01 2924 7656  HEILIGE GEOGRAPHIE O F AARDRYKSKUNDIGE BESCHRYVING Van alle de Landen, enz. in de IL S. voorkomende. Behelzende d\(^e Deel, eene Bejfchryving L A N D E N. Gelegen, buiten het LAND KAN AAN: Als ï derzelver Benaaminge, de Gelegenheid en Uit? gestrektheid, de Godsdienft en Zeden der Inwoq^ neren, menigerly St a ats - Ver wis se lin gen, de voornaamfte Steden : enz. Alles betrekkelyk, tot verklaaringe der Heilige Schrifte?!, Benevens op nieuw geteekende en daartoe behpofeni© LANDKAARTEN» WILLLEM AL BERT BACHIENE, Joh. zoon en Joh. Hendr. broeder: Bedienaar des Godlyfan PFofffdi Ie Maastricht : en Hoogleeraar in de Sterre- en Aard? rykskunde, op de Illuflre Scboole, aldaar : benevens Lid van de Hollandfehe Maatfchappy der Wetenfchappen , te Haarlem. DERDE DEELS Ijle S T U J& Te UTRECHT^ f GISBERTUS TIEME VAN PADDENBURG By ) e n l ABRAHAM VAN PADDENBURG* M p c c h % V,   AAN ZYIV DOORLÜOHTIGSTE HOOGHEID, den heere WILLEM de V Y F DE, prinse van oranje en nassau, enz. enz en** erfstadhouder:, kapitein generaal en admiraal der cpzaamlyke vereenigde nederlanden en der geheele unie, enz. enz. enz, ALS MEDE AAN HA ARE KONINGLYKE HOOGHEID, m e v r o u w e FREDERIKA SOPHIA WILHELMINA, geboore prinsesse van pruissen, enz. enz. enz. hoogstdeszelfs gem alinne, word  .WORD Dl * DEPs.DE DEEL DEK. HEILIGE GEOGRAPHIE, Onder toebiddinge van Gods dierbaarfte zegeningen, met alle verlchuldigde eerbiedigheid opgedragen, DOOS HOOGSTDERZELVËR Verplichtften en onderdanigften Dienaar, W. A. BACHIENE. VOOR-  VOORREEDEN TOT DEN BESCHEIDEN LEEZER. y^^gf? te, (in de voorbereidende Verw/Pw handeling van het Jfie Deel, )±£=£tl\ Uadz. 38.) niet beantwoord hebben; ware ik, in myne Heilige Geographie , by \ Land Kanaïïn, of, 't Jood" fche Land,eeniglyk bepaald gebleven. En, alzo min, zou hier mede voldaan geweelt zyn aan den Titel, welke dit Werk draagt: want , daar uit mogt ieder met recht verwachten , in 't zelve te zullen vinden, eene Aardrykskundige Befcbry ving, derLanden, Steden enz. die, in de ganscheHeilige Gescïiiedenisse , (welke Gods woord ki zich vervat) worden aangetroffen. 'tLand Kanaan is wel,(bekennen we) ge weeft , het eigen Vaderland van Gods Volk; welks bedryven en zeldzaame lotgevallen den voornaamften inhoud uitmaken der gefchiedkundige Boeken der Heilige Schrift; die, derhalven door de befchryving van dit Land, als het looneel deezer gebeurtenisfen , in 't Ifte en Ilde Deel, * 3 wor-  n VOORREEDEN worden opgehelderd. Doch, 'eris een tyd voorgegaan, in welken, men ditVo/k, noch elders, buiten het Land Kanadn, zoeken moert. Ja, na dat God, deeze Landftreek, in gevolge de beloften, hunnen Vaderen zo dikwerf toegefproken, hun dadelyk ter bezittinge gegeven had, is dit zelve Volk meenigmaal ingewikkeld geweeft, in allerly ontmoetingen, met de Volken der nabuurige Landen; die hen, meer als eens, zelfs, overheerfcht, en. veelen derzelven naar vreemde Geweften hebben weggevoerd : van welke zaken, niemand eene onderfcheidene bevatting zal konnen vormen; zonder ook de geaardheid deezer Landen, derzelzer StaatsbeJtier, Inwooners, Steden, Rivieren enz., die in de LI Schrift dikwyls worden aangehaald, wel te kennen. Behalven, dat veele andere zaken,zo wel in de Godfpraken der Profeeten, als in de andere Boeken, beiden des Ouden en Nieuwen Te/la* ments, gemeld worden, t'huis hoorende, buiten het Joodfcbe Land, die, mitsdien, volflxektelyk onverftaanbaar zouden zyn; byaldien , de Leezer, door behulp der Landkaarten, beneven de daar toe nodige Befibryving, niet eenigermate,in de kenmsfe deezer uitheemfche Landen, onderregt was. En  tot den L E É 2 E R. tif En, ter meerdere bevorderinge deezer kennisfe, onder onze Landgenooten, hebbe, met Gods hulpe, mynen arbeid aangewend,in dit lilde en laatste Deel der Heilige Geographie : 't welk nu, in zvne volkomenheid, voor 't licht komt. De greetige aftrek der beiden eerfte Deekn; die men ook, (ten einde het gebruik van dit Werk des te gemeener te doen worden)bezig is, in tHoogdmtfch te vertaaien, heeft my, zelfs geen ogenblik , in een twyfelachtig beraad doen liaan, of ik dit Werk al of niet zoude willen voortzetten: des te min, dewyl.door verfcheiden Brieven van bekende en onbekende Perfoonen , uit het Vaderland my toegezonden, t'elkens daartoe wierde aangemoedigt, en te gelyk, zo ara eenige vertraginge kwam, m de uitgave, wierde vermaand, om toch} met den voortgang deezes Werks, alle mogelyke fpoed te willen maken. En, hadde ik ook myne eigen genegenheid in deezen mogen volgen, de uit6 gave * Deeze Overzettinge word, door een geleerd Man, te Kleve, vervaardigt: en aldaar gedrukt by denBoekhandelaar, G.C.B. Hoftnann ; waar van, het Ifle Stuk des Iften Deels, alreeds inden jare 1766. , is uitgekomen, en welke noch vervolgt word. A * 4  W VOO R R E E D E N gave was nooit zo zeer vertraagt geweeft Geen gebrek van vordering, in myn Scbriftlyk Opfïel, maar de verreafgelegenheid myner tegenwoordige Standplaats, van de Drukpersfe, heeft dit niet wel anders willen toelaten. Dit lot is, trouwens, gemeen, aan alle Werken, die, niet onder 't eigen opzicht der Schryvers worden afgedrukt. Ik was, daarom, ten einde, aan 't verlangen der Letterminnaaren, eenigfins te voldoen,in de noodzakelykheid gebragt, om dit lilde Deel, by kleine Stukjes, uit te geven: 't welk anderfinds, den Boekhandelaaren , veele kollen en moeiten baard: en fomwylen eenige ongevoeglykheid na zich flepen kan. ?7?ie Ker' dan» bercheiden Leezer! het lilde Deel der Heilige Jardryksbefcbry. vwge: in zich vervattende, de Plaatzen buiten 't Land Kanaan, in de H. Schrift vermeld. 'tHad, zeker, by my, in den beginne, zeer zyne bedenking: hoedanig eene order, als de -welvoegzaamfte, in de beichryving van alle deeze Landen, over den geheelen van ouds bekenden Aardbodem, genoegzaam verfpreid, in acht te nemen Want, naar de wyze der latere ^ardryksbefchtyvers, aantevangen, met Eu>  TÓT DEN LEE ZER, v Europa, dan naar Afie over te frappen, en met Afrika te befluiten: dit fcheen my geenfins verkiesbaar: te min, dewyl,deeze onderfcheidinge der ganfche Aarde, in gemelde drie groote deelen, in dien vroegen tyd, waar toe onze Aardryksbefchryvinge opklimt, in geen gebruik geweeft is» Daarom, achtte ik meer geraden, my te fchikken, naar het achtereenvolgend verloop der tyden, in welke, die Landen in de Heilige Schrift gedacht, en met de daar in vervatte Gefchiedenisfen bemoeid geweeft zyn. En deeze order zal elk des te meer billyken, als hy befpeuren zal, hoedanig 't geval gelukkig gewild heeft, dat die ligginge en begrenzinge der Landen onderling, in opzichte tot elkander, met het vervolg der tyden, in welke zy, in de Heilige Schrift voorkomen, na genoeg overeenftemt: dus , men niet zal genootzaakt zyn, dikwerf, van't een naar 't ander verre van elkander afgelegen Land, eenen grooten overfprongVi. doen. Wy zullen, derhalven , het Tooneel hier openen, met de befchryving van het Paradys: waar in de Heere God het eer^ fte paar Menfchen geplaatft heeft: het welk we gevonden hebben, in Armenië: alwaar , of waaromtrent, de Bewoontrs der esrjte fVaereldt voor den Zondvloed, * 5 ver-  vi VOORREÊDÊN. vermoedelyk, mede zich onthouden heb» ben. Dan, zal in 't verfchiet voorkomen, het Gebergte Ararats; waarop, de Arke geruft heeft, na den Vloed; en, by 't welk, de weinige Perfoonen, die van die algemeene verwoeftinge waren verfchoond gebleven,naamlyk,de Aartsvader Noach, met zyn Nageflacht, eenigen tyd hebben blyven woonen i tot dat zy, langs de boorden van den Ti gris-flr oom, lager afgezakt zyn, naar de Vlakte Sinear. Wy zullen, echter, het ntenfchelyk Ge* flacbte, uit deeze Vlakte weder zien verfirooid worden, over de geheele van ouds bekende Aarde: en, na de Woonplaatzen van elk der Geftachten en Huisgezinnen, uit Noachs drie Zoonen voortgefproten, konelyk te hebben aangewezen , zullen we meer van naby, op 't voetfpoor volgen , de zo genoemde Heilige Geftachtlyn, uit Sem, door Arpbakfad, Selah, Heb er, Pheleg enz. tot op Abraham, en deszelfs Broederen, Haran en Nabor, verwekt: die wy zullen aantreffen, in verfcheidene Plaatzen van Mesopotamie ; van waar, Abraham, met deszelfs Afftammelingen, in 't byzonder , voortgetogen is, naar 't Land Kana'dn: in het zelve, als een Vreemdeling, verkeerende. Na  \ tot den LEEZER. vu Na dat we, Jobs Vaderland, Uz, in 'c voorbygaan, kortelyk befchouwd hebben„ zullen we overgaan, naar Egypte ; waar in Israëls Nakrooft , met den naam van Hebreen, (naar eenen hunner vroegere Stamvaderen) te dier tyd , noch meeft bekend, geduurende den tyd van 400 jaren , zich hebben opgehouden. Van daar, zullen we dit Volk begeleiden, door de Woestyne der Schelfzee : en ze weder te rugge brengen , naar 'c VmdKanadn: 'twelk zy, toen, ingevolge Gods beloften, in erflyke bezittinge genomen hebben. Daar na, begeven we ons, buiten de Noordelyke Grenzen van Lraëls Land: en befchouwen, de naaft daar aan paaiende Landfchappen, Phoenicie en Syrië : met welke, de/*r^//7e»,federt zy in dit hun eigen Vaderland een valt verblyf verkregen hadden , eerft en meed hebben te doen gehad. Van hier, zullen we ons Ooftwaard wenden : en doorwandelen, die groote Alleenheerfchappy en: QMonarchïën) naamlyk, de Assyrische , de Babylonische en Persische; welker Koningen, over een goed deel der Waereld, het Gebied gevoerd hebben; en, onder meerandere, ook het Joodfche Land, niet alleen dikwerf overheerd , maar zelfs ontvolkt heb*  vin VOORREEDEN hebben : het meerder deel der Inwoo ners,naar de Landen hunner eigen Heerfchappy gevanglyk overvoerende : waar van , iömmigen, naar hun Vaderland, te rug gekeerd, noch een reeks van jaren, daar in hebben blyven woontn ; tot ze eerft, aan de Griekfche- en, daar na,aan de Romeinfche Heerfchappy , onderhorig wierden gemaakt. Dus verre, leiden ons de Gefchiedverhaaien van 't Oude Teftament, door de meefte en aanzienlykfte Landen van het Oosten : door welker befchryving, de gemelde merkwaardige Gebeurtenislen zeer zullen worden opgehelderd. De Gefchied vernaaien vm't Nieuwe Tes* tament verdienen, niet min, hunne opheldering , uit de oude Jardryksbefcbry* ving: die ons opgeven, de voortplanting der Euangelie-Leer, door de Apoflelen, in de Landen der Heidenen. Doch, hier, zullen wy ons, Westwaard , moeten wenden: naamlyk, unPaleftina, door Syrië, naar de Landen van Klein Asie , nu Natolie genoemt: als Cilicie , Pamphylie , PismiE, Galatie, Pontus, Phrygie, en het eigenlyk gezegde Asie : en ftukswyzebefchouwen, alle die van ouds beroemde SVé?den, in welke, door den dienftvan Paulus, Gemeenten der Chriftenen gefticht zyn. Daar  tot den LEEZER. ix Daar na, zullen we dien zeiven Apoftel verzeilen, over de Egeëfche Zee, naar Macedonië en Griekenland : alwaar,^ ny desgelyks een nuttig Werktuig in Gods hand geweeft is, ter uitbreidinge van t Chriftendom, te Pbilippi Jhesfalonika, Be* reë, Athene en Korinthe. Ook, zullen we iets te zeggen hebben,van Illyrie en Dalmatie. Desgelyks, befchouwen} alle de Eilanden, zo der Egecsche, als der Middelandsche Zee, door dien zeiven Apoftel, in zyne Reizen, aangedaan: waar van deszelfs Reisgenoot, Lukastm zyne Handelingen der Apoftelen, een getrouw verflag doed. ] ; Voorts, Italië gaan bezichtigen: en daar in, voornaamlyk, de Stad Rome: in welke Paulus, eindelyk, den Marteldood eeftorven is; beneven eemge andere Steden, die, door dien Apoftel, in deszelfs eerfte derwaard reize, bezocht zyn. _ Ln,eindelyk,zullen we alles befluiten, met eene beknopte Befchryving van Spante : waar van, men eenigzins vermoed, dat de Apoftel Paulus ook derwaard zich gewend hebbe, om het Euangehe van Cbriftus te prediken: dewyl hy zyn voornemen , daar toe ftrekkende, duidelyk verklaard, Rom. XV. 24, 28. Ik hebbe, achter dit IJlde Deel, ge voegt, ■ ' de  x VOORREEDENtotden LEEZER. de algemeene Bladwyzers, (Regifïers) niet alleen der voornaamfte plaatzen van de Heilige Schrift, die, in dit ganfche Werk, worden opgehelderd , maar ook der woorden en zaaken, daarin voorkomende: naamlyk, der Landen, Steden en Vlekken, Bergen en Dalen, Vlakten en Wildernisfen, Zeen 7 Rivieren enz.; waardoor de Leezer het zelve, met meer gemak, zal konnen gebruiken: •.. Waar toe, ik wenfche, dat de goede God zynen zegen mildelyk verleenen wil. W.A.BACHIENE, Maastricht den4Mey *■ 1768. INHOUD  INHOUD VAN ALLE DE HOOFDSTUKKEN DES DERDEN DEELS, HOOFDSTUK I. ¥aa de gelegenheid van het Paradys. Bladz. t HOOFDSTUK ïf. Van de eerste Woonplaatzen der H. Aartsvaderen, na den Zondvloed. 20 HOOFDSTUK III. Van de verdeelinge der Aarde, onder Noacbt Gejlachten, na de verfiroojinge uit de Plakte van Sinear. 45. HOOFDSTUK IV. Van de Woonplaatzen der H. Aartsvaderen, na de Spraukverwarringe. 148 HOOFDSTUK V. Van Egypte. 186" HOOFDSTUK VI. Van Steenachtig Arabie: en, in 'c byzonder, dat gedeelte deszelfs, 't welk in de H. Schrift genoemd word, de Wbejlyne der Schelf zee. 278 HOOFD-  HOOFDSTUK VII. Van Phoenicie. 373 HOOFDSTUK VIII. Van Syrië. 408 HOOFDSTUK IX. Van de Ryken der Assyriers, Babyloniers en Persen. 49+ HOOFDSTUK X. Van de Landfcbappen , behoorende tot KleinAsie. 641 HOOFDSTUK XI. Van Griekenland. 778 HOOFDSTUK XII. Van de Eilanden der Zee. 853 HOOFDSTUK XIIL Van Italië. 065" tlï*Jr> s*» au *£Ki\f*m\.wï st> ca , Kisast-us J HOOFDSTUK XIV. Van Spanje. 1039 HET      Bladz. I Het Ifte Hoofdstuk. VAN DE GELEGENHEID DES P A R A D E I S, *T7y kohnen , dit Tw ede Deel der Heilige .\V Geograpbie , de landen Buiten Paleftina * betreffende, niet welvoegzaamer aanvangen, dan, 2 met het onderzoek naar de Gelegenheid des, P A R A D E ï S ; welke de eerjle ftoffe is , die , in i hst Bybel woord , aangaande de Heilige Geograpbie, J word aangetroffen: want Gen. II. 8 14- word dit Paradeis , ddöt Mofes, aangewezen , als de Plaats , welke God aan onze voorouderen , zo lang de ftaac hunner Rechtheid duurde , ter bewooninge verleend had. De HEER God (zegt Mofes) had eenen Hof geplant, in Eden, ten ooften : en Hy ftelde aldaar den menfcb , dien Hy geformeerd bad. En de HEER God bad alle geboomte uit bet aardryk doen fpruiten , begeerlyk voor bet gezichte, en goed ter fpyze : en den boom des levens , in bet midden des Hofs : en den boom der kennijfe des goeds en des, kwaads. En eene Rivier was voortgaande, uit Eden, om dezen Hof te bewateren : en wierd aU daar verdeeld : en wierd tot vier Hoofden. De Tiaam der eerfte ( rivier ) is P i s o n, enz. Die plaats word , derhalven , aldaar met geen' byzondere en eigen naam uitgedrukt : maar blootelyk befchreeven, als een' Hof: (in het Hebreeuwfcb \i) en voorts , naar derzelver gelegenheid, nader JILDeeU LfiuL A be- De Lut. ff, in /elke on=' e eerlte ooroudeen gevoondlebben» s, daarna » net den laam van t Puradek benoemt;  2 De Gelegenheid bepaald, als een' Hof, in Eden : dat is, in het Landschap, Eden. Nergens word ze, zelfs, (dat aanmerkelyk is,) in de Schriften des Ouden Teflaments , met een' eigen naam ontmoet : maar altyd omfchreven : ten voorbedde, als een' Hof des HEERE, -Gen. XIII. 10. als GODS Hof, Ezecb. XXVIII. 13. en Eden's Hof, Joèl II. 3.' Immers ftaat dus in den Grondtext; daar men vind, W. \\ : het welk , echter , door onze Ovenetteren yerbygezien is ; die alleenlyk zeggen : Het Land is , voor bet zelve, als een Lusthof. * Dat die naam van Paradeis, daarna, eeven als een eigen naam, aan dien Hof, dus byzonderlyk gegeven zy , is alleen veroorzaak:, door de zogenoemde LXX. Griekfcbe Overzetteren; die, in alle plaatzen des Ouden Teflaments , alwaar dees Hof genoemt word , voor het Hebreeuw/eb woord , ]ï , C Gan ) gebruikt hadden , het woord Tt^dêuso?: (Paradeifos) 't welk , de Scbryveren des Nieuwen Testaments overgenomen hebben, zo menigmaal zy van dien Hof gewagen. ZieZ.Kc.^XIII.43. a/fw. XII. 4. Openb. *. Onze Nederduitfche Overzetteren hebben , derhalvcn , dit bygevoegd woord, {Eden) aldaar, niet als een' tigen naam der landltreeke aangezien : maar , bedoelende , de gemeens betekeniffe dezes woords, 't welk by de Hebreen genomen word, voor lufl , vermaak, enz. (zie Gen. XVill ii. zSam. I. 24. Ff. XXXVI. 9.) het zelve, door LüstHof, dat is, een Hef van vermaak, of een vermakelyken Hef, vertaald j jjetyk. de gemeene Latynfche Overzettinge , door Hortum volSftatis. Doch, alhoewel dit Hebreeuwfcb woord zodanige betekenijfe heeft ; zo hebben wy daarom geen yryheid , om dit woord, vooral' , in die gemeene be. tekeniffe optevatten : als of. nergens , eene byzondere landJireeke , met dien naam Eden, als een eigen naar», beftem. f>eld , daardoor beduid wierde : ge'yk eenige gemeend hebben ; wic'r gevoelen , door den Geleerden van Til, (de Situ Farad. tsrr. fag. ƒ8, onweêrdcnkelyk weêrlegt is. '  des Paradeis. $ Öpenb. II. 7. Dit woord Ka^hiffti is , echter , geen zuiver Grieks , ten aanzien van zynen oorfprong. De meefte Geleerden willen het zelve veel liever, uit de Perfifcbe Taal, ontleent hebben : dewyl ze vinden , dat Herodotus , Xenophon, en andere Schryveren, die de daaden der Pefifcèe Koningen vermelden , dit zelve woord dikwerf bezigen , als ze fpreeken van de lufthoven , door den een* en andere dier Koningen , aangelegt. Ook , fchynt dit zelve woord , alreeds zeer vroeg , uit de Perfifcbe, in de Hebreeuwfcbe taal overgenomeni want , het word driemaal in de Schriften des Ouden Teflaments, aangetroffen: naamlyk, Neb II. 8. Pred. II. 5. en Hoogl. IV. 13. en overal, in hec Hebreeuwfcb , D?7? (Pardes) uitgedrukt : aldaar * t'elkens voorkomende, in de beteekeniffe van eenen met hoornen beplanten Lusthof: anders gezegt een Boomgaard. Hoe het zy ; niemand twyffeld, of die naam is , zeer wel, aan deze plaats, toegelegt: dewyl, zy , uit het naricht , 't welk Mofes daar van opgeeft , blykt , overvloedig , met allerly vrucbtdra~ gend Geboomte , verfierd ge weeft te zyn. Daarom, zegt hy Gen. 11. 9. dat, de HEER. God, Alle Geboomte , uit bet aardryk hadde doen fpruiten , begeerlyk voor % gezicht, era goed ter fpyze: onder welke , byzonderlyk , genoemt worden, de boom des Levens , in het midden dezes Hofs, en de boom der Kennisse des Goeds en des Kwaads, Desgelyks , uit de woorden , die de Slang tot Evc gebruikte , Geil. III. 1. Is bet ook , dat God gezegi beeft , Gylieden zult niet eeten , van alle Boomeê dezes Hofs ? en uit Eva's antwoord , daarna' vol gende : vers 1, 3. Van de vrucht der Boomen deze Hofs , zullen aar , (Hebreeuwfch Pj#?. ) mag men te recht ven laan , van de plaats , waar die Rivier ophield , [en Hof te bewateren : en dus , buiten den Hof. Veshalven , déze ééne Rivier , al haar water on■erdeeld binnen haare oeveren behield, zo lang zy len Hof doorftroomde : maar , buiten denzelven ekomen , haar water , aan vier andere Rivieren , icdedeelde. By aldien deze eene Rivier , noch in rezen ware ; zo zou de geheele zaak reeds gevonen , en het verfchil beflift zyn. Maar , dat Mo•s dezelve , met geen' byzondere naam , uitgedrukt eeft, is een klaar bewys, dat zy, in zjne dagen, door  des Paradeis. 9 door die groote veranderinge , welk de algemeene zondvloed naderhand, aan de oppervlakte der aarde3 veroorzaakte , te niet geraakt was. Alhier hebben wy onze aandacht , derhalven , meelt te veftigen , op die vier Rivieren , in welke deze ééne , aan den uitgang des Hofs , weleer zich verdeeld heeft : het welk Mofes uitdrukt , zeggen de : zy wierd , van daar , Verdeeld : en wierd , tot vier Hoofden. Dit woord , (Rafcbim) fchynt by de Hebreen , in gebruik geweeft , om te betcekenen , zodanige Rivieren , die , uit eene andere Rivier , haar water overnemen : welke , de hedendaagfche Aardryks befchryveren, gewoon zyn , Armen, te noemen. Immers, worden deze Hoofden zelve , vers 13, 14. (Nabarim) dat is , Rivieren, genoernt. Alleen, zal men 'er mogen byvoegen , dat dit woord 9'$*2 Hoofden , ons in het byzonder doed denken , aan groote Rivieren , die breed en diep zyn , en veel waters met zich voeren : hoedanigen , men onder ons , mede , Hoofd-Rivieren, (Fluvii capitales) noemt; ter onderfcheidinge , van mindere rivieren , of takken, die , in eene boofd • rivier , uitwateren. Nu, is dit eigenlyk de groote zaak , die , in de overweginge dezer ftoffe , meeft in aanmerking moet genomen worden : dat , vermits deze vier Hoofd - rivieren , uit de Rivier van Eden , plagten voorttevloejen; derhalven het Paradeis , noodzakelyk , moet geweeft zyn , omtrent dien zeiven oord, alwaar die gemelde Rivieren noch haaren Oorsprong hebben: want, by den oorfprong dezer Rivieren , was eertyds die Verdeelinge : en , by die verdeelinge , was die zelve Hof. Dit ftuk is zeer klaar: en , byaldien dit, door alle de Geleerden , welke over die ftoffe gefchreven hebben, behoorlyk ware opgemerkt; ser zouden aangaande de A 5 S«" en die; derzelven Hoofden genoernt worden. Aan of omtrent den oorfprong ,van welke gemelde rivieren, hes Taradeis zal geweeftzyn.  Deze vie: Rivieren zyn nocl in wezen Van de iclve, is meelt be. kend, de Riviere Phrath; welke ui Armenië Voortkomt : io De Gelegenheid gelegenheid des Paradeis, nimmer zo veele verfchilr lende gedachten gerezen zyn. Dan , immers, zal het eeniglyk hierop aankomen , dat wy deze vier Rivieren onderfcheidenlyk kennen : en naar derzclver oorfprong opklimmen. Dezen gevonden hebbende; zo zal men ook de Plaats des Paradeis weten aantewyzen. Alhoewel , toch , de Rivier van Eden zelve , die den lujlhof bewaterd had, in Mofes leeftyd, en veel vroeger , al federt den zondvloed, was weggeraakt ; zo waren , echter , die andere Rivieren. welke voorheen haar water van dezelve ontleend hadden , die's tyds noch aanwezig , en , elke met haaren ouden naam , bekend gebleven : ja behielden ook noch , haaren ouden ftroom. Dit blykt: dewyl Mofes den Loop dezer Rivieren onderfcheidenlyk opgeeft , met aanwyzinge der Landen , die door dezelve befpoeld wierden : Want , dus vervolgt Hy , in tie Paradeis ■ Befcbryvinge , Gen. II. ii 14. De naam der eerste (Riviere) is Phison : deze is , die bet ganfebe Land Havilah omloopt ', daar bet goud is : en het goud dezes lands is goed. Daar is ook Bedola: en de jleen Sardonix. En de naam der tweede Riviere , is Gihon : deze is , die bet ganfebe Land Kufcb omloopt. En de naam der derde, «Hiddekel: deze is gaande , naar bet ooften van Affur. En de vierde Riviere , is Phrath. ■ De Lezer bemerkt hier, dat Mofes, den loop van geen ééne die'r Rivieren , nalaat , te befchryven , alleen uitgezonderd, van de laatftgemelde , naamlyk, de Riviere Phrath: dewyl deze, (nader by ftroomende , dan de andere) aan Ifraël , en aan ' alle rondom hen woonende volken , zo wel bekend was, dat hy alleenlyk derzelver naam behoefde optegeven , ter beduidiDge, welke Riviere daardoor  des Paradeis. 'xi door gemeend wierd. Deze is toch dezelve Riviere , die daarna, met eene kleine verandering , de Ëuphrates genoernt is, by latere Schryveren. De LXX. hebben daarom, overal, waar ze, in den Hebreeuwfcben Grondtext, den naam (Pbratb) vonden , denzelven , door Ev'^a'-n;? , (Eupbrdtes) uitgebragt. Van deze Riviere , word onder dien zeiven naam , daarna veelmaalen in Gods woord gewag gemaakt. Zie Gen.XV. 18. J"f. I. 4. zSam. VIII. 3.' Jerem. XLVI. 2, 6, 10. LI. 63. De beroemden der oude Schryveren , als Strdbo , Kur* tius , Pomponius Mela, enz. verzekeren ons , dac deze groote Riviere , in Armenië ontfpringt. En dit word , door latere Schryveren , beveiligt ; die zelfs daartoe aanwyzen een zekeren berg , hedendaags by de ingezetenen, Mingoul geheten, en liggende tuflchen de Heden Kars en Eriwan; van waar zy met verfcheiden bochten zuidwaard droomt,naar den Perfifchen Zeeboezem. Dewyl dus deze ééne en voornaame Pa,radeisRivier zich van zelve ontdekt; zo zal het des te minder moeiten baaren, de drie anderen te vinden; die , ( wegens derzelver verder afgelegenheid ) aan Ifraël niet zo wel bekend zynde , eenige omfchryying nodig hadden : naamlyk, de Phison, Gihon en Hiddekel. Wy zullen , echter , niet verre behoeven omtezwerven, van den oorfprong der Riviere Phrath , byaldien wy , den oorfprong dezer andere Rivieren , vinden willen : want, dit deunt weder, op het hiervoor aangemerkte , het welk wy , als eene zaak , waarop het hier meed aankomt , dikwerf moeten herhaalen : dat, naamlyk , alle deze vier Hoofd ■ rivieren , uit die ééne Rivier yan Eden, weleer plagten voorttevloejen. Om kort te gaan: wy twyffelen niet, of door Pbifon , word de Phasis, door Gibon, de Araxes, en door Hid>,■"■ de> En niet verre van daar, in die zelve landftreeke,zullen wy mede, de drie andere rivieren vinden: ten bewysjdat 'mArmenie^ de plaat* desParadtis geweeft ïj'-  mfonisde riviere,die daarna, Thxfes, genoernt wierd. En 't land Havilah, 't welk deze Rivier gezegt word omtelopen, is Kokbis. 12 De Gelegenheid dekel, de Tigris , verftaan : alle welke Rivieren , zo wel als de Euphrates , in Armenië , ontdaan : en wie'r onderfcheidenlyke oorfprongen , niet zeer verre , van den Euphrates , en van elkander, worden aangetroffen- Waaruit , volgt, dat men , tot de eigenlyke plaats, waar wel eer het Paradeis geweed is, geen landfchap gevoeglyker kan aanwyzen . dan ARMENIË : en wel dien oord , in het byzonder, tuffchen de oorfprongen der vier gemelde Rivieren. Aan dit gevoelen , heeft , ("zo veel ons bekend is) allereerd gedacht , de Franfche Aardryks-befchryver , Nic. Sanfon d''Abbeville, (in deszelfs Geograpbifcbe en Hiftorifcbe Befchryvinge des Aardkloots, vertaald, door S. de Vries, bladz. 312, 313.) Het welk, naderhand, beweerd, en met alle waarfchynlyke bewyzen bevedigt is, door den zeer Geleerden Heer Reiend; (Dijfert. Mifcell. Part. I. DiJJert I.) van wien wy, het één en ander , met byvoeginge onzer eigen aanmerkingen , zullen overneemen. DatPmsoN, eigenlyk , (Pbifchon,) dezelve Riviere zy, die daarna Pba/is , $2 der word beveiligt.  DeGihon is daarna de Araxes genoemt : 14 De Gelegenheid zamelen : van waar, dezelve Schryver, en andere nevens hem , meenen , het bekend verdicbtzel van dat gulde vlies , door eenige Helden van Griekenland , uit dit zelve. Kolcbis afgehaald , oor> fpronglyk te wezen. Waarfchynlyk , word dit goud van Kolcbis bedoeld, door Elibu , een' van Jobs vrienden en landgenooten : als hy zegt, Job XXXVII. 22. dat van bet Noorden het goud komt! Want, het is buiten verfchil , dat Kolcbis , noordwaard , van het landfchap Us , waarin Job gewoond heeft (yo&I. i.) gelegen hebbe. En, dergelyke bewyzen worden , door den Heer Reland , (Z. c. §. ii —15.) mede bygebragt , met betrekking tot die edele gefieenten , Bedolah en Sardonix ; welke Mofes zegt , in het land Havilab, geweeft te zyn. De andere Rivier , die Gen. II. 13. in de Paradeis- Befcbryvinge, als de Tweede, in rang, voorkomt , is de Gihon; (Hebreeuwfch ttn** Gkhon) die gezegt word , het ganfebe Land Kufcb omteloopen. Deze houden wy . voor die zelve Rivier , welke daarna Araxes, en heden Aras of Arras, is genoernt: die mede in Armenië ontfpringt, en niet verre van de oorfprongen der twee gemelde Rivieren, de Euphrates* en Pbafis: van daar ooft- waard * Ten einde te bewyzen , dat de Araxes haaren oorfprong hebbe , naby den Euphrath ; beroept zich de Heer Reland, op het getuigeniffe van Plinius ; die zegt, (Hiflor. Lib. VI. e. 9.) Araxts todem monte oritur , quo Euphrates , VI. mille ■pajfuum intervallo: dat is. De Araxes ontfpringt, by dien zeiven berg , ahoaar de Euphrath ontfpringt, VI. duizend febrtdeni (Roomfche Mylen,) van daar. Dees berg word , by Strabo ( Lib. XII.) Alus, geheten . zeggende : dat van dezen berg, vloeid, de Euphrath , en de Araxes. Desgelyks , op het ge* tuigenifie van ïlntarcbus, enz. Vid. Rtlandi Dijfert. dt S»r^ Ufo §. xx.  des Paradeis. 15 waard vloeid , en > na de Rivier Cyrus , tuffchen wegs in zich ontfangen te hebben , in de Kafpifcbe Z.ee uitwaterd. In de beiden naamen , Gibon en Araxes , verneemt men , ten aanzien der uitfpraak, geene zodanige gelyk- luidenheid , als in de naamen, Phrath en Euphrates , als mede in Pbifon en Pbafis : maar , des te meer overeenftemming hebben zy beiden, in haare betekeniffe. Niemand twyffeld, of P'»w kome , van het woord nu ; het welk de Hebreen gebruiken, in de betekeniffe van uitbarfien of uitbreeken. Zie Job XXXVIII. 8. en elders : en kan dus tot een gemeen naamwoord verftrekken , ter benocminge van alle Rivieren , dewyl dezelve , by haaren oorfprong , uit den grond uitbreeken, ter welker oorzake, verfcheiden Rivieren in de Oofterfche landen , met den naam van Gibon , zyn bekend geweeft ; welke naam ook noch heden , in hetbyzonder, toegelegt word, aan de Rivier, anders ook Oxus genoernt; die langs de noordelyke grenzen van Per/ie, van de ooftzyde in de Kafpifcbe Zee vloeid. Nu heeft de Heer Reland aangemerkt: (l. c. §. 16.) dat de latere naam Aras of Arras, mede zyn oorfprong heefc , in de Arabifche taal, ( die heden de gemeene landtaal van alle de Oofterlingen is, ) van een woord , dat desgelyks, uitbreeken , te kennen geeft, en gebruikt word , van alle de Rivieren in het gemeen : alhoewel het, op deze Rivier , by uitnemenheid, in het byzonder , word toegepaft. Byaldien men , door de Rivier Gibon. de Aras, verftaat; zo zal het land, waar aan Mofes den naam van Kusch geeft ; het zelve geweeft zyn , dat in lateren tyd den naam van Meden of Medie heeft aangenomen : want , de Rivier Aras ftroomt , langs de noordweftlyke grenzen van Medie , naar de gemelde Kafpifcbe Zee. 'Er, was een an In welk een gevalle , 't Land Kufcb> dat deze rivier omliep, *t Land der Meden moet geweeft zyai  Door Hidihkel, word een parig , d( Tigrisftroom,verftaan. ï6 De Gelegenheid ander land Kusch , het welk elders menigmaal irt Gods woord voorkomt, en het welk de onze door Moorenland vertaaien : dit moet men met het land Kufcb het welk de Riviere Gibon omüep , niet vermengen. Gelyk , onder Noachs nakomelingen , verfcheidene perfoönen , die den naam van Kufcb droegen , konnen geweeft zyn ; zo zal 't niemand behoeven vreemd te fchynen , dat meer dan één land , dien naam overgenomen hadde , van haaren eerften bevolker. Vergelyk dit, met het geval van Havilah , hier voor aangehaald. Én alhier diend zeer ter zake , dat , naar de getuigeniffen van Polybius , Appianus Alexandrinus , Strabo , Diodorus kiculus , Arrianus , StepbanUs , enz. (alle door de Heer Reland bygebragt , l.c. §. 19.) in of omtrent het landfehap Medie , een volk gewoond hebbe , de KossiTEN of Kussiten , (Kao-o-aroi) geheten : weshalven , wy niet twyffelen, of dit volk is geweeft:. het nakrooft van dien Kufcb , van wien dit landlchap Meden zynen naam , overgeërft , en noch tot aan Mofes tyd behouden had : dus hy met recht , ten einde de Riviere Gibon te doen kenbaar worden, mogt fchryven: dat dezelve het land Kufcb omliep. Ten aanzien der Riviere , die by Mofes , als de Derde in order voorkomt, is geene de minde zwarigheid. Zy word by de Hebreen Hiddekel of liever Chiddekel , ('W) genoernt: en Hemmen daarin alle de Geleerden zamen , dat , door deze Rivier , de Tigris werd gemeend : welke haaren oorfprong mede heeft, in Armenië, en zeer naby den oorfprong des Eupbraths * ; ftroomende van * Hier ontbreekt het weder , aan geen gttuigenijfen der Ouden , welke beweeren , dat de oorfprongen der beide Rivieren , de lufhrnth en Tigris, naby elkander gevonden wier^  des Paradeis. *7 van daar , tufTchen Affyrie en Mefopotamie , naar den Perfifchen Zeeboezem. De LXX. hebben ook , voor ~\>. in , het woord t%«., (Tigris,) in de plaats gefield : het welk j de gemeene Latynfcbe Overzeitinge nagevolgt heeft ; die dezen naam uitdrukt, Tygris. Welke laatfte naam, naar de aanteningvan Curtius, (Lib. IV cap 9-) moet afgeleid worden, van een Perfifcb woord, het welk een pyl beteekend : en aan deze Riviere toegeëigend is , wegens derzelverfnelle ftroom ; die, als ware, èefnelheid eener pyl, die door eenen boog gefchöten word , fchynt te eevenaaren. Die zelve Rivier , ontmoet men nochmaals , met den naam van Hiddekel , Dan. X. 4> alwaar zy , als eene groote Rivier befchreven word. Daniël bevond zich , aan den oever der groote Rivier , welke is Hiddekel; toen aan hem , de lotgevallen der Perfifche Heerfchappy, in een gezichte , vertoond wierden. Aldaar , hebben de Griekfche Vertaaleren , de beiden naamen faamgevoegc : avtès isi Tij^t? 'E en de ftad Hanoch gelegen , hebbe: 1 | • ! r l 1 t t v  'Zelfs waa: Nonch zich ont houden ketbe. £2 Be Woonplaatzen Kaïn, in dit zelve land, t'zyner veiligheid gedicht, en, naar zynen eerftgeboornen zoon , dus benoemt wierd. Het zou van des te meer belang geweeft zyn , de ligplaats dezer ftad te hebben mogen weeten : dewyl zy , de eerfte onder alle de fteden was, die ooit op den aardbodem geweeft zyn. Jufepbus noemt deze ftad QAntl Lib. J. cap. 3 fol.'"\. VWff» : ( Enofa ) cioch , durft derzelver gelegenheid Biet bepaalen. Samuel Bocbart (in Morini Pm/at, Ad ejus Geogr. Saer. fol. 30. ) houd , voor dezelve, de ftad Anuchtha , welke Ptelemeus , ( AJice Tab. V ) geplaatft heeft, in her landfchap Sufiana, het welk een gedeelte van Perfie was : hoewel , al het bewys daarvoor eeniglyk , in eene verregezochte naams gelykformigbeid , zal beftaan, en dus op een' zwakken grond fteunen. Vermits Perfie, ooftwaard van Eden , lag ; zo komt , echter , deze gedachte van Bocbart, nader aan de waarfchynlykheid , dan die Adrichomius ; die ( Theatr. Terr Sanct. fol. 4. ) deze ftad , met den naam van En och , plaatft , op of by het gebergte Libanons ten noorden des lands Kanaan : en, aldaar, ook in zyn Kaart field: want, dus zou het land Nod, waarin de ftad HaNoch lag , niet ten ooften , maar ten weften van Eden gevonden worden. Doch, deszelfs gevoelen ruit , op die veronderftellingen , dat het land Eden, benevens het Paradeis, in het Land Kanaan moet gezocht worden : dat Adam , na zyne verdryvinge uit het Paradeis , ter plaatze , waar daarna de ftad Damaskus gefticht is , zich onthouden hebbe , en dergel yke ; die de ééne zo wankelbaar als de andere zyn. Men is zelfs mede in twyffel, waar omtrent Noach's woonplaats ware, onmiddelyk , voor den Zondvloed: en waar hy, naar Gods bevel , die Arke gebouwd hebbe : in welke hy met zyn huisge-  der H. Aartsvaren. 23 gezin , geduurende die groote overftroominge deror aarde, zoude behouden worden De Geleerde'7 Bocbart meend , in Affyrie of Babylonie : doch , al wat hy daartoe ten bewys opgeeft ; ( Geogr. Sacr. Lib. I. cap. 4.) is alleenlyk ontleend , van het foort van hout , waarvan de Arke bereid was; hec welk, Gen. VI. 14. Gopher bout genoernt word; het welk hy meend, Cypreffen- bout geweeft te zyn: en , dewyl dit nergens zo goed en overvloedig waft , dan in Assyuie of Babylonie ; daaruit befluit , dat , omtrent dezen oord, dees H Aartsvader zich onthouden hebbe , toen hy de Arke toebereidde. Elk begrypt , echter , dat men , op zozodanig een bewys , niet met veel zekerheid kan bouwen. Dewyl , derhalven , al wat de woonplaatzen der "1 Aartsvaderen , voor den Zondvloed , betreft , dus* t'eenemaal in het duifter opgewonden is ; zo willen l wy liever onderdaan , of wy meer licht bekomen l konnen n a den Zondvloed. Het is buiten twyffel, dat Noacb , die, door zyne drie zoonen , Sem ,' Cham en Japheth , na de verdelging des men- \ fchelyken gedachts , de aarde wederom bevolkte ,, zich neêrgezet hebbe , in of naby de plaatze , waar de Arke , na die groote watervloed , allereerft geruft heeft. En deze was , naar Gen. VIII. 4. één der bergen ARARAT. Naar welker gelegenheid , wy hier hebben te onderzoeken. Ararat," (Hebreeuw/eb am ) is de eigen naam des Landftreeks , in welke deze bergen worden aangetroffen. En deze is , naar het gemeen gevoelen , dezelve landftreek , die allereerft Eden B 4 was imiddes , voor :n vloed. '10 komt Ier eerft 1 aanmeringe het ;ebergte irarats, vaarop •ioachs Vrke geuit heeft, Door Ararat , word de landftreek Ar* menie bedoeld.  24 Het Gebergte was genoemt, (gelyk , hiervoor, is aangemerkt); en, daarna. Armenië. Om die reden, heeft de Latynfche Overzettinge de woorden Gen. VIII. 4. UKgebracht : Super montes Armenië: op de bergen van Armenië, Wy zien, dat dit land , met dien naam van Ararat mede voorkomt , 2 Kon. XIX 37. vergeleken met ? e n , genoernt. Vordende e byz.onere berg, iie by de irmeniers laarvoor rkend vord, in lunne taaMefe'oufar,;ehetcü.  Naar deze berg , zou de Arke , door een zuidenvind, uit 28 Het Gebergte gen der Riviere Aras of Araxis ; omtrent 11. of 12. uuren in het zuiden der ftad Erivan , en is van de overige bergen Ararats , een eind wegs afgezonderd. Ook is hy van eene ongemeene hoogte: zo zelfs,, dat hy , by helder wéér, ter afftand van vyf dagen reizens , van rondom kan gezien worden. Ter dezer oorzaake , is hy meefttyds met wolken omringt : en , voor een derden deel, met fneeuw overdekt De Armeniërs getuigen , dat , nu noch, eenige fiukken der balken en planken dezer Arke , op den top des bergs , zouden overig zyn ; die , door den tyd , in hardigheid als aan een fteen gelyk geworden zyn : doch , dat die plaats , door de aardbeevingen , nu genoegzaam ongenaakbaar was geworden. Ook word te Sciamach:a , ( Cbamaki) eene ftad op de Perfifche grenzen . in eene Armenifche Kerk , een kruis vertoond , van donker bruinkoleurig hout , het welk, van die overgebleven ftukken der Arke , zoude gemaakt zyn. Daarbeneven, pleegen de hedendaagfche Armenifche Cbriflenen , aangaande dien berg, verfcheiden bygelovigheden : dewyl zy , den zeiven ziende , voorover nedervallen , den grond kuflehen : dan , hunne oogen hemelwaard opflaande , een teken des kruifes maken , eenige gebeden opzeggen, enz. Welke een en ander, door geloofwaardige Reizigers bericht word: als Olearius, (in deszelfs Perfifche Reize I. Deel, bladz go.) Tavernier, ( Oofterfche Reize I. Deel I. Boek Hoofdfi 4.) Tournefort , (Levantfcbe Reistochten, Hqfdft. 7.} en meer andere. Dees berg , nu noordwaard liggende , van Asfyrie en Babylonie ; zo zou , byaldien men met Bocbart , (l c.) geloven mogte, dat Noacb aldaar gewoond en de Arke gebouwd hebbe , moeten volgen . dat de Arke , door eenen zuidenwind, ge-?  Ararats. 