01 1231 0891 UB AMSTERDAM  HEILIGE GEOGRAPHIE O F AARDRYKSKUNDIGE BESCHRYVING Van alle de Landen, enz. in deH. S* voorkomende. Behelzende, dit llde Deel de Byzondere Befchryving JOODSCHEN LANDS E E R T Y D S H A N A A N. Als: van de byzondere DeëleN, ïn welke, dit Land eertvds onderfcheiden Was: beneven de Steden, Vlekken en Dwen, die daarin gevon- den wierden. Tot opheldering der Heilige Schriften. Benevens op nieuw getekende en daartoe behoorende LANDKAARTEN, DOOR WILLEM ALBERT BACHIENE, Joh. zoon eti Joh. Henr. broeder: Bedienaar des Gojpken IVoords, te Maastricht : en Lid der Hollandjcbt Maatfcbappy der Wetenfchappen, te Haarlem. TWEEDE DEELS, lfie STUlC, Te UTRECHT, f GISBERTUS T1EME VAN PADDENBURG By \ E N i ABRAHAM VAN PADDENBURG. M D C C L X.   OPDRAGT AAN £yne döorlucHtigste HOOGHEIDj DEN HEERE PRINSE WIL L E M V, DOOR GODS GENADE p r i n s e Van ORANJE en NASSAU:, g r a v e VAN CAT2ENELNBOGEN , ViANDEN j DIETZ, SPIEGELBERG, BUUREN, LEERDAM en KUILENBURG; m a r q ü i s VAN VEERE en VLISSINGEN. b a r o n VAN BREDA, BEILSTEIN, de Stad GRAVB en den Lande van KUIK ,YSSELSTEIN, KRANENDONK , EINDHOVEN en LIESVELD. t 8 HEB-  O P D R A G T. HEERE Van BREDE VOORT, TURNHOUT, GEERTRUIDENBERG, WILLEMSTAD, de KLUNDERT, St. MARTENSDYK, ZEVENBERGEN, STEENBERGEN, de HOOGE- en LAAGE ZWALUWE, NAALDWYK, DIEST, GRIMBERGEN, HERSTAL , ARLAY, NOSEROY, St. V1TH , BUTGENBACH, DAASBURG, WARNETON en het LOO. ONAFHANGLYKEN HEERE van het Eiland AMELAND, ERFBURG-GRAVE van ANTWERPEN en BESANCON, ERFMARSCHALK van HOLLAND. ERFSTADHOUDER,KAPITEIN- GENERAAL en ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN. RIDDER van den KOUSSENBAND, enz. enz. enz. DOOR'  O P D R A G T. DOORLUCHTIGSTE FORST! fófaprftilet werk der H. Aardrykskun| UB $ de, waarvan dit Twede Deel , iffi» thans, met Gods hulpe, voor l^öèJ het licht komt, mag , wegens de nuttigheid en aangenaamheid der StofFe, daarin verhandeld, ('t zy in nedrigheid gezegt ï) zo veel goedkeuring by myne landsenooten verwerven, dat ik my geen? ° * 3 zins  O P D R A G T. zins beklage, over den arbeid, dusverre, aan het zelve hefteed. En zie , nu ontfangt dit zelve werk , een' nieuwen fieraad, daar door, dat ik den Naam van UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, aan deszelfs hoofd hebbe mogen ftellen.' Zeer goedwillig, geliefde UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID mydevryheid daar toe te yerleenen , als ik , in den verleden jaare , de eer hadde , aan HOOGST DENZELVEN, deswege ootmoediglyk verzoek te doen. Ik vergeete ook nooit, met hoedaanige minzaame vriendelykheid , in die gehoorgevinge , door UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID , mogte bejegend worden. Nu, make my dit voorrecht ten nutte : door dit werk , op de eerbiedigde wyze, voor de voeten van UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, neêr te leggen . met bede, dat 't UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID behage , het zelve , als een , hoewel gering, bewys myner verfchuldigfte dankërkenttnijfe , aan te nemen, en met ZYNE boogè befchertninge, te vereeren. Noch in myne voorige flandplaats, Kuilenburg, zynde , was my vergund, in $z betrekkinge als onderdaan% het Eerste  O P D R A G T. ste Deel dezes zuerks, aan HA ARE K0N1NGLYKE HOOGHEID , Zaliger Gedachtenifie , UWER DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID zeer lieve VROUWE MOEDER, op te dragen: en ik vleide my met de hoope , dat het geluk zoude hebben , ook de volgende Deelen, aan Hoogft gemelde HAAKE KONINGLYKE HOOGHEID , perfoonlyk aan te bieden. Maar , helaas! de dood, die de Paleizen der Grooien zo min verbygaat, dan de laage hutten der armjle en geringfle lieden , heeft deze myne hoope te fchierlyk afgebroken. Ach! hoe graag hadden wy, (indien dit met den Godlyken wille begaanbaar was geweeft) den gevoeligen flag, die door het verlies dezer overwaardige LANDVOOGD ESSE , beiden, ftaat en kerk , dus ontydig heeft moeten treffen , willen afkeeren ! en de levensdagen van HA ARE KONINGLYKE HOOGHEID uitrekken, tot eenen hoogen ouderdom ! Maar neen , die God, die in den hemel zvoond, en die al doed, wat hem behaagt ; die ook met de inwooneren der aar~ de handeld, naar zyn welgevallen , heeft den geefl dezer zeer dierbaare VORSTINNE , noch in de opklimmende jaaren , afgejneden , gelyk eene druiftrojje. En , wie waren wy , dat wy tegen God zoude geantwoord hebben ? Wy mogten wel, daar on* 4 der,  O P D ° R A G T. der , gebukt gaan in het zwart ; gelyk, die treuren , over hunne moeder : maar, moeiten ook daar by jlille zyn : immers , niets anders durven zeggen , dan, Gy , HEER hebt dit gedaan! Echter ,• zal de Naam en Roemwaerdige gedachtenife van HAARE KONINGLYKE HOOGHEID, gelyk die der rechtvaerdigen , altoos by ons in zegeninge zyn Zeer gepaft is my voorgekomen, zeker opfchrift van eenen der Grafnaalden, in het vertrek van HAARE KONINGLYKE HOOGHEIDS Paradebedde, gefield j welk was IN COELO & IN CORDIBUS, om te beduiden, dat deze VORSTIN, na HA AR EN dood, zal blyven levende, IN DEN HEMEL en IN DE HARTEN van Nederlands volk. ó Ja : en wel voornaamlyk , in de harten van die , welke byzondere proeven HAARER goedgunftigheid genooten hebben , onder welken, my mede bevinden mogte , zelfs, nauwlyks drie dagen , voor HA AREN dood; waar van , de dankbaare erkentenijje, alfchoon God my in het leven fpaarde, tot de ouderdom en gryzigheid daar was, nimmer uit myn geheugen zal gewifcht worden. Ook  O P D R A G T. Ook mogen wy daar by voegen , tot onzen trooft, dat HAARE KONINGLYKE HOOGHEID blyft levende , in HAAR GEZEGENDE NAKROOST, in beiden , UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEDEN; die de liefde, te hoope, de blydfchap der geheele natie zyn. Met reden , wierden UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEDEN zeer beklaagt, wegens het treurig lot, van in die vroege Jeugd , binnen een zo kort tydbeftek, zich eerfl vader- daarna moederloos gefield te zien. Maar dé goede God heeft zich dra, als een vader DEZER Weezen , betoond : en UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEDEN geene weezen willen laaten. Hoe veel, toch , hebben wy , aan de Godlyke Voorzienigheid, te danken , dat in gevolge den uiterften wille van HAARE KONiNGLYKE HOOGHEID» door onze gewenfchte VADEREN des VADERLANDS , bekrachtigt , de DOORLUCHTIGE HERTOGvan BRUNSWYK WOLFENBUTTEL heeft gelieven aan te neemen , de Voogdy en de beftieringe der opvoedinge van UWE, DOORLUCHTIGSTE HOOGHEDEN; welke VORST , van ZYNE gekleeftheid aan het belang der ganfche Nederlandfche Republiek, geen zichtbaarder proefftuk zoude hebben konnen aan den dag leggen, dan  'O P D R A G T. dan door die tedere welgemeende zorge , (die, van de zorge eenes rechtgeaarden Vaders , over zyne eigen Kinderen , niets verfchild,) met welke, HOOGST DEZELVE onvermoeilyk voortgaat , in dien gewichtigen poft, zich te kwyten: en daar door het vertrouwen der geheele natie , ja, eenen onfterflyken roem , by het laater nageflacht, verwerft. Gelukkig Gemeene beft! het welk nu vertrouwen mag, dat UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, het goed voorbeeld, zo wel, dan de wyze raadgevingen van dien Voortreflyken VORST , 'in alles volgende , dan ook , des te min , zal ontaarden konnen, van de groote Hoedaanigheden ZYNER DOORLUCHTIGE VOORVADEREN; iïi^m voorzichtigheid, in rechtmaatigheid, in kloekmoedigheid, in minzaamheid, en, (dit vooral niet te vergeten,} in yver voor den Protestantschen Godsdienst , uitgeblonken hebben; ja , die, onder Gods zegen, dezen ftaat, van het geweld zyner verdrukkers en vervolgers verloft, en , in de allerbekommerlykfle tyden, by het genot zyner dierbaare vryheid, befchermt hebben. En , wie zou ook , aanvanglyk , anders konnen of mogen verwachten ? daar men de goede uitwerkinge dezer recht vaderly- ke  O P D R A G T. ke opvoedinge , tot elks zonderlinge vreugde , langs hoe meer in UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, befpeurd. De Algenoegzaame God, (aan wiens beftiering , toch , alles hangt) verleene , daar toe, zynen milden zegen ! Hy verhoore , de gebeden , die , door de getrou~ wen in den lande, ten zeiven einde, geduurig voor zyn aangezichte worden uitgeftort' Hy fpaare UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID , by het ons zo dierbaar leven ! en behoede het zelve , voor ziekten , ongemakken , gevaaren en allerly fmerüyke tegenfpoeden ! Hy doe UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID , by het opwaflchen in grootte , als mede in de kennifs en genade van den Heere Jefus Chriflus, dagelyks meer en meer toegeruft worden , met alle gaven en bekwaamheden , tot die gewigtige aanzienlyke waerdigheden , door erfrecht, aanvanglyk , aan UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID eigen, en aan ZYN gewenfcht nageflacht verknocht ! ten einde UWE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID dezelve, een reeks van Jaaren, bekleden moge , met geen' minderen roem , en tot geen minder voordeel, in opzichte tot ons lieve Vaderland en de daar gevestigde Waare Hervormde Kerke, dan ooit ge-  O P D R A G T. gefchied is , door alle UWE Doorluchtige VGORZAATEN! De Heer bewaare en vermeerdere, het ganfche DOORLUCHTIGE HUIS van ORANJE en NASSAU! Hy doe HET ZELVE groejen en bloejen, tot zo lang de zonne en maan zullen zyn ! Dit is de vierigfte wenfch, van hem, die de eer heeft, zich te noemen: DOORLUCHTIGSTE VORST! Uwer Doorluchtigstê Hoogheids Verplichtfle en gehoor" zaamfte dienaar t Willem Albert Bachiene. Maastrichï den 6. November MDCCLX. yooR.  I N H O U D VAN ALLE DE HOOFDSTUKKEN DES TWEEDEN DEELS. Bladz. VOORBERICHT. . i HOOFDSTUK I. Van de verfcheide deelen des Joodfchen Lands , en, in hetbyzonder, van JuDEë. 17 HOOFDSTUK II. Eene Uitvoerige Befihryvinge van Jerusalem. 54 HOOFDSTUK III. De Befchryvinge der andere steden en vlekken van Jude'è. 318 Vervolg van het lilde Hoofdfluk , befchryvende de andere steden en vlekken van Judeö'. 505 HOOFDSTUK. IV. Van Samarie, in het gemeen. 805 HOOFDSTUK V. Van de Byzondere steden en vlekken van Samarie. 830 HOOFDSTUK VI. Van GALiLEë, in het gemeen. 943 HOOFDSTUK VII. Van de byzondere steden en vlekken van Ga- lile'ê. 978 HOOFD-  INHOULTdrb hoofdstukken. hoofdstuk vul Eene algemeene Befcbryvinge van het Land over den Jordaan, PEREé' genoemt. 1143 hoofdstuk ix. Van de byzondere steden en vlekken van Pereè. i164 hoofdstuk x. Van de byzondere steden en vlekken van Bataneê, Gaulanitis enz. iü 17 het      Bladz. I VOORBERICHT, [|^j=g<^j]it Ilde Deel , behelzende de Byi IÉhL zondere Beschryving des jBSfe JOODSCHEN LANDS , is , ^==*^-v Voornaamlyk j vervuld , met de^ befchryving der STEDEN en VLEKKEN, oudtyds in dit zelve Land bevindlyk: waartoe , derhalven voorafgaat, een aanwyzing der byzondere D E E L E N , in welke dezelven onderfcheidenlyk aangetroffen worden. Eenen tyd lang flond ik iri beraad , welke eene order, in de befchryving dezer byzondere plaatzen des Joodfchen Lands, als de voegzaamfle, te verkiezen . 't zy te volgen , den gemeenen weg, waarin de meefte H. Landbefchryvers voorgingen : 't zy eenen anderen in te flaan. Sedert, naamlyk , Adrichomius. (Jn Theat. Terr. Sanclte,') alle de Steden er Vlekken dezes Lands, afzonderlyk befchre A ver In de iiè» 'chryving Ier byzondereleden en vlekken dei foodfcben Word h!ef uiet gevolgt de gewoonlyke order der h. Landbefchryversj l  Om re denen. 2 VOORBERICHT. ven had , by het doorlopen van eiken Stam, waar onder , dezelve eertyds waren aanbedeeld; vonden de anderen goed, dit desgelyks te doen: en verdeelden hunne Hoofdftukken, naar het getal der /lammen ; brengende de fteden en vlekken , tot die zelve Stamme, waartoeze eertyds behoorden ; naar de opgave der byzondere lyften, in het Boek van Jofua te vinden. - Een order, die, zeker , niet zou aftekeuren zyn ; ten ware twe dingen , fcheenen, in den weg te ftaan : Eerft, dat, op die gemelde lyften, verfcheide fteden en vlekken genoemtzyn, die echter, door de Stammen, aan welkeze waren toegewezen, nimmer hebben konnen vermeefterd worden ; gelykwe in het XVlde Hoofdftuk des ifte Deels gezien hebben: ten anderen, dat, door de Ifraëliten , daarna , verfcheide fteden en vlekken , verwonnen en bezeten zyn , buiten de grenzen van het eigenlyk gezegde Kanaan en Gilead; die op deze lyften in het geheel geen plaats hebben, nog konden hebben; vermits, dezelve in laateren tyd, door dit volk, wierden aangewonnen; die men dus wel als fteden en vlekken des Joodfthen Lands kan aanmerken, en, onder de andere fteden en vlekken deszelven Lands, befchryven ; maar geenzints bepaalen , tot welke Stam dezelve gerekend wier-  VOORBERICHT. 3 wierden; vvylze aart alle Hammen Ifraëls gemeen gebleven zyn. Noch komt, hier by,ten derden\ in aanmerking , dat naderhand in het Joodfche Landi veele fteden en vlekken, van nieuw * gefticht zyn , die men derhalven , op de gemelde lyften der byzondere plaatzen, door Jofua, by de verdeeling des Lands, onder de twaalf ftammen Ifraëls, ontworpen, te vergeefs zou zoeken; en waar omtrent men zelfs in verlegenheid zou zyn, onder welken Stam ze gevoeglyk te brengen; vermits, de meeften dezer fteden en vlekken $ eerft in wezen geraakt zyn , na de wederkomft des volks uit Babel 3 toen die ganfche verdeeling des Lands, naar het getal der twaalf Stammen Ifraëls, buiten gebruik geraakt was. Ik twyffele niet, of de geleerde Heer Reland zy , door gemelde redenen, bewogen geworden, om, van deze gewoonlyke order, in de befchryving der fteden en vlekken des Joodfchen Lands, aftewyken : en ze, zonder aanzien van eenige vroegere of laatere verdeeling, allen te fchikken, in de order van het Latynfch Alphabeth (A. B. C), naar de wyze der Woordenboeken QDiclionaria'). Dus konden , zeker, de onvoeglykheden , die wy , in de eerftgemelde gewoonlyke order, aan A s merk NdcK ook, dié van deri Heer Bfi Imd.  4 VOORBERICHT. merkten , zeer wel worden vermyd; en behoefde geen ééne ftad of vlek , die immer, voor of na, onder het gebied desjoodfchen volks, behoord hadden, te worden overgeflagen. Die zelve order had ook E u s e b i u s zich voorgefteld , ( in Onom. Urb. & Loc. Sacr. Script.'), en op deszelfs fpoor, W. Weissenburg , (in Defcript. Terr.Saffff.y. desgelyks F. Halma (in zyn Wwrdenhoek van Kanaan). Alleen met dit verfchil, dat Eufebius onder deze Alphabetifche order, niet alleen de fteden en vlekken van Paleftina brengt , maar ook de rivieren , beeken , bergen en dalen , enz. en niet alleen, van Paleftina, maar ook van alle de andere landen, in de Heilige Schrift voorkomende ; met één woord , alles wat, tot de Schriftuurlyke Aar dry ksbefchry ving , eenigzins is betreklyk te maken: daar de Heer Reland, aan deze order , zich enkel bepaald , in de befchryving der fteden en vlekken van Paleftina, in 't byzonder. Alhoewel, wy deze order, op zich zelve,niet mispryzen willen ; konnen wy echter niet gereedlyk daartoe overgaan; alleen wegens de groote overfprongen , die men dus genootzaakt word te doen, van den eenen oord des lands, tot den anderen, zonder de onderlinge ligginge der plaatzen , in opzicht tot elkander , in het minft, in achtteneemen. Ver-  VOORBERICHT. 5 Vermits, toch niets zo wel ingericht is, ter mededeeling van een klaar en onderfcheiden begrip van zaaken; dan, dat men dezelve in haar natuurlyk verband voorHelle: en dit gevoeglyk, in de befchryving der byzondere plaatzen des Joodfchen Lands, kan gefchieden ; als men , die naaft by elkander gelegen hebben , famenvoegt; en ze dus alle onderfcheidenlyk befchouwe, die , binnen den omtrek van deze en geene byzondere deelen , gevonden wierden ; zal die zelve order ook hier, als de befte, gekeurd moeten worden. Dus, gaan ook de hedendaagfcbe Aardryksbefthry'vers gezetlyk te werk , in de befchryving der fteden en vlekken van elk byzonder land. Niemand , ten voorbedde, die een Aardrykskundige befchryving van onze Nederlanden wil ontwerpen, zal een andere order , houden ; dan die fteden en vlekken te brengen , elk tot derzei ver byzondere provincie; en dan, ook, naar de onderlinge grenzinge der provinciën aan elkander, van de eene tot de andere overgaan. Dus zal hy zynen lezer, als 't waare , leiden door het geheele land , van plaats tot plaats; en ze hem alle, zo alsze na elkander volgen , onderfcheidenlyk doen befchouwen ; niet anders, dan of den lezer perfoonlyk, het gantfche land, en deszelfs byzondere geA 3 wes- Maarliefft die van Cellariusl  Naar de laatfle verdeeling van ftleftim, Onderfcheid tusfchen fteden en 1 plekken. , } i *1 6 VOORBERICHT. weflen , doorgereift hadde. Aan deze order verbind zich de geleerde J. C. Cellarius , ( Geogr. Ant. Tom. II. Lib. III. cap. 13.) in de befchryving der byzondere plaatzen van Paleftina. Dewyl, echter, dit zelve Land , door achtereenvolgende tyden , op meer dan eenerlei wyze, is verdeeld geween: ; verkieft hy , uit allen, die verdeer Ung, welke laatfl ftand greep, onder de heerfchappy der Romeinen. En diens fpoor, hebbe ik derhalven voorgenoomen , in zekeren opzichte, te volgen. Hier zal dan eerft voorgaan, de befchryving van JuDEë , en van de fteden en vlekken , die daarin bepaaldlyk gelegen waren; dan , van Samarie en GALiLEë ; in welke drie, Paleftina binnen den Jordaan, was afgedeeld : waarna volgen zullen , die der Uver-Jordaansche Landstreek , PEREë. En eindlyk zullenwe 'er byvoegen, fommige fteden der nabuurige gewesten, die, t'eeniger tyd, der heerfchappy der Joden , onderworpen geweeft zyn. Men onderfcheid de byzondere plaatzen desjoodfchen Lands , niet zonder reden, 'gelyk dit onderfcheid ook elders , in alle Janden , plaats grypt,) in STEDEN en BLEKKEN: want, van beiden , is dit and voorzien geweeft; en komt dit ondercheid ook dikwerf, in de Heilige Schrift, 'oor. De  VOORBERICHT. f De Hebreen hebben, voornaamlyk, twe woorden, om een ftad te benoemen : T# en nnp. Hoewel, het eerftgemelde woord van een gémeener gebruik is, om ook fömwylen een vlek , te betekenen , dat, van binnen , in alles het aanzien eener ftad heeft, maar, van buiten, met geen wal noch muur omringt is. Daarom leeft men van onbemuurde fteden, Deuter. III. 5. daar dit zelve woord word aangetroffen: en, ter onderfcheiding van dezen, van fteden, die een muur hebben, Levit. XXV. 30. De vlekken worden , echter, gemeenlyk met byzondere woorden , nirr en on§3 , uitgedrukt. Het laatfte woord hebben de onzen door Dorpen vertaald. Op dezelve wyze, vertaalenze 't woord QHVn, ; dat 011eindigmaal voorkomt, in het Boek van Jofiia; daar men telkens leeft van de fteden en haare Dorpen. Zie Jof. XV. 32, 36. enz. deze dorpen worden daar altoos tot de fteden betreklyk gemaakt , als daar aan behoorende: waar uit men zou mogen gisfen , dat, door deze laatften, eigenlyk gemeent worden, zodaanige buurtfchappen of gehuchten , die men gemeenlyk , om en by de fteden, vind; en die flechts uit fömmige weinige huizen beftaan: te meer, wyl men Jof. XIX. 8. leeft, van dorpen , die rondom de fteden waren. A 4 Van  $ VOORBERICHT. Van Steden en Vlekken , word ook in de Schriften des Nieuwen Teftaments, dikwerf, onderfcheidenlyk, gewag gemaakt; wordende de eerften rxl\p$, en de laatften XW*h in 't Grieks, uitgedrukt. ZieMatth. IX. 35. Luc. XIII. 22. Ook word daar, van vlekken en dorpen , met onderfcheid , gefprooken. Men leeft Mark. VI. 56. van fteden, vlekken en dorpen. Voor de laatften word , in het Grieks, het woord gevonden. Doch de vlekken en dorpen verfchillen van elkander niet, dan in grootte. Vermits de vlekken , gemeenlyk , dichter betimmerd zyn , en meer huizen in zich vervatten. Beiden zyn ze toch openeplaatzen , waar men , van alle kanten , onverhinderd, langs de gemeene wegen, ingaat; en die geene befchutfels hebben , ter beveiliging der inwooners: en, hierin, zynze onderfcheiden van de fteden ; die met yiuuren, of met wallen en grachten omringt en rondom afgezonderd zyn; dus men dezelve niet dan door de poorten, kan in- en uitgaan. Vit fteden zyn, derhalven, door de konft, verfterkteplaatzen; waar binnen, men beveiligt is, in tyden van oorlog, tegen den overlaft van vyanden; die, als men de poorten welgeflooten, en, meteen goede Wacht, bezet houd, 'er niet konnen binnen  VOORBERICHT. 9 nen geraken, dan door een bres in de muur , het welk tyd en moeiten koft : of zy mogten een tel poorten met geweld vermeefteren. Waarfchynlykis, dat, inden beginne , alle plaatzen, alleenlyk uit vlekken of dorpen, beftonden; waarin verfcheiden huisgezinnen, tot onderling gezelfchap en hulpe, zich by elkander, ter woon hadden neergezet: maar, dat men,naar maten de wederzydfche oorlogen op aarde vermeenigvuldigden, begonnen heeft, zodaanige vlekken of dorpen, die meeft bloot gefielt waren voor vyandlyken aanftoot, met muuren te omgeeven ; om daarin des te zekerder te woonen. Uit het geval van Kain, die de eerfteftad QHanoch) gefticht heeft; zonder twyffèl, vermits hy vreesde, wegens zynen begaanen broeder-moord : vervolgt en gedood te zullen worden . QGen.lV. 16,170 verneemt men duidlyk, dat de aanleg van bemuurde fteden, enkel ziet, op beveiling en befcherming. Alle de fteden waren , derhalven oudtyds, en by haare eerfte ftichting, Vestingen of Sterkten. Dat men, hedendaags, een onderfcheid maakt, tufïchen gefterktt en ongefterkte fteden; is alleen veroorzaakt door de verandering van veftingbouw. Ir vroegeren tyd, was genoeg, om een ver weêrbaare te hebben ; dat men eer A 5 plaat: Waarin de flerkte dei fteden oudtyds !beftond. 1 I  io VOORBERICHT. plaats met een muur omringde, voorzien, van afftand tot afftand, met Rondeelen ; dat is, met buitenwaard uitfpringende vier* kante of ronde torens; welke dienden, om uit de zelve, door de daarin gemaakte fchietgaten , de tuftchen wydten, Qinterval* len~) der muur, van den eenen toren tot den anderen , te verdeedigen : hoedaanig zich noch vertoonen de muuren der oude (leden , die niet naar de hedendaagfche vestingbouw, gefterktzyn. Alle meer of mindere Jlerkte eener ftad , (voor zo verre , wat, door de konft, daaraan hefteed was, betrof) hing alleen, aan de dikte en hoogte van zodaanig een muur;naar mate van welke, dezelve, het geweld derftormrammen, kon verduuren : behalven , dat men eenige fteden , tot meerdere verfterking, met eene dobbele Muur, omringt zag. Doch, federt men begonnen heeft, de fteden , in een belegering, met veel meer geweld aantetaften, enze, na de uitvinding van het buskruit, met Kanonnen te beschieten ; waardoor zodaanige muuren, (zy mochten van noch zo veel dikte of hoogte zyn,) door de kogels, terftond verbryfTelt wierden ; hebben alle fteden , alleen door muuren en torens verfterkt, den naam van fterkten verboren: en men heeft, rondom de fteden, die men, na dien tyd, naarbe- hoo-  VOORBERICHT, n hooren verfterken wilde , een aarde wal, van een geheel ander maakzel, en uit bolwerken Qaftions), mgordynen (courtines) faamgefteld, getrokken; en, behalven de kapitaale wal, ook buiten werken aangelegt, om den vyand des te verder , van de ftad, te rug te houden; die, in opzicht tot elkander, dus geplaatft zyn, dat het eene, door het ander , kan beftreeken en verdeedigt worden. Doch, (gelyk ik zegge), in oude tyden, konnen alle fteden , flegts met een muur omringt, die door zodaamge torens kon verdeedigt worden, voor verweêrbaare veftingen doorgaan. Van gedaante , waren de meefte fteden vierkant, niet alleen, wegens de regelmaatigheid; maar ook, wyl deze gedaante, tot de verdeediging , meer bevorderlyk fcheen. Daaruit kan opgehelderd worden , de befchryving van het Nieuw Jerufalem, aan Johannes in een gezigt vertoond , Openb. XXL 16. welk ook vierkant lag, zo dat deszelfs lengte zo groot als de breedte zuas. Wy achten deze aanmerkingen niet ondienftig; om den lezer vooraf een algemeen denkbeeld te geeven, van het maakzel der Steden,die wy in het vervolg, zullen aantreffen, in het Joodfche Land. Alle derzelver fterkte, wegens welke, fommigen dier fteden zo zeer geroemt worden, be- ftond HoêdaaJ nig, ook de fteden des Jood^ fchen Lands ge* weeft zyn.  Die daar in. groote menigte gevonden jvierden. 12 VOORBERICHT. ftond ook niet anders, dan in zodaanige Muuren, met uitfpringende Torens t zy ronde of vierkante , voorzien. Daarom, worden de gefterkte fteden, in de Heilige Sjcnnft, Bemuurde Steden genoemt. Zie Levit. XXV. 29. en een ftad, die een muur beeft, onderfcheiden, van de dorpen, dje rondom geen muur hebben , vers 30,qi Ook worden fteden,die in fterkte de anderen overtroffen befchreven, als fteden met booge muuren, Denier. III. 5. en met hooge envafte muuren, Deuter.XXVlll 52 Die zelve hoogte der muuren, (die men dus door ftormladders niet gereedlyk kon beklimmen,) word desgelyks bedoeld, als de fteden des Lands Kanaan befchreven worden als gefterkt tot aan den hemel toe, Dew tefvL 28. en IX. 1. Van de Torens , die met de muuren waren verknogt, maar een weinig uitfprongen; en waarin' het^S volk ftond , om dezelve te befchermef P^y? vrrgreWag gemaakt: onder anderen, r/. ALVIII. 1% i4. Ga romdom Sion , en omringtze tellet haare Torens. Zet Z h^llfrf Órr fl*den en was , in iïJS 6 Und> °^meen menigvuldig, zelfs tot verwondering, naargelang van deszelfs kleine uitgeftrektheid. Dk ist uit  VOORBERICHT. 13 uit de byzondere lyften der fteden, die , by de deeling des lands , onder de XII. Hammen Ifraëls, aan eiken derzelven wierden toegewezen, gereedlyk op te maken: want, als men alle de byzondere opgegeven getallen der fteden van elks erflot famentrekt, zullen zy meer dan 300. bedragen ; onder welken , dan noch niet gerekent zyn, de fteden van Ephraim en Manafte ; waarvan geene byzondere lyften voor handen zyn. Uit dit groot aantal van fteden , gevoegt by zo veele vlekken en dorpen , kan men oordeelen van de volkrykheid dezes zeiven Lands, in die voorïge tyden. De lezer verwachte echter niet, dat hier een uitvoerige befchryving van alle deze byzondere plaatzen desjoodfcben Lands volgen zal. In opzichte tot de meeften , zou het ons daartoe aan ftoffe ontbreeken. Wie weet niet, hoe veele fteden , op de gemelde lyften, alleen, met haare naamen, voor eenmaal, uitgedrukt ftaan; doch, die daarna nooit meer, in de geweide gefchiedeniflenen voorzeggingen, voorkomen? dus men , van dezelve , verder geen naricht heeft; dan hoe zygenoemt, en, in het erf lot van welken ftam, zy gelegen waren. Van dit foort van Steden, zal men ook geenen, of weinigen , ten minften , geplaatft zien , in deze myne Landkaarten ; by gebrek van Van welken,noch«tans, alleen de merk-, waerdig(len befchrevenzullen worden.'  H VOORBERICHT. van bewyzen , voor derzelver waare gele* genheid. Eenige voorige H. Landbefchryvers; als Adrichomius , Bonfrerius , Sart* fon , La Rue, en meer anderen , hebben , (is waar,) konnen goed vinden, alle de fteden en vlekken, die, in het Boek van Jofua > uitgedrukt ftaan , in hunne Kaarten te brengen; zonder eenige gegronde redenen, en enkel, naar hunne eigen zinlykheid: doch, die ooit gelezen heeft, hoe de Geleerde en oordeelkundige Heer Reland J over deze lofle behandeling, zich uitlaat, {Palaft. Lib. II in init. & Lib. III. in init.') zal zich wel wachten, van dit voetfpoor ooit weêr natevolgen; noch eenige andere plaatzen in zyne kaarten ftellen , dan , voor welker rechte ligginge hy, zo niet altoos een volftrekte zekerheid, ten minftcn een groote waarfchynlykheid heeft konnen vinden. Ook, kan men trouwens, zodaanige plaatzen , die nergens meer, dan in het Boek van Jofua ter gelegenheid der opgegeven lyften der fteden van Ifraëls ftammen , gedagt zyn , zonder fchade, zeerwel miflen ; dewylze geenen invloed hebben op eenig deel der Heilige Schrift, dat 'er door zou moeten opgehelderd worden. Des, hebbenwe alleen in de kaarten geplaatft, en zullen wy ons ook alleen bezig houden , met de be- fchry-  VOORBERICHT. 15 fchryving van zodaanige fteden en vlekken de Joodjehen Lands, die zeer merkwaerdig zyn , en , zo wel in de Propheetifche, als geschiedkundige Schriften des Quden en Nieuwen Teftaments, dikwerf worden aan-r getroffen. De hedendaagfche Aardryksbefchryvers zyn gewoon, in het naricht, het welkze opgeven, aangaande de fteden van onzen tyd, zich gemeenlyk uittelaaten , over de juifte gedaante, de grootte en de fterkte derzelver; het getal der huizen en inwoone< ren; de aanzienlyke gehouwen, enz. doch, van dergelyke zaaken zal men ook , (alleen uitgezonderd de ftad Jerufalemf) in de befchryving der fteden des Joodfchen Lands, genoegzaam niets aangetekent vinden. Het naricht, het welk men , aangaande fteden , die van ouds bekend geweeft , maar nu vervallen of wel geheel verwoeft zyn , uit geweide en ongeweide Schriften fcheppen moet, bepaald zich zeer zelden , tot deze byzonderheden. De zaaken , die hier allermeeft in aanmerking zullen komen , behelzen derzelver waare LiGPLAATZEN,(voor zo verre men dezelve, uit de oudheid , heeft konnen nafpooren ; inzonderheid uit Jofephus ; daarna uit Eufehius en Hieronymus , en meer andere vroegere Schryveren;) de Naams oor- fprong En welké zaaken van de zeiven te melden zyn.  iö VOORBERICHT. fprong enbeteekenife; ook fomwylen' wanneer en door wien Gesticht ■ en in. zonderheid, door welke Voorvallen van aangelegenheid , dezelve, in de gefchiedentffen der Heilige Schrift, beroemt geworden zyn: welk laatfte, niet flechts naar de Ietter van het verhaal der Heilige' Schrift, word bygebracht; maar ook dus omfchreeven en verklaard, dat de gevallen zelfs, daardoor, niet weinig opgehelderd worden , tot nader verftand der Hei. hge Schriften. HET  ï7 tiET ifte HOOFDSTUK. VAN DÉ VERSCHEIDEN DEELÈN DES JOODSCHEN LANDS, En, in 't by7,onder, van J U D E Ë. r^fU^Iedert Gods 'uit de landen ^er SaJ>y~ aSwk lonifcbe heerfchappy, mee yerlof van Cy"|^|iyk rus, den Koning van Perfie , naar hun fiH^Mi/^ vaderland, te ruggekeerd was ; kon de onderfebeiding dezes ganfehen Lands, in XII. Deelen , naar her. getal der XIL fiammen Israfls, (die eertyds deszelfs byzondere oorden bezeten hadden,) met geen de minfte gevoeglykbeid , weêr worden ingevoerd. Wel was dit doenlyk geweeft , byaldien alle die XII. ftammen ifraëls , gezaamlyk, zich weêr naar dit vaderland begeven hadden : hoewel wy denken, dar, in zodaanigen gevalle, ook , in die verdeeling, eenige verfchikking zou gemaakt geweeft zyn; naar het nieuwe voorfebrift, het welk God, aan Ezecbièï, .toen die in Êabel was , desaangaande, ter hand geftelt had, Ezecb.XLVIlI. Doch , dewyl de meeften dezer ftammen , van het verlof, hoewel door Cyrus , aan den-eenen, zo wel, als den anderen , verleend , zich niet bedienen wilden; en meer ïuft betoonden, in die vreemde Landen , door welken ze verftrooid waren, te B bly Nadat dè Joden uit Saiel wa•en weergekeerd.  Kon d( ouie verdeeling de: lands, naai de XII. fiammen Ifruèls , geen Hand grypen. ïg De laatere verdeeling blyvcn woonen; dus alleen de Joden , die tot het eigenlyk Koningryk JudA behoord hadden , wederkeerden ; beftaande behalven den (lam '-juda , ook uit Benjamin ; en, voorts de Priefteren en Leviten ; (die, reeds van vroegere tyden, met het Koningryk Juda , ter oorzake van den zuiveren Godsdienft , zich vereenigt hadden ;) was daardoor die ganfche verdeeling buiten gebruik gefield. De gemelde ftammen , Juda en Benjamin , betrokken wel weder, elk bun eigen erflot; zich verfpreidende, door alle de fteden, die voortyds hunne geflachten waren aanbedeeld : naar Ezr. II. i. Neb. VII. 6. XI. 25—1 35. Gelyk ook de Priesteren en Leviten weêr innamen , die zelve fteden , die ze voorheen in de ftammen Juda en Benjamin , bezeten hadden : naar Neb. XI. 36. Weshalven wy geenfins twyffelen, of, in de landftreek, die door de wedergekeerden wierd in bezit genomen, zal die zelve Verdeeling, wéér, als van ouds , in ftand gebracht zyn ; en dezelve landftreek onderfcheiden zyn geweeft, in de erfdeelen van Juda en Benjamin. Maar, hoe kon de overige landftreek, onder de andere ftammen: naamlyk, Simeon, Dan, Epbraim, Manasft, IJJafcbar, Zebulon, AJer, Nepbtali, Ruben en Gad, weêr, als voorheen, verdeeld; elks erfdeel, met den naam hunnes ftamvaders benoemt; en, door deze naamen , het een van het ander, onderfcheiden worden ? daar , die andere ftammen , afweezende en vrywillig in de landen hunner vreemdelingfchap gebleven waren. Want, der X. andere, hier voor genoemde ftammen, hadden wel eenigen, zich by de wederkeerende van Juda en Benjamin, vervoegt; (gelyk wy Hqoftst. XIX. des Jfte Deels, bladz. 813 — 815. bewezen hebben.) dan, zo weinigen ia jantal, in vergelyking van die van Juda en henjattin, da;ze, met geen mooglykheid , de fteden van hun  'des Jxdfcben Landsi iy Kiiri erfdeel zouden hebben bezetten, noch die daaraan onderhoorige landeryen beheeren konnen : weshalven deze weinigen , zonder naar hunne voorigé bezittingen om te zien , by die van Juda en Benja* tnifi i en in derzelver fteden , zich hebben neêrgezet. Men heeft daar by, zich te herrinneren , dat die' X. andere ftammen, die , zo veel vroeger dart Juda en Benjdmin , in ftaverny waren weggevoerd, aireden ruim 2co. Jaaren , in die vreemdelingfchap verkeerd hadden : en , in dien grooten tuflchen tyd,. de grenspaalen , weleer opgerecht, om elks erfdeel van elkander aftezonderen , zullen weggedaan zyn ; ook , de bewyzen van eigendom, der byzondere geftdcbten ètt huisgezinnen , van eiken ftam , met betrekking tot hunne voorige bezittingen , verlooren geraakt: dus dezelven , élk zyne eigen fteden en vlekken , met de daar onder behooren'de landeryen , bezwaarlyk zoildeh hebben konnen wedervinden : welk laatfte dan ook alleen reden genoeg was, waarom de HEER goed vond , aan den Propheet Ezèchié'l y die nieuwe Landver deeling voortefchryven ; ten einde de moeilyke twiften , die daaruit zouden moeten ontftaan i vdortekomen :. en Welke nieuwe Landver deeling, men , óngetwyffelt, zoude gevolge hebben, byaldien alle de ftammen Ifraëls , zich weêr haar hun vaderland hadden Willen begeven. Zeer veel moeft, tot die verwarringe der grensscheidingen van eiken ftam ,- toebrengen; dat al het land, dat door de X. ftammen van het afgefcheurd Ryk Ifraëls , weleer bezeten was, federt de ge van glyke wegvoering der ingezeetenen , naar Ajfyrie , doof veele vreemde Volken , was ingenoomen, en de fteden en vlekken met dezelven , vervuld: riiet alleen de* Cbuteën , en andere verre afgelegene Htidenfebé volken , bevoorens , door Efar Haddon . B s Ko Öes té min, vermits de ïrfdeeleu der X. als in verwarringegebracht waren* Voornaamlyk ,' ook, door de vreemde volken i die in de», ze landftreekzich hadden neêrgeihgea.  ao De laatere verdeeling Koning van Affyrie, derwaard overgebracht; die zich, in het midden des lands , in Samarie , hadden neêrgezet; naar i Aon. XVII. 24. maar ook, veele andere nabywoonende volken, die de grenzen doorgedrongen waren , tot in het Ryk Ifraëls; als, de Moabiten en Ammoniten ten ooften , en de Syriers , benevens de Fenjciers , aan de zyde van het noorden : gelyk ook de IdümeSrs QEdomiteri), aan den zuid-kant, mede zich meefter gemaakt hadden , van fommige fteden, wel eer aan het Ryk Juda onderworpen. Aangaande de Moabiten , inzonderheid, kan dit klaar bewezen worden uit Jef. XVI. en Jerem. XLVIII. waar de fteden der Overjordaanfepe Landftreek, wel eer aan de ftammen Ruben en Gad behoorende , worden aangemerkt , als Moabiüfcbe fteden; om geene andere oorzaak , dan dat de Moabiten , na het vertrek van Ifraëls volk , naar sJffyrie, zich deze fteden toegeëigend hadden. Dus meld de HEER , Jerem. XII. 14. door den Propheet, fpreekende ingevoerd , ook van andere booze nabwuren, die zyne Erffenisse , welke by, zynen volke Ifraël , ten erve gegeven bad , badder, durven aanroeren : en , ten aanzien der Edomiten, maakt Ezecbiël , Hoofdft XXXVI 4, 5. gewag van Verwoefte eenzaame plaatzen , en verhaten fteden dezes lands, die, toen, ten roof en Jpot geworden wa. ren voor bet overblyfzel der heidenen , rondom ben : en van bet overblyfzel der Heidenen en bet ganfebe Edom , die zyn Land , zich ten erve gegeven hadden , met blydfcbap des ganfeben harte , met begeerige plonderinge , op dat de [anderyen van dien ten Rove zouden zyn. Zie , deze inval der vreemde volken veroorzaakte , niet alleen een verbyftering , in de grenzen , door welke dit ganfche land wel eer was afgedeeld; maar maakte zelfs, voor de weinige weirgekeerden def  des Joodfchen Lands. ai der X. andere ftammen , hunne voorige bezittingen genoegzaam ongenaakbaar. Gemelde volken waren ook alle , hunne vyanden ; onder welken zy nooit veilig zouden hebben konnen wonen: en , ingevalIe , de overige X. ftammen, zo wel als Juda en Ben* jamin , naar dit Land waren te ruggekoomen, met oogmerk , om elk zyn eigen erfdeel te aanvaarden; zou, ongetwyffelt, weêr een nieuwen oorlog hebben moeten gevoerd worden , gelyk wel eer tegen de Kanaaniten; eerze , na de verdelging of verdryving dezer vreemdelingen, genoegzaame ruimte, ter inwooning , voor zich zeiven gekregen hadden. Deze gemelde aanmerkingen , zullen genoeg volftaan , om den lezer , tot onze gedachte te doen overhellen : dat , naamlyk , de verdeeling des Lands onder de XII. ftammen Ifraëls, die, federt de dagen van Jofua, dus lang had in zwang gegaan , in laateren tyd , en, inzonderheid, na die groote verandering , door de Affyrifche en Babylonifcbe gevanglyke wegvoeringen veroorzaakt, met geen mogelykheid, weder ingevoerd konde worden; en 'er toen, nootzaaklyk , eene geheele andere Verdeeling volgen moeft. Zelfs , wift men , door verloop van tyd , niet meer , nauwkeurig, hoe het beloop der grenzen, die die erfdeelen der ftammen weleer van elkander afzonderden , zich toegedragen had : en was het naricht , dat daar van , Jof. XV — XIX. word gevonden , door verkeerde overleeveringen , als verduifterd en onbekent geworden. Dit is klaar te zien, uit de aanwyzing dezer grenzen , die Jofepbus zynen lezer mededeeld , (Ant. Lib V. cap. i. pag. m. 141, 142 ); en, die in veelerly opzichten , tegen het naricht van Jofua , aanloopt: weshalven de H. Landsbefebryvers , in de verhandeling der ftoffe, die de verdeeling onder de XII. ftammen B 3 lf Het welk irerder beveiligtword.  ïn op ee tegenbedenking,uit Mattt. IV. ij. ontleend Geantwoord. ; | i { t ( t »a De lanter e verdeeling Jfraèh betreft, genootzaakt zyn, hem dikwerf te weêifpreeken. f> 'Er is ééne plaats, (bekennen we), in de Schriften des Nieuwen 'I eftaments; waaruit, fchynt, te .konnen opgemaakt worden, dat die zelve verdeeling, onder de XII. ftammen Ifraëls , ook in latere tyt den, ja geduurende het verblyf van Cbrijlus op aarde , by de Joden noch in gebruik zou gebleven zyn. Ik bedoele , Mmb. IV. 13. Alwaer, de ftad Kafernaum befchreeven word, als gelegen, aan de Zee , NB. in de Landpaalen van Zarulon en Nephtalim. In de Lanppaalen : is daar zo veel ge. zegt , als , in de Landfcbeiding der beide ftammen Zabulon en Nepbtalim. Was de oude verdeeling, ( zal men zeggen), in dien tyd, onbekend en ganfch, buiten gebruik geraakt ; waarom zou Mattbeus dezelve volgen , in de aanwyzing der gelegenheid van Kapernaum ? Dat deze aangehaalde plaats ons Ieere , dat de grenzen der beide ftammen , Zabulon eq Nepbtalim , toen noch bekend geweeft zyn; immers aan den' Euangelift Mattbeus , ftemmen wy toe: maar geeq. fins, dat daaruit blyke, dat de oude verdeeling toen noch , by de Joden, in de gewoonte geweeft is. Dit sou volgen , byaldien Mattbeus, in deze aanwyzing ten oogmerk hadde , om zynen iezeren, met opzet, :e beduiden, de waare ligplaats van Kapernaum1. Doch, dit zou overtollig wezen: deze ftad was, in He dagen , aan alle de inwooneren des Lands, zq vel bekend, dat niemand, desaangaande, eenig onlerricht nodig hadde. Hierby, merkenwe aan; dat lergelyke omfcbryving van de gelegenheid eener plaats, ;elden of nooit , in de Heilige Schrift voorkomt, an, in gevalle 'er twee plaatzen van eenen eensluienden naam., binnen dezelve Landftreek gevonden wier-  des Joodfeben Lands, 23 wierden , die, door deze omfchryving, de eene van de andere, moeften onderfcheiden worden. Dus leeft men van Bethlehem 'mjuda, van Kana, en van Bethsaida in Galileë , van Jabes in Giliad , enz. In zodaanigen gevalle , is die aanwyzing ook volftrekt nodig, ten einde den lezer te beduiden, welke, der twee plaatzen van dien eenzelvigen naam, de fchryver byzonder bedoele. Maar, buiten dit geval , zou dat geduurig aanwyzen van de gelegenbeid der plaatzen , door een' fchryver, die iets vermeldde , het welk zyn eigen vaderland betrof, en die fchreef, inzonderheid, ten dienfte zyner landgenooten , van geen meer gebruik zyn, dan dat een Nederlander , gewagende van een voorval, in zyn eigen vaderland gebeurd , geen eene plaats zou noemen , dan , met een t'elkens daarbygevoegde aanwyzing der provincie, in welkenze gelegen was. Dat, derhalven, dit Kapernaum, Mattb. IV. 13. zo nauwkeurig word omfchreven , als gelegen aan de Zee, en wel, in de Landpaalen van Zabulon en Nephtalim , gefchied niet om den lezer te onderrechten van de gelegenheid dezer ftad- 'Er was , toch, maar éêne plaats dezes naams, in het geheele Joodfcbe Land bekend; en elk wift zeer wel waarze 'gelegen was. Maar de Euangelift heeft, ter gemelder plaatze, in de aanwyzing van de gelegenheid dezer ftad,een ander oogmerk. Hy verhaald hier,met opzicht tot Kapernaum , dat de Heer Jefus, uit Nazaretb, zich derwaard ter woon begeven hadde : en wil deze oroftandigheid aangemerkt hebben, als zeer voordeelig voor Kapernaum; welker inwooners, nu, meer van naby, zouden befcbeenen worden, met het Upbt der Euangelie-leer van Cbriftus: ja , dit niet alleen; maar hy wil ook de aandacht zyner lezeren bepaald hebben , tot eene zekere Voorzegging des Propheets Je/aia, Hoofdft. VIII. 33. IX. i. welke B 4 hiei En te geylc de gemeldeplaats opgehelderd.  U De verdeeling des Joodfcben Lands hier haare vervulling erlangde. Daarom zegt hy 9 vers 13, 14. Jefus, Nazaretb ver laat en hebbende , is komen woonen te Kapernaum ■ opdat vervuld zoude worden, bet geen gefprooken is, door Jefais,, den Propheet. Doch , in de aangehaalde woorden , uit de voorzegging van Jefaia , dit geval bedoelende , was de naam der ftad Kapernaum , niet genoemt ; maar, was de landftreek, die met dat heuchlyk licht der Euangelie-waarheid zou beftraald worden , dus omfchreeven ; dat elk , die op deszelfs omfchryving nauwkeurig lette , terftond bemerken konde , dat, daar door , de ftad en ommeland van Kapernaum gemeend wierde: want de Propheet noemde, Hoofdft. VIII. 23. uitdruklyk. het land Zehulon, en het land Napbtali, als mede de Zee: en vervolgde dan, Hoofdfl. IX. 1. Het volk , dat in de duïfterniffe wandeld , zal een groot licht zien , enz. Ten einde , derhalven , yder een' te doen begrypen , dat door dit land van Zehulon en Napbtali, en het land aan de Zee, és landftreek by Kapernaum wierde uitgedrukt , diende het zonderling ter fnêe , dat Mattbeus , die vervulVng aanwyzende, met een woord , daar by voegde, dat Kapernaum, waarheen Jefus, uit Nazaretb , verhuift was, met oogmerk , om daar het licht van 't Euangelie , over dat volk, bet welk , in de duifteniffe wan? delde, te doen opgaan, gelegen was, aan de Zee, (naamlyk , de Zee van Tiberias,) en op de grenzen, waar NB. weleer de beiden ftammen Zebulon en Napbtbali van elkander gefcheiden waren : zonder daarmeê te willen aanduiden, dat dit Land, in dien tyd , noch dus verdeeld wierd; Doch ons daaruit een bewys dóen trekken ; dat de oude verdeeling des Lands, onder de XII. ftammen Ifraëls , toen noch m wezen was. Buiten deze ééne plaats , zal men ook nergens vinden, dat in het Nieuwe Teftament, by de befchryving van de gelegenheid der plaatzen , het  in Judeü, Samarie , Galileë enz. a§ het grondgebied van één' der ftammen Ifraëls genoemt word; maar, worden andere Deelen aangeweezen, uit welke, dit geheele Land, m laatere tyden, beftond. Ten einde die zelve deelen wel te konnen onder, fcheiden , moet de Vide Landkaart , worden ter hand genomen; welke dient, om den ftaat des Joodfcben Lands, onder de heerfchappy der Romeinen te vertoonen. Vooraf, zy aangemerkt, dat de algemeene Verdeeling des Joodfchen Lands , die natuurlyker wyze , door den Jordaan , gemaakt word, ten allen tyde één en dezelve gebleven is ; hoedaanig , ook dit Land , in eenige kleinere ftukken , verfcheidenlyk gefmaldeeld was. Daardoor , wierd het ganfche Land altoos onderfcheiden , in dat deel, het welk ten Weften, en dat, het welk ten Ooften van die zelve rivier, gevonden word : anderzins, ( naar de alleroudfte verdeeling,) in Kanaan en Gilead; welke beiden, van de allereerfte tyden , door de Ifraëliten bezeten zyn. Het een deel, ten weften des Jordaans , wierd Verdeeld, in JÖDEE, SAMARIE en GALILEE. Wel is waar , dat de Joden, wegens den zonderlingen haat, die, tuffchen hen en de Samaritaanen , onophoudenlyk heerfchte ; by het optellen dezer deelen, Samarie doorgaans overflaan; ( vid. Reland, Palceft. Lib. I. cap. 31.) en de geheele Landftreek, tuflchen de Zee en den Jordaan beflooten , alleenlyk onderfcheiden., in Judeë en Galileë; als ware het voor dit volk te groote eer , dat de Landftreek, binnen welke ze woonden, mede onder de overige deelen des Joodfchen Lands genoemt wierde: Doch, uit de Heilige Schrift, kan , de echtheid dezer verdeeling in driën , zeer duidlyk worden opgemaakt. Men vind de^n'e deden famengenoemt, JobAV.3j4> B j Ban- la laterea tyd, wierd het geheele Ittnd, Betreffende het Binnen-jor- daanfcbe afgedeeld, In JuDEe, Samarie en Gal;- LEè'.  En het Buiten jordaanfche,in PEREë, B*TANEè', «nz,. V*n JuPEè', i ï6 De befchryving Handel. IX. 31. Desgelyks , 1 Mach. X. 30. welke plaats ten bewys diend;dat deze verdeeling reeds, onder de regeering van Antiocbus Epiphanes, Koning van Syrië, is in gebruik geweeft. Ook worden ze , in die zelve order, door Jofephus, {de Bell. Lib. I, cap. 12.) opgeuoemt: hoewel in de Latynfcbe overzetting van den Keulfeben druk , (juxta edit. Grceco* Latinam Genevenfem ) des Jaars 1691. verkeerdlyk , Idumcea ftaat, voor Judcea. Het ander deel , buiten of over den Jordaan gelegen, wierd in het algemeen, PEREE, genoemt; in het Griekfch Tlt^xia.; het welk naar den aart dier taal, by verkorting , wil zeggen : het land aan de overzyde der rivier, bedoelende den Jordaan. Doch, in het byzonder , droeg den naam van PEREë, het zuidlyk gedeelte dezer Over - jordaanfcbe Landftreek , het welk, tuffchen de beeken Amon en Jabbok, beflooten was: en, wat verder ten noorden lag, wierd dan weder onderfcheiden , in Bataneë , Gaulonitis , iTUREë , Trachonitis gd Decapolis. De drie laatften, worden ook in de Heilige Schrift vermeld. Zie Luk. III. 1. Mattb, IV. 25. en Mark. V 21. VII. 31. Om dan met J U D E È, in het byzonder, te beginnen, als het voornaamfte der drie deelen, in welke de landftreek, binnen den Jordaan, onderfcheiden was; en het welk, ter deser oorzaake, hy wyle zynen naam, aan deze geheele Landftreek, mededeelde: hier, verftaanwe daardoor, aepaaldlyk, het zuidlykste Gedeelte dezes lands, ïan de grenzen van Arabie gelegen, en ten weften, angs de Groote of Middelandfcbe Zee , zich uitftrek;ende; gelyk ten ooften, langs het Afpbaltifcb Meir%  van J ü D E 2- 2? anders genaamt, de Doode Zee. en voor een gedeelte langs den 'Jordaan; en paaiende ten noorden aan Sqmarie. Naar het onderricht van Jofephus, ( de Bel. Lib. III. cap. 2.) ging de Naordlyke grens, waardoor Judeëvan Samarie wierd afgezonderd, door een vlek,] toen Anuatb, maar voorheen Borceos geheeten : de zuidlyke , door hec vlek Jarda , gelegen op het uitterfte van Arabie ; welke beiden naamen in de Heilige Schrift niet bekend zyn: en de ganfche breedte ftrekte zich, van den Jordaan weftwaard , tot aan de ftad Joppe. Ten aanzien dezer nqordlyke uitgeftrektheid, heeft de gemelde Schryver, noch dit byzonders: dat Judee', langs de Zee , reikte , tot aan Ptolemais ; en, hy geeft dit op , als een der voornaamfte aangenaam-1 beden dezer landftreek , die dus, tot zo verre , door ] de voordeelen der Zee, ( naamlyk de Scheepvaart en. Vifchvangft,) kon gerieft worden. Uit deze grens-' befchryving van Jofephus^(dle dit land gekend had, toen die zelve verdeeling daar noch werklyk ftand greep,) moet men nootzaaklyk befluiten ; dat de noordlyke grensfebeiding , tuffchen Jude'è en Samarie, van den Jordaan , niet in eene rechte lyn, naar het weften, doorging, tot aan de Zee \ maar zich noordivaard zwenkte , en met een fmalle ftreek, achter pm Samarie, langs die Zee, naderde tot de baai van Ptolemais; en dat, door deze fmalle ftreek , het J^andfchap Samarie, geheel, van de Zee , wierd afgezonderd. Natuurlyker wyze , fcheen dit oord, (het welk de vlakte van Saronas genoemt wierd ,) (ot Samarie , en zelfs, voor een gedeelte, ook tot Galüè'e, te moeten gerekent worden; byaldien, ten minften , alle de deelen , de ganfche breedte des Lands , van den Jordaan , tot aan de Zee, beflaan gouden. Ook, zou my niet verwonderen, dat het, in Wordea iegrtnz.m angewe» •en. In 't bytonder de ïoordlyke lirgetrektheid,angs de Lee, tot an Stok" nais.  En hie: mede vergelekeni Maccb. X. 30. 28 De befchryving in vroegeren tyd, werklyk , zo tot het eene als andere , behoord hadde; maar, door eenig voorval , daarvan afgeraakt zy. Mooglyk zal men, desaangaande, eenig ligt ontfangen , uit 1 Mach. X. zo even aangehaald. Men verneemt, daar, vers 30. iets, aangaande drie Gerichten, (in 'tGrieks t^r? vo'^o»,) die van Samarie, en van Galileè', tot het Land Juda (Judeë) gevoegt waren. Demetrius Soter, Koning van Syrië, de hulpe des Machabeëfchen Vorft Jonathan, tegen zynen mededinger tot den Kroon , Alexander Epipbanes , noodig hebbende , belooft hem daar , ( gebruikende dit tot een beweegmiddel,) vrydom , van de helft der boomvruchten optebrengen , van bet land Juda , dat is , jude'ë, en van de drie Gerichten , die daar Bygf.voegt zyn , van bet Land Samarie , en van Galileö. Desgelyks verklaart die zelve Demetrius, in dezen brief, vers 38. Jangaande de drie Gerichten, die van bet Land Samarie aan Judec Gevoegt zyn ; dat die aan Judeè' zullen gevoegt blyven, en gereekent worden, onder één te zyn, en geen anders magt onderworpen , dan des Hoogenpriefiers (Jonathan), vergelyk Jofepbi Ant. Lib. XIII. cap. 8. In eenen tweden brief, door dien zeiven Demetrius , mede aan Jonathan gefchreeven; waarvan het Affcbrift, 1Macb.Xl.30 36. bewaard is; worden die drie gerichten , met hunne naamen , onderfcheidenlyk uitgedrukt ; ontleend van de Jle> den, in welker omtrek dezelve gelegen waren : naamlyk , de drie gerichten van Apherema , Lydda en Ramathem. De twe laatftgenoemde fteden , Lydda en Ramathem , (eigenlyk Rama ) , zyn , ten aanzien van haare gelegenheid , zeer wel bekend. Men vind ze in het noordlyk deel van Judeè', op de grenzen van Samarie. Doch , van Apherema, (in het Grieks *A$«^e/*«), weet mea niets.  van J u d e ë. ap niets *, dan , dac het zelve i Macht XI. 33. en by Jofephus, (Ant. Lib. XIII. cap. 8.) nevens Lydda en Rama, word aangetroffen. Zou men dan niet, met eenige waarfchynlykheid mogen giffen ? dat Apherema , verder noordwaard , digt by de vlakte van Saronas , gelegen hebbe ; en haar ommeland , benevens dat van Lydda , (in die zelve vlakte gelegen-,) die fmalle ftreek lands befioege ; welke, naai het onderricht van Jofephus , (de Bel. Lib. III. cap. 3.;) langs de Zee , reikte tot aan Ptolemais ? Des te meer, zal men daartoe overhellen; als men 1 Mach. XI. 56. leeft, dat by deze drie Gerichten, daarna, noch een vierde gevoegt zy. Doch, hoe graag men dus, op het getuignis van %fepbus , zoude gelooven willen , dat deze vlakte van Saronas mede, binnen de grenzen van het landfchap Judeè' , beflooten zy geweeft ; fchyne men echter, daarvan te moeten afzien; vermits het, in den eerften opflag , bezwaarlyk , met de Heiligt Schrift kan vereffent worden , die deze Zee-ftreek duidlyk onderfcheid van Judeè'. Immers lag, in deze vlakte , mede , de ftad Cesarea , aan de Zee , tüffchen Joppe en Ptolemais; en elk, die de kaart inziet , zal terftond befluiten , dat, ingevalle deze ganfche vlakte tot Judeè' behoorde , nootzaaklyk ooi *. 'Er word Jof XTX. 19. een ftad, Hepharaim, genoemt , onder de fteden van Ijfafihars erfdeel. De naamer Hepharaim en Apherema, verfchillen zo zeer niet 5 ofze zouden , voor naamen van eene en dezelve ftad , gehouden kon nen 'worden; door den tyd , in uitfpraak , dus veranderd j inzonderheid , door de overneeming , uit de Hebreeuwfche, ii de Griekfche taal. Ook weet men , dat IJfafchars erfdeel, k welk dit Hepharmm lag , gereikt heeft, tot de Baai van Ptolemais : uit dit een en ander, zou het my niet vreemd zyn, 20 imands gedachte daarop vielen ; dat Hepharaim gemeenc wierd, door dit Apherema, een der Gerichten, die, het aj yan Samaru, het ay ?an Guliki, tot Juiw gevoegt zyn. Ook een bedenking daartegen, 1  Opgeloft. 30 De befchryving ook deze ftad , binnen de landpaalen van Judeè'i rooefte begrepen zyn. Dan j in de Schriften des" Nieuwen Teftaments, word Cefarea, als buiten Judeè', uitgeflooten. Men leeft Handel. XII. 19. dat Petrus, als hy , op zo wondérlyke wyze, uit de gevangenifle te Jerufalem ontkomen was, van daar vertrok, van JuöÊë naar Cesarëa ; en zicb daar bnt» Meld. Hoe kon Petrus gezegt worden , van Judeè' te Vertrekken naar Cefarea , zo deze ftad , binnen de landpaalen van Judeè', zich werklyk bevond? lag Cefarea in Judeè'; zou Petrus, doör die reis, uit Jerufalem , naar .Cefarea , flechts van het een deel van Judeè', naar het ander vertrokken ; maar, eigen* lyk, binnen de Landftreek Judeè'^ gebleven zyn. Een foortgelyk voorbeeld vind men , Handel. XXL 10. Alwaar zeker Propheet, Agabus, gezegt word ; van JüDEë afgekomen te zyn, maar dit zelve Cesarea. Vergeleken vers 8. Doch de zaak , van wat nader by inziende , zullenwe de zwarigheid niet zo groot vinden , alsze wel , in den beginne , fcheen. Alle , die, ih de Aardrykskunde , flechts een weinig bedreven zyn , weeten , dat de naamen der byzondere Landfcbappen, gemeenlyk , in een tweërly , naamlyk , een nauwere en ruimere betekenille , tebezigt worden. * Dit *. Als een voorbeeld, mag men hierby aannaaien, het Koningryk Zweden. Deze naam ftrekt zich uit, over het geheel IConingryk , in het gemeen ; maar, in her. byzonder , word Zweden genoemt, het landfchap , aan de weftzydc des' Bothnifchen Zee-boezems , in den omtrek van Stokholm gelegen : want geheel Zweden , word thans in vier byzondere landfchappen verdeeld : Gotblmd , Zweden, Nordland ctf Tmhnd. Desgelyks is het gefield met Switserland. Meu noemt, ZvitferUnd , in het gemeen , alle de XIII. Kantons ; alsmede •He de Zwitferfiht Bondgenootfehnpptn , enz. en, echter word ook Zwitftrlmi > of in hunne taal Zthmitx., genoemt, ia het  van J u ö È ë\ 31 Dit zelve greep ook plaats, in opzichte tot JüDEg 5 ten nauwften genomen , wierd daardoor verflaan* de Landftreek , naaft by de ftad Jerufalem gelegen , en die voortyds, door den Stam Juda bezetea wierd. Dit was (gelyk de Latynen zouden zeggen), Judcea, proprie diSta , of het eigenlyk gezegde Judeè'. Doch des niet te min , ftrekte zich de naam Judeè', ook veel ruimer uit: naamlyk , tot al het Land , dat oudtyds onder het JToningryk Juda of Judeè', begrepen wierd ; en dus, dat den ftammen Juda , en gedeeltlyk ook Benjamin , Simeon, Dan, enz. in eigendom behoord had ; ja ook, tot al wat in laatere tyden, door het zelve overheerd, of aan het zelve gefchonken was ; en daar onder, dan mede de Zo evengemelde drie Gerichten , door den Syrifchen Koning, Demetrius, aan Judeè' afgeftaan. Dit laatfte, zou men, naar het rechte konjlwoord , (terminus artis), in de Geographie gebruiklyk , Juvjeu a d j e c t a *: dat is , het Bygevoegde Judeè' mogen noemen. In die eerfte nauwere beteekenifle, wil Lukas, den naam Judeè', genomen hebben ; als hy Handel. XII. 19. en XXI. ió. eerft van Petrus, en daarna van Agabus, verhaald , dat zy van Judeè' vertrokken , of afgekomen zyn , naar Cefareè': want zy kwamen, (immers Petrus,) van Jerufalem; het welk, in het eigenlyk gezegde Judeè', lag. Doch, hier het byzonder , een der Kantoni , in het midden def anderen gelegen. En die zelve onderfcheiding, merkt men ook aan, in veel meer andere geweften. *. Dus fpreeken ook de Oude Aardtyksbefchryvers , Van Macêdonia Abject a : dat is, Het Bygevoegde Macedonië > daardoor verftaande de Landftreek , tufichen de rivieren Strymon en Nejlus, die , weleer behoord hebbende aan Thraeie, naderhand , door Vhilippus, den Koning van Macedonië , verwonnen , en aan Macedonië gehecht was. Vid. f~. C. Ctlhriï^ iHgr. tint. Tom. I. fag. 8/o,  Van waar dit Land den naan. TanJuDEc ontfangen, 3 2 De befchryving hier door wil Lukas niet weêrfpreeken , dat ook de vlakte van Saronas, waarin Cefare'ë en meer andere fteden , langs de Zee, tot aan de baai van Ptolemais , gelegen waren ; naar den -ruimeren zin , mede tot Judeè behoorde, en onder den naam van Judeè' , is bekent geweeft. Dit zy genoeg , van de grenzen van Judeè'. . Hoe deze ganfche Zuidlyke Landftreek van Paleftina, aan den naam JuoEë , gekomen zy, betuig- vvdA^0mfche Schryver> Diö Caffitu, {Hifi. Lib: Ji.XX.VL), niet te weeten*. Een bewys , voorwaar, van de verregaande blindheid der Heidenen in allerly zaaken * die den Joden aangingen. Voor een', die ooit de Heilige Schrift gelezen heeft, is dit ganfch niet duifter te ontdekken ; en kan , genoegzaam , uit ons voorgezegde, worden opgemaakt. 'hsS*U, (hoedaanig dezelve, in het Grieks, uitgedrukt, en overal in de Schriften des Nieuwen Teftaments, gelezen word ) is niet anders; dan de Griekfcbe uitfpraak, (pronuntiatie'), van den Hebreemvfcben naam ni-rr % f Jebuda). Wy bekennen, dat wel de LXX. Griekfcbe Overzetteren des Ouden Teftaments , zo dikwerf het Hebreeuwfcbe woord rnirr • in den grondtext, voorkomt, niet door 'hsèotix, maai door 'léS*, uitbrengen ; 't welk wat nader blyft, by de oorfpronglyke Hebreeuwfcbe uitfpraak dezes woords, Jebuda : doch, in laateren tyd, hebben de Grieken dit Jebuda, ( als dit woord, in opzicht tot het Landfcha'p Jebuda of Juda , genomen wierd,)' niet anders dan 'IxSctix ; en de Latynen Judcea, uitgefprooken. Dit blykt, onder anderen Matth. Ut y, 6. alwaar de naamèn 'ïaSeti* (Jüdaia), en yn l4S*, (dat *• **&io W»' (inquit. fecund. verf. Lat.) Jnd&a , Gens Jute appellater, ld Cognomintum mie orizmem ceperit , baui lao. 1  van j ü d e 'ê, 33 (dat is, het Land Juda,) onder elkander verwisfeit worden. Nu wierd wel, in den beginne , alleen Jebuda of Juda genoemt, het Land, dat, by de deeling , den ftamme Juda, of den nakomelingen van vader Jakobs derden zoon , was toegeweezen 3 maar, daarna, is die naam overgegaan, tot het gebeele Koningryk , van welk, de X. ftammen Ifraëls , na Salomo's dood , zich afgefcheurd hadden ; en welks zetel te Jerufalem geveftigt bleef. In die uitgeftrektheid , heeft men den zeiven naam gezetlyk te begrypen ; zo dikwyls, deze beide Koningryken , met de naamen Juda en Ifraël, van elkander worden onderfcheiden : Zie Jerem. XXXVI. 2. LI. 5. Hof I. 11. enz. De ftam Juda , was de eerfte en voornaamfte in rang, onder de ftammen , waaruit dit Koningryk beftond; ook befloeg dezelve , meer dan de helft van het grondgebied dezes Koningsryks : weshalven, niet te verwonderen is , dat, naar dien éénen ftam , het geheele Koningryk benoemt wierd. Ja , niet alleen , deelde de ftam Juda zynen naam mede , aan het land, maar ook, aan de inwooners; aan de onderdaanen dezes Koningryks ; die reeds zeer vroeg, alle famen, zonder onderfcheid van ftammen , met de naam van 'IxSxïot , of Joden zyn bekent geweeft. Dit laatfte was zelfs, alleen, reden genoeg, om dit geheele Land , Judeo , te benoemen : vermits het j naamlyk , bewoond wierd , door het Joodfcben volk: in welken opzichte, de naam 'Is Ja/es, zo veel zal willen zeggen , als yij 'ivSotixj : dat is , Het Joodfcben Land , of yn tui 'IxSaicav : dat is , Het Land der Joden. Dus konnenwe verftaan , dat Lukas , de ftad Arimatbea, van waar de vroome Raadsheer , Jofeph , oorfpronglyk was , een ftad der Joden noemt; (in het Grieks rioAepaalen : noch ook onderfcheidenlyk aanwyzing oen , van alle de fteden,- ofze, tot het een of aner deel, gereekend moeten worden. ■Er  van J u d e ë. 3$ 'Er was noch een twede «Smaldeeling des Landfchaps Judeè', van die gemelde onderfcheiden : hoewel deze , niet over Judeè' alleen ; maar ook , over de andere deelen van Paleftina, naamlyk , Samarie , Galilec en PEREë, zich uitftrekte. In de Heilige Schrift , worden deze fmaldeelen niet aangeroerd : dan, in de Boeken der Machabeè'n, de fchriften van Jofephus , van Eufebius en Hieronymus, en meer andere. En is dus de kennis derzelven zeer nootzaaklyk ; te meer , vermits, door de benoe. ming dezer kleine landfchappen, de gelegenheid van verfcheiden fteden en vlekken des Joodfchen Lands , door de gemelde Schryvers , veeltyds bepaald word; weshalven wy deze fmaldeelen , ook in de Vldt Landkaart aangeweezen hebben. Jofephus fchryft, (de Bell. Lib. IJL cap. 2.) dat Judeè' in XI. zodaanige byzondere deelen onderfcheiden was , aan welke hy den titel van tona^at : dat is, heerfchappyen of heerlykbeden, geeft ; en die meelt van hem genoemt worden , naar derzelvei hoofdlieden: " eerft noemt hy, het Ommeland var " Jerufalem, als het voornaamfte: daarna van Goph" na , als de twede in rang ; dan van Akrabala , '' Tamna , Lydda , Ammaus , Pella , Idumeè', En " gadda , Eer odium en Jericho. By deze elf, voegi " hy noch de laudftreeken van Jamnia en Joppe". die ook mede tot Judeè' behoorden. Plinius, (Hift, Lïb.V. cap. 14.) maakt een verdeeling in X. To parchien of heerlykbeden : " noemende, Jericho " Emmaus , Lydda , Joppica , Acrabatena, Gopbni " tica, Tbamnitica", enz. By andere Schryvers worden, by deze gemelde, noch andere deelen ge noemt : weshalven wy beft zullen doen , de voor naamften derzelven, ( zonder ons, aan den een' o anderen byzonderen Schryver, te verbinden), eenij verflag te geven. C 4 Jl Judeè wierd ook gefnialdeeld 5 op eene andere wyze, in r > *  DAROMAS, < i ( \ I 40 De befchryving JiJDEtS derhalven , byzonder betreffende : daarin vond men, als de voornaamften : DAROMAS, GER AR ITICA , GEBALENA, SEPHELA, THAMNITICA , GOPHNITICA, AKRABATENA en SARONAS. Het Landfchap Daromas, befloeg het zuidlyk deel van Judeè'. Dit kan men zelfs , uit den naam alleen , genoegzaam beiluiten : deze is wel by de Grieken zeer gemeen , die denzelve &ci%a>fxui uitfpreeken ; doch , heeft zynen oorfprong en beteekeniiTe in de Hebreeuvqfcbe taal. De Hebreen fchryven denzelven t=>irt f ( Daaroom ) : en dit woord beteekend , het zuiden; gelyk de onzen het zelve telkens vertaaien. Zie Deut. XXXIII. 23. Job XXXVII. 17. Pred. I. 5. XI. 3. Ezecb.XX.46. XL. 24. enz. Hieronymus wil zynen lezer, die der Hebreeuwfche taal mocht onkundig zyn , dit byzonder beduiden ; fchryvende (in Onom. 'ad voc. Duma,) Vicus grandis, in Daroma , boe eft, ad austualem r>laga?n: het welk zeggen wil: een groot vlek, in Daarna : dat is, naar de zuider bemelsjlreek. Dus, is ér geen twyffel aan, of Daromas is dezelve LaudIreek, die in de Heilige Schrift veeltyds, het zuilen, genoemt word. Zie Deuter. XXXIV. 3. iSam. £XX. 27. Hoewel men daar, in den Hebreeuwfchen ;rontext, een ander woord , m (Negeb) vinden :al. In de kaart van den Heer J. C. Harenberg, is Ik Daromas wat zeer zuidlyk geplaatft ; zelfs op de iterfte zuidlyke grenzen; dus, het niet tot het ei;enlyke Judeè', maar, tot Idumes, zoude behoord heb-  van j u d e ë. 41 hebben. Het komt , echter, met de gelegenheid van fommige lieden , door Eufebius en Hieronymus, in Daromas geplaatfl, beter overeen , dit landfchap wat meer binnenwaard te Hellen , en nader by de Eleutheropolis : want } een deel des ommelands van Elmtberopolis , was mede in Daromas gelegen ; als blykt uit die beiden voornoemde Schryvers: in Onom. ad voc. Esthemo. Naar de gedachten van denzei ven Harenberg, zou Geraritic a, ten noorden van Daromas gelegen hebben. Doch, wy hebben, den Heer Reland, (Palefi, Lib. I. cap. 32.) , daarin , volgende het zelve zuidwaard van Daromas geplaatft : het welk ook met de bepaaling van Eufebius beft kan vereffent worden. Dit Landfchap droeg dien naam , naar de ftad Gerar ; die reeds van ouds , in de Aartvaderlyke gefchiedeniffe , zeer bekend geweeft is. Daarom fchryft Hieronymus , (in Onom. ad voc. Gerara") : Ex ejus nomine nunc Geraritica vocatiw , regio trans Daroma , enz. dat is: van deze ftad, ontleend nu, zynen naam, het Landfchap Geraritica , aan geene zyde van Daromas gelegen. Aan geene zyde: word hier gemeend, in opzicht tot Betblehem; alwaar Hieronymus zich bevond, dit fchryvende. Aan Geraritica paald teer zuiden het Lasdfchap i Gebalena: welke naam , van de Arabieren, oorfpronglyk is. In de Arabifche taal beteekent Jebal of Zjebal , een bergftreek : doch de Grieken dit , voor een' eigen naam, (nomen proprium,) aanziende, hebben het zelve in zyne eigen klank behouden, en rsêciAw , C 5 uit- Geeari» ,ena,  4& De befchryving uitgedrukt. De Heer Reland , heeft aangemerkt; (Paleft. Lib. I cap. 15.) dat de Schryver van den Jerufalemfcben Targum * , voor het gebergte Seïr , ( daar dit, in den Hebreeuwfche text, voorkomt ), gefield heeft, x^jn : dat is, de berg of het gebergte Gabla. Hieruit, konnen wy dit licht ontfangen , dat Gebalena niet anders aanduid , dan de Bergstreek van Idumeè', op de zuidlykfte grenzen van Paleftina gelegen ; en dat, in den tyd , toen deze Targum opgeftelt is , dit gebergte, gemeenlyker, met den naam Gabla, dan met zynen ouden naam Seïr, is bekent geweeft. Niets is bekender, dan dat de Idumeers, het gebergte Seïr, weleer bewoond hebben. Om geene andere reden , worden zy, die van bet gebergte Seïr, genoemt, zChron. XX. 10. en de kinderen van Seïr, Hoofdft. XXV. 11, 14. ook flegs blootlyk Seïr , Ezecb. XXV. 8. Hierin , worden we des te meer beveiligt ; door te zien, dat ook in de Samaritaanfcbe overzetting , van het wetboek (Pentateucbus) , voor Seïr , 1 ( Gabla) gevonden word, Deut. XXXIII. 2. en' elders. Jofephus noemt die zelve Landftreek, met een kleine verandering , Gobolitis, en befchryft dezelve (Ant. Lib. II. cap. 1.) duidlyk, als een deel van Idumeè'. Desgelyks worden de naamen Idumeè' en Gebalena , door Eufebius en Hieronymus, (in Onom.), veelmaal onder elkander verwiffelt : Doch , zy neemen ook , den laatftgemelden naam , zo ruim , dat daaruit blykt , dat het Landfchap Gebalena, zich verder uitgeftrekt heb- *• De, Jeruf»ltmfche Targum , is een uitbreiding en nadere rerklaarihg der V. Boeken vm Mofes : onzeker wanneer, en door wien, ontworpen ; doch in groote achting by de Joden dezes tyds. Zy word de Jerufalemfche Targum genaamt; het Zy , vermits dezelve te Jerufalem is opgeftelt; het zy , vermitsze , naar de Jerufalemfche dialekt of taaibuiging der Hebretuwfche fpraak, gefchreevea is,  van j ü d e ë. 43 hebbe ; dan tot dat gedeelte van Paleftina, het welk met den naam van Idumeè', van ouds, is bekent geweeft : naamlyk, tot aan de ftad Petra, genoegzaam in het middenpunt van het eigenlyk Idumeè gelegen : waartoe de Heer Reland, (l. c. pag. 84.) verfcheiden bewyzen , uit het Onomaftikon , by elkander brengt. Voorts word, een Land of volk , Geral , (Hebreeuwfch genoemt, Pf. LXXXIII. 8. Dewyl Gebal daar gevoegt word by de Edomiten, Ismaëliten , Moabiten en Hagareenen, vers 7. welke allen daaromftreeks , ten zuiden en zuidooften van Israè'ls land, gewoond hebben ; zou 'er veel bedenking op konnen vallen , of niet aldaar , door Gebal, die zelve Gebalenen, inwooners der landftreek Gebalena, werden verftaan. Niemand zal dit , echter , gereedlyk durven vaftftellen : dewyl ook , van een ander Geral, word gedacht, Ezecb. XXVII. 9. Tot Tyrus word gezegt: De oudften van Geral , en haare wyzen waren in u , verbeterende uwe breuken. Gebal beteekent daar, ongetwyffeld , de inwooners der ftad Gebal , in Pbenicie, aan de Middelandfche Zee, veel noordlyker dan Tyrus , gelegen : by de Grieken Bu'gAof ; doch heden by de inwooners dier landftreek , weêr met zynen ouden naam , Gibyle geheeten. Zie Maundrells Reize , van Aleppo naar Jerufalem, bladz. 44. welker inwooners bekwaam waren in de bouwkunde; zie 1 Kon. V. 18. alwaar ze Gibliten worden genoemt : om welke reden , door Ezecbiel, aldaar tot de Tyriers gezegt word: Zy verbeeterden uwe breuken : dat is , zy herftelden de fcheuren of reeten , uwer fcbepen. Deze Gibliten , inwooners der ftad Gebal , worden ook gemeent, Jof. XIII. 5. en aldaar hun land geplaatft by het gebergte Libanons. Zeker , vermits Afapb , in den gemelden Pf. LXXXIII. 8. na dit Gebal , (benevens meer anderen ) ook de inwooners van Tyrus doed volgen ; zal het  44 De befchryving het altoos twyffelachtig blyven , of niet door dit Gebal werden bedoeld, de inwooners van Gebal in Pbenicie, de Gibliten; die daar, met de andere vyandelyke nabuuren , die tegen Gods volk, eene algemeene famenzweering gemaakt hadden , worden opgenoemt. Behalven dat men , met reden , tegen de eerfte gedachten , zou mogen opgeven ; dat de naam van Gebalena , met opzicht tot een gedeelte van het Land der Edomiten , niet zo oud fchynt , dat dezelve , in Afaphs tyden , reeds zoude in gebruik geweeft zyn. Ten minften , word die naam , in die betekcniffe , in andere Godlyke Schriften, nergens aangetroffen. S e p H e L A wierd genoemt, die groote vlakte , in het zuidweftlyk deel van Paleftina , tuffchen het gebergte en de Middelandfche Zee gelegen ; dezelve , die Jof. XV. 33. befchreven word, als de laagte van Juda. Aldaar ziet men , ook in den Hebreeuwfchen grondtext, het woord nbsf , ( Scbephela ); het welk by de Hebreen van een gemeen gebruik is , om allerly laage vlakke velden te betekenen ; en daarom overgefteld word, tegen het gebergte, Jerem. XVII. 26. en elders. Dit zelve Hebreeuwfche woord komt meer maaien voor : als 1 Chron. XXVI. 10. Jerem XXXII. 44. XXXIII. 13. Zach. VII. 7. en andere' plaatzen. Aanmerklyk is, dat de LXX. in de drie eerftgemelde plaatzen, als mede Obadj. vers 19. het zelve woord , in het Grieks , behouden hebben ,• alleen met eenige verzachting , die aan de Griekfche taal eigen is , het zelve , «^a» , uitdrukkende. Daaruit verneemt men, dat dit woord , by de Grieken , reeds vroeg is overgenomen , als een eigen naam ; eigen , naamlyk , aan die vlakte van Judeë, tus-  van j u d e ë. 45 tuflchen het gebergte en de Zee beflooten. Het welk des te meer bewysbaar is ; wyl die zelve vlakte , ook i Mach. XII. 38. met den Griekfchen naam, lapnhoi voorkomt. Eufebius en Hieronymus, befchryven dit land , (in Onom. ad voc. Sepbela,) " als " een vlak veld, omtrent Eleutberopolis, enz. het " welk, in hunne dagen, dien naam van Sephela, " noch behouden had." Van het Landfchap Thamnitica, maken desgelyks gewag , Eufebius en Hieronymus. Aangaande , de gelegenheid van dit fmaldeel , kan geen twyffel vallen, zo men uit de gemelde Schryvers, (in Onom. ad voc. Addara), geleerd heeft ; dat het zynen naam ontleend, van het vlek Tbamna, van ouds Tbimnatb of Timnata, met welken laatftgemelden naam, het onder de fteden des ftams Dan, bekent ftaat, Jof. XIX. 43.- Die zelve aanmerking geld ook , in opzicht tot het Landfchap Gophnitica; mede genoemt , naar de ftad Gopbna, by Jofephus dikwyls gemelt , met den Griekfchen naam rocpv*. Zo deze ftad dezelve zy, die in Jof. XVIII. 24. met den naam van Opbni voorkomt , en aldaar , den (lamme Benjamin , word aangefchreven; gelyk Bonfrerius wil, (in Annot. ad Onom. ad vocem Gophna,) zou de gelegenheid dezer landftreek, Gophnitica, niet bezwaarlyk te vinden zyn ; naamlyk , ten noorden van Jerufalem , op Epbraims gebergte. Dit ftemt met het naricht, dat Jofephus daarvan geeft , (de Bell. Lib. V. cap. 8.)» zeer wel famen : hy plaatft het THAMNIJj ricA, GophnW ca.  AKRABATENA. : i 46 De befchryving het zelve , op het bergachtig gedeelte van Judeë; en uit zyn verhaal van den tocht, door Vefpafianus ge. daan , ter onderbrenging der beide heerfcbappyen , ( Tott*^}*;), Gophnitica en Akrabatena ; kan een opmerkend lezer klaar befluiten , dat de eene, zo wel als de andere, tuflchen Cefarea en den omtrek van Jerufalem, gelegen hebben. Van •Akrabatena mek die zelve Jofephus meermaalen , (de Bell. Lib. II. cap. 11,25.); doch eenigermaate twyffelachti>, of het tot Judeë, dan tot Samarie, gebracht moet worden. Het blykt ten minften, dat deze landftreek, hoewel tot judeë behoorende , op de grenzen van Samarie lag. Ook telt hy elders, (de Bell. Lib. III. cap. 2.) dit Akrabatena uitdruklyk, onder de Xl' To' porchièn (Heerlykbeden), van het landfchap Judeë. En (ibid.)de ooftlyke uitgeftrektheid van Samarie. langs den Jordaan , bepaalende; fchryft hy • " dat "dezelve beginnende van Ginea," ( de noordlykfte plaats), » een vlek in de vlakte," (verftade vlakte van Efdrelon), " gelegen , eindigtin de To- pareine Akrabatena". Dus Akrabatena , de zuidlvke grensfeheiding van Samarie , naar de zyde van judec , zal hebben uitgemaakt. Hiermede Iaat zich zeer wel vereffenen , het onderricht, dat Eufebius m Hieronymus, daarvan geven : want zy plaatzen iet zelve , tuflchen Neapolis en Jericho. Ook word Silo, het welk ongetwyffeld tot Samarie behoorde , ioor de gemelde Schryveren, mede tot Akrabatena prekend: (in Onom. ad voc. Selo,) ten bewvs * ht men niet kan nalaaten , een gedeelte van Akra. Mem. pok tot het Landfchap Samarie te betrekken. iJoch, behalven dit, wierd noeh een ander deel vm  van J u d e ë. 47 van Judeë, mede Akrabatena genoemt; hetwelk lag op de grenzen van Idumeè'; of liever in die zuidlyke landftreek van Judeè', welke, in het byzonder, en ter onderfcheiding van het eigenlyk Judeè', zelve , den naam van Idumeè' droeg. Immers leeft men i Mach. V. 3. dat Judas de Machabeè'r, de kinderen Ejau's beoorlogden , in Idumeè', (bet land ) Akrabattena , in onze Nederduitfche vertaaling , het land van Akrabattinen; doch in het Grieks, t>jv 'An§«ë«tdat is, (de landftreek) Akrabattena, Het zelfde verhaald Jofephus, (Ant. Lib. XII. cap. 11.): en daarna, een foortgelyk geval, van deszelfs broeder Simon, ( de Bell. Lib. V. cap. 7.) Daarom heeft ook J. C. Harenberg, in zyne kaart van Paleftina , een tweërly Akrabatena, het een in de nabuurfchap van Silo ; en het ander op de zuidlykfte grenzen van Judeè',éigt by de D'oode Zee, geplaatft. De Heer Rela'nd geeft, doch niet verder, dan een giffinge , op ; of dit laatftgemelde Akrabatena , aan de zuidlyke Tong der Zout Zee gelegen , zynen naam wel niet mochte ontfangen hebben , van dien opgang Akrabbim, (in het Hebreeufch a'snfjj.' nbyn : dat is, de opgang der Schorpioenen, ) die Num. XXXIV. 4. by de aanwyzing der zuidlyke landfcheiding van het Land Kanaan , in het gemeen ; en Jof. XV. 3. van Juda's ftam , in het byzonder, genoemt word. Vid. Paleft. Lib. I. cap. 32. Eindlyk volgt de Landftreek Saronas, in het noordweftlyk gedeelte van Judeë , aan de Middelandfche Zee gelegen. Deze Landftreek zouden wy, vermitsze zo zeer noordlyk ligt, tot Judeë , niet hebben durven betreklyk maken , maar veel eer tot Samarie; ten waare wy hier voor, van Jofephus, o en Saro-s nas.  4-8 De befchryving (de Bell. Lib. III. cap. 2.) geleerd hadden, dat Ju. dee zich , langs de Zee, uitftrekte tot aan Ptolemais Nimmer vond men de uitgeftréktheid der fmaldeelen' van Judee , zo nauwkeurig, door Eufebius en Hieronymus; bepaald, dan van die Saronas. In Onom ad voc. Saron, zeggende: " a Cefarea Palmftince, ufque " ad oppidum Joppe , omnis terra , qua cernitur , di|' citur Saronas." dat is, " van Cefarea in Paleftina, tot aan de ftad Joppe, word al het land, dat " men daar ziet , Saronas geheeten". Hoewelze beiden, te gelyk , onderrichten , dat ook de landftreek, tuflchen den berg Tbabor en de Zee van Tiberias, dien zeiven naam droeg. Deze eerftgemelde geheele landftreek, beftond uit eene aangenaame vruchtbaare vlakte, van weilanden overvloedig voorzien. Daarom is dezelve reeds voorgekomen , onder de Vlakten van Paleftina, in het lfte Deel , Hoofdft. IX. bladz. 244, 245. en aldaar kortlyk befchreeven. In de Schriften des Ouden Teftaments is dit land, met den naam Vrf, (Scharon,) zeer wel bekent. Zie Jef. XXXIII. 9. XXXV. 2. LXV. 10 De LXX. Griekfche overzetteren hebben doorgaans dit woord door afvpèf, (Drymos) vertaald • ten bewys, dat deze landftreek toen , met dezen naam , onder hen bekent geweeft is: het welk, des te meer , bewezen word, uit Strabo ; die ( Geogr. Lib. XVI.) van Drymos en Carmelus , ter zeiver plaatze, gewag maakt; bedoelende ongetwyffelt deze zelve landftreek, zo na by den berg Karmel gelegen: als medé uit Jofephus; die mede van den berg Karmel, en het Landfchap Drymos , als na by elkander gelegen, melding doed, sint. Lib. XIV. cap 24tn mit. Doch a?«^s betekent, by de Grieken ' een Bofcb of Woud , het welk bezet is met allerly boomen , die in het wild groejen. Dit heeft de Lieer Reland, met veele getuigeniffen, uit verfcheide ou-  vin j ü c e ë. 4g oude Griekfché Schryvers beveiligt, (l. c. pag. i8p, 190.) zeer waarfchynlyk is, derhalven , dat deze landftreek, met zodaanigen woud of wouden, is vervuld geweeft; en dat dit gelegenheid gegeven heeft, om dezelve dus te benoemen: het welk men , in ónze taal, zoude konnen uitdrukken, door Boschi.and. Doch, de Hebreeuwfche naam lf# (Scha* roon), dien overal de Godlyke Schryvers gebruiken, is oorfpronglyk van de ftad Laffaton , die onder de oude Koninglyke fteden des Lands Kanaan getelt word, Jof. XII. 18. en ih deze vlakte gelegen was: zynde naderhand Sarona , en , van daar , ook die vlakte zelve, dus genoemt is. Met den naam Sarona, komt deze ftad voor, Handel. IX. 35. Alle deze deelen, by elkander gereekent; zal de ganfche Lengte van Judeë, langs de Middelandfche Zee , van de beek Sicbor, tot aan den Zeeboezem van Ptolemais , niet veel minder , dan 40. uuren wegs , bedragen hebben ; doch verder ooftwaard , langs de Doode Zee, en den Jordaan, daar Judeë tegen Samarie ftuitte, omtrent 30. De Breedte, van de Middelandfche- tot de Doode Zee, en den Jordaan , was verfchillende ; doch , kon nergens veel meer, dan 20. uuren wegs, behaalem De Grondsgesteldheid van Judeë, ondergaat, aan de verfcheide oorden, eenige verandering : in het midden is ze hoog ; zelfs de hoogfte van geheel Paleftina: doch, ter rechter- en flinker zyde,inzonderheid langs de Middelandfche Zee, ziet men groote vlakke Velden ; dus de grond , toen ze naar behooren bearbeid wierd, bekwaam was tot voortbrenging van allerly behoeften. In het hooge deel , dat uit bergen en daalen beftaat, groeide het koorr^ benevens de wynftokken, en allerly boomvruchten; en in het laage , vond men de grazigfte weilanden , voor het vee: naar hét getuigeniffe van Jofephus, de D BelU De groette van De gifttid' heid van grond.  De driërly foort van inwooners in Judeë. 50 De befchryving Bell. Lib. III. cap. 1. Doch, over deze zaaken, de natuurlyke gefteldheid van Judeë betreffende , verder uitteweiden, zou niet anders dan een herhaaling zyn, van het geen wy in het ijle Deel, Hoqfdfl. lil, , desaangaande, breed genoeg vermeld hebben. De Inwooners dezer landftreek beftonden uit Joden en Jodengenooten. Door de laatften verllaanwe, inzonderheid, de Idumeers ; die , op de gezegde wyze , den Joodfcben Godsdienft aangenomen hebbende , met de Jooden , in de laatfte Jaaren , voor de komft van Chriftus, tot één volk geworden waren. Behalven deze eigen inboorlingen der Joodfche natie , waren in Judeë, verfcheiden zo genoemde Grieksche Joden , die door de landen der eertyds verre uitgeftrekte Griekfché heerfchappy, als Cilicie, Pampbilie, Kappadocie, Galatie, Bithynie,enz. weleer verftrooid geweeft, maar, van tyd tot tyd, naar dit hun vaderland , te ruggekeerd waren : inzonderheid , federt de Joden , na de affchudding van het Jok der Syrifcbe Koningen , door toedoen der Macbabeëfcbe Vorften , in dit hun vaderland, meer vryneid gekregen hadden. Vermits veelen hunner, hoe verre van de grenzen van Paleftina verwyderd, echter, de gewoonte hadden , de drie hooge Feeften, te Jerufalem, Jaarlyks bytewoonen, (Job. XII. 20.) gaf dit niet zelden aanleiding , dat fommigen te Jerufalem, en in andere plaatzen des Joodfcben Lands; zich neêrzetteden. Dezen worden Joh. XII. 20. £AA>?vsf, (Hellenes') genoemt, door de onzen aldaar ioor Grieken vertaald: doch, gemeenlyker 'Eaajjvi'7x1 (h elleniftai): dat is , Griekschen , Hand. VI. 1. yf Griekfché Joden: gelyk de onzen dit woord vertaald nebben , Handel. IX. 29, vermits , deze Joden de Griekfché taal zich hadden eigen gemaakt; en ook, de  van ƒ u ö È ë. 5t de Griekfcbe overzetting der LXX. in hunne Synago. gen, gebruikten. Geduurende den tyd van ChHjlus en de Apoftelen 4 bevonden zich, eindelyk, ook verfcheide Romeinen» in deze landftreek ; meeft krygsknechten , behoorende tot de bezettingen der fteden; federt Judeë in het Xde Jaar , na Chriftus geboorte , een wingewefi (provincie) der Roomfcbe Keifers geworden was. De* zen ftonden onder het gebied der Stadhouders ; die eerft te Jerufalem, en daarna te Cefarea, zich onthielden. Zodaanige krygsbezettingen hadden de Romeinen, in alle hunne overheerde Landen : en ze dienden, om de onderdaanen te bedwingen; die anders , gereedlyk, zouden konnen aan het muiten flaan. Mitsdien , waren dezelve nergens zo nodig, dan in Judeë, vermics de Joodfche natie, meer dan eenige andere, muitzuchtig beftond. Die zelve omftandigheid maakte , het verblyf der Romeinen, in deze Landftreek, den Joden zeer onaangenaam, ett zelfs laftig; vermitsze hen , als onderdrukkers hunner vryheid, aanzagen. Men kan denken ; ( en de ervarenheid heeft het ook geleerd,) dat , tuffchen deze volken, wederzyds, geen oprechte vrienfchap kon plaats grypen : des te min, wyl het verfcbil van Godsdienft , van zelve, alle onderlinge gemeenfchap ftremmen moeft. Ondertuffchen, kan, uit deze vermengingen van drieè'rly foort van inwooners , worden opgemaakt, dat in Judeë, in de laatfte tyden, waarvan, met betrekking tot dit Land , in de Schriften des Nieuwen Teftaments , gewag gemaakt word , drie byzondere Taalen in gebruik geweeft zyn : de Hebreeuwsche , de Grieksche , en de Latynsche ; welke drie, de hoofdtaaien waren, in dien tyd over den ge* heelen aardbodem bekent. Daar door ontdekkenwe de reden , waarom de Stadhouder Pilatus, het op> D a fcbrift 3e ts»Utt} n Jude& Gebruik» fyk.  Job. XI5 20. opgi iielderd. De He èreeuwfcht txal,meet gebruikJyk, doel Terbafterd i i < J \ i. J2 De befchryving febrift, het welk, boven het hoofd van Christus , aan het kruis gehegt wierd, in deze drie gemelde taa* l.len deed fchryven. Jobannes verhaald, Hoofdji. XIX. > 20. dat bet was gefebreven, in 't Hebreeuwsch , in 't Grieksch, en in 't Latyn: opdat het, naamlyk, van allen en een ygelyk , konde gelezen en verftaan worden ; dewyl , onder deze drieërly foort van inwooners, Joden, Grieken en Romeinen geene gevonden wierden, die niet voor 't minft, één dezer drie taaien , als hunne eigen moedertaal, verftonden. De Joden maakten, echter, als de eigenlyke inboorlingen dezer landftreek, onder allen , verre de meeften uit: en daaruit volgt, dat de Hebreeuwsche-, als hunne eigen moedertaal, de Gemeene Landtaal, in Judeë gebleven zy. Hoewel, niet meer in die zuiverheid, met welke deze taal in vroegere tyden , was verfiert geweeft. Geduurende de zeventig Jaaren , binnen welken zy , in Babel, verkeerd hadden , was dezelve veel verbasterd, en met de Chaldeeuwfche , aldaar gebruiklyk , vermengt geworden, ten aanzien van veele byzondere woorden en fpreekwyzen ; en in de tongval ( dialekt) , grootdeels naar dezelve overhellende. In laateren tyd , toen de Joden , in hun vaderland te ruggekeerd , onder de dwinglandy der Syrifcbe Koningen moeften bukken; en hun land al'om, met 5^'ifcb krygsvolk , en andere bedienden dezer natie , /ervuld was, is hunne taal ook, daar beneven, zeer gebogen, naar de Syrifcbe uitfpraak: dus de landtaal Ier Joden, in den tyd , toen Chriflus en de Apofleen aldaar verkeerden, in fteé van zuiver Hebreeuwfcb, >ee\ eer , Syrisch- Chaldeeuwsch te noemen zy; »f liever Hebreeuwfcb , naar de Syrifcb- Chaldeeuw:be tongval gevormt Dit is klaar te befpeuren, uit erfcheiden bewoordingen , die hier en ginds, in de 'Chnften des Nieuwen Teftaments worden aange- trof-  van j u d E ê. j«j troffen ; en die, ten aanzien der oorfpronglyke beteekeniffe, wel Hebreeuwfch willen zyn; doch, in de uitfpraak, dermaten , van het zuiver Hebreeuwfcb verwyderd en verbafterd, dat dezelven, op den blooten klank, veel eer Syrifcb of Chaldeeuwfcb fchynen. Ten voorbedde, de woorden Abba, Akeldama, Bar, Gabbatha , Golgotba , Epbphata , Eli , Maranatba , Rabbouni, en meer anderen, gelyk den taalkundigen bekend is. Van dien aard was, derhalven , dat Hebreeuwfch , het welk Paulus fprak tot de Joden te Jerufalem, Zie Handel. XXI. 40. en XXII. 2. Alleenlyk heeft men deze verbaftering der Hebreeuwfcbe fpraake , met bepaaling, te verftaan, alleen , van deszelfs dagelyks gebruik, onder het gemeen, in de borgerlyke famenleving : want, in zich zelve, wasze, in haare eerfte zuiverheid , bewaard gebleven , in de Heilige Schriften des Ouden Teftaments; en was dus den Scbrifgeleerden, die'r plicht medebracht, de Wet en de Propheeten te verklaaren voor het volk , wel deeglyk bekent. Vid. J. G. Carpzovii, Crit. Sacr. Vet. Teft, Part.I. Cap. V. Sett. 5. pag. 213 i2o. Deze zaaken, aangaande het Landfchap JunEë, in het gemeen, aangemerkt hebbende; gaan wy over, tot de befchryving der byzondere , daarin gelegen , Steden , en wel, eerft, van JERUSALEM, D 3 HET Hoewel loch in ïaare Zuiverheid}vergeble»_ ren.  §4 De veelerly benaamingen HET Ude HOOFDSTUK. BEHELZENDE EEN UITVOERIGE BESCHRYVING VAN JERUSALEM. Niemand zal anders, dan zeer billyk, oordeelen; dat wy, inde befchryving van de Steden des Joodfcben Lands, met JERUSALEM aanvangen : vermits , aan deze ftad, de voorrang, niet alleen boven alle fteden dezes Lands, maar zelfs der geheele waereld, toebehoord; als een ftad, van God zelve , verhoren, tot de plaats, waar hy de gedacbteniffe zyns naams , eenen tyd lang , gefticbt wilde hebben, i Kon. VIII. 16. XIV. 21. vergeleken met Deuter. XVI. 11. mitsdien , met zyne Godlyke inwooning vereerd ; en daarom , met recht, een ftad Gods genaamt, Pf. XLVI. 5 een ftad des HEERE, Jef. LX. 14. en een ftad des Groeten Konings , Pf. XLVIII. 3. Mattb. V. 35. Dus ook lang geweeft , de zetel van den waaren Godsdienft niet alleen, maar ook van de Borgerlyke Regeering , over Gods volk ; een ftad, by welke weinige fteden , van ouds bekend , in groote, fterkte en fcboonbeid, konden evenaaren; op welke laatfte hoedaanigheid, gezien word, Hoogl. VI. 4. daar de Kerkbruid word geprezen, als Ueflyk, gelyk Jerufalem. Ja een ftad , die eindlyk, door haare zeldzaame wijfelvalligbeden, zo in de ongeweyde, als geweyde gefchiedfchriften, altyd zeer befaamt geweeft is; en die, om alle deze redenen, rnenigmaal , als by uitnemendheid, maar blootlyk de  der ftad Jerusalem. jj de Stad geheeten word. Men merkt wel aan , dat in de Heiligen Schriften, van deze ftad alleen, meermaalen , dan van alle andere fteden famen , word gewag gemaakt. Om die zelve redenen, vereifcht dan ook deze ftad eene uitvoeriger befchryving, dan alle de anderen. Wy zullen, ordershal ven, beft laaten voorgaan, de ,N A A M E N, met welke deze ftad, zo voor als na, is bekend geweeft ; en derzelver oorfprong, gebruik en betekenijfe, ontvouwen. Deze naamen zyn menigvuldig. De allereerfte , met welke deze ftad, in de Heilige Schrift voorkomt, is Salem. In het Hebreeuwfch (Scbaaleem), uitgedrukt; die reeds voorkomt, Gen. XIV. 18. waar Melchifedek befchreeven word, als honing van Salem, (Scbaaleem:) het welk de LXX. door 2«A>jp, uitbrengen. Doch, met dit, zonder eenige twyffehng , dus ter neêrteftellen , zal men terftond in een foort van verfchil geraken , met fommigen , die betwiften willen , dat dit Salem van Melcbifedek , dit ons Jerufa. lem, zoude geweeft zyn. De Kerkleeraar Hieronymus, heeft, (voor zo veel men weet), de eerfte, een tegengefteld gevoelen ter baan gebracht; fchryvende : (in Epift. ad Euagrium, 126.) " Urbs Sa" lem non eft Jerufalem; — fed eft oppidum , juxta " Scytbopolim ; quce ufque hodie appellatur Salem : ö1 " oftenditur ibi Palatium Melcbifedecb , ex multitudi" ne ruinarum , veteris oftendens magnificentiam, enz." dat is - " De ftad Salem, is niet Jerufalem; — maat D 4 " eefl De Naa-: men dezer ftad. Dat Salem , ^erufriem,zou zyn , Word, door Hieronymus , weêrfproken.  Doch ,'ren onrecht. i : 5e De veelerly benaa-mingen v een andere ftad , niet verre van Scytbopolis; die " noch heden den naam van Salem draagt: aldaar,: " word ook noch aangewezen , Melcbifedeks Paleis; het welk, door de veelheid zyner vervallen puin" hoopen , een fchaduw van deszelfs ouden luifter " vertoont". En, een weinig daarna, (/. c.) wil hy dat Salim , alwaar Jobannes gedoopt heeft, (Job. III. 23.), ook in de nabuurfchap van Scytbopolis, en niet verre van den Jordaan gelegen, voor Salem van Melcbifedek , gehouden hebben. Doch, om niet te zeggen; dat dees Kerkleeraar, zich niet altoos gelyk blyft, in dit zelve gevoelen; en, in andere plaatzen *, zyner werken, in tegendeel, het gemeen gevoelen, (het welk, door Salem, Jerufalem verftaat), beweerd : de lezer ziet, dathy, ( behalven in de overeenftemming der beiden naamen , Salem en Salim,) zyn fterkfte bewys ftelt , in de puinboopen van een groot Paleis , die , in zynen tyd noch , te Salim , by Scytbopolis , gewezen wierden. Wie, echter , bemerkt niet, dat dit bewys ,^ aan een' oneenzydigen , geenzins voldoen kan ? 'Er waren , in Hieronymus tyd, zo veeIe overgebleven ftukken en brokken van oude gebouwen , in het Joodfche Land ; zonder , dat die , in of by Salim , de overblyfzelen van Melcbifedeks Paleis, behoeven geweeft te zyn. Uit het fchryven van Hieronymus, blykt wel, dat de overleevering", in zynen tyd, deze gedachten begunftigde ; doch, die zei- *. Hiertoe ftrekt, inzonderheid , ten bewys , het geen Hie■onymus, (in Epift. Nomine Paula & Eujloch. ad Marctllam ) chryft van J e r u s a l e m. „ Recurre ad Gemfin; & Mei, chefedech, regem Salem, bujus civitatis, (feil. Hierofolymce), , prmtpem invenies" ; Dat is: „ Begeeft u , naar her Bock , Genefis j gy zuid daar , Melcbifedek, den Koning van Salem, , aangeteekend vinden , als eenen Verft of gebieder dezer fiad'\ e weten, Jerufalem. '  der ftad Jërüsalem. 57 telve tyd was veel te verre van Melcbifedeks dagen afgefcheiden, dan , dat men op eene enkel mondlinge overleevering , zonder door echte bewyzen gefterkt, iets vertrouwen mochte. Ook, zeggen wy, met den beroemde Hoogleeraar, T. H. van den Honerf, (in zyne verklaaring over Hebr. VII. bladz. 29.) " was Hieronymus eeuw, al zeer vruchtbaar , in het '* voortbrengen van verdichtzelen ; in welke men " niets gereeder heeft , dan puinboopen van verval» " len Paleizen , of andere gebouwen, aan " de vermaardfte mannen, die in de oudheid bekent " zyn , toetefchryven. En dus is dit zeggen van " Hieronymus, flechts, voor een bloote en ongegron'' de giffing, te houden." Dezelve Hieronymus gebruikt, in het vervolg , (Z. c.) wel een twede bewys, voor zyn gevoelen ; ontleend, van de omftandigheden der gefchiedenisfe, in welke , dit Salem , de ftad des Konings Mel~ cbifedek , Gen. XIV. 14 20. voorkomt: naam- lyk , dat Abram, als hy wederkeerde, van het verflaan der Affyrifcbe Koningen , uit de nabuurfchap van Damaskus, door dezen Melcbifedek, op deszelfs weg ontmoet wierd ; die hem, en de by zich hebbende manfchap, met brood en wyn, verkwikte. Hy meend , dat Abram , in dezen weg , niet de ftad Jerufalem konde aandoen, maar wel dit Salim , by Scytbopolis. Dit bewys is, echter, zo wankelbaar, als het voorige. Hieronymus, moet niet hebben opgemerkt , dat Abrams woonplaats , in dien tyd , was , by de eikenbofcben van Mamre , by Hebron , ten zuiden van Jerufalem, naar vers 13. zonder dit, zou hy terftond begrepen hebben, dat Abram, van het ommeland van Damaskus , naar Hebron wederkeerende, geen' naderen weg konde neemen, dan over Jerufalem , en dus aldaar , door Melcbifedek, den Koning dezer ftad , toen noch Salem geD $ nee- Het we!k nader aangewezenword.  tn aangetoont dat Jerufalem, oudtyds Salem, genoemt zy. 58 Be veelerly benaamingen heeten , zeer wel konde ontmoet, en met brood en wyn, befchonken worden. OndertufTchen, is het eenftemmig gevoelen, der andere , zo Griekfché als Latynfche Kerkleeraars , dat Salem , de oudfte naam zy , met welke , de ftad Jerusalem, is bekent geweeft. Het welk hen meeft daar toe doed overhellen , is, dat Jerufalem, noch lang daarna, met dezen naam, voorkomt, Pf. LXXVI. 3. In Salem , is zyn butte , en zyne •wooning in Zion. Niemand twyffeld , of Salem is daar Jerufalem. Salem en Zion, worden toch hier by elkander genoemt ; gelyk elders Jerufalem en Zion. Zie Pfalm LI. 20. CII. 22. Zacb. I. 14, 17. enz. Daarom heeft de Chaldeeuwfche uitbreider , aldaar voor Salem, Jerusalem geftelt. De Heer Reland, twyffeld zeer, of men , voor dat Salem van Melcbifedek , Jerufalem te houden hebbe, en weêrfpreekt wel niet, dat , Pf. LXXVI. 