HET OVERVLOEIJEND HERTE.  UITLEGGING VAN DE TYTEL PRENT. fjier word JAN LUYKENS Beeld, door Serafyne vlerken, Verheven, om 's Mans nutte en ftichtelyke werken. HetovervloeijendHerte is fteeds als een Fontein,, Waar door Aandagtigheids gezangen vloeibaar zyn. Zy wil alle ydelheid, als met den voet vercreeden, Door Godsdienft aangefpoord; zoo dat haar woord en zeden, Gélyk de Kaarfe, ftrekt tot een verheugend licht: Op dat haar Naaften ook gewekt worde en gefticbt. ^et Heilig Bybel-Boek legt voor haar öoeen open, Opdatzy'tregte fpoor nooit mogtbezydeloopen. Eenvoudigheid vertoont hoe men uit alles leerd, In klaare fpiègeling, daar Heilzugt na begeerd Met die haar volgen, hier als regte vreemdelingen Beluft op 't waare Goed en Goddelyke dingen. De ftomme Teken-Konft, ( die 't zelve doel bewoog,) Schetft alles lugtig af, en nodigd hert en oog, -Het Heilig Bybel-Boek legt voor haar öogen    HET OVER V LOEIJ EN D HER TE, of Nagelatene VERZEN. van den Godvruchtigen J A N L U T K E N9 Beftaande in Stichtelyke Befchouwisgen en Geeftlyke Overdenkingen, Verrykt met GoddelykeSpreuken, over veelerleie foorten van onderwerpen, by verfchillende gelegenheden opgefteld. Vercierd met Vyf en Tacbeniig Konftige Figuuren, in den fmaak des Aucteurs getekend en in 't Koper gebragt door CORNELIS van NOORD ë, Uit den Overvloed des Herten /preekt de mondt Lucas VI. vers 45. Te AMSTERDAM gedrukt, By d'Erve F. de KRUYFF en W. BRAVË, Boekverkoopers op de Zeedyk, by de KoMuis.  By de Uitgeevers deezes is ook nog gedrukt en te bekomen: De Bevalligheeden in Zes Boeken, door den Heer Wïeland, uit het Hoogd. vertaalt door C. Groeneyeld, in gr. 8V0. . ƒ—14.— op gr. Papr. . . # —18 — Bodaan (P.) Leere der Waarheid, in 4". waar agter gevoegd is, Opftandige der twee Getuigen. • • • ƒ!-10- YVaar van nog maar weinig Exemplaaren zyn te bekomen: By dezelve is op de Pers en ftaat eersdaags uittekomen een nieuw verbeterd Graanboek of Koorn-Handelaars Handboek, zeer nuttig voor Koornkoopers, Grutters, Befchuit, Broodten Koek-Bakkers, beftaande in 211 nieuw uitgerekende Tafelen, van 50 Gout-Guld. tot 260 Gout-Guld. 't Last, om aanltonds te kun- • nen zien wat dat de meeste Lasten, Zakken, Mudden en Schepels bedragen, na de prys die men begeerd te weeten, 't zv die door verandering der Markt ryzen of daalen. DOOR AWTHONIE ILOMAN Junior.  VOORBERICHT. 1| H" || et zal ongetwyfeld veeïen , die Ê ÏPWeeten met welk eene graagte ^wwm de Schriften van JAN LUYKEN, ter pond na des zelfs dood, opgezocht zyn, ten uiterfte vreemd voorkomen; dat hun in deeze dagen op nieuw een tot nog ongedrukt Gefchrift, onder V Mans Naam, word bekend gemaakt. Te meer, daar de Schryver der Voorrede, voor des Auïïeurs Geeftlyke Brieven reets gezegd heeft; "Zie daar de laatfle vrug"ten van dien Vrugtbaaren Boom." Doch, hoe vreemd het ook moge fchynen, men begrypt echter zeer licht, hoe V mogelyk zy, dat een bondel papieren, hier of daar, eenigen tyd lang, verborgen beeft konnen liggen; en dat 'er dus nog gelegenheid geweefl is, tot zodanig eene naleezing; waar door ook deeze Vrugten van V Mans Geeft eindelyk by een verzameld konnen zyn, en nu in V licht gegeeven worden. En dat dit mogelyke hier daadlyk plaats heeft, daar van konnen wy * 4 den  VOORBERICHT. den Leezer volkomen verzekeren. Een ieder die 's Mans Werken kent, en zich dezelven eenigermaate eigen gemaakt heeft, zal zeer gereedlyk, op het doorbladeren van dit Werkje, uit den denktrant en ftyl, welken hy daar in befpeurt, bezefen, dat het oorfpronglyk van niemand anders, dan van den Godvruchtigen JAN LUYKEN, gefchreeven is, en opgefleld kan zyn. En dezulken , die hier van zoo gegrond eene kennis niet bezitten, zullen 'er zich met weinig moeite van konnen overtuigen; indien ze zich maar eenige oogenblikken gelieven te verledigen, om dit Gefchrift met de andere voorr heen reets uitgegeevene Papieren te vergelyken. Doch, of dit ook by zommigen niet ganfch voldoende geacht mogt worden, 2,00 hebben wy *S niet ondienfiig geoordeeld, daar en boven een getrouw en waar bericht te geeven, van *t lot van V oorfprongklyke Handfchrift; waar uit een ieder zal konnen zien, dat 'ér geen de minfle rede is, om de echtheid van dit T^aSt aatje, dat wy, op den naam van  VOORBERICHT. JAN LUYKEN, in 't openbaar te voorfchyn doen komen, in twyffel te trekken. Men weete dan, dat JAN LUYKEN, zich, omtrent het jaar 1699, buiten HaarJem met "er woon nedergezet hebbende, geduurende zyn verblyf aldaar, eene zeer nauwe gemeenjchap gehouden heeft met zynen hertelyken Vriend Daniël Bellinckhuys; die de Zoon was van Roelof Bellinckhuys; een Boezem Vriend van den Autleur, als uit de Brieven, aan V einde van dit Werkje te vinden, is af'te neemen. Deeze Daniël Bellinckhuys, die de Bezitter geweeft is, van het oorfprongklyk Handfcbrift van dit Tr act aatje, heeft, uit hoofde der nauwe Vriendfchap, tuffchen hem en den Autleur, dit Gefchrift, tot een aandenken of ter gedachteniffe van zynen Vriend, bekomen; en V zelve ah een fchat, dien hy hoog waardeerde, onder zich gehouden, en zorgvuldig bewaard. Even zoo heeft ook de Weduwe van Daniël Bellinckhuys zich, na het overlyden van haar Echtgenoot, deswegen ge- draagen; en hier door heeft het, tot op haar en * 5 dood  VOORBERICHT. dood genoegzaam als in een hoek verfchoolen gelegen. Met haar afflerven geraakte het in banden van haare Zufter, in wier handen het zich tegenwoordig bevind. Boor deeze verwijjeling van Bezitter en is het, na dat het eene reeks van meer dan vyftig jaaren in de Familie verborgen was gebleeven, allengskens aan den eenen en anderen Liefhebber der geeflryke en zeer flichtelyke (Verken van den Godvruchtigen JAN LUYKEN kennelyk geworden: en zy, die de hand van JAN LUYKEN kenden, hebben allen eenpaarig verzekerd, dat het, overeenflemmende met de opgemelde overlevering, ontegenzeggelyk voor een eigenhandig gefchrift van dien geachten Man gehouden moet worden. Men heeft dus naar dit verhaal, ( V geen wy weeten dat getrouw en waar is, ) alle vereifc'ite zekerheid om het oorfprongklyke Handfchrift, en zo dan ook dit Tratlaatje, het welk daar uit opgemaakt is, aan te neemen, als behelzende Nagelatene Verzen van den Godvruchrigen JAN LUYKEN, die door hem  VOORBERICHT. hem zeiven op gefield, en in zyn eigenhandig gefchrift nagelaten zyn. En verder kan een ieder, dien het gelieft zulks na te gaan, uit de vergelyking van dit Stukje, met de andere Stukjes v an den Aukleur, ten zekerjle gewaar worden, dat deeze Verzen waarlyk onderfchei- den zyn, van alle de geenen, die van hem tot nog het licht gezien hebben. Niemand heeft derhalve te vreezen, dat 's Mans Naam in dit geval misbruikt word; of te duchten, dat hier opgewarmde kof; in nieuwe fchotelen verfchynt; men kan zich in tegendeel volkomen verzeker en, dat 'er fpyze opgedifcht word, welke in dien zin nieuw genoemd mag worden; en die men, huiten tegenfpraak, in de eerfte plaats, aan de hand van JAN LUYKEN verfchuldigd is. Wat nu voorts de openbaare uitgave hier van betreft, daar omtrent hebben wy den Leezer het volgende nog mede te deelen. Na dat het bovengemelde Handfchrift, en eene of andere Copy van V zelve, door den tyd, al meer bekend werd, by de zulken die veel achting hadden voor den Godvruchtigen Aucieur, zag men V wel  VOORBERICHT. ■voel dra van hand tot hand gecopieerd; in 't zelfde formaat, als de andere Werken vandeezen ftichtelyken Schryver gedrukt zyn; om ook deeze nagelatene Verzen by zyne anderefchriften te konnen voegen. Dit gaf eerlang aanleiding om te denken of, het niet wel der moeite waardig zoude weezen, dat men het Handfchrift ter drukperfe bevorderde; om den Liefhebberen te ontlaften van de moeite of koften van V copieeren; en tevens aan veele andere Godzoekende Zielen, die V of niet kenden, of tegen het copieeren aanzagen, dienft te doen. Maar telkens, als men dit in over weeging nam, kwam 'er fteeds eene groote zwaarigheid tegen op. Alle 'sMans Werken, naamlyk, van dien aart, zyn met een merkclyk aantal van zinnebeeldige plaat en verderd: hoe zou men dergeleken tot dit konnen verkrygen? Deeze zwaarigheid was te groot er, om dat men wel bezefte, dat''er juift plaaten toe ver eifcht wier den, die de mening of het bedoelde der Verzen zo fi'guurlyk voorfielden, dat ze met des AuBcurs denktrant beboorlyk óver een kwamen. Ook fcheen  VOORBERICHT. fcheen het zeer welvoegelyk te zyn, dat de uitvoering der plaaten niet al te veel verfchilde., van de manier van etzen van JAN LUYKEN zeiven. Het een en 't ander vertoonde zich in dien eerflen tyd als omverkomelyk; en dit was oorzaaks genoeg, om 'er dies tyds, toen de eerfie ontdekking van 't oorfprongklyke Handfchrift, nu omtrent acht jaaren geleeden, den Liefhebberen bekend wierd, van af te zien; vermits men geen kans zag, om het op eene welvoegelyke wyze, die eenigermaate aan V Mans andere W»rken kon beantwoorden, voor 't openlaar e daglicht te brengen. Ondertitffchen werd het, zo van den eenen als den anderen, nog al verder gecopieerd; en eindelyk geviel het, dat het eok overgefchreeven werd door den vermaarden Konflplaatfnyder, Cornelis van Noorde. Deeze had het zelve, voor zyn eigen liefhebbery , derwyze gecopieerd, dat hy, boven deeze engeene der zaaklykfte verzen, zo veel ruimte gelaat en had, dat hy 'er eene tekening, die aan den inhoud dier Verzen beantwoordde, en met den /maak des Jucleurs overeenftemde, gefchiktlyk in  VOORBERICHT. tn konde plaatfen. In de uitvoering hier van faagde Cornelis van Noorde zo gelukkig, dat kundige Liefhebbers, toen hun eenige dier tekeningen onder V oog gebragt -wierden, hem zeer ernfiig raadden daar mede voort te vaaren; en my benevens hem aan zetteden, om die tekeningen in 7Koper te laat en brengen, en dit Werkje indiervoege ter drukperfe te fchikken; waar toe men nog meer overhelde, toen men, niet alleen den trant van tekening, maar ook de behandeling in 7 etzen, hun in de eerjle prentjes tot een proefje vertoond, zeer eenflemmig met die van JAN LUYKEN oordeelde; ten minflen wel in zo verre, dat ze zeer gevoegelyk by de andere Figuur en geplaatjl konden worden. De zaak vervolgens meermaals in overweeging genomen zynde, ben ik ten laatfle, na dat Cornelis van Noorde zich daar toe hadlaaten vinden, tot de uitgavegerefoheerd; in de verwachting van deugdlievenden en heillegeerigen zielen te zullen behaagen, en baar dienft te doen, met dit ftichtelyk Werkje in apenbaaren dag te brengen. Dit bejluit genomen zynde, kwam ™ëjjj-  VOORBERICHT. paaldlyk in overweeging, hoedanig eene fchikking men in de uitgave van V Handfchrift zou maak en. JAN LUYKEN heeft de Verzen, die hier gevonden worden, gefchreeven in een Qjiarto Schryfboek, in twee colommen op ieder bladzyde. Hy heeft, dezelven fchryvende, niet be°ogd, dat ze op zodanig eene wyze in druk gegeeven zouden worden; men kan genoegzaam zien, dat ze dus maar ah invallende gedachten op het papier gefield zyn ; om'1 er mogelyk vervolgens, op de eene of andere wyze, een nader gebruik van te maaken, Uit dien hoofde zyn ze, nu eens langer dan kór ter, en, zonder eenig verband of fcbikking, met betrekking tot ganfch verfchillende onderwerpen, onder of door elkander geplaatft; zynde flechts op het papier ter neder gefield, zo ah ze uit den Overvloed zynes Herten voort gevloeid zyn; V welk ons ookaanleiding gegeeven heeft, om deeze Verzamelingmet den hoofdtytelvanHETOVERVLOETJEND HERTE te benoemen. By nader overleg vond men het geraaden alles in eene geregelde orde te brengen; en wel op die wyze, dat men  VOORBERICHT. men de denkbeelden vandeezen Waarden Man, naar dat de (lofen beft by elkander voegden, cp elkander liet volgen; houdende wel byzonderlyk diefchikking in V oog, dat men, gelyk ons het gevoegelykft fcheen te weezen, van eenvoudiger befpiegelingen allengskens tot hooger bedenkingen opgeleid wierd; waar door het geheel, nog min of meer, tot eenig verband of zaamenhang gebragt kan worden. Foor V overige hebben wy de Schriftuurplaatfen, die alleen met de benoeming van Kapittel en Vers, in^t Handfchrift, gemeld war en, volledig uitgedrukt ;en '/ Werk verder in alle deelen, zo verre V ons mcgelyk was, op zodanig eene manier gefchikt, dat het met V Mans andere Werken geheel overeenkomftig zy. Door deeze fchikking behelft dit Tra&aatje nu drie Hoofdzaaken in de volgende orde. Men vind hier, eerft, eenige zinnebeelden afgeleid van, en befpiegelingen gemaakt op verfcheidene hedryven der Menfchclyke zan.cnleevinge, die geeftlykerwyze ftichtelyk op 's Menfchen geloovigen en deugdzaamen wandel over gebragt worden  VOORBERICHT. den. Dit gedeelte, van pag. ï. tot pag. ï 19. is vercierd met 38 plaatjes. Hier aan volgen ten tweeden, van pag. 120 tot pag. 159. eenige fticbtelyke bedenkingen, b&trekkelyk zyn tót de Menfcb-jjording van Gods Zoon, tot deeze en geene voorvallen zynes Leevens, zynen dierbaaren Dood, Opftanding, Hemelvaard, en troop:en heilryke Leer. Deeze zyn vercierd met 14 plaatjes. Het derde gedeelte, dat zich uitftrekt van pag. 160 tot 250 heeft zyn opzicht tot het inwendig ondervmdelyk of geeflyk leven van een waar Chriften: het behelft verfcheidene gemoedelyke verzuchtingen van eene Godvruchtige ziel, die hier op Aarde haar wandel in den Hemel heeft, of, onder het geleide van den Heiland, haar en weg, door de woeflyn deezer Waereld, naar het Hemelfch Jeruzalem wenfcht te vervolgen. Deeze geefllyke overdenkingen zyn vercierd met 28 plaatjes; en worden ten laatfte beflooten, met eenige betrachtingen over de brosheid'en nietigheid des menfehlyken Lichaams, den Dood en het laatfte Oordeel, die nog met 5 plaatjes vercierd zyn. Ten (lot zyn hier nog by gevoegd drie Brieven, van den  VOORBERICHT. dnn Autleur gefchreeven, aan bovengemelde* Roelof Bcllinckhuisen Zoon; die in de voorheen gedrukte Brieven van JAN LUYKEN niet gevonden voor den.Wy hebben in der zeiver uitgave de Origineelen gevolgd, die onlangs te Amfterdam by een liefhebber van 's Mans Schriften nagelaten zyn; en 'er te meer gebruik van gemaakt, om dat ze eenigermaate dienen om des AuBeurs gemeenfchap met die Familie te toonen, en dus de echtheid van 't origineele Handfchrift van dit TraB aatje te bevsftigen. Wy hebben geen koften nocb moeite ontzien, om alles, met 's Mans andere Werken, gelykvormi Daarom gedenkt,'dat gy die eertyds Heidenen waart in het vleefth, en die voorhuid.  