2p duurende den vloed , derwaard gedreven zy : het. welk , aan zommigen, des te waarfchynlyker voor-r komt , dewyl de zuidelyke winden , in die gewes-^ ten , den meeften regen aanbrengen : en , om die. reden , fchynen gewaaid , en veroorzaakt te hebben , dien plasregen , van 40 dagen en nachten , welke (Gen. VH. i2.) de overftroominge der aarde zeer bevorderd heeft. Aan dezen oord , is dan Noach, met alle de zynen , uit de Arke gegaan , en heeft een tyd lang aldaar blyven woonen. Het is toch niet waarfchynlyk , dat dees Aartsvader , zich verre , van dez.e plaats , zal verwyderd hebben : vermits , het ftille fiaan der Arke , hem diende voor een wenk der God yke voorzienigheid , en als een ftilzwy■gend bevel, om aldaar ter woon zich neêrtezetten. Dewyl ook deze landftreek van eene gezegende vrucblbaare grondgefteltenifle was ; zo had hy geene noodzakelykheid , om elders eene betere wooning optezoeken. Aldaar , heeft Noach dan den Akkerbouw weder begonnen, en den eerften Wyngaard gepiant, naar de aantekening, Gen. IX. 20. gelyk ook de Reizigers verhaalen , dat de grond daar ter plaats noch zeer vruchtbaar zy, ir wynftokken. Desgelyks , wil de overleveringe , dat Noacb , aldaar , ter zei ver tyd , de eerfte ftac, na den zondvloed gebouwd hebbe : en dat deze dezelve ftad zy, die heden Naxivan of Nacb Sivan genoernt word : dewyl , die de Armenifchf taal verftaan , ons zeggen , dat Nacb by dezelv< beteekent , een febip , en het woord Sivan , rus ten s en dat dus die ftad dezen naam, van Noac, zelve , zou ontfangen hebben , .ter gedachteniff van die ruft der Arke , in welke hy , met zy: huisgezin 1 geduurende. den vloed , was bewaar gebleven. ^ tffyrUl oordvaard ge* reven yn. Aldaar i ïeeft Noach,met \e zynen, :en' tydlang gewoond. ) 1 1  Deszelfs tiageflacht is van daar, verhuift: , naar de vlakte van Sinear. Wat, aangaande de betekenisfe dezes naams, door Taalkundigeword opgegeven. So De Plakte Hiermede willen wy van deze ftoffe , die zö vol onzekerheden is , afftappen : en , zonder te durven bepaalen , hoe lang Noach, benevens zyne kinderen en ki dskinderen , in dien oord , by het gebergte Ararats , zich onthouden hebbe overgaan tot de Vlakte van SINEAR; Waarin wy , eenigen tyd later, het geheel menfch. lyk geflaihte by elkander aantreffen , naar Gen. XI. 2. Want het gefebiede , (zegt Mofes , ) als zy naar bet ooften t gen , dat zy eene laagte vonden , in den lande Sinear: en zy woonden aldaar. Dit Land word, in de Hebreeuwfche taaie, ^W- , (Schinebar) inde Griekfche Overzettinge, 2e*v««V (Sennaar) , en in de Latynfcbe , naamlyk : de ge* meene Overzettinge, mede Sennaar , uitgedrukt. Welken Naam, de Geleerde Bocbart, (Geogr. Sacr. Lib. I. Cap V. col. 24.) wil afgeleid hebben , van het Hebreeuwfcb woord , "W$, (Nabar,) het welk de betekeniffe heeft, van'uitfebudden: en meend , dat dezelve zou aanduiden , een land , het welk zyne inwooneren uitfebud , of uitgefchud heeft. Dus , zou die naam in de aangehaalde plaatze, (Gen. XI 2 ) alleen by wege van een voorverhaal, in opzichte tot dit land , gebruikt zynen eerft opgekomen , zedert de bekende fpraakverwarnnge ; toen, dk land, zyne inwooneren, door een rechtvaerdig oordeel Gods , en ten ftraffe hunner dwaaze onderneminge, in het bouwen van dien toren , uitgefchud had : dat is , hen genootzaakt , zich van daar wegtemaaken , en zich te verfpreiden, over den geheelen aardbodem. Immers , is die woord, V} , het zelfde , dat in dien zin gebeagt word , Job XXXVIII. 13. en aldaar gezegt, dat  Sinear. 31 dat de grdloozen , uit de einden der aard , Uitgeschud worden. Dit is waar, dat het gemeld geval, in deze landftreek Sinear , t'huis hóord : als te zien is-, in het vervolg van dit zelve verhaal , Gen. XI. 3— 9Waaruit blykt , dat de toren, welken de inwooneren die's tyds bouwen wilden , in of by de ftad Babel , ftond ; die , ter zeiver tyd , en door die zelve lieden , eer zy dien toren aanvingen , gefticht was : en deze ftad word , Gen. X. 10, beneven de fteden Erecb , Akkad en Calne , gezegt , gelegen te hebben , in den lande Sinear. Ja , naar die zelve ftad Babei, heeft die geheele Landftreek , in laater-n tyd , toen zy de Hoofdjlad , en de zetel des Koningryks geworden was , den naam van Babylonie aangenomen. Hier zien wy de reden , waarom , de Cbaldeëfcbe Uitbreider , in zyne Overzettinge, doorgaans den naam dezes lands, Sinear , ^ {Babel) uitbrengt. Daarom, hebben desgelyks de LXX. aangaande dezes naams veranderinge , bewuft , in twee byzondere plaatzen der Heilige Schrift , alwaar dit dand gedacht word , doch in den grondtext , met zynen ouden naam , ii;w , ( Schinebar of Sinear,) te weten , Zacb. V. 11. en Jef. XI. 11. in hunne Overzettinge, den naam B^Aaiv ( Babyion) en EaguAam* , (Babylo^ nia) in de plaats gezet: ter aanduidinge, dat, door Sinear, de landftreek, in hunnen tyc meeft met dien nieuwen naam van Babylonii bekend , gemeend wierd. Doch , Dan. I. 2. al waar , in het Hebreeuwfcb , mede de naam Sinea\ voorkomt , hebben zy denzelven behouden , en alleen met die kleine verandering , 2wYiyxi In) j[j>offwjrou iroiffvis tijg jvs*, dat is , Eer wy verjlrooid worden , over de geheele, aarde: als of zy, weetende, dat zy toch zouden moeten yerftrooid worden ; daarom , vooraf, dien toren hadden willen flichten , tot eenen naam en altoos overblyvende gedachtenifle , hunner voori. ge zamenwooninge. Doch, dit is eene vertaclinge , die , met den oorfpronglyken text, niet beftaan kan. Hierom , behaagt my zonderling , de gedachten van den doorgeleerden Jac. Perifonius ; (Or\gin. Babyl. Cap. XI. pag. iüj. £? feq.) die met veele redenen bewyfl: , dat het woord D5? (fibeem) het welk de onzen , door eenen naam, vertaaien , alhier niet anders aanduid , dan een Teken: en de woorden dus uitbrengt : Laat ons voor ons een Tjf ken maaken , opdat wy niet, miffcbien , ver* firooid werden. Dan heeft , alles , het een by het ander genomen, in der daad, eenen zeer welvoegalamen zin. Het oogmerk dezer lieden was, naam-  Sinear. 3$ ïyk , om , nadat zy een' tyd lang omgezworven hadden , zoekende ergens eene bekwaame woonplaats, voortaan , (gelyk zo eeven aangemerkt is) in deze aangenaame vruchtbaare Vlakte, by elkander in gezelfchap te blyven famenwoonen. Doch , 'er was ter z Iver tyd veel oorzaake van bekommering , voor verjlrooid te zullen worden ; byaldien zy niet het een of ander middel, daartegen, hadden in het werk gefteld: en wel, vermits , die het vee weidden , dikwerf, ten einde bekwaame plaatzen daartoe te vinden , verre zouden moeten heentrekken : voornaamlyk , wen de velden in de nabuuifchap der ftad zouden afgeweid zyn. En , die eens wat verre waren verdwaald , zouden bezwaarlyk weder te recht gebracht konnen worden: vermits, 'er toen gebrek aan gebaande •wegen was; die hen van zelve konden leiden, toe hunne voorige woonplaats. Waarfchynlyk , had de bevindinge dit alreeds aan fommigen hunner geleerd , die wat te verre afgeweken , hun voorig gezelfchap niet hadden konnen wedervinden : weshalven zy , om in de verdere en ganfeblyke Verstroojinge des menfehlyken geflacbts te voorzien, eenpaarig te raden wierden , 't zy binnen- of buiten hunne ftad , zodanig een toren te ftichten , zo hoog , als mogelyk was , zelfs , dat hy met zynen kruin tot aan de wolken des hemels reiken zou ; en wel , om hem des te duurzamer te maken , van wel doorbrande tichelfleenen , met een foort van lym aan elkander vaftgehecht: welke Toren tot een Teken zyn zou : zo veel als tot een t'Zyn , of tot een Baake, die etlyke mylen verre , by helder weêr , van rondom kon gezien worden ; en waaraan de harderen konden weeten , zo wanneer zy , al weidende, wat verre van de ftad waren afgezworven , waarheen C 4 zich  welk oog merk , echter , God ver- ydeld Heeft: aiet» doo eene verfiftniguuUdiginge dei Sta.en, 40 Be Vlakte zich te, wenden , om hun voorig gezelfchap weder te vinden. Zie , hierheen, liep het oogmerk van deze Maatfchappy der menfchen , die in de vlakte van Sinear zich ter woon bevonden. Maar, God de HEER, die , (Handel. XVII. 26.) uit éénen bloede , het ganfeh gejlacht der menfchen gemaakt bad , om hen den Geheelen Aardbodem te doen B ewoonen , en die , verre van den menfchen dit over^elaaten , alleen voor zich zelve behoud , het recht, om te Bescheiden, de Bepaalingen (eigenlyk , t«? ógoTt dat in de twee of" drilJ eerft vo1" gen de eeuwen , na de fpraakverwarringe , de taaien dezer volken niet grootlyks van elkander verfchilden , is ook uit Abrahams gefchiedenilTe , optemaa* ken ; die , waar hy zich bevond , 't zy in Mefopctamie , 't zy in Kanaan , t zy in Egypten , alhoewel hy zynen eigen moedertaal , de Hebreeuwjche , fprak, overal verftaan wierd, zonder dat men ergens leeft, dat hy in zyn famenfpreeken, met de inwooneren die'r verfcheiden landen , zich ooit van eenen tolk behoefde te bedienen. Het middel , dat God die's tyds , derhalven, in 't werk ftelde, om alle de gejlacbten van Noach van. elkander te verftroojen , beftond , in eene Ver-, warringe , en geene vermenigvuldiging der' fpraaken : en , die niet langer , dan voor dat byzonder tydftip , geduurd heeft , ter bereikinge van dit zyn oogmerk; waartoe dezelve ook recht gefchikt was: want , dewyl alle deze menfchen , door zodanig eene verwarde wyze van fpreeken, elkander niet verftonden ; zo konden zy , in dit werk niet meer eendrachtig voortgaan : zy zagen zich genootzaakt , de bouwinge van dien Toren , zonder dat men weet , hoe verre y den zeiven bevorderd hadden , te ftaaken, eer hy tot eene ge- maar.dit is ;efchied, .Heen,door :ene -verwarringeier laden.  van dit Hoofd(luk. Hei? 44 De Vlakte Sinear. genoegzaame hoogte was opgehaald , om tot een Teken te konnen dienen. Alle de befteedde moeite en koften waren vruchteloos. Hieruit rees een onderling gemor , dat aanleiding gaf tot verdeeldheden en verwyderisgen; welke die talryke famenwooninge verdrietig maakte : weshalven , zy beilooten , liever uit elkander te gaan , deze vlakte van Sinear te verlaaten, en andere meer van elkander afgelegen Woonplaatzen optezoeken. Welke voorts die Woonplaatzen of Landen zyn, die de Geslachten, uit Noach voortgefprooten , na de verftroojinge , onder zich Verdeeld, en in bezit genomen hebben; dit word , Gen. X. uitvoerig aangewezen ; en zal de ftoffe zyn, die in't Volgende Hoofdstuk, ter verhandeling voorkomt: terwyl wy nu klaar genoeg gezien hebben , hoedaüg, door de gemelde fpraakverwarringe, deze verftroojinge, en daarop gevolgde verdeelinge heeft moeten veroorzaakt worden ; welke begonnen is, uit de vlakte Sinear.  45, Het llUe Hoofdstuk. VAN DE VERDEELINGE Der Aarde , onder NOACHS GESLACHTEN, Na de verftroojinge uit de vlakte van Sineat. Byaldien wy alhier fommiger gevoelen , daar onder Mannen van grooten naam , volgen wilden; zo zouden wy, tuffchen de zaak, welke hier voorkomt , en die , welke in het voorgaande Hoofdftuk verhandeld is , geene zo naauwe verbinteniffs konnen erkennen , dan , die wy aan dezelve toe. gefchreven hebben. Wy zouden , in tegendeel, het daarvoor moeten houden , dat die Verdeelinge der Landen en Eilanden van den bekenden aardbodem, onder Noachs Geslachten, waarvan Mofes, Gen. X. gewaagd, geheel te o-.derfcheiden zy, van die Verstroojinge, welke, naai het verhaal , Gen. XI. i — 9- voorviel , in de vlakte van Sinear. Alhoewel nu deze ftoffe, eigen lyk , meer tot de Gefcbied- en Tydrekenkunde , be hoord, dan wel, tot de Aardryks BeschrT vinge ; zo konnen wy , nochtans , niet verby wegens de onmiddelyke verknochtheid, in welke deze zaaken met elkander ftaan , dit verfchil kort lyk te vermelden, en , naar ons vermogen , te be paaien. Sommigen hebben, naamlyk, gewild, dat dez Verstroo j ing, ter gelegenheid van Babe^t. 't Gevoeg en van ;enige Geleerden , » > 2 welke wflJ S lén, dat de-  ie ver Je lïnge dei aarde ge< gevolg g weeft z] van die verftrooji ge, door < fpraakve: warringt veroorzaakt, maar uit gevoerd zy , naar een ont' 4& De verdeelihge der Aarde i- Torenbouw, en van de ftremminge derzelver, door n die gemelde verwarringe der fpraaken , eerft zou j.gevolgt zyn , na die Verdeeling der aarde , .onder Noacbs Geslachten, waarvan Gen. X. gefprooken word : in die zelve order , zo als het '^verbaal, van het eerftgemelde , op het ander, volgt, Gen. XI. 1 — p. desgelyks , dat die verftroojinge niet zou betroffen hebben , het ganfebe menfcbelyk geflacbte , die's tyds reeds uit Noacb verwekt, veel min den perfuon van Noacb zeiven , maar alleen eene groote volkplantinge , die, van de Overigen, zich hadden afgefcheiden en naar deze vlakte gewend. In 't byzonder, denken zy , aan Chams nakomelingen ; die men dan , ook vermeend, eeniglyk , de ftad Babel gefticht, en de bouwing des Torens , in die ftad, ondernomen te hebben: en wel, door het beleid van dien Nimrod, Chams kleinzoon , uit Kufcb ; van wien , Gen. X. 8 — 10. was aangeteekend , dat hy een geweldig Jager was , •voor bet aangeziebte des HE ERE : en dat bet beginfel zyns Ryks was, Babel, enz* Het welk men met dit geval vermengt, en verklaard, als daar vermeld , alleen by wege van een voorverbaal, dan eerft in der daad gefchied te zyn , toen de ftad Babel gefticht, en het werk van dien Torenbouw begonnen wierd , naar Gen. XI. 2 — 4. Gelyk Jofephus mede die ganfche onderneming , alleen aan Nimrod, had toegefchreven, (Ant. Lib. I. cap. 5.) Zy doen daarby , dat deze onderneming zou beraamd zyn, om zeker ontwerp, aangaande de Verdeeling der aarde, dat Noacb zelve gemaakt had, ten hunnen eigen opzichte te weêrftaan en buiten gebruik te ftellen. Dit laatftgemelde is, derhalven , de grond van het geheel verfebil: en ruft, op het geen de Kerkleeraar Eufebius , CCbron. Lib. I. fol. 10.) en daar- ni  ' (mier Noachs Geflacbten» VU isa Epipbanius , (Hceref. 66. § 83- 8* Ancbor. cap.» HÓ. ) allerecrft daarvan hadden opgegeven; die dev v/oorden, Gen. X. 15. alwaar , by het verhaal van^ Phelegs geboorte , gezegt word : in deszelfs dagen, ^ is de aarde Verdeeld, als mede, vers 3a. duidde , op eene verdeelinge die Noacb zelve, lang voor de fpraakvermiarringe , zou gemaakt hebben t onder zyne drie zoonen , Sem, Cham en Ja« phi:th: en wel, binnen de ftad Rbinokolura , op de grenzen , tuflchen Paleflina en Egypte gelegen *. Welk gevoelen daarna , door Sulpitius Severus , Marsham . Spanbeim , Patrik , en meer anderen, ten minften gedeeltelyk, is nagevolgt. Immers , byaldien deze verdeelinge volbracht geweeft was , ingevolge zeker beflek , door Noacb zeiven , daarvan ontworpen ; zo kon zy niet één en dezelve zyn , met die, welke dezen Torenbouweren , in de vlakte van Sinear, ten firaffe., voor dit hun ftout bellaar) wedervaaren is. Ondertuffchen , is al wat, van zodanig eene vroegere verdeelinge der aarde , door Noacb , voorgegeven word , buiten Gods woord verfierd : en zo veelerly tegenzeglykbeden onderworpen ; dat het daardoor zich van zelfs verdacht maakt : want , hoe zou het voor Noacb do.enlyk geweeft zyn ? de ganfebe aarde in zo veele landfebappen te verdeden, als 'er hier zyner kinderen en kindskinderen jegenwoordig waren , ingevolge de opgave Gen. X. ? vermits toch de aarde , uitgezonderd de landftree. ke , welke hy met zyn gedacht werkelyk bewoon' de' hdffl dus verre onbekend was : en de landfebappen noch geene byzondere naamen droegen, waar, *. Het geen meu , aangaande zodaanig eene verdeelinge door Noach gedaan , voorgeeft, is reeds voorgekomen, 11 ker \fie Deel van tnt Werk, Hoofdjl, XV. il»dz.W},+H* erf, recdk oorheen 3 oor oach,' efmeed; Dit gevocw e word alhier wt-* derlegt; k  48 Be verdeelinge der Aarde waardoor zy van elkander zouden konnen onderfcheiden worden ; zo min dan de zeën , rivieren , bergen, enz, als die grenspaalen , ter onderfcheidinge der eene van de andere , zouden hebben moeten aangewezen zyn. Wat reden dan, om zoda* nig eene voorafgaande verdeelinge te verzinnen ? en die te onderfcheiden , van die verftroojinge , waarvan Gen. XI. i .9. gefprooken word ? die al- leenlyk , den nakomelingen van Cbam , zou betroffen hebben ? Cbams Nakomelingen, in het byzonder, konnen zelfs , in dat kort tydverloop, 't welk, tuffchen den Zondvloed en dezen Torenbouw, in fchiet, niet wel tot die groote menigte aangegroeid geweeft zyn , om een werk van zo een verre uitgeftrekten omflach te ondernemen. Hiertoe wierd ongetwyffeld de vereenigde arbeid, van alle de toenmaalige bewooneren der aarde vereifcht ; die alreeds hebben konnen beftaan, in etlyke duizenden. De uitdrukkingen , van welke Mofes zich bediend , in het laatftgemelde verhaal , luiden ook wel zo algemeen , dan , die, Hoofdft, X. gevonden worden. Hy fchryft immers vers 1. dat de Gansche Aarde was geweeft van eenerly Jpraake en van eenerly woorden. Vers 8. en 9. Dat de HEER ben, naamlyk, die Kinderen der Menschen, die den opbouw van dezen Toren ondernomen hadden , (vers 5.) en welke benaaminge zeer wel flaat , op het ganfebe menfcblyk geflacbt , dat toen in wezen was: dat (zegg' ik,) de HEER hen verftrooide, over de Gansche Aarde. Om nu niet te zeggen, (gelyk fommigen hebben aangemerkt,) dat Nimrod, in dien tyd, mogelyk noch niet gebooren: immers, niet dan zeer jong kan geweeft zyn. Weshalven , het geen men Gen. X. 8— 10. van dien Nimrod aangemerkt vind, veel eer geduid moet worden , op eenen laateren tyd ; toen hy , j met  mier Noachs Ge/lachten* 40 met eenigen zyner onderdaanen , van elders komende, de ftad Babel, die, federt de verftroojinge der volken, genoegzaam woeft en onbewoond gelegen had , weder herfteld heeft; die, van toen af, de Hoqfdftad van het geheel Babylonifcb Ryk geworden is. Wil men zeggen : dat de order van het verhaal van Mofes mede brengt, die beide gevallen dus te moeten van elkander onderfcheiden : dewyl hy an-( derGns, van het laatftgemelde, (Gen. XI. i-pO^ Eerst had moeten fpreeken : en niet daarna verhaaien , de aanleidinge tot eene gebeurtenïjfe , die reeds te vooren befchreven was , ten aanzien van haaren geheelen uitflach : het welk met de naauwkeurigheid van een' Godlyken Schryver , niet wel ware overééntebrengen. Dit heeft, gewislyk, geene de minfte zwarigheid. Meermaalen, word een zaak vooraf in haar geheel verhaald ; die daarna , ten aanzien van de eene of andere byzonders omftandighsid , verder word uitgebreid : zonder , dat dit iets aan de nauwkeurigheid des fchryfftyls zal te kort doen. En , dus begrypen wy , het verband der zaaken , die Gen. X. en XI. i 9- onder- fcheidenlyk vermeld worden. Des te klaarder zal dit zich opdoen, als wy de voorzetletter , 1 , (vau) met welke Hoofdft. XI. begint , (in onze Overzettinge , ende , uitgedrukt), rr.et Junius en Tremellius, vertaaien, door Want: gelyk meermaalen gefchied. Zie Gen. VI. 17. XX. 3. enz. In het voorgaande Xde Hoofdft. naamlyk, had Mofes , zynen lezers medegedeeld , een uitvoerig naricht aangaande de wyze , hoedanig de geheele bekende Garde, onder de volken , uit de drie zoonen Noachs voortgefprooten , was Verdeeld geworden 5 en , hy had alles , vers 32. beflooten , met deze woorden : Deze zyn de buisgezinnen der zoonen IJL Deel. Iftuk . D Noatbi t eri geahÉ-ï woord, op xkere beUnking , yelke an-* deren, to Jeszelfs ftavinge, nbrengen<5  50 ~ Be verdeelinge der Aarde Noachs, naar hunne geboorten , in hunne huisgezin» nen : en, van deze , zyn de Volken op der aarde Verdield, na den vloed. Eene zaak van zo groot belang , wil dees Schryver dan wat verder uitbreiden ; in het byzonder , betreffende , de aanleidende oorzaak , welke tot die verdeelinge gegeven was: weshalven , hy , Hoofdft. XI. vervolgt: W a nt, de ganfebe aarde was van eenerly fpraake , enz, Te kennen gevende: „ dat die verdeelinge , waarvan hy in het voorgaande Xde Hoofdft. had ,, gewag gemaakt, in de eerfte honderd jaaren, na „ den Zondvloed , noch geen ftand gegrepen had,, de : dat toen , daartegen , het geheel menfchelyk ,, geflacbt , als één volk van éénerly fpraake en van „ éénerly woorden , zich by elkander vervoegt had„ de , in de vlakte van Sinear : met geen' anderen „ toeleg, dan om aldaar altoos by elkander te bly,, ven famen woonen. Dat zy zelfs , in den begin„ ne, hadden getracht de verftroojing te beletten: ,, en , derhalven , na eene ftad gefticht te heb„ ben , ook aanvingen , eenen boogen toren te bou5, wen ; die tot een teken zyn zou , waarheen al„ le , die onder het weiden hunner kudde , wat „ verre van die ftad waren afgeweken , terftond „ zouden konnen wederkeeren. Maar , dat de ,, HEER dien toeleg verydelde , door eenen geeft ,, van tweedracht onder dit volk te zenden , en ,, dat door middel eener fpr aakver war ringe ; wel„ ke , ten gevolge hadde , dat zy van elkander „ Verstrooid wierden: en, federt dien tyd, ,, de ganfebe bekende aarde derwyze onder zich ,, verdeelden, als hy in het voorgaande Xde Hoof cl„ ftuk befchreven had. " Dus , ziet de Lezer , dat de zaaken , in dien zin verftaan , zeer wel aan elkander verknocht zyn: en dat Gen. X. geene andere verdeelinge befchreven werd , dan die Gen. XI.  ander Noachs Gejlachten* j-i XI. 1 — 9. voorkomt, als een gevolg dezer fpraakverwarringe. Derwyze is ook de zaak begrepen , by den gemelden "jac. Perizonius : ( Orig. Babyl, Cap. XIV. pag. 295, 0.96.) wiens gedachten men niet wel met nauwkeurigheid kan naleezen , zonder zyne toeftemming daaraan te geven. Dus , hebben wy , vooraf, den grond gelegt, waarop wy , in de verhandelingen dezer gewichtige ftoffe , konnen voortgaan : zullende aanwyzen, hoedanig , de aarde , onder de volken , uit Noacb en deszelfs kinderen, kindskinderen , enz. verwekt, federt derzelver verftroojinge , uit de vlakte Sinear , is VERDEELD geworden. Waartoe , de Lezer zich zal bedienen konnen , van myne Xde Landkaart; die ik daartoe opzetlyk ontworpen hebbe. Men verbeelde zich immers niet , dat die verftroojinge, zonder de minfte order , zich zou hebben toegedragen : eeven , gelyk in een kudde fcbaapen , waarvan , als zy verftrooid worden , het één ginds en het ander derwaard vlied : alhoewel het woord f13 , dat Gen. XI. 8, 9. gebezige word, die beteekeniffe wel zou konnen lyden , en zelfs , in dien zin , van de verftroojinge eener kudde fcbaapen, voorkomt, Jerem. XXIII. 1. Zacb. XIII. 7. Wen , alle de nakomelingen Noachs , in zodanig een wanorder waren verftrooid geweeft, en elk hunner , zonder eenige wederzydfche famenvoeginge , zynen eigen weg hadden ingeflagen ; zo zou men te vergeefs de woonplaatzen der byzondere volken zoeken. Het woord Verstroojen wil dan eenvoudig niet anders zeggen , dan uit elkander gaan , of zich van elkander verjpreiden: in dien zeiven zin , gelyk die Torenbouwers dit verftonden , als zy onderling zeiden : Laat ons eenen Toren bouwen , dien's opperfte in den hemel zy : en laat ons voor ons eenen naam maaken, opdat wy niet, mis. D 2 fchiens Deze ver- (Irorjinge ia in goede order volbracht : voegende elk huisgezin zich by elkander famen j  die zich, door den tyd,allengs meer en meer, van elkander •uerfpreid hebben, over de geheele aarde. '5a De verdeelinge der Aarde fchien , over de ganfebe aarde Verstrooid werden. Dit neemt derhalven geenzins weg, dat, toen het roenfchlyk genacht zich van elkander verfpreidde , om andere woonplaatzen optezoeken , die , welke in betrekkinge van nauwe bloedverwantfcbap tot elkander ftonden , als man en vrouw , ouderen en kinderen, broederen en zufteren, ja alle die één buisgezin famen hadden uitgemaakt, zich , by die verftroojinge , faamgevoegt, en éénen denzelven weg hebben ingeflagen , met oogmerk om aan éénen denzelven oord , zich ter woon nedertezetten. Dit geeft ook Mofes duidelyk te verftaan : zeggende : Gen. X. 5. van Japhets gejlacbte: van deze , zyn verdeeld , de eilanden der volken , in hunne landfehappen, elk naar zyne fpraake : naar hunne Huisgezinnen, onder hunne Volken. En, die zelve uitdrukkingen worden mede gebruikt , aangaande de genachten van Cbam en Sem , vers 20, 31. Daaruit blykt dan, dat God deze verftrojinge beftierd hebbe, naar het onderfcheid der volken , en zelfs der byzondere buisgezinnen der volken ; voegende elk volk , en elk huisgezin , zich famen , ten einde zy met des te meer eendracht onder elkander verkeeren zouden. De landen , waarin wy vertrouwen , deze volken hierna te zullen vinden, zyn, echter, niet terftond na deze verfiroojing, ingenomen , door die zelve perfoonen, welke, in Noachs Geslachtlyst, Gen. X. met hunne naamen uitgedrukt ftaan , als de Hoofden der huisgezinnen , en der daaruit voortgefprooten volken. 'Er zyn wel eenigen geweeft , die hierheen wilden : doch zonder grond. Men kan toch niet begrypen , door welke noodzakelykheid, deze lieden zelve, zich zo dra gewend zouden hebben , naar alle die verre afgelegen landen : terwyl 'er uitgeftrektheid van grond genoeg was , om  onder Noachs Geflachten. 53 om hen allen , tuflbhen de rivieren Euphrat en Tigris , in de nabygelegen landen der vlakte van Sinear , een' geruimen tyd daarna , noch te doen famenwoouen. En is , derhalven, waarfchynlyker , dat derzelver afftammelingen , eenige jaaren laater, naar mate hunne geflachten en huisgezinnen langs hoe meer vermenigvuldigden , al verder en verder zich hebben uitgebreid; tot zy eindelyk , elk in het land, dat , naar de hoofden hunner geflachten, onderfcheidenlyk benoemt is, zich vaft hebben neêrgezet: gelyk de Geleerde Heidegger klaar betoogt, (Hifior. Patriarch. Tom. I. exerc. 22 §. 13.) Voortyds , was men fchier in het gemeen , van gevoelen , dat die verdeeling ware ingerecht geweeft , naar de drie Deelen, in welke de van ouds bekende waereld onderfcheiden was : naamlyk, derwyze, dat Japheth met de zynen, EUROPA: Sem, ASIE: en Cham, AFRIK A : zouden hebben ingenomen. Doch , hiervan , is men te ruggekeerd , federt men ontdekte , dat die onderfcheidinge der aarde in die drie gemelde deelen , op verre na zo oud niet is , dan dat daarop , ten tyde die'r verfpreidinge der volken, zoude hebben konnen achtgeflagen worden. Behalven , dat dit , met de zaake zelve, zo als de uitkomft heeft geleerd , niet is overeentebrengen : want, alhoewel Sem's nakrooft , voor het grootfte gedeelte , in Afie t'huis hoord; zo zal men het zelve niet geheel binnen dit waerelddeel beflooten vinden : en men zal zien: dat, van de twee andere Noachs zoonen, Japheth en Cham, mede aanzienlyke geflachten , zo wel in Afie gebleven zyn, als fommigen naar Europa, en fommigen naar Afrika zyn verhuift. Het is zeker , op zodanig eenen verre afftand des tyds , in onze dagen , moeilyk , volftrektlyk te D 3 be* 't Ondcrfcheid,tusfchen de drie bekendevaerelddeelen , is, by deze verdeelinge, nitt in acht genomen» Alhoewel Mofes,  Gen. X. weinig verflach doed aangaande de woonplaat' xen, docr de volken betrokken) zo gebruiktmen nochtans zekere regelen, in dit on. derzoek. Eerfte Regel. F4 De verdeelinge der Aarde sepaalen, Welke die Landen zyn, die door ïlle de geflachten onderfcheidenlyk wierden ingenomen. Des te meer , vermits Mofes , in de benaaminge die'r landen , doorgaans , niet dan algemeene bewoordingen gebruikt ; door welke men niets bepaaien kan: zeggende, by voorbeeld, van Japhetbs zoonen , vers 5. Van dezen, zyn de Eilanden der Volken verdeeld. Zie ook, van Cham, vers 20. en Sem, vers 31. En , ten aanzien van zeer weinigen , de landen van derzelver inwooninge, door de befchryvinge van derzelver ligplaatzen , worden aangeduid : naamlyk , alleen, van Nimrod en Affur , vers 10 — 12. daarna , van Kanaan en deszelfs zoonen , vers 19. en , eindelyk , van Jok' tan's nagedachte, vers 30. terwyl, ten aanzien der anderen , van derzelver gelegenheid , niets word bygebragt. Hierom , zyn 'er eenige Regelen, naar welke men te werk gaat , in het navorfchen der eerfte woonplaatzen der volken; van welke de één meer waarfchynlykheid , dan de ander , heeft: en , wy denken , geen' vergeeffchen arbeid te zullen doen , met deze regelen alhier vooraf kortlyk voorte{tellen. De eerfte en voornaamfte dezer regelen is gegrond , op de Hebreeuwsche Naamen, met welke veele landen , in de Schriften des Ouden Teflaments, voorkomen: want, deze naamen, zyn eeven dezelve, met welke, fommigen der Hoofden van Noachs gedachten , in de gejlacbtlyft , Gen. X. worden uitgedrukt: waaruit men met recht bcfluit, dat deze naamen der landen eerft ontleend zyn , van die zelve perfoonen: en waarom anders daarvan ontleend ? dan , omdat die perfoonen , of immers hunne nakomelingen , de eerfte bezitteren en bevolkeren derzelver geweeft zyn ; want, elk ftam- vader  onder Noachs Geflachten. 55 vader benoemde , het land , dat hy verkreeg , naar zynen eigen naam. Uit dit beginfel , geloofd men eenpaarig , en zonder de minfte twyffeling, dat Arabie , (immers voor' een gedeelte) door Kusch, Syrië door Aram, Paleftina door Kanaan, Egypte door Mitzraim , Griekenland door Javan, bewoond zyn: vermits alle deze landen , in den Hebreeuwfchen Grondtext des Ouden Teftaments , met de naamen van Kufcb , Aram, Kanaan, Mitzraim en Javan, worden aangetroffen. Deze regel geld, derhalven, zeer veel, in zodanige gevallen , waarin men zeker weet , welke landen door die naamen worden uitgedrukt , in Gods woord : en dit is meeft toepaslyk , tot zodanige Landen , die naafl in den omtrek van Palefiina liggen. Ten aanzien van andere verder afgelegen landen , heeft men altyd die verzekering niet ; alhoewel zy mede , één of andermaal in de Heilige Schrift, inzonderheid , in de Profetien , worden vermeld. Doch, dan heeft men een hulpmiddel, aan de befchryvinge der Gewesten of Hemels-Jlreeken, werwaard die landen, in opzichte tot het Jo.odfche Land', gelegen hebben. Hiervan bediend men zich , in het onderzoek naar de woonplaatzen van Thogarma, Mesech, Thueal, Scheba. , enz, Of men doed , in zulk eene gelegenheid , on. derzoek, of niet in zodanige landfchappen te vinden zyn , de naamen van Meiren, Rivieren , Bergen , Steden , enz. die , met den een' of anderen naam , in de geflachtlyft , ( Gen X.) voorkomende, eenige overeenftemming heeft, en naar waarfchynlykheid daarvan ontleend is. Dus handeld men, ten aanzien van Elisa , Tharsis , Ophir, Dodanim , Chittim , Askenas Thiras , enz. D 4 Al Tweede Regel. Derde Regel.  Vïerdc Vyfde Regel. Van alle welke regelen, vericheidenGeleerden zich met yrucht bediend hebben. : i j6 De verdeelinge der Aarde Als een vierde regel, komt alhier in aanmerkinge : dat men , de woonplaats van zekeren flamvader gevonden hebbende , met veel waarfchynlykheid vermoeden mag, dat deszelfs zoonen , alhoewel ook grondleggeren van byzondere geflachten geworden, in den beginne, zo niet aan dien zeiven oord, ten minften niet verre van daar, zich neérgeflagen hebben. Dus handelen de Geleerden, in het onderzoek der woonplaatzen der Zoonen van Kusch , Joktan , Mitzajim , enz. Verder , als men verneemt , dat twee ö'f drie perfoonen , Hoofden van byzondere geflachten , in de gewyde Gefchiedenifle , t'elkens faam, genoernt worden: gelyk ten voorbedde, Madai en Elam, Mesech en Thübal , Gomer en Thogarma : dit acht men, voor een bewys, dat deze volken een' naauwen omgang met elkander onderhouden, en , mitsdien , derzelver landen naby elkander gelegen hebben. Naar deze regelen, (waarvan, fomwylen twee of drie , in één en het zelve geval, faamenloopen,) hebben zich gedragen, alle de Geleerden, die zich de moeite gegeven hebben , de Woonpeaatzen der volken, federt de verftroojinge, natefpooren. Onder welke, de eerfte was, de meer? gemelde Berosus ; wiens overgebleven ftukken , (fragmenta,) in de Schriften van Jqfepbus zyn te vinden. Daarna, Josephus zelve, (Ant. Lib. I. :ap. 7. fol. 12 14.) Na hem, eenige Kerk- ieeraaren : onder dezen, voornaamlyk , Eusebius =n Hieronymus , (Onomajl. Urb. cs5 Locor. S. S. :n in meer anderen hunner werken,). Ook Beïoalmjs en Brquchtqn. En , onder de laatere Schryvers , allermeeft de Doorgeleerde Samuel 3ochurt, waardig Leeraar, onder de Hervormden, ;e Catn in Vranlryk j die een byzonder werk; (ge-  onder Noachs Geflachten. S? (getiteld Geographia Sacra feu Pbaleg. £f Canaan) waarin hy deze ftoffe zeer gelukkig heeft uitgevoerd , gefchreven heeft. Ten einde, dan ook het rnyne mede toetebren-. gen , ter licht geevinge , aan deze zaak , volgende dezelve order, die Mofes, in de optellinge der kinderen , kindskinderen , enz. van des Aartsvaders Noachs Geslachte, waarneemt, in die Echte Geslachtkaarte , Gen. X. zo zal vooraf noodig zyn , die Geflacbtkaart alhier den Lezer onder het oog te ftellen : en wel by deelen , zo als die geflachte, naar Noachs drie zoonen, Japheth , Cham en Sem , die het zelve hebben voortgeplant , te onderfcheiden is. JAPHETH, die doorgaans, vermits hy met de zynen , in deze geflachtlyft , eerft voorkomt, vooronderfteld word , de oudfte of Eerftgebooren te zyn , onder Noachs kinderen , heeft VII. zoonen verwekt , die deszelfs geftacht hebben uitgebreid, door derzelver kinderen ; van welke laatften , ech ter , alleen genoernt worden , die , van Gomer en Javan. Zy volgen alle , ih deze order : f r A skenaz. Go me r "iRlPHATH. IThqgarma. M a g o q Madai ,E l i s a. JAPHETH -< [tharsis. J a v a n. 0tt fciefeitt ^riCr'Cl (dat is kleinzoon) SapftCtö / t)it Tuifcones , vbCC £cutfcf)eit / l)crfommen * alfo fint nw Scutfchcn qcmifV; nnc twr fo cm aittó velt fem / ttc aucl) iviocr tic Sabilonicr ju ftrciten machtig gcivcfen s daartoe brengende , die zelve aangehaalde plaats -t Jerem. hl. 27. R I P H A T H s In het Hebreeuw/eb ; Wifi ( Riphatb) wiens naam , ( 1 Chron. L 6.) door eene verandering der eerfte letter -| , (refcb,) in "1, (Daletb,)' na'7 , (Dipbatb,) uitgedrukt word, was Gomers tweede zoon. Van dezen , word, op het gezach 111. Deel. Ifl-uk, E vac n Paphlto \vnie.  Thogarma, in Kappadode. 6S De Woonplannen van Jojephus , (Ant. Lib. I. cap. 7. ) gemeenlyk gefield, dat hy de vader zy, derzelver natie, die eertyds , Riphateërs, en daarna, Pa phlago n1e r s , genoernt wierden; wie'r landfchap , Paphlagonie, aan dezelve zwarte Zee, wat oofllyker dan Bytbinie , lag. Pomponius Mela, meld , (de Situ Orbis Lib. I. cap. i.) mede , van zeker volk , de Ripbeërs ; ( Riphceës,) derwyze , dat hy geene anderen , dan Paphlagoniers , fchynt te bedoelen. Dus, zouden de nakomelingen van Askenas en Ripbatb elkander's naafte gebuuren zyn geweeft: het welk , met derzelver wederzydfche nauwe bloedverwantfcbap , zeer wel famen ftemd. Die zelve aanmerking grypt mede plaats, ten opzichte van Gomers jongften zoon , THOGARMA. Naar de Hebreeufcbe uitfpraake, n?"^n ; {Tbogarmab") die de Grieken , in hunne overzettinge , veranderd hebben, in ©t^yapioi, (Thergama.) In gevolge het gevoelen der meeften , zou het laadfchap Kappadocie , door dien Thogarma eerft bevolkt zyn ; het welk , op zyde van Paphlagonie, meer ooftwaard , gevonden wierd : zynde het eerft vooraanleggend landfchap van klein Afie. Doch , behalven deze nabuurfchap met Riphatb, word een voornaam bewys daarvoor getrokken , uit Ezecb. XXXVIII. 6. alwaar Thogarma's woonplaats gezegt word te zyn, aan de zyde van het noorden : naamlyk , in opzichte , van het Joodfcbe land : iets , dat , op de gelegenheid van Kappadocie , byzonder wel toepaflyk is. Hierby komt, dat Ezecb. XXVII. 14. tot Tyrus word gezegt: uit den huize van Thogarma , leveren zy paerden , ruiteren en muilezelen, op uwe markten: dit bewyft f dat Tbo*  van JapbétU $f fbogarma's , landftreek , vaü poerden, ten dienfté der ruiteren ,' en van muilezelen, ryklyk moet vóórzien geweeft zyn : en deze wierden nergens! overvloediger geteeld , dan in Rappddocie { het welk de Geleerde Bocbart uit Pbilojlorgius ,. èen' Gefchiedfchryver , in die zelve landftreek t'huis hodrende ,- als mede , uit Solinus , Tbeophraftus j Strabo , en andere oude Schryveren ,- beveiligt. De laatftgemelde verhaald , ( Geogr. Lib. XI. edit. Ca» faub. fol. 797.) „ dat Kappadocie aan de Perfen § „ jaarlyks een' tribuit van 15000. Poerden 2poo. 3, Muilezelen en 700. Scbaapen, opbrachten." Na Gomer, met deszelfs drie zoonen, (Askenas , Riphatb en Thogarma,) volgt Jdphethi Tweede Zoon , M A G O G Hebreeuwfcb 4öp, welke uitfpraake, van de Griek» fche en Latynfcbe , in derzelver vertaalingen , niets '. verfchild. Men wil, dat, uit dezen Magog, de Scythen hunnen oorfprong trekken. Jofephus, (Ant. Lib. I cap. 7.) dit, als zyn gevoelen, ter neêrftellende ; heeft daardoor de Geleerden aangenoopt, om naar eenige bewyzen , voor het zelve , om te zien ; dien zy ook naar wenfch gevonden hebben. Eerft , beantwoord hier aan zeer Wel , de gelegenheid , zo als die , aangaande dat volk , het wélk , noch lang daarna , in het Profeetifch woord , dén naam van Magog draagt, word aangewezen, Ezecb. XXXVIII. 15. naamlyk , (zo wel dan Thogarma) aan de zyde van het Noorden. De Scythen hebben, immers, in deu beginnen, gewoond, aan het gebergte Kaukafus , tuflchen de Zwarteen Kafpifebt Zeen, noordwaard , van het Joodfche E a Land; \idgog, la| ieythiéo  wordende) door Gog , waarfchynlyk , de Opperzor/i dezes volks bedoeld. 68 De Woonplaatzen Land: van waar zy , daarna , zich veel verder uit gebreid hebben , door het ganfche noordelyk gedeelte van Afie ; dat nu Tartarie geheeten word. Eene zaak , zo wel bekend , dat zy geen bewys behoeft: dewyl dit geheele land , een langen tyd daarna , nooit anders dan Scythie genoernt wierd. Daarby, word Magog , vers 9,15, 16. aangemerkt, als een faamgevloe'ide menigte van veele volkeren , die alle zouden uitmaaken , eene groote vergadering , en een magtig beir; het welk zou optrekken, als eene wol. ke , om het land te bedekken : en Openb. XX. 8. als eene menigte ; welker getal is , als het zand aan de Zee : dat is , ontelbaar. Al het welk , op geen één volk , zo wel fiaat, dan op de Scythen : want uit dezen zyn weder zeer veele andere volken voortgekomen , die noch in wezen zyn , en die in onze dagen, genoernt worden ; de Tartaaren, Kofakken, Siberiers, Kalmukken, Turken, enz. die, door middel der veelwyvery, (poligamie ) welke, onder alle die volken, noch in ftand gebleven is, zich zeer vermenigvuldigt hebben. Ook, zyn de Scythen altoos zo beroemd geweeft , voor een zeer Jlrydbaar volk : en , welks leger meeft uit ruiteren beftond : dewyl zy op het paerd-ryden byzonder waren afgerecht, ja , deze volken zyn van eeven die zeizelve wapenen voorzien , als rondajjen , fchilden , zwaerden , boogen en pylen : gelyk , het een en ander , aan Magog toe gefchreven word , Ezecb. XXXVIII. 