01 2067 4734 UB AMSTERDAM  HEILIGE GEOGRAPHIE ö f Aardrykskundige beschryvinö Van alle de Landen, enz. in de H. S. voorkomende. Behelzende, die llde Deel, de Byzondere Befehryving DES JOODSCHEN LANDS E E R T Y D S KANAAK Als: van de Byzondere Dèelen, in welke, dit Land eertyds onderfcheiden was : beneven de Steden, Vlekken en Dorpen, die daarin gevonden wierden. Tot opheldering der Heilige Schriften* Benevens op nieuw getekende en daartoe behoorendö LANDKAARTEN, DOOR WILLEM ALBERT BACHIENE* *Joh. zoon en ^foh. Henr. broeder: Bedienaar des God/ykëft Woords , te Maastricht: en Lid der Holiandfcbê Maatfchappy der Wetenfchappen , te Haarlem. TWEEDE DE ELS, llde STUK. Te U T R E C H T} r GISBERTUS TIEME VAN PADDENBURG , By \ en i ABRAHAM VAN PADDENBURG. M D C C L X I I,      Het 1ST O O TL D E L Y K 3 Deel vaio PALESTINA. ^ " 0. _^**M&**afcW ***^&*4>Jmf*. y*}  Pag. 505 Het vervolg van HET lilde HOOFDSTUK. behelzende De Befcbryving der andere STEDEN en VLEKKEN VAN J U D E E. Na dat wy hebben doen voorgaan, de merkwaerdige plaatzen, naaft by Jerufalem gelegen , begeven wy ons nu wat verder heen, om te befchouwen, de fieden , die van die gemelde Hoofdftad , meer verweiderd waren : en wel eerft, die aan de Zout Zee gevonden wierden; onder welke in aanmerking komt E N G E D I. De Naam dezer ftad, word by de Hebreen met twee woorden , die toch met elkander faamgevoegt zyn, uitgedrukt, naamlyk , 'V'YV. (Engedi); die men in het Nederduitfch zou konnen vertaaien, door de Fontein des Geitenboks: zonder dat wy van de oorzaak dezer benaaminge, iets zekers weten te zeggen. s£r zyn veel meer andere fteden in het Joodfcbe Land, geweeft , wie'r naamen met dat woord TV.; (£72) dat een fontein of bron beteekent, aanvangen, als Enam, Enfcbadda , En-Hatzor, Endor, Engannim , En-Rimmom, enz. gelyk dit ook ftraks zal voorkomen , in den naam En • Eglajim. Al wat men daai van, naar waarfchynlykheid giffen mag, is dat, by elk die'r gemelde fteden, zodanig een bront natuur11. Deel 11. Stuk, Kk ly STa de aan. Aryzing ier beteeceniffe des mams Emüedi >  voortyds. Htltzetz.on ■ Thatnnr, geheeten, 506 Engedii lyker wyze uit den grond zal hebben opgeweld; dié aan de inwooneren verfch water mededeelde : het welk in die hooge en drooge landftreek , een groot voorrecht was : en reden genoeg, zelfs, om by zodanig een bron, een ftad te ftichten. Ten aanzien der uitfpraak dezes naams, is tuflchen die in den Hebreeuwfchen grondtext, en die, welke men in de Griekfcbe en Latynfcbe Overzettingen , vind, dit gering verfchil, dat deze eerile den zeiven, 'hvyotül, ( Eengaddi), en de laatfte Engaddi, gefchreven hebben. In den tyd der heilige Aartsvaderen , was die ftad mee den naam van Hatzetzon-Thamar, bekend: en wierd toen bezeten door de Amoriten of Emoriten ; die de talrykfte waren , onder alle de volken van het aloude Kanaan. Dus leeft men, Gen. XIV. 7. dat die vier Ajjyrifcbe Koningen, die vers 1. genoemt waren, verjloegen , ( onder meer andere volken) ook de Emorüen, die te Hatzetzon-Thamar woonden. Dat dit Hatzetzon - Tbamar , de ftad Engedi zy , zouden wy niet geweten hebben ; ten ware de een of ander , die de Cbaldeeuwfcbe vertaaling en uitbreiding van Onkelos hadde ingezien ; die ter even gemelder plaatze , voor Hatzetzon - Tbamar ftelde, Engedi : het welk zeker eenig vermoeden geven zou : maar de Cbronyk - Scbryver , 2 Cbron. XX. 1. verhaalende den vyandelyken inval der Moa* biten en Ammoniten , in het Ryk Juda, en de boodfebap deswegen gedaan aan den Koning Jqfapbat , luidende : daar komt eene groote meenigte tegen u, van geene zyde der Zee, ( verftaa de Zout Zee ) uit Syrië; en zie, zy zyn te Hatzetzon - Tbamar, heeft te gelyk daar by gevoegt, welke is Engedi. Die eerfte en oudfte naam is ontleend , zonder twyffel , van de Palmboomen ; die in het ommeland dezer ftad, menigvuldig wiefchen : want VO , by de Hebreen, een' Palmbom beteekent. ">on pSEp (Cbatzetzon-Tbamar)  Ëngedn §,0% ffiar ) word door fommigen vertaald , de verdeelinge des Palmbooms. Hoewel aan anderen beter gevalq de uitlegginge van den grooten Bocbart; (Hieroz. Part. I. Lib. II. cap. 52..} welke meend, dat Chatzetzon övereenftemme s met het Arabifch Woord Cbufas , dat een butte betekend, by de Latynen Cafa : en daar door zou worden gezien, op debüttejtf die men in de palmgaarden, gelyk ook in de wyngaarden, (Jef. I. 8.) pleeg te hebben. Het is on: dertufichen aanmerkelyk , (en dit dient zeer , om deze reden der benaming te wettigen) , dat; óók in het Apocrypbe Boek, Jejus Siracb XXIV. 14. ;van de palmboomen van Engedi gewaagt word. De wysbeid komt daar voor , fprekende : Ik ben verhoogt geworden , gelyk een dadelboom (die dezelve boom is, die anderzins de palmboom genoemt word ), te Engaddii Gelyk ook Plinius , (Hiftor. Lib. V. cap. 17.) dit Engedi , (by hem Engadda) befchryft : oppidum , fecundum ab Hierofolymis , fertüitate , palmetorumque nemoribus : dat is , als een ftad , die de tweede was , na Jerufalem , in vruchtbaarheid van landsdouwe en in palmboomen bojfcben. Desgelyks Jojepbus , {Ant. Lib. IX. cap. 1.) , ■ Jammer is het, ondertuflchen, dat wy aangaande de Gelegenheid van Engedi, zo weinig zekerheid hebben , door de twyffelachdge berichten , die uit de oude Schryveren te ontleenen zyn. Wel komen alle de H. Landbefchryvers overeen , in Engedi omtrent de Zout Zee te plaatzen : maar dan is daarin een veel te merkelyk verfchil , dat eenigen het zelve aan het zuidelyk-, anderen aan het noordelyk einde , anderen weder aan het midden deel der gemelde Zee gefteld willen hebben. In de Heilige Schrift , word haar ligginge befchreven, in de Woestyn van Juda : want, zy is onder de zes fteden , die de gemelde woeftyn in zich bevatte , Jof. XV. 62-, laatft Kk 2 ge- ) word dé gelegenheid dezer ftad onderzocht, uit ie Heilige Schrift.  Vit Jofifhus, ;o8 Engedi. genoemt. Doch de uooeflyn van Juda was zeer groot: en bcfloeg al het land , ten weften van- en naaft by de Zout Zee gelegen : des , door de-.e algemecne aanwyzinge. ten opzichte van de byzondere plaats, niets bepaald word. Noch is daar beneven , uit de Heilige Schrift kenbaar , dat Engedi niet verre van Tbekoa, noch van het dal Beracba , te zoeken zy : dewyl 2 Cbron. XX. alwaar vers 2. van den inval der Moabiten en Ammoniten, en van hunne legeringe by Engedi, gefproken was, in dit zelve gefchiedverhaal , vers 20. ook de woeftyn van Thekoa , en vers 26 het dal beracba, onderfcheidenlyk genoemt worden. Doch dit voldoed mede niet, om de ware ligplaats nauwkeurig te bepaalen. En het gemelde is , echter, al wat uit de Heilige Schrift, aangaande de ligplaats van Engedi, te haaien is : want , dat door dat Thamu , waar van Ezecb XLVII. 19. gewaagt word, dit Engedi zou verdaan worden , gelyk Job. Lightfoot wil , ( Cborogr. Math. prcemiff. Cap. fl.) : en na hem J. C. Cellarius , CGeogr. Ant. Tom II. pag. 48a.J om , daarin een bewys te vinden , voer deszelfs plaatzing aan de Zuidzyde der Zout Zee ; is niet vermoede, lyk : want, federt die ftad , met den naam Engedi, is bekend geworden , is de oude naam Tbamar , of Hatzetzon Tbamar , buiten gebruik geraakt. En des te min, kan men dit Tbamar, voor Engedi aanzien : dewyl die zelve ftad, met haaren gewoonen naam, Engedi, in dat zelve Hoofdftuk, vers 10. airede was vorgekomen. Men zou dan hier graag -. van het onderricht van Jofepbus, zich trachten te bedienen; die (Ant. Lib. IX. cap. 1. fol. 298 ) dit Engedi geplaatft heeft , niet alleen ook naby het Afphaltifcb meir , (waar door de Zout Zee gemeend word) maar zelfs 300.^4iienw&Jerufakm: bedragende een'afftand van 12^ uurei  Engedi. SOS uuren gaans. Die heeft de Heer J. C. Harenberg , in zyne Kaart van Paleftina, na genoeg gevolge: alwaar men Engedi, verre over de noordelyke helft der geheele lengte der Zout Zee gefield vind : gelyk ook Sanfon, en anderen Doch, deze afftand fchynt den geleerde Reland te verre, zo dezelve naar een rechte lyn gerekend wierd : want dezelve Jofepbus verwyderd het Afphaltijch meir zelve, niet meer dan 300. ftadien van Jerufalem , ( Jnt. Lib. XV. capt 9.) h t welk ongetwyffeld moet gerekend worden , ten aanzien van den oord , waar dit meir naaft aan Jerufalem toefchiet , welke , naamlyk , de noordelyke Tonge der Zout Zee, genoemt word ; die aan haa* re uiterfte einde , met Jerufalems noorder breedte , omtrent gelyk ftaat. De Heer Reland merkt, derhalven, (Paleft. Lib. II cap 9. pag- 449-) zeer wel aan . dat Jofepbus , die de afftanden der plaatzen niet altoos , naar den kortften weg, maar doorgaans naar de gemeene landwegen , die door de voornaamfte fteden gaande , dikwerf met bochten omliepen , bepaald ; dezen afftand van 300. ftadien, (tuftchen Jerufalem en Engedi) gerekend hebbe , door Jericbo , en wel miflehien voortgaande tot aan den Jordaan , en van daar zwenkende zuidwaard tot Engedi: in welken gevalle , van Jerufalem tot Jericbo , 150. van Jericbo naar den Jordaan 60. en van daar tot Engedi, 90. ftadien gevonden worden ; die alle zaam gerekend , de 300. ftadien afftands, van Jent* falem tot Engedi zullen uitmaken. Op die veronderftellinge , heeft de Heer Reland, de ftad Engedi aan de weftzyde van de noordelyke Tong der Zout Zee geplaatft, niet verre van den oord, waar de Jordaan in dezelve uitwaterd. Wy hebben den Heer Reland , hoe zeer in dit ftuk weêrfproken , door Jerem. Pbiladelpbus , Qin Differt. de Falie Jofapbati, infert. Bibl. Brem. Tom. Kk 3 VUL als roede uit E«/ê«  En, daar door i cenig licht bygezet, aan Eaech, XLV1I. rio Engedi. VUL pag. 15 :—-17-) hierin, des te gereder willen volgen : dewyl Eufebius , (in Onom. ad voc. tvyaèS)) die zelve ftad plaatft , izri *ït ig^ou tjJï Év «uAw 'Hisgf%o~?, dat is, by de woeftyn , in het veld van Jericbo , en ook by de Doode Zee, dezelve, die in de Heilige Schrift , de Zout Zee genoemt word: het welk niet zou konnen beftaan,by aldien Engedi, zo verre zuidwaard van Jericbo , ware afgelegen, Behalven, dat dit ook ftryd tegen het eenpaarig bericht der Bedevaard - reizigers , aan welke de puinen van Engedi , en de daarby gelegen woeftyn, veel noordelyker gewezen word : naamlyk , ( als zy van Betblebem ooftwaard "reizen) achter Tbekoa. In de Kaarten van Adricbomius en Bonfrerius, ziet men Engedi , een weinig lager, bezuiden de beeke Ke* dron, geplaatft. ; Uit deze aangewezen ligplaats van Engedi, niet verre van den ftrand der Zout Zee , laat zich zeer gemaklyk verklaren, de letterlyke zin der voorzegginge , Ezech. XLVII. 10. luidende : Het zal gefebieden , dat 'er viffebers aan dezelve (Zee) zullen fiaan , van Engedi tot En-Eglajim: daar zullen plaatzen zyn , tot uitfpreidinge der netten: baar vifcb, zal naar zynen aard wezen, als de vifcb der groote Zee, zeer menigvuldig. Ten grondflag tot verftand dezer woorden , dient vooraf herrinnerd , dat deze Zout Zee, aan welke die gemelde fteden , Engedi en EnEglajim , gelegen hebben, geen vifcb of eenig ander levend fchepzel, ooit heeft willen voeden, wegens haar ftinkend en drabbig water. Dit hebben wy uit vroegere en laatere Schryveren bewezen, in het ljie Deel, bladz. 86, 87- Daaruit mag men oordeelen , dat die beide fteden nooit door Visschers plagten bewoond te worden : veel min, dat men immer de viffchers zou hebben zien flaan langs dien geheelen Zee- ftrand , van de eene naar de andere- ftad,  Engedi. 51 * ftad , hunne netten uitfpreidende en in die Zee werpende , om vifcb te vangen. Dat immers deze Zee gebrek aan viffchen had, was in die dagen, aan alle de inwooneren dezer landftreek zo wel bekend, dat by niemand ooit in de gedachten opkwam , om eeni^e pogingen ter vifchvangfi aantewendem Maar nu word hier aan den Propheet in een gezicht vertoond , in de voorgaande verfen \ 9. dat een beeke uit'. Jerufalem, en in het byzonder uit den Tem* pel vloejen zou , vol verfch levend water ; (waardoor op de beeke Kedron word gedoeld) welk water zich zou vermengen met deze Zee, en deszelfs water, voorheen zo ftinkend en doodlyk voor allerly ilach van gedierte , doen gezond worden: waar. van een aangenaam gevolg zou zyn , dat die zelve. Zee , nu voortaan allerly vifcb, en wel in overvloed, zou voortbrengen , gelyk de Groote Zee , die ten weften het Joodfche Land befpoelde : het welk dan de viffebers, zo dra het geruchte daar van alom verbreid wierd , door de nieuwheid dezer zaak uitgelokt . van alle zyden zou doen toevloejen, tot deze Zee , om daarin hunne netten uit te (preiden , in hoope van een goede vangft : dus de Visschers zouden staanvw» Engedi tot En-Eglajim. Byaldien men het daar voor houden mag , dat door die aangewezen tufïchen-wydte, van de eene tot de. andere die'r gemelde fteden, de gebeele weftelyke lengte van den oever dezer Zee , bedoeld word ; zo zal dit voorftel des te nadrukkelyker zyn , zo w,.nneer die beiden fteden , tegen over elkander , elk aan eene der twee uiterfie einden dezer Zee , gelegen, hebben. Van Engedi , is dit reeds als zeer waarfchynlyk, bewezen. En , alhoewel de gelegenheid van En-Eglajim, het welk nergens meer voor-, komt in Gods woord , onbekent gebleven is; fchynt de tegenoverftellinge tegen Engedi genoegzaam te Kk 4 wU*  ioch, oj eene ande re wyze door Hieronymusgefchied. Er desaelfs inhoud toegepaftword op de beketring der Uiïim». |I2 Engedi. willen beduiden , dat En-Eglajim, aan de andere zyde aan het uiterjie ten zuiden der Zout Zee moet gezocht worden. ■ Dergelyker wyze , heeft ook Hieronymus , dit laatftgemelde ftuk begrepen : maar het zelve kwalyk ' toegepaft , door de ligplaatzen die'r beiden fteden omtekeeren , als hy fchryft , (in Comm. ad Ezech. XLVII ) Engallim (Eneglajim) eft , in principio Maris Mortui, ubi Jordanis ingreditur. Eng a ddi vero , ubi finitur atque conjümitur. dat is: Engallim ( waar door hy En Eglajim bedoeld ) ligt vooraan de Doode Zee , alwaar de 'jordaan dezelve invloeid. Docb Engaddi aan deszelfs einde , waar deze Zee als verzwolgen word. Hieronymus fchynt niet bedacht geweeft te zyn , dat hy zelve , in zyne vertaaling van het Onomajlicon van Eufebius (ad voe. 'EvyuSêi) die Engedi , in Eremo , Aulqne Hiekjchuntis , dat is, in de woejlyne, bet Veld van Jeiucho geplaatft had , alwaar eigenlyk de Jordaan in dezelve vald : en dus aan den zeiven oord, waar hy nu En-Eglajim gefteld wilde hebben. Eigenlyker wyze, is de inhoud van dit gezichte , naar de letter, nooit vervuld: dat is, nooit hebben de wateren der beeke Kedron , (alhoewel in deze Zee zich ontlaftende) dezelve gezond gemaakt, noch uitgewerkt, dat dezelve vifchryk wierde. Die zelve Zee wil, noch heden , zo min dan ooit voor» heen , eenige levende fchepzels in zich dulden. Daarom is geen één der Chriften Uitleggeren , die dit gezichte niet oneigenlyk verklaard , echter , met eene duidelyke toefpeelinge op deze Zee : het zelve als een voorzegginge : en de meeften , als een voorzegginge , rakende de Bekeering der Heidenen , onder den aanvang der dagen des Nieuwen Ferbondss dewyl men weet, dat de Heidenen meermaalen voorkomen, onder het zinnebeeld der Zee. Zie P/.XLVI. 3,4<  Engedi. 513 5, 4. Jef. LX. 5. Zachar. X. il. Openb. XVII. 15. en een Zee, die wegens haar onbruikbaar water, onbekwaam was , om eenige levende fchepzelen te voeden , kon des te welvoegzaamer het Heidendom verbeelden; als in welk geene geeftlyk levende zielen wierden gevonden : noch zelfs, zo het fcheen, zodaanige, die van eeuwigheid ten leven waren aangefchreven : naamlyk , uitverkoornen. Maar , zie hier eene zeer groote en voordeelige verandering: de wateren der zuivere Euangelie - leer uit Jerufalem, door het Joodfehe Land, allengs afdalende tot de Zee van het Heidendom, zouden, met de werkinge van Gods Geeft verzeld , veele geeftlyk levende zielen , door de wedergeboorte , onder de Heidenen verwekken : immers, 'er zouden voortaan, onder dezelven Uitverkoornen ontdekt worden ; die de Leeraaren , hier als Viffebers aangemerkt , ( vergelyk Mattb IV. 19. en Luc. V. 10.) door het net , verfta de verkondiging des woords, vangen, en in het febeepje van Jefus Kerk , zouden overbrengen; Hoofdzakelyk , komt dan alles hierop uit : dat in de landen der Heidenen , alwaar nooit voorheen het Euangelie - woord verkondigt was geworden, nu, veele Leeraaren zouden gezien worden, ftaande , elk in hunne byzondere ftandplaatzen ; die zich beyverden , om overal menfeben te bekeer en : met dat gevolg , dat veelen. hunner dadelyk overgebracht wierden , tot de gemeenfehap der Chriftelyke Kerke. * Naar deze veronderftellinge , worden alle de byzondere fpreekwyzen , in die gemelde Godsfpraak in-. *. Dewyl dus deze text zo wel is ingericht , om den aard en voorfpoedige gevolgen van den Emngelie - dienfi aftefchetzen ; is niet vreemd , dat dezelve zo menigmaal genomen word, tot een ftoffe van Intrce Reden, door Lemartn, die in de Heilige Bedien inge beveiligt zyn. Kk 5 ' Waar van lier twee nerk(vaerdige  •m Handighedenworden aangeduid. Ij t U $14 Engedi. invloejende, zeer verftaanbaar: als de HEER, vers 10. toe den Propheet Ezechiel zegt: Het zal gejebieden, dat 'er viffebers aan dezelve (Zee) zullen jiaan, van Engedi tot En - Eglajim : daar zullen plaatzen zyn tot uitfpreidinge der netten : baar vifcb zal naar zynen aard wezen, als de vifcb der Groote Zee, zeer menigvuldig. Wy willen , echter., den Uitleggeren. overlaaten , alle die bewoordingen, ftukswyze in haare geeftelyke betekenijfe , te ontvouwen : gelyk reeds zeer wel gedaan heeft, de Geleerde Heer , jfak. van Oftade, in zyne gevoegde Aantekeningen , by de door hem vertaalde Verklaring van Ezechiel, des Engelfchen Godgeleerden, Will. Greenbill. ( Zie het lVde Deel, bladz. 1108 — n 14 ) Alleen konnen wy niet onaangeroerd verbygaan, ( vermits dit in het byzonder de Geograpbie betreft) dat de plaats, waar die viffebers zouden Jiaan, om hunne netten in de Zee uit te fpreiden , dus bepaald word, tuilchen de fteden, Engedi- en En-Eglajim. Dit zal in de geeftlyke overbrenginge, zeker, mede zyne beduidenilte hebben. 'Niet, dat daar door bedoeld worden, zekere byzondere fteden, binnen welke, van de eene tot de andere gerekend , de Leeraaren, met de verkondiging van de Leere der Genade , zouden bepaald en befloten blyven, Dergelyk eene evenredigheid en overeenftemminge met het letterlyk vertoog worden, in de verklaaringe der Prophetifche gezichten , zelden of nooit vereifcht: en. zou ook in dit geval , bezwaarlyk te vinden zyn. My dunkt, dat twee aanmerkingen genoeg voldoen zullen, ter aphelderinge van dit voorftel. Eerft , als men begrypt, dat die twee genoemde fteden , aan de twee 'iiterfte einden der Zout Zee, gelegen hebben : en dus genoegzaam de halve rand der Zee, met zodaanige viffebers zou bezet zyn , word daar door aangewezen , de verre uitgebreidheid van de verkondiging der Euan-  Engedi. J*5 Euangelie-leer , door de Apoftelen , en andere eerfte Leeraaren , byna over de Helft van het Heidendom, in de toenmaals bekende waereld zich be-, vindende. En als men verder let, dat die beide plaatzen , aan de weftlyke zyde dezer Zee , gelegen hebben , en dus aan de binnen zyde , daar dezelve Zee het Joodfehe Land befpoelde , en daar zy beft bekend was, aan deszelfs inwooneren; mag men denken, daardoor, ten tweeden, afgebeeld te worden, dat de Leeraaren, in den aanvang, ter verkondiginge der Euangelie-leer, zich wenden zouden, naar de meefte bekende landen der Heidenen, die naaft paalden aan de grenzen des Joodjehen Lands. Deze aanmerkingen zullen des te meer goedkeuring vinden, daar men ziet, dat, zo het een, als ander, even zo, met deuitkomft, by de vervullmge, overeenftemt. Wy mogen dan, (vermits hier in den letterlyken zin van dit Prophetifch gezichte , als wat zeldzaamsl word opgegeven , by en omtrent Engedi, zodaanige( viffebers te ontmoeten) daar uit veilig beiluiten, da^ deze ftad , door haare ligginge, aan zodaanig eene vifcbloozeZee, van het voordeel der vifchvangft, natuurlyker wyze, ten eenemaal verfteken was. Doch gelyk men meermaalen befpeurd, dat de goede voorzienigheid , het geen ze , in éénen opzichte , den inwooneren der landen en fteden misdeeld , in een anderen opzichte , weder gewoon is , dobbel toetereiken ; even dus, wierd dit nadeel, den mwooneren van Engedi , in dien tyd , ryklyk vergoed , door de aangenaamheid en vruchtbaarheid der omgelegen Landspouwe ; die de heerlykfte vruchten voortbracht. Van de menigte der Paljm- of Dadel -boomen . die wel eer aan die zelve ftad, den naam van HaU zetzon. Tbamar , hadden toegelegt, is hier voor. "Engtits indltreek vas eeryds zeer 'ezegend.' dragende? niet alleen vele puim- ;\>oomnK i  "maar ooi vyngMrdn. Daaruit «pgehelÓCTÓHooglI. 14. i 516 Engedi. in het verbygaan , gewag gemaakt. Daar by, wieslenen aldaar , zo wel, als in den omtrek van het nabygelegen Jericbo , zeer veele Balzem boomen ; die altoos gehouden wierden , voor een der koftlyklle voortbrengfelen eenes lands. Van deze maaken gewag , Jofepbus , ( Lib. IX cap. 1. fol. 20S.) en Eufebius , (in Onom. ad voc. 'EvyoJ^i ) Daar beneven zag men in het ommeland van Engedi , ook heerlyke Wyngaarden ; die niet alleen den eigenaaren , groote winft, maar ook den overige ingezetenen , door dezelve te bearbeiden, overvloedige koftwinninge verfchaften. Deze wyngaarden van Engedi, waren zo zeer bekend , dat Salomo , als hy, Hoogl. I. 14 de Kerkbruid fprekende invoerd, aangaande de voortreflyke hoedanigheden , van haaren ziele bruidegom , Cbriflus , zich niet verftaanbaarder konde uitten , dan met te zeggen : myn liefjle is my een Tros van Cyprus , in de Wyngaarden van Engedi. Nu, in onzen tyd, zyn echter deze uitdrukkingen niet meer in alles , zo verdaan baar , dan in Salomo's tyd : voornaamlyk, vermits men by gebrek van genoegzaame kundigheid der Hebreeuwfche fpraake , niec wel weet , de eigenaartige betekenifle van dat woord "»a (Kopher) het welk Lutber, in zyn Hoogiuitfehen Bybel, om deze reden , niet heeft durven vertaaien : hoewel de onzen het zelve . door Cyprus overzetten. Men kan de veelerly gedachten 3er geleerden . daar over nazien, by B L. Eskuche, :$r(autcrung ter Jp. <5 au* SDtagcnlanbifcbcn 9ieu |C 23efcf)m6ungM I I. tfyeit biadz. 37 — 53.) By ildien men veilig aannemen mogte, dat het Eiland Zyprus , dat in de Middelandfche Zee, voor de kuft >an Syrië ligt, aireden , by de oude Hebreen met len naam van Kopher bekend geweeft , en in de iangehaalde plaats bedoeld zy, gelyk onze overzeete-  Engedi. Ji? teren,in navolginge der Griekfcbe en Latynfcbe veriaUrnen , niet anders meenen ; zou de zaak zeer gemaklyk gevonden zyn. Men zou denken, aan een' tros van een zoort êenes laynftoks, die van het eiland C> prus overgebracht was ju&'t Joodfcbe Land: en aldaar geplant in de Wyngaarden, onder anderen, van Engedi. Het welk te gelyk zou aanduiden, dat dit zelve zoort van druiven, 'tgemeen zoort,in aangenaamheid overtrof en om die reden, van daar zo verre gehaald, en in 't Joodfcbe L and geplaatft was: gelyk ook de wyn van Cyprus, lang daarna, wegens haare voortreflykheid, zeer beroemd geweeft is; hoe wel zy nu, zedert de Turken dit eiland bemagtigt hebben, (by welke het gebruik deswyns, naar den Alkoran van Mabometb, verboden is.) niet veel bereid word. Dit dan , geeftlyker wyze overgebracht, zou ons een denkbeeld geven, van hetoveraangenaame, der vruchten van Jefus beilverdienflen, voor aller derzelver zalige deelgenooten. Hoe het zy , het voldoed genoegzaam aan ons oogmerk , uit deze loffprake, waar door zy haaren liefften vergelykt, by een' tros van Cyprus, inde Wyngaarden \ deszelfs mantel af te fnyden : welken hy naderhand den Koning zien liet , om hem alle' verdenkinge van eenigen kwaaden toeleg op deszelfs leven , te benemen. Zie iSam. XXIV. 4 ao. Welk geval , in zyn voordeelig gevolg , en in de uitwerkinge , die Davids liefderyke daad te wegebracht, op Sauls gemoed , des te merkwaardiger geweeft is ; dewyl het den zedekundigen een voorbeeld ter hand fteld , waarop zy zich beroepen , ter beveiliging , van dien grondregel: dat de vergelding van het kwaad met goed doen, het gereedfte middel is , om zich met zy? ne vyanden te bevredigen. Eindelyk , mag men billyk vragen , wat door die Vestingen van Engedi, te verftaan zy ; van welke mede in dat zelve gefchiedverbaal , 1 Sam. XXIV. meldinge gedaan word , versi. als de eigenlyke plaatze , in welke David voor Saul zich verfchoolen had. Want, David toog op van daar ( naamlyk , uit de woeftyne Maons) , en hy bleef in de Vestingen van Engedi. Vergelyk hier mede, vers 23. Men zou daar van een ganfêh verkeerd begrip vormen , als men wilde denken , aan eigenlyke, door de konft gemaakte , veftingwerken , die gediend hadden , tei verfterkinge der ftad Engedi. Dus zou immers Da vid zich hebben moeten bevinden , binnen de ftad Engedi zelve : maar wie kan denken , dat eenige ftad, in Sauls eigen gebied gelegen , zou hebben durven beftaan , aan David, deszelfs vyand , eenis verblyf te verleenen ? Ook zullen die bittere mis handelingen , die de inwooneren van Nob haddet moeten ondergaan , alleen dewyl Achimelech , een hunner Priefteren, dien zeiven. David , in zyne.bal lingfchap eenige gunft bewezen had, ( 1 5a?». XXL 9 19. ) te grooten indruk gemaakt hebben , of de gemoederen van alle zyne overige onderdaanen , dan dat iemand daaraan zou hebben durven den ken Hier word uitvoerig bewezen , dat men, door de veftingen van Engedi , de (teenklippen der zeiver woeftyne, tc verftaan hebbe.  £2ö Engedi, ken. Het woord f"^? , (in finguh ^V?) wörd wel genomen in de .betekenifle , van door de konft gemaakte veftingvoerken, zie Jerem. LI. 30. Ezechi XXXIII. 27. maar het is Ook van een algemeener gebruik, uitdrukkende alle zodaanige plaatzen, waar men tegen het geweld der vyanden, in veiligheid bewaard word : en kan , mitsdien , zeer wel geduid worden op natuurlyke fterkten , inzonderheid , beftaande in booge en fteile rotzen ; die voor den vyand Ongenaakbaar zyn: en in welke men ook, doorgaans diepe donkere holen ziet; waar in men zich verfchuilende , door niemand kan gevonden noch achterhaald worden. Immers , word dit grondwoord W»9 , in dien zin genomen, Jef. XXXIII. 16. de Sterkten der Steenrotzen zullen zyn hoog vertrek zyn. En het woord r™3ttj , met dit ons zelve grondwoord gelykluidende , (dat ook 1 Sam. XXIV. 23* door een veftinge vertaald is) word mede van zodaa* nige fteile en ontoeganglyke Jleenrotzen gebezigt , Job XXXIX. 31. Van den Arend word aldaar gezegt : hy woond en vernacht, in de Jleenrotzen , op de fcherpte der Jleenrotzen en der vaste Plaatze. Aldaar hebben de onzen het zelve , door een vajle plaatze vertaald. Wy meenen dan , dat men door de Vestingen van Engedi, waar van 1 Sam. XXIV. 1. gefproken word, hebbe te verftaan , die natuur lyke fterkten, plaatzen van veiligheid, die men vond, op de Jleenrotzen; welke in of by de woeftyn van Engedi , en ook niet verre van de ftad, in menigte te zien waren. Geen de minfte twyffel blyft hier voof ons over, zo men flegts den zamenhang met het volgende inziet: want, het welk vers u van David verhaald word , dat hy bleef in de Vestingen van Engedi, word vers 2. derwyze nader verklaard, dac fommigen , die hem aldaar verfpied hadden , den Koning Saul kwamen aanzeggen : zie David is, in dt  Engedi, 521 'de Woéstyn van Engedi: ten bewys, dat de gefchiedfchryver, door het woord , dat de onzen door vèjlingen vertaaien , zodaanige Jleenrotzen , in of by de woejlyn ftaande, bedoeld. En, (dat in alles voldingt) men leeft vers 3. dat Saul, na die gemelde boodfchap óntfangen te hebben , met zyne by zich hebbende krygsinagt , heen toog j om David en zyne mannen te zoeken, loven op de Rotzsteenen der Jleenbokken : dat is j op de rotzjleenen , zoö fteil opgaande ; dat ze fchier niet anders j dan door Jleenbokken , konnen beklauterd en beklommen worden ; en die; van daar, veellicht dien naam van rotzjleenen der Jleenbokken óntfangen hebbeni Onze Overzetteren hadden, derhalven, alhier, zeerwel een ander woord mogen gebruiken , dat min dobbelzinnig fcheen: en in fteê van vejlingen van Engedi, mogen zeggen i vajle plaatzen van Engedi, gelyk Job XXXIX. 31. En die aanmerking is van des te meer gewigt: dewyl die zelve woorden fiïljri? en "n^? , in de gevallen van Davids langduurende ballingfcbap zo dikwerf worden aangetroffen, en dus des te meermaalen , in onze Overzettinge , aanleiding geven zouden tot twyffelen, wat men door die Vestingen hebbe te verftaan. Z e daarvan 1 Sam. XXII. 4, 5. XXIII. 14, 19. enz. . Ter nadere ophelderinge van dit voorfchrevené, haaien wy hier het getuigeniffe van Borcbardus aan, ( Defcr. Terr. S. Cap. VIL §. 39. ) zeggende: Montes Engaddi fublimes funt valde , Ê? mirabüis difpoJitionis prcerupti rupibus £f vallibus , adeo quod Jimiles non vidi, qui cjf videntibus incutiunt horrorem : dat is: De bergen van Engedi zyn zeer boog, en van Éene verwonder enswaardige gejleldbeid , Jleile rotzen en volleyen ; welker gelyke, ik nooit gezien bebbe, en die ook allen, die ze zien, een" fcbrik aanjagen. Vermits zy , naamlyk, zo zeer voorover hellen , dat II. Deel II. Stuk. LI Die nadef befchreven worden , uit Borchauluh  'Aanmerkingen , over den hedendaa^fchentoeftand, der ftad en jvoëftyn van 'Engedi. De Zoutftad, word dus genoemt , 522 Engedi, iy den verbygaanden dreigen , als op het hoofd te zullen ftorten. De overgeblevene puinboopen der ftad Engedi, heeft de Reiziger Kom de Bruin gezien , by aldien hy, immers , in de waare ligplaats, zich niet vergift hebbe : en heeft éene aftekening daar van gemaakt ; in welke ook de Doode Zee, in het verfchiet voorkomt: te vinden in zyne Reisbefchryving by blad» zyde 274. " Desgelyks, wierd hem de voorgemel" de fpelonk van David vertoont , zynde redelyk " groot , en ftaande boven op een zeer hoog ge" bergte. De rotfieen was byna zo zwart als pik; " waar van hy een ftuk ter gedachteniffe mede nam; " dat meeft uit vuurfteen beftond. En van dien zei" ven aard , waaren de meefte rotzen; waar uit dit " gebergte beftond. " De Hoogduitfche Ridder , Chriflopb. Furer, is, onder anderen ook in de woeftyn van Engedi geweeft : en befchryft den geheelen omtrek der ftad, " als een groot en onguur gebergte , " aan de Doode Zee : in welke , alleen woonden , " eenige weinige herders ; die zelfs geene huizen " hadden , maar, met hun vee, in defpelonken der "Jleenrotzen, hun verblyf hadden." (Zie zyne SRetö&ofcbmourta, in fcc* gelobte^anp/ biadz. 215.)! Een bewys , al weder, van de ongelooflyke veran» > deringe , die deze weleer zo zeer gezegende land— ftreek ondergaan heeft. De ZOUTSTAD komt hierin aanmerkinge, als de tweede der fteden,, 1 die aan de Zout Zee gelegen hebben. Dus fchyntt II het ten minfte: en , haar gemelde naam, geeft daan II toe , een fterk vermoeden. Deze word , in dern 3 grondtext, uitgedrukt, n'?!?irv? , (Ir-Bammelacby) 9 ena I  De Zoutftddi 523 en is in de Óverzettinge van geen ééne der gemeene taaien , in dien eigen klank, behouden , gelyk wel de naamen van andere fteden^ als 2r- Scbemes , Ir* Nahafchi desgclyks Kirjatb-Zepber, Kirjatb-Jearim, Kirjath- Arba , enz. van welke men de betekeniffé mede zeer wel weet, maar word , met zodaanigé woorden , die de betekeniiïe des Hebreeuwfcheri naams aanduiden, overgezet. By de Grieken , immers , ziet men ze benoemt 5 ttóaij dhüv: de !«• tynen , Civitas Salis: en de Nederlanders, dé Zoutstad : Gelyk zy ook in de Hoogduitfcbe Óverzettinge j de ©aljftdtt word genoemt. De Heer Reland moet j echter, van meening geweeft zyn , dat men alhier de eigen Hebreeuwfcbe benaaminge hadde behooren te gebruiken : Vermits men die ftad , in zyne naamlyfi der fteden en vlekken van Paleftina , (Paleft. Lib. III. pag. 868.) niet anders dan IrHammelacb, uitgedrukt ziet. Dat die ftad aan den oever der Zout Zee gelegen hebbe , daar van is het gevoelen zo gemeen , dat eenigen , zelfs in bedenkinge geeven , bf niet die ganfche Zee , naar deze ftad, den naam van r|1?'?r; dat is j de Zee van Hammee ach, zoudë ontleend hebben ; dien de onzen t'elkens , door de Zout Zee ; overzetten: even gelyk de Galileefcbe Zee , haar eene daarby gelegen ftad , de Zee van Tiberias genoemt wierd : en voortyds , ter zeiver oorzake, de Zee Cinneretbi Dit is, echter j buiten en tegen de waarfchynlykheid: want, dewyl de reden dezer benaaminge, natuurlyker wyze, eer* der beruft, in de Zee zelve ; welke'r water ongelyk zouter bevonden word, dan het gemeene Zeewater ; kan men niet anders denken , dan dat die zelve naam , van de Zee, zy overgegaan , tot deze aan haaren oever gelegen ftad. LI a Waar* wegens laare lig» ;inge, aart Ie Zout Zee;  cn om mogelyk meer andere redenen. ïj moet van Zoar worden onderfcheiden. Van deze ftad , is hier voor genoeg gezegt: JÜ4 De Zoütftad. Waarby men noch , daar beneven , een gifiingc" zou konnen maken , dat deze ftad , meer dan wel de andere fteden , aan die zelve Zee gelegen , den naam van Zoutftad verdiende : dewyl aldaar eenige Zoutkeeten waren aangelegt; in welke , uit het water dezer Zee, het Zout bereid wierd. Gelyk ook, om dat zy lag by of omtrent het Zout-dal, zo zeer beroemd , door Davids overwinningen , op de Edomiten behaald: waar van zie iSam. VIII. 13. iChron. XVIII. 12. en Pf. LX. 2. welk dal, uit alle omftandigheden blykt, niet verre van deze Zoutflad, verwyderd geweeft te zyn. Die ftad word alleen gemeld , in de algemeene lyfte der fteden van Juda , en wel onder die zes , welke in de woeftyn van Juda gelegen hebben. Zie Jof. XV. 62. En nergens meermaalen. Ten waare men het gevoelen van den Jefuit , Bonfrerius, omhelzen wilde ; die geloofde , dat deze dezelve ftad was, die met den naam van Zoar beter bekend geweeft is. Doch, al zyn bewys zou daarby alleen beruften : dewyl, anderzins , de geheele ftad Zoar, in de lyfte van Juda's fteden niet zou worden aangetroffen : het welk ieder genoeg bemerkt , weinig ftreek te houden. EN-EGLAJIM Wy hebben genoegzaam al wat, van deze ftad, te zeggen is , reeds aangemerkt, by de befchryvinge van Engedi: alwaar dit niet vermyd kon worden, in de verklaaringe der plaatze, Ezecb. XLVII. 10. de eenige in welke deze genoemt word. Aldaar zagen wy Engedi en En ■ eglajim, »als aan een en dezelve Zout Zee gelegen , tegen elkander overgefteld: want, 'er zouden viffebers ftaan , vvn Engedi tor. En-  En-Eglajim. 525 En - Eglajim : en dus langs den geheelen weftlyken rand der Zee, van het eene uiterfte tot het ander : waaruit wy gelegenheid namen , om gelyk Engedi aan de noorder- dit En-Eglajim, aan de zuider- tong der Zout Zee, te plaatzen. Jofephus doed melding , (Ant. Lib. VI. cap. 14. fol. 198 ) van een gefterkt Slot , in de woeftyn van fuda gelegen ; het welk hy 'EyyiKxlv, (Ejigelaim) noemt: veellicht, zou men dit op ons En-Eglajim, met welk die naam nagenoeg overeenkomt, konnen toepaffen. De naam, zo als dezelve by de Hebreen gefchreven word , P^&t^ (En-Eglajim) betekend, de kalveren-fontein : gelyk $£T$ (En-Gedi) de Geiteboks-fontein betekende. De LXX. hebben dit met eenige verandering, 'Evxyutelp, (Enagaleim) en de Latynen, Engallim , uitgedrukt. ZOAR. In het dal Siddim , (dezelve oord, alwaar daarna de Zout Zee geworden is. Zie Gen. XIV. -die wel eer was, een wyduitgeftrekte vlakte , onge-^ meen vruchtbaar, en daarom zelfs , by Edens Luft- v hof vergeleken , (Gen. XIII. 10.) lagen eertyds vyfl fteden; die in order dus genoemt worden, GeraXIV.1 2. s0dom, Gomorra, Adama, Sebojim en Zoar. Ter dezer oorzake , word die ganfche vlakte , in het Boek der Wysheid, Heofdft. X. 6. met den Griekfchen naam u.iv7«7toh.n (Pentdpolis)* uitgedrukt: die *. Die naam is zaamgefteld , uit de beide woorden irénx en irsPus : en betekend dus, een Land van vyf fteden. De Grieken waren meermaalen gewoon , een landfchap, waarin niet meer dan vyf fteden 'lagen, dus te benoemen . zeer bekend is , dat het land der Vhiliftynen , daarom mede Fentapolis genoemt wierd, en desgelyks, een zekere ftreek van Lybie, langs de Middehndfche Zet gelegen. LI 3 En word hier alleen de naams betekenisfe aangewezen. Van de yf fteden, ie in het al Siddim, /elecrgc* :gen .ebben,  is de waa> re Hgplaat van geen een aan t< Wyzen, fz6 Zoar. die door eene verkorte manier van fpreken , zo veel zegt , als een land, waarin vyf Steden gevonden wierden. Alle deze gemelde fteden ftonden onder de heerfchappy , elk van haaren eigen Koning, naar de gewoonte , die in de allereerfte tyden over al plaats greep. Hoewel doorgaans word gemeend , dat de Koning van Sodom , als bezittende de grootfte en magtigfte , dezer vyf fteden , over alle de anderen eenig gezach geoeffend hebbe : en deze , als de Hoofdftad ware, van die ganfche vlakte, aan welke de anderen ondergefchikt geweeft zyn ; voornaamlyk, dewyl de vier andere fteden genoemt worden de Dochteren van Sodom. Zie Ezecb.XVl. 46,48. enz. Hoedaniger wyze, de Koningen dezer fteden, (elk met hunnen naam uitgedrukt) inhetgefchied-verhaal van Mqfes voorkomen , als in eenen veldflag verwonnen , door vier andere Koningen , van Affyrie ; die de fteden uitgeplonderd , en onder anderen , Loth met de zynen , toen in Sodom wonende , gevanglyk met zich hadden gevoerd ; kan de lezer nazien , Gen. XIV. 1 t 2. Waarna , ook volgt, het verhaal vanLotbs gelukkige reddinge, uit hun geweld , door een klein heir , het welk Abraham , in allen fpoed , zamen bracht, hen achter na zettende, vers 13 24. Sedert, de vier eerft gemelde dezer vyf fteden , ;naamlyk Sodom, Gomorra, Adama en Seboim , door de Godlyke wraakftraffe, wegens de verregaande boosheden der inwooneren , rtenemaal verdelgt zyn, ( Gen. XIX.). heeft men weinig of geen moeiten *. In het verhaal dezer verdelginge , Gen. XIX. word vers ïj. van Sodoma alleen, en -vers 24. (vergeleken met Ge»; XÏII. 10.) van Sodom en Gomorra gewaagt: en niets, van de twee anderen. Dewyl, echter , alle deze vier fteden jn het geval waren, van fchuldig te ftaan aan groote en zelfs  Zoar. ja? ten aangewend, tot het onderzoeken van derzelver voorige ligplaatzen. Behalven , dat men , daartoe , vergeefs allen tyd en arbeid zou verfpillen : want, de grond zelve, waarop zy gelegen hebben, is ingezonken, en in zodaanig een' poel, welke nu de Doode Zee is, veranderd : zonder, dat van dezelve iets te befpeuren is: wordende , het geen door de Manneken, in het Heilig Land , wel eens opgegeven is , aangaande ftukken van gebouwen , die by laag water, niet verre van den ftrand, zouden gezien zyn, door anderen , onder de verdichtzelen gerekend. By aldien, deze Zee bevaaren wierd. gelyk andere Zeën, zouden , mogelyk, de fcheepslieden, hier en ginds, onder het water, eenige overblyfzelen , daar van, ontdekt hebben : gelyk verhaald word , van meer fteden, die in Zee verdronken zyn : onder anderen , van Staveren op de kuft van Friesland ; alwaar de Schippers , boven het deel der ftad , dat onder het water ligt , varende , met hunne haaken , onderfcheidenlyk de puinen der verdronken gebouwen , bereiken konnen. Doch, dit zo niet zynde; blyft, al wat van deze ftad noch mogt overig zyn, voor eeuwig onzichtbaar. * Van onnatuurlyke fchendaaden, zal haar alle , zeker , eenzelvig noodlot getroffen hebben. Dit word, trouwens , van alle vier getuigt, D«»m-.XXIX.i?. alwaar gefproken word , van eene omkeeringe , gelyk de omkteringe -van Sodom en Gomorra , van Adama en Zebojim ; die de HEER omgekeerd bad in zynen toorn en in zyne grimmigheid. *. 'Er word wel (in Aft. Concil.) gemeld, van zekeren Eitfchop van Sodoma , Severtts, die mede de handelingen der eerBe Kerkvergaderinge van Nicéa ondertekend heeft : het welk Car. a S. Vaulo , (Geogr. Sacr. jol. 308.~) dit Sodoma heeft doen ftellen , in de lyft der Bijfchoplyke Steden van het Derde Palefiina ," (Valeflina tertia) behoorende , onder het Patriarchaat van Jerufalem t gelyk hy het zelve Sodoma mede in zyne Kaart, van het Matriarchaat van Jerufalem geplaatft heeft, aan de s- LI 4 *uld'  dan van Zoar i welke van den ondergang verfchoondgebleven is. ga 8 Zoar. Van alle de vyf fteden, dezer wel eer zo aangenaame en gezegende landftreek , is dan alleen van het verderf verfchoond , de laatftgemelde, naamlyk Zoar : en wel als eene uitwerking der voorbiddingevan Lotb ; die van God begeerde, met zyn huisgezin , derwaard te mogen vluchten , om binnen dezelve , eene veilige fcbuilplaats te vinden : vermits deze ftad naaft by Sodom, (waarin hy zelve een' tyd lang gewoond had) lag f : en, daar tegen, het gebergte , het welk van rondom, den rand dezer vlakte omgeven, hem wat te verre fcheen, dan, om het fterk aannaderend oordeel, dat met een regen van vuur en zwavel, uit den hemel, beginnen zou , tyds zuidlyke punt des Afphaltifchen meirs , aan den zeiven oord , alwaar wy Zoar ftellen. Ondettuffchen zou men zich zeer vergiffen , als men dit alles op goed geloof wilde aanocemen. Het zou , zeker, zeer te verwonderen zyn , by aldien dit Zelve Sodom, het welk , onder die verwoefte fteden , t'elkens als de eerfte en voornaamfte, word opgegeven , daarna weder herbouwd en tot zodaanigen trap van aanzien was herfteld geweeft , van roede in een* rang , onder de Bijfcboplyke fteden, geteld te worden > men dan van deze ftad nimmer eenig naricht zoude vinden , by andere geloofwaardige Schryveren. Wy meenen liever, met den Heer Reland, (Tdieft, fag, nio. ) dat, de naam der ftad , door dit Sodoma bedoeld , verkeerdlyk gefchreven zy , en eene geheel andere ftad, waarvan de naam , met Sodoma eenige overeenftemminge heeft, gemeend werde. De Heer ReUnd heeft vermoeden , op Zoraima , dat ook Zozoyma gefchreven word; het welk, (is notit. Antiq.) roede voorkomt, onder de Bijfchoplyke fteden, van het Aartsbisdom Vetra , die eertyds zo zeer beroemde ftad, in Arabie. -J-. Hoe Naby Sodom, dit Zoar moet gelegen hebben, kan uit het gefchiedverhaal dezer merkwaerdige vlucht van Loth , van de eene tot de andere , (.Gen. XIX.) zeer klaar worden afgenomen : inzonderheid , pit vergelykinge van vets if, 16. en »2. Want, de dageraad opging, als de Engel des Heere fterk aandrong by Loth , om zich naar buiten de ftad te fpoeden < gelyk , na noch wat vertoevens gefchiede, En de z,on ging r.eeds 4p boven tle aarde, als Loth te Zoar inkwam.  Zoar-, 529 tyds genoeg te konnen ontwyken. Hy zegt, Gen, XIX. 19, 20. Ik zal niet konnen behouden worden , naar bet Gebergte been, op dat niet, miffchien, dit kwaad my aankleve en ik fterve. Zie toch, deze Stad. is naby , om derwaard te vluchten , enz. bedoelende Zoar. Deze ftad is , van wegen dit zelve geval , als tot een fpreekwoord geworden , in laateren tyd ; dewyl men alle zodaanig een plaatze , in welke, de goede voorzienigheid , de Godzaligen weet te bewaaren, en uit de verzoekinge te verloffen, ( 2 Fetr. II. 9.) in tyden van oordeelen , die de godloozen treffen , een Zoar , noemt. Ondertuffchen , fchynt de weldaad dezer verfchooninge, die de inwooneren, naaft God , aan Loths voorbiddinge verfchuldigt waren , daarna zeer ondankbaar beantwoord. Men kan immers , van de behandelinge , die zy Loth , en zyne dochters, hebben aangedaan , niet veel goeds vermoeden : vermits verhaald word, Gen. XIX. 30, dat Loth, naa een kort verblyf aldaar, weder uittoog, uit Zoar, en woonde op den berg , en zyne twee doch • ters met hem , dewyl hy Vreesde , binnen Zoar te woonen. En waarom anders ? dan dewyl hy , van de inwooneren , niet dan verdrukkingen , te verwachten had. Het is vreemd, dat Fr. de Lyra , deze verfchooning van Zoar Hechts, voor een korte wyltyds fteld, alleen voor zo lang, als het nodig was, om aan Loth en de zynen, ditmaal lyfs • verberging te verleenen : en dat een weinig daarna , die ftad , zo wel als de andere vier , zoude omgekeerd zyn : daar wy ftraks vernemen zullen , dat van dit zelve Zoar, noch in laatere Schriften, zo wel geweyde als ongeweyde , word gewag gemaakt. Doch , tot deze dooling heeft hem gebracht, het gezach , dat hy , nevens alle de Roomsgezinden , toefchreef, aan de Apocryphe Boeken , hoewel daar beneven noch, fomwylen, Lis in En niet Hechts voor een', korten tyd: maar is daarna altoos in ftand geJ bleven.  Zy wai eertyds Bela genoemt : maar heef daarna der naam "Zoar aan genomen. 530 Zoar. in eenen verkeerden zin verftaan : vermits , naamlyk , in de zo eeven aangehaalde plaats , Boek der Wysheid, Hoofdfl. X. 6. dat zelve raar, het welk de vier andere fteden in brand zette, in den grondtext word genoemt, x«t«£«V/^ov arü^ Xlivrairóteug , dat is, het van den hemel gevallen vuur van Pentapolis: eeven of vermits de laudftreek aldaar, Pentapolis genoemt word , wegens de daarin vervatte vyf fteden , het vuur dat uit den hemel viel , om deze landftreek te verderven , alle deze vyf fteden , gezaamlyk , moeft vernield hebben : het welk , echter , een gezond oordeel geenzins zal konnen toeftaan. 1'mmiddels , heeft dit zelve geval der verfchooninge dezer ftad, omLotbs wille, aanleiding gegeven, dat dezelve eene naamsverandering onderging. In al den tyd , waar toe de zaaken betreklyk zyn, die wy dus verre van dezelve ftad hebben aangemerkt , wierd zy noch niet genoemt Zoar , maar Bela , in het Hebreeuwfch V i? , ( Belah ). Daarom leeft men tweemaal, Gen. XIV. vers 2. en vers 8. Bela , deze is Zoar. Hoewel zy reeds , by wege van voorverhaal , Hoofdfl. XIII. 10 alleen , met den naam van Zoar, was voorgekomen. Die later naam Zoar, dien de Hebreen r^ , ( Tzoabr) fchryven , is door Lotb zelve daar aan gegeven , ter oorzake van de kleinheid en geringheid dezer ftad , in vergelykinge van de vier andere fteden dezer vlakte : om welke reden zy, vermoedelyk,by de optellinge der vyf fteden , ook telkens het laatft genoemt word: Gen. XIV. 1, 8- en zelfs , by de aanwyzinge der grenzen van het aloude Kanaan , Gen. X. 19. (waar by de vier anderen onderfcheidenlyk genoemt zyn ) geheel vergeten. Het woord ?C* berekend klein of gering te zyn. Hoe deze Kleinheid der ftad veroorzaakte , dat zy voortaan, met den naam Zoar, als een eigen naamy  Zoar. 531 naam , beftempeld wierd , heeft Mo/es , Gen. XIX, ao. klaar uitgelegt: vermits, naamlyk, Loth, als hy den HEER fmeekte, dat deze ftad, (toen noch Bela) van het verderf mogte gefpaard worden , juift op die Kleinheid der ftad zich beroept, dit gebruikende tot een beweegreden , ter verhooringe : als hy zegt: Zy is klein : laat my toch derwaard behouden worden , (is zy niet klein ?) op dat myne ziele leve. Hy draagt den HEERE voor, dat de kleinheid dezer ftad , by Hem , zeer wel gelden mogt, voor eene beweegreden , om ze, mitsdien , des te eer en meer te verfchoonen : dewyl zy naar gelang van haare Kleinheid , niet dan zeer weinige inwooneren binnen haare muuren had: dus de vroome Lotb, nu flechts, voor weinigen, om lyfsgenade bad. Daarom zyn 'er, die de daar tuffchen invloejende vraag, ( als in eene parentbéfis , binnen twee haakjes befloten) luidende : Is zy niet klein ? verklaaren , Is het niet klein ? of is het niet eene kleine en geringe zaake , die ik van U , ó HEER , begeere , en die gy my, daarom des te min , zult willen afflaan. Dit was dan reden genoeg , om Bela , voortaan altoos Zoar, dat is, de kleine ftad, te doen benoemt worden. In de Overzettinge der zogenoemde LXX. word Zoar uitgebracht, door Xijy^ , QSeegoor): een onderfcheid, zonder twyffel veroorzaakt, door de verfchillende uidpraak der middenfte letter, v (Aïn) in den Hebreeuwfchen naam "# : welke letter de Grieken gemeenlyk, als g, willen uitgefproken hebben : het welk Hieronymus, in zyne Latynfcbe overzettinge , volgende , nooit anders dan Segor uitdrukt. Dus, treft men dien zeiven naam, ook aan in de zogenoemde gemeene Latynfcbe vertaaling, (verfio vulgata). Wy achten het nodig , dit hiei aan te teekenen : dewyl, anderzins menig een , in de Die in de Latynfche overzettinge, ter navolgin-; ge der Griekfche, Segor word uitgefproken.  In veele Kaarten, wordZiw kwalyk geplaatft. Waar tegen.alkier. 532 Zoar. de Kaarten der Roomsgezinde Schryvers , Adricbo* mius en Bonfrerius : (die in het gebruik der eigen naamen der plaatzen , de gemeene Latynfcbe vertaaUng , gezetlyk volgen) veelmaal den naam Segor , zoude hebben konnen lezen , zonder noch te weeten , dat daar door ons Zoar gemeend wierde : vermits die uitfpraak , van de oorfpronglyke Hebreeuwfebe, en van die van onze Nederduitfcbe overzettinge, zo zeer is afwykende, jfqfepbus , echter, den Hebreeuwfchen naam dezer ftad, nader volgende , heeft den zeiven Zqvqx en zóx^x gefchreven. In de Kaarten der twee gem eldeSchry veren, Adricbomius en Bonfrerius, zalmen desgelyks, een' misjland vinden , in de plaatzinge van Zoar; het welke zy gefteld hebben , veel te noordelyk , zelfs, benoorden den uitloop der beeke Kedron: dat wy niet begrypen , op eenigen anderen grond te fteunen , dan op die overlevering, aangaande de Zout-pilaar, in welke Lotbs wyf, als zy in de vlucht, uit Sodom naar Zoar, achterom zag, veranderd wierd. ( Gen. XIX. 26. ) die door fommige Bedevaard Reizigers, aldaar zoude gezien zyn: het welk echter, de laatere Schryveren geheel weêrfpreken. Vergelyk , hier mede, wat daar van aangemerkt is , in het I. Deel, bladz. 90. Ten einde nu niemand, tegen deze plaatzing van Zoar, mogte inbrengen, dat, ingevalle die ftad aldaar gelegen had, zo naby en als omringt door de fteden des ftams Juda , het vreemd zoude zyn , haar dan niet mede , in de lyfl van Juda's fteden, (Jof. XV.) gefteld te zien , fchynt dit de reden , waarom Bonfrerius , die Zout-Stad, welke in deze lyft, Jof. XV. 62. voorkomt , voor Zoar wilde aangezien hebben : gelyk hier voor is aangemerkt. Naar het licht, dat wy uit Godswoord, aangaande ie Gelegenheid van Zoar, óntfangen mogen, moet  Zoar. . 533 nioet die ftad ergens gelegen hebben , op het uitere fte der voorgemelde vlakte : want Gen. XIII. 10j alwaar deze vlakte befchreven word, in opzichte' tot haare voorige gedaante , eer zy door Gods oor-, deel was omgekeerd, vinden wy die uitdrukkingen r Zy was als de Hof des HE ERE, (verftaa Eden) ah gy komt te^ZohW : een bewys dat men , komende te Zoar, aan den ingang dezer vlakte ware, en dat deze vlakte by Zoar haar begin genomen hebbe. Byaldien , ook Zoar elders by of in het midden dezer vlakte gelegen had , kon zy , trouwens , met geene mogelykheid , van het verderf, dat deze geheele vlakte wedervoer, ( Gen. XIX. 25.) zyn gefpaard gebleven. Doch, veel nader zien wy ZoarS ligplaats bepaald, Deuter. XXXIV. 3. Daar word, aan Mofes , op den berg Nebo , door God zelve , aangewezen het ganfche land Kanaan: onder anderen , bet zuiden, en het effen veld der valley van Je^ ricbo, (de Palmftad) tot aan Zoar : Dewyl dan dit vlakke veld der vaïlye , die by Jericho (de Palmftad) begon , eindigde by Zoar , zo volgt weder , dat Zoar aan het uiterfte einde der vallye , ten zuiden moet gezocht worden. Zeer wel ftemt dit overeen , met Jofephus, die (de Bell. Lib. V. cap. 5. fol. 892 ) de ganfche lengte des Afphaltifcben Meirs, (de Zout Zee,) bepaald , tot 580. ftadien , reikende tot aan Zoar : welke ftad hy aldaar befchryft, als züa^x t(j?'a^«6i«? , dat is, als een ftad in Arabie. En Eufebius, desgelyks, (in Onom. ad ©oLKaaaa n dhwv) beperkt dit zelve Meir, tuffchen Jericho en Zoar. Wat heeft men meer nodig , dan zodaanige overtuigende bewyzen, om Zoar aan den uiterften boek dezes Meirs, ten zuiden , te plaatzen ? Wy meenen , daarby, redenen te hebben , om Zoar een weinig ooftlyk , en dus meer naar de buiten- dan Ie WAAri igplaats angewe;en words liet alleen, lit de H. ichrift, maar ooka uit onge- ■sseyde Schriften. En die zelve lig-,' plaats  nóch w; nauwkeu riger bepaald. y«/.xv f. opgehelderd. 534 . Zoar. tdan de binnen -zyde, van den hoek dezes Meirs te -ftellen: eendeels, dewyl die ftad, zonder dit, onder het erflot van den ftamme Juda zoude zyn begrepen geweeft , en derzelver naam mede in de lyfi der fteden van Juda* (Jof. XV.) te vinden : want de zuidlyke grensfcheidinge des ftams, nam by deze hoek , haaren aanvang, zo dat baare landpaale naar bet zuiden was, bet Uiterste der Zout-Zee , van de Tong , die naar het zuiden ziet. Zie Jof. XV. 2. en anderdeels, dewyl Zoar , Jef. XV. 5. en Jererm XLVIIh 34. mede voorkomt, zo al niet , ais daadelyk behoorende onder de fteden der Moabiten, ten minften, als op hunne grenzen gelegen : en , men zeker weet, dat het Land der Moabiten ; ten ooften der Zout Zee lag, en door deze zelve Zee, van Paleftina wierd afgefcheiden. Dit geeft ons aanleiding, om iets tot opheïderinge dezer Schriftuur plaatzen , (van welker beiden , de zin genoegzaam op één en het zelve uitkomt) aantemerken, De woorden van Jefaia luiden , naar onze over^ zettinge : Myn hart fcbreeuwd over Moab: haare grendelen zyn naar Zoar, de drie-jaarige vaerfe. Het eerfte voorftel is van zelfs klaar : en vereifcht niet veel opheldering. Myn hart fcbreeuwd over Moab : door deze uitdrukkinge geeft de Propheet te verftaan , zyn innig meedogen , met 'de Moabiten , wegens de wederwaardigheden , hun in dit ganfche Hoofdftuk, (dat daarom aan het hoofd, den titel Van Moabs last, draagt) bedreigt,- waardoor het ganfche land, met een allerdroevigft weeklagen, zou vervuld worden. De Propheet zich dit, by vooruitgezichte , verbeeldende , word daar door mede zeer overkropt van droefheid , in zo verre, dat hy als ter ontlaftinge en verlichtinge der inwendige aandoeninge zynes gemoeds, desgelyks , zich niet be- dwin-  Zo&t. 53S dwingen kon , van een uitwendig misbaar te maken, doende zyn bart fchreeuwen over Moab. Hier van , geeft hy deze reden : Haar grendelen zyn naar Zoar. Haare Grendelen : dus heefc Hieronymus het Hebreeuwfch woord ^Tl? vertaalt : en is dit door de onzen nagevolgt. .Doch, wien , die zodaanig eene vertaaling leeft, Hunne grendelen zyn naar Zoar, zal dezelve niet onverftaanbaar fchynen ? Weshalven , niet te verwonderen is , dat de Uitleggeren , op eene andere vertaalinge , bedacht geweeft zyn i meenende , dat tyTS, (a rad. , het welk de betekeniffe heeft van vluchten) betekend Hunne Vluchtende: gelyk ook Lutber het zelve, door 3hïC ghtcfctigen/ werklyk vertaald heeft. Dan komt de zin vry beeter uit : Hunne vluchtende of hunne vlucbtigen zyn naar Zoar. In het even voorgaande, had de Propheet vertoond, den inval van een' vyand, die verfcheiden fteden, in der Moabiten land, uitplonderen en verwoeften zou. Zodaanig een onheil kon niet anders , dan de gemoederen der inwooneren met groote vervaardheid aandoen: zo verre , dat zy in de fteden en vlekken binnen 's lands, hunnes levens zich niet zeker achtende , naar de grenzen zouden vluchten: onder anderen naar Zoar. Zie dan , hoe welvoegzaam deze verklaaringe zich laat vleijen , met de ligplaats van Zoar, op de aller zuidweftlykfte grenzen van Moabs land: in welke plaatzinge , wy den Heer Reland, tot eenen voorganger hebben ; die ten bewys daar van, onder anderen , zich beroept, op Hieronymus , die ( Comm. in Jef. XV. ) fchryft : • Segor in finibus Modbitarum fita efi , dividens ab iis Pbiliftbiim : dat is : Segor, (Zoar) ligt op de grenzen der Moabiten , dezelve af' zonderende van Palejlina. De volgende omfchryvinge, de drie-jaarige vaerze, flaat, gewislyk, (hoewel my niet onbekend is, dat eenigen dit anders begry- pen)  als med Jtrem. XLVIII U- De vrage óf Zoar wel eigen lyk tot Judeë be' hoord hebbe? be antwoord j3. I. 36. op het gebergte word geplaatft , even gelyk de ftad Juta, Jof. XV. 55. (vergeleken met vers 48.) geteld word , onder Juda's berg-fteden. Waarby komt , dat Zacbarias , de man van Elizabeth , een Priefter zynde, nergens welvoegzaamer kon gezogt worden, dan in eene Priefterlyke ftad ; hoedanig Juta geweeft is - die, Jöf.XXl. 16. aangefchreven wierd; onder de fteden, die de ftam Juda , den Priefteren heeft ïngeruimt. Zie, deze zyn de redenen, die ons met den grooten Reland , (Paleft. pag. 870.) doen overhellen , tot die gedachten , dat die ftad Juda, waar heen Maria, in de dagen haarer zwangerfchap gereid heeft , om de ouderen van Johannes den Dooper te begroeten , die zelve ftad Juta geweeft zy , die Jof. XV. 55. voorkomt. Wil men nu , aangaande de hoe verreheid dezer reize van Maria, oordeelen, zo zou hier by, Eufebius konnen worden aangetrokken ; die ( Onqm. ad Voc. 'hrrdv) deze ftad geplaatft heeft, XVULRoomfcbe mylen, ten zuiden van Eleutberopolis , in 't landfchap Daromas. Wy hebben dit naricht van Eufebius willen volgen : niets beeters wetende. En, daar uit is aftenemen, dat Maria uit Nazaretb, derwaard trekkende, eene reis , ten minften van vyfen twintig uurm gaans, zal hebben afgelegt.  Het M»f■ bet welk, wegens deze gelegenheid , fchier voor onverwinbaar wierd gefchac. Het lag by de fteden Engedi , Tbekoa en Hebron : ook niet verre van de Doode Zee. Het word wel by ongeweyde Schryvers, als Plinius en Strabo , allermeeft by Jojepbus , gedacht : maar nimmer, in de Heilige Schriften. Jafepbus befchryft dit Slot nauwkeurig, de Bell. Lib. VIL cap 28. BET H T Z U R. ur In het Hebreeuwfcb f worci ? m , (Betb-Sour) dan, in de Latynfcbe , Beffur, uitgebragt: en was eene der fteden van Juda , op het gebergte gelegen. Zy word immers Jof. XV. 58. in de lyft van Jüda's berg-fteden , mtdruklyk gemeld : desgelyks , onder )* fteden begrepen , 1 Cbron. XI. 7. en nergens word meermaalen van dezelve gewaagt : dan alleen , dat Neb. III. 16. verhaald word, dat die van Bethzur , mede tot de herftellinge van Jerufalems muur , iets hebben toegebragt. Weshalven, te verwonderen is, dat Eufebius en Hieronymus (in Onom. ad voc. bê werf gedacht , geduurende de Syrifche oorlogen j onder het bewind der Machabeèfcbe Vorften ; toen deze ftad meer dan eens het lot des oorlogs heefi moeten ondergaan. Desgelyks in de Boeken der Macbabeën. Zie iMacb. IV. 29, 61. VI. 7, 26. XIV 03 Hoewel , in den eerden opflag, eenigermatt twyffelachtig fchynt, of in gemelde plaatzen altoos deze ftad Betbtzur bedoeld werde: wantj doorgaan: word gemeend, dat ook naby Jerufalem, eene klei mfterktehg, mede Betbtzur (B«.6«s») geheeten welke ftrekte ter dekkinge en beveiliginge der ftad Van dit Betbtzur of Betbfura maakt de laatftgemeld: Schryver byzonder gewag . 2 Boek, Hoofdfl. XI. 5 verhaalende , dat dè Syrifche Veldheer , Lyfias met een groot heir in Judeë drong, en Bethsur. genaakte, voegt hy daar by: zynde eene vafte plaatze gelegen van Jerufalem , omtrent 5. ftadien : en dat h dezelve benauwde. Vergefyk Hoofdft. XIII. 19. Oi dié reden , meend Bonfrerius , (in Annot. ad Eufel Onom. ad voc. Bs » ï. n ti n  moet van eene andere ftad deze naams.or dericheiden wor den. De bete kenifiè de zes naam verklaatd. Word on derZocht of by dez< plaats de doop des Kamerlings, dooi lEilippus, verricht zy. J5° Betbtzur. veroorzaakt, door een verkeerdelyk uitgedrukt getal van die 5. ftadien , 2Mach. XI. 5. verkiezende, eene andere leezing, in zeker handfchrift , (manufcript) der LXX. Overzetteren te vinden , alwaar, voor sci&hs 3-Évre, tr^o.W vérre , ftaat, dat is, niet 5. ftadien , maar 5. fcboenen : eene maate , by de Egyptenaaren gebruikelyk, waar van elke , 30 ftadien, in zich begreep; het welk met de XX mylen afflands, door Eujebius en Hieronymus, aan de ftad Bethtzur, by Hebron, gegeven, overeenftemt. Desgelyks melden Eufebius en Hieronymus, (l c.) van een ander Betbtzur, (BeJWf) het welke zy splaatzen , tooo. fchreden , dat is ééne Roomfche -myl van Eleutberopolis. Het is niet vreemd, dat die zelve naam, aan ver' fcheiden plaatzen des Joodfcben Lands, gegeven wierde i want, ■HJttvg betekent, in de oorfpronglyke • taaie, een plaats of ftad , op eene rots gefticht : en ; zodanige wierden, in dat zelve rotzachtig land, veelen aangetroffen. Voorts, verdiend in het byzonder, die ftad Bethtzur , in de nabuurfchap van Hebron gelegen, des te Imeer aanmerking, vermits eene oude overlevering wil, dat die Kamerling der Koninginne Kandaces, waar van men leeft, Handel. VIII. 26 40. aldaar, of dicht daar by , zoude gedoopt zyn , door Filippus. Eufebius en Hieronymus, hebben (l. c.) deze overlevering aan de nakomelingfchap overhandrykt: zeggende : " dat aldaar, in hunnen tyd , noch gewezen wierd , de bron , aan den voet eenes bergs ontfpringende , welker water , echter, ter zeiver " plaatze , waar het uit den grond opborlde, weêr ^ wierd ingezwolgen : in welke bron, deze doopinge " of indompelinge zoude volbracht zyn." Desgelyks, de Schryver der zogenaamde Jerufalemfcbe Reize , {Itiner. Hierof. Vet.) van deze ftad, onder den naam  Betbtzur. 5 51 naam Bethasora , gewagende, zegt: " dat aldaar " de bron is , in welke Filippus den gefneden, (Eu" nucbum) gedoopt heeft." Ja , dit zelve gevoelen is noch zeer gemeen , onder alle de Cbriftenen, die heden het Heilig Land bewoonen. En dicht by deze bron , ligt een dorp , ter eere van dien Diaken, welke dezen doop verricht heeft , het dorp van Sr. Filippus genoemt word. Zie Maundrells, Reize •van Aleppo naar "jerufalem, bladz. 117. Men fteile dit echter noch geenzins als eene zekere zaak. De aanmerking van den Geleerden Cellarius, (l.c. pag. 477.) daar tegen ingebracht, is waarlyk van veel gewicht ; hoewel zy aan zommigen dus niet toefchynt. Hy zegt, naamlyk, dat dit Betbtzur te verre lag, buiten den voeg, van jerufalem naar Gaza, dien deze Kamerling, gelyk ook Filippus, (naar vers 26.) reizen moeft, dan om te vermoeden, dat zy deze ftad , ter zeiver reize, welvoegzaam zouden hebben konnen aandoen. Doe hier by , dat de weg waar door men tot deze bron komen moet , niet gefchikt is voor rytuig : daar men nochtans leeft vers 28, 29. dat zy beiden , op eenen wagen, derwaard gereden zyn. De Heer Maundrell , die deze bron bok gezien heeft, fchroomt daarom niet te zeggen , dat dezelve , valfcblyk daar voor werde uitgegeven: " want, (fchryft hy) die weg is zo rotzig en onge" lyk , dat de reisbroeders, bevindende , hoe be« " zwaarlyk het zy , te paard daar heen te komen, " onmogelyk achten , dat een wagen , (gelyk de " Moorman had, Handel. VIII. 28.) ooit dezen weg " zoude hebben konnen ryden. " Om die reden , zou men eer geloven, dat Eufebius en Hieronymus , in dat tweërly Betbtzur , zich vergift hebben , en , met meer waarfchynlykheid , het ander Betbtzur , ééne Roomfche myl van Eleutheropolis gelegen, hadden mogen opgeven, voor de plaats, waar deze Kamer*  Eenige aanmerkingenaangaandi de gelegen beid, i { < i 1 \ t i. C b b 1 1 S 552 Hebron. merling gedoopt wierd: dewyl dit Betbtzur, genoeg; zaam aan den naaften weg , tuüchen Jerufalem eia Gaza gelegen heeft. Van Betbtzur komen wy van zelfs, tot HEBRON, niet meer dan twee Roomfcbe mylen , van daar gelegen , verder zuidwaard : en XXII. derzelver mylen, mede zuidwaard van 'jerufalem*, naar het onderricht van Eufebius, (in Onom. ad voc. 'a^ü). Dit is weinig meer, dan 7. uuren gaans: en ftemt nauwkeurig overeen , met de bepaaling , door den Prins Radzivü; die aan Hebron geeft, den afftand van 5. mylen van Betblehem : mits , men denke , dat hy hier gemeene Poolfche mylen bedoeld hebbe, waar van elk, één uurwegs in zich begrypt : want B'etblebem ligt 1. uuren van Jerufalem , op den weg naar Hebron : des noch j. uuren gaans , tuffchen Betblehem en Hebron, overfchieten. He- *. De vermaarde Lightfoot meend , (Oper. Tom. 11. fil.zoy.) iat Hebronniet vlak zuidwaard van Jerufalem , maar van Jeüfalems middaglyn , (Meridiaan) wat ooftwaard afwykenje, ;elegen hebbe : en wel om reden , dewyl alle morgen , zo Ira de dagelykfche ofterhande zou verricht worden , iemand laar het hoogfte deel des Tempel' gezonden wierd , om nauwenrig te letten , wanneer de dtgerdad begon aan te breken, rien de Priefter plag toe te roepen: begint bet reeds te lichten n aan Hebron ? waarop de2e , als hy het morgen - licht veram , antwoorde : Het begint te lichten tot aan Hebron ! De releerde J. C. CelUrins , (Giogr. Ant. Tom. II. pag. 479.} sdient zich van dit zelve bewys , om te beweeren , dat He*on wat ooftwaard afgeweken zy. Doch , die de aanmeringen van den Heer Keiand , ( Palift. pag. 711.) daar tegen «ft , zal moeten toeftemmen , dat dit bewys op loffe fchroeen ftaat: en eer fchynt te vorderen , -dat men Hebron wa: reftwaard fteile.  Hebron. 553 Hebron is ongetwyffeld , eene der oudfle fteden de-: Zes ganfchen lands. Of zy reeds, (gelyk eenigerr willen) door Heth, den tweeden van Kanaans^ zoonen , ( Gen. X. 15. ) gefticht zy; wiens nage-j flacht,in Abrahams tyd,zich aldaar bevonden heeft, naar Gen. XXIII. dit kan men met geen zekerheid bepaalen : en al zo min , zou men durven vaftftellen, dat zy gefticht zy-door Cham, Noachs tweden zoon : gelyk de Joodfcbe Meefters daar heen willen. * Doch, 'tblykt, uit Num. XIII. 22. dat zy 7. jaaren ouder was , dan Zoan, ( daarna Tanis genoemt) in Egypte. Zelfs fchryft Jofephus , (de Bell. Lib. V. cap. 7. fol. 895.) " dat de eigen inboorlingen, de'-' ze hunne ftad, ouder fchatteden, niet alleen, dan " alle de fteden des Lands Kanaan, maar zelfs ou" der, dan Memphis , de Hoofdftad van Egypte : en " dat haar toen een' tyd van 2300. jaaren heug* de." In de eerfte tyden , was zy echter met den naam van Hebron, noch niet bekend: maar wierd toen genoemt Kirjath-Arbah: in het Hebreeuwfch , J>I?n Daarom leeft men, Gen. XXIII. 2. Kir-, jath-Arbah : deze is Hebron, in het Land Kanaan. Zie ook Gen. XXXV. 27. Jof. XV. 54. XX. 7. enz. En Richt. I. 10. alwaar ook Hebron word gedacht, voegt de Schryver 'er by: de naam van Hebron was tevooren, Kirjath-Arbah. Dit hebben de Grieken zomwylen door ttqMs 'a^ox , zomwylen door k«« §i*&-'A£&}jc , uitgebracht. En de Latynen, de laat- ften *. Dit fteuod op zekere oude overlevering , welke, aan ieder van Chams Zoonen , de eerfte ftiebtinge eener byzondere ftad , in het land Kanaan , toefchryft : aan Sem , (die dan voor Melchizedek gehouden word) die van Salem of Jerufalem : aan Cham, van Hebron : en aan Japheth, van Joppe , ( Vid. Sam. Bochart. ïbahg. & Kanaan,, Lib, IV. cap. 34.. ƒ0/, 300.) II. Deel II. Stuk. Na ls medcj angaande len ouderlom dezer tad. De oude naam deler ftad, Kirjatb* drt>ah,  is ontleend , waarfchynlykvan haarei flachter. De gedachtender Joodfche Mees ters getoet ft en weêrfprO' ken. j 54 Hebron. ften daar in eenigermaate volgende , dan door Civitas • Arbee , en dan , door Cariatb Arbe. , Het is bekend, (en is reeds meermaalen voorgekomen) dat het woord n-1p , (Kirjatb) by de Hebreen , een gemeen naamwoord zy, van dat gebruik, lom een Stad te betekenen. Het tweede woord , Viyt , (Arbab) by Kirjalb gevoegt zynde, zal deze geheele faamgeftelde naam , niet anders willen aanduiden, dan de Stad van Arbah : welke Arbab , Jof. XIV. 15. befchreven word, als een groot menfeb geweeft te zyn, onder de Enakim (of kinderen Enaks.) Dit hebben onze Nederduitfehe Overzetteren ook bedoeld , als zy Jof XV. 13. in fteê van KiriatbArbab, zeggen : de Stad van Arbah, den vader van Enak: Gelyk mede Jof. XXI. 11. de Stad van Arïah , des vaders van Enak Men zou met reden mogen denken , dat deze Arbah , als een opperhoofd, onder de Enakim, (Enakers) deze ftad bezeten, of wel dezelve vergroot of verfterkt hebbe, en daarom zynen naam aan dezelve medegedeeld. Deze reden die'r oude benaaminge is waarlyk eenvoudig ; en men kon daarby alleen zeer wel beruften. Hadden de Joodfcbe Meefters dit desgelyks gedaan , zy zouden geenfins , eene andere zo verre gezochte reden dezer oude benaaming hebben behoeven op re geven. Doch, zy der Hebreeuwfche taaie kundig , en wetende dat het woord *'?7?*> by de Hebreen betekend Vier , of het viertal; zo wilde zy dien naam vertolkt hebben , door de Stad van Vier: en begonnen, om de oorzaak daar van te vinden , te denken, aan vier der heilige Aartsvaderen , die aldaar zouden begraven liggen , niet alleen , Abraham , Isaak en Jakob , maar zelfs, aller ftamvader Adam. Ja, dit zelve gevoelen is ook gevolgt , door Hieronymus , (in Onom. Eufeb. ad voc. Arbocb) : hoewel deze zegt, die overlevering»  kebrofi. $j$ ring, ten aanzien van den laatftgemelden , eeniger fhaate twyffelachtig gefteld te worden : vermits , naamlyk, naar eene andere Overlevering, onder de Cbrifteneh die's tyds, in zwang gaande , Adant zoude begraven zyn, onder den heuvel Golgotha: gelyk reeds vooraf, by de befcHryving van den berg Golgat ba is aangemerkt. Die zelve Joodfcbe Meefters, en uit hen, Eugefippüs, (ih libr. de Diftant. loc. Terra, in iriitio) voegen by deze vier Aartsvaderen , hunne vier vrouwen, die mede aldaar, haare begraafplaats , zouden gevonden hebben : naamlyk, Eva , Sara , Rebekka en Lea : des de oorzaak dezer benaaminge in de begraaving , niet van vier , maar van vier paar, zeer aanmerkenswaerdige perfoonen , zou te vinden zyn. Doch, wie bemerkt niet , dat dit eene lautere fpeélinge van gedachten zy ? welke by lieden van oordeel, weinig gelden mag; en welke de Joodfcbe Meefters , zo min dan de Kerkleeraar Hieronymus , en alle die hem daarin volgen , zouden aangenomen hebben, ingevalle zy de hier voor genoemde plaatzen , (Jof. XV. 13. en XXI. 11.) naar behooren hadden ingezien. Behalven, dat men wel van de drie eërftgenoemde Aartsvaderen en hunne vrouwen , maar geenfins , van Adam en Eva , ooit zal bewyzen konnen , dat zy by déze ftad begraven liggen. * Die *. Hieronymus, beroept zich , ten einde dit, ten opzichte van Adam te beveiligen, zelfs, op het Boek Van Jofua, zeggendes (L c.) quod ïbi quatuor Patriarch*, Abraham , ifaac & Jaeoé , fepulti funt, & Magnus Adami : ut , in libro Jesu, fcriptum eft : dat is : dat vier Aartsvaderen , Abraham , Ifaak en fakob aldaar begraven zyn : en de Groote Abam : gelyk* in het boek van Josüa gefchreven is. Daar uit zien wy, hoedaniger wyze, dit geheele geruchte , het welk zo algemeen is, en fchier, by alle de H. Landbefcbryvers, word aangetroffen i in de waereld gekomen zy. Hieroymm bedoeld, de Nn a ke*  gelyk ook van W. Weifenburg De laatere naam Heêrorr. f56 Hebron. Die zelve redenen weêrfpreken te gelyk , het gevoelen van Wolfius Weiffenburg; die meend, (fDefcr. Terr S. pag. CXFLll. col b.) dat door deze benaaming, gezien word, op de IV. voyken (quartieren) in welke de ftad zoude afgedeeld geweeft zyn. Deze ftad is dan daarna, met den naam Hebron, alleen bekend geworden. Dus luid, ten minfte die zelve naam, in de Latynfcbe- en word dus ook gelezen , in onze Nederduitfche Overzettinge. Maar , anders, by de Hebreen, word dezelve uitgefproken, l3h?P , (Cbebron); die by de Grieken , XtQ^aiv, (Cbebroon) gelezen word. En, vermits, behalven deze, noch eene andere ftad dezes zei ven naams , die hier voor aangehaalde plaats , Jof. XIV. 15-. alwaar die Arbah , naar wien de ftad wel eer, Kirjatb- Arbab , wierd toegenoemt, befchreven word , als , die een Gicoot Mensch geweeft is , onder de Enakim. Byaldien men deze overzettinge, die waarlyk met den Hebreeuwfchen Grondtext , overeenftemt, voor de echte erkend, zal men daarin geen zweem vinden, naar eenige begravinge van Adam , ter zeiver plaatze. Maar, zie, hoe zy deze woorden verdraajen , in eenen verkeerden zin. Vermits, het woord qix (Adam), gebruikt Word , zo wel om den eerften menfcb , in het byzonder te beteekenen, dan, als een gemeen naamwoord, van alle menfcben, zonder onderfcheid , hebben zy dit ^f-urt cnxn (w* " Adat» baggadol) in fteê, van een groot Mensch, willen verftaan en vertolkt hebben, door den Grooten Adam. Immers leeft men in de gemeene Latynfcbe Overzettinge: Adam Maximus ièi, inter Enacim, fitus efi : dat is , de Groote Adam is «/daar , onder de Enakim , gelegen of begraven. Dan verklaaren zy dit ganfche vers derwyze : „ Hebron wierd weleer genoemt, ,, Kiriatb Arbab, dat is, de ftad van vier, (naamlyk van vier „ voortreflyke mannen,) onder welke , één was, de Groote „ Adam, aldaar gelegen of begraven, onder de Enakim." (vid. £ocharti Phal. & Kan. I. c ) Dit geval beveiligt derhalven , die gemeene ftellinge , waar door men zegt, dat geen een geruchte in de waereld zy ; waartoe, niet de eene of andere zaak, hoe gering fomwylen, eenige aanleiding* moeft geven.  Hebron. JJ^ i: die ten minften , met eene kleine verandering , ( Ebron of Hebron) gefchreven word , voorkomt , ; onder de fteden des ftams Afer; Jof. XIX. 2.8. dit is de reden , waarom dit Hebron , ter onderfcheidin- : ge van het ander, toegenoemt word, Hebron, in bet ,j Land Juda , 1 Cbron. VI. 55. Vermits onder de kinderen van Kaleb, ( dien men ji weet , het geweft van Hebron , daarna in eigendom verkregen te hebben,) zekere Hebron word genoemt , 1 Cbron. II. 42, 43. hebben veelen gewild, dat die laatere naam der ftad , van dezen ontleend zy. Doch , hier tegen ftryd, dat dan de ftad Hebron , dezen naam , niet voor den tyd van Kalebs 1 beërving, zou óntfangen hebben : het welk niet ge- s | maklyk zich laat vereffenen, daar mede, dat dezelve naam, zo veele jaaren vroeger , in Mo/es Schriften voorkomt. * Maar *. Het is bekend , dat de beftryderen der Goidelykbeid der Hnlige Schrift, dit gevoelen mede omhelzen , en daar van een fchroomlyk misbruik maken, om (zo zy meenen ) te be-, weeren , dat de V. Boeken, die Mofes naam, als Schryver, aan het hoofd hebben , van een laater opftel zouden zyn , dan in Mofes tyd : en mitsdien , door eene andere hand , gefchreven. Doeh de Geleerde Sal. van Til heeft, (in zyn uitmuntend Werk , geintituleerd : Het Voorhof der Heidenen , enz. bladz.. 169, 170.) daar tegen zeer wel aangemerkt , dat die Kaleb , I onder*wiens kinderen, deze Hebron aangerekend ftaat, i Chron. II. 42, 43. een andere Kaleb zy, dan die zoon van Jephunne, dien het ommeland van Hebron is ten deele gevallen : naam-, lyk , de zoon van Hezron , en de broeder vna Jehrameïl en Ram : als te zien is i Chron. II. 9. en al wat verder van dit j zelve geilachte, volgt tot vers 41, 43. En , dat het nageflacht van Kaleb , den zoon van Jephunne , die het ommeland van Hebron bekomen heeft, eerft daarna we-de opgegeven, iChron. IV. if. waar onder , geen één perfoon , met den '< naam van Hebron, voorkomt. Door welke aanmerkinge, dit ganfche gevoelen, en al de daarop gegronde berispinge der Heilige Schrift , van zelfs vervallen moet. Behagen, dat men Nn 3 uoc** is niet ontleend van eenen van Kalebs na* komelin-j gen.  De betekenifledaar van word nauwkeu riger uitgelegt. Helrotis lotgevallen zyn lanmerkelyk geweeft: ïelfs.reeds ten tyde der Heiligt Aartsvadirtn. 558 Hebron. Maar de Kerkleeraar Cyrillus , (Homil. Pafcbal. Q3.) by den Heer Rela?id aangehaald, (Paleftin. pag- 700,) heeft de eerfle , den weg gewezen , om de waare betekeniffe dezes naams te vinden : als hy fchryft, dat Hebron , eene Vereeniging (t^ htt" eiv) betekene. In der daad, de naam T"ót! (Cbebron) laat zich niet welvoegzaamer afleiden, dan van het woord "Q1? , (Cbabar of Cbavar) dat by de Hebreen de betekeniffe heeft, van vereenigen, famenvoegen , zich met elkander vergezellen, enz. En dit geeft ons aanleidinge, om te giffen, dat de Aartsvader Abraham reeds , denzelven naam , met dien van Kirjath-Arbah , verwiffeld , en aan die ftad gegeven hebbe ; om daarby te gedenken , aan die vriendelyke maatjehappy ; welke hy en de zynen onderhouden hadden , met de inwooneren dezer ftad , en der geheele omliggende landftreek, naamlyk, de Hethiten, geduurende den tyd hunner vreemdelingfchap aldaar. Wy hebben , in de redengeevinge dezer beiden naamen, Kirjath-Arbah en Hebron , eenige zaaken moeten aanhaalen , die nader licht óntfangen Zullen, uit het geen , aangaande de Lotgevallen, waar door deze ftad , in de Heilige Gejchiedenijje , zeer befaamt geworden is, hier onmiddelyk zal volgen. Onder deze, vald onze aanmerking allereerft* op het langduurend verblyf der Heilige Aartsvaderen , aldaar: niet echter binnen de ftad Hebron zelve. Dit zou hunne hanteeringe , die alleen in de Veeboedery beftond, niet hebben toegelaaten: want, ter dezer oorzaake , moeiten zy een herdersleven lei. «och zoude konnen zeggen , dat de vroegere vermeldinge des naams Hebron , in Mofes Schriften , by wege van een votr* verbaal gefchied zy.  Hebron. J5» leiden : en in de oopen lucht, buiten op het veld, in tenten woonen ; die zy gereedlyk konden op- en neêrflaan , om hun vee , by verandering van wei* den , overal te volgen : gelyk ook Paulus van deze Aartsvaderen getuigt , Hebr. XI. q dac ZY » in ta' bernakelen, ( iv c^m) dat is, in tenten , gewoond, hebben. Weshalven , wy geen geloof konnen liaan, aan het voorgeven van den vermaarden Joodfchen Reiziger Benjamin Tudelenfis; die (Itiner. pag. 48.) zegt : " dat de overblyfzelcn van het oude huis , in " welk de Aartsvader Abraham wel eer gewoond had, " noch in wezen waren, en door de Reizigers gezien " wierden, enz." Immers heeft Abraham, zo dra hy van Lotb^ was afgefcheiden , in de nabuurfchap van Hebron , ftmet zyn talryk buisgezin , van etlyke honderden , w (zyne diensknechten en dienftmaagden daar onderh, begrepen) zich ter woon neêrgezet, by het Eiken- h bosch van Mamre ; alwaar, by zyne tenten opjloeg A Zie Gen. XIII. 18. Naar welk eikenbofcb , de ftad Hebron zelve , fomwylen , Mamre fchynt genoemt te zyn : het welk men meent te konnen afnemen , uit'Gen. XXIII. 10 tegenover Mamre; welke is , Hebron , in bet land Kanaan. Dit Eikenbofcb moet wel worden onderfcheiden , van het Eikenbofcb M ore, in de nabuurfchap van Sicbem: waar van zie Gen. XII 6. Het heeft zyn naam ontleend , van zekeren Mamre , een Opperhoofd of Vorft onder de Amoriten, (Gen XIV. 13 ) en een'van Abrahams Bondgenooten , die hem op zyn krygstogt , ter vervolginge der Oofterfche Koningen , verzeld had, (vers 24.) die dit Bofch , het zy eerft aangelegt, het zy , ten minften, in eigendom bezeten heeft. Dit geeft aanleidinge , om onze gedachten , aangaande dit Eikenbosch , wat byzonderder meê te * Nn 4 dee" lie dickt ■ deze id geoond:bben,by ;t Hikenfch,'.amre, welk oa« Ier bechrevenword:,  gelyk ooi de zogenoemdeboo m, TEREBIN' .THUS; 560 Hebron. deelen. De LXX. hebben u' <^u? «} Ua^n, dat is, de Eikenboom Mambree: waar voor, de gemeene Latynfcbe Overzetting, convallis Mambre, dat is, het dal Mambre, in de plaats gefteld heeft. Onze Overzetteren gebruiken de meervoudige bepaaling, ( Ter•min. Plur.) de EikenboJJcben van Mamre : doch buiten noodzakelykheid : want, *3?9 beteekent, eigenlyk , de Eikenboomen van Mamre; van welke eikenboomen , veele by elkander geplaatft , flechts één bofch uit maken. Wy vinden dit zelve woord , als het elders,in het enkelvoudige, (inJingul.) T^?, word uitgedrukt, altoos door een' Eike of Eikeboom vertaald. Zie Gen. XXXV. 8. Jef. VI. 13. XLIV. 14. enz. weshalven , een bofch , met dit flach van boomen vervuld, met recht, een Eikenbosch, is te benoemen. Ondertuffchen , is een ander woord, , met dit 1 , zeer nauw vermaagfchapt : het welk de onzen desgelyks door een' Eikenboom, vertaald hebben , Gen. XXXV. 4. alwaar het voorkomt , van dien boom, in de nabuurfchap van Sichem , onder welken de Aartsvader Jakob, de afgoden, door zyne wyven en bywyven , uit Mefopotamie medegebracht, verborgen had. Hoewel wy nu voor de echtheid , dezer vertaaling niet zouden willen inftaan, dewyl de Hebreetiwfcbe bewoordingen, die in de Heilige Sqhrift gebezigt worden , om deze en geene byzondere geflachten van boomen te benoemen , doorgaans bezwaarlyk van elkander te onderfcheiden zyn ; zo moeften wy dit echter hier aantekenen : vermits , de zogenoemde LXX. dit woord nS», aldaar door T^iguS-og , (terebinthos) hebben vertaald; het welk betekent, een Terpentynboom: en de Latynfche overzettinge dit nagevolgt heeft : waar uit fommige laaterc Schryvers , die dezen zogenoemden Terpen'■ynboom , by Sicbem, met dit Eikenbofcb van Mamre, by  Hebron. 50" I by Hebron , en, voornaamlyk , met dien byzonderen: boom , van welken gewaagt word , Gen. XVIII.- 8.; dat Abraham onder den zeiven Jiond , en die drie Engelen fpyzigde , door een misverftand , onder elkander vermengden , waaruit (zegge ik) deze ontleend hebben , alle die verdichte vertellingen , aangaande dien Terpentynboom , in de nabuurfchap van Hebron; by welken Abraham zou hebben gewoond; en die zelfs, noch, tot verfcheiden eeuwen na Cbriftus geboorte , aldaar zou te zien geweeft zyn. Men verhaald onder anderen , dat dezelve gegroeid zy, uit den ftaf, van eenen der gemelde Engelen , die aldaar aan Abraham verfcheenen , en van hem geherbergt wierden. Zelfs, Jofepbus gewaagt van dezen boom: (de Bell. Lib. F. cap. 7. fol. 895.) doch, zegt, dat dezelve aireden , federd s'waerelds fcheppinge , aldaar geftaan hadde : en hy plaatft den zeiven, 6. ftadien van de ftad Hebron. Men kan alle de berichten,aangaande dien zo merkwaardigen Terpenthynboom, uit Eufebius, Euftatius, Syncellus, Socrates, Sozomenus, en anderen getrokken , by elkander vinden , by den Heer Reland , (Paleftin. pag. y 11 716.) welke wy, als tot ons oogmerk niet behoorende, ftilzwygende verbyftappen. Van daar , word zelfs ook de plaats , waar Abraham eenen tyd lang gewoond heeft, in de nabuurfchap van Hebron ,- door laatere Schryvers, doorgaans Terebinthus geheten : en wierd niet alleen by Chriftenen , maar ook by Joden, en zelfs by Heidenen , lang daarna , ter oorzake der voorgevallene verfchyninge der Engelen , aldaar , in groote waerde gehouden: naar het getujgeniffe van Hironymus, (aa voc. Arbocb.) Doch in de aanwyzinge van deszelfs rechten oord. ziet men die zelve Schryveren te zeer van elkandei afgeweken. Jofepbus (hebben wy gezien) field de. Nn 5 zelv( die ook aan de Aartsyaderlykeverblyfplaats, zyn naam modegedeeldheeft, hoewel zeer verfchillendegefteld.  5<ï2 Hebron. zelve VI. ftadien van Hebron : zonder bepaalinge , naar welke hemelsflreek. Sozomenus ( Hift. Ecclef. Lib. II cap. 4. ) daartegen , XV. ftadien , en wel ten zuiden van Hebron. De Schryver der oude Jerufalemfcbe Reize , ( Mn. hier of. Vetus ) II. Roomfcbe mylen, dat is, 16 ftadien : het welk, in zo verre, ten aanzien der afftands bepaalinge , mn Sozomenus, nagenoeg zou overeenftemmen : maar hy field dezelve geheel aan de andere zyde , naamlyk , ten noorden : want zyne reize gaat, van Jerufalem naar hebron: en vervolgt dus Roomfcbe mylen. Van Jerusalem tot Rachels Graf III. ■ tot Bethlehem II. ■ • tOt BETHASORA(iW>- M) XIV. —i tot Terebinthus , alwaar, (voegt hy'erby) Abraham gewootid , en met de Engelen gefproken en gegeten beeft, IX. •4 tot Hebron * II. Dezelve Schryver zegt ook, dat aan deze plaats , Terebintbus , door bevel van Keizer Konftantin den Grooten , eene Kerke van eene verwonderenswaerdige fchoonheid gefticht zy : waar van ook Hieronymus gewaagt, (jji Onom. ad voc. Jrbocb.) Hoe ' *. De lezer ziet, dat, uit de oprekeninge van alle die gemeld : bepaalingen , van 2fftand tot afftand , (in deze zogenoemde Jerufalemfche Reisbefchryving ) voor de geheele tuflchea wydte, van Jerufalem tot Hebron , uitkomt, een getal vin XXX. Roomfcbe mylen : deze zouden tien uuren wegs bedragen : her wtik , echter , met de bepaa'ing , door Hieronymus, die daar aan niet meer dan XXII. mylen geeft, niet overéén te brengen is.  Hebron. 5 6 3 Hoe veel tyds , Abraham, by dit Eikenbofcb van Te Mamre, gewoond hebbe , is niet wel te bepaalen, pi* doch men weet, dat alle de merkwaerdige gevallen,^ die Gen XIV — XVIII. befchreven worden , ge on duurend'e zyn verblyf aan deze plaats, gebeurd zyn. m. Van daar, immers, gefchiede Abrahams Krygs■£ t o g t met 318- alle inboorlingen zynes buizes, om fe die Koningen, welke de vlakte Siddim, en haare6( fteden verwoeft , en onder anderen , Lotb met doof zynen, gevanglyk weggefleept hadden, achter na te zetten en te flaan : Gen. XIV. i — i7- Gelyk ook* bv zyne wederkomft , aldaar voorviel s de ontmoetinge 'met Melcbizedek, den Koning van Salem of Jerufalem, *m 18 — 24- Ter zei ver plaatze, we. dervoeren aan Abraham, die doorluchtige Godlyke Verschyningen en Aanspraaken ; in welke , de Beloften, aangaande de erflyke bezittinge des lands Kanaan , ten opzichte zyne? nageQachts , herhaald en beveiligt wierden,Gen. XV. 5 - en XV11. 8 Aldaar is ook IsMAëL , uit Hager , gebooren, Gen XV. en de aanftaande geboorte van Isaaic , aan Abraham en Sara, door den Heeni, eerft bekend gemaakt, Gen XVII. 15 — Aa» <*ie zelve plaatze is het eerfte der beiden gewoonlyke Bondtekenen der oude huishoudinge, de Besnydenisse . ingefteld, Gen XVII 9 —14. en aan Abrahams geflachte bediend , vers 23 — *7* 0ok viel aldaar VOOT; S openbaaringe der drie Engelen , en hun geipreK met Abraham, wegens den aanftaanden on^ng d»r vier fteden, in de vlakte Siddim, Gen. XVU1. " Hier voor,hebben wy in 't verbygaan gezien , dat by Hebron, ten minften, drie heilige Aartsvaderen , en wel de drie beroemfte onder allen, begraven lig een De aanleidinge daar toe wierd gegeven, dooi het geval, dat Sarah, ter zeiver plaatze overlyder moeft, naar Cm. XXIII. 2. Immers, wierd Abra e dezer itze, 1 aan rabam der :er an- ce ge- nrtenis- 1, veele dlyke enéaa- ,gen ge« dchied. By Hebron is Sar*h gtfto ven en begraven ,  ïn eene fpelonke des akkei Macbpelaf. J t ( < c c g t' 4 56"4 Hebron. bam hier door aangenoopt , om , ter eere van deze zyne beminde Echtgenoot, eene nieuwe Begraafplaats aan te leggen , in zekere fpelonke , die gevonden wierd , op eenen akker, die Machpelah , genoemt word: en disn Abraham daar toe gekocht had, vmEpbron, den Hethiter, voor 400. fikkelen zilvers , vers 8 —- 19. De naam Machpelab , word vers g. aan de fpelonke zelve , gegeven : doch , uit vergelykinge van vers 19. ontdekt men klaar, dat de naam Machpelab, allereigenlykft behoorde , aan den Akker , in welks midden, deze fpelonke te zien was ; alwaar zy befchreven word , als de fpelonke des Akkers Machpelab, tegen over Mamre: en uic vers 17. zou men moeten afnemen , dat zelfs het ommeland , waarin dees akker gelegen was , mede Machpelab genoemt wierd : men leeft daar ,' van Epbrons akker, die in Machpelab was , tegen over Mamre. Anderen hebben, daar tegen, bi%t woord n^k© f (Macbpelab) tot de fpelonke alleen , willen brengen , en het zelve als een bywoord (adjeeïivum,) willen aanzien; het welk , gevoegt by het zelffiandig woord, (fub(lantivum) (Mebarab) dat een fpelonke bete¬ lcent , en even dus, vers 9. ^^?s_n n^o f faam°eleld word , zou betekenen , de dobbele of de tweemidige fpelonke. Zonder twyffel , heeft de Criekche overzettinge, daar toe, de aanleiding gegeven illereerft ; die dit nSgDsn rnj?o . door tS e^KaLiM T(? UtckZv , gelyk de gemeene Latynfcbe Overzettinge t üt overneemende, het zelve , door fpelunca duplex, lat is, de dobbele fpelonke , uitbrengt. Men maakt an , te gelyk , verfcheidenerly giffingen, aangaane den oorfprong dezer benaaminge ; waar van de emeenfte daar by beruft, dat deze fpelonke , als zy )t eene begraaf plaatze vervaerdigt wierd , door den artsvader Abraham, voorbedachtelyk , als in twe  Hebron. 5^5 lefcbotten zoude onderfcheiden zyn ; in welker één , men de lyken der mannen, en in het ander, die der vrouwen leggen zou. Om die zelve reden heeft Adricbomius deze fpelonke , m zyne Landkaart vzn Juda's ftam , met twee van elkander afgefcheiden holen verbeeld , en mede met den naam van Spelmca. duplex, aangetekend: plaatzende deze ve, een weinig zuid ooftwaard, van Hebron. Wyf meenen , echter, uit de befchryving, die Gen. XXIII. inzonderheid , vers 19- van dit Machpelab , voorkomt , met veel meer zekerheid te konnen befluiten, dat niet zo zeer de fpelonke, dan wel den akker, dien Abraham , om dezer fpelonks wille , van Ephron gekocht had , met dezen naam beftempeld wierde : zonder dat wy de waare oorfprong die'r benaaminge weeten op te geven. . . , Die zelve Akker, ondertuffchen, is m dit geval} daar door, aanmerkelyk, dat zy de allereerfte eigendomlyke bezittinge der Heilige Aartsvaderen, in Kanaan! geworden is, en een voorfpel der bezittinge, die door hunne nakomelingen , na zekeren tydverloop, over dit geheele land, zou worden uitge breid En wat de Spelonke , in het byzonder belangt' deze is geworden de Erfbegraafplaats var Abrahams geheele geflacbte. Immers , zyn behalver Abraham en Sarah , zelve ook zyn zoon Isaak . en zyn kleinzoon Jakob , in dezelve gelegt :: beneven hunne vrouwen , Rebekka en Lea. Zie Gen. XL1X, 29 33; vergeleken met Hoofdfl. L. 12, 13. Van'deze Begraafplaats, gewaagt Jofepbus, (d Bell. Lib. V. cap. 7. fol 895-) zeggende: " dat de " zelve in zyne dagen noch te zien, en van de al " lerbefte zoort van marmerfteenen toegerecht was.! Desgelyks ftond aldaar dit graf noch, ten tyde vai Hieronymus , ( vid. ad voc. Arbocb.). De Joodfch Re die daarna de gewoonlykebegraafplaats van het Aartsvaderlykegeflacbte gebleven is: ! waarvan . lang daarna deover- j blyf zelen te zien ge- 1 weeft zyn. X  560 Hebron. Reiziger, BenjaminTudelenfis verhaald, (Itlner. pag. 47.) " dat de volken , die daarna het Heilig Land ' bezeten^ hebben," (door welke hy de Cbriftenen verltaat) " te Hebron, in eene zekere groote Ker" ke, aan den Heiligen Aartsvader Abraham, toege" weyd, zes byzondere begraafplaatzen zelve gefticht *' hadden , onder de naamen , van Abraham en Sarah, Ifaak en Rebekka , Jakob en Lea : Ja, dat " zy werklyk voorgaven, de lyken der gemelde { Aartsvaderen, daarin te liggen. Maar, dat, zo " wanneer de een of ander Jood aldaar kwam , die l de deurwachters genoegzaam befchenken wilde , " dien , het waare graf dezer Aartsvaderen getoond' " wierd ; het welk van oude tyden , aldaar was in ; ftand gebleven: zynde eene Jpelonke met eene yze? ren deure toegefloten. Dat men door eene eerfte l en tweede fpelonke , welke beiden ledig waaren , l kwam- in eene derde; in welke de zes graven, van " Abraham, Ifaak en Jakob , benevens Sarab , Re" bekka en Lea , gezien wierden , tegen over elkan" der geplaatft, en met de naamen van elk der zei" ven onderfcheiden , dezer wyze : (hoewel met " Hebreeufche letteren,) Het Graf van Abraham " onzen Vader , over welken vrede zy 1 enz. " Ook , dat in die fpelonke , altoos, by dègeflÊ * wel als by nachte, een lampe brandende gehouden " wierd, " enz. De oorzaake , weshalven , Ifaak en Jakob by Hebron, begraven zyn , is niet bezwaar]yk te vinden, als men weet, uit Gen XXXIII. 27. en XXXVII. 14. dat die beide Aartsvaderen , zo wel als Abraham, aldaar een' tyd lang gewoond hebben. In de laatft aangehaalde plaats, word van het Dal Hebrons gemeld; in welk dal, als de bekwaamfte plaats , om hunne tenten te ftellen , deze Aartsvaderen zich meefttyds zullen onthouden hebben. Doch,  Hebron. 567 Doch , de dingen , die wy dus verre , als merkwaerdig, van Hebron opgegeven hebben, betroffen^ voornaamlyk haaren omtrek. De Stad zelve aan-* gaande: zy was reeds omtrent 38. jaaren voor dez verwinninge des lands Kanaan, aan Ifrae'l byzonder bekend geworden, door de verfpiederen, uit KadesBarnea gezonden, door dit geheele land, die in hun wederkeeren , die zelve ftad bezocht hadden ; naar JSfum. XIII. 22. Hebron verdiend , ook daar door gedacht, dat zy mede eene der Koninglyke fteden van het aloude Kanaan was $ in welker lyft, zy als de vyf de in or : der geteld word, Jof. XII. lo. Hebbende ook eem rechtsgebied , het welk zich uitftrekte , over eenige andere , daar rondom gelegen fteden : van welke, onder de benaaming van alle haare (Hebrons) Steden , gewaagt word Jof. X. 37. De Koning , ten tyde der inrukkinge van Ifraëls volk in 't land Kanaan , binnen die ftad het bewind voerende, word Hoham genoemt. Deze was onvoorzichtig genoeg, zich mede te laaten inflingeren, in het vyfvoudig verbond , gemeenzaamlyk, met de Koningen van Jebus, Jarmutb , Lachis en Eglon, getroffen, tegen de ftad Gibeon : hebbende ten oogmerk, (omreden, die genoeg bekend is,) dezelve ftad ten gronde te verwoeden : welk beftaan, na de verwinninge , door Jojua , ter gelegenheid van het ontzet dezer ftad behaald, voor dezen Hobam , van het een en zelve rampzalig gevolg was , dan vooi zyne vier andere bondgenooten : dat hy, naamlyk, ir . de vlucht, levende gegrepen en opgehangen wierd Zie Jof. X. 3, 4. en vers 22 - ij. En dewyl , in dat zelve hoofdftreffen , by Gibeot voorgevallen , genoegzaam alle de ftrydbaare man fchap van Hebron en haare onderhoorigejieden, ver fmolten was, kon die ftad aan Ifraëls overwinnen* heir Hebron !s :>or de '.rfpieden beocht, Zy was :ene Ktf-> nnglyke. ia. Welker Koning, Hoham, op gehangea wierd: '■ waarna de ftad, door , Jofna,va~ j wonnen*. >  en aan Kuleh geflachte,ingeruimt .wierd, I t 1 < i I ï 568 Hebron. heir , geen' tegendand bieden : maar wierd Zeef fpoedig1, ftormenderhand ingenomen , en zyn by die gelegenheid , de inwooneren door het zwaerd vernield. Zie 'jof. X. 30, 37. Hebron was dus door Jofua bemagtigt: en kon , zo dra de eerde land verdeeling in het werk gefteld wierd, (welke alleen den beiden Hammen Juda en Jofeph , was betreffende) aan het een of ander by. zonder geflacbte van Juda's ftam , ( vermits de ftad , in het erfdeel van Juda , was gevallen , naar jof. XV. 54.) in eigendom overgegeven worden. In gevalle nu Jofua alhier den gewoonen weg gevolgt hadde , zou door het lot moeten uitgewezen zyn , aan welk der gejlacbten dezes laatftgemelden ftams , die zelve ftad zou worden overgeleverd. Maar Kaleb , de zoon van Jepbunne , en een hoofd van een der aanzienlykfte van Juda's gedachten , hier de voorkeur hebbende , van ééne der reeds verwon ne deden, welke hem bed behaagde, verkoos dit zelve Hebron, met het daar toe behoorend ommeland. Zodaanig een recht van voorkeur , was aan Kaleb , reeds door Mofes, van Gods wege toegezegt, 45. jaaren vroeger, toen Ifraëls leger noch buiten het land Kanaan , op de zuidelyke grenzen was , in de wocïyne Kades Barnea: En was gefchied, in vergeldin;e van het betaamlyk gedrag , door dezen Kaleb geïouden , ter gelegenheid van de verfpiedinge des ands: zynde hy de eenige, die aangaande het land ;n des zelfs inwooneren , een waarachtig en gerouw verflag deed ; daar de elf andere verfpiedeen , door een kwaad geruchte te verfpreiden over lit zelve land , aanleiding tot een' algemeenen optand , onder het volk, gegeven hadden ; die daar1a van zeer droevige gevolgen geweeft is. Zie iet verhaal daar van : Num. XIII. en av. 24. Wel  Hebron. 5^9 r Wel is waar; dat al wat te dier tyd , aan Kaleb,i beloofd wierd , in de laatftgemelde plaatze , alleen' vervat is, in algemeene uitdrukkingen: Ik zal (zegr de HEER) hem brengen, in het land, in 't welk hy gekomen was : en zyn zaad zal het Eiiflyk bezitten. Doch, waarfchynlyk , zal deze belofte meer bepaaldelyk uitgedrukt zyn ; alhoewel de omftandigheden , niet alle, naar de letter, worden aangetekend. Immers, het is deze zelve belofte, waar op Kaleb zich beroept, om zynen eifch daar op te gronden : te zien Jof. XIV. 6 12. alwaar hy onder anderen , vers 12. zich dus uitlaat,- tot Jofua: en nu, geeft nly dit Gebekgte j waar van de HEER te dien dage gefproken beeft; enz. waar van het vervolg luid: dat jofua aan Kaleb, Hebron ten erfdeel gaf: en Hebron, aan Kaleb ten erfdeel wier de, tot op.dien dag: om dat by volhard bad den HEER, den God Ifraïls, na te volgen. Zie vers 13, 14. Weshalven, ook Richt. I. 20. word verhaald: Zy gaven Hebron, aan Kaleb, gelyk als Moses gesproken u a rj Om. die zelve reden , verneemt men ook , dat ; toen de eerfte land verdeelinge zou begonnen worden, vooraf, de ftad Hebron, ten behoeven van Kalebs gedachte, wierd uitgezonderd : gelyk ook Kakb zelve , ten einde zich in een veilige bezittinge van dit zyn erfdeel te ftellen, zyn eerfte werk maakte , om de Enakim (Enakers) mannen van eene vervaarlyke lengte , een zoort van Reuzen, die daar en daar omtrent , op het gebergte , reeds voor een' geruimen tyd gewoond hadden. (Num. XIII. 22. en Jfeuter. I. 28. ) te verdryven. Zie Jof XV. 13, 14. Hoewel , uit vergelykinge van Jof. XI. 21, 22. te zien is, dat deze heldendaad, niet door Kalebs geflacht, alleen . maar door ganfcb Ifraël, is uitgevoerd, ingevolge het verdrag, dat tuffchen alle de ftammen , ILDetï ILStuh Öo fan4 ngevolgé; Ie Cjodly;e toezeg inge. En dooï Kalei, dadelyk be-j magtigd is.  Hoewel dit geflachte,toen Hebron eene Triefterlyki ftad wierd, alleen deszelfs ommelandbehouden heeft. Hebron word een Vryftad, ffo Hebron. ftand greep , naar Num. XXXII. 20—22. want j aldaar word verhaald , dat Josua kwam, en de Enakim uitrooide, van bet gebergte, van Hebron, van De* bir, en van Anab , en van bet ganfebe gebergte van 'juda, enz. Gelyk die zelve verwinninge, ook aan geheel Juda word toegefchreven , Richt. I. 10. Uit het gefchied - verhaal van alle deze dingen, fchynt niet anders, dan dat , onder Kalebs bezittingen , de eigenlyke Si'AD Hebron zelve mede begrepen ware: want zy word uitdruklyk daartoe betreklyk gemaakt, Jof. XIV. 13, 14. en XV. 13. En, het zou my niet verwonderen , dat Kalebs geflachte, in den aanvang , de ftad zelve ook daadelyk bezeten hadde: maar, zodra, een wyltyds laater, van Juda's ftam eenige fteden , benevens derzelver voordeden , den ftamme Levi , en wel den Priesteren , ter bewooninge , moeiten ingeruimt worden , was dit Hebron, daar onder mede begrepen , wordende, aan het geflachte der Kahathiten toebedeeld, naar Jof XXI. 11. Des moeft Kalebs geflachte, van het eigendom en het rechtsgebied over de ftad , ditmaal afzien : hoewel, hier door, aan de eene en andere perfoonen en huisgezinnen van dit zelve geflachte , niet verboden was , binnen dezelve te woo* nen. Daar by behield Kaleb , het volle eigendom , (zie vers 12. ) aan het Veld der ftad , dat is, het ommeland, en haare Dorpen, welke onder de byzondere huisgezinnen verdeeld wierden. Vergelyk I Cbron. VI. 55, 56. Ook is Hebron geworden eene der zes Vrystéden , in Ifraëls Land ; waar heen, die onbedachtzaam en buiten opzet, aan manilag zich vergrepen hadden, (zoorrgelyker wyze, als één geval daarvan opgegeven word , Deuter. XIX. 5.) konden vluchten , en daarin veilig zyn, tegen alle vervolginge des bkedweekers, tot aan den dood des Hoo- ge-  Hebron. j-y ^epriefters : naar Num. XXXV. 13 28. W vinden Hebron, onder de vrvfteden genoemt, Tb XX. 7. vergeleken Hoofdfl. XXI. 11. Het heeft geen geringen lüifter , aan Hebron b) gezet, dat David, zo dra hy, na Sauls dood, de troon beklom, binnen deze ftad , zynen Koning lyken Zetel veftigde , naar Gods uitdruklyk be vel , 2 Sam. II, i. David kende Hebron : en ha voorheen , en eer hy Koning was, aldaar veeltyd verkeerd. Hy moet ook den inwooneren dezer ftad byzondere liefde hebben toegedragen : vermits z' mede was onder de fteden , aan welke hy toezond een gedeelte van den buit , door hem zeiven ge roofd , van de Amalekiten. Zie 1 Sam. XXX. 31 Weshalven , de benoeming dezer ftad , tot zynei Zetel, hem des te aangenaamer zal geweeft zyn Hy had dus lang, zo het fchynt, teZiklag gewoond doch deze ftad lag wat te naby de grenzen der PU liftynen. Betblehem, zyne eigen geboorte-plaats fcheen te klein , voor eene Koninglyke Hofftoet Hebron , daar tegen, was behalven haare grooten uitgeftrektheid, des te bekwaamer daartoe gefchikt dewyl zy lag, in het midden van den ftamme Jüda die , trouwens , in den aanvang , de eenige was i welke David voor hunnen Koning erkende ; terwyï alle de overige flammen Ifraëls, Isbofetb, Sauls zoon, waren toegevallen. Zie 2 Sam II. 10. Gelyk David ook door die van Juda alleen, aldaar tot Koning gezalft wierd. Zie vers 4. De zeven eerfte jaaren en zes maanden zyner regeering , heeft David binnen dit Hebron doorgebracht. aSam. II. 11. en V. 5. doch, met weinig rufte , door de geduurige tegenkantinge van den gemelden Isboseth , en zyne aanhangeren ; onder welke de voornaamfte was, Abner , een zeer krygservaren veldheer: die daarna zynen voorigen meefte-r verlaaOo 2 ten- t f * . en, voof 3 een tyd lang, Dxl vids Ko- ninglyke l rejidentiii t f > t Geduuren» de welkea tyd, die ftad, doof merk- waerdige gevallen, berucht geworden. is.  Tot zo langDavid zynenZe tel naar Jerufalem verplaatft heeft. yy% Hebron. 4 tende , en tot David , te Hebron , overkomende * (2 Sam. III. 7 21.) eene merkwaerdige omwending van zaaken , daar door te wege gebracht heeft, tot Davids voordeel: welke echter van veel grootere gevolgen zou geweeft zyn , waare niet die zelve Abner , door Joab , Davids veldheer, verradelyker wyze omgebracht , onder de poorte van Hebron, ten einde zyns broeders , A/abels , dood, op hem te wreeken, (vers 2a— 27. ) Hoewel die zelve zaak, weinig tyds daar na , evenwel, haar volle beflag bekwam, door den moord aan Isbqfetb zelve gepleegt , door twee vloekverwanten, Recbab en Baëna ; die de ftoutheid hebbende , met dezes Isbofetbs afgehouwen hoofd, voor David te Hebron te verfchynen, in fteê van belooninge , hunne trouwlooze daad, met hun eigen leven , moeften boeten : vermits zy, naar Davids bevel. by eene zekere Vyver, die by Hebron was, terftond wierden omgebracht : terwyl Isbofetbs hoofd , te Hebron , in het graf van Abner, wierd bygezet. ( 1 Sam. IV. 2 12.) In deze gewigtige voorvallen , geduurende dien verwarden tyd , gebeurd, die 2 Sam. II — IV. met alle haare omftandigheden voorkomen , word de ftad Hebron menigmaal gedacht: en ten befluit,verhaald, Hoofdfl. V. 1 3. vergeleken met 1 Cbron. XI. I 3. en XII. 20 40. dat David na de gemelde ombrenginge van Isbofetb , ten anderen maal te Hebron , doch nu , door alle de ftammen , ten algemeenen Koning over geheel IsiuëL , gezalft en uitgeroepen wierd. Hoewel, die verandering, voor Hebron zelve , geenfins gewenfcht uitviel : dewyl die ftad , te verre in het zuiden gelegen , geen bekwaame Hoofdftad kon blyven , toen Davids heerfchappy, over de noordelyke geweften van Ifraëls Land, wierd uitgezet: waar by, de bemagtiging der ftadjeiw, inzonderheid var» hetfkt der Jebufiten, opi  Hebron. S73 op den berg Zion , met deze verhefflnge van David, byna gelyktydig invallende, of immers, een korten tyd daarna gevolge , oorzaak was , dac David de ftad Hebron verliet, en voortaan , geduurende de overige 33. jaaren zyner regeeringe , binnen Jebus, (zedert dien tyd Jerusalem genoemO beftendig zyn verblyf nam. Zie vers 6 — 9. Immiddels, had David, in den tyd toen hy noch te Hebron woonden , by verfcheidene vrouwen , eenige kinderen verwekt : waar van zommigen genoemt worden, 2 Sam, III. 2 5. onder welken, mede was, Absalom. En vermits Koninglyke kinderen , doorgaans meeft geliefd zyn, van de inwooneren hunner eigen geboorte-ftad ; zal dit ook , ten opzichte der Hebroniten , jegens Abfalom , hebben plaats gegrepen. Hieruit konnen wy verftaan, waar* om deze , als hy den lang in zyn hart gefmoorden toeleg, om zynen vader, de Koninglyke heerfchappy te ontweldigen, wilde doen uitbarften, daartoe, als de bekwaamde ftad , om deze onderneeming te beginnen , Hebron verkoos : vertrouwende , nergens meer , dan binnen deze zyne geboorte - plaats, terftond een' fterken aanhang te zulien vinden , die zyne onderneming zou begunftigen Men leeft, 2 Sam. XV. 7. dat hy zyn oproerig voornemen beglimmende , met den fchyn van Godsdienftigbeid , van zynen vader de toeftemminge verwierve , om zich naar Hebron te begeven , ten einde , aldaar , zekere gelofte den HE ERE gedaan , te volbrem gen : het welk , als uit vergelykinge van vers 12, blykt , beftaan zou , in zekere offerhande , waarfchynlyk , eene dank- offerhande , den HEERE te offeren. De uitkomft- fcheen ook daadelyk aan zyn oogmerk té beantwoorden : want de verbintenifft wierd aldaar fierk : en bet volk kwam toe , en vermeerderde by. Abfalom, vers ra. Gelyk men in de alge O o 3 mee Binnen Hebron, heeft Abfalom, het oproer tegen zynen Vader j eerft begonnen.  Hoewe Ht&ron, ir de Godly ke Schrif ten van lateren ryd, verzwegen werd: weet men echter dai die ftad, daarna, door de Idumeè'rs bezeten, en door Judas der Macbabeë) verwonnen en 1/trwoeft is. J74 Hebron. meene wapenkreet, die, door liet ganfche land verwekt zoude worden , ook de naam der ftad Hebron, hoorde uitgedrukt: want eenige verfpieders , welke door hec land vooraf gezonden waren , moe:-en op het geluid der bazuinen uitroepen: Abjalgm is Koning, te Hfrron, zie vers ïo. Na dit laatftgemelde geval , word van Hebron, anderfins, in vroegere tyden, zo zeer berucht, in de Godlyke Schriften, weinig gewag gemaakt: want, wat in de Boeken der Koningen en Chroniken , van deze ftad , fomwylen voorkomt , behelfl meelt aanhaalingen van gevallen, die inSamuels ïlde Boek reeds befchreven zyn. By de febeuringe der beide Koningryken , bleef Hebron ontwyfTelbaar aan Juda. Daarom word zy mede aangehaald , onder die fteden van Juda , die Rebabeam verfterkte , 2 Cbron. XI. 10. Hebron lag zelfs in het middenpunt van dit Ryk. Behalven , dat zy, als een Priefterlyke ftad , tot dat zelve Ryk, het welk den vaderlyken Godsdienft toegedaan bleef, van zelve zou hebben moeten overhellen. DePrz'efteren , en andere inwooneren dezer ftad , zyn dan ook by de t'onderbrenginge van dit zelve Ryk, door Nebukadnezar , naar Babel weggevoerd: en van deze gelegenheid , hadden de Idumeè'rs zich bediend , om deze genoegzaam van inwooners ontledigde Had , onder hunne heerfchappy te brengen. En alhoewel na de wederkeeringe uit Babel. fommigen van Juda, binnen deze ftad zich neêrgezet hadden , naar het verbaal, Nebem XII. 25. (alwaar de ftad noch met haaren ouden naam Kirjatb Arbab) voorkomt; zo fchynen de Idumeè'rs , echter te gelyk , eenen tydlang in die bezittinge gebleven: gelyk, van meerandere fteden , in het zuidlyk deel Judeë , gelegen. Immers, Judas de MACHAKEëR was , zo veel men weet, de eerfte, die deze ftad, benevens haare onder.»  Hebron. SlS derhoorige vlekken, herwonnen heeft : te gelyk haare fierke muur, met alle haare torens, rondom verbrandende. Dit leeft men i Mach. V. 65, 66. De ftad moet echter namaals weêr herbouwd ge- ► weeft zyn : want geduurende den binnenlandfchen < oorlog met de Romeinen , is zy door zekeren Simon, J een voornaam opperhoofd , onder de oproerige y0 j den, by verraffchinge ingenomen: en daar binnen * door den zeiven een groote buit gemaakt : gelyk Jofepbus , (de Bell. Lib. V. cap 7- M °95- ) verhaald. Doch niet lang daarna, heeft de Roomfche Veldheer Cerealis , die onder bevel van Vejpafianus, in Paleftina den oorlog diende, deze ftad door ftorm verroverd : en na alle de inwooneren , zonder zuigelingen te fpaaren , te hebben omgebragt, dezelve aan de vlamme opgeofferd, (Jofepb. I. c. Cap. VIII. fol. 896.) De troebele toeftand van zaaken , die het Joodfcbe Land, na dezen, onophoudenlyk, onderworpen geweeft is , fchynt niet te hebben toegelaaten , om Hebron te herbouwen en van nieuws te verfterken. Het is veel eer te vermoeden , dat ,zy zedert haare gemelde verwoeftinge , door den Veldheer Cerealis, reddeloos gebleven eri genoegzaam m vergetenheid geraakt is. Ook word van Hebron in de Schriften des Nieuwen Teftaments, niets vermeld, Sommigen houden (wel is waar ) Hebron voor die zelve ftad , in welke , de ouders van Johannes den Dooper, Zacbarias en Elizabeth gewoond hebben , en in, of by welke Johannes zelve zou gebooren zyn. De vermaarde Ligbtfoot, fteld dit als eene ontwyffelbaare zaak : ( Oper Tom I. fol. 282. Sf 318.) en merkt daarin aan, eene fpeeli'nge der Godlyke voorzienigheid , dat , aan den zeiven oord, waar wel eer de befnydenijjé was ingefteld . (Gen. XVII.) die zelve Johannes gebooren ' Oo 4 es 'jj is an-ï ermaal •erwoeji, oor de' [omeinen. En na dier) :yd niet weêr herleid. Word on« derzocht, of aan- ' gaande Hebron, in het N.T. gewag gemaaktwerde.  De flad Jieiron , die in den Chriften tyd,'tot een Bisdom verheven wierd, $7^ Hebron. en befneden te , die den Heiligen Doop , (welke dc plaacs der befnydeniffe verving) de eerfte zoude bedienen. En onder de Cbrijlenen, die zich heden in het heilig Land bevinden , is dit zelve gevoelen algemeen. Weshalven de Heer H. Myrike, (in zyne fieisbefchryving door Kanaan, bladz. 78 ) dit van hen overneemende, dus fteliiger wyze daar van fchryft: l WY omreisden , door het gebergte van Juda en te " rugge , naar Jerufalem: en zagen onderwegen He* bron > de geboorte flad van Johannes den Dooper , Luc. I. 39. *' Byaldien dit gevoelen doorging , zou van Hebron ongetwyffeld , in die gemelde plaars door Lukas , gewag gemaakt zvn , met de benoemrnge van eene flad, Juda; het welk men dan verklaard, als eene flad, in Juda: waarheen Maria , de moeder des Heere . in de dagen haarer zwanger* fchap, gereift heeft, om Elizabeth haar nicht te bei zoeken. Doch, alle die de redenen, die voor de ftad Juda plyten , (hier voor in de befchryvinge dezer flad aangehaald) nauwkeurig wegen wil , zal veellicht , aan dit gevoelen , niet gereedlyk toe» Hemmen. Als, federt den tyd van Konflantin den Grooten , het Cbriflendom, in het Heilig Land, met kracht begon door te breeken , wierd Hebron , eerft een Prioraat: dan, daarna, toen de Wefterfche Chriftenen dit land bezaten , onder den rang der Bisschoplyke Steden geplaatft, met den titel van St. Arm* ham , ter eere van dien Heiligen Aartsvader , die by deze ftad zo lang gewoond had: en was toen ondergefchikt , aan den Patriarch van Jerufalem. Daarom ziet men in de lyft der Bisdommen, aan het Patriarchaat van Jerufalem onderhoorig, (in Notit. Ecclef. Jive quinque Patriarchat. ex Bibl Regia , edit. Ser Luc. holflenium, fol. 59. ) gemeld : Ebron, id 'éi, St. Abraham, prius Arbe vel Mambre: dat is/: He-  Hebron. 577 Hkbbon of St. Abraham ; eertyds Arbe of Mambre genoemt. ( Confer. fol. 71. ) Adricbomius tekent aan ( Tbeatr. Terr. S. fol. 49.) dat deze Biffchoplyke titel in zynen tyd gevoerd wierd , door den Suffragaan, (Wy-Biflchop) des Biffcbops van Utrecht. Wy twyffelen ook niet, of die zelve titel, als Bisschop van St. Abraham , (feil. in Partibus Infidelium) zal noch ftand grypen, in de Roomfche Kerke: hoewel ons onbekend is, door wien der Prelaaten, dezelve thans gedragen word. Zon, echter, die ftad Hebron , welke onder de Bisdommen van Palejlina behoorde , en van welke , in dezen tyd, de overblyfzelen noch gezien worden, de zelve ftad zyn , die van ouds zo zeer beroemd geweeft is ? of volftrekt aan den zeiven oord , gefticht ? ,Dit konnen wy nauwlyks gelooven : dewyl, het hedendaagfeh Hebron , in eene valleye gelegen is ; daar het oude op eenen berg lag. Immers , de meermaals gemelde Jood , Benjamin Tudelenfis, die in de Xllde eeuw , door het Heilig Land gereift heeft, zegt: (hiner. pag. 47:) " dat het oude He" bron, het welk op een' berg gelegen had, in zy" nen tyd noch verwoeft was , maar de ftad, toen S '■ Hebron geheten , in eene vaUye lag , op het zelve " land, dat wel eer Machpelab," (in de Latynfche overzettinge , leeft men duplicitas ) " was: en dat '\ aldaar ftond de groote Kerke, die de Kerke van " St. Abraham genoemt wierd." Waar mede , overeenftemt , de Monnik Borcbardus, die omtrent den jaare 1280. in het Heilig Land verkeerde: zeggende , (Defcript. Terr. S. cap. VIL § 65.) " dat " het oude Hebron weleer, op eenen hoogen en vei" ligen berg gelegen , maar toen geheel vervallen '* was: dat deszelfs overgebleven ftukken en brok" ken zich zo grootfeh opdeden ,' dat daaruit geil noegzaam bleek, hoe luifterryk die zelve ftad Oo 5 "voor- is, waarfchynlyk,in laa'teren tyd, door de Chrifte* nen gefticht , dicht by het oude Hebron.  En nu zeei vervallen. 578 Hebron. " voorheen geweeft ware: doch dat, van dit oudé " Hebron, drie boogfcheuten zuidwaard, (hoewel * een weinig afwykende ten ooften) het Nieuwe " Hebron zich vertoonde, gefticht ter plaatze , al" waar de dobbele fpelonke , " (verfta Machpelab) '•' gedaan had , welke door Abraham gekocht was, " tot een graf, voor zyne huisvrouw Sara," enz. Confer. Bartbol. de Saligniaco, Itiner. Hierof. Lib X. sap. 5. Wie weet, derhal ven , of de eigenlyke dad Hebron, zedert haare verbrandinge, door den Roomfchen Veldheer, Cerealis, (welke om en by den tyd van Jerufalems verwoedinge , in het 73/ïe jaar na Chriflus geboorte, voorgevallen is) wel ooit wéér herbouwd zy ? dewyl men toch na dien tyd , nergens , in ongeweyde Schriften , als van Strabo , Tacitus , Ptolemeus , Pomponius Mela , enz. ( voor zo veel hebbe konnen ontdekken) eenige aantekeningen van dezelve gevonden heeft. Wy denken , naar de meede waarfchynlykheid, dat de nieuwe ftad Heb kon, door de Cbriftenen gefticht zy : en dat daar toe de eerde aanleidinge gegeven hebbe , de bouwinge der gemelde Kerk, den Heilige Abraham toegeweyd; welke, Nicepborus, (Hiftor. Lib VIII. cap. 30.) aan de Keiferinne Helena, toefchryft; en die naderhand de Katbedraale Kerk des Biffchops van Hebron geworden is. Jegenwoordig is Hebron niet meer dan een gering dorp : waarin , behalven de Mooren , inboorlingen dezer landdreek, ook veele Joden woonen ; die meed arm zyn , en hun onderhoud genieten , van liefde giften , die hun door de Joden , uit Europa , worden toegezonden. Die plaats word , door de hedendaagfche Bedevaard-Reizigers, zelden of nooit bezocht; die zich alleen vergenoegen , met de zogenoemde Woestvn van Juda , daar naby gelegen, als mede het dorp van St. Jan, en het daar by daan-  Hebron, 579 ftaande Klooster , benevens de Kerk , aan den zeiyen Johannes den Dooper toegeweyd, die aldaar zoude gebooren zyn , te bezichtigen : gelyk ook de Landhoeve van Zacharias en Elizabeth, enz. Binnen Hebron durft zelfs geen Chriften te ver-F. fchynen, wegens den bitteren haat, dien de Hebro * niten, (naar men zegt, de kwaadaartigften van al-n le de dorpelingen, rondom Jerufalem) tegen de CbrUz fienen hebben opgevat. De Heer Egmond van der Nyenburg , geeft daar van deze reden , (in zyne Reize door Paleft. XXIFfte Brief, bladz. 381.) da? zekere Engelsman , te paard reidende, by ongeluk aldaar eenmaal een kind vertreden hadde : weshalven , zy zich niet wilden laaten te vrede ftellen , dan door het bloed van eenen der Franken en Wefler* fcbe Cbriftenen. De zelve Schryver verhaald, (bladz. 384.) dat de Turken daaromftreeks , jaarlyks ééne bedevaard naar Hebron doen, om de Graf/leden der Patriachen, Abraham, Ifaak en Jakob, (die by hen, zo wel als by de Joden, in eere gehouden worden ) te bezoeken. Eer wy Hebron verhaten , hebben wy ten befluit noch eene aanmerking hier by te voegen. Men ziet in de Kaart van Adrichomius, ten zuiden Hebron, verbeeld , een ftuks lands, met den Latynfchen naam van AGER DAMASCENUS; dien men niet anders kan vertaaien , dan door den Akker van Damaskus. Het zal zeker de nieuwsgierigheid van alle de liefhebberen der H. Landbefchryving gaande maken , wat men , van dit ftuk lands , te denken hebbe. Al wat Adrichomius zelve, ter verklaaring van het zelve opgeeft, ( Tbeatr. Terr. S. fol. 45- ) ontleend hy uit Brocardus, (Burcbardus) en eenige andere Scbryveren der Midden-eeuw; voor welke , by gee ner n word aor gee: Cbrijli- i» beocht, Agir D»'„ möfcenus, wat daar van aanmerkelyks ver-; naald wordj  Aangaande de reder, der benaatning, 1 ... . i 580 Hebron. nen anderen, van dit Ager-Damafcenus, eenig ge. wag te vinden is. Gemelde Burchardus plaatft het zelve (Dejcript. Terr. S. Lib. VIL § 66.) niet meer dan een boogfcheuts lengte, ten weden der fpelonke Machpelab. Op dezen akker , zou (naar de gemeene overlevering) Adam van God gefchapen zyn: en deszelfs lichaam gevormt, uit de aarde , die dezen akker bedekt. Deze aarde word gezegt , rooi van koleur , ook week en handelbaar te zyn, gelyk het wafch. By de Saraceenen die 's tyds , wierd deze aarde veel geacht, en zelfs verzonden naar Egypte , Ethiopië en Indie , alwaar zy dezelve zeer duur verkochten : vermits men geloofde , dat , die een ftukje dezer aarde by zich droegen , voor al{erly ongelukken beveiligt waren. En iets , dat tot vergrootinge van dit wonderwerk diende, zou daarin beftaan , dat hoe veel aarde , van dezen grond jaarlyks weggenomen wierd, dezelve toch niet merkelyk verminderde: maar in een volgend jaar, wéér t'elkens aangroeide*: enz. Aan dergelyke verdichte vertellingen , aangaande meer andere oorden rondom Hebron, en elders , in het Heilig Land, is men wel gewoon : maar iets zeldzaams is, hoe dit Huk lands, zo verre en meer dan 4. of j-. dagreizen van Damaskus verwyderd , den naam *. Dit laatfte komt zeer wel overeen , met het voorgeven der Roomsgezinden , ten opzichte van de Prcoftdy van S. Gerlach , in de nabuurfchap van ons Mmftricht , binnen het Staatfih Valkenburgfihe, doch op Oofter.rykfch grondgebied, gelegen , aan het riviertje de Geul: waar van men ook verhaald, dat de aarde , boven het graf van dezen heilige» , in het midden der Kerke dezer Prooftdy , bloot liggende, nooit verminderd : alhoewel een goede voorraad derzelve , door de landlielen daaromftreeks , van daar gehaald word; die deze aarde ïouden , voor een zeer heilzaam middel , tegen de ziekten. Ier mnitr 'Btefien.  Hebron. 531 saam van Ager ' Damascenus , dat is, den akker van Bamaskus bekomen hebbe. De geleerde T. H van den Honert , fchryft, ( m 'zjne Waaracbt. wegen , enz. 1L Deel, bladz. 132. )( " veel moeiten aangewend te hebben om den 001 » iprong dezer benaaminge uit te vorfchen , zo uit, " de Schriften , als uit den mond van veele geleer J f» de Mannen , doch zonder vrucht : en geeft in bedenkinge , of deze naam niet wel moge ontleend zyn , van Abrahams huisbezorger , die Gen. XV. 2. de Damafcener Elièzer word genoemt , zo veel gezegt, als Elièzer van Damaskus : dewyl hy, waarI fchvnlvk, uit de ftad Damaskus , oorfpronglyk was. Dewyl deze Akker; zo naby Hebron , Abrahams gewoonlykfte verblyfplaats word.gevonden , zou gemelde zyn huisbezorger, toen Abrahams-kinderen zich van elkander fcheidden , en elk een byzondere plaats ter wooning zochte, aldaar op dien «ch i neêrgeflagen hebben: of immers , deszelfs kinderen - die den zeiven akker , naar den naam hunnes Vaders ^ , (Sadeb Dammefek) dat is, den Damafcener Akker , hadden genoemt Dus zou die naam van Ager Damafcenus , alleen de Latynfcbe verU&ïiw zyn , van dien ouden Hebreeuwfcbe naam, die reeds van Abrahams tyd , aan dien zeiven Akker ev gen gebleven was, tot zo lang de Chriftenen, in de Xlde en XlWe eeuwen, het Heilig Land bemagtigden Wy laaten deze giffinge i ( want die geleerd* Heer heeft zelve zyne gedachten niet hooger op gegeven ) in haare waerde : en voegen alleen daal by dat het oogmerk , waartoe dezelve , zo vee moeiten , ter nafpeuringe van den oorfprong dezei naams , aanwende , zich ftrekte , om te beweeren dat dieftryd , welke Abraham gevoerd heeft, tegei die vier Oofierfcbe Koningen , (waar van zie Gen word de edachte an den leerT.tf. •an den ionert , roorge« leid. >  toetifel lach eeu dorp, Waar door aanmerienswaerdig. D E- 58a Boetefelldcb. XIV. i4, 15.) in die zuider deel van Kanaan, en naby Hebron , zou voorgevallen zyn , en dat als gezegtword; Abram floegze, enjoegzena, tot Hoba, Welken, ter Jlinkerhand van Damaskus, aldaar door Damaskus, niet de flad Damaskus, (naar het gemeen gevoelen) maaralleen dit zelve 4get Damafcenus , of de Akker van Damaskus, zoude te verftaan zyn. Men ziet thans , niet verre van Hebron , doch ten noorden, op de weg naar Betblehem , een Dorp liggende, hetwelk r BOETESELLACH word genoemt, en doorgaans gehouden , voor die ftad Bezek, welkers Koning Adoni-hezek, na eenen 'ergaanen neêrlaag, door die van Juda, binnen deze zyne zetel - ftad , gevangen wierd ,• die hem de duimen zyner handen en voeten afhiewen: en hem naar Jerufalem , (welkers Beneden ftad, die van Ju. da mede ingenomen hadden ) brachten ; alwaar' hy aan zyn wonden geflorven is. Zie Ricbt. I. 4 8. Het geruchte wil, dat binnen dit dorp, geen een Turk, boven de twee jaaren , leven kan. En , het zy dit waar of valfch zy , maakt, ten minften, dit vooroordeel , dien invloed op de Turken , dat niemand hunner zyn leven durft wagen, en in dit dorp zich ter woon neêr te zetten. Om die reden word dit dorp , alleen door Cbriftenen , doch geenè inderen , dan die van de Griekfche Religie zyn, bewoond; die daar t'eenemaal vry en ongemoeid leven. 5ie Maundrells Reize, bladz. nó.  Debir. 533 D E B I R. Eene der Koninglyke Steden des Lands Kanaan ,1 Jof. XII. 13. wierd zedert zy door Jofua, ila der behaalde verwinninge, by Gibeon, verroverd en des- j zelfs Koning omgebracht was, (Jof. X. 38, 39.) aan( Juda toegewezen : en onder Juda's fteden, op het, gebergte gelegen , mede geteld , met den naam van. Kirjath-Sanna, (njO-flrjR) daar by gevoegt, welke is Debir , Jof. XV. 49- °ok was ZY eertYds Kirjath-Sephbr (-«3d-n;7p) geheten: want, de naam Debirs 'was te vooren Kirjath-Sepher , leeft men Jof. XV. 15. het welk in de Griekfcbe Overzettinge , TroAif y^»i*iAottm, dat is, da ftad der letteren, word overgebracht. Voor , hebben de LXX. A*0e/?, (Dabeir) en de Latynen, Dabir : hoedanig, deze ftad, in de Kaarten van Bonfrerius, Sanfon, La Rue, enz. word uitgedrukt. Deszelfs rechte ligplaats, word door Eufebius en Hieronymus , niet aangewezen : waar uit wy mogen oordeelen , dat die ftad , in hunne dagen, dus feene maal verwoeft'of vervallen was, dat geene overblyfzelen daar van zyn te zien geweeft, die van haare gelegenheid getuigen konden. Dat echter Debir niet verre van Hebron gelegen hebbe, is daar uit vermoedelyk : dat in het verhaal van Jofua's krygstogt , welke was ingericht, om de fteden in het zuiderdeel des lands, te vermeefteren, de verrovering van Debir , zo onmiddelyk , op die van Hebron volgt. Zie Jof. X. 36— 39. Ook is dit klaar, uit die omftandigheid: dat Kaleb, diende omliggende landftreek van Hebron was aanbedeeld, ook tot deze ftad , als in de nabuurfchap gelegen , eenige betrekkirige fchynt gehad te hebben : dewyl lene Kö« inglyke :ad, daaria aan Ja'» geworlen, word verre hiüender wyze uitgedrukt; Zy is vaa :ene ortsekere gelegenheid, Dccri; blykt, tra-1 by Heirsm gelegen, te hebben, uit het geval vaai Kalei»  . wiens ïfchoonzoon Oth mël deze ftad.na dai zy reeds eens verroverd, en daarna weder verlooren was, herwonnen heeft. SH Debif/ de verre-vering derzelve hem aanbevoolen was : gelyk hy ook zyne dochter Acbfa, beloofde te zulletl ten vrouwe geven , dien , die deze flad de eerfte Verwinnen zou i welk voorrecht, aan Otbniel, zyns broeders Kenaz zoon , ten deel viel. Zie Jef. XV. 1S 17- Dat Kaleb, deze flad Debir, te gelyk ten bruidfebat zou gegeven hebben . aan zyne dochter Acbfa, gelyk eenigen willen, (vid. Wolfg.Weisfenburg, Defcr. Terr. S. pag. CXX col. a.) is ons uit de Heilige GefchiedenifTe , niet gebleken. Het is genoeg, dat wy uit deze omftandigheid , eenig naricht óntfangen , aangaande de gelegenheid dezer ftad, by Hebron. Daarom zien wy die zelve ftadi in de Kaarten van Bonfrerius en Sanfon , ook naby Hebron geplaatft : met dit merklyk verfchil , echter, dat de eerfte dezelve, ten zuidoofien : en de laatfte * ten zuidweften fteld. Middelerwyle , verdiend eenig onderzoek , hoede beiden gevallen , hier voor aangehaald , uit Jof. X. en XV. onderling met elkander te vereffenen zyn : das , naamlyk , in de eerftgemelde plaats , de verwinning van Debir, aireden aan Jofua, word toegefchreven ; daar, echter , uit de laatftgenoemde blykt, dat deze daad door Otbniel,-Kalebs neef, en naderhand zynen fchoonzoon , volvoerd zy. Eufebius , en op zyn fpoor , Hieronymus , dit niet konnende overeenbrengen , fchynen daar door aangenoopt, om de ftad Debir , door jofua bemagtigt , te onderfcheiden van Debir , by Hebron : immers plaatzen zy, (in Onom.advoc. AccZugd*) de ftad De- *. -Eufebius noemt die zelve ftad, welke hy tot Dans erfdeel arengt , met eeuge verandering, A*£t<ê«, en Hieronymus, Dabira: waarfchynlyk, wyl de ftad Debir, Jof. X. 39. met fcn saam van thrxf, (Dtbirak) voorkomt: en anders, doorgaans  Debir. v 585 \ i Debir , welker Koning Jofua omgebracht heeft , in Hden (tamme Dan : en de andere , (ad voc. A*£«)§) in Juda. Dit zal echter aan veelen, ( behoudens de achtinge , voor deze Kerkleeraaren) voorkomen , als wat los gehandeld : vermits toch , gelyk Bonfre- ■ irius zeerwel aanmerkt (in Annot. ad Eufeb. Onom.') onder alle de fteden des ftamsDa», noch in de ech- jte lyfte hunner aanbedeelde fteden, Jof. XIX. noch elders , eenige ftad Debir voorkomt. De eenvou- jdigfte wyze van overeenbrenginge die'r beiden gevallen is, te ftellen , dat dit eenzelvige Debir , wel idoor Ifraèl, in dien gelukkigen veldtogt, die Jof. X. befchreven word, bemagtigt ; maar eenigen tyd i daarna, aan de Kanaaniten, weder verlooren gegaan >, | was: en ter dezer oorzaake , door Kaleb, of liever Otbniel, weder andermaal moeft belegerd en gewonden worden. De gefchiedeniffe die's tyd leerd overvloedig, dat het met andere fteden, in het landXaI naan, ter zeiver wyze, zich hebbe toegedragen. I Hoewel wy nu, van zodaanige ftad Debir, inden flftamme Dans , niets weeten ; konnen noch willen wy daar door geenlins ontkennen , dat eene i| andere ftad dezes naams, in de Over ■ Jordaanfcbe )\landftreek, Pereë , (eertyds Gilead) gelegen heb , be ; welke tot Gads erfdeel behoorde; in wiens lyft ■ j der fteden , als op zyne zuidlyke grenzen gelegen , i eene ftad Debir, uitdruklyk aangeteekend ftaat , Jof. XIII. 26. van welke ook Eufebius , (in Ono\ maft,) met den naam van A*&lg, en zynen vertaaler, Hieronymus, met den naam van Dabor , gewagen , ; gaans -.«n , {Debir) word genoemt: als of genoeg waare t om die beiden , als twee byzondere fteden, aan te zien: want dat Debir ah en Debir dezelve ftad zy , zien wy uit vergelykin-; ge van Richt. I. 11. II.Deel II. Stuk, Pp ' ,1 7.y tnoët ran Debir,J :n de [lamme 3ad , onJ derfcheiden V/oti den.  Debir in Juda, was eene PrieJierljkeftad. De naam Berfiba. "86 Debir. gen , als eene , over den 'Jordaan gelegen ftad der Amoriten. Dit Debir, by Hebron , hebben wy daarin , van dat ander te onderfcheiden, dat het zo wel als Hebron zelve , door den ftamme Juda, den Priesteres , ter bezittinge ingeruimt is: en hierom, in de lyfte der Priefterlyke fteden , mede aangefchreven word, Jof. XXI. 15. vergeleken met 1 Cbron. VI. 58. Buiten dit gemelde, is niets meer van Debir aan te merken. B E R S E B A. De naam dezer ftad , in de oorfpronglyke taal, uitgedrukt, met deze beiden faamgeftelde woorden, VtyTyty , (Beèr-Schebab) beteekend , een put des eeds. Nu is wel waar , dat alle de eigen naamen der fteden in het Joodfcbe Land, hunne byzondere beteekeniffe hebben , in de Hebreeuwfche- , en eenigen van lateren oorfprong , mede in de Griekfcbe taaie *. Doch , ten aanzien der meeften, is de reden die'r benaaminge aan ons onbekend gcbleeven : en by aldien zy dan ook niets aanmerkenswaerdigs in zich behelft, gaat men dezelve ftilzwygende verby. Maar ten aanzien van Berféba , heeft Mofes de aan- lei' *. 'Er is in den jaare iföy. te Antwerpen, by den beroemden Boekhandelaar , Chriftoph. Plantinus, een werkje voor het licht gekomen , zonder den naam des Schry vers : in 't welk de beteekeniffe van alle de eigen naamen der fieden, ri-vieren, bergen, enz. der Heilige Schrift, in de Latynfcbe taaie, verklaard word: zynde getrokken uit den Bybel van aller taaien , te Alkala de Henares in Spanje gedrukt , en bekend met den naam van Biblia Complutenfia. Van dit zelve werkje , fchynt Henrik Bunting zich bediend te hebben, in de aanwyzinge van de; beteekeniffe der eigen naamen der fteden , in zyn werk, geintituleerd: Itinerarium Sacr& Scripturn, in de Nederduitfche fpraakc overgezet, en gedrukt te Utrecht, in den jaare ij^.  Berféba. jrg kiding, waar door zy dus genoemt wierd , aangete kend , als veroorzaakt , door een geval , dat aar Abraham aldaar was wedervaren, met Abime lech , den Koning van Gerar: te vinden Gen. XXI 22—3?. Abraham had in deze landftreek , ah vreemdeling verkeerende, aldaar een Put doen graven , om zyn vee te drenken: en wegens deze put, was eenig verfchil gerezen , tuffchen zyne herders, en die van Abimelecb; het welk echter met der haafl beflift wierd, door een plechtig verbond , by deze zelve Put wederzyds getroffen , het welk, (naai de gewoonte die's tyds) door eenen Eed, bekrachtigt wierd : en ter dezer oorzake , wierd die put t federd dien tyd , met den Hebreeuwfcben naam, Vft*®, (Be'ër-Schebah) dat is de Put des Eeds, genoemt. Eenigen tyd laater, had ook Isaak , ter zeiver plaatze, een zoortgelyk geval, (zo 'tfchynt) met dien zeiven Abimelecb ; waar door de reden dezer benaaminge noch meer bevefb'gt wierd : waar van zie Gen. XXVI. £6-—33. Ten aandenken dezer gebeurcenifTe, wierd ëehigen tyd daarna, (onzeker wanneer, endoorwien) aan dien zeiven oord , eene Stad gebouwd ; die daarom van deze put, den naam van V&yo (BeërScbebab) bekomen heeft; dien de Grieken 'By^ffa&è: en de Latynen, Berfabee , uitdrukken. Hoewel de eerftgemelde eenmaal , naamlyk , Amos V. 5. den .Hebreeuwfchen naam, naar deszelfs beteekeniife, vertaald hebben , door to 5«£ ogxx , dat is , de Put des Eeds. Doch, Hoofdfl. VIII. 14. alwaar die ftad weder voorkomt, hebben zy den naam, in zyn eigen klank, B^tra^e, behouden. Als men dan van Abraham leeft, Gen. XXII. 19 dat hy te Berféba gewoond heeft, na die merkwaerdige' volbrachte offerhande, op een' der bergen, in het land Morija; daar uit volgt niet, dat Berféba toen alreeds Pp 2 eea i wlerj eerft gegéJ ven, aan zekere put, by welk* daarna :ene ftad jefticht tel 5ocri,niet lan na de yden der i. Aartsraderen*  Welke flad eerft aan Juda, daatna aar Simeon ge geven is. 588 Berféba. een ftad geweeft zy. Noch ook in Ifaaks tyd; hoewel die ook gezegt word , Gen. XXVI. 23. getogen te zyn, naar Berféba: Gelyk ook Berféba , in 'fakobs levensverhaal gedacht word , Gen. XXVIII. 10. en XLVI. 1. Deze Heilige Aartsvaderen hadden , ten minften , tot hun verblyf geene flad noodig : vermits zy, met hunne tenten, en met hun vee fteeds van de eene naar de andere plaatze, omzwierven. Weshalven, als Gen.XXVI.33. gezegt word: daarom, is de naam die'r Stad, Ber-Séba, tot op dezen zeiven dag men dit, niet anders hebbe op te vatten , dan by manier van voorverhaal, door Mofes ter neêr gefteld. Allereerft , zien wy Berféba , als een flad voorkomende , in de gefchiedenifle der Landverdeelinge: toen dezelve , aan Juda ten erfdeel wierd toegewezen : Jof. XV. 28. Hoewel by de daarna volgende laatfte landverdeeling , in welke de misflagen der voorige, zo veel doenlyk, verbeeterd wierden, die van Juda , die zelve ftad weder moeften afftaan aan den ftarnme Simeon. Daarom zien wy naderhand Berféba in de lyft van Simeons fteden * , aangeteekend , Jof. XIX. 2. Als, *. In deze lyft der fteden van Simeons ftam , word Jof. XIX, 2. onder anderen , onderfcheidenlyk gewag gemaakt, van BEuseBA Scba. Het is echter meer dan waarfchynlyk , dat deze niet anders , dan twee naamen van eene en dezelve ftad zyn: vermits men. anderfins, in dit opgetrokken hoofdgetal, geen dertien, (gelyk vers 6. bepaald word) maar veertien fteden , zou ontmoeten. Waarby komt, als een tweede bewys , dat iCbren. IV, 28. alwaar men die zelve lyft aantreft, Seba uitgelaaten, en Berféba alleen genoemt word. Weshalven , twyffelen wy nier, of de naam Berféba zy , fomwylen, kortheidshalven , Seba uitgefproken : in welken gevalle, de Hebreeuwfche letter 1 (tufïchen die beiden naamen geplaatft , en door de onzen vertaald , door en) aldaar niet het gebruik van 'famtnvoeginge hebben zal , maar van mdtrfcbei- «ml  Berféba. Als, derhalven, Berféba lang daarna, i Kon. XIX. 3. omfchreven word, als Berféba , die in Juda is, moet dit geenfins verftaan worden, van den ftamme ' maar van het Ryk juda,, ter onderfcheidmg , van het Ryk Ifraëls. Die omfchryving was aldaar ook zeer nodig : want , van den Propheet Elia , word verhaald, dat hy ging vluchten voor de Koninginne Jef abel, Achabs huisvrouw, die hem naar het leven ftond. Moetende dus Ifraëls Ryk ontvluchten , zo wift hy , in den aanvang, nergens beter zich te wenden , dan naar Berféba , welke in het Ryk Juda lag. Hoewel de Propheet ook aldaar zich niet lang veilig achtte : want , waarfchynlyk, gedenkende , aan de goede verflandhoudinge tuffchen Achab en Jofaphat, Koningen van Ifrael en Juda, in dien tyd, (zie 1 Kon. VIII. 18. vergeleken met 2 Chron. XVIII. 1 ) zo , liet hy voel zynen jongeren te Berféba : maar by zelve ging heen, in de woeftyn , eene dag reize, enz. vers 4. gelyk hy daarna noch veel verder afweek , naar den berg Horeb , in woeft Arabie : het welk de gefchied-fchryver verhaald, vers 8- Berféba wierd in de lyft van Juda's fteden geplaatft , onder die, welke lagen , op de uiterfte zuidelyke grenzen dezes ftams , naar de zyde der Edomiten. Zie Jof. XV. 28. vergeleken met vers 21. Dit zelve word ook beveftigt, uit 2 Sam. XXIV. 7. want Joab , en de andere Krygsoverflen van Davids heir, door hem uitgezonden, om het volk te tellen , na het geheele land doorkruifl te hebben , zc beooften, als beweften den Jordaan , kwamen, eind. lyk, uit, van het Zuiden van Juda , te Berféba Uit dit een en ander, kan men , aangaande haan ge dinte: en men veilig moge lezen : Verféèa of sêèa. Het i bekend , dat deze letter 1 meermaalen in die zelve betekenis fe voorkomt. _ PP 3 \KtrT. £IX. 3. «pgehellerd. Zr was eene der zuidtlykjle fteden des Joodfchen Lands. s  Van daa Zo zeer gemeen , die fpreek manier: tinn Dm tot Berféba idie echte: met eene zekere beptalinge , moet worden opge- 59© Bsrjéba. gelegenheid , eenig befcheid óntfangen. Doch Eufebius en Hieronymus , (in wic'r tyd , Berféba, als een groot vlek , noch aanwezig, en zelfs met eene Roomfcbe Krygsbezettinge voorzien was ) bepaalen de ligplaats nader , tot XX. Roomfcbe mylen , zuidlyker dan Hebron. (in Onom. ad vocem, Bjj8ff«n*«ié.) Dit is weinig min, dan zeven uuren gaans. Hoewel deze afftand aan eenigen veel te min voorkomt : gelyk wy ftraks nader vernemen zullen. Voornaamlyk , verdiend , immiddels , deze ligginge van Berféba , aan des lands zuidelyke grenzen , opgemerkt , om te konnen zien hoe gepaft, de geheele lengte van Ifra.ls Land, van het noorden ten zuiden, doorgaans bepaald word , tulTchen de beide fteden Dan eh Berféba , door deze , zo menigvuldig in de Heilige Schrift voorkomende , uitdrukkinge , van Dan tot Berscba. Zie Richt. XX. i. i Sam. lil 20. 2 Sam. III. io. XVII. n. XXIV. 2, 15, I Kon IV. 25. En naar eene omgekeerde order, in de benoeminge dieV beiden fteden, leeft men : van BERséBA tot Dan , i Cbron. XXI. 1. en 1 Cbron. XXX. 5. Ja zedert de verdeeling der beide Ryken Juda en Ifraël , word Berféba desgelyks gefteld, tot aan de grenspaal van Juda's Ryk , ten zuiden : en daar door overgefleld , tegen Epbravhs gebergte : want, Jofaphat toog uit . door bet volk , van BERséba tot aan bet gebergte Epbraims, leeft men 2 Cbron. XIX. 4. De ftad Dan lag , echter , ongelyk nader by de noordlyke- dan Berféba by de zuidlyke grensfeheidinge dezes lands Byaldien men op de bepaalinge, door Eufebius en Hieronymus , (die Berféba niet meer dan 20. Roomfcbe mylen van Hebron plaaczen ) vertrouwen moge ; ,*ou deze ftad , ten minften , 20. en meer mylen, van de zuidlyke grenzen, verwyderd, gazo veel meer binnewaard, geplaatft geweeft zyn. Daa?»  Berféba. 591 Daarom meend de geleerde Cellarius, (Geogr. Ant. Tom. II. pag. 407. ) dat dit getal der mylen, het zy door eene onachtzaamheid der affchryveren , het zy door een misverftand dezer Schryveren zelve, verkeerdelyk uitgedrukt zy : en neemd de vryheid, te., gen hunlieder onderrecht, de ftad Berféba in zyne Kaart, veel verder., naar de zuidlyke grenzen , en op den weg naar Hebron te verplaatzen :. zelfs meer dan 40. Roomfcbe mylen van Hebron. Ondertuflchen worden wy , ( onzes bedunkens ) door die^ dikwyls herhaalde fpreekmanier , ■ «ara Dan tot Berféba, niet genootzaakt , die laatftgemelde ftad , op de alleruiterjie zuidlyke grenzen van Ifraëls land, te ftellen: het voldoed genoegzaam, dat men zegge , de geheele lengte des lands, tufïchen Dan en' BERséuA'/ bepaald te worden, dewyl Berféba , onder de zuidlyke , en naaft by de grenzen des lands gelegen fteden , de [voornaamfie en meeft bekende ftad geweeft is. Berféba is zeker eene der aanmerkelykfle fteden, in het zuiden des Joodfcben lands geweeft: en dit is, onder anderen , daar uit af te nemen , dat Samuel ,; toen hy oud van dagen geworden, een gedeelte van het Richterlyic Bewind, aan zyne beiden zoonen, JcëL en Abia , overdroeg , hun die zelve ftad aanwees , tot een' Zetel, om binnen dezelve , alle de in het zuidlyk geweft voorvallende verfchil ftukkenaftedoen. Zie 1 Sam. VIII 1. Maar, die ftad is daarna noch meer aanmerkelyk geworden; (hoewel geenfins tot haaren lof) toen zy een voornaame zetel wierd der Afgodery , met welke , de onderdaanen , zo wel van Juda , als Israël, zomwylen grouwlyk zich bezoeteld hebben, Zelfs zag men dit , onder de regeering van Uzzia . die anders zelve een Godvruchtig Koning was. D11 blykt. uit Amos V. 5. en VIII. 14, alwaar Berféba Pp 4 11 Binnen leze ftad,' lielden lamuels zoonen mnne ■echtsplelingen, >  Berféba. in dezen opzichte , met Betbei, Gilgal, Samaria en Dan , ( welke fteden mede, wegens afgodery , zyn berucht geweeft ) word gelyk gefteld. Ja noch veel vroeger , moet de afgodery, binnen Berféba gepleegt zyn : (hoewel geene byzonderheden daar van aangetekend worden ) geduurende de regeering, naamlyk, des Konings Jofaphats: want, onder dj lofwaerdige daaden dezes Konings , word 2 Kon. XXIII. 8. opgegeven: dat by alle de Priefleren bragt, uit de fteden van )uda : en de hoogten verontreinigde ; alwaar de Priefters gerookt hadden , van Geba tot aan BERséBA toe. Waarfchynlyk , heeft de aanleiding daar toe gegeven , dat in de eerfte tyden , toen de heilige Aartsvaderen , aan dien zeiven oord , verkeerden , aldaar de waare God , behoorlyker wyze, door hen was gediend geweeft, met gebeden , offerhanden , enz. naar de gewoonte die'r tyden : gelyk men van Abraham , in het byzonder , aangetekend ziet, Gen XXL 33 van Ifaak, Hoofdfl* XXVI. 23 — 25. en van Jakob, Hoofdfl XLV1. 1. Want daar door zyn hunne nakomelingen des te meer bewogen , die zelve plaats tot hunnen afgodendienft te misbruiken: teneinde, eensdeels, de gedachtenifte dezer heilige mannen daar door te vereeuwigen: en anderdeels , den fchyn te geven , als of zy 'dien zeiven Godsdienft hunner voorvaderen hierin bleven omhelzen: doch , voornaamlyk , vermits zy, aan deze plaatze, zo vroeg door Abraham, Ifaak en Jakob , tot den dienft des waaren Gods afgezonderd , eene byzondere heiligheid hebben toegefchreven ' daar zy zich hadden behooren te herrin neren, dat" zedert de HEER , Jerufalem, tot den zetel zyns dienftes verkooren had , alle openbaare Godsdienftoeffenmge , aan andere plaatzen , hem zeer mishaagde : zelfs al wierden zy aan hem, als den éénen en waaren God toegeweyd 3 maar noch veel meer , «la  Berféba. 