HERT E. 13 genaamd wierd van de geene die genaamd zyn befnydenijfe in V vlees, die met handen gefchied* Dat gy in dien tyd waart zonder Chriflo, vervreemd van het burgerfshap Ifraëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de Weereld. Maar nu in Chrifto Jefu, gy die eertyds verre waart, zyt naby geworden door het bloed Chriftk Want hy is onze vrcede, die deeze beide een gemaakt heeft, en den middelmuur des affcheidjels gebroken hebbende, Heeft hy de Vyandfchap in Zyn vleefch te niet gemaakt [ namelyk J de W°.t der gebooden in inzettingen [ beflaande: ] op dat hy die twee zoude hi hem zeiven tot eenen nieuwen menfcb fcheppen, vreede makende: En [ op dat\ hy die beide met God zoude in een lighaam verzoenen door het kruys, de Vyandfchap aan het zelve gedood hebbende. En komende heeft hy door het Euangelis vreede verkondigt, u die verre waart, en dien, die naby waren. Want door hem hebben wy beide den toegang door eenen Geeft tot den Vader.  14 Het OVERVLOEIJENB IV. De Huisheer. Biddet, en u zal gegeeven voorden: zoeket, en gy zult vinden: kloppet, en u zal open gedaan voorden. Matth. VII. v. 7. Op  H E R . T E. Op Figuur IV. •X-J e Huisheer had al jaar en dag, In Armoe zyn verblyf bezecten, Maar dat'er goud verborgen lag, Had hy tot hier toe niet geweeten. Zoo legd de Rykdom van 't Gemoed In 't Huis der Ziele, lange tyden, Begraaven onder vlees en bloed, En laat den Huisheer armoe lyden; Maar gaat het onderzoek eens an, Op trouwen raad van goede vrinden, Zoo word hy een gelukkig man, En komt een grooten fchat te vinden,, Die hem niet flegts voor langen tyd, Maar Eindloos voor gebrek bevrycL Mat- 15  16 Het overvlqeijend Matth: VII. vers. 8. A^^öw? een iegelyk die bid, die ontfangt:en die zoek, die vindien die klopt, dien zal open gedaan voorden. Ps: LXVHI. vers 20 en 21. Geloofd zy de Heere ; dag by dag overlaad by ons: die God [ /V ] onze Zaligheid, Sela ! Die God is ons een God van volkoome Zaligheid, en by den HEERE, den Heere, zyn Uitkomjlen tegen den dood. Ps: LXX. vers 5. Laat in u vrolyk en verblyd zyn, alle die ti zoeken: Laat de Liefhebbers uwes heils geduuriglyk zeggen, God zy groot gemaakt. Prov: VIII. vers 17-19. Ik hebbe lief, die my liefhebben: en die wy vroeg zoeken, zullen my vinden. Rykdom, en Eere is by my; duurachtig Goed en gcregtigheid. Myne Vrugt is beter dan uitgegraaven goud, en dan dicht goud: en myn inkomen, dan uitgeleezen zilver. Mat-  H E R T E. l? Matth: XIII. vers 44. mederom is bet Koningryke der Heemele» gelyk een fchat in den Akker verborgen, welken een menfche gevonden hebbende, verbeide [dien] en van blydfchap over den zeiven gaat hy heetten en verkoopt al wat by beeft. en koopt dien zeiven akker. Col: III. vers 1 -4. Indien gy dan met Cbriflo opgewekt zyts zo zoekt de dingen die boven zyn, daarCbriftu) ss zittende aan de rechter [bandl Gods Bedenkt de dingen die boven zyn, niet die op de aarde zyn. meTcZiiP Zyl ^orven-> ™ ™ heven is metLhrifto verborgen in Gode- „TaZeer Lim] Cbriflus zal openbaard zyn, die ons leeven is, dan zult ook gy met hem geopenbaard worden in beerlykheid. ■ tóe  |8 Het O VER V L O EI J E N D V. Devoorzigtigheid is de Moeder van de.Wysheid, Ah ik dit aanfchouwde, w^w ^ hst ter herten, $ zag het [en] nam ondervjyzinge aan. Een weinig flaapens, een weinig ftuymerensi een weinig Handvouwens, al neederlig- ffende, Prov: XXIV, v. 3» en 33- & Op  H E R T E. i9 Op Figuur V. an eenen ouden Muur gezeeten, Te baak'ren in de warme Zon, Word hy met fteenen overfmeeten, Wyl juyft de Neederval begon. ö! Waarde Ziel bedenk te voorenj Al zit gy zagt en welgemoed; Hoe ligt dat gy zoud konnen fmooreri, Door 't ncedervallend vlees en bloed; Die oude Muur, met zoo veel fcheuren, Daar gy zo zorgeloos aan Leund, Als ftond geen ongemak te beuren, En gy u dus ook niet bekreund; Maar als de flag dan is gekoomen, Zo word het al te laat vernoomen. B i Je.  Het ■OvïE.VLCFIljENÖ Jesaia XXX. vers 12 en 13. X_) aarom zoo zegt de Heilige Ifraels, om dat gy lieden dit Woord verwerpt, en vertrouwd, op onderdruckinge, en verkeerdheid, en fleund daar op: Daarom zal u lieden deeze Misdaad zyn gelyk een tallende fcheure uitwaarts gebogen in eenen hoogen Muur, diens breuke haaflelyk in eenen oogenblik komen zal. Eph: V. vers 15. Ziet dan, hoe gy vöorzigtelyk wandeld niet als onwyzen, maar als wyzen. Hebr: X. vers 24. Laat ons op malkander agt neemen, tot opfcherping der Liefde en goede Werken. Lucas. XIII. vers 1 -5- En daar waar en t'e dier felver tyd eénige tegenwoordig, die hem boodfcbapten van de Galileërs, welker bloed PUatus met haare offerhanden gemengd had< En Jefus antwoordde, en zeide tot haar^ meint gy ,■ dat deeze Galileërs zondaars gewee/l zyni boven alle Galileërs, om dat zy zulks geleeden hebben? Ik zeg u, Neenze: maar indien gy u nies  H E R T E. i, bekeerd, zoo zult gy alle desgelyks vergaan. Of die^ Achtten, op welke de Tooren in Siloam viel, en doodeze, meint gy dat deeze fchuldenaars zyn geweeft, boven alle menfchen, die in Jeruzalem woonen? Ik zeg u, Neenze: maar indien gy u niet bekeerd, zoo zult gy alle desgelyks vergaan. Lucas XXI. vers 34-36*. En 1x1 agt u zeiven, dat uwe herten niet t' eeniger tyd bezwaart worden met brafferye en dronkenfchap, en forgvuldigheden deezes levens , en dat u die dag niet onvoorziens [over] en koome. Want gelyk een flrik zal hy koomen over alle de geenen die op den ganfen aardbodem gezeeten zyn. Waakt dan tot aller tyd, biddende dat gy tnoogt waardig geagt worden te ontvlieden alle deeze dingen die gefchieden zullen, en tê fiaan voor den Zoon des menfchen. % 3  aa HetOvERVLOEijENa VI. D'Apotheek. Uwe Oliën zyn goed tot reuke, uwe Naam, ts eene Olie die uit ge flor t word: daarom hebben u de Maagden Lief. Cant: I. v. 3. Op  H E R T E. Op Figuur VI, 13 es Wecrelds Apotheek is groot, Nogtans zo word'er niet gevonden, Een eenig Kruidje voor den dood, Dies word het al van hem verflonden: Maar 't Huys en Hof van 'sHeeren Gunft Is Ryk voorzien, van fchoone dingen, Bereid door de allerhoogfte Kunfl, Om zelfs de magt des doods te dwingen. Wie dan een regt beminnaar zy Van lang, ja eindeloos te leeven, Gaa deezen Winkel niet voorby, Qaar alles word om niet gegeeven. ó Winkel van Gods heilig Woord, Dat uwe Volheid elk bekoord. B 4 Je 23  34 I Hét O VERVLOEIJENC Jesa: LV. vers i en 2. O alle gy dvrftige, komt tot de wateren en gy die geen Geld hebt, ko-nt koopt en Eet et? ja komt koopt zonder geld, en zonder prys, 'wyn en melk. Waarom weegd gy lieden. Geld uit voor V geene, dat geen brood is? en uwen arbeid voor V geene dat niet verzaadigen kan ? Hoord aandagtelyk na my, en eet et het goede, en laat ttwe Ziele in Vettigheid haar verlustigen. Jer: VIII. vers 21 en 22. Ik ben gebroken van weegen de breuke der. dogter mynes volk*: ik gaa in het zwart, ontzettinge heeft my aan gegreepen. Her geen balzem in Gilead? is geen heelmee ft er aldaar? want waarom is de gezondheid der dogter mynes volks niet gereezon? Matth: VIII. vers- 16 en 17, En als het laat geworden was, hebben zy Heele van den duyvel bezeeten tot hem gebracht, ende hy wierp de [booze] geeften uit met den woorde, en hy genas alle die kwalyk gefield waaren. Op dat vervuld zoude worden, dat gefprohen was, door. Je fa lam den Propheet, zeggende, Hy heeft onze Krankheeden [op hem]genomen, en [onze] Ziekten gedragen. Heb:  H E R T E. 25 He br. XII. vers 12 en 13. Daarom recht weeder op de traage handen en da flappe kniè'n: En maakt rechte paden, voor uwe voeten, op dat het geene kreupel is niet verdraait worr de, maar [ dat] het veel meer geneczen worde. Openb. III. vers 15-18. Ik weet uwe werken, dat gy noch koud zyt? noch heet: och of gy koud waart, ofte heet! Zoo dan, om dat gy laauw zyt, en noch houd, noch heet, ik zal u uit mynen mond fpouwen. Want gy zegt, ik hen ryk en verrykt geworden , en heh geens dings gebrek: en gy weet niet, dat gy zyt elendig, en jammerlyk, en arm, en blind, en naakt. Ik raad u dat gy van my koopt Goud beproefd komende uit het Vuur, op dat gy ryk moogt worden, en witte kleederen, op dat gy moogt bekleed worden, en de fchande uwer naaktheid niet geopenbaard worden: en zalft uwe 00gen met oogenzalve, op dat gy zien moogt. B 5 De  2.6 Het OVERVLOEIJEND VIL De Byen. Hoe zoet zyn uwe reedenen myn gebeemelte geweeft: meer dan honicb mynett monde. Pf. CX1X. v. 103. Op  H E R T E. ' 27 Op Figuur VII. G eryk het Bytje uit zyn wooning, Ter hoove gaat om 't Honich zoet, Zoo gaan de zinnen van 't gemoed, Ter hoove van den grooten Koning: Dat fchoone Hemels Paradys, Om 't Voedzel van der Zielen lpys. Ps: XIX. vers 10-12 ~Y^)e vreeze des HEEREN is rein, begaande tot in Eeuwigheid: de r egt en des HEEREN ■ zyn waarheid, f zanten zynfe regtvaardi®. Zy zyn begeerlyker dan Goud ja dan%ee! fynGoud, en zoeter dan honich en Honich-zeem. Ook word^ uw knegt door dezelve klaarlyk vermaant; in V houden van dien is groote loon. Prov: XXIV. vers 13 en 14. Eet Honich, myn Zoon, want hy is goet: en Honich-zeem is zoet voor uw geheemelte. Zoodaanig is de kennijfe der wysheid voor uwe ziele: als gy ze vind, zoo zal 'er belooninge wsezen: en uwe verwagtinge zal niet afgefneeden worden. De  p$ Het OVERVLOEIJEN» VUL De Harmonie, De HEERE was [gereed"] om my te verloffen: daarom zullen wy op myn fnaarenfpel jpeelen, alle de dagen onzes leevens, in den huize des HEEREN. Jefa. XXXVIII. v. 20. Op  H E R T E. 59 Op Figuur VUL D e flauwe fchets van zingen en van fpeelen, Stukwys bewerkt in groove lugt en Mof, Lokt onze luft om zalig mee tc dcelen, In 't hooren van des Heeren Heemels lof; Die volle ftroom, uit zoo veelEng'leri Cooreiïj, Voor ons begrip te fchoon om na te fpöoreri D e lof van Davids geeft gezongen 9 h niet vèrfmolten in zyn tyd. Maar door veel Eeuwen heen gedrongen,En in veel Landen uitgebreid. D e Lof der zaal'ge Creatuuren* Zal voor de hoogfte maiefteit, ïn Eeuwigheid oneindig duuren; ïerwyl zyn Goedértierenheid, Haar overgiet ak met een Regen, van Balfem der volkomen zegen.' Hti  3 XVIII. De Schuit. Laat ons dan vreezen, dat niet f eeniger tyd' de belofte van in zyn Rufle int e gaan nagelaten zynde, iemand van u fchyne agtergebleeven te zyn. Hebr: IV. vers i. Op  H E R T E. 67 Op Figuur XVIII. D e mens moet Roeijen ende Boomcn, Om met de Schuyt van zyn gemoed, Den ftroom der Weereld op te komen, Die hem ontmoet in vlees en bloed; Zo hy den Boom of Riem liet ruften, Waar dreef hy heen, door vloed der luften! Spreuk: XV. vers 24. De weg des Leevens is den verfiandi'gen na boven; op dat by afwyke van de helle beneden. Lucas: XXI. vers 34-36. E11 vvagt u zeiven, dat uwe herten niet te eeniger tyd bezwaard voorde met braffereye en dronkenfchap en zorgvuldigheden deezes leevens; en dat u die dag niet onvoorziens [over] kome. Want gelyk een pi rik zal hy komen over alle de geenen die op den gantfchcn aardbodem gezeten zyn. Waakt dan tot aller tyd, biddende dat gy moogt veaardig geagt worden te ontvlieden alle deeze dingen die gefchieden zullen, en te paan voor den