ „ Den  48 Groenlandfche Hiftorie VIII. Éi i, Den isden December kwamen wy te'Kangek,en namen onzen intrek by onzen bekenden Kainak. De men\ fchen ontvingen ons vriendelyk , ik fprak met Ken, en toonde hen, hoe liefde Heiland ze had, en hoe gaarn hy hen de zaligheid in zyn bloed fchenken wilde. Ons ter ruft begevende zongen wy Groenlandfche vaarfen. Den i 2.den, eer de mannen uitvoeren, fprak ik van 's Heilands'dorft aan 't kruis , en 's avonds over de woorden ; komt herwaards tot my alle enz. Hier by merkte ik aan, dat de Heiland zig fchielyk aaneen menfeh, die daarover treurt, dat hy hem niet eer gekend en bemind heeft , openbaart , en denzelven met zyn bloed verkwikt. Deii ^den fprak ik over de woorden: Hy is een licht tot verlichtinge der Heidenen. Naderhand hadden wy een grondig gefprek niet onzen waard en deszelfs vrouw. Toen ik hen onder anderen zeide: „ Gy lieden komt, zo als ge zyt, den Heiland doch toe, en ik ben verzekerd, dat hy u en de uwen tot een eigendom zal krygen en met zyn bloed dopen; vroeg de vrouw : „ Hannefe gelooft gy dat in ernft van ons ? " ik antwoordde : ja , en gy zult niet eer van de ongeruftheid uwer harten verlpft worden. Hierop begonnen ze beiden te fchreijen. Den i'5den fprak ik van den honger en dorft der zielen naar den Heiland, en hoe hy zig aan dezelven bewyze. Daarna voer ik verder en bezogt nog vyf huizen. Ik fprak met de huislieden van hunnen Schepper, en hoe hy wegens hunne zonden een menfeh geworden zy, en ze door zyn bloed verloft had. Zommigen wilden lift als een verdichtfel aanmerken ; dan wanneer ik ze vroeg: wat haar hart gevoelde , of dat niet verlegen zy, en het toeftemmen moeft, fchoon zy zulks door het vernuft onderdrukken wilden? werden ze ftil en befchaamd. (*) Dit was van zo veel uitwerking, dat een van hen den volgenden morgen begeerde nog meer van (*) In het oude (Lutherfch^ lied, zo God de Heer niet by ons was enz. word gezegt: Het vernuft worftelt tegen het geloof. Wie de duitternis meêr dan "het licht bemint , die vindt ligtelyk tegenwerpingen, waardoor de (femme van 't hart en 't geweten, die door het Évangelie is opgewekt , verdooft wordt; zo hy al niet t' enemaal in het oordeel valt, dat hy niet meer verwaardigd wordt , het licht te zien , dat alle menfehen verlicht. Geen Groenlander is hiertoe te lomp en bot. I  Gefch. van Niéuw-Herrhhut.- Ï753: 4$ Van die zaak te horen. Naderhand ging ik over land tot twe andere huizen. Zommigen van de genen, die ik hier vond, waren nog onwetende, en anderen fpotters. Ik bad ze met een wemoedig hart, den tyd 0 in welken hen de verzoening verkondigd en aangeboden wordt, niet te ver . regt verlangen naar de zaligheid in 's Heilands bloed vervuld, t geen de ene meer, de andere minder,doch genoegfaam allen, en dikwerf niet alleen met woorden,maar ook met tranen,te kennen gaven ,zo dat'er nopens de opregtheid van hun verlangen geen twyfel over bleef. Dienvolgens werden m dit jaar twe en dartig zielen der Gemeente door den heiligen doop ingelvft. Kaak Kainak » « zu^fd'e^r ^nalk, d^d^?^ Tot het H. Avondmaal werden agt en twintig gedoopten toegelaten en les paren in den Egt verbonden. Van de feven en feliig nieuwe inwoneren zyn vyf perfonen onge! doopt geftorven, die egter het Evangelie met zegen gehoord hadden. Onder de zeventien gedoopten, die in hunne euwige woningen ingegaan zyn, verdienen de vyf volgende voor al aangemerkd te worden: iO Htdwig, was in 't jaar 174Ó gedoopt, 1750 tot het Avondmaal toegelaten en eerft in dit jaar in den Egt getreden. Haar gang m dezen tyd was eenvoudig, nederig en tevens vrolyk, des aan weinige afwilfelingen Onderworpen. By de haring-vangit te Piffikfarbik werdt ze door LT W-Py"»1' ve/zelt m« brakingen van gal, aangetaft. Wanneer men dagt, dat ze niet meer fprekenkon, begon ze te zingen: ^ AUtt* Ach, Lam, myn's hartenslieflykheid! Gy hebt een bed , zo zacht, Uw' armen zondaars toebereid; Daaraan word nu gedacht. Men  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1753. S9 Men fpreekt, en zingt, en fpeelt 'er van : Doch voelt meer, dan men zeggen kan Van uwer Zyde zaligheid, Eere zy haar gezeid! Wees met den vinger om hoog en vroeg de omftanders, of ze dan niet zien konden, dat de Heiland met zyne wonden 'er tegenwoordig was, en op haar wagtte. Dit waren hare laatfte woorden, waarop ze fchielyk en zagt ontfliep. Haar ontzield lighaam werdt naar Nieuw-Herrnbut gebragt en aldaar begraven. : , 2 ) Beata, ging,na drie dagen in barens-wee en eenharden arbeid, zonder egter verloft te worden,toegebragt te hebben, in hare ruft. Dit is onder de Groenlanderen iet zeldfaams. Ene andere, by voorbeeld, (te weten de weduwe van den onlangs ontflapenen Mofes) liep van 't viflchenop hetys naar huis , en, ziende dat'er vremden m t huis waren, begaf ze zig in een Groenlandfch proviant-huisie , alwaar ze van een welgefchapen zoontje verlofte, 't welk ze zelve kort daarna ten doop bragt. n -) Thomas, werdt in zyn Kajak door enen zee-hond omver gehaald, (*) enige dagen daarna gevonden en alhier begraven. Hy was in 't jaar 1743 met zynen broeder Nathanaêl herwaards gekomen, het volgende jaar gedoopt en in 't jaar 1750 tot het H. Avondmaal toegelaten. 7vne twee huwelyken voerde hy zo als het enen geeftelyken Priefter betaamde. Van geeft was hy levendig en in zynen ommegang aangenaam. Dan 't geen, waardoor hy de meefte afting en genegenheid naar zig trok, was de «revoeligheid van deszelfs hart omtrent het lyden en derven van zynen God en Zaligmaker als mede de vreugde, die hy had, wanneer hy van 's Heilands wonden hoorde fpreken en zingen. a -) was ene der eerften opgewekten, en ook ene der eerften inwoneren van Nieuw.Herrnbut, zy vertrok egter met haren zaligen man Laban fchielyk weêr naar 't Noorden, en kwam in 't jaar 1743 ■> toen ze nergens ruft vonden terug. Zedert dat ze gedoopt en tot het H. Av°nd- f *) Dit omverhalen gefchiedt, wanneer de lyn, aan welken de blaas vaft gemaakt is, om de Kajak of het lighaam vaft raakt, zo dat de Groenlander mede onder het water getrokken wordt.  tfo Groenlandfche Hifbrie VIII. B. maal_ toegelaten werdt, heeft ze een ftil en vergenoegd leven m ommegang met den Heiland gevoerd , en , in hare langdurige jicht-ziekte, allen , die haar bezogten , verblyd met haar vergenoegd gelaat en ftigtelyke gefprekken yan haar innig verlangen om ontbonden te worden. 5.) Boas, anders Okkoniak, een der allereerften Inwoneren, op wiens volkomene bekering men twaalf jaren wasten moeit. Hy kwam in 't jaar 1738 met zynen zwager üamud Kajarnak tot ons. Dan de moordenaren zynen broeder lnnungeitfok in 't jaar 1739 vennoord hebbende, en t ook op zyn leven toeleggende, werdt hy door Sawa*/naar t Zuiden in zekerheid gebragt. In't jaar 1740 kwam hy terug, voer egter kort daarna met zynen broeder 1 ujjillartok verder naar 't Noorden. Dan door de ongeruftheid van zyn hart werdt hy weêr hier naar toe getrokken i-ly verweerde zig egter tot 1749, eer hy zig t' enemaal van de wilden los maakte, in dezen tyd moeft zyne zalige zulter Anna zig gedurig by hem ophouden. Eindelyk kwam hy nader, en de koften reeds lang overwogen hebbende, gaf hy zig ook zonder verdere bedenkinge den Here en der Gemeente over, werdt 1750 gedoopt, 17*2 tot het H. Avondmaal toegelaten, en kort daarna tot zyn in 't heidendom aangegaan huwelyk ingezegend. Hy had een teder gevoel van den Heiland, ene ongeveinsde broederHeide , een nederig hart en zeer geringe gedagten van zig zeiven. In zyne ziekte was hy een ieder tot ftigting en men kon hem zonder tranen van vreugde niet aanzien Er vertoonde zig iets van het beeld van Jefus in zvn gelaat, en daar hy anders van enen zeer zagten en ftillen aart was, waren zyne uitdrukkingen van 's Heilands wonden , die hy nu haaft, na een gevoelig geloof, hoopte te zullen aanfchouwen, des te nadrukkelyker. Wanneer zyn broeder benevens ettelyke bekende vrinden, die nog onder de wilden wonen, hem op zyn ziek-bedde bezogten, prees hy hen de zaligheid, die hy gevonden had, zo zielroerende aan , dat ze met tranen beloofden, dezelve ook te zullen zoeken. Hy bleef by zyne kennifle tot aan t einde, en riep dikwerf: Ach hoe fchoon l hoe aangenaaml en gevraagd wordende:wat dan?antwoordde hy myn Heiland! zyne wonden! en dus ontfliep hy met een ken mch-ukeZCn' aauwezenden tot een onuitwiflchely- $. 10.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1753. 61 $. 10. Vanbv-zaken zal ik nog het volgende aanmerken: Het fchip kwam hier den i4den Juny aan , en vertrok weer in Auguftus , om naar Friedrichsbaab te zeilen, kwam egter binnen drie weken terug, na in ftorm «1 ys veel gevaar uitgeftaan en allerly fchade geleden te hebben, zonder egter ter beftemder plaatfe te hebben kunnen inlopen. Des moeft de Zuider-volkplanting hare levens-middelen van hier laten halen, en by die gelegenheid kwam de M1Ü10naris dier volkplanting, de Heer Bucb, herwaards tot een bezoek In dit jaar kwam ook een der bedienden van den koophandelterug van ene reis, die hy zuidwaards gedaan had, met oogmerk om de ooft-kuft van Groenland te ontdekken. Hv zal miflehien enige mylen verder dan de zalige Heer geweeft zyn, en had ook verfcheidene ter nennge bekwame plaatfen, als mede vele menfehen, maar tevens zo veel ys ontmoet, dat men 'er , zyns oordeels, met ligtelyk in een ander tyd van 't jaar dan in de maand beptember zou kunnen landen. . Voor drie jaren waren twe gedoopte huisgezinnen van ene andere volkplanting, met een hartelyken bnefvanderzelver Miffionaris ter aanbevelinge aan de Broeders, by hunne bloed-verwanten te Nieuw-Herrnbut gekomen,en voorleden jaar weêr terug gekeerd met een getuigenis van hun goed gedrag, benevens een brief aan den Milhonaris. Dit gaf gelegenheidt tot het volgende antwoord, dat ik, met uitlating van onnodige by-zaken, wegens deszelfs ftigtelyken inhoud, uit het Deenfch vertaald mede delen zal. „ In onzen gemeenzamen Heiland opregtelyk beminde Vrind en Broeder! T/oor uiven zeer aangenamen brief met de gedoopte GroenV landeren, die voorleden berfft bier aan kwamen, ben ik u ten uiterjle verpligt en velen dank fchuldig , waarvan ik my tans op bet vrindelykfle en bartelykfle kwyten wil, terwyl ik gelegenheid beb , om deze weinige regelen, door  62 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. enige Groenlanderen , die naar uwe buurt varen, te bevorderen. Het was my in der daad ene ftoffe van vreugde en van opwekkinge tot lof enprys van den Here, wanneer ik niet ah leen uit uwen aangenamen brief, maar ook uit bet mondeling berigt der Groenlanderen vernam, dat de getrouwe Heiland de Moften zyner genade dagelyks vervult, en de verkondiging van bet Evangelie van zynen bloedigen dood aan vele zielen zegent, die de getrouwe Vrind der zielen zelve tot zig trekt en naar zig toe lokt, als een loon voor den angft en nood, die hy voor ben beeft uitgeftaan, en dat hy u geliefde Broeders ook dagelyks naby is met de zalige vrugten zyns bloedigen doods. Wat my armen aangaat, ik kan mynen Ontfermerpryfen , dat ik weet en geloof, dat bet met myne ganfche zaligheid aankomt op Jefus den gekruiften te kennen en in hem gevonden te worden, en dat ik ene gerechtigheid heb, niet uit de •werken en de uitwendige vroomheid, maar uit bet gelove in Jefus Kriftus, waarmede ik alleen tot de wederopftandinge der doden komen kan. Dit is ook 't geen ik den armen Groenlanderen gedurig tragt te verkondigen, naar de genade en kragt, die my de getrouwe Heiland zelve daartoe fcbenkt,te wetenden onnafpeurelyken rykdom van 'sHeilands genade voor allen, die zig als arme en verloorne zondaren tot bem wenden, en de verzoening, die by door zyn lyden en bet vergieten van zyn bloed te wege heeft gebragt, in het geloof. aannemen willen. Dit eenvoudig woord des kruifes beeft by ook voorleden winter aan ettelyke zielen gezegend, die ik ook, niet zonder gevoel hunner harten , dat ze enen Heiland nodig hebben, tot den doop aangenomen heb, en deze maken met de weinige kinderen , die van de voorheen gedoopten geboren zyn , vyf en dartig zielen uit. De barmhartige Heiland, die begonnen heeft, om ze tot de zalige kennife zyner genade te leiden , openbare zig verder als de Heiland en Zaligmaker aan hunne arme harten. Hy doe ze ondervinden de kragt zyns bloeds, om ze te begenadigen, te heiligen, te reinigen , en in tydt en euwigheidt volkomen zalig te maken. In 't voer jaar van 1752. woedde in onze buurt ene algemene ziekte onder de Groenlanderen, aan welke niet alleen meer dan de helfte der gedoopten, maar ook ene ongelooflyke menigte van beidenen zeer fchielyk geftorven zyn. Deze ziekte  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1753. 63 te duurde den ganfchen zomer , doch tegen den herffi verfpreidde ze zig verder Noordwaards, waar ook de mees" ten zullen gejiorven zyn. De mynen, die hy my op bet land wonen , beeft de ontfermende Heer tot nog toe ge- fpaard. ' , . Nu geliefde Vriend en Broeder , groet uw ganfche huisgezin , en allen die den Here Jefus lief hebben, van my, hunnen armen doch door des Heilands genaae met een opregt hart liefhebbenden Broeder. De Genade van enzen Here Jefus Kriftus zy met u allen, en doe uwe zielen de zalige vrugten zyns bloedigen doods dagelyks genieten. Gedenkt ook aan my, wanneer gy u voor 's Heilands voeten in 't flof neder werpt, en bidt voor my. Dit vertrouwe ik van u, (_ach dat id u zien en /preken kon) en in /leze hope eindige ik met bartelyke groeteniffe van my en mynen Amts-broeder , terwyl ik onder toewenfching van heil en zegen naar ziel en lighaam blyf enz. " HET  6i Groenlandfche Hiftoria VIII. B. HET TWE EN TWINTIGSTE JAAR 1 7 5 4INHOUD. §. I. January. Menigte van ont[lapenen in dit jaar. Berigt van bet visten der Zon- en Feeft-dagen d.r eerjle Maand, en den aage'.ykfen gang. §. 2. February. Feefl der voorfeliinge van bei Undeken Jefus in den Tempel. Tien perfonen worden gea-opt. Gedagtenit van ettelyke ontjlapenen. §. 3. Maart. Felle koude, gevaar by de koftwinninge. Weldadigheid der gelovigen. tiet werk der genade onder de opgewektebeidenen. Feejl van 'j Heiianas Menfcbwordinge. §. 4. April. De beidinen worden bezigt, bet Paafcb-feejl in zegen gevierd, veertien gedoopt 'en drIe paar getrouwd. Kwade gevolgen van bei bezoek zommiger lVaivisv..>igeren. §. 5. May. De bezigheden ter koftwinninge geven goede aanleiding de beidenen te bezoeken. Onder de Greenlanderen ontftaat ene befmetteiyke ziekte. A.nm-.rkingen daar omtrent en gtdagttms van ettelyke ontfiaptntn. $. 6. Juny. johan Bek volgt de zieken Groenlanders op de baring-vangfi , wo-dt zelve ziek en van Matthcua Stach bezogt. 2V Puhkl'arbik wordt een Kerk- büf aangelegt. S- 7- JulY- Terug-komfl der Groenlanderen. De ziekte vermindert. Vertroojting bierover uit Europa. J. 8. Auguftus. Begin vm het vijfebers-kantoor. De Groen- lan-  ' Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754; <5j landers worden vnder bunnen arbeid bêzogt, en ettelyke beidenen komen om te blyven. 9. September. Gods verzorging der arme wedmven en wees-kinderen. Vermeerdering der overtuigde beidenen; en derzelver beklyven. §. 10. October. De intogt en inrichting der Groenlanderen. ' Verdeling en vrywillige verzorging der armen, en het daarby zorgvuldig in egt te nemen oogmerk. Gevaren en ongelukken op de zee. §. 11. November. ï)e Leerlingen vermeerderen en geven goede hope. De goede bewegingen ónder de heidenen in de Vilfcher-Fiörde worden door ettelyke toegezondene liederen onderhouden en verlevendigd. %. ia. December. Bezoek onder de heidenen. Berigt van den laatJl en Gemeente- dag , bet Nieuwe-jaar der Groenlanderen, de Kers-dagen , eh de Nagt-waak van 't Nieuwe-jaar. §. h Y^Vit jaar is vooral daarom aanmerkelyke'r dan enig ander * *J dat de Heere , naar zyn denmenfchen dikwils onnaïpeurelyk raads-beitel, de Groenlandfche Gemeente dermaten bezogt, dat, behalven de ongedoopte leerlingen, omtrent feftig gedoopten uit den ty l in de zalige euvvigiheidt geroepen werden, 't geen nog voor nog ha dien tydt in zulk een getal gefchied is. Hiervan zal byelke maand, (want gene, behalven January en December, waren zonder iterfgevallen ) als mede van ettelyke uit- en inwendige omltandigheden der Groenlandfche Gemeente gefproken worden. Het jaar vverdtmet het H. Avondmaal begonnen, twelk deze reis van allen, te weten honderd fes en veertig perfonen, kon bygewoond worden, alzo zy allen naar 't lighaam gezond, en naar de ziel dërmaten gefield Waren , dat men reden had, om zig over hen te verblyden. De in deze maand invallende Feefl- en Gcdenk-dagen , te weten het feeft der verfchyninge van Kriftus, zynde UI. Déél. E bet  66 Groenlandfche Hiflorie 'VIII. B. het feefl: der heidenen, en de 19de January , zynde de dag der eerfte zendinge naar Groenland, werdt met genade en vréugde gevierd. Op het eerfte , te weten den öden January, was de voormiddags Predikatie over de woorden: Zalig zyn de genen, die bet -woord Gods boren , en het zelve bewaren. Luc. XI: 28. en de namiddags Predikatie over Mpbef. II: 19, 10, Zo zyt gy dan niet meer vremdelingen en bywooners, maar mede - burgers der heiligen en huisgenoten Gods', gebouwd op het fondament der Apofelen en Prophetenwaarvan Jefus Kriflus is de uiterfte boekfteen. In de toepasfing werdt gefproken van de aanneminge tot den doop, van 't geen zulke nieuwe huisgenoten Gods te genieten hebben, en hoe ze zig behoren te bereiden tot den aanftaanden doop en de overige te verwagtene heilgoederen van Gods huis. Daarna werden twe getrouwde mannen , een ongetrouwde, drie vrouwen, vyf weduwen en vyf ongetrouwde vrouws-perfonen , te famen feftien uitmakende , aangenomen. Naderhand kwamen enige ongedoopten en gaven met tranen hunne droefheid daarover, dat hunne hope om aangenomen te worden niet vervuld was, te kennen, tevens verzoekende, dat men ze niet vergeten wilde. Den igden January was de maandelykfe Gemeente - dag. Na het voorlezen van narigten uit andere Gemeenten van heidenen werdt gepredikt over Jerem. XXIX: 11. Want ik weet de gedachten , die ik over u denke, fpreekt dc Heer, gedachten des vredes enz. Waarby de tranen zo van de toehoorders als van den leraar beter fpraken dan de woorden. Vervolgens werden vier perfonen, en kort daar na nog ene zieke in haar huis gedoopt. By het liefde-maal van dit feeft werdt tot roem enprys van den Heiland erinnerd, hoe 't hier voor een en twintig jaren gefteld was, en wat na dien tyd aan dit volk was gefchied. Eindelyk werdt de Gemeente-dags-afdeling (dewelke gewonelyk een der Pfilmen of een hooftftuk uit dePropheten is) voorgelezen en verklaard, ook werdt nog een weduwenaar tot den doop aangenomen, en dan met ene dankzegging knielende geëindigd. De overigen drie zondagen dezermaand , namentlykden i3den, aoften en elften, werden naar gewoonte in diervoegen gevierd, dat na het morgen gebed (in 't welk des zondags een ftuk uit de Litaney van 't leven , lyden , eh • -fter-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754. 67 nerven des Heilands gebeden wordt) aan elk Koor ene korte vermaning werdt gehouden, en met de zuigelingen gezongen en gebeden. Ten aanzien der laatften wordt dikmaals aangemerkd, dat men ene byzondere nabyheid des Heiland, die uit den mond der zuigelingen zyn "lol toebereidt, befpeurd had. De ftoffen tot de namiddagsPredikatiën , waren genomen uit Ephef. V: a. van de we* der-liefde tot Kriftus, die ons lief heeft gehad tot in den dood; uit Jef. LI: 1. 2. van de holligheid des born-puts in 's Heilands geopende zyde, uit welke alle gelovigen gegraven zyn en hunne dagelykfe onderhouding hebben 5 en uit Jef. LX1: 10. van den mantel der Gerechtigheidt in Kriftus bloed. De laatfte algemene zondags-vergadering tot de Litaney was altoos met ene byzondere genade verzeld, en werdt niet ligtelyk door iemand verzuimd. De vergaderingen op de werjt-dagen konden niet altoos in behoorlyke orde gehouden worden, om dat'er dikwils zulkeene fheuw-jagtviel, dat men niet uit het huis komen kon. lntuffchen hielden dan de Groenlandfche mede-arbeiders in hunne huizen ene korte vermaning en zing-vergadering, gelyk ook een van hen wekelyks een- of twemaal de vergadering op de zaal hieldt. Zulke ruft-dagen werden door de Broeders merendeels gebruikt tot oeffening in de taal, ter vertaling van het een of ander , en terdoorlezinge der uit Europa toegezondene ftigtelyke boeken ennarigten. Dan de Groenlanders, die dikwerf voor zulke normen uitgevaren waren om vogelen te vangen, geraakten meermaals in de uiterfte levens-gevaar, te meer nu 'er weêr zeer veel ys in de Fiorde gedreven werdt. Velen moeften op onbewoonde eilanden vlugten , en 'er een of meer nagten blyven. Zommigen werden omgeflagen , en half dood gevrozen gered, en tot zig zeiven gebragt; anderen moesten , na de nagt op een ftuk ys toegebragt te hebben, met hunne Kajakken ene grote myl ten dele over 't ys gaan, ten dele 'er tuflehen door varen, terwyl het ys dikwils onder hen brak, zo dat zy 'er-dikwerf tuflehen raakten. |9 a §■ %'  68 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. §. 2. tn February ging het in den zeiven gezegenden gang voort , terwyl egter de uitwendige omftandigheden even liegt bleven. Den aden February, zynde het feefl der voorftellinge van het kindeken Jefus in den Tempel, op een zondag invallende, werdt dat feeft gelyk de zondag gevierd o behalven dat, in plaats van de koor-vergadeiingen, wegens het flegte weêr, ene Predikatie over het Feelt-Evangelie uit Luc. lh gehouden werdt, en in de toepaffing den weduwenaren en weduwen in 't byzonder zulk ene vreugde over de vertrooftinge lfraëls toegewenfchd , als Simeon en Hanna eertyds ondervonden, wanneer ze het kindeken Jefus zagen en in hunne armen namen. Vervolgens werdt het H. Avondmaal gehouden. Den i7den, zynde de Maandelykfe gemeente-dag, werden, na ene Predikatie over i Job. V: 6, 7. tien perfonen gedoopt. Zy beantwoordden de hen gedane vragen met ene befcheidene vrymoedigheid, en een vloed van liefdetranen. Na ene redenvoering over de aanneminge werden agt leerlingen , die hun verlangen dikwils te kennen gegeven hadden, tot den doop aangenomen, en over hen gebeden. In 't algemeen befpeurde men in de gefprekken met de beftierders der gezelfchappen, en de mede-arbeiders , dat de H. Geeft zeer werkzaam was aan de harten der nieuwe inwoneren, en men werdt dikwils verblyd met aangename getuigeniflen nu van dezen, dan van een anderen. In de vorige maand waren vier kinderen, maar in deze flegts een geboren en gedoopt. Het zoontje van den Misfionaris Joban Bek, dat ook in dezen tyd geboren werdt, werdt by den doop Cbriftian Renatus genaamd. Den 4den February ging een jongeling van veel geeft en verwagting, na lang aan de uittering gezukkeld te hebben, zalig uit den tyd. Van dezen wordt'er dus gefproken: Onze Cbriftian was 1737 in 't Noorden geboren, hy kwam in 't jaar 1746 by ons, werdt het volgende jaar gedoopt, en 1750 tot het H. Avondmaal toegelaten. Hy was levendig van geeft en fchrander van oordeel, leerde in de fchool binnen kort Groenlandfch en Duitfch lezen en fchryvcn ,jwaardoor hy ons zo wel by de overzetting als in 't na-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754. 60 nafchryven van velen dienft was. Ook leerde hy wat van deMuzyk, en hielp ons daardoor het zingen in betere orde brengen. Daarbenevens verzuimde hy geenzins, zig in de Groenlandfche handteringe te oeffenen, en bekwaam te maken. Een ieder, die hem zag, moeit zig over hem verwonderen, en wy hoopten te eniger tyd enen brüikbaren mede arbeider, vooral by de jeugt, in hem te zullen hebben. Zyne tedere gelteldheid van gemoed was het aangenaamlte. Kwam hy zig by verraffing te ontgaan, hy was zelve de eerfte , die zyn misflag aanklaagde, hy weende , hy bad om vergiffenis. Hy begreep ook het oogmerk van het byeen wonen der ongetrouwde Broederen zeer wel , en zo dra hy hoorde, dat ze een eigen huis bouwen zouden, verblydde hy zig als een kind, en bragt 'er zo vele hulp, als in zyn vermogen was ,toe. In dezen aangenamen toeftand zag men hem, vooral na de gezegende vifitatie voor twe jaren,met blydfchap voortgaan, na dat hy , door ene fmertelyke ondervinding, wyfer geworden was in t goede Hieromtrent fchreef hy toen onder anderen dus: „ lk was naar ziel en lighaam in enen jammeriyken toeftand. Want ik had het gemaakt, als lieden, die genen Heiland hebben. Dan de Heiland veragt geen menfeh, hoe verwerpelyk ze ook zyn. lk was uit de gemeenlchap der A« vondmaals-leden uitgefloten. Doch toen bad ik den Heiland , dat hy zig myner ontfermen wilde. Eindelyk heeft hy my in genade aangezien, en my weêr tot de gemeenfchapl zynes lighaams en bloeds aangenomen, waardoor myn hart meer brandende en vergenoegd geworden is. Tans heb ik hem myn hart geheel gegeven, en zal myne ogen nok meer van hem afwenden. Myn hart is des Heilands, en met de gelovigen verenigd, en de Heiland is in 't midden van ons. " , ■ n In zyne ziekte zong hy dikwerf zyne beminde vaarten: O Hoofd vol bloed en wonden, Vol fmarte, fchimp, en hoon \ O Hoofd ten fpot ombonden Met eene doornen-kroon! Uw Glorie, Glans en Eere Schynt nu als uitgedoofd, Ach, wat ik zulks waardeere! lk groet U, dierbaar Hoofd. E 3 Hie  7© Groenlandfche Hiftorie VIII. B. Hier mogt ik hutten bouwen: Verfmaa myn' armoê niet! Heer laat myn' ziele aanfchouwen, Hoe gy uw bloed vergiet, En hoe uw leên verkouden,l ' Toen Gy uwe oogen floot. Ach mogt ik 't Lyk eens houden Opmynenarm en fchoot! Men kon hem noit zonder tranen van vreugde bezoer ken. Toen hy befpeurde, dat zyne ontbinding naderde, vroeg hy meermaals , of'er niet haaft weêr Avondmaal zoude zyn, en na dat zyn verlangen den 2den dezer vervuld was, ging hy heden, in den ouderdom van 17 jaren , uit dit tranen-dal naar de Gemeente die boven is, terwyl wy den Heiland van harten dankten, dat hy ons hem gefchonken en zo laug tot vreugde en gebruik gelaten had. Den roden werdt hy gevolgd door de ongetrouwde zuster Sclamith. De roos, ontftaan uit een in 't aangezigt ontftoken puiftje, baande haar den weg om henen te gaan naar den Heiland, dien zy liefhad, en in welken ze geloofde, fchoon ze hem nog niet gezien had. Zy werdt den iaden gevolgd door den weduwenaar Barfillai., de oudfte man in dit land. Hy was een verftandig en onder de Groenlanderen een aanzienelyk man, het hooft van een talryk huisgezin, waarvan genoegfaam allen met hem herwaards gekomen en ook gebleven zyn, fchoon zyne kinderen, voor al zyne reeds lang voor hem gedoopte dogter Batbfeba, zo als boven geme'ld is (* ) , hem eigentlyk herwaards gebragt hebben. Toen hy nog onder de heidenen was, vroeg"hy eens een der Miflionariflen : „ -Heb ge dan den God, waarvan gy zo veel fpreekt, oit „ gezien ? en kreeg tot antwoord: " Neen , ik heb hem „ nog niet gezien , maar ik heb hem van ganfeher harte „ lief, en ik en alle gelovigen, zullen hem ter zyner tyd „ lighamelyk zien. " Dit vrymoedig antwoord moet een diepen indruk op zyn gemoed gemaakt hebben, alzo hy nog, na in't jaar 1747 gedoopt te zyn, zig dikwils het zelve te binnen heeft -gebragt. Over den ftillen, maar bly- moe- (*) Ziejhet jaar 1746. §. 2,  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1754. 71 moedigen , wandel van dezen ouden man , heeft men zig van harten kunnen verblyden; doch in zyne ziekte openbaarde zig eerft regt 't geen in 't diepfte van zyn hart lag, want onder de hevigfte kolyk-pynen was hy ongemeen wel te vrede, en zo dikwils als hy enige tuflchenpofing van de pynen had, zong hy deheerlykfte vaarten van zynes Gods en zaligmakers lyden en fterven: by voorbeeld: Myne wonden Jefu! gy zyt de myne», My is, als waar uw verzoenend fchynen Voor my alleen. Als mede. Door uwen Geeft fterk mynen moed, Genees my door uw' wonden, Befpreng my met uw koftlyk bloed In myne laatfte ftonden, En neemmy uit het traanen-dal Tot U , alwaar ik eeuwig zal U lof en Eere geeven. In deze maand ging ook AhigaiU dezelve jonge dogter, die den ioden January, ziek zynde, in haar huis gedoopt werdt naar de euwigheid. Zy maakte het getal van honderd gedoopten , die in Nieuw-Herrnhut ontflapen zyn, vol en dit getal maakte juift het vierdedeel van alle zedert 1739 gedoopte Groenlanderen uit. Hunne gedagtems is in zeg'eninge. §• 3. De felle koude, die de ganfche vorige maand geduurd had, nam in Maart dërmaten toe , dat glazen enftenen aan ftukken fprongen. Daarenboven had men zulken geweldigen vs-gang, dat zelden iemand uitvaren kon , en wie 't niet te min waagde , (want door het toenemend gebrek werden de Groenlanders naar buiten gedreven) die geraakte bv de minfte verandering van den wind in levens-gevaar. De ongetrouwde Broeder Loth fchoot by een dergelyk geVal het leven in. Hy was op een eiland gevlugt, maar E 4 oen  7» Groenlandfche Hiftorie VIII. B. den volgenden dag, wanneer hy naar buis varen wilde, werdt hy door het ys bezet, zyn vaartuig verbryzeld , en' dus dreèf hy met hetys weg, zonder dat men hem redden kon. Eindelyk werdt de,Fiorde t' enemaal met ys dërmaten bcdekd, dat men van de eilanden drie mylen ver naar de volkplanting te voet gaan kon. Zo dra de vaart weêr open kwam , zag en hoorde men de grote ellende der arme heidenen, die, t'enemaal uitgehongerd , om fpys kwamen. Zo lang de onzen wat hadden, deelden ze gewillig mede, en lieten niemand hongerig vertrekken. By deze omftandigheden kon men aan geen bezoek on. derde wilden denken, dan zy kwamen zeiven in hunne Kajakken; fchoon nu zulks niet dan om lighamelyk voedfel gelchiedde, zy hoorden egter by die gelegenheid altoos iets, dat ook hunne zielen in dien nood te ftade komen kon, en de vaart geopend zynde , kwam 'er een huisgezin om te blyven. Ondertulïchcn maakten zig de leraars in 't by zonder met de ongedoopten inwoneren te doen. Men bcvondt,dat de meeften leergierig waren , en in de kenniflè der waarheid en het verlangen naar den doop toenamen. Wanneer men met enen ouden weduwenaar fprak, verklaarde hy zig dus: „ Ik ben zeer liegt, en wanneer ik hoor, hoe ik den Heiland zal leren kennen, zo vergeet ik de woorden ten eerften weêr. Niettemin heb ik drie woorden opgemerkt, die my gedurig byblyven: i.) Beminde Heiland, ik deug niet met al, ontferm u myner ; 2.) Schenk my toch ook het geloof in u ; 3 ) en wafch my in uw bloed van myne verdorvenheid, en maak my zo als ik wezen moet om zalig te worden. " Kort daarna werdt deze man met vier andere leerlingen tot den doop aangenomen : dan met de anderen op de vilTchery zynde, is hy, nog voor den doop, in vertrouwen op de verdienften en ontferm inge des Hei lands, uit den tyd gegaan. Het H. Avondmaal werdt in 't begin der maand gehouden , en de gemeente-dag kwam op den 25ften Maart,zynde het leeft der ontvangeniffe des Heilands. Behalven de Predikatie over het Feeft Evangelie uit Luc. I: 26-38. vergeleken met de Gemeente-dags afdeling uit Jef. VII. werden 'er narigten voorgelezen van de gemeente der Indianen te Pacbgatgoch in Nieuw-Engeland, en vervolgens vyf leerlingen aangenomen. En alzo het leerftuk van de verdienften des Heilands , niet alleen voor zo ver hy naar zyne Goddelyke maar ook naar zyne menfehelyke natuur, eri dus  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1754. ?S dus niet alleen als God , maar ook als de menfche Krht?s Jefus befchouwd wordt, de grortdflag der heihgmaldnge onzer menfchelyke zielen en leden is; en, als zodanig, in de Broeder-kerk aanleiding gegeven heeft tot het vieren van hetFeeft aller Koren op dezen dag zo werdt ook hier den gelovigen Groenlanderen, naar derzever verfcheidene kunne en jaren, des Heilands verd.enftelyk aannemen en dragen van menfchelyke leden, als de bron van-en het middel tot-heiligmakinge van ziel en lighaam voorgefteld. Kort daarna ging de weduwe Rebecca, de enige praaide, die in deze maand gedoopt werdt, met een innig verlangen om haren Heiland te aanfchouwen, zalig uit den tyd. s. 4. Eindelyk brak de koude in April, en het ys dreef weêr zeewaardsvan het land af. Onze Groenlanders,die,ichoon zeden armen mede gedeeld hadden, nog al vry wel hadden kunnen beftaan , terwyl op andere plaatlen velen van honger geftorven waren, konden nu weêr op de neringe uitvaren, en bragten ook ettelyke Heil-botten en Zee-honden naar huis, 't geen in dezen tyd iet zeldlaams is. Uolc konden de Miffionarilfen tans weêr naar de heidenen varen by welken ze van de oude bekenden wel vnendelyk ont'an^en en aangehoord werden, over 't geheel werdt het egter weinig ter harte genomen. Zy bemerkten in tegendeel, dat het woord by hen, die nog vremd en t enemaal onkundig waren, meerder indruk veroorzaakte , dan by de oude bekenden, die het reeds gewend waren. Na alle huizen bezogt en allen, die zulks begeerden , van den weg der zaligheid, onderregt te hebben, voeren ze weer naar huis, en bragten ene vrouws-perfoon tot een bezoek mede, en enen aankomenden jongeling,met toefteraraing van deszelfs vader , om 'er te blyven. Vervolgens vierden ze de Feeft-dagen der week voor het ■ Paafch-feeft; lazen dagelyks een ftuk uit de lydens-gefchichtc, fpraken met de Avondmaals-leden over het tl. Avondmaal, hielden met dezelven op witten-donderdag, volgens Job: XI11. het liefde-maal als mede het voetwasfchen , en in den nagt, in welken onze Heer verraden werdt, het H. Avondmaal. De dankzegging werdt , op goeden e 5 vry-  74 Groenlandfche Hifrorïe VIII. B. vrydag 's morgens, op het aangezigt voor den Here liggende en hem onder vele tranen aanbiddende, gehouden. Ook kwamen ettelyke heidenen tot een bezoek , en woonden de verkondiging van den dood des Heren in de openbare vergadering, niet zonder aandoening,by: zommigen, wier bloed-verwanten hier reeds woonden, bleven alhier. . Den eerften Paafch-dag begaf zig de Gemeente des ogtents vroeg op den Kerkhof, vernieuwde de gedagtenis der zedéi t het laatftleden Paafch feeft ontflapenen agtien Broeders en Zufters, door dezelven by hunne namen te noemen, en bad , in hope van ene zalige opftandinge, om de euwige gemecnfchap met hen en de ganfche gemeente, die reeds om den troon des Lams is. Op de zaal terug gekomen zynde, werdt in de leer-reden gelproken van ons deelgenootfchap aan 's Heilands ruft in't graf, en aan zyne opftandinge. Daarna volgden de vermaningen aan elk der Koren afzonderlyk. 's Namiddags werdt nogmaals met tien tot den doop aangenomenen gefproken, en deze werden na de Feeft predikatie over Rom. VI: 3,4. door den doop in 's Heilands dood begraven. Einde'lyk was de Litaney, in welke een man, yan wegens deszelfs kwade en dikwerf, maar te vergeefs , beftrafte behandeling zyner eigene huisgenoten, uit de Gemeente uitgefloten werdt Den tweden Paafch-dag was de Predikatie over het gelprek des verrezenen Heilands met de twe Emaus-gangeren, waarby hunne harten brandende waren, zeer gezegend. Daarentegen moeft men den derden Feeft-dag bezig zyn met het Water af te leiden, dat door den velen regen, en hetfmelten van den diepen fneuw veroorzaakt werdt, en overal in 't huis drong : vervolgens werdt het lyk van den aan ene uitterende ziekte zalig ontflapenen jongeling Jobanms begraven. Ettelyke dagen daarna werden drie paar egte-lieden getrouwd, en vervolgens begaven zig de behocftigfte huisgezinnen naar de eilanden, op de plaatfen hunner neringe, kwamen egter wederom op den tweden zondag na Paafchen, op welken tevens de Gemeente-dag inviel en, na ene leer-reden over het Evangelie van den goeden Herder, die zig voor zyne fchapcn zeiven in den dood heeft gegeven, vier perlbnen gedoopt werden. In de Predikatie kwamen 'er vele Hollanders , die zig zeer verwonderden znlk enen hoop gedoopte Groenlande- ren  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1754. 75 ren te vinden. 'Er waren veertien Walvis-vangers by een. Ses van deze fchepen waren wegens het ys in Bals-Rivter nilopen, en lagen omtrent twe weken, ene myl van de volkplan(thtö , voor anker. Agt van hen lagen buiten het land in 't ys bezet. Dergelyke omftandigheden zyn den Groenfanderen noit tot voordeel, want hoe zeer ze ook xïmergewaarfchuwd worden, zy kunnen egter de aanlokSen van zo vele nieuwigheden, voor al van ene hen ongewone koft, niet altoos wederftaan, deshet geen wondS dat velen van hun hart afkqmen. Dit gefchiedde ook bv deze gelegenheid : want een , die mdit jaar eerft Sdoopt was, liet zig uit verdriet, om dat men hem van een Sêd yf had befchuldigd, overreden, om mede naar EuZa.te varen, en men had veel moeite om hem enhet fcheeps-volk op andere gedagten te brengen. VoS het overige waren de Matrofen zo wel als de Commandeurs zeer vriendelyk en beleefd jegem«eert£«ggfc, en over vele zaken, die ze zagen en hoorden, zeei vei genoegd en aangedaan. Zy bragten ook een doden aan t land, met verzoek, om denzelven ene kriftelyke begraffenis te vergunnen. Doch by deze gelegenheid werdt men, fchoon te liat, gewaar, dat'er op de fchepen, ten minft n op een de'rzelven ,'ene ^^^^^1 Ene menigte van Groenlanderen, •KnOenen en Heidenen waren reeds op alle fchepen geweeft , en hadden al. fc hoeken doorfnuftelt, terwyl ze op buitenlandlchen koft vooral op erweten, waren onthaald geworden, en waarvan ze te rykelyker gegeten hadden , om dat ze ettelyke maanden herwaards vry wat uitgehongerd waren. Denvolgens duurde het ook niet lang, of'er begon eerft onder de wilden, en daarna onder de knftenen, ene ziekte te woeden, aan welke, in een omtrek van ten minften zeven mylen, velen hun leven infchieten moeften. §• 5. In Mav moeften de Broeders reeds denken, om het nodig drvf hout in de eilanden op te zoeken, als mede om de rendier-jagt en de Salm-vangft. Dit gaf hen tevens gedurig gelegenheid, om de heidenen zo wel als hunne verftroide Gemeente te bezoeken, en hier of daar, waar  7<5 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. ze maar konden, ene buit voor den Heiland mede te brengen. Zulke toevallige bezoeken waren ter dier tyd gewonelyk de gezegendflen van allen, want vele wilden , die zig by een opzettelyk bezoek, tegen de waarheid verhardden , werden dikwils, ter gelegenheid van een gefprek nopens uitwendige zaken, in hunne harten getroffen, 't geen dikwerf te ongeftoorder werkte, om dat zy 't in den beginne niet zeer gade lloegen. In 't begin kwamen ook vele wilden op een bezoek: dan zo dra zig de hete koortfen met hoeft, oor-pynen en zydeweê by de onzen openbaarden, zo dat genoegfaam dagelyks iemand uit den tyd ging, vlugtten ze uit vreze voor den dood verre weg, en lieten zig zo fchielyk niet weêr zien. De nieuwen egter, die eerft dezen winter of in't voorjaar by de Broeders gekomen en nog niet gedoopt waren , hadden reeds by 't zalig ontllapen van ware Kriftenen, en in't midden van dezelven, zoveel leren kennen, dat ze om geen vlugten dagten, maar den dood zonder verfchrikkinge te gemoet zagen. Aanmerkelyk was het, dat de fikkei eigentlyk de gedoopten en wel voornamelyk de brüikbaarfte mede-arbeiders trof. De fmart over hun verlies en de vreugde over hun zalig einde, veroorzaakten, om zo te fpreken, een evenwigt der aandoeningen. Dan 't geen een langdurigen fmart maakte , was, dat ook de bekwaamde huis-vaderen mede weggerukt werden , des het getal van weduwen en welen, 't welk buiten dat reeds groot was, zeer vermeerderd werdt; gemerkt derzelver verzorging, en vooral die der zuigelingen, niet nalaten kon den Miffionariffen vele bekommering, en den weinigen bekwamen Groenlanderen, die nog overig waren, velen arbeid te veroorzaken, fchoon ze zig ook hierin op ene kriftenen betamende wyze gedroegen. De Miirionariflên willen intullchen niet, hoe ze deze grote fcheur onder hun volk aanmerken moeften, of ze hierom het gezegde: Zyne ziele was den Here aangenaam, daarom beeft by gehaaft hem • weg te nemen ; dan wel om de fpreuk: Het is de tyd, dat het oordeel beginne van 't huis Gods; zouden moeten denken. Het laatfte fcheenhen ten minden het waarichynelykfte te zyn, om dat ene zekere ongebondene vryheid , met ter zyde Helling van de uitwendige orde, veld gewonnen had, 't geen na deze grote fcheur nok meer, ten minften niet over 't geheel, gebeurd m  Gefch.van Nieuw-Herrnhut. 17&. 7? is Hoe't zy, zy bevalen zig en de hunnen aan den getrouwen Schepper en Verloflër hunner zielen, die hunne tranen, door enen overvloedigen trooft aan hunne toevertrouwden, in vreugde wilt te veranderen. Het begin werdt gemaakt door het ontflapen van het dogterfje van den Miffionaris Joban Bek , Elifabetb genaamd, een kind van drie jaren, dat den ouderen en Groenlanderen met deszelfs bevalligheid en aangenaam zingen tot vele vreugde was geweeft. Zy was van de Europeanen de eerfte en tot hiertoe de enigfte , die te Nieuw-Bermhut f want de vrouw van den Heer Drachart was er llegts op een bezoek) uit den tyd gegaan was. De woorden van den dag, op welken het vertrek zo veler zielen naar de euwige vreugde begon, waren aanmerkenswaardig ; het waren de volgende : Wederom enen kleinen tyd, en gy zult my zien. Job. XVI: 16. „ Wy willen dan wagten. 1 oen de Koning zig naar ■ my teekeerde , gaf myn Nardus zynen reuk. C) Boogl. 1: 12. „ Hy zegent myne ziele. Hierop volgde Petrus, een der geachtfte Groenlandlche mede-arbeideren. Hy was in't jaar 1746 gedoopt, en vervolgens een deelgenoot van alle voorregten der kerk geworden Onder de wilden was hy reeds een aanzienelyk man, niet alleen van wegens zyn talryk huisgezin, maar ook van wegens zyn verftand en deftigheid , en onze Groenlanders merkten hem aan als hunnen aanvoerder. Fen ieder zag op hem , en wie zig niet ordentelyk gedroeg, dien vvift hy door zyne zagte, maar tevens ernftige, manier van doen te regt te brengen. Had hy zelve ergens een misdag, hy badt met tranen om vergiffenis. En zo hy iets had,dat zyn gemoed bezwaarde, hy kon het niet lang verzwygen- De zaken der Gemeente lagen hem zeer na aan't hart, en wanneer het zyns oordeels niet ging, zo als 't behoorde, zeide hy gewonelyk tot de Miffionariffen: Ach geliefde Broeders! hoe moet het U en den Heiland " nopens deze zaak zyn, daar ze my zo grieft. " Met de ftoffe van's Heilands lyden en fterven was hydagen nagt in zvn gemoed werkfaam, en 't geen hy daarvan tot zyn volk fprak, dat kwam uit het hart, en drong ook tot in de r harten (**) Volgens de vértaling van Lutberus, door den Autheuï gevolgd , en door ons overgenomen, om dat hier het oogmerk van de aanhaling dezer plaats zulks vereifcht.  7§ Groenlandfche Hiftorie VIII. B. harten. Hy had reeds lang met gedagten van zyne ontbinding omgegaan, en zal in 't begin van zyne ziekte ( want hy was niet by zyne leraren tegenwoordig, maar te PiJJikfarbik) wat angftvallig, maar op 't laatfte zeer blymoedig geweeft zyn, daar hy anders van natuur zeer ftil was. Na een kort maar nadrukkelyk affcheids-gefprek met zyne vrouw en drie kinderen, ontfliep hy den a^ften May zagt en zalig. Hiervan wordt iets gevonden in een brief, wel- ^ ken zyne vrouw in 't volgende jaar gefchreven heeft. ,, Toen myn man Petrus belpeurde , dat zyne ontbinding naderde, zeide hy my: „ Ik zal Johannes Afier fok „ niet meer zien, maar by den Heiland zal ik mymèt hem „ verheugen, dat moet gy hem fchryven. " Hy heeft my ook aanbevolen, dat ik my van ganfcher harte aan den Heiland houden zal. En ik heb nu ook ondervonden, dat de Heiland myn man is, zo dat ik dikwerf zulk een verlangen naar hem befpeure, als ik dikwils naar mynen Petrus , toen hy in leven was, befpeurde. Ik heb mynen Heiland lief, om dat hy my eerft heeft lief gehad, lk zal my hem geduriglyk voordellen, en myn wil en gedachten zullen ook altoos tot hem gericht zyn, ten einde ik hem noit vergete. Mynemisflagen zyn niet te tellen,maar ik verberg my dagelyks in zyne wonden. Myn hart heb ik aan het Lam gegeven, om het met zyn bloed te vervullen , en gelyk de kinderen groeijen, zo wil ik ook door zyn bloed groeijen. Deze myne woorden zyn gefchreven , om van alle Broederen en Zufters in de Gemeente gehoord te worden. Dit zegt Elifabetb. " Het eerfte lyk, dat na hem begraven werdt, was Johannes, insgelyk een Avondmaals-lid. Zyne gemoeds'gefteldheid is uit een brief van 't jaar 1752 te zien. „ Ik denk dikwils om U lieden, om dat gy gunftelingen van den Heiland zyt, en ik wil met U te gelyk zaligzyn, en aan den Heiland en zyne wonden hangen. Ach , ik zoude een ellendig menfeh zyn, byaldien ik niet Hem in myn hart gevoelde. Want 'er is niets groters en beters, dat my verblyden kan, dan hy. Ik vertrouw van hem, dat hy my onophoudelyk zal naby blyven, en ik zal niet ophouden, hem lief te hebben. Op den laatften dag der maand werden vier lyken te ge,lyk begraven, die alle zedert den a5ften te Piffikfarbik ontzield waren, te weten twe eigene Broeders Aaron en Pbilippus, derzelver neef Hendrik en een kind Daniël. De eerfte  Gefch. van Nieuw-Herrnnut. 1754. 79 eerfte was insgelyks een der mede-arbeideren, en een byzondere vrymoedige getuige des Heilands, zowel op de zaal als onder de wilden. Hy was de eerfte van zyn huisgezin, die in't jaar 1746 ure het zuiden kwam en zyne drie broeders kort daarna naar zig trok. Zyn w mdel was liefdcryk en ftigtelyk. Voor twe jaren fchreef hy dus: „ Geliefde Broeders aan de overzyde der zee, die ik gedurig in myn hart kus. Ik kan zonder den Heiland en zyne wonden niet leven, Zyn bloed ontvonkt myn hart, en ik kan 't hem niet weigeren. Daarvoor dank ik hem, en bid, dat hy my dus beware, zo lang ik leven zal. " enz. Zyn jongfte broeder Pbilippus was ene ftille en zalige ziel. De jongeling Hendrik had ons door zyne byzonder vrindelyke manieren en liefderyken wandel vele vreugde en tevens, om dat hy wel lezen en fchryven kon, vele hope gegeven, om haaft bruikbaar te worden. Dan het heelt den Here anders behaagt. Daarenboven waren nog feven perfonen op andere pliatfen overleden, die niet ten eerften ter begrayinge herwaards konden gebragt worden, want zo wel hier als in da naburige plaatfen was meer dan de helft der menfehen bedlegerig , en hadden het in 't uitwendige te llegter, om dat 'er niet alleen nog groot gebrek was, maar om dat ze ook, wegens den verren afftand en verftroijing, by't fiegte weêr niet genoeg konden bezogt en naar lighaam en ziel verzorgd worden, want, naar alle gedagten , zouden velen door ene tydigc aderlating en andere middelen hebben kunnen gered worden. §.6. Johan Bek was ondertuftchen den Groenlanderen,die te vroeg en enigzins in wanorde op de haring vangft gevaren waren, achter nagevolgd. Hy vondt ze overal verftroid, en genoegfaam allen ziek. De vreugde over deszelfs onverwagte komft, (want ze hadden hem ziek te huis gelaten) maakte, dat de meeften zig by hem vergaderden , fchoon daardoor de ellende voor zyne ogen llegts vermeerderd werdt, vooral op het zien van zo vele kinderen, welken niemand voedfel verfchaffen kon. Naar het inwendige vond hy ze allen vry geduldig, én de meeften in een innig  80 Groenlandfche Hiftorie VlII. & innig verlangen by den Heiland te komen. Hy bezogt ze vlytig, en hieldt nu in deze, dan in ene anderetente, ene redenvoering ter opwekking, waartoe vele woorden dier dagen zeer gepaft waren ; by voorbeeld: Ik weet myn Vtriotter leeft, enz. Wy zullen hem zien , gelyk hy is. Hy zal ons vernederd lighaam veranderen: en meer dergelyken. Dan by bleef zelve niet lang gezond, alzo hy door ene dagelykfe koorts dërmaten verzwakt werdt, dat hy nauwelyks met een ftok gaan kon. Ondertuflchen hieldt hy met de weinigen , die by hem komen konden, het Pinkfterfeeft, over Handel. II. en werdt kort daarna verblyd door een bezoek van Mattbeeus Stach, die orilangs met het fchip aangekomen was, en den tot hiertoe gewezen Katechifeerder Ballenhorft tot een bezoek naar Europa verzeilen zoude, in wiens plaats Mattbeeus Kunz, geboortig uit Moravien, en die voor twe jaren in Terra Labrador geweeft was, totopziender van de jeugt aankwam. Nademaal'er nu reeds drie lyken boven aarde ftonden, en men nog meer te gemoet zag, die niet wel zo ver ter begravinge konden vervoerd worden * terwyl men ze ook niet gaarn zo verftroid begraven wilde, zo zogten ze te Piffikfarbik ene tot een kerk-hof bekwame plaats uit, wyden denzelven den i2den Juny met een gebed in, en begroeven aldaar de drie eerfte lyken, te weten: . <. 1. ) Samuel, een man, die in'tiaar 1745 als een wilde Leuw by de Broeders gekomen was > maar wel haaft als een Lam was geworden. De zalige Sopbia , (*) zyne vrouw, was reeds lang voor hem te Kangek gedoopt geworden, en men kan zeggen , dat deze haar man devoornaamfte, maar geenzins de enige , buit geweeft is , die ze, door haar getuigenis en getrouwe volhardinge, gewonnen heeft« , • , • j 2. ) Sibylla, ene weduwe, die reeds m 't jaar 1740, door het getuigenis van den zaligen Samuel Kajarnak, geraakt was, doch haren man, den bekenden Angekok en moordenaar Ttttamak , twemaal naar 't noorden had moeten volgen, tot dat ze zig na deszelfs dood, in de vervulling van haren en harer drie kinderen wenfeh verblyden kon, door namelyk by de gelovigen te wonen, gedoopt te worden , en ter zyner tyd by den Heiland te komen. 3.) Mar- I (*) Zie 't jaar 1744* §• 2. en 1751. §. 7'  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754. 81 3.) Martin, een kind van een jaar. De overige lyken waren reeds naar Nieuw-Herrnbut gebragt en daarenboven was een man, Jofepb genaamd,door een zee-hond. omver gehaald en verdronken. Zyne twe zwagers waren kort te voren overleden, zo dat drie eigene zufters te gelyk weduwen en vele kinderen arme welen werden. Te Nieuw-Herrnhut had men genoegfaam dagelyks iemand te begraven , ja eens werden 'er drie lyken te gelyk begraven. Onder dezen waren in 't byzonder: 1. ) Veronica, ene weduwe, die dikwerf over hare verdorvenheid weende , maar zig tevens verblydde enen Heiland te hebben, die zondaren aanneemt. 2. ) Maria Barbara, ene gezegende mede-arbeidfter onder de vrouwen, ene getrouwe moeder en weldoenfter der armen,ene ziel,die met een teder hart aan den Heiland kleefde,en, gelyk Maria,dl 't geen ze hoorde, behieldten in haar hart overleide. In een van hare brieven fpreekt ze dus: „ Wanneer ik aan U denk, wenen myne ogen van liefde, en als ik uit de tyd ga, zal ik my in eeuwigheid met U verblyden, en wy zullen den Heiland met deszelfs wonden altoos aanfchouwen , en voor zyn aangezichte wandelen. Ik kus zyne wenden , om dat ik ze lief heb, en ik ben verblyd , fchoon ik zeer verdorven ben, want ik weet, dat de Heiland niet meer aan myne zonden denken wil. lk groet U allen, en gy hebt my tot uwe Zuster. ". 3. ) Andreas, een byzonder verftandig en bruikbaar mede-arbeider en getuige onder zyn volk. Zyne redevoeringen op de zaal hadden enebyzondere aangenaamheid en waren zielroerende; fprak hy met de heidenen, het gefchiedde met zulk ene hartelyke medogendhcid over hunne onwetenheid en rampzaligheid, dat ze zelden zonder aandoening van hem gingen. Zyn eigen hart was week, en de byzondere genade, door welke de Heiland hem gezogt, en tot zyne zalige kudde, in de grafige weiden zyner verdienften, gebragt had, was hem zo groot, dat hy'er zelden zonder tranen van fpreken kon. Dit was ook gewonelyk de ftoffe zyner redevoeringen aan deszelfs landsgenoten, die zo wel als de Europeanen hem vele liefde en agting toedroegen. „ lk hang (dus liet hy voor twe jaren voor zig fchryven) den Heiland gedurig aan; en hy laat niets ontbreken , om ons hart, zelfs wanneer we onder de heidenen lil. Deel. F ver-  8e Groenlandfche Hifrorïe VIII. B. verftroid zyn, als een bron te onderhouden. Wy zyn van de ftrafte vry, om dat de Heiland ze op zig genomen heeft. Ach laat ons toch alle dagen ons zeer in onzen Heiland verblyden " Van Pijikfarbik kreeg men tyding, dat 'er weêr ettelyken ontwapen , en op den kerk-hof aldaar begraven waren, de meeften egter werden weêr gezond, en konden den nodigen voorraad van Angmarfet vergaderen. Ook bleven ze in ene goede orde by elkander, en volgden de twe mede arbeiders, die de Miffionaris ,by deszelfs affcheid, als opzienders over hen aangefteld had. 5. ?• In 't begin van July kwamen de meeften van de haringvangft terug, velen egter waren in de eilandénen den zond verftroid , en konden van wegens de ziekte niet wel te huis komen. De arbeid aan den turf, die den Broederen indeze maand den meeften tyd wegneemt, verfchafte hengelegenheidt, om ze dikwerf te bezoeken. Op de tyding,dat het H. Avondmaal zoude gehouden worden, kwamen de meeften naar huis, en men vondt , dat hunne zielen te meer daarna verlangden, om dat ze zedert May geen Avondmaal gehad hadden, en velen in hunne ziekte ondervonden hadden, hoe nodig het zy, in ene nieuwe gemeenfchap met den Heiland te komen. Aan de ziekte , die tans begint te bedaren, gingen nog de volgende perfonen uit den tyd. ,, Caroiïna, ene jonge dogter van veel verftand, die binnen kort tot het H. Avondmaal ftondt beveiligd te worden. Zy was, toen ze ziek werdt, met hare moeder en overige bloed-verwanten in de eilanden : Zy toonde ene ongemene blymoedigheid, vertrooftte hare moeder, hare broeders en zufters, die om haar weenden, en zong,'tot dat ze ontiliep. 2.) Wilhehnina, ene dier buiten, welke in't jaar 1746 gemaakt werden, op de gevaarlyke zee-reis, die de Broeders uit het noorden naar Nieuw-Herrnhut deden. Zy was ene eerwaardige navolgfter van den Here Jefus , die ■ haren verwondden vrind , welken ze nog niet gezien had, als ene arme zondarefle met een teder hart liefhad, en, gelyk Tabitha , ene innige mededogendheid en dadelyk mede-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754; gj niedelydcn met alle nooddruftigen, vooral met arme kinderen, betoonde. Haar dogtertje van drie jaren volgde haar binnen een uur, en werdt met haar in haren arm begraven. Weinig weken daarna werdt ook het ontzield lighaam van haren man JSioab begraven: hy was een ftil en altoos vergenoegd navolger van den Here Jefus geweeft en tevens4 een bruikbaar mede-arbeider onder zyn volk. Van dezen vind ik de volgende uitdrukkingen: „ Myn hart is vro. „ lyk, om dat de Heiland zig myner aangenomen heeft ,, fit kan zyne. wonden, fchoon ik ze nog niet gezien heb geen ogenblik vergeten. De Here zy gedankt,dat mv,', ne ziel m dezelven ene ruft-plaats gevonden heeft Van nu af zal myne vreugde in den Heiland geen einde heb„ ben. Dit was de laatfte, die zynen loop eindigde aan de beftaettelyke ziekte, welke zedert drie maanden gewoed had Doch tegen het einde van het jaar volgden hem zyne twe kinderen, des 'er fes perfonen uit een huisgezin ffieryen. Het getal der overledenen binnen de drie maanden beliep zeven en danig, die allen, behalven twe of drie kinderen, aan de befmettelykeziekte geftorven waren. Dit maakte inderdaad ene grote gaping ; men gunde hen egter een geluk , waarna alle kinderen Gods reikhalzen te weten by den Here in te wonen , en men verblvdde zV hoewel met tranen , dat 'er weêr zo velen der zonde en den jammer der aarde ontrukt en in de euwige veiligheid én ruft by den Heiland overgebragt waren. De Ordinarius der Broeder-kerk zondt zyne gedagten hier omtrent uit Engeland in de volgende vaarfen herwaards: Der wilden zalig hecnen gaan, ' Zo vecler in dit jaar, Veroorzaakt men'gen vreugde-traan By 's Lams verkoorne fehaar. Want het verfchrikkelykfte ding Van wat men fchriklyk heet (*) Maakt eenen Wilden waereldling Wanhopend, woeft en wreed. Dat nu een Wilde'vrolyk fcheidt, En - C * ) Horribilium borribilijlimum. F 2  g4 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. En dervend zich verheugt; Toont duidlyk zyn deelachtigheid Aan onze heil'ge vreugd. S-3. In de maand Auguftus vertrok de koopman Mohau met deszelfs huisgezin van Godbaab , alwaar hy dertien jaren gewoond had, naar Kopenhagen terug. Hy had den Heilana lief, en was een byzonder vrind van de Broeders Kort na deszelfs aankomft te Kopenhagen is hy overleden, na hier den laatden tyd nog ene zware ziekte uitgedaan te hebben, gelyk dan ook in dit jaar genoegfaam niet een enig Europeaan zonder de ene of andere ziekte gebleven was. Zyne plaats werdt door den tot hiertoe teFnedricksbaab gewezen koopman Lars Dateger bezet, riet fchin was de vorige maand reeds naar de Ftfcber-Fiorde agtien mylen zuidwaards van Godbaab vertrokken, 'alwaar een nieuw Handels-kantoor opgeregt werdt. Met het zelve fchip vertrokken de Broeders Mattbaus Stach tvMicbael Ballenborft naar Europa, en bezogten by die gelegenheid de in de Fifcber-Fiorde wonende heidenen ë Onze meeften Groenlanders begaven zig ook, na op den Aden Auguftus den Gemeente-dag bygewoond te hebben, naar de Kookörnen op de Heilbot-vangft, doch die dit jaar wegens den velen mift en fneuw zeer flegt was. De Broeders bezogten ze vlytig, te meer om dat zy gewend zyn, velen dier grote viflchen van de Groenlanderen in dezen tvd te kopen, om dezelve te zouten, of te drogen, 't geen genoegfaam den derden deel hunner levens - middelen uitmaakt. Deze reis was 'er weinig te bekomen. By dergevke bezoek-reizen, en wanneer men op de rendier-jagt gin", decdt zig dikwerf ene gelegenheid op, om de heidenen mede aan te fpreken, ten minften wanneer 'er met de gedoopten vergaderingen werden gehouden, m welken altoos enige heidenen kwamen en waarby men gelegenheid vondt, om het vonkje, dat reeds in hen lag, aan te blazen , of ook om nieuw zaad,uit te ftroijen. Van Disko kwam een vry groot getal Groenlanders tot een bezoek. Van dezelven bleef'er ene weduwe; ook kwamen 'er uit de Fiorde drie ongetrouwde perfonen om te  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754.' " 85 blvven. Behalven een klein kind ging ook een meisje na een korten maar vergenoegden levensloop zalig uit den tyd. §. 9. In September, zynde de befte tyd van de Zeehond-vangft der Groenlanderen in den Zond, had men veel ftormagtig weêr, waardoor deze beeften in grote menigte uit de zee tuflehen de eilanden gedreven werden, des deze vangit voor de Groenlanderen zeer wel uitviel, terwyl in tegendeel de Salm-vangft der Broederen daardoor t enemaal bedorven werdt. Dan de fmart over dit verhes was gering, terwvl ze zig op ene andere wyze helpen konden. Z,y dankten intuflehen den hemelfchen Vader voor deszelfs gaven, die hy den Groenlanderen zo rykelyk mede deelde, op dat niet vele arme weduwen en wefen honger behoetden telyden, en, gelyk by de wilden gewonelykgelchiedt, te vergaan. Doch dewyl ze zo vele armen te verzorgen hadden, konden ze maar weinig, en flegts de helft van t voorleden jaar (dat egter nog fes en dartig tonnen uitmaakte) voor den koopman opbrengen. Het ftormagtig weêr belette de Groenlanderen ook, zo talrvk als anders, tot het vieren van den zondag te vergaderen, zo dat deze reis, zelfs by het H. Avondmaal en den daarop volgenden'Gemeente-dag, niet meer dan de helft kon tegenwoordig zyn. Men bezogt ze derhalven vlyti£er,en hieldt voor hen en de begerige heidenen vergaderingen. Een der mede-arbeideren, die enigen tyd op de rendier-jagt geweeft was ,bragt ,te huis komende, nanet van vele wilden, die hy in het boven gedeelte van Bals-Rivier gefproken had, en die zyn getuigenis gaarn aangehoord hadden. Ook kwam enige dagen daarna een ander uit de Amaraük-Fiorde te huis, en bragt enen dadelyken zegen van zvn getuigenis mede , te weten twe gehele huisgezinnen, waarvan het ene uit elfen het andere uit drie perionen beftondt,die wel voorvyftien jaren enen ganfehen winter by de Broeders reeds gewoond hadden, doch naderhand gedurig weêr afgeweken waren, maar nu zig eindelyk en lewillig onder het zagte juk des Heilands begaven. Uit een dezer huisgezinnen overleedt ene vrouws-perfoon met p 2  86 Groenlandfche Hiftorie VUL B. een innig verlangen naar den doop. Van Pïffugbik werden weêr twe opgewekte vrouws-perfonen, door enen bedienden van den koophandel, tot de Groenlandfche Gemeente gebragt. Uit ene andere buurt kwamen twe eigene broeders, wier zuders hier reeds woonden, herwaards, om alhier te blyven. Dus trokken vele gedoopten hunne meefte bloedverwanten naar zig toe, en zy, die flegts het befluit namen , om ene wyl by de gelovigen te wonen , de onderwyfing mede te genieten , en daarvoor de Groenlandfche ydelheden te vergeten, konden , by de genade, die zig in de Groenlandfche Gemeente openbaarde, niet lang aarzelen, om zig hunnen Verlofier geheel en al tot een eigendom over te geven, fchoon men by de meeften, al kwamen ze nog zo wild herwaards, befpeuren kon, dat de H. Geeft hunne harten reeds, op de een of andere wyze enigzins had toebereid, hoewel ze dit voorbereidend werk niet willen te noemen, eerzy, om zo te fprcken t' enemaal ontdoid en ontwaakt waren , en by 't ligt van 's Heilands wonden zig zeiven en de wonderbare leiding des Heren beter kennen konden. De'vrouw van den Miflionaris B'óbnifcbwas in deze maand van een zoon verloft geworden , die by den doop Johannes genaamd werdt. Twe kinderen en ene weduwe gingen zalig naar de euwigheid. De laatfte, AnnaCatharina genaamd , was een Avondmaals-lid en getrouwe navolgfter van den Here Jefus; zy had met haren zaligen man Leonhard flegts kort, maar vergenoegd, in den huwelyken ftaat geleefd , en by hare eerfte bevalling de tering gekregen, die den weg baande tot hare ontbinding, welke ze met verlangen te gemoet zag. §■ 10. In Oftober kwamen de Groenlanders allengskens weêr aan, om hunne winter-huizen te herftellen en te bewonen. Dienvolgens werden dan ook de algemene en byzondere vergaderingen in orde gebragt, en met de Groenlandfche roede-arbeideren werdt over het beft der Gemeente geraadpleegt. Het voornaamfte voorwerp in dezen tyd was de verzorging dier huisgezinnen , die hunne hoofden en verwervers verloren hadden. Waar een volwaflèn zoon was, die moeft zyne moeder en deszelfs broeder en zufters zoe-  Gefch. van Nieuw-Herrhut. 1754. &? zoeken te onderhouden. De overige kinderen werden in andere huisgezinnen verdeeld, ten einde ze tot de Groenlandfche handteringe zouden aangevoerd en opgeleid worden. Doch die by de huisgezinnen nog niet dienen konden , bleven by hunnemoeders, en die verloren hebbende, werden ze by andere Groenlandfche vrouwen ter opvoedinge hefteed, en deze moeften zig ook beurtelings deizuigelingen aannemen. (*) Men begrypt ligtelyk , dat dit, hoe gewillig ook immer de Groenlandfche huisgezinnen waren , en ten welken opzigte de ryken dikwerf dooide armen befchaamd werden, den Miflioiiariflen niet alleen vele moeite, maar derzelver huishoudinge ook vele buitengewone uitgaven veroorzaken moeft, gemerkt 'er toch enige arme kinderen moeften gekleed, en voor vele jongelingen vaartuigen en gereedfchap verfchaft worden, ten einde de laatften leren konden, om zeiven te eniger tyd zig en de hunnen te verzorgen , en niemand ten lafte te vallen, alzo onze Broeders geenzins van meninge en ook niet in ftaat zyn, om enen hoop van arme lieden, die men verzuimd heeft in derzelver jeugt tot den arbeid te gewennen en aan te zetten, op koften van goede vrinden te onderhouden, maar liever , terwyl het nog tyd is, de nodige koften doen willen, om dezelven bekwaam te maken , dat ze te eniger tyd met hunne eigene handen zig en de hunnen verzorgen kunnen. 