593 i als men dezelve bewees , ter eere van verfoeilyke | afgodsbeelden: het welk ongetwyffeld ook te Berjéba li zal gefchied zyn. Daarom waarfchouwd de Propheet Amos, Hoofdfl. V. 5. het volk, tegen bet overgaan, naar BERséBA. I Hy zegt : Ga niet over naar Berféba : om u, naamI lyk , aan de afgodery , die aldaar bedreven word , i mede fchuldig te maken : fchuwd zelfs , (wil de Propheet zeggen) die afgodifcbe plaats te zien en te betreden , om in geene verzoekinge te komen, tot deI ze fnoode zonden. En Hoofdfl. VIII. 13, 14. dringt dezelve Propheet , zyne voorgeftelde waarfchouwing aan, met die bedreiginge : dat de fcboone jongI vrouwen en jongelingen van dorfl verfmacbten zouden , 1 die daar zweeren , by de fcbuld van Samaria , en zeg I gen : zo waarachtig , als de God van Dan leeft: et de Weg van Bekscba leeft. De weg van Ber i séBA , is eene oneigenlyke bewoordinge, doch nie v'zwaar cm te verftaan , als men weet, dat, (naa ! eenen Hebreeuwfchen trant van fpreeken) een weg : in eenen goeden zin , genomen word , voor een< < leerwyze , aangaande den Godsdienfi, die men te ver } kiezen heeft : dewyl men, door dezelve te volgen \ als door eenen weg, het groot doelwit , waartoe d ] menfch van God gefchapen is , (om, naamlyk . ii , Gods verheerlykinge , zyne waare en wezenlyk ■ ziels-zaligheid te zoeken) bereiken kan. Dus won het voorfclmft van den waaren Godsdienfi , zo dik werf,' een weg des HEERE genaamt , (als doo ; den HEERE zelve voorgefchreven,) Gen. XVIII j 19. Exod XVIII. 20. Pf. XXV. 8. Ezecb. XVII] ii 28. enz. Zie ook Handel. IX. 2. XVI. 17. XXIV •. 14, 22. enz. Gelyk nu natuurlyker wyze , tweërl zoort van wegen zyn: eenige recht uitgaande: en ar dere, die zylings afwyken, ja die zich omkrommer en door welke men nimmer de beftemde plaats b« Pp 5 re: AmosV.i. en VIII. 13, 14. opgehelderd. 1 1 1 r >  7.y was Zièia's ge boortepkats. Is na de BabyloniIche gevangenisfc , door Juda bevolkt. De woeflm ymBerféia 594- Berféba. reiken kan : verltaa, dwaalwegen, die alle, die de' zelve betreeden , langs hoe verder , daar van doen verwyderd worden , zo mag in dien laatften zin, dit zelve woord gebruikt worden , van het voorfcbrift eenes bedrieglyke en fcbadelyke Godsdienjles: en zal dus de weg van Bersóba , hier niet anders te verftaan geven , dan dien verkeerden weg ter zaligheid , door de inftellinge van allerly afgodifche plechtigheden. By dien weg van Berféba Zwoeren des Propheets afgodifche tydgenooten : zeggende , Zo Waarachtig , als de Weg van Bersóba leeft. Een bewys van het groot vertrouwen , het welk zy fielden in dezen weg, hoe zeer verkeerd en zielverderftyk die mogte zyn : dat zy, in gevalle, zy iets als waarheid aan anderen wilden opdringen, het zelve door eene betuiginge van de wezenlykbeid dezes wegs , als een weg die leefde , dat is , die in een bloeifland was, by manier van eedzweeringe, plagten te beveiligen. Voorts is van Berféba aan te merken , dat , uit haar oorfpronglyk was , Abafia's huisvrouw, ZmiA; by welke hy zynen zoon en opvolger Joas had verwekt : van wien , daarom 2 Kon. XII. 1. is aangetekend : dat de naam zyner moeder was , Zibia , van BERséBA. Aldaar word de naam die'r ftad V.M nlo ( Beër - Scbaabah ) uitgedrukt. Geen laater gewag word eindelyk , van deze beroemde ftad , in de geweide Schriften , gemaakt , dan Neb. XI. alwaar men vers 27. ziet, dat fommi\en van Juda , uit de Babylonifche flaverny te rug»ekomen , onder anderen in Bersóra , en haare onierhoorige plaatzen, zich ter woon hebben neêrgezet: ïn vers 30. dat zy zich legerden van Bersóba , tot lan bet dal Hinnom. ^ Doch, men leeft, van eene Woestyn van BersésA: in welke Hagar , als zy met haaren zoon  Go/en. 595 Jfmaël , uit Abrahams huis verdreven was , eenen tyd lang heeft omgezworven. Zie Gew.XXI. 14-2t. Welke waarfchynlyk geweeft is , dezelve woeftyn , in welke de Propheet Elia zich begaf: als hy zich binnen de ftad Berféba niet zeker vond. Zie 1 Kon. \ XIX. 3, 4. G O S E N. Wy treffen, in de lyft van Juda's berg fteden, Jof. XV. 51. eene ftad Gosen aan , in het Hebreeuwfch] W1 (Gofchen) doch in de Griekfche overzettinge ,j ifsriu , (Go/om, ) genoemt. Het ommeland dezer ftad, draagt, naar dezelve, den naam van het land Gosen, Jof.X. 41. en-XI. 16. En dit behoord alhier noodzaakelyk aangemerkt te worden : dewyl i een , die in deze aangehaalde plaatzen leeft, dat Jofua onder meer andere verwinningen , bet ganfche land Gofen innam, gereedlyk zich zou vergiffen kon: nen , en zich in verbeeldinge brengen, dat daar door gemeend wierde , dat Gofen , dat voor aan in Egypte lag; waar van Gen. XLV. 10. XLVI. 28. en elders meermaalen word gewag gemaakt. In dit zuidelyk deel van Judeë, lagen oudtyds veel meer andere fteden , behalven Gofen. Men ziet in de lyft der fteden van Juda, Jof.XV.XXIX. fteden opgeteld; die alleen gelegen hebben, aan oei uiterfte des ftams der kinderen Juda , naar de landpaalen Edoms, ten zuiden : doch ten aanzien der mee ften, zyn ons niet, dan de bloote naamen, bekenc geworden : en deze zyn door geene gevallen , in d< Heilige Gefcbiedenijfe merkwaerdig. Wy zullen der halven, alleen fommige weinigen uitkiezen,- die doo: de eene of andere gevallen, aanmerking verdienen en wel eerft; TE Gofen e» nare om« ;elegen andftreek. [ 5-  Telem. Ttlem, ïs dezelve ftad , die tS*m XV. 4. Te luim genoemd Word. 1 j 1 Hoewel de LXX. < Criekfche 5 Overzet- j teren, r 1 e c & it c v b ft ir. d< . fe g< TELEM De naam dezer ftad, word in den grondtext aï??, gefchreven: en verfchild in de uitfpraak, niets, van die, in de Criekfche en Latynfcbe overzettingen. De ftad word, onder de zuidelyke fteden van Juda's ftam gemeld , Jof. XV. 24. Hier door lag zy dan zeer bekwaam , om tot eene verzamelplaats van Ifraëls heirleger gebruikt te worden : toen Saul ondernam, de Amalekiten te beftryden; die men weet, lan de zuidelyke grenzen des lands , naaft de Edoniten , zich onthouden te hebben. Immers , heeft Ie gemelde Koning , ter dezer gelegenheid , aldaar iet Volk gemonfterd en geteld: zie 1 Sam, XV. 1-.4. n de aangeh ïalde plaatze, word de naam dier ftad , ®'*vf? , (Telaim) uitgedrukt. Het is echter verfchil onderhevig, ofwel, aldaar, loor Telaim, de Stad Telem, zoude gemeend yn. Immers de LXX. hebben dit ö'tftBS ■ j„ ge. nelde plaats vertaald : door h YuhyxAoi; ; bedoesnde , de ftad Gilgal, aan den Jordaan , naby Jeicho gelegen ; die by de Grieken , als blykt , uit Mach. IX. 2. in het meervoudige , raKyxAd , geoemt wierd. Men zou dus, de woorden , naar de 'riekfebe vertaalinge, verklaarende , moeten lezen : aul telde het volk, in ofte Gilgal. Jofepbus, hier 1 de Griekfcbe Overzetting volgende, verhaald ook, Ant. Lib. VI cap, 8. fol. 183.) dat Saul het krygsalk by Gilgal geteld hebbe. Waarfchynlyk, heb:n de LXX. niet wetende , wat door Telaim verlan wierde , den naam der ftad Gilgal, daar voor de plaats gefteld : om geen andere reden , dan , :wyl men in het vervolg der gemelde gefchiedenis, vers 12. leeft, dat Saul, na de Amalekiten gefla:n te hebben, afkwam naar Gilgal: alsof hy, even  Telem. 597 even daarom, toen hy op deze vyanden aanrukte, ook van Gilgal, moeft vertrokken zyn : en aldaar zyn heir verzameld en gemonfterd hebben. Daar beneven , dewyl het woord n}?> , niets verfchillen , dan in eene verzettinge dertwee laatfte letteren len i; welke beiden in gedaante elkander zo zeer gelyken. Daarom , meend Bonfrerius , (in Annot ad Hieron. ad voc Arath) dat de ftad Harad, mede bedeeld worde, door Hazor - Addar ; door welke de zuidelyke grensfeheidinge des lands Kanaan getrokken word, iVzim. XXXIV. 4. en die Jof XV. Adar word genoemt. Men mag des te gereder hier toe overhellen f dewyl , in zodaanigen gevalle , deze ftad , mede in de lyfte der fteden van Juda , zou te vinden zyn i en wel ter zeiver plaatze , waar men dezelve eerft zou zoeken : want Jof XV. 21. word, onder de leden , ten zuiden , aan de grenzen der Edomiten gelegen , als de tweede in order, genoemt *, een ftad *. Dit is ook al wat men ter aanwyzing der gelegenheid -an Harad , weet by te brengen : want , hoewel Eufebius en iieronymus {in Onom. ad voc. ik&tpi ) deze ftad gepkatft heb>en , XX. Roomfcbe mylen , van Hebron; het welk noch geen . uuren gaans uitmaakt : kan dit , echter, met de omftanigheden , die van dit' Harad , in de Heilige Gefchiedeniffe ingetekend zyn , en die in het vervolg zullen voorkomen , iet vereffend worden : vermits, die ons ten vollen overreden, at deze ftad, op de alleruiterfte zuidelyke grenzen moet gelegen ebben. Daarom moet hier zeker eene misftellinge in het geil der mylen begaan zyn,  Harad. 5°9 ftad Ttf., Eder : hoewel de LXX. aldaar ! » | r- ni-  Die nie dan eenigen tyd daarna , door I/raë, weder betaald geset is. Coo Harad. eenigen der verfpieders, op dit volk vergramd, hun aan die zyde , geen' ingang in Kanaan vergunnen wilde : maar ze deed te rug trekken-, naar de woeftyn der Schelfzee ; waar in zy zouden moeten omzwerven , tot zo lang de 40. jaaren , voor dezen togt hun ten ftraffe opgei egt, zouden verftreeken zyn. Zie Num. XIV. 33, 34. Tér zeiver tyd had Mofes het volk ook gewaarichouwd , van eenige pogingen te doen, om het land Kanaan, van die zyde in te rukken , zeggende : trekket niet op : wajit de HEER zal in het midden van ulieden niet zyn , ten einde gylieden niet geflagen werd, voor het aangerichte uwer vyanden , enz. En zo dra zy ook in weerwil van dit verbod, vermeetelyk poogden op de hoogte des bergs te klimmen kwamen de Amalekiten en Kana aniten , die in bet gebergte woonden , en jloegenze en verfmeeten ze tot Horma. Zie vers 41 — 45. vergelyk Deuter, I 44. Dus laat zich dit gefchied-verhaal, met opzicht tot de flad Harad, het welk men onderfcheidenlyk, Num. XIV. XXI. en XXXIII. aantreft , zeer gcmaklyk , met elkander, vereffenen. : ^ Ifraël wierd derhalven door dezen neêrlaag , verhinderd , aan deze zuidzyde het Land Kanaan te verwinnen. En daarom , als men Num. XXI. vervolgens, vers 1. en 3. leeft, dat Ifraël toen den HEERE eene gelofte beloofde, zeggende: indien gy dit volk gdnfcblyk in myne band geeft, zo zal ik alle haare fteden verbannen: en dat de HEERE Ifraëls ftemme verhoorde : en de Kanaaniten overgaf, en hen en hunne fteden verbande: welk geval gelegenheid gaf , om den naam dezer plaatze , Horma , te noemen : dit komt veelen wat onbegrypelyk voor ; die niet wel faamen overéén konnen brengen , dat Ifraël het zuider deel van Kanaan zouden hebben moeten verlaaten , ingevalle zy dit maal over de Kanaaniten, aldaar had- dea  Hut ad. öot dén gezegepraald. Weshalven , de Heer Reland ± (Paleft. pag. 574.) deze, Num. XXI. 2.3. gemelde verwinninge , alleen begrypt, behaald te zyn 4 wel over de Kanaaniten , doch die buiten de zuidelyke grenzen hunnes lands , zich hadden uitgebreid. Deze gedachte , (zo het fchynt) dien zeiven Ge* leerden Heere, daarna echter niet voldoende; heeft hy (/. c. pag. 72 ii) deze verwinning liever willen (aangemerkt hebben , als ter gemelder plaatze , by jwege van een voorverbaal, geboekt: en een gebeur* jtenifïe behelzende, die lang daarna, toen Jofua dit ganfche zuider deel des lands Kanaan overheerd had* de, is voorgevallen: waar van zie Jof. X. 40—42* Dit laatfte vind ook de meefte waarfchynlykheid : voornaamlyk , als men hier mede vergelykt, Richt. I. 16, 17. alwaar het zelve geval word aangehaald , met eenige daar bygevoegde omftandigheden: doch, llderwyze, dat men genoegzaam kan bemerken , het zelve , by de verwinninge des lands Kanaan door ï Jofua gefchied te zyn : want , de kinderen des Keni\ters , Mofes fcboonvaders , togen op uit de Palmjlad, (deze is Jericbo) met de kinderen van Juda , naar de (woeftyn van Jüda , die ten zuiden van* Harad is : en \zy gingen heen en woonden, met het volk. Juda dan toog, met zynen broeder Simeon , en zy Jloegen de Kanaaniten, woonende te Zephatb, en zy verbandehze: en men noemde den naam dezer ftad, Horma. Ter gelegenheid der ftad Harad, word dus meer dan eens gewaagt van HORMA. En uit de laatftaangehaalde plaats , Richt. I. 16, 17. blykt , dat Horma , in den tyd toen Ifraël met' de vermeefteing des lands Kanaan , noch werkelyk' II. Deel IlStuh Qq zich 1 Horma ertyds lefhntkt.  602 Horma. heeft d& 2.en naan óntfangen, van di verwoeftin ge doorIf raël, aldaa; aangerecht. zich bezig hield, alreeds een ftad geweeft zy , dus lang Zephath, doch federc de behaalde overwinninge, door Fraël, en ter gedachteniffe derzelver , Horma geheeten. Vergelyk Num. XXI. 2, 3. Om de weivoegzaamheid dezer naams veranderinge, als wel flaande op dit gemeld geval te verftaan, moet hier de betekeniffe van het woord Horma , ei* genlyk by de Hebreen, np*n , ( Cbarma) uitgefproken , onderzocht worden. Het komt van a1C, het welk de betekeniffe heeft van verwoeflen. Dit is het zelve woord, dat de onzen doorgaans vertaaien , door verbannen ; het welk zo veel zegt, als verwoesten. Van daar dat bekende woord a?.ö , eene verbanninge of verwoeftinge. En om die zelve reden , hebben de LXX. die anders gemeenlyk deze ftad, "Efjwas, noemen , dien naam , Num. XXI. 3. door dvdS-iftx , dat is , eene verbanninge of vervloekinge , vertaald: en Richt. I. 17. door *e|oAê3-^o-<ï, dat is, eene geheele verdervinge. Dus word de reden dezer benaaminge zeer klaar. Deze ftad Zephath , wierd voortaan Horma genoemt, om daar by te gedenken , aan de verwoeftinge en verdelginge, door de Israeliten, na de behaalde verwinninge , niet alleen over deze , maar meer andere daarby gelegen fteden , volvoerd , als mede over haare inwooneren : want Num. XXI. 3. word gezegt: dat Ifraël de Kanaaniten en hunne Steden verbanden. Dat deze ftad alleen, en meer dan de andere fteden, naar die verwoeftinge ,• den naam van Horma óntfangen hebbe ; daar van kan men deze reden geeven: dat de veldflag tuffchen de Ifraëliten en Kanaaniten , welke die verwoeftinge tot haar gevolg had, allernaaft by deze ftad was voorgevallen. Waar uit dan te gelyk te befluiten is, dat Horma, zeer naby Harad gelegen hebbe : vermits de ftad Harad , in het gemeld geval , Num. XXI. 1 3. en meermaalen, zo dikwerf Mo-  Hormd. 603 Mofes daar van gewaagt, telkens mede daar by genoemt word. In de wel uitgewerkte Kaart van den Geleerden Heer , J. C. Harenberg, in 1750. by de erfgenaamen van Homan, uitgekomen, zie ik Hot' ma wel niet verre , dat is, omtrent 1± uure gaans van Harad geplaatft , maar noordwaard, en dieper landwaard in: waar van wy echter de reden niet hebbe konnen bevatten» Horma moet eenigzins zuidelyker en nader by Kanaans grenzen gelegen hebben , dan Harad zelve: want, in het eerft voorgaande ge* vecht, in't welk den Koning van Harad zegepraalde, wierd Ifraël, door den zeiven , verflagen en verfmeeten tot Horma*. Zie Num. XIV. 45. vergeleken met Hoofdfl. XXT. 1. Het is immers klaar , dat de Ifraëliten, door de Kanaaniten geflagen, geene andere terugtred , dan meer zuidwaard , naar de woeftyn Kades - Barnea , genomen hebben : en dat dus, dit Horma, tot hoe verre zy vluchtende vervolgt wierden , zuidelyker , dan Harad , moet gezocht worden. Voorts was Horma, zo wel als Harad, eene der aloude Koninglyke fteden des lands Kanaan : wor• dende die beiden , in de lyfte der XXXI. Koninglyke fteden, zaamen genoemt, Jof XII. 14. Toen Jofua , allereerft , een verdeeling begon te maken , van het reeds verroverde zuidelyk deel des lands , kwam de ftad Horma, aan Juda's ftam. Zie Jof XV. 30. Doch , als naderhand , by de laatfte landverdeelinge , eenige verfchikkinge moeft gemaakt worden , viel die zelve ftad, onder het erfdeel van Simeon, zie JoJ. XIX. 4. en 1 Cbron. IV. 30. Des te meer , dewyl die van Simeon , hunne broederen , die van Juda , te vooren , in dt ver *. In deze, hier aangehaalde plaatzen ; word de naam Hor ma, aan de ftad Zephath, door een voorverhaal, gegeven. Qq 2 Eene dej Koninglyke fttden , der Kanaaniten. Die by de landverdeelinge s eerft aan jWa.daar. na aan Simeon gegeven is.  waardooi verder aanmerkelyk. RlMMON wierd eerft den ltamme Juda.daax na, SimtOi aanbe- deeld. Zy kg op de uiterfle zuidelyke grenatn. C04 Rimmon. verwinninge dezer ftad geholpen hadden ; naar het verhaal Richt. L 17. , Het laatft, het welk men aangaande deze ftad gemeld vind, is, dat David, van den buit, dien hy den Amalekiten ontweldigt had , een gedeelte , als eene vereeringe, toezond, den oudfien, dat is, den Overheden dezer ftad : gelyk, aan die van meer andere fteden , die genoemt worden , 1 Sam. XXX. 26 — 31. RIMMON ; RimmoïÏ , in het Hebreeuw/eb , doch in het Griekfcb '¥tp.y.cóv , ( Remmoon ) en in het Latyn Remmon gefchreven, zou mede zo wel als Horma, en .meer andere fteden , aan Juda's ftam verbleven izyn; (in welker lyft zy aangetekend ftaat, Jof. XV. 32.) ten waare dit erfdeel van Juda, ih den aanvang veel te ruim genomen , by eene volgende deelinge , niet hadde moeten verminderd worden , en een goed deel daar van , aan Simeon, afgeftaan. Daarom , komt deze ftad daarna weêr voor, onder de fteden, die Simeon, in het midden van het erfdeel der kinderen van Juda, bezeten heeft. Jof. XIX. 7. vergeleken met 1 Chron. IV. 32. Wat Eufebius. (ad voc. "Egejuêwv) vart de Gelegenheid dezer ftad, aan de hand geeft, luid te onwaarfchynlyk, dan dat men daarop zich zou durven beroepen. Naar zyne meeni.nge , zou zy niet meer dan XVI. Roomfcbe mylen , van Eleutberopolis , gelegen hebben: en (gelyk Hieronymus daarby voegt) ten zuiden, in het landfehap Daroma: het welk niemand, die eenig begrip heeft, van de gedaante des Joodfcben Lands , zal konnen vereffenen , met de plaatzinge dezer ftad, onder de fteden van Juda, ten Zuiden, aan  Rimmon. <)0j aan de grenzen der Edomiten : gelyk wy zien , Jof. XV. 32. vergeleken met vers 21. Hierom fchynt dit aangehaalde , in het Onom. van Eufebius , eer door anderen vervalfcht , dan door Eufebius zelve gefchreven. Hier zullen wy derhalven alleen, met ;de waarfchynlykheid , ons behelpen moeten; het welk in de bepaalinge van de ligplaatzen der meefte fteden van Paleftim, ftand grypt: en ftellen dit Rim mon, op de uiterfte grenzen van Judeë, naar de zyide van Egypten. Hiertoe diend nader ter beveftiginge, als wy zieDa dat Rimmon, Zacb. XIV. 10. word aangemerkt, de ! zaidelykjle ftad te zyn des Ryks Juda : gelyk Geba in Benjamin , als de noordelykfte: want de geheek : uitgeftrektbeid dezes Ryks, van het noorden ten zuiden, word befchreven , van Geba tot Rimmon. Hiei I moet nier, gedacht worden , aan dien Rotzsteeb Rimmon, waarvan Richter. XX. 45. en XXI. 13, I word meldinge gedaan: alhoewel de gemeene Latyn Ifche Overzettigen daar heen wil ;die de woorden uit I brengt : de colle Remmon : dat is , van den heuve wRemmon: het woord Geba , te gelyk hier, als eet j; gemeen naamwoord begrypende, om eenen heuvel t< ! betekenen. De Propheet bedoeld alleen de Stai i! Rimmon, en zegt: Het ganfche land zal rondom , al. \een vlak veld gemaakt noorden , van Geba tot RiM' li mon , zuidwaard van Jerufalem. Het fchynt of all< ! de bergen dezer geheele laridftreek zouden gefloopt 1 en de dalen gevuld worden; waar door, alles , nie j; anders dan eene effenbaare vlakte , vertoonen zou 1)Dit is echter wat onverftaanbaar, inzonderheid, tei laanzien van den letterlyken zin. Eene verandering* ï;der vertaaling dezer woorden : n?%;? '3 jizal aan den zin een veel klaarder licht byzetten J:eene vertaalinge , die door veele ukleggeren, daa i;onder ook, door den Geleerden Nemethi, (in b. I.' Qq 3 §e En word daaruit opgehelderd,Zach.XIV. 10. t.  I I I MoLADA, is mede eene der fteden.dk q$ Rimmon. »evolgt word. Dus, naamlyk: bet ganfche land zal veranderd worden , gelyk een woeftyn. Het woord beteekend , toch , een woeftyn , dat is eene mbewoonde en onbebouwde plaatze. Het ganfche land sou derhalven ophouden eene woeftyn te zyn , en 2ene verandering ondergaan , gelykformig , die vermdering , die een woeftyn ondergaat , als zy weder Eene bewoonde en bebouwde landftreek begint te worden : ja, deze verandering zou zich uitftrekken , zo verre de grenzen van Judeë reikte , van Geba tot R.immon. De zin komt derhalven , hier op hoofdzakelyk uit: dat ganfch Judeë , na dat het eenigen tyd te vooren, door vyanden , zou bedorven en tot eene woeftyn gemaakt zyn , daar na weêr zou bevolkt en bearbeid worden. Dit is echter niet te verftaan , van den tyd der wederkeeringe der gevanglyk weggevoerden , uit Babel; toen , onder meer andere fteden , ook dit Rimmon , door die van Juda, weder van nieuws bewoond wierd , naar Neb. XI. 29. De befchryving der verwoeftinge , die deze verandering voorgaat , fchynt eenen laateren tyd te bedoelen: naamlyk, toen de Romeinen de ftad Jerufalem en het ommeland vermeefterd hebben: waar toe de faamenhang, met het voorige allernaaft heen wyft. Doch dit ftuk nader te onderzoeken , laaten wy over aan de uitleggeren. MOLADA De Naam dezer ftad , by de Hebreen n^ia, word in alle de drie hoofdtaaien, op dezelve wyze , uitgefproken. Zy behoord mede onder de fteden van Juda , gelegen , aan de zuidelyke grenzen , naar het land den Edomiten. Zie Jof. XV. 26. Doch , is daarna weden  Molada. €o7 der afgedaan , aan den ftamme Simeon, naar Jof.m XIX. I. en i Chron. IV. 28. Daarom fchryven ^u- ° febius en Hieronymus, (ad voc. m«a**«) m Juda of «me9W: zonder eenige nadere bepaaling , aangaande de ligplaats op te geven. Na de Babylonifehe gevangenilTe , is die ftad , even gelyk Rimmon, doov die van Juda, ingenomen. Zie Neb. XI. 26. G E R A R. Bvaldien men niet meer , dan ééne ftad Gerar, erkend , zal men in groote onzekerheid en verlegen-b heid komen, waar of waar omtrent, aan dezelve,& haare rechte Ligplaats, in de Landkaarte te geven.£ Eufebius en Hieronymus (in Onom ad U^cc) nel-, len dezelve XXV. (Roomfcbe) mylen ten zuidena van Eletheropolis. Hier op hebben veele H. Landbefcbryveren, (geen beeter naricht wetende) geruit ( lyk aangegaan : onder welke mede is, de nauwkeurige Reland. Naar deze opvattinge , zou die itad gelegen hebben, omtrent op die zelve hoogte, or noordelyke breedte , als Hebron , tuffchen gemelde ftad en de Groote Zee: en dus, nagenoeg m het midden van Judeë. , Doch dit ftuk rypelyk overwegende , hebbe bemerkt, dat tegen deze ligplaats, verfcheidene zwaarigheden van gewigt konnen ingebracht worden; die te gelyk ons overreden , van de noodzaakelykheid , om ten minften , die ftad Gerar , die door de gevallen van Abraham en Ifaak, met den Koning Abimelecb, zo vermaard geworden is , geenzins zo diep binnenwaard, maar op de uiterfte grenzen, zo niet zelfs buiten de grenzen des Joodfchen Lands , ten zuiden te plaatzen. Onder deze komt eerft in aanraerkinge , dat Gen, Qq 4 X' 1 Simeon ergevcn n. egen rk :psalingc in Euftus en ieronyius , ten inzien er liglattts van krar , iya veele iwaarigaeden 5  oïe na el kander opgegeven wor jen: I ®s ] j t, I 608 Gerar. X. 19. in de bepaalinge der ganfche uitgeftrektbeii van het oude Kanaan , van het noorden ten zuiden , de ftad Gerar , buiten de uiterfte grenzen , fchync gefteld te worden : want , de landpaalen der Kanaa. niten was, van Zidon, daar gy gaat naar Gerar, tot Gaza toe: dit zou men welvoegzaam konnen verklaaren t " De ganfche lengte van het land der Ka* naaniten , van Zidon beginnende , ftrekt zich " zuidwaard niet tot aan Gerar zelve , maar naar de " zyde van Gerar , of op den weg naar Gerar , als? leen, tot Gaza:" des de ftad Gerar zuidelyker dan Gaza , en buiten Kanaans grenzen gelegen hebbe. By aldien , Gerar ook was begrepen geweeft , binnen de grenspaalen van het oude Kanaan, zo zou die ftad ongetwyffeld, door de Kanaaniten, zyn bewoond geweeft : maar zy word , alhoewel zy eene Koninglyke ftad was, in de lyft der Koninglyke fteden der Kanaaniten niet gevonden. Gerar was daar en tegen een ftad der Pbiliftynen: want, Abimelecb, de Koning van Gerar, een tydgenoot van Ifaak , word een Koning der Pbiliftynen genoemt, Gen. XXVI. r. En het is genoegzaam voldongen, dat de Pbiliftynen geen voetbreed lands, in Kanaan zelve bezeten hebben , voor en aleer Ifraël dit zelve land bemagtigd ïiadde. Als Ifraël noch in Egypte verkeerde, woonlen de Pbiliftynen aan de Zee , tuflchen Egypte en Kanaan : zie Exod. XIII $7. en daar omtrent zal aerar allernaaft gezocht moeten worden. Gerar comt dus voor , als een ftad der Pbiliftynen, in den yd toen de Pbiliftynen noch buiten de grenzen van 'Canaan woonden : en daarna, toen dit zelve volk , iet land Kanaan ingedrongen, in deszelfs zuidweftyk gedeelte, langs de Zee zich neêrgeflagep hadde, ïwd die ftad niet meer onder de fteden der Pbilifty,en genoemt Daarby. kan men niet bewyzen, dat sze ftad ooit door Ifraël bezeten is. Men vind de-  Gerar. 609 dezelve, (dat meer is) nergens in de lyften der fteden , die den (lammen "Juda en Simeon , in het zuider deel van Kanaan , toegewezen zyn geworden : daar noch drie , der vyf zo zeer bekende Vorftelyke fteden der Pbiliftynen , naamlyk , Gaza , Asdod en Ekron, alhoewel deze door Juda niet bezeten zyn , nochtans in de lyft zyner fteden, gevonden worden. Jof. XV. 45 — 47 • waarom dan ook niet Gerar ? byaldien dezelve ooit , tot het land, dat de HEER zynen volke toegezegt had, daadelyk behoorde ? Weshalven , reeds veelen der oude Schryveren , (zo het fchynt) met dit ftuk verlegen, gewild hebben , dat Gerar, veeltyds in de geweide gefchiedenilTe, onder een' anderen naam zich verfchool: meenende zommigen , dat Gerar , door Askalon , anderen door Bersóba , anderen door Harad , bedoeld wierd. Vid. Rel. Pal. pag. 805. Toen zelfs de Koning Afa , na het verftaan van Zerab, den Koning der Kufcbiten of Mooren , die ftad verroverde , leeft men niet , dac hy , of iemand zyner opvolgeren , die ftad behouden hebbe. En waarom niet? zonder twyffel dewyl zy buiten zyne grenzen lag. Eene f oniftandigheid word ook 2 Cbron. XIV. 13,14- daar i by verhaald , die genoegzaam aanduid , dat die ftad j op eenen vreemden bodem moet gelegen hebben : i naamlyk, dat Afa , de Koning van Juda, floeg, dac js, verroverde en verdelgde, alle de fteden , rondom : Gerar. Alle deze fteden moeften in het Ryk Juda gelegen hebben; byaldien Gerar in het midden dezes lands , was geplaatft geweeft : en Afa zal immers zyne eigen fteden niet verdelgt hebben. Eindelyk, is met dit gemeen gevoelen , geenzins te vereffenen , de befchryving , die men van de gelegenheid van Gerar aantreft, Gen. XX. 1. naamlyk, tuffcben Kaües en tuffcben Sur; welke twee wpeftynen waren , ! de eerfte ten zuiden, en de andere ten zuidweften , Qq j na-  «n daaru een beflu gemaakt dat Gerai buiten h< land Kamm gele genhebbi Ten zy men een tweede Ge rar binnei de grenzei erkende. <5io Gerar, nader by Egypte gelegen, doch beiden, buiten de zuidelyke grenzen des lands Kanaan. i£ Om alle deze redenen , zou men byna moeten it denken , dat, het zy Eufebius en Hieronymus , het .zy hunne affchryveren , hebben misgetaft , in Gerar ne plaatzen niet meer dan 25. Roomfcbe mylen , ten zuiden van Eleutheropolis: des te min fchynt men , ■ hier aan te mogen twyffelen, dewyl dezelve Hiero■-nymus , elders, (in Gen. XXII. 3.) bepaaldlyk , van dit Gerar van Abimelecb fpreekende , alwaar Abraham een' tydlang woonde, die ftad ongelyk verder zuidwaard fteld : naamlyk , drie dag reizen van Jerufalem: het welk , byaldien men elke dagreizen tot 7. of 8. uuren wegs bepaald, ( gelyk gemeenlyk) omtrent LXX. Roomfcbe mylen , van Eleutheropolis , ( het welk , omtrent , op gelyke hoogte als Jerufalem lag) bedragen zou : en dus verre genoeg , om die ftad buiten de grenzen des lands te brengen. Of men moeft befluiten konnen , om twecrly Gerar te ftellen: één binnen Palejlina's grenzen, 25. mylen zuidwaard van Eleutheropolis : en een an- . ider buiten de grenzen , op den weg naar Egypte. Dus, begrypt het de Heer Harenberg; die dit laatft. gemelde Gerar, den zetel des Konings Abimelechs , houd voor die zelve ftad , die daarna met den naam van Rhinokolura, is bekend geworden : en het zelve ook met die beiden naamen uitgedrukt heeft, in zyne Landkaart. Op welken grondflag dit laatfte fteune, is my niet bekend: maar, dat behalven dit Gerar van Abimelecb , noch eene andere ftad dezes naams binnen 's lands , gelegen hebbe, komt my niet onwaarfchynlyk voor. Dit waare ook de gereedfte weg , om dit tweërly , anderfins tegen elkander ftrydende , bericht van Hieronymus, te vereffenen. Doch,  Gerar. 611 Doch, dan is die flad Gerar, die binnen de gren- Ni zen lag, omtrent tuflchen Hebron en de Groote Zee ^ minder bekend en aanmerkenswaerdig, dan de ande-^ re. Veel licht, ook van laateren oorfprong : de- ge wyl in de Heilige Schrift van dezelve nergens ge-™ waagt word. Het eenige , waar door zy aanmerking verdiend, is, dat de omgelegen landftreek, van die zelve ftad, den naam van Geraritica ontleend heeft. In de andere ftad, Gerar, buiten het land Kanaan, i heeft Abraham dan als vreemdeling, een' tydlang ver-1' keerd. Zie Gen. XX. i. Niet onwaarfchynlyk isa onze giffinge, dat de ftad, daar van, met dien naamk Gerar, beftempeld zy : want, ™ word afgeleid,c van het woord TIJ; het welk beteekend, als vreemd deling ergens verkeeren. Welken naam de LXX. in het meervoudige , vi^a, uitdrukken. Aldaar had Abraham, het bekende geval, met Abimelech , den Koning der ftad ; die deszelfs huisvrouw , Sarab , zoude onteerd hebben , hadde de Heer , door zyne inbindende genade , hem daar van niet te ruggehouden. Zie Gen. XX. 2 18. En een zoortgelyk geval, had Ifaak daarna, met den zeiven of eenen anderen Abimelecb, ten opzichte van zyne huisvrouw Rebekka. Zie Gen. XXVI. 7 11. In of by Gerar , was Ifaak gebooren. Zie Gen. XXI. 1 — 3. En heeft eenigen tyd aldaar gewoond: als hy, dooreen hongersnoot, wierd genootzaakt , uit de binnen deelen van Kanaan, derwaard te verhuizen : zie Gen. XXVI. 1, 6, RHINOKOLURA. Deze was eene zeer vermaarde ftad, in of immers aan de grensfcheidinge van Paleftina, ten zuidweften ar welk : lan idia p G»« 'inca noemt ord. •e gevaln, waar oor Gerar inmerenswaerig is geworden. De ftad Bhinokolura, wor4  }n deGr fche ov zetting' des O. yermek De ooi fprong d< zer benut minge word ve: fchillendc voorgedragen , 6*12 Rhinokolura. ■tk gelegen : en wei aan de beeke Sichor *, anders ook =r- de Riviere van Egypte genaamt; door welke beek , 'j, Paleftina afgezonderd wierd van de woefiyne, die tus. 'fchen dit land en Egypte ligt. In de Heilige Schrift, word deze ftad niet gedacht : maar de zogenoemde LXX. maken van dezelve gewag, Jef. XXVII. 12. daar door tegelyk aanwyzende , dat die ftad , aan de gemelde beeke gelegen hebbe : dewyl zv de woorden ™ IJ? vyr, n^a . we]ke > de yej> duitfcht hebben : van den ftroom der riviere , tot aan de riviere van Egypte , vertaaien : «Vo Ti?f'Siü^yo? tS Tromp* ïui '?tvoKaeovea>v: dat is , van den flroom der riviere , tot aan Rbinokorura. Die ftad word naamlyk , by de Griekfche Schryveren , 'i>,voico'ak?« ' C Rhinokolura) en 'p' en ze plaatfte in deze^i die daar van,' (als bv haare eerfte ftichtinge , gedeeltelyk door menfchen dien de neuzen waren afgefneden) " den naam " Rhinokolura, zoude óntfangen hebben." Diodorus Siculus noemt (Hifi. Lib. I. cap. 60.) eenen » Koning , Atïifanes , van Egypte; die fommige I " ftruikrovers , derwyze geftraft , naar eene zekere " flad , die door hem zelve gefticht was , op de 1 " grenzen tuffchen Egypte en Syrië,» (door welk i laa^fte landfchap , aldaar Paleftina gemeend word ) I " verzonden had ; die hy daarom Rhinokolura noemI " de " Deze beide verhaalen verfchillen niet veel van elkander: maar naar het berigt van Seneka (Lib. III. de ha, cap. zo.) zou men moeten denken, dac hy een geheel ander geval bedoelde. Hy gewaagt, " dat een Koning van Perfie, een ganfche natie, m » Syrië, de neuzen hebbende doen affnyden , ter ge" dachteniffe van dit geval, die zelve ftad, in wel« ker nabuurfchap dit gefchiede , en waar dezelve ! " woonden , Rhinokolura, zoude genoemt zyn. Dat deze ftad, op de grenzen, tuffchen Paleftina en Egypte, of liever by de woeftyne, die voor aan Egypte is , gelegen hebbe; daar in komen alle de oude Schryveren met elkander overeen : van welke de Heer Reland, (Paleft. pag. 970, 97vericheiden aangehaald , en hunne getuigeniffen woordelyk uit-| getrokken heeft. En offchoon wel eenigen hunner !oor den n' en an:ren, on:r de ou: Schry-5 aren. üie echter in de bepaalingevan haare gelegenheid , zeer, wel famenilcm^men,  De gemeeneeverlevering, aan gaande di Tlhinokolura. verworpen. 014 .Rhinokolura» dezelve ftad aanmerken , als tot Egypte zelve te behooren ; men heeft dit niet anders te verftaan dan dat het gebied der Egyptifche Koningen fomwy'len , tot aan- en over de zuidlyke grenzen, van Palejlina, waar de ftad Rhinokolura lag, gereikt heeft. Immers, byaldien het hier voor bygebrachte , uit Strabo en Diodorus Siculus , waar zy, heeft, ten tyde der re. geeringe des Konings Aclifanes , die ftad onder de heerfchappy der Egyptenaar-en ontwyffelbaar behoord: en mogt derhalven toen ten minften onder Egypte begrepen worden. Daar uit blykt dan , dat zy een ftad van veel doortogt moet geweeft zyn : vermits, al wie tulTchen Palejlina en Egypte, heen en weêr reisden , dezelve onvermydelyk moeften aandoen. Dat ook de gemeene landweg , van Paleftina naar Egypte , door Rhinokolura geloopen hebbe, zien wy in de oude Reisbefcbryvinge van Antoninus, (Itin. Anton. edit. Wefteling. pag. 151.) alwaar deze voeg, van het noorden ten zuiden , dus vervolgt: Akalon , Gaza, Raphia, Rhinokolura, Ostracine, enz. naar de bepaalinge dezer zelve Reisbejchryvinge, lag zy , derhalven , tuffchen Raphia en Oftracine : en wel XXII. Roomfcbe mylen van de eerfte: en XXVI. van de laatfte. Dat de ftad Rhinokolura wel eens voor het oude Gerar , den zetel des Konings Abimelechs , word aangezien , is in de befcbryvinge van Gerar zelve , tvoorgekomen : maar ook aangemerkt, als zeer onzeker. Niet min onzeker , en onwaarfchynlyk , is wat door Epiphanius , (Hairef. LXVL 83. 6? Ancorat. cap. nrj.) van deze ftad word opgegeven : als of, naamlyk , Sem, Cham en Japbet, onder het opzicht hunnes vaders Noachs, binnen dezelve, den bekenden aardbodem , door het lot, onder zich verdeeld zouden hebben : tot welk gevoelen , deze Kerkleeraar alleen gebracht is, door te zien , dat de  Rhinokolura. 6if de LXX. (gelyk hier voor is aangemerkt) Jef. XXVII. ia. voor de riviere van Egypte, in het Hebreeuwfch a'W ^ , uitgedrukt, in het Griekfcb j gefteld hadden , 'Pivono'^ga : want, daaruit verkeerdelyk befluitende , dat de ftad Rhinokolura zelve , voorheen by de Hebreen , met den naam , was bekend geweeft : en daarna de betekeniffe des woords nagaande en meenende, dat het by de Hebreen werd gebruikt , van het lot, of eene verdeelinge van zekere goederen , die door het lot gefchied ; heefe hy de ééne giffinge op de andere gebouwd: en gedacht , dat deze ftad , den naam Nacbal, niet wel anders kon bekomen hebben , dan van de verdeelinge der wereld, welke Noacbs zoonen aldaar door het lot gemaakt hadden. Zie , waar dit heen loopt, als men plaats wil geven , aan dergelyke loife invallen. Alhoewel toch de LXX. voor de Riviere van Egypte , ter meerder ophelderinge van den zin , Rhinokorüra ftellen, (dewyl deze ftad, in hunne ! dagen zo zeer bekend , gelegen was aan de riviere d' van Egypte) daar uit volgt immers niet , dat ^DJ , (Nacbal) het welk eene rivier betekend, aldaar als een eigen naam dezer ftad voorkome. Daar by, heeft Sam. Eochart , (Geogr. Sacr. Lib. I. cap. 15. fol. 62.) aangemerkt, dat, wel is waar^, de Grieken het woord nl?0J., doorgaans door xa^ov,\ (het [] lot) vertaaien : maar dat en veel van el!i kander verfchillen: en dat «fep, by de Hebreen wel i: eene erffeniffe betekent, maar geene verdeeling door het lot: waar voor de Hebreen een ander woord , ü naamlyk ^ , (Goral) gemeenlyk gebruiken. En ij wanneer men ook , het een en ander , wilde toegeI ven, is het toch te verre getrokken , dat men ftelrj len zou, dat deze ftad, van de loting , door Noacbs zoonen aldaar gedaan , dien naam ontleend zou hebben;  VJiinololura is daar na eene MJfcboplyk ftad geweeft. Waardooi verder aan m erkenswaerdig. R A- örfj Rhinokolura. ben: des te meer, dewyl van zodaanig eene lotinge, in Gods woord, niets is aangetekend. Meer zekerheid heeft her , dat deze ftad, in den tyd, toen het Chriftendom , door het ooften verfpreid was , een Bisdom is geworden , en onder'gefchikt , aan het Patriarchaat van Alexandrie , in Egypte. Zekere Biffchop van Rhinokolura , Hermoganes , word gevonden , onder die , welke de handelingen der Kerkvergadering van Ephefen onderteekeud hebben. Car. a S. Paulo, Geogr. Sacr. fol. 269. Lucas Holflenius, (in notis ad Car. a S. Paulo, Geogr. Sacr. I. c.) haald , uit Pbotius, twe Biffchoppen van Rhinokolura aan , met naamen Alpheus en Ptoleméus; die onder den Patriarch van Alexandrie , Timothéus , hunne bedieningen hebben bekleed. Desgelyks , meld Sozomenus, {[Hifi. Ecclef. Lib VI. cap. 31.) van eenen Biffchop dezer ftad, Melanes; dien hy zeer pryft , wegens zyne zonderlinge zedigheid : en fpreekt, van meer andere vroome mannen , onder de Cbriflenen , die binnen deze ftad gewoond heb ■ ben. Ten befluit , is aan te merken , dat Rhinokolura veelmaal word genoemt, in het Verschil , het welk noch onbellift is , onder de H. Landbefchryve'ren, of naamlyk, door die riviere van Egypte . welke in de Heilige Schrift , tot de zuidelyke fcbeidpaal des Joodfcben Lands gefteld word , al of niet te verftaan zy , die beeke Sichor , welke by , of immers niet verre van deze ftad, in de Zee vloeide. Hiervan hebben wy uitvoerig gehandeld, in het Ijle Deel , Hoofdfl. VI. bladz. 138 I42.  Raphia. Gif RAPHIA. Raphia is ook te tellen, onder de lieden , waar van de Heilige Schrift t'eenemaal zwygt: waarfchyn: iyk , dewyl deze ftad in laateren tyd , geduurende * dsGriekfcbe beërfchappy, in het Joodfcbe- en meer andere daar aan grenzende landen , gefticht is. Zy 1 draagt ook een' Griekfcben naam± die in die eigen ,taal , 'vottplct, gefchreven word, by Polybius , Jo\fephus , Strabo , Ptolemêus , Stepbanus, en meer ou; de Schryveren i die van deze ftad dikwerf gewa» 'gen. . In de oüdfte affchriften der Reisbefchryvinge van \Antoninus, lltiner. Anton.) word deze ftad Rap Al : genoemt: en aldaar geplaatft, tuffchen Gaza en Rhu ■ "hokolura : zd Van de eene , als de andere, dezer twee genoemde fteden \ XXII. Roomfcbe mylen , af- ■ gelegen: het welk naar eene rechte lyn , een' afftand van VII. uuren wegs, zal hebben uitgemaakt. Raphia is in de oude Gefchiedfchriften zeer versimaard , door eenen veldjlag, tuffchen Antiocbus deh sGrootcn en Ptoloméus Philopatpr, Koningen van Syrië en Egypte, aldaar, in de vlakte, een weinig zuidzwaard van de ftad, in het jaar voor Cbrifius tj: geboorte voorgevallen : in welke de laatftgemelde I de overwinninge behaalde. Hier van heeft men een ikort naricht, $Macb. \. 2 — 6. doch veel uitvoei\ rige by Polybius, ( Hiftor. Lib. V. cap. 82. & feq_.). Daarna, heeft deze ftad mede een' rang verkreJgen, onder de Bisschoplyke Steden van Paleftina, 3 onder het Patriarchaat van jerufalem behoorende. \ Vid. Car. a S. Paulo, Geogr. Sacr. fol. 306. ÏI. Deel 11. Stut Rr TA?» U»phiA\ waar gc3 egen. Is doof :enen veldjlag aekends en daarna een Bisdom geworden*  Hoe d« fteden Tappuah en BethTappuahvan elkan der te or derfcheiden zyn. 6"l8 Tappuah. TAPPUAH. Onder de fteden van Juda , word ééne Tappuah, en eene andere Beth-Tappuah, genoemt: en de eerfte, Jof.XV. 34. in de laagte: en de twee. de, vers 53. op het gebergte van Juda geplaatft. Eu'febius en Hieronymus, hebben die fteden onder elkander verward: dewyl zy, (in Onom. ad voc. Qutp(pS cif i^rd^is) zo van de ééne als de andere, aanmerken , dat zy lag op de grenzen van Palejlina en Egypte. En (ad voc. b»j9t«'<£ü) plaatzen zy BethTappuah XIV. (Roomfcbe) mylen aan geene zyde van Raphia, ( aldaar verkeerdelyk 'Vncptet genoemt ) op den weg naar Egypte. Hier door , fchynt de Heer Reland zich vergift te hebben ; die aldaar tusfchen Raphia en Rhinokolura, de ftad Bethtapphu, in zyne Kaart gefteld heeft : daar het echter zeker is , dat ter zeiver plaatze, niet Beth - Tappuah , het welk Jof. XV. 53. op Juda's gebergte gevonden word , kan gelegen hebben : maar wel de andere , die blootelyk met den naam van Tappuah voorkomt , vers 34. en wel onder de fteden in de laagte van Juda. Immers , was deze ganfche ftreek lands , die langs de Zee zich uitftrekte , eene aanéénhangende vlakte: weshalven de zelve by de ouden , (die aan Paleftina , doorgaans den naam van Syrië gaven _) onder den naam van xo/aij Zvf/* , dat is , het Laage Syrië , begrepen wierd *. Vid. Polyb. Hiftor. Lib. V. Om deze reden , hebben wy, aldaar in onze Kaart, de ftad Tappuah geplaatft: en Betb- *. Het is anderfins bekend , dat de naam van xohy s^/«,' of Ccelo Syrië , dat is , het Laage Syrië, in het byzonder , gegeven wierd , a«n de vlakte, tnffchen den Libanus en Anti lóf min.  Thdbatba en Anthedon. 61& Beth - Tappuah, dat op Juda's gebergte, en dus meer binnen lands en nader by de Zout Zee moet gelegen hebben, by gebrek van eenig nader bericht, uitgelaaten. 'Er is Jof. XII. 17. onder de oude Koninglyke fteden van Kanaan, mede eene ftad Tappuah aange-£ tekend: doch deze was eene andere ftad, in Manas-y Je'S erfdeel gelegen , en behoorende aan Ephraim :a naar Jof. XVII. 8. * T II A B A T H A Een vlek, V. Roomfcbe mylen van Gaza gelegen , is daar door alleen aanmerkelyk , dat het de geboorte i plaats was , van Hilarion ; die wel uit Heidenfche * ouderen voortgefprooten, dan, in zyn jeugd, ter Alexandrie in Egypte , tot het Cbrijlendom bekeerd geworden, daarna een der eerften ,. het eenzaam en ftreng leven der Monniken, heeft ingevoerd, in den aanvang der Wde eeuwe. De Kerkleeraar. Hieronymus, heeft de levensloop van dezen Monnik Hilarion befchreven: (in vita Hilar.) en in dat werk, de gelegenheid van dit vlek Tbabatba, hier boven ger meld, aangewezen. ANTHEDON Uit alle de narichten , die Cellarius, Reland , en andere laatere H. Landbefcbryveren, uit de Schriften, der ouden, by elkander verzameld hebben, zien wy klaar , dat deze ftad , zo niet aan den ftrand , ten minften niet verre van de Groote Zee , gelegen hebbe : en wel tuffchen Raphia en Gaza. De bekende Gefchiedfchryver, Sozomenus, bepaald (Hiftor.Lib. V. cap. 9.) deszelfs afftand van Gaza, tot niet meer Rr & dan ils mede onderheidenin eene idere,aan pbraim ehooren* Tbubtttha e geboor: plaats an Hilibi wn. De gelei renheid ran Antfoi ion.  En mei welke andere naamen dezelve is bekend geweeft. Gaz*,eetu der vyf Vorftfyke fteden dei Philiftynen, GAZA. Het is zeer bekend, dat zedert de Pbiliftynen het zuidweftlyk gedeelte des lands Kanaan overheerd hadden , zy onder alle de fteden dezer landftreek , inzonderheid , vyf, die de grootfte en aanzienlykfte waren , tot hunne Hoofd-Steden verkooren hebben ; in welke , naamlyk , derzelver Vorften , elk in de zyne , beftendig hunne hofhouding hielden : welke waren Gaza, Askelon , Asdod, Ekron en Gath. En naar de gemelde vyf voornaame fteden, wierd deze geheele landftreek, Pentapolis, geheeten : welke naam , een land van vyf fteden , beteekend. Ja van die zelve fteden , hadden ook de vyf Virften , die over de Pbiliftynen het gebied voerden, hunne naamen ontleend: als de Gazatiter, Askeloniter, enz. Zie Jof. XIII. 3. en vergelyk iSam. VI. 17. De 620 Caza. dan XX. ftadien, dat noch geene 3. Roomfcbe mylen bedraagt. De naam 'AvM&>\ wyft genoegzaam aan , dat deze ftad van Griekfcben oorfprong zy : en dus te laat gefticht, dan om in de Schriften des Oude Teftament gedacht te konnen worden. In volgende tyden , wierd die ftad door Herodes, Acrippias ( Aj/{.VTi«f) genoemt. (Jofepbus, Ant.Lib.XIH. cap. 21. fol. 459. ) Hoewel, de naam Anthedon niet geheel in onbruik is geraakt: want in de Christen tyden , toen die ftad een voornaam Bisdom van Paleftina was , onder het Patriarchaat van Jerufalem behoorende , is zy weder gemeenzaamer , met dezen haaren ouden naam bekend geweeft. Ook zegt Carolus a S, Paulo , ( Geogr. Saer. fol. 306. ) dat zy toen, behalven Anthedon, ook LarissA ge noemd zy.  Gaza. 621 De eerft vooraanliggende dezer fteden, was Gaza. Door den naam dus uit te drukken , volgt men" de Griekfcbe uitfpraak, r<*'£« : dien de LXX. gebrui-j ken: gelyk ook Lukas, Hand. VIII. aö. By de He-t brem, wierd zy nj? (Azza) genoemt, (duplicata media ) : zonder twyffel, wegens haare Sterkte : want het woord 'K , waar van deze naam gevoeglykft word afgeleid , heeft de beteekenifie van verfterken. Zie Jef. XXX. 2. en elders *. Hier door, vervald ten êenemaal, de gedachte, door Pomponius Mela, (de Situ Orbis Lib. I cap. 2.) opgegeven; die het Griekfche woord ydgct, het welk uit de Perfifche taal oorfpronglyk is, en eenfcbat beteekend , (zie Handel. V lil. 27.) in aanmerking nemende, meend , dat die ftad dezen naam bekomen hebbe , toen Kambyfes, de Koning van Perfie , als hy door Paleftina naar Egypte trok , om eenen vyandelyken inval in dat land te deen, zynen febat, of eigenlyk zyne krygskaft , aldaar in bewaaring zoude gebracht hebben. Welk gevoelen des te min aanneemens waerdig voorkomt: dewyl men zeker weet, dat Gaza , etlyke eeuwen vroeger, met dien zeiven naam, airede bekend geweeft is. Immers word van Gaza reeds gewag gemaakt, Gen. X. 19. alwaar zy zich voordoed als de uiterfte ftad des lands Kanaan , ten zuiden : want de landpaaien der oude Kanaaniten was van Zidon , daar gy gaat naar Gerar, tot Gaza. Zie ook Deuter. Ui 23. By de verrovering en verdeeling des lands Kanaan, wierd deze ftad den ftamme Juda , toegewezen. •. De ftad G»za kan derhalven , ten dezen opzichte vergeleken worden, by etlyke fteden in onzen tyd , die ook haa- ren nuttm , van haare perkte, onnaiigcu ucu^ . ai . „..^, ze , Valentia , Valence, Valenchienne , enz. welke niet'anders betekenen, dan eene wel gejlerkte fiad, Rr 3 was dus enoemt, vegens wefterk- :ene zeer iude ftad 5 die wel aan fuda toegewezenwas :  maar, in bezittinge der Fbilifiynen gebleven. ^2a Gaza. zen. Zy ftaat ook werkelyk , in de lyft van Juda's fteden , aangetekend: en wel onder de fteden, in'de laagte , Jof. XV. 47. Zelfs hadden die van Juda, die ftad, in den beginne bemagtigt : Rkht. I. 18. maar niet lang daarna , was zy weder aan de Philistynen, verlooren gegaan: gelyk, men beiluiten moet uit Richt. III. 3. Een' geruimen tyd , zyn ook de Pbiliftynen in het bezit van Gaza gebleven : het welk , vermits die ftad zo wel beveiligt was, des te gevaarlyker wierd, voor het volk Ifraël: dewyl toch de Pbiliftynen onophoudenlyk hunne erfvyanden geweeft zyn. Geduurende het beftuur des Richters Simfon , begon deze vyaudfchap tot openbaare feitelykhcden uit te barften : maar toen is ook die zelve ftad Gaza , voor dien held doodelyk geworden. Als Simfon eenmaal de ftoutheid had, binnen deze ftad , alwaar hy meende onbekend te zyn , te vernachten , zouden de inwooneren hem reeds onder hun geweld gekregen hebben , ten waare hy, ter middernacht, door het weg dragen der deuren der ftads poorten , naar het gebergte, in het gezichte van Hebron , het gevaarder gevangeneeminge gelukkig ontkomen was. Zie Richter. XVI. 1 3. Doch daarna, door de Pbiliftynen daadelyk gevangen , en in de ftad Gaza gebracht, moeft hy door eene uitwerking zyner fterkte , oorzaak worden van zynen eigen dood, en tegelyk, van veele duizenden zyner vyanden: vermits hy des afgods Dagons tempel, door het vcrbreeken van deszelfs twee pilaaren , in het midden , tot onderfteuning van dit gebouw geplaatft, deed inftorten : waar door hy zelve en al het volk, het welk daar binnen zich bevond, ter gelegenheid van een ftaêelyk Feeft, verpletterd wierden. Zie vers 21-31.* Dat J!_. Schynt het den een of andereu wat onwelvoegzaam, een 8<*  Gaza. 623 Dat de Koning Salomo , (zo niet alreeds zyn Vader David) de ftad Gaza, aan het Ryk Ifraël, onderworpen hebbe , luid zeer waarfchynlyk : dewyl de geheele uitgeftrektheid zyner heerfchappy , van het noorden ten zuiden, bepaald word , van Tbipbfab ( Tbapfacus) aan den Eupbratb , tot Gaza ; die beiden fteden , ongetwyffeld , mede ingeflooten : want naar 1 Kon. IV. 24. had Salomo heerfchappy over al wat aan deze zyde der riviere ( Phratb ) was , var, Thiphsah tot Gaza. Doch , even zo waarfchynlyk is het, dat de Pbiliftynen dezelve na Salomo'! dood , en zedert de fcheuring der beiden Ryken , Juda en Ifraël , weder verwonnen hebben. Of dt ftad door den Koning Jehiskia, daarna daadelyk ver meeftert zy, is twyfFelachtig: dewyl 2 Kon. XVIII 8. van hem wel verhaald word, dat hy de Pbiliftynen floeg tot Gaza toe: doch, zonder dat van de overgav< der ftad zelve , iets daar word by gedaan. 'E gebouw van zo grooten omtrek", dat etlyke duizenden bin nen zich bevatten kon, te zien onderfchraagt worden, doo twee enkele pilaaren , en wel zo naby elkander geplaatft , da Simfon ze beiden , ter zeiver tyd , met zyne handen bereike kon : en zegt men , dat een dergelyk maakzel niet beftaar baar zy , met de order eener goede bouwkunde ; zo verre Zelfs , dat het ongeloof wel eenige inbraak zoude willen doen tegen de waarheid van dit gefchied - verhaal : den zodaanige dient ten naricht, dat deze bouworder, hoe zeer ook vreem fehynende; aan ons , Europeërs , oudtyds in de Oofterfche lar den , ganfch niet buiten de gewoonte was. De vermaard Reiziger, Kom- de Bruin , verhaald , (i» zyne Reizen, bladi 229.) te Alexandrie in Egypte , eenen ouden Tempelgezien l hebben ; van welke hy de afteekening mededeeld ; (zynde c loofte Printverbeelding) die , hoewel ook van eenen ruime omtrek , in het midden , desgelyks, en nergens meer , dr pilaaren had, zeer dicht by elkander ftaande ; door welke h geheel gebouw moeft onderfteund worden. Op deze afteki ning beroept zich ook de Geleerde Reland, (Falejl. f*g-79Som den ongeloovigcn den mond te ftoppea. Rr 4 Immers tot Salomo's tyd. { r r t 1 1 i e e e ■ ie :t )  Bebedre gingen vanG*s.<* ondergang, doe verfcheiden Proplietengedaan, <5*4 Gazit. - 'Er word echter aan Gaza, en te gelyk , aan de andere Vorftelyke fteden der Pbiliftynen, in het Pro"pheetifch woord , verfcheiden maaien , eene verror vering en ganfehlyke verdelging bedreigt. Zie Jerem. XLVII. 5. Amos I. 6, 7. Zeph. II. 4. Zachar IX. 5. In de eerftgemelde plaats , word vers 1. aangeteekend , dat de HEER deze dreigtaal, tegen de Pbiliftynen , tot den Propheet Jeremia gefproken heeft, eer, dan Pharao Gaza Jloeg. Daar uit worden wy ontwaar , dat een der Egyptifcbe Koningen , ( die alle met den voornaam van Pbarao zyn bekend geweeft} de ftad Gaza bemagtigt hebbe : en wie anders, naar de meefte waarfchynlykheid , dan Phakao Necho ? als deze, met zyn heir door Paleftina toog , om de ftad Karchemis , aan den Eupbrat gelegen , die aan Nebukaanezar , den Koning van Baiel , toebehoorde , te overweldigen : waar van Jer. XLVI. 2. gefproken was. De volgende bedreiging, Jerem. XLVII. 5. die uitgebracht word , door die1 bewoordingen : (en wel, om de zekerheid der uitkomft aan te duiden , in den verleeden tyd) Kaalbeid is op Gaza gekomen; die bedreiging , ( zegge ik ) fchynt, het geval, dat vers 1. word aangehaald, en tot den Egyptifchen Koning Pbarao betrekkelyk gemaakt, niet te bedoelen: want de vyanden , aan welke dezelve verwpefting , toegefchreeven word , zouden uit het noorden te voorfchyn komen , daar , Egypte > ten zuiden of ten zuidweften van Gaza lag. Immers , word dit vers 2. onder deze verhevene en verbloemde uitdrukkingen voorgedragen , van den ftroom eener fterk loopende riviere, ontleend : Zie , •wateren komen op , van het Noorden, en zullen voorden tot eene overloopcnde beeke , enz. Daarom , willen wy liefft gelooven , dat de Propheet Jeremia , gelyk ook Amos en Zepbanja bedoelen, eene verwoefting van Gaza, die (alhoewel voor de gemelde ver-  Gaza. . verrovering der ftad, door Pbarao Necbe, naar Jer. XLVII. i. bedreigt) in laateren tyd zoude worden uitgevoerd : en wel door Alexander dèn Grooten , toen die van het Noorden, uit Syrië komende, en. door het Joodfcbe land naar Egypte trekkende , alle' de gefterkte fteden , langs de Zee , en daar onder^ ook Gaza, dewyl die eene Perfifche bezetting ingenomen had , na eene hardnekkige tegenweer van twee maanden, wegnams gelyk, behalven Jofepbus, (Ant. Lib. XI. cap. 8.) ook Plutarcbus, Curtius en sirrianus, die de daaden van Alexander befchreven hebben, uitvoeriglyk vernaaien. Srabo, (Geogr. Lib. XVI ) bericht, " dat Gaza, voorheen eene zeer " voortreflyke ftad , ter zeiver gelegenheid , door " Alexander (ongetwyffeld, Alexander den Grooten " bedoelende ) zy verwoefl geworden en in zynen " tyd niet meer bewoond wierd." En daar op kan de bewoording , door Jeremia gebruikt , zeer wel geduid worden i Kaalheid is op Gaza gekomen : want, die Kaalheid , in het byzonder , eene berooving en ontblooting, van haare inwooneren, te kennen geeft. Een zoortgelyke bewoording gebruikt Zephanja, Hoofdfl. II 4. zeggende : Gaza zal Verlaaten wezen. Ook , vernaaien de hier aangehaalde Schryveren , " dat Alexander, na de vermeefte" ring der ftad , omtrent 10000. mannen door het f zwaerd gedood: en alle de overigen, met hunne " vrouwen en kinderen, voor flaaven verkocht heb« be. " Een klaar bewys, dat Gaza , in dien tyd, van alle haare inwooneren verhaten zal geweeft zyn. Ondertuflchen , is dit gemelde , niet het eenige geval , waarin Gaza zodaanige fmertelyke oorlogsrampen heeft moeten gevoelen. Byaldien men gadeflaat, haare ligginge, zo na aan de zuidelyke grenzen van Judeë , naar de zyde van Egypte, zo zal Rr s men zyn door Ütxander tnGroom, uitgeoerd. Die ftad is naderhand meermaa^ len verwoeft ea weêr herfteld.  625 Gaza. Handel. VIII. 16. opgehelderd. men fchier als onvermydelyk erkennen , dat zy in alle de oorlogen, die eenige jaaren laater, tuffchen de Koningen van Egypte en van Syrië gevoerd zyn , dan door de eene, dan door de andere, meeft belegerd en ingenomen wierden : dewyl zy tuffchen die beiden , op den weg gevonden wierd. En in alle die belegeringen, hebben de inwooneren fteeds eene ongemeene dapperheid doen blyken : het welk men inzonderheid gezien heefc, in de belegering , door den Syrifchen Koning , Antiochus Epiphanes ; toen zy door eene uitwerking hunner trouwe, voor den Egyptifchen Koning Ptolomeus Epiphanes, aan wien zy onderworpen waren , alles waagden , zich tot het uiterfte verdeedigende. En vermits de Ma ■ chabeëfcbe Vorften , die die's tyd, in het Joodfche land het bewind voerden . gemeenlyk , in die zelve oorlogen tuffchen deze hunne wederzydfche naafte gebuuren , doorgaans moeiten deel nemen ; is dit de reden, dat Gaza ook door dezelve, niet lang na elkander, tweemaal belegerd en ingenomen is: eerft, door Jonathan , waar van zie 1 Mach XI. 60, 61. daarna , door deszelfs broeder , Simon . Hoofdfl. XIII. 43 — 48. Vervolgens, is Gaza eenmaal geheel verwoeft, door den Machabeèfcben Vorft, Alexander Janneus; gelyk Jojephus verhaald, (Ant.Lib. XIII. cap. 21.) Doch ook daarna, door den Roomfchen Veldheer, Gabinius, herbouwt, en verfterkt, naar het getuigeniffe van den zeiven Schryver, (Lib. XIV. cap. 10.) na welken tyd, die ftad, tot haaren voorigen bloeifland , weder fchynt geraakt te zyn. Veele H. Landbefcbryveren zyn echter van andere gedachten: en meenen dat Gaza, zedert de verdelging , door Alexander Janneus, in dien reddeloozen ftaat gebleven zy. Zy willen zelfs, hierop duiden , de woorden, Handel. VIII. aö. alwaar een Engel , aan  Gaza, 627 aan Filippus beveelende, den Kamerling der Koninginne Aandaces, op te zoeken , ( die door zyn middel tot het Cbriftendom zou bekeerd worden, ) hem den weg , dien hy ten zeiven einde moeit inflaan , dus aanwyft : Jia op en ga been, naar het zuiden , op den weg , die van Jerufalem afdaald , naar Gaza ; welke Woest is. Zy begrypen derhalven deze omfchryving, (welke woeft is) tot de ftad Gaza te behooren ; die , in die zelve dagen} noch onder haare puinhoopen, als verwoeft en onbewoond , zou gelegen hebben : het welk echter niet overeenkomt, met het geen wy hier voor, aangaande de herftellinge dezer ftad , door Gabinius, uit Jofepbus, hebben aangehaald : na welken tyd, van geene laatere verwoeftinge van Gaza, in de oude Gefchiedeniffen, iets word aangetroffen , voor dit gemeld geval van Filippus. De Heer Reland, (Palefl. pag. 787, 788.) was dit gevoelen mede toegedaan, maar vond zich te gelyk , eenigzins verlegen , hoe het één met het ander welvoegzaamft overeen te brengen : en hoe die woeftbeid overeen te brengen, met,de opfchriften van verfcheiden oude penningen die's tyds , in welke Gaza , als eene toen noch werkelyk aanwezende ftad , vertoond word. Zyne gehouden briefwiffeling, deswegen, met den Geleerden Ant. Galland, teParys; was ingericht, om in dit duifter ftuk , eenig nader licht te mogen hebben : en de laatftgemelde meende, dat het woord i=§upK, (het welk de onze door woeft vertaaien ) met betrekkinge tot Gaza , alleen aanduidde , dat die ftad toen onbemuurd en ongefterkt was , of van geen krygsbezettinge voorzien: welke verklaaringe , echter, by den geleerden Heer P. Weffeling, met reden afgekeurd word, (inAnnot. adltiner. Anton. pag. 151.) Ondertuffchen word alle die zwaarigheid afgefneden , als men die omfchryviDge, «vrij tsh typos, (deze is woeft) niet tot  «28 Gaza. tot de ftad Gaza toepaslyk maakt, maar tot den Weg , die door den Engel, den Diaken Filippus , wierd aangewezen. Wy begrypen zelfs niet, hoe het alhier zou te pas komen , van de woeftbeid der ftad Gaza , te ipreeken : daar toch des Engels oogmerk niet was , om Filippus, naar de ftad Gaza, te verzenden: maar alleen naar den Weg, die van Jerufalem afdaalde naar Gaza ; op welken weg hy den Kamerling zou ontmoeten. Daar by , heeft men aan te merken , dat l^uof, het welk hier als een zelfftandig woord (fubftantivum) voorkomt, by de Grieken gemeenlyk genomen word, van eene eenzaame plaats, waar men weinige huizen en menfchen aantreft 2 des men de woorden zeer wel zoude mogen vertaaien : Sta op en ga been , naar bet zuiden , op den weg , die van Jerufalem naar Gaza afdaald ; welke weg Eenzaam is; of liever , naar den aard der Griekfchc grondtaale : die Weg is Eenzaam. Deze omfchryvinge , tot den weg betrekkelyk gemaakt, was des te noodzaakelyker, ten naricht voor Filippus, dewyl van Jerufalem naar Gaza, twee verfcheiden wegen liepen : de eene door Bethlebem: en de andere door Eleutheropolis. Gelyk de Heer Reland zelve bewyft, (Paleft. pag. 646.) De eerfte liep, door het gebergte ; en de laatfte , door de vlakte , meer weftwaard : en deze was de naafte. Welke nu die'r beide wegen , de eenzaamfte geweeft zy , is niet wel te bepaalen. Onze Kantteekenaaren , die dit gevoelen mede hebben aangenomen , meenen , de eerftgemelde. Zy zeggen : Naar dien 'er twee wegen waren , om van Jerufalem naar Gaza te reizen , zo vermaand bem de Engel, dat by, (Filippus) niet den meeft gebaanden , maar den anderen , die woeft was, door de gebergte, zoude been reizen Uit hetgeen wy hier voor , (bladz. 551.) hebben aangemerkt, aangaande de plaats, waar die zelve Kamer-  Gaza, 629 vierling , door Filippus , zoude gedoopt zyn , zou men veel gereder befluiten moeten , dat hy dien anderen weg , door Eleutheropolis , gereift hebbe : en j dat dus deze , die Woeste en Eenzaame Weg , geweeft zy. Men kan derhalven uit die gemelde plaats, Han> • del. VIII. 26. niet bewyzen , dat de ftad Gaza zel-< ve zy verwoeft gebleven. En ook zou dit geenfimr zyn te vereffenen , met de getuigeniffen der onge-/ weyde Schryveren ; die (alleenlyk , uitgezonderd 1 Strabo) van dezelve fpreeken , als eene bloeijende . ftad. Pomponius Mela , onder anderen , befchryfc dezelve (de Situ Orbis , Lib. I. cap. II.) als eene ) groote en zeer wel gefterkte ftad , in Paleftina*. Desgelyks gewagen van dezelve, Plinïus, Stephanus, en andere Schryveren, die geleeft hebben, na Chriftus geboorte. Die ftad word mede in de Reisbefchryving ' van Antoninus , ( Mn. Anton.) aangehaald : en al* ' daar geplaatft , XVI. Roomfcbe mylen van Askalon , en XXII. van Raphia. Behalven , dat (gelyk hier 1 voor met een woord is aangemerkt) noch voorhanI den zyn , verfcheidene oude penningen , aldaar_ geflagen, ter eere van eenige Roomfcbe Keifers , die iü de eerfte eeuw des Chriftendoms, geregeerd hebbens van welke de opfchriften te zien zyn, by Reland, (l. c. pag. 707 — 799 ) Men ziet dus, dat Strabo ten dezen opzichte, ten! : minfte, misgetaft hebbe, als hy fchryfc: " dat Ga" za , door Alexander , dermaten zoude verwoeft " geweeft zyn, dat die ftad in zyne dagen niet meer ''bewoond wierde." Want gelyk Cellarius zeerwel aanmerkt, (Geogr. Ant. Tom. Ü. pag. 511.) uit alle de belegeringen , welke die ftad, na dien tyd , on- *. In VaUftin* » (incjuit) rft ingtnt urbi & mttnit» admodam, Gaz.it. Dewyl 'az.it, daar a weder 1 bloeiand geaakt is; 10 word iri >edenking Tegeven$ sf dit niet,' ran eene indere en rieuneftaj aaby het wdiGaza, :e verftaan Èy.  6*3 o Gaza. ondergaan heeft , dan door den Syrifchen Koning , Antiochus, dan door de Machabeëfche Vorften, blykt genoegzaam, dat zy na Akxanders tyd, weder moet herfteld, en in behoorlyken ftaat van tegenweêr gebracht geweeft zyn. Ten waare men , om Strabo, met Pomponius Mela, en andere Schryveren , overeen te brengen, liever daar voor houden wilde, dat Gaza, by die herftellinge, verlegt en aan eene andere plaatze, niet verre van de puinhoopen der verwoefre ftad, gefticht zy. Dus heeft ten minften Hieronymus het ftuk begrepen ; die (ad voc. Gaza) gezegt hebbende: " dat Gaza, in zynen tyd, noch " eene aanzienlyke ftad van Paleftina was, " daar tegen overfteld " dat echter by zekeren Propheet gele" zen wierd ,• dat Gaza tot een' Eeuwigen Steen" hoop * zoude worden: en hoe dit met den bloei" ftand dezer ftad , in dien tyd, zy te vereffenen ," en deze tegenbedenking oploft , zeggende : " dat de " plaats , op welke het oude Gaza eertyds geftaan " had , nauwelyks meer overblyfzelen van eenige " grondveften vertoonde : maar de ftad, welke toen " gezien wierd , in fteê van de verwoefte , aan " een' anderen Oord , gefticht was." Hier by zou ook zeer ter zaak dienen, dat, gelyk de Geleerde Heer Wejjeling, aanmerkt, (/. c.) fommige oude Schry- *. My is niet bewuft , dat deze uitdrukkingen, tot een Eeuwigen Steenhoop, te zullen worden, ergens, dooreenen der Propheeten gebruikt zy , van Gaza : gelyk Hieronymus , dien Propheet ook niet genoemt heeft. Alleen, zegt de Propheet Amos, Hoofdfl. I. 7. dat de HEER een vuur zou zenden in de muur van Gaza , het wik haare Paleizen verteerde: zonder dat aldaar deszelfs herftellinge, ter eenen of anderen tyd, weêrfprooken word. Maar, van de ftad Ai , word verhaald , Jof. VIII. iS. dat Jofua dezelve verbrandde , en ftelde , tot eenen Eeuwigen Hoop of fteenhoop : het is waarfchynlyk, dat Hieronymus, het één met het ander, vermengt hebbe.  Gaza. 6*3* Schryveren, van eene n*ha(yoi£&, ( P&laigaza) dat is, oud Gaza, zo veel gezegt, als het verwoeftGaza, gewagen: daardoor, ter onderfcheidinge, van nieuw Gaza , bedoelende de plaats, waar de ftad Gaza weleer gelegen , en waar ook de puinhoopen der oude ftad noch eeniger maaten waren te zien : gelyk die zelve Schryveren, in dien zin ook melden, van Palaetyrus, Palaehyblus, enz Wolfg. WeiJJenburg meend , QDefcript. Terr. S.ad voc. Gaza) dat dit Nieuw Gaza zoude aangelegt zyn , by de Haven dezer ftad; die voorheen Majuma , (in het Griekfch Mai^a?) genoemt, en daarna door den Keiler Konftantin den Grooten , ter eere van zynen zoon , Konftantius, Konstantia , vernoemt is: zynde XX. ftadien*, van het oude Gaza , verwyderd. Dit naricht heeft gemelde Schryver getrokken , uit Sozomenus; ( Hift. Lib. V. cap. 3.) die ook daar by voege, dat Keifer Juliaan, den naam Konftantia , afgefchafc, en die zelve baven, ( welke weleer een vlek geweeft is, maar door Keifer Konftantin, met ftads - gerechtigheden begunftigt was ) met den naam van Gaza aan de Zee, (in het Griekfch , 5T«()«Ö«Amtt;!)v wé^of tij? Tx^atuv itoKiwq, dat is, het gedeelte van Gaza , aan de Zee gelegen ) beftempeld had. Doch uit dit zelve verflach , kan men niet anders ontdekken, dan dat die twee Steden , Gaza , zo die binnen 's lands , als die aan de Zee lag , in dien tyd , noch beiden aanweezig zyn geweeft. Sozomenus doed aldaar , van die bei> tien , een verhaal; uit welk blykt, dat die twee fteden , over den voorrang , met elkander getwifl heb *. Even zo verre vinden wy den afftand, tulTchen de Jlttt en derzelver Zeehaven, bepaald , by Arrianus , (ie exped Alex. Lib, II.) Doch Strabo fpreekt alleen van eene tuffchenwydte van VU. ftadien. (Geogr. Lib' XVI.) en, waat lit nieuw 3az,a zouie gelegen lebben. t  Daarna, i Gaza een Bisdom geworden en meei dan eens door de ongelovigen, ingenomen. Dehedendaagfchetoeftand , van Gaza befchre- i ven. : ( d e d £ 63» Gaza, hebben. Dus blyft, in deze ganfche zaak , wat »er van dat oude verwoefte Gaza zy , het welk in Strabo's tyd, niet meer bewoond wierd, en waar die eigenlyk gelegen hebbe, noch veel duifterheid. s In laateren tyd , is Gaza , hoewel haare inwooneren anderfins zeer lang, aan de afgodery van het .Heidendom , waaren gekleeft geweeft*, tot een Bisdom , verheven : en ook die andere ftad, gelegen aan derzelver Zee haven; waar van de vöorige naam Majuma toen weder heeft beginnen te herleven,; Van de Bijfchoppen van Gaza en Majuma , word (in Aclis Concil.j onderfcheidenlyk , meldinge gedaan. Waar van zie Car. a S. Paulo, Geogr. Sacr. & not, Holftenii, fol 305, 306. In den jaare 634. onder de regeeringe des Griekfehen Keifers , Heraklius, wierd Gaza , door den Arabifehen Kalif, Abubeker , ingenomen. Naderhand , geduurende den Heilige Oorlog , hebben de Chriftenen dezelve vermeefterd : en behouden , tot den jaare 1152. toen de Egyptifche Kalif, Saladin, hun dezelve ontweldigde. Uit de berichten, die Burcbardus, Breetenbacb en Saligniacq , van Gaza ons mededeelen , blykt, dat :y eenigen tyd na den ongelukkig volbrachten Heïlü \e Oorlog , eene groote en aanzienlyke ftad gebleven :y: zelfs, noch eenmaal zo groot, dan Jerufalem: :n wel verfterkt, met toorens: daar by zeer volkyk. Zy wierd toen doorgaans Gazara geheeten : :n lag in de gedaante van een' halven cirkel, rakenle aan de Zee : waar uit men befluiten moet, dat het *. Van den Tempel van Marna , (met welken naam, e afgod Jupiter , by de inwooneren , is bekend geweeft ) 1 van den afgodendienft , aan den zeiven toegebracht, heeft : Heer Reknd , eenige merkwaerdige zaaken aangeteekend . */. pag. 793, 704,.  het geen nu, met den naam van Gaza , bekend is eigenlyk, de van ouds zo zeer vermaarde haven van Gaza was ; waar by ook reeds weleer eene ftad was aangelegt: gelyk wy gezien hebben. De Arabifché Aardryksbefchryver , Abulfeda , plaatft Gaza , ten aanzien der lengte op 56. graden 10. minuten 1 en der noordelyke breedte , op 32. graden. In zyne dagen , fchynt zy noch eene aanmerkenswaerdige ftad geweeft te zyn. Doch de la Falie, Thevenot l, Sandys , en andere laatere Reizigers , befchryven dezelve , als zeer vervallen : gelyk t alle de fteden dezes lands zich jegenwoordig opdoen. Doch , zy melden ook, van verfcheiden overblyfzelen van groote gebodwen , die aldaar in den omtrek noch te zieri zyn. De Ridder, Chrift. Furer , (in zyn Stctë&eftywibung in ba$ ©elobte bladz. i7o — 173. zegt, dat de ftad op eenen kleinen berg of heuvel ligt, omgeven vart eenè zeer vruchtbaarè vlakte : die met olyven en amandelboomen fyklyk bezet is. Ook verhaald hy , dat binnen Gaza , noch ; veele Chriftenen van den Griekfchen Godsdienft >\ woonden ; die aldaar eene fraaje Kerk hadden , aan de Heilige Maagd toegewyd. 'Er is te Gaza, noch heden veel doottogt : dewyl de ftad op den weg naar Egypte ligt, word zy meenigmaal bezocht , door dè talryke Karavwnen , die van Aleppo, langs de Zee ; naar Kairo trekken : die aldaar gemeenlyk wat uitruilen , en zich voorzien van levensmiddelen , voor I den verderen togt, door de Zandwoeftyn , die zy zuidwaard van Gaza aantreffen. Jegenwoordig, ont-, lihhoud zich binnen dié ftad, een Turkfche Sangiak I of Goüvernèur , ftaande , onder den Bajja van Dé- i fnaskus. Met één woord, moet hier weder worden herrinnerd, (het welk wy hier voor, bladz. 71. in de nodj ten , reeds hebben aangemerkt) dat de Geleerde 11 Deel II. Stuk, Ss Heer i>f Gazddt ftad Jeny • us zy, by Herodcttis jedacht,  De ligplaats va ciskeien aangewezen. 634 Askelon. Heer Vitringa, Gaza houd, voor die flad jENYsrjs, (\qvvffos) van welke Herodotus gewag maakt, (Hiftor. Lib. II. cap. 159. 6? Lib. III. cap. 5.) en onzes bedunkens, met veele waarfchynlykheid: des te meer, dewyl Herodotus die flad Jenyfus plaatft, byna drie dagreizen, van den berg Kafius , en van het meir Sirbonis: welke beiden nader aan Egypte 'liggen: en welke afftand, met die der ftad Gaza zeer wel overeenftemt. ASKELON. Deze was de twede der vyf Vorftlyke Hoofdfleden, , onder de Pbiliftynen : gelegen aan de Middelandfcbe Zee , verder noordwaard dan Gaza, ter aflland van XVI. Roomfcbe mylen van dezelve , naar de bepaalinge der Reisbefcbryving van Antoninus: (Itin. Antonf) dat is, weinig meer dan vyf uuren gaans. De Arabifcbe Schryveren , (Japud Golium in Alfergan.) bepaaien den afftand, alleen tot III. parafangen: waar van elke niet meer dan één uur voegs bedraagt. Dit zou ruim twee uuren wegs van elkander verfchillen. Desgelyks ontdekt men eenige zwaarigheid , in de bepaaling des afftands , tuffchen Askelon en Jerufalem , door Jofepbus opgegeven : (de Bell. Lib. III. cap. 1. fol. 831.) naamlyk, van 520. ftadien. Dit is zeker veel te ruim genomen : ten zy men eenen grooten omweg, door verfcheiden andere fteden, begrype : als door Jamnia , Diofpolis , enz. Want naar de Reisbefcbryvinge van Antoninus, (Itiner. Antonini, Edit. Weffeling. pag. 200.) die den afftand, tuffchen Aelia (Jerufalem) en Eleutheropolis , tot XX- en daarna , tuffchen Eleutheropolis en Askelon , tot XXIV. Roomfcbe mylen, brengt; kan Askelon niet meer dan XLIV. mylen van Jerufalem gelegen hebben:  Askelon. 633 ben 1 welke niet meet daii 352. ftadien bedragen. Daaruit ziet men , hoe zeer Ruffinus, in zyne La. tynfcbe'overzettinge van Jofepbus, zich vergrepen heb» be; wien die 520. ftadien noch te min fcheenen, eü die in fteê van 520. liever 720. wilden gelezen hebben. Qndertuffchen, (trekt dit weder tot een (taaltje van de verre gaande ftrydigbeden, die men niet zelden , aangaande de bepaalinge van de wederzydfche afftanden der plaatzen , in de Schriften der ouden, ontmoet. De Hebreen fchryven , den naam dezer flad, \i*>$>*i (Afchkelon) het welk de Grieken een weinig verzachten , fchryvende 'Acxxamv (Askaloonf) De Samaritaanfcbe Overzettinge erkend Askelon , voor dezelve ftad, die reeds voorheen met den naam: van Gerar bekend, en in den Aartsvaderlyken tyd' zeer vermaard geweeft is , door deszelfs Koning , Abimelecb. Daarom heeft zy, Gen. XX. 1. en elders, den naam Gerar, in fteé van Askelon, ge. fteld. Hoe weinig dit echter met de gelegenheid van Gerar overeen te brengen zy, hebben wy, in de befcbryvinge van deze ftad, hier voor genoegzaam getoond. Allcreerft, zien wy de ftad Askelon, in de Heilige Schrift voorkomende , Jof. XlII. 3. alwaar de vyf Vorften der Pbiliftynen, die het gebied, over dit geheele volk, onder zich gedeeld hadden, onderfcheidenlyk benoemt worden , elk naar de ftad, waar in hy zyn verblyf hield : naamlyk , de Gazatiter , de Asdoditer , de Askeloniter, de Getbiter en de Ekroniter. Askelon word ook onder deze vyf Vorftlyke fteden genoemt, 1 Sam. VL 17. Alhoewei deze in de lyft van Juda's fteden ( Jof. XV.) niec geplaatft word, is echter buiten tegenfpraak, dat zy tot Juda's erfdeel zoude behoord hebben, ingevalIe deze ftam, alle de fteden , die denzielven waren Ss 3, ' aaa-4 / 3e w»; of ook bmwyleii jerar werd jenoerat, Zy is iiï de Heilige Schrift lanmerkenswacrjdig:  Inzonderheid , door een geval ^aaSimfin. Die ftad maginS»-i lomo's tyd,, tot 't Ryk; Ifraëls be-J hoord ' hebben. 536 Askehn. aanbedeeld, hadde mogen bekomen. Ook , had* den die van Juda, de flad Askelon , zo wel als Gaza en Ekron , voor een' korten tyd bezeten t na dat zy dezelve den Pbiliftynen ontweldigt hadden, naar Richt. I. 18. Maar uit Hoofdfl. III. 3. is afteneemen , dat de Pbiliftynen dezelve niet lang daarna herroverd hebben : want aldaar worden de vyf Vorften der Pbiliftynen , gevolglyk ook de Askeloniters, mede geteld, onder de Heidenen, die (vers 1.) de HEER deed blyven, om door ben Ifraël te verzoeken : gelyk zy ook, wegens hunne overmagt, aan ftrydbaare manfchap, gezegt worden, over Ifraël gsbeer/ebt te hebben. Zie 1 Sam XIV. 4. Ja, die van Askelon waren de eerfle , met welke de vyandfehap, die daarna tuffchen de Pbiliftynen en Ifraeliten , zo veel bloed doen ftorten , en meer andere droevige gevolgen gebaard heeft, begonnen was : door toedoen van Simfon ; die , ten einde de toegezegde belooning, van dertig fyne lynvoaads kleederen en dertig wiffel • kleederen , te verkrygen , welke hy beloofd had , aan die , welke zyn opgegeven raadzel, ten dage zyner bruiloft, te Tbimna , zouden konnen oploffen , dertig mannen , inwooneren van Askelon, in koelen moede doodjloeg; wie'r kleederen by, den geenen , die het raadzel verklaard hadden , ter hand ftelde : daar door zich wrekende , wegens het bedrog, dat in de ontdekkinge van dit jelve raadzel , door zyne eigen Philiftynfche vrouwe, ijepleegt was. Zie dit geval, uitvoerig verhaald , Richter. XIV. In alle de langduurende oorlogen , door de Ifrasiten tegen de Pbiliftynen gevoerd , inzonderheid , mder de regeering der Koningen , Saul en David, can men niet ontdekken . dat Askelon, door hen )oit met geweld vermeefterd zy. Dat  Askelon. $3Ï Dae ook Askelon , in den tyd , toen Saul met zy-1 ne zoonen , in den ftryd tegen de Pbiliftynen , op^ 'J Gilboa's gebergte, zo ongelukkig om't leven kwam,t noch werkelyk aan de Pbiliftynen behoorde, zien wy, in dat klaaglied , door David ter zeiver gelegenheid' opgefteld : 2 Sam. I. 17 27. alwaar , onder an-] Ij deren, invloeid : (vers 20.) verkondig bet niet, te Gatb : en boodfcbap bet niet, op de StrAaten van • Askelon : op dat de docbteren der Pbiliftynen zich niet verbtyden ; op dat de docbteren der onbefnedenen niet opJpringen van vreugde. David is bekommerd , dac zo ;| dra hec geruchte van Sauls neérlaag, den inwoonei ren die'r beide fteden , beloopen zoude , de jonge v-maagden zich terftond aanvanglyk te zeer verbeugen mogten, wegens dien blyden dag, als zy met lofzani! gen , hunne Vorften , by derzelver te rugkomft , in 1! reijen uittrekkende , naar de gewoonte van die tyd, ] ( 1 Sam. XVIII. 7.) verwelkomen en begroeten zouI den. Daarom , misgunt hy haar die vreugde: des te meer , dewyl dezelve zou verftrekken , tot ver/madinge van den waaren God van Ifraël: gelyk men van r: ongeloovigen , in gevalle zy over Gods volk triomjj pheeren , niec anders kan verwachcen. Ter dezer corzake , wil David , ten minfte niet, dat iemand van zyn eigen volk de eerfte zal zyn , die de tyding van dien neérlaag , binnen de fteden Gatb en Askelon, en alzo min, binnen de drie andere hoofdlieden verkondigen zoude. * Maar * Deze gebruikte bewoordingen, van David , in het pmeI" de Klaaglied, verdienen des te meer aangehaald en opgehelderd te worden : dewyl men dus beeter zal yerftaan , het fireekvoord, dat daar uit gebooren is. In gevalle, naamlyk, de een den anderen verbied , iets , waar in de vyanden van onzen Godsdienfi , zich te zeer verbeugen , ja het welk ay tot vftof 3 tinge en verfmaiinge van den zeiven Oodsdjenft misbruiken Ss 5 vlaar was,1 1 al den oorigen yd, onder e magt Ier Philis* ynen gelleven.  'Aan wel te veele bedreigin gen gedaan zyn dat deze lunne fta< verwoeft Soude jworden. *>3§ Askelon, Maar onder de gelukkige regeering van Salomo, zullen die van Askelon , nevens die der andere Philiftynfche fteden, zich onderworpen hebben. Zonder dit, zou men niet verftaan , hoe Salomo's heerfchappy zich hebbe kónnen uitbreiden , over al , wat aan deze zyde der riviere (Pbrat) was , van Tbiphfab tot Gaza : naar i Kon. IV. 24. want, binnen deze twee uiterfte grenspaalen, was de ftad Askelon mede befloten. . In de veelvuldige bedreigingen , door de Propbeeten , den Pbiliftynen aangekondigt, betreffende de wederwaerdigbeden, met welke de HEER', de mishandelingen zynen volke aangedaan, op hun wilde bezoeken , word doorgaans deze ftad Askelon melde vermeld ; ten bewys, dat zy zo min als de andere fteden , daar van verfchoont zouden worden. Zo zegt de Propheet Amos, Hoofdfl. I. 8. Ik zal den inwooner uitraoijen uit Asdod; en dien , die denfcepter draagt, uit Askelon: bedoelende, daardoor, den Koning van Askelon: waar uit blykt , dat de Vorften dezer ftad, in laateren tyd , zich ook den Koninglyken titel hebben aangemaatigt : gelyk ook , van een" Koning van Gaza word gemeld, Zacb. IX. 5. vergelyk hier mede fjerenu XXV. 20. Voorts Zepb. IL 4 word gezegt : Askelon zal tot verwoeftinge wezen. Desgelyks Jerem XLVII. 5. Askelon is uitgerooid , met het overblyfzel haar es dals ; en vers 7. De HEER heeft den zwaerde bevel gegeven , tegen Askelon en tegen de Zeehaven , aldaar beeft by bet befteld. En Zacb IX 5. Askelon zal bet zien : en vreezen, (naamlyk, als de HEER zyn oordeel over Ty- iouden , ruchtbaar te maken , dan is men ook gewoon te zeggen : verkondig het niet, te Gatb : en boodfthap het niet, op feftwam van Askelon.  Askelon. ^39 - Tyrus zoude uitvoeren.) Askelon zal niet bewoond worden. Men meend dat dit oordeel der verwoeftinge , ^ het welk de twee eerftgemelde Propheeten, Amos eng 1 Zepbanja , voorfpelden ; door den AlTyrifchen Ko-d ning, Salmanefer, dezelve die byde verrovering vand Samaria, van het Ryk Ifraëls, een einde maakte ,* ( 2 Kon. XVII. 1 -— 6.) over Askelon, en de ande x re fteden der Pbiliftynen , uitgevoerd zy. Daar by v kan men uit Zepb. II. 7. bemerken, dac deze geheele landftreek der Pbiliftynen, en in het byzonder de ftad Askelon , daarna door de onderdaanen van het Ryk Juda, zoude bezeten worden : want de landftreek , (naamlyk der Pbiliftynen) zal, (zegt de Propheet) wezen voor het overblyfzel des huizes Juda, dat zy daar in weiden, Des avonds zullen zy in de huizen Askelons legeren : als de HEER , bunlieder God, hen zal bezocht , en hunne gevangeniffe zal gewend hebben. Doch de gedaane bedreigingen, door de twee volgende Propheeten , die zo veel laater geleefc heb-1 ben , konnen niet , dan by of na de Babylonifche gevangeniffe uitgevoerd zyn : hoewel wy den tyd wanneer , en de omftandigheden , mee welke die gefchied zy, niet konnen bepaalen. Men leeft wel, 1 Mach. XI. 59. dat de Machabeëfche Vorft, Jonathan'; in een krygstogt , welke was ingerigt, om deze fteden , langs de Zee , te overweldigen , ook kwam voor Askelon: maar dat die van de ftad hem zeer ftaatelyk te gemoed kwamen: zonder twyffel, om zich aan hem vrywillig te onderwerpen: het welk dan een gereed middel zal geweeft zyn, om de verwoesting hunner ftad ditmaal voor te komen: het welk ook Jofepbus , (Ant. Lib. XIII. cap. 8- fol. 436-) verhaald, het gevolg daar van geweeft te zyn. Voorts befchryft dezelve Jofepbus, (de Bello Lib. UI. cap. 1. fol Bil.) Askelon, als eene oude ftad , Ss 4 die relke bereiginsn, geeekelyk,'oor Sstljanefer , :hyneu Itgeoerd: gedeelte^ yk ,inlaaeren tyd. Eenige Byzonderhe-  itn, van Askelon yerrneld. Voor- ïaaamlyk , aangaande de afgodery , van haare inmonmrs. #40 Askelon. die met eene zeer flerke muur omgeven was. Pomponius Mela, (de Situ Orbis, Lib I. cap. 11.) maakt Askelon niet minder dan Gaza ; welke hy even te vooren als een groote en fterke ftad had afgemaald. Waar in , echter , van hem verfchild, Strabo; die ( Geogr. Lib. XVI.) daar van getuigt, dat zy geene groote ftad was. De laatftgemelde Schryver merkt aan, dat deszelfs ommeland veel Uijen voortbracht. Dit is het zelve zoort van Uijen, het welk naar deze ftad, den naam van Shalotten gekregen heeft; van welk ook Stepbanus fchryft , (de Urbib. ad voc. 'AmwcAöJv) zeggende, dat dit zoort van Uijen aldaa* eerft gegroeid en gevonden zy. Immers is de rechte Latynfche naam dezer plant, Afcalonia : welken de Franfchen , in Efcalottes, en wy, in Shalotten , veranderd hebben. De inwooneren dezer ftad zyn van ouds, wegens hunnen Afgodischen aard , berucht geweeft. Db voornaamfte, die zy vereerde, was de godinne Venüs : het welk 'te gelyk bewyft , dat zy zeer aan de dertelheid en ontuchtigheid overgegeven waren. Herodotus verhaald , (Hiftor. Lib. I. cap. 105.) " daï " de Tempel binnen deze ftad , aan de gemelde 3' Godinne toegewyd, eenmaal door de Scythen, die " door Paleftina een inval in Egypte gedaan hadden, " ten tyde des Konings Pfammiticbus , by hun we* derkeeren , geplonderd wierd : en dat deze Scy* " tben, en hunnë nakomelingen, noch lang daarna, " ten ftrafte daar voor, met fpeenen zyn geplaagt ge" weeft." Een verhaal , waarfchynlyk ontleend , naar de aanmerking van den Heer Prideaux , (Aantenfchakeling des Ouden en Nieuwen Verbonds, bladz 49.) van het geen de Pbiliftynen zelve, weleer, ter óorzake van de Arke Gods, geleden hadden, waarvan zie 1 Sam. V. 9. Deze Godinne Venus , was by de Asksloniiers ,'meê den naam van Derceto hekead r en  Askelon. 641 en wierd gehouden voor de moeder der beruchte Se* miramis, Koninginne van Babel. Diodorus Siculus verhaald , (Hiftor. Lib. L cap. 2.) van deze Derceto. " Dat zy , ( het welk anders met het geene dö " Dichters vanha'aren gewocnlyken inborft opgeven, " niet overeenkomt) eenmaal door haaren minnaar s' vervolgt, eerbaarheids halven , in een meir , na" by deze ftad, zich zou geworpen hebben , en in * een vifcb veranderd zyn : en dat daar van voor" kome , dat de Syriërs zich federt altoos van het * gebruik van vifcb , onthouden hebben. Ook voegt hy daar by , dat deze Godin , om die zelve re- !' den , binnen Askelon gediend wierd, onder de ge" daante van een Visch , hebbende een vrouwe aangezicht." Hoe deze Afgodifche aard, den inwooneren dezer ftad , noch lang daarna bygebleven zy , en hoe daar van de uitwerkinge geweeft zy , hunne bittere baat, en de daar uit ontftaane vervolging tegen de Cbrifienen, daar van zien wy den Geleerden Reland , een voorbeeld by brengen, (ex Cbron. Pafcbal. ad ann. 361. ) onder de regeering van den Keifer Juliaan, den afvalligen. Vid. Paleft. pag. 588. Zyzyn, echter, naderhand tot het Christendom bekeerd: en is zedert hunne ftad tot eenen' B1 s c h o p s zetel verheven; die ondergefchikt was,: aan het Patriarchaat van Jerufalem. Verfcheidene Biffchoppen, die deze waerdigheid te Askelon bekleed; en eenige algemeene Kerkvergaderingen bygewoond hebben, worden door den Heer Reland, (k c. pag. J94-) opgegeven. Gelyk ook meer andere vermaarde Mannen , die deze ftad heeft uitgeleverd. Gonfer. Car. a S. Paulo Geogr. Sacr. fol. 305. & 306. Ook is de overleveringe zeer gemeen, dat Herod/es de Groote , wiens vader Antipater , een Idumeër was, ( Jofepb. Ant. Lib. XIK cap. 2.) te Askelon Ss 5 ge- 3ie echter laarna veranderd s, toen dshelon :en Bisdom s geworlen. Herodes 1 ildaar ge-' booren.  642 Askelon. gebooren zy: dat gedeelte van Judeë, waar in Askelon gelegen was, is toch in dien tyd, met den naam van, Idumee' bekend geweeft. Om die reden, word hy dikwerf Herodes, de Askeloniter, toegenaamt. Wat de Jood , Benjamin Tudelenfis , van een TWEëRLY Askelon aantekend , ( Itiner. pag. 50.) een Oud en Nieuw , 4. parafangen of uuren gaans van elkander afgelegen; waar van het oude toen geheel verwoeft, maar het nieuwe noch in wezen was: het welk door den Priefter Esra zoude gefticht, en in den beginne Benibera genoemt zyn : daar van ziet men geen naricht, in eenige andere Schriften : weshalven, 'er veel reden is, om aan deszelfs echtheid te twyffelen, en veel eer te denken, dat deze Schryver , de ftad Askelen, met oud en nieuw Gaza (gelyk hier voor gemeld is) zal verward hebben. Hoe dit zy, de ftad Askelon, door dezen Reiziger, te dier tyd aan de Middelandfche Zee gevonden , was noch eene fchoone, groote en volkryke koopftad; waar in benevens anderen, ook veele Joden woonden: daar onder ook veele geleerde Rabbynen , welker getal hy tot omtrent 200. begroot; het welk wat ongelooflyk fchynt. Doch het geen Benjamin dus vermeld, is nu reeds omtrent 600. jaaren verleden. In dien langen tusfchentyd , hebben alle de fteden des Heiligen Lands , geweldige veranderingen en nerwoeftingen ondergaan, geduurende den Heilige Oorlog ; van welke Askalon , geenzins is bevryd gebleven : voornaamlyk , dewyl die ftad, naar het getuigeniffë van Burchardus, (Defcript. Terr® S. cap. VIII. %. 11.) in dien tyd, zeer . vrelgefterkt was, zoverre zelfs, dat daarin (deze zyn zyne eigen woorden * ) de grootfte kracht der Sa. ra- *. In het Latyn: Ufque hodie permanet (Afculon) tnunitn -vulde 1 ex en ptndtt nunc mum robur Saracenorum.  Asdod. 643 raceenen beftond. Wilhelmus Tyrus , heeft ( de Bello Sacro) van de menigvuldige belegeringen van Askelon, dan door de Sar aceenen, dan door de Cbriftenen, uitvoerig verilach gedaan : des men zich geenzins behoeve te verwonderen , dat deze wel eer zeer bloeijende ftad, nu niet dan een gering en vervallen vlek geworden is , nauwlyks van 60. huizen : gelyk de hedendaagfche Reizigers ons het zelve ver; toonen. ASDOD. Hier komen wy , aan de derde der Philiftynfche Vorftlyke Hoofdlieden, Asdod; die men te onder-' { fcheiden heeft van Asdod-Pifga, eene ftad in Gilead, ï die den ftamme Ruben ten deele gevallen is. Zie Jef. XIII. 20. 'Er is ook verfchil van ééne letter, in de ukdrukkinge van den naam die'r beide fteden. De laatftgemelde word (Afcbdotb): en deze ftad der Pbiliftynen , , ( Afcbdod ) gefchreven : het welk de-Grieken, in de Overzettinge der zogenoemde LXX. fomwylen veranderd hebben, in "a(«tos, (Azotos); hoedanig, die ftad ook voorkomt, Handel. VIII. 40. In het boek van Jofua alleep, leeft men dan , 'a0t> / WCrbett 3: frcnt6ï5C inentten: dewyl een vreemdeling , gelyk een | baftaard , gemeenlyk van een onbekenden oorfprong | en geboorte is. Dus kan, dit hier genomen worden : 1 de vreemdelingen , wie'rp afkomfl , gelyk ook hunne j woonplaats, fpraake, Godsdienfi en dergelyke,hun, ( dus lang, onbekend geweeft waren, zouden Asdod | een' tyd lang bezitten : en daarin blyven vooonen. I Denkelyk, worden, hier door, niet alleen de Iou3 meörs , maar ook meer andere afgodifche vreemde I volken gemeend ; die geduurende den tyd, toen de I .Joden in Babel verkeerden , ;deze geheele zuidlyke ■ landftreek van Judeë en alle de fteden, in bezie genoI men hebben. 'Er word niet gezegt, dat die■vreemI delingen eenig geweld , tot vermeeftering der ftad , I gebruiken zouden : waarfchynlyk, was dit onnodig: dewyl de vefting-werken, zedert die ganfche ver3 woeftinge , door Pfammitichus , noch niet zyn her* I fteld geweeft. Zy zouden derhalven die ftad, zonI der flag of ftoot, alleen in bezit neemen en beI vooonen, Hoe duidelyk zien wy , die voorzegginge, van achs ter bewaarheid , kort na de Wederkeering der Joden j 1 uit Babel: want onder alle de vreemde volken, die;den I Joden in den opbouw der ftad Jerufalem, zo veel te 1 genftand geboden, en hun daar door zeer veel moei1 ten en verdriet hebben aangedaan , worden ook de 1 toenmaalige inwooneren van Asdod, de Asdoditen, \ byzonderlyk genoemt. Nebem. IV. 7. Het fchynt : echter dat de Joden , dit hun aangedaan, leed , ge: maklyk vergeeten konden: want eenigen tyd daarna 1 begingen zy zelfs de onvoorzichtigheid , van tegei I Gods gebod, zommige Asdodifche wyven en bywyven II.Deel II. Stuk. Tl or welker ïlM wooningë aldaar, deii Joden, in meer dan éénerly opzichte j, zeer na-> de-lig was, 1  De verc re lotge vallen v Asdod. 't Bedryf van Philip pus aldaar 650 Asdod. onder zich te doen woonen , gelyk ook eenige Am* monitijcbe en Moabitifcbe. By de eerft gemelde hadden de 'joden ook verfcheiden kinderen verwekt; die de Asdodifcbe taal van hunne moederen geleerd hadden : zo dat zy fpraken, balf Asdodisch, en geen Jood/eb konden fpreeken : waar door de ganfche moedertaal der Joden zou verbafterd zyn geworden , behalven meer andere onheilen , uit zodaanige vermengde huwelyken, te duchten : ten ware Nehemia niet zo veel yver betoond hadde, om deze ergernijje weg te doen. Zie Neb. XIII. 23 — 27. _ Met den Griekfchen naam ''a^cotos , komt die ftad . dikwerf voor, in de Apocuyphe Boeken. Wy in vinden dezelve, 1 Macb. IV. 15. by Jamnia geplaatft , als twee nabuurige fteden. Naar het verhaal, I. Boek, Hoofdfl. V 6. verrichtte Judas de Ma. cbabeër, aldaar, een zyner lofwaerdigfte heldenftukken, in de altaar en te verbreeken en de Afgodsbeelden te verbranden. By deze ftad wierd de Syrifche Veldheer Apollonius, door de Machabeëfche Vorften , de beide broeders , Jonatbas en Simon , verflagen : en öeftad zelve , door den eerften, verbrand, benevens Dagons Tempel: by welke gelegenheid , een groote menigte der vyanden, die derwaard ter lyfsberginge gevlucht waren, jammerlyk om het leven kwamen. Zie iMacb.X.yj 85. Dit zelve geval, heeft ook Jofepbus uitvoerig verhaald ; (Ant. Lib XIII. cap. 8. fol. 435,436.) die daarna (Ant. Lib. XIV. cap. 10. fol. 476.) aanmerkt, dat dezelve ftad door den Roomfchen Veldheer, Gabinius, weder herfteld zy , beneven meer andere fteden , in deze landftreek. Eenmaal , word deze ftad in het Nieuwe Tes* ■tament gedacht , Handel. VIII. 39, 40. in het ge: fchied - verhaal der bekeering van den Kamerling der Koninginne Kandaces, door Phiuppus. Na dat deze  Asdod. 651 ze den Kamerling gedoopt had , nam de geejl des Heere Philippus weg: en de Kamerling zag hem niet meer: : want de Kamerling reisde zynen weg met blydfchap Maar Philippus wierd gevonden te Azotus: en bet land doorgaande , verkondigde hy bet Euangelie, in al' le de fteden, tot by te Cefareë kwam. Hier word ge1 noegzaam veronderftelt, dat Philippus , eer hy Azo: tus verliet, om in andere fteden het Euangelie te ver\ kondigen, ook binnen deze ftad zelve, dit werk ver: richt, en daar door eenigen tot het Cbriftendom be• keerd hebbe. In laateren tyd, is mede het aantal der CbrifteInen , binnen die ftad niet gering geweeft: toen de'. zelve , onder de Bisschoplyke Steden van Palesi tina geteld wierd : en wel dat gedeelte , dat Palestina prima , (het eerfte Paleftina) genoemt was : ftaande onder den Patriacb van Jerufalem. Toen de Jood, Benjamin Tudelenfis, dit land doorgereift heefc, was die plaats zeer vervallen: en wierd toen Palmis geheeten. f vid. Itiner Benj. pag. 49.) Heden word dezelve by de Arabiren, omtrent , met haaren ouden naam , Esdud genoemt. Immers 1 ontmoette Della Valle , op den weg tuffchen Gaza en Ramla, een dorp Esdud: het welk voor de plaats van het oude Asdod , met alle waarfchynlykheid erkend wierd. Zy word in dezen tyd weinig bezocht, : door de Bedevaardreizigers: en door geene anderen , j dan die den weg uit Egypte naar het Heilig Lani ; neemen. G A T H. Deze was de vierde Hoofdftad der Pbiliftynen, bj ; de overige mede geteld, 1 Sam. VI. 17. weikei ' Vorft , naar deze ftad genoemt word , de Gethi Tt a ter zy is eea ïisdom jeworlen. En nadw hand zeer vervallen. Van G«i% der Vhi]ïs\ tynea , t  Word c Vaam, en lisplaats g£ foond. een aan merkinge over i Chron. VII. ao—21. 652 Aaih. ter , Jof. XIII. 3. Men moet dezelve niet vermengen , met Gath-Heper , noch met Gath-Rim- ' mon , van welke gemeld word, Jof. XIX. 13. en 45. die deze omfcbryvingen niet nodig hebben , zo niet, om ze van deze flad der Pbiliftynen te onderfcheiden : gelyk ook deze zelve , ter onderfcheidinge van die twee andere fteden omfchreven word, als Gath der Phiustynen. Amos VI. 1. ;e Onze Neêrduitfche Overzetteren volgen , te recht, j in de uitfpraake dezes naams , de oorfprongelyke '\ Hebreeuwfche , ™ : waar van de Griekfcbe overzettinge jets afwykt , fchryvende ii5 : (Geth) het welk ook de gemeene Latynfcbe vertaalinge overgenomen heeft. In de Schriften van Jofepbus , leeft men r/V-ra. Ten aanzien van de Licplaats dezer flad , ont- moet men, by geenen anderen der oude Schryveren, eenige vafte bepaaling , dan by Eufebius; ( in Onom. ad voc. réfl) die dezelve noemt een vlek, toen noch aanwezig; het welk hy field omtrent V. Roomfcbe mylen , (dat is 1} uur gaans) van Eleutheropolis , op den weg naar Diofpolis : ( Lydda. ) en dus noordwaard van daar. Behalven , dat ook de Monnik Borcbardus , (Defcript. Terrce S. cap. VUL §. 6.) dezelve IV. uuren gaans van Joppe, field : het welk zuidwaard te verftaan is: en met de bepaaling 'van Eufebius, zich zeer wel laat vereffenen. In zynen tyd was het zeer vervallen. Van de inwooneren dezer flad , word een geval verhaald, 1 Chron. VII. 20 22. dat zeer lang moet geleden zyn , zelfs toen de Ifraeliten noch in Egypte verkeerden : want , het betrof mede , den eigen zoonen van Jakobs zoon, Ephraim ; die toen noch leefde , en dien men weet , in Egypte geflorven te zyn. De Chroniekfcbryver , naamlyk , het geflacht van dezen Ephraim opgevende , noemt IX. zy«  Gath. zyner Zoonen; van welke hy in het verbygaan verhaald, dat die alle door de mannen van Gath , die in het land gebooren waren, gedood wierden, om dat ze afgekomen waren, om bun vee te nemen : dat Ephraim, hun vader; deswegen veele dagen leed droeg : en dat zyne broeders kwamen om hem te trooften, enz. De Iezer ziet , dat eeniger mate twyffelachtig word ter neêrgefteld, wie die Zy geweeft zyn, die afgekomen waren, om de eene des anderen, vee te nemen: en of dit ziet op Epbraims Zoonen , dan op de Mannen van Gath ; het welk in deze zaak een groot verfchil geeft. Onze Overzetteren fchynen, voor het naaft , Epbraims zoonen te bedoelen : dewyl ze gebruiken, hei redengevend woordje omdat: de mannen van Gatb doodden ze, om dat zy, enz. dat is, om zich deswegen te wreken. Die dit daar tegen alleen op de mannen van Gatb duiden, moeten noodzakelyk in de vertaalinge der woorden eenige verandering maken : naamlyk , zo de mannen van Gath , die in het land gebooren waren , doodden ze, ( verftaa Epbraims zoonen ) als zy, (naamlyk, die zelve mannen van Gatb ) afgekomen waren om hun vee te nemen ; dac is , het vee der zoonen van Ephraim. 'Er zyn twee redenen, die deze laatfte opvatting zeer aanpryzen. Eerft, dat de Epbraimiten ,in Egypte overvloed genoeg van vee- hadden , dan dat 'er eenige nocdzakelykheid zoude geweeft zyn , om het vee van anderen te roven , en daartoe , eene zo verre , moeilyke en gevaarlyke togt te doen. Ten tweeden, ingevalle die van Ephraim uit Egypte getrokken waren, naar het Land Kanaan, om den inwooneren van Gath hun vee te benemen, zouden zy, naar den ftyl van fpreeken der Heilige Schrift, opgekomen, en niet Afgekomen zyn. Afkomen word altyd gebruikt, van die , welke uit Kanaan naar Egypte reisden : dewyl dit eerft gemelde landfchap ongelyk hooger, dan Tt 3 hee  é i i i i i ! a's mede 'over i Cbron. ! Hoewel ■E»tb aan den ftamme Dun ïou behoordhebben. Gatb. iet laatfte , ligt. Zie Gen. XL1I. 4. XLVI. 4. In Ier daad, dit voornaamlyk, dat gezegt word, dat afgekomen waren, enz. bewyft genoegzaam , dat laar door de mannen van Gatb gemeend worden , die jit Kanaan naar Egypte getogen waren , om het vee ier zoonen Epbraims weg te nemen, en ter dezer gedegenheid , die gemelde negen zoonen Epbraims , die lun (fchynt het wel) eenigen tegenftand boden , redood hadden. Doch, met deze daad , den Phiustynen te laft te leggen, zou men hen veronge» yken. De mannen van Gatb waren geen Pbiliftynen, n den tyd toen 'jakob en zyne zoonen pas even zich n Egypte hadden neêrgezet. De Pbiliftynen zyn :erft, in laateren tyd het land, Kanaan ingedrongen. Men moet hier aan Kanaaniten denken : of aan \viten ; die toen daar , of daar omtrent, zich ontlouden hebben. Zie Deuter. II. 23. Ook word 1 Cbron. VIII. 13. met betrekkinge tot Gatb. iets verhaald, doch waar van men weinig zekerheid heeft, ten aanzien van den tyd, waar toe het sigenlyk behoord: naamlyk,dat eenigen der Benjaminiten , de Inwooneren van Gath verdreven hebben. Deze inwooneren van Gath worden aldaar desgelyks , geene Pbiliftynen genoemt: het welk ons loed vermoeden , dat dit geval, voor de komft der Pbiliftynen in Kanaan , zal gefchied zyn , toen Gatb jeneven de andere fteden dezer landftreek , alleen door Kanaanitifche volken bewoond wierd : waarfchynlyk , toen Ifraël even, het land Kanaan had beginnen te betreden. Men ziet Gath niet in de lyft der fteden van Juia: (Jof. XV.) alwaar, echter, wel de fteden Ekron, Asdod en Gaza , (vers ^ 47-) worden aangetroffen. Ook zou die ftad, alhoewel zy in den beginne , door die van Juda was bezeten geweeft , daar na den ftamme Dan, hebben moeten overgegeven  Gatb. 65 S ■ ven worden : dewyl zy lag in Dans erfdeel. Ter dezer oorzaake, noemt Jofepbus (Ant. Lib. V.cap.x.} dezelve, eene ftad der Daniten: dewyl, naamlyk, de Daniten, wanneer Gath onder Ifraëls heerfchappy gebracht was, deze ftad werkelyk bezeten zul- : len hebben. Dit is echter niet dan in laateren tyd te verftaan. ! Dat immers de Philistynen meefters van Gatb wa1 ren, toen het land Kanaan, onder Jqfud's beftier , : door Ijraël verroverd wierd , lyd geen tegenfpraak. 1 Zy bezaten het zelve noch, geduurende al den tyd van Sauls regeeringe ; die in een' onophoudenlyken 1 oorlog , met de Pbiliftynen leefde. Immers , was i die Goliath , aan wien David de eerfte preuve zy: ner kloekmoedigheid betoonde , die Reus van 6. ellen en eenen fpan lengte, die tot het leger der Pbiliftynen behoorde , van Gatb oorfpronglyk : weshalven hy 1 Sam. XVII. 4. Goliath van Gaih , en 23. een Philisiyn van Gath, genoemt word: gelyk ook aldaar meer van dat Jlach van Keuzen woonden. Zie Jof. XI. 22. 2 Sam. XXI. 15 - 22. Dit ongelet,'heeft echter David , geduurende de ; verwyderingen tuffchen hem en Saul. geen veiliger ' wykplaats wetende , zich naar dit zelve Gatb, onder : de befcherming van Acbis , den Koning dezer ftad, be: geven: een bewys dat hy in eene groote benauwdheid ■ was Hoewel ook, dit beftaan aan David onge ■ twyffeld het leven zou gekoft hebben ; ten waan > hy door eene geveinsde zinneloosheid, het gevaaj : gelukkig was ontkomen. Zie 1 Sam. XXI. 10 — 15 i David heeft ter aandenkinge dezer verloffinge, eer dichtftuk opgefteld : naamlyk den \M\ften Pfalm , waar van in het opfchrift, (vers 1.) gezegt word als de Pbiliftynen hem gegrepen hadden , te Gath Eenigen tyd daarna, toen de vyandfchap van Saul zynen fchoonvader, langs hoe bitterder was gewor Tt 4 dea zyn ecli"> :er de Ybi'iflynenmeeft be-» zitters dezer ftad geweeft. Ook toen David aldaar tweemaal zyn fchuilplaatszocht tegen Saul. 1 )  Daarna is Gatb. door David ingenomen. (?5<5 Gath. den, wende David zich andermaal, tot dien zeiven Acbis ; zie i Sam. XXVII. i — 7, die toen meer vertrouwen in hem ftelde , en hem zelfs, behalven andere gunftbewyzen, verhefte, ten bevelhebber over zyne lyfgarde : gelyk hy dien zeiven poft ook werkelyk bekleedde , in het begin van dien veldtogt der Pbiliftynen- tegen Ifraël, in welke Saul met zyne zoonen is omgekomen. Zie 1 Sam. XXVIII. 1, 2. Doch, onmiddelyk na Sauls dood , zodra David hem in het Ryk opgevolgt was, had deze zyn ftaatsverandering , ten gevolg , een groote verandering van gedaante , in de zaaken , tuffchen hem en de Pbiliftynen, die, als de gevaarlykfte \an Ifraëls v.yanden , hem, in betrekkinge als Ifralls Koning , tot vyanden moeften worden. In het klaaglied , door David gedicht, ter gelegenheid van Sauls neêrlaage, op het gebergte Gilboa, het welk wy vinden, 2 Sam. I. 17 - 27. geeft hy niet onduidelyk te kennen ," dat hy zedert zyne verheffinge tot den troon , van die van Gath, zo wel als van die van Askelon en andere fteden der Pbiliftynen, niet veel goeds zoude te verwachten hebben : dewyl hy vers 20. in deze woorden zich uitlaat: Verkondigt bet niet te Gath: en boodfchapt bet niet op de ftraaten van Askelon: op dat de docbteren der Pbiliftynen zich niet verblyden, enz. Van den zin dezer bewoordingen , en het Spreekwoord , daar uit ontftaan. hebben wy hier voor in de befchryvinge van Askelon , iets aangemerkt : het welk wy niet behoeven te herhaalen. Alleen voegen wy daar by , dat dit zelve fpreekvooord , ook onder Ifraël, een' tyd lang in wezen gebleven zy , en gebruikt by zoortgelyke gelegenheden : als wy den Mich. I. 10. alwaar de Propheet de verwoeftmg van Ifraëls Ryk , en in het byzonder van deszelfs Hoofdftad , Samaria , voorfpellende , van dit ongeval , dit zélve fpreekwoord bezigt: verkondigt bet niet H  Gatb. 657 te Gath. Hier zyn wel alleen de eerfte woorden aangehaald : doch , de volgende, die 2 Sam. I. 20. daar by gedaan zyn , worden daar onder mede begrepen. Dewyl dan de oorlogen tuflchen de Ifraëliten en Pbiliftynen , onder Davids regeeringe bleven duuren, en David , ifl alle zyne krygs - bedryven tegen hen met meer geluk verzeld was dan Saul, heeft hy e'indelyk Gath, benevens eenige andere daar i onder boorige plaatzen, den Pbiliftynen ontnomen. Zie 1 Chron. XVIII. i. In- een gelykluidend verhaal, ! (zo het fchynt) van dit zelve geval, 2 Sam. VIII. 1. word gezegt: dat David , Metech - Amma , uit i der Pbiliftynen hand nam. Daar uit zou men mogen ii: befluiten , dat Gatb alhier by wyze van omfchryvinj] ge , Metech-Amma , genoemt wierde. En onder de i veele gedachten der Taalkundigen , aangaande de letekenijfe dezer benaaminge ; fteld de Geleerde Fr. Bur'I mannus , als de waarfchynlykfte , voor : (in zyne Verklaaring over bet 2. Boek van Samuel, bladz. 417, 418.) dat njixn-jna (Meteg-Hadmmd) moet vertaald worden , door den toom des ellehoogs : en dat Gatb, i zedert Davids verwinninge , verbloemder wyze van § fpreken , dus genoemt zy: dewyl die ftad voortaan I zoude ftrekken tot een' toom, om de ellebogen , of I armen der Pbiliftynen, te bedwingen. Zo veel veri trouwen ftelde David toen op de Gatbiten , (zedert I hy hunne ftad vermeefterd had) dat hy van derzel\i ver inwooneren , 600. tot zyne Lyftrawanten in zy1: nen dienft nam , waar over zekere Itbaï, als bevel, f hebber , gebood ; die hem in zyne vlucht voor Ab} falom, naar de Overjordaanfehe Landftreek verzeilen 1 moeften. Zie 2 Sam. XV 18, 19. Die ftad is ook aan Ifraëls heerfchappy onderwori pen geweeft, ten tyde van Salomo's wys en geluk; kig bellier j niet, echter, in den aanvang : gelyk te I befluiten is, uit het geval van Simei, wiens twee Tt 5 knech Daarna door Stik*] mo.  3oor Reha btam ver fterkt. door XTx, xi» geflecht, en. xederi dien tyd altoos in eenen ver rallen toe ftand ge« bieren. Ö58 Gath. knechten, tot Acbis, toen noch Koning van Gatb 3 uit Jerufalem gevlucht , en door hem zeiven , van daar derwaard waren te ruggehaald , zie 1 Kon. II. 36 — 46. maar Gatb moet aan Salomo behoord hebben , eenigen tyd daar na , toen aan hem, immers, alles onderworpen was, wat aan deze zyde der riviere (Pbratb) gevonden wierd , van Tbipbfab tot Gaza : naar iKon. IV. 24. Ook is Gatb , na de fcheuringe van Ifraëls Ko.ningryk, aan Salomo's zoon, Rehabeam gebleven; die dezelve in den beginne zyner regeering verjlerkt heeft. Zie 2 Cbron. XI. 8. Onder de regeering van Joas, den Koning van Juda , wierd zy door HazAëL, den Koning van Syrië , ingenomen, 2 Kon. XII. 17. . Doch, daar na tot het bezit der Pbiliftynen weergekeerd , is zy nochmaals herwonnen , door den vroomen Koning Uzzia ; van wien men leeft, 2 Cbron. XXVI. 6. dat hy uittoog en krygde tegen de Pbiliftynen : en de muur verbrak van Gath : beneven noch twee andere fteden der Pbiliftynen , Jabde en Asdod : dus , de veftingwerken die'r fteden vernie- 1 ende. Men befpeurd derhalven uit de aanhaaling dezer Lotgevallen van Gatb , dat deze ftad , alhoewel de aanzienlykfle , onder de vyf Vorftlyke Hoofdlieden der Pbiliftynen, daarom , dus by nadruk , eene Koninglyke ftad genoemt. 1 Sam. XXVII. 5. vroeger en langduurender, dan de andere, onder het geweld der Koning , eerft van Ifraël, daar na van Juda, heeft moeten bukken: het welk ontwyffelbaar , uit derzelver gelegenheid , zo naby Jerufalem, is af te leiden. ' Na dat, ondertuflchen, de muur van Gath, door Uzzia afgebroken , en zy dus van alle haare fterkte ontbloot was, heeft niemand dezelve de moeiten en  Gath. 659 en koften waerdig geacht, om ze weder te herftel: len : waar door zy dan als een plaats zonder tegenweer van haare inwooneren allengs verlaaten , en door den tyd , t'eenemaal fchynt vervallen te zyn. ; Immers, word na die vernielinge haarer veiling wer: ken , van dezelve geen gewag gemaakt, in de ge1 weide gefchiedeniffen , noch in de Boeken der Macbabeïn. Daarom is ook zeer aanmerkelyk , dat in : de voorzeggingen van Amos I. 6 8. Zeph. II. 4. , Jerem. XXV. 20. en Zachar. IX. 5, 6. in welke , 1 aan de vier andere hoofdlieden der Pbiliftynen, Gaj za, Asdod, Askelon en Ekron , eéne bedreiginge : gedaan word , van eene ganfchlyke verdelginge , de: ze ftad Gath geheel verzwegen word : ten bewys , : dat die verdelginge , in die dagen aan Gath , reeds daadelyk was wedervaren. Ook fpreekt de Propheet Amos , (die juift zyne voorzegginge gefchreven heeft, in de dagen des Konings Uzzia) van dezelve , als eene ftad , die geheel geflecht en verlaaten was , Hoofdfl. VI. 2. Ga over naar Kalne, en zie toe : en ga van daar naar Hamath de groote ftad : en trek af, naar Gath der PhiListynen : of zy beeter zyn dan deze Koningryken : oj haare landpaalen grooter , dan uwe landpaalen. D« Propheet beftraft hier de onderdaanen der beide Koningryken , 'Juda en Ifraël, wegens hunne ondankbaarheid : en wil , dat zy zich zullen fpiegelen , aai de fteden , Kalne, Hamatb en Gath, alle mede Koninglyke fteden , doch , wie'r heerfchappy, geen zins tot zo een hoogen top van aanzien en uitge ftrektbeid , was verheeven geweeft , dan die hut ner eigen Hoofdlieden, Jerufalem en Samaria: ei die echter wegens haare ondankbaarheid, door ee Godlyk oordeel, waren te ondergebracht, om hu: te doen befluiten, wat zy te duchten zouden het ben Ames\\.6'. opgehelderd. I  66o Ekron. Ten aanzien van Ekron, is de ligplaats wel wat ttcyffelachtig, ] i j < ( f I I ï v j d z n O ben ; die aan zo veele grootere weldaaden , dus ondankbaar en trouwloos beantwoord hadden. Vermits wy nu, in de Hoofdfteden der Pbiliftynen, verkeeren, konnen wy, daar reeds vier derzelven befchreven zyn, naamlyk Gaza, Asdod, Askelon en Gath , nu ook de laatfte doen volgen; welke was EKRON. In het Hebreeuw/eb ['T??, word by de Grieken 'a>oc«?Jv', QAkkaroon), en by de Latynen, Accaron gefchreven. De Gelegenheid dezer ftad, vinden wy nergens nauwkeurig , door begrooting van ftadien of mylen haares afftands , van de eene of andere naby gelegen ftad, bepaald : des zy eeniger maate te tellen is , onder de fteden , die van eene onzekere gelegenheid zyn. Wy hebben echter die plaats niet geieel van de Kaarte durven af laaten : om dezelve liet te doen vallen , onder de berifpinge , die de Kaart van den Grooten Reland heeft moeten onder;aan, door den Heer Driebergen , (in zyne Voorreien , tot het werk van H. Prideaux , bladz. 4, j.) lie , hoewel hy anders de • nauwkeurigheid , door lien geleerden Heer, tot het opftellen zyner Kaart efteed , met reden zeer verheft; echter, ook aanlerkt , dat die zelve nauwkeurigheid , wat te vere gaande , veroorzaakt heeft , dat verfcheidene laatzen , in deze Kaart , te vergeefs gezocht 'orden ; van welke men nochtans genoegzaam belheid had, waar omtrent dezelve gelegen hadden : aar toe, in het byzonder zich beroepende op dit ïlve Ekron: het welk de Heer Reland, mede et in zyn Kaarte gebracht had, by gebrek van gejegzaame zekerheid. Laas  Ekron. , 661 ■ ■ Laat ons derhalven zien , welke bewyzen voor dé ligplaats , die wy aan Ekron, in de tot, gegeven' ; hebben , als zeer waarfchynlyk, pleiten. Eerft , 1 zien wy klaar , dat Ekron de noordelykfte , onder 'de. i vyf Vorftlyke Hoofdlieden der Pbiliftynen , gelegen i.hebbe : dewyl Jof. XIII. 3- dR geheele uitgeftrekti beid van der Pbiliftynen Land , bepaald word , van ! de beeke Sicbor , die voor aan Egypte is , tot aan de I landpaale Ekrons , tegen het Noorden: gevolg] lyk lagen de vier andere fteden , Gaza , Askelon , Asdod en Gatb, die binnen deze uitgeftrektheid begrepen waren , zuidelyker dan Ekron: en Ekron zelve de noordelykfte. Hier by komt , dat de noordelyke grensfcbeiding van Juda , naar Jof. XV. l i. door of langs de ftad Ekron liep : want zy uitging, aan de Zyde van Ekron , noordwaard : dat is , verby de nöordzyde der ftad: des de ftad zelve noch binnen 'de grenzen van Juda beflooten bleef. By aldien men dan weet , waar de noordelyke grensfcheidinge van Juda gegaan hebbe, zo weet men ook, omtrent de ligplaats van Ekron. Maar ten laatfte , word de ligl i plaats dezer ftad noch bepaalder aangewezen , door i Hieronymus ; (in Onom.'ad voc. Accaron) die :'het i zelve befchryft , als een groot vlek der Joden : tusi fcben Azotus en Jamnia, ooftwaard.' Hy plaatft het zelve dan , tuffchen die beiden fteden , (waar van de gelegenheid , zo van de eene als de andere , zeer wel bekend is) derwyze , dat het iets afweek * van eene rechte lyn, van de eene naar de andere ftad getrokken. Alhoewel Hieronymus , niét byzonder ' bepaald , by welke dezer beiden fteden , het zy ; Azotus of Jamnia, de ftad Ekron allernaaft gelegen hebbe; -is dit onderricht genoeg voldoende , om i dezelve in het middenytuffchen die beide fteden, ; die omtrent 5,6. of 7. Roomfche mylen van elkande* < lagen, te plaatzen, een weinig afwykende ten oolleri doch is J loor eeni;e brtsy* ten, triet vnnrfcbyn'ykheid 'te bepaaleo. ISI "S ■ :.y>. •„•)  Die fta Was wel eerft aan Juda, da: na aan Da toegewezen: maar, zyi dePhilifiy nen genoegzaarraltyd in het bezit dezer ftac gebleven. i I ; 662 Ekron. i Dat deze ftad, allereerft , aan Juda was toegewezen , blykt, dewyl zy in de lyfte van Juda's fteden gefteld word , Jof. XV. 4 5. Ook is zy eenmaal door Juda bemagtigt , beneven Gaza en Askalon. Zie Richt. I. 18. By de verandering , die in de laatfte land-verdeeling voorviel, wierd Ekron, echter, tot de lyft der fteden des ftaras Dan overgebracht. Zie Jof. XIX. 43. 1 Doch , deze ftam heeft die zelve ftad , of nooit bezeten, of ten minften weder verlooren: en kan, uit al wat men daarna van Ekron leeft, niet anders worden opgemaakt, dan dat zy door de Philistynen bezeten wierd. Niet alleen , was voorheen , een der vyf Vorften der Pbiliftynen , naar deze ftad, in welke hy zyne hofhouding had , de Ekroniter toegenaamt, Jof. XIII. 3. maar zy word ook by de vier andere Vorftlyke fteden geteld, 1 Sam. VI. 17. Binnen deze ftad wierd de Arke Gods, dien de Pbiliftynen den Ifraëliten ontnomen hadden , in zekerheid gebracht ; toen dien van Asdod , wegens het ongeval , dat door dezelve hunnen afgod Dagon wedervaaren was , die Arke , niet langer binnen hunne ftad , dorften te bewaaren. Zie 1 Sam. V. 7 10. Gelyk zy niet lang daarna , van Ekron , naar Bethfemes verzonden wierd. Die van Ekron hadden eenen byzonderen afgod , van de Da%on der Asdoditen , onderfcheiden ; dien zy BaalZebub noemden. Dat deze ook , by het afgodifch Ifraël, in de dagen des Propheets Elia , in waar. Ie gehouden wierde , zien wy , in het geval van den Koning Azaria ; die , als hy krank geworden «ras, gezanten wilde fchikken , naar Ekron, om die tif'godsbeeld ,. door deszelfs Priefteren , aangaande len uitflaeh zyner krankheid te doen raadpleegen : iet welk wy, beneven de gevolgen daar van vermeld zien , 2 Kon. I. 2 16. Na  Eleutheropolis. 66% Na dit geval, word in de Heilige Gefchiedeniffe ,E niets meer van deze ftad aangeteekend. Doch ver-* haald de Schryver van de Boeken der Macbabeèn J. Boek, Hoofdfl. X 88, 89- dat de Syrifche Koning Alexander], de ftad Ekron, (Akkeron) met derzelver ; ommelanden , aan den Machabeëfche Vorft , Jonai than, erflyk voor hem en zyn nageflachte, gefchoniken heeft, ter vergeldinge der trouwe dienften, die ; deze hem, in den oorlog tegen Demetrius, den Koming van Egypte, bewezen had. Eindelyk, word Ekron mede genoemt , onder die ;fteden der Pbiliftynen , aan welke de HEER , door( de Propheeten , menigmaal , eene ganfchlyke ver-, i woeftinge bedreigt heeft. Zie Amos 1. 8. Zeph.\\.$.\ Jerem. XXV. 20. en Zacb. IX. 5, 7. ELEUTHEROPOLIS. Het word hoog tyd , van dit Eleutheropolis te fpreeken. Wy zouden reeds veel êer daar van gemeld hebben, by aldien wy niet eenen veel te groo: ten overfprong hadden moeten maken: want, de ken! nifle van de waare gelegenheid dezer ftad , heeft veel invloed op de Heilige Landbefcbryvinge , ter oorzaa ke , dat Eufebius en Hieronymus , (in Onom.) dikwerf, de ligplaatzen der fteden , in het zuider deel des Joodfchen Lands, naar die zelve ftad bepaalen* : door aanwyzing van het getal der mylen , afftands , tuffchen déze en anderen. Dit is, aangaande fom; mige fteden, die wy in het voorgaande befchreven ; hebben, reeds voorgekomen: als van Gerar, Gath , enz. en zal noch veel meermaalen voorkomen , in de fteden die volgen zullen. * On- *. De lezer zal met der haal! zien , hoe nöodig het zy , al; kier van EtEUTHEROPokis te melden: dewyl zeer veele^ aarna is f aan foithttn gehonken. wat de 'ropheeen aan leze ftad redreigt lebbea, Dewyl ïan de kennifle Ier gelerenheidvanEleutheropolis, zeer veel hangt  zo is te Verwonde* ren, dat Eufebius enHieronymus dezelve niet be paald hebben. 664 Eleutheropolis. Ondertulfchen hebben fommige H Landbefcbrywe* ren, als Zieglerus, (Palefiin. pag. XLV.) Adrichomius , (Theatr. Terr. S. fol. 47.) en daarna veele anderen, niet zonder reden, in Hieronymus, als een misflag aangemerkt, en deswegen zich over hem beklaagt dat, daar hy de ligplaatzen van zo veele andere fteden afmeette , naar Eleutheropolis, hy echter de Licplaats dezer flad zelve . verzuimd heeft aan te teekenen , gelyk ook Eufebius : waar door , ongetwyffeld, al wat aangaande den afftand die'r andere fteden, van dit Eleutheropolis , word opgegeven , in het duifter zoude gebleven zyn ; ten waare men , ten aanzien van de gelegenheid dezer ftad , uit. andere Schryvers , niet eenig licht hadde mogen fcheppen. Zelfs , dat meer is , word in hunnen Naamlyst der fteden , de befchryvinge der ftad Eleutheropolis , geheel vergeeten ; daar dezelve ten den, die nu volgen zullen , naar deze ftad bepaald worden : als ten ooften , weften, zuiden en noorden , van dezelve gelegen: ook veeltyds met de opgave van het getal der Roomfche mylen , haars afftands. Alleen merken wy aan , dat Eufebius en Hieronymus , in de aanwyzinge van de Strekkinge die'r andere fteden, in opzichte tot Eleutheropolis , altyd geene groote nauwkeurigheid gebruiken : dewyl zy de zydflreekes , tusfchen ooft en noord , en tuffchen ooft en zuid, enz. veelmaal onder de benaaming van de hoofjfireke zelve begrypen. Daarby , betreffende het Getal der Mylen afftands , ( behalven t^e miftellingen die door de affchryveren daar in geilopen zyn } •ziet men mede , dat zy nimmer het getal gebroken hebben : zeggende , ten voorbedde , niet acht en eene halve myl, enz. maar altyd op volle'én volkomen mylen rekenen : daar echter zeker is, dat veele fteden niet gezetlyk zo vetle volkomen mylen van elkander gelegen hebben , als zy door hen begroot Worden. By aldien men deze beide aanmerkingen niet vooraf gadefioeg , zou men in de plaatzinge der fteden, naar de bepaalinge dezer beiden Schryveren , menigmaal verlegen zyn: en zommige fteden , veel te naby , ja zelfs, als o^. elkander moeten ftellen.  Eleutheropolis. noemt word. 666" Eleutheropolis. van Jerufalem, XX. en van Askelon, XXlV. De twee laatfte aanwyzingen voldoen hier allermeeft : want, daar word Eleutheropolis , tuffchen Jerufalem en Askelon geplaatft : en vier mylen nader by de eerfte , dan by de laatfte : waaruit , aangaande de gelegenheid die'r ftad , eene nauwkeurige bepaalinge kan worden opgemaakt. . Hier uit , is van zelfs klaar, dat Eleutheropolis , met geen mogelykheid , de ftad Hebron kan geweeft zyn : zo als Joh. Ortelius, (Thefaur. Geogr. •ad voc. Hebron) ter navolging van Cedrenus , geloofd*. Daar beneven, hebben wy één bewys daar • tegen , dat onweérzeglyk is, en waar op ook alle de H. Landbefchryvers zich beroepen: naamlyk, dat Eufebius en Hieronymus , (ad voc. weiA») van Ceiia, ' (Kebila) zeggen f : het was een vlek, ten ooften van Eleutheropolis, op den weg naar Hebron. Neen , Eleutheropolis was eene ftad van veel laa'tere herkomft : hoewel t'eencmaal onzeker is, door wien en wanneer, gefticht. Desgelyks is men onkundig aangaande den oorfprong der Griekfche benaaminge , 'EAsuOe^oVaAi?; welke zaamgefteld , uit de woorden sAêvSe^sf en noMs, eigenlyk beteekend , eene Vry-Stad; wordende de gedachte, door Hieronymus daar van gevormd, die dezelve afleid van de Horiten, (de oude bewooneren, van het gebergte Seïr ) als eene loutere ongegronde giflïnge, door den Heer Reland en anderen, bondig weérlegt, (Paleft. pag. 749,75°-) Dezelve Heer Reland doed ook , aanhaalingen van verfcheiden Griekfche en Latynfcbe Schryveren , die *. Hebronis (inquit) nunc Eleutheropolis nomen eft 1 inquit Cedrenus. ■f. Ipfa Hieronymi verba funt : Nunc villula ceila, ad Oritn* talem plagam Eltutherepolees, pergentibus Chebron, em.  AteW. GG? dié van deze ftad gewag gemaakt hebben i doch , die wy , als niet tot ons oogmerk dienende , verbygaan. Eleutheropolis , was de geboorte - plaatë van den H. Epiphanius die een Jood van afkomft , daarna bekeerd, en een zeer yverig Leeraat onder de Cbriftenen geworden is. Ten befluit zy aangemerkt, dat de omgelegen landftreek dezer ftad, uitmakende, een gedeelte van het veld Sephale, naar dezelve , de Eleutheropoï,itaansche Landstreek , genoemd wierd; A Z E K A. In den grondtext j word deze ftad ni1T£ uitgedrukt. Eufebius en Hieronymus, (ad voc. 'hfyut*) hebben deze ftad geplaatft , tuffchen Eleutheropolis en Aelia, (Jerufalem) zonder de mylen haares afftands, van ééne die'r beiden fteden te bepaalen. Zy word Jof. XV. 35. onder de fteden van JÜDAj in de laagte geteld. Tot daar toe , vervolgde Jofua het heir der vyf Kanaanitifche Koningen, dat, ter .gelegenheid van het ontzet van Gibeon, door hém verflagen wierd. Zie Jof X. 10, 11. Tuffchen deze ftad en Socbo, was de verzamelplaats van het leger der Pbiliftynen , even voor het bekende tweegevecht, tuffchen David eri Goliath. Zie 1 Sam. XVII. 1. Azeka was mede onder de gefterkte fteden van Juda , die door Nebukadnezar , den Koning van Babel, verroverd wierden : naar Jerem. XXXIV. 7. Als mede onder die, welke door de Joden, na hunne wederkeeringe uit Babel, op nieuw in bezit genomen iyn. Neb. XI. 30. YV 3 SO- Zy was dé geboorte plaats va-i fytyhm'wi De örr»3 gelegen landAreeÈc Vs.nAz.eka word de gelegenheid aangewezen l en waat door dezelve ftad aanmerklyk is, in de Heiligê Gefchiedeniffc.  Van de beiden fte den, Soch die zee naby elkanderfchyneu gelegen t< Hebben, is de ééne aanmerke lyk, doo het twee gevecht van Dn-vii inGoliatk AD ULï €T<58 Socbo. SOCH O. 'Er waren twee fteden dezes naams, jn den ftam* •me Juda, die op de zelve wyze, j-j-^jp » gefchreven > worden : de eene in de laagte : en de andere op het gebergte. Zie Jof XV. 35. en 48. Ook word noch een derde Socbo genoemt , 1 Kon. IV. 10. het welk men, (zo het fchynt , ten minfte) van die twee in Juda , onderfcheiden moet. Dit onderfcheid word ons klaar beduid, door die omfchry ving, Socbo, dat in Juda is: 1 Sam. XVII. 1. waar door, de ééne die'r beide fteden, welke in de laagte lag, word te verftaan gegeven. Die twee in Juda , moeten echter zeer na by elkander gelegen hebben : want, Eufebius en Hieronymus , (ad voc. So^a!) ftellen ze beiden IX. Roomfcbe mylen van Eleutheropolis, aan den gemeenen weg, tuffchen die ftad en Jerufalem. Zy waren toen noch in wezen : en wierden met eenige verandering van haaren ouden naam , Xo^wS- ( Soëcbootb) en , ter onderfcheiding van elkander, de ééne Opper- en de andere Neder -SoSchooth , genoemt. Niet verre van deze ftad, in het zogenoemde Eikendal , ( het welk in de Kaarten der Roomfchge'zinde Schryveren , Adrichomius, Bonfrerius, Sanfon, 'enz. ter navolginge van de gemeeneLatynfche Over'zettinge (verjio vulgata) Vallis Terep.inthi , dat is, het Terpenthyn dal, genoemt word) is die merkwaerdige Tweestryd voorgevallen , tuffchen David en Goliath : als te zien is uit I Sam. XVII. 1, 2. en volgende verfen.  Adullam. 66$ A D U L L A M. De naam dezer ftad , by de Hebreen uitgedrukt , is in de Overzettinge der LXX. iets verbasterd : zy hebben denzelven genoemt, 'o^c/a*^, ( Odollam): het welk in de gemeene Latynfcbe Overzetting , weder verbeeterd is, in Adullam. De gelegenheid dezer ftad , word door Eufebius en Hieronymus , (ad voc. 'hSoxdy.) bepaald , tot X. (Roomfcbe) mylen, ooftwaard van Eleutheropolis. Die zelve Kerkleeraars houden , ( hoewel verkeerdelyk) Adullam, voor dezelve ftad, die Eglon word genoemt: weshalven Eufebius , (ad voc. 'Ey ha ia.) het zelve ook befchr'yft, als een groot vlek, X- mylen ten ooften van Eleutheropolis : het welk Hieronymus , echter , aldaar veranderd- heeft in XII. mylen. Aangaande de oudheid dezer ftad, kan men daar uit oordeelen: dewyl zy in den tyd , toen de Aartsvaderen als vreemdelingen in Kanaan verkeerden , alreeds in wezen was : want, Juda's vriend, Hira , dien hy naar zyne fchoondochter Tbamar zond, ten einde van haar wéér te eiffchen , het pand, haar tei hand gefteld, toen zy in bloedfchande van hem misbruikt wierd, deze Hira, was van Adullam osrfpronglyk: deswegen word hy Gen. XXXVIII. i. genoemt een man van Adullam: en vers 12, 20, Juda's vriend, de Adullamiter. Ook was Adullam geenzins van de minft aanzienlyke fteden van Kanaan: vindende zelfs mede plaats, onder de Koninglyke fteden dezes lands. 7Ae Jof XII. 15. Zy wierd, na dat zy door Jofua verwonnen was , by de eerfte landverdeeling , aan J u d t gegeven: en word gevonden , in de lyft der ftedet dezes ftams, die in de laagte gevonden wierden. Vv 3 'joj Adullam 1 waar ge-, legen, eene oudé ftad, * en eene derKonixglyke Hoofdfteden ,  3oor fom- mige voorvaller aanmer- kenswaer- dig. De fpelonkt Adullam. ö?0 Adullam. Jof. XV. 35. en wel, als naby elkander gelegen fteden , zaamen genoemt, met Socbo en Azeka. Dewyl Adullam eene der fteden was, die de Hoofdftad Jerualem , aan de zuid weftzyde dekken moeft , zo droeg Rebabeam zorg, voor der zeiver verfterkinge , als zyn Ryk gedreigt wierd , door eens inval der Egyptenaaren , 2 Cbron. XI. 7. Wegens deze haare fterkte, word zy de Heerlykbeid Ifraëls genoemt , Micb. I. 15. alwaar de Propheet voorfpeld, dat de vyand, de Koning van AJfyrie, tot aan Adullam , de Heerlykheid Isracls , komen zou : en dus, tot in 'i hart van het land. Na de Babylonifche gevangenifle, wierd zy door de Joden , weder in eigendom aangeflagen. Zie Neb. XI. 30. Daarna heeft de Macbabeèfcbe Vorft , Judas, binnen deze ftad, met al zyn krygsvolk , den Sabbatb gevierd , 2 Mach. XII. 38. na welk geval, wy van deze ftad niets meer aangetekend vinden. In de nabuurfchap derzelver ftad , was eene Spelonke onder eene fleenrotze ; in welke David , een* tyd lang , voor Sauls lagen zich verborgen heeft : wordende aldaar ter zeiver tyd bezocht, door zyne bloedverwanten : gelyk hy ook ter zeiver plaatze bekwam , een lyfwacbt van 400. Krygsknecbten , die tot hem overliepen , en die hem daar na , in zyne verdere wykplaatzen , over al verzelden. Zie 1 Sam. XXII. 1, 2. David word daarna, geduurende zyne Koninglyke regeering , nochmaals in die zelve Spelonke aangetroffen. Zie 2 Sam. XXIII. 13. vergeleken met i Chron. XI. 15. Deze fpelonke Adullams heeft ook, geduurende den Heiligen Oorlog, voor de Chrijlenen tot eene fchuilplaats mogen dienen : waar van Gul. Tyrus , (de Bell. Sacr- Lib. XV. cap. 6. ) een geval verhaald , aangaande de inwooneren van Tbekoa die , als de Saraceenen in de nabyheid hunper ftad gekomen waren , om het land uit te pionderen.,  Mare/a. *1t ren, met hunne vrouwen en kinderen, als mede met hun vee en goederen, naar deze fpelonke vluchtten en zich aldaar in veiligheid bevonden. M A R E S A. Dezen naam, fchryven de Hebreen $*3? (Mareefcbab): de Grieken M*j«r«t , (Marifa) en de Latynen, in overeenftemminge met onze Nederduitfcbe Overzettinge , Maresa. In de Schriften van Jofepbus, leeft men doorgaans M«gura* , (Mariffa). Eufebius , (in Onom. ad voc. Mxpw») fteld deze ftad niet meer dan II. Roomfcbe mylen van Eleutheropolis : zonder bepaalinge , naar welk geweft : doch vermoedelyk ten zuiden , of ten zuidweften: Dit heeft zyn Vertaaler , Hieronymus, gevolgt, (hoewel den naam der ftad verkeerdlyk uitdrukkende , Mafera.) in wiens tyd noch eenige puinhoopen der. zelve te zien waren. Byaldien men vertrouwen moge , dat deze waarlyk de puinhoopen van Marefa, en niet van eenige andere ftad of vlek , geweeft zyn, zal men op dit bericht veilig konnen aangaan. Doel de echtheid dezer overleveringe ons onbekend zyndc en geen nader kenniffe daar van hebbende , zullen w} daar by beruften moeten. Cellarius meend wel (Geogr. Ant. Tom. II pag. 499-) uit zekere om. Handigheden , dat Marefa veel meer ten zuiden vat Eleutheropolis , gelegen hebbe : en dat by Eufebius XII. in fteê van II. (tfpro 3) mylen moet gelezei worden; doch, dit is eene opvattinge , welke dei Heer Reland , niet aanneemlyk voorkomt. W; meeaen ook niet,' dat'er eenige voldoende redei is, om in deze bepaalinge , eenige verandering t maken. . Marefa behoorde den (lamme Juda : en word 1 •de lyfte zyner lieden, die in de Laagte gevondei * Vv 4 wiei van de ftad Mareft. is de gele» genheid twyffeU achtig, » L l l l Waar door 1 aanmerj keuswaer-  De Propheet Mi-i chd is vcr-j inoedelyk , aldaar gebooren; ! I \ ( i l Mich.l.ii,, lf. opge- l Hderd. ^ c c ] i I * f7? JWare/«. wierden, genoemt >ƒ XV. 44. Zy was mede onder de fteden, die Rebabeam in den aanvang zyner regeeringe, beveftigde. Zie 2 Cbron. XI. 3. Daarna is by deze ftad . in het naby gelegen dal Zephata , die merkwaerdige Veldslag , voorgevallen , tusfchen Afa, den Koning van juda, en Zerab, den Moor, (den Kufchiter) ; welke laatfte, na eenen ;anfchlyken neérlaag , tot Gerar , geheel buiten de grenzen van Juda's Ryk, vervolge wierd. Zie aCbron. XIV. p — 15. Zeer waarfchynlyk, houd men Marefa , voor de geboorte plaats des Propheets Micha ; die in'hetop"cbrift zyner voorzegginge, zich toenoemt , de Mo■afebthiter: welke naam : naar de Hebreeuwfche chryfwyze , van Marefa-, weinig verfchild De Zhaldeeuwfche Uitbreider trekt dit niet in twyffel : zeggende uitdruklyk : Mie ba van Marefa. Hier me-" ïe ftemt ook overeen, de Geleerde Andr. Mafius , 'Comm. in Jof. XV ) hoewel Eufebius en Hieronyms , Micba's geboorte ftad , Moraftbi noemen : en iet zelve befchryven , als een vlek ten ooften van Eleutheropolis." Marefa zou ook naar de gedachten van zommige Jitleggeren , worden bedoeld , door Morescheth ïaths; waar van Micb. I. 14. gefproken word : n die omfchryving aanwyzen , dat deze ftad , ter ener of anderen tyd , aan Gatb , de voornaamfte ïoofdftad der Philiftynen , behoord hebbe. Hoe et zy , wy zien de ftad Marefa , met dezen haaren ewoonlyk eigen naam voorkomen, vers 15. ïk zal noch eenen erfgenaam inbrengen ; gy inwoonereffe van Iarescha ! De Propheet maakt aldaar eene zinfpeeng, op den haam nr^, (Mareefcbab) : -dewyl het 'Cjord nwnm , (Morafcbab) afkomende, van her .grtelwoörd , een erflhniffe , of eene erftyke be* 'ttinge, betekend'. Zie Ezecb.:Xl. 1$. Dus wilde Pro.  Marefa, 6?3 Propheet hier zeggen : " Gy inwoonerefle der ftad I Marefcba ! welker naam eene Erffenisse betee| kend , ik zal aan U iets doen wedervaaren , dat " aan deze beteekenijfe beantwoord : want , ik zal u | noch een' Erfgenaam inbrengen." Bedoelende Sanberib , den Koning van Affyrie ; die deze ftad , benevens veele andere fteden van Juda , zoude inneemen en een' tyd lang, als erftyk bezitten. Zie hoe dit van achter vervuld geworden is , onder de regeeringe des Konings Jebiskia, 2 Kon. XVIII. 13, 14. Zodaanig een fpreektrant, dien de geleerde paronomafia noemen , is aan den hoogdravenden ftyl der Propheeten gemeenzaam: men befpeurdze meermaalen , met betrekkinge tot andere Steden * van Juda , in dat zelfde Ijle Hoofdftuk van Micha : desgelyks Zeph, II. 4- en elders. De Heer Reland heeft ontdekt , dat, ten aanzien dezer ftad, 1 Mach. V. 66. eene misflag ingeflopenl< zy , door onkunde der affchryveren : dewyl men* daar , voor lAd^ssd leeft Lot^^ict. Van 'judas , f den Macbabeër word verhaald, " dat hy van Hebron,c f. het welk hy verwoeft had , is opgebroken en getrok- " ken , *. Eenige Uitleggeren willen niet, dat de Propheet die genoemde /We» -waarlyk zoude bedoelen : maar veeleer dat hy jlèchts verdichte naamen gebruikt , om alleen zodaanig eene parommafia te vinden , en daar door , het wedervaaren van gantfchjuda in het gemeen des te zinryker en krachtiger voor te ftellen. ' De gemeene Latynfcbe Overzettinge heeft ook de meefte naamen niet als eigen naamen fteden , maar als gejneene woorden opgevat, en de, beteekenifle daar van vertaald. Het zou ondertuflchen ganfch geene welvoegzaame paronomafia geven , by aldien men de naamen van fteden , m opzichte tot welke, de eene en andere zaaken zouden opgegeven worden voor af verforen moefte : dat men , gelyk de Heer Reland aanmerkt {Valeft. pag. ioyó.) zou willen zeggen Doleètt Dolia y ridebit Ridium , enz. dewyl geene fteden dezes naams bekend zyn V maar wel, als men zeide capitur Capua , enmetur Cromona, eaz. Vv 5 Aanmer- inge var» eland, ingaande Mach.V. 6. "■; *".-K  Achaiis gelegenheid. <6"74 Marefa. " ken , in het land der vreemdelingen (' AMoQvXav, dat is , der Pbiliftynen) en trek door Samarie : " en daar na, vers 68, " dat Judas week naar Azotus " in bet land der vreemdelingen (der Pbiliftynen) " en wederkeerde naar bet land Juda." Die Geleerde Heer merkt zeer wel aan , dat Juda, willende na de verwoefting van Hebron, de fteden in het land der Pbiliftynen t'onderbrengen, niet behoefde te trekken door Samarie , dat ten noorden lag : maar door Marefa, ( Mariffa ) dat weftwaard, en op den weg, naar het land der Pbiliftynen lag. Daar by , beroept hy zich op Jofepbus , (Ant. Lib. XII. cap. 12.) die niet Samaria, maar Marissa , tuffchen beiden fteld : verhaalende , " dat Judas en zyne " broederen , na de ftad Hebron verbrand , en al het " ommeland verwoeft te hebben , de ftad Mariffa " hebben omgekeerd : en daarna voortgetrokken , " naar Azotus , ook die ftad hebben uitgeplonderd: R en toen met een' ryken buit beladen , naar Judeë " te rug gekeerd zyn." Hoe kon ooit klaarder worden aangeduid , dat i Mach. V. 66. in fteê van Samaria , Mariffa (Marefa) moet gelezen worden ? Uit dit verhaal van Jofepbus , blykt derhalven , dat Marefa toen door Judas den Macbabeër , en zyne broederen , verwoeft geworden is : doch , dezelve Schryver bericht ons desgelyks , (Ant. Lib. XIV. cap. io. fol. 476.) dat die zelve ftad, benevens Azotus: Antedon, Raphia, Gaza en andere fteden, die in voorige oorlogen waren bedorven , weder herbouwd en verfterkt is , door den Roomfchen Veldheer Gabinius. A C II Z I B. r^eze ftad word met dien naam , in het Hebreuwfeb PVj*, dien de Grieken 'A^(êj3 (Acbzéb ) uit-  Achzib. 67J uitdrukken, mede gevonden in de lyft der fteden van Juda , in de laagte , Jof. XV. 44. en aldaar , tusfchen de fteden Kebila en Marefa , geplaatft : ten bewys , dat deze drie naaft by elkander gelegen hebben. Dit is ook al, wat men aangaande de gelegenheid, dezer ftad, weet by te brengen. Eufebius en Hiero mymus , hebben dezelve (in Onom.) geheel verby gezien. Het eenige, waar door die ftad aanmerking verdiend , is derzelver aanhaalinge , in de hier voor genoemde Prophetie , Micb. I. 14- De buizen van Achzib zullen den Koningen Ifraëls, tot eenen leugen zyn. Hier ontmoet men weder dien zeiven regel in de welfprekenheid , paronomafia; die hier voor , in de befchryving van Mare/a is opgemerkt : want den naam dezer ftad , *W > (a rad- 3J-) beteekend by de Hebreen een leugen : en op die beteekeniffe, zinfpeeld de Propheet, zeggende : de huizen van Achzib zullen den Koningen Ifraëls tot een' Leugen zyn. Hoedanig hier de Koningen van Ifraël in aanmerking komen , daar Achzib niet tot Ijraëls-, maar tot Juda's Ryk gerekend wierd , is eenigzins moejelyk te verftaan : want, 'er was wel noch eene andere ftad . Achzib, in den ftamme Aser, (waar van Jof. XIX 29.) die des tot Ifraëls Ryk gerekend wierd: dan dewyl alle de andere fteden , hier na elkander ge noemt , in Juda lagen , en dewyl in de lyft der fte den van Juda, ook uitdruklyk, (als gezien is) eem Achzib word aangetroffen , zou het geen den min ften fchyn hebben, aan die andere ftad Achzib 11 Azer , te denken. Men zou , derhalven, veel ee mogen vermoeden , dat zomwylen de naamen Ifrai en Juda onder elkander verwiffeld wierden, wegen de nauwe wederzydfche verwantfchap die'r beide Ryken : of noch nader, dat de Koningen van Juda ook wel Koningen van Israël, wierden genoemt VOO) verklaard. 1 r t s S  Lachïs, eene oude Koninglyke ftad, • I 676 Laebis voornaamlyk , zedert Ifraëls Ryk, door Salmanefer y den Koning van Affyrie t'ondergebracht, den Koning van Juda eeniger maate onderkoorig geworden was , als een leen van het AlTyrifch Ryk : gelyk het dus zich toedroeg, onder de regeering van Jebiskia; waar toe deze Godsfpraak voornaamlyk haar uitzicht heeft. Dan zyn deze woorden vers 14. zeer klaar: de buizen van Achzib zullen den Koningen Ifraëls tot eenen Leugen zyn : dat is de buizen der ftad Acbzib zulten niet voldoen , aan de verwacbtinge, die hunne Koningen daar van zullen fmeden: zy zullen het geweld der vyanden geenzins weêrlïaan , maar den zeiven ter plondering overgegeven worden. De vervullinge dezer bedreiginge is gebleken, onder de regeeringe van Jebiskia; toen de AJfyrifcbe Koning, Sanberib, tegen alle de vafte fteden van Juda optrok , en ze wegnam Zie 2 Kon. XVIII. 13. ' L A C H I S. Een zeer vermaarde ftad, gelegen in Juda , ook in dat gedeelte dezes ftams , het welk de laagte genoemt word , naamlyk , de vlakte tuftchen het gebergte en de Groote Zee: zie Jof XV. 39 en wel VII. Roomfcbe mylen, zuidwaard van'Eleutheropolis , naar de bepaalinge van Eufebius en Hieronymus, (ad voc. Acs^jjj.) Zy was eene der Koninglyke Steden van het pude Kanaan , Jof. XII. n. Derzelver Koning, ten tyde der verwinninge des lands Kanaan, wierd Japhia genoemt: en was een der bondgenooten van Adoni-Zedek, den Koning van Jebus (Jerufalem); lie. mede zyn krygsvolk had doen aanrukken , ter belegering van Gibeon , Joj. X. 3, en ter zeiver tyd door  lacbis. *77 door Jofua geflagen wierd: vers o—H- en nevens de vier anderen, in de Spelonke by Makkeda gevangen en opgehangen: vers 22—27- Waarna de ftad zelve wierd verroverd , en al wat daarin was, omgebracht : by welke gelegenheid , een veldflag voorviel , met Horam, den Koning van Gezer, die deze ftad te vergeefs poogde te ontzetten. Zie vers nX 03. Rebabeam had deze ftad, in den aanvang zyner regeering verfterkt: zie 2Cirora.XI.9- Dit gefchiede, toen hy beducht was, voor een bezoek der Egyptenaaren; welker Koning, Sifak , zynen tegenpartyder Jerobeam , begunftigde. Doch , behalven dit , had geene ftad van Juda's Ryk zo nodig , om naar behooren verfterkt te worden, dan Lacbis: dewyl zy meer dan eenige andere bloot lag, voor de zo naby woonende Pbiliftynen. Haare fterkte heeft, echter, niet konnen beletten , dat zy door Sanherib , den Koning van Affyrie wierd ingenomen; die aldaar zyn hoofdkwartier opgerecht had , toen hy voornam , de ftad Jerufalem te vermeefteren : gelyk Koning Jebükia derwaard fchikte , de gezanten, die met Sanberib zouden handelen , aangaande een verdrag , ter verfchooning zyner hoofdftad : als mede de gefcbenken voor welke derzelver verwoeftinge zoude worden'afgekocht. Zie 2 Kon. XV1II- 14 17. vergeleken met Jef. XXXVI. 2. XXXVII. 8. en Jef Syr. XLVIII. 20. Op het onheil , dat aan Lacbis zou overkomen , geduurende den tyd, dat zy dus in des vyands magt zich gefteld vond , doeld de Propheet Micha, als hy Hoofdfl. I. 13. deze aanfpraak tot haare inwooneren voorfteld : Span de fnelle dieren aan den wagen , gy inwoonereffe van Lach is ! (deze is der dochter Ziom bet beginfel der zonden ) want in u zyn Ifraëls overtre dingen gevonden. Hier, komt weder voor, die zei lj is doof Sanherib rermees-j :erd. De tooi-"5 zegginge Mich.I.13.' daarop doelende opgehel-j derd.  eii de oorzaak van dit onhei tangewezen. 678 Lacbis i ve fpreektrant, paronomafia; die de Propheet in dit aangehaalde Hoofdftuk zo dikwerf gebruikt, en die wy reeds by de befchryving der fteden Marefa en Achzib , ontdekken konden. De Geleerde Jefuit, Cbrifioph. Caftri, merkt aan (Comment. in duo'd. Prophet. fol. 308.) dat de naam dezer ftad , in het Hebreeuwfch , (Lacbifcb) een' wandelaar of een' die wandeld betekend: en dan befpeurt men, in deze aanfpraak, de toefpeelinge op de naams beteekeniffe , in het woord , ( Larechefch ) ,• het welk de onzen vertaald hebben , door Snelle Dieren : hoewel men elders , 1 Kon. IV. 28. en Efth. VIII. 10, 14. voor 8£j , in deze Overzetting vind, fnelle Kemelen. ( Lacbifch en Larechefch zyn immers twee in klank , zeer gelyk luidende woorden). Dus zal de aanfpraak des Propheets, tot die van Lacbis zeer zinryk zyn : Span de Snelle Dieren aan den wagen, gy inwoonereffe van Lacbis ! Hy wil zeggen : " Gy in" wooneren van Lachis ! alhoewel de naam uwer " ftad , een' die wandeld, beteekend ; verbeeldet u " zelve niet, dat gy met langzaam Wandelen zult konnen voldaan : en daar mede het gevaar, ont" vluchten , wanneer de vyand tegen uheden komt. * Neen , gylieden moogt wel kemelen of paarden, of " eenig ander zoort van de Snelste Dieren j " aan uwe wagenen fpannen , om fchierlyk voort te " rennen : dan zal uwe aangewende pooginge , ter " ontwykinge uwer vyanden, noch te vergeefs ** zyn." Van dit zelve Lacbis , getuigt de Propheet j vervolgens, (welke woorden , onze Overzetteren, als in eene parentbéfe of tuffchmfpraak , binnen twee haakjes gefteld hebben ) : deze is der dochter Zions, een beginfel der zonden. Dit voorftel wyft wel aan i dat de inwooneren van Lacbis de andere onderdaaoen van Juda's Ryk, in ééne zekere zonde, voorge-  Lachis. 679 gegaan , en daar door de anderen tot dezelve verleid hebben: dan het geval zelve , hoe en wanneer* dit geichied zy, nergens wordende aangeteekend , is het bezwaarlyk te oordeelen , wat de Propheet daar door bedoeld hebbe. Men leeft wel 2 Kon. XIV ip. vergeleken met 2 Chron. XXV. 27. vaö eene' zonde , binnen Lacbis , in het moorddaadig ombrengen van den Godvruchtigen Koning Amaftz. sepleegt: doch die zonde , word niet gefteld op rekening van die van Lachis zelve , maar van zommige inwooneren van Jerufalem; welke eene zamenzweering tegen den Koning gefmeed hadden , hem die naar Lachis was geweeken, hoopende aldaar veilig te zyn , vervolgt en hem binnen die ftad vermoord hebben : ook is deze Konings - moord, door geene andere onderdaanen van Juda nagevolgt S en kan mitsdien , ten dezen opzichte niet gezegt worden dat Lachis , der dochter Zions een beginfel der zonden was. Weshalven , wy niet gelooven , dat dit geval , door Micha , alhier gemeend werd : gelyk wel de een en ander Uitlegger daar heen wilde. M iar de volgende woorden zullen ons eenig licht toebrengen ; waar de Propheet andermaal zyne reden tot Lacbis zelve wend , of tot haare inwoonereiïe dat is, tot alle haare inwooneren gezaamlyk , zeggende: want, in Ü zyn Israëls overtredingen gevonden. Door Israëls Overtredingen, worden toch doorgaans de afgodery en allerly fnoode zonden , die daar by verzeld gingen , uitgedrukt; met welke de onderdaanen van het afvallig Koningryk Ifraël zeer vroeg 7ich bezoeteld hebben. Het fchynt dus, ( en dit zal in dien tyd weereldkundig zyn geweeft) dat Ifraëls afgodery , door die van Lachis, Allereerst overgenomen , en door ze het eerfte te plegen , van hen , tot de inwooneren der andere nabuu* rige fteden , overgegaan zy : des Lacbis, der dochter  S8o Kehila. zy is ook daarna door Nebukadnex,ar ingenomen. welker ligplaats aangewezen word, Zions, C waar door alle de onderdaanen van Juda iri het gemeen verftaan worden) een Beginsel def Zonden was. En dit kwaad Voorbeeld, door die van Lachis, aan anderen gegeven, fteld de Propheet voor door het woordje Want, tot eene rechtmaatige oorzaak , waarom zy , door middel der tegen hen opkomende vyanden, de Godlyke wraakftraffe niet zouden konnen ontvlieden; offchoon zyook de fnelfte dieren aan hunne wagenen/pannen wilden. Toen , eenige jaaren laater , ook Nebukadnezar , Juda's Ryk beoorloogde , word Lacbis , benevens Azeka, mede genoemt onder de Vaste Steden van Juda , die door hem verroverd wierden , zie Jeretn. XXXIV. 