Zoone des menfen. Es De  68 Het Overvloeijeni> XIX. De Boom aan 't Water. De Vrugt des Regtveerdigen is een Boom des Leevens. Spreuk: XI. vers 30. Op  H E R T E. 69 Op Figuur XIX. n _|_^"c Vroome zal oneindig leeven, En Eeuwig groen en jeugdig zyn; En altoos goede vrugten geevën, Uit water en uit zonnefchyn. Dat water aller wat'ren moeder, Die zonnefchyn van alle Licht, De oorfpronkelyke bron en voeder, Daar al het goed word door verrigt. Verheug u dan, ö Lieve vroomen, En trek uw leevend voedfel aan; Gy zyt die aangenaame boomen, Die aan de water beeken ftaan. De hitte zal u niet verdroogen, De koude zal u niet verdoen, Uw fchoone kroon zal zig verhoogen, En blyven zonder afgaan groen. E 3 Wie  "O Het OvERVLOEIJEND Wie wil nog blyven in woeftynen, Op harde Roezen in het zand? Daar 's leevens laav'nis zal verdwynen, En fchuiven 't Boompje aan een kant; Tot dat de kerf-byl hem zal vinden, Als een onwaard en vrugdoos hout, En Wortel Stam en Tak verflinden, Daar 't helfe Ryk mee word geboud. ö Boom! van 't groote mens'lyk leeven, U word die fchoonc keur gegeeven. De Boom. l3en Ekclaar, die met zyn kruin ten Heemel vaard, Slaat zyne wortels vair, en fchiet ze diep in de aard; Zo Haat hy Eeuw op Eeuw, en weet van geen vcrfwakkcïi, Al woed de ftorm , al fchiet de donder op zyn takken. * Zo  H E R T E. 71 )J Zo moet, indien gy voor het onweer wild helman , I Myn woord zyn wortels diep en vaft in 't hcrte flaan. Je rem: XVII. vers 7 en 8. j (jf ezegend is de man, die op den HEERE 1 vertrouwd: en wiens vertrouvoen de HEERE , is. Want hy zal zyn als een boom, die aan I het water geplant is, en zyne wortelen uitI fchiet aan eene rivier e: en gevoeld het niet J wanneer'er eene hitte komt, en zyn loof blyft 1 groen: en in een jaar van droogte zorgt hy -niet, en houd niet op van vrugt te draagen. Lucas VI. vers 43-45.. Het is geen goede boom, die kwaade vrugt I voortbrengd, noch geen kwaade boom, die goe1 dé vrugt voortbrengd. Want een iegelyk boom word uit zyn eigen I vrugt gekend. Want men leefdgeen vygen van I doornen, noch men fnyd geen druiven van ! braamen. Be goede mens brengd het goede voort uit I den goeden fchat zyns herten: en de kwaade I mens brengt het kwaade voort uit den kwaaI den fchat zyns herten: want uit den overI vloed des herten fpree^t zyn mond. E 4 De  72 Het OVERVLOEIJEND XX. De Kalk. Want ook in dezen zugten wy, verlangende met onze woonfteede, die uit den Heemel ts, overkleed te worden. Zo wy ook bekleed en niet naakt zullen bevonden worden. 2. Cor: V. vers 2 en 3 Op  HERT E. 73 Op Figuur XX. O? de Bouwkimft kryg' haar ftand, Zo word de fchulp tot ftof verbrand; Hoe bezig is her mens'lyk leeven! Waar blyft dc kalk die dienen zouw, Tot hegting van het groot gebouw, Dat ons na deezen moeft omgeeven. Deut: V. vers 29. O ch dat zy zulk een herte hadden om my te vreezen, en alle myne geboden f allen dagen te onderhouden: op dat het haar en haaren kinderen wel gin ge in Eeuwigheid! Matth: VIL vers 24 en 25. Een iegelyk die deeze myne woorden boord en dezelve doet, die zal ik vergelyken by een voorzïgtig man, die zyn huis op een fteenrotze gebouwd heeft. En daar is fagregen neder gevallen, en de waterfroomen zyn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zyn tegen het zelve huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op de Jleenrotze gegrond E 5 De  74 Het Overvloeijend XXI. De Maften - Heijers. Als de Godlooze menfe flerft vergaat zyne verwagtinge: zelfs is de allerfterkfle hoope vergaan. Spreuk: XI. vers 7 Op  ■ II E R T È. 75 Op Figuur XXI. Dus word de vafte grond gczogt, Zoo diep verborgen voor onze oogen; Maar de arme mens zoo onbedogt, Als met een Toover-geeft bedrogen, Zet zyn gebouw van Eeuwig ftaan, Op lonen grond van yd'len waan. Spreuk: XVI. vers 25. JL_) aar is een weg die iemand regt fchynd: maar het laatfle van dien zyn wegen des doods. Jesa: XXIX. vers 13 en 14. Want de Fleer heeft gezeid: daarom dat dit volk [tot my\ nadèrd met zynen monde en zy my met haar lippen eeren, dog haar herte verre van mydoen: en haare vreeze, [daar mede zy~] my [vreezen] menfen gebooden zyn die haar geleerd zyn: Daarom, ziet ik zal voorts wonderlyk met dit volk handelen, wonderlyk en wonderbaarlyk: want de wysheid zyner wyzen zal vergaan en bet ver/land zyner verfandigen zal zig verbergen. De  ?6 Het OvERVLOtlJEND XXII. De Stempel Niet een iegelyk die tot my zegt Heere! Heere! zal ingaan in het Koningryk der heemelen, maar die daar doet den wille myns Vaders die in de heemelen is. Matth:VII. v.21. Op  H E R T E. 7? Op Figuur XXII. 13e tempel Gods, die Jezus hier, Word op het Hert-metaal geflaagcn, Op dat de ziel dat opfchrift clraage, Van zulk een Heer die 't al gebied. Maar wie dit beeld op fchyn goed ftelde, Maakt valfe munt die niet zal gelden. Hoogl: VIII. vers 6. 7 Jf—Jet my als een zegel op uw herte, als een zegel op uwen arm: want de liefde is flerk, als de dood: de yver is hard als het graf: haare kolen zyn vierige kolen, vlammen des HEEREN. Openb: III. vers 12. Die overwind ik zal hem ma aken tot een pilaar in den tempel myns Gods, en hy zal ■niet meer daar uit gaan : en ik zal op hem fchryven den naam myns Gods, en den naam der flad myns Gods, [ namelyk ] des nieuwen Jerufalems, die uit den heemel van mynen God afdaalt, en [ ook ] myn nieuwen, naam. Het  78 Het OVERVLOEIJENI) XXIII. Het Kleed. Doe werden haar beider oogen geopend, en zy werden gewaar dar zy naakt waren; en zy hegten vygeboom bladeren te zanten en maakten zig jchorten Gen: III.' v. 7. Op  H E R T E. 79 Op Figuur XXIII. X)e mens, van't God'lyk kleed ontfierd, Moet zig een fchand'lyk dekzel leenen, Van 't veld gewas, en 't ruig gediert; Nog wil hy daar wat groots mee meenen; Maar die het van naby beziet, Vind in dit kleed den Engel niet. Jesa : LXIV. vers 6. I 3 og wy alle zyn als een onreine, en alle onze geregtigheden zyn als een wegwerpelyk kleed. i Petri: III. vers 3 en 4. Welker vercierzel zy, niet het geene uitterlyk is, [ beflaande ] in V vlegten des hairsr ,; en omhangen van Goud, of van Kleederen aan te trekken. Maar de verborgen mens des herten, in het onver derfelyk [vercierzel'] eens zagimoedigen en flillen geefes, die koflelyk is voor God. De  "*0 Het OVERVLOEIJEND XXIV. Do Noordpool, Ik neemt heden tegens u lieden tot getuigen den Heemel en de aarde; het leeven cn den dood hebbe tku voorgefleld, den zeegen en den vloek; kiept dan het leeven op dat gy leevet, dat een van u my zal verraaden. En zy zeer bedroefd geworden zynde, be\ gon een iegelyk van haar tot Hem te zeggen, j ben ik V Heere ? En Hy antwoordende zeide, die de hand f met my in de fchotel indoopt, die zal my ver4 raaden. De Zoone des menfen gaat wel henen, ge\lyk van Hem gefchreeven is, maar wee dien émenfe, door welken de zoone des menfen verè raaden word, het waar hem goed, zoo die \menfe niet gebooren hadde geweeft. En Judas, die Hem verriet., antwoorde en % zeide, ben ik V Rabbi? Ply zeide tot hem, gy i hebt het gezegd. En als zy aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende brak Hy het, en gaf het iden d'fcipelen, en zeide, neemt eet, dat is myn Lighaam. K 3 De  I5<5 Het OVERVLOEIJEN!) XLIX. De Nederigheid. Neemt myn jok op u, en leert van my,datik zagtmoedig ben en nederig van herte: en gy zult ruft vinden voor uwe zielen. Want myn jok is zagt, en myn laft is ligt. Matth: XI. 29 en 30. Op  HERTE. 15* Op Figuur XLIX. "\S/ at was de groote meefter klein! Hoe zouden wy 't van Hem niet leeren? Hy maakt het vuile fchoon en rein. Weg hovaardy en ydele Eere. Joan: XIII. vers 3-8 Jezus weetende dat de Vader Hem alle dinven in de handen gegeeven hadde, en dat hy van God uitgegaan was, en tot God henen ging, Stond op van het Avondmaal, en leide [ zyne,"] kleederen af, en neemende een linnen doek, omgordde Hem zeiven.. Daar na goot Hy water in V hekken, en begon de voeten der difcipelen te wajfchen, en af te droogen met den linnen doek, daar mede Hy omgord was. Hy dan kwam tot Simon Petrus, en die zeide tot Hem, Heere zult gy my de voeten wafchen? Jezus antwoordde en zeide tot hem, dat ile doe weet gy nu niet, maar gy zult het na deezen ver/laan. Petrus zeide tot Hem, gy zult myne voeten niet walfchen in der eeuwigheid. Jezus antwoordde hem, indien ik u niet wafche, gy hebt geen deel met my. K 4 J*"  I52 Het OvERVLOEIJEND L. Jezus hangt aan 't Kruis. Daarom beeft my de Vader lief, overmits ik myn leeven af egge, op dat ik bet zelve wederom neeme. Niemant neemd bet zelve van my: maar ik legge bet van my zeiven af Joan:X.v. 17 en 18. op  HERT E. 153 Op Figuur L. rp J_ oen zig de liefde gants den tooren overgaf, Streek hy den dood cn hel de mumpheering af. Jjticr gcId gcen rvmrd in deezen ftryd' Maar liefde met zagtmoedigheid. (jelyk een Schaap moetftom ter flagting gaan; Zoo heeft het Lam zyn mond niet opgedaan. ^) e hoogfte liefde wierd den tooren een tinctuur: Zoo ftild en overwind het zoet het wrange zuur. M yn God , myn Lief, myn Jezus , hoogfte goed, En diepfte zoet, met zoo veel liefde wonden! Hoe dorft myn ziel, na 't heilig Heemels bloed; Op dat in my de tooren word verflonden. K 5 Des  154 Het Otïrvloeijend D es leevens Vorfl: herftcld der zonden kwaal; ó Dood en Hel! waar is uw zegenpraal? orgenfter van d' allerfchoonften dag, Wat blinkt gy klaar voor die in 't duider lag! Hoe word, hoe word in Eeuwigheid volpreezen, De liefde die gy Adam hebt beweezen! G od woeg zyn liefde en zyn gerigt, En ziet het laatfte viel te ligt. ö I ezus! hangt gy zoo, ommynentwil vol (menen, G-klonken aan een kruis? dat aller Eng'lenherten, Van weemoed fmelten! Och! waar berg ik, myn gezigt, Van fchaamte; daar een Kruis, een tegenfpoed, hoe ligt, Hoe min het is, my veel te fwaar valt om te draagen! Zoo wreev'len dienftknegt kan zyn meefter niet behaagen. Rqm:  HERTE. 155 Rom: VIII. vers 1-4. T£ioo is'er dan nu geen verdoemenis voorde geenen die in Chriftus Jezus zyn, die niet na den vleefe wandelen, maar na den Geeft. Want de wet des Geefts des leevens heeft my vry gemaakt van de Wet der zonde en des doods. Want het geene de Wet onmogelyk was, dewyle zy door het vlees kragtloos was, heeft God, zynen Zoon zendende in de gelykheiddes zondigen vleefes, en [dat'] voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees. Op dat het regt der Wet vervuld zou worden in ons, die niet na den vleefe wandelen, maar na den Geeft. 1 Kor: I. vers 23 en 24. Wy prediken Chriftus den gekruiftgden, den Jooden wel eene ergernis, en den Grieken eene dwaasheid: Maar haar die geroepen zyn, heide Jooden en Grieken, [prediken wy ] Chriftus de kragt Gods en de wysheid Gods: Gal: III vers 13. Chriftus heeft ons verloft van den vloek deiWet, een vloek geworden zynde voor^ ons. Want daar is gefchreeven, vervloekt is een iegelyk die aan 'i hout hangt. De  J$6 Het OVERVLOEIJEND LI. De Laatfte Reden. op Noch een kleinen \ tyd, ] en de weereld zal my met meer zien: maar gy zult my zien: want ik leeve en gy zult leeven. loan: AiV. V. IQ.  HERTE. 157 Op Figuur LI. troom der Liefelyke reden! Die, uit den waardft' en klaarfïen mond. Zoo heilzaam afvloeid na beneden, Op dat de Dorft verkwikking vond. Gy liep door zoo veel honderd jaaren! Op dat wy ook gelukkig waaren. Matth: XXVIII. vers 16-20. I> n de elf difcipefen, zyn heenen gegaan na Galileën, na den berg, daar Jezus haar hefcheiden hadde. En als zy Hem zagen baden zy Hem aan, dog zommigen twyjfelden. En Jezus by baar komende, fprak tot baar, zeggende, my is gegeeven, alle magt in Heemel en op Aarde, Gaat dan heenen, onder wy ft alle de volkeren, dezelve doopende in den naame des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geefts: kerende haar onderhouden alles wat ik u gebooden hebbe. En ziet, ik ben wet u lieden alle de dagen tot de voleindinge der weereld. Ameni Je-  ï53 Het Overvloeijend Lil. Jezus Heemelvaard. Ik va are op tot mynen Vader, en uwen Vader, en [tot] mynen God, en uwen God. Joan: XX. v. 17. Op  HERTE. 159 Op Figuur LH. j/^I voerd gy uit het zigtbaar oog, In fchyn van groote verte; Nog zoeken wy u niet om hoog, Maar in den grond des herten. Hand: I. vers 9-11. "Fv n als Hy dit gezegd hadde, wierd Hy opgenomen daar zy het zagen, en eene wolke 5 nam Hem weg van haare oogen. En alzoo zy haare oogen na den Heemel I hielden, terwyl Hy heenen voer, ziet, twee mannen Ponden by haar in witte kleedinge: Welke ook zeiden gy Galileefe mannen, wat paat gy en ziet op na den Heemel? deeze Jezus die van u opgenomen is in den Heemel, zal alzoo komen, gelykerwys gy hem na den Heemel hebt zien heenen vaaren. Lucas XXIV. vers 51 en 52. En het gefchiede als Hy ze zegende, dat Hy van haar fcheide, en wierd opgenomen in den Heemel. En zy aanbaden Hem. Ver-  lÓO Het OVERVLOE I T E N D Lin. Verderf en Geneezing. Jezus antwoordde' haar, voorwaar, voorwaar zegge ik u, een iegelyk die de zonde doet, is een dienftknegt der zonde. Joan: VIII. r. 34. Op  HERTE. 