4, 15. en XXXIX. 3. dat door Bocbart nauwkeurig en uitvoerig bewezen is, ( Geogr. Sacr. Lib. III. cap. 13. ) Behalven Magog, word, in de aangehaalde Godfpraake van Ezecbiël, Hoofdft. XXXVIII. 1. en XXXIX. 1. van zekeren Gog , gewag gemaakt : dan, door dezen, fchynt alleen bedoeld, een Vorft of Opperfte Gebieder, des lands Magogs: want, Ezecb. XXXVIII.  van Japbetb. ös XXXVIII. i. word, by Gog, onmiddelyk het land Magogs, gevoegt: gelyk hy ook aldaar, en Hoofdftuk XXXIX. i. befchreven word , als Hoofdvorft, ( eigenlyk , N^ , dat is , Forft des Hoofds,) van Mefecb en Tbubal: byaldien , ten minften, dat woord *>flippen; (vokaalen,) die deze verandering geven , in het geluid : dat [j:, Javan, P', Jon of Joon , werd uitgefprooken. In de Griekfche overzettinge word deszelfs naam gefchreven , 'lojvav. (Jouan). Het welk, waarfchynlyk , veroorzaakt heeft, dat de naam der landftreek, door Javan bevolkt, in fteê van Javanie, by de Griekfche Schryveren , J o n i e , is uitgedrukt. In deze Afiatifche Landftreek Jonie , zal derhalven , Javan's geflachte, zo lang het als één volk gerekend wierd , allereerft gewoond hebben. Doch, eenigen tyd daarna , zyn fommiger hunner overgeftokeu , naar de eilanden der naby gelegen Ege'ëfche Zee , die heden de Archipel genoernt word : en uit deze eilanden, wyders , naar de daartegen overgelegen vafte kuft van Griekenland. Wel is waar , dat de Griekfche Schryveren , door onkunde , zo niet door hoogmoed , deze Joniers in Afie woonende , als eene volkplanting, uit Europa derwaard verplaatft , hebben willen doen doorgaan , (vid. Slrab. Geogr. Lib. XW. in mit.). Doch, vermits de. eerfte zete! des menfchlyken geflachts , in Afie geweeft is ; zo luid veel waarfchynlyker , dat de Joniers, uit Afie naar Europa , overgegaan, en ge* heel Grieken1 and bevolkt hebben. In het byzonder, fchyne het landfchap Attika , in den omtrek van Athene gelegen , allereerft , door deze Joniers, bezocht : want , men weet , uit Str.abo , (Lib, P^JII ) dat deze landftreek, oudtyds , Jonie, en derzelver inwooneren , Joniers, genoernt gew.eeft zyn : alhoewel hy dien naam verkeerdejyk, yan zekeren Jan, een zoon van Xuthus., afleid.  van Japbetb. 73 leid , naar het gemeen gerucht , in dien tyd, Daarby , gewaagt dezelve Schryver , ( Lib. IX.) van een veld , in het landfchap Bo'ëtie , niet verre van daar gelegen ; het welk, het Jonisch Veld, genoernt was. Ja , het ontbreekt, aan geene be» wyzen , welke Sam. Bocbart bybrengt: (Geogr. Sacr. Lib. UI. cap. 3.) dat geheel Griekenland , voor zo verre het ten minften , van het Schier-eiland Peloponnefus , onderfcheiden was , voorheen den naam van Jonie gedragen hebbe. En, deze naam is, nadat dezelve , ten aanzien van het land , buiten gebruik geraakt was , noch overgebleven , aan de Zee, die de geheele weftlyke kul van Griekenland befpoelde , en die , by de oude, met geenen anderen naam, dan der Jonische Zee, is bekend geweeft. Om deze redenen, hebben de LXX. zo dikwerf zy den naam van Javan, in de Hebreeuwfcbe text, aantroffen , den zeiven veranderd , in 'Ehxó.c, ( Hellas) dat is, Griekenland : en de Latynfcbe overzetting heeft, Gr^cia. Ja onze Nederduits fcbe vertaaleren hebben, desgelyks, vermits de zaak zich zo onbetwiftbaar opdeed, geen zwarigheid gemaakt , in den naam IJ!, (Javan) Dan. VIII. 21. en XI. 2. uittebrengen , door Griekenland. Zy wiften , toch , dat, in die gemelde plaatzen , door dien Koning van Javan ~, geen ander kon bedoeld zyn, dan Alexander , de Groote toegenoemt: en, deze was uit Macedonië, een voornaam geweft van Griekenland , oorfpronglyk. Desgelyks , heb' ben zy, het woord D'Hl, ( Javanim) het welk anderfins , in onze taal , zou moeten luiden , Javaniers, JoèïlU.6. door Grieken, vertaald. Dit zelve Griekenland word, derhalven, ook verftaan, door dat Javan , welks inwooneren , met die van Tyrus , handel dreven, met menfchen-zielen en koE 5 pe Waar- " voor, veele bewyiea plyten.  Onder Javans zoonen, heeft £//fa , Felopomefus,bevolkt: 74 De Woonplaatzen peren vaten: naar Ezecb. XXVII. 13. Door welken eerftgemelden handel, de Jlaven-handel word bedoeld , die , onder de Grieken , van ouds zeer gemeen was: gelyk ook Griekenland veel koper, ftaal, loot, en andere metaalen plag uitteleveren. (Vid. Sam. Bocbart, l. c.) Dus hebben wy, met meer dan waarfchynlyke redenen , de woonplaatzen des volks, dat Javan wierd genoernt, naar deszelfs ftamvader , aangewezen , het eigenlyke Griekenland, te zyn : waarmede ook Jofepbus famenftemt ; welke zegt: (Ant. Lib. I. cap. 7. fol. 13.) „ dat, van Javan, „ niet alleen Jonie, maar ook de geheele Griekfche ,, natie , benoemt zyn. " 'Er ftaat dan noch voor onze rekening , nader onderzoek te doen , waarheen , in laateren tyd , toen Griekenland te naauw wierd , om aan alle de nakomelingen dezes ftamvaders , genoegzaame woonplaatzen uitleveren , zich gewend hebben , de volken , uit Javans vier Zoonen, Elifa , Tharfis , Cöittim en Dodanim , voortgefproten : welke alle wy mede , in Europa, zullen ontmoeten. E L I S A Javans• oudfte zoon , wiens naam, in den Grondtext, (Elifcbah) word uitgedrukt, fchynt, met zyn byzonder nagefiachte , zich neêrgezet te hebben, niet verre, van de landftreek, welke door zyn geheel vaderlyk geflachte , was uitgekozen i naamlyk, in Peloponnesus, een groot Schiereiland , zuidwaard van Griekenland , gelegen , en , door eene nauwe landengte, aan het vafte land verknocht ; het welk thans , Morea, word geheeeen. Vcrmoedelyk , was , in de eerfte tyden , dit gantfche Schier - Eiland, ter eere van dezen, deszelfs  van Japbetb, 75 zelfs eerften bevolker, Eli sa, genoernt geweeft: want, daarvan , ftrekt ten bewys , dat het weftlyk gedeelte van het zelve, dat aan de Jonifche Zee paald, noch lang daarna, den naam van Elis behouden heeft: gelyk ook , omtrent in het midden , gelegen was, een ftad van dien zelve naam. Desgelyks , een voorgebergte Elis, en eindelyk eene rivier Eliffa: van welke Strabo melding doed, (Geegr. Lib. VUL ') Van dit land Elifa , word, in de Heilige Schrift geen gewag gemaakt. Dan , Ezecb. XXVII. 7. leeft men, van de Eilanden, Elifa; die koopmanfchap dreven met de inwooneren van Tyrus, in hemelsblauw en purper. Hierdoor , konnen wy gevoeglykft verftaan , die menigte van kleine Eilanden , die , voor de kuft van Elis , in de Jonifcbe Zee : liggen : als , de Strophades , Zacynthüs, Cephalonie, Ithaka, en veel meer andere. T H A R S I S Van een landfchap Th ar sis, of immers , eene ftad , die waarfchynlyk haaren naam , aaneene geheele omliggende landftreek, mededeelde, word overvloedig , in de Heilige Schrift , gewag gemaakt ; die , zo niet door dezen Javans tweeden zoon , Tharsis zelve; ten minften, door deszelfs nageflacbt , het welk naar hem genoernt wierd, zal gefticht zyn. En, deze blykt, uit allen omftandigheden , een Zee-ftad, geweeft te zyn ; die door de Scheepvaart fterke koopmanfchap dreef, inzonderheid, met Tyrus. Zie Ezecb. XXVII. 12. Daarom, worden veelmaal de fchepen van Tbarfis gemeld , Pf. XLVIII. 8. Jef. II. IO". benevens le daarby gelegen deine elanden. DootThAr- (is, naar favans :weede soon benoemt ,  kan me wel de ftac Tarfus, ii Cilicie, be doeld zyn 76 De Woonplaatzen 16. XXIII. 1. en de Kooplieden van Tbarfis, Ezecb. XXXVIII. 13. Daaruit alleen , zien wy klaar , dat Jofepbus |zich vergift hebbe , als hy , (Ant. Lib. I. cap. 7. .fol. 13.) zegt, dat, door dezen Tharfis, het landfchap Cilicie zoude bewoond zyn: gelegen, vooraan in klein Afie , aan de Middelandfcbe Zee. En wel ter oorzaake, dat in Cilicie, eene ftad Tarfus gevonden wierd, in 't Grieks ®a^ Macedonië, verftond, I i word we- derlegt: " j c I ^ 84 De Woonplaatzen voegt daarby: „ daardoor veroorzaakt te zyn, dat „ de Hebreen , alle eilanden en vafte landen, aan „ Zee gelegen , Chetim, plagten te noemen." En , dat Cyprus , in het byzonder , Cbetima , zou genoernt geweeft zyn , beveftigt die zelve Schryver , daardoor : dat op dit eiland , in zynen tyd , eene ftad gevonden wierd , KiJtioj , of Cetius genoemt ; die ook by Ptoleméus, (Afie Tab. IV.) met den naam Citium, op de zuidelyke kuft van dit eiland , geplaatft word. De Schryver des I. Boeks der Macbabe'ën, moet, door het land der Chitbtim , Macedonië, het noordelykft gedeelte van Griekenland, verftaan hebben : want, hy verhaald, van Alexander den Grooten: dat dees, uit ( yj Xarxifop) bet land Cbetijm, uittoog, als hy Darius , den Koning der Perfen en Meden, beoorloogde , Hoofd. I. 1. het welk niet anders , dan op Macedonië , toepaslyk is ; waaruit Alexander voortkwam , als hy dezen togt, naar de landen van Afie, ondernomen heeft. En , Hoofdft. VIII. 5. zegt hy : dat de Romeinen , daarna Pbillippus en Perfeus , (Kimav /3«i fcheidde; en, naar alle gedachten, van dit volk, zynen naam ontfangen had. ; , Van het landfchap Mefech, word ook, (immers , naar fommiger gevoelen) gemeld , PfalmCXX. 5. alwaar de Dichter klaagt:- 0 Wee my, dat ik een vreemdeling.ben . w Mhsech. Verbeelden, de, daardoor, het verblyf, als .vreemdeling , in. het land van Mefecbs nakomelingen , als zeer onaange, naam : waarfchynlyk , wegens de onhandelbaarheid yan dit volk : en onvriendelykheid jegens lieden van eenen anderen landaart; waarvan men iets. kan afnemen , uit de befchryvinge, die van dit volk gegeven word , Ezecb. XXXII. 16, 27. Dat ook de Moskoviters, (anderfins , de Ruffen genoernt,) van dezen Mefech, zouden afdammen, (gelyk eenigen willen,) is niet waarfchynlyk. T H I R A S Is de laatfle van Japbet! zoonen, in de gtflacbtlyfte , Gen. X. 2. met den naam , tóS gedrukt. Alhoewel , van geen landfchap , Tbira! , in de Schriften des Oude Teftament word mcldinge gedaan ; is , echter , niet anders te denken , dan , dat hy mede eene byzondere landftreek zal ingenomen, en naar zynen naam genoernt hebben. En, op die veronderftellinge voortgaande; zal men geen een , onder alle landen aantreffen , welker naam zo wel, met dien van Tbiras, overeenkomt, dan* Thracie : gelegen noordwaards, van Griekenland , aan de zogenoemde Propontis , en , gedeeltelyk, langs de weftkuft der Zwarte Zee. DaaN om, is het gevoelen fchier algemeen , dat dees Tbiras , Thracie, allereerft bewoond hebbè: Des te meer: dewyl men meer andere voetftappen van Van Mefech, word waarfchynlykgcfproken , Pf. CXX. s- Of ook de Moskoviters , van Mefech, af. Hammen. Thiras heeft waarfchynlykThracie bevolkt. fo&tM ttyi tl, 7 ■. . ) bistjlic'!'..bsii  Chams ge flachtlyft Wat Noacb daarvan voorfpeld had. De Woonplaatzen van den naam Thiras , in dit land , ontdekken kan: als eene kleine rivier, Athyra, die in de gemelde Propontis vald: eene ftad Tiristi a aan den rechter oever des DonauS : ook eene andere Tiristasis: een voorgebergte aan de Zwarte Zee, dat van ouds Tiristria geheeten wierd: enz. Dit zy genoeg, van Japbetbs nakome. lingen. Zie hier nu de Geslachtlyst , van CHAMS kinderen, en kindskinderen , naar Mofes opgave Gen. X. € 20. f f S era | Havilah | S a B T a KüSCH «UAf. CSCHEBA j RAema £dedan> Sabtecha .Nimrod CHAM 1 fLuDiM | A N A Al iM |Lechaeim MlTZRAJIM<< naphtuchim I Pathrusim I Kasltjchim LKaphtorim Put ^Kanaan XL Zoonen. . Aangaande het wedervaaren van dezen Cham ; had Vader Noacb , mede iets doen invloejen , in de voorgemelde voorzegginge, Gen. IX. 25. hoewel, Cham daarin, niet met zyn eigen naam, voorkomt, maar, deszelfs jongden zoon , Kanaan. Het vervat in zich, eene vloek - taal, met welke iie ganfche voorzegginge aanvangt: vervloekt zy Ka-  van Cham. f)% Kanaan! een knecht der knechten zy hy , zynen broederen. Een vloek-taal , door Noacb over denzelven uitgefproken , ten ftraffe , wegens het befpotten zyner naaktheid: zie vers 20 24. waarin Kanaan , zyns vaders Cbams plaats , vervuld : waarfchynlyk , dewyl Kanaan medeplichtig was geweeft , aan deze zonde : of wel, de eerfte aanleiding daartoe gegeven had , door zyn Grootvaders naaktheid , aan zynen vader Cbam , te ontdekken. Weshalven , veele Uitleggeren willen , dat , als vers 24. word gezegt: dat Noacb , van zynen wyn ontwakende , merkte , wat zyn kleinjle zoon hem gedaan hadde; aldaar , door dien kleinften, dat is , den jongfien zoon , niet Cham , (die toch niet de jongfte, maar de middenfte van Noachs drie zoonen, geweeft fchynt,) maar dees zelve Kanaan, die de jongfte zyner kleinzoonen was , gemeend werd. In welken gevalle , die vervloekinge , ook Cham zelve mede betrof; die dus geftraft zou worden , in zynen zoon Kanaan: zonder dat zyne drie andere zoonen, Kufcb, Mitzraim en Put, eenig deel daarin zoude hebben. Dat Kanaans , en niet deszelfs vaders naam , in die voorzegginge , genoernt wierd , heeft Mofes des te liever aan Jfraè'ls volk willen herrinneren : dewyl dit , die's tyds , toenze gereed ftonden , in het land Kanaan te trekken , hen niet weinig konde bemoedigen , tot den ftryd , dien zy, ter verweldiginge van dit land , gereed ftonden , te onderneemen. Want, die vloek - taal infloot , dat Kanaans nakomelingen, geredelyk zouden konnen t'ondergebragt worden , zo door Japbetb , als door Sem ; uit wien de Israeliten afdaalden: dewyl hy, Beiden zynen Broederen, een Knecht der Knechten zyn zou. Dit word ook in de twee volgende verfen herhaald : en eerft , tot Sem, daarna,  94 De Woonplaatzen na , tot Japbetb betreklyk gemaakt , • met deze" woorden: Kanaan zy bem een kneebt. In de eerft gebruikte bewoordinge, is veel nadruk: een kneebt der knechten , zy hy zynen broederen : Elk weet , dat zodanige verdobbeling van woorden , naar eene by de Hebreen zeer gewoonlyke fpreektrant, diend, om een zaak te vergrooten : dus , betekend Koning der Koningen , een' zeer magtigen Koning : en van het zelve gebruik zyn ook de bewoordingen : lied der liederen , heilige der heiligen , ydelbeid der ydelheden , enz. Een Knecht der Knechten , wil dan hier niet anders zeggen , dan een' allergeringfhe en verachtten kneebt. Omtrent 800. jaaren laater , is die voorzegginge aan Kanaans nakomelingen vervuld , met betrekkinge tot Sem ; wiens nagedachte , naamlyk het volk Ifra'ü , de Kanaaniten, die het land , van God aan Abraham , I/aak en Jakob beloofd , een' tydlang bezeten hadden , verwonnen , veelen derzelver gedood , anderen verjaagt, en het overfchot, het welk dand hield , zich dienflbaar gemaakt, en onder zwaare cyns offebattinge, gedeld heeft. En, andere volken , van Kanaan afgedaald, die in Fenicie , ook in Afrika en elders zich hadden neêrgedagen , wierden , door de Grieken en Romeinen, welke uit Japheth oorfpronglyk zyn , in laateren tyd , door de wapenen overheerd, en, tot knechten der knechten , gemaakt : gelyk overbekend is , uit de gefchiedeniden. Meer , dan dit gemelde , vind men niet, in Noacbs voorzegginge, aangaande Chams nakrood, aangetekend. Wy zullen derhalven, al wat betreft de Woonplaazen, door welke dezelve, na de fpraakverwarringe, zich uitgebreid hebben, van elders moeten zoeken: waartoe wy beginnen, met Chams oudften zoon. KUSCH.  > ZY zYn ^oor ^e ki*tte der zon ver- brand , van eene donker bruine koleur: en fom„ mïgen hunner, geheel Zwart, gelyk de E„ THioPEè'Rs, enz." Wy hebben , derhalven , genoegzaame bewyzen bygebragt, om te beweeren, dat de Kusch 1t e n , het noordelyk deel van Arabie , naaft by -de grenzen van Egypten en Paleftina , al vroeg bevolkt hebben. Met dit alles , willen wy, echter, niet ten eenemaal weérfpreeken , het gevoelen van zo veele oude Schryveren , die het land Kufcb , voor Ethiopië, hebben aangezien. Wy geloven , dat eenige der Kufcbiten , wie'r dorre onvruchtbaare landftreek , in woeft Arabie , niet toeliet , hunne talryke natie , uit deszelfs eigen bo dem te konnen voeden, van tyd tot tyd , naar andere geweften , met geheele volkplantingen , ver* huift zyn) en, dus ook mede, door of langs Egyp. te, naa Ethiopië of Moorekland, en aldaar , met de eigen ingezetenen , zich vermeng! hebben : en dat dit de reden zy , waarom , de Kuschiten en ETHioPEêRs , wegens die vermenginge , door fommigen , voor één en hel zelve volk gehouden worden ; alhoewel zy he< waarlyk niet zyn. Dit is de gedachte van det Heer Vitnnga , (Comm. in Jef. Tom. I. fol. 585 Ga 6 Eehigë Kufcbiten | daarna ook, in Ethiopië, zich nedergezethebbende% zo word daarom dë naam Kufcb foni wylwl aan Ethio= phie gege-», ven.  Onder ar deren (by aldien me die f laat x,en wel verklaard Ezech. XXIX. 10. en XXX. 6. aco De Woonplaatzen & die ook meend , dat, door dat land Kufcb, waarvan EJler. I. i. en Dan. XI. 43. gefproken word, geen ander land, dan Ethiopië, het welk ten zuiden aan Egypte paald , gemeend werd. En , men word in dit gevoelen zeer gefterkt, door Plinius , die (Hifi. Lib. VI. cap. 29. fol. 84O zegc: » dat, die langs de boorden der „ Nyl woonen , van Syene , tot aan het eiland „ Meroè', eigenlyk, geene Ethiopiër s} maar Arabieren zyn." Die , naamlyk , uit Arabie , derwaards zich ter woon begeven hadden, ja, daarom , noemt die zelve Schryver , (Lib. V. cap. 9. fol. 60.)_ de ftad Syene, eene vefting , aan de zyde van Arabie : bedoelende , de landftreek van Ethiopië , door de gemelde Kufcbiten of Arabieren bewoond. Desgelyks , meenen wy, met laatere Uitlegge-ren, door Kusch, dit Ethiopië of Moorenn land bedoeld , en, dien naam , in onze Neder duit' fcbe Overzettinge , zeer wel , door M o o r e n\land, vertaald te zyn, Ezecb. XXIX. 10. en XXX. 6. hoe zeer ook, de Geleerde Bocbart, en eenigen , die hem daarin volgen , in deze beide plaatzen , veel fterkte meenen te vinden, voor dit gevoelen : dat, door Kufcb , over al , Arabie, zou worden te verftaan gegeven. Naar de vertaalinge , welke de onzen geven , aan de onmiddelyk voorgaande woorden , ™!D; ty*P. , naamlyk , van den Toren Syene, enz. zo zou dit bewys by hen geenfins te vergeefs worden aangegrepen : want, dan zou , door die uitfpraake , van den Toren Syene , tot aan de landpaalen van Kufcb , de geheele lengte van Egypte bepaald worden , van het Zuiden ten noorden: dewyl Syene, de uiterfte ftad van Egypte , op de zuidelyke grenzen , was; zo als uit Strabo, iLib. XVII.) en anderen, blykt. Het  van Cham. lof Het landfchap Kufcb , tegen Syene "overgefïeld > moeft dan , immers , ten noorden liggen : en , mitsdien , kon daardoor alleen bedoeld worden , Arabie, en geenfins Ethiopië ; dat, zo wel als Syene , ten zuiden lag. Dan , fommige Geleerden hebben , niet zonder grond , gedacht, dat Ezecbiel dit woord , ( Migdol,) het welk de onzen , door een' Toren, vertaaien, (en, by de Hebrein , in die betekeniffe ook dikwerf voorkomt,) aldaar gebruikt, voor een eigen naam der ftad Mig dol ; die elders , met dien naam , word aangetroffen: zie Jerem. XLIV. i. en XLVI. 14. die zelve ftad, die by ongeweide Schryveren , Magdalum, genoernt word, en, in de Reisbefcbryvinge van Antoninus, ( Antonin. Itiner. Pet.) word geplaatft XII. Roomfche Mylen , van PeluJïum ; die de eerfte vooraan liggende ftad van Egypte was , als men van de zyde van Arabie inkomt. Dan vertaaien zy de woorden dus : van Migdol tot Syene, tot Kufcb toe. Naar deze vertaalinge , zal ook de ganfebe Lengte van Egypte befchreven worden : doch , niet van het zuiden ten noorden, maar van het noorden ten zuiden : en, derhalven, door Kusch, wel degelyk worden aangeduid, Ethiopië of Moorenland, dat, aan de zuidelyke grenzen van Egypte, paalde. Een bewys hiervoor is : dat de LXX. dit Migdol , mede als een' eigen naam der ftad begrypen: dewyl, zy het hebben uitgedrukt: «Vo MaySühou k») Su-}r/j)«r x«) tut óf>lw k'&ioTtictq : dat is : van Magdolum en Syene , en tot de grenzen van Moorenland. Derwyze , hebben zy het Hebreeuvofch , onveranderd , naar de letter , vertaald. Dit verfchild, derhalven , iets van de vertaalinge , zo eeven opgegeven : van Migdol tot Syene , tot Kufcb toe; die wy oordeelen, de befte te zyn. En, men G 3 kan,  «ö2 De Woonplaatzen kan , uit Eufebius, (Onom. ad vocem , MaySaXauJ ontwaar worden : dat men eertyds las : 'a-to Maycho'Acu twg Som-ij,-: dat is : van Magdalum , tot Syene. En , dat die zelve zin ook opgeilooten zy, in den grondtext, en , het voorzetzel "W , moet begrepen worden , tulTchen ^ en *-J!?, als ftilzwygende geplaatft, heeft de Geleerde Heer Wesfeling, (Annc-t. ad Itiner. Anton. pag. 171.) uit dat volgende , "Uf', en in de Griekfche Overzettinge, x*J £«{•, en , tot aan de landpaalen van Kufcb: het welk , immers, geen volkoomen zin zou konnen uitleveren; by aldien , dit voorzetzel niet noch éénmaal in het eeven voorgaande , daar onder verftaan wierde: naamlyk, derwyze; van Migdol , tot Syene , en , tot aan de landpaalen van Kufcb. Daarbenevens, dewyl, in die twee gemelde plaatzen van Ezechiel , befchreven word , de veiwoeflinge , die geheel Egypte zou ondergaan , door den inval van Nebukadnezar , van deszelfs ééne einde , tot aan het ander ; zo was welvocgzaamft , die plaats, eerft te noemen , van waar die verwoeftinge haaren aanvang neemen zou : en, deze was, niet Syene : gelyk, fchynt te moeten volgen, naar de gedachten van die , welke , njjt? Vijiai? willen vertaald hebben : van den Toren Syene. De ftad Syene lag , immers , aan de zuidelyke grenzen van Egypte , en Nebukadnezar kon niet van het zuiden, uit Ethiopië, in Egipte dringen : maar, van het Noorden; komende uit Paleftina, door een gedeelte der Woeftyne van Arabie : alwaar de ftad Migdol of Magdalum , aan den ingang van Egypte, lag. Derhalven, wen die verwoeftinge zou befchreven worden , in die order , zo als zy van de ééne naar de andere plaatze , zou voortgaan ; zo kan men die woorden niet anders, dan in dien zin, overzetten; van de ftad Migdol, tot aan Syener  van Cham, 103 en , tot aan de landpaalen van Kufcb, Behalven, } dat men ook, (byaldien het anders gemeend ware) niet zou begrypen konnen, waarom, juift alhier de Toren van Syene , en niet de Stad , Syene , zelve zoude genoernt geweeft zyn. Derhalven , (om tot een befluit te koomen) zo ziet den leezer : dat, byaldien, alhier,de geheele lengte van Egypte, van het Noorden ten Zuiden, befchreven word ; men, door Kusch, welker landpaalen , alhier by Syene gevoegt worden, niet anders verftaan kan, dat Ethiopië, het welk, by de ftad Syene begon, en op de zuidelyke grenzen van Egypte lag. Ook weet men, dat die zelve Kufcbiten , on deiden naam van Sa raceenen, en naderhand van M00ren, uit Arabie, zich verfbreid hebben, langs de zuidelyke kufl der Middelandfcbe Zee :. door geheel Barbarie, tot in Marokko: dat zy zelfs, van daar, over de Zee engte van Gibralter , in Spanje ingedrongen, het zuidelyk deel dezes Lands bemagtigt , en langen tyd bezeten hebben: fljchtende daarin een byzonder Koningryk ; waarvan de zetel was , binnen de ftad Korduba : tot dat zy eindelyk , door Koning Ferdinand den Katbolyken, in het einde der XWe eeuwe , van daar , naar Barbarye z"yn te rug gedreven: alwaar zy zich nog bevinden. Desgelyks , fchynen eenige Kusch 1ten noordwaard zich gewend te hebben , naa Perjïe; alwaar verfcheiden oude Schryveren , een volk plaatzen, Cosseï of Cusseï genoernt; die , waarfchynlyk , het nakrooft daarvan hebben uitgemaakt. En derzelver landftreek fchynt geweeft, dat land Kusch; het welk, eene der Paradeis - Rivieren , naamlyk, de Gibon, (waardoor wy de Arras of Araus verftonden ) gezegt word, G 4 cè Van die zelve Kufcbiten , jiebben ,ich ook "ommigen ■ie, Spanje :n elders aeen ge. wend.  De nakomelingender zoonen van Kttfch, hebben aan dien zeiven oord,waar hunnen Jlamvader woonde sich nedergezet. Ï04 De Woonplaatzen te hebben omgeloopen , zie Gen. II. 13. Gelyk Ini het Ijle Hoofdst. is aangemerkt. Aan dezen KUSCH worden ZES ZOONEN Toegefchreven : naamlyk, Seba, Havilah," Sabta, Raêma, Sabtecha en Nimrod; die , zonder twyffel , geworden zyn , de Stichters van byzondere volken : gelyk ook, deszelfs twee klein - zoonen , de zoonen van Raè'ma, naamlyk Scheba en Dedan; waarvan men, toch, geen reden zou verzinnen konnen , waarom zy, vers 7. dus afzonderlyk genoernt zyn , dan dewyl ook uit deze twee , twee byzondere volken, die door den naam hunnes Itamvaders , van de anderen onderfcheiden wierden , voortgefprooten zyn. Wy denken , dat alle, of immers de meeften dezer volken, faamen bedoeld worden, zo dikwerf, men, van Kusch of Kuschiten , met den naam hurnes algemeenen Jlamvaders, in de Heilige Schrift leeft. Doch , fomwylen , word ook, van het één en ander byzonder volk , uit de zoonen van Kufcb voortgefprooten , onderfcbeidenlyk, gewag gemaakt. Men heeft, echter geen reden , te twyffelen , of alle deze VI. of ( de beide zoonen van Raè'ma daarby gevoegt,) VIII. byzondere volken , zullen , ten minften , in den beginne , door dat zelve noordelyk gedeelte van Arabie , dat , met den gemeenen naam yan Kusch, bekend was, zich hebben uitgebreid t eeven gelyk Kanaans XI. zoonen, door dat zelve land, dat, naar hunnen ftam-  van Cham. 105 vader, met den gemeenen naam van Kanaan, van ouds beftempeld was. Doch , onze geringe kenniffe , aangaande de binnendeelen van Arabie, maakt, dat men zo weinig gelegenheid heeft, om optefpooren , de overblyfzelen der naamen van deze zoonen van Kufcb, die, waarfchynlyk , in laateren tyd, aldaar noch zyn te vinden geweeft, en waaruit men , aangaande derzelver byzondere woonplaatzen , iets zou hebben konnen opmaken. Hoewel ook waar is , dat men , op zodanige bewyzen , meer zou konnen aangaan , in andere geweften ; alwaar de inwooneren beftendiger , aan ééne en dezelve plaatzen, zich blyven onthouden, dan in dit fleenacbtig en woeft Arabie; welker inwooneren al van ouds, gelyk noch , geduuriglyk van woonplaatzen verwiflelden: en, om die reden, in tenten woonden , die zy geredelyk van hier naar ginds , konden overbrengen. Van Seba, word mede gemeld, Pf LXXII. 1 10. Jef. XLI1I. 3. enz Hoewel, men met reden zou mogen twyffelen , of aldaar de nakomelingen van dezen-, dan van een' anderen Seba, worden verftaan , die Abrahams kleinzoon was , uit Ketura. Zie Gen. XXV. 3. Desgelyks zyn, meer dan een' Havilah of Chavilah, in de Heilige Schrift bekend; die, onderfcheidene landen , naar zich zeiven benoemt hebben. Behalven dien Havilab , die het landfchap Colchos bewoonde , door de Riviere Pifon, (Phafis) bewaterd: waarvan, in het I/ie H o o f dstuk is gewag gemaakt ; zo heeft een ander , dien men te recht, voor dezen zoon van Kufcb , ■te houden heeft, het noordooftelyk deel van Arabie , omtrent den Perfifcben Zeeboezem , heilagen. Daarom , word de lengte, tuflchen de Perfifche en Arabifche Zeeboezems , bepaald , door die uitdruk. G 5 , kin iet. welk nen dencen mag, 'an Seba, /an Havilah,  en andere Nimrod heeft eeril 'Babylonie, daarna Affyrie, onder zyne heerfchappygebragt. 106) van Cham. kingen: van Havilah tot Zur, tegen over Egypte, Gen. XXV. 18. en van Havilah tot Zur , dat vooraan Egypte is , 1 Sam XV. 7. . De fteden Saphtha, Rhegama en De. dan, die men , in de Kaarten van Ptoleméus, en elders, aantreft, zouden , naar de gedachten van Bocbart , aanwyzing doen , van de woonplaatzen , van Sabta, Raüma en Dedan. De laatfte word gedacht, Ezecb. XXVII. 15, 20. Aangaande Sabtecba, vind men zodanige overblyfzelen niet: en dit maakt deszelfs woonplaats, des te twyffelachtiger. Schera, Ra'ëma's oudfte zoon, moet onderfcheiden worden , van eenen anderen Scbe. ba, die Gen. X. 28. onder Joktans zoonen, voorkomt : van wien wy hierna noch iets te zeggen hebben. Van dezen , fpreekt Ezecbiel, Hoofdftuk XXVII. 22. daar hy tot Tyrus zegt: Scheba en Rahma , waren uwe kooplieden. ; De eenige, onder de zoonen van Kufcb, wiens eigen woonplaats onderfcheidenlyk word aangewezen, was Nimrod: van wien Mofes aantekend, vers 10. dat bet begin/el van deszelfs Ryk , was Babel, Erech, Akkad en Kalne,- welke fteden alle gelegen waren, in den lande Sinear. Nimmer wierd, echter, dit land Sinear, naar deszelfs eigen naam, Nimrod, genoernt; gelyk, anderfins, doorgaans de landen , de naamen der eerfte bevolkeren, aangenomen hebben: maar deze landftreek, in welke, Nimrod zyne heerfchappy heeft opgerecht , had haaren naam al vroeg ontleend , van de eerfte der vier genoemde Jle* den, naamlyk, Babel, gelegen, aan den Tigrisftroom ; binnen welke hy zynen zetel zal gehouden hebben : en naar welke dit ganfche Ryk, altoos , den naam van Babylonie , gedragen heeft. De drie andere fteden , Erech , Akkad en Kal-  van Cham. I07 ■Kalne , zyn of door denzelven gefticht, of door het zwaard verroverd. Gelyk hy ook daarna , meer andere landen en fteden, onder zyn geweld fchynt gebragt te hebben : en , in het byzonder , Assyrie. Immers, worden dus veelal verklaard, de volgende woorden, vers 11. die men dan niet, gelyk onze Overzetteren doen , vertaaien moeten: uit dit zelve land , is Affur uitgegaan, enz. eeven of hier , van een' anderen perfoon , van AJJur , den zoon van Sem , gefproken wierd : maar, als een vervolg, van dien zeiven Nimrod: uit dit zelve land , is H y , ( Nimrod) uitgegaan , naar A ssur, dat is, Affyrie: en beeft gebouwd , (dat is , verfterkt,) Nineve , Reboboth , Ir , en Kalab en Refen , tuflchen Nineve en Kalab. Dit gevoelen word des te gereder aangenomen: dewyl men bevonden heeft, dat dit woord , Uitgaan, doorgaans word gebezigt , van ten Jlryde uittetrekken : zie Richt, II. 15. XI. 3. 2 Sam. XI. 1. Pf. LX. 12. Jef. XLII. 13. enz. Ja, dus zal men ook beft verklaaren konnen , waarom , Affyrie , met eene toefpeelinge , op deze vroege gefchiedenilTe , naar den Profetifchen ftyl, Nimrods land genaamt word , Micb. V. 5. Zy zullen Affurs land afweiden, met den zwaar de : en Nimrods land , ( het welk alhier , door eene verwiffelinge van fpreekmanieren , één en het zelve land betekend,) in deszelfs ingangen. En, eindelyk , Iaat dit zich beft vereffenen, met vers 10. het Beginsel zyns Ryks was Babel : om aanteduiden , dat deszelfs Ryk daarna , door verrovering van Affyrie , een vermeerdering had ontfangen. Van dit gevoelen , zyn ook de Engelfcbe Godsgeleerden, (in hunne Verklaaringe des Bybels, over Gen. X. 11.) Om die zelve reden , word dees Nimrod, vers 9. befchreven, als een geweldig Jager, voor bet aan-,  rMïtzrajïm \ l htefrEgypp eerit 1 bevolkt: - 1 I 1 ïog Dé Woonplaatzen gezichte des HEERE : zo verre, dat hy in Mofes tyd, als tot een fpreekwoord was geworden ; waardoor men , een' beerfcbzucbtigen menfch , willende befchryven , plag te zeggen : Hy is , als Nimrod, een geweldig jager voor bet aangezichte des HEERE. Vermits het wild gedierte , wegens het gering aantal der menfchen , zo kort na den zondvloed , door alle de bewoonde landen, zich verre verfpreid had , het welk de menfchelyke maatfchappy zeer ontruftte; zo was de jagt, ongetwyffeld , eene der noodzakelykfte bezigheden : als ingericht , om het zelve te vernielen , of, immers, fchuw te maaken , en te doen vluchten, naar eenzaame wilderniffen. Dus, kan men zeer wel begrypen , dat dees Nimrod , door zyn menigvuldig Jagen , zich zo bemind gemaakt hadde , by zyne tydgenooten, dat ze hem vrywillig, voor hunnen Koning , hadden uitgeroepen. Maar, als een uitwerking van deszelfs heerfchzucht , is dit jagen , van de beeften , tot de menfchen, overgegaan : waardoor hy verfcheiden landen en fteden veroverde , en derzelver inwooneren onder zyn gebied aragt. Wy komen, aan M I T Z R A J I M, Chams Tweeden Zoon, met deszelfs Ze' en Zoonen; die ook bevolkers van byzondere inden geworden zyn. Door Mitzrajim zelve, is Egypte eerft be'olkt , het vooraan liggend landfchap , in Afrika, ls men uit Afie komt. En , dit is aan geene de tnnfte twyffeling onderhevig: vermits, in deSchrifen des Ouden Teftaments , Egypte , meeft met den iaam P'UK?^ (Mitzrajim) beftempeld word: ze- ker ,  van Cham. Ï0§' ker, naar geenen anderen, dan dezen Cbams zoon; die , als deszelfs eerfte bezitter , zynen eigen naam daar aan toegelegc had. Ja, ter nadere beveftiginge daarvan diend : dat Egypte ook fomwylen , naar deszelfs Vader, Chams land, genoernt word: zie Pf. CV. 23, -27. CVI. 22. en de buizen der Egyptenaaren, de tenten Chams , zie Pf. LXXVIII. ji. om die zelve reden , hebben de LXX. dit naamwoord öf?? i overal, door Xtywros, (Aigyptos) en de Latynen , door Aegyptus, uitgebracht. Van dit Landfchap , het welk in de Heilige Schrift zo zeer beroemd is , zullen wy , in één der Volgende Hoofdstukken , eenige merkwaardige zaaken , hebben voor te Hellen. Alleenlyk , zy hier noch aangemerkt, dat de Geleerde Bocbart , (kc. fol. 258, 259.) dit Mitzrajim , niet voor den eigen naam van een' perfoon , maai van het Land zelve, wil gehouden hebben: verklaarende deze woorden van Mofes, Gen. X. 6. Cbams zoonen zyn, Kufcb, Mitzrajim, enz, derwyze: Cbams zoonen zyn , Kufcb, en de vader dei inwooneren van Mitzrajim , dat is Egypte : zonder, dat de eigen naam dezes Vaders zelve zou genoernt zyn. En wel, om geene andere reden , dan, dewyl het woord , , van eene tweevoudige uit- fprake , (terminat. dualis) word bevonden : hel welk, (zyns bedunkens,) niet welvoegzaam or. den perfoon , maar wel , op het land , door hen bevolkt, zoude toepaslyk zyn, naamlyk, Egypte. dewyl die tweevoudige benaaminge * zeer wel kom d< *. Dc enkelvoudige uitfpraake van het woord tZ3"lïO (Mitzrajim) is 4yö » (Matzor). En, het is aanmerkelyk fat Egypte fomwylen, dus in het enkelvoudig, Matzor ge- noem het welk; naar hem dus benoemtwierd. 1 !  De zever, •volken, uit Mitz.rajimszoonen voortgefprooten , li o De Woonplaatzen de aanduiden, de Twee Deelen, waaruit Egypte beftaat; die , door de naamen van Opperen Neder Egypte, van elkander onderfcheiden worden. Doch wy geven hier tegen , in bedenkinge, of dit niet zou aanloopen, tegen de eenvoudigheid des fchryfftyls van Mofes ; die zegt : dat Mitzrajim, zo wel als, Kufcb, Put en Kanaan, Chams Zoon, geweeft zy , te meer, daar , aan Mitzrajim zelve , ook Zoonen worden toegefchreeven. En wat belangt, die tweevoudige uitfpraake : wie weet niet , dat meer an> dere perfoonen zodanige naamen , die van eene tweevoudige uitfpraake zyn , gedragen hebben ? als Epbraim , Sabaraim , enz. MITZRAJIMS ZOONEN, Waren VII. in getal: naamlyk, Ludim, Anamim, Lechabim , Naphthuchim, Pathrcjsim , Kasluchim en Kapht horim. Doch , dewyl alle deze naamen , in het meervoudige , (in plurali) worden uitgedrukt; zo twyffelen wy niet, of daardoor worden de Volken verftaan, uit die VII. Zoonen van Mitzrajim, voortgefprooten , en elk volk naar éénen derzelver benoemt. Ten voorbeelden: de Ludim (Ludiers), naar Lud: de Anamim (Anamiers'), naar Anah: de Lechabim (Lecbabiers) , naar Lech a n : de Naphthuchim ( Naphthucbiers ) , naar N a p hthuch, enz. Dit is even het zelve geval, als hier noemt word : als 1 Kon. XIX. 14. Jef. XIX. 6. en Mich. VII. iz. Alhoewel , onze Overzetteren , dit anders begry- pende, dat woord Matzor , door belegerde plaat zen , door •vefiingtn , enz. vertaaien : ziende op de oorfpronglyke èetektt nijfe, van het woord, •j^m.  van Cham. is* hier voor , met becrekkinge tot Chithim, voorkwam. Dewyl dan alle deze volken uit Mitzrajim afdaalen , wiens eigen , en door hem eerft bewoonde landftreek, Egypte was; zo mag men veilig' gelooven, dat zy, zo wel Egypte zelve, dan, eenige andere landen van Afrika , ten vveften en zuiden daaraan paaiende, ingenomen, en van daar in vervolg van tyd , door de meefte landen van dit ganfebe voaerelddeel , zich uitgebreid hebben : dus, de oude eigen inboorlingen van Afrika , die, voor het meerderdeel , hedendaags met den naam van Negers of Zwarte bekend zyn , die ia veelerly natiën verdeeld , en in lichaams gedaante, als anderfins , van de zogenoemde Mooren, langs de Middelandfcbe Zee , en elders woonende , merkelyk verfchillen , veelal', voor de nakrooft van deze VII. zoonen van Mitzrajim, te houden zyn. Het is echter ondoenlyk , ten aanzien van elk die'i volken , hunnen byzonderen oord , aan te wyzen, Al wat men daarvan gezegt heeft, fteund alleen , op eenige naams overeenftemminge en dergelyke De LuDiEëRs , van welke Jef. LXVI. 19. er Jer. XLVI. 9. gewaagt word , zouden in EthiO' pie zich hebben neêrgeflaagen : de Anamiers. in Numidie: de Léchabiers, in Lybie de Naphthuchiers , naaft daarby, aan d< Middelandfcbe Zee : de Pathrusiers, in he opperft gedeelte van Egypte: het welk zeer aan neemlyk is : dewyl dit deel van Egypte , langei tyd daarna, met den naam Pathros, is beken< gebleven : zie Jerem. XLLV. 1, 15. Ezecb. XXIX 14. XXX. 14. De Kasluchiers, daartegen in het Benedmfi gedeelte van Egypte; uit welk volk de Pbilifiynen voortgefprooten zyn, (Gen. X. 14.) En, eindelyk, de K aphthokiers , in het e lan hebben sich, ge-J leeltelyk n- en, geleeltelyk i ondom E^yf t e, neêrgefla-s t l I i l  Vut, bewoonde , de landftreek langs de MiddelandfcbeZee. ïIS De Woonplaatzen land Kaphthor: waardoor gemeend word, een der eilanden , die door de armen der Nyl gevormd worden : op welk eiland, ook de Pbiliflynen, eer zy verder naar de grenzen des lands Kanaans afgezakt zyn, een' tydlang zich onthouden hebben. Zie Amos IX. 7. vergeleken met Jer. XLVII, 4. Cbams Derde Zoon, PUT of P H U T, Is mede de grondlegger eener geheele natie geworden ; die Jer. XLVI. 9. en Ezecb. XXX. 5. mes den eigen naam haars ftamvaders , 0» , ( Pbut,) voorkomt ; welken naam de onze , in de eerftgemelde plaats, in 'tmeervoudige, door Puteörs, vertolken. Alhoewel de landftreek , die dit volk voor zich zelve gekozen heeft, niet met zekerheid kan worden aangewezen ; is het doch waarfchynlyk , dat dezelve , aan Egypte , waar MHz* rajims gellachte zich bevond , gepaald hebbe : des te meer , dewyl Put en Mitzrajim, Ezecb. XXX. 4 6. faamgenoemt, en Nab. III. 9. by Lybie gevoegt worden; welke landftreek weftwaard, van Egypte , lag. Veellicht , hebben zy de geheele kuft der Middelandfcbe Zee heilagen , tot aan den weftlyken of Atblantifcben Oceaan : het zelve land, dat daarna Barbarie genoernt is : dewyl aldaar verfcheiden voetftappen van den naam van Put, lang daarna, noch zyn te vinden geweeft: by voorbeeld , eene ftad , Potea, door Ptoleméus, (Africce Tab. II.) geplaatft, in het eigentlyk gezegde Afrika , ( Africa proprie di£ta ) niet verre ten weften der riviere Triton. Desgelyks, een Rivier Phuth, (Africa Tab. I.) die door Mauritanië weftwaard naar den gemelden Oceaan ftroomt. Van deze rivier, maakt ook Plinius gewag, (Hifi. Lib. V.  van Cham. 11$ V. cap. En Hieronymus , (de Tradit. Hebr.y zegt: „ dat deze rivier in zynen tyd noch , mee „ dezen naam, bekend was: en dat de daarby gelegen landftreek, naar dezelve Rivier, Phu„ t 1 e , genoernt wierd." Daar uit , zou men moeten oordeelen , dat de beiden broederen , Mitzrajim en Put, Cbams tweedeen derde zoonen, inden beginne, Geheel Afrika* voor zo verre het bewoond was , ingenomen * en onder zich gedeeld hebben : zynde het niet dan eenigen tyd daarna geweeft ; toen ook eenige nakomelingen van Cbams oudften zoon , Kusch, die, (gelyk reeds is aangemerkt) in onze Nederduitfebe Overzettinge des Bybels , de Mooeen, worden genoernt, uit het noordelykft gedeelte van Arabie, langs die zelve kuft der Middelandfcbe Zee, zich verfpreid hebben ; wie'r nakomelingen , al di& land aldaar noch bezitten. KANAAN Was Cbams Jongste Zoon, en word daarom Gen. X. 6, laatft gemeld. En vers 15 18. vind: men deszelfs XI. zoonen opgenoemt : naamlyk ,, Zidon, Cheth , Jebusi, Emori , Girgasi, Hivvi, Arki, Sini, Arvadi, ZeMeri en Hamothi. En , vermits den Ifraëliten , aan de kennilfe der landftreeke , door dezen Kanaan in bezit genomen , meeft gelegen was: als zynde het land , dat God , aan hunne voorvaderen , Abraham , Ifaak en jakob , ten behoeven van derzelver zaad, of nakomelingen , beloofd had; zo befchryft Mofes , vers 19. de grenzen, binnen welke dit land beflooten was : zeggende : de landpaalen der Kanaaniten was, van Zidon, daarge gaat naar Gerar , tot Gaza : daar ge gaat , naar • UI.Deti. I.fiuk H Kanaani lakrooft )ezat,ecV, ydlang , t land, dat karna aan fmel is ingeruimd.  