7. Ter zei ver tyd , zyn de inwooneren van Lacbis , naar Babel in flaverny weg gefleept: en daar verftrooid , tot zo lang zy, met vergunninge van Koning Cyrus, benevens de anderen , naar het vaderland wederkeerende , ook deze hunne ftad weder in bezit genomen hebben. Zie Nehem. XI. 30 verder word in de Heilige Schrift van Lacbis niet gevonden; K E H I L A. Onder de fteden van Juda , mede in die zelve laagte gelegen , word Jof. XV. 44. Kehila genoemt , in het Hebreeuwfcb n In de nabyheid dezer ftad, was de Spelonke, •in welke die vyf tegen Gibeon zaamverbondene Koningen , naamlyk, van Jerufalem, Hebron, Jarmuth, Lacbis en Eglon , zich verfteken hadden , na hunne neêrlaage by Gibeon : doch, ontdekt zynde, gegrepen en omgebracht wierden : en derzelver lyken , vervolgens in die zelve fpelonke , ter begravinge gelegt : terwyl de mond met groote fteenen toegeiloolen wierd. Zie Jof. X. 16 27. LIBNA. In hetHebreeuwfch word deze ftad, ^^t7. {LibnaV) in het Griekfch Ae(3v« , (Lebna) en in de.gemeene Latynfcbe Overzettinge zeer verfchillende, wel meeft Lebna , maar ook zomwylen Lobna , ook Labana uitgedrukt, Eü'  Libna. 683 Eufebius en Hieronymus, (ad voc. Aitvoi) hebbenis derzelver Ligplaats niet beduid : zeggende niets01 meer, dan dat zy lag, in de Landftreek van Eleu-^ tberopolis. Men vind dezelve, mede in de lyft der XXXI. , Koninglyke Steden van het oude Kanaan , Jof.m XII. 15. die ook door Jofua ingenomen wierd : enfi derzelver Koning , benevens alle de inwooneren omgebracht , Jof. X. 29, 30. Zy was eerft aan Juda toegewezen: vindende 1 mede plaats in de lyfte van deszelfs fteden, in de 1 laagte , Jof XV. 42. Doch is daarna eene Pries-£ terlyke Stad geworden, Jof. XXI. 13. verge!e-c ken met 1 Chron. VI. 57. De inwooneren dezer ftad , onvergenoegt over de-, kwaade regeering des Konings Jehoram , zyn des-\ wegen van hem afgevallen. Zie 2 Kon. VIII. 22. enj 2 Cbron. XXI. 10. De ftad is daarna, door den As-( fyrifchen Koning , Sanherib, ingenomen. Zie 2 Kon. XIX. 8. en Jef XXXVII. 8. Zy was de geboorteplaats van dien Jeremia, wiens dochter, Hamutal, gehuwd aan den Koning Jojia , de beide zoonen, die hem in het Ryk , de een na den anderen , opgevolgt hebben , Joabaz en ZedeMa , by hem verwekt heeft. Zie 2 Kon. XXIII. 31. en XXIV. 18. alwaar hy genoemt word, Jeremia, van Libna. 'Er word , onder de legerplaatzen , door Ifraëls volk in de Woeftyne der Schelfzee , betrokken , eene Libna genoemt, Num. XXXIII. 20. En noch eene ftad, Libnath of Sichor Libnath, in Afers ftamme. Het fpreekt van zelve , dat men deze twee , met dit Libna in Juda, niet verwarren moet. Xx e EG. pan eene izekere :legen:id, :ene Konglyke a, aarna ded rie/leren cworen. vaar doo? erder anmer:enswacr« lig' En vanarïjere plaatsen dezes z,elven naams, te onderfcheiden.  Van defo' ninglyke Sad Eglon. word* de gelegenheid ver.ïooad. $84 ÊgioiSi E G L O INf. In den Grondtext , P% , doch in de Griekfcbi Overzettinge, 'E^Aalju (Egloom) genoemt, was ook ééne der Koninglyke Hoofdsteden der Kanaaniten. Jof. XII. 12. Welker Koning , (zyn naam was Debir) door zyne onvoorzichtige vermenginge, in het vyfvoudig verbond, tegen de ftad Gibeon nevens de vier andere Bondgenooten, ongelukkig om het leven kwam. Zie Jof. X. 22— 27. Waarna zyne ZeteIJlad mede in Jofua's handen viel, vers 34, 35. Vermits in de befchryvinge van Jofua's togt, welke was ingericht, om alle deze fteden in het zuid* lyk deel van Kanaan,. na de behaalde verwinninge by Gibeon, onder zyn geweld te brengen , de ftad Egion , tuffchen Lacbis en Hebron , word genoemt, zo geeft dit een waarfchynlyk vermoeden , dat zy , omtrent op den weg van Laebis naar Hebron-, gele^ gen hebbe. En dit kan, met de bepaalinge door Eufebius en Hieronymus, ( ad voc. 'Ej^u) ecniger-ïnaaten worden overeengebracht ; hoewel zy in het getal der mylen afftands, van Eleutheropolis, iets van elkander verfchillen : want,- daar zy beiden aan La* cbis VII. mylen afftands , van Eleutheropolis, Zuidwaard , gegeven hadden ; ftellen zy Eglon , de eerfte X. en de tweede XII. mylen ten Oosten vangemelde ftad. Men herrinere zich echter hier, (het welk wy reeds meermaalen hebben moeten aanmerken) dat dit ooft- en zuidwaard , niet altyd by hen , bepaaldelyk genomen word , van de vlakke ooftelyke en zuidelyke hemelstreek : maar meeft iets afwykende > naar de tuffchen beiden zynde zydftreek , dat is9 luid oofityk. Hoe deze beiden Schryveren , ten on» rechte, Eglon en Adullam, voor eene en dezelve ftad tiebben aangezien, is reeds hier voor aangemerkt. De  Jarmuth. De ftad Eglon, kwam na de gemelde verroveringe , aan Juda: en word mede genoemt, onder deszelfs fteden , in de laagte gelegen: Jof. XV. 39. J A R M U T H. Van Jarmuth , het welk de Hebreen n,DT. fchryven, de Grieken ' Is^a 9 ( Hierimoutb), en de Latynen Jerimoth , is mede niet meer te zeggen , dan het geen , van de even voorgaande fteden , is aangemerkt: naamlyk , dat zy ééne der Koninglyke Steden der Kanaaniten was, Jof. XII. 11. welker Koning , met naame Piream , ook behoorde on« der die vyf, welke eene famenzweering tegen de ftad Gibeon gefmeed hadden: en die door Jofua, na het ontzet dezer ftad , en na de by die gelegenheid behaalde verwinninge , in de fpelonke by Makkeda , gevangen en gedood wierden. Zie Jof. X. 3, en 22 — 27. By de landver deeling , kwam die ftad aan Juda: en word onder de fteden in de laagte genoemt, Jof XV. 35. Gelyk zy ook , door die van Juda, na hunne verlofiinge uit Babel, weder in bezit genomen is: naar Neb. XI. 29- Aangaande de Gelegenheid dezer ftad, kar men by Eufebius en Hieronymus , geen licht ontfangen : dewyl zy zelve daarin , fchynen in verwarrin ge geweeft te zyn : fchryvende (ad voc. I^.Sêïf) dal zy lag IV. mylen van Eleutheropolis , by Eftbaol; er daarna , (ad voe. 'leff**«) X. mylen van Eleutberopt 'lis, op den weg naar Jerufalem. | 'Er lag eene andere ftad Jarmuth , in den ftam me Issaschar: waarvan Jof. XXI. 29. Dezi Xx 3 moe een ftad van Jud»% De Koninglykeftad Jut; muth, kwara' ook am J T"d»i , de waare gelegenheid is onzeker 5, l andere fte* Jden deaeit ï naams.  De gelejgenheidyan Kexdè Wat aan: gaande Xftemo zy aan te pietken. 68 6" Nezib én EJïemo. moet derhalven met dit Jarmuth in Juda , niet vermengt worden. * NEZIB. In het Hebreeuw/eb yV (Nethzib) genoemt, was eene flad in Juda , in de laagte gelegen : naar Eufebius en .Hieronymus, (ad voc. Ne derhoorig was: zonder den afftand van Eleutheropolis gader te bepaalen, - '• " ' Z I K- . *. Het verdiend zyn aanmerking', dat noch heden in Enge* land, eene ftad Yermouth , gevonden word : by de Neêrlan* d'rs, lermuijen geheeten : en gelegen in het Graaffchap NortfoUr, aan de Noord Zee. En behalven deze, noch een klein fteerlje , Jarmouth , op het eiland Wicht, aan de zuidelyke kuft van Engeland, in het zogenoemde kanaal gelegen. - . -  Zikla*. €8z' Z I K L A G. De naam dezer ftad word by de Hebreen ty? , (Tziklag) uitgedrukt: in de Griekfche Overzettinge XtMAiy {Sikeleg) en in de Latynfcbe Siceleg. Zy was wel in den aanvang aan Juda gegeven : wordende gevonden onder de fteden , die ten zuiden qp de grenzen der Edomiten lagen, Jef. XV. 31. Doch moeft daarna , door die van Juda worden afgeftaan aan de ftamme Simeon ; die (gelyk bekend is) alle zyne fteden, in het midden van Juda's erfdeel, bekwam. Zie Jof. XIX. 5. Het fchynt , echter , dat geen een die'r beiden ftammen, die zelve ftad, (ten minften niet een' zeer langen tyd ) daadelyk bezeten hebben : want , zo naby der Philis 1 ynen land gelegen , was zy reeds vroeg door dezelve bemagtigt. Onder de regeering van Saul, behoorde Ziklag , aan Acms den Koning van Gath ; die dezelve aan David , als hy, om Saul te ontwyken , tot hem gevlucht was , op deszelfs verzoek, in eigendom, en wél erflyk , ten behoeven van zyn geheel nageflacht , vereerd heeft . om aldaar met zyn huisgezin en bofftoet, als onder de befcherming der' Pbiliftynen , veilig te mogen woonen. Zie 1 Sam. XXVII. 5,6. De Gefcbiedjchryver voegt daarby: dat daarom de'flad Zikiag, der Konin gen van Juda, geweeft is, tot op dien dag: het well wy dus hebben te verftaan, dat die ftad niet aan he Ryk , ma!ar aan Davids geflacbte , welk daarna tot d< Koninglyke waardigheid verheven wierd , eene eigen domlyke bezittinge gebleven is: en derhalven , ( gelyl men nu onder ons zou zeggen) als een Koningly. Domein-goed, gerekend wierd. Hierom had David eene byzondere genegenheid tot deze hem eigen geworden flad : en betreurde bi; Xx 4 s?1 Ziklag j was wel verordent /oor de ftammen , t&ViJuda, daarna Si* meun: maar wierd door de Thilifiynen aan David ge-i geyen ; C > die des wei - gen zofl*  cerlinge wrake genomenheeft, op de Amalekiten, wegens de fhndering tn verbrandingdezer ftad. ] i I 1 < 1 I \ Eene aanmerkiuge, ^ aangaande . ótlïgplaat:c vmZiklag.h v - ■ • . V V Ji f 6.88 Ziklag. terlyk , het ongelukkig lot, dat aan dezelve wedervaren was , door de Amalekiten ; die in 'zyn afwezen , (toen hy zelve by het leger der Pbiliftynen , n de vlakte van Jifreel zich bevond) die ftad ingeQomen en verbrand 'hadden; des te meer, dewyl de Amalekiten, daar benevens alle de vrouwen , (onder welke ook zype eigen vrouwen waren) en kinderen , in flaverny met zich hadden weggefieept. Zie i Sam. XXX. i 6. David wift van dit ongeval niéts, voor en aleer hy uit het leger der Pbiliftynen, aa drie dagreizen , by en omtrent' Ziklag aangekomen was : weshalven hy met zyne ftrydbaare manfehap, [tók 6oo. koppen , terftond verder voortrukte s zuidwaard : en de Amalekiten in hunne legerplaatze zeer onverhoeds aangreep en hen'ten eenemaal ?erfloeg: ook alle de vrouwen en kinderen wedercreeg , benevens eenen grooten Buit ,: van deze zyne vyanden. Zie vers 7 20. welke buit, (be^ lalven, dat David een gedeelte daar van aan de Dudften, dat is, de Overheden van verfcheiden rond* )tn gelegen fteden mede deelde , vers 26— 31.) genoegzaam zal hebben konnen toereiken ', om daaf 'oor, de afgebrande huizen zyner ftad weder op te >ouwen. Immers ■, is Ziklag daarna herfteld geworien : want zy word Nebem. XI. 28. mede aangelaald, onder de fteden, welke de Joden , na hunië verloftinge uit Babel, weder ingenomen en beloond hebben. •' • r • ; In het everigemeld geval, ziet men eene omftanigheid aangeteekend , vers 9, 10. waar uit blykt, af Ziklag niet verre van de beeke Bezor Gelegen1 ebbe : en wel 'ten noorden dezer beeke : want , om an Ziklag , de Amalekiten , die naar, het zuiden ge* 'eken waren ", te vervolgen , moeft David met zy e manfphap, die beeke overtrekken t caamlyk , al:ep met 400, mannen : want 200. derze|yer,, die •" ' door^  Ether of Jatbir. 689 door de vermoeidheid dien fterken (ogt niet volbrengen konnen , bleven aan de andere zyde dezer beeke : vergelyk vers 21. En behalyen deze ééne om Handigheid, gevoegt by het reeds gezegde, dat Ziklag, Jof. XV. 31. (vergeleken me^vers 21.) onder de zuidelyke fteden Juda , naby de grenzen der Edomiten, gerekend word, hebben wy geen naricht, aangaande de' waare Ligplaats dezer ftad. Eufebius fteld dezelve wel mede in den naamlyft, zyner fteden, met den naam van Snce^y':' maar heeft aangaande derzelver gelegenheid niets aangeteekend: dan alleen, dat zy lag in het Landfchap Daröma. De Heer Reland heeft dezelve, öm die reden, in zyne Kaar. té niet durven brengen. Dóch in andere Kaarten , ziet men dezelve naby Gerar geplaatft. ET1IE E of JAT II I R. In het Hebreeuwfcb $g, eene ftad, io den beginne mede aan Juda toegewezen'; Jof. XV. 42. zynde gelegen in dat deel yan Juda's ftam , het welk de laagte word genoemt. Doch , zy wierd daarna ingeruimd aan Simeon. Zie Jof. XIX. 7. Welke ftam die zelve ftad, echter, den Priesteren heeft moeten overgeven. Zie Jof. XXI. 14. vergeleken met 1 Cbron. VI. 57. alwaar zy met eenige verandering , met den naam -"?:"( Jathir) voorkomt. Deze is die zelve ftad Jather , die mede genoemt word , onder de fteden , aan welker Overheden , David , ten erkenteniiïe voor de vriendfehap , geduurende zyne ballingfchap aldaar genooten, toezond , een'deel van den buit,; dien hy op de Amalekiten , verroverd had, Zie 1 Sam. XXX. 27. ! Eufebius en Hieronymus, (ad voc. eü^) noemer ge een'groot vlek, in het binnenfte deel van Daromü * Xï J " ge Van de Priefiêrlyke rad Zthtr. word ié gelegenheid aan, gewezeni  De Vriesterlyke ftac Afnn, fchynt, door Eufihïus cn Hieronymus , nie: wel aangewezen. 690 Afan. gelegen , en na by Malatha. En (ad voc. refléj) plaatzen zy dezelve XX. mylen van Eleutheropolis , (dat ten zuiden moet verftaan worden) : en zeggen, dat dit vlek, toen Jathira geheeten, geheel door Cbriftenen bewoond wierd. A S A N. Eigenlyk , in het Hebreeuw/bh , (Afcban) uitgedrukt, was even gelyk Ziklag en Ether, ook onder de fteden van Juda , die daarna aan Simeon gegeven zyn. Zie Jof. XV. 42. vergeleken met Hoofdfl. XIX. 7. Zy is daarna ook eene Priesterlyke flad geworden. 1Cir07j.VI.59. Onder Juda's deden, word zy in de laagte geplaatft. Eufebius, (ad voc. 'Aa-ss'v) fteld dezelve XVI-. en Hieronymus niet meer dan XV. Roomfcbe mylen , ten weften van Aelia, (Jerufalem). In den tyd van Hieronymus , zou dit noch een voortreflyk vlek geweeft, en toen Bethasan; genoemt zyn. Doch, hier uit befluit de Geleerde Cellarius, (Geogr. Ant. Tom. II. pag. 490.) en niet zonder grond , dat Hieronymus, zo wel als Eufebius, (die zegt, dat dit vlek toen ©>j@<*  Te onder fcheiden van Thim nat h-Sera 1ïe naam betekeniffe Word be weerd, d; Bethfemes enfhr-Si mes twet onder- fcheiden fteden fcyn. j?02 Bethfemes. Ondertuffchen , moet Tbimnab of Tbimnatb, niet vermengt worden met Thimnath-Serah , in '^Epbraims ftamme: waar van Jof. XIX. 50. en XXIV, 30. word gewag gemaakt. BETHSEMES. ( üW Tfif- (Beth Scbemefcb) zo als die naam by , de Hebreen word uitgefproken, beteekent een plaats der Zonne : zo veel gezegt, waarfchynlyk, als eene plaats, in welke de Zon geëerd en aangebeden wierd, naar de gewoone wyze der Heidenen , en waarin aan dezelve een Tempel was toegeweid : het welke wy dan alleen hebben te verftaan , van vroegere tyden, 'naamlyk der Kanaaniten; die deze ftad gefticht, en dien zeiven naam, ter eere van de Zon, daar aan gegeven zullen hebben. - Nu word Jof. XIX. 41. onder de fteden des ftams tDans , eene T? » (Ibr- Schamefcb) genoemt ; _ welke naam, (vermits het woord TJ> (Ibr), by de Hebreen een flad beteekent) van Beth - Scbemes wew nig of niets verfchild, moetende vertaald worden, door een ftad der Zon, of Zonne ftad. Het is derhalven niet vreemd, dat by veelen in de gedachten gekomen is , door Bethfemes en Ihrfemes, ééne en dezelve ftad te verftaan. Doch , zo het my toefchynt , buiten noodzaakelykheid, want, dat Beth. femes , den ftamme Juda toegewezen zy geweeft , by de landverdeelinge door Jofua, is buiten tegenfpraak: hoewel de ftad, nergens in de lyfte van Juda's fteden (Jof XV.) voorkomt, word zy toch mede gerekend onder de fteden , welk Juda den Priesteren heeft ingeruimt : Jof. XXI. 16. vergeleken met 1 Cbron VI. 59. en zy word by de aanwyzinge yan de noordelyke grensfcbeidinge van Juda, jme-  Bethfemes. 7°3 mede aangehaald, Jof. XV. 10. want deze grensfcheidinge zou afkomen naar Bethsemes , en door Thimnah gaan : waar uit te gelyk (dit in het verbygaan) kenbaar word, dat (vermits deze grensbepaalinge , van het ooften naar het weften . voortgaat) Tbimnab weftwaard van Bethfemes, en dus nader by de Zee gelegen hebbe. Byaldien, derhalven, die andere ftad I hese mes, welke Jof. XIX. 41. onder Dan's fteden geteld word, dezelve waare met Bethfemes , zo zou zy moeten behooren onder die fteden , welke by de laatfte landverdeelinge door Juda aan Dan wierden afgeftaan : even gelyk hier voor van Zorab, Eftbaol en Thimnah, is aangemerkt: doch onder de fteden , welke de ftamme Dans heeft moeten overgeven aan de Leviten ? Deze zyn alleen geweeft , Elteke , Gibbetbon , Ajalon en GathRimmon , vier fteden, naar Jof. XXL 23, 24. zonder dat van ïbrfemes , cén woord word gewag gemaakt: ten bewys, dat ïbrfemes , aan den ftamme Dan verbleven zy , en dus geenzins de ftad Bethfemes kan geweeft zyn ; die door Juda den Priefteren was ingeruimt. Maar, voornaamlyk , moet Bethfemes van ïbrfemes ondcrfcheiden zyn geweeft : dewyl de eerftgemelde noch lang daarna tot Juda , en niet tot Dan gerekend word : van daar die omfchryvinge , Bethfemes , dat in Juda is , 2 Kon. XIV. 11. en 2 Chron. XXV. 21. welke omfchryvinge des te meer vereifcht wierd , ten einde niemand dezelve verwarren mochte , met eene andere ftad Bethfemes , in den ftamme Nephthali, op de grenzen van Jffafcbar gelegen , waar van zie Jof. XIX. 38. vergelegen met vers 22. die ook gemeld word, Ricbt. I 33 noch met eene derde ftad van dien zeiven naam , in Egypte ; die Jerem. XLII. 33; genoemt , en om ze van Bethfemes in Juda te onderfcheiden , aldaar omfchreven word, Bethfemes t het weikin Yy 4 EgyP*  DegeZ«genheidyan Bethfemes. Aan m er kenswaei dig , doo de arke de Verbonds. ïSam.Vl. eo. opgehelderd. f©4 Bethfemes. Egypte is : welke laatfte ftad , by de Grieken 'hkh!woAif , (Helioupolis) genoemt wierd: het welk ook betekend , de Zonnejiad : en dus niet anders is dan eene vertaaling van den Hebreeuwfcben naam , Uit het een en ander , blykt derhalven , dat tBETHSEMEs , eene ftad geweeft zy , op het grondgebied van Juda gelegen , en wel aan deszelfs noordelyke grenzen, na by den ftamme Dan, ooftwaard van Tbimnab: maar door de Priejieren van A'drons huis , bezeten. Het word door Eufebius en Hieronymus , (in Onom. ad voc. B^Oo-^uêf) geplaatft, X. mylen ten poften van Eleutheropolis, op den weg naar Nikopolis. ■ Waar dan de ftad ïbrfemes , in den ftamme Dan , ■moet gezocht worden , is zeer onzeker : en zal dit .ook ter zaake weinig doen , dewyl zy nergens meer in de Heilige Schrift voorkomt. Maar Bethsemes , is des te meer in de gefchiedeniffe aanmerkenswaerdig, inzonderheid, door de Arke des Verbonds; die door de Vorften der Pbiliftynen , op eenen wa. gen met koeijen befpannen, gezet, om ze uit Ekron naar Ifraëls Land te rug te zenden , door die zelve koeijen, zonder dat iemand ze beftierde , rechtftreeks naar deze ftad overgebracht wierd, en in handen van Gods volk herfteld. Zie i Sam VI. 12, 13. Hoewel de al te groote nieuwsgierigheid der Betbfemiters , die hen aanporde , om tegens Gods bevel, Numer. IV. 20. in deze arke te zien, veelen hunner het leven kofte. Het getal der omgekomenen , ter dezer gelegenheid, word vers 19. dus uitgedrukt: De HEER floeg onder de lieden van Bethfemes , om dat zy in de arke des HEERE gezien hadden : ja hy floeg van den volke , zeventig mannen (en) vyf tig duizend mannen. Eene bepaalinge , die den Uitleggeren geene geringe;  Bethfemes. 7°5 ge moeiten baard : voornaamlyk, om de reden te ontdekken , waarom die zeventig mannen . voor af genoemt, en van die vyftig duizend onderfcheiden worden : gelyk zy zonder twyffel van elkander behooren onderfcheiden te worden , dewyl men het woord mannen , tot tweemaal toe herhaald ziet. Hier by komt noch eene tweede zwaarigheid : dat men, naamlyk , niet begrypen kan , hoe zo veele inwooneren in Bethfemes konnen gevonden worden , als uit de zamenneeming dezer beiden getallen is op te maken: want die plaage betrof geene vreemdelingen, maar Lieden van Bethsemes, en wel bepaal delyk alleen den mannen : en noch niet alle , maar Hechts eenige van haare mannen : want de Heer floeg onder de lieden van Bethfemes, enz. Byaldien alleen ééne helft der mannen dezer ftad waren omgekomen , zo moeft die ftad meer dan honderd duizend mannen hebben konnen uitleeveren : het welk niemand gereedelyk gelooven zal. Jofepbus, (Ant. Lib. VI. cap. a. fol. 171.) dit zelve geval verhaalende , meend dat niet meer dan zeventig mannen in het geheel gedood zyn. En dit zal in der daad met het gefchiedverhaal vereffend konnen worden, mits men aan de woorden , eene kleine verandering, in de vertaaling geve ; die tegen den aard der Hebreeuwfcbe taaie ganfch niet aanloopt: en men leeze: Hy floeg van den volke ,? zeventig mannen : Naamlyk., vyftig uit duizend. Het is niet ongewoon , dat het woordje uit, ftilzwygende in den text begrepen word. Dan wil de gefchied fchryver eenvoudig te verftaan geven , dat de HEER , onder de veele Bethfemiters, die aan deze nieuwsgierigheid zich vergrepen hadden , niet meer dan LXX. mannen doodde : naar de evenredigheid van 50. tot 1000. dat is , het twintigfte gedeelte. Zo dat, dewyl LXX. gedood wierden, naar die gemelde evenredigheid , Yy 5 "*  Door eenen veldflag aanmerJtenswae Jamni* was eertyds Jabn en Jabne'e geheeten. 706 Jamnia. in het geheel, veertien honderd mannen daar aan fchuldig ftonden ; waar van die LXX. het lofte gedeelte hebben uitgemaakt. Noch is eindelyk Bethfemes vermaard, door eenen Veldslag . tuffchen de beiden Koningen van Ifraël en Juda, Amasia en Joas,- in welke de laatfte ..niet alleen geflagen , maar door zynen vyand, in eigen perfoon , krygsgevangen gemaakt wierd. Zie O-Kon. XIV. 11— 13. Daarna, onder de regeering des Koningsmate, wierd Bethfemes, door de Pbiliftynen, bemagtigt. Zie 2 Cbron. XXVIII. 18. JAMNIA. Niemand twyffeld , of Jamnia zy die zelve ftad, die eertyds Jabne , by de Hebreen n^ , (Jabneb) •wierd genoemt, en die men 2 Cbron. XXVI. 6. ge'voegt ziet by zommige fteden der Pbiliftynen, naamlyk, Gath en Asdod. Van Uzzia word aldaar, verhaald , dat hy uittoog en krygde tegen de Pbiliftynen , en brak de muur van Gath , en de muur van Jabne , en de muur van Asdod. Desgelyks , word Jof. XV. fk. by de aanwyzing der noordelyke grensfeheidinge van Juda, naby de Zee , eene ftad Jaeneöl, in het Hebreeuwfcb "iPl genoemt, te gelyk met Ekron, welke ook eene ftad der Pbiliftynen was. Wie zou durven ontkennen, dat dit Jabneël dezelve ftad was, met Jabne1? en dat deze naam daarna by de Grieken , in 'lolpvioi en 'i«juve<# (Jamnia en Jamneia) veranderd is ? Te meer , dewyl men weet, dat die zelve ftad Jamnia , eenigen tyd laater , by de Arabieren , (in Vita Saladini, fol. 72, 199, 202.) J^fna genoemt is : en in het zogenoemde Arabifcb Qeographifcb Lexicon, (door den Heer Scbultens vertaald  Jamnia. 7°7 taald en uitgegeven) Jurne ; het welk ook van Jabne weinig verfchild ; en aldaar geplaatft word , 'naby Ramala of Ramla. Ondertuffchen komt deze ftad met dien laateren naam, Jamnia, nergens voor, in de Heilige Schrift: maar dés te meermaalen , in de Apocrypbe Boeken. Allereerft word dezelve vermeld , Juditb. I. 18. onder den naam van 'i«p«* (Jemnaa). En ï Mach. IV. 15. leeft men, dat Judas de Macbabeër , het heir der Syriers , na eenen grooten neêrlaage , vervolgde , tot in het vlakke veld van Idumeë , en tot Azotus , en tot Jamni a. Desgelyks, Hoofdfl. V. 58 6o dat een troep Joodfcbe krygsknechten , door Jofepb en Azarias aangevoerd, by de ftad Jam nia , op hunne beurt , door de Syriers , verüagei wierden. By die zelve ftad Jamnia, was ook gele gerd , de Syrifche krygsmagt , onder bevel de Veldheers Apollonius , voor dat dezelve , door dei Macbabeëfchen Vorft , Jonathan , geflaagen wierd Zie Hoofdfl. X. 69— 79- 0ok word 2 Macb- XI] 9. gewag gemaakt , van de haven van Jamma; die benevens de daarin zich bevindende fcbeepsvloot . door Judas den Macbabeër , des nachts in brand ge (loken wierd, om zich wegens de trouwloosheid haf rer borgcren te wreeken: Zo, dat het licht der vlan me gezien wierde, tot aan Jerufalem, zynde 240. flc dien verre : waar voor de Geleerde Reland , (PaleJ pag. wo.) liever 340. ftadien, wil geleezen het ben : 'het welk tuffchen de XLII. en XLIII. Roon fche mylen , zou hebben uitgemaakt. Uit alle di ze aangehaalde plaatzen , kan men aangaande c Gelegenheid van Jamnia, zo veel licht on fangen , dat die ftad , in het vlakke veld van 6 phala , niet verre van Joppe , en wel ten zuiden tuffchen de laatftgemelde ftad en Azotus , gevondi wierd. En is met den naam van Jamnia , in de Boeken der Macbabeën zeer vermaard» l 5 t > % »t- e ti» :n In  Haare gt Itgenbeid kan uit d ongeweide Schrii ten, klaa genoeg worden aangewezen. Zy wierd daarna eene Bisfiboplykeflad van faUfiina. J i < 1 Wat de Joden van Jamni», ' 70S Jamnia. - In de Schriften van Jofepbus, word Jamnia desgelyks zeer dikwerf aangetroffen : En wat daar uit emeeft ter aanwyzing van haare gelegenheid dient, is .het verhaal (de Bell. Lib. V. cap. 14.fol. 003.) van rde krygstogt van Titus , die door zynen vader Vespafianus, vaD Alexandria in Egypte , naar Paleftina gezonden, om de ftad Jerufalem te belegeren , zo dra hy den bodem van Paleftina bereikte , eerft Rhinokolura aandeed , toen Raphia , daarna Gaza , vervolgens Askelon : van daar voorttrok, door Jamnia , naar Joppe : en van Joppe naar Cefarea. Des ten klaarfte blykt , dat Jamnia , tuffchen de fteden Askalon en Joppe gelegen hebbe. Strabo plaatft dezelve mede, na by Joppe, (Geogr. Lib. XVI.) Eufebius en Hieronymus , (ad voc. 'lapvtix) tuffchen Diospolis (Lydda) en Azotus. Doch geen bericht is zo klaar, en waar op men meer ftaat maakt, dan in de Reisbefcbryvinge van Antoninus, (Itiner. Anton. Edit. Weffel. pag. 150,) alwaar Jamnia gefteld word tuffchen Diospolis en Askalon, XII. mylen van de eerfte, en XX. van de laatfte. Voorts , was Jamnia groot en aanzienlyk genoeg, om onder de Bisschoplyke Steden van Paleftina, te worden aangerekend , zo dra het Cbriftendom aldaar geveftigt was. Zelfs zeer vroeg , in den tyd van Arrius , geduurende de regeering van Konftantin den Grooten , word zekere Makrinus, Biffchop van Jamnia genoemt, by Epipbanius, (adv. Hceref. Lib. II.). Ook meld Carolus a S. Paulo , ( Geogr. Sacr. ■ol. 305.) van twee Biffchoppen dezer ftad. Als Je•ufalem, tot een Patriarchaat verheeven wierd , was Jamnia , als een Bisdom van het zogenoemle Eerfte Paleftina , aan het zelve onderhoorig genaakt. Toen de Jood, Benjamin Tudelenjis, dit land door ;ereift heeft, was Jamnia noch in wezen : doch , van,  Modin. 709 van naam veranderd , wierd het toen Èbalin ge-a noemt; daar de oude naam (zo hy fchryft) geweeft was Jehna , verftaa Jabne. Hy vond deze plaats III. uuren gaans van Joppe, op den weg naar Asdod of Azotus. Hoewel , in dien tyd geen een lood aldaar woonde , zag hy echter noch de plaats , waar eene oude Joodfcbe Hooge -fcboolwcl eer geftaan had , (vid. ejus'ltiner. pag. 49 )• Deze zounaaft die van Tiberias, devoornaamfte Hooge-fcboolm het Joodfche Land geweeft zyn. Zy is m de fchriften der Joden zeer vermaard geweeft. Desgelyks willen de Joden , dat hunne Sanhedrin of opperfte Gerechtshof , na de verwoeftinge van Jerufalem, van daar, naar Jamnia zou verlegt zyn. Men vind daar van êenige aanteekeningenby Ligbtfoot, (Oper. Tom. II. fol. 141. & 181O M O D I N. Deze ftad is zeer bekend , voor de woonplaats des Priefters Mattathias , des ftamvaders yan het geflacbt der Machabecn; het welk zo veele y°ortret. Wke helden en verloffers des Joodfchen volks heeft uitgeleverd. Zie 1 Macb. II. I, 15- alwaar dezelve in het Griekfch m««Mv, (Moodeïn) genoemt word Gelyk ook daar te zien was, de Begraaf-plaats Van dit doorluchtig geflacht. Zie Hoofdfl. IX. 19- wel ke daar na door Simon, een5 van Mattathias zoo nen , ongemeen vergroot, en met wapenen en al lerly konftftukken is verüerd geworden, naar Hoofdjt X De Gelegenheid dezer ftad is onzeker. Naa het bericht der hedendaagfche inwooneren des Heili ee Lands, zou zy zuidwaard van Jerufalem , en daa ergens in den omtrek van Betblehem gelegen hebben ïngeteeend heb* en. Vi.nM.iii* r word dö . gelegenheid zeer verfchil> lende aan-? t getooad3  kg naby Dios' polis. 11 o Modin. niet verre van de zogenoemde vcoeflyne van St. "Jan* en van het Kloofier van dien zeiven naam. Aldaar word de plaats, den Bedevaard-reizigers , van verre aangewezen. En de Heer Maundrell, door dit bericht , (zo het fchynt) vooringenomen . fchryft , (in zyne Reize -van Aleppo naar Jerufalem, bladz. 117.) in het wederkeeren van het Kloofier van St. Jan, naar Jerufalem: " dit Modin in het gezicht gehad te hebben , als een dorp , op eenen hoogen " berg." Zonder byvoeginge , naar welk geweft het zich vertoonde : en hoe verre , naar zyn giffinge. Die zelve plaats is ook daarna, den Heer Eg. mond van der Nyenburg , vertoond ; (zie zyne Reize door Paleftin , I. Deel XXIVfle Brief , bladz. 374.) die aldaar eenige verwoefte puinhoopen ontdekte ; welke , men z e 1 d e , de overblyfzeien dezer grafftede der Machabetn te wezen. Doch de Geeflelyken, die by hem waren , weêrfpraken dit: .zeggende , dat de overblyfzeien dezer grafjlede , aan eenen andereu oord , gevonden wierden: naamlyk, niet verre van den weg , tuffchen Joppe en Jerufalem : alwaar dezelve Schryver, op zyne reize , ter rechterhand, op den top eenes bergs , een dorp naar een Kafteel gelykende , en door de Arabieren , Modin, genoemt, gezien had. (zie zyne Reize, enz. XIXde Brief, bladz 317.) Of ook dit laatftgenoemde dorp , wel de eige plaats der genoemde flad Modin geweeft zy , daar voor zouden wy niet graag willen inftaan. Het fteund toch alleen op eene overleeveringe , die zeer twyffelachtig is. De laatfte aanwyzing komt echter nader by de waarheid , dan de eerftgemelde , den Heere Maundrell gedaan, te weten , in de nabuurfchap van Betblehem: dewyl Eufebius en Hieronymus, (ad voc. MtjfJse.'^) dit Modin befchryven , als een vlek naby Diospolis (Lydda), welke ftad niet meer daa  Modin. 71* dan 2. ten hoogde 3. uuren gaans van Joppe lag, ooftwaard op den weg naar Jerufalem : en zy voegen daar by , dat de geme'de begraafplaats der Macbabeèfcbe Vorften aldaar in hunnen tyd noch getoond wierd : gelyk Hieronymus deswegen zich verwonderde dat men de overblyfzeien van dit graf , ook te Antiochie vertoonen wilde. Dit zelve flaat accoort, met het onderricht van Wilb. Tyrius; die (de Bell. Sacr. Lib. VIII. in init.) dit Modin plaatft, aan den weg', die van Joppe naar Jerufalem loopt. Hadden die beiden Kerkvaderen , het getal der mylen haars afftands , van Diospolis , desgelyks bepaald; men was uit alle twyffeling geholpen geweeft; die nu noch overblyft, ten aanzien van de juifte ligplaats dezer merkwaerdige ftad. Adrichomius had deze ftad veel te verre van de Zee geplaatft , ter afftand van omtrent zeven uuren gaans : waar over hy , door den Jefuit Bonfrerius , fin Annot. in Terr. prom. Chorogr. tabulam) berifpt word; die deze misftand , in zyne eigen Kaarte, dus verre heeft verbeeterd, dat hy Modin, rakende aan de Zee , geplaatft heeft , en omtrent zeven uuren gaans , zuidwaard van Joppe : daar toe bewogen , vermits hem toefcheen, uit 1 Mach. XIII. 29. te blyken , dat dit praalgraf, door die op de Midde landfche Zee voeren , van daar uit Zee , onderfchei denlyk kon gezien worden : zo als de woorden in de aangehaalde plaatze , gemeenlyk worden opgevat Van Simon den Macbabeër , werd aldaar verhaald dat hy dit graf verbeeterende , onder anderen, maak te eenige inftrumenten : rondom ftellende , eenige groott pilaaren ; en hy op de pilaaren allerly zoort van wape nen maakte, tot eenen eeuwigen naam: en by deze wa penen Schepen , ingehouwen , om gezien te wor den, van alle, die by de ZEE, (of 0p de Zee. vaaren. Het komt my ondertuflehen niet zo klaa voor onder dat nen weet 10e verre an daar. vord onierzocht,■>f Modin. ;eer naby ie Zee, ca jp de ftrand, gejlaatfl:moet worden. 1  Joppe wanneer en door wien gebouwd. ? 12 Modin. voor, de zin dezer woorden , noodzaakelyk medé te brengen , dat dit graf, door de verbyvaarende, uit dq Zee kon gezien worden : dit gezien te worden, brengt de Schryver alleen tot die Schepen , welke op de pilaaren van dit graf, by de wapenen , in den fteen waren ingehouwen : en wie kan denken , dat dit graf nagenoeg by de Zee zou geftaan hebben , om die ingehouwen fchepen duidelyk te konnen onderfcheiden , in het verbyvaaren ? Het is daarom wel zo waarfchynlyk , dat de Schryver alleen zeggen wilde : " onder alle de verderfden van dit graf, deed Simon , de afbeeldingen van eenige fchepen , inhouwen , op dat ook de Zeevarende lieden, de" zer dingen meeft kundig , daar aan , iets zouden vinden , dat hunne befchouwinge en aandachtige " nafpeuringe waerdig was." J O P P E. Hier komen wy aan die flad, welke in vermaardheid door alle tyden, voor geene ééne onder alle dé fteden van Palejlina, behoeft te wy ken. Daarby, eene ftad, die haaren oorfprong rekend , van zeer vroegen ouderdom; zo verre zelfs, dat men Wil, zy zou reeds gefticht zyn , voor den Zondvloed. Immers, gewagen Pomponius Mela (Geogr, Lib. I. cap. ii.) en na hem Plinius, (PJiJlor. Lib. V. cap. 13.) dit zelve , van Joppe , uitdruklyk : zynde, wat de Heilige Schrift, van die algemeene overflrooming def aarde vermeld , den Heidenen door erfgeruchte bekend geweeft. De Joodfcbe Meefters willen de ftichtinge dezer ftad, aan Japheth, Noacbs Jongften zoon , hebben toegefchreven : in welken gevalle , haar ouderdom niet veel, van den tyd voor den Zondvloed , zou verfchillen. Dit gevoelen is, echter,  Jtppè. 7*3 ter, alleen gegrond, op zekere overleveringe, naar welke , alle de drie zoonen van Noacb, de grondleggers zouden geweeft zyn, elk van eene byzondere ftad in het land Kanaan: Sem, naamlyk, van Jerufalem : Cham, van Hebron : Japhet, van Joppe : Gelyk de Geleerde Sam, Bochart, (Pbal. 6? Canaan, Lib. IV. cap. 34- f°l- 3°°-) aantekend. Doch , hoewel wy aan deze ftad , geenfins eenen boogen ouderdom betwiften, hebben wy echter reden, om zodaanige nauwe bepaalinge des tyds , het zy voor-, het zy kort na den Zondvloed , zeer te verdenken. Al wie toch eenige verbeelding heeft, van de groote omkeering en verwoefting , welke de algemeene Zondvloed aan des aardryks oppervlakte moet veroorzaakt hebben , zal bezwaarlyk geloven konnen , dat daar door ergens ééne ftad zoude hebben konnen ftaande blyven. En, wat belangt, de gemelde overlevering , welke de ftichting aan Japheth toefchryft : wie begrypt niet, dat al het bewys daar voor , alleen , in de gelykluidenbeid der beide naamen , beftaat ? in veronderftellinge , dat doorgaans de ftichters der nieuwe fteden, aan dézelve, hunnen eigen naam plachten toe te leggen : een bewys, dat even zo veel gelden mag, dan dat men uit die zelve gelykluidenheid der naamen, zou befluiten , dat Joppe , van Jope , de Dochter van Molus , den God der winden , daarna de huisvrouw van Cepbeus geworden , haaren oorfprong óntfangen hadde : welke gedachte , onder de Griekfche Schryveren, gemeen was. Vid. Stepbani, Lex. Geogr. & If. Voffii, Öbferv. ad Pomp. Mei. pag. 63. Ondertuflchen , zal de overeenftemming van den naam dezer ftad , met dien van Japbetb , meer^ kenbaar worden , zö dra men der zeiver allereerfte' oorfpronglyke uitfpraak, in den Hebreeuwfcben grondtext, naflaat: welke is, K (Japbo) gelyk deII. Deel II. Stuk. Zs zei- Hoe der;elver ohle naam rerbafterd en daarna weêr vei-  hïcuwd De betekeniffevan den ouden naam, Japha. De aangenaame gelegenheid 714 Joppe. zelve in de Neierduitfche Overzettinge , ook t'elkëns Japho, uitgedrukt word. Het gefchied alleen, ter navolginge der oude Griekfche Schryveren , dat men daarna die ftad, gemeenzaamer, Joppe, begon te noemen : want, deze hebben den naam die'r ftad zomwylen ylo7nj , doch gemeenlyk , "Iost^j , uitgefproken : ja, dus word dezelve ook gelezen , by de Griekfche Overzetteren , en in het Nieuwe Teftament. Hoewel de Arabieren , die, zedert zy hunne heerfchappy over Palejlina , en andere Oofterfche Landen, uitgebreid hadden, doorgaans gewoon waren, de oude naamen der fteden , door verwifleling der bezitteren , eenen tyd lang in onbruik geraakt , te herftellen *, ook aan deze ftad, den ouden naam wedergegeven hebben: noemende denzelven , Jafa of Jaffa : hoedaanig zy ook noch in de hedendaagfche Landkaarten , uitgedrukt ftaat. Hoewel de Italiers dezelve , beiden Jaffo en Zaffo noemen. In de Reisbefcbryving van Benjamin Tudelenfis , komt zy voor , met den naam van Gapba. Wy twyffelen niet , ( en dit gevoelen is ook by de laatere H. Landbefchryveren , algemeen ) dat de naam, ,3T', komt van npl ; het welk by de Hel/reen beteekent, fcboon zyn: en dat de fcboonheid der ftad, zo ten aanzien der gebouwen , als der gelegenheid van rondom , aanleiding tot deze benaaminge zal gegeven hebben. Tot deze fcboone gelegenheid , heeft zeer veel toegebracht , dat zy aan den oever der Zee gebouwd was: *. Over deze gewoonte der Arabieren, waar door zy de oude naamen der fteden , en der Landen zelfs , in laateren tyd, weder hebben doen herleven , verdiend , inzonderheid , nageleezen te worden, Humfr. Prideaux , {zyn Aaneenfcbaheling des Ouden en Nieuwen Verbonds, bladz. 63, 64.) : alwaar hy ook veele Voorbeelden aauhaald , ter beveiliginge.  Joppe. ?ïj was x daarby , op eene hoogte , van waar men een va ruim en aangenaam uitzicht had, over die geheelebe vlakte , tuffchen de Zee en het gebergte beflooten ,ve en over alle de daar in liggende lieden , die niet weinig in aantal waren. Strabo fchryft, (Geogr. Lib. XVI.) „ dat Joppe zelfs genoegzaam verbeeven " lag , om van daar Jerufalem , de Hoofdftad des '" Joodfchen Lands, te konnen befchouwen." Dit is, echter, iets, dat de laatere Reizigers weêrfpreeken , niet alleen , van wegens den verren afftand 9 Van meer dan tien uuren gaans, maar wel voornaam» lyk , dewyl de bergen , die tuffchen beiden liggen , ongelyk hoger zyn , dan die , op welke Jerufalem zelve gebouwd is, en dus het gezicht der ftad noodwendig beletten moeflen. Deze laatfte aanmerking word inzonderheid gemaakt , door den Geleerden Engelfchen Reiziger , Ricb. Pococke ; (in de Hoogduitfche Overzettinge zyns Werks , geintituleerd i ^efcbmtmiicj fecé SDIorgcnlcmptó / Hde Deel, bladz. 6.) die mitsdien , dit gemeld getuigeniffe van Strabo, met de waarheid niet anders kan vereffenen, dan dat uit Joppe , mogelyk een der hoogfte toorens der flad Jerufalem , boven de tuffchen beiden gelegen bergen uitfteekende, te zien geweeft zy : inzonderheid , de tooren Pfepbinus genaamt: des te meer , dewyl Jofepbus , (de Bell. Lib. VI. cap. 6.) uitdruklyk zegt: „ dat men van deze tooren , zo wel " de Zee, als het uiterfle des Lands, ten wetten ge* zien hebbe." Het welk dus met de opgave van Strabo, zeer wel accoort flaat. Voorts ,, is ons de moeite hier benomen , om , uit oude Schryveren , eenige bewyzen by te bren-] gen, ter ftavinge der Ligplaats, die wy in; de Kaart , aan Joppe gegeven hebben : vermits , die ftad , thans voor een gedeelte noch in wezen jsynde , ten dezea opzichte zo wel bekend is, dat Zz a daai i Jotfê fchre- Q. En haaré igplaats i lie zeer jekead ï&J  't Is onzeker, of dezelve , in den beginne, onder het erfltt van Dan, gerekend zy. 716 Joppe. daar over geen twyffel , veel min verfchil , heeft konnen ryzen. De Arabifche Schryver , Abulfeda , wift de ligginge van Joppe zo nauwkeurig , dat hy zelfs de Lengte en Breedte durfde bepaalen : naamlyk, tot 56. graden, 40. minuten, lengte, en 32. graden , 20, minuten , breedte , benoorden den Middenlyn. Dezelve Schryver plaatft ook deze ftad, VI. Arabifche mylen, (die met de oude Roomfche mylen zamenftemmen) dat is, twee uuren gaans, ten weften van Ramla , op den gemeenen landweg , tuffchen Joppe en Jerufalem , gelegen. Vid. Alb. Scbultens, Index Geogr. ad vit. Saladini, ad voc. Jafa. Maar des te meer bevreemdheid moet het baaren , dat men noch in twyffel ftaat, ten aanzien van den Stam , tot welke die ftad, in gevolge de Landverdeelinge van Jofua, in den aanvang behoord hebbe. Adrichomius , Sanfon en anderen plaatzen ze wel, in den ftamme Dan, op het voetfpoor van Eufebius en Hieronymus , die (in Onom. ad voc. 'loitTtri) dezelve befchryven , ,, als eene Zeeftad " van Paleftina, in den ftamme Dan :" doch, zonder eenig bewys daar voor te hebben : want in de lyft der fteden dezes ftams , die Jof. XIX. 40--46. tot XVII. bepaald zyn , word Joppe niet gevonden: zelfs , word aan het einde , vers 46". gezegt , dat Dan deze zeventien fteden bezat, met de landpaale, tegen over Japho , dat is, by of in het gezicht van Japho of Joppe : des men denken zou, dat de ftad zelve , buiten de grehsfcheidinge dezes ftams , ware uitgeflooten : gelyk de Geleerde Bonfrerius, (in Annot. ad Onom.) zeer wel heeft aangemerkt. Waarfchynlyk , was de ftad , in den tyd toen Jofua het land verdeelde , onder de magt der Kanaaniten gebleven : en kon daarom , alhoewel zy , wat derzelver ligginge betrof , allernaaft aan Dan zou moeten be-  Joppe. 71? behoord hebben, niet welvoegzaam tot deszelfs erflot worden aangefchreven: maar, moeit de grensfcheidinge , langs de ftad, heengaan en blyven, tegen over dezelve. Niemand twyffeld , echter , of Joppe is in laateren tyd , onder de beerfcbappy van Ifraëls volk ge-^ bracht; hoewel dit , ten aanzien van den tyd , 5 wanneer, nergens is aangetekend. Men vind, trou-1 wens , van geene lotgevallen , die deze ftad op zich^ zelve getroffen hebben , iets gemeld , in Gods Woord: gelyk wel van andere voornaame fteden, die reeds vroeg , belegeringen , verroveringen en verwoeftingen hebben moeten ondergaan. Hoedanig een gebruik de Koning Salomo van de: Haven van Joppe gemaakt hebbe : toen hy al hetj hout , dat de Libanon uitleverde , om tot den Tem-, pelbouw befteed te worden , van daar , op vlotten naar dezelve deed vervoeren , om verder landwaard naar Jerufalem gebracht te worden , kan den lezer nazien , iKon.V.9. vergeleken met a Cbron. II. 16. Gelyk deze haven ook ter ontladinge der bouwftoffen diende , die daarna , ter herftellinge des Tempels , na de Babylonifche gevangeniffe, desgelyks van den Libanon derwaards waren aangebracht. Zie Ezr. III. 7. De Haven van Joppe was weleer zeer vermaard, en miffchien in dien tyd, door de natuur, de eenige bekwaame haven , langs deze ganfche Zeekuft ; van welke de Joden zich bedienen konnen , voor hunne fcheepvaard , over de Middenlandfche Zee : gelyk Strabo dit niet onduifter te kennen geeft, ( Geogr. Lib. XIV.) Naar de opgave van Jofepbus, (de Bell. Lib. III. cap. 15- fol. 855-) » was ZY " echter geenfins de veiligfte : vermits de fchepen " aldaar te zeer waren blootgefteld , voor de noor" delyke winden; die de Zeebaaren , met zo veel geweld deze haven inftuwden, dat de fchepen , Zz 3 " te. De ftad elve is iet zo eer belicht , als vel haare fa-ven, nzonder-' Leid ten yde van 'alomo. Oe Haven rail Joppe nader beschreven.  En daar t>y, het geval des Propheets Jona aangehaald. Waaruil fcet ver4schtzel * tegen de klippen , zich te barften ftieten." Het fchynt dat de mond der haven van Joppe , die noordwaard uitzag, te wyd, en dat men die's tyds noch niet zo wel was afgericht, op de konft van Mouille's te maaken, waar door men de havens kan vernauwen, zo dat de fchepen achter dezelve veilig liggen. Van deze haven van Joppe, hebben wy daarna, meer dingen te zeggen. Hier mag, inmiddels, niet verzwegen worden , het bekend ongeval , dat den Propheet Jona wedervoer , ten ftraffe zyner weêrftrevigheid , tegen Gods bevel: vermits hy , gelaft, naar Nineve te gaan , en derzelver inwooneren tot boetvaerdigheid te vermaanen , daar tegen , in de haven van Joppe fcheep ging, om te vlieden naar Tbarfis; (waarfchynlyk , de ftad Tharfis in Cilicie') maar nauwelyks Zee gekozen had , of wierd, wegens eenen om zynentwille^ntftaanen ftorm , door het lot verwezen , om te worden buiten boord geworpen ; en door eenen grooten Dolfyn , of eenig ander Zee-monfter , ingezwolgen : hoewel ook na verloop van drie dagen en nachten, door het zelve, weder op het land uitgefpuwd. Welke gebeurtenisfe, als een zamenloop van veele wonderen , in het breede verhaald word, Jona I. en II. en daarna, door den Zaligmaker , kortlyk aangetrokken , en voorbeeldig op zich zelve toegepaft, betreklyk tot zynen dood en opftandinge, Matth. XII. 40. Wy moeten by dit verhaal noch wat ftille ftaan : en aanmerken, dat, zo dra het door geruchte tot de Heidenen * gekomen is , naar de gedachten der Ge *. Dit zelve merkwaerdig geval moet , zeker , onder de Betdenen, ook , Zonder dat zy het zelve uit de geweide ge{chi. denifle hebben behoeven over te neemen , zeer rafch verbreid geworden zyn: dewyl, onder Jonas reisgenooten, zich be-  Joppe. 719 Geleerden , aanleiding gegeven heeft, tot het verdicbtzel van Andromcda , de dochter van Cepbeus en naiïeopea; welke Andromêda, als ware, ten ttratfe voor de trotsheid haarer moeder, die zich beroemd had , boven alle de Nimpben in fchoonheid uittemunten , door die zelve Nimpben, aan een' rot(leen , by de haven van Joppe , met ketenen gekluisterd zoude geweeft zyn , om door een Zeegedrocht te worden verflonden: maar, door zekeren Perfeus, die dit Zeegedrocht gedood had, noch gelukkig verloft Dat dit verdichtzel te Joppe fhuis gebracht word, zien wy W Strabo, (Geogr. Lib. XVI.) Pomponius Mela, (de Situ Orbis, Lib I. cap :i1.) ea Plinius, (Hifior. Lib. V. cap. 13. ) die alle dit zei ve geval opgeven , als by Joppe gebeurd : hoewe alleen de laatftgemelde, elders (l.c. cap. 310 ™& " dat Andromêda, op het eiland Paria , gelegei » jn het gezicht van Joppe , en het welk geheel ui " ééne ftad beftond , voor het gemelde Zeemonfte » bloodgefteld geweeft zy." Jofepbus zelve fchryf van Joppe , (de Bell. Lib. III. cap. 15- M 85S-. » dat in zynen tyd, by deze ftad noch getoon, V Wierden , de overblyfzeien der ketenen , aan wel v ke Andromêda gebonden zou geweeft zyn.- Oe lyk mede Hieronymus, (in Comm. ad Jon. cap. 1. Daarna , is die overleveringe geheel verlooren gt raakt De Heer Henr. Myrïke , te Joppe zyn de was nieuwsgierig , deze fleenrotze te zien : doch wift hem geen der inwooneren , (offchoon er ve( le fteenrotzen aan de haven gevonden wierden) die 3.e bevonden hebben allerly vreemdelingen, dietot m de1 oog: oetuieen waren geweeft : en daar onder ook veele-. Heidenen fan anderrPlaatJn: als blykt, inzonderheid , uit-.Jen. I. 7. Ilwaar men leeft , dat, als i\c fiom aanving , door de bejiaauwheid, tik **»riep vjnm God. Zz 4 vztiAndrt* mé Ja gefprooteafchynt. p t ) 1 ) 3 > n n  Wat in de Boiken dei Machabeen, van Joppe vermeldSsrord. 7 20 Joppe. aan te wyzen: noch iets daar van te zeggen. Zie zyne Reize door Kanaan. bladz. 8. Het blykt zelfs ook niet, dat dit verfierfel , door de heidenfcbe Dichters , waarlyk , tot de ftad Joppe toepaslyk ge» maakt word. Dewyl, daar tegen, de Fabel gefcbiedeniffe, in de gevallen van Perfeus en Andromêda, fomwylen gewaagt, van eene ftad Jöpolis, in Syrië, aan de Orontes gelegen , alwaar die zelve Perfeus ter eere der Godinne Jö, (door welke de Maan verbeeld wierd) eenen tempel zou gefticht hebben ; zo meend de Heer Reland, (Palefl. pag. 866.) dat dit verdichtzel, door eene verwarringe der beide naamen, Joppe en Jöpolis, verkeerdelyk aan de ftad Joppe , toegefchreven zy : des te meer , vermits het geval van Jona , by Joppe waarlyk gebeurd , met dat van Andromêda, eenige flauwe overeenftem? ming heeft. Buiten en behalven de twee aangehaalde gevallen, ziet men geen gewag , van Joppe , in de Schriften des Ouden Teflaments. Maar, uit de Boeken der Machabeën , vernemen wy, dat die ftad veelmaalen, in de troebele tyden , geduurende de regeeringe der Macbabeëfcbe Vorflen , de Oorlogs Onheilen onderworpen geweeft is. Dewyl zy eene Syrifche bezetting ingenomen had , wierd zy door de Vorft Jonathan, met een heir van 10000. mannen in het gezicht van het Syrifch heirleger , onder den Veldheer Apollonius , door geweld vermeefterd. Zie 1 Mach. X. 74 —- 76. Waarna , deszelfs broeder , Simon , de haven van Joppe verbeeterde en de ftad verfterkte. Zie Hoofdfl. XIV. 5, 34. Doch , eenigen tyd daarna , heeft Judas de Macbabeër , die ftad overvallende , de haven en de daarin leggende fchepen verbrand: en het volk, dat derwaards gevlucht was, doen ombrengen, om wrake te nemen, wegens den □oord, door de borgers gepleegt, aan omtrent 200,  Joppe. "2i 200. Joden , mede inwooneren dezer flad, die zy op eene bedrieglyke wyze in de Zee hadden doen verdrinken. Zie 1 Mach. XII. 3 7- In den eerflen tyd des Nieuwen Teftaments , is Joppe merkwaerdig geworden , door de bedryven van Petrus, binnen deze ftad. Ter gelegenheid van het flerfgeval van Tabitha , door twee Difcipelen . uit Lydda, (welke naby Joppe lag) derwaards ontboden , heeft hy deze Godzalige Vrouwe aldaar op gewekt: en door dit middel, gevoegt, by de ver. kondiginge van het Euangelie , veele der inwoone ren tot het Cbriftendom bekeerd : Zie Handel. IX, 36 — 42. Van het Huis, waar in deze Tabitht zou gewoond hebben , worden noch heden de over blyfzelen aangewezen , niet verre van de puinen de ftad , op den weg naar Jerufalem. Vid. Quarefmii Eluc. Terr. S. Tom. II. fol. 6. In het buis van ze keren Simon een' leêrbereider , geflaan hebbende aai het einde dezer ftad , by de Zee , eenen tyd lanj zyn' intrek nemende , wierd dien zeiven Apoftel aldaar, op het midden des dags , op het dak ge klommen om te bidden, dat nadruklyk gezichte ver toond , van een groot linnen - laken , uit den heme neêrgelaaten, en vervuld met allerly zoort van die ren : en hem gelaft dezelve te Jlacbten en te eeten^ ten voorfpel van de bekeeringe der Heidenen , di toen kort aanftaande was. Gelyk , ook Petrus tei flond de vervullinge daarvan verneemen mogt, doo drie mannen , ter zeiver tyd , door Kornelius de Roomfcben Hoofdman , hem uit Cefarea toegezonden om hem tot zich te ontbieden ; die ook als de eet fieling onder de Heidenen, met zyn ganfche huisgezin door deszelfs dieiift, zou worden toegebracht. Zi Handel. X. en Hoofdfl. XI. 5 — °P de Plaa ze waar dit Huis geflaan zoude hebben , is daa; Zz 5 1 In de Handelingender Apojle-' len, word Joppein de bedryven van Petrus dikwerf gedagt. i > j I > 1 r 1 s » e i  Die fta heeft yee yan deRo meiaen ge leden. 72a Joppe. na eene Kapél gefticht, die aan den H. Petrus was toegeweid. Vid. Quaresmius l. c. \ Door de Romeinen , is de ftad Joppe tweemaal I jammerlyk verwoeft. Eerft door den Veldheer Ceftius, ;die dezelve te gelyk te land en te water ingefloten' en daar door den inwooneren , alle gelegenheid ter pntvliedinge benomen hebbende , na eene korten weêrftand door ftorm verroverde , de inwooneren ombracht en de ftad aan de vlammen opofferde. Jofepbus, die dit ongeval befchryft, (de Bell. Lib. II. cap. 22. fol. 818.) verhaald , dat by die gelegenheid 8400. ingezetenen , door de Roomfche Soldaaten , gedood wierden. En na dat, eenigen tyd daar na , de Joden die ftad weder opgebouwd, en in de haven verfcheiden Rooffcbepen uitgeruft hadden , door welke zy de ganfche Zee langs Syrië en Pbenicie tot aan Egypten onveilig maakten , en zich met grooten buit verrykten , heeft Fejpafianus die ftad andermaal , en wel des nachts , niet wel bewaakt , by verraffchinge ingenomen. De burgers, door dit onverwacht toeval ontzet, vluchtten wel terftond naar hunne fchepen , met welke zy , omtrent ter afftand van een pylfchoot , in Zee ftaken : dan vroeg in den morgenftond , ontftak een zeer hevige ftorm, die de gemelde fchepen , tegen de hooge en fteile klippen , welke aldaar overal langs den ftrand ftaan, verbryffelde, en het volk dat daar in gevlucht was ' deed vergaan. Waar na Vefpafianm , de ftad zelve , ten einde zy niet langer zou verftrekken tot Een fcbuilplaats voor de Zeeroovers, geheel deed Hechten : en op derzelver grond eene fterkte ftichte; welke hy bezette met krygsvolk , op dat ook het omliggende land , voor de ftroperyen zoude beveiligt worden: gelyk dezelve Jofepbus verhaald. (de Bell. Lib. III. cap. 15. fol. 855.) Aaa  Joppe. 723 Aan alle deze onluften , hebben waarfchynlyk alleen de Joden, en geene Cbriftenen deel gehad. Deze laatften zullen, (gelyk uic de andere fteden van Paleftina) naar elders gevlucht zyn, zo dra de oorlog tegen de Romeinen , dagelyks ernftiger wordende , aan dit geheele land , den ondergang voorfpelde. Doch, toen, onder de regeering van Konftantin den Grooten , de Cbriftelyke Godidienft , die door de groote vervolgingen , in deze geweften genoegzaam uitgerooid was, aldaar weder begon t< herleven , wierd het getal der Christenen, binnei deze ftad, (die immiddels weêr herbouwd was) ge noegzaam vermenigvuldigt , pm in dezelven eenei Bisschops Zetel te ftichten. Dit blykt : vermits onder de BiJJcboppen , die de handelingen der Kerk vergadering van Epbefen onderfchreven hebben , i den jaare 431. mede word aangetroffen , zekere E dus, Biffchop \&n Joppe: en in die derKerkvergaderin van Konftantinopolen, in den jaare 536. zekere Elia Vid. Car. a S. Paulo, Geogr. Sacr. fol. 305. Jop} was, derhalven, onder de Bisdommen van het ze genoemde Paleftina Prima, of het Eerfte Paleftina aangefchreven. In de daarna volgende eeuw, en wel in den ja: re 636. als de Arabifche Kalif, Omar, met zyn Saraceenen , dit geheele land verroverde , is Jopj mede onder de magt dezer ongeloovigen geraakt en daar onder gebleven , tot aan den zogenoemde Heiligen Oorlog ; die met het einde der Xlde eeuw zynen aanvang nam. Toen wierd Joppe weder, zonder eenigen tege ftand , door de'Chriftenen bemagtigt. Wilb. Tyrv, verhaald, (de Bell. Sacr. Lib. VUL cap. 9.) dat d ftad,even voor de komft van hetChriftenheir in h Heilige Land, door haare eigen inwooneren was ve laaten: dewyl zy zich niet vertrouwden, op deftei [n volgenJe tyden, wierdyapbe eene Bijfchoply* ke flad, onder de Chrijlenenï \ 1 s 1 g e 1» ' En daarna e door de ig Saraceenen .overheerd. n » *" Door de IS Cbriftenen, je geduuren» et.de denH. Oorlog, t- herwonk-nen: te  en'geraak te toen, tot eene zonderlin gen bloei finnd. I ; 724 Joppe. te van derzelver veftingwerken : en dat de Cbriftenen , mitsdien het Slot, (het welk fchynt in eenigen ftaat van tegenweêr geweeft te zyn ) in bewaaring hielden : jaa , dat immiddels , een fcbeepsvloot van Genuefen , die geduurende het beleg van Jerufalem , tot verfterkinge van het Chriften heir, gezonden wierden , aldaar belandde, om den togt verder naar de gemelde hoofdftad voort te zetten Ter zeiver tyd wierd de Bisschoplyke Zetel weder aan Joppe herfteld, en dezelve, aan het Aartsbisdom van Cefarea Paleftina, onderhoorig gemaakt. Ook wierd die ftad , ten aanzien der borgerlyke regeeringe , vereerd , met den titel van een Graafschap : geiyk men van Graven van Joppe*, veelmaal, by Wilhelmus Tyrius , (in Libr. de Bell. Sacr.) gewag gemaakt vind. . Joppe, dus in handen der Cbriftenen zynde, wierd zy door den Koning Balduin, en daar na door meer 1 andere hoofden van het Chriften heir, verfterkt: en ;begon zedert dien tyd, ongemeen te bloeijen : zo verre , dat zy eene der voornaamfte en beroemfte fteden dezes lands wierd. Zy was toen eene volkryke koopftad , overvloeijende van allerly voaaren , die t'elkens wierden af- en aangevoerd , en aldaar' op de merkten, in het openbaar wierden aangeveild! Ook bevonden zich binnen die ftad verfcheiden Factoors van Koophandel. En vermits de haven toen genoegzaam ruim en veilig was, zag men ze dage- lyks *-Pe Graaflyke Titel is , met opzicht tot Joppe waarfchynlyk , noch in wezen. Immers, was ze noch , in' de XVIde eeuw : want Job. Kootwyk , die in den jaare ij-oS naar het Heilig Land gereift heeft, verhaald , (Itmerf. Hierol'. M£. 136.) dat dezelve, in zynen tyd, gevoerd wierd , by een' voornaam Heer , uit het Edel geflacht van Contar'eno, ■e Venetië; die gemeeniyk , Conté del Zaffo, dat is, Grove 'ia Zaffo, (Joffo ) genoemt wierd.  joppe. 725 Ivks vervuld met fchepen , die in- en uitliepen , koophandel doende naar alle landen. Vid. Abulfeda, cit per Alb. Scbultens , in Ind. Geogr. ad vit. Saladini, ad -voc. J a f f a. De meefte krygstroepen , die geduurende den Heiligen Oorlog, ter Zee, van tyd tot tyd , derwaards gezonden wierden , door de Chriften Mogenheden van Europa , kwaamen m deze haven aan: gelyk dezelve ook de gemeene plaats van belandinge was , voor alle de Bedevaartreizigers, die naar Jerufalem wilden , ter bezoekinge van het heilig graf: vermits zy uit deze haven als de naafte by Jerufalem, de kortfte landreize derwaards behoefden te doen. Hier door mag men denken , dat in die voonge tyden , toen de Bedevaarten zo menigvuldig plagten te gefchieden , de ftad Joppe altoos griemelde, door de menigte der vreemdelingen. Zelfs , na dat deze ftad, die meenige hardnekkige belegeringe der ongeloovigen had konnen verduuren, eindelyk m den jaare 1188. door den beruchten Saldin , Sultan van Egypte, den Chriftenen ontnomen was,.ja, geduurende al den tyd, wanneer zy onder het gebied der Turkfche Keizers heeft moeten bukken , bleef zy , echter , de gewoone plaats van belandinge der Bedevaartreizigers. Naar Jaffa gaan , was daarom zo veel gezegt, als, ter Bedevaard naar het Heilig Land te reizen. En dewyl deze reizen , zedert de Turken dir. land onder hun'bedwang gekregen hebben, langs hoe meer zorglyk wierden , des men zeer weinigen, van die dezelve reize ondernomen hadden, behouden zag te rugge keeren, is van daar een fpreekwoord geworden, het welk zelfs noch heden ten dage onder ons in zwang gaat; waar door men willende beduiden , dat iemand eene gevaarlyke reize ondernomen heeft, gewoon is te zeggen : Hy is naar Jaffa. Hoewel, van deze tegten naar Jaffa), ? ooï [nzonder-? ïeid, door Je menig-i :e der Bt^ devaart'eizAgers,'die aldaar plagten te belanden.  gelyk oc noch heden. Die 't zei ve voorrecht genieten , al hoewel z; ook bele wierden, naar Jeru falem , te reizen. 72C Joppe. ook noch een tweede fpreekwoord , van eene ande. re beteekeniffe, ontleend is: naamlyk, in Jaffa liggen : het welk zo veel gezegt is, als uitruflen van eene moeüyke reize : dewyl de Bedevaartreizigers, als zy , na veele ongemakken op Zee te hebben uitgedaan , te Jaffa belanden , aldaar plachten uit te ruften. k Die zelfs noch heden dergelyke Bedevaarten naar Jerufalem doen, ( welker getal, echter, in deze tyden niet menigvuldig is ) belanden nergens dan te Joppe: alwaar zy gemeenlyk hunnen intrek neemen, in zeker buis , ftaande aan de Zeekant, dat aan het Franciskaner Kloofter van St. Salvator te Jerufalem behoord, en het Hospitium genoemt word: in het welk zich ook bevind , een zogenoemde Procurator, en zomwylen meer andere Manneken, door den Gardiaan van het gemelde Kloofter derwaards gezonden; die deze vreemdelingen te recht helpt, zo in het betaalen der kaffers of tollen , aan den Turkfchen Bevelhebber dezer plaats , ( beftaande gemeenlyk in veertien Ryksdaalers) als in het bezorgen der muilezels , om de landreize naar Jerufalem te volbrengen : waar voor zy den zeiven ook eenig geld hebben ter hand te ftellen. ■ Jaa zo groot voorrecht is aan Joppe verknocht, dat, wanneer ook zomwylen de een of ander Bedevaartreiziger , aldaar aangeland , verhinderd word, -den togt naar Jerufalem voort te zetten ; wegens ^ziekte, armoede, of gevaar van ftroperyen der Arabieren , enz. (de wil, als waare, voor de daad genomen ) hun , die zelve volle aflaat , dat is vergeeving van zonden word toegeftaan, dan of zy daadelyk te Jerufalem de heilige plaatzen bezocht en vereerd hadden: ingevolge zekere Bullen, door zommige Paufen daar toe byzonderlyk verleend. Vid. Princ. Radzivil, Itiner. Hierof. Epift. II. AI.  Joppei . 727 Alle die Joppe gezien hebben , getuigen van derzelver Hedendaagsche Gesteldheid, niet anders, dan gelyk van alle de overige fteden , dezer eertyds zo zeer gezegende Landftreek : naamlyk , dat die plaats zeer verwoeft en genoegzaam onbewoond ligt. Men ziet aldaar noch een oud vierkant flot, op eene hoogte ftaande , in welk de Turkfche Aga of Bevelhebber , die aan den Baffa van Gaza onderworpen is , woond, doch, voorts niet dan verfcheider puinhoopen van groote gebouwen , die eenigen leha duw vertoonen van haaren voorigen luifter : maar , weinige geheele huizen , die van eenig belang zyn Het welk men aan de menigvuldige verwoeftmgen die deze ftad door alle tyden onderworpen geweel is , heeft toe te fchryven. De Heer Leonh. Rau wolff, bericht daar van , (in zyne QUrêbefcbmfcun! in oic 9Jïor9cntcittÏ5cr / bladz. 3*3-) » dat 5?y/°' " getwyffeld hebben , of aldaar ooit eene ftad ge " weeft was ; ten waare hy niet eenige groote ftuk " ken der oude ftadsmuur gevonden hadde , lang den oever ; die zo naby de Zee lagen , dat me " aan zommige oorden , nauwlyks konde daar vei '* bygaan." Alleen , woonen daar, in eenige flect te hutten , zommige Mooren en Arabieren; die hur ne koft winnen , met Katoen • rederyen en Zeep-zu deryen. Dit zoort van Zeep word niet alleen te jo\ pe maar ook te Jerufalem , Rama en Lydda g< maakt : gelyk Rieb. Pokocke , («öcfc&reilnrog, tl ^crqcniattttr/ II. Deel,bladz 6.) aanteekent. Ho wel , waarfchynlyk , deze alle , onder den naa van Jerufalemfcbe Zeepe alleen bekent is , en al ot me verzonden word Deze Zeepe word gemaakt van de affche, van een zoort van heide , die daar het wild waft, en die in het voorjaar, na den1 rege: tyd, als zy het zwaarft en het vetft is, afgefnedei in daar toe gemaakte kuilen, in de aarde, aan brai I 3c heien- llaagfche vervallen \oefiand yan Jopp* befchre- vcn. t : I 1 s i )X n 1• in 1- 1, id  ïls med van de. Hi, •ven deze ftad. ( 1 De Print•verbeeldin-1gen van . Jm t I e 8 c 1 z d 72 3 Joppe. geftoken word. Zie Jon. Kortens, SKeifC hacf) fctltf ®e(o6tm Scmfce / w«fe. i00. e Ook is de Haven van >^e jegenwoordig, in een' ■zeer zoberert ftaat: en veel eer een rede, dan een 'haven , te noemen. Het geen oudtyds de eigenlyke haven was, (zynde een kleine inham, tuffchen de rotzen , naaft aan de ftad, is nu met zo veel zand begroeid , dat dezelve niet meer vaarbaar is, dan voor zeer kleine fcheepjes : en heeft daar by verfcheiden klippen , gelyks waters , die aan de fchepen gevaarlyk zouden zyn. Hierom zyn de fchepen genoodzaakt , omtrent eene halve myl wegs van het land, ten anker te blyven liggen : en worden dan , de perfoonen en goederen , met booten , af- en aangevoerd. Zie Egmond van der Nyenburg, Reize door Palejlina, bladz. 306. De Haven fchynt niet zo zeer, alleen , door gebrek van onderhoud vervallen , dan wel opzetlyk bedorven , door de Saraceenen; die alle de havens van dit land vernield hebben , ten einde den Cbriftenen, die geduurende den Heiligen Oorlog, t'elkens uit Europa overkwamen, het landen moeilyk, en zelfs ondoenlyk te maken, vlen ziet ook, langs den oever , by Joppe, noch )verblyfzelen van eenige Jlerkten, welke gediend lebben, om het inloopen der fchepen te beletten. Wy treffen , in veelerly Reisbefcbryvingen , vetcheiden Afbeeldingen aan , zo van de ftad, als an de Haven , zo als zy zich jegenwoordig vooroen ; die eenigermate van elkander verfchillen. )och wy zouden meeft vertrouwen ftellen , op de chtheid der Afbeeldingen, die de vermaarde ReizU ?r en Konftjchilder , Kom. de Bruin , mededeeld : in zyne Reizen, bladz. 244,245.) alwaar wy twee rintverbeeldingen van Joppe aantreffen , door hem dve geteekent, en daarna in het koper gebracht : ï ééne , zo als zy zich uit Zee opdoed: en de ander?  i dëré van het land, aan de noordzydê. Het zal den I Lezer niet onaangenaam zyn , dat wy hier doen volI gen , het kort eh nauwkeurig naricht , het welk I gemelde Schryver , aangaande den jegenwoordigeh \toeftand van Joppe, (ter zeiver plaatze) opgeeft: " Deze plaats , (fchryft hy) wel eer, eeüe taant\i" lyke ftad, is jegenwoordig van ganfch geen be: * lang: eri daar van is niets meer, in zyn geheel, " overig. Zy ligt aan de Zeekant, tegen het ge* bergte aan : en vertoont zich in een' zeer zoberen i " ftaat. Een ftuk wegs in het water, ziet men noch i ',' veele groote brokken van oude gebouwen uitfteeken; i " die zich iri het ronde ftrekken, en als een Haven, " voor de kleine vaartuigen , dienen. • Ter flinker • s' zyde , ten deele in Zee, ftaat noch een gedeelte ! " van een' ouden zwaaren tooren: en op het geberg^ " te, een groot ouderwetfch Kafteel. Het huis daar i " men gelogeerd is, ftaat aan de Zeekant. Aan da ; " landzyde , ontmoet men ook noch i vërfeheidea " ruïnen. " Dus veel van Joppe. Wy komen vervolgens-aan R A M L Ai Hier voor, '(bladz. 483.) is van deze ftad Ram, la , (die ook Ramle , Remle , Ramola en Ramula i genoemt word, by dè Arabieren) in het verbygaah, jgefproken : en daar van aangemerkt V dat'dezelve , jidöor zommige H. Landbefcbryvers, gehouden wierd, voor dié ftad' Rama , op Epbraims gebergte : die 'ilzelve ftad , van welke in de gefchiedeniffe van Sasriiuel dikwerf word gewaagt:' en is die zelve gevoé- llen , hoé 'zeer gemeen , ónder de hedendaagfche \lCbriftenen dés Heiligen Lands, door ons, met recht 'si weéifprooken : voornaamlyk , om reden , dat dé§ ilDeel II, SM, Aaa zt UamU l moet van Rama on« derfcheiden woi° den.  Lïgt nab] foppe. Deze ftad is in laate ren tyd , door de Msihome' thuantn, eerft gebouwd. 730 Ramla. ze ftad, op geen gebergte , maar in een vlakte gelegen is. • Dus word dezelve ook noch aangetroffen, naamlyk , in eene groote vlakte , op den weg, van Joppe naar Jerufalem, ter afftand van twee uuren , of gelyk anderen zeggen , drie, tot vier uuren gaans , ooftwaard van de eerftgemelde : weshalven, alle de Pelgrims, in dezen togt, altyd daar doortrekken. Den ouden naam dezer ftad , zegt JVilb. Tyrius, \(de Bell. Sacr. Lib. X. cap. 17. fol. m. 220.) nergens gevonden te hebben: het welk ook niet vreemd is: dewyl zy niet kan gerekend worden , onder de fteden , wie'r naamen in de geweide en ongeweide Schriften der Ouden, waren aangeteekend. De Heer Reland bewyft , (Paleft. pag. 959-) "it; den Arabifchen Schryver , Abulfeda, dat deze ftad , in laateren tyd, .na de verwoefting van Lydda, door zekeren Soliman , Abdul-Meliks zoon , gefticht zy. Zy was, in den tyd , toen de Saraceenen dit land bezeten , en de Vorften van Mabometbs geflachte, het zelve beheerfcht hebben , eene groote , volkryke en welgefterkte ftad. Zy word veelmaal genoemt, in den zogenoemden Heiligen Oorlog; wanneer zy, meer dan eens, dan door de Cbriftenen, dan door de Saraceenen , daar na door de Turken , gewonnen en weder verlooren is. Met derzelver allereerfte verwinninge , door de Cbriftenen , heeft het zich even gelyk met Joppe, toegedragen : vermits, alleen het geruchte van het aannaderend Chriften beir , de inwooneren , met zo grooten fchrik vervulde , dat zy zich aldaar niet veilig achtende , hunne ftad verlieten en gezaamlyk de wyk namen , naar Askalon : waar door de Chriftenen, zonder tegenftand, meester van dezelve wierden. Vid. Wilb. Tyrius, l. c. fol. 221. De-  Ramla. 731' Dewyl , derhalven, dit Ramla , als in zo veel iaateren tyd gebouwd, nergens voorkomt in de Hei-'* lige Schrift , en dus uit de zelve niets kan worden] aangehaald , het welk tot deze ftad zoude betreklyk, te maken zyn, zo zullen wy ons alleen moeten ver-j genoegen , met de eene en andere narichten , aan J gaande derzelver Hedendaagschen Toestand, uit' de befte Reisbefcbry vingen , voort te brengen. Zy is thans van haare muur geheel ontbloot, en zonder ■poorten: dus niet meer dan een Vlek te achten: doch taamlyk groot , en vermakelyk van gelegenheid zynde de vlakte daar rondom heen , (doorgaans , de vlakte Sephala genoemt) eene der vrucht» baarfie , die ergens in dit land gezien word. Men kan uit de veelvuldige puinhoopen van gebouwen, daar omtrent genoeg befpeuren , dat de oude flad zich veel verder uitgeftrekt hebbe. De huizen daar binnen , zyn doorgaans laag , en van niet meer dan ééne verdiepinge : daar by van dikke muüren voorzien , en boven een verwulft, om de inwooneren des te beeter tegen de groote hitte te konnen doed beftaan. De deuren zyn met voordacht laag gemaakt , ten einde de Arabieren , die daaromftreeks geduurig omzwerven , niet met hunne paerden daar zouden konnen binnen komen. De Mooren en Turken , die de meeften In getal Zyn , onder de inwooneren dezer plaats , hebben daar verfcheiden Moskeên : waarvan de twee grootfte , voorheen , Chriften Kerken geweeft zyn. De ééne was toegeweid , aan den H. Johannes den Euangelift : en de andere , aan de zogenoemde XL. Martelaaren; aangaande welke, de Overlevering wil, dat zy te Sebafte , in Armenië , onder het Stadhöuderfchap van Agrikolaus , voor de waarheid , zouden geftorven zyn , en hunne beenderen herwaards gebragt: hoewel de Kardinaal BannW) die ook alle Ma 3 é EeDigé? anmer- ;ingen, angaande Ie jegenvoordige\efteldheid lezer ftadj Onder: welker jpcnbaare *ebouiven,ToofJnaamlyk ? t we Maks* methaanfche Motkeën uitmunten. f  En een Kloofier der Tranciskaanen. aitódnxj j i A ( il 732 Ramla. de naamen dezer XL. Martelaaren opgeeft , zégt,, dat derzelver reliquien naar Italië vervoerd zyn. (Arinal. Ecclef, Tom. III. fub anno 316 ) Deze beiden Kerken zyn by de Roomsgezinde inwooneren dezer plaatze , in groote achting : dan , durven , zedert zy in Turkfcbe Moskeen veranderd zyn, dezelve niet ingaan, noch betreden. Die zelve Roomsgezinden bezitten aldaar mede , een zeer fraai Klooster , door Filips den Goeden , Hertog van Ëourgonje, gefticht : in welk doorgaans 6. of 8- geeftlyken van de Franciskaner order zich onthouden, om de vreemdelingen , die aldaar hunne intrek neemen , als zy van Joppe naar Jerufalem, en wederom reizen , te huisveften en op' te paffen. Den Pelgrims , word door deze Monniken beduid , dat op de plaats van dit Kloofter , wel eer het Huis van Nikodemus zou geftaan hebben , dien vroomen Raadsheer , die zo veel deel gehad heeft , aan 's Heilands begravinge : en dit woTd by alle Roomsgezinden blindeling aangenomen. Doch het is vermoedelyk , dat zy in den pcrfoon zich vergiffen , En door Nikodemus te noemen , zynen amptgenoot , fosEPH van Arimathea , gemeend willen hebben. Dit laatfte zou , toch, niet van allen fchyn berooft jyn , byaldien men dan ook te gelyk met de Chrifteven in het HeiUg Land , in één gevoelen was, dat, jaamlyk, (gelyk hier voor is aangemerkt) Ramla j iie zelve ftad Rama was , die zo beroemt is, in de ;eweide gefchiedeniflen : want dit Rama word (het velk wy hier voor , bladz 495 497. bewezen lebben ) gehouden , voor Arimathea , waar deze ofeph was gebooren, en van welke hy zyn' naam mtleend had. * Ook bericht J. Kootwyk, (Mn. Hie- 7» Het !s» derhalven , g eene vergijjinge van den Heer Myrit, als hy , {hz.pt Mze don Kanton , bladz. U.) fchryfV- » Dat  Ramla. 733 Hierof. pag. 139.) dat by dit Kloofter noeh te zien zy , een Kapelle, in welke wel eer bewaard was geworden , een zeer oud kruis, dat door dien zeiven Nikodemus, eigenhandig zoude gemaakt zyn : maar, het welk daarna naar Lucca , in Italië, overgevoerd was . en aldaar , by de inwooneren , in groote waerde gehouden wierd. Dit Kloofter , het welk , eenigen tyd voorheen, zeer begon te vervallen , en zelfs met eene inftortinge gedreigt wierd, is , niet lang geleden , weêr treflyk opgehaald. Jon Kortens merkt aan , (in zyne 9teijC nad) fcettt ©C(o&tM SlWt>e/ bladz. 35.) dat zodaanig eene verbeetering, zedert eene halve eeuw , niet alleen aan dit , maar ook aan alle de andere Kloofters , die de Frmciskaanen in het Heilig Land bezitten , wedervaaren zy : en dat men dit aan de rykere liefdegaaven , die jaarlyks uit Europa derwaard overgemaakt worden , toe te fchryven hebbe. Desgelyks, dat daar door veroorzaakt zy , dat het getal der Kloofterlingen menigvuldiger word , dan voorheen : zo verre zelfs , dat, waar voorheen ïlegts 8. of 10. hunner, nu ili zommige , wel 20. onderhouden worden. Voorts, Dat dit Kloofter , naar de overlevering , op de plaats van „ Nikobemus huis , gebouwd zy." Gelyk de Heer J.H. Reits, in zyne aantekeningen . op die gemelde Reisbefchryvmge , zich uitlaat: want, de Heer Myrike fteld dit alleen ter neer, op rekening der Manneken, die de plaats, waar op dit Kloofter ftaat , voor het huis van Nikodemus, dus verkeerdlyk, hem opgegeven hadden. En ter zeiver wyze f preekt daar van , niet de Heer Myrike alleen : maar dit doen alle de andere Reisbefchryveren. Alleen hebbe gemerkt, dat de Heer Egmond van der Nmnburg , de vergiffinge der Monmken ontdekkende, dit heeft veranderd , zeggende : „ Naar het zeggen der Vaders . „ (Paters ) aldaar , zou deze Kerk het huis van J o s e ph „van Arimathea bevatten : of liever , op deszelfs 8> J ƒ1. en elders meermaalen.  Ramla. 735 manen, die van Kairo in Egypte , naar Damaskus , jleppo, Smirna en Konftantinopolen, reizen . moeten nier dóór of langs heentrekken: het welk dan, Sen inwooneren, veel vertier van allerly levens, mTddelen veroorzaakt. Ten gerieve van zodaanige reizende gezelfchappen , ftaan twee Karavanferas, dat is gemeene Lands-berbergen , binnen deze plaats; waar in zy vry hunnen intrek konnen neemen_ Men ziet mede een fraaje Afbeelding van Ranüa en deszelfs ommeland, door Kom. ie Bruin gemaakt, in zyne Reisbefcbryvinge gevocgt, bladz. 247. L Y D D A. Zonder twyffel, is Lydda de zelve ftad, die in de Schriften des Oude Teftament, ^, (Lodjm de Overzettinge der LXX. \SS , genoemt was. Zy word," » Cbron. VIII. i*. aangemerkt als eene ftad, aan een der geflachte van Benjamins ftamme, be-, hoorende. Gelyk , ook de kinderen , dat is, de mnoorenue , , worden gere- wooneren van Loa , &zr. xi. j j- ° k^nd , onder die van Benjamins ftamme, welke na de Babylonifche gevangeniffe , naar hun Vaderland te rug gekeerd zyn. En eindelyk, zien wy de ftad Lod Neb. XI. 35. voorkomen , onder de fteden , die door de Benjaminiten, ter gemelder tyd, weder van nieuws in bezit genomen wierden. Zeker , alhoewel , in de lyfte van Benjamins fteden , U*. XVIII.) daar van niets gemeld word , en om die reden , bedenkelyk is , of Benjamin reeds, van den tyd de eerfte bezitneeminge van het Land Kanaan deze ftad, als binnen de grenzen zyns erfdeels gekgen, dadelyk bezeten hebbe blykt uit dit aange haalde genoegzaam, dat onder de fteden, welk. 5£j£*5 daarna bekomen heeft, (ten minften n J Aaa 4 a liet word jewezen, lat Lydda, n het Oude Teft. lod genoemt i$i \ s  1( yan Sa tnarie, to Judeë, overgegaan. *3°* Lydda. de wederkeeringe der Joden , uit Babel) "eene zekere ftad , L o d gevonden wierd. Adrichomius , en anderen , die hem volgen , willen deze ftad , van ons Lydda onderfcheiden hebben : en plaatzen ze , zonder eenig bewys daar voor te hebben, naby den Jordaan , en dit Lydda nader by de Middenlandfche Zee. Doch , de gelykluidenheid des naams , is in dit geval genoeg , om Lod en Lydda, voor ééne en dezelve ftad te houden : des te meer, vermits de Arabieren , die naar hunne gewoonte, (hiervoor, byde befchryving van Joppe gemeld) in dezen tyd gemeenlyk , de allereerfte en oudfre naamen der fteden , weder ter baan brengen , dit Lydda , thans nimmer anders , dan Loddo noemen : het welk zy in dit geval, inzonderheid noodzakelyk geoordeeld hebben : dewyl die ftad haaren voorigen naam, iq dien tuftchentyd, geheel kwytgeraakt, en by de Criekfche Schryveren , in fteê van KvSêa., (Lydda ) gezetlyk AwttoAk : (Diospolis) geheeten was. f . De ftad Lydda zou eigenlyk aan het Landfchap t Samarie behoord , en dus niet in dit, maar in het volgende Hoofdstuk, hebben moeten verhandeld worden , byaldieu, ten dezen opzichte , niet eene merkelyke veranderinge ware voorgevallen. Immers was dezelve ftad voorheen , met haar ganfch ommeland , waarlyk tot Samarie gerekend: maar door den Syrifchen Koning, Demetrius Soter, ten tyde van den Machabeëfchen Vorft , Jonathan , en ter vergeldinge van deszelfs hem gedaane dienften , van Samarie af- Hiervan ftrekt , inzonderheid , ten bewys , het geen de Heer Weffeling , i,« Annot. ad Antonini Jtiner. pa?, iro ) aanhaald, uit Theodoretus; die zegt : AiÏÏ* 'ii { ,S, u,«, : dat is , Lydda, is dezelve ftad, welke nu Dios¬ polis genoemt word. Desgelyks , fpreekt Hieronymus , (i„ Epita, fhio VauU) van Lydda , vtyfain Diosfulis : dat is, Lydda, nr* 4tn/ert in Diospolis. ■ ■ J ■ >  Lydda. 737 afgefcheurd, en aan judeë overgelaaten, benevens noch twee andere fteden , met derzelver omliggend gebied, naamlyk, Apheréma en Ramatbem; (Rama) welke , alle zamen , die drie Gerichten , ( w'jwo») worden genoemt, die van bet land Samarie , aan Judeë, gevoegt zyn. Zie iMacb. X. 30, 38. XI. 33. & confer, Jofepbi, Ant. Lib. XIII. cap. 8. Wy hebben, van deze zaak* in dezes II. Deels, Ijle Stuk, bladz. 28, 29. uitvoeriger gefprooken : waar wy van Judeë in het gemeen , handelden : en hier behoefd dit alleen kortlyk herhaald te worden, om den lezer te doen begrypen , op welken grond, wy de ftad Lydda , onder het Landfchap Judeö brengen. Waare dit, door andere H. Landbefchryveren, desgelyks opgemerkt, zy zouden gewislyk, de grensfcbeiding tuffchen Judeë en Samarie, anders hebben ingericht. Ten aanzien van de Ligplaats van Lydda, heb. ben wy noch iets naders aan te merken , uit de oudet ReisbeJcbryvinge van Antoninus. Deze gewaagt daar^ van , (Anton. Mn. Ed. WeJJeling. pag. 150.) onder den naam van Diospolis: en plaatft deze ftad tuffchen Betar en Jamnia , XXII. Roomfcbe mylen , van de eerft- en XII. van de laatft-genoemde. En in eene andere plaats,' (pag. 199.) XVIII. derzelver mylen, van Eleutheropolis. 1 Voorts , word van Lydda , niet alleen dikwyls , by Jofepbus gewaagt; die onder anderen, (Ant.\ Lib. XX. cap. 5. fol. 692.) daar van zegt: „ Dat; " het een vlek was, doch, van gelyke grootte, als. " eenjlad:" maar ook Hand. IX. In de Schriften des Nieuwen Teflaments , word zy wel nergens meermaalen gedacht : doch de dingen, die aldaar, aangaande die ftad, opgegeven worden , zyn des te merkwaerdiger. Ten aanzien van haare gelegenheid, leeft men vers 38. dat Lydda naby Joppe, lag: ea dewyl Aaa $ ven De lig. laats aaaewezen. Die ftad s, in de ichriften les N. T.' ;eer aannerkenswaerdigi.  Door dt 'Romeinen vernield. 738 Lydda, vers 35. ook Lydda en Sarona, in een en het zelve geval , zaamgenoemt worden , is daar uit af te neemen , dat ook deze twee, nabuurige fteden geweeft zyn. Voorts , blykt , dat binnen die ftad, reeds zeer vroeg , eene Chriften Gemeente, door den dienft der Apoftelen , gefticht zy : want , naar vers 32. gefchiede bet, dat Petrus afkwam , tot de Heiligen , die te Lydda woonden. En eindelyk, is die plaats toen berucht geworden , door een wonderwerk, dat die zelve Apoftel verrichte , aan zekeren Eneas , een' borger en inwooner die'r ftad; dien hy genas , van eene acbtjaarige geraaktheid , die anderzins een beroerte , of een bejlach geheeten word. Welk wonderwerk een middel wierd , waar door meer inwooneren, niet alleen van Lydda, maar ook van Sarona , tot het Chriftendom bekeerd wierden. Zie vers 33 35. Maar , zie hier, een ftaal der groote veranderingen , welke alle zaaken in de waereld onderhevig zyn. Die zelve ftad , in welke het Chriftendom zq wel begonnen en beveiligt was , moeft niet lang daarna , reeds in den aanvang der beroerten, onder de Room/eb Stadhouderlyke regeeringe des Joodfcben Lands , een der eerfte en bitterde vruchten daar van fmaken. Wy hebben van Jofepbus , (de Bell. Lib. II. cap. 12. fol. 818.) dat de Veldheer Ceftius, een' aanflag op Lydda fmedende , zyn kans waarnam , als de Joden , inwooneren dezer ftad, ter gelegenheid van een Loverhutten Feeft, zich naar Jerufalem begeven, en niet meer dan 50. mannen , ter bewaaringe , binnen dezelve gelaaten hadden : dus het hem weinig moeiten koften, zo dra die kleene bezettinge was afgemaakt, de ftad te overweldigen ; die hy terftond door de vlamme t'eenemaal vernielde. Of ook, ter zeiver tyd noch eenige Cbriftenen aldaar  Lydda. 739 daar gebleven , dan , of zy dit onweer by tyds ontweeken zyn , is niet blykbaar. Het laatft doed zich} op, met de meefte waarfchynlykheid. Zeker is het,, dat Lydda , na een' tyd lang verwoeft onder haare, puinhoopen gelegen te hebben , weder herfteld en zelfs eene ftad van aanzien geworden is. loen heeft zy, zo al niet vroeger * , haaren ouden naam genoegzaam verlooren : en dien van Diospolis f WoMs) aangenomen. Ik zegge , genoegzaam : want de Chriften Kerkleeraaren , waren de eenigen , die noch den ouden naam, Lydda, met welken dezelve in de Heilige Schrift wierd uitgedrukt, lierlt behouden wilden hebben. De andere naam, Diospolis luidde den Cbriftenen te leelyk , dan om den. zeiven, zonder ergerniffe , te konnen fpreeken er hooren : want hv was van den afgod Jupiter^ di< bv de Grieken veel al Dios, (A.o'f) genoemt wierd ontleend : Diospolis beteekend niet anders , dan d< (lad van Jupiter. Wanneer, en waarom deze naan aan die ftad bygelegt zy , weet men met: maar buiten twyffel is dezelve door de Heidenen daar aai gegeven: en waarfchynlyk , ter oorzaake, dat z ter eeren van dezen hunnen afgod Jupiter , aldaj eenen Tempel opgerecht hadden. Cellafius meend (Geogr. Ant. Tom. II. pag. 445-) dat dezelve reec van den een' of anderen der Griekfche Koningen, di na des Grooten Alexanders dood, het zy in LgypU * In der daad, dat de naam Diospolis , aireden voor verwoeftmge en herftellinge dezer ftad i-jJ^J^ {y, hoewel fpaarzaamer , dan daarna, is ^ £ ^ '■Metbus ■ die (dt Bell. Lib. 1. cap. S fit; 7»».) den "'T. éSZz&ezkht heeft, in de befchryvinge der gefchiec tMTt^fiobulus, een; der «^J*^ «w, hy verhaald: i*i A..«r^«« %-e«&>«» > J* "^ifééS Diospolis te rug gekeerd zynde, wel elders , (aj tvX en ééne , in Phrygie), maar met in Faltflina, et Xe'ftad toes'naams/dan J*ft, bekend geweeft, Daarna /eêr her-< iouwd, vierd zy neeft Oiospolis ?eheeten» i l » 1 f r » ,s e > '* le ft .it aa en an in ne  En is tot eene B«. fchoplyke ftad geWorden. Gelyk bok, geduurende ; den Heiligen Oorlog.'^ J 2 I t Toen wierd ( Lydda, het£ iiidom\na ?40 Lydda, het zy in Syrië geheerfcht heeft, is af te leiden ; die, men weet, het Joodfcbe Land meer dan eens onder hun geweld gehad te hebben. n Oiidertuüchen, heeft de afgodendienft der Heidenen, hoe zeer , in de eerft loopende eeuwen , na Chriftus geboorte , te Lydda doorgebroken , niet konnen verhinderen , dat daarna de zuivere Chriftelyke Godsdienfi, aldaar, in de Wde eeuw, weder is herfteld geworden. Toen wierd die zelve ftad een der Bisdommen van Palestina Pkima , dat is, het Eerfte Paleftina, en aan het Patriarchaat van Je* rufalem , onderhoorig gemaakt. Men ontmoet in de Kerklyke Gefchied-fchriften van den ouden tyd de naamen van verfcheiden Biffcboppen , die de Handelingen der algemeene Kerkvergaaderingen , welke zy mede bygewoond hadden . onderteekend hebben ; als Aètius , die der eerfte Kerk-vergadering van Nil eene. Vid. Car a S. Paulo , Geogr. Sacr. fol. 305. De Heer Reland , brengt ook by , zekeren Diöny, fius , Pbotmus , Apollonius, enz. die alle den Bisfehoplyken Stoel van Lydda bekleed hebben. Vid Pa. left pag. 878, 879. Door den inval der Saraceenen, immiddels , het chriftendom, aldaar en in deze geheele Landftreek synde t'onderbracht , hadden die der Latynfcbe of ■Vefterfche Kerke, in den Heiligen Oorlog, deze ftad netzo dra bemagtigt, of de Bisschoplyke Waar)igheid is daar aan herfteld geworden: en aan derelver Biffchop in der tyd, tegelyk het geeftyk geaed , over de naaft daar by gelegen ftad , Ramla , aevertrouwd. (Deze wierd getituleerd , als Biffchop van St rEORGE , naar zyne Kathedraale Kerk ; die aan St. 'eorg, den H. Georgius, toegeweid was *. De over- Je- *. Hier van is, onder anderen, een bewys, het affebrifi vas  lydda. H1 levering wil , dat dees Heilige , geduurende de ver-. volginge, onder eenen derRoomfche Keizeren, we-: gens den Chtiftelyken Godsdienft , daar ter plaatze, Zoude onthoofd , en düs den marteldood geftorven zvn Wilb. Tyrus verhaald, (de Bell. Sacr. Lib. VIL cap 22 ) dat de Oofterfch - Chriften Keifer Juftinia'an , deze Kerk , boven deszelfs graf , gefticht , en ter eere van hem , dus genoemt hebbe. En nadat de Saraceenen , eVen voor de aankomft van het Chriften heirleger, in het Heilig Land , deze Kerk verwoeft hadden , zou Koning Ricbard , van Engeland * , dezelve in den jaare nol. (toen hy zelve ter van zeker verdrag, iü den jaare Ui*, tuffchen de Venetters en eenige Chriften Vorften , in het Heilig Land getroffen door mih. Tyrus bygebragt : (de Ml. Sacr. Lib. XII. cap ar.) het welk door verfcheiden Prelaaten, ondertekend 1S, en onder anderen meede , door eenen Biffchop van Lydda j den welke zich fchryft: Rogerius Liddenfis , Sancti G bob om Xpifitpus: daj is, Rogier, Biffchop vanGeorge te Lydda. Confer. Jac. de Vitriaco, Hifi. HieroJ. Ub. I. cap. si. * Het laat zich zeer wel hooren, dat dees Koning Rukard, iu de eere van dien Heiligen, zo veel belang ftelde : vermits , hy reeds voor lang de Befchermheilige (Patroon) geweeft is van Engeland; alwaar hy gemeenlyk, St. Joris, word genoemt. Echter , al wat men aangaande den H. George , mt de Legeader, verneemen kan , h opgewonden , in eenige weinige duiftere en onzekere berichten , die het zelve , ten mmften by Troteflanten, meer voor een Fabel, dan eene waare geichiedenifte , doen doorgaan. Hy zou geweeft zyn , een Edelman, of Ridder uit Kappadoeie oorfpronglyk : en een tyd lang gediend , als Krygsoverfte , in het leger van Keifer , Diokle^ tiaan Als een voornaam heldenftuk , word van hem opgegeven , dat hy eenmaal te paerd zittende , met zyne lange ,■ een' gevleugeldm Draak , zou doorftoken en gedood, en daar door! zekere eenige Koningseer, die door den zelven zou verllonden zyn geworden , van den dood gered hebbeiü Bv de Engelanderen , word dit doorgaans , voor eene waarach-, tige gefchiedeniffe , aangenomen. Zekere Petrus Heyltmuf Beeft zelfs getracht , de echtheid daar van , in een byzonder gefchrift, te beweeren; het welk tot titel heeft: Th* Hiftory 't. Geargé' genoemt i jaar derzelverHoofdkerk.  Waar vai een gedeeltenoch te zien is. i 'i 1 1 742 Lydda; ter kruistogt naar het Heilig Land getrokken is) boven de grondveften der eerfte, weder hebben opgebouwd. Vid. Job. Kootwyk, Itiner. Hieraf, pag. 138. 1 Hoe het zy , deze Kerk moet eertyds groot en prachtig zyn geweeft. Dit is noch genoeg te zien , aan het achterfte gedeelte van derzelver Cboor , het welk tot heden is ftaande gebleven : waar van de meermaals gemelde Kom. de Bruin, (in zyne Reizen, bladz. 253.) ons een print-verbeelding mededeeld. Aldaar word ook door de Manneken, de plaats aangewezen, in welke , (zo niet het geheele lichaam) het afgehouwen hoofd van dezen Heiligen , zoude begraven zyn. De Turken betoonen zonderlinge eerbied voor deze plaats : en de Karavanen , die naar Mecca ter Bedevaard reizen , zyn gewoon , in het wederkeeren, aldaar eenigen tyd ftille te liggen , gebeden te doen , en aalmoefen uit te deelen , om daar of Saint George. Doch anderen erkennen het , voor een fouter verrierfel , waar door de ouden , den Heer Cbriftus hebben willen affchetzen, die Zyne Gemeente , door het doodcn Van den Helfchen Draak , van deszelfs geweld , verlof): heeft. Het is aanmerkelyk , en diend hier wel ter zake , wat de Uahometbaanfch Gezinden, van dezen H. Georgius, die te Lydia zou begraven zyn , gemaakt , en hoe zy dien, met den Heere Cbriftus , vermengt hebben : bly kende uit het naricht, het welk de Arabifche Geografbifch Woordenboek-fchryver, hier fan, by de befchryvinge van Lydda opgeeft: zeggende, (naar de Latynfcbe Vertaaling , door den Geleerden Alb. Schultens , m Lex. Geogr. ad voc. Lod. ) Eft vicus vel tppidulum, non pro:ul a Jtmfalem ; cujus in porta , Jefus , Mans, filius , occidet dntichriftum. Dat is: Lydda, is een vlek of fieedje , niet verre •jan Jemfdem gelegen ; in of onder welks poorte, Jefus, de zoon ■jan Maria , den Antichrifi dooden zal. Hier ziet men onderuffchen , de reden , waarom het teken der Ridder order van 't. Joris, (anders ook de Ridder order van den blauwen Keujfe•and genoemt) beftaat , in de af beeldinge van dien Ridder te >aerd, nevens den vliegenden Draak, die door hem gedood isf langende aan een blauw lind.  Ajalon. 743 daar door de gedachteniffe van dezen Martelaar , te vereeren. Vid Joh. Kootwyk, l. c. In Abulfeda's tyd , die in het begin der XlVae Eeuw leefde , moet Lydda noch van eenig belang se weeft zyn. Hy befchryft het: „ als een klem ?> doch zeer volkryk Jleedje. " Vid. Alb. Schultens i (lé) Dan, jegenwoordig, vertoont het zich niet dan een klein en flecht dorp , doch zeer vermaake. lyk in het geboomte gelegen , één uur gaans vat Ramla : en wel gelyk Leon. Rauwolf bericht , ter noorden : dus niet rechtsftreeks op den weg naar Je. rufalem s gelyk ik ook niet hebbe konnen bemer ken dat de Pelgrims gezetlyk daar door heen trek ken '• maar te Ramla zynde , gemeenlyk , een' uit ftap doen , om dit dorp , en aldaar de Kerk van 6f George , te bezoeken. A J A L O N. Den Naam dezer ftad , fchryven de Hebreen jsb» t (Ajjaalonj: de Grieken 'aïa«v (Aïloon): ei de Latynen Ajalon. Zy'behoorde oorfpronglyk aan den ftamme Dan gelyk zy binnen den omtrek zyner grenzen lag doch moeft daarna , aan de Leviten van Kabatl geflacht worden afgeftaan. Vergelyk Jof. XIX. M met Hoofdft. XXI. 24. ] . In het gefchied-verhaal der trefiyke verwinninge door Jofua , ter gelegenheid van het ontzet der fta Gibeon , over de Kanaaniten bevochten , word va dit Ajalon . of liever van deszelfs naby gelege Dal , gewag gemaakt , Jof. X. 12. Jofua, rum lyk , zo dra hy de vyanden zag vlieden , beducht dat de dag hem te kort zoude zyn, om zich genoej zaam ovèr dezelve te konnen wreeken , na voor; De heden* iaagfche toeftand yan Lydda befchree-, ven. » Ajalon}, * eene Priesl * terlyke ftad ƒ in den ftamme 'Dan. * is zeer '-'vermaard nigeworden^ Qdoor het ponder1 'werk ten »tyden van r. Jofua, altf daar ge- ,beurd. m — '  DCftad ii daarna, door de Tbiliftynen ingenosnen, ?44 Ajalon. God gebeden te hebben , wend zyne aahfpraak in } tot Zon en Maan , en begeerd , dat zy hunnen loopeen'wyle tyds, zullen opfchorten: Gy zonne'. (zegt hy; fta ftüle te Gibeon ! en gy maan , in bet Dal Ajalons. Uit de ligginge dezer beiden fteden , in opzicht tot elkander, zynde de eerften in het ooften, en de andere in het voeften , ( het welk uit alle de omftandigheden dezer gefchiedenilTe, zeef klaar blykt) is af te neemen , dat de maan , de zonne zal hebben voorgegaan : gelyk by eene afgaande maan , altyd gefchied. De ftad Ajalon is dus , door dit Godlyk wonderwerk, zeer beroemd geworden : en zelfs wierd , de daar by gelegen vlakte van Ajalon , boven welke die's tyds de maan, als fchynbaar ftilftaande , gezien was, lang daarna, by de Cbriftenen, die het Heilige Land bewoonden; Val de Lui na, dat is, (in deItaliaanfcbe fpraake) het Dal der Maan , geheeten : gelyk de Jood , Benjamin Tudelenfis verhaald , (Itiner. pag. 41.). Hy plaatft het zelve , niet meer dan 4. uuren gaans , (dat echter veel te weinig is) van het gebergte Gilboa : en (dat nader aan de waarheid komt) één uur gaans van de gemelde ftad Gibeon, verfta ten weflen : vermits hy van daar, door Gibeon, mar Jerufalem sereift is. ö a tt,°^?J °nder de regeering des Konings Acbaz , de Pbiliftynen , van de zuidzyde eenen gevaarlyken inval ondernomen hadden in Juda , word onder de fteden , in deze laagte, ter zeiver tyd, door hen overweldigd, ook Ajalon genoemt. 2 Cbron. XXVlll. 18. want zy hadden ingenomen, Bethfemes4 Ajalon, Gederotb , Socbo, Tbimna, Gomzo, en derzelver onderboorige plaatzen. Deze zamennoeminge van-Ajalon, met die andere , daar by gevoegde ils nabuurige fteden, in die zelve vlakte gelegen jpeft, (vermits de gelegenheid van deze wel bekend  Ajalon. 743 kend is) veel licht, om de ligplaats van Ajalon zei* Ve , nader van naby te konnen nagaan. Maar dan moet men zich te gelyk verwonderen 1 over Eufebius : hoe die (in Onom. ad voc. 'ktKuy,) I heeft konnen goedvinden , twee fteden dezes zeiven naams, niet verre van elkander te ftellen : en Ajai Ion , boven welks dal, de maan , op Jqfua's gebed i had ftil geftaan , te plaatzen XII. Roomfcbe mylen ten ooften van Betbei, en digt by Gibea en Rama , , die beiden in den ftamme Benjamin gelegen wa■ ren. Dat noch ééne andere ftad Ajalon , behalven ! deze in Dan , in den ftamme Zeeulon , en dus in i het noordlykfte deel des Lands Kanaan , gelegen I hebbe , ontkend niemand. Van deze word mel! dinge gedaan, Richt, XII. 12. Van den Richter1 ] Elon , den Zebuloniter, word aldaar gezegt i dat hy 1 ftierf , en wierd begraven te Ajalon , in den Lande : Zerulon. Doch, wy konnen ganfch geen goedJ keuring geven, aan de plaatzinge eener ftad of vlek, . (want, eigenlyk , word dit by Eufebius , Y.dy,y] , < dat is, een vlek. genoemt) inden ftamme Benjai min. Gelyk men echter zeer zelden , iemand in i eenig misverftand ziet vervallen , zonder iets te heb! ben , dat hem niet meer of min aanleidinge daar toe ! gaf, zo meene ik, in dezen gevalle , de aanleiding . | te konnen ontdekken , tot dit zelve misverftand i naamlyk , in twee byzondere plaatzen der Heïligè . Schrift, 1 Chron. VUL 13.cn 2 Cbron. XI. 10. welke deze Kerkleeraar hebben konnen in gedachten ) brengen, dat ergens in den ftamme Benjamin , eene i ftad of vlek Ajalon , moeft liggen, hoewel die zelve > plaatzen, van naby ingezien , die geenOns noodzaI kelyk vorderen. In de eerftgenoemde plaats , verhaald de Chronyh ij Schryver , dat zekere Beria en Sema , zyn geweeft, li de hoofden der vaderen der inwooneren t te Ajalon : II. Deel II. Stuk. Bbb en Het g{S voélen vad Eufebius tangaandö tweërly Ajalon > ïeeft fchyn,nog| grond i zo mïrï^ uit 1 Cbfi VIII. I3.  als > uit 2 Chron. XI. io. 74Ö Ajalon. en deze twee perfooneD waren van Benjamins ftamme , als blykt uit vergelyking van vers 1. Hier uit zou men , zonder anders onderrecht te zyn , konnen vermoeden, dat zekere ftad of vlek , Ajalon , binnen de grenzen van Benjamin, moeft gelegen hebben.* Maar, waarom niet liever gedacht ? dat de nakroojï van die gemelde hoofden der vaderen , onder de Benjaminiten , in Ajalon eerft hebben beginnen te woonen, in laateren tyd, en wel, na 's volks wederkeering uit Babel; toen de Benjaminiten vryheid hadden , zich verder uittebreiden, dan buiten de paaien van hun eerfte grond gebied . en dus ook binnen Ajalon, alhoewel, die niet hun lieden, maar den ftamme Dan, weleer behoord had : des te meer, dewyl yan de Daniten , zo wel als van de X. , andere ftammen Ifraëls , zo weinige perfoonen naar 1 het vaderland waren te rug gekeerd. Immers, ftryd hier tegen niet, een geval, dat zo veel laater zou gebeurd zyn , reeds te leezen , in het Ifte Boek der Chronieken: dewyl,naar het éénftemmend gevoelen, zo van Joodfcbe, als Chriften Uitleggeren, de beiden Boeken der Chronieken, na de voederkeeringe der Joden 1 uit Babel, en wel door Ezra, zouden gefchreven . zyn. Belangende de tweede plaats , 1 Cbron. XI. 10. al- • daar word Ajalon geteld , onder de fteden, welke : Rebabeam , in den aanvang zyner regeeringe , ver- ■ fterkte : en daar by gevoegt , dat deze de vafle fteden \ waren in Juda en Benjamin. Hier uit fchynt ,, des-- *. Ik twyffele niet, of die gemelde plaats, iChron. VIII. 1.. alwaar vers 11. gezegt word , dat Samed, de zoon van El-paal , die mede was van den ftamme 'Benjamin, de ftad 1 Lod gebouw had, heeft Eufebius desgelyks doen denken,, aan eenen ftad Lod, in Benjamin, als onderfcheiden van Lyd-ba , by Joppe .- gelyk hier voor in de befchryving van Lydda ,', is aangemeikt.  Ajalon. '?47 desgelyks, het vermoeden by Eufebius opgekomen, dat in Rebabeams tyd , toen de verdeelinge des lands , onder de XII. ftammen, noch in haar ge» heel gebleven was , eene ftad Ajalon , het zy tot Juda , het zy tot Benjamin , behoord hadde ; eh mitsdien in één van hun beider erflot gelegen: en wel, gelyk hem meeft waarfchynlyk zal hebben toegefcheenen , in den laatftgenoemden ftam. Ondertuffchen , is zeer klaar, dat dit byvoegzel, weU ke in Juda en Benjamin , de vafte fteden waren , eenvoudig niet anders aanduid , dan, in het Ryk Juda , het welk , voornaamlyk , uit de ftammen Juda en Benjamin beftond. Doch, wie , die eenige kennifle heeft van de Heilige Landbefcbryving , weet niet ? dat tot dit zelve Ryk , behoorden ook eenige fteden , der ftammen , die allernaaft paalden aan de ftammen Juda en Benjamin ? inzonderheid der ftammen Simeon en Dan ? Dus kon , derhalven , de ftad Ajalon , met het zelve recht , gerekend worden , onder de veilingen van het Ryk Juda , als wordende door de Koningen van Juda bezeten ; alhoewel zy aan de nakomelingen van Dan behoorde', en ook tot den tyd hunner gevanglyke wegvoeringe , is bewoond gebleven. Zie , eeven dit zelve geval , in Zora. Deze ftad gaat even voor Ajalon , in de gemelde lyft, der door Rebabeam gefterkte fteden : en ftaat dus , daar op , mede , dat gezegde : welke , in Juda en Benjamin , de vafte fteden waren : alhoewel men zeker weet , uit Jof XIV. 41. dat Zora zo wel als Ajalon, aan den ftamme Dan behoorde , en ook in Dan's erfdeel gelegen was. 'Er was , derhalven , geene voldoende reden , waar door Eufebius behoefde een ftad of vlek Aja" Ion , in Benjamin te plaatzen , en het zelve te on-' derfcheiden van Ajalon , in den ftamme Dan: veel, min, om dit Ajalon, in Benjamin, te houden, voorBbb 2 de En word iok 1 door ;eene aneren, geolgt,  748 Opper- en Neder Betb-Horon. de plaats, boven welks dal de Maan , als ftilftaande , zich vertoond had. Zyn vertaaler , Hieronymus , voegt daarom ook daar by : ,, dat de Joden " ftaande hielden , dat Ajalon was een vlek , II. " ( Roomfcbe) mylen van Nikopolis, op den weg naar " Jerufalem " Ook word Eufebius, door geen eenen der H. Landbefchryveren , die ooit Kaarten van dit zelve land ontworpen hebben , nagevolgt. Eindelyk, word noch van Ajalon gewag gemaakt, Ricbt. I. 5 5. en 1 Sam. XIV. 31. OPPER- en NEDER BETHH O R O N. De fteden ÏBeth-horon, hoe j eigenlyk,genoemt : en de oorff rong dezer èena/t ; minge aan-, gewezen. I 1 ] i Deze waren twee fteden van een' en den zei ven naam , naby elkander gelegen , die alleen door die bygevoegde woorden , Opper en Neder , van elkan« der wierden onderfcheiden : of eigenlyk, naar onze rertaaling, het Bovenfte en het Benedenfte Betb-Horon: Dok het Hooge en het Laage Betb-Horon. De naam , in 't Hebreeuwfcb uitgedrukt, n'in rra 9 [Betb-Horon) is tweevoudig: en zaamgefleld , van ie beiden woorden n'3 en inr> : het welke de Grieïen , met één woord , Euii9-&i§«\ , fchryven : en de Latynen Bethhoron. De Geleerde J. H. Hettingerus, wil dit \™ W , /ertaald hebben , door een plaats der bolligheden , mders gezegt, een holle plaats , of een' bolle weg : :n meend , dat een holle weg , die daar by, of omrent geweeft is, dezen naam, aan beiden fteden, toe;elegt hebbe. Vid. Ejus Differt. de Geograpbia Terr. banaan, §. XXXV. Zeker, dit luid zeer waarfchynyk, uit den aard en omftandigheden der zake zelfs. Niemand twyffeld immers , of de ééne die'r beiden leden word Opper-, en de andere, Neder Betb-  Opper- en Neder Betb-Horon. boron genoemt, dewyl de eerfte, op het gebergte , en de laatfte, in de vlakte gelegen heeft. Nu weet men, dat men de meefte bolle voegen aantreft , in den afgang van het gebergte : wat is derhalven welvoegzaamer , dan , alhier zich te verbeelden , zodaanig een' bollen voeg. van Opper- naar Neder Bethhoron , het gebergte afdaalende, naar de laagte ? welke weg, aan die beiden fteden haaren naam gegeven heeft. 'Er is, ook in 'Jofepbus , ( de Bell. Lib. M. cap. 24. fol. 821.) iets te vinden, dat ons aangaande de aanwezenheid van zodaanig een hollen weg by Beth ■ boron , ten volle onderricht. Verhaalende den vruchtloozen aanflag, door den Roomfchen Veldheer Ceftius , op Jerufalem gedaan , die hem noodzaakte , om met fchande af te trekken , naar Antipatris , zegt hy onder anderen : „ dat deze " Ceftius , zyn Krygsmagt geleidende , naar Beth" horoh , de Joden , die hem op de hielen volg" den, hem weinig benadeelden , zo lang hy over " een ruim en open land heentrok : maar, toen hy " aan de Holle Wegen, en aan de Afgangen der " hoogten , (verfta , by dit zelve Betbboron) was " genaderd , eenigen der Joden het Roomfch heir " voorkwamen , en hun beneden in den uitgang te" gen ftonden: terwyl anderen de achterften van dit " vluchtend heir , van boven naar de laagte ftieten: " dus zy, van alle zyden door de Joden omringt , " en met pylen befchoten wierden." Trouwens , die zelve Holle Weg word uitdmklyk, in de Heilige Schrift gemeld 1 en Jof. X. ixi de Afgang van Beth-boron geheeten ; die zeer aanmerklyk is geworden , ter gelegenheid van den neerlaag , der vier Kanaanitifcbe Koningen, die de ftad Gibeon meenden te verweldigen , en aldaar door Jofua geflagen wierden : want de vyanden , tot aan dezen afgang van Beth-boron, vluchtende genaderd, begonnen Bbb 3 al-  i i j Aangaande derzelver ^e/egenheid; 50 Opper- en Neder Beth ■ Horon. tldaar eerft gedood te worden , door die groote ha\elfteenen, welke van den hemel vielen , en hen jybleven tot Azeka toe: dus meer vyanden door die lagelfteenen fneuvelden , dan door het zwaard der kinleren Ifraëls. Ook gewaagt de Schryver van de Boeien der Machabeën , zo van den Opgang als den e der gang van Beth - horon , die echter beiden :én en het zelve beteekenen. Zie i Mach. IV. 16, 24. Hy is desgelyks bekend geweeft , by de Joodrcbe Meefters. Job. Ligbtfoot haald aan, (Oper. Tom. II. fol. 184.) zeker gezegde hunner Talmudiften , tangaande denzelven : ,, dat, naamlyk, in gevalle '' twee kemelen, den opgang van Beth• boron, te ge" lyk beklimmen , zy beiden zullen vallen." Waarby , de Gloffa of verklaaring gevoegt heeft , deze ivoorden: „ De opgang van Beth - horon is zeer nauw; ? dus nergens plaats is om te wyken , het zy ter * rechter, het zy ter flinker zyde." Zie , hoe alle ieze zaaken zamenloopen , om de opgegeven reden Ier benaaminge die'r beiden fteden te billyken. Ten aanzien van derzelver Gelegenheid , bekomen wy eenig licht, uit de befchryvinge der grensfcheidinge , tuffchen de ftammen Ephraim en Benjamin , die aan elkander gepaald hebben. Immers, worden Jof. XVI. 3, 5. in de befchryving der zuidelyke grenzen van Ephraim, beiden , het Bovenste en Benedenste Beth-Horon aangehaald, als fteden , naar welker gelegenheid die grenzen afgebakend worden. En Jof. XVIII. 13. word de noordelyke grensfcheidinge van Benjamin , (die dezelve , met de zuidelyke van Ephraim was) mede afgeteekend , derwyze , dat dezelve , van den Jordaan by Jericbo, beginnende, voortging, door Bethel , tot Athrat • Addar , en eindigde aan zekeren berg, ten Zuiden van het Benedenste BethHprojt. Uit  Opper- en Neder Betb-Horon. 75* Uit deze laatfte by gebrachte omftandigheid , blykt dan t'eevens, dat die fteden zelve zo Opper^ als Neder Beth-boron, hoewel naby de grenzen ,d echter , noch op het grondgebied van Ephraim, geM legen hebben * : en aan dien ftam in eigendom behoorden. Daar uit , is ook af te leiden , dat men i Chron. VII. 24. leeft van zekere S e e r a , eene vrouwe , uit een van Epbraims gedachten . dat zy het Laage- en het Hooge Beth-boron gebouwd beeft . dat is, herfteld en verbeeterd. Doch , hebben die van Ephraim , daarna , éene der beiden, aan de Leviten, afgeftaan : want , onder de fteden , die de Leviten , van Epbraims ftam ontfmgen , word ook ééne ftad Beth-Horon opgegeven , Jof. XXI. 22. zonder bepaalinge , ot men dit van Opper , dan van Neder Betb-boron hebbe te verftaan Alleen is klaar, dat dit met van de beiden Beth -barons gemeend werd: dewyl, na dat alle de fteden der Leviten, uit Epbraims ftamme afgezonderd, genoemt waren, naamlyk, Sicbem, Geler, Kibzaïm en Betb-boron , 'er bygevoegt word: vier fteden : daar anderfins haar getal , tot vyfftedlT zou bepaald geweeft zyn. , Eufebius en Hiero nymus.ioL. ad voc. b,^e-'0 willen , dat alleen Neder Betb-horon, den Leviten, zou gege ven zyn. , , \ n Het welk , die zelve Kerkleeraaren , (ï. c ) aan gaande de rechte Ligplaats dezer beiden ftedei hebben neêrgefteld , is veel meer der aanneeming *. De kracht dezes bewys , de in het zuiden va» Ephraim lag zo volgt, dat nw.r Bttt behoord hebbe. Bbb 4 behoot^ en die eide fteen , aan Van welke, echter,' de ééne den Leviten is overgegeven. , De gelegenheid1 nader be* paa!d,door ■ Eufeims. r I  die beiden fteden zyn door Salomo verfterkt, tfl Opper- en Neder Beth-Horon, waerdig , dan , dac wy hier voor gezien hebben , aangaande Ajalon ; waar in zy te byfter zich vergift iiadden. Zy noemen dezelve : „ twee vlekken, by" na XII. ( Roomfcbe) mylen van Jerufalem, op dén * weg naar Nikopolis. " Zy befchryven dezelve, als twee Vlekken: vermits zy in hunnen leeftyd, zich liet meer , dan als opene vlekken, vertoonden : zynle toen zeer verminderd en vervallen: of wel (ge[yk in het byzonder, Hieronymus, in Epitapbio Pau'ce, daar van getuigt) door de veelerly Oorlogen verwoeft. Byaldien dan de fteden Beth - boron , op den iveg , van Jerufalem naar Nikopolis , gelegen heboen , zo moet men ze ten noordweften van Jerufalem , naar de zyde der Groote Zee , zoeken. En deze XII. Roomfcbe mylen , waar toe zy dien afftand, van Jerufalem bepaalen , komen overeen , met IV. mrengaans. De Jefuit, Bonfrerius, maakt wel eenige bedenking , tegen deze afftands bepaaling ; (in Annot. ad Gnom, l. c.) als waare zy te bekrompen genomen : dan, wy konnen niet befpeuren, dat dezelve van veel gewigt zy. Aan deze beiden fteden , liet Salomo zich zo veel gelegen zyn , dat hy , ten einde zyne vreedzaame •egeering , des te veiliger , en met minder gevaar van ftoornifle , te handhaven ; ze deed Bouwen , lat is , niet alleen vergrooten en verbeeteren , maar inzonderheid ook verfterken : gelyk het woord bouwen, in dien zin , gemeenlyk ten opzichte der fteden , in de Heilige Schrift voorkomt. Salomo heeft, door zo veele koften daar toe aan te leggen beoogt, zyne hoofdftad Jerufalem, te dekken. Wel is waar , dat i Kon. IX. 17. in dezen opzichte, alleen van het Laage- , dat is, Neder Beth-Horon , gewaagt word." Doch , als men hier mede vergelykt , 2 Cbron, VIII. j. word dit daar , fot beiden , betreklyk gemaakt: Salomo bouwde het Hoe-  Opper- en Neder Betb-Horon. 753 Hoqge-Beth-Horon, en het Neder-BethHoron. Onder de gevallen , waar by , in de Boeken der Machabeën, Betb ■ boron; gedacht word, verdiend al- d lermeeft zyn opmerking , die Veldslag , tuffchend Judas den Macbabeër , en den Syrifchin Veldheer ,^ Nikanor; waar by de laatfte, met zyn ganfche heir,, uit 35000. Syriers beftaande, omkwam. Zie 1 Macb.^ VII. 9—15. en aMacb XV. 15 — 37- Confer.g Jofepbi, Ant. Lib. XII. cap. 17- fol- 423- In deze Boeken der Macbabeën , word van Betb-' horon , als van ééne enkele ftad , gefproken : gelyk | ook by Jofepbus; die zeer dikwerf daar van gewaagt: hoewel de naam der ftad, in de Schriften, zeer verfchillender wyze , en zomwylen ganfch verkeerde-' lyk, (door misfiag. waarfchynlyk, der affchryveren) word uitgedrukt. Men zou daar uit befluiten mogen , dat de ééne der fteden , Beth-horon , het zy dan , Opper- of Neder, door den oorlog, als anderfins , verwoeft zy. In laateren tyd, zyn zy beiden weg geraakt : en jegenwoordig is van geen ééne die'r fteden , iets meer overig : dus is , derhalven , daar van, ook niets te vinden , in de hedendaagfche Reisbefcbryvingen. Eenigen hebben gemeend, dat Betb-horon te houden zy, voor de ftad Bether of Bitber, in de laatere Joodfcbe gefchiedeuiffe, zo zeer befaamd, door dien 'bedrieger, Bar Kocbab; die aldaar, als ware, eenen Koninglyken Zetel voor zich had willen ftichten ; waar van het beklaaglyk gevolg was , dat de ftad , door Keifer Hadrianus , ingenomen, en hy, met al zynen oproerigen aanhang , verflagen en verftrooid wierd. Doch , de Heer Reland meend , (Paleft, pag. 639, 640.) dat deze ftad Bether, van Betb-ho~ ron , te onderfcheiden , en elders te zoeken zy Pie zaak is zeer twyffelachtig. Doch wy zullen oh Bbb j 2' En ééne aar van, oor een eldjlag y igen de yriers , ernaaard eworden. Schynenle, de an- • lere die'r leden, die s tyds, rervallen. Of Betbboren z,y te houden , voor de ftad Bï-i tbir : 5  Gazer lag in 'Epbraims ftam, EeneKo wmglykt flad: door Jefu vermoedclyk we verwonnen: 754 Gazer. ze gedachten, daar over nader uitlaaten, als wy aan de befebryving van Bether komen. GAZER. , De naam dezer ftad word gefchreven, JH ( Gazer) en 19 : (Gezer) het welk alleen, van het on. derfcheid der klinkersftippen , (vokaalen) afhangt. In de Alexandriefcbe Overzettinge, leeft men r«£é§ , en Voi^a,: en in de Latynfche, Gezer. Eeven het zelve bewys , dat wy hier voor byge* bracht hebben, voor de plaatzing der beiden fteden , Betb - horon , op de grenzen der ftammen Ephraim en Benjamin , zal ons hier dienen , om de Ligplaats van Gazer te bepaalen : want in de gemelde befchryving der grenspaalen van Ephraim, ten zuiden , die ééne en dezelve , met de noordelyke van Benjamin waren, word de ftad Gazer , naaft NederBetb-boron, genoemt, Jof. XVI. 3. Het lot dezes ftams ging af, naar hei weften tot aan de land- paaien van bet Benedenfte Betb - horon, en tot Gazer : en deszelfs uitgangen waren aan de Zee. Niets is, in der daad , zo klaar , uit deze grensbefebryvinge te befluiten , dan dat Gazir in den ftamme Ephraim , en wel tuffchen Neder Betb - boron en de Zee, gelegen hebbe. En hier mede ftemmen overeen, Eufebius en Hieronymus , die (in Onom. ad voc. r«£ée) dezelve plaatzen, IV. (Roomfcbe) mylen ten noorden , van Nikopolis. Die ftad vind mede plaats , in de lyfte der K oninglyke Steden van het oude Kanaan , Jof. XII. 12. ' In den tyd , toen Jojua noch in den oorlog ingejwikkeld was, welke ftrekte , om dit land den Heidenen te ontweldigen , regeerde te Gazer , zeker Kq-  Gazer. 755 Koning Horam ; die met een heir zyner eigen onderdaanen, optoog, ter onderneeming van het ontzet van Lacbis, als Jofua die ftad belegerde; maar die in fteê van zyn doelwit te bereiken, door de Israëliten geflagen wierd , met al zyn volk , tot dat hem geen één overbleef. Zie Jof. X. 33. Waar uit men vermoeden mag , dat Jofua de ftad zelve zal hebben vermeefterd : ten minften , is het in zyn magt geweeft , deze, van alle haar ftrydbaare inwooneren ontblootte ftad, onder zyn gebied te brengen. Die ftad wierd , echter, terftond daar na, weder bezet , door andere Kanaaniten , die aldaar rondom in de vlakte woonden , en die zich een' langen tyd binnen dezelve, hebben konnen handhaven. Daarom, als Jof. XXI. 21. vergeleken met 1 Cbron. VI. 67. de ftad Gazer mede voorkomt, onder de fteden , welke , door die van Ephraim , den Leviten , moeften worden ingeruimd , is dit alleen te verftaan, naar het ontwerp, het welk Jofua, by de Landverdeelinge , daar van gemaakt had: zonder dat dit, terftond, ter uitvoeringe konde gebracht worden. 'Er ftaat, immers, uitdruklyk aangeteekent a Jof. XVI. 10. en Richt. I. 19. dat de Ephraimi ten, de Kanaaniten, die te Gazer woonden, nie\ verdreven : maar dat de Kanaaniten , met die vat Ephraim , zamen woonden , tot op dien dag. Alleei word in de eerftgemelde plaats , bygedaan : dat d Kanaaniten waren, onder tribuit dienende: dat is, z; waren aan die van Ephraim cynsbaar , en verplich hun, ten erkenteniffe van eenige ouderwerpinge jaarlyks een zoort van fchattinge, 't zy in vee , 0 koorn of geld of dergelyke op te brengen. Het is niet dan zeer laat geweeft , toen die fta geheel, onder Ifraëls heerfchappy heeft willen bul» ken. Als David aan de regeering was wierd zy b< zeten , door de Pbiliftynen; die dus, nevens de K, 71 «i 3an,daarna weder aan de Kannnnitm geraakt. i l r t » f ^ Wordende -onder Sa• Jomo's re« ^geering, l-  756 Gazer. ioov Pbarao, verwonnen. I l < i J v c I c V t z b P Cl h naaniten, hunne oude Vrienden en Bondgenooten , daar in woonden : want men leeft, i Cbron. XX. 4. dat, in zyne dagen , een kryg opjlond , met de Pbiliftynen, te Gazer: dat is, te Gazer woonende. Ter zeiver gelegenheid , is ook die veidjlag voorgevallen , in het dal der Repbaiten, waar van zie 2 Sam. V. 17 25. Men leeft aldaar vers 25. wel , dat David de Pbiliftynen floeg , van Geba , tot daar gy komt te Gazer: en dat hy hen dus tot Gazer toe , vervolgde : maar niet dat hy die ftad' overweldigt heeft. Het fchynt zelfs , vermits David ze niet verier dan tot Gazer vervolgde , dat deze zyne vyanden binnen en onder het bereik der veftingen dezer Had, hunne fchuilplaats bekomen hebben, tegen de eerdere vervolginge. Die ftad is eerft vermeefterd, snder de regeering van Salomo. En , deze Vorft liet oorlogzuchtig van zyn eigen aard , fchynt ter 'erwinninge dezer ftad , noch de hulpe van anderen lodig gehad te hebben : want Pbarao , de Koning 'an Egypte , met wiens dochter hy zich in huwelyk >egeven had , beeft de ftad Gazer ingenomen , en met mur verbrand: en de Kanaaniten, die in de ftad woon'en, gedood : gevende dezelve ftad , aan zyne dochter , mlomo's huisvrouwe, ten gefchenk. Zie 1 Kon. IX. 16. Sen bruidfcbat , die echter voor Salomo van geringe faerde zou geweeft zyn, by aldien dezelve , dus , oor de vlamme verwoeft, was blyven liggen. Wesalven hy, dien het aan geene fchatten ontbrak , m zodanige onkoften te vergoeden , zyn eerfte 'erk maakte , met de afgebrande huizen weder op ; bouwen , en de muur en en vefting werken , daar y geduurende het beleg, door den Koning Pbarao, efchadigt waren , te berftellen. Zie vers 17. fofe'nis, dit zelve geval verhaalende, {Ant. Lib. VUL ip. 2 fol. 268.) geeft tot een reden , waarom Samo, de herfteJÜDge van Gazer ondernam, dat de- z<3  Antipatris. 757 7e Plaats, door de natuur, en dus wegens haare gelegenheid, fterk, en daar door in tyden van oorlog, zeer bekwaam was. „ Daarna, is de ftad Gazer, nevens Joppe, enmeer andere fteden daarom ftreeks, nochmaals ver-, fterkt, door den Machabeïfchen Vorft, Simon. Zie 1Jlfi.ci.XlV.34- alwaar zy r-fr?-, genoemt word en eeplaatft, in de Landpaalen van Azotus , (Asdod) eene der fteden der Pbiliftynen : waar door aldaar, het zeheele gebied der Pbiliftynen , bedoeld fchynt weshalven "jofepbus , {Ant. Lib .VUL cap,, fiL a68.) dezelve befchryft, als gelegen, m het Land der Philistynen. De ftad Gazer, ondertuffchen, ter «ezegder wyze , tweemaal gefterkt , eerft door Saïomo , daarna door dezen Simon , mogt daarom met des te meer recht , eene zeer wel bezette fterkte, genoemt worden , 2 Mach. X. 32. ANTIPATRIS. Een ftad , door Koning Herodes den Grooten, ah lereerft gefticht, en ter eere van zynen vader, Antipater, Antipatris, ('avt.^O genoemt. Wy hebben dit, van Jofepbus, (Ant. Lib XVI. cap. 9., die daar by voegt: „ dat Herodes deze ftad aange » legt heeft , op een veld , dat Kapbar-Saba , el. " genlyk, in het Griekfch K*&«g*®» (Kabarfaba, » wierd genoemt:" Het welk Adrichomius zeer ver keerdelyk, door Capbarfalama , uitbrengt, Capbar farama : in die verbeeldinge, (zo het fchynt). da de ftad Capbarfarama , waar van 1 Mach. VII. 31 gefprooken word , dit zelve Kapbarfaba zoude ge weeft zyn. Zonder twyffel, is Kapbar-Saba , eei naam , oorfpronglyk uit de Hebreeuwfcbe taal e vermoedelyk, in hunne eigen landtaal gefchree ven Ly is in de yden der fachabeë» ;e fterkt. Antipatrisi is een werk van Herodes den Crooi ten. I *  Tttmiifie linge, do< de voorig H. Landbefchryviren, ten aanzien van deze flad, begaan. Aan wiet voor- naamlyk te wyten 758 Antipatris. ven , , zo veel gezegt , dan het dorp Sa» ba : want ™, by de Hebreen een dorp of vlek beteekend. Hier uit zou men mogen giffen , dat aldaar eertyds een dorp geweeft was , welk zyn' naam aan dit veld mede gedeeld had ,• en toen door Herodes , met muuren en poorten voorzien, en daar door m eene flad veranderd was geworden. Dezelve Jo fepbus befchryft dit veld: „ als zeer water- en boom" ryk : zo dat de flad, aldaar vervolgens gebouwd " door eene rivier befpoeld , en door een bofcb van ' fchoone boomen omringt wierd." Het welk alles , wy by de teekening dezer flad , in de Kaart , naar het onderricht van Jofepbus, gevolgt hebben. !- Hier zullen wy eene wyle tyds opgehouden worgden, by de overweeginge der waare Ligplaats van Antipatris : dewyl , aangaande dezelve , geen ;.klein verfchil onder de H. Landbefcbryveren , zich opdoed. Alle , die van vroegeren tyd zyn, hebben Antipatris onder de Zeesteden van Paleftina willen gerekend hebben. Men ziet ze daarom 'in de Kaarten van Adrichomius, Bonfrerius en Sanfon , als mede , in de gemeene Bybel - kaarten , aan de Middelandfcbe Zee geplaatft, tuffchen de fteden %fiafi en Ceferea. ' J rF 1 Adrichomius , was de eerfte daar in voorgegaan • en wel op het bericht van Wüh. Tyrius, die (de Bello Sacro Lib. X. cap. 14. pag. m. 218,219.) gewag maakt, van zekere ftad Arfur , (welke hy fchryft, het oude Antipatris, te zyn) by hem eene Zee ftad (urbs maritima) genoemt: die Koning Balduin , na dat zy des jaars te vooren, door zynen broeder Godefried, te vergeefs was belegerd geweeft, te gelyk , by eene hervatte belegering, te water en te land infloot , en na eenigen tegenftand der vyanden van binnen, eindelyk overweldigde. In  Antipatris. 75° In der daad, byaldien Wilb. Tyrius te recht gemeend heeft, dat deze ftad Arjur geene andere,^ dan Antipatris , geweeft zy , zo zou uit dit aan-1 gehaalde , noodwendig moeten volgen , dat Antipatris aan de Zee gelegen hebbe Maar , wie zal ons hier van verzeekeren? Dat alleen Wilb. Tyrius, van de belegering der ftad Arjur , door den Koning Balduin , in den Heiligen Oorlog , gewagende , in het verbygaan , zynen lezeren voorhoud , dat Arjur , vcortyds Antipatris genoemt geweeft zy , bewyft niets meer , dan dat men naar de overlevering die's tyds, Arjur , voor het oude Antipatris , hebbe aangezien : waar in men echter , ( gelyk dit in zaaken dezer natuur te meermaalen bevonden is) zeer gemaklyk zich zou hebben konnen vergiffen. De naamen ', Arjur en Antipatris hebben , waarlyk , te groot verfchil van elkander , dan om uit eenige gelykluidenheid te mogen opmaaken , dat de ééne , noch een overblyfzel van den anderen , zoude konnen zyn. Of derhalven, die ftad Arjur, van welke Tyrius fchryft , reeds van ouds aanweezig , en zo ja , met welken naam dezelve by de ouden bekend geweeft zy , konnen wy niet bepaalen. De Heer Reland is niet vreemd , van te gelooven, dat Arjur wel een overblyfzel der oude ftad , Apollonia, mogt weezen: (Paleft. pag. 570.) het welk ook waarlyk , als men de gelegenheid dezer ftad, met de plaats , alwaar door de laatere fchryveren , de ftad Arjur word gefteld , vergelykt; zich zeer aanneemlyk opdoed. Maar dit dus zynde , zo heeft Arjur geene betrekking tot Antipatris. Ook is men in dien tyd, toen men Arjur voor Antipatris aanzag, niet zeer vaft op dit ftuk geweeft : want ik vinde , dat Burcbardus, (die mede omtrent den tyd des Heiligen Oorlogs , dit land doorreift heeft) alhoewel hy , (Dejcript. Terr. S. Cap. VUL §. 4-) fchryft > dal Redenen aar tegen igebragt.  En beweerd, dal Antipatris. een Landflad geweeft zy. i ( i > 7°"° Antipatris. dat Affur, (Arfus) voorheen Antipatris geweeft zji echter een weinig verder, (§.60 die zelve ftad , weder met Dor of Dora vermengt: zeggende: ab Affur ,'• five Do ra , 8. borce funt ufque Joppe : dat is, van Affur, of Hora, tot Joppe zyn acbt uuren gaans. Waar uit de lezer ziet, hoe men in dien tyd, de fteden Affur , Antipatris en Dora , onder elkander verward heeft. Kort om: wy konnen geenfins befluiten , de ftad Antipatris, met de voorige H. Landbefcbryvers , aan de Zee te leggen : en dat alleen, op het bericht van Wilb. Tyrius : maar plaatzen dezelve ,klandwaard, voor het minft 4. of 5. uuren gaans van de gemelde Zee. Immers Jofepbus, (l.c.) daar hy fpreekt, van de allereerfte ftichtinge dezer ftad , meld geen woord van de Zee, maar enkel van een veld, Kabbar-Sabe, het welk Herodes vooreen' bekwaamen grond voor die ftad , had uitgekozen. Ja , elders , ,Ant. Lib. XIII. cap. 23.) fpreekt hy van dit ^72Hpatris, der wyze, dat men al te duidelyk befpeurd, Jat deze ftad een geheel eindwegs van de Zee , afjezonderd moet geweeft zyn : want, verhaalende, len beraamden inval des Syrifchen Konings, Antio■hus, m het Joodfcbe Land, zegt hy: „ dat de Ma' cbabeëfcbe Vorft, Alexander Janneus , ten einde ' Judeë aan dien oord, waar alleen de toegang naar dit land open was, tegen den inval der Syriers te ! dekken , eene diepe grift gemaakt heeft , van Ka' pbarfaba , welke toen Antipatris 'genoemt wierd , ' tot aan de Zee by Joppe : en daar achter een muur of wal, aangelegt; die tot verfcheiden tuffchenwydtens, (intervallen) door fterkten, van hout gemaakt, befchermt konde worden : en dat beiden deze grift en wal, zich uitftrekte, ter lengte van i5°Jladien;" welk iet meer dan 6. uuren gaans itmaaken. Ieder begrypt, dat Alexander, geen zo. daa»  Antipatris. Jfii daariigegr'i/f van Antipatris , tot aan de Zee by Joppe , zoude hebben aangelegt, byaldien die flad , zo wel dan Joppe, aan Zee gelegen had: want dan zou die grift alleen langs den oever der Zee gegaan hebben, en was niet bekwaam geweeft, om eenig land te dekken. Neen, die zelve grift moet dwars door het binnenland zich geftrekt hebben, door de vlakte tuffchen de Zee en het gebergte beflooten: en had zy dan de lengte van 150. ftadien , zo volgt, dat Antipatris , van waar deze grift haaren aanvang nam, even zo veel ftadien , landwaard in , en aan of by den opgang van het gebergte, gelegen hebbe. Eindelyk , is de ligplaats , die men aan Antipatris geven moed , ingevalle zy dezelve ftad , met < Arfur waare, geenfins over een te brengen, met de \ afftands bepaalingen van verfcheiden fteden , daar' onder ook van dit Antipatris, in de zogenoemde oude Jerufalemfcbe Reisbefcbryvinge: (Itiner. Hierof. Vet. alhoewel aldaar niet beflift word, of Antipatris, een Zee- of Land-ftad geweeft zy) want Arfur zou van Cefarea, moeten liggen, niet meer dan twee uuren gaans: (fecund.Burchard, Cap. VIII. §. 4.) dat is VI. Roomfcbe mylen : daar Antipatris, in de gemelde Reisbefcbryvinge, XXVI. Roomfcbe mylen , dat is meer dan zes uuren gaans, van Cefarea verwyderd word. Immers is de bepaaling dus gemaakt: Roomfcbe mylerii Van Jerusalem tot Nikopolis XXII. . tot Lydda X. -—■ ■ tot Antipatris X. . tot Bethar X. tot Cesarea XVI. ƒ. LXVIIL II. Deel Ü. Stuk, Ccc dra Waarvsfé ie gehgenifitl nader angeweien word»  Het wel noodzaIcelyk is Voornaamlykter ophel deringe van't ver haal,H»«d XXIII. 31.31. Aangaan de eene rtistogt van Paulus. 76 a Antipatris. Om deze redenen, hebben dan alle , die in laateren tyd, Kaarten van Paleftina ontworpen hebben , als Pococke, Reland, Harenberg, enz. die zelve ftad landwaard geplaatft , meer of min, ten ooften van Apollonia, en op den weg tuffchen Jerufalem en Cefarea: alwaar het ook geplaatft is, in myne Kaarten. k Maar waar toe zoo veel omflag gemaakt, om dit zo fterk te beweeren ? Is dit een zaak van zo groot belang, of men de ftad Antipatris, aan de Zee, dan in het binnenland geplaatft ziet? Die zelve wage zou men ook aangaande de andere fteden, konnen doen; welker gelegenheid in den eerften opflag wat twyffelachtig voorkomt. Ondertuiïchen is dit een zaak van eeven zo groot belang, dan het is, een Kaart van het Joodsche Land te mogen hebben , die de ftedèn , ten aanzien van derzelver wederzydfche gelegenheid tot, en afftand van elkander, nauwkeurig aanduid, en zo veel mogelyk , van miftellingen ge. zuiverd is. , En wat Antipatris , byzonderlyk belangt : de ■ kenniffe der waare gelegenheid dezer ftad , is van des te meer belang: vermits , een deel dergewyde gefchiedeniffe, daar door opgehelderd word. Die ftad word immers aangehaald , in een geval des Apoftels Paulus, ter gelegenheid, als hy de eer.fte maal van Jerufalem, gevanglyk overgebracht zoude worden naar Romen. Toen wierd hy door eenige krygsknechten, die de Roomfche Bevelhebber te Jerufalem , Klaudius Lyjias genoemt, daar toe geboden had , des nachts van Jerufalem , naar dit Antipatris geleid , om den volgenden dag verder vervoerd te worden, naar Cefarea, tot den Stadhouder Felix. Zie Hand. XXIII. 31, 32. Een aanhaalinge, die uit de ligplaats , die wy aan Antipatris gegeven hebben,en ook anders niet, zal konnen worden verklaard. Wierd eerft Paulus door de krygsknechten, des  Antipatris. *?6% des nachts, van Jerufalem naar Antipatris gebracht, :i met oogmerk, om hem des anderen daags verder te brengen naar Cefarea , zo moet Antipatris , op deö i weg tuffchen Jerufalem en Cefarea, gelegen hebben: i en geenzins aan de Zee, zo verre ter zyde af, ter {linkerhand: gelyk die ftad geplaatft was, in de voorige Kaarten : dewyl toch geen reden kan bedacht worden , waarom men hier eenen zo verren omweg : zoude genomen hebben. Maar de grootfte zwarig* heid was hier, ten tweeden, dat Antipatris dus veel te verre van Jerufalem gefteld wierd , dan dat Paui lus met het 'krygsvolk dat hem geleide , ter bewaaringe van zyn perfoon, in dien korten tyd, tot Antipatris , zoude hebben konnen komen : want zy zyn (zie vers 23) tegen de derde uare des nachts, uit Jerufalem getrokken : dat is, (naar de Joodfcbe wyze . van uurtellingen) de derde uure na Zonne ondergang : het welk was , (naar onze uurtellinge gerekend) des nachts tuffchen 9- en 10. uure : en echter kwamen zy noch dien zeiven nacht te Antipatris. Naar de afftandsbepaaling , in de oude Kaarten , fluit het by na eene ommogelykheid in , geduurende dezen korten tyd , zo verre te konnen vorderen : want dan zou Antipatris , zo men den wederzydfchen afftand, met een paffer in de Kaarten van Adrichomius , Bonfrerius , Sanfon, enz. afmeet, ten minften 15, 16". ja 17. uuren reizens, van Jerufalem gelegen hebben, daar in tegendeel , byaldien het krygsvolk, welk niet alleen uit ruiters, maar ook uit voetknechten beftond , zo laat na den avond uittrekkende , noch dien zeiven nacht, moeft geraken binnen Antipatris , deze ftad niet veel verder dan 7. of 8. uuren wegs, van Jerufalem kan verwyderd zyn geweeft. En dit komt met de door ons daar aan gegeven ligplaats , nauwkeurig overeen. Dus ziet de lezer , dat dit deel der Reihge Gefcbiedenijfe , door Antipatris dus Ccc 3 te  Zy is, daarna , eene Bisfeboplykeftad geWorden, Deze ftad Gilgal, \ 7*H Antipatris. te plaatzen , geene duifterbeid , veel min eenige tegenftrydigbeid , ontmoet: maar gefteld word in een volle dagligt. Naar mate het Cbriftendom , door het Joodfcbe Land, verfpreid wierd, heeft het ook binnen deze ftad Antipatris, zich geveftigt. Die ftad moet reeds vroeg, met de Bisschoplyke waerdigbeid zyn vereerd geworden : want onder de Biffcboppen , die de handelingen der Kerkvergadering van Chalcedon , in den jaare 451. bygewoond, en door hunnegoedkeuringe bekrachtigt hebben , was ook zekere Polychronius, Bijjcbop van dit zelve Antipatris. Vid. Car. a S. Paulo Geogr. Sacr. fol. 501. En alhoewel van den ftaat en lotgevallen der Chriften Gemeenten, in alle de byzondere fteden van Paleftina , in de Kerkelykc Gefchiedfchriften, zeer weinig voorkomt, heeft echter de Heer Reland iets gevonden, (in Tbeopb. Chron.) betreffende , den jaare 744. het welk ons aangaande de aanwezenheid der Cbriftenen , binnen die zeive ftad , in de VIII. eeuw , verzekering geeft : naamlyk : „ dat in den gemelden jaare, zommige " Arabifche Vorften , die toen in deze landen groot ? gezach voerden , veele Cbriftenen, binnen Anti" patris in Paleftina , met lift overvallen en gedood V hadden; onder voorwendzel, dat deze Cbriftenen " yermaagfehapt waren , met die , welke wel eer in dit Land , het bewind gevoerd hadden." Vid, Reland, Paleft. pag. 569, GILGAL. Wy hebben eene andere ftad Gilgal aangetrofFen , in de vlakte van Jericbo , naby den Jordaan ; welke men met deze tweede geenzins mag verwarren. De  Gilgal. 7 6"ƒ De Kerkleeraar Epipbanius had , in der daad , dit ; tweederly Gilgal, met elkander verward: of liever,« I fchynt hy in die verbeeldinge geweeft, dat niet meer^ . dan ééne ftad Gilgal , in het ganfche Joodfcbe Landf \ gevonden wierd: naamlyk, die, by Jericbo gelegenJ llÈn vermits Deuter. XI. 30. by de aanwyzinge vanj i de gelegenheid der bergen Gerizim en Ebal , zeker i Gilgal word gedacht , en gezegt: Zyn zy niet l ( naamlyk, die beiden bergen ) aan geene zyde des Jor- t daans? Tegen over Gilgal ? zo is, van | daar oorfpronglyk, die groote misflag, (Heeref. VII.) door hem begaan, in de plaatzing dezer bergen Gerizim en Ebal , als waren die gelegen naby Jericbo, alwaar de eerftgemelde ftad Gilgal lag. Ja ter navolginge van Epipbanius , hebben ook Eufebius en Hieronymus , die echter wel wiften , dat een ander Gilgal, dan dat by den Jordaan, in het land Kanaan ' te vinden was , (in Gnom. ad voc. re»3«A £? rohyav) die gemelde bergen by Jericbo willen ftellen: en ; den Samarüaanen , als eene dwaaling durven toe : fchryven , wanneer zy die beiden bergen aanwezen, in de nabuurfchap van Sicbem. Dit zelve is reeds verhandeld , in het Ifte Deels, Ifte Stuk, bladz. 163, 164. ter gelegenheid van de befcbryvinge der bergen Gerizim en Ebal : en nochmaals met één woord, in het verbygaan , in dezes Ilde Deels, Ifte Stuk , bladz 397, 398. alwaar wy de andere ftad Gilgal, befchreven hebben. Het is vreemd, voorwaar, dat deze Kerkleeraaren,lezende Deut.Xl. 30. van een Gilgal, tegen over welk de bergen Gerizim en Ebal lagen, niet terftond met hunne gedachten gevallen zyn , op eene andere : ftad , dan Gilgal by Jericbo: want om nu niet te : zeggen, dat by Jericbo, in den tyd toen Mofes dit [ fchreef, noch geene ftad Gilgal in wezen was, maai , alleen eene vlakte, welke dien naam, eerft eeniger Ccc 3 tyt is, door enige :erkleeraren, niet nder: heiden, an Gilgal, yjtrichoi het welk," om alhier bygebrag» te redenen.noodzakelykhad behooren te gefchieden. 1  Deze wa eene Koninglykeftad; ^65 Gilgal. tyd na Mofes dood, bekomen heeft; (zie Jof. V. 2 9.) zo zien wy dit Gilgal, naar welke , de gelegenheid der bergen Gerizim en Ebal befchreven word , geplaatft , by de Eikenbojjchen Mor eb : want dus luid de gemelde aanwyzing , in haar geheel : Zyn zy niet aan geene zyde des Jordaans , achter den weg der Zonne ondergang , in het land der Kanaaniten, die in het vlakke veld woonen , tegen over Gilgal , by de Eikenbosschen Moreh ? Deze Eikenbojjchen Moreb, ( welke men van die van Mamre by Hebron , onderfcheiden moet) waren by de ftad Sicbem. Zie Gen. XII, 6. Derhalven moet dit Gilgal alhier gefteld , by deze Eikenbojjchen, verre genoeg van Jericbo gelegen hebben , dan om met eenigen fchyn te mogen denken, aan Gilgal, tuffchen Jericbo en den Jordaan: des te meer, dewyl hier bygedaan word : achter den weg der Zonne ondergang , in het land der Kanaaniten , die in het vlakke veld woonen : dat is , achter den weg , die West waard gaat, naar bit land der Kanaaniten , enz. het welk ons zeker , tot het Westlyk deel des Lands Kanaan bepaald , en noodzaakt, om aldaar deze andere ftad Gilgal, te moeten zoeken. . Ook word deze ftad Gilgal aangehaald, in de lyjle der Koninglyke Steden , onder de oude Kanaaniten , Jof. XII. 23. en wel , in zodaanigc order , dat elk begrypt, de ftad Gilgal by den Jordaan , niet te konnen gemeend zyn : dewyl zy dan vers 9. by de fteden Jericho, Ai', enz. had behooren genoemt te worden : maar zy word gevoegt by de fteden , jokneam , aan den berg Karmel , Dor en Thirsa; alle welke fteden wel bekend zyn, en men zeker weet, in of by die ruime vlakte , tuffchen het gebergte en de Groote Zee, (de vlakte Saron) gelegen 8e hebben. In deze vlakte, word dit ons Gilgal, ook door Eu-  Gilgal. 7^7 Eufebius en Hieronymus, geplaatft: (ad voc. J&y%>! en wel VI. (Roomfcbe) mylen, (ten noorden der eeven voorgaande ftad, Antipatris: welke gelegenheid zy zeer wel hebben konnen nagaan : dewyl die plaa s toen, ('naar hun zeggen) noch in wezen was , hoewel verminderd, tot een vlek: en in dien tyd Galgulis genoemt wierd. De ligplaats van dit Gilgal , taamlyk wel aangewezen zynde , en van deze ftad, nergens meermaalen dan in de twee aangehaalde plaatzen, Deuter. XI '30. en JoJ. XII. 23. wordende gewag gemaakt, zo min, dan elders , in eenige ongeweide Schriften, zo zouden wy by dit weinig gezegde konnen berusten , en terftond naar eene andere ftad overgaan , ten waare de wyze van aanbaalinge dezer ftad, in de gemelde lyfte der Koninglyke fteden , Jof. XII. met eenige zwaarigbeid verwekt hadde, by de H. Landbefcbryveren : eene zwaarigheid, die veel gemaklyker voor te ftellen , dan weder weg te ruimen is: dat, naamlyk , niet de ftad flegts alleen genoemt word , gelyk dit ten aanzien der andere XXX. Ko ningen , aan welken het Land Kanaan in dien tyc onderworpen geweeft is , word opgemerkt; waai van men leeft , ten voorbedde , de Koning van Je ricljo , de Koning van Ai, enz. maar alhier , worc gezegt: de Koning der Heidenen, Je Gilgal naar den grondtext , a-,J V** of e'§e,n Vk' de Koning der Volken te Gilgal : eeven gelyk d< gemeene Latynfcbe Vertaalinge , het zeer wel uit brengt , Rex Gentium , dat is , Koning der Volken Zodaani°-e eene verfchillende wyze van uitdrukkin ge kan zeker niet nalaaten, eenige bedenkinge t< baaren, -by de Geleerden , en geen mindere nieuws gierigheid ter uavorichinge, om welke reden , roe opzichte tot Gilgal , meer gewaagt word van °.£ (Gojim) Volken, dan wel van de andere Jü v J * Ccc 4 den vaar vaa Ie ligplaats , naIer beduid word. waarom» Jof. XII. 13. van eenen Koning der Heidenen te Gilgal gefprokea word ? t » ?  Lightfoot gevoelen daarna, pok dooi CdUrius ■prahelsd, ï«8 Gilgal den? en of dan binnen Gilgal, mser dan in de andere fteden, eene zamenvloejinge van veelerly volken gevonden wierd ? , Het gevoelen van den doorgeleerden Lightfoot, is ,bekend. (Vid, Oper. Tom. II. ƒ0/.-233, 234.) Deze meend, dat Gilgal alhier, (gelyk ook Deut. XI. 30.) voorkome , als eene benaaminge van geene byzondere ftad , maar van eene Landftreek , en wel dezelve , die daar na met haaren eigen naam , Galileö , meeft is bekend geweeft : gelyk dan ook Gilgal en Galileë, (zyns oordeels) als twee woorden , van één en denzelven oorfprong, één en het zelve beteekenen. De zin zou derhalven zyn: de Koning der Volken van Galilec. Na dat naamlyk Jofua , eeven vooraf genoemt had , de Koningen , die over zommige Byzondere Steden van Galileë, het gebied voerden , als Kedefcb , Jokneam en Dor , zou hy ten befluit hebben doen volgen , eenen Koning, die over Veele Steden , met derzelver ommelanden , en de daar in woonende Volken, alleen heerfchte, in dien tyd: en dien hy ter onderfcheidinge van alle de anderen , niet welvoegzaamer wift te noemen, dan den Koning der Volken van Galileö. Dit is de gedachten van den Heer Lightfoot; welr ke daar na ook door Cellarius is overgenomen: (vid. Ejus Geogr. Ant. Tom. II. Lib. III. cap. 13. p. m. 400.) want gezegt hebbende, dat S^j, \Kon. IX. li. en Jef VUL 23. door Galileë vertaald word, vervolgt hy: „ van den zeiven oorfprong, is bfil, (Gilgal) welk woord anderzins beteekend , een * plaats tuffchen Jericbo en den Jordaan , die door " de eerfte legering van Ifraëls volk, zo vermaard '• was : maar zomwylen ook Galileö beteekend : J als Jof XII. 23. "J^ ^ify 0»u Rex gentium in \_ Gilgal, de Koning der volken in Gilgal. " epz. Ver,  < Gilgal 7 6 9 Vermoedelyk zouden , noch Lightfoot, noch Cellarïus , tot zodaanig een vreemd en verre gezocht J gevoelen hebben konnen overgaan , waren zy niet 2 daartoe verlokt , door zeeker Room/eb affebrift (Co- { dexRomanus) der zogenoemde LXX. Griekfche Over : zetteren , waarop zy beiden (l. I. c,c.) zich be-J roepen, en welk de hier boven uitgedrukte He-, breeuwfebe woorden, Jof. XII. 23. vertaald , door( B«triAs<* rel tïj; r«AiA«i'«« : dat is , de Koning van Gei , van Galilea : als waare Gei , de eigen naam der ftad , die in de Landftreek Galileë gelegen had : daar echter de meefte andere affchriften dit hebben uitgedrukt; B#.i3./oI.538, 539. & Life. Z. cap. 16. ƒ0/. 746» 747-) , Die ftad was, naamlyk , zo door ouderdom , as door menigvuldige oorlogen, zeer aan het veryaM • len Dewyl zy toch in eenen bekwaamen en luiti^ gen oord lag, aan de Zee, tuffchen de fteden Dora, en Joppe , en op de halve lengte der geheele kuft vanPaleftina, achtte Herodes wel waera.g , om eenige koften, tot deszelfs vernieuwinge , te belteeden. Hy omringde ze, derhalven. niet alleen met eene nieuwe muur : maar ftichte binnen dezelve , een prachtig Koninglyk Slot » «tol «r fteenen . opgetrokken : en behalven dit eén , noch veeTandere trotze Paleizen, als mede verfcheiden, ta,zen , voor gemeener zoort van borgers , gefchikt : en alle van'dit zelve zoort van P^oj^lé : waar door die ftad eene geheel nieuwe gedaante kieeg, wordende , ongetwyffeld, hoewel niet de grootfte , Shter , de' fralifte onder alle te fteden ée> podfcben im niet reel verren ge« kt is. en naarrt ESAHFA, :eft Bedes daar n gege:n. Die deze :ad t'eeemaaltrbou-ai leeft:  En daar by eene nieuwe haven aangekgt. : < ] < i 2 l l j t 1 r t v ii t I 7S4 Cefarea Paleftina. Lands. Waarna P/erodes, die alles deed , wat mogelyk was , orn zynen grooten vriend en begunftiger zyner tydlyke welvaard, den Keiser (Caesar) Auguftus, te believen, ten dezen einde, aan dezelve , hem ter eere, den naam gaf van Cesarea : ( K*«r«£'ê/«) dien zy zedert dien tyd beftendig behouden heeft. Gelyk hy ook , zekeren Tempel , binnen die zelve ftad , aan den Keifer toegeweid , en daar in, des Keifers Stand Beeld, ter zeiver grootte, als dat van 'Jupiter Olympius, opgerecht had. Doch , het voornaamfte , dat Herodes, tot verDeetering dezer ftad , toegebracht heeft , was een Haven; die nauwelyks ergens haar weêrgaê had: in welker befchryvinge, Jofepbus (/.I. cc.) zich breedróerigft uitlaat. Zy was geene natuurlyke haven , lie alleen door de kunft een weinig moeft verholpen morden. Van zodaanige havens , was deze ganfche tuft van Paleftina zeer fchaars voorzien : weshalven le fchepen , die uit Pbosnicie daar verby fteevenden, iaar Egypte , zo dra zy van eenigen ftorm overvalen wierden , veel gevaaren moeften uitftaan : en lewyl zy nergens konden inloopen , een van bei!en , of voor anker moeften ftille leggen, of op de intftuimige Zeebaaren blyven dobberen , wanneer y , voornaamlyk , de wind zuidweft zynde , zeer creedlyk ftranden en tegen de klippen verbryiTeld onden worden. Reden genoeg , derhalven , aan Ierodes, om by dit Cefarea, ook eene nieuwe haven an te leggen; waar toe de kunft alles, met ongelooffk veel moeiten en koften hefteden moeft : des te icer, dewyl de bouwftoffen , (materiaalen) daar )e vereifcht , van verre afgelegen plaatzen, derraard moeften aangevoerd worden. Deze haven was 1 haare gedaante rond, gelyk een cirkel: en van innen van genoegzaame ruimte en diepte , om eene • ïeenigte; fchepen. daar in veilig te doen liggen. Hy. had,  Cefarea Paleftina. 