3. door Salem , Jerufalem gemeent word; dan , ontkent , uit deze ééne plaats , ten gevolge , te mogen getrokken worden , dat Jerufalem ooit voortyds, met dien naam van Salem , als een' eigen naam , gemeenlyk, zoude benoemt geweeft zyn. Hy fchryft deze vernoeming , of verwiffeling van den naam Jerufalem , met Salem , alleenlyk toe , het zy aan eene verkorte manier van uitdrukking , het zy aan den aard der Hebreeuwfche dichtkunde , die zulks daar dus zal gesifcht hebben. Vid. Palefi. Lib. III. pag. 832,833. Doch, veronderfteld , dat dit één' bewys dan alleen liet genoegzaam volftaan konde ; (het welk wy :chter niet toegeven;) is, ten minften, niet te ververpen , dat Jofephus , ons in dit zelve gevoelen voorgaat. Verhaalende , (Ant. Lib. I. cap. 11.): ' dat Abram, in het wederkeeren , door Melcbife' dek, den Koning van Solyma, ontmoet wierd, " 'oegt hy terftond daarby : Tifr en. De naam Jebus, was vermoedlyk de alleroud- fte  der ftad Jerusalem. ' q'i fte naam dezer ftad; hoewel de naam Salem vroeger in de Heiligen Schriften gedacht word. Die beiden naamen zyn } ten minften , gelyktydig aan dezelve ftad eigen geweeft : gelyk men meer voorbeelden heeft van fteden , die, ter zeiver tyd, twe verfcbei* den naamen droegen , voornaamlyk , by twe onderfcheiden volken. De geleerde Andr. Mafius, is van gedachten, ( Comm. in Jof. X. i.); de naam Jebus, zou flechts, fomwylen, door het gemeen , aan deze ftad , zyn gegeven geweeft ,* dan , niet zo zeer eigen geweeft aan de ftad , als aan de inwooners , de Jebujïten: doch, deszelfs echte naam, zou beftendig gebleven zyn , Salem' Het kan ook zyn, dat de ftad , by Abrahams geflachte , in Kanaan toen , als vreemdelingen, woonende, meeft met den naam Salem ; en by de inboorlingen des Lands, de Kanaaniten , en , allermeeft , by de Jebufiten zelve , met den naam Jebus is bekend geweeft. Dezen laatften naam heeft ze behouden, zo lang deze Jebufiten dezelve bezeten hebben; naamlyk, tot aan Davids tyd. Zie 2 Sam. V. 6 o. Doch , nadat Ifraëls volk , zich daarvan meefter gemaakt had , wierdze beftendig, Jerusalem, genoemt; en blyfze dien naam , als de gemeenfte , ook noch behouden, by alle Chriftenen. Doorgaans, word deze naam by de Hebreën 'T (Jerufcbaa-1 lajim), uitgefproken ; alleen , vier , of ten hoogften vyf plaatzen uitgezonderd, in welke men, (gelyk Letterkundigen fpreken) defeclive, (gebreklyk) , met uitlaating der letter > (Jod), leeft, Q.^"1;, ( Jerufcbaalaim ). Doch, door de verandering van uitfpraak , naar den klank der Chaldeeuwfcbe taal , 'welke federt het verblyf der Joden in Babel, in hunne De naara [erusa- .em,  Is onge- twyffeld , van een Hebreeuw fchen oop fprong. 62 De veelerly benaamingen ne moedertaal was iDgefloopen , fchrevenze naderhand, oVi^iv (Jerufcbelemj; hoedaanig deze naam,, in de Cbaldeeuwfcbe overzetting of uitbreiding des Bybels , gezetlyk ; ook by wylen in den Hebreeuwfcben text der Schriften van Daniël en Ezra, die in en na de Babylonifcbe gevangeniffe uitgekomen zyn, voorkomt: waarmede naaft overeenftemt, de Griekfché uitfpraak dezes naams, luidende: (met een verzagting van klank , naar den aard die'r taaie) , 'iê^o-aAi;/* , (Hierufalem). Dus gebruiken de LXX dezen naam: als mede doorgaans de Schryveren des Kieuwen Teftaments : hoewel, by de laatftgemelden , ook fomtyds , 'li^o-ÓAvy.* (Hierofolyma), gelezen word : en by Jofephus , fomwylen , in het meervoudige. Gelyk ook de Latynen zeggen, Hiehosolyma , dat mede doorgaans , in het meervoudige genomen word. Dat de Beteekenisse dezes naams , in de Hebreeuwfche taaie te zoeken zy , duld (ons bedunkens ) geen tegenfpraak. Zonder , dat wy ons inlaaten , te weêrleggen , de meeningen van fommigen , die de Griekfché taal ter hulpe wilden nemen , om uit deze , op meer dan eenerly wyze , de waare beteekeniffe natefpooren. De Geleerde Sam. Bocbart, heeft de ongegrondheid daarvan genoegzaam aangetoond. Geogr. Sacr. Lib. II. cap. 5. fol. 715, 716. Eenigen hebben gedacht , dat de naam Jerufalem niet anders ware , dan eene famenfmelting der beiden ouden naamen Jebus en Salem ; die dus, wel eer, Jebus-Schaeaa jim, maar daarna, om de gemaklykheid der uitfpraak, Jeru - Scbalaajim , uitgedrukt wierd. Waartegen , men echter, met reden inbrengt , dat dergelyke verandering van een wortel letter, (litera radicalis), in de eigen naamen ,by de Hebreen , ganfch ongewoon is. Je-  der ftad Jerusalem. 6"3 - Jerushaalajim, is een faamgeftelde naam , (nomen compofitum) , uit de beide woorden *J (Jeru),™ en o;1?» ( Scbaalajim). Aarjgaande CRW , is mend( allen genoegzaam eens , dat het niet anders , dan v voor eene verandering van uitfpraak des woords a^,d moet erkent worden : het zy , men het zelve , alsv( den voorigen eigen naam dezer ftad, aanmerke; het zy men zie , op de gemeene beteekeniffe van die woord ; het welk zo veel zegt , als vrede. Doch, hoe men het ftelle , met het daarmeê faamgeftelde woord »j ; van welk wortelwoord , het zelve bekwaamlykft afteleiden zy; en wat te houden zy van deszelfs beteekeniffe; des aangaande, zyn de taalkundigen niet eenpaarig van gevoelen. Sommigen hebben gedacht, aan *X (Jaaree) ,: dat de beteekenis heeft van vrezen. Als men derhal-' ven , het twede woord , (Scbaaleem) , hier¬ mede famenhecht , en dat aanmerkt, als den eigen naam der ftad zelve ; zou «fr*»*, of Jerufcbaalajim, (vermits K3? in Imperat.plur. word uitgedrukt «c* by verkorting voor «r,), van het zelve gebruik zyn, dan of men wilde zeggen , vreeset Salem : om dus uittedrukken, de zonderlinge fterkte dezer ftad, waardoorze voor vyanden, die dezelve zouden willen aantallen, zeer te vreezen was. Die deze beteekeniffe liefft verkiezen , ftellen te gelyk, dat die naam , aan de ftad gegeven zy , door de Jebufiten , haare oude bezitters; te meer, dewylze, met dezen naam, aireden in de Boeken van Jofua , en der Richteren, voorkomt; in het gefchiedverhaal der tyden , toen de ftad noch onder de macht der Jebufiten ftond. Men zou hier konnen bydoen , ter aanpryzing van dit zelve gevoelen , dat men noch heden gewoon is, een fterke vefting , een formidabele-, dat ook wil zeggen , een gevreesde vefting , te benoemen: en dat de beteekeniffe zelve, op de ftad Jerufalem, by- zon- Hoewel Taalindigennzelven irfchei» :nlyk :rklaa-i n. iertlc gc« oden.  Twede gevoelen. 6*4 De veeierly benamingen zonder wel flaat, is van achter gebleken ; wylze s alhoewel in het midden des Lands gelegen , een der laatfte veilingen was , die , door het volk Ifraël, is konnen vermeefterd worden. Anderen willen liever, dat VT, (Jeru). kome van het wortelwoord 8*) (raö&) , het welk beteekent, zien. Dit gevoegt by P.^ (Scbalem); houdenze dit laatfte woord dan niet voor den eigen naam der ftad ; maar blyven alleen , by de gemeene beteekeniffe van mede; dus de ganfche naam zou uitdrukken , een gezicht des Vredes , of zy zullen daar den vrede zien; als , wenfchender wyze , dat Gods volk , binnen deze ftad , een beftendige vrede , (die by de Hebreen genomen word , voor allerly welvaard), genieten mochte ; of, voorzeggender wyze , en meer bepaaldlyk , te kennen geven; dat aan deze plaatze , de vrede, tuflchen God en den gevallen zondaar , door den Middelaar, Jesus Christus , zou verworven, en aldaar dus eerft, in de vervullinge , gezien worden. Voor deze gedachten ftaat, inzonderheid , benevens veel meer andere Geleerden , Cbr. Ger. Offerbaus, in Dijfert. Pbilol. de Veteri Hierof. pag. 2, 3. Het zou geen klein gewicht byzetten , aan deze gedachten ; zo men zeker wifte , dat de plaats, waar Abraham zynen zoon Ifaak , meende te zullen moeten offeren , die Gen. XX. 2. het Land Morija word genoemt, deze zelve landftreek omtrent Jerufalem was ; en , in het byzonder , die berg Morija , op welken naderhand de Tempel, door Salomo, gedicht wierd : want , deze plaats was, ter dezer gelegenheid , aireden , door Abraham , genoemt, n^n: > (Jebovab Jireeh) : dat is : De HEER zal bet zien, of (gelyk de onzen het vertaald hebben) , de HEER zal bet verzien, zie vers 14. vergeleken met vers 8. alwaar, in het Hebreeuwfcb , het  der ftad JérüsaleM; 6j het zelve grondwoord (arad. nv^ ) , word aange» troffen. Dus zou dezelve naam, door vader Abra~ ham, met opzicht tot deze plaats , uitgedacht, in wezen gebleven, en het woord Salem, daarby geVoegt zyn ; om , by een vooruitgezichte, te bedoelen , dat de HEER ook verzien zoude, in, ten beftemde tyde , den vrede te befchikken , aan deze plaats; en wel , door het zoen-offer zyns zoons , waarvan Abrahams offer , ten voorbeelde, had mogen ftrekken. De Joodfche Meefters twyffelen niet, of dit wöord Jireëb , behoord , zeker , tot den naam Jerufalem. Van daar dat inval, het welk Joh. Lightfoot , uit Beresb. Rabb. aanhaald j (Opér. Tom. II. fol. 185.) naamlyk : " De naam dezer plaats , is Jebovab Ji* " reëb. Abraham noemde deze plaats , Jireëb ; en " Sem noemde dezelve Sbalem. Derhalven , zeide " God : noeme ik deze plaats, Jireëb, dit zal mis" hagen , aan den rechtvaerdigen Sem ; en noeme ik " ze Scbalem , dat zal mishagen , aan den recht" vaerdigen Abraham : daarom zal ik deze plaats " eenen naam geven, die dezelve door beiden is op" gelegt , naamlyk, Jerusalem." Guffet , Hottingerus , Reland , en meer andere ] beroemde Taalkundigen , willen dit woord , 1T: (Jeru), afgeleid hebben van ®1l of , (Jaarafcb of Jaareefcb), het welk beteekend iets bezitten; en, in het byzonder, erflyk bezitten: zie Pf. XXXVII. 9, 11, 22, 29. en van daar komt nt??; (Jerufcbaab), een erffeniffe ; dat is, eene bezittinge , die duchtig en duurzaam is , zie Deuter. II. 5. Jof. I. 15. enz. Het woord j (Scbaaleem), dan hiermeê vefeenigt ; zou de geheele naam uitdrukken , een erffeniffe des vredes; dat, naar den Hebreeuwfchen fpreekftyl, zo veel wil zeggen , als een vreedzaame , of liever eene geruste Erfenisse. De Heer Reland, E meende ierie gia •oelen.  66 De veelerly benaamingen. meend, (Palefi. Lib. III. pag. 834-) dat deze naam aan de ftad , die voorheen dus lang , met de naam Jebus , alleen bekend geweeft was, eerft gegeven zy, nadat dezelve , onder Davids regeering , den Jebufiten ontweldigt , en den overige fteden van Israëls bezittinge , was toegedaan ; in zo verre, door de verwinning dezer ftad, de mede of ruft, voor het geheele land , beveftigt was geworden : of anders, dat Salomo dezen naam aan de ftad zoude gegeven hebben ; federt hy den Tempel , in dezelve gefticht had; binnen welke, de HEERE, Ifraëls God, als ware , eene gerufte en beftendige inwooning zou bezitten; daar hy voorheen , in den beweegbaaren Tabernakel, dan te Gilgal , dan te Silo , dan te Gibeon , een wiflelvallig en onzeeker verblyf genooten had. Immers , kan geenfins , als een zwarigheid van eenig gewicht, tegen deze opvatting , ingebracht worden ; dat de naam Jerufalem alreeds, met opzicht tot deze ftad , gebezigt word , in de Schrif. ten, die lang voor Salomo's leeftyd uitgekomen zyn , te zien Jof. X. 1. XV. 63. Richt. I. 8, 21. Wart dit gefchied meermaalen , ten aanzien van andere fteden des Joodfcben Lands; het zy, by manier van een voorverhaal; het zy , dat eenig Godlyk Schryver van laateren tyd , daarna , dien ouden naam , in den nieuwen , veranderd ; of dien nieuwen , en in zynen tyd meeft bekende naam , daar by gevoegt hebbe , om aan het verhaal , des te meer klaarheid by te zetten : dewyl de oude naamen der fteden, als ze met nieuwe verwifielt zyn , doorgaans by veelen geheel vergeeten worden. Dit laatfte , is des te gereeder te gelooven , met opzicht tot Jerufalem; vermits deze naam, gemeenlyk, by den naam Jebus , by wege van nadere verklaaring , word toegedaan , door deze fpreekwyze , Jebus, welke  der ftad Jerusalem. 6? is Jerufalem. Zie Jof. XVIII. 28. Richt. XIX. 10. Wy laaten uit deze drie laatft opgegeven gedachten aangaande de beteekeniffe dezes naams , den lezer kiezen , wat hem meeft behaagt. Voorts waaren eertyds genoegzaam alle Taalkundigen in het begrip, dat deze naam , zo alsze, voor de Babylonifche gevanglyke wegvoering , wierd uitgefproken, by de Joden, , (Jerufchaala- jim ), van het twevoudige getal (dualis numerï) was; niet anders , dan of men , in het Nederduits , zou willen zeggen , twe Jerufalems : en wierden des te meer daarin gefterkt, federt dat groote licht dei Taalkunde , Jac. Alting , zich mede , voor dit zelve gevoelen, verklaard had. Vid èjus Fundam. puniï, hing. S. §.71. pag. m. 1*28. Men vergeleek der halven dezen naam , met die van meer andere fte den des Joodfcben Lands , welker laatfte lettergreep , (fyllabe) , ook in ajim eindigt , als van eene twe voudige uitfpraak ; naamlyk , Kiriathajim , Telajim, Adorajim, Hepharajim, enz. Men deed vervolgen; onderzoek naar de reden , der vermeende twevou dige uitfpraak , met betrekking tot Jerufalem i ei fommigen meenden dezelve zeer gereedlyk te kon nen vinden ,in de twe deelen, in welke Jerufalem on derfcheiden was ; naamlyk , de Boven- en Beneden ftad : anderen, in de tweërly beduidenijfe , in welkt Jerufalem in de Heilige Schrift , voorkomt, letterlyi en geeftlyk ; vermits het Aardfcb Jerufalem , tot eei voorbeeld van het Hemelfche verftrekt. Doch , Taal kundigen van laateren tyd , hebben befpeurd, da deze ganfche aanmerking , aangaande dit ajim , al ware het een uitfpraak van het twevoudig getal, ii den naam Jerufchaalajim , niet kan vallen ; en zelf ftrydig zyn zoude , tegen den aard der Hebreeuwfcb taal; vermits de letter Q , (m), die in het woor a^is* ( Scbaakem ) , een wortelletter (litera radico E a I»f Of in Ai* zen naam, het twevoudige te bemerken. 1 t 1 1 9 ! I )  Ot, door Kadvtis, Jerufalem verftaan jwerde; 68 He veelerly benaamingen lis) is , in dit geval , zo deze uitfpraak twevoudig moeft begrepen worden , als verdwynen zou ; het welk tegen de gewoonte is: en dus, indien van den naam QW";, een twevoudig getal {numerus dualis) , gemaakt wierde ; het woord a^ , in dezen naam, in zyn geheel moert blyven ; en de twevoudige uitdrukking, ajim, daar achter aan worden bygevoegt: weshalven men niet moeit gefchreven vinden a?!?^T« (Jerufcbaalajim) , maar -=»'o^T (Jerufcbalmajim). Dus heeft de Geleerde T. H. van den Honert, de zaak begrepen , en uitvoerig beveiligt, (in zyn verklaaring over Hebr. VII. bladz. 44 — 53. in de noten). Desgelyks de Heer Reland , (Palefi. pag. 835.); welke meend , dat deze verandering der laatfte lettergreep , (fyllabe ), van em of eem, in ajim, alleen aan een gelykformigbeid van uitfpraak , toetefchryven zy ; die , den Hebreen , meermaalen , deze vocalen (klinker flippen), wederzyds met elkander doed verwiiïelen : gelyk ook , meer andere eigen naamen, in die zelve taal , bekend zyn , die deze zelve uitfpraak hebben ; als Mitzrajim , Ephrajim , enz. in welken , nochtans , die twevoudige beteekeniiTe niet gemaklyk zou te vinden zyn. Doch, dit is alleen voor Taalkundigen. Wy willen liever , nu , ook de andere benaamingen dezer ftad te berde brengen. In de Schriften van den ouden gefchiedfchryver Heródotus , word twemaal (Hift. Lib. II. cap. 159. 6? Lib. III. cap.5.) gewag gemaakt, van eene ftad, Kadytis, [n het Grieks K^'Jut;?, uitgedrukt. Byaldien men mag veronderftellen , dat Heródotus aldaar , door Kadytis , de ftad Jerufalem verftaat, en men hieruit mag vermoeden, dat Jerufalem , by uitheemfche Schry-  der ftad Jerusalem. '6$ Schryvers , wel rneermaalen , dus genoemt is; zou deze naam, naar de order van ouderdom, hier moeten volgen. Dan, dit is wat veel veronderfteld. Wy zullen kortlyk melden, wat fommige Geleerden tot deze gedachten heeft doen overflaan. Gemelde Schryver verhaald, (loc. pr. cit.~) " van Nekos, den " Koning van Egypte,-dat hy de Syriërs verfloeg,by " Magdalum , en , na dezen zege, ook verroverde, " Kadytis , eene groote ftad van Syrië." Niemand twyffeld, of Heródotus ziet daar, op den krygstocht des Egyptifchen Konings , Pbarao Necbo , dien we befchreven vinden, 2 Kon. XXIII. 29. en breder, 2 Cbron. XXXV. 20 24. Magdalum , zal dan hier zyn , de ftad Megiddo , in welker nabuurfchap, Jofia , de Koning van Juda , door Pbarao Necbo , dien hy , in deszelfs voorttocht naar den Eupbratb, fluiten wilde , verflagen wierd , benevens veelen zyns volks. Jojia's krygsknechten worden , door Heródotus , Syriers genoemt; gelyk alle de Joden , in dien tyd , veelal , in de ongeweide Schriften , met den naam van Syriers bekend ftaan ; en al het land , van de rivier den Eupbratb , tot aan de grenzen van Egypte , (daar onder dan het Joodfcbe Land ook mede begrepen,) met den naam van Syrië. De verrovering der ftad Kadytis, na deze verwinning volgende , fchynt derhalven, veelen , bekwaamlyk geduid te konnen worden , op de verrovering der ftad Jerufalem; ter zeiver gelegenheid, of immers, weinig tyds daarna , door Pbarao Necbo volbracht, naar 2 Cbron. XXXVI. 3,4. buiten welke ééne ftad, men ook zo min by Heródotus , als by de Schryvers der boeken der Koningen , en der Chroniken, van geene andere, door Pbarao Necbo vermeefterd, gewag ge- . maakt vind. Naar het verhaal, 2 Cbron, XXXV. 20. was Pbarao Necbo's groote toeleg, in dezen ganfchen tocht, E 3 om  fs twyf felachtig. ?o Be veelerly benaamingen om de ftad Karcbemis, den Affyriers, te ontweldi. gen : en het is niet onwaarfchynlyk , dat hy dezen toeleg bereikt , en de ftad Karcbemis , daadlyk vermeefterd heeft , ( 2 Kon. XXIV. 7.} Doch, dit zy zo: Karcbemis, kan echter niet wel bedoeld zyn., door Kadytis; gelyk Simfonius meend, (in Cbron. Catbol.ann.3392.), Karcbemis lag aan den Eupbratb', en dus op de uiterfte ooftlyke grenzen van Syrië , (het welk, door deze rivier , van Affyrie , wierd afgezonderd ), en verre van Paleftina : Doch dezelve Heródotus plaatft, (Lib. III. cap. 5.) " Kadytis, " omtrent het land der Syriers , die Paleftynen , (n*a*(swi) wierden genoemt*": hetwelk niet anders zeggen wil, dan, dat deze ftad, gelegen was by of omtrent dat deel van Syrië, het welk den naam van Paleftina droeg : dus die ftad ergens in, of by Paleftina : dat is het joodfche Land , gezocht moet worden. ■ Die ganfche laatftgemelde plaats van Heródotus , luid wat zeer duifter ; zonder dit , zou de zaak : naamlyk , of door Kadytis , Jerusalem , al of niet gemeend wierde, veel eer beflift geweeft zyn onder de Geleerden. Hy fchryft: » dat het land' van ? Pbenicie, tot aan de bergen der ftad Kadytis, den " Paleftynfcbe Syriers , behoord. Vervolgens , dat " deZeefteden, van Kadytis, (welkeftad, naar''hem C toefcheen, weinig kleiner was , dan Sardes,) tot " aan C v De ,e'Ser> voorden van Herodotn; zyn , in het Griekfch ; .Airo O^iwxds fitxe.1 'k™ ™' Ka^'wos a^A<«5 ; ? n«Aw„ Krf;,Fj,„. Dat is: „ van Hemde tot aan de her„ gen der ftad Kadytis , dex.e { naamlyk , Landftreek, ) behoord ï *T dt,rS*ntr' ' ^ Paleftynen genoemt worden." Tuflchen het Landfchap Phenide , en de bergen der ftad Kadytis , was derha^ven , naar de meening van Heródotus, Palestina , befloten: dus de ^Kadytis, zo ,niet binnen, ten minften op 3? grenzen van Paleftina moeft gelegen hebben.  der ftad Jerusalem. ft " aan de ftad Jenyfus, in zynen tyd, onder de heer" fchappy der Arabieren ftonden : Doch dat, daar" tegen alles Syrifch was, van de ftad Jenyfus, tot " aan het Sirbonifcb meir ; by welk de berg Kafius, i tot aan de Zee reikt." De ftad Jenyfus, by welken Heródotus de fcheiding , tuflchen het Arabijcb en Syrifch gebied, fteld, is zo onbekend *, ten aanzien haarer gelegenheid, als de ftad Kadytis; te meer wylze by geenen anderen, onder de oude Schryvers , voorkomt. Kadytis zelve , word ook noch by Stephanus gemeld, met den naam van KAATTI2, (Kalytis), (in welken, deletter a (D), wegens de gelykformigheid van gedaante, door verzuim der affchryvers , in A (L) zal veranderd zyn) : doch deze beroept zich alleen op Heródotus, door wien , hem de naam dezer ftad , was bekent geworden. Ondertuflchen vloeid in het laatftgezegde van Heródotus , eene uitdrukking; uit welke, die Kadytis , voor Jerufalem, houden, een bewys daar voor trekken : dat hy, naamlyk , Kadytis befchryft, als een ftad, die niet veel kleiner was dan Sardes, de hoofdftad van Lydie , en een der grootfte fteden van geheel Afie ; zy meenen , dat, in het Joodfche Land , nergens ééne ftad gevonden wierd , buiten Jerufalem , die in grootte, by Sardes, mogt vergeleken worden. En wat, eindlyk, belangt de voornaame zwarigrigheid , die terftond elk een', tegen deze gedachten , *. De Geleerde Vittringa meend , dat Heródotus , door Jenyfus, de ftad Gaza , bedoeld ; op de zuidlyke kuft van Paleftina : en' dat dit, uit de gelykluidenheid van naam , kan worden opgemaakt ; vermits Gaza , by de Hebreen nn? > als Gnaz.» kan uitgefprooken worden, en daarvan Genyfus en Jenyfus genomen zyn. Vid. Obferv.Sacr. Lib. V. cap. ij. §.6. E 4  7? De veelerly benaamingen ten, moet invallen ; naamlyk. dat men niet weet,' dat Jerufalem ooit, in geweide of ongeweide Schriften , met een' dergelyken naam, als Kadytis, zy bekend geweeft ; dit neemt de Heer Prideaux, dien grooten vporftander van dit zelve gevoelen, tot zyn voordeel. Hy meend , dat de naam k*JW, naar eene verandering van uitfpraak , die de meefte Hebreeuwfcbe eigen naamen , door den tyd, in overeenftemming met het Syrifch dialekt , (tongval) gekregen hebben, afkomevan-, en in betekenis overeenftemme, met den naam of liever toenaam, ^Hpn t? f (Ir-Hakkadefcb) : dat is, de ftad der Heiligheid, of de Heilige ftad ; zo als Jerufalem , toenze , federt de ftichting des Tempels , de eenige plaats van waaren Godsdienft geworden was, meenigmaal getituleerd word. Zie Neb. XI. i, 18. Jef. XLVIII. 2. LIL i. Dan. IX. 24. Dat de Joden , aan de ftad Jerufalem , dien zeiven eernaam gaven , op hunne munt; waarvan ten bewys verftrekken, de fikkels der Joden , (waarvan >er noch veelen voorhanden zyn) op welken , men leeft ntPnp 0^tf>"n», (Jerufcbalem Kadufcba) : dat is, Jerufalem, de Heilige ftad: en dat deze munt, door het geheele ooften , verfpreid wordende, dien zeiven naam, tot de nabuurige volken . hebbe overgebracht ; zo verre , dat dezen niet anders willen , of Jerufalem Kadufcba , ware de eigen naam, die beftendig , met die zelve omfcbryving^, wierd uitgefproken ; het welkze daarna , kortheids halven, alleen door het laatfte woord Kadufcba ; en de Syriers , (naar wie'r dialekt de ^5 (fcbt) meermaalen , meteen n, (tb,) verwiffelt word,) door Kadutba ; het welk Heródotus , we^r, naar de Griekfché taaibuiging , zou veranderd hebben , in Kdi^tc, ( Kadytis ). En , ter nadere beveftiging , voegt de Heer Prideaux 'er by, dat de fcedendaagfche Arabieren , Jerufalem,, thans Alkuds noe-  der ftad Jerusalem. 73 noemen ; het welk, met Kadufcba en Kadytis , op het zelve uitkomt; betekenende een Heilige ftad. Zie zyne Gefchiedenijfe des Ouden en Nieuwen Virbonds, I. Boek bladz. 61 63. Conf. J. Ligbtfoot, Oper. Tom. II. fol. 408. De Heer Reland meend, echter , deze afleidinge des woords Kadytis , van naHIp , met reden , te mogen weêrfpreken ; en zelfs, uit de wyze, hoe Heródotus (Lib. III. cap. 2.), de gelegenheid dezer ftad befchryft, te mogen oordeelen, dat Kadytis nader by de Zee gelegen hebbe , dan Jerufalem lag ; vermits hy , aldaar , een befchryving van de Zeekuft fchynt optegeven: weshalven , hy, als een bedenking opgeeft , of niet, door Kadytis voegzamer, die voornaaroe ftad der Philiftynen , Gath verftaan mochte worden , die , zoze oudtyds ook )LaSrh of KöiJuT/? genoemt zy, zeer bekwaamlyk, aan de daar nabygelegen bergen , haaren naam zou hebben konnen mededeelen ; welke dan die i^ta, Ka^-nof: dat is, de bergen van Kadytis , zouden zyn , waarvan Heródotus (i. c.) melding doed. Vid. Paleft. Lib. III. pag. 669. Doch , elk ziet zeer wel , dat alle deze zaaken op loutere giffingen gegrond zyn. Die meer zaaken, aangaande dit berugt Kadytis , hegeerd te weeten , en de gedachten van Clericus, Perizonius, en meet andere Geleerden , daarover , verklaard en beoordeeld te zien ; leze J. Pb. Heinii, Differt. Sacr. Lib. II. cap 8. Met veel meer zekerheid , kan men bepaalen 3 wat 'er zy van den vierden naam , aan Jerufalem gegeven ; luidende-: Aelia Capitolina. Wy hebben , echter , vooraf ons zeiven te herin. E s nc- En word loor Reland be:wift. De naam Aelia Capitolina.  Ook Co- IONI A AeliaCatitolina uitgedrukt , I ] Is door deszelfs J herfteller, 1 Aelius Ui- L drianus ,ter eere van den afgod * Jufiter, \ 74 He veelerly benaamingen neren , dat deze naam alleen gegeven zy , aan die nieuwe ftad, welke de Roomfcbe Keifer, Aelius Hadrianus , omtrent den zeiven oord, waar het oude Jerufalem wel eer geftaan had, in het twede Jaar zyner regeering, gefticht, en met eene nieuwe volkplanting voorzien heeft ,• die , ter zyner eere, naar zynen voornaam Aelius , in het Latyn , Colonia Aelia, daar bygevoegt Capitolina,genoemt wierd: gelyk, onder veel meerandere Schryvers, ook Eufebius verhaald, Hift. Ecclef. Lib. IV. cap. 6. Byzonder was, derhalven, die naam, oorfpronglyk , eigen aan de Colonie of Volkplanting , welke Keifer Hadrianus , in deze nieuwe ftad , geplaatft had ; meeft uit Romeinen beftaande : maarze ging terftond over, tot de ftad zelve. Geen, van alle de oude Schryvers , heeft ons dit zo beduidenlyk geleerd , dan Dio Caffius , (in Adrian.) of liever Xephilinus , (in Epitome Dionis) ; zeggende: " dat Hadrianus , naar de ftad Jerufalem , een volk- planting overgevoerd heeft ; welke hy zelve Ae" tiA Capitolina noemde." De Geleerde Cellarius beroept zich , ten bewys daar van , op fommi?e oude penningen der Keifers , Hadrianus , Anto'linus en Marcus Aurelius; op welke men leeft, Col. &el. cap. dat is, Colonia Aelia Capitolina. Vaderhand, is het woord Colonia, kortheidshal ven, laar van gelaaten ; en de geheele naam, met die :we woorden , Aelia Capitolina , ook wel , aleen met het woord , Aelia of Elia , uitgedrukt. Aelia of Aeliorum Familia, was een aanzienlykgelacbt binnen Rome , het welk verfcheide voornaame nannen had uitgeleverd ; daar onder ook Keifer Ha'rianus zelve was; die daarom zich Aelius Haduiaius noemde, en dezen zynen gejlacbtnaam, aan die ieuweftad mededeelde , om de gedachtenifle daar* an als te vereeuwigen. Doch de bynaam C a p i- TQ-  der ftad Jerusalem. ?5 tolina was 'er toegedaan , ter eere van den afgod, i Jupiter Capitolinus; aan wien die nieuwe ftad toege-1 wyd , en binnen dezelve , een tempel, ten zynen1 dienfte , niet verre van de plaats, waar des HEEREN Tempel weleer geftaan had, geftigt was. Jupiter, de eerfte in rang, onder alle hunne afgoden, wierd toch, by de Romeinen, mee ft Capitolinus toegenoemt; naar dien prachtigen tempel , dien de Roomfche Koning Tarquinius Prifcus,- voor den zeiven , te Rome , op den berg Tarpejus , had doen bouwen; welke Capitolium geheeten wierd. Weshalven Hadrianus, dit Aelia, met den bynaam Capitolina , met opzicht tot Jupiter Capitolinus, de Patroon (befchermer) dezer nieuwe ftad, als waar, verfieren wilde; in gevolge zyne Heidenfche bygeloovigheid: hoewel dit, voornaamlyk,gefchiede, om den Joden , die zich binnen deze nieuwe ftad ter woon hadden neêrgezet , daardoor verdriet aantedoen. Deze naam is , derhalven , van een' Latynfcben oorfprong; Doch ook overgenomen in de Griekfché; taal. By Dio Caffius, of liever Xepbilinus, (in Epitome Dionis:) ftaat dezelve, 'Athia, Kruik geveelt.  De naamen, hedendaags , door de Turken, daar aan gegeven. 76 De veelerly benaamingen der de Heidenen, ten minden,) geheel onbekent geworden. Ten bewys hiervan verftrekt, hetgeen Eufebius zelve verhaald , (de Martyr. Paleeft. Cap. XL. fub Maximino, fol. 275,276.), van die twaalf Chnftenen , welke nevens Pamphilus , den ouderling der gemeente te Cefarea in Paleftina, aldaar den marteldood ondergingen : een hunner, door den Richter dezer ftad, gevraagt; van waar hy oorfpronglyk was , en ten antwoord gevende : van Jerufalem / ( hoewel daardoor niet het aardfcb-, maar het Hemelfch Jerufalem verftaande,) kende de gemelde Richter, zelfs den naam dezer ftad niet; vragende met veel nieuwsgierigheid : welke die ftad was, en , waar gelegen ? Ook, is de naam Aelia , zelfs na de tyden van Konftantin den Grooten, niet ten eenemaal in onbruik geraakt. Men treft den zeiven aan, in Itiner. Anton. en Hieroclif. Synecdemo. En zelfs in Tab. Peutinger. word dezelve , een weinig verbafterd, Helija Capetolina uitgedrukt. Echter is , federt de Cbriftelyke Godsdienft , onder de regeering van dezen Konftantin , in Paleftina , met kracht doorgebroken was , de naam Jerufalem , onder de Chnftenen begonnen te herleven; en word dezelve ook noch alleenlVk, onder de Chriftenen gehoord. Doch , de Turken , die nu de ftad en het geheele Land in bezit hebben , noemenze ' Alkuds en Alkuds Baruch , of Alkuds I M B A R I H, Het welk , in de Arabifche taal, beteekend de Heilige en de Gezegende Stad. Zie Sandys Reize , bladz. 148. Kootwyk, Itiner. Hierof. pag. 319. De eerftc betekeniffe ftemt zeer wel famen , met dien eernaam van Heilige ftad , met welke Jerufalem voorlang in de Heilige Schrift beftempelt word. Zie Neb. XI,  der ftad Jerusalem. 77 XI. 1, 18. Jef. XLVIII. 1. Da». IX. 24. MattbAV. 5. XXVII. 53. Openb. XXI. 2. En daaruit is blykbaar , dat de Mahometbaanen, voor deze ftad, noch eene zonderlinge achting behouden hebben. Voorts word de ftad Jerufalem , inzonderheid, in, de Schriften der Propheeten , ( wie'r ftyl doorgaans, verheeven, en met allerly verbloemde uitdrukkingen vermengt is,) met verfcheiden J Zinnebeeldige Benaamingen. voorgedragen ; die , de noodzaaklykheid vereifcht, datze met een woord gemeld werden ; op dat elk , onder het lezen der Heilige Schriften, weete, wanneer en waar deze ftad bedoeld word. Men zou bezwaarlyk gedacht hebben, (zonder dat het aan ons beduid wierde,) dat fomwylen , door de benaaming van den Libanon , de ftad Jerufalem , bedoeld word. Dit blykt toch zeer klaar , uit vergelyking van fommige plaatzen ; als, Hoogl. IV. 8. Jef X. 34. Jerem. XXII. 23. Zach. XI. 1. De voornaame reden daarvan is : dat niet alleen , de Tempel, maar ook verfcheiden andere gebouwen dezer ftad , ten deele van het cederen hout , ten deele van de fteenen van Libanons gebergte , waren opgetimmerd ; en men dus den Libanon , als naar Jerufalem overgebracht, en Jerufalem in den Libanon veranderd had. Zie iSam. V. 11. 1 Cbron. XIV. 1. 1 Kon. V. 1 10. Sedert de Joden en Idumeers , door toedoen van den Macbabe'efcben Vorft, Johannes Hyrkanus , op de te vooren (bladz. 38.) verhaalde wyze, tot één volk geworden waren ; is de naam van Bozra, wel eer de byzondere Hoofdftad des Landfchaps Idumeè'. aan Jerufalem, de Hoofdftad van Judeè', door eene overbenoeming, toegelegt. Immers zou de Pro. pheet 3e zimti >eeldige >enit»miit*i \en. Ah, de Libanon^ BozraI  LXIII. i. opgehelderd. A R I CL, 78 De veelerly benaamingen pheet Jefaia, Hoofdfl. LXIII. ï. aan Jerufalem, den naam van Bozra , gegeven hebben ; naar een gemeene verklaaring der uitleggers, die deze voorzegging , op het Lyden des Zaligmakers, toepaflen. Hoewel 'er zyn , die de daar voorkomende vraag des Propbeets , luidende : Wie is deze , die van Edom komt , met befprenkelde kleederen , van Bozra? en het geen dan verder volgt, anders verftaan; en liefft geduid willen hebben , op eene wraakftraffe , door den HEERE , over de vyanden zyner Kerke uitgevoerd; temeer, wyl vers 4. gezegt word: de dag der wraake was in myn harte. Dat door de ftad Aricl, waarvan Jef. XXIX. I, 2, 7. word gewag gemaakt , de ftad Jerufalem verftaan word , is te zien uit vergelyking van vers 8. daarze uitdruklyk genoemt word, de berg Zion. De twyftelachtige beteekenifie van het woord ^PIS, is, vermoedlyk, de oorzaak, waardoor de onzen weérhouden zyn , van het zelve te vertaaien. Ook, hebben het de Griekfché en Latynfche Overzetteren , onvertaalt gelaaten. De vertaaling is , naar de letter , ganfch niet moeilyk te vinden. Het is faamgeftek van en ^ ; en zegt dus, een leeuw Gods; dat is , een' flerken leeuw : want, de Hebreen hebben de gewoonte , van alle zaaken, die in de hoedaanigheid , welke aan dezelve , als natuurlyk , eigen is , boven haare foortgelyken uitmunten , dus te omfchryven ; gelyk bergen- , hoornen- en fteden Gods , enz. Daarom hebben de onzen dit zelve woord, ook door een'fterken Leeuw vertaald, iSam. XXIII. 20. Doch , hoe deze betekenifïe overtebrengen tot de ftad Jerufalem , heeft meer bedenking in. De Geleerde Sam Bochart heeft (Hierof. Part. I. Lib. III. cap. 1.) bewezen, dat de Oofterlingen , eenen dapperen Held , eenen Leeuw Gods, plachten te benoemen. En dit fchynt ook, in het by-  der ftad Jerusalem. ' 7$ byzonder, by de Hebreen , niet ongewoon te zyn; zie Jef. XXXIII. 7. daar diezelve uitdrukking aan* getroffen , en door allerfterkften vertaald word; doelende op allerflerkfle beiden. Dit één en ander doed, den Heer Vitringa, by dit woord Ariël, denken aan David ; een' der fterkfte en kloekmoedigfte belden , die ooit in Ifraël beroemt geweeft zyn : en doed hem voor allerwaarfchynlykft houden , dat het woord n:ip , ( het welk by de Hebreen een ftad beteekent ,) als ftilzwygende , ( elliptice , ) by dit V>^:, moet begrepen worden , gevoegt zyn : dan zal , de ftad Ariëls , niets gevoeglyker aanduiden , dan de ftad des dapperen Helds , David ; en , in het byzonder , de Burgt Zion; die de ftad Davids word genoemt, 2 Sam. V. 7. Dus kan men verftaan , waarom dit Ariël , Jef. XXIX. 8. nader verklaard word door den berg Zion. En dit ganfche gevoelen doed zich des te aanneemlyker op ; vermits vers 1. by de benoeming van Ariël , in eenen adem , tegelyk , van David word gewag gemaakt. Ariël, Ariël, de ftad , daar in David zich geleegerd heeft. Vid. Vitringa, Comm. in Jefaiam ad. b. I. Die zelve ftad Jerufalem , word ook , door den Propheet Ezechiël, Hoofdft. XIX. 2. zinnebeeldifch benoemt, als een Leeuwinne , die verfcheide welpen voortgebracht had , die door den tyd jonge leeuwen wierden , op den roof uitgaande , vers 2 0. waardoor de laatfte Koningen van Juda worden uitgebeeld. Men vind voorts, Jerufalem, in verfcheide plaatzen der Heiligen Schriften , met veele voortreflyke loffpraaken vereerd; die mede verdienen hier te worden aangehaald, Zy word befchreven als lieflyk , Hoogl. VI. 4. als fcboon van gelegenheid, en een vreugde der ganfche aarde, Pf. XLVIII. 3. een ftad , volkoomen van fcboonbeid , Klaagl. II. 15. Een ftad vol • volks, Een l e'e u- w i n n e.' De E e r3 titels aan Jernfalem gegeven.  De Scheld- NAAMEN. 80 , De veeier ly benaamingen volks, en een Vorflinne onder deLandfcbappen, Klaag. 1 l, 1. Een groote ftad , Jerem. XXII. 8. Een ftad dié wel faamgevoegt was, Pf.CXXll. 3. Een vafte, dat is , een welgefterkte ftad , Pf. XXXI. 22. Ezecb. XXI. 20. Daarop ziet ook de omfchryving van Rotfteen derpleine, dat is, der vlakte, Jerem. XXI. 13. Een ftad van Ifraëls byeenkomften , Jef. XXXIII. 20. ziende op de Jaarlykfche drie groote Feeften, die binnen deze ftad , door het ganfche volk , ftaatlyk gevierd wierden ; naar Gods bevel , Deuter. XVI. 16. vergelyk Job. XVIII. 2o. Zy word ook de poorte der volken genoemt, Ezecb. XXVI. 2. Dewyl , binnen Jerufalem , was , de zetel van het opperfte gerechtshof ; voor welk , alle de ftammen Ifraëls hunne twiftzaaken , na datze , in de eerfte inftantie , voor de mindere rechtbanken , waren uitgewezen , by appél, brengen moeften. Het is toch bekent , dat de rechters , oudtyds , in de poorten zaten , om hunne vonniftên uit te fpreeken. Zie Pf. CXXVII. 5. en wat dergelyken benaamingen meer zyn. Daartegen , word die zelve ftad, by wylen, met de affchouwlykfte Scheldnaamen, niet onverdiend , gebrandmerkt, in Gods woord : hoewel dezen , niet zo zeer de eigenlyke ftad , betreffen , als wel haare inwooners ; wie'r bedorve zeden , daardoor, worden ten toon geftelt. Niet leelyker kon de Propheet Jefaia, Jerufalem affchetzen, dan, wanneer hy dezelve, Sodom en Gomorra, noemt. Hoofdft. I. 9, 10. Ook wordze, in dat zelve Hoofdftuk, vers 21. een Hoere geheeten. Desgelyks, een Guichelaresse , Jef. LVII. 3. een Bloedstad , Ezecb. XXIV. 9. wegens het onfchuldig bloed der Propbeeten , het welk de inwooners vergooten hadden. Vergelyk Mattb. XXIII. 37. Be.  der ftad Jerusalem. Betreffende deszelfs Si STAND, of de GELEGENHEID, word Jerufalem , ( naar de bepaaling , die men , in de Wiskundige Aardryksbefchryving, aan de byzondere plaatzen geeft, ten aanzien van de Lengte en Breedte der aarde,) door den Arabifchen Aardryksbefchryyer , Abulfeda , geftelt, op de Lengte van jo". graden , 30, minuten ; en op de noorder breedte , van tn graden, 50. minuten. Men weet dat de bepaaling der byzondere plaatzen , naar de lengte , door deze en geene Aardryksbeïchryvers gedaan , veeltyds zeer verfchillende is ; het welk afhangt , van den eerften Meridiaan, (Middagslyn), van waar de graden der lengte beginnen gereekent te worden; en welken deze ooftlyker , en geene weftlyker Hellen. Dit verfchil befpeurd men , desgelyks , in de plaatzing van Jerufalem. Maar in deszelfs bepaaling , naar de noorder Breedte ; of den afftand van den Aequator , (Middellyn) ; ftemmenze genoegzaam allen, (eenige weinige minuten, meer of min, onbegreepen ) , met Abulfeda, overeen : daaronder Ulug Beig , mede een Arabier ; ook De l'JJle, en meer anderen. Alleen maakt de Heer Reland , een klein onderfcheid, van 2. minuten, noordlyker. Voorts, bevond zich het oude Jerufalem, omtrent, in het Midden van Paleftina. Daarvan , is geen der oude getuigeniffen zo klaar , als dat van Aristéas; die , (de LXX. interpr. fol. 11.), zynen tocht naar Jerufalem verhaalende , onder anderen zegt : EOêco^a^ei/ tiJv 7To'A(v , juéjv jcü^sv'ijv nt c^q; dat is: " Wy befchouwden de ftad , in bet Midden, (naamlyk, des lands), opbergen gelegen." Sommige Cbriften ■ Schryvers van voorigen tyd , hebben zelfs willen beweeren , dat Jerufalem in het E mid- ferufalemt ^elegenlieid, naar de bepaaling der Wiskmdi* ien. Het geen de ouden, van de gelegenheiddezer ftad, in het midden der aarde fteiden.  Moet men alleen, met i opzicht tot het < va« oude I 82 De ftand, of de gelegenheid midden der geheele aarde lag : weshalven, zy by de^ zeiven, Umbelicus Terra : dat is, de navel der Aarde , pleeg genoemt te worden. Hieronymus haalt hiertoe , ten bewys , aan, de woorden van Ezecb. V. 5. waar de HEER zegt: Dit is Jerufalem, welke ik , in bet midden der Heidenen, ( of der volken, ) gezet hebbe : en de landen rondom baar been: en brengt daartoe ook , (in Comm. ad l. c. ), Pf. LXXIV. 12. alwaar gezegt word , dat God verlofftngen , werkt, in bet midden der aarde : duidende deze verlofftngen , op die voornaame groote verUffmge des zondaars ; door het lyden van Cbriftus verworven, te Jerufalem. Ter dezer oorzaake , wierd, door fommigen , in het byzonder , de kruisberg , Golgotba , in het midden der aarde geplaatft. Daartoe brengt de Geleerde J. C. Cellarius, (Geogr. Ant. Lib. I. cap. 4.) twe verfen , uit een Latynfch gedicht , van ViEtorinus Piclavienfis; het welk eenigen aan den Kerkleeraar Cyprianus toefchryven ; luidende : Eft locus, ex omni, medium quem credimus, orbe. Golgotba , Judcei, patrio cognomine, dicunt. Dat is: 't Geflacbt van Heber zegt, op vaderlyk bericht; Dat Hoofdscheelplaats te midde in de oude waereld ligt. Door den zeiven Schryver, worden ook, (i c, pag. [3, 14.), eenige gezegden van Joodfche Meefters , langetrokken , die mede derwaard heenen willen. In vroegeren tyd , toen men de aarde zich vermeldde , in gedaante , gelyk te zyn , aan een platte ■onde febyf , kon zodaanig een gevoelen , den een' ;n anderen, met mogelykheid, in de gedachten val- leu:  éer ftad JerusaleM. 83 len : maar, federt men begon te ontdekken , dat de aarde, daartegen, eene na genoeg bloots -ronde , (Jpberifcbe) gedaante , heeft; moeft dit gevoelen [ terftond van zelfs vervallen : vermits , op den omtrek van een' kloot , (fpbere), die flechts ééne en. zich zelve overal gelyke oppervlakte heeft, geen één flip kan worden aangewezen , het welk men volftrekt, het middenftip zou konnen noemen ; als allerwegen , ter gelyker tuflchenwydte , van deszelfs einden afftaande. Doch, terwyl wy die gedachten , ( als uit een misverftand, aangaande de gedaante van des aardryks oppervlakte voortgevloeid,) met recht verwerpen ; konnen wy, te gelyk, niet ontkennen , dat in opzicht tot het geen , van de bewoonde aarde, by de ouden , is bekend geweeft , dö ftad Jerufalem , omtrent in het midden , gelegen hebbe , en, van den Oceaan , die de zogenoemde oude waereld , als een eiland , omgeeft, alom byna even verre verwyderd : dus, de aangehaalde bewoordingen , uit Ezecb. V. 5. en Pf. LXXIV. 12* in dien min bepaalden zin , wel degelyk op Jerufalem , ja , op het geheele Joodfche Land , zou mo* gen toegepaft worden. Vergelyk hier mede , wat wy daarvan, met betrekking tot het Joodfche Land* reeds aangemerkt hebben , in het Ilde Hoofdftuk des Jften Deels , bladz. 50, ji. Desgelyks , kan niet , dan in het ruwe , genoomen worden , de bepaaling van de gelegenheid der ftad Jerufalem , tot het midden van Palestina , in het byzonder. In opzichte tot de lengte dezes lands, die noordlyk en zuidlyk ftrekt, ontdekt zich een merklyk verfchil, tuflchen den afftand , van de noordlyke en zuidlyke grensfcheidinge ; vermits Jerufalem veel nader by de zuidlyke grenzen lag : en, in opzichte tot de breedte , ooftlyk en weftlyk genomen, lag zy, (voor zo verre de Binnen Jordaan. F 2 fibt 'ekendi deel der tarde op« ratten. De ftad Jerufalerrt ag ook omtrent in het midden van Pulejlina.  En was daardoor bekwaan om de Hoofdftad des Ryks te wezei 84 De ftand, of de gelegenheid fcbe Landftreek betreft), meer ooft waard, en nader by den Jordaan, dan by de Groote Zee, die het Land ten wellen bepaald. De fteden Silo , Sichem en Samarie , zouden dus , met grooter reden , naar het voorrecht , van in het hart des Lands te liggen , hebben konnen dingen ; dan wel de ftad Jerusalem. Des niet te min, konze aangemerkt worden, als in het midden des lands gelegen ; in zo verreze , door alle de ftammen Ifraëls , als omringt was. Ten noorden , hadden hun erfdeel, de ftammen Benjamin, Ephraim, de beide deelen van Manasse, Issaschar , Zebulon, Aser en Nephtali: ten oosten, de ftammen Ruben en Gad: ten iveften, Dan: en ten zuiden, Juda en Simeon. Haare ligplaats was , derhalven , na genoeg, in ^ het midden des Lands , om tot eene bekwaame l'Hoofd- en Hofhoudings Stad van Ifraëls Koningryk te konnen dienen. David zou , ongetwyffeld , zo dra hy tot .de Koninglyke waerdigheid verheven • wierd , zynen zetel te Jerufalem geveftigt hebben ; ware die ftad reeds toen onder zyn magt geweeft. Dat hy , geduurende de zeven en een halve eerfte Jaaren , binnen Hebron , zich onthield , gefchiede alleen door nootzaaklykheid : doch , Jerufalem was niet zo rafch den Jebufiten ontnomen; of men zag hem terftond zynen zetel van Hebron derwaard verplaatzen ; ( 1 Sam. V. 5 9.) , alwaar mede de Hofhouding van zynen zoon Salomo , en, federt de fcheuringe dezes Ryks , ook van alle de Koningen van Juda , beftendig gebleven is : desgelyks , daarna , der Vorften en Koningen uit het Hafmoneëfche huis. Elk begrypt dat men , tot een Hoofdftad , geen plaats welvoegzaamer kan verkiezen , dan een in , of, omtrent in het midden des Ryks gelegen : niet alleen , dewyl die de veiligfte is , in oorlogsty*. den;  der ftad Jerusalem. 85 den ; maar ook meer gemak geeft, aan de onder» daanen , die aan het Hof iets te verrichten hebben ; en die nu , uit alle oorden , fchier even fpoedig , zich derwaard begeven konden : behalven, dat ook de Koninglyke bevelen , van daar, naar alle uiterfte grenzen des Ryks, genoegzaam ter gelyker tyd,konden afgevaardigt worden. Om deze reden , voornaamlyk, had ook de HEER gewild, dat binnen deze ftad de Tempel zoude gefticht worden, dat Paleis, in welk hy zelve, als Ifraëls Koning, woonde , in het midden zyns volks ; en daar gediend wierd. Vermits, tog, al wat manlyk was , onder Ifraël, driemaal des Jaars , als de hooge Feeften , het Paafcb-, Pinfter- en LoofbuttenFeefi , gevierd zouden worden , ten zeiven einde zich , naar de plaats, die God verkiezen zou , om 'er zynen naam te doen woonen, begeven moeft; naar Deuter. XVI. 16. kon daartoe geen beeter gefchikte plaats , dan Jerufalem , worden uitgedacht: waarbeen , derhalven , (gelyk gezongen word , Pfalm CXXII. 4.): de ftammen opgingen , de ftammen des HEERE , tot bet getuigeniffe Ifraëls, om den HEERE te danken. Naar het natuurlyk beloop der oppervlakte der aarde , die in alle landen , naar het midden , allengs hooger en booger opreift, zal men moeten oordeelen, dat, vermits Jerufalem , omtrent in het midden van Paleftina , en , aan alle zyden , het verfte van de Zeën afgelegen was ; de grond dezer ftad in hoogte, boven dien der andere deelen dezes Lands , hebbe uitgefteeken. Dit zelve word ons ook , door Jofephus, klaar beduid; (de Bell. Lib. III. cap. 2.) befchryvende Jerufalem , zegt hy : T<* 'liê^offoADjuas, ir^oxvlayjiffX rijj Wê^ia/K* irotew, tasin^ yi v,iCpa\q fAx-ro;: dat is, " dat deze ftad zo zeer , boven alle " haare ommelanden, verheeven was, als het hoofd , F 3 " bo. Ms mede ie plaats ier openhaure Gotlsdienjloeffeningt. Zy lag te gelyk aan den boog(lm oord des geheelen Lands.  86 He ftand , of de gelegenheid ï! boven de andere leden des lichaams". Desgelyks, door Hieronymus , die (in Epift. Nomine Paula 8* Euftoch. ad Marcellam) , fchryft: Quanto Judcea cceteris provinciis, tanto hcec urbs cunfta füblimior eft Judcea : dat is, " gelyk Judeë boven de andere gewes" ten des Joodfcben Lands; is Jerufalem, boven de " andere deelen van Judeë verheeven". Daaruit, kan men ophelderen , die verfchillende fpreekwyzen , in Gods woord gebruiklyk, van die, welke, in opzicht tot Jerufalem , been- en weder reisden : want , de eerlten , worden gezegt, naar Jerufalem Optegaan ; en de laatften, van daar Aftegaan. Wy vonden de eerftgemelde uitdrukking , (als reeds gebezicht, onder het Oude Teftament, ) zo even , Pf. CXXII. 4. Alwaar , van de ftammen Ifraëls , die, uit alle oorden des Lands , ter feeftvieringe, naar Jerufalem trokken, gezegt wierd, datze derwaard Opgingen, tot bet getuigeniffe Ifraëls, om den HEERE te danken. Daar treft men , in den grondtext aan , het woord nty ; het welk veelmaal voorkomt, van het beklimmen eenes bergs. Zie Exod. XIX. 12, 13. Numer.XIV. 40. Jef. XXXVII. 24. En , in de Euangelifche Schriften, als daar, van Jefus word verhaald , dat hy naar Jerufalem reisde, leeft men ook, gezetlyk : by ging op naar Jerufalem. Zie Lw.XVIII.31. XIX.28. Joh.ll.i^. V.i. Desgelyks, van de Joden, die het Paafchfeeft aldaar wilden vieren : datze Opgingen naar Jerufalem, Joh. XI. 55. En hoe meenigmaal vind men die zelve uitdrukking , van de Apoftelen , gebruikt ! als Handel. XI. 2. XV. 2. XVIII. 22. XXI. 4, 12,15. Gal. II. 1, 2. Het grondwoord euxGotfaw , dat, in deze plaatzen, telkens voorkomt, beteekent ook , van de laagte naar de boogt e opklimmen: als Mattbeus, Hoofdft. V. 1. verhaald , dat Cbriftus , zullende een jedenvoering doen , tot de fchaare , geklommen is, op  der ftad Jerusalem. 87 op eenen berg; gebruikt hy daar het zelve woord atv*. Gotlvstv, het welk, in de voorgemelde plaatzen, gebruikt wierd, van het opgaan naar Jerufalem. Daar tegen , die van Jerufalem , naar elders reisden , wierden gezegt, Aftegaan en Aftekomen van Jerufalem. Zie Luc. X. 30, 31. Handel. VIII. j, 26. XL 27. XVIII. 22. XXV. 6,7. Het grondwoord xctTctèciiviiv, aldaar gebezigt, beteekent, van de hoogte naar de laagte neêrdaalen. Gewiflyk , die twe verfcbillende fpreekwyzen, zouden nimmer , van zodaanig een algemeen gebruik , onder de Joden , geworden zyn; ware het niet een bekende zaak geweeft ; dat de grond , op welk Jerufalem lag , verheevener was, dan eenig andere in geheel Paleftina. Des , is hierdoor , te gelyk , zeer klaar geworden ,• dat de grond , binnen en buiten Jerufalem , Bergachtig zy. Eenige reizigers hebben, echter, opgemerkt ,• dat de bergen , (of liever de verfcbeidene heuvelen des bergs*), op welke de ftad zelve gefticht is, merklyk Lager zyn , dan de Olyfberg, en meer andere daarom gelegen bergen: dus, de ftad, in dezen opzichte, als in eene vallye, fchynt te liggen. Byzonder, verdienen hierby aangehaalt , de ■woorden van den Griekfchen Schryver Pbocas , die reeds , in den Jaare 1185. dit Land bezocht heeft, (Palteftiniz Defcript. §. ~X.IV. infert. Symm. Leonis Allatii, pag. 18, 19. Hy fchryft daar: 'h SI dyla ■sroAis KiTroii f/,iirov SixCpo^wv cpot^dyyuiv mx) (ixvav , XOii iSl TO ïv doTYl 9ï6)§«'f*£V0V 9"«Ujtt«?01/ h TtfSUTIJ y«g JTTïgaves'tjKuöC og*TflCi ri jtoAjs x«ï ^8«jw«A»!X, ïrpoj yolg *. Wy zullen hier na redenen geven, waarom wy , de verfcheidene hoogtens der ftad Jerufalem , liever , als byzondere keuvele» van eenen berg, dan , als byzondere bergen , willen aangemerkt hebben. F 4 Hoewel lager, dan de rondom gelegen bergen^  g8 Defiand, of de gelegenheid •tol \yoyha, totitviq j,jjoao'cJ)<» ^S«jw«Ai^fT«(. Dat is : " De Heilige ftad , is met verfcheiden dalen en ber" gen omringt; doch , iets, dat verwondering baard, " is ,• dat die zelve ftad, zich te gelyk, verheeven en " laag vertoont: want, ten aanzien van geheel Ju" deë,, fteektze, als in de hoogte, uit; doch, ten " aanzien der omgelegen bergen , isze als naar be" neden gedaalt." Wülebrord van Oldenburg , een Bedevaardreiziger , van den Jaare 1211. befchryft de gelegenheid van Jerufalem , gelykerwyze , (in Itiner. Ier. S. etiam infert. Symm. leon. AU. pag. 146. ). Ipfa civitas , quamvis fita fit in alto ; refpe£tu montium , qui adjacent , in valle , jacere videtur. Dat is : '* De ftad zelve, alhoewel op eenen boogen " grond gelegen ; fchynt , ten aanzien der rondom " gelegen bergen, in een valletje te liggen." Ik hebbe de Jaaren , in welke de gemelde Schryvers ( de een , 26. Jaaren, na den anderen) de ftad Jerufalem gezien hebben, daar byvoegt ; ten einde de Iezer terftond bemerke ; datze beiden , niet het oud Jerufalem bedoele ; maar die nieuwe Stad , door Keifer Aelius Hadrianus, in den Jaare 118- na Cbrifius geboorte, op de puinen van het oude, gefticht. Op dit nieuw Jerufalem , kan de gemelde aanmerking , ook veel gereeder vallen ; dan ofze den voorigenfland van Jerufalem , bedoeld hadden : want, voorheen behoorde ook de berg Zion, (in het byzonder dus genoemt,) tot de ftad; ja, maakte zelfs uit, haar grootfte en voornaamfte gedeelte: en deze berg was geenfins zo laag , datze , in vergelyking met de andere bergen, als een valleije fcheen te zyn. Ondertuftchen , is deze berg Zion , jegenwoordig , buiten de ftad Jerufalem , uitgeflooten *; en is al , wat ?, V/el js waar, dat de laatft gemelde Schryver, (l. c.) oa- mid-  der ftad Jerusalem. 89 wat nu tot Jerufalem behoord , genoegzaam alléeu begrepen, binnen den omtrek van dat deel der ftad, het welk op haare lagere heuvelen , Akra en Bezetha , gebouwd was; en daarom , in overftellinge , tegen dat hooge deel des bergs Zions, de Benede ftad genoemt wierd. Daarbeneven, is een ftoffe van veel aanbelang ; te onderzoeken , hoedaanig de gelegenheid van Jeru- ■ falem beft te bepaalen zy , ten aanzien van den Stam , tot welks grondgebied dezelve behoord heb- j be. Om te konnen weeten , tot welken ftam , deze ■ en geene byzondere fteden gerekent wierden ; is< men altoos gewoon , de lyften der fteden in eiken ftam, in het Boek van Jofua, (Hoofdft. XV. —XIX.) te vinden , onderfcheidenlyk natefpooren: en , ftellen wy dit in het werk, met betrekking tot Jerufalem; zal men dezelve ftad, duidlyk, aantreffen, op de lyft der fteden, die Benjamins ftamme waren aangefchreeven. Immers Jof. XVIII. 28. word onder haare 26. fteden , mede genoemt , Jebusi, welke is Jerusalem : en, in het flot van dit zelve vers, uit- midlyk daarna, den berg Zion , binnen het toenmaalig Jerufalem , fchynt in te (luiten : want, (vervolgt hy ): fupra quam, (feil. -vallem , in qua Jerufalem , jacere videtur, ) ex una farte , zerfus oriëntem , extenditur mons Oliveti; ex alia parte, ■verfus meridiem , mons Sion , qui , nunc temporis , Muris ci« vitatis includitur. Doch, dit loopt aan, tegen het onderricht van alle laatere Schryveren, en van alle de platte grondder, , (plans), door fommigen hunner , van het hedendaagfeh Jerufalem , ontworpen. Johan Jac. Amman , onder anderen , fchryft: (in zyn Heffe ^efclpeiüung nar.1) Oen <23elnö' ten aCanöe / Bladz. 89.) ©a£ ojt oe er bé'aaldlyk'an éér» kei der tad JeruW klem te 'erftaarj Leefti  Dit heeft veroorzaakt , dat die van Juda, nevens die van Benjamin, die ftad, getneenzazmlyk,bezeten hebben. 98 In welken ftamme houden? of zouden zy, eenigen tyd daarna , die zelve ftad wéér berroverd , en op hunne beurt , die van Juda verdreven hebben ? Daarvan is ons njets, uit de Heiligen Schriften , gebleken., Wy befluiten dan, dat de Jebufiten , het voorna-amfte en fterkfte, deel dier ftad , de Burgt Zion , ditmaal, door hunnen kloeken tegenftant, behouden , en alleen de Benedenftad aan die van Juda verlooren hebben; die de buizen, welke by de inneeming, door den ftorm, (om de verrovering te bevorderen,) waren afgebrand , met der haaft weêr herftelden , omze zelve te bewoonen Dus, zal men hier mede vereffenen, het verhaal van Jof. XV. 63. De kinderen van Juda konden de Jebufiten , inwooners van Jerufalem , niet verdryven : (dat is dan , niet uit de geheele ftad verdryven): en dus woonden de Jebufiten, by de kinderen van Juda , te Jerufalem , tot dien dag toe. Zy woonden famen, binnen deze eene en dezelve ftad; niet door elkander vermengt , maar in afgezonderde wyken ; de eene in de Boven- , en de anderen , in de Beneden ftad. Dit recht van inwooning , was de vrucht hunner behaalde overwinninge. Ook was, \oor Juda, zeer nootzaaklyk, deze door hun verroverde Benedenftad, zelve te bezetten , om te verhoeden, datze door de Jebufiten weêr zou herwonnen worden. Het fchynt, dat die van Juda , de bewaaring dezer ftad , den Benjaminiten alleen, niet hebben toevertrouwd; die de verrovering derzelve zich zo weinig hadden aangetrokken. Zelfs, na dat die van Juda, een gedeelte van Jerufalem, vermeefterd hadden; bekreunden zich de Benjaminiten niet, om het overige, den Jebufiten, te ontweldigen; maar vergenoegden zich, dit vermeefterde deel, nevens die van Juda, te bewoonen. En dus heeft men te verftaan, het gezegde : Richter. I. 21. De kinderen Benjamins hebben de  Jerusalem gelegen hehbe. &g Jebufiten , te Jerufalem woonende , fj naamlyk in de Bovenftad), niet verdreven : maar de Jebufiten •woonden , met de kinderen Benjamins , te Jerufalem , tot op dezen dag. Gewiflyk dat dus de Jebufiten , Richter, I. gezegt worden met Beiden , (vers 8.) met de kinderen van Juda , en (vers 21.) met de' kinderen van Benjamin , famen gewoond te hebben te Jerufalem, en wel ter ééner en zei ver tyd, bewyft onweêrfpreeklyk, dat de kinderen van Juda en Benjamin , dat gedeelte der ftad, het welk , de eerft» genoemden verroverd hadden, Gemeenzaamlyk, bezeten hebben. En hoe anders, dan dat die van Benjamin , (wien eigenlyk de ftad Jerufalem , öp" hun grondgebied gelegen, alleen behoorde,) de dapperheid , door die van Juda befteed , in een gedeelte der ftad , voor hen , te bemagtigen, niet welvoegzaamer hebben konnen beloonen; dan, met hun, dit gedeelte der ftad , nevens zich , te doen bevolken ; en zelfs , hun , een gemeenzaamlyk recht van Eigendom , aan het zelve toeteftaan ? Wy hebben dan, dus redeneerende , uit den aard der zaake , op de voorlichting van het gefchiedverhaal der Heilige Schrift, de omftandigheden met elkander vergelykende , genoeg konnen bemerken ; dat, aangaande den ftam , tot welken Jerufalem behoorde, in de gemelde plaatzen, Jof.XV. 8. XVIII. 28. Richter. I. 21. en Jof. XV. 63. Richter. I. 8. geene twyffelachtige , noch tegen elkander ftrydende berichten werden opgegeven. Doch, hiermede, is noch niet geantwoord , op de andere hier voor gemelde zwarigheden , die ons fcheenen , te zullen overhaalen tot het gevoelen , dat Jerufalem, geheel op het grondgebied van Juda lag. Hiertoe, merken wy dan aan , dat, als Jer. XXXVII. 12. word verhaald , dat Jeremia uit Jerusalem uitging, om te gaan in den Lande Benjamins ; daaruit * geenzins Ga t*sf Het welk beweerd word, telen fommige daar' tegen ingebrachte3edenkirl= *en.  ioo In welken ftamme te befluiten zy , dat Jerufalem , buiten den ftam Benjamin , gelegen hadde , en wel in Juda alleen. Dit laatfte gelooft ook niemand, Hier worden alleen van elkander onderfcheiden , de Stad en de Landstreek Benjamins. Jetemiaging uit Jerufalem, (een Stad in Benjamin;) naar bet Land: dat is , het open veld van Benjamin. Of, vermits Jerufalem, op den alleruiterften rand van Benjamin, gelegen was ; kan men ook zeggen, dat Jeremia uit Jerufalem ging , naar de Binnendeelen van Benjamin. Dus heeft ook de Heer Reland, het ftuk begrepen. Vid. Palefi. pag. 4.4.6. En belangende , de hier voor aangehaalde plaatzen , uit Pf. XLVIII. 12. LXIX. 36. LXXVIII. 67,68. alwaar, van Zion: dat is, Jerusalem, en van Juda , dus , in éénen adem, gefprooken word , als ofze beiden tot elkander behoorden : dit zou aangaan, byaldien men , daar, door Juda, bepaaldlyk verftaan moeft , den Stam Juda; doch, fchier , zo dikwerf, in de Heilige Schrift , iets vermeld word , het welk den beiden ftammen , Juda en Benjamin famen betrof, word Juda alleen genoemt , en, onder dezen naam , ook Benjamin tegelyk begrepen : vermits Juda de voornaamfte dezer beide ftammen was. Wie weet niet, dat het geheele Ko ningryk , uit de beide ftammen Juda en Benjamin beftaande , doorgaans voorkomt , alleen met den naam van Juda ? (Jerem. XXXVI. 2. LI. 5. Hof. 1. 11. enz.). Des , deze manier van fpreeken , in de gemelde Pfalmen , zich zeer gemaklyk laat verklaaren , uit die allereerfte gemeenzaamlyke bezittingen der ftad Jerufalem , door de beide ftammen , Juda en Benjamin ; alhoewel die ftad , geheel in Benjamins erfportie gelegen , en ook , oorfpronglyk , alleen aan Benjamin behoord had. En deze manier van fpreeken is in gebruik gebleven , noch lang daar-  Jerusalem gflsgen btbbs". voi daarna ,• toen die gemeenzaamiyks bezitting* , alleen, met betrekking tot die tws ftammen , reeds was opgehouden. Dusdaanig, was en bleef, immers , de ftaar. v^n Jerufalem , alleen in die eerfte tyden , zo lang Juda en Benjamin famen de bezitters waren , alleen van Jerufalems Benedenftad : doch , federt , in het achtfte Jaar der regeering des Konings David , ook de Burgt Zion , dien de Jebufiten dus lang hadden ingehouden , door geweld verroverd, en de ganfche ftad aan Ifraëls heerfchappy onderworpen was, ondergingze een groote verandering. David rechtte terftond in de zelve op , den Zetel des ganfehen Koningryks. Zie 2 Sam. V. 5, 9. En zyn zoon Salomo ftiehtte , daarna , op eenen van deszelfs bergen , Morija , den Tempel ; die de algemeene plaats der Godsdienftoeffening was , voor ganfeh Ifrae'l. Toen kon dan Jerufalem niet langer , als een byzonder eigendom der twe ftammen , Juda en Benjamin , worden befchouwd; maar wierd, in die dobbele betrekkinge , veel eer Gemeen , aan alle de ftammen Israils. Ja , in die laatfte betrekking , mocht Jerufalem , zelfs, als GODS-STAD worden aangemerkt; en daarom te min als een eigen bezittinge van deze of geene byzondere ftammen. Het kan ook niet wel anders zyn , of 'er zullen , federt deze verandering , behalven die der ftammen , Juda en Benjamin , ook veele IsraSliten der andere ftammen , .binnen deze Hoofdftad, zich ter woon hebben neergezet. Ten minften weet men , dat het, na de wederkeering des volks uit Babel , zich dus heeft toegedragen. Dat Jerufalem , alsdan , aan alle de ftammen Ifraëls zoude gemeen zyn, was reeds, aan Ezeebiël, te verftaan gegeven , in het gezichte , waarvan gewaagt word , Hoofdft. XLVIII. en daarin , G 3 vers Naderhand wierd Jerufalemaan alle Hammen Ifraëls gemeen. Het welk aïlerklaarffc gezien is, Eedert de xeederkee'ing des volks, ui? Babel.  jq2 Jerufalem daarna gemeen vers 31 34. aan hem gelaft, de poorten van het Nieuw Jerufalem , het welk, op de puinhoopen van het oude herbouwd zoude worden , te benoemen, naar de naamen van alle de Xll. ftammen Ifraëls. En de wyze , hoe het zich toedroege, by de eerfte bevolking van dit herbouwd Jerufalem , beveftigt dit allerklaarft: want, naar Nehem. XI. 1. Woonden de Qverften des (ganfchen) volks, te Jerufalem; maar, de overigen des volks, (uit de gemeente beftaande,) wierpen looten, om, uit tien, eenen uittebrengen, die , in de Heilige Stad Jerufalem , zouden woonen ; en negen deelen in de andere fteden. Jerufalem was, naamlyk , toen wel herbouwd ; doch , naar gelang van haare grootte , op verre na , niet genoeg voorzien van inwooners : des volks was weinig, daar binnen ; naar Neb. VIL 4. De andere fteden wierden terftond bevolkt, door die zelve gejlacbten , waaraanze, voor de gevanglyke wegvoering , hadden behoord: want, de kinderen van dat landfchap , die opgetogen zyn uit de gevangenijfe : • keerden weder een Iegelyk naar zyne Stad. Zie vers 7. vergeleken met Ezr. II. 1. Ook worden de voornaamfte fteden, welke door de wedergekeerde der beiden ftammen, Juda en Benjamin , als hunne eigen, ter zei ver tyd, weêr betrokken wierden , Neb. XI. 25 35. op- genoemt: doch , deze lyft maakt geen gewag , van Jerusalem ; zonder twyffel, om geene andere reden , dan, dat Jerufalem , ten aanzien van geen' eenen der gejlacbten , als hunne , in het byzonder, Éigen Stad , kon aangemerkt worden ; en dat ze weêr , even als voorheen , geacht wierd , Gemeen te zyn , aan alle de ftammen Ifraëls ; en des, door afgezonderden van alle gejlacbten, der beiden ftammen Juda en Benjamin , (genoegzaam de eenigen , die naar het vaderland waren weêrgekeerd,) weêr van nieuw bewoond moeft worden. Mitsdien, verhaald Ne-  aan alle de ftammen Ifraëls. Nebemia dan , (vers i.) dat de overigen des Votics (onderfcheiden, van de Overften , even te vooren gemeld,) koten wierpen, om, uit tien, Eenen uittebrengen, die, inde Heilige Stad Jerusalem zouden Woonen ; en de negen deelen in de andere fteden. Men zou , waarlyk , in den eerften opflag, niet anders meenen; of dit Lot werpen gefchiede hier ten einde de een, daarin, geen Voorrecht zoude hebben , boven den anderen ; dan nadat het hem , door de Godlyke voorzienigheid , die het lot beftierd, (Spreuk. XVI. 33.) was toegewezen ; waarin men, dus , van achteren heruiten moeit : want , binnen jerufalem , de Hoofdftad des Lands, en de bewaarfter van den Tempel Gods, te mogen woonen, fchynt zonder tegenfpraak , te moeten erkent worden , als een zonderling voorrecht; naar welk , elk even gretig zyn zou: doch , als men voortleeft, het volgende 2de vers, en daar verneemt, dat het volk zegende, (of liever prees), alle de mannen die zicb vrywillig aanboden , ( zonder het lot te willen afwachten ) , om te Jerufalem te woonen; zal men , daartegen befluiten moeten, dat dit lot werpen, veel eer was ingericht, om, (daar het getal dezer vrywilligers niet genoegzaam was,) ook anderen , die daartoe van zelve zich ongeneegen betoonden, door dit lot , als te nootzaaken , ter bewooning van Jerufalem ; op dat die ftad behoorlyk van inwooners zoude vervuld worden: en hier uit blykt,derhalven, dat men dit'zelve, niets min, dan, als een voorrecht, hebbe aangezien : of, zo al een voorrecht, ten minften , dat duur gekocht, en met te veel gevaar, of eenige andere ongelegenheden , moet vermengt geweeft zyn , dan om 'er, uit eige beweeginge, naar te willen ftaan. Te Jerufalem te woonen was zeker , veel gevaarlykerdan in andere fteden des JoodG 4 fcben Neb. XI. opgehelderd.  Daarom waren ook de huizen aldaar van een gemeen gebruik, voor alle de TeefiWitritrs. -.04 Jerufalem daarna gemeen fcben Lands; vooral in den beginne , toen het eerft herbouwd was : vermits die ftad , by alle nabuurige volken zeer gebaat , en als een rebellige en booze ftad (Ezr. IV. ia.) afgefchilderd, meer, dan eenige andere , bloot geftelt was , voor vyandlyke ontmoetingen. Die ftad moeft zelfs , terwyl de Joden noch bezich waareu , omze te herftellen , zo veel ervarenheid daarvan hebben ; datze, na haare voltooiing ) §een beter lot kon te gemoed zien. Dus konnen wy nu begrypen , waarom alle mannen, die zich vrywillig aanboden , om binnen Jerufalem te willen woonen , zo zeer Geprezen wierden : dewylze , naamlyk , daardoor een bewys gaven van kloekmoedigheid , in geene gevaaren te ontzien, maar lyf en leven , ter verdeediging dier ftad te wagen , in gevallen zy door vyanden mochte befprongen worden. Dit lot, over, die niet vrywillig zich daartoe aanboden , geworpen, is, door de voorzienigheid, dus ingericht, dat ook, van de beiden ftammen , Juda en Benjamin , aan fommigen opgelegt wierd , om daar te moeten woonen : naar het verhaal , Neb. XI. 4 14. Des, die ftad, ten anderenmaal in het Gemeen bezeten wierd, door het ganfche volk: want , hier moet men zich weêr herrinneren , dat die beiden genoemde ftammen, genoegzaam, de eenigen waren , die , uit Babel, weêr naar hun vaderland zich begeven hadden. Jerufalem bleef mitsdien , als vooren, Gemeen aan geheel Ifraël: en hiervan was een natuurlyk gevolg , dat men de inwooners dezer ftad niet, volftrektlyk, kon erkennen , de byzondere eigenaars te zyn der buizen , die door hen wierden bewoond. Elk hunner was verplicht, het gebruik daarvan, ook aan die der andere ftammen ; ( als eenigen hunner te Jerufalem iets te doen hadden), toeteftaan : en alïermeeft ter gelegenheid der drie hooge Feefttyden, Paa-  aan alle de ftammen Ifraëls. ioj faafchen , Pinfteren , en hen Loverbutten-Feeft; wan» neer de Joden van alle plaarzen aldaar , ter Feeftvieringe , moeiten tegenwoordig zyn. In zulke ty. den , mochten ook de inwooners van Jerufalem geene buizen noch kamers , voor geld , verbuuren , aan deze vreemdelingen ; maar hun , zo veelen zy 'er bergen konden , voor niets , de vrye inwooning vergunnen , in alle die dagen welke die Feeften duurden. De Geleerde Ligbtfaot brengt ten bewys hier toe by , een Joodfche overleevering , uit twe byzondere plaatzen , (vid. Oper. Tom.II.fol.iSS-j naamlyk , Babyion Joma en Megillab; welke dus luid: Je" RusftLEM was niet verdeeld, onder de Stammen : want de overleevering wil ; dat de huizen niet verhuurd wierden ; dewylze niet eigen waren, " aan de bewooners. R. Eliazar, de zoon van Za" dok, heeft gezegt: dat ook niet de bedden ver" huurd wierden. De huisvader heeft , derhalven , " van de gaften niets ontfangen , dan de buiden der " offerbeeften. Abai zegt : leer , hieruit , dat de t gewoonte is,- dat ieder man zyne aarde kanne, be" nevens de buiden zyner offerbeeften , voor zynen " waard achterlaate." In de Gloffa, (verklaaringe) word 'er bygedaan: " De inwooners van Jerufalem , ": verhuurden hunne huizen niet, voor een' zekeren prys , aan die , welke op de Feeften kwamen ; " maar Honden derzelver gebruik, voor niets, toe." Men meent ook, dit zelve te liggen opgeflooten , in die vrage , door de Difcipelen aan Chriftus gedaan , in een' tyd , als een Paafcbfeeft der Joden voorhanden was , zeggende : Meefter ; waar wild gy , datwe u bereiden , bet Paafcba te eeten ? Mattb. XXVI. 17. Daardoor , niet duider te kennen gevende ; dat het aan Jefus ftond , hiertoe een buis te kiezen, het welk hy wilde ; en dat niemand, die noch eenige plaats, terhm'svefting overig had, hem G 5 dit  Gemeen Iyk word door den bergZioN geheel Je rufttlem jrerftaan. 106 De bergen van Jerufalem. dit zou durven weigeren: vermits de huizen, in zulke tyden , wierden gemeen gerekent, aan alle de Feejlvierders. OndertulTchen, was dit geene zeer aangenaame omftandigheid : zyne buizen , driemaal des Jaars, en dat etlyke dagen na elkander , aan allerly flag van vreemdelingen , bekend of onbekend , te moeten inruimen , kan niet dan met veel ongemak en onvrybeid verzelt zyn geweeft , en kon, in fommige gelegenheden , alsze te doen hadden, met behoeftige lieden , wel kqftbaar vallen. Men zou deze zaak , in het verbygaan , in aanmerking konnen nemen, als een twede reden, weshalven , veelen niet zeer beluft waren , om binnen Jerufalem te woonen ; en die , welke zich vrywillig daartoe aanboden , te gelyk , als vriendelyk en gaftvrye lieden , boven anderen geprezen wierden. Wy beklimmen , nu , de BERGEN van JERUSALEM; en wel bepaaldlyk die , op welke de Jiad zelve is gefticht geweeft ; te onderfcheiden van andere , daarom heen gelegen bergen ; diewe hierna ook befchouwen moeten. Doch , 'er word, in de Heilige Schrift , in opi zicht tot Jerufalem , flechts van éénen berg , gewag gemaakt; naamlyk , dien beroemden berg Z I O N; als mede , van baaren heuvel , Jef. XXXI. 4. waardoor , men, buiten tegenfpraak , den heuvel Morija , te verftaan heeft ; die altoos , in de Heilige Schrift word aangemerkt , als een aanhangzel van Zion. En deze berg Zion word , gemeenlyk , voor Jerufalem zelve , genomen ; even of Jerufalem geene  De berg ZioN. to ne andere bergen, dan Zion alleen, in zich begrei pen had. Somwylen word , naamlyk , Zion bloo1 lyk genoemt ; zo, echter, dat men klaar bemerkt dat 'er , de ftad Jerufalem , door verftaan jjworc Zie Pf. LXXXVII, 2. vergeleken met vers 3. Cl 14, 17. CX. 2. CXXXVII. 1. vergeleken met wi 5. Jef. X. 24. Jerem. IV. 6. IX. 19. XIV. ic XXX. 17. LI. 24. Joël II. 1. Amos VI. 1. en vee meer andere plaatzen. Ten einde ons, echter des te klaarder te beduiden, dat Zion , geheel Jeru falem , beteekent ; word elders de naam Jerufalem by wege van verklaaring , 'er' bygedaan. Zie Pfak CII. 22. Dat men den naam des HEERE vertelle, t Zion; en zynen lof, te Jerusalem. Jef. II. 3. Ui Zion , zal de wet uitgaan , en des HEERE woord uit Jerusalem. Hoofdji. IV. 3. worden de over ge blevenen van Zion , nader verklaard , door de be noeming der overgeblevenen, in Jerusalem. Hoofdji X. 12. word gefprooken van bet werk des HEERl op den berg Zion , en te Jerusalem. Jef. XXXVII 32. zegt de Propheet, tot den Koning Jehiskia van Jerusalem zal het overblyfzel uitgaan ; en hei ontkomene van den berg Zion. vergelykt 2 Kon. XIX 31. en dit gefchied , elders, meermaalen. Nu zou , bekennen wy , dien , die de reden wi navorfchen ; waarom , door de benaaming van der berg Zion , de geheele ftad Jerusalem word uitgedrukt , gereedlyk konnen invallen : dat, veellicht 3 de eerfte aanleg der ftichting dezer ftad begonnen was , op den berg Zion; en , van daar die naam 3 overgegaan, tot al wat, in vervolg van tyd, verdei daaraan gebouwd, en, binnen de ringmuur van Zion. ingetrokken wierd: of, dat geheel Jerufalem, Zion , genoemt word , vermits dat deel der ftad , op den berg Zion gelegen , de grootfte en aanzienlykfte wyk van Jerufalem uitmaakte. Het is , toch , zeer gemeen 3 7 ■ s i i' 1 Waar^ fchynlyk 1 wylgeèeeb Jerufalem, op deu eenen berg Zion is gebouwdgeweeft.  Dat nade bewezen word, ui vroegere, *, By de overweging , dat Jerufalem dus veelmaal word genoemt, naar den naam des bergs, op welken dezelve gefticht was; kan men deze Hoofdftad vergelyken, met de Hoofdftad van het afgefcheurd Ryk Ifraëls , Samaria; die ook haaren naam hint? > (Scbomron), ontleend had, van den berg, op welken , Omrï , die ftad gebouwd heeft. Zie 1 Kon. XVI. x5. 108 De berg Zion. meen , dat een geheele zaak haaren naam ontleend , van haar voortreftykft gedeelte ; naar dien bekenden regel : a potiori , fit denominatie. Doch , zal men nieLjk als een derde en voornaame reden , mogen in bedenking geven ? dat, geheel Jerufalem , den naam draagt van Zion; vermits Zion, waarlyk, de eenige berg was, op welken geheel Jerufalem ftond: en al wat zo menigmaal gezegt word , van die bergen, (in het meervoudige, ) op welke , Jerufalem is gefticht geweeft, alleen is te verftaan , van verfcheiden heuvelen dezes éénen bergs Zion ? gelyk wy reeds gezien hebben , dat M o r i j a , ( doorgaans anders mede, onder de bergen van Jerufalem getelt,) niet anders word befchreven, dan, een heuvel van Zion, Jef. XXXI. 4. Dat dus, gelyker wyze , Akra en Bezetha , die men noemt, de twe andere bergen van Jerufalem, (want zy worden gemeenlyk, in alles famen genomen, tot vier bepaald,) verder niet, dan als andere Heuvelen van Zion , konnen aangemerkt worden ? * In der daad , de Joodfche gefchiedfchryver, Jofephus , als hy , (de Bell. Lib. VI. cap. 16.) , inzonderheid, de twe voornaamfte hoogten, die de ftad Jerufalem droegen , in haare onderlinge liggjnge tot elkander , befchryft ; gebruikt, van elk der beiden, niet het woord o$oc, (een'berg); maar Ao'ifjoc, dat beftendig eenen heuvel beteekent, 'Aut»j y.h uVfg Svo Aoem ©efofc* tttt ianU I bladz. 89-)• Het onderfcheid tuffchen het En laatere Schryvers.;  ] 'Als mede uit de H.S. De oor fprong ei betekenis fevan dei naamZio; aangewezen. do He berg Zion. iet oude- en 't bedendaag fche Jerufalem befchryvende, Kgt hy : " S)iei»cit abeï 3entfa(etn auf gefcacf)tem ' S5crgC /" (verftaande daar door den berg Zion) ' bic gemetoten oertcr Ut \>kv èccge innc gebabt; jo ' ifï »t nuffen/ ï>aSR€3€9d ÖSv&Cft gcmeiMcn 23$ïK' i ©v5©/ atê«öïonja()i23cjet()atmt)2(cM gelegen." Dat is: 3' dewyl Jerufalem , op den gedachten berg, " (eertyds,) de gemelde oorden der vier bergen " heilagen heeft; moet men weeten , dat de heden" daagfebe {bid Jerufalem, noch NB. op drie oor" den des gemelden Bergs , (te weeten Zion ) , " naamlyk Morija , Bezetha en Akraj gelegen is." Welke laatft genoemden, hy dus, als drie heuvelen, van een' en den zeiven berg Zion, aanmerkt* Ook word , in de Heilige Schrift, de ganfche ftad Jerufalem , als een enkele berg aangemerkt : en dit laatfte is alleen genoeg, om niemand zyne toeftemming , aan dit voorgeftelde , te doen weigeren. Dus word gezongen : PJ. XLVIII. i. De HEER is groot en zeer te pryzen , in de ftad onzes Gods , den Berg zyner heiligheid, of zynen Heiligen Berg. Weshalven Paulus , de bekeering der Joden , tot het Chriftendom befchryvende, roet bewoordingen, van dit aardfche Jerufalem ontleend , zegt , tot de Hebreen : Gy zyt gekomen tot den Berg Zion , en de ftad des Levendigen Gods , het Hemelfch Jerufalem. ■ De rechte naam dezes bergs , word by de Heebreen, l*?, (Tzijon) uitgefprooken; by de Grieken ,Si»v , by de Latynen Sion: en , door de meeften*, 1 ter navolging van Job. Buxtorf, (in Lex. Hebr. fub hac *. De gedachten van andere Taalkundigen, over de beteekeniffe dezes naams; kan men vinden: in Ger.Outbovii, Oèferv. in Pfalm II. 6. Infert. Si&l. Brem. Clajf. U. fig. *6t. &fï'  De berg Zion. ii; bac voce) afgeleid , van het woord ; het wel! beteekent , iets dat dor, fcbraal , onvruchtbaar is Dus word veeltyds , van een dor land, gefproken daar men dit woord aantreft. En de onzen heb ben, dit eige woord fË£, (van oorfpronglyk,' twemaal , Jef. XXV. 5. en XXXII. 2. door eer dorre plaatze, vertaald. Gewislyk, byaldien, du dezen berg eerft benoemden , op deszelfs grondsge Jleldbeid hebben achtgeflagen , kondenze geen ge voeglyker naam verzinnen , dan dezen: want, geei een der bergen des ganfchen Joodfchen Lands zo doi en droog was, dan de bergftreek , waar op Jerufa. lem lag : het welkwe , daarna, op zyn plaats , be wyzen zullen. Vermoedlyk , heeft ook dit zelve. de eerfte bewooneren des lands , reeds vroeg bewo gen , om, op dezen berg Zion , een ftad neêrtezetten ; vermits deszelfs dorre grondsgefteldheid , als . in een lautere rots beftaande., niet toeliet , dat 'ei eenige vruchten wierden aangekweekt ; gelyk wel op de andere bergen dezes zeiven Lands. Hoewel , ook de opgaande fteilte dezes bergs , die den zeiven , aan drie kanten , voor den vyand , fchier ongenaakbaar maakte, niet min zal hebben toegebracht, om dezen berg . tot een bekwaame ligplaats , vooi een ftad , te doen verkiezen. Tot dus verre befchreeven wy, den berg Zion 3 genomen in zyne ruimere beteekeniffe , voor den geheelen hoogen grond , dien de ftad Jerufalem , eertyds , befloeg. Edoch , in het verbygaan , is ook voorgekomen , dat deze ganfche bergftreek , in eenige byzondere Heuvelen, verdeeld was: hetwelk, trouwens, een natuurlyke eigenfehap is, der meefte bergen ; die zelden of nooit, een effenbaare oppervlakte hebben ; dan , doorgaans , uit verfcheiden toppen , de een hoger , dan de ander , verheeven , faam- Deze berg had verfcheidenheuvelen^'  Onder welke di Voornaam ften waren 2.ion ei Akrii i i j 2 Be berg Zion. faamgeftelt zyn. Onder alle die toppen of heuvelen des bergs Zion , waren , inzonderheid , twe , aan welker ligginge , genoegzaam , de gedaante van geheel Jerufalem hing ; en die , door hunne grootte , zich zeer, van de andere, lieten onderfcheiden: zo verre zelfs , dat beide Jofephus en Tacitus , (Z. I. c. c.) deze twe t alleen , in aanmerking nemende , van Jerufalem niet anders fchryven , dan , of het flegts over die twe heuvelen, en geene andere meer, zich uitgebreid had: ter oorzaake , (zo wy denken) , dat ze de andere daar by gelegen kleinere heuvelen , mede met huizen bebouwd, en , binnen de uiterfte ringmuur , beflooten , verder niet dan als aanhangzels , (appendices) , van den een' of anderen dezer beiden heuvelen , erkent wilden hebben. De een dezer twe grootte heuvelen , wierd, in het byzonder , Zion : en de ander , daar tegen over ^ Akra geheeten. Hunne onderlinge ligginge , tot elkander , heeft •.Jofephus vry klaar uitgebeeld , (de Bell. Lib. IV. cap. 6.) ons onderrichtende : " dat ze als tegen elkander " aanzagen , en , door een valleie, van elkander ," waren afgezonderd ; in welke , de huizen , de " eene laager dan de anderen, eindigden." Dit zelve dal word , een weinig daarna , door hem , iuv Tvgo"ro*ww an , hier niet erkennen ; maar, zet de woorden van dit geheele derde vers over : Pulcberrimus regione, gaudium totius terrce, eft mons Sion, latera aquilonis, civitas regis magni: dat is : '' Aller" fchoonft van gelegenheid , een vreugde der ganfche " aarde is de berg Zion , de zyden van het noorden , " de ftad des grooten Konings;'" en meend, in dit alles faamgevoegt, te konnen vinden, de drie Deelen , uit welke de ftad , in dien tyd , beftond : de berg  De berg Zion. Ï15 berg Zion , is dan de Boven Stad ; de zyden vaii bet noorden , de Beneden Stad , NB. ten noorden van Zion gelegen ; en de fiad des Grooten Konings , de berg Morija , op welken de Tempel, het buis Gods, ftond. Van het zelve verftand is ook de Geleerde C. G. Offerbaus , ( vid. Exerc. ejus PhiM. de Vet. Hierof. pag. 23, 24.). Als mede de Geleerde Vitringa , anders meeft , van Coccejus , verfchillende, (zie het recht verftand van Ezecb. Tempel, Ifte Deel, bladz. 114, 115 ). Naar deze verklaaring, zou de aangehaakle plaats, zelfs tegen het gevoelen van Ligbtfoot , moeten dienen ; en veel eer beveiligen , dat men den berg of heuvel Zion , ten zuiden te zoeken heeft; dewyl de Beneden Stad , daartegen over gelegen, zou worden genoemt, de zyded van het noorden. Men kan echter , de Nederduitfche vertaaling zeer wel behouden ; zonder dat daaruit volgt , dat die berg Zion , het noordlyk deel der ftad Jerufalem , heeft uitgemaakt: mitswe dit, aan de zyden van het Noorden , niet betreklyk maken tot de noorder zyde der ganfche Stad ,• als of de Dichter zou hebben willen zeggen : de berg Zion , aan de noorder zyden der ftad gelegen ; maar , bepaaldlyk , tot de noorder zyde des Bergs zelve ; dat men wel nauwkeurig onderfcheiden mag ; en welk laatfte eenvoudigft en minfl; gedrongen is. Dus , zal hier niets , in den text , bepaald worden , ten aanzien van de. gelegenheid des bergs zelve , het zy in het noorder- of zuider deel der ftad Jerufalem ; maar alleen zyn gedaante , aan de noorder zyden , worden uitgebeeld. Men weet , dat de bergen, gemeenlyk ,, aan de ééne zyde , zich veel fraajer opdoen , dan , aan de andere zyde. Van den berg Zion, is klaar te begrypen 5 dathy, van het noorden befchouwd, een veel beetere vertöoning gaf, dan van het zuiden. Aan den zuidH 2 ' kant  n6 De berg Zion. kant was hy, door een zeer diepe'valletje , van de andere bergen afgefcheiden : die , in deze valleije , ftond, en van daar den berg befchouwde, zag dan niet dan fteile hoog opklimmende roezen ; waardoor, al het verder gezicht dezes bergs , wierd afgebroken. Maar , ten noorden der ftad, ftaande ; daar een hoogte lag , die een ruim uitzicht gaf, over de ganfche ftad , kon men Zion, als op zyn vlak , en alle de beerlyke gebouwen , met welke deze berg praalde , onderfcheidenlyk, befchouwen : des elk , die hem van deze hoogte ooit gezien had , bekennen moeft; dat de berg Zion aldaar Jcboon van gelegenheid was; ja, een vreugde der ganfche aarde, aan die zyden van bet noor* den. Vermits, dit gezichte , de gemoederen van aZZe«,die daar van ooit de ooggetuigen waren geweeft; zy mochten gekomen zyn, van welke plaatzen der ganfche aarde, als met een vergenoeginge vervulde. Anderen willen liever, in het byzonder, gedacht hebben , aan den Tempelberg , Morija , den heuvel van Zion , en , in den zeiven , geworteld , aan de noordzyde , doch wat meer oojlwaard : wanneer bedoeld zou worden , het luftig gezicht, het welk de Tempel gaf , aan de noord zyde des berg Zions , geplaatft. Dus hebben het onze geleerde Kantteekenaars opgevat; die daarom tot verklaaring der woorden , aan de zyden van het noorden , kortlyk zeggen : Daar de Tempel stond ; en daarby aanhaalen , Jef. XIV. 13. alwaar de berg Morija, befchreven word : als een berg der famenkomjle , aan de zyden van bet noorden ; en Ezecb. XL. 2. In deze fmaak was ook de beroemde Heer van Til, (in zyn verklaaring over dezen Pfalm ,) fchryvende : " deze woorden " zyn, van een geleerd man , zeer kwalyk opgevat; '* als hy , daaruit, dacht te befluiten , dat de berg " Zion lag , benoorden den Tempelberg: daar de mee* ning is, dat de voornaamfte heiligheid. " (Men zou  De berg Zion. 117 zou ook anders konnen zeggen , het voornaamfte Heiligdom ,) " lag aan de noordzyde des bergs Ziens; " op eenen van zyne noorder heuvelen : invoegen ff het lichaam van dien berg, ( naamlyk Zion ) van " C of, ten aanzien van) zyne noord zyde , zuid" waard af, ( het welk we moeten verftaan , zuid" waard van Morija) moet gelegen hebben." Hoe men dus ook de zaak begrype; 'er is, in die gemelde plaats, geen genoegzaame grond , om op te bouwen het gevoelen , dat Zion, aan de noordzyde van Jerufalem gelegen heeft. Een twede bewys , zoekt de Geleerde Ligbtfoot , in Ezecb. XL. 2. waar de Propheet verhaald , dat hy in een gezichte Gods gebracht wierd, in bet land Ifraëls, \ en gezet op eenen zeer hoogen Berg ; aan welken'was , als een gebouw eener Stad , tegen het Zuiden. Uit het vervolg van deze aangehaalde plaats , verneemen wy, dat aan den Propheet aldaar, in een gezichte , vertoont wierd , de fcbetze , naar welke de HEER , den Nieuwen Tempel , in de plaats van Salomo's Tempel, dien de Chaldeën verwoeft hadden , gefticht wilde hebben; na dat het volk uit Babel , weêr in hun vaderland zou gekomen zyn. Die zeer hooge Berg , op welken , de HEER den Propheet ftelde, in een gezichte, verbeeld aldaar geenen anderen berg , dan , op welken de Tempel zelve herbouwd zoude worden : want, al wat daarna , Hoofdji. XL XLVI. van het maakzel dezes Tempels en zyne Voorhoven, met veele byzonderheden , hem aangewezen word , kan men zeer klaar bevatten , tot den zeiven berg , betreklyk te zyn. Door dien Tempelberg, verftaan dan Ligbtfoot, en alle andere Geleerden , die hem volgen , den berg Zion , en wel den gebeelen berg , in die ruime beteekeniffe genomen. En die ruime beteekeniffe moeft volftrekt worden verkozen , zou 'er eenig fcbynbewys, voor H 3 dit En al zo nin, uit Izecb. ÏL. 1.  ï 18 Ee berg Zion. dit gevoelen , in gemelde plaats , te vinden zyn: wierd de gebeele berg Zion , door dien zeer boogen berg , verbeeld ; kon , onder eenig voorwendzel , daaruit, een gevolg getrokken worden , dat Zion de noordlyke zyde der ftad Jerufalem befloeg. Vermits , aan dien zeiven berg, in het gezicht, vertoond wierd, als een gebouw eener Stad , tegen bet Zuiden. Lag de ftad ('Jerufalem) ten zuiden des bergs Zion, moeft de berg Zion zelve ten noorden liggen. Dit is een fcbynbewys; bekennen wy^ maar ook niets meer te fchatten. Eerft, kan men hier tegen, aanmerken, dat , (aan den zeiven), zeerwel vertaald kan worden , op den zeiven (berg). Als men de LXX *, en de gemeene Latynfcbe overzetting f volgen wilde , zou dit zelfs geen andere vertaaling willen toelaaten ; dan , op den zelven. De zin zou , derhalven , zyn : o p den zelven berg , was een gebouw , als eener ftad , tegen bet zuiden , dat is , aan den Propheet wierd , zo dra hy , in een gezichte Gods , uit Babel, overgebracht wierd , in bet Land Ifraëls , in dat zelve gezicht, vertoond, hei gebouw, als eener ftad, welke van hem zuidwaard lag. Dewyl het Landfchap Babylonie , in de Heilige Schrift, aangemerkt word, als ten noorden van Ifraëls land te liggen ; ( Jerem. XVI. 15.) moeft de ftad Jerufalem , aan hem , komende van daar , zich ten zuiden verwonen. Dezer wyze , heeft de Geleerde Jefuit Villalpandus , (in Comm. ad b. I.) dit gezegde van Ezecbiel, verklaard : alleen met dit onderfcheid ; dat hy door dit gebouw als eener ftad, bepaaldlyk den Tempel zelve verftaat, op dien zeer boogen berg gelegen ; die, *. De Griekfché overzetting heeft: kx) ht" uutS ao-ci oUe- f. In de Latynfche overzetting leeft men : Super quem trut aitfifi (tdificwm civitatis, vergentis ad anjlrum.  De berg Zion. np die , wegens den omtrek van zyne eige muuren , en de menigte der daar rondom ftaande wooningen, voor de Priefteren , enz. aan een ftad , 'zeer gelyk was; en , die, als hy uit Babel overgebracht wierd, zuidwaard van hem lag. Wie zal, naar deze verklaaring , in de woorden van Ezecbiel iets ontdekken, het welk hem overreed , dat de berg Zion in het noorder deel der ftad Jerufalem gelegen hebbe ? Doch , het zou ook wel fchynen, dat men in zodaanige verandering van den grondtext , eenige uitvlucht zochte : men behoude derhalven de vertaaling van dit door, aan den zelven (berg), was een gebouw als eener ftad , tegen bet zuiden: daar uit, volgt niet, dat de ftad Jerufalem ten zuiden van Zion gelegen hebbe. De berg , van waar de Propheet de ftad befchouwde , was niet zo zeer de berg Zion , als wel Morija , den heuvel van Zion , op welken , bepaaldlyk , de Tempel ftond : en de ftad , welke aan hem , van dezen Tempelberg , ten zuiden , in een gezicht , vertegenwoordigt wierd , als , aan dien berg gelegen, en met denzelven vereenigt , was Zion zelve , het befte en voornaamfte deel der ftad Jerufalem uitmakende. Dus word , in dit gezichte , alleen de ligginge des bergs Zion , in opzicht tot den Tempel, befchreven ; en , geenfins, daaruit, eenig gevolg getrokken, dat Zion het noorder deel der ftad befloege. Wy laaten ons dan , door die gemelde plaatzen , (Pf. XLVIII. 3. en Ezecb. XL 2.) niet beweegen, om den berg Zion, met Ligbtfoot , aan de noordzyde der ftad, te ftellen: te min, wyl men bewyzen heeft, die vry meer voldoen , om ons te overreeden , dat de zelve het Zuidlyk 'deel befloege. Daartoe dient, inzonderheid , de befchryving van de plechtige omdracht , die , naar Nehem. XII. 31 40. gefchiede , ter gelegenheid der inwyjinge van Jerufalems H 4 muuri Daar tegdn, word jewezen , Jat Zion ten Z u 1den lag, iit Nehem. XII. 31. -40;  ï2Q De berg Zion. vpaur ; na dat dezelve, door het beleid van Nebe* mia, tot 's volks groote vreugde, was voltooid geworden. Alle de Priefteren en Leviten , benevens de beefden des volks , daartoe te Jerufalem faamgeroepen , vergaderden by elkander , in het weftlyk deel der ftad: waarze zich in twe troepen, (vers 31.) twe groote dank-cbooren genoemt , verdeelden ; die , de een, ter Rechter- en, de ander, ter Slinkerhand, de ganfche muur omgingen, onder allerhande vreugde bedryven , inzonderheid met fpeelen op tnujikaale inftrumenten, (vers 27.); tot zy, na, elke troep, de balve ftad te hebben omgegaan, in den Voorhof des Tempels, aan de ooftzyde der ftad , weêr by elkander famen kwamen. Dit blykt uit het verhaal van deze omdracht, ter gemelder plaatze, zeer klaar. De voeg, welken, de eene troep, die, ter flinkerhand , dat is ten noorden , zich zwenkte , (by welke ook Nehemia zich vervoegde) , iniloeg; en alle de poorten, die dezelve verbyging, (als deEpbraims poort, de Oude poort, de Vifcb poort, en andere die aan het noorder deel der ftads muur geweeft zyn,) worden befchreven, vers 38, 39. Doch , hiermede hebben wy , tot ons oogwit niet zo zeer van noden. Het voornaame , waarop wy hier hebben te letten , is de weg , welken de andere troep , die ter Rechter hand : dat is, Zuidwaard * ging , gevolgt *. Zeer bekent is , de Hebreeuwfche wyze van fpreeken , tiaar welke de Rechter- zyde genomen word , voor het Zuiden. Daarom hebben de onzen , het Hebreeuwfche woord |»b» , het welk eigenlyk, de rechterzyde of rechterhand, beteekent {Gen. XLVIII. 14,, ,7, 18.) in Pf. LXXXIX. 13. zeer wel door het Zuiden, vertaalt, zeggende : het noorden en htt Zuiden , hebt gy gefchapen. De gemeene Latynfche overzetting , dit woord , met , vermengende , heeft het aldaar uitgebracht; aamlmem & #a*z, (de Zee) tu trufiii te  De berg Zion. lal I volgt heeft , by die gemelde omdracht. Die zal i ons een bewys opleveren , dat de berg Zion, geen i andere plaats , dan in het Zuid er deel der ftad , kan gehad hebben: want , deze troep, ging ter rechterband , om of op de muur, naar de Mijl poort, (vers Si-) te meer , dewyl dit woord , in die beteekeniffe , fchynt te moeten genomen worden, Pf. CVII. j. hoewel onze Nederduitfche overzetteren , de uatuurlyke beteekeniffe van a, , behoudende , het zelye , in de laatftgemelde plaats , door de £ee , vertolken : het welkze niet zouden hebben gedaan 5 by aldienze daar het woord gevonden hadden. Ondertuffchen, blyft, daardoor , buiten verfchil , dat door de bewoording, ter rechter zyde , in de Heilige Schrift , gemeenlyk bedoeld word het Zuiden ; gelyk , door de flinker zyde , het Noorden. Het laatfte komt voor, Gen. XIV. iy. alwaar Hoba , ten aanzien der gelegenheid befchreeven word ; ter Slinker zyde van Damaskus : dat is, ten Noorden van Damaskus. En de beide bewoordingen treft men aan , in het •voorgaande XIIL/e HoofJ.ftuk, vers 9, waar Abraham tot Lot ïeide : Is niet het ganfche Land voor uw aangezichte l fcheid u toch van my: zo gy de Slinker hand kieji , zal ik tot de, I Hechter hand gaan : en zo gy de Rechter hand kiefi , zal ik \ tot de Slinker hand gaan: het welk de onzen zeer wel hadi den mogen overzetten : Zo gy het Noorden kieft, zal ik naar ' het Zuiden gaan , enz. Tot nader lichtgeving , aan dit gej zegde , dient ; dat het land Kanaan, zyne noordlyke en zuidlyke uitgeftrektheid had , in de Lengte ; en dus, in deze uit: geftrektheid , meer ruimte was, voor Abraham en Lot , om zich van elkander te verweideren, dan ooft- en -weftwaari; het welk deszelfs breedte uitmaakte. Wy twyffelen niet, of die fpreekwys komt, in die zelve beteekeniffe voor , Tob. I. 2. en Handel. XXI. 5. Vergelyk hier mede Ezech. XLVII. 1. waar , de wateren , die van onder den dorpel des huizes des HEERE vloeiden , naar het oofien, gezegt worden aftedaalen , uit de Rechter zyde des huizes, NB. van het Zuiden des altaars. Naar deze fpreektrant, moet men zich verbeelden te ftaan, met het aangezicht, naar het ooften gekeerd ; wanneer het oosten, Voor; hetmeften, Achter; het zuiden , ter Rechter-, en het noorden, ter Slinker zyde gevonden word. H 5  A's mede uit de Schriften van Jofefbus. 122 De berg Zion. 31.) Vandaar, naar de Fontein poort, welke was, (gelyk de woorden , vers 37. duidlyker , vertaald konnen worden) , tegen over, die , met trappen , naar de ftad Davids , opklommen , door den opgang des muurs: en (zy gingen) boven Davids buis, tot aan de Waterpoort, tegen het oofteti. De ftad Davids, word ook dsBurgtZion genoemt. (zie iSam.V. 7. en 2 Cbron. V. 2.) om geen andere reden , dan , wylze was, een flerkte , liggende op den berg Zion. Hoe kan , derhalven , de helft des volks , dat dank ■ cboor , het welk, van de weft zyde der ftad , ter Rechter, hand , dat is , Zuidwaard ging , ooit gekomen zyn , tegen over de plaats , daar men naar de ftad Davids opging, ten waare de berg Zion, op welke de (lad Davids gebouwd was , in het zuiden van Jerufalem gelegen hadde ? Dit bewys is , zeker , voor een iegelyk , die het wel verftaan heeft, zeer overtuigende. Wanneer men de Afbeelding der ftad Jerusalem, in de VII. Kaart, hier mede vergelyken wil, zal het zich eerft recht verftaanbaar opdoen. ( Een ander, en niet min voldoend, bewys, word, ons door Jofephus , ter hand gefield ; die ( de Bell. Lib. VI. cap. 8. ) verhaald , dat de Romeinen , toen ze , onder bevel van Titus , de ftad Jerufalem , NB. aan de Noordzyde belegerd hadden ; aireden, in de maand May , door de eerfte-, en vervolgens , door de twede muur , die ftad ingedrongen, en dus van het geheele noorder deel der ftad meefter geworden waren ; zonder, als noch , de Bovenftad , (welke was, de berg Zion) te hebben konnen bemagtigen ; die eerft eenigen tyd daarna overging , den 8. der maand September: gelyk dezelve Schryver naderhand verhaald, (Lib. VII. cap. 15, i<5.). Wy geven hier in bedenking ; of het mooglyk zy , dat de Bovenftad , of de berg Zion , laatft kon ingenomen zyn, by-  1 De berg Zion. 123 byaldien dezelve in het noorder deel der ftad gelegen had ; daar de Romeinen , naar het verhaal van Jofephus, (die daar van zelve een ooggetuigen was,) het noorder deel der ftad , door de verrove. jj ring der eerfte en twede muur , eerft , onder hun j: geweld gebracht hebben ? en of niet, in zodaanigen I gevalle, de berg Zion Eerst verroverd zou ge! weeft zyn ? Daar dan Jofephus , (l. c.) zo duidlyk, de gelegenheid van Zion aanwyft , als tot het zuider deel j; der ftad behoorende ; zou het zeer vreemd zyn , , dat hy elders, (de Bell. Lib. VI. cap 6.) , zyne befchryving van de muuren der ftad Jerufalem, dus zou hebben ingericht; dat men 'er uit bewyzen kon , dat, waarlyk , Zion , alleen ten noorden , moeft ge: zocht worden: gelyk de Geleerde Ligbtfoot, (1. c ) ; voortbrengt. Daarom heeft de Heer Reland, (Palejl. pag. 849, 8jo.) deze befchryving van Jofephus, ter toets gebracht; doch, ook dus verklaard , dat het tegendeel daaruit beweerd kan worden. Dit zal ; nader blyken , als wy deze ftoffe behandelen. Vermits , dit verfchil, aangaande de waare gelegenheid des bergs Zion , by de H. Landsbefcbryveren, voor ::zo zeer gewichtig word erkend ; hangende , daaraan , het bezef, dat men , genoegzaam , van de igeheele gelegenheid dezer ftad Jerufalem , heeft te .vormen; hebben we 'er niet wel eer van konnen af'flappen. Die zelve ftofte, is niet min uitvoerig behandeld , door Coccejus, ( Comm. in Pf XLVIII. ) 'Vitringa , ('f Recht verftand van Ezechiels Tempel, II. Deel bladz. 