Stms geüachtlylt. SEhi lï4 De Woonplaatzen Sodom en Gemorra , en Adama en Zeboim , tot La* za. Kanaans nakrooft had, derhalven, m bezit , al het land , aan den ooftlyken uithoek der Middelandfcbe Zee : niet alleen , voor zo verre de rivier de Jordaan reikte, maar ook, ten noorden van het gebergte Libanons, al wat daarna , met den naam van Fenicie, is bekend geweeft. Het welk zy behouden hebben, tot zo lang zy, door Jfraëls volk, onder het geleide van Mofes , uit Egypte komende, voor het grootfte gedeelte , daaruit verdreven zyn : en, daarin , Noacbs voorzegginge vervuld wierd , Gen. IX. 25, 26. Vervloekt zy Kanaan! een knecht dsr knechten zy hy , zynen broederen! .... Kanaan zy Sem een knecht, enz. Sedert welken tyd, dit land van naam veranderd, en in fteê van het land Kanaan, het land Isracls , genoernt wierd. Alle welke zaaken, benevens eene uitvoerige befchryvinge dezes lands , en een verhaal van alle deszelfs merkwaardige lotgevallen , tot op den jegenwoordigen tyd, in het Eerste Deel van dit ons werk, vervat worden. Weshalven wy, daarvan afftappende , over. gaan , tot het onderzoek der landen, naar welke de afftammelingen van Noacbs, jongfte zoon , SEM, zich begeven hebben ; wiens geflacbte, Gen. X. 21 — 30. in de volgende order word opgegeven.  van Sera. "try fÈLAM Assur. r arphair C f |Pheleg Tad V1Selah|Heber^ (-Almodad Seleph Hazorma- vet Javaii g Hadoram tó98) word dezes Kethans geflachtlyfte dus opgegeven: dat hy was de zoon van Haber, (Heber) denzoon van Schalech, (Selah) den zoon van Sem, den zoon van Noach: even gelyk Joktans voorvaderen na elkander volgen, m de geftachtlyft , Gen. X. ai 25. alleen, met dat onderfcheid, dat Arpbakfad , tuflchen Sem en Selah , uitgelaaten is. Ja de hedendaagfche Arabieren , weetende ook , hunne eigen landaard , van die Kufcbiten, welke het noordelyk deel hunner landftreek bewoonden , zeer wel te onderfcheiden: noemen zich, Arabische Arabieren , dat is , oorfpronglyke of zuivere Arabieren : eeven , gelyk de Apoftel Paulus , van zich fpreekt, als een' Hebree'r uit de Hebreen , Pbilipp. III. 5. en die anderen, noemen zy Gemaakte Arabieren, dat is, vreemdelingen, die uit andere, en wel, uit allerly onder elkander vermengde volken , (Jerem. XXV. 24.) naderhand by gekomen zyn : ten bewys , dat zy , die , uit Joktan , hunnen oorfprong rekenen , ook , het recht der eerfte bezitneminge dezes lands, zich toeè'rkennen. Ook mag men hiertoe aanhaalen , tot een bewys : dat Ptoleviéus , (AJice Tab. Vl. ) omtrent in het midden van Gelukkig Arabie, een volk geplaatft heeft , de Kataniten genoernt; welke naam zeer welvoegzaam , van Kahtan, (gelyk zy Joktans naams uitdrukken,) kan worden afgeleid. En , eindelyk , van de Hebreeuwfche uitfpraake des naams Joktan , ziet men noch een overblyffel, in de  '™ dat is , de A fri k4>>§« en 2w$«e«, uitdrukken : alleen uitgezonderd , Job XXII. 24. XXVIII. 16. alwaar men leeft, , en 1 Kon. XXII. 48. ii$e»e<«. Daaruit blykt , dat het land Ophir, * Onder de Geleerde , die hunne gevoelens aangaande dit landfchap Ophir, in gefchrift , aan de waereld medegedeeld hebben , zyn voornaamlyk. : Cxfp.Vtrrenus , een Portugeefch Schryver : ( TrhBJt. de Ophir j fined* , {«e Rebus Salom.) Huetius , (de Nxvignt. Salomonis ) Rdand , (de Ophw Dijfert. IV. tart.I.) en anderen. I 3 ' maar elders , in dfrika ; en wel, waarfchynlykit, ia den omtrek der ftad Ss-  Welke landftreek overvloedig en koftelyk goud opJe yerd. Ï34 De Woonplaatzen Ophir, in den tyd , toen deze Griekfche vertaalinge ontworpen is, by de Griekfche Schryveren met eenig onderfcheid van uitjpraak , dan óoupbeir , dan Sopbira , en , naar de laatllgemelde , die i Kon. IX 28 voorkomt, Sop h ara genoernt zy. Als men nu de Kaart van Afrika met zyne oogen doorwandeld ; zo zal men op de oofikufi , in het Ryk Monomatapa , ( het welk een deel uitmaakt van het landfchap haffarie,) een ftad aantreffen . die Sophala genoernt word. Waarfchynlyk, was ce rechte naam , voorheen ook , Sopbara; dien , de Portugeefen , (welke, in den faüre ,45,7 dit land ontdekt hebben . en noch werkelyk bezitten ) met eene verwiffeling der letter / voor r, (wegens de gemakkelyker uitfpraak) in Sophala, veranderd hebben : welke gedachten , de Geleerde Franfche Abt . La Pluche als zeer aanneem lyk , opgeeft, {in zyn Scbouwtooneel der Nutuur, VLll Deel, hladz. 64. der Nederd. Overzettinge. ) In de hergen , naby deze ftad , zyn verfcheiden goudmynen. Ook . voeren de Rivieren dezer gehee* le landftreek , Monomatapa. , veel Jtofgoud , met zich. En , dit niet alleen : maar men roemd dit Goud , als het fynfte en voortreflykfte , dat elders in de geheele waertld word gevonden : en , zo glanzig , dat het Europeëfch goud , daarby verge. leken, byna koper fchynt. Hoewel ftemt dit overeen , met de loffpraaken , die , in Gods woord , (Job XXVIII. iö. Pf XLV. 10. enz.) van het Fynste Goud van Ophir , worden opgegeven. Daarby , berichten ons de Reisbejcbryveren dat d t }and veele Oliphanten opleverd ; van welker tanden , het Ivoor of Elpenbeen gemaakt wqrd : desgelyks vee'e Pauwen en A apen; die j trouwens , overal in geheel Afrika gemeen PfrUff 5Q > deze gemelde zaaken worden , benevens  van Sem. J35 vens Almuggimbout en koftlyke gefleenten, opgeceld , onder de waaren , welke , (behalven het overvloedig goud) door Salomo's fchepen, uit Ophir, naa het land Ifraëls , wierden overgevoerd. Zie i Kon. X. 11,22. Voor dit gevoelen ftaan , Polaterra , Ortelius fc en Huelius ; welke laatfte meend, (de Navigat.r Salom. Cap. II. §.2.) dat zelfs de geheele Ooftkufh van Afrika, van de Kaap Guardafuy , tot aan de» Kaap de Goede Hoope , doch , voornaamlyk , de ftad en het Koningryk Sophala , by de ouden, met den naam van Ophir bekend geweeft zy. Georg. Hornius , (de Origine Gent Americ. pag. 98, 99.) beroept zich mede , op verfcheiden Portugeefche Schryveren , die het zelve gevoelden : als Barros, Lopez, en Job. dos Santos; welke laatftgenoemde , (in zyne befchryvinge van Ooftlyk Ethiopië) verhaald: ,, dat , in het Ryk Monomata„ fat, naby de ftad Majfapa, landwaard ingelegen, ,, een berg gezien word , noch hedendaags , by „ de inwooneren dezer landftreeke , Fura of ,, Afura, genoernt: En dat de in- ,, wooneren dezen berg , met deszelfs ommeland, ,, voor Salomo's Ophir, houden. Ook dat a!» „ daar , veele. ly foort van voortreflyk bout en Pau„ 10e» gevonden worden." Door dat voortreflyk bout , zal de Schryver gemeend hebben , dat A lmuggim-Hout, het welk ook uit Ophir kwam. Zie 1 Kon. X. 11. aangaande welk, men geheel in het onzeker is , hoedanig bout daardoor verftaan werd : gelyk het ook , voor Salomo's leeftyd, nimmer, in het Joodfche land , was bekend geweeft, vers 12. Zodanige Gelegenheid van Ophir , naamlyk , op de ooftlyke kuft van Afrika , komt zeer welvoegzaam overeen , met Salomo's fcheepvaart , I 4 der- En meer entekeen draagt an Salo10's Opbiri Daarbene- rei heen- en weêrreize, drie jaaren ' befteden " moeften. t 1 l s | 3 e l- n n > > r» ir § )k :t- ;n  Vermits naamlyk, deze fche pen, van Ophir, ver der naar Thvfis, vaarende, de geheeL kuft van Afrik», moeften omzeilen. 138 De Wocnplaatzen ten naa Tbarfis ? Hoewel , van Jofapbaths toeleg , ditmaal niets heeft willen worden : vermits , de Gefchiedfchryver daarby voegt : dat die fcheepen verbrooken wierden, te Ezeon-Geber: zonder twyffel, aanduidende , dat die zelve fcheepen , in het uitloopen der haven van Ezeon - Geber , door eenen ftormwind overvallen , tegen de klippen geftooten en verbryfleld zyn: des, het zich toedroeg, gelyk Pf. XLVIII. 8- gezegt word: Met eenen oostenwind verbreekt gy de fcheepen van Tbarfis. , Om nu die Driejaarige Reize dezer fcheepen , met de ligplaats , die wy aan Ophir gegeven hebben , te vereffenen ; zo moet deze ganfebe togt van Salomo's Scheepsvloot , onderfcheidenlyk worden nagegaan : daarby vergelykende , dat kleine Kaartje van Afrika , beneden in .den hoek der Xde Landkaart gevoegt; waarin men onderfcheidenlyk geteekend ziet , die drie plaatzen, welke alhier meelt in aanmerking komen: EztoN-Geber, van waar zy afflak: Tharsis, alwaar zy belandde : en Ophir, als de plaats , welke zy , op haaren togt naar Tbarfis , plag aan te doen. Wy hebben, hiervoor, bewezen, dat, door Tharsis, geene andere landftreek, dan Spanje word bedoeld: of immers, dat gedeelte langs de riviere Bcetis ; aan welker uitwateringe , de ftad Tarteffus lag. Nu , was wel , derwaard heen, een veel nadere weg , uit Ifraëls land, over de Middellandfcbe Zee, te bevaaren ; die ook, zonder twyffel , dikwerf heen en wéér zal gebruikt zyn , uit de havens van Joppe, Cefarea en Ptolemais. Dan, uit Ezeon-Geber, aan de Roode Z,ee, van waar Salomo's fcheepsvloot afftak, was, naar dit Tbarfis of Spanje , geen andere weg te vinden , dan achter om geheel Afrika. Een  van Sem. 13° Een verre omweg , bekennen wy : en , die , / men nooit zou gevolgt hebben; waare het, eenig-c lyk te doen geweeft , om Tbarfis te bereiken. { Doch , voornaamlyk fcheen het Salomo te hebben j gemunt, op Ophir; het welk deze fcheepen , 1 in de elve togt, konden aandoen , om het koft-< lyk goud van daar te haaien. Ja , wanneer deze fcheepen tot aan Opbir gevorderd waren ; zo hadden zy van den togt , hier heen , naa Tbarfis , reeds een derde deel volhragt : en , wat zou het fcheepsvolk dan verhinderd hebben, denzelve verder voort ce zetten ? te meer , dewyl zy ,■ al» daar , overal langs de kuft van Afrika , de befte gelegenheid hadden , om groote winften te doen. Van Salomo's verre uitgeftrekte wetenfehap , kan men vermoeden , dat hy by geruchte gehoord hadde , hoe men , langs deze geheele kuft , verfcheiden landen aantrof, alwaar men , voor kleine fnuifleryen , allerly zeldzaamheden van groote waerde , uit de eerfte hand , by wege van verruilinge , bekomen konde : en dus, behalven het goud in het land Opbir , ook Elpenbeen , en alle die andere waaren, welke deze fcheepen mede. bragten , i Kon. X. 22. Inzonderheid , op de Tandkufi van Guinee, die dezen naam, van wegen den handel in Olypbantmnden , waarvan het elpenbeen gemaakt word , daarna ontfangen heeft : als mede Aapen en Paauwen.; die fchier overal, langs die zelve kuften , gevonden worden. Dus kan men derhalven , begrypen , dat deze fcheepsvloót , als zy , van Ezeon - Geber, eerft naar Opbir, en van- daar verder, naar Tbarfis, zeilen moefte , eer zy in hef Joodfcbe Land weder aankwam , tot die uit- en thuis - reize , zeer wel drie Jaaren nodig gehad hebbe: het zy dan ook, datze langs dien zeiven weg,..achter om Afrika], .Iwaarzy veral ver- :heidene oftelyk- eden ondert pdoen. Met welke eize zy leer wel \ drie jaaren bebben tonnen Joorbrea-j jen:  Offchoor zy ook d reize, vai Tbarfis rechtftreeks , nai het Joodiche land, heb ben voort gezet. 14° Dt Woonplaatzen ka , naa Ezeon • Geber wederkeerde ; het zy, dat zy van Tüarfis rechtftreeks , over de Middelandfcbe Zee , in Joppe , of eenige andere haven des Joodfchen Lands, inliep: want, hoewel men, in onzen tyd , zodanig een reize ook langs dien zeiven weg, zeer zou konnen bekorten ; zo moet hier in aanmerkinge genomen worden , de mindere kennijje der Zeevaart, in die voorige eeuwen : behalven , dat de ouden , eer het Kompa* was uitgevonden , noic buiten het gezicht van het land, zich op de ruime Zee , durfden wagen ; maar altoos , langs die kronkelende bochten der kufien , vaaren moeiten : het welk den weg ongemeen verlangen moeit. Doe hier by , dat deze fcbeepslieden van Salomo's vloot, in verïcheiden plaatzen , tusfchen wegs, ook met ftille leggen , eenigen tyd hebben doorgebragt. Ondertulfchen , konnen wy naauwelyks geloo. ven , dat deze fcheepen , van Tbarfis , langs den izelven weg, naa Ezeon - Geber , zyn te ruggevaaren : maar eer , dat zy , van daar , door Herkules Zeeengte , ( nu de ftraat van Gibralter ,) langs de noordkuft van Afrika , over de Middelandfcbe Zee, naa Salomo's Ryk , weêrgekeerd zyn : dewyl men geen noodzaakelykheid ziet , waarom , zy een en dezelve kuiten tweemaal zouden zyn verby gevaaren ; daar, de waaren die zy zochten, overal, ter eerftemaal , konden ingefcheept, en , van Tbarfis , door dezen korter en gemakkelyker weg , naa de haven van Joppe worden verzonden. Waarby komt , dat zo dikwerf als men van het inkoomen, in Salomo's Ryk, gemeld vind, die fcheepen, altoos fcheepen van Tharsis worden genoernt , en niet van Opbir : als , i Kon. X. 22. De fcheepen van Tbarfis kwamen in , eenmaal in drie jaaren : brengende goud , zilver, elpenbeen , Aapen en Paauwen , waar-  van Sim. 141 ■ waarfchynlyk , om te beduiden , dat deze fehee; pen, Laatst, van Tharsis, waren afge; vaaren , om die gemelde koopgoederen , langs den ; kortften weg , over te brengen , naar Ifraëls land. i Wy denken , zelfs , dat deze fcheepen ééne der i gemelde waaren, in Tharsis, eerft, gekocht ! en ingeladen hadden : naamlyk het Zilver; we: gens welks overvloed , deze landftreek van ouds ; zeer vermaard was: ter zeiver wyze , als Ophir in : het byzonder , wegens haar overvloedig en koftlyk 1 goud. Gelyk dan Ophir, haar goud aan deze Ichee: pen leverde. Zie 1 Kon. IX, 28. benevens Almug- gimbout, en koftlyke gefteenten, Hoofdft. X. 11. Dus i Tbarfis haar zilver De inwooneren van Tbarfis handelden ook , in zilver , met die van Tyrus. Zie ; Ezecb. XXVII. 12. Hierop doeld de Profeet Je1 remia , zeggende : Hoofdft. X. 9. Het uitgerekt zilver , voord van Tbarfis , gebragt. En wy hebben , i hiervoor , by de befchryvinge van Tbarfis , verI fcheiden gedenkwaardige getuigeniffen aangehaald , : welke dienen ter beveftiginge dezer zaak. En be1 langende die drie andere gemelde koopgoederen , ■ (1 Kon. X. 22.) Elpenbeen, Aapen en Pau1 w e n : deze zullen zy op de kuft van Guinee , of : elders , in Afrika , alwaar zy de geheele kuft omzeilden , hebben opgedaan. In het byzonder , de 1 Pauwen : byaldien men , ten minften , met den ! Heer Reland , (l c. §. 1.) gelooven moet , dat geene Pauwen , in den omtrek van Sopbala, (waar wy Opbir ftellen ) gevonden worden. En , ten einde het niemand vreemd voorkome , in eenen zo vroegen tyd , toen Salomo regeerde , zo veele eeuwen voor 's Heilands geboorte inval i lende , alreeds van eene fcheepvaart , achter on . geheel Afrika , te hooren , dien de Portugeefen , eerft , voor ruim derdehalve eeuw , met zo vee moei- Herodotui hierby aangetrokken. t  I4a De Woonplaatzen moeiten gevonden hebben ; zo konnen wy niet verby, den leezer te onderrechten, dat deze togt, in dien tyd reeds , ganfch niet ongemeen geweeft zy. Immers Herodotus , willende beweeren, dat Lybie, ("waardoor hy Afrika verftaat,) van rond* om , door den Oceaan befpoeld werd , uitgezon* derd , naar de zyde van Afie ; verhaald , ( Hiftor. Lib. IV. Mtlpomen.) dat Aeko , de Koning van Egypte , dit allereerft hebbe aangetoont : ,, want ,, (zegt hy, ) dees , als hy ophield , met het gra„ ven der griften , die van den Nyl tot aan de „ Arabifche Gotf liepen , zond e nige 'i'beniciers uit, met fcheepen: en beval hun dat zy , wanneer ,. zy door de Pilaren van Herkules , " ( dus wierd toen de Jlraat van Cibralter genoernt,) ,. zouden „ gekomen zyn , in de Noord Zee ," (hoedanig toen de Middelandfcbe Zee , by de Egyptenaaren , geheeten wierd : dewyl dezelve hun land ten noorden befpoelde, ) dan zouden door vaaren , en ,, naa Egypte te rugge keeren. De Pbeniciers , ,, derhalven , van de Roode Zee afvaarende, kwa,, men in de Zuid Zee : en trokken , wanneer de ,, herfft gekomen was , hunne fcheepen , op het „ land : want , zy bezaaiden het land : en ver,, wachtten, op alle plaatzen van Lybie, (. frika) ., alwaar zy met hunne fcheepen kwamen . den „ oogft : en voeren , zo dra zy het koorn afge- maaid hadden, weder te rugge, na verloop van ,, twee jaaren : in het derde jaar , wendden zy hunne ftevens , naa de Pilaaren van Herkules, „ en keerden dus weder, naa Egypte " Zie hier, hoedanig eene overeenftemming deze gemelde Zeetogt heeft , met die van Salomo's fcheepen , naa Opbir en Tbarfis : beiden voeren zy af , uit ééne der havens der Roode Zee: beiden richteden zy hunnen weg , achter om Afrika : van beiden, wierd de  van Sem. 145 de vaart beftierd, door Tyrifcbe of Pbenicifcbe Schippers : en, ten aanzien van beiden, heeft de geheele togt geduurd, drie jaaren. Dees Koning, Neko , dezelve die in de Heilige Schrift Pbarao Necbo word genoernt, was een tydgenoot des Konings Jofia : waaruit blykt, dat het geval , dat Herodotus hier verhaald , omtrent 6co. jaaren voor Chriftus geboorte , gefchied zy. Waarfchynlyk , is aan hem, door overleveringe, bekend geweeft, dat Koning Salomo , omtrent 350. jaar vroeger , dien zeiven togt alreeds hadde doen volbrengen , met eenen goeden uitflach: en zal, daardoor , tot zodanig eene onderneminge , des te meer aangemoedigt zyn geworden. Of deze reize , door Salomo's fcheepen, één- of { tneermaalen , volbragt zy , kan , uit de geweide j, Gefchiedeniffe, niet klaar worden opgemaakt. De £ wyl echter gezegt word: Die fcheepen kwamen in,v Eenmaal in drie Jaaren, 1 Kon, X. 22.^ en 2 Chron. IX. él. fchynt dit te willen aandui 1( den: éénmaal, in Elke drie jaaren tyds , en dat dus die zelve togt , na verloop van alle drie jaaren , weder hervat zy. Behalven , dat men niet zou konnen begrypen , waarom , zo wel Hiram , als Saltmo , eene onderneminge , die ter eerfte reize zo wel gelukt was , in het vervolg zouden hebben nagelaaten. Wy hebben, derhalven, Joktans zoon, Ophir, in Afrika, gevonden: werwaard heen, hy zei-1 ve wel niet perfoonlyk, maar deszelfs nageflachte, zich gewend heeft; toen , de binnendeelen van Arabie te bekrompen wierden , om , aan Joktans geheele nakrooft , genoegzaame woonplaatzen te verfchaffen. En , het is waarfchynlyk , dat meei andere nakomelingen van Joktans zoonen, den Ara bifcben Zeeboezem, die by de ft iaat Babelmandel zee nauvi Waar- :hynlyk , ; deze :heeplart, door ulomo, neermaa:n hervat. Behalven ïpbir, zulen meer mdere van Joktans zoonen, naar Afrika, zich gewend hebben. r  lud heeft, in tydie, gewoond. ARAM. 144 De Woonplaatze* nauw is , overgefcheept, en, in Afrika , by vervolg van tyd, zich hebben nedergezet: gelyk Bocbart klaar bewyft, (/. c. fol. 123 127.) met opzicht tot Obal , in het byzonder. Eindelyk hebben wy noch te zoeken , de woonplaatzen , van Sems twee jongfte zoonen, Lud en Aram. LUD Alhoewel, de nakomelingen van dezen Lud, (n1?) in het meervoudig Ludim, (o,,?,) genoemt zyn ; even gelyk die van éénen van Mitzrajim* zoonen. Zie Gen. X. 13. Zo moeten hier echter, de eene van de andere , naauwkeurig onderfcheidèn worden : gelyk zy ook werkelyk, verre van elkander , in woonplaatzen , verwyderd waren. Waar de Ludim of Ludiers, uit Mitzrajim verwekt , zich onthouden hebben , weet men niet zeker: doch, zonder twyffel, in Afrika, en waarfchynlyk, in Ethiopië of Moorenland. De* ze Ludiers , uit Sem afgedaald, hebben , in tegendeel , in Asie, zich neêrgeflagen : en wel , in dat deel, het welk klein Afie genoernt word : heden Natolie. Het is bekend, dat de landftreek , aan de riviere Hermus , lang daarna , met den naam van L v d 1 e , (in 't Griekfch Au Sla,,) benoemt zy: ongetwyffeld , naar dezen Lud; wiens naam de LXX. Aou legen had : het welk Plinius , echter , niet bepaald ; zo zou ook die bedenkinge, uit Jof. XXIV. 2. bygebragt, hier tegen niet gelden : maar , de tweede zwaarigbeid , raakende den omweg , voor die van daar , door Haran , naa Kanaan , zou willen reizen , weêrhoud ons , zo wel van het één als het ander , daarvoor , te erkennen : alhoewel , ook de opfteller der gemeene Bybelkaarten , in dit gevoelen gevallen is. Hoe het zy , uit Handel. VII. 2. worden wy ontwaar, dat de ftad Ur , (hoe menigmaal ook omfchreven, als Ur der Cbaldeën f) ergens in Mesopotamie, haare ligplaats hadde : want, Stepbanus verhaald daar , aan de Jooden, dat de God der beerlykbeid, aan bunnen Vader Abraham , verfcbeen , noch zynde, in Mesopotamie, en eer by woonde, in Cbarran, dat is, Haran. Abraham had, eer hy , met zynen Vader Tberah , te Haran kwam , nergens gewoond , dan te Ur : gevolglyk, bedoeld Stepbanus , de verfcbyninge , die aan dezen Aartsvader wedervoer , als hy noch in Ur woonde , en van God bevel ontfiDg , om , van De ftad UrabyPli. nïus , kan hier mede in geen aanmerking komen. De ftad lTr moet, in Mefofotnmie, geT zocht worden.  W-ar tc wy hou den, da Ur, wa; van Am mian.Md ctllinus gedenkt Eene iwaarigheid daartegen op. gelofi. ïJÖ Ur der Cbaldehl van daar , naa het land Kanaan te trekken : Zie Gen. XV. 7. vergeleken met Neb. IX. 7. En noemt Stepbanus dezen oord, Mesopotamie; het fpreekt van zelve, dat Ur , in Deze landftreek, en niet, in het eigenlyk Cbaldeë, dat verre van daar , ten zuiden lag, moet worden aangetroffen. or 'Er was , in Mefopotamie , eene fterkte of Jlot , ■ dat , ter zeiver wyze , als deze woonplaats der ^Aartsvaderen , Ur , genoernt wierd: waarvan, de ."Roomfche Gefchied - fchryver Ammianus Marcellir.nus , gewaagt ; (Hiftor. Lib. XXV. cap. 26. pag. 302.) het welk hy noemt, Caftellum Perficum, dat is , een Perfifcb Kafteel: (waarfchynlyk , dewyl het , door de Perfen verflerkt, en tot een Jlot gemaakt, of, met Perfifcb krygsvolk , in zynen tyd bezet was. ). Hy plaatft het zelve , op den weg , tuffchen Nifibis en den Tigris : verhaalende: van den Keizer Joviams: „ dat hy , van het Ne„ pbatifcb gebergte, door Ur, naar Nifibis getrok„ ken zy , enz." Des, moet dit flot gelegen hebben , geheel, in het noordelykft gedeelte van Mefopotamie. En , wy meenen grond te hebben , om dit Ur, met Bocbart , Grotius, Cellarius , en andere voornaame Mannen , voor de verblyfplaats van TheraVs geflachte te erkennen : dewyl men bezwaarlyk , elders eene plaats zal vinden , op welke alle kenmerken , die aangaande Ur worden opgegeven, zo wel toepaslyk zyn : want het lag, aan geene Zyde der Riviere Euphrates: iJof. XXIV. 2.) en van daar liep ook de kortfte weg , Door Haran, naa het land Kanaan. (Gen. XI. 31.) Het voornaame , dat hier zou konnen in den weg flaan , is de meermaals gemelde omfchryvinge, van Ur der Chaldeün: dewyl dit Ur, veel te verre verwyderd was, van het landfchap CHAi>  Ur der Cbaldeën. 15/ ChaldeS , het zuidelyk deel vaD Babylonie, aan den mond des Eupbratbs, gelegen ; dan , om dus te konnen toegenoemt zyn : en byaldien deze omfcbryving , ook volftrektlyk in dien zin moeft genomen worden , als ware die ftad gelegen , in de landfireeke , die daarna met den naam van Cbaldeë meeft bekend was; zo zou men die gedachten ge1 heel moeten laaten vaaren. Men heeft , derhalven , wel in aanmerking te nemen , dat die omfchryvinge, Ur der Cbaldeën , niet anders aanwyft, dan dat de ftad Ur , in Mofes tyd, en toen hy deze gefchiedeniffe befchreef , door de C h a ldeën is bezeten en bewoond geweeft. In Tberab's en Abrahams tyden , konden toch aldaar noch geene Cbaldeën woonen. Doch , het heeft niets ftrydigs, te zeggen, dat dit volk, in volgen; de tyden , en ook noch toen Mofes leefde , in I Mesopotamie zich onthouden hebbe. Zelfs i plyt , daarvoor, de meefte waarfchynlykheid: dewyl, de Chaldecn, (zo als de onzen zeggen, ■ ter navolginge der LXX. die dezen naam met eeni1 ge verandering, x<*a-Vo«, uitdrukken,) doch, by de Hebreen , ^ty? , ( Casdim) genoernt , afftami men , van Chesed , een' zoon van Nabor , die hy , na zyns broeders Abrahams vertrek , naa het land Kanaan , uit Milka verwekt heeft, en , wel, in Haran zelve: zie Gen. XXII. 20-—2t. welke ftad , buiten tegenfpraak , . in Mefopotamie lag : waaruit, men oordeelen mag, dat Cbefeds Geslachte, zo wel, als die zyner broede» i ren , L7z , Buz , Kemuel, enz. aldaar, ergens by ■Haran , immers niet buiten Mefopotamie , zich nedergezet hebbe : en wel, vermoedelyk , in dit IJ r ; waarin deszelfs Grootvader , Tberah , en eigen Vader, Nabor , wel eer gewoond hadden; het ■ ff elk mitsdien, U r der Casdim, of der Cbaldeën, mét  en nader beflift uit XXIII.13. en uit Handel. yn. z, 4. 158 Ur der Chaldeetti met recht, mogt benoemt worden : zelfs , noch tot in Mofes tyd : dewyl , die Cbaldeën toen noch werkelyk aldaar gevonden wierden. Dit is het gevoelen , het welk de doorgeleerd© Jac. Perizonius voorfteld ; ( Orig. Babyl. in addend. pag. 366 372.) die °ok meend, dat de Cbaldeën , uit dit noordelyk Mefopotamie , naa het zuidelyk deel van Babylonie , (alwaar men ze in Davids tyd aantreft ,) verbuift zyn , lang na Mofes leeftyd : en , dat zy aldaar geplaatft zyn , door eenen der Koningen van Affyrie , aan wien zy onderhoorig waren , het zy , om de Babyloniers , toen nieuweling overheerd , te bedwingen : het zy , veel eer , om dit volk , dat dit noordelyk deel van Mefopotamie , (alwaar zy in- de wildernisfen zich onthielden ,) door hunne ftroperyen , onveilig maakten , wat verder van de. Affyrifcbe grenzen , te verwyderen : en , hy helderd daaruit op, die plaats, Jef. XXIII. 13. Zie bet land der C h a l d e ë n : dit volk was 'er niet : Affur beeft bet gefondeerd : voor die in de wilderniffen woonden. Zy rechtten hunne fberkten op : en bouwden hunne paleizen, : maar hy, (Afur,_) heeftze tot eenen vervallen hoop gefield. Ja , dus zullen wy tegelyk welvoegzaamft konnen vereffenen , dien fchynftryd , die in de aanfpraak van Stepbanus tot de Jooden , Handel. VII. zich voordoed : als hy , het land , het welk hy eerft, vers 2. Mesopot am ie genoernt had , daarna, vers 4. befchryft, als het land der Chald e ë n. Mefopotamie mogt met recht , het land der Cbaldeën , benoemt worden met een' weêrflag tot dien vroegeren tyd: dewyl naamlyk, de Cbaldeën , in Mofes tyd , en noch lang daarna , een gedeelte dezer landfireeke , bezeten hadden. Ia  Ur der Cbaldeën. 159 ■ In dit Ur der Cbaldeën , heeft derhalven , het Aartsvaderlyk Gejlacbte een' tyd lang gewoond. En zou , vermoedelyk , binnen die ftad noch langer verbleven hebben ; byaldien zy niet te zeer zorglyk was geworden , voor de bewaaringe van den zuiveren Godsdienft. Want eenige perfoonen, (zo niet alle) deszelven geflachts , waren reeds, door de Heidenfche inwooneren die'r ftad , van Arams nakrooft , tot afgodery verlokt. Dit herrinnerd Jo. fua , aan het volk Ifraël, Hoofdft. XXIV. a. zeggende: Aan geene zyde der riviere, (den Euphrath) hebben uwe vaderen van ouds gewoond: Tberah , de Vader van Abraham en Nabor. En zy hebben a ndere Goden gediend: dat is , derzelver dienft, by deri dienft des waaren Gods, gevoegt. En vers 14. en 15. Doe weg , die Goden , die uwe vaderen gediend hebben , aan geene zyde der riviere. Ja noch een weinig daarna : Kies u heden wien gy dienen zult : bet zy de Goden, die uwe vaderen , die aan de andere zyde der riviere , waren , gediend hebben , enz. al t'elkens met te rugzien , op den tyd van derzelver inwooninge , te Ur der Cbaldeën, dat , aan de Overzyde des Euphraths , lag. Daaruit , bevatten wy terftond , de oorzaak , waarom dit gejlacbte , op Godlyk bevel , van daar vertrek, ken moeft ; ten einde niet, ten eenemaal, door den afgodendienft, bedorven te worden , noch dus geheel in dezelve te worden ingewikkeld , dat zy door den tyd , alle kennijje van den waaren God verliezen mogten. In het verhaal van dit vertrek , Gen. XI. 31. heeft Mofes deze bewegende oorzaak daarby niet aangetekend. Hy zegt alleen : Tberah nam Abram zynen zoon , enz. en zy togen met ben~ lieden uit U r der Cbaldeën , om te gaan , naa bet. land Kanaan : zonder zelfs iets van het Godlyk bevel te melden : doch Gen. XV. u heduid hy dit Wegens 't gevaar vaa dfgodery,  moeft Abraham , met eenigen van zyn gellacht, var daar vertrekken , ï6ó Ur der Cbaldeën. dit onderfchèideniyk: De HEER had tot Abfaifi gezegt: (naamlyk, toen hy noch in Ur der Chai* d e ë n verkeerde) ga uit uw land , en uit uwe maagfehap, en uit uwes vaders huis, naa bet land, dat ik u wyzen zal. Hierop , beroept de HEER zich daarna , zeggende tot Abraham , toen reeds in Kanaan zynde : Ik ben de HEER , die u uitgeleid hebbe , uit Ur der Ch aldeën , om u dit land te geven. Zie ook Neb. IX. 7. Dus, mogt Stephanus met recht zeggen : Handel. VIL 2. De God der heerlykbeid verfcheen aan onzen vader Abraham , noch zynde in Mesopotamie, (naamlyk in Ur der Cbaldeën) eer by woonde , in Charran; (Haran) en zeide : ga uit uw land , enz. Daarom , word Abrahams gehoorzaamheid, in het volbrengen van dit Godlyk bevel, als een uitwerkinge van deszelfs geloove erkend, Hebr. XI. 9. Door bet gelove , is Abraham , geroepen zynde , gehoorzaam geweeft , om te gaan , naa de plaatze , die by tot zyn erfdeel ontfangen zou: en by is uitgegaan, niet wetende , waar by komen zou. Dit wijl Abraham niet, naamlyk, noch in Ur zynde: dewyl de HEER toen van dit land fprak , alse.ra land a bet welk hy hem , daarna , wyzen zou. Dit Godlyk bevel betrof wel Abraham, (en, buiten tegenfprake , ook deszelfs buisvrouw ,) eenig» lyk: echter , zal hy terftond kennifle daarvan gegeven hebben , aan zynen Vader Therah; die daarom mede die reize aanvaard heeft, benevens zynen kleinzoon Lot. Zie Gen. XI. 31. Zelfs fpreekt Mofes , van deze reize derwyze dat men niet anders zou oordeelen , dan , dat Tberah de eerfte aanlegger ware geweeft , van die zelve reize , als zynde het Hoofd van dit geflacbte : want, Therah nam Abraham zynen zoon, en Lot, Harans zoon , en Sarai, zyne feboondoebter % Abra-  Ur der Cbaldeën. 16X Abrahams buisvrouwe , enz. Daaruit blykt, dat die, aan Abraham bevoolen Afzonderingen van zyne maagfcbap , en van zyns vaders buis , (Gen. XV. i.) voornaamlyk zag , op de andere nakomelingen van Tberahs Voorvaderen , en van zyne broederen ; die in de Heilige Geflachtlyfte niet gemeld worden , en buiten twyffel mede, in Ur der Cbaldeën , zich bevonden hebben, Zy dan , naamlyk , Therah , Abraham, Sar ai en Lot, togen (fchryftMofes) uit Ur der C h a l d e ë n , om te gaan naar het land Kanaan. Alhier , is de naam van het land Kanaan , bywege van een voorverbaal , in de gefchiedeniffe , ingevloeid. Mofes wil hierdoor , alleen te verftaan geven : dat Land , dat God aan Abraham wyzen zou ; (Gen. XII. i.) en het welk van achter gebleken is , het land Kanaan geweeft te zyn 5 naamlyk, toen de HEER daarna nochmaals , in het land Kanaan zelve , aan Abraham verfchynende , tot hem zeide : Ik ben de HEER , die u uitgeleid hebbe , uit Ur, der ChaldeSn „ om u dit Land te geven, om dat erflyk te bezitten, Gen. XV. 7. Dus lang, was dit voor Abraham , een geheim gebleven : en , zonder dit , zou men het gezegde van Paulus, zo even aangehaald, uit Hebr. XL 9. hier mede niet konnen famenbrengen : naamlyk, dat Abraham is uitgegaan, ( verfta , uit Ur der Cbaldeën) niet weetende waar hy komen zou. In deze reize, uit Ur der Chaldecn, ont- ] moetten zy, en wy nu met hen , ! HARAN, Welke de tweede plaats is , die in deze Aartsvaderlyke Gefchiedenijje t voorkomt, Gen. XI. 31. III. Deel. tftui. t als iaa't larirj In kwara op" den tfeg, naas  het land Kanaan , gelegen: zynde geene andere ftad, dan die daarna, Carr&, genoemtwierd. Welk nader bevestigt , en, , tegen het ' gevoelen 1 162 Haran. als gelegen , in den weg , op de reize , uit ü r , naar hec land Kanaan. Deze omflandigheid Iaat zich zeer wel vereffenen , met de ligplaats , die ons , ten aanzien van Ur der Cbaldeën, als de waarfchynlykfle voorkwam : naamlyk , in het noordelyk gewefl van Mefopotamie , tuffchen Nifibis , en den Tigris - flroom. Immers, lag Haran, in het weftlyk deel van Mefopotamie , ten zuidweflen van Ur; en dus, naar even dezelve ftreek, die men volgen moeft, om van daar het land Kan aan te bereiken : het welk, by het inzien der Landkaarte , terftond kenbaar word. Dan , dit alles fteunt, op die veronderftellinge, dat Haran, by de Hebreën , 1:0 , (Cbaran,) en by de LXX. als mede Handel. VII. 2, 4 x«pfdv , (Cbarrhan) uitgedrukt, die zelve ftad zy , welke, by de ongewyde Griekfche Schryveren , met den naam van Kelffai, (Karrhai) en by de Latynfcbe , Carrje , (beide in het meervoudig) voorkomt. Eene veronderftellinge, die gantfch niet ongegrond is : wegens de gelykluidenbeid dezer naamen ; die, zo naby elkander komen, dat men geen vryheid heeft , om , als waren zy twee byzondere fteden , de ééne van de andere , te onderfcheiden. Deze ftad lag ook, op den bodem van Mefopotamie, alwaar Haran, Gen. XXIV. 10. onder den naam van de ftad ISabors, desgelyks geplaatft word. Zy was niet verre aan geene zyde den Euphrath i en ligt , in de Kaart van Ptoleméus , ( Jfvz Tab. IV. ) aan de riviere Cbabor, ( Chaboras,) die , by eene ftad van dien zeiven naam , in den gemelden vloed t'ald. Dat toch ons Haran, (zo wel , als hier voor, k'an Ur der Chaldeën is aangemerkt,) aan geene iyde den Euphrath , gelegen hebbe , blykt, uit iie omflandigheid: dat Jakob, als hy van Haran,  Hataii. i ©3 van , naa het land Kanaan , tot zyn Vader I/aak , wederkeerde , over de Rivier voer: en zyn aangezichte zette , naar bet gebergte Gilead , Gen. XXXI. ai. De Rivier , by uithemenheid dus genoernt, is aldaar , de Euphrath; die altoos in de Heilige Schrift gemeend word , als zy , van eene Rivier , zonder eenigen eigen naam daar by te voegen , gewag maakt. Zie Jof. XXIV. 2, 14, 15. Jakob behoefde toch , óm van Haran . naa het gebergte Gilead , en verder naa Kanaan te reizen, deze rivier niet over te trekken; ten wa. re dezelve niet tuffchen beiden geloopen , en dus, de ftad Haran , aan de overzyde der riviere gele, gen hadde. Die zaak is zeer klaar: en hierdoor, zien wy dan van zelfs weêrfprooken , de gedacb ten , door den Geleerden Heer , J. M. Hafïus . (Regni David. ê? Salo?n. Defcript. col. 252, 253.^ voorgefteld : als of het geheele landfchap Aran Naharajim , en in het byzonder , Paddan- Aram , benevens de ftad Haran , aan deze zyde den Eu phrath , en veel nader by Kanaans grenzen , wa; zuid waard van Damaskus , moeft gelegen hebben gelyk men het één en ander , ook in de Kaant van Palefiina, door J. H. Harenberg, dus geplaatf vind : het welk, met het verhaal van Jakobs Rei z e , nooit zal konnen overeengebragt worden ; zc lang men niet kan bewyzen , dat aldaar, door di Riviere, tegen den gewoonlyken ftyl der Hei lige Schrift, eene andere Riviere, dan den Eu phrath, word uitgedrukt. Ook achten wy zee gering, de zwaarigheid, door gemelde Heer, (l.c col. 247 — 250. ) tegen het algemeen gevoelen (het welk de ftad Carrje , voor Haran , houd' ontleend, uit Gen. XXXI. 23. alwaar Laban, toei hy zynen fchconzoon jakob vervolgde , gezeg word , eenen weg van VIL Dagen , hem achte La ns ren , be-» iveerd word. i > i t c t  iö4 Haran, nagejaagt te hebben , eer hy den zeiven inhaalde, op het gebergte Gileads Als ware dees afftand veel te verre , om , in een tydbeftek van zeven dagen , te konnen afgelegt worden ; byaldien Haran, van waar Labans reize aanving , geheel aan de overzyde des Eupbratbs gelegen hadde. Het verhaal dezer reize luid zeer eenvoudig : en zal ter verklaaringe , geen grooten omflag vereifchen. Want, men heeft wel optemerken , dat Mofes niets bepaald , ten aanzien van Jakobs reize ; hoe lang of kort dezelve geduurd hebben : daar wy , middelerwyle , gaarn willen toegeven , dat hy , verzeld , van zyne Vrouwen en Kinderen , als mede van al zyn Vee, waar onder veele zoogende en zuigelingen gevonden wierden , ( Gen. XXXIII. 13.) niet dan zeer langzaam zal hebben konnen voorttrekken. De Schryver fpreekt , alleen van Laban : zeggende vers 22, 23. dat Laban , toen hem , ten derden dage , geboodfcbapt wierd, dat Jakob gevloden was, zyne h oe • deren met zich nam, en Jakob achter najoeg, eenen weg van VIL Dagen: en hem kreeg, op bet gebergte Gileads. Mofes bepaald, derhalven , alleen den afftand , tuffchen Haran en het gebergte Gileads , tot VII dagreizen ; door welken weg , Laban trekken moeft , eer hy zynen fchoonzoon hadde konnen achterhaalen : en elke dagreize word , verfchillende , dan op 7. dan op 8- dan op 9. ook zelfs op 10. gemeene mylen , van één uur gaans , gefteld. Naar de laatfte bepaalinge , zou een weg van VII. dagen niet meer , dan 70. dezer mylen, uitmaaken : en , byaldien alle de naauwkeurigfte lind Kaarten my niet mislyden ; zo kan de afftand , van Carrce , fot aan het gebergte Gileads , ter plaatze , waar Laban , Jakob , aantrof, (want dit gebergte is , in zich zelve , zeer verre in de lengte uicgeftrekt,) ook niet meer , dan tuffchen 70.  