7^5 had, om, voor deszelfs omtrek , een vallen grondflag te maaken , zeer veele groote fteenen , die , de meeften , 50. voeten lang," 18. hoog en 9. breed waren * , ter diepte van 20. ellen, in de Zee doen zinken : en van dezelve, een genoegzaam aantal op elkander geftapeld zynde , dat zy boven het water konden uitfteken , bouwde Hy , op dezen grondflag eene breede muur, welke diende, om de haven te befluiten ; die aan de buiten zyde , tegen den aanftoot der Zeebaaren genoeg beftand was, en daarby , met verfcheiden toorens verfterkt, ten einde de haven, ( naar ik my verbeelde ) aan de binnen zyde, te befchermen. Ook zag men boven deze muur eene aangenaame wandelplaats : en hier en gins eenige fchoone vertrekken , waar in de Schippers hun verblyf konden neemen. Van deze haven , was de mond, of haare opening , aan de noordzyde : dewyl men bemerkt had , dat de noorde winden , aan dezen oord, de zachtfte en minft ftormachtig waren : of ten minften, dewyl de haven , aan die zyde , min aan ftormwinden onderheevig was. By die zelve haven , aan de zuidzyde , ftond ook een prachtig Schouwburg, C Ampbitheater) van, v/elk men een vermakelyk uitzicht , over de Zee ,( had. Ook had Hy aldaar gemaakt, verfcheiden wa-i terloozingen , door welke de vuiligheden der ftad , in die haven affpoelden : en veel meer andere zaa- ken, *. Niet zonder reden twyffeld de Heer Nikolaas Duyn, (ia zyne' Aardr. en Hiflorifche Befchryvinge der fteden , vlekken, enz. in de Heilige Schrift, bladzij.) of deze fteenen wel zo groot geweeft zyn , als Jofephus dezelve aldaar befchryft : vermits , zo men veronderstelde , dat een teerling , (cubifche ) voet dezer fteenen , ftegts u;. ponden woegen, dan elke fteen, m zyn geheel de zwaarte hebben zou van meer dan 1000000. ponden , hoedaanige lichaamen , nauv.'elyks, door eenige werktuigen zouden hebben konnen behandeld Worden, Ddd 5 benevens neer anere din;en.  Een Feejl ter ge- dachtenisfe der inveijingedezer ftad ingefteld. Op hoedanig eer Feefl:, Herade s A£rippa is omgekomen. De meefte inwooneren van Cefarea waren Heidenen, 786" Cefarea Palejlina, ken , te uitvoerig , dan om ze ftukswyze te vermelden. Met één woord, 'er wierd niets befpaard, wat uit te denken was , om deze flad, eene der voortreflykjle te doen zyn , die men ergens kende : en bekwaam, om aan liet nagedacht, van de grootsheid des Konings Herodes , een doorftaand bewys te konnen uitleveren. In al het welk toe te (tellen, Hy, naar het verhaal des zei ven Schryvers, ( . .nt. Lib. XVI. cap 9. fol. 559.) volle X. jaaren doorgebracht heeft: zynde de arbeid daar aan begonnen in het XXVIIIjfe jaar zyner regeering , en in de CXCUfte der Olympiaden. Waar na hy deze nieuwe Jlad , zeer plechtig inweidde , door ftrydfpeelen , maaltyden , en allerly vermaakelykheden aan te rechten , voor het onnoemelyk getal der vreemdelingen , van rondom toegevloeid : het welk , als een Feejl , ter eere van dien zeiven Keifer , Auguftus , ingefteld , in elk vyf de jaar herhaald zoude worden. Het fchynt, ter gelegenheid van zodaanig een vyf jaarlyks Feefl, geweeft te zyn, toen Koning Herodes Agrippa , de kleinzoon van Herodes den Grooten /'binnen deze ftad, in het midden der vreugdebedryven, ten üraffe zyner onvergeeflyke trotsheid , door een' Engel des Ifeere , zo fchierlyk en voorbeeldlyk , met den dood gejlraft wierd : welk Feefl, in het gefchied • verhaal , zou bedoeld worden , door dien Gezetten Dag. Zie Handel. XII. 19, 21 23. Cefarea word na deze herftellinge , by Jofepbus , (de Bell. Lib. III. cap. 14. fol. 854.) befchreven , als de Grootste Stad van Judeë : het welk wy graag willen toegeven , by aldien alleen de ftad Jerufalem , werde uitgezonderd ; die ontwyffelbaar , deze ftad , in grootte zal overtroffen hebben. Hy voegt daar by , dat dezelve, voor bet meerder deel , door  Cefarea Paleftina. 787 door Grieken bewoond wierd- Verfta dit, echter, niet van zodaanigen , die oorfprongelyk waren, uit het eigenlyk gezegde Griekenland : maar uit het nabuurig Syrië: geweezen onderdaanen der Griekfcbe Koningen , die na des Grooten Alexanders dood , eenen tyd lang in Syrië geheerfcht hadden, en die de Griekfche taal, en de Griekfche zeden. aldaar hadden ingevoerd: welke zogenoemde Grieken, in voorige tyden , toen de Koningen van Syrië het Joodfche Land fchier onophoudenlyk beoorlogt en meer dan eens overweldigt hadden , zich aldaar, en allermeeft in de Zeefteden , als Cefarea, Dora, Ptolemais, enz. hadden nedergezet. 'Er bevonden zich, echter, ook veele Joden, binnen deze ftad. En gelyk het verfchil van Godsdienfi , tuffchen Joden en Heidenen , altyd gelegenheid gaf, tot groote verwyderingen, zag men daar van die zelve droevige uitwerkingen , ook binnen Cefarea. De meermaals gemelde Jofepbus verhaald ; (Ant. Lib. XX. cap. 6. fol. 695, 696. ) dat geduu rende de Landvoogdv van Felix , tuffchen de Joder, en de Syriers, (want aldaar de Heidenfcbe mwooneren dezer ftad , geene Grieken, maar Syriers genoemt) inwooneren van Cefarea, eene verregaan de oneenigheid gerezen was , over den voorrang meenende de Joden , in hun belang te hebben , da de ftichter dezer ftad was geweeft , Herodes , die; zy zeiden, van afkomft , een Jood geweeft te zyn en de Syriers daar tegen voorgevende , dat eertyds als die ftad , noch Strato's burg genoemt wierd geen een Jood binnen dezelve pleeg te woonen welke opftand niet eer geftild had konnen worden dan na dat de eerfte aanleggeren van dit onheil door de ftraffe der geeffelinge , waren tot hunnt plicht gebracht. Niet lang daar na, geduurende h Stadhouderfchap van Florus, is een tweede twe fpal iie de weinige Joden welke aldaar zich mede bevonden i veel verdriet hebben aangedaan. t 1 j t » j n 2t • ï  Cefarea, wierd gehoudenvoor eene ftad van groote aangelegenheid ; inzonderheid , voor de Romeinen, '. J J i 788 Cefarea Palejlina. fpalt, tuffchen de Joden en Heidenen te Cefarea, gereezen , wegens eene Joodfcbe Synagoge ; tot welke eenmaal de weg belemmerd was geworden , door een' voornaamen Heidenfcben inwooner dezer ftad , op eenen Sabbatbdag. Dit veroorzaakte terftond een* algemeenen opftand , onder de Joden ; die van gevolg was , dat deze laatften , tegen de overmagt hunner tegenpartyderen onbeftand , genootzaakt wierden , een' tyd lang , die ftad te ruimen, vluchtende naar Nabata, LX. ftadien van Cefarea gelegen : welk geval des te aanmerkenswaerdiger is , dewyl Jofepbus het zelve aanmerkt , als het beginzel der beroerten , die den Joodfchen Borgerftaat den ondergang gekoft hebbe. (Vid. Jofepb. de(Bell. Lib. II. cap. 14. Jol. jga ). En na dat zy, zedert eenigen tyd , zich weder naar die ftad begeven hadden , hebben eindelyk , de Cefariers, alle de Joden onder hen woonende, omgebracht : zo dat ter zeiver tyd 20000. hunner wierden gedood: en de ganfche ftad voortaan van alle Joden , ganfchlyk ontbloot was. Van hoe veel belang de ftad Cefarea , na haare herftellinge en beveftiginge , geweeft zy, is te befpeuren, aan ééne uitdrukking, die dezelve Jofepbus (Ant. Lib. XV. cap. 11. fol. 535 ) daar van gebruikt : zeggende: „ dat Herodes deze ftad, tot een '' jlerkte , om het ganfche Joodfcbe volk te bedwin" gen, (ê'9-i-si navTi cp^icv) gefticht heeft." En van geen min belang , was zy naderhand voor de Romeinen, toen die geheel Judeë vermeefterd , en in een wingeweft veranderd hadden : voornaamlyk , sedert de algemeene opftand der Joden, tegen hen , jegonnen was : dewyl die ftad, aan de Zee gelegen, jooit, (gelyk de fteden binnen 's lands) kon af geneden worden. De Romeinen behielden dus te Ce'area, eenen vaften voet, om over Zee, zo veel verterking van krygsvolk , in deszelfs haven , die voor hua  Cefarea Palejlina. 7 89 hun altyd open ftond , te doen belanden , als zy zelfs wilden. . Ter dezer oorzaake , is Cefarea , dies tyds , al^ de Hoofd Stad van Paleftina aangemerkt, voor-ri naamlyk, zedert de verwoeftinge van Jerufalem,: end hebben de Roomfcbe Landvoogden , die in 's Keffers a naam, de zaken in Judeë beftierden , deze ftad fzelfs reeds voor de verwoeftinge van Jerufalem^ tot hunne Zetel gekozen: waar toe , echter ook haare aanzienlykheid , en haar bekwaame gelegen-1 heid , als ten aanzien der Zeekuft, genoegzaam, in het midden des lands , veel hebben toegebracht. Immers , weet men zeker, dat Felk , en zyn Opvo'ger, Festus, aldaar hun verblyf gehad hebben. Zie Handel. XXIII. 23 33- XXIV. 27. en XXV 1 Daar door , zal Cefarea altyd met een talryke Krygsbezettinge , ter bewaaringe dezer gewigtige vefting , vervuld geweeft zyn. In de eerfte dagen der Apoftelen, lag (onder meer anderen) voor een tyd aldaar ter bezettinge , zekere Bende , (zynde; een troep van 600. mannen) de Italische , ter onderfcheidinge van de anderen , toegenaamt : dewyl zy in de Landftreek Italië, was aangeworven : gelyk de Romeinen doorgaans de gewoonte hadden , hunne kne;sbenden, zo wel als hunne legioenen , (waar van elk uit X. benden beftond) te benoemen, niet zo zeer naar de naamen hunner Overften , dan wel dei Landfcbappen, in welke zy gelige waren. Deze ltalifche bende verdiend by ons des te meer aanmerking: dewyl één der VI. Hoofdmannen van honderd, (tenturiones) over dezelve gebiedende, was die beruchte Kornelius , een Romein van af komft; die dooi den dienft van Petrus , binnen deze ftad , benevel zyn geheel aanzienlyk huisgezin, tot het Cbriftendm bekeerd wierd : welk voorbeeld , waarfchynlyk doe Wie'r . radbouden,binneaszelve, Is de loofdjladl un gevoonlykerblyf addem Aldaar, is :en Hoofd* man der Room- !ché crygsb&i j.ettinge, Kornelius } door Petrus, tot het Chriii tendom bekeerd. I l i X  Desgelyks heeft de Apoftel Paulus veeltyds te Cefarea verkeerd. « 1 700 Cefarea Palejlina. door verfcheiden Soldaaten zyner onder zich hebbende bende, zal gevolge zyn. Men kan den wonderbaaren zaamenloop der dingen , waar door de voorzienigheid den weg bereid heeft, om dezen Kornelius, als een' eerjleling onder de Heidenen , te doen ingezameld worden , naleezen Handel. X. en XI. 4 18. Het Huis van dezen Kornelius , was ten tyde van Hieronymus , (zo men meende , ten minften ) noch binnen Cefarea te zien : en was tot een Cbrijlen Kerk-gebouw gemaakt : gelyk ook het Huis van den Euangelift Filippus , die aanftonds volgen zal : welke beiden huizen , door de Adelyke vroome Roomfche Vrouwe , Paula , in haare togt door Palejlina, bezocht wierden , naar het getuigenifte des gemelden Schryvers, (in Epitapbio Paidce.) En door veel meer andere gevallen, is Cefarea in de Schriften des Nieuwen Tejlaments . vermaard geworden. Meer dan éénmaal heeft Paulus deze ftad bezocht. Zo dra , onmidlyk na zyne bekeering , een toeleg op zyn leven gefmeed wierd , door zommige Griekfche Joden te Jerufalem , wierd hy door eenige broeders , van daar begeleid , en in veiligheid gebracht, naar Cefarea : doch alleen , om zonder zich aldaar wat op te houden, verder over te fchepen , naar zyne geboorte plaats, Tarfus. Zie Handel. IX. 29,30. Eenigen tyd daarna, dezelve Apoftel , van zynen grooten togt, ter bekeeriuge der Heidenen , door klein Afie en Griekenland , wederkeerende, en laatft affchepende te Epbefen , belande hy in de haven van Cefarea, om van daar, verder over land naar Jerufalem te reizen. Zie Handel. XVIII. ij, 22. In eene tweede Zeetogt, mede laatft van Epbefen ondernomen , en langs de Syrifche kuft, rerby Tyrus en Ptolemais gericht , belandde hy anlermaal , in de zelve haven van Cefarea : binnen relke ftad, hy, met zyn by zich hebbend gezel- fchap,  Cefarea, Paleftina. 79 ï fchan , zynen intrek nam , in het huis , van den Euangelift Filippus, bekend door zyne vier dc>cbteren noch maagden , welke propbeteerde. Zie Handel XXI* 7—g De/e Filippus is dezelve, die niet lang te vooren , was geweeft het werktuig , ter bekeering van dien Kamerling der Koninginne Kandaces. L\Q Handel VIII. *6 - 40 Om dit ons te beduiden, voegt Lukas, aan het flot (vers 40.) daar by : dat Flippus, na dit goed werk verricht te hebben, doorgaande, verkondigde het Euangelie in alle fteden, 10T dat hy te Cesarea aankwaam : om , naamlyk , aldaar ter woon zich neêr te zetten, met deze zyne docbteren : gelyk hy ook daarna, door Paulus , binnen die ftad wierd aangetroffen. Aldaar had Paulus die'styds, die ontmoeting met Agabus ; die hem door de vertooning van een uitwendig teeken, (naar de wyze der Propheeten van den ouden tyd ) deszelrs aanftaande gevangenneeminge te Jerufalem voorfpe de. Zie Handel XXI. 10, u. 'Er moeten ter zeiver tyd behalven, de buisgezinnen van Kornelius en Pilippus\ meer andere Chriften huisgezinnen , binnen Cefarea , zich bevonden hebben : dewyl men in het vervolg (vers 16 ) leeft , van etlyke Discipelen van Cefarea ; die Paulus en zyne Reisgenooten toen verzeld hebben naar Jerufalem. Paulus, naderhand, in gevolge de gemelde voorzegginge van Agabus, door de joden te Jeruja-, lem , in een oproer gegrepen , is door den Room-, fchen Overften, Klaudius Lyfias, onder een talryke bedekkinge (efcorte) van 200 voetknechten, 70. ruiters en 200. fchutters , die hem op den weg , tegen de laagen der Joden, befchermen moeften, van daar door Antipatris , (alwaar zy vernachtten) overgebracht , naar die zelve ftad Cefarea , tot den Stad, houder Felix , ten einde, voor denzelven te rechtgefteld te worden. Zie Handel. XXIII. ,23 3J« En heeft Idaar twe aaren gc-^ rangen jeseten,  De ftad Cefarea , wierd , met het Roomfch burgerrecht, vereerd. Is eerft ten Bisdom geworden. 792 Cefarea Paleftina. En geduurende zyne tvoeejaarige gevangeniftè te Cefarie, (Hoofdfl. XXIV. 27.) is aldaar voorgevallen, zyn merkwaerdig gefprek , met den Koning Agrippa '. waar van zie Handel. XVI. vergeleken met Hoofdfl. XXV. 13. Gelyk hy ook, van daar te fcheep overgevoerd wierd naar Rome. Een groot voorrecht wedervoer aan deze ftad, als zy door Keifer, Vefpaftanus, (zomen meend, ter vergeldinge der dappere daaden , die de Cefariers, ten voordeden der Romeinen, tegen de Joden, hadden uitgevoerd) even als een Roomfcbe Colonie , (plantftad) met het Roomfche Borgerrecht , en deszelfs inwooneren, met vrydom van hoofdgeld, eri van andere belaftingen , begunftigt wierden : waar van verfcheiden penningen, noch voor handen, ten bewys verftrekken door den Heer Reland, by gebracht, Paleft. pag. 672, 675. In laateren tyd , is Cefarea , desgelyks , met de' Bisschoplyke Waardigheid verfierd. De Roomfcbgezinde Schryveren , willen dien hoofdman Kornelius, door Petrus , binnen die ftad bekeerd en gedoopt , (Handel. X.) door dien zeiven Apoftel , tot den terften Biffchop van Cefarea , verkooren hebben ; die dus zyne krygsbediening , terftond na zyne bekeering, zoude hebben neêrgelegt. Doch, dit zal bezwaarlyk te bewyzen zyn. Van andere Biffcboppen , die eenige jaaren laater dezen Zetel bekleed hebben , heeft men meer zekerheid, uit de Kerklyke Ge~ fcbiedfcbriften ; waar in verfcheiden Biffcboppen , met hunne naamen worden aangetroffen : als , Tbeophilus, Agrikolus, Acocius, Tbalaffms , Eulogius, Gly. ko, Irenéus, Elias , Johannes , Gelafius, Doinninus ; en vooral niet te vergeeten, Eüsebius , Pamphilus toegenaamt ; die in het begin de Wde eeuw, verfcheiden jaaren , het Bisdom van Cefarea beftierd aeeft. Hy was ook aan de Gemeente van Cefarea, zo zeer  Cefarea Paleftina. 793 zeer gehecht, dat hy , het Bisdom van Antiochie , het welk ongelyk aanzienlyker was, weigerde aan te neemen , toen het hem wierd opgedragen: over welke weigeringe, Keizer Konftantin de Groote,. zyn zonderling vergenoegen, in eenen brief aan Eufebius gefchreven, te kennen gaf; welke brief , benevens meer zaaken, tot dit beroep van Antiochie betreklyk, te vinden zyn, by Eufebius zelve , (de Vita ConJlantini, Lib. III. fol. 516 —520.). Toen heeft hy aldaar, onder meer andere voortreflyke werken, zyn Naam-regifter (Onomaftikon) van alle de fteden der Heilige Schrift, door Hieronymus vertaald en vermeerderd , opgefteld : het welk van zo veel gebruik is, voor de laatere H. Landbefchryveren. Als naderhand Jerufalem tot een Patriarchaat verheven was, van het Patriarchaat van Antiochie, af-, gefcheiden, wierd Cefarea eene der drie Metropo- ■ litaansche Kerken van Paleftina , elk met haare' onderhoorige Bisdommen, aan den Patriarch van Jerufalem, ondergefchikt. Cefarea bleef die's tyd de Metropolitaanfche Kerke, van het zogenoemde Prima Palestina , of eerfte Paleftina. Vid. Car. a S. Paulo Geogr. Sacr, fol. 299 302. En na dat het Heilig Land , geduurende den voorfpoedigen uitflag. van den Heiligen Oorlog, in den beginne, onder de heerfchappy der Wefterfche Cbriftenen gebracht , en ter zeiver tyd het Patriarchaat van Jerufalem herfteld was , is Cefarea , als een Aartsbisdom , (welke titel, immiddels opgekomen, eeven het zelve, met eene Metropolitaanfche Kerke beteekend ) aan dat zelve Patriarchaat onderworpen : en behoorde toen onder dit Aartsbisdom van Cefarea , XX. byzondere Bisdommen van Paleftina: naamlyk, Hora, Antipatris , Jamnia, Nikopolis, enz. Waar van men de geheele lyft vind , by Wilb. Tyrius, (de Bello Sacro Lib. XIV. cap. ia. fol. 323, 324.) UDeel II Stuk. Eee De In daarna :en der \neAartshdommenran Pales** ina.  De lotgevallen van Cefarea, geduurende den H, Osrlog,be fchrevcn. ^04 Cefarea Paleftina. De eerfte Aartsbiffchop , die onder dien titel , hot Kerklyk bellier, te Cefarea aanvaard heeft , was Balduin genoemt: en wierd onmidlyk , na de verrovering dezer ftad, door zynen naamgenoot , Balduin , den tweeden Koning van Jerufalem , tot deze waerdigheid verheven. De gemelde verre-vering was, naaft die van Jerufalem, eene der gewigtigfte , voor de Chriftenen, in het Heilig Land: en gefchiede , door verraffebinge , na dat de Saraceenen , die de ftad befchermen moeften, door het lang waaken afgemat , geheel moedeloos geworden waren ; en de fterkten verlaatende , den Chriftenen genoegzaam gelegenheid gaven , om de wallen met ftormladders te beklimmen , en dus de ganfche ftad te vermeesteren , zonder tegenftand. Ter dezer gelegenheid, wierd onder de Borgers der ftad, eene yslyke bloedftorting aangerecht , zonder dat zelfs vrouwen of kinderen , door de verwinnaaren , gefpaard wierden : en allermeeft binnen dien zeiven Tempel, welke door Herodes aldaar , ter eere van Keifer Augustus gefticht , en toen in eene Moskee of Bidplaats, veranderd was ; waarheen de meeften waren gevlucht , in hoope van aldaar noch lyfsgenade te zullen bekomen : doch, zonder vrucht : dewyl , alle die daar binnen zich bevonden , jammerlyk wierdea omgebracht. De febatten , welke by die gelegenheid , (de ftad ter plondering overgegeven wordende ) aldaar gevonden wierden, waren onnoemelyk: zo verre dat het ganfche Chriften beir , dat :ot die belegeringe gebruikt was , daar door verrykt wierd: alle welke omftandigheden , Wilb. Tyrius mededeeld (de Bell, Sacr. Lib. X. cap 15, 16. fol. 210, 220 ) Toen is Cefarea , onder de heerfchappy der Christenen , gebleven, tot het uiteinde der XUde eeuw; wanneer de beruchte Saladin, Sultan van Egypte 3 die zelve ftad, benevens het geheele land her»  Cejarea Palejlina. 795 herroverd: en de Chriften regeering aldaar, t'eenemaal vernietigt heeft. . . Ten tyde van den Joodfchen Reiziger, Benjamin Tudelenfis , wierd deze ftad by de inwooneren ,] Siseria, genoemt: was toen noch in een' zeer goe-P den ftaat : en bevonden zich aldaar , behalven vee-ai -le andere inwooneren, ook 10. Joden, en aoo.j Samaritaanen *. Hoewel hy zich zeer vergift, in t die verbeeldinge , dat Cefarea , het oude Gath der Pbiliftynen zoude geweeft zyn. Hy plaatft dezelve ftad VI. uuren gaans, zuidwaard van den berg Karmel. Vid. ejus Itinerar. pag. 39. Aangaande de Gelegenheid van Cefarea , neDben wy noch het een en ander by te brengen ; en; daar mede zullen wy de befcbryving dezer merkwaerdige ftad befluiten : vermits , toch , van derzelver .bedendaagfcben toejland , niet te zeggen is , dan dat zy als eene t'eenemaal vervallen en vergeeten plaats , niet meer bezocht word , door de vreemdelingen. Dat Cefarea aan de Zee , tuffchen de fteden Dom en Joppe , gelegen hebbe , is buiten allen twyttel : dewyl Jofepbus meer dan eens , derzelver gelegenheid dus befchreven heeft. De zelve Schryver be paald ze nader: en fteld, (Ant. Lib. XIII. cap. 19. fol. 455. & de Bell. Lib. I cap. 3. fol. 713 ) LeJa rea , DC. ftadien van Jerufalem. Dit bedraagt 75 ' Room * Reeds in voorige tyden, hebben behalven de Joden ook* veele Samaritaanen , binnen Cefarea , zich onthouden alhoewel de ftad , tot het Landfchap Samarie , niet behooi, heeft Van eenen verre gaande opftand , waar toe die beide volken, anderzins, wederzydfche bittere vyanden, met elka der zaameefpannen hebben , tegen de Cbriftm» ^er ftad, , t lvTefuw; by welke gelegenheid verfcheiden Chrijlener, door dieoproe makers, vermoord wierderr, brengt Reland e£ VOO-beeld by, uit Theophan. Chron. benevens meer andere tZn van dien zeiven U. Vid. ejus Falefi. pag. ó73, 674. Eee 2 Wat de lod Benmin, van efarea .ngeteeendeeft. Eenige lanmertingen,langaande ie gelegenheid van Cefarea, uit verfcheidenSchryver? aangehaald. I * n n  0e riviere Chcrfeuf. 796 Cefarea Paleftina. Roomfcbe mylen, Van 3. in één uur gaans: en dus juift 25. der gezegde uuren. Een afftand , die echter wat ruim genomen fchynt: het welk men , het zy aan het rond getal, (waarin die bepaaling doorgaans, eenige mylen meer of min onbegrepen , word aangewezen ) heeft toe te fchryven : het zy aan een' omweg, door verfcheide fteden, door welke de gemeene weg liep van Jerufalem naar Cefarea; het welk de tusfchenwydte, dus bereekend , noodzaakelyk moeft verl ngen. Immers . naar de Reisbefcbryving van Antoninus , (Inner. Anton.) kan men niet meer dan LXXII. Roomfcbe mylen , rekenen : en naar de oude Jerujalemfcbe Reisbefcbryving , (Itiner. Herof. Vet. Edit. JVejJeling. pag. 600.) niet meer dan LXVIII. Roomfcbe mylen: hoewel in de bepaaling der tuffcben. wydten , ( diftantien) der byzondere fteden , die in den gemelden afftand , aangehaald worden , eenige misftellinge ingeftoopen is: want, (pag 601.) de ganfche hoofdzom der mylen tot LXXIII*, bepaald word : het welk dus van die van Antoninus , niet meer dan ééne Roomfcbe myl dat is , 1000. fchreden verfchillen zal. De Arabifche Schryver , Abulfeda , brengt by , uit Alazizius : „ dat Cefarea van ? Ramla, XXXII. en van Ptolemais , XXXVI, mylen gelegen hebbe. " (Vid. Lex. Geogr. ad Vit. Salad. edit. per■ ClarijJ. Schuit, ad voc Cjesarea) En een ander Arabifcb Schryver, Ebn Idvis, zegt : dat. Cefarea lag , van Japba, XXX. mylen: van Neopolis, (Sichem) eene dagreize , van Ramla, twee kleine dagreizen : en van de ftad Hepba, aan de Zee gelegen . twee dagreizen. " Ptoleméus doed by Cefarea , ten zuiden der ftad, eene rivier in vioejen , die by hem ^*cr&) plaatft dezelve op den weg van Cefarea naar Tyrus,- zonder' den afftand te bepaalen : doch ,' Hieronymus voegt daar by , IX (Roomfcbe) mylen van de gemelde ftad/'efarea. In de Peutingeriaanfcbe Landkaart word die ftad met den naam van Thora uitEee 3 ge¬ let Krolt f'Men mtVr^ Öe geit* enheid ran Dor ïauwkeöig bé-  De aanmerkingevan Jofepbus daar omtrent, : Eene Koningl) ke flad. Het bygeyoegd f©8 Dor. gedrukt en geplaatft VIII. mylen van Cefarea: en XX. van Ptolemais. Jofepbus, (contr. Apion. Lib. II. fol. 1067.) heeseld zynen tegenfchryver , Apion, wegens deszelfs begaanen misllag, in dit Dora, eene ftad van Idumëe te noemen : zeggende: ,, dat geene ééne ftad, in " Idumeë gevonden wierd, die Dora was genoemt: " maar dat Dora moeft gehouden worden , voor. eene " ftad in Pbeenicie , omtrent den berg Kanrielf Hier by moet men aanmerken, dat'de naam van Pbeenicie, wel eer byzondeï eigen, aan "de Landftreek, by Tyrus en Sidon, in„ dien tyd zich .verder uitftrekte , zelfs over de geheele Zeekuft ven Paleftina. . Als derhalven dezelve Jofepbus,, {Ant. Lib. XIV. cap. 1 ufol 446.) Dora befchryft, als eene ftad van Idumeë, zal men één van beiden moeten ftellen: of dat door eene onachtzaamheid der affchryveïen , in fteê van Pbeenicie, Idumeö verkeerdelyk gefteld zy: of de naam Dora kwalyk uitgedrukt. Het laatfte, meend de Heer Reland; die (Paleft. pag. 73.9.) zegt, dat voor Awf«, <; Dora ). "Arf«§«6, ( Adcra ) moet gelezen worden : en dit beveiligt uit 1 Mach. XIII. 20. alwaar in het verhaal van* één en het zelve geval, van Tr-ypbon , die zich als Koning van .S.yrie, tegen Demetrius Soter, opgeworpen had en die het geheele land verwoefte,deeze ftad Adora genoemt word, welke men dus van Dora zelve zou onderfcheiden moeten. Doch dit heeft zyn bedenkinge. Allereerft is deze ftad bekend geworden, Jof. XI. a. en inzonderheid , door de Lyst der Koninglyke Steden des. Lands Kanaan , welke - Jofua opgeeft, Hoofdfl. XII. ten daarin vers 23. ook brengt Dor ( Hebretuwfcb "liT) nader omfchreeven Naphath Dor, nsiy Dit bygevoegt woord, Naphath , laaten de Criekfche Overzetteren onvertaald: hoewel zy het in . , de  Dor. 199 de zamenvoeginge met het woord Dor, zeer ver-v fchillende gefchreeven hebben, dan N^eöJ^, danj nxcpiSSue , dan weder N« daarom vertaaien , i door dr Landstreeken. ' En het is te verwonderen , dat c onzen diezelfde vertaaling alhier niet volgen : d. te meer, dewyl zy dit ^ , het welk desgelyl ïKon IV.'ii.'voorkomt , aldaar door de Lan) streek van.Dor, vertaald hebben Des zou die b fehryving, Jo/.XII. M Nederduitfche ov Eee 4 Z( /■oord lapbatb Napbatb )«•) :hynt liet anders e betee- cenen,dan iet omme- and van Dor. » t e n ie e :s ;s )- r- :t-  Hoewe die ftad , aanManxsft, toebedeeld was, heeft zy bez waarlyk konnen verroverd worden. ! < « 4 ( I C \ 1 1 c li 8oo Dor. zettinge uitgedrukt: de Koning van Dor, tot Napbatb Dor , niet anders beteekenen, dan , de Koning van Dor, die te gelyk, over de Landstreek van Dor , het gebied voerde. By de Landverdeeling , wierd deze ftad aan den ha 'ven ftam Manasse , binnen den Jordaan, toegewezen. Zie Jof. XVII. 11, vergeleken met i Cbron. VII 29. Hoewel zy niet in het eigenlyk erflot van Manafe, maar het zy in IJJafcbar , het zy in stfer, moet gelegen hebben: want ( word in de aangehaalde plaatzen gezegt) Manajje had in Issaschar en in Aser , Bethfean , en baare onderboorige plaatzen, en Jibleam, en haare onderboorige plaatzen , en de inwooneren van Dor , en haare onderboorige plaatzen, enz. Men weet dat het niet ongemeen was, dat de eene ftam , eene of meer fteden, binnen de grenzen van eenen anderen ftam liggende, bezeten hebbe. Uit de ligginge dezer ftad, aan de Zee . en zo naby den berg Karmel, kan men niet anders befluiten , dan dat zy in het grondgebied niet van IJJafcbar , maar veel eer van Aser, begrepen geweeft zy. Die van Manasse hadden echter in den aanvang, de Kanaaïiten, oude inwooneren dezer ftad, zo min dan die ier andere fteden , welke hunlieden , uit dien zelren ftam Afer , zo wel dan uit Ijjafcbar, waren ten leel gevallen , konnen verdryven. Zie Jof. XVII. 12. :n Richt. I. 27. Gelyk het eeven zo toeging met \e meejïe Jïeden , aan de Zee gelegen; dieniet, dan ;eer laat, onder Ifraëls heerfchappy, gebracht konien worden. Immers, hoe het hier mede zy, eeni;en tyd daarna is die ftad ontwyffelbaar, door die an Manajje daadelyk bezeten : daarom leeft men , Cbron. VII. 29. dat de kinderen Jofephs . des zoons fraëls, daarin Gewoond hebben. Zonder dit zou ok Salomo de landftreek van Dor , geenzins hebben onnen brengen, onder die XII. diftri£leny in welke Is.  Dor. 801 Ifraïls ganfche Koningryk was afgedeeld , om elk , voor ééne maand in het jaar, de leeftocht voor zyne Koninglyke hofhoudinge te bezorgen. Zie 1 Kon. IV 11. Voorts word van deze , anderfins aanmerkelyke ftad, behalven het aangehaalde, in de Heilige Schrift, geen meer gewag gemaakt. In laatere tyden is zy door oorlogs gevallen beroemt geworden: allermeeft, wegens eene merkwaerdige belegering , door den Syrifchen Koning, Antiocbus Soter , tegen dezelve in het werk gefteld, te gelyk ter Zee en te lande , met een heir van 120000. voetknechten , en 8000. ruiters'. uit welken grooten tceftel , een overflach kan gemaakt worden, aangaande de toenmaalige./ïerfoe dezer ftad. He;, oogmerk van dit beleg was, om Trypbon, zynen mededinger tot den Kroon, die binnen die ftad , ter vlucht zich geborgen had, onder zyn geweld te krygen : hoewel deze ditmaal een middel vond , om met een fchip naar Orthojia , (eene ftad aan die zelve Zee, maar veel meer ten noorden in Syrië gelegen ) te vluchten. Zie 1 Mach XV. 11 — 14., 25, 37. Zy word by Jofepbus , (Ant. Lib. XIF. cap; 10 fol. 476.) mede genoemt, onder de fteden , welke de Roomfche Veldheer , Gabinius, na dat zy zeer vervallen ware», herfteld, en verfterkt heeft. Behalven Jofepbus , maken ook Polybius, Ptoleméus en Tacitus, van deze ftad gewag. Ten tyde van Hieronymus was die ftad verwoeft: waarfchynlyk door den oorlog der Romeinen, in het Joodfcbe'' Land. Hy befchryft dezelve: (ad voc. Nepbetdor) Dor efl oppU dum, jam defertum: dat is, eene verwoefte en verlaaten ftad. En de reize van de vroome Paula, door dit land, verhaalende, zegt hy: (in Epitaphio Paula) mirata ruinas Dor ,urbis quondam potentifftmce: dat isa 23 Waar dooi aanmerkenswaerdig. Na dat die ftad eenmaal was. verwoeft geweeft»  Is zy weder herfteld en een der 'Bisdommen van Palestina geworden. De ftad is zeer verfchillende,van Antipatris. Deze ftad word door Eufebius en Hieronymus , zeer verfchillenderwyze befchrevcn. 802 Magdïël. Zy zag, met verwonderinge, de puinhoopen van Dor , welke wel eer, eene zo magtige ftad geweeft was. Die ftad moet daarna weder opgebouwd zyn: want na de verwinninge d s Heiligen Lands ,door de Westerfche Chriftenen, geduurende den Heiligen Oorlog, is de Bisschoppelyke Waerdigheid , met welke zy in de eerfte eeuwen des Chriftendoms *, reeds gepraald had , weder aan dezelve herfteld : en was zy toen aan het Aartsbisdom van Cefarea onderworpen. Hoe verkeerdelyk deze ftad Dora , door Adrichomius, voor Antifatris, aangezien zy, zal uit al wat wy van de gelegenheid dezer ftad, hier voor, bygebracht hebben, aan ieder kenbaar zyn geworden. M A G D 1 E L. Magdiül was een plaats, het zy een ftad of vlek, tuffchen Dor en Ptolemais gelegen , in gevolge Eufebius en Hieronymus, (ad voc. MxStriA). Doch in de befcbryving dezer plaatze , verfchillen zy tweezins , van elkander : eerft, in de bepaaling van deszelfs afftand: want Eufebius fteld dezelve op IX. en Hieronymus op V. (Roomfcbe) mylen van Dor of Dora : welk laatfte echter wel het naafte aan de waarheid komt. Ten tweeden , noemt Eufebius dit Magdiè'l, een groot-, en Hieronymus , een klein vlek. Dit laatfte verfchil is niet wel te beiliffen, ten zy men het daar voor houden wilde, dat Magdiè'l , in Eufebius leeftyd noch een groot en aanzienlyk vlek, in een tydverloop van ó"o. of 70. jaaren, die men rekend, Hie- *. Dit is kiaar: dewyl onder de Biffcboppen, die de algenieene Kerkvergadering van Konflantinopolen hadden bygewoond en onderteekend, zekere Barochius, Biffchop van Dora , word aangetroffen. Vid. Reland, Palejï. pag, 74.1.  Sykaminon. 3o3 Hieronymus laater gekeft te hebben, zo zeer verminderd was, dat het toen niet anders dan een klem vlek genoemt mogt worden. Doch iets, het welk wy in het geheel met konnen beerveen, is, dat beiden de gemelde Kerkleeraaren, dit Magdiël plaatzen, in het erfiot van Nepbtalim: doelende op de ftad Migdal-El; welke , als aan dien ftam behoorende , mede in de lyft van NepbtaUms fteden voorkomt, Jof. XIX 38. Doch deze overeenftemminge des naams kan niet genoeg zyn , om een ftad of vlek , tuffchen Dora en den berg Karmel eelegen, onder het erfiot van Nepbtalim te breneen* het welk verre van daar, op de uiterfte noordooftlyke grenzen des Lands Kanaan, zyn plaats vond : ten waare de ftam Nepbtalim deze ftad, buiten zyne eigen grenzen , en in eens anders erfiot, bezeten hadde- waar van toch nergens iets is aangeteekend. Om deze reden, hebben dan de Opftellers der vroegere Kaarten, dit MACDiëL, by den berg Karmel, (als of Eufebius en Hieronymus, zich daarin vei gift hadden) geheel verbygegaan : en de ftad MigdalFi; als van deze onderfcheiden, in den ftamme en binnen de eigenlyke grenzen van Nepbtalim geplaatft, allernaaft by de ftad Kedes ■ Nepbtalim. SYKAMINON. By de Grieken doorgaans, Svx^'vov, en by Stra-^ bo (Googr. Lib. XPY ) MpW ttcA-?, was gelese'n op den weg van Cefarea naar Ptolemais, aan de Zee by den berg Karmel : en word gehouden voor dezelve ftad, die anderzins Hepha was genoemt , volgens Eufebius: (Onom. ad voc. ladpéÖ). APHE- ykaminon, >ok Hepb» ;enoemt.  'Sfbirtm Word ei ikcnd, de Mlve fta te zyn, di inde H. S Baphanim genoemt is 804 Apherema. A P H E R E M A. , Deze was de Hoofdflad van een der vier Gericbten d^dooJ.Dem^iusSoter, Koning van Syrië, aan den Macbabeëfcben Vorft, Jonathan, gefchonken, en ten zeiven einde , van één der landfchappen , het zy Samarie het zy ( waarfchynlykft) Galileë, aar, het Landfchap Judec gevoegt zyn: naar 1 Mach. X. 30, 38. en Hoofdfl. XI. 30 36 'n^ll'r ee!Vd,aD waarfchyn,yk> dat dit Apherema, iVr vrv /C/\r^*''^^ dezeIve ^ zy, diè 5a4n /nu9', HaPbfaJ'im^ het Hebreeuw/eb , ■ fU' (CbaPhar¥™) word genoemt: en aldaar geteld onder de fteden, die aan den ftam Issas har behoorden Eufebius, (in Onom. ad voc. befchryft dezelve : „ als eene ftad des erflots van ., W{'har,\m uzy"en ^ . een vlek, Aphraim, . ( a$w) geheeten : ( Hieronymus fchryft W vnn'^T S?egCD VI' mylm ^Legio.» Zie daar van breder, hier voor, bladz. 28, 20. Hier mede dan de voornaamfte fteden en van JüDEe verhandeld hebbende, zullen wy over- gaan tot Samarie, y  HEILIGE GEOGRAPHIE O F AARDRYKSKUND1GE BESCHRYV1NG Van alle de Landen, enz. in de H. S. voorkomende. Behelzende, dit Ude Deel, de Byzondere Befchryving TOODSCHEN LANDS E E R T Y D S KANAAN. Als • van de Byzondere Deelen , in welke , dit Land eertvds onderfcheiden was: benevens de Steden, Vlekken en Dorpen , die daarin gevonden wierden. Tot opheldering der Heilige Schriften. Benevens op nieuw getekende en daartoe behoorende LANDKAARTEN, DOOR WILLEM ALBERT BACHIENE, Joh. zoon en Joh. Henr. broeder : Bedienaar des GodMen Woords , te Maastricht : en Lid der Hollandjche Maatfcbappy der Wetenfchappen, te Haarlem. TWEEDE DEELS, lilde STÜK. Te UTRECHT, {GISËERTÜS TIEIV1E VAN PADDENBURG, ABRAHAM VAN PADDENBURG. MDCCLXIHi   'Pag. 805 HET IVde HOOFDSTUK VAN SAMARIE - In bet gemeen. Het Tweede Deel van Palejlina word SAMARIE genoemt, naar de Hoofdftad Samarie, gelegen , genoegzaam in het midden dezer Landftreek. Hoe de Joden deze zelve Landftreek, wegens hunnen bitteren baat , tegen derzelver inwooneren , onder de overige deelen van Palejlina , niet mede gereekend wilden hebben, is hiervoor (Bladz. 25,) alreeds aangemerkt. Daaruit kwam toch voort, dat de Joden , de Samaritaanen , voor geen rechtfchapen volk erkennen wilden,noch waardig achten, om eene landftreek.naar het zelve te benoemen. Dit is onder anderen te zien , Jef. Syr. L. 25, 26. Over twee volken (zegt de Schryver) is myn Ziel geftoord: en het derde is geen volk; die hunne zitplaats hebben, op den berg van Samarie enz. In de Griekfche taaie word de naam gemeenlyk 1 2«f**p(«, (Samareia,) uitgedrukt; 't welk das] eenigermate verfchild , van haare oude oorfpronglyke Hebreeuwfche uitfprake, welke was (Schom-, ron) en die reeds voorkomt , 1 Kon. XIII. 32. 2 Kon. XVII. 24. enz. alwaar men leeft van de Steden van Samarie , in het meervoudige ; 't welk dan niet ten aanzien van de Hoofdftad alleen , maar ook van alle de Steden der geheele landftreek, moet verftaan worden ; die ai federt de eerfte ftichtmge 'dezer Hoofdftad , haaren naar* van dezelve ontleend JLDeei III, Stuk, . Fff heeft. Sam»rïé leeft hanen naam., ran de Hod; mtieendt  Deszelfs %elegenbeh tu (Tenen Judeë en Guliltc, 806 De Befcbryvinge heeft. Hoewel derhalven, uit de aangehaalde plaatzen overvloedig blykt, dat die naam Scbomron , met betrekkinge tot deze landftreeke , zeer vroeg by de Jo» den is bekend geweeft, zo word dezelve echter , in de eerftgemelde plaatze , niet anders dan by wege van een voorverhaal gebruikt: want de gefchiedeniffe , in welke Samarie aldaar genoemt word, klimt op tot de tyden van Jerohoam: en toen kon de landftreek haaren naam noch niet óntfangen van de ftad Samarie : dewyl de ftad zelve noch niet in wezen was: en ze eenige jaaren later , door een' van Jeroloams opvolgers , Omri is gebouwd geworden. Zie 1 Kon. XVI. 24. Diezelve Landftreek word 1 Mach. X. 30. 2«^«p£rT1? genoemt, en even dus doorgaans in de Schriften van Jofepbus : welke laatfte naam , naar den aard der Griekfche taaie , wegneemt alle dubbelzinnigheid , en geen twyfel overlaat, of de ftad, dan wel het land, gemeend werde; dat in den naam Hapxtiix niet te vinden is : wordende deze , ter zei ver wyze , en van de ftad , en van het land, gebezigt. Deze laatfte naam word echter beftendig in de Schriften van het N. Teftament gebruikt. Zie Luc. XVII. 11. Job. IV. 4, 5, 7. Handel. I. 8. VIII. 1. IX. 31. XV. 3. Deze landftreek paalde ooftwaard aan den Jor~ daan. Daarby hebben de meefte H. Landbefchryveren dezelve weftwaards, ook aan de Middenlandfcbe Zee doen paaien, en dus de gantfche breedte des Lands beflaan: doch verkeerdelyk, by aldien men Jofepbus geloven mag; die (de Bell. L. III. c. 2. fol. 833) daartegen bericht, dat de Landftreek Judeë, langs die zelve Zee , doorging tot Ptelemais : waaruit van zelfs volgt, dat Samarie door dit deel van Judeë, van de Zee geheel zy afgefcheiden. Dat Samarie desgelyks ten Zuiden door Judeë, en ten Noorden door Galileë, befloten wierd, is buiten alle verfchil. Dit  Van Samarie 807 Dit getuigt Jofepbus daarvan uitdruklyk : zeggende , (l. c.) „ dat Samarie gelegen was tuffcben Judes en „ GalileS : en dat deszelfs grondgebied aanving, „ (verfta aan de noordzyde) van een zeker vlek , GiNéA genoemt, en in de vlakte, (naamlyk, van „ Esdrelon,) gelegen: en eindigde (ten Zuiden) „ by de Toparchié, (heerlykheid) Akrabattena." Uit deze ligginge der drie gemelde landfehappen, 1 ten aanzien van elkander , is de reden af te leiden, < waarom de Zaligmaker , die in Galileë, als zyn, eigen vaderland, gewconlyk verkeerde, doorgaans als< Hy , ter gelegenheid van he: een of ander Feefi, na < Judeë en Jerufalem reisde , zynen Weg nam door Samarie. Zie Luc. IX. 51—53- XVII. Ter dezer gelegenheid verdient zyn opmerking , dat Jofepbus (Ant. L. XX. c. j. fol. 691,) van de Gakleërs aantekend, datze beftendig de gewoonte hadden , in Feefttyden door Samarie naar Jerujalem te reizen: verhalende ter zeiver plaatze, van eene verregaande verwyderinge , by zodanig een doortrekken, tulTchen de Galileërs en Samaritaanen; die éénmaal onder het Stadhouderfchap van Kumanus , tot een openbaar gevecht uitborft , waarby veelen der eerftgenoemden het leven verlooren hadden. Deze weg" was ongetwyfeld de naafie. Daarom leeft men Job. IV. 3. (alwaar van zekere terugreize des Heilands , uit Jerufalem naar Galileë gefproken word ,) Hy verliet Judeë en ging weder been , naar Galileë : en (word 'er bygevoegt,) Hy moest door Samarie gaan. Verfta derhalven , dit moeten , _ niet als een ftuk van onvermydelyke noodzakelykheid , maar alleen , in gevalle Jefus den maften weg wilde volgen' want anderfins kon men ook Samarie misgaan, 't zy weftwaard , door die fmalle ftreek lands yan Judeë, die langs de Zee zich uitftrekte , 't zy, (ty aldien men twemaal den Jordaan wilde overtrekken. Fff 2 ooft ieeft ver3 lorzaakt i lat de ^eer Ibrijlut leze landtreek dik-5 werf loorrcift ïeeft. 1  De uit geftrektheidvznSama-. rie. 1 i ■\ Devoor- deelige grondge- fleldheid, C »i »: 3'. >: 3'. 31 J> 93 JJ & ui 8o3 j> Befcbryvinge ooftwaard , door de landftreek Pereë : gelyk Jefus éénmaal dien zeiven weg heeft ingeflagen , uit Galileë trekkende, naar Judeë : waarvan Mattbéus aantekend, Hoofdft. IX. i. dat Jefus vertrok van Galileë, en kwam over den Jordaan, in de Landpaalen van Judee. Welke togt Marter klaarder befchryft, Hoofdfl. X. i. zeggende : Hy ging naar de landpaalen van Judee , door de overzyde van den Jordaan. Waarfchynlyk heeft Jefus ditmaal voorbedachtelyk het landfchap Samarie vermyd: dewyl hy te vooren door ieSamaritaanen wel eens zeer onheufch bejegend was geworden. Zie Luc. IX. 52, 53. Uit het geen we , aangaande deze gelegenheid van bamarie, aangemerkt hebben, is zeer wel te beflui;en dat deze Landftreeke, onder alle de deelen van Valeflma als de kleinste in omtrek moet gerekend vorden. Deszelfs ftrekkinge was omtrent zo breed ils lang : vertonende zich nagenoeg in het vierkant. Je geheele uitgestrektheid , zo van het zuiden en noorden , als van het weflen ten ooften , zal niet 'eel meer dan XIII, XIV of XV uuren gaans beopen hebben.. Wat de crondgesteldheid van dit geweft be.•eft: daarvan leerd ons Jofepbus , (de Bell. L. III. • M 833.) „ dat dezelve van die van Judeë , niets verfchilde: dat, zo de eene, als de andere, ten deele bergachtig , ten deele vlak en effenbaar was: en voorzien van vruchtbaare velden , boomgaarden en weilanden, waarin het tamme vee van overvloedig gras voorzien was,en veel melk verfchafte : en , alhoewel de grond doorgaans droog was, echter de regen denzelven genoegzaam bevochtigde : dat de wateren dezer landftreek ongemeen zoet waren enz." Dat ook de bergen van mane van wyngaarden zyn voorzien geweeft, blykt t Jer. XXXI. jr. alwaar aan die, welke uit de As-  Van Samarie, %Q9 ■djjyrifche gevangenifTe zouden wederkeeren , word belooft : Gy zult weder wyngaarden planten op de bergen van Samarie. Daar tegen heeft Samarie, ten aanzien haarer inwooneren , een groote verandering ondergaan , die » dezelve van Judeë zeer deed verfchillen. Deze wa« ren die Samariërs of SAMARITAANEN, van welke in ae_Scbriften des Nieuwen Teftament dikwerf word gewag gemaakt : weshalven niemand anders zal verwachten , of we zullen van den eerften oorfprong, als mede van den ftaat en lotgevallen dezes volks , eenige aanmerkingen den lezer mededeelen , die over verfcheiden deelen van Gods Woord veel licht verfpryden konnen. Sedert den tyd der eerfte verwinninge , was wel dit zelve land, (gelyk overal,) door fommige geflachten van Ifraël bewoond geweeft , inzonderheid door die der Stammen Ephraim , Manasse , en eenige weinigen van Issaschar ; die in Jofua's tyd, door het lot, aan dezen oord , hun erfdeel óntfangen hadden : maar toen het volk der drie gemelde ftammen, benevens de overigen, tot Ifraëls Ryk behoorende , door Salmanefer , den Koning van Affyrie, na de verrovering der Hoofdftad Samarie , naaide landen der Ajjyrifcbe heerfchappy, aan geene zyde den Eupbratb, in Slaverny weggevoerd, en door diezelve landen verftrooid wierden, naar het verhaal a Kon. XVII. 4— 6. en XVIII. 9 II > wierd dit fchoon, land daardoor genoegzaam van zyne inwooneren beroofd. 'Er waren wel eenige weiniger van het geringfte foort door Salmanefer achtergela ten, naar het geen ook voorfpeld was , Jef, XVII Fff 3 ö De bit oomten\ iie na dé gevangly-, ke wegvoeringvan ffracl, deze land» ftreek bezeten hebben , beftond en uit eene vreemde volkplim-i t'mge.  SlO De Befcbryvinge 6. en Amos III. 12; welke verftaan worden, door dat overblyfzel Ifraëls en door die overgeblevenen in Ifraël, waarvan 1 Cbron. XXXIV. 0, 21, word gewaagt, en onder welke die van Manaffe euEphraim byzonderlyk genoemt worden. Doch deze zyn etlyke jaaren later met Manaffe , den Koning van Juda, door den Affyrifcben Koning Efar - Haddon desgelyks , naar Affyrie overgevoerd: waarin men de vervulling aantreft, van Jef. VII. 8: en dewyl dit land daardoor genoegzaam geheel ledig wierd van alle zyne inwooneren; deed dezelve Efar-Haddon * te gelyk, eene andere volkplantinge derwaard overtrekken, uit verfcheiden landen zyner wyduitgeftrekte heerfchappy : als uit Babel , Kuta , Ava, Hamath, en Zevarvaim : en deed ze woonen in de fteden van Samarie, in de plaatze der kinderen Ifraëls: en zy namen Samarie erflyk in ; en woonden in deszelfs fteden. Zie 2 Kon. XVII. 24. , Deze nieuwe inwooneren be-? ftonden dus uit eene Saamenvloejinge van verfcheiden volken : doch vermits bezwaarlyk zou geweeft zyn , deze veelerly volken, zo menigmaal men van dezelve fprak, dus t'elkens onderfcheidenlyk,na elkander te noemen; zo wierden ze in den beginne by de Joden gemeenlyk alle te zaamen, met den naam van Kuteün of Chutecn uitgedrukt : by Jofepbus , (Ant. L. IX. c. 14. fol. 32Ö.) in het Grieks, x»9«ra,: waar- (*) Dit word in de aangehaalde plaatze aan eenen Koning van Affyrië toegefchreven , wiens naam niet uitgedrukt word. Doch datwe aan geenen anderen Koning , dan aan Efar-Haddon, te denken hebben, is te zien uit Ezr. IV. 2: alwaar de Chuteen fprekende voorkomen en zeggende : Wy hebben den God Ifraëls geofferd, fint de dagen Esar-HaDdons , des Konings van Affur; die, NB, ons herwaard heeft doen optrekken. Des te verwonderen is , dat Jofephus (l. c.) heeft konnen goedvinden, deze ganfche zaak aan Salmanefer, die eenige jaaren yroeger geregeerd heeft, toe te fchryven.  Van Samarie. 8if waarfchynlyk, dewyl die van Kuta of Cbuta de voornaamften , of de meeflen in getal, onder hen alles zullen hebben uitgemaakt. Deze waren alle van natuure afgodendienaars , ge-, lyk de overige volken, van Gods volk , onderfchei-' den, in dien tyd. Elk dezer volken kleefde den dienft derzelver goden aan , welken ze in hun eigen Va-; derland hadden geleerd. En vermits de Heidenen een veelheid van goden erkennende, en zich verbeeldden, dat elk land zyne byzondere goden en bej'chermers hadde , ja dat die ook van zodanig een volk , welke in dat land zich neêrzette, moeften erkend en aangebeden worden, by aldien ze met ruft en voorfpoed die inwooninge wilden blyven genieten; zo kwamen deze vreemde volken tot die gedachten, dat ze ook den God dezer nieuwelings door hen betrokken landftreek , naamlyk den JEHOVA , den waren Goc van Ifraël, hunnen dienft onttrekken mogten. De; te meer wierden ze in die gedachten gefterkt, ver mits zy rafch bevonden , dat de God Ifraëls hunne gepleegde afgodery , (die Hy nergens min , dan ii zyn eigen land, kon dulden) zichtbaar ftrafte , hei plagende , door het voild gedierte , (dat geduurend< den tyd, toen deze landftreek was ontvolkt geweeft zich fterk vermenigvuldigt had,) inzonderheid doo de leeuwen ; die fommigen hunner werklyk gedooi hadden. Zy deden dan deswege hun beklag by Efar Haddon , den Koning van Affyrie ; die op devzelve verzoek , hun eenen der Friefteren der gevanglyl weggevoerde Ifraëliten toezond; welke deze volken aangaande de wyze van den Godsdienfi dezes lands zou onderrechten. Doch hoe bezwaarlyk 't zy, de menfche, eenigen Godsdienft , dien hy van jongs i ingezogen had, te ontwennen, zag men klaar in d ze ChuteSn,- die wel door middel van hetonderw; dezes Priefters , noodzakelykheids halve , en zei Fff 4 5 |ie', hoeJ wel in den >eginne heidenen. laarna ook ieu," van de kennifle en dienft van den ■aanren God, overgenomenhebben. ! i l > r i r j y n if r« fs .ls  Doch ech ter, wegens het aanklever van den dienft Jiunner voorige afgoden, by de Joden gehaal en tot geene gemeenfchap van Godsdienfi: toegelatenSlierden. j J . t 3 ï Bi2 De Befchryvinge als door dwang , Ifraëls God begonnen tc dienen , doch geenzins met uitfluitinge der verdichte goden , die ze eertyds hadden aangebeden : beftaande alle hervorming, door dien Priefter te wege gebragt, daar in alleen, dat zy den God Ifraëls mede onder het ge. tal hunner voorige goden aannamen , en Hem gelyklyk , neven de goden der volken , van welke ze afftamden , begonnen te dienen. Zie % Kon. XVII. 25 —33- . Deze vermenginge van tweërly tegen elkander ftrydende Godsdienfien, maakte dit volk reeds terftond gehaat by hunne naafte gebuuren, de onderdaanen des Ryks Juda , die noch een' tydlang in hun vaderland gebleven waren , tot derzelver gevanglyke wegvoering naar Babel. En noch veel meer wierden ze by dezelve gehaat, zodra deze , na verloop van LH jaaren, uit Babel waren te rug gekeerd. Toen wierd de verwyderinge tuffchen de ChuteSn (die federt dien tyd , naar het land hunner inwooninge , den naam van Samariers of Samaritaanen * , begonnen aan te nemen,) en tuffchen deze Joden , perfoneel gemaakt , door zeker geval, waar in de Joden ten uiterften zich beledigt achten , van de zyde der eerftgemelden. Zy hadden, naamlyk , wel getracht met de Joden , zodra die uit de Babylonifcbe «evangcniffe waren weérgekomen , in gemeenjchap van Godsdienfi te mogen leven, biedende zelfs hunne huise aan , ter weder opbouwinge des Tempels te Jeruralem : maar dit verzoek , door Zerubbabel en andere loofden des volks , van de hand gewezen, wierden de * Dat echter de naam van Samaritaanen, in veel vroege-' sn tyd, met geheel en al onbekend geweeft zy, blykt , uit Kon. XVII ,0. daar men leeft : Elk volk maakte zyne goen .- en zy fielden ze in de huizen der hoogten , die de Samajtaanen gemaakt hadden enz,  Van Samarie. 813 de Samaritaanen hierdoor zo zeer tegen hen verbitterd , dat ze allerly liften in 't werk ftelden , aan het Hof der Koningen van Perfie , om. ze in den voortgang van dit goede werk te ftremmen , tot zo verre, dat de Joden meer dan XX jaaren tot de herftellinge van dit gebouw hadden moeten belleden, eer het eenigermate tot ftand gebragt kon worden , van alle welke zaaken de lezer een uitvoerig verhaal vinden kan, Ezr. IV. geheel. De verwydermge tuffchen die beiden volken moeit eenige jaaren daarna zeer verergerd worden , door het geval van zekeren Joodfchen Priefter , te Jerufalem , Manasses genaamt; ten huwelyk genomen hebbende eene heidenfche vrouwe , naamlyk de dochter van den Perfifchen Landvoogd in Samarie , Saneballat, wegens deze daad, door toedoen van Nebe■mia, gevaar liep, van zyne priefterlykewaerdigheid ontzet te worden : en daarom de wyk nam naar Samarie , nevens veele andere Joden, die in het zelve geval zich bevindende, bevreeft waren voor den letkehken ban * : en van zynen fchoonvader , of, (zo J fom- * Te?en dergelyke huwelyken , met Heidenfche volken , had de HEER God, aan ifraël , oudtyds heilzaame wetten argekondigt. Zie Exod. XXXIV. «y, 16. Deut. VII. 3., enz. Doch deze waren , federt de wederkeeringe des volks uit BaM in onbruik geraakt: en wierden door de joden fchaamt loos overtrede^ Zie Ezr. IX. r, * Ter dezer oorzaak, had Nehemia , Ezra's opvolger, eene hervorming onder hen gemaaktTen alle de vyven , die ze van de uitheemfche volken f ièh ten huwelyk genomen hadden , afs cheiden en verdreven ZieNefc XIII. '1?-^. En dewyl dit ongelet, da zelve ïwafd nietten eenemaal gefluit konde worden: « ^ H^gepriefters zoon zich daarmee bezoetelde ; ™ dacht t g le J/zoed , aan dezen inzonderheid , een voorbeeld te ftel fen hem noodzakende , dewyl hy zich van zyn Heidenfc wyf geenfins begeerde te ontdoen , het land te ruimen. %» ?crsi?! Fff 5 iveshalren zy senen afsonderlyken lem^. pel ftichten , op den berg Gerizim. 1 |  Vericheïie afvat%e Joden, tot deze Samaritaanen oTcrlopen- feroorïttaktenwerklyk wel eenige jada , des zoons Elyazïbs , des Hogepriejlers , fcboon%oon geworden van Saneballat, den Horoniter : daarom joeg ik bem van my weg. Doch Jofepbus heeft het veel uitvoeriger verhaald ; (Ant. Lib. XI. cap. 8. fol- 383) 3 §4-) alwaar hy ook dezen priefter Manaffes , en Saneballats dochter , aan wien deze zich ten huwelyk verbonden had, Nikafonoemt. Dewyl derhalven, deze Tempel, op den berg Gerizim , zodanigen febandelyken oorfprong had , en zo veele nadeelige gevolgen nafleepte, zo kon dezelve by de Joden , niet anders dan met de grootfte verfoeiinge worden aangezien. T wierd zelfs , federt dien tyd, by de Joden genoegzaam de gewoonte, dat die niet alleen door zodanig een verboden huwelyk, maar ook door alle ander flach van zaaken , aan overtredinge hunner vaderlyke wet, zich vergrepen hadden, zodra zy deswege ter verantwoordinge gedagvaard wierden, terftond overliepen tot de Samaritaanen ; die hen met opene armen ontfingen. Eene zaak , die ongetwyfeld in de Samaritaanen eene tweërly verandering te wege bragt : eendeels, dat zy met die afvallige Joden, welker getal dagelyks vermeerderd , en overal door dat geheele land verbreid wierd, door aanbuwelykinge zich begonnen te vermengen, om, door den tyd, éés volk met hen ie worden : en anderdeels, dac zy den dienft der go.  Van Samarie. 815 ëoden , die ze, dus verre , met den dienft des waaren Gods van Ifratl gepaard hadden , door toedoen der gemelde Joden , meer dan voortyds , begonnen te verlaaten, en den dienft des waaren Gods , (belangende , ten minften, de uitwendige plegtigheden,) naar het voorbeeld der Joden , genoegzaam eeuwiglyk aantekleven : voornaamlyk , federt deze geheele dienft,in dien nieuwlings geftichten Tempel, op den berg Gerizim, naar het voorfchrift van Mofes wet, eeven als in den Tempel te Jerufalem, tot ftand gebragt was. Door deze laatfte verandering fcheen wel de oorJpronglyke oorzaak der vyandfcbap , tuffchen die beiden volken, voor zo verre het verfchil van Godsdienfi betrof, eenigermate verheeld : doch , vermits zodaanige bervorminge van Godsdienfi , den Samaritaanen aangekomen was , alleen door afvalligers der Joden , die by de overigen hunnes volks waren veracht en zelfs in den ban gedaan ; zo kon dezelve, aan der Joden zyde , die vyandfchap niets verminderen. Daar benevens moeft de fiichtinge van dien nieuwen Tempel , op den berg Gerizim , noodzakelyk aanleiding geven tot een tvoede verfchil , ten aanzien van de waare plaatze des Godsdienstes , in die dagen : want daar de Joden dezelve bepaald wilde hebben tot Jerufalem ; pleitten de Samaritaanen daar tegen voor hunnen berg Gerizim. Op dit verfchil word gezien door die Samaritaanfcbe vrouwe , welke tot Jefus zeide : onze vaderen hebben op dezen berg aangebeden : dat is , God gediend : (met den vinger wyzende op den berg Gerizim , in de nabuurfchap van Sichar of Sichem , waar ze zich beiden ditmaal bevonden:) maar Gylieden , (Joden,) zegt, dat Jerusalem de plaatze is , daar men moet aanbidden, Zie Job. IV. 20. Zelfs waren de Samaritaanen, ten einde den fchandelyken oorfprong van den op. bouvi doch de flicbting van dien Tempel op den berg Gerizim gaf een nieuw ver-' fchil, te» aanzien van de echte plaatze des gods* dienjles.  Hoewel ze ook in eenige leer/lukken van de Jo den verfcailden; < 1 ( 816" De Befcbryvinge bouw dezes Tempels te bedekken , op middelen bedacht geweeft , om daaraan den fchyn van een godlyk gezacb by te zetten : en hadden zelfs federt de ftichtinge dezes Tempels , de ftoutheid begaan , van die plaats Deut. XXVII. 4, alwaar Mofes van Gods wege aan Ifraël beval, zo dra ze in het land Kanan zouden gekomen zyn, eenen altaar, ter verrichtinge van dankofferen, te ftichten, en een Feefl te vieren, op den berg Ebal, die plaats , (zegge ik,) te vervalfchen , en aldaar voor Ebal, den naam van Gerizim , in hun eigen Samaritaanfcb affchrift des Wetboeks te ftellen : ja , wilden hieruit beweeren , dat God dezen berg, tot de beflendige plaatze zynes dienftes , voor altyd wilde afgezonderd hebben. Ook hadden zy zich niet ontzien, in de beidenaffchriften der Godlyke Wet, Exod. XX. en Deut. V. by de X geboden een Xlde.te voegen ; het welk luidde : •wanneer gylieden over den Jordaan zuid gegaan zyn, zuid gylieden die fteenen , welke ik ulieden beden gebiede , ftellen op den berg Gerizim : en gylieden zuid aldaar den Heere uwen God eenen altaar fticbten enz. En dewyl de latere Schriften des Ouden Teftaments , het voorrecht van beftendige plaatze der Godsdienfioeffeninge , zonder tegenfpraak , aan Jerufalem , en in 't byzonder aan den berg Zion , (op welken de Koning Salomo den Tempel werklyk gefticht had,) toeërkenden; zo maakten de Samaritaanen geen zwarigheid , om alle deze Schriften , zelfs de Profetien en Pfalmen , te verwerpen : achtende geene andere voor Godlyk , dan de Schriften van Mofes en van Jofua * : waaruit dan meer andere verfcbillen , ook in de * Doorgaans word aangemerkt, dat de Samaritanen alleen e V Boeken van Mofes voor Godlyk houden : doch dat ook het •oek van Jofua mede daaronder moet betrokken worden, heefie Geleerde Heer Mill, uit het eigen getuigeniffe der Saman^ taa-'  Van Samarie. 817 de leere , noodzakelyk volgen moeften : doch waarover wy ons hier niet verder uitlaten. De Samaritaanen kwamen . echter met de Joden overeen, in de Hoofdleer, aangaande de verwachtinge des Messias ; die hun in de Schriften van Mofes ook duidelyk genoeg wierd aangewezen. Dit bleek uit de belydenilfe , door die Samaritaanfche vrouw, aan Jefus zelve gedaan : als zy zegt, Job. IV. 2.5. Ik weet dat de Messias komt: wanneer die zal gekomen zyn , die zal ons alle dingen verkondigen. Zy bedoeld door dit laatftgezegde het voordeel, dat men van den Meffias, in betrekkinge als Profeet, verwachtte : naamlyk , alle dingen , het welk ziet op de dingen , die de menfch ter Zaligheid te weeten nodig heeft, hun te verkondigen. Het is zeer waarfchynlyk , dat deze vrouwe gedacht hebbe aan de beloften , Deut. XV11I. 15. die , zonder twyfel , eene der klaarfte is, welke in de Schriften van Mofes voorkomt: naamlyk, eenen Profeet , uit het midden van ulieden , uit uwe broederen , als my , (zegt Mofes, ) zal de HEER, uwe God , verwekken : Hem zuid gylieden hooren. Gelyk ook het gelove eeniger Samaritaanen , in Jefus , als den Meffias, meeft is gegrond geweeft op de overtuiginge, die zy aangaande Jefus hadden, dat hy een Profeet was. Zie vers 39-42. vergeleken met vers 19. Daaruit zal men derhalven moeten oordeelen, dat het begrip , het welk de Samaritaanen van den beloofden Meffias hadden , veel rechtzinniger was, dan dat der Joden van dien tyd; die het geheele oogmerk van de komft des Meffias genoegzaam alleen bepaalden , tot eene verloffmge hunnes volks, van de Roomfcbe dwinglandy ,waaronder ze dus lang waren zuchtende : door een misverftand van taanen , betoogt, in fartie. dijftrt, dt ettnfis edit, inttr Sam*i ritmts Matte Jttim , §3 hadden 20 toch de leere aangaandeden Mes(ias, onder ïich bewaard.  welke omftandighedenden haat der Joden 818 De Befcbryvinge van verfcheiden plaatzen van het Profeetifch woord, die den Meffias, als eenen Koning , hadden afgemaald , daartoe misleid zynde. Men meend dat ook de Samaritaanen beftipter zich aan de Wet van Mofes hielden , dan de Joden *; die door allerly overleveringen dezelve te zeer verbafterd hadden : welke everleveringen by de Samaritaanen ten eénemaal verworpen wierden. Dien roem , geeft hun zelfs de Joodfche meefter Maimonides , by den Heer Reland aangehaald, in differt. de Samaritanis pag. 10. Dewyl ondertuffchen , in de vervoyderinge', tus( fchen die beiden volken , invloeide , eenig verfcbil ' van Godsdienfi , ten minften , aangaande de rechte plaats van den Godsdienfi ; gaf dit, aan den baat der * Dewyl , de Samaritaanen , Mofes Wetboek hadden , en naukeuriger , dan de Joden , zich daaraan gedroegen; zo is 't eenigfins moeilyk te verklaaten, in welken zin , men 's Heiland s woorden hebbe op te vatten, Job. IV. 2ï. zeggende , tot die zelve Samaritaanfibe vrouwe : Gylieden (Samaritaanen) aanbid, dat gy niet weet: en wy (Joden) aanbidden, dat wy weeten : want de Zaligheid is uit de Joden : het welk fchyDt in te fluiten een verwyt, aangaande een foort van afgodery , noch in dien tyd: waardoor ze zouden gemift hebben , in het waare voorwerp van den dienft , en , als ware , eenen onbekenden God aangebeden: daar echter, al wat ten dezen opzichte , aangaande de Samaritaanen van lateren tyd , verhaald is , gemeenlyk, als eene laftertaal der Joden, word erkend ; die, onder anderen , voorgaven, dat zy de beeltenifle eener duive aanbaden, op den berg Gerizim. Wy zouden , nochtans ,' niet vreemd zyn , van te denken , dat de Samaritaanen , wier gewoonte was , zich altoos naar den tyd te fchikken , ten gevallen der vreemde afgodifche volken , aan welke zy voor en na onderworpen geweeft zyn, als de Syriers , de Grieken en de Romeinen, hunnen eigen Godsdienft , met dien der afgoden , min of meer vermengt hadden: en dat ze, in den tyd van Chrijlus, daarvan noch niet geheel zyn gezuiverd geweeft : daar de Joden , in tegendeel , van allen fchyn van afgodery, zich zeer afkeerig toonden : en dat de Heiland , daarop doelende-, gezegt hebbe : gylieden aanbid, dat ge niet weet; maar vy aan* fnddm, dat we weeten, enz,  Van Samarie. Sio Joden , een fchoonfchynend voorwendzel van yver t voor hunnen eigen Godsdienfi , welke helaas 1 by * veele lieden, meermaalen jammerlyk misbruikt word,' tot allerly liefdelooze behandelingen. Zeer veel] voedzel gaf mede , aan deze vyandfchap , de raafrybeid van hun wederzydfch grondgebied , welke dikwerf gelegenheid verfchafte , tot nieuwe verdrietelykheden : even gelyk eene vyandfchap , tuffchen byzondere perfoonen, by aldien ze in elkanders buurtfchap woonen , door dagelyks voorvallende onaangenaame ontmoetingen , t'elkens moet worden aangewakkerd. Daarby legt Jofepbus den Samaritaanen tenlafte, „ dat zy, ingevalle de Joodfche zaaken voorfpoedig „ gingen , zich voordeeden , als derzelver bloedver„ wanten: zeggende , uit Epbraïm en Manajje, Jo„ fephs beiden Zoonen, oorfpronglyk te zyn: maar, „ in tegendeel , zo dra 't den Joden kwalyk ging , ,, alle namaagfchap met dezelve volftrekt verloo„ chende: zeggende, dan,uit vreemde landen en van „ andere volken, voortgekomen te zyn: en NB. ./prev kende dus de waarheid " vid. Ant. Lib. IX. cap. 14. M 3^6. & Lib. XII. cap. 8. fol. 380". Gèlyk diezelve Schryver , in de laatft aangetoge plaatze , een voorbeeld daarvan bybrengt, ten tyde van Alexander den Grooten ; toen de Samaritaanen , by dezen Vorft , zich voor Hebreen uitgaven , in de hope , die zelve vryheden , welke hy den Joden vergund had, mede te zullen genieten : doch die, vermits zy dit niet bewyzen konden, hun afgeflagen wierden. Van dezen aart der Samaritaanen , zag men iets doorftraalen in die Samaritaanfcbe vrouwe, met welke de Zaligmaker eenmaal een' tydlang in gefprek geweeft is ; die ook , menende deszelfs gunft nodig te hebben, den aartsvader Jakob, als haaren en haa- ïgen de nmari%»t,tr>.erergeid lebbea, Daaroüiler, dat zr ach ibmvylen,iroor oorFpronglyke Jade» plagten uk te geven. Daaruit opgehelderd , JA', IV. 14,  'Alle Samaritaanen waren by de JeJen in den tan ge* daan. 820 De Befcbryvinge haarer landgenooten vader , benoemt, zeggende : Zyt gy meer dan onze vader Jacob , die ons dezen put gegeven beeft? Job. IV. 12. Hoewel hierby is aan te merken , dat deze vrouwe , in een zeker opzichte, de zuivere waarheid fprak : in zo verre , (gelyk hiervoor gezegt is,) de Samaritaanen, wel ten deele Heidenen van af komft , echter , door de vermenginge met verfcheiden Joden van alle gellacfiten , die als afvalligen tot hen kwamen overlopen, eenigermate, in het nakrooft des Aartsvaders Jakobs , waren ingelyft. Doch de Joden hebben dit nooit willen toeftaan : gelyk hiervoor uit Jofepbus (/. I. c. c.) is gezien. En 't fchynt , dat de Heer Jefus, naar dit gevoelen der Joden fprekende, dien Samaritaan , dien hy van zyne melaatsheid genezen had , daarom benoemt , als een vreemdeling , (in 't Grieks 'au^»,?,) Luc. XVII. 16-18. vragende aan de omlTanderen : Zyn 'er geene gevonden, die wederkeeren , om Gode de eere te geven , dan dezen vreemdeling ? dat is: die onder ulieden, voor een vreemdeling, gehouden word. Ondertuffchen hadden alle deze gemelde zaken , by elkander komende , de Joden , met zo bitteren baat, tegen dit volk , vervuld , datze hen openlyk in den ban deden : het welk, eene affnydinge van alle gemeenfchap met hen , infloot: zynde het banof vloekfcbrift, (anathema,) tegen de Samaritaanen, ontworpen, het vinnigfte, dat ooit tegen eenig volk wierd uitgefproken. De Joodfcbe Meefters zeggen , dat men een affcbrift van dezen ban overgezonden had , tot de Joden , die in Babel gebleven waren ; die het zelve hadden goedgekeurd : waardoor het lerhalven , het algemeen vonnis der ganfche Joodfcbe Kerke geworden was. Ja, daar alle andere volken, >y aldien ze zich wilden laten befnyden , en zich der vet van Mofes onderwerpen, ia den fchoot der >oa*. fcbt  Van Sam&rié. ' 821 fche Kerke, wierden aangenomen, als Jodengenooteii; rvierd die echter aan geene Samaritaanen toegelaten , alhoewel die de befnydeniffe alreeds óntfangen had-< den : gelyk ze dan , in het flot van het gemelde vloekvonnis , van dit zelve voorrecht , uitdtuklyk waren uitgefloten : ten bewys dat ze, by de Joden , meer gehaat en gefchuwd wierden , dan de Heide* nen : vermits zy hen niet anders , dan voor afvalli* gers, 'erkenden. Men kan het formulier van dit vloek* vonnis , onder andereri vinden , by Th. Goodwin , Mof. ê Ar011 : Lib. I. cap. li. pag. 122. Van deze verregaande afkeerigheid , tuffchen die' beide volken, word gewag gemaakt, in verfcheiden j plaatzen der Euangelifche Schriften; die, uit al wat we daarvan opgegeven hebben , veel licht konnen óntfangen.,. Hier ziet ge de reden , waarom de difcipelen , als ze komende , uit de Stad Sicbar , hunnen, i Meefler vonden , fprekende , met eene Samaritaan* i febe vrouwe , daarover zich verwonderde , Job. IV. 27. als of de Heiland zich veel te waardig behoorde j: te achten , dan om met eene vrouw van het geflach» ,: te der Samaritaanen , zich gemeen te maken. Wy ; bekennen: de Euangelift zegt alleen : De difcipelen : verwonderde zich, dat Hy, met eene vrouwe , fprak i doch , de omftandigheden van dit geheele geval ge: ven , aan dit gezegde , geene andere verklaaring, dan, dat hunne verwotidering alleen daaruit rees, daÉ Jefus zich dus verre vernederde , van te fpreeken, met eene vrouwe dezer Landstreeke : en dus, met eene Samaritaansche vrouw. Ja, die vrouwe was zelfs verwonderd , (dewyl ze wift hoe af keerig alle de Joden , tegen de Samaritaanen , waren,) dat Jefus zich dus jegens haar gedroeg : daarom zegt zy : (zie vers 9.) Hoe begeerd gy, die een Jood zyt, van my drinken; die eene Samatitaanfebe vrouw ben ? Weshalven Johannes als een II. Deel. III. Stuk, Ggg re- joh. m .7. opgr» lelderd. Job. ïvj 9.  en Job. ym. 48. Voorts Luc. x. 30-37. ga2 ' De Befcbryvinge reden van dit haar gezegde , daarby voegt: Want de Joden houden geene gemeenschap met de Samaritaanen. Door de Jooden eerft te noemen , als geene gemeenfchap houdende met de Samaritaanen, geeft Johannes niet onduidelyk te verftaan, dat de oorzaak dezer afgebrooken gemeenfchap , allermeeft aan der Joden zyde was beruftende. De Samaritaanen zouden , naamlyk , wel hebben gewild, gemeenfchap te houden , met de Joden : maar , daartoe wilden de Joden geenfins verftaan ; die eerft en meeft zich beledigt achten , zo wel, door de kwellingen hun door de Samaritaanen aangedaan, ter gelegenheid van den Tempelbouw , als , door het greetig aannemen van alle , die , wegens de fchendinge van Mofes wet, tot hen overliepen. Van daar , dat ook de Joden , als ze den Heer Jefus in verachting wilden brengen , geenen fcbeldnaam verzinnen konden, (zo zy meenden,) zo wel daartoe ingerigt, dan dien van Samaritaan : en den Heiland daarom vroegen : Zeggen we niet wel, dat gy een Samaritaan zyt ? en den duivel hebt ? Zie Job. VIII. 48. Zie , deze beiden dingen voege ze by elkander, ten blyke , dat een Samaritaan , by hen , het zelfde wilde zeggen , dan eenen menfch, die van den duivel bezeten was.0 Ja terzelver oorzake , oordeelden de Joden zich niet verfchuldigt, tot eenige liefdeplichten , aan de Samaritaanen : en meenden ook , dat ze dezelve , van hen, niet óntfangen mogten. Dit is de reden, waarom Jefus zo hoog verhefte, het werk van barmhartigheid, door eenen Samaritaan, bewezen , aan eenen Jood , die in de Woeftyne , tuffchen Jerufalem en Jericbo,, in handen der moordenaaren gevallen en dodelyk gewond was; daar , even te vooren, een Priefter en Leviet, denzelven waren voorby gegaan : dit was , en word daar ook werkelyk opge-  Van Sam&rU. 823 geven , als een voorbeeld zonder weêrgaê. Zie de parabel Luc. X. 3°~37« Dac ook de Samaritaanm, van hunne zyde,, me- en de niet gewoon waren , jegens de Joden met veel ^ vriendelykheid te verkeeren , heeft men gezien , in " het geen aan den Heere Jefus zelve wedervoer; die , als hy , ter gelegenheid van een aanftaande Paafchfeefl , uit Galileë ; eene reize deed naar Jerufalem , tuffchen wegs, in een vlek der Samaritaanen, (waarvan , de naam verzwegen word,) meende te vernachten , hebbende derwaard eenige difcipelen voorafgezonden , om voor zich eene herberge te beftellen ; maar , de Samaritaanen wilden hem niet óntfangen^ dewyl zyn aangezicht'e was, als reizende naar Jerufalem. Zie Luc. -IX. 52, 53. Aan dezen haat der Joden tegen de Samaritaanen, ( mag men, desgelyks, veilig toefchryven,dat Jefus, J zyne nieuwelings geroepen- Jpoftelen, verbood, den ^ Samaritaanen , zo wel, dan den 'Heidenen , ing den beginne, het Euangelie te verkondigen : maar „ dat hy hen alleenlyk tot de Joden zond : zeggende, * Matth. X. 5, 6. Gylieden zult niet heenen gaan, op den § weg der Heidenen : noch gy zult niet ingaan , in eenige flad der Samaritaanen : maar. gaat veel meer heen, tot de verhoren fchaapen des huizes Ifraëls. Het welk , men dus te verftaan heeft : dat ingevalle de Jpojlelen , zo zeer vroeg , de Samaritaanen hadden overgehaald , om zich tot het getal der difcipelen van Jefus te vervoegen, dan, alle vrucht der verkondiging van het Euangelie, by de echte Joden, zou geftremc geweeft zyn : vermits de af keerigheid der Joden tegen dezelve, hen niet zou hebben toegelaten , zich met Samaritaanen tot de gemeenfchap van ééne en dezelve Kerkt, te vereenigen. Dit verbod had dan alleen zyn opzicht tot dien ^Umerftm tyd : en Verder niet. Men befpeurde Ggg a reeds Lucl l ~ i*% iffcnoofil fus, in :n aaning, wel :ene S«\ttritna 53. 551; Amos VI. 1. Micb. I. 1. Om deze reden, word de ftad Samarie, ook Epbraims Hoofd genoemt, gelyk Damaskus , het tfoe/a van ó>rfr. Zie VII. 8, 9. alwaar, door Epbraïm, den voornaamften-onder deze Xftammen, het ganfche ity* Ifraëls, word verftaan. Daaruit, mag men oordeelen, dat Samen*, eene der grooï/ïe en feboonfte fteden dezes Ryks geweeft zy : vercierd met een prachtig Slot , in het welk de Koningen Ifraëls hunne Hofhouding hadden ; die ook aan de verbeeteringe dezer ftad, van tyd tot tyd, veele onkoften zullen hebben befteed : en niet mm, aan deszelfs verfierkinge. Daarom word Samarte , eene vafte ftad, genoemt. 2 Kon. X. 2. En, vermits dit geheele Ryk IsraSls terftond verviel , tot den Afgodendienst van 't Heidendom ; is te denken , dat deze Hoofdftad ook de voornaame zetel dezer fnode zonden'geworden is : en wel voor. naamlyk, toen Koning Acbab tot de regeering kwam; die , door zyne huwelyk , met Jefabel, de dochter des Konings van Sidon , aan de afgodery , veel meer verilaaft , binnen deze ftad , ter eere van den afgod der Sidoniers , naamlyk , den Baal , een prachtige Tempel ftichtte; in welken dezelve dagelyks, door eene menigte van Priefteren , gediend wierd. Zie I Kon. XVI. 31-33. Zonder dat de driejaarige hongersnood, naar JS/ia'r voorfpellinge, door gebrek aan regen den inwooneren van Samarie overkomen , (t JfoaïXVH. ï. ■XVIÜ- 2.) noch de waarfebou. JLeticamzitnlyk*ftad. Doch , zeer overgegeven , aan de *ƒgodtij.  waarover de Pro- ïeeten menigmaal ge ■ klaagt, en een harde drygtaal uitgefproken hebben. Die ftad is twemaal, door Benbadad den Koning van Syrië, vruchtloos belegerd. £34 Samarie. wingen , door de beiden'profeeten , Èlia en Elifa , die , in Achabs tyd, en noch een wyl daar na, binnen deze Hoofdftad , zich meelt bevonden hebben , dit kwaad in 't minft hadden konnen fluiten. Van dit huis Baals, word ook, a Kon. X. dikwerf gewag gemaakt. Dit was het zelve, waarin Jebu veele der Baals priefteren deed om 't leven brengen. Zie vers 18-28. Niet zonder reden , derhalven, dat de inwooneren van Samarie , wegens de afgodery , en meer andere grouwelen , die dezelve altoos tot haar gevolg heeft , door de volgende Profeeten , zo menigmaal fcherplyk beftraft worden. Zie Ezecb. XVI en XXIII. Hof. VII. Micb. I. Amos VIII. 14. Van daar , de menigvuldige bedreigingen , door die zelve Profeeten gedaan , aangaande de ganfchlyke verwoesting , die , naar Gods rechtvaardig oordeel , over dezelve, befchooren was. Zie Jef. VII. 9. VIII. 4. IX. 7-11. Hof. X. ij. Amos III. 12—15. Micb. I. 6. en elders. Zeer vroeg , was reeds die zelve ftad twemaal in groot gevaar van verwoeftinge geweeft. Eerft , onder Achabs regeering , toen Benhadad II, Koning van Syrië , mee al zyn magt verfterkt, door die zyner Bondgenooten , optoog , en dezelve belegerde : maar ook door eenen uitval, door die van binnen, met veel kloekmoedigheid , in 't werk gefteld , gedwongen wierd, met groot verlies af te trekken. Zie 1 Kon. XX. 1—20. Ten anderen maal, wierd Samarie , door dien zeiven Benhadad , ingefloten, onder de regeering des Konings Joram , die ook zelve , daar binnen zich bevond. De inwooneren , door eene yslyke hongersnoot, waarvan men bezwaarlyk een foortgelyk voorbeeld in de gefchiedeniflen vinden zal , geperft , ftonden ogenbliklyk gereed, tot de overgave, toen de Syriers, op het hooren vaa  Samarie. 83J van het geluid eens aantrekkend heirlegers , doof een Godlyk wonderwerk in de lucht verwekt, zeer verfchrikt, met achterlatinge hunner tenten , benevens den ganfchen legertrein, zich op de vlucht begaven : waardoor, de ftad, uit haare benauwdheid, terftond gered wierd. Zie de merkwaardige omftandigheden van dit geval, i Kon. VI en VII. Het ongelukkig tydftip der verwoestinge dezet groote en prachtige ftad , was beftemt , tot de regeering van den laatften der Koningen Ifraëls , Ho' sea ; die ook zelve , door zyn onvoorzichtig ge drag , dit onheil veroorzaakt had. Alhoewel hy , aan Salmaneser , den Koning van Affyrie , cyns i; baar was , beging hy , tegen zyn gegeven woord eenen trouwlozen afval, hopende , door zyne ver bintenifie,. met Soo , den Koning van Egypte , aai de Affyrifcbe magt, genoegzaame tegenftand te zul , len konnen bieden , en zich geheel van dat jok ont Haan. Weshalven, Salmanefer, niet zo dra daarvai verwittigt wierd , of kwam , met een aanzienly! heir , voor de Hoofdftad Samarie, na reeds het om ; liggende land t'ondergebragt te hebben. De belegt i: ring duurde drie volle Jaaren : derhalven , moet d ftad wel gefterkt, en van eene talryke bezettinge voor zien geweeft zyn ; die eene dappere tegenftand ge boden heeft : ten einde van welke drie Jaaren echter, Salmanefer, de ftad vermeefterde. Zie 2 Kor, XVII. 4-6. en XVIII. 9, 10. En wel, (zo he fchynt,) nietby verdrag , maar ftormender hand dewyl, by deszelfs inneeminge , veel bloed geftoi is. De aangehaalde gefchiedenifte geeft, hier van wel niets te kennen : doch , de Profeet Hofea ha dit in den geeft voorzien en voorzegt, H. XIV. : Samarie zal vooeft voorden : voant zy is weêrfpanm geweeft , tegen den Heere haaren God. Zy (naan lyk de inwooneren.) zullen door bet zwaard vallei ' . but Doch ; wierd ten laatfte door S tl' ' manefer, 1 den Koning van ASSYRIE ,' 1 veroverd. I 1 » t t » i i 1- ti> 2s  en tot de grond ge flecht. Nadat d CbuttH die ftad herbouwc hadden, i ïy andermaal doo: Joh&n.Hyr kanus verwoeft. 836 Samarie. bunne kinderkens zullen verplettert , en bunnt zwangere vrouwen zullen opengesneden worden. Eene levende af beeldinge van de onmenfchelyke wreedheid, die het krygsvolk, by de Verovering "dezer ftad zou plegen: zo verre zelfs, dat geene weêrelooze kinderen of zwangere vrouwen gefpaard zouden worden. Na de' vermeeftering der ftad , is de Koning, beneven het overfchot des volks, dat, binnen deze en de andere fteden des Ryks , gevonden wierd, gevanglyk weggevoerd, naar Affyrie. , Hoewel men ook , in deze gefchiedenifle , niets - leeft van eene ganfchlyke verwoestinge der ftad , ter zeiver tyd ; blykt dit echter genoegzaam zeker , uit de eerfte woorden der gemelde bedryginge van Hqfea. Samarie , zal woest worden: als mede, uit 't geen de Profeet Micha daarvan voorfpelt had, Hoofdft. I. 6". zeggende aldaar de HEER : Ik zal Samarie ftellen tot eenen steenhoop des velds , tot plantinge eenes wyngaards : en ik zal deszelfs fteenen in de valleye ftorten en baare fondamenten ontdekken. ; De volken , die de Koning Efar-Haddon, eenige Jaaren later, uit de binnenlanden der Affyrifche heerjfchappy, overbragt , om deze landftreek , daar ze ;door Salmanefer ontbloot was , van haare eigen inboorlingen , weder van nieuws te doen bewooncn , (gelyk hier voor gemeld is,) hebben hunnen eerften arbeid befteed , aan de herftellinge dezer Hoofdftad; die federt dien tyd , haaren naam beftendig aan het geheele land, mededeelde; gelyk ook, met dat eigen recht, aan deze nieuwe inwooneren zelve; die haaren voorigen naam van Cbuteën, genoegzaam geheel verlooren hebbende , voortaan , byna met geen anderen naam , dan dien van Samaritaanen , zyn bekend geworden. Daarom, verhaald Ezra, Hoofdft. IV. 10. dat de vermaarde Afnapper (verfta den Koning Efar-Haddon,) deze volken beeft doen wenen in 4t  Samarie. 837 ie ftad Samarie : na dat ze , naamlyk , door dezelve , uit haare puinhopen weder opgehaald en herbouwd was. Zy was , door den tyd , weder eene zeer fterke ftad , geworden : en wierd , geduurende de regeeringe der Macbabeèfche Vwften , bewoond , meeft door Syriers , wie*r Koningen deze ftad meer dan eens vermeefterd en met lieden hunner eigen landaard bezet hadden. Doch Johannes Hyrkanus , eenen gelukkigen tyd belevende , waarin , na den dood van Koning Antiocbus Sidetes, een twefpalt , wegens de Troons-opvolging in Syrië , ontftond, nam deze gelegenheid waar, om verfcheiden fteden dezer landftreek , daaronder ook Samarie , weder onder zyn gebied te brengen. De belegering duurde één ganfch Jaar: en wierd door zyne zoonen , Arïftobolus en Antigonus , uitgevoerd. De Syriers , Welke , in dien tyd , ook met een heir in Paleftina ftonden, hadden wel getracht , de ftad , toen noch door hunne eigen Landgenooten bewoond , te ontzetten , maar wierden met verlies te ruggedreven en tot Scytbopolis vervolgt. Waarna , de inwooneren, door hongersnoot, tot de overgave, gedwongen wierden. Jofepbus, die dit ganfche beleg verhaald (Ant. Lib Xttt. cap. 18. fol. 452.) voegt daar by: „ dat Hyrkanus , vervolgens, de ftad Samarie , niet alleen geflecht en met den grond gelyk gemaakt „ heeft , maar ook eenige beeken derwaard geleid; door welker overvloejinge , alles dermate bedor* „ ven wierd , dat, federt, geene overblyfzeien van ,, eenige ftad waren te zien geweeft." Men weet byna niet, wat men , van dit laatftgezegde van Jofepbus, denken zal: en hoe overeentebrengen , met de verhevenheid des bergs , op welken Samarie gefticht was : dat derwaard eenige waterbeden konden worden geleid. Dan, de Joodfche Reiziger , Benjamin, verhaald, (in Itiner. pag. 39.) dat, op dea II.Deel. III. Stuk. Hhh berg  'Samarie i door Gaii nius vernieuwd. En, door Koning Heroiles, zeer vergroot en jerbeterd; 'die dezelve federt dien tyd, Sebaste , heeft doen noemen. 838 Samarie. berg zelve , die de ftad Samarie gedragen heeft > verfcheiden waterwellen gevonden wierden; uit welke , derhalven, het water zou hebben konnen geleid geweeft zyn , om zekere kanaalen , door Hyrkanus, op dezen berg aangelegt te doen ondervloejen : waardoor , die ftad ter gezegder wyze noch meer bedorven wierd. Dus heeft Samarie te eenemaal verwoeft gelegen, • tot zo lang , de Roomfch - Keiferlyke ftadhouder van Syrië , Gabinids , dezelve heeft doen herbouwen : in zo verre ten minfte , dat die plaats weder be. woond wierd. Jofepbus noemt, (Ant, Lib. XIV. cap. 10. fol. 476.) verfcheiden fteden des Joodfchen lands , aan welke , Gabinius dit goed werk verrichte: als, Samarie, Azotus, Scytbopolis, Anthedon , Raphia, Dora , Mariffa, Gaza , en eenige anderen. Doch , Samarie is niet weder tot haaren voorigen bloeiftand gekomen, dan onder de regennge van Herodes den Grooten. Deze heeft die ftad zeer vergroot, verbeeterd en verfterkt: dezelve, met eene voortreflyke muur , van 10 ftadien in den omtrek , omgeven: en, onder andere gebouwen , meteenen grooten Tempel, aan den Keifer Auguftus toegeweid, vercierd : dezelve , met 6000 nieuwe inwooneren, die van alle plaatzen derwaard gelokt wierden , en aan welke hy de omliggende landeryen in eigendom omdeelde , bevolkt, vid. de Bell. Lib. I. cap. j 6. fol. 746. Ter zeiver tyd , heeft Herodes die ftad ter eere van Keifer Auguftus, met den Griekfcben naam (Sebafte,) beftempeld. vid. Jofeph. I. c. Doch, om wel te verftaan , hoe de naam , Sebaste , van Augustus, ontleend zy, behoord, ter verklaringe, uoodzakelyk bygevoegt: dat het woord ; ^orf,) te fchryven, dat Samarie daarna, Neapolus, genoemt zy : dus de ftad Samarie verwarrende , met 'Siebem'; welke,, men weet, daarnaNeapolisgenoemt ie zyn : gelyk hierna gezien zal worden. Binnen deze ftad, Sebafte, is 't licht vaö 't EuANcelie reeds vroeg opgegaan. Filippus, was de eer-l. fté , die de leere der genade aldaar verkondigde , en 1 door veelerly wonderwerken beveiligde , met dat ge-, volg , dat veele inwooneren dezelve omhelsden ,.door het gelove. .Zié Handel. VllL Immers: word de plaatze, waar deze dingen gefchiedden, vers 5, de stad van Samarie genoemt : het welk men ge'voeglykft duiden kan, op de Hoofdftad dezer landftreek ; welke den ouden naam Samarie behield, alhoewel, die ftad zelve, haaren voorigen naam, met dien van Sebaste , had verwifteld. Ia die veron* Hhh 2 der- Bihneri nmnrie } s reeds roeg hei ïhrifienlom ge-j >knti  En is aldaar een Bisdom opgerecht; De graven der Profeten Elifa en Obadja, jls mede 840 Samarie. derftellinge, mag men dan ook veilig geloven, dat," binnen die zelve ftad , Sebafte , t'huis hoord , het geval van Simon den Tovenaar: waarvan, zie vers 9—24. Voorts is de ftad Sebafte, in de eerfte eeuwen des Cbriftendoms, onder den rang der Bisschoplyke steden aarigefchreven: behoorende tot Palestina prima. Men vind , in de kerklyke gefchiedfchriften, de naamen van verfcheidene Biffcboppen , die de handelingen der eene en andere algemeene kerkvergaderingen, welke zy hadden bygewoond, onderteekend hebben : als Marius , de kerkvergadering van NU eene : Priscianus , de eerfte van Konflantinopolen, in den Jaare 381: Konstantinus, die van Ephefe: Pelagius , die van Jerufalem , in den Jaare 536". Ook word zekere Eleutherius , Biffchop van Sebafte , genoemt. Vid. Car. a S. Paulo, Geogr. Sacr. fol. 306. Geduurende den zogenoemden Heiligen Oorlog , wierd de BifTchop van Sebafte een der Süffragaanen des Patriarcbs van Jerufalem. Vid. Wilb. Tyrii de Bell. Sacr. fol 324. Het is een erfgeruchte , reeds van zeer vroegen tyd , dat binnen Samarie , de graven gevonden wierden, niet alleen van Johannes den Doper,maar ook van de Profeeten Eljsa * en Obadja **. Met op- * De overlevering ', welke wil , dat deze beide Profeeten i :e Samarie , zouden begraven zyn, is , ten opzichte van den Profeet Elisa , daaruit ooifpronglyk: dat de Schryver van de loeken der Koningen vermeld , dat dees Profeet , niet alleen by t leven zyn's meefters Elia , maar ook , na deszelfs hemelman, binnen de Hoofdftad , Samarie, veel verkeerd heeft, mder de regeeringe der Koningen Achab , Abafia , Joram en Tehu , Joabas en Joas ; in welker gelchiedeniffen , de naam 'an dezen Elifa dikwerf voorkomt. *T is dan ook niet onvaarfchynlyk , dat Elifa te Samarie geftorven zy. Doch zyn iraf kan niet binnen de ftad , maar elders buiten , in het «ld, geweeft zyn; dewyl men, z Kon, XIII. ao, «j aange- «3  Samarie. 841 opzicht tot den eerftgemeldcn , inzonderheid, zien we dit dikwerf aangehaald , in de Schriften van Hieronymus : onder anderen , eenmaal (in Onom. ad voc. Semeron:) alwaar hy Sebafte befchryft : Oppidum Paleftince , in quo S. Jobannis reliquw conditx funt: dat is: als een ftad van Paleftina , in welke de overblyfzelen of de beenderen van den Heiligen Johannes bewaard worden. En alhoewel men zegt, dat Keifer Juliaan de afvallige , deze beenderen , uit dit graf zou hebben doen opdelven en verbranden , zelfs de affche hebben doen verftroojen door de lucht, (gelyk ook Eugefippus aanhaald. vid. de diftantiis locor. Ter. Santt. , in Leon. Allatii Symmidt. pag. in.") zo heeft echter , de Keiferin Helena, boven ' de- tekend vind , van een' zekeren geftorven man , wiens lyk, in Elifa's Gkaf geworpen wierd : vermits zy , die hem begraven zouden , van verre eene bende Moabiten zagen naderen ; vooi welke zy bevreeft , en , geen tyd hebbende , (zo 't fchynt,] om hem naar zyn eigen graf te brengen , hem met der haai! in dit graf van Elifa, dat naaft voor handen was , wierpen ■alwaar hy , door het aanraken der beenderen van Elifa , wedet levende wierd, en rees op zyne voeten. Eene omftandigheid die, zeker , ons klaar genoeg beduid , dat dit graf van Elifa niet binnen de poorten van Samarie , alwaar men, voor geen» firoopende partyen der Moabiten , te duchten had , maar buitel de ftad , in het open veld, zal geweeft zyn. Dus kan he graf, binnen Samarie , het echte ürafvin Elifa niet zyn : tei ware men deszelfs beenderen , uit dat eerfte graf, derwaard ver plaatft hadde: het welk bezwaarlyk zoude te bewyzen zyn. ** Belangende dit graf van Obadja, of Abdiat, (zo als d liedevaardreizigers hem noemen,) het welk te Samarie wel ee getoond wierd: alle de overleveringen des aangaande, fteunen o] die veronderftellinge, dat die Obapja, de Hofmeejler des K.q riings Achabs , die i Kon. XVIII. 3, als een man , die de\ HEERE vreesde, geprezen word , dezelve zy, met den Pro f eet Obadja: gelyk de meefte Joodfcbe en Chriftene uitleggere daar heen willen. Immers, heeft deze Hofmeejler te Samari gewoond: en is , waarfchynelyk , aldaar geftorven, en begraven het welk aanleiding heeft konnen geven , tot die meeninge dat deszelfs eraf aldaar noch zoude te vinden zyn geweeft. : Hhh 3 v&njobatfi nes denDO' tier, binien Samai rie. c > t » t  Of Jofannes de Doper ook binnenS». fHUrie zoi onthoofd S42 Samarie. deze plaats , een fraaje Kerk gefticht, aan JohakHEs den Doper , toegeweid ; waarvan noch eenige ftukken muurs zyn ftaande gebleven. Ook heeft zy het graf zelve verfierd , met eene Tombe van witte marmerfteenen , naar het maakzel van het Heilige Graf van Cbrifius, te Jerufalem. Toen in de XlIIde eeuw , de Monnik borchardus het Heilig Land bezocht, was dit Graf noch in wezen , en geplaatft in het midden , tuffchen de vermeende graven der gemelde Profeeten, Elifa en Obadja. Doch de kerke, die in het hangen of afgaan des bergs ftond, was, in dien tyd , door de Mabometbaanen , in een Mofcheè , veranderd ; die ook aan dit graf van Johannes, zon-, derlinge eerbied bewezen, vid. ejus defcript. Ter. S. C. VII. §. 1 %. Dit zou derhalven , dat graf zyn , waarvan Mare. VI. 29, is aangetekend : dat de difcipelen van Johannes , als zy hoorden , dat Herodes , hunnen meefter , in de gevangeniffe had doen onthoofden , deszelfs dood lichaam wegnamen , en het ieyde in een Graf. Noch verder gaat hier. de overlevering j dat Johannes binnen deze ftad Sebafte , zelfs zoude onthoofd zyn. Hierom , was boven op den kruin dezes bergs, eene andere Kerk gebouwd , ter gedachteniffe dezer onthoofdinge ; die ten tyde van Borchardus , door de Griekfche Monniken , bezeten wierd : en , binnen dezelve word., in eene zekere diepte, getoond, de plaats , waar men geloofde. het gevangenhuis geweeft te zyn. (vid. etiam Joh. Pbocas, defcript. Paleft. §. XII ê? Eugefippus, de diftant locor. Ter. S. infert. fymmitt. Leon. Allatii pag. tri.) Dit laatfte is echter , tegen de waarheid : want Jofepbus , verhaald , {Ant. Lib. XVIII. cap.. 7. fol. 626.) dat Johannes op het flot MACHeRus , aan de overzyde des Jordaans , in het Landfchap Pere'è gelegen , gedood zy. TVaarby komt, dat dees Herodes , Antipas, toege- noerotj.  Samarie. 843 noemt, in Samarie geen gezach voerde: zyndeFzervorft, (Tetrarcba,) alleen over Galileë en Pereë. Samarie , daartegen , was toen , reeds federt de verbanninge van Arcbelaus , omtrent 10 Jaaren, na Cbriftus geboorte , benevens Judeë en Idumeë, tot een Roomfch Keiferlyk voingevoeft gemaakt; over welk de Stadhouder Pilatus het gebied voerde. Met deze en meer andere redenen , word deze overlevering desgelyks weêrfproken , door Fr. Quaresmius, (Elucidatius Terr. SanSt. Lib. VIL Cap. U. peregrin. 2.) Van alle de voortreflyke gebouwen , met welke deze ftad, in haaren voorigen bloeiftand, is vervuld geweeft,zyn noch eenige overgebleve ftukken te zien; die zich veel trotzer vertoonen , dan elders in eenige andere ftad van geheel Paleftina. Job. Kootwyk vond , onder anderen , drie reijen marmere pilaaren, op den top des bergs, ftaan; welke fcheenen, overblyfzeien van het oude Koninglyk Paleis te zyn. vid. ejus Itiner. Hierqfol: pag. 345. De Heer Maundrell zegt , (in zyne Reisbefcbryving bladz. 75.) „ dat deze overblyfzeien , aan de noordzyde der geweezer „ ftad , ftaan : alwaar zich vertoond , een grooi „ vierkant plein , rondom met kolommen voorzien „ en , aan de ooftzyde , eenige onnozele ftukkei „ eener groote kerke; die , men zeide , boven d „ plaatfe , daar Johannes de Doper gevangen en ont „ hoofd is , door de Keiferinne Helena , gebouw^ „ te zyn. In het midden dezer kerke , ging men „ langs eene trap, naar beneden, in het zelfde bol daar zyn bloed vergoten was. De Turken , di „ aldaar eenige weinige arme huisgezinnen uitm; „ ken , hielden dit gevangenhuis in groote waarde „ en hadden , boven het zelve eene kleine Mofch „ opgerecht; tot welke zy , ook den vreemdelii een, voor weinig gelds, den toegang verleende: Hhh 4 ' „ Vo De gei denk/luk-, ken der oudheid, die noch,1 te Samarie , te zien zyn, l 1 > » 2 :• l l},  Van Si- CHEM, *frord de fdegenbm efchre- 844 Siebem'. „ Voor het overige was deze eertyds groote Stad »' „ nu geheel in tuinen verkeerd." Dezelve nauwkeurige Reiziger befchryft , te gelyk , den berg, op welke die ftad geftaan heeft, als ovaal of langwerpig rond ; en eerft met eene vruchtbaare valleye , en daarna , met eenen kring van heuvelen , omringt. Deze befchryving komt zeer veel overeen, met die, de Ridder, Chriftoph. Furer, van de hedcndaagfchen toeftand .van Samarie , geeft, in zyne 9tctér}efchm* fcuna, / in bcté gcto&tc Scmt> / bladz. 267 ; die , ook die plaats als zeer vermakelyk voordoed , door de fchoone gezichten 3 en, als waterryk, door de menigte der bronnen , die aldaar ontfpringen. Niet te verwonderen , derhalven , dat dezelve , door Omri en alle de volgende Koningen Ifraëls, tot hunnen gewoonlyken zetel verkoren zy. S I C H E M. Deze is eene der oudfte fteden des Joodfcben Lands: en zeer beroemd, door veele merkwaardige gevallen , van welke, de geweide gefchiedeniffe gewaagt : weshalven zy , met zo veel recht, dan eenige andere ftad, in deze ganfche Landftreek, eene uitvoerige en nauwkeurige befchryvinge verdiend. Zy word Jof. XX. 7. en 1 Kon. XII. 25. op Ephraims Gebergte , geplaatft: het welk echter, alleen te verftaan is, van den omtrek des lands, waarover Epbraims gebergte zich uitftrekt : want de ftad lag, eigentlyk, op geenen berg, maar in een vlakte ; die, (gelyk de hedendaagfche Reizigers ons onderrechten ,) ooft- en weftwaard , zich in de lengte uitftrekt, en zeer waterryk is , door de veelvuldige bronnen , die alom uit de daarby gelegen bergen ontfpringen : onder welke bergen, die twe , Geri- 21W  Sichem. 845 ziM en Ebal , die in hoogte boven alle de anderen uitfteken, meeft vermaard zyn. Aan deze gemelde bergen , kan de gelegenheid van Siebem beft kenbaar worden : want zy lag tuffchen dezelve als ingefloten : hebbende Gerizim ten zuiden , en Ebal ten noorden : en was zo naby den eerftgemelden , dat Jotbam, Abimelecbs broeder, op den top dezes bergs ftaande , door zyne fiemme te verheffen, de inwooneren van Sichem , beroepen konde. Zie Richt. IX. 7. Hiermede ftemt overeen , Jofepbus; die (Ant. Lib. V. eap. 1. fol. 140.) ook bericht , dat de bergen Gerizim en Ebal, by Siebem , waren. Desgelyks diend, ter bepaalinge der ligplaats van Siebem, dat de ftad Micbmetbat, tot welke de grensfeheidinge tuffchen de ftammen Epbraïm en Manaffe, ooftwaard ging , gezegt word , voor aan Sichem , en dus , in het gezicht dezer ftad, gelegen te hebben. Zie Jof. XVII 7. Eindelyk blykt, uit Jof. XXI. 20, 21. dat Siebem , in den ftamme Epbraïm , lag: en wel, naar Richt. XXI. 19. aan het einde, van zekeren boogen weg , die van Betbei , langs Silo , derwaard opging. Voorts zien we de gelegenheid van Sichem, by verfcheiden oude Schryveren , nader bepaald , door mylen haares afftands , van andere fteden , wier gelegenheid zeer wel bekend was : hoewel dezen , in die bepaaling , alle niet eenftemmig zyn. Eufebius (in Onom. ad voc. 2»)Aw) fteld Sichem, XII R. Mylen , van Silo : en , dewyl men, uit Richt. XXI. '19. verneemt, dat Silo lag , een weinig ooftwaard, van den zo even gemelden bogen weg, welke van Bethel ging , naar Sichem ; zo volgt , dat Sichem, 12 mylen, noordelyker dan Silo lag. In de oude zogenoemde Jerufalemfcbe Reisbefcbryvinge , (Itiner. Hierofol. Vetus,) worden , tuffchen Siebem (aldaar met haaren lateren naam Neapolis genoemt,) en Hhh 5 tus' en nauwkeuriger,door myle9 afftands» bepaald.  Die ftad is •waarfchynlykdoor Hemor ge- 846 Siebem. tuffchen Bethar, (verfta Betbei) XXVIII Roomfcbe mylen, gefteld: en dewyl, van Betbei tot Jerufalem, noch XII derzelver mylen tuffchen beiden komen; zo blykt , dat Siebem in 't geheel XL mylen van Jerufalem lag. Naar het berigt des Arabifchen Scbryvers van het Geograpbifcb Woordenboek (Lexicograpbus Arabicus,) by den Heer Scbultens aangehaald (in Lexico Geograpb. ad vit. Saladini , ad voc. Neapolis,) zou deze afftand iets meer , dan 40 mylen , bedragen : want, dees brengt daartoe, XIII Parafangen: en by aldien elke Parafange inhoud , 30 Jladien , zo als de Heer Scbultens wil, (l. c. ad voc. Sidon) zouden hieruit voorkomen , 390 ftadien , welke uitmaken 49 mylen, min 2 ftadien. Doch, dit verfchild oneindig veel, van Job. Pbocas, die, (defcript. Paleft. §. XIV.) tot den geheelen afftand, tuffchen die beiden fteden, flegs LXXXIV. Jladien brengt; die niet meer dan 10 en een half Roomfche mylen uitmaken: het welk niet te begrypen is", ten ware, door de affchryveren, een misflag, in de bepaalinge van dit getal , begaan ware. Procopius Gaza , (apud Reland. Palejl. pag. 503.) bepaald Siebem, tot LH Roomfcbe mylen , Noordweft weftwaard , van Jericbo : het welk, de Heer Reland (pag. 504) wil verftaan hebben , langs eenen omweg , door Betbei; in welken gevalle, deze afftand, met die van XL mylen, tusfchen Siebem en Jerufalem , zeer nauwkeurig zou overeenkomen : daar , in tegendeel, by aldien dit hier , naar den allerkortften weg genomen wierd, de geheele afftand der ftad Siebem , van Jericbo, niet meer, dan omtrent XLIImylen, zou bedragen konnen. Allereerft , word de naam van Siebem gemeld , in Abrams gefchiedeniffe , Gen. XII. 6. Abram was (naamlyk) doorgetogen, tot aan de plaatze , Sichem, tot aan bet Eiken bofcb Moreb. Dit gefchiede , by zy-  / Sichem. 847 zyne eerfte aankomft, in het Land Kanaan, zyndeuit Havan, naar het bevel des Heere, derwaard getrokken. Dus is Sichem daardoor reeds aanmerkenswaar,dig , dat ze de allereerfte ruftplaats , van dien Heiligen Aartsvader, in het land Kanaan, wierd. Echter fchynt, ter zeiver tyd , noch geene ftad geftichi te zyn geweeft : en deze benoeminge , alleen , bj wege van een voorverhaal, te moeten opgevat worden. Dat ook , zo byzonderlyk, gezegt word, dc plaatze, Sichem, kan, (myns achtens,) verftaat worden, van de plaats, alwaar, eenige Jaaren later, de ftad Sichem is gebouwd geworden. Immers komi zy eerft voor , als een stad , Gen. XXXIII. 18 alwaar ze befchreven word , eene stad , in bet Lam Kanaan ; in het gezicht van welke ftad , de Aartsva der Jakob zyne tenten neêrfloeg , als hy uit Padda? Aram , naar dit zelve land , behouden * was te ruj gekeerd. In dien tyd, wierd die ftad geregeerd, o wel bezeten, door zekeren Hemor , welke was vat het geflachte der Heviten , zie Gen. XXXIV. 2 Hy word aldaar , niet als Kening , maar als Land vorst, getituleerd. En, vermits dees Hemor eenei zoon had , die ook Sichem wierd genoemt, zot mei * Voor het woord behouden , vind men , ter gemelder plaat ze, in den grondtext, aStjr: en dewyl dit het zelve woor is , met welk , by de Hebreen, de Stad Salem , (daarna Je rufalem,) benoemt word ; zo hebben de LXX, daarin , ziel zeer vergift, en dit voor een' eigen naam der ftad aangezien het zelve onvertaald latende: naamlyk, éeiden van vader en zoon , had Jakob reeds in een vettig huwelyk toegeftemt, en was dit befluit, door Ie goedkeuring zyner eigen zoonen, Dina's broeders , jekrachtigt , onder voorwaarde , dat beiden Hemor :n Sichem , ja al wat manlyk was , binnen Sichem , ie befnydenijje zouden ondergaan : maar , zo dra die voorwaarde was volbragt , en de Sichemiten , ten lerden dage , zich meeft verzwakt, wegens de e.r;aane fmerten der befnydenifle , bevonden , begin;en twe van Jakobs zoonen, Simeon en Levi, (die, rermits zy, nevens Dina, uit ééne en dezelve moe!er , Lea , waren voortgefprooten , over den aanedaanen hoon , wel meeft gebelgt waren,) begin* en (zegge ik) zy, de ftoutfte en onrechtvaardigfte aad, waarvan men elders hoord gewagen , in eenie gefchiedfehriften: vermits, zy niet alleen Sichem slve, maar ook zynen vader Hemor, ja alle Hemors iderdaanen, naamlyk, alle de.manlyke inwooneren der  Siebem. 849 - der ganfche ftad , in koelen moede , met hunne zwaarden, om't leven brachten: daarby, de ftad uitplonderden , de voyven en kinderen der Sichemiten , beneven al hunne have en goederen, ten roof wegvoerende. Komt het , aan iemand vreemd voor, hoe zodanige daad, alleen , door deze twe jongelingen, heeft konnen uitgevoerd worden: hy begrype, : dat deze twe , door hunne knechten , in derzelver uitvoeringe, geholpen zyn. Door dit verfoeilyk beftaan , heeft Jakob , zyne gefchonde dochter , wel weder t'huis gekregen :> doch , met verlies van alle zyne veiligheid , in dit ' vreemd land ; alwaar zyn geheele geflacht, by de inboorlingen , zich zeer gehaat gemaakt had , en in gevaar gebracht, van eene geheele verdelginge. Re: den genoeg, derhalven, om , dien H. Aartsvader, ■ de fnoode daad zyner Zoonen te doen verfoejen: en , tot hen , verwytender wyze te doen zeggen: ■ gylieden hebt my beroerd , met my ftinkende te maken, \ onder de inwooneren dezes Lands , de Kanaaniten en de i Pberejiten : en , ik ben weinig volks in getale , zo ze | zicb tegen my verzamelen , zy zullen my Jiaan , en ik i zal verdelgt worden, ik en myn buis. Gelyk dan ook , die zelve vrees veroorzaakt heeft, dat hy, op God; lyk aanraden , zyn aangekocht ftuk lands verlaten, I en , verder Zuidwaard , naar den omtrek van Luz, } (Bethel,) vertrekken moeft. Zie Gen. XXXV. 1. , Ja , 't fchynt , niet anders , dan door toedoen van = deze te Siebem geroofde voyven , gefchied , dat Ja. kobs gejlachte , terwyl het noch by Siebem gelegerd ; was , met.afgodery , begon befmet te worden : en I hy , mitsdien , genootzaakt wierd , noch voor zyn I vertrek , het zelve , daarvan te zuiveren : alle de i afgodsbeelden , benevens derzelver cieraden, verbergende , onder eenen Eikenboom , die by Sichem ftond. Zie Gen. XXXIVj 2.-4- Ja» die z<;lv{ Na 7*-: \obs -verrek, van. laar, i  is die ftaa weder bevolkt. By de landverdeelinge,iwam ze aan EfhmHm. Toen is ze gedenkwaardiggeworden <5oor eene 850 Siebem. daad had ten gevolge, dat ook Simeons en Levi's nakrooft, geen aanêénbangend erfiot, in dit zelve land, met der tyd bezitten zouden , maar , verdeeld en verftrooid worden , onder hunne broederen : naar jakobs voorzegginge, op zyn doodbedde. Gen. XLIX. 5-7. die daar na, by de dadelyke bezitneminge dezes lands, door de Stammen Ifraëls, ftjptlyk vervuld geworden is. Dit was het eerfte ohbeil, der ftad Siebem, overkomen , die , daar door , ten eenemaal ontvolkt is geworden. Immiddels, zal de aangenaame envruchtbaare oord dezer ftad , dezelve , na Jakobs vertrek , van daar , wéér rafch van nieuws hebben doen bewoond worden , dour andere volken , der Kanaaniten. Doch, fchynt zy , in den aanvang, onder de aanzienlykfte fteden dezes Lands, niet gerekent. Zy vind , ten minften , geen plaats , onder de XXXI. Koninglyke fteden van Kanaan ; die , in ééne lyfte , te zien zyn Jof. XII. waaruit, vermoedelyk is, dat ze, den een' of anderen der nabuurige Koningen, onderwoipen geweeft zy. Toen het Land , onder de ftammen Ifraëls , gedeeld wierd , geraakte Siebem , (gelyk , hiervoor , gezien is) onder het erfiot van Ephraim: des wy, niet konnen nalaten, als een' misflag aan te merken , in Eufebius en Hieronymus , (Onom. ad voc. Sv;^). als ze die zelve ftad , tot Manaffe, willen gerekend hebben. Zy wierd , echter , niet lang daarna, tot ééne der VI vrYsteden dezes Lands verklaard. Jof. XX. 7. en , door die van Epbraïm, den Leviten, van Kabats geflachte , ingeruimt. Zie Jof. XXI. ai. ■ \ Toen wierd , by deze ftad , als in het midden* punt des Lands gelegen, door Jofua, niet lang voor zynen dood, eene algemeene vergaderinge beroepen, yan alle de Hoofden der XII ftammen Ifraëls, tot wel-  Siebem. 851 'welke dees Vorft eene laatfte nadraklyke aanfpraak deed: en daarin, ganfeh Ifraël, den dienft van hunnen éénen en waaren God , ten duurfte aanbeval, :met de krachtigfte beweegredenen : welke , dcor de idaar vergaderde menigte , betaamlyk beantwoord ; wierd : des alhier , door Jofua s bemiddelinge, het iverbond , tuffchen den Heer en zyn volk, plegtejlyk vernieuwd en beveiligt is geworden : gelyk dan look, ter gedachteniffe dezer verbonds-vernieuwinge, 1 een gedenksteen , ter zeiver plaatze , naar de geiwoonte die's tyds, wierd opgerecht. Zie Jof. XXIV. 1-28. Vermits vers r. gezegt word , dat de oudi ften van Ifraël , aldaar , zich fielden , voor Gods Jaangezichte , dat is, in deszelfs jegenwoordigbeid, en daar beneven , vers 16. van 's HEERE Heiligdom Iword gefproken ; zo is zeer aannemelyk, dat, by ;deze omflandigheid , de Arke des verbonds , be< nevens den Tabernakel, van Silo, (alwaar dezelve ïgewoonlyk zich bevonden) naar Siebem zyn ver: plaatft geweeft , ten einde deze plegtigheid des te imeer luifter en gewigt by te zetten. Immers , luid ' dit veel waarfchynlyker, dan dat we, met fommige ^Uitleggeren, zouden denken, dat deze Redenvoering ivan Jofua , even daarom, te Silo , zoude gefchied izyn : en dat alleen , de ftad Sichem , vers 1. zoude fgenaamt worden , dewyl Silo in den omtrek van Si§cbem lag : daar men , nochtans, weet, dat die beidden fteden , XII Roomfche mylen , vanelkander, I gelegen hebben. | Allerdroevigft was de ramp , die deze ftad heeft J moeten treffen, door de borgerlyke beroertens, ge| duurende het Richterampt van Abimelech , Jerub1 baals (Gideons) zoon : waar van een uitvoerig verI haal te vinden is , Richt. IX. Alhoewel , de in3 wooneren van Sichem , dezen Abimelecb , ongelel i deszelfs moorddaadigen inborft, waar van hy, dooi LXX plegtige 1 verbonds^ 'jernieu- Door Abimelech,wierd ze t'eenemaa! verdelgt,  1 gelyk ook ie Burgt óerSichspiittn. 852 Siebem. LXX zyner broederen om te brengen , een proef gégeven had) en tegen de waarfchouwinge van Jo> tbam, (den eenigen die'r broederen, die overgebleven was,) tot hunnen Koning , aldaar zo veel gezegt, als hunnen Heer ■, hadden uitgeroepen , waren ze, na verloop van drie Jaaren , deszelfs ftrenge regeeringe moede geworden , de eerfte , die van hem afvielen : waardoor hy, zeer tegen hen verbitterd, met al zyn krygsmagt tegen de ftad optrok , dezelve," (door de twefpald van binnen , in die onderneeminge , zonderling begunftigt,) rafch door ftorm veroverde , en alle de inwooneren om 't leven bragt : waarna, hy de ftad, ten gewoonlyke ftraffe der oproerigheid haarer inwooneren , terftond geheel vervooeftte en deszelfs grond met zout bezaaide : nadat hy, naamlyk , de fteenen weggeruimd , en den grond , op welke de ftad gelegen was , had doen beploegen , ten teken , dat deze grond voortaan nooit weêr, tot den opbouw eener ftad , gebruikt zoude mogen worden : het welk , by de ouden, ter gelegenheid van de ganfehlyke verdelginge eener ftad , meermaalen gebruikelyk was: en, op welke gewoonte , eene toefpeelinge word gemaakt , Jer. XXVI. 18. en Micb. III. 12. (vid. Joh. Dougtcei Anal. Sacr. pag. 295, 296.) Dit bezaaien met zout , meende men, ingericht te zyn , om zodanigen grond geheel onvruchtbaar te maaken, waardoor ze als aan de vervloekinge overgegeven en ter voortbrenginge van eenige vruchten , onbekwaam verklaard wierd. Op dit laatfte word gezien , Deut. XXIX. 22, 23. Pf. CVII. 34. Jer. XVII. 6. Zepb. II. 9. Uit dit verhaal der veroveringe van Sichem,blykt, vers 46-49. dat , by deze ftad , eene afgezonderde fterktehg, die de Toren van Siebem word genaamt: welk een gemeen woord is, (in het Hebreeuvofcb ''ü??,) by de Hebreen gebruiklyk, om , allerly foort van  Siebem. ftefkten , uit te drukken , die toch meeft , in ronde of vierkante torens , beftonden.. Dat deze Toren afgezonderd geweeft zy van èe ftad , is daaruit af te nemen , dewyl de burgers , die binnen dezen Toren zich onthielden , boorden, dat de ftad Siebem , door Abimelecb , verwoeft was: Zie vers 46. ware dezen Toren aan de ftad verknocht geweeft, zy zouden die verwoeftinge met hunne oogen gezien , en niet behoeft hebben ., die uit het bericht van anderen te v vernemen. Men.mag, derhalven, denken, dat deZen Toren van Siebem geweeft zy,. eene jlerkte , naby de ftad Siebem gelegen , en dienende tot een kajleel, (citadelle,) 't zy, om de ftad te bedwingen, in tyd van oproer: 't zy , om ze te verdeedigen , in gevalle van belegeringe. De Jefuit , Serrarius , (apud Bonfrerium , Comment. in Judic. ad b. I.) meend , niet ten onrechte, dat dezen Toren van Sicbem , dezelve fterkte geweeft zy , die vers 6, 20. het Huis van Millo word genoemt: (vermoedelyk i naar deszelfs jlicbter,) voornaamlyk, dewyl, vers 26 i door Jatbam , Abimelecbs broeder , over dit huis van Millo, zo wel , als over Siebem , een 'en dezelve bedreiginge word uitgefproken ; die daar na , aan beiden , naamlyk aan Sichem en deszelfs Toren , vervuld geworden is. Hy zegt: 'Er ga een vuur uit, van Abimelecb : en verteere , de borgeren van Sichem en het Huis van Millo. Men verneemt, immers, vers 42, 49. dat Abimelecb en al bet volk, dat by hem wasbakken hieuwen van het hout, op den naby gelegen berg Tzalmon , en dat bout lei den , aan die sterkte, en daardoor die sterkte verbrandden , met vuur : waardoor , aile de lieden , die binnen dezen Toren, zich geborgen hadden, ten getale van omtrent duizend mannen en vrouwen , om 't leven kwamen, verg. vers 57. Ondertuffchen , fchynt, die sterkte welke Abimelecb, ter gezegder II, Deel. III, Stuk. Iü wï*  Daar na, weder terbouwd: is ze zelfs, voor een tyd, de Hoofdftad van Ifraëls Bjrt geworden. 854 Sichem. wyze, door de vlamme vernielde, vers 46. eeniger mate, van Sichems Toren, onderfcheiden te worden: want, als alle de hor geren des Torens van Sichem dat boorden, zo gingen zy , in de sterkte , in bet huis des Gods Berith. Dit buis des Gods Eerith , dat is , des Verbonds-Gods , mag wel geweeft zyn , een Af gods Tempel, aan dien Toren van Sichem gehecht, en uitmakende eene byzondere Jlerkte , zelfs van meer tegenweêr, dan Sichems Toren zelve; in welke deze borgeren gevlucht zyn , dewyl ze aldaar zich allerveiligft achten. Dit huis des Gods Berith , willen we niet onderfcheiden hebben , van het huis Baals Berith , waarvan, vers 4, blykt, dat aldaar de fchat bewaard wierd ; van welken , Abimelecb, 70 zilverlingen nam , die hy , onder de lieden van zynen aanhang uitdeelde. Van dien BaalBerith, als een afgod, dien de Ifraeliten , terftond , na Gideons dood, begonnen te vereeren, leeft men Richt. VIII. 33. Het welk , aan het geen men , Hoofdft. IX. 4, 46, van dat huis des Baals Berith en des Gods Berith , aangetekend ziet , eenig licht kan geven. Maar , om tot Sichem zelve weêr te keeren: een geruimen tyd , moet deze ftad , (als uit dit gezegde , ,is op te maaken,) zo zeer verwoeft gelegen hebben , dat men nauwelyks deszelfs voorige plaats heeft konnen bekennen. Door wien , en wanneer ze herbouwd zy, zien we nergens aangeteekend. Alleenlyk , weet men , dat ze , in Salomo's tyd airede weêr in wezen was: want , onmiddelyk na deszelfs dood , was dit Siebem de plaatze , alwaar de Ryksftanden vergaderden , met oogmerk , om aan deszelfs zoon Rehabeam , eer ze hem voor zyns vaders opvolger erkennen wilden, zekere wetten voor te fchryven , waar door, deszelfs heerfchzucht befnoeid , en hunne eigen vryheden beveiligt zouden wor-  Sichem1. 85 ƒ worden.' Zie i Kon. XII. i. Binnen Siebem, begon , derhalven, ter zeiver tyd, de eerfte opstand: en , is die ftad , hierdoor , zeer aanmerkelyk geworden , dat aldaar de eerfte grondftag is gelegt , tot die scheüringe der beide Ryken , Juda en Ifraël: want, Rebabeam, aan de voorwaarden, door de Hoofden des volks, hem gefteld, niet begeerende zich te onderwerpen , wierd aldaar Jeroroam s1 Nebats zoon , die uit den ftamme Epbraims was ^ door X ftammen , tegen Rebabeam , tot Koning uitgeroepen. Zie vers a-ao. Öewyl dan Jerobeami ie Siebem , door het volk j tot Koning verkooren was , zo had hy eene zonderlinge zucht tot deze ftad: weshalven hy ze terftond opbouwde , dat is , verbeeterde en verfterkte : ja , dewyl, die zelve ftad,' in dit geval, voor hem zeer gelukkig was geweeft , befloot hy , (als door een vertrouwen , dat hem { nergens meer , dan aldaar , het geluk op den duur zou verzeilen,) die ftad ten Zetel fe.verkiezen, van dit nieuwlings opgerecht -Kffningtyk Ifraëls : des te meer , vermits die ftad , als in het midden gelegen , daartoe , meer dan eenige andere , bekwaam fcheen. En , dit alles geeft de gemelde Schryver te verftaan, door die woorden , vers 25. Jerobeam bouwde Sichem, op het gebergte Epbraims : en woonde, daat in. Men zou daarom , mogelyk , niet geheel miftasten , by aldien men meende , dat Pf. LX. 8. en CVIII. 8. (alwaar , dezelve bewoordingen , herhaald worden,) door Sichem, het geheel Koningryk ïsRAëLs , verftaan werd , naar deze toen aanftaande Hoofdftad , by een vooruitgezichte , dus benoemt: éven gelyk, hier voor , is aangemerkt, dat dit zeive Ifraëls Ryk , daarna , wanneer de Zetel der re. geeringe , te Samarie , was opgerecht, veeltyds Sa«fa&IÊ is genoemt geworden. David , verkiaaren* J-ii 2 ^ pf. lxj 8. en . cviiï; opgeheld dcr&.  Shbem h de zetel van den SamaritnarfcbenGodsdienfi geWorden. 856 Sichem. aldaar , Gods voornemen , aan hem zelve geopenbaard , ten aanzien van eene gunftige verandering van zaaken , zegt ; God beeft gefproken , in zyn Heiligdom : des zal ik van vreugde opfpringen : Ik zal Sichem deelen , en bet dal Sukkotb afmeeten enz. De woorden , onmiddelyk na de gedaane voorreden volgende : des , zal ik van vreugde opfpringen, willen we lief ft 5 voor de eigen woorden des Dichters, opvatten, als, in eene kleine tuffchenreden , (parentbefis,) zyn groot vergenoegen , over den inhoud der volgende beloften, uitdrukkende: waarna hy den HEER doed voortfpreeken en zeggen: Ik zal Sichem deelen, enz. Het woord , p^O, word gemeenlyk gebezigt , van de verdeelinge eener erfeniffe , in verfcheiden portien, naar het getal der daartoe gerechtigde erfgenaamen, zie Spr. XVII. 2. waaruit blykt, dat alhier niet bedoeld word, die ééne ftad Sichem; die niet wel voegzaam , onder veele erfgenaamen kon gedeeld worden : maar veel eer, de geheele Landftreek, waarvan, deze ftad, die's tyds, het hoofd zoude uitmaken: des te meer, dewyl men geen reden zou bedenken konnen , waarom , (by aldien het alleen , tot de ftad , bepaald wierde, ) deze ftad Siebem , alhier, dus afzonderlyk , kon in aanmerkinge komen. Het geen onmiddelyk volgt : en bet dal Sukkotb , zal ik afmeeten , beveiligt zeer , deze onze verklaaring , aangaande den letterlyken zin der eerftgemelde uitfprake: want, daardoor word gezien, op eene meetfnoer, met welke een ftuk lands, in verfcheiden portien , word afgedeeld. De ftad Siebem heeft , echter , niet lange , het voorrecht van de Hoofdftad des Ryks te zyn , mogen genieten. Men kon , uit 1 Kon. XIV. 12, 17. befluiten , dat Jerobeam zelve , zynen zetel , eenigen tyd daarna, naarThirfa verplaatft hebbe. Door dia verandering , had Siebem veel van haaren voorfgEri* bloei-  Siebem. 857 bloeiftand verlooren. Zy fchynt zelfs, eenigermate, in vergetenheid geraakt: en word , in de volgende fchriften des Ouden Teftaments , niet.meer genoemt, dan éénmaal, Jer. XLI. j. alwaar men leeft, van tachtig mannen, welke , na Gedalia's dood , van Sichem , van Silo en van Samarie , overkwamen, naar MifPah enz. doch daarna , is die ftad weêr zonderling opgekomen: en is het nadeel, door het verhes der koninglyke Hofhoudinge , aan haar , ryklyk vergoed , toen ze , na de gevanglyke wegvoennge der X ftammen Ifraëls de voorname Zetel wierd, van den Samaritaanschen Godsdienst, van wegen den Tempel , op den nabygelegen berg Gerizim , door den Hogepriefter Manaffis gefticht; werwaard heen , alle Samaritaanen , ter gezette tyden des iaars , zo menigmaal eenig Feeft voor handen was, (even gelyk de Joden, te Jerufalem) moeften famenvloeien , ter verrichtinge van hunne Godsdienft: het welk geduurd heeft, omtrent 200 jaaren ; toen dezen Tempel, door Joban. Hyrkanus verwoeft wierd. En deze Godsdienftvieringe in den Tempel, op dien berg Gerizim , word , door die Samaritaanfcbe vrouwe, bedoeld, Job. IV. 20. als zy zegt: onze vaderen hebben op dezen berg aangebeden; gelyk, reeds hier voor is aangemerkt. _ In de fchriften des Nieuwen Teftaments, is de ltad Sichem mede , gedacht : maar , word aldaar , met eenige veranderinge Sichar , in het Grieks 2%*p, geheeten, Job. IV. 5. Chriftus kwam , in eene ftad van Samarie, genoemt, Sichar, naby bet ftuk Lands, het welk Jakob, zynen zoone Jofeph , gaf. Dit laatit bygevoegde ftrekt alleen genoegzaam ten bewys , dat dit Sichar geene andere ftad , dan Sichem zy : als men , inzonderheid , hiermede vergelykt, Gen. XXXIII. 18, 19. en XLVIII.21,22. Ook, is er niemand, (myns weetens,) die daaraan twyffeld. Al' Iii 3 ieen In het Nieuwe Tcftament,word deze ftad , (de naam ee- , nigzins verbasterd) Sichar geheeten. t  gj?8 Siebem. jleen , heeft Hieronymus , verdacht gehouden , de echtheid der lezinge , in zodanige affebriften des Nieuwen Teftaments, waarin dezen naam, Sichar, uitgedrukt ftond: willende liever, (als of 't dus, in het oorfpronglyk bandfehrift, ware uitgedrukt,) Sichem , gelezen hebben. Daarom, fchryft hy, (in Epitapb. Paulct) Tranfivit Sichem , non , (ut plerique errantes legunt) Sichar enz. Zonder twyffel, heeft dees Kerkleeraar die leezinge dus afgekeerd: dewyl, nergens eenig bewys voor handen was , dat Sichem meermaalen, by andere Schryveren, Sicbar was genoemt geweeft. Doch , men behoeft ook niet te ftellen, dat Sichem , in het algemeen , in dien tyd s met den naam Sicbar , bekend ware. 'Er zyn meer gevallen , waarin de eigen naam eener ftad wel eenig. zins verdraaid word , fomwylen fcbimpswyze , om, daardoor, iets veraebtelyks uit te drukken: gelyk we hiervoor , (Bladz. 422,' 423) gezien hebben , dat Betbei, federt, deszelfs inwooneren , door hunnen afgodendienfi, dezen welluidenden naam hunner ftad krachteloos gemaakt hadden , (per Apborefm,~) by wege van veraebtinge , zelfs by de Profeeten , Bethaven , dat is een plaatze der ongerechtigheid , of , (naar anderen ,) een plaatze der ydelheid , genoemt word. j. C. Wblfius, (Cur. Pbilol. ad b. I) heeft aangemerkt , dat de gewoonte , van de naamen dus fchimpswyze te veranderen , by de Joden, zeer gemeen was: en beroept zich , ten bewys daarvan , op Eifenmenger , in Judaismo deteclo; die verfcheiden voorbeelden daartoe bybrengt: als mede , op het Boek , geintituleerd ,. Toldoth Jefebu. Waarom zou dit zelve geval ook niet konnen plaats grypen, ien opzichte van Sichem ? Het is aanmerkelyk, dat Johannes , zo by nadruk , zegt, dat Jefus kwam, in' eene flad van Samarie , welke genoemt wierd, ^htyo^vy,) Sicbar : dat men zeer wel kan verklaa- ren;  Sichem. ren • welke, in dien tyd, by wege vmveracbtinge, dus genoemt wierd: en wel, by de Joden; die, toch, van al wat der Samaritaanen was , niet dan met verachtinge konden fpreeken : hoe veel te meer , van Siebem; alwaar , die's tyds, de voornaamfte Zetel van den Samaritaanfchen Godsdienfi was. Doch, wat deze naam, dus verdraaid, in Sicbar,™ zal beteekenen, word verfchillende verklaard. Om ^ niet alles hierby te haaien ? de gedachte, door denby Heer Reland voorgefteld , (Differt. Mifc. Tom I. br Biffert. III. §. 9-) behaagt my allermeeft: naamlyk, dat 2%«p, (dus in het Grieks gefchreven,}( naar de eigen Landtaal der Joden, uitgedrukt zy, yl? Qbcbeker;) hetwelk, by te-Hebreen, een'leugen .beteekend : en dat ze , daar door, wilden te verftaan geven, de leugenachtigheid, dat is, de valfchbeid van den Samaritaanfchen Godsdienfi, die, in, of by deze ftad , geveftigt was: of , dat ze , daar door, den gantfehen Godsdienfi der Samaritaanen, hebben willen afmaaien , als een afgodendienft ; die doorgaans, als een Leugendienfi , by de Profeeten , word aangemerkt : daarom , word een gegooten afgodsbeeld genoemt een Leugen Leeraar , Hab. II. 18 vergel. Pf. CXIX. 29. Jef. XLIV. 20. Dat, immers de'Joden, alle de Samaritaanen, van afgodery beticht hebben, is eene zeer bekende zaak. Ondertufïchen, is eenigermate twyffelachtig, of, toen Chriftus in deze ftad verkeerde, de oude naam ' Sichem niet reeds genoegzaam, geheel buiten gebruik geweeft zy: in welken gevalle, dit Sichar, met anders zou zyn, dan eene toefpeeiinge, op denzei ven naam, zo als die , voorheen was ukgefproken , en gelezen wierd, in de fchriften des Ouden Teftaments. Immers, weet men zeker , dat Sichem, omtrent dezen tyd, gemeenlyk, Neapolis, wierd genoemt: in het Grieks Ne*VoM,: dat is, de Nieuwe ftad, oi Iii 4 (z< word rede n .rvan, icht, By de on-, geweide Schryveren , komt ze voor, met den naam Neapolis.  Jïoewel getwyteld word , of «Sm&m» en t6ö Sicbtm. (zo als men onder ons , by verkortinge , zeggen zou) de Nieowstad. En alhoewel men, by geenen der 'oude Schryveren , den oorfprong van dezen nieu. •wen naam,gemeld vind; moet het toch ieder eeD' in de gedachten vallen , dat die flad , !t zy weleer , door den oorlog, verdelgt , 't zy , door ouderdom en gebrek van nodig onderhoud, vervallen , daar na weder vernieuwd , of immers met eene nieuwe muur omringt zy : gelyk men , veel meer lieden , door de geheele waereld aantreft, die , ter zei ver oorzake, in allerlei taaien, den naam van Nieuwstad *, óntfangen hebben. Dezen naam, zien we by Jofepbus gebruikt, (de Bell. Lib. IV. cap. 13.) ook by Ptoleméus , Plinius , Procopius, Eufebius en Hie • ronymus, daarna, by Pbocas, en meer andere Schryveren : gelyk dezelve , desgelyks , op verfcheiden oude penningen , uitgedrukt ftaat: door J. C. Cellarius bygebragt (Geogr. Ant. Tom. II. Lib. UI. cap. 13- Pag- 434> 43J-) en Reland, (Paleft. pag. 1005, 1006.) Op deze penningen, word die ftad gemeenlyk , $a. nea. dat is Flavia Neapolis , uitgedrukt : ter eere van Keifer Flavius Vefpafianus; die deze ftad , (zo men wil,) met het Room/eb borgerrecht zou begunftigt hebben. Zelfs tot heden, heeft die ftad dien laatften naam , hoewel met eene kleine veranderinge , behouden : wordende , by de Arabieren , Nabolos , Naplosa en Naplousa genoemt. ' 'T heeft, echter , zyne bedenking , of wel de ftad Siebem, op even die zelve plaatze, gelegen hebbe, waar daar na de ftad Neapolis gebouwd is. Eu- fe- * -Er word zelfs Hand. XVI. u. eene ftad tïtaToXts gedacht ; welke Paulus , in zyne reizen , doorgetrokken heeft. Deze lag. in Macedonië : en mag dus met Neapolis , in Pa~ kfiiaa, nier. vermengt worden.  Siebem. 861 Jebius , ten minften, fchynt dezelve , van Neapolis, H eenigermate , te willen onderfcheiden hebben : als w hy , (in Onom. ad Voc. T»ré0»&o,,) fpreekt van S/ o} JU, «-AuWo» Né«»rÓA«t»f: dat is , Sichem , naby, ej IVWu : en («d Koe S«z-f*) Plaatft h? ?cèm »t h *toa*(oit N4« : dat is , in de voorflad van £ iVeapofo. Desgelyks, zien we Sichem en Neapolis , by den zeiven, onderfcheiden; (ad Voc. r<*)#fprekende, van Luz, gelegen , by Siebem , en &o^«« N^«W, dat is, IX mylen, (het welk,zyn vertaaier, Hieronymus, in III wrylen, veranderd heeft,) van Neapolis. Daaruit meend , derhalven, BreidenUch , en uit hem, Adrichomius, (Theatr. Terr. Santt. fol. 30.) dat Neapolis , omtrent ter afftand van twee hoogfeheuten , van het oude Sichem , verwvdert zy : en zegt, dat , buiten Neapolis, noch veele ovcrblyffelen der oude ftad vertoond wierden. Om , echter, alle de getuigeniffen van veele andere geachte Schryveren van den ouden tyd niet geheel te weêrfpreeken ; zou men mogen dtenken, dat eén deel der oude ftad 'Sichem verlooren gegaan en eén ander deel , by de vernieuwinge die'r ftad , naar elders verder uitgezet zy: des , die ftad , voor en na, eenigfins van plaats veranderd is geworden. Derwyze,begrypt het de Heer Reland;die dit geval vernelykt, met de ftad Utrecht ; welke , in vroegeren tyd, nader aan de buurtfehap Vechten, (ten Zuidooften der ftad gelegen,) fchynt gereikt te hebben , dan jegenwoordig ; Vid. Ejus Paleftm. pag. I0Da't, ter zeiver gelegenheid, toen Chriftus , niet verre van deze ftad , by Jakobs fontein , (waarvan we, hierna, noch wat te zeggen hebben , ) met die Samaritaanfcbe vrouwe, dat merkwaerdig gefprek gehouden heeft, (het welk we by Johannes geboekt Vinden, Hoofdfl. IV.) reeds eenige inwooneren deIii f zer npolit el, volektlyk,' . ééne dezelve lats, ge;en heb.» n, Hoe; en wanneer, iet Chris, ■endorn binnen deze ftad , geacht zy.  Zy is daar na eene Biffckoplyki flat geworden. 862 Siebem. zer ftad , alle van den Samaritaanfchen Godsdienfi, het Euangelie door het gelove aangenomen hadden , is klaar , uit Job. IV. 39-41. bit getal zal daarna, toen de Cbriftenen, uit Jerufalem gedreven, en, onder meer andere geweften, ook door Samarie verftrooid wierden, en aan alle plaatzen, waar ze kwamen , het Euangelie-woord verkondigden , (Hand. VIII. 1. en volg.) merkelyk aangegroeid zyn: des, wy niet mogen twyffelen, of de gemeente van Sichem of Neapolis, behoorde mede onder die gemeenten van Samarie , van welke zo veel goeds getuigt word , Hand. IX. 31. Daarna , is binnen die ftad , eene Bisschops-Zetee opgerecht. De Heer Reland heeft (in aclis Conciliorum , ) gevonden , de naamen van drie Biffcboppen, die eenige Kerkvergaderingen bygewoond en ondertekend hebben : met naamen, Germanus , Procopius en Joannes. vid. ejus Paleft. pag. 1009. gelyk deze ftad ook, de geboorte plaats geweeft is, van den beroemden Kerkleeraar , Justinus Martyr , (de Bloedgetuigen) die, in den Jaare 164. te Rome wegens de Chriftelyke leere , onthoofd wierd. Omtrent dien tyd , hebben de Cbriftenen , binnen deze ftad, van de aldaar overgebleven Samaritaanen, meer dan eens, veele bitterheden moetenuitftaan: inzonderheid , in het einde der Vde eeuw , onder de regeeringe van den Griekfchen Keifer, Zeno; die, de zaake der Chriftenen zich aantrekkende , de Samaritaanen , van den berg Gerizim , verdreven , en , op de plaatze van derzelver Tempel, een Kerk gefticht heeft, aan de Heilige Maria toegeweid: welke hy , den Cbriftenen , tot hun gebruik verleende. Onder den Keifer Anastasius , hadden de Samaritaanen , van deze kerke , zich door geweld meefter gemaakt: doch , wierden de voornaamfte roervinken , door den Stadhouder dezer Provincie , met de  Siebem. 86*3 4e dood geftraft. Daar na heeft Keizer Jtjstinianus I, die zelve Kerk met eene dobbele muur omgeven', en dezelve als tot eene fterkte gemaakt. En, daar benevens, vyf Chriften Kerken, door die zelve Samaritaanen met moedwil in brand geftoken , weder opgebouwd : naar 't verhaal van Procepius. (de (Sdificiis Juftinianiï Lib. V. pap. 7.) Toen , in de XUde eeuwe, de Wejierfcbe Cbriftenen het Heilig Land , den Saraceenen , ontnomen hadden, wierd deze Bijfcboplyke waerdigheid , aan' Neapolis herfteld: en was deszelfs Biffchop , als Suf-' fragaan , (Wey Biffchop) onmiddelyk , aan den Pa'iriareb van Jerufalem , onderworpen. Wy vinden den zeiven Biffchop , als den VlUften in order , op de lyft der XXV. Suffragaanen des Patriarchs van Jerufalem , aangetekend , by Wilb. Tyrius, (de Bell. Sacr. Lib. XIV. cap. 12. fol. m. 324.) Ten dien tyde, en wel in den jaare 1120. wierd, binnen deze ftad, door bevel van den Patriarch Guaremundus, eene algemeene vergadering befchreven., van alle de geeftelyken dezer Landftreeke : waarin , ontworpen wierden verfcheiden hulpmiddelen , ter verbeeteringe van het flordig gedrag der Chriftenen ; om welk's wille , Gods toorn , in veelerlei droevige bezoekingen, een tydlang, van den hemel, was geopenbaard geworden. Vid. Wilb. Tyr. I. 0. Lib. XII. cap. 13. fol- 274- , . Deze hulpmiddelen waren , echter , vruchteloos, en bleven allerlei tegenfpoeden den Chriftenen verzeilen : waarvan deze zelve ftad Neapolis , naar het verhaal die's zeiven Schryvers , (Lib. XIV. cap. 27. fol 338.) niet lang daarna , de bittere uitwerking bevinden moeft: zo verre zelfs, dat ze, terwyl het Chriften leger , in Pbeenicie , verkeerde , door den Baffa van Damaskus , Bezzeuge genoemt, zeer onverwacht wierd aangevallen , en , van geen tegen- weer, En ; ge-, luurende len Heiligen Oorlog p' iezewaerdigheidrer- aieuwd. Tot dat die ftad, door de Saraceenen verwoeft is.  854 Sichem. De bede» daagfcht ioefiund dezer ft»i befchie- rcn. weêr , noch bezettinge , voorzien , terftond verro. Verd : by welke gelegenheid fchier geene inwooneren van het zwaard verfchoond bleven , de ftad uitgeplonderd en aan de vlamme opgeofferd wierd. In den tyd van den Monnik Borchardus , in den jaare 1283. was de ftad wel weder in wezen: maar onge. fterkt. „ Hy voegt daar by, (Befcript. Terr. San%. „ cap VII. J. 16.) dat zy niet zou konnen gefterkt „ worden." (waarfchynlyk wegens den nabygelegen berg , Gerizim , aan welks voet zy gebouwd is: en van welken die ftad, als genoegzaam daarover heen hangende, te zeer zou konnen befpied en benadeeld worden.) „ weshalven , den inwooneren , niet an„ ders zoude overig zyn, dan, ingevalle, de vyand ,, tot de eene poort naderde , door de andere te „ vluchten : byaldien ze te weinig in aantal en te „ zwak waren, om tegenftand te konnen bieden." . Al wat hedendaagfch van Neapolis gezien word , is, derhalven, niet anders, dan een gering overblyfzel dezer eertyds zo groote en aanzienlyke ftad. Zy doed zich , echter , grooter en beeter voor , dan veele andere plaatzen des Heiligen Lands : en , dewyl ze aan den gemeenen weg ligt, word ze veelmaal bezocht, door de vreemdelingen, die van Jerufalem noordwaard reizende , die ftad fchier niet vermyden konnen. Naar het bericht, het welk Kootwyk, Myrike , Maundrell, Thomfon en andere , daarvan geven , ligt ze , in eene laage valleije , meer in de lengte , dan in de breedte uitgeftrekt, en , wel ooften weftwaard, tuffchen de beiden bergen Gerizim en Ebal: hebbende , den eerften , ten zuiden , en den laatften , ten noorden : dus , de ftad , door die zelve bergen , tegen de zuidelyke en noordelyke winden , die in dit land de fchadelykfte zyn, befchermt word. Zy beftaat , in niet meer, dan twee ftraa\en, die eevenwydig , Qarallal) met elkander lopen, ter  Siebem. 8g5 ter lengte van eene Roomfcbe of Italiaanfcbe myl van iooo fchreden * : in welker midden de Bazar of Groote markt, is. Zy is tamelyk volkryk: gelyk men uit het getal der 4 of 5 Moskeen (Bidplaatzen,) die de Turken en Mooren daar hebben , befluiten kan. Zy is de Zetel eenes Turkfchen Sangiaks, oi ondergouverneurs, die over de ftad,benevens deszelfs ommeland , het gebied voerd. Doch , de buizen zyn laag en doorgaans flecht: echter , noch van fteenen opgebouwd. De ftad word, van allerly vruchtdragend geboomte , omringt; onder welke de olyfboomen en wynftoMen uitmunten : alsmede witte Moerbezienboomen ; welker bladeren veel gebruikt worden , tot voedzel , voor de zy-wormen. Dat, alhier , behalven de Joden , noch veele Samaritaanen woonen 9 die 'er hunnen Opper - priefter hebben , en in eene Synagoge, op den berg Gerizim, hunnen Godsdienit verrichten , is hiervoor reeds aangemerkt. Hiervan maakt ook gewag , de Schryver van het Arabifcb Geoerapbifcb Woordenboek; dien mede niet onbekend was , het groot verfchil , dat, wegens dezen Tem- , fel, tuffchen és-Samaritaanen en de Joden , ftand greep **. Een ander Arabifcb Schryver, Abülfeda, * De Reiziger Job. Kootvyk alleen, maakt de hedendaagfche ftad Sichem , ongclyk grooter : vermits hy aan haare engte ,ooo- en, aan de breedte, yoo tot 1000 fchreden, geelt Vut. ljus Itine'r. Hierofol. pag. 3JB. Dus ziet men dc: bene«ten dsr Bedevaart-reizigers te meermaakn merkelyk , van elkander, ^SfalUlding , door gemelden Schryver aangaande de ftad Naplofa opgegeven , is merkwaerdig , en luid m haar ge-, heel, naVde verlating van den Heer Scbultens (Lex. Geog Md vit. Saladini , ad voc. Neapolis ,) dus: Neapolis eftct , vitas illuftris , in Paleftina, inter duos montes , m longumexforr Ba \ Julia ferme iLitudine. Abundat aauts eftaue nutda mi farafangis diflat, a Jekusalem. Vr^uram ha et amtlam , d tiommoHe splendidam ; ]M t*r momna Uterofolmorum  Defchade welke di ftad, doo de aardbe vinge, ge leden heeft. 865 Sichem, die verkeerdelyk zegt, dezen Tempel, aireden door Jeroboam, gefticht te zyn , plaatft deze ftad , op 57 graden 30 minuten , der lengte , en Op 32 graden 20 minuten der noorder breedte. Van eenen Gedenkfteen, in de muur van een oud gebouw, ftaande, op de nieuwe Bazar of markt , aan het weft-einde der ftad , ter flinker zyde van den weg , en het Grieks opfchrift, in dezelve noch leesbaar , maakt J. Kootwyk gewag, Iiiner. Hierofol. pag. 342. > Ingevolge , zekere nieuws tydinge , den 1. Febr. :ï76o, met een fchip uit de Levant , te Marfeilles '. aangekomen, was den 30. Oef ober 1759, deze ftad, • benevens meer andere fteden van dit geweft , door eene geweldige aardbevinge , jammerlyk verwoeft : en waren de inwooneren , binnen hunne huizen zich niet vertrouwende , vermits de fchuddingen t'elkens hervat wierden, genootzaakt, in het open veld, onder de tenten , te vernachten : alwaar ze , d3ar be- Ee- extendit. Juda mag»» rel'igione tenentur , erga bunö móntem , qui apud eos Gerizim appellatur. Eft, nempe, civitas Samaritanorum. Sunt , enim. Samaritani , Jud&orum qu&dam natio , qui Neapoli Templum habent infigne.; quod fanctuarium ejfe genuinum , Hierofolimitanum vero malediBum ejfe, centendunt, tam «criter , ut fiquis pofterius illud pr&poneret , lapidibus turn obruerent. Dat is : N aflos a is eene vermaarde ftad, in Paleftina: tuffchen twee bergen, in de lengte uitgeftrekt, zonder, genoegzaam, eenige breedte te hebben. Zy is waterryk en zindelyk. Zy ligt Xlll Parafangen , {dat is , een foort van mylen , waarvan elk 30 ftadien in zich behelft,) van Jerufalem. Zy heeft een ruim ommeland, een voortreflyk rechtsgebied , dat zich over het gebergte van Jerufalem uitftrekt. De Joden (verfta hier , de Samaritaanen) betoonen groote eerbied, voor den eenen die'r beiden bergen i die by hen Gerizim genoemt word. Want , die flad behoord aan de Samaritaanen , een zeker volk onder de Joden , die, by dezelve, eenen grooten Tempel hebben ; welken zy beweeren , het echte Heiligdom te zyn . daar zy , den Tempel te Jerufalem, vervloekt noemen: en met zo veel verbittering, dat ze dien zouden fteenigen, die, den laatftgemtlien Tempel, dezen zwdmven voortrekke n.  Samarie. 867 nevens zeer geplaagt wierden,door de wilde dieren, die uit de Woeftynen afkwamen. Voorts zyn in de nabuurfchap dezer ftad , eenige zaken aan te merken ; die eene byzondere befcbryving verdienen: als, eerft, Het Eiken-bosch Moreh. Dit Bofch mag , met het Eiken-bofcb , Mamre, by Hebron, (waarvan zie , Gen. XIII. 18.) geenfins verward worden: hetwelk, door fommigen gefchied ; die daartoe mifleid zyn , door de gelykluidenheid die'r beiden naamen : des te meer , dewyl ze gelezen hadden , dat Abraham , by die beiden eiken bojjchen, korten tyd na den anderen , zich opgehouden hebbe. Dat dit eiken bofch Moreh , naby Siebem, en dus verre, van Hebron , lag , is klaar, uit Gen. XII. 6. alwaar, dit eiken-bofcb voorkomende , als de eerfte oord, daar dees Aartsvader zich legerde , zo dra hy , uit Mefopotamie , in het Land Kanaan , was aangekomen , by deze ftad word geplaatft : want, Abraham was doorgetogen, in dat Land, tot aan de plaatze Sichem , tot aan het eiken bofch Moreh. En Deut. XI. 30. word de gelegenheid dei bergen , Gerizim en Ebal , die men weet , by Sichem te zyn , aangewezen, door dit zelve eiken bofcb : want, vraagt Mofes : zyn ze niet , aan geene zyde dei Jordaans ? achter den weg van der Zonne ondergang , in het land der Kanaaniten , die in het vlakke veld woonen ? tegen over Gilgal, by de Eikenbosschen van Moreh ? By de Hebreen , word de naam van dit Bofch gefchreven V^. Doch , de LXX hebben dern zeiven , niet als een' eigen naam , aangezien , maar, ; als een gemeen woord , het welk ze , in de beidei plaatzen, alwaar het voorkomt y vertaaien , dooi Het Eikenbofch, by Sichem % MoRirf genoemt 9  Schynt, aan die zelve flat den naai Mamorth medegedeeld te hebben. Jakoèivtld, 868 De merkwaerdigheden, êqvi t>j\ vvJ/>;At)v; dat is , het boog of verbeven eikenbofcb: dat echter, door Hieronymus, in zyne Latynfcbe overzettinge, niet word nagevolgt; die, zo'tfchynt, met de beteekeniffe dezes naams , verlegen , in de eerftgemelde plaats, heeft, convallem illuftrem: en, in de laatfte, vallem tendentem ê? intrantem procut. Hoe en wat 'ér zy , van de betekeniffe des' naams , Moreh; de Heer Reland meend, dat de ftad Siebem, ö van dit naby gelegen Eiken-bofcb , fomwylen , den * naam , Moreh , overgenomen hebbe * : en , dat daaruit, af te leiden zy, de reden , waarom de ftad Siebem , op fommige oude penningen , M0P©IA , (Morthia ,) by Plinius , Mamortha , en by Jofepbus , m*/3«pS-«, (Mabartha,) genoemt word, door eene verandering van deze en geene letter , die de eigen naamen der plaatzen , door langheid des tyd , zeer vaak konnen onderhevig zyn. Vid. Ej. Disfert. Mifcell. HL part 1. pag. 137, 138. Zaken van meer belang zyn aan te merken , aangaande Jakobs-veld, Het welk mede in de nabuurfchap van Sichem ligt: en wel ten Zuiden , aan den gemeenen weg , voor die , van Jerufalem , derwaard reizen. Het word, door J. Kootwyk , den Ridder Furer , den Prins' Radzivil , en meer andere Reizigers , befchreven, als een vlakte, zo vruchtbaar en vermaakelyk , dan elders ééne, in dit ganfche land, word aangetroffen, en bewaterd , door eene friffche beek , welke , tusfchen dit veld en de ftad , haaren oorfprong neemt. He< • Dit zou gelyk ftaan, met het geval van Hebron ; welké ftad , van het daar dicht by gelegen Eiken-ècfcb , den rasra Mamre, ontleend heeft. Zie Gtn. XXIII. ip.  in de nabuurfchap van SièheiA. 859 Het frrekt zich uit, van het zuiden ten noorden, ter lengte van 4 Roomfcbe mylen : doch , heeft niet meer dan 2 mylen breedte : en is allerwegen , met vruchtbaare heuvelen omringt. Deze vlakte mag, met meer reCht, den naam van ' Jakobs veld dragen, dan die andere, by Betblehem ,« (waarvan, hier voor , gemeld is (bladz. 348.) al- j waar dees aartsvader , flegts voor een' tyd , zyne tenten neêrgejlagen had , Zie Gen. XXXV. 23. Dit veld, by Sichem, behoorde toch aan Jakob , in vollen eigendom ; die het , van Hemors kinderen , gekocht had, zie Gen. XXXIII. 19. gelyk Jakob ook, in dit zelve veld, eenen altaar oprechte,om Gode te offeren; welke ten opfcbrift had: !^3*?yd^*8{ dat is, God is de God Lracls. Zie vers 20. Dit is het zelve veld , in, of waaromtrent, als Jakob , by Hebron, zich neêrgezet had, zyne zoonen, (ten einde dit recht van eigendom levende te houden) een' tyd lang , verkeerd hebben , om hunnes vaders vee te weiden: en , waarheen Jofepb, door hem, eenmaal gezonden wierd, om ■, naar den toeftand zyner broederen , te vernemen : hoewel zyne broederen , by zyne aankomt! , te Sichem , reeds van daar ver^ trokken waren , naar Dotban. Zie Gen. XXXVIL 12—17. De aartsvader Jakob , willende , daar na , als hy met zyn gantfche geflachte in Egypte verkeerde , aan zynen zoon , Joseph , ter erkentenilTe der zonderlinge weldaaden , die déze aan hem zelve , en aan zyne eigen broederen , bewezen had , iets voor uit maken , ten erfeniffe , boven deszelfs broederen , kon geen fr.uk lands daartoe bekwaamer uitdenken , dan dit zelve veld by Siebem ; het welk in vruchtbaarheid , boven alle andere oorden van Kanaan , uitmuntte : weshalven , hy het zelve , op zyn fterfbedde , plegtiglyk aan Jofepb overdroeg: zeggende, II. Deel. HL Stuk, Kkk Gen. fan waara iien naam intleend lebbe. iviértJ, door Jatob, zynen zoonë Jofepb. gefchon^ ken.  Eene zwarigheid, uit Gen. XLVIII. 21. 870 De merkwaardigheden, , Gen. XLVIII. 22* Ik hebbe u een stuk lands gegeven , boven uwe broederen. Dit , geven boven deszelfs broederen , zal , zeker, niet anders beduiden , dan dat Jakob , dit veld , niet mede wilde doen invloejen, in de deelinge des Lands Kanaan , onder alle zyne zoonen : maar dat Jofepb , het zelve , voor zich en zyne nazaaten , als een byzonder eigendom , voor uit zoude hebben, buiten en behalven, 'tgeen hun , by de deelinge , door het lot, zou worden toegewezen. En dat hy , door dit stuk' lands , geen ander meende, dan dit veld, by Siebem, blykt; dewyl hy aldaar gebruikt,het woord (Scbechem,") het welk een deel , of stuk Lands betekend : en wel, met eene duidelyke toefpeelinge , op den eigen naam dezer ftad ; (die , ter zei ver wyze , by de Hebreen , gefchreven word,) daar, dit veld zo naby lag. Ja , dit was , als eene bekende zaak , noch in het geheugen , by de latere Joden : want, toen Jefus , te Sicbar of Siebem , kwam , zegt Johannes, dat hy was, naby bet [luk lands , het welk Jakob, zynen zoone Joseph , gaf. Zie Job. IV. j. te rug ziende , op het geen Mofes daarvan aangetekend had, Gen. XLVIII. 22. Doch, als we de uitdrukkingen , die Jakob (in die aangehaalde plaatze ,) ter gelegenheid dezer erfmakinge gebruikt, in haar geheel inzien, ontdekken we, in dezelve , geene geringe zwarigheid : want, hy meld daar geen enkel woord , van eene zekere kopinge, als een middel, waar door hy dit veld, voor zich zelve , ten eigendom verkregen had , (Gen. XXXV. 21.) maar, yan eene verwinninge, door de wapenen, en wel uit de magt der Amoriten. Hy zegt tot Jofepb : Jk bebbe u een fluk lands gegeven , boven uwe broederen : bet welk ik , met myn zwaard en boog , uit der Amoriten band , genomen hebbe. Hoe zal dit, derhalven , met het verhaal, aangaande  in de nabuurfchap van Sichem. 