'Er kwamen nog wel ettelyke heidenen om te blyven, doch dit waren ook behoeftige menfchen, die door hunne bloed-verwanten moeften onderhouden worden. En dewyl zig onder de vyf perfonen, die in deze maand overleden, vier jongelingen (f) bevonden, die reeds begonnen (*) In niets zyn de Groenlandfche Moeders zo gierig, als iii dezen opzigte, om dat zy'thare eigene zuigelingen niet willen laten ontberen. Hieromtrent is by ene heidinne geen medelydcn te vinden: des'er voorenen ongelukkigen vader niets anders over blyft, dan zyn van de moeder te vroeg beroofd kind , ten eerden levendig te begraven, om het niet enen langwyligen dood te zien ondergaan, alzo 'er geen ander voedfel te vinden is. Zo dat het al wat te zeggen is, wanneer ene gedoopte Groenlanderin tevens een vremd kind zuigt. (•f) Onder dezen was Hofeas, een jongeling van dertien jaren. Van dezen getuigt men, dat hy een teder hart jegens de F 4 won-  88 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. ren iets te verwerven, zo werdt de bekommering voor de overigen daardoor vermeerderd. Doch door vele ondervinding had men reeds geleerd te geloven en te hopen , waar niets te zien was, en de hope is ook nog noitbefchaamd geworden. Op den Avondmaals-dag werdt deze reis (gelyk naar het intrekken in de winter-huizen gcwonelyk gefchiedt , om dat men dan allen een voor een fpreken, en, zo 'er iets voorgevallen is, uit den weg ruimen kan) het liefdemaal en 't voetwalfchen gehouden , doch den zieken werdt den volgenden dag hun aandeel aan 't H. Avondmaal in derzelver huizen gebragt. Na de overige gedoopten gefproken te hebben , fprak men ook met de ongedoopten en nieuwe inwoneren , die ter onderwyfing aangetekend en vervolgens ingericht werden. Het getal der laatften beliep met groten en kleinen meer dan zeventig zielen. Voor het overige voeren de Groenlanders vlytig op de zeehond-vangit uit, en fchoon ze dikwerf van ftormwinden bel» pen werden, waarby velen hunne vaartuigen verloren, bleven ze egter allen onbefchadigd. Door een dier ftormen werden de kooplieden, die met twe boten uitgevaren waren om fpek in te kopen , tuflehen Godbaab en de visfchers-loge overvallen, waarby een der boten omgellagen werdt, en een man het leven verloor. De overigen kwamen nog op de kiel van den omgeilagenen boot, en werden enige uren daarna ter nauwer nood gered. §. II. Met het begin van November begonnen de gezel fchappen weêr, die famen uit drie honderd vier en twintig perfönen beflonden, ook werdt de fchool met meer dan dartig kinderen voortgezet. Van de mede-arbeideren vernam men met vreugde , dat verfcheidene ouders hunne kinderen , wanneer dezelven niet in de fchool waren, onder ene goede opzigt hielden: en van de nieuwe inwoneren hoorde wonden des Heiland had, en altoos vergenoegd was; dathy ook tot het lezen en fchryven grote lult hadt, en als een 1'ehoolmeeiter was voor de kleine kinderen in het Groenlandfche huis, In zyne ziekte zong hy onophoudelyk, tot dat hy ontfliep.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754. 80 de men, dat het hen hier zeer wel aanftondt , dat zy gene vergadering ligtelyk verzuimden, en zig m de gezelfchappen nopens het verlangen van hun hartin diervoegen uitdrukten, dat men reden had te hopen, dat zpmmige leerlingen eerlang zouden kunnen gedoopt worden. Dat dit getuigenis der beftierderen van de gezeltchappen gegrond was bleek, wanneer men de lieden zeiven fprak, des men dan ook den eerftvolgenden Gemeente-dag drie perionen tot den doop aannemen kon, terwyl drie gedoopten by t Avondmaal beveiligd werden, om het eerftvolgende mede Van Kangek kwamen 'er nu en dan zomtnige heidenen tot een bezoek, en uit den Zond werdt een huisgezin van vier perfonen afgehaald, die reeds lang begeerd hadden , om nader by de gelovigen te komen, doch hun oogmerk niet bereiken konden, dan na den jammer lyken dood van derzelver Huis-heer, die, van tovery belchuldigd zynde, door de heidenen vermoord werdt. „ ,' . ,'e Ook verzogt ene gedoopte van de volkplanting verlol, om by hare vrienden, die hier wonen, te mogen bly ven. Zv werdt egter terug gezonden, met dit befcheidt , dat men ze, volgens de gemaakte affpraak, zonder ene fchriftelyke toeftemming van haren zielzorger, met aannemen k0!n deze maand gingen twe kinderen naar de euwigheid. Het ene, een jongsken Efra genaamd, was een zeer aangenaam kind, aan welks hart de doop-genade zig op ene byzondere wyze orjenbaarde ,• en vele hope gaf van ene verblydende opgroeijinge. Hy was de laatlle, die 111 dit iaar uit den tyd ging. . , Uit de Fiflcher-Fiorde kwamen enige overtuigde heidenen tot een bezoek. Een der aldaar wonende kooplieden zogt den Groenlanderen van nut te zyn, enbadt om enige vertaalde liederen, die hy zulken onkundigen heidenen, in welken hy enige begeerte befpeurde om iets te leren, voorlezen wilde, om dat hy opgemerkt hadt, dat ze korte en in rym gebragte gebeden ligt van buiten leerden, en dat door dit middel hierom flreeks vele heidenen inhun hart waren toebereid geworden tot ene volkomene omhelzing der waarheid. De Miffionariffen zonden hem derhalven enige vaarfen toe , die ligt te verdaan waren , en niet te min de voornaamfte waarheden van den kriltelyken Godsdienft behelsden; hierdoor werdt de grondflag gelegt F 5 van  po Groenlandfche Hiftorie VIII. B. van onze volgende en nadere kennifle met de aldaar wonende heidenen, en van onze aldaar tans bloeijende Heiden-Gemeente. De gemelde vaarfen waren de volgende: Dank zy U, Jefus, t'allen tyd, Dat Gy menfeh geboren zyt Uit eene Maagd, o blyde maar! Die zelfs verheugt der Eng'len fchaar,' Hallelujah! Die allen dingen gaf't beftaan, "Werdt menfeh, nam knechts-geftalte aan, Op dat Hy 't vleefch door 't vleefch verwierf, En 't ganfche menfehdom niet verdierf. O Heiden-Koren! Laat nu alle angftigheid: Om Heil te hooren Weeft willig en bereid. Hy laat van 't kruis zyn woord verkond'gen, En maakt ons vry van zonde en zond'gen. O Wonder boven maaten, Als men 't regt overlegt, Dat zich heeft mart'len laaten De Heer voor zynen knecht! Hy heeft zich zelf, die Heer zo groot, Voor ons verlooren menfehen Gegeeven in den dood! Ik kan U wel niets geeven In myn behoeftig leeven; Tracht echter fteeds met luft, Heer! dat uw dood en lyden, Tot lyf en ziel zich fcheiden, Gevoelbaar in myn harte ruft'. De heil'ge wonden van 't Lam Gods enz. (*) De Geeft des Heeren heil'ge my Dat ik één geeft ook met Hem zy, Zyn (*) Zie pag. loc;, «de Deel.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754. pi Zyn ligchaam, voor my ganfeh verwond, Bewaar my lyf en ziel gezond. O Jefus Kriftus, Godes Zoon! O dierbaare Verzoener, Die zondaars aanneemt tot uw loon, En zyn wik hun Weldoener! Ach, Lam Gods, heil'ge Heer en God! Schenk, fchenk ons allen het genot Van 't geen Gy hebt verworven. O Jefus! in uw Bloed Begraaf ik zin en moed, Kus uw' verwonde leden Met traanen, doch in vrede. Wilt in myn flaap my zeeg'nen. Laat my geen leed bejeeg nen. 2. Zo ras het morgen-licht Weêrfchynt in myn gezicht: Zo ras ook weêr myn' ooren Gefchikt zyn om te hooren: Zo fchyne uw dood me in 't harte, Het hoore uw' leer der fmarte. 3- Wanneer ik dan opftaa, Zo denk ik ftraks ook na, Of geen onreinigheden In Geeft, en ziel, en leden, Nog zyn terug gebleeven, Die droefheid kunnen geeven. 4- Het kleed, voor my bereid, Zy uw' gerechtigheid: Zo zal ik by myn werken Den ganfehen dag bemerken, Dat my uw dood en lyden Genaê geeft en verblyden. Hem heb ik ingefloten In 't binnenft' yan myn hart, Zyn bloed heeft Hy vergootcn Tot ftilling van myn' imart, En  pa Groenlandfche Hiftorie VIII. B. En om my vry te maaken Van eindelooze pyn. Hoe kon een heft'ger blaaken Van liefde op aarde zyn? Heer Jefus, uwe dood enz. (*) Wat denkt gy, hoe zou 't wezen? Zoudt gy niet angftig vreezen, Als Hy tans voor u tradt ? Ach, neen! met need'rig groeten Viel ik aan zyne voeten, En weende my van vreugde zak Dewyl zig dezen zomer in 't geheel gene Zuidlanders, die anders genoegfaam jaarlyks hier voorby en naar't Noorden trekken , in de eilanden opgehouden hadden ; en die uit het Noorden terug kwamen, hunne reis, van wegens de ziekte, ten eerden en zonder zig op te houden, vervolgden; zo had men 'er dit jaar gene onkundige heidenen te bezoeken en te onderwyfen. Ondertuffchen bezogt men doch de weinige oude inwoners der eilanden, om dat zig nog verfcheidene zielen onder hen bevonden, die niet zonder aandoening waren. Van zulk een bezoek wordt het volgende gezegt: Den aden December voeren wy benevens enige Groenlanders naar de Kookörnen om de heidenen te bezoeken , en ftapten op een eiland by drie huizen aan land. Milluktuarak ontving ons met vreugde in zyn huis. Wy fpraken dagelyks met hem en zyne huisgenoten, en. hielden alle avonden met de onzen ene vergadering , die de heidenen ook bywonen konden. Zommigen waren zeer oplettende, en aan hunne tranen kon men befpeuren , dat het woord van 's Heilands lyden hunne harten getroffen had. Dewyl het weêr flegt werdt, moeden wy vyf dagen by hen vertoeven, en zy werden ons niet moede, maar bewezen ons allerly vrindfcaap. Onze Groenlanders fpraken Zie pag. 150. ade Deel,  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754- 93 ken ook veel met hen, 'tgeen niet zonder zegen was. Den 7den bevalen wy ze der genade des Heren met vermaninge ,dat zy zig dagelyks tot den Heiland , die ook hier buiten gaarn by hen zyn wil, wenden zouden, en hem om de zaligheid in zyn bloed fmeken. Vervolgens voeren wy naar Kangek en namen ons intrek by onzen ouden bekenden Tufflllartok, een zwager van den zaligen Samuel. Wy fpraken met hen allen , doch vooral het zig zyn zoon\ Stuana in een grondig gelprek nopens deszeis harts-gefteldheid met ons in. Den 8ften bezogten wy verder Noordwaards, en haalden enen onzer gedoopten af, die zynen zieken broeder den gehelen zomer tot aan deszelfs dood opgepalt, en bv die gelegenheid zyne zufter gewonnen had, dietans ook met ons voer. Wy kwamen, fchoon met groot gevaar, en laat, tot onze vorige herberg, hielden den heidenen f bv welken intufichen enige kooplieden gekomen waren) ene redenvoering, en bevalen ze in een gebed aan hem , die ze door zyn bloed gekogt heeft. Den oden traden we de terug reis aan. De bovengemelde Siuana voer met deszelfs ganfche huisgezin en nog twe ongetrouwde vrouwsperfonen met ons. 'Er zyn dezen winter met meer dan zeven kleine huizen te Kangek, en in vergelykingmet vorige tyden zeer weinig lieden. Zy, by welken zig een verlangen naar den Heiland openbaart, waren ten eerften by ons, om te zien en te horen, wat de Heiland onder zyn V°Dedlaatfte gemeente-dag dezes jaars viel op den i5den December. 'Er werden brieven van de Negers in St. Thomas, als mede van de Indianen in Penfylvanknyoorgtlezen en met vele aandoening aangehoord. 1 ulichen de vergaderingen bleven enige jonge heden op de zaal en oeffenden zig in 't zingen. De Predikatie was over jyhef. I- 7 In welken wy hebben de verloftnge door zyn bloed. enz'. En, na de gemeente-dags-afdeling gelezen en door aanmerkingen opgehelderd te hebben, werden fes leerlingen tot den doop aangenomen. Deze gezegende dag werdt, gelyk de zondag gewonelyk, met de Lttany ge- eiIJDegGroenlanderen ten tyde van den winterfchen zonneftand gewend zynde,elkander, ten blyke van hunne vreugde over de wederkering der zon , te vergallen, werdt op den aaften den onzen verlof gegeven, om na de ZondagsPre»  94 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. Predikatie in vier huizen gemeenfame maaltyden te houden, waar egter alle by de heidenen gewone vermaken en dartelheden afgefneden werden. (*) Dit is als't ware der Groenlanderen Nieuw-jaar. Gelyk nu het feeft van's Heilands befnydeniflè en de gedagtenis van deszelfs name Jefus by de meefte kriftenen op het gewone nienwe-jaar gevierd wordt, zo hebben de Broeders de gedagtenis der zielroerende gefchichte van den Apoftel Thomas, volgens Joh. XX: 24-31. die op den ruften December valt, met dit der Groenlanderen nicuwe-jaar verbonden, terwyl by de maaltyden onzer gedoopten gewiffelyk meer van 's Heilands Wonden als van de Zon gefproken wordt. Zalig zyn ze, die. niet zullen gezien hebben , eh nochtans gelooft -hebben. De kers-dagen werden, zo als meermaals gemeld is, gevierd , en op den derden feeft-dag werdt een liefde-maal aan alle leerlingen gegeven , en over het verlangen van hun.hart met hen gefproken. Den aSften , zynde de dag der'onnozele kinderen, werdt met vier eil vyftig jongskens en vyf en dartig meisjes een liefdemaal en tevens ene regt opwekkelyke Katechilatie gehouden. By. het vieren der kersdagen waren ook ettelyke geraakte heidenen van Kangek tegenwoordig, die,: volgens het getuigenis der medearbcideren, op nieuw'zeer 'aangedaan.waren. De nagtwake van t riieuwe-jaar werdt met ene redenvoering over Pf. XIX: 1, a, 3. begonnen, en voorts de gedagtenis van het werk des Heren, op deze plaats ter zyner eer vernieuwd. In dit jaar waren der Gemeente agt en veertig zielen door den H. doop ingelyft, agt en dar'ng heidenen met'er woon herwaards gekomen, vier gedoopten tot het H. Avondmaal toegelaten, vier paar getrouwd, elf knegtjes en vyf meisjes geboren, en daarentegen zeven en vyftig zielen in hunne rufte ingegaan. Voor dit alles, als mede voor de genezing zo veler zieken , terwyl genoegfaam (*) Wanneer zommigen op een zeker tyd door de heidenen tot ene Groenlandfche violykheid genodigd waren , hadden ze hen geantwoord: „ Gy weet, dat wy een ganfeh ander vergo noegen hebben, te weten den Heiland en zyn lyden. Dit behaagt ons,maar U lieden niet. Zulke zaken paffen U lieden nog wel', maar ons niet meer. "  Cefch. van Nieuw-Herrnhut. 1754. 95 faam niemand onaangeftoken gebleven was; voor de getrouwe verzorging des Hemelfchen Vaders by de uitwendige nooddruft, daar de meeften verwervers in den beften tyd van 't jaar bedlegerig waren ; voor den gezegenden voortgang van 't Evangelie, en de kragtige betoninge des H. Geeftes aan alle zielen zo wel in de openbare vergaderingen, als in de byzondere leidingen ; voor de ruft van buiten ; voor de genadige leiding en bewaring by de veelvuldige bezoek-reizen zo wel der Milfionariflen als der mede-arbeideren onder de heidenen ; voor den nog fteeds op het getuigenis onder de heidenen ruftende zegen; en voor alles, 't geen men zig by de volheid des harten niet terftond te binnen brengen kon, werdt by de verwifleling des jaars de H. Drieè'enheid onder een vloed van tranen en onuitfprekelyke zugtingen knielende gedankt , en om de aanhoudinge en vermeerderinge der genade en in 't byzonder der dagelykfe nabyheid van den Heer en het Hoofd der Gemeente in de klaarheid zyner wonden gebeden, en ten befiuite het eerfte woord dezes jaars der Gemeente uit den Propheet toegeroepen : Myn volk! gedenkt doch der omfleindigheden , daar aan men bemerken kan, boe gunftig de Heer U lieden zy. HEI  po" Groenlandfche Hiftorie VIII. B. HET DRIE EN TWINTIGSTE JAAR INHOUD. §, 1. Michaïl Ballenhorft komt met enen nieuwen mede-arbeider uit Europa terug. §. a. Algemene aanmerkingen nopens den gewonen in- en uitwendigen gang der Groenlandfche Gemeente. §. 3. Aanmerkingen nopens het bezoeken der heidenen, hunne opwekking door het Evangelie, en het getuigenis der Groenlandjche mede-arbeideren. §. 4. Inhoud en manier van 't voor/lel der Groenlandfche mede-arbeideren, en enige voorbeelden van bet zelve. §. 5. De Leraren bezoeken de bunnen als mede de beidenen, en worden nogmaals naar de Fiflcher-Fiorde uilgenodigd. §. 6. Heugelyke bewyfen van bet werk der genade zo wel in de algemene als byzondere vergaderingen, als mede on der dejeugt, de Leerlingen, de Gedoopten, en Avondmaals-leden. §. 7. Vermeerdering met nieuwe inwoneren en negen en dartig gedoopten. §. 8. Aanmerkingen nopens ettelyke ontflapenen en verongelukten ; bewaring in gevaarlyke omfiandigheden. §. I. IN 't voorleden jaar was Michaël Ballenhorft , die in 't jaar 1747 met liet nieuwe huis naar Nieuw-Herrnhut geko-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1755. 97 gekomen , en, de taal zeer fchielyk geleefd hebbende,tot Katechifeerder aangedeld was, tot een bezoejv naar Europa gereid. Eerd begaf hy zig naar Engeland, alwaar zig toen de Ordinarius der Broeder-kerk bevondt: hy werdt te Lon. den in de kerk der Broederen tot Diaken ingezegend , en bezogt vervolgens de overige Gemeenten in Duitfcbland. Te Herrnhut werdt hy met de jonge dogter Dorotbea Tiicher, geboortig uit Moravien , in den egt verbonden , en tradt vervolgens de terugreis naar Groenland aan. To't reisgezel werdt hem Peter Rudberg mee gegeven , en kwam na ene zee-reis van fes weken te Nieuw-Herrnhut aan. Het fchip vertrok binnen kort verder , om by den zogenaamden Zuiker - Top , dartig mylen noordwaards van Godbaab, ene nieuwe volk-planting aan te leggen, alwaar in 't vervolg Bertbel Larfen, die zedert fedien jaren , als Deenfche Katechifeerder , te Godbaab gedaan had , tot onderwyzing der heidenen geplaatd werdt. Op de terug reis liep het fchip in Bals-Rivier weêr in, en nam Johan Sörenfen, die tot hiertoe als Diaken by de Broeder-zendinge gedaan had, benevens deszelfs vrouw en vier kinderen, naar Europa terug. De zo evengemelde vier kinderen had* den op derzelver'aanhoudend verzoek verlof gekregen, om in de kinder-huizen der Broeder-kerk te komen , terwyl de bovengemelde Ballenhorft de uitwendige zaken der Gemeente-Diaconie tot de terug komfl van den zo even gemelden Sörenfen waarnam ,'etl tevens deszelfs plaats als de naade mede-arbeider der twe MilftonarilTen vervulde , waarby hy te gelyk den mede gekomen Rudberg in de taal onderwees, en denzelven in hetopzigt over de Groenlandfche jeugt zogt in te leiden,; Wat de Groenlandfche Gemeente aangaat, zy ging in dit jaar haren gewonen gang, zonder merkelyke verandering , en had zegen. De uitwendige arbeid werdt naar de tyden van 't jaar en het weder gefchikt, terwyl zig ten dezen opzigte ook in de vet afgelegende en onvrugtbaarde geweden der wereld de wonderbare hand en wyze voorzienigheid van den Schepper openbaart. Want de winter in dit jaar zo zagt zynde, dat het in January dikwerf re- III, Deel. G gende 4  98 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. gende, en niet kouder dan in den zomer was, was 'er aan zee-vogelen gebrek, alzo die niet dan by de felfte koude tuflehen de eilanden komen, terwyl zy daarentegen ettelyke zee honden vingen, die anders in dit jaargety zeer zeldfaam zyn; fchoon ze daarby door de vele ftormwinden dikwerf'in levens-gevaar geraakten, zo dat in dit jaar drie het leven 'er by infehoten: een van hen had enen zwaren ftorm op ene kleine klip, in zynen Kajak zittende, ene ganfche nagt moeten doorftaan, terwyl de golven hem dikwerf over het hooft heen floegen , en ook zynen zee-hond met al het gereedfehap weggefpoeld hadden. In Maart kwam eerft de regte koude, die met zulke zware ftormen verzelt was, dat de huizen menigmaal befchadigd werden, en ook ettelyke Groenlandfche vrouwe-boten en Kajakken benevens het jagt-gereedfehap van 't land geworpen en door de golven weggevoerd werden. En in April wanneer de diepe fneuw door den velen regen in beweging raakte, ftondt de nieuwe kerk op de volkplanting in het uiterfte gevaar, om in de zee geftort te worden, want het water drong 'er met den fneuw in, zo dat alles, wat in de kerk was,over hoop raakte, zonder dat iemand 'er by komen kon en ietwes redden. Het was omtrent dezen tyd, dat de Groenlanders zig weêr met hunne boten en tenten naar de naburige eilanden op hunne neringe begaven, na egter alvorens het Paafchfeeft met elkander in zegen gevierd te hebben; gelyk ze ook tot het Pinkfter-feeft allen weêr by een kwamen , het feeft met vreugde vierden en zig vervolgens, als gehoorfame kinderen tot hunnen gemeenfamen togt op de haring-vangft lieten inrichten, terwyl "er zeer vele" weduwen en enkele perfonen waren, die, geen boot en huisgezin hebbende, onder de anderen moeften verdeeld worden , ten einde ze ook hunnen koft koralen winnen. „ Het was Cdus fchryven de Broeders) een byzonder gezegend en zalig Pinkfter-feeft, en wy hadden reden, den Geeft des Heren ook daarvoor te pryfen, dat hy onze Groenlanders,by deze zware tyden, en zo velehuis-armenj, in eensgezindheid by elkander bewaard en ook zo géwillig gemaakt had, om gemeenzaamlyk uit te varen en elkander te helpen. " Den derden Feeft-dag, zynde den 2often May, voeren ze,na een teder affcheid, onder opzigt van een der Miffionariffen, met zeven en twintig vrouweboten naar Pijfikfarbik, en de narigten, die men van tyd tot  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1755. 90, tof tyd ontving , waren zeer verblydende. Zy beminden elkander als kinderen, leerden by alle zware omdandigheden elkanders laden gemeenzaamlyk dragen, gehoorzaamden hunnen leraar, werden van buiten rykelyk gezegend, en waren allen gezond, terwyl zig de Heer, in hunne Vroeg- en avond - vergaderingen, tot hen als tot fchapen zyner kudde bekende. Dit werdt ook dadëlyk beveiligd, wanneer ze by hunne terug komd tot het H. Avondmaal gefproken werden, waartoe de meeden met een gebogen , genade-hongerig, en vrymoedig hart vergaderden. Ook ba* kende zig de Heiland, als het hooft der Gemeente , die zyn lighaam is, tot zyne leden. Daarna verdeelden zy zig weêr, naar gewoonte, op de verfcheidene plaatfen hunner neringe, en werden van tyd tot tyd door hunne leraren bezogt. De meeden kwamen weêr tot het H. Avondmaal by een , en, die niet te verre weg waren, ook tot het vieren van den Zondag, als wanneer tevens de kinderen, die buiten geboren waren, tot den doop gebragt werden. §. 3. Ondertuflchen ontbrak het ook niet aan heidenen , die tot een bezoek naar Nieww-Herrnbut kwamen, en de vergaderingen, of ook de bediening vanden doop, bywoonden, waarvan ze altoos een indruk weg droegen. In 't byzonder was het bezoek van Zuidlanderen, die naar het Noorden voeren of van daar terugkwamen, zeer flerk. Hoe onwetende en ongemanierd deze lieden ook zyn, ettelykcri van hen waren egter begerig, om te horen : en fchoon ze , naar het fcheen, zo weêr weg voeren , als ze gekomen waren, men kon egter de moeite niet te vergeeffch rekenen; alzo de ondervinding tot hiertoe getoond had, datby velen ettelyke jaren vereifcht werden, eerhetzaad van het Goddelyk woord opkomen kon en hun hart in zo verre veranderen, dat ze flegts het beduit namen, om by de gelovigen te wonen, en op het werk der genade in de dilte te letten. Een van deze lieden bleef'er ten eerden, en velen namen het befluit, om in de naburige eilanden te wonen, alwaar men ze bereiken en nader met hen fpreken kon. Men heeft opgemerkt, dat gewonelyk eerd tfy de kinG z deren  kso Groenlandfche Hiftorie VIII. B. deren een verlangen naar de -zaligheid ontftondt. Hiervan had men in dit jaar velé voorbeelden, en de kooplieden vonden op hunne reizen, by heider.fche ouderen, kinderen , die verfcheidene vaarfen van buiten konden en dezelven zongen, ja die by 't affcheid nemen fchreiden, om dat ze niet met hen naar de gelovigen mogten terug varen. De jaarlykfe verflroijing der Groenlandfche Broederen onder de wilden bleef ook nog gedurig een gezegend middel, om nu en dan ene ziel onder de heidenen te winnen; Zy begonnen wel niet,zo als voor dezeD, op het gemoed der heidenen ongevraagd in te dringen ; zo ras ze egter gevraagd werden , of zo dra hen flegts de minde aanleiding gegeven werdt, getuigden ze van 't geen zy ondervonden hadden. Waar enige gedoopten in tenten by elkander donden, daar werden de vroeg- en avond-vergaderingen, door een der mede-arbeideren, gehouden en de heidenen ook toegelaten. Een koopman, die op deszelfs reis ene nagt by de onzen geflapen en de avond-vergadering bygewoond had , gaf hiervan een berigt, dat hierop uitkwam : De Groenlandfche mede-arbeider had wel eenvoudig maar tevens digtelyk en voornamelyk van zig zelve gefproken , hoe goed hy 't in den ommegang met den' Heiland had , en hoe zwaar het hem in tegendeel zy, wanneer hy den Heiland niet altoos, en overal waarby zig bevondt, in zyn hart gevoelig gewaar werdt. Vervolgens had hy den anderen enige vermaningen gegeven, terwyl zy hem zeer oplettende aangehoord hadden. Hun aandagt en vooral hun zingen , had den Koopman zeer wel bevallen. De Groenlanders hebben 't gaarn, dat een hunner landsgenoten hen nu en dan ene eenvoudige redenvoering houdt. Zy horen zulks met ene byzondere oplettenheid, en een getuigenis van dezen of dergelyken inhoud: „ Befchouwt my, ik heb enen korten tyd moeite gehad , en heb enen groten troofl gevonden; " geeft aan de vermaningen hunner buitenlandfche leraren, die de heidenen anders zeer gaarn voor menfehen van ene andere foort houden, zulk een gewigtj dat ze'er niets tegen in te brengen weten.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1755* 101 Men moet zig ondertuflchen van de redenvoeringen der Groenlanderen, het zy dat dezelven buiten, of des winters twemaal in de week op de zaal, gehouden worden , geen ander begrip maken , dan dat het zeer eenvoudige maar tevens hartroerende getuigeniffen en verklaringen van hunnen eigenen toeftand zyn; fchoon, 'er ook zyn , die hunne ftelling door de een of andere fchriftuur-plaats weten te beveiligen, en nadrukkelyke vermaningen , ja, de omftandigheden zulks vereifchende, ook ernftige beftrafflngen 'er by te voegen. Hunne voornaamfte ftoffe is de leer van 's Heilands lyden en verdienften, en hoe men de vergevinge der zonden in zyn bloed ondervinden, en in de zaligmakende kennifle en genade van Jefus Kriftus, dat is, in den zaligen ommegang met hem, wallen en voortgang maken kan. Hiervan fpreken ze uit eigene ondervinding, en tevens met ene openhartige belydenifte van hunne te kort kominge, 't geen by hun volk van meerder nut en uitwerking is, dan by aldien ze met ene door vele moeite verkregene of ingebeelde kundigheid ( die men by de Groen land eren niet zoeken moet) welgemeende verklaringen der H. Schrift voor den dag bragten, of met ene walgelyke verwaandheid zulke zaken beftraften, die hen zeiven door de toehoorders zouden kunnen verweten worden. Van hunne fedenvoeringen heeft men wel weinig aangetekend , om dat het den fchryver dikwerf aan tyd ontbroken heeft, en het befte intulïchen vergeten werdt ;(*) men ziet egter, dat ze, gelyk alle eenvoudige, of liever oorfpronkelyk'e volkeren, veel gebruik maken van gelykeniflen. By ( * ) Men heeft my onder anderen ook dit voor ene reden gegeven, dat de Groenlanders hunne denkbeelden dikwils op ene zo zonderlinge wyze, door namelyk vele woorden en begrippen zamen te koppelen, uitdrukken; des men het zamengekoppelt woord in het Du'tfch door ene zeer wydlopige omfchryving zoude moeten vertalen, en nogtans zeer bezwaarlyk den regten zin treffen. G 5  jo2 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. By voojbceld, ter gelegenheid van een voorhanden zynde togt onder de wilden, drukte zig een van hen dus uit: „ Ziet hoe de dienarefleri de zaal opfchikken , wanneer 'er een feefl: voorhanden is; zyftroijen namelyk overal zand. Dus behoort gy lieden ook, waargy kemt en als zand uitgedroid wordt, de leer van den Heiland door uwe woorden en wandel te verderen, en ook in de harten der wih den wat zoeken te ftroijen ; want dus kunt gy dagelyks de Heiland een feeft vieren. " Indien de Groenlanders wiften hoe men zouten moet, of hadden zegezien, hoemenkoorn zait, ze zouden zig ongetwyfelt bediend hebben van de gelykenis van het Zout en den Zaijer Mattb. V. en XIII. Wanneer een Groenlander zyn volk wil opwekken tot een waaragtig verlangen naar den Heiland, en tot een aanhoudend zoeken der genade in deszelfs bloed, dan bedient hy zig van de gelykenis ener door de hitte van de zon gefcheurde of geborftene aarde, op welke een verkwikkende regen valt; of van de muggen, die men niet terug houden kan van het bloed uit de menfehen te zuigen; of van de kinderen, die, zo dra ze ontwaken, terdond om voedfel fchreijen. De meergemelde Daniël begon ene zyner redevoeringen dus: „ Zeer geliefde Broeders! Wanneer de kinderen opftaan, dan zeggen ze tot hunne ouderen: lk heb honger of dorft. De moeder, zulks horende, kan niet nalatenhen het nodige te geven. Dus maakt de Heiland het ook met ons , indien maar onze harten gedurig naar hem hongeren en dorden. Hy heeft ons gezaligd door zyn bloed: wat zullen wy hem daarvoor geven ? Niets, dan Üeeds zyne wonden in 't oog houden, en den heidenen verkondigen, wathy aan ons gedaan heeft enz. ". By ene andere gelegenheid zeide dezelve: „ Gy weet, welken afkeer wy van het bloed van gedode menfehen hebben, zo dat wy onze klederen , indien dezelven daarvan befproeid werden, zouden waffchen,of t' enemaal weg werpen. Dan ten opzigte van het bloed des Heilands denken we ganfeh anders. Daar mede zouden wy gaarn pronken, indien wy maar veel van bet zelve krygen konden. Ach hebben we dit koftclyk bloed eens geproefd, het ftnaakt ons zo heerlyk, dat wy 'er niet van kunnen verzadigd worden enz. In enige zyner brieven drukt hy zig dus uit: „ Ik ben dezen zomer op de Rendier-jagt geweeft, By 't omlopen in  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1755. 103 in de wildernifleo, heb ik den Heiland dikwerf gebeden , dat hy my door zyne genade geliefde te leiden en te bellieren. Want ik weet, dat ik een arm en ellendigmenfch ben, indien hy my niet gedurig naby is, en myne ziel uit zyne wonden voedfel geeft. Myne mishagen en gebreken zyn ontelbaar; doch den Heiland zyn ze allen bekend , want hy kent myn hart: daarom nadere ik (leeds als een zondaar tot hem. En dan ondervind ik, dat de H. Geeft my in myn hart naar zyne wondenwyft, en ik gevoel, dat de Heiland my liefheeft, want hy verkieft toch de ellendigfte menfehen, en daarom heb ik ook met bedroetd te zyn. Tans zal ik u wat, van 't geen myn hart verlangt,melden. Gy weet,hoe kinderen jegens hunne ouderen geiteld zyn : dankbaar en gehoorlaam. Zo wil ik ook jegens den Heiland wezen, lk zie ook , dat ik twezms geleefd heb, eerft in loutere duifternis: dan na dat de Heiland my onder de wilden gezogt en gevonden heeft , zo leve ik tans in zyn licht en in zyn btoed. ■ Wanneer wy ons als ellendigen gevoelen, dan wenen onze ogen; doch wanneer wy ons den Heiland als gekruift voordellen, dan kleeft onze ziel aan zyne zy de, gelyk de NepifetVifcb aandenfteen (*), zo lang wy ons namelyk als ellendigen gevoelen. Zie daar hoe myn hart denkt. " s- 5. Behalven de bezoek-reizen der Broederen, waartoe hunne uitwendige bezigheden en de vifitatie hunner op andere plaatfen (taande Groenlanderen aanleiding gaven , en _die eigentlyk in den zomer voorvallen , waren ze eens in 't voorjaar en een andermaal in den herfft naar de heidenen gevaren. Het eerftemaal doopten ze een kind van gelovige ouderen, na ene leer-reden over de woorden: Ziet ik pa aan de deure en ik kloppe enz. Waarby voornamelyk op de heidenen gezien werdt, met welken ze ook naderhand afzonderlyk en breedvoerig fpraken. Dit was in de Kookörnen. Dan te Kangek kwamen ze ter ongelegenen tyd; alzo ettelyke boten met Groenlanderen, die vertrekken wilden, juift bezig waren, om overal, op de plaatfen, waar (*) Zie hierover het zde Boek §. 10. V G 4  ïp4 Groenlandfche Hifbrie VIII. B. ze gewoond hadden, aan te varen, en met degenen,die er bleven, de doden te befchreijen, die gedurende hun verblyf aldaar geltorven waren. By het laatde bezoek voeren, behalven de vrouwen, welke roerjcn zouden, vier van de Groenlandfche mede-arbeidereti naar de Kookörnen mede. „ De heidenen ( dus wordt'er gefproken) ontvingen ons vrindelyk. Toen wy ons jn een gelprek met hen inlieten, verorotfchuldigde zig een man met deszelfs onkunde. Dit gaf aanleiding tot ene redevoering van den Here Jefus , als het ware licht, dat alle menfehen verlichten wil, terwyl hy ze door zyn bloed zoekt te zaligen. Hier vonden wy zeer zoete kinderen , die gaarn met ons wilden te doen hebben , en nog liever met ons zouden gevaren zyn,indien het van hen had afgehangen. Den volgenden dag liet ik onzen Daniël ene redevoering houden. Hy betuigde met vele vrvmoedigheid, dat hy ook eertyds even zo blind en dood én tevens voor het toekomende zeer bevreed, was geweed ,doch dat hy, na zynen bloedigen Verlofler te hebben leren kennen, zeer vergenoegd zy; 't geen hy tans niet verzwygen kon, maar voor een ieder betuigen wilde, in hope,dat anderen ook eens wys zouden worden en hun eeuwig welzyn ter harte nemen. De heidenen waren by deze gele* genheid zeer oplettende. Den 2qden October voeren wy naar enige andere huizen, wenfehten hen vrede van God, en waar ze ons omvingen, fpraken wy met hen van 'sHeilands liefde tot alle menfehen, en in 't byzonder tot hen op uezen hunnen tyd. 'Er was ene vrouw, die met velen aandagt alle myne woorden naarfprak. Tot de GroenJandiche zufters zeide ze , dat zy ook eertyds wat van den Heiland gevoeld had, maar dat zy'er weêr van afgekomen was, en verlangde tans zeer, om by ons te wezen, en het verlorene weêr te zoeken; doch dat haar man 'er nog geeii zin in had. Den 3oden moeden wy 'er wegens harden wind blyven liggen, en vonden gelegenheid om met de heidenen veel te fpreken. Den siften voeren wy terug, en hadden zulk ene holle zee, dat de golven qns dikwerf ichenen te zullen verzwelgen, wy kwamen egter wel en behouden te huis. " Voor het overige werden de Broeders zo wel door de Kooplieden als Groenlanders in de Fifcber-Fiorde tot een bezpek, en nog liever om'er te wonen, uitgenodigd. Velen der aldaar wonende heidenen hadden by derzelver heen 'en  f Gefch. van Nieuw-Herrnhue 1755. 105 en weêr varen, ten dele te Nieuw-Herrnhut, ten dele op plaatfen, waar ze met onze Groenlanders te gelyk geftaan hadden, een verlangen naar den Heiland en den doop gekregen , 't welk door de boven gemelde liederen nog meer aangewakkerd was, doch men kon voor als nog om geen bezoek denken, veel minder om 'er te wonen. §. 6. Ondertulfchen waren de Groenlanders in hunne winterhuizen weêr ingetrokken: in het uitwendige waren ze rykelyk voorzien, door denGoddelyken zegen, (terwyl ze weêr, tot een ieders verwondering, vry wat afleveren konden) entevens zeer begerig naar het woord des levens, 't geen men vooral des zondags gewaar werdt, terwyl de zaal, voornamelyk by de vergadering tot de Litaney, reeds veel te klein werdt; zo dat men 't, zelfs by de koueie , van benauwthcid in de zaal nauwelyks houden kon, en de kinderen te huis laten moelr. Dan dewyl ze deze gezegende Liturgie niet gaarn miflèn wilden , zo werdt dezelve den volgenden maandag 's morgens, in ftede van de gewone Katechifatie, met hen gehouden. Met hunne fchool werdt ook weêr een begin gemaakt, en de drie Miflionarifl'en verdeelden dezen arbeid onderling in dier voegen , dat de ene de jongens, de andere de meisjes, in 't lezen, en de derde de bejaarden in't fchryven, onderwees. De Katechifatien en zing fcholen werden ook beurtelings met de jonge liedenvan beide kunnen, op bepaalde tyden, door hen gehouden. Een dergrootftefchool-jongensfchreefaan zynen Leermeelter het volgende briefje: „ Dewyl ik my in myn hart als een arm zondaar gevoele, zo bid ik menigmaal dus: Beminde Heiland, laat het in myn hart hoe langer hoegevoeliger worden, dat gy voor my aan het kruis geftorven zyt. 't Is my altoos in de gedagten, dat uit uwe zyde bloed en water gekomen is. Dit kan ik, zo lang ik hier op de aarde ben, pnmogelyk vergeten. Ach hoe gelukkig en zalig zyn de Avondmaals-leden, die dikwerf hunne byzondere vergadering met den Heiland hebben. Dit fchryf ik met tranen. " Behalven de opepbare vergaderingen zo wel van de ganfche Gemeente als de verfcheidene koren, was 'er een byzonder zegen over de kleine gezelfchappen. By zulke vrye G 5 har-  ioó* Groenlandfche Hiftorie VIII. B. hartens-gefprekken onder lieden van gelyken aart openbaarde zig dikwerf het inwendigfte verlangen van 't hart beft. De leerlingen verlangden naar den doop , om dat ze niet alleen hoorden, maar ook zagen, welk een zalig leven het zyn moet, wanneer men, het bart gereinigd zynde van ene kwade Confcientie , en bet lighaam gewaffcben wet rein water , zig in het deelgenootfchap aan 's Heilands ' lighaam verblyden kan De gedoopten, die nog niet tot het H. Avondmaal toegelaten waren, verlangden zeer om dezer genade deelagtig te worden, en niets kon den Avnndmaals leden fmartelyker wezen , dan wanneer ze dit hoge goed miflen moeften. Onder de jonge mans perfonen, en vooral onder de jongens, befpeurde men dezen winter ene byzondere genade, des men met reden hopen kon , dat ze den Heiland tot eer,en der Gemeente tot vreugde, aangroeijen en beklyven zouden. §• 7. Onder de nieuwe inwoneren, waarvan 'er weêr een vry aanzienelyk getal en genoegfaam maandelyks ettelyken aangekomen waren, bevonden zig twe huisgezinnen, die by de boven gemelde bezoek-reis der twe Groenlanderen naar t Noorden opgewekt waren. De meeften waren lieden die reeds lang hier in de buurt gewoond hadden, en niet dan na den dood van den een of ander, die hen tot hiertoe terug had gehouden , hunnen wenfch bereiken konden. Onder anderen was 'er ook ene oude weduwe gekomen , van welke men wel niets byzonders wift, dan dat men ze reeds op een zeker tyd begraven had, en dat ze twe dagen daarna weêr levendig geworden was. Toen men, ter gelegenheid, dat zy een verhaal van haren doodfiaap met vele wonderlyke gebaarden deedt, van den goeden Herder met haar fprak, die zig zeiven in den dood gegeven had,om ons van dezen koning der verfchrikkinge te verloffen, verwonderde ze zig niet weinig, dat God de menfehen zo liefheeft, en gaf ons reden te hopen, datwy haar of ten minden hare kinderen nog eens zullen gered zien. n Van de leerlingen werden agt en twintig bejaarden, als mede elfkinderen gedoopt. Onder de eerden bevonden zig twe mannen, die reeds in 't jaar 1739 by de Broeders gewoond,  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1755. 107 woond, dochzedert gedurig omgezworven hadden, en nu zeer befchaamd en verblyd waren, dat zy deze genade genieten mogten. §. 8. Daarentegen waren dertien gedoopten zalig ontflapen. Onder dezen zullen wy de volgende aanmerken. 1.) Jebu, anders Kuanak, ene buit, die de zalige SamuelKajarnak in 't jaar 1741 uit het zuiden mede bragt, en die een Broeders-zoon van hem was. De Heil and trot zyn hart wel haaft, hy was ons tot vele vreugde, en naar mate van zyne kennille vele heidenen, vooral den kinderen, tot zegen. Doch het volgende jaar moeft hy met zynen vader naar 't Noorden varen. By deszelfs affcheid vielen wy met hem op de knién, en hybadtzo aandoenelyk, dat wy vele tranen met elkander vergoten. Na zynes vaders dood kwam hy als een kreupel wederom, werdt egter in zo verre herfteld, dat hy in een Kajak varen kon. Hy werdt binnen kort een deelgenoot van de voorregten der Kerk, had een eenvoudig en kinderlyk hart, en was, onder alle bezwaarnilTen van zyn kwynend lighaam, altoos vergenoegd. Hiervan fchreef hy dus: ., Ik ellendige kreupel ben van harten arm, doch de bloedige Heiland is met zyne wonden myn trooft geworden, anders heb ik genen. Zo dra ik daaraan denk , verblydt zig myn hart. Uit en door my zeiven was ik noit vergenoegd geworden , maar hy zelve heeft myne zinnen en gedachten op zyne wonden gebracht. Daarom houd ik myfteeds aan hem, en dewyl ik zo arm en ellendig ben, wil ïkmy gedurig in zyne wonden verbergen. " aO Augujtina, ene vergenoegde ziel en tevens ene zeer verftandige en by alle hare Zufters beminde en geachte mede arbeidfter. Den tyd van hare langdurige ziekte, die door ene vroegtydige bevalling veroorzaakt werdt, bragt ze in diervoegen door, dat een ieder getrokken werdt,om ze te bezoeken, en zig, aan hare blymoedige verwagting van den Bruidegom, te verkwikken. 30 J°fePh-> een byzonder aangenaam kind van zeven jaren, dat reeds ettelyke jaren zeer naar den doop had verlangd, en zulks ook dikwils met tranen te kennen gegeven had,  io8 Groenlandfche Hifbrie VIII. B. had, werdt op zyn ziek-bedde gedoopt, en ging dus rein ge- ■ wailchen naar de zalige Hemelingen, bekleed met lange witte klederen. h Van de Leerlingen ging een man, eer hy kon gedoopt \t r 's Heilands wonden getrooft naar de euwigfieidt. Naderhand vernam men van deszelfs huisgenoten, dat hy kort voor zyn einde had verhaald, hoe hem de Hei{.an? deszelfs wonden verfchenen zy, en tot hem gezegt had: Dat ik u verfchyne, gefchiedt op dat gy, bymy komende, zult kunnen zien en geloven, dat ik het ben. Lo heugelyk het is, zielen tot haren Verlofler te zien benen gaan, zo fmartelyk was het, dat'er in dit jaar drie Broeders in hunne Kajakken weg bleven; wordende flegts het lighaam van enen derzelver gevonden, die onder het water uit de Kajak gekropen was, en waarfchynelyk zig aan denzelven valt gebonden had, om gevonden en begraven te worden. Het waren: ' ir \^af nen bruikbaar mede-arbeider, die wegens deszelfs ftandvaftigheid in alle omftandigheden byzonder bemind en geacht was. fl.) Enocb, ene zwakke ziel, (dus wordt'er van hem geiproken) aan welke egter de Heiland grote barmhartigheid bewezen had, en die hy juift te regter tyd in zekerheid^bragt, alzo dezelve nog noit beter gefleld was geweeft. 30 Salma, een ongetrouwd Broeder, ene ftille en vergenoegde ziel. Zedert enigen tyd had men ene byzondere bewerking der genade aan hem befpeurd, waardoor hv tot ene zalige ontbinding toebereid werdt. f In 't algemeen had men in dit jaar veel ftormagtig en gevaarlyk wéér gehad. Eens werden vier Europeaanlche Broeders door enen ftorm, die drie dagen duurde, by een onbewoond land opgehouden, zonder dat hen enige levensmiddelen konden toegezonden worden. Zy konden egter beurtelings ,ene goede myl over het land gaande, in den /.ondby de Groenlanderen komen, en zig daardoor redden, dat ze met van honger vergingen. Wanneer in October negen Groenlanderinnen naar een afgelegen en onbewoond eiland gevaren waren, om blauwe'bezien te vergaderen, werdt haar boot door enen harden ftorm in de zee gedreven. Zy werden egter nog ter regten tyd van ettelyke voorby varende wilden gezien , die ze naar hunne huizen mede namen en wel herbergden, tot dat men ze van daar afhalen kon. HET  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 175Ö. 109 HET VIER EN TWINTIGSTE JAAR 1756. INHOUD. §, 1. Zalige ondervinding van den vrede Gods en deszelfs beloften aan leraren en toeboorderen. §. a. Blyken van Gods zorg voor zyne hinderen by een algemeen gebrek. Een uitgehongerdheidenfcb kind wordt gered. §. 3. Ongeruftheid wegens een verdagt fchip. Gevaar van het dryf-ys. Jöhan Sörenfen komt gelukkig uit Europa terug. §. 4. De onderhouding der Groenlanderen en Miffionariffen. valt bezwaarlyk en zeer bekrompen. §• 5- Wegens den ysgangblyven vele Zuidlanders in de buurt, en onder de ouden bekenden openbaart zig ook enige opwekking. §. 6. Ettelyke heidenen houden de bunnen terug, of trekken ze naar zig: anderen worden door de ftandvaftigheid hunner kinderen gewonnen. §. 7. Beivyfen der genade in de vergaderingen en den dagelykfen gang. §. 8. De Gemeente wordt door fes en dartig gedoopten vermeerderd, en door een en twintig ontflapenen verminderd. De laatfte uren van zommigen derzelver. §• U /'2V deze plaatfezal ikvrede geven ,fpreekt de Heer der Heirfebaren; dus luidde de belofte, die de Broeders, wan^ neer  iïo Groenlandfche Hiftorie VIII. B. neer ze by 'c begin dezes jaars, toen genoegfaam alle ovenge delen der wereld in rep en roer waren, den Bvbel opfloegen, troffen, en die naar ziel en lighaam aan hen vervuld werdt. Amen , de trouwe en waaragtige getuige (zie het kleine boek derTexten, de woorden des Heilands behelzende)bekende zig, naar zyn genadig welbehagen tot de met hem verzoende menfehen, van den eerften beginne en methet intreden van 't nieuwe-jaar, in hetH. Sacrament zynes lighaams en bloeds; en vervolgens het ganfche jaar den enen Sabbath na den anderen in zyn Woord 5 cn maandelyks zo wel op de Gemeente- als Avondmaalsdagen in de H. Sacramenten des Doops en des Avopdmaals; in de dagelykfe vergaderingen, en ook in den eenzamen ommegang van elke genade-hongerige ziel met haren nog niet geziene vrind, tot zyne Gemeente van arme zondaren uit het Groenlandfche volk» Onaanzienlyk, arm, en kleine, Wel gebreklyk, echter zyne, En zulks is genoeg voor haar. In den beginne fcheen het wel met de leerlingen niet 2eer voorfpoedig te willen gaan, des'er op den 6den January, zynde het feeft der heidenen, deze reis niemand gedoopt werdt, terwyl in vorige jaren op dien dag altoos een talryke doop geweeft was. Men hieldt egter, na de Predikatie over de woorden: een licht ter verlicbtinge der beidenen ; met vyf en vyftig ongedoopten ene byzondere vergadering, in welke velen een innig verlangen naar den Heiland cn den doop betuigden te hebben; onder anderen kon ene weduwe de volgende nagt niet flapen,maar moeft, volgens haar zeggen, opftaan en den Heiland bidden , dat hy haar haaft deze genade wilde toeftaan en fchenken. Te groter was derhalven de vreugde en met tranen verzelde dankerkentenis, zo wel by de leraren als de toehoorderen, wanneer ze den ïoden January, zynde de gedenkdag der Groenlandfche zendinge, veertien leerlingen,door de aannermnge tot den doop, de verzekering van hunnen aanftaanuen doop geven konden. Het woord van dien dag was: Dan zult gy aan uwe zvegen gedenken, en u febaamen; t geen aanleiding gaf, om zig met befchaming en vreugde te herinneren, wat de Heer aan deze barre en woefte plaats, waar tans een Tempel des.Heren van levendige ftenen  Gefch.van Nieuw-Herrnhut. 1756". (Tenen ftaat, zedert drie en twintig jaren gedaan heeft, hoe overvloedig hy de Gemeente over de laatden zware jaren getrooft, de fcheur genezen, de gapingen vervuld , en alles naar ziel en lighaam ten belle gewend heeft. 't Is waar, Men weent Hem doch by zyn doorboorde voeten Voor niets zo dankbaar voor, als voor zyn boeten; het welzyn in 't uitwendige verdiende egter ook erkend te worden, en ene doffe van dankbaarheid jegens den Here uit te leveren. In 't voorjaar was 'er weêr een grote hongers-nood onder de heidenen. Van Kelüngeit* ene plaats tien mylen zuidwaards van hier gelegen, waar anders een ryke zeehond-vangll is, bragt de koopman Dalager, van den fpek-handel te huis komende, niets mede* dan jammerlyke narigten van menfehen, die van honger gefrorven waren. Voor de Broeders bragt hy egter een Zonderling gefchenk mede, namelyk een ouderloos-meisje, dat door de wilden, uit gebrek aan fpys, twemaal in een afgelegen fpelonk gelegt was, om dat ze haar niet voor hunne ogen van honger wilden zien llerven. Dan het meisje, wanneer ze om den anderen dag naar het zelve kwamen zien, nog gedurig in 't leven gevonden hebbende, hadden zy 't naakt en bloot in de zee geworpen; doch de zee het meisje ook niet willende houden , had het een man , ( * 3 door medelyden bewogenaan 't ftrand opgenomen en in een ledig proviant-huisje gelegt. De koopman, die 'er kort daarna kwam, zulks horende, liet uit mededogendheid dit arme uitgehongerd fchaapje, dat door de koude en langdurigen honger meer naar een dood geraamte, dan naar een levendig menfeh,geleek , by zig brengen; vervolgens kleedde en voedde hy 't zelve, bragt' het te huis, en zondt het in een zak aan de Broeders, met aan- ( * ) Deze mededogende Groenlander is kerte jaren daarna gelovig geworden en gedoopt.  ii2 i Groenlandfche Hiftorie VIIL É. aanbieding, om aan ene arme weduwe , die , als voedfter-moeder , het meisje zou willen aannemen, zodanige hulp en onderftand te zullen bezorgen, als tot deszelfs onderhoud en opvoeding vereifcht werdt. Het meisje leeft nog tot'vreugde van deszelfs weldoender. De zegen, van t geen omkomen zoude, kome over hem. Job. XXIX: IQ. Door dezen hongersnood werden vele Groenlanders tot een bezoek herwaards gedreven. Doch het was by de meeften niet anders , dan of de nood en de zorg voor hun onderhoud hunne zinnen t' enemaal verdoofd en hun hart nog meer verhard had. De onzen bragten het door ene goede orde en geregelde huishouding zo verre dat ze nog hadden,om aan de nooddruitigen mede te delen. Ene felle koude bragt tot hunne verligting vele zeevogelen naar de eilanden, en aan de arme weduwen en wezen, als mede aan ettelyke huisgezinnen, wier huis-vaderen niet in ftaat waren, om zig by kwaad weêr op de zee te wagen, werdt een weinig gort en erweten uitgedeeld ; waarvoor ze hunne weldoenderen in een eenvoudigen brief hunnen dank betuigden en zegen wenfehten. Het toenemend gebrek was egter oorzaak , dat velen in dit jaar vroegtydjg, en reeds in't begin van Maart, met derzelver huisgezinnen naar andere plaatfen trokken , alwaar ze van tyd tot tyd bezogt werden, 't welk tevens gelegenheid gaf, om de heidenen aan te fpreken, hoewel 'èr in dit jaar maar zeer weinigen in de naburige plaatfen gevonden werden zelfs waren in het anders zeer volkryke Kangek niet meer dan twe huizen, die bewoond werden. §. 3- Tegen Paafchen lieten zig de meeften (want zommigen werden door het llegte weêr belet) alhier weêr vinden, ten einde in de ftille week gedagtenis te houden van 's Heilands lyden en fterven. In het vieren van het Paafch-feeft werdt men enigzinsgeftoord dooreen Amerikaanfch fchip, 'tgeen, naar het voorgeven, wegens nood van het ys hier inliep, en 't welk naar alle gedagten dezelve zee-rover was, die voor twe jaren enige menfehen ontvoerd had, want deze, van hier vertrokken zynde, zal, naar men zegt, vele Groenlanderen van hun goed berooft hebben. Het voornaamfte verfchil was wel tuflehen den Kapteinen des? aefts  Cefch. van Nieuw-Herrfthut 175Ó*. 113 zelfs volk, ondertuflchen moeften de inwoneren alhier doch ook op hunne hoede zyn, en een vyandigen aanval ten rmnften ene ontvoering van ettelyke Groenlanderen bevrezen, gemerkt hy met geladen gcfchut dreigde en ook reeds enen onzer Groenlanderen op het fchip gevangen hieldt. De koopman liet ettelyken van zyn volk , die met hun boot aanland gekomen waren, vaft zetten, totdat hy den Groenlander los liet, zelve aan land kwam,en behoorlyke voldoening gaf. In Juny liep het fchip, dat naar Friedricbsbaab beftemd was, en waar het al weêr wegens het ys niet inlopen kon , by Godbaab in , en dewyl kort daarna Bals-Rivier vol van ys raakte, moeft het aldaar negen weken liggen, en vertrokken zynde nogmaals uitnood in de Fijcber-fhrde inlopen. Ondertulfchen gaf Joban Sörenfen kennis van deszelfs gelukkige aankomft te Naparfok, vyftien mylen noordwaards van Godbaab, werwaards het herwaards beftemde lchip voor het ys geweken was. Het zag met het ys zo gevaarlyk uit, dat men weinig hope had, om het fchip hier te zien inlopen. Uit dien hoofde voer een Broeder met een vrouwen-boot derwaards, om hem af te halen , en bragt hem ook tuflehen het ys en 't land tot in den Zond ene myl van de volkplanting. Aldaar moeften ze ettelyke? dagen by de Groenlanderen blyven, zynde de Fiorde zo vol van ys, dat de Groenlanders benevens enige matrolen, die naar de eilanden gevaren waren , om eijeren té zoeken, dërmaten door het ys bezet werden, dat ze over het zelve naar huis moeften gaan. Ondertulfchen waagden ettelyke Groenlanders , enige levens-middelen naar onzs Broeders te brengen, Doch dewyl het ys zig intuflehen een weinig, maar niet genoegfaam , verdeelt had, hadden ze ene gevaarlyke en moeijelyke reis. Want nu moeften ze hunne Kajakken op het hooft of in de handen dragen dan dezelven weêr voor- of agterwaards voortduwen ; nu eens moeften ze dezelven als een plank gebruiken, om van het ene ftuk ys op het andere te komen, dan zig weêr in dezelven zetten en tuflehen hetys heen varen, tot dat ze byonze Broeders kwamen, die, na vier weken terug gehouden te zyn en in 't ys omgezworven te hebben , eindelyk behouden aankwamen. Doch het fchip kon eerft vyf weken daarna inlopen. | m Deel, li £ 4  ir4 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. S- 4- Hoe veel ys'er ook was, de Groenlandersmoeftenevenwel , door een der Miiuonariflèn verzeld, op de haringvangft varen. Op de uitreis werdt een vrouwen-boot door bet ys verbryzeld, doch de menfehen gered. Het zelve gebeurde ook op de terugreis met een zwaar geladen boot. De Groenlanderen bragten hunnen laft op een groot ftuk ys, waar ze enetente opfloegen; dan het ftuk ys door een ontftaan zwaar weêr brekende , moeften ze hunne tente en laft agter laten en zig in den beichadigden boot zoeken te redden. Dergelyke zonderlinge gebeurteniflën en bewaringen werden in dezen tyd meermaals ondervonden, waarby velen hun overig goed en vermogen, doch niemand het leven, verloor. Dus zag het met hunne koftwinning zeer flegt uit, cn de zeehond-vangft in den herfft was insgelyks maar zeer gering. Doch de voorzienigheid had reeds op ene andere wyze'voor ze gezorgt. Want in 't voorjaar lieten zig vele Walviflchen zien, die anders zeer zelden hierom ftreeks komen. Schoon nu de Groenlanders 'er geen van vangen konden, alzo zy hier niet'er toe ingericht zyn, zy vonden egter in den zomer enen doden Walvifch, en in den herfft' vingen ze enige Ardluit, zynde een zoort van Zwaart-viftchen, die van Zeehonden (*) leven. Hierdoor konden ze zig van vleefch en fpek voorzien, zo dat ze nog overig hadden. Voor het overige begrypt men ligtelyk , dat de Europeaanfche Broeders, ten aanzien van derzelver uitwendige ' verrigtingen ten behoeve van hun onderhoud, en vooral jn het vergaderen van den nodigen turf en hout, hebben moeten te kort fchieten, gemerkt in de befte zomer-maanden nauwelyks een Groenlander, veel minder een Europeaan met zyn vaartuig door het ys komen kon. (*) Zie het 2de Boek'§. 20. s. 5.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1755. 115 §. 5. De zware ysgang, waardoor de koftwinning zo zeer bekt werdt, bragt egter aan den anderen kant watgoeds voort. Want de Zuidlanders, op hunnen togt naar 't noorden by de Broeders weêr in grote menigte aankomende, werden genoodzaakt ten dele om 'er te blyven , ten dele om zig daar omftreeks met 'er woon neder te zetten. 'tGeen ene gewenfchte gelegenheid gaf, om weêr een indruk op hun hart en gemoed te maken. Dat 'er nog ene beweging, offchoon niet ene zo algemene opwekking als voor twaalf jaren , onder de naburige heidenen zy , zulks vernam men van onze Groenlandfche mede-arbeiders, wanneer ze te huis kwamen. (*) Want nademaal ze van hunnen kant niet meer begonnen de heidenen aan te fpreken, 't welk by de zulken , die het woord van God zo lang reeds gehoord hadden, dat zy 't moede geworden waren, meer fchade dan nut veroorzaakte; zö werden ze tans dikwerf verzogt, om hen en de hunnen iets te zeggen, 't geen dan ook altoos met vreugde gefchiedde en noit zonder vrugt was, fchoon velen zig nog gedurig met allerly uitvlugten behielpen, waarom ze zig niet geheel en al aan hunnen Verloffer overgeven konden. By velen openbaarde zig een te rade gaan met vleefch en bloed, 't geen zo wel by de heidenen als elders vele goede bewegingen uitdooft. Dus , by voorbeeld, zeide een van hen: „ Ik heb twe willen , een overgevende en een terug houdende, deze twe willen dryden tegen elkander, en zomtyds krygt de terug houdende wille de overhand. " De oude bekende tovenaar Kajjjak verzogt de Groenlandfche Broeders dikwerf in zyn huis te komen, om den zynen iets te zeggen, dewyl hy gaarn zag, dat zyne kinderen ene goede kennifle kregen. Doch toen hy zelve aangefprnken werdt, of hy dan niet een begin maken wilde , orrt zig te bekeren, gaf hy dit andwoord: „ Myn geed heeft 'er wel enigzins lud toe, maar myn lighaam is te zwak. " Zeker leerling der tovenaren beklaagde zig ook, na lang mee (*) De bezoek-reizen der MiffionarhTen onder de heidenen , en 't geen daarby Voorgevallen is , laat m«a tans, gelyk meet' s»»U, kortheids halve agter wegen. H a  ii6 Groenlandfche Hiflorie VUL B. met een der Groenlandfche mede-arbeideren gefproken te hebben, dathy wel eens begonnen had, om zig te bekeren, doch naderhand zig in de fchool der tovenaren begeven hebbende, had de boze geelt hem dërmaten ingenomen , dat 'er nu wel noit iets van zyne bekering komen zoude. Daniël, de Groenlandfche mede-arbeider, die voor drie jaren de bezoek-reis naar't noorden gedaan had, en die de heidenen nog gedurig bezoekt en hen den weg der zaligheidt tragt bekend te maken , verhaalde van deszelfs bezoek in de Kookörnen en te Kangek, dat hy overal gewillige en oplettende toehoorders gevonden had. Van een zeker man had hy vernomen, dat dezelve zig dikwils, wanneer hy alleen in zyn Kajak roeide, 't geen hy van den Heiland gehoord had,te binnen bragt. Ook had een tovenaar tot hem gezegt, dat hy reeds veel van 't geloof had horen fpreken, maar dathy niet begreep, wat de gelovigen boven de ongelovigen hadden; want zo bekwaam was hy nog niet, dat hy, gelyk zommige Angekoks van zig roemden , in de andere wereld koii rond reizen en den toedandder afgefcheidene zielen, waarvan zeer verfchillende gefproken werdt, leren kennen. Onze Groenlander had hem geantwoord: „ Wy zullen in ene zeer heerlyke plaats komen, die wy egter niet befchryven kunnen, omdat we dezelve niet gezien hebben; dan de grootde heerlykheid zal daarin bedaan, dat wy den Heiland, in welken wy geloven, met onze ogen zien zullen. Doch in deze plaatfe kan niemand komen, ten zy hy geboren worde uit water cn Geed, ook moet hy eerd van zyn lighaam, dat tot de doffe wederkeren moet, ontbonden worden. Doch daaruit zal de Heiland een nieuw lighaam voortbrengen , dat zonder gebrek zal zyn, cn met dit lighaam zullen de gelovigen in die fchone en heerlyke plaats by den Heiland komen en in zyne nabyheid eeuwig Ieven. " Het bleef egter overal niet flegts by aandoeningen, maar velen kwamen ook in dit jaar nader by de Gemeente der gelovigen, fchoon zommigen, die in deze levens-wyze, of liever in de opregte overgevinge van het hart, nog genen ioiaak  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1756. 117 fmaak vonden, weêr vertrokken, en menigmaal ene ziel, die in de fchool des H. Geeftes reeds onderwezen en bewerkt werdt, mede weg lleepten. Dus vertrok ene weduwe uit verdriet, om dat men ze niet fchielyk genoeg dopen wilde. „ Want (zeideze) het befchaamt iemand al te zeer, wanneer men na de Predikatie horen moet: tans kunnen de ongedoopten naar huis gaan. " Een huisgezin, dat deszelfs winter-huis reeds in orde gebragt had, vertrok ook weêr; twe jonge lieden bleven egter. Dewyl nu de dogter van het zo even gemelde huisgezin kort daarna dierf, bragt de vader het lyk met veel fchreijens en zeide: „ Hier breng ik myne dogter, die deeds een verlangen had, om by U lieden te wonen,maar ik,kwaadaardig menfeh, heb haar altoos wederdaan, daarom'heeft hy, in welken ze geloofd heeft, my gedrafd en ze my ontrukd. Maar zy heeft my verzogt, dat ik haar lighaam ophetland der gelovigen zoude brengen, en U verzoeken, om by haar begrafl'enis haar , gelyk anderen gelovigen , een lied te zingen. En dit verzoek ik nu ook. " Een ander man, die'er voorleden winter gewoond had, vertrok in't voorjaar met deszelfs huisgezin, en begaf zig weêr by de heidenen , en wel by de flegtden, die daar omdreeks waren. Doch de nood (want ettelyken lagen het op zyn leven toe) dreef hem wel haad weêr naar de Broeders. Zyne vyanden,van welken zig zommigèn naderhand bekeerd hebben, volgden hem agter na, maar zogten zig van de befchuldigingen te zuiveren, en zeiden eindelyk tot hem: „ Gy hebt tans niets meer te dugten, om dat ge by brave lieden woont. ". Zo dra was hy niet buiten gevaar, ofhy vertrok weêr, doch een meisje kon 'erniet toe bewogen worden, verliet de haren en bleef. Toen men een ander kind, wiens ouderen vertrekken wilden, vroeg: wildt gy ons dan ook verlaten ? antwoordde de moeder: Ja, wy moeten om harent wille vertrekken, want ze wil nier niet blyven. Maar het kind zeide: „ Moeder gy zyt toch ene grote leugenarelfe, ik wilde gaarn hier blyven en 'sHeilands woorden leren, maar gy hebt Vader overreed, om te vertrekken. " (*) Daar- ( * ) Man heeft onlangs van Statenhoek narigt bekomen, dat dit meisje nog gedurig van de gelovigen fpreekt, vlytig zin^t en bidt, en de ouderen fineekt, om met haar terug te keren. H3  iï8 Groenlandfche Hlftorie VIII. B. Daarentegen hadden vele kinderen, die vader en moeder verlaten hadden en den Heiland gevolgt waren, het geluk de hunnen tot zig te trekken. Een Groenlander te Piffikfarbik, die zedert vele jaren met de Broeders ommegang had gehad, en niet befluiten kon, zyn land, waar hy in grote achting was, te verlaten, i *) zag ,by gelegenheid van de haring-vangit,zyne dogter,die van hem vertrokken pn vervolgens gedoopt was, en gaf baar zyn ongenoegen daarover te kennen. Zy verhaalde hem de beweegredenen van haar doen met befcheidenheid, prees hem de zaligheid der gelovigen aan en eindigde met deze woorden; „ Gy kunt dezelve zaligheid genieten; maar indien ge niet wilt, dan kan ik niet by U blyven en met U verloren gaan. Hierdoor werdt zyn hart week, hy begon te fchreijen, voer met haar naar den Millionaris, en gaf den zeiven zyn voornemen te kennen, dat hy namelykzyne dogter van de gelovigen niet wilde weg nemen, maar met haar trekken ; de Milfionaris zou haar flegts overreden, pm met nog ettelyken hem te helpen, zyne zaken in orde fe brengen. Dit gefchiedde ook, en eindelyk kwam hy zelve met zyne twe zonen en overige huisgenoten en zeide: „ Nu koom ik ook by U lieden , en wil U noit meer verlaten. Ik wenfch maar, dat myne andere kinderen ook haaft mogen gedoopt worden, want ze zyn nog jong en hebben een verlangen naar den Heiland. Met my zeiven is het nog zeer flegt gefteld, en 'er zal wel niet veel van my worden: niettemin breng ik my by 't opdaan en te bedde gaan, 't geen ik van den Heiland gehoord heb, te binnen , en ik kome hier, om 'er nog meer van te ho~ ren. " Ook kwam hy dikwils om te vragen, of zyn reeds volwaffen zoon niet haaft zou kunnen gedoopt worden ? „ lk zelve (zeide hy) durf om den doop niet denken , want ik ben zeer liegt, en daarenboven ook oud , des ik niet veel meer leren kan , ik wil hier egter by U lieden leven en fterven , want het is my toch zeer verkwikkende, wanneer ik wat van den Heiland hoor. " (+) §• 7. (*) Hy is tans met zyn ganfche huisgezin onder de gelofigen. v (t) Welk eene met opregtheid gepaarde eenvoudigheid! Zouden ons niet by dezen heiden des Heilands woorden aan den Hooft■US te Kafsniaum mogen invallen: Ik heb zelfs in Ifrsël zo groot een  Gtfch. van Nieuw-Herrnhut. 1755. 119 §• 7- Indien men de orde van een dagverhaal volgen wilde, zouden hier weêr vele bewyzen der genade zo wel aan byzondere zielen, als in de algemene en byzondere vergaderingen , kunnen bygebragt worden. Want het woord des Heilands: Ik ben met U lieden alle de dagen tot devoleindinge der wereld ; zag men, zo niet in allen hooft voor hooft, (want 'er waren ook kwynende leden) immers 111 de meeden, vervuld worden. In de vergaderingen befpeurdemen ten eerden, na het intrekken in de winter-hmzen,een nieuwe geedder genade, die werkfaam was om den Here lefus in de harten der menfehen regt noodzakeIvk en beminnelyk te maken. In de kleine gezelfchappen openbaarde het zig, met welke begeerte het woord des levens door de zillen aangenomen , en ter bekennge cn wasdom in de genade aangewend werdt Hiervan bragten de bedierders der gezelfchappen dikwerf zeer verblydende eetuieeniflen. Wanneer de Avondmaals-leden gelproken werden, bevondtmen, dat de meeden van tyd tot tyd m de kenniffe van- en ommegang met-den onzienelyken vriend hunner zielen toegenomen hadden, en was er by iemand iets tullchen beiden gekomen, die ontdekte of zelve zyn misdryf en hieldt zig terug, of hy liet zig zonder verdriet teruo- wvfen, en de kadyding tot ene heilzame vrugt van beterlchap dienen. Tot een voorbeeld wordt 'er van enen, die van zeiven langer dan een jaar van het H. Avondmaal terug gebleven was, verhaald, dat hy,uit eigene beweging by den Miffionaris gekomen zynde, met vele tranen tl kennen gegeven had, hoe hy zedert enen geruimen tyd zulk een bezwaard gemoed had gehad, dat hy, zulks niet langer kunnende uitdaan, den Heiland had gebeden , om zig toch over hem te ontfermen , en hein^, een geloof niet gevonden? Matth. VIII: 10. en zullen niet velen van ooften, van weften, en van noorden in het Komngryk der Hemelen aanzitten? terwyl aan velen, die roemen kunnen: TVj hebben in uwe tegenwoordigheid gegeten en gedronken , en gy hebt in onze ftraten geleerd, zal gezegt worden: Ik ken u met, van itaar gy zyt. Luc. XIII. H 4  |2o Groenlandfche Hiftorie VIII. B. zoalshy was,te willen aannemen, alzohy zig zeiven niet helpen kon, waarop de Heiland zig ten eerften weêr in genade aan zyn hart geopenbaard had. De zamenfpraken met de mede-arbeideren beftonden niet flegts in verhalen van 't geen menby den een of ander aangemerkt had , maar zy zeiven hadden voor hun eisen hart en gemoed het meefte nut 'er van. Hadden zommigen van hen een misflag gehad, de anderen waren opregt genoeg, om hen zulks in liefde en tevens ernftig voor te houden, t welk dan ook met vrugt aangenomen werdt Hierby namen de Mifllonariflen gelegenheid, om hen den grondilag van ene Gemeente en derzelver inrichtingen te verklaren, maar vooral om hen de opvoeding der kinderen, als mede-erfgenamen van het ryk der genade, zorg» vuldig aan te bevelen, en ze tot ene gemeentelyke orde in hunne huizen aan te zetten. Men vernam ook met vreugde, dat de Heiland dikwerf, voor al na het Avondmaal en de Gemeente-dagen, zyne byzondere nabyheid in hunne huizen deedt gevoelen. Ene weduwe zeide : „ dat ze zig dezen winter in haarhuis byzonder vergenoegd bevonden had, cn dat ze zig te voren noit had kunnen voorftellen , dat men in den weduwen-Haat zo zalig leven kon Zv gevoelden den vrede Gods in haar midden, en geraakten menigmaal ongemerkt in allerly nutte gefprekken en wanneer 'er ene van de ouden ene heidenfche vertellW voor den dag brengen wilde, werdt ze ten eerften door de anderen befchaamd. '■ Ene byzondere vreugde veroorzaakte het,wanneer men vernam, dat ze in verfcheidene huizen elkander dikwerf onderhielden nopens de een of andere, onder de openbare Prediking gehoorde, waarheid. En dewyl in de Litaney met welke het vieren van den zondag befloten wordt enige fprcckwyfen gevonden worden , die uit de H. Schrift' of van zekere omftandigheden der Europeaanfche Kristenheid,ontleend zyn, en welke de Groenlanders niet ren verftaan konden; zo verzogten de mede-arbeiders om de pen of andere opheldering, die zy de hunnen in derzelver giujen by gelegenheid weêr mededeelden.