161 Op Figuur LM. f)e Hoofdftad, mens in flavemy, Gedrukt van 's Duivels heerfchappy, Word in haar hoogften nood van Gode, Genade en vryheid aangebooden. Joan: VIII. vers 36. Indien dan de Zoone u zal vry gemaakt hebben, zoo zult gy waarlyk vry zyn. Hebr: II. vers 3. Hoe zullen wy ontvlieden, indien wy op zoo grooten zaligheid geen agt neemen? dewelke, begonnen zynde verkondigd te worden, door den Heere, aan ons bevefligd is geworden van de geenen die [ hem ] gehoord hebben. En vers 14-16. Op dat Hy door den dood te niete doen zoude den geenen die *t geweld des doods hadde, dat is den duivel: En verlojfen zoude alle de geenen die met vreeze des doods door al [haar'] leeven der dienftbaarheid onderworpen waren. Want waarlyk Hy neemt de Engelen niet aan, maar Hy neemt het zaad Abrahams aan. L Door  lê* Het OvERVLOEIJENJS LIV. Door Liefde getrokken» Trek wy, wy zullen u na loepen. Hoogl: L ers 4. Op-  HERTE. 163 Op Figuur L1V. [") e liefde Jezu trekt ons voort, Om op zyn Heilig fpoor te loopen; En zoo te komen daar men hoord, Ter plaatze heerlyk, boven hoope; Terwyl 't gemoed verkwikking had, Uit zyn hoogwaardig wierook vat. w ie op den voorgang Chiilti let, In 't Heilig fpoor van zyne treeden; Den voet in zyne voetflap zet, Die gaat naar't land van Eeuw'ge vreede, [3ie 'c aards vertreed met voet by voet, Verheft het reukwerk van 't gemoed. L 2 Jo- Merkt op.  164 Het OvERVLOEIJEND Joan: VIII. vers 12. J—* 'te my volgd zal in de duiflernis niet •wandelen. En Kapittel XV. vers 9 en 10. Gelykerwys de Vader my lief gehad heeft, hebbe ik ook u lief gehad: blyft in deeze myne liefde. Indien gy myne geboden bewaard, zoo zult gy in myne liefde blyven: gelykerwys ik de geboden mynes Vaders bewaard hebbe, en blyve in zyne liefde. Rom: VIII. vers 35-39. Wie zal ons fcheiden van de liefde Chrifli? verdrukkinge of benauwdheid, of vervolginge, of honger, of naaktheid, of gevaar, offw aard? ( Gelyk gefchreeven is , want om uwent wille worden wy den gantfen dag gedood: wy zyn geagt als fchaapen der flagtinge.~) Maar in deeze allen zyn wy meer als overwinners, door hem die ons lief gehad heeft. Want ik ben verzekerd dat nog dood, nog leeven, nog engelen, nog overheden, nog magten, nog tegenwoordige, nog toekomende dingen, Nog hoogte, nog diepte, nog eenig ander fchepzel ons zal konnen fcheiden van de liefde Gids  HERTE. 165 Gods, -welke is in Chriftus Jezus onzen Heere. 2 Kor: V. vers 14 en 15. De liefde van Chriftus dringt ons: Als die dit oordeelen, dat indien een voor allen geftorveu is, zy dan allen geftorven zyn. En hy is voor allen geftorven, op dat de geenen die leeven, niet meer haar zeiven zouden leeven, maar dien die voor haar geftorven en opgewekt is. 1 Tim: I. vers 15 en 16. Dit is een getrouw woord, en aller aanneeminge waardig, dat Chriftus Jezus in de weereld gekoomen is om de zondaaren zalig te maaken, van welke ik de voornaamfte ben. Maar daarom is my barmhertigheid gefchied, op dat Jezus Chriftus in my, die de voornaamfte ben, alle [zyne] lankmoedigheid zoude betoonen, tot een voorbeeld der geenen die in Hem gelooven zullen ten Eeuwigen leeven. 1 Joan: II. vers 6. Die zegt dat hy in hem blyft, die moet ook zelve alzoo wandelen, gelyk hy gewandeld beeft. L 3 Ste-  l66 Het OvERYLOEIJEND LV. Stephanus Gefteenigd. En zy fteenigden Stephanum, aanroepende, en zeggende, Heere Jezus ontvang mynen Geeft. Hand: VII. v. 59. Op  HERTE. V67 Op Figuur LV. "Dit fchaap van Chriftus Mal en weide, Kwam dus des lighaams dood te lyden, Terwyl zyn koftelyke ziel, Die in de liefde Jezu brande, Gereed met uitgeftrekte handen., Zyn herder t' huis in de armen viel. Getrouw en Standvajllg. X3e waarde Booden van den Heere, Die in de groote weereld ftad, Het volk den weg des heemels leeren, Van 't breede tot het fmalle pad; Schoon die een kwaaden loon behaalen, God zal haar trouwen dienft betaalen. J)us is hct chriftelyke md' Voor zyne bloem en edele vrugten, L 4 Vim  16*8 Het Overvloïijend Van wreevehnoed beloond met kwaad, Tot dat zy 't eindeling ontvlugtten; En kwamen van 't gevangen huis, In de Eeuw'ge vryheid zalig t'huis. Onbekend, Onbemind. D e opregtigheid en waare deugd, Die gaarn 't Eeuwig heil begingen, Zyn in de Stad van 's weerelds vreugd, Befpottelyke vreemdelingen; Maar als zy zyn door deezen druk, Ontmoet haar eer en groot geluk. Matth: V. vers n en 12. Z^aligzyt gy ah u [ de menfen ] fmaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u jpreeken, om mynem wille Verblyd en verheugd [ «, ] Want uw loon i is J groot in de heemelen: want alzoo hebben zy vervolgd de Propheeten, die voor u L gewee/ï zyn. j Lu-  HERTE. 169 Lucas XIII. vers 34. Jeruzalem, Jeruzalem, gy die de Propheeten doodet, en fteenigd die tot u gezonden zyn, hoe menigmaal hebbe ik uwe kinderen willen by een vergaderen, gelykerwys een henne haare kiekens onder de vleugelen [ vergaderd,] en gy lieden hebt niet gewild? Joan: XII. vers. 25. Die zyn leeven lief heeft, zal het zelve verliezen: en die zyn leeven haat in deeze weereld, zal het zelve bewaar en tot het eeuwige leeven. En Kapittel XV. vers 18 en 19. Indien u de weereld haat, zoo weet dat zy my eer dan u gehaat heeft. Indien gy van de weereld waart, zoo zoude de weereld het haare lief hebben: dog om dat gy van de weereld niet zyt, maar ik u uit de weereld hebbe uitverkooren, daarom baat u de weereld. Openb: XI. vers 8. En haare doode lighaamen [ zullen liggen] op de flraate der groote ftad, die geeftelyk genaamt word Sodoma en Egiptus, alwaar ook onze Heere gekruid is. L 5 De  IJO Het OVÏRVLOEIJEKD LVI. De Nodige Wapenruding. Maar wy die des daags -zyn, l-aat msmigteren zyn, aangedaan hebbende de BorfiwaJ>en des geloofs, en derdiefde, en [tot'] een Helm, de hoope der Zaligheid, i ThefT: -V. v. Op  HERTE. 17* Op Figuur LVI. e vyand ziet met nydige oogen, Wanneer de Chriftelykc held, Met alle deugden aangetoogen, Zig in de WapenrufHng fteld. ï~][et Wecrelds Ryk is weinig waard, Gehaald ten fwaarden en ten vuure; Maar 't geeftelyke helden fwaard, Behaald een Ryk van eeuwig duuren. Zfl op uwe Hoede. W^eeft vry otnzigtig in uw gangen, Men zoekt u tot een flaaf te vangen. E)us moet de ondeugd op den loop, Voor 't fchrikken van geloov en hoop. "f" jaat and'ren ftryden op der aarde, En om den weereldlyken ftaat; Een D  172 Het OvERVLOEIJENI) Een koningryk van laage waarde, Wyl 't zyn behecrfchcr haaft ontgaat. Wy houden ons van zulks ter zyden, En vegten niet om 't aardfe flyk, Maar willen om den Heemel ftryden, Dat onbeweeg'lyk koningryk. Ps: CXLII. vers 3-6. Xk ftortte myne klagte uit voor zyn aangezigte: ik gaf te kennen voor zyn aangezigte myne benauwdheid. Als myn geeft in my overftelpt was, zoo hebt Gy myn pad gekend: zy hebben my eenen ftrik verborgen op den weg dien ik gaan zoude. Ik zag uit ter r egt er hand, en ziet zoo was daar niemant, die my kende, daar was geen ontvlieden voor my: niemant zorgde voor myne ziele. Tot u riep ik, 6 HEERE: ik zeide, gy zyt myne toevlugt, myn deel in V land der leevendigen. Ps: CXXIV. vers 6-8. De HEERE zy geloovd, die ons in haare tanden niet heeft overgegeeven tot eenen roof. On-  HERTE. i73 Onze ziele is ontkomen als een vogel, uit den fïrik der vogelvangers; de flrik is gebroken, en wy zyn ontkomen. Onze hulpe is in den naame des HEEREN, die heemel en aarde gemaakt heeft. Spreuk: XIV. vers 27. Be vreeze des HEEREN is eene fprinkader des leevens, om af te wyken van de ftrikken des doods. En van de dagen Joannes des Boopers tot nu toe, voord het koningryk der heemelen gevoeld aangedaan, en de geweldigen neemen het zelve met geweld. 1 Petr: I. vers 14 en 15. Als gehoorzaame kinderen, en word niet gelykvormig den begeerlykheden, die te vooren in uwe onwetenheid waaren. Maar gelyk Hy die u geroepen heeft _ heilig is, [ zoo ] word ook gy zelve heilig in al [uwen] wandel. Matth: XI. vers 12. Wat  174 Het Overvloeit e" nd LVII. Wat is 't Aardfe? HEERE, maak my uwe wegen bekend; Heer my uwe paden. Pf: XXV. v. 4. Op  HERTE. 175 Op Figuur LVII. ^V^^eg weereld met uw ydelheid, Wel waardig om te haaren; Gy hebt ons lang genoeg verleid, Wy willen u verlaaten. God bied ons beter weereld aan, Dat moet men niet verzuimen; Al is 't voor eerft een fmalle baan,. , Aan 't endje zal 't wel ruimen. Kom broeders gaan wy hand aan hand, Wat zou ons 't aardfe lullen? In 't allerfchoonfle Vaderland, Daar zal men eeuwig ruften. Dit Spoor op. J£_lop aan, klop aan, hier moet gy weezen, ó Pelgrims! met uw laftig pak; Baard u deez' gang wat ongemak, Zyn eind' zal u met ruft geneezen. Al  i~6 Het Overvloeijen» vald de weg wat hoog en fteil, Men doet het om een Eeuwig heil. 't Js (Broeders) hier geen tyd van rullen; Te vroege ruft fleept onruft agter aan; Het voortgaan moet ons nog wat luften, Tot dat de weg is veilig afgedaan. JL>aat los, laat los, ö Hels gefpuis, Wy willen met geweld naar Huis. Gaat maar voort. G een helfe magt kan ons beletten De Pelgrimagie voort te zetten. Keer af. N u Pelgrim voort, niet langer gaapen, Na fcherpe lift en fchoonen fchyn; Voor by gaan is een heilzaam wapen, Veraf is goed voor kwaad fenyn. Hier  HERTE. 177 Hier voorby. -I 3e breide Weg, dien gy hier ziet, Geeft korte vreugd, en lang verdriet. Hoe Onbedagt! gaat het fpoedig na de Hel, Nog gaat het aards gezindheid wel; Zy keerd haar oog van *t laatfte ende, En agter komt 'er wat 'er kom'; Zy gaat haar gang en ziet niet om, Maar naderd vrolyk tot elende. Ps: XXV. vers 8-10. J—' e HEERE is goed en regt: daarom zal hy de zondaars onderwyzen in den weg. Hy zal de zagtmoedige leiden in V regt; en Hy zal de zagtmoedige zynen weg leeren. Alle paden des HEEREN zyn goedertierenheid, en waarheid; den geenen, die zyn verbond en zyne getuigenijfen bewaaren. Spreuk: XV. vers 24. Be weg des leevens is den verjlandigen na boven; op dat by afwyke van de belle beneeêen- M De  178 Het OVERVLOtlJEND LVHI. De Boete. Want de droefheid na God werkt eene on* berouwelyke bekeering tot zaligheid: maar de droefheid der weereld. werkt den dood. a CorylL vers 10, Op.  HERTE. i?9 Op Figuur LVIII. J^uk neder, door de Poort van boete, Al die de Pelgrims weg aanvaard; Met goed geloov, en hoop gepaard, Die zullen u den weg verzoeten. Gy hebt geen nood. M aar voort, maar voort, hy zal nietvallea Die u zoo zeer vervaarlyk dreigd; De Hand die gy ter hoede krygd, Voerd nog de fterkfte magt van allen. Matth: V. vers 4. fj![jalig [zyn] die treuren: want zy zuilen vertrooft worden. Marc: I. vers 15. De tyd is vervuld, en het Koningryke Gods naby gekomen : bekeerd u en geloovd het Euangelium. M a Weeft  18o Het OvERVLOEIJEND LIX. Weeft de Minfte. Hovaardigheid is voor de verbrekingen en hoogheid des geefies voor den val. Het is beter nederig van geeft e te zyn, met de zagtmoedigen; dan roof te deelen met de bevaardigen. Spreuk: XVI. v. 18 en 19. 0/  HERTE. 18 c Op Figuur LIX. W^il grootsheid uit uw weg niet wyken; Ootmoedig zyn, by lang geduld, Gaat met de overwinning ftryken, En word met vreede en ruft vervuld. Spreuk: XV. vers qq. e vreeze des HEEREN is de tugt der wysheid: en de nederigheid [gaat] voer de eere* Jacob: IV. vers 6. God wederftaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft hy genade. i Petr: IV. vers 14 en 15. Indien gy gefmaadigd word om den naams van Chriftus, zoo zyt gy zalig: want de geeft der heerlykbeid en [ de Geeft] Gods ruft op u: wat haar aangaat, hy word wel gelasterd, maar wat u aangaat, hy word verbeerlykt. Dog dat niemant van u lyde als een doodftaager, of dief, of kwaaddoender, ofte als een die hem met eens anders-doen bemoeid. M 3 «h Wat  i8» Het Overvloeijeni> LX. Wat is 'er aan? Indien V mogelyk is, zoo veel in u is, boud: vreede met alle menfen. Wreekt u zeiven niet beminden: maar geeft den toorne plaatze. Want daar is gefchreeven, My [ komt ] de voraake [ toe: ] ik zal V vergelden,, zegt de Ueere.Kom: XII. v. iBenio. Op  HERTE. 183 Op Figuur LX. Ï^yaat gaan de mantel, 't kan niet -Fchaaden-; Voldoet des wyzen Meeflers raad: Hy word met Heemels goed bekaden, Die 't aardfe door de deugd verlaat. Matth: V. vers 40 en 41. Jli« 200 iemand met u regten wil, en «•> wen rok neemen, laat hem ook den mantel. En zoo wie u zal dwingen een myle te gaan, gaat met hem twee [mylen. } Hebr: X. vers 34. Want gy hebt over myne banden medelyden gehad, en de roovinge uwer goederen met blydfchap aangenomen, weetende dat gy hebt in u zeiven een beter en blyvend goed in de heemelen. (jfeen koper fchild nog ftaalen fwaard Zou deezen Vyand doen vertzaagen; Maar trouw geloov, met deugd gepaard, Kan hem ontmoeten en verjaagen. M 4 JA'  184 Het OvERVLOEIJEND Jacob: IV. vers 7. JLu 00 onderwerpt u dan Gode: weder/Iaat den duivel, en hy zal van u vlieden. 