871 de die kopinge , van Hemors zoonen , zich laten vereffenen ? , . , . Sommige Joodfcbe Meejteri hebben , dit zwaard^ én boog , (verbloemder wyze van fpreeken,) willen} duiden, op degeefttyke wapenen, daal- onder, voor-( naamlyk , het gebed. Anderen , óp het geld , dat % Jakob daar voor had uitgéfchoten ; het welk hem in het bezit van dit veld gefteld had, al zo wel, dan of hy het, door de wapenen, verwonnen hadde. Gedachten , die zo vreemd zyn , dat ze naüwelyks eenige wederlegginge verdienen. Aan de ombrènginge der Sichemiten , door het zwaard van Simeon en Levi, kan hier mede niet gedacht worden , gelyk fommige uitleggeren hebben gemeend : want , de; kopinge van dit jluk lands , was dit fmertelyk ongeval reeds eenigen tyd voorgegaan : daarby , betrof dit ombrengen, geene Amoriten, maar Heviten : dewyl men, uit Gen. XXXIV. 2. befluiten moet, dat de Sichemiten , uit Hevi , hunnen oorfprong rekenden. Eindelyk, heeft vader Jakob, deze driftige daad zyner zoonen verfoeid : (Gen. XXXIV. 30.) en kon hy , mitsdien , zich daar op niet beroepen hebben; als een wettig recht van eigendom. . Des, zal men veiligft mogen denken, datgedöeld vverde , op een later geval : dat, naamlyk , zodra Jakob, wegens den gepleegden moord zyner beide zoonen, aan de inwooneren van Sichem, genoodzaakt was geworden , deze landftreek by Siebem, en te gelyk , dit zyn aangekocht goed , te verlaten, de Amoriten , (de talrykfte onder de oude volken Van Kanaan , en door meer dan eenen oord deze! lands verfpreid,) dit zelve veld zullen vermeefterc en in bezit genomen hebben : en , dat Jakob, eeni gen tyd daar na, de gelegenheid hem daartoe begün ftigende , zich zal hebben beyverd , om dit veld mt zyn zwaard en boog, geholpen door de ftrydbaan Kkk s man 10e , door □mmigen liet volgende bentwoord| en , hóe dezelve1 beft zal worden weggeüoji men. !  Dit vtld is , door Jofephs Bftgejlacht werkelyk bezeten. 872 De merkwaardigheden, manfehap zyns huizes , weder , uit der Amoriten hand, te herwinnen: dus, hy nu door een dubbeld recht , zo van berwinninge door de wapenen , uit de magt der Amoriten , als door kopinge, van de Heviten, dit Jluk lands, was bezittende. Wel is waar, de H. Schrift doed nergens meldinge , van zodanig eene veroveringe en heroveringe: dan , wie weet niet? dat in de geweide gefebiedeniffen, meermaalen gevallen worden aangehaald, als wezentlyk gefchied, zonder dat de tyd, de wyze en andere omftandigheden, dier vroegere gefchiedeniffen, aangeteekend zyn. Daarom , is deze gedachte , by veele vermaarde mannen, als Lightfoot, Bocbart ,Calmet, Lampe enz. reeds voor lang, aangenomen. Doch, daar benevens heeft de geleerde Iken (Differt. Philol. Theol. IV, §. 7. pag. 41.6?feq.) iets bygebracht, dat hier zeer ter zaakdiend: (uit jalkut febimoni, in lege fol. 40. cap. 4.&fol. 41. cap. 1.) beftaande , in een omflandig verbaal, hoe het, naar de overleveringe , die de Joden daar van hebben , met deze ganfche zaak zich zoude hebben toegedragen : hoofdzakelyk daarop uitkomende: dat, onder Jakobs zoonen, in het byzonder , Juda , met zeer weinig volk , eene groote menigte der /jmori. ten , die dit veld zich aangeëigend hadden , verjla. gen, en, daar door, dit zyns vaders aangekocht goed hernomen had. De lezer begrypt dan nu de reden , waarom deze fchoone vlakte, ten zuiden van Sichem gelegen, noch heden ten dage, Jakobs veld,genaamt word. Hoe' wel het , federt den tyd , toen Jakob het zelve , aan zynen zoon Jofepb , overgegeven had , met een gelyk, zo niet met meerrecht, Josephs veld , had mogen genoemt zyn. Ook ligt heden , in of by dit veld, een vlek, het welk noch, Josephs vlek , genaamt word: naar de aantekening van den PrinsRadiivil, in zyne Reisbefchryving bladz. 50. Jofepb zelve  in de nabuurfchap van Sichem. 873 ve heeft , echter, dit veld, nooit perfoonlyk bezeten : dewyl hy, lang voor de overkomft van Ifraël, naar 't land Kanaan , in Egypte geftorven is: waarna dit veld , is overgegaan ter bezittinge, aan zyne nazaaten. Zie Jof. XXIV. 32. Ja , in een ander opzichte, heeft dit veld, ook voor Jofepb zelve , van eenig gebruik mogen ftrekken : in zo verre het geworden is, DE BEGR.AAFPLAA.TZE, van Josephs beenderen. Dit had dees Heilige Aartsvader, op zynfierfbedde, van zyne broederen, vieriglyk begeerd : doende hun zvoeeren , zeggende : God zal ulieden gewislyk bezoeken , zo zult gy myne beenderen van bier opvoeren. Gelyk zyn lyk ook terftond gebalzemd , en, in eene kifte bewaard bleef, in Egypte , tot den tyd der uittogt, zie Gen. L. 2 y, 26. wanneer , Mofes is bedacht geweeft , Jofepbs beenderen, (die in zo veel tydverloop noch geheel waren,) ingevolge deszelfs uiterften wille , uit Egypte, naar het land Kanaan , mede te voeren. Zie Exod. XIII. 19. En dat die zelve beenderen, na de verwinninge des lands , aan dien zeiven oord , tei aarde befteld zyn , zien we , by den Schryver , die Jqfua's Boek befloten heeft, zeer beduidenlyk aangeteekend , (na dat hy van Jqfua's dood en begravinge, even te vooren , had gewag gemaakt,) met deze woorden : Zy begroeven ook , de beenderen Josephs , die de kinderen Ifraëls , uit Egypte , opgebragi badden , te Sichem , in dat stuk velds , het welt Jakob gekocht had , van de kinderen Hemors , des vaders van Sichem , voor honderd flukken gelds ;. want, zy , (naamlyk , de landeryen by Siebem,) waren det kinderen Jofepbs (in gevolge, zyns vaders teftament,] ten erffeniffe geworden. Z'e Jof. XXIV. 32. Kkk 3 D En Jofephs lyk is ia dit veld begraven geworden. I t  wordend deszelfs graf nocl gezien. 3at ook d andere Aartsvadt 'ren aldaar begraven zouden zyn. fchynt ontleend, uit Hand. VII. !ƒ, E<5. 874 Xte merkwaardigheden, ■ Dit graf word den Reizigers noch heden vertoond, in het noorder deel dezes velds, een weinig ter flinker zyde van den weg, en naby de ftad. De Turken houden dit graf in groote waerde : en hebben boven het zelve, eene Moskee opgerecht; waarin ze hunne gebeden doen : gelyk ze ook , fomwylen , eenige lampen daar by ontfteeken , om de gedachtenifle van 'jofepb en andere Heilige Aartsvadeien , die aldaar zouden hegraven zyn, te vereeren. e Immers , luid de overleveringe , dat desgelyks de beenderen van Jakobs andere zoonen , Jofepbs broe" deren , uit Egypte mede genomen , in dit zelve , graf, hunne ruflplaats gevonden hebben. Hieronymus, (in Epitapbio Paulce) fteld dit, als eene zekere zaak; zeggende: ., Paulam, Sicbemis, Sepulcbrum duodecim Patriarcbarum vifitaffe " dat is : ,, dat ,, Paula , te Siebem , de Begraaf plaatze der XII ,, Aartsvaderen bezocht hebbe." In de Boeken van Mofes en Jofua , vind men daarvan , ten opzichte der elf andere Jakobs zoonen , (Jofèph uitgezonderd,) niets vermeld. Ook kan deze overleveringe niet, uit de Schriften van Jofepbus , getrokken zyn ; want Jofepbus bericht in tegendeel (Ant. Lib. II. cap. 4. fol. 54.) dat deze naar Hebron overgevoerd , en aldaar , in Abrahams graf, gelegt wierden. Des fchynt dit geruchte eenen anderen oorfprong te hebben ; naamlyk , uit het verhaal van den eerften Martelaar, Stepbanus, in zyne Redenvoeringe tot de leden van den Joodfchen Raad, Hand. VII. alwaar hy (vers 15, 16) zegt: Jakob kwam af, in Egypte en Jlierf: by zelve en onze vaderen, (verfta, de twaalf Aartsvaderen , de grondleggeren van Ifraëls geheel geflachte ) En , zy wier den overgebracht, naar Sichem : en gelegt in het graf , bet welk Abraham gekocht bad , voor eene fomme gelds, van de zoonen Em» vors, [des vaders van} Siebem. Stjh  in de nabuurfchap van Siebem. 8? 5 Stepbanus fchynt onder die , welke naar Siebem overgebracht, en aldaar ter aarde befteld zyn , den jj Aartsvader Jakob zelve, mede te betrekken; dat,2 echter , niet overeenftemt met het verhaal van Mo-, fes, Gen. L. 13. daar men leeft : dat , zo dra Ja-1 kob geftorven was, deszelfs eigen zoonen hem voerden in het Land Kanaan, en hem begroeven , in de fpelonke des akkers Machpela , enz. welke men weet, niet by Sichem, maar by Hebron, geweeft te zyn. Zie Gen. XXIII. 19. Doch , de grootfte zwarigheid fchuild , in het vervolg dezer redenvoeringe: daar, Stepbanus de kopinge van het graf by Siebem, aan Abraham , toefchryft: hoewel we, vernomen hebben , uit Gen. XXXIII. 18, 19. en Jef. XXIV. 32, dat Abrahams kleinzoon , Jakob , dit graf gekocht hebbe. Deze zwarigheid is zo groot , dat zelfs de Joden daarmede zich bemoeid, en die gelegenheid aangegrepen hebben , om de Schriften des Nieuwen Teftaments, van onwaarheid te betichten. En , het is te bejammeren , dat eenige Chriften uitleggeren , (hoewel, niet ter kwader trouwe,) hun eenigermate fchynen , in de hand te werken: wanneer ze dit verhaal, als be< zyden de waarheid , voor een misgreep van het geheugen , in Stephanus , willen aangezien hebben ; hel welk Lukas, dit fchryvende , ten einde een oprechi bericht te geven, van het geen door Stepbanus die'i tyds gezegt was , niet zoude hebben mogen of wil len verbeeteren. Wanneer immers ooit, zo niet, ii dit geval, zou de belofte des Zaligmakers moeten ver vuld zyn ? wees riet bezorgt , hoe of wat gyfpreeke; zult : want 't zal u , in die zelve uure , gegeven wor den , wat gy fpreeken zult : want , gy zyt niet, di fpreekt , maar , de Geest uwes vaders is , die in 1 spreekt, Matth. X. 19, 20. En de Heilige Geeft welke in Stepbanus fprak , zal hem, ongetwyffeld Kkk 4 hel Doch," szeplaatt eeft in ich , et» .■xarigeid. En een 'wede, die grooteris, en die zeer verkeerdc]yk, door eenigen beantwoordword. I I ï T »  oie , ech' ter, zod< éene, »ls de anpiRt, opgeloftWorden. ' I ] I J } t < l I P ] I 87Ö De merkwaardigheden , hebben bewaard, voor dergelyke feilen in het geheu* gen, te begaan. De eerste zwarigheid is zonder veel moeiten weg te nemen; want, men hoord Stepbanus, eigenlyk , niet uitdruklyk zeggen , dat Jakobs lyk mede overgebracht is, naar Siebem , maar alleen : hy is in Egypte geftorven : by en onze vaderen. Het geen dan onmiddelyk (vers 16.) volgt , aangaande zekere perfoonen, wie'r doode lyken overgebracht zyn, naar Sichem , kan zeer wel, met bepaalinge , alleen betrokken worden , tot de laatftgenoemde onderwerpen: naamlyk, onze vaderen, alle de twaalf zoonen Jakobs, Wie zal nu., alhoewel de Heilige gefchiedenifie , daar van geen gewag maakt , aan Stepbanus betwiften, door eene waarachtige overleveringe , aan hem beT kend geweeft te zyn , dat de lichaamen dezer vader ren , zo wel dan dat van Jofepb , overgebracht zyn, naar Sichem. Belangende de twede zwarigheid, hoe, naamlyk , dit graf kon gezegt worden , door Abraham \ekocbt te zyn, van de zoonen Emors (des vaders) van Sichem , daar dit graf door Jakob gekocht is , van Enors zonen: de oploffinge derzelve, word, door den ;en' en anderen , zeer verlchillende ondernomen. Andr. Mafius ( Comment. in Jof ad Cap. Ultim.) neende, dat Stepbanus wel gefproken, en Lukas wel ;efchreven hadde : maar , door een misflach der af'cbryveren, voor Jakob, de naam van Abraham, ver;eerdelyk was in de plaats gefteld : welk gevoelen lesgelyks, door Job. Clericus en anderen gevolgt is. )nder die , welke daar tegen den naam van Abraam alhier willen behouden hebben , denken eenien , (apud Wolfium Cur. Pbil. ad b. I.) dat Stebanus gezien hebbe , op eene kopinge , die waarjk door Abraham zou gefchied zyn , maar in roegeren tyd x en wel, yan zekeren Hemor, nier; de-  in de ndbuurfcbap van Siebem. 877 dezelve , die eén tydgenooc van Jakob was , maar eenen anderen , die omtrent 80 jaaren eer , geleefc had: en, dat die kopinge zou betroffen hebben , dat zelveftuk lands, hetwelk Jakob daarna, door eene twede kopinge , met eenige vermeer der inge van grond daarby , zich geëigend had. Door dien weg , zouden de beiden verhaalen van Mofes en Stepbanus, zich met elkander laten vereffenen: by aldien het niet wat verre gezocht en te zeer gedrongen ware. Zonder dan in meer andere gevoelens , des aangaande , ons uit te laaten , denken we lieffr., met den vermaar. den Lightfoot (Oper. Tom. II. fol. 791.) dat alhier eene EUipJis, (eene woord uitlatinge,) plaats grype; die zo gewoon is, in Gods woord. Met alleen het koppelwoordje, *«i (en) tuffchen in te voegen, zullen de woorden eenen geheel anderen zin uitleveren , en ons doen zien , dat Stepbanus, van twee byzondere begraafpeaatzen fpreekt, de eene by s; Hebron, en de andere by Siebem : naamlyk, dus: onze vaderen zyn overgebracht , naar Sichem : en zyn 1 gelegt in bet graf , bet welk Abraham gekocht bad , ! voor eene fomme gelds, en , in dat , het welk gekocht is , van de zoonen Emmors , des vaders van bicbem. Dan fghynt Stepbanus te willen beduiden , dat de kinderen Ifraëls, als ze in Kanaan kwamen , eene : verdeelinge gemaakt hebben , onder de lyken hunner XII vaderen , welke ze , uit Egypte , aanvanglyk, * alle hadden overgebracht, naar Sichem : en zy de- I zelve, gedeeltelyk, gelegt hebben in het graf, dat Abraham , voor een fomme gelds gekocht had , by ï Hebron: en, gedeeltelyk , by Sichem hebben doen blyven , in het graf, dat Jakob aldaar gekocht had, van de zoonen Hemors, des vaders van Sichem. Men weet toch , dat deze beide begraafplaatzen , by i! de Ifra'üiten , in groote achtinge gehouden wier* I den, Kkk 3 Het  Deze Ton u'tn, die , eigenlyk , een Vut geweeft S78 De merkwaardigheden , Het laatft, dat we, in de nabuurfchap van Siebem, te befchouwen hebben, is Jakobs Fontein, ■ die , met dezen naam , Job IV. 6, (en ook nergens meermaalen) voorkomt: by welke , dé Zaligmaker, alshy, in zyne reize, uit Judeë naar Galileë, 't landfehap Samarie doortrekkende , tot deze ftad Sicbar genaderd was , vermoeid zynde van de reize, zich nederzette , om te ruften , omtrent de zesde uure, dat is , (naar onze uittellinge gerekend,) de Xllde uure, van den middag : en , by welke Hy een' tydlang , (terwyl zyne difcipelen , de ftad waren ingegaan , om fpyze te kopen,) met eene vrouwe uit Samarie , dat is , eene vrouwe dezer landftreek , (by de Griekfche Chriften Schryveren , Photina geheeten) die van de ftad Sichar gekomen was, om, uit deze Fontein , water te fcheppen , een uitvoerig en gedenkwaerdig gesprek gehouden heeft ; het welk Johannes , in het vervolg , van dat zelve Hoofdftuk, aantekend. Men moet, deze Fontein , zich verbeelden , geweeft te zyn , een Put , welker water , natuurlyker wyze, van zelve, onder uit den grond opwelde, en binnen deze put, tot eene zekere hoogte altyd ftaande bleef: echter, niet zo hoog, dat men het water met de hand bereiken kon , maar , door een' emmer in dezelve neêr te laaten, daaruit fcheppen moeft. Dit is af te neemen , uit vers n , alwaar dezelve fontein niet alleen een Put genoemt word , (zie mede vers 12,) maar men ook , die Samaritaanfche vrouwe , van welke Jefus eenig water uit deze put begeerd had , hoord zeggen : Gy bebt niet , om mede te putten : en de put is diep. De  in de nabuurfchap van Siebem.. 87? Dezen naam had die put ontleend, van den Aartsvader, Jakob: niet alleen, dewyl zettend, opdat ; veld, dat, naar dien zeiven aartsvader, Jakobs veld : genoemt was, maar wel voornaamlyk, (zo we den■ ken) dewyl Jakob , ter zeiver tyd , toen hy dit i ganfche veld, van Hemors kinderen , door aankoop magtig was geworden, die zelve put had doen gra\ ven , zo om voor zich zelve en zyn huisgezin , als ; voor zyn vee , altyd van dit frifcb water voorzien te ' wezen. Immers, zien we in de Heilige gefchiedeniffe, dat de aartsvaderen meermaalen, aan zodaanige oorden, alwaar ze, met het weiden hunner kud1 de ,' een' tydlang , zich bezig hielden , dergelyke 1 putten groeven. Zie Gen. XXI. 25- en , inzon; derheid , Gen. XXVI. 18-aa. Dewyl toch met I alleen Jakob zelve, in dit veld gewoond heeft, maar 1 ook, daar na, zyne zoonen , eenigen tyd aldaar verkeerd hebben , hunne kudde weidende , (Gen. '. XXXVII. 13.) zo is zeer vermoedelyk , dat hy, in deze lullige landftreek , deze put zal opgedelft : hebben. En deze zaak , by de inwooneren van Siebem , door een erfgeruchte bewaard gebleven, doed die Samaritaanfcbe vrouw tot Jefus zeggen , vers 12. Onze vader Jakob, heeft ons dien pat gegeven: (in zo verre hy , naamlyk , ook ten hunlieder voordeele , deze put gegraven hadde:) en hy zelve heeft daar uit gedronken, en zyne kinderen en zyn vee. I Op deze put, fchynt de aartsvader Jakob zelve te Zinfpeelen , als hy op zyn Jlerfbedde , in zyne voorzegginge , over Jofepbs nakrooft , doed invloeien, : Gen. XLIX. 22. Joseph is eene vruebtbaare tak . , aan een Fonteine. Waarvan, Job.Ligbfoot,(Oper. j Tom. II. fol. 613.) de vervullinge meend te kom 3 nen vinden, in de verheffinge Jerobeams, tot de Ko "5 ninglyke waerdigbeid; welke hem, te Sichem, en dus, 3 naby deze Fonteine. door het volk wierd opgedra • - gen m$dopr fakoègejravea. Gen. xlix.*ï; en Deut. xxxiii. 15. ver-s klavdi  De jegen- woordige toeftand dezer put bcfchre- ven. 3 l 5 - '-«57 . iit l i z T 1 ri 88o De merkwaardigheden, gen. Men weet, dat dees Jerobeam , als een tak, uit Jofepb , als Stamvader , was voortgefprooten, zynde van den ftamme Epbraïm : en nooit was deze tak, als een vruchtbaare tak, tot eene zo boogen top van eer en aanzien opgefeboten, dan door die gemelde gebeurteniffe. Desgelyks zou men hiertoe konnen toepaslyk maaken, het geen Mofes in zynen zegen, over Joseph uitgefproken, vermeld, Deut, XXXIII. 13 Zyn land zy gezegend, van den HEERE, van het uitnemenfte des hemels, van den dauw, en van de diepte , die beneden is liggende : eene befchryvinge van overvloedig water, hetwelk, niet alleen, door middel van den regen en den dauw, het land befproeide, maar ook, ui: de diepte, van onder den grond, te voorfchyn koomen zou. Ter nadere beveftiginge hier van diend, dat het ftuk lands, waar deze Fontein gevonden wierd , door Jakob , aan zynen zoon Jofepb, boven zyne broederen, gegeven was: gelyk reeds aangemerkt is, uit Gen. XLVIII. 22. Die zelve put word, ten dezen tyde noch, by de Arabieren, Bir-Jakotjb, dat is, Jakobs put, geheeten: doch, by de Cbriftenen, de Bron der Samari'aanfebe vrouw. Zy word , den Reizigers, aangewezen, omtrent een vierdedeel uur s, ten zuiden, buien de ftad * , aan den gemeenen weg , naar Jerufalem. * Wy bekennen , dat men , het Verhaal van Johannes, vers ', 6. naar onze Nederduitfche overzettinge, lezende , in den eginne, gereedelyk tot die gedachten komen zoude, dat dee Fonteine, binnen de ftad Sichar ware: want, Jefus kwam, m eene^ stad van Samarie , genaamt Sichar , naby het ftuk mds, 't welk Jakob , zynen.zoone Jofepb gaf. En, aldaar, •as de Fonteine Jakobs : Jefus dan, vermoeid zynde, zat al0 neder , nezens de Fonteine. Doch, men kan , dit eï? tcM 5s 2xu.xet?*<;, gelyk J. C. Wolfius zeer wel aanmerkt {Cur bil. in h. I.) vertaaien , Hy kwam , tot eene ftad van Sama e; in is, naby en tot dicht aan de poortt dezer ftad. By aldie • im "  in de nabuurfchap van Sichem. 881 Irm. Denkt iemand, dat een vierde deel üur gaans wat verre zou geweeft zyn voor deze vrouwe, om aldaar water te baaien : des te meer, dewyl het dezen ganfchen oord aan geen water ontbreekt; dat ook nader by, en zelfs binnen de ftad, in overvloed gevonden word : men mag hier tegen aanmerken , dat, zonder twyfel, de ftad voorheen zich veel verder zuidwaard uitgeftrekt hebbe; waarvan de ftukken van eene zeer dikke muur, die naby deze Fonteine te zien zyn , naar de aantekening van den Heer Maundrell, (bladz. 80.) genoegzaam getuigenifleuitleveren. Dezelve Schryver bericht, dat de mond dezer put, in eene harde rotze uitgehouwen, omtrent 9 voeten wyd is : (verfta dit, van den geheelen omtrek,) en ruim 105 voeten diep : hoewel dezelve niet meer dan 5 voeten waters inhield. Hier door, vervald derhalven, het geen de landlieden aldaar den Reizigers , van deze put , verhaalen : dat ze, Eaamlyk, altyd zoude droog zyn , uitgezonderd éénmaal, in dien dag des jaars, in welken de Zaligmaker by dezelve nederzat : en dat dan een groote overvloed van water daar uit opweld. De Heer Maundrell, vond in den jaare 1698, boven dezelve , een verwulffel van oude fteenen opgemetleld; het welk niet dan een eng gat had , om daar binnen te geraken. Dit verwulffel kon echter, toen noch niet lang geftaan hebben: want, als de Heer Myrike, immers , Jefus zich binnen de ftad bevonden had , toen Hy by deze Fonteine nederzat , zou men niet verftaan , waarom , vers S. van zyne discipelen, kon gezegt worden , dat zy waren been gegaan , in de flad, om fpize te koopen: en , vers 18. dat de Samaritaanfche vrouwe , baar watervat verlatende , heen ging , in de ftad: desgelyks vers jö. dat eenigen, der inwooneren , mt de ftad gingen , en tot Jefus kwamen. enz. alle welke °mft»durheden klaar doen zien , dat deze Tontein . buiten de ftad Subar was: ter setoer pUttw, alwaar ze nu vertoond word.  88» De merkwaardigheden i ke , veertien jaaren vroeger, aldaar geweeft is zag hy den grond daar rondom , zodaanig met fteenen bezaaid , dat men de put nauwelyks onderkennen konde. ^ Zie zyne Reize door Kanaan , bladz. 98. Voorts is de mond dezer put, gemeenlyk, met zwaare fteenen toegeflooten. Van daar, vermoedelyk, dat J. Kootwyk (Itiner. Hietofol. pag. 337.) zich verbeelde , dat deze ganfche put, tot boven toe, met fteenen gevuld , van al haar water geheel ontbloot en tot geen gebruik meer was verftrekkende *. Dit word echter , door anderen weêrfproken ; die zeggen, dat alleen de opening dezer put, met voordacht bedekt word, door de herders dezer Iandftreeke, en wel, uit eene voorzorge, ten einde hun vee * onder het weiden , niet onvoorziens daarin ftorten en verdrinken zoude. Doch die fteenen wórden dooT de Reizigers weggedaan , om deze bron des te gemaklyker te bezichtigen. Prins Radfivil verhaald, (in zyne Reize bladz. jo.) dat zv (naamlyk deRoomsgezinden) by deze put een pater nofter bidden , voor over op de aarde vallen , en den grond kuffen : ook dat de Turken , daar ter plaatze, dezelve in veel waerde houden: vermits een zo groot Profeet, naamlyk Jefus, uit dezelve gedronken heeft. Daarby s word deszelfs water , voor zeer gezond geacht en veel gebruikt by de inwooneren. On- ■ * Die zelve Reiziger fchynt te twyfelen , of deze put, welke hy (pag. 338.) zegt , 1000 fchreden van Sichem te zyn , wel de rechte zy : dewyl hy een weinig daarna (pag. 34.1.) fchryft : „ dat binnen de ftad Sichem , (alwaar het water uit „ de fpringbronnen overal langs de ftraaten vloeid ,) eene voor >, naame br»n zy , van marmetfteenen opgehaald , die Jakobs „ Bron genoemt wierd : dat men het water dezer bron voor „ veel gezonder hield , dan dat der andere bronnen : en dat n er niemand was, onder de inwooneren , die het zelve niet v gebruikte: enz."  in de nabuurfchap van Sichem. 883 Onder de geeftelyke gebouwen, door de Keizerin Heierut, in de IV-. eeuw , in het Heilig Land , ge- < fticht, was mede eene groote Kerke, boven die zei-] ve put van Jakob; die vier uitfpringende hoeken had,, ziende op de vier hoofdgeweften des hemels : dus 1 dezelve de gedaante van een kruis vertoonde; gelyk de Heer Re!and (Paleft. pag. 1008.) de afbeelding daarvan mededeeld , uit Adamnanus, (de loc. Santï. Lib II.) van deze Kerke, maakt Hieronymus gewag, (in Epitapb. Paulce) zeggende: Ex latere montis Garizim , extruftam circa puteum intravit Ecclesiam, fuper quo, refidens Dominus , fitiensque & efuriens , Samaritance fide fatiatus efl enz. dat is : Van de zyde des bergs Gerizim , is zy gegaan in de Kerke , die gefticht is, by de put, by welke, de HEER gezeten beeft, en aldaar , als hem dorfte en hongerde , door bet gek* ve der Samaritaanfche vrouwe , verzadigt is geworden. Meer andere Schryveren van den ouden tyd hebben, van deze Kerke , meldinge gedaan. Doch, vermits Borchardus, wel van Jakobs Fonteine, maar geen een woord, van de Kerke zelve fpreekt, zo is te vermoeden , dat ze toen reeds , door de Saracenen , welke dit land vermeefterd hadden , zal verftoord geweeft zyn. Die zelve Monnik, Borchardus , (Defcript. Terr. Santt. C. VII. §. 15.) merkt aan, dat TWEE BERGEN, in de nabuurfchap van Siebem , aan den weg naar Samarie, liggen , van welke de een , Bethel , en de ander, Dan , zoude genoemt zyn: het welk Adrichomius, van hem overneemt, (Tbeatr. Terr. Saniï. fol. 26.) die deze beiden , ook als twee bergen , in zyne Kaarte getekend heeft, een weinig noordwaard buiten Siebem. Van deze verhaalea , desgelyks , eeni« Als mede le Kerkt, iie boven leze put is ;ebouwd jeweefi» Wat'erzy van de zogenoemdetergen , Bethel en Dan , in de nabuurfchap van Sicktm.  De geboorteplaats des verraders Judas. Tbeiez. door het ongeval van Aii. tntlecb bekend, 884 De merkwaardigb. in de nabuurfchap van Sicbeni. eenige Bedevaar dreizigers, dezelve gezien te hebben. Doch , hoewel Cbrifi. Heidman , hieraan eenig geloof fchynt te geven , (Paleftïn. C. VUL % 41 ) word dit door andere latere Heilige Landbefcbryveren te recht, voor beuzeltaal aangezien. Die , welke, van Bethel en Dan , als twe hergen , fpreeken, bedoelen daardoor , de gefchiedeniffe van die twe gulde kalven, welke Jerobeam gemaakt had, tot afgodsbeelden , en dezelve geplaatft , het een te Bethel, en het ander te Dan, naar 1 Kon. XII. 28, 29. Daar 't echter, geen twyfel lyden kan, of daardoor worden verftaan, de Steden Betbei en Dan, die op de uiterfte grenzen van Ifraëls Ryk, de eene ten zuiden , en de andere ten noorden, gelegen hebben. iskarioth De overleveringe wil, dat dit een vlek geweeft zy, geleg en ten ooften van Samarie en Siebem : in de geboorteplaats des verraders Judas ; die van daar fsxapiaiTijf, (Iskariotes,) toegenoemt wierd. T h e b e z. | ld het Hebreeuwfch word deze ftad ÏTD (Tbebetbs) uitgefproken : het welk men in de Griekfche over* zettinge , vind , 0«//3*« : en , in de Latynfcbe , Th eb es. Van deze ftad , word gemeld , Richt. IX. Deszelfs inwooneren waren , nevens die van Sichem , ingewikkeld , in den opftand , tegen den Richter Abimelech. Weshalven , hy , na de ftad Siebem veroverd , en ten gronde geflecht te hebben , ook dit Tbebes aandeed: en hetzelve dadelyk vermeefterde : alleen uitgezonderd een toren, die in het midden dezer ftad ftond , waarin de borge- rent  Tbebez. 88 ƒ Wi\ ha dé overgave hunner ftad, zich begeven hadden , óm aldaar, als ih eene byzondere Jlerkte , zo lang zy konden , tegenftand té bieden. Toen" AVimelecb dezen Toren meende te beftormen: en middelerwyle hy bevel gaf, 'om deszelfs poorte aan brand te fteeken , wat te dicht onder dezelve naderde , wierd hy door eene vrouwe , die een ftuk molenfteens öp zyti hoofd wierp, dódelyk gekwetft: en om niet den naam te hebben , door eene vrouwe gedood te zyn , deed hy ziCh , door zynen wapendrager , met zyn zwaerd doordeken : door welk middel dit Slot. van den verderen aanval , verfchoönd bleef Zie vers 50—5J. Welk geval desgelyks word aangehaald, 2 Sam XI. 21. doch derwyze , dat men klaar bemerkt, dxefchaiide, door dit laatfte gemelde , geenfins uitgewifclit te zyn : want zyn dood word daaf (even of zyn wapendrager niets daartoe gedaan had,) alleen aan deze vrouwe toegefchreven , als gevraagt word : Wie Jloeg Abimelecb , den zoon Jérubbefetbs ? wierp niet eene vrouwe een Jluk van eenen molenjleen op Bern) van de muur, dat by te Tbebez Jli erf ? Eüfebiüs eti Hieronymus (ad voc. ©>]','3>k) hebberi deze ftad geplaatft , XIII (Roomfcbe) mylen , van Neapolis. (Siebem) op den weg naar (Scytbopolis: en dus teö noord ooften. Immers lag in hunnen tyd , aldaar noch een vlek dezes naams ; het welk zy, voor de oude ftad Tbebez, hebben aangezien. Naai dit gevoelen, zou die ftad* in Issaschars erfiot gelegen hebben : hoewel , in de ly(l der fteden van Issaschar , Jöf. XIX. wel eene ftad Erez , (ven 20.) maar geen Thebèz , word aangetroffen. Adri cbomius, nochtans, meend, ter navolginge van Bor cbardus, (Defcript. Ter. Santi. C VII §• 19.) dai Tbebez veel nader by Siebem, en niet meer dan éém ftadie , van daar , gelegen hebbe : en dat de over blyfzelen noch zouden te zien geweeft zyn , in di II. Deel, III. Stuk. UI f»** 1 Word ; ten aan7,ien van. haare gelegenheid»befchreven.  88r eene 1 dezelve ad, te ouden, reri aandien van Vbirzn i kan de gei legenheid niet naukeurig be-  888 Tbirxa. paaldwoi den. Hoewel ze, een tydlang, de Hoofdftad van Ifraëls Ryl geweeft u. .alleenlyk, daarvan te zeggen (ad voc. „ dat deze ftad , met derzelver Koning , door Jofua , verwonnen zy." Een bewys, dat, in hunnen tyd, van deze ftad, niets ware overgebleven, waaruit men derzelver gelegenheid bepaalen konden. Weshalven de bepaaling , welke de Monnik , Borchardus , daar aan geeft , (Defcript Ter. Santi. C. Vil. §. 13.) naamlyk, van lil uuren gaans , ten ooften der ftad Samarie , alleenlyk fteund, op eene onzekere overleveringe. 'Tzou, anderfins, van veel belang zyn, wen we de gelegenheid van Thirza hadden mogen weeten: dewyl ze een tydlang, den Koningen Ifraëls , ten Zetel en Hofhouding plaats verftrekt heeft, Jofepbus fchryft, (Ant. Lib. VUL cap. 6. fol. 283.) dat Baëza , de eerfte , te Thirza zou gewoond hebben: dan , de geweide gefchiedeniffe leerd , dat alreeds Jerobeam zelve, alhoewel in den aanvang zyner regeeringe , Sichem , tot zyne Hoofdftad verkiezende , (l Kon. XII. 2f.) toch naderhand, binnen Thirza, zyn verblyf gehouden hebbe. Toen immers Jerobeam , zyne huisvrouwe zond naar Sekb , tot den Profeet Ahia , ten einde , van hem , als door eene Godfprake , te vernemen, den uitflach der krankheid zynes zoons Abia, zo zegt de Profeet, 1 Kon. XIV. 12. Maak u op , en ga, naar uw huis : en, als uwe voeten in de stad zidlen gekomen zyn , zo zal bet kind fterven Vergelykt men hier mede, vers 17, zal men zien, dat die stad , waarin haar huis ftond , geene andere was, dan Thirza: want, Jerobeams wyf maakte zich op , en ging heen , en kwam te Thirza : en als zy , op den dorpel van haar huis kwam, ftierf dt jongeling *. Waar Nadab , Jerobeams zoon en op- * Zonder noodzake , wil Bonfrerius , (fa Annot. ad EufeS. mm. ad l. c.) uit deze oinftandigheid, beiloten hebben , dat  Tbirza. 8S^ opvolger, zyn verblyf gehad heeft, verzwygt de Heilige gefchiedeniffe. Maar van BAëzA, die dezen Nadab verflagen heeft, is aangetekend, i Kon.XV. 33. dat by Koning was , over ganfcb Ifraël,te Ihirza: gelyk hy ook aldaar begraven is. Hoofdft. XVI. ö. Desgelyks, Ela , Baëza's zoon; die ook binnen Tbirza, door zyn eigen krygs-overften, Zimri, gedood is. Zie vers 8 10. Ta, waarfchynlyk, zouden alle volgende Koningen Ifraëls hunnen Zetel aldaar beftendig behouden hebben, zo niet het Koninclyk slot, door Zimri zelve , was vernield geworden: want, deze Zimri had, terftond na het ombrengen van zynen voorzaat, Elon , niet zo dra zich meefter van den troon gemaakt , of het ganfche volk, ten einde , wegens dien moord hunnes Konings, zich te wreeken, wierpen tegen hem, ten Koning, op, den veldoverften, Omri; die , het beleg van; Gibbeihtn, eene ftad der Pbiliftynen , ftakende , met zyne ganfche krygsmagt aanrukte, en hem, binnen Tbirza, belegerde: weshalven hy , buiten ftaat , de ftad te behouden, om niet in handen zyns vyands te vervallen , het wanho' pig befluit nam , van het koninglykfht in brand te fte< ken : waardoor , hy ook zelve , na eene regeennf van niet meer dan 7 dagen , jammerlyk omkwam, Zie het verhaal daarvan, 1 Kon. XVI. 15-18. Di ■Tbirza, metlnManalTe's, maarlnEpHRAiMS erflot, tezoekei zy: dewyl, naamlyk , Jerobeam zelve uit dea ftamme E?,r«» was: (1 Kon. II. 16.) er,, het geenfins waarfchynlyk luid, da eenig Koning zynen zetel zoude verkiezen , ui eene itaa buiten het erfiot van zynen eigen ftam gelegen. Immers'jl° Tbirza zeer welaan Epbraim's ftam behoord hebben, alhoew zy , op het grondgebied van Manasse lag: want , Epbra,, be7zat verfchdden fteden , in het grondgebied van Mana£ Daarvan leeft men Jof. XVI. 9. De fteden, die f ™ ten, -voer de kinderen Ephraims , waren , va het midden des er, deels der kinderen Manasse. UI 3 Doch, het Koninglyk (lot, te Thirza, door den brand vernield zynde, 1 1 c 1 1 t %  wier fd zetel, na Samarie ■verplaatl Denaam beteekeniffe van Tbirza aangewezen. De gelegenheidzer ftad befchreven. 800 Tbirza. : De nieuwe Koning Omri , wierd vervolgens te ir raden , (hoewel hy , met veel minder koften, dit l komnglyk Jlot te Tbirza weder zou herfteld hebben,) "eene nieuwe ftad, naamlyk Samarie, te ftichten; waarin hy , en alle zyne opvolgeren daarna , den ftoel der regeeringe beftendig beveiligde^ Hy heeft wel vooraf, noch VI jaaren, in een ander huis,binnen Tbirza , blyven woonen : d .ch , om geene andere reden, (zo 't fchynt,) dan omdat zo veele jaaren tyds , tot den opbouw dezer .nieuwe ftad , vereifcht wierden : en, deze verftreeken zynde, heeft hy Tbirza verlaaten , en is naar Samarie verhuift. i- De ftad Tbirza was , anderfins, van eene zeer feboone gelegenheid, en daardoor, tot eene koninglyke Hofhoudinge , zeer gefchikt. Dit word , door den eigen naam dezer ftad , niet onduidelyk te verftaan gegeven: want de naam tirp, ( Thirtza) word afgeleid, naar de aanmerking van Hottingerus iDijJert. de Geograph. Terr. Canaan §. XXXVII.) van förj ; het welk, by de Hebreen betekend,/choon, aangenaam, bevallig te zyn. En , op deze feboonheid der ftad, word ook gezinfpeeld , Hoogl. VI. 4. alwaar de kerk bruid, ten dien opzichte, by Thirza, word vergeleken : en tot dezelve gezegt : Gy zyt schoon, myne vriendinne , gelyk Thirza!. In de Griekfche Overzettinge, word die naam , @ifcd , (Tber/a) uitgedrukt: waarvan, de Latynfcbe uitfprake, Thersa , niets verfchild. Michmethoth» Deze Stad , in het Hebreeuwfcb, 1$??$, is daardoor alleen aanmerkelyk . dat de grenzen , de ftammen Epbraïm en Manajje van elkander fcheidende, naar dezelve , twemaal bepaald worden. Zie Jof. XVI. 6. en XVII. 7. In de laatftgemelde plaats, t '" " word  Afer, Atarotb. 801 word Micbmethatb gezegt, voor aan Siebem , dat is, in het gezicht dezer ftad, gelegen te hebben. Aser. In de laatftgemelde grensbefebryvinge , tuiTchen de e ftammen Epbraïm en Manajje , word , Jof. XVII. gm. 7. een zeker Aser genoemt, in 't Hebreeuwfch m, ^ (Afcber): want, de Landpaale van Manajje was, van i£l Aser , tot Micbmetbotb. 'T is twyfelachtig , of, daardoor , de stam Jfer , dan eene stad dezes naams bedoeld werde. Hoe het zy , Eufebius en Hieronymus , (ad voc. aV«'p ) befchryven dit Jfer , als eene flad in den ftamme Manaffe; voegende daar by , dat „ in hunnen tyd , aldaar een vlek gezien „ wierd, Aser genoemt, gelegen aan den gemeene» „ weg , afdalende van Neapolis , naar Scythopolis , XV (Roomfcbe) mylen , van de eerftgemelde ftad. Wy ontdekken,desgelyks, in de Oude Jerufalemfebe Reisbefcbryvinge, (Itiner. Hierof. Vet.) eene ftad Afer , tuffchen Neapolis en Scythopolis , mede XV mylen , van de eerfte geplaatft , en VI mylen , van de laatfte. De Schryver dezer Reize , meend ook , dat aldaar, Jobs Landhoeve geweeft zy; het welk hy echter , bezwaarlyk zou beweerd hebben. Veel waarfchynlyker is , dat de inwooneren dezer ftad Afer of'Afcber bedoeld werden , door die Aschuriten, waar van gemeld word 2 Sam. II. 9. A t a r q t h. In het Hebreeuwfch , Deze ftad is in het zelve geval, met Micbmetbotb, en Afer: dat, naamlyk dezelve twemaalen genoemt word , by de aanwyzing der grensfeheidinge , der ftammen, Epbraïm êd, Manaffe; doch (zo 't fchynt) van den ftamme LH 4 e geit' leid Afer gewe-. 'Er Wor* len *errcheidenfteden dezes naams* ia he.5..  Joedfcke land. g vonden, Eene ftad, aan Mantjfe; behoorende, Aangaande deze ftad, is Weinig < 89a Atarotb, Tbappuacb, Drujias.. Benjamin. Zie Jof. XVI. 2, 7. alwaar genoemf -worden Januach , Ataroth en Naharath : aftp onbekende plaatzen. Vers 5. word mede eene Ataroth Addar genoemt; die men, van Atarotb, behoord te onderfcheiden. En, buiten alle tegenfprake , is hier van ook onderfcheiden , dp flad dezes zeiven naams, aan geene zyde des Jordaans; in den ftamme Gad, gelegen : waarvan zie Num. XXXII. 34. Eufebius en Hieronymus, (ad voc 'At*p»9-,) befchryft, een Ataroth, als een vlek , jn hunnen tyd, Ataruth, (naar Hieronymus, AtharuV) geheeten : en gelegen IV (Roomfcbe) mylen, ten noorden, van Sebafte, (Samarie). Dezelve Schryveren hebben verfcheiden lieden Atarotb , in hunne naamlyft gebracht : en willen , desgelyks , eene ftad Atarotb , in Benjamin, geplaatft hebben: waarvan echter geen bewys , in de Heilige Schrift, te vinden is. Thappuach. Deze ftad word, by de Hebreen, gefchreven (Tbappbuacb) en P®è P? (En-Tbappbuacb.) Zy lag, in het erfdeel yan Manasse : des , wel deszelfs om meland , aan dien ftam , behoorde ; doch , de ftad zelve wierd bezeten . door die van Epbraïm. Zie Jof. XVII. 7, g. ■yVelk geval , ten aanzien van meer andere fteden , in Manaffe's erfiot gelegen, ftand greep. Zie Hoofdft. XVI. 9. Een gevolg van de wanorder, die, in de landverdeeling, onvermydelyk geworden is. D r tj s i a Onder de fteden van Paleftina , welke Ptolotnéuf, [Lib. V. cap. 16.) vermeld , en die ook in zyne mrte,, (Tab. Afice IV.) word gevonden, is med^e ' " Drtj-  Drufias , Tbimnatb ■ Serab. 893 Brdsias, in het Grieks, by hem, ^W* , ge-, inoemt- en geplaatft, in Samarie, tuffchen de fteden ] ; Neapolis en Antipatris. Behalven dit naricht van Ptoloméus , weet men verder niets, van dit Drufias. I De geleerde Cellarius meend, dat Koning Herodes deze liad of flot gefticht hebbe , en dien naam daaraan ■ gegeven, ter eere van den een' of anderen van het genacht des Keifers Auguftus; in 't welk verfcheiden i Djufuffen worden aangetroffen. Thimnath-Serah. Hiervoor , (bladz. 700.) hebben we , onder de < fteden des ftams Dan, eene ftad Thimnath , die ook Thimnath a word genoemt, aangetroffen: van welke, dit Thimnath Serah moet onderfcheiden worden : ter aanwyzinge van welk onderfcheid , het bvgevoegde woord , Serah , ingericht is. ' In den gr.ondtext, word deze naam, mW? (Tbimnath-Seracb) uitgedrukt, Jof. XIX. jo. doch,Richt. II. 9. D^"n:pn (Thimnath Cberes). In de Griekfche overzettinge leeft men e*p«&«tp*£ in eenige affchriften , ©apaSwp*: en in de Latynfcbe, Thamnath-Sar Aa. Daardoor is deze ftad aanmerkelyk , dat zy mei haar onderhoorig rechtsgebied , aan Josua , en zyr gefiacht , als een erfbezittinge , ten eigendom wierc opgedragen. Want, vermits hem van God vergunc was, om, ter belooninge van al het goede , dat Ivj dezen volke gedaan had , (na dat al het land onde: Ifraëls ftammen zou verdeeld zyn,) ééne byzonden ftad voor zich zelve te verkiezen , zo begeerde h] , dit Thimnath-Serah: en wel des te liever, dewy i die ftad , in zynen eigen ftam , dat is in EphrAii •■ lag. haar de aantekening van Jofepbus, (Ant. Lib. V • ■ • Lil 5 (ai antemes-ï • ten. Thimnath' Serah, van Thimnath „ onderfcheiden, • word rerfcheidenlyk genoemt 5 en was, aan Jofua. ten eigendom ge■ worden. r f 1 £  die ook aldaar geöorv^n en begraven is. 894 Thimnath-Serah. cap. 1. fol. 145.) *; en wel op Ephraims gebeb6te. ■ Daarom bouwde, dat is, berftelde en verbeeterde hy die ftad : en woonde , in dezelve , alle de overige jaaren , in welke hy dit volk , als Richter , in rufte beftierd heeft. Zie Jof. XIX. 49, 50. Het is iets zonderlings, dat in de overzettinge der LXX, Jof. XXI. na vers 41. een 42/fo vers volgt , dat in den oorfpronglyken Hebreeuwfchen grondtext niet gevonden word: en daarin , onder anderen, gezegt: Ka,) eAa/3en 'lr,<*j3j3Jv.) Van dit vlek , had het land , gedeeltelyk tot Judeë, en gedeeltelyk tot Samarie , behoorende , den naam Akrabatena , óntfangen : waarvan, zie, hiervoor, bladz. 46", 47. 898 Korea, Akrabbin, Silob. te onderfcheiden: des te meer, dewyl de Keri, op den rand der gemelde plaats, aanwyft, dat de naam dier ftad moet gelezen worden, f'")flp (Epbrain). Korea. Deze ftad word nergens, in de H. Schrift gedacht; maar veelmaal , in de fchriften van Jofepbus: alwaar ze, Kopéa», (inplurali) word uitgedrukt: en (deBell. Lib. V. cap. 4 ) geplaatft , waar Judeë aanving „ voor zo verre het binnenland betrof.  Silob. 890 derfamenkomfie , (den Tabernakel) opgerecht: zie Jof. XVIII. i. Deze plaats is de eerfte, alwaar van, dit SiLOH, word gewag gemaakt: het welk, Richt. XXL 19 befchreven word , als gelegen, ten noorden van Bethel , ten ooften , van den hoogen weg , welke van Bethel opgaat , naar Sichem : en ten zuiden van Lebone. In onze overzettinge, word ze, tot twemaal, het huis Gods , genoemt: dan , dat men dit hier, voor den eigen naam der ftad Bethel, hebbe aan te zien, is hiervoor, meer dan eens aangemerkt. Eufebius komt hier mede zeer wel overeen : (in Onom. ad voc. 2nAa>') -en plaatft Silob , ,in den ftamme Ephraim, XII (Roomfcbe) mylen, van Siebem, in het landfchap^ra&affmi: hoewel Hieronymus, aandien . afftand, flechts Xmylen geeft. En alhoewel we nergens , in de Heilige Schrift, bepaald vinden, of dit Siloh wel eene stad geweeft zy ; mag men dit, echter , veilig veronderftellen. Behalven , dat Jofepbus dezelve uitdruklyk , eene stad, genoemt heeft , (Ant. Lib. V. cap. i. fol. 140.) Maar, of Silob reeds eene ftad geweeft zy, toen Jofua allereerft deze legerplaats betrokken heeft; daaraan , mag men met reden twyfelen : des te meer, dewyl voor dien tyd , geen enkel woord , van dezelve , gewaagt word. Veellicht , heeft 't zich, met Silob, terzelver wyze, toegedragen , als, met het evengemelde Gilgal: weleer , niet dan eene en« kele legerplaats, waarin, al het volk in tenten woonde , doch , door het aanleggen van etlyke buizen, eerft een vlek, en daarna eene stad geworden; die, by de Hebreen, ^ (Schilo), by de LXX, 2»jAm , (Seloo), en, in de gemeene Latynfcbe overzettinge, Silo, word genoemt. Men zou, derhalven, ook verder mogen denken, dat Jofua, aan die zelve legerplaatfe , en daarna aan deze van nieuws gebouwde Jlad, dien naam Siloh toe- Is buiten allen twyfel eene ftad geweeft: Waarvan de oorfprong en naamibt-  i ieekenijfe onderzochtWord. Was zeer wel gelegen , tot eene plaats voor de eeffeninge van den openèaaren Godsdienfi. 5>oö Silob. tOegelegt hebbe, ter oorzake van de ruste,die het volk genoot, na al het land te hebben t'ondergebracht: want, (a rad. heeft de beteke¬ niffe van ruste. Èn , dit land des te waarfchynlyker, dewyl, in de aangehaalde plaatze, Jof. XVIII. t. uitdruklyk word gezegt: dat de ganfche vergaderinge Ifraëls, feSiLOH, zich verzamelde, en, aldaar, dé Tente der Samenkomstè oprechtte, nadat het Land aan hun onderworpen was : en dewyl , Hoofdfl. XXL 44. als een gevolg dezer onderwerpinge, word overgegeven, dat de HEER, aan Ifraël, ruste gaf, van rondomme. Vergelyk : Hoofdfl. XXIII. 1. Die hier by zieh gelieft te herinneren , hoe de Ifraëliteii meermaalen de gewoonte hadden ; aan nieuweling* geftichte fteden , naamen te geven , van de gelegenheid des tyds ontleend , zal lichtlyk beoordeelen, dat deze gedachten niet geheel ongegrond zy. Dit Silob is, derhalven, door dien Tabernakel,als Gods Heiligdom^ benevens de Akke des Verbonds . binnen denzelven, zeer aanmerkelyk geworden, jcfepbus zegt , (/ c.) „ dat Jofua te Silob den Taber„ nakel geveftigt hebbe : vermits deze plaats , we„ gens haare aangenaame gelegenheid , hem daartoe ,, zeer bekwaam fcheen , tot zo lang eene betere : ,, gelegenheid zich zoude opdoen , óm eenen Tem- ■ „ pel te ftichten." Immers lag Silob op eenen verheven berg. De Engelfche Reiziger Sandys, (in zyne Reisbefcbryvinge bladz 432.) getuigt: „ dat dè„ ze berg de verhevenfle zy , in deze geheele Land,, ftreek:" hoewel, anderen dit zelve getuigenis, liever geven , van den berg Gerizim. De Ridder Cbr. Fürer zegt desgelyks , van Silob ; (in zyne SXei*6cfc&«. in ïaê ©clobte Sanb / bladz. 255.) „ dat „ die berg zeer boog zy : doch niet ongemaklyk te i „ beklimmen : dewyl hy niet fteil is. En, dat men ,■ 1, van dezen berg , een luftig gezicht hebbe , óver ; „ gantfeb  SUo'b. 5öi il 'mirt Judeê» en» in 'c byzondei'' over al het „ gebergte Ephraïms." Men mag , echter , als een iwede reden , van welvóegzaame plaatzinge van Gods Heiligdom aldaar , hierby doen , dat Silob nader gelegen was, by alle de ftammen Ifraëls, dan Gilgal} federt ook het noordelyk deel van Kanaan, aan eenigen derzelver ftammen begon ingeruimt te worden: zyn-; de genoegzaam,' iö het middenpunt dés Lands. Ter dezer oorzake, kon ook Jofua , geen bekwamer plaatze hebben uitgekozen , óm de Landverdeeling zelve, (naar welke die inruiminge en dadelyke bezitneminge gefchieden moeft,) te ontwerpen, dan alhier , te Silob: ©it deze legerplaatze , wierden , dan , die XXI mannen., (drie , van eiken der teven ftammen, die noch deelen moeften,) doorhem uitgezonden , ten einde het land af te teekenenen naar het verflag , dat deze wederbraehten , wierd die zelve verdeelinge , (ten overftaan van alle de Hoofden des volks,) door het lot , uitgevoerd. Zie pf. XVIII. 2 -ro. vergel. met Jof. XIX. 51. alwaar men , byzonderlyk , verneemt, die verdeelinge volbracht te zyn, te Siloh , voor het aangezichth des HEERE,' aan de deure der Tente der famenkomfte : 'ten einde dus , door die Godlyke jegenwoordigheid j aan dit gewigtig werk, dés te mcewgezacb by te zetten. Wy twyffelen ook niet, of Silob zal, federt dier tyd, gezetlyk de algemeene vergaderplaats geweeft zyr der Landftanden , in gevalle andere zaken van vee belang , het beftier zo van Kerk- als Borgerftaat be treffende , te doen ftonden. Van Silob , wierden immers, de ftammen Ruben, 6ad, endebalve vai Manasse , na dat ze aan de hun geftelde voorwaar de voldaan , en hunne broederen in de verwmnm ge des Lands Kanaan , geholpen hadden , door Jé fua , te rug gezonden, naar de overzyde des Jot II. Deel. III. Stuk. ' Mmm daans Gelyk J am die i •eden i altaar ,* doos Jofua de Landvéf, deelinge ii uitgevoerd. Die plaatze was mede zeer gefchikts ' tot algé, meene . Volksvergaderingen 1  902 Silob. Waarvan , onder anderen , eene ingericht was, om den Godsdienfi: aan Silob vaster te verbinden. daans, ten einde, van de hun door Mofes aanbedeelde landftreek Gileads , bezit te nemen. Daarom, leeft men, Jof XXII. 9. dat . die van Ruben, Gad en de halve van Manasse, wederkeerden entogen van de kinderen Ifraëls , van Siloh , dat in bet Land Kanaans is , om te gaan , naar bet Land Gilead , naar het Land hunner bezittinge, enz Toen ook die evengemelde twe en een halve ftammen , na dat ze de landftreek Gilead ingenomen hadden , eenen altaar , aan den oever des Jordaans , gebouwd hadden, gezind, om eene andere plaats van Godsdienfi-oeffeninge te gebruiken , dan Silob , het welk hun (zo 't fchynt) wat verre van de hand gelegen was , kwam het geruchte hiervan niet zo dra tot de andere ftammen , of zy vergaderden , weder te Silob , om op middelen bedacht te zyn , ter ftuitinge dezer onderneminge ; die eene ganfche febeuringe in den Godsdienfi zou hebben konnen veroorzaken : weshalven ,een eenparig befluit genomen wierd, om deze Overjordaanfcbe ftammen te beoorlogen; by aldien , door een minlyk vergelyk, dit verfchil niet terftond was uit den weg geruimd. Door dit geval is , derhalven , de openbaare Godsdienst , die anderfins , aan twe byzondere 1 plaatzen , zou verdeeld geweeft zyn , aan Silob, rader beveiligt: en die ftad bleef , voortaan , een tydlang, alleenlyk de plaats, waar de HEER de geiachteniffe zyns naams gefticht wilde hebben : en waar heen , naar Gods bevel , Deut. XVI. 16. al wat manlyk was , onder Ifraël, driemaal des jaars , :en tyden der Hooge Feeften , moeft opkomen , om door offerbanden en andere plechtigheden, den HEERE te dienen. Met recht, mogt de HEER derhalven , van dit Silob zeggen : dat hy, aldaar , zynen naam , in bet '.erft, had doen woonen, Jer. VII. 12. Hier-  Silofc 9°3 Hiervan ziet men , onder anderen , een bewys, in de gefchiedeniffe van dien bekenden Maagdenroof , te Silob , ter gelegenheid, van zodanig een Feest , voorgevallen : waarvan het verhaal word aangeteekend , Richt. XXI. want,. vermits; die leeft omfchreven word , als een Feest des HLLRü, zo kan men hier niet wel denken,, aan eenig ander Feeft , dan 't welk, naar de inftellinge, en ten dienfte , van den HEERE, Ifraëls Gód , aldaar plag gevierd te worden : en wel j van jaar tot jaar : 'c zy dan 't Paafch-Pinxftér- of Leverhutten-Feeft; du die jaaren, (naar Deut. XVI. ï.6.) moeften waargenomen worden. Alhoewel, deze wet byzonder lyk den mannen onder Ifraël betrof; zag men toch naar het verhaal van Jofepbus, (Antiq. Lib. V. cap 2. fol. 149.) veele vrouwen en docbteren, den man nen , 'naar de plaatze der Feeftvieringe, godsdienftig heids halve,verzeilen:Ket wélk dan ook nietvreem* is , te Silob'; dus gefchied te zyn : want, niemam behoeft noodzakelyk , te ftellen , .dat de dochte ren, die ditmaal, door die van Benjamin, gefchaak wierden , alle te Silob t'huis hoorden : zy worde wel, vers 21. docbteren van Silob genoemt : dan waarfchynlyk , alleen dewyl die de meeften in g« tal, onder alle die docbteren des lands hebben uitgi maakt: of, dewyl de docbteren van Silob, ondér d: reyen der docbteren , welke danzende ter ftad uitgn gen , den voortogt hadden : van welke ,. dan, oc 200, door de Benjaminiten, welke ; in de wyngaa den by Silob, zich verfcholen hadden, wierden we gerooft. Dat uitwendig vreugde bedryf, betoom door danzen in reyeii, fchynt wel beft te konnen ve klaard worden, aangaande het laatfte der drie gem< de «roote Feeften onder Ifraël: naamlyk, het Lovt butten-Feeft , na de inzameling van den wyn-oogj: wanneer raefi ongemeen tot allerly vreugde zich ovi Mmm a & Dit naSef gewezen uit Richt. XXI. if'. S ï t i s e" i« k r- 3 l, r- % r- ■ » :rii  als mede uit i Sam I. 3. enz. Het gevoelen der Joden, aangaande een fieese ge- j touw , waarin, , God te Silob , zoude gediend > 2yn. i weêrfpro- £ ken. T \ r< fo+ Silob. gaf: gelyk bekend is, uit de zinfpreuk die de Joden noch lang daar na plagten te gebruiken , luidende: die het Feefl der Loverhutten nooyt heeft bygewoönd , die beeft nooyt vreugde gezien in Ifraël. Ja dat Silob de gewoon!yke plaatze, ter oeffeninge van den Godsdienft afgezonderd , zy geweeft , is mede te befpeuren uit het geen van Elkana , 'sa. muels vader, aangeteekend word, iSam. I. 3. dat deze man , naamlyk , opwaard ging , uit zyne flad (dat is, Rama) van jaar tot jaar , om aan te bidden en om te offeren, den HEERE der Heirfcbaare, te Siloh : en , aldaar , voaren de Priesteren des HEERE enz Zie ook Hoofdft. II. i4. Daarom word, iSam. I. 24. gezegt, dat Samuel , gefpeend zynde , door zyne ouderen gebracht wierd , in bet huis des HEEREN, te Silob, en Hoofdft. III. 3. dat Samuel, aldaar, zich neer gelegt bad, in den Tempel des HEERE , daar de Arke Gods was ; en , vers 15. dat hy daar lag, tot aan den morgen, en, (opgeftaan zynde ,) de deuren des huizes des HEERE open dee. ie; enz. Uit die benoeminge, dan, van huis —dan, van ITempel des HEERE , (welke ook Hoofdft. I. 9. /oorkomt,) aldaar aan de plaatze der Godsdienfi-oef'eninge gegeven , hebben de latere Joden willen opnaken , dat de HEER, te Silob , in een van fteenen >pgemetzeld vaft gebouw , gedient zy : byna terzel'er wyze, als naderhand in den Tempel te Jerufalem. iet welk echter, anderen bezwaarlyk geloven konien , die naar waarheid meenen , dat die houten bereren , met gouden plaaten overtrokken , door gouden eichelen aanééngehecht, en onder in zilveren voetjn aftgezet , waaruit de Tabernakel beftond (Exod. wXVI en XXXVI.) eene veel fchoondere gedaante crtoonden , dan eenig gebouw, van fteenen muu. mopgehaald: en mitsdien, het daar voorhouden, dat  Silob. 905 dat het Heiligdom , binnen welk de HEER te Silob beftendiglyk gediend wierd , die zelve Tente der Samenkomste geweeft zy , die , naar Gods bevel , door .Mofes in de woeftyne toegefteld was : zonder dit, zou de HEER niet hebben konnen zeggen tot David : Ik bebbe in geen huis gewoond, van dien dag af, toen ik de kinderen Ifraëls uit Egypte opvoerde, tot op dezen dag : maar . ik bebbe gewandeld in eene Tente . en in eenen Tabernakel , 2 Sam. VII. 6. ja daaróm word, 1 Kon III. 2 gezegt, (toen Salomo gereed ftond , den Tempel te Jerufalem te ftich. ten ,) dat geen huis, (verfta geenvaft buis van fteenen,) den naame des HEERE, gebouwd was geweeft, tot die dagen toe. De Tabernakel te Silob zal dan . om geen andere reden , een Huis en een Tempel des HEERE genoemt zyn , dan , dewyl ze , den God Ifraëls, teriNwooNiNGE verftrekte: want, eeniegelyk gebouw, waarin iemand woond , word een huis genoemt, zonder onderfcheid , of dit van bout of fteen beftaat : en , de twede benaaminge , van een Tempel, in het Hebreeuwfch^, wil, in de eerfte beteekeniffe , niet anders uitdrukken , dan een wooning , die zeer voortreflyk en fierly\c zich opdoed: het welk,hoe welvoegzaim die beteekeniffe,op den Tabernakel ftaat, elk zal begrypen, die van de koftelyke ftoffen , daartoe gebruikt , en van deszelfs konftige famenftellinge , eenig denkbeeld heeft. Des , kan uit die benaamingen van huis en Tempel des Heere niets befloten worden , ■ ter begunftiging van dit gevoelen der Joden. Doch , hiermede , willen we niet weérfpreken , Öat, mogelyk, te Silob, op den berg , waar de Ta- \ bernakel ftond, rondom di: Heiligdom, en buiten des-, zelfs Foorhof, eene steene muur gemaakt zy : en ; zelfs, daarbinnen, eenige vertrekken, waarin , de: Mmm 3 Prie- Hoewel, ■ermoeielyk, allaar een nuur,beïevens:enige  vertrekken bm en b] den Taber nahel, aan gelegt ": Zyn.' Des te meer, dewyl de Tabernakel te Silob, een' langen tyd verbleven is. i.. : 1 < c { b r 900 Silob. Priefberen en Leviten, die by beurten den dienft des ' 'Heüigd oms hadden waar te neemen , afgezonderd , ; yan de borgeren der ftad , hun verblyf konden neemen : waarin ook de H, klederen en andere gereedfchappen van het meeft en dagelyks gebruik tot den Godsdienfi , wierden bewaard : enz. welk gebouw dan ook , van rondom beflooten , zyne poorten of deuren had , die 's avonds gefloten , en 's morgens geopend moeften worden : in hoedaanigen zin , te verftaan is, dat Samuel gezegt word, de deuken^ huizes des HEERE geopend 'te hebben , 1 Sam. III. ij. De geleerde Lundius heeft , (Joodf. héiligd. I. Deel, bladz: 344.) verfcheiden voornaame mannen aangehaald, die van dit gevoelen zyn. En, men heeft des te minder oorzaak, hieraan te twyfelen , als men acht geeft, op den langduurenden tyd, binnen welken, dit Heyligdom aldaar , zyn beftendige plaats behouden heeft: naamlyk, door alle de jaaren der Richterlyke regeeringe , van Jofua , tot aan den Hogenpriefter en Richter Eli : in wiens ryd, de Arke des verbonds noch te Silob was : als blykt n't 1 Sam. IV. 3. het welk, (hoewel de Tydlekenaa•en , in deze bepaalinge , te zeer van elkander verchillen,) naar de gedachten van den vermaarden rJfferius , een tydverloop van 328. jaaren , zoude rebben uitgemaakt.' Des , de opzieneren van den jodsdienft wel der moeiten waerdig zullen geoorleeld hebben , zodanig een gebouw , rondom den rabernakel , tot gerief , voor die den dienft binnen it Heiligdom verrichten moeften , aan te leggen: an welk gebouw , fommigen meenen , dat de overlyfzelen noch te zien zyn , op dien berg : Immers 'oh. Bunting, (in zyn Reisboek der Heilige Schriftuur, ladz. '94.) fprekende , van Silob , zegt : ,, dat de inwooneren des Heiligen Lands, op den berg Silob, „ ver-  Silob. 907 vertponen eenige overblyfzeien, die zy wel zeg„ gen , van Samuels Graf * te wezen : maar , dat „ dit tegen de waarheid zy : vermits , Samuel niet „' te Silob, maar te Rama, begraven wierd: (r Sam. XXVIII- 3.) dat , derhalven , mogelyk , aldaar \, het Graf van Eli gevonden wierd : of dat deze „ de oude vervallen muuren mogten zyn , van „ dien Tempel , welke te Siloh , op dien bogen „ berg , geflaan heeft en nu geheel vervallen is " In 'sHogepriefters Eli's tyd , onderging die ftad, echter , eene zeer droevige verandering. Eerft , is j de Arke des Verbonds van haar weggenomen: hoe- • wel , door 's volks eigen toedoen : want, dewyl ze j waagden, dezelve van Silob, naar Ifraëls leger af te « brengen , wierd ze in dat bloedig hoofdtreffen , te- ; gen de Pbiliftynen , by Apbek , door deze vyanden ten buit gemaakt,en naar Asdod gevoerd. Zie 1 Sam. IV. 3—11. Een ongeval, tiet welk de gemelde Hogepriefter , zo zeer zich ter harte trok , dat hy, op de eerfte tyding, hem, door eenen Benjaminiter , deswegen gebracht, door fchrik bevangen , van zynen ftoel achter overviel en ftierf , vers 12—18. En, niet lang daarna , is ook de Tente der Samenkomste , in welkers binnenfte vertrek, naamlyk het Heilige der Heiligen , die Arke duslang was bewaard ge- weeft, - • Benjamin Tudelenfis verhaald , (Inner- f - f». 43-) » d*£ '„ de Cbriftenen , toen ze in den Heiligen oorlog , de Ifmnelt„ ten (door welke hy de Uahmetbaanen verftaaO uit Rama verdreven hadden, Samuels lichaam , het welk aldaar , in de Joodfcbe Synagoge, duslang was bewaard geweeft , van daal „ naar Siloh zouden overgebracht hebben : en hem ter eere , „ aldaar eenen grooten en voortreflyken Tempel gefticht; die. „ ten zynen tyde noch , de Heilige Samuel te Siloh , toe„ genoemt wierd." Daar uit verneemt men , dat deze overlevering» , aangaande Samuels Graf te Siloh, reeds zeer oud zy hoewel we , voor deszelfs echtheid, niet duiven te pleiten- Mmm 4 Daarna » ,yn bellen , de l?ke des 'eréonds :n de Tabernakel , ran Siloh» jeweken.  Waarvan de oorza ke, aan de zonde» der inwoo neren dezer ftad , te wyten is, ■ j 9o8 Silob. ■weeft , van Silob , voor altoos weggeraakt * s en naar Nob , eene Priefterlyke ftad , in den ftamme Benjamin , verplaatft , gelyk te befluiten is , uit 1 Sam. XXI. 1 6. Na welken tyd , de Arke des Verbonds, alhoewel, na verloop van zeven maanden, uit het land der Pbiliftynen , te Kirjatbjearim , tp ruggekomen, (1 Sam. VII. i.)„ echter, nooit weder in de Tente der Samenkomfte is gefteld: des , die beiden altoos van elkander* afgezonderd gebleven zyn. , Wat de reden zy , waarom , toen de Arke des • V'.rbonds , door de Pbiliftynen geroofd was , ook de Tabernakel, van Silob verplaatft wicrde : daar over , . worden veelerly gillingen gevormd. Eenigen hebben gemeend , dat men denzelve , te Silob , niet vertrouwen konde , als of die ftad van te geringen tegenftand zou geweeft zyn, in geval van eenen vy- an- * Wanneer, en , by welke gelegenheid, de Tabernakel , van Siloh , verhuift zy , konnen we nift bepaalen : doch ' .waarfchynlyk is, niet lang na Eli's dood ; wiens uageUachte de HEER , wegens de zonden zyner Zoonen , inzonderheid, Hopbni en Finebas. van de Hogepriejïerlyke waerdigheid, geweerd wilde hebben. Zie 1 Sam U. 27-3Ó. Niemand denke, ten minfte , dat die Tabernakel, noch tot aan den tyd der regeeringe des tConings Sauls , te Siloh gebleken . en de dienft in denzejven , zoude waargenomen zyn. 'Er is ééne plaats , 1 Sam. XIV. 3. die, by aldien ze niet wel verftaan wierde ' eenige aanleidinge tot die gedachten geven zou : dewyl , iri onze Overzettinge , ftaat : Ahia , de Zoon Ahitubs , des broeders Ikabods, des Zoms Finebas , des Zoons Eli , was Priester des HEERE , (dat is Hogepriefier) te Siloh , dragende da Ephod: Want, men behoeft die woorden, Priester des HEERE , niet'tot Ahia zelve , betrekkelyk te maken , maar tot Eli 5 die weleer Hojepriejler te Siloh was geweeft : en kan de [voorden, naar den grondtext, gévoeglykft leezen : Ahia, de Zoon Ahitubs, des broeders Ikabods, des Zoons Finehas , des Zoons Eli, des Priesters des HEERE , te Siloh , droeg den Ephod. ->es, dees Ahia die's tyds alleen een gemeen iriefter , in Sauls eger, was. . '  Silob. DQ9 andelyken aanval: en , daarom , naar Nob overgebracht. Adrichomius fteld (Tbeatr. Terr. Santt. fol. io.) dut Silob, reeds terftond na Samuels dood, zy verwoeft geworden : doch , zonder bewys. Zelfs blykt daartegen , dat, in Jerobeam's tyd . die ftad noch in wezen gebleven was : dewyl de Profeet Abia , (dezelve van wien ook , i Kon. II. ao. en XII. 15. gefproken word,) toen te Silob woonde, en aldaar zyn buis had ; tot wien , Jerobeam zyne huisvrouw zond , om dien Profeet aangaande de krankheid zyns Zoons , te raadplegen. Zie 1 Kon. XIV. 1-4. De ftad Siloh is dan niet zp fchielyk verwoeft. Maar, uit de Heilige Schrift, is duidelyk op te maaken , dat de zonden haarer eigene inwooneren, deze ongelukkige verandering veroorzaakt heb. be : dat God , deswege , die ftad niet langer wilde , tot eene plaats voor zynen heiligen dienft , afgezonderd , laten : maar , eerft de Arke des V?rbonds , en daarna , ook het Heiligdom , .het welk door dezelve was verfierd geweeft , van daar wegnam . ten einde dezelve ftad , van alle voorrechten. van Godsdienfi, zoude beroofd zyn. Men kan , uit het fchandelyk bedryf van En's Zoonen, die te Silob het Prieftcrampt bedienden , oordeelen , hoe 't met het gros des volks zal gefteld geweeft zyn : - daar, de ervarenheid van alle tyden te wel geleerd heeft, hoe veel invloed , het gedrag der voorgangeren in Gods Kerk, op de gemoederen der gemeente, hebbe. Verfcheiden ftaaltjes van hunne verregaande buitenfpoorigheden worden tot hunne fchande aangetekend , 1 Sam. II. 12-&2. Uit den LXXVIII. Pfalm , ziet men ook , dat niet onder Eli's Zoonen alleen , maar onder het ganfche volk, in die dagen , het bederf ongemeen was doorgebroken : en word dit , aldaar , als eene oorzake , waarom de HEER dit Silob verlaaten heeft, onderfcheidenlyk opgegeven: want, zy Mmm 5 W*.  Het gebruik , dal Jeremia daarvan femaakt eeft, ter waarichouwinge van Jerufalerasinwooneren. 910 Siloh. verwekten den HEER tot toom , door bunne hoogtenen verwekten hem tot yver, door bunne gefneede beelden. God boorde bet en wierd verbolgen: en verfmaadde Ifraël zeer. Des, veruet Hy,den Tabernakel, te Siloh (door , naamlyk, de Verbonds • arke , op welke Hy , als zynen Troon, tuflchen de vleugelen der Cberubim , weleer zyneD Zetel hadde , uic dit Heiligdom , weg te nemen,) de Tente , die Hy tot eene wooninge gefteld had, onder de menjcben. Hy gaf zyne sterkte (die zelve Arke des Verbonds) in de gevangeniffe . en zyne heerlykheid , in de hand des wederpartyders. Zie vers 58 61. En , daarna : Hy verwierp de Tente jofepbs , en den ftam Ephraims , (in wel,;en , de ftad Silob lag) verkoos hy met: .maar hy verkoos , den ftam Juda en den berg Zion, dien hy lief bad. En by bouwde zyn Heiligdom , als hoogten , enz. vers 67—69. Met reden , dan, mogt de Profeet Jeremia, daarna , de inwooneren van Jerufalem , waarfchouwen, tegen het ydel vertrouwen , 't welk zy ftelden , op het voorrecht der Godlyke inwooninge, binnen hunne ftad, in deszelfs Tempel, als zy zeiden : des HEEREN Tempel,des UEEREN Tempel,des HEEREN Tempel, zyn dezen: even, of dit alleen een genoegzaame waarborge t'hunner beveihginge zoude verftrekken , by aldien ze anderfins , dien God, door hunne zonden, voortvoeren, te verbitteren. Hy wil, dat ze aan het onheil, dat dit Siloh overkomen was, zich zullen fpiegelen : en zegt: ga nu geen , naar myne plaatze , die te Siloh was ; alwaar ik mynen naam in bet eerft hadde doen woonen: en zie, wat ik daaraan gedaan hebbe , van wegen de boosheid myns volk Ifraëls. En ik zal, aan dit huis, dat naar mynen naam genoemt is, waarop gy vertrouwet, en aan deze plaatze, die ik u en uwen vaderen gegeven bebbe , doen , gelyk ik aan Siloh gedaan bebbe : dat is : Ik zal dezelve verlaaten.  sim. 911 > ten ' Zie Jer. VII. 12, 14. en Hoofdft. XXVI, 6. 'Ik 'zal dit buis ftellen , als Siloh : en deze ftad zal ik « (lellen tot eenen vloek , allen volken der aarde : we ke - bedreiginge , ieder weet ook dadelyk, beide aan : de ftad en den Tempel, door Nebukadnezar, vervuld te zyn. . Wat, immiddels, aan Silob, nadat ze yan haaren grootften luifter , de Godlyke inwooninge , beroofd I was , wedervaaren zy , is ons onbekend Uit het ] diep ftilzwygen der latere gefphied-fcbriften , zo des f baden-als des Nieuwen Teftaments. aangaande de! zelve zou men niet kwalyk oordeelen, dat die had, ] ter eene of andere wyze , verdelgt , en daardoor als geheel vergeeten zy : in welken gevalle , de yergeI Ivkinge , die de Profeet Jeremia maakt , (Hoofdft. VII 12, 14. en XXVI. 6.) tuffchen Silob en Jerufalem tin de bedryginge van derzelver lotgevallen, : haare volle kracht zoude hebben. _ Ten tvde van Hieronymus, was ook weinig of niets ' van deze' ftad in wezen. Hy fchryft daarvan , (Cmment ad Soph. 1.) vix ruinarum parva veftigia , m magnis quondam urbibus , cernimus. Silo , Taberna\\ culum £f altare Domini fuü : vix altaris fundamenta I monftrantur : dat is : Fan fteden, die weleer groot I geweeft zyn , kan men nu nauwelyks kleine puinhoopen i: ontdekken In Silob , voos eertyds de Tabernakel en 'j HEEREN Arke: en nu worden aldaar naulyks de grond' fteenen van den Altaar aangewezen. I Dat, echter , van dien Altaar noch iets zou te ; zien geweeft zyn , geeft hy te kennen , (in Epitapb 1 T.auW) zeggende : Quid narrem Silob , in qua , al tare dirutam bodieque monftratur ? dat is : Wat za ikverhaalen, vanïiloh, in welke, de verbroken aitaai t noch word aangewezen ? Benjamin Tudelenfis is me. ; de aldaar geweeft : doch , men kan niet befpeuren , £ dat toen, van de ftad zelve, iets was overig geble ' ven Daarna fchynt die ftad' verwoeft te zyn. En waren daarna weinige overblyfzeien daarvan te zien.  Gelyk ook noch heden. De plaatse "Buhim, ( ( PI2 Silob. ven : dan alleen de Kerke van den H. Samuel, Hy plaatft dezelve ftad III Parafangen, van Sunem, en II van Jerufalem : welke beide afftanden echter veel te bekrompen genomen worden. Weinigen der latere Bedevaard reinigers hebben de plaats, waar die ftad gelegen heeft, aangedaan : dewyl ze , wat, van den gemeenen weg , tuffchen Jerufalem en Naplofa , verwyderd is. Alleen, verhaaien fommigen , den berg van Silob , van verren gezien te hebben. De Ridder Fürer, is toch boven op dien berg geweeft : en heeft aldaar gezien , de Kerke, weleer aan den Heiligen Samuel toegeweyd; waarvan de Turken toen eene Moskèè gemaakt hadden , in welke zr niemand inlieten , zonder een gefchenk daarvoor te óntfangen. Ook, zag hy , aan den voet des bergs , eene Begraafplaats; in welke , men zeide , Profeeten begraven te zyn : gelyk ook de Hogepriefter Eli. Zie zyne 9ïeté - èefcbm&MIO, ttt fetó ©efobte £anb/ bladz. 255. Niet verre van Silob , fchynt geweeft, die plaatze Bochim , waarvan gemeld word , Richt. II. 1. 5 : bekend , door die verwytende en beftraffende aaw fpraak van den Engel des HEERE, tot het volk, wegens hun plichts verzuim; welke, van 's volks zyde, door een bitter geween , beantwoord wierd. Van daar , heeft die plaats, den naam Bochim , óntfangen : want , O'» (a rad beteekend , de weenende: weshalven, de Grieken, dit woord vertaaien door v.havd-pav ? en de Latynen, door Locus FlenriUM : dat is , de plaatze der weenende. Met deze beide naamen , zien we deze plaats , in de kaarte van .Jdricbemius , uitgedrukt ; die dezelve in den lamme Benjamins, naby Gilgal, field. Deredenen, iie ons bewegen, dit Bochim, naby Silob te brengen, :yn: eerft, dewyl (vers 4 ) de Engel deze woorden , ot alle de KiNDËREïdsRAëLs, gefproken had: derhal-  Lebona, Docb. 9r3 halven , in een tyd , wanneer al het volk faamvergaderd was : het welk driemaal 'sjaars gefchiede , ten tyde der gezette Feeften; die toen , nergens dan te Silob, gehouden wierden: ten twede, dewyl daarby verhaald word (vers 5.) dat ze aldaar , den HEERE offerden : ongetwyffeid brandoferen ter verzoeninge; welke , toch niet welvoegzaam elders dan te Hlob konden gefchieden , daar de Tabernakel was; waar by de groote brandoffer altaar ftond op welken deze offerbanden moeften aangeftooken worden. L E B O N A. Van dit Lebona vind men nergens iets vermeld, dan Richt. XXI. 19. alwaar , de gelegenheid der ftad Silob befchreven word , ten noorden van Betbei enz. en ten zuiden van Lebona, in het Hebreeuwfch (Lebonab). Hieruit volgt, dat Lebona ten noorden van Silob lag , omtrent op den weg van Bethel naar Siebem. Borchardus fchryft : (Defcript. Terr. Sana. Cap. VII. §. 21.) dat Lebona IV uuren gaans, van Siebem lag, op den weg, naar Jerufalem : zynde , in zynen tyd, een feboon vlek geweeft. De Heer Maundrell vond desgelyks, na vier uuren , zuidwaard van Siebem , gereift te hebben , Kaan Leban , aan de ooftzyde van een vermakelyk dal: en, recht daar tegen over , aan de andere zyde van dit dal , een dorp van dien zeiven naam. Hy meend, dat één van beiden, 't zy de Kaan of het dorp Leban, die ftad Lebona zy , welke , Richt. XXI. 19. voorkomt. Zie zyne Reis enz. bladz. 81. DOCH. Is een Stof. in de vlakte van Jericbo: op hetwell Pto De gelegenheidfan htbiM. Het Slot 'Decbi  waardoor aanmer- kelyk. Thxftèlis door Herodes gebouwd : en waar gelegen. 914 Doch, Phafaftis. Ptolemêus, zynen fchoonvader, den Machabeëfchèn vorft , Simon , benevens deszelfs beide zoonen „ Judas en Mathatias , verradelyker wyze om het leven bracht. Zie 1 Mach. XVI. i 1 -17. alwaar, dit Slot, Acok (Dook) genoemt word. Jofepbus noemt het zelve Axydiv (Dagoon) vid. Antiq. Lib. XIII. cap. 15. fol. 448. & de Bell. Lib. I. cap. 2. fol. 711. Borchardus plaatft het zelve , één uur gaans, van Phafellum , ( Phafaclis) ter ftinker zyde , naar het land van Tepna: (Tapphuak:) en pryft het zelve zeer, wegens zyne fchoone gezichten, over het ganfche land Gileads, enz. PHASAËLIS. ■ Was eene ftad , door Koning Herodes allereerft gefticht, in de vlakte van Jericbo, naar het noorden : en dus genoemt , ter eere van zynen broeder , Phas aöJ ; die , ter gelegenheid der verovering van Jerufalem , door de Partbers , was omgekomen. Jofepbus , die ons dit verhaald , (Ant. Lib. XVI. cap. 9. fol. 560.) doed daarby , hoe de aanleg dezer nieuwe ftad veroorzaakte, „ dat de landeryen daar „ rondom heen , die wel eer als woeft eh onbruik„ baar gelegen hadden , voortaan naar behooren „ bebouwd wierden , door derzelver inwooneren." By denzelven Schryver , word die ftad , Queafaov, genoemt: doch, by Stepbanus, (de Urb.) Ptolemêus maakt mede, van deze ftad meldinge,met den naam «(njA)f: en men vind ze , in zyne kaarte, (Afice Tab. IV.) geplaatft , noordwaard van Jericbo. Naar het bericht van Borchardus , (Defcript. Ter. Santï. Cap. VIL §. 23.) lag die ftad , drie uuren gaans , van den Jordaan, ter plaatze , waar de beeke Kritb haaren oorfprong neemt; die, door het  Arcbelais, Abelmebolab, 9*5 het geval des Profeets Elia , bekend geworden is* Zie 1 Kon. XVII. 2 6. ARCHELAIS. Archelais en het eevengemelde PHAsAëus, worden , by Jofepbus , (Ant- Lib. XVIII. cap. 3. foU 619.) als twe naaft by elkander gelegen fteden, faaiimen genoemt: gelyk ook, by Plinius. (Hiflor. Lib. \XllI. cap. 4.) De eerftgemelde Schryver zegt , (/. c. Lib. XVII. cap. 15- fol. 613.) dat Archelaüs ,' de zoon van Herodes, dezelve gefticht, en, [naar zyn eigen naam , genoemt heeft. Aangaande die beiden fteden, getuigt hy, dat ze, met verfcheiden Palmboffcben, zyn omringt geweeft. ABELMEHOLAH. De naame dezer ftad , is faamgefteld , van twe wobrden, ^7™'^: (Abel-Mecbolah ) dien de Grieken uitdrukken , 'A0e* mha» : (Abel Meoula ) en de Latynen, Abelmefiula. In de aanwyzinge der ugplaatze dezer ftad, verfchillen Eufebius en Hieronymus van elkander: want, alhoewel zy ze beiden plaatzen, in het vlakke veld ; (verfta des Jordaans.) fchryft, de eerfte, XVII en de twede, niet meer dan X mylen, van Scythopolis t ten zuiden : en wel tuffchen Neapolis en Scythopolis. (vid. Onom. ad voc. '\&i\pcKK*L) Dit laatft bygevoegde zal ons noodzaken , ten aanzien van dit verIfchiT, Hieronymus , in het gelyk te ftellen : want, * ware Abel-Meholab XVIII mylen , van Scythopolis, I gelyk Eufebius wil, zo zou die ftad, byna ter zeiver i.hoogte met Neapolis . gelegen hebben : en niet tus' fchen Neapolis en Scythopolis. Daaruit, ,is dan af te nee« Wat, van Archdüs, Is aan te merken. Van dezt (l»J word de gelegenheid aangewezen :  Én, by welke gevallen , dezelve in de Heilige Schrift ' voorkomt Salim; meer bekend , dan Enon, 916 Abél'Meholah, Énon by Salim. neemen, dac deze ftad , in Issaschars erfdeel, ge* legen hebbe. Die ftad verdiend aanmerking , om meer dan eene reden. Eerft , word ze aangehaald, in de befchryvinge van dac gedenkwaerdig gevecht , dac de Richter Gideon, mee 300 vrywilligers waagde, tegen het ganfche leger der Midianiten , het welk hy verfloeg en najoeg , tot de grenzen van Abel-meholah, boven Tabbatb. Zie Ricbt. VIL 22. 'er werden , terzelver gelegenheid , noch twe andere fteden genoemt : naamlyk,Beth-Sitta en Tseredai: doch, van welke, de gelegenheid,ten eenemaal onbekend is. Daarna, behoorde deze ftad mede , onder de fte. den dier XII Kreitzen, in welke Salomo, zyn gantfeh Ryk, had afgedeeld, en over elk beftelmeefters, ter bezorginge van den leeftocht , voor zyne Hof houdinge, aangefteld: want. onder anderen, was Bo'dnd over Tbaonacb enz. van Betbfean tot Abel Meholah. Zie 1 Kon. IV. 12'. Eindelyk , is dit zelvë Abel-Meholah de geboorteplaats des Profeets Elisa ; die om geene andere reden toegenoemt word , Elifa van Abel - Meholah. 1 Kon. XIX. itf. ENON by SALIM. Salim moet, zonder twyffel , ten aanzien haarer gelegenheid , meer bekend geweeft zyn , dan Enon : dewyl, naar de wyze van fpreken , in zodanige gevallen , altyd gebruikelyk , Enon , door de aanwyzinge van deszelfs nabyheid , by Salim , beduid en: bekend gemaakt word, Job. III. 23. Johannes dooptein Enon by Salim : dewyl aldaar veele wateren waren: het welk, in het Grieks, 'Ai»»» tyyvc tsv s Jofepbus en alle de onzen gemeend hebben: ...... „ maar , eene flad , naby Scythopolis, die, tot he„ den, den naam Salem behouden heeft. Aldaar, word ook gewezen , het Paleis des Konings Mel,i chizedek , door de wyde uitgeflrektheid der puin„ hopen i genoegzaam haare oude heerlykheid verj, toonende , enz." Alhoewel we dit laatfte j aan Hieronymus, niet willen toeftemmen: dat, naamlyk, deze ftad , Melcbizedeks Salem zou geweeft zyn , en niet Jerufalem, gelyk Jofepbus te recht gefteld had; nochtans , konnen we , daaruit overnemen , dat VUl mylen van Scythopolis , (dat is , iets min , dan 3 uuren gaans,) eene ftad geweeft zy , die oudtyds Salem, by de Grieken , 2«At)'^, (Salem) genoemt was ; met welken naam, dezelve ook voorkomt . Juditb IV. 3. en, waarvan,- men niet weet, waarom te twyffelen , of dit wel dezelve ftad zy 4 die alhier by Johannes, SaAeijw (Saleim) geheeten word: zynde gehouden, voor de geboorteplaacs, van Simon Zelütes , eenen der XII Apoftelen , vidi Relandi Paleft. pag. 978. Naar dit Salim, of Salem, word Enon omfchre Ven, als Enon bV Salim. Op welk onderricht var Johannes, Eufebius en Hieronymus hebben doorge gaan : en Enon mede VIII mylen ten zuiden , var Scythopolis, gefteld, by Salem en by den Jordaan (ad voc. 'av»k.) daar by voegende , dat die plaats ook in hunnen tyd, noch dus genoemt wierd. U. Deel. III. Stuk. Nnn V001 «ras ëchë lad, naby len jórlaan gelfr; ï«nj ■ Én e»«ü; by Salim ,! i i  Scbynt geweeft eene Fontein: in welke Jo hunnes doopte. ftynde, ten weften der Jordaan , gelegen. 918 Enon by Salim. Voornoemde Kerkleeraren bepaalen niet, of Enon eene ftad, of vlek, of dorp , of wat het moge geweeft zyn: fprekende alleen van eene plaatze. En, federt de aandacht der geleerden byzonderlyk gevallen is , op de wyze , hoe dit Griekfche woord , 'Atvav , by de Syrifcbe en Arabifche vertaalers des Nieuwen Teftaments, word uitgedrukt, zyn eenigen, van het gemeen gevoelen der voorige H. Landbefcbryveren , die Enon , ter navolginge van Adrichomius, voor een stad hadden aangezien, te ruggekomen. Immers, ziet men by hem , dien naam verdeeld, in twe woorden , welke , naar de letter overgezet , zouden betekenen , by den Syrifcben vertaaIer, in de Fonteine Jon, en, by den Arabifcben, in de Fonteine Nun. Beiden ftemmen ze over een,in de eerfte lettergreep (Syllabe) dezes woords, ('Ajvüjv,') 'Aiv, te houden, voorde Griekfche uitfprake van "t Hebreeuwfch woord VZ; (Ain) het welk een Fonteine beteekend: en , 't welk, met de volgende , faamgefteld (in ftatu ConftruSto) \V |'? (En jon) of, wel voegzaamer, iu |'? (En Nun) zonder zwarigheid zou konnen overgezet worden , door de Fonteine Nun : naamlyk , Johannes doopte, in de Fonteine Nun : dewyl aldaar veele wateren waren: dat is : dewyl deze Fonteine zeer waterryk was. Immers , dit gevoelen, heeft de Geleerde F. A. Lampe , (in Comment. ad b l.) met goede redenen bekleed ; die, zonder lang draalen, ook onze toeftemminge verkregen hebben. Hoewel we , geen noodzakelykheid vinden, met dien zeiven Heer , die Fonteine Nun , aan de overzyde der Jordaan, in het Landfchap Pereè', te plaatzen. Het tegendeel fchynt te volgen, uit vers q6. want, de difcipelen van Johannes, die daar ter plaatze , tot hem kwamen , onderfcheiden de landftreek over den Jordaan , van de plaatze , waar Johannes zich  Enon by Salim, Zarthan. 9*0 zich toen bevond : zy zeggen : Meefter, die met u was over den Jordaan , welken gy getuigenijje gaaft (bedoelende de Cbriftus) zie , die doopt : en zy komen alle tot hem. ZARTHAN. , Deze ftad moet mede, aan den Jordaan , gelegen hebben: doch, is teffens twyffelachtig, of men ze, aan den ooftlyken of weftlyken oever, dezer riviere te zoeken hebbe. Uit de befchryvinge van derzelver gelegenheid, die i Kon. IV. 12. voorkomt, zou men echter voor 't naaft befluiten ; ten weften der Jordaan : dewyl die ftad aldaar geplaatft word , by Beth-Sean en Jisreël. Doch, • als men,, 1 Kon. VIL 46 , inziet, alwaar Salomo gezegt word, de potten en andere gereedfcbappen, tot den dienft des heiligdoms, gegoten te hebben, in.de vlakte der Jordaan, tuffcben Sukkotb , en tuffcben Zartbana,. zo zou mei byna eer overhellen , om Zarthan tot den ooftlyker, oever te verplaatzen : dewyl, Sukkotb aan den ooft lyken oever lag. Adrichomius vond , ter dezer oor zake , geraden , om tweërly Sukkotb , een aan deze en een ander aan de overzyde dezer rivier | te ftel len. Allereerft, was die ftad voorgekomen, in hei verhaal van het droog worden der Jordaan , . te: plaatze, waar Ifraël, door den bodem dezer rivier in het Land Kanaan trok : Jof. III. 16 alwaar di aan eene opfcbortinge van den ftroom des waters, doo een Godlyk wonderwerk, word toegefchreven : want de wateren , die van boven afkwamen ftonden ftille : z\ rezen, op eenen hoop, zeer verre, van de ftad Adat af, die ter zyde Zarthan ligt. Dit, ter zyde Zat than kan men verklaaren, aan de overzyde van Zat ■tban :dus de Jordaan tuffchen die beide fteden liep. B] Nnn a a De ver» fchillende gedach-,. tenj aan- ; gaande de. ligplaats van Zar-, than., op»] gegeyea, 1 » r > I U  Van Beth fean , naderhandScythopolis , nu Baifan of Helfan , word de naamsbete kenijfe op gegeven: Eene ftad S>so Zarthan, Beth-Sean. v aldien men dan veronderftelle, dat de ftad Adam, aan den ooftlyken oever , gelegen hebbe; zo zou, daar door, het verfchil beiliib zyn : en men genootzaakt wezen , Zarthan , aan den Wefilyken oever te plaatzen : het welk , door de befchryvinge van deszelfs gelegenheid, uit 1 Kon. IV. 12. aangehaald, merkelyk word beveiligt. Aldaar , word de naam dezer ftad (Tzarthanah,) uitgedrukt: en, in de andere gemelde plaatzen ; fp??: (ZzartbanJ En men zou , zonder reden , twyfelen , of wel, daar door , ééne en dezelve ftad bedoeld wierde. BET H-S E A N. - Beth Sean is dezelve ftad, die daarna, met den naam Scythopolis, zeer bekend geworden is. Hoewel, de hedendaagfche Arabieren, die, (gelykmeermaalen aangemerkt is,) de gewoonte hebben , aan de fteden , de naamen , welke ze in de eerfte tyden gedragen hadden, weder te geven, dezelve ftad nu., met eene kleine veranderinge , Baisan en Beisan, noemen. Met den naam Beth - fean, word die ftad gezetlyk aangetroffen . in de Schriften des Ouden Teftaments: en aldaar (Betb fcbean), ook W n'? (Betb. fchan) gefchreven : het welk de Grieken b«»0H Betb • Sean. gelegen zy.,? Alle deze getuigenifferi, faamgenomen, geven genoegzaam naricht, aangaande de gelegenheid van Betb -fean : zonder dat men , van hedendaagfche Reizigers , (door welke , die plaats ook niet bezocht word,) eenige verdere onderrechtinge behoeft. Ondertuffchen , konnen we niet verby , nu ook eenige aanmerkingen te maaken , aangaande , den tweden naam, met welke , die ftad daarna meeft bekend geworden is, naamlyk Scythopolis. DatScythopolis dezelve ftad zy , die wel eer Beth-fean was genoemt , is men allereerft ontwaar geworden , uit de overzettinge der LXX, die, Ricbt. I. 21. alwaar gezegt word , dat die van Manajje, de inwooneren der ftad Betb-fean , (b«i8j{ teKoinoKieisg , dat is, de grootfteftad van Dekapolis. En, men weet, dat alle de fteden van dit zelve Dekapolis dit byzonders hadden: dat ze (gelyk we, daarna, in de befchryving van Dekapolis , nader zien zullen,) door Heidenfche volken wierden bewoond , en , na de wederkeeringe uit Babel, door de Joden, nooit hebben konnen bemagtigt worden. Zelfs hebben de Joden , van de inwooneren dezer fteden , veele bitterheden moeten uitftaan: waarvan Jofepbus . ten aanzien van Scythopolis , een byzonder voorbeeld aantekend , (de bell. Lib. II. cap. 19. fol. 814. & in vita fua fol. iooo.) Dat, naamlyk, de Heidenfche inwooneren dezer ftad, nadat ze de Joden , die daar binnen zich bevonden, eerft gedwongen hadden , de wapenen tegen hunne eigen landgenooten optevatten , hen naderhand , onder voorweadzel van zich op hen niet te konnén betrouwen , in koeien moede om 't leven brachten: verllaande 13000 derzelven. Dewyl men, uit Math. IV. 25. Mare. IV. 20. en VII. 31. verneemt, dat Cbriftus , in het landfchap Dekapolis , mede het Euanglie verkondigde ; zo.  Betb Sedn. , . 9^0 zo twyfelen we niet, of deze ftad Scythopolis, welke eei de eenige was , onder alle de 'fteden dezer landftree- z» ke, ten weften der Jordaan , en dus naaft by Galileë ^ gelegen , zal van die voorrecht geenfins misgedeeld w zyn. Daaruit is waarfchynlyk, dat onder de Joden, « die beneven de Heidenfche inwooneren , zich aldaar Jy bevonden hebben , veelen al vroeg de leere van do Cbriftas toegedaan zyn geworden. Immers is reeds ne in de eerfte eeuwen, eene bloeiende Chriften gemeente , binnen deze ftad , gefticht geweeft , die onder het opzicht van eenen Bisschop , ftond. Verfcheiden Biffcboppen van Scythopolis worden, in de Kerkelyke gefchiedfehriften , aangetroffen : als Patropbilus , Saturninus , Severianus , Tbeodofius, en Olympius ; die eenige algemeene Kerkvergaderingen der eerfte Chriften tyden, onderteekend hebben : gelyk ook verfcheiden andere mannen , onder de Chriftenen , beroemt geworden , binnen deze ftad geboo* N ren zyn: alsPaulinus, Bafilides en Cyrillus: naar de gantekening van den Heer Reland. (Paleftin. pag. 996 -998 ) Eenigen tyd daarna , toen Jerufalem tot een Patriarchaat verheven wierd , was Scythopolis , eene der drie Metropolitaansche Kerken , welke tot dit Patriarchaat behoorden , naamlyk van Palesttna Secunda (het Tvoede Paleftina.) vid. Car. a S. Paulo Geogr. Sacr. jol. 302. En , in den Heiligen oorlog, wierd de Metropolitaan dezer ftad, met den Aartsbisschoplyken titel begunftigt: en, aan denzelven , IX Biffcboppen , onderhoorig gemaakt. vid. Gul. Tyrius, de Bell. Sacr. Lib. XIV. cap. 12. fol. 324. Hoewel, de Aartsbiffcboplyke Zetel daarna , naar Nazareth verplaatft is. In het laatft van dien zeiven oorlog , is , echter, 1 deze ftad , door den beruchten Saladin , Kalif van ' Egypte , eenmaal geheel uitgeplonderd : vermits de^ inwooneren , alhoewel genoegzaam, van voorraad 1 en iwea :r ïmerlyk ge-, orden: eindestot een irtsbism, ver-' veni )och } in len Heili* en oorlog, erwoeft , :n nu ge-  heelteniei geraakt. Dothan] 3oor meer dan één geval, in de geweide gefchiedeniffe, bekend , 930 Betb-Sedn 3 Dotban. en wapenen, voorzien , mistrouwende aan de fterkte hunner ftad , dezelve , op het geruchte der aankomft van het heir der ongelovigen , met achterlatinge van alle hunne goederen, verlaten en naar Tiberias gevlucht waren : gelyk dezelve Schryver verhaald. (/ c. Lib. XXII cap. 26. fol. 569 ) Sedert dien tyd, was Scythopolis t'eenemaal vervallen : en vertoonde zich, als een gering fteedje, in de moeraffen gelegen, en van zeer weinige inwooneren voorzien : hoewel men , uit de overgeblevene flukken en brokken van voorige gebouwen , onder welke veele tnarmerfteenen gezien wierden, genoegzaam befluiten kon, dat ze geenfins van de minftaanzienlykfte fteden des Joodfchen lands geweeft ware. (vid. I. c. fol. j68). En , of aldaar , nu noch , eenige kentekenen eener flad voorhanden zyn , twyfele ik zeer : dewyl de Bedevaardreizigers , van dezelve , geen gewag maken. D O T H A N. De naam dezer ftad word, twederly wyze , gefchreven , by de Hebreen : pwi (Dothaïn) en i£n. (Dotban). In de Griekfche overzettinge leeft men, AmèoaijA.. By aldien , Eufebius en Hieronymus (ad voc. AaiS-ate/^) zich niet vergiffen , lag deze ftad XII mylen van Sebafte : (Samarie) en was dezelve noch , als een vlek, in wezen. Deze ftad moet zeer oud geweeft zyn : dewyl ze, reeds in de Aartsvaderlyke gefchiedeniffe , voorkomt. Zy was de ftad, alwaar Jofepb zyne broederen vond, als hy door zynen vader was uitgezonden, om naar derzelver welftand te verneemen : en , alwaar , hy ook , door diezelve broederen , voor flaaf verkocht wierd , aan een gezelfchap van Ifmaèïiti/cbe Kooplieden , die hem met zich voerden , naar Egypte, Zie Gen.  Dotban, Jifreël. 931 4 Gen. XXXVII. 17. Binnen deze ftad , bevond zich ook de Profeet Élifa, toen een troep Syrifche krygsiknecbten hem meenden te vangen ; doch , welke , ;||God met blindheid floeg, zo verre dat ze, door dien ■Jzelven Profeet, geleid wierden , tot zyn' eigen Ko-.ning Joram, binnen Samarie: alwaar, hun hec zelfve lot zou wedervaaren zyn , wat ze Elifa hadden Itoegedacht; waren ze niet door deszelfs voorfpraak, rilverloft geworden. Zie 2 Kon. VI. 13—23. In de gefchiedeniffe van Holopbernes , welke het 1 i Boek van Juditb befchryft, word Dotban dikwerf aan- ? ] getogen : Zie Juditb III. 13. IV. j, 6. VII. 3, t IVIII. 3. En uit alle deze plaatzen , kanmenbe-J | merken , dat het niet verre van Bethulie , ook naby ij Jisreël en Scythopolis, gelegen hebbe, aan eene nauj me doortogt van het Gebergte , (zonder twyfel Gil;\ boa) door welken , de weg naar Judeë liep. JISREËL. Men ziet, in de lyfte van Juda's fteden, ook eene ftad , die JisREëL genoemt word , en , Jof. XV. 1 5Ó. op het gebergte geplaatft; doch daarna nergensJ meer gedacht : weshalven men deze geheel onderfcheiden moet , van dit vermaarde Jisreël: hoewel, in den naam , zo van de eene , als de andere, geen verfchil te befpeuren is. Deze word , by de Hebreen , uitgedrukt, ™?:n: (Jizrehel.) by de Grieken, 'le£p*u: (Jezraël) en even dus in de Latynfcbe overzettinge JezraSl : hoewel onze Nederduitfcbe Taalslieden gemeenlyk daarvoor ftellen, JisREëL. Ten aanzien van de gelegenheid dezer ftad , kan men, uit de Heilige Schrift, niet veel meer ontwaar worden , dan datze , in het erfdeel van den (tamme Issaschar gevonden wierde: naar Jof. XIX. "* 18. rord ooit ermeld, 1 deApo* ryphe Beten. 'Er waren we Helen , Jis- eëli waarvan ieze in 'Jfafcbar ag, als mede aan  dien fiam behoorde en, niét aan Manaffe, ge lyk eenigen gewild hebben. 532 Jisreël. 18. als men, immers, leeft: hunni laridpaale (naarrri :lyk, der kinderen Issashars) was Jisrecla, en Chefullotb, en Sunem enz. zo mag men wel veilig vaft» ftellen, dit niet anders te willen zeggen, dan , dat Jisreël en alle. de andere daarna volgende fteden , binnen Iffafcbafs grenzen, mede begrepen waren. Eufebius en Hieronymus zullen dan beiden zich ver-j gift hebben , als zy , ( in Onom. ad voc. 'Itff'atocfl dezelve befchryven, als eene flad van Manaffe, waarl fchynlyk, tot die gedachten gekomen: dewyl, Jof. XVII. iö. die van Jofepb , (en in 't byzonder , zó] 't fchynt, die van Manaffe,) klagen , over de yzeren ■] wagenen, welke de Kanaaniten hadden, die te Betb. fean , en deszelfs onderboorige plaatzen , en die in bet dal Jisreël , woonden. Vermits nu Betb -fean aan Manaffe behoorde , (zie vers 11.) en diezelve ftad en Jisreëli alhier famen , in een en het zelve geval, eenswyze voorkomen ; kan daaruit lichtlyk het vermoeden gerezen zyn, dac Jisreël, zö wel dan Betbfean , aan Manaffe, onderworpen ware. Doch, zy hadden behooren op te merken , dat aldaar, niet,' j van de inwooneren der stad Jisreël , maar des dal* Jisreëls word gefproken : en , daardoor word gemeend , die grote vlakte , welke ailerwege , eenige : mylen verre, buiten de ftad.ywreëï, zich uitftrekte, doch , van dezelve , als de voornaamfte ftad , en genoegzaam in het midden gelegen , haaren naam ontleend had: gelyk deze vlakte, met den naam van Jisrecls dal , meermaalen voorkomt. Zie Richt. VI. 33. Hof. I. .5. Mendenke, derhalven, liever , dat die van Manaffe bevreeft geworden zyn, voor de yzeren wagenen , welke, behalven by die van Betb-fean , ook waren, by de inwooneren der fte-* den , die in Jisreëls dal lagen , als van Jibleam, Endor , Tbaanach , en Megiddo , die Jof XVII. 11. ils fleden van Manaffe befchreven worden.: zonder daï,  Jisreël. 933 d'at, daarom , de eigenlyke ftad Jisreël zelve , mede tot Manaffe gerekend wierde. Dezelve Kerkleeraaren hebben deze ftad, tuffchen Scythopolis en Legio , geplaatft : doch de mylen af-, ftands , van geen eene die'r beiden , aangetekend. Den afftand , tuffchen Jisreël en Scythopolis , zien We, in de Oude Jerufalimfche Reisbefcbryvinge, (Itin. Hierof. vet.) bepaald , tot XII- en , tuffchen deze ftad en Maximianopolis, tot X Roomfcbe mylen. In die gemelde Reisbefcbryvinge , zal de lezer , de ftad Jisreël , met haaren lateren naam , stradela , uitgedrukt vinden : en deze is herkomftig , van den Griekfcben naam 'EeStwAtx , (Esdraëla,) met welken, dezelve by Eufebius, (Onom. ad voc.'Vcfyoa'iK,') voorkomt: van 'EsSf^av, (Esdrelon,) Juditb IV. 6. VII. 3. Deze ftad moet, reeds ,• in' vroege, tyden * aanmerkenswaardig zyn geweeft : dewyl ze , 1 Sam. II. 9. zo byzonderlyk , word aangehaald , onder de deelen van Ifraëls Land , welke , door Abners toedoen , Isbofeth , na deszelfs vaders Sauls dood , tot Koning hadden uitgeroepen : want, by , (Abner) maakte hem , ten Koning , over Gilead , en over de Afcburiten , en over JisREëL , en over Epbraïm , en over Benjamin, en over ganfch Ifraël. Ook was Saul 5 niet verre van Jisreël , op het naby gelegen geberg^ te Gilboa , in den veldflag tegen de Pbiliftynen, om gekomen. 1 Sam. XXXI. 1-4. En word de ftad. in het verhaal dezer krygsbewegingen , meermaalei gedacht. Zelfs was eer de ftryd begon , by dez botb, we» gens zynen -»yn- . gaard, be-? rucht geworden^ t r 5 »' i  iJie, we; mg tyds daarna, gevolgt is, door d yslykfte üoedvergitt'mgen. $36 Jisreël. dezen wyngaard , naar het zogenoemde recht van verbeurtverklaaringe (confi/catiej der goederen , (het Welk aan de misdaad van gekwetfteMajefteit gehecht was ) zich te n.aaften Zie vers 2—16. Men begon reeds vroeg ontwaar te worden , dat deze daad, defmertelykfte gevolgen , na zich fleepen zou. Aan Acbab zelve , had de HEER , door den emond des Profeets Elia reeds voorfpeld, terzei ver tyd , toen hy de eerftemaal, naar dien wyngaard afgegaan was , om daarvan bezit te neemen : dat Hy, naar de wet der vergeldinge, deze onfchuld;ge bloedstorting, gelyker wyze , aan bem , zyne huisvrouw , en aan alle zyn nakomelingen zoude bezoeken. Zie 1 Kon. XXI. 17 — 24. En die zelve bedryginge is ook, trapswyze , en we! meeft , in , of by de ftad Jisreël , uicgevoerd. Jehu moeft hier het "werktuig worden dezer Godlyke wraakftraffe : want , na dat Achab in den ftryd , tegen de Syriers , reeds gefheu' veld , en deszelfs oudfte zoon en eerfte opvolger , Abafia , door eenen zwaaren val , om 't leven gekomen was,heeft deze Jehu,deszelfs tweden zoon, Joram , die naar Jisreël gevloden was , ten einde van eene bekomen wonde , in eenen tweden veldflag, tegen diezei ve Syriers , by Ramoth in Gilead, zich te doen genezen , buiten de poort, door eene pylfchoot gedood, en deszelfs lyk doen werpen , op dat zelve ftuk lands , het welk Nabotb , door Achab, zo trouwloos en onrechtvaerdig was ontvreemd geworden. Zie 2 Kon. IX. 15-26. Gelyk ook Jefabel . door bevel van dien zeiven Jehu uit een venfter van het Koninglyk Paleis , te Jisreël , naar beneden neêrgeworpen , op dit zelve ftuk lands , door de honden gegeeten wierd. Zie vers 30—37. Desgelyks , deed Jehu naar Jisreël overbrengen , de hoofden van' LXX van Jorarns zoonen , die, op zyn »anfchryven, te Samarie , door de oudften der ftad, wa-  Jisreël. 037 waren omgebracht. Zie '2 KonX. i—10: en, befloot alle deze bloedjlortingen , door het dooden van alle de andere bloedverwanten van Achabs genacht , die noch waren overgebleven , binnen Jnreel : als mede , van alle, die zelfs den Koning Achab waren toegedaan geweeft. Zie ww 11. Gelyk, dan, de ftad 'amarie , in de gefchiedeniffe, vermaard geworden is , door deszelfs veelvuldige verwoeftingen , en de ftad Sichem , door veelvuldige bongersnooden ; zo heeft dit Jisreël desgelyks eenen naam gekregen , door de yslyke bloedjlortingen, die'in, en by dezelve zyn uitgevoerd. Die laatftgemelde bloedjlortingen,aan Achabs huis, waren, echter, door bete, naar den Godlyken wille , volbracht : ten einde de eerftgemelde bloedjlortinge . van Nabotb en meer andere onfchuldigen , aan het zelve te wreeken. Onder deze voorwaarde, had de HEER , aan Jehu , den Koninglyken troon toegelegt : en hem dit , door eenen der leerlingen des Profeets Elifa, te Ramotb in Gilead , te verftaan gegeven ; die onder anderen "gezegt had : Ik hebbe u gezalft , tot Koning , over het volk des HEERE , over Ifraël: en , Gy zult bet huis Achabs uwes HEERE slaan dat ik bet bloed myner knechten , der Profeeten , en het bloed aller knechten des HEERE wreeken . van de band Jefabels. Zie 2 Kon. IX. i-io. Daarom, zien we ook, dat de HEER, Jebu's doen, van achter goedkeurd , zeggende : Daarom , dat gy welgedaan hebt, doende dat recht is in myne oogen , en hebt aan bet huis Achabs gedaan , naar alles , dat in myn harte was ; zo zullen uwe zoonen , tot het vierde gelid, op den troon Ifraëls zitten. 2 Kon. X. 30. Ongelet dit alles , bedrygt nochtans de HEER daarna , door den Profeet Hofea , Hoofdjl. i. 4 dc bloedschulden Jisrecls te zullen bezoeken over jehu') O00 3 bui Vermits,1 deze blotd(iortingen , door Je* bu , naar Gods bevel , gefchiedzyn: 7.o baard het eenige 1 Zwarigheid, hoe t  pod, da na, bedreigenkon, de Zelve te zullen bt zoeken. y/elke zwarigheid opge'.oft word i S>3« 'Jisreël. irbuis, Hoe zullen we dit opvatten ? Hadde de HEER gezegt, de Afgodery, te zullen bezoeken , over Je, hu's huis: dit zou geene zwarigheid vinden : vermits Jehu , alhoewel den Baals-dienft uitroeiende , (die Achab eerft onder Ifraël had ingevoerd,) echter , den dienft der Gulden kalven, te Bethel en Dan, naar • Jerobeams voorbeeld , bleef omhelzen : maar , hoe de bloedschulden Jisrecls konnen aangehaald worden , als de beweegende oorzaak , aan Gods zyde, om Jebus huis te ftrafren : dit baard den uitleggeren veel moeilykheid: want, door deze bloedschulden Jisreels, kan niet worden gedoeld , op defteeniging van den onfehu'digen Nabotb , te Jisreël. Deze onrechtvaerdige daad kon geen bloedfcbuld bi •engen op Jebu"s , maar alleen op Achabs buis; aan welk , de wrake reeds uitgevoerd was , en wel, door dien Jehu zeiven, Weshalven , door die benaaminge van bloedfcbulden , moet gezien worden op de menigvuldige bloedjlortingen , door Jehu zeiven , in en by Jisreël gepleegt , als hy alle de overgeblevenen van Achabs huis verdelgde : maar , hoe konden deze bloedftortingen, zo veele bloedfcbulden brengen over Jehu en deszelfs huis? en waarom zou de HEER. deze bloedfcbulden bezoeken ? daar Hy dezelve eerft bevolen en daarna goedgekeurd had ? * Wy konnen niet anders begrypen , dan, dat Jehu, alhoewel zyne daad , als daad , in zich zelve , onfchuldig was , nochtans , zich BEzoNDiGt hebbe , in,de omftandigbeden: vermits, hy alle deze bloedftortingen , niet uit een beginfel van vreze Gods , noch ter geboorzaminge van deszelfs bevel , begaan had : maar alleen uit heerschzucht : ten einde, door de ombrenginge van Achabs geflachte , zich meefter van den troon te maken. Ook , dat hy , in deze blocdvergietinge , veel verder gegaan hebbe , dan Gods bevel hem had toegelaten: vermits hy, immers, ber  Jisreël. »3° behalven, Joram, Jezabel, en alle Achabs nazaaten , ook Ahazia , den Koning van Juda , en deszelfs XLII broederen omgebracht heeft: a Kon. IX. 27. X. 13, 14. Onnafpeurelyk zyn doorgaans de Godlyke wegen, I in gevalle van ftr af oefeningen : en men heeft meer- a maaien bemerkt, dat die, welke God , tot werktui- ] gen zyner wraake, aan anderen , had gelieven te A gebruiken , daarna , zelve , wegens de trotsheid , heerfchzucht en wreedheid , met welke zy zich in die gevallen bezoeteld hadden, van God, op hunnebeurt zichtbaar zyn geftraft geworden. Hier van ftrekken, inzonderheid, ten voorbeelde, de BabyIoniers ; aan welke God , de mishandelingen, die ze, zynen volke hadden aangedaan , daarna , gewroken heeft: alhoewel, hy ze zelve tot werktuigen om zyn volk te ftrafren , gebruikt hadde. Lees daarvan Jer. L en LI. En 'er zyn meer dergelyke voorbeelden voor handen ; die , als ze , met het bedryf en daarna volgend wedervaaren van Jehu , vergeleken worden , de gemelde zwarigheid grootdeels zullen wegnemen. Dat JisREëL , daarna , van naam veranderd , en eerft EsdraSla en Esdrelon , daarna Stradela genoemt zy, is hier voor reeds aangeteekend. ■ In lateren tyd , geduurende den Heiligen oorlog, wierd ze, by de Latynfcbe of Wefterfche Cbriftenen, Parvum Gerinum (klein Gerinum) genoemt : zo als Wilh. Tyrius fchryft : (Bell. Sacr. Lib. XXII. cap. 5.6. fol. 569.) en was toen een vlek; het welk hy verhaald , eenmaal door den Egyptifchen Kalif , Saxadin , geplonderd en vernield te zyn. In de naby gelegen vlakte van Jisreël, toen noch, de vlakte van Esdrelon , geheten , hebben de twe vyandelyke legers , naamlyk , dat der Chriftenen en der Saraceenen , een' tyd lang, in elkanders gezicht, geftaan 1 O00 4 doch' ,n l 3oor ndere oorbeelen , beeftigt. Wat de la-: tere gefchiedeniffe van Jisreël veri meld. t  En,~ va de Fontei M > by Jureel. 'Achinoam diejisrecliiifche. ; 1 ] S 94e Jisreël. doch, zyn zonder flag te leveren, weder van elkander gefcheiden. 1 Het Chriften Leger had zich geplaatft , ;by een -zekere waterryke Fontein, niet verre van Jisreël, aan den voet van Gilboa's gebergte, ontfpringen de • die toen de FonteineTubania genoemt was: welke, zonder twyfel, dezelve is, die, 1 Sam. XXIX. 1, befchreven word , de Fonteine hy Jisrecl ; alwaar desgelyks , wel eer de Ifraëliten gelegerd zyn geweeft , voor den veldflag tegen de Pbiliftynen , by of op het gebergte Gilboa. Van deze Fontein, hadden de Cbriftenen niet alleen het voordeel van overvloedig water, tot hun onderhoud: maar, naar het verhaal , deszelven Schryvers (l. c. cap. 27. fol. 571.) zouden , zowel de Fontein, als de beeke , die Uit dezelve afvloeid naar den Jordaan , daar dezelve anderfins weinig of geen vifcb in zich hielden , geduurende acht dagen tyds, (binnen welke, de Chris., tenen aldaar zich neêrgeflagen hadden,) zo veel overvloed van vifcb hebben uitgeleverd , dat het ganfche leger , daar van , had konnen beftaan. Van deze Fontein by Jisreël gewaagt desgelyks Borchardus ; (Defcript. Terr. Sancl. C. VIL. §. 6, 7.), en vond, omtrent een boogfchoot van daar , op eene verheven plaats, de geringe overblyfzeien der oude ftad , Jisreël; waar van nauwelyks twintig huisjes waren ftaande gebleven. Toen was die plaats weder van naam veranderd : en wierd Charety genoemt. Een van Davids wyven , Achinoam , was van Jisreël oorfpronglyk. ' Zie 1 Sam. XXV. 43. en Noxd daarom doorgaans, de JisreSlitische , toegeïoemt. Hoofdft. XXVII. 3. XXX. 5. 2 Sam. II. 1. III. 2. Doch , welke der beiden fteden' JislEëi, waarvan deze in Iffafchar, en de andere in Juda lag , hier door gemeend werde : wie zal dit ;eggen ? ME-  Meroz. 94 ï M E R O Zf Men leeft , in het Lied , door Debora gedicht , ter gedachteniffe van Ifraëls zegepraal , over de Ka-' naaniten , in de vlakte van Jisreël , Richt. V. dat daar , vers 23, een vloek word uitgefproken , over Meroz; wie'r inwooneren niet gewild hadden, hunne Landgenooten , de Ifraëliten , in den ftryd , tegen Si/era, te helpen : vloek Meroz , (zegt de Engel des HEERE): vloek derzelver inwooneren , gedw riglyk: omdat ze niet gekomen zyn, ter hidpe des HEERE , ter hulpe des HEERE, met de helden. Dewyl , van dit Meroz , (in het Hebreeuwfch, fpj nergens raeérmaalen gedacht word , zo zou* men byna in twyfel ftaan, of een perjoon, dan eenej ftad of land , daardoor gemeend wierde ; ten ware, te gelyk gewag gemaakt was , van derzelver In-, woon eren. De Latynfcbe vertaaling verftaat daardoor een Land : Maledicite Terrje Merotz: dat is: vloeket het Land Merotz. Doch , met eeven het zelve recht, mag men denken , aan eene stad dezes naams ; die ergens daaromtrent , in die zelve vlakte , en naby het Jlagveld gelegen heeft. Des te meer, dewyl de Engel des HEERE de vryheid geeft, •om Meroz en derzelver inwooneren, wegens het verzuim van hulpe te bieden aan Ifraël, te vloeken. Immers , 'er waren meer anderen , zelfs geheele ftam» men, die desgelyks met dezen ftryd tegen de Kanaaniten , onder Jabi'ds veldheer , Sifera, zich niet bemoeid hadden: dan, deze worden, deswege alleen, door Debora, beftraft: als zy zegt, ten voorbeelde, tot Ruben : vers 16. waarom bleeft gy zitten, tuffchen de ftallingen , te boeren de bletingen der kudden ? enz. Maar , word Meroz der vervloekinge waerdig geOoo 5 acht., De ftad Aerox., vegens de. xfhartig>eid haarer nwooneen, -verdoekt ,  is', door een ge vol: van dezei vloek, daarna ge heel in vergerenheid gebracht. EET 4>42 ! Meroz, acht, wegens, dit niet komen ter hulpe des HEERE , dat is, van 'sHEEREN volk; zo moet in hun, het achterblyven min verfchoonbaar zyn geweeft, dan in de anderen. Die anderen, (zou men denken,) wa. ren , 't zy door den tuffchenbeiden vloeienden Jordaan, 't zy door afgelegenheid hunner woonplaatzen, 't zy door andere omfiandigheden , eenigermate verhinderd, om dus fpoedig te komen opdagen: maar, de inwooneren van Meroz hadden , vermits de nabygelegenbeid hunner ftad , geen reden van verzuim , dan alleen , de Lafhartigheid , die , in een geval , waaraan het algemeen welzyn des volks hing, geene verfchooning had : het welk hun , mitsdien , zodaniger vervloekinge waerdig maakte. Den naam, en de gedachteniffe dezer ftad (wat ;Ook, aan dezelve , moge overkomen zyn,) dus 1 t'eenemaal in vergetenbeid geraakt te zien , dat zy nergens meer , noch in geweide , noch in ongeweide Schriften , heeft mogen aangehaald worden : dit heeft men billyk te houden , voor eene uitwerkinge van dien gemelden vloek : want , ten aanzien, van die dus vervloekt zyn , word doorgaans aangemerkt, dat derzelver naam zoude worden uitgeroeid. VergeJykhierby, Exod. XVII. 15. Deut, XXV. 19. Pf. CIX. 13. Spr. X. 7, Ook, hebben Eufebius en Hieronymus , deze ftad , in hunne naamlyst, (Onomafticon) geheel verbygegaan. Men vind dezelve mede , in geen eene Kaarte , uitgedrukt : Zelfs niet , in die van Adrichomius ; die anders niet gewoon was , eenige fteden , hoe min zeker derzelver ligplaatzen bevonden wierden, van zyne Kaarte af te laaten.  Pag. 943 HET Vide HOOFDSTUK VAN GALILEË. In 't gemeen. Wy koomen , tot het Derde Deel van Palefti' na , naamlyk , Galilec' ; het welk de ganfche Landftreek, binnen den Jordaan, aan de Noordzyde toefloot : reikende tot aan Libanon* gebergte , waardoor het zelve , gedeeltclyk , van Syrië, en gedeeltelyk van Pbeenicie, wierd afgezonderd. Ten Weften, paalde het aan de Groote Zee: en ten Ooften, aan den Kleinen Jordaan , alsmede , aan het Meir , Cinneretb , van ouds genoemt , doch naderhand , naar die zelve Landftreek , de Zee van Galileë: gelyk het ook aldaar voor een gedeelte , befpoeld wierd , door den zogenoemden Grooten Jordaan. Ten Zuiden, ftiet het, tegen Samarie. Dus lag dit Landfchap , op de uiterfle grenzen des Joodfchen Lands : en verre , van de Hoofdftad Jerufalem. Men kan , uit Luc. XIII. 33 , befluiten , dat men drie dagreizen , nodig hadde , om uit Galileë tot Jerufalem te komen: ten minften, van dien oord, alwaar Jefus in Galileë zich bevond, toen hy tot zyne Leerlingen , van zyne reize naar Jerufalem fprekende, zeide : Ik moet heden, morgen, en den volgenden dag , reizen : want , bet gebeurd niet , dat een Profeet gedood word, buiten Jerufalem. Het is meer dan waarfchynlyk, dat dit Land, van deze gelegenheid, zynen naam ontleend hebbe. Immers , wierd deze naam , (welke reeds in de Schriften des Ouden Teftaments voorkomt, eer die verdee- lm* De gelegenheidvan Galileë. De betekeniffe vaq deszelfs naam,  De greótti dez.es Lands. 94+ De befchryvinge linge des geheelen lands, in Judeë, Samarie en Galileë, was ingevoerd,) by de Hebreën, ^ . (GaW,) en n£fy, (Galilab.) uitgedrukt. Zie Jof XX. 7.' 1 Zbw. IX. 11. 2 Kon. XV. 29. 1 Chron. VI. 76. Overeenftemmende met , (Galifoö,) in het meervoudige , , (Geliloth,) het welk zeer dikwyïs voorkomt , in de betekeniffe van de grenzen eenes lands. Zie Jof. XXII. 10, 11. Joel lil. 4. enz. Weshalven, nS lnj (Galilab,) niets anders zegt, dan zodanig een rfeeZ des lands , het welk , als het uiterfte , aan de grensfcbeidinge , ligt. Ter dezer oorzake , zouden we niet vreemd zyn , van te denken , dat dit zelve Galileë bedoeld werd . door ïo-xa-To? Tij. j^f, dat is, het uvi erste der aarde, of liever des Lands , verfta, des Joodfchen Lands, waarvan, Hand I. 8, gewaagt word: des temeer, dewyl dit aldaar faamgevoegt word, met de twe andere deelen van l'alejlina, Judeö en Samarië : want de Heiland zegt , tot zyne difcipelen : Gylieden zult myne getuigen zyn , zo te Jerufalem , als door geheel Juoië en Samakie en tot aan bet uitekste des Lanos De Griekfche Schryveren des Nieuwen Testaments hebben dien naam , hoewel van de Hebreen overgenomen echter, naar hunne tongval, eeniger mate veranderd . en denzelven r«AiA«!« (Galilaia) uitgedrukt. Zk Job. IV. 3, 4. Hand. IX. 31. enz. In de Latynfcbe overzettinge , leeft men , Gali- J.JBA. , Deze Landftreek. (voor zo verre zy met den naam van Galileë is bekend geweeft,) was kleinder, dan Judee : doch , ongelyk grooter , dan Samarie. De Lengte , van het Zuiden ten Noorden , behelsde , omtrent XX uuren gaans : doch, de breedte , van het Weften ten Ooften , zal FIJI, IX en aan de meefte plaatzen , X uuren gaans hebben konnen behaalen. Doch,  van Galileë. 945 Doch , 't fpreekt van zelfs , dat , als men geene grootere uitgejlrektbeid, dan deze, aan Galileë geeft, die landftreek alleen bepaald moet worden , binnen den Jordaan. Wen men , daar tegen , het gevoelen van den vermaarden Lightfoot volgen wilde , zo zou Galileë , in uitgeftrektheid , de twe andere gemelde deelen van Paleftina , verre hebben moeten overtreffen. Deze meend , dat ook de Overjoreaansche Landstreek , en zelfs dat gedeelte, 't welk het eigenlyk gezegde Perec genoemt was , onder den naam van Galileë, mede begrepen wierde. Vid. Ejus Oper. Tom. II. fol. 472. De redenen , door dien Schryver , ter beweeringe van zyn gevoelen aangehaald, zyn wel veele in aantal , maar naar het oordeel van anderen, van weinig kracht: en zouden , zonder moeiten konnen beantwoord worden; zo we niet beducht waren,dat, dit ftuk voor ftuk te doen, eene al te brede uitweidinge geven zoude De Heer Reland heeft , eenigen dezer bygebrachte redenen, bondig wederlegt, Paleftin. pag. igi. Ondertusfchen , zien we ons gevoelen , wel meeft , met het geen de Heilige Schrift van deze landftreek a3nteekend, overeenftemmende. Hiervan , is onder anderen een bewys , Luc. VIII. 26. alwaar het land der Gadareenen, dat is , het ommeland der ftad Gadara, over den Jordaan gelegen , gezegt word . tegen over Galileë , te zyn : en dus van Galileë onderfcheiden. En , wy worden nader daar in bevestigt, door den Joodfchen Gefchiedfchryver , Jofepbus. AI wie , deszelfs befchryving van Galileë, (de Bell. Lib. III. cap 2. fol. 853.) onbevooroordeeld leeft, zal erkennen moeten , dat hy deze Landftreek , van Pereë, duidelyk wil onderfcheiden hebben : daar hy , onder anderen , zegt : dat , by „ aldien iemand , Galileë, in uitgeftrektheid., kleis, ner achten mogte, dan de Landftreek over den Hetwelk alleen, ten Weften ier Jordaan be(lotenwas. m  Het was Terdeeld, in Opper en Nedej Galileë. 94.6" E)e befchryvinge „ Jordaan , hy het zelve nochtans, boven de an,, deren , zal verheffen moeten , wegens deszelfs voortreflykheid : dewyl Galileë over al vrucht„ baar: maar de Landftreek over den Jordaan , aan „ veele oorden bar en woeft was." Alle de Heilige Landbefchryveren koomen overeen , in deze Landftreek te verdeelen, in Opper- en , Neder-Galilec. Jofepbus , was ons daarin voorgegaan ; die (de Bell. Lib. HL cap. 1. fol. 832.) daarvan gewaagt, en zelfs de grenzen binnen welke , ieder dier deelen beperkt was, onderfcheidenlyk aanWyft: hoewel we, van deze naukeurigheid, meer nut zouden getrokken hebben , by aldien de fteden en vlekken , ter dezer gelegenheid door hem aangehaald , aan ons beeter waren bekend geweeft. Nu, zal derhalven wel niemand , op dit naricht van Jofepbus, durven onderwinden, de grensfcbeiding, tusfchen die beiden, in een Kaarte af te baakenen: doch, zo veel weet men , dat Opper Galileë , het Noordelyk- , en Neder Galileë, het Züidelyk deel dezer Landftreek , befloeg. De reden, die men daarvoor heeft, is , dat de Jordaan langs de ooftelyke grenzen van Galileë ftroomende , zynen weg , van het Noorden naar het Zuiden neemt: want, naar den ftroom der rivieren , is de onderfcheidinge der Landftreeken , in Opper- en Neder-, (zo veel gezegt als Boven- en Beneden deel) doorgaanfch ingericht *: derwyze , dat men, in vooronderftellinge , dat de ri- viê' * Hier van, weeten de aardrykbefchryveren verfcheiden voorbeelden by te brengen. Dus, word het Aartshartogdom Ooftenryk, naar den loop der rivier den Donau, in Opper- en Neder Ooftenryk verdeeld: Silefie, desgelyks , naar den loop der rivier , den Oder: Lausnits , naar de Spree: De Elfus, naar den "Rhyn. Dus onderfcheid men ook , onder ons, naar den loop der rivieren, de Opper- en Neder Betuwe, Opper- en Neder lïkyn* hnd enz.  van Galileë. 94? vieren altyd , van eenen bogeren naar eenen lageren grond , afdalen , dat deel, het welk nader by derzelver oorfprong ligt, het Opper- en het ander, nader by derzelver uitwateringe , het Neder-deel, gewoon is te noemen. Hoewel we , als eene twede reden dier onderfcheiden benaminge, wel willen toegeven , aan Lightfoot (Oper. Tom. II. fol. 578,) de verfcbillenheid van grond : vermits , naamlyk, Opper-Galileë , meer in hooge bergen , en Neder» Galileë, in laage en effenbaare vlakten, beftaat. Gemelde Jofepbus is zo min fpaarzaam , ten aanzien van Galileë, dan , van de andere deelen des Joodfchen Lands, in het gebruik van bewoordingen,' welke dienen, om de vruchtbaarheid van deszelfs 'grond, breed uit te meeten. Zo eeven , is daarvan reeds, iets in het voorbygaan aangemerkt. Hy zegt daarvan verder: (l. c- fol. 833.) „dat, den „ inwooneren van Galileë, nooit eenig gebrek over- kwame : dat de landen overal van het belle foort ,, en zeer vruchtbaar waren , en met allerlei foort „ van boomen dicht bezet : zo verre, dat die ander,, fins weinig liefhebbery tot den landbouw hadden, door die ongemeene vruchtbaarheid , tot denzel- ven moeften aangemoedigt worden : ja dat ook, „ nergens, in deze geheele Landftreeke , één ledig „ hoekje gelaaten wierde. dat dezelve overal „ bebouwd wierde , en overvloeiende ware , van ,, allerlei vruchten enz." En , wy geloven , dat Jofepbus waarlyk niet te veel zegt: als men let , op de voorige grondsgefteldheid van Galileë; die daarna zeer droevig , daar en elders , ten kwade gekeerd is. Door deze ongemeene vruchtbaarheid , kon Galileë eenen genoegzaamen voorraad van levensmidde-. len toereiken, aan een groot getal van Inwooneren. Toen dit deel van Kanaan , door Jofua., onder de ftarn- T.O hei iéa als het .nder, wa-f ren onge*. neen vrucht^ Van dé lammen, die in GaJ KW, hun erfdeel  óntfangen hadden , zyn, fe dert derzelver gevanglykewegvoeringe.zeerweinige in hun vaderland gebleven. En, van deze gevanglykweggevoerden, noch veel weiniger naar het zelve te rugge gekeerd. 048 De befcbryving ftammen Ifraëls , verdeeld wierd , bekwamen vier ftammen, binnen het zelve, hun erfdeel: naamlyk,1 Issaschar, Aser, Zebülon en Nephtali. .Doch, dezen wierden reeds zeer vroeg, onder de regeeringe van hunnen Koning, Pekab, door den Aflyrifchen Koning , Tiglath Pilefer , naar Affyrie weggevoerd. Zie 2 Kon. XV. 29. Welk lot, eenige jaaren later ; ook den overige ftammen van Ifraëls Ryk, door Salmanezer , overkomen moeft, 2 Km. XVII. 3 - 67 'T is, echter, bekend, dat eenige weinigen van het armfte en geringde foort van volk, van deze gevanglyke wegvoeringe verfchoond , in hun vaderland ge* lieven zyn ; die hunne bezittingen aldaar behouden, en , door den tyd , hunne geflachten voortgeteeld hebben. Men weet verder, dat van "het nakrooft der gevanglyk weggevoerden naar Affyrie , een zeer klein getal, en zelfs ongelyk minder, dan die aldaar waren achtergelaten, naar deze ge weften te ruggekeerd zy: alhoewel, de verleende vryheid, door den Koning Cyrus, algemeen en hun, zo wel dan dien van het Ryk Juda , was betreffende. En deze weinigen fchynen, daar beneven, onder die van het Ryk van Juda zich vermengt , en in de fteden van Juda of Benjamin , zich neêrgezet te hebben. Waren deze wedergekeerden veel meer in aantal , en tegelyk meer beluft geweeft , om hunne oude woonplaatzen weder te betrekken ; zo zou Galileë, zo wel dan Judeë, weder, door haare eigen inboorlingen , zyn bevolkt geweeft: en zelfs meer, dan Judeë: want, vermoedelyk, zouden niet alleen die ftammen , welke in Galileë t'huis hoorden, naamlyk Iffafcbar, Afer, Zebulon en Nepbtalim , maar ook de overgeblevenen der andere X ftammen Ifraëls, als Epbraïm, Manaffe, Dan enz. dis binnen den Jordaan, in het Landfchap Samarie , wel eer gewoond hadden , veel liever , naar  van Galiléh , 949 naar Galileë , geweken zyn , dan onder de Samart' taanen , die toch by al wat Israël genaamt wierd j ten allen tyde zeer gehaat geweeft zyn i te willen woonen: Doch , dit dus niet zynde ; is Galileë'j federt de t'onderbrenginge van Israëls Koningryk , door zeer weinigen van haare oude bezitteren bevolkt gebleven. Des niet te min, heeft het, de Landftreek Galileë, nooit ontbroken, aan inwooneren: want, terwyl, federt de eerfte gevanglyke wegvoeringe der Ifraëliten , door Tiglatb-Pilefer , de weinige overgeblevenen niet genoegzaam waren geweeft , om alle de velden te beredderen , en , mitsdien , de meeften derzelver onbebouwd zouden gebleven zyn; zo hadden verfcheiden vreemdelingen der naaft bywoonende volken , inzonderheid, der Syriers en Phoeniciers , binnen de grenzen dezer landftreeke zich neêrgezet, en , de door de eigen inboorlingen verlaaten fteden en vlekken, begonnen te bevolken: het welk hun , in dien verwarden toeftand van zaaken , door niemand konde verhinderd worden. Deze waren dezelven , over welke de HEER klaagt, door den Profeet Jeremia Hoofdft. XII. 14, hen noemende : Zyne booze nabuuren , die zyne erffenisse , hadden aangeroerd , welke Hy zynen volks Ifraël erflyk ingegeven bad. Dus droeg 't zich toe, met Galileë, ter zeiver wyze , als met Samarie, hei welk door de Cbuteën was ingenomen : gelyk ook Judeë, door de Edomiten. Zie Ezecb. XXXVI. 4, 5. Den Joden, in Judeë , was het noch gelukt, de Edomiten , by hunne wederkomft uit Babel , ty< dig te konnen uitdryven , en onder het jok breri gen : gelyk we hier voor , (bladz. 36-38.) geziei hebben. Maar, de weggevoerden der ftammen Ifraëls aan welke de Landftreek Galileë weleer behoord had naar hun vaderland niet te ruggekeerd zynde; zo ont II. Deel. III. Stuk. Ppp bral Daardoor.? is deze Landftreek^ na dien tyd, door verfcheiden vriem* de volken i bewoond geworden: l 1 (  en wierd meer vervuld van inwooneren , dan eenig anjer gewefi van Valestka. 950 De befchryvinge brak het, den weinigen overgeblevenen, aan magt en moed, om deze vreemdelingen desgelyks te doen verhuizen ; die daarom deze landftreek voor altoos ingehouden hebben. Van zodanige vermenginge van verfcheiden volken, in Galileë, fchryft ook Strabo: (Geogr. Lib. XVI.) Hebbende te vooren aangemerkt, „ dat geheel Pa,, lejlina , grootdeels , door vermengde volken be„ woond wierd : inzonderheid, door Egyptiers, A„ rabieren en Pbceniciers; zo vervolgt hy : el s-roi ,, yoeo of'rij r«AiA«i«v ê^ovrgf: dat is : want , zoda,, nigen zyn ook die, welke Galixec bezitten." Men mag , met den Geleerden Mafius , (in Jof. XIIL 2, 3.) denken, dat niet alleen de vruchtbaarheid dezer Landftreeke , maar ook de zucht tot den Koophandel, waartoe Galileë , zo door de Groote Zee , als door den Jordaan, zo zonderling wel gelegen was , verfcheiden dezer vreemdelingen , van tyd tot tyd, langs hoe meer derwaard gelokt hebben : waar door het meer opgevuld van inwooneren geworden is , dan de andere deelen van Paleftina : ja meer mogelyk , dan eenig Landfchap , in de ganfche waereld. Van deze volkrykheid van Galileë , fchryft Jofepbus. (de Bell. Lib. III cap. 2. fol. 833) Zeggende, „ dat daarin veele fteden gevonden wierden : en dat, ,, wegens den overvloed van alles , zelfs de menigte ,, der vlekken, zo fterk bevolkt was, dat het geringfte vlek , meer dan 15000 landlieden in zich ver„ vatte." Hoewel we niet ontvynzen konnen, dat die begrootinge van 15000 , en wel in de kleinfte en veringfte vlekken , wat zeer ongelooflyk voorkomt. Weinige fteden van ons volkryk gemeene beft , konnen zo veele inwooneren tellen. Doch, men houd Jofepbus wel meermaalen verdacht , dat de liefde tot zyn vaderland hem de zaaken wat te breed doed uitmeeten. Hier  van Galileë. 051 Hier ontdekken we de reden , waarom Galileë, by den Profeet, Jef. VIII. 23 , Galilec der Heide- : nen genoemt word : in het Hebreeuwfch , D,.130 ^'/i' (Gelil haggojim) dat men ook zou konnen vertaaien, : Galileö der volken : (vergelyk Matb. IV. 15.) dewyl, naamlyk, eene menigte van vreemde volken,: deze Landftreek , in dien tyd , reeds bezet hadden., Galileë der volken, wil dan niet zo zeer zeggen, het volkr-ïke GALiLEë; gelyk wel fommige uitleggeren dit begrepen hebben: dan wel, Galileë, dat uit veelerlei Joort van volken beftaat: en heeft die benaminge haar opzicht, niet alleen tot de eigen inboorlingen, maar, voornaamlyk, tot de vreemdelingen. Waarmede dan zeer wel overeenftemt, de benaminge van r«AiA«/« 'AAAo v'awv , dat is, Galileë der vreemdelingen ; welke voorkomt, 1 Mach. V. 15: aldaar, verhaald de Schryver ook , van den overlaft en onderdrukkingen , die de inwooneren , van deze vreemdelingen , moeften uitftaan : doch welke hun, door den Machabeëfchen Vorft, Simon, ryklyk betaald gezet wierden : want, Simon trok , naar Galileë, en by deed veele veld/lagen , tegen de Heidenen , en by vermorfelde de Heidenen voor zyn aangezichte , en by vervolgde ben , tot aan de poorten van Ptolemais enz. Zie vers 51-23. Ondertuflchen word deze bynaam, Galileë der volken , by de meefte H Landbefcbryvers , met eene zekere bepaalinge opgevat: en zyn zy dan noch niet eensgevoelende, ten aanzien van welk deel, in 't byzonder , daardoor gemeend werde. Lightfoot heeft gedacht (Oper. Tom. II. fol. 472.) dat die benaminge zag op de landfireeke, aan geene zyde des Jordaans, tegen over Galileë. Doch , dewyl we hiervoor bewezen hebben , dat al wat ooit met den naam van Galileë is bekend geweeft , binnen den Jordaan befloten was , zonder zich uit te brejden over eenig Ppp a deel Om die-; ,elve reien , wat leze landtreek , net den ïaam van jdileë der volken , wekend. En hoewel die benaamingebepaaldelyk, by fommigen , word opgevat:  Voor- naamlyk, met betrekkingetot Opper Galileë. Zo kan men, uit fef. VIII. 13. niet anders befluiten , dan dat geheel Galileë daardoor verfcunwerd. P52 ' He befchryvinge deel der Landftreek:, aan geene zyde dezer riviere; zo behoeft deze gedachte nu geene verdere weder- legginge. Anderen willen daarom liever volgen, Eufebius en Hieronymus , die (in Onom. ad voc. r«a(W«) dezen naam alleen willen toegepaft hebben , aan OpPER-GALiLEë , allernaaft gelegen by de ftad Tyrus : en wel byzonder , op het Landfchap eertyds Gabul genoemt, het welk Salomo, met deszelfs XX fteden , aan Hiram , den Koning van Tyrus, fchonk, voor de bouvojloffen, welke deze, tot den Tempel te Jerufalem, geleverd had. Zie 1 Kon. IX. 11-13'. En, in deze omftandigheid, hebben zy ook alleen ge* zocht, de reden der benaminge van Galileë der volken : vermits dit deel van Galileë , federt die gedaane gifte , door'vreemde volken , meeft Tyriers , onderdaanen des Konings Hirams , ingenomen en bezeten wierd. De Geleerde Heer Vitringa is mede , van die zelve gedachten , niet vreemd : willende , bepaaldelyk, het noordelykst deel van Opper Galileë, GALiLEë der volken , genoemt hebben: of, den uiterften zoom dezes lands, beginnende, van het Meir Samocbonitis, en eindigende, by Pbosnicie, omtrent de ftad Tyrus : dewyl , dit deel , in 't byzonder , naaft paalde , aan de Landen der Heidenen , en deszelfs inwooneren wel meeft,onder die volken, zyn vermengt geweeft. (Vid. ejus Comm. in Jefaiam: ad h. I.) De aangehaalde plaatze Jef. VIII. 23, zal, echter, (dewyl ze de eenige is, alwaar die benaminge in de Heilige Schrift voorkomt) , beft befliflen konnen, of, en in hoe verre , zodanig eene bepaalinge dhier gevorderd werde. Wy konnen uit dezelve liet anders zien , of die benaminge van Galileë der volken flaat , zo wel op Neder- dan op Opper-GaULEë. 'sProfeets oogmerk is toch , te beduiden,. ' dac  van Galileë. 953 dat de inwooneren der landen, die wel eer den ftammen Zebulon en JSaphtali behoord hadden , vermits, deze de eersten door hunne vyanden, de Affyriers, waren benauwd en gevanglyk weggevoerd geweeft , (2 Zot. XV. 29) ook daarna, de eersten zouden zyn , die by 's Heilands komft , met de verkondiginge van het Euangelie , verwaerdigt wierden. De Profeet zegt : Het Land , dat beangftigt was, zal niet ganfcb verduijlerd worden : gelyk Hy bet , in den eerfien tyd , veracbtelyk gemaakt beeft , naar bet Land Zebulon aan, en naar bet Land Naphtali aan, alzo beeft by het,. in bet laatfl, beerlyk gemaakt, naar den weg Zeewaard'aein gelegen, over den Jordaan , aan Galileë der Heidenen of der volken. En, dat dit heer lyk maken voornaamlyk ziet, op de beftraalinge van deszelfs inwooneren , met het Euangelielicht , blykt onmiddelyk , uit Hooftft. IX. 1. Het volk, dat in de duijlerniffe wandeld, zal een groot licht zien : en die, welke woonen, in bet land der fcbaduwe des doods, over dezelve, zal een licht fcbynen. De echtheid dezer uitlegginge word voldongen , door de aanhaalinge dezer voorzegginge , by Mattbeus, Hoofdft. IV. 12 — 16. en wel, der wyze, dat hy deszelfs vervullinge fteld, in den tyd toen Jefus , kwam woonen , te Kapernaum , aan de Galileëfche Z.ee gelegen , en Hy, daar rondom heen , in de Landftreek aan die zelve Zee gelegen , het Euangelie predikte. Ten einde de overeenftemminge der vervullinge , met de voorzegginge , des te klaarder te vertoonen , zegt de Euangelift vooraf: dat Kapernaum gelegen was, aan de Zee , in de landpaalen van Zabulon en Nephtalim : welke beide ftammen , in de voorzegginge van Jefaia , mede waren aangetrokken : en voegt daar by : dat Jefus te Kapernaum kwam woonen , 'opdat vervuld zoude worden bet geen gefprokmis, door Jefaia, den Profeet, zeggende: He\ Ppp 3 lam welke voorzegginge nader opge-i delderd , en nier do vervullinge vergelekenword. I  P54 He befchryvinge land Zabuxon en bet land Nephtalw , aan den voeg. der Zee , over den Jordaan , Galilec der volken : Het volk , dat in de duifterniffe zat , beeft een groot licht gezien enz. De lezer bemerkt, derhalven, dat, vermits Galilec der volken, alhier betreklyk word gemaakt , tot het land der beide ftammen , Zabulon en Nepbtalim , die benaminge , niet tot Opper Galileë alleen, gebracht kan worden , maar, met eeven het zelve, recht, tot Neder-Galileë: dewyl, de grensfcheidinge tuffchen die beide ftammen , omtrent door het midden van Galileë liep. Door dien weg der Zee, word alhier de oever der Zee verftaan : naamlyk , der GALUFëscHE Zee , die de. beide ftammen , Zabulon en Nepbtalim , gedeeltelyk befpoelde , en, aan welke, de ftad Kapernaum, op degrensfcheidinge tuffchen die beiden , gelegen was. Dit denken we des te meer , dewyl, met die zelve Zee , de Jordaan faamgevoegt word: zynde bekend, dat deze rivier de Galileëfcbe Zee doorftroomd, aan de noordzyde dezelve in en , aan de zuidzyde , weder uitlopende. De Profeet gewaagt byzonder, van het land, over den Jordaan : T7?!D : het welk beteekend, aan geene zyde dier rivier. Dit heeft Mattheus, in het Grieks , ?rép#v ts 'Iop^a'ua , uitgedrukt. Het is niet te verwonderen , dat de Geleerde Lightfoot (l. c.) hierop voornaamlyk zich beroept, om te beweeren , dat de Landftreek , over den Jordaan, met den naam van Galileë der volken , van ouds bekend geweeft zy : dewyl dit dus onmiddelyk aan elkander vaft gehecht word ; over den Jordaan , aan Galileë der volken. De Geleerde Heer van Alpben meende, (in zyne Bylagen tot den eerften Brief van Petrus , bladz. 332.) dat men dit , "W, zou mogen vertaaien , aan den oever der Jordaan of langs den Jordaan, zonder bepaalinge , 't zy aan deeze-, *t zy aan geene zyde ,• dewyl die zelve ipreekwyze , Jof. XII.  van Galileë. 95 J XII. vers i. van de ooft- en vers 7. van de nxeftzyde des Jordaans , gebezigc word : en , om die reden , eerft , aan geene zyde , en daar na, aan deze zyde door de onzen , vertaald. Doch, men zou , naar de gedachten van Cellarius (Geogr. Ant. Tom. II. pag. 401.) de gemeenfte beteekeniffe dezer fpreekwyze , zo als onze Overzetteren dezelve uitdrukken, over den Jordaan , ook behouden konnen: en aanmerken , dat die twe uitdrukkingen , over den Jordaan en Galileë der volken , by elkander geplaatft worden , niet by wege van famenvoeginge, maar by wege van onderfcbeidinge der eene , van de andere: des te meer, dewyl die twe uitdrukkingen , in den Grondtext , door den grooten accent, Sakepb , van elkander worden afgezonderd- Wy houden derhalven ftaande , dat geheel GaLiLEë, dat is, niet alleen het Opperfte- maar ook het Benedenfte deel, vanouds, Galileë der volken , genoemt zy : om geene andere reden , dan wegens de menigte der famenwoonende volken , binnen de grenzen dezes landfchaps : naamlyk, behalven de nakomelingen van Ifraëls geflachte, (die men, voor deszelfs echte inboorlingen, heeft te erkennen,) ook veele Keidenen; die van tyd tot tyd , in het zelve zich hadden neêrgeflagen. De eerftgemelden zullen, echter , in vergelykinge met de vreemdelingen , de geringften in aantal, hebben konnen opleveren. En, alhoewel dezen, met de Joden, die in het eigenlyk Judeë woonden , als men hunnen oorfprong gaadeftaat, één en het zelve volk waren ; daar by , mei hen , één en denzelven Godsdienfi bekleeden en betrachtten ; zo kan men echter niet ontdekken , dal zy ooit, met den naam van Joden , zyn bekend ge weeft. In de Schriften des Nieuwen Teftaments worden ze , als Galileürs , van de overige Joden Ppp 4 di De Galt-' leërs worden altoos, van de andere Joden , onderfcheiden. 1 )  En waren , om verfcheiden redenen , by de Joden, in minachtinff; 1 l < ( 1 f a o ji J d w U »! tl »» P5ö De befchryvinge die te Jerufalem , en daar rondom, zich bevonden, doorgaans onderfcheiden. Zelfs , waren de Galileërs , by de andere Joden , meerderdeels , byna zo zeer , dan de Samaritaanen a veracht en verfmaad : 't zy , (gelyk fommigen wiïlen,) dewyl zy by hen gerekend wierden , voor aframmelingen der Samaritaanen : 't zy , (dat waarfchynlyker luid) dewyl de Galileërs , door hunne famenlevinge en gemeenzaame verkeeringe , met de Heidenen hunner landftreeke , te veel, van de Heiienfche zeden, zich hadden aangewend ; die, by de echte Joden , ten uiterfte verfoeid wierden. Of, men zou deze minachtinge ook konnen afleiden , van dien ouden haat en vyandfchap, die, reeds voor de jevanglyke wegvoeringe , tuffchen de beide Ryken, Juda en Ifraël , had plaats gegrepen : vermits , de Joden tot Juda's , en de Galileërs , tot Ifraëls Ryk, veleer behoord hadden. Eindelyk, kwam hier noch >y , dat de Galileërs , by de Joden , bekend ftonlen , voor lieden ,van geene befcbaafde opvoedinge, :n van geene goede manieren , in den borgerlyken •mgang : met één woord , voor plompers , rechte veetnieten; zo als zy , gemeenlyk, by dezeiven gecholden wierden. Vide Hakspan. prolegom. ad Not. laeol. Pbilog. pag. 0. van daar , dat , toen Nikoemus , in de vergaderinge van den Joodfcben Raad, :ts ten voordeele wilde fpreeken , in de zaak van * fefus , de Pbarifeën den zeiven zo bits toefnauwen , vragender wyze : Zyt gy ook uit Galileë ? Het elk gemeenlyk verklaard word , dat ze hadden wiln zeggen : „ Zyt gy mede, van den aanhang der Galileërs ? als of de difcipelen van Jefus, reeds zo ' vroeg , met den naam van Galileërs , zouden benoemt geweeft zyn." Doch , veel gevoeglyker, nyns bedunkens :) „ Zyt gy ook zodanig: eea „ dom-  van Galileë. 957 „ domme weetniet, gelyk die uit Galileë oorfprong„ lyk zyn:" dewyl zy onmiddelyk daarop doen volgen : onderzoek en zie , dat uit GALiLrë geen Profeet opgestaan zy , of zy zeggen wilden : ,, de „ Galileërs zyn doorgaans veel te dom van aart, dan, „ dat men zou konnen verwachten, dat ooit eenige ,, Profeeten, die men veronderfteld, lieden van een „ doordringend verftand en geleerdheid te zyn , uit „ het midden van hen , zouden te voorfchyn koo„ men : onderzoek alle de gefchiedfchriften en zie , of „ deze geheele landftreek wel ooit éénen Profeet heb„ be uitgeleverd : en , of derhalven , 'jefus , die „ voor zodanigen zich uitgeeft, wel voor een' waa„ ren Profeet mag erkend worden." Hier hoord men, echter, dat de Pbarifeën, door de groote drift, voor hunne gedachten fpreeken : want , dat-nooit eenig Profeet, uit Galileë , ware opgejlaan , was onwaarachtig : Zy behoorden te hebben geweeten , dat de Profeet Elia, de Tbisbiter toegenaamd, 2 Kon. I. 8, van Tbisbe, eene ftad in Galileë : dat de Profeet Jona , van Gathbepher , mede in Galileë , oorfpronglyk was geweeft, Zie 2 Kon. XIV. 25. Daarby, wil Hieronymus, (Comment. in Nah. I. 1.), dat Elkos , de geboorte plaats des Profeets Nahums , des Elkofiters , Nah. I. ï, in Galileë zou gelegen hebben. Het verdiend byzonder zyne opmerkinge, dat de Galileërs altoos , aan de uitsprake hunner Taale,^ van de andere Joden, te onderfcheiden waren. Hiervan , zag men een voorbeeld , in den Apoftel Pe-, trus ; tot wien fommige dienftknechten des Hogepriefters Cajapbas zeiden : waarlyk , gy zyt ook een' van die , dat is , die van den aanhang van Jefus : want , ook uwe spraake maakt u openbaar : Math. XXVI. 72. Hiermede wilden ze toch , niets anders aanduiden , dan , dat hy , door zyne fpraake,% Ppp 5 zicb- De Gali- eëfcbeTaxl vas , van lie deranlere John, in iitfpraiik^ oeer verschillende,'  958 De befchryvinge zich openbaarde , een Galileêr te zyn , gelyk de meeften , die Jefus aanhingen , in dien tyd , Gali. leers waren. Dus word het nader verklaard Mare. XIV. 70. daar ze zeggen: waarlyk , gy zyt een van die: want, gy zyt ook een Galilecr , en uwe spraake gelykt : dat is zy gelykt , naar de spraake der Galileërs j zo als de Arabifche Overzetter des Nieuwen Teftaments dit, ter ophelderinge van den zin daar by gevoegt heeft. Vergelyk Luc. XXII. 59. Hoe meer woorden , derhalven , Petrus gebruikte , om deze verdenkinge van zich af te keeren , des te meer , wierd hy aan de omftanderen bekend , voor dien, welken hy ontkende te zyn. Men weet, trouwens , hoe dit in alle landen plaats grypt , dat één en dezelve taal, by de inboorlingen , in de verfcheiden deelen dier zeiver Landftreeke , zeer ver. fcheidenlyk word uitgefprooken. Dit leerd de bevindinge, in onze Vil. Nederlandfche geweften ; alwaar de Gelderfcben, Hollanderen, Zeewen, Utrechtfcben, enz. : alhoewel, ^én en dezelve Nederduitfche taal gebruikende, aan tle verfchillende tongval, (dialeSP) in de uitfpraak, gekend, en de eene van de anderen konnen onderfcheiden worden. Niet vreemd dan , dat een foortgelyk onderfcheid vernomen wierd , tusfchen de taal der Joden en der Galileërs ; die wel, ten aanzien van beiden , éénerlei was , naamlyk de Hebreeuwfcbe: doch in uitsprake merkelyk verfchil- Wy * Alle Taalkundigen weten , hoe dit zelve onderfcheid van uitiprake , ook in de Griekfche Taal vernomen wierd , tuffchen de Jonters 't Ooriers , Eoliers , en Beotiërs. Ook dient alhier ter zaak , t geen Nic. de Lyra , aangaande de Franfche Taal aanmerkt. {Comment. ad Math. XXK. 72.) zeggende : Lingua Galltca una efl: & tarnen aliter loquuntur illi, quifuntde Puardia, quam illi, qui habitant Varifiis. Et , ter talem varietatem, potejl fercipi, unde aliquis mmdhs fit. Dat is : Dt  van Galileë* 959 Wy twyfelen niet. of het kenmerk der Galileëfche taal, ter onderfcheidinge , van die der andere Joden , beftond in eene meerdere veubasteringe der uitfprake ; die men grootdeels daaraan heeft toe te fchryven : dewyl de Galileërs , op de uiterfle grenzen van Palejlina, woonden: want, dit is mede iets, dat in alle landen word opgemerkt : de eigen landtaal van ieder volk word , in de middendeelen, zuiverft , maar , op de grenzen , meeft verbajlerd uitgebracht ; en wel , door de inmenginge van verfcheiden woorden, overgenomen, uit de taaien dei volken , die buiten de grenzen woonen, en met welke dezen , veel meer dan de binnenlandfchen , ge meenzaamen omgang hebben. Voeg hierby , wat we , aangaande de famenvloejing van verfcheiden vol ken, binnen de eigenlyke grenzen van Galileë zelve, hier voor , hebben aangemerkt ; zo zal men klaai begrypen , dat 't niet anders heeft konnen zyn, oi de Galileërs moeften , door den dagelykfchen om gang met dezelven , niet alleen hunne uitfprake, naar de taaien dier vreemde volken, gewennen , maai zelfs verfcheiden woorden , uit dezelven , overnemen , en met hunne eigen moedertaal vermengen ; door welk een en ander , de Galileëfche taal langs hoe meer, van de echte taal der Joden, vervreemd, en eindelyk dermate verbafterd wierd, dat dezelvej by deze laatften , nauwelyks verftaanbaar was ge worden. De Geleerde Lightfoot heeft, (Oper. Tom, 11. fol. 232, 233.) uit de fchriften der Joden, vee le bewyzen hiertoe aangehaald : uit welke we gewaar worden , dat de Galileërs , door eene verkeer• d( tranfche T6o De befchryvinge de uitfprake , aan fommige woorden , zodanig eene dubbelzinnigheid gaven, dat 't den Joden moeielyk te onderfcheiden was, in welk eene betekeniffe, dezelve te verftaan : en wel byzonder, in de woorden , in welke de zogenoemde literce Gutturales invloeiden : dat is, zodanige letteren die haar geluid , meeft door de keel, óntfangen: naamlyk, pnilN: waarvan , onder anderen, tot voorbeelden verftrekken, de woorden -,£♦}« (immar) een lam, ion (cbamor) een ezel, non (chamar) wyn,en (amar) wolle: alle welke woorden zy , in de uitfprake , dus door elkander verwarreden, dat men 'er naar raaden moeste, wat zy daardoor verftonden: en , het welk , in de verkeeringe met hen , dikwyls misverftand veroorzaakte. Hieruit, mag men billyk oordeelen, dat de Galileërs weinig of geene lief hebbery tot de fpraak-kunfi gehad , ja , dezelve , nevens meer andere nuttige kunften en wetenfchappen , onder hen verwaarlooft zullen hebben : want, een volk, dat naarftig in deze kunfi zich oefend , zal hunne eigen moederjpraake langs hoe meer befchaaven , en van uitheemfche woorden , byaldien ze reeds daarin geflopen zyn , trachten te zuiveren , zo veel doenlyk is : wel verre , van te willen toelaten, dat dezelve dus mismaakt en vervalfcht werde. Van daar, kan men afleiden, de ooorzaak , waarom die vreemde Joden en Jodengenooten , ter gelegenheid van het Pinxterfeeft, te Jerufalem vergaderd , over de gave der veele rly taalen , welke de Heilige Geefi in de Apofielen gewrocht had , des te meer zich verwonderden , dewyl zy , die dezelve fpraaken, Galilecrs waren : zeggende : zyn niet alle , die daar fpreken, Galileces? n boe! boor en w-y ze , eeniegelyk , in onze eige taaie, n welke, wy gebooren zyn? Zie Hand. II, 7, g. Wy ekennen , byaldien men niet vooraf, met dat vooroor-  van Galileë. 961 tordeel, tegen de Galileërs ingenomen ware, dat den aandacht, hierop , niet zo gereedelyk zou gevallen zyn : en de nadruk van dit gezegde meeft gezocht worden, in dat woordje, alle: zyn niet alle, die daar fpreeken , Galileërs ? dat is , eeniglvk Gaüleërs : lieden alleen van éénen en denzelven landaard,, en, als zodanigen, niet meer dan ééne taal, gewoon te fpreeken : het welk ook zeer wel ftaat , op het volgende : en hoe! hooren wy ze, een iegelyk in onze eigen taaie, in welke wy gebooren zyn ? wy Parther s , Meders , Elamiten enz. De zin zou dan eenvoudig daar heen uitlopen , dat hun tot een ftoffe van verwonderinge ftrekte , te hooren , hoe lieden van ééne taal, alle fpreeken konden , in zo veelerlei taaien , als hier vo ken jegenwoordig waren. Doch , gefteld , de Galileërs hadden , by de overige Joden , dien naam , van zeer Jïecht ter taal te zyn ; zo was de ftoffe van verwonderinge ongelyk grooter, nu ze zo veelerlei taaien hoorden fpreeken , door GaliLEëRs , dan of deze geweeft waren , van eenigen anderen landaard. Zy willen zeggen : „ Byaldien „ men zo veelerlei taaien hoorde fpreeken , door lie,, den , die bekend ftonden , voor rechte liefhebberen der Taalkunde ; men zou dan noch zo zeer „ deswegen zich niet behoeven te verwonderen : „ maar wie zou dit ooit verwacht hebben , van Ga„ LiLEëRS? een volk, zo onbedreven in deze kunft, „ dat ze nauwelyks bekwaam zyn , hunne eigenmoe„ dertaai onderfcheidenlyk uit te brengen?" _Niemand zal ook ontkennen konnen , dat God , in dit geval liever Galilecrs , dan eenig ander volk, uitgekozen hebbe , tot voorwerpen , aan welke Hy , door.zynen geeft , die gave der veelerlei taaien , dus bovennatuurlyk mededeelde, ten einde, dit wonderwerk des te grooter en zichtbaarder te maaken : een weg,  Meeft i Galileë aannierke lyk, doo: de verkeeringe van Chrifius. Welke zaak , uit de eerft gronden, word opgehaald : inzonderheid, daar uit, dat Jefusvoorouderen,'mGolileê woondea. i I i S>6"2 De befchryvinge weg , dien God naar zyne wysheid , gemeenlyk inflaat , by de verrichtinge van alle zyne wonderwerken. 