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1756. 121 §. 8. De Inwoners waren in dit jaar met twe en dartig perfonen vermeerderd , die met de nog overige ongedoopten een getal van meer dan leftig leerlingen uitmaakten , onder welken elf tot den doop aangenomen waren. Ses en dartïg perfonen waren 'er gedoopt, onder welken zig festien kinderen bevonden. Tot het H. Avondmaal waren zeventien perfonen toegelaten ; en negen paaren waren getrouwd. Onder de een en twintig ontflapenen zyn de volgende de aanmerkelykften. 1.) Paa/us, een getrouwd man , kwam in 't jaar 1745 herwaards, bleef egter twe jaaren vry ongevoelig. In 't jaar 1747 werdt zyn hart door den Heiland geraakt , en het werk der genade zodanig in hem voortgezet, dat hy binnen kort kon gedoopt worden. Drie jaren daarna werdt hy tot het H. Avondmaal toegelaten. Van deszelfs byzondere leiding zou veel kunnen gezegt worden. Dikwerf moeft men hem zynen eigenen gang laten gaan , waarby hy egter altoos enen onergerlyken wandel voerde; in zulke tyden waren alle voorftellingen, die men hem deedt, te vergeefs, terwyl hy zig dan gewonelyk een geruimen tyd uit eigene beweging van het H. Avondmaal terug hieldt. Doch wanneer hy weêr te rug kwam , was het werk van den H. Geeft aan zyn hart , zonder dat menfehen 'er veel by doen konden, zo kragtdadig , dat men zig 'er over verwonderen moeft. Dit heeft zo ettelyke jaren by afwiflelingen geduurd, tot dat de Heiland hem voorleden zomer op den Evangelifchen weg van arme zondaren bragt, en hem liet gevoelen, hoe lief hy zondaren heeft. Zedert dien tyd bleef hy tot vreugde van een ieder in enen onafgebroken zaligen ommegang met den Heiland en zyne broederen, die zig van harten over hem verblyden , en den Heiland voor de genade aan hem bewezen danken konden. Zyne by uitnementheid ftigtelyke ziekte, en einde, in de nagt van 't nieuwe-jaar, ftrekte ons tot trooft en befchaming over alle moeite en bekommering, die wy eni- §e jaren met en over deze tans zalige ziel gehad heben. o.) Barnahas , een aankomend jongeling en zoon van den zaligen Boas, en dus ook een bkoed-verwant van den H 5 zaligen  122 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. zaligen Samuel Kajarnak. Hy bezat vele vermogens, was bevallig van aart en manieren, kon wel lezen en fchryven en zoude met der tyd zeer bruikbaar onder zyn volk geworden zyn. Dan zyne al te grote drift om in de Kajakken te varen, werdt de gelegenheid tot deszelfs einde, alzo hy in february omiloeg, en, fchoon hy gered werdt i door de koude omkomen moeft, alzo 'er niemand was , die hem droge klederen geven kon. Zo lang hvnog fpreken kon, zal hy dikwerf gezegt hebben : „ Den Heiland kan en wil ik met vergeten. Ik ben verblyd dat ik by hem komen zal. " Dewyl men wegens de felle koude gene ftenen krygen kon ,omgraven te maken,werdt deszelfs lyk benevens drie andere lyken in een Groenlandich proviant - huisje gezet, tot dat het weêr doijen zoude. J 3.) Zacbaus, een ongetrouwd Broeder, kwam reeds zedert het jaar 1742 dikwerf by de Broederen, werdt egter gedurig van deszelfs vader weêr weg gehaald, tot dat hy m 't jaar 1748 zo veel moeds kreeg, dat hy zig t' enemaal van denzelven ontfloeg en hier bleef. Kort daarna werdt hy gedoopt, en drie jaren daarna een deelgenoot van het H. Avondmaal. Van lighaam was hy zeer klein en onaanzienelyk, maar hy had een goed hart, was dienftyaardig, trouw en tot velerly zaken bruikbaar, des hy ook tot dienaar en mede-opziender van het koor der ongetrouwde Broederen aangefteld werdt, terwyl hv tevens den Europeaanfche Broeders als Barbier diende. Voor enige jaren Ichreefhy den volgenden brief: „ lk heb een gevoel van myne inwendige armoede, en by aldien de Heiland met in myn hart woonde, zoude het liegt met mv gefteld zyn. Doch tans dank ik hem , dat hy tot mv inkomt, en my door zyn vleefch fpyfigt, en door zyn bloed drenkt. Had ik den Heiland niet, ik zou niet kunnen vergenoegd zyn, en was hy niet geftorven, ik zou niet hebben kunnen gered worden. Ik kan niet veel omflag van woorden maken, maar ik ben dankbaar voor onze leraren, die ons gezonden zyn. Nu weten wy, dat de Heiland ons hef heeft, en ons dagelyks zyn woord laat horen. Wanneer ik om den Heilaud denk, dan wenen myne ogen. Dankzy U, getrouwe Heiland! datgy my niet hebt veracht, toen ik nog een heiden was. Myne eigene vrinden verachten my, maar Goddank, dat ik den Heiland heb. Hy veracht my met, fchoon ik zeer ellendig cn onbekwaam  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1756. 123 kwaam ben. Zo lang ik leve, zal ik niet vergeten, dat hy my door zyn dierbaar bloed verworven heeft. " 4. ) Timceus, een Broeder van den meer gemelden Daniël en tevens een buit van des laatften in 't jaar 1753 gedane reis. Hy was een ftil en vergenoegd jongeling, wiens deftig gelaat een door 's Heilands Geeft bezield gemoed te kennen gaf, des men hem niet zonder vreugde en eerbied kon aanzien. Hy werdt binnen kort gedoopt, en was tot het H. Avondmaal beveiligd, maar hy ontihep kort voor het Avondmaal. 5. ) Ifaac Kainak, van welken onder het jaar 1753 meer gefproken is. Deze man was na zynen doop zo ftil en vreedfaam als hy voorheen, door de hem geftadig vervolgende ongeruftheid des harten, wild en woeft was. Met de zynen in de eilanden zynde, ging hy, aan ene hete koorts, fchielyk uit den tyd. De zynen verloren in hem enen naarftigen en trouwen Vader, en de Gemeente enen eerwaardigen navolger des Heilands. 6. ) Ignatius, een onlangs getrouwd man. Van dezen wordt gezegt, dat hy in den beginne een droog en ongevoelig Zuidlander was, doch na dat de Heiland zyn hart gekregen had, en hy gedoopt was , heeft hy een zeer vergenoegt leven gevoerd. Wanneer hy kort voor zyn einde door een der Miffionariffen bezogt werdt, zeide hy: „ Het wordt hoe langer hoe beter. " Hy is tans by den Here en volkomen genezen. Hoe zyn hart gefield was, blykt uit een brief van 't voorleden jaar: , My is niets groter, dan aan den Heiland te denken , en dat hy voor my geftorven is. En dewyl dit de grootlle vreugde mynes harten is, zo denk ik 'er veel om. Wanneer ik gevoele, hoe zeer verdorven ik ben , dan bid ik hem met tranen, dat hy nog meer genade aan my gelieve te bewyfen. De Avondmaals-leden hebben zekerlyk een groot voorregt boven my, (hy was toen nog niet tot het H. Avondmaal toegelaten) en daarom heb ik ook zeer vele agting voor dezelven: Ik denk egter gedurig, de Heiland is ook voor my uit liefde geftorven. Dank hebbe de Heiland, dat hy my tot de gelovigen gebragt heeft, want toen ik nog onder de Onwetende (*) was, was ik een ellendig menfeh. „ _ 7.) Hen- (*) Dus worden de heidenen by hen genoemd, Nellurfut.  124 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. 70 Henrtette, ene ongetrouwde Zufter , die na haren doop zonder afwiflèling in enen blymoedigen toeftand gebleven was. Zy bezat vele natuurlyke bekwaamheden, en kon niet alleen vaardig lezen maar ook net fchryven. Delaatfte zamenfpraak,die ze meteen Zufter hieldt,was zeer aangenaam, en hare ziekte en einde tot ftigting van 't gehele huis. 6 fa 8.) Amos, een in den beginne woeft en onbuigfaatn man, die den Broederen velen nood en bekommering, maar in de laatfte jaren ook vele vreugde door zyn week hart en vergenoegd wezen veroorzaakt heeft. 90 Stegmund, een broeders zoon van den zaligen Samuel Kajamak: m 't jaar 1739 hoorde hy reeds het Evangehe van 's Heilands verzoeninge , maakte 'er egter weinig werk van , tot dat hy 1748 in de nieuwe-jaarsnagtwaak zeer gevoelig getroffen werdt , en den volgenden herfft zynen vader en broeder verliet, om by ons te wonen. Van dien tyd af befpeurde men ene byzondere verandering by hem. In 't jaar 1752 werdt hv gedoopt en 1753 tot het Avondmaal toegelaten. Hy had een week hart, leefde met een iegelyk in vrede, en in den huwelyken ftaat voorbeeldig. Zyn eigen hart in het genot der zaligheid van 's Heilands wonden levende, had 5Ln,^ma^r J?» bck°mmeri»g, te weten, om zynen ouden vader Tuffillartok en zynen broeder deelgenoten van dezelve zaligheid te zien worden. Hy had ook het geluk, dat hy ze beiden dezen herfft met derzelver huisgezinnen herwaards bragt. Voor weinige dagen voeren ze met elkander op de zeehond-vangft: Onder wegen betuigde hy zynen broeder nogmaals de vreugde , die hv daarover had, dat hy benevens zyn vader zig eindelyk by de gelovigen had begeven, want dit had hy nog gewenfcht te beleven, toen hy dezen zomer een innig vir. Jangen had gevoeld, om tot den Heiland henen te gaan, terwyl hy verzekerd was,dat hy dezen winter niet zou! de overleven; alleenlyk wenfchte hy, dat, in gevalle hv inde zee zoude omflaan, zyn lighaam mogt gevonden en begraven worden. Weinige dagen daarna heeft hy,alleen zynde, enen zwaren zeehond getroffen, die hem omver en onder het water getrokken heeft. Zyn lighaam werdt, gelykhygewenfchthad, gevondenen den iaden Oclober begraven. Men verwagtte, dat zyn ongedoopte vader en broeder, na dit geval, uit droefheid verre van hier zouden trek-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 175Ó. 125 trekken, zy kwamen egter fchielyk te huis, en maakten fchikking tot een ftandvaftig verblyf : dus zyn deze overblvffelen van des zaligen Samueh maagfchap , na een wasten van agtien jaren, eindelyk ook nog gered geworden en by 't volk des Heilands gebleven. 10 ") De weduwe van den zaligen Manoab : deze heelt zig agt jaren na het overlyden van haar man, met hare drie kinderen, weliswaar, met vele moeite, maar niet te min met genoegen, doorgebragt; als ene weduwe, die haar vertrouwen in God delt. Zy leefde, vooral in de twe laatde jaren, in welken ze aan de tering bedlegerig was, in enen innigen ommegang met den Heiland. By haar verlangen naar ene fchielyke ontbinding , was ze zeer vergenoegd en geduldig: zy riep ettelyke reizen overluid: „ Ach „ mvn Heiland, hoe zalig zal ik zyn, als ik uwe wonden in uwe handen en voeten zal kunnen kuffen! " Onder de ongedoopten, die uit den tyd gingen, bevondt zig een bejaard ongetrouwd perfoon, die hier reeds ettelyke iaren zeer ftil en geregeld, maar als een Separatift, had gewoond , en niet boven twe of drie Predikatiën bygewoond had, fchoon zyne landsgenoten hem 'er dikwils toe aanmaanden. In zyne ziekte gaf hy aan een der Groen, landfche mede-arbeideren met weinig woorden te kennen, dat hy tans berouw had, van zynen tyd met beter befteed te hebben. HET  is6 Groenlandfche Hiftorïe VIII. B. HET VYF EN TWINTIGSTE JAAR 17 5 7. INHOUD. §. 1. De heidenen worden,by ene buitengewone koude enbongers-nood, Evangelifchaan gefproken en in't uitwendige gebolpen. %. 2. De gelovigen vervullen,by alle hunne armoede,deplig* ten der liefde jegens de huisgenoten des geloofs en jegens vremden. $, 3. De koftviinning der Groenlanderen geeft aanleiding tot vele nutte gefprekken met de beidenen. §. 4. De bekering der heidenen is geen gevolg van den nood en de hulp in 't uitwendige, maar een zuiver werk des H. Geefles. %. 5. Voorfpoed in 't uitwendige en reddinge uit levens-gevaren. De inwendige met fmart en trooft-gemengde toeftand der Gemeente. §. 6. De Groenlanders worden door narigten van huiten opgewekt tot dankbaarheid, tot na-yver, en tot werken van liefderyke mildadigheid. §. 7. Inhoud van ettelyke redevoeringen der Groenlandfche mede-arbeider en over de verlichting , de verlofftng , de vrugt van 's Heilands dood, bet werk van den H. Geeft, de eenvoudigheid\en het verlangen naar Kriftus. %. 8. Vermeerdering van drie en vyftig gedoopten. Eerfte Gemeente-dag en bediening van den doop in dit jaar. Voorbeeld van den duurfamen indruk des doops. f. 9. Laatlfe uren van ettelyke gelovigen.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1757. 127 §. I. HET voorleden jaar eindigde met ene felle koude, die met veel ryp en veranderlyk weêr van ftorm en fneuw*jagt tot in Maart duurde. Dewyl nu de eilanden daardoor van ys omringd werden, des de heidenen niet in ftaat waren , om zig van levens-middelen te voorzien, zo ontftondt'er een zo algemene en bittere hongers-nood, als nog niemand van de Europeanen alhier beleefd had. Metdiet begin van 't laar kwamen reeds vele uitgehongerde heidenen herwaards: en wie toch zou hen niet hebben willen mededelen , terwyl men de ene treurige tyding na de andere vernam,hoe namelyk op de ene plaats kinderen van honger geftorven, en op ene andere oude menfehen, die zig zeiven niet helpen konden, levendig begraven waren? In Maart was deze nood op het hoogfte, gelyk men uit het berigt vaneen bezoek, door twe Broeders te Kangek gedaan , zien kan, en waarin het volgende gezegt wordt: _ „ Den 23ften Maart begaven we ons op reis. Op de zee hadden wy nog ene felle koude,maar de wind gundig zynde kwamen wy fchielyk te Kangek aan. De vremde Zuidlanders ontvingen ons vriudelyk en hoorden gaarn, 't geen wy fpraken. Wy voeren verder naar een huis , dat door deszelfs bewoners, wegens gebrek aan fpek, (*) reeds lang verlaten was, terwyl zy het hout aan ons verkogt hadden. Naaft het huis vonden wy vyftien menfehen, die half dood van den honger in een klein Proviant-huisje lagen, 't welk zo laag was, dat men 'er niet overend ftaan kon, maar op den buik 'er in kruipen moeft. Zy lagen , om zo te fpreken, als in een neft op en onder elkander , om zig te verwarmen. 'Er was noch vuur noch enig voedfel. Zy waren zo afgemat, dat ze niet opftaan en met ons fpreken konden. Eindelyk bragt een man ettelyke rauwe visfchen uit de zee. Een derzelven werdt terftond door een meisje (*) Wanneer de Groenlanders geen traan meer hebben om te branden, of, gelyk zy fpreken, wanneer de lampen, waar mede zy in hunne huizen ftoken en het eten koken, moeten nitgeblufcht worden, dan begeven ze zig in ene enge holte, die met weiniger lampen kan warm gehouden worden.  I2g Groenlandfche Hiftorie VIII. B. meisje aangetaft, met de tanden verfcheurd en gretig opgeflokt. Zy was zo bleek als de dood , en men kon dit leven met zonder fchnk aanzien. Van deze lieden zyn reeds vier kinderen van honger geftorven. Wy deelden hen wat van onzen weinigen voorraad mede, en rieden hen op ons land te komen, waartoe ze egter gene grote genegenheid fchenen te hebben, alzo ze altoos een afkeer van t Evangelie hebben gehad, en den ommegang niet onze Groenlanderen zorgvuldig ontweken. Van daar vertrekkende was ons voornemen de andere eilanden te bezoeken , maar wegens het ys konden we niet verder dan tot den bekenden Kaffiak komen. Onze Groenlandlche mede-arbeider Daniël hieldt 's avonds ene hartelyke redenvoering voor de huis-lieden, dewelke hier op uitkwam: ,, De Heiland, myne vrienden! heeft ons en alle menlchenhef, want hy heeft ons niet alleen gefchapen en geeft ons, het zy dat wy 't erkennen of niet, tot onze onderhouding, met alleen voedfel en klederen ; maar hv heeft ook zyn bloed voor ons geftort, ten einde ons te verloflen van den bozen geeft, van de zonde en van alle py nen ,die wy voor dezelve zoude hebben moeten lyden Gv weet wel, hoe zeer het doet, als men zig in den vinger fnvdt. Begrypt gy heden dan niet, welke onuitfprekelyke fmarten de Heiland heeft moeten gevoelen , toen zyn zweet van dodelyke benauwtheid als droppelen bloeds werdt die op de aarde afliepen, toen hy gegeefleld en zvne handen en voeten metfpykers doorboord werden, terwyl zvne zyde vervolgens met een fpeer doorftoken werdt ? Doch waarom zeg ik U lieden dit? Daarom, dat gy 't toch eens ter harte zult nemen, en den Heiland, voor deszelfs grote liefde, uw hart overgeven met alle kwade zaken, ten einde hy U door zyn bloed van dezelven vry makeen een zahg leven fchenke. Dit kan ik U zeggen, dat men't by hem zeer wel heeft. En indien wy by hem blyven en hem in alle omftandigheden aanroepen, dan kan de boze wand ons geen nadeel toebrengen, 't Is waar, hy heeft een ero. ten toorn tegen allen, die zig door 's Heilands bloed van hem hebben laten vry maken, en hy vervolgt ze, gelyk de Valk de kleine vogelen: doch gelyk dezen onder enen groten fteen vliegen , en in de kloven der fteenrotfen fchuilen, zo verbergen wy ons ook in 's Heilands wonden, enz. De toehoorders Juifterden met aandagt, en wy beveiligden zyn  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1757. *29 zyn getuigenis. Den 34(ten en asften bezogten wy de overige huizen. De meniehen waren in 't algemeen zeer Oplettende, fchoon 'er ook zommigen waren, by welken men een afkeer befpeurde. Den aóften begaven wy ons op de tetug reis, maar wegens de ityye koelte en holle zee, die ons met gewelt fcheen weg te willen dry ven moeiten wy in een boezem van de rivier by enige Groenlanderen van de volkplanting landen, die wel zeer gedieriftig waren, maar ook geen vuur noch voedfel haddén. De kinderen fchreuwden van honger, wy gaven, hen een ichotel vol gortdewelke ze ten eerften ongekookt opaten. Na ettelyke uren by hen vertoefd te hebben, konden wy onze reis vervolgen, en kwamen 's avonds wel te huis.' & 2. Intuflchen waren de bovengemelde uitgehongerde lieden ook aangekomen, en men had ze in de Groenlandfche huizen verdeeld en hen eten gegeven. In den beginne waren ze niet te verzadigen, ja gingen naderhand nog op de vulnis-plaatfen, om de uitgeknaagde vifch-benen, en fchoenlappeh op te zoeken. 'Er kwamen in ''t vervolg nog meer van zulke lieden, eh fchoon onze Groenlanders zig zelveri fchraaltjes behelpen moeften, om dat ze wegens het ftegte weêr zelden uitvaren konden, en dikwerf ledig te huis kwa» men, zy deelden egter met een gewillig hart den behoeftigen mede. De Heer zegende ze ook van tyd tot tyd in hunne koftwinning , ja de voorzienigheid had reeds by voorraad voor hen gezorgt; want kort voor de felle koude en het ftormagtig weder hadden ze vele zee-honden gevangen, eh ook enen groten witten Beer, die hier zelden gezien worden, in de eilanden gedood, 'tgeen als ene grote weldaad voor de armen uit de hand van den henielfchen Vader aangenomen werdt. „ Het gebrek van onze Broeders en Zufters (dusfprcekt men in't dagverhaal in't b„jgin van April) maakt ons dikwerf verlegen, om dat wé niet in ftaat zyn hen zo te helpen, als wy wél wênfchtèn ,• doch de Heiland helpt hen van tyd tot tyd door, en 'zy zyn regt vergenoegd en wel 'er meê te .vrede. „ Wy moeten ons dikwils verwonderen , waar zy 't van daan halen 5 terwyl noch de onzen , ( en wy hebben evenwel vele arme Weduwen en wezen, als mede vele onbedrevene huisge- lil. Deel. I zin-  130 Groenlandfche Hiftorie VIII. B. zinnen) noch de vremden hongerig behoeven te bed te gaan. Des wy reden genoeg vinden , om de vermaning, die op dezen dag in ons Zeden-boekje gevonden wordt, te betragten : Als gy dan zult gegeten hebben en verzadigd zyn , zo zult gy den Here uwen God loven. Deuteron. VIII: 10. „ Die onze lieve Vader is, En tot kind'ren ons „ verklaarde. Hy wil ons fteeds onderhouden. " Ons zyn vele gelegenheden voorgekomen ter dadelyke oeffening der zede-leiïen (*) van de voorledene maand, onder welken zig de volgende bevonden : Want de arme zal niet ophouden uit bet midden des lands, daarom gebiede ik U, zeggende: Gy zult uwe hand milds lyk opdoen aan uwen Broeder, aan uwen bedrukten, en aan uwen armen in uw land. Deuteron. XV: ji. Wanneer 'er onder U een arme zal zyn , een uit uwe Broederen zo zult gy mv hart niet verjlyven noch uwe band toefluiten voor uwen; Broeder, die arm is: maar gy zult hem uwe hand mildelyk opdoen , en zult hem rykelyk. lenen , genoeg voor zyn gebrek, dat hem ontbreekt. • Gy zult hem milde- lyk geven, en uw hart zal niet boos zyn. Deut. XV: 7, 8, 10. Als mv Broeder zal verarmd zyn, en zyne bandby U wankelen zal, zo zult gy hem vaft houden , zelfs enen vremdeling en bywoonder , op dat hy by U leve. Levit. XXV: a pens ene huiflelyke zaak zeer wederfpannig tegen den Diaken gedragen, en was door gene redenen tl bewegen zyne wederfpanmgheid te laten varen. Dan gevraagd wordende, of hem nog heugde, dat hy gedoop? was? begon hy dërmaten te fchreijen, dat men hem nauwelyks kon te vrede ftellen. Zyn eigen-zin werdt daardoor, als't ware, gefmoord. ' §• 9- In dit jaar waren veertig leerlingen in de nadere toebereiding aangenomen, en ten dele na elkander gedoopt; daarentegen waren niet meer dan twe perfonen tot het h! Avondmaal toegelaten. Vyf paar waren in den egt verbonden en elf perfonen, waar onder maar drie bejaarden waren, overleden, te weten: 1.) Antonette, ene getrouwde vrouw : zy had het Evangehe reeds voor vele jaren te Kangek gehoord, en men bemerkte ten eerften een verlangen nfar den Heiland by ÏSWCf ^ Zf °0k' 'mh iaar tot ons gekomen zynde, haaft gedoopt werdt. Drie jaren daarna werdt ze  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1757. 14.3 ze tot het H. Avondmaal toegelaten, en leefde naderhand met haar man als ene arme begenadigde zondarefie zalig en vergenoegd. Zedert twe of drie jaren begon ze aan de tering te kwynen, en dit was de zaligde tyd van haar leven. Zy verlangde naar hare ontbinding ,en verheugde zig op dezelve als op eenbruilofts-dag: ze was gedurig met den Heiland bezig , en fprak van hem met allen, die haar bezogten. Onder anderen zeide ze : Nu zal de Heiland „ haaft komen, en myne ziel mede nemen, ik heb Hem „ reeds dikwils daarom gebeden, en hy is my genadig, „ zo dikwils als ik met hem fpreke. Des Heeren Bloed„ gerechtigheid is'tbruilofts-kleed, voor my bereid. Doch „ gy moet myn lighaam ook fierlyk kleden, want de le„ den van myn lighaam zyn ook allen gefchenken van „ Hem. " enz. Toen men ;met haar den laatften avond zong: Uw' liefde, zo onendig, Blyveons, oLam! beftendig, Niet flechts in fcheemering. Neen, laat ons te allen tyden Uw' wonden en uw lyden Regt voelbaar zyn ter zaliging! wees ze met een verblyd gelaat naar haar hart en begon met ene gebrokene ftemme het volgende vaars: Op 't Lam en zyne fmarte Vertrouwt myn ganfche harte, Zolang een ader flaat: Als myne leen verkouden, Zo zal ik opvaart houden In't harte, dat nog open ftaat. En daarmede ontfliep ze ftil en zagt, in de armen van haren Verlofier, met een hart, in 't welk de vrede van God heerfchte. a.) Abifag , ene vrouw, die een teder gevoel van 's Heilands dood en lyden had, en tevens ene byzondere gave in den ommegang met hare huisgenoten. Op een zekeren tyd geraakte ze in ene verzoeking van eigen-liefde, en meende , dat 'er niet werks genoeg van haar gemaakt werdt.  144- Groenlandfche Hiftorie VIII. B. werdt. Hierover werdt ze verdrietig en zwaarmoedig j kwam egter fchielyk weêr te regt,en bragt hare laatfte jaren regt vergenoegd door. In hare ziekte voora.1 betuigde ze met vele blymoedigheid , den Heiland zeer lief te hebben en te verlangen, om zyne gewondde voeten te kullen. 3. ) Peninna, ene oude ongetrouwde Zufter, gebrekkig van lighaam en zwaarmoedig van geeft. De eerfte jaren na haren doop bragt ze vergenoegd door. Doch toen alle hare vrienden uit den tyd gingen, en zy zig in't uitwendige vry fchraaltjes behelpen moeft, werdt ze zo zwaarmoedig, dat ze zig uit eigene beweging van het HAvondmaal terug hieldt. Daardoor geraakte ze allengskens in ene grote dorheid, en dikwils fcheen het, als of ze ons t' enemaal verlaten wilde. Dan in hare ziekte, die agt dagen duurde , openbaarde zig weêr de Vriend van arme en befchroomde zielen regt vriendelyk en genadig aan haar hart , en ze ging als ene arme zondarelfe met een innig en blymoedig verlangen tot Hem henen. 4. ) Cbriftian , een zoon van onzen in't jaar 1752 ontflapenen , en noit te vergeten Natbanaêl; deze jongeling was negen jaren oud * en een zeer levendig en beminnenswaardig kind, van :t welk wy ons vele hope gemaakt hadden. In de fchool was hy ongemeen naarftig en had een zeer 'gelukkig geheugen. De Katechifeerder had eens enige vaarfen vertaald, en zyne kinderen voorgelezen, doch dewyl hy ettelyke uitdrukkingen niet duidelyk genoeg overzetten kon, had hy de gemelde vaarfen weg gedaan. Hiervan had hy naderhand"berouw en zoude de vaarfen gaarn weêr gehad hebben. Een jaar daarna hoorde hy den zaligen Cbriftian, die een groot liefhebber van zingen was,de verloorne vaarfen by geval zingen, en bragt ze uit deszelfs mond op papier. Hoe levendig hy ook van geeft was, zo' dat hy zomtyds ene neiging tot buitenfporigheden had, hy had egter een teder en week hart jegens de wonden van den Heiland, des hy alle erinneringen.met een buigfaam gemoed aannam. Ene ziekte van zyde-wêe baande den weg tot zyne ontbinding, terwyl hy zig met deszelfs Voedfter- ouderen *, die over zyn ftigtelyk einde zeer aangedaan waren, in den Zond bevondt.  HET NEGENDE BOEK DER GROENLANDSCHE HISTORIE, VERVATTENDE Het vyfde tydmerk der Zendinge van de Broeder-Kerk t dat is, van de opregtinge der Zendinge te Lichtenfels in V jaar 1758, tot het jaar 1762. XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX HET SES EN TWINTIGSTE JAAR ' 1758, INHOUD. 1. van LICHTENFELS. §, 1. Verfcheidene redenen, om over de opregting vaft eni Zending op ene andere plaats te denken. §. 2. De Broeders worden naar de ViiTcher-Fiorde ver* zogt , en brengen ene zendinge derwaards in voor* /lag. §. 3. Matthsus Stach reiji ten dien einde met twe medearbeideren naar Groenland. §. 4. Vervolg der reis van Nieuw-Herrnhut naar de Vis* fcher-Fiorde. III. Deel. K. & 5'  146 Groenlandfche Hiflorie IX. B. §. 5. Hun en hunner medegenomenen Groenlanderen eerfte bouwinge en neringe. §. 6. Bezoek der heidenen en vermeerdering der inwoneren uit dezelven. §. 7. Bewyfen der genade in de nieuwe Groenlandfche Gemeente. Levensloop van een verdronken jongeling. II. van NIEUW HERRNHUT. §. 8. Door de Predikinge van den Heiland werden de heidenen geraakt, maar zy tragtcn zig daarvoor te bewaren. 9. De Gemeente wordt met drie en dartlg zielen vermeerderd. Byzondere arbeid der genade onder de Avondmaals-leden. §. 10. De Groenlanders hefpeuren den Goddelyken zegen in . ' hunne neringe en worden voor in- en uitwendige on. heilen bewaard. §. 11. Gedagtenis zommiger ontflapenen , en in 't byzonder van de bekende Judith. §. I. J de laatfle jaren was de Groenlandfche Cemeente tot op vier honderd perfonen aangegroeid, en omtrent twe honderd gedoopten hadden reeds het tydelyke met ene zalige euwigheid verwiffeld. Naar mate der kleinheid van het Groenlandfche volk was de vermeerdering der Gemeente zederthet jaar 174a, wanneer de grote opwekking onder de heidenen begon, fchielyk genoeg gefchied; doch tans fcheen de vermeerdering van buiten niet zeer groot meer te zullen worden. Uit het noorden en Bals-rivier kon men in't vervolg weinige Groenlanders verwagten. Zy hadden aldaar, zedert het aanleggen van nieuwe volkplantingen , enige Deenfche Miffionariffen in hunne nabyheid gekre-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1758.' 147 gekregen, en die hier omftreeks diep in de Fiordtn woonden , hielden zig merendeels tot de volkplanting te Godbaab. De Kook- en A^T/g-e^-Eilanden waren eigentlyk de predik-plaatien der Broederen. De Groenlanders, welke zig aldaar gewonelyk enigen tyd ophouden, zyn merendeels uit de zuidlykfte landftreken, alwaar nog gene volkplantingen en zendingen zyn; hun verblyf in de gemelde eilanden duurt gewonelyk een of twe jaren, ten dele om 'er, op hunne reizen naar- en terug uit- het noorden , uit te ruften, ten dele om zig tot hunne verdere reis van levens middelen te voorzien. Uit deze lieden hadden de Broeders het grootfte gedeelte van derzelver inwoneren gekregen,'en dit was ten dele ene gezegende vrugt der reis van den eerfteling, Samuel Kajarnak, die zelve een Zuidlander was en de eerfte, die daar omftreeks de blyde boodlchap verkondigd had van den Schepper, die zyne verlorene fchepfelen door enen bloedigen dood verloft heeft. Uit het voorgaande zal men gezien hebben, dat de Broeders jaarlyks van vele Zuidlanderen bezogt werden, dat onder dezen zig velen bevonden, die niet t'enemaal onkundig van 't Evangelie gebleven waren, en dat ze de Broeders verzogt hadden, in hun land te komen, om dat zy zig ook wel bekeren wilden , maar hier omftreeks niet beftaan konden. Want fchoon Bals-rivier ene der beften landftreken van ganfeh Groenland is, die, wel is waar, ook hare gebreken, maar tevens vele zaken heeft, die andere landftreken niet hebben, de Groenlanders kunnen egter niet ligtelyk hetbefluit nemen, om ene plaats, waar ze geboren en opgevoed zyn, t' enemaal te verlaten, en zig elders met 'er woon neêr te zetten; gemerkt men byna op elke plaats ene byzondere manier van viflehen en zeehond-vangen vindt, aan welke zy zig eerft gewennen moeten , en ondertulfchen menigmaal ettelyke jaren gebrek lyden. Zy vooral, die naby de zee, of in de eilanden, geboren zyn, zetten zig niet gaarn op het vafte land of in de Florden met 'er woon neder. En wanneer zulke lieden zig op ene plaats , gelyk Niemv-Herrnbut, dat op het vafte land, twe of drie mylen ver van de zee afligt, met'er woon neer zetten, zo kan men't genoegfaam niet anders aanmerken, dan als ene verlochening van hunne gewone voordelen,die ze om het heil hunner zielen laten varen , terwyl ze wel weten, dat zy ettelyke jaren aan 't leren van nieuwe voorK % de-  148 Groenlandfche Hiftorie IX. B. delen in hunne neringe hefteden, en zig intuffchendikwerf fchraaltjes behelpen moeten. Door deze zwarigheid werden verfcheidene geraakte Groenlanderen terug gehouden, van te Nieuiv-Herrnbut met 'er woon te komen, en de Broeders zeiven konden byna niet wenfchen, dat 'er meer inwoners komen mogten. Want fchoon ze van harten gaarn het Evangelie aan alle inwoneren van Groenland zouden verkondigd en dezelven daardoor voor den Heiland gewonnen hebben; zy moeiten egter ook daarop letten,dat de zielen ,die door het Evangelie opgewekt en in Jefus dood gedoopt werden, in de Gemeente behoorlyk konden verzorgd, onderwezen, in de genade beveiligd en voor alle afdwalingen bewaard worden. Ene zulke verzorging van zielen , waartoe vry wat meer dan predikatiën en Katechifatien vereifchd wordt, wordt, ten minften in heidenfche landen, en wanneer de menigte te talryk wordt, om dezelve onder het oog te houden, al te bezwaarlyk, zo niet t' enemaal onmogelyk. Voeghierby, dat zommigen bevreeft waren, dat 'er niet altoos toereikende levens-middelen zouden kunnen gevonden worden, indien het getal van Groenlanders , op ene plaats, merkelyk groter worden mogt; fchoon anderen ten dezen opzigte van andere gedagten waren , die ook door ondervinding beveiligd zyn. §. 2. Om deze redenen en uit de gegronde hope , dat zig nog vele Groenlanderen aan het Evangelie onderwerpen zouden, by aldien men op ene tot hun bellaan bekwame plaats woonde, hadden de Miffionarilfen reeds lang in overweging genomen , of niet iemand van hen te Kangek, of Kariak (een oord, die drie mylen zuidwaards van NieuwHerrnbut ligt) zou kunnen wonen, ten einde den aldaar wonende en" voorby reizende Groenlanderen met het Evangelie te dienen ; en of men niet zulke gedoopten, die aldaar hun bellaan ligter zouden kunnen vinden, van NieuivHerrnbut derwaards zou laten trekken ? Dit voordel werdt by de vifitatie in 't jaar 1752 in overweging genomen , doch niet raadzaam gevonden. Twe jaren daarna, te weten 1754, werdt in de zoge1 naam-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1758. 14? naamde Viffcber - Fiorde, agtien mylen zuidwaards, een Handels-kantoor aangelegt. Uit dit geweft hadden reeds vele Groenlanders, die zig des zomers in Bals-rivier hadden opgehouden, het Evangelie gehoord. Etteiyken hadden zig ook dadelyk te Nieuw Herrnhut met 'er woon neder gezet, de meeften egter betuigden, hun beftaan hier niet te kunnen vinden, en verzogten de Broeders, om zig in hunne landftreek neêr te zetten, als wanneer zy lieden by de Broeders wilden komen wonen, en gelovig worden. Wanneer het zo evengemelde Kantoor aangelegd werdt, gebeurde het, dat Mattbeeus Stach en Bailenborft, voornemens zynde ene reis naar Europa te doen, by het nieuwe Kantoor aan boord moeften gaan. Deze Broeders bezigtigden de landftreek daar omtrent, en bragten dezelve,benevens het verlangen der aldaar wonende Groenlanderen, in gedagtenifle b.y de Broeder-Kerk. Joban Sörenfen , het volgende jaar uit Groenland komende , gaf een verzoekfchrift over aan deu Here Graaf van Berkentin , die toen voorzitter der Handels-Maatfchappy te Kopenhagen was, waarin hy te kennen gaf, dat de Broeders genegen waren, om zig in de Viffcher-Fiorde by de Groenlanderen neer te zetten , by aldien ze der Handels-Maatfchappy daardoor enigen dienft konden doen. De aanbieding was aangenaam , ze kon egter zo fchielyk niet ter uitvoer gebragt worden. , De Broeders werden intuffchen geftadig,en op het ernftigfte ,zo wel door de heidenen als de bedienden van den koophandel, uitgenodigd ,• dan dewyl ze niemand tot dit werk miflen konden, zo deedt Joban Bek, dit jaar te Herrnhut zynde , het voorftel: of niet Mattbeeus Stach, die altoos een verlangen betoond had , om het Evangelie verder naar 't zuiden onder de Groenlanders te brengen , ene proef zou kunnen doen, van zig in de Vifcher-Fiorde neêr te zetten, om te zien, of onder de aldaar wonende Groenlanderen etteiyken voor den Heiland zouden kunnen gewonnen worden ? Dit voorftel werdt goed gekeurd, Mattbeeus Stach daartoe beroepen, en de twe Gebroeders Jent en Peter Haven werden hem als mede arbeiders toegevoegd. K 3 ' $■ 3-  i5o . Groenlandfche Hiftorie ix. B. 1 3- |? en^ '{0rte afvaardiging (want hun vertrek vereifchte fpoed) begaven zig deze drie Broeders, met den zegen der Gemeente den i5den Maart van Herrnhut op de rtis, die ze ook, fchoon zy den weg door het midden van het Oorlogs-toneel nemen moeften , onbelemmerd over Ham. ÏZ^ZnT^r veJrvo,8den- Dan te Kopenhagen den Sften April aankomende vonden ze het fchipCdat naar Frtedriclnbaab de Fifcber-Loge en Godbaai betó w , r^^i nedSZTaar g^^nwas, met dat fchip niet vertrekken. Dienvolgens moeften ze wagten, tot dat een ancien chip, t welk naar Zukkertop, gevolglyk vyftig mvlen verder noordwaards, dan zy wezen moeften, beftemd was kaar werdt. Den 4den May, zynde HemelvaardsX R«f aa" boort van >t fchip 5e Marle-Kerk%ï^ per Peter Stefen/en Holm, en van Elfeneur, alwaar ze ettelyke dagen door tegen-wind opgehouden werden, zonden ze nog enen brief, m welken ze door enige regelen affcheid namen. 6 'hb^w^u Op hunne reis hadden ze genen ftorm en genoegfaam geen flegt weder, tgeen ictzeldfaams is. By deze gelegenheid kan ,k met nalaten, tot prys van den Heiland en uit dankerkentenis pens het Deenfche volk, aan te merken, dat de omftandigheden, ten aanzien der reizen onzer naar Groenland varende Broeders, zedert het begin dier reizen , dat is zedert vyf of fes en twintig jaren? doch vooral zedert de Komnglyke Ordonnantie van 't jaar YyTo zeer kennclyk veranderd zyn.. Wantin ftede dat toen' het fcheepsvojk de Broeders door allerly kSde woS den en bejegeningen , ja door fpotternyen nopens den Godsdienft,zogt te kwellen, en hen de nodige hulp in" uitwendige weigerde, konden deze drie Broeders de zedigheid en behulpzaamheid , die hen door het lcheensvolk betoond werden, niet genoeg roemen, terwyl zy £„ den Schipper en Stuurman blyken van ene ganfeh bVzondere vnendlchap en liefde genoten hadden. Het zeTvV kan men van allen getuigen^en om de belofte van den HK re Jefus denken: Foorwaaf zeg ik u, by zal zynen loon geenjtfis verhezen. ° J J 1 Dea  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1758. 151 Den i8den Juny kwamen ze op de volkplanting Zuk' kertop aan, alwaar ze door den Koopman Anders Olfen, en den Katechifeerder Berthel Larfen met vele vriendl'chap ontvangen werden. Ondertulfchen kwamen 'er twe van Nieuw-Herrnbuthen te gemoet gezondene Kajakken aan , om ze langs de nog t' enemaal onbekende kuft van dartig mylen te verzeilen en tevens den weg te wyzen. Met dezen begaven ze zig den o^ften, in hunnen boot (die het enigfte was, dat ze tot hunne aanbouwinge van Kopenhagen hadden kunnen mede nemen ) op de reis, die wel door den fterken wind vry wat ongemakkelyk ,maar tevens zeer fchielyk en voorfpoedig was , alzo ze den elften Juny te Nieuw-Herrnhut, tot blydfchap hunner Broederen en der Groenlanderen, aankwamen. §• 4. Na het nodige met dezelven afgefproken te hebben, vervolgden ze den igden July hunne reis naar de FijjcherFiorde,en namen, tot een begin van hunne kleine Gemeente, vier Groenlandfche huisgezinnen van Nieuw-Herrnhut mede, die allen te famen twe en' dartig zielen uitmaakten. Zy kwamen den asften July in de Fiorde aan, met dit zeer aangename woord: De liejlykheid des Heren omes God; zy over ons: en hevejligt gy V werk onzer handen over^ ons: ja bet werk onzer banden beveftigt dat. Pf. XC: 17. „ Gebied ons , dat we gelukkig zyn. " Volgens den raad von hunnen Groenlandfchen leidsman , die uit dit geweft afkomftigis, bezigtigden ze, eer zy naar de Loge voeren, op een groot eiland ene plaats, Akonamiok genaamd , ene halve myl van de zee gelegen, alwaar reeds een oud Groenlandfch huis ftondt. Dan deze plaats al te nauw door de bergen ingeflooten zynde, voeren ze nog ene goede halve myl dieper in de Fiorde tot aan de Loge. De kooplieden zouden hen gaarn in de nabyheid gehouden hebben, ook is de plaats voor Europeanen zo moi en gemakkelyk, als men in Groenland nauwelyks ene vinden zal: dan de Broeders, meer ziende op het geen, dat tot der Groenlanderen nut, naar ziel en lighaam , ftrekken kan, dan op hun eigen gemak ('t welk men in Groenland K 4 niet  152 Groenlandfche Hiftorie IX. B. niet zoeken moet) konden zig aldaar met 'er woon niet neer zetten, maar zagen nog verder naar ene plaats om. die de volgende gemakken hebben zoude: i.) Verfch water dat in den winter door de vorlt niet ophoudt; 2 ) ene voor dè vaartuigen veilige haven; 3.) een ftrand, dat in den winter open blyft, en niet te ver van de zee is , ten einde lieden, die, gelyk de Zuidlanders genoegfaam allen, aan de zee gewend zyn , zo wel als de bewoners der Morden hunnen onderhoud zouden kunnen vinden , en dus uit dien hoofde niemand afgeichrikt worden, van by hen te wonen en het Evangelie te horen. Behalven de zo even genoemde plaats by Akonamiok, vonden ze in de ganfche iWrngen- Pdyk gy tans de A"^rfet rondom ieJ ^dr^n T0?*1' en' hoe dikwil* ^ ook immer weg gedieven worden, egter ten eerften in «rrote me- fêf tVSeieïe-en7óCOmen' Cn m0dte doen 0m aan de ro * haam kSen f'n . m2eten ^y ook aan '«Heilands lighaam kleven, en ons door mets van hem laten weg dry- veu.  GeFch. van Nieuw-Herrnhut. 1758. iö"i ven. Zyn bloed heeft immers kragts genoeg, om onsonaffcbeidelyk by hem te bewaren. " Het liep ook t' enemaal zonder enige fchade en ongeluk af; en ('tgeen in Groenland iet zeldfaams is) in dit jaaï verloor ook niemand zyn leven in het water. S- Van de twaalf ontflapenen waren de volgende wegens enige byzondere omftandigheden de aanmerkelykften. 1.) Maria Barbara kwam in 't jaar 1751 als een meisje van twaalf jaren met hare ouders herwaards, werdt binnen kort door den Heiland kragtdadig opgewekt, en het volgende voorjaar in tegenwoordigheid en met goedkeuring van hare ouders gedoopt. Dan de laatften naderhand van gedagten veranderende en naar 't zuiden varende * deden wat ze konden, om deze hunne dogter, hetzy door lid of door geweld mede te nemen. Doch dewyl zy daartoe niet te bewegen was, en met vele tranen onzebefcherming verzogt, moeften de ouders zonder haar vertrekken, en onze zalige Zufter bevondt zig hier by hare bloedver* wanten regt vergenoegd en geruft tot het jaar 1754, wanneer haar vader en oudfte zufter hier omftreeks weêr kwamen , en haar zogten te ontvoeren : zy werdt egter van deze vrees haaft verloft , alzo beiden kort na derzelver aankomft ftierven. Ondertuflchen was 'er nog een man uit haar maagfehap, die alle zyne kragten infpande , om ze weg te :voeren. Doch ook deze moeft binnen kortden weg zyner vaderen volgen. Dus uit dit gevaar gered zynde , leefde zy by haar volk zeer vergenoegd. Voor een jaar brak ze een been, waardoor ze kreupel werdt, en naderhand de tering kreeg. Zy droeg hare kwalen met veel geduld en ene gelovige verwagting van ene haad naderende ontbindinge,die ook den 6den January, zynde het Feeft der heidenen, volgde, en haar iri het rykder volkomen genezenen deedt overgaan. a.) Stephanus, een getrouwd man, die in*t jaar 1749 met zyne vrouw herwaards kwam. Hy was anders een der minft befchaafde Groenlanderen , doch na deszelfs doop befpeurde men, dathy een eenvoudig, kinderlyk, en opregt hart jegens den Heiland en de Broeders had. Dit was ook de reden, dat het hem zeer wel ging, en dat hy ///. Deel. L niet  iö2 Groenlandfche Hiftorie IX. B. niet aan zo vele afvvilfelingen , als verfcheidene anderen , onderhevig was. Daarenboven werdt hy ook in zyne uitwendige houdingen manieren allengskens aangenamer,zo dat een ieder gaarn met hem verkeerde. Zedert voorleden jaar was hy een onzer trouwde en verdandigde medearbeideren, kon egter in den laatften tyd niet veel meer uitvoeren, alzo hy aan de tering zukkelde. Het deedt hem dikwils zeer leed , dat hy niet meer in de vergaderingen komen kon, en hy verlangde uit dien hoofde ook zeer, cm haaft ontbonden te zyn, 't geen op den 7den November met vele blymoedigheid'gefchiedde. Zie hier een kort uittrekfel uit enen brief, dien hy in dit voorjaar fchreef: „ lk ben arm, maar niet te min zalig en vergenoegd want in myn hart heb ik den Heiland beftendig ui gedagtenille. Niets dan zyn bloed en lyden verblydt myn hart en bcwaardtroy voor hetkwade: des ook niets voor myn hart beter is, dan wanneer hy my zyn vleefch te eten en zyn bloed te drinken geeft. Ik dank hem, dat hy my zynen zin gefchonken heeft, en bid hem , om my gedurig naby te zyn. " ö 3.) Jöbaii Lodexvyk , een kind van vier jaren , by 't welk men altoos een week hart befpeurd had. In 't voorleden najaar werdt hy door enen fchielyk opkomende ftorm op ene klip omgeflagen, waarby deszelfs ruggraat gebroken werdt, des hy niet meer gaan kon, en eindelyk zamen groeide. Toen hy ziek werdt, zeide hy tot zyne ouders : „ lk wil henen gaan; * en door zynen vader gevraagd wordende: waar dan heen? antwoordde hy: „naar het Lam. " Hiervan fprak hy gedurig, en hoe hy's Heilands wonden kuften zoude:toen hyniet meer fpreken kon, wees hy nog met den vinger naar de zyde en in de handen , en gaf met een vriendelyk gelaat te kennen, hoe zeer hy zig verblydde, het geluk te zullen hebben, om Haaft van naby te groeten Des Lams doorboorde voeten. 4 > Juditb, eertyds Iffik genaamd, een zalig en ia 's Heiland dood en lyden verliefd hart, entevens de eerfte gezegende beftierdfter van het koor der ongetrouwde Zusteren te Nieuw-Herrnhut. Zy was in 't zuiden feftig mylen van hier geboren, en kwam in 't jaar 1742in deze land*- ftreek.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1758. 1Ö3 ftreek. Zy was toen een regt model van ene domme heidinne, en gaf, wanneer ze eens gevraagd werdt: of zy in hare ziel geen verlangen naar haren Schepper en Heiland gevoelde; tot antwoord: dat ze zulks niet verftondt, hebbende bare ziel in V zuiden gelaten. De zalige Sarab, die te Herrnhut in de Opper-Laufitz ontlliep , bragt het zo ver, dat zy deze hare eigene Zufter van de wilden by zig kreeg, en deedtal wat ze kon , om haar den Heiland aan te pryfen, en in hare ziel een verlangen naar hem te verwekken, waarin ze ook wel haaft Haagde. Onze zalige jfudith had een eenvoudig hart, leerde haar ellende kennen en kreeg wel haaft als een onnozel kind een vertrouwend hart tot den ongezienen Vriend van arme zondaren. Men vondt ze dikwerf in hare eenzaamheid met wenende ogen; en ze gaf haar verlangen naar den doop met tranen te kennen, die haar ook op den tweden Kers-dag in 't jaar 1742 toegediend werdt. Nadien tyd ging ze op het pad der genade zonder afwifleling voort, begon ook het lezen te leren, en toen ze hierin niet wel Haagde, weende zy dikwerf over hare ongefchiktheid. In 't jaar 1747 reisde ze met hare zufter en zwager naar Duitfcbland, en werdt aldaar voor 't eerft tot het H. Avondmaal toegelaten. Zy werdt overal, waar ze kwam, van een ieder bemind , en maakte zig de genadens der Gemeente, zo veel zy'er van verftaan en genieten kon, in de ftilte meer te nut, dan men 't van buiten zien kon. Wanneer ze in 't jaar 1749 te rug kwam,befpeurden hare landsgenoten uit haar blymoedig gelaat en vergenoegden wandel ten eerften, dat de Heiland iet zonderlings aan baar gedaan had. Dewyl ze nu de fraije inrichting der Koren in de Gemeenten gezien had, zo verlangde zé zeer om ook met hare Groenlandfche Zufters in ene betere- orde te komen. Dienvolgens bouwden ze nog denzei ven herfft een huis, en judith hieldt ene goede orde en opzigt in het zelve. Ene harer voornaamfte zorgen was, hare Zufters altoos een geregeld en vergenoegd leven te doen leiden. Zy verblydde zig ongemeen, wanneer het wel ging, terwyl ze in de laatfte jaren menigmaal bedroefd was over haar zwak gehoor , waardoor ze niet altoos horen kon, wat 'er gebeurde. Zy ztikkelde dikwils aan het bloedfpuwen, liet egter niet eer bemerken, dat ze hare ontbinding te gemoed zag, dan in dit jaar, wanneer zy 'er dikwils met L 2 veis  164- Groenlandfche Hiftorie IX. Bt vele blymoedigbeid van fprak. In de laatfte drie maanden kwam ze weinig uit het bed,was egter zeer vergenoegd, vooral de twe laatfte reizen dat haar het Avondmaal op haar krand-bed gebragt werdt; en dus verwagte ze hare ontbinding met ene byzondere blymoedigheid, welke verwagting den i3den October vervuld werdt onder ene opwekkelyke Liturgie van hare omftaande Zufters. Van hare gemoedsgefteldheid zal ons het volgende uittrekfel uit zommige van hare brieven het klaarfte denkbeeld geven. „ Ik gevoele myne onbekwaamheid, maar ik wordt tevens gewaar, dat de Heiland my lief heeft, en myn hart naar zynen wille toebereidt; des wil ik by myne armoede beftendig aan hem kleven. Had hy my niet gezogt en verkozen, ik zoude nog in de duifterniffe zyn. Wanneer ik daaraan denk, zo wenen myne ogen. Geliefde Heiland, ik heb buiten U en uw bloed gene vreugde. Dit maakt myn hart brandende. " enz. „ lk ellendige houde my als ene arme zondarelfe gedurig aan den Heiland, en hy bewaardt myn hart door zyn bloed zo, dat het beftendig vergenoegd en zalig blyft. Ik weet, dat, by aldien hy zulks niet decdt, ik voor allerly kwaad vatbaar zyn zoude. Daarom is ook myn verlangen , des Heilands lyden en liefde gedurig in myn hart te mogen gevoelen , want daarin is het grootfte genoegen en het leven. " enz. „ Wanneer ik daaraan denk , dat de Heiland ons door zyn bloed verloft heeft, dan dank ik hem van ganfeher harte. En fchoon ik een arm en ellendig kind ben,hy fterkt egter myn zwak hart door zyn lighaam en bloed. Dezen winter ben ik naar het lighaam zeer zwak geweeft, en heb dikwils aan het bloed-lpuwen gezukkeld. Daarby heb ik gedagt : nu zal ik haalt tot den Heiland henen gaan; en heb 'er my zeer op verblyd. Dan dewyl de Heiland my, naar het lighaam , een weinig beter heeft laten worden, zo dank ik hem daar voor, en zal my intuilchen geheel en al tot zynen dienft overgeven. " enz. „ Dezen winter ben ik metmyne Zufters zeer vergenoegd geweeft, en zy hebben den Heiland voor zyne genade in hare vergaderingen gedankt, en veel van zyn dood en lyden gefproken. Ik verhaal haar lieden dikwerf, hoe de Zusters in de Gemeenten aan de over-zyde der zee niets zoe. . ken,  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1758. 165 ken, dan den Heiland welbehagelyk te zyn en hem te leven. Daarby is dan onze wenfch: Ach dat ool^ wy hem zo liefhadden! Van de nieuw aangekomenen zyn verfcheidene gedoopt, en wy .hebben tien in ons huis aangenomen, over welken ik my zeer verblyde. " enz , Alle myne Zufters groeten U; en fchoon ze U niet kennen, zy denken egter dikwils om U, en fchamen zig, dat ze nog zo flegt zyn, hebben egter een hart, dat aan den Heiland kleeft, en vertrouwt, dat hy ze hoe langer hoe meer zodanig maken zal, dat ze hem aangenaam en welbehagelyk worden. In onze vergaderingen befpeuren wy zyne tegenwoordigheid. Ik word door mynen ge¬ liefden Heiland als een armen zwak kind geleid, en de H. Geeft laat my deszelfs verzorging en beftiermg genieten. Hierover fta ik dikwils verbaaft, maar ben tevens zeer vergenoegd. " enz. . Twe dagen voor haar einde het ze aan ene Zufter in Europa , die zy zeer liefhad gehad, den volgenden brief, welken ze van woord tot woord voorzeide, fchryven. „ Myne lieve A. C. tans zend ik U den laatften kus van myn hart. Myn lighaam wordt door de ziekte reeds zeer verzwakt en afgemat : doch daarby denk ik beftendig aan het lyden van mynen Heiland, en verblyde my zeer op het zalig tydftip, wanneer hymy tot zig zal roepen, en dat ik nu haaft zyne wonden met myne ogen zien zal, om dat ik ook ene door zyn dierbaar bloed verloste ben. Schoon ik nog wel ene kleine wyl by myne Zufters had willen blyven, ik geef het nogtans t* enemaal aan den Heiland over; terwyl het grootfte verlangen en neiging van myn hart is, by hem te zyn. Myne ogen wenen, wanneer ik my de byzondere genade des Heilands te binnen breng, die ik in zyne Gemeente hier op aarde genoten heb. lk heb hem lief, en zal hem onophoudelyk lief hebben. Ik groet nog alle Zufters, die by U zyn. Tans ben ik reeds te mat, en kan met verder. Uwe lieve Juclitb. L 3 HET  i6<5 , Groenlandfche Hiflorie ix. B. HET ZEVEN EN TWINTIGSTE JAAR 17 5 9. INHOUD. I. van NIEUW-HERRNHUT. S. i. Veelvuldig bezoek van vremde Groenlanderen die ten dele gevoelig getroffen worden , ^ S'^/i Zfdl d°°r ^ °fvreZ£ Van '< gJoofiïte^Zrug %. 2. Door de Predikinge en het bezoeken der GroenlandCcbe S' * Smet™ T * let0Ki"^ der ^nade onder de la^nbl^gheid. ^ ' ™« '<* *>»*<* S- 4- Als mede onder de Avondmaals-leden, ook ten aann^et Kerktl^i* - ^ veler drolvigVgZetZ. §' 5' arle^fZ'n^/T enen ^earoetaer uit üuitfcbland terug. Vrindehk afn-h^A van den tot biertoe gewezen é^TSlijSut % 6. Veertig worden gedoopt, en tien gaan uit den tyd. II. van LICHTENFELS. %. 7. Het Evangelie wordt den beidenen verkondigd, waarby de nodige voorzigtigbeid gebruikt wordt. %..8. De bewegingen , welke onder de bekende beiden,* reeds vele jaren geduurd hebben, ijjjï? ne  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1759. 167 m wezendlyke kragt, zo dat de vremden ben voorgaan. C o Terwyl zig van buiten nog weinig hope van vermeerdering opdoet, nemen de leden der Gemeente in de genade en kennife toe , vooral by 't lezen der H. Scbnft en by V ontvangen van nieuwe liederen. §. 10. Verfcheidene bewaringen in levensgevaren. §• I. TN dit jaar deedt 'er zig weêr ene goede gelegenheid op, 1 om den nog t' enemaal wilde heidenen het Evangelie te verkondigen f alzo vele Zuidlanders , ten dele naar het Noorden ten dele van daar weêr terug, hier voorby kwamen en bv die gelegenheid hunne vrienden en landsgenoten te êeuw-Hermbut bezogten Van het einde der maand juny tot het begin van Auguftus was men genoegfaam geen dag zonder bezoek van deze heden. Schoon nu hun hart nog V enemaal verduifterd,en hun zin op watanders gefteld was , zo dat ze ook in hunnen ommegang lomp, woeft en onruftig waren ; 'er kwamen egter gedurig zommigen van hen mede onder de predikinge van het Evangelie: en fchoon de wilde Groenlanders weinig van een voorftel, gedaan aan ene gelovige vergadering, begrynen konden, dewyl ze egter horen wilden, zo bleek daaruit dat zv tegen de waarheid niet vooringenomen en vyancig waren,% by velen befpeurde men, dat flegts het zien en horen van enen redelyken Godsdienft enen indruk op hun gemoed maakte, dien zy zeiven nog met verftonden. Dë ommegang met hunne gelovige landsgenoten, die ernftig en vlytig met hen fpraken, was ook met te vergeefs, ten minften was dezelve een middel, dat zy ene nadere verklaring kregen van 't geen ze onder het prediken niet regt begrepen hadden. Hiervan wordt ergens dus gefproken: ,, Na^de predikatie bezogten ons ettelyke Zuidlanders , die onder het gehoor zeer oplettende geweeft waren. Wy vroegen hen of ze ook voorheenvan den Heiland gehoord hadden? De een zeide: Neen, doch van enen, dien men God noemt, hebben we gehoord. " Toen wy hen daarop de verzoemng des Hei-  »«' Groenlandfche Hiflorie ]x b ven h.dVderSn"."";, »° *»*>°d »»fge|e- te hom,. Dikwerf teffie hySiS&r hCtF™ vergaderingen Dan de openbare vroeg- en avond- H 'VLU,Jsen. iJan wanneer men ze vnunt ~„ een winter hier. of hier nmiwu viaagt, ot zy met willen'? di£^hKSJ^Tii^r*S,^M,c5 en ons boeken voorbedu da £" • bV SS5ïSte^S?ïh« v"laDff» wir die flyf nfe" de, wiBen SSn'feSf* ag dMrva" verzadigd hebbenhoren De meefte?et^'e? meer van hunne» Schepper n^^^JSl^ 111.^^bragtdooreen gemei ^^iXSjSSS ^,7eJX,gt Va" die aan-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 175?. 169. aanftaande voorjaar vele fchepen herwaards komen zullen, ten einde alle Europeanen en de Groenlanderen , die bydezelven zouden gevonden worden , te vermoorden ; zo dat alle Groenlanders, die hun leven rédden wilden, naar 't Zuiden vlugten moeiten. Dit onnozel gerugt heelt veie heidenen uit de buurfchap der Zendingen weg gedreven, zo dat meer dan twintig boten Zuidlanders, die hier omftreeks gekomen waren, ten eerften terug voeren; ook zyn eenoeglaam allen van Kangek vertrokken. Niettemin bleven te Nieuw-Herrnhut van deze voorby trekkende heden vier perfonen. §• 2. ' Voor het vertrek der heidenen uit deze buurt, kwamen van tyd tot tyd verfcheidene tot een bezoek, welken het woord des levens op nieuws aan 't hart gelegd werdt, 't geen altoos by zommigen, fchoon dikwerf niet dan na enen geruimen tyd , van vrugt was. Onze Groenlandfche mede-arbeiders werden dikwils, wanneer ze, uit hooide van uitwendige verrichtingen, by deze lieden overnagten moeften, verzogt, om hen iets te zeggen. Hiervan wordt in 't dag-verhaal op verfcheidene plaatfen het volgende gezegt : „ De Broeders, die in deze dagen te Kangek op de Aiken-vmgft geweeft zyn , bragten ons vele aangename berigten van de inwoners dier plaats: zy hadden aldaar verfcheidene begerige toehoorders gevonden, die hen verzogt hadden, te bidden en te zingen , des zy den dood des Heren met vrymoedigheid hunner harten verkondigd hadden. " Onze mede-arbeider Daniël heeftin de¬ ze dagen den Heiland op nieuws in de Kookörnen verkondigd. Hy was over een zeker huisgezin byzonder verblyd, vooral over de lieve kinderen, die deze lieden hebben, en die gaarn by ons wilden wezen. Ettelyke weken daarna vondt hy de vrouw van 't huis zeer aangedaan. Zy betuigde haar verlangen naar den doop met vele tranen ; maar haar man is nog van ganfeh andere gedagten. Daarenboven is 'er nog een man in dat huis, die zyne vyandfehap tegen de Broeders en hunne leer by elke gelegenheid toont , en de anderen daarvan terug zoekt te houden. " Twe van onze Groenlanderen, die door den Koopman L 5 niet  170 Groenlandfche Hiflorie IX. B. inn^,"^6" "a u & Kfcber-Fwrde en Friedricbsbaabge" zonden waren hadden op hunne reis gelegenheid gevSnden den dood te;^0pVeriW«^e:pla«SSw- £^ e" dC Wllden zelven hadde" zu^ de meefte tyden van hen verzogt. y Een onzer Groenlanderen, die uit de Fiorde te huis kwam, verhaalde, dat Per fok, een heiden ,d>e reeds een geruimen tyd met ons bekend is geweeft, Ca den gan- Sd^dThv? hemiefProke"' e" «"der' anderen gefegt had. dat hy tans zo begerig zy, om wat soeds te hnren als de zee-vogelen naar de kleine vhTchfn die ze van graagte geheel inzwelgen , maar dat zyne gedagten de, niettegenftaande voor lis nog verdeeldTaren San he duurde nauwelyks drie weken, of de goede gedagten kre ^deBÏoede?"t^on?™ ™ S 4* ™ gehouden had, hadden evenwel zo veel uitgewerkt, dat het getal der Inwoneren tegen het einde van 't jaar me vyf en twintig perfonen vermeerderd was, waarvan ook reeds tien, by welken men een byzonder werk der genade befpeurd had, tot den doop aangenomen waren. §• 3- In hope, dat het velen niet onaangenaam Zal zyn , zal ik voortgaan met enige plaatfen, die my onder het lezen der dag-verhalen aanmerkenswaardig tocgefchenen hebben tt^zjggs? mder gW ^ Jïft dG 0nS^oopten zegt men: „ Den 3denFebruary hadden wy een en twintig ongedoopten byeen doen komen, met welken wy eenvoudig en hartelyk fpraken" Wanneer wy ze naar den toeftand van hun hart en' naar hun gevoelen van den Heiland vragen , dan zyn ze ten eerften met hun antwoord gereed, en zeggen zeer gulhartig en opregt, 't geen zig aan hunne harten kragtdatlig be- hSSÏSy e" Wat ihe" in "tegendeel n°S ™md ^Snoekend is. In ene Conferentie met de mede-arbeiders werdt veel van onze nieuwfte Inwoneren verhaald. De bovengemelde Per fok had gezegt, dat hy op de haring: vangft  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1759. i7T vaneftbv de gedoopten zynde, mede had ftaan te luhkSfwannee/zy de Litany gebeden hadden , by w Je gelegenheid de woorden : Uwe zware Z.ele-Jlryd en bloedig ïwefï tZll ons lieve Heer en God! Zulk enen diepen mSin zyn hart gemaakt hadden, dat hy zedert dien tyd 'erdikweïf van drome, en menigmaal naar dien troeft met z^ke verlegenheid verlange, dat hy met flapen \genh°nken beeft' bv Z)'g zelven niet gewaar wS È? a r ' CIie andere gdegenheid zegt men: „-De overige doften waren met zeer aangenaam ; wy JèrhivdJeii rrS ?ï'rrie &etrou^id onz^er medé-arbeidS n^d é or, vaa alles, dat tot onteeringe van 's Heilands naam bv S teTre^er^ af^eerde ««kunnen foek? *.en, ter regte^ tyd verwittigen. S-5- In dit jaar kwam-^« Bek met zyne vrouw van een bezoek oer Gemeenten in Duitfchland terug , en braS een oen Groenlanderen zeer aangenaam geichenk mede te weten d<«emhngder Lydens-gefcbicbr! van on^Hrl, aLs mede een Gezang-boekje van oude en nieuwe liederen, diehy, benevens de andere Broeders, van tyd tot tyd ver' taald  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1759. 175 taiki bad, en nu op nieuws had laten drukken. Met hem kwam ook een nieuw mede-arbeider aan het werk der zendirge,die egter in 't byzonder voorde aankomende jongelingen eefchikt was. Zvn naam is Hendrik Hukel, en hy is uit Moravien geboortig. (*) Ter zeiver tyd kwamen Mattbeeus Stach en Jerts Haven van de nieuwe Gemeente in de Vifcber Fiorde tot een bezoek, om met de overige Miffionariffen en in 't byzonder met Frecierik Böbnifcb, die met deszelfs vrouw op een bezoek naar Duitfchland ftondt te vertrekken , nopens de omflandigheden en belar.gens der nieuwe Gemeente te fpreken. De Heer Bruun, Deenfche Miffionaris, die in het jaar 175a op de volkplanting Godbaab gekomen was, was van voornemen, om benevens deszelfs huisgezin met 't zelve fchip terug te reizen. Zyn affcheid was zeer vriendelyk en aandoenelyk, en hy verzogt de Broeders , met zynen onvolger op dezelve wvze te handelen , op welke men zig altoos jegens hem betoond had , 't geen men hem ook van harten'b'eloofde. Dan op de naafte volkplanting Zukkertop gekomen zynde, werdt hy verwittigd, dat zyn opvolger, die van Disko komen zoude , niet dondt te komen , weshalven hy zyn huisgezin alleen naar Kopenhagen Ijet vertrekken, en kwam zelve naar Godbaab terug. Het volgende jaar werdt hy door den Heer Gregerfin afgelod , en naderhand tot Predikant te Slagelje in Zeiand aange-r fteld. De Gemeente was in dit jaar met veertig zielen door den H. Doop vermeerderd » onder dezen bevonden zig twaalf kinderen, het zoontjen van. den Diaken Sörenfen mede gerekend. Daarentegen waren niet meer dan tien naar de eeuwigheid gegaan, ynder welken twe op de zee in hunne Kajakken gebleven waren. Van de volgenden dient breedvoeriger gefproken te worden. , ,: io 4r> (*) Om ene proef te maken met ene kleine-aankweekinge van vee,bragten ze drie Schapen van Kopenhagen mede. Deze proef is zeer wel geflaagt, en hen by het gedurig afnemen der Rsndii-ren, wel te-ftade gekojnen.  ï?ö Groenlandfche Hiftorie IX, B, i.) Agnes, ene vrouw, kwam in 't jaar 174c uit het Zuiden, toonde , zo dra zy het Evangelie hoorde , een verlangen naar den Heiland , werdt het volgende jaar gedoopt en in 't jaar 1748 tot het H. Avondmaal toegelaten Zy u twemaal getrouwd en ene roede-arbeidfter onder hare kunne geweeft. Hoe haar hart gefteld is geweeft, blykt uit den volgenden brief van 't jaar 17^ „ lk kan my dagelyks verblyden, wetende dat ik een Hei and en nu niets meer te verlangen heb, zo lang ik hier op de aarde ben.. Ach ! indien ik hem niet had en bevoelde, ik zoude als een dood menfeh zyn. Wanneer "ik het hphaam des Heren eet en zyn bloed drink, dan gevoel ik altoos een nieuw leven in my. -t)ok heb ik my zeer verblyd over het bezoek van onze leraars MattbLTïn jobannes, en zal- ze noit vergeten : maar mynen Heiland zal ik my vooral gedurig, voordellen. Wy weten, dat wy zonder hem niet zouden kunnen zalig zyn. Ik weet dat ik een naar-het bloed des Heilands verlangend hart heb en dat ik genen anderen Heiland ken, dan den gekruiften ; dezen heb ik hef, om dat hy my door zyn bloed verloft cn int de-.bektenen- verkozen heeft. -En dewyl hy mv heeft Shbai " f Wl1 'k hcm ü0k van P'^her•■halte lief Voor drie jarefmverdt ze beroerd, zo dat ze van wegens ene lamheid m de leden niet meer ih de vergaderingen komen kon , en dus veel miflen moeft, 't geen haar zeer leed deedt; wanneer egter het H. Avondmaal gehouden werdt hetze zig, zo dikwijs als het maar mogelyk was, naar de' za-ü dragen, of'er zig op'eneflede naar toe trekken, om dat zy t liever met de ganfche Gemeente, dan alleen in haar huis, gemeten wilde. Voor het overige was zeondt r alle hare pynen zeer geduldig, en het was ene byzondere vreugde, haar te zien en met haar te fpreken, vooral wanneer men haaiirheVrf. -Avondrtiaaldn 't huis brengen moeft. als wanneer ze zig, na het zelve genoten te hebben , od haar bed omkeerde , en op haar aangezigt liggende den lieer onder een vloed van tranen aanbadt. In den laatften tyd verlangde zy zeer hartelyk naar hare ontbindinge, die ook gelchiedde, terwyl het de genen, die by haar waren, minft verwagtten. • •■ ' , 20 Hedwig, ene weduwe, kwam in't jaar ifA met naar man en kinderen uit het Noorden ln den beginne lcheen het met regt met haar te willen gaan, en de Heiland moeft  Gefch.van Nieuw-Herrnhut. 1759. 