1 Petr: V. vers 8. Zyt nugteren, [en'] waakt: want uw tegenparty de duivel gaat om als een briefchende leeuw, zoekende wien hy zoude mogen verflinden. Niet Moedeloos. "Wat moet een Pelgrim al paflèeren, Door 't wilde, woefte en vreemde land; Maar houd hy zig aan Godes hand, Zoo kan \ zyn vroome ziel niet deeren.' Ps: CXVI. vers 3 en 4. J—Me banden des doods hadden my omvan* gen, en de angften der helle hadden my j Ps:  HERT E. 185 Ps: XXIII. vers 4. Al ging ik ook in een dal der fchadwwe des doods, ik zou geen k waad vreezen, want gy zyt met my; uw flok, en uw flaf, dis vertrooflen my. Het zal wel gaan. gaat het water aan de lippen, Het mag den vroomen tog geen kwaad; Hy zal 't gevaar en 't kwaad ontglippen, Die op den grond der vroomheid Maat. Ps: LXIX. vers 16. X Jaat my de watervloed niet overflroomen, en laat de diepte my niet verflinden: nog laat de put zynen mond over my niet toefluiten. Ps: XC1II. vers 3 en 4. De rivieren verheffen, 6 HEERE, de rivieren verheffen haar bruifen: de rivieren verheffen haare aanflootinge: [ Dog ] de HEERE in der hoogte is geweldiger, dan het bruifen van groote wateren , [ dan ] de geweldige baaren der zee. M 5 Het  IS6 Het OvERVLOE IJ END LXI. Het naderd. Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vry, melk is onzer aller moeder. Gal: IV. v. 26. Op  HERTE. 187 Op Figuur LXI. f'f y zien Jeruzalem van veerc, Door middel van Geloov en Hoop, Die fchoone ftad van ons begeeren, En 't hooge doel van onzen loop. ö J^elgrims na de ftad van vreede; De vlugge tyd maakt wyde treeden. Jeruzalem, ö fchoone Bruid! Hoe gaat myn herte tot u uit. Eindling en ten Laat ft e. [3*° zig de Reis had voor genomen, Is na veel treeden voord en voord, Ten laaften aan het eind gekomen, Ter plaats van ruft, daar hy behoord. Het eind goed, al goed. (jf y vreemdelingen op der aarde, Die uwe Pelgrimagie doet, Ni  i88 Het Overvloeijend Na eene ftad van hoogc waarde, Een ftad vervuld met Eeuwig goed; Getrooft u 't fwerven en vermoeijen, Uw vreede en ruft zal eind'loos bloeijen, Hebr: XI. vers. g en 10. D, oor t geloove is hy een inwoonder geweeft in het land der beloften, als in een vreemd [ land,] en heeft in tabernakelen gewoond met Izaak en Jacob, die mede erfgenaamen waaren derzelver belofte. Want hy verwagtte de ftad die fondamenten heeft, welker konftenaar en bouwmeefter God is. En vers 13-16. Deeze alle zyn in V geloove geftorven, de beloften niet verkreegen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien , en geloovd, en omhel ft, en hebben beleeden dat zy gaft en en vreemdelingen op der aarde waren. Want die zulke dingen zeggen, betoonen klaarlyk dat zy een vaderland zoeken. En indien zy dies [ vaderlands ] gedagt hadden van veaar zy uitgegaan waren, zy zouden tyd gehad hebben om weder te keeren: Maar  HERTE. 189 Maar nu zyn zy begeerig na een beter, dat is na het Heemelf e ; daarom fchaamd hem God haarer niet, om haar God genaamd te worden : want hy hadde haar een ftad bereid. En Kapittel XII. vers 22. Maar gy zyt gekomen tot den berg Sion, en de ftad des leevendigen Gods, tot het heemelfe Jeruzalem, en de veele duizenden der Engelen. Openb: XXI. vers 1-4. En ik zag een nieuwen heemel, en eene nieuwe aarde. Want de eerfte heemel, en de eer ft e aarde was voorbygegaan, en de zee was niet meer. En ik Joannes zag de heilige ftad, het nieuwe Jeruzalem, nederdaalende van God uit den Heemel, toebereid als eene bruid, die baaren manne vercierd is. En ik hoorde eene grooote femme uit den heemel, zeggende, ziet de tabernakel Gods is by de menfen, en hy zal by haar woonen, en zy zullen zyn volk zyn, en God zelve zal by haar, en haar God zyn. Èn God zal alle traanen van haare oogen afwijfen, en de dood zal niet meer zyn: nog rouwe, nog gekryt, nog moeite zal"er meer zyn: want de eèrfte dingen zyn weggegaan. De  ipo He: Overvloéijend Lxir. De, Belegering des Herten. Als de wysheid in uw herte zal gekomen zyn, en de weetenfchap voor uwe ziele zal lieflyk zyn; Zoo zal de hedagtzaamheid over u de wagt houden , de verftandigheid zal u behoeden. Spreuk: II. v. 10 en u. Op  HERTE. 191 Op Figuur LXIÏ. V leid u der Hangen lift aan 't oor, I Sluit toe de poort, geef geen gehoor. [3e geeft-ftad, daar verraad in legt, Word de overgaaf fteets aangezegd: Maar hy, die komt met zoet beleezen, Voor de ooren van des herten deur, Word door den wyzen gouverneur; Ook dag aan dag weer afgeweezen. Spreuk: IV. vers 23. ehoed u herte hoven al dat te hcwaaren is\ want daar uit zyn. de uitgangen des leevens. J Jet leger aller ydelheid, J Dat voor de ftad des herten leid, Om die tot zyn bezit te winnen, ! Breekt, onder vrolykheids trompet-, Met  19a Het OvERVLOEIJEND Met zynen ftormbok aan gezet, Ter poorte veeier ooren binnen. 't r^jy dat men vleije of dat men dryg', Wy dienen niet in 's weerelds kryg, Om min dan niet daar af te draagen; Maar leggen 't aan op beter buit, En keeren eenen vyand uit, Die 't Eeuwig heil ons zoekt te ontjaagen- Ps: XVIII. vers 33-35. X.JLet is God, die my met kragt omgord; en hy heeft mynen weg volkomen gemaakt. By maakt myne voeten gelyk als der hinden, en Hy fteld my op myne hoogten. Hy leerd myne handen ten ftryde, zo» dat een /laaien hoog met myne armen verbroken is. 1 Kor: XVI vers 13. Waakt, faat in het geloov, houd u manlyk, zyt fterk. Eph:  HERTE. 193 Eph: VI. vers 10-17. Voorders myne Broeders, word kragtig in den Heere, en in de /Ierkte zyner magt. Doet aan de geheele wa/enru/linge Gods, op dat gy kond /laan tegen de liflige omleidingen des duivels. Want wy hebben den flryd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de magt en, tegen de geweldhebbers der weereld, der dui/lernifje deezer Eeuwe, tegen de geejlelyke boosheden in de lugt. Daarom neemt aan de geheele wapenrufinge Gods, op dat gy kund wederfiaan in den boozen dag, en alles verrigt hebbende, flaande blyven. Staat dan, uwe lenden omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende deborf wapen der geregtigheid. En de voeten gejehoeid hebbende met bereidheid des Euangeliums des vredes. Boven al aangenomen hebbende den fclili des geloofs, met welken gy alle de vinnige pylen des boozen zult kunnen uitbluffen. En neemt den helm der zaligheid en het zwaard des Geefles, het welk is Gods woord. N Breed  194 Het Overvloeijen» Lxra. Breed na 't Smal. De haane der opregten is van het kwaad ef te wyken: hy behoed zyne ziele, die zynen weg bewaard. Spreuk: XVI. v. 17. Op  HERTE. ips Op Figuu LX11I. £3e Heilzugt, aan geloovens hand, Word op haar voorgenomen wegen, Van Vlees en Weereld aangerand, Op dat het Heil niet werd verkreegen; Maar Wysberaad acht hen als niet, Om 't goed dat hy van verre ziet. 4 Boek Esdra Cap: VIL vers 6-9. Jl/ ene ftad is gebouwd en gelegen in een vlak veld: en is vol van allerleie goederen. De ingang is enge, en op tcne fteilte gelegen, alzoo dateer ter Rechter zyden vuur is, en ter Linker zy de een diep water: Tuften die nu is alleen een /mal Pad geleid; namelyk tuften V vuur en 't water, alzoo dat op het pad niet meer dan een mens teffens gaan kan. Indien nu deeze ftad iemand tot eene Erve gegeeven wier de, en hy nooit het voor gefielde gevaar zoude doorgaan , hoe zal hy zyne Erve verkrygen? Na De  ÏQ6" Het OvERVLÖEÏJEND De Helper is getrouw. \ 3e Hoogfte geeve ons kragt en moed, Op dat wy nimmermeer vertfaagen, Voor Goliad in vlees cn bloed, Die ons ftoutmoedig uit komt daagen; Maar dat zyn hoogmoed voor ons vall', In 't flrydperk van dit weerelds dal. i Sam: XVII. vers 37. koor'der zeide David, de HEERE, die my van de hand des Leeuws gered heeft, en uit de hand des Beirs, die zal my redden uit de hand dezes Philiflyns; doe zeide Saul tot David, gaat henen,- en de tlEERE zy met u. Ps: CXVIH. vers 6 en 7. De HEERE is by my, ik zal niet vreezen, wat zal my een menfe doen? De HEERE is by my onder de geenen die my helpen: daarom zal ik [mynen luff] zien aan de geenen die my haat en. Matth»  HERTE. 197 Matth: X. vers 17-20. Wagt u voor de menfen: mant zy zullen %i overleveren in de Raadsvergaderingen, en in haare Synagogen zullen ze u geefelen. . En gy zult ook voor Stadhouders en Koningen geleid worden, om mynent wil, haar en den Heidenen ter getuigenife. Dog wanneer zy u overleveren, zoo zult gy niet bezorgd zyn, boe of wat gy fpreeken zult. Want het zal u in dezelve uure gegeeven worden, wat gy fpreeken zult. Want gy zyt niet die fpreekt, maar [ V is] de Geef des Vaders die in u fpreekt. Luk as XXII. vers 29. Ik verordineere u het Koningryk, gelykerwys myn Vader my [dat] verordineerd beeft. 2 Timoth: III. vers 12. En ook allen die Godzaliglyk willen leeven in Chriftus Jezus, die zullen vervolgd worden. N 3 De  I98 Het OVERVLOEIJEND LXIV. De Vergenoegzaamheid. Gy zult niet Stelen. Exod: XX. v. 15. Op  HERTE. 199 Op Figuur LXIV. W^"ic Vergenoegzaamheid kan leeren, Op waare Vreeze Gods gegrond, Schuildvoor den Pyl van 't vals begeeren, Op dac zyn ziel niet word gewond. J_)ie zig dus geeft op avontuur, Heeft zyne dingen veel te duur; De grove dievery is fchande, Dog elk geeve acht op fynder graad; Het Oog dat over alles gaat , Dat ziet zeer nauw op ieders handen. Rom: XIII. vers. 9. VV ant dit, gy zult geen overfpel doen, gy zult niet dooden, gy zult niet (leien, gy zult geen valfe getuigeniffe geeven, gy zult niet begeeren, en zoo daar eenig ander gebod, is, word in dit woord als in eene hoofdjommc begreepen. [namelyk'] in dit, gy zult uwen naaften liefhebben, gelyk u zeiven. N 4 De  aoo Het Overvloeijenb, LXV. De Zagtmoedigheid. Zalig zyn de Zagtmoedigen: want zy zullen bet Aardryk beërven. Matt: V. vs. 5. Op  HERTE. 201 Op Figuur LXV. fjfj agrmoedigheid, ö helden zwaard! Dat korte dolheid kan verdryven, En ons voor broeder-moord bewaard, Gv moet ons wapen zyn en blyven. D e mens, die anders 't leeven fpaard, In Woede en Razerny ontftooken, Loopt tegen Bus en Spies cn Zwaard, Daar Lyf cn Leeven word verbroken; Maar om het Loon der Zaligheid, En voor den allerhoogften Koning, Is hy flaphertig tot den ftryd, En dekt zig toe met veel verfchooning. i Joan: III. vers u en 12. *\^^ ant dit is de verkondinge, die gy van den beginne gehoord hebt, dat wy malkanderen zouden lief hebben. Niet gelyk Cain [ die ] uit den boozen was, en zynen broeder dood floeg. En om wat oorzaake floeg hy hem dood? Om dat zyne werken boos waaren, en zyns broeders, regtvaardig- IN 5 Het  202 Het OVERVLOEIJEND LXVI. Hec Gerigte. Gy zult geen andere Goden voor myn aangezigte hebben. Exod: XX. v. 3. Op  II E R T E. 203 Op Figuur LXVL j 3 ie hier dus voor't gerigte ftaat, Is Gierigheid cn Eigcbait, Een Bondgenoot der grove zonden. Hy deed zyn Evennaaften niet Gelyk hy wil dat hem gefchied; Des Maat hy ook ter ftraf gebonden. J"J et leelyk Monfter 't geen gy ziet, Dat Zeven hoofd'ge zonden hiet, Verklaagd van 't Overtuigd ge weeten, Staat voor de Regtbank van het hert; Op dat het daar veroordeeld werd, En uit des Leevens regt verfmeeten. [3us fpoort de Vlyt in 'sHerten Stad, Waar al 't gebroed der zonden loopen, Op dat beraad haar vang cn vat Ter plaats daar zy was ingelloopen. Die  204 Het OvERVLOE IJEN T) Jj_3it Monfter wil de zonde zyn, Gemaskerd met een fchoonen fchyn ,• Maar die haar wel te regt bezagen, Bcftaan haar op de vlugt te jaagen. i Kor: XI. vers 32. M aar als wy geoordeeld worden, zoo worden wy van den Heere getugtigd, op dat wy met de weereld niet zouden veroordeeld worden. 1 Joan: I. vers 8-10. Indien wy zeggen dat wy geen zonden hebben, zoo verleiden wy ons zeiven, en de waarheid is in ons niet. Indien wy onze zonden belyden, Hy is getrouw en regtvaardig, dat Hy ons de zonden vergeeve, en ons reinige van alle ongeregtigheid. Indien wy zeggen dat wy niet gezondigd hebben, zoo maaken wy Hem tot een leugenaar^ en zyn woord is niet in ons. 1Joan:  H E Pv T E. 205 1 Joan: II. vers 1. Myne hinderkeris, ik fchryve u deeze dingen, op dat gy niet zondiget, indien iemant gezondigt heeft wy hebben eenen voor/braak by den Vader, Jezus Chriftus den rechtvaardigen- En Kapittel III. vers 8. Die de zonde doet is uit den duivel: want de duivel zondigt van den beginne. Hier toe is de Sone Gods geopenbaard, op dat hy de werken des duivels verbreeken zoude. Na Regt en Reden. e Oude Mens, der zonden knegt, Aan Satans keten valt gehegt, Van 't Zedige gemoed mispreezen, Dat regt op zyne Leden flaat, Word voor den Stoel van wys beraad Als een Misdaadige verwezen. Begeerte tot Goud. X)ic Goud zoekt meer dan God, met een begcerig zugtcn, Maaid Rook cn Smook voor Vrugten. Wac  20Ö Het OvERVLOEIJEND "\*\^at word'er al met vlyt gewroed Om een gedeelte Weerelds goed, Dat tog den Worm niet kan vernoegen; Al viel hem door 't Geluk ten deel De gantfe Weereld in 't geheel; Dies moet men om wat anders ploegen. y Beelden - diènft word ook geteld De Gierigheid en zugt tot Geld; Voor 't Heiligdom zo boos en fnoode! Dat dan het Chriftelyk gemoed, Zig voor het Heidendom behoed, Van deeze en and're vreemde Goden. Matth: VI. vers. 19-21. V t ergaderd u geen fchat ten cp de aarde, da ar ze de motte en roef -verderft, en daar de dieven doorgraaven en ft Jen. Maar vergaderd u fchatten in den Heemel, daarze nog motte nog roeft verderft, en daar de dieven niet doorgraaven, nog ftelen. Want  HERTE. 