1 Dit zy genoeg, van de Taaie der Galileeers. Billyk verwacht de Lezer , dat we de befchryvinge dezer Landftreek niet befluiten zullen , zonder alvoorens eenig onderfcheiden bericht te geven, aangaande éénezaa&, wegens welke, dezelve wel allermeeft aanmerkenswaerdig is geworden, in de heilige gefcbie. denijfe, dat is; aangaande de vekeeringe van Christus , met zyne Discipelen, aldaar. Wat hiertoe de aanleidinge gegeven heeft, was alleen, dat Jefus moeder , Maria, alreeds voor- en lang na deszelfs geboorte, in deze Landftreeke, zich ter woon bevond : naamlyk , in het fledeke Nazaretb : Gelyk ook Joseph ; met wien Maria , voor den tyd haarer ontfangenifle, ondertrouwd was. Eigentlyk , zouden deze beiden , in Judee hebben behooren te woonen: en wel te Beth'lebem: want, deze ftad , was aan Davids geflachte , uit welk zo de eene als de ander afdaalde, toebedeeld geweeft. En, dewyl men , Ezr. II. i. en Neb. VII. 6. leeft , dat de wedergekeerden uit de Babylonifcbe gevangenifle zich nedergezet hebben, een iegelyk in zyne stad; en Neb. XI. 25, dat zy in de dorpen en op hunne akkeren woonden ; zo mag men genoegzaam vaft. [lellen, dat ook de voorouderen van Jofepb en Maria, by die wederkeeringe uit Babel, zich naar dit Betblehem begeven, en aldaar een reeks van jaaren gewoond zullen hebben : gelyk we hier voor , in de befchryvinge van Bethlehim , (bladz 335 338.) (lebben aangemerkt De tyd , wanneer deze veranieringe van woonplaats voorgevallen zy , is niet wel :e bepaalen: maar, men zal zich niet vergiften, wen nen denzelven fteld, federt de verheffinge van He- re-  van Galileë. 963 rodes den Grooten, tot de Koninglyke / A ^ trouwd , met Jakobus Johannes JE SUS Kleopbas, de Groote toe- deszelfs broe- dle ook . genoemt. der. p Heus word" genoemt. ^ , Jakobus Josès. de kleine toe- deszelfs genoemt. broeder * enz.  van Galileëc 96*5 Ook worden, behalven Jakobus en Jofes, in dë aangehaalde plaatze, Mattb. XIIL SS- Zekere Simeon. en Judas , des HEERE broederen genoemt, zonder twyfel , wegens die zelve bloedverwantfcbdp : en al* daar mede gewag gemaakt , van 'sHeilands zusters * want de inwooneren van Nazaretb zeggen : . Is deze [niet de Zoone djes Timmermans ? (Jofepbs.) En is zy* j fie moeder niét genoemt Maria ? En zyne broeders Ja; kobus en Joses , en Simeon en Judas ? en zyne zusI ters zyn ze niet alle, by ons ? Daar benevens, is j niet onwaarfchynlyk, dat die Bruidegom, tsKanam • Galileë, ter gelegenheid van wiens huwelykfluitingè de Heer Jefus zyn eerfte wonderwerk verrichtte, desgelyks , van Jefus maagschap geweeft zy : dewyl hy , nevens zyne moeder , en eenigen zyner difcipelen , plegtelyk mede ter bruiloft genodigt was , Job. II. i, 2. Uit welk één en ander , blykt , dat de nakomelingen van Davids geslachte" ,;' zich tamelyk verre , door Galileë, uitgebreid hebben. Belangende Maria ,' in 't byzönder: deze bevond zich , te Nazaretb , in Galileë , toen ze door den Heiligen geeft bevrucht wierd : en zou ook vermoedelyk, aldaar, haaren ZoOn gebaard hebben; by aldien het befchryvings-gebod des.Keffers Auguftus haar niet genootzaakt hadde ,. nevens Jofepb , naar Betblehem te trekken , ten einde, in deze haare eigen vaderlyke ftad , haare goederen aan te geven en te doen waardeeren. Deze gelegenheid is haar dan , zonder haar eigen toedoen, van zelfs, onder het beleid der Godlyke voorzienigheid voorgekomen , om i haaren Zoon , te Betblehem, de echte plaats, in het ProfeetifCh woord daartoe bepaald, te doen ter wae ■ reld komen. Doch , nadat ze , om de vervolginge I van Herodes te ontwyken , met Jofepb en haar kind naar Egypte gevlucht en aldaar een' tyd lang ziel verborgen had, zyn zy alle te zamen, na Herodës dood 11 Deel. III. Stuk, Qqorgaans eeft be:nd ge■eeft. De ftaat les Chris'endoms in Idill'é.  S>7? He befchryvinge van Galileë. dat zy vrede hadden en gefticht tvierden , wandelende, in de vreeze des Heere en in de ge des Heiligen geeftes , wierden vermejsi 'Zie Hand IX. 31. Ook zyn, daarna, verfcheiden fteden gevonden , die met de ke waerdigheid vereerd waren : doch , ( in het byzonder voorkomen , in het Hoofdstuk. HET en dat ze vertrooftin- gvuld1gt. in Galileë, Biffcboplyleze zullen volgende  Pag. 973 HET Vilde HOOFDSTUK behelzende D E BYZONDERE STEDEN en VLEKKEN van G A L I L E ËV/ Hier zullen we, om van het Zuiden naar het Noor-; den voort te gaan , met Neder • GALiLEè', den aanvang maken: waarin ons eerft ontmoet; LEGIO. ■ Eene ftad , van welke in de Heilige Schrift wel geen meldinge gedaan word , maar die echter. niet l is te verzwygen : dewyl men ze , in de Schriften £ van Eufebius en Hieronymus dikwerf vind aangehaald , ter beduidinge der ligplaatzen van andere fteden , in Galileë, wier afftand, naar dezelve, bepaald word; het welk bewyft dat Legio , in dien tyd eene zeer lekende ftad geweeft zy. Doch , het ware te wenfchen , dat gemelde Schryveren, de gelegenheid van Legio zelve , vooraf bepaald hadden : dus, zou men meer en zekerder gebruik hebben konnen maaken , van de aanwyzingen der andere plaatzen , wier gelegenheid , in opzichte tot dit zelve Legio , befchreven word. Hier geld , derhalven die zelve klagte, die we hier voor (bladz 664.) met betrekkinge , tot de ftad Eleutheropolis , hebben moeten doen. Wy hebben , derhalven , in de plaatzinge Q,qq 5 de- De ftad ,tgio was ;eïegen,  ter plaat 3je, wa su Legu; gevondei Word. Ert zal, TVaarfchvniyk«foor de Romeinen gefticht 974 Legio. dezer ftad , eenjgermate , naar gifftnge , moeten te werk gaan. Doch, naar eene zeer waarfcbynlyke gifilnge; die * meeft gegrond is , op het geen de Heer Maundrell , (in zyne Reize van Aleppo naar Jerufalem , bladz. 73-) opgeeft, van Legune; het welk we niet twy. felen, den ouden noch overgebleven naam van dit ons Legio te Wezen. Dit word , door denzelven , befchreven „ als een oud dorp, en daarby een groote ,, Kaan (dat is , een pleijlerplaats) gelegen vierde„ half uur gaans , ten Zuiden, van de beeke Kifon, „ ook digt by een beekje : alwaar hy, met zyn ge„ zelfchap , des nachts verbleef : en van waar zy „ over de ganfche vlakte van Esdrelon heen zagen." Daar na vervolgt dezelve Schryver, „ dat zy van „ dit Legune , 6 of 7 uuren ooftwaard heen , Na„ zaretb en de beide bergen Tbabor en Herman , kon„ den zien liggen." Welk laatfte mede zeer wel, met Eufebius en Hieronymus, overeenftemt; die (ad voc. N«£*Péö) Nazaretb XV (Roomfcbe) mylen, (dat is vyfuuren gaans,) ooftwaard, van Legio, geplaatft hebben. De naam dezer ftad is, noch Hebreeuwfch, noch Grieks: maar heeft haare beteekeniffe, in de Latynfcbe Taaie : ten bewys , dat deze flad geen' vroegeren oorfprong hebbe , dan federt de Romeinen (by welke de Latynfcbe- de moeder-taal geweeft is,) Palejlina overhecrd hadden. Het woord Legio , (een Legioen,) wierd by de Romeinen gebruikt om uit te drukken , een deel hunnes beirs : en beftond, uit Xbenden (cobortes) waarvan elk, doorgaans. 500 of ook wel 600 mannen fterk was : des , elk legioen in zich vervatte, fomwylen jooo, ook wel 6000 koppen : want , derzelver getal ten allen tyden niet eevengelyk geweeft is. Daar benevens, is vermoedelyk, dat het woord Legio , by de Romeinen , mede ge-  Legio, Tba'dnacb. 975 gebruikt zy, om te betekenen, de plaats, alwaar zodanig een legioen, zich een' tydlang , in tenten, neê> geflagen had: eeven gelyk, by ons, het woord leger , (van 't Latynfcbe woord Legio , ontleend.) beiden, van een beir, en van de plaats, waarin een beir zich neerflaat, gebezigt word. Het is dan verder waarfchynlyk , dat één der Roomfcbe Legioenen , by deze plaats , ter een of anderen tyd , gelegerd geweeft , den eerften oorfprong , en te gelyk den naam, aan dezelve, gegeven hebbe. De. te meer, zal men daartoe overhellen , wanneer men begrypt, dat die ftad , in eene vlakte gelegen hebbe ; die dus bekwaam was , tot het ncérflaan van zulk een Legioen : want Eufebius (in Onom. ad voc. r*3«Ta;v) fpreekt, van piiyxuttA'iov Asj/ewvo? , dat is het groot veld van Legio : het welk hy plaatft, omtrent XVI mylen, van Cefareë. Daaruit, mag men oordeelen . dat dit , een gedeelte van de vlakte Esdrelons (jisreèis) zal hebben uitgemaakt; het welk aldaar, naar deze naby gelegen ftad, den naam van Legio aangenomen had. Geduurende den Heiligen oorlog , is in,deze ftad een Bisdom opgerecht : en was deszelfs Biffchop ,' een der XXV Suffragaanen , dat is , Weybiffcboppen^ des Patriarchs van Jerufalem. Dus word Legio (metj den naam van Legionum,) als de XIII in rang, onder deze Bisdommen geteld , door Wilhelm. Tyrius. (de Bell. Sacr. Lib. XIV. cap. ia. fol. 324.) , THAANACH. In den Plebreeuvofchen Grondtext, word de naam dezer ftad, W1, (Tbaanacb,) uitgedrukt: hetwelk onze Nederduitfcbe Overzettinge ftiptelyk gevolgt heeft. Ook . verfchild daarvan genoegzaam niets , de Daarna J s dezelve •ene Bis"fkoplykeUd geworden.' Thaanacfc  dicht by Legio. was weleer een Koningly ke ftad. door die van Mavajfe , dei Leviten, afgeftaan. En U , door ten' ■veldjlag, vermaard. * Dezelve Schryven bepaalen (ad voc. Gumi) deze ftad IV mylen, van Letio. Doch, dewyl zy nooit gewoon zyn, de mylen, in halve, te verdeelen ; befluiten we, uit vergelykinge van het éin met het ander, dat deze afftand , 3 en eea halve mylen, zal hebben uitgemaakt. 976" Tba'dnacb. de Griekfche overzettinge; waarin men leeft, ®oivx%s (Tbanacb), Doch in de gemeene Latynfcbe vertaalinge word dezelve verfchillende gefchreven , Thenac, Thanac en Thanach Zy lag III (Roomfcbe) mylen *, van de hiervoor befchreven ftad Legio: naar de bepaalinge van Eufebius en hieronymus; (ad voc Qavmot^.) in wier tyd, het noch een groot vlek gebleven was. ' Dat Tba'dnacb geenfins van de min aanzienlykfte plaatzen dezes Lands geweeft zy , blykt: dewyl ze oudtyds eene der Koninglyke Hoofdsteden , onder de Kanaaniten , was geweeft. Zie Jof. XII. 21. By de laatfte Landverdeelinge , wierd ze , door Jofua , den ftamme Manasse aanbedeeld : hoewel 'ze , in het erfdeel van IJJafcbar gevonden wierd , Jof. XVII. 11. Die van Manajje konden , echter, in den aanvang , derzelver inwooneren niet vermeejleren. Zie Richt. I. 27. En , toen ze naderhand veroverd wierd , verbleef ze toch, Diet aan Manasfe : maar wierd , den Levi • en van Kabatbs geflachr te, ingeruimd.. Zie Jof. XXI. 25. By deze ftad . heeft de Richter Barak die heerlyke verwinninge bevochten , over het beir der Kanaaniten, aangevoerd, door den veldheer Si/era: waarvan zie Ricbt. V. Daarom , zingt Debora , in het Lied , ter gedachteniffe dezer roemruchtige daad , opgefteld , vers 19 De Koningen kwamen : zy Jlreden : toen Jlreden de Koningen van Kanaan , te THAa* nach, aan de wateren van Megiddo. Hieruit, mag men  Tba'dnacb, Megiddo. 97? frien oordeelen , dat , by Tbadnacb , het middenpunt dezes ftryds geweeft ^y En dewyl die ftad alhier geplaatft word , by de wateren van Megiddo i waardoor we , de beeke Kijon moeten verftaan ; zo blvkt dat Tba'dnacb , Noordwaard, van Legio, en aa'der bv de gemelde beeke , gelegen hebbe : des te meer , 'dewyl in het verhaal van de ömftandigheden dezes'ftryds , ook van de beeke Kifon , byzonder word gewaagt, vers 21. de beeke Kifon wenteldeze weg i naamlyk, de Ijken der verflagen vyanden. MEGIDDO. De Hebreeuwfcbe naam' dezer ftad (Megiddo ji heeft, in de Griekfche overzettinge , weinig verandering ondergaan : Zy word daar MayysSSa (Maggeddo) uitgedrukt: en desgelyks, in de Latjnjcbe Mageddo. Het is aanmerkelyk, dat, zo dikwerf de hiervoor, gemelde ftad Tba'dnacb , in de Heilige Schrift voor-< komt , (alleen uitgezonderd Jof. XXL 25.) de-> zelve te gelyk genoemt word, met Megiddo. Zie. Jof. XII. ai. XVII. 11. Richt. I. 27. V. 19.: 1 Kon. IV. 12. 1 Chron. VII. 29. Dit kan niet halaaten , ons te overreden , dat die beiden fteden zeer naby elkander, gevonden wierden. Buiten dit gemelde , weet men ook niets meer , aangaande de gelegenheid dezer ftad , te berichten. Alleen , zou men noch konnen aanmerken , dat, by aldien, door die wateren van Megiddo , (waarvan zie Richt. V. 19) de beeke Kison word verftaan, gelyk Bonfrerius m\ (Commènt. in b. I J deze ftad, aan den oever dezer beeke , gelegen hebbe : en dus noordelyker, dan Tbadnacb. Ondertuffchen is , uit de famennaeminge dier beiden iigUdti. pord loorgaans netTbaah neb, fanea goïoemt. Gelyk zy  ook, in e kanders lotgevallen , gedeeld heb ben. Die fta< isaanmer kelyk , door het ongeval, dat aldaar, Abafia o▼erkomenis. Desgelyks is Koning Jofia, by dit zelve Megiddo gefneuveld , in een veldflag. S*78 Megiddo. den fteden , Tbadnacb en Megiddo , te zien , dat tf beiden , veelal , eene en dezelve lotgevallen onderworpen geweeft zyn. Beiden waren zy Kontncly-ke fteden, van het Oude Kanaan, Jof. XII. 21. Beiden wierden ze . aan Manasse , toegewezen : hoewel ze lagen , binnen het grondgebied van Iffafchar , Jof. XVII. n. En uit geene van beiden, konden die van Manajje de oude inwooneren in den beginne verdryven , Richt. I 27. Daarna, wierden ook deze beide fteden door Salomo , onder ééneti fchatmeefter gefteld; welke was Baana, Elibuds Zoon. Zie 1 Kon. IV. 12. | Maar , dan word Megiddo byzonderlyk genoemt, onder de fteden , die door Salomo verfterkt wierden. Zie 1 Kon. IX. 15. En , voornaamlyk , is deze ftad , in 't byzonder aanmerkelyk geworden , door twe Koningen van Juda ; die , de een na den anderen , in of by deze ftad , ongelukkig aan hun einde gekomen zyn. De eerfte was Ahasia, die, in het vluchten, van Jisreël, in den opgang van Gur, by Jibleam, door Jehu , eene wonde ontfing, waaraan hy , binnen deze ftad, geftorven is. Zie a hot. IX. 27.. En, de andere is geweeft, Josia, een der vroomfte Koningen , die ooit den troon bekleed hadden. Deze is by Megiddo omgekomen , in eenen veld/lag, tegen den Egyptijchen Koning , Pbarao Necbo. Zie 2 Kon. XXIII 29, 50. Pbarao Necbo doodde hem te Megiddo , wil echter aldaar niet zeggen , dat hy op dit flagveld geftorven zy : want, by aldien men hiermede vergelykt, 2 Cbron. XXXV. 20-25. waar , dit zelve verhaal met meer omftandigheden voorkomt.) zou men liefft geloven, dat hy, in dezen veldflag by Megiddo , gevaarlyk gewond , en, naar Jerufalem overgebracht zynde , aldaar, of elders op den weg , tuffchen Megiddo en Jerufalem , aan  Megiddo. ■ 979 dan zyne wonde, geftorven zy. Eigenlyk, was deze Krygrtoit des Konings van Egypte, (bekennen we) ingericht, tegen den Koning van Affyrie, 2 Kon. XXIII. 29. vergel. met 2 Cbron. XXXV. 21. en nkon , derhalven , het Koninkryk Juda niet onmiddelyk deeren. Dan, hier geld weder, het geen we, hiervoor . (in hec I. Düel, bladz. 778, 779-) vaa den toeftand der zaaken , in dien tyd , aangemerkt hebben: dat, naamlyk, de! Koningen van Affyrie, i het land, waarin het Ryk der Xftammen eercyds was I geveftigt geweeft , federt deszelfs verovering , den Koning van Juda , als een foort van leen , hadden i overgedragen , onder voorwaarde , van het zelve , tegen de Koningen van Egypte , te moeten befcher: men. Op dien grond, is den Koning Jofia verplicht l geweeft . aan Pbarao Necbo , den doortogt naar den j Euphratb , door zyn eigen Koningryk, zo veel möI gelyk, tebetwiften: het welk hem, derhalven,ook aanporden , tot dien zeiven veldflag , die dit ongelukkig gevolg moeft hebben. Dit zelve ongeval word ook verhaald , door den oudften der Griekfche gefchiedfehryveren , herodotus : alleenlyk , is daarby aan te merken , dat hy, in de uitfprake van den naam der ftad , zich eeniger ! mate vergift heeft: want hy zegt, (Hiftor. Lib. II. pag. 15a.) „ dat Niko, de Koning van Egypte, met ,, zyn heir, de Syriers f' (waardoor , by de Griekfche Schryveren , gemeenlyk , de inwooneren des Joodfcben Lands gemeend worden ,) „ verfloeg , in „ Magdolo>\ " Dit Magdolon zal hier zeker, Ma,'giddo wezen : of, Herodotus moeft , een geheel an1! der geval , bedoeld hebben ; dat, echter, niet te ; vermoeden is. Vermits , aan de Ooftlyke grenzen van Egypte , op : den weg naar het Joodfcbe Land, eene ftad Migdol i wierd aangetroffen , die ook Jer. XLIV. x. voorkomt , Htrodotut, dit geval verhaalende , heeft den Mtum der ftad verkeerdelykuitgedrukt. Het welk we , veel eer geloven, daad  dat dit voorval t« Migdol, ir, Egypte , zou gebeurd zyn "Eerflé bedenkinge,tegen het gemeen gevoelen ingebragt, beant¬ woord, gemelde zwarigheden niet zo gereedlyk te beant- > woor- 98Ö . Megiddo- komt , en aldaar door de LXX, in de Griekfche Overzettinge (cap. LI. i.) MaySwhlv, (Magdolon) genoemt word ; zo maakt de Geleerde Heer Harenberg geen zwarigheid, öm deze ftad te houden , voor dat Megiddo , by 't welk deze ftryd , tuffchen die beiden Koningen, voorviel: als of de naamen , Magdalo en Megiddo, niet zo zeer van elkander verfchilden , dat zy niet voor ééne en dezelve ftad zouden konnen doorgaan. Vid. Ej. Differt. de prcelio, Jof. ad Megid. infert. Bibl. Brem. Tom. VI. pag. 282. fc? feq. Doch, dewyl de ftad, by welke dit hoofd treffen voorviel , in de beiden verhaalen , 2 Kon. XXIII. en 2 Chron. XXXV. duidelyk, Megiddo, geheeten word : en dewyl men weet , dat eene def ■fteden van Manaffe , aan de beeke Kifon gelegen , dien zeiven naam gedragen hebbe , en dat nergens eenige andere ftad dezes naams bekend zy; waarom zou men dan niet, veel eer vermoeden , dat Herodotus, den naam dier ftad, kwalyk gefchreven hebbe, dan , aan eene andere ftad , onderfcheiden Van dit zelve Megiddo , te denken ? En wie kan ook begrypen , dat Jofia, met zyn leger, zo verre buiten zyn eigen land , geheel tot aan de grenzen van Egypte , en dat, door eene dorre waterloze woeftyne , die tuffchen beiden was , zich zoü begeven hebben , om den Koning Pbarao Necbo, in het gemoed te trek- ■ ken ? Zou ook Jofia , federt hem de tydinge des aantogts van Pbarao's heir beliep , (veronderftellende , dat by hem die toeleg was,) wel zo veel tyd gehad hebben , om dien vyand , op deszelfs eigen grenzen , by de ftad Magdalon, aan te treffen ? (, Deze zwarigheden zyn , (myns achtens,) wezen* lyk : en moeten ons zeer verfterken , in het gevoe- ■ len , .dat weleer in 't algemeen was aangenomen,, ten aanzien Megid :o der ftamme Manaffe. Ook zyn 1  Megiddo. pSi wóórden , dan die , welke men , tegen het gemeen geweien, inbrengt. Die, naamlyk, voorMagdalon in Egypte pleiten , vallen ^ inzonderheid , op dac woord, te gemoet trekken 't welk , ten aanzien van Jofia-, gebruikt word , 2 Kon. XXIII. 29. Josia; toog , den Koning , Pbarao Necbo , Te gemoet.' Zy zeggen : dit zou zeer wel te verftaan zyn , by aldien Jofia uit Jerufalem, zuidweft waard , naar de grenzen van Egypte den weg hadde ingeflagen , alwaar de ftad Magdalon gevonden wierd : maar deze ftad Megiddo lag noordwaard van Jerufalem:byaldien derhalven , de flag , aldaar , was voorgevallen; zo ware Pbarao Necbo , de ftad Jerufalem reeds ve'rbygetrokken : en dan zou Jofia veel eer gezegt worden , hem GEvölgt—dan in bet gemoet gegaan te zyns Doch , Wy begrypen , dat Jofia , zo dra hy verwittigt was geworden , aangaande den optogt van Pbarao's heir , door de vlakte langs de Zeeftrand , ver» mits hy zag dat 't hem ondoenlyk was, zynen vyand j in -de vlakten van Sepbala of van Sarona , te achterhaaien , met zyn heir, rechtftréeks , döor Bethel , Sichem en Samarie, naar Jisresls dal voortgerukt z'y; het welk hy , (deze weg korter zynde , dan langs de Zee,) veel eer, dan Pbarao Necbo, kan bereikt hebben : dat Jofia aldaar dén vyand hebbe ingewacht » en , als deze nader kwam , hem te gemoet getogen zy', tot aan den doortogt, door het gebergte , het welk de vlakte jis're'èls , van die van Sarona affloot ; orft hem j aaü deze plaats , naby Megiddo , aan te grypen. Daar beneven , brengt mén < hier tegen in : niét wel te konnen begrypen, hoe deze veldfiag gefchied zy , by Megiddo , dewyl deze ftad buiten de grenzen van 't Ryk juda lag : dus , Pbarao Necbo' het grondgebied des Konings Jofia reeds zou verby- of wel Worgètrokkek- zyn ,- eer hy tot aan dié ftad genaderd II. Deel. III, Stuk. Rrr was; Eene tm* ■Je beden-, kinge mede beant-. woord.  ZackXll. 982 Megiddo. was : en , derhalven , de reden van noodzakelykheid, om hem flag te leveren, aan 's Konings Jofia's zyde , van zelfs hebben moeten ophouden. Deze bedenkinge zou, echter van meer gewigt zyn , by aldien jofi-i , den vyand hadde behooren tegenftand te bieden , eigen belangshalve , alleen : dan , hy komt, in deze ganfche zaak inzonderheid voor, als leenman des Konings van Affyrie, en, als zodanig, was hy verplicht , den Koning van Egypte , ook in zyne onderneemingen tegen het Assyrisch Ryk, zo veel mogelyk , te fluiten. Ware het toch , den Koning van juda , gelukt, over het Egyptifcbe beirleger , alhier by Megiddo , te zegenpraalen ; zo zou daardoor, alle verdere krygstogt naar den Eupbrat te gelyk zyn mislukt geweeft. Daar beneven , by aldien Jofia ,, het Egyptifcb leger ongemoeid hadde laten voorttrekken , naar den Eupbrat ; zo zou , in gevalle Pbarao Necbo eenige voordeden op het Affyrifcb -Ryk behaald hadde , de verbinteniffe , waarin Jofia ftond , met den Koning van Affyrie, hem geenfins hebben verfchoocd , van eenige droevige gevolgen , in het wederkeeren , naar Egypte. Derhalven, ftreed het mede niet, tegen het eigenJlaatsbelang des Konings van judeë , de Egyptenaar en , hoewel zyn eigen Koningryk reeds doorgetrokken , by Megiddo aan te taften: by a dien hy, anderfins, met genoegzaame hope van eenen goeden uitflag , eenen ftryd tegen deze.lve hadde mogen wagen. Maar, 'tfchynt dat de minder- voor de meerder magt heeft moeten zwichten. Immers verhaald Herodotus (l. c.) dat de Egyptifche Koning . de Syriers , (de Joden) verflagen hebbe. De Heilige gefchiedeniffe gewaagt , ten minften , dat Jofia zelve , in 't hevigft van het gevecht te veel zich bloot gevende , door de fchutters verwond en gefneuveld zy. Wy behoeven niet te twyfFelen , of de Profeet Zet-  Megiddo. - 98$ Zacbaria hebbe , op dit ongeval, het oog: als hy, Hoofdft. XII. 11. meld van een groote Rouwklage, gelyk de Rouwklage van Hadad Rimmon , in bet dal Megid' don. By aldien de Profeet dezelve alleen genoemt had , de Rouwklage van Hadad Rimmon ; zo zou men niet gereedelyk gedacht hebben, aan het ongeval des Konings Jofia : maar, de bygevoegde woorden, in bet dal van Megiddon, geven ons hiervan volkomen naricht: des te meer , dewyl men daarmede vergelykende, 2 Chron. XXXV. 22. befpeurd, dat de ftryd, in welke gemelde Koning dus ongelukkig om het leven kwam , ook in het dal Megiddo s dat is , by of omtrent Megiddo , voorgevallen zy, Hieronymus (Comm. ad Hof XVII.) meend , dat Hadad Rimmon diezelve ftad zy , die naderhand 3 Maximianopolis genoemt wierd , en in de vlakte van Esdrelon gelegen was : en , derhalven , niet verre van Megiddo (waarvan daarna.) Derhalven mogt de Rouwklage , wegens den dood des Konings Jofia , te recht omfehreven worden , als eene Rouwklagt van Hadad Rimmon, in het dal Megiddon : in veronderftellinge , dat die-ftryd, tuffchen de beide fteden , Megiddo en Hadad Rimmon , voorviel, in de vlakte van Esdrelon , en wel byzonder in dat deel, het welk naar de ftad Megiddo , als de voornaamfte, aldaar , de vlakte of het Dal Megiddo of Megid. don genoemt wierd. Nimmer was , naamlyk, onder Gods volk , voor of na, één Koning opgeftaan, die in 't algemeen zo zeer bemind wierd , dan die zelve Jofia , daarom konden zyne onderdaanen deszelfs dood niet rafch vergeeten. Naar de aantekeninge des Cbrenyk-fchryvers (1 Chron. XXXV. 25.*] maakte zelfs de Profeet Jeremia , (ter droevige aan. denkinge van dit hun groot verlies,) een Klaaglied Desgelyks , alle Zangeren en Zangereffen fpraken , h Rrr 2 bun 11. opgc* aelderd.  984 Megiddo, bunne Klaagliederen , van Jofia , tot op dezen dag: (dat is, tot dien tyd, toen dit Boek gefchreven wierd:) want, zy gaven ze, tot eene inzettinge in Ifraël, Verfta dit , van een jaarlyks Treurfeeft , ingefteld , ter gedachteniffe van dit ongeval, wanneer, die gemelde Klaagliederen , welke zo door Jeremia , als door de andere Dicbteren en Dicbterejfen waren ontworpen, gezongen wierden. Het fchynt, dat de Joden , ter gelegenheid van dit Feeft , eene ongemeene groote droefheid deden blyken , met een uitwendig misbaar, door weenen en klagen : dewyl de Profeet Zacbaria, als hy , (in de aangehaalde plaatze) eene droefheid des volks , die nauwelyks haar weérgaa had , befchryven wil , dezelve , met deze droefheid, vergelykt: zeggende : Ten dien dage , zal, te Jerufalem , de Rouwklage groot zyn , gelyk de Rouwklage van Hadad Rimmon , in bet dal Meg ddon. De Uitleggeren maaken dit toepaslyk, op de verregaande droefheid , die de Joden gevoelen zouden , over alle de bittere mishandelingen en vervolgingen , die ze den' onfcbuldigen Jefus hadden aangedaan : welke droefheid , in fommigen hunner, eene onberouwelyIce bekeering tot Zaligheid zou werken. Deze verklaaringe word beveiligt, door het voorgaande vers : Doch , over Davids huis en over Jerufalems inwooneren, zal ik uitfiorten , den geeft der genade en der gebeden : en zy zullen my aanfcbouwen ; dien zy doorftoken hebben. Zie hiervan de vervullinge, ten dage des Finxfterfeefles te Jerufalen , Hand. II. 37, 38. Het geen we, hiervoor, ter ophelderinge van Zacb. XII. 11. kortelyk aangemerkt hebben , geeft ons aanleiding, om wat nader te fpreeken , van HADAD  Hadad Rimmon.' 9$5 HADAD RIMMON. De gemelde plaats is de eenige, in welke die Had 1 voorkomt. In de Lyfte der fteden van den ftamme^ Zebulon, (jof. XIX. 10-16.) word wel, van Rim- B mon-Metboar, gefproken , welke mede genoemt was, a3 Nea: doch, dit verfchild veel, van Hadad Rimmon. d Ook zou men, Hadad Rimmon, voor 't naaft, (uit alle de omftandigheden,) in den ftamme Issaschar, moeten zoeken. 'Er zyn meer fteden , met den naam van Rimmon , in het Joodje Land, bekend geweeft : en , van daar , alle die bynaamen ; welke dienen , óm de eene van de andere te doen onderfcheiden. Desgelyks ,, word i Cbron. VI 77. van Rimmono gewaagt , als eene Levitifcbe ftad , in den ftamme Zebulon. Doch f déze fchynt men ook te moeten onderfcheiden , van dit zelve Hadad Rimmon. In Hè , dat de LXX , in de Griekfche vertalinge • der gemelde plaatze, (Zacb. XII. 11.) ons eenig' licht geven zouden , aangaande die zelve ftad ; zo word 'men daar door , noch meer in onzekerheid gë-j bragt: want het geen , in den Hebreeuwfcben Text, uitgedrukt word , p'H"Hin, (Hadadrimmon ,) vind men, aldaar. Powvo? (Rhoönos.) En dit woord betekend , een' Granaat-appelen-boom. De LXX, die meermaalen gewoon zyn , de eigen naamen der fteden , die ze in den Hebreeuwfcben Text lezen , te •vertaaien , bedoelen desgelyks , door dit woord 'powvo?, de beteekeniffe des woords \&\ (Rimmon); dat by de 'Hebreen gebruikt word , voor een' Granaat, appelen-boom Zie Deut. VIII. 8- Hoogl. VIII 2. enz. Dus vind men dan , in het Grieks , de Rouw, klage des Granaat-appelen-booms. Het welk daarom, Rrr 3 aaE ■beid, larin en is," ngaande :z.e ftad, rord doot Ie LXX 'eenfins Afeggenonen.  Doch mer meend dal Hadad Rimmon dezelve flad zy, die daarna Maximianopolis geaoemrwierd. Vermoe- delyk , door Keifer Maxi- ©36^ Hadad Rimmon- aan Cyrillus , aanleidinge gegeven heeft, om deze woorden , die verre gezochte verklaaring by te zetten : Baar zal een rouwklage zyn , gelyk , aan de rouwklage eenes Landmans , wanneer de Granaat appelen-boom is uitgerooid. Ondertuffchen zou men , do^r zodaanig eene vertalinge, het woord Powvo?, in het Grieks lezende , zich geredelyk vergiffen konnen : alsof die flad , in lateren tyd . dus van naam veranderd ware Doch , in de gemeene Latynfcbe Overzettinge , leeft men , den eigen naam der ftad , met eene kleine veranderinge van uitfprake , AdaDremmon. Al het naricbt , 't welk we aangaande dit Hadad Rimmon hebben , is alleen gefchept , uit de Schriften van Hieronymus; die , gelyk hier voor met één woord is aangemerkt , (Comment. in Zacbar. XII.) uitdruklyk zegt, „, dat Hadad Rimmon , in zynen „ tyd genoemt wierd , Maximianopolis , in het veld Magiddo *." Van waar , dees Kerkleeraar dit ontleend hebbe,is voor ons moeielyk na te fpooren: dan, by aldien men dit bericht voor echt te houden hebbe ; zo is de gelegenheid dezer ftad zeer wel bekend : want , Maximianopolis word gedocht, in de Oude zogenaamde Jerufalemfcbe Reisbefcbryvinge: (hoewel ze aldaar, door eene misllag der affchryveren , verkeerdelyk Maxianopolis genoemd is,) en aldaar gefteld, XVII. Roomfcbe mylen , van Cefarea. en X, van Stradela, dat is Esdrelon of Jisreël. Ongetwyffeld , heeft deze ftad haaren naam óntfangen, van den een' of anderen Maximiaan (Maximianus:) want, deze naam zeer gemeen was by de Ro- (*) Dus luiden de eigen woorden van gemelden Kerkleerair : AdadremmoS, pro quo LXX transtulermt Po»vo;, urbs tjl, juxtu Jisraelem ; qua. hoe olim vecabulo nunctipata efl , & kidie vocaïur, Maximianopolis, in Campo Mageddon.  Hadad Rimmon. ©8? Romeinen. In de lyfte der Roomfcbe Kei/eren , word» een Maximiaan aangetroffen ; die , in het einde g der III. eeuw, te gelyk met Diocletiaan [ geregeerd heeft. 'T zou niet te verwonderen zyn , (het geheele Joodfcbe Land, in dien tyd, noch een Róófafèb wingeweft zynde,) dat deze, die zelve ftad, na dat ze vervallen was , herbouwd , vergroot of verfterkt hebbe : en ze daarom , ter zyner eere , Maximianopolis, dat is, Maximiaans■ ftad genoemt zy. Met den zeiven naam , zien we, die ftad voorko-1 men , in de lyft der Bisdommen , van Palestina j Secunda (het Twede Paleftina) in Alotit, Veter. pifcopatuum , door Car. S. Paulo en //olftinius uitgege-, ven, fol. 6. Gelyk ook zekere Domnus, Biffchop van Maximianopolis , jegenwoordig is geweeft 'f by de algemeene Kerkvergadering te "jerufalem, des jaars 536. Vid. Ccef. S. Paulo Geogr. Sacr. fol. 307. Willen we , derhalven , op het getuigeniffe van Hieronymus , aanneemen , dat Hadad Rimmon de zelve ftad zy, die daarna Maximianopolis genoemt wierd; zo zal de vrage zyn: waarom het Treurdicht, door Jeremia , ter gelegenheid van het omkomen des Konings Jofia, in de vlakte van Megiddo, opgefteld, by den Profeet Zacbaria , (Hoofdft. XII. 11.) de Rouwklage van Hadad Rimmon werde genaamt ? daar , men weet , dat in die zelve vlakte meer andere fteden lagen ; in welker nabuurfchap, deze ftryd moet voorgevallen zyn : en waarom niet liever de Rouwklage van Megiddo , dan van Hadad Rimmon, in bet dal Megiddon ? De waare.reden hiervan konnen we met geen zekerheid opgeven ; die , hoewel in Zacharia's leefcyd zeer bekend, door langheid des tyds, in vergetenheid geraakt is: maar, dewyl, (gelyk we hiervoor hebben aangemerkt,) de eigen plaats, waar de Koning Jofia aan zyne bekome wonde overleden is , door de Schryveren der Boeken der Konin Rrr 4 g$ taan"} ïfticht: '.n, daaria, eene Siflchopyke ftid ;ewordcn„' De gemei-' ie plaats, Zach.XU. 11. noch nader opgehelderd. t  Yen aanzien van Mammon*. weet men niet zeker, of dezelve aangehaald word , Richt.X.f. 988 Hadad Rimmon , Kammona. gen en der Chronyken (2 Kon XXV. 29, 30. en 2 Chron. XXXV. 20 25.) eenigermacen twyffel,. achtig word aangewezen ; 'tzy, naamlyk , op het flagveld zelve , 't zy te Jerufalem, 't zy tuffchenwegs, als hy op eenen wagen , van het flagveld , naar Jerufalem , overgevoerd wierd (gelyk de Chronykfchryver aantekent;) zo zou men, mogelyk, ter vereffeninge dezer fchynflrydigheid , niet kwalyk het laatfte konnen overneemen: en ftellen , dat hy, in het overvoeren, van het flagveld naar Jerufalem, te Hadad Rimmon , geftorven zy : des te meer , dewyl deze ftad, ten Zuiden van Megiddo, en dus, op den mg, tuflchep Megiddo en Jerufdem lag. Daardoor zou die Rouwklage, met het meefte recht, de Rouwklage van Hadad Rimmon , genoemt zyn. KAMMONA. Een vlek , in Paleftina : mede behoorende , onder de plaatzen, welker gelgenheid, door Eufebius en Hieronymus , bepaald word , naar de meermaals gemelde ftad Legio : want , zy ftellen het zelve (ra Onom. ad voc. Ka^w») VI mylen , dat is, twe uuren gaans , ten noorden van Legio , op den weg naar Ptolemais. 'Er word , Richt. X. 5, eene ftad Kamon , in het Hebreeuwfch Pp, genoemt ; in welke Jaïr , één van Ifraëls Richteren , begraven is. Zou men, met gemelde Kerkleeraaren niet wel mogen overhellen tot die gedachten , dat het vlek Kammona \ dit zelve Kamon zy ? De bedenkinge , welke Bonfrerius daar tegen inbrengt , (in annot. ad Onom. b. /.) naamlyk , dat Jaïr was een Gileaditer , is ten ninfte van geen belang: want, alhoewel Jaïr, uit iet Landfchap Gilead oorfpronglyk was; zo kon hy zeer  Kammona, Kisjon, Apbek. 989 «eer wel, te Kamon, in den ftamme Ijfafchar , geftorven en begraven zyn , van veel meer belang fchynt, dat hier tegen, Jofepbus'(Ant. Lib-. V. cap. 9. Jol. 157.) dit Kamon , in welk Jaïr begraven is, befchryft, als jto'aiv *%* TateSiw, dat is, een ftad van Galadina; het welk by hem beteekend , Gilead: en , op diens fpoor , heeft Adrichomius , diezelve ftad, in zyne Kaart, tot het landfchap Gilead , gebragt: gelyk mede Bonfrerius, en meer anderen, die Adrichomius in alles volgen. Dit is ook het eenige, het welk dit ftuk onzeker doed blyven. Zeer waarfchynlyk is Kammona, by Eufebius, dezelve ftad , Kv«/*«v, (Kyamon) ; waarvan, Juditb VII. 3. gewaagt word, als gelegen, in de vlakte van Esdrelon. KISJON. Eene der fteden van Issaschar , Jof. XIX. 20; die aan de Leviten van Gerfons geflachte,' ingeruimt is. Zie Hoofdft. XX. 28, vermoedelyk, lag ze aan de Beeke Kifon ; die , de ftammen Ijjafcbar 'en Zebulon, van elkander afzonderde: en mag wel, van deze Beeke , haaren naam óntfangen hebben , die in het Hebreeuwfch gefchreven word p'f'R (Kifchjon) : waar voor , in de Griekfche Overzettinge , gelezen word , Kmcüv (Kefion) : cn in de Latynfcbe- , C e s io n. A P H E K. In de Lyften der fteden , die men in het Boek van Jofua , ter gelegenheid van de befchryvinge der Landvel-deelinge, ontmoet, ziet men twe fteden, met den naam vaD Aphek , (Hebr. p5ï) voorkomende : Rrr s de En Juiïth VI. 3. De ftad Kisjon. Deze ftad,  I is door eer veldflag tegen de Thilijlyrteit aanrher- kenswaer dig. 99o Apbek. de eene in Juda ; waarvan zie Jof. XV. r3 * en de andere in Aser, hoofdft. XIX. 30. Doch,'behalven deze beiden , lag ook eene ftad Apbek , in den ftamme Issaschar: en wel in de vlakte Jifreèïs niet verre van de ftad , die aan die geheele vlakte haaren naam mededeelde. Van deze laatfte , word immers gewaagt; 1 Sam, XXIX. 1. in het verhaal van dien gedenkwaerdigen veldflag der Ifraeliten , tegen de Pbiliftynen ; in welken Saul en deszelfs zoonen omgekomen zyn : want, toen de beide vyandelyke heiren , even voor het begin des ftryds , in elkanders gezicht ftonden , waren de Pbiliftynen gelegerd, by Aphek: en de Ifraeliten , by de Fonteine , die by Jifreel is. Men befpeurd , uit vergelykinge van 1 Sam. XXVIII. 4. dat, en wel (zo 't fchynt,) des daags te vooren , toen deze heiren noch in meer tuflchenwydte van elkander waren afgezonderd , het Philiftynfche te Sunem , en het Ifraelitifcbe op het gebergte Gilboa ,.zich neêrgeflagen hadden ; welke beiden , derzelver eerfte wederzydfche verzamelplaatzen zyn geweeft: en, als dezelve dan , den volgenden dag , toen de ftryd zQu^aanvangen , nader tot elkander voortrukkende, herTeerfte, te Aphek , en het ander by de Fonteine Jifre'ëls zich bevond ; zo blykt , dat Apbek omtrent noordweftwaard van Jifreel, en nader by die zelve ftad , dan Sunem, gelegen hebbe: vermits de Pbiliftynen, komende uit de vlakte Sarons , van over het gebergte , by aldien zy nader by de Ifraeliten geraken zouden, die zich verzameld hadden , aan de andere zyde van Jisreël, op het gebergte Gilboa, noodzakelyk eerft naar Sunem en daar na naarste* moesten * Van Apbek in Juda, vrdkejof. XV. 5-3. eigenlyk Apheka genoemt word , hebben we de befchryvinge medegedeeld, hier voor, bladz, 691—09$,  Apbek. 991 ten voorttrekken; alwaar zy Ifraëls leger aantroffen , by de Fonteine jisreëls. Op dien grond , uit dit beloop der gefchiedeniffe opgemaakt, heeft ook waarfchynlyk 'Adrichomius dit Apbek , ten weften van Jisreël , in zyne kaarte , geplaatft. Gelyk Borchardus (Defcript. Terr. Sanët Cap. VI. § 4.) aanteekend , dat , aldaar, in zynen tyd , de puinhoopen dezer ftad , noch zouden gevonden zyn. By die zelve ftad, is daarna, onder Achabs regeeringe , een twede veldflag voorgevallen , tegen de Syriers , door hunnen eigen Koning Benhadad , aangevoerd ; die voor Ifraël van eene geheel andere uitkomft was , dan de voorige: vermits, alhier de Syriers door Ifraël ganfchelyk verflagen, en hunnen Ko;ning , binnen dit zelve 'Aphek , krygsgevangen gemaakt wierd. Welk geval in het brede verhaald word , 1 Kon. XX. 26-34. Die zelve veldflag moeft , door de Godlyke beftieringe, gefchieden , in deze vlakte: vermits de Syriers, des jaars te vooiren , toen zy op het gebergte , nader by de ftad Sa> marie , de neêrlage kregen , gezegt hadden : Ifraëls ■Goden zyn Berg Goden: daarom zyn zy fierker geweeft, dan wy: maar zeker , laat ons tegen hen, op den effenen velde , ftryden , zo wy niet fterker zyn , dan zy ! zie vers 23. Wegens dit gezegde , het welk eene minachtinge infloot , van den God van Ifraël, en eene verkleiniuge van deszelfs alvermogen , moesten naamlyk de Syriers worden befchaamd gemaakt; die, als ze door eenen tweden veldflag, in deze vlak'■te zouden overwonnen zyn , niet meer zouden konnen zeggen : De HEER (de Jebovab , Ifraëls God) i is een God der bergen en niet een God der leegten. Ver[ gelyk vers 28. 'Er word , onder de Koninglyke fteden der oude . Kanaaniten , mede eene Aphek gefteld , Jof. XII. ï8. Doch , of daardoor deze ftad , dan eene der twe *W 7 Daarna, ioor een' '■■totden veldflag,' tegen de Syriers. Onzeker ; of deze ftad bedoeld zy;  Jof.Xll. iS. Uit 6unems gelegenheid is zeerwel te verklaren wat aldaar met de Philiftynen voorgevallenis ; als mede de gevallen van Elif* , aldaar. 091 Aphek, Sunem, twe anderen , gemeend werde, durven we niet met zekerheid bepaalen. SUNEM. Wy vinden Sunem , met deszelfs eigen Hebreeuwfcben naam, {Schunem.) onder Issaschars_/?e-■ dm , aangefchreven Jof XIX. 18. waarvoor , de LXX hebben , itdi&fi', (Sundm.) en elders 2«y«'ju: (Sonam) maar, de Latynen, Sunem. 'T is buiten alle verfchil , dat deze ftad , in de vlakte van Esdrelon (eertyds Jisreël) gelegen hebbe: en wel , naar de aanteekeningc van Eufebius en Hieronymus (Onom.''ad voc. V Roomfcbe mylen, ten zuiden des bergs'Tbabors. Met deze ligginge , laat ook alles zeer wel zich vereffenen, wat men in de Heilige Schrift, aangaande die zelve ftad, vermeld vind. By deze ftad, was immers gelegerd, het heir der Pbiliftynen , voor dien ongelukkigen 'veldflag , hier voor gemeld', welke aan Saul en zyne zoonen dodelyk geworden is : want, naar i Sam. XXVIII 4. legerde zich de Pbiliftynen te Sunem , terwyl Saul, met ganfeb Ifraël , zich gelegerd bad , op het gebergte , Gilboa. In' Elifa1 s tyd, is deze ftad mede aanmerkelyk geworden. Binnen dezelve woonde die aanzienlyke Vrouwe'; by welke dees Profeet, zo dikwerf hy daar doortrok , in zyne heen en weérreizen , tuffchen Gilgal en den berg Karmel , geherbergt en altyd vriendelyk óntfangen wierd : en wiens zoon. hy ook daarna, in deszelfs kindfche jaaren geftorven zynde,weder levendig gemaakt heefc. Zie 2 Kon. IV. 3—37. Daarom, word deze Vrouwe , de Sunamiri3CHE , genaamt. Deze is die zelve vrouwe , aan wel-  Sunem, Ëndor. 993 welke Elifa , door zyne voorfprake, by den Koning joram, haar buis en haven weder bezorgt had, waarvan zy, geduurende haar afwezen , in hec land der Philiftynen , waarheen zy , wegens den zevenjaarigen hongersnood had moeten vluchten , was berooft geweeft. Zie 2 Kon. VIII. i-ó. Van Sunem , was desgelyks oorfpronglyk , die fchoone Abisag , welke men , onder de jonge dochteren des lands , uitgekozen had , om David in zynen ouderdom te koeftcren. Daarom word ze Abifag, de Sdnamitischë, toegenaamt, I Kon. L 4, 5. II. 17, sï, 22. Eufebius en Hieronymus zeggen , (l. c.) dat Sunem, in hunnen tyd , Suxem , genoemt zy. By aldien men , op dien grond, veronderftellen mogte, dat de naam dezer ftad reeds van ouds, die tweërly uitfpraak hadde , beiden van Sunem en Sulem , zo zou men niet zeer vreemd vinden , de gedachten van eenigen , als of Sulammith , waar van Hoogl. VI. 13. gefproken word, het zelve beteekene, met Sunamith. Vid. Adrichomii Tbeatr. Ter. S. fol. 37. & Hottingeti Geogr. Ter. Can. §. 40. E N D O R. De naam dezer ftad is tweledig , dat is , uit twe woorden beftaande :' luidende , in 't Hebreeuwfch ■fr'T? ; (En dor) het welk in de Griekfche Overzet, tinge, faamgefmolten is, tot één woord, EvSu?: gelyk ook, in de Latynfcbe overzettinge. Het woord H? (£72) beteekene, by de Hebreen , eene Fonteine: des, niet ongewoon 'is , dat men , in een land van zo veele fonteinen en daaruit'vloeiende waterbeeken, gelyk het Land Kanaan , Deut. VIII. 7. befchreven word, verfcheiden fteden ontmoet % in welker ' naa- De geboorteplaats van Abifag. Hetwoord Sulammith verklaard. Denaanisbeteekeniffeder ftadTLnier.  004 Endor. De gelegenheid. LXaXUI. la, I i.opgeheldert. naamen , die zelve woord invloeid : gelyk Engedi ,■ Eneglajim , Enam , Enbadda , Enbazor enz. dewyl ki of by die gemelde fteden , zodanige fonteinen of bronnen zullen gevonden zyn ; die den naam aan dezelve mededeelden. Die bygevoegt woord was hier des te nodiger , ten einde dit Endor te onderfcheiden , van de ftad Don , aan de Zee gelegen ; die daarom desgelyks omfchreven word , Napbat Dor. Jof. XI. 2. De ftad Endor behoorde , aan de ftam Manasse: hoewel gelegen , binnen de grenzen van Issaschar. Zie Jof. XVU. ii. Eufebius en H.eronymus (ad voc. Avo^'p) plaatzen dezelve, IV'mylen zuidwaard van den berg Tbabor : en dus meer naby Sunem; het welk zy V mylen , zuidwaards van Tbabor , hadden gefteld. En dus is aanneemlyker, dan dat men Endor ten weften van Tbabor zoude doen liggen , met den Monnik Borchardus ; die ( defcript. Terr. Santt. Cap. VI, §. 10.) zegt, „dat Tbabor één uur „ gaans, ten ooften ligt, van het vlek Endor": derhalven , (naar zyne gedachten,) Enaor één uur gaans, ten weften van Tbabor. Doch, meermaalen ziet men , dat de oude Schryveren . in de bepaalinge der geweften , geen' rechten noch nauwkeurigen ftreek houden. Hoe het hier mede zy ; dit verfchil kan geen twyffel verwekken , ten aanzien van de plaatzinge dezer ftad , in die groote en aangenaame vlakte van Esdrelon : die zelve vlakte , welke zo beroemd geworden is, door den neörlaac van Ifraëls vyanden , de Kanaüniten , onder Jabins veldheer , Sifera: terwyl de Richter Barak , Ifraëls heir , niet meer dan ioooo mannen fterk , gebood : waarvan men het verhaal vind, Richt. IV. En, alhoewel de ftad Endor , in dit verhaal , niet mede genoemt word; zien we echter, Pf. LXXXIII. jo, u. dat dit gevecht  Endor. 99$ vecht naby die zelve ftad voorgevallen zy.: dewyl Jfapb den Heere bid, met betrekkinge tot de vyanden van Gods volk : Doe bun , als Sijera en jabin , aan de beeke Kifon ; die verdelgt zyn , te Endor : zy zyn geworden , tot drek der aarde. Te Endor , dat is , in de vlakte naby Endor , verdelgt of ganfchlyk verflagen ; zo wierden ze tot drek der aarde : in zo verre derzelver lyken aldaar, onder den grond gedolven , vergaan en met het drek en ftof der aarde vermengt zyn : ja ook voor den grond tot drek of mefl hebben moeten dienen. Men kan hier mede vergelyken , 't geen gezegt word Jef. V. 25. Hunne doode licbaamen zyn geworden , als drek, in bet midden der ftraaten. Binnen Endor, woonde die Toveresse, by welke de Koning Saul zich vervoegde , uit zyne legerplaatze op het Gebergte Gilboa: waar van zie 1 Sam. XXVIII. 4 15. Van deze hoogte had hy het heir der Pbiliftynen , toen noch gelegerd by Sunem, onderfcheidenlyk konnen zien : en wierd verfchrikt , door derzelver ontzachlyke menigte. Weshalven hy, door behulp dezer Tovereffe, uit den mond van Samuel , (dien zy hem , als 't ware , uic den doode zou doen te voorfchyn koomen,) het lot des ftryds vooraf verftaan , wilde , gelyk , door den liftigen aanflag dezer vrouwe, dadelyk gefchiede: waarover wy , ten aanzien der wyze hoe , ons niet uitlaaten. Dit geheel geval kan, uit de gelegenheid van Endor, in opzichte tot het gebergte Gilboa , van waar die ftad niet meer , dan 3 a 4 uuren gaans , kan afgelegen hebben, zeer wel worden opgehelderd. Schynt de ftad Endor , wat te naby Sunem, geplaatft, (alwaar de Pbiliftynen dies tyds gelegerd waren , zie vers 4.) dan , dat Saul zoude hebben durven beftaan , zich derwaards te begeven : men herinnere zich, dat Saul, ia een vermomd gewaad, daarheen De Tove-, rijfe van Endor.  • Clijloth. Thaber. Bethlehem ia Zebulen. '096 Endor , Cbiftoth-Thdbor, Betblehem. gegaan zy , met een gevolg van niet meer dan fwë perfoonen , en daarby in den donkeren nacht (Zie vers 8.) Deze voorzorge was genoegzaam , om niet geredelyk ontdekt te worden. OndertuiTchen, zou al die voorzorge alhier onnodig zyn geweeft; ten ware, de nabyheid van Endor en Sunem hem anderfins in groot gevaar gebragt zou hebben, om in handen zyner vyanden te vervallen. CHISLOTH-THABOR. Deze ftad word , in de aanvvyzinge der grenzen' van den ftam Zebulon , gedagt , Jof XIX. 12. en is, waarfchynlyk, dezelve, die vers 18, blootlyk' Chesulloth word geheeten. De bygedaane omfcbryvinge diend ter aanwyzinge , dat die ftad, zeer naby den berg Tbabor, gelegen hebbe. En dit is' ook al, wat van deze ftad in dc Heilige Schrift voorkomt. BETHLEHEM, . Zodanig eene ftad vond men , in den ftamme Zebulon : Zie Jof. XIX. ij. waarvan, daarom onnodig is, te beduiden, dat men deze ftad , met dat ander Betblehem, dat door de geheele Chriften waereld zo zeer vermaard is , als des Heilands geboorte ftad, niet hebbe te vermengen. Alleenlyk , herinnere men zich hier , dat dit Betblehem in Zebulon hebbe veroorzaakt , de noodzakelykheid , om die andere ftad dezes zeiven naams te moeten omfchryven, als Betblehem Juda Ricbt. XVII. 9. en Betblehem in judeë, Mattb. II. 5.  Nazaretb 99% N A Z A R E T II ïs het laatftgemelde Betblehem , in Judeë , overal In de geheele waereld, vermaard, door des Zaligmakers geboorte; dit Nazareth niet min , door deszelfs ontïANGiNGE en opvoEDiNGE ; gelyk ook deszelfs inwoomnge aldaar , geduurende den tyd van omtrent XXX jaaren. Daarom , is den Cbriftenen , aan dè fcenniife dezer plaatze , hoe ongeacht in zich zelve, wegens haare kleinheid, veel gelegen. In voorige tyden, moet Nazareth niet zo vermaard geweeft zyn. Dit blykt: dewyl men nergens, van die zelve ftad , eenig gewag vind , in de Schriften des Ouden Teftaments: eh men, om die reden, nauwelyks weet te zeggen ,. hoe de Joden , naar hunne eigen moedertaal, (de Hebreeuwfcbe,) deszelfs na Aii gefchreven en uitg'efproken hebben : 't zy n?,J, QNazaretb) : 't zy ^ël (Natzaretb.) Hoewel, het laatft voor meeft waarfchynlyk word gehouden : alware 'c alleen , om deze reden : dat de Syrifche vertaalinge dïen- naam dus uitgedrukt heeft: gebruikende altyd, de (Tzade) en niet de ? (Zain) De Schryveren des Nieuwen Teftaments , die des te overvloediger van dezelve gewagen, hebben dien naam, in het Grieks , uitgedrukt , N«^«p4t (Nazaret.) In de Latynfcbe Overzettinge , leeft men Nazareth : even, of de laatfte letter, ia het Grieks. geweeft ware 9, (Theta): daar, echter, overal r (Tau) gevonden word. Hedendaags noemen ze , de Arabieren dezer Landftreeke, Nazer , Nazara of Nazka : gelyk Qxia.resm.ius, Della Volle , Egmond van dei Nyenburg en andere Reizigers getuigen. En , het i: zelfs zeer waarfchynlyk , dat die naam , ook oud ïyds, zo wel Nazara , als Nazareth , uitgefpro 1L Deel. III. Stuk, . Sstf kei tatartih Niet ia. iet Oude Fejiameni gedacht i Maar alleen in heê Nieuwe leftumeni. t V  998 Nazaretb. Diaagt een'naam Uit de He hveitmfchi taal oorfprong1 yk; waarvan de beteekeniffe , verlc lullende , word opgegeven. 1 i 1 ken zy : waar van wy hier na iets meer te zeggen hebben. Oorfpronglyk , is deze naam, ongetwyffeld, Hebreeuwfb : en dit word ons , door deszelfs eigen klank, genoegzaam te verftaan gegeven. Doch de verfchillende manier van fchryven , 't zy met de \j, 't zy met de f, veroorzaakt. dat men niet eensgevoelendeis, aangaande deszelfs beteekenisse. Die, welke nl'2 , Nazaretb,) verkiezen , meenen geen welvoegzaamer woord te konnen vinden , van 't welk de beteekeniffe af te leiden , dan "»2. (Nezeer.) het welk beteekend , een Kroon. En zou die ftad dus genoemt zyn : dewyl ze, den top des bergs, waarop ze lag, als eene kroon, omringde: want, dat Nazaretb, op eenen berg, gelegen hebbe, blykt, (onder andere Schryveren,) ook uit het bericht van Wilb. Tyrius (de Bell. bacr. Lib. XXII. cap 16. fol. m, 569.) Trouwens , uit de Heilige Schrift zelve: want , Luk IV. 29, leeft men , van eeri top des bergs , op welken, Nazaretb gebouwd was. Doch , anderen, die liever , '^j, (Natzaretb) willen gefchreven hebben , denken, aan het woord ~*P. (Netteer) hetwelk, onder anderen , 'jef. XI. 1. voorkomt , en aldaar , door eene Scheute vertaald is. Hieronymus heeft dat woord vertaald, door Flos, dat s , eene Bloeme : en meend , de ftad Nazaretb zy, met zodanig een' naam benoemt : dewyl ze was de Bloem , dat is , de cieraad van Galileë. Hy fchryft, 1 Jaarvan , (in Epiftol. XVII. ad Marcellam) Ibimus ld Nazareth: &, (juxta interpretationem nominis ejus.) vtdebimus Florem Galileë. Dat is : Wy zullen naar Nazareth gaan : en aldaar zien , (naar de uitlegginge :an deszelfs naam) de bloem van Galileë Andeen , gade flaande , het wortelwoord, (Natzar) vaarvan T?3 afkomt , en het welk de beteekeniffe teeft van bloeien; duiden dit op de aangenaamheid en vrucht-  Nazaretb. 999 vruchtbaarheid der Landftreeke , waarin Nazaretb gelegen was , ingevolge het getuigeniffe der Reizigers. En deze laatfte gedachte is de allerwaarfcbyn- lykfte- Ten aanzien van de gelegenheid dezer ftad , hebben we in Gods Woord geen verder naricht , dan alleen , dat ze lag , in Galilec. Lukas omfchryft dezelve , als eene ftad in Galileë , Luk. H. 26. vergelyk, Mattb. II. 22,23. en Mark. h 9. Hierom moeten we,(dewyl dit een zaak van gewigt is,) uit de ongeweide Schriften , eene nadere bepaalinge zoeken. Eufebius en Hieronymus, (ad voc. N«£«péfl) zeggen , XV mylen ten ooften van Legio , by den' berg Tbabor. Borchardus, Breitenbacb, en Salignacq, doen echter , den berg Tbabor , twe uuren gaans , ooftwaard , van Nazaretb , verwyderd zyn. Gelyk ook de Heeren Maundrell , Thevenot en Egmond van der Nyenburg. Dit heeft men niet vlak ooft- maat zuid-ooftwaard te verftaan : dewyl Nazaretb niet wel XV R. mylen, dat is, vyf uuren gaans, van Legio, kan gelegen hebben , wanneer het twe uuren gaans vlak weftwaard van den berg Tbabor', en dus' , op den weg tuffchen Legio en den gemelden berg gelegen hadde : dewyl de. berg Tbabor zelve XVmylen. ten ooften van Legio , lag : gelyk hier voor is aangemerkt. De Heer Reland fchynt echter, aan die twe tturen gaans , weinig geloof gegeven hebben : ver mits hy Nazaretb, in zyne' kaarte , nauwelyks twt Roomfcbe mylen, van Tbabor ,plaatft. Eugefippus (d> dift. loc Ter. S., infert fymmictis Leori. Allat. pag 109.) fteld Nazaretb IV R. mylen , teh weften van Tbabor: en XII dier zelve mylèn , van Tiberias welke laatfte bepaalinge , echter, wat zeer bekrom pen fchynt. Dit laatfte ftemt na genoeg overeen niet den Schryver van het Arabifcb Geograpbiefc, woordenboek ; die, tot den afftand , tuffchen Naza Sss a tel Dé getó genheid van N*z.é> 'eth bc» paald. 'f b  Naar Ni Xaretb hadden c ouderen van Man zich ter woon b< geven. ïooo Nazareth. rethen Tiberias, XIII Arabifche mylen brengt; welke met de Roomfcbe gelyk zyn. Noch eene andere bepalinge van Nazaretbs gelegenheid vinden we, by fon Kortem (in zyne 5Kei$btfcty\)b. wet) >cm ©e* lODt. ianbC/ Madz. 209.) in opzichte tot de ftad Ptolemais ; waarvan, hy den afftand brengt , tot VIII uuren gaans. Dit komt overeen, met'de bepaalinge van den Heer de Bruin ; die 's morgens ten 0 uure van Ptolemais vertrekkende , zich niet voor 4 uure, des namiddags, te Nazaretb bevond Zie zyne Reize bladz 309- Uit alle deze berichten , is klaar te zien , dat Nazaretb , omtrent op de grensfebeidinge, tuffchen de ftammen Ijjafcbar en Zebulon , gelegen hebbe. > Overgaande , tot de zaaken, waardoor dit Nazaretb, in de geweide gefchiedeniffe, boven veele andere fteden , aanmerkenswaerdig is geworden ; zo « doen we hier nochmaals herinnering , van 'c geen, hiervoor , in de algemeene befchryvinge van Galileë ' voorkwam. Naamlyk , aangaande die veranderinge van woonplaats der nakomelingen van Davids geflacbte, (waaruit, de Meffias moeft, geboren worden,) die , federt de aanftellinge van Herodes tot Koning der 'joden, uit Betblehem , naar deze Landftreek zich begeven, en hier en ginds , in verfcheiden fteden en vlekken, zich verfpreid hadden: want , dit alles is, by nadruk, op dit ons Nazareth, in Galileë, in 't byzonder, toepaslyk. Aldaar, hadden, ondermeer anderen , ook de ouderen van Maria zich neérgezet: naamlyk haar eigen vader. Heli , en haare moeder , die gemeenlyk gezegt word, Hanna, te zyn genoemt geweeft. Wy bekennen wel , dat Nazaretb was eene kleine , geringe en onaanzienlyke plaatze, die door veelen, die eene verandering van woonplaatze ondergingen , allerlaatft zou verkozen zyn. Doch, wie weet, of de ouderen van Maria, eeven daar-  Nazaretb. iooi daarom , niet des te liever , op deze plaatze, hunne keuze hebben doen vallen : dewyl ze , in deze min bekende ftad, veel eer , tegen de vervolgingen van Herodes, konden verborgen en beveiligt blyven, dan wanneer ze naar Tiberias , Dioccefare'é , Legio , Kapernaum , of andere grootere en volkrykere fteden van Galileë, zich begeven hadden : want , wy mogen veronderftellen , dat, de ontwykinge van de lagen des Konings Herodes , de voornaamfte bewegende oorzake dezer verhuizinge geweeft zy. Maria , Heli's Erfdochter , daarna met Jofepb haaren naaften Bloedverwant, naar de wet des erfdochterfchaps, ondertrouwd , was dan , waarfchynlyk , gebooren en , buiten allen twyffel, noch werkelyk woonende , binnen dit Nazareth, toen het gelukkig tydftip begon te naderen, dat zy de Moeder zoude worden van den Christus, dien God door de Profeeten zo lang beloofd had. Binnen Nazaretb, wierd zy , door eene Godlyke wonderkracht, dadelyk bevrucht : en ontfing , daarvan , de heuchlyke bekendmakinge , door den Engel Gabriël, haar van God toegezonden ; welke ook , ter zeiver gelegenheid , verfcheide groote zaaken , aangaande den Zoon , die uit haar zou gebooren worden , te vooren verkondigde. Zie Luc. I. 26 38. Geduurende den tyd haarer Zwangerfcbap , heeft Maria wel eene reize , uit Nazareth , naar de ftad Juda, op Judeë 'sgebergte gelegen, gedaan om den priefter Zacharias en deszelfs huisvrouw Elizabeth, haare nicht , de ouderen van johannes , naderhand den Doper toegenaamt, te bezoeken: Luc I. 3). 40. Doch , na verloop van omtrent drie maanden \ is zy naar haar huis , dat is , naar Nazaretb , te ruggekeerd. Zie vers 56. Binnen Nazaretb , zot zy ongetwyffeld van haaren Zoon bevallen zyn ge wpeft, ten ware het gebod der Befcbryving, door dei Sss 3 Ke: Aldaar is Man», door den Heiligen geeft, bevrucht geworden. En, na haare baar.nge te Bethlehem, met haaren 7.oon, naar Hnzarethwedergekeerd ; '. 1  die dus, ite ijaz.a reth, opge •voed is. ei aldaar heeft bly. yen woonen. * Na Jofepbs dood.'] Doorgaans, word toch gemeend, dat Jofepb, den tyd dier been- en wiêrreize, tuflehen Nazareth en Jerufdem , die Lui. II. befchreven word , niet lange overleefd hebbe : dewyl men , daarna , in het geheele gefchiedyerhaal , geen enkel woord , van J'fpb gemeld vind : maar wel dikwerf van Maria En , in zodanig een gevalie , zal de kinderplicht , die de Heer Jefus , zo wel dan alle de andere plichten der Godlyke Wet, onberispelyk vervulde, Hem heb- ben I,00 a Nazaretb. Keifer Auguftus door het geheele land afgekqpdigt, haar , toen ze in het laatfte haarer dragt was verplicht hadde , nevens Jofepb , naar Bethlebem te reizen : alwaar zy haaren Zoon ter waereld bragt. Zie Luc. II. 1-7. Na van hier, (te weeten, van Betblehem f) eene korte reis naar Egypte gedaan te hebben , ter ontkoominge van den verderflyken aanftag des Konings Herodes , op het leven van haaren Zoon, zyn zy ook famen naar Nazareth weêrgekeerd : en hebben daar beftendig blyven woonen. Zie Mattb. II. 23. vergeleken met Luk. II. 39. In dit Nazareth , is derhalven de Heer Jefus, on, der het opzicht zyner vroome ouderen, beftendig op.gevoed ; en, .uitgezonderd éénmaal in zyn XII. jaar, toen zy hem ter gelegenheid van een Paafcb feeft, naar Jerufalem medegenomen hadden, (zie Luk. II. 41 — 51) word 'lefus, in de eerfte XXX j:taien zy* nes levens , nergens, buitep Nazaretb, aangetroffen. Sommigen zyn niet vreemd , van die gedachten , dat Hy , binnen Nazaretb , in dien tuflehen» tyd, van XVII jaaren (geduurende 'welke, men niets , aangaande deszelfs bedryf , anrgeteekecd vind) zich benaerftigt hebbe , tot het beroep zyne? pleeg-vaders, Jofepbs, naamlyk, bet Timmerwerk: ten einde, ter voldoeninge aan den algemecnen vloek, over die van het manlyk geflachte uitgefprooken , (Gen, III. 19.) in bet zweet zyns aangeziebts , zyn brood le eeten : als mede , om , na Jofepbs dood * , voor  Nazaretb. 1003 voor zyne moeder , het nodig onderhoud te gewinnen. Des te meer , word dit geloofd : dewyl de inwooneren van Nazaretb , den Heer JESUS niet alleen, Mattb. XIII. 55- den Zoon des Timmermans noemen: verftaande "jofepb : maar ook , van Hem zeggen, Mark. VI. 3. Is deze niet de Timmerman, de Zoon van Maria enz. ? Toen ook JESUS, eindelyk , in zyn dertigfte jaar getreden , ( Luk. IV. 03 ) zich eerft, als de van God gezonden Messias, begon te opcnbaaren , leeft men noch, dat Hy uit Nazareth (ten bewys dat Hy , dus lang , aldaar beftendig gewoond hadde) kwam , om door Johannes gedoopt te worden, in den Jordaan, Mark. I. 0. En , vermoedelyk, zou de Heiland , tot aan het einde zyner dagen op aarde , binnen Nazaretb , be-la ftendig hebben blyven woonen ; zo niet de Zin- y fpreuke : Een Profeet is niet aangenaam , in zyn ei- i, gen Vaderland, op Hem , te zeer toepaslyk geweeft t ware. De Nazareeners ergerden zich, immers , aan 1 deszelfs nedrigen ftaat: en konden deszelfs vrymoedige leerwyze niet verdragen. Hem eenmaal buiten de ftad voerende , hadden ze in den zin , hem van den top des bergs, op welken die ftad gefticht was, neer te ftooten en te doen te pletteren vallen ; ware JESUS niet in tyds , door de vlucht , ontkomen. Weshalven Hy , na dien tyd , naar Kapernaum verhuift is. Zie Luk. IV. 16 -31. vergel. met Mattb. IV. 13. Geen wonder dan , dat Nazareth , Luk. IV. 16, befchreven word ; als de ftad , in welke Jefus opgevoed was. En Hieronymus noemt ze, ter dier oor- za- ben aangezet, om, voor het beftaan zyner moeder , die men vooiond.ïiteld , geene groote fchatten bezeten te hebben , te zorgen. S S s 4 rot zo ng Hy in daar :rhuift , naar laperaurrs. Het misverftandier Joden, die meen-  ïen , da Jifiu . Nazaret, g^'boortn Ware, ïieeft ver porziakt dat Hy ge meehlyk de Naza reener, bygenaamtwierd. 1 j 1004 Nazareth. t zake, (in Epitaph. Paula c. V7) Nütriculam Doj* mini , dat is , de Voedfter des HEERE. Daarom ''word ook Nazaretb meer dan eens befchreven , als het Vaderland van JESUS. Zie Mattb. XII. J4, 57- Mart VI. 1. vergel. met Lui IV. 24. en Job. IV. 44. Eigenlyk, in het Grim, n*TPJfj het welk men zou mogen vertaaien , door zyne vaderlyke ftad: want, dit woord, in het gemeen, beteekend, de plaats, van waar iemand zynen oorfprong heeft getrokken. Zeker , zodanig eene langwyiige inwooninge van Jefus , binnen Nazaretb , had , den rueeften Joden, dies tyds, doen vergeeten , dat hy te Betblehem gebooren ware: en hen in die vafte verbeeldinge gebragt, dat dit zelve Nazareth , voor de plaats zyner Geboorte moeft gehouden worden. En dewyl men , by de Joden , de gewoonte had, de lieden van een' en den zeiven naayn , naar hunne geboorte plaatzen, van elkander te onderfcheiden; zo was niets gemeener, onder dit volk , dan j E S US by te noemen , Jestjs den Nazareener : dat zo veel gezegt was, als JESUS van Nazaretb: daar Hy anderfins , ingevolge dit gebruik , den bynaam van Bethlehemiter, moeft gedragen hebben. Zie Mark. I. 24. X. 47. XIV. 67. Luk. IV. 34. XVIII. 37- Job. XVIII. 5. XIX. 19. Hand. VI. 14. In eenigen dier aangehaalde plaatzen , word deze bynaam, Jset&mvic ; (Nazarenos.) maar in andere, N*£»pi»rif , (Nazooraios.) uitgedrukt. Dit onderfcheid, hebben echter onze Nederduitfcbe Overzetteren niet in acht genomen. Zy zouden het eerfte, door Nazareener , en het twede , door Nazareèr, 'lebben konnen en mogen uitbrengen : maar zy gebruiken beftendig en overal, het woord Nazareener: ;elyk het ook , op dit onderfcheid , niet zeer aankomt. Maar,  Nazaretb. s oo ƒ Maar, het is eene zaak van meer gewigt, en die by Taalkundigen wel degelyk verdiend , in overweginge genomen te worden: hoedanig, van N*£*pèT, (gelyk de naam dezer Galileèfcbe ftad overal , in het Nieuwe Teftament, gefchreven word) af te leiden zy , N*£wos of Na^opaïos ? en waarom , die bynaam niet liever, N«£*P"W*, (Nazaretenos) en in de Nederduitfcbe overzettinge , de Nazareetener , werde uitgefproken ? het welke , naar de gewoone wyze van Afftamminge, in der daad, veel welvoegzaamer fcheen te zyn. De Geleerde Heer Ambr. Dorbout, waerdig Predikant te Dokkum , heeft zyne gedachten deswege uitgelaten , in eene beknopte verbandelinge over deze ftoffe, (aan de geleerde waereld medegedeeld , in de Boekzaal der maand Mey , 1759. bladz. 611—óai.) en wel, derwyze , dat 't aan elk zeer voldoen moet. Zyn Eerwaerde legt ten grondflag . dat de naam dezer ftad , in het Hebreeuvofcb, gefchreven zy, (Natzareth:) waar¬ aan ook nauwelyks word getwyffeld : en , dat de laatfte letter, fl, zynde alhier geen wortelletter, maar eene dienftbaare , (non radicalis fed S^rvilis,) tot dien naam niet zo wezcnlyk behoore ; of ze kon , aan den zeiven by- of daarvan afgedaan, of ook, ter eener en andere wyze , veranderd worden : des , men mede zou konnen lezen, JTTiiï, (Natzarab:) dewyl het wortelwoord , waarvan de naam afftamt, is Tif3. Vervolgens , bewyft zyn Eerwaerde , dat ook de Grieken , den naam dezer ftad, fomwylen, in der daad N«#*p* (Nazara) hebben uitgefproken : inzonderheid de Kerkleeraaren , Origines en Eufebius , in verfcheiden plaatzen hunner Schriften, door dien geleerden Heer aangehaald: ja , dat zelfs , in het Nieuwe Teftament , éénmaal , naamlyk Luk. IV. 16. in fommige af fchriften , N«£*p« , gelezen word: en eindelyk, dat dit, jegenwoordig, de geSss 5 mee- En waar-« om niet, dc Nnzantbeenert  1006 Nazaretb. meene uitfprake dezes naams is , by de lieden van dat Land. Zeker , die zo zynde , dat die ftad , zo wel Nazara, dan Nazaretb, genoemt zy; zo heeft t geene de minfte zwarigheid , dat men de borgers en mwooneren dezer ftad , Nazareeners of Nazateers noemde , in fteê van Nazaretbeeners (des te meer , dewyl de meefte lieden , in de uitfprake der eigen naamen, doorgaans bedacht zyn, op derzelver bekorting;) en dat die naam , als een bynaam , aan jLSÜS tcegelegt zy;federt men zich begon te verbeelden , dat Hy uit Nazaretb oorfpronglyk was. Zo zeer gemeen was deze bynaam, in die dagen, dat nimmer zo klaar beduid kon worden , wien men meenden (van JESUS fprekende,) dan , door hem te omfchryven, als den Nazarener. Uit dien grond , eeniglyk , is af te kiden , dat zelfs de Apojtelen , die anderfins , aan dien bynaam , (a1s uit een wanbezef, aangaande deszelfs rechte geboorteplaats, ontftaande ,) geene goedkeuringe konden geven, zich veeltyds van den zeiven bediend hebben, als zy van den Zaligmaker, tot Joden fpraken: inzonderheid de Apollel Petrus : als te zien is, Hand. vyvt' u 6\ iv' io- 0ok Paulus i H^d. aavi. 9. lin de twe Difcipelen van JESUS, die, ten dage van deszelfs opftandinge , naar Emmaus wandelden , als zy meenden , met eenen Jood , eenen hunner Landgenootcn , te fpreeken, (hoewel net J ii, t> u S zelve was, ) zeggen desgelyks : Wy Jpreken, van dedingen , aangaande JESUS den Nazareener ; die een Profeet was enz. Luc. XXIV 19- Ja de Heiland zelve , om zich , aan Saulus, die mede een Jood was , des te gereeder bekend te maaken , in die verfebyning by Damaskus, zegt : Ik ben JESUS , de Nazareener ; dien gy vervolgt. Emdelyk, hooren we , dat ook de Engel, die, aan de Godvruchtige vrouwen , by JESUS graf vcr- fcheen,  Nazaretb.' ioof fcheen , tot haar zeggen : Ik weet , dat gy zoekt JESUS den Nazareener, die gekruift was, Mark. ' XVI, 9. Hoewel, deze Engel, door te laaten vol! gen , die gekruist was , met dien bynaam , klaar fchynt te zinfpeelen . op dat opfchrift , dat boven het hoofd van Cbriftus , aan het kruis gehecht was; 'in welk hy getiteld was , als JESUS de NazareeIner, de Koning der Joden: welk opfchrift, aan deze vrouwen , die het zelve gelezen hadden, genoeg I bekend geweeft is. En dus heeft hy, in deze vroujiwen, willen pryzen, haare liefde tot JESUS, welke geenfins was bezweken; offchoon Hy , onder : dien titel van JESUS den Nazareener , gekruift en zodanig een' fchandelyken dood geftorven ware: en haar beduid, dat ze even daarom des te min oorzaak hadden , om bevreeft te zyn : gelyk dit aan elkander gehecht word , in zyne aanfprake : vrezïit Gylieden niet: want , ik weet dat gy zoekt , JESUS den Nazareener, die gekruift was. Dat, in der daad , die bynaam , Nazareener, niets anders beduiden wilde, dan , of J ESUS , in de ftad Nazaretb , gebooren ware , blykt , dewyl dezelve in andere plaatzen des Nieuwen Teftaments, met eenige verandering, uitgedrukt word: JESUS, van Nazareth ('V?? <*to N*£«p«t) Zie fob. L 46. en de Profeet van Nazareth in Galileë, Mattb. XXI. 11. dat niet anders zegt , dan uit Nazareth oorspronglyk , en aldaar gebooren. Hieruit , mag > men oordeelen, dat deze bynaam , onder de Joden, , by wege van vera'chtince , gebruikt zy , met bei trekkinge tot den Heere JESUS : vermits , men ; niet vertrouwde , dat , uit een zo klein en gering \ ftedeke , als Nazaretb , iets byzonders zou te voorfchyn koomen. Daarom , zeide Nathanaël tot Fi\ lippus : Kan uit Nazareth iet goeds zyn 3 Job, Hoewel de -vyanden, daarin , dien toeleg hadden , om Hem veracht, en , als een' valfeben Mesfias, ver-» dacht te maaken.  ioo8 Nazareth. * Job. I. 47. Ja, ik twyfele niet, of de fchriftgeleerden hadden daarin eenen tweden en veel verderflyker toeleg : en dezen bynaam opzetlyk verzonnen, en op JESUS toegepaft, ten einde, hem, daardoor zyn MeJfiaJJcbap te betwiften. JESUS zou , immers, de waare Meffias, of de Cbriflus, niet hebben konnen zyn , by aldien Hy te Nazaretb, gebooren ware. De Profeet Micha had , tot de plaatze, waaruit de Cbriftus moeft voortkoomen , niet Nazaretb , maar Betheehem beftemt. Zie Micb. V 1. Byaldien zy , derhalven , door JESUS, t'elkens, den * Doorgaans , word alleen de kleinheid en geringheid van dit ftedeke bygebragt als eer. reuen van dit gezegde, 1 het welk , in dien tyd , als een verachtlyk ffreekwoord , onder de Joden, gebruikt fchynt:; dewyl geene andere redenen aan ons bekend zyn. Maar, men zou konnen in bedenkinge geven , «f wel niet lieden van Nazaretb, in een kwaad geruchte mogen geweeft zyn , by hunne Lanigenooten , ten aanzien , van huaflecht beftaanen gedrag: gelyk men meer fteden zou konnen 'aanhialen , van welker inwooneren , ten dien opzichte, in het algemeen , niet veel goeds getuigt word. In der daad uit het gedrag , dat de inwooneren van Nazaretb tegen Jefus gehouden hebben , toen zy, hem , om geeneandereoorzake . dan dewyl hy vrymoedig tof hen gefproken had 5 buiten de ftad dreven , en Hem , van eene fteile rotze , trachten neer te ftooten, kan men , aangaande derzelver inborft , niet dan zeer nadeeligegedachten voeden. En, aanmerkelyk is 't, dat zelfs , in dezen tyd , de Reizigers , over het kxoaadaartig brflaan der inwooneren van Nazareth . meer dan ever eenige an Ieren, bittere klagten doen. Jguaresmius fchryft . ,Elucid. Terr. S.Tom. II. fol. 818.) dat veeien daarvan de droevige ervaring hebben : „ en dat dit volk , terwyl ze , met de ééne hand , „ het geld aanneemen , voor de verleende vryheid , om dê „ Heilige plaatzen te bezichtigen , met de andere band een' „fteen opvatten, om hunne weldoeneren te kwerzen." Desgelyks, had Joh. Koctwyk, belden in zyn heen en weêrreize, hiervan , zo veel bevinding, dat hy getuigen moeft : „ dat de „ inwooneren van Nazareth de boofte' waren , vin allen , die hy „ elders in zyn geheel.- reize , was ontwaar geworden." Vid. ejus lüner. Hierofol. pag. 340.  Nazaretb. 1009 den Nazareener , te benoemen, deszelfs geboorte te Betblehem , verdonkeren , en het volk brengen konden , in dien waan , dat Hy uit Nazaretb oorspronglyk ware ; zo zou dit vooroordeel alleen genoeg zyn , om hen , van het gelove in JESUS, als den vouwen Cbriftus, te rugge te houden. En dat dit ook waarlyk, door fommigen, daartoe misbruikt zy , zien we klaar Job. VII. 41, 42. Ondertuffchen, was, in zekeren opzichte, in het Profeetifch woord, reeds voorfpeld, dat JESUS,de Nazareener zou worden byg'enaamt , Mattbeus, immers, Hoofdft. II. 23. verhaalende, dat Jofepb, met Maria , en het kindeke JESUS , uit Egypte wederkeerende, naar Galileë, zyne woonplaatze nam, in de ftad , genaamt Nazareth , tekend uitdruklyk daarby aan: dit te zyn gefchied , opdat vervuld zoudt worden , dat door de Profeeten gezegt is : dat Hy (naamlyk JESUS) NAZARENÜS zal gebeeten worden. Maar , is 'er ééne plaats in de ganfche Heilige Schrift , die den uitleggeren veel moeite? baard, zo is het fee: dewyl, hoe nauwkeurig mei ook alle de Profeetifcbe Schriften doorbladere , dif zelve woorden , noch zelfs, dergelyke, ergens vin den zal. Men kan denken, hoe zeer de hedendaag fche Joden , aan 't lafteren zo gewoon , die zelv< gelegenheid aangrypen , om onzen Euangelift , vai eenen loiTen en ilordigen fchryftrant, d.;arby, tegei de waarheid ftrydende , te betichten : vermits hy (gelyk zy zeggen) niet op eenen , maar verfcheidei Profeeten zich beroept , die dit zouden voorfpeld heb ben : en wel met aanhaalinge hunner eigen woorden daar , echter , deze woorden : Hy zal Nazarenü; gebeeten worden , by geen' eenen der Profeeten , wor den aangetroffen. Daarom , hebben eenigen gemeend , dat de Pn feeten, aangaande dit woonen van JESUS, te Nc Zi Die moeï» elyke plaats, Mattb. II.' 23. l l ► L - die, door ,. dee«g  en geene uitleggeren , zee verfchillende ver klaard is. ioio Nazaretb. zareth , en den deswegen te óntfangen bynaam , al. leenlyk Mondeling verflach gedaan hadden 5 het welk ( hoewel niet 'mfcbrift gefteld, echter, in die dagen, onder het volk, genoeg bekend was : en , dat Mattbeus dit ook zou hebben willen te verftaan geven i door die uitdrukkinge: dat , door de Profeeten , gezegt is; en niet, gefchreven. Doch, dit zou meer gelden, byaldien , het woord zeggen ofspreeken (in het Grieks pesiv.) niet doorgaans, door Mattbeus, zo wel , dan door andere Schryveren des Nieuwen Teftaments; by de aahhaalinge, ook van Scbriftelykt Godfpraken , ware gebruikt geweeft : Zie vers 15 en 17 , van dat zelve Hoofdft. Alzo min voldoende , is de gedachten van die, welke wel willen toegeven , dat zodanige voorzeggin* 'gen door eenige Profeeten gefchreven geweeft zyn: . dan , dat dezelve daarna , 't zy door toeval , 't zy door opzetlyk bedryf der Joodfche Schriftgeleerden, die dezelve weggedaan hadden , verlooren zyn geraakt. Want, dergelyke oplofilngen van zwarigheden fluiten zeer , tegen het harte van alle , by welke , de geheelheid en ongefcbondenbeid , (integritas ) der Heilige Schriftuur, als eene van deszelfs voornaame goede hoedanigheden , op duchtige gronden eenmaal is vaftgefteld. In der daad , waren 'er ooit voorzeggingen geweeft , die, 't geen Mattbeus hier, van dien bynaam Nazarenus , fchryft , te vooren woordelyk beduid hadden ; zo moeften dezelve noch in wezen zyn: of men moeft ons eerft hebben konnen overreden , dat God geene nauwkeurige zorge droege , voor de bewaaringe , der door zyn geeft ingegeven Schriften En , zonder di:, zou onze Euangelift dezelve ook niet hebben aangetrokken en met de vervullinge vergeleken : ten minften , niet voorzichtig gehandeld hebben, en in fteé van aan zyn oogwit te voldoen ; (het welk was , om de Joden, van  Nazaretb. ion van de waarheid dezer zake onwederdenkelyk te overtuigen.) veel eer zich in verdenkinge brengen, als of hy niet, ter goeder trouwe , te werk ging. Maar zou dan Mattbeus zich beroepen hebben , op voorzeggingen , die noch voor handen zyn ? en is echter, in geen ééne dier voorzeggingen, iets van dien inhoud, (dat JESUS Nazarenus zoude gebeeten worden ,) te vinden ; hoe dit toch te verftaan ? en , aan welke zyde , dit aan te grypen ? De uitleggeren , die het daarin eens zyn , dac de Euangelift , zekere gefchreven en noch aanwezende Godfpraken , bedoeld, zyn ten aanzien van dit ftuk, in zo veele verfcbillende gevoelens van elkander verwyderd , dat 't tot verwondering is. Wy zullen deze verfchillende gevoelens niet aanhaalen : maar, willen, die lufthebben, dezelven na te zien , liever wyzen , naar den Geleerden Herm. Witzius , ( Dijfert. Select. II.) naar J. C. Wolfus. (Cur. Pbilol. ad Mattb. II. 23.) Hadr. Junius. (Gdykluid. Texten I. Deel , bladz. 67-95.) en meer anderen. En, om in deze zaak, tot eenige bepaalinge te komen, zo zy- vooraf en byzonderlyk gelet, dat Mattbeus hier , in 'c meervoudige , van Profeeten , als van veele, meldinge doed; wier gezegden, ter dezer gelegenheid, in de vervullinge gezien mexéexx. Zeker, die zelve, dat anderfins , in den eerften opflag , de zwarigheid fchynt te zullen vergrooten : vermits men, om nauwkeurig de overeenflemminge, tuffchen de voorzegginge in de vervullinge , aan te wyzen , niet kon volftaan met éénen , maar met verfcheiden Profeeten by te brengen , die dit gezegt hadden: dit zelve (zegge ik) zal dezaakgemakkelyker en handelbaarder maken. Daardoor, zyn wy nu toch niet zo volftrekt genootzaakt , om het voorzegde , op welk Mattbeus zich beroept, by die Profeeten , naar de letter , te moeten aantreffen : want , wanneer ziet men, veele Profeeten s éént word hier opgehelderd.  En het voorgefleld geroclen na» 1012 Nazaretb. ééne en dezelve zaak , met eeven zo veele en even dezelve woorden , voorfpeiïen ? By aldien men, de beloften van Jefaia , Hooftfl II. 2-4. vergele' ken , met die van Micha , Hoofdfl. IV. 1 3. (welke beiden Profeeten elkanders tydgenooten zyn geweeft,) uitzonderd; zal zodanig een geval zeldzaam voorkomen. Is dan iets van dien aard , te weeten , dat JESUS Nazarenus zou geheten worden , door zo veele Profeeten voorzegt; zo zal dit meer, naar den zakelyken dan wel, naar den Woordelyken inhoud } (plus Sensu, quant Sono.) moeten worden verftaan : neamlyk , in zo verre veele Profeeten , aangaande JESUS, dat zelve voorzegt hadden , het welk die bynaam betekende , en ook , door de Jöden , in hem dien bynaam op te leggen , dadeïyk bedoeld wierd. Wat beteekende nu die bynaam , Nazarenus, ofNazarener, onder de Joden, in die dagen ? Alreeds is uit het voorige gebleken , dat zy dien bynaam niet anders , dan by wege van verachtinge , op den Zaligmaker, hebben toegeëigend, om hem af te fchetzen , als een perfoon van zeer geringe hoedanigheden : dewyl men , zo van het ganfche Galile'efche volk, als,in 't byzonder, van de inwooneren van Nazareth , eene flechte verbeelding had: en het zelfs als een fpreekwoord gebruikte : kan Uit Nazareth iet goeds zyn? Job. I. 47. Derhalven, zo veele Profeeten , in hunne Schriften , voorfpeid hebben , dat de Heer JESUS , by het gros des volks , zou veracht en verfmaad zyn , zo veele hebben , zakelyk, van hem gezegt, dat Hy Nazarenus zoude gebeten worden. Zodanige voorzeggingen leeft men , Pf. XXII. 7, 8. LXIX. 20. Jef. LIL 14. LUI. 2, 3. enz. Die zelve gedachten zal zich noch des te aanneemelyker opdoen , wanneer men , met den Geleerden Al.Morus (in Notis ad N. T. inb. I. pag. 30,31.) kar*  Nazaretb, 1013 kan overhellen , om deze laatfte woorden , in onze, overzettinge , uitgedrukt: dat hy Nazarenus zal geheeten worden , niet op te vatten ,. voor de eigen woorden der Profeet'en , maar des Euangelifts Mattbeus zelve: en het voorzet- woordeke.,, ot< , te vertaaien , naar deszelfs eerfte en gemeende beteekenifle , door dewyl : dewyl by Nazarenus zal of zou gebeeten worden : Zie 1 fob. III. 4. enz. Dan geeft het , inderdaad , een zeer verftaanbaaren zin: Mattbeus, verhaald hebbende : dat jofepb , in Galileë gekomen zynde , zyne woonplaatze nam, in de ftad, genaamt Nazaretb ; voegt onmiddelyk daarby : dit gefchied te zyn, ten einde vervuld zoude worden, dat door de Profeeten gezegt of voorzegt was , naamlyk , aangaande deszelfs veracbtheid , by het volk : dewyl Hy , naar deze plaatze zyner opvoedinge , met den veracbtelyken bynaam de Nazareener , zou gebeeten worden. Eene korte omfcbryvinge zal j den geheelen zin dezer woorden , in het volle licht ftellen : Mattbeus heeft willen zeggen : Jofepbs verkie,, zinge, ten aanzien der ftad Nazaretb in Galileë, tot zyne woonplaatze , na zyne wederkeeringe uit 5» Egypte, heeft veroorzaakt, dat alle de gezegden, ,j die men bier en ginds , in de Schriften der Pro„feeten, aantreft, aangaande de verachtheid van den Meffias , hunne vervullinge verkregen hebben: want , daardoor , is hy te Nazareth opgevoed : 3, en i daardoor, zou hy, naar dit zelve Nazareth s (eeven, of hy ook aldaar gebooren was,) den bynaam van Nazareener moeten dragen ; welke „' bynaam , onder de Joden , nimffler anders , dan „ by veracbtinge, genomen is," Daaruit, verneemt men dan, te gelyk , dat die bynaam van Nazareener, eene, tegen het oogmerk der Joden rechtftreeks aanlopende uitwerkinge, hebben moete. Deze bedoelden , daardoor, (behalven den pérfoon van JËII. Dnl. III. Stuk. Tte SUS Ier bè= weercS.  Die bynaam is noch gebruiklyk. En zyn, naar den zeiven, ook de Chriftenen, Naza- reenen, toegenaamt. i 1014 Nazaretb. SUS in veraebtinge te ftellen,) ook eene infpraake te doen , op deszelfs MeJJiaJJcbap : wanneer zy het volk wilden doen geloven , dac Hy , niet te Betblebem (waaruit de waare Meffias moeft te voorfchyn komen,) maar te Nazaretb gebooren was. En , echter , heeft die bynaam moeten medewerken , ter voldoeninge , aan dat kenteeken van den Meffias , door de Profeeten gefteld : naamlyk dat Hy moeft wezen , een fmaad der menfeben en veracht by den volke. Ten befluit van dezen Bynaam, en ter nadere beveftiginge, van al wat we, van deszelfs verachtelykbeid, aangemerkt hebben , dient. eindelyk : dat de hedendaagfche Joden , den Heiland , noch dus gewoon zyn, als met een'fcbeldnaam, uit te drukken: gelyk, men denzelven dikwerf, met deze letteren, HïlJn Itt" (Jefu Hannezere") in de Schriften hunner Rabbynen, ontmoeten zal. En , gelyk JESUS volk, gemeenlyk, deelen moeft , in al het wedervaaren hunnes Meefters ; dus hebben ze ook, eenen tydlang, gelyk JESUS zelve, en wel zynshalven, den bynaam van Nazareenen gedragen: welke beteekend, zo veel, als Leerlingen van JESUS den Nazareener *. In dien zin , noemde de Pleitbezorger Tertullus, die bittere vyand der Chriftenen , den Apoftel Paulus, eenen opperften voorftander van de Secte , dat is , de gezindheid der Nazareenen, Handel. XXIV. j. Hierom hebben, Eu- * Hierby zy echter aangemerkt, dat de naam van Nazareenen of NAZAREè'n , in de eerfte Chriften tyden , ook gegeven wierd, aan eene byzondere Secte , die by de overige Chriften, voor onrechtzinnigen gehouden wierden : dewyl zy, «et en Euangelie , met elkander gepaard wilden hebben : dryrende , onder anderen, de befnydemffe. Van deze handeld uitvoerig, Epipbanius, contra H&ref. L, 1. T. 1. SecJ. XXXIX. rol. m. 64.  Nazaretb. 1015 1 Eufebius en Hieronymus , van Nazaretb fprekende t i (in Onom. I. c.) aangemerkt: „ dat, naar deze ftad^ „ niet alleen de Heer JÊSUS de Nazareener genoemt I ,, wierd : maar ook wy (zeggen ze) wierden , by ! de ouden , by wege van verfmadinge , Nazaree* I ,, nen genoemt; die ze nu Chriftenen noemen *."' Ja, deze zaak is ook, aan den Schryver van het AI fabifch Geographifcb woordenboek , bekend geweeft ; i die daar van zegt (naar de vertaalinge van den Ge* i leerden Heer Scbultens, in Lex. Geogr. Arab. ad voc. , Nazareth). Inde derivatum eft , nomen Nazar.soj rüm: quia Meffias eam habitavit, indeque nomen tuliti Dat is: van deze ftad , is ontleend de naam der Nazareenen : dewyl de Meffias aldaar gewoond heeft, én uaar dezelve genoemt was. En , de 'Joden dezes tyds konnen noch niet nalaaten , de Chriftenen, ( QHÏUH , (Hannozerim) te benoemen; die mede, in hunne Schriften , veelal , als de gemeenfte, gevonden word. Ook vermeld de Heer Egmond van • der Nyenburg (in zyne Reize II. Deel , bladz. 43) dat de Cbriftenen noch heden, in hetLandfchap Galileë, Nazarans, geheten worden. Het is aanmerkelyk , dat JESUS in deze plaatze zyner opvoedinge , met al zyn prediken , min dan elders in Galileë vrucht gedaan heeft. Mattbeus ver: haald Hoofdft. XIIL 57, 58. Dat de inwooneren zich aan Hem ergerden : ingevolge de Zinfpreuke , welke JESUS zelve daarop toepafte : Een Profeet is niet ongeëerd , dan in zyn eigen vaderland en in zyn huis. En , dat Hy aldaar niet veele krachten gedaan beeft, (naamlyk in het geneezen van kranken, blinden s ' . * Naar de vertaalinge van Hieronymus: Nazaretb, unie, & Dominüs noftet Nazaraus vocatus eft : Sed & nos ^gpudVete; res, quafi opprobri* , Naz-ar.m Dicebamttr; . tel, is Scythopolis, eertyds Bethfan : dan , heden is die Zetel naar Nazareth verplaatft , wegens de eerbied voor des Heere boodschap , en voor de geboorte der gelukzalige Maagd , Maria. Onder dit Aartsbifchdom , behooren negen Bifcbdommen. Men wil , dat toen noch in wezen gebleven wa re , (door een' tydverloop van III eeuwen) het buisje, waarin Maria weleer gewoond had, en waarTtt 3 i° 'tintin den Wooten : raarnahet en aarts'v.iom is ;eworen. Het ver- iichtzel ïangaande Maria's  ituisje', van Naza reth, na: Lorette, yerplaatft pf het je genwoordi'ge Nazafetb op haare oud( Ï) laats >gge- IOi8 Nazaretb. in zy zich jegenwoordig bevond , ter gelegenheid " dezer óntfangen Boodfcbap : welk huisje dan ook , door deze Kerk , omvangen wierd , en in dezelve , was bewaard geweeft , tot aan het einde van den zogenoemden Heiligen oorlog , in de XIIL Eeuwe. Doch, toen de Zaken der Cbriftenen in ?t Heilig land dus tegenliepen, dat de Saraceenen de eene ftad na de andere t'onderbragten , en men , na de veroveringe der ftad Ptolemais, in den jaare 1291, ook, voor Nazaretb , begon beducht te worden ; zouden de Engelen , ter verhoedinge , dat dit buisje in handen der ongelovigen zou vallen , (gelyk de Roomsgezinden voorgeven) het zijlve, in eenen nacht, over Zee, verplaatft hebben, eerft naarFiume in Dalmatie: en naderhand , naar Lorette, in Italië , in het Pauslyk gebied, aan de Baai van Venetië, gelegen: alwaar het jegenwoordig , door menigte van menfchen , bezocht en vereerd wierd , en het daarin ftaande Maria's beeld, met allerlei koftbaare gefchenken, opgehoopt. Dit verdicbtfel word met meer omftandigheden, opgegeven, door Adrichomius. (Theatr. Terr. S fol. 14,) en veel meer andere Roomfcbgezïnde Schryveren. De gefcbiedfchryvers zeggen 3 dat de ftad Nazareth , in den zeiven jaare , 1291, door den Egyptifcben Sultan, Seraf of Serafyn, Saladyn's broeder en opvolger , ingenomen en verwoeft zy : en de daarin woonende Chriftenen omgebragt. Immers , na dien tyd , heeft Nazaretb zich zeer fober vertoond. Alle die , t'zedert eenige jaaren het zelve gezien hebben , getuigen , dat het een klein en zeer vervallen dorp zy , van weinige flechte leeme hutjes , waarin een arm volk woond. Zelfs word by fommigen in twyffel getrokken , ©f het dorp, dat nu den Bedevaard - reizigers , voor Nazaretb , word aangewezen , wel aan denzelven oord lig-. ge;  Nazaretb, 101-^ ge; alwaar de ftad Nazareth eertyds waarlyk gefticht was: hoewel, uit de omftandigheden, klaar te zien j js, dat het niet zeer veel van de voorige plaatze, verfchillen kan. Het geen die twyffelinge baard , is voornaamlyk , dat 't hedendaagfche Nazaretb niet rboog genoeg fchynt te liggen. Het oude Nazaretb i lag , op eenen berg , zie Luc. IV. 29. Maar, de : Reizigers fpreeken, van den grond , waarop Naza* \ retb nu gebouwd is, zo verfchillende: dat men nau■ welyks weet, wat daar van, te durven geloven. De I Heer Egmond van der Nyenburg , grond hierop zyne ; bedenkinge: als hy fchryft : (II Deel zyner Reisbe* \fcbryvinge, bladz. 17.) „ Het fchynt, dat Naza,, retb voor dezen , op eene andere plaatze , moet „ gelegen hebben: dewyl het zelve thans , in eene 1 vlakte ligt : en toen ter tyd , volgens Luk. IV, i j, op eenen der heuvelen of bergen , fchynt geplaatft j ,, geweeft te zyn : gelyk, dan ook de Jleilte , daar „ zy den Zaligmaker wilden afwerpen , tegenwoor„ dig , verre van daar, aangetoond word." In der 1 daad , dit laatftbygebragte verfchaft eene nieuwe ' zwarigheid, die desgelyks gemaakt word, doorvore, Kortens, (in jmte 3veté6efcbjeitUttt<, enz bladz. 116, jp) tegen de echtheid der plaatze , 't zy dan van Nazareth, 't zy van deze Jleilte zelve. Het verhaal, van Lukas , eenvoudig ingezien , vertoond ons klaar, dat deze Jleilte , flegs eeven buiten de ftad geweeft I zy: want, die van Nazareth wierpen JESUS uit , 1 buiten de Jlad: en leidden Hem naar den top des bergs , 1 op welken bunne jlad gebouwd was. En nochtans be. ) richt gemelde Schryver , dat deze Jleilte meer dan een half uur gaans , van Nazaretb , was afgelegen: ! daar, echter , deze ftad niet wel zo groot kan geI weeft zyn, dat ze tot aan die zelve fteilte , gereikt 1 zoude hebben. Daaruit, zal men, met meer grond ! mogen oordeelen, dat Nazaretb gelegen hebbe , op Ttt 4 nee  I02o Nazaretb. De vermakglyke gelegenheidvan het hedendaagfcheNazaretb. 1 ( ] < 3 l- s. het afbangen van dien zei ven berg, waarvan die gemelde jleilte , de hoogfte top uitmaakt' Deze ligt I ten Zuiden , van Nazaretb : en word nu , Monte Proecipite , dat is , de fteile berg , genoemt: ook , Saltus Domini , dat is , des HEERE fprong : -dewyl het oogmerk der Nazareeners was , den Heiland, van deze hoogte, te doen nederfpringen. Het dorp betreffende, het welk men , voor Nazareth, aanwyft: dit fchynt zelfs, door den tyd, eenigermate van plaats veranderd: want, in de XII. Eeuw, toen de Griekfche Schryver , Phokas, het zelve gezien heeft; lag het , in het midden eener vallei, tusfchen verfcheiden bergen of heuvelen , die dezelve omringen : dewyl , hy fchryft (Defcript. Paleft §. X) MêffOV JlCt(pÓ?OJV kul Ta) /3x'8êi Tt-J i£ XVTCÖV cpoloxyyoi yi N«£«pfT ttoAk TeOepsA'a-ra»: beduidende: dat de ftad Nazareeb , midden onder verfcbeide heuvelen , in de diepte eener valleye , die door die zelve heuvelen gevormd word , gefticot zy. Doch , latere Reizigers plaatzen het zelve , aan de noordzyde van dit dal, op eenen heuvel. De gemelde Jon. Kortens, onder anderen, die in zyne aantekeningen vry nauw- j keurig is , zegt daarvan , (bladz. 2 io,) 3)tté t>t»f . iinb QEfofrct liegen nicfyt / uitten tui %\)vereen: zéggende, (bladz. 17) dat deze valleie , rondom, met heuvelen, die meeft vruchtbaar zyn, , omringt word, en welke hier, als een rond Thea\ ter of Schouwburg maken." Dezelve voegt daar y : „dat dit dorp , door de natuur daartoe ge' maakt fcheen , om ten bekwaame fchuilplaatze, „ voor  Nazaretb. 1021 i „ voor den Immanuel; tot aan zynen manlyken ou• „ derdom , te verftrekken : en daar , onderwylen, „ booter en bonig te eeten : (doelende , op Jef. VIL „ 14, 15) dewyl hier'een recht .bekwaame oord „ voor vee en beijen is : hoewel , ten dezen tyde, ,, genoegzaam woeft liggende." Andere Reizigers, als Kootwyk , de Bruin enz. roemen de vlakte , in welke Nazaretb gevonden word, desgelyks, wegens i deszelfs aangenaame gelegenheid en de ongemeene 1 vruchtbaarheid des gronds ; die mede zeer bekwaam zou zvn , tot olyf- en vygenboomen , wynftokken enz. des, niet vreemd is , dat eenigen den naam van Nazaretb , van een woord , dat bloeijen en vruchtbaar zyn, betekend, willen hebben afgeleid: gelyk hier voor gezien is. Doch, door de binnenlandfche oneenigheden , tuffchen de Arabieren en Mooren , en \ tuflehen de Mooren- der omliggende dorpen , onder elkander, ligt alles verwoeft. jegenwoordig, fchynt dit vlek eenigermaten in aantal van inwooneren toegenomen : want , de latere Reizigers zeggen , dat ï men aldaar , omtrent 150 buisgezinnen tellen kan ; waarvan een derde deel uit Mooren beftaat : maar de overige Chriftenen zyn , zo van de Griekfche als van de Roomfcbe Kerke. De voornoemde Kom. de Bruin heeft, van de hedendaagfche gedaante van Nazaretb eene printverbeeldinge ontworpen ; die men ziet , in zyne Reize, bladz. 309. Het klooster , in welk de vreemdelingen , (by aldien die Chriftenen zyn , ) aldaar hunnen intrek nemen , behoord , aan de Manneken van S. Francis, kus , anders genaamt , de Minderbroeders ; van weli ke, voorheen, niet meer dan zes , zeven, of . ten : hoogften acht , maar nu , nadat de inkomften van dit kloofter msrkelyk vermeerderd zyn , doorgaans, : meer dan twintig , binnen het zelve zich onthou1 den. Dit Kloofter , waarvan men de eerfte ftichtinTtt 5 ge: Het Klooster en Kerk te Nazareth befc hieven.  1022 Nazaretb. ge , aan de Moeder van Konftantin den Grooten , Helena, toefchryft, was door ouderdom zeer vervallen: maar, wierd, in den aanvang dezer lopende Eeuwe , geheel vernieuwd : en heefc thans , naar de bouworder , in die landen gewoon , een voortreflyk aanzien. Het is met hooge en dikke muuren omgeven, ten einde tegen den aanloop der omzwervende Arabieren beveiligt te zyn ; van welke zy voorheen grooten overtelt geleden hebben Desgelyks is de Kerke der H. Annuntiatie, (Boodfcbap) welke binnen de ringmuur des Kloofters ftaat, vernieuwd : en , naar de aantekeninge van Jon.Kortens, in den jaare 1735 , eerft cot ftand gebragt; zy zoude gebouwd zyn , (gelyk hier voor is aangemerkt; boven de plaatze der ontfangeniffe : en alwaar de H. Maagd , die blyde boodfcbap, van den Engel des He$re, mogt hooren, welke begint: weest gegroet, gy begenadigde enz. Luc. I 28 33. (waarvan het zogenoemde Ave Maria , onder de Roomsgezinden, oorfpronglyk is.) De eigenlyke plaatze word , binnen deze Kerk, vertoond , in eene Grot *, welke in de rotze is uitgehouwen: en waarin men met trappen inklimt. Zy beflaat de lengte van 15: en de breedte van 6 voeten. Doch is, aan het ééne einde ruim 3 voeten breeder , dan aan het ander. De hoogte is van omtrent 9 voeten. Binnen deze Grot zou, (*) Het is aanmerkclyk , dat meeft alle de zogenoemde Heilige plaatsen , den Reizigers , in Grotten of or.deraa'dfche holen worden aangewezen. De Monnik Borchardus geeft daarvan deze reden : dat de Kerken , boven dezelve gefticht, van tyd tot tyd, door de ongelovigen verwoeft , en op derzelver puinhopen , telkens weder andere gebouwd zyn : waardoor de grond te gelyk door den tyd verhoogt geworden , en de eigenlyke plaatzen , waar de voorfallen gefchiedden ; onder den grond geraakt zyn. Vide ejus Defiript. Terr. S, G. VI. §. 1.  Nazaretb. J023 zou, naamlyk , dat huisje van Maria geftaan hebben ; waarin zy zat, toen de Engel GaeriBl haar met die gemelde boodfcbap verwaerdigde. Men ziet, daar binnen , noch twe pilaaren van Graauwachtige Steen ; die , men zegt, door Keiferin Helena , gefteld te zyn: de ééne, ter plaatze, waar Maria zat: en de andere , daar de Engel ftond : welke beiden omtrent de boogte van Wl vademen hebben , en drie voeten van elkander ftaan. Doch, de eerfte dier gemelde Zuilen, (die Maria's Zuil genoemt word) is, van onder , omtrent ter hoogte van a voeten, afgebroken : echter zo , dat ze met haar Kapiteel aan het gewelf hangt ; het welk de Roomsgezinden . aan een wonderwerk toefchryven: als of deze Zuil in de lucht zweefde. Men verhaald , dat zeker Bafcba, van het nabygelegen Sapbei, deze Zuil had doen afbreken , in verbeeldinge , dat onder dezelve eenige fcbatten verborgen waren : doch , dat hy niet alleen vergeeffchen arbeid gedaan , maar ook zyne hebzucht , door een Godlyke bezoekinge , met zyn leven had moeten boeten. De Arabieren , Mooren en Turken beroonen , voor deze Zuilen, een groote eerbied : en fchryven aan dezelve toe, een kracht, om allerly ziekten en ongemakken te genezen, door alleen de leden , waarin ze het ongemak gevoelen , daar tegen aan te wryven. Men kan zich verbeelden, hoe zeer dan de Roomsgezinden zich beyveren , om aan deze plaatze, (alwaar , ze geloven , de eerfte Ave Maria, door den Engel, gedaan te zyn,) hun> ne Ave Maria's op te zeggen: die Zuilen te kuffchen: de Rozenkranfen , KruiJJen en veele andere dingen, daaraan te ftryken : die hier door een kracht óntfangen , welken zy meenen , voor alles goed te zyn. Deze onderaardfche Kapelle heeft ook, twe, (andei ren zeggen drie) altaaren, vercierd met fchildereyen, i die de gefchiedeniffe dezer boodfcbap verbeelden : en meer  Jofepbs huis, Mirieirou, De gewe • 1024 Nazaretb. meer andere zaaken; die door de Bedevaardreizigers breedvoerig opgegeven worden. De afbeelding dezes Grot, zo als ze zich van binnen vercoond, kan men zien, in de Bruins Reize, bladz. 309. Voorts , ziet men ter afftand van een fteenworp, van het gemelde Kloofter , een oud vervallen gebouw ; waarvan niet dan de vier muuren ftaande gebleven zyn : het welk men houd , voor het woonen werkhuis van Joseph , 'jefus pleegvader : en, in het welk hy , na zyn voltrokken huwelyk , Maria, met haar Kind, tot zich genomen heeft Des , dit eigenlyk het buis zou geweeft zyn , in welk 'jefus wierd opgevoed. Door anderpn , echter , word deze plaatze, elders, als eene grof in een fteenrots, aangewezen. Omtrent 300 fchreden , buiten het vlek , is te zien de zogenoemde Marie-bron; die ook de bron van Jesus , word genoemt. Daaruit , wil de overlevering , dat Jefus het water zou gekoeld hebben, voor zyne moeder. Voorheen zou deze bron zeer waterryk geweeft zyn: zo dat het water, tot aan en door het vlek , ftroomde , en de inwooneren daarvan , overvloediglyk voorzien wierden. Eenigen zeggen, dat het water, omtrent 30 fchreden van de gemelde bron zich nu verheft , in eene kleine poel: en anderên, dat thans in het geheel geen water daarin gevonden word. Waarfchynlykft is , dat deze bron , in den eenen tyd , meer water geeft , dan in den anderen. Immers de Heer H. Myrike (bladz. »j ) getuigt , dat die van Nazaretb , noch he„ den , al hun water uit dezej&af fcheppen : en zy „ zelfs geen ander water hebben, voor zich, noch „ voor hun vee. Ook , dat dit water zeer goed ,, was : en hy, met zyn gezelfchap, dikwyls daar„ van met fmaak gedrongen had " Desgelyks word, onder de zogenoemde H, plaatzen  Nazaretb, Nain. 1025 ) zen van Nazaretb, mede getoond , ten noordweften i van het gemelde Kloofter , het overblyfzel der Sy-, \ kagoge , in welke de Heiland , ten dage des Sab1 baths , uit het LXI Hoofdftuk des Profeets Jefaia, i een gedeelte gelezen en verklaard heeft: met dien uitftag , dat de Toehoorderen , met toorn tegen Hem •vervuld , Hem ter ftad uitwierpen. Zie Luc IV. 16 30. Doch, de overleveringe verfchaft het eenig bewys , voor de echtheid van alle die laatftgemelde zaaken. Ondenuffchen . zyn alle die gemelde plaat! zen eertyds , met fraaie Kerken vereerd geweeft, i die der Keiferinne Helena worden toegefchreven : 1 doch deze zyn, federd dit land in der Turken handen ; gekomen is , geheel vervallen. NAIN. Met betrekkinge tot den naam dezer ftad , geld / die zelve aanmerkinge, die hier voor in opzichte tot ' Nazaretb gemaakt wierd : dat , naamlyk , dezelve, s (vermits die plaats alleen in het Nieuwe Teftament : voorkomt) wel met Griekfche letteren gefchreven 1 word, te weten N«)v: (iVaïra) doch , oorfpronglyk, ! Hebreeuwfch , moet gehouden worden te zyn. En, i vermits de eigen naamen , 't zy van fteden , perfoonet enz. uit de ééne in de andere taal overgaande, ge 1 meenlyk , van haare eigen natuurlyke klank iets ver 7 liezen; zo zou men mogen denken, dat dees naam. ; by de Hebreen , niet W. (Nabin) maar c-Wg (iVa i bim) zy uitgefproken : dewyl dezelve dan , in he: i Hebreeuws , eene byzondere beteekeniffe heeft : naamlyk , fchoon , lieflyk , luftig zyn : gelyk de on zen dat woord, o1?-, menigmaal vercaald hebben I Zie Hoogl I. 16. - Pf. LXXXI. 3- XLlX 15. en elders. Daarom , (zo het fchynt,) heef d ien Spa* \oge te £ïi»« :arttk. De Betekeniffevan den naam dezer ftad. C  De gelegenheid. 1026 Nah. de Latynfcbe Overzettinge , den naam dier ftad j Naïm , willen uitdrukken : het welk , onze Nederduitfcbe Overzetteren gevolgt hebben. En Eufebius, (in Ononu) heeft desgelyks , in het Grieks , n*/jw: (Naïm,) het welk Hieronymus mede , in zyne vertaliuge , gevolgt heeft. Men zal dan ook de reden dezer benaaminge , niet ten onrechte , mogen ftellen , in de luftigheid des Landsdouw , in welke , die ftad gevonden wierd. Adrichomius fchynt, op die zelve beteekeniffe dezes naams te willen doelen : als hy dezelve befchryft: Decora &" pulchrct civitas , dat is, eene cierlyke en fraaie flad. Immers , lag ze , in de vlakte van Esdrelon ; die, by alle , die dezelve ooit gezien hebben , in aangenaamheid, als onvergelykelyk, geroemd word: naar de aanteekening van Hieronymus * , (in Interpret. Onom. ad voc. Na)/*) ., niet meer, dan II Roomfcbe „ Mylen , Zuidwaard , van den berg Tbabor : en „ naby de ftad Endor:" welk Endor Hy en Eufebius, beiden , IVMylen, zuidwaard , van den gemelden berg, geplaatft hadden. Borchardus , (Difcr. Ter. S. C. VI. §. ii.) bepaald, de gelegenheid van Nain, twee uuren gaans , van Nazareth : en meer dan één uur, van Tbabor: hebbende, den kleinen berg Hermon , zo naby , in het Zuiden , dat ze op deszelfs noordzyde lag En , vermits de berg Tbabor , op de noordelyke grensfeheidinge van Issaschar , gelegen was; zo moet Nain , liggende Zuidwaard , van dezen berg , noodzakelyk , aan dezen ftam behoord hebben. Die ftad word , echter , onder IJfafcbars fte- * In het werk van Eufebius zelve, moet alhier, in die af* (hndsbepaahnge , door de Atfchryveren , een misflag ingefiopen z.yn : want, wy vinden het daar, XII mylen, van den aerg Tbabor, getteid : welken raisfbg , Hieronymus dus aeer wel verbeeterd hseft.  Nain. 102? j fteden , {Jof. XIX. 17—22 ) niet aangetroffen t mogelyk, dewyl zy, in den tyd der landverdeelin! ge , noch niet in wezen was : of dat ze toen noch ; onder de dorpen van Iffafcbar behoorde ; die, vers \ 22, 23, flegs in het algemeen gemeld, en niet on: derfcheidenlyk , met hunne naamen worden uitgedrukt. Ten ware men liever met Lightfoot (Oper. : Tom. II. fol. 478.) wilde ftellen, dat Nain dezelve ftad ware, met Engannim, (door verloop van tyd, : eenigzins, van uitfprake des naams , veranderd:) welke ftad, Jof. XIX. 21. gevonden word, onder de fteden van Issaschar: en Hoofdft. XXI. 29. onder de fteden , welke Ijfafchar, den Leviten van Cerfons gedachte, uitgekeerd heeft. Hoe het zy : onder de Chriftenen , is dit Naïn genoeg bekend , aan alle die de Euangelifche Schriften gelezen hebben: door het wonderwerk, het welk de Zaligmaker aldaar verricht heeft , aan een' jongeI ling, den eenigen Zoon eener weduwe dezer ftad;dien hy, ontmoetende buiten de poorte, deszelfs dood lyk, ' dat ter ftad uitgedragen wierd , om ter aarde befteld te worden , (gelyk men , by de Joden, altyd de gewoonte had , de dooden, buiten de fteden, te begraI ven) in de jegenwoordigheid der geheele lykftatie, \ levendig maakte. Zie Luk. VII. 11-17. Uit die ' zelve gefchiedverhaal, vergelykende , vers 1 , met I vers 11. kan men ontdekken , dat Naïn, ééne dagi reize, van Kapernaum, gelegen hebbe: want JESUS Kapernaum uitgaande , was , den volgenden dag , te •' Naïn. Jofepbus maakt gewag (Ant. L. XX. c. 5. fol. 1961.) van een vlek, N«ic: (iVaiV.) in't welk, een hevig gevecht was voorgevallen , tuffchen de Sama: ritaanen en eenige Galileërs , die door dit vlek reisden , naar Jerufalem , om aldaar een der Feeften by 1 te woonen ; by welke gelegenheid , veele Galileërs wa- vermaard ; door een wonderwerk van Christul. Of die Naïn by Jofephut voorkome.  1023 Naïn. De heden daagfche toeftand dezer plaatze. KANA, Deze ftad is ook vermaard, door een vonderwerk , var JESUS, ter gelegenheidder bruiloft van eenen zyner vrienden. Zie hier , eene andere flad ; die mede onder de Cbriftenen berucht geworden is , door een der gewrochte wonderwerken , van den Heere Cbriftus : en wel, het eerfte, door welk Hy, in den aanvang van zynen Predikdienft, zyne leere heeft willen fterken : toen Hy , ter gelegenheid der Bruiloft, van eenen zyner vrienden, waarfchynlyk, van zyne maagfcbap , tot welke Hy, nevens zyne moeder en eenigen zyner difcipelen, genodigd was, (als de voorraad van wyn i begon te ontbreken) eenig water in wyn veranderde. Zie Job. II. ï-li. Gelyk de Heiland, alhier , te Kana , ook een tweede wonder verrichte: waardoor Hy vertoonde, de kracht te bezitten, om,, offchoon naar den lichaame afwezend zynde , aan i kranken, derzelver gezondheid te herftellen: geven- ■ de daarvan een proef ftuk , aan den Zoon eens Koning- ■ lyken Hovelings van Kapernaum; die Hem , te Kana,, *'"'"•**'■*' ' *' ' ~ - teni waren omgekomen : dan , vermits die zelve SchrVver daarby doed : dat dit vlek onder het gebied dér Samaritaanen was behoorende; zo word met reden getwyfeld , of dit Naïs niet, van ons Nain , moet onderfcheiden worden. Die plaats word, den Reizigers, noch heden aangewezen : doch zelden door hen bezocht : wegens den roofgierigen en kwaadaartigen inborft , der Mooren . die daar, in kleine verachte hutjes , woonen. Ook , zyn aldaar noch te zien , de geringe overblyfzeien eener Kapelle, die door Keiferinne Helena , ter plaatze , daar Chnftus dien jongeling opgewekt heeft, zou gefticht zyn : doch , geheel verwoeft en verlaaten : dewyl 'er geene Cbriftenen woonen; die zich dezelve zouden aantrekken.  Kand in Galileë, tot? ten zeiven einde had komen bezoeken. Zie Job. IV. 45 54- Veelen hebben vergeeffche moeiten aangewend , om te onderzoeken , wie de bruidegom ware , ter gelegenheid van wiens huwelyksfluitinge , dit won derwerk voorviel. Eenigen dachten aan den Apoftel Johannes : anderen aan Simon , Kananites , ,(K«V0V1T»J?- ) toegenaamt: Mattb. X. 4. Mark. III. 18. dewyl hy (zo men meende,) uit Kana oorfpronglyk was : hoewel, deze toenaam , voor geen, zeker bewys , kan dienen. De eenige ,< onder, alle de Difcipelen van JESUS , dien men weet , dit Kana, tot zyne geboorteplaats gehad te hebben , was Nathanael ; van wien uitdruklyk gezegt word : dat hy was, van Kana in Galileë, Job. XXI. 2. Doch deze word, onder de perfoonen, op welke die gisfinge gevallen is , verby gezien. Zo dikwerf, die flad genoemt word , vind men daarby , die omfchryvinge , Kccv* rn; r*AiA«i*f, door de onzen vertaald , Kana in GALiLEè'; welke omfchryvinge onnodig zou geweeft zyn ; ten ware, dezelve niet hadde moeten dienen , ter onderfcheidinge , van een ander Kana , dat buiten Galileë lag. 'Er word , Jof. XIX. 28 * onder de fteden van Afer , ééne, met den naam van KanA , (in het Hebrêeuwfch, "ij},) aangetroffen : en daarom is niet te twyffelen , ot Johannes , (de eenige onder de Euangeliften , die van deze ftad gemeld heeft) wil ze , door die omfchryving , van deze laatftgemelde ftad , in Afer onderfcheiden hebben. 'T is waar : de ftam Afer had zyn erfdeel, mede in Galileë , beflaande , de ganfche ftreeke langs de Groote Zee : des men, in den eerften opflag, zoude konnen denken s dat dit Kana , in Afers ftamme , niet buiten Galileë gevonden wierde : noch dat ze, mitsdien , zou konnen aangehaald worden , als de flad , in tegen> ILPetl. III. Stuk, Vvv over Oriieicei-s wie hy geweeil zy. Er was tweërly Kéna: een ia en een ander buiten Galiltë.  1030 Kana in Galileë. overftellinge van welke , die ons Kam , moeit omfchreven worden , als Kana in Galileë. Eufebius en Hieronymus willen ook die beiden , voor ééne en dezelve ftad , hebben aangezien. (Vide Onom. ad voc. K*v«v.) Maar neen ! In de lyfte der fteden Afers , ontmoet men , veele fteden , die geheel buiten de grenzen van Ifraëls land, (voor zo verre het, naamlyk , door Ifraël bezeten is,) gelegen hebben ., en dus ook buiten Galileë , zelfs, ten noorden van het gebergte Libanons fteden , die daarom ook nimmer, door die van Afer hebben konnen vermeefterd worden : gelyk we hier voor , fin het I. Deel, bladz. J6'8, 569.) bewezen hebben. Deze fteden behoorden tot het Landfchap , dat daar na Phoenicie en Syro PHOhNiciE genoemt wierd: in welk , ook die vermaarde fteden Tyrus en Zidon gevonden wierden ; die , trouwens , mede tot Afers lot gerekend worden , in die gemelde Lyfte; alhoewel ze nooit, voor of na , door die van A/er bezeten zyn. D;t Kana , in Afers ftam , word- juift in die lyft der fteden, onmiddelyk, voor -Zidon genoemt, jof. XIX. 28. naamlyk , Ebron , Rechob; Hammon en Kana: ■tot aan Groot Z:don. Wat anders, zullen we;daar uit befluiten , dan dat dit Kana , niet verre van .Zidon , in het Landfchap Syro Pbeenicie, gelegen hebbe , en dus buiten Galileë : en dat derhalven dit Kana , alwaar Cbriftus het beginfel zyner wonderen verricht heeft, zeer wel, van dat ander , mogt onderfcheiden worden , door die omfchryvinge , van Ka■na, in GALiLEè'. 'Er word Mattb. XV. 21, .22, gefproken , van zekere Cananeësche vrouwe , gekomen uit de Landpaalen van Tyrus en Zidon ; . die zelve vrouwe , welke Mark. VII. 26. eene Griekfebe, dat is , eene Heidenfche vrouwe , van geboorte, -uit Syro Phoenicie , genoemt word: men zou lichtlyk vermoeden., dat deze vrouwe , uit Kana in Sy*vV .Mi ? 'A . ro  Kana in Galileë. 1032 r0 Pbeenicie , oorfpronglyk was: Gelyk Quaresmius wil (Elucid. Terr. Saniïa Tom, II. fol. 854- ) bYr aldien niet eenige bedenkelykheid daartegen gaf, dac deze vrouwe, Mattb. XV. 122. genoemt word yv*n X«v«v«f«, en niet, KavtHvotta. De Kerkleeraar Hieronymus , (/, c.) de Befcbryving , dezer begonnen hebbende , met die be« woordingen : Cana ad Sidonem majorem , dat is , Kana , tot aan groot Zidon; (welke dezelve woorden zyn , die men vind , Jof. XIX. 28.) zo laat hy onmiddelyk volgen : Eft, quippe, 6? altera., Minor ; ad cujus diftincfionem , bcec major dicitur : dat is : 'Er is , naamlyk, een ander , klein; ter onderfcbeidinge, van welk , dit , Groot , genoemt word. Zie hier , een ftaaltje , hoe lichtlyk , een misverftand in de waereld komen kan. Dewyl, naamlyk, adrichomius, (l. c. fol. 138.) begreep, dat Hieronymus , die onderfcheidinge , tuffchen major en minor , (Groot en Klein,) tot Kana zelve , betreklyk maakte; zo meende hy, dat die beiden fteden, met de naamen van Groot en Klein Kana , van elkander onderfcheiden moeften worden. En , Bonfre rius, (in annot. ad Eufebii Onom,) die gedachten van Adrichomius overneemende , maakt dit zelve onder fcheid : doch , te gelyk bemerkende, dat het geen Hieronymus, (in die veronderftellinge,) van Groot Kana , zoude gezegt hebben , (naamlyk , dat J ESUS aldaar het water in wyn veranderd hadde,] veel eer tot Klein Kana, anderfins genoemt,' Kam in'GALiLEë, moeft gebragt worden; zo heeft h^ dien vermeenden misflag getracht , door eene an dere lezinge , te herftellen : welke ook , tot verwon' deringe, door Cellarius, word overgenomen. (Geogr Ant. Tom. H. pag. 412.) Ondertuffchen , was a! die omfiag geheel buiten noodzakelykheid geweeft wanneer men opgemerkt hadde , dat Hieronymus, Vvv 2 di die, echter , niet met die bynaamen 1 van Groot. en Klein Kan», van elkander l te onder? fehi i ien zyn.  Hier, word de Ligplaats vaa Kana nader aangewezen : 103 a Kam in Galileë. dit onderfcheid , tuflehen groot en klein , niet tot Ka* na, maar totSiDON, wil toepaflyk maken: gelyk de famenhang ten allerduidelykften aanwyft: want, gezegt hebbende : Cana w.que ad Jidonem Majorem; zo vervolgt hy : efl, quippe , .6? altera Minor ; (Scil. Sidon ) ad cujus diftinclionem, bcec (Sidon) Major , dicitur. Dit blykt des te klaarder : dewyl Sidon, Jof. XIX. 28, ook, Groot Sidon, genoemt was. Doch , aangaande de gelegenheid wan Kana, hebben we dus verre , noch niets meer vernomen, dan , dat het, in het Landfchap Galilec , gevonden wierd. Wy zullen dan, ter nadere bepaalinge , van elders eenig befcheid moeten ontkenen. Uit Jofepbus, hebben we , een foortgelyk bewys, hoedanig Hand. XXIII. 31, 32 , ten aanzien van de gelegenheid der ftad Antipatris , in Judeë , word aangetroffen : want, dees Schryver verhaald : (in Vita fua fol. 1005.) „ dat hy te Kana zynde , het welk hy befchryft, als een Vlek van Galileë (^dfavi „ t£V i\xaiA«iW) en aldaar , door een' bode ver,, wittigt wordende , aangaande eenen aanflag der inwooneren van Tiberias , tot oproer, door zeke- ren Johannes van Gifcbala , berokkend ; terftond, ,, met 200 krygsknechten , zich op weg begaf: en „ den geheelen nacht doortrekkende , des morgens „ vroeg , tot de poorten dier ftad naderde." Hieruit blykt , zo veel afftands , tuffchen Kana en Tiberias , (welke aau de Galileèfcbe Zee lag) geweeft te zyn , dat men , den geheelen nacht doorreizende , des morgens vroeg , van de ééne tot de andere, konde overkomen : het welk men veilig , op VII of VIII uuren gaans mag rekenen. Desgelyks gewaagt dezelve Jofepbus, van dit vlek. (I c. fol. 1025.) De Griekfche Schryver (Pbokas, (l. c. §. X.) plaatft Kana, tuffchen Sepboris en Nazaretb;zonder,nochtans ,  Kana in Galileë. 1033 tans , iets ten aanzien van deszelfs afftand , van eene dier beiden , te bepaalen: want, deszelfs Reize , van Ptolemais , was gericht , door Sepboris en Kana , tot Nazaretb ; hoewel hy , waarfchynlyk, een omweg zal genomen hebben : dewyl, met andere omftandigheden niet kan overeengebragt worden , dat Kana , op den gewoonen weg , tuffchen Sepboris en Nazaretb , zou gelegen hebben. Bov cbardus legt ,. Kana , V uuren gaans , van Acbon , dat is , Akko of Ptolemais , en wel ten Zuid Ooften : en voegt daar by, dat deze 'ftad, ten noorden, eenen boogen berg beeft, die zich rond vertoond: aan welks voet , dezelve gelegen is: en dat ze ten Zuiden, eene wyduitgeftrekte vermakelyke en vruchtbaare vlakte heefc. Vid. Defcript. Ter. S. C. VI. §. i. De Heer Maundrell heeft Kana desgelyks gevonden, op den weg, van Nazaretb, naar Akre, (Ptolemais.) doch tuffchen de eerftgemelde plaats en Sepboris, by hem Sepbaria geheeten: en wel, een weinig draaiende , naar het Weften. Zie deszelfs Reize , bladz. 147. Deze ftrydende berichten , die ieder , welke in het opftellen eener Kaart van Paleftina , door zyne eigen oogen zien wil , dikwerf ontmoet , maaken , dat men , in de bepaalinge der Ligplaats vat Kana, niet zeker gaan kan. Binnen deze ftad , die noch heden zich als een dorp vertoond, zou d? Keiferinne Helena weleer een grote Kerk gefticht hebben , boven de plaats , (?0 men meende) alwaar de Heer Cbriftus dit eerfte wonderwerk had uitgevoert: hoewel , buiten alle waarfchynlykheid , de eere dezer ftichtinge , aan voornoemde Keiferinne , word toegekend: vermits Eufebius (in Vita Conftantini) niet meer , dan van twee Kerken gewaagt ; die Helena in het H. Land heeft opgerecht , naamlyk , eene te Betblehem: en de andere te Jerufalem. Hoe 't zy, van deze Kerk, Vvv 3 t< De Kerke, boven de plaatze van het gewrochte wonderwerk.  Pe« ftad is ook, met den nauw van Ttïoctfn'tn, bekend geweeft. Ï034 Kana in Galileë, Sepboris. te Kana, zyn noch eenige overblyfzeien te zien. Zy ftaat op een' berg : en ftekt , jegenwoordig, tot eene ftalünge voor de beeften. De Heer de Bruin .heeft van dezelve twee afteekeningen gemaakt; waarvan de ééne , time vhugels der muur, en de andere, het gebeel gebouw vertoond , gelyk het in dien tyd gezien wierd. Zie deszelfs Reize bladz. 312. Ook worden noch aangewezen , de overblyfzeien , van de Zaal, waarin die zes vaten ftonden., welks water in wyn veranderd wierd, Desgelyks , de bron , uit v/elke , ter dezer gelegenheid , het water zou gefchept zyn. De Reizigers zyn gewoon, uit dezelve eenen teug te drinken. SEPHORIS. De naam dezer ftad luid , oorfpronglyk , in het Grieks, £ê7rcJ)tófiV. (Seppboris.) Doch, ikgelove r.iet, dat ergens ééne ftad in de waereld bekend zy , welker naam , by de vroegere en latere Schryveren, zo zeer verfchillende word uitgebragt , dan deze : by voorbeeld . Sepboris , Sepboron, Sepborum, Sepborus, Seforis , Sipporis , Sipuria , Sapbo , Sapbirus , Sa~ pbaria , Sapbouri , Sepboria , Sepburin , Sempboris , TJïpjri enz. Ook , is die ftad éénmaal geheel van naam veranderd geweeft : zynde , (vermoedelyk, ter eere van dezen of geenen der Roomfcbe Keifereri), DiocjESArea , jn hef Grieks , Aiojc«(o-«pe(« , geheeten : doch , dit duurde alleen , voor een zekeren tyd : zo lang het "Joodfcbe Land onder de Romein.n ftond. Daarna, is toch deze naam weder afgefleten: en de oude naam , Sephoris , met alle die verfchillenheid van uitfprake , weder begonnen te herleven. Hoewel, van deze ftad , in de Heilige Schrift, geen  Sepboris. 1035 geen gewag gemaakt word : (ten ware , mogelyk , m onder eenen anderen naam; die ons niet bekend is,) * zo mag men , echter , in eene befchryvinge van Galileë, dezelve niet onaangemerkt verby gaan : vermits zy , een' tyd lang de grootfie , voornaamfte en fierkfie ftad dezer geheele landftreeke geweeft : en, door Herodes' Antipas , den Viervorft , (voor de ftichtinge der ftad Tiberias) gemaakt is , tot de Hoofdstad van Galileë. (vid. Jofepb. Ant. L. XVIII. e. 3. fol. 618.) ook zeer vermaard , door veelerly lotgevallen, die men, in de Schriften van Jofepbus, hier en ginds , aangetekend vind. Waarby komt, dat aldaar , na de verwoefting van Jerufalem , eenigen tyd, de Zetel was van het Sakherin of opperfte gerechtshof; tot dat het daarna van hier verplaatft wierd , naar Tiberias. (vid. Ligtfoot Oper. Tom. IJ fol. 144, 145.) . Na r het onderrecht van dien zeiven Jofepbus , (in Vita fua fol. 1025.) lag Sepboris , in het mid-l denpunl van Galileë. Doch , die bepaaling luid wat algemeen. Eufebius en Hieronymus plaatzen (ad voc, ®xïüo) deze ftad X Roomfcbe mylen , ten weften, van den berg Tbabor : het welk ook , de Heer Reland , in zyne Kaarte , gevolgt heeft. Latere Schry( veren hebben Sepboris gemeenlyk geplaatft, tuffchen Kana en Ptolomais. Borchardus bepaald (Lib. Vf. §. 7.; deszelfs afftand , van Tiberias , VI. uuren gaans, ten weften: en, van Kana, III uuren gaans, ten Zuiden. Eugefippus (de diftant. locor. Terr. SanSt. pag. 109.) fteld dezelve, :V Roomfcbe mylen, van Nazaretb , op den weg , naar Acco. (Ptolemais.) En dit komt naaft, by Eufebius en Hieronymus. De Jood Benjamin (in Itiner. pag. 50, 51.) plaatft deze ftad , IV. uuren voegs , van Jisregbel ( Jisreël:) "cü III Parafangen, van Tiberias. Jon. Kortens heeft Vvv 4 de erk- lerdige id. Waar ge; sgen.  Word yoor da woon plaats vat Jttiichim en Ann* gehouden De B«- graafplaafi f e» 'te 5efhoris. fJ A T H' 1036" Sepboris. de overblyfzeien dezer ftad gevonden , na V uuren reidens . van Ptolemais: en ter afftand van III uuren , van Nazaretb. Het is moeielyker , dan iemand zou geloven , alle die onderfcheiden berichten famen overeen te brengen. Die ftad word , in Gods woord , (gelyk gezegt is, ) wel niet gedacht: maar zou echter, (by aldien de overleveringe waar was,) eenigen invloed hebben, op de Heilige gefchiedeniffe: want, aldaar moesten gewoond hebben , Joachim en Anna , die de ■Roomsgezinden houden , voor de ouderen der gezegende Maagd , Maria : als mede , Anna's zulter , Hebmana j die zy zegge, de moeder van Elizabeth, Maria's nichte geweeft te zyn. (vid. Eugefippus l. c.) Geduurende den Heiligen oorlog , heeft één der Koningen van Jerufalem , boven de plaats , waar Joacbim en Anna (zo men zeide) gewoond hadden , eene Kerke gebouwd , die aan S. Anna was toegeweyd : waarvan, aan de weftzyde van dit dorp, zo als het zich nu vertoond, noch een gedeelte ftaande gebleven is. De voornoemde Jood , Benjamin, fchryft (l. c.) dat te Sepboris gevonden wierden , niet alleen dé begraafplaatzen , van eenigen hunner Meefters. daaronder van Hakados en Hbajjah , maar ook van den Profeet Jona , den zoon van Amitthai. Daaruit, zou men meenen , dat hy Sepboris , voor Gath-Hepber, hebbe aangezien: want de algemeene Overle. veringe wil, dat te Gath - Hepher , f ona's Graf ge. weeft zy. Mogelyk , heeft hem in die gedachten gebragt, de overeenftemminge der beiden naamen, Hepber of Cbepber en Sepboris.  Gatb-Hepber. 1035 GATH -H EP HER Of de eerfte naam dezer ftad , blootelyk , HePHEr geweeft zy , en ze met dien naam voorkomt; onder de Koninglyke hoofdleden van het oude Ka naan, 'jof. XII. 17» zal men niet zeker durven be paaien. Doch , onder'de fteden des ftams Zebü 'lons , word ze aangetroffen , Jof. XIX. 13. ei aldaar Gath-Hepher , genoemt: fchynende d< eigen naam dezer 'ftad , alleenlyk ™ (Gatb) geweef te zyn : en , hec bygevoegde woord *§0", (Cbepber] eene omfchryvinge, waardoor ze, van anderefledei dezes naams , als , van Gatb der Pbiliftynen , vat Gatb- Rimmon enz. moeft onderfcheiden worden Daarom meend men, dat , door Hepher , hedoelc werde , hec ommeland dezer ftad , het welk in hei byzonder dus zoude genoemt zyn. De gemeeni Latynfcbe Overzettinge heefc. daarom , 2 Kon XIV 95 , waar ook de naam dezer ftad voorkomt: Geth qua? eft , in Opher : dac is , Geth , welke is , t» Opber : bedoelende Hepber. 'Er word , elders 1 Kon. IV. 10, van een land Hepber , gefproken het welk Bonfrerius , (in anrmt. ad Eufeb. Onom. at voc. r&SiQot,) voor het landfchap, waarin deze ftac gelegen was, wil aangezien hebben. En , dit is nie onwaarfchynlyk. Hoewel toch , in gemelde plaat ze, dit land Hepber voorkomt, als behoorende, on der de ftad Socbo : want , de zoone van Hefed, (eei van Salomo's fcbatmeefters,) was ove\ Socbo en bet ganfcbe Land Hepher ; zo 't fchynt, al daar , door Socbo niet bedoeld, eene der beiden fte den dezes naams , in Juda , (waarvan Jof. XV. 3; 'en 48.) maar een ander Socbo, ergens in Galileë ge iegen: dewyl, dit Socbo, in order onmiddelyk voor Vvv j gaat Gatb'Hu pher. I I j 1 ! I ( 6 I  Joints ge» boorte plaats. word, ten aanzien van deszelfs gelegenheii;bepaald. 103S Gatb-Hepher. gaat, de fteden Dor, Tbaënoeb, Megiddo, Betbfea* enz. (Zie 1 Kon. IV. 11, 12.) welke fteden ook daaromtrent, in het Noorder deel des Joodfcben Lands gelegen hebben. Dit behoord derhalven, onder die onzekerheden , welke, in de Heilige Geograpbie, meermaalen ontmoet worden. Zeker weet men, (en dit is ook het eenige, waardoor, deze ftad aanmerkinge verdiend,) dat Gathhlpher , de geboorte en woonplaats des Profeets JoNA, geweeft zy; die daarom 2 Kon. XIV. 25, befchreven word: de Profeet, die van Gath-Hepher was. En , deze zaak is van des te meer gewigt: dewyl ze diend , om de laftermonden der Pbarifeën te floppen ; die , ten einde de echtheid van 's Heilands Profeetifche bedieninge te becwiften , dorften voorgeven: dat geen een Profeet, uit Galileü , ware opgeftaan. Zie Job. VII 52. Immers, dat deze geboorteplaats van Jona, in Galileë gelegen hebbe , is onbetwiftbaar : want , zy word gereekend , onder de fteden van den ftam , Zebulon , die geheel , binnen Galileë's grenzen , befloten was. En Hieronymus heeft, aan de geleerde waereld , een' zonderlingen dienft gedaan , door de nadere aanwyzinge van de ligplaats dezer flad. (in frafat. ad Jonam.) dezelve bepalende: „ twe Room„ fcbe Mylen , van Sepboris , (welke toen Diocefa„ rea , genoemt wierd,)- op den weg , naar Tibe,, rias: zynde, in deszelfs tyd , een groot vlek ge„ weeft; alwaar , Jona's graf noch werkelyk ge,, toond wierd." Zeker , by aldien Gatb-Hepher, niet meer dan 2 mylen , van Sepboris , verwyderd geweeft is , welke , (gelyk hier voor gezien is) genoegzaam in het midden van Galileë lag ; zo kon die zelve ftad, met geene mogelykheid, buiten de gren-. zen van Galileë gelegen hebben. Ook, word Jona'* Graf , aldaar, noch heden, den Reizigers vertoond: bo-  Gath ■ Hepber,' Betbulie of Sapbet. 1030 iboven welke , de Turken eene Bidplaats opgerecht hebben. Ten tyde van den Monnik Borchardus , was de plaats, alwaar men zeide Jona's graf te zyn, ,een vlek, het welk genoemt wierd Ruïna, IV uuren ten zuiden , van Kana , op den weg , van Sepboris naar Tiberias. (vid. Defcript. Terr. S. C. VI. §. 2.) Dit graf is door den Heer Kom. de Bruin ook gezien , in eene Spelonke. by een dorp dat toen Misdesb genoemt wierd. Zie deszelfs Reize bladz 312. Ondertuffchen , kan , uit deze opgave van Eufebius en 'Hieronymus, worden befloten , dat Gatb Hepber en ■Sepboris, alhoewel naby elkander gelegen', twe onderfcheiden fteden zyn geweeft. BETHULIE of SAPHET. Dat die ftad , welke heden in het Joodfcbe Land, met den naam van Saphet , bekend is , het oude : Bethulie geweeft zy , word ten dezen tyde in het algemeen geloofd: zonder, dat ik weete , of die , welke dit erkennen , en in hunne Schriften voordragen , wel eenig ander bewys daarvoor hebben , dan de overleveringe. Immers, zyn de naamen Betbulie en Sapbet, te wyd van elkander verfchillende, dan, om daarop eenige waarfchynlykheid te konnen gronden. Laat ons dit ftuk wat nader onderzoeken. Niemand is 'er, onder die , ten minften , welke ooit het Boek van Judith gelezen hebben , die niet weet, dat eene ftad, met naame Bethulie, (in het Grieks BêwA.8*,) in Galileë gelegen hebbe *, Of, hy moeft dit geheele Boek van Judith , en al wat daarin, aangaande Betbulie,zo uitvoerig voorkomt. * Dit moet onderfcheiden worden, van Bëthül, eene lUdj in den ftamme Simton; waarvan üe Jef. XIX. 4. Saphet word gehouden , voor de ftad Bethttlie. die, in het Boek van Judith, voorkomt.Al ware zelfs het  geheele gefchiedverhaalvan Judith vtrdicht; zo is 'er geen reden te twyffëlen of deze ftad wel coitin wc zen zy geweeft. 1040 Bethulie of Sapbet. komt, voor een lauter verdichtfel, aanzien : gelyk verfcheiden vermaarde mannen, als Alting, Grotius, Cellarius en andere daartoe overhelden : het zelve noemende , een Godvruchtige Roman ; welke , naamlyk, zoude opgefteld zyn , met oogmerk, om de Joden te onderwazen en te trooften, in de vervolgingen van den Syrifchen Koning, Antiocbus Epipbanes : ja , om hen op te beuren , in de hope op God , die hen , (eeven gelyk , in het geval van Betbulie) ten zynen tyde , eene heuchelyke verlofftnge zou befchikken. Hoewel men , trouwens , met die voornoemde geleerden , al zou konnen famenftemmen , in het ; ganfche beloop dezer opgegeven gebeurteniffe van Ju- ■ ditb te erkennen , voor een verdicbtzel; zonder dac ; men toch behoefde , de echtheid der ftad Bethulie, , te verdenken: want, meermaalen worden vernaaien, alhoewel in zich zelve onwaarachtig , echter , vaftgehecht, aan zekere plaatzen, die toen noch aanwezig waren , ten einde aan diezelve vernaaien eenen glimp van waarheid by te zetten: waartoe, ten voorbeeld verftrekt, de geheele Fabel - gefchiedeniffe der Heidenfche zogenaamde Goden en Godinnen ; waarin als toneelen worden aangewezen , verfcheiden landen en fteden , in Griekenland en elders, de eilanden van den Archipel, enz. waaraan, niemand twyffeld , of' zy zyn in wezen , en met die zelve naamen , die ze aldaar dragen , diestyds bekend geweeft ; alhoewel, de zaaken, die daar van verhaald worden, uitlopen, op allerly fotte en onwaarachtige vertellingen. In der daad , dewyl , \h dit zelve Boek van Judith , zo veele andere fteden voorkomen , die waarlyk aanwetig zyn geweeft , als Jerufalem , Azotus, Askalon , Tyrus, Zidon, Dotban, Jisreël, Dama: kus enz. zo 'Al men niet wel konnen begrypen, waarom de naam ran Bethulie alleen, zoude verdicht zyn, Maar,  Betbulie of Sapbet. 1041 | Maar, ook is 't noch zo zeker niet , dat al wat ;het Boek van Juditb in zieti behelsd , voor een lau- « (ter verfierfel , moet geacht worden. Dat eenige * izaaken, daar in vloeien , die tegen de omftandigbe r, den van den tyd, waartoe de Schryver ze gebragt 1 I heeft , vlak aanloopen, is waar : en , dit was ook e de oorzaak , waarom men dat zelve boek reeds van [ jouds, van de lyfte der Kanenike Boeken geweerd, en, bel verftoorde, ten dage des krygs. . Doch , daarover > zyn di gedachten der uitleggeren zo zeèr verfchillende, dat men niet zekers daarin ftellen kan. Zy word aangehaald 1 Macbai IX. 1. Xxx 4 ethm»us\ ok eene 'efiinge. En meef mdere.  Deze ftad, aan dcGalileë/cbeZee gelegen, (welker figflaati hier bepaald Word.; \ i I i i Ï052 Tiberias. en vruchtbaare Landjlreeke, welke van ouds GENEZARETH genoemt wierd : onder welke , eerft in aanmerking komt, TIBERIAS. Dat Tiberias aan de Galilecsche Zee , gelegen hebbe, is zo ontwyfelbaar, dat die zelve Zee, die eertyds de Zee of het meir Genezareth was geheeten , zo dra deze ftad gefticht was , van dezelve , den naam van de Zee van Tiberias , heeft aangenomen': zie Joh. VI. ï. XXI. i. dewyl ze rafch na haare ftichdnge, de grootfte en aanzienlykfte ftad wierd , onder alle , die aan deszelfs oever te zien waren. Zy lag, aan den Weftlyken oever dezer Zee: Zonder welk , die ftad ook niet tot Galileë zou behoord hebben. En , Jofepbus bepaald deszelfs gele%enhei& veel nader , ten aanzien van verfcheiden andere daar rondom gelegen fteden :■ zeggende (in vita fua fol. m. 1010, 1Ó25.) , dat ze lag , XXX fta- dien van Tarichea : desgelyks , XXX van Hippos; LX van Gadara:" (twe fteden, aan de overzyde der Zee, gelegen) ,, en CXXftadien van Scythopolis „ Eindelyk XXX ftadien van Sennabris.'' (de Bell. L. III. c. \6.) Met zodanig eene nauwkeurige lanwyzinge voorzien , zou men alle andere bepaaingen zeer wel konnen miffen. Ten overvloede, villen we echter ook daarby doen , de aanhaaling /an den Arabifchen Schryver , Geographus Nubienjis, oegenaamt, door den Heer Reland aangehaald , [Paleft. pag. 1041.) Dees fteld Tiberias, twe dag■eizen, van Ptolemais : XC Mylen van Jerufalem: en :even zo veel van Ramla: twe kleine dagreizen, van Tyrus : en byna ééne dagreize , van Bethfan of Scybopolis. Alles laat zich f in deze afftands bepaalinge13*  Tiberias. 1053 :| gen, redelyk wel vereffenen : uitgezonderd die, in 4 opzichte tot Tyrus : want Tyrus lag ongelyk verder, ■ van Tiberias, dan Ptolemais. Hier is , derhalven, i ongetwyffeld , een misjlag begaan , waarfchynlyk , 1 door de affchryveren. Ik gelove , dat dees AardI ryks- befcbryver , gemeend hebbe , in ftêe van twe , | ■ drie kleine dagreizen, van Tyrus. Daar benevens , 1 heeft ook de Heer Scbultens , noch andere getuigeil riffen van Arabifche Schryveren , bygebragt : (In indic. Geogr. ad vit. Saladini, ad voc. Tiberia) als h van Abulfeda ; die Tiberias geplaatft heeft , op 58 j graden, 15 minuten , der lengte : en 32 graden , 5 I minuten , der noorder breedte. Als mede , van den [| zogenoemde Lexicographus Geograpbicus ; die drie I dagreizen rekend , tot den afftand dier zelve ftad s 1 van de ftad Damaskus: en even zo veel , van JeruI falem. Deze flad was , in vergelykinge van andere fteI den des Joodfchen lands , niet zeer oud : want ze I eerft van den grond opgebouwd is , door den VierI vorfl, Heuodes Antipas , 's Konings Herodes Zoon : il en , ter eere des toen regeerenden Roomfchen Kei4 fei s, Tiberius, met wien hy in zonderlinge vriend| fchap leefde , Tiberias, (in het Grieks , t//3êpi«?) genoemt: gelyk Jofepbus verhaald. (Ant. L XVIII. c. 3. fol. 619.) Dezelve Schryver voegt daarby : „ dat Herodes , tot den grond dezer ftad , verkoos , „ de befte landftreek van Galileë, aan het meir Genezareth gelegen : dat die ftad , in den aanvang, „ wel door vreemdelingen, maar ook ten deele, door Galileërs, wierde bewoond ; van welke, eenigen „ gedwongen wierden , en anderen , zelfs aanzien„ lyke lieden , vrywillig , binnen deze ftad , zich ,, nederzetteden : en dat , ten einde dezelve des te „ eer te doen bevolken, allerly flach van menfchen, „ ook de geringften , wierden aangenomen ; die, Is allereerft gefticht, door den Viervorft, Helodes Antfy»s.  Aan eenen oord, alwaarvoorheen geene ftad gelegen had. ] i < 1 i 10 54 Tiberias. „ met veele vryheden en voorrechten, begunftigt, en „ zelfs de eene, mee huizen , de andere, met lan„ deryen , befchonken wierden : en , dat dit alles „ gefchiede , ten einde niemand zoude worden af„ gefchrikt , van eene Jlad te bewoonen , die ge„ bouwd was , op eenen grond , in welke veele „ dooien begraven Jagen; het welk, anderfins, ftry„ digwas, tegen hunne vaderlyke wet: enz." Deze laatftgemelde omjlandigbeid, word,door den Geleerden Reland, (Palejl. pag. 1037.) zeerwel aangemerkt, als een bewys, dat de ftad Tiberias ; dies tyds, door Herodes, geheel van nieuws gebouwd zy: want, by aldien aldaar, reeds voorheen, eene ftad geweeft ware, welke, Herodes flegs zoude vernieuwd , vergroot of verbeeterd hebben ; zo konden , op dezen grond, geene begraafplaatzen zyn gevonden : dewyl , de Joden de beftendige gewoonte hadden, hunne dooden , buiten de Jleden , te begraven. Behalven , dat Jofepbus , in zodanig een geval , den naam , met welken die ftad voorheen beeend geweeft was , zeer wel zoude opgegeven hebaen : gelyk hy , fprekende van andere Jleden , die Icrwyze flegs vernieuwd zyn, doorgaans gewoon is, :e doen : als van Cefarea , Sebajle, Neapolis , J'ulias :n anderen. Daarom , zal niemand ons gereedelyk connen overhaalen, tot die gedachten, dat Tiberias, 3ie zelve ftad zy, die weleer, 't zy Hamath, 'tzy *akkath , 'c zy C.kn.rlth , zoude genoemt geveeftzyn: hoewel ook, Hieronymus, (onom ad voc. Zhenneretb.) Eugefippus (Leon. Allat. Symm. pag. 109.) Borchardus (Defcript. Ter. S. C. VI. §. 5.) ïn meer anderen, inzonderheid, tot het laatfte overïellen. Immers, behoorden deze drie gemelde ftelen , tot den ftamme Nepbtali : Zie Jof XIX. )S- en de plaats , op welke Tiberias door Herodes jefticht wierd , was veel luidelyker , dan de grensv . . Jcbei-  Tiberias. 1055 Jcbeidinge , tuffcben de ftammen Nepbtali en Zebulon : want , deze eindigde , aan de Galileëfcbe Zee , by de ftad Kapernaum; (Mattb. IV. 13,) welke lag, ten noorden , van Tiberias. Des die laatftgenoemde ftad Cinneretb niet anders , dan in Zebulons erfdeel , kan gelegen hebben. Zo dra Herodes deze ftad gefticht had , is dezelve de Hoofdstad van geheel Galileë geworden ; welk voorrecht wel eer , aan de ftad Sippboris , behoord had. En , is dus gebleven , geduurende den tyd van deszelfs opvolger , Herodes Agrippa I, tot aan het ftadhouderfchap van Mix: zynde, niet dan eenigen tyd daa-na , toen die ftad , door Keifer Nero , aan deszelfs Zoon , Agrippa II, de kleine toegenaamt , gefchonken wierd , van dit voorrecht berooft ; het welk , toen weder aan Sippboris herfteld wierd. (vid. Jofepb. in vita fua, fol. 1001.) Ook, had Herodes Antipas , binnen deze ftad , een voorcrcflyk Paleis gefticht ter zyner inwooninge; hetwelk daarna, door de eigen borgeren der ftad , in een oproer , verbrand en verwoeft is (vid. Jofepb. I. c. fol, 1003 ) Wy twyiTelen daarom niet , of de Viervorft Her odes zal , binnen deze zyne nieuwling geftichte ftad , dewyl ze eene der grootfte en fraaifte fteden in zyn ganfche gebied geweeft is , doorgaans zynen Zetel gehouden hebben , in dit zelve Paleis. Dees , was dezelve Herodes , die Luc. III. 1. word getituleerd , als Viervorst van Galileë : dezelve , die Johannes den Doper ih de gevangeniffe gedood had , Mattb. XIV. 3-1 i. en die ook daarna , JESUS zelve , tracbte te dooden , Luc. XIII. 31. Weshalven , vermoedelyk , de Heer JESUS , die, zo lang . zyne uure niet gekomen was , het gevaar des doods, altyd zorgvuldig wift te ontwyken, die zelve ftad nooit zal betreden hebben. Men zegt wel. Binnen Ti. berias, heeft Hei-odes Anti* pas ook zynen Zetel verkozen. Het welk veroorzaakte , dat Jefus ; deze ftad, nooit bc^ zocht heeft.  iojó Tiberias. wel, datHy, binnen deze ftad, Petrus, tot de bedieninge des Apoflelfcbaps zoude geroepen , en hem aldaar de twe Jleutelen , ten teken van deszelfs Oppergezach , ter hand gefteld hebben : Ook , dat Mattbeus aldaar, in het Tolhuis zittende , door den Zaligmaker zoude geroepen zyn, en meer dergelyke zaaken. Doch , deze dingen zyn niet anders gegrond , dan op onzekere overleveringen. Immers, in de Euangelie - Gefchiedeniffe, word JESUS nooit, te Tiberias , aangetroffen *. Men leeft wel, Job. VI. 23. dat eenige febeepkens , van Tiberias , overgekomen waren, naar de plaatze, daarzy {de fchaare) het brood gegeten hadden , als de Heer gedankt had : ziende op het gedaan wonderwerk , aangaande die vyf gerftenbrooden , (vers 9-13.) En, voorts, word die ftad noch twemaal gedacht : doch alleen , in 't verbygaan, ter gelegenheid , als Johannes aantekend: dat de Galileèfcbe Zee , welke JESUS overvoer , (Joh. VI. 1.) en , aan welke Hy , na zyne opftandinge-, aan zvne difcipelen zich openbaarde, {Job. XXI. 1.) de Zee van Tiberias, genoemt word. Het zou , inderdaad , vreemd fchynen, terwyl JESUS , de andere fteden, aan die zelve Zee gelegen , inzonderheid , Kapernaum , Cborazin en Betbfaida, menigmaal bezocht , dat Hy, deze voornaameftad , t'elkens vermydde ; byaldien niet, het gevaar der gevangenneeminge , ingevalle Hy in de jegenwoordigheid van dezen Viervorft verfcheen , Hem daarvan hadde te rug gehouden. Die zelve oorzaake, die den Heer JESUS eenmaal aanporde, (zodraHy ' hoor- ■ * Dit zelve word ook , door fommigen onder de Roomsgezinde Schryveren , toegeftemt : onder anderen , door <§>««- ■ resmius , die, {Elucid. Ten. S. Tom. 11. fol. 86f.) uitdruklyk zegt : _ Nusquam legimus , Cbriflum Tiberhde fttijfc : etfi ia 1 ejus regione fuerit.  Tiberias. i°57 hoorde, dat Herodes, deszelfs voorloper, Johannes, en wel, zo fommigen willen, binnen deze zelve ftad Tiberias , had doen onthoofden ,) om geheel Galileë voor een tyd , te verlaaten: en, over Zee, te Jcbeep te vertrekken , naar eene woefte plaatze , alleen. Zie Mattb. XIV. 12. die zelve oorzaake was genoeg, om zich te onthouden van Tiberias ; alwaar Herodes zich bevond. Hierdoor , kan men begrypen , dat dees Herodes , de Heiland , (hoewel die binnen de grenzen van zyn gebied , dén meeften tyd zyns levens , verkeerde, ) echter nooit gezien had : en , daarom , van overlang , begeerig was geweeft , Hem te zien , dewyl by zo veel van Hem boorde. Zie Luk. XXIII. 8. Diezelve ftad was zeer ingewikkeld, in den oorlog. dien de Romeinen tegen de Joden gevoerd hebben : toen Vefpafiaan , van de zyde van Syrië , met het Roomfch leger , dit land invallende , allereerft zich bevlytigde, om de vooraanliggende Landftreek, Ga-, lileë , nevens de daarin bevindelyke fteden , te ver-, meefteren. De meergemelde Jofepbus , toen die , als Veldheer des Joodfchen .heirlegers , uit Jerufalem, naar Galileë was gezonden, heeft, geduurende zyne krygsverrichtingen aldaar , met de inwooneren van Tiberias veel werks gehad , wegens derzelver onderlinge oneenigheden en beroerten ; waardoor ze, in ftêe van den gemeenen vyand tegenftand te bieden , zich onderling verzwakten. Van zyne onaangenaame ontmoetingen aldaar, heeft die zelve Schryver veelmaalen gewag gemaakt: (in Vita Jua öf de Bell. L. III. c. 27.) waarna hy verhaald , dat de ingezetenen , zonder het beleg der Romeinen af te wachten , aan den Veldheer Vefpafiaan , uit eigen beweginge,zich onderworpen hebben : Waardoor; gelyk ook door de voorfpraake des Konings Agrip~ pa , die deze ftad byzonder gunftig was , dezelve ( voo: De vry- willige jvergave iezer ftad, lan Vefpafiaan, door ie eigen inwoone ■ ren ,  heeft, den Joden, aldaar reële voorrechten doen geworden. die, echter, ook daarna tot de Chriftenen uitgebreid zyn. 1058 Tiberias. voor den ondergang wierd beveiligt, (de Bell. L. HA c. 16 foi. 856, 857.) Ongetwyffeld , is , ais een gevolg dezer vrywillige onderwerpinge , te erkennen , dat de Joden na de verwoeftinge der ftad Jerufalem , en , noch tot veel lateren tyd, binnen deze ftad, niet alleen vryelyk hebben mogen blyven woonen , maar ook veele voorrechten genoten hebben. Zelfs, is hun opperfte Gerechts - hof, (Sanherin.) het welk een' tydlang, te Sippboris ( Tfipporis ) opgerecht geweeft was , derwaard verplaatft. (vid. Lightfoot. Oper. Tom. II. fol. 145.) Ook hadden zy aldaar verfcheiden Synagogen ; in welke veelen hunner beroemfte Meefters geleeraard hebben. Tiberias is derhalven altyd van Joden zeer vervuld geweeft. Zelfs , heeft die ftad eenen tyd beleeft . waarin , noch aan Chriftenen , noch Heidenen , maar alleen den Joden , geoorlooft was, aldaar te woonen: en desgelyks, in de fteden Nazaretb , Diocefarea en Kapernaum : naar het getuigeniffe van Epipbanius. (adv. Hcsref. L. I. fol. 128.) De hiervoor gemelde bekeerde Jood , Jofepbus, die uit deze ftad zyn oorfprong had , was de eerfte, aan wien , door Keifer Konstantin, vergund wierd binnen dezelve , een Christen Kerk te bouwen : gelyk ookwerkelyk gefchiedde: naar het bericht deszelven Schryvers : (l. c ) ook , door Quaresmius , aangehaald (Illucid. Terr. S: Tom II. f»l. 865.) Dit gebeurde, in de IV. Eeuwe. Waarna Tiberias, een der Bisschoplyke Z tels , in Paleftina , geworden is: zynde, de eerfte Biffchop, van Tiberias, die eenige algemeene Kerk-vergadering bygewoond heeft , geweeft Johannes , welke ondertekende, de Handelingen der Kerkvergaderinge , te Chalcedon , ih den jare 451. Gelyk mede een ander Biffchop van dien zeiven naam jegenwoordig is geweeft, by de Kerk-  Tiberias. ic.59 Kerkvergaderingen te Jerufalem, in 536. En zekere Georgius , by de twede Kerkvergadering van Konftantinopolen, in 553. (vid- Car. a S. Paulo Geogr. Sacr. fol. 307.) Toen was die ftad , door Cbriftenen en joden gezaamlyk , bevolkt. De Heer Reland heeft daartoe aangehaald, het getuigeniffe van Wiüibaldus; (ex Itiner. 'ejus.) die in de VIII. Eeuwe leefde ; en daar van zegt : „ dat te Tiberias , toen , veele „ Chriften Kerken en eene Joodfcbe Synagoge, gevon„ den wierden." Immiddels was echter, in de voorgaande VII Eeuwe , naamlyk , in den jaare 636, die ftad , door Omar , Kalif der Saraceenen , vermeefterd : waardoor r zo wel de Joden als Cbriftenen , trapswyze , binnen deze en andere fteden des Joodfcben Lands, verdelgt en van daar verdreven en verftrooid geworden zyn. Dus bleef Tiberias in handen dier Ongelovigen, tot aan het uiteinde der XI. Eeuwe; wanneer de Wefterfche Cbriftenen , dit geheele land , met alle deszelfs fteden veroverden. Toen wierd de Biffcboplyke waerdigbeid aan Tiberias wedergegeven; hec welk onderhoorig gemaakt wierd,aan den Aartsbijfchop van Nazaretb , die , aan den Patriarch van Jerufalem, onderworpen was. (vid. jac. de Vitriaco Hifi. Hierof. L. L c. 36.) Zo dra Tiberias in der Cbriftenen handen herfteld was , zullen ook de Joden aldaar weder poft gevat hebben: want, toen de Jood Benjamin Tudelenfis, in den jaare 117 6. aldaar geweeft is , vond hy noch vyftig Joden, binnen deze ftad; die 'er eene Synagoge hadden, die ze noemden de Synagoge van Kaleb, den Zoon van Jephunne. (vid. Ejus Itiner. p. 51.) In volgende tyden , zyn de Joden aldaar wedet merkelyk vermenigvuldigt. Naar de aanteekening van den Heer de Bruin, (in zyne Reize; bladz. 314O wil men, dat de mdür , binnen welke, die fiad-]e- gen De lotgevallen dezer ftad , 3nder de Turken en Chriftenen. Inzonder-, heid betreffendedeszelfs inmtmtmn  De heden' daagfche toeftand dezer ftaa befchreven. 