17^ moeft lang aan haar hart aankloppen, eer zy hem open deedt, en gedoopt werdt. En zy gedroeg zig nog naderhand , by het oveiiyden van haar man , vry wat naar de heidenfche wyze. Kort daarna werdt ze door ene yflelyke melaatsheid aangetaft, en die heeft ze tot haar einde toe moeten dragen, zo dat ze niet hare twe kinderen, die insgelyks befmet waren, afzonderlyk wonen moeft, en de laatfte jaren , wegen den onverdragelyken ftank, in gene vergadering komen kon. Zy werdt egter vlytig bezogt, en men kon haar het getuigenis geven, dat haar hart, onder haar ellendig en jammèrlyk leven van buiten, gedurig weeker en begeriger naar den Heiland werdt. Hare begeerte en verlangen werdt ook vervuld. Zy omhelsde den Heiland in het geloof, en kleefde als ene zondarefte aan hem, terwyl zy zig dikwerf met tranen nopens zyne liefde verklaarde. Men had haar einde zo haaft nog niet verwagt: dan de melaatsheid eensklaps naar binnen gefla. gen zynde, werdt haar de weg gebaand , om uit deze ellende verloft te worden, en tot den Heiland over te gaan. 3. ) Jeremias , een lieve jongeling, kwam, in 't jaar 1756, met zynen vader van Pijfikfarbik herwaards. Het woord van's Heilands lyden bewees zig wel haaft als ene» kragt Gods aan deszelfs hart, en hy betuigde een innig verlangen haar den doop, die hem. ook het volgende jaar toegediend werdt. In deze genade ging hy ook ftil en vergenoegd voort, .en men kdn zeer'klaar aan hem befpeuren, dat hy wilt, in wien hy geloofde, en wien hy toebehoorde. Hy had een zwak lighaam , en dikwerf zulke /zwellingen, dat hy nauwelyks gaan kon, was egter onder alle pynen geduldig en wel te vrede; en by deszelfs ontflapen te Piffikfarbik, waar hy met zyne lieden op de haring-vangft was, zeide hy tot zynen leraar: „ Ik denk veel en zeer dikwils aan de fmarten, die de Heiland voor my heeft uitgeftaan, en daarby is myn hart zeer wel en vergenoegd : ik zal u naar alle gedagten hier niet meer zien , maar haaft by den Heiland wezen en zyne wonden kusien. " Dezer genade werdt -hy ook kort daarna deelachtig, en zyn lighaam werdt op het Kerkhof te Pijfikfarbik begraven. • 4. ) Oregorius, een jongeling, kwam in't jaar 1751,nog een kind zynde , met zyne ouders herwaards, en toen dezen weêr naar 't Zuiden vertrokken, had de Heiland het hart van dezen jongeling reeds dërmaten ingenomen , dat UI. Deel. M hy  17S Groenlandfche Hiftorie IX. B. hy niet weêr vertrekken, maar een eigendom des Heilands zyn wilde, in wiens bloed hy begeerde gedoopt te worden, welke genade hy ook kort daarna erlangde. Wy verfchaften hem, als een arm verlaten wees-kind, een Kajak en de nodige gereedfchappen, om zelve den koft te kunnen winnen, en hierin werdt hy ook binnenkort zo bedreven , dat hy zig benevens zyne moeder en twe zufters (die na den dood van zynen vader wederom kwamen) onderhouden kon. Met het toenemen zyner jaren nam'ook de kennifle van zyne verdorvenheid by hem toe, waarby hy tevens in het genot der genade van 's Heilands verdienften en wonden, en den daaruit voortvloeijenden trooft toenam. Wanneer men met hem fprak, flortte hy dikwils tranen over zyne gebreken, en vooral daarover, dat hy nog zo weinig gevoel van den Heiland en zyne wonden had. Wanneer hy ene flegtigheid by zig befpeurde, beoordeelde hy zig zelve zeer fcherp, en zeide het zynen leraren ongeveinft, zo als het was. En dewyl hy tevens in het uitwendige zeer geregeld was, zo werdt hem mede het opzigt in deszelfs Koor-huis toevertrouwd. Kort, men had vele .hoop, ene beveiligde ziel en een bruikbaar mede-arbeider in hem aan te kweken. Dan op de zeehond-vangft werdt hy door zulke hevige hoofd-pynen aangetaft, dat hy, ondanks alle gebruikte middelen, den volgenden dag van het gebruik zyner zinnen beroofd werdt, zo dat, fchoon hy naderhand het gehoor en de fpraak wederom kreeg, hy egter gene verftandige gedagten meer voortbrengen kon. Op de enigfte vraag: ofhy den Heiland nog in gedagtenis had ? antwoordde hy : „ Ach ja , ik denk nog vcèl om Hem. " In zulke hevige fmarten bleef hy veertien dagen liggen, kon egter op het laatft in 't geheel niet meer horen en fpreken, maar lag, als ofhy door ene beroerte lam geworden was, ganfeh ftil, behalven dathy menigmaal,terwyl hy met de ene hand rondom wees, een lachend envrienöeiyk gelaat toonde.' Dus ontftiep hy zagt en ongemerkt. 5.) Mattbeeus , een zoon van den zaligen Boas, een fchrander, levendig en tevens bedaard jongeling: hy had een week en gevoelig hart jegens den Heiland en deszelfs verdienften; in 't jaar 1753 was hy gedoopt eh in dezelve genade voor de zonden der jeugd bewaard gebleven. Hy ging vlytig ter fchool, leerde wel lezen en-fchryven, als mede naarftig arbeiden en in den Kajak varen, waarin hy yverigerwas, dan men 't wenfehte. Want een vrouwerr- boot  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1759. 179 boot naar de Kook'órnen volgende, en ziende, dat zommigen , verre van het land in de opene zee, bezig waren met Heilbotten te vangen, wilde hy alleen naar hen toe varen; hy'is 'er egter niet gekomen, en men heeft flegts een weinig van zyn gereedichap gevonden , zo dat hy, naar alle gedagten omgeflagen is, en voorts met den ftroom weggedreven. 6.) Sem, een getrouwd man, kwam in tjaar 1746, als een regt wild en woelt Groenlander, uit het Zuiden ; dé H. Geelt nam hem egter haalt in zyne fchool, leerde heni zyne ellende kennen, en werkte een verlangen naar den Heiland en deszelf bloed in hem. De genade van den H. Doop openbaarde zig zeer kennelyk aan zyn hart, maar nog kennelyker het genot van 's Heilands lighaam en bloed in het H. Avondmaal. Hy was in zyne eigene ogen klein, had een nederig en gebogen hart, en was zeer bekommerd, wanneer hy een misllag begaan had, kwam ook gewonelyk zelve , om het te bekennen. Men befpeurde in hem ene tedere liefde en aanklevinge aan den Heiland, terwyl hy tevens jegens zyne leraars altoos ene gewillige gehoorzaamheid toonde. Ten aanzien van het uitwendige was hy van enen levendigen geelt, zeer bekwaam en een goed Verwer~ ver. Door hem werden vele armen, aan den kolt gebragt, die in hem niet minder enen Jiefderyken vader verliezen , dan zyne nagelatene weduwe en vier lieve kinderen , van welken de óudfte zoon nog niet twaalf jaren oud is. Het fmartelykfte is de bedroefde en Gode alleen bekende wyze op welke men hem verloren heeft, alzo hy voor ettelyke'dagen van zynen medgezel uit de Fiorde naar huis haafttc, maar niet aangekomen is. Eerft ettelyke jaren daarna heeft men enige tekenen gevonden, waar uit men giften mag, dat hy door een Groenlander , van wiens moordzugt men meer blyken heeft gehad, en die zig waarfchynelyk over het verlies van enen vriend , die zig bekeerd heeft, heeft willen wreken, vermoord en vervolgens op een onbewoond land, waar men iets van zyn gereedfchap gevonden heeft, begraven is. Ma . $. 7-  i8o Groenlandfche Hiftorie IX. B. Wat de kleine en nieuw aangelegde Gemeente in de Vijfcher-Fiorde by Licbtenfeh aan belangt, (want dus had men dezen door kale rotfen omringden oord genoemd, in gevolge van de grote belofte der heidenen Jef. LX. Maakt u op , ivordet verlicht enz.) 'er was [tegen het einde dezes jaars nog weinig of geen teken van ene aanftaande vermeerdering. 'Er kwamen wel vele voorby reizende Zuidlanders aan, die het woord van hunnen Schepper, en van de verzoening, door deszelfs bloed te wege gebragt, met verwondering en ten dele zelfs niet zonder aandoening aanhoorden; dan om'er te blyven was niemand te bewegen, des men zig voor als nog daarmede vergenoegen moeft, dat ze intuffchen iets van het Evangelie gehoord hadden, en dus wiften, waar zy het t' eniger tyd, om trooft verlegen wordende, zoeken konden. Uit de Fiorde en de omliggende plaatfen kwamen van tyd tot tyd zommigen ten bezoek, die reeds dikmaals door het Evangelie getroffen waren , en hunne ongeruftheid, en den eifch des Heilands aan hun hart, rond uit te kennen gaven, doch die gedurig nog allerly verontfchuldigingen hadden, waarom het voor als nog niet zyn kon. Onder deze lieden bevondt zig ook de hier omftreeks pracliferende Angekok ( * ) met deszelfs vrouw , die beiden verzekerden, dat zy zig ook bekeren wilden, en zig beklaagden, dat de Miffionaris hen niet geloven wilde. Dan hy had wel gegronde reden , om aan hunne opregtheid te twyfelen, alzo hy wift, dat zy zynen ommegang llegts zogten , om dat hunne vyanden zouden afgefchrikt worden, van zig te wreken over den aan de hunnen begaane moord, en op dat de welmenende Groenlanderen goede gedagten van hen, ais van lieden , die ook het goede beminden , opvatten zouden, terwyl ze intuffchen niet nalieten, tvvift en onenigheid (*) Wanneer ettelyke Groenlanderen by elkander wonen , houden ze gaarn enen Angekok, om zig van deszelfs raad te bedienen. En indien ze genen hebben , worden ze door de anderen, als arme lieden veracht of beklaagd.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1759. 181 heid onder dezelven aan te regten. In 't algemeen befpeurde men, dat de Angekoks uit gene andere reden komen, om wat goeds te horen , dan ten einde meer, dan andere Groenlanders, te weten; zig voor het onkundig gemeen te laten horen; verfcheidene gevoelens van knftenen en heidenen nopens bovennatuurlyke zaken voor te dragen; en dus voor even zo verdandig, als de Mnfionariflen , gehouden te worden. Hiervan konden de Groenlandfche mede-arbeiders eer , dan de Miffionaris, verwittigd worden. Uit dien hoofde gaf een oud en verdandig Broeder den Misfionaris, die hem vroeg, waarom hy met een zeker Ansekok van den weg des heils niet lpreken wilde, dit antwoord : „ 't Is te vergeefs met lieden, die vol van valsheid zyn, en van alles een kwaad en fchadelyk gebruikmaken, van goede en 'dierbare zaken te fpreken. Waarby den Miffionaris zeer natuuïlyk in de gedagten kwam , 'tgeen de Heiland zegt: Geeft het heilige den honden met enz. §. 8. Daarentegen vondt hy by deszelfs bezoek op de ooft-zyde van 't eiland een paar hupfche lieden, die hem tot een bewvs drekten, dat het goede zaad des woords van s Heilands lyden , wanneer het zelve maar eens op een goed land valt, niet nalaat, vrugten voort te brengen , alishet, dat zulks enige jaren vertraagt. „ Deze reis (wordt er gezegt) vonden wy llegts enen zieken man benevens deslelfs vrouw en kinderen te huis. De man toonfle ons zynen gewondden rug. Daaruit nam ik aanleiding van s Heilands wonden en de fmarten, die hy voor onze zonden had uitgedaan, te fpreken, 't welk ze beiden met innige begeerte: ontvingen- De vrouw zeide : Myn man heeft anders in de Tovenaren ook nog enig vertrouwen geheld, doch tans acht hy ze niet meer. Wanneer hy vete pyn heeft, dan zegt hy tot my: Ach bid toch den Heiland voor my. Maar ik ellendige ben zelfs nog zeer onwetende. Ik heb wel iets van den kleinen Predikant, (dat is-de Heer Drachart) te Godbaab, gehoord; maar waar is t gebleven . Toen zy dit zeide, rolden haar de tranen langs de wangen. Ons hart was by deze lieden zeer ruim, en wy poezen hen het meedogend hart des Heilands op nieuw aan.  ï8a Groenlandfche Hittorie ix. b Onder de Groenlanderen by dé Loge befpeurde men insïtl f *Ë Ti gCTlige aandoe™gfen zeïcwamen vlydg naai Lichtenfels, om het woord van God te horen. Twehuis gezinnen hadden het befluit genomen, naar de Broedertetrekken; dan ze lieten zig*, door ^oordelfen vmi ui wendige voordelen van hun goed voornemen aftrekken Ja zommigen die'er den vorigen winter reeds «SoSS hadden, enm't byzonder de drie eerde huisgezinnen vS trokken weer op aanporring der kwade vrouwen"" die het met ten eerdeninalles ruim genoeg hebben konden, noch zig zo, als by de heidenen , vermaken. Een van deze mannen Makkigak genaamd , die reeds overSng te Nieuw-Herrnhut had willen wonen, doch altoos door zvne vyandige vrouw belet, werdt, is'den volgenden win ter te Lmukfuk in een innig verlangen naar den Hei and overleden, na dat hy alvorens naar LichtenfTgStS had, en zyne bloedverwanten aldaar laten verzoefen om zyn lyk mede te nemen en by de gelovigen te beg ave Een van zyne kinderen had hy zyner gelovige Zufter ter' opvoeding overgegeven, dan de kwaadaardige vrouw wilde het kind met laten vertrekken. Ondertulfchen 1 ïddêii de laatften gelprekken van haar manzo veel by haar uS werkt , dat ze ene wyl daarna kwam, en met Se onfe ruftheid en tranen bad, om het geluk , 't geen ze ffin man belet had, te mogen hebben, otoelykVd?«£ï? gen te wonen 't welk haar ook benevens hare drie kin" deren en broeder toegedaan is. IntiuTchen kwam een a der huisgezin, om't welk men niet ceda^t had Lw. uit het Zuiden herwaards, met het SSSS'SSmSÏ wonen, eft deze werden de eerdelingen, die dè róenin ge der genade gehoorzaamden, en nog voor het eiJdeE jaars tot den Doop aangenomen werden. eiMedes §• 9- m Onder het hoopje der gedoopten befpeurde men by alle in-en uitwendige armoede genade en leven. Zy konden weiis waar, Nieuw-Herrnhut niet vergeten,™ meSmoéd een huisgezin derwaards laten terugkeren. Ook Een ze met ten eerden ,n de kolhvinninge, alzo ze van deze landftreek nog gene genoegfame kundigheid hadden des ?nen hen met emge zakkeu^^ vaniV/mS^ on-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1759. 183 onder fteunéh moeft; de Gemeentelyke genade egter be. wees zig zeer kragtdadig aan en onder hen, zo dat ze in gehoorzaamheid , onderlinge liefde en vrede bewaard werden. Hunne harten , die de kragt des Goddelyken woords zo dikmaals reeds gefmaakt hadden , konden zig, uit het zelve trooften en ftigten , en uit de vroegere ondervinding hope fcheppen. Dus wordt'er ergens gefproken- „ Etteiyken fpraken van het gevoel, dat ze gifteren, zynde goede Vrydag, onder het lezen van de Lydens-gefchichte. gehad hadden,- en zeiden: Ach hoe eoed zoude het ons zyn, indien wy ons hart dagelyks zo in tranen ontlaften konden! " en op ene andere plaats zegt men- „ In de avond vergadering bragten wy het lezen der Evangelie-Schryveren ten einde. Ik heb opgemerkt, dat de H Geeft zig, onder het lezen der gefchichte van onzen geliefden Heer en Heiland, byzonder kragtdadig betoont, en dat de onzen over dag met elkander daarvan Ipreken , en ook by ons komen om te vragen over 't geen ze in de vergaderingen gehoord en niet regt begrepen hebben. -— Tans ben ik aan't voorlezen ^ït de Handelingen der Apostelen, 't Is hen zeer gewigtig, in het verband met het leven des Heilands, ook de gefchiedeniflen na desze fs Hemelvaard te horen. Een ieder komt 'er met een begerig hart in de avond-vergadering befpeurden wy de na- bvhêid des Heilands zeer gevoelig. Toen ik met fpreken ee-indigd had, deden zommigen nog-ettelyke vragen, welker beantwoording, gevoegd by de opheldering en het verhaal van zommigeomftandigheden,langer duurden, aan de Leerreden zelve. Het onderwerp was uit het X Vilde Hoofdftuk van de Handelingen der Apoftelen: God dan, de tyden der onwetenheid overgezien hebbende, verkondigt nu. allen menfehen alomme, dat zy zig bekeren. ' Ook werden enige nieuwe liederen vertaald, by welker mededeling men ene zonderlinge begeerte befpeurde , om dezelve te leren, 't geen niet zonder gezegende uitwerking in de harten gefchiedde. Deze liederen waren voor het grootfte gedeelte genomen uit de overdenkingen van den nok te vergeten Graaf Cbriftian Renatus van Zinzendorf, na wiens zalig ontflapen men dezelve gevonden had. Vooral was het lied: M 4 Den  ï8+ Groenlandfche Hiftorie jx. B. Den diepen indruk, wat myn Vriend Voor my, my , heeft gedaan ; Hoe koftbaar Hy my heeft verdiend; Zie men doch deeds my aan. Zo dat ook niets , geene eenzaamheid, Of welk een ftand het zy, De teedere gemeenfchap fcheid Van mynen Vriend en my. SS'KSft?1 zeerZevv'mi en werdt dikwils met vele tranen door hen gezongen, wanneer zy in den zomer ganfche weken, ja maanden alleen, van hunne Si afwezig, opeen eiland, of ook onder de heidenen toebren fegeTgSs "S Wamieer SeWiffdyk lli£tS ^ detedS' Dat Hy zich zelf, die Heer zo groot, Voor ons verlooren menfehen Gegeeven heeft in den dood; # een hart bewaren kan voor onverfchilligheid Ioshnd *>« vaitmetmedein het zondige dezer wereld Tn^okkl te §• 10. hebUUïennr£^n?, h6t' Re,yk wyreeds aangemerkt neooen, den Groenlanderen nog zeer zwaar en dit was ookongetwyfeltde reden, waardoor zig vd wlhnenende heidenen voor alsnog lieten terug houden, vaiSmder met de Broeders in te laten. Hunne neringe vvas niét al- ttJ?T1^ b™r,yk' maar dikwil* oo " me veel gevaar verzeld, fchoon ze hierin door den Engel des He Z^/ST^T^ W£nden ' dat nfenraïd eïn ongeluk kreeg. „ Vier van onze Broederen ( wordt 'er on- 1™^™ Maart aangemerkt) waren by een X lyk wéér van fneuw en wind dërmaten in het dryf-ys ge. eKm, ta?e "°g V001'- ,10g agter-waards komen kondfn, net land gekomen, doch de zee was zo hol, dat ze niet IÏkeorn^na 7 tü8cn ft r°tZen VerbryzeId te worden, lan-' den konden. Zy wenfehten, dat ten minden een van hen mogt  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1759. 185 mogt behouden worden, om berigt te kunnen geven,waar de anderen gebleven waren. De vloed maakte eindelyk eene opening tuflehen het dryf-ys, dat ze hunnen weg konden vervolgen , en dus , door 'a Heilands genade , behouden 'er uit komen. Toen wy ze levendig wederom zagen , veroorzaakte zulks grote vreugde en vele dankerkentenis. " ! . ' . , . , . , Twe Groenlanders, die met brieven naar F-ieartchsbaab gezonden waren , verhaalden by derzelver terugkomft , dat ze twe nagten in hunne Kajak/ten op het ys , dat in den beginne gedurig onder hen gebroken was, tot dat ze vervolgens op een vaft ftuk gekomen waren , hadden moeten zitten. Den derden nagt waren ze eindelyk by een huis o-ekomen, en byaldien ze dat niet gevonden hadden, zouden ze van dorft hebben moeten verimagten, alzo zy in twe etmalen geen water gehad hadden. Door den zwaren arbeid was hen het zweet door de klederen heen gedrongen , en door de felle koude ten eerften ys geworden. Hunne Kajakken zyn zeer befchadigd, en de ene heeft door de koude ene ftyve hand gekregen. . ' In November was hier zulk een zwaare ftorm, dat het huis , fchoon het onder een berg en dus zeer laag ligt,terwyl het tevens ene muur heeft, die viervoeten dikis, daverde en beefde, als of'er ene aardbeving was. Ook viel 'er een ftuk van de muur om ver. De daken van vele Groenlandfche huizen hier omftreeks waren aan ftukken gebroken, de boten verbryzeld en de ftukken door den wind weggevoerd , terwyl tevens agt mannen in de zee gebleven waren. De onzen hadden hunne op het land liggende zaken voor het grootfte gedeelte nog te regter tyd voor de over heen flaande golven kunnen bergen, f *") Op verfcheide plaatfen had men voor en na den ftorm vuur-ballen in de lugt gezien. Een derzelven, naby een huis neder gevallen zynde , had een begin gemaakt met het zelve in brand te fteken. Dergelyke verfchynzelen zag men ook kort na het Kers-Feeft op een (*) Deze ftorm moet zig zeer ver verfpreid hebben , want men heeft aangemerkt, dat omtrent den zeiven .tyd vele fchepen in't Kattegat en de Ooft-Zee verongelukt zyn. Ook vondt men het volgende voorjaar verfcheide ftukken van een fchip, als mede ppn party van Schaper talk', 't geen ongetwyfeld van een verongelukt Yslandfch fchip derwaards gedreven is. M 5  i86* Groenlandfche Hiftorle IX. B. een middag by hellen zonnefchyn. ( *) Door den zó even gemeden ftorm was ook het ys gelcheurd, doch de gaten met fneuw vveêr toegewaid. *Een onzer Broederen te weten Pmer Rudberg, den volgenden dag owr era bmnen-water gaande,.brak de bevrozen fneuw^onder zv" ne voeten zo dathy in't water viel. Dan dewyl hyera gordel om het lyf had , zo hieldt hem het water onder dra pe s zo lang over end , tot dat hy den grond me zynen Pols-ftok kon bereiken , rugwaards op het vafte y/koweernkra!n ^ *** dC h"lp der ^gelen uit gelegenheid van deze in Groenland ongewone Lnmverfchynfelen , moet ik nog van een Onweer fpréke? 't gée„ den 22ften September i757 by enen hevigen wind uit he SS den, zonder regen of fneuw, omftondt, waarby gene donderüi gen gehoord maar zulk eenblixem, en, naar zommigen menen •o : ene aardbeving befpeurd zyn, als geen Groenlander nog o en de Europeanen maar zelden, gezien hadden. ' HET  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1760. 187 HET AGT EN TWINTIGSTE JAAR 1760. INHOUD. L van L1CHTENFELS. §. 1. Der Groenlanderen fcbraal beftaan. §. 2. Zte opwekking der naburige beidenen is aan vele af wi/fehngen onderhevig. •§. 3. De eerfleling Johannes wordt met de zynen gedoopt. §. 4. De Broeders krygen bope van ene Kerk-zaeil, en kort daarna de fmartelyke 'tyaing van bet ontflapenvan den Ordinarius Fratrum. §. 5. Scbielyke vermeerderingen verdere aanbouwinge der Inwoneren. §. 6. Jfwifeling van droevige en beugelyke gebeurtenisJen , /'«V byzonder by de jeugt, uitwerkJelen van de tugt der genade. §. 7. Zegen by de laatfte voorbereiding en bediening van den doop in dit jaar. II. van NIEUW HERRNHUT. §. 8. Geringe vermeerdering der Inwoneren , uit welken vyf en tvointig gedoopt worden. §. 9. De gedoopten nemen toe in de kenniffe van 's menfiben ellende en Heilands verdienften. § 10.  188 Groenlandfche HifTorie IX. B. §. 10. Inhoud van ettelyke redevoeringen der Groenlandfche mede-arbeideren aan de Gemeente. %. 11. Aanmerkingen nopens zommige ontflapenen. §. I. NT AAR het uitwendige ging het den Groenlanderen x ^ naby Lichtenfels in dit jaar niet veel beter, ja in den beginne zo zwaar, dat ze nauwelyks hun bellaan vinden konden: want tot omtrent het einde van May was 'er zulk ene koude en tevens zo veel ys, dat men nog tegen Pinxteren,op den hoogden berg ftaande,geen open water in de zee zien kon. Van rondsom hoorde men over hongersnood klagen. De onzen leden nog het minft, fchoon ze zig ook dikwils met kleine magere vil'chjes en de weinige kraak-bezien, die den winter over op het veld gebleven waren, behelpen moeften. Onze Broeders waren zeiven niet dan van het nooddruftige voorzien, en konden hunne behoeftige Groenlanderen weinig mede delen. §. 2. Het bezoeken ter verkondiging van het Evangelie werdt intuflchen vlytig voortgezet, fcheen egter in den beginne van weinig vrugtte zyn. De Miffionaris vondt wel, dat de meeften Groenlanders, die omtrent de Loge wonen, zeer begerig waren om te horen, zo dat zy hem, wanneer hy in het ene huis gepredikt had, naar het andere volgden, om nog meer te horen : des hen een Matroos het getuigenis gaf, dat zy veel kriltelykcr handelden dan de Europeanen , terwyl zommigen van hen alle ■ avonden by elkander kwamen en de vaarfen, die ze geleerd hadden, met velen aandagt zongen; 'er zyn ook inderdaad velen van deze lieden in de Gemeente gekomen, en gedoopt geworden , doch by de meeften werdt het fprcek woord waar: „ Hoe nader by de Kerk, hoe later'er in ; " terwyl hen ganfeh vremde heidenen de genade , die ze alle dagen hebben konden, en daarom mét onverfchilligheid behandelden, voor den mond, om zo te fpreken, weg namen. De onwetende heidenen kunnen zeer gevoeglyk vergele-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1760. 189 wieken worden met een woed land, op 't welk in 't ge- heelnietrwaft, omdat men nog niets aan het zelve ge- heeft maar dat, zo dra men 't beploegd en bezaid Kt binnen kort vele vrugten brengt; daarentegen de- n™ X vele iaren verkeerd hebben met Europeanen, zulken, dievele ia en vei en ho Va" tnï» land Vvtrg^^ dat reeds vol is met zodanig een land te:ver>y j , waardoor het V*V3^ onkruid AxUg^ ^t^^tiS^^^^^ of eender KoemaS zonder1 beP?ge ïïïïe vinden Zy lieden kwamen ook vlytig naar Z,«*. I, ™, ap Predikatiën bv te wonen, vooral wanneer ten fels, om de J^dikat ™ D£ ^ dan fl]et een be. ™ThStt™g. Niet «min duurde het lang, eer het Zfdnehgewénfcghte vrugtkonvoo^m Herwas gelyk ene Hddinneeens^e ,, ^^^i ^ he^& ^ kwaSS ^XvrSS^tóo^^ de anderen gezegt Sdetdatje J—n, omi het woord van God? te &l « verkfe(dus fchryft deM^onaris) het vaars: O dierbaar Licht! beftraale ons gemoed Leer ons Jefus erkennen als 't een ge Goed, Dat wy in Hem blyven, enz. Zy leerden het van buiten en zeiden, dat zy't mee wil- deVanSre plaatfen kwamen 'er ook nog gedurig heide!1 woel- die ten minften een welbehagen in t E- zynde, tot ^e n0™ 6 fndien we nader aan de zee naam zy, zo wat te horen,j e , woon ko. ^iS^SSi "Een ander, wiens dogter onlangs  ipo Groenlandfche Hiflorie lx. B; onder de leerlingen was aangenomen, werdt gevrai^ ' «*t hy toch dagt wanneer hy zo van den Heiland Se' fpreken ? Hy zeide : „ Ik denk, dat ik in 't geheelI ,S deug, maar myne kinderen verlangen zeer, om'er van t ' ■horen, en die wil ik niet beletten, miffchien volik hen t eniger tyd zelve want 't is toch aangenaam hier te zvn om dat allen zig onderling zo liefhebben. » inmertezvn' S- 3- wf bleref CgteÜ niet ü^ts by '{ bezoeken, horen en beloven. Het jaar der verloffinge was ook voor de heidenen hier omftreeks gekomen, en 't geen tot dus verre 0p h geza.d was,begonzachtkens op te komen. Het eniZ huisgezin dat m 't vorige jaar herwaards gekomen w£, werdt den éden January, zynde het Feeft de?heidenen,S Dit huisgezin der eerdelingen dezer Gemeente beftondt gelyk het eerfte huisgezin in 't jaar i7%9 te Nieul^HeZnhut, te weten dat van Samuel KajarndV, uit vader moe der, zoon en dogter; daarenboven was'ook eerft onland W het Zuiden gekomen, en, fchoon'het tot dien tvd Se t' enemaal onwetend geweeft was, ging het eror hén die het woord reeds ang gehoord hadden, voo?. Van'den m^SS^Af^ ^--oorden des ïviimonaris lpreken. „ Reeds 111 den vroegen oetentfrnnd kwam 'er uit de naburige plaatfen veel vof s. Te eeïïe vergadering was over het Feeft-Evangclie , waarbv™ merktwerdt.- hoe de eerftelingen der heidenen ,de?n?eu^ geboren Koning gezogt en gevonden hebbende, hem a n gebedenen gaven uit hun vermogen medegedeeld had den ; dat wy met m ftaat waren oni, hem zulke ga[L t brengen, die hy ook zo min verlangde als behoefde maar dat wy hem Volgens zyn, woord en begeren , onze'armé verdorvene harten brengen , die hy zig zelve dooi zvn bloed ter bcwomnge toebereiden moet; da?we hem e'tlr heden ook de eerftelingen, die zyn Geeft henSS ^^^^SSf? zouden, ten dndehy dezehve waflche, reimge en tot een lof hierop aarde fteile. Na ueze vergadering fprak ik de dopelingenToemaak aan, zy wiften van fchaamte en vreugde met" anders e zeggen dan dat ze naar het bloed des^ Heil ands hartelvk verlangden. Ondertullchen vergaderden SS w<$?$^ in 't  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1760. 191 in 't Groenlandfche huis. De vergadering werdt nogmaals aangefproken, en na dat deze vier eerftelingen de gedane vragen gelovig beantwoord hadden, doopte ik ze onder een innio- gevoel van de tegenwoordigheid der H. Dneè>nheidfdeman, Kauvigak , werdt Jobannes \i de vrouw Puktak, Elifabetb; de zoon , Annertuna, Hendrik ; en de clogter, Te/fok, Anna Jobanna genaamd. De yyfde van dit huisgezin was een kind van drie jaren, voor t welk deze genade bewaard wordt, tot dat het zelve zyn verftand zal kunnen gebruiken. " In May werdt dit huisgezin met # een jong zoontje vermeerderd, 't welk elf dagen na deszelfs doop tot zynen Schepper terug keerde: met het lylqe van dit kind werdt een heuvel tot een kerkhof ingewyd. Op den eerften Pinkfter-dag werdt ook ene ongetrouwde vrouws-perfoon , die van de Ooft-zyde des edands herwaards gekomen was, enden ganfchen winter hier gewoond had, gedoopt. Na de Feeft-predikatie over de afdeling uit Handel. II. werdt in de doop-reden het voorbeeld van Lydia voorgefteld, hoe de Heer haar hart geopend had, om het Evangelie van den Here Jefus te horen, aan te nemen en op het zelve geloof gedoopt te worden. De dopeling deedt hierop , ingevolge van de haar gedane vragen, ene blymoediae beieidenis van haar geloof, en ontving vervolgens het bad der wedergeboorte onder ene kragtige betomnge der genade, en een tranen-vloed der vergadermge. Zy werdt Agnes genaamd. §. 4- Kort daarna werden de Broeders,by't aankomen van 't fchip.met de tyding verblydt, dat ze het volgende vaar een woonhuis, en tevens ene zaal ter predikinge van t Evangelie, verkrygen zouden. Deze blyde nangt fterkte hen 111 de 'hope, dat dit in grote zwakheid begonnen werk des Heren dagen en toenemen zoude. ; , ,, ., naL Doch niet lang daarna werden ze in grote droefheid ge^ dompelddoor de fmartclyke tyding,. die het fchip, te Godbaab aangekomen, mede bragt van het ontllapen des dierbaren navolgers van den Here Jefus, en Ordinartm der Evangelifche Broeder-Gemeenten,'t welk op den 9den May dezes jaars te Herrnhut gefchied was. Zywiften, dat de Heer zig van dezen zynen getrouwen dienaar met alleen met  ÏP2 Groenlandfche Hiftorie IX. B. met zegen bediend bad , om de Broeder-kerk te herdellen, en het woord der verzoeninge in ' de Kriftenheid te verkondigen en te bewaren, maar vooral ook om de bekennge der heidenen, die hem reeds van zvne tedere ieu«d zo zwaar op het hart gewogen had, te bevorderen, fy witten dat hy de zendingen met zyn gebed, met raad en daad, met al zyn vermogen, ja zelfs met het wagen van zyn le ven, bevorderd en onderfteund had. Het was m hunne harten ter onuitwiflchelyke dankerkentenis gefchreven, van welken nut zyne onderregtinge en raadgevinge den arbeideren, over't geheel zo wel, als in 't byzonder onder de heidenen, geweed zy; en hoe liefderyk hy de Pelgrims en vremdehngen dezer wereld in zyn huis ontvangen en ook op hunne bezwaarlyke poden naar ziel en lighaam verkwikt had. Des het geen wonder was, dat deze onverwagte nangt zo wel hen, als de Broederen te Nieuw-Herrnhut, vele tranen uit de ogen perde, en allerly zorgzame gedagten veroorzaakte. „ Dan (dus fpreeltf men hiertrooft Wy °nderVonden welhaaft dezen zalvings vollen De Heer is nu noch nimmermeer Gefchciden van zyn' fchaapen. Hy blyft hun toeverzicht en eer, Hun vreede, heil, en wapen. Hy leidt en fliert in allen dand Hen als hun Vader by de hand. Looft onzen God en Heere ! Dezen vrede gevoelden we by allen fmart zeer kragtig en wy vertrouwen daarop, dathy, die dood is geween! mair nu levendig is in alle eeuwigheid, ApK. I: r|. dit in zvnén naam begonnen werk onderhouden en gelukkig uitvoeren zal. Door deze gevoelige tyding, die egter met ene kragtige aanmoediging des H. Geedes gepaard werdt, werden de ?ern°eHe/r^g7eï'T ZigleVferaan het Hooft der Kerk, den Here Jefus Kriftus te houden, in alle hunne verrichtingen op Hem te zien, en hun werk voort te zetten in die eensgezindheid en broederlyke liefde, die de Here Tefus bv deszelfs laatde wil Jcan. XVII. geboden, en die de zalige Ordinarius naar het voorbeeld van den Difcipel, die m den fchootjefu aanzittende was, door zyn geheel leven betragt, en tot den laatden adem toe aangeprezen had  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 176*0. 193 §.5. Hunne enigzins neêr geflagene gemoederen werden kort daarna door ene fchielyke vermeerdering hunner kleine Gemeente opgeregt. Reeds in July kwamen twe huisgezinnen, zynde bloedverwanten van den eerfteling ffobannes, om hier te blyven, of, naar ze zeiden , om zig te bekeren. In Auguftus kwamen vyf eigene Broeders met alle de hunnen. Het was ene byzondere vreugde , zulk ene kudde van bruine fchapente gelyk te zien intrekken. Kort, by't intrekken inde winter-huizen vondt men, dat het hoopje vermeerderd was met negen huisgezinnen, die, gevoegd by de genen welke afzonderlyk gekomen waren, vyf en vyftig zielen uitmaakten. Tans ontbrak het aan plaats, zo ten aanzien van woning als vergadering , des de laatfte , zo lang het weder zulks gedoogde , onder den blauwen Hemel moeft gehouden worden. Dienvolgens bouwden de Groenlanderen aan hun tot nog toe enig woon-huis een goed ftuk aan , zo dat het fes en zeventig voeten lang en veertien voeten breed werdt. De ongetrouwde zufters en weduwen bouwden voor zig byzondere huizen. In het grote woonhuis trokken veertien gehele huisgezinnen benevens ettelyke perfonen, die famen vier en feventig zielen uitmaakten. In het zelve werden ook de algemene vergaderingen gehouden. By't intrekken hieldt de Miffionaris ene redenvoering over het woord van dien dag : Zuilen tint ? famen wandelen , tenzy dat ze byeen gekomen zyn.. Amos III: 3. ,, Ik heb in 's Heeren hart en zin myn hart en zin gegeeven '•'. En inderdaad mag men 'er zig wel over verwonderen, dat zo vele menfehen, niet in verfcheidene verdelingen van een groot huis, maar in enekleine ruimtemet derzelver ganfehen huisraad, niet alleen zonder kyf en twid (want dit doen ook, fchoon niet in zulk een groot getal, de wilden Groenlanderen ) maar in vrede en 'eensgezindheid by elkander wonen konden. Dan men behoeft flegts iCor. XIII. in te zien, om te bevroeden, wat de liefde doen kan, wanneer ze door den H. Geeft in het hart uitgeftort is , en, gelyk het geloof, niet in vele geleerde of verdichte woorden, maar in waarheid en wezendlykheid, beftaat. III. Deel. N $. 6.  194 Groenlandfche Hiftorie IX. B. | 6. Ondertulfchen befpeurde men doch nog afwiffelingen van vreugde en fmart by deze kleine kudde van beidenen, onder welken nog vele ongedoopten en onkundigen waren. Dikwils ontftonden 'er drukkende omftandigheden , die den Broederen doffe verfchaften ter beproevinge en oeffeninge van derzelver waakzaamheid, getrouwhei den geduld, maar die ook zodanig eindigden, dat de Broeders altoos den Here voor de gegevene overwinning danken konden. „ Wy hadden (zegt men) een zeer aangenaam gefprek nopens de inrichting van ons volk gedurende den winter. De mede-arbeideren gaven ons vele aangename berigten van de nieuwe inwoneren en derzelver verlangen, om den Heiland te leren kennen. Dan ettelyke verleidende jongens bragten ons in vele verlegenheid, alzo men ze onder gene tugtiginge brengen kan, zo lang de harten der ouderen ongevoelig zyn, en hetgewjgt van de opvoedinge der kinderen niet bezeffen. 's Avonds deed ik ene Crnitige vermaning aan de ouders, om beter op hunne kinderen te letten, en hen alle gelegenheden tot kwade zaken af te fnyden. Dit gaf aan ettelyke ouderen aanleiding, om by my te komen, en nopens de opvoedinge der kinderen raad te plegen. Daarentegen vondtmen onder de gedoopte kinderen zeer verblydende voorbeelden. Twe kleine kinderen (Irekten door hun zingen tot ene byzondere opwekking in het ganfche huis, vooral by de nieuw aangekomenen en derzelver kinderen, die nog ruw en onbefchaafd waren. .Een klein meisje zeide: „ De Heiland moet doch zeer aangenaam zyn. " Wanneer het hierop gevraagd werdt, hoe zo ? gaf ze het volgende antwoord: „ Myn hart heeft altoos, wanneer ik van zyn bloed zingen en fpreken hore , een zeer aangenaam gevoel. " Van haar moeder, die niet wel te vrede was, zeideze: „ Myne moeder is ziek,haar hart heeft pyn. " In deze vrouw zagen wy een voorbeeld, van hoe ligtelyk ene ziel, die niet over zig zelve waakt en op hare hoede is, haar hartverliezcn kan ;hoezigde geveindheid enonopregtheid ook by volkeren, die voor dom en onbefchaafd gehouden worden, openbaart, en hoe zig de Geed van God dik-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. iy6o. 195 dikwerf van zeer geringe en toevallige gelegenheden bedient , om ene ziel, die hem uit de fchool gelopen is, tot inkeer te brengen. Uit verdriet over anderen, die ze benydde, was'er niets, of zy vondt'er iets in te bedillen, tot dat ze eindelyk ook uit de vergaderingen weg bleef. Wanneer men haar daarover aanfprak, gaf ze met ene geveinsde, maar vinnige, demoedigheid dit antwoord: „ lk ben 'er immers te onwaardig toe. " Daarbenevens zogtze ook anderen optehitfen; doch ene ongedoopte vrouw gaf haar het volgende antwoord: „ Vergenoegd zynde fprak gy ganfeh anders van de gelovigen : een van tweën , of 't geen gy toen zeide , of 't geen ge nu zegt, is onwaar; daarom zal ik u voortaan niets meer geloven. " Daarop ging ze met ene andere, die ze aan hare zyde gebragt had , by de naburige heidenen. Dan toen ze door dezen ten eerden verzogt werdt, om hen iets van den Heiland te zeggen, maar tevens befpeurde, dat haar harten mond als gefloten waren, werdt ze ongerud en voer met hare kleine dogter naar ene vergadering van wilden, die juid ene vrolyke party hadden. Hierover begon het kind tefchreijen ,en badt de moeder, dat ze haar weêr by de gelovigen brengen wilde. Hierdoor werdt de moeder getroffen»kwam te huis, bekende hare valfchheden eerd aan de door haar geërgerde Groenlanderen, en naderhand ook aan den Misfionaris, des ze, na met vele tranen om vergiffenis gebeden te hebben, in de gemeenfehap der gelovigen weêr aangenomen werdt. §• 7- Binnen kort werden ook etteiyken der nieuw aangekomene lieden, by welken men een opregt verlangen naar den Heiland befpeurde, in ene nadere toebereiding genomen , en 'er werdt , zo dikwils men ze maar by elkander hebben kon, ene Katechifatie met hen gehouden, waarby zig het verlangen hunner harten op ene zeer aangename wyze openbaarde. Dus wordt 'er ergens gefproken : „ In de vergadering der tot den Doop aangenomene leerlingen werdt over het ede Artikel van het Krideiyk Geloof gefproken. 't Is ene byzondere vreugde, te zien, met welke graagte deze fchaapjes het getuigenis van den N 2 Here  196 Groenlandfche Hiflorie IX. B. Here Jefus ontvangen. Op enen anderen tyd werdt gefproken van het afleggen van den ouden menfeh en het aandoen van Kriftus en deszelfs bloedige gerechtigheid. Een van Nieuw-Herrnhut tot een bezoek aangekomen Groenlandfch mede-arbeider was'er ook by, en verhaalde hen, hoe het hem geweeft zy, toen hy tot den Doop toebereid werdr. Zy waren zeer oplettende en vol van verlangen. De vraag: ,, Weet gy , dat ge door de zonde t' enemaal verdorven zyt? " en ook deze „ wie kan U van de.zonde vry mamen ? " beantwoordden ze meer met tranen dan met woorden. Dus kwam het den 23ften November tot ene derde bediening van den Doop in dit jaar. „ De grondflag van de leerreden waren deze woorden : Myn zoon , geef my uw hart, en laat uwe ogen myne wegen beivaren ; waarby tevens in aanmerking genomen werden de woorden: Ik zal het flenen hart uit uw vleefch wegnemen, en zal u een vleefchen hart geven. De Heer was zeer gevoelig in 't midden van ons , en de tranen-vloed der agt dopelingen was een bewys van 't geen hunne harten gevoelden. Vervolgens werden nog vyf onder het getal der genen aangenomen, die eerlang ftonden gedoopt te worden. By gelegenheid van dezen doop is 'er in vele zielen een innig verlangen naar het genot van dezelve genade verwekt. " Naderhand werden nog twe nieuw geborene kinderen gedoopt, des de Gemeente in dit jaar met feftien zielen vermeerderd werdt. By 't eindigen van deze maand wordt het volgende aangetekend : „ In de maand November hebben we in alle vergaderingen de nabyheid van den Here zeer kennelyk befpeurd, vooral by de aanneminge en den Doop, als mede in de Katcchifatien der leerlingen, die in de toebereiding zyn, het zy tot den Doop, het zy tot het Avondmaal. By 't lezen der brieven van de Apolfelen heeft men ene byzondere genade befpeurd. Ook is het den nieuw aangekomenen zeer aangenaam, wanneer ze een begrip van het gefchrevene woord der waarheid krygen ; en in het huis, hoe vol het ook is van menfehen en kinderen, die gene opvoeding gehad hebben, is het egter zo ftil en geregeld, ais of het ene kerk was, "  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1760. 197 §.8. Te Nieuw-Herrnhut en daar omftreeks deedt zig in dit jaar weinig gelegenheid op, om het Evangelie verder uit te breiden. *Van Kangek en de Kook'órnen waren de inwoners , uit vreze van het voorleden jaar verfpreide gerugt, (*) tot op vier kleine huisgezinnen vertrokken. Dit was ook de reden, dat 'er gene Zuidlanders voorby trokken , terwyl 'er egter ettelyke uit het Noorden voorby reizende aankwamen, van welken een huisgezin,behalven ettelyke enkele perfonen, zeer gevoelig getroffen werdt, en ook met 'er woon aldaar bleef. Ook bragt de Koopman, van zyne handels-reize naar Kellingeit te huis komende, twe weduwen benevens vier kinderen mede, die hem verzogt hadden, om ze by hare eigene Broeders en Zufters te Nieuw Herrnhut te brengen. Zy zyn beiden vrouwen van enen en denzei ven man geweeft, die benevens zynen oudften zoon in den Kajak omgekomen is. De vermeerdering der Inwoneren was derhal ven zeer gering; dan de Gemeente werdt uit de reeds voorhanden zynde met vyf en twintig zielen , onder welken zig elf kinderen bevonden, door den doop vermeerderd. De inwendige gang der Gemeente was intuflchen des te heugelyker. 'Er vielen by dit volk, dat anders zeer zWaaf . te behandelen is, weinige zaken voor, die hunne leraren tot laft en zugtinge (trekken konden. Dan dit is het minfte. Het voornaamfte, dat ze in derzelver arbeid aan de zielen beogen, en waar door ze alle hunne moeite betaald rekenen, is de behoorlyke vereniging der levendige kennifie van den gekruilten Jefus en deszelfs verdienften met het befchamend en vernederend gevoel van 's menfehen ellende, dat niet dan uit het eerfte regt voortkomt, terwyl het eerfte zonder het laatfte noit zyne regte kragt verkrygen kan. Dit befpeurden ze by hunne Groenlanderen hot (*) Zie het jaar 1759 §. 1. N 3  193 Groenlandfche Hiftorie IX. B. hoe langer hoe meer. Onder de Feeft-tyden was de I vdens-week en het Paafch-feeft byzonder gezegend. In de eerfte Conferentie der mede-arbeideren, die na het Paafchfeeft gehouden werdt, verhaalde men, dat de Lydens-aefchichte enen kragtigen indruk op de harten van de razen gemaakt had, en dat ze met een onderling genoegen fpraken van 't geen ze de vorige week gehoord, en onder het gehoor gevoeld hadden. Voorts wordt het volgende gezegt: „ In de vergaderingen van heden befpeurde men een byzonder zalig gevoel onder het overwegen der laatfte redevoeringen en gefchiedeniflen des Heilaiuls. Over de Avondmaals eden hadden we byzondere reden om ons te verblyden, alzo wyby allen en een iegelyk een week en blymoedig hart vonden, 't Is als of ze allen hooft voor hooft in deze laatfte weken, in welken de Lydens-gefchichte opzettelyk verhandeld is, den Heiland merkelyk nader gekomen en bekender met hem geworden zvn Hun innig verlangen naar het H. Avondmaal werdt allen toegeftaan, behalve ene weduwe,die zelve gene vrymoedHieid had om mede te gaan. In de maand November wordt aangemerkt, dat men op nieuws befpeurde, hoe de genen, welke lezen kunnen, en waar van 'er nu reeds verfcheidene voorhanden zyn, vlytig in de overeenftemming der vier Lvangehe-fchryveren lezen, en dikwils komen om naar den regten zin te vragen. Wy hadden heden mee een van hen een zeer gezegend gelprek over de gelchiedems van s Heilands bloedig zweet, en de inftellmg van het H. Avondmaal. " b Van zekeren Groenlander verhaalt men het volgende • • " d,ec.d,t ene hartelyke en nederige belydeniflè van zvne ilegtheid, en zeide: dat zyn hart zig met te vrede geven kon, wanneer hy het een of ander misdaan had, en hy met opregt was. Hy rekende het voor de grootfte genade, dat de Heiland hem by alle zyne ellende nog o-edung een vergenoegt en blymoedig hart fchonk. " Van enen anderen wordt 'er gezegt: „ Hy kwam met zyne vrouw kort na het Avondmaal en beklaagde met vele tranen, dat zy zig beiden van het Avondmaal beroofd hadden, want kort te voren waren ze door een onvoorzien geval boos op elkander geworden, en dus hadden ze-gene vrvheid in -taaie harten gevonden, om tot het Avondmaal te nade- §• xo,  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. „1760. 199 §. 10. De eigene armoede en de algenoegfame rykdom van 's Heilands verdienden waren ook de hoofd-ftoffe, die de Groenlandfche mede-arbeideren in hunne redevoeringen aan derzelver gelovige en ongelovige Landsgenoten voordroegen , en waarvan ik hier weêr enige uittrekfelen mededelen zal: Den igden January hieldt J. de vroeg-vergadering in welke hy zyne Broeders met een dankbaar hart erinnerde aan de afzending der eerde Miffionariffen naar Greenland. Eerd fprak hy van den toedand zyner eigene onwetenheid, in welke hy den Heiland niet gekend had, en zeide eindelyk: „ Ach, wa,t zou van ons geworden zyn,byaldien de Heiland ons onze leraars niet gezonden had, die ons het lyden en den dood des Heren verkondigd hebben. Tans kunnen we zyne genade genieten, en door dezelve zo zalig zyn, als wy wenfehen en begeren. De Heiland heeft ons ganfeh niet te vergeefs herwaards geroepen. Hy wil by ons zyn en ons regt vergenoegd maken. Dan we hebben niets, dat ons vergenoegen kan, ten zy hy zig in zyne kruis-gedalte aan onze harten openbare. Zyn bloed maakt ons tot ware kinderen van God; en derhalven zal het ons ook daarom alleen te doen zyn , dat we zyn bloed in onze harten ondervinden. Groters kunnen we toch niets denken noch wenfehen. " By ene andere gelegenheid zeide hy: ,, Gelyk Eva uit de zyde van Adam genomen is, zo zyn de gelovigen uit des Heilands zyde geboren, van zynen vleefche en van zyne benen. Want fchoon wy zeer flégte en verdorvens menfehen zyn, de Heiland heeft egter ons vleefch en bloed aangenomen , en wil ons nu één geed met zig ihaken. " Ene derde redevoering begon by dus: „ Geliefde Broeders , gy weet, dat de Heiland bittere fmarten voor ons heeft uitgedaan, en dat zyn zweet werdt als-grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen. Ene vrouw, wanneer ze baart, heeft zware fmarten; dan ze zyn niet te vergelyken met de genen, die de Heiland voor ons tiitgefiaan heeft. Indien hy nu in onzer aller harten leefde , N 4 hoe  -200 Groenlandfche Hiftorïe IX. B. hoe zalig zoude dan ons leven zyn. Dat we 'er nog zo weinig van ondervinden, zulks is onze eigene fchuld. De Heiland wil gaarn hebben, dat we alle dagen regt zalig zyn; daarom heeft hy geleden, en daarom geeft hy ons zyn lighaam en bloed te genieten. " C begon met een verhaal van 't geen hy in de laatfte week voor Paafchen onder de verhandeling van 's Heilands lydens-gefchichte gevoeld had, en drukte zig vervolgens onder anderen dus uit: „ Ik onderzoeke den toeftand van myn hart dikwils, of het ook koud en droog zy, en wanneer ik iet dergelyks befpeur, zo wend ik my terftond als een arm en behoeftig zondaar tot den Heiland en deszelfs wonden, dan vind ik ten eerften hulp. Indien de Broeders en Zufters zulks ook dikwerf en zonder verzuim deden , ze zouden altoos zalig en wel te vrede zyn. Want ons hart is als een dor land, byaldien de Heiland het niet door den regen zynes bloeds bevogt. Gy lieden weet immers, hoe de muggen doen , wanneer het zeer warm is. Wy kunnen ze, welis waar, niet verdragen, en jagen ze derhalven weg, dan de Heiland is jegens ons ganfeh anders gezind. Hy ziet zeer gaarn, dat we regt vaft aan zyne wondenkleven , cn ons aan zyn bloed verzadigen. " Een ander vergeleek ons hart met ene lamp, die den nodigen traan hebben moet, byaldien ze branden, het huis verhgten en warm maken zal; en wy konden ook geen ander licht en warmte mededelen, dan die we uit het bloed des Lams ontvangen. J. zeide: „ Alles wat ik arme en ellendige U lieden zeggen kan, beftaat hierin : de dood des Heilands en al zvn lyden is my het aangenaamfte, waar van ik tot U lieden fpreek. Dan ook dit kan ik niet doen , ten zyde H.Geeft zulks in myn hart klaar maakt, en my 'er de woorden toe geelt. Vervolgens fprak hy van de grote zaligheid , die we als arme zondaren in de hloedige wouden des Lams gemeten kunnen, en dat we tot den Heiland,zo als we zyn-, naderen kunnen en mogen. " D. een man die anders van natuur zeer ftout en ruw was, fprak met een week en teder hart, zo dat hem de tranen langs de wangen rolden, 'tgeen men ook by vele toehoorderen waar nam. Onder anderen zeide hy : „ dat hy , by alle zyne armoede en gebreken, dikwils door de nabyheid des Heilands zeer befchaamd, en daardoor in enen  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1760. 201 enen zaligen vrede bewaard worde. En dat wy toch den Heiland, om dat hy ons, hoe flegt en verdorven we ook zyn, zo zeer lief hebbe. wederom van ganfeher harte behoorden lief te hebben. '.' B. zeide in de eerfte vroeg-vergadering, die hem opgedragen werdt te houden: „ dat de. Heiland vele moeite met hem gehad had, eer hy hem tot het genot zynes bloeds en der vrugten zynes doods had kunnen brengen, terwyl men egter zonder dit genot niet zalig zyn kon, noch een waaragtig leven hebben. Dan indien we zyn vleefch en bloed tot ons dagelyks voedfel hadden, zouden onze harten warm worden, de nodige kragt krygen, en wy zouden in ene onafgebrokene zaligheid kunnen voortgaan. By ene andere gelegenheid fprak dezelve van de onuitfprekelyke liefde en barmhartigheid des Heilands jegens alle arme en ellendige, die hunnen toevlugt tot zyne wonden nemen, om geholpen te worden: „ Hierby (zeide hy) was de H. Geeft zeer werkfaam, terwyl zulks met dan door deszelfs voorkomende genade en leidinggefchiedt, alzo geen menfeh uit en door zig zelve oit in de gedagten kreeg, tot den Heiland te naderen, om dat niemand een goede gedagte uit zig zelve had. " D. merkte in ene redevoering aan : „ dat dit ook ene grote genade zy, wanneer men van zyne flegtigheid een gevoel' krygt; dat men zig egter niet moeft laten terug, houden, maar zig ten eerften naar den Heiland wenden, die ons met opene armen ontvangen wil , en het liefderyke. hart, dat voor alle ellendige en yerlegene zondaren open ftaat, ten eerften laten gevoelen. " By ene andere gelegenheid merkte hy zeer wel en grondig aan: „ dat men onmogelyk een klaar en vergenoegd hart hebben kon, zo lang men zig nog met zondige gedagten inliet, fchoon men niet tot zondige daden kwam. Maar byaldien men, zo dra zig iet dergelyks openbaarde, ten eerften zynen toevlugt tot den Heiland nam, en zig over alles, wat zynen zin niet gelykvormig is , fchame en bedroe ve, dan nam de Heiland zulks door zyn bloed weg, en dus kreeg men ten eerften vveör een klaar en vergenoegd hart. " M. fprak gewonelyk van zyn eigen hart, en hoe hy den Heiland danke , dat die hem tot zyn volk, en tot de kennifle zynes bloedigen doods gebragt hebbe, en hoe hy zig N 5 zulks  2C2 Groenlandfche Hiftorie IX. B. zulks dikwerf met vele vreugde te binnen brenge, vooral wanneer hy alleen zy en in den Kajak vare By gelegenheid dat de Heiland hem op ene wonderbare wyze uit het water gered had , wanneer hy door enen zeehond omver gehaald was, terwyl hy zig anders , alleen zynde , met hgtelyk over end brengen kon, zeide hvden volgenden dag in de vroeg-vergadering: „ dat zvn hart zeer vergenoegd en blymoedig zy, wanneer hy zig te binnen brenge, dat de Heiland door zynen bloedigen dood hem vry gekogt en tot zyn eigendom gemaakt had. Ook dankte hy den Heiland hartelyk voor deszelfs redding uit het water. " b L. zeide onder anderen: „ dat men wel wid, hoe onaangenaam het zy, wanneer iemand, die onder ons bevel ftaat, met gehoorzaam zy. Des men ook ligtelyk bevroeden kon, hoe onaangenaam het den Heiland zyn moet, wanneer men hem niet gehoorfamen wilde, terwyl hy't egter zo wel met ons meende. Dat wy ongemeen zalig en vergenoegd zyn konden, byaldien we altoos naar de Itemme des H. Geeftes luideren wilden, om dat dezelve ons zo gaarn naar den Heiland leidt, in wiens wonden wy zo zalig zyn kunnen. Want door ons zeiven kunnen we tot den waren ommegang met den Heiland niet komen, maar de li. Geed moet ons daartoe brengen, en die doet zulks ook zeer gaarn. " ln ene andere redevoering zeide hy onder anderen, „dat een arm zondaar alle genade van den Heiland verwanten kan: dan wie zig zeiven niet als een zondaar kent, die kan ook zyn aandeel aan den Heiland niet hebben of genieten. " ° §• II. Op dezen grond der volwigtige en algenoegfame verdienften des Heilands gingen ook in dit jaar twaalf zielen als arme en begenadigde zondaren gelovig naar de eu'wigheid. Onder dezen waren de volgende de aanmerkelykften. i.) Martin, een jongeling, die in't jaar 1747 met den zaligen Barftllai uit de Fiorde herwaards kwam. De Heiland klopte wel haaft aan deszelfs hart aan, en toonde hem-»  Gefch. van Nieuw-Herrnnut. 1760. 203 hom, dat hy niet dan in het bloed des Lams leven en zaligheid erlangen kon. In het volgende jaar werdt hy gedoopt. . Van deze genade had hy enen blyvenden indruk behouden^ gelyk hy nog kort voor zyn einde met tranen betuigde, wanneer hy de volgende woorden fprak: „Ach wat heeft de Heiland ene genade aan my bewezen, dat hy my tot zyn volk gebragt en door zyn bloed gewafichen heeft! Ik fchame my zeer, dat ik hem nog na dien tyd ' dikwils bedroefd en my zeiven het hart daardoor zo benauwd gemaakt heb, als of het tuflehen twe grote flenen gekneld werdt. Dit is een gevolg geweeft van het verwaarlofen der beloften, die ik hem by den doop gedaan heb. Ach hoe ichaam ikmy! (deze woorden herhaalde hy verfcheide malen met tranen) doch de Heiland heeft my telkens weêr daar aan erinnert, dat hy my zo lief' heeft. Tans verblydik my, dat ik wel haaft by Hem zyn zal. " 2. ) EliJ'a, een jongeling, kwam in 't jaar 1751 herwaards, werdt het volgende jaar gedoopt, cn, ten aanzien van den toeftand zyns harten, vrolyk en vergenoegd, ook leerde hy goed lezen en fchryven, doch ten aanzien van deszelfs lighamelyke gefteldheid was hy zwak, en kreeg daarenboven een toeval aan het ene been, dat hy niet zonder ftok gaan kon. Na het ongeluk gehad te hebben van omgeflagen te worden , en by die gelegenheid veel zee-water ingezwolgente hebben, werdt hy allengskens zwakker, kreeg' de tering cn werdt dikwils door bloed-fpuwen aangetaft. Dit droeg hy zeer geduldig, leerde zyne verdorvenheid grondiger kennen, en dewyl hy een eenvoudig en opregt hart had, zo diende hem alles ten befte. Dan vooral ftrekte het hem tot enen blyvenden zegen, wanneer hy by ene zekere gelegenheid in een grondig en openhartig gefprek met zynen Leeraar kwam , in 't welk hy alle zyne omftandigheden naar ziel en lighaam opende. In deszelfs ziekte betuigde hy met een blymoedig gelaat deszelfs innig verlangen, om haaft by den Heiland te zyn , waartoe hem ene onverwagte bloedftorting den weg baande. 3. ) Clemens, een getrouwd man , 'had vele jaren reeds ene roeping ter bekèringe in zyn hart gevoeld,en was telkens , wanneer hy ons bezogt, zeer aangedaan, doch hy verweerde zig, zo lang hy kon , tot dat de Heiland hemvoorleden jaar te fterk werdt. Hierop kwam hy, weduwenaar zynde, met zyn huisgezin herwaards, en had in uit  204 Groenlandfche Hiftorie IX. B. dit voorjaar de genade, door den H, Doop, het bad der wedergeboorte , afgewaflehen te worden. Kort daarna rrouwde hy ten tweden male , en by deze gelegenheid befpeurde men zeer kennelyk, wat de Heiland aan zyne ziel reeds gedaan had. -Hy was ons tot vele vreugde,en leefde in den korten tyd van deszelfs huwelyk zeer vergenoegd. Op een morgen vroeg uitgevaren zynde,en niet ver van het land enen zee-hond getroffen hebbende, werdt hy door denzelven om ver gehaald. Hy kwam wel weêr over end, en zyne vrouw, die het zag, riep iemand , om hem te hulp te komen. Dan, eer dezelve kwam, was hy reeds ten tweden male om ver gehaald, uit den Kajak gekropen , en naar alle gedagten gezonken, alzo men zyn lighaam niet vinden kon. Hy was anders zeer bedreven in 't over end komen , en reeds dikwils omgeflagen. Dan deze reis was zyn roer gebroken, en de hulp van't land kwam te laat. 4.) Aaron, een getrouwd man, kwam in "t jaar 1755 uit het Noorden herwaards: hy was,uit de maagfehap van onzen geliefden Broeder Daniël, de laatfte der genen, by welken de gemelde Broeder het Evangelie gepredikt had. Deze man had zig vry lang verweerd, dan het was als of dit ganiche geflagt door den Heiland uitverkoren was. In den beginne ging het met den overledenen zeer zwaar , want hy was van natuur ongemeen ruw, hard en onbuigzaam. Dan de Heiland heeft zig dërmaten aan hem bewezen,dat men hem tot een levendig voorbeeld ftellen kan van de waarheid „ dat de ftraal van Jefus wonden ook fteenen fmeltcn kun. " De H. Doop bewees zyne kragt zeer kennelyk aan hem. Na dien tyd kwam 'er niets onbetamelyks by hem voor, ofhy was 'er ten eerften zeer verlegen over cn kon niet ruften, eer het hem vergeven werdt. Zyne verandering werdt nog kennelyker, na dat hy tot het H. Avondmaal toegelaten was: want toen zag men een ganfeh amier menfeh.een menfeh, wiens hart week, gevoelig en do»>r de kennifte van zynen zondigen aart befchaamd en buigzaam was. Daarenboven had hy een gezond oordeel, een deftig gedrag, en voerde met zyne vrouw en kinderen tne zeer geregelde huishouding. By de Zalm-vifïchery werdr hy door een hevig zyde-wee aangetaft, dus liet hy zig herwaards brengen , was onder wegen nog vry levendig , en fprak met de zynen zeer hartelyk van den Heiland , en van zyne liefde en aanklevinge aan denzelven. Ein-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut 1760. 205 Eindelyk zeide hy: „ & zal ongetwyfeld tot den Hei1 and henen gaan. " Vervolgens badt hy zyne vrouw en bloedverwanten , dat ze zig niet te zeer over hem bedroeven zouden, om dat zulks lieden, die gedoopt zyn, niet betame, alzo zy den Heiland hebben. 13y het aanlanden, gaf hy den geed. 5.) Ekafar, een ongetrouwd Broeder, kwam, als een jonge van fes jaren, in.'t jaar 1743 met zyne moeder en magen herwaards. Men befpeurde wel haaft, datde Geeft van God aan deszelfs hart arbeidde, om hem ten euwige leven toe te bereiden. Hy werdt in het dertiende jaar zyns ouderdoms gedoopt, en ging van dien tyd af in de genade ongeftoord en zalig voort. In't jaar 1750 werdt hy tot het H Avondmaal toegelaten , waardoor zyn hart nog levendiger en gevoeliger 'werdt. Daar benevens was hy,by 't gevoel van zyne ellende, van harten nederig en buigzaam , zyn gebrek en armoede leerde hy hoe langer hoe' beter kennen , en verlangde dus zeer om nog nader met den Heiland bekend te worden. By de leden van zyn koor, in welker huis hy een mcde-opzienderwas, werdt hy doorgaans bemind en zeer geacht, terwyl een iegelyk gaarn, nopens den toeftand van zyn hart, met hem iprak. Door ene uitterende ziekte werdt hy tot uitwendigen arbeid onbekwaam, waarover hy dikwils zeer verlegen was, terwyl hy zig egter aan den wille des Heilands onderwierp, en dus zeer geduldig was. Hoe meer hy tot zyn einde naderde, hoe vergenoegder was hy, des men hem nietzonder vreugde en verkwikking bezoeken kon. Voor vier jaren fchreef hy het volgende briefje : „ Schoon ik zeer arm ben, de Heiland veragt my egter niet. Dan ik fchame my zeer over de ongevoeligheid van myn hart. Ik zoude gaarn vroeg en laat naby den Heiland zyn, want door zyn lighaam en bloed ben ik met hem verenigd, 't Is ondertulfchen nog zeer liegt by my gefield, fchoon my niet bewuft is , dat'er iets tuffchenden Heiland en my in den weg ftaat. Want wanneer'er flegte gedagten in my opkomen, myn hart is dus geftdd, dat ik my ten eerften des Heilands bitter lyden en fterven te binnenbreng; des het kwade terftond verdwynt. " ——- In een brief voor twe jaren drukte hy zig dus uit : „ Schoon myne misflagen menigvuldig zyn, de Heiland is my egter naby. Alleen zynde is hy myn mcdgezel,met wel-  soö Groenlandfche Hiftor-ic IX. B. welken ik verkere. Hy heeft my ook in dit jaar voor zonden in mynen ongehuwden ftaat bewaard. " In dit jaar fchreef hy nog het volgende: • „ Ik ben een arm zondaar en zeer vertlyd, dat ik een Heiland heb; want anders moeft ik vergaan. Ik zal my ook geduriglyk als een ellendeling aan hem houden , en gedurig zyne gedagtenis in my vernieuwen , ten einde door hem gafterkt en toebereid te worden, of ik miffchien haaft naar de Gemeente, die boven is , mogt geroepen worden. Myn lighaam is reeds zeer zwak , en 't is naar alle gedagten de laadfte keer, dat ik aan u fchryven zal. Ik zal 'u waarfchynelyk niet meer zien , dan de Heiland kent u en ook my, en heeft ons door zynen dood en bloed verenigd. Aan hem zal ik my houden , tot dat ik byhem ben. " 6.) Nicodemus, een man tuflehen feftig en feventigjaren oud. Zyn oudfte zoon, die hem in 't jaar 1752 verliet om by de gelovigen te wonen , was de aanleiding, dat hy met zyne vrouw volgde, en in't jaar 1754. gedoopt werdt. Voorleden zomer werdt hy waterzugtig. Hy gevoelde ten eerften , dat hem dit ene gelegenheid zyn zoude, om tot den Heiland henen te gaan, en hoe meer de zwakheid van zyn lighaam toenam, hoe groter werdt ook zyn verlangen, 't welk hy, zo dikwils als men hem bezogt, met ene' byzondere tederheid en blymoedigheid te kennen gaf. „ lk ftel my (zeide hy) den Heiland geduriglyk voor. Al myn vertrouwen ruft op en in hem. Het valt my hier reeds een weinig te lang, alzo ik gaarn haaft by hem zyn wilde. " Den dag voor zyn einde was hy uitnemend vergenoegd, en aong met ene gebroke ftemme het vaarsje: Des Heeren bloed gerechtigheid ]s 't bruilofts-kleed, voor my bereid, Daarin zal ik voor God beftaan, Als ik ten hemel in zal gaan. HET  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1761^ 207 HET NEGEN EN TWINTIGSTE JAAR 1761* INHOUD. ' L van NIEUW-HERRNHUT. $. r. De Miffionaris Böhnifch komt uit Duitfchland te rug, verzeld door den Schryver dezer Hiftorie. §. 2. Een der Groenlandfche mede-arbeideren verkondigt het Evangelie met kragt en nadruk aan de Zuidlanderen, die in grote menigte ten bezoek kwamen. §. 3. In de eilanden zetten zig vele heidenen met 'er woon neder, en zommigen van hen komen allengskens tot de Gemeente. %. 4. De heidenen worden bezogt en zeer aangedaan. Ene jonge dogter wint door derzelver ftandvaftigheid baren vader. §. 5. Aanmerkingen nopens de leiding van ene jonge en welmenende ziel, en nopens der Groenlanderen ftigtelyke aanfpraak. §. 6. Zeer aanmerkelyke redevoeringen van enen Groenlandfcben mede-arbeider. §. 7. Ettelyke redevoeringen van andere mede-arbeideren aan bun volk. §. 8. N~aukeurige beproeving der Avondmaals-leden, en zommiger Groenlanderen verklaringen ter gelegenheid van 't H. Avoudmaal. §. 9. Aangename blyken van den arbeid der genade ,zo wel aan  2oS Groenlandfche Hiftorie IX. B. aan jonge als oude lieden, by verfcheide gelegenheden waargenomen. §. 10. Vyf en Hvintig worden gedoopt, feftien gaan uit den tyd, onder de laatjlen zyn twe oude weduwen aanmerkelyk. g. li. Moeijelyke arbeid, en redding uit het water. II. van LICHTENFELS. • $. \1. Het zaat des Goddelyken Woords wortelt hier en daar in 't verborgen, wordt egter by verfcbeidenen nog verflikt. §. 13. De Groenlanders verzuimen gene gelegenheid, om hunne beidenfcbe landsgenottn een woord der vermaninge toe te fpreken. §, 14. Den bezoekenden Zuidlanderen wordt bet Evangelie in en op hope verkondigd. §. 15. De Gemeente wordt met vier en dartig zielen vermeerderd. De noodzakelykbeid van meer mede-arbei| ders en van ene vergader-plaatfe. §. 16. Het beloofde huis wordt gezonden en onder vele zwarigheden opgebouwd. 17. Inwying van de Kerk-zaal: Gedenkteken in Groenlandfche vaerfen. §. 18. De Heer en zyn Geeft bekent zig tot de inrichting der Groenlandfche Gemeente op ene gevoelige wyze. §. 19. De Groenlanders zyn begerig naar bet woord des levens , en nemen daardoor toe in kenniffe en genade. §. 20. Het asnvangeïyk gebrek in het uitwendige, waarby de lydfaambeid der bongerigen verwonderenswaardig was, wordt door ene ryke zeehond vangft vergoed. §. 21.  