105. en volg.j Offerhaus , (in Differt. 'Philol. de Vet. Hierof. pag. 19 — 26.) en meer anilderen. De heuvel Zion of Tzijon , behelsde , mitsdien ïhet zuidlykft deel der ftad ; en was , in de lengte , raoftlyk en weftlyk uitgeftrekt. In het zuiden, moet dc-  De heuvel Ï4okija. 124 De heuvel lezelve berg, van gedaante , in zyn vlak, rond zyn: vermits, Jon. Kortens, (in zyn gemelde 9tetés kfc()m6mtg / bladz. 163.) zegt, dat hy daar de gedaante eener tonge hadde ; en den zelven ook dus verbeeld heeft , in zyne gemaakte teekening dezes bergs , (bladz. 198.) ; die toch iets verfchild, van de fcbetze , door den vermaarden Engelfchen Reiziger , den Heer Sbaw , van het bedendaagfcbe Jerufalem , ontworpen , ( Obferv. Geograpb.fur la Syrië , enz. pag. 16.); in welke, de berg Zion, veel eer, langwerpig vierkant , zich vertoont , en , aan zyne zuidzyde , met eene bocht , een weinig infpringende. Hierin, komen echter, alle de narichten overeen , dat dezelve berg , rondom , aan zyne buiten' kanten , dat is , ten zuiden , ooften en voeften , Rotzig en Steil , neêrwaard gaat ; zynde alleen, aan de noordzyde , daar hy naar de Benedenftad, uitziet, langzaam afhellende. (Zie Leonard. Rauwolf , in zyne9tcis"bcfcvmbuncj nacfc, bic 9.ïïora,cn(anï>er / bladz. 333.) Dit zelve word ook, door Tacitus, beduid: ( Hiftor. Lib. V.) van Jerufalem fpreekende , zegt hy : extrema rupis abrupta : dat is : " Deze rotze is , " aan haaren buitenkant, fteil afgebroken." Deze berg maakte uit, niet alleen, het verhevenfte, maar ook het grootfte , immers , het aanzienlykfte gedeelte der ftad jerufalem; in zo verre, daar de Burgt Zion, de Paleizen der Koningen , en meer andere koftlyke gebouwen der groote Heeren ftonden. Aan Zion was allernaaft verknocht, de heuvel Morija. In het Hebreeuwfcb uitgedrukt , n'"!™ , of (in/oem.) , het welk , met een kleine verandering, naar den aart der taal, zeer na komt , by rtyiflg; en dus beteekent, een plaats , die zich laat zien , die van rondom zichtbaar is. Dewyl men , uit Gen. XXII. 2. leerd , dat deze Landftreek vol bergen was, is, daaruit, de gepaftheid dezes naams , op die gemelde landftreek , zeer wel nategaan. Het is toch eigen aan alle bergachtige Landftreeken , zich van verre te laaten zien : en hiertoe dient mede ter zaak , dat vers 4. uitdruklyk ftaat: dat Abraham zyne oogen opheffende, die plaats van verre zag. De zo- Te meer; om de wdvoegzaamheiJ. Oe betee- ceniffe les naams Morija.  Daarna, tan dezer heuvel al leen eigei gebleven. Die ee heuvel di bergs,Zii was. 128 De heuvel zogenoemde LXX. Griekfché Overzetters, fchynen in dat zelve verftand geweeft te zyn; die , dit Land Mo* rija , vertaaien , tij» yw thvv uü)»jAt)v : dat is , het hooge of verbeeven Land. Hier mede ftemt ook Aquila overeen ; die het overzet, t>j\ yr,v Ttjv «<»t«(J?«vij : dat is , het fcbynbaar of zichtbaar Land. In de gemeene Latynfcbe Overzetting , leeft men : In terram Vifionis , (naar het Land des gezicbts). Doch, 2Cbron. III. 1. alwaar bepaaldlyk, van den berg Morija word gefproken , hebbenze , ( gelyk de onzen ) dit woord , als een eigen naam , onvertaald gelaaten , en door Moria uitgedrukt. Byaldien dan deze berg of heuvel, den ouden naam Morija , van de ganfche omliggende landftreek ' ontleent, en tot de tyden van David en Salomo be1 houden heefc ; zou men geene andere reden dezer benaaming , dan de gemelde , behoeven te zoeken: vermits Morija een der bergen was , die, wegens zyne verhevenheid, zich (als gezegt is), van verre liet zien. Men zal wel bezwaarlyk, konnen uitdenken, waarom deze heuvel , dien zelven naam, met meer recht , behouden hadde, dan de Olyfberg , en de bergen Zion, Gion, en andere ; die , men weet in verhevenheid, dezen Morija, te hebben overtroffen : Doch , ook, is 'er geen nootzaaklykheid, om , hier van , een byzondere reden te moeten aanwyzen. Als de naamen der dingen eenmaal in gebruik gebracht zyn , konnen dezelve , veelerly veranderingen ondergaan , byzonder , in eene meer of mindere bepaaling , tot de onderwerpen ; zonder , dat ,daarin , altoos zo nauwkeurig , de eerfte oorfpronglyke beteekeniffe derzelven, word in agt genomen. 1» Na dezen uitftap , hebben wy Morija, voof szo verre dezelve word aangemerkt , als een heuvel n van Zion, wat onderfcheidenlyker te befchouwen. Wy hebben aireden hier voor gezien, dat Morija^ de  Morija. 129 dé IIÉ u v e l van den berg Zion , genoemt word , jef. XXXI. 4. Die du weet, dat een heuvel, een gedeelte des bergs , waartoe hy behoord , uitmaakt ; zal terftond bezeffen , de reden, waarom de HEER, de God Ifraëls , alhoewel hy eigenlyker wyze gefprooken , zynen Tempel, op Morija, had, nochtans, gezegt wierd , te woonen op den berg Zion; vermits , Morija ook Zion was , als een deel van Zion. Dus mocht David zeggen: Pfalmzinget den HEER, die te Zion woond, Pf. IX. 12. En3 Dezen berg beeft God begeerd , tot zyne wooning ; ook zal 'er de HEER woonen in eeuwigheid, Pf. LXVIII. 17. Zyne wooning is in Zion , Pf. LXXVI. 3. Zie ook Pf. LXXVIII. 68. LXXXVII. 2. en CXXXII. 13. En, iemand mogt denken , dat, vermits deze uitdrukkingen voorkomen , in de Pfalmen, meeft door David zelve, en zyne Godvruchtige tydgenooten opgefteld ; 'er byzonder gezien wierde , op het tydjlip, wanneer de Arke des Verbonds, op den berg Zion huisvefte , onder eene byzondere tente , door David daartoe bereid ; toen hy dezen Godlyken troon , van Kiriath Jearim, derwaard had doen overbrengen ; ( 2 Sam. VI 12, 17. 1 Cbron. XV. 1, 3, 12. XVI. 1.): doch, hier tegen , diend ten naricht , dat GOD gezegt word in Zion te woonen, lang daarna, federt de Arke des Verbonds, door 5alomo , van Zion naar Morija, verplaatft was» (iKon. VIII. i,2i. vergeleken met 2 Cbron.V. 2.) Dezelve uitdrukking ontmoet men , immers, in de Schriften der laatere Propheeten. Zie Jef. VIII. 18. XXIV. 23. JpëlAll. 17,21. ten bewys, deïhalven, dat, aldaar, onder de benaaming van Zion, de heuvel Morija , op welken , eigenlyk , de Tempel ftond , mede begrepen word. Van dezen Tempel , zal hier na een nadere befchryving volgen ; als wy handelen van de byzonde- * I re Door Seh >mo be- , ■waam  gemaakt 1 tot den i Tempellouw. ! i i i i En, met Zion zelve i veretttigt. [jo De heuvel e Gebouwen der ftad 'Jerufalem. Alleen hebben vy , van den heuvel Morija , noch aantemerken : lat dezelve eertyds niet anders was , dan een rotze, jveral hoekig en puntig ; die dus-, door de natuur liet bekwaam fcheen , om 'er zodaanig een groot ;ebouw , als de Tempel was , op te konnen neêrsetten ; te min , wyl dezelve , naar de ooftzyde , ;en weinig achter overhelde : doch de Koning Salono fpaarde geen moeiten of koften , om deze rotze, ;erft , op haar vlak , effen en gelyk te maaken ; en ieed , vervolgens , dezelve van rondom , met een teil opgaande muur , in het vierkant , bekleden; die van onder , aan den wortel, uit de diepe valleijen, die dezelve van de andere heuvelen afzonderden , jeginnende , allerwegen , tot dezelfde hoogte des ïeuvels, opgetrokken was: ook deed hy de, tuffchen ien heuvel en de muur zynde , holtens , met aarde jpvullen ; waar door deze heuvel ook merklyk uio ;eftrekter wierd. Dit verhaald Jofephus, uitvoerig, Ant. Lib. XV. cap. 14. & de Bell. Lib. IV. cap. 14. Van de gedaante dezes heuvels , ( nadat Solomo delen arbeid daaraan te koft gelegt had ,) kan men =en fraaje printverbeelding zien , door den Heer V%\ringa ontworpen , en gevoegt, in zyn Recht Verland van Ezechiels Tempel, I. Deel, bladz. 100. En fan deszelfs natuurlyke gedaante , bladz. 119. De heuvel Morija, was, van den eigenlyken berg Zion , afgefcheiden , door eene zeer diepe valley ; ioch men had daarna die beiden faamvereenigt ; door een foort van Brucge, van fteen gemaakt, en met boogen onderfchraagt ; waarfchynlyk mede , door den Koning Salomo , aangelegt , om , gemaklyk , over eene effene vloer , uit zyn Paleis , tot den Tempel te konnen overgaan. Van deze brugge , He de Bovenjtad , met den Tempel y of tegen over de waterpoort , aan het oofteinde des ) duidlyk te zien is. Eu men twyffeld niet, of deszelfs voorige verroveraars , Nebukadnezar, Antiocbus en Pompejus , hebben ook hunne aanvallen , tegen die zelve zyde , begonnen ; en van deze zyde hunne intreê in Jerufalem gedaan, na dat zy dezelve verwonnen hadden. De vernuftige reiziger Leonh. Rauwolf maakt geen bedenking, om hierop te duiden , het gezegde van Jeremia, Hoofdji. I. 14. Van het Noorden zal zich, een kwaad opdoen , over alle de inwooneren des Lands. Zyne gebruikte bewoordingen daarvan , (in zyne 9f\Cife mei) bie Söfargetilanber/ bladz. 328.) luiden byzonder aanmerklyk , en verdienen hierby aangehaald ; dewylze zeer, ter beveftiging, van dit ons ter neêrgefielde , zullen ftrekken : " 3ctnfalent (zegt hy) ." wart) vtv jaren / mit vaft bicffen Hingen / @ra6en " nnb tfjdlern umbgeben ƒ fur nemlicp aber " an brwen fepten / gegen mittag / gegen auf —" unb Sfaebergang / t>aê man atfo nit wol moeite " ï)ïtt|u fommen / ban alletu Mn CDÏitternacfytwartsi; " ba bie fiat niber unb ein eben (anb bette: wie ban " bie vtn %ito I an bem e>rt / bt; einem fïecfen / " ©copué genannt / in 7. ftabie ba vtn ligenb/ erfï* " lief) belegert 1 bernacfyer fjcrobert / unb enbtücf> ifi " eingenommen worbenj wicfolctjos ber fjeiUge Qpvo> " PW 3«emiaé lang jufroran geweiffaget / ba er / " in fcinem erftcn Qwpitel / alfo fpricljt: ba£ mx " 9J]itternacf)t werbe ba£ Ué ent fpringen / uber bie " ein» ze zaak is aan alle VeJlingtoHwkundige» zeer bekent. Men zal ook gezetlyk verneemen , dat fteden , die belegerd worden , door den vyand aangetaft en daadlyk genomen worden, waar zy van de meefte veftingwerken voorzien zyn,  Jerusalem. " ÜlWwtym Ut erfce " Dat is: " De ftad Jerufa" km was , voorheen, met zeer diepe kuilen, graften en dalen omgeven ; doch , voornaamlyk, aan drie kanten , ten zuiden , oojlen en weften ; dus * men ze niet kon genaken , dan van het noorden i waar de ftad lager was , en een effenbaare vlakte *_ voor zich had : gelykze dan , door Titus , aan .'■ dien oord , by een vlek, Scopus genaamt, 7.jia" dien van daar gelegen , eerft beleegerd , daarna " verroverd , en efndlyk ingenomen is : het welk " de Heilige Propheet Jeremia , lang te vooren , l' voorzegt heeft, als hy Hoofdji. I. fpreekt: van bet noorden, zal bet kwaad ontftaan, over de inwooneren der aarde." 'Er zyn meer voorzeggingen voor handen, welke leerden, dat het onheil , de ftad Jerufalem , wegens de Babyloniers , gedreigt, uit het noorden zou ontfpringen. Dus zegt dezelve Propheet Jeremia , Hoofdji. VI. i. Daar kykt een kwaad uit van bet Noorden, en een groote breuke. Ook zag de Propheet Ezecbiél dien Jlormwind , voortftuwende een groote wolke , waarin vuur vervat was , opkomen uit bet Noorden ; naar Hoofdji. I. 4 beduidende, ongetwyffeld, het beirleger des Konings van Babel. Doch, deze plaatzen wel inziende, en met elkander verge.'ykende , zai men gereeder geloven , dat daar bedoeld word , de inrukking van het leger des Konings van Babel, in het „Noorderdeel des Lands , dan wel alleen den aanval op de ftad Jerufalem , aan haare noordlyke zyde. Doorgaans kwamen, toch , zo de Jjfyriers, als de Babyloniers, van over den Êupbrat, door Syrië , langs de zyde van Damaskus, en dus door de noordlyke grenzen, Ifraëls land indringen ; gelyk , uit de gefcbiedeniffen, bekent is. Alhoewel dus de ftad Jerufalem , aan de noordzy- En haarè de t niet zo onwinbaar mogt geacht worden , dan voornaaK . welme ^  hebben uitgemaakt. 246" De muuren van wel ten zuiden , coften en neeften; was ze echter, ook aldaar , zeer Sterk te noemen. In de vroegfte tyden , zelfs , toen die ftad noch in handen der Jebufiten was , kon ze bezwaarlyk gewonnen worden. Ter dezer oorzake , bleef deszelfs verrovering, tot onder de regeering van David, uitgefteld. Toen David de Burgt Zion , van de Jebufiten opeifchte; gaven, die van binnen, dit fpotachtig antwoord : gy zult bier niet inkomen ; maar de blinde en kreupelen zal u afdryven : daar door te verftaan gevende, dat ze , niet dan in zich zelve onweêrbaare lieden, ter befcherming dezer onverwinbaare vefting behoefden te gebruiken Zie 2 Sam V. 6. Vermits, die ftad naderhand zo meenig beleg had moeten ondergaan , waren de plaatzen , waarze het zwakfte was, van tyd tot tyd , door ervaaring, ontdekt geworden ; en , door bygevoegde verftevkingen , allengs verbeeterd ; en aangezien de hoogte en dikte dezer drie muuren , die door toorens , ter bekwamer tuffchen wydte van elkander ftaande , beftreeken en verdeedigt konden worden ; moeft een vyand, die dezelve belegerde , veel tyd en volk , daar voor , verfpillen , eer hy ze onder zyn geweld gebracht had. Dit is ook gebleken , aan de langwylige belegering , door de Babyloniers , welke anderhalf Jaar geduurd had , eer de ftad tot de overgave kon gedwongen worden ; naar 2 Kon. XXV. 1 3. En toen , had niemand eenig vermoeden , dat die ftad ooit zoude gewonnen worden. Daar van zingt Jeremia, Klaagl.W. 12. De Koningen der aarde zouden bet niet gelooft bebben , nocb alle de inwooners der vvaereld: dat de tegenpartyder en vyand, tot de poorten van Jerufalem , zoude ingaan. Dus verre heen , was , derhalven , de roem van Jerufalems Sterkte verbreid , onder alle rondom woonende volken , dat niemant, het zy Koning of onderdaan , die by gerucht  Jerusalem. 147 rucht gehoord had , van deszelfs belegering door Nebukadnezar; by aldien men hun hadde willen verzekeren , dat deze de ftad eindlyk zoude bemagtigen , dit ooit gelooft zou hebben ; maar eer vaftge^ fteld , dat hy met fchande zoude hebben moeten aftrekken. Maar , bet gefchiede, om den toorn des HE EREN tegen Jerufalem , en tegen Juda ; welke duurde , tot by hen van zyn aangezichte weggeworpen hadde, 2 Kon.. XXIV. 20. Dat, naderhand > de Romeinen , onder bevel van Titus , niet meer dan 5. maanden daartoe behoefde te hefteden , was eer toetefehryven , aan de onderlinge verdeeldheden der inwooners, die elkander wederzyds vernielden, dan wel aan vermindering van haare fterkte: alzo Jerufalem , in de laatfte tyden , als men de veftingbouwkunde tot een hooger trap bevorderd had , veel ontzachlyker was geworden , dan toen die ftad , door de Babyloniers , beftreden wierd. Titus zelve , de ftad bemagtigt hebbende , ftond verbaaft , als hy de dikte en hoogte , zo der muuren als der toorens, van naby befchouwde : en moeft, aan een hooger hand ■Gods , toefchryven , dat zy , Romeinen, de ftad zo rafch hadden konnen ['onderbrengen. God, zegt hy, heeft ons geholpen , in bet ftryden ; God heeft de Joden van hunne fterkte afgetrokken : want welker menfchen handen , en boedaanige werktuigen waren ooit bekwaam, geweeft , om deze toorens te verbreeken? Vid. Jof. de Bell. Lib. VU. cap. 16. In onzen tyd , ziet men , de Hoofdfteden der Koningryken , zeer zelden , wel gefterkt : vermitsze , gemeenlyk , te grooten omtrek hebben , dan om , naar behooren , van genoegzaame veftiugwerken voorzien te konnen worden; en ook, even daarom, in gevalle van beleegering , met een veel te talryke bezettinge , zouden moeten vervult zyn. Doch , de Hoofdftad des Joodfcben Lands, kon , by haare Ka • ", groot*  148 De muuren van grootheid , ook op haare ongemeene Sterkte roe» men. Daarom wordze te recht befchreven, als een Vaste ftad , Pf XXXI. 22. Ezecb. XXI. 20. En de Dichter van Pf. XLVIII. wil. dat zyne tydgenooten , hunne herten, op haare Vestingen zullen zetten , dezelve met ingefpanne aandacht befchouwende ; om het, als wat zeldzaams , te konnen vertellen , aan bet navolgend gef.acbte , vers 14 'Jerufalem word , om die zelve reden , ook aangemerkt , als een vaelverzeekerde woonplaats, Jf^ XXXIIL *o. waarin men zeeker en veilig woonen kon ; en niet gereediyk, een bezoek van vyanden, te duchten had. Op deze fterkte hunner ftad , ftelden , ook , de inwooners zo veel vertrouwen , datze dorften te zeggen : wie zou tegen ons afkomen ? of wie zou komen in onze wooningen? Jerem. XXI. 13. Hierdoor, verftaan wy , de oorzaak, waarom de Koning van Babel , Nehukadnezar , zo zeer in twyffel ftond, of hy wel Jerufalem wilde aantaften ; en vooraf raadpleegde , met de Wichelaars, of hy eerft Rabba der Ammoniten, dan Jerufalem zou trachten te vermeefteren: want, de HÈ ER voorzegt aan Ezecbiel, Hoofdji. XXI. 21. dat de Koning van Babel zou Jlaan, aan de wegfcbeiding , van bet hoofd der twe wegen , welker eene , naamlyk, naar Rabba, en de andere naar Je rufalem leidde, (vers 20.). Aan de febeiding dezer twe wegen , zou hy, een wyltyds, flille Jlaan, en , met zyn heir, halte houden; tothy, vooraf, (Daar de wyze der Heidenen , in dien tyd,) waarzeggingen zou gebruikt hebben ; om daardoor , naar zyne verbeelding , van den goeden of kwaden uitflag zyner onderneeming, eenige voorwetenfehap te erlangen : het welk, zeker, genoeg te verftaan geeft, dat hy, het beleg der ftad Jerufalem, als een onderneeming van groot gewicht, befchouwde : gelyk hy, daartoe , ook niet zou hebben konnen overhellen , ten wa-  Jehusalem. 149 ware, (naar vers 22.) de waarzegginge niet aan zyne rechterband , op Jerufalem , geweeft was : dat is , indien de waarzeggers hem niet beduid hadden, dat hy (uit Syrië komende) van de twe wegen , op welker fcbeiding , hy in beraad ftond , dien moefte inflaan , die ter recbterzyde , Daar Jerufalem leidde ; om deze ftad te belegeren ; of, om, (gelyk onmidlyk daarna volgt, ) hoofdmannen tegen dezelve te ftellen, om den mond te openen , in bet doodjlaan , om de ftemme op te heffen met gejuig , om ftormrammen te ftellen tegen de poorten , om fterkten optewerpen , en om bolwerken te bouwen. Na deze voorgaande algemeene aanmerkingen , over de drie muuren der ftad Jerufalem , zullen wy den omtrek om eiken derzelven , met meer byzondering , uit Jofephus , (de Bell. Lib VI. cap. 6.) den lezer voor oogen ftellen : en gebruiken, daartoe , zyne eigen bewoordingen; alleen, fomwylen, waar het noodig is , met eene korte omfchryving , opgehelderd; ten einde, men des te klaarder begrype,hoedaanig wy, de teekening van den PLATTEN GROND dezer ftad , uit de gemelde befchryving , opgemaakt hebben. De Eerste dezer muuren, word, van Jofephus, tuv rgtüv tz%uv , to oit>%eiïov : dat is, de oudfte der < drie muuren , genoemt; vermits dezelve aireden , J van den tyd der eerfte ftichtinge der ftad , was in; wezen geweeft , en daarna , door David, Salomon , en volgende Koningen , met groote korten , langs hoe meer beveiligt. Deze muur omgaf alleen den berg Zion, of de Bovenftad; en was dus, wegens de fteilte des heuvels, waarop zy ftond, en wegens de diepe valleijen , die daar onder waren , aan de meefte kanten , voor den vyand ongenaakbaar. Het noorder deel dezer muur begon, by den tooren Hippicus, ten weften , en ftrekte zich van daar ooftK 3 waard, „L* j- CV r 1 1.11 , me icr reuuverzyuK , uaar jerujaiem leiacie ; om aeze Van deze irie muu■en, Omringe,de eene en gan:hen berg 'ion.  De Twe- j}e MUUR befloot in zich, de Henedcn#Z Deze was loor den Koning dgrippa, 3 iet zo ieer eerft jefticht, ils wel merklyk verbeterd.  iyt Gebruil der torens *an Jem fetlems p«uuren, ijs De Torens aan de muuren. " hoogte had : dus de muur, in het geheel, XXV. " ellen hoog moeft gerekent worden." Hier voor is, in het verbygaan , iets gewaagt, van de TORENS, met welke Jerufalems Muuren zyn verfterkt geweeft. Veelen dezer torens waren, door den Koning Uzzia , aangelegt ; van wien men , 2 Cbron, XXVI. 9. leeft : dat hy te Jerufalem Torens bouwde , aan de Hoekpoort, en aan de Dalpoort, en aan de boeken ; en dat hy de ftad verfterkte. Deze Koning moet wel ervaaren zyn geweeft, in de krygsbouwkunde ; want , by maakte te Jerufalem meer andere konftige werken, bedenkingen van konftige werkmeefters; datze op de torens en op de hoeken zyn zouden , om met pylen en met groote fteenen te fcbieten. Zie vers 15. Het zal der moeite waerdig zyn , om, van deze tg. rens , eenig nader verflag te doen. Hier zal een aanmerking , over de veftingbouwkunde der ouden „ ten aanzien van het gebruik dezer torens, ter verfterking eener ftad , aan het geen wy, van Jerufalems torens , te zeggen hebben , veel licht verfchaffeo. In zodaanige torens , beftond , naamlyk, de wezenlyke fterkte der oude veftingen. Men had , al zeer vroeg , door ervarenheid, geleerd , dat een recht doorgaande muur, zonder torens , geenzins beftand was, ter genoegzame verdeedigicg : vermits de vyand , ringen hunner muuren. maakten ; ter zekeren afftand van elkander ; die boven geheel open waren , en door welke , die van binnen , zonder zich geheel bloot te geven , hunne wapenen tegen de aanvallers gebruiken konden. Men vind var» dezelve , een duidelyke afbeelding , by Jac. Lydius , de Re Itüit. p»g. iz8. Alwaar zodaanige borftweeringen vertoond Svonjen, als een tmdmrk.  der ftad Jerufalem. 153 : vyand , in gevalle hy toe dicht onder de muur ge; naderd was , genoegzaam geheel onnaakbaar wierd , voor de pylen, werpfpieffen, fteenen en andere wa1 penen , die men , voor de uitvinding van het ge-> Ifchut , ter verdeedigingen der fteden , gebruikte. ;Dus , zag men zich, van binnen, meeft ontbloot, van tegenweer , juift als het gevaar, van naaft by, ;begon te drygen. Weshalven, men bedacht wierd, om zodaanige Torens , aan de muuren , te bou: wen ; die buitenwaard uitfprongen , en uit welke , de tuffchen wydten , (intervallen) van den eenen tot den anderen toren , beftreken , dat is , van ter izyde gezien en geraakt konden worden: des, de vyand zich nergens, aan eenig deel der muur , kon plaatzen , waar hy niet , voor de wapenen van die van jbinnen , was bloodgeftelt: om welke reden , deze {torens ook nöoit verder , van elkander gefteld wierjden , dan dat men die geheele tuffchenwydten, met jde pylen en werpfpieffen , bereiken kon. Dit alles ïfteunde , op dien eerften en voornaamften , onder jalle de grondregelen der veftingbouwkunde , die federt taltoos gezetlyk gevolgt is; welke behelit : dat, elk deel eener vefting , zyn voornaamfte verdeediging, niet •van zich zelve , moet hebben ; maar , van het Ander (Deel , daar Naast by gelegen : en, om die zelve ireden , alle deelen der vefting , in opzicht tot elkander , dus behoor en geplaatft te zyn, dat, het een, door iet ander , Bestreken ; dat is , van ter zyde , gemen en geraakt kan worden. Vid. J. C. Sturmii, Ar- ebit. Militar. pag. 421 423. Dus waren deze icorens , voorheen , van het zelve gebruik , als nu, de Baftions (bolwerken) die ook , buitenwaard uitjfpringen , om de tuffchen beiden zynde Courtines [gordynen) te beftryken. Ten zelven einde, dienden dan de Torens aan jerufalems muur ; welke Jofephus (l. c.) uitvoerig^ K 5 be- i Haare;»aa.nu be-; chrevenj  154. -De Torens aan de muuren * befchryft, Hy bepaald zich aldaar wel, alleen, tot de befchryving van de toorens der derde muur ; doch aan de eerfte en twede muur , hebben zodaanige torens mede niet ontbroken : zelfs word het getal der torens van elk der drie muuren , door dien zelven Schryver onderfcheidenlyk opgegeven ; waar van wy hierna byzonder zullen fpreeken. Deze torens waren vierkant, van gedaante. En om zich , de verdere gedaante, klaar te verbeelden, moet men van elkander onderfcheiden , haar beneden en bovengeftel Het beneden geftel, het welk wy het voetftuk zullen noemen , had de breedte en hoogte , beiden van XX. ellen. Dus , was de hoogte, van dit onderfte voetftuk , gelyk , met de hoogte der muur zelve , onderfcheiden van haare borftweering naar den buitenkant; die (gelyk wy gezien hebben ,) V. ellen , boven , het eigenlyke muurwerk, uitftak. Dit ondergeftel des torens , van XX. ellen hoogte , was vaft en overal , met aan elkander gemetzelde groote fteenen, van binnen gevuld; waaruit , men een overflag maken kan, van deszelfs onverbreekbaare fterkte. Doch , op dit onderftaande voetftuk van eiken toren , was noch eene verdieping gebouwd, boven de muur verheven ; welkers hoogte , door Jofephus , niet bepaald word. Deze verdieping was , daar tegen, van binnen , hol; en men zag , daar in , verfcheiden vertrekken ; in welke , naamlyk, het krygsvolk, de wacht hield, en in gevalle van belegering , in menigte, geplaatft wierd, om, vandaar, door de Schietgaten, (Ewbrafures) op den vyand , als hy op de Zyèrmuuren , of de tus. fchen wydten, van den een' tot den anderen toren, aanviel, den meeften tegenweêr te doen. Eindelyk, vond men , boven op het plat der torens , tot welk men, met krom omloopende trappen, moeft opklimmen,  der ftad Jerufalem. 155 men, groote bakken , welke dienden , ter verzameling van het regenwater. Dusdaanig, is de verbeelding, die men , van hei geitel der Torens , van Jerufalems derde muur, naai het onderricht van Jofephus , zich te vormen heeft, Wy konnen niet vermoeden dat de torens der eerfte en twede muur , doorgaans van dergelyke dikte en fterkte geweeft zyn, dan die der derde muur; die in lateren tyd gefticht was, toen de vefting-bouwkunde meer bevordering gekregen had. Ook zouden ze , aldaar, onnodig zyn geweeft; ten minften, aan de eerfte muur, die rondom den berg Zion ging; welke (gelyk reeds meermalen is aangemerkt,) wegens zyne fteilte, genoegzaam, door de natuur, onverwinbaar was; en aan zommige plaatzen zelfs ook de geheele muur zou hebben konnen nuffen; zo niet, alleen, het gevaar van verrajfcbinge dezelve eenigzins ;noodzaaklyk gemaakt had. Ondertuffchen , had deze eerfte muur, inzonderheid drie torens , die wegens haare fïerlyke vertooning, gelyk ook wegens haare vaftheid en hoogte , voor een pronkftuk der bouwkunde, gehouden wierden. Deze ftonden in de noordlyke muur van Zion, aan de weftzyde der ftad, achter het Paleis des Konings Herodes, alle drie naaft elkander geplaatft. Gemelde Koning Herodes had deze torens zelve doen flichten. De eene wierd Hippikus, ('Ittthko? ,) de twede PhasaSlon (*«epaald,  i I f k ï i l i 'i l. 1 i Een zwarigheid , aangaande den platter, grond van jerufalem uit het beloop der muuren. §-ê De Grondteekening van Jerufalem iet haare juifte gedaante, (zo veel doenlyfc) tot ;and te brengen. Uit het getal der torens van ele muur, moet de reekening, aangaande den eeven^edigen Qproportimeelen) omtrek van de byzondere 'eelen der ftad, die binnen de eene en andere muur eflooten waren, alleenlyk opgemaakt worden. Jofephus heeft (/. c. fol. 9H-) heC Setal dei' t0' ens van elke muur bepaald; zeggende: dat de Eerfte mur LX- de Twede XIV— en de Derde XC. zolaanige torens hadde : makende dus famen uit een retal van CLXIV. torens. De eerfte en derde muur tomen hier meeft in aanmerking; dewyl die den om. >ang der ftad bepaald hebben : en niet zo zeer de ■wede muur; die na de ftichting der derde , niet dan >ene binnen muur geworden is. Daar by dient zeer ■er zaak, dat dezelve fchryver, ook de lengte der \uffchen wydten , van den eenen toren tot den ande* ren, door hem, pncnrityt*: dat is , de Tuffchenmuuren genoemt , bepaald heeft; naamlyk tot 200. ellen. Wel is waar, dat hy dit laatfte alleen betrek* lyk maakt tot de derde muur; dan , vermits, (fchynt wel,) met de regelen der veftingbouwkunde, in dien tyd', overeenkwam, den af/land tuflchen elke twe. torens , niet veel meer of minder , dan 500. ellen 1 te ftellen; mag men geruftlyk daarop aangaan , dat: de lengte der tuflchenwydten dezer torens aan de eer- ■ fte muur, die , aan de derde muur, niet zeer merklyk ontlopen hebben. Doch, als men , uit dit getal der torens der eerfte en derde muur , een afbeelding van de gedaantet der ftad , en in 't byzonder , van den omtrek haarerr beide deelen, (de Boven- en Beneden - Stad), die: door elke dezer muuren omvangen wierden , zall ontwerpen ; ontmoet ons hier een groote zwarigheid ; die den geleerden, geen geringen arbeid ge-, koft heeft , om ze op de beft voegzaame wyze ,-, wefj  uit den omtrek baarer muuren opgemaakt, ijo. weg te neemen. Men veronderftelt , dan , dat Jofephus de zaak wel getroffen heeft, als hy, tot de eerfte muur, die den ganfchen berg Zion omliep, LX. cn tot de derde, dienende ter bepaaling van het overige deel der ftad, ten noorden des bergs Zion, gelegen, XC. torens brengt. Men merkt verder aan > dat de laatftgemelde muur van XC. torens , dit noordlyk deel der ftad, niet geheel omving, noch behoefde te omvangen ; maar alleen aan drie, naamlyk , de noordlyke, ooftlyke en weftlyke zyden : vermits de geheele zuidlyke zyde bepaald was , door de noordlyke muur des bergs Zion : waaruit van zelve volgt, dat, zo deze derde muur , ook aan de , zuidlyke zyde, de ftad omgeven had; noch de uitgeftrektheid van XXX. torens, tot die der XC. der drie andere zyden (geftelt zynde, dat elke zyde 30. torens hadde) zou moeten toegevoegt worden ; en dus de derde muur, in haaren geheelen omtrek , van CXX. torens, zou voorzien geweeft zyn. Deze CXX. torens bedragen , nu, wel niet meer dan het dobbel getal der LX. torens der eerfte muur; doch, dit heeft tot geen gevolg, dat ook het vak of de binnenruimte, (areaj, in den omtrek der muur van de veronderftelde CXX. torens, niet meer dan eenmaal zo groote uitgeftrektheid zou beflagen hebben. Om, toch, de uitgeftrektheid der binnenruimte (area) van zekere plaats te vinden, naar de gronden der Landmeetkunde, (Geometrie) , heeft men de hoegrootheid ( quantiteit) van elke zyde van eenig vierkant , de eene door de andere , te vermenigvuldigen (multipliceeren ) , dus hier , ten voorbedde , 30. door 30.: het welk , voor de ganfche binnenruimte van het deel der ftad, door de ^° derde muur omvangen , de evenredige hoe- ^ grootheid Qproportioneele quantiteit) van poo. bedraagen zou. En, als men, vervolgens, hier  160 De Grondteekening van Jerufalem hier mede vergelykt, het vak of de binnen ruimte , van het ander deel der ftad , op den berg Zion, binnen den omkring van LX. torens; en, ten einde de hoegrootheid (quantiteit) van het J^ zelve te vinden , het vierde deel dezer 60. l$ zynde i j. desgelyks , het een door het an- ~" der, (15. door 15.) vermenigvuldigt, (mul- Is tipliceert) zal voor deze binnen ruimte, 1^ niet meer uitkomen, dan 225. Nu, is 225. ' tot de voorgemelde 900. eeven als 1 tot 4: 225 waauit de rekening met der haaft is opgemaakt, dat de ganfche omtrek van het deel der ftad, op den berg Zion gelegen, flechts de uitgeftrektheid van een vierde , in vergelyking van het overige deel der ftad , zou hebben uitgemaakt; of ('t welk het zelve is) dat het noorder deel der ftad, het andere des bergs Zion , in hoegrootheid (quantiteit) driemaal zou overtroffen hebben. Maar dit is een eevenredigbeid, ( proportie) die nergens naar gelykt; en geenzins zig laat vereffenen , met de Heilige Schrift; die ons , aangaande de Boven Stad, op den berg Zion , een verbeelding geeft, als niet alleen het voortreflykfte, maar ook, het grootfte deel der ftad te hebben uitgegemaakt : noch ook zich laat vereffenen , met het onderricht van Jofephus: want, (Ant. Lib. XV. cap. 14,) van de ligginge der ftad, in opzicht tot den Tempel , fprekende , zegt hy : dvtix§u , »f jro A»? 'im « to toü tifov , £h«T£Oêi zaad zal de Poorten der vyanden erfiyk bezitten; wil 1 dit niet anders zeggen , dan de flerhten der vyanden. En , als : Debora , Richt. V. 8. zingt : Verkoos Ijrai'l nieuwe Goden, dan, : was 'er kryg in de Poorten; bedoeldze, dat God de zon1 den van afgodendienfi , aan zyn volk, gemeenlyk ftrafte , 1 door eenen oorlog , waardoor hunne fterkte», door de vyanden, vermeefterd wierden. Zie ook Jef. XXII. 7. L 3 Waar-' [chynlyk^ ïad Jerttdlem'■waalf Poorten.  Een ie Aen king daar tegen weggeno' men. jöö De Poorten poorten gedacht , 2. Kon. XIV. 13. vergeleken met 2 Cbron, XXV. 23. en, de eene de Ephraims-, de andere de Hoek-poort, geheeten. Wel is waar, dat Nehemia Hoofdji. XII. 39. ook melding doed van eene Gevangen-poort: en Jereffita, Hoo/d/L XXXVII. 13. en XXXVIII. 7. benevens Zacbaria , Hoofdji. XIV. 10. van eene poort Benjamins: dan zeer waarfchynlyk is , (en zal ftraks nader bewezen worden ) dat die twe laatft gemelden , niet anders , dan verfcheide naamen zyn , van twe poorten, die , hier voor , reeds aangemerkt wierden , tot dit twaalftal te behooren : de gevangepoort zou dezelve zyn, met de poort Miphkad : en de Ephraims-poort dezelve, met Benjamins poort, Jmmers , byaldien , men niet erkennen wilde, fommigen van Jerufalems Poorten , twe of meer verfcheiden naamen droegen , inzonderheid , door vervolg van tyd; waarvan de eene naam den anderen heeft afgewiffelt ; zou men aan Jerufalem meer dan 20. poorten , tellen konnen : welker naamen , wel niet in de Heilige Schrift ftaan uitgedrukt, maar hier en gins , in de fchriften van Jojëpbus ; die , onder anderen , ook gewaagt, van een poort der Vrouwentwen , de EJfeener - poort , de Poort Genuatb , de poort, tegen over het Graf van Helena, de poort van het paleis des HoogenprieJler , de poort der Drakenfontein , en van eene yzere ■ poort. (Deze laatfte word doch, ook aangetroffen , Handel. XII. 10.) welke , gewislyk , niet anders dan later in gebruik gekomen naamen zyn , van die zelve poorten , die men , Nehem. III. met haare oudjle naamen aantreft: ten zy, men fommigen der laatftgemelde naamen , in de fchriften van Jofephus te vinden , ook wilde Joepaffen , op de poorten der binnen - muuren , door welke men, van de eene wyk der ftad , naar de andere overging. Voor  van Jerufalem. 167 Voor het getal van XII. poorten , aan Jerufalem te ftellen, pleit ook zeer; het bevel, dat God aan den 1 Propheet Ezechiel gaf, om aan de ftad, die op de' plaats van het oud Jerufalem , na de wederkeering, des volks, zou herbouwd worden , XII. poorten te 1 maken ; waarvan elk moeft genoemt worden, naar eenen der XII ftammen Ifraëls. Zie Ezecb. XLVIII.-! 31 — 34. De drie, die ten noorden zouden aanzien,, rooeften benoemt worden, naar de ftammen Ruben, Juda en Levi. De drie ten ooften, naar de ftammen Jofeph, Benjamin en Dan. De drie ten zuiden, naaide ftammen Simeon, lffafcbar en Zebulon. En, eindlyk, de drie ten weften, naar de ftammen Gad, Afer en Nephtali. Alhoewel men weet, dat dit bevel niet ftiptlyk , naar de letter , in alles, is volbracht ; zo min , als het bevel aangaande de geheele nieuwe Landverdeeling ; het welk vers 1 7. en 23 — 28. onmidlyk, voorgaat: is , nochtans , in dit bevel , een zweemfel naar den waaren toeftand van Jerufalem te vinden. Doe hier by, dat op deze XII.poorten, desgelyks gezinfpeeld word, in de befchryving van het geeftlyk Jerufalem , de Kerke des Nieuwen Teftaments, Openb.XXI. 12,13 want, die ftad zou ook twaalf poorten hebben : en op dezelve zouden gefcbreven zyn , de naamen der twaalf geftacbten der kinderen Ifraëls : drie dezer poorten zou men zien, aan elke zyde der ftad , ( die daar verbeeld word , in het vierkant gebouwd:) naamlyk, drie ten ooften, drie ten noorden , drie ten zuiden en drie ten weften ; even zo, als zy in 't gezichte van Ezecbiel, (Hoofdji. XLVIII. 31 — 34. ) waren vertoont. Al wie, oudertuffchen , de Naamen dezer poorten , hier voor , uit Nehem. III. opgegeven, nochmaals inziet , zal terftond bemerken , dat dit één der zaaken is, waarin men , van Gods bevel , aangaande de ftichting van het Nieuw Jerufalem, aan L 4 Eze- Twe >laatzen .pgehellerd, die ï >p dit ■ceaalftal tan JerualemsJoorten , loeien. naamlyk Ezecb. SLVIII. Si" 34- en Openè. XXL 1%, '3- Wat 'er zy iran de uturnen dezer ïoortet».  1158 De Foorten Sn de order , in welkeze geplaatft geweeft Ezechiel ter hand gefield, is afgeweeken: want, zo men alleen de Epbraims- of Benjamins poort uitzonderd is 'er geen ééne geweeft , welke droeg den naam van eenen der ftammen Ifraëls, De wedergekeerden hebben , de meefte poorten , benoemt, met die zelve naamen , die zy voor de verwoefting der ftad, door de Cbaldeèn, gedragen hadden: het welk men , ten minften , met zekerheid weet, van de Paarden- Hoek- Dal- en Visch -poorten , die alreden , met dezen naamen voorkomen, lang voor den tyd der gemelde verwoefting. Zie 2 Kon. XI 16". 2 Cbron. XXIII. 15. XXVI. 9. XXXIII. 14. en Jerem. XXXI. 40. 'Waaruit men dan, te gelyk , befluiten mag, dat de poorten van dit berfteld Jerufalem , omtrent op dezelve plaatzen gebouwd zyn , waar zy aan het oude Jerufalem , voor de verwoefting , geftaan hadden ; en men , dus , in de herftelling dezer ftad , ook afgegaan is , van de order , naar welke , in het gezichte aan Ezecbiel vertoont , (Ezecb. XLVIII. 31 34.) de poorten zoude hebben moeten geplaatft geweeft zyn : te weten , drie aan elke zyde der ftad , in het vierkant, ten noorden, ooften, zuiden en weften ; te meer heeft men , van deze voorgefchreven order , als moeten afgaan , dewyl Jerufalem, (in welker herbouwing , men, den voorigenftand der ftad , zo na, als mooglyk was , gevolgt heeft; naar aanwyzing der puinboopen der oud? muuren,) geen regelmaatig vierkantige gedaante had, maar eer langwerpig vierkantig , zich vertoonde ; vermits de ooftlyke en weftlyke zyden ongelyk langer waren , dan de noordlyke en zuidlyke : weshalven , nu,. de regelmaatigheid der bouworder eifchte , de. yerdeeling dezer twaalf poorten te veranderen, en aan de twe langfte zyden , beiden, ten ooften en weften, pieer poorten te ftellen , dan aan de twe korfte, ten noor-  van Jerujalem. i6£ noorden en ten zuiden: behalven, dat, aan de zuidzyde der ftad, alwaar de berg Zion (gelyk meermaalen aangemerkt is) zeer fteil afliep, in het geheel, geene poorten waren , noch konden zyn. Men ziet de plaatzen, waar alle deze poorten geftaan hebben, nergens, nauwkeurig , aangewezen : en dit veroorzaakt, in de afbeeldingen, door deze en geene Schryvers, van Jerufalem ontworpen, een groote verfcbillenheid : gelyk ook de Heer Vitringa, in de zyne , om die zelve reden , niet meer dan vyf poorten , aan de buitenmuur van Jerufalem , heeft durven ftellen ; dewyl hy, omtrent de zeven ande1 ren , te zeer in twyfïel ftond. Doch, uit de order, in welke zy na elkander opgenoemt worden, Nehem. \ III. mag men., desaangaande , eenig ligt ontfangen: als mede, uit de naamen zelve, met welke zy, van elkander onderfcheiden wierden. Om van de ooftzyde , omtrent in het midden , te beginnen ; ontmoet men aldaar eerft, de ScHAAPS-PoORT, die ook Nehem. III. j.tonder Jerufalems poorten, die herbouwd wierden , eerft genoemt word. Men plaatft dezelve , gemeenlyk , naaft by den Tempel : en meent, dat deze poort dus genoemt zy, dewyl de Schaapen en andere heeften, die tot offerhan« den zouden dienen , meeftentyd, door deze poort , naar den Tempel, gebracht wierden. ( Vid. Borchardi Defcript. Ter. S. cap. 45.). Daardoor, wierd deze poort geacht, als aan den Tempel, te behooren Dus begrypen wy de reden, waarom , over de wederopbouwing dezer poort, deHoogepriefter , Eljasib, en nevens hem , de Priejter , het opzicht hadden : en waarom dezen gezegt worden die zelve poort GeAEixigt te hebben ; naar Nehem. III. 1. welke beL 5 woor- Hoe de Randplaatsen der poorten «ftte vin« Jen zyn. De Sehaapsïoort.  TleVifchï poort. 170 De Poorten ivoording, in opzichte tot de andere poorten , tef gemelder plaatze , niet meer voorkomt. Dit heiligen , wil daar niet anders zeggen , dan, dat de dienaaren van Gods Heiligdom , deze poort, na deszelfs herftelling voleind te hebben, door dank-offeren en daarby gevoegde gebeden, als tot den dienft van God , toeweidden. Dat , aldaar, onmiddelyk volgt: Ja zy heiligdenze tot aan den toren Mea, tot aan den toren Hananeöl , ( hoewel, die uitdrukkinkingen zich niet zeer bevatlyk opdoen) brengt ons in de gedachten, dat deze Schaaps - poort, tuffchen die beide gemelde torens, gedaan hebbe. Dóór deze poort leidde de weg , naar den Olyfberg, Bethanie , Jericho, en naar den Jordaan. Adrichomius houd deze poort voor dezelve, die heden de St. Stevens poort genoemt word; vermits de Heilige Stepbanus , even buiten dezelve , door de Joden , zou gefteenigt zyn. Vid. Tbeatr. Terr. SanStos , fol. 160. De Visc h - Poort word, door fommige aan de weftzyde der ftad, gefield ; waar van de Heer Reland , zich mede niet vreemd houd ; (Paleft. Lib. I. cap. 57. pag. 382.) zich beroepende op het getuigenifle van Hieronymus; welke zegt , deze poort geweeft te zyn , daar men ging naar Diojpolis ; gelegen ten noordweften van Jerufalem. Doch , al het bewys daar voor, fchynt alleen te beruften , op den naam van Visch -poort ; of dezelve , niet wel voegzaam , aan eenige andere poort , zoude konnen medegedeeld zyn , dan die , aan de weftzyde der ftad, gevonden wierd; vermits, van daar veel vifch , die men te Joppe en andere plaatzen, in de Groote Zee, pleeg te vangen, ftedewaard aangebracht wierd. Ondertuffchen, twyffeld nie-  van Jerufalem. 17: niemand, of Jerufalem zal ook zeer wel, van rivier visch:, uit den Jordaan, voorzien zyn geworden 1 en deze kon , niet anders dan van de oojlzyde , de ftad inkomen. Waarom , dan , niet met zo vee] recht, een der poorten , aan de oojlzyde der ftad . de Visch-poort te noemen? De zaak is , ten minften , twyffelachtig : doch , dat Nebemia , Hoofdji, III. 3. deze Vifcbpoort , op de Schaapspoort , doed volgen , waarvan men eenftemmig geloofd , dat ze aan de oojlzyde der ftad, en dicht by den Tempel, ftond ; fchynt te vorderen , dat dezelve naaft daaraan , en dus aan de ooftzyde zal geweeft zyn. Te meer, dewyl , ook uit Nehem. XII. 39. ten klaarften blykt , dat deze Visch -poort, tuflchen de Oudepoort en de Schaapspoort , geftaan hebben ; dewyl, een der dank - cbooren , die eene plechtige omdracht hielden, rondom de muur der ftad, ter gelegenheid van deszelfs inweijing, nadat dezelve nieuwling her- fteld was , zynen weg vervolgde van boven de Oude poort en boven de Vifcbpoort, en de torens Hananeël en Mest, tot aan de Schaapspoort. Die zelve aangehaalde plaats diend , derhalven , mede ten bewys, dat de Oude-Pookt, naaft by de Vifcbpoort gevonden wierd. En byaldien men weder veronderftellen mag , dat Nebemia, Hoofdji. III. 6. in het verhaal van de herjlelling van Jerufalems poorten , in het verband blyvende, hier, langs de ooftzyde der ftad , verder noordwaard voortgaat , zou men deze poort, omtrent den noordoojllyken hoek der ftad, moeten zoeken. Den naam van de Oude-poort, meend men, aan dezelve gegeven te zyn , vermits zy , by de verwoefting der ftad, door de Chaldeën, niet mede om ver- De QuJtfosrt.  De 'S.phraïmspoert. ifi De Poorten rerre geworpen , maar genoegzaam , geheel ftaande gebleven was ; en, om die reden, met recht, voor ie ojidfte , van alle de poorten van Jerufalem is te houden. Om die zelve reden , zouze Zach. XIV. 10. de Eerste-Poort genoemt zyn. Borcbardus verhaald , by overlevering , dat deze poort , reeds van de tyden der Jebufiten, die Jerufalem, voor de vermeeftering des lands , door de Jfraëliten, bezeten hebben , in wezen was. ( Vid. Defcript. Ter. S. cap. 45.) op dien grond , fteld Adrkhomius, dat deze Oudepoort, eertyds ook met den naam van JebüsPoort , of de poort der Jebufiten, bekend geweeft zy. (Vid. Theatr. Ter. S. fol. 168.) De Ephraims - Poort is zeer gemaklyk te vinden. De gemelde naam laat geen de minfte twyffel, of zy moet. geftaan hebben, aan de noordzyde der ftad ; vermits noordwaard van Jerufalem lag, de ftam Ephraim, en dus, alle die naar het land Epbraims wilden reizen , deze poort moeften uitgaan. Weshalven , doorgaans , word gemeend , dat deze poort dezelve zy, met de Benjamins - poort , van welke gewaagt word , Jerem. XXXVII. 13. XXXVIII 7. en Zacbar. XIV. 10. Deze poort word, Nebem. III. by de andere poorten van Jerufalem , niet genoemt: maar Hoofdji. XII. 09. komtze mede voor in de befchryving van den weg, welken het ééne Dank■ cboor infloeg, gaande om de muur van Jerufalem. Als men wel acht geeft, dat deze troep , van het wefteinde der ftad , door het noorden, ooftwaard naar den Tempel trok; moet men nootzaaklyk ontdekken , dat deze poort , in haar verband , met de Oudepoort , geftaan hebben : want, zy gingen van boven de poort Ephraims , en boven de Oudepoort, en boven de Vifcbpoort, enz. tea be»  van Jerufalem. 173 bewys, dat alle deze poorten, in die zelve order na elkander gevolgt zyn; ook komt ze met den naam van Ephraims poort voor, Neb. VIII. 7. Desgelyks is Neb. III. de i HoEK-PoORT overgeflagen. Doch'er word melding van gedaan, 2 Kon. IV. 13. vergeleken met 1 Cbron. XXV. 23. alwaar ze, derwyze, gevoegt word, by de Ephraims poort, dat daaruit ligt te zien is , dat deze beide poorten, naaft by elkander Honden: want, Joas, de Koning Jfraël kwam te Jerufalem; en by brak. aan den muur Jerufalems, van de poorte Ephraims, tot aan de Hoebpoorte , 400. ellen. Ook word van deze Hoekpoort gewaagt , 2Cbron. XXVI. 9. en ze daar by de Dal-poort gevoegt. Zie ook van deze poort, Jerem. XXXI. 38. Zacb. XIV. 10. Hier zal wéér de naam eenig naricht moeten geven , aangaande de Jland-plaats dezer poort, als , aan eenen der boeken der ftads muur: hoedanige 'er , aan de noordlyke zyde der ftad , inzonderheid twee geweeft zyn, de eene, in het noordoojten, en de andere , in het noordvoeften. Dewyl wy , naar waarfchynlyke gilling , op den noordooftlyken hoek , de Oude poort vonden , blyft niets overig , dan deze Hoek-poort, aan den noordweftlyken boek, te plaatzen. De Dal-Poort, die Neb. III. 13. en II. 13. voorkomt, word door Adrichomius , (die daarin , gelyk doorgaans , den Monnik Borchardus gevolgt heeft) voor eene en dezelve aangezien , met de Scbaaps - poort; die wy , aan het ooft- einde der ftad, gevonden hebben: (vid, Tbeatrum Ter. S. foL 168.) om geene andere reden j De Hoefe toort. 1 De D*8 poort.  De Mijlfoart. t74 De Poorten den, dan, omdat aldaar ooftwaard, digt by de ftad, het Dal Kedron gevonden wierd. Dit zou waar[yk ook aangaan , indien 'er geene andere dalen , in den omtrek van Jerufalem, wierden aangetroffen: dan die ftad, op eenen berg gelegen, was aan alle zyden, met dalen omringt; dus ook in het wejlen , alwaar wy deze Dal-poort ftellen , door welke men ging , naar de vallye van Siloam. Van deze poort word ook melding gedaan , 2 Cbron. XXVI. 9. Dus verre , hebben wy de poorten der Beneden Stad befchouwd. De zes overige zullen wy vinden aan de Boven Stad , op den berg Zion gelegen. En, als wy in die zelve order, (die ook Nehem. III. gehouden word) voortgaan, ontmoet men eerft, de Mist-Poort. Met dezen naam, komt'dezelve voor, Nehem III. 14. Uit het voorgaande vers 13. is aftenemen, dat deze poort , ter lengte van 1000. ellen, van de Dalpoort ftond: want , Hanum, en de inwooners van Zanoab, bouwde aan de muur (van de Dal poort) looo. Ellen , tot aan de Mijl-poort. Dit heeft eenen afftand van twe en één halve Jladie , uitgemaakt. Deze poort zal den naam van Mijl-poort ontfangen hebben ; dewyl daarontrent , buiten de ftad de plaatze was, daar de inwooners van Jerufalem , de Mist en allerly vuiligheid brachten. Dit kan nader beveiligt worden , uit Jofephus , die (de Bell. Lib. VI. cap. 6.) het beloop der zogenaamde oude muur van Jerufalem befchryvende , zegt : " dat ze van den " toren Hippikus beginnende, weftwaard voortging, ?' door de plaats Betfo , (BuS™?,) totaan de EJfeër" poort." Alhoewel dit woord BijÖo-jJ , met Griek* fcbe letteren word uitgedrukt; zal het in de Hebreeuw;  van Jerufalem. 175 breeuwfcbe- der Joden moeder-taal , zyn eigen betekeniffe hebben. De Geleerde Vitringa , (in zyne Verklaaring van bet regt Verftand van Ezecbiëls Tempel , I. Deel, bladz. 142. in de Aanteken.) is van oordeel , dat het faamgeftelt zy , van fl'3 (Baitb) en naHS ( Tfoa ): het welk in zyn famenftel zoude betekenen , een Mift- of Drek-plaats: dat is , een plaats, daar de mift of drek word weggeworpen. Door, of langs deze plaats , liep de oude muur van Zion, van den toren Hippikus , tot aan de EJfeër» poort. Wat wil men meer, dan dit, ten bewys hebben, dat aldaar aan de weftkant der oude muur van Zion, deze Mift-poort zelve gevonden wierd? door welke de mift, en allerlye vuiligheid, naar die plaatze Betfo, wierd uitgevoerd. Doch dan luid mede waarfchynlyk , dat de EssEëR-PooRT, van welke Jojepbus (/. c ) gewaagt, geene andere geweeft zy , dan die zelve Mift-poort; waar van de naam dus, na verloop van eenigen tyd, zoude verwiffelt zyn. Villalpandus is van die zelve gedagten : hoewel hy geen voldoende reden geeft, waarom deze poort daarna, de poort der EJfeërs zoude genoemt zyn. Men weet, dat de EsseSrs , onder de Joden , uitmaakten, een zekere SeSte, wie'r gewoonte was, een afgezonderd en ftreng leven te leiden , niet anders , dan de hedendaagfche Kluizenaars in de Roomfche Kerke. Daarom, onthielden ze zich meeftentyd , in de gebergten en eenzaame wilderniffen. Miflchien, dat veele hunner voooningen, niet verre buiten deze poort, ten weften van Jerufalem , op het gebergte van Judeë, gelegen waren , en , dat dit de reden zy , waarom deze poort , dóór welke men naar die Kluizenaars voooningen moeft uitgaan , de poort der EJfeërs genoemt zy. De Heer Vitringa fteld dit, als zyn gevoelen , aanneemlyk yoor; (in het zo even aangehaalde -werk, bladz. J4^« Ook de boort der EJfeërs ge-; noemt.  De Ton tein-poort, 176 De Poorten -146 148.) zich, daartoe onder anderen beroe- pende, op het getuigeniffe van Solinus ; die ( Lib. 38.) uitdruklyk zegt: " dat de EJfeërs, de binnen" fte deelen van Judeë, bewoonde , die naar het " weften zien." . Voor de plaatzing der Fontein-Poort, heeft men veel bewys ; vOörnaamlyk , als men de Mijl-poort reeds gevonden heeft: want, zy volgt, na deze in order, by de opnoeminge der poorten, die na de wederkeering des volks, uit Babel, weder opgebouwd zyn, Nehem. III. 15. Zy ftond, derhalven , ook aan de voejlzyde des bergs Zion, naaft de Mijl-poort, en wat meer zuidwaard. Dit kan nader beveiligt worden, uit de aanwyzinge van den weg, dien , het één der meermaals gemelde Dank' chooren infloeg ; welke van het weften der ftad , ter rechterhand omgingen, naar het opgegeven verhaal , Nehem. XII. want , die tot dezen troep behoorden s gingen ter rechterhand, op de muur naar de Mijl-poort, (vers 31.) voort, naar de Fontein-Poort en zy gingen op , by de trappen van Davids Jlad, door den opgang des muurs, boven Davids huis, tot aan de Water-poort tegen het oojlen, (vers 37.) Derhalveu moet deze Fontein-poort, ontrent tegen over Davidsjlad , in het weften van Zion, worden aangetroffen. Op deze onderftellinge , zal men ook zeer duidlyk konnen nagaan, de weg dien Nehemia volgde, als hy kort na zyne eerfte aankomft te Jerufalem, in den nacht, ter ftad uitging, om den vervallen ftaat der muuren van Jerufalem, opteneemen; zie Nehem. II. 13, 14. want, hy trok uit, by nacbte, door de DaU poort, en verby de Draaken-fontein; en naar de Mijlpoort en by ging naar de Fontein-Poort, enz.  van Jerufalem. jy-j Zy wierd de Fontein-Poort genoemt; om dat men door deze poort gaan moeft, naar de Fontein Siloam ; die niet verre buiten de ftad, in het zuidweften van Zion , gevonden wierd : naar het onder* richt van Jofephus, (de Bell. Lib VI. cap. 6.) Hier moeten we , de ganfche zuidzyde des bergs Zion, verby flappen, (alwaar de muur, wegens de ftylte des bergs, geene poorten had ) eer we de vier overige poorten , aan de ooftzyde des zelven bergs , vinden konnen. Daarom is aanmerklyk, dat men Nehem. III. 16 25. verfcheiden, zelfs «e» byzondere deelen dezer muur, die door de aldaar genoemde geflaehten, herfteld zyn, in vervolg na elkander opgenoemt vind, zonder dat van ééne enkele poort gerept Word: ten bewys , dat in deze ganfche zuidlyke zyde der ftad , tuflchen de Fontein-poort en de Water-poort, geen ééne poort gevonden wierd. Deze overige poorten waren dan, de WaterPoort, de Paarde-Poort, de Oost-Poort en de Poort Miphkad. In deze order, ontmoet men ze, als meri van het zuiden naar het noorden voortgaat: hoedaanig dezelve ook worden opgenoemt, Nehem. III. 26 31. De eerfte is, derhalven, de W" ater-Poor t j dus genoemt, Nehem. III. 26. en daar omfchreven s als de Water-poort, aan bet ooften, gelyk ook Hoofdft. XII. 37. ter aanduidinge, dat deze poort, aan het ooftlyk deel der ftad, ftond. Ook blykt uit de gemelde plaats, dat deze poort niet verre van de hoogte Ophel was. Zy was derhalven , de zuidlykfte der vier poorten , die men aan de ooftzyde des bergs Zions vond. , De reden der benaaming dezer poort t is niét M moei» 4 icort.  ] De Paxrde-pwt. De Oofipoort. [7g Be Poorten noeilyk te ontdekken; dewyl men, naamlyk, door iezelve afging , naar het water der beeke Kedron. Van deze poort , word ook gewaagt Nehem. VIII. 2. en aldaar, te gelyk, van ceaftraat, die voor deze Water-poort was. Hierna volgde verder noordwaard , de Paarde-Poort; waarvan Nehem. III. 28. gefprooken word , en die Jerem, XXXI. 40. ook word befchreven , als de Paar de-poort , tegen het ooften. Doorgaans word gemeend , dat deze poort , na by het Paleis des Konings Salomo geftaan , en dien naam ontfangen hebbe , dewyl 's Konings paarden , door deze poort , uit de ftal van dit paleis , dagelyks naar de beeke Kedron, wierden afgeleid, om ze te drenken en te waffchen: en door dezelve naar het paleis wierden te rug gebracht. Daarom word deze poort genoemt, de ingang der paarden , naar bet paleis des Konings , 2 Kon. XI. 16. vergelyk 2 Cbron. XXIII. 15. De naam der OOST-POORT, geeft ook duidelyk genoeg te verftaan , waar men dezelve moet zoeken. Naar de order in welke ze, Nehem. III. 29. voorkomt, zal ze noordwaard na de Paarde-poort gevolgt zyn. 'Er word Jerem.XlX. 2. melding gedaan van een Zonne - Poort ; men zal mooglyk niet kwalyk gisfen , dat deze Zonne-poort ééne en dezelve zy , met de Ooft -poort : vermits de ooftlyke hemelsftreek , by de Hebreen , gemeenlyk, de opgang der Zonne geheeten word. B Eind-  van Jerufalem. X7j Éindlyk komt noch in aanmerking, de Poort Miphkad, Nehem. III. 31. in het Hebreeuwfcb, uitgedrukt. De onzen hebben dit woord niet vertaalt: Ook hebben de-LXX. dit woord, als eenen éigen naam , onvertaalt gelaten, en het zelve uitgebracht M*dfn%»S. Doch in de gemeene Latynfche overzetting vind men de Hebreeuwfche woorden, "^tPÏ1 "W door Pörta Judicialis: dat is gezegt, dé Gerechts-Poort, vertaalt. En deze vertaa« ling is niet te verwerpen, want, ^pJC? komt van het zo zeer bekende woord, "ij?? , dat de beteekeniffe heeft, van iemand bezoeken , niet alleen, ( zo als het zelve wel meeft is overgezet,) maar ook een zaak nauwkeurig onderzoeken; en kan zeer wel geduid worden , op een plaats j alwaar allerlei voorkomende gevallen , als verfcbillen , tuffchen den een' en anderen , en dergelyke meer, onderzogt en naar bevind van zaaken bevonnifl worden : het welk gemeenlyk gefchied, in de vuurfchaaren of plaatzen des gerechts. Des mag deze poort, de Gerechts-Poort, genoemt geweeft zyn ; wyl ze eenen tyd lang diende, tot de gewoonlyke plaats, waarin de Rechters der ftad Jerufalem zaten , om allerly rechtszaaken te onderzoeken en af te doen. Dit moet des te min vreemd voorkomen, aan een' die weet , dat onder Ifraël , in alle de fteden, doorgaans de poorten gekozen wierden , om dus te rechten. * Aangaande de oudheid van #. Een der foórten , van alle fteden, was by de Ouden j derhalven , van het zelve gebruik , als heden onder ons , eea Raadhuis. Daaruit zullen , behalven de hier boven aangehaalde plaatzen der Heilige Schrift, tot bewyzenby gebracht} sok «enige anderen, veel licht ontfangen j die , zonder daar Ma f>g i De Teert Mtpbkadi  Ook dj Gevangenpoort genoemt. 180 De Poorten van dit gebruik, kan rnen , hieruit, oordeelen; dat van het zelve reeds word gewag gemaakt , Gen. XXXIV. 20. Detó.XXI. 19. XXII. 15,24. XXV. 7. Ricbt V. 11. Rutb IV. 1, enz. Zeer waarfchynlyk , is deze poort dan dezelve , die Nebem. XII. 39. de Gevangen-Poort genoemt word : vermits de misdaadigers , in- geen gevoeglyker plaats, bewaard konden worden ; om derzelver zaaken te onderzoeken , en het recht daar over uit te fpreken. Naar de order, welke Nebemia , Hoofdji. lil. in de optellinge der poorten van geheel Jerufalem houd, moet deze poort geftaan hebben, aan den noordoojllyken hoek des bergs Zion, en naaft by den Tempel. In het flot vers, (vers ^l-) van Hoofdji. III. maakt Nebemia, andermaal gewag van de Schaaps Poort, met welke hy vers 1. begonnen had: zeggende: tus- feben op bedacht te wezen, geheel duifter zouden zyn. Als Klaagl. V. 14. alwaar Jeremia , onder de bittere gevolgen van Jerufalems verwoefting , optelt : dat, toen , de Ouden of de Oudfien, verfta de Rechters', ophielden van de Poorte; zonder , naamlyk , aldaar eenige vergaderingen, ter beüiffing van rechtsverfchillen , by te woonen. Dus wil Salomo , Spreuk. XXXI. Ji. ten aanzien van eene deugt zaame Vrouw : dat haare werken haar pryzen zullen in de Poorten: dat is, in alle Raadsvergaderingen. Om die reden vermaand Amos, Hoofdji. V. ij-. dat de Richters , het recht bejlellm zullen , in de Pookte : dat is, in hun Raadhuizen, vergelyk Zach. VÏII. ió. Daarom word : den elendigen in de Pookte te verbryfelen, Spreuk. XXII. 11. genomen, om te beteekenen , den zelven te verongelyken , in eenige raadsvergadering : waar tegen Salomo den Richteren waarfchouwd ; om dat de HEER hunne twijlzaak twiflen zou , enz, vers 13. En als de Heere Chriftus , zyne Difcipelen verzekert, Matth. XVI. 18. dat de Poorten der helle zyn Kerk niet zullen overweldigen ; geeft hy, daar door , niet anders te verftaan , dan dat de helfche raadjlagen, de ondernemingen , door de boze geeften , in de hel gefmeed en ingericht, om waare het mooglyk, zyn Kerk te verdelgen, geheel verydeld zullen worden.  van Jerufalem. ig fchen de opperzaale des punts, tot de Schaaps-PoorT verbeet er den (den muur) de goudfmeden en dé kruide niers. Waar uic ten klaarfte blykt , dat hy nu d( poorten,, en den geheele omkring der ftad befchrever had; en dat hy van deze Schaaps - poort, die aan de ooftzyde der ftad ftond, beginnende , van daar dez< ooftzyde vervolgt, en door' het noorden , weften et zuiden , tot die zelve poort wederkeerd : welke ge> houden order, derhalven , tot geen gering bewyi diend, voor de waare ftandplaats, van elk der ge melde poorten , zo als wy nu dezelve befchreven, er in de Grondteekening der ftad Jerusalem geftelt hebben. Alleen , flaat hy twe- , naamlyk , de Ephraims- en Hoek-Poort, over; (gelyk wj reeds gezien hebben ;) waar van men de reden niei zeker weet : of men moet het daar voor houden , dat die twe gemelde poorten , benevens de ,daar bj ftaande muuren, by de verrovering en verdelging dei ftad , door de Cbaldeen , niet zo zeer, (als wel de andere) ten eenemaal verbroken waren geweeft, dat dezelve een geheele herftelling of verbeetering nor dig hadden : want , eigenlyk is Nehemia's oogmerk, in dit ganfche verhaal, Hoofdft. III. óm te verheffen den zonderlingen yver, met welke de Joden van alle plaatzen, dezer nieuwling door hen bevolkte landftreek , na hunne wederkeering uit Babel, de muuren en poorten dezer verwoefte ftad weêr opgebouwd hebben. OndertulTchen , kan de: lezer , uit zodaanig een aantal van XII. Poorten , terftond een overflag maken , aangaande de zonderlinge GROOTTE der Stad JERUSALEM: naamlyk , in haare laatfte tyden ; toen zy haare ruimfte uitgeftrektheid had. Wy konnen echter , M 3 be- k Si I ! De Gromt van ferufulem doof Jofiphzs ■ bepaald.  Si b v ( d v t d i i c £ i J < i \ . i i Hoe ze , met de be» paaling van den emtrek der muur,i°01 dien zelvenSchry»er,te vereffenen l2 De Grootte der Jlad Jerufalem malven dit, aangaande de Grootte dezer Jlad, •el nader onderrecht bekomen , by Jofephus ; die de Bell. Lib. VI. cap. 6. fol. 9H-) den Omtrek es ftad bepaald, tot XXXIII. ftadien : 't welk zeer -el famenftemt, met den omtrek, die dezelve Jofebus (l. c. cap. 13. fol. 9370 ëeeft> aan de ™al[> oorden Roomfchen Veldheer, Titus, geduurende e laatfte beleegering aangelegt , om zyn heir, teen de uitvallen der beleegerden , te dekken; hoeaanig een wal, naar de hedendaagfche krygskune' een linie van Contravallatie of Tegenwallinge , ou genoemt zyn : want , deze wal was XXXIX. \adien, in haaren omkring , dus , 6. ftadien meer■ , [an de ftad zelve. Men weet, dat zodaanig een U* iie van tegenwallinge , voor het minfte , ter afftand /an pen pylfchoot , allerwegen, van de ftad zelve, noeft verwyderd zvn; en, daar door van een gtoo. ;ëren omtrek worden, dan de ftad, die dezelve omliep ' Gaan we, op deze begrooting van XXXHI. Udien, door; zou, (zo men geruftlyk veronderftellen mogte, dat Jofephus dit, van de geheele ftad, gemeend wilde hebben;) de geheele omtrek van Jerufalem IV. Roomfcbe mylen (waar van elk 2. ftadien begrypt) en ééne Jladie , hebben uitgemaakt; het welk overeenkomt, met anderhalf uur gaans , min drie ftadien. want, elk uur gaans behelft 24. ftadien. Maar , bedoelde Jofephus hier , de ganfche ftad ; dan zou hy waarlyk, door deze begrooting van 33. ftadien, zich zelve weêrfpreken , in het geen hy , (eod. loco) van de lengte der derde muur van XC. torens, zynen lezeren mede deeld. Elke toren was, naamlyk , 20. ellen breed : en de tuflchenwydten , van den eenen toren tot den anderen, (p-r«7roy<«) elk van 200. ellen : des men hier, voor den geheelen omtrek dezer derde muur alleen, negentigrnaal «20. ellen, heeft te rekenen : dat is , 19800. ellen. --- • • Nu,  De Grootte der ftad Jerufalem, 183 Nu, gaan 400. ellen, in ééne ftadie: wil men dan weten , hoe veele ftadien deze 10800. ellen uitmaken, moet dit getal verdeeld (gedivideert) worden, t door 400. 't Welk doende, men beX#W>4°7 vinden zal , dat daarvan 49|. ftadien 4 voortkomen, en dat alleen met opzicht tot de derde muur, die niet meer dan een geheele en ruim twe halve zyden der ftad omvangen heeft : dit bedraagt dan 16^ ftadien meer, dan Jofephus , aan den omtrek der ganfche ftad, zou gegeven hebben; welke was (naar de eerft gemaakte veronderftelling) van ^.ftadien. Sommigen , daar onder voornaamlyk , Villalpandus, hebben daarom gedagt, dat gemelde Schryver, met geene mooglykhcid ; van zelfs-tegenfpraake , kon verfchoond worden; ten ware hy aan den omtrek der ftad Jerufalem XXXIII. ftadien toefchryvende, niet de geheele ftad, maar alleen de Bovenstad, bedoelde; die meermaalen, als by uitnemenheid , alleen de ftad genoemt word; en die , ( gelyk hier voor is aangemerkt,) in haaren ganfchen omvang , niet meer dan LX. zodaanige torens had. Zy hellen hiertoe over, des te liever ; vermits die bepaaling van 33. ftadien , voor den omvang der ftad, by Jofephus , zo onmiddelyk volgt, na dat hy van deze oude muur van 60. torens , gefproken had. Waarby komt , dat Jofephus niet zegt: jraa-ijy ttómus wkAos : enz. dat is , de omtrek der Geheele Stad ; maar : Ttji TÏQKiUSC 0 KVX.a0s SaSlUV YjV JT^I«KflVT« TfiitOV , dat is , de Geheele Omtrek der ftad , was van drie-en-dertig ftadien ; het welk ze dan alleen willen verftaan hebben , van den omtrek der Geheele Bovenstad, of den berg Zion. En, is in der daad, zeer aanmerklyk ('twelk, die dit gevoelen aanneemen, ook zeer daarin, beveiligt,) dat als men die voorgemelde rekening , op deze muur van LX. toM 4 renst  En welk< 'S.sca.rïgheid , daar in , overfrlyft. 184 De Grootte der ftad Jerufalem. rens, overbrengt ; dit juift, met de 33. ftadien , evengelyklyk uitkomt: wan; óomaal 220, a~° maakt 13200 en deze 13200, verdeelt, (gedivideerd,) door 400, brengt uit 33, 13200 voor ftet getaI der ftadien , die de ganfche Bovenftad in haaren omtrek zoude Z 1 hebben. Gewislyk , alle deze redenen ^^jaj ^ zvn ' by my, zeer voldoende , om met ^ Villalpandus , te geloven , dat Jofephus, niet aan de geheele ftad, maar , alleen aan de Jerufalems Boven-Stad , de grootte van 33. ftadien , in den omkring , gegeven hebbe. Alleen , is hier tegen een bedenking , van veel gewigt : het geen, naamlyk , dezelve Jofephus (de heil. Lib. VI. cap. 13.) verhaalt , van de evengem"lde linie van tegenwallinge, ( contravallatie ) door Titus , om de ftad getrokken , om de uitvallers te bedwingen ; waar aan hy , (als we gezien hebben) den omtrek van 39. ftadien toefchryft. Byaldien , deze wal de ganfche ftad hebbe omgelopen, moeft dezelve (in die veronderftellinge , dat de Bovenftad alleen wel 33. ftadien , in den omvang hadde) van eenen ongelyk grooteren omtrek zyn geweeft , dan van 39. ftadien; en moeft, voor het minft , tusfchen 50. en 60. ftadien, hebben uitgemaakt. Wes* halven , uit vergelyking , van die 39 ftadien , voor den omtrek dezer trai, met de ^. ftadien, op welk Jofephus den omtrek der ftad begroot had , fchynt, te moeten befloten worden , dat hy wel deeglyk de geheele-, en behalven de Boven- ook de Benedenftad, bedoelde. Hierop, ftaat de Heer Reland, (Paleft. pag. 836.) ook zeer fterk , om 'er uit te beweeren, dat Villalpandus, en alle die hem volgen, zich zeer vergiffen , in die gemelde 33. ftadien , alleen te bepaalen tot den omkring van Jerufalems Bovenftad. fïereedlyk zal, den eenen of anderen , invallen., dat  De Grootte' der Jlad Jerufalem. 185 dat deze linie van tegenwallinge, ( contrav'allatie,) veelligt, ook alleen getrokken zy geweeft, rondom den berg Zien, of de Bovenftad : het welk des te aanneerhlyker zich fchynt op te doen ; dewyl Titus deze wal eerft aangelegt heeft, na dat hy, de eerfte en twede muur der ftad, aireden vermeefterd had : gelyk ook, het verhaal van de verrovering der eerfte muur*, (l. c. cap. 8. fol. 923.) en der twede muur (cap. 10.-fol. 926.) was voorafgegaan. Men fchynt toch bezwaarlyk zich te konnen verbeelden , dat de Roomfche veldheer, Titus, deze wal, van eenen ruimeren omtrek zoude gemaakt hebben, dan ter influitinge der Joden nodig was: en dezen waren , federt de verrovering der eerjle en twede muur , alleen bepaald, binnen de muur des bergs *. De eerjle muur. De Lezer zy bedagt, om hier, door de 4erfte muur , te verftaan, de aüeruiterfle muur, in het noorden : dezelve, die de ooft- noord- en weft - zyde der BenedenJlad omringde, 't Is zeer nodig, dat dit hier worde herrin'nerd;( dewyl, een, die vooraf by denzei ven Jofephus, (de Bell. Lib. VI. cap. 6.) van eene eerfte, mede en,derde muur gelezen had ; door deze Eerste muur. , ontwyffelbaar , zou. meenen verftaan te worden , de binnenfte muur, anders gezegt, de oude muur van Zion: want deze word aldaar, ( /. c.) uitdruklyk , de eerfte muur genoemt , die daarna noordwaard volgt, de traede; en deze uiterfte, de derde muur. Aldaar had Jofephus , in deze onderfcheide benaming gevolgt, de order van den tyd der ftigting dezer drie muuren , in wélken opzigte, de binnenfte muur, de Eerste, de middenfte, de TVede, en de uiterfte , de Derde Muur , genoemt mogt worden. Maar hier , {Lib. VI. cap. 8, 10.) neemt de Schryver alleen in aanmerking , de order des tyds , in welke deze drie muuren, de eene na de andere , door de Romeinen, vermeefterd zyn ; en , ten dezen opzigte , mogt de benaaming geheel worden omgekeerd , en de uiterfte muur , de Eerste , de midden/Ie , de Twede , en de binnenfte, de Derde, genoemt zyn; gelyk deze laatfte, door dien zelven Schryver , ook dus genoemt word, in het vervolg zyner gefchiedenifle. (cap. n. fh init.) M s  De begrootingvan feruftlem dooi jfrifleas,er, door Hekatéus,gedaan. 186* De Grootte der Jlad Jerufalem bergs Zion. Doch, hier tegen dient, dat Jofephus het beloop dezer wal, derwyze befchryft, dat niemand, die, zonder vooroordeel, die befchryving inziet, anders bemerken kan, dan dat dezelve, waarlyk ie geheele ftad hebbe omgeloopen : want zy begon , ten noorden , by de Nieuwe Jlad, ftrekte zich, door het dal Kedron, enz. ten zuiden des bergs Zion; en keerde weêr, noordwaard , tot aan de geweeze legerplaatze des Veldheers, Pompejus: welke alles niet te verftaan is , ten zy de geheele , zo de Beneden- als Boven -ftad , binnen deze bevangen zy geweeft. Deze zwarigheid is gewislyk zo groot, dat men , wel haaft, met den Heer Vitringa, (die eerft, in zyne Verklaaringe van Ezecbiëls Tempel Ijle Deel , bladz. 341. met Villalpandus, die 33. ftadien gebracht had, alleen tot den omtrek des bergs Zion) zyn oordeel zal moeten opfchorten , en zeggen : " Ik voor my, " fta hier ftille , tot dat ik meer licht zal hebben " ontfangen. " Zie deszelfs Verdeediging van Ezecbiëls Tempel, tegen den jongen Heer Coccejus , bladz. 352. Het zou echter konnen zyn , dat de affchryvers der werken van Jofephus, in de uitdrukking van dit getal van die 39. ftadien (of, gelyk hy fchryft, vaneen min 40. ftadien) eenigen misflag begaan hadden. Zo men ondertuffchen , het gevoelen van Villalpandus bleef omhelzen : vaftlyk gelovende, dat Jofepbus, den omkring van 33. ftadien, bepaaldlyk en alleen van het deel der ftad , op den berg Zion, gemeent wilde hebben; zou uit dezen Schryver, geen narigt te ontleenen zyn, aangaande de waare grootte der geheele ftad ; en men dus , ten aanzien van dit gewigtig ftuk, geheel in het onzekere blyven , ten ware men van elders, wierde te recht geholpen. 'Er zyn echter meer andere oude Schryvers, die den omtrek der geheele ftad , door ftadien bepaald hebben: als Ariftéas; (in Libr. deLXX.fol. I4-)  De Grootte der Jlad Jerufalem. igy Ï4.) doch , deze fpreekt daarvan eenigzins twyffeU acbtig: " voor zo veel wy hebben konnen opma¥ ken" (zege hy) " heeft de Jlad, in haaren omï trek XL. ftadien." Hy maakt derhalven geen nadere bepaaling, dan , voor zo verre hem, op het bloot gezichte, toegefcheenen had, Maar Heka* téus Abderita (in Fragment, apud Jofepb contra Apion. Lib.L fol. m. 1049. ) drukt zich «lesaangaande, veel Heiliger uit; als hy zegt: " dat de omtrek van Je" rufalem was , van L. ftadien. " Deze L. ftadien maken 2.-ftadien meer, dan twe uuren gaans: van hoedaanig een omtrek, derhalven , deze ftad ,. naar de bepaaling van Hekatéus zou geweeft zyn. Be Geleerde Heer G G. Offerhaus , deze opgave van 50. ftadien , van onwaarheid verdenkende , brengt (de Vet. Hierofol. pag. 28, 29.) verfcheiden redenen by, om de begrooting, door Jofephus, boven die jvan Hekatéus, te doen gelden. Anderen, daaronder de jonge Heer Coccejus (in zyn nader onderzoek van Ezecbiëls Tempel, tegen den fïeer Vitringa, Ijle ÏDeel, Hoofdji. V. bladz. 585 590.) tracht, daar jjtegen, Hekatéus met Jofephus, overeen te brengen; fdoor eene beweering , dat de ftadien die Hekatéus fjgebruikt, kleinder zouden geweeft zyn, dan degeivneene ftadien van Jofephus; zo dat 1 j ftadie des eertgemelde , gelyk ftonde, met ééne enkelde ftadie des aaatften ; in welken gevalle, de 49^ of (naar het ijrond getal) 50. ftadien van Hekatéus met de 33. ./fa» idien van Jofephus, volkomen zouden famenftemmem ilDoch, deze geheele omflag zal niet nodig zyn; zo ïirnen het daar voor houden mag, dat Jofephus alleen aan den berg Zion , den omtrek van 33. ftadien gekeven heeft : dan is de eenvpudigfte weg, om het fverfchil tuflchen deze 33. en 50. ftadien , te vereffenen , dat men aanmerke , dat Hekatéus , niet van tiZion alleen, maar van de geheele ftad Jerufalem fpreekt i  De tdryi heiddet Ir, wooneren van Jeru ft lem. 1S8 De Grootte der (lad Jerufalem. fpreekt; die ligflyk 17. ftadien meer, dan het deel des bergs Zion alleen , in haaren omtrek zal begrepen hebben. Het is daarby zeer aanmcrkelyk , dat Jofephus , de gemelde woorden van Hekatéus, zelfs aanhaalende (m Libr. contra Apion. I. c.) hem niet tegenfpreekt; 't welk hy, indien hy waarlyk gedacht hadde, dat Hekatéus de 50. ftadien, in dezelve betrekkinge , als hyzyne 33. ftadien , op Jerufalem wilde toegepaft hebben , zonder twyffel zou hebben moeten doen. - Byaldien wy dan, op het getuigeniffe van Heka' téus , gelooven, dat Jerufalem L. ftadien in haaren omtrek hadde , en men dus meer dan twe uuren hefteden moeft , om dezelve rondom te wandelen ; is ligtlyk te oordeelen , dat zy een groot aantal van Inwooners heeft konnen bergen. Dezelve Hekatéus fpreekt (7. c.) van SüSixct. pveidStr. 't welk Gelenius , de eerfte vertaaler van Jofephus Boek tegen Apio , ten onrecht, door centum £? quinquaginta millia, (150000.) uitgebracht heeft; daar SaêtKX fxv^ioLStc: dat is , twaalf maal tien duizend, niet meer dan 120000. beteekent; en men dus centum 6? ïhj ginti millia had moeten lezen. Hekatéus beleefde den tyd van Alexander den Grooten : anders weet men zeker , dat het getal der Inwooners van Jerufalem, in verfcheide tyden, van elkander merklyk ver-' fchillende zal geweeft zyn. Komt echter, dit getal van 120000. Inwooners , aan iemand , wat zeen groot voor j hy bedenke zich, dat Jerufalem gemeen: had met alle hoofdfteden, naar gelang van haare uitgefirektbeid , meer dan gemeen met Inwooners , tes zyn vervuld geweeft: te meer dewylze . daarby,, ook beftendig was, de plaats des Godsdienftes; omi welker wille, veelen der Godsdienftigfte Joden vrywillig verkozen hebben , binnen deze ftad hun ver-. blyf te nemen. De Schryver van de Boeken den Ma-  Be Grootte der ftad Jerufalem. 18c Macbabeen verhaald iets van het getal der gedood de en verkochte Joden, door den Syrifchen Koning Antiocbus Epipbanes, toen die by zyne te rug togl uit Egypte , de ftad Jerufalem overrompeld had: waaruit een veel grooter getal van Inwooners dezei ftad zou moeten opgemaakt worden ; zeggende: zMacb. V. 14. dat, in ganfche drie dagen, tachtig duizend omgebracht wierden : dat 'er veertig duizend met de band gevangen , en 'er niet weiniger verkocht , als gedood wierden. Hoewel Grotius de eerfte woor< den : oxrco pivgidJi; iv raïg 7rdffxig v/jiéfjoti; , tokt, x«Tscba'f»j of de Heer verwaerdigde dit huis, ten dage der plechtige' inixieijinge , door den Koning Salomo, met zyne ontzachlyke Inwooning : ftellende aldaar een teken zyner jêgenvuoordigheid : naamlyk, die wolke , van binnen vol vuurs; in welkers midden , hy altoos zich vertoond had, onder dit volk, zedert hunne verlosfinge uit Egypte : welk teken by de Hebreen , de SchechiNa , of de Heerlykheid des HEERE geN 2 noems f Doch de! Tempel zelve is,' eerft door; zyrien Zoon Sa* lomo, ge«* fticht. Tcrinitioêi linge der jodheid,  En tot eene vafti plaatze voor zynen open baar en dienft. En, nad; dezelve, 196 De voornaamftè Gebouwen noemt wierd. Immers, bet gefchiede, als de Priejie- 1 ren het heilige uitgingen, dat een Wolke bet buis des Heere vervulde : en de Priefleren konden niet ftaan, om te dienen, van wegen die Wolke : want de Heerlykheid des HEERE bad het buis des HEERE ver» vuld : dus leeft men 1 Kon- VII. 10, 11. Gelykerwyze , als men ter gelegenheid van de inweijinge des Tabernakels aangeteekent vind , Exod. XL. 34, 35. welk teken naderhand zich zette , in het binnen* fte Heiligdom, boven het Verzoendekzel , tuflchen d® vleugelen der Cherubim : weshalven , God gezegt wierd , tuffchen de Cherubim te woonen, 2 Kon. XIX. 15. vergeleken met Jef XXXVIII. 16. en tuffchen de Cherubim te zitten, Pf. LXXX. 2. XCIX. 1. Toen, wierd ook de Openbaare Godsdienst , :aan dezen Tempel , beftendig vaftgehegt. De Priefleren en Leviten moeften alle dagen , met offeren , .zingen en fpeelen, in de jegenwoordigheid van alle, die luft hadden in den voorhof des volks te verfchynen , in denzelven bezig zyn: en al het volk, wat de mannen betrof, driemaal des jaars , als de géwoonlyke Feesten , Paafcben, Pinxteren en het Loverhutten Feeft , gevierd wierden , uit alle oorden des Lands , met hunne gaven, zich derwaards begeven ; naar die aloude inftellinge, Deuter. XVI. 16. om aldaar te verfchynen voor des HEERE aangezigte. Gelyk ook binnen dezen Tempel, als in Gods tegenwoordigheid, door allen , wie'r gelegenheid dat toeliet , de Gebeden wierden uitgeftort. Van daar wierd de Tempel een Bedehuis genoemt , Jef. LVI. 7. Ja zy , die zelfs buiten 's lands tot God baden , keerden toch hnnne aangeziebte Tempelwaards: waarop Salomo doeld, 1 Kon. VIII. 44, 45. en 't welk wy door het voorbeeld van Daniël beves» tigt zien, Dan. VI. 11. * Ondertuffchen is dit overheerlyk gebouw , dat als cea  der Jlad Jerufalem. 10} een achtjle wonder , alle de VII. by de oudheid zc zeer beruchte waereldswonderen,, in grootte, in konfi en koftbaarheid, verre te boven ging, in den jaare na's waerelds fcheppinge 3416. na eenen tyd van 425. jaaren geftaan te hebben , ten eenemaal :Verwoest, door Nebukadnezar, den Koning van Babel ; ter gelegenheid, toen de ftad Jerufalem , wegens de trouwlooze verbonds - breekingen der laatfte Koningen van Juda , Jojakim, Jojachim en Zedekia, door hem belegerd en ftormenderhand verro verd wierd. Zie 1Kon. XXV. 8 —- 21. en 1 Cbron XXXVI. 17 20. De Tempel wierd wel na d< wederkeering der Joden uit Babel, door den Vorft Ze rubbabel , en meer andere hoofden des volks , her bouwd ; en in weérwil van.alle tegenkantingen hun ner vyanden, tot ftand gebragt, zie Ezr.Vl. 14-2-2 doch, nimmer in dien luifter, als de voorige: wes halven die voorzegginge van Hagg. II. 10. luiden de: De beerlykbeid dezes Laatsten Huizes %al grooter worden , dan de beerlykbeid des eerjlen Huizes (over de verklaaring van welke plaats, de heden daagCche,Joden in groote verlegenheid zyn) niet we! anders kan geduid worden, dan op de CHRISTUS die als het tegenbeeld van die beerlykbeid des HEERE, door welke de Godheid in den eerjlen Tempel, voorbeeldifch , zich jegenwoordig plag te ftellen , dezen tweden Tempel , dikwerf met zyne jegenwoordigbeid 3 naar zyne menfebelyke natuur, vereeren zou; vergelyk Mal. III. 1. De ganfche vloer des Tempels, met de voorhoven, daar onder begrepen , befloeg 4. ftadien in het vierkant : dus, elke zyde de lengte van ééne ftadie had. Waaruit, derhalven, aangemerkt, dat de ftad zelve 50. ftadien in haaren omtrek hadde, zeer wel de evenredigheid der grootte des Tempels, in opzicht tot de ganfche ftad, kan worden opgemaakt. Deze N 3 vloei door Ne« bukmlnez,ar , verwoeftwas, door Zerubbabel, her-» Md. De Tempel kortslyk befchre-* ven.  Op welkers plaat! nueenAfahometaanfche Tempt gefticht is, io$ He voornaamfte Gebouwen Aoer was echter, niet overal even hoog, als of de rrond des bergs , aan alle plaatzen , effenbaar geweeft ware. Aan de weftzyde was ze allerhoogft; vaar het eigenlyk overdekte woonhuis des Tempels lond : doch de Voorhoven waren lager ; en de ééne veêr lager dan de andere : om welke reden^, het sinnenfte Voorhof, dat der Priefteren was, Jerem. KXXVL iq. de bovenfie voorhof, genoemt word. Die dus van de ooftzyde weftwaard, naar den Tembel ging, moeft geftadig , door de drie voorhoven, (eerft der Heidenen, dan des volks, en daarna der Priefteren) allengs opklimmen : en die van daar uitging, ooftwaard, neerdalen. Van daar is die fpreekwys zo gemeen , van die zich tempelwaards begaven , dat ze gezegt wierden, optegaan naar den Tempel. Zie Luc. XVIII. 10. Handel. III. i. Doch wy maken hier geen uitweiding , in meer byzonderheden , nopens den ouden Tempel. De befchryving van dit alles zou een byzonder boek, vereifchen. Zeer uitvoerig is deze ftöfte behandeld, door Chrift. Sturmius (Matbef. Juven. Tom. I. pag. 654—684.) Bern.Lamy. (de Templo Lib VIL fol. 1720. &? feq ) Dapper, (in zyne 'befchryving van Syrië en Paleftina, bladz- 301. en volg.) 'Job. Lundius, (in het Hde A'oek zyner Joodfche Oudheden,) C.G. Offerbaus, (in Dis* fert. de Vet. Hierofol.) en meer anderen. Jegenwoordig ftaat op dien zelven berg, Morija, (die echter nu zeer verlaagt , en met den overigen grond der ftad, fchier gelyk gemaakt is ) ter plaatze ■ waar eertyds de Tempel was, een prachtige Turkfche MoscHéE , gefticht door Omar , den derden der Kalifs , (Vorften) van Arabie, zedert Mabometbs dood; en den eerften , die het Heilige Land verroverde, in den jaare 636. Deze door den toenmaalige Patriarch van Jerufalem , Sophronius , zich hebbende doen aauwyzen, de plaats op welke eer- tyds  der Jlad Jerufalem. 10$ tyds Salomo's Tempel geftaan had , vond goed , aldaar zodanig een Mofcbée te bouwen ; die daarna, door eenige volgende Kalifs, van tyd tot tyd grooter en prachtiger gemaakt is; en by de Turken , in groote waarde gehouden word, De Bede-vaart reizigers , doen ons echter , aangaande den toeftel van dit gebouw , weinig verflach : vermits , aan geen eenen hunner, tot hun leedwezen, vergund word, binnen het zelve te treden. Die dit zou willen onderftaan , zou zyne nieuwsgierigheid, met den dood moeten boeten , zo hy niet terftond befluiten konde , met afzweering van den Chriftlyken Godsdienft, Mabometaans te worden. Zelfs , is deze Mofcbée , van rondom, met een muur en Gallery , afgefloten ; door welke de Chriftenen verhinderd worden , dit zelve gebouw van naby te zien. Al wat men daar van heeft , beftaat in etlyke afteekeningen van deszelfs uitwendige gedaante, zo als zy zich te zien geeft, van den Olyfberg: hoedaanig onder anderen, de vermaarde reiziger Kom. de Bruin , ons mededeeld, in de Afbeelding van het Hedendaags Jerufalem, in Zyne Reisbejcbryving gevoegt, bladz. 280. Tot de andere epenbaare Gebouwen voortgaande , komt hier in zonderlinge aanmerking, de Burgt Zion; met welken naam , dezelve eerft voorkomt, 2 Sam. V. 7. Zy word in den grondtext, (in Stat conjlr.) p-'s rmo uitgedrukt. Het woord , PITIÏ'? , betekent by de Hebreen, een Jlerkte of een vefting ; en word dus vertaald, 1 Sami XXII. 4, 5. XXIV. 13. Men verbeelde zich, derhalven een Slot, met eene eigen ringmuur omgeven ; op het verhevenfte deel des bergs Zion , aangelegt, als een byzondere fterkte; zo wel om de ganfche ftad, als byN 4 zoQ' Dc Burgt Zion, was een fterkte. Door David vermeefterd,  2.oO De voornaamfte Gebouwen zonder de Bovenftad te verdedigen. Aangaande de uitnemende vaftheid dezes Burgts , mag men daaruit oordeelen , dat David het ganfche land Ifraëls onder zyn gebied gebracht had , zonder noch deze vefting te hebben konnen vermeefteren. De Jebufiten waren in al den tyd , binnen weiken dit land aan Ifraël onderworpen geweeft was, in de bezittinge van dezen Burgt, gebleven. Toen ook David in het achtfte jaar zyner regeering, denzelven deed opeifchen , bekwam hy dit fpotachtig antwoord van de Jebufiten : Gy zult hier niet inkoomen ; maar de. Hinden en de kreupelen zullen u af dryven, 2 Sam. V. 6. beduidende : da' zy geene ftrydbaare manfchap, ter befcherming die'r vefting, behoefden te gebruiken; maar dat WEêftLoozEN , als blinden en kreupelen , ter afkeeringe der beftormers, genoegzaam zouden zyn : en dat, dus deze vefting , in zich zelve onverwinbaar . als 'c waare, geene verdeedigers nodig hadde. Dus word dit gezegde eenvoudig verklaart, in het vervolg; als men leeft , dit is te zeggen : David zal hier niet inkoomen. Doch , hoe gevaarlyk het zy, in tyden van oorlog , zynen vyand gering ie achten , en te befpotten , heeft de uitkomft ook ditmaal , geleerd: want zo dra de Koning, ten prys der verrovering dezer fterkte gefteld had, de verheffinge, tot overfteri zyns legers , wierd Joabs heldenmoed aangeport, omze de eerfte te beklimmen en te vermeefteren. Zie 1 Chron. XI. 6. * Se- *. Het verhaal van dit zelve geval, zo als het 1 Sam V; 8.' voorkomt , fchynt eenige duifterheid in zich te hebben ; én baard den uitleggeren geene geringe moeiten. Men leeft daar: David zeide ten zelven dage: al -wie de Jebufiten Jlaat en geraakt aan die rsatergoote , en de kreupelen en de blinden, die van Davids ziele gehaat zyn , [ die zal tot een hoofd en tot ecu overflen zyn~\.' Daarom zegt men; een blinde en een kreupele xal in dit huis niet komen. Kortlyk , hebbenwe ter ephelde-  der ftad Jerufalem. 301 Sedert dien tyd, is deze Burgt Zion, door David verkozen -tot zynen Zetel en Hofhouding : en in het byzonder, zo wy denken, dat zelve Paleis, dat binnen deze Burgt, door de oude Koningen der Jebufiten , eertyds was bewoond geweeft: hoewel David het zelve zal vergroot en merklyk verbeeterd hebben; naar gelang zyn Hofftoet, dien der gemelde Koningen , zeer verre overtrof. Wegens deze verbeetering , zo wel als wegens de eere der overwinninge , is die zelve Burgt, daarna, altyd met deq ring aantemerken : dat door die Watergoote , zeer wel kaa bedoeld zyn, een onderaardfcbe huize, door welke het nutter, van elders, door de konft , naar deezen Burgt geleid wierd , ten gerieve voor die van binnen ; voornaamlyk , in tyden van belegering : dus geen bekwamer middel zou zyn, om de belegerden tot de overgave te dwingen , dan die éuize te bederven; waardoor zy terftond gel/rek aan mater hadden. Dat vervolgens, eene bevordering tot overften dis legers word beloofd, dien, die de Kreupelen en Blinden Slaan zou, dat is , verdryven of vermeefteren, dewyl zy van Davids ziele gebaat zyn , wil niet zeggen : dat waarlyk , kreupelen en blinden zouden gebruikt geweeft zyn, ter verdeediging dezer fterkte : maar alleen word de ganfche bezettinge der jebufiten dus befchreeven ; dewyl die van binnen trotslyk hadden voorgewend, geene andere bezetting, dan uit kreupelen en blinden beftaande, ter verdeediging nodig te hebben. De laatfte woorden, eindlyk : daarom zegt men: een Blinbe en een Kreupele zal in dit huis niet komen : worden door veele uitleggeren , niet zo zeer opgevat, als een fireektpoord , naderhand in gebruik gebleven. Dit zou ook Wat zeer oneigen en gedrongen zyn : maar liever, als een verbod, door David zelve ingefteld , ter gedachtenifle van dit voorval j waarby aan geene blinden of kreupelen ooit toegelaten wierd, om in deze Burgt te mogen ingaan. Dit zo zyade; zal men echter moeten toeftaan , dat, wegens dit zelve ver-, bod , daarna een uitzondering gemaakt zy , met opzicht tot Mephibofetb , Sauls 7,oon ; die, alhoewel aan zyne beiden voeten kreupel, dagelyks aan 's Konings tafel eeten mogt. Zie 1 Sam. IX. 13. N § En door hem , en alle de volgende Koningen,bewopnds'  Wat meiii voorMiLï.o te houden hebbe. aoa De voornaamfte Gebouwen den naam van Davids Stad* beftempeld. Zie 2 Sam V. 9. VI. 12, 16. 1 Kon. VIII. 1. en Nebem. XII. 37. De laatftgenoemde plaats moet des te meer, hier worden aangetrokken: vermits zy nauwkeurig de gelegenheid dezes Burgts aanwyft , als naaft by de Fontein -poort; door welke, men uitging naar de fontein Siloam ; en dus op den weftlyken top des berg Zions : want, één der Dank - cbooren , die, als Jerufalems muur voltooid was , een plechtige omdragt hielden , (waarvan hier voor meermaalen gewag gemaakt is,) ging van de Mift-poort, (vers 31.) naar de Fontein - poort , en tegen zich over, gingen zy op, by de Trappen van Davids Stad, door den opgang des muurs : boven Davids buis, tot aan de Water -poort, tegen bet ooften. 'Er word in de beide plaatzen , 2 Sam. V. 9. en I Chron. XI. 8. gewaagt van zeker Mulo , als eenigermate onderfcheiden , van de ftad Davids; doch ook daar toe behoorende. In de eerfte plaats, word gezegt : dat David bouwde , rondom van Millo af, en binnewaard ; en in de laatfte : dat by bouwde de ftad, (naamlyk, de ftad Davids, waarvan vers 7. gefproken was) rondom, van Millo af, en rondom heen. De onzekerheid der betekeniffe dezes woords, heeft, onzen overzetteren, het zelven , als ware het een eigen naam , onvertaalt doen blyven : gelyk mede den Latynfcbe Overzetteren ; die het zelve Mello uitdrukken. Adrichomius, (wien fommigen onzer uitleggeren , hier in , gelyk in meer andere zaaken , der H. Geographie betreffende , veelal te voorbaarig volgen ,) verftaat daar door, die zelve diepe volley, die den berg *. Men wetft, dat ook Bethlehem den naam van de ftad Davids droeg ; die dus met deze Burgt Zion, niet vermengt moet worden,  der Jlad Jerufalem. 203 berg Zion , aan de noordzyde afzonderde , van Je* rufalems Beneden ftad,- en die by Jofephus, (de Bell. Lib. VI. cap. 6.) t«v Tu^oTrofwv ty&gxyi;: dat is, het Kaasmaakers-dal, genoemt word. (Vid. ejus Theatr. Ter. SanSt. fol. 151.) Een verklaaring, die echter ?eer ongegrond is, en des te onwelvoegzaamer zal voorkomen , aan een? die weet, dat dit Millo, 2 Chron. XXXII. 5. geplaatft word, in de Jlad Davids : want, Jehiskia verjlerkte Millo , in de Jlad Davids. Onze Nederduitfche Overzetteren hebben, zo menigmaal het woord , (Millo') ook elders in den Hebreeuwfche Grondtext word aangetroffen , als Richter. IX. 6, 20. 1 Kon. IX. 15, 24. XI 27. 2 Kon. XII. 20. het zelve , in zynen eigen klank behouden: doch de Grieken, (alhoewel die doorgaans het woord MeAw , daar voor hebben , desgelyks, als ware het een eigen naam) hebben het zelve , 2 Sam. V. o. vertaald, door oLit^a.; welk woord betekent , een vefting of fterkte : en in der daad i$ dit al, wat men in dit duifter ftuk , met eenige waarfchynlykheid giffen mag, dat door Millo word verftaan, een zeker (lerkfiot -, binnen den ringmuur der ftad Davids; zo al niet , het eigenlyke Paleis , dat door David zelve binnen deze Burgt bewoond wierd: welk flot, gemelde Koning, niet alleen binnenwaards vergroot en verfterkt heeft ; maar ook van buiten, met veele andere gebouwen, omringt. In dien zin , konnen wy verftaan , hoe van David word verhaald, (2 Sam. V.o.) dat by bouwde, rondom van Millo af, en binnenwaard. Vergelyk 1 Cbron. XI. 8. Die zelve berg Zion mogt ook praaien, met het Paleis des Konings Salomo, èoox Salomo nieuw gefticht; dien het oude Paleis der Ko* Salomo^  JHet Taleis des Konings Hit» redes. -104 De voornaamfle Gehouwen Koningen der Jebufiten, binnen de Burgt Zion, hoe zeer ook door zynen Vader verbeeterd en vergroot, niet prachtig genoeg moet geweeft zyn. Deze {lichting word i Kon. VII. verhaald: doch derwyze, dat in fteê van één , van drie onderfcheiden gebouwen fchynt gewag gemaakt; waar van het één, vers i,s. het huis des Konings, het ander, vers 2.-7. het huis des Wouwds Libanons , en het derde, vers • 8. het huis der Koninginne, word genoemt: naamlyk, der dochter van Pbarao, den Koning van Egypte; die als de meeft geachte en beminde , onder alle Salomo's wyven en bywyven , dus byzonder , den eertitel van Koninginne droeg. Of deze drie gebouwen , geheel van elkander afgezonderd waren ; dan, of zy niet veel eer , als drie onderfcheiden deelen van één en het zelve Paleis, mogen worden aangemerkt, is eenigzins in het duifter. Zy fchynen ten minften , naby den ander , te zyn geplaatft geweeft. Het buis des Wouwds Libanons word doorgaans gehouden , voor een buis van vermaak , tot plechtige gaftmaalen en andere byeenkomften , gefchikt. 'Er ' is geen twyffel aan, of het droeg dien naam , naar de cederen van het gebergte Libanons; met welke Salomo dit huis had opgetimmerd : want van die zelve cederen - balken en planken , word uitdruklyk melding gedaan , by het verhaal van deszelfs ftichtinge , 1 Kon VII. 2 7. Van deze gebouwen ziet men een uitvoerige befchryving by Jofephus, Antiq. Lib. VUL cap. M. De berg Zion wierd , in laateren tyd, ook vercierd, met het Paleis des Konings Herodes, waar van men de befchryving vind, by den zelven  der Jlad Jerufalem. ' Ï05 Jofephus, (de Bell. Lib. VI. cap. 6. fol. 015.) HeC ftond by de drie bekende torens der oude muur van. Zion , Hippicus, Phafa'üis en Mariamne ; en dus » in het weftlyk deel des bergs Zion. Ieder , die de prachtigheid des Konings Herodes den Grooten kend, zal gereedlyk zich verbeelden konnen , dat hy alles bygebracht hebbe, om een Paleis , 't welk hy zelve bewoonen zou, overheerlyk te maken. Gemelde Schryver verklaard ook, dat hem het vermogen te kort fchiet, om de fchoonheid en pracht van dit gebouw, naar deszelfs waarde, aftebeelden: en beklaagt zeer deszelfs nootlot, van mede door de vlam vernield te zyn geworden , by de verwoefting van Jerufalem , door de Romeinen. Het was omgeven met een muur van 30. ellen hoogte , door verfcheiden fraaije torens , ter gelyker afftand van elkander , gefterkt: dus dit zelve Paleis het aanzien eener vefting had. Het was opgetrokken , van marmerfteenen van eene verwonderenswaerdige verfcheidenheid : en al wat zeldzaam in de natuur gevonden word , met groote koften , tot den aanleg van dit gebouw hefteed. Het was vercierd , met voortreflyke Galderyen, Waterbakken, enz. Met één woord , aan het zelve was niets gefpaard, 't welk tot gemak en vermaak eener Koninglyke Hofhoudinge, kon verftrekken. Op dien zelven berg, worden ook geplaatft, de Huizen der Hoogepriefters Annas en Kajaphas, die in de lydens • gefchiedeniffe des Zaligmakers zyn bekend geworden ; als , werwaards Hy, gevangen zynde, geleid wierd, eerft naar dat van Annas, en daarna van deszelfs fchoonzoon , Kajaphas , in dien ïyd Hoogepriefter. Zie Joh. XVIII. 