Haran. itfj 70. en 80. zodaniger mylen hebben uitgemaakt. Deze ftad Carra, (gelyk zy dan , daarna, met die kleine verandering van uitfpraake , genoernt is) word dikwerf, in ongewyde Schriften, aangetroffen: en was , inzonderheid , vermaard , door eenen veld/lag , dien de Roomfche Krygsoverfte., KrasJus, in derzelver nabuurfchap , tegen Surenas, den Veldheer der Partheren , zeer ongelukkig verloor , en daarby zelve het leven infchoot : gelyk Plutar* cbus , Appianus , Dion. CaJJius, Plinius, Strabo, en meer anderen verhaalen. Het is niet onwaarfchynlyk , dat Tberah zelve de eerfte, dezen Naam aan die ftad toegelegt hebbe , ter gedachteniffe zyns zoons , Haran, Lots Vader ; die in Ur der Cbaldeën , voor zyn vertrek van daar, geftorven was. Zie Gen. XI- 28. Van die gedachten is mede , de Geleerde Bocbart ; (Geogr. Sacr. fol. 95.) die, daardoor, niet wil weèrfpreeken, het geen de Aardryksbefchryver Ste~ pbanus , (de Urbib. ad voc. k-*p'p«<,) aangaande de oorfprong dezer benaaminge opgeeft; als hy fchryft, dien naam ontleend te zyn , vaii de riviere Karrha: dewyl , byaldien zodanig eene rivier , by de ftad Karrha , in de riviere Cbabor , gevloeid zy ; als dan zo wel die riviere , als de ftad , van dien Har am, Theracb's zoon , haaren naam kan ontfangen hebben. Alleenlyk, moet Stepbanus zich vergift hebben, als hy (l. c. ) die rivier , Karrba, 7roT«jWOK Su^'asj, dat is , een Rivier van Syrië, noemt : want, eene rivier des landfchaps Syrië, (in dien zin, welken dees naam altyd heeft by ongewyde Schryveren,) dat ten wellen van den Euphrath ligt , kon niet wel , aan eene ftad , in Mefopotamie , ten ooften der gemelde riviere , haaren naam mededeelen* De Rivieren geven haaren -*naam , aan geene andere fteden , dan, die aart L 3 haa- Die ftad is met dezen vaam , by ongewyde Schryveren , zeur bekend. De naam Hstrxn is, vermoedelylt.ontieend, van Lots vader.  Binnen deze ftad hebben Abraham Sarai en Lot een tydlang gewoond, eer zy verder naar Kanaan feisden. iö(S Haran. haaren eigen oever liggen. By de Arabifche Schryveren , onder anderen , Ebn Edrti , ( Clim. IV. part. 6.) word de naam dezer ftad, noch, (even gelyk in het Hebreeuwfcb) Charin of Charkan , uitgedrukt. Dat dit Haran, als, tuffchen Ur en het land Kanaan gelegen , door dit reizend gezelfchap , op hunnen weg moeite worden aangedaan, is klaar. Doch , Mofes onderricht^ons , te gelyk , dat zy binnen deze ftad , eenigen tyd zich opgehouden hebben : zie Gen. XI. 31. Zy kwaamen , te Haram: en Woonden aldaar: welk woord een zeker verblyf, onbepaald hoe lang , te kennen geeft. Wy meenen, dat Tberab's Ziekte, hem, kort na zyne aankomft in deze ftad overvallende , de eerfte aanleidinge tot dit verblyf, gegeven hebbe: gelyk hy ook, die's tyds, aldaar, in den ouderdom van 205. jaaren , geflorven is. Zie vers 32. Doch , wat vervolgens Abraham bewogen hebbe , om , na zyns Vaders dood , met Saraï, en zyns broeders zoon Lot , noch een' tydlang , te Haran zich op te houden ; daar , immers , het oogmerk dezer ganfche reize eeniglyk zag, op het land Kanaan: (vers 31.) daar over worden veelerly giffingen gemaakt. Ook, zal niemand zeker konnen zeggen , van boe lange geduurzaamheid dit verblyf aldaar geweeft zy. Hottingerus, (Hifior. Patriarch. Tom. II. Exerc. III. §. 13.) fteld dit flegs, op eenige maanden. Doch , dit konnen wy bezwaarlyk gelooven: dewyl men Gen. XII. 15. leeft, dat zy : (te weeten , Abraham en Lot) in Haran, Vefle Have, dat is , allerly flach van vee , en Veele Zielen, dat is menfchen, (het zy door voprtteelinge der ingeboornen hunnes huizes, het zy door aankoop ,) overgewonnen hadden ; waartoe veel meer, dan een verblyf van weinige maan-  Haran. 167 •maanden , nodig was. Waarfchynlyk, heeft dit verblyf aldaar niet min , dan V. jaaren geduurd : het welk kan worden opgemaakt, uit de berekeninge van de 430. jaaren , die , van het tydftip van Abrahams roepinge uit Ur der Cbaldeën, tot den tyd van Ifraëls verlosfinge uit Egypte , verloopen zyn , naar Exod. XII. 40. waarvan hierna. Hoe het zy : die tyd verftreken zynde; heeft Abraham, (vermoedelyk, door eene tweede Godlyke aanjpraak daartoe vermaand ,) met Saraï en Lot , en alle hunne bezittinge, dit Haran verhaten : en de reize naa het land Kanaan , eindelyk volbracht: Ge».XIII. 4,5. alwaar, hy eerft zyne tenten neêrfloeg , by Sic hem: daarna, veele andere plaatzen des zeiven lands , geduurende den tyd zyner vreemdelingfchap, bezocht heeft, als Bethel, Hebron, Berseba, Moria,Gerar, enz. ook zelfs éénmaal naa Egypte gereisd : en einde, lyk, na veelerly zeldzaame ontmoetingen ervaaren te hebben , ( die wy Gen XII — XXV. befchreven vinden ,) in den ouderdom van 175 jaaren geftorven is: nalaatende , behalve meer andere zoonen , uit Hagar en Ketura , ook Isaak. dien hy by Sara verwekt had : door wien , de Heilige Lyn voortgeplant is, op Ja kor, den grondlegger der XII. ftammen Ifraëls. Onder het gezelfchap, met welk Th era h, uit Ur der Cbaldeën overging , naa dit Haran , met oogmerk , om de reize van hier verder naa Kanaan voorttezetten , worden , noch zyn jongfte zoon Nahor, noch deszelfs huisvrouw MiLk a , mede genoernt. Daar uit , mag men oordeelen , dat die beide , eenigen tyd daarna , in Ur gebleven zyn. Het welk, men niet zou begrypeu konnen , waarom Mofes , ( Gen. XI. 31.) dus by zonderlyk noemt, Therau, Abraham, zyn L 4 230» Daarna heeft ook Nahor aldaar zich ter woon neêrgezet, 1  ï6S Haran. met wien! dochter, ïfemk zich zoon, Lot, Harans zoon , zyns zoons zoon , en S a r a ï , zyne fcboondochter , zyns zoons Abrahams buisvrouwe, en geene anderen; byaldien Nahor, en deszelfs huisvrouw , mede daaronder begrepen waren. Die zelve Nahor is, echter, eenigen tyd na Tberah's vertrek , uit Ur der Cbaldeën, met zyn huisgezin , mede van daar, naar Haran opgebroken : waarfchynlyk , daartoe uitgelokt , door den grooten voorfpoed , met welken de HEER , Abrahams huis , in die plaatze begunfligt had , zie Gen. XII. 5. Of dit noch gefchied zy, geduurende den tyd van Abrahams verblyf, in Haran , dan , na dat dees naa het land Kanaan, reeds vertrokken was , verzwygt de gefchiedeniffe. Er is zelfs , zo min van de gelegenheid , by welke, dan van den tyd , wanneer, die verhuizinge van Nabor , met zyne huisvrouw , gefchied zy , iets vermeld. Maar, naderhand, word Nahor met de zynen , in dit zelve Haran, als zyn eigen woonplaats , aangetroffpn. Ook weet men , dat hy , ten deele , toen hy noch te Ur woonde , ten deele , aldaar , te Haran , een talryk Geslachte , uit zyn huisvrouw Milka , had verwekt: naamlyk , VIII. Zoonen , onder welke zich ook bevond, Bethuel, de Vader van Laban en Rebekka , zie Gen. XXII. 20 — 23. vergeleken met Hoofdft. XXIV. 15, 29. Welke Laban weder de Vader wierd van Lea en Rachel: zie Gctz.XXIX. 16. Gelyk, hiervoor, in Hebers Ce/lacbtkaar' te , waarin men alle deze perfoonen , naar de order hunner geboorte , by elkander geplaatfl: vind , kan gezien worden. Die Nabors Geslachte, is des te merkwaardiger in de gewyde GefchiedenilTen : dewyl het zelve uitleverde, de Dochteren; die aan de Zoonen van Abrahams geflachte, het welk in het  Haran. I69 |gt land Kanaan zich vermenigvuldigde , ten hu- i welyk gegeven wierden. Vermits , toch , Abra- \ ham geenfins goedvond, zynen zoon Is aak, eenv vrouwe te doen nemen , van de dochteren der Ka* naaniten , en daarby wilt dat eenigen zyner eigen maagfchap overgebleven waren in Haran, zie Gen. XXII. 20. zo zond hy derwaard , den opziener zyns huizes, Eliëzer; die ook in zyn' aanvertrouwden lalt zo wel Haagde , dat hy Rebekka , Bethuels dochter, voor zyns Heeren zoon, dadelyk medebragt: welke heen- en weer - reize , met alle derzelver omftandigheden in het brede vermeld word, Gen. XXIV. In dit gefchiedverhaal, word wel niet de ftad Haran , met haar eigen naam, uitgedrukt , maar , vers 10. aangewezen , door eene omfchryvinge van de Stad Nahors: en, aldaar geplaatft , in Mesopotamie: want, H y ( Eliëzer ) toog heen naar Mesopotamie, naar de Stad Nahors. In den Grond - text , word de naam dezer landftreek, o;vu tnx } (Aram Naharajim,) gefchreven ; dien de Grieken, by wege van vertaaling , door lAwoiro-tctplat. , (Mefopotamie,') uitbrengen: betekenende , zo de één als de ander , een land , dat tuffchen twee rivieren beflooten is, waardoor bedoeld worden, de Euphrath en de Tigris. En , deze Griekfche Overzettinge , hebben de onze gevolgt: dewyl de naam Mesopotamie, in laateren tyd, bekender geworden was , dan de naam Aram Naharajim. Dat, ondertuffchen, door die Stad Nahors, dit ons Haran gemeend werdt , zal nader blyken , als wy de omftandigheden nagaan , van het tweede buwelyk , waardoor die beide geflachten van Abraham en Nahor , andermaal , nader aan elkander verknocht zyn. Dit betrof, Jfaaks zoon, Jajfr. o b , die, met de beide dochteren van Laban, L <; Be- ï'thuwe- rk bege-5 en heeft. gelyk ook fakoi,mtt Labans beiden dochteren , Lea en Racheh  'welk laatl geval, ui de Aardryks befchryvinge , nade opgehelderd word 170 Haran. Bethuels zoon, en zyns moeders Rebekka's broeder, naamlyk Lea en Rachel, zich in den echc verbond : ten dezen einde , in eigen perfoon, de reize derwaard aanvaard , zich etlyke jaaren binnen die ftad onthouden , en aldaar uit die beide vrouwen, verfcheiden kinderen verwekt heeft, eer hy naa het land Kanaan wederkeerde : naar het verhaal Gen. XXVIII — XXXI. t De plaats waarheen Jakob deze zyne reize volbrengen moeft , om het voorgenomen huwelyk te voltrekken , word , in dit verhaal, doorgaans genoemt, Paddan- Aram: (Hebreewwfcb oyt_ .zie Ge». XXVIII. 2, 5, 6, 7. XXXI 18. XXXV. 5. en word Gen. XXIX. 1. befchreeven: Het land ■ der kinderen van het Oosten,- ter aanduidinge , dat daardoor geen ftad, maar een geheele Landstreek gemeend werde: en wel, die ooft- of immers noord - ooftwaard , van Kanaan , lag. Te vooren , (Gen. XXIV. 10.) was dit land, Aram Naharajim genoernt, by de LXX. te recht Mefopotamie uitgedrukt ; het welk , door Aram, Sems jongften zoon, eerft bevolkt was. Voor Paddan- Aram , gebruiken de LXX. desgelyks, in de aangehaalde plaatzen, MtfOTtoTxpioi; en fomwylen Me 6, 7. vergeleken met vers 10. want , de plaats, waarheen 'Jakob reift , die eerft genoernt was, Paddan-Aram, word in het laatftgemelde vers , onder den naam van Haran voorgedragen. Jakob toog van Berfeba , en ging naar Haran. Desgelyks, blykt dit, uit Gen. XXIX. i 6. daar men verneemt , dat Jakob , alreeds in Paddan - Aram gekoomen zynde , als hy zich in gefprek inliet, met fommige Herderen, die hunne kudde drenkten , uit eene waterput, die daar in het veld was , op die vrage : myne broederen , van waar zyt gy ? ten antwoord ontfing : Wy zyn van Haran. Ja vervolgens , uit dat ondervraa- gens En daaruit bewezen , dat die beide huwelykenin Huraa gefloten ija.  Na deze gevallen, word, van Haran, jneermaalen in de H. Schrift gewaagt. j 172 Haran'. gen , van Jakob, naar Laban , den zoon Nahors} dien deze herderen zeer wel kenden , dus zy hem van deszelfs welftand konden verwittigen, ten blyke , dat Laban , te Haran woonde : en derhalven dat Haran, de ftad Nahors zy; die Gen. XXIV. 10. met dezen naam voorkwam , als de plaats, waarheen Abrahams knecht Eliëzer , eenige jaaren vroeger , reizen moeft , om voor I/aak , uit dit zelve geflachte , eene vrouw te zoeken. Het is wel te denken , dat deze beide geflachten , naamlyk, van Abram, het welk in Kanaan, en van Nahor , het welk te Haran woonde, noch een tyd lang , die wederzydfche vriendfchap met elkander onderhouden hebben , dan , daarna, toen Jakob met zyne zoonen , uit Kanaan naa Egypte getrokken , en dus zo veel verder verwyderd was , zo fchynt die gemeenfchap door den tyd afgefneden. En , dit is de reden, waarom men van dat geflacbte, dat in Haran woonde, naderhand geen verder gewag vind. De ftad Haran zelve is, echter, niet geheel uit de gedachtenifle verdweenen, in de laatere Godlyke Schriften. Zy wierd daarna eene vermaarde Koopflad ; die met Tyrus handel dreef, in allerly koftlyke kleder-ftoffen. Zie Ezecb. XXXVII. 23. Ook , word van dezelve gemeld iKon. XIX. 12. vergeleken met Jef. XXXVII. 12. alwaar, de gezanten , die Sanberib, de Koning van Affyrie , naar Jerufalem zond , om die ftad opteëifchen , onder inderen zeggen , hunnen Koning , als fpreker invoerende , tot den Koning Jebiskia : Hebben de Goien der volken , die myne vaderen bedorven hebben , lezelve geredded ? als Gofan in Haran en Rezeph, inz. Begrypende dus, Haran, onder de fteien , die door zyne voorvaderen onder hun geweld jebragt waren , zonder dat de Goden , die by d© in-  Haran. 173 inwooneren vereerd wierden , hen ooit hadden konnen befchermen : een einde , daardoor Jebiskia , van het vertrouwen op den God , dien hy diende , te doen afzien , en hem te bewegen tot de overgave zyner Hoofdftad, Eindelyk , meenen fommigen, dat Haran ook voorkomt, Tob. XI. i. ten minften , in de Latynfche overzettinge : (hoewel het in eenige * Griekfcbe affchriften is uit. gelaaten ) alwaar gezegt word : en, als zy wederkeerden , (naamlyk , Tobias en de Engel Rapbaël , die hem verzelde) zyn zy , ten elfden dage, gekomen, te Charanj welke ter halver weg lag , naar Nineve : verfta , tuffchen Rages in Medie en Nineve. Doch, daaruit blykt, dat deze ftad Cbaran ooftwaard, van Nineve moet gelegen hebben : en derhalven ons Haran niet kan geweeft zyn: maar eene andere ftad dezes naams , in Affyrie. Toen , in de eerfte eeuwen na 's Heilands geboorte , de Cbriftlyke leer door de landen van het i ooften verfpreid wierd, is, in deze ftad, al vroeg ( een Christen Gemeente vergaderd, en binnen dezelve een Bisschops-Zetel gefticht; die onderhoorig was , aan den Fatriarcb van Antiochie. Dit blykt, onder anderen, uit een' Synodaalen Brief der Provincie Osrboëna, (waartoe deze ftad gerekend wierd ) gefchreven, aan den Keifer Leo , en mede ondertekend , door Jobannes , Biffchop van Carrce. Gelyk ook veel vroeger, Bafilius Magnus, (die beroemde Biffchop van Cefarea in Kappadocie , die omtrent het einde der lVde eeuw leefde) een' Brief gezonden heeft ; aan een' anderen Biffchop van Carrce , met naame Vi- tus; ». In de Neder duitfche vertaaling , word Charan ook niet gevonden. Daar keft men alleen : Hy reisde voort , tot dut xy kwutntn te Nineve. Als mede n de Cerklyke jefchiedSchrifteu.  en , in d( Reisbefcbryvingen,zo vai vroegere n !?4 Haran. tus; die ook ondergefchreven heeft, de eerfte Kerkvergadering van Konftantinopolen, in den jaare 38 r. Vid. Car. a S. Paulo , Geogr. Sacr. fol. 292. & Notit. Antiq. fol. 30, 48, ói. Toen , in het midden der VII. eeuw , de Turken en Saraceenen alle deze Oofterfche landen, als Palejlina, Syrië, Mefopotamie , enz. overheerden ; is ook deze ftad onder derzelver geweld gebragt. Ter dezer oorzake , hadden ook de Chrifien Vorfien van Europa , in den zogeuoemden Heiligen Oorlog, in den jaare 1104. eenen aan/lag op deze ftad gemaakt, en , vermits de inwooneren , groot gebrek aan leeftocht leden , dezelve alreeds genootzaakt tot de overgave. Dan, een verfchil tuffchen de twee legerhoofden , Beaumont , Vorft van Antiocbie cn Baudewyn, Grave van Edeffa , betreffende, wien hunner , deze ftad in eigendom behooren zoude , hen doende draalen , in het dadelyk bezit daarvan te nemen ; zo kwam des anderen dags, een magtig vyandelyk heir te voorfchyn , het welk de ftad ontzette , dus de Cbriflenen , na dat de meeften hunner gefneuveld of gevangen waren , die ftad verlaaten , en , met een gering overfchot , naar Edeffa vluchten moeften. (vid. Wilb. Tyrius, Bell. Sacr. Lib. XI. cap. 29, 30. fol. m. 230 — 233.) De Joodfche Reiziger Benjamin, die in den jaare 117(5. Mefopotamie doorreisde, heeft ook deze ftad bezocht , welke hy , met derzelver ouden naam Haran noemt. Hy zag aldaar, eene Joodfche Synagoge ; die , men zeide , door Ezra, in zyn wederkeeren uit Babel naa het Joodfche Land , gefticht te zyn. Ook wierd de plaatze, alwaar Abrahams buis , (toen hy in Haran woonde) zou geftaan hebben, vereerd, door de Ifmaeliten; (waardoor hy de Saraceenen verftaat) die van rondom derwaard kwamen , om daar te bidden. Vid. ejui Itin.  Haran. ï?5 Mn. pag. 57' Zy word mede gedacht, in de Reisbefchryvinge van Antoninus , en aldaar LXXXIII. Roomfcbe mylen van Hieropolis , geplaatft , en eindelyk . in de zogenoemde Synecdemus van Hierocles: (Edit, Weffel. pag. 714.) Die ftad wierd weleer naar de aantekening van Hendr. Bunting , (Reisboek der Heilige Schriftuur , bladz. 52, 53.) veel' al gehouden, dezelve te zyn, die nu Orpha of Oürfa heet: gelegen omtrent io. uuren gaans ooftwaard van den Euphrath 1 alwaar het beft geel leêr gemaakt word. Dit beruft ook , by overlevering , noch heden , onder de inwooneren van dat geweft. Leonh. Rauwolf verhaald O deszelfs ÖlCijC ttt bie 9)?etgMtattfccrI bladz. 259, 260.) dat hem aldaar, in eene „ vruchtbaare en wyduitgeftrekte vlakte , die de„ ze ftad omringt, getoond wierd, die Water„ put, waarvan men Gen. XXIV. ïi. en XXÏX. }) 6 IO, leeft, en die, Abrahams put, ge- „ noemt was ; welks water eenigzins van eene „ witte koleur , ën van eene aangenaame en zoe„ te fmaak bevonden wierd." Doch , de hedendaagfche Aardryks - befehryveren, willen Haran van Ourfa , onderfcheiden hebben : het welk zy ftellen , 8. of 9. mylen zuidwaard, van gemelde ftad, en , in die zelve vlakte ; (die, ongetwyffeld , het oude Paddan-Aram zal geweeft zyn.) Aldaai ziet men het, onder den naam van Harran, geplaatft , in de Kaarte van De L'Ifle , D'Anville. en andere. Van Haran , mogen wy overgaan , naar Het Land UZ. Het welk, Job L 1. als Jobs Vaderland. Voorkomt; die immers, aldaar , befchreven word al als laatere^ tyd. Dat TJ£ naar wien dit land benoemt was, Nn-i hors zoon ' geweeft ' zn i  f-3tStXX.j_ Alhoewel Veelen an ders gevoelen j 17-5 Het land Ut. als een man > in den lande U z. Het geen ons ,: tuffchen Haran en Uz , eenige verbinteniffe doed maaken, is, dat Jobs geflachte, uit dit Haran, waarfchynlyk, zynen oorfprong heeft. Dit fteund op dat gevoelen , het welk de meelie Geleerden aankleven : dat dit land Uz, zynen naam ontleend hebbe, van dien Uz , Nahors eerftgebooren zoon, uit Milka, in dit zelve Haran, verwekt; van wiens geboorte , gelyk ook van die der andere zoonen Nahors , de Aartsvader Abraham , na zyn vertrek uit Haran,, en toen hy in 't land a"aKaa« verkeerde, door dezen zynen broeder, kondfehap ontfing. Zie Gen. XXII. 20, 21. , 'Er zyn wel , behalven dezen Uz , twee ande■re perfoonen van dien zeiven naam , in de Heilige Schrift bekend ; naar welke, dit land Uz mede zou konnen benoemt geweeft zyn : naamlyk , de een, een zoon van Aram, en kleinzoon van Sem, Gen. X. 23. en de andere, van Difan, uit Ëfau's ge« flachte , Gen. XXXVI. 28. welke beide , daarom, mede in aanmerking komen , als bevolkeren van Jobs Vaderland. Die voor Arams zoonen plyten , willen, de landftreek tuffchen den Libanon en AntiLibanon, doorgaans het Laage Syrië genoernt, daarvoor erkend hebben : of ook wel Trachonitis : dewyl deze landftreek , in de nabuurfchap van Damaskus ligt ; welke ftad , naar de gedachte van Jofephus, (Ant. Lib. I. cap. 7. fol. 15.) door dezen Uz, Arams zoon, zoude gefticht zyn. Maar, die daartegen , tot dien anderen Uz , Difans zoon , overhellen, plaatzen Job, in Idumeö, doorEfau (ook Edom genoernt) bevolkt: en meenen zelfs, dat die Jobab , die Gen. XXXVI. 33. in Efaii's geflachtlyft gevonden word , onze eigen Job zou geweeft zyn. Men kan deze , en veel meer ver- fchiU  Het land Uz. 177 ïchillende gevoelens , nazien ,. by den Geleerden Fr. Spanheim , CHiflor. jobi, Cap. lil. & IK) Het eerftgëmelde , het welk de voornoemde Spanheim mede voor het zyne aanneemt, verdiend: echter biltyk , deri voorrang. Eenigeh meenen. zelf, daarop zo valt aan te gaan $ dat zy onzen Job, voor den Eigen Zoon van dien Uz, Na-, hors eerftgebooren , erkennen ; dewyl deszelfs leeftyd, welke, uit Job XLIL 16". blykt, van meer dan 140. jaaren geweeft te zyn , klaar doet zien , dat hy niet onwelvoegzaam voor een' van Abrahams tydgenooten , moge gehouden worden. Immers , dat dees U z, Nahors zoon, dezelve fchynt geweeft, die aan Jobs vaderland , zyn' Naam gegeven heeft , kan daaruit worden opgemaakt : dewyl , onder Jobs vrienden , die gekomen waren , om hem in deszelfs deèrniswaardigen toeftant te troosten , genoernt word, Job XII. 1. Èlibu de Buziter; die waarfchynlyk , uit Buz, Nahors tweeden zoon, * CGen. XXII. 21.) zynen oorfprong zal *. Niemand denke echter, dat wy dit bewys Ivoor hóCf» gèr willen uitgeven, dan hét waarlyk geld j voornaamlyk, byaldien het alleen en in het afgetrokken voorkwam ; want, h?t zou van meer waarde zyn , in gevalle , die drie andere Jobs Vrienden , welke desgelyks gekomeri waren', en wel, elk uit zyne plaatzê , om hem te trooften; mede kónden gerekend Worden , uit dien zclven Nabor te zyn: maar deze waren, naar Job III. 11. Elipbas de "Ïhemaniter , Bildad de Suchiter en Zopber de Naïmuhites. De eerftgëmelde fchynt, dezelve Eli* r h as geweeft te zyn , die in Efau's gellacKtlyft , Oen. XXXI. 4. als deszelfs eerfigthooren, aangetekend (laat: en word , ongetwyffeld , de Themaniter toegènaamt, naar de ftad f heman , in het land der Edomiien ; die Wel door hem zelvcn mag gefticht , én naar zynen zoon Tbeinan, (zie -vérs 11.) dus genoernt zyri. Hierop berdepen zich , Jille die Idurrie'é , vöor Jobs vaderland , willen doen doorgaan. Wat den tweeden , B 1 h d /i d den Svchitïr i lil. Deel. I.fluk. M N jan uit bmmige ivaar- chynlykfe redenen worden jellotèn;  Waarfchynlyk , lag dit land, in het noordelyk gedeeite van Woeft Ara kit. i?8 Het land Uz. zal gehad hebben ; en dus , deszelfs nagedacht , niet vérre van het land , dit zyn bföèder Uz bewoonde, verwyderd zyn geweeit. VVaarby komt, aar, ïa deszelfs miditn- leel, >eflaande :enc -vUkt» die , alle aaren, ioor den Xyl, overIroomdword ,  iet welk dien grond zo vet en vruchtbaar maakt : tco Egypte. winden , over Egypte , naar Ethiopië j gedreveil worden , doen aldaar , op de gebergten van Etbiopbie , nu AbiJJinie , (in wcike landftreek, de Nylftroom ontfpringt,) lang aanhoudende zwaare flagregens vallen , zo dra de Z.on den Kreeftskeerkring begint te naderen, in \ begin van Mey; waardoor, eenigen tyd daarna, deze Rivier, met dik en troubel water , dermate opzwelt, dat zy overal, waar ze heen loopt , in Abifftnie , Nubie, en byzonder, in Egypte , zich buiten haare oeveren begeeft, en deze geheele vlakte doed ondervloejen : het welk, behalven de vochtigheid , ook een flib achterlaat; die aan den grond eene zonderlinge vettigheid moet geven. Alhoewel , derhalven , deze flib, nadat het water weder binnen de boorden der Riviere te ruggekeerd is , de lucht vervuld , met flinkende dampen , die in deze landftreek , aan de gezondheid zeer nadeeljg zyn ; zo moeten echter, de inwoo^ neten zich des getrooften : dewyl zy , by gebrek daarvan , voor een veel grooter ongemak , naamlyk , den hongersnoot , zouden blootgefteld zyn. Zelfs behoord deze overftroominge , van genoegzaame geduurzactmheid, cn , daardoor , tot eene genoegzaame boogte , geweeft te zyn , om aan dit einde te konnen voldoen. Doorgaans , (en deze zaak is den Egyptenaaren allergewenfcht,) begint de ryzinge , den 15. of 16 Juny , en geduurd de geheele overftroominge , 10 of11. ï het land * dat binnen deze vlakte ligt , zodanig eene ongemecne vruchtbaarheid , dat het , in atïerly tevensmiddelen voort te brengen , voor geen een geweft , in de ganfehe waereld , behoeft te wyken. Dit blykt ook , onder an'défêrf , uit Gen. XIII. 10. daar , van Lot , verhaald wórd : dat hy zag., de vlakte der Jordaan , die dezélw geheel bevochtigde : dat zy , eer de HEËR SodoM en Gomorra bedorven had , was , als een bof des H E E R E ; als Egypte, als gy kómt g te Zöiïr. Geenen oord körx Lot, dèYbalven, bedehkén, zo wel bekwaam, om deze vlakte der Jofddah , iö vruchtbaarheid , daarby te vergelyken', dan Egypte; het welk hy teri deZeh Opzichte, met den hóf des HEERE, dat is , het Paradèis , faamen noemt. En , dat Egypte deze haaré vrüchtbaarheid , in het middelyke , aan dén Nyl, verfchuldigt zy, wierd, aan den Koning Pharao, niét öhduidelyk te verftaan gegéven , in dien droom , door de VII. vettèèh'VII. magere Koejen.; die onderfcheidenlyk , de eene een overvloed , eh de andere eene fchaarsbèid van vruchten, in zeven na elkander volgende jaaren, bètekenden ; én welke Koejen, NB. uit de Riviere, dat is, dén Nyl, ( die de eenige Riviere van Egypte is , ) Opkwamen. Zie Gen. XLI. 1 —- 3. welke omftandigheid geene byzondere betekeniffe hebben zou in Pharao's droom ; zo niet , ter aanwyzinge , dat de meer of minder vruchtbaarheid de- het welk; door eenige plaatzen der H. Scbrift,mder word beveiligd,  en voornaamlykwas het vruchtbaar , in hoorn. 19* Egypte. dezes lands, aan de overftroominge des Nyl waters toe te fchryven zy. Daarop word, desgelyks, gezinfpeeld, Jef. XIX. 5 — 7. alwaar de Profeet, de onheilen , die aan deze landftreek wedervaareri zouden , zo , door de inwendige beroerten , als , de verdrukkingen der inwooneren , van buiten , door vreemde wreede heeren , onder die gelykeniffe van het opdroogen van het Nylwater, uitbeeld: -vermits , den Egyptenaareh, geene grootere bezoekinge dan deze , natuurlykar wyze , zou hebben konnen treffen. De Profeet zegt : Zy zullen de wateren der Zee doen vergaan : en de Riviere, (naamlyk, de Nyl) zal Verzypen en Uitdroog en. Zy zullen ook de rivier verre te rug' ge dryven : zy zullen ze uitboozen : en de gedamde (iroomen opdroogen : bet riet en het fchelf zullen verwelken. Het papier-gewas by de ftroomen, aan de oever en der ftroomen, en al het gezaaide aan de ftroomen zal verdroogen , enz. Het welk men dus alles oneigenlyk heeft te verftaan. Allermeeft was de grond van Egypte bekwaam , tot den akkerbouw ; en , in het K o o r n voort te arengen, zo overvloedig, dat het naar het getuiirenifTe van Plinius , (Hiftor. Lib. XVII. cap. 10. fol. 2Ó3.) fomwylen honderdvoudige vruchten gaf. Niet ten onrechte wierd dit land daarom de koornrchuur des Roomfcben Ryks geheeten. Van daar , dat de Heilige Schrift leerd , hoe , in tyden van ilgemeenen hongersnoot , Egypte, de toevlucht ivas van alle andere volken , om zich van koorn te voorzien : dewyl men aldaar nooit gebrek had, en wel, van wegen het overfcbot van voorige jaaren. Zie daarvan een voorbeeld , in Abrahams , Gen. XII. 10. en in Jakobs tyd, Gen. XLII. 1 3. XLIII. 1.  Egypte. ïpl ié dit dan riiet eene wondere zaak ? die ons j aan het wys beftier der Godheid , in het regelen. Van de dingen der riatüür , inét indruk doed gedenken. Daar anderfins , dbor de overftroominge der Rivieren , elders, ( aanmerk dit , onder ahde-: iren , in onze Nederlanden,) allerly onheilen , ten Verderve der ingezetenen , veroorzaakt wördën ftrekt dezelve , voor de Egyptenaaren , tot een', grooten zegen: ih zo verre, het fchraalfte geweft der waereld,door den flib, welke dit water, alle jaaren achter laat , zo zeer gemeft word, dat, (zoo meri zegt,) de inwooneren, nadat het water geweken is , weder zand nddig hebben , om de al te groote vettigheid van den grónd té temperen. Derwyzé vergoed de albeftierénde voorzienigheid , alhier i het gebrek aan den Régen , dat aan deze landftreek , ten minfleh , Voorheen, byzonder eigen was. Dus , móeten wy dit immers met bepaalinge ftellen ; óm niet te weêrfpreeken , het getuigeniffe van laatere Reizigers ; die zeggen , daï zy het aldaar , meer dan eens , hebben ziën regenen: inzonderheid in Neder - Egypte. Zelfs, mëënen fommigen , dat het bencht van anderen , als4 of in Egypte noöit regen viel , daardoor veroorzaakt zy , dat zy ih dit land zich bevonden hadden , in deü zomer tyd ; wanneer de regen aldaar zeldzaam is : doch , dat het des •winters dikwyls' fterk kan regenen. Zeker, de dingen der natuur zyn , door verlóóp van tyd , vëelerly verahdëringe onderworpen : en dus begrypen wy die zaak mede , in opzichtë tot Egypte. Zonder dit , Zouden wy verlegen zyn , met de verklaarihgé vari fommige plaatzen der Heilige Schrift ; die,duidelyk aanwyzen , dat de regen aldaar , in vroegeren tyd8' Éfen minften , een zeer zeldzaame zaak geweeft zy; Wy vernemen i dat Mofes , hierin j het la'nd K'i* lil. Deel. I.flttk. N hwhj Dezeevïf. Irooming* ier Nyl, was daarom , in ".gypte, des :e noodiakelykertJewyl aliaar geloegzaarrllooitregeé riek  Hoe h> "voortitel dezer et/er Jlroominge door de konft bevorderdjvierd: \H Egypte. man , tegen Egypte overfteld , zeggende : Peuter. XI. ii, \%. Het land , waar gy heen gaat. om dat te erven , is niet als Egypte , van waar gy uitgegaan zyt ; bet welk gy bezaaided , met uw zaad ; en bewaterded, met uwen gang, als een kruidhof : maar , het land, daar gy been gaat, om dat te erven , is een land van bergen en daalen : bet drinkt Water, by den Regen des Hemels. En noch klaarder, Zacb. XIV. 18. Alwaar, na eene voorafgaande bedreiginge , vers 17. dat, voor de geflachten. der aarde , die niet wilden optrekken, naar Jerufalem , om den Koning , den HEER der Heirfchaaren te aanbidden , en bet Feefi der loofhutten te vieren , geen Regen zou zyn; met betrekkin» ge , tot de Egyptenaaren , die , (vermits zy, na. tuurlyker wyze , geen regen hadden,) door den tegen in te houden , niet konden geftraft worden , de HEER dus van taal verandert, ver; 18- zeggende : Maar , byaldien bet geflachte der Egypte- kaaren , over het welk de regen u1 e t is, niet zal optrekken , noch koomen , enz. De Ongewyde Schryveren van vroegeren tyd ontkennen mede, dat Egypte, regen zoude gehad hebben. By Pomponius Mela, onder anderen , ( de Situ Orb. Lib. I. cap 9.) word het befchreven , Terra lmbrlum expers: dat is: een Land , dat gebrek aan regen heeft. En Leo Jfricanus bericht ons: (Defcript. Jlfricm Lib. VUL pag. 669 ) dat het „ in Egyp„ te zelden of nooit regende j en dat zelfs , wen „ 'er eenige regen viel, verfcheiden kwaadaartige :,, ziektens daardoor veroorzaakt wierden." Ter dezer oorzaake , zou derhalven , Egypte ganfch onvruchtbaar geweeft zyn ; byaldien dit gebrek » door de Nyls overftroominge , niet verholpen waare. En , ten einde alle de landen dezer vlakte , waarvan de grond, ter eene plaatze, hoo- ger  Egypte. i£j ger dan de andere is , in dit voordeel deeleri rnogten ; zo hadden de inwooneren , reeds vari oude tyden , veele kond en moeite aangewend , tot het delven van verfcheiden Graften, dooi: welke, het water uit de Nyl, naa de binnen» landen wierd heen geleid : gelyk , door Strabó \ aangemerkt word : (Geogr. Lib. XVII ) welke graften , vermits zy , aan haare openingen , waren tóegeddmt, de inwooneren moeiten openen i én die dammen doordeken, als de Nyl zyn hoogte had : het welk zy ook niet eerder mogten doen; Hercdóttis fchryft: (Hïjtor. Lib. II.) dat deze graf' ten allereerft aangelegt zyn , door den vermaar= den Egyptifcben Koning, Sefofiris : hoewel hy teffens daarover klaagt: vermits nu al het land £ ten wederzyde der Nyl , door de menigte dezer graften , zodanig gebrooken en doorfneden was , dat de wegen met geene paarden noch wagenerï gebruikt konden worden. Door déze graften , wierd , zo veel waters , de Riviere benomen , dat, men meend , dat naauwelyks het tiende deel van al wat van boven kwam afvloejen , de Zee bereikt zoude hebben. Wy twyffelen niet, of óp* deze door de könft gemaakte graften , wórd gei zien , in de zo eeven aangehaalde plaatze ,. Jef. XIX. 6. alwaar de Profeet meld, van gedamde ftroomen ; die zouden opdroogen. Men ziet deze graften of water - leidingen naauwkeurig verbeeld ; in die fraaje Kaart van Egypte, Onlangs by Covens èn Mortier , te Amfterdam , Uitgegeven. Desgelyks , heeft deze jaarlykfche overftroominge , den inwooneren , al vroeg geleerd , hunne fteden , vlekken en dorpen, die alle aan de beiden oeveren des Nyls liggen, óp Höogtens aan te leggen , 't zy door de natuur, 'è zy door könft gemaakt, zodat deze, Zo.dra de Rivtéf övefloöpÈ^ N % Mii En welke rooriorge , daar^ tegen ?-gebruikt.  De zeven menden des Hyls. < < 1 ; S O' tt tl p, V & h A n< fi /. ï$ó" Egypte. naar de aantekening van Strabo, (l. c.) de gedaante van eilanden vertoonen: en de inwooneren, niet anders , dan door behulp van fcbuitjes , met elkander gemeenfchap hebben. *. Deze Riviere , die door eenige zendelingen der zogenaamde Je/uiten, in het begin der voorige eeuwe , uit Portugal naar Abijftnie gefchikt. daaronder inzonderheid , Petr. Pais, ontdekt is , te ontfpringen , naby een groot meir , Dambe , geheeten , in het Abijftnifcbe geweft Gojam, richt haaren loop van het zuiden noordwaard , loor Egypte: alwaar zy, door verfcheiden Monden , in de Middelandfcbe Zee uitwaterd. De ou» 3e Schryveren , als Herodotus , (Hiftor. Lib. II ) :n andere, getuigen genoegzaam eenparig , dat de Wyl, door VII. zodanige Monden, zich wel:er in de Zee ontlaft hebbe: van welke, echter, laar de opgave van Du Mont, Petr. de la Volle, hnas Kortens , en veel meer andere laatere Rei;igers , in onzen tyd , niet meer dan twee, die nen immers bevaarbaar acht , zyn opengebleven; vaarvan de ooftelykfte , by de ftad Damate , en e andere , die de weftelykfte is , by Rofetto, evonden worden. Alle de overige zyn, door het zand , *. Aangaande deze merkwaardige Bhiiere, en die gemelde lerflroominge , ziet men verfcheiden byzonderheden aangekend , docT den zeer Geleerden Heer, M. f. de Broen, ans waardig Predikant , te Nymegen , (in Partic. Differt. 'lilof. de N 1 l o , fullice defenfa , UltrajeBi 1714- ) En hoe, deer , de tyd, en de meer of minder trappen dezer overoominge , door de Egyptifche Priefteren , met zekere teven , aan het gemeen beduid wierden : hoe , daaruit, het yptifeb Bieldfpreekend Schift , en uit dit, vervolgens , de rgodendienft ontftaan zoude zyn , is zeer geeftig , naar zy- ofiderftellingen , behandeld , door den Abt La Pluche, a deszelfs Hemel -gefchiedenijfe , uit het Irmfih vertaald, Detl bladz.. 30. tn volgende.)  Egypte. 197 zand , dat zich voor derzelver uitwateringe gezet heeft, toegeftopt- Ondertulfchen word , op deze VII monden, duidelyk gezinfpeeld, door den Profeet, Jefaia , Hoofdft. XI. 15. De HEER zal den inbrnn der Zee van Egypte verbannen : en , Hy zal zyu band bewegen, tegen de Rivier , ( verftaa den Nyl) door de fterkte zyns winds : en, Hy zal dezelve Jlaan , in Zeven Stroomen: en, Hy zal maaken , dat men met fcboenen daardoor zal gaan : dat is , (in den letterlyken zin,) het water dezer Riviere zal door die verdeelingen , in Zeven Stroomen, of armen , dus verminderd en verlaagt word n , dat men dezelve , zonder behulp van eenig vaartuig, zal overtrekken : ja zelfs, zal doorwaaien konnen. Onder de merkwaardigheden dezer Riviere, zyn de Krokodillen niet te vergeeten ; die zy in menigte voortbrengt; en die zo wel, in het water, als op het land , leven. Zy zyn van eene ongemeene grootte ; dikwyls 20. voeten en meer lang: en van gedaante , gelyk m het klein , de Hagadijjen. Deze Krokodillen maken de reizen langs die Rivier zeer gevaarlyk : dewyl zy , in de biezen , aan de kanten, zich verfchuilende, den verbygaanden , onverwacht konnen befpringen , en zich ten roof wegnemen. De reden , waarom wy van deze dieren gewagen moeiten , is : dewyl, op dezelve , eene toefpeelinge gemaakt word , Ezecb. XXIX. 3. in de befchryvinge van l'barao Hopbra, den Koning van Egypte ; die by dit dier word vergeleken. Immers , willen de meefte Uitleggeren , het woord a'ilj'? (het welk de onzen aldaar, door Zeedraak, overzetten ) genomen hebben, voor een Krokodil; die ook zeer wel naar een Draak gelyk t: zie (zegt de HEER) Ik wil aan u 0 Pbaraol Koning van Egypte l dien Grooten Zeedraak, (of N 3 Kro- De Krofo- iillen , die n deze rirzere gebondenworden.  Is, ten al len 'tyde door Koningen beftierd : I Egypte.. Krokobil) die in bet midden zyner Rivieren Ugti die daar zegt. : myne RLiere is de myne , enz. welke befchryving byzonder overeenftemt , met die , welke Herodotus, (Hiftor. Lib. II. cap. 169.) van dien zeiven Koning , opgeeft ; ten aanzien van deszelfs trotsheid ; die zo verre ging : ,, dat Hy „ durfde zeggen : dat het zelfs niet ftond , in de magt van God, hem van zyn Koningryk te be4) roven." Wy willen nu, van de natuurlyke gevleidheid dezer landftreek, afftappende, eenige zaaken befchouwen , aangaande het STAATSBESTUUR, dat wel eer in dezelve heeft plaats gegrepen. ■ In de allervroegfte tyden , is Egypte altoos, door Koningen , beftierd : en , waarfchynlyk, (gelyk het zich, dus, genoegzaam overal heeft toegedragen,) eerft , door veele famen ; die deze geheele landftreek onder zich gedeeld hadden : doch , van welke , fommigen door oorlogen , de één den anderen overwinnende, hun gebied, langs hoe meer , hebben uitgebreid : tot zo lang , dat alle die byzondere kleinere hcerfchappyen , tot ééne grootere , zyn faamgegroeid ; aan welke , al het land onderworpen was *. Zo dra Egypte in de, ge- *'. Herodotus, (de oudfte der Griekfche Gefchied- fchryveren ) verhaald: (Hiftor. Lib. II.) dat, na Mines , die de ttrfte Koning van Egypte zou geweeft zyn, noch CCCXXX. indere Koningen gevolgt waren; welker eigen naamen, hem, de Priefteren te Mempbis , Tbebe, en elders in Egypte, uit bunne Jaarboeken , hadden opgeteld : tot welke , hy zelve noch XI. by voegt : dus , zy toen reeds alle famen een getal van CCCXLI. hadden uitgemaakt. Nahem, heeft MaMihsi , een der Priefieress van tïtlhpoiis, die onder de regee* ring»?  Egypte. 