Oefen, van Nieuw-Herrnhut 1761; 209 §. aï. Zommige reddingen uit gevaren 4 en na-tuurlyke gebeurtenijfen. % l OP den eerften Auguftus dezes jaars kwam de Miffionaris Bönifcb met deszelfs vrouw van derzelver bezoek by de Gemeente in Duitfchland weêr in Groenland aan* In dit gezelfchap kwam ik mede herwaards, ten einde het land, zo ver ik komen kon , maar in 't byzonder den ftaat der Groenlandfche Gemeente op te nemen , om uit het geen ik zag, als mede uit de voorhanden zynde fchriftelyke aantekeningen , een naukeurig beiigt op te ftellen. Onze reis van Kopenhagen naar Nieuiv-Herrnbut duurde elf weken, en was ene der bezwaarlykften , niet ten aanzien van het gezelfchap (_ want wy werden aan boord van 't fchip Louifenburg, fchipper Cbriftian Jenfen Pyl, met welken we den i7den May onder zeil gingen , zo vrindelyk behandeld, als men't immer verwagten kon) maar ten aanzien van de vele ftorm- en tegen-winden , die ons dërmaten ophielden, dat we omtrent het verzonken land van Bus, in een tyd van drie weken, nauwelyks drie mylen in onzen weg vorderden, terwyl we, behalven het gewone zware weder vyf ftormen moeften doorftaan, van welken de laatfte omtrent Statenboek de gevaarlykfte was. Daarentegen hadden de velen noordelyke en weftelyke winden, door welken wy zo lang opgehouden werden , de Straat dërmaten van dryfys gezuiverd, dat we, behalven enige grote ys-bergen , welken we niet naderden, den inloop van Bals-rivier t' enemaal open vonden. Ondertuflchen geraakte het fchip,eer we inlopen konden, door ene plotfelyk ontftane kalmte, in het uiterfte ge . aar , om door den vloed en fterken ftroom op de naby ons liggende klippen van de Kookörnen gedreven te worden en te ftranden: Dan toen we nog maar twe of drie fnaphaan-fchoten van dezelven af waren, gaf Hy , die over de zee en derzelver golven het gebied heeft , zo veel wind , dat men van het land af in de zee komen kon. . - • By myne terugreis op den 7den September 1762 hadden we nog een zeldfamer geval van dien aart. Want, HL Deel. O met  2io Groenlandfche Hiftorie IX. B. met labber-koelte tuffchen de Kookörnen en de zogenaamde Viffcher-klip ( de gevaarlykfte plaats van dezen inloop) in zee willende (teken, ontftondt'er plotfelyk ene volftrekte kalmte, en tevens een mift, die, naar het zeggen der uit de eilanden naar ons toe haaftende In woneren,'nergens dan rondom het fchip te zien was. In het zelve ogenblik was de ftroom, by de gewone afwiffeling van den vloed , veranderd, waardoor het fchip tuffchen de Viffcher-klip enten naby gelegen eiland ,''t welk men egter niet, dan na het verdwynen van den mift, zien kon , niet geweld gedreven werdt. Men bragt ten eerften een boot van 't fchip, als mede een Loots-boot van de volkplanting voor uit, otn het fchip uit deze gevaarlyke plaatfing te brengen,doch zy konden het in 't geheel niet bewegen, beletteden egter, dat het fchip door den ftroom niet op de blinde klippen gedreven werdt. Zo dra de Koopman en onze Broeders, van het hoogde der Kangeks-eMan&en, het fchip in dit gevaar zagen, ontboden ze alle vrouwe-boten, die 'er waren; en dezelven met dubbelde manfchap bezet hebbende, ( want in geval van nood (laan de Groenlandfche Mans-lieden ook handen aan 't werk ) haaftten ze naar het fchip, om het zelve te helpen, en na tien uren geboegfeerd te hebben, bragten zy 't ene myl ver in enen nood-haven by Kangek, uit welken we den volgenden dag onze reis, zonder enig verder belet, vervorderden. §. 2. Wat nu de Gemeente te Nieuiv-Herrnbut betreft, het had aldaar zedert enige jaren gefchenen, als of dezelve van buiten nietligtelyk enige vermeerdering te verwanten had; zynde het land "daar omdreeks vry leeg gemaakt" en de heidenen voor het grootfte gedeelte vertrokken. En fchoon 'er nog nu en dan zommigen der oude bekenden uit de Fiorde cn de eilanden tot een bezoek kwamen,zulks gefchiedde enkel en alleen van wegens de oude kenniffe. Dan in dit jaar trok'er weêr ene grote fchare van Zuidlanderen hier voorby naar 't Noorden; en ettelyke huisgezinnen zetteden zig voor een jaar in de eilanden met 'er woon neder. ' Hierdoor deedt zig dan weêr ene gelegenheid op, om den onwetende heidenen hunnen God en Heiland aaa  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1761. 211 aan te pryfen, en ettelyke zielen, ja zomtyds ganfche huisgezinnen te winnen. Hiervan zal ik iets uit het Dagverhaal by wyze van een uittrekzel mede delen: „ Den 3den en 4den July hadden we vele Zuidlanders ten bezoek. Wy zogten vlytig naar de zulken, wier harten Voor een woord van hunnen Schepper vatbaar waren, hadden, ook zomtyds etteiyken in de vergadering. Dan het zyn voor 't grootfte gedeelte lieden , die reeds in 't Noorden gewoond hebben, en nu weêr voornemens zyn, om derwaards te trekken, waarvan ze zig niet ligtelyk laten terug houden. ' Den 6den waren 'er weêr enige Zuidlanders. In de vergadering wilden ze niet gaan, maar te vlytiger en by menigte kwamen ze in onze vertrekken, fpraken van de fchoonheid hunes lands in 't Zuiden, en zogten het ons finakelyk te maken , derwaards mede te varen, in welken gevalle ze by ons wonen en ons horen wilden. Toen we hen den Heiland en de zaligheid der gelovigen aanprezen, zeiden ze, dat zy de taal der Europeanen niet verftonden, dat hunne oren niet bekwaam waren, om zulke vremde taal, van ene onftervelyke ziel, van enen Schepper en Heiland, te vatten. Op hetzelve ogenblik tradt de Groenlander Daniël in 't vertrek, toen werdt hen gezegt: ziet, daar is een Groenlander, dien's woorden zult ge toch verftaan. Na dat men hem verzogt had, de zaak klaar en duidelyk aan deze menfehen voor te Hellen, begon hy eerft,by wyze van ene Katechifatie, overliet ontftaan van hunne Kajakken en vrouwe boten met hen te fpreken; en toen ze toeftemden, dat niets uit en door zig zelve ontftaan kon, maar voortgebragt moeft worden door iemand die groter is , en voorheen reeds een beftaan gehad heeft, zeide hy: „ Gy lieden begrypt derhalven ligtelyk , dat ook de men„ fchen door iemand moeten voortgebragt zyn. Dezen noe„ men wy Pingortitjirfok, den Schepper aller dingen; die al„ le menfehen tot een eigendom van hem gefchapen heeft. „ Doch van hem afgevallen zynde, zyn zé door de zonde „ een roof geworden van den Torngarfuk, die een zeer boze „ Geeft is. Dan de Schepper aller dingen ziende, dat de ,, menfehen in't verderf en onder ene euwige verdoemenis „ lagen, heeft zig over hen ontfermd; en is uit dien hoofde „ een menfeh geworden gelyk gy en ik, doch zonder zon„ de, heeft zyn leven voor ons overgegeven en zyn bloed „ voor ons vergoten, om ons van de zonde en den duivel O 2 „te  2ia Groenlandfche Hiftorie IX. B. „ te verloffen. Dit'is de reden waarom we onzen Schep„ per Jefus Kriftus noemen, Annaurfirfok , onzen Hei„ land en Behouder. Wanneer we nu dit geloven en ons „ door zyn bloed van het kwade laten afwalfchen, dan „ worden wy kinderen van God ; en dervende komen „ wy by hem en blyven by hem euwiglyk in ene onuit„ fprekëlyke zaligheid. Maar, dat gy lieden zegt, niet „ te weten, of ge ene ziel hebt, zulks is ene onwaar„ heid. Gy lieden -wilt het niet weten, en gene zorg dra„ gen voor uwe onftervelyke ziel, om dat ge naar uw ei„ gen goeddunken en naar den wille des vleefches begeert „ te leven: dit toch is de reden, dat ge niet horen nocli „ verftaan , en ook niet by de gelovigen komen wilt; „ want gy weet wel, dat het anders met u lieden worden „ moet. Dan gy lieden meent, dat ge naderhand geen ge„ noegen meer hebben kunt: doch hierin bedriegt ge u ,, t'.enemaal. Eer ik in den Heiland geloofde had ik geen „ wezendlyk genoegen, maar van dien tyd af ben ik eerft ,, regt wel te vrede geworden. Zo dikwils als ik my zy„ nen dood en het ftorten van zyn bloed te binnen breng, „ wordt myn hart vrolyk en vergenoegd ; uit dien hoof „ de vrees ik ook den dood niet meer , gelyk gy lieden „ doet; want ik weet, dat ik by hemkome, die my heeft „ lief gehad , en by wien ik het hier reeds zo wel heb, „ fchoon ik hem nog niet zie. " •Door deze redevoering, die in tegenwoordigheid -Ier kooplieden met ene ongemene vrymoedigheid uit des Groenlanders hart en mond, als uit ene volle fontein voortvloeide, waren de heidenen zeer gevoelig getroffen , en men befpeurde de verwarring hunner gedagten zeer klaar. Het was miflehien aan deze redenvoering toe te fchryven, dat kort daarna door ene weduwe met twe dogters verlof werdt verzogt,om 'er te mogen blyven;en dat binnenzeer weinig weken twe huisgezinnen hunne haringen in 't Proviant-huis bragten, tot een teken, dat ze hier wonen wilden. Daarentegen was 'er een jong mans-perfoon, die zedert negen jaren zeer bekend met ons, en ook niet zonder aandoeningen geweeft was, en van welken wy hope hadden, dat hy zig t' eniger tyd bekeren zoude, doch die, by deszelfs twejarig afzyn in 't zuiden vier vrouwen genomen hebbende, tans niet gaarn meer in onze nabyheid kwam. % 3-  Cefch. van Nieuw-Herrnhut. 1761. 213 s. 3. Van de omzwervende Zuidlanderen zetteden zig vry velen te Kangek en in de Kookörnen met 'er woon neder , 't geen den Broederen te meer vreugde en hope veroorzaakte, daar dit hun Filiaal of Voorhof, uit welken zy de meefte zielen voor den Heiland gewonnen hadden, nu byna zeven volle jaren vry ledig geltaan had. Ook kwamen 'er van tyd tot tyd zommigen ten bezoek, en men befpeurde, dat ze allengskens gewilliger werden, om te horen. Etteiyken bleven 'er terftond, en van anderen ervde men de nagelatenen. Dus bragt men in den herfft het lyk van een man uit de Kookörnen herwaards, om dathy verzogt had,by de gelovigen begraven te mogen worden, en ook van voornemen geweeft was, om 'er zelve te wonen en zig te bekeren. Zyne twe vrouwen kwamen by die gelegenheid met derzelver kinderen ook herwaards. Aan het Bywyf had hy bevolen, by de Broeders te blyven ; maar de regte vrouw had hy geraden , naar Kariak by hare bloed-verwanten te trekken. Dan toen ze zag, dat onze Groenlanders zorg droegen, om ook haar en haren zoon door te brengen, wilde zy 'er liever blyven. (*) Daarentegen werdt ene weduwe, die in nood zynde den toevlugt tot de gedoopten genomen had, om enen winter'den koft by hen te hebben, weg gezonden, om dat ze haren zoon, van welken men goede hope had , aan ettelyke bezoekende wilden heimelyk mede gegeven had , uit vreze dat hy mogt gedoopt en zy daardoor in hare heidenfche oogmerken te leur gefteld worden. Onze Groenlandfche mede-arbeiders gaven zig by de nieuwe buren in de eilanden vele moeite , om zommigen van hen, zo niet allen , deelgenoten hunner zaligheid te ma- (*) Schoon een Groenlander luft heeft op ene plaats te wonen, hy wagt egter, tot dat hem iemand verzoekt. Want het.is hem niet eigen, om iets te verzoeken. Wanneer derhalven een huisgezin by de Broeders blyven wil, dan zegt het hoofd van 't huisgezin gewonelyk tot den Miffionaris : „ Zulk of zulk een Groenlander heeft my bevolen hier te blyven, maar van U weet ik 't nog niet, " dat is, ik weet niet, of gy 't »y zult toeftaan. O 3  Groenlandfche Hiftorie IX. B. maken; dus voeren zy vlytig naar hen toe, om ze te bezoeken , en fpraken met indruk op derzelver harten De Broeders vernomen hebbende, dat in de Kookörnen een oud man geftorven was, 'wiens kinderen dikwerf betuigd hadden,genegenheid voor ons te hebben, voeren twe derwaards, om hunnen zin te vernemen. Dewyl ze nu nog zeer twyfelmoedig waren , ( want de Groenlanders blyven gaarn een jaar op ene plaats, waar de hunnen geftorven zyn, om dezelven te bewenen, tenzy, dat'er ene befmettelyke ziekte regeert) zo bragt Daniël hen deze heidenfche en bygelovige gewoonte uit het hoofd, des dit huisgezin, dat uit les perionen beftondt, met hem kwam; en men befpeurde zeer klaar, dat in hunne zielen door den Geeft van God reeds ene goede voorbereiding gemaakt was. §. 4- Nademaal zig dus weêr in de eilanden lieden bevonden, by welken men met reden hopen kon van enitje vrugt te zullen zyn, zo was het der moeite wel waardig, dat de Miffionariffen weêr begonnen derwaards te varen. Men had in den zomer reeds kennis met hen gemaakt, en gene gelegenheid verzuimd om zaad uit te ftroijen. In December voer Joban Sörenfen met ettelyke Groenlanderen mar Kangek, waarhy goeden ingang vondt, en Daniël hielp hem getrouwelyk,door zynen landsgenojen te verkondigen, hoe goed men 't by den Heiland hebben kon. Verfcheide heidenen werden gevoelig getroffen , en onder anderen een ongetrouwd mansperfoon, Kigutikak genaamd , die het befluit nam, om by ons te komen, zo dra zyn Kajak klaar zyn zoude. Dezen hebben ze de voeten afgehakt, om dat dezelven door de koude t' enemaal ftyf geworden waren • • hy kruipt op de kniên, kan egter zonder hulpe in en uit den Kajak komen, en zo veel verwerven, dat hy niet alleen wél beftaan kan, maar zelfs zig beter kleden, dan vele gezonde Groenlanderen. Zy bragten vier vrouws-perfonen mede, die hier ettelyke dagen blyven wilden, om normeer van den Heiland te horen. Kort voor het Kers-feeft "kwam de vader van de ene der gemelde vrouws-perfonen, benevens zyne twe broeders, herwaards, om zyne dogter weêr af te halen Zy badt hem zeer hartelyk , om ze hier te la»en, alzo zy in den Heiland geloven wilde. Dan befpeu- rende  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1761. 215 rende dat ze niet Haagde, en dat hy ze met geweld zogt mede te nemen, liep ze in de Kerk-zaal, en badt om befcherming. Men bragt haren vader benevens deszelfs twe broeders tot haar. Hy deedt zyn beft om haar te overreden met hem te gaan, en beloofde, dat ze flegts dezen winter by hem blyven zoude, terwyl hy zelve voornemens was, om het aanftaande voorjaar herwaards te trekken en zig te bekeren. Dit werdt door zyne twe Broeders beveftigd, die haar tevens fraije nieuwe klederen en meer foortgelyke zaken beloofden. Dan 'er was niets met haar te doen, zy weende, gaf hen geen antwoord, en wanneer zy haar wilden aangrypen, om ze weg te halen, begon ze te fchreuwen en te beven, dat de byftanders een innig medelyden met haar gevoelden. Eindelyk vroeg men haar: „ Heeft u iemand van de onzen overreed, om herwaards mede te varen , of hier te blyven? " Het een en ander met neen beantwoord hebbende, vroeg men verder : „ Waarom wilt gy dan niet met uwen vader vertrekken ? " Haar antwoord was : „ Om dat ik my bekeren wil. " Hierop fprak men de haren aan en zeide: Gy lieden ziet tans, dat we de uwen van u lieden niet af- en tot ons trekken , en dat het hen vry ftaat, om, naar hun believen, tot de hunnen terug te keren ; dan gy lieden moet van ons met eifichen, dat wy ze weg jagen of overreden zullen, te vertrekken, wanneer zy een eigendom des Heilands begeren te worden. Zou het niet beter zyn, dat gy heden zeiven hierbleeft en haar voorbeeld volgde? Gyzoudt u zulks niet beklagen. De vader, na zig ene wyl bedagt te hebben, zeide: waar myne dogter blyft, daar blyfikook. De twe broeders, die ook niet meer ongevoelig zyn, zeiden : wy willen eerft naar onzen oudften Broeder in 't noorden varen, en van daar terug komende, willen wy ook hier wonen. Dus vertrok de vader naar Kangek, om zyne za'ken als mede zynen zoon herwaards af te halen. Ondertulfchen ging de dogter ftilletjes heen , tot dat zy heden vertrokken waren, om niet door hen verraft en weggevoerd te worden. Een van deze lieden woonde de vergaderingen op het Kers-feeft vlytig by. „ Zyn hart (dus wordt'er in het dag-verhaal gefproken) is in grote angft en ongeruftheid , zo dat de verlegenheid uit zyn gelaat te zien is. Wanneer men hem vraagt, wat hy van de leer des Heilands denkt, dan betuigt hy, dat hem alles zeer wel behaagt, hy weet egter nog niet, wat hy kiezen zal. O 4 Toen  &16 Groenlandfche Hiftorie IX. B. Toen 'er naderhand meer lieden van Kangek kwamen, zeide hy tot een derzelven. „ Indien gy gilleren (dit was de twede Kers-dag) hier was geween:, dan zou gy wat gezien en gehoord hebben! Doch heden is'er weêr Predikatie, wilt ge ook niet horen V " Doch deze' antwoordde : „ ik ben maar bevreeft, dat ik daardoor ziek (dat is ongerulT) worden zal. " Zy kwamen egter beiden, en waren zeer oplettende. " S- 5- Van de eilanden Kellingeit, tien mylen zuidwaards vaa hier gelegen , waren ook verfcheide reifen etteiyken herwaards ten bezoek gekomen , en men befpeurde, dat onder de heidenen aldaar ene opwekking begint te komen. De Koopman bragt ook van daar enen hupfchen jongen mede, die gene ouders had, en van de heidenen by wyze van een Toneelfpeelder gebruikt was geworden. Zyne bloedverwanten, by welken reeds wat goeds is, de verwaarlofing van dezen jongen niet langer kunnende aanzien, zonden hem naar de Broeders met verzoek, om voor deszelfs opvoeding zorg te dragen, terwyl zy zeiven voornemens waren, om t' eniger tyd by de Broeders te wonen. Wanneer men dezen jongen, in de eerde Katechifatie, die hy bywoonde , vroeg, ofhy ook den Heiland wilde leren kennen en zig bekeren ? antwoordde hy zeer vrymoedig : „ Ach ja, ik zal my haad bekeren. " Een ander, die voor een jaar van dezelve plaats herwaards gekomen en onlangs gedoopt is, diethem aan en zeide: ,i Gy fpreekt zaken, die gy niet verftaat; ge weet immers nog niet, wat het zeggen wil, zig te bekeren; dit zegt: zyn hart met alle kwade genegenheden ganfeh aan den Heiland overgeven. " Aan dezen jongen, op wiens gang ik , van wegens de zonderlinge en by de Groenlanderen zeldfame lévendigheid, die ik by hem befpeurde, met byzondere aandagtgelet heb, heb ik waargenomen , hoe weinig ltaat 'er op den goeden wil en de toedemming der Groenlanderen te maken zy, zo dra het aankomt op ene ware omkering van i-n diepften grond des harten; ( hoedanig Lutberus in deszelfs verklaring van het geloof fpreekt) en hoe weinig de hghamelyke omdandigheden ter verhindering of bevordering  Gerch. van Nieuw-Herrnhut. i7f5r. 217 rins; van het werk der bekering onder de Groenlanderen toé brengen. Want deze arme ouderlofe jonge was hier by een man van vermogen, die gene kinderen had , en wiens erfgenaam hy ftondt te worden. Niet te min wilde hy uit ongeruftheid weêr naar de heidenen gaan, zo dra hy een klaarder gezigt van zyne verdorvenheid kreeg, cn geen ander weg zag , om den eifch des Heilands aan zyn hart te ontwyken, aan welken hy eindelyk toch gehoor gaf. Uit dit voorbeeld zag men ook duidelyk, waarin de ftryd of zogenaamde worftelingen by debekeringe beftaan, by wien en uit welke oorzaken dezelven ontftaan , en hoe deze twift tuflehen het fchepfel en den Schepper een fchielyk en gelukkig einde krygt, door dezen regel: Mynzoon, geeft my uw hart! eenvoudiglyk te volgen. Dit voorbeeld doet ons ook zien, hoe de Groenlanders, die een waaragtig leven in 't hart hebben , hen , die nog onkundig zyn en gene ondervinding hebben , regte begrippen van de bekeringe, volgens hunne eigene bevindrnge, tragten te geven , en zig ten dien einde van alle voorkomende gelegenheden bedienen. Dus zeide ene uit het Noorden herwaards gekomene weduwe tot de meer gemelde Kerftina , die ook in't Noorden gedoopt was: „Gy zyt toch zeer gelukkig, dat ge in alle vergaderingen der gelovigen komt, en ik" kan het uit uwe ogen lezen, dat uw hart 'er altoos wat goeds geniet: en daar van is ongetwyfelt dit de reden, dat gy niet zo boos zyt, als ik. " Doch hier op gaf de laafde dit antwoord: „ Neen , dit is de reden niet: de Heiland heeft my niet uitverkoren, omdat ik goed ben, maar om dat ik ene ellendige, arme,en verdorvene zondarefl'e ben. Hy maakt zig niet dan met arme zondaren te doen, die zonder hem niet kunnen wel te vrede zyn, de zulken zyn het, die door hem uitverkoren worden. Gy zyt geenz'ins te flegt voor hem; maar gy houdt u zeiven miflehien voor beter, dan gy zyt, en dat is de reden,waarom ge u in den Heiland niet regt verblyden kunt." By gelegenheid dat ettelyke Groenlanders by enen Europeaanfehen Broeder waren en zagen , hoe hy enen van tin nieuw gegoten lepel bruineerde, kwam onzen meergemelden Daniël de befnydenifle des harten , naar Coloff. 11: ril in de gedagten , 't geen hem aanleiding gaf aan de anderen te zeggen: „ Tans kan ik my voordellen , hoe de Heiland het by de befnydenifle onzer harten maakt, en hoe hy de reiniging, die hv begint, wanneer wy hem ons O 5 hart  Si8 Groenlandfche Hiftorie IX. B. hart overgeven, tot aan ons einde voortzet. Eerft moet hy al het grove, dat niet deugt, affnyden, en naderhand vindt hy nog zo veel af te vylen. -Dat maakt hem wel vele moeite, en het doet ons ook al wat zeer; maar ziet, gelyk deze Broeder het bruineer-watcr giet op 't geen hy onder handen heeft, ten einde het werk gemakkelyker ga, en de lepel te moijer en gladder worde , zo giet de Heiland zyn bloed op ons hart, maakt ons de reiniging daardoor aangenaam, en arbeidt zo lang aan ons, tot dat wy hem welbehagelyk zyn. " §. 6. In ene vroeg-vergadering fprak dezelve Groenlander van 't lighaam en bloed des Heilands als het enige middel ter genezinge onzer harten, en om dezelven "gezond te bewaren. Hieromtrent drukte hy zig dus uit: „ Gelyk lieden van verftand hunne lighameii zorgvuldig tragten te bewaren, zo moeten wy ook op onze zielen agt geven. Dewyl we dit nu uit en door ons zeiven niet kunnen noch verftaan, zo hebben wy flegts naar de moederlyke ftemme des H. Geeftes te luifteren, om dat die ons gewiflelyk alle gevaren en befmettingen ter regter tyd openbaardt, en tevens aanwyft waar wy hulpe kunnen vinden. " By ene andere gelegenheid fprak hy zeer wel van 't lyi den des Heiland, zo wel omtrent den Olyf-berg als aan 't Kruis, en hoe dezelve, onze krankheden op zig nemende, door zyne wonden een volmaakt genees-middel'te wege gebragt had. Hierop , ene vergelyking met lighamelyke ziekten makende , merkte hy aan : ** Dat men kon ziek zyn, zonder het te weten , of zonder het regt te agten, en dat dit bet gevaarlykfte zy. Want zo dra men zyne ziekte gevoelde, verlangde men naar genees-middelen. En deze ingenomen zynde verwekten dikwerf pynen , 't geen menigmaal een teken van ene goede werking en fpoedige genezing was. " Hiervan maakte hy ene fchone toepasfing op de geeftelyke krankheden der menfehen, als mede op de genees-middelen, die ons de H. Geeft in 't lyden , dat de Heiland naar ziel en lighaam by den Olyfberg en aan 't Kruis ondergaan heeft, aanwyft en toedient. De meeften gedoopten in den zomer uit de eilanden te  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1761. 219 terug gekomen zynde, en op, hun vertrek naar den zond ftaande, fprak hy ze in ene redenvoering onder anderen dus aan: .„ Onder de wilden zynde horen wy niets van den Heiland en zyne verdienften, maar flegts van aardfchedingen, waar van ons hart geen voedfel krygt. Uitdien hoofde kan het ligtelyk gebeuren, dat we droog, onagtzaani, en agterhoudende worden. Wy weten egter, dat, fchoon we gene Leraars by ons hebben, die ons onderwylen, de H. Geeft nogtans ons overal naby is, en ons zo gaarn aan den Heiland erinnert: doch hiertoe behoort een gehoorzaam hart en een luifterend oor. Waar dat niet is, daar kunnen de Leraars ook van weinig nut zyn. Gy lieden weet wel, hoe weinig het ons eertyds gebaat heeft, dat onze Leraars ons en wy hen, fchoon dikwils . bezogten; want wy waren toen nog zeer flegte menfehen, en hadden een ongevoelig hart. Doch tans, een gevoel van zyn dood en lyden in onze harten verkregen hebbende, is het ons ganfeh anders; ik kan ten minften zeggen , dat, waar ik ft^ of ga, daar is hy myner ziele naby, en dit doet my beftendig vergenoegd en wel te vrede zyn. Dan ik weet, dat'er nog velen onder ons zyn, die hun hart zeer ligt verliezen, en dus in zaken geraken, waar over ze naderhand benauwd zyn. Ik bid u derhalven, houdt den regten weg in 't oog, dien u de H. Geeft naar de wonden des Heilands wyft,en wanneer gy lieden gevoeld, dat gy 't niet wel hebt, gaat toch ten eerften tot hem, die ons door zyn bloed gekogt heeft, en bidt hem, dat hy u zyne nabyheid op nieuws in uwe harten doe gevoelen. En wanneer gy by de wilden komt, wagt u van fchade aan uwe zielen te lyden. Spreken zy onderling van ydele zaken , houdt gy lieden Jefus den gekruiften in gedagtenifle. Moet ge met hen fpreken, uwe voorname ftoffe zy, wat de Heiland aan u lieden gedaan heeft en nog dagelyks doet. Ik wenfeh dan, dat hy ons, zo als hy voor ons aan 't kruis geklonken is, beftendig voor den geeft blyve, tot dat wy by hem zyn. " S. 7-  2CO Groenlandfche Hiftorie IX. B. f §• r. Dit was de eerde redenvoering, die ik uit den mond van een Groenlander hoorde, lk kon niet nalaten, de vrymoedigheid en bevalligheid van zyn voordel te bewonderen, en liet my dezelve na de vergadering ten eerden in'tHoogduitfch vertalen. Uit elke redenvoering zulk een breedvoerig uittrekfel te geven, zou my al te wydlopig doen worden : Zommigen egter zal het niet onaangenaam zyn , het hoofdzakelyke van etteiyken zulker redenvoeringen te lezen , en daaruit te zien, hoe de Groenlanders in de levendige kenniffe van Kridus toenemen. Zie hier ettelyke uittrekfelen: Z>. zeide: „ Ons hoogde goed is het bloed des Heilands. Dit niet agtendezyn we niet beter dan de beeden. Zyn dierbaar bloed doet ons ook dierbaar zyn. Wanneer we ons te binnen brengen, hoe wy gedagt en gehandeld hebben, eer wy den Heiland kenden, dan fchamenwyons tans, dat wy 't zo flegt gemaakt hebben, en ook buiten daat waren, om het beter temaken. Dat wydande genade Ichat-' ten, door welke wy uit de heidenen verkozen, tot den Heiland en zyne wonden gebragt, en dus tot andere menfehen herfchapen zyn. " J. „ Ik weet u lieden niet veel te zeggen, om dat ik zelve zeer arm ben. Dan dit weeten gevoel ik, dat wy onmogelyk zalig zyn kunnen, wanneer wy den Heiland uit het oog verliezen, en ons zyne wonden in handen cn voeten niet gedurig voor den geeft blyven. ■ ■ Was de Heiland niet voor ons geftorven, en had hy zyn bloed niet vergoten! wy zouden gene Gemeente zyn, gene Leraars hebben, en als de beeften rond lopen. Dan hy heeft ons door zynen dood byeen gebragt, en wy kunnen tans het aangename woord van zyn lyden dagelyks horen, en daarby in onze harten zalig en vergenoegd zyn. " y. begon zyne redenvoering dus : „ Geliefde Broeders en Zufters! ik zal tot u lieden fpreken , daar ik egter zelve een arm hart heb, en myne onmagt en gebreken aan alle kanten gevoele; dan ik houde my dagelyks tot hetLamen zyne wonden , bekenne myne ellende voor hem, en hy doet my gedurig weêr wel te vrede en vergenoegd zyn. Daar-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 17'fji. 221 Daarom hang ik hem zo gaarne aan, gelyk een kind zyner moeder. " Hierop deedt hy ettelyke vragen aan de toehoorderen; hoe zy't hadden, wanneer zy het aangename woord van 's Heilands bloed en dood hoorden? A. drukte zig in ene vroeg-vergadering, in welke ook ettelyke vremden tegenwoordig waren, nopens den dood en de ongevoeligheid van het menfchlvk hart, zo lang het niet door het bloed des Heiland levendig en gevoelig gemaakt is, dus uit: ,, De Heiland heeft door zynen dood allen menfehen het leven verworven. Niemand kan'er iets door zyne eigene goede gedagten en werken toe brengen; geen fterveling kan een ander hierin beletten, zo dra het hem daarom te doen is: doch zelve kan men zig hinderen, om dit leven te erlangen, wanneer men zelve niet wil, en den Heiland, die onze zielen zoekt, gedurig ontwykt. " B. fprak van de liefde onzes Scheppers, hoe dezelve een menfeh voor ons geworden zy, hoe vele wonden Hy voor ons ontvangen en ons door zynen dood verloft hebbe. Zyne woorden luidden dus: „ Dewyl wy naar ziel en lighaam verdorven zyn, zo heeft hy ook naar ziel en lighaam moeten lyden. Dewyl alle onze leden door de zonde bennet zyn, zo heeft hy alle zyne leden laten verwonden , ten einde wy dezelven niet meer ten diende der zonde,maar tot zyne eer, gebruiken zouden. " Dezelve begon by ene andere gelegenheid dus: „ Het woord van heden , dat gy lieden reeds in 't Morgen-gebed gehoord hebt, komt my in de gedagten : Hy is wonder lyk in zyne werken , en wy zien op hem. Wanneer wy ons te binnen brengen , wie wy zyn, en waar wy voor vele jaren waren, en tevens bedenken, dat we tans voor het grootde gedeelte niet alleen met zyn bloed gedoopt zyn, maar dat ook velen van ons deelgenoten geworden zyn van zyn lighaam en bloed, en dat we dagelyks zo vele genade gemeten kunnen, zo kunnen we niet nalaten te bekennen , dat hy 't met ons wonderlyk gemaakt heeft. Daarover zyn we befchaamd en verblyd. Doch vooral kunnen we ons over zvne nabyheid verblyden. Ja zeker, hy is ons nader dan de klederen, die wy aan hebben. W7y zien hem wel niet met onze lighamelvke ogen; dan de nieuwe menfeh, welken hy in ons gefchapen heeft, die heeft ogen , met welken dezelve hem dagelyks in zyne lydens-gedalte zien kan, en zyne byzondere nabyheid innig gevoelen. ^  222 Groenlandfche Hiftorie IX. B. §• 8. Dan ten einde men zig van dengatafchen hoop (want een ieder begrypt ligtelyk, dat de mede-arbeiders uitgezogte lieden zyn') een regt begrip make, zal ik tans een berigc geven van deszelfs ' Haat by- en kort na het intrekken in de winter-huizen. Hiervan vind ik het volgende aangetekend: „ Hier en daar vonden wy, wel is waar, zaken, die ons fmertelyk vielen, en agt perfonen moeften vau het naafte Avondmaal terug blyvén; over 't geheel egter konden we den Heiland niet genoeg danken voor de genade en bewaring, die hy dezen zomer aan de onzen bewefen had , des wy doch meer ftofl'e van vertroofting dan van verlegenheid by hen vonden. " By gelegenheid'dat de gedoopten enige weken daarna gefproken werden , zegt men: „ Wy hebben deze reis aan de harten der gedoopten ene byzondere genade-werking van den Heiland befpeurd. Velen fpraken met een innig gevoel en vele tranen van den toeftand hunner harten. Een van hen zeide, dat zyn hart voorheen als een groot en gevuld vat geweeft zy, maar dat de Heiland het tans zo keg had gemaakt, dat niets meer van verbeelding en verwaandheid in het zelve plaats heeft. Hy betuigde, tans zeer wel te vrede te zyn, en in zyne ziel een innig'verlangen te hebben, naar hem, door wiens bloed hy verloft was. "'s Avonds hadden wy het H. Avondmaal, waarby hondert twe en feftig perfonen tegenwoordig waren. Deze reis ontbrak ons flegts een perfoon. " By deze gelegenheid moetik aanmerken, datonze Broeders ten aanzien der Avondmaals-leden zeer naukeurigzyn. Ten dezen opzigte zien ze niet zo zeer op een ordentlyk en geregeld gedrag, (want indien tot een waardig gebruik van't Avondmaal niets anders vereifcht werdt, zy zouden 'er veel meer gedoopten kunnen toelaten ) dan wel op het hongeren en dörften naar de gerechtigheid , op den geeft des levens die uit God is, welke geeft het brood des levens tot zyn beftendig voedfel hebben moet. Wie egter in zynen wandel niet ordentelyk en zedig is, of llegts enen fchyndcs kwaads geeft, die moet ene wyl terug blyven, tot dat hy in het licht en met meervoorzigtigheid leert wandelen. Oriter de bovengemelde agt uitgellotenen waren etteiyken,die men van een vleefchelyk voornemenbeichul- digd  Gefch. van Nieuw-Herrnhnt. 1761. 223 digd had, 't welk egter naderhand anders bevonden werdt. Anderen waren in hunnen wandel onvoorzigtig geweeft, en hadden daardoor den heidenen, die op de gelovigen zeer oplettendezyn, gelegenheid tot ergernis gegeven: Enebe- ' jaarde vrouws-perfoon had ettelyke ergerlyke maar ongegronde zaken, op loutere vertellingen, niet by hare Leraren aangebragt, maar onder hare bloed-verwanten verfpreid. Dewyl nu zulks niet gefchied was uit onwetenheid en onvoorzigtigheid , maar uit enen pharifeuwfchen oordeel-zieken gééft, die, om zyne eigene fchandete dekken , anderen zo gaarn ten toon. ftelt, zo moeft ze tyd hebben, om zig zeiven in den gfbnd te leren kennen. Enen zonderlingen indruk op myn gemoed maakten de grondige en gevoelige verklaringen nopens het H. Avondmaal , die ik uit den mond van een eenvoudig en in :t Heidendom grys geworden man hoorde, en uit welken ik opmaken kon , dat ook diergelyke oude lieden zig van zulke verborgenheden, die zonder een waaragtig leven in 't hart niet kunnen gekend noch genoten worden, een eenvoudig begrip maken, en het zelve in een eerlyk en goed hart (wanneer zy 't hebben) bewaren. Van het Foetvoaffcben had deze man nog niets gezien of gehoord, alzo hy niet tegenwoordig was geweeft in de gewone onderwyzing der genen, die zedert het Paafch-feeft beveiligd en tot het Avondmaal toegelaten zyn, als waar men daarvan gefproken had. ( * ) Toen hy'tnu dezen herfft voor het eerfte by woonde, zeide hy ettelyke dagen daarna tot een der Europeaanfche mede-arbeideren: „ Wat, en hoe-was het toch met die handeling, die voor het Avondmaal gehouden werdt? Daarvan heb ik nog noit iets geweten. '.' De Europeaanfche Broeder vroeg hem: „ Hoe had gy 't by die handeling. „ Ach, zeide;hy, ik wiftniet, wat het betekenen zoude, maar ik dagt, de Heiland zal dat ook wei bevolen hebben; en toen myne voeten gewaflchen werden, was ik zo befchaamd, dat ik nauwelyks op de bank kon blyven zitten, maar myn hart was naar den Heiland gewend, en innig vergenoegd. Eindelyk dagt ik, dit zal het zyn, (*) Wy hebben meermalen reeds aangemerkt, dat de Broeders ia Groenland aan hunne gedoopten gene verklaring geven van ene verborgenheid, eer dezelven in ftaat zyn, om ze te genieten cn ter «ndervinden.  224 Groenlandfche Hiflorie IX. B, zyn, dat de Heiland my met zyn bloed waflclien wil.^ En toen was het my, als of ik door hem zeiven gewalfchen werdt. (*) Ik heb den ganfchen nagt veel daar over gedagt; en 't is my nog wel, wanneec ik'er om denk. " §• 9- Van den laatften Gemeente-dag dezes jaars wordt 'er dus gefproken : „ In het gezelfchap der mede arbeideren vernamen wy 'er enen liellyken naklank van. Zommigen der ongedoopten hadden val de Predikatie, etteiyken van de narigten uit andere Heiden-gemeenten, en anderen van het gebed, enen byzonderen indruk gehad. Een ongedoopt man, die wel voornamelyk om zyner vrouw en kinderen wille herwaards getrokken was, was zonder zyn weten in de vergadering der gedoopten gekomen , en 'er zo gevoelig aangedaan, dat hy kort daarop een volkomen befluit nam, om hier te wonen en een eigendom des Heilands te wor- cjen. ■ Zommige meisjes hebben elkander gevraagd over 't geen ze in de Katechifatie gehoord hadden, waarby ze zo aangedaan waren , dat haar de tranen in de ogen kwamen. ■ Ettelyke vremde Groenlanders, dieby geval enige kleine meisjes in een huis vonden, waar zy, hare boeken in de handen hebbende, zaten en uit dezelven zongen , werden daardoor zodanig getroffen, dat zy 'er ganfche'uren bleven-, om te'" Imiteren ; ja twe van deze lieden namen het befluit, om hier te blyven. Van enen huisvader vernam men , dat Jiy de zynen dikwils , over 't geen zy in de vergaderingen gehoord haddan , katechifeerde, en onderzogt, hoe zy 't verftaan hadden. " Van de nieuwe Inwoneren werdt verhaald , dat ene vrouw, die eerft onlangs van de wilden herwaards gekomen is, tot ene Zufter gezegt had, dat ze altoos by 't op. ftaan en flapen gaan badt,en, gegeten hebbende den Schepper aller dingen daarvoor dankte , want dus zouden ( naar ze gehoord had ) de gelovigen doen. Ook was het haar zeer indrukkelyk geweeft,wanneer zy by ene zekere gelegen. (*) In den Katechismus van Lutber wordt in het Hoofdftuk van de Sleutelen des Hemelryks gezegt: „ Ah of Jefus Kriftus zelve met ens handelde. " x  Gefcfnvan Nieuw-Herrnhut. iy6t; 225 genheid gehoord had, dat God in 't midden van ons zy, Dit deedt haar ene grote agting voor de gelovigen hebben. By gelegenheid dat'er gefproken werdt overhetwoord van den dag, uit Num. XIV: 14. Ook de Inwoneren dezes lands hebben geboord, datgy, Heer, in't midden dezes volks zyt; dat gy, Heer, oge aan oge gezien wordt; befpeurde men ene zonderlinge beweging onder de toehoorderen. Naderhand werdt ons door de mede-arbeiders berigt, dat zy by verfcheidene van onze nieuwe lieden, als mede by etteiyken van de bezoekende heidenen een byzonder verlangen naar den Heiland en de gemeenfehap der gelovigen befpeurd hadden. Zommigen fpreken gedurig van den doop , en velen dromen 'er van. Wy gevoelen tans enen byzonderen geeft der genade in 't midden van ons, en fchoon deszelfs zuilen zagt en ftil is, het is niet te min kennelyk en liefiyk. " §. 10. Dus was het tegen het einde des jaars gefteld. In den eerften beginne van 't jaar had men een paar verblydende voorbeelden van Zondaren, die, in 't heidendom oud geworden zynde , nog ter laatfter ure gered werden. Hiervan fpreekt men dus: „ Den o^ften January in den vroegen morgen-ftond.zondt ene oude zieke weduwe twemaal tot ons, eu liet met velen aandrang om den doop bidden, met byvoeging, dat ze wel onwaardig zy , maar doch niet gaarn wilde verloren gaan. Zy was voor twe jaren lierwaards gekomen met haren tans reeds zaligen zoon Clemens en twe dogters, die ook reeds beiden gedoopt zyn. Dan zy zelve was niet van voornemen om zig te bekeren , terwyl ze gewonelyk zeide, dat we de haren maar onderwyfen en dopen zouden, zy zelve zy reeds te oud,en zoude waarfchynelyk nier gelovig worden. Doch voor weinig maanden ziek wordende en befpeurende, dat haar verblyf in dezen tyd van genen langen duur meer zyn zoude,werdt zeverlegen, om dat ze niet wift, waar henen zy ftondt te gaan. Des begon ze naar den doop te verlangen, zy dorft ^r egter niet om verzoeken, uit vreze, dat het haar zou geweigerd worden, om dat ze zig daar omtrent zo lang onverfchillig getoond had. Eindelyk zondt ze en liet 'ef om Ult Deel. P ver-  226 Groenlandfche Hiftorle IX. B. verzoeken, en haar verzoek werdt aangenomen. Ettelyke dagen daarna nam de Heiland hare ziel tot zig. Ene andere oude zieke weduwe, die den 6den January gedoopt was, zag hare ontbinding met een zeer blymoedig verlangen te gemoet, 't welk ook op den elften Jannuary vervuld werdt, na dat ze nog hare laatde uren in ene ongemene vreugde, over de liefde van haren Heiland en Verzoener toegebragt had. Ettelyke weduwen hadden haar verfcheidene vaarfen voorgezongen, waarover zy zig zeer verblyd had, en de fpraak reeds verloren hebbende, weeszy nog, gelyk de kleine kinderen, met den vinger in de handen, om hare aanklevinge aan de wonden des Heilands te kennen te geven. De mede-arbeidder onder de weduwen wid gene woorden te vinden om hare vreugde hier over, als mede over den gang der genade in haar huis in st algemeen, uit te drukken. By't einde des jaars vondt men, dat de Gemeente met vyf en twintig zielen (waar onder vyftien kinderen geteld werden ) vermeerderd was, terwyl uit de wilden een en dartig herwaards gekomen waren. Behalven de zo even «emèlde twe weduwen waren nog veertien perfonen naar Se eeuwigheid gegaan, maar dit jaar niemand in de zee gebleven. Daarentegen kwam Jonas ,Jobanans zoentje, een jongsken van drie jaren op de volgende wyze om het leven. Een groot duk ys aan het land gedreven zynde, hadden zig ettelyke Groenlanderen agter het zelve geplaatd, om zittende de warmte van de zon te genieten. Onder dezen bevondt zig de moeder van- en met het gemelde jongsken; de moeder weg gegaan zynde, om voor het kind water te halen, ten einde aan het zelve te drinken te geven, was een groot duk van het ys door de warmte der zon los geraakt, en, op het kind vallende, werdt het zelve daar door verbryzeld. De anderen, die 'er agter zaten, waren kort te voren weg gegaan. Dit geval was te fmertelyker, om dat het een byzonder levendig kind was , dat zyne ouderen en deMiiüonarilfen door deszelfs lieflyk zingen dikwils had verblyd.  Gefch. van Lichtenfels. i7 Deze genade was geenzins te vergeefs aan hen hefteed , ' verzeldeden arbeid der Miffionarilfen, die hoe vlytis >k immer hun onderwys zyn mogt, den menfehen egter et geven konden, 't geen vereifcht wordt om een leven? lid van s Heilands lighaam te. worden. Een oud en :k man het door enen Groenlandfchen mede - arbeider R 3 den  gfo Groenlandfche Hiftorje IX. B. den Broederen weten, dat in den voorleden nagt iets aan hem gefchied zy, dat hy niet befchryven kon. Hy beklaagde tans den tyd, welken hy voorheen zo nutteloos toegebragt had, en badt zeer, om onder de aanftaande dopelingen aangenomen te worden. Deze bede werdt hem ook op zyn ziek-bedde tot zyne overgrote blydfchap toegeftaan, en zulks verzagtte tevens zyne pynen zeer kennelyk. Ene weduwe kreeg een zonderling toeval aan 't hoofd, 't geen zulk ene buitengewone zwelling by haar veroorzaakte , dat zy en een iegelyk haar einde te gemoed zag. In deze omftandigheid werdt ze zeer verlegen over hare zaligheid, en klaagde met vele tranen, dat ze nog gene verzekering van den Heiland had, aan welke ze zig houden kon. In deze verlegenheid bewees zig de Heiland aanhaar, als de getrouwe Vriend van zondaren, die naar Hem verlangen. Want in den volgenden nagt had, volgens hare betuiging, de Heiland zig in deszelfs lydens-geftalte aan haar hart geopenbaard , en haar van zyne genade verzekerd. Daarover werdt ze van vreugde als buiten zig, en toonde (want zy kon niet veel fpreken) allen, die by haar kwamen , hoe de Heiland aan handen en voeten verwond was, en hoe bloedig zyn met doornen gekroond hoofd geweeft: zy. Zy verlangde tans zeer naar de gemeenfehap der gelovigen, en werdt den volgenden gemeente-dag op haar ziek-bedde aangenomen. Óver dit genade-teken was ze ongemeen verblyd, en dankte den Heiland, dat hy haar niet had willen veragten. Tans reikhalsde ze voornamelyknaar hare ontbinding , bragt haren tyd zo vergenoegd als een klein kindeken door, verheugd over den eerften genade-blik van den gekruiften en verwonden Heiland. Zy ging ook, na ené ziekte van vier weken, in een vaft vertrouwen op zyne verdienften , naar de eeuwigheid. Zommige leerlingen moeften op de aanneminge , of op den doop'lang wagten , anderen verkregen dezelve binnen korten tyd, naar mate men namelyk de gefteldheidhunner harten vondt. Twe paar egte-lieden, die reeds zeer lang naar deze genade verlangd en dikwils met tranen gevraagd hadden : Ach hoe lang zal het nog duren, dat we buiten de gemeenfehap der gelovigen zyn moeten ! " werden door de narigt, dat ze onder de aanftaande dopelingen zouden aangenomen worden, ongemeen verblyd. En vernemende  Gefch. van Lichtenfels. 1762. 263 de , dat ze, weinige dagen daarna, te weten ophetHeidenfeeft, dadelyk zouden gadoopt worden , geraakten ze van vreugde als buiten zig. By ene andere gelegenheid vindt men het volgende aangetekend: „ Door ene mede-arbeidder werdt berigt, dat de zuder van de onlangs gedoopte Helena ,die met de laatfte te gelyk aangenomen was, niet te trooden zy , en met vele tranen tot deze gezegt had : Ach ik ellendige! van my zal 't toch wel niets worden. Waarop Helena haar getrooft had en gezegt: „ Lieve Zufter, zo moet ge niet fpreken ; de Heiland heeft ons immers door de aanneminge beiden de verzekering doen geven, dat hy ons onder zyn volk rekenen en niet verachten wil: dat ik zo fchielyk gedoopt ben, zulks heb ik niet verdiend , maar myn hart heb ik hem geheel en al gegeven, dat heeft hy nu in zyn bloed gewalfchen, en gy hebt hetzelve nog te verwagten. Dat het niet reeds gefchied is, daar van zal ongetwyfeld de reden by u zeiven te vinden zyn. Gy hebt niets te doen, dan u zelve te beproeven, en uw hart geheel en al aan den Heiland over te geven, hy zal ugewisfelyk niet afwyzen. Ik zal hem ook voor u bidden." Op den volgenden gemeente-dag werdt ze ook dezer zo zeer gewenfchte genade deelagtig, en zeer verblyd zynde, beantwoordde ze voor de ganfche Gemeente, alle haar gedane vragen met vele vrymoedigheid, niettegenftaande ze anders zeer befchroomd is. Dus waren 'er in dit jaar twaalf bejaarden en vyfjoagskens gedoopt. " Wy hebben hier boven reeds aangemerkt, dat ook zommigen van hen, die terug waren gegaan, wederom gekomen waren. Onder dezen bevondt zig, behalven de reeds gemelde, ene vrouws-perfoon, Kezia genaamd, die, door den Heer Dracbart gedoopt zynde, na deszelfs vertrek met een koopman naar de uiterde grenzen van het zuiden gevaren, en, na vervolgens overal omgezworven te hebben, in allerly flegte dingen geraakt was, tot dat ze eindelyk hier by hare gedoopte zuder aankwam. Zy begon tans haarverdorven hart te leren kennen, fchreide om den Heiland en de gemeenfehap der gelovigen,deedt ene openhartige belydeniflè van hare zonden, welker vergevinge haar den igden December in de vergadering der gedoopten met enen gezegenden indruk op allen, die tegenwoordig waren, onder oplegginge der handen en een vloed van tranen, verkondigd R 4 werdt,  2^4 Groenlandfche Hiftorie IX. B. werdt, wordende zy dus in de Gemeente der gelovigen weêr aangenomen. §. 8. Van de gedoopten wordt 'er ergens dus gefproken: „Een onzer mede-arbeideren betuigde, dat hy met zyne huislieden nog genen winter zo aangenaam doorgebragt hebbe , als dezen, en dat de nieuw-gedoopten zo leergierig zyn, dat hy vele halve nagten in gezegende gefprekken met dezelven toebrenge. Zyne vrouw had egter aangemerkt,dat een derzelven aan het bygeloof der Groenlanderen nog kleefde, alzo hy zyne vrouw had bevolen, datzenogmaar een jaar de anders onder de wilden gewone onthouding van zekeren arbeid en fpyfen in agt nemen zoude, ten einde het kind geen fchade lyden mogt; 't geen egter de vrouw afgekeurd had, hem tevens vermaanende, zyn vertrouwen in d?n Heiland te ftellen. '' 't Is waar, alle gedoopten maakten niet even groten voortgang in de genade en zuivere kennilfe van Kriftus. Des de voorbeelden der genen, die in een onafgebroken verlangen naar ene volkomene overzwemming door den ftroom dér genade voortgingen, te heuglyker waren. Een man, die weinig langer dan een jaar gedoopt was, fchreidebitterlyk, om dathy niet, gelyk zyne vrouw, tot het H. Avondmaal had kunnen toegelaten worden. By ene zekere gelegenheid ontdekte men, dat deze man, benevens deszelfs vier broeders en ene zufter, die tans allen gedoopt zyn en tot onze blydfchap in de genade voortgaan, neven en nigten zyn, van den meermaals onder de jaren 1735 en 1736 genoemden Ippegau, die de Broeders in derzelver grootften nood met zeehonds-vleefch onderhouden heeft. „ Het was ons (zegt men) gene geringe vreugde te vernemen, dat onze goedgunftige Heer , die beloofd heeft, zelfs genen beker koud waters onbeloond te laten , zynen zegen en belóninge op het genacht dezes mans had laten komen, en nu de vrugt van ons gebed en tranen , waarvan de regte af komelrngèn wel iets gezien maar weinig genoten hebbcri, om dat ze te vroeg geftorven zyn, zo rykelyk in de bloed-verwanten van dien man doet opkomen. " Van een ander man, die eerft voor ettelyke maanden gedoopt  Gefch. van Lichtenfels. 1762. 265 doopt is, fpreekt men dus: „ Hy betuigde,zeer naar het H. Avondmaal te verlangen, en hieldt by deze gelegenheid een grondig gelprek nopens den toeftand van zyn hart, Dit zvn verlangen herhaalde hy meer dan eens, en wanneer men hem met den inhoud van het zo even vertaalde vaarsje: " Barmhartigheid, genade, en trouw Verligten 't zware op aarde, Daar ik in't hart verheugd aanfchouw Gods Kerk, zo hoog in waarde. En als myn ziele van hier fcheidt, Zo zal ik zyn in eeuwigheid By Kriftus, mynen Heere. vertrooftte, werdt hy zeer aangedaan en zeide: Ja 't is waar, ik ondervinde ook dikwils, hoe de Heiland mymet genade en barmhartigheid achter volgt. Gifteren, in den Kajak varende, was het als of iemand tot my zeide: vaart naar het land. lk deed het, viel op myn aangezigt om te bidden , en gevoelde daarop ene innige vrede en vreugde in myne ziel. " Deze man ftrekt ons tot een nieuw bewys , dat de H. Geeft, wanneer dezelve in ene zieLeens, en voor al in de jeugd, het bewint krygt, niet nalaat aan haar te werken, tot dat hy ze tot het genot brengt van 't geen zy zelve nog niet regt begrypen of noemen kan. Hy verhaalde, hoe hy voor vele jaren, toen zyne ouders enen winter te Kangek woonden , als een klein kind iets van den Heiland te NieuwHerrnhut gehoord en ten eerften ene genegenheid befpeurd had, om by de gelovigen te blyven; doch dat hy van zyne ouders niet had kunnen los komen , eer ze . geftorven waren , als wanneer hy naar deze landdreek getrokken was, om dat hy zynen broeder had moeten volgen. Hier had hy ziglang met de ongerudheid van zyn hart gekweld, tot dat hy zig zeiven eindelyk overwonnen had om van zynen broeder te fcheiden. Om dezen zynen broeder te winnen heeft hy naderhand nog vele moeite gedaan, doch te vergeefs; hebbende deze arme menfeh kort daarna een droevig einde genomen. R 5 S- 9-  266 Groenlandfche Hiftorie LX. B. §. 9. Om nu nog kortelyk iets te melden vsn den uitwendigen arbeiden zodanige verrichtingen, die zowel derMisfionariffen als der Groenlanderen neringe betroffen: zo hadden de eerden hun huis nog te voltoijen ; zy moeden enen door den vord geborden en ingedorten fchoordeen weer opmetfelen, het dak met mos en werk doppen en benevens de wanden teren, het overige van de zaal bevloeren,waartoe ze vier dozynen planken vin Godbaab haalden, en voor ene van Kopenhagen ontvangene klok een klein torentje bouwen. Ook herdelden ze hunnen ouden bouwvaliigën boot, groeven enen bron , leiden een tuin aan , en verhoogden ten dien einde een moeraffig duk lands; de grondmuur van't huis, tien voeten hoog zynde , maakten ze wvder, zogten turf in de eilanden en dryf-hout in de zee, en 'tgeen hen nog aan brand-hout ontbrak, zogten ze door takke-boffchen uit de valeijen te vervullen. In dezen arbeid werden ze in 't midden van den zomer door fneuw en ys zeer belet, en geraakten menigmaal, by 't ontdaan van een dikken roid, in groot gevaar; waarby in't algemeen aan te merken i? , dat in de Fijfcber-Fiorde de fchaarsheid aan turf en hout, als mede aanleeftogt, groter is, dan in Bals-Rivier, gemerkt men hier zelden een rendier ziet, eneider-vogelen,als mede vele foorten van viiTchen, worden hier in 't geheel niet gevonden. Op zommige plaatfen begon men egter ettelyke Kabeljauwen te vangen, en ene myl van hier vonden de Groenlanders ene plaats, waar zig Heilbotten ophouden. Ten aanzien van de neringe hadden de Groenlanderen het in dit jaar zwaarder dan in het voorledene, des ze ook den koopman weinig meer fpeks, dan de helft van 't vorig jaar,leveren kosden, 't geen egter ook tans weêrmeer uitleverde , dan alles wat hy uit deze ganfche landftreek, fchoon 'er zig zeer vele vremden ophielden , byeen krygen kon. De Groenlanders geraakten op hunne neringe in vele gevaren , uit welken egter de meeften wonderbaarlyk gered werden. Wanneer een van hen wegens ftorm en ys op het land gevlugt was, werdt een grote fteen van de rots , onder welke de Groenlander fchuilde , door den wind neêr geworpen , waardoor de Groenlander , om dat  Gefch. van Lichtenfels. 1762. 267 dat hv niet vvyken kon, ongetwyfelt zoude verbryzeld geworden zvn , bvaldien de afrollende grote fteen niet tegen enen anderen gettoten had, endaar door was blyven 1,gEen iong*ken, met enen groten vifch-hoek fpelende , ftak zig met denzelven dërmaten in den mond, dat de hoek in de wangen bleef zitten. Hy moeft met geweld uitgetrokken worden, egter werdt de wonde gelukkig ge- neEttelvke Groenlandfche vrouwen,by donker weder uitgevaren zynde, om eijeren te zoeken, zagen m de zee wat wits liggen; zy roeiden 'er naar toe, in de verbeelding zynde, dat het een ftuk ys zv, waar van ze iets mede nemen wilden, om haren drank' daar door te verkoelen. Dan, nader by gekomen zynde, zagen ze, dat het een yflelyk grote witte Beer was. Zy, die nog noitzulk een beeft gezien hadden, werden zeef verfchrikt en lchreuwden,doch hy bleef dil liggen, zonder dezelven agter na te zwemmen. Zy haalden ettelyke Groenlanders met Icliiet-geweer, doch zy vonden hem niet meer. By't herftellen der huizen viel een grote fteen op het been van ene weduwe en 't lyf van ene meid, zonder egter enige merkelyke fchade te veroorzaken. Ettelyke kinderen , die op een onlangs verbeterd oud dak zaten,om,naar de Groenlandfche gewoonte,de warmte van de zon te genieten, werden gewaarfchuwd, dat ze 'er afklimmen zouden; nauwelykshadden zy t gedaan,ot het ganfche dak ftortte in. . Kort na dat de weduwen in liaar huis ingetrokken waren ontwaakte ene derzelven des nagts, terwyl alle de anderen fliepen, door het kraken van 't dak: zy wekte de anderen rn riep, dat ze zig allen naar den wand keren zouden ; en dit was nauwelyks gefchied, of het dak brak in't midden,en verbryzelde, in 't nedervallen,het grootfte gedeelte van het huisraad , terwyl met dan aan den wand, op welken de dwarsbalken ruften , ene holte bleef, waar uit ze allen onbefchadigd kruipen konden. Twe iongskens, uitgevaren zynde om te vihchen, werden door enen dorm overvallen en omgeflagen , doch door twe Broeders, die hen tehulpe kwamen, overend en aan land gebragt De ene was reeds half dood en door het rogezwolgen zee water zeer opgezwollen, werdt egter door ö maag-  268 Groenlandfche Hiftorie IX. B. maagfterkende droppelen , die men hem in brandewyn gaf, fchielyk weêr beter. §. IQ. Daarentegen moeft een aankomend jongeling, Lodewyk genaamd, die zynen vader op de zeehond-vangft agter na gevaren was, zyn leven in de golven infchieten , zonder weêr gevonden te worden. Hy werdt in dit jaar eerft gedoopt, leerde vlytig lezen, en ging buiten den fchool-tyd ook by een der Groenlandfche mede-arbeideren, om te leren zingen. Deze getuigde van hem, dat hy dikwils met gevoel van zynen toeftand gefproken had. Voor het overige was zyn wandel onberispelyk, alleenlyk hoorde men nu en dan daar over klagen, dat hy vry wat ftyf hoofdig was, en, van 't geen hy voornam, niet af te brengen, gelyk uit deszelfs laatfte onderneming bleek , wanneer hy , tegen den wil van zyne moeder, zynen vader agter na gevaren was. Dit is onder de Groenlandfche jeugt een zeer gemeen gebrek, om dat de ouders hunne kinderen van jongs afin alles toegeven; en dus naderhand ook ter belaninge zien moeten , dat de kinderen niet doen, 't geen de ouders begeren. Want by de Groenlanderen is het dus gefteld, dat men, in ftede van te vragen: waar is een vader, die zynen zoon niet kaftyden zoude? vragen moet: waar is een vader, die zynen zoon kaftyden zoude ? ten zy, datwy hen, by de ene of andere grove uitfpatting, daartoe verpligten. (* ) Dien volgens werden ook de ouders, by gelegenheid van dit droevig toeval, vermaand, om hunne kinderen van jongs af tot gehoorzaamheid aan te houden , ten einde in 't vervolg van allerly nood en droefheid bewaard te blyven. Behalven dezen gingen nog fes zielen naar de euwigheid, onder welken zig Laban, een bloed-verwant van den eerfteling Johannes, bevondt. Hy werdt in 't voorleden jaar benevens deszelfs vrouw en twedogters gedoopt, van welken tyd af hy enen ftillen en geregelden wandel voerde, op (*) Zie hier omtrent de afdeling van de Groenlandfche opvoeding der kinderen, lilde bopk §. 14.   xin,  Gefch. van Lichtenfels. 1762. 269 op welken niets te zeggen viel; dan wat de kennilfe van zig zeiven enden Heiland, en gevolgelyk ook het genot van 's Heilands verdienften, aanbelangt, daarin maakte hy genen merkelyken voortgang, des men zig over hem niet dërmaten verblyden kon, als over anderen, die met hem te gelyk gedoopt waren. Doch in zyne ziekte befpeurde men, dat de H. Geef! aan deszelfs hart meer moeft gedaan hebben, dan ons gebleken was. Want wanneer men hem, onder zyne hevige pynen op de borft, het bittere lyden van den Here Jefus in gedagtenis bragt, zeide hy: „ My- ' ne pynen zyn wel groot, zy kunnen my egter niet beletten aan de pynen van mynen Zaligmaker te denken. Zyn dood en lyden zyn ook de enigfté gronden van myn vertrouwen." Des nagts hoorde een onzer mede-arbeideren de huisgenoten des zieken weenen, hy ging naar deszelfs tente, wanneer hy hem op het uiterfte vondt. Dus zegende onze mede-arbeider hem in, onder de vaarzen: O Hoofd vol bloed en wonden ! enz. (*) Dan het heugelykfte voorbeeld, en tevens de eerfte,die uit de hier gedoopten bejaarden naar de euwigheid ging, was de ongetrouwde zufter Sufanna. Zy was te Innukfuk, ene myl van Lichtenfels, geboren, en, hare ouders geftorven zynde, van ene harer bloed-verwanten aangenomen, met welke ze ook in 't jaar 1760 herwaards kwam. Het woord van Jefus lyden trof haar hart ten eerften, zy kreeg een teder gevoel en verlicht gemoed, des ze uit elke vergadering iets voor haar hart weg droeg. Niet te min werden velen van de genen, die met haar herwaards gekomen waren , eer dan zy gedoopt. Hier over was zyzeer verlegen, en zeide tot de Zufter, die in het huis het opzicht had : „ lk weet niet hoe 't met my is, om dat ik door het bloed des Heilands nog niet kan afgewaffchen worden ; ik wil toch gaarn de zyne wezen, en wenfche maar te weten, waar aan het by my ontbreekt. " Dezer genade werdt ze den iqden January des vorigen jaars tot hare grote vreugde deelagtig. Zy had een opregt en'openhartig beftaan, des ze niets verzweeg, waar door haar hart enigzins kon gedrukt worden. Over 't geen ze niet begreep, vroeg ze de gedagte Zufter, welker raad ze ook getrouwelyk volgde. Ten aanzien (*) Zie III. Ds«l pag. 69.  èfö Groenlandfche Hifforie IX. B. zien van 't uitwendige was ze zo geduldig, dat, fchoon ze enen ganfchen dag niets te eten had, zy zig egter noit beklaagde , eer men haar iets gaf. Door ene af te grote dientivaardigheid, door welke zy zig op de Rendief-jagt met al te zware lallen beladen had, had ze haar lighaam dërmaten verzwakt, dat ze het bloedfpuwcn mede bragt, 't geen hier, terwyl zy zig op generly wyze ontzag, allengskens toenam. Voor ene maand , wanneer ze op nieuws door deze kwaal aahgetaftwerdt, befpeurde zy, dat hare ontbinding naderde. Zy zeide dikwils tot hare zuder: „ Ach hoe verblyde ik my, dat ik enen Heiland heb! Hoe benauwd zou ik voor den dood wezen , byaldien ik my niet aan den Heiland houden kon. " Wanneer onlangs eert kind begraven werdt, flondt ze voor de glafen,om de begraffenis te zien, en zeide naderhand tot de zuders: „Dat was toch zeer aangenaam ! hoe lieflyk hebt gy lieden gezongen ! Gy zult immers by myne begraffenis ook zo zingen ! " Zy gaf het vaarsje te zingen: Wanneer ik zal verbleeken ln Jefus arm en fchoot En 't bloed , het geen als beeken Uit zyne wonden vloot, Aan 't dervende gebeente De laatfte zalving geeft, Zo vaar ik ter Gemeente, Die by Hem eeuwig leeft. enz. Een der vaarfen, die zy in hare ziekte liefil hoorde en zong, was uit de Litany : Gedenk aan uwen bitt'ren dood, Zie aan uw heilig bloed zo rood , Dat is toch 't losgeld voor elk een, Voor alle menfchèn gaaft GyJt heen: Hierop vertrouwen wy altyd, En hoopen op barmhartigheid. Dit vaarsje badt ze , toen zy niet meer zingen kon, dag cn nagt. Voor ettelyke dagen door hare huis-vrouw gevraagd wordende: of ze dan hier niet langer blyven wilde? antwoordde ze: „ Daarvan mag ik niets meer horen, laat my toch gaarn tot den Heiland henen gaan. " En wanneer  Gefch. van Lichtenfels. 1762. 271 neer ene zufter hierop zeide: gaat dan in vrede henen! voegde zy 'er dit by: „ Ach hoe verlange ik naar den Here Jefus"! Ach dat hy toch haaft kwam en niy tot zig nam ! '' Eergifteren herhaalde ze dikwerf hare dankzegging, dat dè Heiland haar gezocht en gevonden had, èn dat zy zig met een vaft vertrouwen aan hem houden kon. Hare zufters gifteren, zynde het feeft van Maria Boodfchap, zeer verblyd zynde en den ganfchen dag tuflehen de vergaderingen met zingen toebrengende , begon ze ook nog met hare zwakke ftemme mede te zingen, en toen ze niet meer kon, badt ze zugtende, en zeide: 'tLigchaam is wel krank, onmachtig, Maar de ziele krachtig. (*) 'sNagtszeide ze meer dan eens: „ Ach myn Heiland kom toch haaftelyk, kom, ja kom Heer Jefu ! " Hare zuftess moeften nog verfcheide vaarfen voor haar zingen , en wel de zulken , die ze in hare ziekte altoos begeerde te horen , onder welken het vaars haar vooral behaagde; U dankt myn ziel van harten, O Jefus, Vriend in nood! Voor uwe ziele-fmaiten, En angft tot in den dood. Niets kan noch zal ons fcheiden, Tot U myn oog aanfchouvvt. Myn' fterkte is in uw lyden, Dat eeuwig my behoudt. Eindelyk zeide ze: zingt nog : Pibikfara nelltupet enz. Nu flaat myn' ftonde, nu is 't" uit. enz. Hier op lag ze ene wyl ganfeh ftil, doch by 't aankomen van den dag, zettede zy zig onverwagt overend, en zag ftarogende naar boven. En toen de zufters , die naaft haar zaten en haar onderfteunden , vroegen , waar naar zy zag ? antwoordde ze : „ Naar dat grote licht , ziet toch dat grote licht! " Zy wilde toen opftaan en het zelve te gemoet (*) Uit een vaars, 't geen de Graaf Chriflian Rentttus van Zinzendorf gemaakt heeft, en zelve onder het zingen daarvan, cn van andere lieflykc vaarfen, ontllapen is.  2?2 Groenlandfche Hiftorie IX. B. • moet gaan ; doch agter over zakkende viel ze in de armen van hare zufters en gaf den geeft, op den aóften Maart s'morgens te fes uren, in den ouderdom van omtrent 24 jaren. Deze was nu het eerfte dier bloemtjes, die in dezen hof des Heren geplant zyn en gebloeid hebben. De tyd van deszelfs wasdom was kort, alzo het haaftelyk ryp werdt. De Heer heeft het tans voor zig zeiven afgeplukt, om zig in het zelve, voor zyne moeite en arbeid, te verlustigen. Hem zy de eer in euwigheid, Amen ! §• H. Wat de Groenlandfche Gemeente te Nieuw-Herrnhut aangaat, men had aldaar , gedurende den winter, veel bezoek van Kangek en de eilanden, zo wel van oude als nieuwe inwoneren, van welken egter zeer weinigen in de Gemeente kwamen : want de nieuwen waren nog te onkundig en ruw, en de ouden hadden het kunftje geleerd, zig over de ongeruftheid van hun hart te vrede te ftellen. Uit de berigten , die de Broeders van hunne bezoekreizen onder déze lieden gegeven hebben, kan men zig den toeftand derzelvenbeft voorftellen. Van ene dier bezoek-reizen fpreekt men dus : „ Na ettelyke huizen bezogt en met derzelven bewooners gefproken te hebben, namen wy onzen intrek by enen ouden vriendelyken Zuidlander, Kukillangoak genaamd. Hier vonden wy etteiyken onzer gedoopten, die met den onderkoopman te Piffuhik geweeft waren, om fpek af te halen. Zy werden gevolgd door een boot vol van heidenen, die met een yflelyk gefchreuw herwaards kwamen , om ene danzery en enen zing-ftryd te houden. Daa ziende, dat wy 'er waren, en dat hun gefchreuw niet beantwoord werdt, voeren ze voorby naar ene andere plaats. Van het jonge volk liepen de meeften derwaards, maar de ouden bleven te huis. Dezen hield ik ene redenvoering van hunnen Schepper en Heiland. Den i flen April bezogten wy nog ettelyke huizen. Dan toen onze Daniël hen ene redehvoering houden zoude, begon ene oude vrouw zulk een f;eraas te maken, dat men haar naar buiten brengen moeft. n een ander huis hield ik ene redenvoering, onder welke ene vrouw my in 't woord viel, zeggende: dat ze tans van die  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1762. 273 die zaak niet horen wilde, om datzy'er niet wel van werdt, en zig voor als nog niet bekeren kon, maar by hare terug komft uit het noorden wilde ze by ons komen en ons horen. Ik liet my egter niet horen. Na'ar onze herberg terug kerende werden we door velen gevolgd. Dezen lazen wy het derde Hoofdftuk uit de Handelingen der Apoftelen voor, en ik voegde 'er ene vermaning by. De ouden hielden zig ftil, luifterden , en betuigden hun genoegen, fchenen egter niet zeer geraakt te zyn: doch by ettelyke jonge lieden befpeurde men klaar , dat ze aangedaan waren, zy gaven ook aan onze Groenlanderen te kennen , dat ze gaarn by ons wonen zouden, 's Avonds liet ik onzen Daniël ene redenvoering houden. Den aden April, na dat de fterke wind uit het Noorden en de felle koude merkelyk verminderd was, begaven we ons allen op de terug reis, en namen ene weduwe met haar zoon en twe dpgters mede : de oudfte dogter dezer weduwe is onlangs gedoopt, en dit heeft de moeder ook het belluit doen nemen , om by ons te wonen. De oude Uikiek, die in de Kersdagen des voorleden jaars door de ftandvaftigheid zyner dogter bewogen werdt, om by ons te blyven, volgde ons met deszelfs boot en tente , na dat alvorens zyne twe broeder^ by hem en zyne dogter nogmaals ene vergeeffche poging gedaan hadden, om ze te overreden, met hen naarhet Noorden te varen. §. 