13,24. In welk laat- DehuizëS der Hoge-J priefters Annas en Kajaphas^  2o6 De voornaamfte Gebouwen laatfte , naamlyk, het buis des Hoogepriefters Kajipbas, ook de Heer Jefus, als ware hy een Godslajtefaar, door de leden van den Joodfchen Raad , ter dood veroordeeld is. Zie Mattb. XX.VI.57—66. Men meend , dat het zelve , dicht by de flads muur; geftaan hebbe: en op deze veronderftellinge3zou men zeer wel konhen verftaan, hoedaanig Petrus, als hy in dit zelve buis van Kajaphas, den Heiland verloochende , heeft konnen hooren het haanen gekraai ; het welk het middel zyner overtuiging en bckeering worden moeft: naar Mattb. XXVI. 75. want, men wil den Joodfchen Meefteren, hierin wel gaern toegeven , dat binnen de heilige ftad Jerufalem, geene baanen mochten onderhouden worden : en dat mitsdien , de baan , die door Petrus gehoord is , buiten de ftad moet geweeft zyn. Die zelve aanmerking word ook door de Heer Reland gemaakt; (in Orat. de Galli cantu j Hier of. audito,) ter wederlegginge der Joden , die dit deel der Heilige Gefchiedeniiïe , uit dien zelven grond , dat binnen Jerufalem , geene haanen gevonden wierden , van onwaarheid durven betichten. Dus is derhalven , dit huis van Kajaphds, aan Petrus , tot zyne fmerten , zeer wel bekend geworden. De eige plaats , waar deze verloochening van Petrus voorviel, was het Voorplein dezes huizes. In de Nederduitfche overzetting , (Mattb. XXVI. 69.) leeft men: hy zat buiten , in de Zaale : doch het woord «uAij, zegt, een voorplein of een ruime plaats , in de open lucht; hoedaanige men, gemeenlyk ziet, aan de huizen der Grooten : van rondom , door een muur, afgefcheiden. Uit het volgende, (vers 71.) blykt, dat men door een poort dit plein moeft in- en uitgaan ; die aldaar ter onderfcheiding van de poort des huizes 3 de Voorïoort , genoemt word. Offl:  der Jlad Jerufalem» to' Onder de merkwaerdige gebouwen der ftad Jerufa> lem, mag vooral niet vergeeeen worden, het flot A n t o n i a. Dit was het zelve flot, dat eertyds b*^c (Baris^ genoemt wierd. (Vid. Jofephus, de Bell. Lib. I. cap, \ 4.) Deszelfs {lichter was geweeft, de HasmoneëfcbeVorll, Jobannes Hyrkanus; die, gelyk ook alle zyne opvolgers, aldaar hunne wooning hadden. Na. derhand , heeft Herodes de Groote dit flot ongemeen verfterkt; en het zelve , ter eere van zynen vriend; Markus Antonius, eenen der Roomfche Driemannen, • die in dien tyd de wingeweften in Afie beftierde, Antonia, genoemt. Dit Jlot lag zeer na by den Tempel, aan deszelfs noordweftlyken hoek: en gefticht op eene fteile rotze van 50. ellen hoog. Het had een vierkante gedaante ; waar van elke zyde de lengte van eene halve ftadie had: dat is, 112^ Geometrifche (Landmeeters) fchreden. Van binnen zag men een treflyk Paleis, voorzien met alle zyne behoorlyke vertrekken , om bewoond te konnen worden : en dit was, behalven met een groot plein, ook met een vierkante muur omringt; die aan eiken van haare vier hoeken , een rondeel of toren had, tot deszelfs verdeediginge. Drie dezer torens hadden de hoogte van 50* ellen : doch de vierde, ftaande aan den zuidooft hoek dezer fterkte , en dus recht tegen over het midden van de noordlyke zymuur des Tempels , was twintig ellen hoger; hebbende dus , de hoogte van 70. ellen. Het oogmerk daar van was , op dar. : men van den top dezes torens zou konnen zien , al wat in de voorhoven des Tempels omging ; ten einde , in gevallen van eenig oproer , inzonderheid in 1 ÏÏeefldagen, als de Tempel met een menigte van al- les-? t Het flot Antonia, eertyd» Ten aanzien van deszelfs rnaakzeL'  En deszelfs gebruik befchreven. Van het welk ook in de Handelingen&etApojlelen gewaagt word. HetRechtbuis. 208 He voomaamfte Gebouwen Jerly vreemde Joden vervuld was, terftond te kon" nen toefchieten. Deze befchryving hebben wy onf* leend uit Jofephus; (de Bell. Lib. VI. cap. 6. fol. 919) Immers flrekte dit flot Antonia , voornaamlyk , toen het Joodfche land aan de Romeinen onderworpen was } tot een Citadeixe of Kafteel, om den Tempel , en zelfs de ganfche ftad te bedwingen. Om die zelve reden, was dit flot altyd bezet , met een fterke wacht van Roomfche Soldaaten, die op de dagelyks in den Tempel, vergaderende menigte, een wakend oog konnen houden. Zelfs was 'er aan de zuidzyde van dit flot, een onderaardfche gang , door welken men uit het zelve heimlyk , in den naaft by gelegen voorhof des Tempels komen kon , als de nood dit vereifchte. (Vid. Jofephus, Ant. Lib. XV. cap. 14. fol. 540.) Wy twyffelen niet , of dit flot Antonia, word Handel. XXI. 34,37. XXII. 24. en XXIII. 10. bedoeld door het woord TrugtpfioAq ; het welk de onzen vertaaien door de Legerplaatze; in welke Paulus door den Hoofdman der bende , die hem uit de handen der oproerige Joden verloft had, in zekerheid gebracht wierd 5 en op welkers trappen (langs welke men , naamlyk , uit het zelve, naar de ftad afklom , ) de Apoftel ftaande, (Handel. XXI. 40. ) die redenvoering tot de Joden deed, die Hand. XXII. is te boek gefteld. In de Schriften des Nieuwen Teftaments, word veelmaal van een Reoh thüis gewag gemaakt; het welk bewoond wierd door den Landvoogd , Pontius Pilatus. Zie Job. XVIII. 28, 33. XIX. 9. Het woord dat in den groad-text ftaat,  der Jlad Jerufalem. aoj» Tvanu^Qv, (Praitórion) is uit de Latynfch'e Taal oorfpronglyk , doch in de Griekfché overgenomen; komende van het woord prater : een titel dien de Romeinen gaven , aan de Landvoogden hunner wingeweften. Dus zou dit woord zeer gevoeglyk hebben konnen vertaald geweeft zyn, door het Landvoogds - buis : of gelyk men nu zou zeggen , het gouvernement: dat is, het huis waarin de Gouverneur zyn verblyf heeft. Dat de onzen dit woord rc^onrwgiov, door het rechthuis vertaaien , is ook niet aftekeuren : vermits de Landvoogden der Roomfche wingeweften , die in fommige gevallen, te gelyk de hoedaanigheid, als Rechter bekleedden, wel gewoon waren , in hun eigen huis, de zaaken des rechts te behandelen : gelyk ook het geheele rechtsgeding van den onfchuldigen Jefus, voor zo verre het de Roomfche vuurfchaar betrof, in dit zelve huis van Pilatus, is afgedaan. Men heeft, voor de rechte ftandplaats van die huis , geen volkome zekerheid : het word , echter , door Adricbomius , Villalpandus en anderen, gemeenlyk gefteld , in de Benedenftad , dicht by het flot Antonia. En, hoewel wy nergens eenige befchryving, van deszelfs maakzel aantreffen ; mag men , zonder dit, veilig öordeelen , dat een huis , i't welk de Roomfche Stadhouders , binnen Jerufalem, te hunner verblyf verkozen hebben , geenzints iet geringfle in aanzien , onder alle de gebouwen idezer ftad, zal geweeft zyn. Ter plaatze van dit Rechthuis zou, (zo men; tfmmers verzekerd zy, dit die zelve plaats geweeft (te zyn ,) naderhand , door de Chnftenen, een prachtige Kerk gebouwd zyn; die echter, daarna, Idoor eenen Turkfehen Gouverneur, ingenomen en bewoond wierd.  Ënby het zelve , de plaats Lithofirotos. 210 De voornaamjle Gebouwen By dit zelve Rechthuis, zag men de plaatze LiTiiosTROTOS, (in 't Griekfch Aj$oV$«toj) die by de Hebreen GabbAtha genoemt wierd. Zy komt Joh. XIX. 13. voor, als de plaats , waar de Rechterftoel ftond, op welke de Stadhouder Pilatus zat, als hy , na veel voorafgaande tegenkantinge , eindlyk, ten gevalle des volks , het dood-vonnis over Jefus uitfprak. Uit den naam , aiÖo's^wto? , kan men alleen dit naricht fcheppen , dat deze plaats met fteenen bevloerd geweeft zy : vermits , de betekenifle dezes woords dit mede brengt. Dat de Hebreen deze plaats, Gabbatha, (Sn33) genoemt hebben , brengt ons verder in de gedachten , dat dezelve boven den gemeenen grond , verheeven en uitftekende zal geweeft zyn : dit geeft het genoemde woord klaar te kennen. Mitsdien, befluiten wy , dat op het voorplein van dit Rechthuis, in de open lucht, een verhoeven plaats , tot welke , men met trappen opging , en welkers grond met fteenen belegt was , gevonden wierd ; alwaar Pilatus zat, als hy Jefus ter kruiciging overleverde. Het is , trouwens bekend, dat de Roomfche Richters gemeenlyk , in de open lucht hunne vonniflen , ten aanhooren van al het volk , uitfpraken. De trappen dezer plaatze , welke de Zaligmaker, veronderfteld word , te hebben opgeklommen , als hy dit zyn vonnis zou ontfangen , zyn , naar het verhaal des Ridders Bartb. de Saligniac , (Itiner. Hierof. Lib. VUL cap. 7.) afgebroken en naar Rome verzonden; ja , aldaar voor de Kerk van St. Jan de Laterano geplaatft ; en wierden, door de bygeloovige menigte , met zonderlinge eerbied bejegend ; zo verre zelfs, dat zo mannen als vrouwen , die zelve trappen , op hunne knien kruipende beklommen , ter verkryginge van vollen aflaat. Ondertuflchen , zou men voor de echtheid dezer trappen , willende pleiten .;  der ftad Jerufalem. a: ten ; eerft bewyzen moeten, dat die plaats, g« noemt Lüboftrotos, niet mede, nevens alle de ande re gedichten der ftad Jerufalem , door de Romeine: verwóeft en omgekeerd zy. Niet verre van dit Rechthuis , zag men het Paleis van Herodes Agrippa , die een achter - kleinzoon van Herodes den Groote; was. Dit Paleis was door hem zelve gefticht , o] eenen verbeven oord; van waar men een ruim gezich had over de geheele ftad, en over den nabygelegei Tempel. Deze Herodes Agrippa had dit Paleis zelf; zo boog opgetrokken , dat hy uit een der vertrekker alles zien kon , wat in den Tempel omging. Wes halven , de Joodfche Overheden dit niet willende dulden , aan de weftzyde des Tempels , een hoogc muur bouwden ; door welke dit gezicht wierd afgebrooken. Hoedaanige opfchuddingen , daarna , ge rezen zyn wegens deze muur ; dien , zo wel de Roomfche Landvoogd Feftus , als Koning Herodes , wilden om verre geworpen hebben ; 't welk echter door Keifer Nero , tot wien de Joden deswegen een gezandfchap afgevaerdigt hadden , verhinderd wierd ; kan men by Jofephus, (Ant. Lib. XX. cap. 7.) nazien. Ook ftond binnen Jerufalem , een Paleis van H e l e n a 3 Deze Helena moet wel onderfcheiden worden , van de Keiferin Helena, de moeder van Konftantin den Grooten ; die in lateren tyd , in de zaaken des Hei. ligen Lands , zo veel deel gehad heeft. Zy was een Koninginne weduwe , van Adiabena , een Ryk aan *ïe ©verzyde der rivieren Eupbrat en Tigris in Ajfy O 3 tit. is 2 i Het TaltU )des Kot nings ! Het Têle'ttt ierKonin»  312 De voornaamjle Gebouwen rie, gelegen : welke Koningin, in de laatfte tyden van den Joodfchen Borgerftaat , benevens haaren zoon, den Koning hates, den Joodfchen Godsdienft hebbende aangenomen, ('t welk 'jofephus , met alle zyne omftandigheden verhaald , Ant. Lib. XX, cap. 2. fol. Ö83 689.) zelve naar Jerufalem over- kwam , met oogmerk, om haare levensdagen aldaar te eindigen : en ter gelegenheid van eenen grootcn en algemeenen hongersnood , (dezelve , van welke' Agabus gepropheteerd heeft ; naar Handel. XI. 28. voorgevallen onder de regeering des Keifers Klaudiusj veel koorn en andere liefde gaven, onder de armen uitdeelde. Ten zelven einde, had zy , dan , binnen Jerufalem, dit Paleis gefticht; waarin zy een' geruimen tyd gewoond heeft. Van dit zelve Paleis maakt Jofephus'gewag ,. (de Bell. Lib. VI. cap. 7.) alwaar hy het zelve plaatft, op den berg Acra. Daarna , ter gelegenheid van het overlyden haares zoons hates , naar Adiabena , wederkeerende , is zy wel aldaar geftorven: doch, wierden haare beenderen , beneven die van haaren overleden zoon , door Monobaz, haaren anderen zoon en des overleden Izates opvolger , naar Jerufalem overgebracht; en, in de door haar zelve aangelegde begraafplaats. bygezet; welke was , 3. ftadien noordwaard buiten Jerufalem. ( Vid. Jofephus , Ant. Lib. XX. cap. 2. fol. Ó89O Welke Schryver van deze zelve begraafplaats , ook fpreekt : (de Bell. Lib. VI. cap. 6.) by de aanwyzing van het beloop van de derde muur der ftad Jerufalem. . 'Er waren, behalven de gemelde, veel meer treflyke Paleizen binnen Jerufalem : als , dat van den Syrifchen Koning, Antiochus Epjphanes, van den Adiabeenfchen Koning , Monobaz , van de Koningin Berenice, enz. van welke, men de waare ftandplaatzen bezwaarlyk zou konnen aantoonen.  der ftad Jerufalem. 21' Wy (tappen derhalven, van dezelve af: en wendei ons Buiten de Stad, om de zaaken, die aldaar onze aanmerking verdienen , te befchouwen : er wel eerft , de i B E R G E N, in den omtrek der ftad Jerufalem : want, hoewe men , een befchryving van alle de andere merk waerdige Bergen van Palestina , aantreft; in bei Vilde Hoofdftuk des ïften Deels van dit werk ; zal echter de lezer zien, dat wy aan de bergen , in de nabuurfcbap van Jerufalem, gekomen, (bladz. 157 ) de byzondere befchouwinge der zelven, voor de befchryving der ftad Jerufalem, befpaard hebben. Het is bekend, dat rondom Jerufalem, veele bergen waren. Daarop word gezinfpeeld, Pf. CXXV. a. Rondom Jerufalem, zyn bergen: alzo is de HEER; rondom zyn volk , van nu tot in eeuwigheid. Vermits deze bergen ongelyk hoger waren , dan die , op welke de ftad zelve gebouwd was, (gelyk wy hier vooi bladz. 87, 88. gezien hebben) zo lag de ftad , ach. ter deze bergen , eeniger mate verholen en wierd , door dezelve , als gedekt en befcbermt: en dit bedoeld de Digter naar de letter, als hy dit overbrengt, tot de Godlyke -befcherming., ten aanzien van zyn volk: zeggende, alzo,-is de HEER, rondom zyn volk : omze , naamlyk, even zo te dekken en te befchermen , tegen hunne vyanden. Onder deze bergen, is meeft vermaard de Olyf be r g, ten ooften van Jerufalem : zo als zyne ligginge bepaald word, Zachar. XIV. 4. door de omfchryving, van den Olyfberg , die voor Jerufalem ligt, tegen bet O 3 oos- I 1 [ Onder de bergen , rondom Jerufaieml Is aller aanmerklykft, do Olyfberg.  'Aan de 'overzyde eter beeke Kt dm. |i+ De Olyfberg. nften : en daarom , bedoeld, Ezecb. XI. 23. (hoeivel daar met zyn' eigen naam niet uitgedrukt) door Hen berg , die tegen bet ooften der ftad is. Jofephus [lelt, (Ant. Lib. XX. cap. 6.) deszelfs afftand , van Jerufalem . niet meer dan J ftadien : het welk, ééne ftadie min , dan een quartier uur gaans , bedraagt. Hoewel ftemt dit zamen , met de bepaaling , van eene Sabbatbs - reize ? die Lucas daar aan geeft, Hand. I. 12. zeggende: dat de Olyfberg was naby Jerufalem , liggende van daar , eene Sabbatbsreize. Een Sabbatbs-reize bedroeg 2000. ellen : en elke ftadie 400. ellen : deze , door 5. vermenigvuldigt, {gemultipliceertj maken juift , de 2000 ellen eener Sabbatbs - reize. * Om die zelve reden , word de Olyfberg ook befchreven , als de berg , die voor Jerufalem is, 1 Kon. XI. 7. Tuffchen de ftad en den berg , lag een diepe valleye, die omtrent in het midden bewaterd wierd, door de beeke Kedron ; en , om die zelve reden , het Dal Kedron , wierd genoemt. Dus konnen Vry verftaan, hoe de HEER Jefus, gaande met zyne Difcipelen , naar den hof Gethfemane, welke lag aan den voet des Olyfbergs , over deze beeke Kedron ging: naar Joh. XVIII. 1. Gelyk ook David geen' naderen weg nemen kon. als hy , voor Abfolom uit Jerufalem, over dien Olyfberg, moeft vluchten naar de landftreek aan geene zyde des Jordaans. Zie St Sam. XV. 23, 30. Men *; De Syrifcbe Overzetting bepaald , in de gemelde plaats; Handel. I. 12. die Sabbaths-reize, tot 7. fiadieu; het welk van Jofephus , 2. ftadien verfchild. Doch , veronderfteliende dat de Olyfberg , uit de laagte, eerft , langzaam opryft ; kan het eenigzins twyffelachtig zyn , waar , eigenlyk , de berg , kan gezegt worden , begonnen te zyn : het welk , naar de rekening des eene en andere, wel 1. ftadien verfchülen kan.  De Olyfberg. 2i« Men mag den Olyfberg , veel eer een Geberg. te , dan wel éénen berg noemen : want, hy ftrekt zich , van het zuiden ten noorden, tot een zekere lengte uit: en is onderfcheiden in drie byzondere toppen ; van welke de middenfte , vlak, in het oos. ten van Jerufalem , gelegen , naar het getuigeniffe der meefte reizigers, de hoogfle zyn zoude ; hoe' wel de Heer Maundrell, (in zyn Reize van Aleppo naar Jerufalem. bladz. 132.) aan den noordlykften top , omtrent twe ftadien verder, de grootfte verhevenheid toefchryft. Van daar kan men de ganfche ftad Jerufalem , al het omliggende land , den Jor. daan, en zelfs de Doode Zee, hoewel die anders tusfchen bergen befloten is , beduidenlyk zien. Wegens deze hoogte , was die berg dan ook byzonder bekwaam, om aldaar, door het aanfteeken der vuuren , als een tzyn , het begin van het Feeft der Nieuwe maane , aan de inwooners der omliggende landftreek , bekend te maaken: 't welk dan , op de rondom ftaande bergen , terftond gevolgt wierd; en , door dit middel, die bekendmaaking, binnen korten tyd, door het ganfche land, verfpreid. Het welk de Geleerde Ligbtfoot , aangaande de manier , hoe dit gefchiede, uit de Schriften der Joden , aanwyfl. Cborogr. Matb. prcemis. Tom. II. fol. 200,20l Van de ooftzyde komende , vertoont zich dit gebergte , veel boger, dan van de weftzyde, daar de ftad gelegen is; gelyk Phocas, (in Defcript. loc. Ter* ree S. ) reeds aangemerkt heeft : vermits men daar, uit de laagte , tegen het zelve opziet , daar tegen kan van de zyde der ftad , dit gebergte niet zo zeer verheven fchynen; dewyl de ftad zelve op hergen gebouwd is. Hier by merken wy aan , dat echter, de tuflchen beiden liggende valley veroorzaakt, dat die uit Jerufalem ooftwaard gaan willen , zo dra zy de beeke O 4 Ke* Langs Jt rufalem uitgeftrekt. Zachnr'. XIV. 4, f spgehelierd.  •116 De Olyfberg. Kedron overgetrokken zyn , verpligt worden , uit de laagte tegen de fieilte dezes bergs op te klimmen : dat niet anders dan met eenige moeijelykbeid kan verzeld gaan; en eenen , die met haait , uit Jerufalem zou willen vluchten, merklyk zou moeten firemmen in de bevordering zynes wegs. Wy zeggen dit met voordacht , om daar uit eenig ligt by te zetten , aan de zo even aangehaalde plaats , Zacb XIV. 4. die in zyn geheel, luid: zyne (naamlyk, des HEERE) voeten zullen ten dien dage ftaan op den Olyfberg, die voor Jerufalem ligt , tegen het ooften. En de Olyfberg zal in twe'ën gefpleeten worden, naar bet ooften en naar het weften : zo dat 'er eene zeer groote vallye zal zyn. En de eene helft der bergs zal voyken , naar bet noorden : en de helft deszelven , naar het zuiden. En volgt dan , vers 5. Dan zult gy lieden vlieden door de vallyen myner bergen, ( want deze vallye der bergen zal reiken tot Azal) en gy zult vlieden, enz. Het komt ons zeer welvoegzaam voor, dit XlVde Hoofdji. van Zacharia, te duiden, op de belegering der ftad Jerufalem, door den Roomfchen Veldheer , Titus , en op de gevolgen daarvan ; waartoe ons de woorden , vers 1. en 2. uitdruklyk heenen leiden : en dan de hier aangehaalde woorden , uit vers 4. en 5. in het byzonder , te brengen , op die Verlossjnge der Cbriftenen , uit het gevaar dezer belegeringe , door hunne tydige nlucbt , uit deze ftad , naar het Itedeke Pella, aan de overzyde der Jordaan , gelegen ; waar van Eufebius ons onderricht. (Hifi. Ecclef. Lib. III. cap. 5.) Deze verloffinge word hier , naar eenen verheven dichtkundigen fpreektrant , die den Propheetei) eigen is, uitgebeeld, door die gemelde woorden: de Olyfberg zal in tweën, enz. De Gelovigen , daamlyk , binnen Jerufalem zich bevindende, mochten, als ware, beducht zyn, dat die fieilte des OlyJ'bergs , die  De Olyfberg. 217 die de geheele oojlzyde der ftad verbyging , en als toefloot, hen in het vluchten , zou konnen hinderlyk wezen. Daar tegen," fteld de Propheet hen ge. ruft , door die belofte : zyne voeten zullen , ten dien dage ftaan : dat is, de HEER zal , op een zonderlinge wyze , ulieden ten goede , zich jegenwoordig ftellen -, op den Olyfberg , die voor Jerufalem ligt , tegen bet Oosten ; en dus, naar welk geweft, gylieden zult moeten vlieden, ter ontkoming van dit gevaar. Die zelve Olyfberg zal ulieden , in het derwaards vlieden , geenzins ftremmen : want, deze berg z'al, als, in TwEëN Gespleten worden; en van elkander gefcheurd: de ééne belft wykende, naar bet noorden ; en de andere , naar het zuiden : zo dat 'er eene zeer groote Valleye , tuffchen beiden komen zal ; gaande van het Westen naar bet Oosten : door welke Valley gylieden verre genoeg zult konnen vluchten : want , zy zal reiken tot Azal: welk woord, ^ , de groote Coccejus , (in Commentar. ad b,J.) niet als een eigen , maar een gemeen naamwoord , opvat ; het welk betekend , iets dat afgezonderd is : vertalende de woorden : quia attinget vallis, ad quod fepofuit : dat is , dewyl de valleye zal reiken , tot , dat hy Afgezonderd heeft : en dus verklaard zou konnen worden , een afgezonderde plaats , of de plaats , welke de HEER , ter verloffinge zyns'volks, had afgezonderd en bereid : en waar door dan het ftedeke Pella, tot de vluchtplaatze der Chriftenen zou bedoeld zyn. De ganfche zin dezer voorgeftelde belofte zal , derhalven , (zo men al het verbloemde , als de fchorfe , waar onder dezelve verfchuild, daar van wegneemt,) eenvoudig hier op uitkomen : dat de HEER , door een zonderling beleid zyner voorzienigheid, een middel zou befchikken; waar door zyn volk , het gevaar van de tampen der verwoefting van Jerufalem, ontkomen O 5 zou,  Het was teervrugtb*vr inOlyfboamtn. Deze berg is in de H. 6. zeer vermaard. Si8 T>e Olyfberg. zou, door hunne Vlucht , naar dien Kant, waarde Olyfberg voor Jerufalem lag: dat is, naar het Oosten. Het welk ook, van achter , by de uitkomll, even zo vervuld is ; by de vlucht der Cbriflenen , uit deze ftad , naar Pella , ooftwaard , over den Jordaan gelegen. Hoewel de ganfche bergftreek , in den omtrek van Jerufalem, doorgaans, als zeer dor en droog befchreven word ; moet echter de Olyfberg, daar van uitgezonderd blyven: want, die denzelven befchouwd hebben , weeten niet genoeg met ophef te fpreeken, van deszelfs vermaaklykheid en vruchtbaarheid. 'Er groeide , behalven koorn, ook allerly zoort van vruchtdragend geboomte ; onder welke , nochtans , de Olyfboomen de meefte in aantal waren: zo verre zelfs, dat de ganfche berg, daar van den naam van Olyfberg , in het Hebreeuwfch, D'>)']!} in} en in het Griekfch oj>oc twV tA#»wv en o%o; iAouato; , uitgedrukt, ontfangen heeft, 'Er ftaan noch heden op denzelven, verfcheide Olyfboomen. Op dezen berg heeft Salomo , door aanporring zyner vreemde wyven, dien verfoeilyken afgodendienft gepleegt, waar van men leeft, iKon. XI. 7. De hoogten of altaaren, welke hy daartoe misbruikt had, waren op dezen berg blyven ftaan , tot aan de regeering des Konings Jofia ; die echter, uit eenen Godvruchtigen yver, dezelve afgebroken en vernield heeft. Zie 1 Kon. XXIII. 13. Aldaar, word die zelve berg, Mashith, in 't Hebreeuwfch, nwfsrj-Trr. genoemt: dat is, de berg des verderven ; die hem, zedert deszelfs verontryniging door deze zonden , als fcbeldnaam , door het volk, opgelegt was. Das toch door dien berg Mashith , geen andere , dan de Olyfberg, gemeend werde; zien wy uit vergelykinge van 1 Kon. XI. 7. daar ze befchreven word , als de berg, die voor Jerufalem is. Men meend , dat de  De Olyfberg, 210 de afgodsbeelden geftaan hebben , op den uiterften top dezes bergs, ten zuiden ; die noch heden, ter gedachtenifle daar van , by de Latynen , Mons offenjionis: dat is , de Berg der Ergerniffe geheeten word. In lateren tyd , is de Olyfberg, daartegen , ten; goede , in de geweide gefchiedenis , berucht ge-1 worden. Veelmaal heeft de Zaligmaker , op dezen berg , in gezelfchap zyner Difcipelen , verkeerd ,' om hen te leeren, en met hen te bidden. In de laatfte week voor zynen dood, was hy ook gewoon, terwyl hy by dage in den Tempel was , op dezen berg te vernachten. Zie Luc. XXI. 37. en XXII. 39. Op- of in het afhellen dezes bergs, ooftwaard, lagen ook , de vlekken, Bethphage en Bethanie. (Mattb. XXI. 1. en Mare. XI. 1.), in welk laatfte , Lazarus met zyne beide zufters , Martba en Maria, woonde; welk Godvruchtig huisgezin, door den Heere Jefus , dikwerf bezocht wierd. Op dezen berg ftond Jefus , als hy oveï Jerufalem weende , en deszelfs aanftaanden ondergang voorfpelde , Luc. XIX. 41 44. wordende de plaats noch aangewezen , omtrent in het midden van den afgang des bergs , naar de zyde der ftad. Gelyk hy ook op den zelven neêr zat, als hy die voorzegging deed , die Mattb. XXIV. is aangeteekend. Zie ook Mare. XIII. Maar, eindlyk , het geen aan dezen berg, allermeeft , eene onfterflyke gedachtenifle bygezet heeft, is, dat Jefus, van daar , de aarde verlaatende , staar den Hemel gevaren is. Zie üzradel. I. 9 12. Dit doorluchtig geval zou , gelyk de overlevering ïn het algemeen , wil , gefchied zyn, op den mid~ j. denflen der drie gemelde toppen des Olyfbergs : al- % waar , naderhand , de Keiferin Helena , een fraaje v Kerk gefticht heeft; waar van, noch eenige ftuk-d ken nzonder-f ïeid door fofus heoehaarJè "Wat de oomsgeinde daar m »ergten.  2Éö De Olyfberg. ken muurs, tot heden , zyn ftaande gebleven : gelyk ook, noch een Kapel of Koepel , van een achtkantige gedaante ; die nu den Turken , tot een Mofcbée diend. Zy wierd de Kerke der bemelvaard genoemt. En ten bewys , dat dit de rechte plaats, van waar Jefus ten hemel voer , zou geweeft zyn ; vertoont men , in deszelfs midden , eenen fteen ; waar in een voetftap , ter diepte van drie vingeren , te zien is ; dien de Heiland zelve, in het oogenblik toen hy ten hemel voer , in dezen fteen , ter eeuwi» ge gedachteniffe , gedrukt zoude hebben , naar het voorgeven der Roomfche Geeftlyken, te Jerufalem. Dit merkteken vertoont eenen flinker voet ; die dus in' den fteen gefteld is , als of de Heiland , ten hemel varende , met zyn aangezichte weftwaard was gekeerd geweeft : doch , men voegt daar by , dat ook de rechter voet voorheen , naaft den zelven. geplaatft geweeft zy ; en dat de Turken , dit ander ftuk fteens , van daar weggenomen, en naar hunne groote Mofcbée , op den berg Morija , overgebracht hebben : gelyk J. Kootvoyk , (Itiner. Hierofol. pag. 272,273.) en andere verhaalen. Deze voetftap word door de Bedevaardreizigers der Roomfche Religie , eerbiedig gekuft, en als aangebeden : en, op eiken Hemelvaardsdag, word door de Monniken van Jerufalem , aan deze zelve plaatze , dienft gedaan ; voor het gebruik van welke vryheid , de Turken eenig geld genieten. Ondertuffchen, word deze ganfche zaak , alhoewel door Hieronymus, Sulpitius Severus , en meer andere oude Schryvers beveftigt , door anderen , die niet befmet zyn, met dergelyke bygeloovigheden , voor lauter bedrog gehouden : zo wel , als het voorgeven , dat het dak dezer zelve Kapel, ter plaatze , waar Jefus lichaam hemelwaard doorgetogen is , nooit heeft konnen bedekt worden : maar dat men in het dak eene opening heeft moe-  De Olyfberg. 221 moeten laaten; die daar ook noch te zien is. Immers zegt Georg. Hornius , (Hifi. Ecólef. p. m. 81.) : te recht , als een bedenking , daar tegen: dat Eufe. bius , die anders, (in Vita Conftantini) den opbouw dezer Kerke, zeer nauwkeurig , met alle deszelfs omftandigheden , verhaald, geen enkel woord, van dit voorgegeven wonderwerk , gewag maakt ; het welk hy , ingevalle het waarachtig was , niet zou hebben mogen verzwygen ; als een zaak , die zeer zou moeten dienen , ter overtuiging der Heidenen. Desgelyks niet , Socrates , Tbeodoretus, Zozomenus, ; enz. De Geleerde Herm. Witzius meend , met reden, dat ter verciering van zodaahig een wonderwerk , betreffende , in het byzonder , die twe voet- ! flappen van Jefus , aanleiding gegeven hebben , de ! hier voor bygebrachte woorden , uit Zacb. XIV. 4. \ Zyne voeten zullen ftaan op den Olyfberg , enz. die door zommige Kerkleeraaren , te letterlyk wierden : opgevat. (Vid. Symbol. Apoflol. Difp. XX. §.15.) • Deze ftofFe is uitvoerig behandeld , door Sam. An- 1 drea, in een byzonder gefchrift, geintituleert, Disquifttio Hiftor. de Feftigiis pedum Cbrifti, in monte Oliveti, te Marpurg uitgegeven , in den jare 1676. Het is zeer waarfchynlyk , dat de Inwooneren ' van Jerufalem , op, of aan den voet, van dit ver- r maaklyk gebergte , veelal hunne luflboven zullen gehad hebben. Immers , tot den Olyfberg , behoord 1 de Hof Gethsemane, iin de lydens-gefcbiedenijfe van den Zaligmaker, zo :2zeer bekend , als de plaats waar hy , na zyne treu-< irig ziels lyden te hebben uitgeflaan , door de gewrecbtsdienaars, onderfleund, door eene bende krygs)!knechten, gevangen wierd. Zie Mattb.XXVI.47-50. Dat De Hof *'tbfem*i  ■Waaron dus genoemt. 222' Getbfemane. Dat immers, Getbfemane een Hof geweeft zy, zien wy Job. XVIII. i. Jefus ging uit, met zyne Difcipelen, over de beeke Kedron, daar een Hof was: en dat deze bof, by den Olyfberg gelegen hebbe, blykt, uit vergelyking van Mattb. XXVI. 30. met vers 36. want, daar de Euan gelift eerft verhaald had, dat Jefus uitging , met zyne Difcipelen, naar den Olyfberg ; vervolgt hy , dat hy met bun ging, in een plaatze, genaamt Gethsemane. De betekénifle dezes naams laat zich zeer gemaklyk vinden : doch , alleen ia de Hebreeuwfche taal : hoewel dezelve door de Euangeliften , met Griekfché letteren, ( refla-^av?,) gefchreven word Dienaam ïs faamgefteld , uit de beide woorden , ™ en W i waar van het een betekend , een perffe; en het ander, de olie, die uit de olyven , alsze geperft worden , voortkomt : dus Getbfemane , in zyn famenftelling, te kennen geeft, een Oliepersse. Hoewel voegzaam flaat deze naam , op eenen bof, die gelegen was , aan den wortel van een gebergte, het welk naar de menigte, der op het zelve groejende Olyfboomen , den naam van Olyfberg droeg ? en wat anders zullen wy daaruit konnen opmaken ? dan dat die zelve naam herkomftig zy , van ééne, of meer perffen , door den eigenaar, in dezen hof aangelegt, om de Olyven , zo, die in den hof zelve , als die op den Olyfberg wielfen , te perffen ; en den olie derzelven te bereiden tot zyn gebruik ? Het welk dan verder ftoffe geeft, tot geeftlyke bedenkingen: inzonderheid , hoedaanig de Heer Jefus , in eenen hof, die zynen naam ontfangen had, van de olieperffe , de perffe van Gods toorn heeft willen treden,• ( Jef. LXIII. 3.) toen hy die benauwde ziels - angften, wegens de zonden zyns volk uitftond ; om , daar door , te bereiden , eenen olie van genade , ter vertroofting hunner door droefheid verwonde zielen. De-  Getbfemane «23 Deze Hof word den Reizigers noch vertoond , tuflchen den berg en de beeke Kedron : zynde een effe grond , van omtrent 171. voeten in het vierkant. Dezelve is beplant met eenige olyfboomen, die zeer oud zyn ; en waar van fommigen geloven, dat zy airede , van Jefus tyd af , aldaar geftaan zouden hebben. Weshalven , zo de Olyven, die zy voortbrengen , als de olie, die van dezelve geperft word, zeer hoog gewaardeerd , en inzonderheid , in Span» je , duur verkocht word. Die dit ftellen , moeten echter de Schriften van Jofephus weinig gelezen hebben : want, gemelde Schryver verhaald, (de Bell. Lib. VIL cap. 15.) dat Titus , toen hy Jerufalem beleegerde , alle de boomen , in de nabuurfchap dezer ftad, zelfs in den omtrek van omtrent 100. ftadien , dat is , meer als 4. uuren gaans , deed om verre houwen , om al dit hout tot de beleegering te gebruiken. In dezen Hof, is ook een grof te zien; waarin de Zaligmaker zyn zwaarft zielslyden zou ondergaan hebben. En niet verre van daar , ter lengte van een fteenworp, een naakt hoekje rotze, waar de Apoftelen Petrus, Jakobus en Johannes , in flaap Vielen , geduurende dezen bangen zielftryd van hunne Heer. Ook wyft men dien , die het geloven willen , het zelve pad , het welk Judas , ter gelegenheid dezer gevangenneeminge , betreden heeft, als hy den Heiland naderde, om hem , onder het teken van een kus, aan deszelfs vyanden over te leveren. Dit pad, is 36. voeten lang, en 3.breed: het welk de Turken , met eene dobbele muur, als een vervloekt land, van het ander hebben afgezonderd ; om hunne verfoejing aantetoonen , van den grond , op welken dit fnood verraad gepleegt is. Zie H. Maundrell , zyn Reize van Aleppo naar Jerufalem, bladz. 133, 134. Aaa» En wat daar va» loch te üien zy.  Dat Golgotba een heuvel zy, Wat deze naam betekent. 224 De heuvel Golgotba. Aan de andere zyde der ftad, dat is, ten weften, zag men den heuvel golgotha. Deze word wel , bekennen wy , nooit in de Heilige Schrift, een Heuvel noch Berg genoemt: en de Euangeliften gewagen , alleen , van een Plaatze , genoemt, Golgotha. Zie Mattb. XXVII. 33. en elders. Dat men dezelve échter voor .eenen heuvel hebbe aantezien , blykt uit alle de eenpaarige berichten , die ons , door de oudheid , desaangaande worden opgegeven : waar by komt, dat de Roomfche Landvoogd , Pontius Pilatus , op deze plaatze, den Heere Jefus , en de beide moordenaaren heeft doen kruicigen; gelyk, waarfchynlyk, dit de gewoonlyke plaatze was , waar alle die naar de Roomfche wetten , als misdaadigers , moeften fterven , hunne ftraffe ontfingen : en het een bekende zaak is , dat de Romeinen , de openbaare ftraffen , nooit elders , dan op de hoogten , plagten uittevoeren; op dat het des te zichtbaarder, ten affchrik van anderen , gefchiedde. Dat Golgotha een Hebreeuwfche naam zy, door de Joden zelve , naar hunne eigen moedertaal, aan dezen heuvel gegeven , beduid ons de Euangelift Johannes, Hoofdji. XIX. 17. zeggende: dat de plaatze , naar welke Jefus , het kruis dragende , uitging , genoemt, de Hoofdfcheel-plaatze, in 't Hebreeuwsch, genoemt wierd, Golgotha. Hiermede geeft hy te verftaan , dat deze naam , ten minfte , in de Hebreeuwfche taal , haaren oorfprong en beteekeniffe heeft : maar anders , is het klaar , dat deszelfs uitfpraak , (pronuntiatie) meer, tot het Syrifch - Cbaldeeuwfeh , is overhellende : gelyk men weet, dat  De heuvel Golgotha. 223 de Hebreeuwfche taal, zo als zy in dien tyd j door het gemeene volk gefproken wierd, niet de uitfpraakj zo van de Syrifcbe- als de Chaldeeuwfcbe taal, eeni< germate verbafterd was geworden. Naar het zu> ver Hebreeuwfch , zou men hebben moeten zeggen! > C Gulgoletb) welk woord , Richter. IX. 53. vertaald word , dóór een berfenpan; en 2 Kon. IX. 35. door een bekkeneel: dat op één en het zelve uit. komt. De Euangeliften, dit woord Golgotba , in het Griekfcb, vertalende, hebben daar voor geftelt, xgxviis TsVof, het welk de onzen uitbrengen , door Hoofdscheel-Plaatze ; vermits het Grieks woord xgwiov , ook die zelve beteekeniffe mede« brengt; zeggende, een boofdfcbeel, bekkeneel of hen. fenpan. Dewyl, nu, de gemeene Latynfche Overzettinge, het woord s£«v/ov, vertaald doof Calvaria. het welk oök in het Latyn , een herffenpan betekend ; van daar word deze berg of heuvel, by de Latynfche Schryveren , beftendig , Calvaria , geheeten. Ondertuffehen is dezen naam van Hoofdfcbeel- of Bekkeneel - plaatze, aan eenen heuvel te hooren byzet» ten , wat veel te byzonder en ongemeen fehynende , dan dat dezelve geen aanleiding zou hebben gegeven , tot allerly vreemde gillingen , aangaande de redenen daar van< Immers , hebben verfcheiden oude Kerkleeraaren gedacht, dat Adam, onzer aller ftamvader, op dezen heuvel , begraven , en deszelfs , Bekkeneel , ter eene of andere tyd, aldaar moeft gevonden zyn. Voor dit gevoelen ftonden , Auguftinus , Tertullianus, Cbryfofiomus, Ambrofius, Origines, Cyprianus, enz. en hebben de een den anderen , daarin , gevolgt. Zy fchepten des te meer vermaak, in dit gevoelen, dewyl het ftoffe , tot veele geeftige bedenkingen , verfchafte: als, dat de twede Adam, de P Hee? En hoe dié beteekeniffe, op dezen heuvel, toepaflcJ lyk zy.  22ö De heuvel Golgotha. Heer Cbriftus , door zynen dood , den dood naoeft te niet doen , en het leven en de onfterflykbeid aanbrengen , te zeiver plaatze , waar de eerfte Adam , door wien de dood in de waereld gekomen was , in het ftof des doods lag: ook, dat het bloed des tweden Adams, het welk de zonden verzoend , van het kruis neêrftortende , op dezen heuvel , zich vermengen moeft , met het ftof van dien eerften Adam , door wien de fcbuld gekomen was, tot verdoemenijfe van allen: desgelyks , paften ze hier op toe, die bekende plaats , Epbef.V.i^. als wierde aldaar, aan Adam toegeroepen : fta op, uit den dooden ; en Cbriftus zal over u lichte: menende , dat men in fteê van i*i*« , lezen moet iz^weii , dat is , Cbriftus zal u Aanraken : en wat des meer zy. Doch , dit gevoelen is, vermits het van allen grond van bewyzen geheel ontbloot was, by verftandigen, als een ftuk van ligtgcloovigbeid , verworpen. Dan zou , zeker , noch meer aanneeroinge waerdig zyn , 't geen door anderen als een reden dezer benaaminge , opgegeven is, aangaande de Bekkeneelen , van zo veele Misdaadigers , aldaar van tyd tot tyd , ter dood gebracht ; die op dezen beuvel, als de gewoonlyke gerechtsplaats , zouden gevonden zyn geweeft : zo men hier tegen , niet hadde intebrengen , dat de Joden geenzins de gewoonte hadden , de belkeneelen der doode lyken , op den blooten grond te laten liggen; maar veel meer, dezelve te begraven : en zo men daar benevens , niet hadde opgemerkt , dat Jobannes , dit woord Golgo* tba , in fteê van , door xgaviwv toVo? , in het meervoudige , ( de plaats der bekkeneelen, ) door ^«v/s tiVcc, zo veel als de plaats des bekkeneels, vertolkte; 't welk ons niet doed denken aan veele bekkeneelen, met welke de grond dezes heuvels als zou bezaaid geweeft zyn ,• maar aan een enkel bekkeneel. Waar-  He heuvel Golgotbd. 22 Waarom , dan niet veel liever , (dewyl toch d< Juden , doorgaans, de zaaken plagten te benoemen, naar eene zekere gelykformigbeid,) niet veel liever (zegge ik) gedacht, eenvoudig? dat de gelykformigheid , die deze heuvel in zyne gedaante, ver toonde , met een Bekkeneel ; 't zy wegens zyne rondheid; 't zy wegens zyne kaalheid , (als zynde niet gelyk wel andere heuvelen, met gras of eenig ruigt begroeid) aanleiding , tot deze benaaming gegeven hebbe ? En dit is al, wat wy van dien heuvel GolgothAj die zo zeer aanmerklyk , by alle Cbrijienen, geworden is , door den Kruisdood hunnes Zaligmakers CHRISTUS , weeten te zeggen. Alleen willen wy i den lezer onderrechten , dat wy dien heuvel, hier voor , plaaczende , ten westen van Jerufalem , niet hebben willen tegengaan, het gezag van Eufebius, en zynen vertaaler, Hieronymus; die (in Onom. ad vocèm ToAyoSroï,) uitdruklyk zeggen : dat dezelve lag , ten noorden des bergs Zion i want , vermits de berg Zion , het zuidlyk deel der ftad Jerufalem beflaande , ten weften , een weinig verder zich uitftrekte , dan de Benedenftad $ zo kon deze heuvel zeer wel , ten westen van Jerufalems Benedenftad , liggen; en echter , te gelyk ten noorden des bergs Zion. Byaïdien wy nu hier noch iets wilden byvoegen , aangaande de hedendaagfcbe gefteldbeid dezes heuvels Golgotha , zouden wy , ingevalle wy het algemeen gevoelen volgden, nöotzaaklyk moeten aanmerken : dat, boven deze plaats, thans te zien zy, die prachtige Kerke , in de vierde eeuw gefticht; die de Kerke des Heiligen Grafs genoemt word ; dewylze van binnen zou praaien , niet alleen met dezen Kruis heuvel , den Altaar, waarop de waaide cn eenige offerbands der verzoeninge volbracht is , t P 2 maas Hoe de ligginge van dezen' heuvel, met Zuft-, bitts en Hieronymus, te vereffe» neri, Boven de* len heuvel sou de 'terk desH". Srafs ge-, >ouwd syn,  Naar de gemeene overlevering. Gelyk dan, bin nen dezel ve, niet al leen deze heuvel > 228 De heuvel Golgotha. maar ook , met het Heilige Graf van Cbriftus , 't welk naby dezen heuvel was; om welk te bezoeken en te vereeren , alle die bedevaarten der Cbriftenen , verfcheiden eeuwen vcorwaards , naar het heilige Land , ingericht geweeft zyn , en die , by de aanhangeren van het bygeloovig Pausdom, noch blyven duuren. Immers , luid de overlevering: dat de Keiferin Helena , moeder van Konftantin den Groeten ; deze plaatzen , alwaar , de dooding en begraving van de Chriftus , beiden waren voorgevallen , door de on» geloovigen, moetwillig met aarde overdekt, en onzichtbaar gemaakt , weder voor het licht gebracht heeft, en , boven dezelve , deze kerk gefticht * ; die , alhoewel niet meer dan omtrent 100. voeten lang , en 60. breed , binnen haaren omtrek echter zou befluiten, alle de heilige plaatzen, die door den dood , begravinge , en zelfs door de opftandinge des Zaligmakers , merkwaerdig en als gebeiligt geworden zyn. De heuvel Kalvarie , die een lautere rotze is , .ftaande in den zuid - ooftlyken hoek der kerke , ver• heft zich zo hoog , boven de vloer dezer Kerke , "dat men met 21. trappen , tot deszelfs top opklimt; die de uitgeftrektheid van ruim 30. voeten , in zynen middellyn heeft ; en in welks midden , het gat word aangewezen , waarin , de onderfle punt van het kruis van Cbriftus geftaan zou hebben. Die zelve heuvel is , aan zyn eene zyde , ook ge/pleten: en wel *. Eufebius fchryft, echter , de eer der ftichtinge dezer Kerke , aan Konstantin den Grooten , zelve toe : en verhaald , dat dezelve, (voor de komft der Keiferin Helen*, in het Heilige Land,) onder het opzicht van Makarius , toen nijfchop van Jerufalem, volbracht zy. In Vit» Contant, Lib. UI. cap. 30—40.  De heuvel Golgotha, 229 wel derwyze , dat elk , die deze /pleet befchouwd, dezelve voor eene natuurlyke Jcbeur , in de rotze , zal moeten erkennen; dewyl zy zoflangswyze loopt, en zo onnafpeurlyk diep onder de aarde , en daarby zo kartlig is , dat dezelve , door geen menfchlyke konft, zoude hebben konnen gemaakt worden. Weshalven het gemeene gevoelen is , dat deze Jcbeur een overblyfzel zy der aardbeevinge, die onder meer andere wonderwerken , in het oogenblik van Jefus dood, is voorgevallen; waar van Mattbeus verhaald: dat de Jleenrotzen fcbeurden. Zie Hoofdji. XXVII. 51. Het geen men , voor het Heilige Graf wil doen doorgaan , ftaat, in het weftlyke deel dezer Kerke , recht in het midden : en , daar het wel eer een kelder , in de rotze uitgehouwen , en onder de aarde was; is dezelve door het weghakken dezer rotze , van rondom , nu als een grotte , boven den grond verheven, geworden Ook is boven dit graf, noch eene byzondere Kapél gebouwd. Men kan van het één en ander, nauwkeurfge print ■ verbeeldingen zien , in de uitgegeven werken van Filrer , Sandys , de Bruin , en andere Reizigers: in welke ook de geheele Kerk des Heilige Grofs, gelyk dezelve zich , in dezen tyd vertoond, zo van binnen als van buiten , te zien is. Zeer vreemd zou het, ondertuffchen, den Rooms, gezinden , voorkomen ; byaldien iemand durfde te weêrfpreken, dat deze plaats, de Echte Heuvel, Kalvarie of Golgotba , ooit geweeft zy : waar door te gelyk , de.echtheid van het Heilige Graf , en van alle de andere , daarom heen gelegen , zo genoemde Heilige plaatzen , van zelve vervallen zou ; en waar door alle dé Godsdienflige vereeringe derzelver, die nu met een vollen aflaat , by hen worden beloond , voor een lautere uitwerking van bedrog zouP 3 den Maar ook hetH.Graf vertoond word. Des niet te min,word de echtheid dezer plaats nu weêrfproken.  De beuvel Golgotba. den moeten gehouden worden. Voorheen , vond men wel verfcheiden geleerden , die in het byzonder , de echtheid van het Heilige Graf betwiftten; en die vooral zich niet verbeelden konden , dat het zo zeer naby den berg Golgotba zou geweeft zyn , als het in de grondtekeningen der Kerke van het Heilige Graf , zich voordoed ; alwaar de geheele wederzydfche afftand die'r beiden , naar het bericht der Reizigers, niet meer bedraagt, dan '10. fcbreden : dewyl , fchoon wel vernemende , uit Job. XIX. 41. dat de hof van Jofepb van Arimatbea , in welke dit graf gevonden wierd , was , 1 n die plaatze, daar Jefus gekruicigt was ; en vers 42. dat dit Graf naby dezelve plaatze was , men echter nauwlyks kon vermoeden , dat deze Raadsheer , zynen lufihof , en in dezelve , zyn eigen graf , zoude hebben willen aar? leggen , zo naby eene zo fcbandelyke plaatze; waar zo veele boosdoenders , door dé Romeinen gedood en begraven wierden. Doch, de eerfte , die tegen de echtheid van flen geheelen berg Golgotha , heeft durven pleiten, is (zo veel ik weet) geweeft, 'Jonas Kortens ; die daarin , waarfchynlyk door anderen zal gevolgt worden. Die rotzige heuvel , binnen de Kerk des Heiligen Grofs, die dus lang, eenpaarig , voor den berg Golgotba , gehouden is , ligt hem veel te naby de plaats, waar eertyds de Tempel ftond ; en genoegzaam , in den middenften en aan' zienlykften oord der ftad ; dan , om , met eenige weivoegzaamheid , voor de echte plaats van dezen beuvel, te konnen erkend worden, dien , men zeker weet, buiten de ftad, gelegen te hebben. De Roomsgezinden hebben wel, reeds voorlang, (als beducht, dat deze zwarigheid mogte geopperd worden ,) voorgewend : de ftad Jerufalem was in tateren tyd , weftwaard , zo verre uitgebreid , dat deze ■■■ ■ - v beu*  De beuvel Golgotba. &3I beuvel, nu , binnen haare ringmuur, betrokken -wierde : * Doch gemelde Schryver merkt ; hier tegen aan (in zyne «Reife MÜ) t>m @f(o6tcn iantX. bladz. 164 167.) dat alle, die het hedendaagfcb Jerufalem befchouwen , en hunne aandacht inzonderheid veftigen , op de diepe vallyen , door welke de berg , waarop de ftad ligt, aan de ooft. en moeftzyden , van de andere bergen word afgezonderd , terftond moeten overtuigt worden, dat de oude muur van het voorig Jerufalem, op geene andere plaats geftaan hebbe, noch hebbe konnen ftaan , dan de jegenwóordige : vermits, de natuurlyke gefteldbeid van haaren grond, zodaanig een beloop der muur, voornaamlyk, aan de ooft- en in myne vtri Word ; door den Schryver,' rjiet geplaatft, het dal Jofaïbatht.  i Maar wel, het dal Hinnoms. De gelegenheidvan 't dal Hinnoms befchreven. f36 Het dal Kedron. Jen te rugge gebracht ;j en bepaald , om dit dal fofapbats, zuid weftwaard van Jerufalem , en voor iet minfte 5. of 6. uuren gaans , van daar te Helen : alwaar dc lezer het zelve vinden zal in de [Jie Landkaart. Zie, wat wy daar van , uitvoerig aangetekend hebben , in het Ijle Deels eerjle jlük van dit Werk, Hoofdji. VIII. bladz. 214—~«£0. Doch met zo veel grond , als wy Jofapbats dal , verre , van het dal Kedron , geheel afzonderen ; plaatzen wy met alle anderen, by het zelve, het dat Hinnoms, waar van wy hier verfcheiden merkwaerdige zaaken te melden hebben. Allereerft , word dit dal gedacht , ter gelegenheid der grensbefchryving van Juda's ftam, aan de noordzyde : want, deze landpaal ging op , door het Dal des zoons Hinnoms , aan de zyde van Jebufi, ( Jerufalem) ten zuiden : en zy ging op, tot de Jpitze des bergs, die voor aan het Dal Hinnoms is, ivejl•waard; bet voelk is bet uiterjle des dals der Rephaïten, ten noorden, Jof. XV. 8. En, vermits, de noordlyke grensfcheidinge van Juda even dezelve was, met de zuidlyke van Benjamin , (dewyl deze beide ftammen, aldaar aan elkander raakten, ) moeft die zelve grensbefcbryvinge , nochmaals , herhaald worden , by de aanwyzing der zuidlyke grens van Benjamin, Jof. XVIII. 16. alleen met dit onderfcheid , dat in het eerfte geval, het meetfnoer , (om dus te fpreken) van den Jordaan weftwaard, tegen de hoog- virklaaring van de Vit Landkaart, gevoegt , in den Nieutctn Bybel, by Nik. Goitx.tt uitgekomen , in den jare 1748. als mede , in myne Afbetldingt der ftad ftrujaltm , uitmakende de Xlde Landkaart des geraelden Bybel',  Het dal Hinnoms. 237 hoogte als opklimt, en in het laatfte , ooftwaard afdaald , naar den Jordaan: want , deze landpaal ging af , van het uiterfte des bergs , die tegen over bet bal des zoons Hinnoms is , die in het dal der Repbaïten is, ten noorden : en ging af, door het dal Hinnoms , aan de zyde van Jebufi, enz. De naamen , van dal; Hinnoms , en dal des zoons Hinnoms , worden hier , gelyk elders meermaalen , onder elkander verwiüeld , ten bewys , dat zy beiden één en het zelve dal bedoelen : en blykt, uit die tweërly grensbefchry vinge , (die , zuidwaard van Jerufalem blyvende , door dit dal Hinnoms , ging,) even duidlyk , dat dit dal in het Zuiden der gemelde ftad , en zeer naby dezelve gelegen hebbe: ten zy men om deszelfs gelegenheid noch wat nauwkeuriger te bepaalen, liever zeggen wilde, in het Zuidoosten: dewyl men weet, dat de Hebreen alleen de vier hoofdfireeken , (ooft , weft , zuid en noord) by de aanwyzing van de gelegenheid der eene plaats , in opzicht tot de andere , plagten te gebruiken ; en de zyd-ftreeken , by hen , niet bekend geweeft zyn. Immers , word dit zelve dal, noch heden, gezien, in het zuidooften van Jerufalem : dus, een , die deze ftad omgaat , als hy , de ooftzyde derzelver ftad verbygetreden , weftwaard zwenken wil, om ook langs de zuidzyde te wandelen , even aldaar , in het dal Hinnoms komen zal. Om die reden, word het door Eufebius en Hieronymus, (in Onom. ad voc. Tccnn^f*) ten ooften van Jerufalem , en dicht by de ftadsmuur , geplaatft. En men kan ter beveiliging , dat het dal Hinnoms, niet vlak zuidwaard , maar ten minfte , zuid-ooftwaard, van Jerufalem, gelegen hebbe, aannaaien , het geval van den Propheet Jeremia; die zullende, naar dit dal gaan, door de Zonne-poort , derwaard uitging ; door welke , gemeenlyk , de wft-poort, verftaan word ; ftaande aan de ooftlyke muur.  Naar wien dus genoemt. Zeer misbruikt, tot een plaats naaf gods ditnfi. Ook Thopheth gekeeten. 238 Het dal Hinnoms. muur des bergs Zion: gelyk ook dit zelve dal, aldaar befchreven word,te zyn, voor aan de dture derZonnepoorte. Zie Jerem. XIX. 2. Dat deze Hinnom, van wien het dal zynen naam ontleend heeft ; de eigenaar van dit zelve dal geweeft zy , is meer als waarfchynlyk. Des te meer, dewyl het ook bekent geweeft is, met den naam van het dal des Zoons Hinnoms : welke naam, dan, in gebruik zal gekomen zyn, een weinig laater; federt dit dal , na Hinnoms dood , door dezen zynen zoon , geërft en bezeeten was. Eenmaal, naamlyk, 2 Kon. XXIII. io. word het echter het dal der Kinderen Hinnoms , genoemt: even of het, door alle de kinderen Hinnoms, gemeenzaamlyk bezeten wierd. Hieronymus befchryft dit dal , ( Comm. in Jerem. VU.) als zeer vermaaklyk , boomryk en met doorvloejende wateren , (naamlyk der beeke Kedron,) bevochtigt: dus, volkomen gefchikt tot uitjpanningen. De vermaaklykheid dezes oords heeft daarna , aan Ifraëls volk, toen zy onder de regeering der Koningen Acbaz en Manajfe , tot afgodery vervallen waren , gelegenheid gegeven , om den zelven , tot de plaats , waar zy deze verfoeilyke zonden pleegden , te verkiezen. Immers hadden zy, in dit dal, opgerecht, het beeld van Molocb , den afgod der Ammoniten ; (Kon. XI. 7.) aan welk , zy hunne kinderen opofferden, dezelve verbrandende. Zie 2 Cbn XVIII. 3. vergeleken met 2 Kon. XVI. 3,4. en a Cbron, XXXIII. 6. De byzondere plaatze , waar deze opoffering gefchiede , word Thopheth genoemt; daarom befchreven , als Thopbetb , in bet dal der kinderen Hinnoms, 2 Kon. XXIII. 10. Dit Ttepbetbvras, eigenlyk , een opgeworpen Hoogte , of liever , waren wrfcbeiien van dit foort van hoogten, in deze valley, ■ door.  Het dal Hinnoms. 23$ ! door het afgodifch Ifraël , toégefteld : dewyl, van Hoogten Tbopbetb ( niaz}) word gefproken, j Jerem. VII. 31. hebben gebouwd, de Hoogten ; van Topbetb , in den dale des zoons Hinnoms, om bunI ne zoonen en docbteren te verbranden, (vergelyk Jer. ' XXXII. 35.) Men befluit, uit het volgende vers : 32. dat, naar deze hoogten, fomwyle, het ganfche ; dal Hinnoms, den naam van Thopheth ontfangen i hebbe : want, die beide naamen worden daar , als : betrekkelyk , tot één en dezelve plaatze , faamgei voegt: ziet, de dagen komen, fpreekt de HEER, dat i bet (dal) niet meer zal geheeten worden, Thopheïh , 1 noch, het dal des zoons Hinnoms. Vergelyk ook, ' Jerem. XIX. 6". Het gemeen gevoelen is , dat deze naam , ^sn f ! afkome van y , een trommel: en dus betekenen { zou , zo veel als een Trommel-plaats, of Trommel - dal. Men zegt, dat ter zelve tyd , als deze i onmenfchelyke offerhanden verricht wierd, de afj gods-priefteren , door trommelen , een groot geraas , maakten , tot verdooving van het deerlyk gekerm ! der kinderen , die dus aan het vuur wierden opgeof• ferd ; ten einde , den ouderen , het zelve niet te I doen hooren, noch ook anderen , daar van te doen ' afgefchrikt worden. Hierin ftemmen , ten minften, : faamen , de gedachten van alle de 'Joodfche UitleggeI ren ; die door de meefte Geleerden , daarin gevolgt worden : hoewel 'er fommigen geweeft zyn, die naderhand daar aan getwyffeld hebben : als Eochart , Gujfet , Schmidius , Clericus , Vitringa , enz. De | laatftgemelde meend (Comment. in Jefaiam, Tom. II. Ifel. 193.) veeleer: dat dit dal dus genoemt zy, I' van het geluid der trommelen , en andere mujikaale \ inftrumenten , het welk aldaar gehoord wierd , als : de borgers der ftad zich derwaard begeven hadden , tot eenige vermaaklyke uitfpanninge: of, van het ge- Waarna de oorzaak der benaaming oa< derzocht word.  7«/xxx, 33.kortlyk opgehelderd. Dit dal, hoewel, éootfojict, verontreinigt. 240 Het dal Hinnoms. geluid van een foort van kleine trommelen, die by den gewoonlyken dienft des Molochs , gebruikt wierden. Wat daar ook van zy; immers, word op het vuur, dat men in deze vallye , ontdoken zag , wanneer aldaar zodaanige offerhanden van jonge kinderen gefchiedden, een toefpelinge gemaakt, Jef. XXX. 33. Luidende, ( met een kleine verandering , in de overzettinge , die met den grondtext , zeer wel beftaanbaar is:) Dewyl Thopheth van gifleren bereid is, is het ook voor den Koning, (verfta Sanberib) bereid: by (naamlyk de HEER) beeft hetzelve diep en wyd gemaakt: deszelfs Brandstapels Vuur en Hout is veel : de adem des almacbtigen zal het Aansteken als eenen zwavelftroom. In welke woorden , ( als te zien is , uit de vier even voorgaande verffen,) een oor* deel word bedreigt, het beir van Sanberib, den Koning van Affyrie; die onder de regeering des Konings Jebizkia , de ftad Jerufalem, door eene belegering benauwde : waar van de ongelukkige , doch den inwooneren der ftad,zeer gewenfclite uitflag;befchreven word, 2 Kon. XIX. 20 37. Vermits dit zelve dal , wegens de daarin gepleegde grouwelen , by God als verfoeit wierd ; heeft de vroome Koning Jofia het zelve Verontreinigt. Tot zyn roem , vinden wy aangeteckend , 2 Kon. XXIII. 10. Hy Verontreinigde, Thopheth, dat in het dal der kinderen Hinnoms is ; opdat niemand zynen zoon of zyne dochter, den Moloch , door het vuur deede gaan. Het welk , niet alleen van zelfs veronderfteld, dat hy Molochs beeld heeft doen verbryffelen , de altaaren doen vernielen , ja ook , de hoog. ten doen flechten : met één woord , al wat tot deze afgodery te plegen, zo fchandelyk was misbruikt geweeft , weggedaan heeft ; om , door het gezicht dezer dingen , geen nieuwe ergerniffe , noch zelfs voor»  Het d&l Hinnoms. a4 voortaan de minfte aanleidinge te geven , tot dezs zonde: maar ook zou dit Verontreinigen, (naar de uitlegginge dei- Joodfche Meeflers) aandui! den, dat Jofia, dit Thopheth, hoe luftig het voortyds mogt geweeft zyn , tot een veracbtelyke plaats gefteld heeft 5 werwaard heen , niet alleen allerly •vuiligheden, die een ftank veroorzaken, ter ftad uitgebracht wierden; maar , alwaar zelfs de doode krengen wierden weggeworpen. Na dit geval, zal, in de overige jaaren der reeeènng dezes Konings, geen zyner onderdaanen , hebben durven denken, aan het plegen van dezen fnoden afgodsdienft : doch , onder de regeering der vier volgende en laatfte Koningen van Juda , zyn zy , waarfchynlyk , tot die zelve zonden te rugge gekeerd. Immers , zonder dit, ware het overtollie geweeft , door den Propheet Jeremia, (die dezen laatften tyd beleefde) deswegen beftrafttè wordenals men ziet, Hoofdji. II. a5. Hoe, zegt gy ? ik hen met verontreinigt ; en hebbe de Baals * niet nagewan(leid. Zie uwen weg , (dat is , uwe handelwyze) m het Dal : ken , wat gy gedaan hebt, enz. Men zou bezwaarlyk konnen bedenken, op welke zonden, de AfLln /gCfe!de pkatS' word van Ba«b > en «té van den Afgod, Moloch gewag gemaakt: doch, dit geeft geene de *Ct f" ,b^lnkin? ' aanSaande de verLarinf dezer plaatze: dewyl bekent », dat BW en Moloch , één en den ™ r, ff ,aand?lden> g^yk ook die beide naamen Sn en het zelve beteekenen : want ^ , (BW) drukt by de • Hebreen , nipt anders uit, dan een Heer: en (Moloch, ) is het zelve , met (Melech) een Koning. Daarom zien ™y d*J*%? benaamingen , onder eikanderen verwifleld. JeZmjIT, j if' ZyJMe" de boogten Baals gebouwd/die dochten», im Moloch , door het vmr n dm doorgaan" f Scnynt? daarna ,. weêr, itsi dien zelven afgods* dienjl miss bruikt.  Weshalven , de Heer, deswegezwaare bedreigingen doed 242 Het dal Hinnoms. de Propheet in het byzonder doeld ; zo niet op den afgodsdienjl , die niet alleen hunne voorvaderen, maar zy zelve, (de Propheet zegt nadruklyk : wat gy gedaan hebt) in dat berucht dal, Thopheth, bedreven hadden. Mitsdien , word dezelve zonde , onder meer anderen , opgegeven , als een der voornaamften, die der ftad Jerufalem, den ondergang zou kotten, /.eer duidelyk wierd dit te verftaan gegeven , door denzelven Propheet Jeremia , die om geen andere reden van God bevel ontfing , te gaan , naar dit dal', en aldaar , in de tegenwoordigheid der ftads Overheden , een kruike te verbreeken , tot een voorfchetze , dat de HEER dat volk en die Jlad verbreeken zoude , gelyk men een pottebakkers vat verbreekt ; dat niet weêr geheelt kan worden. Zie Jerem. XIX. jo ii. vergeleken met vers i, 2, 14. ™ ot mt uitêrlyk teken , mogelyk , niet genoegzaam konde volftaan, zou de Propheet , met meer onhandigheden , de zaak verklaaren: en aanwyzing doen van de reden, waarom de verbreekinge dezer kruike , in dit dal Hinnoms , moeft gefchieden , zeggende , vers 4 7. om dat zy my verlaaten , en deze Plaatze vervreemd en andere goden daar in gerookt bebben en hebben deze Plaatze vervuld, met bet bloed der onfchuldigen : want zy hebben de hoogten Baals gebouwd , om hunne zoonen met vuur te verbranden , den Baal tot brandofferen daarom , zie de dagen komen, fpreekt de HEER , dat deze plaatze met meer zal genoemt worden kt Thopheth, maar het Moorddal * want, ik zal ze , voor het aanga- * Niemand oordeele , hier uit, dat de naam Thopheth , in vervolg van tyd geheel afgeileeten , en met dien van tMwriM, zoude verwiffèld zyn. Naar den Hebreeuwfchen fty van fpreeken , wil , als van een zaak gezegt word: *j> «J  Het dal Hinnoms. 443' gezichte hunner vyanden doen vallen, door het zvoaerd 3 en door de band der geenen , die hunne zielen zoeken, en ik zal hunne doode licbaamen , het gevogelte des bemels , en het gedierte der aarde ten fpyze geven.. Dit laatfte ziet echter , alleen op sommige doode licbaamen der gefneuvelden ; die men zou genootzaakfc zyn , onbegraven té laten liggen : dewyl, di,t dal Thopheth , wegens de menigte der aldaar reeds begravenen , geen meer lyken zou konnen bergen : het welk ons dan doed gedenken , aan de onnoemlyke menigte der verjlagenen , by de verrovering der ftad Jerufalem. Dus word dit nader verklaard, vers_ 11. (en zonder dit, zou men deze volgende woorden , met het voorgaande , niet wel voegzaam we-, ten overeen te brengen) zy, (naamlyk, de vyanden ) zullen zy in Thopheth begraven , om dat 'er , of liever , tot dat 'er geen plaatze meer zal zyn, 07» te begraven : dat is , zy zullen , van de lyken der verflagenen, zo veele begraven, als zy konnen, en i als dus genoemt wordem , dit niet anders zeggen , dan : zy zal «even zo zyn, als die naam betekend; en derhalven , met recht, dus mogen genoemt worden. Zie, daar van , meer andere voorbeelden, Jef I. i6. LVI. 7. LXI. 6. Jerem. II. if. en Zachar. VIII. 3. ' Ondertuffchen , doed , de tegen overftelling dezer beiden naamen Thopheth en Moorddal , veel tot aanpryzing der gedachten des Heere Vitringa , hie/ voor medegedeeld : dat, naamlyk , deze plaats, Thopheth of het Trommeldal , genoemt ij, van het geluid der trommelen en andere fpeeltuigen, die -de inwooners van Jerufalem deden hooren , als zy zich plagten te vermaken , in dit dal. Immers , geeft dit nu , das opgevat, eenen zeer welvoegzaameh zin : deze plaats zal niet meer genoemt'mogen worden, een Thopheth: een plaats van vermaaklyke uitfpannihgen ; waar in dagelyks de lucht weêjv galmt, van trommelen en allerhande veld - mufiek : maar , zy zal, met meer recht, (by manier van tegenoverftelling,) genoemt mogen worden, een Mooróbal j dewyl in dezelve,, een jammerlyk moordgefchrey gehoord zal wordea0 Q 2  Die vervuld zyn. in de verwotftingvan Jerufalem. 244 Het dal Hinnoms. als de uitgeftrektheid van dit dal zal willen toelaat ten : en de overigen, onbegraven moeten liggen laten } en aan het gevogelte des hemels , en bet gedierte der 'aarde ten prooi geven. Vergelyk hier mede Jer. VIL 31 — 33- , , . - Wy twyffelen niet , of deze bedreiging zal even dus, naar de letter, haare vervullinge gekregen hebben ; en wel , by de verrovering der ftad Jerufalem. Immers, word , als eene der omftandigheden daar van verhaald , 2 Kon. XLV. 4, 5. dat, als de ftad , door de Chaldeën doorgebroken , en ftormenderhand vermeefterd wierd , alle de krygslieden , (die, naamlyk , de ftad dus lang verdeedigt hadden, ) des nachts , nevens hunnen Koning , Zedekia , vloden , door den voeg der poorte, tuffchen de t in fteê van cpa^ayt; 'Mwoy. : dat is , het dal Enngm , (gelyk doorgaans,) te fchryven, eenmaal, (Jof. XVIII. 16.) door r<*<-'Ev» (Gai-Ennom,), hebQ 3 beo Aanmerking over 't woord réj.uajdat gebruikt word om de Hellt te betekenen.  Een twede aanmerking. k4ö Het dal Hinnoms. ben uitgebracht; even of het woord Vai, van '4 of irè ; dat by de Hebreen, een dal betekend) tot den eigen naam van dit zelve dal, mede behoorde ; van daar, ziet men in het Nieuwe Teftament, het woord Tkn» gebruikt, om ook te betekenen , de plaatze , waarheen de verdoemden, tot het ondergaan der eeuwige fmerten , verwezen zullen worden: het welk , de Latynen , door Gehenna , en de onzen , door Helle , vertaald hebben. Dus vind men dit woord gebruikt , Mattb. V. 2p, 30. X. 28. XVIII. 9. XXIII. 15,33. Mare. IX. 43, 45» 47- Luc. XII. j. en Jac. III. 6. Om , echter , in deze gewichtige ftoffe , niets overteflaan , dat eenige aanmerking verdiend; konnen wy noch daarby voegen : dat fornmigen , daar onder , ook Tbom. Gopdwin , (Rit. Hebr. Lib. IV. cap. 2.) de reden , waarom de Helle , met toefpeelinge op dit affchouwlyk dal Hinnoms, den naam van Gehenna draagt, eenigzins anders begrypen ; dan , dat dezelve zou te vinden zyn, in de fmerten en daar uit ontftaand gehuil der jonge kinderen , die aldaar door het vuur verbrand wierden : en meer overhellen tot die gedachten, dat 'er gezien werde, op een Altoosduurend Vuur , het welk , federt Koning Jojia , dit dal verontreinigt had, (2 Koning. XXIII. 10.) in dit zelve dal, onderhouden wierd, pm allerly vuiligheden , die men derwaard ter ftad uitbracht, daar onder zelfs doode krengen , te ver- ■ branden. De vermaarde Joodfche Meelter, D, Kim- ■ chi , (in zyne verklaring over Ff.XXVII. 13.) door Ligbtfoot , (t« Prcefat. ad Oper. Tom. II.) aange- ■ haald , fchynt allereerft daar aangedacht te hebben:; en word daarin door veelen gevolgt. Ons bedun- ■ kens , zouden deze opvattingen , beiden , konnen 1 plaats vinden; 'Er is toch in de eene niets, 't welk; tegen de andere aanloopt. Alleen konnen wy niet: wel:  Het dal Hinnoms. Z4' wel verftaan , waarom men het vuur , dat in het dal Hinnoms , gebruikt wierd , om zodaanige dingen te verbranden , een Altoosduurend vuur zou mogen noemen ; daar men niet vermoeden kan , dat het zelve , altoos , by nacht, zo wel als by dage , gebrand zal hebben : en dit ook onnodig zou geweeft zyn; dewyl zodaanige vuiligheden, niet des nachts, maar alleen by dage, naar dit dal, zullen weggevoerd zyn. Wy zeggen dit , des te meer : dewyl, uit deze omftandigheid , eenig nader licht ontfangen zullen, de bekende woorden , met welke de Propheet Jefaia , zyne voorzeggingen befluit , zeggende : Zy , (naamlyk , die te Jerufalem gekomen zyn , om den HEER aan te bidden,) zullen uitgaan en zien de doode licbaamen der geenen, die tegen den HEER overtreden hebben : want hunne worm zal niet Jlerven ; noch hun vuur uitgeblufcht worden: zy zullen allen vleefcbe ten afgryzinge zyn. Hier word , met toefpeelinge, op dit dal Hinnoms , de rampzalige ftaat der godlozen , die de aanbiedinge der Godlyke Genade halsftarrig verfmaad zullen hebben , befchreven, by vergrooting, boven het geen , den doode krengen, die in dit dal verbrand wierden, wedervoer: deze wierden , benevens het gewormte , dat dezelve doorknaagde , door het vuur geheel verteerd ; en daarna, dit vuur weêr uitgeblufcht: maar deze ongelukkigen zullen altoos overblyven , om hunne onlydelyke fmerten te gevoelen : de worm van een wroegend geweten zal onophoudenlyk hunne zielen doorknagen ; terwyl , het vuur van Gods toorn , het welk hun de hevigfte en onuitfprekelykfte pynen zal veroorzaken , in eeuwigheid zal blyven duuren. Wy worden zeer, in deze uitlegginge beveiligt, door het voorftel, met welk Cbriftus zyne toehoorders, tegen de zonden waarfchouwd ; en tot bekeering verQ, 4 maand, r 24. daaruit, opgehelderd.  24* De gemeene Begraaf plaatze maand, Mare. IX. 43 48. alwaar hy deze zelve woorden , uit Jef. LXVI. 24. tot driemaal herhaald , zeggende : Indien uwe hand u ergerd ; bouwze af : bet is u beter verminkt ten leven integaan , dan de twe banden hebbende , been te gaan , (e?; ti}v yée». v«v A in de Helle , in dat onuitbluflyk vuur; daar , hunne worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust word. En indien uwe voet u ergerd, enz. Hieruit zien wy in het verbygaan , dat de Heer Cbriftus, van de Helle fprekende, dat woord rimx, des te gereder gebruiken mogte , met eene toefpeelinge , op het dal Hinnoms ; vermits die zelve toefpeelinge , aireden , by de Godlyke Schryveren des Ouden Teftaments , in de afmaalinge van den ftaat en ftraffe der verdoemden gebezicht was : en hy dus , naar de , in dien tyd , onder de Jooden in zvvanggaande begrippen, niet verftaanbaarder, zich zoude konnen uitgedrukt hebben. De Geleerde Ligbtfoot meend , (Chorogr. Math. Prcem. Op. Tom. I. fol. 200.) dat dit zelve dal Hinnoms , tot de Gemeene Begraaf-plaats, Het dal TXmnomt wórd, ten onrechte , yoor de gemeene begraafplaats ge* ïiouden. /oor die van Jerufalem , zou geftrekt hebben : en laald hier toe , ten bewyze aan , de hier voor gemelde woorden, Jerem. VII. 32. Zy zullenze in Thopheth begraven , tot dat 'er geen plaatze meer zal zyn. Doch als men acht geeft , dat aldaar, gelyk ook , Jerem. XIX 11. bepaaldlyk word gezien , op de lyken der yefneuvelden , ter gelegenheid van den uitval des Konings Zedekia, benevens de ganfche bezettinge , in het oogenblik , toen de ftad ftormenderhand , door de Chaldeën , verroverd wierd; zal men lichtelyk begrypen, dat dit bewys van weinig klem zy: want, di§  luiten Jerufalem. 249 die gemelde lyken zouden , in dit dal, begraven worden ; niet, dewyl het zelve was de gemeene begraaf plaats, der Jerufalemmers; maar, dewyl zy daar ter plaatze , door het zwaard der Chaldeën waren ontzield en omgebracht: en, het altyd de gewoonte geweeft is, (gelyk noch) de lyken der gefneuvelden , te begraven op het Slagveld. Zelfs , luid ganfch onwaarfchynlyk , dat de Joden, die de lyken hunner overledene vrienden , in groote waerde hielden , dezelve zouden hebben willen ter aarde heitellen, aan eene zo fchandelyke plaatze, als dit dal Kinmms was geworden , federt Jofia het zelve, (gelyk hier voor gezien is,) verontreinigt , en tot de gemeene vuilnishoop der ftad gemaakt hadde; op welke ook de doode krengen wierden weggeworpen. Dat de gemeene Begraafplaats der inwooneren van Jerufalem, ergens buiten'de Jlad, geweeft zy , is\ onbetwiftbaar. De Joodfche Meefters willen eenpaarig , dat niemand ooit binnen Jerufalem , begra- j ven zy , dan de nakomelingen van Davids Koninglyk gedachte , en de Propheteffe Hulda ; waar van gewaagt word , 2 Kon. XXII. 14 20. En niet alleen te Jerufalem , maar door het geheele land , was , onder de Joden , een beften dige gewoonte , de dooden , met welke zy , dewylze voor onrein gehouden wierden , alle gemeenfchap vermyden rnoeften , buiten de fteden te begraven. Zie Mare. V. 2. vergeleken met vers 14. Luc. VII. 12. Mattb. XXVII. 52, 53. en hier toe , gebruiktenze , in de nabuurfchap van elke ftad , een afgezonderde plaats. Weshalven zodanig eene algemeene Begraafplaats ook was buiten Jerufalem * , in een der dalen en al- *. Men verbeelde zich , echter, deze Begraaf-plaats , buiten Jerufalem, niet zo algemeen , dat men als zou gehouden zyn geweeft , aldaar alleen, en nergens elders, de lyken te Q s !~ Die wy ever, in t dal KeIron zoeLen.  Eenige aanmerkingendaar over. 450 Df gemeene Begraqfplaatze allerwaarfchynlykft , in het naby gelegen dal , Kedron ; waar noch jcgcnwoordig de Begraafplaats der Jerufalemfchc Jodtn word aangetroffen. Dit mag men befluiten , uit ;/«*r. XXXI. 40. waar uitdruklyk gef proken word, van bet ganfche dal der doode Lichaamen, hetwelk, tot aan de beeke Kedron , tot aan den boek der Paards -poorte, ten ooften , den HEERE, tot een heiligheid zoude zyn : als naamlyk , die ftad na haare verwoeftinge, weder zou herbouwd worden. In deze plaatze zag men derhalven , de Graven der byzondere gejlacbten van Jerufalems Inwooneren, als verwelfde Kelders , in den rotzigen grond uitgehouwen , doch ook , boven den gemeenen grond , meer of mm verheven ; die door zekere Merkteekenen, ( waarfchynlyk , inferiptien of opfchriften) van elkander te onderfcheiden waren. En, ten einde deze graven, die , zo wel als de daar in liggende lyken , voor onrein wierden geacht, des teken» baarder te doen zyn , ook zelfs , by den donkeren avond ; waren zy gewoon, dezelve , van buiten , met witte kalk te bepleifteren : waar door elk daar van gewaarfchouwd wierd, om niet onverhoeds, te digt tot dezelve te naderen , noch over dezelve heen te gaaD. begraven. Men weet, daar tegen , dat de Raadsheer, Jofepb van Arimathea , zyn graf, (in welk het ontzielde lichaam van de Cbrijlus , voor een' tyd gelegen heeft,) in zynen eigen Hof, ten weften van Jerufalem gelegen , had doen uithouwen , in een fleenrotze, zie Job. XIX. 41. Het is waarfchynlyk, dat de hoven meermalen, tot byzondere begraaf-plaatzen, door deze en geene geflachten, gekozen zyn. Zelfs zyn de beide Koningen , Manajfe en Amon begraven, in den bof des Konings Uzzia. Zie iKon. XXI. 18, 16. Nergens voegt ook , trouwens, eea graf beter, dan in eenen hof; waar, elke bloem , die, na een' tyd lang zo fchoon gebloeid te hebben , weêr begint te verflenfehen, een klaar zinnebeeld van de kortfiondigheid des menfchlyken levens is.  luiten Jerufalem, 251 gaan. Daar op doeld de Zaligmaker ; als hy te Je* rufalem , in gefprek zynde met de Schriftgeleerden en Pharifeën , zodanige graven , tot af beeldzeis dezer geveinsden field , zeggende : Wee. u , gy Schriftgeleerden en Pharifeën, gy geveinsden : want, gy zyt de wit gepleifierde graven gelyk ; die , van buiten ,' wel fchoon fcbynen , maar van binnen , vol doodsbeenderen en alle onreinigbeid zyn. Zie Mattb. XXIII. 27.* Op de kofllyke Grafnaalden , met welke de graven der eerjle en aanzienlykfle lieden , in de nabuurfchap van Jerufalem , vercierd waren; als mede der zodanigen , wie'r gedachtenifle, door hunne deugtzaamheid , of door hunne voortreflyke daaden , by het laatere nageflachte , in groote waarde gebleven was , heeft de Heiland het oog; als hy die zelve Schriftgeleerden en Pharifeën , vers 29. verwyt : dat zy opbouwden , dat is, (als zy wat begonnen te verouderen ,) weêr herflelden en vernieuwden , de Graven der Propheeten , en vercierden de Graftekenen (p^r«) der Rechtvaerdigen : daar door , eenen fchyn gevende , van hunne zonderlinge achtinge, voor derzelver leer en heiligen wandel ; terwyl zy nochtans, in het mishandelen der Propheeten en rechtvaerdigen, hunne Voorvaderen, verre te boven gingen. Van *'. Sommige graven waren , echter , door ouderdom , vervallen en onkenbaar geworden ; doch , om die reden , wierden dezelve des te gevaarlyker geacht: dewyl men, daar door, Zonder dit te weeten , kon verontreinigt worden. Wy tekenen dit aan , dewyl zodaanige verborgene graven , desgelyks > tot zinnebeelden der geveinsde verftrekken • maar , in een ander opzichte : om , naamlyk , de achterboudenbeid van dit ilach van menfchen, te verbeelden; Daarvan fpreekt Cbriftus, Luc. XI. 44. zeggende : Wee u , gy Schriftgeleerden en Pharifeën , gy geveinsden : want, gy zyt gelyk den graven, die niet openbaar zynj en de menfchen, die daar over wandelen, vete» het niet.  *t Koningkk Graf. 252 De Graven der Van deze gemeene begraafplaats, moet men onderfcheiden , de Graven der Koningen Ifraëls. Door welke wy hier niet verftaan , de gewoone Koninglyke graven van Davids gejlacbte: want, deze waren binnen Davids Jlad, op den berg Zion. Zie iKon. II. 10. Deze worden de graven, der Zoenen Davids genoemt, nCbron. XXXII. 33. En zyn noch langen tyd daarna, in wezen gebleven : dus de Apoftel Petrus , in opzichte tot David , zeggen mogt , tot de Joden, op het Pinfterfeeft: zyn graf is onder ons, tot op dezen dag. Zie Handel. II. 29. Neen , maar 'er waren noch andere Koninglyke Graven , van gemelden, onderfcheiden. Daar van word gewaagt, 2 Cbron. XXVIII. 27. waar men van den Koning Acbas leeft, dat zy bem begroeven in de ftad , te Je* rufalem , verfta , in de ftad Davids , ( 1 Kon. XVI. 20.) maar dat zy hem niet brachten, in de Graven der Koningen Israëls : het welk klaar aanwyft, dat deze Graven der Koningen Israöls , elders, buiten de ftad Jerufalem, geweeft zyn. Wy twyffelen niet, of deze was die zelve begraafplaats, welke gevonden wierd, in den Hof des Konings, Uzzia; in welken ook de Koningen Manaffe en Ammon begraven zyn. Zie 2 Kon. XXI. 18, 26. Men weet dat Uzzia , vermits hy aan de plage der melaatsheid geftorven was, in het gewoone Koninglyk graf, binnen de ftad Davids , niet gelegt mochte worden : weshalven, een ander graf, buiten de ftad, voor hem afgezonderd wierd ; 't welk 2 Chr. XXVI. 23. word genoemt: bet Veld der Begraavenisse , die der Koningen voas. Uit vergelykinge , met 2 Kon. XXI. 18, 26". mag men dan oordeelen , dat in dit veld , rondom dat zelve graf van Uzzia., daar-  Koningen Ifraëls. -253 daarna éen bof is aangelegt; die ter dezer oorzake, Uzzia's bof genoemt wierd. En komt het aan iemand twyffelachtig voor , wat de reden zyn moge, waarom deze begraafplaats. 2 Cbron. XXVIII. 27. den naam draagt van de graven der Koningen IsracLs ; daar toch geen een lyk der Koningen van het afgefcheurde ryk Ifraëls , in het zelve , ooit zal gelegt zyn , maar wel der drie gemelde Koningen van Juda ; men zou het daar voor konnen houden , dat in den beginne, toen dit ryk noch niet gefcheurd , en met den naam van Ifraëls ryk, alleen bekend was, dit veld , tot de begraaveniffe der Koningen van Ifraël , is afgezonderd en daadelyk daartoe beftemt geweeft: hoewel David , daarna van befluit veranderende , zyn begraafplaats liever op den berg Zion , verkoos. Zodanig een geval, zou zeker reden genoeg zyn , om dit zelve veld te doen.benoemen , het veld der Begraavenisse , die der Koningen was: zo veel gezegt , als het veld , dat ter begraaveniffe , voor de Koningen Ifraëls, verordend was: ja reden genoeg , •om de begraaf plaatze , die aldaar reeds voor.de Koningen van Ifraël waren afgezonderd, den naam van de graven der Koningen Ifraëls , te doen behouden. Immers, doed Jofephus, van deze Koninglyke graven , uitdruklyk melding ; als hy (de Bell. Lib. VI. cap. 6. fol. pi3.) het beloop van de derde muur der ftad Jerufalem befchryft; . welkers noordzyde , beginnende van den toren Pfepbinus , niet alleen langs het graf van Helena, de Koningin van Adiabene , maar ook. ( Si» amiKeiim $xetMK.m) langs of door de Koninglyke Begraafplaatzen , zich tot aan de Hoek-poorte uitftrekte : waar uit wy zien, dat deze Koninglyke graven , ten noorden , en niet verre van de ftad, geweeft zyn. Dezelve zyn ook noch in wezen : en worden noch jegenwoordig aan 4e Reizigers vertoont; die niet genoeg zich konnen ver: Waarge» weeft zy,' en noch vertoont word. 1  De begraafplaatsvoor de "vreemdetingen. 254 De begraafplaats Akeldama. verwonderen over de koftbaarheid van dit onderaardfch gebouw , dat zeer groot en in de levende rots is uitgehouwen. Men vind van dezelve , een uitvoerige befchryving by Kootvoyk ; (Itiner. Hierof. pag. 304, 305 ) als mede by Maundrell; Qin zyne Reize van Aleppo naar Jerufalem, bladz. 97 99. ) die ook eenige fleene kiften , in welke , ongetwyffeld , lyken gelegen hadden, in het zelve gevonden heeft. Wy zullen ons niet ophouden , by de befchouwihge der byzondere graven , die hier en ginds , aan verfcheide plaatzen gezien worden , buiten Jerufalem : als dat van Abfolom , van Jefaia, van Zacharias , van Maria , enz. of die, immers , voor de graven dezer gemelde perfoonen , worden uitgegeven : doch wy konnen geenzints onaangeroerd vefbygaan , de begraafplaats, Akeldama. Een ftuk velds , in het zuiden van Jerufalem , en (zo de Reizigers willen) niet meer, dan 500. fchreden van daar op een hoogte gelegen. Voorheen was dit veld geen begraafplaats , maar een akker geweeft; die de Akker des Pottebakkers wierd genoemt: het zy , dat dezelve aan eenen pottebakker in eigendom behoorde : het zy , dat deszelfs aarde tot het bakken van potten , dadelyk gebruikt wierd. Wat, allereerft, de aanleiding tot deze verandering gegeven hebbe, is aan elk een bekend : dat, naamlyk , Judas de verrader, de 30. zilverlingen , door welke , hy tot de overleveringe zynes meefters was omgekocht, daarna aan de Joodfche Overheden wederbrengende ; deze laatften niet goed vonden , die penningen weêr te leggen , in de heilige fchatkift , dewyl dezelve een prys des bloeds wa-  De begraafplaats Akeldama. 255 waren ; maar, voor dezelve , kochten , dien akker des pottebakkers , tot een Begraavenisse , voor de vreemdelingen : dat is , voor vreemde Joden en Jodengenoten , die ter gelegenheid der hoge Feefttyden , te Jerufalem gekomen , aldaar ftierven. Mattbeus verhaald dit geval , Hoofdji. XXVII. 3 —- 7.' in alle zyne omftandigheden: en voegt daar by, vers 2. dat, daarom dezen akker, den Akker des Bloeds , genoemt wierd , tot op dien huldigen dag : ter oorzake , naamlyk , dat dezelve voor dien prys des bloeds, die 30. zilverlingen, welke, Judas voor het verraden van (naar zyn eigen gezegde) het Onschuldig Bloed zynes meefters , ontfangen had , gekocht was. Petrus, naderhand van dit geval (prekende , drukt dien naam uit , zo als dezelve , in der Joden eigen moedertaal , wierd uitgefproken: naamlyk AkeldAma , zie Handel. I. 19. Hoewel het woord, (luidende in het Hebreeuwfcb , naar het Syrifch dialeSt , «£» Vpfi ) .met Griekfché letteren aldaar , 'AxeAfJasjwi» gefchreven , en desgelyks vertaald word , door den akker des bloeds. Van dit veld gewaagt oók Eufebius; (in Onom. ad voc. 'hKtxSapa.) die het zelve verkeerdelyk geplaatft had , ten noorden des bergs Zion : het welk Hieronymus ; in zyne vertaaling verbeterd ; door deszelfs ligplaats aan te wyzen , ten zuiden van Zion. By den laatftgemelden, word het met eenige verandering , Acbeldemacb , genoemt. De Cbriflenen noemen dit veld , wegens de zonderlinge achting , die zy daar voor hebben, Campo Sancto ; dat, in de Italifche fpraak betekent, het Heilig veld. En noch heden ten dage , ftrekt dit veld tot een hegraaveniffe voor de vreemdelingen : want aldaar worden nu begraven , alle de Pelgrims of Bedevdardreizigers , die te Jerufalem fterven. Daar toe ftaat omtrent in het midden van dit veld, dae niet  Alhoewe Jerufalem aan eenei droogen oord, gebouwd is 256 Dè Fonteinen en niet meer dan omtrent 90. voeten lang , en omtrent 45. breed is , een verwulft metzelwerk , boven den grond des bergs verheven, en van binnen zeer ruim; in het welk , de lyken , door vyf byzondere, openingen, naar beneden worden ingelaten: en dus onbegraven blyven liggen , tot dat zy door den tyd , verteerd zyn. De Heer Maundrell en zyne reisgenooten zagen door een dezer gaten , noch veele rompen dezer lyken, die men in ouderdom zeer wel van elkander , onderfcheiden kon : en hy befluit daaruit, dat dit graf de lichaamen niet zo rafch verteerde , als gemeenlyk word voorgegeven : want, fommigen hebben gewild, dat de grond van dit veld een wonderlyke kracht hadde , om de lyken , binnen den tyd van 24. uuren , geheel in ftof te doen verkeeren: hoewel dit verdichtzel, reeds door Qua' resmius, Villalpandus en meer andere Roomsgezinde Schryveren , weêrfproken is. De Armenifebe Chri(ienen bezitten thans, dit graf; en moeten daar voor eiken dag , een fequin betalen aan de Turken.. • Zie Maundrell. bladz. 128. Hier komen wy aan een floffe , die desgelyks van veel gewicht is: behelzende een befchryving van de FONTEINEN en WATERLEIDINGEN, in de nabuurfchap van Jerufalem. Die in deze latere tyden , de ttzd jerujalem , met: deszelfs ommeland befchouwd hebben, getuigen ini het algemeen, dat men daar, thans doorgaans.,, groot gebrek aan water heeft: vermits de grond hoog; .en droog is: en de beeke Kedron , die wel eer altoos van eenig water fchynt voorzien geweeft *, eni die; *. Dat de beeke Kedron, voorheen, tamelyk waterryk geween: zy , blykt uit z Cbron. XXXII. 4 waar zy befchreveni word, als een beeke, die door bet midden dei Imii beenen vloeüks,  Waterleidingen van Jerufalem. 257 die ten ooften , door het dal, tuflchen de ftad erl den Olyfberg , verby ftroomde, nu , Uitgezondert ± alleen in tyden van zwaare ftörtregehs , ganfch geea water voerd : ongetwyffeld , dewyl de bronnen, die voorheen al haar water onophoüdenlyk aan deze beeke mededeelden , door den tyd geheel opgedroogt zyn : gelyk wy in het VI. Hoofdfluk des Ijle Deels , daar wy van de beeke Kedron handelden , bladz. 124. aangemerkt hebben. Immers Monconysï onder anderen, zegt daar van, (Voyag. Liv. II. La difette de l'eau ejl grande , dans cette ville : dat is , daar is groot gebrek aan water , by de gemelde jlad 9 enz. En Jon. Kortens, (in zyne Sfttift Md) fcMtt ©dobten iantt. bladz. 91, 92.) vermeld, dat de, inwooneren , met in den grond gegravene putten , zich behelpen moeten ; die wel in regen tyden, vol lopen ; maar welker water , als de regen ophoud s weêr dra , naar onder den grond , wegzinkt. Van hoedaanige nuttelooxe putten of waterbakken , de inwooners dezer ftad, voorheen reeds , zich fchynen te hebben willen bedienen : dewyl, daarop, een zo duidelyke toefpeelinge word gemaakt, Jerem. II. 13. alwaar de HEER klaagt : myn volk heejt twe boosheden gedaan : my, den fprink- ader des levenden waters hebben zy verhaten , om zich zelve Bakken uittehouwen, Gebrooken Bakken , die geen Water houden. Immers , tot merkelyke vergrooting van dit ongemak , brengt zeer toe , dat de grond aldaar , wegens haare harde rotzigbeid, zo moeilyk is te bearbeiden , om 'er bekwaame regenbakken aanteleggen; Daar van , onderrecht ons , inzonderheid, de Arabifcbe Schryver van het leven van Saladin , door den beroemden Heer Schultens , vertaald en uitgegeven, (invita Saladini edit. Schultens: fol. 234-) zeggende : Solum Hierofolymce non ejl aptum , ad puteos aquè limpidct & perennis effodiendos : quoniam magno duroR . gwe  « i é i ( i ( Waren, echier, de, inwooners niet ' berooft 1 van bron- ; nen; die j eenig water verfehaften. i i De Fonteinen en ue faxo in móntem confurgit. Dat is, de grond te Je* ufalem is niet bekwaam , om 'er putten , van klaar en ■eduurzaam water , te graven : dewyl dezelve , als een roote en harde rotze in de hoogte opreifi. Weshalven , le inwooneren , voornaamlyk , zich moeten gerie'en , met het regenwater , het welk zy in de bakken, lie zy by hunne huizen hebben , verzamelen, Men kan dan wel niet vermoeden , dat Jerufalem >p eenen ruimen overvloed van water, zich ooit beoemt hebbe ; gelyk andere fteden , die op eenen ageren grond , en daarby aan een rivier , gebouwd ■.yn: doch, zodanig een verregaande gebrek van waer , wegens welk de hedendaagfche Reizigers die lad zo zeer beklagen; heeft men, grootdeels, mele te tellen , onder die nadeelige veranderingen , die lit ganfche land , federt God , met zynen voorheen 10 mildelyk verleenden zegen , van het zelve geweken is," hebben moeten treffen. Want, in vroegere tyden , is dit oord , in den omtrek der ftad Jerufalem , van alle voorraad van Water , niet geheel ontbloot geweeft. 'Er welden hier en ginds, aan de voeten der bergen , eenjge Bronnen op ; welker levend water , gedeeltelyk om- en gedeeltelyk door de ftad, ja zelfs door den Tempel , naar de beeke Kedron wierd afgeleid. Dit geeft Jofephus duidelyk te verftaan , (de Bell. Lib. VI. cap. 13. fol. 930,931.) in zyne redenvoeringe tot de Joden , in den tyd der belegering van Jerufalem, door Titus , gedaan en ingericht, om ze tot de overgave der ftad te bewegen; waarin hy, onder anderen, aanmerkt, ten bewys, dat God zelve als tegen hen ftreed: hoe de bronnen, die eenigen tyd te vooren , voor hun, waren verdroogt geweeft , toen , ten dienfte van Titus , een overvloed van water uitleverden : " want , " (voegt hy daar by) gy lieden weet, dat voor de " komft van Titus , Silwn en alle de bronnen , bui- " tea  Waterleidingen van Jerufalenii 259* " cétÉ deze ftad , zo veel gebrek aan water Hadden i " dat het water 'óveral gekoeht moeft worden : daar h dezelve , nu ,' zo zeer van water övervloejen , " dat niet alleen, de vyanden, daar van, voor zicH " zelve en al hun vee , genoegzaam hebben ; maar " dat'er ook Waters genoeg zy* om de hoven te be" vochtigen." Hy verhaald , dat een foortgelyk wonder, ook in de Voorige belegering der Babyloniers'i toen de ftad en tempel verwoeft wierden , voorgevallen was : en maakt daaruit het beflüit, dat God,: ook ditmaal van de ftad geweken was, enz. Dezë bronnen verfchaften, derhalven, ter gewoonlyke tyden , genoegzaam waters, ten gerieve der inwooneneren : en wy denken , dat deze waterleidingen , die Beekjes der riviere zyn, die de ftad Gods en bet Heiligdom der wooningen dés allerboogften plachten te verblyden : naar Pf XLVI. j. En , ten einde, aangaande dit water , (dat toch niet Overbodig fchynt geweeft,) eenige jpaarzaam-] beid te betrachten ; waren aan de bekwaamfte plaatzen, door de konft, zekere Kómmen of Vyvers aangelegt: tot welke , hét zelve geleid , en daarin altyd tot een bepaalde hoogte , ftaande gehouden Wierd , en verhinderd Om al te fchierlyk , naar de beeke Kedron , aftevloejen : het welk des te meer noodzaaklyk was, om , in geval van groote droogte , wanneer die bronnen mochten ophouden, voor een tyd , te vloejen , ( van hoedanig een droogte de Propheet Jeremia gewaagt, Hoofdji. XIV. 1—-3-) altyd, ten minften eenig water, by voorraad te mogen hebben. Van daar, dat men in de Heilige Schrift , zo dikwerf leeft , van eenen opperften en benedenften vyver, van eenen ouden vyver, van eenen gemaakten vyver , van des Konings vyver , enz. van welke alle , wy het onderfcheid , nauwkeurig, zullen trachten aan te toonen. £ Ra O* Hetwelk^ n zekeré ryvers, jewaard mesia  aöo De Fonteine Siloam. Onder de Bronnen zelve, die dit levend water, oorfpronglyk , uit den grond deden opwellen , was ongetwyffeld , de aanmerkenswaerdigfte , de Bron of de Fonteine De plaats der Fonteine Siloam aangewezen. S I L O A M. Van deze, meend men, dat zelfs de Roomfche gefchiedfchryver Tacitus, gewag maakt, (Hifl. Lib. V, cap. 12.) als hy fchryft, zonder deszelfs naam daar by uittedrukken,) van een Fons perennis : dat is , een altoos water opgevende bron , die by Jerufalem was. In de fchriften van Jofephus , komt dezelve zeer dikwyls voor , met haaren eigen naam, in het Griekfch 2»Aa*/*. En (de Bell. Lib. V. cap. 6. fol. 913.) wyft de gemelde Schryver de rechte plaats aan , waar men deze bron moet zoeken : naamlyk , even buiten de ftad , ten zuidweften des bergs Zion: want het beloop der eerfte of oude muur , die alleen de Bovenftad, op den berg Zion omringde , bepalende ; zegt hy : " dat deze muur , aan de weftzy" de der ftad beginnende, en gaande door de plaat" ze Bethfa , tot de Effener poort , zich ten zuiden " wende tot boven Siloam , (vVf§ tjjv o-iAw»//); " en van daar weêr ooftwaard, enz " Dit boven Siloam , beteekend by Jofephus, niet anders , dan dat de muur zich begon te draajen , eer zy tot de Fontein Siloam kwam : weshalven , deze bron , in het zuidooften des berg Zion , omtrent tegen over den draai der muur, van 't zuiden ten ooften, moet geweeft zyn. En het zou my niet verwonderen , dat de fource van het water , 't welk by deze bron, uit den grond opborrelde , in den berg Zion zelve, haar vergaderplaats gehad hebbe : alhoewel, niet rakende onder aan deszelfs voet ontfpringende : dewyl men meermaalen ziet, dat het bron-water eerft uit:  De Fonteine -Siloam^ 20 uit den grond , te voorfchyn komt, ter zekere . meer of mindere afftand, van den berg, waaruit het oorfprong neemt. Naar deze Fontein , word >die poort van Zion, die naaft by de burgt Zion, (deftad Davids,) was, (zie Nehem. XII. 37.) de Fontein.Poort geheeten : en die zelve Fontein deelde ook haaren eigen naam mede , aan die ganfche Valleye , ten weften des bergs Zion; die , derhalven , den naam droeg ést valleye Siloam. Dus , hebben wy te verftaan, dat die toren , onder welken , door het inftorten , achtien menfchen verpletterd waren , naar het verhaal Luc. XIII. 4. aldaar gezegt word , geftaan te hebben , niet by., te weten , de Fontein Siloam, maar (lv rw SiAwa^t) in Siloam: het welk niet anders , dan van de valley , die van deze bron haaren naam ontleende , te begrypen is. Jofephus desgelyks , vefftaat fomwylen , ;van Siloam fprekende , daar door die zelve Valleye Siloam. En hier op behoord men wel bedacht te wezen , om fommige plaatzen, in zyne Schriften, die anders wat dobbel* zinnig fchynen , te konnen verftaan, De Heer Vitringa , dit onderfcheid , tuffchen de Fontein en de valleye Siloam , niet genoegzaam in aanmerking nemende , fchynt daar door eenigermate vergift , de Fontein Siloam wat te veel naar het noorden , en te na by het Kaasmakers dal geplaatft te hebben , in zyne grondtekening van Jerufalem , gevoegt , in het recht Verftand van Ezecbiëls Tempel, Ifte Deel bladz. 128. In de Kaart van Villalpandus , word dezelve veel beter overeenftemmende het onderricht van Jofephus, geplaatft, recht in het zuidweften des bergs Zion. Niemand twyffeld , of Siloam is dezelve Fontein , die in voorigen tyd , met den naam van Gihon , is bekend geweeft, en die gemeld word, iKon. L R 3 33i c' Zy war :ertyds JIHON genoemt.  i Deszelfs Water wierd naar xekere vyvers afgeleid. j6"« De Fonteine Siloam 53, 38. by welke, naamlyk, Salomo bv Davids lezen , door den Hoogepriefter Sadok, gezalft wierd» :ot Koning over ganfch Ifraël. * De Chaldeeuw[che vertaaler en uitbreider, Jonathan , is de eerIe , op wiens gezag men dit gelooft beeft: de[vyl hy in die woorden, ïKon. I, 33, en 38. voer bem af, naar Gibon: en zy geleidden hem, naar Gibon ; voor Gibon tweemaal het woord Siloam gebruikt heeft: voer hem af, naar Siloam, enz. waarby de Joodfche Meefter Kimchi, tot verklaaring voegt: " Gihon is Siloam , en word met ' dezen tweërly naam uitgedrukt. " En van die selve gedachten zyn ook doorgaans alle de andere Joodfche Meefters. Deze naam is ook zeer gepaft, voor een fpring*>ron: want !ir^ word afgeleid van Du ; het welk betekend uitbreken of uitbarjien: dewyl in de bronaen , het water , als met geweld en gedruis , uit den grond barft. Buiten dit een geval , (en dan noch 2 Chron. XXXII. 30. en XXXIII 14.) word van deze bron zelve in Gods woord, geen gewag gemaakt: dan des te meermaalen van de V y- * Dit Gihon, in hef Hebreeuwfch p'nj (Qichon,') word ia het gemeld gefchied»- verhaal , wel niet befchreven , als eea fontein : en alleen aangemerkt, dat het gezelfchap door zynen vader David befteld, om deze zalving van Salomo by ïe woonen, hem geleidden naar Gibon ; zonder byvoeginge , of dit Gihon, een berg, dal of bron, enz. geweeft zy. Doch eerft , weet men zeker, uit vergelyking van 1 Chron. XXXII. 30, dat zodanig een bron Gihon, in de nabuurfchap van Jerufalem geweeft zy: daar beneven, gelooft men het laatfte, op het getuigeniffe van Jofephus; die het geval verhaalende, (Ant. Lib. VII. cap. 11. fol. 148.) zegt: „ dat David beval , dat p men Salomo zou brengen (eVi nvyr,*, t?v Acyopiw , m y/»») nat» i» Bron , in genoemt wierd, Gihsw.  met haare Vyvers. 46*3 Vyvers, anders gezegt Kommen , naar welke het water uit deze bron, die door Jofephus , (l. c.) als zoet en daarby, als zeer waterryk, befchreven word, door de konft geleid wierd. . De voornaamfte dezer Vyvers, word aan den Koning Salomo , toegefchreven ; die men weet, in de waterbeweeg. en werktuigkunde , (Hydraulica) wel ervaren geweeft te zyn : als te zien is Pred. II. 6. Hy bezat , onder meer andere lufthoven, eenen, die ten zuiden des bergs Zion, in de valleye niet verre van de ftad lag ; en die door geene bron, zo gevoegzaam , dan door deze , kon bewaterd worden: vermits dezelve, natuurlyker wyze, langs geen' korteren weg , dan door de Valleye , naar de beeke Kedron zou hebben konnen afvloejen. Ik verbeelde my , dat Salomo , voornaamlyk , ter dezer oorzaake , die zelve plaatze , ter aanlegginge van dezen hof, zal uitgekozen hebben : dewyl hy aldaar, tot deszelfs bevochtiging, zich van de bron Gibon , bedienen kon. En om des te gereder, dit oogmerk te bereiken, kwam hy de natuur, door de konft te hulpe, door te doen graven een kanaal, het welk het water dezer bron , in den bof bracht ; en terwyl het den zelven bevochtigde, door dien bof verder voerde , naar dezen Vyver ; die meeft , met den naam van Salomo's Vyver , is bekent geweeft; by Jofephus, (l. c.) •EoXopiïvo; tukupprfig*. Deze vyver is ongetwyffeld dezelve , die Nehem. II. 14. (dewyl zy, door den Koning Salomo, vervaerdigt was) des Konings Vyver genoemt word. Uit de wyze, hoe Nebemia daar van fpreekt, blykt, dat zy niet anders dan ten zuiden van Zion, kan geplaatft geweeft zyn: want, Hy zelve trok, (zie vers R4 13-2 Naamlyk Sultme-'s vyvtr.  