1060 Tiberias. genwoordig, bevangen word, (welke flegs een klein gedeelte der oude ftad uitmaakt,) door eene Joodfcbe Weduwe, zoude aangelegt zyn , ten einde de lieden ■haarer natie , daar binnen , afgezonderd van de anderen te doen woonen. Doch, (zegt die zelve Schryver,) zyn , omtrent 30 jaaren voor zyne komft aldaar , alle de Joden , door de knevelaryen der Turken genootzaakt geweeft, van daar te vertrekken : en 'er waren toen geene derzelven te vinden. Ook , zyn nu aldaar geene Christenen : en word die ftad , alleen door Mooren , bewoond; die onder de beftieringe van eenen Turkfchen Cbeik of Scbeik ftaan. De ftad word nu Taberie , ook Taberria en Taberya, geheten. De muur , die de ftad thans, aan de landzyde , (want, aan de zyde der Zee, is die ftad nimmer van eene muur voorzien geweeft ) omvangt, is omtrent langwerpig vierkant : hebbende wel twee poorten; doch, waarvan de ééne, die, omtrent op het midden van de lengte dezer muur* ftaat , altoos gefloten blyft. Deze muur diend alleen , om de inwooneren eenigermate , tegen de ftroperyen der zwervende Arabieren, die in den omtrek dezer ftad zich veeltyds neérflaan , te beveiligen. Van binnen ligt de ftad, meeftendeels woeft en onbewoond. By aldien men het huis des Cbeiks uitzonderd ; zo beftaan alle de andere , in flechte lage butjes, ten deele van fteenen, ten deele van ftyk of gedroogde Kley , toegefteld. Ook ftaan , binnen den omtrek dezer muur, verfcheiden dadelboomen. Men ontdekt binnen die zelve ftad, dicht by de Zee, de overblyfzeien van een oud Kasteel , dat wel eer van eenige bolwerken, torens en grachten is voorzien geweeft : en het welk waarfchynlyk geftrekt heeft, om de haven te befchermen. Men ziet aldaar , zeer naby den oever der Zee , noch in haar ge-  Tiberias. l'o6\ geheel ftaan, de zogenoemde Kerk van S. Pieter: hoewel die nu tot eene béeftenftal gebruikt word. Deze is zeer klein van begrip. Naar de opgave van den Heer de Bruin, (bladz. 313.) zou zy in de leng' te , niet meer dan 21 en , in de breedte , 0 voeten (Rbynlandfche maat) hebben. Doch, hieruit, mag men oordeelen , dat, aan dien Reiziger , een ander gebouw ware aangewezen. Quaresmius (l c ) bepaald de lengte welvoegzaamer, tot 24 , en de breedI te, tot 12 fchreden. Deze Kerk zou, door Keiferia I Helena gefticht zyn, boven de plaatze , waar Chris1 tu> tot Petrus, als Hy, aan den zei ven, (gelyk zy I voorgeven) de magt over zyne Kerk toevertrouwI de , zeide : (Mattb. XVI. 18. Gy zyt Petrus: en I er. Tom. II. fol. 224, 225.) Desgelyks , de Reiziger Benjamin.: (Itiner. p. 51.) zeggende : „ dat hel warm water , aldaar , uit den grond 'opweld. . Kornel. de Bruin vond , in den jare 1675 , omtrent eene Icaliefche myl , van Tiberias , twe baden , naby de Zee : in welke eenige Arabifche vrouwen bezig' waren , zich te rynigen. (Z\ezyne Reize bladz. 315-) De Heer Egmqncl van der Nyenburg , die , in de jaaren 1720 — 1723, zyne reize gedaan heeft, fpreekt niet, dan van één bad ; hec welk hy ook zelve met zyn gezclfch'i'p gebruikte : en vond het zelve zo warm , dat hy 'c bezwaarlyk daar in houden konde: en het gat, door welk het water in de kom liep , deed toeffoppen , om hec zelve te verkoelen. Boven dit bad, was een huisje , koepels wyze gebouwd. Diezclve Heer meend , dat het water van dit bad , in aart en uitwerkinge ,"a'an dat der baden, te Aken, gelykformig zy. (zie , zyne Reize II. Deel bladz. 32, 33.) Hieruit, mag men in twyffel trekken , de echtheid van het naricht, het welk de Beer Reland, omtrent drie jaaren voor de uitgave zyns voortreflyken werks , (Paleftina enz.) dac is , in den jaare 1711, door eenigen, die' in het ooften geweeft waren, had óntfangen : als of , naamlyk , dit bad van Tiberias, te dier tyd, door eene aardbevinge, geheel verdelgt 2oude zyn. vid. Paleft. pag. 703, Yyy 3 Van  Tariché», eene Ga- lilecfche Vefiing. Vermits Choraz.in, 1066" Tiberias, Taricbéa. Van Tiberias, noordwaard voortgaande, langs dezelve Zee, ontmoet men, de ftad, TARICHEA. Gelegen XXXJladien, van daar. (Jofepb. in Fit. Sua fol ioio.) Eertyds een vlek , en (eeven gelyk Tiberias.) aan den voet eenes bergs gelegen : maar, door Jofepbus zelve , geduurende den Roomfchen oorlog , aan alle zyde , alwaar het niet door de Zee befpoeld wierd, met eene wel gefterkte muur omgeven , en dus' tot eene vajle Jlad gemaakt: naar deszelfs eigen getuigeniffe. (de Bell. L. lil. c. 17. fol. 857-) Van welke ftad , en inzonderheid van deszelfs verovering , door den Veldheer Vefpafiaan, hy dikwerf gewag maakt. (I. c. fol. 858 860. in Vita fua.) Gelyk men ook die zelfde ftad vermeld vind, in de Schriften van Suetonius , Tqcitus, Strabo , en Stepbanus. Doch . dewyl de Heilige Schrift daarvan zwygt; zo behoeven we ons, niet langer by de-zelve op te houden: en fpoeden ons voort, naar de drie steden , welke men ontmoet, in die bekende drygtaal des Zaligmakers , Mattb. XI. 21—24. e" X13 -ij. en waarin eerft gepoemt word: CHORAZIN. Immers hooren we , dat die drygtaal dus begint; Wéêu, gyCuoRAziN! enz. In onze Nederduitfcbe overzettinge , word die naam , Chorazim , uitgedrukt: ter navolginge van fomrnige af fchriften. Doch, gemeenlyk leeft men, in het Grieks Xop«£v. (Chorazin) Desgelyks, de gemeene Latynfcbe Overzettinge, Chorazaïn, voor Cbo-  Cborazin. 1067 Cborazin , ftellende , heeft een ander affchrift gevolge. Maar, iets aanmerkelyks is , dat deze Jlad nooit n elders , in de Schriften der Euangelijlen , word aan- $ getroffen : noch ook , by Jofepbus of eenige andere Schryveren , dan by die van lateren tyd ; aan wien j dezelve , dan noch eeniglyk , door dit gezegde van 2 den Heere JESUS , was bekend geworden. Een'1 zaak , die aan ieder een des te vreemder moet voorkomen : dewyl Mattbeus , in de eerftaangehaalde plaatze (vers 20 ) dit Chorazin , uitdruklyk begrypc, onder de steden, in welke de Heiland zyne meeste wonderen had uitgevoerd: want, (zegt hy) JESUS begon , den steden , in welke zyne krachten meeft gefchied waren , te verwyten , omdat ze zich niet bekeerd hadden. En , de inhoud der verwytinge zelve geeft dit nader te verftaan : luidende : by aldien, in Tyrus en Sidon , die krachten gefchied waren , die in U GEscEfiED zyn ; zy zouden eertyds in zak en asfebe zich bekeerd hebben. By aldien dan de Heer Cbriftus , binnen deze ftad , zo veele krachten , naamlyk, wonderwerken, verricht heeft; zo moet Hy zeker veelmaal aldaar verkeerd hebben : en mitsdien kan men , hoe lang men zich daar op bedenke, geene reden opfpeuren , waarom , daarvan , niets , by een' der Euangeliften, is aangetekend. Dit heeft, den Geleerden , aanleidmge gegeven, tot veelerly bedenkingen. De vermaarde Lightfoot oordeelde het niet ongerymt, dat, onder den naam van Chorazin , mogelyk , Kana in Galileë bedoeld wierde; welke plaats , door de jegenwoordigbeid van den Heer JESUS , en door eenige wonderwerken , was vereerd geworden. Doch , wil dit niet verder dan eene gijjinge hebben opgegeven. (Op.r. Tom. II. fol. 236.) Meer aanmerking verdiend , de gedachten van den Geleerden Henr. Ernjlius; (Obferv. Yyy 4 ' Far ergens an alleen 1 die twe ingehaale plaaten vooromt; Hebben fommigen gedacht, dat, door dezel?e , geeneftad, maar een Lintlfchap, gemeend *y.  Welkge vocleo ns ner verklaardword: 1068 Cborazin. Var. L. II. e. 6. §. 50.) die meend, dat de Heep jESUS , door Chorazin , geene Jlad bedoeld hebbe , maar , de Landstreeke , in welke , de twee daarna volgende Jleden, Bethfaïda in Kapernaum, gelegen hebben *: welke gedachten , door de Geleerde Henr. Cbr. Henninius (in Helenism. Of>£Ww) en jf. H. Hottingerus (Geogr. Terr. Can. §. XLV.) overgenomen en , naar hun vermogen , gefterkt word. Over deze ftoffe zyn heevige twiftfchriften over en weêr gewiffeld , in het einde der voorige eeuwe , tuffchen J. D. Major , een Geneesheer en te gelyk een groot Taalkundige , te Kiel in het Hertogdom Hoijlein, en Fr. Wörgerus , Predikant der Augsburgfche Geloofsbelydeniffe, in de Biffchoplyke ftad Lubek : van welke, de eerftgenoemde, het gevoelen van Henr. Ernflius, (dat reeds in den jaare; 1636 was voor 't licht gekomen,) trachte te verdedigen : en de laatfte het gemeen gevoelen (in partic. dijfert. de Chorazin.) voorftond. Ten einde, de gronden, waarop het zelve gebouwd -is, weina te gaan , zo. diend vooraf aangemerkt: dat, die dit gevoelen wil omhelzen , geen zwarigheid moet vinden , in eenige veranderinge , in de Iezinge dezes naams , te maaken : en achten , dat, ia fteé van Xop«£i>, behoord gelezen te worden , X&>pas 2if : tot welke veranderinge , aanleiding gegeven heeft, dat de Kerkleeraar Origines dezelve lezinge alreeds gebruikt had ; (Comm. in Exod. fol. 25. E. dit. Colon.) die de gemelde woorden van JESUS, in zyne aanhaalinge, uitbracht: 'axicot 0jjê'p<* (Choora) in fteê van Xop#; (Cbora) zo zal het betenen , een Land : gelyk het meermaalen voorkomt, jn het Nieuwe Teftament: als Mattb. VIII. 28. xcófot ruv Vifymtivuv: dat is , bet land der Gergefeenen : 1 Mark. V. 1. Xw'pai twv v«Sa.fvjvüv : dat is , bet i land der Gadareenen, enz. Ter zeiver wyze moeft i men dit alhier verftaan, van XaSp* Zi»: het welk de i betekeniffe hebben zou , van het Land Zin : het 1 welk dan dus genoemt zou worden, ter onderfcheidinge, van de Woestyne Zin; welke een deel uit!' maakte , van de woeftyne der Schelfzee , in het fteen; acbtig Arabie. De gemelde Major meende (apud ) Hottingerum l. c. in notis) dat de fcbryfwyze der oui de Grieken , die de woorden doorgaans aan elkander ; faamenhechten , (zonder de minfte tuffchenwydte) ; veroorzaakt hebbe , dat men, van Cborazin , in al'] le de affcbriften des Nieuwen Teftaments , flegs ééN ■ woord , gemaakt heeft ; het welk , anderfins in twee woorden , had moeten onderfcheiden worden. Hy vermoedde , dan , dat in de alleroudfte affchriften , waarin men deze fcbryfwyze der Grie: ken gevolgt had, zou geflaan hebben : Qvoueoi%cai p«^'iv«««ro'(3j)5s'«ïJ« enz. (Quaifoichorazinouaifoibethfaü da enz.) uit hoedanig eene lezinge, in der daad, bei zwaarlyk konde ontdekt worden , of X«p#£)v, als ! één , dan als twee onderfcheiden woorden , ware op ite vatten. Daar beneven , vermits zodanig een 1 Landfchap , Zin, in of omtrent Galileë, met dien ;eigen naam , zo min bekend is, dan een' ftad , Cbatrazin j zo gaf gemelde Heer verder in bedenkinge, cof dit niet zou konnen opgevat worden, als een by~ tmam, gegeven, aan de Landstreeke, in welke de (fteden , Bethfaïda en Kapernaum lagen: een bynaam, Yyy j di?  Doch vee tcgenfpra- 1070 Chorazin. die in het Hebreeuws luidde P.; (Sin) in welken, de Grieken , £« (zin) uitdrukten : en , doelende , op de beteekeniiTe van dit woord i'?, het welk by de Hebreen genomen word, voor flyk,klei of leem*; (zie de Cbaldèeuwfcbe Overzettinge van Jef. LVII. 20. en Micb. VII. 10.) zo wilde hy het zelve overgezet hebben door Slyk-land : van hoedanigen aart, al het land rondom de Galileèfcbe Zee, daar het zeer waterryk en vruchtbaar was, fchynt geweeft te zyn: waartoe, hy ook zich beriep , op het hier voor aangehaalde van jofepbus ; (in vita fua fol. 1029.) die verhaald : „ dat hy, naby de ftad Julias, in een „ gevecht , door eenen val , met zyn paerd , in „ eene slykerige plaatze, (l,f nh^-cwSr, tÓtccv ) „ zich bezeerd hadde." Kortlyk, komt derhalven dit gevoelen hier op uit : dat de Heiland, de woorden, Choba Zin, wel onderfcheidenlyk uitgefproken hebbe, en daar door gemeend , die slykerige Landstreek van Galileë' , in welke , onder meer andere fteden , ook Bethfaïda en Kapernaum, gevonden wierden : dan, dat die twee woorden, naar de oude fctiryfwyze der Grieken, waren in elkander gefmolten , tot één woord, Chorazin ; en dit door de volgende affcbryveren des Nieuwen Teftaments dus onveranderd gelaten : dewyl ze dit Chorazin , als een eigen naam eener flad , hadden aangezien. [ Wy bekennen , dat door dit gevoelen , zo vernuftig uitgedacht, by aldien het konde ftand gry- pen, * De Hebretn gebruiken ]'? , voor flyk s het welk de Grieken , wfaos, noemen. Daar door , ziet men, dat de ftad , Telulium, (n^wiM.) vooraan in Egypte, aan één' der monden der riviere de Nyl, gelegen , welke, naar het getuigeniflè van Strabo (Geogr. Lib. XVI.) haaien naam van vfat>i (Jlyi) óntfangen heeft, Ezeeh. XXX. if. inden Hebreeuwichen Grondtext, j'D (Sin) genoemt word-  \ Cborazin. 1071 I pen , een weg zou gebaand zyn , ter vermydinge ] :,der gemelde zwarigheid , wegens het ftilzwygen van ' i Gods woord , aangaande eene plaatze , in welke , I de Heer Cbriftus zyne meefte wonderen gedaan heeft. |Doch , het geen ons te rogge houd, van het zelve ïjte omhelzen , is, dat te veel geweld gedaan word, : aan dep Griekjeben text : niet alleen , 1 door , van Xopos^iv, te maken X«p«fiv: maar ook , door dit i woord, intweën, te verdeelen; daar, echter, gelyk de Heer Reland aanmerkt , (Paleft. pag. 722.) in geen één affchrift des Nieuwen Teftaments, twee I zodanige byzondere woorden te vinden zyn. Daar 1.beneven, is waarfchynlykft, dat in die ganfche drygtaal des Heilands , niet anders dan fteden worden I aangehaald : dewyl Mattbeus , (Hoofdft. XI. 20.) < deed vooraf gaan : dat JESUS , den steden , begon te verwyten enz. Hierby komt : dat alles veel gei;.maklyker zich laat vleien, want men, (inveronderiltellinge, dat Chorazin mede eene ftad geweeft zy,) v eerft (vers 21.) tegen twee fteden , in het Joodfcbe | Land , naamlyk , Chorazin en Bethsaïda , overli gefteld ziet , twee andere fteden , in de geweften der Heidenen, aan welke het Euangelie nooit verkondigt was , naamlyk Tyrus en Sidon t zeggende de ijiHeiland: Wéé Ui Chorazin! Wéé 17.' Bethsaï- I da : want, by aldien in Tyrus en Sidon de krachten t\ waren gefchied enz. en daar na, (vers 23,) tegen de II ééne ftad , Kapernaum , desgelyks , eene andere ftad, Sodoma. Wy willen, derhalven, Chorazin , veel liever, r voor eene ftad erkennen ; waar van de naam , ver1 moedelyk , in het Hebreeuwfch zal gefchreven zyn, E 11^1, (Cbora/cbin of Cborafhin) afkomende , van (Cborefcb) het welk een Woud beteekend:. deI wyl, in den omtrek dezer ftad , één of meer wouli den pf bojeben gevonden wierdec,, By ;e onderworpen 13, Zynde Cborazin waarrchynlykeen ftad geweeft.  1072 Cborazin. Veellicht aan de o verzyde der Zee: doch onzeker,waar omtrent ze gelegen hebbe, / Zy is ni verwoeft. , By aldien die ftad , aan de overzyde der Galileefebe Zee gelegen hebbe ; zo is die laatfte öpvattinge des te aanneemelyker: vermits, in deze landftreeke verfcheide wouden en andere woefte eenzaame plaatzen aangetroffen wierden. Aldaar , word die ftad ook geplaatft , in veele landkaarten van vroegeren tyd: ter navoginge van Borchardus; die (Cap. IV. §. 7.) zegt: „dat, twee uuren gaans, van Kapernaum, de „ Jordaan in de Galile'êjche Zee vald : aan welkers „ overzyde , de puinhoopen van Cborozaim noch „ gezien worden: doch, dat die ftad nu t'eenemaal „ als omgekeerd en onbewoond is." Adrichomius, die anders, den Monnik Borchardus, meefttyds ftiptelyk volgt , brengt tot den afftand , tuffchen Kapernaum en Chorazin , flegs II Roomfcbe Mylen , bedragende iets meer dan één half uur gaans. Hier in, heeft hy Hieronymus nagevolgt, die ; (in Onom. ad voc. Cüorazain) daar in afwykt, van Eufebius, die XIIRoomfcbe Mylen, tuffchen die beiden fteden fteld, hoewel zo de één , als de ander , dit Chorazin , befchryven , als een vlek van Galilec; (waaruit men afneemt, dat dezeKerkleeraaren het zelve ten weften der Zee ftellen.) het welk in hunne dagen reeds verwoeft was. Wy zyn , derhalven , ten aanzien van de Ligplaats , van Chorazin , in onzekerheid , by gebrek van echte en eensftemmende berichten der Oude Schryveren. Alleen, konnen we niet geloven, dat Chorazin gelegen hebbe , ter plaatze , waar de kleine Jordaan in de Galile'êjche Zee uitwaterd: d5wy! aldaar de ligplaats was van Julias, waarvan , by de: befchryvinge der volgende ftad Bethfaïda zal gefpróken worden. Wy denken , derhalven, dat Cborazin; zuidelyker gelegen hebbe. Ondertuffchen , ziet men alle latere Schryveren overeenkoomen , in te getuigen, dat die ftad nuj verwoest zy ,• die die aanzien, als een zichtbaari  Cborazin, Bethfaïda. 1073 bewys van de vervullinge der bedreiginge, door Christus , over Chorazin en Bethfaïda , in éénen adem, uitgefproken; zeggende : Wéé Ul Chorazin! Wéé U! Bethsaïda ! Niemand twyffeld echter , of dit Wéé betreft, niet zo zeer de fteden, dan wel derzelver inwooneren ; die , van wegens hunne weêrftrevigheid , tegen zo veele genade-middelen , eene zwaardere verdoemeniffe, dan de Heidenen, te wachten zouden hebben : het welk het volgende genoegzaam uitwyft : zeggende de Heiland : dat bet Tyrus tn Sidon , verdraaglyker zou zyn , dan bun lieden. BETHSAIDA. Deze ftad zien we menigmaal voorkomen in de Schriften des Nieuwen Teftaments : en zy word aldaar altyd uitgedrukt , HyficaïSd. Dit is de Griekfche uitfpraake dezes naams ; die echter oorfpronglyk, by de Hebreen, t'huishoord, en eïgenlyk luid, n::? .Het eerfte woord n"?., (beth) het welk zo dikwerf, in de eigen naamen der fteden des joodfchen Lands invloeid, betekend, (gelyk we, by gelegenheid , n eermaalen den lezer herinnerd hebben) in het algemeen , een plaats : en , het bygevoegde woord nT* (tzaïdab) a rad. n"£, eene viffchery of eene vifcbvangft. Die naam , kan dus welvoegzaam worden uitgelegt, als eene plaats , waar vifcb geVangen word : gelyk de geleerde Bocbart dit woord verklaard (Geogr. Sacr. L. IV. c. 35. fol. 302.) Hoe , zou men ooit een' gepafter naam hebben konnen uitvinden, voor eene ftad. gelegen aan een water , zo vifcbryk , als de Gahleëfcbe.Zee geweeft is , en noch is ? en rondom welkers ftrand overal veele viffebers woonden ; die genoegzaam geene andere handteeringe hadden , dan de Vifcbvangft ? Laat ons De Betekenis van den naam Bethfaïda.  Welke was, een in Gttlihi 'Erwor getwift, of deze i 1074 Bethfaïda. ons dan veiliglyk geloven , dat BethsaÏda haaren oorfprong gehad hebbe , van eenige viffebers buizen , die aldaar aan ftrand gebouwd waren, en, door den tyd vermeerderende , een geheel dorp of vlek, en daarna, eene stad, geworden zyn. Immers, zal niemand, aan Bethfaïda, durven bcetwiften , dat het eene stad geweeft zy.,* ten tyde des Zaligmakers. Het blykt uit Job. I. 45; alwaar het eene stad genoemt word , in het Grieks ss'Abh En , men leeft ook, Luk. IX. 10. van eene stad, genaamt, Bethfaïda. Vergelyk Mattb. XI. 20, 21. Weliswaar, dat Bethjaïda , Mark. VIII. 2o, 21, 26. als een vlek, in het Grieks , x°*W- voorkomt. Doch , hierop heeft de Heer Reland aangemerkt ; (Palefl. p. 654.) dat de Grieken, de woorden ttoa*; en x^F^f inzonderheid, als ze van kleine Jleden fpra* ken, veeltyds onder elkander verwiffelden. Ook word de ftad Bethfaïda , in Galiles , geplaatft : te zien , uit die omfchryvinge , luidende, Bethfaïda , in Galileö , Job. XII. 21. En, zonder dit, zoude ook Filippus , en die beide broederen, Andreas en Petrus, die men weet, uit Bethfaïda oorfpronglyk geweeft te zyn , (zie Job. I. 45.) niet zo menigmaal, Galilecrs zyn genoemt geworden. Maar , dan heeft men zich in de gedaebcen te brengen , dat zo dikwerf, in Gods Woord , by de vermeldinge eener ftad , door zodanige eene omfchryvinge , word aangewezen , de Landfireeke . in welke ze gelegen was , dit altoos diend , ter onder; febeidinge dezer ftad, van eene andere ; die wel den zeiven naam droeg , maar elders was geiegen : ten einde men , die beiden , niet onder elkander verwarren mogte. i Deze laatfte aanmerkinge willen we hier, aanvanglyk , ten grondflag , gelegt hebben , ter bcfliflmge 1 eenes verfebils , onder de Heilige Landbefcbryveren , Ïï6"i  Bethfaïda. 1075 wegens Bethfaïda : van zo veel gewigt , dat de Geleerde Cellarius (Geogr. Ant. Tom. II. pag. 53©.) het zelve noemt, een der moeyelykfte verfchillen , die de Heilige Geograpbie heeft uitgeleverd. Zonder Jofepbus , zou men nooit, aan een ander Bethfaïda, dan dat in Galileë was, gedacht hebben: dan , dees Schryver fpreekt, van een Bethsaïda, in het landfchap Gaulonitis ; welke de Landftreek was , aan de ooftzyde des Jordaans , en dus tegen over Galileë gelegen. Hy verhaald , (Ant. L. XVIII c. 3. fol. 618.) dat Filippus, de Viervorft van Itureë, Trachonitis, Gaulonitis en Bataneë, (alle landftreeken beöoilen den jordaan) aan Betbjaïda , een vlek , „ aan den oever des Meirs , Genezarets, de gedaan,, te eener. ftad gegeven hebbe,'' (zonder twyffel, door het met eene muur te omringen , en van poorten te voorzien,) ,, en, het zelve , met inwooneren „ vermeerderende en met eenige voorrechten ver,, rykende , ter eere van Julia , de dochter des „ Keifers (Auguftus,) Julias genoemt." En daar na (de Bell. L. II. c. 8. fol 789-) „ dat Filippus , „ e^ne ftad bouwde, in Neder-Gaulonitis; wel„ ke hy, Julias , noemde." By aldien men nu terftond alle gezaamlyk daar heen gewild hadde, dac men , dit Bethfaïda in Gaulonitis , waarvan , Jofepbus dit fchryft, van Bethfaïda in Galileë, onderfcheidde ; ( gelyk men , door die omfcbryving van Bethfaïda in GALiLEè', genoegzaam daar toe als genootzaakt wierd,) zo zou die geen verfchil hebben konnen baaren. Maar, hiercoe, willen anderen niet verftaan. De Geleerde Lightfoot , inzonderheid , meende , dat niet meer, dan één Bethfaïda , in geheel Paleftina , gevonden wierde: en wel dat zelve, 'c welk, in hec landfchap Gaulonitis, lag : en , dac ïal wat , van Bethfaïda , in de Heilige Schrift , zo iveelmaalen word gewag gemaakt, op dit ééne, zeer wel of niet dezelve ftad zy, die door Jofepbus , ia Gaulonitis, word geplaatft.  Het welk niet gereder zal beflift worden , dan, door/weérUi Bethftitl* te ftellen. IÓ76 Bètbfaïda. wel konde toepaslyk gemaakt worden, (vid. öpef. Tom. II. fol. 235, 236 & fol. 329.) En , word noch heden , daarin , door veele anderen gevolgt. De hier voorgemelde omfchryvinge , van Bethfaïda in Gali;.eü, welke, anderen, allereerft deed vermoeden , dat dit Bètbfaïda niet dezelve ftad kon zyn, met die , in Gaulonitis, die ontmoette ook, by de. zen Heer, geene zwarigheid: vermits, hy van oordeel was , dat de naam van Galilec zich mede uitbreidde , over de geheele Landftreek , aan geene zyde der Galileëfcbe Zee en des Jordaans. Des , de ftad Bètbfaïda , naar dit zyn eigen grond - beginfel , zeer wel, in het Landfchap Gaulonitis , zoude hebben konnen liggen, en echter ook , in Galileë. Ondertuffchen , is dit , eene zaak , die men niet zo gemaklyk mag laaten gleien : en , waarop het hier, in de beoordeelinge van dit gefchil , allermeeft aankomt. Zolang, naamlyk, niet bewezen is , dat Gaulonitis en al wat verder aan de overzyde der Zee lag, ooit Galilec' zoude genoemt geweeft zyn ; en zo lang , zelfs , verfcheide redenen daar tegen: pleiten ; (gelyk we , hier voor , in de a'gemeene bet fchryvwge van Galileë , klaar genoeg hebben aange-: toond ) zo zal niemand iichtelyk befluiten konnen, om eene ftad, die de Heilige Schrift (Joh. XII. 21.) uitdruklyk zegt, in GalileS gelegen te hebben , aan de overzyde der Galileëfcbe Zee te plaatzen: de.; wyl ze dan gewislyk zich zou bevinden , buiten d=c: grenzen van Galileë. Ter dezer oorzake, hebben dd( Heilige Landbefcbryveren van voorigen tyd , (toen men noch geen zo gemeenzaam gebruik , van def nuttige werken dezes Joodfchen Gefchiedfchryvers. plagt te maaken, in de Heilige Geographië, dan daat! na,) aan geen ander Bethfaïda, dan dat, in Galileë < lag, gedenkende, aan die zelve ftad, eenpariglyk tot een ligplaats , in hunne Kaarten, gegeven , dds west!  Bethfaïda. xq?j westzyde der Galileëfcbe Zee : en de andere ftad Bethfaïda, in Gaulonitis , geheel van hunne KaaïÉeü afgelaacen. Hierin, waren zy ook voorgegaan, door den Monnik , Borchatdus ; die (Defcript. Tem; & Gap. V. §. 3.) Bethfaïda geplaatft had „aan den hoek der Galileëfcbe Zee § alwaar dezelve begind $ van het noorden naar het zuiden , zich te wen„ den." En dees Schryver wierd gevolgt , dooi Adrichomius en zeer veele anderen; Doch, federt, uit de hier voor aangehaalde plaatzen der Schriften van 'jofepbus , ontdekt wierde , dat, zekere ftad Ju= 11 as , in Neder Gaulonitis gelegen , voorheen ook Bètbfaïda genoemt was, hebben de vermaarde Lightfoot , en veele anderen , op deszelfs fpo'or- 4 deze ftad , met Bètbfaïda , waarvan de Heilige Schrift zó menigmaal gewaagt , vermengt: eri gemeend , aan hunne Kaarten, eene merkelyke verbeetering te zuilen byzeteen, door de ftad Bethfaïda, van den voefte* lyken, naar den oojïelyken oever der Galileëfcbe Zee $ te verplaatzen: daar, echter, de kortfte en gemakJykfte weg, om Jofepbus, met het naricht der Heilige Sebrift, te vereffenen , zou geweeft zyn , dat men twee steden , Bètbfaïda , de ééne in GALiLEè", en de andere, in Gaulonitis , ftelde : waartoe ik , zodra de gedachten van den Heer B.eland s(Paleftin. pag. 655.) daarover ingezien hadde, terftond overgegaan ben ; en, die ik zal trachten, zóveel doenlyk, te fterken. Dit Bethfaïda in Galileë , dan wel meeft , in de Heilige Schrift , gedacht wordende ; zo zullen we vooraf de bekende gevallen onderfcheidenlyk aanwyzen. Zy is dezelve , welke voorkomt , als de geboorte plaats der drie Apoftelen , Filippus 3 Andreas en Petrus ; waarvan zie Job. I. 45. Ook word , door Adrichomius en anderen , aan dit Bètbfaïda gehecht , het gewrocht wonderwerk van,Cbriftus , in JL Deel. III, Stuk, Zzz d® tetbfaUdi in GMU'é word meeft, iö de Heiligs Schrift genoemd  1078 Bethfaïda. de geneezinge der schoonmo:der des laatftgenoemden Apoftel, van de koortfe: gelyk ook Doch meer wonderen, die gemeld worden , door Cbriftus , terzelver gelegenheid , gedaan. Zie Mattb VIII. 14- 17. als mede het verhaal der andere Euangeliften. Doch Mattbéus geeft duidelyk te verftaan , dat dit voorval, te Kapernaum gefchied zy. Zie vers 5. Alhoewel men vers 14. leeft , die genezinge gewrocht te zyn , in het buis van Petrus ; dit bewyft niet, dat 't daarom gefchied zy , te Bètbfaïda: want Petrus kon te Betb/aïda gebooren , en , nochthans daarna , naar het nabygelegen Kapernaum verbuift zyn. Ongetwyffeld, was het alhier te Bethsaïda , in Galileë; alwaar Cbriftus , dien blinden , welken zy tot hem bragten, genezen heeft 5 of liever , by deze plaats : want Je/us leidde , dezen blinden , by der hand , buiten Bethfaïda, (aldaar driemaal onderfcheidenlyk , een vlek, genoemt,) eer hy dit wonderwerk aan den zeiven volvoerde : ten einde het niet terftond te ruchtbaar mogte worden. Zie Mark. VIII. 22-26. En behalven dit één , zal de Heiland meer andere .wonderen, ook binnen Bethsaïda , en wel openlyk , in de jegenwoordigheid veeier getuigen , verricht hebben , ter bekrachtiginge zyner leere : alhoewel we, van deze wonderen , niets byzonders aangeteekend , vinden. Bethfaïda is geweeft eene der fteden , in welke de Zaligmaaker zyne meefte wonderen gedaan heeft. Dit befluiten we: dewyl Hy de inwooneren , zo wel van Bethsaïda, als van Cborazin , verwyt hunne ongelovigheid en daaruit ontftaande onbekeerlykbeid , in weérwil van alle deze wonderen : want , naar het verhaal van Mattbéus,-Hoofdft XL 20 22. begon JESUS de fteden , in welke zyne krachten meest gefcmed waren , te verwyten , dat zy zich niet bekeerd hadden : zeggende : Wéé u Cborazin '. en wéé u, Bethsaïda ! want , by  Bethfaïda. iof§ aldien , in Tyrus en Sidon , die Krachten vodren géfcbied, die in u gefchied zyri; zy zouden eertyds in zak en affcb'ë zich bekeerd hebben. Doch, ik zegge u, enz. Al dit gemeide is , alleen j tot Bètbfaïda in GaliLEë, betreklyk. En belangende , dat ander, Bethfaïda , het welk door den vierverft Filippus tot eene ftad gemaakt, en i federt Julias genoemt was : wy zouden , dewyl dit' aan de overzyde der Zee lag , de befchryving daar van hebben konnen uitftellen, tot het volgende laatfte Hoofdftuk: doch , de zaaken j die van de beiden Betbfaïda's , aan te merken zyn , hebben eene zö nauwe verbinfeniffe met elkander , dat men ze niet Van elkander behoord af te fcheiden. Immers , hebben we , voor de plaatZirige dezer, ftad, aan de oostzyde der gemelde Zee, een bewys, uit Flinius * (Hifior. L, V". c. 15.) zeggende :' ,, dat het meir Genefara , met fraaie fteden , is ora-1 ,, ringt geweeft : ten ooften , mee Julias en Hip„ pos enz." En Jofepbus bericht ons nader , dat ze lag , ter plaatze alwaar de kleine Jordaan in dit meir vald : zeggende : (de Bell. L. HL c. i3.) „ dac ,, deze rivier CXX ftadien , beneden het meir Sam„ mochonitis , by de ftad Julias, in het meir Gene„ Jar komt." Dat diezei ve ftad, in het geheel niet in de Lteilige i Schrift zou gedacht zyn , konnen we , den Heer Reland, niet wel toegeven. Zy fchynt my, (dochj alleen met haaren ouden naam Bethfaïda) voor te, komen, in het verhaal van die gedenkwaerdige been < en voederreize , over de Galileëfcbe Zee ; die Cbriftus gedaan heeft, toen Hy (zo fommigen willen,) eenmaal * LacHS Genesara (inquit) circumfeptus fait , «mSnh fff* dis; *b Qritmt, Juliade 8c Hippo en*. Zzz 2 UtthfaÜè n OatdC' ■itis s an de ©3 rerzyde Ier Zee,: 'degen r; 9,echter? nede in Ie gtmidt ifchiedetijfe niet mbekend»  logo Bètbfaïda. 'maal zich genootzaakt vond , uit vrees , voor den viervorft Herodes, die Johannes den Doper, had doen om 't leven brengen , de landftreek Galileë te verlaten : ter zeiver gelegenheid, toen door hem verricht wierd, het wonderwerk , van jooo menfchen , met vyf hroóden en twee vijfchen , te fpyiigen ; waar van zie Mattb. XIV. 13-34. Mark. VI. 30-54. Luc. IX. 10-17. en Job. VI. 1-24. Deze reize is ondernomen , uit Galileë (waaraan niemand twyffeld,) en wel, naar de meefte waarfchynlykheid, uit Kapernaum, binnen welke ftad, de Heer JESUS, in dien tyd, woonde: en alwaar hy, derhalven, ook •aanwezig was , toen hem, aangaande dit wedervaaren van Johannes den Doper , door zyne eigen difcipelen , verflach gedaan wierd. Des te meer , doed zich dit aanneemelyk voor: dewyl, zo wel de difcipelen , als de Heer JESUS zelve , na dit volbrachte wonderwerk , naar Kapernaum wedergekeerd zyn. {Job. VI. 17, 24, 25.) Vertrok dan JESUS, met zyne difcipelen, vanhier, te fcheep, (Mattb XIV. 13.) om (de Galileëfcbe Zee dwars overfteekende) te koomen, in eene plaats , die (Luk. IX. 10.) befchreven word, als eene woeste (eenzaame) plaatje , der ftad , genaamt Bethsaïda , dus in de 72abuurfcbap van .Bethsaïda ; zo konnen we geenüns denken, aan Bethfaïda in Galileë*: want, omniet te * Die, welke niet meer dan ééne /led Bethfaïda , erkennen wilden , aan de weftzyde der Galileëfcbe Zee en in Galileë zelve, gelegen, moeften, om die zelve leden , (dewyl de reize ingericht was, naar eene woefte plaatze der ftad, genaamt Bethsaïda , Luk. IX. 10.) tot de nootzakelykheid koomen , van •te Hellen, dat het wonderwerk derjpyziginge -van ƒ000 menfchen , met vyf brooden enz. aan dien zeiven weftelyken oever dezer Zee, door Cbriftus verricht ware, in de nabuurfchap van Tiberias: gelyk we hier voor , in de befchryvinge van Tiberias aangemerkt hebben. Van die gedachten zyn geweeft, Nicepborus, Adam-$  Bètbfaïda. 1081 te zeggen, dat aan den weftlyken oever dezer Zee , alwaar dit Bethfaïda lag , in het vruchtbaar en volkryk Galileë, geene zodanige woefte en eenzaame plaatzen gevonden wierden, maar wel , aan de overzyde in hec Landfchap Gaulonitis; (Jofepbus, de Bell. Lib. III. Cap. 7.) zo behoefde JESUS, teneinde, van Kapernaum , naar dit Bètbfaïda , te geraken , niet over Zee te vaaren : vermits die beide fteden , aan één' en denzelven weftlyken oever , en naby elkander gelegen hebben. Die anderen , welke niet meer dan één Bethfaïda , erkennen wilden aan den weftlyken oever dezer Zee, gaven voor, dat JESUS alleenlyk een baai of inham , tuffchen die beide fteden, en niet de geheele Zee , zou overgevaaren hebben: doch dit ftryd , tegen het verhaal van Johannes ; die zegt (Hoofdft. VI. 1 ) dat by vertrok over de Zee van Galileë , welke is ,. de Zee van Tiberias: en vers. 17.) dat de discipelen over de Zee, naar Kapernaum te ruggekeerd zyn. Behalven , dat ook van het midden der Zee word gewag gemaakt : (Mattb. XIV. 24.) alwaar het fcbip , in het wederkeeren , in grooten 4iamnanus, Bonifacius , Borchardus en anderen 5 die , door ghtaresmius , in dit ftuk weêrfproken en weerlegt wordn (Èlucid. Terr. Santl. Tom. II. fil. 817-860.) Doch , die zelve ffhiaresmius , niet konnende begrypen , dat wonderwerk zou verricht zyn , ten weften der Galileëfcbe Zee; viel daarom , in een ander wanbegrip : dat hy, naamlyk , ter navolginge van Adrichomius , die woestyne , die {Luk. IX. 10.) befchreven word, eene woefte plaatze , der ftad, genaamt , Bethfaïda , aan de overzyde der Zee, en verre van de ftad Bethfaïda , plaatfte. Eene zaak , die zeker geene mindere onwelvoegzaamheid infloot: want, hoe kon eene woeflyne , genoemt worden, naar de ftad Bethfaïda , byaldien ze niet , naby dezelve , gelegen ware , en byaldien zelfs de geheele Galileëfcbe Zee tuffchen beiden kwam ? De lezer ziet , hieruit, voof* hoeveel verwarringe men blootgefteld word ; zo men niet die twee fte* den, Bethfaïda , van elkander onderfcheiden wil. Zzz 3  lc§2 Bethfaïda. ten nood was , door eenen fterken tegenwind , nadat ze omtrent 25 of 30 ftadien, van hec land waren afgevaaren. (Job. VI. 18, 19.) Men zegt wel, hec zou vreemd luiden , (byaldien JESUS in hec heer., vaaren , van Kapernaum naar Bètbfaïda, de geheele Zee van den weftlyken naar den ooftlyken oever, overgeyaaren was,) hoe, diefchaare, welke uicGa/f/ei1', te voet , Hem derwaard hebbe konnen volgen : en (dat meer is) den Heer JESUS en zyne discipelen , aan die plaatze, waar heen ze overvoeren, voorgeKOOMENzyn: gelyk Markus (Hoofdft. VI. 33.) verhaald : dewyl men veel eer zou denken , dat zodanig een omweg , langs het ftrand des noordelyken hoeks dezes Zee veel vertraging moeft veroorzaakt hebben : en , mitsdien die fchaare lacer aangekomen zyn, in die woefteplaatze, by de ftad Bethfaïda, byaldiep dezelve ftad , geheel aan de andere zyde der Zee, tegen over Kapernaum , gelegen hadde. Deze aanmerkingen , oordeelen anderen , die flegs, voor ééne ftad, Bethfaïda, plyten , van veel gewicht, tegen ons gevoelen (vid Lightfoot. Oper< Tom. II. fol. 329.) Doch , ftel hier tegen , dat, over den kleinen Jordaan, ter plaatze, waar dezelye rjvier in de Galileëfcbe Zee uitwaterd, coc gemak der geduurig heen en weêrreizende, eene brugge geflagen zy geweeft ; (hoedanig eene brugge , ook in de kaarte van Adrichomius, verbeeld word.) over welke, die fchaare , uit verfcheide fteden van Galileë, (vermits geen genoegzaam getal van fchepen aan ftrand lagen) te vqet , naar Bethfaïda, aan de overzyde der Zee, hebben konnen vooregaan : hec welk niet meer , dan eene reize , yan omtrent drie uuren gaans , zal hebben konnen uitmaaken. En , wac belangc, het voorkomen der fchaare : wac verhinderd ons , ce denken ? dac deze fchaare , zo dra zy eenig naricht óntfangen hadden ? aangaande JESUS voornemen,  Bethfaïda. 1083 om naar die woefte plaatze over te fteeken, reeds vooraf, (terwyl de difcipelen noch bezig waren, met het bereiden van het fcbip,) derwaard zich op weg begeven hebben ? Behalven, dat ook, eenige beletzelen , den voortgang van het fcbip , waarin JESUS en zyne difcipelen zich bevonden , vertraagt konnen hebben ; het ftilte , tegenwind enz. , die men in eene togt der Zee altyd kan ontmoeten , en die veroorzaakt konnen hebben , dat die fchaare, hoewel langs een' omweg gaande, den Heer JESUS, aan die plaatze , voorgekomen zy ? Daar door zien we dan, die zwarigheid verdwynen. En, eindelyk komt noch hierby , dat wy, die wederrp:ze der difcipelen , van deze woefte plaatze by Bètbfaïda, naar Kapernaum , nooit recht begrypen zullen, byaldien dit zelve Bètbfaïda , aan den weftlyken oever der Galileëfcbe Zee gelegen had: want, toen JESUS zyne discipelen , na het verrichte wonder - werk , dwong , om , des avonds laat , in bet fcbip te gaan , en voorbeen te vaaren , aan de andere zyde , (dat is , weder te keeren naar Kapernaum) word dit , (Mark. VI. 45.) gezegt , aan de andere zyde , tegen over Bethfaïda : gelyk de onzen , its to wépasv wpoj b»)9coiiSdv, dus vertaald hebben : dewyl het voorzetzel jrpo? fomwylen , tegen of tegen over betekent. (Zie Handel. IX. 5. Epbef. VI. 11, 12.) Weshalven, Beza het zelve vertaald : ad ulteriorem ripam , Betbfaïdce eppofitam : dat is : naar den oever, aan de andere zyden, tegen over Bethfaïda , gelegen. Byaldien de oever , naar welken zy overvoeren , in het wederkeeren , welke , buiten cegenfprake , was de wefllyke oever , tegen ov-r Bètbfaïda lag ; zo volgt van zelfs , dat dit Bethfaïda , aan den ooftlyken oever moet gelegen hebben. Immers , dees oever , naar welken , de difcipelen weder keerden , de weftlyken. cever der Galileëfcbe Zee was , blykt : dewyl ze Zzz 4 (Jofi.  J3e a&n- pïerkinge* yan ge\md, over jdeze fteden, i | 1 \ 1 I j i i r 2 a . J d d | I ï©84 Bètbfaïda. {Job. VI. 17.) belandden te Kapernaum : of gelyk Mattbeus (Hoofdft. XIV. 34.) en Marter (Hoofdft. VI. 53 ) daarvan fpreeken : in het Z,awd Genesa* reth ; het welk , aan de weftzyde dezer Zee was, en, waarin de ftad Kapernaum gevonden wierd. De lezer zal dan , dit vertoog behoorlyk nagegaan, en met onze Kaart vergeleken hebbende, zeer wel willen toeftemmen , dat (al ware het, dat Jo? fepbus , van geen Bethfaïda in Gaulonitis , gefproSen hadde,) om alle de plaatzen der Heilige Schrift, in welke van Bètbfaïda gemeld word , met elkander jvereen te brengen , men niet heruiten kan , in ééne mkele ftad Bètbfaïda te ftellen ; het zy , ten weften Ier Galileëfcbe Zee, met alle de voorige Heilige Land'jefebryveren ; het zy ten ooften , met de vermaarde Lightfoot: neen , maar dat twee steden dezes zeilen naams aanwezende zyn geweeft : de ééne in jALiLEë; waarvan , in de Euangelifcbe gefchriften, jikwerf , word gewag gemaakt: én de andere in jAulonitis , hetwelk, by Jofepbus, en in hetvérlaal der gemelde been- en wederreize, van JESUS en :yne difcipelen , ook twemaal , (Luc. IX. 10. en S/Park. Vl. 45.) voorkomt. De grote Reland , die Ie eerfte, aan tweë'rlei Bètbfaïda, fchynt gedacht te ebben : (hoewel , Hy niet wil , dat het laatftgeïelde Bètbfaïda, het welk toen zynen ouden naam, iet dien van Julias , verwiffeld had, ergens, in de leilige Schrift werd aangetroffen) voegt daar by : at men, des te min zwarigheid moge hebben, twee eden van een' en denzelven naam , zo naby elkaner , te zien ; by aldien men zich herinnerd , dat ie naam ontleend zy, van de vifcbvangft: en zodaige naam , van dé vifcbvangft ontleend , aan verbeide fteden, die aan Zee liggen , eigen zyn: verlies . naamlyk , in zodanige fteden , de inwooneren door-  Bètbfaïda, Kapernaum, 1085 doorgaans , mét deze koftwinninge , zieh geneeren moeten. Het, door Chriftus , bedreigde Wèe , over Bethfaïda in GALiLEè', aangeteekerjd,iWa«A.XI.20 22,: fchynt reeds vroeg vervuld : dewyl die ftad , niet' lang daarna , is verwoeft geworden : zo verre , dat, ] uitgezonderd de gedachteniffe , die , in de Schriften der Euangeliften, is bewaard gebleven , dezelve geheel in verbetenheid geraakt is , in de volgende gefchiedfchriften. Door latere Reizigers , word die plaats zelden bezocht. En die al meenen , dezelve gezien te hebben, twyffelen toch of dit het rechte Bethfaïda zy , dan of ze eene andere plaats verkeerdslyk daarvoor aangezien hebben. KAPERNAUM. Ten aanzien der meefte fteden des Joodfcben Lands, die alleenlyk worden aangetroffen , in het Nieuwe Teftament , is het klaar , dat derzelver naamen , wel in het 'Grieks uitgedrukt ftaan : maar , haar beteekeniffe , uit het Hebreeuwfch , (der Joden moedertaal,) ontleend zy. Dit is reeds aangemerkt , van yerfcheide fteden: als van Nazareth , Naïm , enz. ja , noch laatft , van Bethsaïda. En die zelve aanmerking geld hier weder , met betrekkinge tot Kapernaum; welke naam , in het Grieks, gefchreyen word , YLeuri>v*xfA. De veranderinge van uitfprake , (pronuntiatie) welke deze naam, door haare overbrenginge van de eene in de andere taal , ondergaan heeft , is zeer weinig : want , by de Hebreen , luidde dezelve owpM ; (Chepar-Naum) of öin.nsf': Cbepbar Nacbum) waarover, men eenigermate verfchild, ten aanzien van het eerfte woord, Cbepbar, waarmede Tertullianus , Chryfoftomus, EuZzz 5 /?' Oe bedreig ;inge Uattb.XV. to—22. >eveitigt.' Hoe deze tanm , in ie oorfpronglyke HeWeeuvpfcbetaal , uitgedrukt •y •  ïnwatde zelve bete kene. 1086 Kapernaum, febius en Hieronymus overeenfteminen , die dezen naam nooit anders uitbrengen , dan Kapharnaum : gelyk ze ook dus , in de gemeene Latynfcbe overzettinge, word aangetroffen. . 'Er zyn veel meer fteden des Joodfchen lands, wel.ker naam, met Eapbar aanvangt : als Kapharabis, Kaphar-Akko, Kaphar-Achim, Kapje«iRaria Kapharath , Kapharaziz , en eene menigte van andere ; die wel, niet in de Heilige Schrift . maar by Jofepbus, en andere Schryvers worden aangetroffen: en waarvan de Heer Reland gewag maakt, in zyne naamlyft der fteden van Paleftina (Paleft. pag. 684 —694.) De reden daarvan laat zich terftond begrypen , byaldien men weet , dat het woord , by be Hebreen gebruikt word , om een dorp te beteekenen: waaruit men mag befluiten, dat alle zodanige fteden, die met Kapbar beginnen , allereerft, van dorpen aangelegt zyn. Kaphar-Naum beteekent dan, bet dorp Naum. Of , dewyl ook het tvotde woord , , (Naum) eene byzondere beteekeniffe heeft:: naamlyk , van fchoon , aangenaam , lieflyk zyn ; zo 1 zal men den geheelen naam , in deszelfs famenftel-. linge , konnen vertaaien , door een Dorp der fchoon- ■ beid, of, anders , een schoon dorp: het welk immers welvoegzaamer luid,dan , dit bygevoegd woord 1 Naum , ' te willen afleiden , van . (jtfacbutn) 1 wanneer de geheele naam zou betcekenen., een dorp 1 van vertrooftinge. Het eerfte, ftellen we des te lie- ■ ver: dewyl we daarin tot ons voordeel hebben, het: gezach van Hieronymus (in Ezecb. XXXVIII) van 1 Eugefippus. (Leon. Allat. SymmiEt. pag. 108 ) en meer anderen. Men denke , derhalven , dat deze plaats, langen tyd, niet meer dan een dorp, doch,, van eene feboone gelegenheid , geweeft was : zo ver- • re , zelfs , dat men het, ter ondeifcheidinge , vaa 1 afle" de andere dorpen daaromftreeks , plag te noe- ■ men,,  Kapernaum. 1087 men, als met een eernaam, Chephar-Naum, naar de Griekfche uitfpraak Kum?wVf* (Kapernaum) dat is: bet scacQN dorp : welke , door den tyd , een eigen naam geworden is: en dat men, daarna, toen van dit dorp een ftad wierd, dien zeiven naam, (dewyl hy zo wel luidde) niet heeft willen veranderen *. Deze ftad fchynt eertyds van weinig belang geweeft : en word zelfs in de Schriften des Ouden Teftaments , nooit gevonden. Daardoor kan men , uit dezelve, aangaande de gelegenheid, niet het minfte naricht , ontkenen. Maar zy word Luk. IV. 31. befchreven, als eene stad van Galileö. Ten tyde van 'sHeilands verblyf op aarde, genoot ze het voorrecht , dat dees Hemelvorft , van den aanvang , der oprechtinge zynes Koningryks , aldaar , zynen Zetel genomen heeft, En , dit alleen gaf genoegzaame reden , om de Ligplaats dezer ftad nader te bepaalen: gelyk dan ook Mattbéus, ter gelegenheid, als hy JESUS verhuizinge, van Nazareth naar Kapernaum, verhaald, Hoofdft. IV. 13—17- de bepaaling der laatftgemelde ftad zo naukeurig maakt, als ergens ééne , in de Schrift , word aangetroffen: des te meer, dewyl, daaruit moeft opgehelderd worden , eene zekere Godfpraake , welke in deze merkwaerdige gebeurteniffe vervuld wierde. Gezegt hebbende (vers 13.) dat Jefus .Nazareth verlaatende was ko- * 'Er zyn meer fteden , inzonderheid in Duitsland, die, dewyl zy , van dorpen , haaren oorfprong hadden , het woord dorp , in haaren naamen , hebben laaten blyven invloeien, Ten voorbeelde ; Dusselborp , wel eer een dorp , aan 't riviertje de Duffel, dat aldaar in den Rbyn vald ; het welk dien zeiven naam blyft behouden , alhoewel het daarna , een voortreflyke ftad , en zelfs de Hoofdftad des Hertogdoms Berg. geworden is. Desgelyks , ziet men, in dit zelve Ryk, Auiendorf, Schorndorf, Pfeulendorf en andere. Aangaande degelegenheid dezer ftad, geeft Matthéus eenö nauwkeurige befcbryving ;  J3ie eenig nadere op ' btldtring yerdiend 1088 Kapernaum. komen woonen , te Kapernaum , voegt hy daarby : Kapernaum was gelegen aan de Zee , in de Landpaalen van Zabulon en Nepbtalim. De Zee is hier , ongetwyffeld , de Zee van Galileë , (vergelyk Job. VI. 17.) Verbeeludan, Kapernaum, als eene Zeestad , gelegen , aan den weftlyken oever der gemelde Zee: en wel, in de Landpaalen vaa Zabulon en Nepbtalim. ; Dat zelve , wat onze Overzetteren hebben , in ■ de Landpaalen van Zebulon en Nephtalim , word in het Grieks uitgedrukt , h op/oK Za/BiAwv %a.\ Nsa*)6«Aei',w : en het woord 'Oplov , of liever in het meervoudige 'Opi«, betekend, by de Grieken , de Grenzen , die gemeenlyk , door merkpaalen worden aangewezen , en die het grondgebied van twee aan één ftootende landen , wederzyds van elkander afzonderen. Nu is wel waar , dat h opioi? , (in de Landpaalen) niet altyd zo bepaaldelyk beteekend, in of op de landfcbeidinge, maar doorgaans , in 't gemeen, al wat binnen de grenzen begrepen is: derhalven zou dit konnen genomen worden , met opzicht tot alle fteden , zelfs die in het midden eenes lands liggen, by aldien ze flegs , binnen deszelfs grenzen , befloten zyn. Zie Mattb. XV. 39. en XIX. 1. alwaar, in de landpaalen , zo veel zegt , dan , in bet land. De Geleerde Lightfoot (Oper. Tom. II. fol. 275.) begrypt deze uitdrukkinge , in geenen anderen zin ,, dan of Mattbeus alleen hadde willen beduiden , dat ; Kapernaum lag , in bet land van Zabulon en Nepbta- ■ Urn: dat is , dat deel van Galileë, 't welk weleer, door die beide ftammen , bezeten was. Doch , hier tegen hebben we aan te merken : dat , vermits Zabulon en Napbtalim , elk hunne byzondere landftreek : hadden ; de ftad Kapernaum niet , binnen het land ,, zo van den éénen , als den anderen ftam kon ge- • vonden worden, maar wel, in één der beiden; en,, der--  Kapernaum. 1089 derhalven, wen de beiden ftammen worden genoemt, dit niet wel anders kan verklaard worden , dan , op de grenzen dier beiden : zo dat de landfcbeidinge der aarielkander paaiende ftammen , Zabulon en Nepbtalim door , of langs deze ftad , heenliep : gelyk Jerufalem dus , op de landfcbeidinge , van Juda en Benjamin , gelegen was. l'Empereur (ad Kimcbi Gram. pag. 152.) is daarin eens , met Lightfoot , dat hy , êv óf-toK , wel mede doed , betekenen , de landen , binnen de grenzen befloten : dan , dewyl in den text , van Zabulon en Nepbtalim , onderfcheidenlyk word gefproken ; zo maakt hy dit bctrekke]yk, tot de beiden fteden, in het gefchiedverhaal van Mattbeus , vermeld , naamlyk , Nazareth en Kapernaum. JESUS, Nazaretb verlatende, is komen woonen te Kapernaum, in de Landpaalen van Zabulon en Nephtalim , zou dan aanduiden : twee fteden, gelegen, de eerste, in het Land Zabulon: en de tweede , in Nephtalim. Hy meend , derhalven , dat'sEuangelifts oogmerk zy , te bewyzen , dat de Heer JESUS, ingevolge de aangehaalde voorzegginge, Jef. VIII. 23. in de landen der beiden ftammen , het licht der Euangelieleer heeft doen fchynen : in Zabulon , zo lang Hy noch woonde , te Nazareth, en in Nephtalim, federt Hy, Nazaretb verlatende , was koomen woonen , te Kapernaum. Byaldien deze aanmerkinge doorging , zou men , uit dit gezegde , van Mattbêus geen verder naricht hebben , dan dat, gelyk Nazaretb , in Zebulon , Kapernaum in het erfdeel des ftams Nepbtalim gelegen hadde. Doch , dat Mattbeus alhier alleen de gelegenheid van Kapernaum befchryfc , is onbetwiftbaar, en wel daaruit genoegzaam alleen : dowyl hy na Kapernaum , onmiddelyk doed volgen : gelegen, aan de Zee; Nazaretb verlatende, is by koomen woonen te Kapernaum , gelegen , aan de Zee: dat  Des te meer, dewyl, daardoor , openinge gegevenwotd, aan de Profe* ■ Jef. VIII. 13. IX. 1. De Ligplaats van KapernaumVford , uit ongeweide Schryveren nader bepaald. 1090 Kapernaum. dat immers alleen op deze Jlad , en niet Op Nazaretb toepaslyk is; welke, wel VI uuren gaans, van de Zee verwyderd was : mitsdien , is dan ook mede, tot Kapernaum alleen, te brengen , het volgende : in de Landpaalen van Zabulon in Nepbtalin ; ten bewys, dat Kapernaum, aan de Zee, op de crensschei dinge der beiden gemelde ftammen, gevonden wierd. Kapernaum lag dan, aan de Galileifcbe Zee, ter plaatze, waar de grenzen dier beide ftammen, by die Zee eindigden : welke aanvoyzinge veel toebrengt, om-de Gelegenheid dezer ftad wel te doen kennen. Hoewel Mattbéus , dit oogmerk daardoor niet zo zeer bedoeld , (vermits de gelegenheid dezer flad, in die dagen , aan een iegelyk genoegzaam van zelve bekend was) als wel, ten einde , des te klaarder te beduiden, de overeeftemminge der gemelde voorzegginge , Jef. VIII. 23. en IX. 1. (door den Euangelijl aangehaald,) met de vervullinge , in het tydftip , toen JESUS, Nazaretb verlaten hebbende , was komen woonen , te Kapernaum : vermits deze verhuizinge gelegenheid gaf, om voor het volk , der beiden ftammen Zabulon en Nephtalim , aan de Zee , alwaar Kapernaum gelegen was , en welk volk , dus lang, in de duifterniffe van onweetenheid, gezeten had , het licht van het Euangelie , te doen fchynen. Wy hebben , deze Godjpraak , nader verklaard, hiervoor, bladz. 22—25. Dewyl we noch bezig zyn, de gelegenheid dezer ftad te bepaalen ; zo kan hiertoe ook dienen, het bericht van Jofepbus : (in vita fua, fol 1029.) mits men veronderftelle, dat Kscpapv»^ (Kepbarnómesj één en het zelve zy, met ons Kapernaum. De Schryver verhaald , „dathy, in een gevecht tegen ,, de Romeinen, naby Julias , door eenen val met zyn paard , in eene flykerige plaatze , zich be- „ zeerd,  Kapernaum ioof „ zcerd hebbende , gebracht wierd , naar het vlek j, Kepharnómes : en den volgerfden nacht verder „ vervoerd , naar Taricbeas" Waaruit blykt, dat Kapernaum gelegen hebbe , tuffchen Julias en Taricbéas, Desgelyks , word door de Heilige Landbefcbryveren, daartoe aangehaald, het getuigeniffe van Adamnanus , een' Schryver der VII. Eeuw ; die (de Loc. ■Sancl. L. II. c. 22.) zegt , „ dat die , van „ Jerufalem naar Kapbarnaum , willen , door Tibe„ rias, reizen : van waar zy langs den rand der Galileëfcbe Zee , door geenen langen , omweg komen, te Kapharnaum, aan die zel- ve Zee gelegen , op de grenzen van Zabidon en „ Nephtalim: hebbende geene muur : en zynde, in ,, de lengte , ooft- en weftwaard , uitgeftrekt , en „ nauw befloten , tuffchen heigebergte en de Zee; „ zo dat het, het gebergte ten noorden , en de Zee ,, ten zuiden, heeft." Hieruit, zou men byna befluiten moeten , dat Kapernaum , aan den noordelykftenuitboek der gemelde Zee gevonden wierd; zoniet het naricht van Borchardus , daar tegen üreed ; die (defcript. Terr. S. C. IV. %. 7.) zegt, dat tuffchen Kapernaum en de plaatze , waar de Jordaan , in de Galileifcbe Zee vald , een afftand van twee uuren gaans gevonden word : het welk naukeurig famenfterat , met de VI Roomfcbe mylen , welke Bonifacius , aan dezen afftand geeft : (de perrenn. Cultu Ter. J. L. II.) Om deze beide laatfte opgaven, met die van Adamnanus , te vereffenen , mag men welvoegzaam ftellen , dat het geen Adamnanus opgeeft , aangaande de Galileëfcbe Zee , ten zuiden, te hebben, niet aan de ganfche Zee , maar alleen, van eenen inham derzelve, te verftaan zy. Om weder te keeren , tot de zaak, waar door Kapernaum , in de gewyde gefchiedeniffe , voornaam» De Heer JESUS,  eer hy Naxareth ver kart n had was te Ka fernaum m*ermaalen gewei.fr: en aldaar vriendelyk óntfangen. 1092 Kapernaum. naamlyk in aanmerkinge komt : naamlyk , dat het 4 voor den Heere^ESUS, byna alreeds federt den aanvang van zynen openbaaren predikdienft , tot eene woonplaatze , heeft mogen dienen : daarvan , doed Mattbeus byzonderlyk verfheh . H. IV. 13. Nazaretb verlaaten hebbende ; is Hy komen woonen , te Kapernaum, Desgelyks , Markus , Hoofdft. I. 21. en Lukas , Hoofdft. IV. 31. nadat dees laatftgemelde Euangelift eeven vooraf, vers 16 30. verhaald had , dat de vervolging, die de Heiland, van de inwooneren , van Nazareth, geleden had, de bewegende oerzaake dezer verhuizinge geweeft zy. . JESUS had te vooren meermaalen zich te Kapernaum bevonden: naamlyk, onmidlyk na de verrichtinge van zyn eerfte wonderwerk , te Kana in Galileë' ; van waar, Hy afkwam , naar Kapernaum : Hy en zyne moeder en zyne broederen en zyne difcipelen; die aldaar bleven veele dagen. Zie Joh. II. 12. En , in deze dagen , zal jES US , binnen die zelve ftad , ook eenige wonderen hebben uitgevoerd: want, hier op doelen de inwooneren van Nazareth , als zy tot Hem zeggen : al wat wy geboord hebben , te Kapernaum gefchied te zyn , doe dit ook bier , in uw Vaderland : dat is , in uwe Vaderlyle ftad. Zie Luk IV* 23. Ook had JESUS, afwezende, en te Kana in Galileë andermaal zynde,zyne wonderkracht hefteed, ter geneezing van den Zoon eenes Koninglyken Hovelings , te Kapernaum woonende, die aan de koorize krank te bedde lag : waarvan zie Job. IV. 46 —54- Het fchynt, dat de vriendelykbeid, met welke de; Heer JESUS, federt die gewrochte wonderwerken, door die van Kapernaum , bejegend was geworden , Hem heeft doen befluiten , om , (vermits hy toch. Nazaretb, de plaatze zyner opvoedinge , ontruimen! moeft,  Kapernaüm. 1093 hioeft, Wegens den kwaadaartigen inborft van deszelfs inwooneren) deze Jlad , boven alle de andere fteden van Galileë, ter inwooninge, te verkiezen. Dat de inwooneren van Kapernaum , daarna , ten v minften , zo dra de Heer JESUS zich aldaar ter" woon neêrgezet had , zich niet zo liefdeloos jegens a Hem gedroegen , dan die van Nazareth , is te zien , k Luk. IV. 42. .want, welverre, van Hem, ter ftad" Hitte dryven ; zo wenfchtenzy, dat JESUS onophoudelyk by hen blyven mogte , zonder voortaan eenige andere plaatzen te bezoeken. Immers, als Hy , ditmaal des morgens vroeg , uitgegaan was . en vertrokken naar eene woefte plaatze , bniten de ftad, zo zochten zy Hem en hielden Hem op: willende dat Hy van hun niet zoude weggaan : waarop de Heiland hun te gemoed voerde : Ik moet dok aan andere Jleden, bei Euangelie des Koningryke Gods verkondigen 1 want, daartoe hen ik uitgezonden Wy konnen dan , uit deze omftandigheid , als-' mede, uit vergelykingé van andere verhaalen der Eu-, angeliften, afneemen, dat het woonen van JESUS, 1 te Kapernaum , niet zo bepaaldelyk te verftaan zy, als öf Hy, aldaar eeniglyk, en nergens elders $ zich opgehouden hadde : want , behalven de reizen naar Judeë en Jerufalem , ter gelegenheid der groote Feeftèn , heeft hy menigmaal geheel Galileë. van ftad tot ftad , doorgetrokken. Doch , alle deze reistogten, zyn altyd, van Kapernaum, begonnen: en ook aldaar geëindigt. Kapernaum is dus ééne der drie steden van Palejlina , die allermeeft , doöf de verkeeringe des Heilands, aanmerkelyk geworden zyn * : te Beth- le- , * De Kerkleeraar Chryfo/lomus (naar hét aangehaalde ^ door Ghictresmiiis •» in het Latyrt vertaald.) heeft dit eigenaartig uitgedrukt, zeggende: Bethlehem iffum tulit s Nasar ETHt II. Deel. III. StuL Aaaa jor- lamlyk l >en Hy daar wam ■conin; ren min- ten , den neeften yd. Zo her fchynt, in iet huis des Apös-'  iels Pe« frw. Ook heeft Hy aldaar, zich zonderling berucht gemaakt , door zyne leere en venderwerken. i i 1094 Kapernaum. lehem , fx Hy gebooren : te Nazareth , opgetrokken : en, eindelyk, was Kapernaum , de plaatze , alwaar hy gewoond heeft in de drie laatfte jaaren zyns levens : Ter dezer oorzake word Kapermum zyne flad (iSia nahn , dat is zyne eigen ftad) genaamt, Mattb. IX. *. De Heiland woonde aldaar, wel niet , in een eigen huis , maar , in het buit van éénen zyner difcipelen ; het welk hem tot zyn gebruik vergund was: waarfchynlyk, woonde Hy in het huis van Simon Petrus; die men weet nevens zynen broeder Andreas van Betbfaida, naar Kapernaum, verhuift te zyn : en , vermoedelyk , ook veelen zyner andere difcipelen. Dat JESUS in het huis dezes Apoftels, zynen gewoonlyken intrek, te Kapernaum, genomen hebbe , zal men nader befluiten konnen , uit Mattb. XVII. 24, 25. alwaar de perfoonen , die defcbatpenningen, (Didracbmen) inzamelden, zo dra zy hoorden, dat JESUS, met zyne difcipelen, van den berg , Tbabor , naar Kapernaum , weêrgekeerd was , Hem zochten , aan het buis van Petrus : zeggende tot Petrus : betaald uw Meefter de Didracbmen niet ? enz. Dit zal, derhalven , geweeft zyn , dat huis , in welk men leeft , dat J E S U S was , Mark. II. 1. Binnen deze ftad , heeft de Heiland dan menigmaal het volk geleerd , op de Sabbatben , in de Synagoge , Luk. IV. 31, 33. Job. VI. 59. en aldaar oneindig veele wonderen gedaan , in het geneezen van kranken, melaatfchen. bezetenen enz. waarvan we hier en ginds, veele voorbeelden, by de Euangeliften langetekend vinden : als , van dien Bezetenen , Luk. IV. •ducavit : Sed Caphernaum perpetuum ipfius erat babitacuum. Dat is : Bethlehem beeft den Heiland voortgebracht: Nazareth hem opgevoed: dcch, Kapernaum vas deix-elfs ',eduxrz.ftame voonfhits.  Kapernaum. 1095 IV. 33-35. van Petrus wyfs moeder , vers 38, 39. van den dienftknecht des Hoofdmans over honderd , JWaWè VIII. 5,-13. van den Geraakten, Mark II. 1-5. van den menfcb met een verdomde band, Mattb. XII. 9-13- Mark. III. 1 5. zonder twyffel, is ook te Kapernaum verricht, de opwekkinge der dochter van Jaïrus , den Overften der Synagoge : en , ter zeiver tyd, de genezinge der vrouwe, die twaalf jaaren lang der bloedvloejinge was onderworpen geweeft , Luk. VIII. 40—56, En , met betrekkinge tot de wonderwerken te Kapernaum, word, meer dan eens, een algemeen verflach gedaan : dat men , alle die kwalyk gefteld waren , en met verfcheiden ziekten bevangen , tot Jefus bracht: dat hy hen de banden opleide , en ze alle genas. Zie Luk. IV. 40, 41. enz. Desgelyks is Matthéus , (anderfins ook Levi genoemt,; te Kapernaum , in het Tolhuis zittende , door den Heer JESUS, geroepen en tot een' zyner Apoftelen verkoren ; Mattb. IX. 9-13.- vergel. met Mark. II. 14-17. en Luk. V. 27-32. Te Kapernaum, is ook voorgevallen, de Redevoeringe van JESUS, over de geeftlyke beduidenijfe van het H. Avondmaal, het welk daarna zoude ingefteld worden, ter gedachteniffe zyns doods: welke Redevoeringe , by fommigen der inwooneren , ergerniffe verwekte: zo verre, dat eenigen hunner , die zich alreeds uitwendig tot zyne Difcipelen vervoegt hadden, van hem te rugge weeken. Zie Joh. VI. Dit is de reden , waarom men , zodanigen , die met grove- wanbezeffen , aangaande den aart dezes Bondzegels , behebt zyn , en die de geeftlyke beteekeniffe niet wel, van het licbaamlyke, weeten te onderfcheiden, gemeenlyk den toenaam van Kapernaumiten geeft : dewyl ze , met de inwooneren van Kapernaum , éénsgevoelende zyn in deze zaak. Ja, te Kapernaum , heeft JESUS veel meer dingen uitgevoerd; alhoewel die ftad niet Aaaa 2  23.en Luk. X. if. opgehelderd. soq5 Kapernaum. altoos, daarby genoemt word. Men mag, (in die' vooronderftellinge, dat JESUS, binnen deze ftad, gewoonlyk zich onthielde) het daarvoor houden, dat alle die dingen, in welker verbaal, de plaatze nietbyzonderlyk word aangeteekend , by de Euangeliften , en waarvan de aanéénfchakelinge met het verhaal, dat onmiddelyk voorgaat of volgt , alleenlyk uitgedrukt word: dat Hy uitging en wedlrkeerde enz. dat (zegge ik) deze dingen, in of by de ftad Kapernaum tiras hooren. . Zie Mark. I. 4*5. Luk. VIII. 40. en meer andere plaatzen. En dewyl de ftad Kapernaum aan de Galileëfcbe Zee gelegen "was; zo' zien we hier de oorzaak , waarom JESUS en zyne difcipelen , ook by en omtrent deze Zee , zo menigmaal verkeerd hebben. Kapernaum , dus , een* geruimen tyd , met de ïnwooning des Meffias vereerd, met zo veele voortreflyke Leerredenen en allerlei flach van wonderwerken , die tot zo veele kentekenen van zyn Mesy?a/7cMp verftrekten,verwaerdigcWordende; zo mogt de Heiland met recht, van deze ftad , eene uitdrukkinge gebruiken , veel krachtiger , dan ten aanzien der twee andere fteden, Cborazin en Bethfaïda; zeggende , van Kapernaum : dat zy tot aan den Hemel Toe verhoogt was , Mattb. XI. 23. Luk. X. 15. welke fpreekwyze , beduid , tot den hoogfien top , van luifter , eere en voortreflykbeid , verheven te zyn. Maar, gelyk de grootfte weldaaden, wen ze verzuimt , en ,' tegen Gods liefderyk oogmerk, ten kwade misbruikt Worden , den menfch, daarna, des te meer ftrafwaerdig ftellen ; zou dit, aan de inwooneren van Kapernaum , byaldien ze voortvoeren , in hunne onbekeerlykbeid, beveiligt worden ; dief ivel in den beginne wat ophef hadden, met het hun verleende voorrecht' dan , weinig tyds daarna , het üelve weder verwaarloosden. Weshalven JESUS hun,  Kapernaum. 1097 hun, dit rampzalig gevolg,«waarfchouwender wyze, voor oogen fteld : zeggende , (met eene fpreekwyze, waarfchynlyk ontleend, uit Jef. XIV. 12-15.) GY ZULT tot DE HELLE TOE NEêRGESTOOTEN worden : Waarna, de Heiland vervolgt: want, zo in Sodom, die krachten waren gefchied, die in u gefchied zyn; zyzou, tot den buidigen dag, gebleven zyn (zonder door een zo ontzachlyk oordeel te zyn omgekoomen.) Doch, ik zegge u, dat het, den lande van Sodom , verdragelyker zyn zal, dan U. Aan de fteden Cborazin en Bethfaïda , had de Heiland, desgelyks, wegens hunne onbekeerlykheid, een oordeel bedrygt: doch , niet zo zwaar , dan dat, aan Kapernaum. Met opzichte tot dezen , luidde de drygtaal, dat het Tyrus en Sidon verdragelyker zyn zoude , in den dag des oordeels, dan hunlieden: doch , met opzichte tot Kapernaum , dat bet , den Lande van Sodom verdragelyker zoude zyn enz. Men ziet klaar , dat de Heiland alhier eene opklimminge, van het minder tot het meerder , gebruikt , in dit tweederlei voorftel; hetwelk, zonder dit, ook niet had behoeven, van elkander onderfcheiden te worden. De firaffe , welke de Sodomiten verdiend hadden, wegens hunne zonden tegen de natuur , was immers ongelyk zwaarder , dan die der Tyriers en Sidoniers ; die meeft , aan trotsheid, overdaad , wellvft , en dergelyke zonden , waartoe de rykdom gemeenlyk den menfch vervoerd , zich hadden vergrepen, Byaldien , derhalven , Kapernaum eene zwaardere ftraffe te vrezen had , dan die van Sqdom ; zo zou deze ftraffe ; in zwaarheid , verre te boven gaan , de ftraffe , over Chorazin en Bethsaïda befchooren ; die alleen word uitgemeeten , boven die van Tyrus en Sidon. En , waaraan anders , zullen we dit toefchryven ? dan , aan de grooter fcbuld der inwooneren van Kapernaum, boven die der twee voorgenoemde fteden? Aaaa 3 vgï*  en de ver uullinge daarvan aangewezen. 1008 Kapernaum. vermits zy , aangemerkt het voorrecht der inwooKinge van den Heer Jefus , m het midden van henlieden , een veel grootere weldaad, dan de anderen s verfmaadheden daarna zouden hebben. Wie ontdekt , derhalven , niet eene zonderlinge naaukeurigbeid , in deze drygtaal des Heilands , welke ingericht is, niet alleen, om in het algemeen te leeren: dat die den wille des Heere genoeeten en zhb niet bereid bebben, denzelven te doen, met veele Jlcgen, (meer dan anderen) gejlagen zidlen worden: maar crk, dat trapten zullen plaats grypen , in de ftraffen der rampzaligen , naar evenredigheid , van grootheid en veelheid der gepleegde misdaaden. Weshalven , onze Godsgeleerden , ter betoog dezer droevige waarheid, gemeenlyk van deze plaats zich plegen te bedienen. " ' '* "•' •' *■■ L ! :' " Dus voorfpeld de Heiland , den befcbryënswaerdigen ondergang dezer ftad en derzelver ingezetenen; die ook , niet lang daarna , dadelyk gevolgt is : en', door den Romeinen uitgevoerd ; die , in dien bekenden oorlog .' welke , van Galileë, eerft begonnen was , deze en andere voortreflyke fteden der gemelde landftreek, tot op den grond verwoeft, en de meefte inwooneren vernield hebben: naar hec getuigeniffe van Jofepbus. Kapernaum bevond zich , immers , naderhand , in eenen onaanzienlyken ftaat. Borchardus zegt , „ dat aldaar, in zynen tyd , nauwlyks, „ acht buisjes, die men veeleer hutjes noemen mogt, „ te vinden wsren: en houd dien vervallen toeftand, „ te recht,voor de uitwerkingeder onfeilbaare dryg„ taal des Zaligmakers, over deze ftad uitgefproken , „ Mattb. XI." Bonifacius zegt (l. c.) „ dat de „ plaatze, alwaar Kapernaum gelegen heeft, in zy„ nen tyd, bezwaarlyk'te vinden zou geweeft zyns „* vermits deszelfs puinhoopen mee zand overdekc wa„ ren: doch , dat tot een tzyn, om de rechteplaat' •'E frl' * ' " ' ; ze  Kapernaum. 1099 ze te doen kennen, genomen wierden, tweepalm„ boomen; die omtrent in het midden der verwoede „ ftad, ftonden." Naar het bericht van Quaresmius (Eluc. Terr. S. Tom II. fol. 868.) wierd, die plaats nu , by de Arabieren , Menich , geheeten. De Heer de Bruin , heeft, in de afteekeninge van het gezicbt der Galileëfcbe Zee , uit de ftad Tiberias, (bladz. 314) de plaatze van Kapernaum aangewezen: doch zegt daarvan: „ zy is zodanig verwoeft , „ dat men nu nauwelyks wifte , waar zy geftaan „ heeft." De Aardrykbefchryver Ptolemêus maakt gewag ,' (Geogr. L. VII. c. 16.) van eene ftad, in Galileë,' die, in de Latynfche overzettinge dezes werks, ge-^ meenlyk , Caparcotia genoemt word : doch , in ] het oorfpronglyk Grieks, Kastfjpv^ajw : (Kapernaum) welke hy fteld, op 66 graden, 50 minuten der lengte , en op 31 graden, 1 o minuten der Noorder breedte : en , die , door den Opftefter der Kaarten, ter verklaaringe dezer Geograpbie, mede onder den naam. van Caparcotia , aan den rechter oever der Jordaan, daar dezelve in het Meir van Tiberias vald, geplaatft is. Dit Caparcotia is, door Car. a S Paulo , mede gebracht , op de Lyfte der Biffcboplyke Jleden van het Twede Palestina : (Palejlina Secunda) en in de Kaarte van Halma , tot dit werk behoorende , terzelver plaatze , als in die van Ptolemêus , gefteld. Wy twyffelen niet, of hierdoor word dit zelve Kapernaum bedoeld: alhoewel we, in de plaatzinge dezer ftad , iets, van die gemelde Kaarten , verfchillen: en dezelve, om redenen, zo even opgegeven, veel zuidelyker brengen. Van eene Bron , weleer in de nabuurfchap dezer ftad , gewaagt Jofepbus (dé Bell. L. III. c. 18. fol. 861.) welke hy, naar den naam der ftad zelve, mede Kampwip noemt ; die de landftreek G"" fara Aaaa 4 over vat men, ran C»arcotia , e denken lebbe. De Waterryke bron, by Kaper^ nu win.  lene andere ftad dezes naams moer.,, van dit Kapernaum, onderfcheidden worden. < Deze ftad lag aan de^ CahUëfcbe r Zh. c i: t 2 g MS HOP Kapernaum, Chinneretb, overvloediglyk bewaterde : en welke gemeend wierd, (hoewel , mynes bedunkens , geheel zonder reden) een ader van den Nylftroom , in Egypte , te zyn : vermits dezelve even zodanig zoort van viffchen voortbracht, als Dy 'Alexandrie , alwaar de Nyl uir> waterd , gevonden wierden. Van deze bron , : ge-. waagt ook Borchardus , (C. W. § ó.) die dezelve doed ontfpringen , by den zogenoemden berg' van Cbriftus; die ook Men/a Chrijli, dat is, de Tafel vari Cbriftus word genaamt: en die niet verre van Kapernaum te zien is.' Eindelyk lag nog eene andere ftad dezes zeiven naams in Paleftina , aan de Groote of Middelandfche Zee, niet verre van Cefarea; die eerft, in lateren tyd , is bekend geworden. Van deze meld , onder anderen,' Wilb. Tyrius, (de belle Sacr, L. X. c. 26 fol. 229.) Deze is dezelve flad , van welke ook de. Jood Benjamin gewaagt (Itiner. p. 38 ) onder den naam van Caphar-Nahhum ,• welke, hy plaatft; % uuren gaans , van den mond der beeke Kifon : 'en (5, van Cefarea: zeggende, dat die ftad'zeer verteven lag , en zelfs den berg Karmel, in uitzicht, svas overtreffende. " 1 , CHINNERET li Deze is de laatfte der fteden , die we aan de Gaileèfcbe Zee ontmoeten. Dat fommigen haar houén , voor dezelve ftad , die daarna , door Herodes intipas vernieuwd zynde, Tiberias genoemt wierd; ; hier voor , by de befchryvinge der laatftgemelde ad aangemerkt. Zy lag , in Nephtali's erfdeel.-' ie Jof. XIX. 35. alwaar de naam word uitïdrukt- En dat ze,aan de Galileëfcbe Zee, gelegen' as, is zo ontwyffelbaar; dat ze zelfs, in de oiidfte ' ;': ; ;"^'i-' ' ~ ' 'ty'  Cbinneretb, Zabulon. Jekneam. iiqj tyden , toen ze de grootfte en voornaamfte flad , daar rondom heen zal geweeft zyn , haaren naam aan dezelve mededeelde. Immers, wierd deze Zee voorheen, de Zee Chinnereth , genoemt, zie Num. XXXIV. ,11. Deut. III. 17. en de Zee Crtnneroth Jof. XII. 3* ook, flegs blotelyk , Chinneröth , Jof. XI. af ;. " Overgaande, tot de fteden, in Opper-Galileë ; zo komt hier eerft, in aanmerkinge ZABULON. Van zodanig eene ftad , word by Jofepbus gewag gemaakt , met den naam van iafènXM ; (de Bell. L. II. c. 22.) die dezelve befchryft, als eene fterkè flad ; en gelegen,' in de nabuurfchap van Ptolemais'. Zonder twyffel heeft ze gelegen , in den ftamme Zebulon : en haaren naam óntfangen , van deszelfs ftamvader. Eenigen menen , dat deze ftad de ge-^ boorteplaats geweeft zy , des Richters Ëlon , de Zebuloniter toCgenaamt , Richt. XII. il, 12. Ik vinde , in de'Kaarte yan Fr. Halma , verbeeldende het Patriarchaat van Jerufalem , deze ftad Zabulon medé onder dé Bisdommen van Paleftina Prima (het Eerfte Paleftina) geplaatft: op dien grond,' dat Car. a Sanëlo Paulo , dezelve , mede in de lyfte der Bisdommen dezer landftreeke gébracht heeft: en ook hoemt zekeren Heliodorus, die by de eerfte Kerkvergadering van Niceë, jegenwoordig was. (vid. Ejus Geogr. Sacr. fol, 306.) jj O K N E A M. Van Jokneam , in het Hebreeuwfch , (Jak'■ lit'dm) in de Griekjcbe Overzettinge 'Isxv#|w, (Jeknam) Aaaa j ei Wat, aan» gaande Zabulon zy aan ts merken. De gele? genheid  sran Jokneam bepaald. AKKO ii 02 Jokneam, Sarid. en in de Latynfcbe , Jeconam , word , in verfcheide plaatzen der Heilige Schrift, gewag gemaakt. Zy word ,Jof. XI- 22. onder de Koninglyke boofdfteden der oude Kanaaniten , gefteld : en aldaar geplaatft , aan den berg Karmel. By de aanwyzinge der Grensfcbeidinge des ftams Zabulon ^ ten weften, zien we , Jof. XIX. 11. eene beeke , die voor aan Jokneam was ; welke geene andere , dan de beeke Kifon, kan geweeft zyn. Waaruit is af te neemen , dat deze ftad, onder Zebulons erfdeel te betrekken zy: des te meer, dewyl ze eene der fteden was, die door den ftam Zebulon , aan de Leviten van Merari's geflachte , wierd afgeftaan : naar Jof XXI. 34. Alle deze berichten, alleen uit de Heilige Schrift ontleend, zyn klaar genoeg, om te doen zien, waar we Jokneam te plaatzen hebben : naamlyk , op de weftlyke grensfcbeidinge van Zebulon , aan de beeke Kifon, en naby den berg Karmel. Wy hebben daarom geene betere plaats , voor dezelve weeten te vinden , dan , aan den mond of de uitwateringe der gemelde beeke, in den Zeeboezem van Ptolemais. En, buiten deze berichten , zou men , aangaande de gelegenheid dier ftad , niets gewe'ten hebben : dewyl, in ongewyde Schriften, geene aante^eninge daarva* te vinden is. SARID. Uit da gelegenheid van Jokneam , mag men , aa». *aande die van Sarid, mede, eenigbefluit trekken: lewylze, Jof. XIX. 10-12. nevens Jokneam, op 3e weftelyke grenzen van Zebulon geplaatft wierd. Dit is ook al, wat we van deze ftad aangetekend raden.  Akko of Btolemqis. nog AKKO of PTOLEMAIS. Deze ftad is veel aanmerkenswaerdiger , dan de fwee voorige : ep word, in de Schriften, beide des' Ouden en Nieuwen Teftaments , aangetroffen : doch' inet die twee onderfcheiden naamen, die beiden hier bqyen aan het hoofd ftaan :' in de eerfte word ze , Akko, en in de laatfte Ptolemais, genoemt. ;' Met dep eerften naam , in 't Hebreeuw/eb (Ac-\ cbo) vind men dezelve flegs'éénmaal, naamlyk Richt.' ï. 31. alwaar , die yan Afer gezegt worden , de in-, wooneren van Akko,niet verdreven te hebben. Waar , uit, dan teffens kenlyk word , dat deze ftad , den; Jlamme Aser aanbedeeld geweeft zy ; en, alleen aan gebrek van kloekmoedigheid te wyten ware, dat ze haar niet onder hunne magt gekregen hadden.' Wie weet of die ftad wel 'ooit , aan de heerfchappy van Ifraëls volk , onderworpen geweeft zy , dan | na de wederkéeringe des volks uit Babel l en of niet,; ier dezer oorzake, van dezelve , verder geen gewag gemaakt word, in de volgende Schriften des Ou- i den Teftaments. De Joódfche Meefteren', ten min-■ ften, hebben Akko nooit volftr'ekt, tot Ifraëls land,, willen rekenen : maar fielden dezelve , als tot eene grensfcbeidinge , tuffchen Ifraël en het land der Heidenen : waartoe de Geleerde Lightfoot eenige bewyzen ,. uit hunne Schriften , aanhaald. (Oper. Tom. IJ. fol. 218.) word deze ftad , by de onge. weide Schryveren, gemeenlyk, lot Fenicie, of Syro-Fenicie, gebracht*. De * Hieruit^ zou iemand die wage. konnen opperen ; vermits .20 zeer bedénkelyk zy , of de ftad Akko , al of niet, tot Jfraëh Land behoore; waanp'm we dan dezelve, 'm  Of dezi ftad ,Mich I. 10. voorko- Tweede naam Vtolernais is van lateien oorfprong : èn , van eenen der Koningen van Egypte, ontleend. 1104 Akko of Ptolemais. ! De gemelde plaats is, derhalven , de eenige, air waar de ftad Akko, in het Oude Teftament genoemt word : ten ware men , met den Heer Reland (Paleflin. pag. 534, 535.) vermoeden wilde , dat de woorden , Micb. I. 10, ^ "3 j welke de onzen hebben uitgebracht: iveenet zo jammerlyk niet, hadden moeten vertaald worden : iveenet niet , in Akko : met bedoelinge, tpt deze ftad; gelyk in het even voorgaande , van Gatb gewaagt was : (verkondiget bet niet te Gatb.) In beiden deze uitdrukkingen , zou , alsdan , eene paronomafie, of zinfpeelinge , op de betekeniffe der eigen naamen dier fteden gebruikt zyn : welke fierlyke fpreektrant, in dit aangehaald Hoofdftuk van Micha, meermaalen voorkomt. In de Griekje overzettinge word , de naam dezer ftad (Ricbt. L 31.) mede , 'M^ (Akcbo) uitgedrukt. Daaruit , mogen we met recht befluiten , dat de latere naam , Ptolemais , in den tyd , toen de Griekfche Overzettinge gemaakt w-ierd , noch niet in wezen was : want', de zogenoemde LXX, wen eenige ftad door den tyd van naam veranderd is , doorgaans , in hunne overzettinge , den laateren naam , gewoon zyn te gebruiken : en dus den naam TTToAs^asïf, (Ptolemais,) aldaar zouden hebben in de plaats gefteld. Alhoewel we , derhalven , met alle de Heilige Landbefcbryveren vaftftellen , dat die laatere naam, aan die ftad gegeven zy, door eenen der Ptolemeussen , Koningen van Egypte ; zo twyffe- len tl'mg» der fteden van Paleftina onder die van Galileë , hebheai mogen plaatzen ? Doch, hierop dient ten antwoord : dat Akko i buiten alle tegenfprake , onder de fteden van het Oude Landt Kanaan zy begrepen geweeft. Ook , was dezelve , ten tydd der Hasmoneëfche vorften , aan de heerfchappy der Joden oni derhoórig. En , eindelyk , zal niemand konnen ontkennen, dat die ftad , daarna , binnen de grenzen, van al wat zettinge , gelyk ook , in de Boeken der Macbabeïn ,, t'elkens , verkeerdelyk Ptolomais word uitgedrukt:; door, dezelve eigenlyk luid, Ptolemais. Van geen ééne ftad, heeft Jofepbus , ten aanzien 1 van derzelver gelegenheid , eene zo naukeurige be- • fchryving nagelaten, dan , van dit zelve Ptolemais;\ die daarom waerdig is, hier woordelyk ingevoegt te: worden. Hy zegt, (de Bell. L. II c. 9. fol. 790) I „ dat deze ftad van Galileë, aan deZfe gelegen zy,, in een groote vlakte : doch , met bergen omge- ven: ten ooften , met de bergen van Galileë; die: „ lx;  Akko of Ptolemais. no? „ LX ftadien van daar verwyderd zyn : ten zuiden t „ met den berg Karmel, CXX ftadien , van daar: „' ten noorden, desgelyks met eenen berg, die zeer „ hoog is , en die by de inwoneren, K*i>*^ Tupi'wv, „ dat is,f de Tyrifcbe ladder, wierd genoemt; zyn„ de, vandaar, C ftadien. Dat, niet meer dan II „ ftadien , van deze ftad, de kleine beeke Belus de„ zelve verbyvloeid: waar zeer naby ftaat, het Graf „ van Memnon , het welk omtrent 100 ellen plaats „ beilaat, en verwonderenswaerdig is. Dat, daar„ omtrent, gevonden word, eene ronde vallye, die „ een zand opgeeft, bekwaam om glas te maken,: „enz." Het eenige , dat, in deze befchryvinge, bedenkelyk en twyffelachtig voorkomt, is de afftand des bergs Karmels, van deze ftad; welke, doordien Schryver bepaald word, tot CXX ftadien ; die uitmaken vyf uuren gaans. Deze afftand zou , buiten tegenfpraak , veel te verre gerekend zyn , by aldien dezelve , naar eene rechte lyn , of (gelyk men anders zegt) hemels breedte , genomen wierde. Dan , men merke aan, dat de tuffchen beiden gelegen Zeeboezem , eenen langen omweg maakt; waartoe men denzelven , van Ptolemais tot den berg Karmel volgende, zeer wel vyf uuren zou belleden moeten. En Jofepbus is gewoon , den afftand der eene, van de andere plaatze , doorgaans , naar de langheid des wegs, te berekenen: gelyk dit meermaalen is voor; gekomen. Naar eene rechte lyn , de baai , van , Ptolemais, naar den berg Karmel overfteekende; zo : zou de afftand niet meer, dan twee uuren gaans, bei dragen konnen. In de oude Reisbefcbryvinge van Aatoninus (Itiner. . Anton vet.) word Ptolemais , XXXII Roomfcbe Myilen, van Tyrus: en XXIVvan Sykaminon, geplaacft: ! hoewel, die laatfte begrootinge , mede langs den i rand der tuff«hen beiden fchietehde Baai van Ptolemais , ils mede lit AntO' ams, ea meer an- iereSchry- veren.  Eenige ly zonderheden van Itolemais. 1108" Akko of Ptolemais. mais, moet begrepen worden. Eene groote misdag is hier , derhalven , begaan door den Arabifchen Schryver , Abulfedd ; die tot den afftand , tuffchen Ptolemais en Tyrus , niet meer dan XII derzelver Mylen brengt: gelyk hy niet veel beeter flaagt, in den afftand tuflehen Ptolemais en Tiberias, welke hy flegs op XXIV Mylen fteld. Hy legt die ftad , op de lengte van 58 graden , 20 minuten , en , op de Noorder breedte van 32 graden en 20 minuten. De Jood Benjamin vond die zelve ftad , ééne dagreize sVan Tyrus: (Itiner. pag. 38.) hoewel, deze dagreize wat zeer lang moet geweeft zyn , en , tusfchen 10 en 11 uuren gaans, zou hebben uitgemaakt. Ptolemais was , van ouds, éehe groote ftad. Dus word ze befchreven , dóór den voorgemelden Abiïlfeda. Dees Schryver dóed oók melding , van dé Baai , aan welke ze gelegen was ; en waaruit de Haven, tot midden in de ftad inflingerde. (vid. Alb. Scbultens in Ind. Geogr. in vitam Saladini , ad voc. Acca.) By Strabo , word dezelve mede , als eené groote ftad , verbeeld. (Geogr. Lib. XVI.) En aangaande de voortreflykheid dezer ftad , is ook daaruit te oordeelen , dat ze , door den Keifer Klaudius , als eene volkplantinge (colohie) met het Roomfch borgerreebt, verwaerdigt wierd : naar het gëtuigenifle van Plinius : doof wien ze daarom genoemt word, '' Colonia Claudii cafaris, Ptolemais, quondamAce: dat is , eene volkplantinge van Klaudius ccefar , Ptolemais, voorheen Ace. (Hiftor. L. V. c. 19.) Waarvan, ook verfcheiden oude penningen , die noch in wezen''zyn , met het opfchrift : C O L. PT OL. getuigen konnen. Ook is deze ftad , reeds vroeg tot de öis- ■ feboplyke waerdigheid, verheven : behoorende , onder het Patriarchaat van Antiochie : ten bewys van welk , de Heer Reland , verfcheide Biffcboppen van Pto- •  Akko öf Ptolemais. ïiop Ptolemais aanhaald, uit de Kerkelyke gefchiedfehriften , die eenige Kerkvergaderingen bygewoond , en derzelver handelingen (afïa) onderceekend hebben ; met naamen Klarus , Enéas , NeEtabtis , Paulus en Johannes. (vid. Ejus Paleftin. pag. J42.) En zo dra de Cbriftenen , door den zogenoemden heiligen oorlog , dit Land onder hun gebied gebracht hadden , in het einde der XI. Eeuwe , wierd Ptolemais weder , als een Bisdom , aan den Aartsbijfcbop van Tyrus , onderworpen, (vid. Wilb. Tyrius , de Bello Sacro L. XIIL c. 2. fol. 288.) In dien Heiligen oorlog , is de ftad Ptolemais , by uitftek vermaard geworden , door zonderlinge lotgevallen; die we hier den lezer zullen mededeelen. Zy was, naamlyk , federt den jaare onzes Heere , 636, onder de heerfchappy der Saraceenen geweeft; wier Kalif , Omar, dezelve, het Oofterfch Chriften Keizerryk , geduurende de regeering des Keifers , Lferakliüs, ontrukt had. Doch, deze Saraceenen , uit Arabie oorfpronglyk , hebben, zo dra ze die ftad verwonnen hadden , den naam , Ptolemais , verworpen ; en aan dezelve , haaren ouden iiaam weder gegeven : noemende ze , Akka , öok Akkon of Ackon , en (zo fommigen willen) Akkaron * : welke alle , ten minften , in de uitfprake , van • Wy denken . echter liever , dat die laatfte uitfprake des naams, Akkaron, niet van de Arabieren oorfpronglyk zy : maar Veel eer, van de Chriftenen, in latereh tyd : en wel, door eert misverftand , het welk fonmigen hunner daarvan gefmeed hadden , als öf Akko dezelve ftad Ware , die in de Heilige Schrift , doorgaans , Ekron , wierd genoemt , eene der vyf Vorftelyke fteden der Hilifiyne»; die, in de gemeene Latynfche overzettinge , ook met den naam van Accaron , voorkomt, (vid. ^uaresmii Êlucid. Terr. S. Tom. II. fol. 897.) Van dit zelve rairverftand , was ook f. Kortens. -fn jv)n£ Stctfc nacfi fccn (Sefo&tm £mtfce / w.) Het weik, 11. Deel. III. Stuk. Bbbb noch- Onder de heerfchap- ■ py der A'abieren,wierd die ftad Akka, enz. genoemt.  Doch, d Chriftenen deze] ve vermeefterdhebbende noemden ze, Akre. 11 io Akko of Ptolomais. van den Hebreeuwfchen naam , Acch» , weinig of niets verfchillen. Men weet, dat de Arabieren, doorgaans , gewoon zyn , de oude naamen der fteden , weder te doen herleven *. : Toen de Europeëfcbe Cbriftenen , in het laatft der XI. Eeuwe, den Heiligen oorlog aanvingen , waren "de Egyptifcbe Sultans meefters van hec geheele land, en van deze ftad , in het byzonder. De Cbriftenen , rekende dezelve , van veel gewicht , wegens haare gelegenheid, aan eene bekwaameZeehaven; door middel van welke , zy altoos , de gemeenfchap , met Europa, ter Zee zouden konnen oopen houden. De ftad wierd , daarom , door Baudewyn , den tweden Koning van Jerufalem, belegerd, in den jaare 1103. doch , dewyl hem ontbrak eene Scheepsvloot, die de ftad zoude hebben moeten influiten , van de zyde der Zee ; zo kon hy, met al het geweld , aan de landzyde, niets verwinnen : en was genootzaakt het be- nochtans, zo zeer tegen de waarheid aanloopt, dat het nauwlyks wedeilegginge verdiend. • * Van deze gewoonte der Arabieren , zyn reeds verfcheiden voorbeelden, van andere fteden, in Palejlina , in dit ons werk, voorgekomen. En men kan ,\x\tAmmianus MarcsUinus , (Hiflor. Lib. XIV.) bewyzen , dat die zelve gewoonte, reeds van ouds , by de inboorlingen dezer oofterfche landen, ftand greep j die de nieuwe naamen , door de Grieken en Romeinen , aan fommigen hunner fteden toegelegt, weder afgefchaft , en derzelver «ude naamen weder opgehaald hebben. Van den Syrifchen Koning j Seleukus Nikanor, verhaalende, dat die eenige fteden in zyn gebied gebouwd , en ook vernieuwd en verfterkt hadde, zegt hy : Ghicrum plenque , licet ad pr&fens GróLcis nominibus afpellantur, qu& iisdem, ad arbitrium conditoris, imfofita funt; primogenia, tarnen nomina, non amittunt, qua iis , AJfyria lingua, inftitutores Veteres indiderunt. Dat is : De mee/len dezer fteden, alhoewel ze voor tegenwoordig eenen Griekfchen naam dragen, naar willekeur van derzelver /lichter, haar opgelegt; zoverliezen ze, echter, haare altereerfts naamen niet, die de eudeflich$ers, in de AJfyrifcht taal, daaraan, gegeven hadden.  Akko of Ptolemais. Uit beleg te ftaken, tot den volgenden jaare 1104, toen hy, (even ter zeiver wyze, als in het beleg van Cefarea.) door eene Scheepsvloot der Genueezen , onderfteund , deze ftad , na eenen aanval van twintig dagen, by verdrag verrheefterde. (vid. Wilb. Tyrius de Bell. Sacr. L. X. c. 26 & 28.) Eenen langen tyd , bleef die ftad , onder het gebied der Chriftenen, die dezelve federt, Akrè, of gelyk de Italiërs het uitfpreken * Akri , genoemt hebben. In dien tyd, was Ptolemais noch ééne groote en volkryke ftad, en eene voornaame Zeehaven , alwaar de meefte Koophandel gedreven wierd. Alle de Bedevaardreizigers plagten , binnen deze haven, te belanden , gelyk nu te Joppe. Dit greep noch ftand , in den jaare 1176. want de Jood Benjamin getuigt , van deze ftad (l c.) „ dat ze toen zeer voortrefiyk was,door „ haare haven ; in welke alle Cbriftenen , die over „ Zee naar Jerufalem reisden , óntfangen wierden." Die zelve Schryver noemt de ftad, Akadi: en zegt, dat aldaar omtrent 200 Joden gevonden wierden: En , in den jaare i 185. toen de. Griekfche Schryver J Pbokas in dit land, zich bevond : want deze zegt, daarvan : (Defcript. Paleftin §. IX.) „ dat , door , de menigte der vreemdelingen , de lucht zo zeer befmet wierd , dat daar Uit veeltyds aanftekende \, ziektens ontftonden , die eene meenigte van men„ fchen wegfleepten," In den jaare 1187. wierd ze veroverd , door SaLADiN , Sultan van Egypte : en bleef in handen der ongelovigen, tot den jaare 1191; toen de beide Koningen, Philips II. van Vrankryk, en Richard van Engeland , deze ftad andermaal voor de Chriftenen, vermeefterden: naar het bericht van Jac. de Vitriaco ; (Hiftor. Hierofol. cdp. 95 99-) die, geduurende den Heiligen oorlog , een tyd lang , Biffchop dezer ftad geweeft is. Vervolgens wierd aldaar , in Bbbb 2 dec Hoewel die ftad, éénmaal, weder onder het geweld der ongelovigen kwa'trt, wierd ié  door de Chri/lener, herwonnen. En wierd ze toen , S. Jan de Akre genoemt. De ftad wierd , door de Chriftenen , zeer verbeeterd en verfterkt. ] f 3 ] i 1112 Akko of Ptolemais. den jaare iiqi, de Ridder-order van S. Jan , die federt den jaare 1187, toen ook Jerufalem , door Saladin veroverd wierd , van daar verhuift en elders gezworven had, binnen deze ftad geveftigt: en een prachtig flot , ter bewooning van derzelver Grootmeejler , gefticht. Dit is die zelve Ridder - order ,die daar na , naar Cyprus , toen naar Rhodus , en eindelyk marMaltba, is verplaatft geworden; welk eiland zy noch bezitten. Ook hebben deze Ridders, binnen die ftad, eene prachtige Kerk gebouwd , ter eere van johannes den Doper , hunnen Befcberm- heilig ; (Patroon) die toen ook, den Befcberm ■ heilig der flad zelve , wierd; welke , federt dien tyd , by den naam Akre , ook dien van S Jan gevoegt heeft : wordende , S. Jan de Akre, of (gelyk de Franfchen zeggen) Saint Jean d'Acre , geheeten. En dit is de naam , met welke die ftad noch heden, in de nieuwfte Kaarten, word uitgedrukt : en de daarby gelegen Baai, de Baai van S. Jan de Acre. Ook hebben de Chriftenen aldaar, behalven deze, noch meer Kerken gefticht, .als die van S. Andries, van het H. Kküis enz. en veele Kloofters ; benevens veele andere gebouwen, waarvan de puinhoopen noch in wezen zyn. Desgelyks , hadden zy deze ftad , net eene dubbelde muur , zo zeer verfterkt , dat ze genoegzaam voor onverwinbaar gehouden wierd. Dies :yds , hadden veele aanzienlyke Vorften en andere jrooten, die uit Europa, van tyd tot tyd , ter kruisvaart overkwamen , binnen deze ftad zich neêrge:et: welker inwooneren fteeds vermenigvuldigden, )aar mate, in het einde der XIIL Eeuwe, de Chrisen zaken , in het Heilig Land , meer en meer be;onnen achter uit te gaan ,'en door Saladin , SetAPHiN en andere Sultannen van Egypte , de ééne tad na de andere den Chriftenen ontweldigt wierden.  Akko of Ptolemais. 1113 jdsn. Toen zelfs al het Land rondom weder in de magt dier ongelovigen geraakt was , bleef Ptole. -maïs, de laatfte, in handen der Cbriftenen; aan welke, die ftad, uit kracht van eene wapen-ftilftand, in den jaare 1200, tuffchen den Egyptijcben Sultan, en de Cbriftenen aldaar, aangegaan , voor den tyd van vyf jaaren, genoegzaam verzekerd was geworden. Doch de toevloed van zo veel volks , van allerlei landaart, binnen deze ééne ftad, die elk hunne by-1 .zondere opperhoofden hadden , gaf terftond gele-( genheid, tot groote verwyderingen t onder elkander; die den weg baanden tot hunnen geheelen ondergang 'Er bevonden zich 1400 ruiteren , 18000' voetknechten , benevens een groot aantal van andere^ inwooneren. Het Krygsvolk , by wanbetaalinge der 1 hun toegelegde bezoldinge, geen beftaan hebbende, leefde van den roof: alles ten platten lande uitplonderende , en berovende , ja vermoordende , op de gemeene wegen, zelfs de Saraceenen, die ftedewaard gingen , om hunne levensmiddelen te verkopen : zonder , dat die van binnen befluiten konden , om de voornaamfte aanleggeren dezer ongeregeldheden, naar den eifch des Sultans , over te leveren , ten einde hun de verdiende ftraffe te doen óntfangen. Weshalven, de Sulcan Melek-Seraph , (ook Melech Sapberatb, en , door anderen , Afraf, genoemt) in den jaare 1291, met een ootzachlyk heir, van 60000 Ruiters en 160000 Voetknechten , die ftad belegerde: 'en, alhoewel die van binnen, van den j. April tot den 4. Mey , zich kloekmoediglyk verdeedigden ; wierd , ten laatftgemelden dage, de ftad door ftorm vermeefterd: en zyn by die gelegenheid , omtrent 60000 Chriftenen , om 't leven gebracht : waarvan eenigen door het zwaerd gedood, anderen in de Zee verdronken , en anderen door de Ytemme verteerd wierden. Dus, vinden we dit onBbbb 3 Doch leeft, einlelyk,weder, jnder de nagt der 'ngdoovien, moe» en buk:eu.  De btJen* daagfche totflaij' deze: ftad. r ï 14 Akko of Ptolemais. geval, uit verfcheide Schryveren van vroegeren tyd, verhaald, by Quaresmius. (Elucid. Ter. S. Tom. II. roZ. 897-899.) Eéne omftandigheid , by die veroveringe gebeurd , is gederikwaerdig : zynde voorgevallen met de Nomen van hetKlariffen-kloofier, binnen Ptolemais; welker Abdiffe , beducht, voor eene onteering van haaren maagdelyken ftaat, (in zodanige gelegenheden fchier onvermydelyk,) zodra zy vernam, dat de vyanden de ftad dadelyk begonnen in te breken , alle de Nonnen, onder haaren opzicht [taande , door het luiden der Kloofter-klok by elkander deed vergaderen : en , in derzelver tegenwoordigheid , zich de neus affneed : haar alle vermanende , dit zelve wreed , doch edelmoedig beftuit, te willen navolgen , als het eenig middel, om haare rynheid te bewaaren. Door welk voorDeeld, de andere Nonnen wierden aangemoedigt, om niet alleen zich de neuzen af te fnyden , maar ook haare geheele aangezichten, door fnyden en kerven, derwyze te mismaaken , dat ze veeleer een afkeen'gheidjdan eene geile luftjn de gemoederen haarer overweldigers, verwekken mogten. Gelyk, dan ook het gevolg daarvan was, dat de vyanden, zq dra ze het Kloofier waren ingedrongen , toen ze , door het aanfchouwen van zulke gekwetfte en bebloede aangezichten , in hun beeftachtig voorneemen , geftuit wierden, terftond, door weerwrake, alle deze Non* nen met hunne Zwaerden ombrachten. Ondertusfchen wierden ook geene van alle de treflyke gebouwen dezer ftad verfchoond : maar alles tot op den grond verwoeft, en met overfchot aan de vlammen Opgeofferd. Sedert dien tyd , heeft de ftad nooit weder tot eenigen bloeiftand konnen geraaken. Al wat men naderhand daarvan befpeurd heeft, beftond alleen, in de puinhoopen van Kerken, Klooflers en Paleizen,. wel  Akko of Ptolemais. 111J wel eer , door den Grootmeefter en de Ridderen van S. Jan , bewoond. Ook, kon men van de vorige fterkte dezer ftad oordeelen , uit de overblyfzeien , van eene dubbele muur, vol van dicht by elkander ftaande torens, die tot derzelver befcherminge, aan de landzyde diende, en die door diepe grachten waren afgefneden: welke meer dan een half uur gaans, in de lengte zich uitftrekte. Aan den Zeekant, ligt de oude muur omtrent eene ftoenworp verre, in het water verzonken : ten bewys dat de grond aldaar , door de Zeebaaren , van tyd tot tyd is afgefpoeld. De latere Reizigers hebben aldaar gevonden , een Franciskaaner Kloofter, in het welk zy ,, ingevalle zy geene kenniffe noch brieven van voorfchryvinge , aan eenige Kooplieden , of derzelver Confuls hadden , hunnen intrek namen : als mede , noch een groot vierkant gebouw, in het midden , met een ruim plein voorzien , en omringt met twee galleryen , de eene boven de andere , welk gebouw , II Campo geheeten word , en welk tot de gemeene woonplaats verftrekte , voor eenige Kooplieden , van de Franfebe, Engelfcbe ea.Nederlandfcbe natiën , die, daarin , elk hunne byzondere vertrekken hadden. Het overige deel der ftad beftond niet anders , dan in ééne ftraat , met zeer Hechte hutjes bezet. Al wat daar buiten was , geleek naar eene gebombardeerde ftad. 'Er wierd voorheen aldaar veel Zeep gemaakt. De Heer Egmond van der Nyenburg zegt (in zyne Reize, I. Deel, bladz. 411.) aldaar gezien te hebben , een ruim huis , door den Heer Maashoek , in dien tyd Viee-Conful der Engelfcben en Nederlanderen, tot eeneZeep-ziedery gebouwd, benevens eenen grooten tuin , met veele koften daar by aangelegt. De Reiziger de Bruin heeft, binnen deze ftad, twee afteekeningen gemaakt: de ééne is een ftuk van eene eude Kerk, tea weften der ftad, aan de Zeekan? £bbb 4 ftaan.  Naar de geruchten Zou Ptclemuis nu, door eeni aardèee•vinge, ter eenemaal verwoeft syq. Vtrtelfil , aangaande zekere Vrourve, te 4krt. in S Akko of Ptolemais. ftaan de ; die wel de Kerk van S. Jan mag geweeft zyn : en de andere verbeeld, de overgebleven ftukken van een zeer oud en prachtig gebouw , als een Paleis; het welk voor het Paleis des Grootméeflers der gemelde Ridder - order gehouden word. Zie zyne Reize bladz 307. OndertulTchen , zyn , federt korten tyd , de zaaken aldaar zeer verergerd : want in den jaare 1750. heeft de peft binnen deze ftad , groote verwoeflingen aangerecht. En , by aldien het geruchte waar zy , zo zouden nu ook alle de overblyfze en van Ptolemais in het geheel niet meer te vinden zyn. Immers , is, in dezen jaare 1762 , met een Franfcb Schip , van daar komende , en den 5 Juny, te Livorno beland , tyding mede gebracht, dat deze eertyds zo zeer beroemde haven-Jlad , die zo mecnige belegeringen en verwoeftingen had uitgeftaan , eindelyk , door eene alleryslykfte aardbeevinge , ten eenemaal verdelgt zy : zo verre zelfs , dat niets daarvan meer zoude overig zyn , dan eenige zwavelachtige en ftinkende poelen , die door hunne uitwaaffemingen, alle de wateren daarom heen, eenige mylen verre , bedorven hadden. Ten befluit, hebben we noch aan te merken, dat, binnen deze ftad , Akre, te huis hoord, het Vertel/el, met welk de hedendaagfchezogenoemde Mystiken veel ophebben : naamlyk , van eene zekere Vrouwe , die onder hen voor eene groote Heilige gehouden word ; die eenmaal door de ftraaten dezer ftad zou gegaan hebben , houdende , in de eene hand , eene kruik waters , en in de andere , eene brandende toorse: en, als men haar vroeg, wat dit te beduiden had , dit zeldzaam antwoord gaf: dat zy , met dit water het vuur der belle wilde uitaluffchen : en , met de toorfe, het Paradys des Henels verbranden : ten einde , wanneer geen bel of be-  Akkö of Ptolemais , Achzib. ÏH7 hemel meer zouden overig wezen, de menfchen zonder inzicht van eigen belang, God zouden dienen. Wy vinden dit verhaal, by zekeren Schryver , die zich vermomd, onderden naam van Aletbophilus, in zyn Boek , getituleerd , Verdediginge der Myftieke Godgeleerdheid, tegen Scbyn, bladz. 303-305. ACHZIB. Deze word , met den Hebreeuwfcben naam, W?i (Achzib.) Jof. XIX. 20. onder Asers fteden gevonden: in de Griekfche vertaaling 'aZ&4> (Acbzeipb:) en in de Latynfche Achziba. Zy moet niet vermengt worden met eene ftad dezes zeiven naams, in Juda, Jof. XV. 44- die desgelyks Micb. I. 14. gedacht word ; en , die we hiervoor, bladz. 674, befchreven hebben : noch met Achsaph of Achschaph; welke mede, in die zelve lyft Jof. XIX. 25. tot de fteden van Afer gerekend word : en Jof. XII. 20. tot de Koninglyke fteden van Kanaan. Dit Achzib was den ftamme Aser wel aanbedeeld: des hun , door het lot, het recht van eigendom was toegewezen: doch, 'het dadelyk bezit heeft hun niet mogen gebeuren : dewyl ze , in den beginne , verzuimd hadden , ter rechter tyd , hunne vyanden , de Kanaaniten , te verdryven. Zie Richt. I. 31. gelyk ook , uit Akko , en verfcheide andere fteden , aldaar genoemt ; die mede in 'svyands handen gebleven zyn. In lateren tyd , is die ftad , met den naam van Ekdippa, (in het Grieks e^tt») bekend geweeft: naar de aanwyzinge van Eufebius (onom. ad voc. 'ax$Q) zeggende : ««-rtj ss-iv 'ExSimrci: deze is , Ekdippa : waarvoor , Hieronymus verkeerdelyk , Dippa heeft. Jofepbus noemt ze 'w^-nm (Ekdippoon) en befchryft J Bbbb 5 de- ten (tamme Afer oegeweLen, is daarn%y met den naam van Ekdipp», bekendgeweeft.  I ï 18 Achzib , Alexandrofcbene. »»•» dezelve , als eene plaats , aan de Zee gelegen, (de Bell. L. I. c. ii. fol. 731.) De beiden eerftgemelde Schryveren bepaalen de gelegenheid dier ftad , IX Roomfcbe Mylen , van Ptolemais : verfta noordwaard. Dit ftemt 'byzonder wel overeen, met de oude zogenoemde Jerufalemfche Reisbefcbryvinge ; (Itinerarium Hierqfblym. vetus:) alwaar men Ekdippa (met den naam Ecdippa) vind , op den weg , van Alexandro Schene , naar Ptolemais : XII mylen van de eerfte, en VIII van de laatügenoemde plaats. Waar uit we befluiten moeten , dat die ftad , in de Kaarte van Ptolemêus, (Afia: Tab. 1V.~) veel tenoordelyk , en te na by Tyrus geplaatft zy : het welk ook , in verfcheide Kaarten van lateren tyd , dus verkeerdelyk gevolgt is. Aan eeven dien zeiven oord , te weeten , omtrent 8 of 9 Roomfcbe Mylen (dat is drie uuren gaans,) van Ptolemais , vond de Heer Maundrell (in zyne Reize bladz. 68.) eene oude flad, die Zin genoemt wierd , gelegen op het hangen eens bergs, en dicht by de Zee : en vermoedde , dit het oude Achzib geweeft te zyn : en (onzes achtens,) niet zonder reden. Hetflot, Alexundrofchtne. En. dicht daarby, de ALEXANDROSCHENE. Dit was voorheen een fterk slot , zo men meend, door Alexander den Grooten gefticht, toen hy in het Joodfche Land verkeerde. Hiervan , zyn noch heden de overblyfzeien te zien , die met den naam van Scandalium bekend zyn : ook, naar denzelven Alexander ; die, by de Arabieren, Scander genoemt flrord. Deze puinhoopen, heeft ook de Heer Maun> irel gezien. (Zie bladz. 67.) Gelyk ook, een klein half uur gaans verder, noordwaa*d, dien verwonderenswaerdigen vctg , over cenea  Alexandrofcbene, Kana» Kedes. ma eenen rotsacbtigen berg, naar den Zeekant, ter breed- zo te van 6 voeten, uitgehakt: welke weg omtrent een no kwartier uurs lang is: en gezegt word , rnede door ^ bevel van Alexander den Grooten, gemaakt te zyn, ten einde met een heir, over dien berg te konnen heen trekken. Hy befchryft dien weg. , als zeer yslyk, dewyl men daar , van een' hoogen en fleilen berg, benedenwaard , in de Zee ziet , welker baa- ■: ren, onder tegen deszelfs voet geweldig aankletzen. . Deze berg fteekt een weinig uit, Zeewaard in , als een Hoofd of voorgebergte: en word , daarom , naar de Meur der rotze , het witte Hoofd geheeten. Men ziet het zelve , in eene der Kaarten van Afie, door d'Anville , in den jaare 1752, te Parys uitgegeven , met den naam van Gap Blanc, uitgedrukt. Zie van dezen berg en den gemelden weg , ook den Heer Egmond van der Nyenburg , II. Deel, bladz. 247. Daar omtrent, zal ook gelegen hebben KAN A. In Syropbcenicie; welke als eene flad van Asers ] 'erfdeel , voorkomt, Jof. XIX. 28. Doch, dewyl we daarvan gemeld hebben , hier voor , in de befcbryving van Kana in Galileë; zo gaan we dezelve pu verby: en fpoeden voort, naar KEDES, De Hebreeuwfcbe naam luid, W: (Kedefcb.) waar voor, de Grieken fchryven KtSss: (Kedes) en de Latynen, Cedes. In de Schriften van Jofepbus, word die flad op veelerly wyze,dan KesMtew, dan Y&Sw», ^an UStm genoemt. ge*" :mde itt «?•  1120 Kedes Waarom KedesNephtaU tgcgeoaamt. Waardoor ze aanmerkenswaerdig is geworden. ■ \ , Zy lag, in den ftamme Nephtali : naar Jof XIX. 37. alwaar ze , in de lyfte der fteden dezes ftams , mede plaats vind.. Ter dezer oorzake , word ze Richt. IV. 6. Kedes Nephtali, toegenaamt. En, vermits de ftam Nephtali, geheel, binnen de grenzen van Galileë befloten was; zo word diezelve ftad Jof XXI. 32, mede omfchreven , Kedes in GALiLEè' : gelyk ook, 1 Macb. XI. 33. En , noch beduidenlyker , Jof. XX. 7, Kedes in GALiLEè', op bet gebergte Nephtali. Jofepbus plaatft dit Kedes, in Opper Galileë: (Ant. L. V. c. 1. fol. 142.) alwaar de ftam Nephtali zyn erfiot óntfangen had. Dit ftuk is, derhalven, zeer klaar : alleenlyk, zy hierby aangemerkt , dat die omfchryvinge zeer nodig was , om deze ftad te konnen onderfcheiden , van veele andere fteden, welke dien zeiven naam droegen; als ééne , in Juda: Zie Jof. XV. 23: ééne, in Issaschar, 1 Chron. VI. 72: welke, veele Heilige Landbefcbryveren houden, voor ééne en dezelve ftad, met Kision ; welke , op de Lyfte van IJfafcbars fteden , mede geplaatft is , Jof. XIX. 20. Ja , ééne zelfs in het Land der Edomiten, die, Num. XX. 16, Kadh$ , word genoemt: eneindelyk,is'erééne woeftyne , op de Zuidelyke grenzen- van Kanaan, die Kades -Barnea weleer genoemt was . Num. XXXII. 8- en Jof. XIV. 7, Als ééne Koninglyke Stad , onder de oude Kanaaniten , was Kedes reeds voorheen aanmerkelyk geweeft : Zie Jof. XII. 22. Toen ze, by de Landverdeelinge , den ftamme Nephtali was aanbedeeld , bleef ze toch niet in eigendom , aan eenige geflachten dezes ftams s maar , moeft terftond worden ingeruimt , aan de Leviten , van het geflachte Gerfons : naar Jof. XXI. 32. Waaruit we zien, ioe zeer Eufebius en Hieronymus zich vergiften , als iy beiden , dit Kedes, befchry ven als eene Prkfter- ■  Kedes. II2I lyke ftad : des te meer , dewyl bekend is , dat de Priefteren geene andere fteden , dan in de ftammen Juda en Benjamin, bekomen hebben. Ook was Kedes een der zes vuysteden des dood/lagers. Zie Jof. XX. 7. En , het ftrekte aan deze ftad , tot geen kleinen roem , dat die dappere held en Richter onder Gods volk , Barak , aldaar gebooren was; die daarom , befchreven word , Barak , van Kedes Nephtali , Richt. IV. 6. Gelyk hy ook , benevens Debora , by die zelve ftad , alle de ftrydbaare manfchap der ftammen Zebulon en Nephtali , verzamelde , als. zy zouden optrekken , tegen Jabins veldheer, Sifera , naar de vlakte van Jisreël, vers 9, 10. Die ftad was, als eene der vooraanliggende grensveftingen , onder de eerften , die door den AJfyrifcben Koning , Tiglath - Pileser , by zynen Inval in Ifraëls Ryk , geduurende de regeeringe des Konings Pekab, overweldigt wierd. Zie 2 Kon. XV. 19. Eindelyk komt ze voor , met den naam van •&i*m (Kades) iMacb. XI. 72. En, (zo men meend ) met dien van KuSi;: (Kudis) Tob. I. 2. Immers in fommige affcbriften: hoewel in andere affchrifcen, Kvfic, (Kuris) gelezen word. Behalven dit gemelde , wenfchten we , wat meer zekerheid te hebben , aangaande de Ligplaats dezer ftad. Jofepbus zegt ons daarvan verder niets : (Ant. Lib. XIIL c. 9- fol. 44-) dan , dat ze lag, naby het land der Tyriers, en naby Galileë: het welk men verftaan moet, omtrent op de grensfcbeidingen, tuffchen die beiden ; hoewel noch op den grond van Galilec' : dewyl dezelve Schryver , (l. c. L. V, c. 1. fol. 140.) zegt : dat Kedes in het Land dei Galileërs , lag. Het geen ons des te meer dezelve zekerheid doed miffen, is, dat ook Eufebius en Hieronymus (ad voc. KeJêf) zo verre van elkander verfchillen, in de aanpyzinge dezer Ligplaats; welke, do© Derzelver gtltgenhtid is bezwaarlykaan te wyzen. r  ii 22 Kedet i Berotba door den eerften , tot VIII, en door den ïaa'ften j tot XX Roomfcbe Mylen , van de ftad Tyrus , word bepaald. Doch , wy zien ze beiden overeenftemmen , (/* c ) in Kedes, naby Paneas , te plaatzen, welke lag aan dan oorfprong van den Jordaan. Waar uit we ten minften befluiten moeten , dat Eufebius, in die acht mylen , van Tyrus , zich vergift hebbe: (ten ware , dit door eenen misfiag der Affcbryveren veroorzaakt was.) want byaldien Kedes , niet verder, dan ter afftand van acht mylen verwyderd was geweeft , van Tyrus; zo zou die ftad , ongelyk nader by Tyrus zelve , dan by Paneas , gelegen hebben. Waarfchynlyk , zal de befte wyze van bellisfinge dezes verfchils zyn , dat we , aan Kedes , omtrent in het midden des lands , tuffchen de Zee en den oorfprong des Jordaans , haare ligplaats geven : dewyl dit beft overeenftemt, met eene vryftad; die, in het midden gelegen, des te nader gevonden wierd, by alle de rondom liggende plaatzen, die onder haaren Kreits behoorden. En dit zal ook allernaaft, met de bepaalinge van 20 mylen , van Tyrus , door Eufebius gemaakt, overeenftemmen. Waar d« ligplaats zy van Berotba. B E R O T H A. 'Er word, Ezecb. XLVII. 16, by de aanwyzin* ge der nieuwe Landverdeelinge, welke God , nadat het volk, uit de Babylonifche gevangeniffe, zou wedergekeerd zyn, in hun vaderland, wilde ingevoerd hebben, op deszelfs noordelyke grenzen, eene ftad, Berotha , in het Hebreeuwfch , n01"1? , genoemt : benevens veel meer andere fteden , die , door den tyd , in vergetenheid geraakt zyn : als Hethlon , Zedad , Siisraim enz. De ftad Berotba zou , echter, ten aanzien der gelegenheid , niet zo onbekend zyn,  Berotba, Tbisbe. 1123 Zyn, by aldien men zeker wift , waar de ftad Kedes gelegen had: dewyl Jofepbus (Ant. L. V. c. 1. fol. 140.) meld, dat deze ftad, niet verre, van dezelve ,. gevonden wierd: en fchryft; „ dat de Kanadni„ ten , die zich , ten ftryde tegen Jofua , hadden „ toegeruft , by de-ftad Berotba , hunne eerfte ver„ zamel- en legerplaats , hadden:" welke de Heilige Schrift, (>ƒ. XI. 5O zegc • hf het ™ater Me" rom , (anderfiiis genoemt, het meir Sammocbonitis,) geweeft te zyn. Deze aangehaalde omftandigheden géven eenige vryheid, om de ftad Berotba, tuffchen Kedes en het genoemde meir , in de Kaarte, te ftellen. T H I S B E. Thisbe word met récht gehouden , voor de geboorteplaats des Profeets Elia ; die daarom , de Thisbster, toegenaamt word, iKon. I. 8- in het Hebreeuwfch Vft CThifcbbï) het welk de LXX uitdrukken , Gso-^Tdf, (Thesbites.) Als men hiermede vergelykt, 1 Kon. XVII. 1, zal men , echter, uit déze befchryvinge, alleen nauwelyks konnen befluiten , dat dees Profeet, uit Galileü , oorfpronglyk ware : het welk , echter , nodig is , ten einde de Pbarifeën te overtuigen van onwaarheid, in het voorgeven , dat, uit GALiLEè', geen een Profeet zoude, opgeftaan zyn, Job. VII. 52- Wy hebben wel het tegengeftelde reeds bewezen, uit het geval des ProIfeets Jona , die van Gatb - Hepber was , Jon. I- I. 1 welke ftad wy, in Galileë.. gevonden hebben: doch, 1 wanneer een twede voorbeeld , ten aanzien van den ! Profeet Elia , hier by kwame ; zou de zaak veel lllerker worden aangebonden : want twee (bewyzen] ;zyn bier beeter dan een. (Pred. IV. 9.) Immers( Ihet welk hier eenige zwarigheid geeft, in de laatft- aan' Het is van belang, te mogen weeten, dat Tbisbe in Galileë gelegen hebbe.  1124 Tbisbe. aangehaalde plaatze (i Kon. XVII. r.) is, dat dé. Profeet, Elia , aldaar nader omfchreven word , als te zyn geweeft van de inwooneren Gileads ; welke naam Gilead beftendiglyk gegeven wierd , aan de Landfireeke, over den Jordaan. De zogenoemde LXX zyn ook verre geweeft, van te denken, dat die ftad Thisbe , in Galileë , zoude gelegen hebben: dewyl ze , ter gemelde plaatze , de woorden-V?? '3^? , overzetten o éx. &i«ri3>K , n ïfv ex l*P'j (Cbatzor.) iets in uitfpraak vcrfchild, van *Ay de Hebreen, niet anders wilde aanduiden, dan de Riviere van Dan. Doch, hiervan zyn veelen te rugrekeerd , federt ze befpeurd hadden , dat Eufebius, le ftad Dan , van Paneas , duidelyk onderlcheide [Onom. ad voc A<*'v) zeggende: „ dac Dan gelegen t, was , IV Roomfcbe Mylen , van Paneas , op den weg naar Tyrus " en dus weftwaard, van Paneas: :n , dat ook Hieronymus , (in interpret. Onom. I. c.) Eufebius daarin volgde : bybrengende , ten bewys laarvoor , dat, in zynen tyd , een klein vlek , ter ;elver plaatze gelegen , noch Dan genoemt wierd. 3et is waar , dat diezelve Hieronymus , elders (in Zomm. ad Ezech. XXVII. ad Am.Vl\l,.& ad Mattb. SVI.) driemaal, verklaard , dat Dan daarna Paneas jenoemt zy : Waarop Bonfrerius werkelyk zich beoept, (in annot. ad Eufeb. Onom. I. c.) om dit zo ilgemeen gevoelen te verdeedigen. Doch , hieruit >lykt , alleenlyk , dat Hieronymus , eertyds , aan leze overleveringe mede te veel geloof gegeven had-, ie: doch , dat het gezegde van Eufebius , benevens iet bekomen naricht, aangaande het vlek, Dan, V mylen, ten weften van Paneas , hem daarna vam ;evoelen hebbe doen veranderen. ^ Maar , hoe eene ftad , met den naam van Dan, lie , (in het Hebreeuwfch , |t, uitgedrukt,) evem lezelve naam is , welke droeg , 'jakobs zoon , byi 'iilba, Rachels dienftmaagd, verwekt, die degrondi  Dan. 1135 legger was, van eenen der XII stammen Ifraëls: hoe die Jlad (zegge ik,) zo verre, in het noordelykfl deel van Ifraëls land , werd aangetroffen ; daar, echter, de stamme Dan zyn erfdeel, genoegzaam in het midden dezes lands , ter zyde van Benjamin , aan de Groote Zee, bekomen had: dit zou ieder een vreemd fchynen ; by aldien de Heilige Schrift niet elders eenig naricht daarvan gegeven hadde : te weeten , Jof. XIX. 47. kortelyk, doch niet anders, dan by wege van een voorverhaal: en daarna, Richt. XVIII, breeder, in het rechte tydftip, toen het dadelyk gebeurd is : dat is , waarfchynlyk , na den dood des Richters Simfon. Dewyl, naamlyk, de landflreeke, den ftamme Dan aanbedeeld, niet alleen en zo zeer door de fterke vermenigvuldiginge zyner geflachten, als wel, door den inval der Amoriten {Richt. I. 34.) voor hun te bekrompen geworden was zo hadden eenigen hunner , ten getale van 600, alleen gerekend , aan flrydbaare manfchap (de vrouwen en kin» deren daaronder niet begrepen) naar dit noordelyk gewefl zich heen gewend : alwaar zy vonden , (op de aanwyzinge van eenige verfpiederen , die ze vooraf derwaard gezonden hadden) eene Jlad, die toen Laïs in het Hebreeuwfch #tl (La'i/cbj wierd genoemt, of naar de opgave Jof XIX. 47. Lesem eigenlyk, a?'7.. (LefcbemJ Eene ftad, gelegen in een dal, by BetbRechob , en welker inwooneren , Richt. XVIII. 7, en 27,, 28. bèfchreven worden als een flil en zeker volk: dat is, een volk, het welk zich achten, buiten alle gevaar , van door eenigen vyand te zullen befprongen worden , en, om die reden, op geene vefflerkinge hunner ftad , noch op eenige bewaakinge en bewaaringe derzelve, bedacht was *: eene ftad, derhal- * Deze inwooneren van Lais ftrekken dus tot een eigenaartig zinnebeeld , van zodanigen onder ons uitwendig Chriftendom, die maar door eenigen der Daniten veroverd en naar den naam hunner ftamvaders , Dan geaosmt.  1136 Dan. halven, die zeer gemaklyk zou konnen verrafcht en overrompeld worden : des te meer , ("gelyk 'er bygedaan word) vermits die flad verre was van Sidon : en dus , door de Sidoniers , ingevalle van een vyandelyk bezoek , niet zou konnen bygefprongen worden. Dat de ftad Sidon hier zo byzonderlyk genoemt word, mag ons doen denken, dat de inwooneren van Ldis eene volkplantinge der Sidoniers geweeft zyn; die, derhalven, meer dan andere verplicht waren, die flad, als onder hunne befcherminge ftaande, in tyd van nood te helpen : waartoe hun echter, nu , door de verre afftand tuffchen beiden, alle gelegenheid benomen was: zynde, naar het getuigenifle van Jofepbus (Ant. L. F", c. 2. fol. 150.) ééne dag-reite , van daar. Voorts word van de inwooneren qpgegeven: dat zy niets te doen badden met eenig menfcbe : dat is , door eene uitwerkinge dier zeiver zorgeloosheid , met geenen hunner nabuuren , (verfta dit, uitgezonderd , met de Sidoniers,) eenige verbinteniffe , tot wederzydfche befcherminge , hadden willen aangaan enz. dus, met één woord , in allen opzichte zeer gefchikt, om, zonder veel tegenftand , fpoedig te konnen vermeefterd worden. Wes- die ten eenemaal zorgeloos beftaan : die geen bezef of indruk hebben, van het gevaar , dat hun wegens de zonden drygt , om eeuwig verlooren te gaan , ingevalle de Godlyke verdraagzaamheid , ten hunnen opzichte , fchierlyk ten einde, liep : en die , daarom , op geene beboudeniffe bedacht zyn : noch eenige pogingen doen, om zich, met God, door Chrijtus, te verzoenen: even zodanig foort van menfchen , welke Paulus befchryft , i Thejf. V. j. Wy meenden 't niet onvoegzaam , deze aanmerkin^e hier by te voegen , ten einde eeni iegelyk te doen verftaan , die benaaminge , van Laïs borge-. ben , welke , onze leeraaren dikwerf op den predikftoel ge-: bruiken , om zodanige zirgelooze menfchen , die waarlyk, mee die van Laïs , veel overeenftemminge hebben , uit te druk-, ken.  Dan, ii37 Weshalven , deze Daniten , met die verregaande zorgeloosheid , hun voordeel doende , die Jlad verwoejleden , by verzuim van tegenweer der borgeren ; die meeftendeels om 't leven kwamen : terwyl de ftad zelve door 't vuur ontfteeken en verteerd wierd. Waarna de verwinnaaren dezelve weder opgebouwd, en ze, ter eere hunner ftamvaders, Dan , genoemt hebben. Zie vers 0.9. Wyzien, echter, die zelve ftad, met dien naam van Dan , reeds voorkomende , in eene veel vroegere gefchiedeniffe : naamlyk in den tyd van Abraham; van wien, Gen. XIV. 14. word verhaald: dat hy , die vyf Koningen , die de fteden , in de vlakte van Sidon . naamlyk Sodoma , Gomorra , Adama , Zeboim en Zoar , overvallende, zynen neef , Lot, benevens alle deszelfs have , gevanglyk weggefleept hadden, met 318 ingeboornen zynes huizes, achternazette , tot aan Dan. In den eerften opilag , zou men niet anders denken, dan, dat Mofes alhier, dien naam Dan , gebruikt hadde , by wege van een voorverhaal: doch, vermits, Laïs, eerft Dan genoemt wierd , lang, na Mofes tyd ; zo kan een voorverhaal alhier geen plaats hebben. Daarom zullen we veiliger mogen ftellen, dat mogelyk Ezra of eenig ander Godlyk Schryver , (gelyk meer andere oude naamen van plaatzen , die geheel waren buiten gebruik geraakt) den naam Laïs , dien Mofes , by de opgave dezer gebeurteniffe , wel eer gebruikt had , veranderd hebbe , in Dan ; zynde de eenige naam, met welke die plaats, in lateren tyd, was bekend gebte' ven. Dus begrypt het de Geleerde Prideaux (in zy< ne aanéênfchakeling des Oude en Nieuwe Virbonds, bladz. 403.) Die is ook veel aanneemlyker, dan dat we5 met een' zekeren geleerden Schryver, die ftad Dan, zouden willen zoeken , in het zuiderdeel des Land; Kanaan, en dat we zouden meenen, dezelve ge von Waaruit voigt, dat Gen. XIV. 14. de naam Lais daarna in Dan veranderd zy.  Die zelve TJanittn hadden aldaar den ylfgodsdienft ingevoerd : die ook, binnen de ze ftad, een tydlang heefi itand gehouden : ï 138 Dan. vonden te hebben, in Danna , welke, als eene ftad, den ftamme Juda word aangefchreven , Jof. XV. 40. vermits, toch, uit het vervolg van dit zelve gefchiedverhaal , Gen. XIV. 15. klaar ontdekt word, dat Mofes, de ftad Laïs, of Dan, in bet noorder deel van Kanaan , bedoelde : want , toen Abraham, in de nabuurfchap dezer ftad, die voorgemelde vyf Koningen flag leverde; zo vervolgde by dezelve tot Hoba , welke was, ter Jlinkerzyde van Damaskus. Ieder weet, dat Damaskus , niet verre van de ftad Dan gelegen hebbe. Wy zien, ondertuffchen , in dat gemeld verhaal, Richt. XVIII. 13-26. dat die zelve Daniten, die de ftad Laïs vernield , daarna herbouwd , en dezen nieuwen naam daaraan gegeven hebben , tuffchen wegs, uit het huis van zekeren Micha , woonende op Ephraïms gebergte eenen Ephod en Teraphim en een afgodsbeeld , benevens eenen Priester , (Jonathan) naar Laïs met zich genomen hadden,met oogmerk , om in die ftad , welke zy gingen vermeefteren , den Afcodsjsienst in te voeren : aan welke zonde , veelen der Ifraeliten , in dien verwarden tyd, die men menigmaal geduurende de Richterlyke regeeringe beleefde, zich fchuldig maakten. De Schryver voegt daarby vers 30. dat de kinderen Dans dit gefneden beeld , aldaar oprechtten : en , dat de gemelde priefter , Jonathan , en zyne zoonen , priefters waren, (om, naamlyk, in den Tempel, ter eere van dit afgodsbeeld gefticht, te dienen) voor den ftam der Daniten (dat is, dat gedeelte, hetwelk, als eene volkplantinge dezes ftams , in die zo verre van de andere verwyderde plaatze , zich neêrgezet had,) en wel tot den dag , toen bet land gevanglyk is Weggevoerd : en , vermits die zelve tyd , vers '31. nader bepaald word : tot alle de dagen , toen bet buis Gods , (dat is, de Tabernakel) te Silob was; zo blykt,  Dan, ii39 jblykt, dat deze tyd, naar de eerfte bepaalinge (vers 30.) niet uitgeftrekt moet worden , door alle die jaaren , tot de gevanglyke wegvoeringe , die men de Affyrifcbe noemt : des te min : dewyl men , van de Godvrucht van David, noch van die van Salomo, kan verwachten, dat zy geduld zouden hebben , dat zodanig een afgodsbeeld , het welk tot eene fmaadheid, aan den waaren God van Ifraël zou ftrekken, binnen déze ftad, onder hun rechtsgebied behoorende , (by aldien het zelve dus lang geftaan had) aldaar gebleven ware : want, dat deze ftad onder Da~ vids gebied geftaan hebbe , is ontwyffelbaar : het blykt ook , uit 2 Sam. XXIV. 6. dewyl de perfoonen , door David uitgezonden, om het volk alomme te tellen , ook kwamen te Dan-]aün en rondom by Sidon : waardoor wy niet anders denken , dau deze ftad Dan, gemeend te worden. Neen,.maar, toen bet land gevangelyk wierd weggevoerd: dit ziet op den tyd , toen , onder het richterampt van Eli, de Arke des Verbonds , die in den Tabernakel te Silob ftond , door de Filiftynen gerooft: en, buiten twyffel, ook veele inwooneren des Lands , die ter zeiver gelegenheid , in dien veldflag krygsgevangenen wierden---gemaakt, zyn weggevoerd : zie 1 Sam. IV. Tot aan deze gevanglyke wegvoeringe , bleef de dienft , ter eere van dit Afgodsbeeld, binnen deze ftad ftandgrypen: dan, na dien tyd, voornaamlyk, geduurende het Richterampt van Samuel , toen de Arke des Verbonds behouden wederkwam , fchynt dezelve , aldaar , gelyk in veele fteden van Ifraëls land, afgefchaft. Zie 1 Sam VII. 1 -4. Daarom, als de Profeet Amos , Hoofdft. VIII. 14. meldinge Idoed , van eenen God van Dan , en den Ifraeliten , als een grouwzaam kwaad ten lafte legt, dat ze zwoewen by dien God van Dan, zeggende : Zo waarachtig als Uw God van Dan leeft;zo word niet meer, op dit en daarna door den Koning Jerobeam, van nieuws weder herfteld.  'Ezechiel XXVII. 19- opge helderd. 1140 Dan. dit afgodsbeeld , gedoeld : maar veel eer, op dat Gulden Kalf , het welk Jerobodm binnen die ftad opgerecht had , ten einde het zelve afgodifch te doen vereeren : waarvan de weêrgaê ftond , te Bethel. Zie 1 Kon. XII. 28, 29, 30. Dus, in elke der twee uiterfte grensfteden van zyn gebied , ééN dezer afgoden : het welk gefchiede, uit eene lift van Jlaatkunde , om het volk van dit nieuwelings aan hem onderworpen Ryk , door dat middel, van den dienft des Waaren Gods te Jerufalem, te vervreemden. Derhalven , bleef de ftad Dan daarna , ander* maal, de zetel van den af godsdienfi der Ifraeliten: in: 'welke derzelver inwooneren, door de gelegenheid hunner ftad, op de uiterfte grenzen, en zo naby hunne afgodifche gebuuren , de Syriers en Pboeniciers , noch: meer beveiligt zyn geworden. Want, dit gaf huni aanleidinge, tot eene gemeenzaamer verkeeringe, met dezelve ; welke altyd voor het volk Ifraël zeer ver-' derflyk geweeft is. Immers , hadden die van Dani ook veel verkeeringe , met de Tyriers , want , zy; worden, Ezecb. XXVII. 19. mede opgeteld, on-i der de Kooplieden, die te Tyrus hunne koopwaar en ter merkte kwaamen aanveilen : Ook leverde Dan en Ja-, van (zegt de Profeet , tot de inwooneren van Tyrus)] den omreizer, op uwe merkten *. Het * Vermits , Dan , in dé aangehaalde plaatze , zo byzon-i' derlyk , genoemt word; alhoewel van Juda en Ifraël, in hetl algemeen , reeds vers 17. was gewag gemaakt : daarby ook dek Daniten, in den tyd , waarvan de Trtfeet fpreekt, alreeds ge-v vanglyk waren weggevoerd : en eindelyk , dit Dan , alhier,, dus verknocht word , met Javan : dit alles doed eenige uitleggeren in twyffel trekken , of de Profeet Ezechiel aldaar ,, door Dan , de ivwoeneren dezer ftad Dan, wel mogtebedoeldd hebben. Grctius denkt, aan eene ftad Dana, welkeTtoleméum fteld , op het eiland Tafrotana , nu Ceilon geheeten. En Bot- ehari,,  Dan, Cbabul. ii4ï Het is dan niet te verwonderen, dat de inwoone- r ren dezer ftad reeds zeer vroeg , wegens hunnen af-d godendienft geftraft zyn: gebruikende de HE E R tot!' een werktuig , den Syrifchen Koning Benhadad ;g die, toen hy, geduurende Baëzaas regeeringe, door aanporringe van Afa , den Koning van Juda , aan de noordzyde , in Ifraëls Ryk , vyandelyk indrong, onder meer andere fteden , ook Dan, wegnam. Zie i Kon. XV. 20. vergeleken met 2 Cbron. XVI. 4. En, hiermede , hebben we de voornaamfte steden van GaLiLEë afgehandeld. Immers ,. lag ook wel aldaar , op de noordelyke grenzen van Galileë, een Landfchap C H A B U L: in welk XX fteden gevonden wierden : en het welk dus te recht, met den Griekfchen naam , 'E/xo mede elders gebruikelyk zy. Dus, word al het land, aan geerie zyde den Euphrath , by Strabo (Lib. XVI.) UipxU geheeten: en dat gedeelte tan Etolié , 't welk, aan geene zyde der riviere Acbeloüs, gevonden wierd , by den zeiven Schiy ver {Lib. X.) Ua.pa.ia. rS 'Aze^ati: dat is , het land over de Riviere Achelous. Een der geweften, in welke , Portugal is af gedeeld, draagt ook noch heden, den naam van Alentejo dat is , óver de Ttjo anders gezegt , de Taj» of Tagus: dewy het , aan geene zyde dier riviere , ligt , in opzichte tot dt hoofdftad , Lisbon. En wy behoeven noch zo verre niet t( gaan. Wie weet niet, dat een der VII geweften onzer Vereenig de Nederlanden , ter zeiver oorzake , den naam heeft , vat Overyssel ? En dat de drie Heerlykhedeh , wel eer behoort hebbende, aan de Hertogen van timburg, maar , nu , voor he meerderdeel . onder het gebied van Hunne Hoogmogende naamlyk , Valkenburg , Daalbem en 'sHertogerade , in dè na buurfchap van Maaftricht , byna mét geenen anderen naam be kend zyn, dan de drie Landen van Overmaas? dewyl zy, door die riviere, van hec overige Generaliteits gebied , zyn aï gefcheideri. Dddd 3 zinge van degelege»-. beid dezes, lands. over den Jordaan. \ i ■ '  En wierc dit Land, ter zei ver oorzake, Bitóren ge. heeten. Dit land behoorde, eigenlyk, tot Arabit. II4Ö De Befchryvinge Dus ftemt Peree' zeer wel overeen, met den naam Bithron , die aan dat zelve land gegeven word , 2 Sam. II. 29. Van Abner, en zyne krygsknechten , word verhaald : dat ze , den ganjeben nacht gingen, over bet vlakke veld : en dat ze gingen , over den Jordaan : en doorwandelden , het gansche Bithron : en kwamen te Mahanaïm. Die naam p"lil? (Bitbron) komt immers, van"1'??, (bathar,) het welk bete» kend, affnyden: en zegt dus zo veel, als een land, dat, van het overige land lfraels (door den Jordaan) afgefneden of afgefebeiden was. Daarom hebben Junius en Tremellius , dit Bitbron , vertaald : TraEtum Seperatum , Jordant : dat is , de Landftreek , die door den Jordaan , van het overige , was afgezonderd. Gelyk men dan ook meend, dat door die bergen Bather waarvan Hoogl. II. 17. de bergen dezer Overjordaanfcbe Landftreeke, en in het byzonder, het gebergte Gilead , worden bedoeld , die door die zelve riviere , van het Land Kanaan , waren afgefcheiden. Behalven dezen naam Peree , zou men niet wel konnen zeggen, of dit Land, (federt de naam Gilead in onbruik is geraakt) met eenen anderen byzonderen naam , is bekend geweeft : want , al wat over den Jordaan lag , wierd , in de laatfte tyden van den Joodfchen Borgerltaat, doorgaans, (hoewel niet altyd,) onder den gemeenen naam van Arakie , begrepen: waartoe het ook in der daad behoorde. Dit blykti- inzonderheid, uit de Schriften van Jofepbus, die, van veele fteden dezer landftreek , gemeenlyk niet anders fpreekt, dan als fteden van Arabie : hoewel hy , den naam Pere'ë , (nifalu.) mede dikwyls bezigt : en hier en ginds meer andere fmaldeelen noemt , in welke deze landftreek onderfcheiden was. Met den naam van Arabie , word deze landftreek ook beftempeld , by Eufebius en Hieronymus. Om  'van Per et J14? Om die reden , zou men zelfs de, geheele befcbryving dezes lands hebben mogen uitftellen , tot men , aan Auabie gekomen was : zo niet de hier by gebrachte bedenkingen liever gewild hadden , het zelve , by het land Kanaan, te voegen. Byaldien men alles famenneemt , wat onder den gemeenen naam van Pereb wierd verftaan; zo ftrekte het zich uit \ van de beeke Ar non, tot aan Hermons gebergte: ter lengte van omtrent XLIV of XLV uuren gaans. Doch , de breedte , die niet overal zich zelve eeven gelyk was , bedroeg, nergens meer , dan X, XI of XII dier zeiver uuren. En , is daaruit gemaklyk te overrekenen, dat deze landftreek , van veel nauweren omtrek,, dan het eigenlyke Kanaan, was. Aangaande, deszelfs grondgèsteldhEid , kan men geen naukeuriger onderricht bekomen , dan by Jofepbus; (de Bell. L. lil c. 2. fol. 833-) alwaar hy eene tegenoverftellinge maakt, tuflehen GalileS er dit zelve Pereü , zeggende. „ dat , alhoewel roer Galileë kleiner achtte , dan de landftreek over .der „ Jordaan; men echter, dit zelve Galileë, bovet „ die laatftgemelde landftreek , verheffen, moefte „ ten aanzien der voortbrengzelen : vermits Galile „ alomme bebouwd cn overvloedig van allerly vruch i, ten voorzien was ; doch , de landftreek over dei „ Jordaan , alhoewel van veel grooter uitgeftrekt heid, fan Galileë , echter aan veele oorden fol „ en woeft was , en onbekwaam tot voortbrenging „ van tamme vruchten" Dat echter dit onvoordee lig getuigeniffe niet op de geheele Landftreek , maa alleen , op fommige plaatzen toepaslyk zy , is ui het geen die zelve Schryver vervolgt, (l. c.) nade af te neemen. „ Alwaar hy , die zelve landftree PEREë, pryft , wegens de zagtheid en vruchtbaar u beid van Grond, en wegens derzelver velden, nu Dddd 4 ü a Het was niet 20 Verre uitgeftrektdan het land Kanaan. en, doorgaans, niet van eene zo vruchtbaaregrondgcfteldheid ; dan het 1 voorge- >_ melde., I 't, ~/aiwiK r'.nafl»ir-!t c • < .\ i ■■ i-  V. 'O JHUM Zo dra deze landftreek , door Ifraëls volk, den Amoriten , ontweldigt was , hebben de ftammen Rtden ,Cad C l de halve Manas- ft , aldaar zich neder gizet. 1148 De Befchryvinge ,, allerly flach van boomen bezet, voornaamlyk, „ mee olyf en wyngaarden , als mede palmboomen' ,, boffeben: voegende daar by , dat het land bevoch„ tigt wierd , met veele van de bergen afvlietende ,, beeken, uit bronnen, die onophoudelyk haar water ,, opgaven , ook wanneer , geduurende de bondsda,, gen , dezelve elders waren opgedroogt." Door deze beeken, bedoeld de Schryver, als de voornaamfte, deze twee , de Arnon en de Jabbok. Ook moet dit geweft, van grazige weilanden, zeer wel voorzien geweeft zyn : want , hier door , wierden die van Ruben en Gad voornaamlyk verlokt, om deze Landftreek voor zich zelve te begeeren : vermits zy meer dan andere ftammen , een overvloed van vee hadden. Zy zeggen , immers , tot Mofes , Num. XXXII. 4, 5 Dit Land, het welk de HEER , voor bet aangelichte der vergaderinge Ifraëls , geflagen beeft, is een land voor vee : en uwe knechten hebben vee. Indien we dan genade in uwe oogen gevonden hebben , dat dit zelve land , aan uwe knechten gegeven werde, tot eene bezittinge: en doe ons niet trekken over den Jor~ daan. ■Dat dit land,' voornaamlyk, wat deszelfs zuidelyk geweft betreft , wel eer (noch met den naam van Gilead bekend) daar het, vooraf, was bezeten geweeft , door- en gedeeld tuffchen de Moabiten en Ammoniten, (tv/es volken, die uit Lot afdaalden,) niet lang voor de overkomft van Ifraël, uit Egypte, door de Amoriten , een der magtigfte en ftrydbaarfte der Kanaanitifcbe volken , veroverd en aan zich zelve geëigend was, is in het XV. Hoofdft. des I. Deels , bladz. 451-454. afgehandeld. Wy hebben mede , terzelver gelegenheid gezien , hoe de weigering van den doortogt , aan de Ifraeliten , die *eenen anderen weg open zagen , dan door dit zei/eland, om , over den Jordaan , het Land Kanaan - tt 'f btnC* is  van Pereê. 1149 j in te dringen , aanleiding gegeven had , tot eenen 1 gewettigden oorlog, met Sihon of Sichon , den li Koning der Amoriten ; in welken , Ifraëls volk , on|! der het beleid van Mofes , met zo veel voorlpoed | wierd verzeld , dat binnen zeer korten tyd , dit ge|j beele land , met alle deszelfs fteden , hun onderworI pen wierd: gelyk ook, hoe weinig tyds daarna, die verwinninge gevolgt wierd , door al het overig deel I dezer Overjordaanfcbe Landftreeke, voor zo verre ze 1 noordwaard reikte tot aan Hermons gebergte, door de I t'onderbrenginge van Og , eenen tweden Koning der l Amoriten , wiens Ryk , ter onderfcheidinge van het eigenlyke Gilead, Basan wierd genoemt. Derwyze I konnen we verftaan, dac de bezitneeminge dezer landftreeke , als gegrond op hec zogenoemde recht des I oorlogs, aan de zyde van Ifraël, geenlins voor orMU lyk moge gehouden worden: gelyk ze zonder twyffel geweeft was , een aanzien der Amoriten ; die , van b de weftzyde des 'Jordaans , inrukkende , de MoabiI ten en Ammoniten , uit deze geweften, zonder eenige aanfpraak op dezelve , verdreven hadden. Mitsdien hebben derhalven niet alleen Ruben en Gad , maar ook de halve ftam Manasse , deze landftreek in bezit genomen : en de daarin liggende fteden onder zich gedeeld. Waardoor die zelve landftreek, dus van alle vyandelyke volken gezuiverd , en met een aanzienlyk gedeelte van Ifraëls volk bezet , te gelyk tót een voormuur verftrekte , ten aanzien van die , welke binnen den Jordaan , het eigenlyk Kanaan hebben ingenomen. De gemelde twee en een halve ftammen hebben dan ; deze Landftreek blyven bezitten , 'zo lang het Ryk Ifraëls in ftand gebleven is. Maar, toen dit Ryk,' door de Affyrifche Koungen , eerft Tiglatb - Pilefet' (2 Kon. XV.) en daarna Salmanefer (2 Kon XVII en XVIII.) overweldigt en de befte bloem des volks Dddd 5 naar Jy de ge'anglykewegvoeinge de:er ftarrinen, hebben de  Moabiten, en vermoedelykook de Ammoni- j ten, dez,el- ( ve weder j ïngeno. men. i n 59 De Befchryvinge laar vreemde Landen in flaverny weggevoerd wierd, jeraakte dit land (zo wel als het ander , binnen den Jordaan) als een voingeweft onder de Affyrifcbe heerrcbappy. Men weet , dat het land, binnen de Jorlaan, voor zo verre het tot het Ryk Ifraëls behoord ïad , terftond weder verzien geworden is, met eene sieuwe volkplantinge, die de AlTyrifcheKoning EsarELaddon , uit de binnen landen zyner eigen heerbhappy, derwaard overzond, ten einde de ontvolk:eJleden en dorpen te doen bewoonen. QiKon. XVII. 84.) Doch , dit raakte niet deze Overjordaanfcbe Landftreek. Deze zou waarfchynlyk, (alleen uitgezonderd door de weinige overgeblevenen van Ifraël, iie de Koningen van AJJyrie , alomme achtergelaten ladden, naar Jef XVII. 6. en Amos III. 12.) ontvolkt gebleven zyn; ten ware de Moabi ten en Amvioniten, aan welke (gelyk we gezien hebben) dit and, door den inval der Amoriten, wetlyk in eigenlom behoorde , hun oud recht zich herinnerende, iet zelve niet andermaal ingenomen en bevolkt nadien. Hoe het zich, met deze bezitneeminge, hebbe :oegedragen , word nergens , in de gewyde gefchieleniffe, aangeteekend: dat echter, ten minften, de Moabiten, een deel dezes Lands, na de gevanglyke wegvoeringe van Ifraël zich onderworpen hebben , blykt , uit verfcheide Godfpraken der trofeeën ; in welke de fteden , wel eer door die van Ruben bezeten , weder als fteden der Moabiten , vóórkomen. Zie Jef XV en XVI. Jer. XLVIII. en Ezecb. XXV. 9. Doch , word ook door die zelve Profeeten , den Moabiten bedreigt, dat zy niet zeer !ang, in deze gemaakte Wingeweften, zich verheuj;en zouden : neen maar dat ze , door die zelve Asfyriers , te zyner tyd verdreven en verwonnen zouden worden. En , ten opzichte der Ammoniten doed de zaak zich voor, met eeven dezelve waar- fchyn-  van Pereë. 1x51 Fchynlykheid : des te meer, dewyl uit Richt. XI. 13. te zien is, dat deze, reeds voorheen, toen hunne oudeigen landftreek, door de Gaditen noch werklyk bezeten wierd , hunne aanfpraak op dezelve , hadden willen doen gelden: en deswegen, geduurende het richterampt van Jepbtab, opzetlyk eenen oorlog ondernomen hebben. Zie Richt. XI. Immers luid de eifch, welke de Koning der Ammoniten, door zyne gezanten , aan Jepbtab deed voorftellen : om dat Ifraël , als by uit Egypte optoog , myn land genomen beeft , van Arnon tot Jabbok , en tot aan den Jordaan ; zo geef my nu dat weder , met vrede.- Zie vers 13. Of, by de wederkeeringe der Joden uit Babel, toen ook fommige weinigen -van het Ryk Ifraëls , by dezelve , zich vervoegden , eenigen dezer laatftgemelden, naamlyk, van de ftammen Rubens Gad en de halve van Manaffe , in deze Overjordaanfcbe landftreek, zich hebben nedergezet, is ten eenemaal onbekend: en is niet waarfchynlyk. Men weet echter zeker , dat die landftreek meeftentyds , aan de beerfcbappy der Joden , geduurende het beftier der Macbabeefche Vorften en Koningen , onderhorig geweeft zy: ook, zelfs noch lang daar na, toen Koning Herodes de Groote , na de onderbrenginge van het .Macbabeëfcb geflacbte , zich meefter gemaakt had, van dit geheele Koningryk. Gelyk Hy ook , by teftament , zyne heerfchappy , onder zyne drie noch levende Zoonen , verdeelende, (terwyl hy zynen oudften Zoon , Arcbelaus , in het bezit van het voornaamfte , naamlyk, JüDEë , Samarie en Idumeö, ftelde) het zmdelyk deel, het welk in het byzonder PereS genoemt wierd , (benevens Galileë) aan Antipas , en het overige , dat weder onderfcheiden was, in Trachonitis , Gaulonitis, Bataneö, Paneas , en Auranitis , aan zynen jongften zoon, Phi- Maar , na de wederkeeringeder ftammen Juda en Berfttnin, is dit land, onder de heerfchappy der Joden herfteld.  In he Nieuwe Teftamtn, word, daarvan, weinig gewag gi maakt. Deze land ftreek ver vatte in 115a De Bejchryvinge Philippus , vermaakt heeft: en dat alles , met den' titel van Tetrarcbien, of Viervorftendommen. (Vid. Jofeph. Ant. L. XVU. c. 10. jol. 599. collat. cum c. 13. fol. 611.) f. In de Schriften des Nieuwen Teftaments, word van deze geheele landftreek , zeer fpaarzaam gewag ge. 'maakt. Het was alleen, in de noordelyke deelen, te. gen over Galileë, gelegen, alwaar de Zaligmaker, met zyne difcipelen , fomwylen , en niet dan voor :eeh korten tyd , verkeerd heeft. En , het zuidelyk deel, dat in het byzonder den naam van Peree droeg, heeft Hy, (voor zo veel men weet,) niet meer dan éénmaal doorgereift , als Hy uit Galileë naar Jerufalem opging , ter Feeftvieringe : waar van Matheus verflach doed, Hoofdft. XIX. 1. zeggende, dat Jefus vertrok uit Galileë, en kwam, over den Jordaan (dat is: door het land over den Jordaan) in de land. paaien van Judeë : gelyk het Markus dus verklaard Hoofdft. X. 1. zeggende : Hy ging naar de land. paaien van Judeë. S,d tS 7rép«v t» 'lopja'va : dat is , door de Overzyde des Jordaans. Ook heeft Jefus, Johannes den Dooper , aldaar bezocht, Joh. I. 28, 29- en , daarna , eenmaal, derwaard de vlucht genomen , uit Jerufalem , alwaar Hy zich onveilig achtte. Hiervan , verhaald Johannes Hoofdft. X. 4°- Hy ging weder , over den Jordaan , naar de plaatze, alwaar Johannes eerft doopte : (dat is Betbbabara) en Hy bleef aldaar. In het verbygaan , is zo even voorgekomen , dat ^deze geheele Overjordaanfcbe Landftreek, Pereë, in ' verfcheide Smaldeelen onderfcheiden was. Nu zal het * De lezer zy nochtans bedagt (en dit zal uit het vervolg nader blyken.; dat de deelen, hier boven opgenoemt, niet alle' tot Palestina behoord hebben : maar eenigen derzelver bui-> ten de grenzen v/ierden aangetroffen.  van Peree. H53 het byzonder dienftig zyn, de naamen , en de gelegenheid derzelver, elk in het byzonder, te vermelden ; zonder dat we , echter , ons zullen durven ondernemen, de grenzen , binnen welke ieder dier deelen befloten waren , (alleen, het eigenlyk Peree uitgezonderd; het welk zyne natuurlyke grenzen had,) af te bakenen: vermits de narichten , die de oude Schryveren daarvan opgeven , ons daarin ten eenemaal onzeker laaten. Eén dezer Smaldeelen word dan jn het byzonder, p ER E 'È. genoemt. Het zelve landfchap , het welk , benevens GALiLEè' , door Herodes den Grooten , aan zynen zoon Antipas,als een viervorstendom,wierd aanbedeeld. Het behelsde, het befte deel dezer landftreek : en lag , tegen over Judeë en Samarie , tusfchen den Jordaan en de beeken Arnon en Jahbok, befloten : doch voor een gedeelte , door het gebergte Gileads, van Arabie, (in zo verre, naamlyk, Arabie, van de Overjordaanfcbe Landftreek, fomwylen onderfcheiden word.) afgezonderd. Jofepbus bepaald deszelfs omtrek, derwyze: (de Bell. L. III. c. 2. fol 833.) „ De lengte begon, van het flot ,, Macbcerus , en ftrekte zich , tot aan Pella : de „ Breedte, van Pbiladelpbia, tot aan den Jordaan." Daarby doende , ,, dat Pella was , de noordelyke ,, grenspaal : de Jordaan , de weftlyke : dat ten ,, zuiden lag, het land der Moabiten: en ten ooften, „ Arabie en Silbonitis, gelyk ook Pbiladelpbia," welke ftad voorheen, Rabba der Ammoniten , wierd genoemt. Dezelve Schryver zegt:. (Ant. L. IV. c. 5. fol. in.) „ Dat dit land, door drie Rivieren, „ naar de gedaante van een Eiland," (beter zou „ gezegt zyn een Schier - Eiland) „ was ingefloten: „ dat zich vei- fcheide deelen. waarvan Perec het voornaamfte was.  heeft, van het Oude RykB»f*a, 1154 De Befchryvinge „ dat de zuidzyde bepaald wierd , door den oever „ der Arnon : de noordzyde, door de Jahbok ; die „ in den Jordaan vallende , haaren naam verloor : en eindelyk de weftzyde befpoeld wierd , door „ den Jordaan zelve." Men zou , in der daad, geene nauwkeuriger befchryving , aangaande dezes lands gelegenheid, hebben konneu wenfchen. Hierna volgt B A T A N E 'È. verder noordwaard3 over de beeke Jabbok; die deze landftreek, van het eigenlyk Peree' afzonderde. Het is buiten twyffel, dat Batanee dezelfde Landftreek zy die voorheen Basan wierd genoemt: en uitmaakte het halve deel, (naamlyk het noordelykfte) des lands Gilead, in den ruimften zin genomen. Dit word , tegen de gedachten van den Geleerden Fr. Spanheim , (Hiftor. Jobi C. II. p. 95, 96.) door de meefte , en genoegzaam alle de Heilige Landbefchryveren, als Bocbart, Lightfoot, Hornius, Cellarius, Reland enz. vaftgefteld. Hierin , worden we des te meer beveftigt, door Eufebius; die (ad vocem B#tr«v)zegt. 'Autij haircinrtg, $ vvv xaAêirjij Bmrocvciioc. Of, gelyk Hieronymus dit vertaald : Hcec eft Bafanitis, quee nunc, Batanea dicitur: dat is : Dit is Bafan, bet welk nu Batanee genoemt word. Men meend dat deze kleine veranderinge van uitfpraak , die 'er is , tuffchen Bafan en Batanee', van de nabuurige Syriers , oorfpronglyk zy ; die doorgaans gewoon waren,deHebreeuwfche letter,(S) met n, (tb.) te verwiflelen : het welk des te aanneemelyker zich zal opdoen , wen men zich herinnere , dat de Syrifche taal, ten minfte, de Syrifche tongval, (dialeSt.) in het Joodfche land, dies tyds, meeft gebruikelyk , Ook eenen grooten invloed , op de eigen naamen der lan-  van Pereë. njj landen en Jleden gekregen hadde. De Cbaldeën deeden dit desgelyks : want wy vinden , Pf. LXVIII. 