12. Door dit bezoek, en der gedoopten Groenlanderen herhaalde aanfpraken, waren verfcheide heidenen tot nadenken gebragt. Dan de genegenheid en gewoonte om heen en weêr te zwerven , de aanklevinge aan de afvvezende bloèd-verwanten, en de luft tot ydele vermaken hielden de meeften nog terug, van zig den Heiland geheel en al over te geven. Een van des zo even gemelden Uikieks broederen verhaalde aan onze Groenlanders, dathy in enen droom den Heiland aan 't kruis had gezien , ('t geen een bewys is, dat het woord van 's Heilands kruis-dood enen indruk op zyn gemoed gemaakt had) cn dat hy daar door zeer ongeruft geworden zy, maar dat hy het verlangen, om naar zynen oudften broeder in 't noorden te varen , niet wederftaan kon. Doch by aldien hy den zeiven be- III. Deel- S. we-  274. Groenlandlche Hiftorie IX. B. wegen kon, om mede herwaards te komen, dan wilde hy zio' bekeren. De andere broeder was tegenwoordig, wanneer de vader onder de aanftaande dopelingen aangenomen, en de zoon gedoopt* werdt, en men befpeurde , dat hem de tranen in de ogen ftonden. Dan kort te voren tot enen zing-ftryd uitgedaagt zynde , èn daarin te kort gefchoten hebbende, had hy tans geen tyd, om aan de bekeringe te denken, om dat by eerft zyn verlies vergoeden en over zyne tegenparty in 't zingen zegepralen wilde. Een man in de Kookörnen, die onzen Groenlanderen, wanneer ze van huis moeten wezen, vele liefde betoont, was van begrip , dat hy tans nog niet tot onzent behoefde te komen, om dat onze Groenlanderen, die zeer dikwils hun verblyf by hem houden, hem genoeg onderwyfen : dan wanneer zyn zoon, die benevens de moeder een groot verlangen naar den doop heeft, zal volwaflen en in daat zyn , om een huisgezin te onderhouden ; wilde hy denzelven niet alleen niet beletten, naar ons te trekken, maar ook zelve mede komen. Ondertuffchen wid hy wel, dat, byaldien hy voor dien tyd, zonder gelovig en gedoopt te zyn ,dierf, zyne ziel in de duidere plaats ftondt te komen ; doch hy geloofde, dat God hem het leven zo lang fparen zoude, tot dat hy kon gedoopt worden. Soortgelyke welmenende Groenlanders, die, terwyl ze hunne liefde tot de waarheid by verfcheide gelegenheden toonden, hunne voordelige woonplaats egter niet verlaten wilden, bevonden zig ook te Kellingeh, van welken wy zomtyds etteiyken tot een bezoek kregen: zy wenfchten Jerufalem op hunne wyze vrede, en vermaanden hunne bloed-verwanten, die hier reeds woonden, tot gehoorfaamheid jegens derzelver Leraren. Ook voeren hier vele Zuidlanders voorby naar het Noorden , doch zeer weinigen floegen hunne tenten by NieuwHermhut op, en nog weinigér kwamen in de Predikatie, om dat ze vreesden in hunne heidenfche voornemens geftoord en ongeruft te zullen worden. Men bezogt ze egter in de buiird, en de meeften kwamen ook herwaards ten bezoek , des 'er zich toch altoos enige gelegenheid opdeedt, om het goede zaad,fchoon niet dan by énkele perfonen , uit te ftroijen. Uit 't geen ik by foortgelyke gelegenheden waarnam, heb ik aangemerkt, dat men zelden Wilden vindt, die niet reeds enig denkbeeld van God, van hunne verdorvenheid en van de noodzakelykheid der be- ke-  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1762. z js keringe hebben. Zy zyn overtuigd , dat het anders met hen worden moet. 't Geen men van God en deszelfs eigenfchappen met hen fpreekts, laten ze als bekende waarheden gelden. Spreekt men met hen van de deugd en 's menfehen verpligting tot dezelve, zy horen 't bedaard j maar tevens onverfchillig aan , tragten het door hunne goede hoedanigheden op te helderen en anderen door den hekel te halen. Maar zo dra men van het geloof in den Here Jefus en deszelfs bloedige verdienften begint te fpreken, 't is niet anders, dan of ze door een vuur ontfteken worden. De jonge lieden, die voor het grootfte gedeelte nog onnozel en goedwillig zyn, horen zuiks met ene aandoening , die hen zeer dikwils doet zugten en tranen t\or* ten, verontfchuldigen zig egter gewonelyk daar mede, dat ze niet hunne eigene meefters zyn. By de ouden,die reeds lang overtuigd geweeft zyn, maar de duifternis meer beminnen dan het licht, verwekt het verdriet, tegenheid, en toorn. Het heeft my menigmaal enen fchrik aangejaagt, wanneer ik zag, hoe velen dërmaten 'er door aangegrepen worden, dat ze als het gejaagt en benauwd Wildt trilden, brieflehen en blazen, en als een zieke, nu aan den rok, dan aan de laarfen plukken om de ongeruftheid van hun hart te verzagten, en, zo dra de predikatie eindigt, zo fchielyk als ze maar kunnen,weg lopen, ten einde alle gelegenheid tot ene nadere toepaffing op het gemoed te ontwyken; ten bewyfe hier van zullen we tans alleenlyk aanmerken, dat uit deze grote menigte van Zuidlandlanderen, (want'er waren ruim dartig boten vol) niet meer dan twe ongetrouwde vrouws-perfonen verlof verzogten , om hier te blyven. s-13. Daarentegen bleef een man, wiens huisgezin uit éif merendeels volwaflene perfonen beftondt, die niet ver van Lichtenfels gewoond hebben, en aldaar dikwerf onderwezen en aangedaan waren geweeft, te Nieuw - Herrnhut. Ook waren nog voor het einde van den winter ,dè meeften inwoners van het naburig Kariak, die reeds dikwils bezoek hadden gehad, en ook het Evangelie met zegen gehoord hadden, door het ys genoodzaakt geworden, hunS 3 ne  276 Groenlandfche Hiflorie IX. B. ne woonplaats te verlaten: hun getal beftondt uit een en twintig, die allen te Nieuw-Herrnhut ontvangen werden. De overigen volgden hen in den zomer, doch tegen den winter vertrokken ze weêr. Onder de eerften bevonden zig ook etteiyken, die nog niet van voornemen waren, om zig te bekeren; gelyk bleek, wanneer een oud man zynen zoon beftrafte, om dat dezen zyn Angoak of Amw Jetum, (*) zo dra hy op ons land kwam, met deze woorden weggeworpen had: „ Tans is my deze Angoak van geen nut meer, hier wil ik my aan den Heiland houden en al myn vertrouwen in Hem ftellen. " Dan by de meeften befpeurde men wel haaft, dat ene voorkomende genade werkzaam aan hen geweeft was, en hen door uitwendige middelen herwaards getrokken had ; zo dat het woord , 'twelk ze nu dagelyks , en gewonelyk met vele graagte, hoorden, binnen kort ene merkelyke verandering by hen veroorzaakte. De ene man, die reeds lang geraakt is geweeft, verloor een kind, dat hier ftierf, en zyne vrouw bragt kort daarna een ander ter wereld. Dit wilde hy gaarn gedoopt hebben, doch toen hem zulks geweigerd werdt en te kennen gegeven, dat de Broeders gene kinderen dopen van ouders, die nog heidenen, of ten minftennogniet onder de aanftaande dopelingen aangenomen zyn, en dus nog niet beloofd hebben, hier te blyven en hunne kinderen op ene kriftelyke wyze te doen opvoeden; kwam hy met zyne vrouw, zufter en zwager, en verklaarden , dat het hun voornemen van den beginne af geweeft zy , hier te blyven, des ze den doop van het kind , welken ze nogmaals verzogten, aanmerken zouden als een bewys, dat men hen niet veragte. Dienvolgens kon men hen hun verzoek niet weigeren; de vader zelve werdt ook nog voor het einde van't jaar gedoopt, en deszelfs bloed-verwanten kwamen voor het grootfte gedeelte onder de aanftaande dopelingen. Dus was het getal der inwoneren met veertig perfonen uit de wilden vermeerderd, terwyl der Gemeente vier en veertig zielen, onder welken zig negen jongskens en fes meisim*) Dit was een ongeboren en gedroogd hondeken, 't welk de nog onbedrevene kinderen, naar hun voorgeven, voor ongelukken bewaart en hen den weg wyft.  Gefch.van Nieuw-Herrnhut. 1762. 277 meisjes bevonden, door den H. Doop ingelyftwaren. Tot het H. Avondmaal waren agtien perfonen toegelaten , en drie paaren waren in den egten-ftaat getreden. Van de byzondere betoningen der genade aan enkele zielen zal ik tans niets byvoegen , om dat zulks onder de vorige jaren meermalen, en ook onder dit jaar by de berigten van Lichtenfels, reeds breedvoerig gefchied is. lk kan egter, als een oog-getuige, niet nalaten , over 't geheel dit nog aan te merken: dat, wanneer ik de katechifatien, de voorbereidingen tot den Doop en het H. Avondmaal , bygewoond heb, ik niet alleen door der Groenlanderen , en zelfs der oude lieden , antwoorden en opregte verklaringen nopens derzelver zin en verlangen,maar ook door de zig daar by betonende genade, en de aandoening der gemoederen, waarvan hun befchaamd gelaat, en de dikwils langs hunne wangen afrollende vele tranen,getuigden, dërmaten aangedaan en verblyd was, dat myn hart van vreugde opfprong, en myne ogen de tranen niet konden terug houden. Ik kan den Goddelyken vrede des gemoeds, dien ik onder dit volk by de bedieningen van den Doop en 't Avondmaal gevoeld heb, niet uitdrukken, en ik zal noit vergeten , welk een blik van fchaamte, van buiginge,en blydfchap, ik gewonelyk na deze plechtige handelingen in hunne wezens waargenomen heb. §. 14. Zie hier egter nog een kort uittrekfel uit ettelyke openbare redenvoeringen der Groenlandfche mede-arbeideren aan hun volk. A. fprak by ene zekere gelegenheid op ene zeer aangename wyze v'an den wasdom in de genade onzes Heren , die hy door zyn bloed verworven heeft, en van de zaligheid, die men altoos genieten kon , wanneer men des Heren dood en lyden gedurig in ene hartelyke gedagtenis hieldt. , , , . By ene andere gelegenheid gebruikte hy deze gelykenis: „ Wanneer wy des zomers by Herken wind een licht (*) van (*) Te weten droog mofch met traan gevuld en aangeftoken, waarvan brandende droppelen afvallen. s 3  ijè Groenlandfche Hiftorïe IX. B. van de ene naar de andere tente brengen, dan vallen 'er dikwils vonken van op de aarde, en fteken het dorre gras in brand. Dus is de Heiland op aarde gekomen en heeft een vuur mede gebragt, 't geen hy onder de menfehen geworpen heeft. Maar nu zendt hy zyne dienaren onder alle volkeren uit: hy heeft ze ook tot ons gezonden, en hen zyn woord aan ons gegeven. Dit hebben ze onderons verfpreid, en het heeft onze harten brandende en levendiggemaakt, anders zouden wy, gelyk de anderen, die nog in de duifternifle wandelen, dood zyn. B. toonde, by gelegenheid dat hy het vaars: Uw Bloed, zo hoog geacht, Heeft zulk een' fterkte en kracht, Dat ook één drop het leeven Kan aan een zondaar geeven, Ja hem uit 's Duivels kaaken Ganfeh vry en zalig maaken. ^ot een onderwerp zyner redenvoering nam, hoe het bloed des Heilands uit zulke verdorvene Wilden ganfeh andere menfehen maken kan. Wanneer dezelve uit ene zware ziekte herfteldwas, vergeleek hy het leven der menfehen met ene fchaduwe,die haaftelyk voorby gaat;met het gras, dat zig flegts enen korten tyd in zyne fchoonheid vertoont, naderhand verwelkt, ter neder valt en vergaat; met de bladeren van kleine hoorntjes, die de wind verwait. „ Ach! ( zeide hy) hoe goed is het, wanneer wy dan den Heiland in onze harten hebben, om dat we dus weten, waar onze ziel blyft, wanneer het lighaam valt en vergaat. " D. bekende opentlyk, dat hy zedert enigen tyd zyn hart niet regt bewaard en dus den Heiland uit het oog verloren had, des het drie dagen ganfeh niet wel by hem gefleld was geweeft. „ Eertyds, (zeide hy) toen ik den Heiland nog niet kende, en myne verdorvenheid ook zo niet, als tans, gevoelde, kon ik my over alles zeer ligt te vrede ftellen; maar tans weet ik genen raad, zo dra ik niet gevoele, dat de Heiland my genadig is. " (*) Op (*) By na op dezelve wyze drukte zig ene onlangs gedoopte weduwe uit, wanneer ze tot hare arbeidteer zeide: „ Toen ik nog  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1762. 279 Op goeden vrydag had de katechifeerder in het avond? gebed eenen der ongetrouwden Broederen verzogt ene aanfpraak te doen , waarvan hy het volgende onthouden had : „ Heden hebben we gedagtenis gehouden van 's Heilands „ lyden, hoe hy voor onze zonden bloed gezweet heeft, hoe „ zyn hoofd door doornen en vervolgens zyn geheel lighaam „ verwond werdt. Dank hebbe de Heiland,die ons zo lief „ heeft gehad, dathy zig voor onze zonden heeft laten krui„ figen , en zyne zyde door ene fpere openen, zo dat zyn „ dierbaar bloedop de aarde gevallen is, en voor allemen„ fchen betaald heeft! ]a, dank hebbe onze grote Ontfer„ mer, die ons uit het midden der onwetenden uitverko„ ren, beroepen en tot de Gemeente gebragt heeft, waar „ we dagelyks gelegenheid hebben, om van dezen groten „ Liefhebber der menfehen te horen! Ach, dat toch nie„ mand van ons by dat alles ongevoelig blyve, en buiten „ deelagtigheid aan de genade, die hy ons door zyn bloed „ verworvenheeft! Wie nog gevoelt, dat zyn hart geen „ wezendlyk deel aan 's Heilands verdienften en wonden „ heeft; dat dezulke toch tot den Heiland nadere, en niet „ ophoude te bidden, voor dat zyn hart week en ontfto„ ken worde. Doen we dit, dan zal de H. Geeft in onze „ harten woninge maken, ons onderwyfen en erinneren, „ dat we van onze harten niet afraken, en den Heiland en „ onze Leraren bedroeven, lk weet zeer wel, hoe 't gaat. „ Wanneer de gedagten onzer zielen van den Heiland en „ deszelfs verdienften afgetrokken zyn, dan zouden we gaarn naar ons eigen goeddunken handelen. Maar hoe „ is het dan met ons gefteld ? Hebben we daar vrede by ? „ Neen zeker! Ik worde ten eerften ongeruft , duifter en „ radeloos, des'er niets anders over blyft, dan my met „ alle de verdorvenheid, die ik in my gevoele , voorde voeten van den Heiland neder te werpen, en hem zo „ lang om vergiffenis te fmeken, tot dat hy my weêr van „ zyne genadé verzekert. Deden we dit,zo dra ons onze verdorvenheid begint te kwellen, we zouden noltin droe" vigeomftandigheden geraken, 't Is waar, wy zullen, zo „ lang wy in deze wereld zyn, altyd nog onze verdorvenheid gewaar worden; maar we hebben ook enen geopen- „ den nog onder de heidenen was, dagt ik , dat de gedoopten reeds alles hadden, wat ze hebben moeten; doch nu, zelve gedoopt zynde, gevoele ik myne armoede en ellende eerft regt. " S 4  23o Groenlandfche Hiftorie IX. B. „ den w/egen vryen tóegang tot den Heiland, en zyn bloed „ kan onze harten reinigen en bewaren. Laten we maar „ zo langwy leven, onophoudelyk op hem zien , en ons „ met ziel en lighaam aan hem geheel over geven. En na„ demaal de tyd weêr nadert, dat wy van onze Leraren weg „ varen, zo willen we het lyden van den Here Jefus te vly„ tiger in gedagtenis houden , en ons onderling daartoe „ opwekken : daardoor zullen we van het kwade bewaard „ worden , en ons met elkander verblyden, wanneer wy hier in den herfft weêr zullen byeen komen. " S. 15. • Tot roem van den Heiland moeten we ook met dankerkentenis betuigen, dat onze Groenlanders, zo wel jongen als ouden, zig, by derzelver verftroijing en arbeid gedurende den zomer, zonder merkelyke i'chade vanhetkwade hebben laten bewaren, en ook niemand van hen omgekomen is , fchoon velen omgellagen zyn, en zelfs nu en dan door enen zee-hond omver getrokken, ja ene wyl onder water mede gellcept werden. In den beginne van 't jaar waren ze in hunne neringe voorfpoedig, zy vongen vele zee-vogelen en nu en dan ook zee-honden. Omtrent het begin van April kregen ze enen Walrus, 'tgeen hier wat zeldfaams is, en de twede, die men in dartig jaren gevangen heeft. Door den velen regen werdt van hunne haring-vangftniet weinig bedorven. Hierdoor werden ook de Europeaanfche Broeders in derzelver uitwendige bezigheden belet, en toen de maand Auguftus fayna ten einde was , zonder dat ze het fchip te zien kregen , met het welk, volgens de berigten, die ze met het naar de Zuider volkplanting beftemd fchip ontvangen hadden, twe Broeders tot hen komen zouden, geraakten ze in gene geringe bekommering, werden egter, toen men zig reeds gereed maakte,om van de Zuider-volkplantingmondbehoeftens te halen, op den 2Óften Auguftus door de aankomt! van het fchip verblyd. De twe Broeders waren Georg Hendrik Meyer en jfohan B'öbnifcb. De eerfte kwam in de plaats van Pieter Haven te Lichtenfels, en de twede bleef x.q Nieuw-Herrnhut, terwyl Jens Haven metmy terug keerde. De Zeehond-vangft der Groenlaoderen in den Zond was ' dit  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1762. 281 dit jaar ganfeh niet voorfpoedig, vooral toen'er ene ziekte onder hen kwam, waardoor velen belet werden, om den koft te winnen. Zy hebben egter, volgens de jongrte na-, rigten, niet alleen in den winter hun beftaan gehad, maar hebben zelfs nog kunnen afgeven, Gedurende de ziekte werden ze door den Miffionaris bezogt, zyn berigt hier van luidt dus: „ Den 25ft.cn September ontvingen we door de genen, die uit den Zond herwaards tot het Avondmaal kwamen , de fmartelyke tyding, dat etteiyken, en in 't byzonder twe mannen ,gevaarlyk ziek waren. Wy zonden ten eerften enige artfenyen derwaards , die egter van gene uitwerking waren. Den aBften voer ik, na dat de harde wind bedaard was, naar den Zond, om de zieken, die 'er zeer naar verlangden , te bezoeken. Ik vond enen der gevaarlyk zieken iets beter, en in ene aangename gemoeds-gefteldheid. Hy betuigde gereed te zyn , om zynen Here te volgen , indien dezelve hem afroepen wilde, en dat hem niets meer in den weg was, om tot den Heer te komen. Van den anderen,Simon genaamd, werdt my bengt, dat hy reeds ontllapen, en het lyk ter begraffems overgevoerd was. Na de overige zieken in haaft bezogt te hebben , .volgde ik het lyk ten eerften agter na, en liet het zelve, na ene redenvoering van den ommegang met den Heiland, die ons vergenoegd doet leven en zalig fterven , begra.ven. Van de zieken had ik twe mannen mede ge¬ nomen. Myn voornemen was ten eerften weêr naar den Zond te varen, werdt egter door ftorm en regen tot den iften Oétober opgehouden, wanneer het lyk van Beata, ene dogter van Daniël, herwaards gebragt werdt. De ziekte neemt nog gedurig toe, en de zieken lieten om bezoek bidden, in 't byzonder Kiutikak,die gene voeten heeft,en dezen winter by ons gekomen is: hy is in 't voorjaar onder de aanftaande dopelingen aangenomen, en verlangde tans zeer naar den doop. Schoon nu de overige drie Broeders voor vier dagen uitgevaren zyn, en dus niemand by de zieken alhier was, voer ik egter ten eerden naar den Zond , en kwam te eerd by den kreupelen Kiutikak. Hy herhaalde zyn hartelyk verlangen naar den doop , en hier over met hem gefproken hebbende, vond ik gene reden zulks langer uit te ftellen ,des doopte in hem, en gaf hem den naam Micbaël.. De Goddelyke vrede, welken zyne ziel by deze handeling genoten heeft, ftrekte tevens ter S 5 fter-  £82 ' Groenlandfche Hiftorie ]X. B. fterking van zyn lighaam, zo dat hy van dien tyd af begon beier, te .worden. i( *) Vervolgens bezogt ik de ove• rige zieken, hield 's avonds in ene tente vergadering voor zo velen , als 'er plaats konden vinden , en wy gevoelden de genade in k midden van ons. Den aden-kreeg ik tyding, dat onze Broeders gelukkig, fchoon met vele levens-gevaar, vmOkeitfut met twe volle boten te huis gakomen waren. Dit maakte,dat ik hier nog blyven, en de zieken verzorgen kon. Den 3den werd ik by Mattbeeus geroepen; doch hykon niet meer fpreken , en beantwoordde myne vragen niet dan met gebaarden en een vriendelyk .gelaat. Na ene. korte aanfpraak zegende ik hem,en beval hem in de armen des Heren. Daarna bezogt ik de overige zieken, deed by zommigen ene aderlating, en deze werden -ook binnen kort beter. Den 4den vernam ik reeds vroeg, dat Mattbeeus ontflapen was ; ik nam derbalven het lyk, als mede de weduwe en hare twe kinderen, in mynen boot, en bragt ze ter begraffenis naar Nieuw-Herrabut. §. 16. ' De zieken waren voor het grootfte gedeelte beter geworden, doch dërmaten verzwakt, dat etteiyken nog in dit en anderen in den beginne van het volgende jaar naar de euwigheid gingen. Het getal derzelven in dit jaar beliep negentien: ik zal tans van niemands, dan des laatden, levensloop enig gewag maken. Deze was onze geliefde en onwaardeerbare Daniël, de gezegende getuige onder deszelfs volk. Hy was omtrent den tyd der komde van den Heer Egecle in dit land, in 't zuiden niet ver van Tunnultarbik geboren. Zyn vader was een verdandig en ryk Groenlander, had behalven hem nog vyf zonen en drie dogters, en was, gelyk de meeden Zuidlanders, gewend, in het land om te .zwerven; zo .dat hy een jaar in 't zuiden , .het twede hier in de buurt te Kangek, en' het derde omtrent Disko woonde, en dus gedurig van woonplaats veranderde. Op ene dezer reizen gebeurde het in't jaar 1745, dat de Heer Dracbart, ter gelegenheid j (*) % werdt weêr ganfeh gezond, en in 't volgende voorjaar getrouwd,- maar ook binnen kort weduwenaar.  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1762. 285 heid van een bezoek te Kangek , by dezen man zyn ver. blyfnam, enden Groenlanderen het Evangelie verkondigde Onze Angufina ( dit was zyn naam voor deszelfs doop ) kreeg het eerfte maal, dat hy het getuigenis van de verlosfing door 's Heilands bloed hoorde , terftond zulk enen indruk in zyn hart , dat hy het befluit nam, een eigendom van den Heiland te worden, en by de gelovigen te blyven. Doch hy kon van zynen vader niet af komen, en moeft denzelven dien zomer tot omftreeks de Zuidbay volgen. In den herfft van't jaar 1746 kwamen ze terug,wanneer hy als de oudfte zoon, die reeds een huisgezin had , zig van zynen vader, van zyne broeders en zufters, affcheidde, en naar de volkplanting; Godbaab trok. Hy werdt in den Here Jefus gelovig, nam in de kennifle der waarheid toe, en werdt by enen talryken doop hier te NienwHerrnbut, den asften January 1747 door den Heer Zbvzo bart gedoopt. Hy ging eenvoudig en ongeftoord in de genade van den doop voort, en was zyne Leraren tat vreugde. Dan dewyl zyns vaders broeder reeds by ons woonde en gedoopt was, zo verlangde hy by denzelven,te wonen. Dit werdt hem verfcheide malen geweigerd; hy bleef egter aanhouden, en badt zynen Miffionaris om verlof, die gene zwarigheid maakte, om hem dezelve te geven , met hartelyke toewenfchingc, dat hy in de genade regt mogt beveiligd en bewaard worden. Dus kwam hy in de maand September 1748 met vele vreugde by ons aan. Hy nam toe in de genade , leerde zyne ellende en verdorvenheid grondig kennen, en werdt binnen kort tot het H. Avondmaal toegelaten. Zyne vrouw derzelve genade deelachtig geworden zynde, werdt hen in 't jaar 1750 de kerkelyke zegen tot hunnen egten-ftaat mede gedeeld. In 't jaar 1751 geraakte hy in éne verzoeking, doch 'er was voor gebeden , dat zyn geloof niet ophieldt, en de vyand met roemen kon , dit eenvoudig hart ten val gebragt te hebben. Intuffchen llrekte hem zulks tot vernedering en meerdere benaarftiging in getrouwheid en waakzaamheid. Na het eerftemaalhetH. Avondmaal genoten te hebben, ontftondt ten eerften een vurig verlangen in zyn hart, om den dood des Heren te verkondigen. Hiertoe werdt hy nog meer opgewekt, wanneer hy,by de Vifitatie in 't jaar 175a, een médelid van 't gezelfchap der mede-arbeideren werdt. Hy fprak vroeg en laat uit den overvloed van zyn hart. De heidenen hoorden hem gaarn en met enen zonderlingen indruk,  284 Groenlandfche Hiflorie IX. B. druk, des ze ook altoos ene byzondere liefde voor hem, en ene uitnemende agting, voor 't geen hy fprak, betoonden. Hiervan waren we dikwils oog-getuigen, en wy namen hem ook zo dikwerf,-als het maar immer doenlyk was, op de bezoek-reizen onder de heidenen mede, ten einde ons getuigenis door deszelfs woorden en voorbeeld te doen bevestigen. Hy verzuimde gene gelegenheid, om den heidenen den Heer Jefus aan te pryfen, en zulks deedthy met veel beleid en voorzigtigheid. Heidenen , die nog t' enemaal onwetende en ruw waren, fprak hy van zeiven aan, zogt de by hen voorhanden zynde denkbeelden van God en de onftervelykheid der ziel, door vragen en antwoorden op te helderen, hen hunne verdorvenheid onder'toog te brengen, en dezelven dus de noodzakelykheid der verloifing te doen bezeffen; vervolgens prees hy hen het geloof in denHere Jefus met een brandend hart en dikwils met tranen in de ogen aan. Ten dien einde kwam hy gewonelyk van de neringe te huis, zo dra hy verwittigd werdt, dat'er een gezelfchap van Zuidlanderen aangekomen zy; hy bragt ze overal en verklaarde hen het oogmerk der zamenwoninge van zo'velen hunner landsgenoten: en wanneer hy befpeurde, dat ze de openbare vergaderingen fchuwden, dan bezogt hy ze in hunne tenten, en zeide hen, zonder dat ze zyn doelwit bemerkten, het een of ander, dat tot hunnen vrede dienen kon. By vyandige menfehen, die een afkeer hadden,van Goddelyke zaken te horen fpreken, hieldt hy zig ftil, ten einde gene vergeeffche woorden te fpreken, en de waarheid te doen verachten en befpotten. Dan indien dezelven van vuile zaken zogten te fpreken, of de gelovigen te befpotten, zobeftrafre hy ze heufchelyk, en zogt de ene of andere ftoffe, die hen van nut kon zyn, op de baan te brengen. Ook onderwondt zig niemand ligtelyk, hem te na te komen. Gebeurde het, dathy, ten behoeve van zyne neringe, ergens overnagten moeft, (en een ieder herbergde hem gaarn ) hy werdt gewonelyk verzogt, ene redenvoering te houden. Dit deedt hy (volgens het zeggen der bedienden van den koophandel, die hem dikwils in diergelykegevallen met verwondering gehoord hebben, en hem uit dien hoofde den Man Gods noemden ) op de volgende wyze : hy ontblootte zyn hoofd, vouwde de handen, zong ettelyke vaarfen of badt, en hieldt dan zonder voor de tegenwoordige Europeanen befchroomd te zyn, den heidenen zulk ene zielroerende Leerreden, dat hen de tranen uit  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1762. 285 uit de ogen kwamen; en dikwils duurde nog het gelprek daar over tot in den laten nagt. Des winters werdt hem te huis dikwils de tyd te lang, en dan voer hy in zynen Kajak naar zulke plaatfen ten bezoek, waar zyne Leraars niet komen konden, of waar hy wift, dat zig ene geraakte ziel bevondt. Zyn getuigenis aan de heidenen was levendig, vrymoedig en bondig; zyne openbare redenvoeringen aan deszelfs Broederen, eenvoudig, hartelyk en zielroerende. Hy fprak merendeels door gelykeniffen , (waar van wy reeds enige voorbeelden mede gedeeld hebben) en vvid dezelven op ene aangename wyze op het hart toe te paffen. •' . , De redding en behoudenis zyner landsgenoten, en in t byzonder zyner bloed-verwanten, lag hem zeer aan't hart. Dit was de reden, dat hy in't jaar 1753 de Miffionariffen verzogt, te gedogen, dat hy ene reis naar 't noorden deed, om zynen vader, zyne broeders en zuders, op den weg des levens te leiden. Dit zogt men hem af te raden, door hera de veelvuldige gevaren voor ziel en lighaam, die men op deze reis te gemoet zag, onder't oog te brengen; dan toen hy by zyn voornemen bleef, liet men hem, benevens enen anderen Groenlandfchen mede-arbeider en deszelfs huisgezin , deze reis met den zegen der Gemeente doen. Binnen agt weken kwamen ze vergenoegd en wel weêr te huis, na velen fmaad en befpottinge geleden , maar tevens het Evangelie aan vele honderden van Groenlanderen verkondigd te hebben; waarvan men de vrugten in 't vervolg gezien heeft. Onder anderen zyn hem alle zyne bloed-verwanten, behalven de vader en een zyner broederen, die reeds geftorven waren, gevolgd, in de Gemeente gedoopt, bekleven, en ten dele reeds ontflapen. Zedert ettelyke jaren dagt hy ook veel om ene reis naar zyn vaderland in 't zuiden te doen; doch dit wilde zig niet fchikken. Hoe hy gedagt heeft, en hoedanig de gedeldheid van zyn hart geweed is, zal het volgende uittrekfel uit etteiyken zyner brieven beft kunnen aantoneu: ,, lk heb u in langen tyd niet gezien, maar ik heb u nog lief. Dus ben ik ook jegens den Heiland gedeld. Want fchoon ik hem nog niet gezien heb, heb ik hem egter van ganfeher harte lief, om dat ik gevoele dat hy my, zo als ik ben, niet veracht, maar my dagelyks genade betoont. Indien my zyne genade niet bewaarde, zou*  28<5 Groenlandfche Hiftorie IX. B. zoude ik dikwils op enen dwaalweg geraken. Ik dank hem voor zyne nabyheid enz. ** „ Tans zal ik u fchryven , hoe ik het dezen winter gehad heb. Ik gevoele myne armoede en tevens de grote liefde des Heilands: hierover ben ik verbaasd en befchaamd. Ik verblyde my, dat hy allengskens van my weg neemt, *t geen hem in my mishaagd. Hoe goed is het toch , dat we zulk enen almagtigen en alomtegenwoordigen Heiland hebben, voor wiens ogen niets, het zy in 't licht, het zy in de duifternis, kan verborgen blyven. Hy kent ook myn hart, en dat het voor hem opregt is. Wanneer wyhet lighaam des Heren genieten zullen, dan doorzoek ik myn hart vooraf zeer naukeurig, vervolgens fpreek ik met myne Leraren, en dan bevind ik, dat ik tot zyn lighaam naderen durf. Wanneer we van zyn lighaam eten en zyn bloed drinken , ontvang ik het met een heilig ziddefen, om dat my het onderfcheid tulfchen dit heilig en al ander voedfelzeer klaar is; ik denk dan ook : Ach dat ik het toch tot een wezendlyk zegen genieten moge! Dus geve ik my dan aan den Heiland tot eiiëbeftendige bewaring over. . Dewyl ik nu ook den arbeid des H. Geeftes zo kragtdadig in myn hart gevoele, zo bevele ik myne ziel en leden aan deszelfs toezigt en bewaring, en bid hem, dat hymy beftendig, vooral wanneer ik alleen ben, gelieve te verzeilen, en in my te wonen, ten einde ik noit van den Heiland afdwa- le. lk ken u, myne geliefde Broeders in Europa, niet van aangezigt, maar ik bid doch voor u lieden. En dewyl ik gehoord heb, dat de vegtende Europeanen rond om u lieden oorlogen, heb ik veel medelyden metu; maar ik gelove, dat de Heiland u tegen al het kwade befchermen kan. " „ Ik wil u tans fchryven, hoe het met de gefteldheid van myn hart is: voorleden jaar was ik niet regt vergenoegd , om dat ene myner dogteren overleden was. Dan ik befpeurde wel haaft de ongefteldheid van myn hart, en bad den Heiland met tranen om vergiftenis; En daar op heeft hy my ook door zyne nabyheid vertrooft en een vergenoegd hart gegeven. By de grote vergadering, in welke ons de vergevinge van zonden verkondigd werdt, en by het daarop volgende Avondmaal, 't geen we kort na onzen intrek in de winter-huizen hadden, werdt myn hart door den Heiland regt week gemaakt. Ach, wie nog buiten  Gefch. van Nieuw-Herrnhut. 1762. 287 ten hem iet anders zoekt en liefheeft, die kan zyne genade niet genieten: maar de armen en ellendigen,die hem nodig hebben en om genade fmeken , ondervinden de zelve : want hy is gekomen, om de ellendigen te helpen. Ik wil derhalyen myne ilegtheid noch voor hem, noch voor zyne dienaren verbergen. Zy kennen my, en voor hem is de diepfte grond van myn hart openbaar. " ln deszelfs laatften brief, dezen zomer gefchreven, drukt hy zig onder anderen dus uit: „ De genade dés Heilands heeft my tot hiertoe bewaard, want zelve kan ik my niet bewaren. Ik ben wel zo nog niet, als ik behoorde te zyn: maar hy heeft my daarom niet veracht, in tegendeel hy heeft my zelfs onder zyne dienaren gerekend. Ik heb al myn vertrouwen in den Heiland gefteld, hy kent my beft, en weet, wat my ontbreekt. By de vergadering op het feeft van den H. Geeft heb ik by my en alle myne Broederen enen zonderlingen zegen befpeurd. De H. Geeft is ook onze leraar, beftierder en troofter. By myn bezoek onder de wilden te Kangek heb ik my niets, dan het woord van 's Heilands lyden kunnen te binnen brengen. Ik gevoele ook gene neiging tot andere zaken, en ik fpreke ook van niets met zulk een genoegen als van 's Heilands bloedigen martel-dood: dit toch is het kragtigfte en grootde, dat men den menfehen (*) zeggen kan. enz. " Deze beminnenswaardige Man had ons vele blydfchap veroorzaakt, en zelden enige reden van bekommering gegeven. Dan in het voorjaar moet, naar het fchynt, ene geringe zaak, die men gewonelyk ene begeerte noemt om zig eens te laten horen, hem aanleiding gegeven hebben, om zig zeiven, in zyne in der daad grote cn byzondere gaven, die hy zelve tot hier toe weinig bemerkt had, te behagen. Zedert dien tyd befpeurde men ene verandering by hem, die ons ten zynen opzigte verlegen maakte. Men werdt wat tvvyfelmoedigs byhem gewaar, zyne gaven verminderden , en zyne redenvoeringen waren met de gewoae zalvinge en indruk niet verzeld. Hierby kwam ook, dat deszelfs nog overige en enigde dogter van vyftien jaren, Beata genaamd, in de maand September by de befmettelvke ziekte in den Zond zalig ontdiep. Dit verlies troi hem te (*) Of den Groenlanderen, want ze noemen zig eenvoudig Innuit, dat is menfehen.  288 Groenlandfche Hiftorie IX. B. te fmertelyker, om dat zyniet alleen een zeer gefchiktkind was, maar, omdat hy zelve niet had leren lezen, hemook dienen moeft met hem het gefchrevene woord van God voor te lezen, waar van hy zo wel in deszelfs geiprekken met zyne huis-lieden, als in zyne redenvoeringen aan de heidenen een goed gebruik wift te maken. In dezen toeftand bleef hy van 't Avondmaal te rug, werdt egter binnen kort te regt gebragt, en genoot, als een vertrooft zondaar, nog in de voorleden maand November voor het laatfte maal des Heren lighaam en bloed, tot ene uitnemende fterking zyns geloofs. Kort daarna werdt hy door het zyde-wee «angetaft. Men deedt hem ten eerften ene aderlating, en gaf hem zulke genees-middelen als men tot zyne herftelling dienftig oordeelde, doch alles was zonder enige uitwerking. Wanneer men hem bezogt, vondt men hem altoos in zalige overdenkingen en zamenfpraken met den Vriend zyner ziele. Alleenlyk beklaagde hy, dat hy nog de reis naar 't zuiden niet had kunnen doen. „ Want gy lieden weet (zeide hy) hoe gaarn ik myne landsgenoten tot den Heiland brengen zoude, en hoe gaarn ik ze even zo zalig zag, als de Heiland my uit genade gemaakt heeft. " Dit was de reden zyner onzekerheid, ofhy door deze ziekte zoude ontbonden worden. Dan wanneer men hem den 2den December bezogt, zeide hy meteen byzonder blymoedig gelaat: „ Tans ben ik verzekerd, dat ik tot den Heiland he„ nen ga, en het zal niet lang meer duren, want myn kleed, „ waarop ik tot hier toe gewagt heb, is klaar. Achhoever„ blyd ben ik ,en wat zal het dan eerft wezen , wanneer ik, „ gelyk Thomas, myne hand in zyne zyde fteken zalen uit„ roepen: Myn Heer en myn God ! Ach hoe zal ik hem dan„ ken dathy my uit de heidenen heeft uitverkoren , door zyn „ bloed afgewaftchen, door zyn vleefch gefpyzigd, door zyn „ bloed gedrenkt, en in zyne gemeenfehap bewaard. " Toen men hem den 3den December in den ogtenftond bezogt, was hy nog vry fterk, beval ons zyne twe zonen en derzelver moeder, waarby hy zulk een lieflyk en vriendelyk gelaat had, dat zyn aangezigt een glans had als dat van een Engel. Hy verloor allengskens de fpraak en begeerde tot zyne ontbinding ingezegend te worden, 't geen door de Miflionarifien verrigt werdt,onder een hartroerend gevoel aller aanwezenden, met oplegginge der handen en eenen met vele tranen verzelden affcheids-kus. Nauwelyks was men te huis gekomen, of men kreeg de tyding, dat hy op het uit- erfte  Gefch. van Nieüw-Hemlhüt. 1702, 285 erftewas. Men haaftede ten eerften derwaards, en verzelde den levendigen geeft van dezen begenadigden getuigen des Heilands met een lieflyk gezang naar zyns Heren vreugde. Zyne eigene broeders en zufters en overige bloedverwanten, die men had laten byeen roepen, betoonden zi" by dit geval, zoals het kinderen Gods betaamt, fchoon zenem vele tranen agter na zonden , 't geen wy ook deden. Want in hem hebben we een onwaardeerbaar, gefchenk der genade; een hart,dat in 's Heilands bloed en verdienften leefde; enen altoos vriendelyken en liefhebbenden Broeder; een wezendlyk fieraad der Gemeente ; enen getrouwen mede-arbeider; enen gezegenden verkondiger van't Evangelie en den dood des Heren; en enen by kriftenen en heidenen zeer geagten Man Gods verloren; Doch wat zeggen we, verloren. Hy is nu door het voorhangfel ingegaan tot zynen en onzen Heer, en waar wy euwig wenfehen te wezen. Zyn lyk, aan't welke de ziel lieflvke en agtbare trekken nagelaten had, Werdt den 4den December onder een groot gevolg van Groenlanderen, als mede van de kooplieden, door fes Groenlandfche medearbeideren naar het graf gedragen, na dat de Miffionaris alvorens de lykreden had gehouden over de woorden des Heilands uit job. XX: 29. Zalig zyn ze, die niet zullen ge* zien bebben, en nogtans zullen geloofd bebben. MI. Deel. T HET  HET TIENDE BOEK DER GROENLANDSCHE HISTORIE, VERVATTENDE Ene befchryving van de in- en uitwendige gefteldbeid der Groenlandfche Gemeente. INHOUD. §. i. Het oogmerk en beloop dezer verhandeling. §. 2. Befchryving van Nieuw-Herrnhut. §. 3. Befchryving van Lichtenfels. §. 4. Het getal en de gefleldheid der Groenlandfche buisgezinnen te Nieuw-Herrnhut. §. 5. Verdeling der Groenlanderen naar derzelver zomeren winter-ivoningen. §. 6. Nuttigheid en noodzakelykbeid van 't byeen - wonen der gedoopten. §. 7. Van de vryheid hunner neringe en buishoudinge, en bet opzigt daarover. §. 8. Van de armen en veriatenen, en in hoe ver de Gemeente door dezelven aangegroeid is. §. 9. De verzorging der armen onder de Groenlandfche buisgezinnen door hulp der Mifjionarifjen. ..-. • • §• 10.  , INHOUD. 291 §. io. De Groenlandfche Gemeente beftaat zeer ivel, en is den koophandel tot voordeel. §. II. Fan de liefde-gift der Groenlanderen, en de goede ■werken in 't verborgen. Der Miffionariffen invloed in de huisboudinge der Groenlanderen. J. 12. Getal en moeijelyke^ neringe der Miffionariffen en hunner mede-arbeideren. §. 13. Derzelver moeite en naarfligheid in 't leren van de Groenlandfche taal. §. 14. Roem der Goddelyke betvaring van bun leven en gezondheid by zo velerly zwarigheden. §. 15. Fan derzelver bezoek-reizen naar Duitsland, en verkwikking naar ziel en lighaam. §. 16. Fan hunne gemeenzame huishouding, en van waar zy,en de overige zendingen,hunne onderhouding krygen. §. 17. Aankwekinge van Groenlandfche mede-arbeiders, derzelver werk en nuttigheid, als mede de daar omtrent gebruikte voorzigtigbeid. §. 18. Algemene en byzondere vergaderingen op werk-dagen. §. 19. Op zondagen. §. 20. Op de grote en kleine Kerk-feeften , als mede de Gedenk-dagen. %. ai. Van de opentlyke Leerredenen,en het lezen der ff. Schrift. §. 22. Van bet zingen en de Muzyk der Groenlanderen in de vergaderingen. §. 33. De voorname inhoud van- en de leerwyze in de opentlyke Leerredenen, en derzelver nuttigheid. T 3 §. 24-  292 INHOUD. §. 24. Aanmerkingen over den wasdom der Groenlanderen in de kenniffe en ondervindinge. %. 25. Van den Kinder-doop. %. 26. Van de aanneminge en toebereidinge der befaarae Leerlingen. %. 27. Van den Doop der bejaarden, en deszelfs blyvende zegen. §. 28. Van de toebereiding en beveftiging tot bet H. Avondmaal. 5. 29. Van de Bediening des ff Avondmaalt. $. 30. Van de Liefdemalen en bet Voetwajfcben. 5. 31. Van de onderzoekingen teregtwyzing der Groenlanderen ■> en de Kerkelyke tugt. S» 32. Redenen , waarom de Miffionariffen ook de verder lingen der Koren in de Groenlandfche Gemeente ingevoerd bebben. §• 53* Van de Koor-vergaderingen en gezelfchappen. §. 34. Van de opvoeding der jeugt en derzelver overgang van de ene verdeling naar de andere, als mede van de Scholen. §. 35, Van het verloven en trouwen. §. 36. Hoe zig de Miffionariffen jegens de zulken gedragen, die elkander in 't heidendom getrouwd bebben. §. 37. Van de weduwen en weduwenaren en derzelver verzorging. §. 38. Van de geeftelyke en ligbamelyke verzorging der zieken , affebeids-zegen en begraffenis. S- 39-  INHOUD. 293 $. 39. Lyft van het getal aller van den beginne af gedoopten, ontflapenen, als mede der nog in'leven zynde, naar derzelver verfcheidene verdelingen. §. 40. Kort begrip van den inwendigen toeftand der Groenlandfche Gemeente. s. 1. IN de voorgaande ntjtone nebben we nier en daar van verfcheide goede regelen en inrichtingen der Groenlandfche Gemeente zo veel gemeld, dat men zig een vry klaar begrip van derzelver eefteldheid zal kunnen maken. Dan dewyl hét velen van myne Lezeren te wydlopig vallen zal, om de velerly verftroide narigten in enen behoorlyken zamenhangte brengen, en zig daaruit een kort en net denkbeeld te maken, heb ik het niet ondienftig gerekend , de inrichting en gebruiken der Groenlandfche Gemeente, zo als ik dezelve by myn hier-zyn vinde, in een kort begrip onder het oog myner Lezeren te brengen. Wat derzelver uitwendige en burgerlyke inrichting aanbelangt, dezelve komt hier wel eigëntlyk in gene aanmerking : ook is in het 3de boek reeds breedvoerig van dezelve gefproken, alwaar wy tevens ene befchryving mede gedeeld hebben van de levenswyze der Groenlanderen , in welke men, voor zo verre dezelve met geen kwaad en ongeregeld gedrag verknogt is, weinig veranderen kan. Dan nademaal de gedoopte Groenlanderen op ene plaats by elkander blyven, en, in ftede van de kleine, toevallige en zeer veranderlyke maatfchappyen der heidenen , ene talryke, geregelde en duurzame maatfchappy uitmaken, welker beftaan onderhouden en bewaard wordt door de banden van nutte en nodige inrichtingen, die onder de heidenen niet gevpnden worden, cn tevens op de geeftelyke gelteldheid enen invloed hebben; zo moet ik vooraf kortelyk iets melden van de zamenwoninge der gedoopten, en van verfcheidene ten dien opzigte gemaakte inrichtingen. T3 $. 2.  294- Groenlandfche Hiilorie x. B. % 2. In Groenland bevinden zig tans twe Broeder- gemeenten Ke gelteldheid, kan men in het eerfte boek «. 4 de he fchryvmg vinden De Groenlandfche Gemeeme NUtm- STtvènaTdeg7tUWhen,de fantin* G^S cn ae naven, op de Z. W. zyde van een half eiland 't geen in deze Fiorde drie mylen van de grote zee£ be uiterfte kuft dezes lands heeft drie grote ftranden óf oeSndHeVaneIka?de/ 8efchejden welden doorMpp?n en rotfen,diez,gtot in de zee uitftrekken. Het ftran l Baat mt ronde ftenen die door dezee,by wyze van een dvk oD geworpen zyn :het zelve verheft zig, allèngskens LSr wo?. dende,inene vallede tuflehen de rotfen, in welke ene kleine beke is, die egter in den winter toevrieft. Het Gemeenl buis hgt ophetftrand, dat in'tmidden is, en nietverde-van 't water dan men enen fteen werpen kan. Dit huisheeftmet deszelfs twe vleugelen enden voorhof, Groenland, het aanzien van een klein paleis, fchoon het niet meer dan ene verdieping heeft, die flegts van homoo gezet, met planken bekleed, en voorts met pik en St rondom gedekt is. In't midden van 't dak ftaï eenldefn torentje met ene klok. Het is omtrent zevent g voetenffi eti dartig voeten breed. Naaft de zaal, die'de kerk def Groenlanderen s, zyn vier vertrekken er bewoning:, aï niede twe voor-kamers, de ene wordt tot ene eetS en de andere ter fchole voor de meisjes gebruikt. In de vleugel aan de noord-zyde heeft men eerft het voorhuis , dan ™tt^Tr V0?r dV?^™, en eindelyk de woning van den katechifeerder. Hier heeft men ook in het oS Jn'den'Sr* *n°T tUh,?Vert? de keuken' de fcïïïy en den kelder ; m de keuken is de put, die voor het huis zeer voordelig is, gemerkt men eertyds, om hi den winter water te krygen, ys en fneuw in de kamer fmelten moed. De vleugel aan deZuid-zydebedaat in een proviandhuis en loots voor het brand-hout. Naaft Hvé S ^^SnSèM1 VV°^ \fchr^ "™ ^ Groenlandfche >vyze gemetfeld. Voor het huis hgt de tuin, in welken egter    Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 29$ egter niets anders groeijen wil, dan falaat, radys, witte knollen, kool en preijen. Langs den zeiven loopt 'er een fteegje naar het ftrand, aan 't welk een naar Groenlandfche manier gemetfeld fchuiten-huis ftaat, waar in twe grote boten, als mede timmer-hout, by ftorm en fneuw kunnen geborgen worden. Aan wederzyden van het Gemeente-huis ftaan tot aan het water op hoge rotzen de Groenlandfche winter-huizen, agter welken kleine proviant-huizen zyn , in welken de Groenlanderen hun zeehond-vleefch en fpek bewaren. Dan hunne haringen , die hen genoegfaam tot dagelyks brood ftrekken,bewaren ze,benevens hunne tente-vellen en anderen huisraad, in een groot proviant-huis, 't geen met borden van Ceder-hout gedekt is. Dit huis ftaat op ene rots, en wordt wegens deszelfs witte gedaante by't inlopen uit de zee het eerft gezien. Op het zelve is de hooi-zolder voor de fchapen, gelyk de turfzolder op het grote huis is. De tenten, in welken de Groenlanders des zomers wonen, flaan ze op de grote plaats tuflehen de twe lange ryen van huizen op, dat ze, als 't ware onder 't oog van 't gemeente-huis ftaan, waarin de Miflionariflen wonen. De genen, die aldaar gene plaats hebben, legeren zig aan de twe ftranden, ter wederzyden van 't huis gelegen. Des winters ftaan de vrouwe-boten op de plaats, omgekeerd en op palen ruftende , onder dezelven bewaren ze hunne Kajakken, tente-ftaken en hun overig vifch-gereedfehap, van den regen. Agter de huizen aan de noord-zyde is de kerk-hof der gedoopten , en naaft denzelven die der ongedoopten. De graven worden op de rots van ftenen opgezet en met zoden gedekt; zy groenen zo fchoon, dat de kerkhof in dit woefte land een aanzien heeft, als of het een tuin met kleine bedden was. Zo bar en woeft het ganfche land uit ziet, zo aangenaam en groen vertoont zig" dit Groenlandfch fteedtje. Want de Groenlandfche huizen zyn van boven en rondom de zyden met lepel-bladen en gras bewallen; en op de plaats, die anders t' enemaal uit zand beftaat, ja zelfs op de rotfen , waft tans, na zo vele jaren door het bloed en den fpek van zee-honden gemeft te zyn , het fchoonfte gras. Ten tyde dat de Groenlanders in hunne winter-huizen wonen, kan men alle avonden en den ganfehen nagt-ene IlluminaT 4 ik  2Q6" Groenlandfche Hiftorie X. B. th'zien, die te fraijer is, om dat de huizen, in twe bvna gelyke reijen, even hoog gebouwd en alle venfteren vernciit zyn, §. 3- Lichtenfels, de twede Groenlandfche Gemeente, is actiën mylen verder naar 't zuiden in de Fiffiher-Fiorde gelegen. Het uiterfte land van deze Fiorde naar het zuiden is een eiland, van vier mylen in deszelfs omtrek,'t geen niet ver van de zee enen kleinen en engen bogt heeft,die landwaards inloopt, en met kale rotzen omringd is. Deze anders voor Europeanen zeer onaangename plaats heeft Mattbeus Stach in t jaar 1758 ter aanlegginge van ene nieuwe zendinge verkozen, voornamelyk uit deze reden, dat ze ene goede halve myl nader aan de zee ligt, dan de Loge. Het Gemeente-huis, 'twelk aldaar in 't jaar 176! gebouwd is, heett ook wel met meer dan ene verdieping, maar twe ingangen, en de Kerk-zaal is zonder zuilen? en in allen opzigte'veel franer,flerker, en ook een weinig groter, dan die te IN teuw-Herrnhut, fchoon het huis in een hoek daat, waar men gene levendige ziel zoeken zoude. Aan hetzelve zyn drie vertrekken ter bewoninge, twe kamers en ene keuken. Agter dit huis hebben de Broeders een moeraffig ltuk lands verhoogd,eenen tuin aangeleid ,«ds mede een gedeelte van hun voormalig Groenlandfch huis tot een Schapen-ital klaar gemaakt, en ter zyde een Provianthuis van p anken opgeflagen. Op de plaats voor het huis, die maar klein is , ltaan tans nog niet meer dan vier Groenlandfche huizen, en aan de overzyde van den bogt, over welken men by laag water droogs voets gaan kan, is'er ruimte voor meer huizen. De kerkhof is 'er niet ver van daan. Zv hebben a daar ook dit voordeel, dat hunne beek noit toevneft of leeg loopt. De Gemeente bedaat 'er tans uit honderd en zeventig Groenlanderen. Myn eigeriyb' oogmerk is tans ene befchryving van Nieuw-Herrnhut te maken; en dewyl Lichtenfels, als 't ware, de dogter van Nieuw Herrnhut is, zo zal men , uit de befchryving van de laatde zig hgtelyk een klaar denkbeeld van de eerde kunnen maken.  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 207 §• 4. Te Nieuiv-Herrnbut wonen tans, te weten by myn vertrek, vier honderd en zeventig Groenlanderen in feftien huizen, onder welken zig dri« koor-huizen bevinden. In het ene wonen vyf en vyftig ongetrouwde mans-perfonen en aankomende jongelingen; in het twede agt en zeventig ongehuwde vrouws-perfonen en meisjes; en tot het derde behoren twe en feftig weduwen, van welken de meeften in dit huis by elkander wonen, terwyl etteiyken, die kleine kinderen hebben, in andere huizen by getrouwde lieden inwonen. 'Er zyn vier en feftig huisgezinnen, onder welken ettelyke weduwenaren mede begrepen zyn. Deze hebben zig in de overige dartien huizen in diervoegen verdeeld, dat 'er in zommige huizen, twe, drie ja zeven huisgezinnen byeen wonen. Elk huisgezin behoudt deszelfs kinderen niet alleen by zig in huis, tot dat ze die jaren bereiken , in welken dezelven zig, volgens het gewone gebruik der Broeder-gemeenten, in hunne Koor-huizen verdelen, (waarvan in 't vervolg nader) maar zelfs zoeken zodanige huisgezinnen , die daar toe in ftaat zyn , ouderlofe kinderen op te voeden, of nemen dezelven, by aldien zy zeiven gene kinderen hebben , voor hunne kinderen aan. En nademaal de volwaflene ongehuwde vrouws-perfonen, alsmede de weduwen, zonder Verwerver niet beftaan kunnen, zo houden zig ene of meer van dezelven tot het een of ander huisgezin , en dus komen ze, behalven't geen zy zeiven verwerven kunnen, aan haar beftaan, terwyl ene iegelyke 'er zo veel voor doet, als ze kan. En dewyl een ongetrouwde mansperfoon gene huishouding hebben kan , ten zy hy ene moeder of zufter heeft, zynde het zelfs onder de heidenen iet ongewoons , dat een ongetrouwd mansperfoon met ene meid huis houdt; zo moet hy zig insgelyks by een huisgezin voegen. Ja zelfs wanneer zyne moeder met zyn verworven goed naar believen voor haar en hare kinderen huis houdt, of hy zelve zyne zaken beftiert, moet zulks egter in gemeenfehap met dat huisgezin gefchieden, aan 't welk zy zig met hare overige kinderen houdt. Schoon nu de Groenlanderen niet zeer vrugtbaar zyn , T 5 en  298 Groenlandfche Hiftorie X B en zelden meer dan fes kinderen hebben terwvl wiB u ■ ' gezinnen in 'c geheel gene kinderei kme^ huSSï kan egter door aangenomene kindera/f dóór verSf™ indien de huisvader een bekwaam « Y yk worden> Groenlanden kan ^^SSSeTaï^d»^ of vyf perfonen aan enen verwerver , dat is een zeehok vanger, ter onderhouding toerekenen l zeehond- S- 5. Wanneer de Groenlanders in den zomer daar w»r ™ hunne neringe menen te vinden, inlenf™ flü " elk huisgezin afzonderlyk. Doch « Sn ^ W°°nt gene tente voorzien , Sótm^SSSSit^SSS^ worden van andere huisgezinnen ingenomen ge^ook ouders van hoge jaren by hunne gehuwde ldnderen inwo nen Daarentegen zyn 'er vele weduwen, Se , dkeTet" deren hebben twe en dartig huisgezinnen hunne woïwe wor^'n den0Ver,^en "««In door de ande^gehpen worden. Daarentegen moet elk mansperlbon van eSen Sfen ïhVffi^' ^ vfnSS in één hïïFV!^ ettel.yke ^zinnen tefamen ™£f i 1' d, s n:et ai,cen het bouwen , maar ook het maa r"°l om re m^'«emakkelyker famen te dïagen maar ook om te meer warmte door de menigte van lampen te  Gefleldheid der Groenl. Gemeente. 299 re hebben. Dewyl nu onder de Groenlanderen gene/«iorte nepoen. ^ v „iemand in't huis enig Se/ o?ïde «Sr'ef, behalven dat de kinderen hunne Srs vSgen, en de overige volwaffen ongehuwde perfonenen weduwen voor hunnen Verwerver werken en door denzdven van 't nodige voorzien worden. OnderSchen" houden zig de na&te bloed-va^t» gaarn by elkander , en gedragen zig naar den oudden cn erva renden, §. 6. Ten opzigte van de tot hier toe befchreyene uitwendige inrichting en levenswyze is'er tuffchen de gedoopten en andere Groenlanderen weinig of geen ondericheid te vinden ^1 ook niet wel enige verandering van be ang temaken? Het voorname onderfcheid bedaat hierin, dat de eerden niet, gelyk eertyds, in 't land omzwerven, of et■Ske mYten van hunne Leraren afwonen, maar zig befteïdig^n derzelver nabyheid ophouden, ten einde derzelver onderwyzing, opzigt en vermaning, te gemeten, t Is waar^menzoïkunnen'denken, dat het beter zyn zoude , ind en ze in hunne geboorte-plaatfen bleven, of zelfs m het lan rondom trokken, eensdeelsom dat een leglyk op SnTge plaats, waar hy de. gewone nermge^kent, zyn bedaan beft vinden kan; en in de twede plaats, om dat zfde ver af wonende heidenen door hun woord en wandel Lt het geloof zouden kunnen opwekken, en dus de mtbreiding van 't Evangelie bevorderen, vooral op plaatzen, waar df MnTionaridfen niet komen kunnen. Dan het tegendeel zou, volgens 't geen de ondervinding tot hier toe geleerd h?efd , waar zyn. Want wat het uitwendig bedaan aangaan de Wilden! fchoon ze ook op hunne plaatzen ene eemakkclykere en rykere jagt en viflchery dan de onzen gefaShebben, geraken egter byn* alle jaren voor het einde van den winter in zulktn nood, dat ze by de onzen naar fpys moeten omzien , alzo ze van ker losheid niet in daat zyn, om den Goddelyken zegen behoorlyk te verdeelen en tot hunnen nooddruft aan te Simden. En fchoon velen der gedoopten, door de plaatfen te verlaten , op welke ze van 3ongs afgewend zyn ge-  300 Groenlandfche Hiftorie X. B. weeft hunne neringe te zoeken, het in den beginne zwaar hebben, om zig aan ene andere manier in de vifch- en zeehond-vangft te gewennen, zy hebben daarentegen dit voordeel, dat ze door de anderen mede voortgeholpen worden, en in derzelver gezelfchap zeer ligt de bedrevenheid verkrygen kunnen, waar door zy zig zeiven kunnen onderhouden, ene goede huishouding voeren, voor anderen iets over hebben, en den koophandel dienen, Wat nu de uitbreiding van 't Evangelie aanbelangt,men zoude dezelve zeer bezwaarlyk bereiken, byaldien men de Groenlanderen na derzelver doop liet wonen en trekken, waar ze wilden, vooral in zulke ver afgelegene plaatfen , waar men ze met hgtelyk zou kunnen bezoeken. Het kleine vonkje van geloof zoude, by gebrek aan dagelyks voedzel, of binnen kort uitgeblufcht worden, en het onlangs verlicht gemoed, de onderwyfing t' enemaal miffende, in de vorige duiftermfle weêr geraken , of'er zoude , wanneer het diep ingeworteld bygeloofweêr de overhand kreeg, en met de nog zeer zwakke begrippen van de waarheid Vermengd werdt, ene foort van Samaritanery voorden dag komen; terwyl daarenboven hunne heidenfche bloed-vervvanten en bekenden alle kragten infpannen, om, zo niet de ouden, ten minften de kinderen en jonge lieden, in de heideniche dingen in te wikkelen , ten einde den vyand ftoffe van hoon en befpottinge te verfchaffen, en zig zeiven te kunnen verontfchuldigen. Dit zyn de redenen , uit welken men zig verpligt vindt, de nieuw-bekeerdenbyeen te houden, op dat ze gelegenheid mogen hebben, om in de kennifle en genade van Kriftus te waflen, en daarby zo te leren wandelen, dat de bedieninge des Geeftes by de ongelovigen niet onteerd maar verhèerlykt worde, en neg velen door het wandelen in 't licht opgewekt worden, tot het Waarachtig licht te naderen. Dat men dit oogmerk tot hier toe bereikt hebbe, en vele Wilden door het getuigenis en den wandel der gelovige Groenlanderen gewonnen zyn, daarvan zyn in de voorgaande Hiftorie ene menigte van voorbeelden te vinden. 5-r.  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 301 §• 7- Des niet tegenftaande ftaat het enen iegelyken Groenkndfchen huisvader vry, zyne neringe te zoeken, waar, wanneer, en met wien hy benevens zyn ganfche huisgezin, ten dien einde uitvaren wil. Zy hebben 'er flegts kennis van te geven, wanneer ze ergens tot een bezoek willen uitvaren, of zig met derzelver ganfche huisgezin naar ene afgelegene plaats ter neringe begeven, ten einde men weten moge, waar ze te vinden zyn, wanneer men ze , ee» lvk iaarlyks meer dan eens gefchiedt, bezoeken wil. Men heeft reeds van den beginne af dezen regel gemaakt en in agt genomen , dat ze niet voor Paaffchen, immers met ver en voor een langen tyd, het land verlaten, ten einde dit «ewichtig Feeft niet te verzuimen, en dit zyn ze ettelyke varen herwaards zo gewend, dat zelden iemand van hen zelfs een geruimen tyd na Paaffchen om het vertrekken denkt, terwyl zy hoe langer hoe meer den gemeenzamen . zegen der zamenwoninge leren fchatten. Dan ten einde ze niet door gebrek van levens-middelen genoodzaakt worden voor den gewonen tyd uit te varen, zo wordt, by alle vryheid,die ze hebben, om met het hunne naar believen huis te houden, daar op naukeuriggelet, dat ze niets nutteloos verkwiften, en tegen allerly nodelofe zaken verruilen of t' enemaal laten bederven. Ten dien einde heeft men het grote Provianthuis voor hen gebouwd, in't welk een ieder zyne gedroogde haringen, zyn vifch en vleefch,bewaren, en 'er wekelyks twe en drie malen zo veel van halen kan , als hy wil. Dit toch is in den winter hunne meeft gewone fpys, fchoon ze ook allerly kleine viffchen en vogelen vangen, terwyl nu en dan ook wel een zeehond, door de zulken, die in de zeehond-vangftbedreven zyn, gevangen wordt, waarvan zy des winters , volgens de loffelyke gewoonte aller Groenlanderen, aan alle hunne huislieden mededelen. In de maand May, zynde de tyd om op de hanng-vangft uit te varen, dragen de Broeders zorg, dat de Groenlanders, die intuffchen zeehonden zoeken te vangen,tydiglyk naar de eilanden varen, ten einde ze hunne meiden met de boten terug kunnen zenden, en de armen, die gene boten hebben, op dezelven kunnen verdeeld worden,om zig ook  fó2 Groenlandfche Hiftorie X. & ook van het nodige te voorzien. Van de Miffionariffen vaart er altoos een meê, die insgelyks naarftiglyk haringen ichept, ten einde, in geval van gebrek, iet» voor de armen te hebben , en hen door zyn voorbeeld tot naarfti*heid aan te moedigen. Hy houdt gedurende den tvd der viflchery, die gewonelyk vier weken duurt, hunne vergaderingen , en let voor het overige naukeurig daar op , dat inden tyd, wanneer gewonelyk de grootfte wanorde onder de heidenen heerlcht, en vele flegte dukken uitgevoerd worden, alles in ene goede orde bewaard worde, en niemand buiten nood agter blyve, of den op zig zeiven korten tyd des zomers met de rendier-iagt verkwiste , waartoe de Groenlanders, die gewonelyk zeer zorgeloos zyn, ene zonderlinge genegenheid hebben. Men kan hen deze jagt met t' enemaal verbieden , ondertulfchen tragt men hen zo veel mogelyk van dezelve af te brengen cn wel om deze redenen : i. om dat ze ganfche maanden op dezelve toebrengen , de verkondiging van 't Goddel vk woord en alle aanlpraak verzuimen , en, een ganfeh huis- , gezin in de« wildernis omzwervende, de een 6f ander aan allerly verzoekingen ligtelyk bloot gefteld wordt. z. Om dat derendieren dërmaten verminderd zyn, dat het nauwelyks den tyd en de moeite waardig is, om dezelven wegens ettelyke weinige moije vellen (want van het vleefch brengen ze weinig te huis) agter na te lopen. Hierby komt nog 3. eii wel voornamelyk, dat ze intuffchen de bede yiicli-en velen zelfs de zeehond-vangft verzuimen; terwvl het nogtans eigendlyk de zeehond is, waar van ze hunnen leeltogt, kledinge, tenten , booten en brand hebben, en waar voor ze de overige behoeftens kopen kunnen. Wie derhalven deze vangft verzuimd, die moet noodzakelvk m armoede geraken, en anderen tot laft vallen, gevolge] vk ookvoorden koophandel nietfalleen onnut,maar zelfs Tchadelyk worden, gemerkt de naarftigen Verwervers zo veel weimger fpek verkopen kunnen, als ze aan dezen verruilen , en wanneer de laatften geen fpek krygen kunnen , zo is het gewonelyk nog voor het einde van den winter met hen gedaan. Eindelyk letten de Broeders ook daarop zeer naukeurig, dat hunne Groenlanders alles, wat ze te verkopen hebben, by den aangeftelden koopman aanbrengen , en genen lluikhandel voeren, of de befte koopwaren voor het fcheepsvolk, en veel minder voor vremden, bewaren. S. 8-  Gefield heid der Groenl. Gemeente. 303 S- 3. De meefte moeite, die de Broeders ten aanzien van't uitwendige met hunne Groenlanderen hebben, veroorzaken de armen, en vooral de weduwen en wezen. Want, om dat de Groenlanderen gene fchatten hebben nog vergaderen kunnen, maar van jaar tot jaar,om zo te fpreken, uit de hand in den mond leven, zo geraakt hetrykftehuisgezin door het overlyden van den huisvader, indien 'er gene volwaffene bekwame zonen voorhanden zyn, in de grootfte armoede ; gemerkt ene weduwe, fchoon ze boot entente, dat haar voornaamfte goed is,heeft, dezelven egter met de nodige vellen niet onderhouden kan, en dus verpligt is, dezelven aan enen anderen man over te laten, door welken zy met hare kinderen moet verzorgt worden, terwyl zy hem daarvoor dienen moet. Heeft in tegendeel de man haar genen boot en tente of ander koftelyk jagtgereedfehap nagelaten, dan mag ze (ik fpreke tans van de Wilden) zien, hoe ze haar beftaan krygt. In zulke gevallen heeft de anders zo zeer geroemde gaft-vryheid en liefde der Groenlanderen gewonelyk een einde; te weten, wanneer zy gene weder-vergeldinge te verwagten hebben, des het einde van zulke arme lieden gewonelyk is, van honger en koude te vergaan. (*) Deze wrede gewoonte der Groenlanderen heeft vele weduwen , wezen, en andere verlatene menfehen, den toevlugt tot de Broederen doen nemen ; ja vele mannen, die een weinig vooruitzigt gehad hebben , hebben tydiglyk zorg gedragen, om nog voor hun einde, 't welk hen by derzelver gevaarlyke koftwhming zeer ligtelyk overkomt, de hunnen in zekerheid te brengen. Zal derhalvcn enig tydelyk oogmerk de beweegreden zyn, dat zig by de Broeders meer Groenlanders, dan ergens anders , bevinden , en naderhand door het Goddeïyk woord opgewekt en gedoopt wor- (*) Ja ze worden , byaldien dezelven genen nabeftaanden en tevens aanzienelyken bloed-verwant hebben , of van het hunne beroofd, of, fchoon ze door den een of ander voor hun boot en tente in verzorging genomen worden, binnen enigen tyd verlaten.  304 Groenlandfche Hiftorie X. B* worden; Cfchoon het ook in zulke gevallen gewonelyk zo. danige lieden zyn geweeft, die reeds voorheen, en dikwerfjaren lang, het Evangelie met indruk gehoord hebben; terwyl in tegendeel velen, om dat ze nog dood 'waren door zonden en misdaden , zelfs in den uiterften nood, door de hartelykfte voorftellingen hunner bloed-ver wan ten niet hebben kunnen bewogen worden, om te blyven) het zal dan gewiffelyk gene andere dan deze zyn: Zy zien, dat het onder de gelovigen eerlyk en geregeld toe gaat; dat elk zyn eigendom met zekerheid bezit; dat'er, uithoofde van rykdom en armoede, gene aanneminge des perfoons plaats heeft; dat arme weduwen haar beftaan vinden; dat arme wezen verzorgd en tot bekwame menfehen opgevoed worden, en, ('t geen by de ongehuwde Groenlandfche vrouws-perfonen gene zaak van weinig belang is) dat gene vrouws-perfoon tot het huwelyk gedwongen, gene getrouwde vrouw verftoten, en aan genen man toegeftaan wordt meer dan ene vrouw te nemen. (*) 'Er wordt gewonelyk veel van ergernilfen enaanftoten gefproken, waardoor de heidenen afgefchrikt worden, van denKriftelyken Godsdienft te omhelzen: fchoon ik nu niet weet, in hoe verre zulks by de Groenlanderen plaats heeft, dit weet ik egter zeker, dat hen niets meer affchrikken zoude , dan byaldien zy zien zouden, dat de nieuw-bekeerden of derzelver kinderen onbekwame menfehen wierden, die van een anders genade zouden moeten leven. Want deze heidenen kennen gene andere deugd, ter beloninge van welke zy in de andere wereld ene goede plaats verwagten (f), dan tot het een of ander bekwaam te zyn,braaf te arbeiden, en voor zig zeiven en anderen van nut te zyn. Weshalven ook zulke gedoopten , die hen ten dezen opzigte alzins evenaren, of zelfs overtreffen, in grote agtinge by hen zyn. § 9- Wanneer derhalven een huisgezin van 'leszelfs hoofd be^ roofd wordt, of. dat ene weduwe met hare kinderen, of ook (*) Zie het lilde. Boek §. 13. en 17. (f) Zie het lilde Boek §. 37.  