199 gewyde Gefchiedenifle voorkomt , kan men anders niet ontdekken, dan dat het, door Eenen Koning teffens , geregeerd wierd ; die , haar het recht van erflyke troonsopvolginge , de een den anderen vervangen hebben. Dan , deze worden , in de Heilige Schrift, geduurende eene lange reeks van jaaren , alle, met den gemeenen naam van Pharao, (^"??) beftempeld ; die, zonder twyffel, in hunne taal, een, Koning , Vorfl , Herder , Opziener , of dergelyke zal hebben willen beteekenen : en waarby , met betrekkinge tot ieder hunner , een eigen naam, zal gevoegt zyn , (het welk wy, hiervoor , uit het gezegde van Herodotus, konnen opmaaken,) omZe, in de gedenk ~ fchriften , van elkander te onderfcheiden : gelyk ten tyde van Salomo , en lang daarna , fommigen der Egyptifche Koningen , met byzondere eigen naamen, als S1 s a k , S o, N ë c iï ö, Ho- rtnge van Ptoleméus Philadelphus leefde , op deszelfs bevel, eene Gefchiedenifle van Egypte befchreven , in Afie Boekei vervat; waarvan (het werk zelve verlooren zynde, ) verfcheiden aanhaalingen te vinden zyn , in Jofephus , Eufebius, Plutarchus, enz. behalven , dat ook Georg. SynceUus , eert kort begrip van Manetbo's gefchiedenifle , in zyn werk , (Chronographia, ) bewaard heeft. In volgende tyden , heb'* ben desgelyks, ErMoflhenes , Diodorus Siculus , en andere, aangaande de Egyptifche zctaken, eenig verflach. gedaan ; waarvan de Geleerden van laatere tyden zich bedientfn. Doch , die vinden , in die Schriften der Ouden , veele verdichtzelen en tegenftrydigheden. En , hoe veel moeiten zy ook hébberi aangewend, om derzelver verhaalen, met de gefchiedeniffe der Heilige Schrift, volkomen te vereffenen ; blyft dit, voor als nóch, eeöe' ondöënlyke zïak. Inzonderheid , heeft de' Geleerde V'mingx zyn arbeid daartoe be'fteecL (ComfimtAr. *tl Jef. Anmris Cap. XIX.) En Jut. Pertzonius , in zyn voortreflyk Werk, geintituleerd: Qrigm. Aegyptiac. enz. Invet-, tigxti». N 4 Waarvan ie eerfte, n deH.Si, liet antérs , darï 'httrdó, jenoemt  die hunne Hofhouding .hadden, Het tj te èottn, i aoo -Egypte. Hophra , enz. in de Heilige Schrift worden aangetroffen. De Hoofdstad, in welke, de eerfte Kopingen van Egypte hunnen Zetel hadden , in de ^artsvaderlyké Gefchiedenifle , niet genoernt wordende, zo baard het eenige twyffel, welke en waar dezelve geweeft zy : en komen hier meeft in aanr merkinge , de fteden ZO AN en N O P H. Dat Z O A N, ten tninften , eene zeer oude. fljd moet geweeft zyn ; blykt, uit de omftandigheden \ dat Mofes , om den vroegen ouderdom der ftad Hebron , ip het land Kanaan , te beduiden , die m'tdrukkinge gebruikt : Hebron was gebouwd , zeven Jaaren voor Zoan , in Egypte. Zie Nam. XIII. 22. Ook word doorgaans gemeend ,' dat één der Koningen , Pbarao , dezelve naamlyk , die ' Jfrael , na Jofepks dood , langen tyd verdrukt had , en , onder wiens regeeringe, dit volk uit dat land verloft, te Zoan zyri verblyf hadde : immers , in den tyd , toen Mofes alle die wonderen verrichtte , voor bet aangezichte dezes Konings : dewyl Hy gezegt word , ieze wonderen gedaan te hebben , in den velde. Zoans, Pf. LXXVIII. 12,13. Doch, hier tegen , is door anderen aangemerkt: dat men , irj de Dicbtfiukken , niet altyd zo gebonden is , aan bet lelterlyk voorflel; als of , door dit veld Zoans, 3us bepaaldelyk wiérde uitgedrukt , hec veld; dat iliernaaft by - en in den omtrek der ftad Zoan , gelegen was : ( het welk , immers , alhier des te min iacnemelyk is "4 dewyl*, die bewufte plagen, niet Jeze plaatze alken, maar Geheel Egypte, ge- tro£>  Egypte. 201 poffen hebben ,) maar, dat naar den verbloemden ftyl van fpreeken, waardoor, een Deel dikwyls, voor het Geheel genomen, dit veld Zoans, (welke in Davids tyd, eene zeer Voornaame Stad van Egypte was,) niet ongevoeglyk konde aanduiden , Geheel Egypte. Ja, dit is al. hier , des te waarfchynlyker : dewyl, in den aangehaalden Pfalm LXXVIII. vers 12. Egypte, en het veld Zoans , onder elkander verwiffeld worden: voor hunne vaderen , had Hy wonderen gedaan , in Egypte: in de» Velde Zoans. En, noch klaarder , vers 23 Hoe Hy zyne tekenen ftelde , in Egypte: en, zyne wonderheden, in den Velde Zoans. Maar , dat echter Zoan de zetel geweeft zy, van eenige andere Koningen, in volgende tyd, ^ af te nemen , uit Jef. XXX. 4. alwaar , de gezanten , door één' der Koningen van Juda , gefchikt, om by dien van Egypte , hulpe te zoeken, gezegt worden, geweejï te zyn , te Zoan. Voor j£3t, ( Tzoan) gelyk die ftad by de Hebreen uitgedrukt word, hebben de Griekfche Overzetteren, aldaar , en in andere plaatzen der Heilige Schrift , die daarvan melding doen , als Jef. XIX. n. en Ezecb. XXX. 14. t'elkens, Jclytg5 (Tanis,) ten bewys , dat zy zeer wel geweeten hebben , dit , Zoan, diezelve ftad te zyn , die daarna dezen haaren ouden naam , met dien van Tanis, verwifleld had. Met dezen laateren naam , is die ftad, by de ongewyde Schryveren, ook zeer bekend. Ptoleméus plaatft dezelve, ( Geogr. Lib. IV. ° 0 cap. 5.) op LXII— 45. lengte, en op XXX—50. der Noorder breedte: dus, op één der eilanden, door de verfcheiden armen der Nyl gevormd : hoewel wy meenen , dat die ftad niet , in het midden van 4it eiland 3 zal gelegen hebben, gelyk in de Kaart  •tZy Noph, ook Moph geheetcn. ] 1 ] I 1 ) I fto2 Egypte. van Ptoleméus, (Africce Tab. IV.) verbeeld word: maar, aan eenen der ftroomen, door wel-e dit eiland beflooten was: vermits de mond , door welke , deze ftroom haar water in de Zee bragt, de Tanitifcbe mond, (Oflium Taniticum) plag genoernt te worden; naar deze ftad: zonder twyffel, dewyl zy aan dien ftroom gelegen was. Strabo befchryft dit Tanis, als een groote ftad, (Geogr. Lib. XVÏL) Ook word dezelve aangetekend, in de Reize van Antoninus : (Itiner Anton. Vet.) en aldaar , tusfchen Heracleopolis en Tbmuin , van elke die'r beiden , XXII. Roomfche mylen , geplaatft. En , eindelyk, ziet menze mede. (in Notit. Antiq.) in de Lyjle der Bijjcboplyke fteden , aan den Patriarch van Alexandrie, ondergefchikt. De andere ftad N O P H, : V ) die Jef. XIX. 13. Ezecb. XXX. 16. en >. [f, 16. voorkomt, zal men niet mogen onderfcheilen , van Mopb , ( ) waarvan Hof. IX. 6. geprooken word. De LXX. hebben dezelve mede liet onderfcheiden : want , in alle de gemelde )laatzen , hebben zy , zo voor Nopb , als Moph , len naam Mipcpi;, (Mempbis) in hanne overzetinge gebezigt: ten bewys dat deze ftad , met dien ïaam , (die ook met de laatftgemelde Hebreeuw, cbe uitfpraak , Mopb, eenige overeenkomft heeft ) oen gewoonlyk bekend wps. Daarom , heeft de emeene Latynfcbe overzettinge dit mede gevolgt. )at, binnen deze ftad , de oude Koningen , van Igypte hunne Hofboudinge hadden , zelfs , alreeds en tyde van fjofepb , en , daarna , van Mofes , omt aan veelen zeer waarfchynlyk voor. Dit is ok een zeer oud gevoelen , alreeds omhelft en voor-  Egypte. 2Q3 toc-rgefteld , door Artapanus , by Eufebius aangehaald ; (Preepar. Euangel. Lib. IX. cap. 27. fol. 433.) die in zyn verhaal , van der Jfraëliten verdrukkingen, in, en derzelver uittogt , uit Egypte, fchryfc: „ dat het Hef des Konings, teMEMPHis, „ gehouden wierd. " Desgelyks , wil de Profeet Jefaias dit beduiden: als Hy , Hoofdft. XIX. 13. te gelyk fpreekt, van de Vorsten van Zoan, cn van de Vorsten yan Nopb : verftaande , door de Vorsten, de Hovelingen; die zich nergens ter woon bevinden , dan waar 's Konings Hof is. Om deze reden , zou men mogen vermoeden , dat de Koningen van Egypte , beurteling , dan te Zoan , dan te Nopb of Mopb , (Mempbisj zich onthouden hebben. En, het is buiten tegenfpraak , dat Memphis, ten minften in eenige volgende tyden , beftendiglyk de Hoofdftad van Egypte was. Strdbo noemt dezelve daarom , B«(TiAsjov 'Aiyvirrlw : dat is , de zetel-ftad der Egyptifcbe Koningen: (Lib. XVII.) en plaatft dezelve, III. Schoenen *, van het landfchap Delta. Het welk zeer wel famenftemt, met Plinius , die zegt: (Lib. V cap. 9. ) ,, dat van Mempbis, tot aan de verdee~ ,, linge der Nyl, het welk men Delta noemt , „ XV. mylen gerekend worden." Aldaar, is Memphis ook geplaatft , in de Kaart van Ptoleméus , (Afric. Tab. III.) aan de flinker oever der Nyl, Waaruit volgt, dat zy gelegen hebbe , fchuins tegen over de hedendaagfche Hoofdftad van Egypte, naamlyk, Kairo. Binnen deze ftad, wierd de 4f« *. Een Schoïn (Stbotnus,) was eene Egyftifcht m»*te, die de lengte had van XL. ftadien: dat is V. Roomfche Myltn var» 1000. fchreden. Weshalven de III. fchoënen van Strabe , met de XV. Retmfthe Myltn van Slinius, ten eencmaal acsoort üaan»  Bekend is die Koning Pbttr*e , die, ten tyde van ytóra(&/»»>,aldaarregeerde: i en veel meer, die,, ten tyde Ytajatob i 'c 3 {. X I; z d y. die, onder de regee- J ring van jj, dezen JCo»»£, door te zyns zoons Jo- rjj fepbstoe- ra doen met alle dc zy-ze a04 Egypte. Afgod Apis, onder de gedaante van een JTo«, by de Egyptenaaren gedient, die t'zyner eere alüaar tenen prachtigen Tempel gefticht hadden. Aan de weftzyde dezer ftad, ziet men noch veelen der zogenoemde Pyr miden van Egypte; die, onder de VII. bekende wonderen der waereld gerekend wierden. De eerfte dezer Koningen , (Pharao) dien men in de Heilige Schrift ontmoet , regeerde in Abrahams tyd : en wel, toen dees Aartsvader, ter gelegenheid van een' hongersnood , zich genootzaakt vond , met zyn geheel huisgezin , uit het land Kanaan, naa Egypte, de wyk te neemen ; het welk deeze plage niet onderworpen was. Wat, ter zeiver tyd voorviel , tuffchen dezen Pharao', ;n Abrahams huisvrouw , Sara, en hoe dit aanleiding gaf, tot deszelfs fchielyk vertrek van daar, :n wederkeeringe naar het land Kanaan , heeft Mofes aangetekend, Gen. XII. io — 20. By het leven van Jacob, Abrahams kleinzoon, vierd Egypte beftierd , door een' anderen Pharao ; an wiens bof deszelfs zoon, Josefh, hoewel ls een verkochte flaaf , naa dit land als weggeeept , door eene zonderlinge famenloop van geallen , zeer zichtbaar dus beftierd , door de Godike voorzienigheid , tot dien hoogen top van aaneen geraakte , dat hy , naaft den Koning , over al XXIX' hC^^ied be§on te voeren- Zie Gen. De zeldzaame gevolgen , die deze verbeffinge van ofepb had , met betrekkinge tot het geheele geicnte , van Jacob of Ifraèï- die , eerft , (en wel r gelegenheid van eenen tweeden, in het land Kaan heerfchenden hongersnood) tien zyner zoonen ar Egypte gezonden had, om daar eenigen voorld van koorn optedoen ; en die daarna , toen de- zoonen, benevens hunnen jongften broeder, Be*  Egypte. 205 Btnjamin , aan Jofepb , waren bekend geworden , op Jofepbs vrien'delyke uitnodiginge, ingevolge den wille van dien zeiven Pharao, het befluit nam, om , met alle de zynen , ten getale van LXXV, zielen , uit het land Kanaan , derwaard overtetrekken , en daar een tyd lang te blyven woonen : deze gevallen maaken uit , eene der merkwaardigftt gefcbiedenijfen des Ouden Teftaments , bekleed, met omftandigheden; die men, niet zonder ontroeringe, leezen kan : door Mofes in het breede verhaald Gen. XLIII. L. en, door Stepbanus kortlyk faamgerrokken , Handel. VU. 11—-15. De landftreek in Egypte , welke Jofepb, voor zyn Vaderlyk geflachte, had uitgekozen, om zich daar in neêr te zetten , word Gen. XLV. 10. XLVI. 28. en XLVII. 1, 6. het land G O S E N genoernt: in het Hebreeuwfcb ; (Gofcben) hel welk door de LXX. veranderd is , in rietp; (Ge. fem) en, in de Latynfcbe , Gessen, uitgedrukt, En , word die landftreek , aldaar , gelyk ook Hoofdft XLV. 18, 20. befchreven , als het Beste Deel van Egypte ; dat, ter dezer oorzaake , door Jofepb , met des Konings bewilliginge , aan zynen Vader , wierd toegelegt , in vollen eigendom. Pbarao had , naamlyk, (Gen. XLV. 18 ] aan Jofepb te verftaan gegeven , dat Hy genegen was , aan deszelfs geflachte , het befte deel zyns Koningryks in te ruimen : Hy zeide , tot Jofepb : zeg, tot uwe broederen : Neemet uwen Vader en uwe buisgezinnen , koomet tot my : en ik (Jofepb,) zal u bet Beste van Egypte geven : en gy zult bet vette dezes lands eeten: hoedanige vergunninge, onder die gemeene benaminge, het befte van Egypte, nen uitK>»«*» naa Egypte,set' huift) is: zich nederzettende , in het land Gofen.  «aar welk; ligplaats, alhier onderzoekgedaan word, ui drie van deszelfs kmmtrkm. Eerfte kenmerk. 206 Egypte. Jofepb aannoopte, om die land Gosen uit te kiezen : dewyl dit, onder alle de geweften van Egyp. te , de aangenaamfte en vruchtbaarfte landdouwe zal hebben uitgemaakt. Gelyk dan dok Jacobs geflachte , by deszelfs daarna volgende aankomft in Egyp. ke , dit land Gosen alreeds , ingevolge de aanwyzinge van Juda, die derzelver ligplaats kende, en daarom door Jacob zelve , daartoe een weinig vooraf uitgezonden was , (Gen. XLVI. 28.) had Ingenomen; eer Pharao , door een tweede en nader bevel , (Hoofdft. XLVII. 6.) tot deze land. ftreek , in het byzonder , zich bepaald hadde. Dewyl , in ongewyde Schriften , geen gedeelte van Egypte , met dezen naam , of eenen , die wat naar denzelven gelykt, word aangetroffen ; zo kan men , uit dezelve , geen licht erlangen , aangaande de Gelegenheid dezer landftreek. Iets, dat echter, ons vooraf op het fpoor brengt, om derzelver ligplaats te zoeken , is, dat de LXX. Gen. XLV. 10. en XLVI. 34. het land Gofen vertaaien : yï TisifA Aqt&xc: dat is , Gofen van Arabie, of het Arabisch Gofen: zo veel gezegt: als Gofen , hef welk aan Arabie paald. Daaruit, zal men , ten minften , zo veel befluiten konfien : dat Gofen , (naar de gedachten dezer Taalslieden) ergens, in het Beneden-Deel van Egypte , daar deze landftreek ooftwaard aan Arabie grenft , cn,mitsdien, aldaar meer ten oofien dan ten weften, moet gelegen hebben. Men zal dan, verder, met het Gefcbiedverhaal van Mofes móeten raadplegen, om , uit deszelfs omftandigheden , het één en ander kenmerk, te ontleenen ; het welk ons aangaande , die gelegenheid , breder onderrichten kan. Eerft , blykt dit land Gofen , van de andere binnenlandfche deelen van Egypte , eenigermaate afgezonderd, aan de Grehzen, gelegen te hebben: de-  Egypte. 207 dewyl, wy leezen , Hoofdft. XLVI. 31 34, dat Jofepb , zynen broederen , zo dra zy met Vader Jacob in Egypte gekomen waren, aanried, tot den Koning Pbarao te zeggen : uwe knechten zyn mannen , die , van onze jeucbt af, tot nu toe, met vee omgegaan hebben : en dit moeiten zy zeggen , Ten Einde, zy in bet land Gosen woonen mogten : en wel , om deze reden : dewyl , alle Schaapherders den Egyptenaaren, een G r o uw e l waren. Zeker, byaldien dit laatfte alhier niet dus onmiddelyk volgde ; men zou in die gedachten vallen , dat Jofephs broederen , door dit van hun herdersleven, optegeven, bedoelden, het land Gosen te bekomen: alleen dewyl dit land, van grasryke beemden, overvloedig fchynt voorzien geweeft te zyn. Dan , vermits hun , door Jofepb zelve , deze reden in den mond gegeven word : dewyl, alle Schaapsherder, den Egyptenaaren, een G r o u w e l was, zo volgt , dat hy daardoor iets anders bedoelde. Wat eigenlyk de oorzaake geweeft zy, waarom de Egyptenaaren, van alle berderen , zich dus afkeerig betoonde , ftaat ons niet te onderzoeken : het is genoeg , dat wy begrypen , dit alhier de beweegreden geweeft te zyn , waarom zy liefft, in het land Gofen , moeften willen woonen , dan in het midden der Egyptenaaren ; dien alle Schaapsherder , een grouwel was: dewyl zy , aldaar , als in eene landfireeke , van de overige Afgezonderd , geenen zo gemeenzaamen omgang , met dezelve behoefden te hebben ; dan , of zy , in ééne der binnen ■ landen , van rondom , door deze landaart waren ingeflooten geweeft. Voorts befpeuren wy , uit Gen. XLV. 10. dat het land Gofen, niet verre, van de ftad, daar jfoJepb z«lve zich ter woon bevond, afgelegen ware; de- Tweed» cenmerk.  Derde kenmerk. 208 Egypté. dewyl Jofephs broederen , tot hunnen Vader , ifl zynen naam , moeften zeggen : gy zult in den lande Gosen woonen: en gy zult N a b y M y wezen. Niemand twyffeld , of Jofepb hebbe , als eerfte Staatsdienaar van geheel Egypte ; in de ftad der Koninglyke Hofhoudinge, beftendiglyk gewoond. En deze was, het zy Zoan, (Tanis) het zy Noph of Moph , (Mempbis). Liefft , meenen wy, in de laatftgemelde ftad. Doch , dit geeft , alhier , in deze zaak , geen merkelyk verfchil: dewyl, zö de ééne , als de andere , (alhoewel , omtrent 20. uuren gaans , van elkander verwyderd,) in het Beneden Deel van Egypte lag : en wel, beiden , wat nader aan de ooftelyke grenzen, naa de zyde van Arabie , dan de weftelyke. Byaldien men , zelfs , veronderftellen wilde, dat, van het land Gofen , tot ééne die'r beiden gemelde Hoofdfteden , eene tuffcbenwydte, van ic, 11. of 12. mylen van uuren gaans , gevonden wierd ; zo zou het zelve , niet te min , gezegt konnen worden , N aby Jofepb geweeft te zyn ; in tegenftellinge van het land Kanaan ; van waar, Jacobs geflacbte was overgekomen. Eene derde omftandigheid , die vooral niet mag verzwegen worden , in het Onderzoek der gelegenheid van het land GosEN , is : dat Jofepb , zodra hy eenig bericht ontfangen had , aangaande deze reize , terftond zynen wagen deed aanfpannen: en uit de ftad zyner wooninge , (het zy dan Zoan , of liever , Nopb,) zynen Vader Jacob, (kennende zyn verlangen naar hem niet inbinden) als hy afkwam uit het land Kanaan^ in het Gemoed Toog , naa Gosen Zie Gen. XLVI. 29. Dit zal niemand met eenige weivoegzaamheid verklaaren konnen , zonder te ftellen , dat dit land Gofen van daar , Oosxwaard , naa de zydt dea land*  Egypte. 209 lands Kanaan , gelegen : en wel op den weg, tuffchen de Koninglyke Hoofdftad en Kanaan. De Leezer neerae deze drie gemelde kenmerken faamen : en vergelyke dezelve , met den oord , waar wy , in de Kaarte van Egypte , het Land Gosen geplaatft hebben : -enj hy zal terftond bemerken, dat dezelve daarop, allergevoeglykft toepaslyk zyn : naamlyk, buiten den ooflelyken arm der Nyl : en dus, (1.) eeniger maate . A f g e z o n ■ di,rd, van het overig Egypte: (2.) Naby Zoan: en noch Na dek, by Noph : en, eindelyk, (3.) zuidooftelyk van daar naa de zyde van het Land Kanaan. En, ter zei ver plaatze word, dit iand Gofen ook gefteld, in meeft alle de Landkaarten. De LXX. hebbeh ter gemeldèr plaatze , Gen.; LXVI. 28. in fteê van Gofen, x#3-' 'H^cóoov 7tÓAtv,> iU yfa 'Voiuio-o-a : dat is, omtrent HEiioÖPOLts;' naar bet land Rhamess^s, en vers 29. wédèr^ xaS-' 'H^w'cov 7rcAiv: dat iS, omtrent Heroöpolis. Het welk, den Gefchiedfchryver fofepbus, ( Ant. Lib. II. cap. 4. fol. 52.) van de LXX dit overnemende , doed zeggen : ,, Dat Jofepb , zynen- Vader , i, tot by Heroöpolis*, is in het gemoet gegaan:" wel- *. Men kan niet weeten , op welken grond . de LXX» Griehfche Overzetteren , in de aangehaalde plaatze , Gen. XLVI. 18, 29. en Jofephus met hen , zeggen '• dat Jofepb zynen Vader in het gemoet ging, omtrent. Heroöpolis, het welk anderfins , de oorfpronglyke Text ons leerd , in het land Gosen, gefchied te zyn: noch, wat 'er zy, van de echt* heid der overieeveringe , uit welke,, zy dit gehaald hebben; Maar, byaldien men, daarop, in het zeker kon.le aangaanj 2.0 zal men moeten geiooven , dat Jifcpb , dezen togt, niet van Zoan, maar van Noph ot Moph, aangevangen hebbe : want, dewyl Jakob zynen weg , uit Kanaan , naa egypte , zonder twyffel, langs tiet ltrand der Middelxndfchi Zee, genomen hééft ; die (gelyk zb de Oude als Nieuwe" III. Deel. Lftulu O Stfitfa :n,daarülé(S :en belluit, ten aanzien /an deszelfs waa= e liggingi ^gemaakt, Sinnéri Mi and Go/ra» ig de ftad Xamefei.  aio Egypte. welke Heroöpolis was , eene ftad, aan dien inham der Roode Zee gelegen , die voor een gedeelte de ooftzyde van Egypte befpoeld : of, immers , niet verre van daar : dewyl dees inham , naar die zelve ftad , de Heroöpolifcbe of Heroöpotitifche inham , genoemt wierd. De gemelde Overzetteren hebben ondertuffchen , niet konnen mistaften , in het land Gosen, te vertaaien, door het land Ramesses : (Eigenlyk Ramefes of Raam/es') dewyl het ook Schryveren getuigen) de Eenige weg is , dien men kan zeggen, bruikbaar te zyu , tuffchen Kanaan en Egytte; Zo zou Jofepb , byaldien Hy , van Zoan , gekomen was , den weg , langs die zelve Middelandfcbe Zee , ooftwaard inflaande , zynen Vader veel eer hebben konnen ontmoeten , by de ftad Sin, (naierhand Velufium genoernt,) of daaromtrent, aan den ingang van Egypte : en niet hebben behoeven te wachten , tot dat Jakob, omtrent Heroöpolis aangekomen was. Zelfs , lag het land Gofen , tuffchen Zoan en Heroöpolis : en zou dus, Jofepb, zynen Vader, in Gofen hebben tonnen vinden ; zonder dat Hy de ftad Heroöpolis , die aan de Roode Zee lag , in het geheel , behoefje by of omtrent te genaken. Maar', van Noph of Mopb , deze reize aanvaardende ; zo kon hy zynen Vader nergens eer ontmoeten , dan in Gofen zelve ; het welk lag, op den weg, die van het land Kanaan , naar deze ftad , rechtftreeks aanloopt : in welken gevalle, de LXX. dan ook eenigermaate zeggen konden, dat Jcfph zynen Vader , omtrent Heroöpolis, ontmoet hadde: ten minften omtrent het Ommeland van Heroöpelis ; het welk hy , door dien weg , naar Gofen trekkende , een weinig ter flinker zyde , leggen liet. Wy zouden , behalven dit , lieftt overhellen , tot die gedachten , dat voor de Zeteljiad , van dien Koning , Pharao , by wien , Jofepb in zo grooten gunft cn aanziea was , veel eer Noph, daarna M e m p ii i s genoernt, te houden zy , dan Zoan : dewyl , het Land Gofen , naar onze daarvan opgegeven zeer waarlcbynlyke redenen , veel nader, by de eerfte , dan de laatfte,' lag. Alhoewel wy, daardoor niet weêrfpreeken, dat Zoan, de Zetelftad van die andere Pharao's , die Ifraëls volk zo deerlyk gedrukt hebben , geweeft zy : gelyk eenigermaate, is af te nemen , uit Pf. LXXVIII. 1*, 4.3. zo eeven aangehaald.-  Ègyptè. 'itt bok in de Heilige Schrift dus éénmaal genoemc word: Gen. XL VII. i i. Want , Jofepb beftelde , Jakob en zynen broederen , wooningen : en Hy gaf bun eene bezittinge in Egypte : in bet befte des lands: in het land Ra mes es," gelyk Pharao geboden hadde. Dus, wierd het land Gosen, derhalven 4 ook het land Rameses genoernt, naar de ftad Rameses of Raümses; (by de Hebreen, &8»fJ en dddjh ) welke de ifrceliten zelve daarin gebouwd hadden: gelyk öok eene andere ftad Pitom: (Hebreeuwfcb an? ,) naby dezelve gelegen. Zie Exod IvïE Dit Radmfes fchynt zelfs, daarna^ de Hoofdstad des lands Gofen geworden: en, hierom , is 't des min vreemd , dat het ganfebe land, naar deze ftad dus genoernt wierd. De Geleerde C:mft. l'Empereur , (in A?mot. ad Itin. Benjam. Tudelerf. pag. 224.) wil, dit Ramefes hebben aangezien , voor dezelve ftad, die daarna Heliopoms geheeten wierd; en, die men, van Heroöpolis , wei te ortderfcheiden heeft : zynde de eerfte meer landwaard in gelegen , tuffchen Heroöpolis en Mempbis. Gelyk ook Jofephüs zelve, deze i^ad Heliopolis , van Ramefes , niet fchynt te onderfcheiden : als hy fchryft : (l. c. fol. 53.) ,, dat Pharao , aan jakob , bevai , met deszelfs ,, kinderen, in Heliopolis, te blyven woo- nen." Bedoelende Ramefes. Dit loopt echter aan, tegen het naricht der gemelde Griekfche Overzetteren ; die daar tegen den naam 'HAigutt&ak gebruiken , zo dikwerf zy in den Grondtext den naam der ftad, On, (Hebreeuwfcb f'»5) gevöndec hebben : welke driemaal voorkomt: naamlyk, Gen, XLI. 45, 50. en XLVI. 20. en , daarvan , t'ef kens gezegt word, dat Potiphera, jofepb! fchoonvader, een Overste dezer ftad was: ter bewys , dat niet Ramefes , maar Ö n j in laatefëf Ö a tyd Se men niet verwarrenmoet. rhe£ Os of He~ liopoiis. #  Hoewel zy, naby die gemelde ftad,geJegen was. 21 a Egypte. tyd , by de Grieken, Heliopilis genoernt zy, deeze Griekfche naam betekend, de Zonnestad: dewyl derzelver inwooneren, de Zon, als eene Godheid , eerden : en binnen hunne muuren , eenen prac'.tigen Tempel, aan dezelve hadden toegeweid : naar het getuigeniiïe van Strabo , (Lib XVII. ). Derhalven , kan die naam , by de Hebrtën, niet anders uitgedrukt zyn, dan, Bf?.? n'3 ; ( Betb ■ Scbemefcb,) die één en het zelve betekent: en, daarom , fchynt deze ftad Heliopolis bedoeld , door dat Betb-Semes , waarvan Jerem. XLIII. 13. gewaagt word, ais eene ftad, in Egypte : gelyk ook de LXX. aldaar , voor n'3 tfötf , hebben 'HA zaad vreemd zal zyn , in een land, dat hunlieder niet is : en zy zullen hun, ( deszelfs inwoone>en) dienen: en zy (die zelve inwooneren,) zullen hin verdrukken , Vier Honderd Ja ar en, vergelyk Hand. Vil. 6. Doch men heeft , de rekening van 400. jaaren, te beginnen , van den tyd van lfaaks geboorte ; toen Abrahams Zaad begon: invallende, met het \oofle Jaar van Abrahams ouderdom. (Ge». XXI. f.). ifaak nu , vervolgens, 60. jaaren oud zynde , toen hy Jakob ouwen , die men in de waereld ooit gevonden ïeeft , verre te boven gaan ; en waarvan , in den irntrek der plaatze , waar het oude Mempbis gele* ;en heeft , in dezen tyd , noch XVIII. zyn ftaan,e gebleven ; die het overfchot zyq, van een veel gr°o*  Egypte. SI7 grooter getal , welke de tyd verteerd heeft. Jofepbus field dit als oncwyffelbaar, zeggende , (Ant, L,ib II cap. 5. fol. 54.): „ dat de Egyptenaaren ,, Ifraëls volk geplaagt hebben , met den nodeloo„ zen opbouw der Pyramiden."* Ook meend dezelve Schryver : dat die dienft op den Velde beftaan hebbe, in het delven der graften, waardoor het Nyl water, by den aanwas die'r Riviere, naar de binnen velden wierd afgeleid , als mede in het aanleggen der dyken en dammen , waardoor het zelve , aan fommige plaatzen , moefte beteugeld worden. Ja , eindelyk , nam die zelve Koning het onmenfchlyk befluit, om de kinderen der lfraeliten, naamlyk , van het manlyk geflacbt, in hunne geboorte te doen fmooren : welk laatfte middel , ontwyffelbaar , aan 's Konings verlangen, zou voldaan hebben ; ware het niet door het voorzichtig be- . *. Die gedachten van Jofephus doed zich zeer aannemelyk vcor : ais men let, dat deze Pyramiden , die van zo grooten omtrek en hoogte zyn , daarby faamgefteld, uit vaft op elkander gemetzelde fteenen , tot geen ander einde fchynen te hebben konnen dienen , dan om een volk , het welk men tot den opbouw van zodanige gevaartens gebruikte , te plagen en afteflooven : ook , dat geen Koning van Egypte, tot zodanige gebouwen , zyne eigen onderdaanen fchynt te -Zullen hebben durven gebruiken : maar wel vreemdelingen, die hy, als flaaven, zyner dienftbaarheid, onderworpen had: .en die hy, doorze tot dit werk te dwingen, getracht heeft, nurine vermogens te verzwakken. Aanmefkenswaardig zyn 'de gedachten van den Geleerden Jac. Periz-onins, (Orig. Aegy.pt. pag 44.1, & feqtient.) en van den Geleerden Niloe, over deze Pyramiden van Egypte, (in deszelfs Scbriftuurlyke Reden» voeringen , I. Deel. bladz.. 169. en volg.). En een veel breede'r naricht , aangaande derzelver toeftel , kan den Leezer vinden , in den -Tegentooordigen Jïaat van alle volken, door Th.' Salmon, V. Deel bladz.. 443 460. Gelyk ook in de Bruint $eiz.e door kleinAx.it , bladz.. 191. en volg. 05  Totdat z eindelyk door Mof uitditlan verloft zyn. Na Ifraëli vertrek uit Egypte, heeft dit volk, eeuwen lang, alle gein eenfchap met de Egyptenaaren afgebroken. 218 Egypte. beleid der Egyptifche Vroedvrouwen , te leur geHeld. 5 f Eindelyk, wierd het hoog tyd, dat God, over zyn volk zich ontfermde ; wiens geroep tot hem >in den hemel klonk. Mofes was het werktuig, waarvan Hy zich bediende, om hun die langgewenfehte heuchlyke Verlossinge Uit zodanig eene wreede flaverny , te doen geworden ; dien Hy , ten zelve einde , mededeelde het vermogen , ter verrichting van allerly geduchte wonderen; beftaande, in X. na elkander volgende Plagen: waardoor Pharao, (niet dezelve , van wien wy hier voor gemeld hebben j maar deszelfs Opvolger ,) genootzaakt wierd , om dit volk uit zyn land te laaten vertrekken. Gelyk zy dart , van Ram es es, over Sukkoth, naar Pi Ha> chirotb^ en van daar verder, door den inham der Roode Zee , naar de Woeftyne van Arabie geweeken zyn : door welke zy 40. jaaren hebhen omgezworven , tot zo lang zy , eindelyk , onder de aanvoeringe van -jofm , het Land Kanaan bemagtigden. Naderhand , geduurende al den tyd der Ricbteren , van Ifraëls volk , ja zelfs, nadat , het Ricbterlyk- met het Koninglyk beftier, alreeds verwiffeld was geworden, vervattende, (naar 1 Kon. VI. 1.) van den tyd der uittogt , tot het 3^ jaar der regeeringe des Konings Salomo , een tydverloop van 480. jaaren . is, aangaande Egypte, in de Heilige Gefcbiedeniffe , een diep ftilzwygen. Ten bewys, dat alle gemeenfebap, tuffchen dit en Ifraëls land, ten eenemaal, was afgefneden. Het is ook zeer wel te begrypen, dat de Ifiaëliten opzetlyk vermyd zullen hebben , den vmgang, mek een  Egypte. 219 een volk, van welk, hunne Voorvaderen zo veele wreede mishandelingen hadden moeten uitftaan. En, de Egyptenaaren, daartegen, zuilen zich wel, gewachc hebben , eenige vymdelykheden te ondernemen, tegen dit zelve volk: daar hunne gedenkt fchriften gewaagden , hoe zeer de verongelykingen , tegen het zelve gepleegt, door den God , die hen befchermde, aan hunne Voorvaderen, waren bezocht geweeft. Daarom, leefden die heide volken, jegens eikanderen in de grootfte onverfchilligheid : zonder , dat men onderling , eenige bewyzen , noch van vriendfchap, noch van vyandjcbap, befpeuren kan. Toen David Ifraëls troon bekleedde , fcheen wel eenige aanleidinge. tot venvyderinge zich op te doen: dewyl zekeren Had ad, die van't Kouingiyk geflachte der Edomiten was , toen zyn vaderland , door Davids Krygsoverften , Jwb , ver* woeft, en byna ontvolkt was geworden, de vlucht naar Egypte nam , tot den Koning, mede Pharao genoernt ; die hem met alle vriendelykheid aan zyn Hof omring;, en zelfs aan hem ten huwelyk gaf , zyn Vrcuws Zufter, Tacbpenes. Eene zaak , die zeker , byaldien. de Koning van Egypte , dezen Hadad geheel voor zyne rekening hadde willen neemen, een genoegzaam voorwendzei tot eenen oorlog , zou gegeven hebbenDoch, alhoewel dees Hadad, na Davids en Joabs. dood , het Egyptifche Hof verlaatende , naar het hnd der Edomiten wederkeerde , om te onderftaan , of hy , federt Salomo , deszelfs Vader- Da* vid , opgevolgt was , iets mogte konnen uitwerken , ten zynen voordeele; (iKon* XI. ij-?**.}zo verneemt men niet, dat de Koning van Egypte, piet dat verfchil., zich cemgfms bemoeid, heeft. a&\ Sa. Een be;infel van :enige rerwyderinge.tus»fchen die beide molken,in Davids :yd , ont(taan, ab \ó , i£ -oüs2 nsn DOOS a'olT  is , daan door een huwelyk van, Sali tno , met Tharao's dochteru den we| geruimd. Daarom , is *t des te meer te verwonderen , dat de Egypti-1 fcbt Ko- ] uing,.«- ( fak, by de vytnden ' van Salo-r mo'szoonf TSshabeam, f zich vervoegen V koode. s20 Egypte. a Salomo , die den vrede wenfchte te onderhouden , met alle zyne gebuuren , heeft daartegen , het misnoegen, dat Pharao , wegens het geval van dien Hadad , tegen Ifraëls Ryk mogt hebben opgevat i rafch weder herfteld , door deszelfs- of des^zelfs opvolgers Dochter , ten huwelyk te nee"men. Zie i Kon. III. i. By welke' gelegenheid , Hy , van dien zeiven Pharao , met zyne Vrouw , ten hruitfcbat ontfing , de Gazer of Gezer, in de vlakte van Sephala , niet verre van Joppe gelegen ; die dus lang , dewyl zy met Kanaanitifcbe inwooneren bezet was , nooit , door de Koningen Ifraëls , bad konnen vermeefterd worden : weshalven , dees Pharao , ten einde aan Salomo een' aangenaamen dienft te doen , met zyn heir, Ifraëls land inrukte : en , zonder eenige andere plaatzen aan te doen , eeniglyk op dit Gezer aanviel: dezelve vewneefterde en verbrandde : en alle de Kanaaniten : inwooneren derzelver , om het leven bragt. Waarna hy ze, aan zyne Dochter fchonk : en deze de zelve ten huwelyk aanbragt, voor Salomo i die deze ftad terftond deed herftellen. Zie i Kon. IX. 16, 17. In den beginne , fcheen , door dit huwelyk, een weg gebaand, tot eene beftendige vriendfchap, der Koningen van Egypte , met die van Davids Huis : naar , die is , na den. dood van dien zeiven Pbaao , terftond afgebroken : zelfs noch, by Saloim's eeven ; toen gemelde Pharao wierd opgevolgc ,. loor Sisak , den eerften der Koningen van Egype, die in de Heilige Schrift , met eenen byzondeen eigen naam , word aangetroffen. Immers Jero> eam , de Ephraïmiter , die alreeds eenigen aanflag at oproer, tegen den Koning Salomo , in het laatft an deszelfs regeeringe, deed blyken, zou, zo. dra  Egypte. 22 ï dra hy door den zeiven vervolgt wierd , niet gevlucht hebben , naar Egypte; hadde hy niet vertrouwd , by den Koning Sifak, met opene armen te zullen ontfangen worden. Zie i Kon. XI. 26. en 40. Ja, die zelve Jerobeam had ook aldaar, in de gunft van Sifak , derwyze zich ingewikkeld , dat hy na Salomo's dood , tegen deszelfs zoon Rebabeam, over X. ftammen Ifra'èl , zich ten Koning hebbende opgeworpen , door den zeiven Sifak , krachtdaadig in zyne nieuwe heerfchappy gehandhaaft wierd. Zo dra had zelfs Rebabeam, de Koning van Juda niet eenige toebereidzelen ten oorlog tegen Jerobeam gemaakt ; of S1 s a k trok , met een groot heir , in het Ryk Juda , (zonder twyffel door zynen vriend Jerobeam daartoe opgerokt,) verroverde verfcheiden fteden , en rukte voor de Hoofdftad , Jerufalem : welke hy, door belegermge, tot de overgave zou gedwongen hebben ; byaldien Rebabeam de verwoeftinge niet door groote geldfommen afgekocht hadde. Zie ïKon. XIV. 25, 26. en breder , 2 Cbron. XII. 1 9. In dit geval, is duidelyk te ontdekken , dat, by dien Sifak , de betrekkinge van bloedverwantfcbap < heeft moeten zwichten , voor het Staatsbelang, ( Immers zou (in veronderftellinge , dat Sifak des, zeiven Rbarao's zoon geweeft zy; die zyne dochter aan Salomo ten huwelyk gegeven had,) die bloedverwantfcbap gevorderd hebben , de party van R ehabeam, te onderfteunen : maar, dewyl Rebabeam , by aldien hy in het volle bezit gefield ware, van Ifraëls Geheele Koningryk , als mede van alle de door David en Salomo gemaakte wingeweflen, in Syrië , Idumeë, enz. veel te magtig zou geweeft zyn , en daar door gevaarlyk , voor de Koningen van Egypte ; zo wierd Sifak , door ftaatzucht aangepord , om Jerobeam toetevallen ; die , hem toe- Hoewel lit, echter, liet dan :ene kortt vyle tyds geduurd leeft.  Toen de Ajfyriers, 't Ryk Israël, begonnen te oyerheeren,zyn de Koningen vznEgypte, op dès. zelfs befcherminge, bedacht geWeefti «2» Egypte. toefcheen, een gefchikt werktuig, om die groote mogt van Davids huis wat te onderdrukken. Doeh •ok daarna, door die gemaakte afwendinge, (diverfie) ten voordeele van Jerobeam , zyn oogmerk bereikt hebbende, en vergenoegt, met de koftbaare gefchenken, hem door Rebabeam ter hand gefield , is hy terftond naar Egypte te ruggekeerd : zonder , dat hy , noch eenige zyner nazaaten j voortaan, met alle die onophoudelyke tvoiften, tusfchen de volgende Koningen van Juda en Ifraël, zich weder hebben willen bemocjen : in vertrouwen , dat die beide Koningryken , genoegzaam van zelfs , zich onderling vernielen zouden. En dit is , ongetwyffeld , de oorzaak , waarom men , in al den tuffchen tyd , welke verloopen is , federt de fcheuringe die'r beide Ryken , Juda en Ifraël , geduurende een tydverloop van omtrent 250 Jaaren, weder niets verneemt, van eenige Koningen van Egypte, in de Heilige Gejchiedeniffe. Maar, zo dra de Koningen van Affyrie, naamlyk , eerft Phul , en daarna Tiglatb Pilefer, het Ryk Ifraëls t'elkens begonnen aan te vallen. en alreeds zo verre hadden overheerd , dat het aan hunlieden cynsbaar was geworden , naar 2 Kon. XV. 19, 20, 29. en 1 Chron. V. 25, 16. gaf dit eene groote verandering van zaaken, ten aanzien der Koningen van Egypte; voor welke , nu. de dagelyks aangroejende macht van het Affyrifcbe Ryk zeer zorglyk was, en noch ongelyk meer zou worden , wen het Ryk Ifraëls , geheel, als een wingewefi , der Affyrifcbe heerfchappy , mogte onderworpen wezen : vermits, in zodanigen gevalle , het grondgebied der Koningen van Affyrie , niet anders , dan door het Ryk Juda, van hun eigen Ryk, zoude afgezonderd zyn : en het Ryk Juda . tegen die ontfachlyke nabuuren , niet het minft kon beftand gere-  Egypte. 123 rekend worden. Daarom achttcden de volgende Koningen van Egypte 't geenfins veilig , langer ftille te zitten : maar hebben , ( hoewel altyd meer in Jcbyn , dan in waarheid:) getracht, eerlt het Ryk Ifraël, en , na dat dit door de Ajfyriers vermeefterd was, ook dat van Juda, (het welk veel nader aan hunne grenzen paalde,) voor den geheelen ondergang te bewaaren : ten einde, zo het één als ander, noch altoos tot een voormuur, (barrière) tusfchen hun eigen- en het AJfyrifcb Ryk, zou konnen dienen. De Egyptifche Koning Soo floot, derhalven, ten eerftemaal, een verdrag , met den laatften der' Koningen Ifraëls , Hosea; die door de beloften van deszelfs byftand , zich liet bewegen, om te-, gen Salmanefer, den Koning van Affyrie, opteftaan, weigerende de hem afgedwongen jaarlykfche fchat-1 tinge te betaalen. Ondertuflchen , is echter , die beloofde byftand nooit gevolgt: en , heeft Hofea, zonder dat de Egyptifche Koning dit konde, of wil de voorkomen , zyn onvoorzichtig beftaan , met het verlies van zyn ganfche Koningryk , ja van zyne eigen vryheid , moeten boeten. Zie 2 Kon. XVII. 1 6. Dit was, gewislyk, een trouwloos ftuk, indien Soo, den Koning van Egypte : en het mogt een voorbeeld ter waarfchouwinge dienen, voor de Koningen van 't nabuurig Ryk Juda , om toch geen vertrouwen te ftellen , op eenigen der volgende Koningen van Egypte : dewyl men toch veeltyds ziet , dat de nazaaten gezetlyk volgen , de maatregelen , die hunne voorzaaten gehouden hebben Het fchynt , in der daad , dat toen de ftad Jefufalem, van wegen den Afpyrifchen Koning Sanherib , eene belegering voor de deur ftond, eenigen van Jekiskia's Hovëmgen wel overhelden , om ook hul- Vermits, :chter, de Coning ioo, zyne ungegaaae verbineni (Temet ïp/êa.zeer kwalyk 'ehouden bad. Zo mogtcn de Koningenvan Juda , met recht, van alle • verbintenifien met de Koningen vanEgyfte hebben afge-; zien.  Dewyl ook de Koning Soo, in zyn toeleg op de Koningen van Juda, niet wel flaag- 224 . Egypte. hulpe te zoeken , in Egypte: waarvan zy, daarom, (te meer, dewyl dit een onverfchoonbaar miftrouwen , ten aanzien van den HEERE, bunnen God, infloot,) door den Profeet Jefaia , zo fterk worden afgemaand , zeggende : Hoofdft. XXX. 1. en volg. Wee! den kinderen, die afvallen, zegt de HEER om eenen raadjlag te maaken , docb niet uit my. . . . Die gaan, om af te trekken, naar Egypte . en vraagden mynen mond niet: om zicb te fterken, met de magt van Pharao, en om bunnen toevlucht te neemen , onder de fcbaduw van Egypte, enz. zie ook Hoofdft. XXXI. 1. en volgende. Ja, men kan befpeuren , dat deze aacflag van Jebiskia's Hovelingen , aan Sanberib bekend geweeeft zy. Van daar. die waarfchouwinge , door deszelfs Overften , Rabfake gedaan , aan Jebiskia : als hy zeide : Zie , nu vertrouwd gy , op dien gebroken rietftaf , op Egypte : op welken , zo iemand leund; zo zal by in deszelfs band gaan en dien doorboor en. Alzo is Pharao , de Koning van Egypte , allen dien, welke op hem vertrouwen , 2 Kon. XVIII. 2i. Waarfchynlyk zal die zelve Soo , of zyn Opvolger, mede een aanflag hebben gevormd , om Jebiskia's zoon, Manasse, in zodanig een verbond met zich in te wikkelen , tegen de Affyriers. Maar de Affyrifche Koning. Eser-HaddoNakwam hem daarin voor : toen hy , dien Manaffe , in deszelfs Hoofdftad Jerufalem , gevangen nam en naar Babel wegvoerde, zie 2 Chron. XXXIII. 