Dïe eigenlyk Siloam genoemt I i 'i 2tï4 De Fonteine Siloam Ï3 x5-) des nachts uit, door de Dalpoort -—, naar de Mijlpoort — en ging na 'de Fonteinpoort', en daarna na 's Konings Vyver ,• en kw.am eindelyk , aan de beeke ; (verfta Kedron,) welke by doorging. Men behoeft , by dit verhaal , de grondtekening van Jerufalem flechts in te zien , om te ontdekken, dat 's Konings Vyver , nergens dan ten zuiden van Zion , alwaar ook de gemelde bof lag , kon gevonden worden. Zodaanig een vyver was van dat gebruik , dat zy het water dezer fontein , dat anders recht door, terftond naar de beeke Kedron, zou hebben voortgevloeid , tot een zekere hoogte ophield ; en in het gemelde Kanaal , geduurig zo veel waters deed blyven , als nodig , om dien lujlhof , naar behooren te bevochtigen : konnende nu geen ander water , dan 'c welk , nadat deze vyver was vol geworden, overflroomde , naar de beeke Kedron afvloejen. Die zelve Vyver komt Nehem. III. 15. voor , met den naam van den Vyver SchelaCh , die by des Konings Hof was : dat is , by- of even buiten dien bof des Konings Salomo ; die door het water , dat naar deze vyver liep, (als gezegt is) befpoeld wierd. De omftandigheden leeren duidelyk , dat dezelve geene andere , dan die , welke hy Hoofdji. H. 14. 's Konings Vyver genoemt had, kan geweeft zyn. Zy was toch aan dien zelven oord , daar de Fontein poort ftond : want de overfte des volks, het welk te Mizpa t'huis hoorde , onder wiens opzicht ie Fontein.poort herfteld wierd , naamlyk,* Sallon , was dezelve . die het opzicht had over de verbeetennge der muur dezes Vyvers Schelach , (dat is , Ier muur , die naaft langs den vyver Scbelacb liep,) )y des Konings bof, en tot aan de trappen , die van Davids ftad afgingen. Hoe welvoegzaam , laat dit illes, met ons voorig gezegde , aangaande die waerleiding , uit de bron Gibon, naar deaen Vyver \ zich  met haare Vyvers. 26^ zich vereffenen ? Daar ter plaatze zien wy in den grondtext, het woord (Scbelach) datJweinig of niets verfchild van DV', (Scbiloach) hoedanig die zelve vyver , of immers de waterloop , die naar dezen vyver heen geleid was , genoemt word, Jef. VIII. 6: Dat in die laatftgemelde plaats , dé LXX. het Griekfché woord 2iAa<*> gebruiken , diend ons ten bewys genoeg, dat die vyver Schelach ; (Nehem. III. 15.) die Nehem. II. 14. voor de verandering , 's Konings Vyver genoemt was, dat zelve .Bad water Siloam zy ; werwaard de Zaligmaker den blindgebooren jongeling , na zyne oogleden met flyk beftreken te hebben , heenen zond, om zich in het zelve te wajfcben; ' ten einde, van zyne blindheid genezen te worden , zeggende : ga heenen , wafch u in het Badwater Siloam. Zie Joh. IX. 7. Want , het woord xo\v(*fitifyct, aldaar , door het Badwater overgezet , betekent niet een eigenlyke bron , die het water , uiö den grond doed opwellen: :maar in het gemeen , een Vergaderplaats van •Water ; het welk , 't zy door den regen daar in vald ; het zy uit de eene of andere bron, derwaard gebracht word: het zelve , dat men anders een waterkom of een vyver noemt. De Grieken gebruiken -ook dat woord xiKvft&iifyx , ter vertaalinge van het Hebreeuwfche woord n&f ; van het weIk de onzen gezetlyk, het woord Vyver , in hunne overzettinge, gebezicht hebben. Zie Jef. VU. 3. XXXVI. 2. Nab. Ui 8. Pred. II. 6. en elders. Hoewel dan naderhand Jofephus , door Siloam , doorgaans begrypt , die fpringbron , welke , ten zuidweflen van Jerufalem , en niet verre van den voet des bergs Zion , het water oorfpronglyk voortbracht; kan echter dit gezegde genoeg volftaan, om yder een' te beduiden , dat de naam van Siloam , , jillereerfl alleen behoord hebbe , aan dezen Vyver R J van Waar van; de reden dezer benaming•angewe-' z«- Wordi'  bok de waterloop, uit de bron naar deZen vyver, den naam &6S De Fonteine Siloam van Salomo , die meer ooftwaard van de gemelde bron , en dus vlak in het zuiden des bergs Zion was; naar welke het water uit deze bron, die toen noch alleen met den naam van Gihon bekend bleef, wierd heen geleid. Des te meer, dewyl de betekenis haares naams , op dezen vyver, zo bekwaamlyk toegepaft kan worden : want, l,iho>»pi, is niet anders, dan eene ietwes veranderde of verbafterde Griekfché uitfpraak (pronuntiatie ); hoedaanig alle eige naamen, als zy uit de eene in de andere taal worden overgenomen , doorgaans meer of min ondergaan : doch , oorfpronglyk, (origineel') wierd dezelve by de Hebreen n1?? (Scbelacb) of n->w (Schiloacb) uitgedrukt: en deze naam kan niet anders worden afgeleid , dan van nbf • 't welk altyd de beteekeniffe heeft van zenden of uitzenden : hoedaanig deze vyver dan genoemt wierd ; dewyl zy geen eigen natuurlyk water in zich behelsde; maar al haar water van elders ontleende , naamlyk , uit de fonteine Gihon ; van waar het door behulp van een Kanaal, derwaard moeft verzonden worden. Dit is het gemeen gevoelen aller taalkundigen , die ooit hunne gedachten , deswegen , hebben uitgelaaten : en die hierin des te min konden mistaften , vermits de Euangelift Jobannes , die zelve beteekeniffe des naams Siloam , uitdruklyk aanwyft , Joh, IX. 7. als hy , ziende op den oorfpronglyken Hebreeuwfchen naam , zegt: "EiAoooipi , 0 è^pjvsu'sTow , «VefaAjwévof : dat is , Siloam , het welk overgezet word , Uitgezonden. Met even zo veel recht , mocht derhalven , ook den naam van Scbiloacb of Siloam dragen , die Waterleiding zelve: dat is, dat Kanaal of die grift, welke Salomo had doen aanleggen , ter overvoering van dit water , uit de fonteine Gibon , naar zynen hof, en vervolgens naar dien gemelden vyver Siloam:  met haare Vyvers. 267 ham : want , zonder zodaanig een Kanaal , zou het water naar dien vyver , niet hebben konnen verzonden worden, ja, ten bewys daarvan, is ook het geen Jef. VIII. 6. van de wateren van Siloam (in het Hebreeuwfch d1"? ) aangemerkt word , alleen op deze Waterleidinge , te duiden : de Propheet zegt, dat deze wateren zagtjes gingen. Dit kon toch niet gezegt worden , van het water , in den Vyver, Siloam : want, dit bleef in dien vyver ftille ftaan : uitgezonderd , dat alleen , al wat in den zelven , tot aan zyne boorden vol zynde , overtollig was , door een zekere opening , ( zo wy ons verbeelden ) verder naar de beeke Kedron voortvloeide. Dit , zagtjes gaan , ziet dan bepaaldlyk op het water , dat door dit Kanaal, naar den vyver verzonden wordende , in eene geduurige beweging was, zagtjes voortgaande. Dit water zou , gelyk alle de beekjes , die uit de bronnen ontftaan , met veel meer fnelheid „ naar de beeke Kedron , hebben voortgevloeid ; byaldien het voor zich zelve , door die laagte , eenen weg derwaard had mogen zoeken : maar , federt men dit water , door zodaanig een kanaal, tegen deszelfs natuurlyken loop , naar dezen vyver afleidde , was het daar door als bedwongen , om zo ras of traag te moeten voortgaan, als het verval van den bodem, over welke het zelve vloeide , wilde toelaaten. En dewyl de fontein Gibon , die al dit water eeniglyk verfchaffen moeft , niet, immers niet altoos, by uitftek waterryk fchynt geweeft , is te denken , dat Salomo met opzet, dit verval zo weinig zal gemaakt hebben , als mogelyk was; om het water des te meer in zynen voortgang te vertragen; en om in beiden , den vyver en het kanaal, zo veel waters te behouden , als geduurig ter bevochtiging van zynen hof , vereifcht wierd. Dit water of deze wateren van Siloam gingen , om die zelve reden , zo Iroeg van  263 De Fonteine Siloam Jef. VIII. 6. opgehelderd. t zo Zagtjes , dat met zeer nauwkeurig daar op letten moeite, zo men eenige merkelyke drift, in dezelve befpeuren konde. Dat zagtjes gaan der wateren van Siloam , waar van wy nu , in het eigenlyke , de oorzaak zeer duidelyk hebben aangewezen , gaf den Propheet Jefaia, in de gemelde plaats, Hoofdfi. VIII. 6. aanleidinge , daar op te zinfpeelen : en 'er door te verbeelden , Czo veelen willen,) de zachte Regeerinc der Koningen van Davids gejlachte , over Juda ; in tegenoverltelling van de geweldige heerfchappy der Koningen van Affyrie , en in 't byzonder, van Tiglath Pilefer , die vers 7. by de fnel voortloopende en dikwerf alles overftromende wateren der riviere den Euphrat vergeleken word. De Propheet bedreigt daar : dewyl dit volk veracht, de Wateren van-Siloam , die zagtjes gaan, en 'er vreugde is by Rezin , en den zoon van Remalja ; daarom , zie , zo zal de Heer , over hen doen opkomen , die sterke en geweldige Wateren der Riviere, (verfta den Euphrat,) den Koning van Affyrie, en alle zyne beerlykbeid , enz. Het was in dat netelachtig tydgewricht, onder de regeering van Achaz ; toen Ifraëls Koning , Pekab , de zoon van Remalja , met Rezin , den Koning van Syrië, faamgefpannen had, om met veréénde krachten , het Koningryk Juda te overweldigen , en Davids Koniglyk gejiacbte, ware het mogelyk , uitte, roejen. Zie 2 Kon. XVI. 5. en Jef. VIL 1—9. Het fchynt , (immers word het door Vatablus , Grotius, en meer andere geachte uitleggeren, dus verklaard) dat ditmaal , onder de Joden , onderdaanen des Konings Achaz, niet weinigen gevonden wierden , die der regeering van Davids nakomelingen, warfch ge-. worden , en naar verandering hakende , wel graag zouden hebben willen zien > dat dit geflachte uiige-.  met haare Vyvers» aöo I gerooid, en het Koningryk Juda, onder het geweld Ij der beiden, tegen het zelve, verbonden Koningen, . Rezin zo wel als Pekab , den zoon van Remalja , ii bracht ; en onder dezelven verdeeld wierde. Hec ïj welk de Propheet zou willen te verftaan geven, door i! die bewoordingen , aan het Volk, naamlyk van Juda, (vergeleken vers n 15,) als een mis- ; daad toerekenende : dat zy de wateren van Siloam , die zagtjes gaan , Verachten, ter zeiver tyd, toen ■ 'er vreugde was by Rezin , en den zoon van Remalja ; die te vroeg reeds zich vleyden , met de hoope van eenen goeden uitflag. In der daad, dat de wateren van eene geweldige riviere , die de trotze en wreede heerfchappy der Koningen van Affyrie betekenen , vers 7. alhier overgefteld worden , tegen die watei ren van Siloam , die gezegt worden zagtjes te gaan , doed ons als van zelfs denken , dat door deze laatft3 gemelde wateren, desgelyks, (uitkracht dezer tegenftellinge) een zekere heerfchappy, doch, die veel 1 zachter was , dan de andere , gemeend werde : en v welke heerfchappy, nader, dan die van het Koningin' lyk huis van David P die by dat zelve volk, het welk i hier gezegt word dezelve te verachten , dus lang , li eeniglyk ftand greep: des te meer, dewyl zy veri geleken word by de wateren van Siloam ; die haare | fource hadden , niet verre van den berg Zion , en j vermoedelyk , uit het binnenfte van dezen berg , j ontftonden ; dien zelven berg , op welken de zetel 1. der heerfchappy van Davids Koninglyk geflachte al| toos beftendig was geveftigt geweeft. Dus , laat I' zich deze verklaaring gemaklyk vinden : zo men alleen in het gefchiedverhaal des zelven tyds , eenige bewyzen kon ontdekken , dat onder de onderdaanen i van Juda's ryk , waarlyk , veelen zodaniger kwalyk i gezinden wierden aangetroffen , die de zagtjes gaanil de wateren van Siloam , in dien zin konden gezegt wor-  De fonteine Gihon leverde, aan meer vyvers , haar water uit, 2yo De Fonteine Siloam worden , te verachten. Dit echter niet zyndé , is oorzaak , dat fommigc uitleggeren , door die zagtjes gaande wateren van Siloam, iets anders begrypen, en wel verfcheidenlyk : hoewel zy daarin allen famen flemmen , dat het verwyt, aangaande het verachten dezer wateren , een misdaad aanduid , waaraan het volk van Juda zich vergreep: te meer , dewyl de bezoekinge , die de Heer, deswegen wilde uitvoeren , ook Juda treffen zou: want, vers 7, 8. word bedreigt, dat Tiglath - Pilefer , de Koning van Affyrie , wiens macht ongemeen zou aangewaffchen zyn , als een Jlerke en geweldige rivier , oök Juda zou doortrekken ; het zelve overftroomen , en daar door gaan , enz. waar van men ook iets ten aanzien der vervullinge , aangetekend vind. 2 Cbron. XXVIII. 17, 18. 'Er zyn behalven dit, in het geheele redenverband dezer voorzegginge , eenige zaaken vermeld , betreklyk tot Rezin en Pekab , den zoon van Remalja , ( die beiden vyanden van Juda waren) die wel eene nadere overweging zouden vereifchen : doch dezelve raken ons beflek niet. De lezer kan hier over nazien , den Heer Vitringa , (Comm. in Efaiam, adb.W) C. L. Hoheifel, (Obferv. in Efaiam, pag. 82 86.) en Hier. van Alphen, (in zyne Bylagen tot den Jften Brief van Petras , UadZi 222 224.) Behalven dezen vyver van Salomo, waren 'er noch twe andere Vyvers , die mede , door het water der fonteine Gibon , wierden gevuld ; 't welk (naar my de zaak waarfchynlykft voorkomt) uit de ééne , in de andere , afdaalde. Immers , dat deze twe , ter onderfcheidinge van elkander, de ééne , de Opperste , en de andere, de Onderste Vyver , worden genoemt, is te zien Jef. VII. 3. en XXII. 9. dit maakt gewislyk zeer aanneemlyk, dat hier één ea het zeke water , uic dien eenen vyver , die hoo.  met haare Vyvers. 271 ger en nader by de fpringbron was, naar dien ande ren , die veel lager was , door een kanaal overliep Wy vinden geen zwarigheid , Om den aanleg vai den eerftgenoemden dezer beide vyvers , mede aar den Koning Salomo toe te fchryven ; die immer: van veele vyvers , door zich zelve gemaakt, mei ding doed , Predik. II. 6. Ik maakte my vyvers var, •wateren , ( zegt hy) om , daar mede , te bewateren . bet woud , dat met hoornen groende : bedoelende daal door zynen luftbof, ten zuiden van Zion gelegen : die wegens de menigte van het daar in geplant , en digt in elkander wanend geboomte , zeer wel naar een Woud geleek. Uit dit gezegde blykt , dat ter bewatering var dezen zynen lufthof , meer dan ééne vyver gediend hebbe : naamlyk , niet alleen die vyver Siloam, hiei voor befchreven , die volftrekt noodzaaklyk was, om daarin , ( als reeds gezegt is) het water , tot een zekere peil op te houden, ten einde dezen hof, door het zelve, altoos genoegzaam bevochtigt wierde ; maar ook een andere vyver , in welken het water der fontein Gihon moeft vergaderd worden , eer het naar den vyver Siloam , verzonden wierd. En dezen anderen vyver , meenen wy geweeft te zyn , dien Oppersten Vyver , van welken Jef. VII. 3. ;gefproken word: en tegelyk, van deszelfs Watergang ; die , naamlyk , het water , uit den zelven , :naar den vyver Siloam , overbracht: aan het einde ,van welken watergang , de Propheet Jefaia , naar :het bevel des HEERE, zich moeft vervoegen, :om aldaar den Koning Achaz te ontmoeten. Deze watergang des opperflen vyvers , word aldaar igeplaatft , aan den hoogen weg van het Veld :ces Vollers : dat is, den weg , die naar- of lieïver langs dit veld der Vollers liep. Even dus, word [pok de plaats van dezen Watergang des opperflen vy- 'De eene? . de opperfte , vyver ge* noemt. Was naby de fpringbron. En by deo hogen weg van't veld des vollers.  < 1 ] 1 Zy word ook de oude vyver genoemt. De andere, de onderfit vyver, wai door Jehiskh, gemaakt. 172 De Fonteine Siloam yyvers aangewezen, 2 Koning. XVIII. Tfi en Jef £XXVI. 2. alwaar Rabfake , de overfle van Sanbeibs leger , als hy kwam om de ftad Jerufalem , in :yns Konings naam op te eiffchen, gezegt word, te lebben blyven ftaan , by den watergang des opperflen )yvers , welke was by den boogen weg , van het veld les vollers. Dit veld des Vollers , zal dus geloemt zyn , dewyl het in dien tyd , toen Jefaia eefde , aan een' zekeren lakenvoller te Jerufalem , :oebehoord heeft ; die het zelve gebruikte , om 'er • syne lakenen te bleeken en te drogen. Veel ligt, leeft deze Voller dit veld des te meer daar toe vercoren ; dewyl het zo na by dien watergang gelegen was , hebbende niet dan dien gemelden boogen weg, laar tuffchen beiden : dus kon hy nu van deszelfs water zich bedienen , om zyne lakenen daar in te waffchen en te fpoelen. Deze Opperfte vyver fchynt dezelve te. zyn , die Jef. XXII. 11. genoemt word, de Oude Vyver. En, als men den zelven heeft te houden , voor het werk des Konings Salomo , mocht hy dezen naam met recht dragen ; om hem te onderfcheiden , van den onderften vyver , die even te vooren vers 9. gedacht was: want deze Onderste Vyver was van een veel later maakzel , dan de Bovenste. Wy twyffelen niet, of die Onderste Vyver is, door den Koning Jehiskia aangelegt ; zo wel , als het Kanaal, door welk het water uit den Bovenften vyver , naar dezen Benedenften afgevoerd wierd. Wy vinden toch, onder de loflyke daden van dezert Koning 2 Kon. XX. 20. gemeld : dat by eenen Vyver en eenen Watergang gemaakt, en het water in de ftad gebracht heeft. Hier van fpreekt ook Jefus -Siracb , Hoofdft. XLVIII. 19. Ezechias maakte zyne ftad, (naamlyk zyne zetelftad Jerufalem) vaft: en leidde water in bet midden van dezelve : by groef ' dtn.\  met baarè Vyvers. den fpitzen rotfteen , met yzer : en bouwde fonteinen , om water te hebben. Dezen vyver meenen wy, dien Ondersten of Benedensten Vyver te zyn; naar welken , Koning Jebiskia , het water , door dien Watergang , in de ftad gebracht heeft; Door dezen Ondersten Vyver , dus binnen de muuren der ftad te maken , bedoelde Jebiskia niet anders , dan om de- inwooneren , van het nodig water te gerieven. Want , alhoewel zy aan hunne huizen ook bakken hadden , om het regenwater te verzamelen ;■ konden zy daar van , in tyden - van groote droogte , niet altoos verzekerd zyn : weshalven , zodaanig een vyver binnen de ftad te hebben , hun de moeite benam , het zelve , in zulken gevallen , van verre buiten de ftad , uit de bron Gibon te gaan haaien. Jebiskia had deze waterleiding, in vrede''s tyd vervaerdigt; toen het water vry en veilig ,• in de open lucht, naar de ftad mocht afvloejen. Doch , by eenen , niet lang daarna , voor handen zynde oor-, log , met Sanberib den Koning van Affyrie ,< vond! hy raadzaam, in dit werk, eenige verandering te' maken ; waar doof , het gebruik van water., den vyanden zou benomen konnen worden ; zonder dat den inwooneren der ftad,daar door eenig gebrek wedervoer. De Chronyk-fchryver verhaald , 2 Cbron, XXXII. 2. dat, als Sanberib werkïyk in aantocht was naar Jerufalem , Jebiskia , zo dra het geruchte daar van tot hem overkwam , met raad der vorften en helden des volks, het befluit nam , om alle de ■ fonteinen buiten de ftad , töetéstoppeN , benevens^ 1 de beeke (Kedron) die door bet midden des lands bee\nen vloeide; ten einde de Affyriers gébhek aan Wa1 Ter zouden vinden , het Welk dan ook , toén zy irnet alle man aan het werk gingen , met der haalt ! ïot ftand gebracht wierd. Dit word door den Ge§ fcnied- Binnen öè" ftad Jertw falem. tuden zeP ven, wierd iet water ïitdebrpc Siloam jebracht* .  274. De Fonteine Siloam fchied - Schryver , alhier bericht , niet van Gibon alleen; maar in het gemeen , van alle de Fonteinen : naamlyk , van de Fonteine Rogel , de Draken fontein , en meer andere , die in de nabuurfchap van Jerufalem wierden aangetroffen , en die ons alle by naamen , niet bekend zyn. En alhoewel wy aangaande de wyze, hoe het met dit Stoppen dezer fonteinen toegegaan zy , geen klaar begrip konnen vormen *; is toch zeer wel nategaan , dat, als alle die fonteinen , op de eene of andere wyze , verhinderd wierden , om naar buiten eenig water op te geven, dan ook de beeke Kedron, die door bet midden des lands vloeide , verfteeken van al den nodigen toevoer des waters , van zelfs moeft opdrogen , en dus als worden toegeftopt. Maar , om voor te komen , dat met den vyanden het water af te fnyden , de eigen inwooneren binnen de ftad , ge. brek zouden hebben , aan deze zo noodzaaklyke hoofd-ftoffe ; had dezelve Jebiskia , een ander middel uitgevonden; 't welk ons opgegeven word, vers 30. naamlyk: dat hy ook den opperuitgang der wateren van Gihon , flopte : en dezelve leidde , recht af, Beneden, naar het weften der ftad Davids. De Opper uitgang der wateren, is aldaar de eerfte uitgang der wa- *. Dat men , waarlyk , die kunft verftond , van de fonteinen rondom Jerufalem , in tyden van noodzaaklykheid , te floppen ; is zelfs gebleken , in een kater geval ; het welk Ctdielm Tyrius verhaald, (de Bell. Ster. Lib. VUL cup, 4.) in den zogenoemden Heilige Oorlog der Chriftenen , tegen de Saraceenen , gefchied te zyn. Toen , naamlyk de Chriftenen , in den jare 1099. Jerufalem de eerftemaal belegerden, hadden de Saraceenen , alle de fonteinen en waterbakken buiten die ftad, f of 6. mylen in het ronde , desgelyks toegeftopt; om den Chriftenen , door gebrek aan water , van de beleegeringe te doen afzien. Gelyk dan ook de Chriftenen , hoewel zy de ftad noch eindlyk vermeefterden, door den dorft , te zeer ge» plaagt, oubefchryflyke ongemakken geleden hadden.  met baare Vyvers. 27ƒ wateren uit de fonteine Gihon geleid , naar den Oppersten Vyver ; dien Jebiskia deed floppen , en dat water , in fteê van het, als naar gewoonte , in dien opperflen vyver te doen vloejen , recbt af leiden, beneden , naar bet weften , of langs het weften dei ftad Davids. Tot een goed verftand van dit gezegde , doed zeer veel, de beteekeniffe van het woord n??!?, dat< de onze door beneden , hebben vertaald ; maar ei-J genlyk, zo als de Heer Vitringa herrinnerd, (Comm.' in Jefaiam, Tom. I. fol. 646". col. a.) verftaan moet worden, Onder, dat is , onder den grond. Het geeft derhalven te kennen, dat hy dit water, uit de bron Gihon , (welkers opening hy boven toegeftopt had) door een Kanaal ondër den grond leidde, tangs of verby, (gelyk de betekeniffe der Hebreeuwfche \ , welvoegzaam kan opgevat worden ) het weften der ftad Davids : leidende het zelve dus langs den kortften weg , tot binnen de flad. Vergelyk hiermede 2 Kon. XX. 20. daar uitdruklyk gezegt word ; dat Jebiskia dit water in de Stad gebracht beeft. Op dit graven van een ónderaardfche kanaal , mag men duiden , die bewoordingen , in de hier vooraangehaalde plaats, uit Jefus Sirach , Hoofdfl. XLVIIÏ. 19. Hy (naamlyk Ezecbias) groef den fpitzen rotfteen, met yzer : willende zeggen : dat hy , den rotzigen grond , met bouweelen , bytels , en andere yzere werktuigen , deed bearbeiden , om zodaanig een önderaardfch Kanaal te maken ; door welke het water, uit de bron Gibon, bedektlyk, verby het weften der ftad Davids, tot binnen de ftad, gevoerd wierd; ten einde de borgers, ter zeiver tyd, als de Affyriers door het toeftoppen der openingen , van Gihon en van alle de andere fonteinen buiten de ftad , gebrek aan water leden , van binnen , van genoegzaamen voorraad van water zouden voorzien zyn. Welk S 3 be- 300* orïj leraanlche bui-^ .en:  9, 11. op geridderd, 476 De Fonteine Siloam bedryf des Konings Jehiskias alhier ; als een proef* ftuk zyner zonderlinge kundigheid en voorzichtigheid , te recht mocht worden opgegeven. Dit verhaal des Cèronyk-fcbryvers. in dien zin begrepen , zal veel licht toebrengen , aan de redenvoering des Propheets Jefaia , tot de inwooneren Van Jerufalem, in dat zelve hachlyk tydflip, het welk 2 Cbron. XXXII. 1 5. befchreven word : toen , naamlyk Sanberib , met alle zyne macht optoog , ter beleegering van Jerufalem. Men vind deze' aanfpraak , Jef. XXII. 1 - 14. De Propheet meld aldaar van den grooten toefiel, welken die van binnen aanwenden zouden , ter verdeediginge hunner ftad ; ook, voornaamlyk , (dat tot ons oogmerk hier alleenlyk diend ) betreffende, het gebruik, het welk zy maken zouden , van die twe laatft gemelde Vyvers, van welke vers 9. en ir. onderfcheidenlyk gewaagt word. Ten aanzien van den éénen die'r vyvers , den Ondersten of Benedenften , dien wy meenen binnen de ftad geweeft te zyn , zegt hy , vers 9. Gy zult de wateren des Ondersten Vyvers vergaderen : dat is , bewaren en by elkander houden , door alle deszelfs uitgangen op te floppen; op dat dit water niet overvloejen , noch naar buiten de ftad zich wenden mochte , ten voordeele der vyanden , die de ftad hadden ingefloten. En by de aanwyzinge van het middel , om dezen Benedenften vyver, van het nodig water te voorzien , word ook genoemt , de andere vyver , vers ri. Gy zult een Gracht maken , tuffchen de beide muuren , voor de wateren des Ouden Vyvers. Dat is , voor het water , dat wel eer in dien ouden vyver , (welke geen andere dan de opperfte vyver is ) placht te vloejen , uit de fonteine Gibon , (om van daar verder naar Salomo's vyver voorttegaan,) zult gy lieden, na de gewoonlyke opening of uitgang te hebben toe-  met haare Vyvers. 211 geflopt, (vergelyk 2 Cbron. XXXII. 30.) eene Afwending maken; en het zelve leiden, door een Gracht , die dit zelve water des ouden vyvers, onder de grond zal brengen, tot binnen de ftad, Tusschen de beide Muuren. Deze beide Muuren konnen niet wel eenige andere zyn , dan die , door welke de ftad aan haare noordelyke zyde is gedekt geweeft ; eer noch de derde muur , immers van zodanig een maakzel , als die naderhand geworden is, gefticht was; van welke, de ééne was, de noordelyke muur des bergs Zion , zelve ; en de andere de muur die den berg Akra , anders gezegt, de Beneden ftad , omringde. Tuffchen die beide muuren , lag het dal, het welk de Boven- en Beneden ■ ftad van elkander fcheidde ; by Jofephus tu^ottoicSv e Fonteine Siloam met haare Vyvers. .geloofwaerdiger onderricht van Jofephus,') zoude zoeken ; te weten , ten zuidooften der ftad, aan den voet des bergs Morija : (vid. Cotovici, Itiner. Hieraf, pag. 292.) Alwaar dezelve ook geteekend is , door Jan. Kortens, in zyne grondteekening van het hedendaags Jerufalem, (bladz. 198.) Daaruit, meenen wy , dat men in deze bron zich vergift ; en dewyl , mogelyk , de waare bron Siloam , door alle de veranderingen , die de grond te Jerufalem ondergaan heeft, is verlooren geraakt, eene andere willende zoeken , men deze bron, by den berg Morija, verkeerdlyk daar voor aanziet. Dat men deze bron, voor Siloam houd , daar toe heeft aanleiding gegeven , de Kerkleeraar Hieronymus; die (in Comm. ad Mattb. X. pag. 38.) fchryft: Idolum Baal fuiffe , juxta Jerufalem , ad radices montis Moria, in quibus jïloe fluit , non femel legimus : dat is : Wy lezen dikwerf, dat bet afgodsbeeld Baal geweeft zy , naby Jerufalem , aan de wortelen des bergs Moria , in welke Siloe of Siloam vloeid. Ook vermengt men hedendaags , den naam der Bron Siloam , met die van het Badwater Siloam; door welk de blindgebooren jongeling ziende geworden is: want , aan het water , vloejende uit deze bron , by den berg Morija, ( welke men thans voor de bron Siloam houd ) word het gemelde wonderwerk , door de Roomsgezinde inwooners van Paleftina , eenpaarig toegefchreeven. De Keiferin Helena , had boven deze bron weleer , een Kerk gefticht, ter gedachtenifle van dit zelve wonder ; waar van in dien tyd , toen Kootwyk het Heilige Land doorreift heeft , noch eenige ftukken en brokken waren overgebleven. Ook fchryft de gemelde Reiziger , (l.c.) dat deeze bron, zo wel by de Turken en Mooren, als by de Chriftenen , in groote waerde gehouden word ; die aan deszelfs water , als een overblyfzel van dit wonderwerk, de kracht toe-  De Fonteine Etqm. 283 toefchryven , om kwade oogen te gewezen ; gelyk dan de Pelgrims de gewoonce hebben , met dit wa> ter, hunne handen, oogen, en 't geheele aangezichl te waflchen ; onder het uitfpreeken van een formu. 1 lier-gebed, om verlichtinge van de oogen hunnes , verftands , enz. Monconys , (Voyag. Tom. II. pag : 38.) zegt, dat het water dezer bron eenigzins zout : en van geene aangenaame fmaak zy. Het zelve ge. , tuigt ook Sandys, {in zyne Befchryving van het Heilig Land, bladz. 187.) De Fonteine Etam word niet gedacht, in Gods woord: dan , de Jood' fche Meefters melden daar van dikwerf : en fommf j gen hunner plaatzen dezelve op den weg tuffeller I Hebron en Jerufalem. Vid. Ligbtfoot, Cbor. Joh.pram, Oper. Tom. II. fol. 589, 590. Des zou deze Fon^ \ tein , (wat immers de Springbron betreft) te verre j van Jerufalem afgelegen zyn , dan om onder der I titel der Fonteinen dezer ftad , gebracht te worden : maar die zelve Joodfche Meefters willen , dat uil i deze bron het water geleid wierd naar Jerufalem : 1 fommigen zeggen , in eenen der vyvers , in der ■ omtrek der ftad: en anderen, tot op den Tempelberg , om daar tot allerly noodwendigheden gebruiki te worden. Men mag , gewislyk , wel als zeker veronderftel : len, dat Salomo, by de ftichtinge des Tempels, niei ,! zal vergeten hebben, dit gebouw van het nodig wai; ter te voorzien , en het zelve door de konft, ter ' Tempelberg op te voeren : dewyl het water afdaal : j geen oogenblik kon gemift worden ; noch voor de <. Priefteren , dan om zich zelve , dan om de offer' i handen te reinigen ; noch voor de Leviten , om de 1 jempel- vloer in de voorhoven 9 daar zy door hei bloec ■ DeFontcine Etam befchreven. Het vater zeer nodig in den Tempel, j  i j Wierd derwaard geleid, door buizcn. Van eenen ierg, hoo- s84 De Waterleidinge aloed en drek der offerdieren fteeds bemorft wierd, if te fpoelen. Voeg hier by de koperen Zee, die men meend, een altoos loopende/oratem geweeft te zyn: ;n de tien koperen Wafchvaten die ook geftadig van verfch water behoorden voorzien te worden ; zal laar toe ongelyk meer water nodig zyn geweeft , ïan de regenbakken, in den Tempel gemaakt, hebjen konnen toereiken : en het was fchier ondoenyk , al dit water met emmers tegen die hoogte op :e dragen. Ook hebben wy een getuigeniffe van Ariftéas ; iie door den Egyptifchen Koning , Ptoleméus Pbila* ielpbus , in een buitengewoon gezandfchap , naar Paleftina gefchikt, om aldaar de overzetting des Bybels in de Griekfcbe taaie , te bezorgen ; en die al zyn wedervaren , geduurende deze merkwaerdige reize , in fchrift gefteld heeft. Deze fchryft , (i» Libr. de LXX. Interpr.. Oper. Jofephi, add.foL 12.) " dat de toevoer van water aan den Tempel nooit ont" broken hebbe , dewyl een zekere groote bron" ader , aldaar , onder den grond haare natuurlyke " en onophoudelyke uitwatering had : en dewyl , " ook onder den grond , eenige bakken , met eene " wonderlyke en onuitfpreekelyke konft, gemaakt " waren , in welke dit water vergaderd wierd; het 8 welk vyf ftadien verre derwaard wierd heenge" leid , enz. " Hy voegt daar by : " dat hy meer " als vier ftadien verre buiten de ftad gebracht, als " hy aldaar zyn hoofd naar de aarde neigde , duï" delyk het gedruis gehoord had ; het welk dit wa" ter verwekte in zynen afloop." Het welk Adri* chomius en meer anderen verftaan , van de plaats , waar dit water weêr van onder den grond te voorfchyn komende , in de beeke Kedron ftortte. De Source , uit welke dit water door pypen , naar den Tempelberg is opgedreven , moet ongetwyf- feld .  des Tempels, a8j feld , (hoewel Ariftéas daar van niets vermeld,) op eenen boogen berg, buiten Jerufalem geweeft zyn. Uit het voorgaande , (bladz. 87. en 8 8.) is gebleken , dat alle de bergen rondom Jerufalem, merkelyk booger waren , dan die , welke de ftad zelve droegen : en dus ook hooger , dan de Tempelberg , Morija. Zonder dit zou ook dat ganfche Waterwerk , met geene mogelykheid , ter uitvoeringe hebben konnen gebracht zyn. Alle die eenig begrip hebben , van de wetten der Hydraulica, (water beweeg- en werktuigkunde,) weten zeer wel , dat als men het water door eene beflotene buis brengen wil , naar eene verhevene plaats; de fource , van waar het begint te vloejen, zo niet booger, ten minfte , van eene gelyke hoogte zyn moet, dan de plaats, waarheen men het zelve brengen zal: want, al het opryzen des waters , door het ééne deel die'r beflotene buis , tot zodaanig eene verhevene plaats, word niet anders veroorzaakt, dan door de nederperjfende kracht des waters , het welk in het ander deel die'r zelve buis befloten is : en de op en nederperjfende kracht des waters , is aan elkander altoos evengelyk; dewyl, eene der eigenfchappen des waters , ( als mede , der andere vloeibaare ftofFen, ) is, altoos in evenwicht te ftaan: gelyk de fchrandere Natuurkenner , de Heer Bern. Nieuwentyd, door verfcheidene fraaje experimenten (proefnemingen ) be. toogt , in zyne Waerelds-befchouwinge. (BeJ'cbouw. XXVIII. §.35 38.). Om deze reden, konnen wy niet wel treden , in de gedachten van den Heer Vitringa ; die (in het recht Verftant van Ezecbiëls Tempel , II. Deel, bladz. 385, 386".) meend, dat dit water, uit de fonteine Gihon of Siloam, naar den Tempel zy geleid geweeft. Wy hebben immers gezien , dat deze fontein in eene laagte was , Jen zuidweften des bergs Zions : en het is naar de wet- ger dan de Tempelberg.  286 He Waterleidinge wetten der water - beweegkunde niet mogelyk , Cteri zy het door pompen of andere werktuigen , gefchiede ) het water , natuurlyker wyze, van de laagte naar de hoogte te doen vloejen. Neen , byaldien de eigenlyke bron , die al dit water aan den Tempel mededeelde , niet op den Tempelberg zelve geween: is , konnen wy in deze twyffelachtige zaak , niets waarfchynlykers giffen , dan dat op eenen der bergen by Jerufalem , hooger dan de vloer des Tempels , en vermoedelyk ten weften der ftad , zodanig een fpringbron moet geweeft zyn , en daarby , een waterbak ; in welken het water uit die brori opwellende , wierd vergaaderd: en vervolgens door eene of meer loode pypen , onder den grond , eerft benedenwaards tot aan den voet dezes bergs , dan door het Kaasmakers dal , tuffchen de Boven- en Benedenftad gebracht wierd , tot den voet des bergs Morija , en eindelyk , door het muurwerk, met welk die berg van buiten bekleed was, tegen denzelven opgevoerd wierd; om aan de kopere Zee , en aan de tien kopere Wafcbvaten , het nodig water meê te deelen ; als mede , om door de Priefteren en Leviten , tot-allerly Tempel- en Altaar-dienften gebruikt te konnen worden : welk water, dan daarna, des gelyks door loode pypen , aan de ooftzyde , afliep , en zich ontlaftte in de beeke Kedron. En wil men aan deze bron den naam van Etam geven , ter navolging der Joodfche Meefters: wy hebben niets daar tegen : mits wy flegts , met fommiger hunner, deze bron niet zo verre weg plaatzen , tuffchen Hebron en Jerufalem : dewyl wy dan weder die zelve zwarigheid zouden vinden , die wy aangemerkt hebben , in het gevoelen van den Heer Vitringa : want de geheele landftreek tuffchen Hebron en Jerufalem , is veel lager , dan het eigenlyk' ommeland van Jerufalem zelve ; het welk op den ver-  des Tempels. 287 verhevenften oord van geheel Paleftina, lag: en kon derhalven het water , uit geen bron, van daar, naar eenen van Jerufalems bergen, tegen de hoogte opgeleid worden. Ook zyn de Joodfche Meefters , in de plaatzing dezer fonteine Etam, onderling niet eens : en is al wat zy daar van verhaalen , gelyk de Heer Vitringa [in de aangehaalde plaatsf) aanmerkt, in veele verdichtzelen ingewikkeld: weshalven men op hunne berichten , des aangaande , geenzins veilig zou konnen. aangaan. 'Er zyn wel op den weg tuffchen Jerufalem en Betblebem , noch overblyfzelen te zien van eene oude waterleiding , door welke het water , uit de waterbakken van Salomo by Betblebem , naar Jerufalem zou gebracht zyn : doch , dit water kon naar Jerufalem gebracht zyn, om een' der Koninglyke lufthoven , in de valleijen, te bevochtigen ; zonder dat daar van iets naar den Tempel berg opgevoerd is. Doch hier van nader , als wy aan de befchryving van Bethlehem gekomen zyn. Naar het geen de Geleerde J. Lundius , uit de Joodfche Schriften aanhaald , (in zyn Joodfche Hei'ligdommen, I. Deel. II. Boek XVlde Hooj'dft.j moet de ze fontein Etam , aan den Tempel, zeer veel waters hebben bygezet; zo verre zelfs , dat men met het zelve , den geheelen voorhof kon doen onderloopen: want als de vloer des voorhofs wat te veel , door al het bloed der geflachte offerdieren, bemorft was, witten de Priefteren een zeker bedekt gat in de vloer, het welk aan niemand dan hun alleen bekend was , te openen ; waar uit dan door zekere pypen , zo een menigte van water fprong , dat de geheele voorhof onderliep , en al het bloed, beneven andere vuiligheden, wierden weggefpoeld. Die , al wat wy van dit door den Tempel ftroomend water , gezegt hebben , behoorlyk opmerkt, zal aanftonds licht ontfangen, in fommige anderzins dui' Brengen» de eenen overvloed van water by. Izechl XLVII.ïil en Joel III.18.opH gehelderd,'  288 De Draaken Fontein. De plaats der Draaièn Fontein aangewezen. duiftere plaatzen van het Propheetifch woord ; M welke zeer klaar op dit zelve water gedoeld word. Dus zag de Propheet Ezecbiël, wateren vlieten, van onder den dorpel des buizes , naar het ooften , Hoofdft. XLVII. I. Naar de belofte , Joel III. ib". zou een fontein , uit den huize des HEERE uitgaan , en bet dal Sittim bewateren. Waar door aangeduid word, dat de leere der genade, die in den aanvang des Nieuwen Teftaments alom verkondigt wierd , allereerft haaren oorfprong zou hebben uit den Tempel te Jerufalem : in zo verre de Apoftelen , op den dag des Pinfterfeeftes , binnen dezen Tempel, eendrachtig by elkander vergaderd , aldaar ontfangen zouden , die overvloedige gaaven des Heiligen Geeftes ; welke zy ter bekeering der Heidenen hefteden moeften. Van eene Draaken Fontein, leeft men Nehem. II. 13 alwaar dezelve blykt geweeft te zyn , ook buiten de ftad , en wel ten westen , tuflchen de Dalpoort en de Miftpoort : want 4 Nebemia trok uit by nacht , door de Dalpoort, en verby de Draaken-Fontein, naar de Miftpoort, enz. De plaats dezer bron kon niet duidelyker befchreven worden. In het Hebreeuwfch word zy V^D PS genoemt : het welk de onzen zeer wel door Draakenfontein, vertolken. Doch , van waar , zy dus genoemt , en of dezelve ook zo waterryk geweeft zy dat zy een geheel beekje uitleverde , is bezwaarlyk te zeggen. In het laatfte geval, zou dezelve mede behooren , onder de bronnen , welke in dien tyd , aan de beeke Kedron, een geduurige toevoer van water plachten te verfchaffen. OndertufTchen word deze. Draaken - bron nergens meer gedacht, dan in de aangehaalde plaatze j en is dus dooi  ik Fonteine Rogeh , aS; 'èooT geene byzondere gevallen , aanmerkelyk ge worden. Van de Fonteine R o g e lj i word meermaaiert, in de Heilige Schriften , gewa{ i gemaakt. Zy word gemeend, door dat En-Rogol ' Jof. XV. 7. alwaar de Nederduitfche Overzetting! ! het woord fZ (En), als ware het een eigen naam , onvertaald laten , gelyk ook in En-Semes , ter zei ver plaatze : daar nochtans "V. of f!? , by de He breè'n een fontein of bron betekent : gelyk de onzei dien zelven naam %"}, Vè , Jof. XVIII. '16. te rech Uitdrukken , de Fonteine Rogel. In deze beide plaatzen , word die bron gedacht by dé aanwyzinge der grensfcheidinge , tuffchen d( : ftammen Juda en Benjamin ; die ten zuiden , lang; 1 Jerufalem getrokken was: zelfs word dé gemelde Fon i teine ih deze grensfcheiding mede betrokken ; om i trent den ftreek van Jerufalem , eh wel zuidooji . 'waard : want zy word , ( terwyl de grens - befcbryI ving , in de eerftgemelde plaats, van het ooften ter ■ weften voortgaat) genoemt, voor het dal Hinnoms.. 1 het welk zuid ten ooften van deze ftad lag. Na dai ; toch de fonteine Rogel was genoemt , vers 7. Ver ! volgt de Schryver, vers 8. En deze landpaale zal op< 1 gaan door bet dal des Zoons Hinnoms, aan de zyde var. 1 Jebufi. ten zuiden; Welke is Jerufalem. Reden genoeg 1 voorwaar , om de fonteine Rogel, zuid-ooftwaard, : en iets meer ooftlyk, dan het dal Hinnoms, van Jé '. rufalem te ftellen. Bonfrerius heeft dezelve , myni i bedunkens , zeer wel in' zyne Kaarte geplaatft 1 Doch zy is wat te verre van Jerufalem , dan o| myne Grondteekening dezer jiad, gebracht te konnet I worden, T Som t ; DeFdnte?-» (ne Rogel. I Op 3ê , grensfcheidinge van 'Juda en , Benjamin. !  I Van waar dus ge- ( noemt. i En waardoor aanmerkelyk. i00 De Fonteine Rogel. Sommigen menen, op het fpoor van den Geleerien Andr. Mefius, (Comm. in Jof, ad cap. XV. 7.) lat het woord , een voller , betekent: en overzetten , mitsdien, dit ibyZ (En Rogel ,) door de ?onteine des Vollers : te gelyk , vormende de eene -n andere giftmge, ten aanzien van de oorzaak dezer tenaaminge. Doch de echtheid dezer betekeniffe van iit woord , zal bezwaarlyk konnen bewezen worden. Wel, weet men , dat de Hebreen , het woordo?13, gebruiken, om een voller te benoemen. Zie 2 Kon. XVIII. 17. Jef. VII. 3. XXXVI. », Maar het woord ^ komt in die betekeniffe nergens voor, ten minden in het Oude Teftament. Deze Fontein word , behalven dat ze , als ware, tot een' der merkpaalen verftrekte, ter onderfcheiding van het grondgebied der ftammen Juda en Benjamin. (naar Jef. XV. 7. en XVI. 18 ) aangehaald, in het geval van Abfoloms oproer, tegen zynen vader David : toen zekere dienjimaagd, gezonden, om David, aangaande Abfoloms verderflyken toeleg, in der ftilte te verwittigen , deszelfs beide boezemvrienden, Jonathan en Ahimaaz aantrof , daar ze ftonden by de 'Fonteine Rogel. Zie 2 Sam. XVII. 17. Desgelyks Adonia , als die eene famenzweering trachtte te ma. ken , tegen zynen broeder Salomo , om zich tot Koning , in zyns vaders plaatze , te doen verkiezen, regtte by deze Fontein ; of liever, by den fteen Zobeletb , die by deze Fonteine Rogel was, eene maaltyd san , voor zyne aanhangeren , 2 Kon. I. 9. Jofephus dit zelve geval verhalende , (Ant. Lib. VII. cap. 11. fol. 247.) fchryft, " dat Adonia een maal» " tyd maakte , in de nabuurfchap der Stad , by een " Fontein, die in de Koninglyke luftboven was". Zodaanige Koninglyke luftboven , waren , (fchynt wel,) in den omtrek van Jerufalem zeer veelen, door ver- fchei-  Het Badwater Bethesdts. Sqi ■fcheidene Koningen, de eene na den anderen, aangelegc: onder dezen , dan ook eenigen ten Zuidooften , waar deze fonteine Rogel was j dienende, om deze luftboven te bewateren. Ten laatften hebben wy iets van het Badwater Bethesda, hier by te voegen; zeer bekend door een zeker wonder, 't welk in fommige tyden des jaars , aldaar verrigt wierd, dooreen' Engel; die daarin nederdaalde, en het zelve beroerde: het welk die kragt aan dat water mededeelde , dat een iegelyk, die met een kwaal bezet, na die beroering , eerft zich daarin werpen kon , terftond van zyne ongemakken genezen wierd. Dus verhaald ons Jobannes , de zonderlinge uitwerking dezer waterberoering , in zyn Euangelium , Job. V. 2-4. En alhoewel wy, van deze zeldzame zaak, noch by Jofephus, noch by een' der andere Schryveren dier tyds , eenig woord gewag gemaakt vinden; mag dit echter aan niemand eenigen aanftoot geven, in zyn geloof. 'Er zyn meer zaaken , die alleen de door Gods Geeft gedreevene en geene andere Schryveren vermelden; aan welke men daarom geen geloof weigerd : ten voorbedde , de Sterre, verfcheenen aan de Ooft erfcbe Wyzen: de verfchyning van den Engel des Heere, aan de herders, in het veld van Betblebem: de Betblebemitifcbe kindermoord, enz. Jobannes doed daar van berigt , ter gelegenheid, als hy verhaald, het gewrogt wonderwerk , door den Zaligmaker , aan eenen kranken , die 38. jaaren bedlegerig geweeft was , zonder ooit onmiddelyk na de beroeringe des waters , daarin geworpen te konnen worden ; zynde altoos door anderen voorgekomen. Zie vers 5—15. en geeft even vooraf, vers 2—4. een befchrvving van dit badwater : en van de wyze, T 2 hoe Het BadwaterBethesda. Tergde-. genheid yan een doorChriftus gewrogtwonder bekend geworden.  2 1 t Was niet anders dan j een vyver. j ; j Van waar' dezelve dien naam ontfangen had. 94 Het Badwater Bethesda. oe het zieh , met dit wonderwerk telkens tae- roeg. Dit Badwater , 't welk wy ons niet anders ver* leelden , dan een vyver geweeft te zyn , (dewyl iet woord ^oXujwo-n'ö^*, in het gemeen een verzamel' laats van water te kennen geeft,) was dan te Jeru'alem , Br) wir%oaddon,bcnachtigt. Vervolgens, door 'haraa Xeko, En door "üebukad* itzar ver^ voeft.  Na de hei fteilinge beeft die ftad , des gelyks , menig eei harde be legering beproeft. Geduu rende de Roomfcl Sradhouderlykereiieering is Jerufalem, doe de gevallen van Chriftus, aanmerkt lyk gejsvorden. 300 De Lotgevtllen - Als naderhand het volk , het welk door Nebukainezar , gevangelyk weggefleept was naar Babel , van _ tyrus , den Koning van Perfie vryheid ontfing , om weer te keeren naar hun vaderland , aanvingen de1 zen terftond, eerft den Tempel, en daarna de jlad, 'te Herbouwen: doch, hoe langzaam dit werk voortging , inzonderheid, door de geduurige tegenkantinge hunner vyanden , de Samaritaanen , zien wy Ezr. III. en IV. als mede Nehem. III. en IV. Ja het fcheen of Jerufalem , tot geen ander einde uit haare vervalle puinhoopen moeft worden opgehaald, dan , om weêr op nieuw de droevige rampen van den oorlog , in verfcheide belegeringen en verwoestingen , te ervaren : als door den Egyptifchen Koning , Ptoleméus Lagus, den Syrifchen Koning, Antiocbus Epipbanes , den Roomfchen Veldheer , Pom* pejus , den Partifchen Veldheer , Pakorus , en niet lang daarna door Herodes den Groeten : alle welke ongevallen veel te lang zyn, om ze te verhaalen. . Toen , in het tiende jaar , na Chriftus geboorte , geheel Judè'e een ivingewefl (provincie) der Romeinen geworden was, hadden de Roomfche Stadhouders, die het land in naam des Keifers beftierden , mee.rendeels hun verblyf , binnen Jerufalem. Ter zeiver tyd is deze ftad , door de verkeering van den ""Zaligmaker , zeer aanmerkelyk geworden ; die , zo dikwerf eenig voornaam Feejl aanftaande was., uit Galilëe , waar Hy anders gewoonlyk zich onthield , naar Jerufalem reisde, om den Godsdienft te vieren : en van zodanige gelegenheden , zich bediende , om binnen deze ftad , en wel meeft , in den Tempel, te leeren en veelerly groote wonderen te verrichten , Job. XVIII. 20. gelyk dan ook het laatfte wonder, te Bethanie , in de nabuurfchap van Jerufalem , in de opwekking zynes vriends Lazarus s gewrocht; zyne vyanden , de leden van den Jood- fcheo.  der ftad Jerufalem. 301, feilen Raad , dermaten tegen hem verbitterde , dat zy van toen aan, zomen raadjlaagden om hem te doo- den, Job. XI. 47 53. hem, ter gelegenheid van het Paafchfeeft , werkelyk vingen , en door een* wonderlyken famenloop van zaaken , hun oogmerk bereikte, dat Jefus , door het vonnis des Stadhouders , Pontius Pilatus , te Jerufalem , Gekruist wierd. Deze ftad , was wegens het mishandelen der Propheeten , die God tot hen gezonden had , reeds voorlang , ten kwade berucht geweeft, Mattb. XXIII. 37. Dit gaf Jefus, ten aanzien van zich zelve , zynen Difcipelen te verftaan : zeggende : ik moet beden , morgen , en den volgenden dag , reizen : want , bet gebeurd niet , dat een Propheet gedood user* de , buiten Jerufalem , Luc. XIII. 33. Hoe zeer maakt dit geval de ftad Jerufalem , dan niet aanmerkelyk ? daar zy dus geworden is , het tooneel , waar op het groot werk der Verlossince , door dezen Middelaar Gods en der menfchen , denmenfche, Cbriftus Jefus, volvoerd is Na dezen tyd , is God , met zynen zegen, t'eenemaal , van deze zyne eertyds zo zeer beminde ftad , geweken : en begonnen allerly voortekenen zich op te doen , die deden duchten, dat Hy, den onrecbtvaerdigen handel, aan welke de inwooneren van Jerufalem, niet alleen de Overheden , maar door derzelver aanporringe, ook het gemeene volk, in deze onfchuldige bloedftortinge van Cbriftus , zich bezoeteld hadden , geenzins zoude ongewroken laaten. Die zelfs • vervloekinge der Joden, ter gelegenheid van het rechtsgeding van Chriftus uitgefproken , Mattb. XXVII. 25. is omtrent 40. jaren daarna , werkelyk vervuld. De Joden wierden , zo te Jerufalem , als in alle de andere fteden van Judeë , zeer gedrukt , door de Roomfche Stadhouders: daaruit ontftonden onophoudenlyke oproerenj die, aan- Waarnade geheele rerwoestinge der ftad, door deRomeinen, gevolgt is.  I 1 ] I ] i i Daarna, door Kei-i fer Airi»-\ nus herbouwd, is zy een'geruimentyd onder de macht der Chriftenen geweeft. \ ^02 He Lotgevallen 'emerkt den hartnekkigen aard des Joodfchen volks, liet te {lillen waren, voor dat Jerufalem, door den loomfchen Veldheer , Titus Vefpafwnus, (na dat le Chriftenen , binnen deze ftad , zich dus lang bevindende , even te vooren , zich van daar begeven ïadden ) ingenomen , en , na , geduurende den torm , het grootfte deel der inwooneren jammerlyk e hebben omgebracht, verbrand en ten eenemaal vernield wierd. Na verloop van 47. of 48 jaaren, na de verwoeling , wierd de ftad Herbouwd , door den Room'chen Keifer , Aelius Hadrianus : doch doen van laam veranderd ; wordende ter zyner eere Aelia, jok met den bygevoegden toenaam , Aelia Capitolina , geheeten. De Joden hebben , federt dien ;yd , menigmaal getracht, zich in het bezit dezer lieuwe ftad te ftellen : doch hunne onderneminge , wierd hun door de volgende Roomfche Keifers , droevig verleerd. Het begin der Nde eeuw , was voor dit nieuw Jerufalem, ('t welk toen , dezen haaren ouden naam weêr aangenomen had,) voor de Chriftenen des te gelukkiger: als Keifer Konftantyn de Groote , de eerfte der Keifers , die de leer van Chriftus omhelsden , tot de regeering kwam. Immers wierd toen deze ftad , de algemeene toevloed der Chriftenen : voornaamlyk , na dat zyne Godsdienftige moeder Helena , in eigen perfoon , derWaard toog: en aldaar, gelyk in meer andere plaatzen des Heiligen Lands, prachtige Kerken , en meer andere geeftlyke gebouwen , ftigtte. Sedert dien tyd wierd Jerufalem jaarlyks bezocht, door allerly vreemde Chriftenen , uit alle bekende waerelddeelen ; die derwaard reisden ter zogenoemde Bedevaard , om , inzonderheid , het Heilige Graf te bezoeken en te vereeren ; waar aan , als de byceloovigheid het Chriftendom begon te befmetten , B een  der' ftad Jerufalem. 33 een foort van verdienftelykheid wierd toegefehreeven., In het midden der Vde eeuw , wierd de Kerk tej Jerufalem , tot de Patriarcbaale waerdigheid verhe-1 ven : en aan deszelfs Patriarch , het opzicht, over' alle de rondom gelegen Chriften gemeente, opge-c dragen. Doch na dat haar aanzien dus het hoogft^ geklommen was, is haare bloeiftand weder zeer fchierlyk gedaald. By de fplitzing van het Roomfch Keiferryk , door Tbeodofius den Groeten , onder zyne beide zoonen , Honorius en Arkadius, was Jerufalem, benevens het ganfche Heilige Land, en alle de daar aan paaiende landen , als behoorende tot het Oostersch Keiserryk , aan zynen oudften zoon , Arkadius , ten deel gevallen: en hier door, ook bloot gefteld voor het gevaar der vyanden, door welke dit ganfche Ryk , door deze fcheuring te zeer verzwakt, van tyd tot tyd, befprongen wierd. Allereerft wierd Jerufalem bemachtigt, door Kosroës, Koning van Perfie, in den jare 615. En nauwlyks Was zy weêr in handen der Chriftenen herfteld ; of zy wierd in den jare 636. door de Mahometbaanen , naamlyk , den Arabifchen Vorft der Saraceenen , Omar , ingenomen. Van daar geraakte deze ftad , onder de heerfchappy der Kalifs , eerft, van Perfie, daarna van Egypte ; onder welke de SaraCeenfche heerfchappy , in dien tyd verdeeld was. En eindelyk , onder de wreede dwinglandy der Turken. By deze geduurige verandering van Heeren , wierd de toeftand van Jerufalem , inzonderheid , ten aanzien der Chriftenen aldaar, van dag tot dag verergerd. Hunne verdrukkingen namen derwyze de overhand, dat zy, (daar de Oofterfche Keifers, hun niet konden byfpringen ) genootzaakt wierden, hulpe te zoeken , by de Wefterfcbe Chriften Mogenheden van Europa; die ook^hunnendhalven, aanrechtten, dien 5n, eindes fk verroerd door e Saratenen en urkeis.  Welke laatften die zelve ftad noch bezitten. *t Heden daagfch Jerufden is kle'mei dan het «oude. gö4 De ftaat van bei dien zogenoemden Heiligen Oorlog ; welke met den aanvang der Xlde eeuw begonnen , en niet voor den uitgang der XIIMe eeuw geëindigt is. En alhoewel 't den Chriftenen gelukte, een en andermaal , de ftad Jerufalem te vermeefteren , en zelfs , daar binnen , een byzonder Koningryk op te rechten ; hebben zy nochtans onderling , tegen elkander oneens , en daar door , tegen de overmacht der ongeloovigen , te min beftand , deze ftad en het ganfche land , eindelyk , in deraelver handen moeten overlaaten. Onmiddelyk, na het einde des Heiligen Oorlogs i bleef Jerufalem onder de heerfchappy der Saraceenfcbe Sultannen van Egypte , in dien tyd noch onafhanglyk , van de Sultannen der Turken : dan in den jare 1517. onderging Jerufalem haare laatfte verandering* door den Turkfchen Sultan of Keifer, Selim, die met al zyn macht, naar Syrië, Paleftina, en vervolgens naar Egypte toog , en alle deze landen , toen , en voor altoos , onder zyn gebied bracht: gelyk ook deszelfs zoon en opvolger , Keifer Soliman , in den jare 1541. de ftad Jerufalem, die in verfcheidene belegeringen , aan haar muuren en vefting - werken zeer befchadigt was geworden , met eene nieuwe muur omringt, en in dien ftaat gebracht heeft, waaf in het noch gezien word , jegenwoordig. Het HEDENDAAGSCH JERUSALEM, .vertoond zich veel kleiner, dan het oud Jerufalem geweeft is : voornaamlyk, dewyl de berg Zion, die ' buiten tegenfpraak , wel het aanzienlykfte deel der 'ftad had uitgemaakt, nu uitgefloten en daar aan gemift word. Men verhaald , dat de Baffa , ( Bevelhebber) aan wien de Turkfche Keifer, Soliman , in den  Hedendaagfch JerufalerH. goj den jare 1542. het opzicht over de herbouwinge, der ftad , had opgedragen , zyn de een Genueefcb Renegaat , (afvallige) ter dezer oorzake , zyn hoofdl zou verlooreu hebben : en wei, gelyk Korn% dg Bruin, (in zyne Reizen, bladz. 292.) aanmerkt, dewyl de Turken, ziende dat deze berg, zo veel hoger dan het overig deei der ftad , over dezelve (gelyk men zegt) Commandeerde i daar uit eenig argwaan begonnen op te vatten , als of deze Bajfa» de zaake der Chriftenen , heimelyk begunftigende , dit alleen gedaan had ihet opzet , ten einde den Cbrijlenen gelegenheid te geven , oni de ftad , ter eenen of anderen tyd , weder te vermeefteren. Doch Jonas Kortens, (in zyn SKdfC Md) pem @é« ïofstm ianii. bladz. 173.) zegt zeer wel: dat deze Baffa , door eene verborge drift , dus heeft moeten handelen , om de voorzeggingen dei- Propheeten ^ daar in haare vervullirige te doen bekomen : want , riaar Micb. III. 15. moeft de berg Zion , als een akker geploegt worden : en naar Klaagl. V. 18. moeften de vojfen , op den zelven , loopen. Dezeive Schryver getuigt ook , één ftuk lands , op dezen berg gezien të hebben, met gerft , en één met haver, bezaaid: en een ander ftuk, op welk tarwe geftaan had ; dat reeds was ingezameld. Hy voegt daar by, dat niets den vojfen zoude konnen hinderen , over dezen berg te loopen: zo lang dezelve , door geene muur , van het overige land , is afgefcheiden. Ook meend die zelve Jonas Kortens , dat de ftad Jerufalem aan de rioerdzyde, veel verder, dan jegenwoordig , zich weleer hebbe uitgeftrekt : maar ten «often en weften , binnen haare oude paaien, beflooten gebleven zy. Uit het minder getal van Poorten, met welke die ftad thans voorzien is , kan alleen het befluit; worden opgemaakt, aangaande haare kleinere uitge-V ftrekt- En heeft 'EN,-  i TJitgezon derd,noch een zeven Je , die al toos geflotenblyft. ,05 De ftaat van het trektheid. In fteê van XII. worden nu niet meer ils VI. poorten geteld : met naamen , de Poort van st Stephanus , de Poort van Herodes , de Poort v-an Damaskus , de Poort van Hebron , ook genoemt , de Poort van Betblehem, Davids poort, die ook de Poort des bergs Zïon word genoemd, en emdelyk de Mist poort. Deze naamen zyn dus meerendeels ontleend , van de fteden, werwaard de wegen , door die gemelde poorten , heenen leiden. En 'onder dezelve , is geen één der oude naamen overgebleven , dan die der Mift poort: hoewel de hedendaagfchc Mift-poort, aan eenen geheel anderen oord der ftad gevonden word, dan de voonge , naamlyk , ten ooften. 'Er is aan Jerufalem , behalven die gemelde , noch eene zevende Poort , die Porta Aüsea , dat is , de Vergulde Poort genoemt word ; waarfchvnlyk , wyl zy voorheen met eenige vergulde lofwerken , is verfierd geweeft. Deze poort ftaat aan de ooftzyde der ftad , omtrent 150. fchreeden zuidlyker dan de Poort van St. Stephanus ; en naaft by de plaats van den ouden Tempel : gelyk zy zelfs gehouden word , voor de poort , door welke men eertyds van de ooftzyde, den Tempel intrad, zonder de ftad te raken. Dan , die vergulde poort is, in dezen tyd ganfch buiten gebruik: vermits de Mahomethaanen dezelve hebben toegemetzcld. Als men hun vraagt , waarom deze Poort , niet zo wel , dan de andere, open gebleven zy ? geven zy ten antwoord : dat dezelve bewaard word , voor een zekeren Grooten Koning, die alleen door dezelve , de ftad zal ingaan. Het is even of de Turken,, de woorden van Ezecb. XLV. 2. gelezen , en cTéze overlevering , daar van ontleend hebben ; al-, waar ook de poorte des Tempels , die naar bet ooftén< vitza*, (vers 1.) aan den Propheet, in een gezich-  Hedendaagfcb jerufalem. 30? të , als geflooten, verjegenwoordigt wierd : en tot hem gezegt : Deze poorte zal toegeflooten zyn : zy zal niet geopend worden, noch iemand door dezelve ingaan, om dat de HEER , de God Ifraëls , door dezelve is ingegaan : daarom zal zy toegeflooten zyn. Hierin alleen is het onderfcheid : dat de Turken , het ingaan van dien grooten Koning, door deze vergulde poort, noch als toekomende, te gemoed zien: en deze poort geflooten houden , ter tyd toe, dat zy voor denzelven , by zyne intreê te Jerufalem , zal geopend worden : daar de woorden van Ezechiel mede brengen , dat het toefluiten dezer poorte alleen gefchiede, ter gedachtenifle van den reeds volbrachten ingang dezes Konings , die hier de HEER, de God Ifraëls zelve, gezegt word, geweeft te zyn. Het behoeft niemand te verwonderen , dat de Roomsgezinde Schryveren , dit gezegde van Ezechiel verklaaren , van die plechtige intreê van den Heere Cbriftus binnen Jerufalem , acht dagen voor het paafchfeeft : welke intreê , door die zelve Poorte zoude gefchied ;zyn. Vid. Adricbomius, (Tbeatr. Ter. S. fol. 176.) Doch anderen , fchryven dit fluiten dezer poorte toe, aan eene zekere voorzegginge onder de Turken 'gemeen; welke luid, dat de Chriftenen de ftad Jerufalem , door deze póórt zullen innemen ; waar van de Turken dus de uitwerking trachten te beletten. Ten bewys van den bygeloovigen aard der Turken , haald Kom. de Bruin, {bladz. 292.) noch een ander (taaltje aan : dat zy , naamlyk , alle vrydagen, op den middag , ook alle de zes andere poorten •geflooten houden, en niet weêr openen, voor dat hun middag gebed is geëindigt : dewyl hun , door eene andere voorzegginge, gedreigt is , dat de Christenen , op êenen vrydag, ( die der Mahomethaanen 'Sabbath is,) geduurende hun middag - gebed , de itad vermeefteren zullen. V 2 Naar  De^edasnte derftad. i i i Degroottt. Hetmaakzel haare r muuren. De huizen en ftraaten. [08 De flaat van bet Naar het bericht van J. Kootwyk, (Itiner. Hiertf. }ag. 321.) is Jerufalem thans , van Gedaante, angwerpig vierkant : gelyk ook de gefteldheid van vaaren grond , aan de ooft- en weftzyde , wat ftyl ïfloopende , zodaanig een gedaante , noodzaakelyk naakt : en is reeds hier voor aangemerkt , dat het Md Jerufalem desgelyks een vierkante gedaante veroonde. De Grootte der jegenwoordige ftad , in haaren mkring buiten de wallen, word gemeenlyk bepaald, tot omtrent drie quartier uur gaans. De Geleerde Heer Maundrell heeft , den laatften dag van zyn verblyf te Jerufalem , den omtrek der ganfche ftad afgetreden , en het getal der treden , van de ééne poort tot de andere , famentrekkende , dezelve bevonden 4630. Hy meend , dat om zyne treden , tot Engelfcbe roeden van 3. voeten , te brengen ; een tiende deel daar van moeft worden afgetrokken: dus 10. zyner treden, 9- Engelfche roeden uitmaakten ; en Zyne 4630. treden , 4167. Engelfche roeden : welke hy bepaald , tot 2^ Engelfcbe mylen ; die na genoeg met 3. quartier uur gaans , overeenftemmen : vermits 3. vollen Engelfche mylen bedragen , één uur gaans. Zie zyne Reize van Aleppo naar Jerufalem , bladz. 138. en 139. De Muuren der ftad zyn , gelyk de Reiziger , Kom. de Bruin getuigt, (bladz. 292.) redelyk fraai, en van uitgehpuwen fteenen gebouwt: hebbende op eenigen afftand , verfcheide vierkante torens ; die , boven de gemeene muur , een weinig verheven, en met fchietgaten voorzien zyn. Dit muurwerk is 6. vademen boog; en heeft de dikte van 3. voeten. De Huizen hebben alle, platte daken; die overal in de Oofterfche landen zeer gemeen zyn. Doch hebben geen zweem naar dien pracht, wegens welke Jerufalem, ten aanzien van haare geboa*  Hedendaagfcb Jerufalem. 309- bouwen , eertyds is beroemd geweeft. Het is een gemeen lot van alle de fteden , in de landen des Turkfchen gebieds , zeer flecht en flordig bebouwd te zyn. Jerufalem is echter noch taamlyk dicht betimmerd en volkryk. Doch de meefte Straaten zyn eng en krom. Men ziet een zeer fraaije Print' verbeelding van het Hedendaagfcb Jerufalem , door den voorgemelden vermaarden Reiziger en Konftfchilder Kom. de Bruin , met veel gevaar en moeiten ontworpen , in zyne Reisbefchryving ingelaft , bladz. 281. vertoonende haare gedaante, te zien van de zuid - ooftzyde. Desgelyks , vind men eenige platte grondtekeningen van het jegenwoordige Jerufalem . in het Hoogduitfche voerk, geintituleerd : Deli* tias Orientales , fol. 248. en 252. en eindelyk, by Jonas Kortens, bladz. 178, 182, 198. Van de verfcheidenerly foort van Inwooneren van het hedendaagfcb Jerufalem, voor zo verre die uit Mooren tn Turken , beftaan , als mede allerly flach van Chriftenen: gelyk ook van de Bedevaartreizigers , ( Pelgrims) die jaarlyks naar deze ftad overkomen , en derzelver bedryven aldaar, zal onnodig zyn , hier iets te fpreeken : dewyl wy daar van een uitvoerig naricht gegeven hebben , in het XXIIfte of laatfte Hoofdftuk van het Ifte Deel dezes werks. Weshalven wy nu van Jerufalem affcheidende , overgaan, om te bezichtigen, die twe bekende vlekken, gelegen in de nabuwfchap dezer ftad: naamlyk , V 3 BE-  Twe Vlekken zeer na by elkander gelegen. Hoe verri Bethanie yan Jeru filem lag gio Bethanie en Betbphage. JSETHANIE E N BETHPHAGE. Het eerfte word in het Griekfch BijOavi*, en het ander BtjOftad van Andreas en Petrus : alleenlyk , dewyl ook deze beide broeders, aldaar gebooren en opgevoed waren , en noch werkelyk woonden. De gemeenzaame vriendfchap , in welke Jefus c ftond, met dit zelve geflachte , gaf aanleiding tor1 V 4 zy- 'elk vlek >or Ln%rus aan-' lerkclyk iworden En door e menignaalige  Verkeering van Chri$>is aldaar. Als mede door zyne htmel- |Iï Bethanie en Bethphage syne veelvuldige verkeeringe te Bethanie , zo dikwerf hy, ter gelegenheid eener Feefivieringe te Jerufalem , zich bevond. Zelfs was hy gewoon , in de laatfte tyden, toen 't binnen de muuren der ftad Jerufalem zeer onveilig voor hem wierd , allermeeft des nachts; en echter zyne uure noch niet gekomen was ; tegen het vallen van den avond , ter ftad uit te gaan ,' en te Bethanie , (zonder twyffel , aan dit huis van Lazarus) te vernachten. Zie Mattb. XXI. 17. en Mare. XI. 1i,12. Aldaar wierd ook Jefus, door de ééne dezer zufters , Maria , ten bewys van haare zonderlinge hoogachtingé , naar de gewoonte van dien tyd , met koftlyke Nardus, gezalft, aan %yne voeten : naar Job. XII. 1 3. Gelyk hy ook daar genoot het vriendelyk onthaal; waar by, dat aanmerkelyk gefprek, tuflchen hem en Martba, voorviel ; het welk Lucas , ( hoewel den naam van dit vlek verzwygende) verhaald, Hoofdji. X. 38 — 42. In dit zelve vlek heeft Jefus eenmaal een' zekeren Simon , den melaatfcben toegenoemt , die een Pbarifeër was , (Luc. VII. 36, 40.) bezocht en met hem gegeten 2 by welke gelegenheid , hem, de eer eener foortgelyke zalvinge wierd aangedaan , als in het huis van Lazarus : naamlyk , door een vrouwe, die een' zondareffe was, mattb. XXVI. 6 12. vergeleken met 'Luc. VII. 36 — 50. En dit laatfte geval mag men riiet verzwygen ; ten einde vervuld werden , het geen de Zaligmaker , aangaande deze vrouwe, voorfpelde, ter dezer gelegenheid, Mattb. XXVI. 13. Voorwaar , zegge ik u , alwaar dit Euangelie gepredikt zal worden , in de geheele waereld , zal ook toï haare Gedachtenisse gefproken worden , •ban bet geen zy gedaan beeft. Noch komt Bethanie voor in het gefchied-verhaal van 's Heilands Hemelvaard , Luc. XXIV. 50,51. Hy leide ben (zyne Difcipekn) uit, tot aan Bethanie t  Bethanie en Betbphage. 313 Nie : en zyne handen opheffende , zegende hy ben. En bet gefchiede , als hyze zegende, dat by van benfcbeidde ; en wierd opgenomen , in den hemel. De Euangelift fchynt, in den eerften opflag , hier te willen aanduiden , dat Jefus te Bethanie ten hemel gevaaren zy. Als men dtt echter vergelykt, met zyn verhaal Handel. I. 12. ontdekt men daarin, eenige zwarigheid : want, daar word de plaats , van waar Jefus ten hemel voer , bepaald ,' tot den Olyfberg ; die niet meer dan ééne Sabbatbs-reize, dat is, 5.ftadien, dus 10. ftadien minder dan het velk Bethanie , (Job. XI. 18.) van Jerufalem lag: want, onmiddelyk , nadat Jefus ten hemel gevaren was , keerden de Difcipelen weder , naar Jerufalem , van den berg , die genoemt word, de Olyfberg; welke is naby Jerufalem, liggende van daar een Sabbaths - reize. Dit is eigenlyk de zaak ; die fommige Uitleggeren , op het fpoor van den beroemden Beza , reeds voor lang heeft doen denken , aan twecrly Bethanie : of anderen, liever, dat de naam van Bethanie, in tweerly betekeniffe voorkome : fomwylen van het vlek zelve ; het welk 15. ftadien van Jerufalem lag: fomwylen van de daaromheen gelegen landftreek , zich uitftrekkende , ook over een gedeelte van den Olyfberg , ten minften , tot aan de plaats waar Jefus van dezen berg ten hemel voer , zynde , ("naar Handel. L 11.) een Sabbaths - reize , dat is , j.jiadz'm van Jerufalem. Men voegt daarby, dat deze landftreek, den naam van Bethanie , in het Hebreeuwfch uitgedrukt 'j,r> n'3 , zou ontfangen hebben , van de Dadelen , de vruchten der Palmboomen ; die daar in menigte groeiden : want, Betb - bene betekent, een plaats der dadelen ; zo als Ligbtfoot , uit de fchrif1ten der Talmudiften, bewyft. Cborogr. Mattb. Oper. Tom. II. fol. 202. Nu, deze landftreek, en niet het eigenlyke vlek , zou Lucas , naar'hunne veronderY 5  314 Bethanie en Betbphage. ftellinge , bedoelen , als hy zegt : dat Jestjs zyne Difcipelen uitleidde , naar Bethanie , enz. Luc. XXIV. 50,51. Hoe , de Heer Reland getracht heeft , die zaak te bemiddelen , ter wegnerhinge der gemelde fchynftrydigheid, kan men vinden: Palefi. Lib. III. pag. 630. 'Er is , zeker , elders in de Heilige Schrift , niets dat eenige aanleiding geeft , om TWEëRLY Bethanie te ftellen : en al wat van Bethanie, ooit gewaagt word , flaat volftrektlyk , op het vlek dezes naams. Men zal de zwarigheid gemaklyker weg nemen, als men begrypt , dat ook in de laatjï gemelde plaats , door Bethanie , werwaard Jefus zyne Difcipelen uit leidde , waarlyk gemeend werde , het Vlbk Bethanie , dat 15. ftadien van Jerufalem lag. Alleeniyk , konnen wy met den Heer Reland , niet gereedlyk gelooven , dat Jefus , in dit vlek Bethanie zelve , ten hemel gevaren zy: noch zien , dat het verhaal van Lucas dit noodzakelyk vorderd. Wy willen liefft , in het verhaal van Lucas, twee zaken, die zeer kort de eene na de andere gevolge zyn, van elkander onderfcheiden : eerft , dat Jefus zyne Discipelen uitleidde , naar bet vlek Bethanie; en ten twede , dat hy hun de handen opleggende , zegende ; en , als by ze zegende , van ben Jcheidde en opgenomen wierd in den hemel. Wy denken dan , dat Jefus , eer hy ten hemel voer , te Bethanie , met zyne elf Difcipelen , eene vergadering gehouden hebbe : die zelve vergadering , waar van gemeld word, Handel. I. 4 ». En dat hy onmid- delyk daarna , met die zelve Difcipelen , weêrgekeerd , naar den top des olyfbergs , een Sabbatbs rei. ze van Jerufalem gelegen , van daar ten hemel gevaren zy : 't welk met het tweerly verbaal van Lucas, zich zeer wel laat vereffenen. AI-  Bethanie en Bethphage, 315 Alle die dit vlek in dezen tyd gezien hebben , getuigen , dat 't zich zeer armlyk en vervallen opdoed : dat nauwlyks het vierde deel der huizen be hoorlyk opgebouwd is: en dat het bewoond word, door de Moeren ; die hunne koftwinning hebben van den landbouw. Daar ftaan ook eenige Olyf boomen , die goede vruchten geven. Men vertoont aldaar , op eenen beuvel, de overblyfzelen van het zogenoemde Kasteel van LAzAr rus , naar het voorgeven der Roomsgezinden : en beneden aan den voet van dien zelven heuvel , het Graf; waar in het doode lichaam van Lazarus, tot aan den vierden dag gelegen had , toen Cbriftus hem levendig maakte , naar Job. XI. 43, 4-t- Het is zeer diep benedenwaard , in de rots uitgehouwen : gelyk ook het Graf van Lazarus , als een fpelonk, befchreven word , Job. XI. 38. en (zozy voorgeven) die zelve fteen , die aldaar gezegi word , op dit graf, gelegt geweeft te zyn , fluit noch jegenwoordig den mond van dezen graf-kelder. Ook is binnen in het graf te zien een fteene tafel; op welke het lyk van Lazarus zou gelegen hebben : op deze tafel , word door de Priefteren van allerly gezindheden der Chriftenen , die zich binnen Jerufalem bevinden , in zekere tyden des jaars , de mii gedaan. Hieronymus fchryft , (in Onom, ad vocen Bethanie) dat by dit graf in zynen tyd , eene Kerke geftaan hebbe. Men fchryft de ftichting dezer kerke toe , aan Keiferin Helena. Wegens de achting die de Mahomethaanen voor het graf van La zarus hebben , is deze kerk , door hen , den Chri ftenen ontnomen: en een MosKé daar van gemaakt Weshalven , daar men wel eer , door deze kerk . het graf moeft ingaan , daarna, (vermits aan geen Chriftenen vergund word , een Moské te betreden : een andere opening , buiten de Moské gemaakt is doe De heden* daagiche gefteidheid van dit vlek. r  Het vlek Betbfbage. 316 Betbanie en Betbphage. door welke men met 15. of 26. trappen , tot in dit graf nederdaald. Aan een' anderen oord , even buiten het vlek , worden aangewezen, de vervallen fteenhoopen van het Slot van Maria en Martba; even of die beide zufters , afgezonderd , van haaren broeder Lazarus, gewoond hadden. Anderen zeggen : dit zou geweeft zyn , het buis van Maria Magdalena. Het welk voortkomt , uit een misverftand , onder de Roomfchgezinden zeer gemeen , als of die vrouwe , die een zondarefTe was , waar van Luc. VII. 37. die bekende Maria Magdalena zou geweeft zyn. Zy word aldaar genoemt een vrouwe in de Jlad j ten bewys , dat deze vrouwe te Jerufalem t'huis hoorde. • Noch word , eindelyk, aldaar gezien, het Hurs van Simon den Melaatfcben; van wien hier voor geIproken is En aldaar eenen fteilen berg afgaande, komt men by een fontein van zeer frifch water, die de Fonteine der Apostelen , genoemt word : dewyl , (gelyk de overlevering wil) de Apoftelen , in hun geduurig heen en weêr gaan , tuffchen Jerufalem en Jericho , aldaar zich plagten te ververfchen : dat ook niet onwaarfchynlyk is : vermits daar omtrent begint, die groote wildernijfe ; die men doortrekt, op den weg van Jerufalem naar Jericho; en in welke geen water word aangetroffen. Aan de andere zyde, op den weg, tuffchen Betbanie en Jerufalem , de plaats, waar de Heer Jefus , den vygenboom vervloekt heeft, naar Mattb. XXI. 17 — 19. Het andere vlek, Bethphage , word wel Mare, XI. 1. en Luc. XIX. 29. by Betbanie; doch Mattb. XXI. i. ook afzonderlyk genoemt : hoewel in het verhaal van één en dezelve geheurtenifle, buiten welk  Betbanie en Betbphage. 317 welk dit vlek , nergens meer in de Heilige Schrift , voorkomt; naamlyk , van die prachtige intrede van Chriftus . binnen Jerufalem , acht dagen voor zynen dood ; toen hy door al het volk , met zo veel blydfchap en gejuig ontfangen wierd. Zie vers i-n. Naar dit vlek , zond Jefus twee zyner Difcipelen , om te haaien het veulen der Ezelinne , op welke gezeten , hy de ftad zoude in reiden; ter vervulling der voorzegginge, Zacb. IX. 9. Jefus, tot deze Difcipelen zeggende, Mattb.XXL 2. Ga been, in bet Vlek, dat tegen u overligt; bedoeld daar door geen ander, dan dit zelve Bethphage, Lucas, dit zelve voorval, Hoofdft. XIX. verhaalende , doed eene omftandigheid daar by; waar uit blykt, dat Bethphage, zo wel als Betbanie, ten ooften des Olyfberg, gelegen hebbe , vers 36, 37. want, na dat Jefus , door deze vlekken ,. voortgereift had , geraakte by aan den afgang des Olyfbergs : deze is hier geen andere , dan de wefllyke afgang , naar de zyde der ftad Jerufalem. HEI  Van deze geboorte plaats des üeïhnds, j gig Bethlebem. HET HM? HOOFDSTUK. behelzende Dê Befchryving der andere STEDEN en VLEKKEN ,~ VAN JUDEË. In de Befchryving der andere Steden van Judeë , buiten Jerufalem , verdiend boven alle anderen s den voorrang , de ftad BETHLE HEM, by uitftek vermaard , als de Geboorte-plaats des Zaligmakers , Jestjs Christus : weshalven , deze ftad , noch heden , zelfs by de Mabometaanen, (in zo verre zy , immers , dien Jefus voor een' grooten Propheet erkennen) in zonderlinge waarde gehouden word. De Schryver van het wel bekend Aralifch Geographijcb Lexicon, drukt zich , daar over derwyze uit*: Bethlebem is een Jledeke, naby Jerufalem, door de Geboorte van Jesus , over wien vrede zy , veredeld geworden. En Abuljeda , mede een Arabifch Schryver , zegt daar van f : Bethlebem , drie (Arabi- *. Naar de Latynfche vertaaling door den Geleerden Heer Schultens: ,./'«*• Bethlehem eft oppidulum , prope Hierojolymtts, natalwus je- fu , fuper quem pax , nobilitutum. \. Naar de Latynfche vertaaling , mede, door dien zelven Heer: Betplehem , [ex millinrïbus , diftttns Hierofoljmtt , vum , iii natus Jejus , benedibtionïbus cumulandfn. ^  Bethlebem. 31» ■bifcbe) mylen van Jerufalem afgelegen , is een vlek, •waar Jes"üs Gebooren is ; die met zegeningen is op te hoopen. Hoe veel te meer ; dan , mag dit Bethlebem , deswegen , hoog gefchat worden , by alle de waare belyders van Jefus naam ! die den tyd niet nutteloos belleden zullen , tot kennisneeminge van de plaats , en al wat in de Heilige Schrift daar van vernield word ; dewyl dat doorluchtig geval van 'sHeilands geboorte, daar door in helder daglicht zal gefield worden. 't Ware te wenfchen , dat wy van alle plaatzen des Joodfchen Lands , ten aanzien van derzelver Gelegenheid , een zo zeker naricht mochten hebben , als van dit Bethlehem ; het welk door Eufebius en Hieronymus , (in Onom. ad voc. B^Asé^) geplaatft word , ter afftand van VL Roomfche mylen, van Jerufalem , zuidwaard , aan den weg naar Hebron. De laatftgemelde , Hieronymus, verdient hier in des te meer geloof; dewyl hy eenige jaaren te Bethlebem woonende , als hy het leeraar - ampt , in de Chriften Gemeente , aldaar bekleedde, den weg van daar naar Jerufalem menigmaal zal hebben afgewandeld. En die zelve bepaaling ftemt overeen;, behalven met den gemelden Abulfeda , ( wiens Arabifcbe mylen , met de Roomfche gelyk ftaan,) ook met de zogenoemde oude Jerufalemfcbe Reisbefchryving ; (Itiner. Hier of. Vetusy alwaar van Jerufalem, tot aan Rachels graf , 4. mylen , en van Rachels graf tot Bethlebem , noch 2. dus zamen VI. mylen , worden gefield. De vermaarde Joodfche Reifiger , Benjamin van Tudela , (Itin. pag. 46.) bepaald, dien afftand , tot II. parafangen , een zoort van" mylen , by de Perfen gebruiklyk ; waar van elk één uur gaans behelsd. De aanhaaling van meer andere bewyzen , uit oude Schryvers , als Eucherius , Sul picius Setierus, Pbocas, enz. zal hier des te min nood word de gelegenheid aangewezen.  320 Bethlebem. noodzaaklyk zyn : dewyl zelfs die in onze dagen i van Jerufalem naar Bethlebem reizen , eenpaarig verzekeren , niet meer dan 2. uuren gaans , daar toé te bededen , en eer min , ais meer : het wel op den afftand van VI. Roomfche mylen , eeven uitkomt. 'Er is wel iets in Jofephus, ( Ant. Lib. V. cap. 2. fol. 147.) waar uit zommigen meehen te konnen befluiten , dat deze Schryver , den afftand , tusfchen die beiden plaatzen, ongelyk kleiner, naamlyk , tot XXX. ftadien, (het welk noch geen 4. Roomfche mylen bedraagt,) bepaald: vermits hy , verhaalende de reize van dien Liviet met zyn bywyf, uit Bethlebem naar Ephraims gebergte , (waar van zie, Richt. XIX.) zegt: dat zy XXX ftadien van Bethlebem, voortgetrokken , niet verre van Jerufalem waren : doch , wie bemerkt niet, dat Jofephus hier geenzins ten oogmerk had , om den eigenlyken afftand, tuflchen Bethlebem en Jerufalem , te bepaalen ? Toen zy op dezen weg , 30. ftadien hadden afgelegt , waren zy noch niet te Jerufalem , maar niet verre van daar : zegt Jofephus. De VI. Roomfche mylen afftands , tuflchen beiden , ftaan gelyk, in het geheel met XLVIII. ftadien: na dat zy, derhalven , reeds XXX. ftadien waren voortgereift ; bleven , niet meer dan XVIII. ftadien over : het welk zeker , met betrekkinge tot eenen weg van XLVIII. ftadien , geenzins verre kon gezegt worden. Dus blykt dan, uit dit fchryven van jofephus, niets min , dan dat Jerufalem en Bethlebem , niet meer dan XXX. ftadien , van elkander afgelegen waren. Noch een zoortgelyk misverftand, trekt men , uit Jofephus , (Ant. Lib. VII. cap. 10. fol. 243.) Alwaar men voorwend , dat hy , aan den geheelen afftand, tuflchen Bethlebem en Jerufalem, niet meer  Bethlebem. 321 meer dan XX. ftadien , zou gegeven hebben : het welk echter door de Heer Reland, zeer wel is beantwoord , Paleft. pag. 446". Wat dan de betekeniffe des Naams Bethlebem. betreft : wy benoemen het dus , naar de Griekfché uitfpraak, by deLXX. gelyk by de Schryveren des Nieuwen Teftaments , gebruikt , luidende b^asé/a : maar in den oorfpronglyken Hebreeuwfchen grondtext, leeft men unS ir$y (Beth leehemj : en wel, met twee woorden, tot éénen naam faamgevloeid ; doch , die elk zyne byzondere beteekeniffe hebben. Het eerfte , n'S , (Betb) by de Hebreen , zo veel gezegt, als een Plaatze , vloeid in, in zeer veele eigen naamen der fteden van Paleftina *: het welk 'derhalven, gevoegt, by b«Tj,, (kchemj faamen betekent, een Plaatze des Broods, of een plaatze , waar brood gevonden word : want word in die taal gebruikt, om wel in 't gemeen , allerley zoort van fpyze , maar in 't byzonder, Brood uittedrukken ; het welk de gemeenfte en voornaamfte aller fpyzen is. Dit doed ons denken , dat Bethlebem dien naam ontleend hebbe , van de vruchtbaarheid der omliggende landftreek ; welker akkers , aan de inwooners dezer ftad , veel brood verfchaften : en dezelve maakten , tot een plaatze, waarin een overvloed van brood was. Dat immers de koorn bouw , in de nabuurfchap van Bethlebem , wel geoeffend wierde, is afteneemen uit het geval van Boas , die aldaar een ganfch veld, en eenige maajers in hec werk had , om zyn koorn in te zamelen ; waar van Rutb de aairen achter de maajers oplas. Zie Rutb. II. En *. Hier toe ftrekkea tot voorbeelden , de fteden , Betbei, Bethoron , Beth/an , Bethabara , Bethfemes , Bethfaida , Bethfur , Bethpoor Bethjeftmotb. Desgelyks de beide vlekken Bethanit en Bethphage, en andere meer. X * Als mede; de betekc» nifie des naams Bethlehemi  In vroe- geren tyd, iphratha , genoemt. Tfdm cxxxr 6. kortly opgehelderd. 3 22 Bethlebem. En zou men hier niet konnen by doen ? dat in deze fiaam , een fpeeling zy , op 's Heil and s geboorte zelve P die als een Brood des levens, aldaar eerft zou nederdaalen uit den hemel , om bet leven te geven aan de waereld , Job. VI. 32, 33. In den tyd der Heilige Aartsvaderen , was Bethlebem echter , met eenen anderen naam bekend geweeft : naamlvk , Ephratha , in het Hebreeuwfch iinifls , en in "het Griekfch 'Ef«&* , (*v tij ês-J B»8a£ï/*) dat is, Ephratha , welke is Bethlehem : dan in den oorfprongiyken Hebreeuwfcben text, word Bethlehem , even of het niet in wezen was, geheel verbygegaan. Hieronymus had deswegen eenig achterdenken, tegen de Joden opgevat , als of die , den naam der ftad Bethlebem , van de lyft der fteden van Juda's ftam , opzetlyk weggedaan hadden , ten einde niet zoude blyken, dat Jefus, ( dien men wift, te Betblehem gébooren te zyn) even daarom uit Juda's ftamme ware : en dit zelve , als een middel, te misbruiken, ter beftryding van Jefus Mcfjlasfcbap. Immers , fteld hy de zaak wat twyffelachtig voor, of de naam van Betblehem , door de Joden, in den HeIreeuwfchen text , doorgefchrapt; dan of dezelve in de Griekfbbe overzetting ware by gevoegt *, Dit laatfte zouden wy , echter , liefft gelooven. 'De Joden hebben, gewislyk , niet verdiend, dat men hun ooit verdenken moge , van zodaanig eep uiterfte van godloosheid ; welk het zyn zou , als zy hadden onderftaan , de Heilige Schrift te fchenden. Hunne eerbied , voor de boeken van Mofes en de Propheeten , was te groot , dan om daar aan te durven denken. En wat zouden zy hier mede toch gewonnen hebben , ter beftrydinge van Jefus Meffiasfcbap ? Zouden zy , door den naam van Betblehem , van de lyft der fteden van Juda , weg te nemen , ooit hebben konnen verdonkeren , dat Betblehem , waar- *. lacertum , (inquit, in Mich. V. 1.) num m*litia Judtorum erafum , ne Jefus de tritu Juds. ortus videretur: fm « ftptuaginta ndditutn.  Bethlebem. 3 2 7, waarlyk, in Juda's ftamme lag? of konden zy, door dezen naam , in deze lyft te vernietigen , de .ftad Betblehem zelve buiten de grenzen van juda werpen? Bleef die zaak . by alle , die de gelegenheid van Bethlebem kenden , niet onbetwiftbaar ? en wierdze daar beneven, niet beveiligt, door alle de hier voor gemelde plaatzen der Heilige Schrift, waar Bethlebem omfchreven wierd , als Betblehem Juda? Zy moeften dus dit woord Juda , overal , waar het by Bethlebem gevoegt is , desgelyks hebben doorgefchrapt. Daar beneven , al hadden de Chriftenen , zo lang de naam van Bethlehem , in de lyft der fteden van Juda's ftam , was overgebleven , daar uit konnen beweeren , dat Betblehem tot Juda behoorde ; zou noch geenzins volgen , dat Jefus , hoewel te Betblehem gebooren , even daarom zelve , uit Juda, veel min , dat hy daarom de Meffias was ; zo niet dit Betblehem in Juda , in de Godfpraake van Micba, Hoofdji V. 1. tot de geboorte-plaats des Mesjias , ware bellempeld : weshalven , de Joden, byaldien zy het bewys , dat wy uit zyne geboorte te Betblehem , ontleenen , ter beveiliging van Jefus Mejftasfchap , eenigzins hadden gewild , te ontzenuwen , veeleer, die gemelde plaats van Micba ver'valfcht of geheel moeften uitgeworpen hebben ; alwaar, tot dit Betblehem Ephratha, uitdruklyk gezegt word : uit u , zal my voortkoomen , die een heerfcber zal zyn in Israël , enz. De Joden zyn, derhalven,waarlyk geenzins dwaas genoeg , om niet te konnen begrypen , dat dit beftaan hun geen het minfte voordeel geven zou, in de beftryding van Jefus Mejftasfchap: en is dus het kwaad; vermoeden van Hieronymus ongegrond geweeft. De naam van Bethlebem , zal in de lyft van Juda's fteden , nooit in den Hebreeuwfcben text, Jof. XV. hebben plaats gehad: maar door de zogenoemde X 4 LXX. Bethlelem is Aregens laare geingheiJ, in le/.e lyft; rerby gedaan.  328 Bethlehem. LXX. in hunne Griekfché overzetting , daar in gevoegt zyn : vermits men,, toen deze overzetting wierd ontworpen , reeds wift, dat in dit Bethlehem, de Chriftus zou gebooren worden ; en men daarom die ftad veel te merkwaardig oordeelde , dan om ze van de lyft der fteden van Juda's ftam , langer af te laaten. Ook weet men , dat de LXX. de naamen van noch X. andere fteden , die Bethlebem onmidlyk voorgaan of volgen , hebben bygedaan : naamlyk Tbeko , Pbagor , Etam , Kouion , Talomi , Sorees , Karem , Gallim , Bether en Manocbo ; die (fchynt wel) in laatere tyden , meer bekend geworden zyn. Doch , in de eerfte lyft der fteden van Juda , door Jofua gemaakt, ten tyde der deelinge des lands Kanaans , is Bethlebem overgeflagen , zonder twyffel , dewyl het wegens zyn Kleinheid en Geringheid, toen nauwlyk waardig geacht wierd, onder de fteden van Juda , mede gerekend te worden : gelyk het desgelyks niet mede gerekend word , onder de fteden , die door den ftam Juda , na de Babylonifche gevangeniiTe , van nieuw betrokken wierden ; die genoemt worden , Nehem. XL 25 30. Waar- fchynlyk, is Bethlebem toen niet meer, dan een open Vlek geweeft: gelyk het ook uitdruklyk, het Vlek C-taipj) Betblehem genoemd wierd, Job. VIL 42. Op deze kleinheid der plaats , word Micb. V. 1. gezien ; alwaar , in de aanfpraak tot dezelve , deze woorden invloejen : zyt gy Klein, om te wezen , onder de duizenden van Juda ? Wel is waar, dat een vraag , ftellender wyze voorgedragen , zomwylen eene ontkenninge aanduid: in welken zin de Propheet, by tegenftellinge , zou hebben willen aanduiden: gy zyt niet klein , 077* te wezen onder de duizenden van Juda. Dus heeft het de Arabifche Vertaaler opgevat; die hier den Propheet doed zeggen : gy zyt niet zo klein, dat gy niet zoud wezen , onder de duizenden van  Betblehem. 329 van Juda. Zelfs, die Joodfche Schriftgeleerden, welke den Koning Herodes beduidden , dat de Mesfias, te Betblehem in Juda, moeft gebooren worden, aannaaien , daartoe , de woorden dezer zelve Godfpraak , derwyze , dat zy wat groots aan Betblehem toeëïkennen , zeggende , met woorden, die geheel afwyken van de overzettinge der LXX. Gy Bethlebem , land Juda ! zyt geenzins de minfte , onder de Vorften Juda. Doch de woorden inziende , zo als zy Mich. V. 1 in hun verband , met de volgende , voorkomen ; ontdekt men dra , dat door die vraagt Zyt gy Klein , enz. ? de Kleinheid dezer ftadi wel degelyk erkend word : maar teffens aan dezelve verzekering gedaan, tot haaren trooft, dat de Heer, wegens deze kleinheid , haar niet zoude verachten ; noch even daarom te min waerdig achten , tot het voorrecht, hier aan dezelve beloofd: dat, naamlyk, ditongelet, uit baar zou voortkomen de Messias; die een Heerscher zou zyn in IsRAèL. Men zal den zin der woorden beft treffen , wanneer men leeft, of 'er ftond : al is 't waar , dat gy klein zyt, om te wezen onder de duizenden van Juda ? nochtans , zal uit u voortkomen , die een Heerscher zal zyn , niet alleen over Juda, maar zelfs , over Geheel Israël. Vermits dit Betblehem , hier vergeleken word, by de Duizenden van Juda ; blykt, dat de Propheet byzonder bedoeld , de kleinheid van Aantal haarer Inwooneren : en dat dus de aanfpraak, niet zo zeer tot de ftad zelve , als tot des inwooneren, ingericht zy : Gy Inwooneren van Betblehem Epbratba, zyt gylieden klein in Aantal , om mede gerekend te worden , onder de duizenden van Juda ? Men weet, dat de ganfche ftrydbaare manfchap van alle Ifraëls ftammen , in verfcheide Duizenden , was afgedeeld; over welke , door Mofes, Overften waren gefield X s Ee >pgehe3lerd. En op het klein aantal haarer imeotr.tren toegepaJL  De Stac' behoorde zznDavid: ge/lachte. 330 Bethlebem. gelyk ook over de bonderden, de vyftigen en de tienen. Zie Exod. XVIII. 25. Van daar, dat men leeft van de duizenden van Manajje , gelyk van de tien duizenden van Ephraim , Deuter. XXXIII. 17. Van de duizenden van Juda , word in het byzonder gewaagt , 1 Sam. XXIII. 23. 2 Cbron. XVII. 14. By de opneming van het getal van alle ftammen Ifraëls, in de Woeftyne Sinaï, wierd de ftam Juda bevonden , 74600. ftrydbaare mannen uitteleveren, naar Num. I. 27. Onder die duizenden van Juda , wierden de inwooneren van Betblehem wel mede gerekend ; vermits de ftad in Juda's erfdeel, begrepen was : maar het getal haarer manfehap was , aangemerkt de kleinheid der plaats , zo gering, in vergelyking van die der groote en volkryke fteden van Juda , dat het nauwlyks in aanmerking mocht genomen worden. Zy konden by alle die duizenden , geen één duizend ; ja , mogelyk , geen balfduizend , toebrengen. Om deze reden was Betblehem niet veel geacht: doch dit zou niet verhinderen , dat , echter , de Chriftus uit dezelve zou gebooren worden. Dit is de rechte zin dezer aanmerkelyke Godfpraak ; die wy daarna zullen zien , door eenen zo wonderlyken weg der Godlyke voorzienigheid, vervuld te zyn. Ook heeft veel invloed, op de gefchiedeniffe van 's Heilands geboorte , te Bethlehem, dat men hier aanmerke , hoe deze , benevens de daar toe behoorende landeryen , by de deelinge des lands Kanaan , aan het gejlacbte , waaruit David zynen oorfprong rekende , was toegewezen : gelyk dan ook Davids Voorvaderen , Boas , Obed en Isai , alle , als borgers en inwooners van Betblehem , in de geweide gefchiedeniffe , voorkomen. Zie Rutb II 1, 4. IV. 14 — 17, 22. 1 Sam. XVI. 1. XVII. 12. ja dewyl David zelve binnen Bethlebem gebooren was ; wierd  Bethlebem. , 331 wierd deze ftad daarna , zedert hy door zyne verheffinge tot de Koninglyke waerdigheid , zo zeer aanraerkelyk is geworden , ter zyner eere, Davids Stad , geheten. Zie Luc. II. u. En dewyl , behalven deze , noch eene andere ftad Davids was , naamlyk, de Burgt Zion; (aSam. V. 7.) onderfcheidLucas , deze ftad Davids, door die omfchryving- die ftad Davids, welke Betblehem genoemt word, Zie vers 4. Ook was David te Bethlebem opgevoed: en had aldaar zynen meeften jeugd-tyd gefleten , met het boeden der kudden zyns vaders Ifaï, in de grazige weilanden , die rondom die ftad gevonden wierden. Zie 1 Sam. XVI. 19. XVII. 15. Toen , had hy reeds begonnen , in de Zang- en Speelkonft, het gewoonlyk tydverdryf der herderen , zich te oeffenen ; welke konft hy daarna , tot zo veel luister aan den openbaaren Godsdienft , heeft te koft gelegt Hier van word gemeld , in het Lied, 't welk in d'e Griekfché overzettinge, den CUften Pfalm uitmaakt ; en mede gevoegt is by onze Nederlandfche Rym- Pfalmen. Zonder twyffel , zal David tot dit Betblehem , altoos eene byzondere zucht hebben doen blyken : welke toch allen menfchen,tot hunne geboorteplaats, genoegzaam als aangebooren is. Men verwonderd zich eenigzins, waarom hy Koning geworden1 binnen Betblehem , zyne zetel niet gevefticht hebbe ; doch de kleinheid dezer plaats, en gebrek aan een bekwaam paleis daar binnen , fzyner hofhoudinge , heeft waarfchynlyk hem daarin verhinderd : weshalven hy genootzaakt was , in de eerfte VII. jaaren, (voor dat Jerufalem vermeefterd was,) daartoe de ftad Hebron te verkiezen. Zie 2 Sam. V. 5- Onder tuffchen is David , echter , binnen Bethlehem , doa Samuel Gezalft , tot Koning over Ifraèl: waar vai de omftandigheden te zien zyn. I Sam. XVI. 1—13 En was de * ftad by David zeer bemind. b 9  xSam. XXIII. if— 17. zeer duidelyk ver kliard. 332 Bethlebem. En wy twyffelen niet, of hy zal dit ftedeke , zo na by zyne hoofdftad gelegen , voor en na bezocht hebben : ook deszelfs inwooners , boven die der andere fteden zyns ryks , begunftigt met eer-ampten : voornaamlyk , zyne eigen bloedverwanten; die een voornaam deel hunner hebben uitgemaakt. Immers, uit de voorbeelden van Joab , Abifaï en A/abel, de drie zoonen zyns zufters Zeruja , als mede van Amafa , den zoon eener andere zufter , Abigae'l, die alle bevorderd zyn tot krygs - overjlen , in Ifraëls heirleger, mach men oordeelen, dat het desgelyks, zal toegegaan zyn , met veele andere lieden zyner maagfchap. Hoe wel die laatfte omftandigheid niet voordeelig , voor Bethlebem, kan geweeft zyn: ver* mits , alle die dus , 't zy aan het hof , 't zy in den kryg , bevorderd wierden , deze hunne geboorteplaats hebben moeten verlaaten , en naar Jerufalem verhuizen : waar door dan Betblehem allengs ontbloot wierd van haare rykfte en aanzienlykfte ingezetenen. Aan Davids genegenheid tot Bethlebem , fchryft men grootdeels toe , dat hem eenmaal de lujl beving, om uit Betblehems Born-püt, te drinken: .welk geval, de lezer vinden kan , 2 Sam. XXIII. 15 17. vergeleken met 1 Cbron. 17 —19. De Geleerde Heer Iken , heeft (DiJfert. Pbil. Tbeol. X. pag. 137. & feq.) veelerly gedachten, aangaande deze zaak, en de gevolgen daar van opgegeven: en meend , dat David doorgaans , het water uit deze bom-put , die onder de poorte van Bethlehem was , van daar naar Jerufalem deed overbrengen , tot zyn gebruik : vermits , Jerufalem zelve van geen overvloedig warmer was voorzien : en de fontein Siloam eenigzins zout water opgaf: en daar tegen, het water dezer bornput, wegens zyn aangenaamheid, zeer geprezen wierd. Hy haald hier by, het getuigeniffe aan  Betblehem, 333 aan van Herault d Polfcbitz, (Itiner. Terr. S. Part. I. cap. 31.) die zegt , de plaats , waar deze poort . van Betblehem geftaan heeft , gezien te hebben ; en daar eenen diepen waterbak , waarin klaar , frifch en goed water was ; welke waterbak, voor die zelve bornput, wierd gehouden. Deze put is ook , door meer Reizigers , gezien : onder anderen, door den ■ Heer Maundrell; die (in zyne Reize van Aleppo naar Jerufalem, bladz. 114.) dezelve befchryft , als een put, of veeleer een regenbak, die van boven, naamlyk , van het regenwater, gevuld wierd : doch welks water hem toefcheen, van natuure, niets aanloklyks te hebbe: en meende, daarom des te meer, dat David , iets geeftelyks daar door bedoeld moeft hebben. Doch , dewyl deze put, omtrent een quartier uure gaans , ten weften van Bethlehem afgelegen is ; heeft men reden , om aan de echtheid derzelve te twyffelen : dewyl Davids bornput , onder de poort van Bethlebem , geweeft is. Of men moeft , met Kom. de Bruin, {in zyne Reize , bladz. 