Gefteldheid der Groenl. Gemeentel 305 ook enkele jongelingenen meisjes, die gene riabeftaando vrienden in de Gemeente hebben, welke voor hen zorgen kunnen, den toevlugt tot de Broeders nemen ; dan wordt zulks aan den Gemeente-raad, die uit bekwaame en merendeels welgeftelde mannen beltaat, voorgefteld, ten einde aldaar overwogen worde, hoe zodanige lieden beft te plaatfen en te verzorgen zyn. De leden dezer vergadering hebben de befte kennifle van de omftandigheden hunner huisgenoten , en gewonelyk biedt zig in dergelyke gevallen de een of ander van zelve aan, om zulke armen aan te nemen, en dezelven onder de hunnen voort te helpen. Zyn het verlatene kleine kinderen , of zelfs zuigelingen , dan laten zig zodanige huisgezinnen, die weinige, of zelfs gene, kindéren hebben, overreden, om een jongsken of meisje als hun kind aan te nemen. Doch deBroeders moeten zulke lieden onderfteunen en hen te hulp komen, door zodanige aangenomene arme kinderen mede van kledinge te voorzien, en den jongelingen, wanneer ze groot worden, enen Kajak te verfchaffen , teneinde dezelven niet, door gebrek van het nodige gereedfchap, in hunne jonge jaren verzuimd en daardoor onbekwaam worden, om zig zeiven t' eniger tyd te onderhouden. Dit is te meer een voorwerp van de oplettenheid der Broe* deren , om dat de Groenlanderen ten opzigte van de opvoedinge hunner eigene kinderen zeer nalatig zyn. Zy moeten egter ook in 't helpen wysheid gebruiken, en aan niemand geven, dan die in der daad nood heeft, ten einde de Groenlanderen niet lui en los word en , of zelfs zig verbeelden, dat de Zendinge verplicht zy, hen te onderhouden, ten minften derzelver arme huisgenoten te verzorgen, om dat ze zig dopen laten. S- Dus kan men zeggen, dat onze Groenlandfche Gemeente tot hier toe, voor het grootfte gedeelte, uit arme heden heeft beftaan , vooral zedert de jaren 1752 en 1754* wanneer zo vele mannen, en wel de beften Verwervers, ontflapen zyn; zo dat derzelver nagelatene huisgezinnen door de overigen hebben moeten onderhouden worden, totdat nu de jonge lieden beginnen groot en allengskens bekwaam te worden, om zig en de hunnen te verzorgen. Behalven de- ƒƒƒ. Deel. V zen  3©6 Groenlandfche Hiftorie X. B. zen zyn ook nog te Nieuw Herrnhut ettelyke andere huisgezinnen , die , wegens derzelver in vroegere jaren verzuimde opvoeding, of van wegens ouderdom en zwakheid, niet in ftaat zyn, om zig zeiven hun beftaan te verfchaffen, maar door de andere Groenlanders moeten onderfteund worden. Schoon men nu van zommigen dezer bekennen moet , dat zy luije verwervers en flegte huishouders zyn , ( en by foortgelyke menfehen is het gewonelyk ook inwendig niet ten befte gefteld) men moet egter tot roem der overigen betuigen, dat men zig niet genóeg verwonderen kan, hoe zy zig en derzelver talryke huisgezinnen onderhouden kunnen, en tevens nog zo veel over houden , dat de koophandel op gene plaats in deze landftreek zo veel fpek krygt , als in onze met zo vele arme menfehen opgepropte Gemeente; ja dat, wanneer de honger alomme de overhand heeft, hier nog altoos zo veel over is, dat ze aan anderen kunnen mededelen, en zelfs ganfche huisgezinnen tot hunnent ontvangen, als waar van ik in dezen, fchoon zeer gematigden, winter vele ftigtelyke voorbeelden gezien heb. Want onder onze vier en feftig huisgezinnen bevinden zig niet meer dan veertien, immers niet boven feftien, die ganfche verwervers of ryke lieden kunnen genoemd worden, dat is, lieden, die,in een middelmatig jaar, van drie tot agt tonnen fpek verkopen kunnen ; de overigen hebben of niet meer dan hun eigen beftaan, of kunnen maar zeer weinig over houden, om te verkopen. Ons volk heeft egter "in dit jaar, fchoon de vangft maar middelmatig was, van de maand September 1761, tot in February 1762, honderd en veertig tonnen geleverd ; terwyl vier naburige heidenfche plaatfen, op welke, wel is waar, weiniger menfehen, maar tevens ook wciniger te verzorgen zyn, daar integendeel'er veelmeer Vanpers, dan by ons, wonen, niet veel boven de helft geleverd hebben, fchoon de meeften naby de zee, en dus ter neringe veel gelegener wonen. Dus wordt ook in het woefte Groenland de bekende ftclling: „ Dat een Staat gene ingezetenen hebben kan, die van meer nut of beter zyn, dan de kinderen van God; " met de daad bewezen. Een regtfehapen leraar, die zig vooral overliet geeftelyk bloeijender hem toevertrouwde Gemeente verheugt, zal zig in de twede plaatfe over niets meer verblyden, dan wanneer hy door zyne kudde het befte van dat volk zoeken en bevorderen kan,onder wiens Hoofd de kinderen  Gefteldheid der Groenl. Gemeente.' 307 deren van God een ftil en geruft leven leiden mogen. Hy erkent het als ene genade van den Koning der Koningen, wanneer Dezelve hem en de zynen als dezulken in de harten van de Schilden der aarde openbaar maakt, en gedoogt niet dat de veelvuldige hinderpalen,die hy ontmoet, noch enige ongemakken en gevaren, zynen yver zouden doen verflauwen , om zig met de daad als enen dienaar van God te betonen, die niet om een loon te hebben, of, als een ogendienaar, flegts om menfehen te behagen, maar om Kriftus wille zyn leven voor het euwig welzyn der arme verloorne» heidenen verflyt, en ze tevens tot menfehen maakt, die hunnen Heren en Meefteren, in ftede van den zeiven lastig te vallen, voordeel toebrengen. Deze aanmerkingen , tot welke my het befchouwen van den ftaat der Groenlandfche Gemeente, en de gunftige ietuigeniflen der kooplieden aanleiding gegeven hebben , zal men my niet kwalyk afnemen, te meer , om dat ik voor myn perfoon geen deel aan den roem heb ; men zal 'er veel eer den Vader, die in de Hemelen is, voor pryzen. $• lf Onder de Groenlanderen vindt men gene bedelaars, die rondom lopen, om te bedelen ; des men te Nieuw-Herrnhut gene Armen-kas nodig heeft. Onder de heidenen zoekt men zig van arme en onbekwame menfehen te ontflaan, of men laat ze vergaan. By ons zorgt de Diaken voor zulke menfehen, en zoekt dezelven, zó als we hier boven gezegt hebben, onder andere huisgezinnen te plaatfen, en langs dezen weg te onderfteunen. In de Groenlandfche Gemeente heeft men niet meer dan ene kas, dat is de Traan-kas , hierin beftaande, dat de Zaal-dienaren , eenmaal in den herfft , zig van allen, die zeehonden gevangen hebben, door ene vry willige gifte zo veel fpek of traan laten geven, als,ter onderhoudinge der lampen op de Kerk-zaal nodig is. Ten dezen opzigte moeten we de edelmoedigheid onzer Groenlanderen roemen, daar het anders een van natuur gierig volk is, 't welk meer van nemen , dan van geven , houdt. De mildadigheid veler huisvrouwen , die zig zeiven fober behelpen, teneinde iets voor de nood-hebbenden en zieken ter mededelinge over te houden, kan men niet nalaten als ene vrugtvan 't geloof V 2 te  308 Groenlandfche Hiftorie X. B. te erkennen, te meer, daar zy dezelve zonder ophef betonen , en van de vrugten des geloofs op verre na niet zo veel als van het geloof zelve gefproken, veel min aan de eerften enige verdienftelykheid toegefchreven wordt. Zelfs worden deze goede werken gewonelyk niet voor het einde van den winter bekend, wanneer men nagaat, hoe de armen hun beftaan verkregen hebben. Dit zal nopens de uitwendige gefteldheid der Groenlandfche Gemeente genoeg gezegt zyn. In 't algemeen heeft ook hier, gelyk elders, de gewone aanmerking, Lands ■wyze, Lands ere, plaats; waar omtrent de Broeders, behalven de zorgvuldige afkeringe van alle ongeregeldheden en zondige gewoontens, weinig te veranderen of te verbeteren vinden, gemerkt ze niet als meefters of nieuwe wetgevers, maar als dienaren en gezanten van Kriftus wege gezonden zyn , om den heidenen het Evangelie te verkondigen , en hen door de middelen der genade op den weg der zaligheid te leiden. Kunnen ze dezelven tevens ten aanzien van 't uitwendige in ene betere orde brengen, en hen in dezelve bewaren, zo dat zy lieden het in- en uitwendig beter hebben, en hunnen aardfchen Heren en Meesteren meerder voordeel toebrengen, de Broeders doen zulks van ganfeher harte en naar hunhe befte kennilfe. Dan dit kan geenzins gebiedender wyze, maar alleen by wyze van bidden en vermanen gefchieden , om dat men anders de heidenen in hunnen argwaan , als of men hen door het Kriftendom van hunne vryheid zogt te beroven, fterken , en dus den loop van het Evangelie t' enemaal ftremmen zoude. §• 12. "Wat de Kerkelykegefteldheid der Groenlandfche Gemeente aangaat, ik zal myn berigt ten dezen opzigte moeten beginnen met een weinig van de Miffionariffen en derzelver mede-arbeideren vooraf te melden. Gewonelyk is op elke plaats een Miffionaris met twe Diakenen , die hem zo wel in 't geeftelyke als 't lighamelyke tot hulpe zyn. Deze drie perfonen zyn getrouwd. Hunne vrouwen nemen niet alleen de huishoudinge waar, maar zy zyn tevens de eigentlyke mede-arbeidfters hunner mannen onder de vrouwelyke kunne, by welke ze onder het bellier  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 309 beftier van den Miffionaris de byzondere ziels-verzorging waarnemen, ten einde, en in gevolge van de inrichting der Broeder-kerk, den arbeid der Leraren ligter te maken, en allen argwaan en kwaadfprekenheid (waartoe de Groenlanderen boven anderen volkeren ene zonderlinge genegenheid hebben) voor te komen. Behalven dezen zyn'er nog twe ongetrouwde mansperfonen als mede-arbeiders: de ene is de Katechifeerder, die de jongens-ichool houdt, en tevens de ziels-verzorging onder de ongetrouwde mansperfonen en aankomende jongelingen waarneemt; de andere is de Mifftons-afftftent, die de huishoudelyke zaken mede waarneemt, des hy in ilaatmoet zyn, om met allerly werk van hout, yzer en metfelary, om te gaan, en , des noods zynde, enen bouw te kunnen bezorgen; hy is tevens de mede-arbeider van den Katechifeerder , en een van de voornaamfte voorwerpen zyner oplettenheid is, dat de aankomende jongelingen , die het eigentlyke fteunfel der Groenlandfche huishoudinge zyn, tot den arbeid aangevoerd worden. By de Miffion of zendinge te Nieuw-Herrnhut bevinden zig, in het tans lopende jaar 176a, de volgende perfonen: 1. Frederik Böbnifcb , Miffionaris zedert het jaar 1734., 2. Joban Sörenfen, Diaken zedert 1746. 3. Mtcbael Ballenhorft , Diaken zedert 1747 , doch tans afwezig en in Duitfchland: deze drie zyn getrouwd; behalven dezen is 'er ook nog de oude Moeder Stach. 4. Hendrik Hükkel, Katechifeerder zedert 1759. ^.Jens Haven, Mijftonsafftftent zedert 1758. By de zendinge te Lichtenfels zyn tans 1. Matthaus Stach, Miffionaris zedert 1733. 2. Joban Bek, Miffionaris zedert 1734, en getrouwd. 3. Pieter Rudberg, Misfions - affiftent zedert 1755. 4. Pieter Haven , zedert <*> By (*) Deze is in het zelve jaar 1762 van wegens ziekelykheld naar Europa terug gekeerd , en den ipden September 1763 te Herrnhut ontflapen. In zyne en deszelfs Broeders plaats, die ook terug keerde , zyn Georg Hendrik Meyer en Joban Böbnifcb gekomen. Ook kreeg men nog voor het einde van 't jaar 1763 de tyding, dat Frederik Böbnifcb den 2$iften July , te NieuwHerrnhut na ene langdurige ziekte ontflapen. was; hy is dus in Greenland de eerfte Miffionaris, die zynen loop voleindigd heeft. V 3 cn  Sis Groenlandfche Hiftorie X. B. By ene zendinge moeten zig altoos vier of vyf mansperfonen bevinden. Want nademaal onze Miffionariffen genen Joon trekken, maar behalven meel , peulvrugten en een weinig vleefch en drank, 't geen hen gezonden wordt, zig j elven door de jagt en viffchery verzorgen moeten, hunre kerk, hunne woonhuizen en vaartuigen onderhouden, en, in den korten tyd des zomers , zig van den nodigen 1 rand voor enen langdurigen winter voorzien; zo wordt'er altoos een genoegfaam getal van mansperfonen vereifcht, die, wel is waar, de reiskoften zwaarer maken, maar daar t n tegen de onderhouding , als ook den geef!elyken arbeid , waartoe twe Miffionariffen niet toereikende zyn, grotelyks ■ verligten. Zy hebben dus des zomers de handen vol werks, te meer daar ze ook hunne Groenlanderen en de heidenen van tyd tot tyd bezoeken moeten. En dit yyn in der daad gene reizen van uitfpanning en vermaak , maar reizen, die met vele levens-gevaar en ongemakken vcrzeld zyn; alzo de zee zeer onftuimig en het weder aan Vele fchielyke veranderingen en ftormen onderhevig is , terwyl ze zelden ene veilige haven voor hun vaartuig vinden , en te huis hetzelve altoos ver op het land moeten halen. Des winters, als wanneer aan de zielen het meeste te doen valt, ontbreekt het ook geenzins aan uitwendigen arbeid; wint de huizen moeten herfteld worden, en men moet ook vogelen zoeken te fchieten , 't geen hier te lande op verre na gene zo aangename en gemakkelyke bezigheid is, als men 't zig in andere landen zou kunnen verbeelden. §• 13- Den tyd, die hen nu nog overfchiet, moeten ze aan 't leren van de taal, aan de overzetting van het een of ander ftuk uit de H. Schrift, en aan de liederen voor hunne Groenlanderen hefteden. Uit den inhoud der Groenlandfche Grammatica, welken we in het 3de boek §. 44. medegedeeld hebben, zal men ligtelyk bevroeden, dat dit zelfs voor en ,na negen en twintig jaren daar gediend te hebben, in den ouderdom van ruim drie en vyftig jaren in zyns Heren vreugde ingegaan is.  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 311 voor geletterde lieden, die gewend zyn andere talen, naar taalkundige regelen, te leren, een moeijelyke arbeid zy zo dat iemand, die het in drie jaren zo ver brengt, dat hy de Groenlanderen en zy hem verdaan kunnen, ene zonderlinge bekwaamheid bezitten moet. Dien volgens kan men ligtelyk begrypen, hoe zwaar zulks den eerden drie Moravifche Broederen heeft moeten vallen; te meer daar ze noit ene Grammatica gezien hadden, en dus alle de Latynfche taalkundige kund-woorden eerd leren moesten uit een toen nog onvolkomen opdel van wylen den Heer Egede, die , der Hoogduitfche taal niet magtig zynde , zyne gedagten niet duidelyk genoeg aan hen mededeelen kon , zo dat zy,om de Groenlandfche taal te leren, verpligt waren een weinigje van de Latynfche, en, om hunnen Leermeeder te verdaan, de Deenfche-taal te leren Door de dagelykfe oeftening konden ze de taal niet leren, alzo zy in de eerde fes jaren gene Groenlanders by zin- hadden. De volgende Broeders hebben wel het voordeel , dat ze de taal volgens ene verbeterde Grammatica, en tevens door de oeffening, leren kunnen, moeten egter eerd alle, zelfs in andere talen ongewone, kund-woorden verdaan en ene menigte van Paradigmata en Compo/ita van buiten leren. Deze ongeletterde lieden hebben 't egter door vele naardigheid zo ver gebragt, dat ze , zonder een opdel te maken, 'in de Groenlandfche taal vaardig kunnen prediken, en vele, ten dele zware, liederen en Bybelfche ftukken vertaald hebben; terwyl ze ook nog, by elke gelegenheid , de verftandigfte Groenlanderen uitvorfchen, en dus hun Woorden-boek en Grammatica vermeerderen en verbeteren. §• 14. Als iet zonderlings heeft men aangemerkt, dat, niettegenftaande het ruwe weder, den zwaren arbeid en veekyds het fchrale en flegte voedfel, als mede zo vele gëvaarlyke reizen op ene onftuimige zee tuflehen eilanden en klippen, tot nog toe van allenaar Groenland gereisde Broederen geen een overleden is, (*) ja dat ze zelfs weinig ziek geweeft zyn, (*~) Dus was het in 't jaar 1762 tsea dit gefchreven werdt. K J V 4  3ï2 Groenlandfche Hiftorie x. b. zyn, daar by de overige zendingen, vooral in de Carybifche-etlanden, zeer velen hunnen loop binnen kort geëindigd hebben. Indien men dit enkel en alleen aan de zuivere en gezonde lugt der koude Noordlanden wilde toefchryven, diende men zig egter te binnen te brengen, dat in deze landen de fcheurbuik en andere ongemakken vele droevige gevolgen hebben , waarvan men hier ook voorbeelden genoeg gezien heeft, vooral in't jaar 1728, toen 'er te Godbaab ene menigte van Europeanen geftorven zyn. (*) Men kan dit derhalven niet zo maar als een gewoon gevolg van den algemenen loop der natuur aanmerken , maar moet den Here pryfen, die onzen Broederen moed , geloof, kragten en gezondheid, verleend, en hen by zo vele gelegenheden zyne wonderbare hulpe betoond heeft, gelyk zulks, by gelegenheid dat drie perzoonen te Herrnhut in de Opper-Laufits by zeer gering fchynende omftanden het leven ingefchoten hebben , 1736 gefchied is in een Lyk-dicht, waarin onder anderen gezegt wordt: Dat men wafcht in Petersbacb : (f ) Of een plank, by klaaren dag, Op een dakje wordt geflagen: Of hout in de fchuur gedragen : Of, (neem regt de vraag in acht) Dat men Peft-volk, met bedacht, Laat in Groenland by zich woonen , Om hen allen dienft te toonen: Koude lydt en hongers-nood : Storm en ys rondsom het boot; Zeg: by welken onder dezen Heeft zich 't meeft gevaar beweezen ? Sterft de Wafchfter door een fchrik Op dat eigenfte oogenblik: Moet men dood van 't dak hem draagen, Die de plank had aangellagen: Doodt het hout den Man op 't uur, Dat hy 't hout draagt in de fchuur: En die vyf verlooren Booden Lee» (*) Zie het IVde boek §- 3e. ( f ) Een Beekje, dat Herrnhut voorby vloeit.  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 313 . Leeven onder duizend dooden! Zo hangt doods- en leevens-lot Ganfeh alleenlyk af van God, En in Ooft, VVeft, Noord en Zuiden, Zorgt Hy trouw voor zyne Luiden. §• 15. Dan ten einde zy 't beter op dezen zwaren poft uithouden , en zig ook van tyd tot tyd naar den geeft verkwikken mogen, zo ftaat het hen vry, om beurtelings na elkander ene bezoek-reis naar Duitfchland te doen, en zig den winter, of, byaldien de terug reis niet zeer noodzakelyk is. ook nog den volgenden zomer en winter, in de Broedergemeenten op te houden. Deze beurt krygt een ieder om het fesde jaar, fchoon zommigen wel eens tien jaren en langer daarop hebben moeten wagten. Voor het overige wordt hen jaarlyks, behalven de nodige onderfteuning in het uitwendige, alles gezonden, wat het voorgaande jaar by de Broeder gemeenten in gefchrifte uitgekomen is, als mede de narigten, die uit het ryk van Kriftus onder kriftenen en heidenen vergaderd zyn, terwyl zy ook de narigten van zig en hunne zendinge mededelen, op dat ze met de overige Gemeenten in enen gedurigen zamenhang blyven, en met dezelven in genade en kenifle van Kriftus waden mogen. Zulke fchriften en narigten maken ze zig by de lange winter-avonden gemeenzaam te nut, en eindigen met het avond-gebed, gelyk ze eiken dag met het morgen-gebed, doch den zondag met de Litany beginnen, en alle middagen ene korte huis-oelfening hebben. % 16. Hunne huishouding is gemeenfchappelyk en wordt onder het bedier van den daartoe aangeftelden Diaken gevoerd, die jaarlyks ene lyd van alle noodwendige zaken aan het ter verzorging der zendingen aangedeld Collegie overzent, en deze lyft wordt vervolgens naar Kopenhagen ge zanden, om de verlangde zaken volgens dezelve aldaar te V 5 kü'  . 314 Groenlandiche Hiftorie IX. B. kopen. De ene heeft het niet beter dan de andere, maar allen even eens; niemand verwast enig loon pefrhenk-en ofbygiften Elk flaat de handenaan denTid^nS beid, en doet zo veel hy kan; en wat de een of ander verwervt, wordt ten behoeve van de gemene huishoudin^e aangewend. Er is egter buiten de viffchery en de iaat. die maar zeer gering is , niets te verwerven, en om iets te winnen, kan men in 't geheel niet denken. Het meede moet hen derhalven gezonden worden, 't geen niet nalaten kan grote koften te veroorzaken. De zendelingen moeten met alleen in den beginne van reis-geld en de nodige kledinge voorzien worden, maar men moet hen ook iaarlvks enen aanzienelyken voorraad van allerly levens-middelen en. klederen, als mede van tyd tot tyd de nodige vaartuigen en woningen , en voor de Groenlanderen de opentlyke huizen overzenden, en daarvoor zo wel als voor hunne perfonen de behoorlyke vragt betalen. Wanneer ze terug geroepen worden, of tot een bezoek in de Europeaanlche Gemeenten komen, kunnen ze niets mede brengen, en worden tot op derzelver terug reis verzorgd en tot dezelve op nieuws van het nodige voorzien. Hunne kinderen, tot welker opvoeding ze onder de heidenen noch tyd noch gelegenheid hebben, worden inde kinder-huizen der Broeder-kerk, zonder betaling, met dezelve zorgvuldigheid en geenzins flegter opgevoed, dan de kinderen, voor welken de ouders betalen,enovereenkomdigmet derzelver natuuflyke vermogens tot letter-oeft'eningen, konden of ambagten, aangevoerd. Van de gelovige heidenen kunnen ze mets verwagten. En fchoon het by de Broeders als een zetregel aangemerkt wordt, dat men gene heidenen door weldaden aanlokken moet, maar by alle p-elc-enheden in welke men hen te hulpe komen moet, vele%mzigti°-heid heelt te gebruiken, ten einde ze door weldaden niet meer bedorven dan verbeterd worden; het blyft egter altoos zo, als de Heiland gezegt heeft: De armen bebt gy altyd met u. Deze moeten gedeeltelyk van wegens ouderdom en zwakheid verzorgd, gedeeltelyk opgevoed , en in daat <*efteld worden om te kunnen arbeiden: de zieken moeten verzorgd en van genees-middelen, doorgaans zonder betaling voorzien worden; terwyl men tevens allen , die lezen kunnen, van de nodige boeken , en de kinderen van de middelen , om iets te leren, zonder betalinge voorzien moet. By de zen-  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. %t$ zendingen onder de Negers ,en vooral onder de Indianen, komen nog veel meer iöortgelyke gevallen voor, in welken men zig verpligt vindt, om nu veel dan weinigcr aan den heidenen te doen , doch daarvan is 't hier de plaats niet te fpreken. Tot het een en ander hebben onze Miffionarmen geen ander fonds dan den Goddelyken Zegen, welken ze by 't werken met hunne eigene handen genieten , en de vrywillige onderfteuning hunner Broederen en Vrienden , wier harten van liefde' en medelyden jegens de arme heidenen vervuld zyn. Toen ze de zendingen ondernamen, dagten ze in hunne eenvoudigheid dus : „ Het zwaarfte voor ons „ zal zyn, om by de heidenen te komen; waren wy'er „ maar eerft:, dan zouden we met hen en op hunne wyze „ wel beftaan, of onzen koft by anderen winnen. " Dit hebben ze ook getrouwelyk gedaan , en gaan nog gedurig voort, met zig, zoveel doenlyk is, zeiven door te brengen. Dan nademaal ze dus gebrek zouden moeten lyden en vergaan, of hun voorname oogmerk, te wetenden dienft aan en onder de heidenen, verwaarlozen ; men zwygevan de velerly uitgaven , die tot hun eigen beftaan en den welftand der Gemeenten uit de heidenen vereifcht worden; zo wordt tot hunne onderfteuning nog ene merkelyke fomme gelds vereifcht, waartoe een ieder in de Broeder-Gemeente naar vermogen en met een blyd hart gaarn iets toebrengt. En hier van willen zelfs de kinderen niet uitgefloten zyn, ja de daggelders fparen het liever aan hunnen dagelykfen koft , dan dat zyhet genoegen mifl'en zouden, van mede, in de bevordering van het werk Gods onder de heidenen , deel te hebben. 'tGeen op deze wyze vergaderd wordt, wordt in handen van ettelyke verdandige mannen , die tot de Diaconie der zendinge onder de heidenen, doch zonder wedde, aangefteld zyn, gedeld, door hen berekend, en tot de uitgaven , die ten behoeve van alle zendingen zonder onderfcheid gèfchieden, aangewend. Schoon dit nu tot hier toe niet toereikende geweed is, des men nog immer ten dien einde enig geld heeft moeten opnemen, 't welk men van tyd tot tyd tragt af te leggen; men heeft egter reden om God, den Gever aller goede gaven, te danken , dat hy onzen Broederen en Vrienden een gewillig hart gegeven heeft, om dit gezegend werk te onderfteuhen , en dat hy het gebed zyner  Siö Groenlandfche Hiftorie X. B. ner knegten, om allen weldoeneren rykelyk te vergelden oogfchynelyk verhoord heeft. Op hem is ook onze hope gegrond, dat hy by alle zware omftandigheden dit werk, want t is bet zyne, verder bevorderen, en ook op andere plaatlen hefderyke harten, ter onderfteuninge van deszelfs uitwendige verzorging, verwekken zal, welker weldaden door de gelovige heidenen en derzelver dienaren met dank zullen erkend en niet vergeten worden by Hem, die gezegt heeft: Voor zo veel gy dit een van deze myne minde Jiroedtrs gedaan bebt, zo bebt gy dat my gedaan. §• 17. _ De Broeders hebben uit de Groenlanderen van den beginne af etteiyken der verftandigften en wegens hunnen wandel geagte heden van beide kunnen als mede-arbeiders by derzelver volk gebruikt, en deze werden by de vifitatie in't jaar 1752 in een geregeld en vaft gezelfchap, dat uit meer dan twintig perfonen beftondt , ingericht en den volke als voorgangers voorgefteld. Met dezen komen de Broeders twcmaal in de weekjbyeen, en worden door dezelven verwittigd, hoe 't op het land en in de huizen (want byna in elk huis woont een der leden van dit gezelfchap) toegaat, vooral ten opzigte van de opvoedinge der kinderen, de huis-orde en den dagelykfen ommegang en wandel der inwoneren. By deze gelegenheid geeft men hen nutte errinneringe, die zy weêr by de anderente pas zoeken te brengen. In 't byzonder wordt men door hen verwittigd, hoe zig de nieuwen inwoners, die nog gene leerlingen'zyn, fchikken, of wat men by de heidenen , die ten bezoek komen, gewaar wordt. Zy worden ook vlytig aangemoedigd, om den heidenen den weg der zaligheid voor te ftellen; en wanneer ze van huis cn onder de heidenen zyn , worden ze zelfs door dezen verzogt om 'er van te fpreken. Zaken, die tot de inwendige beftiering betrekking hebben, worden in de zo even gemelde Conferentie met de Groenlandfche mede-arbeideren niet verhandeld , maar in de wekelykfe Conferentie der Millionariften en derzelver Luropeaanfche mede-arbeideren overwogen, en vervolgens aan de Groenlandfche mede-arbeideren meegedeeld. Wat inte-  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 317 integendeel tot het beftaan en den uitwendigen welftand van't volk dienen kan, vooral wanneer een algemene togt naar de afgelegene plaatfen der neringe voorhanden is, zulks wordt met hen lieden overwogen, waarby ze tevens vermaand worden, om onder hun volk ene goede orde te houden;en zulke mannen, die 'er de nodige bekwaamheid toe hebben, worden gelaft , zo dikwils, als het immer doenlyk is, vergaderingen met de genen te houden, die met hen op één land daan, en daarby de heidenen ook niet te vergeten. Des winters, wanneer ze allen te huis zvn, laat men de Groenlandfche mede-arbeideren de ooentlyke vroeg-vergadering op de zaal, een of twemaalin de week, houden, waarby egter altoos een der Miffionariffen tegenwoordig is. . Uit deze mede-arbeideren worden by elke kunne ettelyke tot dienaren aangefteld, die de kerk-zaal in behoorlyke orde en fchoon houden, de banken zetten, de lampen bezorgen , het doop-water inbrengen, en voorts al t geen verrigten, wat op andere plaatfen het werk van den koder is Behalven dezen is niemand der Groenlandfche medearbeideren door enigen byzonderen naam of anit , by voorbeeld : ouderling, voordander , katechifeerder enz. onderfcheidentlyk betekend, fchoon ze met de daad alles verrigten, wat zulke perfonen betekenen zullen ; doch alles vrywillig zonder bezoldinge of rang. En 111 der daad, al was het dat de Broeders het vermogen hadden, (gelyk zv 't niet hebben) om aan de zulken, die hen den arbeid liater maken , enig voordeel toe te voegen, zy zouden , zulks doende, het eigentlykdoelwit, te weten de verbetering van het volk, nuffen, en tot allerly kwade gevolgen aanleiding geven. §. 18. Dus kome ik nu op den openbaren Godsdienft, zo als dezelve des zondags en in de week verrigt wordt. Op de werkdagen is alle morgen te fes uren het morsen-gebed , 't welk alle gedoopten, zo groten als kiemen, bvwonen. Te agt uren is de Vroeg-vergadering voor allen en een ie^elyk ^ in welke altoos over ene fpreuk uit den Bybel gefproken wordt, doch niet langer, dan dat de ver-  3*8 Groenlandfche Hiftorie x. B. «adering, het zingen mede gerekend, binnen een halfuur emdigd. Daarna varen de mannen op hunne bezigheden int. kort daarop is de. vergadering der kinderen, of de katechifatie. Deze geëindigd zynde gaan de mei jes bv enen getrouwden Milhonaris of Diaken,en de jon4ns bv den katechifeerder, in de fchool, waar ook enige ionse heden, zo veel en wanneer ze tyd hebben, komen ten einde zig beter in 't lezen en fchryven te oeffenen en den Schoolhouder by de kleine kinderen behulpzaam te zyn. s Avonds, wanneer de mannen uit zee te huis ve komen zyn , wordt nog ene algemene vergadering gehouden, in welke of kortelyk gefproken , of flegts gezongen wordt, en daarom noemt men dit de Zmg-vergadu- Dit zyn de algemene vergaderingen op eiken dag. Na de Zing-vergadenng blyven de Avondmaals-leden op de zaal, alwaar heii ene korte vermaning gehouden wordt. Ook wordt de Conferentie met de Groenlandfche mede-arbeideren twemaal in de week gehouden. Na het avondeten , wanneer een ieder zyn dag-werk geëindigd heeft is in de Koor-huizen het avond-gebed. è * Des zondags na het Morgen-gebed worden aan elk der verfcheide Koren afzonderlyk korte vermaningen , overeenkom Aig derzelver kunne, daat en ouderdom, gehouden. Dit noemt men Koor-vergaderingen. Des zomers wanneer dikwils niet dan zeer weinigen te huis kunnen zyn , of byaldien het weder zeer liegt is, wordt in plaats van deze vergaderingen, ene algemene leer-reden gehouden. De e.gemlyke Predikatie over het Zondags-evangelie, of ene ander Bybellche ftoffe, wordt 's namiddags gehouden, enverfchdt van ene gewone vermaning of ftigtelyke redenvoering m niets, dan dat in de Predikatiede waarheden meer in derzelver verband befchouvvd, ofnieêr lerender wyze voorgedragen worden dan in andere vergaderingen; dat dezelve ook wat langer , en dus omtrent een uur, duurt; terwyl de Miffionaris, in plaats van agter de tafel, (want hy heeft geen PredikdoclS gelyk in andere vergaderingen, te zitten, ovcrend daat, ten einde men  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 319 men hem, over de gehele zaal, die als dan gewonelyk zeer vol is, als mede in het voorhuis en de vertrekken ter zyde van de zaal, duidelyk horen kan. 's Avonds wordt alle zondagen, met de gedoopten en de reeds aangenomene leerlingen, de Litany of het plechtig Kerk-gebed : Here ontferm U onzer ! enz., met tuflchenvoeginge van vaarfen,die gezongen worden , gebeden: by de voorbiddinge voor de ganfche Kriftenheid is ook die voor de hoge en lage Overheid gevoegd , dewelke hier in deze bewoordingen uitgefproken wordt: " En in 't byzonder dë Overheid dezes lands, onzen dierbaren K 0ning Frederik den Vyfden, en alle deszelfs Amtenaren leiden en befcherraen, opdat wy, onder hun bellier, een geruft en ftil leven leiden mogen in alle Godzaligheid en eerbaarheid ! Verboor ons Menfcblievende God en ontfermende Heer! " , Na het H. Avondmaal en de plechtige bediening van den Doop is deze vergadering, in welke de Litany gebeden wordt, by den Groenlahderen de gewichtiglte, terwyl de lieflykeen aanbiddelyke tegenwoordigheid van onzen Here, deszelfs Vader, en den H. Geeft, dikwerf op ene zo gevoelige wyze in deze vergadering befpeurd wordt, dat velen in tranen uitbarften. Uit dien hoofde zal ook niemand dezelve ligtelyk verzuimen, zelfs hebben de kinderen, die 'er wegens mangel aan plaats niet tegenwoordig zyn kunnen, gebeden,'datmen dezelve den'volgen dag met hen houden zoude. Onmiddelyk na deze vergadering hebben de getrouwde lieden het Avond-gebed op de zaal, en de ongetrouwden in derzelver koor-huizen. §. 20. Behalven de zondagen, worden ook in Groenland de gewone en in de algemene Kriftenheid bekende hoge Feeftdagen gevierd; by voorbeeld : paafchen , pinkfteren, en het kers-feeft. Op den eerften Paafcb dag 's morgens tegen den opgang van de zon komt de Gemeente op de zaal byeen, en gaat, na dat de Miffionaris de vergadering mét deze blyde woorden : De Heer is waarlyk opgeftaan 1 gegroet en ene korte aanfpraak gehouden heelt, naar den kerkhof: aldaar wordt uit de Paafcb-Liturgie der Broeder-  320 Groenlandfche Hiftorie X. B. der-kerk gebeden en gezongen , als mede gedagtenis der in 't voorleden jaar ontllapene gelovige Groenlanderen,onder meldinge van derzelver namen , gehouden, terwyl men tevens voor de nog in leven zynde bidt om ene insgelyks zalige voleindige des geloofs, en de eeuwige ruil: byde wonden des Heilands. Daarna wordt de gefchiedenis van 's Heilands opftandinge, volgens de overeenftemming der vier Evangelie-fchryveren , gelezen , opgehelderd en bezongen, 's Namiddags wordt over de Feeftdags-afdeling , of ene andere vrye Paafch-ftoffe gepredikt, en de dag, zo als op zondag gewonelyk gefchiedt, met dé Litany geëindigd. Op den tweden feeftdag worden 's voormiddags de koor-vergaderingen en 's namiddags de predikatie gehouden, en tevens, byaldien 'er dopelingen voorhanden zyn , de doop bediend. Byna op dezelve wyze wordt het Pinkfier- en Kers-feefi gevierd, alleenlyk met dit onderfcheid, dat men zig, ten aanzien van het eerfte, fchikken moet naar de omftandigheden van dien tyd des jaars, als Wanneer de meeften op de haring vangft zyn, en het feeft aldaar vieren ; terwyl men, wat het Kers-feefi aangaat, den avond voor hetzelve de Kers-nagtwake houdt, in welke de gefchiedenis der geboorte des Heilands overwogen wordt, enmen tevens ettelyke Feeft-liederen zingt. Ook worden in dezen tyd gewonelyk ettelyke liefde-malen met de Gemeente, en wel in verfcheidene verdelingen,gehouden: by voorbeeld,met de kinderen gefchiedt zulks op den 28ften December, zynde de dag der onnozele kinderen, als wanneer na ene op de tyds-omftandigheden toepaflélyke katechifatie, ook ettelyke overgezondene geringe zakén, by wyze van Kersfeeft-gefchenken, onder hen uitgedeeld worden. Ook worden hier de Witte-donderdag,de Goede-vrydag, en de dlemeh'aarts-dag, met de betrachting der gefchiedenillé volgens het berigtder Evangelie-fchryveren, gevierd. Op Goede-vrydag wordt de gedagtenis van 's Heilands dood, in en onder het Sacrament zyns lighaams en bloeds, gewonelyk met enen byzonderen zegen en aandoening, vernieuwd. Op Nieuw-f aars-dag wordt gedagtenis gehouden van 'sKeilands vërdienftelyke befnydenifle, als de gelegenheid , waarby hy het eerfte maal bloed ftortte , en tevens ever den heilryken naam van Jefus gefproken. In den voorgaan-  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 321 f aanden nagt worden in de nagt-wake alle in 't afgelopen faar ondervonden* bewyfen der genade en goedertierenheid des Heren der Gemeente voorgehouden, en het oude jaar met een, gewonelyk, door vele tranen verzeldgebed, voórbiddinge en dankzegginge, befloten. Het feeft der verfchyninge van Kriftus, of het Heidenfeeft, dat is,de gedenk-dag van de inhuldiging des nieuwgeboren Konings der Ere door de eerfte heidenen, wordt op den eden January met ene predikatie, met voorlezing der berigten van andere bekeerde heidenen, en gewonelyk met ene bediening van den Doop , gevierd. Op den sden February wordt met den weduwenaren en weduwen een liefdemaal gehouden, waar by hen het voorbeeld van Simeon en Anna, en derzelver met blydfchap vervuld wagten op de vertroftinge Israëls, voorgefteld wordt. De 25fte Maart, zynde de gedenk-dag der menfeh wordinge des Heilands, wordt door de ganfche Gemeente gevierd; en nademaal deze menfehwording de grond en het begin is van onze verloflinge en heiligmakinge, en de Groenlanders in dezen tyd nog allen by elkander zyn , zo wordt de gewichtige ftoffe van de heiligmakinge onzer zielen en lighaamen door de verdienften der met de Goddelyke natuur verenigde menfehheid des Heilands by elke der twe kunnen, naar derzelver verfchillenden ouderdom , met ene byzondere toepaffing op het gemoed, verhandeld, en der aangroeijenden jeugd tot den nieuwen graad van ouderdom een zegen mede gedeeld. De overigen in verfcheide Evangelifche landen gewone fëeften, by voorbeeld, dat van Joannes den Doper, en Mkhaèl, worden alhier niet plechtig gevierd, terwyl de Groenlanders in dezen tyd gewonelyk afwezig zyn;ondertuffchen wordt in de gewone dagelykfe vergadering de feeft-ftoffe aangeroerd. Op den dag des Apoftels Thomas , zynde de 2ifte December, wanneer de Groenlanders van ouds af gewend zyn, enemaaltyd, ter gelegenheid van den Zonneftand, te geven, wordt in ene vergadering gefproken over's Heilands woorden, by Joannes in 't XXfte Hoofdftuk vl. 27. Brengt uwen vinger hier, en ziet myne banden, en brengt uwe hand en fteekt ze in myne zyde , en zyt niet ongelovig , maar gelovig : welke ftoffe by de daarop volgende maaltyden dikwils zeer lieflyk in de huizen bezongen wordt. * ^ UI Deel- X Des  322 Groenlandfche Hiftorie X* B. Des zomers wordt, indien de Groenlanders byeen kunnen komen, maandelyks, veertien dagen na het H. Avondmaal, de Gemeente- of bid-dag op een zondag gehouden. Behalven de gewone predikatie worden alsdan zommige vertaalde narigten uit de heiden- en andere-Gemeenten, als mede de levensbefchryvingen van ontllapene Broeders en Zufters mede gedeeld, een ftuk uit de Pfalm.en of Propbeten gelezen en opgehelderd, en gewonelyk ettelyke leerlingen, na ene aanfpraak, met den kus des Vredes onder de aanftaande dopelingen aangenomen , of etteiyken der laatften der Gemeente door den doop ingelyft, en eindelyk deze plechtige dag met een gebed, onder 't welk de Gemeente knielt, befloten. §. m Inde algemene vergaderingen wordt altoos eneBybelfche fpreuk toteen grondfhjg gelegt; doch in de redevoering daarover wordt de ftichting en opwekking, meer dan ene taalkundige en geleerde verklaring van den Text-, beoogt. En wat de redevoeringen der Groenlandfche mede-arbeideren in 't byzonder aanbelangt, het zyn gewonelyk belydeniffen van derzelver eigene en dagelykle bevinding, van het genot der zaligheid, en van 't geen ze ervaren, dat hen ten dien opzigte tot voortgang of tot hinderinge drekt: en de ondervindinge bewyd, dat dergelyke redevoeringen enen zonderlingen indruk op de harten der Groenlanderen maken. Op de feed- of gedenk-dagen, en in 't gemeen wanneer de dagelykle vaftgeftelde Bybelfche fpreuken gene ftoffe bevatten, die op de omftandigheden der Groenlanderen toepaffelyk is, wordt een ftuk uit de H. Schrift, en wel gewonelyk uit de Evangelie-fchryveren, voorgelezen, 't geen zomtyds, wanneer men 't nodig agt, door ettelyke korte cn eenvoudige aanmerkingen opgehelderd wordt. En dewyl vele Groenlanderen reeds vaardig lezen kunnen , zo leeft de een of ander dikwils den overigen hier en daar in de huizen een ftuk voor, 't geen dan aanleiding geeft tot nutte gefprekken, of, wanneer zy iets niet wel vatten, om by de leraren nader onderrigt te vragen.  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 323 S. 22. De Groenlanders, vooral de vrouws-perfonen en de kinderen , zingen den meeften tyd by derzelver arbeid , zo wel te huis als buiten het huis zynde, geeftelyke liederen. In vroegere tyden hieldt men met de zulken, die goede ftemmen hebben, byzondere zing-fcholen. Doch tans zyn die niet meer nodig, alzo de meeften zeer wel zingen, de meelt in gebruik zynde liederen van buiten kennen, of in ftaat zyn, om dezelven uit het gezang-boek te leren. En ik moet betuigen , dat, gelyk Vremden den regelmatigen en lieftykcn kerk-zang der Broeder-gemeenten in 't algemeen met genoegen horen en bewonderen , het gezang der Groenlandfche Gemeente my dërmaten behaagd heeft, dat het zelve, myns oordeels, dat van verfcheiden onzer Broeder-gemeenten in Europa overtreft, 't Is waar, vele mansperfonen hebben ene enigzins fchorre ftem , en zingen derhalven maar zagtjes ; maar daarentegen hebben de vrouws-perfonen ene zeer zuivere en Iieliyke ftem, en zingen allen zo geregeld en zamenftemmende, dat het geluid van verre niet anders gehoord wordt, dan of het ene enkele ftem was. Onder dezen zyn in 't byzonder de kleine meisjes door de zuiverheid en levendigheid des gezang uitmuntende. Het enigfte gebrek ten dezen opzigte, te weten dat hare ftem by ene lange zang-wyze of melodie enigzins lager wordt, heeft men door de Muzyk gelukkig verbeterd. Doch deze Muzyk is zeer eenvoudig,'zo als men't van zulk een gering dorpje verwagten kan, en beftaat degts uit twe of drie violen en zo veel fluiten, die zomtyds door ettelyke harpen of guitarn onderfleund worden. Zommige Groenlanders hebben alle hen bekende geedelyke zangwyfen op deze fpeeltuigen in de eerde en twede dem vry zuiver en vaardig leren fpelen , en zouden, indien men zulks nodig en nuttig oordeelde, het daarin miflchien zeer verre brengen, alzo de meeften ene natuurlyke neiging tot de Muzyk hebben. Etteiyken hebben ook geleerd op de trompet en de wald-hoornen te blazen, doch deze fpeeltuigen worden niet by't gezang gebruikt, maar flegts om de gedoopten en Avondmaals-leden tot derzelver vergaderingen byeen te roepen. X 3 §. CS-  324 Groenlandfche Hiftorie X. B. $• 23. Het voorname oogmerk, 't geen in alle Predikatiën , Katechifatien en gefprekken bedoeld wordt, is de levendige kennilfe van Jefus Kriftus den gekruiden, en uit deze bron worden alle andere waarheden afgeleid. Tot dezen Heiland worden alle zielen door de" Mhïionariflen. gewezen, ten einde in zyne wonden vergevinge der zonden, leven en zaligheid te zoeken, en zig door zyn bloed naar ziel en lighaam te laten heiligen en bewaren. In't byzonder tragten de Milfionariflen ene iegelyke ziel tot enen innigen ommegang te brengen met dien getrouwen Vriend deizielen , dien ze wel nog niet gezien hebben, doch wiens nabyheid zy overal, onder vurige verzuchtingen tot- en hartens-gefprekken met hem, genieten kunnen ; 't geen tot een dagelyks voedfel van 't leven, dat uit God is , verftrekt, en niet gedoogt, dat de kaars des geloofs uitgeblufcht wordt. Op welke wyze ze de onwetende heidenen tot kennilfe der waarheid tragten te brengen, daarvan zyn, in de voorgaande Hiftorie,voorbeelden genoeg te borde gebragt. Zy hebben ondervonden, hoe weinig men by de domme Wilden uitvoert, wanneer men dezelven eerft tot redelyke menfehen maken, hen van het aanwezen van God, van deszelfs eigenfehappen , en van de daaruit voortvloeiende pligten overtuigen, en langs dezen weg tot aanneminge der lere van de verzoeninge toebereiden wil. Na enen vergeeffchen arbeid van fes jaren hebben ze ondervonden , dat de eenvoudige, maar met gevoel van 't hart gepaarde, verkondiging van 's Heilands lyden, deszelfs oorzaken en zalige gevolgen, de befte voorbereiding is, en tevens de zekerfte weg, om ingang te vinden in de duiftere en woefte gemoederen der heidenen, en dezebven vervolgens in alle waarheid allengskens in te leiden. En ik heb niet dan met de grootlte verwondering gezien, hoe kragtdadig het woord des kruifes zig by heidenen, die nog t' enemaal onwetende en woed waren,betoond heeft, terwyl ik dezelven,inden eerden opllag, nog in 't geheel niet bekwaam zoude geoordeeld hebben, om deze grote verborgenheid der Godzaligheid te omhelzen. In  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 325 In deze leenvyze zyn ze, niet alleen door ene eigene ondervinding van vele jaren, maar ook door het voorbeeld hunner mede arbeideren onder andere heidenfche volkeren, beveiligd geworden; ja dezelve leerwyze is ook by andere knechten Gods in Ooft- en Weft-Indi'èn beproefd bevonden onder heidenen, die veel fchranderer en op hunne wyze geleerder, maar tevens verwarder zyn, waarvan ik uit Joban Lucas Niekamps Kurtzgefaften Ojlindifchen Mijftons-Gefchichte, mit einervorrede des Herrn Prof.Frankens, flegts het volgende mede delen zal: „ De Heren „ Miffionariffen (dus wordt in het zo even gemelde Hoog „ duitfche werk bladz. 140 gefproken ) hebben meermaals „ opgemerkt, dat de gemoederen meeft getroffen en be„ gerig gemaakt worden , om zig nader te laten onderrig„ ten van de verdorvenheid der menfehen , en de nietig„ heid hunner Goden, wanneer men hen terftond en by „ de eerfte aanfpraak de heilryke'boodfchap van Gods vrye „ ontferminge in Kriftus Jefus over het verlorene men„ fchelyke geflagt met nadruk verkondigt. Daarentegen ,, hebben de Katechifeerders, eer dezelven de voorname „ zaak, die een dienaar van het Nieuwe Verbond te ver„ kondigen heeft, regt inzien , zeer dikwils moeten on„ dervinden , boe weinig men by deze beidenen flaagt, door „ ben ene reeks van zedelyke begrippen van Gods overbeer„ lyke eigenfehappen , en allerly verpligtingen tot deugd „ voor den geeft te brengen. Want fchoon ze ook alle „ waarheden van dien aart ui'terlyk toeftemmen , zy trag„ ten egter dezelven door allerly tegenwerpingen kragte„ loos te maken, en zulks te meer, om dat hun verkeer„ de wil gene genegenheid tot dezelve heeft. " En bladz. 465. word gezegt: „ Den meeften aandagt en op„ wekking befpeurde men by het voorftel van Evangeli„ fche ftoften, en vooral by dat van 's Heilands lyden „ enz. " Hetielve heeft ook wylen David Brainerd, Miffionaris van ene Presbyteriaanfcbe Maatfchappy in Schotland, onder de Indianen in de Provintien Jerfey en Penphanien waargenomen. (*) Van dezen getrouwen en tot deszelfs maar al te vroegtydigen dood toe onvermoeiden man weet men, (*) Ziet de merkwurdige Heiden-bekebrung in JVeft-Indien% in het 3de en 4de deel van Frefenii Paftoral-Samlungen. X 3  32<5 Groenlandfche Hiftorie X. B. men, en het blykt ook uit den ganfchen zamenhang zyner berigten , dat dezelve, zo lang hy volgens de gewone leerwyze en manier , van te willen overtuigen , gepredikt heeft, niets by de Indianen heeft kunnen uitregten ; dan zo dra hy, naar het voorbeeld zyner buren , van welker zegen onder de heidenen hy zelve een oog-getuige was geween: , het befluit nam, om den heidenen van den eerften beginne af en terftond den Heilanden deszelfs liefde tot in den dood des kruifes te prediken , heeft hy zulk ene grote en fchielyke opwekking befpeurd, dathy en alle leraren van zyne geziute, die 'er oog-getuigen van geweeft zyn, daarover zeer verbaaft geftaan hebben en Gode de eer hebben moeten geven. Ik zoude vele bladzyden moeten befchryven, indien ik de veelvuldige fchone voorbeelden van dien aart hier plaatfen zoude. Het volgende zy genoeg : „ Ik predikte (de Heer Brainerd fpreekt onder den 3den Aug. 1745) over Openb. XXII: 17. En die dorft beeft , home: en die wil enz. Schoon ik nu deze ftoffe niet verhandelen kon op de gewone predik-wyze, de Heer gaf my egter kragt en vrymoedigheid, om den dierbaren Heiland op ene enigzins ongewone wyze mynen hoorderen voor te ftellen als enen goedertieren en liefhebbenden Zaligmaker, zo dat men ene byzondere opwekking befpeurde. " In de algemeinen Anmerkungen uber diefes Genaden-werk wordt bladz. 500 gezegt: „ Dan deze grote opwekking en verwonderlyke bekommering der zielen werdt noit door „ Schrik-predikatien veroorzaazt; in tegendeel, ik heb „ met verwondering opgemerkt, dat, wanneer ik in my„ ne redevoeringen voornamelyk ftaan bleef by de zielroe„ rende voorftellinge van enen aan 't kruis geftorven Hei,, land, en deszelfs betoninge in zyn lyden; als mede by ,, de overh'eerlyke heil-goederen van 't Evangelie, en met „ welke goedertierenheid, met welke vrye en onverdien„ de barmhartigheid, dezelve door de Goddelyke Genade „ aan alle arme, treurende en bekommerde zondaren aan„ geboden worden; zig dan ten eerften een buitengewone „ aandoening en opwekking onder de toehoorderen open„ baarde, enz. "  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 327 §• 24. 't Is deze zelve en geen ander grond, die by onze Groenlanderen gelegd is , en het weinige , dat tot dus ver uit hunne redevoeringen en brieven mede gedeeld is, en in het byvoegzel nog volgen zal, kan tot een bewys dienen, dat ze op dezen grond in de genade en kennilfe der waarheid waffen en toenemen. Dan dewyl deze openbare belydeniffen niet dan van de gefteldheid zommiger leden der Gemeente getuigen, zo zal ik tans myne gedagten nopens de Gemeente , dezelve over 't geheel befchouwd, uiten, naar ik ze door ene dagelykle verkering en by verfcheide gebeurteniflen heb leren kennen. Ik heb onder de Groenlanderen weinig of gene voorbeelden van zulke lieden gevonden, die niets hadden dan ene levenlofe kennilfe, dewelke, het hart leeg latende , niets doet, dan den menfeh opblazen , ja menigmaal de ziel met een fchadelyk gepeins vervuld. Hiertoe hebben ze ook gene aanleiding, want de waarheid wordt eenvoudig, fchriftmatig en in diervoegen voorgedragen, dat ze niet ïlechts tot fcherpinge van het verftand,maar tevens en wel voornamelyk tot verbetering van het hart, diene. Men zet ze niet aan, om veel van buiten te leren, als waardoor by velen, die daartoe gene genegenheid hebben, een afkeer van de waarheid , en langs dezen weg of ene murmurerende ftompheid , of een verborgen fpitsvinnig en fchadelyk gepeins ontftaan kan. Zy worden door gene eerzugtige jaloersheid tot het leren aangezet, en het fpreekwoord: Wie veel weet, wordt veel geacht; wordt by hen op de geeftelyke kennilfe niet toepalfelyk gemaakt. Des niettegenftaande hebben de meefte gedoopten ene fraije letter-kenniffe. Men moet egter een onderfcheid maken tuffchen dezulken, die bejaard by de Gemeente gekomen zyn, en de zulken, die in hunne jonge jaren, of als kleine kinderen gedoopt, in de fchool onderwezen, cn, om zo te fpreken, onder het bellier der Broederen opgewaffen zyn. Want de laatften, behalven dat zy dagelyks gekatechifeerd worden, waartoe de bejaarden genen tyd hebben, kunnen voor het grootfte gedeelte lezen, en gevolgelyk, 't geen ze horen , beter verftaan en onthouden. X 4 Dn*  328 GroenlandflSie Hiftorie X. B. Dus befpeurt men by dezen een merkelyk onderfcheid in het toenemen van ene onderfcheidene kennilfe, fchoon 'er ook onder de bejaarden zyn, die door ene rype en met gevoel van 't hart gepaarde overweging het zo ver gebragt hebben, dat men 'er over verbaaft moet ftaan. De voorname zaak, op welke de Broeders het by hunne Groenlanderen , zo wel gedoopten als ongedoopten , toeleggen, is het gevoel van't hart, of de levendige kennilfe en eigene bevindinge der Genade Gods in Kriftus. Byhen, die gedoopt zullen worden moet het zo min aan het heilzaam gevoel van 's menfehen ellende, gepaard met ' het verlangen naar den Here Jefus en het vertrouwen op deszelfs verdienften, als aan de nodige kennilfe ontbreken. By wien het eerfte t'enemaal ontbreekt, die zoude, fchoon hy het laatfte in ene nog zo ryke mate bezat, by de Misfionariften ten aanzien van den doop in gene de minfte aanmerking genomen worden; terwyl ze in tegendeel iemand, die waarlyk om genade fchreit, hoe gering deszelfs wetenfehap voor het overige zyn mogt, aanmerken als een tot het koningryk Gods gefchikt en waardig onderwerp, om dat ze van begrip zyn, dat een menfeh die dus gefteld is, de regte gefchiktheid heeft, om ryk te worden aan allerly kennilfe en ondervindinge. En ik heb in der daad ook bemerkt, dat de Groenlanders niet, dan na derzelver doop, enen regten voortgang in de nodige en nuttige letter-kemnfie maken; want dan hebben ze eerft een ruim hart, een getrooft gemoed en dus ook luft gekregen, om alles te leren , wat nuttig is en der lere des Heilands tot eer en fieraad ftrekken kan. Voorts heb ik opgemerkt, dat de zulken , die by hunnen doop meer gevoel dan kennis gehad hebben, anderen, by welken het tegendeel plaats had , binnen kort voorgekomen zyn; en dat de genen,die na hunnen doop ftaan blyven en niet in de genade toenemen, ook in de kennilfe veragteren. Dezè evenredige wasdom in genade en kennifle is 't geen, waar naar men zig ten aanzien der gedoopten rigt, in derzelver beftieringe en mleidinge in de voorregten en goederen van het ryk der genade.  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. S2? §. 25- Dus leid my de orde tans tot de H. Sacramenten , te weten den Doop en het Avondmaal.. _ De H. Doop wordt, of aan kleine kinderen van gelovige ouderen , of aan bejaarde perfonen toegediend. Wat den Kinder-doop aangaat, zo dra een kind geboren wordt, geeft de vader daarvan aan den Miffionaris bengt, en verzoekt, dat zyn kind moge gedooptworden. En zulks wordt niet langer dan tot de naafte algemene vergadering ( want de doop wordt gewonelyk in tegenwoordigheid der ganfche Gemeente bediend) uitgefteld, alzo de Groenlanders gene toebereidfelen, by voorbeeld tot kinder-malen enz., nodig hebben. Dan byaldien het kind zwak is , wordt hetzelve ten eerften in het huis of de tente der ouderen gedoopt, en is het 's avonds, of flegt weder', dan Itelt men 't tot den volgenden morgen uit. De vroedvrouw, die dikwerf door demoeder verzeld wordt, brengt het kind, zo naakt als 't is, (want ze hebben gene luijeren) by de Diakonefe, die het kind ten doop kleedt, en vervolgens aan den Miffionaris, na dat dezelve ene aanIpraak aan de Gemeente, en in 't byzonder aan de kinderen , gedaan heeft, overgeeft, die het door een kort gebed met oplegginge der handen inzegent, en vervolgens , onder het uitfpreken van 't gewone Doopformulier, N.N. lk doop u in den name des Vaders, en. des Zoons, en des H. Geeftes, in den dood des Heren doopt. Daarna wordt het kind etteiyken mede-arbeideren, als Peten, voorgehouden , die het met oplegginge der handen zegenen. Vervolgens wordt deze plechtige handeling met gezang geëindigd. Des zomers, wanneer de ouders uit zyn en in tenten wonen , brengen ze de kinderen herwaards ten doop , doch in geval van noodzakelykheid , vaart een der Miffionariffen naar hen, en bezoekt tevens de heidenen. De kleine kinderen van heidenen, zelfs van de zulken die by de Gemeente wonen , worden door de Broeders niet gedoopt, om dat men nopens derzelver opvoeding niet kan verzekerd zyn, eer een van de ouders of beiden X5 ( Se'  33° Groenlandfche Hiftorie X. B. gedoopt, ten minften onder de aanftaande dopelingen aangenomen zyn. En dit al gefchied zynde worden evenwel derzelver mede gebragte kinderen, die ouder zyn, oan dat men ze als onfchuldige kinderen aanmerken kan, niet gedoopt, eer.dezelven de jaren van onderfcheidinge bereikt en de nodige kennilfe verkregen hebben. §. 26. Ten aanzien van dezen en alle bejaarden wordt het volgende m agt genomen. Wanneer men van hen verftaan heeft, dat ze voornemens zyn, om beftendig by de gelovigen te blyven, en niet alleen door de mede-arbeiders verwittigd is, dat ze hun verlangen naar den doop dikwils te kennen gegeven, de openbare vergaderingen naarftig bygewoond,en hunne bygelovige gewoontens verlaten hebben, en zo wel onder de heidenen als de gelovigen een geregeld leven leiden: maar daarenboven by dikwerf herhaalde gefprekken met dezelven ook ene innige begeerte by hen befpeurd heeft, om hunnen onzaligen toeftand met enen zaligen te verwisfclen; zo worden ze door een der Miffionariflen (en indien het vrouws-perfonen zyn , door ene Diakonefte, ten minften altoos in derzelver tegenwoordigheid) gefproken, en dus hun verlangen zo wel als de getuigenilfèn der medearbeideren getoetft. Vervolgens wordt hun verlangen in de Conferentie der Duitfche arbeideren door den Miffionaris voorgedragen, én byaldien niemand ietwes tegen ddzelvcn in te brengen heeft, worden ze op den eerft volgenden Gemeente-dag onder de aanftaande dopelingen aangenomen, enden Here in een gebed aanbevolen/ Van dien tyd af worden ze eerft als regte leerlingen of aanftaande dopelingen aangemerkt, en men kan alsdan ftaat daarop maken, dat ze blyven ,• ( hunne heidenfche bloedverwanten geven ook ten eerften alle hope verloren, om ze weêr af te trekken ) vervolgens worden ze tot de onderwyzing der gedoopten mede toegelaten, men bezoekt ze en fpreekt meer dan voorheen met hen,' ten einde zy van de eerfte en voornaamfte gronden des kriftelyken Godsdienfts klaare en onderfcheidene begrippen verkrygen , en vooral leren mogen, om op het inwendig werk des H. Geeftes aan  Gefteldheid der Groen). Gemeente. 331 aan hunne harten te letten. Men tragt, wel is Waar, tevens , om hen ettelyke voorname ftukken der Knftelyke Leer , vooral de Apoftolifche Geloofs-belydemffe met de verklaring van Lutheraan buiten te doen leren, men eiicht zulks cpter niet als iet, dat noodzakelyk is, vooral met bv oude lieden; neen, men vergenoegt zig daar mede, dat ze, van't geen zy van de waarheid begrypen, en van den grond der hope, die in hen is, op ene vrye en katechetifche wyze rekenfchap kunnen geven. En hier omtrent ziet men meer op het verlangen en de opregtheid van t hart, dan op de vermogens van 't verftand en de gehcugeniffe, of flegts op de vaardigheid en gladheid van tong. Dat nu onze Miffionariffen zo weinig werk maken van het van buiten leren , en zig vergenoegen met 't geen hunne leerlingen uit de onderwyzingeh voor en na den doop onthouden, daar van zal miffchien dit de reden zyn, dat ze met leedwezen gezien hebben, hoe weinig, in t midden der kriftenheid, het moeijelyke en langdurige van buiten leren , het vaardig opzeggen uit meer of min kleine en grote leer-fchetfen, tot verlichtinge van het verftand,men zwyge tot veranderinge van 't hart, of tot een dadelyk en wezendlyk kriftendom, gewonelyk toebrengt. En dit zullen ongetwyfelt alle opregte ziel-verzorgers, vooral op de dorpen, beft weten cn met leedwezen toeftemmen. Ondertulfchen moet ik by deze gelegenheid aanmerken, dat nu reeds vele Groenlanders van beide kunnen, die by de Broeders opgewaffen zyn, en in derzelver fcholen vaardig hebben leren lezen, vlytig den ouden in de huizen voorlezen, waar door de laatften meer van buiten leren, dan wanneer ze tot het van buiten leren , als tot ene plicht-oeftening , op ene meefterachtige wyze aangezet worden. Want de genegenheid tot de zaak maakt ze ligt. ' . ' Dewvl het nu dus by onze leerlingen niet zo zeer op ene uitgeftrekte ltennifie , als op een hartelyk gevoel en eenvoudige belydenis van hunnen onzaligen toeftand, gepaard met een opregt verlangen naar de heilgoederen van het Koningryke Gods, aankomt, zokan het gebeuren, dat de  332 Groenlandfche Hiftorie X. B, de een of ander (fchoon zulks zelden gefchiedt) binnen vier weken gedoopt wordt, terwyl anderen, bv welken het gemelde niet bekeurd wordt, jaar en dag naar den doop wagten moeten , alzo men niemand geeft, eer hv begeert en weet , wat en ten welken einde hv 't begeert. . y ■ De Bejaarde-doop wordt niet aan enen enkelen perfoon , maar altoos aan velen tevens toegediend. Zulk ene plechtige bediening van den doop wordt gewonelyk vernet op een Gemeente- of enen Feeft-dag , wanneer het ganfche volk te huis is, na dat men alvorens met de leerlingen nogmaals grondig gefproken en hun voornemen verdaan heelt; doch zieken, en die op het uiterfte liggen, worden in de tegenwoordigheid van zommigen hunner bloed verwanten in derzelver huizen gedoopt. Na ene aanfpraak aan de Gemeente en de Dopelingen moeten dezen ettelyke vragen beantwoorden, die ene belydeniflè van hunne ellende ene uiting van derzelver verlangen naar het bloed des Heilands en ene opentlykebetuiging van hun voornemen, ten aanzien van hun" gedrag in't toekomende, behelzen. Alsdan worden ze door den Miffionaris, onder oplegging der handen en een hartelyk gebed, van de magt der duiftermile vry gefproken, en voor een eigendom van den Heiland , als hunnen wettigen Heer en Meefter, verklaard Hierop wordt het water door de dienaren in de zaal gebragt, en na dat ettelyke vaarzen, by voorbeeld : Het water, 't welk 'er op den floot Des fpeers uit Jefus Zyde vloodt, Dat zy uw bad , en al zyn bloed Verkwik u hart en zin en moed. of: Het oog ziet flechts het water-bad, Als menfehen water gieten, Maar het geloof de kracht bevat Van 't Bloed, dat neêr komt vlieten, enz. gezongen zyn, knielen de dopelingen, ter plaatfe waar het water ftaat, reaer, en worden door den Miffionaris uit een ichote! drie reïfen, onder het uitfpreken van het gewone Formulier, rykelyk begoten. Dit aan allen gefchied zynde, wordt een ieder van hen, door de Duitfche arbeiders van oeszelfs kunne, onder oplegginge der handenge> ze-    Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 333 zegend, en,met toewenfchinge van ene euwige bewaring der klederen des Heils , beveiligd. (*) Welken indruk de H.Doop by de Groenlanderen maakt, en hoe de meeften in de genade, die ze daarby ontvangen,voortgaan en toenemen, daar van zal ik, behalven' de reeds mede gedeelde verblydende voorbeelden, flegts het volgende als ene byzondere genade, en tot roem der kragt van 's Heilands bloed, nog melden: dat namelyk tot hier toe van alle onze gedoopten niét meer dan een enkele ons verlaten heeft en tot het heidenfch leven terug gekeerd is. De Heiland geve, dat de Groenlandfche Zendinge in 't vervolg den zeiven zegen tot ere van deszelfs wonden genieten moge. $. 23. Met de toelatinge tot het H. Avondmaal gaat het veel langfamer. Want fchoon men ook ten dezen opzigte gene grote wetenfchap eifcht, men eifcht egter ene levendige kennifle , en , behalven een kriftelyk gedrag , 'vooral een waarachtig gevoel van de geeftelyke armoede, en een innig verlangen naar de Goddelyke heilgoederen. Na den aanftaanden Avondmaals-leden een eenvoudig begrip van deze grote verborgenheid gegeven te hebben , ten welken einde de onderregting meer dan eens herhaald wordt, wonen ze de bediening van het H. Avondmaal het eerfte maal flegts als aanfchouwers by. Want voorheen hebben ze 'er niets van gezien ■> om in ene zo gewigtige zaak van alle onnutte, en voor het gemoed zelfs fchadelyke, voorftellingen en peinzingen bewaard te worden. De bediening van 't Avondmaal geëindigd zynde, naderen ze tot hunne arbeiders, door welken zy met den kus des vredes beveiligd worden in derzelver vervvagting, om het eerft volgende Avondmaal mede te zullen genieten, gelyk ook dadelyk gefchiedt,byaldien intulfchen niets voorvalt ,, dat ze nog van deze genade uitfluit. Wanneer ze het eerfte maal het H. Avondmaal genieten zullen, worden ze daar toe, onmiddelyk voor het zegenen van brood en wyny met oplegginge der handen ingezegend. (*) Zie de XlVde Plaat, $.,30.  33+ Groenlandfche Hiftorie X. B. §. 29. Een of twe dagen voor het Avondmaal worden de Avondmaals-leden telkens gefproken. Zy verklaren zig over hunne gemoeds-gedeldheid en verlangen naar het Avondmaal ; is 'er iets dat hen terug zou kunnen houden , het wordt, naar bevindinge van zaken, of uit den weg geruimd, of men raadt hen, voor dat maal terug te blyven. Eenieder wordt afzonderlyk,.en zomtyds man en vrouw tevens, door den Miffionaris en deszelfs vrouw te gelyk gefproken. Het H. Avondmaal wordt gewonelyk alle maanden van alle Avondmaals- leden gehouden. De tafel , die in plaats van den predikftoel en altaar op de zaal ftaat, is by die gelegenheid met een wit kleed bedekt, en de Miffionaris en Diaken zyn gekleed in lange witte klederen, hoedanig de koor-hembden zvn, die op vele plaatfen in Duitfchland en Engeland gebruikt worden. En dit zyn ook alle de byzondere Ceremoniën, die daarby plaats hebben. _ Na ene korte aanfpraak gefchiedt de opentlyke belydenifl'e van zonden knielende in een gebed, waarop de vergevinge in den name van Jefus Kriftus verkondigd wordt. Alsdan wordt het brood met de woorden der inzettinge van den Here Jefus gezegend, en, onder het zingen van een Avondmaals-lied, door twe Diakenen uitgedeeld. De Avondmaals-leden blyven, een ieder op zyne plaats, ftaan , en na dat het gezegende brood uitgedeeld is, vallen ze allen onder de woorden: Neemt, eet, dit is zyn lighaam enz. op de kniën, en genieten dit grote goed te gelyk onder ene ftille aanbiddinge. Na een kort gezang over het heilig lighaam des Heren, wordt de wyn op dezelve wyze gezegend, en den enen na den anderen uitgedeeld , terwyl intuffchen liederen van den dood des Heren gezongen worden. Ten belluite geven de leden, zo als ze ftaan, elkander den kus des vredes. Den volgenden morgen vergaderen de Avondmaals-leden op de zaal, alwaar de aanbiddinge knielende, of, indien de plaats zulks gedoogt, op het aangezigt liggende , gehouden wordt. Hier laten ze hunne harten in 'zulke vurige 1 zug-  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 535 Kugtingen en ontelbare liefde-tranen uit, dat een hart, fchoon het zo hard als een fteen was, niet zonder aandoening zou kunnen blyven. , . , _ . Den zieken wordt hun aandeel naderhand in t huis gebragt; maar men heeft niet de gewoonte hetH. Avondmaal aan de zulken, die op het uiterfte liggen, toe te dienen,ten zy dat het geval openen gewonen Avondmaal dag voorkwam. , , . Uit de hier boven mede gedeelde berigten van de laatfte jaren zal men gezien hebben, met hoe veel verlangen de Groenlanderen de H. Sacramenten te gemoet zien, en welke byzondere genade in 't midden van hen by het H. Avondmaal befpeurd wordt, des ik my daarover tans in 't brede niet uitlaten zal, te meer daar zulks niet wel te befchryven is. §■ 30. Op Witten-donderdag, als mede kort na dat ze allen weêr te huis gekomen en in de winter-huizen ingetrokken zyn, wordt met het H. Avondmaal nog deze plechtigheid gepaard, dat de Avondmaals-leden de zogenaamde Agapen of liefdemalen houden, en dat hen de voeten gewafichen worden. De liefdemalen (die wel ook by andere gelegenheden , by voorbeeld, grote Feeft- en Gedenk-dagen enz., of met alle gedoopten', of flegts met een byzonder gedeelte der Gemeente , gehouden worden) worden met gezang begonnen em met zodanige gefprekken, die ter bereiking van het oogmerk der vergadering dienftig zyn, onderhouden, en zomtyds met ene korte redevoering geëindigd. De fpyzen zyn of gedroogde haringen, of fcheeps-befchuit, die hen ten dien einde door den enen of anderen vriend toegezonden worden. Het Foetwafcben wordt, in twe afdelingen, eerft by de Broeders en daarna by de Zufters door de arbeiders van derzelver kunne verrigt. Na het voorlezen der gefchiedenifle dezer plechtigheid uit Joan. XI11, wordt de Heiland om vergevinge aangeroepen. Hierop beginnen de Misfionaris, deszelfs naafte mede-arbeiders, en zomtyds ook ettelvke Groenlandfche mede-arbeiders, het voetwaflchen. De  33* Groenlandfche Hiftorie X. B. De voeten worden, gewaffchen zynde, meteen handdoek telkens afgedroogd, terwyl intulfchen ettelyke vaarfen van de reiniging door het bloed des Heilands gezongen worden. By de Zufters wordt deze plechtigheid door de Diakonejfen en ettelyke Groenlandfche mede - arbeidfters verrigt, terwyl de Miffionaris de vergadering met het zingen van vaarfen onderhoudt. §. 