11. En, alhoewel , die zelve Manaffe weder ontflagen en eenigermate in zyn Ryk herfteld wierd, zie kadne&ari heir, ver= wonneö wierd* I  Ook.heeft Phamo Hofhra, jegens den Koning Zedtkm, zynen bondgenoot, zich trouwloos gekwee- i tent 1 1 ( 1 a P 1 d k u, Ui oi di ze ve ge on hy 028 Egypte, lyk m een uitval) om 't leven kwam. (Jer. XXII 18, t9. en XXXVI. 30.) Gelyk, die zelve Pharao Necho , de ftad Jerufalem mede niet bevryden kon , van eene tweede verroveringe , door Nebukadnezar zeiven , onder de regeeringe van jojakims zoon en opvolger , Jojachin ; die , ter zeiver gelegenheid , naar Babel gevanglyk weggefleept wierd Zie 2 Kon. XXIV. 8 16. De laatfte der Koningen van Egypte, in de Heilige Schrift voorkomende, was Pharao Hophra, dus genoernt , by den Profeet Jeremia , Hoofdft. XLIV. 30. doch, in de Schriften van Herodotus , met den naam van Apries bekend ; die een tyd?enoot was , van den laatften der Koningen van Juda , Zedekia: en, te gelyk , een middelaorzaak tot deszelfs verderf. Immers , zou Zede\ia nooit gedacht hebben , weder af te vallen, van Nebukadnezar , die hem de Koninglyke waardigheid lad opgedragen ; ware het niet gefchied, door het 'del vertrouwen , op het bondgenootfchap , met lien Pharao Hophra aangegaan: want, (Ezecb. XVII. 5.) hy rebelleerde tegen hem, (Nebukadnezar) zenende zyne boden , in Egypte , op dat men hem larden en veel volks beftellen zoude. De Profeet 'zechiel had echter reeds voorfpeld , (vers 17.) u Pharao , door een groot heir , en door menigte van ■ygsvergaderinge, met zich, in den oorlog, niets zou trecbten, enz. En, waarlyk, Hy heeft ook niets tgerecbt: wel , eenige vertooninge gemaakt, als ' hy in den zin had , de ftad Jerufalem , als zy )or Nebukadnezars krygsvolk belegerd was, te onttten : met zyn heir zich derwaard op weg begende., Doch , zo dra Nebukadnezer , uit zyne lerplaatze voor Jerufalem hem in het gemoed trok, 1 hem flag te leveren ; zag men hem , dewyl het gevecht vermyden wilde, naar Egypte te rug  Egypte. 229 rug dynzen : dus , zynen Bondgenoot , den Koning Zedekia , trouwloos verlaatende. Terwyl het beleg die'r Hoofdftad terftond, hervat wierd, door ■Nebukadnezar ; die dezelve vermeeftcrde , en tot op den grond verwoeftte : ja te gelyk , van den ganfchen Joodfchen Borgerftaat een einde maakte. Zie Jer. XXXVII. 4—8. Hierover, klaagt Jeremia naderhand, Klaagt. IV. 17. Nocb bezweken ons onze oogen , ziende , naar onze ydele bulpe : wy gaapten , met ons gaapen , op een volk, dat niet kon verlojjen. . t.n , wegens dit trouwloos beftaan der Egyptenaaren , jegens Juda's Ryk , (gelyk, eenige jaaren vroeger , jegens het Ryk Ifraël,) zyn hun , door de Profesten , zeer fcherpe bedreigingen gedaan , van veelerly Onheilen, met welke God die en meer andere zonden zou bezoeken , aan den Koning en al het volk. Dat , ook , de gemelde trouwloosheid , allermeeft , de verdienende oorzaak die'r bezoekinge ware , word nergens zo klaar aangewezen , dan , Ezecb. XXIX. 6. alwaar de Pro. feet den HEER fpreekende voorfteld : Alle de inwooneren van Egypte ■ zullen weeten , dat ik de HEER ben : omdat zy, den Huize Ifraëls , tot een Rietstaf zyn geweeft. En deze bezoekingen zouden niet zeer lang uitgefteld blyven : want , die zelve Nebukadnezar, die Jerufalem verwoeft had., moeft ook het werktuig worden, ter uitvoeringe der verwoeftingen , die over Egypte befchooren waren. De HEER fpreekt, vers 1$. Ik zal aan Nebukadnezar , den Koning van Babel, Egypte geven : en by zal des zeiven menigte wegvoeren ; enz. Zie ook de volgende XXX. en XXXII. Hoofdftukken. En , Jeremia bepaald dit oordeel , in 't byzonder, tot Pharao Hophra, Hoofdft. XLIV. 30. De HEER zal Pharao Hophra, P 3 den Van daar,1 zo veele bedreigingen , door de frofeeten uitgefprooken,over Egypte ,  endeszelf voor- naamfte als, onde andere, $o: ■ waardoor, iommiger de ftad yhste, verftaan. U.u.i. ■.«3® Sgypte. den Koning van Egypte geven, in de band zyner vyan* den, enz. en zegt Hoofdft. XLVI. 25, 26. dat Hy, dien zeiven Pharao geven zou in de band N e b ükadnezars, des Konings van Babel, enz. Dergelyke Bedreigingen waren ook alreeds, in vroegeren tyd , gedaan door den Profeet Jefaia , Hoofdft. XIX. en XX. En , hoe het gegaan zy, met de Vervullikge van alle die bedreigingen, zullen wy hierna trachten te onderzoeken. 5 r\°chs vermits , in alle die voorzeggingen, eenië^J ge Steden van Egypte worden genoernt, aan welke by de baaringe van dit Godlyk befluit , een droevig nootlot wedervaaren zou : zo willen wy deze Steden, vooraf by die gelegenheid, kortlyk befchryven. Sommigen derzelver , als Noph, Zoan, Qn, Pitom, enz. welke voorkomen, Jef. XIX. 13. Ezecb. XXX. 13, 14. en eh ders , hebben wy , (dewyl zy in vroegeren tyd bekend geweeft zyn ,) hier voor alreeds aangewezen^ Behalven deze gemelde , worden meer andere fteden aangetroffen : als , eene ftad , welker naam was, N O: Naamlyk, Jer. XLVI. 25. De HEER der Heirfcbaaren zegt : zie , ik zal bezoekinge doen , over dg menigte van No , enz. Ezecb. XXX. 14. daar de HEER zegt: Ik zal gerichte oefenen in No, vers ij. Ik zal de menigte van No uitroe jen : en vers 16. No zal gefpleten voorden: alwaar de naam overal , in het Hebreeuwfch , , wordt uitgedrukt. Daarvoor, hebben de LXX. vers 14. en 16. A'ótiroKic: (Dióspolis) % doch, vers 15. Mêjw mon*; dien men meend, van Ham, of Cham, Mitzraims vader , herkomftig te zyn ; wiens nakomelingen , hem , na deszelfs dood , als een Godbeid , begonnen te vereeren. Van daar , dat verfcheiden Uitleggeren van gevoelen zyn , dat die ftad , by de Hebreen , niet flegts & , (No , ) maar *. Dat Jupiter , by de Egyptenaaren , met den naam van Hammon , bekend geweeft zyj bewyft Bocbart, uit Heroietus en Vlutarcbut, (Gtogr. Sac. col. f.) P 4  en ande /en, Alt-. fsarJrie: jt.\ . I 232 Egypte. maar i1'0* ^J, (No Amen) genoernt zy : en bewyzen dit, uit .Nab. III. 8- daar men ook naar den grondtext zou moeten leezen , No-Amon; al-, hoewel de onzen het hebben overgezet, No, de V olkryke. Naar die gedachten , zou men ook eenen geheel anderen zin moeten geven , aan het hier voor aangehaald, gezegde, Ezecb. XXX. 15. daar onze Overzetteren het hebben uitgedrukt : Ik zal de Menigte van No uitroojen 3 het welk , dewyl in den grondtext, het woord ï™ ftaat, men ook zou konnen leezen: ik zal Ammon, (den Afgod, die by de inwooneren van No gediend word). uitroojen. Desgelyks , Jerem. XLVI. 25. het geen de Onzen daar vertaald hebben : Ik zal bezoekingen doen, over de Menigte van No: zou, naar deZe meening , hebben moeten vertaald zyn : Ik zal bezoekinge doen over Amon , den Afgod van No. Het woord M9* betekend , by dè Hebreen , eigenlyk , een' voedfterling : zo als de Onzen het zelve te recht vertaald hebben , Spreuk. VIII. 30. Hoe zy daarna gekomen zyn aan de vertaaling , door volkryke, Nab. III. 8. en, door menigte, Ezecb. XXX. 15. en Jer. XLVI. aj. zou men bezwaarlyk konnen zeggen. En , het zal altoos twyffel baaren , welke vertaalinge, in die gemelde plaatzen, de wel. voegzaamfte zoude zyn ; byaldien men het opvatte , als een eigen naam van den Afgod , dien de inwooneren dezer ftad vereerde. Dit is de reden , waarom men , dit woord Amon , ook zo zeer verfchillende vertaald vind, in de Cbaldeeuwfcbe, Griekfche cn Latynfche overzettingen. . ' Middelerwyle , is noch zo. zeker.niet, of, door. No , die zelve ftad verftaan werde, die by Ongewyde Schryveren , eerft Thebe , en daarna D 1 ospolis 'genoernt was. Hoe gaarne men anderfins de LXX, zou willen volgen,, in de aanwyzinge.  Egypte. z-3£ zin ge der Griekfche naamen, voor welke, verfchei, den fteden , haare oude Hebreeuwfche naamen , in laateren tyd , verwifleld hebben : .dat, in veele gevallen , aan de Heilige Geograpbie , een groot licht geeft,; zo zullen wy , nochtans , in dit geval , daarop niet vaftlyk konnen aangaan : des te min: vermits ,' Hieronymus', en de Gemeene har tynfcbe Overzettinge , yan de Griekfche der LXX. alhier verfchillen : want, deze hebben „ in alle plaatzen, waar, van No gewag gemaakt word, ALEXANDRIA. En, dit is gefchied , zelfs , ter navolginge van den Cbaldeeuwfcben Uitbreider , Jonathan ; wiens gezach alhier mede wel wat gelden mag: en die, t'elkens, dit No vertaald, door NHIJDD^N > C-dlefandria ). De befchryvinge, die de Profeet Nahum,-Hoofdfiuk III. 8. van deze ftad geeft, is gewislyk, ongelyk beeter , op Alexandrie, dan op Tbebe of Diospolis toepaslyk te maaken:: naamlyk, als eene ftad , in de Rivieren, en die rondom heen water beeft : welker voormuur .de: Zee is ren derzelver muur, van Zee. De ftad Tbebe, of Diospolis, lag flegs , aan Eene Rivier ,. naamlyk , de Nyl: erj Zèer verre van de Zee afgefcheiden. Het is daar, om te verwonderen, hoe de LXX. hunne gedach..ten, op deze ftad, hebben doen vallen: en, mer zou byna twyffelen, of zy niet,daardoor gemeene hebben, eene-andere ftad, Diospolis, dan dit Tbebe, die, naamlyk, in het Benedenfie deel van Egyp te, in D.elta., lag: hoewel de meefte Geleerden., daar onder ook Sam. Bocbart, (Geogr. Sacr. col. 5 6, 7.) de ftad Tbebe , daar door verftaan. Ho< dit zy; de befchryvinge, die de: Profeet Nahum . P j va ,tl: ■> . ,7 a* dat ook meer bewysbaaris, mtNah, III. 8. > »  Die fta< was toch hoewel zj door Alexanderlierbouwc is, aireed? lang vooi zynen tyc in weezen, *34 Egypte. van de ftad No , opgeeft , laat zich veel gemaklyker overbrengen , tot Alexandrie: want, zy lag, in zekeren opzichte, aan Rivieren, of irrmers meer dan één Kanaal, uit den weftlyken arm der Nyl, derwaard geleid: had ten noorden , de volle Middelandfcbe Zee ; die haar dus tot een voormuur- verftrekte : daarbenevens, ten zuiden , een groot waterryk meir , dat, by Ptoleméus , Mariotis, genoernt word: dus dezelve rondom been water, bad. i Wy bekennen, dat Alexandrie haare op,komft verfchuldigt is, aan Alexander den Grooten, ' den eerften grondlegger der Griekfche Monarchie ; van wien zy ook haaren naam bekomen heeft s en , dat zy dus te laat gefticht fchynt, dan om reeds in de Schriften van Ezechiel , jeremia en Nabum gedacht te konnen worden; welke bedenkinge ook, door den Geleerden Bocbart, (1. c.) tegen dit gevoelen word voortgebragt. Doch, Strabo . Paufanias en Plinius onderrechten ons, dat Alexander , die ftad , niet zo zeer uit den grond opgebouwd , als wel vernieuwd , vermeerderd en -verfterkt heeft : want , 'er lag reeds , aan dien zei ven oord, eene ftad , die dus lang, Rhakotis, was genoernt geweeft. En wie zal ons zeggen , var hoe vroegen ouderdom die ftad haaren oorfprong rekende , en , of die niet , meer daa eens. van naam veranderd, en, in de tyden, der gemelde Prefeeten ook No en No-Amon, benoemt geweeft zy , te.r eere van Jupiter - Amon, die in verfcheiden fteden van Egypte gediend wierd? En i dit zal de reden zyn, waarom de Cbaldeeuwfcbe Uitbreider , No , t'elkens , door Alexandrie , vertaald heeft : dewyl hy wifte , deze , de zelve ftad te zyn, die, als zy door Nebukadnezar, naar den inhoud dezer voorzegginge , verwoeft was , daar-  -Egypte. 235 daarna door Alexander herbouwd, en daarom naar zynen naam, Alexandrie, genoernt wierd. Het is,'ten minften zeker, dat Alexandrie, een' langen tyd, onder de vermaardfte fteden der geheele waereld, heeft mogen gerekent worden. Zy was de Hoofd- en Zetel ftad der Koningen , die, federt de verdeelinge der Griekfche Monarchie , na Alexander s dood, over Egypte, in het byzonder, geregeerd hebben.: en,,toen te gelyk , de zetel van alle konften en wetenfchappen. . Ook vermaard , door een fterken Koophandel, inzonderheid ter Zee , naar alle gewefteu. En, allermeeft , heeft deze ftad , in de Kerklyke-Gefchiedenijje, daardoor, eenen naam verkregen, dat de Grieksche Vert.a alinge van alle de Schriften des Ouden Teftaments , die , aldaar, of immers op het daar by ger legen Eiland Pbarus , op bevel en koften des Konings Ptoleméus Pbüadelpbus , tot ftand gebragt is, in het 277/fo Jaar voor 's Heilands geboorte : en die daarom de Alexandrinifcbe Overzettinge genaamt word. Doch , deze en meer andere merkwaardigheden van Alexandrie overflaande, bepaalen wy ons, tot de zaaken , door welke die ftad , m de Heilige Schrift , de meefte aanmerking verdiend. Dat deze ftad vervuld geweeft zy , met eene menigte van Joden, die van tyd tot tyd derwaard de wyk genomen hadden , is , uit de Schriften van Jofephus, overbekend : en daaruit, kan men afleiden, dat de Joden van Alexandrie, binnen de ftad Jerufalem, eene byzondere Synagoge hadden, waarvan, Handel. VI. 9. gefproken , en die aldaar , de Synagoge der Alexandrinen , word genoemt: zynde gefchikt, ten dienfte der Joden, die gezetlyk , ter gelegenheid van 3t Paafch - Feeft , en andere Feeften , uit Alexandrie overkwamen, om den Doek is j karna, ia 'eelerly jpzichen, zeer aanmerkenswaar-]iig geworden. Ook.word zy verfcheidenmaaien, in de Schriften des Ni T. aangetrokken.  *3C Egypte. den Godsdienft by te woonen. En van de Leeratt- ren die'rzelve Synagoge , gelyk van die der andere vreemde Joden , ( aldaar mede aangehaald ) word gemeld , dat zy , met den Draken , Stephanus , twifteden , over de Leere van Cbriftus, die hy binnen Jerufalem verkondigde. Een dezer "joden, van Alexandrie oorfpronglyk, was die A p o l l o s , daar om, een Alexandriner, toegenoemt, Hand. XVIII. 24. die geprezen word , als magtig in de Godlyke Schriften ; en die , tot het Chriftendom bekeerd zynde , te Ephefen kwam : en , aldaar , door Aquila en Prifcilla , befchejdenlyker , in de Leere des Chriftendoms onderwezen , naderhand , veel vrucht gedaan heeft, ter.bekeeringe der Joden, in Acbaja. Zie vers 25-^-28. Dewyl.daar benevens, Alexandrie een neringryke Koopftad was; alwaar dagelyks verfcheide Schepen af- en aanvoeren , hebbende daartoe eene bekwaame haven, aan de Middelandfcbe Zee; zo is te begrypen , dat verfcheiden Alexandrifcbe Schepen, niet alleen, hielen ginds , op Zee gepreyd, maar ook in andere Zeehavens wierden aangetroffen. Van twee zodanige Schepen, die te Alexandrie t'huis hoorden, heeft de hoofdman Julius, welke den Apostel Paulus en meer andere gevangenen, van Cefarea , naar Rome overvoerde , in deze reize , zich bediend, één, het welk hy zag, in de haven van Myra, in Lycie : ia het welk, hy , (vermits dit Schip naar Italië zeilreé lag,) alle zyne gevangenen , deed overgaan, uit het Schip, dat dezelve uit Cefarea dus verre gebragt had: zie Hand. XXVII. 6. En, nadat dit zelve Schip, voor de kuft van het Eiland Melite , geftrand en verbrysfeld was; vonden zy juift andermaal, een Schip van Alexandrie, het welk, in de haven van dat Eiland , overwinterd had : waarmede zy hunne  Egypte. n°l ne reize, naar het vafte land van Italië , voortzetteden. Zie Hand. XXVIII. tt% Het zou my niet verwonderen , wen Pauhs , onder al het Scheepsvolk , die, op het eerftgëmelde Schip alleen, 276. zielen bedroegen, (Handel. .XXVII. 37 ) daar onder, zonder twyffel , eenige Kooplieden van Alexandrie , ook fommigen zyner Geloofsgenooten , naamlyk Christenen, ontmoet hadde : dewyl deze ftad , al vroeg, met het licht der Euangelie- leere beftraald wierd. De Kerkelyke Gefchied fchriften gewagen , (Eufebii Hifi Ecclef. Lib. II cap. 15. & alias ) dat de Euangelift Markus , aldaar, de eerfte , de Leere van Cbriftus gepredikt zoude hebben. Men voegt zelfs daarby , dat hy de eerfte Opziener, (Biffchop) der Gemeinte van Alexandrie geworden , en ook aldaar den Marteldood geftorven zy, in het einde der Regeeringe des Keizers Nero: doch, dat deszelfs beenderen, geduurende den Heiligen Oorlog, overgebragt zouden zyn , naar Venetië : en , aldaar, in de St. Markus Kerk , bewaard werden. In volgende tyden , toen de Chriftlyke Leer , door alle de bekende deelen van Afrika verfpreid wierd , genoot die ftad het voorrecht , dat aldaar de zetel was , der Patriarchen ; aan welke alle de Metropolitaanen der byzondere Provinciën van Afrika , benevens hunne onderhoorige Biffcboppen, onderworpen waren. De zogenoemde Koptifcbe Cbriftenen hebben , ook noch heden , binnen die ftad , hun Patriarchaat. Daar door, heeft deze ftad eeuwen lang gebloeid. En , niet min , door den fterken Koophandel. Men weet, dat , eer de weg naar OoftIndie ter Zee, achter om de Kaap de Goede Hoope, door de Portugeefen , in het einde der XVde eeuwe, ontdekt was, deze ftad het middelpunt van al den handel, tuffchen Afie, Afrika en Europa, geweeft zy. Aldaar ; was de zetel, des Patriurchs , die 't algemeen opzicht had, over alle de Chris-;" ten Gemeintensin Afrika^  Desgelyks word in die gemelde Godfpraake,gewag gemaakt,vande ftad Sis; daarna, telufium, geheeten. 238 Egypte. zy. Doch , in onzen tyd, is die ftad elendig vervallen. Men vind eene afteekeninge, benevens eene fraaje befchryving van den hedendaagfcheh toeftand dezer ftad , by Kom. de Bruin, bladz. 237-241. en anderen. In de gemelde Godfpraake, Ezecb. XXX. ï j, 16, word mede, de ftad S I N aangetroffen : by de Hebreen , I'? , genoernt. In de gemelde plaats , hebben de LXX. dien naam , vers 15. doorS«i'f, (Saïs) uitgebragt: en vers 16. Souw, (Souene) waaruit, wy befpeuren, dat zy aiet zeker willen , of doör Sin , de ftad S a 1 s , gemeend wierde die mede in Neder Egypte , tusfchen de armen der Nyl, lag : dan de ftad S y ecte, in Opper Egypte. In de gemeene Latynfcbe Overzettinge , word, zo min de ééne dan de andere , daar voor aangezien : want, daar leeft men Pelusitjm. En'er, is niemand , die twyffeld , Sin zy waarlyk, dezelve ftad , die daarna, in alle de Ongewyde Schriften , met dezen naam , Pelujium , voorkomt : welke gelegen was, aan den ooftlykften arm der Nyl : weshalven de uitwateringe, by deze ftad , den naam van den Pelufifcben mond , ( Oftium Pelufiacum ) ontfangen heeft. De naam n»jAou'm, ten :indc van t Perfifcti jok bevryd te mogen worden s' lan Alexander des Groeten, zich vrywillig or>; derwieïpea.  Na wie dood,d geheele Griekfct Monarchie gefpiltft wc dende, Egypte, on der de La giden kwam. söe Egypte. zynde, in zyn drie en-dertigfte Jaar, te Babyion geftorven. is Aan alle , die der Gefchiedkunde eenigzins be■ dreven zyn , is zeer bekend , de verwarde toefland c van zaaken , dien Alexanders onverwachte dood , over al' in de landen zyner nagelaaten heerfchappy, in Europa , Afie en Afrika , ten gevolg had. Alle r-de byzondere wingeweften wierden een' tydlang beftierd , door Bevelhebberen van Alexanders heirleger; alle Grieken van geboorte. Dan deze, met den Landvoogdelyken titel , niet vergenoegt,matigden zich, de Ko?iinglyke waardigheid aan : en leefden tegen elkander , in een' langduurenden oorlog: waarvan de uitflag was, dat eindelyk, de geheele algemeene Griekfche Heerfchappy , naar het geene Daniël daar van voorzegt had , Hoofdfi. XI. 3, 4. gefplitfi wierd , in IV. byzondere Koningryken; onder welke ook Egypte, één der voornaamfte was. De drie andere zyn geweeft , het Syrifch , Afiatifch en Macedonifch Koningryk. Ptoleméus, Soter toegenaamt, was de eer• fte , die Egypte , als een afzonderlyk Koningryk , beftierd heeft : naar wien , ook alle zyne opvolgeren , ten getale van XII. den naam van Ptoleméus gedragen, en alleen door een toenaam, de één van den anderen , zich onderfcheiden hebben : eeven gelyk , in vroegeren tyd , de Egyptifche Pbarao's. En , vermits dees Ptoleméus I. ook Lagus , toegenaamt was, ter eere van zynen vader ; zo bekwamen alle zyne opvolgeren te gelyk den bynaam van La giden , ter onderfcheidinge der Seleuciden ; (naar Seleukus Nikanor , dus genoernt) die, over Syrië , de Koninglyke heerfchappy zich hadden aangetrokken. De regeering dezer Ptoleméusfen in Egypte , heeft, federt Alexanders dood, tot aan  Egypte. 2 Ci aan het n,cfle jaar voor Chrifius geboorte, dus in alles , CCXC1V. jaaren geduurd. En de meelten hunner zyn fchier onophouden- & lyk in zwaare oorlogen ingewikkeld geweeft , tegen .f de Koningen van Syrië ; waar by de Joden, wie'r ri land , tuffchen beiden lag ; altoos zeer veel gele- v den hebben. Zelfs , was het Joodfche Land de j< twift- appel , om welker wille , het , den Konin-b gen, zo wel van Syrië, als van Egypte, meeft te g doen was. Natuurlyker wyze, zou dit land tot? Syrië behoord hebben: want, geduurende den ge.* heelen tyd der Perfifche Heerjchappy, was het den Landvoogden van Syrië, onderworpen geweeft. Doch, voornoemde Ptoleméus Soter , in den aanvang zyner regeeringe , van het zelve zich meefter gemaakt hebbende : zo bleef dit land , meer dan 100. jaaren, aan de Koningen van Egypte, onderworpen: zonder, dat de pogingen der Koningen van Syrië daar tegen , iets vermogten. Dez.lve Ptoleméus Soter had, na de verroverin- • ge der ftad Jerufalem, meer dan iooooo. Joden,; naar Egypte , gevanglyk weggevoerd; die in Alexandrie , en in andere voornaame fteden , zich ne-; derzetteden : en , in vervolg van tyd, met groote voorrechten aldaar begunftigt wierden. Ten dienfte dezer Joden , die in Egypte , door hunne langwylige verkeeringe met de Grieken, hunne ei gen moedertaal vergeeten, en, de Griekfche, zich hadden aangewend, heeft PTOLEMéus II. Philadelphus toegenaamt, de ganfche Heilige Schrift, in de Grieicsche Taal, doen overzetten , te Alexandrie. Daarna is het getal der Joden in Egypte merkélyk vermeerderd : inzonderheid, toen Paleflina, den Egyptenaaren ontweldigt , onder de wreede dwinglandy geraakte , van den Syrifchen Koning , Antïochus Epiphanes , R 3 en e.niet de •leuciden, gedunde zandhap , geeft heb:n, weens het oodfcht and. Poen isEypte, met :.eer veele foden ver'uld geworden ; /oor wien, niet alleen ie H. S. in' t Grieks, vertaald;  »ss*r ook, een byzondereTernpil geftichtwierd, in de nabuur, ichap van Heliofyolis. f$$ Egypte. en deszelfs opvolgeren : geduurende welken tyd , veele Joden voor en na , naar Egypte verhuisden , om aldaar eene veilige fchuilplaats te vinden. En , vermits het deze Egyptifche Joden moeilyk en gevaarlyk was , zo lang 'Jerufalem , de Syrifcbe Koningen onderworpen was, telkens, ter Feeft vieringe derwaard te reizen ; zo wierd hun door Ptol e m é u s VI. toegenaamt Philometor, toegedaan, in Egypte, zelfs, eenen Tempel te dichten , naar het model, van dien te Jerufalem: naamlyk in het Nomos (landfchap) van Heliopolis ; in welken Tempel, zekere Onias de eerde het Hoogepriefterfchap bediende, Deeze Onias, zelve van Hoogepriederlyke afkomfl , doch van de Hoogepriesterlykc waardigheid te Jerufalem verdeken , wa$ mede onder de gevluchten , naar Egypte : en had , door zyn aanzien , by Philometor, de zaak zo verre gebragt , dat den Joden deze vryheid wierd toegedaan. Jofephus dit geval verhaalende , (Ant. Lib. XIII. cap. 6.) voegt daarby: „ (fol. 433.) ff dat 0n'las » ter billykinge van deze zyne onder„ neminge , zich beriep , op eene zekere voorzeg?, ginge, die de Profeet Jefaia, meer dan 600. jaa. „ ren vroeger, daar van gedaan hadde." De voorzegginge door hem bedoeld,kan geene andere zyn, dan Jef XIX. ig, 19. luidende: Ten dien dage , zullen vyf fteden in Egyptenland zyn , fpreslende de fpraake Kanaans ..... en de HEER zal '.enen Altaar hebben, in bet midden van Egyple : en een opgerecht teken , aan baare landpaalen , voor den HE ERE. Alhoewel toch , deze vooriegginge alleen haar uitzicht had , op den tyd na s Heilands komd in de waereld ; wanneer ook veele der Egyptenaaren , tot den dienft van den waa!"«? God, door de predikjnge van het Euangelie , be-  Egypte. S63 bekeerd zouden worden ; zo wierd dezelve door Onias dus gebruikt, om het vooroordeel, het welk de Joden hadden , aangaande den Tempel te Jerufa 'em , als de eenige plaatze , waar God de gedachtenilïe zyns naams gefticht had , weg te neemen : zonder welk , zy nooit , met een geruft gemoed , in djen Tempel by Heliopolis , hunnen Godsdienft zouden hebben konnen verrichten. In dezen Tempel , is dan de geheele Joodfche Godsdienft , ter zeiver wyze , als te jerufalem , waargenomen , geduurende omtrent 224. jaaren ; wanneer dezelve , een gelyk lot, als de Jerufalemfcbe Tempel, ondergaan moeft : wordende , zo men meend, door bevel des Keizers Vefpafianus , verwoed. Het is waarfchynlyk , dat het vlek , in de Reisbefchryvinge van Antoninus , Q Anten. Itiner. Vet.) Vicus J udveorum , dat is , het vlek der Joden genaamt , gelegen hebbe , ter zeiver plaatze , waar wel eer die Tempel gedaan had. Doch , deze Koninglyke ftam is eindelyk uitgeftorven , met Ptoleméus XI. Dionysius , tqegenaamt : na wiens dood , deszelfs Gemalinne, de beruchte Kleopatra, noch een' tydlang geregeerd heeft. Doch, toen wierd Egypte, door Julius Cjesar, en daarna door deszelfs opvolger , Augustus, verwonnen, en tot eeu Roomfcb Wingewest gemaakt: waar van, de wyze, hoe het zich daar mede toedroeg, in de ongewyde Gefchied - fchriften , kan worden nagezien. De zaak, waardoor Egypte, in de Schrif teti des Nieuwen Teftaments, merkwaardig is geworden , heeft haare betrekkinge , tot dezen zeiven tyd ; wanneer 't geheel land, als een voingeweft , der Raomftke; Heerfchappy onderworpen was , geduurende de regeeringe des Keizers Auguftus. Toer mogt Egypte tot een febuUplaats verflrekken , vooi R 4 dei Eindelyk," geraakte Egypi e,onder de Roomfche heerfchappy- En toen i gefchiede de vlucht Van Jefus. met Jofefh en Marie, derwaard. 1-  ft^4 Egypte. den Zaligmaker Jzavs Ghristüs; die, binnen Bethlehem, de plaats zyner geboorte, tegen de lagen des Konings Herodes , geenfins veilig was. De Euangelifl' Mattheus verhaald, Hoofdfluk II. i 6. dat Herodes , door de Oojlerfcbe Wyzen , aangaande 's Heilands geboorte te Betblebem , verwittigt , zonder twyffel , door een ydele vreze , als of dit kindeken , het welk met den titel , van Koning der Joden , ter waereld gekomen was , hem , door den tyd , van zyne Koninglyke waardigheid , vervreemden mogte , het befluit nam , om alle kinderen te Betblebem, van twee jaaren oud, en daar onder, te doen ombrengen : in vertrouwen, dat ook Je sus, in zodanig een gevalle, zyne rhoordadige handen geenfins zou ontkomen hebben: dan , dat Jofepb , door een' Engel des Heere , in den droom vermaand wierd , om in tyds , met dit Kindeken en deszelfs moeder, Maria, naar Egypï e te vlieden : het welk , noch , in dien zeiven nacbt , daadelyk wierd uitgevoerd. Vermits, hec ganfche Joodfche Land , zo buiten als binnen den. Jordaan, die's tyds, onder de heerfchappy dt s Kopings Herodes Hond , zo zou Jefus nergens, binnen deszelfs grenzen, een veilig verblyf gevonden hebben. Daarom , eifchte de noodzaakelykheid , om paar een ander land te vluchten: en, daartoe, was geen bekwaamer , dan Egypte ; als , naaft bygelegen, en, daarby, onderhoorig, aan een' Room. fchen Landvoogd , op wien Herodes, (alhoewel hy ook , van deZe vlucht derwaard , kenniffe mogt gekregen hebben,) niets te bevelen had. Dus vlied dit heilig geflachte, naar Egypte; het welk zy, na eene möeilyke reize , zo wy denken , van omtrent vyf of zes dagen , door eene zandige Wilderpïffé, bereikt hebben. En, moeft dat zelve Egyp' Se, waarin Pharao wel eer getracht had , de Jong ge*  Egypte. 26J geboorene kinderen der Ifraè'liten te vermoorden , voor di: kindeken, dat als IfraëU verloffer ter wae« reld kwam , tot een fchuilplaats dienen , om den kindermoord van Herodes te ontgaan. Aangaande de Plaatze, waar Jofepb en Maria , dit Kindeken, in Egypte, geborgen heb. ben , weet men niets , dan by enkele overleveringe: dewyl de Euangelifi dezelve verzwegen heeft. De heden daagfche Cbriftenen dezer landftreek zeggen , te Matta-Reah , of Matauea: een vlek twee uuren gaans ten noordoofteu van Kairo gelegen. Aldaar, vertoond men noch, het Huis, waarin zy zouden hebben gewoond ; zynde een vierkantig vertrek , met fteenen bevloerd ; waarvan een aftekening , zo van binnen , als van buiten, te zien is, in Kom. de Bruins Reize. (bladz. 186.). Desgelyks, ziet men aldaar, eene Fon* tein of waterput ; in welke de Heilige Maagd de luijeren van haar kind zou gewaftchen hebben. Anderen voegen daarby , dat dit water , in een tyd, als 'Jofepb en Maria dorftig waren, van zelfs , fchierlyk uit de aarde zou ontfprongen hebben , ter leffchinge van hunnen dorft: het welk , daarom , by fommigen , noch des te meer geloofd word ; dewyl deze put de eenigfte is , die daar rondom, in het geheele land, word aangetroffen. Ook word , aan deszelfs water, eene genezende kracht toegefchreven. Het water dezer put word, door middel van een rad, dat omgedraaid word, door twee offen , naar boven gewerkt : en dient dan , om één' der daar by gelegen hoven te bevochtigen. Ook vertoond men, in dien hof, een ftuk van een' boom ; die aldaar geftaan heeft , en onder welken Maria veeltyds zou geruft hebben. Van dezen boom , neemt elk Reiziger gemeenlyk een ftukje hout mede ; het welk, den eigenaar van R 5 den- Alwaar zy zich onthouder»hebben , (zohetg«-' rucbt wil} in een ■vlek , dat Matarea, genoernt word.  Van waar zy te rug gekeerd zyn, onmiddelyk,na den dood van Herodts. Ter vervullingevan't geen daarvan 266 Egypte. denzelven, groot voordeel toebrengt. Noch eene andere overleveringe , heeft , uit die zelve gebeurteniffe , haaren oorfprong : betreffende de zogenoemde Ziganiers, anders ook, met den naam van Taters, van Gypziers en van Heidenen, bekend; die uit Egypte oorfpronglyk , eerft langs den Donau zich opgehouden , en van daar verder , door Hongarie, Bohemen , Duitsland , Vranlryk , en onze Nederlanden zich hebben uitgebreid ; die , eerft , mee bedelen en goedergelukzeggen , zich plagten te geneeren; maar, daarna, tot openbaare dieveryen en plonderingen op de wegen , uitfpatteden : tot zy eindelyk , in de meefte landen , door zwaare ftraf oeffeningen , genoegzaam uitgerooid zyn. Immers , hebben deze landlooperen in den aanvang voorgegeven, dat zy , tot zodanig een omzwervend leeven , als van Gods wege., verwezen waren , ten ftraffe over de misdaad , door hunne voorouderen begaan ; die de Heilige Maagd , als zy met haar hindeken in Egypte kwam , niet hadden willen buisveften. Vid. Becmanni Hiftor. Orb. Terr. Part. I. cap. 9. pag 403, 404. Mattbeus doed bericht, vers ij. dat Jefus , nevens Jofepb en Maria , in Egypte gebleven zyn , tot den dood des Konings Herodes. Weshalven , dit verblyf niet zeer lang kan geduurd hebben: dewyl de Tydrekenkundigen weeten te bewyzen , dat Herodes , in het zelve jaar van 's Heilands geboorte , geftorven zy. Waar na , Jofepb , andermaal, door een Engel des Heeren , daartoe vermaand , met Jefus en Maria, Egypte verlaatende , naar Nazaretb , in Galileë js te rug gekeerd. Zie vers 19 — 23. Eene zaak, die des te meer opmerking verdiend: dewyl de Euangelifi verklaard, (vers 15.) daarin vervuld te zyn , het geene gefprooken was, door ■ - eerj?  Egypte. 01 ,een? der Profeeten; zeggende: uit Egypte, bebbe ik \mynen Zoon geroepen : d.aar mede ziende , op Hof XI. i. alwaar, die zelve woorden worden aangetroffen. Doch , in derzelver toepasfinge , op dij geval , maken fommige Uitleggeren geen kleine zwaarigheid : vermits , in de aangehaalde voorzegginge , het volk Ijraël fchynt te worden bedoeld j yan welk, in het eeven voorgaande , was gemeld : en men , derhalven , in den eerften opflag , niet anders denken zou , dan ? dat die woorden in zich behelzen , meer een verbaal eener gebeurtenijfe die reeds gefchied was , dan eene voorzegginge van iets dat noch gefchieden zoude , een verhaal, naamlyk , van Gods zonderlinge weldaadigheid , aart zyn volk Ifraël betoond , in ze uit Egypte te verloffen : te meer , dewyl de zaak , in den verleden ïyd, word voorgefteld: want, dus luiden de woorden , in den famenhang : Als I s r a è' l een kind, was , toen hebbe ik hem lief gehad : en ik bebbe Mynen Zoon uit Egypte geroepen. Die, met Grotius , deze ep andere Profeetien , by wege van accommodatie , trachten uit te leggen : dat is , by wege van overbrenginge der fpreekwyzen , van het één , op het ander geval, om de weivoegzaamheid , en gelykluidenheid die'r beiden , met elkan. der ; deze zien , (zo zy meenen): die zwarigheid rafch weggenomen : dan , zy vervallen , in eene andere zwarigheid , die veel grooter , en zelfs gevaarlyk, voor het gezach der Heilige Schrift is : dewyl" zy die uitlegginge, nooit zullen vereffenen , met die bewoordinge , door den Euangelifi , by de aanwyzinge dezer Godfpraake , gebruikt : nadat hy , onmiddelyk te vooren , van Jefus verblyf in Egypte , niet langer , dan , tot den dood van Hero. des , gemeld had , met zo veel nadruk, zeggende: £>it is gefchied , opdat Vervuld zou worden, bei geen, voorzegt was, Hof. XI. f.  ftffg Egypte. geen, van den HEER, gefprooken is, door den Profeet : het welk , zeker , geen anderen zin opleverd ; dan , dat de Heer , door den Profeet , dit fpreekende , het geval , dat Mattheus aanhaald , daar door, bedoeld hadde : ten minden , dat de Euangelifi , dit dus zonder bepaalinge ter neêrfteflende, in geen ander gevoelen was. Wy denken liever : dat ongelet , in het eerfte lid dezer voorzegginge , van het volk Israöl gefprooken was; als 1 s r a ë l een kind was , bebbe ik bent liefgehad ; daaruit, geenfins volgt , dat dit zelve Ifraël ook moet verftaan worden , door dien Zoon, welken , de Heer uit Egypte roepen zou. Alles 'last zich gemakkelyk vinden , wanneer wy , aan de woorden , deze kleine verandering van vertaaling geven : Alhoewel Ifraël een kind was ; nochtans , bebbe ik hem liefgehad : daarom, hebbe ik mynen xoon uit Egypte geroepen : Als of de Heer zeggen wilde : „ Alhoewel myn volk Ifraël aan een kind " gelyk was , in onbedrevenheid en ongehoorzaam" heid , en ik het zelve, mitsdien , onder het op" zicht van ftrenge Voogden en Tuchtmeefteren " moede ftellen ; zo hebbe ik , echter , dit volk " liefgehad. En van deze myne liefde , hebbe ik " een bewys gegeven , in de volheid des tyds , * toen ik mynen Zoon eerft, tot Hen gezonden heb" be : ja , toen dees myn Zoon zelfs , reeds by " zyn intrêe in de waereld , onder hen vervolgt " wierd ; zo verre, dat men Hem naar het leven " ftond ; en Hy genootzaakt wierd , te vluchten , " eer Hy wift , wat vluchten was , rreheel buiten *' zyn Vaderland, naar Egypte; zo hebbe ik, toch, " dezen Mynen Zoon, uit Egypte te Rog" geroepen, ten einde Hy , by vervolg, al" toos onder hen verkeeren , en het Verlosfings " werk by hen , en hnn ten nutte , volbrengen " raog-  Egypte. 269 s4 mogte. " Al het welk , alhier, in den verleden tyd , wierd uitgebracht , naar den gewoonen ftyl der Profeeten , ten einde , daar door, de zekerheid der aan (taande vervullinge te vertoonen. En , gelyk de Heer Jefus , die 's tyds , Egypte , licbaamelyker wyze met zyne jegenwoordigheid vereerde ; desgelyks , heeft Hy , dit zelve land , ook geeftelyker wyze bezocht , met de verkondiging, van het Euangelie Woord, niet lang na zyn vertrek naar den hemel : toen , zyne leerlingen , dien Hy in lalt gegeven had , te gaan door de geheele waereld , en het Euangelie te prediken , aan alle jcbepzelen , naar deze landftreek mede zich gewend hebben : onder welke , naar het verhaal van Eujebius , (Hiftor. Ecclef. Lib. II. cap 15.) de Euangelift Markus , de eerfte zou geweeft zyn ; die den Biffchoplyken zetel (lichte, binnen de Hoofdftad, Alexandrie; wiens opvolgeren , daarna tot de Patriarchaale waardigheid verheven, en , aan derzelver opzicht , alle de Cbriften Kerken, niet alleen van Egypte, maar van geheel Afrika , wierden toevertrouwd. De lyft van alle de Patriarchen, die, in deze waardigheid elkander opgevolgt zyn , word door Car. a S. Paulo, ( Geogr. Sacr. fol 265—268.) opgegeven. Van het nakrooft der oude Egyptifche Chriftenen, bevinden zich noch zeer veele door deze geheele landftreek verfpreid : zo verre zelfs , dat zy , in fommige fteden en vlekken , de meeften in getal onder de inwooneren uitmaaken. Zy worden , gemeenlyk. Koften of Kopten, genaamt, naai de ftad Koptos, in Opper-Egypte gelegen: en hebben noch hunnen Patriarch, te Alexandrie; alwaar hy , in het Kloofter van St. Katbarina , zyn verblyf heeft. Zy bezitten ook verfcheiden andere Kerken en Kloofters, elders: maar zyn, in het alge. meen 't Chrifleèder», dat in Egypte reeds vroeg geplant waSj is , jegen^, woordig, aldaar in een groot verval. 1  Dit ganfcheHoofdftuk word beftooten, met een kort verhaal , van de Staatsvertviffelingen , welke egypte, in de laatfte tyden, ondergaanheeft. 27 d Egypte. meen, zeer onkundig in de leerftukken van hürmeri eigen Godsdienft : het welk men gedeeltelyk heeft toe te fchryven , aan hunne armoede; die hun , van behoorlyke middelen van onderwys, beroofd. Het heeft , den Roomfche Zendelingen , nooit willen gelukken , (ongelet alle daartoe aangewende moeite) deze Cbriftenen te bewegen , ter onderwerpinge , aan den Roomfcben ftoel. Mtnzegt, datzy, in het ftuk van befnydenis, en meer dingen, de gewoonten der Joden volgen. De elendige ftaat, waarin het Cbrifiendom , in Egypte zich bevind, is veel veroorzaakt, door deszelfs overheerfchinge , door de Mahümethaanen ; die altoos zich betoond hebben, als bittere vyanden der Cbriftenen. Immers, was het Chriftendom , zo lang Egypte, als een wingeweft , onder het gebied der Roomfche Keizeren , behoorde , aldaar , in grooten bloeiftand : voornaamlyk , federt de regeeringe des eerften Chriften Keizers, Konstantin den Grooten. En bleef daarin volhardeD , na de fcheuringe dezes Ryks ; toen Egypte , aan het Oostersch Keiferryk, waarvan de zetel te Konfiantinopole geveftigt was, geraakte; het welk duurde , tot in de VII. eeuwe : toen, omtrent den jaare 640. onder de regeeringe des Chriften Keifers, Heraklius , deze geheele fchoone landftreek , door den Kalif, (Vorfl) der Saraceenen, Omar, (denzelven , die ook Paleftina en Syrië , onder zyn geweld gebragt had) vermeefterd wierd : en wel , door toedoen der Chriften inwooneren van Egypte zelve; die, over de beftieringe aer Landvoogden, welke hun van Konfiantinopole wierden toegezonden, onvergenoegt, deze Saraceenen, uit het nabuurig^mbie , inriepen , om verloft te worden , van derzelver dwinglandy Sedert dien tyd , is Egypte beftierd , door Kalifs, die te Kairo reiideerden, en dis  Egypte. 