278.) geloven, -dat Bethlebem, hoe gering in de Heilige Schrift verbeeld , voorheen , echter, veel grooter mocht geweeft zyn , en zich tot zo verre uitgeftrekt hebben. Het is zeker wel aanneemlyk , ■ dat dit zelve water , aan David , veel aangenaamer 1 zy geweeft; dewyl het kwam uit zyne geboorteplaats: I en dat het toen des te meer van hem begeerd wierde , dewyl Betblehem in handen der Pbiliftynen zyn- 1 de, (vers 14.) hetzelve, ditmaal, niet, dan ï zeer bezwaarlyk te bekomen was. Het is de meni fchelyke natuur toch eigen ,0't vierigft te begeeren, l dingen , die ons ganfchlyk niet, of zeer moeilyk , I geworden zullen ; naar die Latynfche zinfpreuk: Nitimur in vetitum, femper cupimusque negata. Om  En de waare oorzaak aangewc zen, waar om David, van het water uit liethle htrns born ■fut, niet begeerde te drinken. 334 Bethlebem. Om die reden , riep dan David , eenigermate onverduldig uit: wie zal my te drinken geven, uit Betblebems bornput , die in de poorte is ? Dat onmiddelyk , na dat David dezen zynen luft te verftaan gegeven had ; drie helden, door het leger der Pbiliftynen, 'c welk lag in het dal der Rephaïten, •(vers 13.) heen gedrongen, van dit water uit Betblebems bornput fcbepten, en tot hunnen Koning brachten ; is niet zeer vreemd: men vind in een leger al. 'toos van die waaghalzen; die, door hunnen Koning ■ of Veldheer te believen, eenige bevordering beogen» de, dingen ondernemen zullen, waarmede het grootfte gevaar verknocht is. Maar dat David , dit zelve water, toen het hem door deze drie helden aangeboden wierd , niet wilde drinken : dan het uitgoot, voorden HEERE; (vers 16.) heeftin den beginne meer zwarigheid. Kalovius, ((£r£farutg tt$ (Aten tmt> miiett ^Cftam. / over deze plaats) Pheiffer, (Disfer. Script, loc. Cent. II. loc. 91. ) en meer anderen, meenen daaruit te blyken, dat David , niet zo zeer zyne begeerte naar dit eigenlyk water uit Bethlehems bornput, zoude hebben willen uitdrukken, dan wel, naar den Mesfias ; die uit Bethlehem zou te voorfchyn komen : en die als een fpring- ader , de wateren der genade , den geeftlyk dorftende , zou mededeelen; welke dien , die daarvan dronken, in eeuwigbeid niet zou doen dorften , enz. Joh. IV. 14. Doch, dit is wat verre gezocht : en heeft des te meer onwelvoegzaamheid , dewyl David zelve eene geheel andere reden bybrengt, van deze daad; die vers 17. uitdruklyk word opgegeven : want zyn aanfpraak tot God wendende , zegt hy : het zy verre van my , 6 HEER, dat ik dit zoude doen : zoude [ik drinken} bet bloed der mannen , die heen gegaan zyn , met gevaar bunnes levens? en Daarom , (voegt de Schryver daar by) wilde by bet niet drinken. Hy noemt die  Bethlebem: 33J •dit water , het Bloed die'r mannen : dewyl het door hen gehaald was met gebaar hunner eigen bloed, vergietinge, byaldien zy vervallen waren in de handen der Pbiliftynen : en hy weigerd het zelve te drinken , dewyl het bloed zyner helden veel te dierbaar in zyne oogen was, dan om het zelve dus, ter i voldoening aan zynen luft , te misbruiken. En , ' willende het zelve niet drinken , goot by het uit , i Voor den HEERE , (vers 16.) even als een drank\offer, vergelyk i Sam. VIL 6. Ook zal David getreeft hebben, dat hy by de overigen van zyn heir, in verachting zou geraken; als hy het belden-bloed i,zo veil hield , van het zelve aan zynen luft op te h offeren. En eindelyk , gaf hy hier door te ver[ ftaan , dat hy geen bevel gegeven hadde , tot deze j gevaarlyke onderneeminge : noch dezelve gewild : I dat hy door dien uitroep : wie zal my water te drin1 ken geven , uit Betblehems bornput , die in de poorte ■ is , alleen hadde wille zeggen : dat men Bethlebem uit de handen der Pbiliftynen rukken en herwinnen moefte ; ten einde , weêr zo veilig , als te vooren , uit de bornput , die onder de poorte was , het wa- i ter te konnen fcheppen , en over te brengen naar i Jerufalem. Dewyl ons dan , uit het voorige, zeer klaar gebleken is , dat Bethlebem , aan het zelve Geslacht van Juda's ftam , waar uit David was , by de land- ■ iserdeelinge door Jofua is toegewezen ; twyffelen wy \ niet, of Davids Nakomelingen , hebben deze ftad, i beneven de daar onderhoorige landeryen , mede bei zeten. En alhoewel, geene zyner eigen kinderen , ; na zyne bevordering tot de Koninglyke waerdig ? beid, in Bethlebem gebooren zyn ; maar gedceltlyl ; te Hebron, en gedeeltlyk te Jerufalem; alwaar d< i zetel des ryks beftendig geveftigt bleef, tot deszelft i verwoeftinge, door Nebukadnezar; toen alle de over ge Ook,hcb-. ben Davids nakomelinge»,een' geruid men tyd aldaar geJ wooad.  Tot zo lang zy, uit vreze voor vervolgingendes Konings He redes, var daar hebben moeten wyken. 336 Bethlebem. geblevenen van dit Koninglyk geflachte , nevens deii laatften Koning Zedekia , naar Babel wierden weggevoerd ; is niet min bewysbaar, dat Davids latere nakomelingen , zo dra zy uit Babel te ruggekeerd zyn , deze hunne oudeigen voorvaderlyke ftad , weder betrokken hebben , en een' geruimen tyd daarna, blyven bezitten. In de lyft der fteden, die toen door de geheele ftam Juda , van nieuws wierden aangeflagen en bewoond , die wy aantreffen , Neb. XI. 25 30. word wel , (gelyk wy reeds aangemerkt hebben) Betblehem niet gevonden : dan , hét is genoeg , in het zekere te weten , dat alle de gejlacbten van Juda's ftam , zo wel als die van Benjamin , elk hunne eigen ftad , weder hebben ingenomen : en dat ook de eigen landeryen onder deszelfs huisgezinnen verdeeld zyn. Leeft men niet , Ezr. II. 1. en Nehem. VII. 6 dat de kinderen des landfcbaps, die. opgetogen zyn, uit de gevangeniffe naar Jerufalem en Juda voeêrgekeert zyn , een IegeLyk naar zyne Stad ? en Nehem. XI. 25. dat zy in de dorpen, op hunne Akkeren woonden? waarom , zou men dan niet, dit zelve mogen vaftftellen, ten aanzien van Davids Afstammelingen , in het byzonder ? dat die , derhalven , desgelyks weêrgekeerd zyn, naar Bethlehem; welke hunne eicen Stad was? en aldaar een'geruimen tyd, na de Babylonifche gevangeniffe , hebben blyven woonen ? Om die zelve reden , fchynt het in den eerften opflag, wel wat vreemd , dat men naderhand Joseph en Maria , de moeder des Heere , die uit Davids geflachte mede oorfpronglyk waren , niet te Bethlebem vind woonende; maar te Nazaretb in Ga. lileë: doch , de oorzaak dezer verandering is , uit de omftandigheden die's tyds , zeer wel na te gaan. Sedert Herodes de Groote , den Koninglyken troon in Judeë, beklommen had , wierd voor Davids geheele  BethïeherA. 337 le nalrooft , gevaarlyk, binnen Betblehem te blyveri woonen. Niets was toch onder de Joden zo bekend* dan dat de Messias , (die men meende de rechtmatige Koning der Joden te zullen zyn , in eeneri eigenlyken zin) naar den inhoud der Prophetien , uit Davids geflachte , en wel uit Bethlebem , Davids eige ftad, zou te voörfchyn komen : zie Job. VII. 42. vergeleken met Mattb. IL 4-—6 en niemand tWyffelde , of die zelve MeJJids , Zou , in gevalle hy , in dien tyd ter waereld kwam , dezen Herodes f diè onrechtmatiger wyze , door geweld , in het Koningryk zich ingedrongen had, van den troon boDdzen : weshalven , Herodesi (aan wien dit algemeen erfgeruchte niet kon onbekend zyn) die, behalven dit, een zeer wreed en bloeddorftig menfch was, zonder twyffel , al vroeg tegen alle Davids nakome* lingen , welke binnen Betblehem , zich wilden onthouden , een kwaad vermoeden zou opgevat, eö dezelve, ware het mogelyk,getracht hebben ganfchlyk uit te roejen. Men heeft in het geval van Bethi lebems kindermoord , toen het reeds te laat was, omf deze geboorte van de Cbriftus te verhinderen , ontdekt , wat deze wreedaard zoude hebben willen in het werk ftellen, om dezelve tydig voor te komen. Daarom zal aan niemand ongegrond fchynen , deze myne gifïïnge : dat alle de overgeblevenen van Davids Koninglyk buis , die binnen- en in den omtrek van Betblehem, een' geruimen tyd, en federt de wederkeering uit Babel , zich bevonden hadden , als in hunne Eigen Stad , en op hunne Eigen Akkeren , het veiligft geoordeeld hebben j van daar te verhuizen; om geen achterdenken te geven , als of izy naar het bewind des Ryks Honden , en aan geen* haat of vervolgingen "des Konings Herodes , zich: i bloot te ftellen: en dat dus ook de ouderen, zo.van \J«fepb als van Maria, uit Betblehemt zich ter woon Y be. ■  ; I » < « t 1 < I Dit weggaan van Davids na komelingen uit ' "Bethlebem, \ kon ech-. ter de geboortevandeChriflus aldaar niet verhinderen. ren. , , T, , , t-.... „ r „•„ t ;u~ r^im 38 Betblehem. tegeven hebben , naar Nazaretb in Galileë, om 'es te verder van Jerufalem verwyderd te zyn. Dok blykt uit de Euangelie ■ gefchiedeniffe , dat zelfs 'ee'len "der bloedverwanten des Keere Jefus , die nede uit David waren voorgefproten , in Galileë , er zeiver tyd , zich bevonden : weshalven . men liet te verre zoude gaan , zo men (telde , dat in len tyd, even voor de geboorte van de Chriftus, ;een "één van Davids nageflachte te Betblehem geivoond hebbe. Maar zag men dan geene van Davids nakrooft , neer in Bethlebem , in die dagen , toen de tekenen ier tyden , waaraan des Meffias komft bepaald was , jeer fterk ten einde liepen ; dit moeft by dezen en $eenen oplettenden , wel eenige bekommering baaien , of . al wat aangaande de geboorte des Meffias , lit David , te Bethlehem , door de Propheeten aeloofd was, wel naar de letter , zo dra zyne vervullinge erlangen zou. Die bekommering fcheen , zeker, niet geheel ongegrond. Wy weeten immers, hoe de Kerkleeraar Tertullianus , (in Libr. contra Jud pag. 224.) uit het bevel des Keifers Hadrianus, in den aanvang der Ude eeuw ; ( waar door alle joden genootzaakt waren , de ftad jerufalem, en al het ommeland , ook Betblehem te ruimen ) tegen de Joden redenkaveld , aangaande de onmogelykheid , dat de Meffias roen uit Betblehem noch zoude te voorfchyn komen : vragende onder anderen : quomodo procedet , ( Meffias) ex Bethleëm , quum , de germine Ifraël, nullus omnino fit , in Bethleëm ? dat is : boe zal de Meffias nu voortkomen uit Betblehem , daar geen een van Ifraëls nakrooft in Bethlebem te vinden is ? even dus , kon by die , welke de verlohlnge Ifraëls waren verwachtende , gereedlyk in den .zin der gedachten vallen : dat de Chriftus, toen bezwaarlyk uit Betblehem zou gebooren worden ; daar  Betblehem. 33«S Öaar Davids ganfche nakrooft, van daar als verbannen was: gelyk ook te denken is, dat deze zaak, in Herodes en alle zyne aanhangeren , geen kleine i geruftheid zal veroorzaakt: hebben. Doch de uitkomft heeft geleerd, dat'er geene wys- ■ beid , noch verftand , noch raad is , tegen den HEERE , (Spreuk. XXI. 30-)- De weg diende voor- 1 zienigheid infloeg, om de geboorte van de Chriftus, : ter Bestemder Plaatze te doen gefchieden , is aan allen, die het geval, met deszelfs omftandigheden, door en door kennen, zeer wonderlyk. Woon: de Maria, toen zy van deze gezegende vrucht zwan: ger was geworden, te Nazaretb; even voor den tyd ; haarer verloflinge, deed de gelegenheid zich op , die : haar niet alleen de vryheid gaf, maar zelfs nood. ' taakte , van Nazaretb naar Bethlehem over te komen : naamlyk , het gebod der BeschrYving , door den Roomfchen Keifer , Auguftus; aan wien , het ganfche Joodfche land onderdaanig was; waar by al: le de inwooneren gelaft wierden , de waarde hunner ; goederen aan te geven , en wel elk in zyne Eigen vaderlyke Stad : weshalven , zo wel Joseph , als zyn ondertrouwde bruid , Maria , vermits zy bei: den uit den huize en geflachte Davids waren , naar : ge;ne andere ftad, dan naar Bethlehem, zich be: geven konden: waarna het gefchiede, als zy daar wa* ren-, dat haare dagen vervuld wier den , dat zy baareri zou : en zy den langgewenfchten Heiland , binnen i Bethlehem, in eene heeften -ftalle ter waereld bracht. ; Zie Luc. II. 1 — 7. Ivlen meend met reden , in een Beesten-Stalle: ; dewyl by het verhaal der baaringe van Maria, uït- ■ 1 druklyk van een kribbe word gewag gemaakt: Ma; i tia legde hem neder in de kribbe. De kribben , zynde ! de bakken , waaruit het vee zyn voeder eet, .vind I men toch gemeenlyk nergens, dan in de ftalle. Dus Ta zai 't Zondert ling raid-; del, door de voorzienigheiddaartoe hefteed: dat Jefus te Betblehem moelt gebooren worden. En weliï5 een Jlallt. /  Van eer zekere btrbtrg. En is di< zaak; ter ftond, ruchtbaar gewordet 340 Betblehem. zal men klaarder koDnen begrypen , de reden, door den Euangelift daar by gedaan : zy legde baar Kin. deke neder , in de Kribbe : dewyl voor hunlieden geen plaats was in de herberge. Dat is , dewyl de berberge zelve , waarin 'jojepb en Maria meende te verblyven , zo zeer opgepropt was , door de menigte der vreemdelingen , die ter gelegenheid dezer befchryvinge , naar Betblehem , hadden moeten opgaan ; was voor hun beiden , geen welvoegzaame plaats , om daar binnen te vernachten : en begaven zy zich , ter dezer oorzake, naar de Stal dezer zelve berberge : waarin Maria Jefus baarde : en hem in eene der daar ftaande kribben legde. Men behoeft, echter , deze Herberg niet aantezien , voor zodaanig een waardhuis , waarin de vreemdelingen , in onze landen , gemeenlyk vernachten ; en voor een' zekeren prys, van hét nodig onderhoud voorzien worden : maar veel eer , voor een openbaar Gasthuis , dat te Betblehem, ten dienfte der Reizigers, op gemeene koften , gefticht was : en waarin , elk die wilde , zyn' intrek nemen kon , met zyn vee: en daar verbly ven. Zodaanige gemeene gebouwen , heeft men noch in de Oofterfche landen : deze worden Karavanfera's geheeten. : De Heer Jefus is ook te Bethlebem, onmidlyk na ■zyne geboorte , eerft bezocht door de Herders , dien , als zy hunne kudde, in het veld, des nachts bewaakten ; dit doorluchtig geval , door eenen En'gel des Heere , verzeld met een ganfeh heirleger van Engelen, was bekend gemaakt; en die niet nalieten, hetzelve alom te verbreiden. Zie vers 8 -16. En niet lang daarna , door de Oofterfche Wyzen ; wien, deze geboorte plaats des Heilands, door eene onaQwoone fterre , was aangewezen. Zie Mattb. ïl. 1-—11. De.  Bethlebem. 341 Dewyl, derhalven, de geboorte van Jefus te Betblehem , zodaniger wyze is bekend geworden , inzon-1 derheid , aan zo veele anderen van Davids geflachte,' die ook , om befchreven te worden , naar betblehem, waren opgekomen ; en die dit zeldzaam geval waereldkundig gemaakt zullen hebben , door het ganfche land ; hoe mag het toch zyn , dat deze zaak, daarna , by het gros des Joodfchen volks , als in vergetenheid geraakt ? ja zelfs , by fommigen, zo zeer verdraaid geworden is ? Voorwaar, Betblehem heeft in al den tyd , toen Jefus in het openbaar onder de Joden verkeerde , by zeer weinigen de eer genoten, voor deszelfs geboorte plaats te worden erkend; maar meeft , en dat onverdiend , het vlek Nazaretb , alwaar hy opgevoed was. Van daar word Jefus door* gaans omfchreven, als Jefus, de Nazareener, Mattb. XXVI. 71. Mare, XIV. 67. en elders; daar hy naar waarheid , Jesus , de Bethlehemiter , moeft toegenaamt zyn : ook Jefus van Nazaretb , Job. I 46. en Jefus , de Propheet van Nazaretb , in Galileë, Mattb. XXI. 11 En dat vreemder luid , wy hooren , dat fommige Joden, in die verbeeldinge , dat Jefus te Nazaretb gebooren was , eeven daarom , een infpraak doen, tegen zyn Meffiasfcbap ï want, naar Joh. VII 41, 42. als fommigen van Jefus zeiden , deze is de Cbriftus ; antwoordden deze , dooi die weêrvraag : zal dan de Chriftus , uit Galileë komen? (bedoelende het vlek Nazaretb, dat in Galileë lag:) en zegt de Schrift niet , dat de Cbriftus komen zal, uit den zade Davids , en van bet vlek Bethlehem ; daar David was ? zonder , dat *er iemand was , onder alle de omftauders , die deze tegenwer ping wift opteloffen , met te zeggen : by is ook vars Betblehem gekomen. Zekere Joh. Bodinus , die eerfl van den Roomfchen- tot den Hervormden Gods. Y 3 dien! Hoewel le Joden, lie niet ;eweeten >f gelooft iebbea. t  $4.4 Betblehem. dienft. overgegaan , daarna een befpotter van alle. Godsdienften geworden is , had zelfs de onbefchaamdheid , (in dialog.fuis,) dit gemeen vooroordeel der joden, en andere onnozele voorwendzelen , te misbruiken , ter betwifting , van Jefus geboorte , te Betblehem : waarin hy , echter , door Huè'tius , (;Demonftr. Euang. Propof. IX. cap.X.) bondig weerlegt word. De Joden hebben, zeker, in dit ftuk , 'grootlyks zich vergift : maar hadden dit misverftand vermoedelyk te wyten , aan hunne eigen Schriftgeleerden ; die , zo dra de Heer Jefus, voor de waare Chriftus begon bekend, en door veelen erkend te ivorden , met opzet , zyne geboorte te Betblehem , hebben willen verduifteren , om geen voedzel te geven , aan het geloove in hem , als de Cbriftus : dewyl zy zeer wel begrepen , dat de geboorte te Betblehem , Micb. V. i. als een der voornaame kenteekenen van den Mesfias of Cbriftus, was opgegeven ; en des te meer , dewyl zy in dit geval , met hun eigen zwaard , zich zouden hebben laaten dooden : vermits eenigen hunner, op die vrage des Konings Herodes : waar de Chriftus zoude gebooren worden ? zo ïuimfchoots geantwoord hadden : te Betblehem , in Judeè' gelegen. Zie Mattb. II. 4, 5. Sommigen der laatere Joden zyn dan , in dezen opzichte , boven hunne voorvaderen te pryzen, dat zy veel openhartiger, vaD deze waarheid, getuigenifle gegeven hebben. ' Immers , brengt men daar toe by, de woorden van den beruchten Joodfchen Meefter , Dav. Gans: (in Zcemacb David, Num. 761. fol. 14. eol 2.) die uitdruklyk zegt: Jefus de Nazareener is, in den jaare, na de Schepping der waereld , 37«5i. welk is , bet qafte der regeering des Keifers Auguftus , gebooren , te Bethlebem , anderhalve myl vaa Jerufalem. Men  Bethlebem. 343 Men kan denken , hoe hoog dit Bethlthem , i wegens deze geboorte van de Chriftus , gewaardeerd^ word , by alle Chriftenen. 'Er zyn ook geene onder ji de bedevaard reizigers , naar het Heilig land , die 1 Bethlebem niet bezoeken : noch van de jegenwoordi-1 ge gefteldbeid dezer plaats , en van de merkwaerdig-' heden die aldaar te zien zyn , verflag doen. Zy vertoonen het zelve , als een open vlek , niet groot , en gelegen op eene hoogte ; die fmal is-, en zich van het ooften ten weften ftrekt, ter lengte van omtrent 1000. fcbreden ; en van waar men een alleraangenaamft gezicht heeft , over de naby gelegen bergen en dalen; die met olyf- en andere vruchtdragend geboomte , ryklyk bezet zyn. Van binnen ziet het daar tegen armoedig uit : en heeft eenige weinige flechte buisjes , meeft door de Mooren , maar ook fommigen door de Grieken en eenige weinige Latynfche Chriftenen , bewoond : uitmakende, in alles famen , omtrent 200. huisgezinnen. Deze Chriftenen hebben meeft hun onderhoud , van het maken van kruijjen en paternofters ; die zy verkoopen aan dè vreemdelingen. Ook weeten zy , voor die het betaalen willen , het heilig graf te Jerufalem , in het klein , zeer konftig na te maken : en zelfs de geheele Kerk des heilige grofs , meeft van olyv- en terpentyn boomen hout , met paerlemoer ingelegt. Het voornaamfte dat de nieuwsgierigheid der Pelgrimmen naar Bethlebem lokt, beftaat in de Kerk , welke , ( naar men immers voorgeeft, ) boven de plaats, waar de Chriftus eerft ter waereld kwam, gefticht is. Dezelve ftaat omtrent 200. fchreden buiten het vlek , aan de ooftzyde , op het afhangen des bergs : gelyk ook veelen der ouden van gevoelen waren , dat, dewyl binnen Betblehem, wegens de menigte der vreemdelingen , geen plaats, vooi y 4 y°' )e heden- iagfche efteld- eid van ethkhem iefchre- >en. De prachtige Kerk, aan Mari»t toegeweid.  344 Bethlebem. Jofepb en Maria zou geweeft zyn , tot hun verblyf; zy zich naar buiten Bethlebem, hadden moeten begeven. Hoewel anderen liever willen, dat deze Kerk met het daarby ftaande Kloofter, eertyds, binnen de muuren van Betblehem ingefloten. geweeft zy: en gefticht , ter zeiver plaatze , waar weleer het buis van Ifaï geftaan had Vid. Kootwyk, (Itiner. pag. 227.) Deze word de Kerk van St. Maria di Presepio genoemt; als toegewejd , aan de Kribbe , in welke de heilige Maagd den Zaligmaker, onmiddelyk , pa de baaringe gelegt heeft, naar Luk. II. 7. Zy was de eerfte der Kerken , door de Keiferin Helena, jn het Heilig Land gebouwd, naar het verhaal van Eufebius: (inVita Conftqnt. Lib. III. cap. 41.) en is buiten tegenfpraak , de fchoonfte van alle de Kerken > die men elders in dit geheele land ontmoet. Zy is zeer groot : en word onderfteund , door vier ryën roode marmerfleenen-pilaaren , elf op elke rye, dus faamen vier-en-veertig. Het muurwerk en het werwulffel zyn kondig, op eenen goud-grond , befchilderd: en zy ontfangt het licht door verfcheiden groote vengfters. Zy is boven met cederenhout bedekt het welk met loot overtrokken is. Onder den grapten altaar , in eene onderaardfche Spelonk, wyft men de byzondere plaatze der geboorte aan. De Roomsgezinde zeggen , dat deze fpelonk die Herbeug zy; waar van men Luc. II. 7. leeft; zy legde hem neder in de Kribbe : dewyl voor hunlieden , geen plaats was , in de Herberge. Die fpelonk zou, aldaar, de herberg genoemt zyn: dewyl zy voor Jofepb en Maria , tot een herberg , dat is , tot een verblyfplaats verftrekt heeft. En om te beweeren, dat de geboorte van de Cbriftus, in eene fpelonk of rotfteen , moefte voorgevallen zyn ; trekken zy hier toe, (gelyk men gemeenlyk zegt) met 4e hairen by, de voorzegginge Jef. XXXIII. 16. di$  Betblehem. 345 die zal in de hoogten woonen: de fterkten der fteemotzen zullen zyn boog vertrek zyn. , In deze fpelonk ligt een marmerfteene tafelblad ; op welk midden, zich een geftraalde zilveren kring , als een fterre vertoont, met dit omfchrift: Hic , de virgine Maria, Jesüs Christus natus est: dat is , Alhier , is Jefus Chriftus , uit de Maagd Maria , gebooren. Deze fteen word niet alleen door allerly foort van Chriftenen , eerbiedig gekuft en aangebeden ; maar ook by de Mabomethaanen , die 's Heilands onbevlekte geboorte uit Maria erkennen , ia groote waarde gehouden. De fpelonk heeft de gedaante van een Kapel, die door 30. brandende lampen , fteeds verlicht word. Daar dicht by , is ook de plaats te zien , waar de Kribbe geftaan zou hebben ; in welke Maria haar kindeke gelegd heeft. Aan andere oorden dezer zelve Kerke , in byzondere daar toe aangelegde Kapellen , vertoont men , mede onder den grond , de plaatzen, waar Chriftus, ten achtften dage , zoude befneden, waar hy, door de Oofterfche Wyzen, zou begroet zyn: en meer andere zaaken.. Eenigen tyd voorheen, hadden de Griekfché Christenen , binnen Bethlehem , van deze Kerk , en van 1 de Kapel der geboorte, zich meefter gemaakt, met bewilliging der Turken. Doch , de Heer Egmond van der Nyenburg verhaald , (in zyne Reize door Paleftina, I. Deel bladz. 380.) dat door de voorfpraak ■ van den Franfcben Gezant, aan het Hof van Konftantinopolen, den Marquis de Chateauneuf, de zogenoem1 de Franken of Latynfche Chriftenen weder, in deszelfs i bezittinge herfteld zyn ; die daarin dan ook alleen • 1 lyk den dienft doen: hoewel zy verplicht zyn , den vryen toegang tot dezelve , ook aan de Chriftenen 1 van alle andere gezindheden , te vergunnen, Y 5 Van  Is'vooi heen een Biffchoplyke Ker geweeft. En 't daa by ftaand Kloofter ■ der Frantiskatnin, 346 Betblehem. • Van deze Kerk is noch eindelyk aan te merken , dat zy, geduurende de heilige oorlogen, in den jaacre 11 to. toen Bethlebem, op verzoek van Balduin I. Koning van Jerufalem, door den Paus Pafcbalius II. met de Bifchoplyke waardigheid vereerd wierd , de Kathedraale Kerk geworden is, van den Bijfcbop; die onmidlyk ftond, onder den Patriarch van Jerufalem ; naar het verhaal van Gul. Tyrus , de Bell. Sacr. Lib. II. eap. 12. . By die zelve Kerke , ftaat ook een Klooster ; : welk, (gelyk dat van St. Salvator te Jerufalem) mede door de Franciskaaner Monniken, bezeten word: hoewel , binnen het zelve , ook afgezonderde vertrekken , voor de Griekfché Armenifche Chriftenen , overgelaaten zyn. In dit Kloofter hebben de Pelgrims, geduurende den tyd, als zy te Betblehem zyn, hunnen intrek. Het is van een wyd uitg ftrekt begrip : en deszelfs ringmuur , die ook de Kerk zelve in zich befluit , is naar de wyze der ouden , eenigermate gefterkt, ter beveiliginge tegen de ftropende Arabieren. Men ziet van binnen zeer aangenaame lujttuinen. Ook ftaat binnen de muur noch een andere Kerk , die veel kleiner is, en aan de H. Katbarina , toegeweid. Men vertoond binnen dit zelve Kloofter , de Kapel , waarin de H. Hieronymus , toen hy te Betblehem was , zou gewoond hebben , en aldaar de ganfche Heilige Schrift , uit de Hebreeuwfche en Griekfché taaien , in de Latynfche , overgezet: gelyk ook zyne befchryving, van de Heilige Plaatzen des Joodfcben Lands , ontworpen ; die eene uitgebreidde vertaaling is , van het Onomaftieon van Eufebius. Van dit zyn vertrek , meld Hieronymus zelve ; (in Onom. ad voc. Betblehem,) en noemt het zelve , cellula noftra , ( ons kamertje ). Desgelyks , word aldaar, en binnen den omtrek dezes zelven Kloofters vertoond , deszelfs grafftede : als  Betblehem. 347 J als mede de Graflieden van Eufebius, en van Paula, ] eene voornaame Roomfche edele vrouw , eene we- 4 duwe , en van haare dochter Euflacbia: welke bei. a den , in Hieronymus tyd , uit Rome naar Betblehem J overkwamen , en aldaar in vaften en bidden , haar )| leven eindigden : van welke beide vrouwen, Hiero- \ nymus uitvoerig gedenkt, in een zyner Schriften , a geintituleerd , Epitapbium Paula. Men vind van dit ganfche Kloofter , met de daar- j toe behoorende Kerk , nergens eene nauwkeuriger 3] verbeelding , in de platte grond , dan by Kootvoyk , ii Itiner. Hierofol. pag. 227. Dezelve Hieronymus , (l. c.) van Bethlebem fchry- I vende , zegt, dat aldaar ook te zien was, het Graf s van Jeffe, en van David. Ten aanzien van Jeffe o£ i lfaï, Davids vader , kan dit waar geweeft zyn : I maar van David zelve, is dit een groote misgreep: i want David is niet te Bethlebem , maar te Jerufalem 4 begraven , in de Burgt Zion , naar wem zelve , Da- J vids ftad genoemt. 1 Kon. II. 10. vergeleken met i Handel. II. 29. Met veel meer grond , zou men i te Betblehem, hebben konnen aanwyzing doen, van li het graf desvRichters Ebzan ; die men zeker weet, l| aldaar gebooren , geftorven en begraven te zyn. i Zie Richter. XII. 8, 12. en van Afahel, 2Óa*». , XXIII. 32. Onder de merkwaardigheden , in den omkring i van Bethlebem, te zien, komt voornaamlyk in over-i aj weginge , die ■ Toren der Kudde, waarvan , allereerft gewaagt word, Gen. XXXV. 21. als de plaatze, waar omtrent de Aartsvader Ja-' kob , na het overlyden zyner beminde Rachel, zich legerde, in de nabuurfchap van Bethlebem, In het He- Buiten' iethleïem zyo e zien,,. de Toren Ier KuJdSi  By welken , de verfchyiiing van den Engel aan de her iers voorgevallenUk 34 S De merkwaardige zaaken Hebreeuwfcb word dezelve TUT^-P , uitgedrukt: het welk de LXX. overbrengen , door {den toren Gader ) op wie'r voetfpoor , Lutber, in zyne Hoogduitfcbe overzetting heeft, bcitt tl)lint (£ï>et*: daar de onzen alles famen, als een eigen naam, opvattende , het zelve onvertaald gehouden hebben : zeggende , dat Jakob zyne tente fpande , op geene zyde van Migdal Eder. Middelerwyle , is zeker, dat de woorden , niet anders betekenen , dan de Kudde- of Vee-toren, turris gregis , gei' lyk men in de Latynfche vertaaling leeft : ook , de Schaaps-toren : gelyk de onzen Micb IV. 8. alwaar die eigen bewoording , in den grondtext , voorkomt , dezelve vertaald hebben. Men mag dan veilig , en buiten allen twyffel ftellen, dat deze toren, voor de herders in Betblebems landftreek, van zeer oude tyden af, gediend hebbe , om hun vee te bewaken : of ook , om in tyden van gevaar, 't zy van dieven , 't zy van verflindend gedierte , het vee zelve , daarin op te fluiten , en te bewaaren : want, alle torens waren eertyds fierkten , die ter befcherminge ftrekten. Behalven dat men ook zou konnen denken, dat de herders dezen toren gebruikten , om fomwylen in het voor- of najaar, als de koude hen verhinderde , des nachts in het open veld te blyven , daar in te vernachten. Zodaanige wacht - torens zullen waarfchynlyk geweeft zyn , aan verfcheiden oorden des Joodfchen lands ; in welk , de Veehoedery de voornaame handteeringe was der in- en opgezetenen. Hieronymus , (in Onom. Eufebii, ad voc. Bethlebem ) getuigt, dat deze toren, in zynen tyd, aldaar noch te zien geweeft zy : ftaande , omtrent iooafcbreden , dat is , een Roomfche myl, van Betblehem. Ook word de vlakte , in welke deze toren eertyds geftaan heeft, noch heden, Jacobs Veld , gehee- ten.  luiten Betblebein. 349 ten. Desgelyks geeft Hieronymus te verftaan , dat by dezen toren , de berderen , des nachts de wacht bielden , over hunne kudde , als de Engel des Heere , 1 hun de eerfte , die blyde tyding van Jefus geboorte , verkondigde : en als het ganfche bemelfcb heirleger , dat by hem was, aldaar die tyding toejuichte en befloot , met dien zinryken en voortreflyken lofzang : Eere zy Gode, in de hoogfte hemelen, enz. waar van Luc. II. 8 14. Zelfs fchynt de Propheet Mieba dit by een vooruitgezichte , te bedoelen, Hoofdji. IV. 8. (hoewel , zyne bewoordingen de zaak niet zeer duidelyk affchetzen,) zeggende: Gy SchaapsToren , gy Ophel der dochter Zions, tot U zal komen; ja daar zal komen, de voorige heerfchappy, bet Koningryk der dochter 'Jerufalems. Het welk men zou konnen duiden , op de ferflellinge van Davids ryk , (geeftlyker wyze) in den Mesfias , aan wien , God de Heer den troon zyns vaders Davids geven zou : en die over Jakobs huis Koning zyn zou in eeuwigheid: en zyns Koningryks, geen einde zyn. Zie Luc. I. 32,33. en waar van men de beginfelen , aan dien zelven oord, waar deze . Schaaps - toren ftond, befpeuren > zou. Zelfs , dat vader Jakob , zyn tente fpande , omtrent dien zelven oord, ( waar van Gen. XXXV. 21.) zien fommigen , als een voorbeeld aan , om te bedoelen , dat Jakobs groote Zoon , de Cbriftus , ter zeiver plaatze, by zyne eerfte komft ter waereld, de tente zyns licbaams, zoude neerft'aan, en ender ons , menfchen, beginnen te woonen, (loeddorftig bevel des Konings Herodes, omgebracht :yn. Dit gevoelen zal echter grooten aanftoot leilen , by allen , die gewoon zyn , op eenen vaften ;rondflag te bouwen , en geene onderftellingen te naken , van zaaken die niet bewezen noch bewys>aar zyn. Immers, dat de landftreek rondom Betbebem, met den naam van Epbratba, bekend geweeft by , hebben wy hiér voor gezien : maar, waaruit blykt, dat deze landftreek ooit Rachel genoemt zy ? Si wat weivoegzaamheid zou 't ook hebben , dat , ïlleen , dewyl Jakobs huisvrouw , Rachel, aldaar haar graf gevonden had, die geheele landftreek haaren naam zou overneemen ? Laat ons derhalven dit weenen , over de vermoorde kinderen te Betblehem , liever tot de Persoon van Rachel betreklyk maaken : doch in eenen oneigenlyken zin , door eene perfoons-verbeelding; (profopopoia) welke fpreektrant van een gemeen gebruik is , in Gods woord. Dan zal de nabyheid van Rachels graf, by Bethlebem , ons dra de reden doen ontdekken, waarom dit geween, zo byzonderlyk aan deze Rachel word toegefchreven : dewyl, naamlyk, die moord , als in haare tegenwoordigheid gepleegt was ; en indien zy noch geleefd had, als voor haar oogen, zou gepleegt geweeft zyn. Met één woord, het ombrengen van alle onnozele kinderen , in en buiten Bethlebem , gaf eene vertooning zo alleryslykft , dat byaldien Rachel uit haar graf ware opgerezen . voor een tyd , om dit treurtooneel te befchouwen , zy niet zou hebben konnen nalaaten , bitter te weenen, over deze haare kinderen: en gevieigerd hebben, zich te laaten trooften over dezelve, om  huiten Bethlebem. gil bm dat zy niet meer zyn: of naar den Hebreetiwfcheri tèxt, om dat h y niet meer is: (want het word in' het enkelvoudige voorgedragen) naamlyk, de Christus ; die óm dit opkomend onweêr te ontduiken , met zyne moeder en zynen pleegvader Jofeph , had moeten vluchten naar Egypte. Rachel weigerde dan daarom des te meer , over haare kinderen , zich té laaten trooften , dewyl Hy, die haar zou hebben moeten trooften , ja , die tot eene vertrooftinge Voor ganfch Ifraè'l verfcheeneh , nu wéér , als Ware verdweenen eh nergens te vinden was. Dus zullen wy met dit laatftgezegde , zeer wel konnen vafthechten , die volgende trooftreden, vers 16*. Zo zegt dé Heere , (naamlyk, tot Rachelj bedwing uwe ftem- me van geween, en uwe oogen van traanen: want • zy zullen uit 's vyands land, ( uit Egypte) wederkomen. Zy , dat is, Jefus niet alleen, maar ook Jofeph en Maria , die hem derwaard begeleid hadden,; Men omhelze deze gedachte des te liever : dewyï als dan, in het verhaal der vervidlinge, van dit twede lid dezer Godfpraake , eene zo zoete overeenftemminge , met die Godfpraak zelve , in één en het zelve verband , word aangetroffen : want Mattbeus doed , na het verhaal van Bethlebems kindermoord , door Jeremia voorfpeld , onmiddelyk volgen , de wederkomft van Jefus , met zyne ouders , uit Egypte; zeggende: toen Herodes nu geftorven was, ziet, de Engel des Heere verfcbynt aan Jofeph, in deti droom , in Egypte : zeggende fta op , neem bet kindeké en zyne moeder tot u: en trekt in het land lsRAëLs : want zy zyn geftorven, die de ziele des kindeken zochten, enz. Zie Matth. II. 19 — 21. Ten einde, echter, niemand my van eenige achterhoudenheid in dezen , verdenke | kan ik niet verzwygen , dat men tegen dit gevoelen , aangaan-] de het weenen van Racbel in haar graf, wel eenige Z 2 *«- Eene be^ lenking laartegeri >eant-  2jö De merkwaardige zaaken tegenfpraak zou konnen doen : naamlyk , dat de kin* deren , welke Rachel gezegt word te beweenen , tot -tweemaal, uitdruklyk worden genoemt, Haare kinderen , daar echter de kinderen te Bethlehem vermoord , niet uit baar , als ftammoeder , waren afgedaald. Racbel was de moeder , alleen van Jofeph en Benjamin : maar Betblehem, gelegen in den ftamme juda, zal voor het meerderdeel , door afftammelingen van Juda zelve, bewoond geweeft zyn : en . deze Juda, was uit Rachels oudere zufter Lea, voortgefproten. Hoe kon dan Rachel, (zal iemand zeggen ) als men dit tot haar perfoon zal betreklyk ma•ken , worden aangemerkt , deze kinderen van Bethlebem , als Haare Kinderen , te beweenen ? Wy -bekennen , dat, io gevalle de ftad Betblehem , in het erflot van Benjamin , of van eenen van Josephs zoonen , 't zy Epbraïm of Manaffe , gelegen hadde ; de bewoordingen met meer nadruk in de perfoon van Racbel, haare betekeniffe zouden gevonden hebben. Maar , waartoe , behoeft men ook de uitdrukkingen der Heilige Schrift , altoos , in den ftrengften zin te verklaaren ? voornaamlyk , die der Propheeten ? aan wie'r verheven en dichtkundigen fchryftrant, iets moet worden toegegeven. Zonder dit, zal men in de verklaaringe der meefte verbloemde manieren van fpreeken , doorgaans met het ftuk verlegen zyn. Racbel was, fchoon wel niet de rechte moeder , ten minften de ftiefmoeder der kinderen van Betblehem ; die dus in eenen flauweren zin , niet oneigenaartig, mochten genoemt worden, haare kinderen : des te meer , dewyl zy , niet uit eene van Jakobs bywyven , Bilha of Zilpa , maar uit haare eigen Zufter , Lea , waren verwekt. En , wie zal ons , daar beneven willen betwiften , dat in die laatere tyden , toen de ftaat der Joodfche zaaken , langs hoe verwarder wierd , en toen de ftammen,  ■ buiten Betblehem. '357 ; men , zo in hunne geflachten , als in hunne woonplaatzen , zich onderling meer met elkander begonnen te vermengen , binnen Betblehem . ook veelen . van Rachels Eigene Kinderen , dat is , die uit 1 Jofeph, en voornaamlyk, die uit Benjamin , zo veel naderby gelegen, oorfpronglyk waren, zich ter woon bevonden hebben? 'Er is noch wat, ter verklaaring dezer aanmerke' lyke plaats te zeggen , met betrekking tot Rama : i dewyl onmiddelyk voorgaat: Baar is een Jtemme • geboord in Rama , een klage en zeer bitter geween : het welk wy befpaaren tot de befchryving der gemelde ftad: om de zaaken, uit elkander te houden, Een merkwaardig voorwerp , dat ons in den omtrek van Betblehem , ter befchouwinge voorkomt , zyn de Waterwerken , door den Koning Salomo toegefteld; waarvan noch heden veele overblyfzelen te zien zyn : en in het byzonder , Salomo's Vyvers, 1 met al wat daartoe behoord : waar van 'er drie te zien zyn , byna anderhalf uur gaans , of vyf quar- ) tier uürs van Bethlehem, zuidwaard op den weg naar I Hebron ; die zeer nauwkeurig befchreven zyn , door 1 den Heer Maundrell , (in zyne Reize van Aleppo : naar Jerufalem, bladz. 112, 113.) en meer andere : geloofwaardige Reisbefchryveren. Zy zyn allen uit : de levende rotze uitgehouwen : en boven om den : rand , voorzien , met een gepleifterd muurwerk. I Hoewel zy alle langwerpig vierkant, en omtrent • even breed zyn , . naamlyk , weinig meer dan 00. : fchfeden ; is toch hunne lengte merkelyk verfchil: lende : zynde de bovenfte 160. de middenfte 200. en de laagfte 220. fchreden lang. Zy liggen , ge. i noegzaam in ééne rey : doch op eenen grond , die Z 3 taam. De over blyfzelen van Salomo's vyver.  I - 1 l < 1 De 10 genoemdeverzegelde , fa». Welker water, door een kanaal, naar Jerufalem, zou 5§ De merkwaardige zaaken aamlyk af held; dus het water, uit den eerflen, die le hovenfle is, in den tweden , en uit den tweden s n den derden vyver loopt. Ook is van den eenen , ot den anderen, onder den grond een kanaal of waergang ; die het water gemaklyk doed afleiden. De Bron , die al den toevoer van water , aan ieze drie vyvers geeft, is omtrent 150, fchreden , /an den bovenften vyver afgelegen. Deze bron word oy de Monniken des Heiligen Lands , Fons Jignatus, dat is , de Verzegelde Fontein gekeeten : willende beweeren , deze dezelve fontein te zyn, die Hoogl. IV. 12. met dien naam voorkomt : en waar* by , aldaar , de Kerk-bruid word vergeleken : zeggende de bruidegom : Myn zufter , 0 Bruid ! gy zyt ■ eene Beslootene Welle , eene Verzegelde Fontein. Tot een reden dezer benaaming , word bygebracht, dat Salomo zomwylen deszelfs fpringttderen deed floppen , en de deur met zynen ring verzegelen; ten einde dit water, ten zynen gebruike , altoos zuiver bewaard bleve. Naar de rechte onderaardfche plaats, waar deze bron ontfpringt, is geen andere toegang , dan door een eng gat ; in welk men ter diepte van omtrent 12. voeten zich doed nederdaalen : dan komt men in een grotte , aan welks ééne zyde , vier, of (gelyk Kom. de Bruin bericht) drie gaten zyn ; in welke het water dat uit het gebergte door de rotze zyperd , ontfan» gen word : het welk , vervolgens, langs kleine beekjes zich begeeft naar een' anderen poel; van waar het door eenen onder aar dfcben gang, naar den eerjlen vyver afdaald. Men zegt, dat met dezen onderaardfchen gang. zich vereenigt , eene andere Waterleiding 5 welke een gedeelte van dit ftroomend water , inneemt , en onder den grond, met verfcheide bogten , weleer overbracht, naar de bergen rondom  buiten Bethlebem. $59 Jerufalem': welk werk mede aan den Koning Salomo word toegefchreven ; die het zelve zon hebben aangelegt , voornaamlyk, met oogmerk om den Tempelberg van het nodig water te voorzien ; waar toe de bronnen by Jerufalem geen genoegzaam water fcheenen uit te leveren: als mede, om aan de borgers der ftad, des te overvloediger water toe te ryken. Kom. de Bruin meende , ontdekt te hebben , dat deze waterleiding , haar water, het welk zy naar Jerufalem overvoerde, uit den derden of benedenften vyver, innam. En, hoe het hier mede zy ; immers ontdekt men noch , langs den weg , tuflchen Betblehem en Jerufalem , verfcheiden overblyfzelen dezer gemelde waterleidhige: gemaakt van groote fteenen ; die alle in het midden doorboord zyn , met een gat; het welk , (die fteenen dicht aan elkander faamgevoegt zynde) de goot uitmaakt, door welke het water heen fpoelde. De Heel Maundrell, die den innerlyken toeftand dezer waterleiding zeer naarftig onderzocht heefc , zegt , (bladz. 114.)' alle deze fteenen in elkander geploegt te zyn : en de tuflchen beiden zynde vooren, met zodaanig vaft cement aan één gehecht,, dat de ftec nen, hoewel uit een foort van marmer beftaande, veel eêr breeken en van elkander wyken zouden, dan de cement zelve. Daarbeneven, was rondon deze groote fteenen, noch een huit van kleinderc fteenen , tot dekkinge der eerften, ook in zee: goede kalk gelegt: en was , met één woord, da ganfche werk zodaanig gewrogt , dat het de eeu wigheid fcheen te konnen verduuren. Dus fchyn deze waterleidinge , die met ongelooflyk veel kos ten en moeiten , ter lengte van 3. of 4. uure; gaans verre , aangelegt was , niet zo zeer doo ouderdom van zelfs vervallen, als wel met moed wil, door de Turken , of door de Arabieren, b< Z4 dc 'eleid geweeft L 1 r ï*  Waar van ècjoodfchi Meefters veel gc- fchreven Rebben. 360 De merkwaardige zaaken dorven te zyn. Men ziet toch van dezelve , hiep en ginds , niet anders dan Hukken en brokken: en aan de meefte plaatzen is ze ingeftord, en door de ingevallen fteenen , geheel toegeftopt. Middelerwyle , kan men nu ontdekken , wat 'er zy ; van die Fonteine Etam ; van welke de Joodfche Meefters zeer druk hebben , in hunne Schriften : en waar van wy in de befchryving van Jerusalem , in het verbygaan , hebben gewag gemaakt. Het één met het ander vergeleken ; moet volgen , dat de Fontein Etam, die zelve bron zy die men hedendaags , de verzegelde bron , noemt s want, de Joodfche Meefters ftellen, de bron Etam, ter zei ver plaatze , waar wy de verzegelde bron gevonden hebben ; naamlyk , aan den weg , tuflchen Jerufalem en Hebron : en zeggen , dat deszelfs water , door pypen , naar Jerufalem wierd heen geleid. Vid. J. Ligbtfoot , Cbor. Job. prcem. Tom. II. fol. 589. Wy twyffelen niet , of deze bron zal haaren naam ontleend hebben , van de ftad Etam ; die wel in den Hebreeuwfchen grondtext, niet ger noemt, maar in de Griekfché Overzettinge, JofXV. 59. by gedaan word : en aldaar met den naam van 'a/Töiv, tuflchen Bethlebem en Thekoa, word geplaatft. Van deze Stad , zouden wy anderzins een byzonder bericht hebben moeten geven : dan , dewyl zy hier voorkomt , onder de merkwaardigheden , buiten Betblehem , zal genoeg zyn, te zeggen: dat zy mede aangetrokken word , onder de fteden , die door Rehabeam , in den aanvang zyner regeering, verfterkt wierden. Zie- 1 Cbron. XI. 6. alwaar zy in die zelve order, in welke de LXX. dit Etam, nevens Betblehem en Thekoa geplaatft hadden , (Jof. XV. 59.) door den Schryver genoemt word : naamlyk , Betblehem, Etam en Thekoa : en in het Hebreeuwfch P"3'I? , uitgedrukt. Dit zelve Etam word me-  buiten Betblehem. 36*1 mede onder de fteden van Juda vermeld , I Cbron. IV 32. En dit is ook al, wat wy van Etam, aangetekend vinden. De Heer Reland heeft dezelve, in zyne Kaart , gefield , 7. Roomfche mylen ten zuiden van Jerufalem: en niet meer dan 2. mylen van Bethlebem , op den weg naar Hebron. En de Heer Harenberg, recht in het midden, tuffchen Bethlebem en Thekoa. Dat dit ganfche werk , zo wel als de drie gemelde vyvers , benevens de bejlooten fontein , anders genoemt , de fontein Etam , het Maakzel des Konings Salomo zy , fteund wel , bekennen wy , alleen op de overlevering : doch de omflandigheden maaken die zelve overlevering , te gelyk zeer aanneemlyk : des te meer , dewyl Salomo , die tot dit foort van konflwerken , een groote liefhebbery, en daar in veel ervarenheid had , geen bekwaarneren oord in dit ganfche land zou hebben konnen uitkiezen : dewyl nergens zo veel bronwater , dan in de nabuurfchap van Betblehem , gevonden word. Hy fchryft daar van zelve; Predik. II. 4 6. Ik maakte my groote Werken : ik bouwde my buizen . ik plantte my wyngaarden. Ik maakte my boven en luftboven : en ik plantte my hoornen in dezelven , van allerly vrucht. Ik maakte my Vyvers van wateren , om daar mede te bewateren bet woud; dat van hoornen groende. Onder die boven en luftboven , van welke Salomo aldaar gewaagt, zou ook eeneby Bethlebem gelegen hebben ; dien de Chriftenen, den Beslooten Hop, noemen : en aanzien voor dien zelven , waarop Salomo doeld , als hy Hoogl. IV. 12. den bruidegom ,j Chriftas, tot de Kerkbruid , doed «eggen : Gy zyt < Z 5 een Welk êêa en ander, aan Koning Salomo, word toegefchreven. Oe beflooen kofv&n lalomo.  Jt Daar by ftaande Kajleel. Be weg tuflchen BethieberaenJerufaiem. 36a De merkwaardige zaaken ten BesLooten Hof , myn zufter , myn bruid. Deze bof is aan het einde der drie gemelde vyvers, in een rotzige valleije , ter lengte van 500, en ter breedte van 200 fchreden , en aan weêrzyde , tus« fchen hooge bergen bejlooten : waar van ook de naam van bejlooten bof zou oorfpronglyk zyn : dewyl zy , naamlyk , niet gelyk andere hoven , door muuren , heggen , enz. maar als van natuure , door die gemelde fleile bergen, aan denoord en zuid-zyde, bejlooten was. Die zelve hof vertoont zich zeer lullig : heeft eenen ongemeene vruchtbaaren grond: en in den zelven liaan heden noch verfcheiden vruchtboomen , van den aard , als dit land voortbrengt: naar't getuigeniffe van J. Kootivyk, (Itiner, Hierof. pag. 243.) en meer anderen. Dicht by den bovenflen der drie vyvers , ftaat een Kasteel: welk fommigen wel voorgeven , een van Salomo's werken te zyn : doch de kenners der oudheden zeggen , dat dit Kajleel zich te nieuwerwets vertoont, en voor etlyke jaaren , door de Turken moet gebouwd zyn. De Karavaanen , die van Hebron komende , hier langs naar Jerufalem reizen , moeten aldaar hunne Kaffers ( boofd - gelden ) betaalen , naar het bericht van Kom. de bruin; die van dit Kajleel, gelyk ook van de drie vyvers van Salomo , een afbeelding ontworpen heeft, te zien , bladz. 273. zyner Reisbefcbryvinge. Eindelyk , vermeld de Geleerde Engelfche Reiziger , R. Pococke, (in zyne Befchryving van Paleftina, naar de Hoogduitfche vertaaling, bladz. 58.) dat van Jerufalem, naar Bethlebem, twee Wegen loopen : welker ééne, waar van men thans zich meeft bedknd , de kortfle is : terwyl de andere zich draaid , naar het weften. Deze loopen echter wat nader by Bethlehem , in elkander. En aan den laatftgemelden weg , ftaat een boom ; onder welken Ma-  luiten Bethlebem. 36*3 Maria met haar kind Jefus , zou geruft hebben , als zy naar Jerufalem reisde. Eertyds was dezelve een terpentin ■ boom , dan deze verbrand zynde , heeft men eenen olyfboom in deszelfs plaats gezet: en dien met eepen muur omgeven. Als men meer van dit flach van zaaken zou ver* melden willen , en eene befchryving geven , van alle de zogenoemde heilige plaatzen ; die naar het bericht der Monniken , door aanmerkelyke voorvallen , zo van Jofeph , als van Maria , ja van Jefus zelve , ter gelegenheid zyner geboorte , zouden gefchied zyn , en waar van de gedrukte fchriften der Bedevaard-reizigers overvloejen ; zo zouden wy noch etlyke bladzyden daar mede vervullen konnen: doch , alle deze vertellingen zyn meeft beuzelachtig , en verdicht ; derhalven , geene overweging waardig : waarom wy ons van Bethlebem begeven willen , naar THEKOA. Word by de Hebreen gefchreven^p0: doch by de Grieken , ®txu , en ®ix.o\>\: en 'in de gemeene Latynfche overzettinge Thecue. Zeer welvoegzaam mag deze ftad na Betblehem, onmiddelyk volgen : dewyl het zo naby ligt: en genoegzaam alle Bedevaard - reizigers , die Betblehem bezoeken , in de befchryving van het laatftgemelde vlek, ook van dit Thekoa, melding doen: getuigende het zelve , of liever deszelfs puinhoopen , van daar , te hebben zien liggen , op eenen beuvel. Dit zelve fchryft ook Hieronymus , toen hy in Betblehem zich onthield. ( Comment. in Jerem. VI. 1.) Tbecuam quotidie oculis 'cernimus : dat is , dagelyks t zien voy Tbekoa , met onze oogen. Thekoa, ten bewys dat het te Vmlbe-, \o», word de 'elegenheid bepaald.  En daaruit opgehelderd Jer. VI. i. i ; i ( i i, 564 Tbekoa. te Bethlebem onderfcheidenlyk moet te zien zyn , ligt van daar niet meer dan VI. Roomfche mylen, dat is 2. uuren gaans: en dus eeven zo verre , als Bethlehem van Jerufalem. Dus fchryft Hieronymus*, (in prolog. ai Amos.) „ dat Tbekoa , 6. mylen gelegen „ is , ten zuiden van het heilig Bethlebem." En , ( Comment in jerem. VI. 1.) plaatft hy het zelve , XII. mylen van Jerufalem. Desgelyks Eufebius, (in Onom. ad voc. 'EkS-smI ) XII. mylen , doch ten oosten f : het welk , Hieronymus veranderd heeft ten zuiden ; en met reden ; dewyl Thekoa geene 12. mylen ooftwaard, van Jerufalem, kan gelegen hebben , zonder meer dan 6". mylen , van Bethlehem , verwyderd te zyn. Hoewel wy hier mede niet willen tegenfpreeken, dat Thekoa, niet vlak zuidwaard van Jerufalem gelegen , maar van Jerufalems middaglyn, een weinig ooftwaard , afgeweeken zy : hoedaanig het ook geplaatft word , in de kaarten van Adricbomius , Bonfrerius , Sanfon , en meer anderen. Uit deze ligginge van Tbekoa, ten Zuiden van Jerufalem , begrypen wy , de reden , waarom , Jerem. VI. 1. de kinderen Benjamins , die binnen Jerufalem waren , worden aangemaand, door den Propheet , by de nadering van het Cbaldeefcbe beirleger, van daar , met hoopen te vluchten , naar dit Tbekoa : vermits , dit kwaad uit het Noorden uitkeek : als nede , aldaar , door het geblaas der bazuinen , een' ilgemeenen wapen kreet te verwekken : en door het lanfteeken der vuuren , op de hoogten , onder anderen, *. Sex millibts , ad meridianam plagam , abefi , a Sancïa lethleem. \. Het mag dus , te recht, a!s een misflag der affchryveen woriea aangezien , als men by dien zelven Hieronymus, in Onom. ad voc. hit hei,) vind aangetekent : dfit Thekoa niet aeer dan IX. mylen van Jerufalem lag.  Tbekoa, 365 ren , in Beth-Cherem , de ftrydbaare manfchap, tot 's lands verdeediginge , te verzamelen. Waar uit, dan blykt , dat by den optogt van dit vyandelyk heirleger , door de onderdaanen van Juda's ryk, geene voorbereidinge tot tegenweêr gemaakt was : anderzins , zouden zy noordwaard den vyand , van daar komende, hebben in 't gemoed getrokken, om hem van de grenzen af te keeren : terwyl zy nu , door zyn komft verrafcht, moeften achterwaard deinzen, naar het zuiden, om zich te vereenigen. , Tbekoa had dit zelve lot, -gemeen met Betble* hem , dat het in de echte oorfpronglyke lyft der fte- ■ den des ftams Juda , die men Jof. XV. aantreft,1 verbygegaan was : maar door de Griekfché Overzet-, teren , Jof. XV. 49. daar in geplaatft. Weshal-; ven hier weder die zelve aanmerkisge geld , die wy met opzicht tot Bethlehem gemaakt hebben : dat, naamlyk , Thekoa , in dien eerften tyd , toen het land , onder ifraëls ftammen verdeeld wierd , niet meer dan een dorp , of ten hoogften , een vlek geweeft zy : immers , te klein en te min geacht , dan om nevens de andere fteden, in ééne lyft gefteld te worden. Eenigen tyd daarna, is Tbekoa tot een ftad gemaakt : en word genoemt , onder de fteden , die Koning Rehabeam , in den aanvang zyner regeeringe verflerkte , uit vreze , voor eenen inval der Egyptemaren, naar 2 Chron. XI, 6. Hy bouwde Betblehem , Etam en Thekoa, enz. Deze ftad heeft een' naam bekomen , in de Heilige Gefchiedeniffe , door uit te leveren, die ver-i ftandige vrouwe ; door wie'r beleid , de wederfpan-' nige Abfalom , in zyns vaders Davids gun ft , her-J fteld wierd: welk geval in het brede verhaald word,i aSam. XIV. alwaar zy , vers 4. en 9. uitdruklyk , Thekoïtische, Vrouwe genoemt word, Ook was vandaar oorfpronglyk , Isa, de zoon van Ikes, een Dezelve word in le lyft der teden vaa fuda, niet je meld. rieeft enj-> ;e voor- reffelyke lerftwnem [itgcle- 'crd.  3ÖS Tbekodè een der 30. belden en Veldoverften van Davids leger; die deswegen, de Thekoïter toegenoemt word, 2 Sam. XXIII. 26. Doch, allermeeft , mocht The. koa zich beroemen , de geboorte plaats te zyn des Propbeets Amos. Wilhelmus Tyrius , (de Bell. Sacr. Lib. VIII. cap. 1.) zegt dat ook de Propheet Habakük aldaar zou gebooren zyn. Hier voor is echter, geen bewys, dan alleen de overlevering: maar met opzicht tot den Propheet Amos , blykt dit uit het opfchrift zyner voorzegginge; welk luid: De woorden van Amos , die onder de Vee-herderen was van Thekoa : waar door ongetwyffeld, dit Tbekoa, in Juda's ftam gemeend word : dewyl men van geen ander Thekoa, eenig befcheid vind in de Heilige bladeren : en men dus zich moet verwonderen , hoe Epiphanius fchtyft, (de vitis Propbet. fol. 245.) dat Amos herkomftig was van Thekoa , in het land Zebulon. Wel is waar , dat de aangehaalde bewoordingen uit Amos I. 1. niet volftrektlyk mede brengen, dat Amos dit Tbekoa tot zyne geboorte plaats gehad hebbe. Hy zou toch hebben konnen zyn , en zich vervoegt hebben onder de Vee - berderen van Thekoa, zonder dat hy daarom te Thekoa gebooren was* Doch de Syrifcbe vortaaling beneemt deze dobbelzinnigheid , door dit uit te drukken : die geweeft is, één van de Vee-berderen der Kinderen van Thekoa : dat is , der inboorlingen van Tbekoa. Deze omHandigheid fluit, met betrekkinge tot Amos , geenzins in , van eene laage geboorte geweeft te zyn : want yder weet, dat in die overoude tyden , de rykfie en aanzienlykfte lieden zich nooit gefchaamt hebben , hun eigen vee, ( waarin toen hunne vóórnaamHe bezittinge beftond ) zelve te weiden : maar zy geeft alleen te verftaan , dat Amos , aan geene letteroeffeningen , van jongs op gehouden , daar tegen gewoon , al zyn tyd , met vee-hoeden door te bren. gSB,  Tbekoa. 3^7 gen, geen natuurlyke gefchiktheid had , tot de Pro[pbeetifche bedieninge. Dus verklaard de Propheet 't zelve; als hy tot den Koning Amafia zeide: Ikvoas geen Propheet , noch een Propheeten zoon: maar ik was i| een offen-herder , en las wilde vygen af : maar de HEER nam my wn achter de kudde, enz. Zie Amos Vil. 14, 15. Ook fchynt Amos binnen Tbekoa , begraven te zyn : immers melden Eufebius en Hieronymus, (in Onom. ad voc. 'ExStwïj dat het Grap van Amos , in hunne dagen, noch te Tbekoa te zien geweeft is. Men zegt, dat hy te Betbei, wat te I vrymoedig, naar hunnen zin , tegen het volk pro1 pheteerende , met een handfpaak gekwetft: en naar I Thekoa overgevoerd, aldaar aan zyne wonde zou geI ftorven zyn. Dewyl men dus in het opfchrift van Amos proj pheetie , van vee - berderen , in het meervoudige , I hoord gewagen ; zal men mogen denken , dat vee| le Herderen, in en rondom Tbekoa, zich onthou1 den hebben. De vee - boedery fchynt, by de inwoo| neren dezer ftad , meer als gemeen , geoeffend te i zyn. Deze handteering was wel in gebruik , dooi ] het ganfche land ; doch de geaardheid van het een 1 of ander byzonder geweft , maakte dezelve , fonv j wylen , by uitftek noodzakelyk. Met opzicht tot I Thekoa , is die zaak vry klaar : dewyl in haare na> | buurfchap een Woestyne lag , die niet anders dan 1 tot vee - weiden kon gebruikt worden. Deze wierd, naar deze ftad, de WoestYn van Thekoa genoemt. Van dezelve word gedacht , 2 Cbron. XX, 20. en xMacb. IX. 33 Eufebius , (in Onom. at voc. ©sxw) fehryft dat Tbekoa gelegen hebbe , aar de Woeftyne der ftad Elia, dat is , Jerufalem. Hiei door word zeker die zelve woeftyn van Tbekoa be doeld ; die , na dat de ftad Tbekoa zelve vervallei was, naar de ftad Jerufalem den naam zal hebbel over De weeftf* »e vanlwkoa, zeer bekwaam, voor 't vee te weides, ! I l I  De honig van Thekoa. De olie van Theiea. 3<5ü Tbekoa. overgenomen: veellicht, dewyl zy reikte, tot ria-» by Jerufalem. Nu waren woeftynen in het Joodfche land,, zodaanige ftreeken , die wel onbebouwd, maar echter, wegens het overvloedig gras en allerly foort van kruiden , noch bekwaam waren, om het vee te weiden: van daar leeft men van weiden der woeftyne, Pf. LXV. 13. en Joel l. 19. De nabyheid dezer woeftyne veroorzaakte , dat de inwooners der zeiver Had , min op den landbouw , en meer , zo niet eeniglyk, op de veeboedery, zich hebben toegelegt.Niet vreemd , derhalven , dat zy voor het meerderdeel uit Vee-berderen beftonden. Die zelve woeftyn verfchafte , aan de ingezetenen van Thekoa , het voordeel van dien koftelyken Horig ; van welke de fchryver van het Arabifch Geograpbifcb Lexicon getuigt * : dat deze honig , als de voortreflykfte , voor een fpreekwoord gehouden wierd : hier mede uitdrukkende , dat, vermits de honig , in de nabuurfchap van Tbekoa , de voortreflykfte foort van honig was ; daarom , alle befte foort van honig , benig van Tbekoa plag genoemt te worden. Dat , immers , de honig , voornaamlyk » in de Woestynen , daar de beijen zich liefft onthouden , in menigte word aangetroffen , leerd de ervarenheid: en word beveftigt, door het voorbeeld van Jobannes den Dooper ; die den wilden honig gebruikte , tot zyn dagelyks voedzel , toen hy ia de woeftyn van 'jfudeë verkeerde. Zie Mattb. III. 4. vergeleken met vers 1. Desgelyks, was de landftreek van Ibekoa vervuld, van olyfboomen ; welker olyven veel olie uitleverde; die *. Naar de vertaaling van den Geleerden Heer Schultens, iai het Latyn : _ Thekoa e(l e vicis Hierofolymsmm 3 tujus mei, ut fnflanz\ifpmus , froverbio eelebratur.  Tbekoa. 3Ö9 'è\e mede als de befte geprezen word : zo immers het getuigenifle, het welk Reland daartoe aanhaald, (Pal pag. 1029.) uit Mi/na Menacbot , in dezen geloof verdiend. - Ook behoeft men niet te twyffëlen , of de in-' woonereh van Tbekoa hadden . geen gebrek , aan' Wyn ; .welke in hunne eigen Wyngaarden , in den, omtrek der ftad, gewonnen wierd. Dit;mag men; afleiden, uit de bènaaming van Beth-Cherem; welke , 't zy aan een vlek , dorp of buurtfcbap ', in het Ommeland , en digt by Tbekoa gelegen , gegeven wierd, naar Jerem. VI. 1. welk. 0 J?.LnT? , eigenlyk , (mét de daar voorgeftelde n demonflrativumi Beth - Hdcberem , uitgefproken} in de Hebreeuwfche 'fprake , niet anders beteekent, dan een plaats des WyngAards. Immers j word dit Beth - Cherem , door den Propheet, by Tbekoa , als daartoe behoorende , gevoegt : blazet de bazuine te Thekoa : eri beffet een vuurleken op , te Beth - Cherem. . Deze bènaaming komt nochmaals voor , Nehem. III. 14; en in beiden plaatzen , hebben onze Nederduitfche Overzetteren dezelve , in haaren ,.eigen klank behouden , onvertaald : zonder twyffel , vermits zy, dit Beth - Cherem , voor een' eigen naam eener plaats hebben aangezien. In de Griekfché overzettinge , ftaat b«(9-«^a^f*<» : en in zonimige affchriftèn b>j£b^xoi». En in de gemeene Latynfche overzetting Betbacharam en Bethacarem. Bonfrerius heeft het zelve als een ftad, met den.naam van Bethacara, in zyne kaart gebracht: en plaatft ze, een vierde deel üurs, ten noord-ooften van Tbekoa: het welk door veele anderen gevolgt word. Wat daar door , eigenlyk gemeend werde , is moeilyk te giften , doch is tegelyk buiten verfchil, dat men aan deze plaats, den naam van Beth Cherem , niet zou hebben toe* gelegt; ten waare één of meer voyngaarden , aldaar As. te Wat trien oor Beth* ^.herent te erftaan lebbe.  De Tranha berg. Jofupbat Aai. g^o Tbekoa, te vinden , geene aanleiding daar toe gegeven hadden. Ook is niet min bewysbaar , dat dit BetbCherem , op eene hoogte gelegen hebbe: dewyl den kinderen Benjamins word geraden, aldaar een Vuurteken op te heffen , tot een tzyn , om het volk te doen verzamelen , tot den ftryd : -hoedaanige vuurtekenen , men niet anders , dan op de hoogten » gewoon is op te rechten. Niet verre van Thekoa , is te zien , de zogenoemde Frankenberg of de Berg der Franken ; die zeer hoog en ftcil is: en daar door moeilyk te beklimmen. Dezelve heeft eenen ronden kruin , waar op weleer een flot geftaan heeft; door de Franken , ( waar door , in het Heilig Land , gemeend worden de Wefterfcbe Chriftenen) aldaar gefticht. Het gerucht wil , dat de Chriftenen , geduurende den heiligen oorlog , in dit flot zieh verdeedigt zouden hebben , tegen de Sar aceenen , noch 40. jaaren, na dat de ftad Jtrufalem', reeds aan de ongeloovigea was overgegaan. Deze berg der Franken word zeer weinig door Bedevaard-reizigers, bezocht; die alleen zich vergenoegen , met het gezicht van verre. Sommigen hunner * vermengen dezen berg , met Tbekoa zelve : anderen , met Bethulie ; 't welk echter verre van daar, in Galileë meet gezocht worden. De vermaarde Reiziger, Kom. de Bruin, had de nieuwsgierigheid , om den zelven te beklimmen : en maakte aldaar een tekening , van de painboopen van het gemelde fwt , welke hy op deszelfs top zag liggen ; die ook te vinden is in zyne Rehbefcbryving, bladz. 274. Eindelyk vond men in de nabuurfchap van Thekoa, het vermaarde Dal Josaphats : gelyk dan ook in het verhaal van jofaphats overwinninge , (welke aaa- Gade? anderen J, Kootvpyk, Via, Hieraf pag. tif.  Her odium, g 7 aanleidinge tot deze bcDaaming gegeven heeft) va Tbekoa. en de daarby gelegen woeftyne, word gewaï gemaakt , 2 Cbron. XX. 20. De lezer kan de be fchryving van dit dal vinden , in ons Ifte Deel bladz. 2*4 219. Herod ium, was een Slot, op eenen vermaaklyken heuvel gefticht door Herodes den Grooten , ter zeiver plaat ze, waar hy, in een' veldflag tegen de Joden, aan hangelingen van zynen aangehüwlykten Öom, An tigonus , de verwinninge behaald had : naar het be richt van Jofephus ; ( Ant. Lib. XIV. cap. 25. fol 497.) die deze plaats bepaald tot 60. ftadien var Jerufalem: dat is, 7} Roomfche mylen , of 2} uu; gaans. Even zö verre , begroot Jofepbus , deszelfl afftand, van Jerufalem, elders; ( Lib. XV. cap. in] alwaar hy bok een uitvoeriger naricht, aangaande dit zélve flot geeft. 'Er lag noch een twede floi van den zelven naam , aan de overzyde des Jordaans, in het landfchap Peree , mede door Herodes aan gelegt ; het welk met dit Herodium , niet moet ver ward worden. Dewyl dezelve Schryver zegt, (dt Bell. Lib. IV. cap. 30. ) dat dit /lot naby Tbekoa lag j blykt, dat het moet gezocht Worden, ten zuid öos' tén van Jerufalem. Hy verbeeld dit Herodium , (ir het Grieks , 'B^oóiswv) niet flechts , als een zeel prachtig flot, maar ook een ftad , rondom deszelfü heuvel gefticht: en beiden , door Herodes, dus genoemt naar zynen eigen naam. In dit zelve flot, is Herodes, naar zyn eigen goedvinden begraven : en zyn lyk, uit Jericho , waar hy geftorven was , 200. ftadien verre * , met groote fta *. Deze zoo.ftadien bedragen 2$\ Uovmfche mylen, en mcei Aa a da: t l > Het flest Herodium, ! i d" begraaf plaats cks Koningt , Herodes* i  Is thans niet meer te vinden, Jericho* £7 a Herodium. ftatie , derwaard gevoerd. Vid. jofephus, de Bell. Lib. I. cap. 21. Meer vind men van dit Herodium niet aangeteekend. In de Heilige Schrift , word het niet genoemt. En het is thans zo t'eenemaal verweeft: dat men de rechte ligplaats niet weet aan te wyzen. Om die reden vind men daar van geen gewag, by de hedendaagfche Reisbefchryvers. Begeven wy ons van hier , naar de overzyde der beeke Kedron ; daar ontmoet ons , een der merkwaardigfte fteden des Joodfchen lands: naamlyk, J E R I C H 05 i die , C dat anderzins van de fteden des Joodfchen lands, wat zeldzaams is) met deze éénen naam, zonder de minfte verandering , door alle tyden , zelfs tot heden is bekend gebleven: dien de Hebreen fchryven irvT. en WTTjen de Grieken 'h^%u. (Hiericboj. In de Latynfche gemeene overzettinge , is geene verbaftering , van den oorfpronglyken Hebreeuwfehen naam , gemaakt: (gelyk wel , in de naamen van veele andere fteden) maar werd de- dan 8. uuren gaans. Hoe dit zich laat vereffenen , met den afftand der 6o. ftadien, van Jerufalem , bekenne ik niette weeten , of dit Herodium kon niet zuid-ooftwaard van Jerufaltm gelegen hebben , maar moeft weftwaard , van Jerufalem , worden geplaatft. Byaldien Herodium, dicht by Thekoa, en zuid-ooftwaard van Jerufalem lag; (waar aan niette twyffeleü is) kan het zelve niet veel meer dan ioo. ftadien van Jerufalem zyn verwyderd geweeft. De Heer Reland fchynt te ftelle'n , dat men Herodes lyk , als het naar dit Aot overgebracht wierd , door de ftad Jerufalem , gevoerd hebbe; in welken langen omweg , zeer wel 200. ftadien , zouden te vinden zyn. Vid. Valeft. pag. 820. Sommigen hebben daarom gedacht , aan dat ander ftct Herodium , in de Overiordaan-» fe?he landftreek. Doch, dit heelt ook zyn zwarigheid.  Jericho. 273 dezelve ook Jericho uitgedrukt. By Ptokméus word zy "e£>7j-o? genoemt. Wy hebben eenige dingen , aangaande de waare Ligplaats dezer ftafl , aantemerken : waartoe het, een en ander , door de Heilige 'Schrift , ons word' ter hand gefteld. Dat zy de eerft vooraanliggende ftad , van het eigenlyk gezegde land Kanaan , geweeft zy , aan de ooftlyke grenzen , en dicht by den 7ordaan l'room , is blykbaar : uit die omftandigheid : dat Jofua den twee verfpiederen, welke hy uit de legerplaarze , in de velden der Meabiten , beooften den 'jordaan, uitzond , om den toeftand des lands , bewcften den fordaan , te onderzoeken, in laft gaf, om te bezichtigen het land , en in 't byzonder Jericho, ( lof. II. i.) als de eerfte ftad die zy zouden aantreffen.' Zy moet zelfs in het gezicht van Ifraëls legerplaats gelegen hebben: want, toen de kinderen Ifraëls zich gelegerd hadden , in de vlakke velden der Moabiten , waren zy aan deze zyde der Jordaan van Jericho , Nam. XXII. i En de berg Nebo , die in dezelve velden der Moabiten lag, word gezegt , tegen over Jericho , geweeft te zyn: Deuter. XXXII. 40. Dat deze < ftad , mede niet verre van de Jordaan gelegen hebbe; is daaruit des te meer onbetwiftbaar: dewyl deze rivier , ter plaatze waar zy die ftad , allernaaft verbyftroomde , word befchreven , als de Jordaan van Jericho, Nurn. XXIL j. en Jof. XIII. 32. en de Jordaan by Jericho, Jof. XVI 1. Dat gedeelte van het vlakke veld des Jordaans , het welk deze ftad omringde , word daarom ook het effen veld der vallije van Jericho ge-noemt, Deuter. XXXIV. 3. en (in het meervoudige ) de vlakke velden van Jericho , 2 Kon. XXV. j. vergeleken met Jerem. XXXIX. 5. en LIL 8. Jofephus bepaald de gelegenheid der ftad Jericho, veel nader: zeggende, (de Bell. Lik V. cap. 4. fol.Aa 3 89'30 ligplaats it de H. chrift, En uit rephus ,bs* neven*  rneer andere fchryvers aangeduid. Eén xeei eude Jlad. (74- Jericho. 393 )datzylagCL Jladien van Jerufalem, en LX. vat} ien Jordaam. Deze CL ftadien bedragen, tuflchen 18. en 19. Roomfche mylen , van 3. in één uur »aans : het welk des te meer aanmerking verdiend , Dm te zien, hoe nauwkeurig dit overeenftemt , met de Oude Jerufakmfche Reisbefcbryvir.g, (Itiner. Hierof Vetus) waarin , de tuflchen wydte , van Jeruzalem tot Jericho , desgelyks gefteld word op XVI It. Roomfche mylen. Doch de bepaaling van den afftand der ftad Jericho van den Jordaan , fchynt by Jofephus wat te ruim genomen , als hy L. Jladien daartoe brengt. Deze zouden weinig min , dan 8» Roomfche mylen uitmaken : het welk ten minften niet overeenftemt , met de oude Reis befchryving van Anlonius Martyr ; die tot dezen afftand niet meer dan VI. Roomfche mylen brengt: dat is, twee uuren gaans: poch met het bericht der hedendaagfche Reizigers: De Heer Maundrell, onder anderen, had niet meer. dan 2. uuren , op den weg , van Jericho naar den Jordaan , doorgebracht. Zie zyn Reize van Aleppê naar Jerufalem, bladz. 103. Weshalven de Heer Reland meend , (Palejl. pag. 443.) dat byaldien , in dit getal van 60. ftadien, geen misflag begaan zy, door de affchryveren ; men in Jofephus tyd , op de reize van Jericho naar den Jordaan , eenen langen omweg zal gebruikt hebben : die eene verreheid had, van 60. Jladien; daar, anderzins, de wederzydfche afftand , naar eene rechte lyn gerekend , niet meer dan 48. Jladien zou hebben uitgemaakt. Aangaande de Jlicbting dezer ftad , vind men ner* gens iets aangetekent. Maar dat zy zeer oud moet geweeft zyn , blykt: vermits zy, in Jofua's tyd , niet alleen in wezen , maar ook in bloeiftand was. Zy word zelfs in de lyft der XXXI. oude Koninglyke hoofdlieden des lands Kaman, als de eerfte en voornaariifte , boven aan geplaatft, Jof. XII. p. De  Jericho. 375 De ligginge dezer ftad , zo na by den Jordaan , I en wel recht tegen over de plaatze , wa"ar Ifraëls/ heir deze rivier was doorgetoogen , bracht haar in^ het ongelukkig geval, van de eerfte te moeten v overweldigt worden. Het geruchte van die gemelde overtogt, zo bovennatuurlyk , door eene uitwerking der Godlyke wonderkracht, gefchied , had de inwooneren dezer ftad , en des geheelen lands , dermaten met fchrik bevangen , (Jof. V. i.. vergeleken met Hoofdji. 9 11 - ) dat , alhoewel Jofua geweld zou hebben moeten gebruiken , de overgave ^eer fpoedig zou gevolgt zyn. Dan , de Heer gaf hier andermaal een proefftuk zyner. almogenheid : willende geen ander middel ter verrovering gebruikt hebben , dan het geblaas der bazuinen, door zeven Priefteren , die geduurende de zes eerfte dagen , éénmaal, doch ten zevenden dage, zevenmaal, de ftad omgingen , voor de arke des verbonds , gevolgt door al het volk ; het welk met een fchel gejuich de lucht vervulde : waar door , de muur omverre viel : en Ifraëls volk , zonder één man te verliezen , de ftad inbrak , en al wat leven had , door het zwaard deed fneeven. Zie Jof. VI- Alleen , moeft Rachab , en haar geflachte, wegens den getrouwen dienft, den twe verfpiederen gedaan, verfchoond worden , zie vers 22, 23. vergeleken met Hoofdji. II. 12 14. Jofua wilde, dat deze Jlad den HEERE zou Verbannen zyn , met al wat daarin was , zie Hoofdji. VI. 17. eigenlyk , (naar den grondtext) zy zal zyn , een Vertjanninge , met al wat daarin is , den HEERE. Het woord ann heeft veelerly betekeniflen : onder welke , hier alleen in aanmerking komt , die van verdelginge en verwoejïinge. Vergelyk 2 Cbron. XX. 23. Daarom word die uitdrukkinge : de Jlad zal zyn eene Aa 4 ver- )oor ƒ«m allercrft veroverd : er> erwoeft.  Met d« uitfpraak van eener tloêk tegen dien: die deze ftad zou her ftellen: 57$ Jericho, verbanninge , met al wat daarin is , den Heere, vets. 24. nader verklaard : zy Verbras dden de ftad met vuur , met al wat daarin was. Het word een verbannen of'verdelgen, den HEERE, genoemt: voornaamlyk , dewyl die verdelginge , naar 's HEERE bevel moeft uitgevoerd worden. Ja ook , dewyl deze ftad, als een eerfteling van Ifraëls verwinninge, door het vuur verbrand : en dus als een Offerhande den HEERE moeft worden toegewyd. Aanmerkelyk is , dat Jofua , na dat hy Jericho dus t'eenemaal verwoeft had, een' Vloek: uitfpreekt tegen een' iegelyk, die zou durven beftaan , dezelve ftad , te herbouwen : zeggende , vers 26. Vervloekt zy die man , voor bet aangezichte des HEKRE; die zicö opmaaken , en deze ftad Jericho bouwen zal! dat by ze grondvefte op zynen eerftgebooren Zoon l en haare poorten ftelle , op zynen jongften Zoon ! Een vloektaal , die ongetwyffeid aanduid : dat , die Jericbó herftellen , en tot eene beveftigde, ftad zou willen maken , zo dra hy aanving, de eerfte grondveften der muur te leggen , ten ftraffe , zynen oudsten Zoon, door den Doop verliezen mochte : en als hy de muur voleind hebbende, ten laatfte, de poorten ftichtte, zynen Jongsten Zoon. Lutber heeft den zin der woorden zeer klaar uitgedrukt, in zyne Hoogduitfche Overzettinge; waar men vind: QBcun et u)mt grunb tcget / tas foflc tfm fftncn crftcn ©orm ! unb / wenn cc tyxt tbor fetjt i itS t'Ofit ihn / fetltcn Ülngff Cn ♦Sofjn / dat is , wanneer hty haaren grond legt, dat koste hem zynen oudsten Zoon 1 en wanneer by haare poorten zet , dat. koste hem zynen Jongsten Zoon ! Het oogmerk dezer vloektaal was , om de fteenhoopen van Jericbo's muur , in vervolg , altoos te ftrekken , ten gedenk» teken van het gewrochte wonderwerk. •  Jericho* 377 Jofua heeft dezen vloek , als een Propheet, door ingevinge des geeftes , uitgebracht. Dit is by de* ukkomft gebleken , aan zekeren HiëL , ( by Eufe- f bius en Hieronymus, in Onom. ad voc. 'IE^w , zeer v verkeerdlyk Ozan genoemt) uit de ftad Bethel oorfpronglyk ,• dien men vermoed, een nakomeling van Racbabs geflachte geweeft te zyn; en dien , de Joden houden , voor eenen zoon des Konings Jofa* pbatb*.: denzelven, die 2 Cbron. XXI. 2. met den naam van Jebiël , onder Jofaphaths zoonen aangetekent ftaat. Hy, (zo't fchynt) een zucht voor deze zyne voorouderlyke ftad hebbende, zonder eenig achterdenken op deze vloektaal , moeft de waarheid daar van , tot zyne finerten, ervaaren. Men leeft, 1 Kon. XVI 34. In zyne (naamlyk Achabs) dagen bouwde H1 ë l de Betheliter , Jericho : op Abiram , zynen eerftgebooren zoon , heeft by baar gegróndvefi : en op Segub, zynen jongfien zoon, beeft by haare poor* ten gefteld : naar bet Woord des HEERE , dat by, door den dienjl van Jofua , den zoone Nuns , gefpre* ken had. Dewyl deze herbouwinge, aan den tyd van Achabs re *. Beiden zou konnen waar zyn. , dat deze Bisl, van ZUchabs geflachte , en te gelyk Jofaphaths zoon , geweeft was : want die zelve Racuab is daarna gehuwd met Saimon, een' vari Davids voorvaderen; uit wien ook Koning Jofaphath zelve afftam'dè. Hiervan vind men in het boek van Ruth, SJwaar men alle de voor-vaderen van Davids geflachte , aantreft , wel niets gemeld. Doch Mattheus moet dit, 'tzy dooi eene byzondere openbaaringe , 't zy door overleveringe geweeten hebberi: 'want, hy plaatft Rachab , als Salmonj wyf , mede in de gejlacht- lyji van de Chriftus , Hoofdji. I. ƒ Des deze Rachab eene der drie vrouwen, van Heidenfchs afkomft is geweeft; uit welke de Chriftus, wat het vleefci aangaat , wilde gebooren worden. ' De twe andere zyn geweeft, Ruth en Batkseba ; die mede ia die zelve gé flacht lyft voorkomen, M&ki !■ y. 6. Aa5 ■ Welke lock aarna in 'til, vqr» uld is. Voor wiens tydl Jericho niet dan dorpswyze, is bewoondgeweeft.,  Ka de herbouwingeis Jericho, door vee lerly voorvallen , tanmerkgewxeft. 3?8 Jericbo. regeering , word bepaald ; zou fchynen , dat Jeri:bo , in al dien tuffchentyd , zederc de verwinninge des lands Kanaan, meer dan 600. jaaren, heeft verwoed gelegen: en dat dus, als men uit Jof. XVIII. 21. verneemt, dat by de landverdeeling , door Jofua, dit Jericho, den ftamme Benjamin gegeven zy , men dit alleen , van den grond , op welken de ftad geftaan had , eq van haare puinboopen hadde op te vatten. Maar, wy geloven ook , dat lang voor Hi'ël's tyd , eenigen dezer puinhoopen opgeruimt , en van de fteenen, fommige buizen herbouwd en bewoond zyn geworden : dat dus Jericbo , hoewel van geene muuren of poorten voorzien , eenigen tyd het aanzien van een vlek of dorp zal gehad hebben : des te meer, dewyl men 1 Sam. X. 5. leeft, dat David zynen gezanten , die door Hamn , den Koning der Ammoniten, zo fmaadlyk behandeld waren , beval: dat zy zouden blyven te Jericho , tot dat hunne baard weder zou gewajfen zyn : en dan wederkoomen te Jerufalem. Die gezanten konnen toch by geene verwoede fteenhoopen blyven woonen : zouden zy te Jericho blyven ; zo moeten, ten minften , etlyke buizen weder opgetimmerd , en Jericho dorpswyze bewoond geweeft zyn. De gemelde vloek , dus in Hiël , zyn uitwerking gehad hebbende ; is dezelve , ten bewys , dat God zynen toorn niet houd tot in eeuwigheid , (Mich VII. 18.) daarna weder daar van opgeheven : en fchynt zelfs Jericbo voortaan van God gezegend te zyn. Immers , hebben niet lang na Achabs dood, die beide voortrefiyke Propheeten, Elia en Elifa , eenigen tyd niet alleen te Jericbo gewoond : maar hadden zelfs aldaar eene Leer-Schoole der Propheeten opgerecht ,• in welke Jongelingen , die tot het Leeraar - ampt , onder Gods volk waren verordend , in de gronden van den zuiveren Godsdienft, (gelyk op  Jerkhn. 379 op onze Akademien,) onderwezen wierden. Zie v. Kort. II. 4, 5, 15, 18. Ook heeft Elifa aldaar een wonderwerk, ten voordeele der inwooneren , verricht ; beftaande , in het water der nabygelegen bron , het welk eertyds van een' onaangenaamen fmaak , en onbruikbaar was; daarby , door zyn fil* tigheid, de nabuurige landftreek, die daar mede bevochtigt wierd, onvruchtbaar fchynt gemaakt te hehben , door het inwerpen van een fcbaal vol zout gezond te maaken. Zie 2 Kon. II. 19 21. . Naderhand vind men van dk Jericbo , in de Schriften des Ouden Teftaments, geene aanteekeningen meer : dan alleen , dat onder de wedergekeerden uit de Babylonifc.be gevangenifte , zich ook bevonden , eenige Kinderen van Jericho : dat is , het nageftacht der inwooneren, die door Nebukadnezar uit Jericbo, naar Babel waren weggevoerd : ten getale van 345. Ezr. II. 34. en Nehem. VII. 36. en dat de mannen. van Jericbo mede gewerkt hebben ■, aan de herbouwinge van dat deel der maar'van Jerufalem; 't welk by de Scbaapspoorte was. Zie Hoofdji. III. 12. In de Euangelifche Schriften , word Jericbo mede ( niet vergeeten. Zy was de woonplaats , van dien, Zacheus , den Overften der Tollenaaren ; die op< eene zeer fpoedige en zagte wyze , door- en tot Je-1 fus bekeerd , en onder het getal zyner Difcipelen is£ aangenomen: naar Luc. XIX. 1 10. De wilde vygeboom (c-wopog'ict) op welken hy klom , om den Heer Jefus in het verbygaan des te beduidenlyker te befchouwen : (vers 4.) vermits hy te klein van lighaams- geftalte was, dan, om hem over de hoofden der Schaare te konnen zien: die boom, (zegge ik) zou ten tyde van Hieronymus , dicht by Jericbo, naar zyne eigen opgave , (in Epitapb. Paula") noch te zien geweeft, zyn. Toen zelfs de Predikant My. rika , ia den jaare 1684. het Heilig Land bereisde, gaf )ok in de ichriften les N.Ti oor Za* bent.  En dooi eenige wonderen door Chri' flus uitge. yoerd. Onder Herodes, heeft die ftad meet gebloeid. 380 Jericbo. gaf men noch voor , dat die zelve boom aldaar was ftaande gebleven. Hy zegt, dien zelven gezien en daar opgeklommen te hebben. Zie zyne Reisbefcbry' ving door Kanaan, bladz. 82. Deze heuchlyke ontmoeting wedervoer aan Zacheus , ter gelegenheid als Jefus de ftad Jericho doorging. Zie vers 1. Hier by kan aangemerkt worden, dat Jefus veelmaalen deze ftad doorgegaan zy. De Geleerde J. C Cellarius merkt aan , ( Geogr. Ant. Tom. II. pag. 467.) dat deze ftad op den weg lag, tullchen Galileë en Jerufalem : en ter dezer oorzake, door Jefus, zo menigmaal is bezocht geweeft: doch dit heeft men alleen . met die bepaalinge te' verftaan : als Hy uit Galileë naar Jerufalem willende , niet langs den korften weg, maar om het landfchap Samarie , wegens de meermaals beproefde onvriendelykheid der inwooneren te vermyden , door de Qverjordaanfcbe landftreek , (Pereë) derwaard reisde. Zie Mattb. XIX. 1. en Mare. X. 1. In welken gevalle , hy te Betbabara den Jordaan overvarende, niet anders, dan door Jericbo, dat recht in den weg lag , te Jerufalem komen konde. Immers , by zodaanigen doortogc, heeft Jefus, te Jericbo, of immers even buiten de ftad , den blinden Bartimeus , van deszelfs blindheid genezen Zie Mare X.46- 52. en daarna noch twee andere blinden , naar Mattb, XX. 29.— 33- Dat Jericbo , zo wel , zedert haare herftellinge door Hiel den Betbeliter, als voorheen, toen zy een der Koninglyke fteden der oude Kanaaniten was, in 'grootte, en in pracht, naar de gewoonte die'r tyden, boven veele andere fteden dezes lands uitgemunt hebbe ; daar aan twyffeld niemand. Men houdze doorgaans , voor de aanzienlykfte ftad , naaft Jerufa. lem. Immers , was zy een hoofdftad , van ééne der XI. beerfebappyen of besrlykbeden ; ( T37r«^i'«>) ia wel» 1  jericbo, 381 welke , het geheele wingeweft Judeë, was afgedeeld ; en die ook van deze ftad , haaren naam ontleend had: gelyk Jofephus fchryft, (de Bell. Lib. Hf. cap, 2.) het welk zeker genoegzaam bewyft , dat zy , ten minften de aanzienlykfte ftad dezer heerfchappy uitmaakte.- Aangaande haare grootte , bericht Epipbanus, (Adverf. Hcéref. Lib. H. pag. 701.) dat zy meer dan §0. jladien, in haaren omtrek, zou bevangen hebben : dat weinig min dan één uur gaans bedraagt. Doch , daarna is die ftad , zo niet vergroot , ten minften, merklyk verbeeterd , door den Koning Herodes; die daar zyn Paleis had; vah welk Strabo, (Geogr. Lib. XVI.) gewag maakt s met den naam van Bac-zAeibv : (een Koninglyk Paleis) waarin Herodes veelmaal, byzonder in de laatfte jaaren zyns levens, zich plag te onthouden : gelyk hy ook aldaar geftorven is: naar het verhaal van den zelven Jofephus, (Ant. Lib. XVII. cap. 10.) Men zag aldaar , onder andere voortrefiyke gebouwen , een Schouwburg; (d^ib'i»t^ov) in welke de hoofden des Joodfchen heirlegers , onmiddelyk na den dood van Herodes , aan zynen zoon Arcbelaus, trouwe gezwooren hebben : (/ c.) als mede , een Renbaan; ( 'nnróJ^o?) tot de riddermaatige oeffeningen , gefchikt. Hier van maakt Jofephus mede gewag: (de Bell. Lib. II, cap. 21.) verhalende, dat Herodes , als hy zynen aannaderenden dood gevoelde , binnen deze plaats , de voornaamfte Edelen des lands , in bewaaring nam , met bevel , aan zyne zufter Salome , om deze allen , zo dra hy den geeft zou hebben uitgeblazen , door de krygsknechten , te doen om 't leven brengen : ten einde de vreugde , welke hy wift, dat zyn dood, by des lands ingezetenen , zou baaren , hier door gematigt zoude worden. Hoewel dit moorddaadig bevel niet voltrokken is. Deze gebouwen worden te  En was toen van ïriefttren opgevuld. Daaruit opgehelderd Luc. De bedendtagfchetotfland van Jtriebt. 38a Jericbo. te recht, voor eigen gewrochten des Konings He* redes aangezien. Hier konnen wy niet verzwygen, wat de Geleerde Job. Ligbtfoot, (Oper. Tom. II. fol. 205.) aanhaald , van eene overleeveringe der Joden , aangaande Jericbo : dat naamlyk , van de 24. Priefter - ordeningen , in de laatfte tyden , altoos , uit elke ordeninge , 1000. dus faraen 24000. Priesteren te Jerufalem, en half zo veele, naamlyk 12000. te Jericho zich bevonden : met oogmerk , (voegt de Schryver daarby,) om byaldien de Priefter-ordeningen , welker beurte was, in het heiligdom te dienen , niet voltallig mochten zyn, en 'er eenige Priefteren ontbraken ; dan terftond, door deze Priefteren van Jericbo, dat niet verre van daar lag, geholpen te worden. 'Dit zo zynde , kan men begrypert dat de weg tuflchen Jerufalem en Jericbo , veeltyds door zodanige Priefteren , die t'elkens af- en toegingen , zal betreden zyn : en zal men hier uit konnen ophelderen , dat de Zaligmaker , in de gelykenijje van den Samaritaan , aanmerkt , dat op den weg van Jerufalem naar Jericbo ; eerft een Priester en daarna een Leviet, den Jood, die daar gewond lag, verbygingen , Luc. X. 31, 32. Geduurende de belegering van Jerufalem , wierd Jericbo , door Vespafianus verwoeft. Daarna door Keifer Hadrianus herbouwt, is zy in ftant gebleven , tot den tyd van den zogenoemden Heiligen Oorlog; die haar, het gemeen lot van alle de fteden dezes lands, deed ondergaan: dat zy, naamlyk, ten gronde is verwoeft geworden. Des, Jericbo, tot driemaal toe gebouwd : en weder verwoeft is geworden. In dien laatftgemelden aanmerkelyken toeftand, wierd Jericbo reeds aangetroffen in de Xlllde eeuw , door den Monnik Borcbardus; die (Defcript. Terr. Sancl* cap. VIL %, 30 ) het zelve befchryft, als een plaat?, die ,  Jericbó. 383 diè, hoe voortreflyk voorheen, toen nauwlyks deri naam van eene kleine buurtfcbap (parva villa) verdiende : hebbende , niet meer dan negen buizen : en zynde , van alle de overblyfzelen der heilige plaatzen , geheel ontbloot. De Ridder Battb. Saligniacq zag, van alle de weleer zo uitmuntende gebouwen, niets dan éénen toren ftaan ; die half geïcheurd was: en voorts niet meer, dan tien bewoonde buizen i weshalven die plaats toen zö Ongeacht was, als ze eertyds voortreflyk Waate geweeft. (Vid. Itiner. ejus Hierof. Lib. IX. cap. 5. ) De hedendaags fche Reizigers getuigen allen, het zelve. Zy zien geene tekenen , waaruit zy zouden konnen ontdekken , dat aldaar ooit een zo groote aanzienlyke ftad gelegen had; eenige weinige kleine huttent van horden en gedroogde flyk faamgefteld, zyn nu de overblyfzelen van dit eertyds zö vermaarde jericbo ; waarin niet dan arme Mooren en Arabieren woonen ; die de nabüurige vlakte bebouwen ; en ■welker eenigen van den roof leeven. Alleen vertoond zich noch aan de zuidzyde van Jericbo eeri oud vierkant fteenen gebouw , twe verdiepingen hoog 5 het welk men zegt, het Htns van Zacheus geweeft te zyn ; dat vereerd is door een bezoek van den Zaligmaker , naar Luc. XIX. j, 6. gelyk de Heer Maundrell aantekend , (bladz. 103.) In het zelve doen de Franciskaaner Monniken, als zy met de Pelgrimmen door Jericbo naar den Jordaan trekken, eenige Godsdienft - oeffening , met het lezen van een ftuk uit het Euangelie, en het zingen eeniger Lofzangen : hoewel, dit huis thans doorgaans niet anders diend, dan tot een ftallinge, voor allerly flach van vee. Zie des Heer Egmond van der Nyenburgs , Reize door Paleftina , bladz. 345. De Heer Myrike fpreekt ook (in zyne Reisbefcbry• ving door Kanaan, bladz. Sl.J van de puinhoopen eenet  In den omtrek \znjerickt groeiden veekPalm en na.lz.en, boom en. i Naar d eerfte droeg Je ticho den Tiaam va de Palm «TAD. S84 Jericbo: eener groote Kerk , die men zeide , gebouwd géweeft te zyn , boven het buis van den gemelderi Zacheus. , 'Er is geen eene ftad , in het Joodfche Land , (alleen Jerufalem uitgezonderd) vah welke de ongeweide Schryveren het zo druk hebben , dan dit zelve Jericbo. . Jofephus , inzonderheid , pryft zeer (de Bell; Lib. V. cap. 4. fol. 891. ) de landftreek vah Jericbo ; als uitfteekend vruchtbaar , en vervuld " met aangenaame luftgaarden: ook dicht bezet met " Palmboomen ; van meenige.rly foort, zo wel iri " naam , als in fmaak , van elkander verfchillende: " waaronder eenigen gevonden wierden , van het " vetfte foort, welker vruchten , als men ze met " de hielen trad, een zeker zap uitleverde, zo zoet " als honig , en van den gemeenen niet veel onder" fcheiden : hoewel deze landftreek oök van den " gemeenen Honig niet misgedeeld was: noch van " Balzemboomen ; die de heerlykfte voortbrengfe" len waren , dezer geheele landftreek , enz." Van die tweërly foort van vruchten, Palm- en Balzem boqmeó , als byzonder eigen , aan den aard des gronds van Jericbo , melden desgelyks Tacitus , (Hiftor. Lib. V. cap. 6.) en Strabo , (Geogr. Lib. XVI.) de laatfte daarby voegende , dat de balfem van Jericbo de befte was f die men elders vinden mogt. Plinius getuigt, (Hiftor. Lib. V. cap. 15,) dat Jericbo , met Palmboomen. van rondom is omringt geweeft. : Die alle deze getuigeniflen in opmerking neemt , zal terftond begrypen , de reden , waarom Jericbo, "oudtyds , door de wandeling veelal de Palmsiad jgenoemt wierd: in het Hebreeuwfch Q,™D ^'i'. lm,• mers, Deuter. XXXIV. 3. leeft men dat de HEER, van de hoogte fisga , aan Mo fes wees , (onder anderen ) bet effen veld der valleije van Jericho ,.de>. Palmstad , tot Zoar toe. De Joodfche Meefters tv\ yfi  Jericbo. . 38* éwyffelen niet , of overal waar die bènaaming van Païmftad voorkomt , word • Jericbo gemeend : te meer , dewyl de Jerufalemfche Targum , Richter. ï. 16 en III. 13; voor T? (de Palmflad) ge* fteld heeft "tt snip , dat is , de ftad Jericbo. En federt de Geleerden gezien hebben , dat alle de gemelde Schryvers , ook van die Balzem boo-^ men , in de contreijen van Jericbo , met zo groo- b' ten ophef, gewagen; "zyn veelen hunner tot die2., gedachten gekomen j dat Jericbo van den Reuk de- n Zer Mem boofflen, zelfs haaren naam ontleend^? hebbe. 'Er zyn wel anderen , die met Hillerus ^ f in Onom. pag. 850.) den zelven liever willen afleiden van nv ; hoedaanig by de Hebreen de maan ge* noemt word : in veronderftelling , dat deze fl'ad 4 in haaren omtrek een halfronde gedaante , gelyk die der maan > als zy aan het groejen is , vertoond zoude hebben : doch dit is een loutere onderftellinge die geen bewys tot haar voordeel heeft. Maar s*vt te doen afkomen, van het woord H'1, dat by de Hebreen, de betekeniffe heeft van rieken ; is veel welvoegzaamer : vermits men van de Balzem hoornen , die by deze ftad in zo groote menigte ftonden , zeer wel mag vermoeden , dat zy , inzonderheid , by ftil warm weêr , (het welk de fpeceryerï altyd meer doed uitwaaffemen) de ganfche lucht aldaar met eenen aangenaamen reuk , zullen vervuld hebben. Van die zelve gedachten , is ook de Gedeerde J. H. Hottingerus, m Dijfert. de Geogr. Terrot Canaan, §. XXXIH. Van de balzem boomen , wegens welke Jericho ,•< by de ouden , zo zeer vermaard was , is thans niets! meer te zien. De ganfche vlakte , tuffchen Jericbo^ en den Jordaan, is zelfs zeer fchraal. De Heei^ Maundrell vond daar niet , dan een foort van Ven-\ nekel, en dergelyke Zee-planten. Aan fommige Bb plaat- En vari :n reuk x'Bdz.em jomeri >u de lam fe~ 'bo oorironglyk fari wel:e vruchen, thans n'etsover» ;ebleven;  ■Wat 'er z van de roo ze van Je richo. Befluit van Jericho. GIL- 38G • Jericbo. plaatzen , waar eenige waterplaflen geftaan hadden , was de grond witachtig : en overdekt met een' zou. ten korjï , die door het water , uit den grond was opgeftagen. Waaruit blykt, dat deze ganfche vlakte , zo na by de zout Zee , van onder , met die zelve ftoffe , vervuld zy. Zie Maundrells Reize , bladz. 103, f Even zo min, ziet men aldaar, eenige overblyfze■len van die Rooze van Jericho; van welke Jefus Sy'racb, in zyn boek Ecclef. Hoofdji. XXIV. 14. melding doed. De Heer Egmond van der Nyenburg, deed veel moeiten, om dezelve te zien: doch verftond, van de Arabieren, de bewooners dezer landftreek, dat zy thans daar niet meer was te vinden. Ook meend hy dat de plant , die men noemt , de Rooze van Jericbo , eigenlyk , in woeft Arabie groeid ; en geeft eenige hoedaanigheden op , die men beuzelachtig van dezelve verhaald : waaronder, mede is, dat deze Rooze , niet anders dan op Kersnacht , in het water gelegt zynde , zoude open gaan , ter eere van Jefus geboorte. Zie zyne Reize door Paleftina , bladz, 347, 348. Men ziet een af beeldinge van twe dezer planten , door Kom. de Bruin gemaakt , ( die eenigen dezer zogenoemde Roozen van Jericho , te Jerufalem, gekocht had) in zyne Reize, bladz. 296. Hier zouden wy noodzakelyk , ten befluit, hebben moeten melden, van den berg Quarantania, ten weften van Jericbo: van die groote akelige Woestyne, die tuflchen Jericho en Jerufalem ligt : als mede , van de plaats Adummïn ; zo de befchryving daarvan niet aireden voorgegaan was, in het Eerste Deel, bladz. 157 l6o« en 248 250. Dus begeven wy ons naar  Gilgal. 38? GILGAL. Dat dit Gilgal , in den beginne, toen de Ifraëliten , het land Kanaan , eerft betreden hebben , een bevolkte plaats , 't zy een Stad of Vlek : zou ge weeft zyn , zal niemand geredelyk zeggen. Alleen komt het vóór , als eene Legerplaats ; die door Jofephus, (Ant. Lib. V. cap. 1. ininit.) gefteld word, op L. ftadien, van den Jordaan i en X. van Jericbo, Zelfs was Gilgal de Eerste legerplaats , die door Ifraëls volk betrokken wierd , onmiddelyk , na dat zy den Jordaan waren doorgetogen. Zy Legerden zich te Gilgal, Jof. IV. 19. Niet by Gilgal, gelyk men fpreeken zou , byaldien men dit Gilgal moefte houden , voor eene jlad , in welker nabuurfchap , dit heir zich bevonden had: maar de onzen hebben V?^,' te recht vertaald , te Gilgal, zö veel gezegt, als in Gilgal : en te kennen gevende: dat Gilgal zelve de plaatze was ; in welke zy hunne tenten hadden neêrgeflagen. Een talryk heir kan met geene mogelykheid binnen ééne enkele Jlad zich onthouden : veel min daarin zich legeren. Derhalven hebben wy te denken, aan eene vlakte, van genoegzaam ruime uitgeftrektheid voor een heir, het welk uit zo' veele duizenden beftond. Dewyl, ondertuffchen , dit Gilgal, Ifraëls eerJle legerplaats, in het land Kanaan was; gelyk Abel SiTTiM , de laatfte .was geweeft , buiten het zelve aan geene zyde des Jordaans , (Jof. III. 1.) zien! wy hier de reden , waarom de overtogt der gemel-» de Rivier , om van de eene naar de andere legerplaats te trekken, Micb. VI. 5. te recht omfchreven word : Wat gefchied is van Sittim tot Gilgal. De HEER, willende deze groote gebeurteniffet aldaar , zynen volke herinneren , zegt 3 Bb a Git Gilgal, m den beginne, eenej legerplaat^;  In welke het volk terftond, na den overtogt des Jordaans., een tyd lang verbleek En die zeer bekwaamwas. Als reedt de plaats van Gods Taterna- 583 Gilgal. Gedenk , 6 myn volk ! wat gefchied zy , van Sittim tot Gilgal. , Niet alleen was Gilgal de eerfte- , maar bleef ook een' tydlang daarna , de Bestendige Legerplaats van Ifrd'il; zelfs , geduurende alle die 6. of 7 jaaren ; welke Jofua met de verwinninge des lands Kanaan , doorgebracht heeft : want , alle de byzondere veldtogten , door denzelven ondernomen-, naar deze en geene verfcheiden oorden des lands , om de daarin gelegen fteden en volken te onder te brengen , gefchieden , uit dit Gilgal : en die veldtogten volbracht zynde ; zag men ook het heir telkens naar Gilgal wederkeeren. Zie Jof. IX. 6. X. 6, 9, 15, 43. Men verbeelde zich , derhalven •, dat, in de gemelde gevallen , de vrouwen , benevens de kinderen, in deze legerplaats, in de tenten , haar vaft verblyf hielden : en alleen de ftrydbaare roanfchap ; (hoewel met achterlaatinge van eenige weinigen, die de legerplaats bewaaren moesten ,) uitgetrokken zy , ter volvoering der gemelde togten. Jofua verkoos deze legerplaats , waarfchynelyk , des te liever , wegens haare voordeelige gelegenheid , zo naby den Jordaan ; die een overvloed van verfch water , zo om het volk , als hun by zich hebbend vee , te drenken , verfchaffen kon. Immers , lag Gilgal , ten ooften van Jericbo, Jof. IV. 19. dus nader aan den Jordaan , dan Jericho zelve. En deze legerplaats van eenen taamlyk wyden omtrek zynde ; zo is vermoedelyk , dat zy onder dezen naam, ooftwaard , tot niet verre van de gemelde rivier, zich uitgebreid hebbe. En gelyk het volk een' tyd lang, in Gilgal , gelegerd was ; bleef aldaar ook , geduurende alle die jaaren, de Tabernakel of de Tente der Samenkomfte, in welke, de HEER , als de God der beir- fchaa-  Gilgal. 