207 Want waar uw fchat is, daar zal ook uw herte zyn. En Kapittel XVI. vers 26. Want wat hatet een menfe zoo hy de geheele weereld ge wind, en lyd fchade zyner ziele? ofte wat zal een menfe geeven, tot losfinge van zyne ziele. 6 aarheid, Edele kleinood! Die Valsheid uit het hert verftoot, Dat booze en fnoode kind der helle; Wie u bezit in zyn gemoed, Beklimt een doel van Eeuwig goed; Maar Leugen word ter Voetfchabelle. Exod: XX. vers 16. G y zult geen valfe getuigeniffe fpreeken tegen uwen naaf en. \^^anneer men voor een Koning ftaat, Houd overleg gewigt en maat, Om zynen naam, naar eis, te ceren: Be-  S08 Het OvERVLOEIJEND Bedenk dan Mens, hoe gy akyd, Onwankbaar tegenwoordig zyt, Voor d' Allerhoogften Heer der Heerefh Exod: XX. vers 7. Cjj' zult den naam des HEEREN uwes Gods niet ydelyk gebruiken: want de HEERE zal niet onfchuldig houden, die zynen naam ydelyk gebruikt. o Ruft, ó Eeuw'ge Ziele Ruft! Hoe is het afgefioovde leven, Op uwe zoetigheid belufl, Wyl gy volkomen Ruft zult geeven. Exod: XX . vers 8. VJT edenk des Zabbathdags, dat gy dien heiiigd. Jesa: LVII. vers 2. De regtvaardige zal ingaan [ in ] de vrede: zy zullen ruflen op haare fiaapfeden , een iegilyk die in zyne opregtheid gewandeld heeft. Je-  HERTE. 209 Je sa: LVII. vers 20 en 21. Dog deGodloozen zyn als eene voort gedrevene zee l want die kan niet ruften, en haare wateren werpen ftyk en modder op. De Godloozen, zeid myn God, hebben geen vrede. Je rem: VI. vers 16. Zoo zeid de HEERE ! ftaat op de wegen, en ziet toe, en vraagt na de oude paden, waar tog de goede weg zy, en wandelt daar in, zoo zult gy rufte vinden voor uwe ziele. Hebr: IV. vers 8-11. Indien Jezus haar in de ruft gebragt hadde; zoo hadde hy daar na niet gefproken van een anderen dag. Daar blyft dan eene ruft over voor V volk Gods. Want die ingegaan is in zyne ruft, die heeft zelve ook van zyne werken geruft, ge-\ lyk God van de zyne. Laat ons dan ons henaarftigen om in die ruft in te gaan: op dat niet iemand in dat zelve exempel der ongeloovigheid vatte.  aio Het Overvloeïjend LXVII. De Heemelfe en Weereldfe wysbeid. Maar de Wysbeid die van boven is, die is ten c erft en zuiver, daar na vreedzaam, befcheiden, gezeggelyk, vol van barmhertigheid en van goede vrugt en, niet party delyk oordeelende en ongeveinft. Jacob: 111. v. 17. Op  HERTE. au Op Figuur LXVII. e Wysheid fcbift van 'c al en veel, Het Eenig, Eeuwig befte deel, Op dat z'er eind'loos wel afvaare; Maar al wat anders wysheid hiet, Dat is de regte wysheid niet; Dit zal zig eind'ling openbaaren. Matth: XI. vers 25 en 26. Iw dim zeiven tyd antwoordde Jezus en zeide, ik danke u Vader, Heere des heemels en der aarde, dat gy deeze dingen voor den wyzen en verftandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ja Vader, want alzoo is geweeft het welbehagen voor u. Boek der Wysh: VII. vers 24. Want de wysheid is beweeglyker dan alle beweeginse; en vaard door, en gaat door alle dingen, van wegen haare reinigheid. O a Hoe  tfa Het Overvloeïjend Hoe geleerder, hoe verkeer der. JOe wysheid, daar de roem van zeid, Hoe fchoon zy glinfterd op der aarde, Die 't leeven niet tot God geleid, Is kinderfpel van geender waarde. i Kor: III. vers 18-20. Niemand bedrlege hem zclven: zoo iemant onder u dunkt dat hy wys is in deeze weereld, die worde dwaas, op dat hy wys ma* worden. ö Wint de wysheid deezcr weereld is dwaasheid hy God, want daar is gefchreeven, hy vat de wyzen in haare argliftigheid. En wederom, de Heere kend de overleggingen der wyzen, dat ze ydel zyn. 1 Kor: .^^^ Jesa, XXIX. vers 14. J_-/ aarom, ziet ik zal voorts wonderlyk handelen niet dit volk, wonderlyk en wonderhaarlyk: want de wysheid zyner wyzen zal vergaan, en het verft and zyner verft'andigen zal zig verbergen.  HERTE. 213 i Kor: II. vers 4-7. En myne reden, en myne prediking was niet in woorden der menfelyke wysheid, maar in betooning des geeft es en der kragt. Op dat uw geloof niet zoude zyn in wysheid der menfen, maar in de kragt Gods. En wy fpreeken wysheid onder de volmaakten: Dog eene wysbeid niet deezer weereld, nog der Overften deezer weereld, die te niet worden: Maar vjy fpreeken de wysheid Gods [ beft aande] in verborgendheid, die bedekt was, vjelke God te vooren verordineerd heeft tot onze heerlykbeid, eer de weereld was. En Kapittel XIII. vers 9-11. Wy kennen ten deelc, en wy propbeteeren ten deele. Dog wanneer het volmaakte zal gekomen zyn, dan zal het geen dat ten deele is, te niet gedaan worden. Toen ik een kind was, fprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overleide ik als een kind: maar wanneer ik een man geworden ben, zoo heb ik te niet gedaan het geen eens kinds was. Want wy zien nu door een fpiegel in eene duifter e rede, maar als dan[_zullen wy zien] aangezigt tot aangezigt: . nu ken ik ten deele, maar als dan zal ik kennen, gelyk ook ik gekend ben. O 3 Het  «4 Het OVERVLOEIJEND LXVIII. Het heemelfe voor 't aardfe. Jezus antwoordde en zeide tot hem, zoo iemant my lief heeft, die zal myn woord bewaar en: en myn Vader zal hem lief hebben en wy zullen tot hem komen en zullen woownge by hem maken. Joan: XIV. v. 23. Op  HERTE. si$ Op Figuur LXVIII. [3 e arm, die 'c hert den Heere opdraagd, Word kragtig door geloov en hoope Gedeund, cn heilzaam ondcrfchraagd; Tot dat haar tyd is weggeloopen, Met alles wat de voet verftiet; Maar heemels goed ontdraagt hy niet. Maak plaats. w eg weereld met uw Harige lift, Van 't edele geloof vertreeden; Gy hoord niet in der zielen kift. Leg uit het herte daar beneden, Op dat 'er plaats en ruimte zy, Voor hem die 't huis des levens bouwde; Of anders gaat zyn gunft voorby., Van by u zyn verblyf te houden. O 4  tï6 Het overvloeijend Verheeven. y zien den Zaai'gen Heemel open, Hoe wel niet met een fchouwend oog, Maar door 't geloof en in de hoope, Tot dat de geelt het lyf ontvloog, ó! Zaal'ge heemel hoog van waarde, Wat is hy wys en welgezind, Die u, voor deeze fnoode aarde, Omhelfd, en hertelyk bemind. Eph: IV. vers ai -24. T JLndien gy maar hem gehoord hebt, en door hem geleerd zyt, gelyk de waarheid in Jezus is: [ Te weet en ] dat gy zoud afleggen, aangaande de voorige wandelingen, den ouden mens, die verdorven word door de begeerlykheid der verleidinge: En dat gy zoud vernieuwd worden inden geefl uwes gemoeds, En den hieuwen mens aandoen, die na God gefchapen is in waare regtvaardigheid en heiligheid. Vm-  HERT E. 217 Philip: IV. vers 19 cn a.o. Dog myn God zal na zynen rykdom vervullen alle uwe nooddruft, in heerlykbeid, door Chriftus Jezus. Onzen God nu en Vader zy de heerlykbeid in alle Eeuwigheid. Amen. Colss: III. vers 1-3. Indien gy dan met Chriftus opgewekt zyt, zoo zoekt de dingen die boven zyn, daar Chriftus is zittende aan de regter [ band ] Gods. . r Bedenkt de dingen die boven zyn, met ais op de aarde zyn. Want gy zyt geftorven, en uw leeven ts met Chriftus verborgen in Gode. Want een iegelyk die bid die ontvangt. Die 't vafte Soed dcr EcuwiSneïd' Van d'Allerhoogften wil begeeren, Moet de ydelheden deezer tyd, Die haaft vergaan, den rag toe kceren. O 5 Bid-  fl 18 Het OVERVLOEIJEND Bïddet en u zal gegeeven worden. w at is het voordeel groot cn fchoon, Dat elk, hoe klein en hoe geringe, Mag nad'ren tot den hoogden troon, En bidden om de grootde dingen, ó Mensdom, dat de weereld vleid, Die u na wens niet mag gebeuren, Keerd u ter zalige Eeuwigheid! Die u verwagt met open deuren. De Bybel is waardig en dierbaar. w ie dit Juweel in handen heeft, Een licht der menfelyke zinnen, Zie dat hy na zyn voorfchrift leefd, Om 't groot beloofde heil te winnen. Vertree de weereld met den voet, Verzei u met geloof en hoope, Tot  HERTE. 219 Tot ondcrfteuning van 't gemoed, Dp dat de zugt ten Heemel loope; >■ Of anders neemt de fpyt een pyn. \Vyl in het menfelyke leeven, Van hem een hooger eis zal zyn, t Dien meer dan and'ren is gegeeven. Josua I. vers 8. het hoek deezer Wet niet wyke van luwen monde, maar overleg het dag en nagt, lop dat gy waarneemt te doen, na alles dat x daar in gefchreeven is: want als dan zult Igy uwe wegen voorfpoedig maaken, en als \ dan zult gy verftandelyk handelen. Colos: III. vers 16. Het woord van Chriftus woone ryklyk in I u in alle wysheid. 1 Tim: IV. vers 13. ! Houd aan in *< lezen.  420 Het OvERVLOEIJEND LXIX. De ziele zugt na haaren Oorfprong. Op Myne ziele kleeft aan het /lof: maak my leevendig na uw woord. Ps: CXIX. v. 25.  HERTE. 221 Op Figunr LXIX. [3 c arme mens, in 't land van deezen tyd gebooren, Na lang, nu uit den droom der zonden opgewekt, Ziet om zig heen , en vind hoe dat hy is verlooren, Als van zyn Oorfprong, die zyn leeven na zig trekt. Hy zugt na 't vaderland, en heeft het hert verheeven, Van hier na boven , door de wcereldfe woedyn, Om over berg en dal, zig op de been te geeven, Met uitgcftrcktcn hals om eenmaal t' huis te zyn. Hy zeid vaar wel aan de aarde cn allen aardsgezinden; En word een Vreemd'ling die in Pelgrimagic gaat,- Om 't nieuw Jeruzalem gjelukkiglyk te vinden, Een  222 Het OvERVLOEIJEN» Een ftad, die 't waardig is, dat hy de weereld haat. Hy wil geen nafleep, of een pak van Men draagen, Bouwd, in het vreemde land, geen vaft nog fchoon paleis; Maar vry en vrank van 't jok der yd'le laft ontflaagcn, Houd zyn beltier en doen, gelyk een man op reis. ■ó Wyze man! hoe wel hebt gy het voorgenomen ! Daar de ander al zyn tyd veripild in 't vreemde land, Mogt gy den weg des tyds, zoo zalig overkomen , En zetten uw geluk voor Ecuwig in een ftand. Ontmoet hy dan in 't veld een Wand'laar zoo geneegen, Als zyn begeerig hert, zoo gaan ze hand aan hand, Gelyk een Broederfchap, en fpreeken onderwee-en b Van \  HERTE. £23 Van 't overzalig en gelukkig vaderland. Hy keerd zyn voeten af, van de algeraeene wegen; En Maat de landftraat van des weerelds togt en trein Ter zyden af, een weg die anders is geleegen, Om niet meer als voorheen een dooiend fchaap te zyn. Ps: XLII. vers 2 en 3. CjT elyk een hart fchreeuwt na de waterftroomen; alzoo fchreeeuwt myne ziel tot «, 6 Gm'ne ziel dorft na God na den leevendi«en God: wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verfcbynen? Ps: CXXI1. vers 1. Ik verblyde my in de geenen die^ tot my zeggen: wy zullen in het Hun des HEEREN gaan. Lucas: XV. vers 18. Ik zal opjlaan en tot mynen Vader gaan. Eene  £24 Het OVEVLOEIJEND LXX. Eene afgezonderde ziele. Die zig afzonderd, tragt na Die uit het vuur der ziele gaan. Q 4 yt'  »48 Het Overvloeijen» Ps: XXVII. vers 8. M vn herte zeid tot u; [ Gy zegt, ] zoek myn aangezigt: Ik zoek uw' aangezigt, o HEERE. ü Je sa: XLIV. vers 5. Deeze zal zeggen ; ik hen des HEEREN, en die zal [ zig ] noemen met den naams Jacobs:en geene zal \met \ zyne hand fchryven: [ ik ben ] des HEEREN, en zig toenoemen met den naame Ijraels. En Kapittel LXIII. vers 2 en 3. Waarom zyt gy rood aan uw gewaad? en uwe kleederen als een die in de wynperfe treed? Ik heb de pers alleen getreeden, en daar , was niemand van de volkeren met my; en ik heb ze getreeden in mynen toome, en heb ze vertrapt in myne grimmigheid; en haar kragt is gefprengd op myne kleederen, en al myn gewaad heb ik bezoedeld. Luk as I. vers 76"-79» En gy kindeken zult een Propheet des Allerhoogften genaamd worden fw'ant gy zult voor  q 5 . , h* 249 voor het aangezigt des Heeren voor heenen gaan, om zyne voegen te bereiden. Om zynen volke kennis der zaligheid te geeven, in vergeeving haarer zonden. Door de innerlyke beweegingen der barmhertigheid dnzes'Gods, met'welke ons bezogt heeft de opgang uit der hoogte Om te verjchynen den geenen die gezeten zyn in duifernis, en jchaduwe des doods: om onze voeten te rigten op den weg des vredes. Hebr: XII. vers 22-24. Gy zyt gekomen tot den berg Zion, en de ftad des leevendigen Gods, tot het heemelfche Jeruzalem, en de veele duizenden der Engelen. Tot de algemeene vergadering en de gemeente der eerftgeboorenen, die in de heemelen opgefchreeven zyn, en tot God den Regter over allen, en de geeflen der volmaakte regtvaardigen. En tot den Middelaar des Nieuwen Teftamentes Jezus, en het bloed der befprenginge, dat beter dingen fpreekt dan Abel. HERTE.  £5° Het Ovïrvloiijend LXXX. Het verliezen van zig zelf. Voorwaar, voor-waar zegge ik u, indien bet Tarwen graan in de aarde niet valt en fterft, zoo blyft het zelve alleen: maar indien bet fier ft, zoo brengt bet veel vrugt voort. Joaji: XII. v. 24. Op  HERTE. 251 Op Figuur LXXX. 6 jVJenfen kind, wild gy Gods woord en infpraak hooren, Gaat in het weezen, en den grond van uwen geeft, Daar nooit een Creatuur, of Beeld is in gewceft, , Zoo diep dat gy u zelfs en alles hebt verlooren. Dat is de woeftcny, daar 't ftil en eenzaam is, Daar 't alles zwygt, aanhoord men 'c Eeuwig woord gewis Job: XXXIX. vers 36-38. D oe antwoordde Job den HEERE, en Zetde : Ziet, ik ben te geringe, wat zoude ik u antwoorden? ik leg myne hand op mynen mond. Eenmaal heb ik gefproken, maar zal niet antwoorden: ofte tweemaal, maar zal. niet voortvaaren. De  252 Het OvERVLOEIJEND LXXXI. De gryze ouderdom. Aangaande de dagen onzer Jaar en, daar in zyn zeventig Jaar: of zoo wy zeer fterk zyn, tachentigjaar: en't uitneemenfle van dien is moeite en verdriet: want het word fnellyk afgefneeden, en wy vliegen daar heen. Pf:XC. v. 10. op  HERTE. 253 Op Figuur LXXXI. ierd wit van Ouderdom, en 't leeven zat en ftram, In de oude wooning, daar de wanhoop vaak kwam waaren, En joeg me doodfchrik aan, en doopte in 't zweet myn hairen. Hoe dikmaal keek ik uit, of Jezus nog niet kwam. Maar allerwyfte Heer, 't mag kort of lange duuren, Uw naame zy geloofd, gy komt ter regter uuren. V Weerelds ydelheid. ' A 1 wat de zon befchynd is ydel, grootfte God: Nu ik 't gezien heb, is de weereld my een fpot. Myn dagen zyn voorby, myn vreugden zyn verdweenen, Had ik geen trooft aan u, helaas! waar zoud ik heenen. Fm  «54- Het Overvloeijend Van den Geejlelyken en Natuur iy ken dood. Jk ben, 6 Hcerl 't gewoel des weerelds lang ontgaan, ïn 'tdiepfte der woefiyn, om fiil voor u te fiaan. Ik ftierf zoo menigmaal als ik my heb gevonden; En egter heeft de dood my nog niet gants verflonden. Myn hoofd is kaal en grys, ik tel zoo menig Jaar; Nog vond ik menigmaal my zeiven hier en daar. Myn tyd is om, dat ziel en lighaam fcheiden zuilen, Wat nu nog open ftaat, dat moet uw dood vervullen. De nietigheid van den Mens. fjoe nietig zyn wy! al de wysheid die ik dagt, Gefchift te hebben, van den dikk' en donk'ren nagt De?  HERTE. 255 Der onkunde, en eenvoud , door wysbegeerce, is heden, Voor myne ziel her. grootfl: van alle zottigheden. Gelukkig Filozoof, die, uitgeleerd in 't end, Voor 't Eeuwig wezen, al zyn zotterny be kend. Ps: XXXVII. vers 25 en 26. T JL k ben jong geweefl, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den Regtvaardigen verlaat en, nog zyn zaad zoekende brood Den gantfen dag ontfermd Hy zig, en leend\ en zyn zaad is tot zegeninge. Ps: XXXIX. vers 5 en 6. HEERE, maak my bekend myn einde, en welke de maate myner dagen zy; dat ik vu eet e hoe vergankelyk ik zy. ■ Ziet, gy hebt myne dagen een hand breed gefield, en myn leef tyd is als niets voor u; immers is een ieder mens, [ hoe ] va ff hy flaa, enkel ydelheid, Sela. Je sa: LVII. vers 2. Hy zal ingaan in de vrede: zy zullen ruften op haare ft'aapfl'eden; een iegelyk die (in] zyne opregtigheid gewandeld heeft. Meed  2$6 Het OVERVLOEIJENJ* LXXXH. Meelt te onpas. Het is den menfe gezet eenmaal te f erven, en daar na het oordeel. Hebr: IX. v. 27. Op  HERTE. 257 Op Figuur LXXXII. j^Js deeze gaft klopt aan de Poort, Zoo wyft men hem gemeenlyk voort. Tot voor de poorte van den dood, Dan word'er eerft met leed vernomen, Hoe vrugteloos de tyd vervlood; Die goude tyd zoo liegt verfleeten, Ten diende van het fterflyk vlees, Dat alle voorraad is vergeeten, Ten grooten reistogt, zonder vrees. Het fchip moet af van 's levens ftranden, En weet niet waar het zal belanden. Spreuk: XIV. vers 32. T) JL^/ e Godlooze zal heenen gedreeven wor>den in zyn kwaad: maar dc regtvaardige, betrouwd [ zelfs ] in zynen dood. 6 Achteloosheid! w anneer de mens nu is gekomen, R De  Sj8 Het OVERVLOEIJEN Dr LXXXIII. De Aanfpreeker, Ze<-r [ ö»j j* tf/zoo o»z* dat ^y een wys herte bekomen. Pl: XC. v. 12. Op  HERTE. 2.59 Op Figuur LXXXffl. X"X et voorbeeld, dat men fterflyk zy, Caat daag'lyks voor ons aanzigt treeden; Een welbekende is overleeden; In 't korte, geld het u of my. 't Is beft dan zulk een weg te kiezen, Daar 't fterven ons niet doet verliezen. Ps: XCV. vers 7 en 8. IX eden, zoo gy zyne ftemme boord. En verhard uw herte niet. Jesa: LV. vers 6 en 7. Zoekt den HEERE terwyle Hy te vinden is: roept Hem aan terwyle dat Hy naby is. De godlooze verlaate zynen weg, en de ongeregtige Man zyne gedagten: en by bekecre zig tot den HEERE, zoo zal Hy hem zyner ontfermen: en tot onzen God, want Hy vergeeft menigvuldiglyk. Matth: XXV. vers 13. Zoo waakt dan, want gy weet den dag niet, nog de uure, in dewelke de Zoon des menfen komen zal. R 2 Op  2<5a Het Overvloeijen» LXXXIV. Op 't zien van Doodsbeenderen, Voorwaar, voorwaar zegge ik u, de uare komt, en is nu, wanneer de dooden zullen hooren de ftemme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leeven. Joan: V.v.25. Op  HERTE. 261 Op Figuur LXXXIV. ö 1 eugd, bespiegel u met my, En denk, hoe dit gebeent' voor deezen, Zoo fris en bloeijend was als gy, En dat gy ook als zy zult weezen: Daarom laat zinken 's weerelds vreugd, En zoekt uw Heil in waare deugd. ó eiland, die den dooden 't leeven gaf! Verwek ons uit het Hinkend zonden graf. Joan: XL vers 40-44. I ezus zeide tot haar, hebbe ik u niet gezegd, dat, zoo gy geloofd, gy de heerlykbeid Gods zien zult? Zy namen dan den ft een weg, daar de geftorvene lag. En Jezus hief de oogen opwaarts, en zeide, Fader ik danke u dat gy my gehoord hebt. Dog ik wift dat gy my altyd hoord: maar om der fchaare wille, die rontom ftaat, hebbe ik [ dit ] gezegd, op dat zy zouden gelooven, dat gy my gezonden hebt. En als Fly dit gezegd hadde, riep Ily met grooter flemme, Lazarus komt uit. En de geïlorvene kwam uit. R 3 Met  202 Het OVERVLOEIJEND LXXXV. Met zuivere Handen De uure komt, in welke alle die in de graven zyn, zyne femme zullen hooren. En zullen uitgaan. Joan: V. v. 28 en 29. Op  HERTE. 263 Op Figuur LXXXV. ~\ 3 e wyze fcheid wel voor een deel, Om 't kwaad van 't goede rein te vaagen; Maar God zal fcheiden in 't geheel, Op 't laadde punt van alle dagen. 6 Groote dag! Van -vreugd en Ach! H et Goud, door deeze proef gekomen;, Word in den Heemel opgenomen; Tcrwyl 't onwaardig fchuim zig fcheid, En in de helle neder gleid. 2 Petri: III. vers 10-12. ]VX aar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nagt; in weikan de Heemelen met een gedruis zullen voor by gaan, en de Elementen branden zullen en vergaan, en de Aarde en de werken die daar in zyn zullen verbranden. Dewyl dan deeze dingen alle vergaan, R 4 hoth  264 Het OVERVLOEIJEND hoedanigen behoord gy te zyn in Heiligen zvandel en Godzaligheid? Vzrwagtende en haaftende tot de toekomfle van den dag Gods, in welken de Heemelen door vuur ontfteeken zynde zullen vergaan, en de Elementen brandende zullen ver/meltcn. ens! bedagt gy deezen dag, Hoe fchrikte gy voor zonden! Een Eeuwig leed, ö wee! en ach! ö Mens, word in gebonden, En overdenkt dien dag met my. Wat eens verfehynd, komt eens naby. Malea: IV. vers i en 2. w ant ziet, die dag komt brandende als een oven: dan zullen alle hoogmoedigen , en al wie godloosheid doet, een ftoppel zyn, en de toekomjlige dag zal ze in vlamme zetten, zeid de HEERE der Heirfehaaren, die hen nog wortel mg tak hiaten zal. Ulieden daar en tegen, die mynen naam vreesd, zal de zonne der geregtigheid opgaan, en daar zal geneezinge zyn onder zyne vleugelen, cn gy zult uitgaan cn toeneemen, ah fneftkalveren. pju  H E R T E. 26*5 Nu is '/ voor handen. rJ cn laatften is het eind van 't ryk des tyds gekomen; 't Gebouw cn 't Fondament word t' zaamea weg genooraen; Die niet gegrond heeft, op den geedelyken iken, Door wyflyk overleg, helaas! waar zinkt hy heen. Ps: CII. vers 26 en 27. G 3? hek voormaals de aarde gegrond, en de heemelen zyn V werk uwer handen. Die zullen vergaan, maar gy zult flaande blyven; en zy alle zullen als een kleed verouden, gy zult ze veranderen als een gewaad, en zy zullen veranderd zyn. Matth: XXIV. vers 29-31. En terflond na de verdrukkinge dier dagen , zal de zonne verduiflerd worden, en de maane zal haar flchynfel niet geeven, en de fterren zullen van den Heemel vallen, en de kragten der Heemelen zullen heweegd worden. . R 5 En  266 Het OvERVLOEIJEND En als dan zal in den heemel verfchynen het teken des Zoons des Menfen: en dan zullen alle de gedachten der aarde weenen, en zullen den Zoon des Menfen zien, komende op de wolken des Heemels, met groote kra^t en heerlykbeid. En Hy zal zyne Engelen uitzenden met eene bazuine van groot ge luit, en zy zullen zyne uitverkoorenen by een vergaderen uit de vier winden, van [ het eene J uiterfe der heemelen tot [het andere] uiterfe der zeiven. Het komt op Rekenfchap aan. et groote voorjaar, dat der eeuwen winter fluit, .Breekt met het lighaam nu, als gras, ter aarden uit. Daar ftaat dat wonder, daar zoo lang van / is gefproken, En Adams dorre Boom is weer in 't loof ontlooken. Gelukkig leven, dat deeze uur ter herte nam, Op dat zy hem ten goede en niet ten kwaade kwam. Lu-  HERT E. 267 Lukas XXI. vers 25-27. JEi' n daar zullen tekenen zyn in de zonne, cn maane, en fier ren, en op de aarde benauwdheid der volkeren, met twyffe Imoedigheid, als die zee en watergolven groot geluid zullen geeven: En den menfen het herte zal beiwyken van vreaze, en verwagtinge der dingen, die het aardryk zullen overkomen. Want de kragt en der heemelen zullen beweegd worden. En als dan zullen zy den Zoon des Menfen zien komen in eene wolke met groote 'kragt en heerlykbeid. Daar geld geen aanzien. u komt de ontelbaarheid van 't mcnfelyk gewoel, Uit alle ftaaten, voor den hoogden Rcgterdoch Dat alle dwinglandy, geweld en doutheid zwygen, Om hun fententie uit dien waarden mond tt krygen. Zing;;  268 Het Overvloei jend Zingt nu vol vreugd, die in decz'vvigtig' oordeel -ftand, Door 't Regt gefcheiden word., aan 's Regrers Rechterhand i Thess: IV. vers 16 en i~. w V V ant de Heere zelve zal met een geroep, met de femme des Jrcbangels, en met de bazuine Gods, nederdaalen van den Heemel, en die in Chriftus geftorven zyn, zullen eer ft op ft aan: Daar na wy die leevendig overgebleeven zyn, zullen te zanten met haar opgenomen worden in de wolken, den Heere te gemoete, in de lugt: en alzoo zullen wy altyd met den Heere weezen. Het onderfcheid blykt in de Proef. igtige uitflag! van het Menfelyke leeven; Daar de een verworpen, en de ander hoo^ verheeven, Zoo groot een onderfcheid van ftaat en weczen maakt.  HERTE. 269 Wat boord bet menflyk hert hier van te zyn geraakt! Op dat het leeven niet onachtzaam word verfleeten, En deeze hoogde zaak zoo fchandelyk vergeeten. 