23. daar de Hebreemvfche Text heeft, ™ WW', dat is , Ik zal voederbrengen, uit Basan , door den Cbaldeeuwfcben uitbreider, dus veranderd, yr\H piYÜö: Ik zal voederbrengen uit Buthnan of Bothnan. De Grieken, dit overnemende, hebben daarvan gemaakt, (Batanaia) en de Latynen, Batanea. Alleenlyk , denken we , dat de naam BataneS , fomwylen , (in lateren tyd , ten minftej bekrompener moet genomen worden, dan over al het land dat oudtyds met den naam Basan was bekend geweeft. En , alhoewel Jofepbus en meer andere oude Schryveren niet éénftemmende bevonden worden , in de bepaalinge van Batanee, ter onderfcheidmge vanGaulanitis, dat mede eercyds , onder Bafan begrepen was; zo komt het my waarfchynlykft voor, uit verfcheidene omftandigheden , dat Bataneë, alleen beflagen hebbe, deszelfs zuidlyk gedeelte, naaft paaiende , aan de beeke Jabbok. Het was reeds, eenigen tyd voor Cbriftus geboorte , als een voingeweft aan het Stadhouderfchap van Syrië ondergefchikt geweeft : doch Keifer Auguftus had dit, benevens de andere daaraan paaiende ge. weften , Trachonitis en Auranitis , aan Herodes den Grooten , ter gelegenheid , die we ftraks verhaalen zullen , en ten bewys zyner vriendfchap, by deszelfs overige heerfchappyen toegevoegt: gelyk Jofepbus verhaald (Ant L. XV. c. 13. fol. 539.) En, vermits Herodes, van dien zeiven Keifer, volle vryheid óntfangen had , om over zyne na te laaten heerlykheden, onder zyne zoonen, eene willekeurige beftellinge te maken,; zo vond hy goed , dit zelve land , beneyens de anderen , zo even genoemt, zynen jongden zoone Filippus , by Teftament , toe te leggen , (Idem , l. c. L. XVII. c. 10. fol. 599•) iet zuideyk deel jitgenaakt4 en was door Auluftus, aaa Herodes , ïereerd.  Gniflmitis lag ten noorden van Batü' rui. JTUj 1156 De Befchryvinge Het is waar, dat dees Filippus, door Lukas, Hoofdft* III. 1, word aangemerkt, als Viervorft alleen over IrüREë en over Trachonitis : doch , dit gefchied niet, met uitfluiting'e der andere geweften , welke Jofepbus (l. f.) aan hem toefchryft, en welke hy alle, na 's vaders dood, onder den titel van een Viervorjlendom, bezeten heeft. GA ULANITJS. Dit Land, by de Griekfche Schryveren , doorgaans ravKxvlrn geheten , had zyn naam ontleend, van de ftad Gaülon of Golan. (want die naam op tweërly wyze gefchreven word.) Het behelsde mede een deel van het oud Byk , Basan ; het welk , van de beeke Jabbok, reikte , tot aan het gebergte Hermon: en wel, het noordelyk deel ; gelyk Batanee , het zuidelyk deel befloeg. 'Er is eene plaats in Jofepbus , (Ant. L. IV. c. 7.) die ons doed denken , dat Gaulanitis , fomwylen onder den gemeenen naam van Batanee' mede begrepen zy : dewyl hy de ftad Gaülon plaatft, in Batanee: waaruit we vernemen , dat Batanee, in een ruimeu en engen zin , onderfcheidenlyk , gebezigt word. Doch, als men Gaulanitis, van Batanee', onderfcheiden zal; (gelyk die tweelandfchappenmeeftentyd dadelyk onderfcheiden worden) zo komt ons de gemelde fchikkinge veel waarfchynlyker voor, uit alle de narichten , die inzonderheid Jofepbus , van deze landftreek opgeeft, dan, met den Geleerden Cellarius (Geogr. Ant. Tom.\ II. pag. 531, 532.) de order der ligginge dier beir: den landen, geheel om te keeren : en Batanee', het noordelyk en Gaulanitis, het wyielyk deel van het ou*. de Bajan , te doen beflaan.  van Pete'e. *iJ7 ï T U R E Ë. Dit landfchap word , Luk. III. i. aangemerkt , als een deel uitmakende , des Viervorftendoms , over welk de jongfte zoon van Herodes , FilippuS , gefteld was: en by het zelve word ook genoemt, Tracbonüis. Van ditliUREë, word echter by Jofepbus, als hy van het Viervorfiendom van Filippus fpreekt, het welk zyn vader , Herodes , hem by Teftament vermaakt had , niet gemeld : want eerft (Ant. Lib. XVII. t. io.) noemt hy Gaulanitis, Trachonitis en Paneas: en daarna (cap. 13.) Gaulanitis, Trachonitis en Auranitis, benevens een gedeelte van het zogenoemde huis van Zenodorus ; (ö'ixo? ns QvcScópx) door welk laatfte (zo we meehen) de ftad Paneas , met derzelver ommeland , verftaan word ; het welk aan het buis of geflacht van zekeren Zenodorus , erflyk geworden was. Daarom , denken Lightfoot, Cellarius , Reland en andere voortreflyke Aardrykskundigen , dat het landfchap Itureë , het welk Lukas t'zaamen voegt, met Trachonitis , by Jofepbus (l. c.) zich verfchuild , onder den naariï van Auranitis; het welk meermaalen, door den zeiven Schryver, (Ant. Lib. XV. c. 13. de Bell. L. II. c. 9.) met Batanee en Trachonitis, t'zaamen gevoegt word. Zy bewyzen dit ook , met zeer voldoende redenen : en denken dat de naam Auranitis ontleend zy, van de ftad Hauran, die Ezecb. XLVII. 16, 18. by Hamatb en Damaskus word genoemt. Niemand twyffeld, vérder, of dit landfchap heeft zyn naam óntfangen , van dien Itur of Ietur , die 1 Chron. t. 31. als een van IsmaSls zoonen voorkomt; tegen wiens nageflacht, de Ifraeliten, die dé Overjordaanfche Landftreek bewoonden , naamlyk 'II Deel. III. Stuk. Eeee, Ru- Iture'c is j >y fcfivhus, met den naam irao Auranitis , békend. En kg; eigenlyk ,' buiten P  van Peree'. 1159 Jofepbus , elders , het Huis van Zenodorus word genoemt , en, ongetwyffeld , de Jlad en het ommeland van Paneas, zal hebben uitgemaakt.) Deeze (zegge ik,) van den ftadhouder van Syrië, gepacht hebbende , de inkomften der gemelde landfchappen , die wel eer waren verknocht geweeft, aan het Vorftendom van Lyfanias, den zoon van Ptolemêus , had den roveren , in het gebergte van Trachonitis zich onthoudende, te zeer begunftigt: en hun ongemoeid al het land laten aflopen : zelfs , onder voorwaarde, van mede te deelen in derzelver gemaakten tuit. De inwooneren der gemelde landen, defen Zenodorus. deswegen verklagende, by Varro, te dier tyd ftadhouder van Syrië , die daar van verflach deed , aan het Hof van Rome : zo had dit te wege gebracht , dat Keifer Augujlus , deze landen , dien Zenodorus ontnam, in handen van Herodes ftelde , deszelfs heerfchappyën daar mede vergrootende ; die niet verzuimde , door eene troep krygsvolk , deze rovers in hunne fchuilhoeken aan te taften , eene menigte te dooden en de overigen te verftrooien : waar door het geheele land van dit gefpuis , verloft wierd. {Vid. Jofepb. Ant. Lib. XV. c. 13. fol. 539, 54°- & de Bell. L. I. c. 15. fol. 746.) Herodes, door dezen weg , die gemelde landfchappen bekomen hebbende, heeft dezelve by zynen dood aan zyn zoon Filippus vermaakt; die daarom Luk. III. 1. befchreven word, als Viervorjl, over Itureë (of Auranitis) en Trachonitis: onder welke , ook mede begrepen zyn , Gaulonitis en BataneS. Die eene Uitvoerige en naukeurige aanwyzinge van deze landen , als mede van Abilena , van welke Luk. III. i. word gewag gemaakt, begeerd, kan dezelve vinden , in het doorwrocht werk van den zeer Geleerden Fr. Burmannus, den Zoon, getiteld, de Harmonie der vier Heilige Euangelijlen , in 1739» Eeee a hei' Fr. "Bar*, mannus aangehaald,  uöo De Befchryvinge herdrukt, en in 1759, door deszelfs Zoon den Heer jf». Burmannus , thans beroemd Hoog Leeraar in de Hoge School te Utrecht, vervolgt: alwaar dezelve, Bladz. 302-348. in eenen uitflap , (conjeëtanea ad loc. Luc. III. 1, 2 ) die (toffe, benevens de Briefwiflelinge, daarover gehouden , met den Geleerden Reland, aan de geleerde waereld mededeeld. DEKAPOLIS. Van Dekapolis, lagen geene fteden, in GêliU't. Een Griekfche naam, Aêx«wÓA«?, welke betekend, een land, waar in tien steden gevonden wierden. Eéne derzelver fteden lag , binnen den Jordaan, in het Landfchap Samarie : naamlyk, Scythopolis. En eenige Befcbryveren des Heiligen Lands, daar onder , Borchardus en Adrichomius , by welke ook de Geleerde Spanbeim zich gevoegt heeft, (fntroduët. ad Geogr. Sacr. pag. 78.) brengen, de meefte overigen dier Xfteden, desgelyks binnen den Joi'daan : doch , in Galileë. By aldien we deze Schryveren hadden willen volgen ; zo zou men , de fteden Tiberias , Bethfaïda, Kapernaum, Jotapata, Cborazin, Sapbetb, Kades Nephtali en Hazor, (die we hier voor befchreven hebben) mede , onder de steden van Dekapolis , hebben moeten rekenen : doch wy meenden, reden te hebben , de zaak anders te moeten begrypen : te meer , dewyl het bewys, dat men daartoe bybrengt , niet voldoed. Het geen hen in die gedachten gebracht, of ten minfte gefterkt heeft, is, gelyk Spanbeim aanmerkt, (/. c.) dat Cbriftus , Mark. VII. 31. gezegt word, uit de landpaalen van Tyrus en Sidon gekomen te zyn, aan de Zee van Galileë, door bet midden der landpaalen van Dekapolis. Wy bekennen , by aldien men veronderftelde , dat de Heer Cbrftus , langs den kortften weg , deze reize hadde ingericht; zo zou noodzakelyk moeten volgen , dat Dt-  van Peree. IIÖI Dekapolis, tuffchen Phoenicie , (waarin de fteden Tyrus en Sidon lagen) en tuffchen de Galileëfcbe Zee, gevonden wierde. Doch , hier tegen , mag men aanmerken , dat deze Reisbefcbryvinge , alleen ons terftond eenig vermoeden geeft, dat de Heiland ditmaal , den kortften en gewoonlykften weg , niet genomen hebbe : want , dit zo geweeft zynde , en het landfchap Dekapolis tuffchen beiden gelegen hebbende ; zo behoefde Markus dit, als een zaak, (gelyk men zegt) van zelve fprekende, niet zo byzonder te hebben aangeteekend. Vergelyk hier mede Mattb. XIX. i. en Mark. X. i. Hierom denken we , dat de Euangelift ons , daar door , wil beduiden, dat JESUS eene omweg nam, als Hy, van de deelen van Tyrus en Sidon, reisde naar de Galileëfche Zee : naamlyk door de landpaalen van Dekapolis , aan de Overzyde des Jordaans gelegen : en wel ter oorzake , dewyl Hy , in ééne der fteden van Dekapolis , iets te doen had, zyne profetifche bedieninge aangaande: gelyk men uit het vervolg, vers 32-37. verneemt, dat hy aldaar eenen, die flom en doof was, genezen heefr. Daar benevens , word Dekapolis , Mattb. IV. 25. van het landfchap Galileë, duidelyk onderfcheiden: want, veelefcbaaren volgden JESUS na, van GALiLEè', en van Dekapolis. Wel is waar, dat , ter zeiver plaatze , van Dekapolis , desgelyks onderfcheiden word, de landftreek over den Jordaan; alwaar wy , nochtans , de meefte fteden van Dekapolis , meenen te zullen vinden , want , vervolgt de Euangelift, en van Jerufalem, en van Judeë, en van over den Jordaan. Dan , het is bekend , dat, over den Jordaan, in de Schriften des Nieuwen Teftaments doorgaans wil zeggen , het land , over den zogenoemdeu Grooten Jordaan , naamlyk , het eigenlyk Pereë, tuffchen de beeken Arnon en Jabbok ; 'daar, echter, (naar onze gedachten) de meefte fteden van Eeee 3 De-  «naar, de meeften, over den Jordaan. ïi62. Be Befchryvinge ' Dekapolis, aan de Overzyde des kleinen Jordaans, lagen. Hierby komt, dat de landftreek over den Jordaan , met des te meer recht, van Dekapolis , moet onderfcheiden worden : vermits , de fteden van Dekapolis niet alle , over den Jordaan , wierden aangetroffen: (gelyk men weet, uit Scythopolis) maar de meefte. Men moet, al het naricht, aangaande Dekapolis, ongetwyffeld, by Schryveren van veel vroegeren tyd, eeniglyk zoeken : inzonderheid , by Plinius ; die (Hiftor. L. V. c. 18.) hetzelve, aan Judeë (alhier in het gemeen , en , met influitinge , van Samarie en Galileë, genomen) gehecht heeft , aan de zyde van Syrië. En , alhoewel hy toeftaat, dat men in de optellinge der X Jleden , die daar onder begrepen wierden , niet eensgevoelende was ; zo brengt hy , echter, naar de gedachten der meeften, daartoe , de volgende : naamlyk , Damaskus, Philadelphia, Raphana, Scythopolis, Gadara, Hippos, Dion, Pella, Gelasa (lees Gerafa) en Canatha *: van alle welke fteden (zo veel men weet) geene ééne , binnen den Jordaan gevonden wierd, dan alleen Scythopolis. De overigen lagen over den 'tordaan: en wel meeft, in de landftreeke, die, den halven itamme Manajje , was ten deel gevallen. En dit word nader beveiligt , uit Mark. V. ao. alwaar die iezetene , welke door Cbriftus genezen was , in het land der Gadareenen , dit aan hem gedaan wonderwerk verkondigde, in bet land Dekapolis ; ten bewys, dat deze fteden van Dekapolis, gedeeltclyk aldaar , in de nabuurfchap van Gadara (welke ftad ook zelve mede daar- * Lightftit en Celhrius , willen echtsr de twee eerfte dier gemelde fteden, naamlyk , Damaskus en Vhiladeiphia, als wat verre van Taleftina vewyderd , buiten de Jledeu van Dekapolis uitgefloten hebben.  van Pereë. n^S daartoe behoorde) gelegen hebben. Eindelyk, doen ■we hier by > het getuigenifle van Eufebius en Hieronymus , die (in Onom. ad voc. Aata-irÓKa ,) zeggen: „ dat Dekapolis was, een land van tien fteden , „ over den Jordaan , omtrent Hippus , Pella en ,, Gadara." Voorts, waren de fteden, door Plinius (l. c.) toti Dekapolis gebragt, verre, de eene meer dan de andere , van elkander verfpreid. Waaruit, lichtlykis af te neemen , dat niet het geheele Binneland , het welk tuffchen alle die fteden wierd aangetroffen, Dekapolis genoemt zy, als ééne aaneenbangende landftreek. Wy denken dat deze landftreek beftaan hebbe , uit verfcheide fteden, elk met haar byzonder ommeland ; doch die van elkander afgezonderd zyn geweeft , door tuffchen beiden invallende diftricïen. En dan is zeer waarfchynlyk , gelyk de Geleerde Cellarius wil (l. c. pag. 542, 543.) dat deze tien fteden, t'zaamgenomen , benevens haare ommelanden , met den naam van Dekapolis, by de Joden, van de ande re fteden hunnes Vaderlands , onderfcheiden wier den : vermits dezelve door Heidenen wierden be woond; endoor de Joden, federt hunne wederkom! uit Babel niet hadden konnen bemagrigt worden. Eeee 4 HET :n waren', n dien tyd ioor Heilenen bewoond.  Pag. ii 64 Alhoewel de meefte StiJtn dezer Overjordaanfche landftreeke , niet zo beroemd geweeftzyn,dan de andere , 1 1 1 1 i 1 < \ C v i HET IXde HOOFDSTUK VAN DE BYZONDERE STEDEN en VLEKKEN VAN P E R E Ë, De steden dezer geheele Overjordaanfcbe Landfireeke zyn wel menigvuldig: maar, onder dezelve vind men (zo men fommige weinige uitzonderd,) niet veele zo merkwaerdig , dan d;e , in de drie andere deelen van Palejlina , ten weften des Jordaans , naamlyk , in Judec , Samarie en Gai.iLEë , voorgekomen zyn. Ook zyn de meeften dier zei ver Jleden , in lateren tyd , geheel in vergetenbeid geraakt : des te meer , dewyl ze door geene gevalen , in de gefchiedeniffe des Nieuwen Teftaments aannerkelyk geworden zyn. Daar benevens, worden lezelve niet bezogt, door de Bedevaartreizigers; die ;ich genoegzaam konnen verzadigen, in de befchouvinge der zogenoemde Heilige plaatzen , die alleen e vinden zyn, binnen den Jordaan: en die ook hun even veel te lief hebben , dan dat zy , (offchoon ien ook de nieuwsgierigheid bekroop) zich zouden [urven wagen , aan geene zyde des Jordaans ; aldaar het zeer gevaarlyk is , '"wegens de omzwervene Arabieren. Het welk dan ook veroorzaakt, dat 'e , aangaande den bedendaagfchen toeftand , van dit md en deszelfs Jleden (van welke , mogelyk , ook gee-  Betbabara. 1165 geene ééne meer in wezen is) geen het minfte naricht bekomen konnen. Wy zullen , in de befchryvinge der meeft merkvoaerdigeJleden, weder, van het zuiden naar het noorden voortgaan. Wy beginnen dus, met die, welke in het zogenaamde eigenlyk P e r e ë , gelegen hebben : • Waarin men eerft oEtmoet: BETHABARA. Of Bethabara eene Jlad of vlek geweeft zy , is niet zeker te bepalen: maar alleen , dat het lag, na by den Jordaan, en wel aan de overzyde : naar Job. I. 28. Men houd dezelve , voor de plaats der ge•woonlyke overtogt dezer riviere , voor alle , die tusfchen Judeë en Peree , heen en weêr reisden : en , men befluit dit, genoegzaam , uit den naam , die aan deze plaats is toegelegt; welke , by den Euangelift Jobannes, wel met Griekfche letteren, b>;9*/3a:pa, gefchreven word , doch, zyne betekeniffe heefc in de Hebreeuvsfcbe taal. nx^-.Ta (Betb-babarab) dus t'zaam gefteld , uit deze beide woorden , wil by de Hebreën niet anders aanduiden , dan een plaats van Overtogt: hetzelve, het welk de Latynen , Trajectcs, by verkortinge, zo veel gezegt, als Transjectus , noemen , en wy Nederlanderen , een veir. Zodanige veiren, vond men veele, aan den Jordaan: het welk blykt, uit Richt, III. 28. alwaar men leeft, van veiren der Jordaan nn2?) naar Moab : dat is : alwaar den Jordaan overvoeren , die naar het land der Moabiten wilden. Dus leeft men elders , van de veiren Arnons, van het veir Jabbok enz. En , niets is gemeener , dan dat men , langs den oever der rivieren, de vlekken en steden aangelegt heeft, ter pla3tze , alwaar zodanig een veir of overtogt, het Eeee 5 zy De bete- LeniiTi des zyn, echter , eenigen derzelver aan te merken.  1166 Bethabara. Op deze Jlad geduid j zy door eene brugge , het zy door heen en wéér vaarende fcbuiten, gevonden wierd: en dat verfcheide Jleden , even gelyk Bethabara , daarvan , haare naamen hebben ontleend *. Sommigen meenen dat deze plaats ook , Bethabara zoude genoemt zyn, ter oorzake der eerfte overtogt , of liever doortogt , der Jordaan , door Ifraël, by deszelfs komft in het land Kanaan. En deze redenen konnen beiden beftaan : het één word, ten minften , door het ander niet omverre geworpen. Zelfs , is het zeer waarfchynlyk , dat ter plaatze, alwaar deze eerfte overtogt van Ifraël voorviel , daar na eene ftad gebouwd zy, met dezen naam; die zeer gefchikt was, om ieder aan dit gewrocht wonderwerk te doen gedenken : gelyk de gewoonte , van fteden te flichten , aan zodanige oorden , die door zeldzame gevallen aanmerkelyk geworden waren , onder Gods volk, zeer gemeen was. En wie zou niet denken ? dat, by deze ftad , daarna het veir , alwaar men den Jordaan gemeenlyk overvoer , gebleven is ? Die ook van Jerufalem, door Jericbo, naar Peree' wilden reizen , konden nergens nader, dan aldaar, te weeten, over Jericbo, de gemelde riviere overvaaren ; alwaar dit Bethabara geplaatft word, in de meefte Kaarten. Hier- * Het zal genoeg zyn , ten voorbeeHc, hier toe aan te haaien, ons Maastricht : welke naam oorfpronglyk niet anders beduid , dan Mojz Trajeclus , dat is , het veir of de flaatxe der overtogt der Riviere de Mans. D-iarom word die ftad, by de Latynen, Trajectum ad Mosam , geheeteV. (hoewel men niet bewyzen kan , dat die naam reeds , by de oude Latynfcbe Schryveren, word aangetroffen.) vermits, by deze ftad, weleer , (gelyk ook noch,) de gemeene overtogt der Maas was , voor die, uit Duitsland , naar Brabant, Vlaanderen enz. reisden : ten welken einde , gemakshalven , ook al vroeg, tuffchen de ftad en haare voorftad IVyk, een fteene brugge, over de Maat geflagen is.  Bethabara. 1167 Hieruit ontdekkeD we , dan , de reden , waarom, de voorloper des Heere Cbriftus , Johannes , *toen hy aanving , naar Gods bevel , den doop der bekte, ringe te prediken , en , 'aan die , welke in Cbriftus] geloofden , dieo doop dadelyk te bedienen , geen bekwaamer plaatze daartoe konde verkiezen, dan dit zelve Bethabara: gelyk te zien is Job. I, 28. vergeleken met Hoofdft. X. 40. vermits hy, naamlyk, aan een plaatze, die zo veel bezogt wierd , döor allerly vreemdelingen , die aldaar den Jordaan t'elkens overvoeren , de befte gelegenheid had , om het geruchte zyner leere fpoedig, door het geheele land, te doen verfpreid worden : gelyk , het zelve dan ook terftond bekend wierd , te Jerufalem , en gelegenheid gaf, tot die bezendinge van eenige Priefteren en Leviten, naar die zelve plaatze, om uit hem te mogen onderdaan , van hoedanigen aard zyne leere ware. Zie Joh. t 19—27. Dat Johannes, ter zeiver tyd, te Bethabara, door den Heere JESUS bezocht zy, en, dat hy Hem aldaar, eerftmaal, aan de toegevloeide menigte volks, geopenbaard hebbe , is klaar , uit Job. h 29 -36. Daar benevens, willen ook de meeften, dat de Heere JESUS ook aldaar door Johannes gedoopt zy. Dit word, in het gemeld verhaal, wel niet zeer duidelyk te verftaan gegeven: want, Johannes fpreekt van dit doopen, als toen, aan JESUS , reeds volbragt, hy zeide : {vers 32, 33.) Ik hebbe den geeft gezien, nederdaalende uit den hemel, gelyk eene duive : en die bleef op Hem. En , ik kende Hem niet : maar , die my gezonden heeft , om te dopen met water , die bad my gezegt : op welken gy den geeft zult zien neder daalende en op Hem blyvende, deze is Hy , die met den heiligen Geeft doopt: doelende, door al dit gezegde, op het geval , het welk , met die zelve omftandigheden, (zonder aanwyziage der plaats,) aangaande dien lie aannerkenswaerdig is jewordea loor Jo'imnts den Dof er: Door wien, waarfchynlyk , nok de Heer Chrilus , aldaar, gedooft is.  1168 Bethabara. In het Oude Teftament , word die plaats, Beth-Bara, geheten. En, sy moet onderfcheiden worden , van Beth-Araia. Daar om- dien doop, verhaald word , Mattb. III. 13-17. Doch , dit neemt geenfins weg, dat deze doop , ter zeiver plaatze , en ten zeiven dage , aan den Heiland zou gefchied zyn : alhoewel , niet in de tegenwoordigheid , van die zelve fchaare, aan welke Johannes daarvan verflag doed, Ten minften,plyt hiervoor, de algemeene Overleveringe. Eufebius (ad voc. B>j6#5«a-«.) zegt: ,, dat veele Cbriftenen , in zynen ,, tyd, ter dezer oorzake , yverig begeerde, aan ,, die zelve plaatze, den doop te óntfangen." Daar na is die plaats , nochmaals , door den- Heere JESUS , bezogt , toen hy , voor de lagen zyner vyanden , uit Jerufalem moeft vluchten: Zie Job. X. 40. Niemant twyffelt, of dit ons Bethabara werd bedoeld, door Beth-Bara , in het Hebreeuwfch "Wft'aj waarvan , Richt. VU. 24. word aangetekend : dat de Richter Gideon , na de behaalde verwinninge , over de Medianiten , bevel gaf, om den Jordaanftroom , met eenig krygsvolk te bezetten , tot aan Beth-Bara ; ten einde , hun den te rugtred af te fnyden, en den nederlaag dezer vyanden te vergrooten. Beth-Bara , is toch niet anders , dan eene verkortinge, des naams Beth-Habara ; (gelyk dezelve eigenlyk , by de Hebreen , moeft uitgefproken worden.) hoedanig, men meermaals hoord, dat de tigen naamen van fteden enz. in de famenfpraken, gemakshalve , verkort worden. Ook heeft zelfs Hieronymus , (in Onom.) dezen naam Bethabara , uitgedrukt. Doch, dan , moet Bethabara of Beth-Bara , geenfins vermengt worden , met Betb-Araba ; het welk Jof. XV. 61. onder Judaas- en Hoofdft. XVIII. 22. onder Benjamins fteden opgeteld word. Niet verre van Bethabara , moet geweeft zyn de plaats , alwaar de Profeet Elia , in eenen vuurigea wa-  ■ Abel-Sittim. wagen . ten hemel opvoer: het welk te befluiten is, i uit a Kon. II. 1-14. ABEL-SITTIM. Deze ftad word eerft gemeld , Num. XXXIII. 49. zynde deze en Beth - jejïmoth geweeft de beide l plaatzen, tuflehen welke, de Ifraeliten, eene tydlang :; gelegerd waren , eer ze , over den Jordaan, in het | land Kanaan trokken : want , zy legerden zich , aan \ den Jordaan , van Betb -jefimotb tot aan Abel • Sittim \ in de vlakke velden der Moabiten. Deze aanwyzinge |j is klaar genoeg , om de ligplaats dier fteden aan te wyzen, in de Landkaarte: want, het vlakke veld der t Moabiten (dat dezen naam noch overgehouden had , van deszelfs voorige bezitteren, de Moabiten) lag, i by den Jordaan , tegen over Jericbo. Zie vers 48, 50. vergeleken met, Num. XXII. 1. Hierby, komt i het getuigenifle van Eufebius en Hieronymus ; die | Abel-Sittims ligplaats bepaalen , by den berg Pbogor, i dat is Peör ; die één der toppen was van het gebergte Abarim. Jofepbus, van het voorttrekken der Ifraeliten , uit deze legerplaatze , naar den Jordaan fprekende , fchynt te willen verftaan geven , dat Abel- f Sittim , omtrent LX ftadien , dat is twee en een half uuren gaans, van den Jordaan verwyderd was. (Ant. \Lib. V. c. 1. fol. 134.) Byaldien, echter, deze I afftand wat al te verre voorkomt ; men mag denIken , dat hy niet zo zeer de ftad , dan wel de legerIplaats bepaald; die eenige ftadien, van de ftad afgeliegen was: Of, dat de togt, die Ifraëls heir, van i daar naar den Jordaan gedaan heeft , (welke Jofe\pbus zegt LX 'ftadien lang geweeft te zyn,) niet I recht toe , op den Jordaan , maar fchuins gegaar il hebbe , naar de eigenlyke plaats , alwaar ze die ri \ vier zouden doortrekken. Die :rent, u Elia ten hemel opgenomen. Deze is, door de legerplaatze van Ifraël, aanmerkenswaerdig :  en word, daardoor, elders meermaaIen gedacht. Wat de naam, Aiel-Sittimbetekene. II70 Abel-Sittim. Die beide fteden zyn, derhalven , door de legerplaatze van Ifraëls heir , in het gezicht des Lands Kanaan , zeer aanmerkelyk geworden. Doch , in het verhaal der gebeurteniffen , ter zeiver tyd voorgevallen , word Aeel-Sittim alleen gemeld : hoewel t'elkens blotelyk , Sittim , gendemt. Dus , worden de Kinderen Ifraëls gezegt , te Sittim , gehoereerd te hebben , met de docbteren der Moabiten , Num. XXV. 1. En , van Jofua , word verhaald : dat hy, die twee verfpieders , die het land Kar.aan , en in 't byzonder de ftad Jericbo , zouden bezigtigen , hadden uitgezonden van Sittim. Zie Jof. lh t. Wea ook , de Profeet Micha , aan het vojk herinnerd, dat ontfachlyk wonder der deooglopinge des Jordaans, als zy uit deze legerplaatze, het land Kanaan inrukten , trekkende , naar de eerfte legerplaatze , ten weften dier riviere , zegt hy : Gedenket , wat gefchied zy , van Sittim tot Gilgal. Zie Micb. VI. 5. bedoelende , dien doortogt des Jordaans, by hun voorttrekken, uit de ééne naar de andere Legerplaatze , gefchied. Zie Jof III. 1. vergeleken met Hoofdft. V. 9. Hieruit, mogen we befluiten , dat de gemelde Legerplaatze , nader by Abel • Sittim , dan by Betb - jefiiroth geweeft zy : en dat de beide Gebieders van Ifraëls leger , eerft Mofes , en daar na Jofua, in of na by Abel-Sittim, hun Hoofd' kwartier hadden opgerecht. De eigenlyke naam dezer ftad fchynt, echter , A- ■ bel, (in 't Hebreeuwfch L,?.fi) geweeft te zyn : gelyk; ze ook by Jofepbus (t. c.) alleenlyk, A/3iA>?, (Abi-le) word uitgedrukt. Doch , vermits de veelheid i der fteden in het JooJfche land , welke dien zeiven \ naam droegen ; zo moeft deze , door den bynaam \ Sittim, (in 't Hebreeuwfch, ^'Wü) van de andere: onderfcheiden worden; die genoemt wierden, ééne: Abel-Beth-MoacHA, ééne Abel-Keramjm, éénej Abe&-,.  Abel-Sittim, Betb-jefimotb, JI71 Abel - Mehola enz. Niet onaannemelyk is de gedachten van Cellarius, (Geogr. Ant. Tom. II. p. 563-) dat Sittim de naam was der omliggende landftreeke: dus, Abel - Sittim, zo veel zou zeggen, als Abel in Sittim. En deze bynaam mag wel ontleend zyn, van het Sittim-bout, waarvan, in de Heilige Schrift, veelmaal word gefproken : dewyl veellicht eene menigte van dit flag van boomen , in derzelver nabuurfchap ftonden. Hoe dit ook zy: wen men het daarvoor houd, dat Sittim de naam geweeft zy der omliggende landftreeke , der ftad Abel ; zo zullen we klaar begrypen , de reden , waarom , in de hiervoor aangehaalde plaatzen, (Num. XXV. 1. Jof. II. 1. Micb. VI. 5 ) alleen van Sittim , en niet van Abel, word gewag gemaakt: vermits, naamlyk, aldaar , niet zo zeer de ftad bedoeld word, als wel dat deel des vlakken velds der Moabiten , in de nabuurfchap dezer ftad , waarin de Ifraeliten gelegerd waren : aan het welk , de naam Sittim (in het afgetrokken) alleenlyk eigen was. BETH-JESIMOTH. Deze was de andere ftad , by welke de Ifraeliten een tyd lang gelegerd waren , toen ze gereed ftonden , om het land Kanaan in te trekken : want , zy legerden zich aan den Jordaan , van Beth ■ jesimoth tot Abel - Sittim , in de vlakke velden der Moabiten. Zie Num. XXXIII. 49. In het Hebreeuwfch word de naam der ftad, aldaar en elders , uitgedrukt. Zy word, Jof. XII. 3. by de Zout - zee geplaatft. Desgelyks, door Eufebius en Hieronymus; (in Onom. ad voc. Bjj9*ffi/*K'0) die zeggen : „ dat ze lag X my,, len ten Zuiden, (verfta dit, ten Zuid-ooften) van Jericbo: en naby de Doode Zee," (welke dezelve is, By deze flad, was mede de laatfte legerplaatsover den Jordaan. Waar zy gelegen ware.  'En, wat meer van dezelve zy aan te merken. Deze ftad, van Bosra onderfcheiden , was eene der wyfteden onder lfracl. Livias word fomwylen Vermengt, met Julias. ' 1172 Betb- jefimoth, Bezer, Livlas. is, met de Zout-zee.) Daaruit , is af te neemen, dat Betb-jefimotb, zuidelyker , dan Abel-Sittim gelegen hebbe. Deze ftad was, den ftamme Ruben, aanbedeeld, naar Jof. XIIL 20. Onder meer andere fteden word, Ezecb. XXV. 9. Betb-jefimotb mede aangehaald, als ééne die de Moabiten , na de gevanglyke wegvoeringe van Ifraël , door Salmanefer , den Koning van Afiyrie, weder ingenomen hadden. BEZER. Bezer , in het Hebreeuwfch ">23, (Betzer ) in de Griekfche overzettinge Boo-op , (Bofor.) gelyk ook , in de Latynfcbe. Bosor, word door Eufebius en Hieronymus , verkeerdelyk , aangezien , voor Bosra ; (Onom. ad voc. Boo-w'p.) Hoewel zy, dit Bosra, al. daar , duidelyk onderfcheiden , van dat vermaarde Bosra , de Hoofdftad van Idumeë, waar van 'jef. LXIII. 1. en elders, gefproken word. Dit Bezer lag, in den ftam Ruben: maar, moeft door die van Ruben , aan de Leviten des gefiagts Merari worden overgegeven. Zie Jof. XXI. 36". Ook, was Bezer ééne der vrysteden , in de Overjordaanfcbe landftreek. Zie Jof. XX. 8. vergeleken met Deut. IV. 43. L I F I A S. Eufebius en Hieronymus (ad voc. B^p^^ta') houden , deze ftad , voor de zelve, die Num. XXXII. 36. Beth-Haran en Jof. XIII. 27. Beth-Haram , genoemt word : en , in die beiden plaatzen, den ftamme Gad , toegefchreven. Zy voegen daar by , ,, dat Koning Herodes, dezelve zou vernoemt „ hebben , Ljvias , ter eere des Keifers Auguftus."  Livias, Herodiunl. H7S 55y meenen , ter eere van Ltvia , de gemalinne des Keifers Auguftus. Anderen denken, echter, dat zy, hierin, (dat Livias , de oude ftad Betb - Haran zoude geweeft zyn) zich vergiffen , en , door Livias, de ftad Julias , bedoelen ; die , wel eer Betb- baramptha genoemt, daar na , door Herod'es Antipas, Julias genoemt wierd , naar Julia , ,de dochter des Keifers Auguftus: gelyk Jofepbus (Ant. L. XVIII. c. 3.) verhaald. De Heer Reland heeft aangemerkt (Paleft. pag. 642.) dat Jofepbus zelfs , en meer andere Schryveren ,. de naamen der fteden Livias en Julias , te dikwerf onder elkander vermengen : desgelyks de naamen, Livia en Julia. Hoedanig , dit Livias dan eertyds genoemt geweeft zy , zal men niet konnen zeggen. Dat deze naam, van de voorgemelde Livia , zyn oorfprong hebbe , kan , echter , in zich zelve waar zyn ; alhoewel we daarvan niets aangetekend vinden, by Jofepbus. Dit Livias word , by de Grieken, Affiets (Libias) genoemt: en lag in het, Zuidelyk deel van het eigenlyk Peree', dicht by Macbcerus. Het word , in de Kaarte van. Ptolemêus , (Tab. Afice IV) met den naam van Libios , omtrent tegen over Jericbo , geplaatft. En vind, met dien zeiven naam, ook plaats in de Lyfte der Biffchoplyke fteden van het eerfte Paleftina , (Paleftina Prima) behoorende onder het Patriarchaat, van Jerufalem. (vid. Car. a S. Paulo fol. 306.) In de Heilige Schrift, word van deze ftad, .geen meldiDg gedaan. HÊRODIUM. Van een ander Jht Herodium , met eene daar by gebouwde ftad dezes zei ven naams , het welk bin-i nen den Jordaan , en naby Tbekoa lag , hebben we .hiervoor, (bladz. 371, 372.) gewag gemaakt. Dit II. Deel. III. Stuk. F fff He. Waar ge» egen. Een dat, loor He■odes gelicht.  Eene ftad door haan warme ba den zeer beroemt. Die gehoudenwordvoor het oude Laf». 1174 Her odium, Kallirboë. He.rodj.um lag aan de overzyde des Jordaans , tegen over het gebergte van Arabie , als een flot of grensvefling: en beiden waren ze, door Herodes den Grooten gefticht, en , naar zyn' eigen naam , genoemt. {Vid. Jofepb. de Bell. L. I. c. 16. fol. 748.) KALLIRHO È. Eene ftad, dicht by de Doode Zee gelegen : en :bekend, door haare warme baden. Van deze baden, gewaagt Jofepbus: (Ant L. XVII. c. 8^ fol. 598.) alwaar hy , verhaalende van de ongewoone krankheid , met welke Koning Herodes aangetaft, en waar aan hy ook geftorven is , zegt: „ dat hy , naar „ den raad zyner Artzen , van Jericbo , over den ,, Jordaan reisde, naar Kallirhoë : (K«AAipoij) en ,, aldaar, in de warme baden zich koefterde." Voegende daar by, dat dit water, benevens haare ge. „ nezende kracht, ook aangenaam te drinken was: „ en, dat het uitvloeide, in het Afpbaltitifcb meir," waar door de Doode Zee verftaan word. Ptolemêus gewaagt , van deze ftad , met den naam K«AAip'pV>;. (Lib. V. c. 16.) Desgelyks, Plinius en Solinus : Zo niet, noch meer andere Schryveren van den ouden tyd. By overleveringe , wil men , dat Kallirboë, van ouds Lasa of Lascha zou genoemt zyn : dezelve ftad die Gen. X. 19. word gedacht, by de aanwyzinge der grenzen , binnen welke het oude Land, Kanaan, befloten was, als gezegt word: De Land- paale der Kanaaniten was daar gy gaat, naar Sodom enz tot Lasa toe. De Cbaldeeuwfche Uitbreider , Jonathan , was ook van dat zelve gevoelen : weshalven deze. het geen, Gen. X. 19. in het Hebreeuwfch uitgedrukt word W^rfV, (tot ■Lafcba') vertaald, 71VV?p "vy. (tot Kalirobe.) op dien voet zegt Hit-  Kallirboë', Machcerus. H7!> Hieronymus (Quceft Hebr. ad Gen. X.) Qiiod Lasa fit, qum nunc Callirrhoë : ubi aqu® prorumpentes in Mare Mortuum defluunt. Dat is: ,, dat Lasa nu ,, KALLiRHOë genoemt word : alwaar , warme wateren ontfpringen ; die naar de Doode Zee af„ vloeien." MACHMRUS. Dit was mede , een Bergfiot, met eene daarby gelegen fiad van dien zeiven naam , in het Grieks, Ma^aipJV. (Macbairoüs.) uitgedrukt: aangaande welker gelegenheid , men reeds mag oordeelen , uit het hiervoor bygebragte , van Jofepbus : (de Bell. L. HL c. a.) alwaar hy de lengte van het eigenlyke Perëe bepaalde j tuffchen dit zelvë Machterus en Pella ; ten bewys, dat Mach^rus, omtrent op de Zuidelyke gelyk Pella , op de Noordelyke landfcbeidinge van Pereë , lag. En , hoe verre Macbmrüs, van de Doode Zeé, verwyderd was, blykt, uit een andei naricht van dien zei ven Jofepbus: (Lib. VIL c. 25. fol. 980 ) alwaar hy fpreekt, van eene vallye , ten Weften van Macbcerus gelegen ; ,, welke , aan het „ Afpbaltitifch Meir, eindigde, LX ftadien , (dat is ,, twee en een half uuren gaans) van daar." Ook geeft dezelve Schryver (/. c.) een uitvoerige fchet ze, van dit zelve fiot: als gelegen, op een rotze var ongelooflyke boogte en Jleilte , en allerwegen mei diepe vallyen omringt : dus , door de natuur, genoegzaam ongenaakbaar. Hy verhaald, dat de Machabeëfche vorft , Alexander , in aanmerkinge nemende , de bekwaame gelegenheid dezes oords, de eerfte, dit fiot gefticht had: het welk daarna, dooi denRoomfchen veldheer, Gabinius, in dén oorlog, tegen Alexanders zoon , Ariftobolus , geflecht was: én door Herodes den Grooten , weder opgebouwd, en F fff g M- Eene Jlad met een onverwinbaar fiot, op de grenzen van Ard* bh.  door de gevangenifTe , en vermeende ombrengingevan Johannes der Doper, aldaar , aanmerkenswaerdig. I176" Machcerus. dermate verfterkt , en , van alle hulpmiddelen ter verdediginge, zo wel voorzien Wierd , dat het voor eene onverwinbaare vefting mogt gerekend worden , die in 't byzonder was aangelegt tegen de Arabieren enz. Aanmerkelyk is dit Jlot inzonderheid geworden, door het nootlot van Johannes den Doper; die, door Herodes Antipas , den Viervorft van Galileë en Pereë, ter oorzake van deszelfs vrymoedige beftraffinge, wegens zyn aangegaane twede en bloedfchandig huwelyk , met zyns broeders huisvrouw , Herodias , aldaar in de gevangenisje geworpen is: gelyk Jofepbus verhaald. (Ant. L. XVHL c. 7. fol. 626, 627.) Dewyl Johannes (gelyk dezelve Schryver aanmerkt) eenen grooten aanhang en toeloop had onder het volk; zo fchynt Herodes, hem,in dit flot, zo verre afgelegen, over den Jordaan, in bewaaringe gebragt te hebben; ten einde, niet door het volk met geweld verloft en in vryheid gefteld te konnen worden. Jofepbus voegt daar by , „ dat Johannes, ,, in dit fiot Machcerus, ook zoude gedood zyn." Dit laatfte baard echter eenigen twyffel, aan die, welke weeten , dat Herodes Antipas, zynen zetel en hofhoudinge, te Tiberias, in Galileë, beftendig hadde: en die hieruit vermoeden, dat deze wreede daad, ook te Tiberias, volbragt zy : ten ware, dat geboorte-Feefl van Herodes , ter welker gelegenheid , Johannes onthoofd wierd , (naar Mattb. XII. 3—12.) dies tyds, ook te Machcerus, of op het naby gelegen fiot, Herodium , mogte gevierd zyn. Men zou anders konnen in bedenkinge geven : of Diet Herodes dies tyds, veellicht , met zyn heirleger , in deze Overjordaanfcbe landftreek , en , in de nabuurfchap van het fiot Machaïrus , verkeerd moge hebben , geduurende den oorlog , tegen Aretas , den Koning van Arabie. De vrouwe, welke Herodes , ter wille des  Machcerus , Ar oir. 1177 der gemelde Herodias , verftoten had , was de doch' ter van dien zelveu Aretas; die, wegens dien aangedaanen hoon, zeer verbitterd, hem den oorlog verklaard had. En , inmiddels , is die vrymoedige beftraffinge, en de daarna gevolgde gevangenneeminge. en onthoofdinge van Johannes den Doper voorgevallen. Zelfs, tekend Jofepbus aan: (l. c.) „ dat veele Joden van gevoelen waren, dat de nederlaag „ van Herodes heir , in eenen ftryd tegen de Ara„ bieren, hem, door de Godlyke Voorzienigheid, „ ten rechtvaerdige ftraffe , wegens de gepleeg„ de bloedvergieting van Johannes , overkomen „ ware." AROËR. Wy twyffelen niet, of 'er wierden twee byzondere fteden, in de Landftreek over den Jordaan, gevonden , beiden, met den naam ARoëR, in het He-. breeuwfch, (Arober) uitgedrukt. De ééne lag aan de beeke Arnon, die Ifraëls land, van dat der Moabiten, afzonderde: en word daarom dikwerf omfchreven, Aroër , welke aan de beeke Arnon is. Zie Deut. II. 36. III. 12. IV. 48. 2 Kon. X. 33. en Jof. XII. 2. Uit deze laatftgemelde plaats , fchynt te konnen opgemaakt worden , dat Aroör niet alleen aan- maar, in de beeke Arnon, gelegen hebbe : naamlyk , op een eiland , door die zelve beeke gevormd. Zie ook Jof. XIIL 9> Deze ftad zal ongetwyffeld aan Ruben hebben gehoord: het welk met haare gelegenheid beft overeenkomt ; alhoewel ze in de Lyfte der fteden dezes ftams niet medt is aangeteekend. Qok blykt het, trouwens , daaruit genoegzaam : dewyl Aroër tot de landpaalen. van Ruben gerekend word , Jof. XIII. 10". want, de landpaale der' kinderen Rubens was , van AROëa enz. en al het vlakke veld, tot Medeba. Ff ff 3 Van Van de jeide Helen, Aaér, lag de eene lan de Arïon , in Rubens [lam ■  Daarvan word gewaagt j Jer. XLyin. 4p> io. En de ar, dere , aar de JMok jn den ftam Gad. II78 Aroër. Van dit Arocr , fpreekt de Profeet Jeremia , Hoofdft. XLVIII. io, 0.0. De Profeet verbeeld zich, hoedanig de Moabiten , die deze landftreek, na de gevanglyke wegvoeringe der Ifraeliten, naar Affyrie, weder ingenomen hadden, door de Affyriers , na eenen ondergaanen neérlaag , weder van daar verdreven zouden werden : en recht zyn aanfpraak in, torde inwooneren van AroBr, langs welke ftad , de Moabiten , over de beeke Arnon , naar hjun eigen vaderland , al vliedende zouden wederkeeren : zeggende : Sta aan den weg } en zie toe ! gy inwoonerffe van Arocr ! Vraag den vluchtenden man en de ontkomene vrouwe : zeg , wat is 'er gefchied ? Dan zouden dezelve antwoorden: Moab is befchaamt: want, by is verflagen enz. Dewyl wy dikwerf hebben gezien , dat dergelyke. omfebryvingen der gelegenheid eener ftad , gelyk hier: Aroër, welke aan de beeke Arnon is, naar den ftyl van fpreken in de Heilige Schrift, altyd aanduiden, eene onderfcheidinge dier zelve ftad , van eene andere, die , wel van dien zeiven naam , maar elders gelegen was; zo blykt, daaruit alleen genoegzaam , dat we aan eene tweede ftad, Arocr te denken hebben. En deze word ook werkelyk aangetroffen, onder de fteden , die, den ft3mme Gad , ten deel gevallen zyn: want men leeft , Num. XXXII. 34. dat de kinderen Gads bouwden , dat is , verbeeterden en verfterkten , (onder meer andere fteden) ook AroSr. En , dit Aroër word Jof. XIIL 25. desgelyks onder Gads fteden geteld : en omfchreven ; Aroër , dat vooraan Rabba is ; de Hoofdftad der Ammoniten , daarna Philadelphja genoemt: welke omfchryvinge mede Zou onnodig zyn; ware het niec, om ze, van Aroër, aan de beeke Arnon , te onderfcheiden. Deze laatfte word ook vermeld, 2 Sam, XXIV. 5. De perfconea , welke: David alomme uitgezonden had, om het  Aroër, Jabza. "79 het volk te tellen , gingen over den Jordaan , en legerden zicb, by Aroër, ter rechterband der ftad, welke was , in het midden der beeke Gads. De beeke Gads, is hier de beeke Jabeok , die den ftam , Gad, van het land der Ammoniten affcheide. Die aanwyzmge: in het midden der beeke Gads, konnen we weder met wel anders verftaan , dan dat deze ftad , op een eiland, gemaakt door twee zich van elkander verfpreidende armen , die daarna weder tot elkander famenvloeiden, gebouwd was. Dit laatftgemelde Aroër, aan de beeke Jabbok word waarfchynlyk bedoeld , Richt. 11. 33. in het verhaal van den oorlog, welken Jepbtab genootzaakt was te voeren , tegen de Ammoniten: en,met zodanig een gewenfcht gevolg, dat hy ze floeg, van Aroër , tot daar ge komt, te Mmnitb , twintig fteden (innemende) en , tot aan AbelKeramim , met eenen zeer grooten flag. Zo de eene als de andere ftad Aroër, moet onder- ] fcheiden worden , van Ar der Moabiten ; waarvan , Deut. II. 9. en elders word gewag gemaakt: en die -, daarna , met den naam van Areopolis , onder de i Biflcboplyke fteden van het Hl. Paleftina (Palestina j tertia) is bekend geworden. Ook zelfs , zyn die beide fteden te onderfcheiden, van eene andere ftad, die mede ARoè'r genoemt was, maar , in den ftamme Juda lag : aan welker inwooneren , David iets mededeelde, van den buit, op de Jsmaëliten behaald, naar 1 Sam. XXX. 28. J A H Z A. Jahza, by de Hebreen, n>*?:: (Jahtzab) en word in de Overzettinge der LXX 'lacvx: (Jaffa:) en in de Latynfcbe, ]Asa, gefchreven. Zy lag op de Zuidelyke grenzen van het oude Gilead , niet verre van de beeke Arnon : en is zeer F fff 4 merk- Welke leiden, 'an Aren 'an Aroër a JutU, e ondercheidenLyn. Jaht». door eenen vtli-  flag ver maar i: Wierd daarna , eene Levitifche ftad, in het erfdeel van Ruien. Hesbon. : II80 Jabza, Hesbon. merkwaerdig , door het eerfte boofdtrefen, tuffchen de Tfraëliten en Amoriten ; in welk het aan Mofes gelukte , de vyanden dus geheel te verflaan , dat zy, nergens meer tegenftand konnende bieden , het geheele land , van de beeke Arnon tot aan de Jabbok, moeften inruimen. Zie Num. XXL 23, 24. Deut. II. 32 36. (Alwaar ze Jahaz genoemt word,) vergeleken , met Richt. XI. 20 -22. Daarna , wierd die zelve flad , door Mofes, aan den ftam Ruben , ten eigendom gegeven , zie Jof. XIIL 18. Maar, deze moeft dezelve weder afftaan, aan de Leviten , van Meraris geflachte. Zie Jof. XXL 35. en 1 Cbron. VI. 78. Dus zien we, dat Wolfg. WeiJJenburg zich zeer vergift hebbe , als hy aanmerkt , (Defcr. Terr.'SancJ. ad vee. Jaiiatz.) dat deze ftad nimmer door Ifraël zou bezeten zyn. Zy was mede, onder de fteden, welke de Moabiten, na Ifraëls gevanglyke wegvoering , ingenomen hadden: naar Jer. XLVIII. 21. HESBON. Eene zeer vermaarde Jlad, in die zelve Landftreek; die by de Hebreën, \™W, (Cbefcbbon,) doch, in de Alexandrinifcbe Overzettinge, 'Eo-ejSav, (Efebon) en , in de gemeene Latynfcbe Overzettinge, Hesebon, genoemt word: welke lag, XX Roomfcbe Mylen, van den Jordaan, gerekend, van tegen over Jericbo, laar het getuigeniffc van Eufebius en Hieronymus. (ad voc. tïc-o-ifiwv ) '„ In dien tyd, wierd ze Esbus ge„ noemt : en was nog eene voortreflyke flad van A„ rabie , gelegen op eene der bergen , tegen over „ Jericbo." la het verby gaan , kan de lezer hierritopmaaken, dat deze landftreek, in dien tyd, tot Arabie , gerekend wierd : gelyk hiervoor is aangenerkt. : Zy  Hesbon. 11S1 Zy was de Hoofdftad van Sibon of Sicbon den Koning der Amoriten ; die daarom den titel voerd, als ; Koning van Hesbon : gelyk , om die zelve reden, ; Hesbon, menigmaal, Sichons stad , genoemt word. I Hy zelve, had deze ftad, den laatft voorigen Koning der Moabiten , (die desgelyks , aldaar , zynen zetel had) door geweld afhandig gemaakt : benevens dit geheele land, en alle de daarin liggende fteden; voor zo verre, het gehied der Moabiten reikte, tot aan de beeke Arnon. Zie Num. XXI. 26. En , zyne heerfchappy , dus , binnen deze ftad Hesbon , geveftigt ziende, had Hy zelfs éénmaal, in het land , dat den Moabiten , aan de Ooftzyde der beeke Arnon , verbleven was , eenen inval gedaan : ook de toenmaalige Hoofdftad der Moabiten , Ar genaamt, vermeefterd en verdelgt: en eene menigte volks van daar: en daarom heen , gevanglyk weggevoerd. In de geweide Gefchiedeniffe , vinden we , var deze laatfte Krygstogt der Ammoriten wel geen ge. wag gemaakt: maar duidelyk word daarop gedoelc in dat Gedicht , het welk één der oudfte is , dal ooit voorkomt, in de Godgeweide Bladeren, naamlyk Num. XXL 27-31. alwaar vers 27, 28. gefprooken word, niet van de verovering der ftad Hesbon , door Sicbon : (Deze word hier veronderfteld.^ maar, van eenen vyandelyken inval des Konings Si bon , die, uit Hesbon ,■ Sibons Zetelftand begonnen, overal het overige land der Moabiten, zich uitgebreic had: want, een vuur (des oorlogs) was uitgegaan. uit Hesbon, en dïevlamme, uit de stad Sihons ; en had verteerd Ar der Moabiten. De Geleerde Hee: R. Schutte begrypt (in de Foorreden , tot zyn Eer waerdens onlangs uitgegeven Stichtelyke gezangen naar de Italiaanfche Zangwyze, bladz. 9, 10.) dat de ze ganfche Zegezang, in drie deelen, te onderfchel den zy: naamlyk, een voorzang , tegenzang e: Ff ff 5 sloi was eertyds geweeft , de Hoofdftad Sibons des Konings der Amori. ten. Num. XXI. 27-31; opgehelderd. [ » 1  ix 82 Hesbon. slotzang ; die de zingende Reijen over en weêr tegen elkander verwiflelen. Na de voorreden , welke luid : Daarom zeggen zy , die fpreekvooorden gebruiken: of liever : Daarom, zingen zy , die verbloemde taal gebruiken : dat is , de Dicbteren ; zo volgt het gezang zelve: waarvan de Voorzang luid: (vers 27, 28 ) Komt te Hesbon : men bouvoe en beveftige , de ftad Sibons. Want , 'er is een vuur uitgegaan , uit Hesbon , eene vlamme, uit de ftad Sibons : zy beeft verteerd, Ar der Moabiten, de Heeren der hoogten. Arnons. Hierna , volgt de Tegenzang ; (vers 29.) in welke, het voorgemelde nader opgehelderd en uitgebreid word : Wee U, ó Moab ! gy volk Cbamos (den afgod der Moabiten) zyt verkoren. Hy (naamlyk , die zelve Cbamos) heeft , (ten bewys, hoe weinig men op zyne befcherminge vertrouwen mo< ge) zyne zoonen , die ontliepen en zyne docbteren , in de gevangeniffe geleverd , aan Sihon , den Koning der Amoriten. Dat is , hy heeft gedoogt, vermits hy dit niet heeft konnen tegenftaan , dat de zoonen en docbteren dezer landftreek , door Sihon , gevanglyk wierden weggeroofd. Deze beide Zangftukken vertoonen dan de Krygstogt, door Sibon , den Koning der Amoriten , na alvoorens de ftad Hesbon bemagtigt te hebben , in het overige land der Moabiten, aangericht ; die de vernielinge van derzelver Hoofdftad , Ar , en der Heeren der hoogten Arnons , benevens de gevanglyke wegvoeringe van veele zoonen en docbteren der Moabiten , (welke hunnen afgod Cbamos niet had konnen befchermen.) ten gevolge had. Doch, in de Slotzang (vers 30.) word te verftaan gegeven : dat die zelve Hoofdftad, Hesbon , als ten ftraffe , voor haare gepleegde vyandelykhcden , tegen de Moabiten, op haar beurt, door die van Ifraël, onder het beleid van Mofes , naderhand zou vermeefterd worden : of toen reeds vermeefterd was. Want dus  Hesbon. 1183 dus zingt een andere reije , die het gezang befluit ; Nochtans , (dus wil de Heer Schutte dit 30. vers vertaald hebben) velden voy ze ter neder. Hesbon is verkoren , tot Dibon toe : ja , voy deeben ze zuchten tot Nophab toe ; bet voelk tot Medeba toe [duur» de]. Alzo woonde Israël in bet land des Amoriters *. Hieruit , vernemen we , wat de ophef van dit lied , in den Voorzang : naamlyk : Komt te Hesbon : men bouwe en bevefiige de ftad Sibons, aanduide: naamlyk , ( gelyk het my toefchynt) eene aanmaaninge , befchimpswyze , tot de Amoriten ingericht , (die , paar den dichtkmdigen fpreektrant, verbeeld worden, de ftad, Hesbon als ware, noch in bezit te hebben,) om toch van rondom toe te koomen, en met alle man , die zelve ftad te verfterken: dewyl zy, naamlyk , door haare begaane feitelykbeden tegen de Moabiten , de afgunft der nabuurige volken, tegen zich verwekt had ; die , byaldien de gelegenheid zich daartoe opdeed, haar zouden trachten te vermeefteren. Immers , word deze beweegreden , waarom men verplicht was , die ftad Sibons te bouwen en te beveiligen , (vers 28.) daar by gedaan : Want, 'er is een vuur uitgegaan uit Hesbon , en eene vlamme uit de ftad Sibons enz. Doch, dat alle die middelen van tegenweêr van geen de minfte vrucht zouden zyn, noch geweeft waren , word in de flotzang aangewezen : Nochtans, (dat is, hoe veel vlyt men aangewend hebbe , om Hesbon , die ftad Sibons , te I houwen en te beveftigen) nochtans , velden wy (Ifraeliten) * Gemelde Heer Schutte heeft, in die zelve voorreden, ook 1 eenige verandering gemaakt, in de vertaalinge van't Gedicht , 1 dit eeven te voorenN»»». XXI. 14—10. voorkomt, en uit het \Boek der oorlogen des Heere, ontleer.d is : en , Zyn Rerv/atrde i field ons niet buiten hope, van ors eerlang eene verklwirge\ (over dez - proef/lukken der oude D'uhtkunde , te zullen üotn in Ihec licht zien.  De ftad Hesbon , door Mofts verroverd zynde; wierd dei Leviten ingeruimd. Daarna i die ftad weder door de Moabiten ingenomen. Die echte ingevolge verfchei- Ii 84 Hesbon. ten) dezelve ter neder. Hesbon is verloren tot Dibon toe, enz. Deze verrovering der ftad Hesbon , door die van Ifraël, is geweeft de vrucht van den gemelden zege, door Mofes , by de ftad Jabza , over de Amoriten, behaald : want die veldflag zo zeer bedillende geweeft was, dat niet alleen Hesbon, maar ook alle de overige fteden der Amoriten , in dit zelve land , de eene na de andere , in der Ifraëliten handen vielen. Zie Num. XXI. 24-26. Deut. II. 26—30". Jof. XIII. 10. Waar na , die zelve ftad, door Mofes , eerft wel den Rubeniten , gegeven wierd. Zie Jof. XIII. 17. vergeleken mee Num. XXXII. 37. doch , in vervolg van tyd , moet, in die verdeelinge, veranderinge voorgevallen, en Hesbon, den ftamme Gad, gegeven zyn : dewyl, onder de fteden , welke de ftam Gad, den Leviten ingeruime heeft, ook Hesbon voorkomt , Jof. XXI. 39. en 1 Cbron. VI. 81. Zodanige verwiffeling ontmoet men meermaalen , ten aanzien van fteden, die op de grensfcbeidinge van twee nabuurige ftammen lagen : gelyk men met reden, van Hesbon mag befluiten , uit Jof. XIII. 26". ; Nadat de ftammen Ruben en Gad, (nevens de overigen van het Ryk der Xftammen,) door de AJyn'ery,gevanglyk weggefleept waren, hadden de Moabiten , onder meer andere fteden, ook Heskon , weder ingenomen en bewoond. Dan,dewyl zy in het onheil , dat aan Gods volk wedervaaren was, trotzelyk zich verheugt en daar mede gefpot hadden; zo zouden zy , door Gods rechtvaerdige bezoekinge , mede niet bevryd blyven , van vyandelyke verdrukkingen. Dit word hun , door den Profeet Jefaia bedrygt, Hoofdft. XV. 4. zeggende : Zo Hesbon , als E. leale, fcbreeuwd: haare ftemme word geboord, tot aan >  Hesbon. 1185 Jabaz. Ziende, op het gekerm der ingezetenen dier beiden fteden , door den angft; als ze van hun aanj ftaande onheil verwittigt wierden. Dit is dat Hes! bons gekryt, het welk zou gehoord worden , tot aan i Ekale : ja tot aan Jabaz : naar Jer. XLVIII. 34. : En Hoofdft. XVI. 8. zegt de Profeet Jezaia i dat ook de velden van Hesbon zouden verflaauwd zyn : dat is, in eenen onbruikbaaren en reddelozen ftaat gebracht, door de verwoeftingen der vyanden. Dus, word het nader verklaard, vers 9. ó Hesbon en Eleale ! Ik make U doornat, met myne traanen: want, bet vreugdegefcbry, over uwe Zomervruchten en over uwen Oog ft , is gevallen. Desgelyks, word Jer. XLVIII. 1. aan Hesbon, die, een tydlang, Moabs roem geweeft was, eene ganfchlyke verdelginge voorfpeld : Moabs roem van Hesbon is 'er niet meer: Zy (haare vyanden,) hebben kwaad tegen baar gedacht : [zeggende'] kornet: laat ons haar (dat is haare inwooneren) uitrooien , dat ze ; geen volk meer zy. In die uitdrukkingen : Zy hebben kwaad tegen haar gedacht , befpeurd men , eene wyze van fpreeken , die paronomafia word genoemt: zynde eene fpeelinge , op de betekeniffe des naams fdm (Chefchbon.) afgeleid, van Jt?ü, het welk betekend , iets kwaads tegen iemand denken. Het is het zelve woord dat Jofepb gebruikt, zynen broederen verwy tende, dat zy kwaad tegen hem gedacht hadden , Gen. L. 20. Dus, hadden haare vyanden kwaad tegen haar gedacht: dat is , by zich zelve voorgenomen , het welk zy ook dadelyk zouden volvoeren, by de verdelginge der ftad, met haare inwooneren. Wanneer, en door wien, dit oordeel over deze ftad] zou worden in het werk gefteld, het zy door de Asfyriers, of door de Babyloniers, zien we nergens vermeld : doch aanmerkelyk is , dat de Profeet , vers 45, 46. die verdelging van Moabs volk afmaald,mel genoegzaam dezelve bewoordingen , die in dat oudi DichP ieae voor- der Vrofttten, weder rafch, vaa daar verdrevenzouden worden.  ïi86 Hesbon. Wat 'er zy van de Vy. vers van Hesbon. Dicbtftuk voorkomen, Num. XXI. ij, zg. Die voor 's vyands macht vluchteden, (zegt de Profeet,) bleven ftaan, in defcbaduvoe van Hesbon, (binnen die zeive ftad, als zeer wel verfterkt zynde, hunne fcbadu, (Nabo) fchryven : en desgelyks de Latynfche Overzetteren, Nabo. Zyword, door Eufebius en Hieronymus (ad voc. N«j3«v) geplaatft VHl Roomfcbe Mylen, van Hesbon , zuidwaard. Zy behoorde , den ftamme Ruben. Zie Numer. XXXII. 38. En , word ook vermeld , fjfcf. XV. 2. Jer. XLVIII. 1, 22: en wel, in het zelve geval, als Hesbon , Eleale en Medeba , benepens meer andere fteden dier zeiver Landftreek. Ook fpreekt de Profeet Jefaia, van Nebo, Hoofdfl. £LVI. 1. Doch, aldaar, moet niet gedacht worlen, aan de ftad , Nebo, maar aan een Afgodsbeeld, lat dus genoemt was : want Bel en Nebo aldaar aamgevoegt worden : Bel is gekromt , Nebo voord leêrgebogen : waarna, onmiddelyk volgt : haare Af;oden zyn geworden , voor de dieren en voor de heeften. 3e geleerde Heer Harenberg meend, dat, door Né'o , Merkurius , de God der welfprekenheid , verftaan verde , die by de Oofterlingen in groote waerde ehouden wierd : en naar wien verfcheide Koningen ■an Babel, als Nebukadnezar , Ndbonadinus , Nabo. affar , gelyk ook de Krygsoverfte , Nabufaradan, ouden genoemt zyn. (Vid. Bibl. Brem. T. VIII. . 858.) Voor dit beeld , zal , binnen deze ftad, ertyds , toen dit land onder de heerfchappy der loabiten ftond , een Tempel opgericht geweeft zyn: n, 't is waarfchynlyk, dat, van dit afgodsbeeld, de ad zelve haaren naam bekomen hebbe. Immers, bevonden zich, in dien zei ven omtrek t teer fteden : als BETH- BAAL - MEON, BAMOTH-BAAL en BETH-PEOR.  Beth-Raai-Meon enz. iipt Xlll. 17, 20; die alle dus genoemt waren, naar eene anderen afgod der Moabiten, Baal-peor, in het Hebreeuwfch (Num. XXV. 3) die, in Vroegere tyden , toen deze geheele landftreek, door, dit volk noch bewoond was , in die zelve fteden,; mede vereerd wierd. De eerftgemelde ftad word , Num. XXXII. 38, alleenlyk, Baal-Meon, geheeten: en van dezelve gezegt; dat zy veranderd was , van naam : gelyk ook, terftond daarna, die zelve aanmerking herhaald word , ten aanzien van meer andere fteden dezes ftams: naamlyk , dat de kinderen Rubens , de naamen der fteden, die ze bouwden, (dat is , herftelden , en verfterkten) met andere naamen noemden. De reden daarvan zal, zonder twyffel, geweeft zyn: dewyl fommigen dier fteden, en in het byzonder BaalMeon, Bamoth-Baal enz. (gelyk we gezegt hebben,) haare naamen , van de Heidenfche Godheden , hadden ontleend ; die by de Ifraeliten niet gedacht noch genoemt mogten worden , naar het Godlyk verbod , Exod. XXIII. 13. hoewel men, de nieuwe naamen, door Ifraël , die zelve fteden toegelegt, niet vind aangetekend. Het fchynt ook, in der daad, dat zodanige naamen, die men weet, van den afgod Baalpeor , haaren oorfprong te hebben, daarna zyn verlooren geraakt: Doch die naamveranderinge , heeft ten aanzien der andere fteden, niet lang ftand gehouden : want, zy worden , daarna , Jef. XV. to". Jer. XLVIII. Ezech. XXV. weder met haare voó. fige naamen aangetroffen. Zelfs, (en dit is aanmerkenswaerdig) word, Beth - Baal ■ Meon, Jer. XLVIII. 43, met afktinge des woords Baal , (het welk dé naam was , van den gemelden afgod,) blootelyk Beth-Meon, geheeten: doch Ezech. XXV. 9, weder Baal • Meon : gelyk ook 1 Cbron. V. 8. verGggg 2 moe« xent, waen meer leden, iie, naar Afgoden, ;enoemt wierden: Doch welker naamen , een* ydlang, veranderd geweeft iyn.  Als, Beti haal Met BamothBaal, en Betb- A Sr li92 Betb • Baal - Meon enz. moedelyk , dewyl de Moabiten , die toen deze landftreek weder inhielden, dien ouden naam, weder opgehaald hadden. 6 Eufebius en Hieronymus zeggen : (ad voc. ska/a^'v) dat Baal-Meon, in hunnen tyd , een groot vlek ,, was , by Baaru , in Arabie , en Beelmaus (BteA,, jwa»f) toegenaamt wierd: alwaar, het warm wa,, ter van zelfs uit den grond opwelde: liggende IX ,, Roomfcbe Mylen, van Hesbon." Baaru fchynt de naam te zyn, van den berg, aan welks voet, het water uit den grond voortkwam. Bamoth-Baal word blotelyk Bamoth genoemt, Num. XXI. 19. en was de plaats, van waar Bileam, het leger Ifraëls van verre befchouwde, toen het zich neêrgeilagen had , in de vlakke velden der Moabiten, zie Num. XXII. 41. Uit welke omftandigheid eenige welgegronde giffinge, aangaande de gelegenheid dezer ftad kan worden opgemaakt. Aldaar, hebben onze overzetteren Bamotb - Baal vertaald , door de Hoogten - Baals: (ziende op de beteekeniffe van het woord nia?) ter oorzake, dewyl deze ftad, op eene of meer hoogten gebouwd was. Aangaande de gelegenheid van Beth peor , kan men , met geene mindere waarfchynlykheid, oordeelen : als men let, dat de zogenoemde vlakte der Moabiten, in welke Ifraëls volk, voor hunne inkomft in het land Kanaan, eene langwylige Legerplaats gehouden heeft , befchreven word, als een dal, tegen over Beth-Peor, Deut. III. 29. IV. 46. en XXXIV. 6. Ook lag, by deze ftad, een berg, die de Hoogte Peor word genoemt, Num. XXIII. 28. Waarfchynlyk is het , dat, op dezen berg, de Tempel des af gods Peor gefticht geweeft zy.  Asdotb-Pisga, Kiriatbajim. H93 ASDOTH-PISGA. Eigenlyk , zou de naam dezer ftad blotelyk lui den, Asdoth, in het Hebreeuw/eb (Afchdotb)* dan , om ze te onderfcheiden , van die vermaarde y ftad der Pbiliftynen, wier Daam , met verandering, dl van ééne letter, Asdod, gefchreven word; ft zo is 'er bygedaan Pisga : des, Asdoth-Pisga zo * veel zegt, als Asdoth, by Pisga ; welke was , één g der' bergen Abarim j of wel, een der toppen des bergs Nebo, die mede tot het gebergte Abarim behoorde : gelyk te befluiten is , uit Deut. XXXIV. i. Deze omfchryvinge kan derhalven genoeg volftaan , om de ligplaats dezer ftad te ontdekken: by-r aldien men de gelegenheid des berg Nebo kend. Van Asdoth-Pisga, word, als eene ftad, mel-jj dinge gedaan, Deut. III. 17. IV. 40. Jof. XII. r 3. En zy word onder de fteden , die Mofes den ftamme Ruben gegeven heeft, mede geteld, Jof. XIII. 20: en aldaar, tuffchen Betb-Peor en Betbjefimotb , geplaatft. K I R I AT H AJ I M. Deze was eene der oudfte fteden , in de Qver ■ Jor- ^ daanfebe landftreek ; die reeds genoemt was , in de' gefchiedeniffe der vroegfte tyden ; toen de Emim (de Emiërs,) die zelve landftreek in bezit hadden ; die , daarna, door de Moabiten , van daar verdreven waren , (Deut. II. 9» 10.) Immers word , Cen. XIV. 5 , van de Emim gezegt: dat ze woon* den, in Schave - Knuathajim. Zy fchynt , eertyds blotelyk , Schave ge- < noemt geweeft : en Kiriatbajim „ als een bynaam , J daar"toegevoegt , om deze ftad te ondirfcheid-n,, Gggg 3 van Asdotb, r onderheidingein Asdod •x Vbilimen, As>th Pisa, toe:noemt, ïhoordc en ftamie Ruben. Eene zeer lude ftad iit twee 'eden, aamge* teÜ,  Kiriatbajim. . van het Dal Scbave , het welk daarna genoemt is, het Konings dal. Zie Gen. XIV. 17. Deze gedachte zal des te aannemelyker zyn , als men let, dat het woord n;ip (Kirjatb) by de Hebreen , eene stad , beteekend : en dus te recht, by den naam Schave , gevoegt mogt worden , om ze , met het dal, dat eeven den zei ven naam droeg, niet te doen vermengt worden. Alleenlyk , verdiend zyn aanmerkinge , dat (Kirjathajim) de tweevoudige uitfprake (pronuntiatio dualis.) zy , van het woord n:?p.: (Kirjatb) weshalven, die naam, in onze taaie, eigenlyk luiden zou, de twee fteden , of liever, de tweevoudige ftad. En, daarover, moet niemand zich verwonderen: dewyl, zodanige gevallen meermaalen worden aangetroffen: dat, naamlyk,de ééne of andere ftad eene naam draagt, van eene tweevoudige uitfprake : als Jerufchalajim , Ramatbajim, Tzemarajim , Adorajim , enz. Men mag denken , dat dit eene dobbele ftad geweeft zy : dat is , uit twee deelen faamgefteld , die elk , met eene onderfcheiden muur omgeven , door ééne of meer poorten , gemeenfchap met elkander hadden. Men kend meer dergelyke fteden ; wier deelen dan ook , met onderfcbeiden naamen, worden uitgedrukt: by voorbeeld, het een de Oude en het ander de Nieuwe ftad : of de Groote- en de Kleine ftad : de Boven- en Beneden ftad: gelyk Jerufalem dus is verdeeld geweeft enz. *. Dit laatfte geval , zou men hier konnen verkiezen: en denken , dat , ter dezer oorzake, de naam Kirjathajim deze ftad opgelegt zy ; die by de LXX, £«P<«&«(/* , (Kariatbaïm) en in de Latynfcbe Over- * Dus word , by voorbeeld , noch in onzen tyd , Hanau , in de Oude- en Nieuve Jlad verdeeld : Praag , in de Groote- en kleine Zyde : Atkecht , in de Bezen- en Beneden ftad: en meer andere.  Kiriatbajim, Kedemotb. H95r Overzettinge, Kariathaïm, ftaat uitgedrukt. Toen Mofes deze ftad , als een gevolg van dend veldflag , by jahats , veroverd had , gaf hy dezel f ve, aan den ftamme Ruben; die dezelve terftond* herbouwde en verbeterde. Zie Num. XXXII. 37. vergeleken , met Jof. XIII. 19. Die ook dezelve bezeten heeft, tot aan de gevanglyke" wegvoeringe. der ftammen Ifraëls , naar Affyrie; wanneer ze een' tyd lang weder , door haare oude bezitteren , de Moabiten, ingenomen is : zo als men befluiten kan , uit jer. XLVIII. 23. en Ezecb. XXV. 9 Óp de aanwyzinge van Eufebius en Hieronymus, (onom. ad voc. K«pi«9-iïljw) hebben we die ftad ge-1 plaatft, X Roomfcbe Mylen, ten weften van Medeba: en dus nader by den Jordaan. Die zelve Schryveren zeggen , „dat die ftad , in hunnen tyd , een „ vlek , Kaep»«j (Karias) geheeten , door veele „ Cbriftenen bewoond was." Dit Kiriathaj'M moet onderfcheiden worden , van die priefterlyke ftad , in den ftamme Nephtali, die dien zeiven naam droeg: waarvan zie 1 Cbron. VI. 76. KEDEMOTH. Deze was ook , ééne der fteden , die in den aanvang aan Ruben gegeven wierden. Zie Jof. XIII. 18. Doch, moeft daarna, aan de Leviten , van het geflachte Merari, worden ingeruimd. Zie Jof. XXI. 37. 1 Chron. VI. 79. Uil te Woeftyne, naby deze ftad gelegen , en die , van dezelve haaren naam óntfangen had , zond Mozes gezanten , naar Hesbon , tot Sihon den Koning der Amoriten , met verzoek van eenen vryen doortogt, door deszelfs land naar Kanaan. Zie Deut. II. 0.6. Waaruit , men befluiten mag,dat die ftad op de ooftelyke grenzen var Gggg 4 Gt :n ftamie Ruien, >egeèiend, vaar geegcn, van eene andere ftad dezes naams te onderfcheiden. Wat men , van Kedematb, hebbe aan te merken.  Mephaath er.xieLezii tifche ljad, in den ftamme "Ruben. Jaeger was mede eeneieri- ] tifche ftad, j doch in Gad gele- ' gea. ' 1 5106 Kedemotb, Mepbaat, Jaëzer. • Gilead gelegen hebbe, Behalven , dat dit ook eenigermate , uit derzelver naam , kan worden opgemaakt: want ni^j? komt van D3pv: hoedanig, by de Hebreen , de Ooftelyke bemelflreek , genoemt word. In de Griekfcbe Overzettinge 'leeft men Ks^pJS ook Jof. XXI. 37. Tiêóuv 1 en in de Latynfcbe Jeth- son. M E P H A A T H. t Mephaath (n?£>9) en Kedemoth, worden t'elkens, Jof. XIII. 18. XXI. 37. en 1 Cbron. VI. 79, by elkander geplaatft. En uit vergelykinge van alle deze plaatzen, zien we, dat zy beiden Levitische steden , in den ftamme Ruben, geweeft zyn. Hieruit , is mede af te nemen , dat die beiden fteden , naaft by elkander , gelegen hebben. Zy is. daarna , door de Moabiten , ingenomen , zie Jer. XLVIII. 21. In den tyd, toen Eufebius en Hieronymus in dat land verkeerd hebben, was aldaar eene bezettinge van Roomfcb Krygsvolk , wegens de nabygelegen Woeftyn van Arabie : ten einde de grenzen tegen alle vyandelyken overlaft te befchermen. (Vid. Onom. ad voc. m>?£p#2). J A E Z Ë R. De naam word , in de Heilige Scbrift , altyd "UR uitgedrukt. In de Griekfche Overzettinge leeft men , l«$p: en in de Latynfcbe , verfchillende : dan Jazer, dan Jezer , dan Joser. Dat deze ftad , tot het eigenlyk Gilead behoord lebbe, zien we 1 Coron. XXVI. 31, alwaar ze bechrevenword, als Jaëzer, in Gilead. By de verleelinge dezer landftreek , door Mozes , viel ze ia iet Erfdeel van dep. ftamme Gad. Zie i\^7».XXXIL 35.  Jaëzer. U97 35- Jof. XIII. 25: maar moeft daarvan weder overgegeven worden , aan de Leviten. Zie Jof. XXI. 39- In het verhaal der togt, welke gedaan is , door! de mannen , die David uitzond , om alomme eenej opfcbryvinge te doen, van de ftrydbaare manfchappen, zyns Koningryks, word die ftad mede vermeld, 2 Sam.-. XXIV. 5. Want, deze gingen , over den Jordaan , en legerden zicb by Aroër en aan jaëzer. Al dit voorgemelde laat zich zeer wel overéénbrengen , met de afftands bepaalinge , welke Eufebius en< Hieronymus , ( ad voc. 'Utf?) aan Jaëzer , gegeven hebben : naamlyk X Mylen , van Pbiladelpbia , ten Weften : (verfta ten Zuidvoeften) en' XV, van Hesbon. Doch , wat die beide Schryveren onmiddelyk daarna , van Jaëzer , berichten , is niet zo klaar te bevatten : als zy zeggen , „ dat uit deze ftad eene ,, groote Rivier (ffoTssjWoj jwêj/efoj, dat is , eene zeer „ groote Rivier,) ontfpringt; die in den Jordaan vloeid." Want , men kend geene vlietende wateren, die door Peree, in den Jordaan, vloeien; dan de Jabbok: en deze is eene beek, en geene rivier; veel min , eene zeer groote rivier. De beeke Jabbok was ook , aan Eufebius en Hieronymus wel bekend : en , by aldien zy dezelve gemeend hadden; zo zouden ze haar,met haaren eigen naam,hebben uitgedrukt. Behalven , dat ook de beeke Jabbok, nietby of uit de ftad Jaëzer, kan ontfpringen: maar, eenige mylen noordwaard , van deze ftad : of zy moeft meer dan XV Roomfcbe Mylen, van Hesbon, gelegen hebben. De Geleerde Vitringa houd, daarom, deze opgave, met rede verdacht: (in Comm. in Jes. Tom. I. fol. 489-) of meend, dat, voor, in den Jordaan, moet gelezen worden , in de Arnon : en dat eene rivier, of : liever eene beek , uit het Meir of de Zee van Jaëzer, Gggg s ™ ia in Dj;.' 'v.) die , twee onderfcheiden fteden , daarvan ge> maakt willen hebben. Het eenige , dat daar tegen een bedenking geeft, is, dat ingevalle Dibon , by de landfcheidinge , tuflehen de ftammen Ruben en Gad, gelegen hadde, men niet wel kan verftaan , hoe de logt van Ifraëls heir , als zy uit de Woeftyne , naar de vlakke velden der Moabiten , trokken, ioor die zelve ftad , heeft konnen gefchieden : dewyl ze dan wat verre buiten den weg lag : of zy. noeften eenen zeer verren omweg genomen hebben; waarvan men de reden niet zou konnen nagaan. Ook sou deze naam , daar ze Num. XXXIII. 45. voorkomt , by wege van een voorverbaal , aan die ftad , gegeven zyn : want zy kon noch geen Dibon-Gad, oegenaamt zyn , naar den ftam Gad , in den tyd, oen Ijraëls heir , daar door, heen trok , uit de. Voeftyne, naar de vlakke velden der. Moabiten, Wy la-  Dibon, Debiri 1201 laten, derhalven, de zaak, in die onzekerheid,waarmede ze zich voordoed. Voorts word deze ftad , Jef. XV. ö. en Jer. 1 XLVIII. 22. aangehaald, in het zelve geval, als de ° meefte andere fteden dezer landftreeke: naamlyk,ir als ingenomen, door de Moabiten , na het vertrek n der X ftammen, naar Affyrie. Uit Neb. XI. 25. blykt, dat ook eene ftad, Di-I bon, in den ftamme Juda , gelegen hebbe: die men* derhalven, van Dibon, in den ftamme Gad, teon-^ derfcheiden heeft. Daar uit, zouden we begrypen o konnen, waarom, dit Dibon toegenaamt wierd, Di-G bon-Gad (zo men veronderftellen moge , dit, dezelve ftad , geweeft te zyn.) ten einde men dezelve met Dibon, in Juda, niet vermengen mogte. DEBIR, Aangaande Debir , in het Hebreeuwfch geld£ dezelve aanmerkinge , die , ten aanzien van Dibon,r zo eeven gemaakt is: dat, naamlyk, behalven deze: ftad. die, Jof. XIII. 26, op de zuidlyke grenzen'. van den ftamme Gad , geplaatft word , een andere dies zei ven naams, in Juda, wierd aangetroffen. Zie Jof. XV. 15. De Heer Reland geeft in bedenkinge, (Paleft. pag 578.) of men dit Debir , niet zoude konnen houden , voor die ftad Lodebar , welke 2 Sam. IX. 4, 5. voorkomt. . Ook zou het niet vreemd zyn , dat Debir en Dibon , twee , weinig van elkander verfchillende naamen, van eene en dezelve ftad, geweeft waren: dewyl Debir, Jof. XIII. 26, eeven dus , op de zuider grenzen des ftams Gad , word aangewezen , als Dibon, vers 9, op de noorder grenzen , van Ruben: en men weet, dat de zinder grenzen van Gad, met de y is daaf i door de 'oabitett genoen. n is, van :ne ande: ftad, in ttd» te uder:heiden» 'Er lag ene ande» : ftad, *>ebir, ia fuda. Mogelyk ," ivorddoot Debir , de tad Ltdo-, 'nr, be-. doeld. . Ook zouden Debir enDibcn. niet dan in naam, van elkander „ konnen ondert  fchcjden zyn. Vetb-Harum. Daarna, Sttbtramth»,meidin lateren tyd, Jw lias , genoemt. -oWt Ml iao* Debir, Betb - Har ant. de noorder grenzen van Ruben, dezelve waren; door welk , die beide ftammen , van elkander, wierden afgezonderd. BETH-HARAM. De naam dezer ftad word tweeflns gefchreven: Jof XIII. 27. (Betb-baram) en Num. XXXII. 36. m ^ (Betb-Haran) De LXX hebben , in de uitdrukkinge van dien naam, een veel grooter onderfcheid gemaakt: en den zeiven , in de eerftgemelde plaats Bu&ocpa'ii* (Betbaram) en in de laatfte, B*iS«p'f* , (Baitbarrha) gefteld. Doch , de Latynfcbe vertaaling heeft dit onderfcheid niet gevolgt: en overal Betharan. In beiden gemelde plaatzen , word , die ftad, den ftamme Gad aangefchreven. Naar het berigt van Eufebius en Hieronymus , (ad voc. BijS-pa^S-»') ,, lag die ftad , mede , in den „ ftamme Gad , en omtrent by den Jordaan : en „ wierd, by de Syriers, eertyds Betharamtha ge,, heeten : maar zou, door Herodes , ter eere van „ Auguftus, (verfta , de gemalinne van Auguftus) „ Livias , vernoemt zyn." Wy hebben hiervoor, in de befchryvinge der ftad Livias , gezien, dat Veelen , in de naamen Livias en Julias , zich fomwylen vergift hebben: zelfs, ook de Joodfche gefchiedfchryver, Jofepbus. Het welk de oorzaak is, waarom Eufebius en zyn vertaaler Hieronymus, Betbbaram, by de Syriers, Bethharamptha, voor Livias, hebben aangezien : hoewel , de ftad Livias niet in dert ftamme Gad, noch aan den Jordaan, maar veel meer ten zuiden , en naby Herodium en Macbarus , moet gelegen hebben. Wy willen, derhalven , wel toeftemmen; dat Betb - Haram , dezelve ftad zy , die , by de Syriers,Betbaramptba genoemt wierd: en, dat deze, door Herodes, (naamlyk Antipas} van naam ver*  Beth-Har am. 1203 veranderd zy: doch, met Livias, maar Julias, genoemt , ter eere van Julia, de dochter des Keifers Auguftus ; die de gemalinne des Keifers Tiberius geworden is. Dit komt veel welvoegzamer overeen , met het geen Jofepbus verhaald (Ant. L. XVIII. c. 3. fol. 618.) „dat, naamlyk, Herodes, (Antipas} „ de ftad, Betharamptha , gefterkt, en met een' „ anderen naam, naar de gemalinne des Keifers (ver„ fta Tiberius) Julias , genoemt hebbe." Derhalven , niet Livias. Dit Julias , word , door dien zeiven Schryver , elders, (de Bell. L. II. c. 8. fol. 789.) in Per Eë geplaatft: want, hyzegt, „ dat die „ zelve Herodes, in Galileë, Tiberias en in Pereë, „ Julias gefticht of gefterkt hebbe." Ter dezer oorzake , moet men zich verwonderen , dat de geleerde Cellarius (Geogr. Ant. Tom. II. pag. 414.) dit Julias, in Galileë , heeft konnen plaatzen, aaa den rechter oever des Jordaans , alwaar dezelve zich met de Galileëfcbe Zee vereenigt * : en wel, om geene andere reden , dan dewyl Herodes Antipas , viervorfl van Galileë, was : daar , echter , bekend is , dat Herodes , als Viervorfl , beiden over Galileë en Perec, het gebied gevoerd hebbe. (Confer. Relandi Paleftin. pag. 869, 870.) Daaruit blykt, derhalven , zeer klaar, dat dit Julias , dat eertyds Beth - Haram en Betharamptha genoemt was , t'eenemaal moet onderfcheiden wor-, den, van dat ander Julias , dat weleer, Betbfaida, f was geheeten : waarvan we , hier voor , in de 5efcbryvinge van Betbfaida in Galileë , gehandeld hebben. «yvrcib , bef) evlcxob : a&hobud tzh:d:i\ t -röob * Dus fchryft de geleerde Cellarius : (l. e.) doch , in zyne bygevoegde Kaart van Paleftina, word Julias, aan den ftin~ her oever des Jordaans , geplaatft , aan dien zeiyen oord , alWaar de andere ftad Julias , die eertyds Betbfaida was ge* «oemt, door den Viervorfl: mlipfm, gefticht is. ïn moet, 'an Julias nGanlani' is, onder• c heiden yorden,  De altaar tier Ruèenitenenz. Utth-Nimra was, naby Julias , gelegen. 1204 Betb-Harem, Betb - Nimra. ben. Het eerfte lag in Perec , digt by den grooten Jordaan: en het andere in Gaulanitis, ter plaatze, daar de kleine Jordaan , in de Galileëfcbe Zee vald. Het eerfte is door Herodes Antipas , viervorft van Galileë en Pereè': en het laatfte , door Filippus viervorft van Gaulonitis, gefticht. Hoewel die beiden, naar eene en dezelve perfoon , naamlyk Julia , de dochter des Keifers Auguftus , en gemalinne van Ttberius, dien naam Julias, bekomen hebben. Niet verre van deze ftad , moet, aan den oever desjordaans, geftaan hebben , die altaar , diende Rubeniten ,, Gaditen , en die des halven ftams Manajje , gebouwd hadden , naar het model des brandoffer-altaars , die te Silob was; die, in den aanvang, gelegenheid tot groote verwyderingen , tuflehen déze en de overige ftammen , fcheen te zullen geven: waarvan zie Jof XXI. 10-34. BETH-NIMRA. Betb-Nimra, (^^,) word tfum, XXXII. 36. en Jof XIII. 27, mede onder de fteden des ftams Gad , en naaft by Beth-Haram , geplaatft. Daaruit zou men reeds (zonder eenig ander bewys te hebben,) mogen oordeelen, dat die beide fteden, niet verre van elkander verwyderd , zyn geweeft. Doch, wy worden nader daarin beveftigt, door Eufebius en Hieronymus. (onom. ad voc. Btj©vatj3p«v._) Alleenlyk, moet men hierby zich herrinneren, dat die beide Schryveren, Libias, (Livias.) noemende, (ingevolge , het geen zo eeven aangemerkt is,) daardoor , Julias , bedoelen : dezelve ftad, die wy , onmiddelyk hiervoor, onder den ouden naam van Beth-Haram, befchreven hebben. Immers, zeggen ze, van Beth - Nimra , „dat dezelve, in hunit ne dagen, een vlek was , Bethnobris genoemt, .. eo  Betb-Nimra3 Sükkotb. I2Ö5 lij éri gelegen, over den Jordaan, byna V. Room- n fcbe Mylen van Libias ". S U K K 0 T H. Toen de Aartsvader Jakob , in zyn wedèfkeereri, uit Mefopotamie, naar 't Land Kanaan, tot aan den Jordaan, in 't gezicht deszelven Lands, genaderd was, bouwde hy aldaar, wel voor zich zelve, een buis; waarin hy, (zo 't fchynt,) een tyd lang, met zyne vrouwen en kinderen, zich onthouden heeft: maar begon ook Tenten opteflaan; waarin de herderen met het vee verblyven konden: en noemde daarom die zelve plaatze Sukkoth : in het Hebreeuwfch n<3P%. Zie Gen. XXXIII. 17. want ^èj betekent, in diè taal, eene Tente of hutté. Ter gedachteniffe van dit voorval, heeft men, aan die zelve plaatze j een Stad gebouwd, die dezen naamè Sukkotb altyd bewaard heeft *. De LXX. hebben de eigen naam, zo als dezelve in het Hebreeuwfch wierd uitgefproken , in de gemelde plaats, Geri. XXXIII. 17. niet behouden: maar den zeiven iri het Grieks vertaald; door 2icfjv«i'; (Skenai) dat is* Tenten: hoewel ze elders, dezen naam, ~Le»x^i ( Soocboth ) en Sok^m'ö ( Sokcbot) uitdrukken:' en dé Latynfcbe vertaalinge heeft, den eigen naam, met de betekeniffe daar by gevoegt: Appellavit (Jacob) nomen loei illius, SoeoTHj' id e/i, Taberna- cüla; Mo- * Hier mede mag men vergelyken , st geen men , EicoJ. XII. 37. en Num. XXX111. f. aangetekend vind , van dt sefle legerplaatze , welke ifraëls volk betrokken heeft , na hunne uittogt, uit Hameffes, in Egypte ; die desgelyks , SükKö'tk , wierd genoemt: óngetwyteld , dewyl de Ifiaëliteti ata 4aar eerft begonnen hadden s in tenten, zich te legeren, 11. Deel. III. Stuk. Hhhfe De aanleidinge,ter ftichtirige dezer ftad, aangewezen i  die daarna, door eenige gevallen, in de H. gefchiedcnifle,merkwaardiggeworden Het Dal Sukkotb. Twee Heden Adama , me- I6&6 Sukkotb, Adam. Mofes, naderhand, dit land verdeelende, gaf ze aan |en ftamme Gad. Zie Jof XIII. 27. Deze is die zelve ftad, welker overheden, ten getale van zeven en zeventig, door den Richter Gideon, ftrengelyk geftraft wierden, wegens hunne weigering van leeftocht, aan zyn heir, dat vermoeid was, door de Midianitifcbe Vorften, Zebab en Tfalmuna, te vervolgen. Zie Richt. VIII. 13—16. vergeleken, met vers 4-7. Tuffchen Sukkotb en Zarthan, deed Salomo, in de vlakte der Jordaan, eenige gereedfcbappen, ten dienfte des Heiligdoms, gieten: naar 1 Kon. VII. 46. Dit is die zelve plaats, welke in de bepaalinge der gelegenheid van Zarthan eenige onzekerheid brengt: en, die fommige H. Landbefcbryveren heeft doen overhellen, om Zarthan, aan de ooftzyde der Jordaan te plaatzen: gelyk hiervoor, bladz. 919. is aangemerkt: en, byaldien men Zarthan ten weften dier riviere ftellen wil, zo moet dit, tuf eben Sukkotb en Zarthan, dus verklaard worden, dat de Schryver wil aanduiden: by Sukkotb, tegen over Zarthan: of, zo als de Geleerde Lightfoot ditbegrypt, (Oper. Tom. II. fol. 235.) tuffchen Zarthan, aan deze en Sukkotb, aan geene zyde der riviere. Hieruit blykt, ten minften, datSuKKOTH, naby Zarthan gelegen hebbe. Hieronymus, (ad Gen. XXXIII. 17.) plaatft Sukkotb, desgelyks, by Scytbopolis: veronderftellende, echter, dat de rivier, de Jordaan, tuffchen beiden liep. Van een dal by Sukkotb, word gewaagt, Pf. LX. 8. en CVIII. 8. het welk we , in het I. Deel bladz. 232. kortelyk befchreven hebben. ADAM. Onder de fteden, des dals Siddim, die door Godi oordeel verdelgt zyn geworden, (Gen. XIX. 25.) wae  Adatti. izóf was eene, die Adama genoemt wierd. Zie Gen. X. 19. Ook lag eene ftad Adama, in den ftamme Nephtali Jof. XIX. 36. welke men beiden, van Adam, onderfcheiden moet. Deze ftad werd nergens, in eenige Lyfte der fteden van de ftammen Israëls, gevonden: maar Jofua heeft dezelve aangehaald, in de befchryvinge Van het droog worden des Jordaans, toen Israël van die Riviere doortrok, naar en in het Land Kanaan; waarvan, Hy zegt, Hoofdft. III. 16. De wateren, die van boven afkwamen, ftonden : zy rezen, op eenen hoop, zeer verre, van de ftad Adam af, die ter zyde Zarthan [ligt]: en die naar de Zee des vlakken velds (de Zout Zee ), afliepen, die vergingen: zy wier den afgefneeden. Adam word dan alhier uitdruklyk, een Stad genoemt: maar, 't zy, dat zy, door zich zelve, niet zeef bekend geweeft, dan, datze weinig tyds daarna vervallen of verwoeft is, en ter dezer oorzake, in vervolg nooit meer, in de gefchiedeniffe , wórd aangetroffen; ten minfte, word haare gelegenheid befchreven, in opzichte tot eene meer bekende ftad, naamlyk Zarthan. Zy lag ter zyde, dat is, by of, men zou dit ook verklaaren konnen , tegen over Zarthan. Naar de gedachten vaü R. Jo;hanan (by Lightfoot aangehaald, Oper. Tom. II. fol. 235.) zoude een afftand van XII. Mylen, tuffchen die beide geweeft zyn: waarvan, ons, ech' ter, het zekere niet bekend is. Hoe, ondertuffchen, deze ftad, Adam, in hei verhaal dezer opreizinge der wateren, in aanmerkin ge moet genomen worden, blykt in den eerften op flag, niet zeer klaar: en is dit, daarom, aan ver fchillende gedachten der geleerden, onderworpen Ten einde, in de verklaaringe van dit ftuk, alli verwarringe te vermyden, moet de ftad Adam hie veronderfteld worden, tegen over Zarthan, doch Hhhh * wa gen i tneE Jit Adamj niet verwartworden, waarvan, de geligmbeïd befchrevenword Jof. 111. iö, • welke duiftere plaatze opgehel- ■ derd t word, E  12o8 Adam. wat verder van den Jordaan, gelegen te hebben: eat niet tegen over Jericbo, aan of naby de plaatze der overtogt, gelyk Lightfoot, Cellarius en anderen gevoelen: waarfchynlyk, daartoe gebracht, door de Latynfcbe overzettinge; waarin men gemeend heeft, den zin tc zullen ophelderen, door die vertaaling: Aquce, ■— ad injlar montis intumefcentes, apparebant procul, ab urbe, quce vocatur Adom , ufque ai locum Zartbam: dat is: De wateren vertoonden zich, tot de hoogte als van een berg opzwellende, verre; (naam. lyk,) van de Jlad, die genoemt word Adom, tot aan de plaatze Zarthan. Die plaatsbepaalinge van Adam, als ter zyde Zarthan gelegen, geeft ontwyfelbaar te kennen, dat Adam, veel hoger de rivier op waards, omtrent op dezelve hoogte lag, als Zarthan zelve; het welk, i Kon. IV. 12. naby Betbfean, dat is, Scythopolis gevonden word. Op dien grond, begrypen we de zaak der wyze. De wateren die van boven, dat is, uit de Galileëfcbe Zee, kwamen, in fteê van verder voort te gaan, naar de Zout Zee, gelyk ze gewoon waren, bleven, omtrent tegen over Jericbo, een weinig hoger, dan ter plaatze, daar deze overtogt des volks gefchieden zou ftille ftaan, door een Godlyk wo?iderwerk, tegen de natuurwetten, die anders de wateren van de hoogte, naar de laagte, doen afvloejen, tot zo lang zy zich in een evenwigt bevinden. Hieruit volgde noodzakelyk, dat, in deze dryvende riviere, de wateren, van boven onophoudenlyk naar die zelve plaatze, toevloeiende en mede in hunnen loop aldaar gefluit wordende , moeften opreizen, in de hoogte, en, aanziener ooge, als op elkander worden opgehoopt. Dit gezegde is, in alles, zeer klaar doch, dan is de voornaame zwarigheid, in die laatfte uitdrukkinge: zeer verre, van de Jlad Adam af, dit ter zyde Zarthan ligt. Ik meea, by aldien men de  Adam. 1209 I de woorden, onMiKopmn; anders vertaald hadde, I de zaak terftond zich zeer klaar zou hebben opgei daan: naamlyk, dat de wateren zeer of geweldig teruggekeerden, tot aan de stad adam, die ! ter zyde Zarthan ligt. Ieder weet, dat de voorzetlet1 ter , 3 , dikwerf een eindpaal, tot boe verre (termi; num ad quem) beteekene. Dan zal Jofua zyne gedachten zeer eenvoudig, en zonder eenige dobbel: zinnigheid, hebben uitgedrukt: naamlyk ,, dat, de 1 ,, wateren, die van boven afkwamen, niet alleen ftil„ le ftonden, maar, ook, rezen op eenen hoop: zo , ,, zelfs, dat de daaraan volgende wateren, in fteê ,, „ van te konnen voortvloeien, geweldig te rug1 „ ge gedreven wierden, naar de plaatze, van 1 „ waar zy gekomen waren, tot aan de stad A» | „ dam, die ter zyde Zarthan ligt: omtrent 14 of 1 ,, 15 uuren hoger, dan de plaatze, alwaar het volk j „ door den bodem des Jordaans trok." Hoe dmJ delyk word deze Zin, aan Jofua's verhaal gegeven, i door den Dichter van Pfalm CXIV. opgehelderd; | die tweemaal {vers 3. en j.) uitdruklyk zegt: dat { de ]ordaan achterwaard keerde, dat is, zynen 1 ftroom wendde, naar de plaatze, van waar hy gei komen was. Dus had de geleerde Andr. Mafius i het ftuk begrepen; die (Comment. in Jof, III. 16.) ij zich derwyze verklaard: Repulfe aquce - tanta mole \ acervabantur, ( dum continuo nova? prioribus fuperveI nirentf) ut ea moles ad Adam ufque - continuo traclu I exftaret. Dat is: „ de te ruggedrevene wateren, „ wierden tot zodanige hoogte opgehoopt, (ver„ mits geduuriglyk weder nieuwe, tot de voorige, „ toekwamen,) dat deze opzwellinge, tot aan de „ftad Adam toe, zonder onderlaat, befpeurd •j „ wierd." Hieruit, konnenwe te gelyk verftaan, t( waarom, de ftad Adam, ter zyde Zarthan liggende, ii word aangewezen, als de plaatze, tot boe verre, Hhhh 3 deze  De gelegenheidvan iUmothi welke ftad omichreven word, fumwylen, Kjntoih in GlLEdB. iaio Adam, Ramotb in Gilead. deze opzwellinge des waters gezien wierd: en, waarom niet Zarthan zelve, welke aan den oever der riviere lag. Dewyl, naamlyk, de ftad Adam (hoe veel of weinig, konnenwe niet bepaalen,) een eindweg3 verre, van den Jordaan, was afgezonderd ; zo blykt, daar uit, dat deze opzwellinge, zo wel in de breedte, dan in de hoogte, zich uitgebreid hebbe: en het water, binnen de oeveren niet konnende befloten blyven, ook de vlakte ter wederzyde, deed ondervloeien, zelfs tot aan de ftad Adam toe; die, een eindwegs landwaard in, tegen over Zarthan, lag. Tot hoedanige fterke opzwellinge, veel toegebracht heeft, dat het teen de tyd desjaarswas, toen de Jordaan vol bevonden wierd, (gelyk,, doorgaans, in alle de dagen des Oogftes,) aan alle zyne oeveren. Zie vers 15. Confer. Buddcei Hifi. Ecclef. F. T. Tom. I. p. 802. R A M Q T TI in Gilead. De Ligplaats van Ramoth word, door Eufebius (ad voc. P«^£o'6.) aangewezen, XV Roomfcbe Mylen, ten weften * van Pbiladelpbia: en, (ad voc. Vi^uS yaKctdè) word zy befchreven, „ als een vlek, aan „ de Overzyde der Jordaan: omtrent, by de Rivie„ re of Beeke Jabbok:" welke beiden narichten genoegzaam konnen volftaan, om deze ftad, in de Kaarte, wel te ftellen. In de meefte plaatzen, der H. Schrift, die van deze ftad gewag maaken, wordze omfchreven, Ramoth in Gilead , ter aanwyzinge der landftreeke in welke * Zyn Vertaaler, Hieronymus, rieeft, ten oosten van Thiladelfhi» .- doch 't is klaar te zien , dat dit eene misilag zy, zo n:et , van ihem zeiven , ten minften van zyne atfehry. veren. "  Ramotb in Gilead. welke zy gelegen was. En die omfchryvinge is" zeer noodzakelyk, om ze te onderfcheiden, van veele andere fteden des Joodfcben Lands, die mede Rama genoemt wierden: als, ééne in Benjamin, ééne in Afer, ééne in Nephtali, die hier voor, (bladz. 483.) in de befchryvinge van Rama Benjamins , voorgekomen zyn. Immers hebben alle deze fteden, dien naam bekomen, van de hoogte, op welke zy waren geftigt: want (Ramab.) beteekend, by de Hebreen, een hoogte: en tuffchen n£i (Ramab) en mD1, (Ramotb) is geen ander onderfcheid, dan dat het laatfte de meervoudige uitfpraake (terminatio pluralis, faam. gener.) is, van het zelve woord, dat in het enkelvoudige (ia ftngulari) Ramab word uitgefproken; het welk dus, vertaald zynde, hoogten, zal beteekenen; en ons doed denken, dat deze ftad, door haare grootte, over verfcheidene hoogten of bergen, zich uitgeftrekt hebbe: of ten minften, dat zy gelegen hebbe, op een berg, die in verfcheiden hoogten of toppen, is verdeeld geweeft. Zelfs, waren , behalven de fteden Rama's, noch twee andere, die, even gelyk deze ftad, Ramoih, genoemt wierden: ééne in den ftamme Rfafchar: waarvan zie 1 Chron. VI. 73. dezelve, die jof XIX. 21. met den naam van Rameth, onder BJafchars fteden, voorkomt. En eene andere, in den ftamme juda, of Simeon: ten minfte, ergens in het Zuider deel des Joodfcben Lands, die daarom, Rameth, tegen het Zuiden, of ten Zuiden, word toegenaamc 1 Sam. XXX. 27. Voorts, word deze ftad, Ramotb Mispe , toegenoemt, Jof. XIIL 26. waarfchynlyk, naar het dis-' triSl of ommeland, het welk, in 't byzonder, dien naam zal gedragen hebben: gelyk, in het geval van Betblehem Ephratba, Gath-Hepber, Abel-Sittim, enz. gezien is. 'Er was, behalven dit, meer noordHhhh 4 waard, Somwyen, Ranotb Mi.»« ?e ;  fom- wylen blootelyk Mispa ge noemt, •was ecm Lt-jitifche iirjfiid, ie de itamm< Gad. En zeer békend door het gévil vnn Jer-btah'j dochter , HicKt. XI. >4- Ramotb ia Gilead. waard, aan den voet van Hermons gebergte, een ander land Mifpe of Mifpa; waarvan Jof. XI. 3. doch» vermits het woord n?f?. ( Mitfpab ) a rad nS*, (Tzapaj beteekend, iets het welk, door zyn hoogte, van rondom zichtbaar is; zo kan het zelve, op alle hooge bergachtige Landjlreeken, zeer wel toepaslyk gemaakt worden. Wy vinden, immers, dit zelve woord Mifpe, 2 Cbron. XX. 24. vertaald door een Wacht-toren: hoedaanige, doorgaans gebouwd worden, op verhevene plaatzen, van waar men allerwege een ruim gezicht heeft, om van verre, alle enraad te ontdekken. Eindelyk is zeer. vermoedelyk, dat deze ftad, (met aflatinge van Ramotb) flegs blootejk, met den .naam van Mi^pah voorkomt, Richt. X. 17. eeven gelyk Betblehem Epbratba blootelyk Epbratb genoemt word Gen. XXXV. 16. En, ter onderfcheidinge, van andere, fteden dezes naams, zienwe dit Mifpah omfchreven, als Mifpah in Gilead, Richt. XI 29. gelyk elders, Ramotb in Gilead. ■ Dit zy, derhalven, ger.oeg, van de verfchiliende wyze, hoe de naam dezer ftad word uitgedrukt. Zy wierd inden beginne, door Mofes, den ftamme G.d, gegeven, zie Jof. XIII. 26. Doch, toen, naderhand, eenige Jleden der ftammen Israëls, aan de Leviten, moeften ingeruimt worden, kwam Ramotb, aan Merari's geflachte, zie Jof. XXI. 38. vergeleken, met 1 Cbron. VI. go. En wierd, daar by, eene Vrystad der doodfageren, Deut IV. 43. en Jof. XX. 8. Byzonder, is deze ftad vermaard geworden, door het geval van den Richter Jephtah; die binnen deze ftad gewoond heeft; en, als hy van het verftaan dsr Ammoniten wederkeerde, aldaar, ontmoet wierd, door zyne dochter, in gezelfchap van verfcheiden andere Maagden; die deze verwinnaar, met eene  Ramotb in Gilead. ï2I3 Zegenzang, onder hec geluid van fpeeltuigen , (naar die 's tyds gewoonte,) aan den ingang der ftad,verwelkomden. Zie Ricbt. XI. 34. Aldaar, is dan ook die belofte, vervuld, welke Jepbtab, in het uittrekken, naar den Vyand, den Heere gedaan hadde: (vers 30, 31.) dat, naamlyk , al wat (eerft) de deure zyns buizes zou uitgaan, en bem te gemoet, als by met voorfpoed, van de. Ammonieten zou weder kernen, des Heere zyn en by den Heere een brandoffer zoude offeren. Het welk, uit het vervolg van dit zelve verhaal (vers 35 40.) blykt, niet anders, dan hierin, beftaan te hebben, dat Jepbtab's dochter verplicht wierd, haaren maagdom , geduurende alle haare levensdagen, in eenen ongehuwden ftaat, zuiver, te bewaaren, en, in eene eenzaame levenswyze, zich eeniglyk: aan 's Heere dienft, toeteweijen: hoedanig een geval , (aangemerkt deze dochter een éênig kind was) eene ganfehelyke uitfterving van Jepbtab's geflachte, te wege brengende, genoegzaame oorzaak gaf, aan dezen Held, om, door ontfteltenifle in droefheid3 zyne Klederen te febeuren en hem te doen zeggen: (vers 35.) Acbl myn Dochter! Gy hebt my ganfchelyk neergebogen enz. Al het vermoeden , als 01 Jepbtab daar tegen, zyne Dochter, naar de wyze der offerdieren, zoude hebben doen Jlachten en dooi 't vuur verbranden, fchynt zyn aanleidinge te hebber óntfangen, uit de Nederduitfchc vertaalinge , vat vers 31. Het uitgaande, dat, uit de deure mynei buizes, my te gemoet zal gaan, als ik met vrede van de Kinderen Ammons wederkome, dat zal des Heeri zyn, en ik zal 't (dat is, Het zelve dat uit de deun mynes buizes my te gemoet zal gaan) offeren ten brani offer: en, als men dit vergelykt inzonderheid, mei vers 30. waar men leeft, dat Jepbtab, aan zynt Dochter, volbracht, de gelofte, welke hy beloof'd bad Hhhh 5 evei Aan welk geval eenig licht word by« gezet. ! 1  Als mede door dë, aeêrlagt der beiden Koningen van Judtt en Ifraël. Wat, door de stad Gilead, verftaan werd Hof. •VI. 8. i i 1214 Ramotb in Gilead. even of die beide deelen der gelofte liaan moeften, op één en hetzelve onderwerp: daar menze, echter welvoegzaam van elkander mag onderfcheiden ; het welk dan eenen geheel anderen zin geeft: naamlyk: al wat my eerft te gemoet zal gaan, zal des He.re zyn, dat is, den Heere ten dienfte worden toegewyd: en, ik zal (daar beneven) offeren een brandoffer: als een Dankoffer, naamlyk, aan God, voor de verkreegene verwinninge. Onder Achabs regeeringe, was Ramotb door de Syriêrs veroverd;; die dezelve een tyd lang uitgehouden hadden. En als de beiden Koningen, van Ifraël en Juda, Achab en Josaphat, dezelve, met hunne vereenigde Krygsmagten, poogden te herwinnen , kwam het, in de nabuurfchap dezer ftad, tuflehen ben en de Syriërs, tot een boo)'du-effen, in welke Acbab, aan eene bekoomen wonde, door een pylfchoot, fneuvelde. Zie 1 Kon. XXII. Men leeft, Hof. VI. 8. van eene ftad, Gilead; van welkedit fchandelykgetuigenifte word opgegeven: datze was, eene ftad, van werkers der ongerechtigheid: en, betreden met bloed. Dewyl men, nergens meermaalen, van zodanig eene byzondere ftad, Gilead, die haaren naam zou overgenomen hebben, /an deze geheele landftreek, vind gewag gemaakt; so hebben eenige uitleggeren gewild, dat door die ïad Gilead, naar eenen regel der welfprekenheid, lie genoemt word, Synecdoche, gemeend werden, ie steden Gileads: by vervanginge, alle de ftelen, naamlyk, dezer geheele Landftreek. Doch andere denken, alzo gevoeglyk, aan Ramoth in Gilead , alleen; die, als de voornaamfte ftad , met den 'emeenen naam der geheele landftreeke, beftempeid word: en, welker inwooneren, in allerly foort van mgereebtigbeden, boven die der andere fteden, zulen uitgefpat hebben: en deze hunne ftad, welke, al-  Ramotb in Gilead, Jogbehah. 1215 alleen voor onfcbuldige doodflageren, ten fchuilplaats had mogen dienen, door moedwillige bloedvergietingen, befmet. In de nabyheid dezer ftad, lag Ephraims woud , waarvan 2 Sam. XVIII. 6. in Abfaloms gefchiedenisfe, meldinge gedaan word, waarvan, zie de befchry vinge, in het I. Deejl, blad. 254-256. JOGBEHAH. Van de ftad Jogbehab, in 't Hebreeuwfch die Num. XXXII. 35. onder de fteden van Gads erfdeel, geteld word, kan men, zelfs naar geene waarfchynlykheid, giffen, waar omtrent dezelve ge-, legen hebbe, des te min, vermits Eufebius en Hieronymus dezelve, in hunne Naamlyft der fteden des Joodfcben Lands (Onomaftikon enz.) geheel verby gezien hebben. Zodanige fteden, welker gelegenheid dus onbekend is, worden meermaalen, in het Land over den Jordaan, ontmoet. En men heeft zich, ten aanzien van eenigen derzelver, niet zeer te beklagen; byaldien zy, buiten en behalven de opgege. vene lyften, naar welke de landverdeelinge is uitgevoerd , nergens in de H. Gefchiedeniffe worden aangetroffen. Doch 't zoude van eenig belang geweeft zyn, de ligplaats van Jogbehah, te mogen weeten, vermits men, dan, meer onderfcheidenlyk zou hebben konnen nafpooren, den togt, die de Richter Gideon genomen heeft, in het vervolgen der Midianitikhe Vorften, Zebal en Tfalmuna: en, aanwyzing konnen doen, van de eigenplaats des ftryds, in welke zy, na den neêrlage hunnes heirs, door Gideon, gevangen wierden: want, in dit gefchiedverhaal, word Jogbehah mede genoemt Richt. VIII. n. en wel dus, dat men kan oordeelen, dit flagveld, niet nerre. van deze ftad, noch van Nobah, geweeft te zyn: Ephraim voud. Jogbehah Deze ftad s van eene m zeker* \elegen*t 'otid.  Van dez Had is reeds gefproken. HET. is 16 Jogbebab, Aroër aan de Jabbok. zyn: want, Gideon toog op-waard, den weg der geenen, die in tenten woonen, ten Ooften van Nobah en Jogbehah: enhyjloegdat leger: want dat leger was zorgeloos. En Zebab en Tfalmuna vloden: en by joegze achterna: en by ving die beide Koningen der Midianiten: enz. Op dit geval, word gedoeld Pj. LXXXIII. 12. Maak ben en bunne Prinfen, als Oreb en Zeeb; en alle bunne Vorften, als Zebah en Tsalmuna. De laatfte ftad, die, in het eigenlyk gezegde PeREë, in aanmerking moeft genomen worden, is A R O È R aan de Jabbok. '■die Num. XXXII. 34. onder de fteden van Gin, mede opgeteld word. Doch, dewyhve al wat daar van aantemerken is, in de befchryvinge van ARoës, aan de Beeke Arnon, alreeds gezegt hebben; zo flap' penwe dit nu verby, om te befchouwen, de fteden van het noordelyk gedeelte der Over jordaanJcbi landftreek; die van ouds Basan wierd genoemt.  Pag. 1217 HET Xck HOOFDSTUK VAN DE BYZONDERE STEDEN en VLEKKEN VAN BATANEË, GAULANITIS enz. In het -voorige Hoofdfiuk, kondenwe alle de steden brengen, onder den éénen titel, van het eigen-' lyke Pereë : en , vermits aan dit Landfchap , de; grenzen door de natuur gefteld waren, naamlyk, door den Jordaan, en de Beeken Arnon en Jabbok; zo kondenwe ons niet vergiffen, in die bepaalinge, dat alle de gemelde fteden, binnen den omtrek dezer landftreek, gelegen waren: maar, dit zal men niet zo wel verwachten mogen, ten aanzien der volgende landftreeken: naamlyk, Batanec, Gaulonitis, Itureó, Trachonitis en Dekapolis ; in welke, het oude Ryk Basan, in lateren tyd, was afgedeeld: want, (behalven dat eenigen dezer genoemde Landen, eigenlyk, tot Paleftina nooit, volftrekteiyk behoord hebben) zo is 't niet mogelyk, gelyk de Geleerde J. C. Cellarius zeer wel aanmerkt, (Geogr. Ant. Tom. II. pag. 531.) de eigen grenzen van alle die byzondere deelen, zelfs die noch binnen de grenzen van Paleftina, over den Jordaan, gelegen hebben, dus naukeurig aantewyzen, by gebrek van voldoende narichten: en zou men, derhalven , toen men deze Jleden, elk onder haar eigen Recbtsge* bieig Eene asUre er Jer , n de be"chryvin;e der volgende ftelen, te ïouden.  Öe verfchyningevan Gods Engelen, aan Jakob, als hy naar het Land Kanaan wederkeerde , aan een zekerenoord, welken hy toen, Mabanaim,aoernde: i2l8 Bataneë, Gaulonitis enz., Mabanajim, bied, wilde brengen, voor grove mis/lagen, konnen bloot gefteld zyn. Ter vermydinge van welke, wy beft oordeelen, de overige fteden, flegts eenigermate, naar de order haarer gelegenheid, te befchry ven: zullende echter, niet verzuimen, ten aanzien van eenigen derzelver, (zo wy dit wel weeten,) aanteteeken, tot welke der gemelde landen, zy onderfcheidenlyk behoord hebben. Deze landftreek, van ouds ook met den naam van Argob bekend, Deut. III. 13, 14. moet zeer vervuld geweeft zyn, van steden, want, dit gedeelte, het welk de halve ftam Manaffe daarin bezat, behelsde alleen, LX (led°n Zie Jof. XIII. 30. J Wy beginnen, derhalven, met MAHANAJIM. Deze ftad heeft haaren oorfprong, van een mefkwaerdiggeval, dat, aan dezen oord, den Aartsvader Jakob wedervoer, als hy was, in het wederkeeren, uit Paddan-Aram, naar 't land Kanaan, naar Gen. XXXII. 1, 2. naamlyk, de verfebyninge eener groote menigte van Engelen, als een Hurleger, van God gezonden, ter verzekeringe van zyne alvermogende befeberming, ingevalle, hy, door zynen broeder Efau, die, met een'troep van 400 Krygsknechten, tegen hem optoog, (vers 3-8.; vyandelyk mogte worden aangetaft. Het gezichte van deze menigte deed dien Aartsvader terftond bezefFen, dat die Engelen, niet anders, dan door Gods bevel, aan deze plaatze, hem kwamen ontmoeten: weshalven, hy in .verwonderinge uitriep: dit is een Heirleger Gods: en aan diezelve plaatze den naam gaf, van taino (Macbanajim.') Dit, d^np^ js (Manaim) uitgedrukt. In de Latynfcbe overzettinge, leeft men desgelyks, Manaïm. Doch dikwerf vind men ook, de vertaaling des woords Macbanajim, doorcASTRA, dat is, Legerplaatzen: en wel, (ter navolginge der Griekfche overzettinge) zelfs als een gemeen naam woord, even of lat iitwet ieiren of reeë Heiregirs: iran welke naam.men ie betekeaifïe, ia ie Griek^he en L/iW tynfihe orerzet tingen , fomwy len vertaald ziet,  Heeft veroorzaakt , dat, ter Zeiver plaatze, daarna eene ftad gebouwd wierd j die, door Gad, den Leviten, is ingeruimd. 1220 Mahanajim. of de flad Mahanajim niet bedoeld wierde. Ten voorbedde, 2 Sam. II. 8. alwaar, van Abner word verhaald, dat hy Isbozetb, overvoerde naar Mahunaïm , leeft men: circumduxit eum, per castra : dat is, Hy leide hem om, door de Lecerplaatzen: het welk, echter, zeer verkeerd: en mede mag gefteld worden, in de lyften der grove misflagen, waaraan men deze Latynfcbe Overzettinge , onderhevig vind. De eigen -plaatze, alwaar deze heuchlyke verfchyninge, aan Jakob, wedervaren was, moet, derhalven, aan deszelfs nageflachte, zeer wel bekend gebleven zyn: (mogelyk, door het een of ander gedenkteken, het welk hy, naar de gewoonte der H. Aartsvaderen, aldaar gefteld had.) dewyl zy, deze landftreek, zo dra niet vermeefterd hadden, of, hebben aldaar eene stad gebouwd; die zy, ter aandenkinge dezer gebeurtenifle, desgelyks, den naam van Machan.ijim gaven. En, alhoewel die ftad, in den aanvang noch klein en geriDg zal geweeft zyn, wasze echter, als Mofes het land begon te verdeden, reeds van zo veel belang, dat ze mede, in die verdeelinge, in vloeide. Zy lag toen, op de grenzen, tuflehen de ftammen Gad en de halve van Manasse: want, het erfdeel van Gad, word, Jof. XIII. 26. befloten, (van het noorden ten zuiden,) tuflehen Mahanajim en de landpaale van Debir: en, het erfdeel van Manaffe begon, aan de zuidzyde, desgelyks, van Mahanajim, en befloeg verder, bet ganfche Bazan enz. Zie vers 30. Waaruit men, ten aanzien der gelegenheid dezer ftad,iets met grond mag oordeelen. Vermits, de ftad Mahanajim, derhalven, tot eene irensfcbeidinge tuflehen die beiden ftammen, Gad, naamlyk, ten noorden, en Manaffe, tsn auidens ge:  Mahanajim, Pnu'ét. lisi gefield was; zö zou men bezwaarlyk hebben durven bepaalen, aan welken dier beiden, zy eigenlyk behoord hebbe; zd men niet nader onderrecht wierd, uit Jof. XXI. 38. alwaar men leeft, dat onder de fteden, die de ftamme Gad, den Leviten van het geflachte Merari, afftond, ook gevonden word, Mahanajim: als mede 1 Cbron. VI. 80. ten bewys, dat zy, binnen het grondgebied van Gad, gelegen hebbe. Daarna, fchynt Mahanajim eène voornaame ftad geworden: zo verre, dat Isbozeth, Sauls Zoon, die zich na zyns vaders dood, tegen David, als Koning over Ifraël, Opwierp, binnen dezelve, zynen zetel ftichte. Zie 2 Sam. II. 8, 12, 29. Alwaar hy ook, door twee Hoofdmannen van Davids Heir,Z?ecbab en Baëna, na tot in het tweede jaar geregeerd te hebben, omgebracht wierd. Zie Hoofdfl. IV. 5-8. Naar deze ftad,heeft naderhand David zelve de wyk genomen, als hy, voor zynen eigen Zoon Abfolom, Uit Jerufalem, moeft vluchten. Zie 2 Sam. XVII. 24, 27. vergeleken, met Hoofdfl. XIX. 32. Hierop doeld David, als hy op zyn fterfbedde liggende, tot Salomo fprak, van dien Simei, die hem die 's tyds gevloekt had: zeggende: ten dage, als ik ging, naar Mahanajim. Zie 1 Kon. II. 8. Eindelykj woonde te Mahanajim, een van Salomo's bevelmeesteren, die, over den leeftocht der Koninglyke Hofhoudinge, 't opzicht hadden: naamlyk Acbinadab, de 'Zoon van Iddo naar 1 Kon. IV. 14. P N U Ë L. Ten einde, den oorfprong des naams, en de aarïleidinge ter fticbtinge dezer ftad, te ontdekken, heb-: ben we, het vervolg der gefchiedeniffe, Gen. XXXII. XL Deel, III. Stuk. lïii (ua En, die? door verfcheidengevallen,' aanmerkinge veïS diend, Jakobs vorfttlingt} met den Engel des  I2aa Pnu'ël. heeft desgelyks_aanleiding ter ftich tingeeene ftad, gegeven , die, Tnttêl, wierd genoemt: (na het geval van Mahanajim') te raadplegen: wam, die beide gevallen hebben, zo wel in haaven eigen 'aard, als ten aanzien van den tyd, wanneer ze gefchied zyn, eene naauwe verbinteniffe, met elkander. Dewyl Jakob, naamlyk, door de eerfte verfcbyninge van het Engelen beir, dat hem ontmoette , op den weg naar Kanaan, niet genoegzaam geleerd had zyn vertrouwen te ftellen, op Gods befcberminge, tegen de aanllagen zyns broeders, Efau, en daarvan blyken gaf, door de vreeze, die, des niet te min, zyn hart vervulde, op de tyding van Efau's aankomft, met 400 Krygsknechten, als niede door het krachtig gebed , het welk de nood hem deed uitftorten , tot God, om verloffinge, uit hec gevreeft gevaar, van wegens zynen broeder; (vers 7—10.) zo behaagde 't, den Engel des Heere, aan dien Aartsvader , niet alleen perfoonlyk te verfcoynen, maar zelfs, met hem te worftelen, en zich door hem te laaten verwinnen (vers 24—20.) om hem daarmede te beduiden, dat hy, (.Jakob,) met zyn worftelen, door weenen en fmeeken, (gelyk Hofea dit verklaard. Hoofdft. XII. 5.) den Heere overmogt hadde ; die zyn gebed verhooren, en hem (vers 1 r.) rukken zou, uit zyns broeders hand, uit Efau's band: boe zeer by vreefde, dat dees miffcbien koomen en hem ftaan zou, beneven de moeder, met de zoonen. Jakob, derhalven, door deze ontmoetinge, andermaal getrooft, en veel meer, dan door de eerfte, in zyne blkommeringe geruft gefteld, wift geen' welvoegzaamer naam uit te denken, omze, ter gedachteniffe van dit voorval, aan de plaatze, waar die worftelinge gefchied was toeteleggen, dan dien van PKüëL *, in 't Hebreeuwfch ^u?; (eigenlyk Pe- nuël * In onze Nederduitfcbt Overzettinge, Haat de naam dier ftad  Pnuel. 1225 nuël') welke, faamgefteld , van ^ en % betekend, het aangezichte Gods : deze reden der benaaming daarby doende: want, ik bebbe God gezien, van aangezichte tot aangezichte, zie vers 30. Daarom, hebben de LXX, dit Penuèl, Gen. XXXII. 30. vertaald, door ETJo? ®tov, dat is, een gezichte Gods. Doch, elders, hebben zy dien naam * 4>*vou>;a, (Pbanuêl.) uitgedrukt: het welk ook gevolgt is, in de gemeene Latynfcbe overzettinge. De ftad, die daarna terzelver plaatze gebouwd % wierd, moet, naby de beeke Jabbok, gelegen heb- * ben: en wel, aan den noorder oever, tuffchen Ma- d banaim en de gemelde beeke: dewyl men,' uit vers l 22—24. niet anders kan befpeuren, dan, dat aldaar Jakobs worftelinge, met den Engel des Heere voorgevallen zy; die, diezelve plaats, door den Aartsvader, dus heeft doen benoemt worden. Immers, kwam Jakob, Van de noord zyde, uit Paddart Aram: en bleef dien nacbt alleen, over de beeke, (vers 24.) na dat hy zyne voyven, kinderen, diensboden en al zyn vee, des avonds, vooraf, had doen overtrekken. Wanneer en door wien, die ftad gebouwd zy, zal niemand konnen zeggen. En alhoewel, uit derzelver ligplaats, genoegzaam is aftenemen, dat zy, onder het erfiot der Gaditen behoord hebbe, word ze toch nergens, op de lyfte der fteden, dezen ftamme aangefchreven , gevonden : waaruit men mag vermoeden, dat, toen Mofes de uitdeelinge der Overjordaanfcbe landftreeke, onder de twee en eenen balve ftamme, verrichtte, met den opbouw dezer ftad, noch niet begonnen ware. On- ftad aldaar , PNiè'l uitgedrukt i doch Vicht. VIII. 8, 9, if. Pnucl ; 't welk nader overeenftemt, met den üehtsuwfcmm 9*»m3 die, PENuëi,, moet worden uitgefpiokeo. liii a elegen J m de oordzye der bee« e Jabbtki n de ftam* me G«é.  En zeei bekend door het geval vat Gideon. Na de be paaling der gelegenheid de zei ftad, word eeni aanmerking gemaakt , over de omfchryvinee,7 waardige gevallen, die alle met elkander eene nauwe verbintenijfe hebben. Het eerfte geval, is, Richt. XXI. 8 14. aange-i litekend: beftaande, in de moorddadige ombrenginge' van alle de inwooneren dezer ftad, door de overige-' :ftammen Israëls: naamlyk, van mannen, vrouwen^ ien kinderen, alleen uitgezonderd, 400 huwbaare\ maagA * 'Er word wel 1 Chron. II. yy. niet uiidruklyk gezegt, dat, [Jaèez. of Jaè'éetz , in den ftamme Juda , gelegen hebben : (doch , 't geen ons volkomen vryheid geeft , tot dit te beiluitten , is, dat, in dit aangehaalde Hoofdftuh , vers 4.1—fy, gee:ne andere dan nakomelingen van Kaleb , die van Judats {lam ïwas, genoemt worden: en geene andere Jleden, dan die door f dezelve , in Juda, bewoond zyn. Iiii nder haae inwooleren geileegt,loor de >verigeljn'éliten.  verlojfinge dezer ftad, uit de belegeringeder Ammoniten , door den Koning Mi |22É> Jabes. maagden, welke van daar, in het leger te Silob, wierden overgebracht. En dit onheil overkwam die ftad, om geene andere oorzake, dan, dewyl haare inwooneren niet waren gezind geweeft, met de overige Ifraeliten aantefpannen, ter verdelginge van byna den geheelen ftam Benjamin, wegens de gepleeg. de wreedheid der inwooneren van Gibea benjamins, aan het bywyf des Levietifcben mans. Welk treurig Ongeval , in de twee voorgaande Hoofdftukken , (Hoofdft. XIX. en XX.) door den Schryver, uitvoeriglyk verhaald was. Waarna , die 400 maagden, uitgehuwlykt wierden, aan eenigen (naamlyk, 400,) der 600 Benjaminiten, die de groote flachting, welke hunne ftamgenooten trof, door de vlucht ontkomen waren : terwyl, de overige : (naamlyk, 200,) Benjaminiten hunne vrouwen bekomen moeften , door den maagdenroof te Silob y waarvan, zie vers 16—23. Deze huwlyks vereening der overgeblevene Benjaminiten, met die 400 maagden van Jabes in Gilead, had ongetwyfeld ten gevolge, dat deze ftad, welker eigen inboorlingen, (die waarfchynlyk van den ftamme Gad geweeft zyn) ten aanzien van het manlyk oir, ganfchlyk waren uitgerooid, weder, door fommigen van Benjamin, die zodanige maagden ten huwelyk bekomen hadden, van nieuws zal bevolkt geworden zyn: en zelfs, door geene anderen, dan Benjaminiten, bewoond. En daaruit, is derhalven afteleiden, de trouwe daad, daarna, door dea Koning Said , aan de inwooneren van Jabes betoond , door hunne ftad te ontzetten, alsze door Na~ bas, den Koning der Ammoniten, belegerd was, waarvan, zie 1 Sam. XI. i-.ïj, Koning Saul was, naamlyk, zelve, van den ftamme Benjamin, en wel, uk de ftad Gibea 'Benjamins., oorfpronglyk; alwaar (dit trewtmel, door de wreede rnishandelinge, aan jhe{  Jabes. 1*27 het bywyf des Leviets gepleegt, allereerft geopend was geworden Hy had ,derhalven, tot de inwooneren van Jabes in Gilead, des te nauwere betrekking van hloedverwantfcbap; het welk hem, deze zucht t'hunner verlofjinge, heeft ingeboezemd De ftad Jabes was toen byna op het uiterfte gebracht, en de inwooneren waren alreeds genegen, op redelyke voorwaarden , met den Ammonitifcben Koning, in een verdrag te treden. Alleen, die ongehoorde eifch, van hun allen, hun rechter oog, te zullen doen uit* fteken, in geval van overgave, deed den inwoone. ren een uitftel van zeven dagen nemen; na verloop van welke, zy, byaldien ze niet ontzet wierden, zich zouden hebben onderworpen. Doch, die zeven dagen waren niet voleindigt, of Saul naderde, met een magtig heir; ,het welk de legerplaats der Ammoniten verraffcheude , die vyanden verfloeg: en de ftad jabes , uit die benauwde belegering , verlofte. Als een gevolg dezer verlofjinge, en wel, als ee» ne dankbaare vergelding, voor het goede, door Saul, ( aan die van Jabes in Gilead, bewezen, heeft men j verder aantemerken: dat die van Jabes, in dat droevig tydgewricht, toen Saul en zyne Zoonen, in den veldflag, tegen de Pbiliftynen, op het gebergte Gil boa , gefneuveld waren, derzelver doode lyken, dooide vyanden opgehangen, aan de muur van Betbfean, in den nacht, met groot levens gevaar, van daar gehaald en naar hunne ftad overgebracht hebben ; alwaar ze eerlyk begraven wierden. Zie i Sam. XXXI. 8-13. Wegens welk proefftuk van dankbaarheid, deze inwooneren, door Sauls opvolger, David. zo zeer geprezen wierden. Immers, moeften de gezanten, die David ten dezen einde, naar Jabes heen fchikte, hunlieden, in zynen naam, aanzeggen: Gezegend zytgy, den Heere, datgy deIiii 4. 8 3 ni JsoH» Voort;,~ iet liefde •erpys der nwoone•en, aan 3e Ijken /an Saul ;n deszelfs Zomen.  Magdala het welk doorgaans in Galileë gezocht Word, moet in de landftreek, over den Jordaan , felegen ebben. j ] Dat nader blykt, uit t Jofepbus. \ b e B BI * jj 1228 Jabes, Magdala. ze weldadigheid gedaan bebt, aan uwen Heer, aan Saul, en hebt hem begraven. Zo doe nu de Heer, aan ulieden weldadigheid en trouwe! enz. Zie 2 Sam. U, 5-7- MAGDALA. De Monnik Borchardus, (Befcript. Terr. S. C. V. §. 7.) en genoegzaam alle de latere Bedevaard reizigers, willen, dat Magdala, in Galileë, zoude gelegen hebben, aan de Zee, tuffchen Tiberias en Betbfaida: alwaar men het ook geplaatft vind , in de Kaarten van Adrichomius, Sanfon en de la Rué, met den naam van Magdalpm. Men zal, echter, uit Mattb. XV 39. vergeleken, met vers 29 38., veel eer befluiten, dat Magdala, aan de overzyde van Galileë, in het landfchap Gaulonitis, moet gezocht worden: want, na dat Jefus aan de Zee van Galileë, op dien berg, aaby Kapernaum, dat wonderwerk van een groote rcbaare, met zeven brooden en eenige weinige viskens •e fPWgen, * verricht had, ging Hy, (de fchaare 'jan zich gelaten hebbende) in een fcbip en, (overvarende) kwam Hy, in de landpaalen van Mag)Ala : derhalven, tegen over Galileë. Jofepbus gewaagt, (in vita fua fol. 1007.) van en fiot, Magdala; (in 't Grieks Ma.ySa.Kcl; eeen gelyk Mattb. XV. 39.) het welk niec verre, van * Dit gemelde wonderwerk van Ghriftus , op den berg , na y Kapernaum verricht, moet geenfins worden vermengt, met :ti1 foortgelyk wonderwerk, waardoor Hy , in de Woeftyne by 'tbfaïda, ia Gaulonitis , vïf duizend menschen , niet vyf tooDEN en twee visschen , een weinig tyds te vooren , gerzigt had: waar van, zie 't Verhaal, Mattb. XIV. Mark. .. Luk. IX. en Job. VI, ~ 5  Magdala, Dalmanutha. S22S mn Gamala, fchynt gelegen te hebben: want hy yerhaald dat Koning Agrippa, eenige Krygstroe„ pen uitzond, onder den veldheer Modius, om dit „ fiot Magdala , door geweld te bemaguaen: „ doch, dat deze dit niet durvende ondernemen, s, veel liever Gamala hebbe aangetaft." Gamala lag mede, in de Overjordaanfcbe landftreek: gelyk we daarna zu'len zien. Men twyffeld niet, of Maria Magdaïena, die eene der voornaamfte onder de Difcipelinnen van den Heer jefus is geweeft, en de eerfte, aan welke hy na zyne opftandinge weêr levende verfcheen, was, uit deze flad of Jlot, oorfpronglyk, en had, van daar, dien bynaam, Magdalena , (Maj/j^Aijv*)'} óntfangen. Zie Luk. VIII. 2. Job. XX. 1, DALMANUTHA. Deze ftad word eeniglyk aangetroffen , Mark. VIII. 10. en aldaar, in het Grieks, AxhuavovS-d, genoemt. De Euangelift verhaald, dat Jesus, in bet fcbip gegaan zynde, met zyne Difcipelen gekomen is in de deelen van Dalmanutha. En als men, het verhaal dat onmiddelyk voorgaat en volgt, vergelykt, met het geen we, hier voor, uit Mattb XV. 29. aangaande de reize van Jefus, uit Galileë naai- dg landpaalen van Magdala, bygebracht hebben; zo zal men ontwaar worden, dat, door die beiden Euangeliften, aldaar, eene en dezelve reize, befchreven word: en, daaruit, konnen afnemen, dat Dalmanutha en Magdala, zeer naby elkander gelegen hebben, aan de overzyde der Galilefcbe Zee: vermits, het gewest, alwaar Jefus, uit Galileë die Zee overvaarende, belandde, door den eenen, naar de flad Dalmanutha , en door den anderen, naar Iiii 5 Mag. Zy was dé Geboorte plaats van Maria Magdale-% na. Dalmanutha moet, naby Maglala, geegen hebxn.  123° Dalmanutha, Gadara. Magdala, benoemt word. Alhoewel men, aangaande de Ligplaatzen dier beiden fteden of vlekken, uit dit verhaal eenig licht ontfangt; zo kan. echter, de bepaalinge der zei ven, in de Landkaarte, niet dan by giffinge gefchieden : gelyk de geleerde Ceüarius zeer wel aanmerkt: Geogr. Ant. Tom. II. pag. J49. In het Ommelan dezer fta heeft de Jieiland,è booz.i gee: ten, uit tnenfcbm tot z.wy~ nin, doe overgaan GADARA. De eigenlyke ftad Gadara word, in de Heilige & Schrift, niet vermeld: maar wel het Land der Gadarenen(« tJv ruixwvüv;) het welk, buiten allen twyfel, van de ftad Gadara, en, in 't byzonder, van derzelver inwooneren , haaren naam ontleend had. Zie Mark. V. i. en Luk. VIII. 26, 36. Alwaar dit land gezegt word, tegen over Galileb', dat is. aan de overzyde der Zee, geiegen te hebben. Dit zelve Land word, door den Euangelift, Mattöeus, Hoofdft. VIII. 28 het Land der Gerges-.ent.n , (tk y^oóiot. -ïZv Ti^yis^wv.') genoemt: vermoedelyk, naar ééne andere ftad Gergesi , in derzelver nabuurfchap gelegen: het welk we veiliger achten te ftellen, dan dat we, met Epipbanius, (apud Reland faleft. pag. 774.) zouden durven zeggen, dat, in de eerfte affchriften , by Mattbeus * ook ruSa-ww*, zou gelezen, maar dit, door een misdag der affchryveren, dus in TeiyHtww, veranderd zyn. In deze Landftreek, heeft de Heer Jefus, (gelyk ■ de gemelde Euangeliften verhaalen) uit éénen , of (naar de opgave ' an Mattbeus,) uit twee bezeetenen, een menigte der Dw'velen uitgeworpen ; die, in eene kudde Zwynen, welke aldaar op de bergen geweid awierden, ten getaile van omtrent 2000, overgaande,  Gadara. 1^31 jde, die zelve Ewynen, van de Jleilte, in de Zee, deden ftorten en verdrinken. Uit deze omftandigheid, is klaar te zien, dat die Gadareenen, geene Joden, maar Heidenen, geweeft zyn: vermits, den Joden, naar de Godlyke wet, het gebruik, eft zelfs alle omgang, met de Zwynen, als onder de onryne dieren gerekend, (Lev. XI. 7, 8.) volftrekt verboden was. Immers, de stad, Gadara, belangende: deze word, door Plinius, (Hijlor. L. V. c, 18.) on-; der de fteden van Dekapolis, gefteld; welker in-, wooneren ( gelyk hier voor is aangemerkt) meeft, zo niet eeniglyk, uit Heidenen, beftonden. Trouwens , van Gadara, getuigt Jofepbus , uitdruklyk (Ant. L. XVII. c. 13. fol 6ii.) datze eene ftad was, door Grieken, (dat is, door Heidenen) bewoond. Dezelve fchryver plaatft Gadara, LX ftadien, dat is, omtrent VIII Roomfcbe Mylen, van 1 Tiberias (in vita fua fol. 1025.) En maakt, van deze stad, die in dien tyd zonderling aanmqrkenswaardig was, veel maaien gewag, in zyne fchriften. Plinius berigt, (l. c.) datze befpoeld wierd, door eene Riviere, by hem genoemt, Hieromiax: (Gadara, HieromiAce prafluente) door welke Rivier, Lightfoot meend, (Oper. Tom. II. fol. 172. ) de Jarmach, te moeten verftaan worden; van welke in de Joodfcbe fchriften. word gewag gemaakt. Dat Gadara, in den tyd, toen het Chriftendom in deze landftreek begon te bloeien, eene der Bisschoplyke fteden van het II. Palestina (Palestina secünda) geworden zy, blykt, aan verfcheiden Bisschoppen van Gadara, die de AEten of verhandelingen van fommige Kerkvergaderingen, onderteekend hebben: van welke de Heer Reland fommigen opgeeft, (Palejl. pag. 77ó"778-) -)eze ftad,' n vroege•e tyden eeds zeer vermaard»; is daarna KaBisdom geworden:  én aai inerkc Waard: doorh »arme den. Deze J den woi den bedoeld , Mark. V io. TelU 123a Gadara, Hippos, enz. 'ns u Die ZeIvC Geleerde Schryver heeft ook aangeg," Jjaald' c- P^- 775-) verfcheiden getuigeniffen aare der ouden, aangaande de warme baden, wegens welU- ke die ftad eertyds zeer beroemd geweeft is. Van deze baden, fpreken desgelyks Eufebius en Hieronymus, (ad voc. r^ccfx) ter gelegenheid, als zy die ftad belchryven „ als gelegen, over den Jordaan, „ ooftwaard, van Scythopolis en Tiberias, op eenen „ berg, aan welks voet, warme wateren ontfprin» gen, boven welke, eenige Badjlooven gebouwd >, zyn," HIPPOS, DICUMen GERASA r****'**) geheeten word, bv dien zeiven Schryver ; (de Bell. L HL c. 4. fol. 863.) die deze Jandltreek met dien naam, van Opper-Gaulor.itis, onderfcheid. 1 Van de fteden, CHARAZIN en BETHSAÏDA, ■r-alreeds gehandeld hebbende, in de Befchryvinge der itafen van Galileë; zo gaan we die nu verby: en begeven ons, naar ASTAROTH. ü Dat deze ftad, by de Hebreën, n*è# (Afcbtbarath) genoemt, in Abrahams tyd, airede gedacht word , is een bewys van derzelver vroegen Ouderdom. Van Kedar-Laomer, den Koning van Elam, word, immers, aangeteekend. Gen. XIV. 5. dat hy verfoeg, de Repbaïm , (Repbaëten) in* Astheroth-Karnaïm: de Zuzim (de Zuziers) in Ham: en de Emim (Emiërs) in ScbaveKiriatbaïm. Dien naam Rephaïm, hebben de onzen el¬ ders, door Reuzen, vertaald; welke waren, heden van eene ongemeene lengte. Daarna, komtze voor, als de Hoofdftad des Rvks Basan; waarin Og, als Koning, zynen Zetel hield: Deut. I. 4. vergeleken met Jof. IX. i0. gelvk Sihon , een ander Koning der Amoriten , in Hesbon woonde. Deze Og word Deut. III. H. gezegt, oifeffB, can * rascfec Rephaïm of Reuzen, m». frto ïe zp;: na dat, naamlyk, Kedor-Laemer dit volk verflagen en verdelgt had: en fcbynt, ter de- zer  Aftaretb. *a3? zer oorzake, door hec volk dezes Lands, tot Koning van Bafan, verkooren. Immers, kon men» aangaande deszelfs lengte oordeelen, uit zyn yzeren bedftede, die in Mofes tyd, noch ter gedachteniffe bewaard, en, als wat zeldzaams, vertoond wierd, te Rabbi der Ammoniten', * welke bedftede negen ellen lang, en vier ellen breed was, naar eens mans eileboge. Zie de boven aangehaalde plaatze, By de deelinge des Lands, wierd deze ftad, den 1 balven ftamme Manasse , toegewezen, zie Jof. XIIL J 31. die echter, dezelvé daarna hebben moetenrt overgeven , aan de Leviten, van het geflachte Gerforris. Zie 1 Cbron. VI. 71. Daaruit, zien we dan, dat Ataroth, 't welk Num. XXXII. 34- den ftamme. Gad word aangefchreven, van dit Aftharotb, moet onderfcheiden worden. Verder, heeft men, weinig naricht, aangaande^ de gelegenheid dezer ftad'. Alleenlyk, zegt Fm- e febius: (Onom. ad voc. 'As-<*?w9.) „ dat ze lag, in „ Bataneë, omtrent VI. Mylen, van Adrda; de„ zé is Edreï.) welke , van Boftra, .(verfta, Beës. s, tberaj was afgelegen', XV Mylen." Voor welke •Daaruit, dat deze bedftede te Rabba vertoond wierd ,' (daar , echter , Og , de Koning van Bafan , te Astharoth,. woonde,) fchynt de Heer Vitringa gemcer.t té herben , dat Rabba dezelve ftad geweeft zy , die eertyds, Astharoth, wierd genoemt. Immers, word, in des?.elfs Kaarte van het land der Moabiten (gevoegt in zyn Comment. ad Jf Tom, I. fol. 45-9.) by de ftad Rabba der Ammoniten , gefteld : Olim Astarte , live Aschtharoth- Doeh , men zou hier alzo geredelyk mogen giffen, met den Heer T.H. van den Honen,den Vader: (in zyne Waa*acht. wegen, U. Deel, bladz... fj,}. dat Og , de Koning van Bafan, voor Mofes tyd , de naby gelegen ftad Rabba, van de Ammoniten, eenmaal veroverd, en. fcy die gelegenheid , zyne bedftede derwjard had doen over» jfcrengen ; die daarna binnen die ftad gebleven was, i II. Deel. lil. Stuk, Kkkk )aarna J' nLexi- , ?, ingeimt. .Vaar ge>*  Dit Edreï in Bafan isi door «a veld' Jlag, zeer vermaard. « 238 Aftarotb, Edreï. ' ke XV, Hieronymus XXV Mylen, in de plaats gefteld heeft. EDREÏ. ■ 'Er lag eene ftad Edreï-, in den ftamme Nepk. tali ; met welke we hier niets te doen hebben. Dezelve word gedacht, 'jof. XIX. 37. Deze was eene andere ftad, in het Ryk Bafan , behoorende mede eertyds, aan den Koning Og; die dezelve, als tot eenen tweeden Zetel zyns Ryks gefteld had: want Hy word, Deut. I. 4. gezegt, gewoond te hebben, te Aftarotb en te Edreï. Daarna, federt de verrovering dezes Ryks, door Mofes, is zy nevens AJlbarotb, den balven ftamme Manasse gegeven. Zie Jof XIII. Aldaar en elders overal, word de naam dier ftad, in 't Hebreeuwfch , (Edreï) uitgedrukt in de Griekfche Overzettinge, 'Eê?Aïu: (Edraïm) en in de Latynfcbe, Edraï. Die ftad is des te aanmerkenswaardiger: dewyl by dezelve voorgevallen is, de Veldslag, in welke Ifraël, onder het bevel van Mofes, over het heir des Konings Og, eene verwinninge behaalde, die, van de vermeeftering dezes ganfcben Koningryks, gevolgt wierd. Zie Num. XIX. 33- 35. Deut. III. 1-8. Vermits, aldaar word aangeteekend: dat de Koning Og, die te Aftharotb woonde, (Deut. L 4. Jof. VIII. 10.) het Ifraëlitifch beir in het gemoet ging, als Mofes den weg in floeg, naar Bafan; zo heeft men reden, te denken, dat Edreï, zuidwaard van Aftharotb, en nader op de zuidelyke grenzen des Ryks Bafan, gelegen hebbe. Hoewel de afftand, tuflehen die beiden fteden nier zeer verre kan geweeft zyn, als men pp Eufebius en Hieronymus, (ad  Êdreï', Salcba} Gaulan. 1235» (ad voc. 'AswpaJö) in dezen, zal mogen ftaat maaken; die beiden, dien affland, tot V.I Roomfcbe Mylen, (dat is, twee uuren gadns,) brengen. Gemelde Schryveren noemen, de ftad Edreï, aldaar, AdraM' ('Adpas»), En, met dezen naam, (imï mers weinig veranderd) zien we ze ook voorkomen, in andere Stbrifteri: by Ptolome'us , Adra ("a^pa.) In de Peutingeriaanfcbe Kaarte (Tab. Peutinger.) A; draha. En is ook eindelyk, met dezen naam beI kend geweeft, onder de Bisdommen, die behoor» : deD, tot het Patriarchaat van Antiochie. S A L C II A. Deze, in 't Hebreeuwfch, n4R, genoemt, was ook eene der fteden van Basan, aan den Koning 'Og, behoorende , die, Déutr. III. 10. ge voegt iword by Edreï. Zy fchynt gelegen te hebben naby .de zuidelyke grenzen des Ryks Bafan: dewyl die :van Gad gezegt worden, gewoond te hebben, in ".bet land Bafan, tot aan SAlcha i Chron. V. 11. 't lis toch klaar, dat de wöonplaatzen der Gaditen zich; ;;geenfins, tot in de noordelyke deelen des Ryks Bi» fan, uitgeftrekt hebben. GAULAN. Deze wis eene voorndame flad, eertydsbehóören,!de, tot het Ryk, Bafan: weshalvën zy., in de H. • 'Schrift, zo dikwerf dezelve voorkomt, t'elkefls, Go-1 'ian in Basan, toégenaamt word. Dóch, federt de werwinninge dezes lands, dóór Mofes, is zy, den Ifialven ftamme Manasse, gegeven. Zy wierd daar» den Leviten, van Gerfoms geflachte, ingeruimt. K'kkk 3 Zi* Daarna ; ivierd die flad, AdraS, gf,J lieten, SaïcU\ Ëerie iti lïtifcbt rryjléJ\  i\e haaren «aam mededeelde , aan de omliggendeLundftreek. Kenath, daarna , NOBAÖ, genoemt, en,in Gi- dtons gefchiedeniffe, vernield , Was eene Jjijfchoflyl flad in De kafolis, 1ü4o Gaulan, Kenath. Zie i Cbron. VI. 71. Behalven, dat deze ftad ook' eene der Vrysteden onder Ifraël geworden is Zie Deutr. IV. 43. Jof. XX. 8. en XXI. 27. Naar deze ftad, die noch als een Groot vlek, ten tyde van Eufebius en Hieronymus , aanwezig was, wierd het land daarom heen , Gaulanitis genoemt. En, dewyl de naam der ftad, tweefins, T?-1 en l3^,. gefchreven word; van daar, word de landftreek, beide, Gaulanitis en Gaulonitis, genoemt. KENATH. Kenath wierd, in 'c Hebreeuwfch genoemt nJp. Dus luidde de oudfle naam dezer ftad, die, daarna, door Nobab, een' der nakomelingen van Manaffe, welke deze ftad belegerd en ingenomen had, naai1 zynen eigen naam, Nobah, (n?J, eigenlyk Nobacb ) genoemt wierd. Zie Num. XXXII. 42. Deze laatftgemelden naam, komt mede voor, iri de gefchiedeniffe van Gideon; die de Midianitifcbe Vorften, Seeah en Tsalmuna, ooftwaard, van Nobah en Jogbebab, m hunne legerplaatze verrafchte en floeg, hen beiden gevangen nemende. Zie Ricbt. VIII. 11. Doch de geleerde Cellarius meend niet zonder reden, dat dit Nobab, by Jogbeba (welke; laatftgemelde ftad Num. XXXII. 35. onder Gads fteden gerekend word) van dit ons Nobab, dat eertyds Kenatb genoemt was, te onderfcheiden zy: wegens, den verren afftand dier beiden, van clkaa-i der. Daarna, heeft die ftad haaren ouden naam ¥Lz< 'nath weder aangenomen: wordende, by de onge-: wyde Schryveren, doorgaans K«v«9-«, (Kanatba] geaoemt. Eufebius (jad voc. K«v«£>) plaatft dezelve,  Kenatb, Beeftbera. IH< by Boftra (Hieronymus zegt, by Bosra:) desgelyks Stepbanus. En Plinius, (Lib. V. c. 18) teld Canatha mede, onder de fteden van Dekapolis. la de Lyfte der Bisdommen, des Patriarchaats van Antiochie, word Canatba mede aangetroffen, met den naam van Canotba. (vid. L. Holftenii not. ad Car. S. Paulo Geogr. Sacr. fol. 296.) BEËSTHERA. Beeftbera word, Jof. XXI. 27. aangehaald onder de fteden, die de Halve ftam Manajje moeft afftaan, den Leviten, van het geflachte Gerfoms. Deze ftad is, voor of na, nergens meermaalen aantetreffen. En, vermits, in het Hebreeuwfch gefchrift, tuffchêrï'«W, (Afcbtbarotb) en (Beëfcbtberab.) gelyk deze naam, in den oorfprongiyken text, word uitgedrukt, zo een gering onderfcheid befpeurd word; zo meend Bonfrerius,(ln Sïmot. ad Eufeb. Onom. ad voc. B«e den des halven ftams Manaffe, voor Beëftbera, As tharoth gefteld word. De LXX hebben, den naam dezer ftad, Ktrïa P«\ (Beëftbara) uitgebracht; het welk niet veel, va derzelver oorfprongiyken naam, verfchild. Doen de gemeene Latynfcbe Overzettinge heeft, Bosra even, gelyk de naam dier beruchte ftad Bosra, 1 Arabie of Idumeë, gefchreven word. Het welk echter, zeer onwelvoegzaam is: en, by fommiger Kkkk 3 d Btëjfbir» l sene Levitifcheftad: door Bunfririus aangezienvoor Astharoth. - En does ■j anderen, verkeerde»lyk, voor : Bosra. a » > ie  Ce/are» tbilippi, deze ftad moet, vai X>an, onderfcheiden worden. 124» Beeftbera, Cefarea Pbilippi. die geene andere, dan de gemeene Latynfcbe Overzettinge, gebruiken, aanleiding geeft, om die fte. den, met elkander, te verwarren; ten minften, om de fteden Bosra, buiten noodzakelykheid, te vermenigvuldigen; 't welk, ten voorbedde, gedaan heeft Adrichomius (Tbeatr. Ter. Sancï. fol 70 80.) '*t CESAREA PIIILIPPi. Voortyds, was het gevoelen genoegzaam alge. meen, dat deze ftad dezelve ware, die voorhee°n ,in de gewyde gefchiedeniffe, Gen. XIV. 14 %/I XIX 47 Richt. XVIlf. 29. en daarna meermal len, met den naam van Dan voorkomt. Waartoe, inzonderheid, aanleiding gegeven had, de Samaritaanfebe Overzetter der Boeken van Mofes; die Gen. XIV. 14 voor den naam Dan, in de plaats gefteld heeft, Paneas; (DN'JÖ.) welke naam die ftad droeg, eer zy dien van Cefarea Pbilippi had aangenomen: gelyk ook de Arabifche Overzetter, daarvoor gefteld had, Baneas Men beriep zich mede, op den gefchiedfchryver, Phihftorgius, die (Hiftor. L. VIL c. 3.) fchryft „ dat Paneas, voorheen, Dan ge' „ noemt wierd, naar den naam Dan's, des zoons „ Jakobsi die hét hoofd was, van den ftam, welke „ toen, in deze landftreek, zich neêrgeflagen had " Van d{t gevoelen, waren derhalven, Borchardus, WAb.. Tyrius, Eugejippus, Adrichomius enz. Doch, veelen zyn, daarvan, teruggekeerd, federt zegezien hebben, dat Eufebius en Hieronymus (ad voc. 4*0 die beide fteden, van elkander, onderfcheid den: zeggende „ dat Dan gelegen was, IVMylen, ■,t van Paneas, pp den weg, naar Tyrus." Brengende;  Cefarea Pbilippi. 1243 gende Hieronymus, daartoe in 't byzonder by, als een bewys: „ dat het vlek ter zeiver plaatze gele„ gen, in zynen tyd, noch den naam van Dan, behouden hadde." Dat Cefarea Pbilippi voortyds Paneas genoemt zy, word niet in twyffel getrokken. Doch, weet' niemand te zeggen, waarvan, dezelve ontleend zy; ^ wordende, aan het opgegeven, door den gemelden Pbiloftorgius, (l c.) die den zeiven wil afgeleid hebDen, van den afgod, Pan, wiens beeltenijfe in deze ftad zou vereerd geweeft zyn doorgaans (als zonder eenig bewys ter nedergefteld) zeer getwyffeld. Jofepbus plaatft dezelve ftad (Ant. L. XF. c. 13. fol. 541.) tuffchen de landfchappen Galileë en Trachonitis. En geeft te verftaan; (de Bell. L. I. c. 16. fol. 746.) ., dat zy lag, aan' den voet eens boogen „ bergs, uit welkers hol, onder in de vallye, de „ 'ïordaan, eerft te voorfchyn komt." Dit ftemt zeer wel 't zamen, met het bericht van Hieronymus, die, (Onom. ad voc. AiAE^fywv) ze§c » van dea „ Jood, die hem de Hebreeuwfcbe taal geleerd had, „ om de H. Schrift te verftaan, gehoord te hebben, ,\ dat deze berg, (welken hy Hermon noemt,) over de ftad Paneas hing — en dat dsfneeuw van de- , zen berg, zelfs des zoomers, voor vermaak, naar " Tyrus gezonden wierd." Deze berg wierd mede , Paneas , of liever Paneus, by de Grieken n«s*»'«; genoemt: zonder, dat we bepaalen konnen, of de ftad dien naam, van den berg, dan de berg den zeiven, van de ftad, ontleend hadde. Daarom, word die ftad, op eenige oude penningen geteekend, met dit omfchrift, Tno OANElft: dat is: onder of aan den voet des bergs Panius: waaruit, fommigen meenen te mogen befluiten, dat deze naam, Kkkk 4 eerf1 Zy was ertyds, 'aneas , enoemtf; gelyk ook ie daarby jeiegen berg, mede Paneas genoemtwas.  En xy had dezei naxm ooi doenovei gaan, tot de ornge legen lant {treek. wierd, daarna, door Pbi ■ lippus, Cefarea Pbilippi, geheeten , hoewel, ■iet met i 244 Cefarea Pbilippi. eerft aan den berg alleen eigen, daarna tot de flad zelve overgegaan zy. 'De ftad heeft vervolgens haaren naam, zelfs meJ degedeeld, aan de omliggende Landftreek. Dezelve .Schryver; (L. c. L. XVII. c. 10.) fprekende , van het viervorfiendom, 't welk Herodes, aan Pbilip* pus, zynen jongften Zoon, by Teftament vermaakt had, noemt by elkander, Gaulonitis, Trachonitis en Paneas, daar door niet anders, dan deze Landftreek, bedoelende. Ook verhaald dezelve Jofepbus ( Ant. L. XV. c, 13. fol. 541. cjf de Bell. L I. c. 16. fol. 746.) dat Herodes, zo dra Keifer Auguftus, deszelfs heerfchappy, door de toevoeginge dezer landen, (ter hiervoor verhaalder wyze) vermeerderd hadde, in erkenteniffe daar voor, in de landftreek Paneas, omtrent by den oorfprong des Jordaans, eenen prachtigen Tempel, van witte Marmerfteenen, gefticht, en aan hem toegewyd hebbe. Voorts weet men, dat de ftad Paneas, door den voorgemelde Viervorft, Philippus, die ook dezelve met voortreflyke gebouwen vercierd en verbeterd had, ter eere van Keiser (Cefar) Auguftus, Clsarea , in het Grieks, KaWpE<«, genoemt zy. (vid. Joftpbi Ant L. XVIII. c. 3. fol 618.) Ea vermits zyn Vader, Herodes, de ftad Strato's Burgt, desgelyks, ter eere van dien zeiven Auguftus, Cesarea, genoemt hadde: en, behalven deze twee, meer andere fteden, met dien zeiven naam, elders praalden; zo heeft Philippus, ten einde deze zyne ftad, van alle die anderen, te onderfcheiden, zynen eigen naam, daar by gevoegt: noemende dezelve, Cesarea Philippi, iri het Grieks Ka/o-ap^ ?>/a!7r7rov. Hierdoor, is echter de naam Paneas niet geheel ver-  Cefarea Pbilippi. 1245 .verlooren geraakt. Somwylen, is de oude naam, Paneas , alleen: fomwylen 't zaamgefteld, met dien 1 nieuwen, welken Philippus daar aan gegeven had^ in gebruik geweeft, by latere Schryveren; waarvan] ook ten bewyzen dienen, verfcheiden gedenkpennin-, ge», door Golze en anderen, voor 't licht gebracht, op welke de naam dier ftad gefchreven word. Cssarea Paneje. Gelyk dezelve mede dus voorkomt, in de Kaarte van Ptolomêus, (Afia Tab. IV.) en in de Peutingeriaanfche Tafel. Behalven, dat die ftad, voor eene korte wyle tyds, den naam, Neronias, heeft aangenomen, naar den Keifer Nero; het welk gefchiede, door Koning Agrippa, die deze ftad, met aangenaame lufthoven verfierde, naar het verhaal van Jofepbus (Ant. Lib. XX. c. 8. fol. 698 ) Met den naam, Cesare\ Phtlippi, word die ftad tweemaal, in de H. Schrift, (doch in het verhaal van éénzelvig geval,) aangetroffen, Mattb. XVI. 13. en Mark. VIII. 27. Men verneemt al daar wel niet, dat Jefus die ftad zelve betreden heeft: maar, dat//y, met zyne leerlingen, kwam, in de deelen van Cesarea Philippi: dat is, in de omliggende Landftreek dezer ftad. Aldaar, is dies tyds , dat gefprek, tuffchen Jefus en zyne Difcipelen, voorgevallen; in welk invloeid, die belydenijfe de; Apoftels Petrus, waar in hy , Jefus , voor dei Christus, den Zoon des levenden Gods, erkende waarop het antwoord van Cbriftus, volgde. Gy zy Petrus, en, op dezen Petra, zal ik myne gemeent bouwen enz. ' Of de Heiland, ter zeiver tyd, aldaar, eenig wonderen verricht hebbe, word 'er, door gemeld Euangeliften, niet by gedaan. Maar, 'er is een erj geruchte, 't welk een' langen tyd, onder vroeger en latere Cbriftenen, heeft ftand gegrepen, dat di Kkkk s VROt erwer- inge var» laaren oorigea ïaam, ? met den ;• naamBH » ,S e r e- iü  En heeft in den H. Oorlog , ■veele ongemakkeiuitgedaan, • ■i 'wat van 3 den jegenWoordigentoeftand dezerftad aantemcr- 1 ken zy. Ï250 Cefarea Pbilippi. gen te hebben. Ook word ze by den Joodfcheh Reiziger, Benjamin, (Itiner. pag. J2.) Belinos geheeten. . Geduurende den H. Oorlog , is die ftad meer dan eenmaal bebgerd en ingenomen. Zy was by de eerfte aankomft der Franken of Wefterfcbe Cbriftenen, in 1 't H. Land,, beneven meer andere fteden, zeer gemaklyk in derzelver handen gevallen: doch wierd eenigen tyd daarna onverwacht, door 'Pegel Melud, Koning of Prins van Damaskus, hernomen, en het Krygsvolk, beneven de inwooneren, gevanglyk weg gevoerd, (vid. Wilb. Tyrius de Bell. Sacr. L. XIV c. 17. fol. 329, 330.) Den Cbriftenen was, echter^ aan deze ftad, die de noordelyke grenzen des Lands toefloot, zo veel gelegen, dat zy weinige jaaren daarna, dezelve met alle hunne magt, begonnen aantetafien: en, na dat veel volks van weérzyde gebleven was, dezelve eindelyk verroverden. Waar na de Biftcboplyke waardigheid, die reeds van ouds aan die ftad behoord had, weder aan dezelve herfteld wierd: wordende, aan het Aartsbisdom van Tyrus (het welk aan het Patriacrhaat van Jerufalem behoorde) ondergefchikt: en, zynde de Bijfcbop; door den Patriarch van Jerufalem aangefteld, Adam , genoemt. (vid. I. c. L XV. c. 8, 9, 10, 11. fol. 349352.) Daarna, is Paneas noch tweemaal, door den Sultan Noradin, vruchteloos belegerd: (L. XVIII. 12, 13, ij.) en eindelyk, in den jaare 1167. ingenomen. (Lib. XIX. c. 10.) Na welken tyd, he ftad beftendig, onder de magt der ongelovigen, ;ebleven is. Hedendaags, word die ftad, by de Arabieren, Ba*ejas, geheten, (vid. Scbultens Lexic. Geogr in vi■am Saladini ad voc. Paneas.) Het welk niets verchild, van Paneas , immers, naar de uitfprake der Ara*  Cefarea Pbilippi, Baal-Gad. 1251 Arabieren; die, (vermits zy de letter P ontbeeren) gezetlyk, B, voor P, gebruiken, Abulfeda plaatft die ftad, anderhalve dagreize, van Damaskus, weftwaard, doch wat draaiende, naar het zuiden: en zegt, „ dat die ftad, van vruchtdragend geboomte, ,, omringt is, liggende,"aan een waterryken oord. „ Ook datze ligt, aan den voet van den zogenaam,, den Snueberg; die als over de ftad hangt; en „ die dus genoemt word, dewyl deszelfs kruin, on,, ophoudenlyk, zo wel des zomers als des winters,„ met/wee bedekt blyft." Dit is dezelve berg, die eertyds mede Paneas, en nu by de Arabieren, Jebel Scheik, dat is, de Hoofd berg, word geheeten: dewyl hy, als 't hoofd, allerverhevenft, boven alle de andere omgelegen bergen, uitfteekt. Naar de aantekening van den . Heer Ricb. Pococke, (Befcbryving van Paleftina, de Hoogd. vertaaling, bladz. 188, 189.) is deze, dezelve berg, aan welks voet de Jordaan ontfpringt: en word dezelve ook aldaar geplaatft , in zyne Kaart van Paleftina. Wy willen, eindelyk, alle de fteden des Joodfcben Lands, befluiten, met eene korte aanmerking te maken, over B A A L-G A D. By welke ftad, (in het Hebreewofcb, V "'W, genoemt,) de gebeïle lengte des Lands bepaald word, Jof XI. 17. van den Kaahn berg, die opwaard gaat, naar Seï'r, tot aan Baal-Gad. Terzelver plaatze, word de gelegenheid dezer ftad nader aangewezen. In bet dal Libanons, onder aan den berg Hermon: dat zo veel gezegt is, als in het dal, waar de beiden gebergten, Libanon en Hermon, (in naam, ten minften,) De laatfte  met welke dit werk ieflotenword. iajs Baal-Gad. ften,) zich van elkander affcheidén, vergelyk hiermede, Hoofdft. XII. 7. en XIII. 5. Daar uit, is klaar, dat Baal-Gad, omtrent noordwaard, van den oorfprong des Jordaans, moet gelegen hebben: en, derhalven, de alleruiterfte ftad des geheelen Jood' fcben Lands geweeft zy. Weshalven ook, hiermede, de Beschryving dezes Lands befluite: dankende, uit grond myns harte, den Goeden God; die my, tyd, luft, bekwaamheid, en de behoorlyke hulpmiddelen verleend heeft, om, dit eerft en voornaamft voorwerp der Heilige GhOGRAPHiE, het welk het Joodsche Land betrefu te voleinden, EINDE.  L Y S T E ^*<, DER DRUKFEILEN. Vladx.. regel ftaat Nf' 808 van boven + Matti. IX. I. M/»«£. XIX; L glI 18 hunnen dienft hunnen dienft onttrekken niet onttrek- mogten. ken mogten. 80? van onder if XMrtw ibid. ïnManaJfe en Manajje g,o _ ,— 16 Neapolus Neapolis. 8a- van boven 10 Elucidatius Eindstation: %.y __ a Havan. Haran. 8*3 9 uittellinge. Uurtellinge. 884 van onder ij- in en 8S6 vanboven « weder verder 885 van onder « S«/c£ 900 van boven 4 dit land dit luid 941 van onder ° fabids Jabins 944. van boven f Galilah Gelilab. 979 vanonder U Nikt Neko 994. van boven '3 dus dit 99S van onder 6 Galileë Galileë. ,oi, 2 moete moefte 1042 van boven 10 Holopharnes Holophernes 104; vanboven »« Holopharnes Holophernes ioj-j- 5 Cknereth. Tiberias. 10Ö8 1 * in en 1071 van onder '9 Want men Wen men ,eg - „ 1,1,3 waarover men waarover men eenigermate eenigermate verfchild.ten verfchild. aanzien van Doch , ten het eerfte aanzien van woord Che- het eerfte fhar, waar- woord ChemedeTertul- fhar , ziet lianns men Tertul- lianus enz. overeenftemmen 1133 van onder 1? want ook wen ook, 114.3 vanbovcB . S. onze zaak onze taak  ***'ei ttgd ftaat lees li yo 18 doorden inval, voor den inval M07 . g Ifraël van die //r«ë/ die rivier rivier door- doortrok • - trok ui 1 vanonder 9 Rameth Ramoth «ij : - i<$ in en »ü 7 1117 1 toenrnen, byaldien men I2H . 7 bevelmtefttrs. Beftelmtefters 1224, . 1 Jabes Jabez >2i2 van bovea " dicum dium 124.9 12 dat Keiler dat door Keifer.