380 fchaaren Ifraëls , onder dit volk woonde : als mede, de Arke des Verbonds ; op welke Hy , als zynen troon , zynen zetel had geveftigt. Dus was Gilgal toen de gewoonlyke plaats van den Godsdienfi. Immers , van Gods zonderlinge jegenwoordigheid , by dit zyn volk , in Gilgal , zyn genoegzaame blyken gegeven , door zo veele zyner perfoonlyke verfchy ningen en aanfpraaken ; die men Jof. V. en VI. aangeteekend ziet. Zelfs fchynt in lateren tyd, de Tabernakel , na dat dezelve reeds naar Silo was verplaatft geweeft , meermaalen , te Gilgal, zich bevonden te hebben : dewyl eenige zaaken , te Gilgal naderhand voorgevallen , gezegt worden gefchied te zyn , voor bet aangezicbte des HEERE. Zie 1 Sam. X 8. XI 15. en XV. 33. voor het aangezicbte des HEERE, beteekent toch, in zyne tegenwoordigheid : en bedoeld in de Schriften des Ouden Tefta. ment , gemeenlyk , die fchaduwachtige jegenwoordigheid Gods, in dit zyn Heiligdom , onder het volk Jfrail. Toen Ifraël, de eerfte maal alhier zich legerde . droeg deze vlakte , (zo veel men weet) noch geen byzonderen naam : maar , was alleen , onder den gemeenen naam , van het vlakke veld van Jericbo ■ waarvan dezelve een deel uitmaakte , mede begre pen. Zie Jof V. 19. Den naam Gilgal is dooi Jofua aan dezelve toegelegt , ter oorzake der aldaai volbrachte befnydenijfe, aan alle mansperfoonen; die geduurende de reize van XL. jaaren , door de vooe ftyne der Schelfzee , dit verbondfteken niet hadder konnen ontfangen. Zie Jof. V. 2 9.* He woon *. Als wy den HEER, in het bevel aangaande deze be fnydenitfe, Jof. V. 1. hooren zeggen tot Jofua : befnyd We »v.rom de kinderen Ifraëls, ten Twedemaal ; vatte nieman dit op , als of die zelve perfoonen twemaal befnedeu moes Bb 3 «e Had dezen naam ontfangenvan de aldaar volbrachte al1 gemeene . befnydenijfe des volks. 1 l 1 a  390 Gilgal. •woord of ^fy- betekend , by de Hebreen , in het gemeen , al wat rond is: en word , in 't byzonzonder , genomen , van een wagen rad. Zie 'Jef. XXVIII. 27. Jerem. XLVH. 3. en Ezecb. XXIII. 24. Dus zou deze plaats, haaren naam konnen ontfangen hebben , ( naar eenen verbloemden fpreektrant) van de voorhuiden zelve , die aldaar wierdeu afgefneden : want zy zyn , wegens haare rondheid , in gedaante niet ongelyk aan een rad. Deze is de aanmerking van Fr. de Lyra (_in h. I. ) : wien anderen daarin volgen.' Doch de reden der bènaaming , hoewel van deze voorhuiden of de wegjnydinge der voorhuiden ontleend , word echter in de Heiligs Schrift , anders verklaard , door den HEERE zelve : zeggende vers 9. tot Jofua , na dat de befnydenifïe volbracht was : heden , hebbe ik den fmaad van Egypte , van ulieden , Afgewenteld. Deze betekeniffe is zeer wel te duiden, op de naam Gilgal : want de taalkundigen weten , dat komt van (duplicata liter* J) het welk de betekenis- ten worden : want , behalven dat dit onmooglyk zou zyn , zien wy klaar het tegendeel , vers 7. Jofua heeftze befneden , et» dat zy den voorhuid hadden : want , zy haddenze , op den weg, niet Besneben. Men heeft , derhalven, ait alleen te verftaan, van eene twede Algemeene Besnydenisse, voorgegaan door eene Eerste, welke in Egypte voorgevallen was: waarfchynlyk , even voor den tyd , toen zy van daar naar het land Kanaan vertrekken zouden : zynde de befnydeniffe , in Egypte , ook eenen tyd lang verzuimt geweeft , geiyk de andere deelen van den openba3ren (jodsdienft : en dit verzuim veroorzaakt, door de afgodery , met welke Ifraël, door toedoen der Egyptenaaren , is belfnet geweeft. Desgelyks , heeft men , met bepaalinge , te begrypen , dat vers 8. gezegt word ; dat Jofua een einde gemaakt had, van al het Volk te befnyden : ziende dit aüeen, op dat gedeelte des volks, het welk binnen den tydverloop van XL. jaaren, in de woeftyne gebooren was. Dus word dit uitdruklyk verklaard , vers y. .  Gilgal. 391 fe heeft van wentelen, omwentelen of afwentelen. Ook is klaar , dat al wat rond van gedaante is zich gemaklykft laat wentelen : gelyk dan ook de Hebreen, om geen andere reden , een rad in hunne taal WA , noemen ; (ab eadem rad. i% ) dan . dewyl het wegens deszelfs rondheid , zo gemaklyk omgewenteld word : des deze beide beteekeniffen zeer wel op elkander flaan : en beiden dienen , om de weivoegzaamheid dezes naams te beveiligen , die by de ( Grieken r»'*y«a*, en in dc gemeene Latynfche overzettinge Galgala, uitgedrukt word. In het verbygaan hebben wy aan te merken , dat door die bewoordinge Smaad van Egypte gezien word , op de Voorhuid zelve ; die , (vermits de wegfnydmge der voorhuid , in die dagen , het waar teeken en zegel van inlyvinge , in Gods verbond was) zeker niet anders, dan tot eeufmaad en fcbande ftrekken moeft, voor een volk , dat den eernaam droeg van een volk Gods: des te meer , vermits zy denzelve dus lang behouden hadden , in overeenftemminge , met de gewoonte der inwooneren van Egypte , onder welke zy laatft zich onthouden hadden , en die , benevens alle andere Heidenen , als onbefnedenen, by hen verfmaad moeften worden : mitsdien , te recht een fmaad van Egypte te noemen. Deze befnydeniffe wierd volvoerd , op eene zekere hoogte , in deze vlakte ; die, ter gedachtenifle dezer merkwaardige daad , (naar vers 3.) in het Hebreeuwfch nf?j»n moj ^ Qibabtb Haharalotb) dat is , de Heuvel der Voorhuiden, geheeten word: waarfchynlyk, dewyl alle de voorhuiden der befnedenen aldaar begraven zyn. Ondertuflchen , moeft de befnydeniffe toen des te noodzakelyker , en zonder langer uitftel , gefchie den; ten einde al het volk alhier het Paaschfeest (het welk federt hunne legeringe , aan den voet des Bb 4 berSs En was lanmerkclyk , door de Vitafcbfeefi viering.  Door d( opgeregte 12. gedenk Jieenen. En dooi het genot, der eerjle vruchten des lands Xtnaaa. Daarna, is ter. zeker plaatze, 392 Gilgal. bergs Sinai, ia de woeftyne verwaarlooft was) naar behooren zoude konnen vieren : het welk den onbefnedenen geenzins wierd toegelaaten, naar Exod.Xll. 44, 48. want , terwyl de kinderen Ifraëls te Gilgal gelegerd lagen; bielden zy Paaschen , den 14. dag derzelver maand , in den avond, op de vlakke velden van 'Jericho, Jof. V. 10. Den 14. dag Derzelver Maand , is hier gezegt, derzelver Eerste maand, Nisan ; na dat het volk vier dagen vroeger , over den Jordaan getogen was Vergelyk Jof. IV. 19. En dit is het twede voorval, waar door dit Gilgal aanmerklyk geworden is. : Hierby komt, het oprechten van XII. Gedenksteenen, naar het getal der ftammen Ifraëls, aan die zelve plaatze; welke van den bodera das Jordaans opgenomen , en naar Gilgal overgedragen waren , om in het vervolg , voor het nageflacht , te dienen ten getuigeniffe der wonderdaadige overtogt des volks, door de gemelde rivier. Gelyk ook XII. andere fteenen , op den bodem des Jordaans , ter plaatze waar de Arke des Verbonds, terwyl de overtogt des volks gefchiede, had ftille geftaan, gefteld wierden* Zie Jof.lV. i- 9, 19 21. Eindelyk is ook van dit Gilgal , (dus verre noch, als eene Legerplaatze , befchouwd) aan te teekenen , dat de Ifra'ëliten , aldaar , terwyl het man voortaan op hield te regenen , de eerfte maal , van de Vruchten des lands Kanaan , gegeten hebben , van het overjaarig koorn ; waarvan ook waren toebereid , de ongezuurde brooden , die naar de Godlyke wet, ( Exod. XII. 39. ) eeniglyk , ter gelegenheid des Paafcbfeeftes , genuttigt mogten worden. Zie Jof. V. 11, 12.^ Dewyl dan deze legerplaatze, door zo veele merk' waardige gevallen , in de geweide gefchiedeniffe , reeds zo vroeg , vesl geruchts gemaakt heeft; zou het  Gilgal. 303 het dan wel tot verwondering zyn , dat de Ifraëliten , ten ebde de gedachtenifle dezer zaaken , des te meer te doen in wezen blyven , op denzelve grond, naderhand een Stad gefticht hadden ? Men weet , dat onder dit volk zeer gemeenzaam was , fteden aan te leggen , in en by zodaanige plaatzen, die door zekere bekende gevallen , vermaard geworden waren : en aan dezelve , zodaanige naamen te geven; waar door het geval uitgedrukt, en dien, die door overleevering eenige kundigheid daar van had , t'elkens wierd herrinnerd. Hier van zyn zeer bekende voorbeelden , in Berscba , Bethel, Mahanaim , PNiëL , en meer andere fteden des Joodfchen Lands, te zien geweeft: en wy twyffelen niet, of 't hebbe , ter zeiver wyze , met dit Gilgal , zich toegedragen : zonder welk wy ook aan Gilgal , geen plaats zouden gegeven hebben in de befcbryvinge der fteden dezes lands. Hier zou zelfs in bedenking konnen gegeven worden , of in die 6 of 7. jaaren tyds , toen Ifraël noch gelegerd was , in deze vlakte, airede niet wel etlyke buizen aldaar mochten gebouwd zyn; die het begin van den aanleg dezer ftad Gilgal wierden By de eerfte landverdeeling , door Jofua te Gilgal zelve ontworpen , word deze plaatjs wel genoemt, in de bepaaling der grenzen tuflchen de ftammen Juda en Jofeph ; (wien deze eerfte deeling alleenlyk betrof) want, deze landpaal zag noordwaard naar Gilgal, Jof. XV. 7. Maar, blykt nergens uit, dat zy toen reeds een bemuurde ftad geweeft zy. Zelfs niet ten tyde der daarna volgende verdeelinge des lands Kamans , te Silo : want dan zou Gilgal , (het welk men zeker weet, toen tot Benjamins erflot betrokken : te zyn) ongetwyffeld , aangeteekend zyn geweeft, iin de-LvsT der Steden, die ter zeiver tyd aan deBb 5 zen een ftad geftigt. Die, van geiinge begiriielen voltooid.  Ea doo welerly voorvallei indeH.S beroemd is. Voornaamlykdoor de aldaar ge pleegde tfgedtry. 594 Gilgal ■ zen ftam wierden toegewezen ; die men vind Jof. XVIII. 21 28. Maar , in wat lateren tyd , word der wyze van Gilgal gefproken , dat men niet anders befluiten 'kan, dan dat het een Stad geweeft zy. Het word 'toch, i Sam. VII. 16. mede genoemt, onder de fteden , welke Samuel jaarlyks doorreisde, om , als Richter , overal de twiftgedingen te befliflen. Hy toog van jaar tot jaar: en ging rondom, naar Bethel, Gilgal en Mispa : en hy richtte Ifraël , in alle die plaatzen. Binnen Gilgal wierd Saul, als eenig misnoegen onder het volk tegen hem gerezen was, op nieuw , door Samuel , in het Koningryk over Ifraël, beveftigt. Zie i Sam. XI. 14, 15. vergeleken met Hoofdji. X. 14. Gelyk ook Saul aldaar eenmaal een monjiering deed , over een gedeelte zyns heirs , Hoofdji. XIII. 15. In dit Gilgal , wierd Agag, de Koning der Amalekiten , dien Saul in den ftryd gevangen had , op Samuels bevel , aan ftukken gehouwen. Zie Hoofdji. XV. 33. In de gefchiedeniffe der Propheeten , Elia en Elifa , word mede van Gilgal gewag gemaakt , 2 Kon. II. 1. en IV. 38. Dat Gilgal , in den tyd , toen Ifraël aldaar gele-. ,gerd was , (wegens de Godlyke jegenwoordigheid,, in den tabernakel) de gewoonlyke plaats des Gods-. ' dienfies was geweeft : (gelyk wy hier voor hebben 1 aangemerkt) dit zelve heeft daarna gelegenheid ge-geven , om aan deze plaatze, als ware zy met eene: zonderlinge heiligheid boven andere begaafd , fnode: Afgodery te plegen. Men leeft Richt. III. 19.. vergeleken met vers 26. van zekere Gesneden) Beelden , (rafyafl ) die te Gilgal waren: door wel-ke men ongetwyffeld, geene andere beelden, kan ver-ftaan , dan die tot afgodery misbruikt wierden. Deze2 omftandigheid komt daar voor, in 't gefchiedverhaall vano  Gilgal. • 395- van eenen tyd, wanneer Gilgal, en de geheele landftreek daaromtrent, langs den Jordaan van Jericbo, aan Eglon , den Koning deï Moabiten , onderworpen was , in den aanvang der Richterlyke regeering van Ehud. Daaruit heeft men veel grond, om met Bonfrerius , (Comm. in b. I.) te giffen, dat.de Moabiten, die toch bekend ftonden voor een zeer afgodifch volk, deze afgodsbeelden, die's tyd, te Gilgal, zullen opgerecht hebben : het zy om die zelve te vereeren : het zy (dat wel allerwaarfchynlykft luid) om door deze beelden , het volk Ifraël te verlokken , tot hunnen afgodendienjl : gelyk de Moabiten in vroegeren tyd, meermaalen ondernomen hebben. Geduurende de regeering des Koning Saul , was wel de dienjl van den waaren God, te Gilgal, herfteld ; als gebleken is uit 1 Sam. X. 18. XI. 15. en XV. 33. (hier voor reeds bygebracht) doch als in de tyden eeniger volgende Koningen , de afgodery veel maaien onder dit volk , voornaamlyk , van het afgefcheurd Koningryk Ifraëls, was ingeflopen , moet dit zelve Gilgal weder met afgodery bezoeteld geweeft zyn : want daarop ziet die taal van Amos , Hoofdji. IV. 4, 5. tot die van Ifraël, die vers 1. benoemt waren , als koejen van Bafan , op den berg van Samaria, (de hoofdftad van het afgevalIe Ryk Ifraëls) : welke taal , fcherfender wyze , (per Ironiam) ingericht word , als had zy ten oog. merk , om dit volk, van zich zelve zo zeer daar toe gezind, des te meer daar toe aantenoopen. De Propheet zegt, terwyl hy den HEER fprekende invoerd : kornet, te Betbei en overtredet: te G1Lgal , maaket des overtredens veel: en brenget uwe offe. ren des morgens , uwe tienden , om de drie dagen : en roket , van bet gedeejfemde , een lof- offer, enz. Welke uitdrukkingen alleenlyk geduid konnen en moe tei Waaruit jpgehellerd worien, de plaatzen Amos IV.  Amos V. j Hof. IX. i tf. XII.1*. ( 1 en Hef. , IV. ij-. I t j i i ï - z ( 306 ■ Gilgal. :en worden , op afgodenoffer. Amos V. 4, 5. worden zy, daar tegen , (ten bewys , dat die eerftgemelde taal , niet anders dan fcberfender wyze moet gemeend zyn) in goeden ernft daar van afgemaand : want, zo zegt de HEER tot den huize Ifraëls: zoe\et my en le.vet : maar zoeket Bethel niet : noch kornet niet te Gilgal : noch gaat niet over , naar Berféba : net die bedreiging daarby gedaan : want, Gilgal tal zeker gevanglyk worden weggevoerd , enz. wegens iie zelve afgodery , door Ephraim , dat is, Ifraël te jilgal gepleegt, klaagt desgelyks de Propheet Hoia , die een tydgenoot van Amos was : (hebbende meiden gepropheteerd , onder de regeering van Je* •obeam II. Koning van Ifraël) Hoofdji. IX. 15. en Mi. ia. En , vermits Israël, toch van dien ver:oeilyken afgodendienft , niet kon te rugge gehouien worden ; wil dezelve Propheet niet , dat Juda, en minften , hen daarin vergezellen zal : nadruklyk preekt hy , Hoofdji. IV. 15. Zo gy , Israël , wild loereeren , dat is , afgodery bedryven :' dat immers , uda niet fchuldig werde : kornet gy , (Juda ) toch net te Gilgal, enz. Uit alle welke aanhaalingen, en duidelykfte is af te neemen , dat dit Gilgal in lie dagen , de voornaamjle zetel was van de afgodey , onder die van Ifraël ingekropen : daar die zelve tad, voortyds, met den dienjl van den waaren God, o zonderling was vereerd geweeft. En blykt daartit , te gelyk : dat de Duivel , de ftichter van den fgodendienft , liefft gediend wil worden , aan zule plaatzen , die wel eer den waaren Godsdienjl wa211 toegeweid : even gelyk van den Anticbrifl geegt word: dat hy , in den tempel Gods . als een \od zit: zich zelve vertoonende, dat hy God is. Zie .Theffal. II. 4. Alhoewel, van deze ftad zelve, hedendaags niets ic  Gilgal. 39} is overgebleven ; fchryft, echter , de "Monnik lorcbardus, (Defcript Terr. S. cap. VIL §. 27.) dat de plaats, waar dezelve gelegen heeft , in zynen tyd . noch den naam van Gilgal droeg. Eer wy van Gilgal affcheiden , moeten wy noodzaaklyk den lezer onderrechten , dat noch eene andere ftad dezes zelven naams , in het Joodfche land , gelegen hebbe ; die men van dit Gilgal by Jericbo, geheel en al onderfcheiden moet. Sommigen hebben , die beiden fteden , van elkander niet willer onderfcheiden hebben : en dit heeft eene deerlyke verbyftering veroorzaakt, in de rechte plaatzing dei bergen Gerizim en Ebal ; wieï ligplaats, door dil ander Gilgal , word aangewezen , Beuter. XI. 30. Mofes , zynde aan de ooftzyde des Jordaans, buiten het land Kanaan, fchryft daar van die beiden bergen : Zyn zy niet, aan geene zyde des Jordaans , achter den weg der zonne ondergang , in het land der Kanaaniten, die in bet vlakke veld woonen , tegen over Gilgal , by de eiken bojjchen van More. Een bepaaling , die zo nanwkeurig zyn zou , als men elders eenige aantreft; byaldien men alleen was bedacht geweeft , op tweè'rly Gilgal: en des te meer , is te verwonderen , dat dit verby gezien is: dewyl dat ander Gilgal mede elders voorkomt, derwyze , dat het geen bedenking overlaat , of men het zelve , a! of niet, van Gilgal by Jericho , te onderfcheiden hebbe: want de zelve ftad ftaat mede in de lyft der XXXII. Koninglyke fteden der oude Kanaaniten ; Jof. XII. 23. alwaar men leeft , van eenen Koning det Heidenen te Gilgal. De betoginge dezer zaak zal eerft voorkomen , als wy in de befchryving van dit ander Gilgal, (waarby de bergen Gerizim en Ebal geplaatft worden) bezig zyn. Alleen zeggen wy , dat Epiphanius , ( Hozref. Lib. VII.) de eerfte , deze dooling in de waereld bragt; op wiens gezag Ett< 'Er waren twe fteden, Gilgal genoemt j die van elkander te onderfcheidenzyn.  Van A i Wordd techte mum, 398 Gilgal. febius , (in Onom. ad voc. r£,3«*) en Hieronymus% (ibid ) de bergen Gerizim en Ebal dus kwalyk hebben gefteld : het welk door laatere Schryvers , dié op deze beide Kerkleeraars , te groot vertrouwen ftelden , te onbedagtzaam gevolgt is. En ter wederlegginge van dit gevoelen , zy ditmaal alleen genoeg , ons voorig gezegde , aangaande de eerfte naamgevinge van Gilgal by Jericbo , hier te herrirtneren : waar uit blyken zal, dat Mo/es , Deuter. XI. 30. fprekende van Gilgal , daar door noodzaaklyk een ander Gilgal moet gemeend hebben : dewyl dit Gilgal , by Jericbo , die 's tyds , noch met geen' byzonderen naam , is bekend geweeft : zynde door Jofua , Mofes opvolger, de eerfte daaraan gegeven, ter gelegenheid der aldaar volbrachte befhydeniflê. Zie Jof. V. 9. Nu flappen wy over , naaf A i'4 ,ln die zelve nabuurfchap gelegen : en in die zelve gebeurteniflen , die de fteden "jericbo en Gilgal , in de Heilige Schrift, befaamd gemaakt hebben , mede bekend geworden. ; In den Hebreeuwfchen grondtext , vind men den naam dezer ftad, , (Haï) of met by voeginge der voorzet-letter (articuli n per T ) , (Haï) uitgedrukt : afkomende , van v ; het welk fomwylen beteekent, eenen kleinen heuvel. Het word in het meervoudige, gebruikt van de heuveltje'? Abarim ; waarvan Numer. XXXIII. 45. word gewaagt. Weshalven aan den Heer Vitringa, ( Comm. in Jef. Tom. i.fol. 291. col. 1.) waarfchynlyk voorkomt , dat die ftad dus genoemt zy , wegens haare ligginge , op eenen beuvel of een verbeven plaats : gelyk de meefte fteden des Joodfchen lands. Dat  Aï, 399 Ah , in der daad op een' verheven grond gebouwd was ; blykt uit Jof. VIII. n. daar men leeft van een dal , dat eeven buiten- en aan de noordzyde der ftad gevonden wierd. Maar, anderzins, word de gewoonlyke betekenijfe van het woord geduid , op een fteenboop: zie Mich.ï 6. III. 12. Pf. LXXIX. ï. alwaar het van de overgebleven painboopen der verwoefte fteden voorkomt. Doch in dien zin, zal men bezwaarlyk zodaanig een betekeniffe , op de ftad konnen toepaffen. Nadat die ftad werklyk verwoeft , en door Jofua tot zen fteenboop gefteld was, naar Jof. VIII. 28. mogt zy te recht dien naam hebben aangenomen: maar zy had ze reeds , toen zy noch in wezen en bloei was. Daarom konnen wy de reden dezer bènaaming niet wel vinden , of men moeft dezelve aanmerken , als eene ftilzwygende voorzegginge van het droevig lot, dat haar namaals overkomen zou. De Griekfché Overzettinge heeft Va,), (Gaï) en fomwyle 'Ayyxl , (Haggaï) : welke Eufebius en Hieronymus gevolgt hebben : hoewel Hieronymus , (in Onom. ad vocem Haggai) aanmerkt, dat de letter g in den naam , dien de Hebreen daaraan geven , niet gevonden, maar dezelve met de lette V (Ajinj Ai' uitgedrukt word. Daaruit ziet men , dat de LXX. Griekfché Overzetteren , aan de Hebreeuwfche letter V , de uitfpraak van hunne (g) doen hebben. In de gemeene Latynfche Overzettinge , leeft men H a ï. Aangaande de Gei. egenheid dezer ftad, zyn verfcheiden narichten te ontleenen , uit de Heilige Schrift. Zy word Jof. VII. a. aangewezen , als I liggende by Betbaven, ten Oosten van Bethel: het 1 welk Eufebius en Hieronymus , zeer verkeerdlyk veri anderen ten weften van Betbei: iets , dat des te 1 vreemder luid; dewyl, niet alleen ter gemelde plaatze En waare ligplaats tange wc* sea.  Zy was de twede ftad, die door Jo fua ingenomenwierd. 400 Al ze (Jof. VII. 2.) maar noch twemaal elders , dè' gelegenheid van Aï bepaald word , niet anders dan ten ooften van Bethel Als , immers , naar Gen. XI. 8. vergeleken met Gen. XIII. 3. Abraham van Siïbem opbreekende , naar bet gebergte , ten ooften van Betbei . aldaar zyne tente opjloeg ; had hy , Betbei ten weften , en Aï ten ooften : het welk zeker niet te begrypen is, zonder dat Aï zelve ten ooften van Betbei , gelegen hebben. En die binderlaage , welke Jofua gefteld had , tuflchen Bet bel en Aï , lag :en weften van Aï, derhalven lag Aï weder ten ooften van Bethel. Nochmaals word de gelegenheid van Aï, naar die van Betbei , welke een der bekendfte fteden des lands Kanaan was, bepaald , Jof. XII. 9. naamlyk: Aï die ter zyde Bethel is. Jofua achte zeer noodzakelyk , de ligplaats van Aï dus nauwkeurig te bepaalen : vermits , die ftad toen hy dit fchreef, reeds verdelgt was , en mitsdien , by gebrek van zodaanig een naricht , de nakomelingen', van deszelfs waare ligplaats, geen befcheid zouden konnen hebben : hoedaanig een omfchryving , aangaande de andere fteden , die toen noch in wezen waren , niet zo nodig was. Jofua zelve was het werktuig geweeft , om Aï te verdelgen : waar van de omftandigheden uitvoerig aange- teekend zyn, Jof. VIII. 1 30. Dewyl zy de hoofd en zetel-ftad van eenen der Koningen des lands Kanaan was : en daarby redelyk groot ; het welk men uit het getal der gefneuvelden befluiten mag , ter gelegenheid haarer verrovennge ; die bevonden wierden i?ooo. zo mannen als vrouwen , fterk te; zyn , alle lieden van Aï, (vers 25.) : dewyl daarbeneven , deze ftad zo naby Jericbo lag , dus mede; aan de ooftlyke grenzen des lands ; zo zou Jofua , in zyne verdere onderneemingen , zeer belemmerd; zyn geworden ; byaldien hy niet voorafen eer hy; voort-;  Al 4q voorttrok ; dies zelve ftad onder zyn geweld ha doen bukken. i De verrovering dezer ftad gefchiede , naar de ' HEERE raad , doof een krygslift ; waar door, va Ifraïh zyde , veel volk gefpaard wierd en de fta des te éer verwonnen. Zy behoefden dé muüre niet met geweld te beftormen : vermits Jofua , o den eerften uitval van dié van Aï, den fchyn gaf van te moeten vluchten ; beflooten deze , hunni vyanden te vervolgen , zo verre zelfs , dat zy hun ne eigen ftad ontblootten van al. het krygsvolk, ei gelegenheid gaven, aan eenen afgezonderden hoop door Jofua geplaatft , op den weg tuflchen Aï ei Bethel , in eene hinderlaage , de ftad in brand t( fteeken : waarna Jofua zyne looze te rug tred ftaak te , en die van Aï, in eene vallye , aan de noord zyde, buiten de ftad gelegen, met al zyn volk aan greep; terwyl de andere, die de ftad hadden aangeftooken , hen van achter overvielen , met dat gé volg, dat de ganfche krygs-bezetting van Ai, door de verwinnaaren , geheel verflagen wierd : zelfs é de Koning der ftad niet uitgezonderd ; die wel levende in den ftryd gegrepen, maar ook terftond j op bevel van Jofua, aan een hout wierd opgehangen. In deze ombrenginge van alle de inwooneren var? Ai, gedroeg zich Jofua niet anders , dan achtervolgens het bevel, dat God aan Mofes reeds ter hand gefteld had , ten aanzien der fteden, welker inwooneren , als zy opgeëifcht wierden , zich. niet gewillig zouden overgeven. Zie Deuter. XX. 10 — 18 alwaar (vers ,16. ) uitdrukkelyk belaft word: van de fteden dezer volken , die de HEER uwe God u ten erve geeft, zult gy niets laaten leven, dat adem heeft. Die van Aï hadden immers niet alleen zich geenzins Wfllen overgéven, maar ook aan den troep van3ooö. Ce j>. r 3 3 En Wei 1 door ze. 3 kere 1 krygslift^ } i t i t Waarna dj het volk wierd amgebragt.  En de ftad t'eeneniaal verdelgt. Is, echter, daarna weêr herbouwd. Waar vai bewyzen worden aangehaald. j.02 Aï. Ifraëliten, die in den beginne kwamen, om de ftadaan te vallen , tegenftand geboden : ja zelfs, hen , met eenig verlies te ruggedreven. Zie Jof. VII. 2-;. weshalven Jofua het Godlyk voorfchrift in dezen , geruftlyk volgen mogt. De ftad zelve belangende : vermoedelyk, zou zy niet zo t'eenemaal zyn verwoeft geworden ; ten ware de voorgenome krygslift van Jofua, het in brand fteken derzelve niet noodzakelyk gemaakt had. • De ftad nu , door dien feilen brand , dermaate befchadigt zynde , dat zy niet meer te bewoonen was ; zo deed Jofua ook al het overgeblevene door het vuur verteerd worden : en by ftelde Aï , tot een eeuwigen boop , ter verwoeftinge. Zie Jof. VIII. 28- Dat aldaar gezegt word: Jofua ftelde Aï tot eenen Eeuwigen Hoop of Steenhoop ; is geen bewys, dat Aï nimmer wêer herbouwd zoude geweeft zyn. Men weet, gelyk Bonfrerius aanmerkt , (in Comm. in h. I.) dat naar den. Hebreeuwfchen fpreek-ftyl, het woord eeuwig , veelmaal , alleen eene lange ge. duurzaamheid beteekend. Ook was met opzicht tot de herftellinge der ftad Aï , geen verbod gedaan : noch zodaanig eene vloek bedreigt, dien , die deze herftellicg zou willen ondernemen ; gelyk wy van Jericho verftaan hebben. Daarom , twyffelen wy 'niet , of Aï, zy , na dat eenigen tyd , (zonder dat wy durven bepaalen hoe lang) verwoeft geweeft , en daar van niets dan een fteenboop was overgebleven , weder herfteld en van nieuw bewoond, door die van de ftamme Benjamin; aan wien, de grond dezer ftad was aanbedeeld. , Zy komt zelfs in laatere gefchiedeniflen , weder te voorfchyn, met dien zelven naam, Aï. Zie Ezr. II. 28. en Neb. VII. 32. alwaar zaamen genoemt worden , de kinderen van Bethel en Aï , die met Sri rubbabel wedergekeerd waren uit hunne ballingfchap, naar  du 40 riaar het joodfche land. En Neb. XI. 31. leeft me: ' van de kinderen Benjamins , dat zy na hunne weder keering, van nieuws zich neérgezet hebben, in di fteden Michmas, Aja , Bethel, enz. zou dit Ajt () wel mogen onderfcheiden worden , van Aï ('i;?)? 0aar beneven word Jef. X. 28. een ftad Ajath , ( Hebr. n„'? ) genoemt, onder de fteden die Sanberib , de Koning van Affyrie, zou doortrek ken , met zyn heir , als hy de ftad Jerufalem wild< belegeren. Het is meer dan waarfchynlyk, dat ooi daar door, dit zelve Aï bedoeld werde: des u meer, dewylaldaar by dit Ajath, gevoegt worden, de fteden , Micron , Michmas , Geba , Rama , Gibea , enz. die mede alle aan Benjamin behoorc hebben. Aï is derhalven wel herftelt: doch fchynt daar. na geene ftad van veel aanzien geweeft té zyn. Zy is ten minften door geene merkwaardige gevallen , zedert haare herftellinge beroemd geworden , in de Heilige Gefchiedeniflen. Ook is zy al vroeg, waarfchynlyk , in den oorlog met de Romeinen , doof Vejpafianus , ten anderen maal verwoeft : zo verre, dat, toen Eufebius en Hieronymus , in' het Heilig Land verkeerd hebben , daar van nauwelyks eenige kleine puinboopen te zien waren ; die aanwyzing deéden (en mogelyk noch onzeker) van de plaats, waar die jlad gelegen had. Ook word, door de latere Reizigers , van Aï, geen het minfte gewag gemaakt. Van een andere ftad dezes zelven naams , gelegen , in het land der Ammoniten , leeft men Je° rem. XLIX. 3, In de nabuurfchap van Al , en van Jericbo , wa» f en eenige Kafteelen: als KVFROS , THRAX , AlexANDRIUMe f i i > i 1 i By katers? Schryvers word vaö dezelve geen ge^ wag ge-j maakt;  4 Eenige e Xafieelen J byjeri- ^ cho. c c De ftad Zema- 1 raim, ook ] Schebarim genoemt.v ") ' Lagby of op den berg Zernaraim. 0A Zemaraim. n eenige andere meer , meeft door den Koning lerodes , gebouwd ; van welke zomwylen gewaagt /ord , in de fchriften van Jofephus : doch , dewyl eze niet zonderling merkwaardig zyn ; flappen wy ezelve verby. ZEMARAIM. In het Hebreeuwfch (Tzemarajim) , in iet Griekfch Ss^, (Zemrim) en in de gemeene .atynfche Overzettinge , Samaraim genoemt, word 'efteld , op de lyft der fteden , den ftamme Benjamin, ten deel gevallen, Jof. XVIII. 22. Wy meeien , deze dezelve ftad te zyn , die Jof. VII. 5} net eene kleine verandering, uitgedrukt word , 5chebariM : en aldaar mede voorkomt , als eene Vad ; tot welke , die van Ai, den troep van 3000. srygsknechten , door Jofua uit het leger by Jericbo gezonden , om hunne ftad te overrompelen , vervolgden : na dat zy hen', met eenig verlies , afgetogen hadden. Zie vers 2 5. Uit deze omftan- digheid blykt , dat die ftad , niet verre van Ai , en tuffchen Aï en Jericbo gelegen hebbe. Dus heeft Adrichomius deze ftad zeer wel, in zyne Kaart, geplaatft : en op eene hoogte : ongetwyffeld , dewyl Jof. VII. 5. gemeld word van eenen afgang by Schebarim , in welke , fommigen der Ifraëliten , in het gemelde geval , door de borgers van Aï, geflagen wierden. Men leeft 2 Chron. XIII. 4- van eenen berg Zemaraim; by welken , tuffchen Abia en Jerobeam , Koningen van Juda en Ifraël , een merkwaardig boofdtreffen voorgevallen is ; in welk van Ifraëls zyde 500000. verflagen wierden. Deze berg word aldaar tot Ephraims gebergte, gerekend; het welk ook  Bethel. 4°J i ook door het erflot van Benjamin , zich uitftrekte. | Dit een en ander Iaat geen twyffel over , dat da ; ftad Zemaraim by , of liever , op dien zelven berg, i gelegen hebbe ; die daar van zynen naam ontleende De naam P.!35? is in de twevoudige uitfpraake i (in termin. duali) uitgebracht: gelyk de naamen j van veel meer andere fteden des Joodfchen Lands: s waarfchynlyk, dewyl zy in eene dobbele- en Boven* | en Beneden ftad , beftond. BETHEL was een der oudfte en beroemdfte fteden dezes lands; welker Ligginge , door Eufebius en Hieronymus , Qin Onom. ad voc. e«i9-»|a) bepaald word , tot XII. Roomfche mylen, (dat is, 4. uuren gaans) van Jeru* falem, op den weg, naar Neapolis, (Sichem). Even zo verre, word haare afftand , van Jerufalem begroot , in de Oude Jerujalemfcbe Reisbefcbryving, \ltin. Hierof. vetus) hoewel zy daar verkeerdlyk ; Bethar genoemt word: weshalven, men byna zou twyffelen , of aldaar Betbei gemeend wierd ; ten J ware de dingen , welke de Schryver daar van op- i geeft , dit niet onweêrfprekelyk aantoonden *. I Betbei lag dus ten noorden van Jerufalem: en genoeg1 zaam, in het midden van Paleftina, immers ten aanzien der breedte des lands: op het gebergte, het welk, nar *. Poft fatStam mentionetn, de Villa, quse dicitur , Bethar , hxc verba fequuntur : (Èdit. Clariff. Tetr. Wejfelin- ii gii, pag.fBS.) Inde pajfus mille, ejl locus , tibijacob, cum ! iret in Mefopatamiam , addormivit : ér ibi ejl arbor Amigdala: & vidit vifum : és> angelus cum eo luSatus eft. Ibi fait Rex Hieroboam; ad quem mijjus fait Propheta , ut eonverteretur ad 1 "Deum exceljum: ér jujfa"1 fait Prophetae cum lfeudopropheta , quemfecum Rex habebat, tnanducaret, enz. Cc 3 De ge/*~ genheid van Bethel bepaald.  Een zeer pudt ftad. Eertyds Luz, geJbeetsii. |0f5 Betbel. naar die zelve ftad, Betbeis gebergte, genoemt word, i Sam. XIII. 2. en het welk een deel uitmaakte van het gebergte Ephraims ; dat zich tuffchen Bethel en Rama, (Richter. IV. 5.) en veel verder uitftrekte. Dat deze ftad zeer oud geweeft zy; blykt, dewyl zy reeds zo vroeg , in de Aartsvaderlyke Gefchiedenijjen, meer dan eens gedagt word. Van Abraham, leeft men , Gen. XII. 8. dat hy zyne tente opjloeg , pp bet gebergte , ten ooften van Bethel : hebbende , Bethel ten weften, en Aï ten ooften. En dat hy daarna , nochmaals, zich gelegerd hebbe aan die zelve plaatze. Zie Gen. XIII. 3. Doch, dat die ftad aldaar , met den naam Bethel voorkomt , gefchied alleen , door een voorverhaal : Mo/es dit fchryveude , na dat zy reeds van naam veranderd, en met den naam Bethel , in het algemeen was bekend geworden. Immers, wierd zy in den tyd , toen Abraham , in deze landftreek verkeerde , Luz * geheeten : in het Hebreeuwfch ftb. Daar- *. Sommigen hebben Luz en Bethel , als twe byzondere fteden , van elkander willen onderfcheiden : daartoe aanleiding nemende , uit Jof. XVI. 2. alwaar , in de bepaaling van de zuidlyke grensfcheidinge des ftams Jofephs, (eigenlyk, in het byzonder, Ephraim) onder anderen , gezegt word: zy komt uit van Bethel mar Lux.: r\\jh 'jiOVS'? • Dit geeft> bekennen wy, wel eenige fchynreden: doch , dat men het niet volftrekt te verftaan hebbe, als van tm byzondere fteden; blykt, uit vergelyking van Jof. XVIII. 13. alwaar, de noordlyke grensfcheiding van Benjamin , (die even dezelve , met de zuidlyke van Epbraim was ) befchreeven word, met deze woorden : van daar , gaat de landpaale door naar Luz. , aan de zydevan Luz,, (welke is Bethel) zuid-waard: des Luz en Bethel, aldaar niet anders dan als twe naamen van ééne en dezelve ftad voorkomen: gelyk ook Gen. XXVÜI.io. en XXXV.6. Dat derhalven, in de eerftgemelde plaats , (Jof XVI. 2.) Luz, van Bethel , fchynt te worden onderfcheiden ; zou men dus konnen opvatten: dat door Bethel, aldaar word gemeend , de  Bethel. 4°7 Daarom leeft men Richt. L 23. De naam dezer ftad ( 5efi*Z) loaf ie vooren , Luz : welke naam , Hieronymus (in Onom. k c.) zegt, te betekenen , een' amandelboom: gelyk ook Sam. Bochart, ( Geogr. Sacr. Part. II. Lib. I. cap. 35.) en zou die ftad dus genoemt zyn, naar de menigte der amandelboomen, die aldaar op het gebergte wieflen : even , gelyk Jericho de Palmftad genoemt was , naar de Palmboomen. De oude Jerufalemfcbe Reisbefcbryving (Mé: Hierof. Vet.) bedoeld dit zelve ; waarin men leeft : ibi eft arbor Amigdala : daar is de Amandelboom. Hoewel anderen , met Buxtorf, (in Lex. Hebr.) dit woord fV? liever vertaaien , door een hazelaar ; (corylus) gelyk dit zelve woord ook in onze Neder duitfcbe overzettinge , vertaald word , Genef. XXX. 37. Hoe deze naam Luz, in Bethel, veranderd zy; is wel waardig , uit de geweide gefchiedeniffe , die voorkomt, Gen. XXVIII. 10 17. op te haaien. De Aartsvader Jakob heeft den zelven naam bedagt, en allereerft gegeven , aan zekere plaatze, naby deze ftad *, als hy op zyne reize naar Paddan • Aram , dooi eigenlyke plaats , waar God aan Jakob verfcheenen was, een weinig buiten de ftad Luz. , en wel, (a'.s uit deze grensbefchiyving blykt) een weinig ooftwaard : aan welke plaats , den naam van Bethel, door Jakob , reeds zal gegeven zyn ' voor dat dezelve tot de nabuurige ftad Luz,, was overgegaan doch , dat zedert ook de ftad , den naam van Bethel aan genomen had , die beiden naamen , als van ééne ftad , altoo by elkander gevoegt , en de eene, door de andere , verklaart zyn. Dus begrypt het de Geleerde Andr. Maftus , (Comm in h. I.) Dat eene andere ftad, Luz , (van deze , die daarna Bethe genoemt is , onderfcheiden) elders werde aangetroffen ; zs in het vervolg voorkomen; doch deze kan yo/.XVl.i, me geen mogelykheid bedoeld zyn : dewyl die veel laater ge #'gt is- *. Het is, in der daad, zeer vreemd , hoe zommigen, by Cc 4 ' 20 . De naam Bethel is ter gelegenheidvan Gods verfchyninge, aldaar , aan die plaatze gegeven, door Jakob. I 1 t  40 § Bethel. door de donkerheid des nachts overvallen , genoot» zaakt was geweeft , aldaar te vernachten : en ter dezer gelegenheid, aan hem wedervoer, eene zeer heuchlyke Ggdlyke verfcbyning; waar van hy , door dezen naam , gelyk ook door de oprechting eenes altaars , de gedachtenifle heeft willen vereeuwigen. Hem wierd , naamlyk , in den droom , vertoond , een ladder tot aan den hemel reikende ; die door Engelen op. en neerwaard beklommen wierd, en aaq welker opperft einde , GOD zeiver ftond : hem ter dezer gelegenheid, verwaardigende, met eene zeer bemoedigende aqnfpraak ; die hem van Gods trouwe befcherminge , op de been- en weder ■ reize , als onder het geleide zyner Engelen ; die daarom dezen ladder , (verbeeldende den Weg, dien Jakob reizen moeft,) op- en neer-waard beklommen. De HEER fprak , onder anderen : Ik zal u behoeden , overal waar gy heenen Trekken zult : en ik zal ti Wederbrengen , in dit zelve land , enz. Zodaanig een ontmoeting was genoeg , om Jakob, zo dra hy uit den flaap ontwaakte , te doen zeggen: gewis- Jyk, de HEER was aan deze Plaatze en boe Zonder, de Joodfche Meefters, tot die gedachte gekomen zyn, dat deze bekende gebeurtenifle , niet by de ftad Bitbei, maar by Jerufalem, zoude voorgevallen zyn : en dat , als Jakob, (Gen. XXVIII. 19.) gezsgt word, den naam derzel>ve plaatze, Bethel, genoemt te hebben; daar toch de naam die'r fiad , te vooren was , Luz. : daar door, alleen de ftad Jerufalem , zoude gemeent zyn. Van daar, dat bekend Latynfch iSedigt; door welk , hunnes achtens , alle de naamen der ftad Jerufalem, na elkander zouden worden opgegeven, luidende; $olyma, lu.za. Bethel, Hierofolym* , Jebus, Elia. Ürés Sacra , Jerufalem , dicitur atque , Salpm. Poch, dit gevoelen is reeds , door Seb. Munflerus, weerlegt, (in Gen. XXVIII. 18.) alsmede door J. H. Heidegger i Jf$. Patriarch. Exc. jn. §. »i. !  Bethel. 405 Ue vreeslyk (of öntfacblyk) is deze plaatze ! dit is niet, dan een (Beth - el) welke bewoording, de onzen vertaald hebben , door een Huis Gods : maar , alzo welvoegzaam, naar de eerfte en gemeenfte beteekeniffe des woords ^'3 , zou hebben mogen uitgedrukt worden , door Plaatze Gods : zo veel, als een Plaatze , in welke GOD, de >5?, dat is , de Jlerke God , aan hem verfcheenen was. Weshalven de Griekfché Overzetteren , het zelve zeer wel, door tottoc ®i0v , vertaald hebben, Gen. XXXI. 13. Ja , zodaanig eene ontmoeting was ook genoeg , om niet alleen die eigenlyke plaatze , buiten de ftad , waar de verfchyning voorviel ; zynde naar de gedachten van den Schryver der oude Jerufalemfche Reize (Itin. Hieref. V.j 1000. fchreden , daarvan afgelegen ; maar ook de ftad zelve , daar na Bethel , dat is, een plaatze Gods , te doen noemen : gelyk ook door Jakob werklyk gefchied is. Doch dat Mofes , na de opgave van dit zeldzaam geval , terftond doed volgen , vers 10. Jakob noemde den mam derzelver plaatze , Bethel , daar toch de naam die'r ftad te vooren vaas , Luz ; dit heeft men desgelyks op te vatten , als een voorverhaal : want, de naamverandering der ftad zelve , is eerft gefchied, eenige jaaren laater; na dat Jakob uit Mefopotamie naar Kanaan , wedergekeerd was: weshalven Mofes deze ontmoeting , nochmaals , ter plaatze waar zy eigenlyk behoord , herhaald , Gen. XXXV. 6, 7. Jakob kwam te Luz ; welke is in het land Kanaan , (dat is , Bethel) by en al bet volk, dat by hem was. En by bouwde daar eenen altaar: en noemde die plaatze El Bethel * : want GOD hem al- *- De uitdrukking Ml-Bethel , in den grondtext, <,K 1 *7inv3 > zon men mogen overzetten , door de GOD van Cc 5 1 Bethel / Hoewel :erft na zyne weierkeerin*e, uitMetyotamie.  Daarna is deze naam beftendiglyk gebruikt. 4.10 Bethel. aldaar vaas geopenbaard geweeft , als hy voor het aan» gezigte zyns broeders vluchtte, vergelykt vers 13—15. Die dit gefchiedverhaal in den grond begrypt, zal niet behoeven te vragen , naar de reden , waarom de HEER zich zelven den God van Bethel noemt , Gen. XXXI. 13. en waarom de Propheet Hofea, dit geval bedoelende , zegt: dat Jakob te Bethel God gevonden beeft. Zie Hoofdft. XII. 5. Sedert dien tyd is de oude naam , Luz , allengs buiten gebruik geraakt , en met dien van Bethel , verwifleld: en wel, niet alleen by Jakobs nageflachte , maar zelfs (zo 't fchynt) by de oude inwooneren dezer ftad, die van het gedachte der Kanaaniten waren ; en die , door dezen naam , voortaan , zelve te gebruiken , de merkwaardige gebeurtenifie, die aan Jakob , door Gods verfcbyninge , zo naby deze hunlieder ftad , had mogen wedervaaren , vereeren wilden. Immers, vinden wy dien naam Bethel, daarna , beftendig gebezigt , van deze ftad : zelfs , meermaalen , dan wel doorgaans gedagt word. De Geleerde Heer Iken meend, (Differt. Pbilol. Tbeol. pag. 30, 31.) en wy met hem , dat, zo dikwerf, in het Boek der Richteren , dit ™ n,l, in den grondtext voorkomt, (alhoewel de Nederduitfche Overzettinge , het zelve door Huis Gods, uitbrengt: gelyk de Hoogduitfcbe, door J^CUté ©OttCé) het aldaar , t'elkens, als een eigen naam dezer zelve ftad , moet genomen worden. Ten voorbedde : als Ritber. XX. 18. word gezegt: dat de kinderen Ifraëls opwaard togen , ten Huize Gods. Vers 26. dat zy kwamen, ten Huize Gods. Vers 31. waar gemeld word: Bethel: (vergelyk Gen. XXXI. 13.) en is, daaruit op te< maaken , dat de naam dezer plaatze , in den aanvang , ElBethel, uitgefproken zy: en daarna, by verkorting, alleen-, lyk, Bethel.  Bethel. 411 iwprd van Jlraaten ; waar van de eene opgaat naar bet rHuis Gods ,• en de andere naar Gibea. Desgelyks, Hoofdji. XXI. 2. dac bet volk kwam , tot het Huis Gods, en vers 19. dat'er een Feeft des HEERE ivoas te Siloh , van jaar tot jaar ; dat ten noorden van >bet Huis Gods is , tegen der zonnen opgang, enz. ff in welke laatftgemelde plaats Luther , echter , in nzyne Hoogduitfche vertaaling, alleen, het woord {Bethel behouden heeft). Onze Overzetteren zouden zeker, daar overal , ^"^3 , (Beth-el,) welvoeg:zaamer , als een eigen naam der ftad , onvertaald 'igelaaten hebben : gelyk zy daarin wierdeD voorgeügaaïi , door de Chaldeeuwfcbe- en door de Griekfché ioverzettinge der zogenaamde LXX. die desgelyks, l;het woord Bethel, (eigenlyk b*/8-ij'a) hebben behouden. Die zelve ftad mogt, den naam Bethel , daarna , umet des te meer recht, bewaaren:. dewyl, de Tabernakel , het buis , waarin de Godheid woonde , 11 onder zyn volk Ifraël , en welke Richter. XVIII. [ di. ter zeiver oorzaake d^gT^', ( een huis Gods) Igenoemt word , binnen Betbei, eenigen tyd, is geil plaatft geweeft: benevens de Arke des Verbonds. I Wy vernemen dit, uit Richter. XX. 18, 26. waar [ de gefchied-fchryver verhaald , dat Ifraëls volk , te . Betbei , God om raad vroegen : en dat zy aldaar bieI' ven , voor bet Aangezigte des HEERE : en brandden dank-offeren offerden, voor het Aangezigte dei I HEERE: en vers 27. word uitdruklyk gezegt: dt ! i kinderen Ifraël vroegen den HE ER , (naamlyk te 1 Bethel) : want aldaar was de Arke des Verbonds Gods,, in die dagen. Vergelyk Hoofdji. XXI. 2 I Op dit raadpleegen met God te Bethel, en byzondei j; op de Godlyke antwoorden, daarna volgende, doelt | Hofea , als hy Hoofdji. XII. j. zegt: te Bethel fprai En is deszelfs betekeniffe des te meer beveiligt,' federt God, aldaaar zynen tabernakel hadde. E • É  I Btthel wa; weleer eene Koningljkefad geweeft. En wierd by de laatfte landverdeeJing, door Jofua, wel aan Ben- J am1n , gegeven. 41a -Bethel. God met ons : dat is, met onze voorvaderen. Deze zyn dezelve bewyzen , die wy hier voor, ter beweering van het verblyf des Tabernakels te Gilgal , voor een' zekeren tyd, bygebracht hebben. Doch met opzicht tot Bethel , blykt dit noch veel klaarder , uit 1 Sam. X. 3. daar leeft men , van een opgaan tot GOD, naar Bethel: in welken zin, zullen wy dit anders verklaaren, dan dat GOD binnen Bethel , zyn Huis en Tabernakel hadde ? Alhoewel derhalven , de Tabernakel van Gilgal naar Silob, is verplaatft geworden ; bleef dezelve niet beftendig , te Silob : dan zou overtollig en buiten noodzakelykheid , van de kinderen Dans verhaald worden, Richter. XVIII. 31. dat zy onder zich fielden , het gefneden beeld , dat Micba gemaakt had , alle de dagen, dat het buis Gods , te Silob , voas : maar is ook Bethel een' tyd lang , met dit zelve voorrecht, begünftigt. Dat dit Betbei eene der fteden was geweeft , in welke een Koning der Kanaaniten, eer dit land door Ifraël overheerd was , zynen zetel had ; wordende , in de lyft dezer Koninglyke Steden , de derde in rang gefteld, Jof. XII o. dit alleen geeft ons een denkbeeld , van haare voortreflykbeid. Om die zelve reden , was van veel belang , aan welken Stam van Ifraël , deze ftad zou ten deel vallen. By de eerfte landverdeeling , had Jofua dezelve den ftamme Josephs toegewezen , dat is, Epbraim of Manaffe :°waarfchynlyker aan Ephraim, alleen : dewyl deze ftam het zuidlyke gedeelte der geheele landftreek , welke des ftams Jofephs was , bewoonde. Doch , als naderhand , deze deeling , (alleen betreffende den ftammen Juda en Jofeph) dewyl de erfporticn daar by te groot genomen waren , weder herdaan moeft worden, en geheele Hukken  Bethel. 4*3 ken lands, zo van Jofeph als van Juda , aan eenige der andere ftammen , wierden ingeruimt ; wierd Setbei aan Benjamin gegeven. Men vind toch in de lyft der fteden , die Benjamin bezitten zou , ook Bethel, uitdruklyk vermeld, Jof. XVIII. 22. Wel is waar , dat-de eigenlyke landfcheiding, tuflchen de ftammen Benjamin en Ephraim, ging ten zuiden van Betbei, naar Jof. XVIII. 13. aan de zyde van Luz, (welke is Betbei) zuidwaard : het welk zeker aan. duid, dat Bethel , in het grondgebied van Ephraim , gelegen hebbe. Doch , dit heeft geen zwarigheid : vermits het aan geene voorbeelden ontbreekt , welke beveiligen , dat meermaalen eenige ftammen , zekere fteden bezeeten hebben , die van hun eigen grondgebied venvyderd, en binnen het grondgebied der nabuurige ftammen, waren ingefloten. Zie Jof. XVI. 9. en XVII. 8, ij. Alhoewel de ftad Bethel , dus naar Jofua's toeleg, en ingevolge zyne laatfte landverdeeling, aan Benjamin zou hebben moeten behooren; kan men echter niet ontdekken , dat deze ftam , in die eerfte tyden , dezelve daadelyk bezeten hebbe. Integendeel , fchynen die van Benjamin , met de fteden , binnen hunne eigen grenspaalen vergenoegt, met Betbei zich weinig of niets te hebben willen bemoejen : immers, te hebben verzuimt,. de nodige zoi> ge , tot deszelfs ganfchelyke verwinninge en bewaaringe, te hefteden: en dit mag wel de oorzaak zyn, waarom Betbei , het welk d^ir Jofua reeds was te ondergebracht geweeft , daar na weder is vervallen, onder de magt der Kanaaniten. Weshalven , die van Ephraim , niet veilig oordeelende , deze ftad , op hunnen eigen bodem gelegen , langer te doen blyven , in des vyands handen , (daar Benjamin dezelve verwaarloosde) zyn bedacht geweeft , op eenig middel, om ze onder hun geweld te brengen: Cc * wel I Doch, vermits Ben\amin,wegens die ftad, z,ich weinig fchynen bekreund to hebben.  Hebber aie van Ephraim dezelve.ei wel door verraad, verrneesterd. 414 Bethel. welke onderneeming ook van een goed gevolg geweeft is: gelyk wy nu nader zien zullen *. Immers , dezer wyze , laat zich met al dit voorgemelde , zeer wel vereffenen , wat men van het , bedryf van het huis Jofepbs , (waar door hier alleenlyk , het nageflacht van Ephraim + , Jofephs jongften zoon gemeend word) nopens Bethel , aan- geteekend vind, Richter. I. 22 25. hoofdzake- lyk behelzende , dat zy die ftad , door verraai , hebben ingenomen : waartoe hun de behulpzaame hand geboden wierd, door zekeren man, eenen borger van Betbei ; die de ftad uitgaande , verviel onder eenen troep krygsknechren : en door dezelve , door belofte van lyfsgenade , voor hem en de zynen , wierd genoopt, hun aanwyzinge te doen , waar de ftad gemaklykft , door verrajfchinge , kon vermeefterd worden. Zy zeggen tot hem t Wys ons den Ingang der Jlad, vers 24. en door den ingang der Jlad , verftaat men gemeenlyk , ééne der poorten. Daaruit , zou men mogen giffen , dat deze troep, zo zeer vroeg in den morgenftond , by de ftad, geplaatft, als het noch duifter was, geene der poorten zouden hebben konnen vinden ; ten ware deze man , als een gids , hen derwaard geleid hadde. Of men moeft liever denken, dat door dien ingang der Jlad gemeend wierde , de een of andere oord , waar de ftad , door eenige fchade aan haare muur , fcy toeval, zeer gemaklyk zou konnen ingenomen wor- *. Die dit gezegde vergelykt, met het geene wy , hier voor iladx.. 96, 07. aaDgaande de ftad Jerusalem , hebben aangeroerkt, zal bevinden , dat die beiden gevallen zeer wel op elkander ftaan. ■f. De gefchiedfehryver, Jofephus , dit zelve geval verhaalende , ( Ant. Lib. V. cap. i. fol. 146;) fchryft deze daad pok alleen op rekening der Ephraimitek.  Bethel. 41S worden *• Hoe het zy ; de uitflag was , dat de ftad Bethel, door weinig volk , en zonder flag of ftoót, verroverd, en alle de inwooneren, alleen dien man ji en zyn huisgezin uitgezonderd, wierden omgebragt. Zie vers 25. Zodaanige ftrenge handelwyze der Epbraimiten zal , des te min , gelaakt worden , als men let , hoe de inwooneren van Betbei, eenigen tyd : te vooren , die van Aï hadden willen byftaan , tegen de onderneeminge van Jofua : want, naar Jof, VIII. 17. wierd geen een man overgelaaten , in Aï , noch *. De Joodfche Meefters, die de betckeniflc van den voori5 gen naam dezer ftad Luz, ( ) willen duiden op een Noot, ji de vrucht vaneen Hazelaar, (gelyk wy hier voor gezien i hebben , dat het woord tiS, by de Hebreen , een hazelaar i betekent) verbeelden zich in dit geval, gevonden te hebben , i de reden dezer zeiver benaaminge : en zeggen , dat de ftad •ji Bethel, even als eene noot, die van rondom in zynen haft be\\ ftooten is, nergens eenige opening had : dat zy rondom binnen 1 eene egaale muur beflooten was, en nergens eenige poorte , i, daar aan te vinden , van buiten ; door welke men de ftad 3 kon in- en uitgaan : dat men alleen door eene onderaardfche ü bedekte opening , aan geene anderen , dan de eigen inwoone\ ren , bekend, die ftad konde ingaan . en ter dezer oorzaake , J de krygsknechtcn uitgezonden , om de ftad te verfpieden , beI geerlg om deze opening Qf ingang te vinden , zeiden tot dien | man : vys ons toch , den ingang der Jlad. Doch, het is licht ] te ontdekken , dat dit een Joodfch verjierzel zy. Wy blyvea d' dus , by onze reeds voorgeftelde gedachte, dat de naam h7 , J (Lux,) gevoeglyker ontleend werde , van de amandelboomen ; Ij of (byaldien men het woord , met anderen , liever overzet, \ door een hazelaar) van de hazelaars , die rondom die ftad, 3 in grooten aantal, wielfen. Men kan ondertuflehen, zo men i veronderftellen moge , dat Bethel, in dien tyd , noch , roet zo J yeele van dit ftach van hoornen , omringt geweeft is ; daari uit gereder ontdekken , de noodzakelykheid, om aan deze j| krygsknechten , den ingang der Jlad te doen vyzen, eer zyzc konden bemagtigen: vermits, het digt in elkander waflend i geboomte, hun, het gezigt van de ftads poorten, kan belet hebben : voprnaamlyk, indien zy , in den nacht , of in den 1 vroegen morgenftond, als het noch dankeï w«» tot de ftad :>j genaderd zyn'.  Waarna, die dit verraad gefmeedhad, eene andere ftad, Luz,, gebouwd heeft. Naar welker gelegenheidonderzoek gedaanword. \ i 6 Bethel. wch Bethel die niet uittrokken , Ifraël achter na : ivelke daad , die van Ephraim , derwyze , met de Godlyke toelaatinge , door de ombrenginge van alle ie inwooneren dezer ftad , gewroken hebben. Dit zelve geval , met dien man , die zyne eigen Had verraden had , verdiend hier des te meer , opgehaald te worden : vermits het aanleiding gegeven iieeft, om weinig tyds daarna , eene nieuwe ftad :e ftichten : want , deze man zelve toog , in bet land ier Hetbiten : en Bouwde eene Stad : en noemde haaren naam Luz ,* welk haar naam gebleven is , tot ■)p dien dag: zie vers 26. Ten einde dan het onge[yk , zyne eigen vaderlyke ftad aangedaan , eenigermate te verheelen : immers , een bewys aan den dag te leggen , dat hy geenzins , door eenigen haat tegen zyne medeborgers , maar alleen door dwang, tot dit verraad gekomen was; bouwde hy deze Nieu- ' we Stad,in welke hy den ouden naam der ftad, die toen door die van Ephraim verwonnen en van haa. re eigen inwooneren ontbloot was , deed herleven: noemende dezelve Luz. Een zaak , die te gelyk doed zien , dat deze een man van groot vermogen moet geweeft zyn. Waar deze ftad Luz gelegen hebbe ; is twyffelachtig , en veelerly gedachten der uitleggers onderworpen. De oord, word wel genoemt, het Land der Hethiten : doch , die omfchryvinge beduid alleen een landftreek , in welke noch fommige Hethiten woonden ; die geweeft zyn , van de oude volken des lands Kanaan: en dezen waren dies tyds, zo lang het land niet geheel van zyn oude inboorlingen gezuiverd was , vcrfpreid , door verfcheiden geweften , zo binnen , als buiten de grenzen dezes zelven lands. Des is , uit zodaanige aanwyzing , geen narigt, aangaande de waare ligplaats dezer ftad Luz, te ontleenen. Byaldien die zelve ftad, in vol- ■  Bethel 417 volgende gefchiedeniffen der Heiligen Schrift, meerrhaalen gedacht wierde ; zou men mogelyk , uit de ömftandigheden van het verhaal, eenig licht ontfangen : maar dit ontbreekt ons. De geleerden hebben i in de fchriften van Jofephus , (Ani. Lib. XIV. cap. 1. fol 470 ) den naam eener ftad, Luffa, (a>W) gevonden ; welke ergens , in Arabie , waarfchynlykft , in de Overjordaanfcbe landftreek ; (toen onder den naam van Arabie , mede begrepen ) en niet verre van de grenzen des Joodfchen Lands, moet gelegen hebben : van welke de gefchied - fchryver verhaald , dat de Machabeëfche Vorft, Alexander, dezelve , nevens elf andere fteden, die aldaar ook genoemt worden , den Arabieren ontnomen hadde; en welke , HyrkanuS, zyn zoon en opvolger , beloofde , aan den toen regeerenden' Eóning, Aretasi te zullen wedergeven , ingevalle deze hein tegen zynen broeder AHftoholüs , wildé byftaan. Het is dan niet vreemd , dat fommigen, daar onder ook Bonfrerius , (in Comment. in h. /.) op dit Luffa , in Arabie , hunne gedachten doen vallen. Byaldien men ook van geene ftad dezës naams, ergens eenige meldinge vond ; zou men , niets beeters wetende ^ met dit Luffa in Arabie , zich' moeten behelpen t maar Eufebius en Hieronymus noemen , (in Onam. ai voc. Avi^a) eene andere ftad, Luza , (a*£os) die in de nabuurfchap van Sicbem gelegen heeft. *' Al- *. Die het Onomaflicon van Eufebius en Hieronymus zelve inzien , op het woord Luk.» , zullen daarin een grove misfltg ontdekken; die men niet wel anders , dan aan de affcbryveren, fe verwyten heeft: want zy plaatzen Luz.» beiden by Sicbem, en zeggen, echter, dat het lag , naar Eufebius, negen- en naar Hieronymus, drie mylen van Neapolis: daar nochtans Sicbem dezelve ftad is, die naderhand Neapolis genoemt wierd t én geene^ a'ndere ftad, Neapolis, behalven deze , in het geheele Jwdfché land, ooit is bekend geweeft. Bd  detbel,ket welk ook door Sa- f»«e/,aan- merkelyk geworden ie. 418 Bethel. Alhoewel zy nu zelve, geen van beide, deze ftad Luza, houden, voor dat Luz, waar van Richt. L 26. gefproken word , maar het zelve digt by het oude Luz , of Bethel , plaatzen ; zouden wy echter veel gereder overhellen , om dit Luza, by Sicbem, daar voor te erkennen. Immers , word de naam by Eufebius , even dus gefchreven , als de naam dezer nieuwe ftad Luz, by de LXX. Richter. I. 25. voorkomt : naamlyk A*£«: daar de naam van die andere gemelde ftad , in Arabie, by Jofephus , A% hooren en af te doen: want, naar i Sam. VII. 16. toog by, van jaar tot jaar, en ging rondom, naar Bethel, ■Gilgal en Mispa; en hy richtte Ifraël in alle die plaatzen. Immiddels , word daar uit, (dat Bethel, eeneni geruimen tyd , den ftamme Ephraim toebehoord heeft) van zelfs klaar, de reden, waarom deze ftad, federt den tyd der fcheuringe van het dus lang: vereenigt Koningryk , tot het afgevallen Koningryk IsRAè'l , behoord heeft. Was toch Bethel aan Benjamin verbleven ; zonder twyffel, (vermits de geheele ftam Benjamin, aan Rehabeam, Salomo's zoon getrouw gebleven is) tot het Ryk Juda betrokken zyn : maar nu , door die van Ephraim bezeten, die alle , den tegenftander van Rehabeam , naamlyk , Jerobeam , toevielen ; (die ook zelve uit Ephraim was;) moeft deze ftad noodzakelyk, onder het Ryk Israöl , behooren. En wel, tot haar eigen ongeluk , (mag men te recht zeggen:) want, zo dra de onderdaanen dezes Ryks Ifraëls , door toedoen van hunnen eerften Koning, Jerobeam, den zuiveren Godsdienfi begonnen te verzaaken, daartegen omhelzende den afgodendienji der Heidenen; wierden ook de inwooneren vaa Bethel, met dit zelve kwaad, deerlyk befmet. Zelfs, moeft Bethel de voornaame Zetel worden , van den Afgodendienst. Vermits, naamlyk, die ftad de uitterfte lag, op de zuidelyke grenzen dezes Ryks, gelyk Dan\ op:de noordelyke grenzen ; deed Jerobeam, in elk dezer beiden fteden , een Gulden Kalf oprechten , (ter navolging van het zondig voorbeeld, in de vooejlyne der Schelf-Zee) ftichtte voor dezelve tempelen : ftelde , zekere Priefteren aan, die daarin dienen moeften : benoemde Feeftdagen , in welke , ter eere dezer Kalven geofferd wierd , op eenen Altaar, daartoe byzonder g»fchikt. Zie I Kon. XII. 28 33. Dd 2 Wal C wam,Dy" le fcheuing aan iet Ryk !sRAëi,s. En wier«( toen de voorlaamftezetel van den kalvtndienfi^  Öngelet, de waarfckouwingedoor zeIceren Profheet, daai tegen ge daan, rAls med' door den Propheet Amos. 420 Bethel. Wat rhet dezen Altaar te Bethel voörgevalled •zy , tuflchen den Koning Jerobeam en zekeren Propheet uit ; die ten teken van de ontwyf- felbaar zekere uitkomft zyner gedaane voorzegginge, aangaande de verftooring van dezen ganfehen afgodendienfl , welke gefchieden zou, door den Koning Jojia, (die eerft na verloop van 300. jaaren moeft gebooren worden) door een Godlyk wonderwerk , dezen altaar deed fcheuren ; en meer merkwaardige -zaaken, onmiddelyk daar op gevolgt: deze zyn uitvoerig aangetekend, 1 Kon. XIII. In dien Aj'gods - tempel te Bethel, bekleedde, de eerfte, het Priefterfcbap, (waarfchynlyk het Opperpriefterfchap ) die Amazia ; die den Propheet Amos, als hy uit Tbekoa naar Betbei , overgekomen, om de inwooneren wegens deze zonden, te beftraffen en te waarfchouwen , befchuldigde , by den Koning Jerobeam, van wegen famenzweeringe tegen des zelfs ieven ; ja , die ook tegen hem zo heevig uitvoer , hem de ftad Betbei ontzeggende : waar van de Propheet Amos zelve gewaagt, Hoofdji. VII. 10 —13. Schryvende , dat deze Amazia hem dorfte te gemoet voeren: Gy ziener, ga weg: vlied in het land van Juda : en eet aldaar brood , en propbeteert aldaar : maar te Bethel , zuid gy voortaan niet meer propheteeren. Hy deed daarby , als een reden: want dit (Bethel) is des Konings Heiligdom en bet Huis des Koningryks : gevende te verftaan , dat het bedryf vmAmos, des te jlrafbaarder moeft gerekend worden: dewyl hy zich niet ontzag , te propheteeren , tegen eenen Tempel, die de Koning zelve, tot zyn Heiligdom , dat is , tot de gewoonlyke plaatze zyner Godsdienjl - oeffeninge, verkooren had : en die daarby het Huis des Koningryks was: waarin , derhalven , de Koning een Paleis geftigt had ; in welk hy , in alle de dagen, als hy te Betbei was, om  Bethel. 421 om deze afgodery te plegen , zyn verblyf en hofhouding hield : dat hy dus zo vrymoedig fprak , als in des Konings jegenwoordigheid. ToeD Ahia , Koning van Juda , na zyne gelukkig behaalde overwinninge n over dien zelven Jerobeam , by den berg Zemaraim , onder meer andere fteden van Ifraëls Ryk, dit Bethel vermeefterd had, (2 Cbron. XIII. 19.) zal deze kalvendienfl, waarfchynlyk , een tyd lang geftremt geweeft zyn : immers , het oogmerk door Jeroheam daar in bedoeld, om zyne onderdaanen , van den waaren Godsdienft, te Jerufalem , af te 'trekken , verydeld. Doch, de ftad Bethel , eenigen tyd daarna , zo het fchynt , door Baeza , weder aan Ifraël gebracht zynde ; is die zelve afgodendienjl aldaar herfteld. Men leeft toch 2 Kon. X. 28, 29. van den Koning Jehu, dat hy wel den afgod Baal te Samarie verdelgde: maar geenzins afweek van de zonden Jerobeams te volgen : te weten , de Gouden Kalven , die te Betbei en te Dan waren. Die bygevoegde verklaaring: te weten, de gouden kalven, enz, bewyft'zeer duidelyk, dat die bewoording , die gebruikt word , genoegzaam, van alle de Koningen van Ifraël, luidende , dat zy niet afweken, van de zonden Jerobeams, des zoons Neboths, die Ifraël deed zondigen : (zie 1 Kon. XIV. 16", XV. 26, 34. XVI. 19. 2A"a». III. 3. XIII 2. XIV. 24. XV. 9, 24.) dat die bewoording, (zegge ik) overal betekend, dat zy , in fteê van den waaren God Ifraëls te dienen , aan dien - fnooden kalvendienfl , te Bethel , zyn verflaaft geweeft : en vermits, naar het voorbeeld der Koningen , gemeenlyk , de onderdaanen zich gedragen ; deze zonden , door alle tyden , onder dit afgevallen Ifraëls ryk , algemeen geweeft is: en nergens in hoogeren trap, dan onder de inwooneren van Bethel zelve. Dd 3 Men En is deze ifgodery aldaar be[lendig . gepleegt.  Die mei eenen bitteren haat tegen Gods Propheetenverzeld ging. Om die 'xelve reden, worc' Bethel , ir 't Prepbeetifch voort zeer akelig uitgebeeld. 4.22 Betbtl. Men zal derhalven zich niet vergiffen , dat men aan den afgodifcben aard der inwooneren van Betbei toefchryft, de Bespottince , die de Propheet Eli» za van eenige baldaadige jongens dezer ftad , ondergaan moeft , als hy den berg beklom , op welken de ftad gebouwd was : zie 2Kon. II. 23, 24. Het naroepen : Kaalkop ga op , Kaalkop ga op , fchynt toch niet alleen en zo zeer , een befpotting van zynen ouderdom intefluiten, als wel van zyn Leeraarampt , in den dienft van den God van Ifraël: waartoe deze jongens geene aanleiding zouden gevonden hebben ; ten ware hun van der jeugd aan , door hunne afgodifche ouders , zodaanig een verachting van den waaren Godsdienft , en van al wat daartoe betrekking had , was ingeboezemd. Zonder dit , zou men ook bezwaarlyk begrypen konnen , waarom deze befpottinge zo ftreng geftraft wierd , door tenj»minl MlGROK en ftad of ■lek, in lenjamm» lam. Word Jef, X. 28. gedacht.  En deze plaats kortelyk opgehelderd. Gelyk 'ook iSam XIV. i. 430 Migron. ke toeleg , door bet beleid der Godlyke voorzienigheid , by de uitkomft, geheel verydeld is , ( 2 Kon. XIX. 35, 36.) echter, inden beginne, het geheele land , en inzonderheid , de fteden van Benjamin , met een* ongemeenen fchrik vervullen zou. Nergens verneemt men , een toekomend voorval, zo klaar , in alle zyne omftandigheden uitgebeeld, dan dezen krygstogt; die door den geeft , aan den Propheet vertoond word , zo levendig , als of hy zel< ve aireden een ooggetuige daar van geweeft was. Zelfs worden de plaatzen, welke Sanberib zou doortrekken , tuflchen den Jordaan en Jerufalem , in die zelve order , gelyk zy de eene na den andere volgen , onderfcheidenlyk opgenoemt. Op dat ik niet liever zegge : dat de order, in welke zy na elkander genoemt worden , aanwyft , dat zy even zo , de eene na de andere gevolgt zyn. Allereerft zou Sanberib aandoen , de ftad A ï , alhier vers 28. Ajatb genoemt. Van daar zou by doortrekken , dit zelve Migron. Met de plaatzen, die verder aangehaald worden , tot vers 32. ingejiooten, hebben wy ditmaal niet te doen. Deze zullen in het vervolg te ftade komen. Hier geve ik in bedenkinge, of de wyze, hoe de Propheet van Mi' gron fpreekt, zeggende : Hy trekt door Migron; ons niet nader beveiligt, in die gedachte , dat het geene beflooten ftad , maar alleen een vlek geweeft zy ; het welk van rondom open was : des Sanberib , zonder eenig geweld op de poorten en veilingen te gebruiken , het zelve geruft en zonder eenige verhindering ; met zyn onder zich hebbend heir , kon doortrekken. Van dit zelve Migron , word nochmaals gefpro, ken 1 Sam. XIV. 1. Saul zat aan bet uiterfte van Gibea , onder den Granaaten boom, die te Migron was. Hoe naby Gibea, zou Migron gelegen hebben ? als Saul,  Migron. 431 i Saul, zittende aan het uiterfte van Gibea, zich ali daar bevond , onder eenen Granaaten - boont , die te y Migron ftond ? by aldien, ten minfte , dit verftaan ij wierden van het uiterfte der Jlad Gibea. Die beiden I plaatzen zouden zeker aan elkander hebben moeten I raaken : het welk echter zeldzaam is. Derhalven $, I willen de Uitleggeren, door het uiterfte van Gibea I ( rsS^ffi1 ) liever verftaan, het uiterfte der '«b^I paaien van Gifoa: dat is, de grenzen van het grond1 gebied , dat aan de ftad Gibea behoorde; welke 1 dus zouden gereikt hebben tot Migron. De Griek\fcbe Vertaaling neemt, Gibea, niet voor een eigen naam eener ftad; maar voor een gemeen naamwoord , voor welke dezelve, by wege van overzettinge , in de plaats fielt, het Griekfché woord /Bssvos', een beuvel : waar mede het Hebreeuwfch woord riJ^ (Gibea) in zyn betekeniffe overeenftemt. Ook maakt dezelve eene merkelyke verandering in den naam van Migron; waar voor zy heeft Mayfcov , (Magdoon). De zin is dan: Saul zat op bet uiterfte ( het boogjle of den top ) eenes Heuvels, onder den Granaaten boom , te Magdoon. De duifterheid dezer befchryving heeft, meerderly wyze , eenige verandering doen zoeken , in de vertaaling van dit vers. Ik vinde dat Lutber in zyne Hoogduitfcbe vertaaling, het woord P"V? , (Migron) zelfs veranderd: als of het aldaar, niet als de naam eener Jlad of vlek voorkwaame , maar betekende een Voorjtad. (Saul bkib ju ©i6ea im enfce / ttntcr ei* nen ©ranatenfcaum / fccr in fcet 30SX©^2CS)3! WClt : dat is , Saul bleef te Gibea, aan het einde, onder eenen Granaaten boom , die in de Voorstad was. Deze vertaaling zou gewislyk alle dubbelzinnigheid wegnemen ; indien in fteê van ]^P. (Migron) in den Grondtext, het woord , (Mibrafch) wierd aangetroffen. Dit woord betekent by de Hebreen , een  Van Michmas Word d£ gelegenheid aangewezen. 432 Migron. een voorftad , Levit. XXV. 34. én elders. Doch dit verfchild te veel , van het woord Migron ; het welk men hier in het Hebreeuwfch vind. Die de moeiten nemen wil , de Biblia Polyglotta in te zien, zal noch veel meer veranderingen vinden , in de Chaideeuvofcbe, Syrifcbe en Arabifcbe overzettingen. Doch de. e zaak is van geen zo groot belang , om meer aanmerkingen daar over op te geven : dewyl die befchryving alhier, flechts in het verfchiet voor komt: en aan het recht begrip dezer gefchiedeniffe, weinig of niets toebrengt. De eerftgeroelde opvat, tinge , welke het uiterfte van Gibea verklaard, aan., gaande de landpaalen van Gibea, fchynt ons alleraan» neemlykft. En kan iemand niet wel verftaan, waarom de Gefchiedfchryver niet eenvoudig zegt: Saul zat onder den Granaaten - boom , te Migron : Zonder te melden van het uiterfte van Gibea ; die herrinnere zich , dat de ftad Gibea , de gewoonlyke verblyfplaats des Konings Saul was : en de Schryver daarmede te verftaan geeft, dat Saul, gaande buiten zyne ftad Gibea , tot aan de uiterfte grenzen van het grondgebied dezer ftad, aldaar zich nederzette onder dien boom, te Migron. Hoe het zy; dit aangehaalde dient klaar ter aanwyzinge , dat Migron zeer naby Gibea gelegen hebbe. MICHMAS. word by de Hebreen ty^i , by de Grieken Mctxftxsï ,en by de Latynen Madmas , uitgedrukt. Eufebius, (in Onom. ad voc. Mx^ud ) befchryfn het zelve , als een groot vlek, gelegen IX. Roomfche mylen, (dat is 3. uuren gaans) van 'Jerufalem, en naby Rama. Dit is genoeg, om Michmas in den ftamme Benjamin te plaatzen: en niet in Ephraim ; géi  Michmas. 433 gelyk de tneeften , ter navolging vah Adrichomius , daar heen willen. Dat het niet begrepen zy, in de lyft der fteden dezes ftams, Jof. XVIII. zal by nie^ mand , de minfte gegronde tegenbedenking konnen baaren ; die reeds meer andere voorbeelden heeft gezien , van fteden, die, alhoewel in Benjamin gelegen , in die gemelde lyft echter niet te vinden zyn : gelyk dit zelve ook plaats heeft , ten aanzien der andere ftammen Ifraëls. Michmas word ook Nehem. XI. 31. by andere fteden van Benjamin zaamen genoemt 1 het welk diend, om ons in die gedachte meer te verfterken : want de kinderen van Geba, (dat is , die' Joden , die voor hunne gevangelyke wegvoering , te Geba t'huis hoorden) woonden in Michmas, Aija , Bethel, enz. naamlyk, daarna, toen zy uit Babel waren te rug gekeerd. Desgelyks word Michmas , by Rama , Gaba, Bethel en Aï, . zaamgevoegt Ezr. II. 26 28. Ter nadere aanwyzinge der gelegenheid dezer ftad, diend , dat zy 1 Sam. XIII. 5. geplaatft word, ten ooften van Bethaven. Aanmerklyk is deze plaats , wegens eenen bekenden Doortogt; die 1 Sam. XIII. 23. de Doortogt van Michmas word genoemt: dien wy ons verbeelden moeten, als eenen hollen weg; die engi en fteil was: en om die reden, eenigzins moeilyk, om door te trekken, vooral met een heirleger. De zelve word, 1 Sam. XIV. 4, 5. nader befchreven , als gaande , tuffchen twe Scherpe fteenklippen ; waarvan , de eene , aan de noordlyke- en de andere aan de zuidlyke zyde ftond : dus, die holle weg van het ooften naar het weften ftrekte. Deze fteenklippen worden aldaar vers 4. sast haare eigen naamen , ter on, derfcheiding van elkander, uitgedrukt: die ten noorden , wierd Bozez : en de andere ten zuiden, Seiïe genoemt. De eerfte ftond, (naar de aanwyzing, Ë e vers Én eeric jefchrynng gelaan, van lien engen ioortogtbf^ Michmas.  t Kader ver. klaart, ui het gefchiedverhaal iSam XIII. en XIV. 24. Michmas. vers 5.) naar de zyde van Michmas : en de andere, □aar de zyde van Geba : waar uit dan te gelyk , in het verbygaan , blykt, dat Michmas zelve ten noorden van Geba, moet gelegen hebben. Byaldien de laatere Reizigers, de gefteldheid van dezen oord, nauwkeurig gade geflagen hadden ; zouden zy ons, aangaande dien doortogt van Michmas , eenig nader bericht hebben konnen geven. Maar, ik kan niet bemerken , dat hunne aandacht daar op gevallen zy. Ondertuflchen fchynt al het land , ten noorden en zuiden dezer beide; fteenklippen , dus beflooten te zyn , door het hoog en zwaar gebergte , ( het gebergte Ephraims) dat men van de zyde des Jordaans, door dezen oord , willende trekken , naar 'jerufalem, fchier geenen anderen bekwaamen weg aantreft , dan door dien zelven nauwen doortogt, tusfchen deze beide rotzen. Iets , dat trouwens in alle bergachtige laudftreeken zeer gemeen is. 1 Als men dien eerjlen veldtogt des Konings Saul , ;tegen de Pbiliftynen, in het twede jaar zyner regeering voorgevallen ; die uitvoerig verhaald word , ; 1 Sam. XIII. en XIV. nauwkeurig naleeft ; word 'men ontwaar , dat de Philijlynen , ter zeiver tyd , toen Saul noch bezich was, zyn eigen heir, by Gilgal , ( na hy den Jordaan ) te verzamelen, by dien doortogt te Michmas , zich hadden neérgeflagen , als in een zeer voordeelige legerplaatze, die van de ooftzyde , alwaar zy hunne vyanden voor zich hadden , niet anders kon befprongen worden , dan door dien zelven doortogt; die zeer nauw , en daar by van een' jleilen opgang zynde , deze onderneeming, voorde aanvalleren , zeer moeilyk en gevaarlyk zou maaken. Ter dezer oorzake had Koning Saul , in den aanvang van dezen veldtogt, dien zelven poft bezet, met 2000. zyner krygsknechten, ( 1 Sam. XIII. 2.) maar was, (zo het fchynt) door de overmagt der PM-  Michmas. 435 Pbiliftynen ; die toen van achter , van dé '■weftzyde, kwamen aanrukken , genootzaakt, den zelven te verlaaten en de wyk te neemen , ooftwaard, naar Gilgal; ( vers 4.) waar zyn heirleger , (ter gezegder wyze j eerft ordenlyk zou verzameld worden : waarna, de Pbiliftynen den zelven innamen (vers 5, 11, 16.) zich in het byzonder plaatzende, by dien doortogt van Michmas ; (vers 23.) alwaar zy zich zeer veilig bevonden : terwyl zy ondertuflchen uit deze legerplaats, verfcheiden troepen uitzonden, om overal het land te pionderen en te verwoeften * .(vers ij, 18.). Het beloop der zaaken, in het volgende XIV. Hoofdst. vermeld , doed duidelyk zien , dat Saul het heir der Pbiliftynen, met geen openlyk geweld heeft durven befpringen, in deze zo voordeelige legerplaatze : maar dat zyn zoon Jonathan , de wacht der Pbiliftynen , by dezen doortogt geplaatft, by verraffchinge overvallende, (1 Sam. XIV. 13, 14.) door eenigen hunner te dooden , zodaanig een fchrik veroorzaakte door het geheele vyandelyk leger, (Vers 15.) dat zy , zo dra Saul, met de zynen toefchoot , om hen aan te grypen , (vers 22.) uit die legerplaats verflagen, en vari Michmas tot Ajalon , vervolgt wierden. (vets 31.) Wy hebben ons , aangaande dezen doortogt , by Michmas , des te breeder willen uitlaaten : niet alleen , dewyl het zeer diend , tot verftand van deze gemelde krygsbedryven des Konings Saul , tegen de Pbiliftynen ; tot welker goed gevolg, zyn zoon Jonathan , door de vermeeftering van dien fterken poft, waarlyk , alleen den weg gebaand had : maar ook , dewyl daar door , zonderling licht zal worden bygezet, aart zekere uitdrukkingen , invloeijende in de befchryvinge van den hier voor gemelden krygstogt des Konings Sanberib, naar Jerufalem, Jef. X. 28, 29. De Propheet, even te vooren gezegt hebEe 2 bea« Orü d*aa$ uit opteheldereo. H x. *7»  Michmas. bende ! Hy komt te Ajatb i Hy trekt door Migron; vervolgt nu : te Michmas legt by zyn gereedfchap af. Men zou in der daad , bezwaarlyk begrypen konnen , om welke reden , Sanberib, als hy van Ajatb door Migron , de togt naar Jerufalem voortzette , zyn gereedfchap zou afleggen te Michmas; zo niet terftond volgde: (.vers 2y.) zy trekken door den Doorgang. Dit laatft bygevoegde zal ons de noodzakelykheid daar van doen begrypen. Immers , ontmoet men aldaar dat zelve woord , , het welk -iSam. XIII. 23. van den doorgang of Doortogt te Michmas gebezicht word : en dewyl van dezen doorgang word gefproken, na dat de benoeminge der ftad Michmas , onmiddelyk , was voorgegaan ; kan niemand twyffelen , of die zelve doorgang word daar door gemeend. Voorts dient te worden aangemerkt, dat het woord ,l>? ; het welk zeer wel vertaald is, door Gereedschap , in het byzonder betekent , allerly krygsgereedfchap. Wy vinden het , (in het meervoudige ) door krygswapenen vertaald , Richter. XVIII. tl, 16. en 17. Bepaaldelyk mag men hier denken , aan allerly groote zwaare werktuigen , die men eertyds in de belegering der fteden gebruikte , om de muuren en poorten te verbryflelen ; gelyk onder anderen , de jlormrammen : alle welk gereedfchap , ingevalle men geen riviere te hulp hadde, op wagens moeft worden medegevoerd, als een leger optoog , om een ftad aan te taften. Sanberib zoude dan van zodaanige werktuigen, wel _ voorzien zyn , als hy naar Jerufalem wilde trekken , met oogmerk , om die ftad te belegeren : maar , hy zou dezelve Afleggen , zo dra hy tot Michmas zou genaderd zyn. En waarom juift tot Michmas ? Dewyl hy , na dat hy deze ftad verbygetrokken was, terftond zou komen, aan dien doortogt , dien fteil opgaanden nauwen en hollen weg ; die  Michmas. 43? die hem , ingevalle hy al dien legertrein by zich had willen houden , veel verhindering zou geven in den voorctogt. Weshalven hy dit gereedfchap , te Micbmas zou achter laaten , om met de by zich hebbende manfchap, des te fpoediger te konnen voortrukken naar Jerufalem, die .ftad te berennen en intefluiten , eer zy door het inwerpen van meer verfterking van krygsvolk , in een ftaat van tegenweêr, zou gefteld konnen worden. In de Boeken der Macbabeën , word van Michmas, onder den naam van M*^/**f ( Macbmas) gewaagt. De Schryver verhaald , i Mach. IV. 73. dat de Vorft Jonathan , na , met Bachides , den Veldheer dei Syriers, vrede gemaakt te hebben, aldaar gewoond heeft. Voor dit Michmas , houd men jegenwoordig, hel zelve vlek , dat heden by de Arabieren , ElbYr , ook Byra , of volgens Maundrell, (in zyne Reize, bladz. 83.) Beer genoemt word. Hoewel dit vlek tuffchen Jerufalem en Betbei gelegen, (myns achtens) wat veel te weftlyk geplaatft is, en te naby de eerftgemelde ftad , dan om voor Michmas t« konnen doorgaan. Wy zouden dit Beer veel lie ver erkennen , voor de ftad, die met dien zelvei naam Beer, Richter. IX. 21. voorkomt. Ondertus fchen pleiten daar de Roomsgezinden voor, en heb ben onder zich , by overlevering , dat dit dezelve plaatze zy, waar Maria haar kind Jefus eerft be. gon te miffen; toen zy hem achter gelaaten had, te Jerufalem : waar van zie Luc. II. 44, 45. Marü dan in deze ftad haaren zoon onder het gezelfchar. niet vindende, zou aan een zekere plaats zich neêr gezet hebben , betreurende haar droevig lot : et aan die zelve plaats, heeft de Keizerin Helena, daai pa een Kerk gefticht, ter gedachtenifle van dit voor Ee 3 val Zy was de woonplaats van Jonathan. Of en waar dit Michmas thans gevonden,word.  Deze fteden zyn van elkander te onderfcheiden. L38 Geba. val: waar van noch eenige geringe overblyfzelen te zien zyn. De Heer Reland , haald (Paleft. pag. 899.) een getuigeniffe der Tbalmudiften aan; in welk, het ommeland van dit Michmas , ook noch zeer geprezen word, wegens zyn zonderlinge vruchtbaarheid. Doch byaldien dit waar zy ; kan Michmas , met geene mogelykheid gelegen hebben , aan de plaatze, waar thans Beer word aangetroffen : want, de boven gemelde Heer Maundrell zegt, (bladz. 83.) dat te " Beer , en zo verre als men van daar kon in het " rond zien , de grond zich zeer akelig vertoonde: " en zich niet dan bloote rotzen, bergen en fteil£ tens op deden, enz." GEBA, Geba , Gibea en Gibeon , zyn drie byzondere fteden ; welker gelykluidenheid van naam, by die, welke in de Heilige Landsbefcbryving , geene groote bedrevenheid bezitten , dezelve ten onrechte, voor ééne en dezelve ftad doen aanzien *: waartoe zy voornaamlyk misleid zyn , door de Griekfché over-r zettinge der LXX. die in de uitdrukkinge dezer naamen , *. De ftad Gibeon word noch wel, door fommigen, van Geba en Gibea, onderfcheiden : doch men ziet Geba en Gibea, doorgaans , door de oude H. Landsbefchryvers , voor eene en dezelve ftad , erkend : onder anderen door Adricbormus , {Theatr. Ten. Santï. fsl. 17.) Wy willen niet tegenfpreken, dat eenmaal, iSam, XIII. ly, 16. de naamen Gibea en Geba, als van eene ftad , onder elkander verwiflèld worden : of liever dat Gibea Benjamins , aldaar ook Geba Benjamins genoemt word. Deze aangehaalde plaats , is waarfchynlyk , een der grootfte beweegredenen , by fommigen geweeft , om Geba, en Gibea , voor eene en dezelve ftad te houden; Doch , in het vervolg zal nader blyken, dat men die beiden , zeer wel jan elkander te onderfcheiden hebbe.  Geba. 439 men, te weinig onderfcheid gebruikt: en dezelve te dikwerf onder elkander verwiffeld hebben. Gemelde fteden ftemmen alle hierin overeen: dat zy haaren naam ontfangen hebben , van een en het zelve woord , ni?3J ; het welk by de Hebreen °* een' beuvel betekend, (2 Sam.ll. 25.) zonder twyf-m fel, dewyl zy , elk op eenen byzonderen beuvel , de gefticht geweeft zyn : ook , dat zy alle tot denbe ftamme benjamin behoorden : en eindelyk , dat zy zeer naby den anderen, en als in elkanders gezicht, gelegen hebben. Wat dit Geba (het welk de Hebreen fchryven , g IU4 Gebab) byzonderlyk betreft: het word in de« lyft van Benjamins fteden , Jof. XVIII. 24. als me- ft de Ezr. II. 26. Gaba, in het Griekfch. r<*0*«' ge-B noemt; maar anderzins gemeenlyk, Geba : en ter nadere beveiliging , dat het in Benjamins erflot gelegen hebbe, Geba Benjamins, toegenoemt, Richter. XX. 10. en 1 Kon. XV. 22. Deze omfchryving was hier des te noodzakelyker : dewyl eene andere ftad dezes zelven naams, elders, in het Joodfche land , gevonden wierd ; van welke , wel in de Heilige Schrift geen gewag gemaakt word, maar by Jofephus , (de Bell. Lib. II. cap. 19- fol 814.) die dezelve plaatft, tuflchen Ptolemais en Cefarea: en elders, (l c Lib. III cap. 2. fol 83*0 hY den berS Karmel: waar uit blykt , dat dezelve in de ftamme Aser gelegen hebbe. Hoewel dit ons Geba in Benjamins ftamme lag; zyn echter die van Benjamin eigenlyk geene bezitters dezer ftad geweeft : vermits zyze daarna hebben moeten afftaan aan de Priefteren, naar Jof. XXI. 17. Aangaande haare rechte ligplaats, ontmoet men ( by de ongeweide Schryveren , geen nauwkeurig be-, fcheid. Eufebius en Hieronymus , (in Onom. ad voc.\ Tn&ti*) hebben deze ftad geplaatft, V. Roomfche Ee 4 W- Hoewel veel ereenmmingitelkanr heba. •èa was mePriesrlykead in \nj»mi»l yaar vaa le gelegen» ieid nader icpaald word,  En is asmmerklykdoor eenen veldJlag, tegei dc Phüisfcynen. 440 Geba. mylen van Gofna, op den weg naar Neapolis, (Sicbem ). Doch , dan zou zy veel te verre van Jerufalem , en zelfs buiten den ftamme Benjamin, gelegen hebben. Het zou veel nader aan de waarheid komen , als zy gefchreven hadden : V. Mylen van Elia , ( Jerufalem) op den weg naar Neapolis : des te meer, dewyl dit zou zaamen ftemmen met Jofephus, die het geval', dat 1 Kon. XV. 22. voorkomt, vernaaien de, (Ant. Lib. VUL cap. 6. fol. 2S4.) te verftaan geeft, dat de ftad Geba , (r«,8*) naby Ramathon (waar door hy Rama bedoeld) gelegen hebbe : welk Ramathon , hy zegt , XL. ftadien van Jerufalem te zyn verwyderd geweeft : die met V. Roomfche mylen , eeven gelyk ftaan. Voorts , dat Geba niet zeer verre afgelegen hebbe , van de grenzen van Juda's Ryk , is daar uit af te nemen ; dewyl de ganfche ftrekkinge dezes Ryks, van het noor, den ten zuiden bepaald word , door die uitdrukkinge r van Geba tot Berféba, 2 Kon. XXIII. 8. en van Geba tot Rimmon , zuidwaard van Jerufalem , Zach. XIV. 10. Noch eindelyk, mag ter aanwyzinge der ligplaats van Geba, in aanmerking komen, dat die bekende doortogt , tuflchen die beiden rotzen; (waar van zie 1 Sam. XIV. 4, 5. ) zeer naby dezelve was: tuflchen Michmas en Geba: want de noordelyke dezer beiden rotzen was tegen over Michmas : en de zuidelyke tegen over Geba Geba lag derhalven in het zuiden van Michmas, en nader by Jerufalem. ; Die ftad is aanmerklyk , door eene verwinninge ; die David, in haare nabuurfchap over de Pbiliftynen , behaald heeft: waar van zie 2 Sam. V. 25. Hyftoeg de Philistynen , van Geba * , tot dat gy komt te ■ | @e*. Dit word* in eene gelykluidende phats , 1 Cbron. XIV, 16. uitgedrukt : van Gibeon tot Gazer : en dit heeft fommir gen aanleiding gegeven , om Geba met Gibeon, onder elkander te- verwanen.  Geba. 441 Gezer : de ftryd begon by Geba: van waar David de vluchtende vervolgde , tot Gezer ; op dien gan-' fchen weg , eene groote Jlacbting onder hen aanrechtende. Van die zelve ftad word ook meldinge gedaan, in de meermaals aangehaalde befchryving van Sanheribs ■ krygstogt, naar Jerufalem, Jef. X. 29. Te GebA (zegt de Propheet) houden zy hunne vernachting. Dit volgt onmiddelyk na de befchryving van hun trekken , door den doortogt; die , naamlyk , tuflchen Michmas en Geba was , naar 1 Sam. XIV. 4, 5. Het heen trekken , door dien nauwen, fteilen en moeilyken doortogt , met dit ganfche heirleger het welk langzaam voortgaande , tot laat in den avond geduurd en het volk wat v'eel vermoeid had , zou Sanberib bewegen , om by dit Geba, aan het zelve , hunne behoorlyke nacbtrufi te verleenen : om dan , des anderen dags , met den vroegen morgenftond , verder voortterukken. GIBEA. De naam dezer ftad word doorgaans gefchreven , : ( Gibeab) doch ook fomwylen , n^ , ( Gibeatb) zie 1 Sam XI. 4. XIII. 2, 15. hoewel, dit onderfcheid door onze Nederduitfche Overzetteren , aldaar niet is opgemerkt. Van daar het woord Gibeathiter , 1 Cbron. XII. 3. beduidende een' inwooner van Gibea. Het is echter van veel belang , uit gemelde plaatzen te konnen bewyzen, dat door Gibeatb , dit zelve Gibea gemeend werde : dewyl men zonder dit niet zou geweten hebben , dat dezelve ook te vinden zy , in de lyft der fteden Benjamins, Jof. XVIII. want vers 28. word zy ook , (Gi beatb) genoemt: hoewel de onzen dien naam, me Ee 5 eeni 7ef.^.l9l jpgehcl- lerd. Gibea, word in de lyft der fteden Benjamin* geplaatft.  I I : En lag naby Rum», ■■ : Word, ter onderfcheid inge van eene andere ftad Gibea twezins omfchrevcn. 1 142 Gibea. ;enige verandering Gibatb, uitdrukken: en de Grieten rafiotaSr ( Gabaatb ). Men zou immers dit Gi'?atb , geredelyk voor eene andere ftad hebben aangezien. Vermits , derhalven , in deze lyft onder"cheidenlyk word gewag gemaakt, van Gaba , vers 14. van Gibeon, vers 25. en van Gibeath of Gi« 3ea , vers 28. diend dit tot een onweêrfprekelyk jewys , dat men deze drie , als byzondere fteden, lebbe te erkennen. Dit Gibea lag dan in den ftamme Benjamin : en ïaby Rama : het welk te befluiten is , uit die omtandigheid , dat de Leviet, die met zyn bywyf •eisde, van Betblehem naar het gebergte Ephraims , :oen hy Jerufalem verby getrokken was, onverfchil[ig ftelde , of hy zou vernachten te Gibea of te Rana. Hy zeide tot zynen knecht: ga voort, dat wy tot eene dezer plaatzen naderen : en te Gibea of te Rama vernachten , Ricoter. XIX. 13, Daarom worden desgelyks Gibea en Rama zaameh genoemt, Hof. V. B. Blazet de bazuine te Gibea , en de trompette te Rana. Zy zullen dus omtrent op ééne en dezelve hoogte gelegen hebben : wy meenen , Gibea een sveinig ooftelyker dan Rama. Jofephus fchryft, (de Bell. Lib. VI. cap. 1. fol. 907.) dat Gibea XXX. Nadien van Jerufalem lag : dat is , i-| uur gaans. Vermits twe fteden , beiden Gibea genoemt , in Ifraëls land gevonden wierden : eene in den ftamme Juda ; waar van zie Jof. XV. 57. en eene in Benjamin ; begrypen wy de noodzakelykheid , waarom dit Gibea , Gibea Benjamins , moeft worden toebenoemt , om die twe van elkander te onderfcheiien : zie 1 Sam. XIII. 2, i^. ook Gibea der Kinderen Benjamins, 2Sam.XXIII. 19 en omfchre/en moeft worden, als Gibea, welke Benjamins is, Richter. XIX. 14. XX. 4. Ja of deze eene ondercheidiDge niet genoegzaam warei word Gibea, ook Gi-  Gibea. 443 Gibea Sauls , toegenoemt, i Sam. XI. 4- en 3'f' X. 29. het welk Jofephus (de Bell. Lib. VI. cap. i. fol. 907.) uitdrukt, door r«P*£WAa: daar by 1 voegende , dat deze naam Ao'cboc 2*s'a» , dat is den j ftewoe' Sam/j , betekent: doelende op het HebreeuwIfche woord n??J; hetwelk (als reeds aangemerkt is) i! de betekeniffe heeft van een' beuvel. Dat toch Gijl bea Benjamins en Gibea Sauls , ééne en dezelve ftad i betekenen , zal niemand ligtlyk weêrfpreken. De li Joodfche Reiziger, Benjamin van Tudela , ( TudelenI fis) zegt daar van (Itiner. pag. 49.) Gibyha^ Saulis si Patria e/ï , alias Gibgba Benjamin ditta , dat is: Gi* ê bea , is Sauls vaderlyke ftad , anderzins Gibea BenjaI mins genoemt : en hy onderrecht ons , dat die ftad ] in zynen tyd Pefipua genoemt wierd. Ondertuffchen, I word dit Gibea , ter eere van den Koning Saul, dus | toegenoemt: dewyl hy aldaar niet alleen gebooren I was ; maar ook federt zyne verheffinge tot de Ko| ninglyke waardigheid, zynen zetel, binnen deze ftad J verkooren heeft. Immers , had hy zyn Huis , te I Gibea, 1 Sam.X. 26. XV. 34, En toen die van Jai bes in Gilead gezanten fchikten , tot Saul, om zyn hulpe te verzoeken , tegen de Ammoniten ; vonden dezen hem- te Gibea Sauls , 1 Sam. XI. 4. vergelyk Hoofdft. XXVI. 1. Zelfs hebben Sauls nakomelingen , eenigen tyd na zynen dood, binnen Gibea , als hunne vaderlyke ftad , zich onthouden : 't welk men befluiten mag uit die omftandigheid : dat die zeven van Sauls zoonen, die door de inwooneren van Gibeon , ter oorzaake van den ontftaanen hongersnood , door Sauls onrechtvaardige bloedvergietinge veroorzaakt , ter dood geëifcht wierden , te Gibea Sauls , of liever op eenen berg , naby deze ftad , wierden opgehangen. Zie het geval zelve 2 Sam. XXI. 1 — 9. Met recht dan, word Gibea 3 Gibea Sauls j toegenoemt* ^  Die ftad i zeer, tot haare fchande berucht geworde: door de mishandeling van des Leviet bywyf, ei de droevi ge gevolgen daarvan. 444 Gibea. s Dat dit Gibea z« nauwkeurig , zelfs door eene dobbele omfchryvinge , onderfcheiden word , gefchied voornaamlyk, dewyl deze flad zo zeer merkwaardig is. Zy heeft in de geweide gefchiedeniffe »een gróót gerucht gemaakt , doch ten kwade : wegens de wreede mishandeling , door eenigen haarer inwooneren , gepleegt aan het bywyf van dien Lesviet, die, ter gelegenheid, als zy op de reize uit Bethilebem naar Ephraims gebergte , binnen die flad ver" nachtten : welke eenen binnenlandfchen oorlog veroorzaakte , die byna den geheelen ftamme Benjamins , den ondergang gekoft heeft : een geval, dat breedvoerig word verhaald, Richter. XIX. XX. en XXI. Het leverd op, een ftaat der allergrouwlykfte boosheid der inwooneren van Gibea ; dien het niet genoeg was, dezen Leviet met zyn bywyf, te weigeren eene herbergzaamheid , die de ééne Ifraëliet van den anderen , billyk mogt verwachten : in zo verre zelfs , dat zy , dewyl in dit land geene openbaare berbergen ter huisveftmge gevonden wierden , zouden genootzaakt zyn geweeft , den ganfchen nacht, op de ftraaten door te brengen , zo zy niet, door eenen ouden man , te Gibea als vreemdeling woonende , in zyn huis ontfangen waren : maar die zelfs het recht der herbergzaamheid fchendende, by wege van oproer, gezaamlyk, in den avond het huis van dien ouden man omringden , en eerft begeerden dien Leviet , om met hem zonden tegen de natuur te plegen : ja , daar dit gefluit wierd , des Leviets bywyf, den ganfchen nacht door misbruikten , zo dat zy het aan den morgenftond beftierf. Dit was een fcbendaad , waar van de Gefchiedfchyver te recht aanmerkt, dat dergelyke niet gefchied was, van den dag af , dat de kinderen Ifraëls uit Egypten opgetogen waren. Niet te verwonderen derhalven , dat zo dra gemelde Leviet deswegen zyn beklag deed , aan  Gibea. 445 aan de andere ftammen Ifraëls , eene algemene vergadering belegt wierd , om dit ftuk te onderzoeken, |n naar bevindinge van zaaken , daar over recht te doen Het befluit in deze vergadering genomen , Was 'zeer rechtmatig: en behelsde verder niets, dan dat die welke onder Gibea's inwooneren, aan deze misbedryven fchuldig ftonden , zouden worden opeeëifcht, ten einde zy in het openbaar, ten affchnk van anderen , met den dood geftraft wierden. Hadden de hoofden des ftams Benjamins hierin bewilligt; de zaak zou terftond uitgemaakt geweeft zyn: maar dewvl zy deze boosdoenders onder hunne befcherming namen ; kwam het eene kwaad uit het andere, en de moord , door fommige inwooneren van Gibea aan een byzonder perfoon gepleegt, floeg over tot een' akemeenen en openbaaren opftand , met alleen "der gemelde ftad, maar zelfs des geheelen ftams Benjamin, tegen alle de overige ftammen Ifraels Toen kon niet dan een binnenlandfcbe oorlog dit ftuk befliflen ; die ook door de overige ftammen Ifraëls , tegen Benjamin , daadelyk wierd begonnen , en m den eerjlen en tweden veldflag by Gibea voorgevallen, voor Ifraël wel ongelukkig uitviel : maar in den derden , van dat gevolg was , dat de geheele ftrydbaare manfchap van Benjamin vernield wierd , alleen 600. mannen uitgezonderd , die door hunne vlucht, naar zekere rotze Rimmon , het gevaar ontkomen waren. Geduurende dit laatfte gevecht , wierd ook de ftad Gibea , door eeven die zelve krygshft , als bv de verrovering der ftad Aï, in het werk gefteld was door die van Ifraël ingenomen: en tervvyl daar binnen , al wat adem had , wierd omgebracht, aan de vlamme opgeofferd. Door deze fnode daad , die zo veele droevige gevolgen tot haaren nafleep had , is derhalven de ftad Gibea , lang daarna met verontwaardiging genoemt :n X. 9. apgehelierd.  446 Gibea. geweeft. Geen wonder , dat de Propheet Hofea , belevende een' tyd , waarin de onderdaanen van Israëls Ryk , niet min in boosheid begonnen uit te fpatten , hun bedryf, met dat der Benjamiten , in het geval van Gibea gehouden , gelyk fteld : zeggende , Hoofdji. IX. 9. Zy hebben zich zeer diep bedorven , als in de dagen van Gibea en Hoofdji. X. 9. Sedert de dagen van Gibea , hebt gy gezondigt , 0 Ifraël: daar zyn zy ftaande gebleven. Be ftryd te Gibea, tegen de kinderen der verkeerdheid, zal zy niet aangrypen. Het volk Ifraël, tot welk de Propheet zyne aanfpraak inricht, was door het droevig nootlot , den Benjaminiten , en in het byzonder , den inwooneren van Gibea , overkomen ; geenzins van hunne zonden afgefchrikt. Sedert de dagen van Gi' bea : dat is, federt den tyd , toen die van Benjamin, wegens hunne verdediging van Gibea, zo droevig zyn geftraft geweeft , hadden zy gezondigt. Dit eerfte voorftel is klaar: maar het geen onmiddelyk volgt, is niet zonder eenige duifterheid: en wat de een en ander Uitlegger tot opheldering bybrengt, is in alles niet voldoende. Allernaaft fchynt de Propheet te willen zeggen , dat de HEER dit jegenwoordig geflachte , ingevallen zy dus voortvoeren , noch erger zou bezoeken , dan wel eer de Benjaminiten , in het geval van Gibea: want Aldaar of toen voaren eenigen dezer boosdoeners noch Staande Gebleven. 'Er waren eenige Benjaminiten , naamlyk een getal van 600. door hunne vlucht , naar de rotfteen Rimmon, van het zwaard verfchoond ; (Richter. XX. 45.) die daarna zich ten huwelyk nemende , jonge dochteren van Jabes in Gilead , (Richter. XXI. 13, 14.) benevens eenige andere van Silob, (vers 21.) binnen korten tyd, weêr tot eene aanzienlyke menigte waren aangegroeid. Doch een dergelyke Stryd , die te Gibea , tegen dis  Gibea, 447 Lgl kinderen der verkeerdheid, (verkeerde kinderen) , gevoerd was , zou hen Niet meer Aangrypen : ; maar een ftryd, die van een veel verderflyker uit- flag zou zyn : en die niemand hunner van het , zwaerd , ten minfte van de gevangeniffe, verfchoo- nen zou. De boosheid der inwooneren van Gibea was , m ^ der daad, ten hemel fchreeuwende : en die ftadon had zo wel verdiend als Jericho , dat een vloek uit-vei gefproken was , over een iegelyk die dezelve zou™ herftellea. Het is ten minften te verwonderen, dat ^ Saul naderhand , toen zy herbouwd was, befluiten kon , om binnen deze ftad zyne Koninglyke hofhouding te nemen. Deze eer was veel te groot, voor eene ftad , die door eene dus verre gaande Godvergetenheid haarer inwooneren , eenen vloek over het geheele land , en eenen blaam over het ge: heele volk, gebracht zou hebben ; waren niet de ' overige ftammen terftond bedacht geweeft, om zoI daanig een grouwel te ftraffen. Van Gibea word ook gewaagt, Jef. X. 29. Gt-J | bea Sauls Vlucht: zegt de Propheet. Als, naam-° :] lyk , het AJfyrifcb leger, onder het geleide van i Sanberib, zou genaderd zyn tot Geba, en aldaar ver] nachten; (vers 28.) zou niet alleen Rama beven; l maar ook zouden de inwooneren van Gibea Sauls \ Vluchten : gelyk doorgaans by het aannaderen van a een vyandelyk leger. Dat dus hier Geba en Gibea 1 afzonderlyk gemeld worden ; ftrekt tot een nieuw 1 bewys , dat men deze beide fteden van elkander te onderfcheiden heefc. GIBEON is de derde der in elkanders nabuurfchap gelegen fteden , die wegens haare verbeven ligginge , op eenen beu- De ftad l daar1 niet diend :êr herjj uwd te ardea, lf.