31. Ten tyde, wanneer de Groenlanders , of op derzelver uittogt ftaan te gaan , of weêr te huis gekomen zyn , worden niet alleen de Avondmaals-leden, gelyk alle maanden gefchiedt, maar ook de overige gedoopten en leerlingen, zo wel de jongen als de ouden, gefproken, ten dele, om te vernemen, of, en in hoe ver,ze intuffchen in de kennilfe van- en ommegang met den Heiland toegenomen hebben; ten dele, om by derzelver uittogt de herinneringe van den grond, op welken ze byeen gekomen en gedoopt zyn, in hen te verlevendigen, en hen tot enen ftigtelyken wandel onder de heidenen te vermanen; ten dele, om by derzelver terug komft te horen, hoe ze aan hunne belofte beantwoord hebben. Indien nu de ene zig over enige bezwaringe van den anderen te beklagen heeft, wordt het in liefde afgedaan,en dus verdere onenigheid voorgekomen. Heeft zig iemand te buiten gegaan , hy wordt met den geeft der zagtmoedigheid te regt gebragt, en tot de nodige voorzigtigheid en waakzaamheid vermaand. Dan byaldien iemand, met zyn hart van den Here afgeweken zynde, tegen licht en beter weten gehandeld heeft, zo moethyeen of meermalen van't H. Avondmaal terug blyven, of wordt naar bevindinge van zaken , by voorbeeld, zo hy ene openbare ergernifle gegeven heeft, ( hoedanige gevallen 'er egter hoe langer hoe weiniger voorkomen ) opentlyk uit de Gemeente uitgefloten, tot dat hy zyn hart weêr zoekt en vindt, en zig, na nieuwe genade ontvangen te hebben, beter gedraagt.  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 33? §. 32. Hieruit zal men ligtelyk de reden kunnen opmaken, waarom de Broeders de in alle tot de Broeder-kerk behorende en wel ingerichte Gemeenten goedgekeurde Koofverdelingen, of afzonderingen der bejaarde perfonen van beide kunnen, ook in Groenland ingevoerd hebben. De droevige ondervindinge van de algemene verdorvenheid onder alle volkeren, het zy dat ze in ene koude of hete lugtdreek wonen, befchaafd of lomp, vrye lieden of daven zyn, heeft de Opzienders der Broeder-kerk verpligt, om ene tydige afzondering beider kunnen te denken, ten einde den regel des Apodels te ligter te kunnen betragten: Dat een iegelyk van u ivete zyn vat te bezitten in heiligmakinge en ere; niet in kwade beweginge der begeerlykbeid als de beidenen, die God niet kennen. Ten aanzien van deze verdorvenheid hebben de Broeders de Groenlanderen, niettegendaande derzelver naar den fchyn zonderlinge eerbaarheid en ingetogenheid, in genen dele beter gevonden, en hebben dus getragt, deze verdorvenheid door ene kristelyke ordonnantie of inrichting te beteugelen, fchoon men zulks in den eerden opflag aanmerken zoude, als iets, dat by zulk een ongebonden ja t' enemaal woed volk onmogelyk is. Dan de zalige Juditb, na derzelver terug komfl uit Europa in't jaar 1749, een begin met hare koor-verwanten, te weten de jonge dogters, gemaakt hebbende, om in een eigen en byzonder huis zamen te wonen , hebben de weduwen, en eindelyk ook de jongelingen, haar voorbeeld gevolgt , en eigene koor-huizen voor zig gebouwd. De ondervinding heeft geleerd , dat dit noch in derzelver uitwendige huishoudinge, noch in den diendbyde huisgezinnen,gene de minde zwarigheid veroorzaakt heeft, in tegendeel dat daardoor het een en ander in vele opzigten ligter geworden is; terwyl de gemelde inrichting zeer veel tot den wasdom in de genade en tot bewaringe naar ziel en lighaam, vooral by jonge lieden, toebrengt, en veelvuldige gevaarlyke aanleidingen tot zonden affnydt. In deze huizen wonen , en arbeiden ze voor zig onder het opzigt van een of meer perfonen uit hun midden ; tragten aan den enen kant de aankomende jongelir - UI. Deel. Y gen.  3J}8 Groenlandfche Hiftorie X. B. gen , en aan den anderen de aankomende meisjes, die niet meer by hunne ouderen wonen, en gedeeltelyk, wegens den arbeid, niet meer zo vlytig in de fcholen kunnen gaan, in 't lezen en de nodige kennilfe te oeffenen , dezelven tot den arbeid aan te voeren , en dus met hen op den begonnen weg voort te doen gaan. ' §• 33- Volgens deze Koor-afdelingen wordt wekelyks ene byzondere vermaning aan een iegelyk Koor, te weten aan dat der kinderen, der ongetrouwde Broederen, der ongehuwde Zufteren, der getrouwden,en der weduwen, gehouden , zynde daarenboven een iegelyk Koor in kleinere gezelfchappen van fes tot tien perfonen verdeeld. De Koor-vergaderingen worden des zondags door een der Miffionariffen gehouden. In dezelven wordt, na de ïegtvaardigmakinge of vergevinge der zonden uit genade door het geloof in Jefus Kriftus als de grondflag van alle zaligheid , de op 's Heilands verdienften gegronde Heiligmakinge naar ziel en lighaam, door de dagelykfe vernieuwinge en befprenginge met het bloed der verzoenin. ge allen , en eenen iegelyk naar deszelfs byzondere uitwendige omftandighedën en inwendige vatbaarheid, aangeprezen. De Gezelfchappen worden wekelyks een of twemaal,merendeels door de Groenlandfche mede-arbeideren van die afdeling, tot welke het gezelfchap behoort, gehouden,en van tyd tot tyd door de Miffionariffen en derzelver Duitfche mede-arbeideren bezogt. In deze gezelfchappen wordt niet gepredikt of gekatichifeerd, maar flegts eenvoudig en op ene gemeenfame wyze gefproken, terwyl een ieder zegt, hoe hy zyne gemoeds-gefteldheid vindt, wat hem in den voortgang op den we 3 der genade tot bevordering of hindering ftrekt,'t geen aanleiding geeft den enen te regt te wyzen en te vermanen, den anderen aan te moedigen en op te beuren. Nu en dan houden de Miffionariffen Conferentien met de beftierders der.gezelfchappen , om te vernemen, hoe 't met degezéllchappen gefield is, en hen tevens nutte erinneringen tc geven. %• 34*  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 339 §• 34- Tans zal ik de Koren, naar derzelver verdelingen volgens den ouderdom , en zo als hen des zondags de onderwyzin» gen en vermaningen, overeenkomftigmet denbyzonderen ftaat van een ieder, in hunne vergaderingen gefchieden, kortelyk in derzelver uitwendige gefteldheid befchryven. De ganfeh kleine kinderen, dat is de zulken, die nog op de armen gedragen en gezogen worden , worden door de moeders op de zaal gebragt, alwaar de Miffionaris ettelyke vaarfen met hen zingt, en aan de moeders enige nutte erinneringen tot ene kriftciyke opvoeding der kinderen geeft. Wanneer ze boven vier jaren oud zyn , worden ze onder de kinderen geplaatft, die, zo wel de meisjes, als de jongens, hunne byzondere vermaningen hebben, terwyl derzelver katechifatien, die alle morgen gehouden worden , gemeen zyn. Vervolgens hebben ze hunne fcholen afzonderlyk, in welke ze in 't lezen , en de oudften tevens in 't fchryven, onderwezen worden. De boeken, die ze in de fcholen gebruiken , beftaan uit Groenlandfche A. B. C. en leze-boekjes, waarby ettelyke ftigtelyke voorbeelden van kleine kinderen gevoegd zyn. Wanneer ze verder komen, geeft men hen , den kleinen katechismus van Lutber, de vier Evangeliën en de Handelingen der Apoftelen, vertaald door den Hoogleraar Paul Egede, en behalven deze boeken , die men niet altyd krygen en gevolgelyk hen ook niet altoos geven kan, hebben ze een door de Broeders vertaald gezang-boekje, benevens de lydens-gefchichte en laatfte redevoeringen des Heilands, naar de overeenftemming der vier Evangelie-fchryveren in't jaar 1759 te Utrecht gedrukt. (*). De Groenlande-ren gene fchrift hebbende, heeft men de Latynfche letteren , als de gemakkelykften en duidelykften onder hen ingeef*) 'Er zyn wel meer mikken der H. Schrift, zo wel uit het Oude als 't Nieuwe Teftnment door de Miffionariffen vertaald en met nut gebruikt, doch niet gedrukt noch onder de Groenlanderen ingevoerd. Y 2  34-o Groenlandfche Hiftorie X. B. gevoerd * en deze leren ze ook zeer net en vry wel naar de fchryf-kunde fchryven. De genen , welke lult en bekwaamheid hebben tot de Muzyk, worden afzonderlykin dezelve onderwezen. Tegen het eindigen der fchool leren ze ene Bybelfche fpreuk , of een vaars uit het gezangboek , 't geen hen te ligter valt, om dat ze 'er dagelyks mêe omgaan, en 'er over gekatechifeerd worden, 's Namiddags is'er gene fchool, om dat dan niet alleen * de Broeders andere bezigheden hebben, maar ook de kinderen hunne ouderen in allerly huiffelyke bezigheden de behulpfame hand moeten bieden, en de jongens zig vooral oelfenenomin den Kajak te varen, py lente werpen enz. Des zomers, wanneer ze met de ouderen uitvaren, wordt 'er in 't geheel gene fchool gehouden. Des niet te min leren ze fchielyker dan men 't van Groenlandfche kinderen verwagten zoude, zo dat ik opgemerkt heb, dat zommige jongens in enen winter hebben leren lezen, ja dat velen onder de aankomende jeugt hunne les te huis voor elkander opgezegt, en enen ganfehen artykel uit de Kriftelyke Geloofs-belydenilfe , en wel den grootften , te weten den tweden, in enen dag van buiten geleerd hebben. Dan alles moet zonder dwang gefchieden. Gewonelyk zyn ze ook zeer gewillig en begerig om te leren, en worden etteiyken nu en dan moede, ze kunnen niet, dan door vriendelvke woorden, aangemoedigd worden. Wanneer ze het twaalfde jaar bereikt hebben , worden ze in ene Koor-vergadering onder de aankomende jongelingen of meisjes aangenomen. Van dien tyd af wonen ze ook merendeels in het Koor-huis der ongetrouwde Broederen, of in dat der ongehuwde Zufter en. De jongelingen gaan by derzelver ouderen ten eten , maar de meisjes halen de levensmiddelen by de hunnen ^ en maken ze in haar huis klaar : dan zy, die een huisgezin te bedienen of kinderen op te pallen hebben, blyven ook des dags by dezelven. 35-  5 Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 341 S- 35. Hoe de getrouwden met hunne huisgezinnen by elkander wonen, hebben we hier boven (*) reeds gemeld: tans moeten we nog melden , hoe ze by elkander komen. . De Broeders gedogen hier zo min als m de overige Gemeenten , dat ongetrouwde mans- cn vrouws-perfonen, behalven in gevallen, die zeer noodzakelyke en burgerlyke zaken betreffen , enen gemcenzamen en opentlyken, veel min enen geheimen, ommegang met elkander hebben, jaren naar elkander vreijen, en by die gelegenheid tot allerhande ergerlyke gcfprekken, zo niet zelts tot daden, aanleiding geven. Geen weduwenaar, vooral indien hy kleine kinderen heefr, kan lang zonder ene hulpe blyven. En zo dra een ongetrouwd Groenlander hettwintigde jaar bereikt heeft, en in daat is , om een huisgezin te onderhouden, dient men om een huwelyk voor hem te denken. Dit is zyner ouderen, en indien hy gene heelt, der Leraren pod. Want fchoon het enen iegelyk vry daat, om zyne gedagten deswegens zelve te kennen te geven, het gefchiedt egter zeer zelden, om dat ze weten, dat men voor derzelven bed zorg draagt, cn hen niet te min alle vryheid laat. Men doet hem dan een voordel nopens de verandering van deszelfs dand , vraagt hem, of hy zelfs ene verkiezing reeds gedaan hebbe? zo ja,,mennecmt 'er zeer gaarn genoegen in, byaldien zyne verkiezing niet meil deszelfs geedelyk en tydelyk welzyn drydt, of door onbevoegde én onverdandige lieden bepaald is geworden. Heeft hy in tegendeel zyn oog nog niet op een byzonder voorwerp laten vallen, dan wordt hem een perfoon voorgedeld. En gelyk de Miffionariffen enen Groenlander de plechtige voltrekking van een onbedagtzaam en kwajyk beraamd huwelyk weigeren kunnen; zo daat het den laatften ook vry, om een perfoon, die hem voorgelicht wordt, te weigeren. Indien men 't nu,, na enigen tyd van beraad, nopens de perfoon eens geworden is, 't geen by de mans- per- (*) S- 4- «n 5. Y 3  3*2 Groenlandiche Hiftorie X. B. perfonen weinig zwarigheid ontmoet, dan wordt het aan de vrouws-perfoon voorgefteld. Doch hier doen zig meer zwarigheden op. Want fchoon ze niet meer weg lopen , de hairen uittrekken of affnyden, en zig door meer ioortgelyke grollen , gelyk de heidenen , wonderlyk en beiachelyk aanftellen , zy weigeren het egter dikwerf vollirektelyk, en dan is 'er ook verder niets in te doen. Dan wanneer het eindelyk zo ver komt, dat twe perfonen in tegenwoordigheid hunner bloed-verwanten na ene korte sanfpraak verloofd worden, zo wordt derzelver aanftaande verandering der Gemeente opentlyk bekend gemaakt, en derzelver gebed aanbevolen, enigen tyd daarna worden ze door den Miffionaris in den name der H. Dieë'enheid getrouwd: waarop ze wederzyds van de Koren , tot welke ze tot dus verre behoord hebben, by ene maaltyd, te weten een ieder afzonderlyk van zyn Koor, affcheid nemen, en dus met de hartelyke zegenwenfchen dier Koren van Hand veranderen. §. 36. De Broeders gedogen niet, dat iemand van de hunnen ene vrouw uit de heidenen neemt, geven ook gene gedoopte aan een heiden: Kort.zy gedogen diergelyke huwelyken niet, in de onzekere hope, dat de ongelovige egtgenoot door den gelovigen zou kunnen gewonnen worden. Men vergunt aan niemand, meer dan ene vrouw te nemen,.noch die te verftoten, welke hy reeds heeft. Het band des huwelyks, zelfs by degenen, die,eer ze gelovig waren, in 't Heidendom zamen gekomen zyn, fchoon het zelve niet in de befte orde gefchied is, wordt by de Broeders als onverbrekelyk aangemerkt, en dienvolgens vermanen ze diergelyke lieden tot betrachtinge van alle elkander vcrfchuldigde pligten. Ook zullen ze noit toeftaan , dat een man , die zyne vrouw, onder het voorgeven, dat zy hem hindert, een kriften te worden, verlaat, by hunne Groenlanderen wone; om dat hy, onder zulk een voorgeven , ligtelyk het oogmerk zou kunnen, hebben, ene andere miffchien gedoopte vrouw, die hem beter behaagde, te krygen. Even min zal men ene vrouw, zonder toeftemming van haar man , aannemen, ten ware, dat hy ze ver-  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. .343 verftoten had Deze en foortgelyke middelen , om den hoop van Kriftenen te vermeerderen, en diergelyke uit vleefchelyke oogmerken, tegen alle Goddelyke etr menfchelyke wetten, gemaakte Profeiyten zyn den Broederen een gruwel. Dan wanneer heidenfche Egte-heden inbehoorlyke orde gedoopt en vervolgens beiden ook tot het B. Avondmaal toegelaten zyn, zo worden ze voor de ganfche Gemeente tot een Gode welbehagelyk en leden van Kriftus betamelyk huwelyk onder oplegginge der handen ingezegend, ef, gelyk de Broeders fpreken, zy ontvangen den zegen der Gemeente. S- 37- Wanneer Egte-lieden door den dood gefcheiden worden , dan blyft de Weduwenaar in zyne huishoudinge, en gaat, indien zyne jaren zulks niet beletten, na enigen tyd tot een ander huwelyk over. Heeft ene Weduwe kleine kinderen, dan blyft ze om derzelver wille in haar vorig huis, tot dat de kinderen in ftaat Zyn, om of in het Koor-huis der ongetrouwde Broederen , of dat der ongehuwde Zulteren, aangenomen te worden , ofookbyeen huisgezin te dienen. Alsdan gaat zy zelve in *t Weduwen-huis wonen , ten ware , dat ze gehuwde kinderen heeft, by welken ze dan blyven mag ter verzorginge van hare kleine kinds-kinderen, zonder zig met het bellier der huishoudinge te moeijen. Daarentegen neemt ene weduwe de huishoudinge voor hare volwaflene ongetrouwde zonen waar, doch altoos in gemeenfehap met dat huisgezin, in 't welk dezelven opgevoed zyn ; terwyl dezen weêr verpligt zyn , om zulk een huisgezin in deszelfs ouderdom te onderlleuuen, en de kinderen in hetzelve, zo ze nog klein zyn, op te voeden. Valt 'er wat na het overlyden van een man te erven, dan worden boot, tente en gereedfehap , byaldien 'er gene volwaftene zonen voorhanden zyn , aan enen anderen man overgegeven, die daarentegen de weduwe verzorgen moet, en hare kinderen opvoeden. Het overige goed behoudt de weduwe en gebruikt het, uaar't de nooddruft van haaien hare kinderen vereifcht. Y 4 §• 33.  344 Groenlandfche Hiftorie X. B. §• 38. De Broeders moeten ook in geval van ziekten der Groenlanderen lighamelyke Genees-meeilers zyn, en hen, naar bevindinge van zaken, of met aderlatinge ter regter tyd , 't geen by derzelver, uit een overvloed van bloed en het veelvuldige verkouden voortkomende, hete ziekten van ene goede uitwerking is ; of met andere toegezondene geneesmiddelen dienen. Men bezoekt ze tevens vlytig en waakt ook, desnoods zynde, byhen, alzo de Groenlanders weinig met zieken weten om te gaan. In hunne ziekten gedragen ze zig zo als het kriftenen betaamt, die den dood niet meer vrezen, maar verlangen, om ontbonden te worden en met Kriftus te zyn; van welke vrymoedigheid en verlangen men reeds vele voorbeelden gezien heeft, die men by lieden, welke nog onlangs blinde heidenen waren, niet ligtelyk zou verwagt hebben. Ja men heeft opgemerkt, dat zommigen, over welken men zig na hunnen doop niet regt heeft kunnen verblyden, niet lang voor hunne ziekte dërmaten veranderd zyn en zulk ene goede hope van ene volkomene verandering gegeven hebben, dat men met vrymoedigheid heeft kunnen zeggen: Einde goed, al goed. Wanneer hun einde nadert, wordt hen door enen der arbeideren de zegen der Gemeente, onder gezang en gebed , met oplegginge der handen mede gedeeld. De geeft in 's Heilands handen overgegaan zynde, wordt het lyk op Groenlandfche manier door de bloed-verwanten ge-, kleed, en, in plaats van in ene kift gelegt te worden, in een vel genaaid. Vervolgens wordt het op de doodbaar gelegt, en meteen wit kleed bedekt, op het welk een Groenlandfch vaarsje met rode banden geflikt is, en 't geen hier op uitkomt: Ik word ten grave gedragen gelyk Jefus, myn God en Heer, en gelyk by opgefiaan is, zo zal ik ook opftaan. Na dat'er op de zaal ene lyk-reden gehouden is, wordt het lyk door vier Grocnlanderen naar den kerkhof gedragen , terwyl de Miffionaris vooraan gaat en de Groenlanders by paren volgen. Aldaar gekomen zynde, wordt het lyk, onder het zingen van een lied, in het graf, dat van ftenen opgeregt is, gelegt, en na dat men uit  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 345 uit de Litany onder anderen deze woorden gebeden heeft: Bewaar ons met de Gemeente der voleindigden ,en in t byzonder met onzen Broeder (of Zufter) N. IN. m ene euwiee Gemeenfcbap enz. wordt de zegen des Heren uitgefproken , en het graf met brede ftenen en groene zoden gedekt. „ , , . , , t r Men neemt het den Groenlanderen niet kwalyk al, wanneer ze over het henen gaan van derzelver beminde nabeftaanden tranen ftorten, doch de bygelovige gewoonten, en de Ceremoniën der met veel fchreijen gepaarde rouw-vifiten, zo wel in het huis als by het graf, vinden in 't geheel gene plaats meer, om dat ze de opftandinge des vleefches'en een euwig leven geloven. §• 39- Ten befluite zal ik nog uit het Kerk-boek der Broederen melden , hoe vele Groenlanders , zedert irc*. jaar 1739 tot tegen den herfft 176a, door hen gedoopt zyn. Het getal tè Nieuw ■ Herrnhut beloopt een weinig meer dan 700, zonder dezulken te rekenen, die zy den voormaligen Miflionaris Drachart hebben helpen dopen, of die ze, by het afzyn van den Deenfchen Miffionaris, verzogt zynde, op de volkplanting gedoopt hebben; en die'er 111 Lichtenfels nog by gekomen zyn. Van dezen zyn nu reeds a^o by den Heréten de Gemeente-te Nieuw-Herrnhut beftaattans, na in den beginne etteiyken naar Lichtenfels te hebben laten gaan, uit 421 gedoopten, onder welken zig 174 Avondmaals-leden bevinden. Behalven dezen zyn 'er nog 39 leerlingen , en 11 onlangs eerft aangekomenen, zo dat het getal aller inwoneren 471 bedraagt. Volgens de Koor-verdelingen zyn 'er tans 122 getrouwde lieden; 3 weduwenaren; 6a weduwen, van welken 46 reeds in 't heidendom weduwen geworden zyn , en als zulke met hare kinderen haren toevlugt tot de Broeders genomen hebben; het getal der ongetrouwde Broederen benevens zulke jongelingen, die reeds in de fchool gaan, en in den Kajak leren varen, beloopt 101 , en dat der ongehuwde Ztifteren met de fchool-meisjes 116. Het getal der kleine jongens maakt 31 uit, en dat der kleine meisjes 35, dus te zamen 460 zielen. Y 5 Te  346 Groenlandfche Hiftorie X. B. Te Lichtenfels bevonden zig, volgens een in den zomer 1762 ontvangen berigt, 100 gedoopten, van welken 63 aldaar gedoopt zyn , doch de overigen zyn van NieuwHermhut derwaards getrokken. Behalven dezen waren 'er nog 38 leerlingen, en 30, die eerft in dit jaar aldaar gekomen zyn, dus te zamen 168. 'Er bevinden zig 18 gedoopte huisgezinnen, die in twe grote huizen wonen; onder dezen zyn niet begrepen de ongehuwde vrouws-perfonen en weduwen, die hare eigene huizen hebben , echter onder de huisgezinnen verdeeld zyn, om te dienen en daardoor haar beftaan te vinden. §. 40. 't Is waar, dit hoopje is maar zeer klein , niet zo wel ten aanzien van het Groenlandfche volk, het geen, volgens de hier boven (*) mede gedeelde rekening, nauwelyks 10000 zielen bedragen mag (want voor zo ver de gelovige Groenlanderen hier mede vergeleken worden, leveren ze nogal een aanmerkelyk getal van voor den Heiland gewonne zielen uit) maar ten aanzien der ontelbare menigte van ongelovige heidenfche volkeren , in vergelyking met welken deze Groenlandfche en andere Gemeenten uit de heidenen maar ene zeer kleine kudde uitmaken. Dan wanneer men de genade , die zig aan en onder dit volk openbaart, met aandagt befchouwt, zo moet men zig over dit wonder onzer tyden verwonderen, en men leert de oorzaak uit het gewrogte belluiten. Ik zal my hier omtrent nader verklaren. Dikwerf heb ik, onder de Groenlanderen verkerende en op hunne zeden en gedrag lettende, of ilegts het gelaat der gelovigen met dat der ongelovigen vergelykende, by my zelve gedagt, dat zy, die zo gaarn alles , wat ze door de reden niet begrypen kunnen, intwyfel trekken, en de kragt van 't Evangelie lochenen, of ten minften dezelve niet toereikende agteri, om ene wezendlyke en gehele verandering van hart en zeden by den menfeh uitte werken, hier oogfchynelyk van hunne dwaling zouden kunnen overtuigd worden, door tc zien, dat menfehen, die (*) Irte Boek §. 4.  Gefteldheid der Groenl. Gemeente. 347 die als Wilden in eene tomelofe vryheid geboren en opsewaffen zyn, die van gene opvoeding, van gene, om zo te fpreken, aan de borden hunner moederen mgczogene gevoelens , van gene wetten, beloningen , of draden ïctwes weten , zig t' enemaal vrywillig , maar door ene hogere hand gedreven , onder een voorheen onbekend en ongewoon jok buigen , dat is, aan de gehoorzaamheid des geloofs onderwerpen , en hunne leraren zonder geweld en dwang gehoorzamen en volgen. Daar ze anders hunne geboorte-plaats noit verlaten, of wanneer ze dezelve verlaten niet nalaten kunnen van de ene naar de andereplaats, in ene gedurige onruft, heen en weer te trekken ; verlaten ze tans zeer gewillig en voor altoos hunne geboorte-plaatfen hunne bloed-verwanten en bekende vrienden, zetten zig by hunne leraren met 'er woon neder, en vormen dus ene geregelde en voor zig en andere nutte burgerlyke Maatfchappy, enkelen alleen , om het woord des levens te horen, waardoor hunne zielen gevoed worden. Menfehen , die anders zo dom en bot, ten minden zo traag, zorgeloos en zonder overleg zyn, dat ze over mets denken, dan 't geen op hunne zintuigen werkt cn dezelven flreelt, invoegen velen ze gaarn met de redenlofe dieren geb'k dellen , terwyl 'er in der daad onder hen gevonden worden, die geen onderfcheid weten te maken tuffchen zig zeiven en andere dieren : zulke menfehen , zeg ik, worden door ene middelmatige onderwyzing, gepaard met de genade cn verlichting des H. Geedes, zo verdandig, zo oplettende, zo zorgvuldig en verlicht, dat ze de grootde verborgenheden des geloofs omhelzen, cn dezelven in hunne zielen tot ene kragt Gods laten worden, zo dat ze daarvan de heerlykde en met geed en kragt gepaarde getuigenidèn geven kunnen. En daar de Wilden anders zo hardnekkig en onvcrzettelyk zyn, dat ze zig dikwerflieverzouden laten dood Haan, dan hunnen wil breken, gelyk men my ook verzekerd heeft, dat velen, die van de hunnen niet hebben kunnen verkrygen het geen ze wilden,zig zeiven dood gehongerd, of op ene andere wyze van 't leven beroofd hebben; zo vindt men in tegendeel byde gedoopten een week, gezeggelyk en buigzaam gemoed, 't welk zi" door buitenlanders, die anders van hen gehaat worden , door zagttnoedigheid en liefde gemakkelyk laat leiden en bellieren. En dat dit gene uitwerking der natuur, maar een ge-  348 Groenlandfche Hiftorie X. B. gewrogte der genade is, blykt, wanneer men of in openbarevergaderingen, of in byzondere gefprekken, of ook in afgelegene plaatfen, zomtyds den een of ander, ja dikwils enen der doutden Groenlanderen, onder het gevoel van zyne ellende en de beilryke genade onzes Heren Jefus Kriftus, in tranen ziet uitbarften. Ja deze zalige verbryzehngedes harten, veroorzaakt door het woord'des kruifes, dat fteenrotfen tot morfel flaat, en tevens het hart verblydt, neemt men nog duidelyker waar, wanneer het gebeurt, dat de een of ander eens haaftig wordt, en deszelfs natuurlyke eigenzinnigheid vooreenoogenblik de overhand weer krygt. Want wanneer alle beweegredenen, om hem van gedagten te doen veranderen, te vergeeffch zyn, dan is gemeenlyk de herinnering aan den Doop, of aan 't geen de Heiland voor ons geleden en aan ons gedaan heeft, en hoe men door zulke afwykingen, niet zo zeer menfehen als wel den Heiland en zynen Geeft bedroeve, het kragtdadigfte middel , het hardnekkig gemoed dërmaten te vermurven , dat het verdwaalde Ichaapje onder een vloed van tranen om vergiffenis bidt en beterfchap belooft. Deze tedere gemoedsgefteldheid, die ik dikwils , zo wel bv jongen als ouden van beide kunnen, tot myne grote blydlehap en met ene innige aandoening myner ziele waargenomen heb, levert by my een veel bondiger bewys uit van de wezendlyke verandering, die door het bloed des Ileilands in hunne harten en gemoederen gefchied-is , dan by aldien ze altoos in hunnen wandel zo onberispelyk waren, dat 'er in 't geheel niets by hen gevonden werdt, 't geen ene doffe van verwyt en bedrading uitleveren kon. Dit toch zoude eer aan enen zagten inborft, aan de goede orde en opzigt,of aan de vreze voor fchande en fchade enz. kunnen toegefchreven worden , terwyl de eerftgemelde tedere gemoedsgefteldheid niet dan uit het geloof en den diepen indruk van 's Heilands dood en lyden, waar door het nieuwe fchepfel deszelfs leven en werkzaamheid ontvangt , voortkomen kan. Ondertulfchen moet ik niet vergeten aan te merken, dat 'er weiniger afwykingen onder hen voorkomen , dan men verwagten zoude, en dat ze onder de heidenen een leven leiden , dat dezen tot ftigtinge en het Evangelie tot eere ftrekt. ö Dien volgens wordt dit, ten aanzien van het getal, kleine  Gefteldheid der Groenl. Gemeente; 349 kleine hoopje van gelovige Groenlanderen, benevens de overige Gemeenten uit de heidenen, by my aangemerkt ais een der grootfte werken Gods in onze tyden, en als een fprekend bewys: Dat elk een kan vinden in 't Bloed der Wonden Volle vergeeving en reiniging van zonden, Wie maar gelooft. Dit is van den Here gefchied, en bet is wenderlyk in onze egen. EERSTE  EERSTE BYVOEGSEL, Behelzende enige korte Brieven, die federt het jaar 1755 van Groenlanderen, welkt, nog leven, gefchreven zyn. SChoon ik lang in bedenken gellaan heb , om iets mede te delen uit de brieven der nog in leven zynde Groenlanderen, alzo dezelven genoegfaam van enen en denzelven inhoud zyn, en by zommigen miifchien geen gunftig oordcel vinden zullen; ik heb egter niet van my verkrygen kunnen , om al 't geen ik daar van gevonden heb t'enemaal terug te houden , om dat* ik meermaals befpeurd heb , 'dat de brieven van bekeerde Heidenen, en in 't byzonder die der Groenlanderen, velen indruk hebben gemaakt by allen, die'er iets van gezien of gehoord hebben, zo dat ze daardoor niet alleen zyn opgewekt geworden , om de genade van den Heiland, die zig onder de wildlle en domfte heidenen zo heerlyk bewezen heeft, te roemen en te pryzen, maar dat hen ook zodanige brieven verftrekt hebben tot befchaming en aanmoediging op hunnen eigenen weg. Lezeren van dien aart zoude, byaldien alle brieven, waar van een vry groot getal voorhanden is, agter wegen gelaten wierden , ongetwyfelt iet, en miifchien juift 't' geen hen beft fmaakt, ontbreken. Zie daar de enigfte reden, waarom hier uit enige brieven korte uittrekfels mede gedeeld worden. Uit vertrouwelyke brieven, in welken men gewonelyk gene leerftukken verhandelt , maar flegts van zig zeiven en op enen eenvoudigen trant fchryft, kan men, wel is waar, niet zien, hoe verre de fchryvërs in de kennis van den ganfehen zamenhang der leer van 't Evangelie gekomen zyn ; men kan egter den eens geleiden grond daar uit leren kennen, cn tevens bemerken , hoe op dezen grond verder gebouwd wordt. Daar benevens kan men daar uit zeer klaar zien, hoe de Groenlanders denken , en in hunne harten gefteld zyn. 't Is waar, zommigen kunnen in der daad beter gefteld zyn, dan ze zig weten uit te drukken, terwyl het in tegendeel ook zou kunnen gebeuren, dat de een of ander meer  Eerfte Byvoegfel. ' 351 meer voorgaf, dan hy dadelyk bezat; doch het laatfte is van de Groenianderen niet ligt te vermoeden, gemerkt het een volk is, dat in deszelfs eigen en natuurlyken aart vry eenvoudig en opregt beftaat, en niet ligtelyk in ftaat is, om van iets, 't geen zy niet ondervonden of ervaren hebben , onderfcheidentlyk te fpreken. Zy zouden zig ten minden wagten moeten, om aan hunne leraren ietwes te zeggen , waar van dezen het tegendeel wiften: want deze brieven zyn voor het grootfte gedeelte den leraren door de Groenlanderen vvoordelyk voorgezegt, om door de eerften in gefchrifte gebragt te worden; etteiyken zyn egter door de Groenlanderen zeiven gefchreven, en ten aanzien van dezen hebben de MiifionarhTen niets gedaan, dan dezelven te vertalen. Ik zal met twe Groenlandfche brieven beginnen, van welken ik tevens ene woordelyke, en met het oorfpronkelyke zo naukeurig als immer doenlyk is overeen Hemmende , vertaling mede delen zal. Van  35a Eerfte Byvoegfei. Van A. een Man te Lichtenfels. AJJarfara Jobannes AJfar/ok! -S^rlagut terfanéauit, kanogaktikfomik affagingma ,puior- finnaungilara, Tarnima pikfanik tunningarparma, Annaurfirfum Auanik, Tokkoaniglo , Ikkeniglo ajokarfortarangma. Tamakkoa Okauifivit kiblikptet Umattiga taimane, Sullilo tamakkoinneit illuarituinnarpaka: Acllab tipeitfugluartijfmnaungilanga Annaurftrfttb Tokkocet, Anniailo, Auello , Ikke/aio; Kifftmik iipeitfuktifmnauanga. Umatimnut ajulerfomut adlamik piomangilanga, Tamerfa namagaka. Affarfet Affarfigalo Hannefe Nulliengoalo Illagallugik ta- ' maunga pirfonga , illijjimauet', Annaurprfublo pekkogaminga, Tunnirfaranga Okauftkfamnik Keijjimarfunnut, Taimatog Nellurfunnut okalluktitaranga tujfarnarfomik mamartarnomiglo Umcetteinnut. Imangoak nellyungnierfitfomarpaukit, Kannogétomik okaufekarpunga , Nellurfunnut okallukuma. Ima : Ariagut illivfifut Nellurfungovlungulo Ajortuiliartorfurfunga, Sullilo lllovne uamnik ajungitfokangilanga. « Annaurfirfimale ujamiarpenga nennivlungalo, Okaut/iminik kakoanga kennerlerdlungalo, Nellurfunnilo peerfipanga Opertunnut lllcegekfunnullo pijjillunga. Sullilo ajortorojungoama, ' Annernernik ajokarfordlungalo, Aungminik ubbarpei Ajortika, Kivgaiungn zal ik dan als ene zondarefte tot hem naderen enz. 2. ) — 't Geen ik arme en elendige tans in myn* hart gévoele, beftaat hierin : Ik heb al myn vertrouwen op'' den Heilandgefteld, en myne begeerte is, dat het bloedig Lam my gedurig naby blyve. Alle zyne fmarten,zyn dood en lyden,zullen my altoos in't hart gevoelig en tevens de grond var) alle myne vreugde zyn en blyven. Ik weet, dat, indien de H. Geeft my niet geduriglyk als ene moeder onder zyne ogen hieldt, ik ten eerften in gevaar zoude zyn, om in alle elende te geraken enz. 3. ) K. Schoon ik den Heiland niet lighamelyk zie, ik denk egter veel aan hem en ftel hem geduriglyk voor de ogen myns gemoeds. Hy alleen kan nty door zyn bloed.te regt helpen. Ik gevoel myne armoede en weet, dat myne misdagen ontelbaar zyn: doch daarom werp ik myn vertrouwen tot hem niet weg, want hy is 't alleen,; die my van het kwaad bewaart, en ik heb gene zaligheid dan in hem. 4. ) K.- Schoon ik ene zeer geringe Zondarefte ben, de Heiland is egter naar zyne barmhertigheid myner 2iele naby, en ik denk dikwerf aan mynen Schepper, die myn hart door zyn bloed heeft doen fmelten. Had ik onder de onwetende moeten blyven, ik zoude gewiflelyk zeer geplaagt en veracht zyn geweeft;dan myn getrouwe Heiland heeft my niet veracht. Was hy niet voor my geftorven ///. Deel. Aa ik  27© Eerfte Byvoegfel. ik zoude nog in de duifternis omzwerven. Dan dewyl hy geftorven en weêr opgeftaan is, zo ben ik verblyd. Ik heb niet vele tranen aangehoord, wat onze Leraars ons,op het tegenwoordig Paafch-feeft , van 's Heilands lyden en opftandinge voorgelezen en gezegt hebben enz. j.) S. ■ ■ te Lichtenfels: Wanneer ik myne elende en verdorvenheid gevoel, dan weet ik nergens dan tot hem en zyne wonden den toevlugt te nemen. Hy beeft reeds om my gedagt en voor my gezorgt, toen ik nog onder de Wilden was. — Toen we voor vier jaren herwaards kwamen, zag het liegt uit. Dan horende, dat ons een huis ter houdinge van de vergaderingen zoude toegezonden worden, konden we de eerfte nagt van vreugde niet flapen. Nu ftaat het 'er. Ik dank 'er den Heiland en ulieden allen voor. Wy armen hebben in't geheel mets, waardoor wy u enigzins zouden kunnen vergelden, 'tgeen gy aan ons gedaan hebt. enz. Hy heeft my verkozen, verlicht, vertrooft, en laat my dagelyks de aangename woorden van zyne verdienften horen. Wanneer ik dit alles overwege, dan weet ik dikwerfniet, wat ik zeggen zal, vooral wanneer wy het H. Avondmaal hebben, alsdan dank ik hem van ganfeher harte voor zyn dood en lyden. enz. <5.) ,y. lk ben vergenoegd, wetende dat de Heiland my liefheeft, en in dankerkentenifte heb ik hem ook lief. Gelyk de vogeltjes zig in de kloven verbergen, zo hebik mynen uit- en ingang in de wonden des Heilands, en ik leg myn hart onder des Heilands zyde, alwaar ik mynen dorft ftille. Wanneer ik hem regt befchouw, dan róllen de tranen uit myne ogen, vooral onder het Avondmaal. Ik ben zeer befchaarod en met den diepften eerbied vervuld, wanneer ik overwege, dat ik arme en elendige zyn dierbaar lighaam en blbed genieten mag, en my daardoor fterken kan. enz. « > S. te Lichtenfels. Ik heb gene Broeders en Zusters naar den vleefche, dan ik heb my zeer verblyd, wanneer ik uit de brieven vernam, dat ik zo vele Broeders en Zusters naar den Geeft heb, die den Heiland toekomen, enz. lk zal u tans weêr in 't kort berigten , hoe ik het in 't vorig jaar gemaaktheb, en zo wel van myne elende als van myn genoegen fpreken. Toen myn zoontje langen tyd ziek lag, had ik een zwaar hart. Ik bad den Heiland,om het kindje tot zig te nemen. Hy deedt het ook, en daarvoor  Eerfte Byvoegfel' 371? voor dank ik hem. By die gelegenheid erinnerde ik my, hoe bevreeft ik eertyds voor den dood was. Dan ondervonden hebbende, dat de Heiland den dood door zynen dood en lyden te niet heeft gemaakt, zo verblyde ik my, en wanneer het hem behagen zal, ommy te roepen, dan zal ik zyne handen en voeten, ja alle zyne wonden, kusfen gelyk Maria Magdalena deedt. Doch zo lang ik hier nog ben, bid ik hem , dat ik alle dagen, gelyk Maria, de zufter van Mart ba, aan zyne voeten moge zitten en woorden des levens van hem horen, en dat hy my, wanneer ik opfta of te bed ga , in zyne doods-geftalte en alle zyne wonden gevoelig naby gelieve te zyn. Zo dikwils als ik zyne grote liefde tot my , arme zondarefte, overwege , word ik zo befchaamd, dat ik niet weet, wat ik zeggen zal. Want ik heb hem nog op verre na niet lief genoeg. En dewyl de Heiland ook mynen man tot het H. Avondmaal heeft toegelaten, zo ben ik buiten ftaat „ om hem naar behoren te danken, dathy ons beiden met zyn lighaam en bloed fpyzigt en drenkt. Ik dank u lieden ook zeer, dat gy ons Leraars hebt gezonden, die ons den regten weg des levens aanwyfen, en tot den bloedigen Heiland leiden , die voor ons geftorven is, en ons van alleon-, ze zonden door zyn bloed verloft heeft. Tans breek ik af en blyve uwe arme zwakke S. K. 8.) Z. — lk heb nog niet vergeten, 'tgeengy ons by uw hier-zyn gezegt hebt. Van 't gezelfchap der medearbeideren , in 't welk ik na dien tyd gekomen ben, had ik toen nog geen begrip; maar om 's Heilands wonden dagt ik veel en wenfehte zeer,om myn hart met zyn bloed vervuld te hebben, lk heb ook in der daad niets, dat my meer vergenoegt , dan de Heiland en zyn lyden, en fchoon ik hem niet zie, ik nadere doch in myne armoede tot hem, en hy maakt my hoe langer hoe zaliger. Ik zal met myn hart altoos voor hem blyven en ais een kind van hem Ieren enz* ■ Ik ben, wel is waar, liegt en arm, egter heb ik op de wereld niets nodig, dan my aan den Heiland te houden, myn hart verblydt zig ook over niets dan over het bloed des Heilands, en 't aanfehouwen van de tekenen der nagelen in zyne handen en voeten. Was hy niet voor my aan 't kruis geklonken, ik zoude euwig hebben moeten verloren gaan. ln onze vergaderingen gevoel ik de tegenwoordigheid des Heilands in 't midden van ons, doch nerA a a gens  37 £ Eerfte Byvoegfel gens gevoel ik zyne nabyheid inniger dan onder het EL Avondmaal. enz. IV. Van ettelyke Weduwen. i.) E. Medearbeidfteronder de Weduwen: Ik dank den Heiland onophoudelyk, dat hymy een gevoel geeft van de armoede myner ziel, en dat ik my als ene arme zondareffe aan hem overgeven kan. Wanneer ik om den Heiland denk of van henf fpreek, zo wordt myn hart terftond zo week, dat myne ogen tranen ftorten. Dewyl ik nu dezen winter in enen onafgebrokenen en vertrouwelyken ommegang met den Heiland leef, zo doet hy my ook hoe langer hoe klaarer zien , waar ik nog te kort kome. Ik weet niet veel te zeggen, maar wanneer ik om des Heilands liefde in deszelfs lyden denk, dan fta ik verbaaft. Ik zoude niet gaarn in iets , hoe gering ook , van den Heiland gefcheiden zyn, en dewyl ik hem zotederbemin, zo omhels ik hem geduriglyk in den geeft. enz. Ik heb mynen bloedigen Heiland van harte lief, en al wat ik begere is niets anders dan met hem overal te verkeren. Lieve AJferfok! hoe komt het toch, dat ik tans, daar ik met u fpreken wil, myne ogen niet droog houden kan ? Hoe zal het toch dan zyn , wanneer ik den Heiland lighamelyk zal aanfehouwen en met hem fpreken ? wanneer ik aan myne uitvaart denk, zo verblyde ik my zeer. enz. De Heiland alleen is myn man. en ik bid hem dikwils met tranen, dat hy niet om myne ontelbare misdagen gelieve te denken, maar dat het hem behagc, my te bewaren in de zalige vereniging met alle myne Broeders en Zufters, die ik gezien cn niet gezien heb, en by het gevoel zyner wonden, waar ik als ene grote zondarefte vergevinge van zonden verkregen heb. enz. Gy Weduwen, myne geliefde Zufters! fchoon Wy naar't lighaam verre van elkander zyn , wy zyn ons egter naar den geeft naby, en willen ons over onzen dierbaren Heiland verblyden. Myne gebreken en misdagen zyn ontelbaar. De H. Geeft toont my dezelven, ik zoude ze anders niet kennen ; doch ik word 'er altoos over te vrede geftelt, wanneer ik het lighaam des Heren geniet, en daarvoor dank ik hem  Eerfte Byvoegfel. 373 hem met tranen. Ook dank ik u voor 't geen ge ons gezonden hebt: wy hebben niets anders, dat wy u daarvoor geven kunnen, dan aan u te fchryven en ü lief te hebben, want wy zyn in der daad zeer arm. enz. 2..) J. lk ondervinde, dat de Heiland met onze elende gedult heeft, en ik heb het vertrouwen tot hem, dat hy ons door zyn bloed hoe langer hoe aangenamer en reiner maken zal. Zyne liefde en genade is onuitfprekelyk .groot. Was zyn bloed 'er niet, ik zoude ten eerften in gevaar zyn om verloren te gaan, maar ik dank hem, dat hy myn hart geduriglyk verlicht en bewaart. Ikbevinde ook, dat het de Heiland ganfeh alleen is, die my zalig maken kan; want hy heeft myn hart door zyn bloed geheiligd, daarvoor dank ik hem met een kinderlyk hart. Schoon ik nu reeds vry oud word, ik maak het egter gelyk de kleine kinderen, wanneer ze honger hebben, ik ga by de Heiland bedelen, en dan verkwikt hy myn hart door zyn bloed. Ik zal hem derhalven onophoudelyk blyven aankleven. 3. ) M. te Licbtenfds. Schoon ik in der daad van weinig nut voor den Heiland ben, en zyn hart dikwerf door myne llegtigheden bedroefd heb, hy ziet my egter in genade aan, en wy kunnen niet meer van elkander gefcheiden worden. Hy heeft veel voor my uitgeftaan, des wil ik nu ook altoos voor hem leven. enz. -T--— Ik gevoel in der daad, dat ik de üegtfte ben onder myne Zufters, en dat wil ik ook gaarn zyn: want wanneer ik my zo arm en elendig gevoele, dan vertrooft my de Heiland door zyne nabyheid. En dewyl hy my zo lief heeft, zo ben ik zeer befchaamd en myne ziel is met tedere gevoelens van nederigheid voor hem vervuld, en dankt hem voor zyn lyden en alle zyne wonden. 4. ) Z. Ik weet dat ik genen anderen Heiland heb, dan den gewondden, die is myn behouder. Ennademaalhy my zo lief heeft gehad en uit de heidenen verkozen, zo wil ik hem van ganfeher harte lief hebben. Verblyd u met my. Ik ben zeer verblyd by het innig gevoel van myn hart, wanneer ik het lighaam des Heren eet, en zyn bloed drink; ik gevoele daarby meer zaligheden, dan ik uitdrukken kan. Gy Weduwen, ik kus u allen, als myne geliefde Zufters. £>e Heiland is onze man, daarover moeten we ons verblyden en hem lief hebben, enz. Aa 3 V. Fan  874 Eerfte Byvoegfel. V. Van ettelyke ongehuwde Zujlers. 1. ) A. ' Ik was wel gedoopt, toen ge hier waart, maar ik had nog geen regt gevoel van den Heiland en zyne verdienften, en ik'werd dikwerf zeer befchaamd, ziende, dat Velen, die na my gedoopt waren , zulke zalige lieden en Avondmaals leden werden. Eindelyk kreeg de Heiland myn hart geheel en al, en maakte my zyns lighaams deelagtig. Dit heeft myn hart eerft regt week gemaakt. Wanneer ik overwege, hoe lief ons de Gemeente heeft, dat ze öns Leraars heeft gezonden, die ons van den Heiland onderregten, en dat we nu ook boeken bekomen hebben, in welken wy't zeiven leren kunnen, dan dank ik den Heiland met tranen. Dezen winter hebben we in ons huis dikwils den halven nagt gelezen, gezongen en met elkander daarvan gefproken. enz.' > = — Ach, dat onze zin den zin des Heilands hoe langer hoe gelykformiger jwierdt! Daarin hebben, we met u enen en denzelven zin. Ik houd my aan den Heiland, en zeg hem met tranen, 'tgeen^my ontbreekt: hy kan my niet afwyzen, alzo ik van hem alles hebben moet, wat ik nodig heb. • Wy hebben dezen winter dikwils gevoeld ,, dat de Heiland in 't midden van ons is, en wy danken hem, dat hyons zo eensgezind by een vergaderd heeft. enz. ' — Wanneer ik myn hart voor den Heiland door- zoeke, zo ontdek ik nog ontelbare zaken , over welke ik my fchamen moet. Ik bid hem derhalven, dat hy geduriglyk met nieuwe genade tot mij kome, en ik dank hem Voor zyne redding door zyn lyden, als mede voor de verzorging en den arbeid des H. Geeftes enz. 2. ) B. tt Lichtenfels. Wanneer ik oyerweeg, dat hy my, en ik niet hem, gezogt en gevonden heeft, zö wordt myn hart vol van verwondering en dankbaarheid. -—ï—Schoon we naar 't lighaam verre van elkander af zyn, de Heiland heeft egter onze gedagten in een middelpunt zamen gebragt. Hem allen vertrouwen en leven wy. ' 3.) e.- te Lichtenfels. Wanneer ik over myne ellende fchrei, ben ik doch wel te vrede, wetende, dat de Heiland de elendigen niet veracht, maar dezelven zegent. Ik bid hem dagelyks, dat hy myn hart door zyn bloed believe te zalven en te belprengen, teneinde hymy geheel en al tot ....... zyn  Eerfte Byvoegfel. 375 zvn eigendom en zyne woning behouden moge. _ Geliefde Zufters ik heb u wel noit van aangezicht gezien, maar in den geeft ben ik 't met u eens, om den Heiland te leven, die voor ons geftorven is, ten einde onze zielen en lighamen te verloflen van alles, wat ons verderf'bedoelt. „ Ach wat is zyn lighaam en bloed een hemelfch voedfel voor myn arm hart. De woorden ontbreken my, wanneer ik zyne grote liefde overdenk. Welk ene liefde, dathy voor ons geftorven is, dat hy ons door zyn bloed gekopt en gewaflehen heeft van onze zonden, en in alle euwigheid noit meer om dezelven denken wil. Dank zy hem daarvoor in alle euwigheid. 4 ") M Th. lk gevoel in der daad, dat ik een arm zondig menfeh ben. Wanneer ik aan den Heiland denk, dan kan ik van wegens myne gebreken gene woor. den voortbrengen. Ik kan hem egter noit uit myn gezigt laten verdwynen, en hy kan my ook niet vergeten, -.vant hv heeft my van myne zonden verloft. Wanneer ik in t veld ga en bid, zo gevoele ik zyne nabyheid. Want ny veracht de elendigen niet, daarom nadere ik fteeds tot hem. Denkt aan ons voor den Heiland, dathy ons altoos met zyn dood en lyden in't hart gevoelig naby zy, dan zullen wy hem tot vreugde leven, en,wanneer we tot hem geroepen worden, zyne wonden 111 handen en voeten kullen voor alle genade, die hy ons bewezen heeft. Aa 4 TWE*  TWEDE BYVOEGSEL, De Miffionaris Frederik Böhnifch op denigfïen July 1763 tot zynen Heer henen gegaan zynde, zal ik hier nog deszelfs levensloop mede delen en daar mede de gefchiedenis aer Zendings eindigen, „ TKben (dus luidt zyn eigen opftel) den irjdcn April •f 1716 te Kubnewala in Moravien geboren , alwaar tnyn vader molenaar was , die my naar zyne kennilTegctrouwelyk tot de vreze des Heren aanmaande. Ik bad 'er wel weinige genegenheid toe, doch toen ik enigzins verftand kreeg, werd lk zeer orjgeruft, vooral wanneer ik om den dood dagt, en ging dikwils ganfeh alleen in't veld fchreien, zonder regt *e weten waarom. Toen ik in'tjaar 172a omtrentPaafchen, pvanneer de grote opwekking in Moravien befpeurd werdt, vcor het eerfte maal in ene vergadering der Broederen kwam, eH den zaligen'getuige des Heren, Melcbior Nitfcbman, hoorde fpreken en bidden, werd ik zo innig en gevoelig getroffen , dat myn hart in een tranenvloed weg fmolt. Ik nam terftond het befluit, om uit het land te gaan en kinderen van God op te zoeken, en ging dagelyks s morgens en 's avonds met mynen vader Mattbys Böbnifcb in den tuin, waar we knielende, het aangezicht naar Saxen kerende,baden, dat het Gode behagen mogt ons derwaards te brengen. Het eerfte gezelfchap,'t welk derwaards vlugtte, wilde my niet mede nemen, om myne ouders van droefheid en verantwoordingete bewaren. Dan met veel aanhouden my aan een ander gezelfchap opgedrongen hebbende, vertrok ik met het zelve 'snagts van den zondag voor paafchen in't jaar 1725. Op den eerften paafch-dag hoorden we te Panten de eerfte Lutberfe predikatie, en kort daarna den zaligen dienft-knegt des Heren, Magifler Scbwedier, te Niederwiefe, wiens gebed een ganfeh byzonderen indruk op myn hart maakte. Den eerden zondag na paafchen kivarnen te • Bert-  Twede Byvoegfel 377 Bertbolsdorf in de katechifatie (of repetitie der predikatie) van den Heer Predikant Rothe, alwaar wy de ganfche Gemeente van Herrnhut aantroffen. Ik was wel zeer verblyd, dat de Heiland my, volgens de begeerte van myn hart, naar Herrnhut gebragt had: dan ten aanzien van 't uitwendige zag ik op deze plaats, waar alles nog vry woeft en ledig uitzag, weinig kans om myn beftaan te vinden. Myn voornemen was het linneweven te leren, doch dewyl ik by dit handwerk niet gezond was, werd ik als medehelper by de kinderen in het toenmalig weeshuis geplaatft. Danhetkwynen nog fteeds toenemende, leerde ik het tuinieren. Intusfchendeed ik vier reizen naar Moravien, en bragt op de derde vyf perfonen, onder welke zig myn jongde broeder bevondt, mede. Wanneer in 't jaar 1731, na de terug komftvanden Here Graaf uit Kopenhagen, van de Negers en Groenlanders gefproken werdt; gevoelde ik een hevig verlangen, om naar Groenland te gaan: en wanneer ik dit aan Broeder Mattbteus Stach, die met my aan den Kerkhof werkte , ontdekt had, zo vernam ik tot myne blydfchap, dat hy even eens gezint was. Dienvolgens gaven wy onze gedagten der Gemeente door enen brief te kennen, en gingen ftillefjes met ons werk voor};, inafwagtinge van te zien wat uit de Groenlandfche" Zendinge worden zoude. Ik verzelde1 Broeder. Chriftopb Detnuth op deszelfs reis naar Pruijfen en Litthauen , om de Saltzhurgfche Emigranten te bezoeken. Ondertulfchen was Matthaus Stacb in 't jaar 1733 naar Greenland vertrokken, en in't jaar 1734 werd ik met Broeder Joban Bek hem derwaards na gezonden. Schoon we nu vonden, dat de heidenen, in een omtrek van vele mylen, uitgeftorven waren, wy maakten egter een verbond,'twelk Wy ondertekenden, datwy, al was het, dat geen Groenlander zig binnen tien jaren bekeren zoude , den moedegjer niet zouden opgeven, maar by hen uithouden, zo lang wy leven zouden. Het gebrek aan levens middelen, d<2 moeijelyke en gevaarlykezee-reifen, omleeftogt tezoeken, de veragting van onze huurlieden, de hoon en lagen der heidenen, die tegen ons vooringenomen waren en ons niet begeerden aan te horen., de moeijelyke taal, en vele in- en uitwendige zwarigheden , wilden my wel dikwils den moed doen verliezen, en bragten myn hart, vooral in 't jaar T737 wanneer ik het lied : Hier zyn wy , uw' GezelAst 5 Jen  378 Twede Byvoegfel. ïen enz. (*) maakte, in grote benauwtheid. Dan de'levendige hoop, om nog eens een hoopje van gelovige Groenlanderen rondom ons te zien, en de grote liefde tot deze Wilden, welken ik gaarn den Heiland in 't hart had willen infchryven,fterktemy altoos weêr en deedt my alle moeijelykheden doorftaan. Toen de Heiland ons nu den eerfteling, Samuel Ka jam ak, fchonk, dagt ik van vreugde gelyk Simeon: „ Nu Here! wil ik gaarn in vrede henen gaan, want myne ogen hebben uwe zaligheid onder deze heidenen gezien. " Dan deze vreugde duurde niet lang. Onze Samuel vlugtte voor de moordenaren. Ook werden wy door allerlei valfche tydingen van 't verongelukken van den Here Graaf, op deszelfs reis naar St. Thomas, verfchrikt, en moeften dikwerf horen, dat het nu ook met onze Zendinge haaft zoude gedaan zyn. Dan door de gezegende vifitatie van den Eerwaarden Broeder Grasman, by wiens hier-zyn ik met Zufter Anna Stach in den egt verbonden werd, en door de kort daarop gevolgde grote opwekking onder de heidenen werden we tot onzen arbeid ongemeen aangemoedigd. Dan nademaal ik het reeds negen jaren in velerly zware omftandigheden van binnen en buiten op mynen poft uit gehouden had, zo deed ik 1743 ene reis naar Duitfchland, om my by de Gemeente te fterken. Hoe vele genade de Heiland my aldaar heeft laten genieten, en hoe dikwils ik voor zyne voeten van vreugde en ootmoedige dankerkentenis in tranen, als 't ware ,weg gefmolten ben, zal ik noit en nimmer vergeten. Intuffchen volgde myne vrouw ganfeh alleen my agter na en bragt onze twe eerfte kinderen in de kinder-huizen der Broeder-kerk. In 't jaar 1745 vertrokken wy van Amfterdam met een tot de walvifch-vangft gefchikt fchip, op 't welk ik de plaats van Schips-predikant waarnemen moeft; en kwamen dus in Groenland terug, alwaar wy de volgende jaren met onze lieve Groenlanderen enen zeer zaligen tyd hadden. In't jaar 1749 kregen wy voor 't twede maal verlof, om tot een bezoek naar Europa^ te komen. Wy vertrokken eerft naar Penfilvanien, alwaar wy (*) Onze zalige Beoeder heeft verfcheide liederen vervaerdigd, doch ik heb niet meer dan het hier gemelde aan 't einde van 't jaar 1737 laten drukken, om dat daarin de toenmalige ftaat der Zendinge levendig uitgedrukt is.  Twede Byvoegfel. 379 wy niet alleen de Gemeenten te Bethlebem, Nazareth, Gnadendaal, Chriftiansbron enz. bezogten, maar ook met de Indianer-Gemeente, te Gnadenbutten amdeMahoni, het H. Avondmaal genoten, en ene bediening van den Doop bywoonden- Van daar vertrokken wy naar Engeland, en werden in 't buis des zaligen Ordinarius te London naar ziel en lighaam vier maanden verkwikt. Vervolgens bezogten wy in't jaar 1750 de Gemeenten in de Nederlanden, Duitfcb- • land en Silejien, en zagen met vele verwondering al het goede , dat de Heer binnen zulken korten tyd aan zyn volk gedaan hadt. Het Synode te Barhy bygewoond hebbende, vertrokken wy weêr 1751 met nieuwen moed en genade tot onzen arbeid gederkt. En de plaatfe van Broeder Bek'm de jaren 1757 en 1758 moetende vervangen, bewees zig de genade des Heren by alle myne onmagt en onbekwaamheid zeer kragtdadig aan myn hart;en myn damelend getuigenis aan de heidenen werdt met kragt en genade van den Here agtervolgd. In't jaar 1759 werd ik weêr door Broeder Bek vervangen, en reisde voor het derdemaal naar Herrnhut * alwaar ik, vooral door de leerredenen van den zaligen Odidinarius velen zegen genoot. Dan hoe had ik kunnen denken , dat ik in»de maand May 1760 de gebeenten van dezen eerwaarden Man zou helpen ter rufl brengen! Deze gebeurtenis was my ongemeen fmartelyk en koflte my ontelbare tranen. Doch de Heiland troodte myn hart, en gaf my ene levendige verzekering, dat 't geen hy door dezen zynen uitverkoren dienftknegt begonnen hadt, niet zou blyven liggen, maar door deszelfs opvolgers uitgevoerd worden. Met deze hoop vertrok ik 1761 weêr naar Groenland, en kwam met myn gezelfchap den iden Augudus behouden te Nieuw-Herrnhut aan. " Tot dus verrede eigene woorden des overledenen. Op deze zeer langdurige en gevaarlykc reis, was hy altoos vrolyk en wel te vrede: hy geloofde egter, dat ze waarfchynelyk de laatde zyn zoude, waarom hy ook zeer veel om zyne ontbindingfcheen te denken. Van de laatde menen leerredenen des zaligen Ordinarius verhaalde hy zynen reisgezel , den Schryver dezer Gefchiedenis, die daarby niet tegenwoordig was geweed, veel en dikwils, 't geen altoos met natte ogen gefchiedde. Hy was den meeden tyd met het lezen der jongde fchriften van den Ordinarius bezig , en eindigde gewonelyk met dilletjes het een of ander vaarsje te zingen, vooral uit de liederen van den zaligen Grag  3°8 Twede Byvoegfel. Graaf Cbriftian Renatus, in de welken hy enen zonderlingen fmaak vondt. Zyn arm in Groenland aanvaarde hy op nieuw met een nederig maar gelovig hart, en deszelfs redevoeringen, van welken deaanpryzinge der onuitfprekelyke liefde des Heren, met welke hy zyne arme fchepfelen tot in den dood lief had gehad, de voorname inhoud was, waren gezalfd, hartelyk, teder en dikwils met tranen verzeld. Vooral zogthy de gemoeds-gefteldheid der Groenlanderen, hooft voor hooft te leren kennen, menfchelyke zwakheden van dadelyke trouwloosheden te onderfcheiden, en de perfonen overeenkomftig met deze onderfcheiding zagt of ernftig te behandelen, doch.altoos zo, dat hy allen met zagtmoedigheid en liefde zogt te winnen. In deszelfs zamenfpraken met de Groenlandfche mede-arbeiders openbaarde zig een geeft der bedaardheid en zalvinge. Hy hoorde ze met gedult en.vriendelykheid aan, riedt hen ten befte ,iverblydde zig wanneer het wel ging, zonder egter neêrflagtig te worden, wanneer het niet naar wenfch onder 't volk gefteld was; hy toonde hen den oorfpronk der verwarringen, gaf hen nutte regelen, en moedigde ze aan tot getrouwheid en een goed voorbeeld. In de Conferentie met zyne Europeaanfche mede-arbeiders, toonde hy tegen een ieder ene Vredelievende en edelmoedige infchik'kelykheid, des hy met gene ftyf hoofdige onverzettelykheid op zyn gevoelen en manier van denken ftaan bleef, maar in tegendeel hy zogt altoos alles uit den weg te ruimen, waardoor de liefde en de eendragt zoude kunnen geftoord worden. Zyn amt onder de Groenlanderen lag hem, vooral in deze laatfte jaren zeer na aan 't hart; dikwils zag men hem alleen gaan , en zo wel zyne eigene noden als die der Gemeente den Heiland met tranen voordragen. Vooral zogt hy te beletten, dat de Groenlandfche Gemeente niet mogt vermeerderd worden met zodanige lieden, die niet uit geeftelyke maar flegts uit lighamelyke behoeftigheid den toevlugt tot de Broeders namen : uit dien hoofde was hy in 't onderzoeken van derzelver beweegredenen zeer naukeurig, en nam in dezelven geen genoegen, ten zy hy overtuigd werdt, dat zy in der daad door het Evangelie getroffen en door den geeft van God opgewekt waren. In 't uitwendige hielp hy zyne Broeders, zo veel het zyne kragten en andere bezigheden gedoogden, met een gewillig en vrolyk hart. In Auguftus 176a in zekere bezigheden uit geweeft zyn«ie kwam hy in regenagtig weêr door nat te huis en klaagde  Twede Byvoegfel. 38T de over hooftpyn. Men riedt hem, by zulken/weder, dat hier de meede ziekten veroorzaakt, in huis te blyven. Dan de kortheid des tyds, binnen welken zyne Broeders met zo veel en allerlei arbeid klaar moeden zyn, dreef hem gedurig weêr naar buiten. Vooral deedt hy in den herfd des gemelden jaars ettelyke reizen naar de eilanden, om de zieken Groenlanderengeedelyk en lighamelyk te bedienen; want hy was tevens hun gewoon Arts. De hooftpynen kwamen tegen het einde van 't jaar weêr, en zo hevig, dathy gewonelyk de predikatie en andere vergaderingen met een omzwagtelt hooft houden moed. Hierby kwam in May 1763 een gezwel aan't hooft, 't welk hem dërmaten aantadte, dat hy dikwerf nauwelyks zyner zinnen magtig was. Niettemin zettede hy zynen arbeid onder de Groenlanderen, by welken zyne laatde getuigenilfen in ene onuitwisïchelyke gedagtenilfeblyven zullen, tot drie weken voor zyn einde, met vele getrouwheid en groten zegen voort. Den i2den July wilde hy, door een Groenlander verzeld, ene wandeling op het veld doen: dan in 't afklimmen van ene rots werdt hy door ene duizeling overvallen, en kreeg in 't vallen ene wonde aan 't hooft. Hierdoor raakte hy t' enemaal bedlegerig. Hy gaf niet alleen zyn verlangen naar,maar tevens zyne verzekering van deszelfs kort aanftaande ontbinding te kennen: hy zugtede dikwils tot den Heiland, en was zeer getrooft en geduldig, kon egter weinige woorden byeen brengen. In den nagt van den ióden July werdt hy wat fterker, en fprak veel met zynen Amtsbroeder, die by hem waakte. Daarop liet hy zyne vrouw, die ook ziek was, roepen, hy fprak hartelyk en met het teder gevoel van iemand, die zig zelve als een zondaar kent, met haar, beval haar en hare kinderen aan de verzorging en bewaring des Heren ,en eindelyk gaf hy haar en het onlangs geboren zoontje, onder oplegginge der handen, zynen zegenwenfch. Wanneer men hem hierop een weinig brood en wyn ter verkwikking gaf, herinnerde hy zig de grote genade en eer, die hy hadt gehad, door de H. Sacramenten aan de Groenlanderen toegediend te hebben, en badt den Heiland tevens om vergevinge over alle misdagen in zyn amt. En wanneer zyn Amts-broeder hem de goedheid en menfchiievendheid der Heilands indagtig maakte, antwoord'le hy: „ Ja zo is het ook! dus heeft hy zig altoos aan my bewezen. " Van toen af bragt hy den meeften tyd in ftille zamenfpraken met den Heiland door , waarvan men egter wei.  382 Twede Byvoegfel. weinig verftaan kon. Alleenlyk hoorde men hem dikwils zeggen : De Heiland bezoekt my dikwerf, en zal my haaft tot zig nemen. " Den 24.ft.en July genoot hy voor 't laatft het H. Avondmaal, en lag vervolgens den meeften tyd in enen diepen ftaap totjden a8ften July, wanneer hy , onder het zingen voor zyn bed, dikwerf begon meê aan te heffen. Den agften July gaf hy met ene gebreke ftemme te kennen , dat de Heiland reeds naby was, om hem te halen , en te vier uren 's namiddag verfeheen het uurtje,in *t welk hy zynen geeft onder een lieflyk gezang en den zegen zyner Broederen aan zynen getrouwen Schepper en Verlosfer overgaf, in den ouderdom van omtrent 54 jaren, waarvan hy 29 in den dienft onder de G'roenlanderen en S3 in een vergenoegd en met 8 kinderen gezegend huwelyk toegebragt hadt. Kort daarna werdt de Groenlandfche Gemeente, of zo velen als 'er tans, zynde juift de tyd van den drukften arbeid, te huis waren ; byeen geroepen, en hen hef ontflapen van hunnen tot hiertoe getrouwen Leraar, zynde de eerfte, die, in de dartig jaren van het hier begonnen werk der Zendinge , tot den Here henen gegaan is, bekend gemaakt. Een van liefde en fmart ondermengd teder gevoel, perftte hen de tranen uit de ogen. Vervolgens werden twe Groenlanders met brieven naar de veertig mylen noordwaards van hier gelegene volkplanting Zudbay afgezonden, om, ware het mogelyk, deze tyding nog met het aldaar liggende fchip naar Europa te doen komen, 't geen ook gelukt is. Ondertulfchen kwamen alle onze Groenlanders , als mede vele naburige heidenen, uit de eilanden tot de aanftaande begraffenis herwaard, in welker tegenwoordigheid het lyk dezes eerwaarden Getuigen van 's Heeren dood onder de Groenlanderen, na ene redenvoering van den Miffionaris Ballenborfl, op den Groenlandfchen kerkhof begraven werdt. Zyne gedagten ijfe is in zegen in ge! EINDE Van 't tiende en laatfte Boek. Dl  De Plaat en betreffende. I. De Kaart van Groenland wordt geplaatft achter de Voorrede van den Schryver. II. De Weft-kuft van Groenland, of der Straate Davis, van Bals-Rivier af tot aan de Ys-blink, te plaatfen tegen over bladz. 8. van het eerfte Deel. Nieuw-herrnhut en Lichtenfels vertoont de XII. en XHIde Plaat. III. Een Groenlander, komende uit Zee, endraagende den Kajak met den arm, nevens een Greenlandfch Huis en een Zeehond. Tegen over bladz. 155 van het eerfte Deel. IV. Eene Groenlandfche Vrouw, een Kind in haar kleed-op den rugge, een Fr ouwen-mes in de rechte band, een Wateremmer in de flinke hebbende; verder een Tente met een geopend Voorhangfel, als ook eenige Zee-vogelen. Tegen over biadz. 156. van het eerfte Deel, V.enVI.Doorfneede van een Groeulandfch Huis en deszelfs platte Grond. Tegen over bladz. 158 van het eerfte Deel. VII. Pylen, die tot de Water-jagt gebruikt worden. ' Tegen over bladz. 165 van het eerfte Deel. Dë verklaaring zie daar in de Note. VIII. Umiak of Vrouwen-boot, tegen over bladz. i6'ó van het eerfte Deel. IX. De Vrouwen-boot in de Doorfnede , tegen over bladz. 168 van het eerfte Deel. X. Een Groenlander in den Kajak of Mans-boot, die eenen Zeehond werpt. Tegen over bladz. 170 van het eerfte Deel. XI. Een Kajak in de Doorfnede. Tegen over bladz. 170 van het eerfte Deel. XII. Nieuw-Herrnhut in Groenland. 1. Het Woon-huis, in wiens groote Zaale de Vergaderingen gehouden worden, a. De rechte Vleugel, waarin het School-vertrek, de Keuken, Bakkerye, en Bron zich bevindt. 3. De flinke Vleugel, of het Europeefche Proviant- en Hout-huis. 4. De Tuin. 5. 't Riviertje. 6. Het Europeefche Boot-huis. . 7. Groen-  7. Groenlandfche Huizen. 8. Het Proviant-huis der Groenlandcren. 9. De ruft-plaatfen der Ontflaapenen (zie platte Grond van Nieuvv-her-rnhut op de kaart van de Weft-kuft) Te plaatfen tegen over bladz. 294 van het derde Deel. XIII. Lichtenfels in Groenland. 1. Het Huis, waarin de Zaalé voor de Vergaderingen,s. De Tuin. 3. Huizen der Groenlanderen. 4. Tenten. Zie platte Grond van Lichtenfels op de kaarte van de Weft-kuft. 5. Weg-wyzer voor de Schippers. 6. Ruft-plaatfen der Ontflaapenen. 7. Het oude Groenlandfche Huis, Akonamiok , waarvan deze plaats de naam heeft. Wordt geplaatft tegen over bladz. 269 van het derde Deel. XIV. Bediening van den heiligen Doop. Tegen over bladz. 332 van het derde Deel. CORRIGENDA In het derde Deel van bladz. 147 tot 155 en van 180 tot 195,in plaats van : Gefchiedeniffe van Nieuw-Herrnhut lees het opfchrift van ieder rechte bladzyde: Gefchiedeniffe van Lichtenfels.