1 Thess: V. vers 2 en 3. w ant gy Weet zelve zeer wel, dat de dag des Heeren alzoo zal komen gelyk een dief in den nagt. "Want wanneer zy zullen zeggen, het is vrede, en zonder gevaar: dan zal een haastig verderf haar overkomen, gelyk de baarensnood eene bevrugte [ vrouwe ] en zy zullen *t geenzins ontvlieden. Het Leed blyft agter. ^^/^/^aar zyn de traanen en de zugten van dit leeven'? ó Zaal'ge broederichap in \ vol bezit van vreugd! Of heeft dat zaad des Leeds een paer'len oogd gegeeven ? Wat  270 Het Over vloei jen d Wat grooten rykdom maaid de koftelyke deugd! ö Mens! ö mens! betragt tog boven al uw zaaken, Hoe dat gy heilzaam moogd in dit gezelfchap raaken. Matth.r XXV. vers -14. A JTJlIs dan zal ds Koning zeggen tot de geenen die tot zyner rechter [ band zyn, ] komt gy gezegen den myns Vaders, beërft dat Koningryk, het welk u bereid is van de grondlegging der weereld. Het einde draagd den Lafl. "\^^"aar is de ruft en luft van 't ongebonden leeven, De magt, de pragt, de moed, het goed en al gebleeven? Was dat ten koften van zoo grooten val gehaaid? '> Wee en ach! dan is liet al te duur betaald; Wel  H E R T E. 271 Wel hem, die deeze Bui van verre al op zag komen, En zyne tocvlugt in Gods liefde heeft genomen. Te sa: XXXIV. vers 9. T? -Li n haare heehen zullen in pech verkeert worden, en haar ft of in zwavel: ja haars aarde zal tot brandenden pech. worden. Matth: XXV. vers 41-46. Ban zal Hy zeggen ook tot de geene die ter flinker [ hand zyn, ] gaal weg van my gy vervloekte in V eeuwige vuur, 't welk den Duivel en zynen Engelen bereid is. Want ik ben hongerig ge wee ft, en gy hebt my niet te eten gegeeven: ik ben dorftig geweeft, en gy hebt my niet te drinken gegeeven. Ik was een vreemdeling, en gy hebt my niet geherbergt: naakt en gy hebt my niet gekleed: krank, en in de gevangeniffc, en gy hebt my niet bezogt. Ban zullen ook deeze Hem antwoorden, zeggende, Heere, wanneer hebben wy u hongerig gezien, of dorftig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, ofte in de gevangeniftb en hebben u niet gedient. Dar,  Het overvloeijèni) Dan zal Hy haar antwoorden en ze^en, voorwaar zegge ik u: voor zoo veel gy^dii] een van deeze minflen niet gedaan hebt, zoo hebt gy het my ook niet gedaan. En deeze zullen gaan in de eeu vuige pyne: maar de regtvaardigen in dat eeuwige leeven. Openb: XX. vers 12-15. En ik zag de dooden, klein en groot, flaande voor God: en de boeken wier den geopend: en een ander boek wierd geopend dat des leevens is: en de dooden wierden geoordeeld uit het geene in de boeken gefchre'even was, na haare werken. En de zee gaf de dooden die in haar warenden de dood, en de hel gaven de dooden ■die in haar vjaren: en zy wierden geoordeeld een iegelyk na haare werken En de dood en de hel wierden geworpen in den poel des vuurs: dit is de tweede dood. z En zoo iemand niet gevonden wierd »efchreeven in V boek des leevens, die wierd geworpen in den poel des vuurs. Be-  DRIE BRIEVEN VAN JAN LUYKEN. Beminde Broeder, Roelof Bellinckhuys en Zoon 1? JL/ en vriendelyke groetenis en goede wens tot voortgang op den weg der Zaligheid. Wy zyn hier welgekomen, en bevinden de Haat der wooning tot itilte en luchtigheid zeer fchoon, gelyk ik hoop dat UL: zelfs haait eens zult komen zien. Onze opregte en trouwe vriendfchap, die wy met malkander gehouden hebben, is wel wat in vermindering van bycenkomft geraakt, dat my leed is, en wenfte dat het konde zyn als te Amfterdam; maar wy hoopen dat zy zal duuren den tyd van deeze Pelgrims weg, door onderhouding, en hier namaals eeuwig en altoos; en wy bedanken UL: ondertuilèn voor alle liefde en toe- S ge'  274 BRIEVEN. geneegenheid en dienft, de Heere vergelde UL: zulks met zynen zegen aan de ziele. Wy hebben veelmaal met malkanderen hertelyk gefproken van dat groote voorwerp des Eeuwigen Leevens, en van den- Smallen weg langs welke wy derwaarts moeten gaan, ik hoop dat wy te zaamen daar acht op zullen hebben, elk aan zyn hoekje daar hy is, om aan deszelfs. einde uit te komen in de eeuwige breette en ruimte: gyL: hebt noggezeïfchap aan malkander, 't welk ons ook aangenaam is: vorder hoop en wens ik dat de Heere Jezus UL: trooft en zoetheid zy, tot tempereer ing van de bittere drank der verlogening, die wy inneemen tot eeuwige Gezondheid. De Hoop is onze Trooft, door het Geloove, dat wy eenmaal uit onze gevangenis verloft zynde, met malkander zullen woonen in on> fcheidelyke vriendfchap, als gezamentlyké fpruitjes, aan den grooten Wonderboom der Schepping, voortgebragt uit den wortel en oorfprong van alles en alles, welke God is, dat  BRIEVEN. 275 dat eenige en eeuwige Goed, in wien wy dan zullen leeven als Kinderen by haaren Vader* buiten alle bekommerniflèn. Groot en onnoemelyk groot is deeze verwagting, en dat na zoo een korte tyd. Nu Beminde en van herte waarde Vriend en Broeder, wy zullen UL: te zaamen haafl: eens verwagten: zyt ondertuflèn den Heere in zyne genade en leiding bevolen, en gegroet van onze Zufter Annetje van Vliet, ook van Vriend Siewert Janfe, als meede van Claas Meynderfe en zyn Vrouw. Wy zoude nog wel een Boodfchap aan UL: verzoeken om te doen, (het welk wy weeten dat UL: gaarn doet.) Annetje had voorgehad, om by de Brouwers Vrouw, agter ons in de dubbelde Arend te gaan, affcheid neemende, en om haar te bedanken voor 't groot en vriendelyk geryf dat zy ons heeft gedaan, met het befchikken van Geft; dog door de drokke bezigheid en eindeling door 't ontgaan uit de gedagten is 't niet gefchied, of UL: haar of de Kantoorknegt Jobannis dat eens geliefde te S 2 zeg-  276 B Pv I E V É N. zeggen, haar t' zaamen groetende en vriendelyk bedankende. Ook had Annetje, op 't laaft vergeeten in de Kelder regt tegen over onze deur te verzoeken, of'er een beftelder met een Brief aan ons huis kwam kloppen, dat zy dan wilde dezelve by onze huisvrouw ftuuren» welke wy order gelaaten hebben, die aan te neemen en te beraden het port, om ze aan Albert Laykevs huis te behandigen: want dewyl de Dogter in die Kelder, den dag door, voor het glas Haat te Spinnen, zoo kan zy het reetfte zien, als'er iemand aan onze deur klopt, want Bar entjes huis is dikmaals toe dat zy 't niet eens gewaar zou worden, of als onze Huisvrouw of Man uit waaren, dat'er geen geld voorhanden was, of zy de Beftelder dan wilde wyzen, by Albert Luyken, op den Nieuwen-Dyk, tuflcn de twee Haarlemmer Huizen, in de Stad Hoorn, zy is daar wel verfcheide maal geweeft: dit is principaal om 'dat ik een brief van Neurenburg verwagt, en haar myn verhuizen nog niet toe gefchreeven is  BRIEVEN. 277 is, alzoo kon'er ook nog van elders fchryven komen. Hier meede zyt t' zaamen wederom vriendelyk gegroet, en des Heeren Jezu genaade gewend. UL: toegenege vriend en Broeder in de Hoopc der Zaligheid. Jan Luyken. (De groetenis aan UL: beide Dogters.) Schelinkhout den 28 Aug: 1703. Beminde Vriend en Broeder, Koelof Bellinckhuys en Zoon. et deeze geleegendheid van 't overkomen van Vriend Siewert, gaan deeze weinige regelen, tot teken van 't onderhouden der vriendfchap, met een vriendelyke groetenis, S 3 en  278 BRIEVEN, en goede wens, dat UL: de Heere verder te zaame geleide door dit Jammerdal, met iever tot Hem, met fterkte en vertroofting, om voort te wandelen, na dat gelukzalig land der Rulle, en der eeuwige Blydfchap, alwaar ik hoop dat wy eeuwige Vrienden zullen zyn, m?t alle zalige en lieve Engelen, onze Broeders, ons al t' zamen oneindig vermaakende in de wonderen, en goeddaaden Gods; dit is dat groote voorwerp om onze herten af te trekken en afgetrokken te houden, van het welbehaagen deezer weereld, vallende de zeer korte tyd deczes leevens, op de eeuwig duurende Bruiloft, vol van alle liefelykheeden, die heilig zullen zyn, en ons dan niet fchaaden. De zoete Heere Jezus, zy met UL: t' zaamen. Groet UL: Kinderen en Froontje, en blinde Aaltje^ vaart wel tot Zaligheid, en zyt nogmaals hertelyk gegroet in de zoete naame Jezus. UL: toegeneege en Fleilwenfende Vriend en Broeder Jan Luyken. Buiten Hoorn den 10 JS'ovb: 1704. BE*  BRIEVEN. Beminde Vriend en Broeder, Roelof Bellinckhuys, Zoon en Dogter. L: fchryvens wel ontfangen hebbende ventonden wy daar uit U voorfpoedige overvaard, hoe wel 't toen ter tyd, al vry harde wind was, wens dat de Heere, vorder, na Lighaam en Ziel, UL: gezamentlyke leevens Reis, door dit tegenwoordige na het toekomende eeuwig duurende, en in alles vergenoegzaame leeven, gelieve te zegenen: op dat wy aldaar de hier begonnen vriendfchap, oneindig voltrekken, met alle de veelduizende zalige Zielen, en H: Engelen als vreedzaame Kinderen, fpeelende en deelende in alle de groote overvloei]ende goederen, van zoo grooten Vader als God is, die ons alle zoo vrindelyk en genadiglyk nodigd en trekt uit dit Elendig Jammerdal, tot die onnoemelyke Erffenis, zyns eeuwige Koningryks: hier op oogen wy, onder ons bedreif, als het voornaamfte doelwit, en hoopen in geduld te volharden; de Heere S 4 zy  a8o BRIEVEN. zy met UL: in het eenzaam leeven; het is ons lief dat gy aldaar nog zoo veel lieve vrienden hebt tot een gezelfchap, op de Pelgrims weg, die van gelyke zin zyn, om het zalig vaderland te bezitten. Het is hier onder de bekende vrienden, na 't uiterlyke nog wel, alleen Aart Gerritfes dogters Man, heeft in 't gladde weer, een zwaare val gedaan, maar een Huis of twee drie van zyn eigen deur, willende om vader te daan, van de gladde deenen zig wat verbeeteren, zoo ontglyen hem beide de beenen, en hy met kragt nederdortende breekt het Been boven de duit, waar van gezegt word dat het ongeneeflyk is, en dat hy nooit meer zal kannen werken, nog gaan, als met een kruk, dit is gevolgd, kort op Aart Gerritfes kwaalyk gedeldheid, die nu weder vry wel is: doj de neergeworpen en gekwetde Man, was daar in nog vry wel gelaaten, zulks neemende van de hand des Heeren, die hy zeide, dat Hem na Ziel en Lighaam verderkte: het is te denken, dat de Heere zulke en dier-  BRIEVEN. a8i diergelyke bezoekingen over den Mens toelaar, tot zyn nut en verbetering, hy is nu een Man van ontrent twee en zeventig Jaar, Nu, wy zullen nu cn dan eens een Briefje van UL: vcrwagtcn en ook ondertuiTen, van overkomende vrienden wel eens hooren, hoe 't UL: gaat. Zyt hier meede t' zaamen vriendelyk gegroet, en alles goeds gewend, tot eeuwige Zaligheid. De groetenis aan alle de Vrienden. UL: gunptige Vriend en Broeder in de boope van eeuwige Zaligheid. Jan Luyken. Amfierdam den 17 Jan: 1712. De jonge Jantje Luyken heeft belad, de groetenis wederom van hem aan de vrienden te doen, hy is nog wel te pas, zyn Moeder en Oom laaten ook de vrienden groeten. De groetenis van zuder Annetje van Vliet. S 5  BLADWYZER Van de Benaaming der Zinnebeelden. A. A -L an fpreek er. 258 Afgezonderde Ziele. (een) 224 Apotheek. 22 B. Byen. 26 Bekeerd u. ( de Comeet. ) 44 Bekoorlyke weereld.230 Belegering des Herten, iyo Bier. 114 Bleeker. 110 Boete. 178 Boom aan't Water. 68 Breed na 'tSmal. 194 D. Daar is Genade. 134 Diamant. 06 Dieren. ( niet als de) 60 Door Liefde getrokken. 162 G Gelukkige Uitkomft. 61 Gerigte. 202 Grootfte Wonder. 124 Gryze Ouderdom. ^52 H, Harmonie. 28 Hemel. 100 Hemelvaart (Jezus) 158 Hemelfe voor 't aardfe. 214 Hemelfe en Wee- reldfe wysheid. 210 Hoe onbeftendig! 40 Huisheer. 14 J. Jezus hangd aan 't Kruis. 15a Jezus intrek te Jeruzalem. 145 Jezus zoet gezellchap. 240 Jongelingfchap. 90 K. Kalk. 72 Kleed. 78 Komt in, komt in. 56 Koning. 86 Koop-  BLADWYZER. Koopman. 94 Kruis enSmalleweg. 234 L. Laatfte Reden. 156 M. Maan en't Gefternte. 104 Malten-Heijers. 74 Meelt te onpas. 256 Met zuivere Handen.262 N. Nadert. ( het ) 186 Nagtmaal. 148 Nagtruft. Hö« Nederigheid. 150 Nodige Wapenruf- ting. 170 Noordpool. 8c O. ö Mond der Waarheid! 130 Overgift van's Menfen hert. 276 P. Papier. 98 Propheten en Euangeliften. 120 R. Regeerder. 88 s. Schaap. 6&Schip op ftrand is een Baak in Zee. 1 Schuit. 66 Simfon jaagt de vof- fen. 116 Spyze. 38 Stempel. 76 Stephanus geftee- nigd. j 166 S traalen Jezu tot een in 't 'duifter. 238 Strikken des duivels. 23a T Trouwe Herder. 140 V. Vaftigheid aan Jezus. 244 Verderf en Genezing. 160 Vergenoegzaamheid iy8 Verheerlykt dooiden Gaft. 126 Verlaatene ziele. ( een) 242 Verliezen van zig zelf. 250- Verlooren Zoon en Schaap. 14Voor-  BLADWYZER. Voorzigtigheid is de Moeder der wysheid. 18 Vriendfchap. ( hoe zoet is ) 34 Vrouwtje (het) raakt den zoom van Chriftus Kleederen aan. 136 w. Wagen. 112 Wat is 't Aardfe. 174 Wat is 'er aan. 182 Weeft de minfte. 180 Welgekomen. 1 o Wild van Natuur. 52 z Zagtmoedigheid. 200 Zien vanDoodsbeen- deren ( op 't ) 260 Zien van Jezus. (op 't) 226 Zien van eenSchip. ( op 't ) 84 Ziele ( de ) zugt na haaren Oorfprong. 220 Zyner tyd. ( tot) 48 EINDE.  Bv den DRUKKER deeze*, is nog gedrukt, en te bekomen. Wefterhoven, den Schepper verheerlykt in de Schepzelen. 8°. met pl. J. Bunjan, Chriftens Reize na de Eeuwigheid met fyne plaaten. 12°. G. van Duiken, 't Gereinigt Herte door 't Geloof met plaaten 8°. J. B. Figuurlvke fchets van eenige geeftelyke bevindingen, of de ordinaire wy. e op welken God de Zondairen van giondenftaat verandert. 8°' M. de Guijon, het Lied der Liederen van Salomon. 12°. D. van Avenhom, de Onderlinge Chviftelyke Verdraagzaamheid, gezogt in de Chnitelyke Kerk maar niet gevonden. 8°. Wilcocks, Koftelvke Honing-Droppelen, uit den rotsfteen Chriïti, met Aantekeningen van J. P- 8°. Turretyn, over de TelTalonifenfen. 40. Hellenbroek, kort Begrip der Chriftelyke Religie- 8°. J. Petfcb, Verdediging der Befte Weereld, met het Byvoeg'/el, en do Redding der Eere en Leere van Leibnits en Wolf. gr 8°. 5=. van Bellen, Spel-Spraaken Dichtkunde. 40» _ Korte fchets der Nederduitfe Spraak-Kon ft. 40. Kern der Franfe en Nederduitfe Taaie, met plaaten. S°. J. J. d& Bucquoy, Geopende deur der Geographie. 8°. ^ y  A. J. HOS EL , Natuurlyke Hiflorie der Infecten, waar in de Dag en Nagt Vlinders m bunne Claffen verdeeld, zoo als ook de Kevers, Torren, Water In/eften, Springbaanen Krekels, Hommeien, Wespen, Muggen, Vloon, Vliegen, enz. nauwkeurig befchieeven en na het leven Gecouleurd en Afgebeeld zyn, in gr. 4°- op beft Holland* Med: fchryfpap: gedrukt Dit Werk word van tyd tot tvd nosi vervo'gd. & £ Valk, Med: Doft: over de Loop Ziekte, gr. 80. v A. F. Waltberi, de Lingua Humana cum £g: gr. 8°.