%.29: pgehel- :rd. De gele-! ;enheid iran Gibeon onderzogt zynde.  44§ Gibeon. beuvel, dien naam ontfangen hadden; wordende déze by de Hebreen , ( Gibbon of Gibghon) uir> gefproken: ook fomwylen Gibbar , zie Ezr. II. 20. vergeleken met Nebem. VII. 25. Zy lag ten noordweften van /jerufalem , ter afftand van XL. Jladien, naar de bepaalinge van Jofepbus : (Ant. Lib. WIL cap. 10. fol. 238.) uitmakende vyf Roomfche mylen of ij van een uur gaans. Uit de befchryving van zekeren togt, door denRoomfchen Stadhouder, Cestius gedaan , van Antipatris , door Lydda en Betboron , naar dit Gibeon ; door dien zelven Jofepbus opgegeven, (de Bell. Lib. II. cap. 23. fol. 818.) kan haare ligplaats nader worden bepaald. Maar hier tegen is weder bedenkelyk , dat die Schryver , aldaar aan haaren afftand van Jerufalem , L. Jladien geeft: het welk meer dan twe uuren gaans bedragen zou. Een verfchil , veroorzaakt, zonder twyffel, door nalaatigheid der affchryveren ; die zo dikwerf zwarigheid baard , in de bepaalinge der gelegenheid van verfcheide fteden des Joodfchen lands. Men ziet in de aanwyzinge der ligplaats van Gibeon , Eufebius en Hieronymus , (in Onom. ad voc. rxpetuv) te merkelyk, onderling van elkander verfchillende : de eerfte zegt, dat zy IV. Mylen ten wejlen van Bethel lag : en de laatfte , even zo veel mylen ten oqjlen. Ik zou in dit verfchil, liefft de zyde van Eufebius houden , in zo verre hy Gibeon ten wejlen van Betbei fteld. Uit alle omftandigheden , is zeer wel te verftaan , dat Gibeon ten wejlen , of liever ten zuidwejlen van Betbei lag. Doch haare afftand van IV. mylen van Bethel, is te bekrompen genomen : dewyl Betbei zelfs XII. mylen van Jerufalem lag : het welk met den afftand van V. mylen , der ftad Gibeon van Jerufalem ; (die by die IV. mylen gevoegt , niet meer dan IX. mylen afftands tuffchen Jerufalem en Bethel geven zouden) niet is over een te  Gibeon. 444$ te brengen : des te min, dewyl Gibeon , niet recht in den weg , tuflchen deze beiden fteden lag, maar wat meer afwykende ten weften. Hoe het zy: in de Kaart van den Heer Reland , is Gibeon wel veel beter in opzicht tot Betbei, maar weder te naby Jerufalem geplaatft : niet meer dan 4. Roomfche mylen; bedragende 32. ftadien: het welk van Jofepbus te veel afwykt. Men vind Gibeon, niet mede aangetekend, onder1 de XXXI. Koninglyke Steden der oude Kanaa-^ niten , die zaamen in eene lyft begrepen worden ,g Jof. XII. 9 24. Dit alleen moet genoeg zyn,» om ze voor geene Koninglyke ftad te doen doorgaan./! Waarby noch komt, dat Jofua fchryft, Hoofdft. X. 2. Gibeon was eene groote ftad , als eene der Koninglyke fteden. De voorzetletter 3 , die de betekeniffe heeft van vergelyking, (particula fimilitudinis) geeft aldaar te verftaan , dat Gibeon , hoewel geene Ko-. ninglyke ftad, echter , wegens haare Groote , by de Koninglyke fteden des lands Kanaan , ten rechte , mogt vergeleken worden : want, .(volgt daar op) zy was Grooter dan A ï ; welke mede onder de Koninglyke fteden gerekend wierd. Zie Jof. XII. 9. De Griekfché Overzettinge der zogenoemde LXX; had dit over het hoofd gezien : en de woorden nrrtosrj nj? nnso vertaald: plet twk ftrn^o ■xóxwv -tuv fiois-iKiuv. Desgelyks de gemeene Latynfche overzettinge : (verfio vulgata) una civitatum regalium : dat is , eene der Koninglyke fteden. Daar door is Eufebius , (dien men weet der Hebreeuwfche grondtaal onkundig geweeft te zyn) misleid , om (in Onom. ad voc. r#/3«aj'v) de ftad Gibeon, pijTgosroAiir fiao-ihtwi tw 'Ëu«jwi/ : dat is, een Koninglyke Hoofdftad der Heviten , te noemen : het welk ook Hieronymus , hoewel anderzins der Hebreeuwfche taal magtig, (in zyne overzettinge van Eufebius) gevolgt F f heeft. Vord be^ rezen, at deze eene Kei ïnglyki  i :1 J H 1 ] 1 Maar eene vrye Repuèliek was.. Hebbende onder zich noch drie andere fteden. .50 Gibeon. ïeeft. Ja daarom hebben de Roomsgezinde Schryveen des Joodfcben Lands , die de Latynfche overzet;ing blindling volgen , geen zwarigheid gemaakt, jm Gibeon te befchryven , als eene Koninglyke ftad: relyk onder anderen , Adrichomius, ( Theatr. Terr. SanSt. fol. 17.). Doch, uit het voorig gezegde, jlykt reeds genoegzaam , hoe verre dit buiten de waarheid zy. Het zou ook zeer te verwonderen zyn, byaldien Gibeon, door eenen Koning was beftierd geweeft ; lat men nimmer in de merkwaardige voorvallen der,er ftad , van eenen Koning van Gibeon zou gewag gemaakt vinden , zo wel als van de Koningen der andere fteden; met welke Ifraëls volk iets te doen had. Daar tegen leeft men Jof. IX. 11. van de Oudsten van Gibeon , dat is , de Overheden der ftad , in het meervoudige : en dezen komen voor , als binnen die ftad het opperfte bewind gevoerd te hebben : van hoedaanige Oudften , men weder geen melding hoord, in de gebeurteniflen der andere fteden des lands Kahaans. Daarom trekken wy in geen twyffel , of Gibeon zal hierin onderfcheiden zyn geweeft , van de andere fteden dezes lands , dat het ftaatswyze, als een Gemeenebest (Republiek) door veele hoofden , die uit het volk verkooren wierden, zy beftierd geworden : iets, dat in die allervroegfte tyden , in de Oofterfche landen , geheel wat ongemeens was. Deze Overheden hadden het gebied , niet alleen over de ftad Gibeon , als de Hoofdstad aan te merken , maar ook over drie andere Steden , in haar ommeland gelegen ; die genoemt worden , Jof. IX. 17. naamlyk, Chephira , BEëROTH en Kirjath-Jearim. Om die reden , melden ook de Gibeoniten , van de inwooneren onzes Lands vers 11. zy zeggen : daarom fpraken tot ons , onze Oudften , en  Gibeon. 451 \èn alle de Inwooneren önzes Lands,- verftaan'» :i de daar door de ingezetenen der andere fteden , in :i deze geheele landftreek , over welke het rechtsgebied i der Overheden van Gibem zich uitftrekte. Deze inwooneren waren alle van het geflachte i der Heviten , van Hevi of Hivvi, (zo 't fchynt)^ .Kanaans zesden zoon , ( Gen. X. 17.) afftammen-( I de. Zy worden Jof. IX. 7. uitdruklyk Heviten ge-, I noenit, en Hoofdft. XI. lp. Heviten , inwooneren < van Gibeon. Waar tegen niet ftryd , .-dat 2 5a?». ; XXI. 2. van de Gibeoniten word gezegt: Zy waren i niet van de kinderen Ifraëls : maar van het overblyfzel der Amoriten : dewyl de Amoriten aldaar , (gelyk meermaalen) voorkomen , als onder die bènaaming in het gemeen, alle de volken , uit Kanaan voortgefprooten , bedoelende: dewyl de Amoriten , onder alle de Xanaanitifche volken , de talrykfte , en door dit ganfche land het verfte verfpreid geweeft: zyn. Van het overblyfzel der Amoriten te zyn , wil dan niet anders zeggen , dan een overblyfzel der volken , die voor Ifraël het land Kanaan bezeten hadden. Gelukkig waren deze Gibeoniten , dat zy doör de voorzichtigheid wierden aangenoopt, om , zo dra Jofua , met Ifraëls leger over den Jordaan getogen, en het geruchte der vermeeftering eh verdelging der twe voor aanliggende fteden Jericbo en Aï, hun ter öoreri gekomen was, eenen afzonderlyke Vrede met hem te fluiten : waarby hun lyfsgenade beloofd en plechtïglyk bezworen wierd. Zie Jof. IX. 3--15Zeer waarfchynlyk mag men deze daad befchouwen, als een vrucht hunner ftaatswyze regeeringsvorm , die zeker meer gefchikt was , voor het gemeen belang des volks , dan die alleenheerfchende willekeur rige raagt der dikwerf eigenzinnige en baatzuchti Ff 3 V Èh vfoi* ende beloond , oor Hé} dteni Die by dé verwinningé des lands Kam», een beter lot getroffen hebben dan de an-« dere bèwoonerendezes lands. i I  Hoewel Tj, om hunnen bedrieglyken handel, niet ' zyn verfchoondgeweeft, van eene ' fhafiche dieiftbnnrbtid. Een aan- merkelyk voorval , met deze Gibeoniten, ïn laateren tyd, Gibeon. »e Koningen ; hoedanige over de andere fteden des lands Kanaan, het'bewind voerden. Was alleen die voorzichtigheid , met meer oprechtheid gepaard geweeft ; zy zouden grooter voordeel van hunne onderneeminge genooten hebben : maar bedugt , dat ingevalle zy zich verklaard hadden , mede te behooren tot de Kanaaniten , 'er voor hun geene vrede zoude te hoopen zyn; deden zy door hunne gezanten voorgeven , als of zy in vreemde en verre van Kanaan afgelegen landen t'huis hoorden , en trachtten dit te beveiligen met verfcheidene bedriegelyke tekenen : en dit veroorzaakte , zo dra de valfchheid daar van ontdekt wierd , zo veel misnoegen by het volk Ifraëls , dat Jofua werks genoeg had , om hunne gemoederen te ftilIen : en zy weinig zwarigheid zouden gemaakt hebben , om de Gibeoniten , tegen het gegeven woord , te dooden ; zo niet eenige bemiddeling was ingeftagen : hun wierd , naamlyk , opgelegt, de ganfche vergaderinge Ifraëls te dienen , inzonderheid , in de zaaken , die den dienft des beiligdoms betroffen , in bout te bakken , water te putten , en dergelyke verachtlyke bezigheden. Zie Jof. IX. 16 27. En deze waren die Nethinim, diegegevenen; waar van i Cbron. IX. 2. en zeer dikwyls in de Boeken van Ezra en Nebemia word gewag gemaakt. Den eed, dien de Overften der vergaderinge Israels , den inwooneren van Gibeon , by deze gelegenheid gezwooren hadden , betrof, niet alleen hun jegenwoordig- , maar ook hun laater nageflachte: en dezen eed , wilde den HEER God , ten eeuwigen dage , heiliglyk onderhouden hebben. Daar van is lang daarna , onder Davids regeering , waarfchynlyk , in den aanvang , en niet lang na Sauls dood, een voorbeeld aangetekend, 2Sam. XXI. 1 9. veel  Gibeon. 453 veel te aanmerkelyk , om ter dezer gelegenheid niet gemeld te worden. Koning Saul, naamlyk , had fommigen der Gibeoniten onrechtmatiglyk gedood : en daarby een' toeleg , om hun geheele geflachte uit te roejen. De tyd, plaats en wyze , hoe dit zich hebbe toegedragen, word in de Heilige Schrift niet gemeld : maar zeker weet men , dat dit door Saul , tegen het recht gefchied zy : dewyl God deze euveldaad over het ganfche' land bezocht heeft , met eenen driejaarigen hongersnood ; die niet kon weggenomen worden , dan na dat zeven van Sauls wonen, naar den eifch der zeiver Gibeoniten, op eenen berg, te Gibea Sauls , waren opgehangen. Ondertuflchen , had het voorgemelde geval der vredemaaking , met deze Gibeoniten , terftond daar na veele andere gevolgen. Jofua zou mogelyk , zo dra niet geweten hebben , wat na de verrovering der fteden Jericbo en Aï, ter bevorderinge zyner overwinningen , eerft aan te vangen ; zo niet dit zelve Gibeon , hem den weg aangewezen, en de gelegenheid daar toe ter hand gefteld had. AdoniZedek, Koning van Jerufalem, op de Gibeoniten deswegen zeer vergramd , vormde gemeenzaamlyk , met vier nabuurige Koningen van Hebron, Jarmutb, Lachis en Eglon , eenen aanflag , om die ftad te belegeren , en ingevalle van vermeefteringe , een grouwzaam bloedbad onder hen aanterechten. De ftad was reeds werklyk door eene belegering benauwd , toen Jofua , in zyne legerplaatze te Gilgal, het bericht daar van ontfing; die geen ogenblik vertoefde, om die benauwde ftad te ontzetten: trekkende , met zyn heir , den ganfchen nacht doot eenen weg van omtrent 8. of 9. uuren gaans, dus hy in den vroegen morgenftond , tot voor Gibeon genaderd was : en aldaar de vyanden, van eenen zr fpoedigen optogt niets vermoedende , in hunne le< Ff 3 g« Gibeon , is Aooxjofu* zeer gelukkigontzet.  i Waar op XXVIII. *«. gedoeldLword„ •Na welke yerwin- ninge de ftad , der Gibeoniten, benomen wisrd. \$\ Gibeon. gerplaatze verrafchte : hen zo geweldig aangreep , dar. zy terftond den neêrlaag kregen : en de vluchtende , tot Belhoren en verder , vervolgt wierden. Deze veld/lag is des te merkwaardiger, dewyl zy de zerfte was , die binnen de grenzen des lands Kanaan voorviel: en dewyl zy verzeld was, met een zeldzaam wonderwerk , doende de HEER , op Jofua s gebed , de Zon boven Gibeon •, en de Maan boven het dal van Ajalon, een' tyd lang fiille ftaan , en den dag verlengt worden , tot zo lang het volk Ifraël , aan zyne vyanden , zich genoegzaam gewroken had. Zie Jof. X. i 14. Ja , dit zelve ontzet van Gibeon opende , voor Jofua, eenen geheelen veldtogt; die hem , genoegzaam, alle de vyandelyke fteden , van het zuidelyk gedeelte des lands Kanaan, in handen ftelde, naar het volgend verhaal vers 16 43. Deze ftryd , zal ongetwyffeld begonnen zyn, in een Dal, naby Gibeon; waar in het gros der vyandelyke krygstroepen zich neêrgeflagen had , als zy door Jofua , dus onverhoeds overvallen wierdeu : dewyl de Propheet Jefaia , Hoofdft. XXVIII. 21. daarop doelende , van dit Dal Gibeons , zy by. zonderlyk gewaagt. Zeggende : de HEERE zal beroerd zyn, gelyk in bet Dal Gibeons : dat is: Hy zal , gelyk een, die door den drift van gramfchap beroerd , allerly middelen gebruikt, om zich te wreeken ; over zyne vyanden gevoelige wrake oeffenen: even gelyk hy deed, over die vyf faamverbonden Koningen; die zich gelegerd hadden , in het dal Gibeons. De Gibeoniten , hoewel door Jofua's heldendaad, van het gevaar eener ganfehlyke verdelginge bevryd, bleven echter zelve geene bezitters noch bewooners , hunner eigen ftad ; zo min dan de landeryen, tot dezelve behoorende, Zy moeften immers,  Gibeon. 455 roers, ingevoke het voorgemelde verdrag , met Jofua getroffen „ altyd jegenwoordig zyn , waar de Tabernakel zich bevond: om zich onledig te houden, met houthakken en waterputten, tot den dienit dezes Heiligdoms. Nu is wel waar , dat de Taber, nakel eenen tyd lang te Gibeon , op eene zekere hoogte , is geplaatft geweeft ; het welk de Heilige Gefchiedeniffe uitdruklyk vermeld , i Chron. XVI. 00,40. XXI 29. 2 Chron. I.3. doch alleen m den laatften tyd, in het einde van Davids, en begin van Salomo's regeering; toen reeds de voorbereidzelen gemaakt «ierden, om den HEERE een beftendig huis te ftichten , te Jerufalem. En dezen korten tyd uitgezonderd , als de Tabernakel , daar tegen , tl Gilgal, Silob , Bethel of elders zich bevonden had; waren de Gibeoniten zelfs genootzaakt geweeft met hunne geheele huisgezinnen , hunne «gen ftad te verlasten, ten einde aldaar tot den dienft des Heilisdoms gebruikt te worden, De ftad Gibeon geraakte dan, federt haare verlosfinge , in eigendom aan Ifraël : en was mede ver-d. ordend , om aan eenen der ftammen Ifraëls, gegeven te worden : gelyk zy ook by de deehnge des lands door het lot , aan Benjamin geworden is. 7ie 7of XVIII. 25, zo wel als die drie, onder Gi^/rïchtsgebied5; beboerende fteden Chephtra, Beeroth en Kirjath -Jearim; die, m die zelve lyft van Benjamins fteden, mede worden aan- ^Doch', als weinig tyds daarna, fömmige fteden^ van alle de ftammem Ifraëls , den Priefteren en Le-, viten, moeften worden ingeruimd, wierd Gibeon me- r de eene Priestereyke Stad, zie Jof. XXI. 17. Van toen begon Gibeon, door eenige Priefterlykei buisgezinnen, bewoond en bezeten te worden ; d.ej allengs zich Uitbreidende, door den tyd die gehee e En eerft n ftamc Benj»* in. Daarna 1 en Friesren', ingeuimd. Die ftad is >ok eea yd lang le ge-  woone plaats va Godsdienfl geweeft. Wat doot het groot water , bj Gibeon, Verftaan gverde. Ook de Wver Gibeons genoemt: en waar door aanmerkenswaar- l 45<* Gibeon. ftad vervulden. En als die zelve flad, daarna, met Thee voorrecht verwaardigt wierd , dat de Tabernakel aldaar opgerecht was ; woonde binnen haar ook het hoofd der ganfche Priefterfchaare , de Hoogepriefter Zadok. Zie i Cbron. XXI. 39, 40. Ter zeiver tyd heeft Koning Salomo zich uit jerufalem naar deze ftad begeven, om den HEERE te offeren , op den brandofferaltaar , die in het voorhof des Tabernakels ftondt. En toen wedervoer hem daar in den droom, die godlyke verfebyning en aanfpraak; door welke hem een ongemeene wysheid , boven alle ftervelingen wierd toegezegt, 1 Kon. HL 4 — 14. vergeleken met 2 Cbron. I. 3 — 13. Men leeft Jerem. XLI. 12. van een Groot Water by Gibeon: het welk wy ons verbeelden, geene rivier , maar een ftilftaand water geweeft te zyn ; dat in eene diepte der valleye van Gibeon , uit de bronnen , die aldaar aan de voeten der bergen ontfprongen , vergaderd wierd : tot veel gerief voor de inwooneren dezer ftad : inzonderheid voor de zogenoemde Gibeoniten ; die , zo lang de Tabernakel te Gibeon bleef, dus niet verre behoefden te haalen, het water dat zy febeppen moeften, tot gebruik, by den dienft des Heiligdoms. Wy twyffelen niet,of dit water is dezelve Vyver Gibeons; waarvan gewaagt word , 2 Sam. II. 13. en by welke dat bloedig kamp-gevecht voorviel , tuffchen eenige vrywilligers , wederzydfche aanhan* geren , van David en Sauls zoon , Isbozetb , Davids mededinger tot de kroon : wordende de plaats waar dit gevecht gefchiede , ter gedachtenifle daar van, np.-n , (Cbelkatb- batzurim) dat is , de akker der fterken of der kloekmoedigen genoemt: byna ten foortgelyk geval , als het geen de Nederlandse Gefchiedeniffe opleverd , in het begin der voo•ige eeuw , cp de Vuchterbeide , by s'Hertogenhofcb, ge-  Gibeon. 457 gefchied te zyn , aangaande zodaanig een kampge* vecht, tuffchen twe jonge Spaanfche Krygsbevelhebbers , Breaute en Lekkerbeetje , benevens eenige wederzydfche Ruiters. Zie Em. van Meteren, Neerland fche GefcbiedeniJJen, bet XXllfte Boek. Noch word van zekeren Grooten Steen by Gibeon gefproken , 2 Sam. XX. 8- die een gedenkjleen fchynt geweeft te zyn , ter herrinneringe , van hel een of ander gedenkwaardig voorval opgerecht: mo' gelyk wel van Jofua's aldaar behaalde roemruchtige verwinninge , over de Kanaaniteji. Immers is deze fteen , in Davids tyd , een gedenkjleen geworden , ook van eene zekere verwinninge ; die echter niei tot zo veel roem verworven wierd, maar tot fchande verftrekken moeft, voor den verwinnaar: naamlyk Joab , Davids zufters zoon ; die zynen neef Amasa , by dezen jleen , verraadelyk om het leven bracht. Zie vers 8 — 10. Onder de merkwaardigheeden van Gibeon , verdiend mede niet vergeeten te worden , dat zy was de geboorteplaats van dien valfchen Propheet., Hananja ; die niet lang voor Jerufalems verwoefting, om den Koning Zedekia en het volk te vleijen , den Propheet Jeremia , trachtte te doen verdenken van leugentaal , in deszelfs gedaane bedreiginge, aangaande de onheilen , welke die ftad genaakte. Hy word Jerem. XXVIII. 1. befchreven, als de Propheet die van Gibeon was. In de nabuurfchap dezer ftad , was een Vooejlyne ; die naar dezelve, de Woestyne Gibeons genoemt word , 2 Sam. II. 24. Naar de gedachten van den Geleerden Engelfchen Reiziger, Rich. Pococke, moeten noch eenige overblyfzelen van Gibeon in dezen tyd te zien zyn, Hy befchryft het als een vlek , dat heden by de inwooneren , Geb geheten word. Zie zyne BefcbryFf j _ vir% De grooti jleen by Gibeon, H/tnanj» aldaar ge» booren. De woejly^ ne Gibeons. De heden-J daagfche overblyfzelen do-] zer ftad.  Waarom Gibeon zo ■veele fteden onder haar gebied gehad heeft. 4.5S Gibeon. ving van Paleftina , ( de Hoogduitfcbe Overzettinge,) bladz. 73. Ook gewaagd de Heer Maundrell, (bladz. 82.) van een Arabijcb dorp Geeb , het welk hy, ter rechter zyde zag leggen , op den. weg tuffchen Kaan Leban en Jerufalem. Dewyl wy dus Gibeon befchreven hebben , konnen wy hier gevoeglykft laaten volgen , de drie gemelde fteden, die onder het gebied dezer ftad , behoord hebben. In het gemeen fchynt my toe , aan de ftaatswyze regeeringsvorm , die. binnen Gibeon ftand greep , te moeten toegefchreven worden , dat deze ftad , van zodaanig een verre uitgeftrekt ommeland , dat drie [leden in zich behelsde , is voorzien geweeft. Men weet , dat onder deze regeeringsvorm , gemeenlyk , meer en grootere vrybeden genoten worden , by de onderdaanen , dan onder de volftrekt willekeurige heerfchappy der Koningen. Daar door , zal het getal der inwooneren dezer ftad , door de toevloeijing van allerly vreemdelingen , die wegens deze voordeden , derwaard gelokt wierden , dermaten aangegroeid zyn , dat zy , hoewel eene groote ftad, als eene der Koninglyke fteden , en grooter dan Aï , ( Jof. X. 2.) dezelve niet allen , binnen haare muuren, tieeft konnen bevatten ; en de ftads Overheden mitsdien bedacht geweeft zyn , in hun onderhoorig grondgebied , andere fteden, de een na de andere , te ftichten ; in welke , die in hunne Hoofdftad te veel waren , als nieuwe volkplantingen , zich ter woon konden neder zetten. Of men zou ook konnen in bedenking geven , dat veelligt de Gibeoniten, die Jof. X. 2. geprezen worden, als mannen die flerk , dat is , dapper waren, deze in hunne nabuurschap gelegen fteden , door de wapenen verroverd hadden: en dus, aan 't gebied hunner ftad, gehecht. Immers, naar Jof. IX. 17. waren Hunne fteden»  Cbepbira. 459 den, Chephira, Bebroth en KirjatHJearim. CHEPHIRA ; by de Hebreen nT.B?, by de Grieken Xï Latynen , Capbirq uitgefproken, wierd , na dat de [ inwooneren, benevens die van Gibeon, zich aan Jo- : fua, hadden onderworpen , aan den ftamme Benjamin gegeven. Zie Jof. XVIII. 26. Gelyk ook de Benjaminiten die ftad bezeten , en zelfs , na hunne wederkeering uit Babel , op nieuw bevolkt hebben. Zie Ezr. II. 25. Nehem. VII. 29. Dit is al wat wy i van Chephira aangetekend vinden. B E Ë R O T H Dit fchryven de Hebreen nf^? , de Grieken B>r {w8, en de Latynen Berotb. Deze ftad, die (Jof. IX. 17.) genoemt was, in Order de twede, die aan het gemeenebejl van Gibeon, , behoorde , ftaat daarna mede in de lyft der fteden , die door het lot aan Benjamin ten deel gevallen zyn. Jof. XVIII. 25. En 2 Sam. IV. 2. leeft menj uitdruklyk, dat Be'ërotb, aan Benjamin gerekend wierd Zy is desgelyks door de Benjaminiten, als zy uil Babel waren weêrgekeerd , in bezit genomen. Zit Ezr. II. 25. Nehem. VIL 29. Eufebius fchryft, (in Onom. ad voe. BijgwA) da Be'ërotb onder Gibeon, (dat is, onder aan den voe des bergs Gibeons ) lag , en in zynen tyd een viel was, gelegen VIL (Roomfche) mylen van Jerufa lem, op den weg naar Nikopolis. Dit Nikopolis (NmoVaAif) heeft Hieronymus , in Neapolis (wel ke is het oude Sicbem) veranderd : en dit geeft i d Cbepbir»l :en ftad ran Senjêi nin, BEè'ROTHÏ ;Wordzeet ► verfchil" lende ge* : plaatft ■ door Eufii t bitts en mHier«ny mut. 3  Hier vai Word de naams betekeniflsaangewezen. 460 Beërotb. de plaatzinge der ftad Beërotb , een al te merkelyk verfchil : vermits zy , naar Eufebius, ten noordwesten , en meer wejl- dan noordwaard , van Jerufalem zou gelegen hebben': en naar de verandering, door Hieronymus gemaakt, recht noordwaard van gemelde flad. De Jefuit Bonfrerius meend , (in Annotat. ad Onomafticon) dat Eufebius zeer wel gefchreven heeft, Nikopolis : en plaatft dit Beërotb in zyne Kaart, omtrent ten wejlen van Jerufalem , tuffchen Jerufalem en Gibeon , naar de zyde van Nikopolis. De Heer Reland belyd , (Palejlin. pag. 818, 819.) eerft in die meening geweeft te zyn , dat men de verandering van Hieronymus volgen moefte: en Beërotb ftellen , tuffchen Jerufalem en Neapolis of Sicbem. Maar geeft te gelyk zeer goede redenen , die hem daarna van gevoelen hebben doen veranderd wor. den : en hem met Eufebius doen geloven , dat Beërotb , waarlyk , ten weften of weft ten noorden van Jerufalem lag , op den weg naar Nikopolis. Onder, tuffchen , fchynt Hieronymus , dit Beërotb, verward te hebben , met E-EëR ; een ftad , waar van Ricbt. IX. 21. gefproken word: welke recht ten noorden, van Jerufalem gevonden wierd , en waar van de overblyfzelen noch te zien zyn , naar het getuigeniffe des Heeren Maundrell, tuffchen Neapolis en Jerufalem; (zie zyn Reize,bladz. 82.) hoewel de naam in zyne Kaart naar de hedendaagfche uitfpraak der Arabiren, Bir , getekend ftaat. t Hieronymus heeft des te gereeder , in die beide fteden , Beër en Beërotb , zich konnen vergiffen , dewyl de naam één en dezelve is : zynde nf"*l , (Beërotb) de meervoudige uitfpraak , (pronuntiatio pluralis) van het woord , dat in het enkelvoudige (in fingulari) ' "k>'3, (Beër) word uitgedrukt. Dit woord beteekend een p-u : en daaruit mag men den oorfprong der verfchillende uitfpraak dezes woords, ia  Beërotb. 4 <5i in de benoeminge die'r beide fteden , ontdekken i dewyl , naamlyk, te Beër , flechts ééne enkele- , en te Beërotb , als eene waterryker plaats, verfcheiden putten , van levend water, van zelve uit den grond opwellende , zullen te zien geweeft zyn. Die ééne put te Beër , welke aan deze ftad haaren'naam gegeven heeft, word aldaar den Reizigers noch vertoond. De Heer Maundrell heeft ze in het doorreizen, zelfs gezien : hy befchryftze, (bladz. 8a.) " als een uitneemend fchoone en van water over" vloejende fontein , aan den voet des bergs,'waar " op Beër gelegen is , waar van dit vlek den naam " draagt." Doch , of die andere verfcheiden putten of fonteinen, die aan dit ons Beërotb, dien meervoudigen naam gegeven hebben , noch in wezen zyn; is onbekent: dewyl het door de hedendaagfche Reizigers niet bezogt word. Ook is de ftad zelve, in de geweide gefchiede-. nifle , niet zeer bekend geweeft. Al wat men (behalven het reeds gemelde) daar van aangetekend; ziet, is dat die beiden krygs • bevelhebbers,, van Zr-] bozetb, Saul3 zoon en Davids mededinger naar het( Koningryk, welke genoemt worden, Baüna en Rechab , die hunnen heer en meefter zo verradelyk vermoord hebben , uit dit Beërotb , oorfpronglyk geweeft zyn : want zy worden 2 Sam. IV. s. befchreven , als zoonen Rimmons , des BEëROTHiters , van de kinderen Benjamins ; aan wien Beërotb gerekend wierd. In het volgende $de vers, word ter zeiver gelegenheid verhaald,, dat de Beërothiten, (inwooneren dezer ftad) gevloden waren, naar Gitthaim: (eene andere ftad in Benjamin, naar Nehemi XL 33.) en aldaar vreemdelingen waren , tot op dien dag. Dit verhaal word hier ingevlochten , als in een tuflchen reden ,. (parentbejts :j en ziet waarfchynlyk , op de vlucht dezer inwooneren, na den dood \ls mede vair door lie ftad .anmercenswaar-'lig is,  KlRJATHJlARIM. Word in de H. S. yerfcheidenlykgeneemt. i, 462 Kirjath - Jearim. dood van Saul; töen de Pbiliftynen, die in den veld[lag , op het gebergte Gilboa , de verwinninge behaald hadden , zich zonder twyffel meefter zouden maken , van alle de achter hen liggende fteden van Sauls Ryk , onder anderen van Beërotb. Immers, had de Gefchied - fchryver , i Sam. XXXI, 7. verhaald, dat ter zeiver tyd, de mannen Ifraëls hunne lieden verlieten en vloden : en de Pbiliftynen kwamen tn woonden daarin. Eindelyk , was Beërotb óók de geboorte plaats van Naharaï , Joabs wapendrager ; die 2 Sam. XXIIL 37. een Becrothiter word genoemt. KIRJATH-JEARIM. Deze ftad is aanmerkenswaardiger , dan de twe voorige ; offchoon zy Jof. IX. 17. by de opgave der drie fteden , die eertyds door de ftad Gibeon bezeten wierden, laatft genoemt was. Daarna, al* die drie fteden meermaalen faamen voorkomen, Ezr. II. 25. Nehem. VII. 29. word zy ook met recht boven aan gefteld , in deze order: Kirjath-Jearim , Cephira en Becroth. Gelyk men meermaals ziet, dat fommige fteden, door verloop des tyds , van naam verwiffelen ; dit zelve is ook aan deze ftad wedervaren. Eertyds , wierd zy Baala genoemt: want Jof. XV. 9. leeft men Baala; welke is Kirjath-Jearim: ook Baalim Juda, in het meervoudige, 2 Sam. VI. 2. Daarna , Kirjath - Baal. Zie Jof. XV. 60. daar gy vinden zult, Kirjath-Baal ; die is, Kir jathJearim. Deze byvoeginge was des te noodzakelyker : dewyl zy zonder dit, niet genoeg zou te onderfcheiden zyn , van eene andere ftad Baala, in hec zuider deel van Juda's ftam, en op de grenzen 'êèc  Kirjath - Jearim. 4^3 der Edomiten gelegen, daarna gegeven aan den ftam Simeon : die onder de fteden van Juda genoemt was, Men'merke hierby aan, dat Kirjath, (in het He-^ breeuwfch n-lp ) een gemeen naamwoord zy, 't welk ? een Jlad betekent: daarom word het voor meer ei-v gen naamen der fteden , in Ifraëls land gefteld , als* in Kirjath ■ Arba, Kirjath - Sanna , Kirjath - Sepher , en andere te zien is. Kirjath-Baal en Kir jathJearim , zegt dan niet anders, dan de Stad Baal :en de Stad Jearim. * Die beide bygevoegde woorden, Baal en Jea-, ;rim , hebben echter in die zelve taal , ook hunne ^ ;byzondere betekeniffe. Het woord $3 (baal) is, ivan een gemeen gebruik, om de valfcbe Godheden der' Heidenen te benoemen. Zie Richter. VI. 25, 28, t) die ons zal zeggen, dac deze ftad niet alleen in juda lag , maar tüOchen Aelia (verfta Jerufalem) en Biospolis , aan den weg, en IX. (Roomfche) mylen van de eerfte. Hieronytnw heeft (in 2?ne vertaalinge) zich zeer vergift i ■ DeszëHf [degenieid nadefj tepaald;  Zy is aar raerklyk niet allee door de Dnniten: Maar, Toornaamlyk«loor de Arke de< Virbonds 468 Kirjath ■ Jearim. fchryvende flechts van ééne myl van Aelia : ten ware men dezen misflag , op rekening der affchryveren ftelde : het welk wy des te liever doen willen , dewyl beide Eufebius en Hieronymus, (_ad voc. b«« \) die zelve ftad, op de Xde myl van Jerufalem geplaatft hebben. Dit Kirjatb- Jearim word Richt. XVIII. 12. aan,gehaald , in het verhaal van den togt der Coo. Da^niten , naar de noorder deelen des lands Kanaan , om aldaar (vermits de hun aanbedeelde landftreek te bekrompen was,) eenige ruimere woonplaatzen op te zoeken : immers , deze 600. krygslieden legerden zich by Kirjath - Jearim , in Juda : daarom , noemde zy deze plaatze Macbane - Dan , tot op dezen dag. Zie (voegt de Schryver daarby) bet is acoter Kirjath - Jearim. Daar door geeft hy te verftaan, dat de Daniten, niet de ftad Kirjatb - Jearim , Macbane-Dan genoemt hebben : maar die Plaats achter , dat is ten weften van Kirjath • Jearim; in welke zy zich die's tyds gelegerd hadden. Dit iTTyno y ( Machene - Dan) betekend het leger Dan's : en was tuflchen de fteden Zoar en Ejlbael, naar Richt. XIII. 2j. waar die bènaaming, reeds door een voorverbaal van deze legerplaats gebruikt word. Hier door is dat Kirjatb ■ Jearim , in de Heilige Gefchiedeniflen, reeds bekend geworden. Doch dit was wel het geririgfte. Daarna wierd die ftad zeer aanmerkelyk, door een langduurend verblyf der Arke des Vereonds , binnen dezelve , en na dat zy door de Pbiliftynen , die zy in een veldflag genomen hadden, ( 1 Sam. IV. 11.) naar Betbfemes , te rug gezonden , en van daar , door die van Airjath-Jearim, naar hunne ftad , afgehaald was : alwaar dezelve geplaatft wierd in het buis Abinadabs , op eenen beuvel. Zie i.Sam. VII. I, 2. welken beuvel, eenige Uitleggers meenen., bedoeld te zyn door dien  Kirjatb - Jearim. dien Berg vanGods heiligheid, waarvan P/.XLIII. 3. In al den tyd , toen die van Kirjatb-Jearim dit voorrecht genooten , zyn de Arke des Verbonds en de Tabernakel , van elkander afgezonderd geweeft : want deze laatfte bevond zich , dan te Silo, dan te Betbei » dan te Gibeon , zonder ergens een feeftendig verblyf te hebben. En na dat ook deze Arke des Verbonds , een' geruimen tyd , dien wy niet nauwkeurig bepaalen konnen *, in Abinadabs huis , te Kirjatb-Jearim , was bewaard geweeft; is dezelve door David , in het VlUfte jaar zyner regeering , ( na dat Jerufalem door hem verwonnen en tot den zetel zyn's ryks verkooren was) van daas zeer ftaatelyk overgebracht, naar deze zyne Hoofdftad : waar van alle de omftandigheden aangetekend zyn , 2 Sam. VI. en 1 Cbron. XIII. vergeleken met 2 Chron. I. 4. Dit zelve geval heeft David klaar bedoeld , Pf. GXXXH. 6. als hy met betrekkinge tot de Arke des Ver- *. De tyd van verblyf der Arke des Verbonds, te Kirjath-Jearim', fchynt fommigen toe, \Sam- VII. ï. bepaald te worden tot XX. jaaren: dewyl daar ftaat : het gefchiede , van dien dag af, dat de Arke des HEERE, te Kirjath ■ Jearim bleef, en di dagen wierden vermenigvuldigt , en 'er -mierden Twintig Jaaren. Doch uit het geen onmiddelyk volgt, blykt , dal met deze woorden niet gezien word , op het geheel verblyj der Arke , binnen deze plaats: 'er werden twintig Jaaren : _ es hst geheele huis ifraèls klaagde den HEERE achter na : dat is, na dat de Arke twintig Jaaren , te Kirjath-Jearim , geweefl was , klaagde het volk den HEERE achter na: betoonende berouw over hunne misdaaden. Het is ondertuffchen zeker, dal deze eerfte 20. jaaren ten einde geloopen zyn , noch ondei het Richterlyk bewind van Samuel, Na dien tyd is de Arh aldaar gebleven , geduurende alle de 4.0. jaaren der regeering Van Saul; en in het 8/Ze jaar van Davids regeering is zy eerft van Kirjath-Jearim overgebracht naar Jerufalem. Dus ds Arke , voor het minft, geduurende den tyd van LXVII. Jare» te Kirjath -Jearim moet 'gebleven zyn. Gg 3 WaaroJ? gezien word, 1'f, CXXX1I. 6-  47© Kirjatb-Jearim. Verbonds (zie vers 8.) zegt: Wy bebben ze gevonden in de Velden van Ja5r. Men zou in den eerden opflag byna denken , aan het wedervinden der Arke , na dat dezelve door de Pbiliftynen , naar Betbfemes , en van daar door de borgers van Kirjatb- Jearim, naar deze hunne ftad gebracht wierd : waar van zi» iSam. VI. 21. en VII. i. Doch den famenbang dezes Pfalms , wat nauwkeurig inziende , worden wy gewaar, dat de Dichter een laater geval in het oog heeft: want uit vers z j. verftaan wy , dat hy fprak van het tydjlip , toen hy met ernft begon te denken , om eene bepaalinge te maaken, aangaande de vajie plaats , alwaar den HEERE , den God Isra'êls , een Huis gefticht zoude worden : Hy bad den HEERE gezworen, enden magtigen Jakobs eene gelofte gedaan, dat hy in de tente zyn's buizes niet zoude ingaan, enz. tot dat by voor den HEERE eene plaatze zou gevonden bebben , en wooningen voor dien magtigen Jakobs. Dan vermeld hy , als eenen naderen trap ter bereikinge van dit zyn oogmerk, alreden , de Arke des Verbonds , den troon, op welken den HEER , de magtige Jakobs, zynen zetel had , binnen Jerufalem gebracht te hebben : en gebruikt daar toe , die bewoordingen : zie wy bebben van baar geboord , in Epbratba : wy bebben ze gevonden , in de velden van JaèLr. Twe onderfcheiden zaaken , worden hier door den Dichter , aangaande deze Arke opgegeven ; waar van de eene droevig , maar de andere zeer heuchlyk was : het eene ziet op het geruchte van de wegneeming dezer Arke , door de Pbiliftynen , het welk ook tot David overkwam , toen hy noch in Epbratba , dat is Bethlebem , zich bevond : daar van zegt hy : wy bebben van baar geboord , in Epbratba : en het ander op de wederbaalinge en inbrenginge der Arke binnen Jerufalem , als hy vervolgt: wy bebben ze gevonden in de  Kirjath-Jearim. 471 4e Velden van Jaür. Immers dit woord Tj% (;aaör) verfchild niets van PTC, Qeabrimj dan alleen in de «niWe- en meervoudige uitfpraak : wes1 halven wy geen zwaarigheid vinden , door de Velü den van jA-att, die der ftad Jearim of Kirjatb' Jearim , te verftaan ; dewyl toch het redenverband :i dezes PJalms , zo wel van het geen dit vers onmidi delyk volgt, als voorgaat, genoegzaam uitwyft , , op deze plechtige afbaalinge der Arke des Verbonds I gedoeld te worden. Ook word deze ftad, Jof. XV. io. flechts blootelyk Jearim genoemt, zon; der het woord Kirjatb, daar voor gefteld. Wy hebben ze gevonden in de Velden Jaïrs : naamlyk, die zelve Arke; toen zy op eenen wagen gezet, uitgevoerd wierd , buiten deze ftad , en m de Velden , die dezelve omringen, het eerft gezien wierd, door al het volk , dat David was; het welk een uitgelaaten blydfchap vertoonde, met gezang en fpeeltuigen , wegens deze heuchlyke gebeurteniffe. Zie e overzettinge , 'a»W& : en in 'de Latynfche \ Anathotb : dus ten aanzien de uitfpraake dezes naams, in geene dezer drie hoofdtaaien , eenig verfchil te ontdekken is. Desgelyks , is genoegzaam geen verfchil, in de plaatzinge dezer ftad. Beiden , Eufebius en Hieronymus, (in Onom. vd voc. 'AwS-a$) geven 'aan dezelve , den afftand van III. (Roomfche) mylen van Jerufalem. En de laatftgemeldc, ( in Comm. ad jer. I.) bepaald haare gelegenheid nauwkeuriger, als ten noorden der genoemde ftad. Dit is door den Heer Reland, nauwkeurig gevolgt. Maar onder de andere H. Landpefchryvers, hebben eenigen, Anatbotb noord- ooft , en anderen, noord-weftwaard , geplaatft. Jofepbus bepaald dien afftand wel tot XX. Jladien: (Ant. Lib. X. cap. io.) doch dit /erfchüd weinig: want ao. ftadien maken t| Roomche mylen. Inmiddels kan men hier uit afnemen , hoe naiy jerufalem , de Propheet Jeremia t'huis hoorle :. want dit Anathotb was zyn geboortenplaats. Het ipfchrift zyner Godfpraak luid immers : De woor'en van Jeremia , den zoon van Hilkia , uit de Friesven , die te Anathoth waren , in den lande Benamins. Ter dezer oorzake, word hy, Jeremiade lnathothiter toegenaamt , Jerem. XXIX. 27. in in het ommeland dezer ftad , bezat hy ook een reld of eenen akker.; dien hy gekocht had , van yns Ooms zoon , Hanameè'l, zie Jerem XXXII. — 15. het welk op Gods uitdrukiyk bevel ge:hiede : tot een voorteken, dat, alhoewel dit gan:he; land eerlang van zyne inwooneren zou verlaa-  Anathotb. 473 ten worden ; echter , daarna een tyd komen zou , waarin men weêr , even als voor heen , in dit zelve land , buizen , •velden en wyngaarden kopen zou , (vers 15.) naamlyk , als het volk, uit Babel, zou wedergekeerd zyn. Derwyze word het door den Heere zelve verklaard, vers 25. en 42 -44. Was Jeremia uit de Priefteren, dat is, van een Priefterlyk geflachte , te Anathotb; zo blykt, dat de-', ze ftad mede behoorde onder de fteden , die den Priefteren ter bewooninge waren ingeruimt , en wel door Benjamin: want Anathotb lag in den lande Benjamins. Dit zelve word ook nader beveiligt , uit -jof. XXI. 18. want , alhoewel Anathotb , in de lyft van Benjamins fteden (Jof. XVIII.) niet genoemt was; word zy echter aldaar mede geteld , onder de fteden , die deze ftam , den Priefteren , overgegeven heeft. Uit Jef. X. 30. is te zien , dat de Priefterlyke waardigheid van de bezitters dezer ftad, hen zelve, zo min dan alle de andere inwooneren, verfchoerhen zou, van den overtelt, die het doortrekken van] Sanberibs leger naar Jerufalem, zou veroorzaken: want de Propheet, in het gemeen alle haare inwooneren aanfprekende , zegt : Laat uwe ftemme hooren tot Laïfcb toe , ó gy Elendige Anathotb ! willende , (zo men immers deze overzetting volgt, die dezelve is , met die van Tremellius) dat de inwooneren van Anathoth , wegens het gevaar van eenen aannaderenden vyand, hier te recht , als Elendige , aan te merken, eene Stemme van geklag verheffen zullen , zo luidruchtig, dat zy ( by eene vergrooten» ide manier van fpreeken) doorklonk tot Laïsch: :eene ftad , op de uiterfte noordelyke grenzen des lands gelegen , en dezelve , die daarna , met den maam van Dan , is bekend geweeft. Zie Richter. 'XVIII. 27-—29. Hoewel anderen met Coccejitt , Gg 5 de- Eene 'rieffierly-' ce ftad, in lenjami»,. Haar ongelukkigïootlot vord 'oorfpeld ^/.X,3q.  Het welk door zwaardere onheilen achtervolgtworden. $^4 Anathotb. deze woorden liever vertaaien: kt of wend uwe aandacht naar Laïfcb : menende dit Laïfcb , eene andere plaats te zyn , mede in Benjamin , en omtrent, tuffchen Gibea en Anathotb gelegen; die echter nergens meer gemeld word. Confer. Vitringce Commentar. in b. I. Het onheil, het welk den Anatbotbiters ditmaal wedervoer , was een voorfpel van veel zwaardere rampen , waarin zy by vervolg zouden ingewikkeld worden ; en wel ter vergelding der verongelykinge , die zy den Propheet Jeremia , hunnen eigen medeborger , hebben aangedaan : naar Jer. XI. 20— 23, Jeremia had aan zyn' eigen perfoon bevonden , de waarheid van het geen Jefus naderhand , aangaande het gemeen lot der Propheeten , aangemerkt heeft: Luc.W. 24. naamlyk , dat geen Propheet aangenaam is, in zyn vaderland. Dewyl de Propheet hen (naar hunnen zin) te getrouw behandelde , wierden zy met zo veel verbittering tegen hem vervuld , dat zy hem naar het leven Honden. Immers word van die mannen van Anathotb getuigt, (Jerem. XI. ai.) dat zy zyne ziele zochten , zeggende: propbeteert niet in den naam des HEERE , op dat gy van onze banden niet Jlervet. Daarom volgt des HEERE dreigtaal, vers 22, 23. Zie ik zal bezoekinge over ben doen : de jongelingen zullen door bet zwaerd fterven : hunne zoonen en. hunne docbteren zullen van honger jlerven : en zy zullen geen overblyfzel hebben : want ik zal een kwaad brengen , over de mannen van Anathotb , in het jaar hunner bezoekinge. Van de vervullinge dezer dreigtaal ,. is niets aangeteekent: doch naar alle waarfchynlykheid , is dezelve te vinden, in dat jaar der bezoekinge , het welk zy geduurende den vyandelyken inval van Nebukadnezar , den Koning van Babel, beleven zouden ; het welk toen niet zeer lang zou worden uitgefteld : wanneer de fteden dezes laDds , die  Anathoth. 475 i die eenige weêrftand boden , ftormenderhand ver- ■ roverd , de meefte inwooneren , door de Chaldeën , i omgebracht, en die van het zwaard waren ver-t I fchoond gebleven , in eene jammerlyke flaverny , wierden weggevoerd. In fommige fteden , deed Nebuzaradan , Nebukadnezars Veldoverfte , eenige weinige inwooneren overblyven: (ü Kon.XXV. 22.) ■', Maar de mannen van Anathotb , zouden, nadat bunne jongelingen door het zwaard zouden gefneuyeli j zyn , enz. geen Overblyfzel, bebben : dat is , de i geheele ftad zou van haare inwooneren worden ontbloot. ■ Het nakrooft dezer weggevoerden van Anathotb, is echter na de voleindinge der jaaren hunner gevangenifle , naar deze hunne ftad weêrgekeerd : bedragende de mannen van Anathotb toen 128. zie Ezr. I. 23. Nehem. VII. 27. Van dit zelve Anathoth , was ook oorfprongJyk , die Abjezer een der dertig helden , bevelhebbers van Davids heirleger , naar 2 Sam. XXIII. 27. Te Anathotb woonde ook Abjatbar , de Pries- ■ ter , die mede ingewikkeld was geweeft , in de fasnenzweering tegen Salomo , ten voordeele van des- , zelfs broeder Adonia , en deswegen van zyne bediei ninge ontzet, uit Jerufalem , naar deze Jlad verbannen wierd : ga , (zegt de Koning tot hem) naar Anathoth , ep uwe akkeren : want gy zyt een man des doods. Zie 1 Kon. II. 26. Hy was echter, niet te Anathotb, maar te Nob , gebooren ; var waar hy, als de eenige overgeblevene van zyns va ders Acbimelecbs omgebracht geflachte, verhuift ei naar Anathoth zich ter woon begeven had. Verge lyk iSam. XXII. 20—23. NOB. Zyis daar-i na weder ( bevolkt. Waardoor verder aanmer- kenswaar* dig. i  2ü>£ *me> de eene Priefterlyke ftad. In 'Benjamin. fef.X.^. opgehelderd. I 476 Nob. NOB. Het welk in de oorfpronglyke grondtaal 2:, in de Griekfché Overzettinge der LXX. No0* , en in de gemeene Latynfche Taaie , Nobe word uitgedrukt , was mede eene Priejlerlyke Jlad , in Benjamins erfdeel gelegen : hoewel zy noch in de lyft der fteden Benjamins , (jof. XVIII.) noch in die der Priesterlyke fteden dezes ftams , word aangetroffen. Immers word Nob duidelyk befchreven , als een ftad der Priefteren , 1 Sam. XXII. 19. Dat derhalven dit Nob, onder de Priefterlyke fteden des ftams Benjamins , niet mede opgegeven word, doed ons denken , dat zy niet dan in lateren tyd , lang na dat de afzonderinge der Priefterlyke fteden, der ftammen Ifraëls , gemaakt was , aan de Priefteren overgeleverd is. En dat dezelve binnen de grenzen van Benjamins ftam gelegen hebbe, is niet min klaar : dewyl zy Nebem. VIL 32. zaamen genoemt word, onder veele andere fteden , die door de Benjaminiten, na hunne wederkeering uit Babel , van nieuws bevolkt zyn: als Geba, Michmas, Aija., Betbei en Anathotb, iie wy hier voor befchreven , en in Benjamins erf. ieel gevonden hebben. Daar by is bewysbaar , dat Nobs ligplaats was , :üftchen Geba en Jerufalem : dewyl de meermaals aangehaalde togt des Konings Sanberibs , die ondernomen wierd, om Jerufalem te belegeren , waar van 'jef. X. 28 —32. gericht was , vaD Geba tot Nob: want, na dat de Propheet, vers 29. gezegt had : fe Geba houden zy hunne vernachting ; vind men dit 'oeirleger , vervolgens , vers 32. te Nob : want , te Nob, zou by (Sanberib) noch eenen dag blyven , eer )y zyne band zou bewegen , tegen den berg der dochter Zionss  Noii 477 Zions, den beuvel Jerufalem. 'Er worden wel, tusfchen Geba en dit Nob., meer andere fteden genoemt , als Rama , Gibea Sauls, Gallim, Anathotb, Madmeda en Gebim ; maar niet als zodaanige , welke de vyand daadelyk zoude doortrekken : deze komen alleen in aanmerking , als naby gelegen , aan de plaatzen, door welke deze krygstogt zoude worden volbracht ; en welker inwooneren , deswegens , met groote ontftelteniüe vervuld, naar allerwege met geheele troepen zouden gaan vluchten. Maar Sanberib zou van Geba , na aldaar zyne ver* 'nacbtïnge gehouden te hebben , des anderen daags 's morgens voortrukken , naar Nob, gelegen zo veel nader ^Jerufalem : en aldaar , eenen Dag verblyven , waarfchynlyk , om den legertrein , dien hy te Michmas, had moeten achterlaten; (vers 28.) om des te fpoediger , door den nauwen doortogt te Geba , te geraken , alhier te Nob , weder intewachten ; zonder welke hy niets met vrucht zou konnen ondernemen tegen Jerufalem. Daarom , dat hy , eenen dag gebleven was te Nob , en de gemelde legertrein , waar onder ook de ftormrammen , en andere geweldige werktuigen worden verftaan, in dieneenen dag by het leger zou aangekomen zyn , zou Sanberib zyn band bewegen , dat is , zyn magt met geweld te werkftellen, tegen den berg der dochter Zions , den heuvel Jerufalems. Een droevig nootlot heeft deze ftad , én wel orifchuldig , moeten treffen , door een geval , het welk meer dan eenig ander, des Konings Sauls naam, in de geweide gefchiedeniffe , bezwalkt heeft. In den tyd , toen de verwyderinge tuffchen Saul en David , zynen fchoonzoon, hoogft gerezen waren , had Achimelech , een der Priefteren te Nob , aan David , als hy voor Saul vluchtte , eenige toonbrooden tot deszelfs onderhoud, benevens Goliads zwaard, dat Die flad is aanmer- kelyk,we- gens eert grouw- zaam bloedbad ? door S*ul, binnen dezelve ge-» fticht.  Zy moet van de ftad Noiah onderfcheiden worden, 478 Nek dat binnen die ftad ter gedachtenifle bewaard wierd; medegedeeld. Zie i Sam. XXI. i -—- 9. Hier van was Saul zo dra niet verwittigt , of hy merkte dit beftaan van Acbimelecb aan , als eene heimelyke be. gunftiging zyns vyands , Davidt: en dus als een misdaad, des doods waardig. Weshalven, hy niet alleen Acbimelecb , maar ook zyn geheele geftacbt beftaande uit LXXXV. Priefteren , deed om het leven brengen : en onmiddelyk daarna , ook alle de overige inwooneren, zonder Vrouwen of Kinderen ja zelfs het vee , te fpaaren. Zie 1 Sam. XXIl' 9 19- In de Over-jorddanfcbe landftreek, en wel in deszelfs noorderlyk gedeelte , dat aan den halven ftamme Manajje ten deel gevallen was , vond men eene ftad Noba , Numer. XXXII. 42. die met dit Nob geenzins moet verward worden. De wyze hoe de naamen die'r beide fteden onderfcheidenlyk gefchreven worden , verfchild ook van elkander te veel , dan omze voor ééne en dezelve ftad te konnen aanzien: want dit iVó& word in 't Hebreeuwfch m (Nob) en het andere rtii (NoBacb) uitgedrukt. Het was echter nodig dit hier met één woord aan te merken , dewyl Eufebius en Hieronym, (in Onom. ad voc. No/*(èd*) zich wezenlyk daar in vergift, en ze beiden voor ééne en dezelve ftad erkend hebben : weshalven , Bonfrerius, (in Annot. ad Onom.) ook niet verzuimt heeft, de ongerymdheid van dit gevoelen, te vertoonen. GAL- *. Hoe Noè , het welk anderzints by de Grieken N«/3« , gefchreven word , in het Onomaflicon van Eufebius dus verl keerdelyk , Na,«S« , word uitgedrukt; daar over heeft de Heer Reland, eenige letterkundige aanmerkingen, die wel verdienen , te worden nagelezen. Vid. Valeft. pag. 911. Hieronymus heeft dien naam cenigcrmaatc in zyne Latynfche QveraettiaJe veranderd, fchryvende Naih fivt Ne fa.  Gallim. 47& G A L L I M word by de Hebreen gefchreven i by de Grieken r«aa!p, enby de Latynen, Gallim: des indeze drie taaien , geen verfchil in de uitfpraak word aangetroffen. Vermits die zelve ftad, Jef. X. 3°- faamgevoegt( word, met verfcheiden fteden aan Benjamin behoo-. rende , als Ajatb, Migron, Michmas, Geba en Rama ; zou men byna vermoeden , dat zy ook in Benjamin gelegen hadde : gelyk Bonfrerius , (i« Annot. ad Onom. advoc. r*Me/) ook werklyk daartoe overheid. Maar zy is in de Griekfcbe Overzettinge der LXX. Jof. XV. 59. tot de lyft van Juda's fteden gebracht : en wel van die , die op het gebergte van Juda lagen. Een klaar bewys, dat zy toen , voor ééne van Judas fteden , is bekend geweeft. Ook kan men uit de wyze , hoe de Propheet Jefaia , ter gemelde plaatze , van Gallim gewaagt, niet befluiten , dat die ftad in Benjamin zelve gelegen hebbe : zy word wel in de befchryving van Sanberibs krygtogt naar Jerufalem genoemt: maar niet onder de fteden, door welke die togt van den Jordaan , derwaard heen gericht was: dan zou zy zonder twyffel in Benjamin te zoeken zyn: maar alleen onder de fteden, welke als naby Jerufalem gelegen, op het eerft geruchte van het aannaderend Affyrifcl heir, met veel fchiïk zoude worden aangegrepen : en zo verre , dat haare inwooners hunne ftemme niel zouden konnen bedwingen , van geklag en geween Dit verbeeld de Propheet , door zyne aanfpraak toi deszelfs inwooners, alle zamen , in die enkelvou dige bènaaming, der Dochter Gallim , begrepen in welke aanfpraak , hy deze inwooneren, tot zoda m Gnllim\ Lag ia fuda. En wori gedacht, Jef.X.lol > i  2.y isvas eene onzekere ge. kgenaeid. En niet teer aanincrkelyk. lAaimer.i, word behalven ƒ*ƒ. X.31. 48o Gai/j'j»; nig een klaag.flemme te doen hooren , beweegt; te kennen gevende , dat zy groote reden daar "toe hadden : roep luid (zegt hy) met moe Stemme , gy Dochter Gallim. Voorts weet men aangaande de Ligplaats van Gallim, niets met zekerheid. Eufebius heeft dezelve aangetekent, (in zyne Onom.) met den naam van rxAKa , doch fpreekt daar van (gelyk ook Hieronymus in zyne vertaaling) twyffelachtig,'naamlyk : ,j dat men zeide , dat niet verre van Accaron , " (verfta Ekron , in het land der Pbiliftynen) een vlek gevonden wierde ,■ Gallim geheeten." Dit kan echter ons Gallim niet geweeft zyn: dewyl het dan wat te verre achter Jerufalem zou gelegen hebben , dan om , zo dra de Affyrifche Koning , op deze hoofdftad aanrukte , een krygsgefebry te moeten opheffen. Dit betrof alleen , de naaft by Jerufalem gelegen fteden. De geweide Gefchiedeniffe leid echter weinig fchade, door de onzekerheid, waar in men is , aangaande de ligginge dezer ftad : dewyl zy zo zelden voorkomt. Het eenige , waar door zy'aanmerking verdient, is , dat die Palti , aan wien Saul, zyne dochter Mcbal , Davids huisvrouw , zedert hy j met dezen zynen fehoonzoon in verwyderinge leefde , gegeven had , uit die zelve Rad'Gallim , oorfpronglyk was : naar 1 Sam. XXV, 44. MA D M E N A het welk in het Hebreeuwfch , in hetGriekfch MaJêfSijy* , (Madebeena) en in het Latyn Medemena befchreven word , is mede in de meermaals gemelde togt des Konings Sanberibs , gedacht, Jef X, f£s De Propheet zegt : Madmena vlied weg : rcrftaande de inwooneren ; die , zo dra de droevig;.  Madmena. 48 i tyding van de naderinge der vyanden hen beliep , met al wat zy bergen konden , de vlucht neemen zouden , hunne ftad verlaatende , om niet hunnen vyanden tën proói gefteld te worden. Daar uit blykt dan , dat Madmena , méde niet verre van Jerufalem lag : het zy in Juda , het zy t veel eer in Benjamin, En dit is al wat men van deze ftad, in de Heilige Schrift aantreft. 'Er word wel in de lyft der fteden van Juda , Jef. XV. 31. een ftad, Madmanna , genoemt; het welk veel zweemd > naar Madmena : doch dewyl zy aldaar geplaatft word , op de zuidelyke grenzen van Juda » aan de landpaalen der Edomiten , kan daar door dit Madmena niet gemeend zyn. G E B I M Deze ftad word in veelerly taaien , zeer ver-" fchillende uitgedrukt. In den oorfpronglyken text leeft men j Q,?2 , doch in de Griekfché Overzettinge, met een groote veranderingen Tiffitle (Gibbeiry, en in de Latynfche , Gabim, Zy is door niets aanmerklyk , dan dat zy by vef-j icheiden fteden van Benjamin , mede gemeld word, ■ Jef. X. 31. en aldaar met Madmena , als twe naby elkander gelegen plaatzen, faam genoemt: Mad~ men vlied weg: en de Inwooners van Gebim Vluchten met Hoopen: dat is, met geheele troepen ; om niet in handen te vallen , des Konings van Affyrie; die met zyn heir kwam aantrekken naar Jerufalem. Buiten deze eenige plaats 4 word ook van dezelve nergens gewag gemaakt. Maar , daar tegen , zal Hfe &A, Nergent emeld, 1 Gt6im\ Desgei 'ks.  48z Rama. Met den raam van Rama. Waren reële fteden inP«leftina bekend : en waar door. RAMA ons ongelyk meer ftoffe verfchaffen , dan deze en eenige andere laatft opgegeven fteden : als te recht mede te tellen, onder die fteden des Joodfchen Lands , welke by uitftek merkwaardig zyn : en aan welker kenniffe , het goed begrip van verfcheiden voorvallen der Heilige Gefchiedeniffe, zeer veel hangt. Eer wy de waare gelegenheid van Rama onderzoeken ; zy ter vermydinge van alle misverftand , aangemerkt, dat verfcheiden fteden dezes zelven naams, in het Joodfche Land, eertyds wierden aangetroffen ; die ongetwyffeld , by de inboorlingen , door zekere omfcbryvingen , ter aanduidinge van derzelver byzondere gelegenheid , van elkander zullen onderfcheiden zyn geworden : of fchoon dit in de Heilige Schrift niet klaar voorkomt. Dat zo veele fteden dien naam van Rama droegen , daar van kan zelfs een goede reden worden bygebracht , af te leiden , uit de betekeniffe dezes naams : want komt van a3 ; het welk by de Hebreen gebezicht word , van al wat in hoogte boven andere dingen uitfteekt, als van hooge bergen , Deuter. XII. 2. enz. weshalven , ganfch niet vreemd is , dat in dit zelve land , zo ryklyk allerwege met bergen vervuld , (van welke de boogfte gemeenlyk wierden uitgekozen , om de fteden daarop te ftichten ) veele zodanige fteden gevonden wierden , welker booge gelegenheid , door dien zelven naam , wierd te verftaan gegeven. * Immers, *. In andere bergachtige landftreek en , is mede niet ongemeen, dat verfcheiden fteden zodaanige naamen dragen, door Welke haar hoogte word uitgedrukt. Als men inzonderheid , de Kaart van het bergachtig Duitsland, met zyne oogen doorwan».  Rama* 483 mers leeft men van een Rama , in Aser's ftam * Jof. XIX. 29. van één in Nephtali, vers 36. van* één in de Over-Jordaanfche landftreek, Gilead 2Kon. VIII. 28, 29. van één in Benjamin, Jof. XVIII. 25. waar by anderen noch een vyfde voegen : naamlyk , één Rama op Ephraims Gebergte : waar van gewaagt word , Richter. IV. 5. erf 1 Sam. I. 1. in welke laatfte plaats , dezelve met den naam van Ramatbaim voorkomt. Ondertuflchen is noch zo zeker niet, dat men dit. Rama Benjamins , van Rama op Ephraims gebergte) geplaatft, waarlyk te onderfcheiden hebben. De: Geleerde Cellarius pleit wel daar voor, (Geogr. Ant. Tom. II. pag. 446. 6P 471.) ea nevens hem ,< veele anderen : gelyk hy ze als twe verfcheiden fte-' den, ook in zyn Kaart, afzonderlyk geplaatft heeft:' Rama Benjamins ten weften , doch zeer naby Jerufalem t en het ander , met den naam van Ramata , ten noordweften , veel verder van daar , en dicht by de fteden Joppe en Lydda : welk laatfte , hy meend dezelve ftad te zyn , die heden Ramula of Ramla wosd genoemt. * Doch al het bewys ruft meeft Windeld , zal men daarin ontmoeten : Hochjlei , Hobaus , Hohenberg , Bohen Elbe, Hohenegg , Hohmtms , HoheMe , Bohenfolms, Hohemlein , Hohentwiel , en meer anderen. *. Van dit Ramula by Joppe, zullen wy in het vervolg van dit ons werk . eenig naricht geven. Deze ftad hgt, m eene groote vUkte: was de aandacht van den heer Cellarius hierop gevallen t zou hy dit Ramula nooit , voor Ram» , op Ephraims gebergte, hebben konnen aanzien. Behalven , dat het hedendaagfche Rama aan een1 geheel anderen oord hgt, dan om ooit tot Ephraims ftam te hebben konnen behooren. 13yaldien , die ftad reeds voorheen in wezen geweeft ware, zou zy ongetwyffeld , tot de ftamme Dan , gerekend zyn geweeft. Die ftad zou echter , ia'Ephraims ftamme, moeten gelegen hebben, naar de veronderftellingc der geeuen . Hh * - - \amaTStn\ amins is liet te oni cheiden, 'an Ramü >p Eéraims\ebergtt±  484 Rama. meeft op die veronderftellinge, dat Ephraims geherg' te zich niet zou konnen uitgeftrekt hebben , onder dien naam , buiten de grenzen van Ephraims ftam : en derhalven , Rama in Benjamin met Rama op Ephraims gebergte , geenzins dezelve ftad zyn: daar wy nochtans bewezen hebben , (in het ijle Deel , bladz. 155, 156.) dat al het gebergte, ook ten zuiden van Ephraims ftam , het welk aan den ftamme Benjamins behoorde , reikende zelfs, tot aan Jerufalem , met den naam van Ephraims gebergte , is bekend gebleven ; zedert die van Ephraim , by de eerfte Landverdeelinge te Gilgal , dit geheele gebergte , onder hun erflot gekregen hadden, en ook na dat zy dit zuidlyk gedeelte, met alle de daarop liggende fteden , by de laatfte Landverdeelinge aan Benjamin , hadden moeten afftaan. Weshalven wy geen de minfte reden hebben , om tuflchen Rama Benjamins en Rama op Ephraims gebergte , eenig onderfcheid te ftellen. Als een andere reden, om een tweërly Rama alhier te ftellen , zou konnen in aanmerking komen , dat Jofepbus , ( Ant. Lib. V. cap. 11.) de ftad Rama, waar Samuel gebooren is , zegt, in het erflot van Ephraim, gelegen te hebben: en dus niet fchynt , dezelve ftad te konnen zyn , met Rama , welke Jof. XVIII. 25. aan Benjamin word toegefchreven. Doch wie weet niet, dat Jofepbus , die zo veele eeuwen laater leefde , nadat de onderfcheidinge der landdeelen , naar de byzondere ftammen Ifraëls, geheel in onbruik was geraakt, wel meermaalen zich placht te vergiffen, in de plaatzinge der fteden , met betrekkinge tot haare ftammen? die daarom , voornaamlyk , wyl van een "Ram* op Ephraims gebergte , gewaagt word , dezelve van Rama Bmjamir.s, willen onderfcheiden hebben.  Rama. 485 men ? In de Heilige Schrift , heeft hy ten minften nooit gelezen , dat in Ephraims ftamme , ééne ftad Rama gevonden wierd : veel min dat zelve Rama\ waar uit Samuel zynen oorfprong had. Ja waarom , zou Jofephus , niet zo wel dan laatere Schryveren , tot die gedachten konnen misleid geworden zyn , door alleen te zien , dat eene zekere ftad Rama , in de Heilige Schrift, op Ephraims gebergre wierde aangewezen ? zonder zich te bezinnen , dat deze ftad, (aangemerkt de verre uitgeftrektheid van Ephraims gebergte) zeer wel op dit gebergte , en echter , ook in Benjamins ftamme kan gelegen hebben. Dit Rama Benjamins komt hier dan onder alle de fteden , welke dien naam gedragen hebben, meeft in aanmerking : dewyl het door de gevallen van Samuel en Saul , zeer vermaard is in de geweyde Gefchiedeniffe. Wy willen daarom eerft deszelfs Ligplaats onderzoeken. Dat de ftad Rama , Jof. XVIII. 25. onder Benjamins fteden , mede gerekend word, geeft ons des aangaande wel eenig naricht , in zo verre , daar uit blykt, dat zy ten minften binnen de grenzen des gemelden ftams , moet gezocht worden. Dan , Jofephus bepaald haare gelegenheid nader , (Ant. Lib. VUL cap. 6. fol. 284.) tot XL. ftadien van Jerw falem*: uitmakende 5. Roomfche mylen. Dit ftemt nagenoeg overeen , met Eufebius en Hieronymus; die (in Onom. ad voc. Vu^d) dezelve plaatzen VI. (Roomfche) mylen, dat is 2. uuren wegs, van ge- mel- *. Die aangaande deze ftad, Adrichomius naflaat , zal bevinden , hoe zeer hy zich hier vergift hebbe : dewyl hy op Jofephus , zich beroepende , zegt , (Theatr. Terr. Sttnéï, fol. 19, ) dat Rama , {auadringentis fiadiis) vier honderd fi«dien van Jerufalem, lag. Hh 3 Deszelfs jelegenüeid word nader be» paald.  ïn reden jgegeven, waarom zy Ramathaftm,word gejioemt. 4.86 Rama. •melde ftad , en wel ten noorden , op den weg naar Bethel. Dewyl Bethel 12. mylen van 'jerufalem vérwydert was ; zo volgt , dat Rama ter halverwege , tuffchen die beide fteden , moet gelegen hebben. De vermaarde Engelfche Reiziger, R. Pocoke, heeft dit Rama , in zyne Kaart, o. Engelfche mylen, (die de Roomfche gelyk ftaan) en dus wat te verre, noordooftwaard van Jerufalem geplaatft. Voorts , was Rama , niet verre van Gibea Sauls : weshalven die Leviet, die met zyn bywyf uit Bethlebem , langs Jerufalem , naar het gebergte Ephraims reisde , als het in den laaten avond, reeds donker begon te worden , tot zyne knecht zeide : ga voort , dat wy tot een*., die'r plaatzen naderen, en te Gibea, of te Rama , vernachten. Zie Richter. XIX. 13. Dit zeide de Leviet , als hy tot voor de poorten van Jerufalem , genaderd was: (vers 11.) en ftellende, ten aanzien die'r beide plaatzen , als onverfchillig , in welke zy vernachten wilden ; blykt , dat zy even veel tyds , ter bereiking zo van de eene, als de andere ftad , zouden nodig hebben : hoewel Gibea iets nader by Jerufalem fchynt gelegen te hebben dan Rama, wyl dit eerft genoemt word : te Gibea of te Rama. Om die zelve reden , worden Rama en Gibea , als naby elkander gelegen plaatzen , meermaalen zaamgenoemt. Zie Hof. V. 8. en elders. Wy zien die zelve ftad, 1 Sam. I. 1. voorkomende , met den naam van BRfjft D'ggs, (Ramatbaim Tzopbim) zynde o'0?7 , de twevoudige uitfpraak , (terminatie dualis) van n?"3, (Rama) zo veel gezegt , als de beide Rama's of het twevoudig of dobbeid Rama. Dit heeft men te vergelyken, met meer andere fteden des Joodfchen Lands , die desgelyks eene twevoudige bènaaming dragen , als Jerufcbalajim , Tzemarajim , Kirjatbajim, enz. en daar van kan geene andere reden gegeven worden 3 dan dat Ra-  Rama. 48? Rama, eigenlyk, uit twe fteden, die echter faamvereenigt waren , beftond : het zy dan een Oude en Nieuwe ftad, her zy een Groote en kleine ftad, het zy ( het welk wy wel liefft aanneemen ) uit eene Bovenen Beneden ftad. Doch belangende het bygevoegde woord nJ?1!f > ( Tzophim) : dit heeft zyn bedenkicge , hoe tot de ftad Rama betreklyk te maken : des te meer, dewyl het niet in de twe- maar meervoudige uitfpraak, (in termin. plur.) ftaat. Om deze reden wil Danzius, (Interpret. §. 136.) dit Tzophim niet gebracht hebben tot de ftad , maar tot Samuels vader , Elkana; die aldaar befchreven word , als een 'man van Ramatbajim : in welken zin , Tzophim niet anders betekend , dan dat hy was van het geflachte der Tzophiten of Tzupbiten , het geflachte , waar van Tzupb de voorvader was. De daar aan volgende omfchryving fchynt dit nader te beveiligen : luidende, dat hy een man was van Ephraims gebergte , met naame Elkana , een zoon Jerochams , des zoons Elibu , des zoons Tocbu, des zoons Tzuph : dus hy, als de vierde uit Tzuph , de ftamvader van het geflachte der Tzupbiten , was afgedaald. Dat door deze Elkana's woonplaats, Ramatbajim, de ftad Rama gemeend werde , is geen de minfte tegenfpraak onderworpen: dewyl zy 1 Sam. I. iQmet haaren gewoonlyken naam Rama voorkomt: al waar men van Elkana en Hanna , de beide ouderen van Samuel leeft , dat zy , van Silo wederkeerende , kwamen tot bun huis te Rama: en Hoofdft.U. 1U dat Elkana ging , naar Rama in zyn huis. Daar dooi word dan dit Rama aan ons bekend , als de Geboorte Plaats van Samuel , dien wyzen en vroomen Richter onder Ifraël, en den laatften van allej die deze aanzienlyke bedieninge bekleed hebben Zie van zyn geboorte aldaar, 1 Sam. I. 20. Binnei Hh 4 B4 Zy was Samuels geboorteen woonplaats. i  En dooi verfcheiden gevallen desKo flings Sau aanmerklyk geïyorden. 488 Rama. Rama heeft Samuel ook beftendig gewoont: alhoe» wel hy van jaar tot jaar rondom reisde, naar Bethel, Gilgal en Mispa, om Ifraël te richten. Zie i Sam. VII. 16, 17. Aldaar was zyn Huis : zegt de Ge- fchiedfchryver. Vergelyk Hoofdji. IX. 10 14. Dat hy ook binnen deze ftad geftorven zy , is zeer waarfchynlyk : immers is zyn lyk aldaar ter aarde befteld , in zyn buis te Rama. Zie Hoofdji. XXV. 1. Naar zekere overleveringe , zou de eerfte der Oosterfche Keifers, Arkadius , de beenderen dezes Propheets , zo veele eeuwen daarna , uit dit graf genomen , en naar Thracie , (dezelve provincie , waarin zyne zetel ftad , Konjlantinopolen lag) verzonden hebben : ja dezelve aldaar , door de inwooneren' , met zo veel blydfchap ontfangen zyn , dan of zy den Propheet levendig , onder zich ontfan« gen hadden : gelyk de Heer Reland , Palejl. pag. 965.) aanhaald uit Hieronymus , ( ad verf. Vigilantium.) Te Rama , of immers eeven buiten * de ftad , is ook Saul , door dezen Samuel gezalft , tot de eerfte Koning over Ifraël. Zie 1 Sam. X. a ter gelej genheid , als hy de Efelinnen zynes vaders Kis, die 'onder het weiden op Ephraims gebergte, van de overige kudde waren afgedwaald , nergens vindende , zich tot dien Propheet wende f, om hem, wegens de- *. Dat deze zalvinge van Saul, niet binnen, maar buiten Rama , voorgevallen zy ; is te zien uit het geen onmiddelyk voorgaat . 1 Sam. IX. 26. want Samuel en Saul gingen beiden uit, naar buiten. f. Daar de Gefchied-fchryver verhaald, iSxm. IX. hoeveel moeiten , door Saul en zynen knecht aangewend wierd, pm de verlooren Efelinnen zyns vaders op te zoeken , word vers 4, y. niet alleen van Ephraims gebergte gewaagt , maar pok van het land Salisa > het land Sahalim , het land van Jemini , en van het land Zuph j welke landen zy ter dezer ge-j  Rama. 4?9 deze Efelinnen , raad te vragen : welk geval, als door het, beleid der Goddelyke voorzienigheid volbracht , ten einde Samuel, dien Saul , te Rama te doen ontmoeten , uitvoerig verhaald word , in het eeven voorgaande negende Hoofdftuk. Wel is waar , dat de ftad Rama, in dit geheele gefchied - verhaal, niet met haaren eigen naam voorkomt : doch is daar tegen genoeg , dat van een ftad gefproken word , binnen welke de Propheet Samuel woonde , zie vers 6, io. en die gelegen was , op Ephraims gebergte : welke omftandigheden men alleen heeft te vergelyken , met i Sam. VII. 16, 17. waar men verneemt, dat Samuels Huis of woonplaats binnen Rama was ; om te befluiten , dat ook door die gemelde ftad, geene andere , dan dit zelve Rama , kan gemeend zyn. Hier by komt, dat ook van Saul en zynen knecht word aangemerkt, vers u; dat zy opklommen , door den Opgang dezer ftad , en vers 14. dat zy in de ftad Opgingen : ten bewys , dat deze ftad op eene hoogte gefticht geweeft zy : eene omftandigheid , die op geen ééne ftad beeter ftaat, dan op Rama ; welke gezegt is , van haare beoge ligginge , op eenen berg , haaren naam ontleend te hebben, Ondertuflchen , was deze zalvinge van Saul in of by Rama, reden genoeg, om ze door Eufebius en Hieronymus , Sauls Stad , te doen genoemt worden , (in Qnom. ad voc. V»[** ) : want , Saul is geenzins bin- gelegenheid , doprgekruift hebben. Door deze landen , heeft men niets anders te verftaan, dan byzondere velden of A«, in dc nabuurfchap van Rama gelegen ; die dus onderfcheidenlyk genoemt worden , elk naar deszelfs eigenaar. Het land £uph , onder anderen, was een veld, behoorende, aan het nageftacht van dien Zuph, die 1 Sam. I. 1. voorkomt, als een van Samuels voorvaderen. Hierby, mag men aannaaien, de woorden van Vf. XLIX. 11. Zy noemen de landen, naar hamen naam. m 5  Die flad behoorde daarna.ondcr 't Ryk Ifraëls: tot zo lang zy door Afa vermeesterdwierd. 490 Rama. binDen Rama gebooren, dat zy ter dezer oorzaake, als Zyne ftad , kon worden aangemerkt: gelyk dus Betblehem , Davids ftad genoemt word , Luc. II. 4. en Betbfaida, de ftad van Andreas en Petrus , Job. I. 45. Sauls geboorte plaats , was Gibea; daarom , Gibea Sauls toegenaamt. Ook zal Saul, zo lang Samuel in leven was , (met wien hy , als den voornaamften onder alle Gods Propheeten van dien tyd, in allerly gewichtige voorvallen, moeft raadplegen ) veeltyds te Rama zich onthouden hebben. Toen David , by Saul pas in ongunft geraakt , dit Rama tot zyne eerfte vlucht-plaats nam, om by dien zelven Samuel, raad en hulpe te zoeken ; gaf dit desgelyks aan Saul gelegenheid , om zich naar Rama te begeeven ; gelyk ook ter zeiver tyd , naar Najoth by Rama . een dorp of vlek , in haare nabuurfchap gelegen ; werwaard David , met Samuel geweken was. Zie 1 Sam XIX. 18 —24. Men vind Saul, ook daarna , zittende op eenen beuvel, onder bet geboomte , te Rama. Zie 1 Sam. XXII. 6. Toen , onmiddelyk na Salomo's dood , het duslang vereenigt Ryk in tweën gefplitft wierd , geraakte Rama , onder het afvallig Ryk Israöls. De inwooneren , als tot Benjamin behoorende , zouden zeker, ingevalle zy hunne natuurlyke neiginge hadden mogen volgen , veel liever , nevens hunne andere ftamgenooten , tot Juda's Ryk, zich vervoegt hebben : doch het is waarfchynlyk , dat Jerobeam , de eerfte der Koningen Ifraëls . die ftad door ge. weid vermeefterd en aan zyne heerfchappy gehecht heeft. Dit gaf ondertuflchen aan Juda's Ryk veel onveiligheid , eene ftad van zo veel aanbelang , en niet meer dan 2. uuren gaans , van des zelfs hoofdftad Jerufalem , afgelegen , te moeten zien , onder de magt hunner bitterfte vyanden : des te meer , toen de Koning Baëza, dit zelve Rama, begon te ver-  Rama. 491 verjierken : het zelve voorziende met eene talryke krygsbezettinge ; die te gelyk zyne eigen onderdaaoen , zouden beletten , in het overloopen , tot het Ryk Juda. Zie i Kon. XV. 17. vergeleken met 2 Cbron. XVI. 1. Waar uit dan teffens kenbaar ■word , dat Rama op den gemeenen landweg , tusfchen de beiden Ryken , Juda en Ifraël, gelegen hebbe. De herwinninge dezer ftad , achtte Koning Afa , daarom van zo veel noodzakelykheid , dat hy geene andere uitvlucht ziende , te rade wierd , tegen alle legelen van voorzichtigheid , uitheemfche hulpe te verzoeken , en zelfs een goed deel van den fchat des Tempels te belleden , aan Benbadad , den Koning van Syrië: dien hy daar door bewoog, om zynen vyand Baëza te beoorlogen: makende deze ten zynen voordeele , eene afwendinge , in het noordelyk deel van Ifraëls Ryk : waar door Baëza zich genootzaakt vond, van de verdere verfterkinge van Rama af te zien. Waar na Afa , die ftad daadelyk herwon, en de bouwftoffen, door Baëza daar toe in gereedheid gebracht, deed wegnemen , om ter verfterking van twe andere fteden van Juda's Ryk, die dezelve mede zeer noodig hadden , naamlyk , Geba Benjamins en Mispa , te hefteden. Zie x Kon. XV. x8 22. vergeleken met Cbron. XVI. 2 -6. Sedert dien tyd, kan men anders niet ontdekken, of Rama is, onder alle de volgende Koningen, aan Juda, verbleven: zelfs ook,na dat het Ryk Ifraëls, door den Affyrifchen Koning , Salmanefer , aireden t'ondergebracht was. Daarom , als dezes Salmanefers zoon en opvolger , de Koning Sanberib , ook het Ryk Juda, onder de regeering van Jebiskia, trachtte te vermeefteren , ten dien einde , met een groot heir, op de hoofdftad Jerufalem aanrukkende; kortlyk verklaard.  492 Rama. 4 De plaat! Jerem. XXXI.iy hoe verfchillendeopgevat. j I l i « i % de ; wierden Rama's inwooneren, in verwachting dat deze ftorm hen mede gelden zouden , dermaten met ontjleltenijfe vervuld , dat zy beefden. De Propheet Jefaia, dit in den geeft voorfpellende , gebruikt, Hoofdji. X. 29. die uitdrukkinge: Rama Beeft. Genoegzaam algemeen is het gevoelen , dat die zelve ftad Rama * mede bedoeld zy, Jerem. XXXI. 15. alwaar de Propheet den HEERE' fprekende invoerd : 'Er is eene jlemme geboord in Rama: eene klage , een zeer bitter geween. Van dit zelve verftand *. Alleen • moeten hier van uitgezonderd worden , die het woord rjp-j , in die gemelde plaats, voor een gemeen naamwoord aanzien ; het welk aldaar , naar deszelfs eigen betekenisfe , niet anders zou uitdrukken , dan de Hoogte : de flemme is in de hoogte gehoord. Men treft het dus aan , in de Araiifche Overzettinge. Ook is 'er een affchrift der Griekfché Overzettinge ; waar in men leeft U m ifc^jGJ. De gemeene Latynfche Overzettinge heeft, in exelfo. Desgelyks de Hoogduitfche , au ff der hohe : het welk alles , op dat eerftgemelde, uitkomt. De Heer Reland fchynt mede niet afkeerig , van die zelve gedachten , dat daar door het hooge gebergte van Judeë te verftaan zy, (vid. Paleü. pag. 964.); over welke, die lemme van geklag en bitter geweeo der moederen en kinderen sou gehoord worden. Ondertuffchen , houd ons meeft te ■ugge , • van die gedachten te zien , dat Mattheus , Hoofdji. II. 18. in de aanhaalinge dezer Godfpraake van Jeremia , het woord Rama als een eigen naam eener ftad, opneemt, fchryrende : (pmi è, vi^ü wowS^ : 'Er is een femme, in Rama. •ehoerd. En hier geld niet te zeggen , dat Mattheus dit zou jedaan hebben, volgende de Griekfché Overzettinge der LXX. laar de gewoonte van alle Schryveren des Nieuwen Teftanents: want , behalven, dat men nooit kan verwachten, lat een Godlyk Schryver des Nieuwen Teftaments de LXx'. ;ou volgen , in gevalle dezelve tegen den waaren zin des lorfpronglyken grond-tekts rechtftreeks aanliep; zo ziet nen , dat Mattheus, in deze aangehaalde woorden van Jere* nia, van de Griekfché Overzettinge is afgeweken.  Rama. 493 i ftand zyn ook alle de Joodfche Meefters ; die echter iden inhoud dezer Go'dfpraake geheel anders uitleg, gen , dan de Chriftenen , uit deszelfs aanhaalinge , ! Mattb. II. 17, 18. hebben geleerd. Zy duiden ze I op dat naar gekerm der gevanglyk weggevoerde Joden naar Babel, ter gelegenheid, als zy door de ftad Rama , derwaard wierden heen geleid. Dat immers : deze togt door Rama, gefchied zy , is te befluiten , uit Jerem. XL. 1. De Propheet verhaald daar, dat : Nebuzaradan, de Veldheer des Chaldeeuwfchen heir1 legers, hem , uit Jerufalem, alwaar hy met ketenen , gebonden was geweeft, in het midden van alle andere gevangenen, wel tot zich had doen haaien, naar 1 Rama , maar hem ook. van daar in vryheid liet heei nen gaan : toen de andere gevangenen, van Rama, (dat de gemeene verzamelplaats fchynt geweeft te zyn) verder naar Babel wierden weggefleept. En j in der daad , de zamenhang van Jeremia's voorzeg- Iginge, Hoofdji. XXXI. 15 17- fchynt, op het i gemeld geval, zo wel toepaslyk , dat eenige Chris: ten uitleggeren, en onder die, de geleerde J.Marck i (Exerc. Text. Exerc. XX.) de geheele overbrengin1 ge', tot Betblebems Kindermoord, oordeelen, door 1 den Euangelift Mattbeus, niet anders , dan by wege wan eene welvoegzaame gelykluidenheid , (accom| modatie) gefchied te zyn : of dat anderen , met ;, Ligbtfoot, (Oper. Tom. I. fol. 306, 307.) die voor>: zegginge, beiden , op de gemelde gevangen Joden, de ftad Rama doortrekkende ; en op het moordgeifcbry , zo der moeders als der kinderen , die door ! bevel des Konings Herodes , in en buiten Bethlebem, wierden omgebracht, toepaslyk maken. Ten aanzien van zodaanig eene tweerly Prophee< tifchen zin, durven wy niets bepaalen. De bewoor1 dingen , door den Euangelift Mattbeus, Heofdft. II. 17- Word loor den Euangelift Mattbeus ï  op Bethit hemt kindermoordgeduid. Zonder datwyaa een aude Rama, da dat in Ren jamin lag behoeven te denken 494 Rama. -17. by de aanhaalinge dezer Godfpraak gebruikt, als hy zegt : Toen is Vervuld geworden, het geen ge/prooken is door den Propheet Jeremia, luidende ten minften , genoegzaam krachtig , om ieder een, die met eerbied en onderwerpinge , de Heilige Schrift leeft, te doen gelooven , dat de Propheet Jeremia-, in deze woorden , het gemeld ongeval ongetwyffeld befchreven hebbe : en dat derhalven dit, 'er is eene ftemme gehoord in Rama, eene klage en zeer bitter geween , niet te verftaan zy, van eene ftemme, die binnen Rama zelve verwekt wierd , maar die , als ware, van Bethlebem doorklonk , tot aan Rama, en dus door Rama's inwooneren kon gehoord worden. Het welk men dan alleen heeft op te vatten , naar eene vergrootende manier van fpreeken , ( hyperhole) die meermaalen in de verklaaringe derGodlyke Schriften toegelaaten word. Anderen zodaanig eene vergrootende manier van ifpreeken niet willende gedogen, in de Heilige Schrift; rkonnen derhalven niet begrypen , waarom deze ftad 1 Rama, 4. uuren gaans van Bethlehem verwyderd, zo "byzonder werde uitgekipt , en waarom niet liever Jerufalem genoemt, of eene der andere nadere by •gelegen plaatzen ; op welke , de betekenifle der alhier gebruikte bewoordingen, met meer weivoegzaamheid fchynt te konnen vallen: en denken daarom liever, aan een ander Rama, dat veel nader by Bethlebem zou gelegen hebben. Hiertoe gaf Eufebius reeds aanleiding , fprekende ,, van een " Rama 7ti%) t»jv MStelp (by Bethlebem): van wel" ke gezegt was : 'er is een ftemme geboord , in Ra" ma," Ook worden zelfs de puinhoopen van dit Rama den Reizigers noch vertoond: gelyk J. Kootwyk , (Itiner. Hierof. pag. 245.) getuigt, dezelve gezien te hebben , digt by Rachels graf, van daar eea  Rama. 495 een weinig weftwaard. Doch , de Heer Reland, merkt zeer wel aan , (Paleftin. pag. 9G4.) dat vermits Gods woord van zodaanig een Rama by Bethlebem , geen gewag maakt, 'er ook geen reden zy, om aan een ander Rama , dan in Benjamin gelegen , te denken. Weshalven wy genootzaakt worden , die uitdrukkinge : 'er is eene ftemme gehoord in Rama , een klage en zeer bitter geween , niet an* ders uit te leggen, dan naar dien vergrootende trant van fpreeken : willende , in het zakelyke , eigenlyk aanduiden , dat het gekerm der moeders , die hunne kinderen zagen ombrengen , en der kinderen zelve , ongemeen hard doordringend, geweeft zy, als of zy zelfs, van de inwooneren der rondom gelegen fteden , onderfcheidenlyk kon vernomen worden. Of Rama , ( behalven in de aanhaalinge van Jeremia's Godfpraak, Mattb. II. 17, 18.) in de Schriften des Nieuwen Teftaments , meermaalen voorkome , zal daar aan hangen , dat men kan bewyzen , ie ftad Arimathea, van waar de Raadsheer Jofeph was , dit zelve Rama Benjamins , geweefl te zyn. Men field buiten gefchil, dat door Arimathea , (in het Griekfch , 'a^oeSWa) ten minften . ééne der fteden , in Paleftina , met den naam vat Rama bekend geweeft, moet verftaan worden. 'Ei zyn ook geene andere fteden bekend, welker naa men eenige gelykformigheid hebben , met Arima tbea : want, 'er word wel, Richter. IX. 41. in d< gevallen van Abimelecb , een ftad Aruma gemeld doch , deze lag . in de nabuurfchap van Sicbem dus , in het landfchap Samarie : en men weet, da de Joden , geen' Samaritaan, immer zouden hebbel willen aannemen , als een lid , in hun opperft Ge richts - hof. Hier by komt, dat Lucas , Hoofdji XXII] Dit ielve Rama word ge-; houden, voor de geboorte plaats van denRaadsheer, fa- ƒ<#• r t  Hoewel die ftad in st Nieuwe Teft. met den naam vaa AriMatheavoorkomt. - ( 4£°~ Rama. XXIII. 51. dit Arimatbea, befchryft, als eën Stad der Joden : dat is , een Jlad , in het land der Joden gelegen , anderfins Judeë' genoemt, en onderfcheiden , van Samarie , Galileë en Pereë. Dit zelve bewys geld mede , om hier , de fteden Rama , ïn Afer en in Nepbtall, uit te zonderen , als die tot Galilec behoorden : gelyk ook van Rama in. Gilead; het welk onder Pereë begrepen was. Des blyft geen ander Rama overig , dan Rama Benjamins, dat buiten allen twyffel , in Judeë liggende, door Lucas te recht mogt befchreven worden , als eene Stad der Joden* Ter meerder aanpryzinge van dit zelve gevoelen , diend , dat deze ftad Rama , in Benjamin , by Jofepbus, doorgaans , dan , 'p«u«9-<* , en dan, '?»y.x^ifx. , genoemt word : een bewys , dat, in dien tyd , de oude naam , Rama , reeds dus veranderd was geworden ; tot welke verandering de twevoudige uitfpraak , ( lerminatio dualis ) o.'fjö^ , (Ramatbajim,) welke, 1 Sam. I. 1. voorkomt, aanleiding fchynt gegeven te hebben : want , door deze twevoudige bènaaming, zal Ra?na Benjamins, van de andere fteden, Rama's , in dien tyd , door de wandeling onderfcheiden zyn geworden ; als de eenige , onder allen , die uit eene dobbele- naamlyk , eene Boven- en Beneden ■ Jlad , beftond. Waarby, anderen aanmerken, dat men deze verandering van uitfpraake hebbe toe te fchryven , aan de Syrifcbe taal , in die dagen , onder de Joden zeer gemeenzaam : vermits , de Syriers, Rama, uitfpreken, als Armatha. Hoe het zy , het is klaar, dat die zelve naam , daarna door de ^rieken gebruikt , naar de Griekfché uitfpraak, weler die kleine verandering ondergaan heeft, dat lezelve, in fteê van Armatha, 'A^paS-xla , (Arima-  Rama. 49T vutbaja') eri in het Latyn , Arimath/ea, genoemt zy. Het ftrekt voorwaar , deze ftad Arimatbea , tot veel eere , dat zy de geboorteplaats geweeft is , van* dien gemelde Joseph ; die derhalven ook nadat hy,d wegens zyne aanzienlyke bediening , als een lid van^ den Joodfchen Raad , van daar , naar Jerufalem ,} zich ter woon begeven had * den toenaam van Joseph van Arimathea bleef behouden : een man , Wiens naam onder de Chriftenen onfterflyk geworden is, door zyne verregaande liefde tot Jefus, betoond , met deszelfs ontzield lichaam in zyn eigen graf, buiten Jerufalem , zo eerlyk en prachtig ter aarde te befteïlen: waar door de fchandelykheid van deszelfs dood , eenigzins verheeld wierd. Wy bekennen , dat de wyze , hoe de Euangelift Mattbeus van hem fpreekt, Hoofdji. XXVII. 57- niet volftrekt fchynt te vorderen , dat deze Jofeph te Arimatbea gebooren of voorheen woonachtig was geweeft: want hy zegt: als 't avond was geworden , kwam een ryk man van Arimatbea , met naame Jofepb : 't welk men zou konnen duiden , dat deze man , met naame Jofepb , kwam van Arimatbea : dat is , van daar overkwam naar Jerufalem , om dit werk der begravinge van de Chriftus, te verrichten. Het zou ten minfte eenige dobbelzinnigheid fchynen te hebben, Doch de andere Euangeliften , inzonderheid Lukas en Jobannes , ftellen dit meer buiten alle bedenkelykheid: de eerfte zegt, Hoofdji. XXIII. 50, 51 dat hy was een man van Arimatbea, een jlad dei Joden: en de laatfte noemt hem alleen , Jofeph vai Arimatbea. Zie Hoofdji. XIX. 38. E M M A U S. Dit word alleen in het Nieuwe Teftament, vei jj mek Dezelve erfoon, ie zo veel eel, in de tgmv'mgt an Cbris-^ us, hadi i  Dit vlek door de ptrfionlyke verfcbynin van Jefus aan twe difcipelen bekend. Waarfchynlykgelegen; noord■aaard, vat Jerufalem En LX, ftadien, van daar. Moet onderfcheiden worden, van de ftad Emmaus , die daarna Nikopolis genoemt is. 498 Emmaus. ,meld : naamlyk , Luc. XXIV. 13. en befchreven , als een Vlek , zestig Jladien van Jerufalem. In het rGriekfch word het 'Mpipiotwc uitgedrukt. \ Het was dat zelve vlek, waar heen die twe Difcipelen , tegen het vallen van den avond , van den dag, toen Jefus des morgens vroeg uit het graf verrezen was , heen wandelden ; als Jefus zelve hen van achter opkwam , en met hen derwaard ging , famen fprekende , zonder hem eerft te kennen: ja, waar Jefus , door hun fterk aanhouden , zich liet bewegen, om met hen te vernachten, enz. welk geval uitvoerig word verhaald, vers 14 — 32. Men meend dat het oogmerk dezer Difcipelen , in het wandelen naar dit Emmaus, all'eenlyk zich ftrekte , om , na aldaar vernacht te hebben , des anderen dag's morgens, hunne reize verder naar GaMee voort te zetten: gelyk Jefus hun bevoolen had, Mattb. XXVIII 10. Dit zo zynde; zou men moeten denken , dat dit vlek , op den weg van Jerufalem naar Galileë lag : en dus ten noorden van gemelde ftad. Die bepaaling van LX, Jladien door Lucas, ftemt met die van Jofepbus overeen; die van dit vlek fprekende , onder den naam van 'Aupxovs , (de Bell. Lib. VIL cap. 26. fol. 983.) zegt dat het lag LX. Jladien van Jerufalem. Deze LX. Jladien maken VII iRoomfche mylen: dat is twe en eene halve uuren gaans. Eugejippus , (infert. Symmiëlis Leon. Allatii ) plaatft Emmaus, VIL Roomfche mylen van Jerufalem : welke uitmaaken 56. Jladien. Doch behalven dit Vlek Emmaus , lag ook een Stad dien's zelven naams , in Judeë, verder van Jerufalem , en nader by Joppe , in het vlakke veld Sepbala : welke ftad wel by Jofephus , ook met den naam Emmaus , dikwerf voorkomt ; gelyk mede iMacbdb. IIL 40, J7. IV. 3. alwaar het in de eerft- ge-  Emmaus. 493 gemelde plaats, in het Vlakke Veld, gefield word : maar daarna is zy ter gedachtetenifïe eener , door de Romeinen aldaar behaalde overwinninge , NixoVoAi; , (Nikopolis) dat is, de Jlad der overwinninge, genoemt. Deze flad Nikopolis , word in de oude Jerufalemfcbe Reisbefcbryving (Itin. Hieraf. Vet.) gedacht: en aldaar geplaatfl XXII. Roomfche mylen van Jerufalem , en X van Lydda. Deze 22.mylen bedragen 176 Jladien: dus lag deze Jlad 116. ftadien verder van Jerufalem , dan het vlek Emmaus ; waar aan , beiden de Euangelift Lukas en Jofepbus , niet meer dan 60. ftadien geven, voor den afftand van de gemelde Hoofdftad. Dit is derhalven reden genoeg , om dit tweêrly Emmaus , in der daad van elkander te onderfchei den : gelyk ook de Heer Reland , dit aanhaald , (Paleft. Lib. II. cap. 6. pag. 427. 6? feq\.) als het eerfte en voornaamfte van alle bewyzen , met welke hy deze zaak , tegen het algemeen gevoelen van vroegere en laatere Schryveren , die dezelve onder elkander mengen, beweerd heeft. Noch van een derde Emmaus of Ammaus , ('Af*f»«ü?) maakt Jofephus gewag, (de Bell. Lib. IV. cap. 1 ) het welk digt by Tiberias gelegen heeft, en dus in Galileë: waar van hy aanmerkt, dat het de ze naam ontfangen hebbe , van de warme baden , die daar gevonden wierden ; die heilzaam waren , ter genezing van allerly lichaams kwaaien. De laatfte van alle de fteden en vlekken des landfchaps Judeë, die in den omtrek van Jerufalem gelegen hebben , en met welke wy dit Ijle Stuk des Tweeden Deels befluiten , was M I Z P A. In't Hebreeuwfch leeft men en n?ya (Mitzli a pa Gelyk Re* land klaar bewyft. Als mede," van een derde Emmaus , by Tiberius , gelegen. Mïz.p*, *s een naam.  Die aan yerfcheiden fteden des Joodfchenlands, is toeg.e'U gend; Velke hier opgeteld gorden. 1 50Q Mizpa. pa en Mitzpe) : in het Griekfch doorgaans M*«-d>" (Mafpba) : en in het Latyn verfcheidenlyk , dan Mafepba, dan Mafpba , dan Mefphe. 'Er waren verfcheiden fteden in het Joodfche Land, welken dien zelven naam droegen , en die wy niet onder elkander verwarren moeten. Men kan zelfs, (even gelyk met betrekkinge tot Rama aangemerkt is) eene welvoegzaame reden geven , waarom die zelve naam, aan verfcheiden fteden, zo gemeen geweeft is , mede af te leiden , uit deszelfs betekenifle : want ^aïa komt van net woord nax j hetwelk beteekend , toezien. Wy vinden het door loeren vertaald , Pf. XXXVII. 32. en fomwylen gebruikt van de wachters, die, ftaande op hunnen poft, zeer fcherp moeten toezien en loeren, of hier of ginds eenig onraad zich opdoe , om dan die van binnen, daar van te waarfchouwen , om niet verrafcht te worden. Van daar word het woord gebruikt, om eenen Wacbttooren , te betekenen : en ook door de onzen , dus vertaald. Zie 2 Cbron. XX. 24. Jef. XXI. 8. Dewyl nu zodaanige wacbttoorens altoos worden gebouwd , op verhevene plaatzen , van waar men allerwege verre van zich kan afzien ; zo paft die zelve naam ook zeer wel op fteden , die op verhevene bergen liggen , gelyk de meefte fteden , in het Joodfche Land. In deze aanmerking , worden wy zeer beveiligt, door Jofephus, die ( Ant. Lib. VI. cap. 2. fol. 171.) van eene der fteden, Mizpa's, prekende , 'er byvoegt ; „ dat die naam Mizpa , KxromivófMvov (dat is, eene plaats, die van rond" om zichtbaar is) naar de taaie der Hebreen , betekend." Van de fteden , die dezen naam Mizpa gedragen lebben , kend men , ééne in de Over - Jordaanfcbe Landftreek , aan den voet van Hermons gebergte ; ïaar welke het Land Mizpa en het Dal Mizpa1 genoemt  Mhpa. 501 noemt geweeft zyn; waar van Jof. XI. 3, 8- word gewaagt : en ééne andere , in het eigenlyke land Gilead , welke daarom, Mizpa in Giiead , toegenoemt word , Richter. XI. 19. In het Land der Moabiten , lag mede eene ftad Mizpa , waar van men leeft 1 Sam. XX. 3. En eindelyk ziet men een .Mizpa , in de lyft van Juda's- 'jof. XV. 38. en een in die van Benjamins fteden, jof. XVIII. 26. Doch of deze twe laatftgemelde, (met welke wy hier , zo lang wy bezig zyn , in de befchouwinge der fteden na by Jerufalem gelegen ; alleen te doen hebben) wel waarlyk twe onderfcheidene fteden zyn geweeft , dan of hier ééne ftad , met dien zei ven naam, eenmaal in Juda, en daarna nochmaaIs: in Benjamin voorkome , is verfchil onderworpen. Immers , dit alleen , dat Mizpa , beiden onder Ju-, da's en Benjamins fteden, onderfcheiden plaats vind, is geen volledig bewys , , om ze als onderfcheidene fteden aan te merken : want het zelve geval hebben wy gezien, roet Kirjatb Jearim: vergelyk JoJ. XV. 60. met Hoofdji. XVIII. 28. waar de e ééne ftad, zo wel den eenen , als den anderen die'r gemelde ftammen , aangefchreven word. Dit is wel gewoon , aan fteden , die naby de wederzydfche grenzen van twe ftammen lagen. Bonfrerius, (in Annot ad Eu~ feb, Onom. ad voc, Maa-^d) wil, om die zelve reden , niet meer dan één Mizpa , in de nabuurfchap van Jerufalem erkennen,- het welk hy in zyne Kaart geplaatft heeft , weftwaard van Jerufalem , binnen den ftamme Juda , doch na by de grenzen van Benjamin. Deze zaak fchynt ons een weinig twyffelachtig : doch, als wy party zullen kiezen, zouden wy liefft Mizpa in Juda, van het ander in Benjamin , onder-1 fcheiden willen : voornaamlyk , dewyl dit Mizpa ,t Jof. XV. 38. (vergeleken met vers $2.) in de Laag-< li 3 te Hoewel [bmmi^en. Miz>» in Ju Ja, vzn Mizpa n Benjanin >, niet willen onlerfcheiien heb)en. Gelo7ea vy liever, at zy,a!s weéyzov erejltden,  snoeten aangemerktworden. Onder welke, Mizpa in 'Benjamin , meeft aanmerklykgeweeft is. J02 Mizpa. te van Juda word geplaatft; welke laagte van Juda, veel weftlyker van Jerufalem begon , dan wel de grensfeheidinge van Juda en Benjamin weftwaard fchynt gereikt te hebben : want deze grensfeheidinge bepaalde zich by de ftad Kiriatb - Jearim , naar Jof. XVIII. 14. welke ftad Jof. XV. 60. ( vergeleken met vers 48.) noch op het gebergte van Juda, dat in het midden, tuflchen de Zee en Jordaan is , geplaatft word. Weshalven wy meenen , dat dit Mizpa in Juda te verre van Benjamins grenzen, verwyderd was, dan om , als ware zy een ftad, op of by de grenzen van Juda en Benjamin gelegen, eeven daarom , in de beiden lyften zo des ftams Juda als Benjamin , te worden aangetroffen. Dit Mizpa in Juda, word door Eufebius en Hieronymus (in Onom. ad voc. MaeQx') na by Eleutberopolis, gefteld, welke ftad, weftwaard van Jerufalem, gelegen heeft. Het ander Mizpa, naamlyk in Benjamin, en dus ten noorden van Jerufalem gelegen , fchynt (hoewel wy daar voor ook niet, als iets zekers willen inftaan) die zelve ftad geweeft te zyn , van welke men zo dikwerf leeft , dat aldaar, in zaaken van groote aangelegenheid , Algemeene Vergaderingen des volks, (door welke men welvoegzaam zou konnen verftaan , de hoofden des volks) gehouden wierden. De Heer Reland is mede van die gedachten :- en als men let op de gelegenheid van Mizpa Benjamins, was zy zeker meer gefchikt, tot zodaanige algemeene vergaderingen , dan de andere ftad Mizpa in Juda : dewyl zy zich nader by het middenpunt des geheelen lands bevond. Zie van zodaanige algemeene vergaderingen te Mizpa, Richter. XX. 1. XXI. 1. 1 Sam. VII. 5 — 7. X. 17. Vermits in de eerft en laatftgemclde dezer aangehaalde plaatzen word gezegt, dat bet volk zich verzamelde , tot den HEERE te Mizpa, en dat zy wierden faamgeroepen, tot  Mizpa. jo S tot den HEERE te Mizpa ; daar uit mag men met recht befluiten , dat Mizpa mede onder die fteden Benjamins geweeft is, in welke fomwylen de Tente de Samenkomjle geplaatft was : en alwaar derhalven , de Godsdienst gehouden wierd. Om die reden , word 1 Mach. III. 46. gezegt: dat te Mizpa, weleer de Plaatze des Gebeds voor Ifraël geweefl was. Daarna is dit zelve Mizpa, door den Koning Afa merkelyk gejlerkt en tot eene der grensvejlingen , tegen het Ryk Ifraël, bekwaam gemaakt : wordende daar toe gebruikt , de bouwftoffen, die Baëza , de Koning Ifraëls . vervaardigt had , om Rama Benjamins te verfterken. Zie 1 Kon. XXV. 22. vergeleken met 2 Cbron. XVI. 6. Wy twyffelen ook niet, of 'Mizpa Benjamins . was dezelve ftad, binnen welke die Gedalia , die door Nebukadnezar , na de gevanglyke wegvoeringc der ftammen Juda en Benjamin , tot zynen jledebouder over dit land was aangefteld, zynen zetel en bof ■ boudinge had, naar Jerem. XL. 6. en alwaar hy ook door zekeren lfmaël, verradelyk vermoord wierd, Zie Jerem. XLI. 1 ■— 6. en 2 Kon. XXV. 25. welk ongeval aanleiding gaf, tot de vlucht der overgeblevene Joden , naar Egypte. Na de wederkeeringe des volks uit Babel, is dil Mizpa door de Joden weder bewoond. Zie Nehem, HL 7, 19. alwaar men leeft, dat die van Mizpa me de aan de herftellinge van Jerufalems muur , gear beid hebben. L Y S T een grens? velling x in welke Gedalia gewoond heeft* En die na de Baby lonifche gevaugeuiffe' weder is bevolkt gewor» den.  L Y S T Van eenige Druk-feilen. Bladz. regel 8. van bóven 5 32. van onder 9. 153. van boren 2. 154. van onder 6. 169. —• 3- I7i. vanboven 15. S.Ü6. van onder 7 en 8. 319 van boven 7. 321. in de noten van onder 2. 322. vanboven \f. 324 12. 367 3. 372. in de noten van onder 7. 373. van boven 2. 374. II. 'J. 376. van onder 2. 379. 1. 381. van boven 7. 417. 1. 419. 10. 431. van onder 2. 468.___-If; 471- '7' 472. — ifJ. . 477. van boven 4. 479. van ouder 7. 6. 483. vanboven 12. 48$ 8. 494 3. ftaat voorkomt, niet do onnaakbaar Evpbrafnres priefter hebben fommiger de plaats Sethpoor Om die reden, di beide naams Koning Amafia Jerufalem L Antsmas te ftrekken Myrika Epiphanus heiligen zonder twyfel Mibrafib Eftatl en zy dat Davïi >2 Madmeda zoude en hebben gebergde luidende lees. ar vouikomt , het zelve nier door onraakbaar Embrafnres priefteren. hebbe fommigen deze plaats "Bethpeor : om die reden, worden die beide, naam propheet Amafia Jericho "Epmct LX Antonïaus. te doen ftrekken Myrlke Epiphanins heilige zonder twyfel zou de zelve MlgrafcL EJiaol dir en is verkeerdelyk daarby gedaan ze dat by David, H Madmena zouden in hebbe gebergte luiden,