271 die onder de Sultans van Babèl ftonden , tot den jaare 870. wanneer die van Egypte eenen eigen, en, van den Babylonifcben Sultan , onaf hanglyken Kalif, verkooren: zynde, de eerfte Acbmed; na wieïï, noch XVI. andere gevolgt zyn, tot den jaare ii.60. toen Assehaddin, (ook Syrakon genoernt) een broeder des Saraceenfchen Sultans , van Damaskus , Norradin , geheel Egypte vermeefterde : zich mede aanmatigende, den titel van Sultan van Egypte. Dees wierd opgevolgt, door zynen Zoon, den beruchten Saladin , die, de fcbrik van het oofien, wierd genoernt: die, geduurende den tyd , toen de Cbriftenen met de Turken , in den oorlog waren ingewikkeld , in het Heilig Land , viel , en het zelve , den Cbriftenen, ontweldigde: vervolgens, Syrië , en al het land, tot aan den Eupbrath , onder zyn gebied bragt. Deze was de eerfte oprechter van het heir der zogenaamde Mamelukken; door wie'r behulp hy , in alle zyne krygsbedryven , zo gelukkig geflaagt heeft. Doch, deze Mamelukken , ( dié , uit kinderen van Chriften ouderen, beftonden , maar, van jongs op , befneden en in het geloove van Mabumeth , wierden opgetrokken ,) hunne Sultannen , te fterk wordende, ayn , in den jaare 1244. tegen den Sultan, Elmutan, opgeftaan ; dien zy afzetteden : plaatzende eenen Vorft hunner eigen natie op den troon ; die , de één den anderen , naar de vrywillige verkiezinge des volks , opvolgden. De regeeringe dezer Mamelukfcbe Sultans , in Egypte, heeft van den jaare 1244- tot ï517. geduurd. En, de eerften derzelven hebben desgelyks , met de Cbriftenen , in het Heilig Land, veel te doen gehad ; dien zy , het overfchot van het geen zy aldaar , op het Eiland Cyprus , en elders , behouden hadden, ten eenemaal ontrukt, en aan Egypte onderworpen hebben. Maar eindelyk , is  27a Egypte. is Egypte j benévens Syrië , daar önder ook , het Heilig Land, in den jaare 1517. door den Turkfchen Keifer S e l i m I. verroverd, en tot een wïngeweft. des Ottomannifcben Ryks van Konfiantinopole , gemaakt : en word het zelve nu beftierd, door eenen Onder-Koning j die met den titel van Bassa , te Kairo , of Groot Kairo , zyn verblyf houd. Dees heeft , onder zich , XXIV. Landvoogden , die , in hunne taal , Be y's , genoernt worden ; doch, die meeft , Arabieren , van afkomft zyn , en , elk in zyn eigen Rechtsgebied, een genoegzaam onafhanglyk bewind hebben, ook, over en weêr, oorlog onder elkander voeren: en dus niet anders zyn, dan kleine Koningje's} geen ander teken van onderwerpinge betoonende , dan door , aan den Bajja van Kairo, Jaarlyks , eene zekerefcbattinge, voor den Turkfchen Keifer op te brengen. Derhalven , is den Turkfchen Bajja , aan de vriendfchap dezer Befs , veel gelegen : en hunlieden eenig misnoegen te willen toebrengen , zou bekwaam zyn , om een algemeenen opftand te verwekken ; waar door geheel Egypte van het gebied des Turkfchen Keifers 3zou konnen worden afgefcheurd. Heï  378 Het Vide Hoofdstuk. VAN STEENACHTIG ARABIE $ En in 't byzonder, dat gedeelte deszelfs j 't welk in de Heilige Schrift genoernt word, de WOESTYNE der SCHELFZEE. Ieder weet, dat geheel Arabie , het welk, by de Hebreen , en by de Grieken 'Ag&0«* , genoernt word : gelyk ook, by de Latynen , Arabia , * reeds van ouds , (gelyk noch) in Drie bf *. Het is klaar , dat de gemelde Griekfcbe en Lalynfche, van den Hebreeuwfchen naam afkomen ; die de oudfte is: gelyk zy ook niet anders , dan ni de uitfpraake ; daarvan , te onderfcheiden zyn. Deze naam {Arai) is met ontleend, van eenen eerften bevolker t geïyk , anders de meefte Hebreeuwfche naamen der landen , in de Heilige Schrift voorkomende. Arabie, heeft ook te veele vericheidene bevolken» gehad ; dan dat het, derwyze, met eenen algemeenen naam , naar éénen derzelver , gevoeglyk zoude hebben konnen uitgedrukt geweeft zyn : gelyk , hier voor, f Hoofdft, lil.) is aangewezen. Veellicht, heeft, o'hdertaffcheh , de menigte van alle de byzondere volken , uit verfcheiden ftamvaderen voortgefprooten , den naam , Arabie, voor het licht gebragt: want, dezelve bekvvaamlyk kan afgeleid worden, van het woord , 3-,y ; het welk de betekeniffe heeft, van vermengen , zie Êzr. IX. a. Deze landftreek was .immers , voornaamlyk , in haar noordelykft deel, aan ifraëls land, het naaft paaiende , en, aan Ifraëls volk , meeft bekend , door veele volken , bewoond. Men vónd aldaar , de Kufehiien, de Nabatëen en Keddreentn , de Ifmnëliun, MidiaWten UI. Deel I.ftuh S W Arabie 'lA iriën afgedeeld ;  word onderfcheidenlyk benoemt , naar de verfchillende geaardheidvan grond die, in elli derzelve, word aan getroffen. 274 De Woeftyne der Schelf zee. byzondere Deelen, onderfcheiden was : zonder dat men, echter, ooit, de grenzen, die het één van het ander afzonderden , met eenige naauwkeurigheid, heeft konnen nagaan; die ook, waarfchynlyk , in zich zelve , ten allen tyde , onzeker en onbepaald geweeft zyn ; en daarom , den eigen inboorlingen , zo min bekend , dan den uitlanderen : om welke reden, de grensfcheidinge, tuffchen dit drieërly Arabie, in deze en geene Kaarten, zo zeer verfchillende, word uitgebeeld. Het binnenJle deel, ten zuiden, dat ook het grootfle en voortreflykfte is, wierd, Gelukkig Arabie, genoemt. Dat ten Oofien ligt, en aan den Eupbrat, gelyk ook, aan Syrië, paald, was Woest Arabie. En, het weftelyk gedeelte, ftootende , aan Egypte en Paleftina , wierd , eindelyk , Steenachtig Arabie, geheeten. Buiten twyffel, zyn alle die benamingen ontleend, van de verfchillende grondgefteldbeid dezer drie byzondere Landfchappen : vermits, het Eerstgemelde , daar door , in deszelfs vruchtbaarheid , word afgebeeld ; wegens welke, deze landftreek by de ouden altyd beroemd geweeft is: voornaamlyk , in wierook , balzem en allerly koftelyke fpe1 ceryen. En het Tweede word, door dien naam, daartegen, befchreven, in deszelfs woeftbeid : be• ftaande meeft , in eene dorre zandige wilderniffe ; aan de meefte oorden , die nergens , (behalven den Euphrath , die daar langs ftroomt ) van ééne Vaarbaare Riviere voorzien is; ja zelfs , gebrek aan wa- tJomiten , enz. die onder elkander zich vermengt, en, door dit geheele land, zich verfpreid hadden. Daarom, leeft men, Jerem. XXV. 24. Van alle de Koningen van Arabie , en alle de Koningen des Gemengden Hoofs, (Htèreiuwfcê 3u? ) dis in de voeftynt menen.  Be Woeftyne der Schelfzee. 271 water heeft: en veel meer, aan allerly middelen, tot levens onderhoud noodzaakelyk : brengende dei grond niets voort, dan , hier en daar, wat gras voor het vee; van het welk ook de weinige inwooneren , die , zonder aan eene vafte plaatze zich neêrtezetten , door dit ganfche land , met hunne tenten , fteeds omzwerven , hun eenig beftaan hebben. Alleenlyk , geven fommigen in bedenking, of wel het laatftgemelde dezer drie geweften zyneri naam, die by de Latynen, Arabia Petr^a; wierd uitgefprookec, verfchuldigt zy, aan deszelfs fteenachtigen grond , (ingevolge , de betekeniffe des woórds Petra ; hoedanig , by de Latynen , gelyk né-T(j# , by de Grieken , een Steenrots genoernt word,) dan, niet veel eer, aan de ftad Petra, de Hoofdftad van Idumeè'; welk Landfchap mede, binnen dit deel van Arabie begrepen is: in welk laatfte geval, men dezen naam, niet Steenachtig, maar Petreisch Arabie, behoorde uit te fpreken. Het welk reeds „ door Wolfg. Weiffenburg , is aangemerkt : (BefvripL Terr. S. ad voc. Arabia) en daarna , door anderen gevolgt. , Met dit laatfte deel van Arabie , hebben wy alhier voornaamlyk te doen : dewyl een groot deel van hetzelve befloeg , die WOEST YNE der SCHELFZEE; door welke de Ifraëliten, nadat zy uit Egypte verloft waren , XL, Jaaren hebben Omgezworven , ter gelegenheid hunner reize naar bet Land Kanaan : en dezelve dus het Toneel heeft mogen worden , eener gebeurtenijje, die, wel binnen eenen kleinen omtrek des tyds bepaald is , maar echter , aanmerkenswaardig, door veele wonderen , die getuigen waren , zo , van Gods ftrengheid , als , van deszelfs goedertierenheid, jegens zyn volk. Men heeft zelfs aangemerkt , dat, buiten het verhaal van 's Heüands leven , dood en § 2 on->" De kiatft gemelde is meelt aanmerkeljks  Tan wege éelVoeftyne der Schelf1M. dus genoernt , naar de daarby gelegen Zee. 276 De Woeftyne der Schelfzee. opftandinge , geene eenige gefchiedenijje elders , in Gods woord , word aangetroffen ; welke zodanig een famenloop van allerly wonderen in zich vervat, dan deze : en die , te gelyk , tot beeltenijjen verltrekken , van de handelwyze , die God , in genade , met de zynen , houd. Van alle welke , men het verhaal , door alle de vier laatfte Boeken van Mofes , verfpreid vind. De gemeene naam , met welke , deze geheele Woeftyne beftempeld word , is dan , Woestyne der Schelfzee : in verfcheiden plaatzen des Ouden Teftaments. Van welke, de Woeftynen Ethan, Tzur, Sin, Sinai, Tzin, Par an , en Kadesch Barnea , die, in dit gefchiedverhaal t'elkens voorkomen , de byzondere deelen hebben uitgemaakt: gelyk daarna gezien zal worden. Die eerlte algemeene benaaminge is ontleend , van de Zee, aan welke zy paald : naamlyk de Schelfzee: naar welke Zee, die woeftyne, met des te meer recht, mogt benoemt worden : dewyl zy , door dezelve , aan de zuidzyde , niet alleen befpoeld , maar ook ooft- en weftwaard , door die twee van deszelfs uitftekende Baajen , of Boezems, beflooten word. Deze is die zelve Zee , die daarna , by de Griekfche Schryveren , 'e^e* $cc\deen , dat is, de Roode Zee genoernt wierd. Alhoewel, de Heer Reland , (DiJJert. Mifcell. Part. I. DiJJert. 2.) bewyft , dat deze naam niet enkel zich bepaald , tot dezen Arabifchen Zeeboezem , die Afia en Afrika van elkander fcheid; gelyk voortyds het gemeene gevoelen was : maar dat dezelve ook gemeen zy , aan den geheelen Oceaan , die , Arabie, ten zuiden befpoeld. Over den oorfprong van welken naam, de Aardryks - befcbryveren niet eens gevoelende zyn. De verfchillende gedachten daar  De Woeftyne der Scbelfzee. 277 daar over , kan de Leezer nazien , by den zeiven Heer Reland , (l.c. §, X. éf feq.). Wy hebben ons , daarby , niet op te houden : vermits , die naam van Roode Zee nergens, in de Schriften des Ouden Teftaments , voorkomt , dan alleen , in de Griekfche Overzettinge ; die door de Schryveren des Nieuwen Teftaments, ( gelyk doorgaans) ook hier, gevolgt word. Zie Hand. VII. 36. en Hebr. XI. 29. In welke beiden plaatzen , van den door - togt der Ifraëliten , door den weftlykften der twee gemelde Boezems word gewag gemaakt. De eigen echte naam , dien de Heilige Schrift , aan deze Zee, geeft, is , T° D- , (Jam Supb) welken , de onzen vertaaien, door de Schelp-Zee. Zie Excd. X. 19 XIII. 18. XV. 4- Pf. CVI. 7, 9, 22. enz. Gelyk ook de onzen dat woord Ta , door Schelf, vertaaien , Jef. XIX. 6. waar door , fommigen verftaan . biezen , die in deze Zee , aan de kanten , en zelfs in het midden van den bodem , onder het water groejen : en anderen , wier of Zeegras : een foort van groen kruit; het welk op het water dryft: gelyk dit ook , in meer andere Zeen , wort aangetroffen. By de Arabieren , word die Zee thans Kolzum of Alkolzum geheeten : naar eene ftad , Kolfurn , naby Suez gelegen ; die door fommigen, voor Suez zelve, gehouden worden.* Naar *. Wy gaan hier te werk , op die veronderft.-lling : dat de Zee, welke , in de Reize der Ifraëliten , zo zeer aanroerkelyk is geworden , inzonderheid , wegens het wonderwerk , dat God , ter gelegenheid van derzelver doortogt , gewrocht heeft , geene andere geweeft zy , dan die Zee , die Egypte van Arabie fcheid , en heden genoegzaam alleen bekend is , met den naam van den Arabischen Zeeboezem: (Sinus Arabicus,) want, dit gevoelen is zo oud en algemeen; en word , door alle de omftandigheden , die dit deel der eewyde Gefchiedeniffe daarran opleverd> zo klaar betoogt; S 3 **  door welie Woestyne de ifraëliten de reize, naar Kanaan volbragt hebben. Zo, om *t land der Philiflynen te vermyïien. 278 De Woeftyne des Schelfzee. Naar deze Zee , word de Woestyne der, Schelfzee genoemt, die groote wildernijfe, door welke Gods volk , de reis voïbragr. heefc, naar het Land Kanaan. Langs een' weg , derhalven , die geenfins , als de gemakkelykfte , kon gerekend worden : noch als de naafte, derwaard leiddende. Neen, dan hadden zy , uic Egypte , rëchtftreeks, langs de Middelandfcbe Zee , moeten trekken : welke weg, ook noch, he- dat men , voor en aleer daarvan af te gaan , veel fterkere bewyzen hebben moefte , dan die, welke de Heer Hajïus, (Regn. Dav. & Salom. Defcript. col. 102. feq.) te baat heeft, om , voor, die Zee Suph te doen doorgaan , het Sirtonifcb Meir , dat weleer ( hoewel het nu verzand en uitgedroogt is,) plag gevonden te worden, op de grenzen van Egypte en Paleflina ; alwaar het zich door een naauwe keel met de Middelandfcbe 'Lee vereenigde. Om zodanige oude paaien te verzetten , word , zeker, een kracht van beweegredenen vereifcht , die echter hier ontbreeken. Daarom , zal men , dan , ter wedeilegijinge van het voorgeven der Naturaliften: ( die alle de -wonderwerken , van welke Gods woord gewaagt, durven ontkennen,) als of, aan de Zee, welke de Ifraëliten doorgetoogen zyn , natuuriyker wyze , zodanig eene ebbe en vloed eigen ware, die by Mofes zou hekend geweeft zyn , en , door hem , zodanig een gebruik daarvan gemaakt , dat Ifraël droogvoets daar door trekken, en Pharao , met zyn heir , daarin verdrinken moeft : ter •oederlegghtge (zegge ik) van dit laflerlyk voorgeven, zal men, niet behoeven aan te haaien , met dien zeiven Heer : (l. c. col. 204.) dat de ganfche Middelandfcbe Zee , met welke dit Sirbonifch Meir lich vereenigde , in het geheel geen ebbe en vloed heeft. Alhoewel tock , die zaak op zich zelve waar zy ; zo heeft men , andere redenen , (zonder , van dezen Arabifchen Zeeboezem , af te gaan) waar door , de wezenlykbeid van dit gewrochte wonderwerk , kan betoogt worden: welke redenen , door den Geleerden Tbom. Stackhufe , verftandig en Godvruchtig worden bygebracht , {in deszelfs Nieuwe Gefchiedenijfe der Heilige Schrift, 1. Deel bladz. 443; en volgende.). Ook verdiend , over deze ftoffe, te worden nagt lezen , Buddei, Hifi. Zeelef. Vet. Tejl. Tom. I. Period. li; Stel. I. XV. if - - - ■••  De Woeftyne der Schelf zee. 275* heden, door alle , die tuffchen die beiden landen heen en weêr reizen, word ingeflagen. In zodanig een gevalle , zou de geheele togt , in zeven of acht dagen , volbragt geweeft zyn. Doch, vermits , ffraëls volk , de reize derwaard nemende , het land der Philiflynen, zou hebben moeten doortrekken ; het welk een oorlogszuchtig volk was , dat hunlieden den doortogt niet gemaklyk zou vergund , maar terftond tegenftand geboden , en het volk Ifraël, dus lang, aan het ftryden ongewoon, van de verdere voortreize afgefchrikt hebben; zo vond de HEER goed, hun liever dien Omweg te doen neemen , door de Woeftyne der Schelfzee. Dus word de reden daarvan zeer duidelyk opgegeven , Exod. XIII. 18. Want, het gefcbiede , toen Pharao bet volk , (Ifraël,) bad laaten trekken , zo leidde ze God, niet op den Weg van der Philistynen Land ; boewei die Nader was : maant, God zeide , dat het den volke niet rouwe , als zy den ftryd zien zouden , en wederkeeren naar Egypte. Maar God Leidde bet volk Omme , door den Weg van de Woestïne der Schelfzee. En , behalven deze , ontdekt men , noch eene andere reden der gemelde Omleidinge; die ons elders, Exod. III. 18. word aangeweezen. Naamlyk , dewyl de berg S1 n a i , die omtrent in het midden dezer Woeftyne lag , de plaatze was,, alwaar de HEER , een Verbond wilde aangaan, met dat volk ; gelyk Hy met hunne vaderen gedaan had. Immers , was by Ifraël, zo lang zy in Egypte , verbleven , de kenniffe en dienft van den waaren God zeer verbafterd , en vermengt , met de afgodery der Egyptiers : het welk Jofua te recht deed zeggen : dat hunne vaderen Andere Goden gediend Hadden, in Egypte , Jof. S 4 XXIV. ils, om de aeraamde rerbondstnaking,by den 'mg Simi.  ' Waarna dit volk terftond *t land Ka r.&an zou bemagtig hebben ; byaidien figo Be Woeftyne der Schelfzee. XXIV. 14. Daarom, eifchte de noodzakelykheid, dat de HEER , als de God hunner vaderen , op nieuw zich aan hun bekend maakte : en , met hen, een Verbond floot ; waar door zy weder , aan deszelfs dienft, verknocht zouden worden. En , daartoe , was de berg Sinai, als de gevoeglykfte plaats beftemt. God had dit , aan Mofes , reeds te verftaan gegeven , toen Hy eenigen tyd te vooren , bem , die bezig was, met het weiden der kudde zyns fchoonvaders Jethro , aldaar verfcheen , in den brandenden Braambofcb % en, ten eerften maale, de belofte deed , van Ifraëls aanftaande verhsfinge , uit hunne dienftbaarheid. Zie Exod. III. Aldaar word, eigenlyk, die berg, Horeb, genoernt: doch, de naamen Horeb en Sinai, worden dikwerf onder elkander verwiffeld. Ten zeiver tyd , beval de HEER ook, aan Mofes, tot den Koning Pharao, r.e zeggen : De HEER , de God der Hebreen , is ons ontmoet , (naamlyk , aan dien zeiven berg Horeb,) zo laat ons toch gaan , den voeg van drie da~ gen in de woeftyne , ten einde wy , den H E E R E , onzen God, offeren, zie vers 18. Welk bevel ook, daadelyk , door Mofes en Aaron , is uitgevoerd : gebruikende dit tot een aandrang , om den Koning te bewegen , dat hy Ifraël den vryen uittogt vergunnen wilde , zie Exod. V. 3. En , om deze reden, was ook (gelyk wy nader verneemen zullen) de eerfte togt van Ifraël, naar dezen berg Sinai of Horeb , ingericht. , En , by dien berg Sinai, waren , behalven de gemelde Verbondsmaakinge , ook veel meer andere . zaaken te verrichten ; betreffende de inftelïinge der wetten , zo van het Kerkelyk als Borgerlyk Beftier , tonder dit volk : weshalven, zy , omtrent één jaar, aldaar zich zeiven moeften ophouden: 't welk men, uit yergelykiDge van Exod. XIX. x. met Num. X. w - * ■"' T '2 * 1 11,  De Woeftyne der Schelf zeel a8i ir, 12. befluiten kan. Na verloop van welken tyd , het volk, langs den kortflen weg, noordwaard aantrok, naar Kadefcb Barnea: om, van daar, terftond het land Kanaan in te dringen. Welk laatfte , ter zeiver tyd , ook daadelyk zou gefchied zyn : by aldien het ongeloove , en de daaruit voortfpruitende ongehoorzaamheid des volks , den HEERE geene rechtvaardige reden gegeven hadde, om den tyd ter daadelyke hezitneminge dezes lands , te verfchuiven, tot dat in alles, Veertig Jaaren, zouden verloapen zyn. Het welk Mofes uitvoerig verhaald : Numer. XIV. De omftandigheden dezer onverwachte en nadeelige veranderinge , zullen daarna , als wy in de Befchryvinge der byzondere Togten , tot aan Kades Barnek , gevorderd zyn , nader ontvouwd worden. Ditmaal, zy genoeg, uit dit gezegde te vernemen, de oor zaaken , waar door de Ifraëliten verplicht gev eft zyn , langs dien grooten Omweg, door de Woeftyne. der Schelfzee, hunne reize naar het Land %anaan in te richten. En dit brengt ons tot de nood/.aakelykheid. , om van deze Woestyne oig verflach te doen ,» tot verklaaringe der af '.Idinge , die wy , daarvan , in de Xlde La nd' p"aARTEj ontworpen hebben. Voornaamlyk, zal hec bier aankomen , op de beide uitftekende Baajen of Boezems der gemelde Schelfzee. tuffchen welke die Reize ten meeften deele voibragt is ; die, in de Heilige Schrift , met geene byzondere naamen onderfcheiden zyn ; alwaar alles faamen , met den gemeenen naam der Schele zee* word uitgedrukt: maar wel by de Ongevoy d *. De Eugelfche Reiziger Tbom. Shtw, (in deszelfs Venhandelinge van de Legerplaatzen der Ifraëliten, uit zyne Reizi d,oor de Levant, bladz,. 341 —-35-7. getrokken, en gevoegt dit ", door hun eigen toedoen, niet ware uitgefteld geweeft. Tot eeri goed verftand dezer Reize, is zeer noodzaakelyk, de beidenBoezems wel te kennen, tuffchen welke, die Tvoeftyne belloten is. \ \  Waar van men het naricht, meert, by de oude en nieuwe Schryveren, moet zoeken. 282 De Woeftyne der Scbelfzee. de Schryveren; alwaar de ééne , ten ooften , de Elanitische , en de andere ten voeften, en, naaft by Egypte, de Heroöpolitische Zeeboezem, genaamt worden: beide, naar de fteden, Elan en Heroöpolis ; die elke derzelver, aan haaren uiterften hoek , hadden liggende. Doch , in de gelegenheid die'r beiden Zeeboezems naauwkeurig te bepaalen , ontmoet men geene kleine moeilykheid : des te meer, dewyl zo de vroegere als laatere Landkaarten, in derzelver tekeninge, zo geweldig van elkander verfchillen : en , zelfs de ooftelyke Zeeboezem, in verfcheiden Kaarten, geheel word uitgelaaten. Zei. den of nooit zyn eenige Reizigers, door de nieuwsgierigheid zo zeer beluft geworden , dat zy dezen geheelen ftrand , voor zo verre die langs de woestyne , van den eenen tot den anderen Zeeboezem , reikt, zouden willen bewandelen; het welk, echter , wel nodig was, om van deszelfs waare Jïrekkinge , een goed bericht te konnen mededeelen : des te min , word dees oord bereift : dewyl al het land aldaar onbewoond , en , daarby , zeer gevaarlyk is, door de roofzuchtige Arabieren. Alle de reizen derwaard zyn alleen bepaald geweeft, tuffchen Suez en den berg Sinai. Men zal , derhalven , hier het naricht, dat de oude Aardryks- be- in de Verklaaringe der Heilige Schrift, door de Engelfcbe Godsgeleerde» , achter Nttmeri,) meend ; dat men , door JaamSupb, of Wier- Zee der Heilige Schrift, alleen te verftaan hebbe , den Westlyken der twee boezems: dat, echter , tegen de waarheid is: want, de ftad Ezeon - Geber , die aan den Ooftlyken boezem lag, word gezegt , mede gelegen te hebben , aan den Oever der Schelfzee. Zie 1 Kon. IX. 16. en i&jrm. VIII. 17. Ten bewys, dat deze boezem , zo wel als de andere, onder den gemeenen naam der Schelfzet be« grepen zy.  De Woeftyne der Schelf zee. 283 pefcbryveren daar van gegeven hebben , vergelyken moeten , met dat der hedendaagfche: inzonderheid der Engelfcbe Reizigers, Sbaw en Pococke} die in veele dingen hoofdzaakelyk, met elkander, famenftemmen. Van den voeftelyken Zeeboezem, fchryft Herodotus,] (Hiftor. Lib. 11.) „ dat deszelfs lengte , van dei " keel, daar men in volle Zee fteekt, in vier da-' " gen : maar de breedte , daar die allerwydft is , ( " in eenen halven dag , kan overgeroeid worden."*! Derhalven , is de eevenredigheid der lengte, in op-* zichte tot de breedte , als 8. tegen f. Dit heeft men , echter , alleen te verftaan , van deszelfs allernoordelykften uithoek , daar die Zeeboezem nauwer toeloopt s en alwaar zy, naar het getuigenifle van Thom. Shaw , (in de hier voor aangehaalde plaatze,) de breedte van 3. uuren gaans, heeft. Dan , „ verder , van Korondel tot Tor , (zegt de" zelve Schryver) is de Zee 10. of 12. uuren wegs, % breed." In de Kaart van R. Pococke, word deze Zeeboezem , van Korondel zuidwaard tot Tor , meer dan driemaal breder vertoond , dan, ten noorden van Korondel: en komen, tegen over Tor , de beide ftranden , in die zelve Kaart , zo na by elkander, dat zy niet dan eene nauwen bals of Zeeengte ï. Alhoewel , op de hoeverreheid van één dag roeyens , : geene vafte bepaalinge te maaken is; 2.0 zal men zich niet veel vergiffen, wen men dezelve brengt , tot VI. of VII. | Zeemylen-, die dezelve zyn , met de uuren gaans , op het vafte land. Daarop, doorgaande; zo zou deze Zee-boezem naar Herodotus, 24.. of 2f. Zee-mylen of daar omtrent in de lengte , en 3. of iets meer in de breedte , hebben , het welk . dan , echter, noch wat te zeer bekrompen genomen fchynt: weshalven , de laatere Aardryks - befchryveren , meer dan 40. i en zelfs fo. uuren gaans , aan deszelfs lengte, geven. Dit brengt ons, derhalven, in eene groote onzekerheid. De liggin;e van den oeftelykften iie'r beilen Zeeoezemsepaald;,  't Naricht-, aangaande den ooftelylykflen Zeeboezem, en deszeifs affland, van den wejlelfhem I a84 De Woeftyne der Scbelfzee. engte tuffchen beiden laaten. Naar de gedachten van Scbukford , by den Geleerden J. M. Hafius aangehaald, (Regni Dav. 6? Salom. Defcript. fol. 41, 41.) zou de geheele lengte van Tor, noordwaard tot aan deszelfs uiteinde , 30. uuren gaans bedragen. „ En verder , zuidwaard , van Tor, " (zegt Sbaw) begint de Arabifcbe oever zich te " keeren , naar den Golf van Elotb , (dat is, de " Elanitifcbe,) rondom den uitftekenden hoek of " punt des lands , die men veronderftellen mag M het voorgebergte Paran of Pharan , van Ptole" méus , te zyn : terwyl , de Egyptifche ftrand , " daar tegen over , zo verre naar het zuidweften " wykt , dat men het naauwelyks zich verbeelden " kan." Van den Anderen Zee-boezem, die de Elanitische word'genoernt, gewaagt Strabo; (Lib. XVI.) dien hy, van den Heroöpolitifcben Zee ■ boe. zem , duidelyk onderfcheid; zonder, echter, des • zelfs uitgeftrektheid , in de lengte , nocii breedte , te begrooten. Doch aangaande deszelfs breedte, vinden wy verflach, by Prokopius; (de Bell. Perf. Lib. I. cap. 19.) die fchryft : ,, dat dezelve by " de ftad Aila , (Elan) zeer naauw toeloopt : " dat, die den zeiven van daar invaaren, . . . . " ter wederzyde het vafte land in 't oog houden, " tot aan het eiland Jotabe, dat niet min, " dan M. ftadien, van Aila afgelegen is." Door dit laatft bygevoegde van Prokopius , worden wy, te gelyk , aangaande deszelfs lengte onderricht : want, deze 1000. ftadien maken, 105. Roomfcbe mylen, en 41} uuren gaans: dus, meer, dan twee Equinoctiale graden; waarvan elk 120 uuren gaans, n zich vervat. Byaldien men , derhalven , vermderftellen moge , dat dit eiland Jotabe , (het velk , veel licht , het zelve is , dat by Strabo , het  De Woeftyne der Schelf zee. 285 het Eiland Dia, genoernt , en aldaar geplaatft word , by eene baai van 50c. ftadien , van rond» om met bergen ingeflooten,) aan den ingang dezes Zee-boezems gelegen hebbe; zo zou daardoor deszelfs geheele lengte vry nauwkeurig bepaald zyn. Aangaande de noordelyke uitgeftrektheid dezer baai, mag men mede iets oordeelen , uit den afftand der ftad Elan of Aila , (die aan deszelfs uiterften hoek lag) van Gaza, die beroemde ftad van Paleftina, aan de Middelandfcbe Zee gelegen; welke, door Strabo, (Lib. XVI.) word begroot MCCLX. ftadien, dat is 157^ Roomfche mylen: en door PU' nius , (Lib. V. cap. 11.) op 150. Roomfche mylen: dat is, 50. uuren gaans. Ook heeft de Arabifche Aardryksbefchryver , Abulfeda , dezen ooftlyken Zee boezem, omtrent ter gelyker noorder breedte , als den weftelyken , gefteld : alhoewel hy , (het welk ons anderfins zeer nuttig zou geweeft zyn,) aangaande den afftand die'r beide boezems van eikanderen, niets bepaald. Voorts , zal hier noch wel meeft voldoen , 't welk de Heer Sbaw verklaard , uit den mond van verfcheiden Mabumethaanfcbe Bedevaart - Reizigers , die naar Mekka gingen , om Mabumeths graf te bezoeken , gehoord te hebben : dat zy hunnen togt, van Kairo , geftadig ooftwaard richtten , verby den eerften en tweeden Zeeboezem: en dan eerft, rechtsaf, hunne reize zuidwaard namen, naar Mekka; het welk zy duslang , aan hunne rechter zyde , gehouden hadden. Hebbende dan , in dezen togt , van Adjeroute , (het welk, 10. Engelfche mylen, noord - noordweft , van Suez , ligt,) tot aan Akkdba, (op de uiterfte punt des Elanitifche Zeeboezems gelegen,) in het geheel , een' weg van LXX. uuren gaans , afgelegt. Niemand denke , echter, dat deze Reizigers, in die bergachtige landftreek,  286 De Woeftyne der Schelf zee. {treek, alwaar de weg noodzakelyk, dikwyls drafijen moet, (gelyk men zegt,) van uur op uur, konnen voorttrekken , in elk uur tyds , ook een uur wegs, afleggende. Dit gefchied zelden op eenen effenbaaren bodem : en , kan men dit veel min verwachten, in eenen woeftyne, gelyk die der Scbelfzee. Ikgeloove, dat, om uit die begrootinge van LXX. uuren reizens , den waaren afftand die'r beide boezems , van elkander, te bepaalen, men veilig wel een derde daarvan moge afkorten: wanneer, voor den waaren afftand, hemelsbreedte, XLVI. of XLVII. uuren gaans zullen overblyven. Èn daaruit, verneemt men te gelyk, hoe zeer de Autheurs der Kaarten , die eenigen tyd voorheen , van deze woeftyne der Schelfzee ontworpen waren, zich vergift hadden, voornaamlyk, in de tekening van dezen Elanitifcben Zee • boezem; die zy, zo niet geheel vergeeten , ten minften , als zeer kort en bekrompen hadden afgebeeld. Hoewel men , in laatere Kaarten , als die van Hajius en D'Anville, dezelve naauwkeuriger, en die beide Zee-boezems, omtrent ter gelyker uitgeftreltbeid, ten noorden, afgebeeld ziet. *. Zul- . *. Zie , van zodanige hulpmiddelen moet men zich bedienen 3 zal men , van de W o e s t y n e der Schelfïee, en de beide boezems der Zee , binnen welke , die Woeftyne ■bepaald word, eene Kaart e , die wel naaft by de waarheid .komt , ontwerpen. Ik hebbe , in de tekeninge van den Heroópolitifcbe Zee- boezem, gedacht , meeft te moeten volgen , den Heer R. Pococke ; die , ter gelegenheid zyner reize door Egypte , ook deze Woeftyne zelve bezocht heeft „ tot aan den berg Sinaï : en dus gelegenheid gehad , om verfcheiden aanmerkelyke plaatzen , in eigen perfoon, op te nemen. Het welk , gevoegt, by verfcheiden getekende Kaarten , inzonderheid , van Pr. Sicard , hem in Egypte ter hand gefteld , genoegzaam volftond, om een geheel uitvoerige Kaart van Egypte , als mede , van de Woeftyne der Sebelfz.ee ;  De Woeftyne der Scbelfzee. 28; Zullen wy dan , op die gelegde gronden voortgaan , om eene Befchryvinge van de geheele Reize der Israëliten, door deze •woeftyne, naar het land Kanaan , op te ftellen ; zo ondernemen wy , eene zeer moeilyke zaak. Want, om dit behoorlyk te konnen doen , behoord men noodwendig, mede , eene bepaalinge te maken ; van alle de Byzondere Legerplaatzen, diedoordit volk , van tyd tot tyd , betrokken zyn , geduurende die veertig jaarige omzwervinge : doch , die 'Legerplaatzen , alhoewel zy in Mofes Schriften, (en op Gods uitdruklyk bevel,) onderfcheidenlyk genoemt , en zelfs alle in eene lyfte by elkander getekend zyn , Nam, XXXIII. zyn echter zeer be. zwaarlyk na te fpooren , in eene onbewoonde en onbekende wildernijfe : des te meer, dewyl de meefte Naamen, met welke zy voorkomen, in de gefchiedenijje , door Ifraëls volk, eerft aan dezelve gegeven zyn , ter gelegenheid van het een of ander merkwaardig geval , dat aldaar gebeurd was: doch , na ifraëls vertrek van daar , weder te niet geraakt.. En , dit is de reden, waarom, die, welke byzondere Kaarten , van deze reize ontworpen hebben , veel al, naar loutere gillingen , te werk in 8. bladen, voor het licht te brengen ; die ook in Engeland is uitgekomen ; en daarna , in 1746. in één blad verkleind, ré uitgegeven , door de Heeren Cwens en Mortier , te Amfterdam. Alleenlyk , hebbe ik , in de tékeninge van den Elanitifcben Zee - boezem , gemeend, van deze Kaart, te moeten afwyken : dewyl,, deze boezem , door gemelden Schryver , niet gezien zynde, daarom niet soo naauwkeurig, dan de andere verbeeld , en veel te Kort genomen was. cu ocube , daarin, liever willen volgen , de Kaart van den Heer Thom. Sbato ; die gevoegt is , in de Verklaaringe des Bybels , door de Engelfcbe Godgeleerden, achter het Boek Numeri. Dewyl deze beeter , met de getuigeniflen van vroegere en laatere Schryveren , overeenftemt. De geheeleReize der Ifraëliten , die men niet, dan, met groote moeiten volgen kan,  is, in vier byzondere togten , te onderfcheiden. t88 De Woeftyne der Schelfzee. werk gaande , daar door gevallen zyn , in grove misjlagen; welke men , echter , veel gereder kan ontdekken , dan verbeeteren. Eeniglyk ftrekt ons hier tot licht,in de nafpooringe dezer duiftere zaak, dat men , in de Vier byzondere Togten, in welke die ganfche Reize , was afgedeeld , zekere vafte merkpaalen mag ontdekken , van waar deze togten aanvingen , en waar zy eindigden: naar welke men dan ook , alle de legerplaatzen , die de Ifraëliten tuffchen beiden hebben aangedaan , met veel waarfchynlykheid , kan afmeeten. Tot zodanige merkpaalen ftellen wy , de ftad Ramefes , de plaatze der doortogt der Roode Zee , den berg Sinai' , de Woeftyne Kadefcb Barnea , de fteden Kaiefch en Ezeon - Geber, enz. zonder welker ligplaatzen wel te kennen , men in alles ten eenemaal > in het onzekere , zou hebben moeten verkeeren. Deze Vier byzondere Togten, naar welke wy , de ganfche Reize onderfcheidenlyk zullen nagaan , zyn geweeft : I. De Eerste, van Ramefes , naar deu berg Sinai, in het zuidelyk deel der woeftyne der Schelf ue gelegen. II. De Tweede, van den berg Sinai , naar de zuidelyke grenzen van Kanaan : naamlyk , de Woeftyne Kadefcb Barnea. III. De Derde, van Kadefcb Barnea, haar Ezeon - Geber , by Elotb , aan den ooftelyken Zeeboezem der Schelf zee. IV. De Vierde en laatfte, van Ezeon - Geber, eerft weder naar de zuidelyke grenzen van Kd- naan, en van daar verder, achter om de landen der Edomiten en Moabiten , naar den Jordaan. BelaDgende , DB!  De Woeftyne der Schelfzeè. DÉ EERSTE TOGT. Welke ingericht was , naar den berg Sinaï: deze vinden wy befchreeven , Exod. XII — XlX. dat de Ifraëliten , in hunne reize naar Kanaan, dezen Berg, alhoewel verre buiteri den weg gelegen , noodzaakelyk, hebben moeten aandoen : vermits , de HÉÉR , als de God hunner vaderen, aldaar met dit volk , een Verbond wilde oprechten ; hebben wy hier voor reeds aangemerkt, uit Exod.y.$. vergeleken met Hoofdft. III. i —- ia. Deze Togt heeft byna twee maanden geduurd; daaYj echter , die Berg niet meer, dan drié dagreizen verre , van Ègypte's naafle grenzen verwyderd was. Zie Exod. V. 3. Daaruit blykt, £en het verhaal der gefchiedenijje leerd dit mede, ) dat zy, aan verfcheiden plaatzen tuffchen beiden , een' tydlang ftille gelegen , en , wanneer zy al voort trokken, de reize door veele omwegen volbracht hebben : ter oorzaake van de bergachtige grondgefteldheid der woeftyne. Allereerft, begonnen zy dan , den 15. der maand Nifan, onmiddelyk na het Paafcbfeeft den voorigen nacht gevierd te hebben , den togt, van RAMESES; alwaar, als de Hoofdftad des lands Gofen, al het volk , ten getale van 60000b alleen gerekend', aan ftrydbaare manfchap,, in de naaft by gelegen vlakte , zich vergaderd had. Zie Exod. XIL 37. vergeleken met Num. XXXIII. 3. En van daar kwamen zy , te SUKKOTH: waar door wy , geene ftad , hebben te verftaan : maar, een veli; gröot genoeg ,; öm iri het zelve hunne Tenten neêrteflaan ; onder welke , zy aldaar de' eerftem'aal zich begonnen te legeren : het welk dan ook de aanleidinge , tot deze benaaminge zal III. Deel. I.fluk. T ge* De eerftë Togt, begon Taffi Unmefei, ioor Stik'. !Vths  naar Etbam : 200 De Woeftyne der Scbelfzeê. gegeven hebben: want, n-$, Qa rad. n^ ) betekend eene plaatze , waarin men tenten neêrflaat. Dit veld Sukkotb lag , ooftwaard van Ramefes , en nader by den Heroöpolitifche Zee boezem. Het welk wy , daaruit befluiten moeten : dewyl , in den beginne, Mofes toeleg was, om, langs den uiterften hoek dezes Zee-boezems, in de Woeftyne der Schelfzee , in te dringen : en , dit ook werkelyk -zou gefchied zyn ; ten ware de HE ERE niet gewild had , noch een laatft wonderwerk , in den doortogt , door dezen Zee-boezem , en den daarby verzelden ondergang van Pharao, en deszelfs ganfche heir , uit te voeren. Immers, togen zy, ("zonder dat bepaald word, de tyd * , dien de Ifraëliten , van de ééne naar de andere plaatze , reizende, doorgebracht hebben,) van Sukkotb voort , naar ETHAM : het welk *. De afftand , tuffchen die beiden plaatzen , is toch bui,ten twyffel , te grootj dan , dat zy des morgens , uit de legerplaatze , Sukkotb , vertrekkende , dien zeiven avond , tot Etham genaderd zouden zyn : gelyk Jofephus , (Ant. Lib. II. cap. f.) kwalyk veronderftAd. Men kan denken, dat zodanig eene menigte volks , van veele vrouwen en kinderen verzeld, te voet gaande , daarby , met hunne pakkaadje belemmerd , niet dan zeer langzaam heeft konnen voorttrekken : en , veellicht , niet meer dan 4. of ƒ. uuren wegs , in eiken dag heeft afgelegt. Wy willen , daarom , eens voor al, hebben aangemerkt: dat, als men dus leeft ; zy verreisden, van Sukkotb, en legerden zich, in Etham, enz. dat geenfins wil zeggen: dat zy, die» zeiven dag, tot Etham waren voortgereift : als of elke verwiffelinge der Ruft of Legerplaatzen , die in deze Reisbefchryvinge aangetekend zyn , niet meer behelsde , dan ée'ne dagreize. Het is zeker , ( en dit zal meermaakn voorkomen in het volgend verhaal,) dat verfcheiden tuffchen beiden komende legerplaatzen overgeflagen, en byna geene anderi genoernt zyn; dan die, welke wegens het één of ander zeldzaam geval, waardig Wards dus byzonder te worden aangetekend.  ,Be Woeftyne der Schelf zee, 23? welk , in den grondtext, ^ï1? , genoernt, en gezegt word , gelegen te hebben , aan het einde der woeftyne , Exod. XIII. 20. en Num. XXXIII. 6. verfta dit , van de woeftyne der Scbelfzee i en , in het byzonder , daar zy naaft aan Egypte paald ; welk gedeelte die'r woeftyne , naar dit zelve vlek of ftad, mede Etham genoernt word. Zie Num. XXXIII. 8. Wy konnen derhalven , dit Etham, niet gevoeglyker plaatzen , dan , met Bonfrerius en anderen, aan het uiterfledezes Zee-boezems: alwaar, daarna de ftad Heroöpolis gelegen heeft ; die haaren naam mededeelde , aan dezen ganfchen Zee - boezem: en , alwaar nu de ftad Suè'z ligt. Wy bekennen , ten aanzien van Egypte gerekend , moeft Etham , ingevolge de befchryvinge , aan den ingang der woeftyne , gelegen hebben : en niet , aan deszelfs einde. Doch, men herrinnere zich , dat Mofes , dit fchryvende, zich alreeds bevond , in de velden der Moabiten , over den Jordaan , in het gezicht des lands Kanaan : in opzichte tot welke plaats , Etham , niet welvoegzaamer kon befchreven worden, dan, aan bet Einde van de woeftyne der Schelf zee : dewyl hec op de grenzen die'r Woeftyue, naar de zyde van Egypte , lag. Aldaar , kreeg Mofes , van God , bevel , om Weder te Keeren: naamlyk , weer , naar binnen de grenzen van Egypte : zie Exod. XIV. 2. De HEER zegt tot Mofes: /preek, tot de kinderen Ifraè'ls , dat zy Weder keeren , en , z.icb legeren , voor Pi - Hacbirotb , tuffchen Migdol , en tus/chen de Zee , voor Baal Zepbon : daartegen over , zult gy u legeren , aan de Zee. Deze omftandigheid is , gewislyk zeer merkwaardig : en zal , in den beginne , aan Mofes, zo wel , als aan geheel Ifraël, vreemd voorgekomen zyn : want, T 3 waar» Alwaar zy bevel ontfingen, cefren hunne verwach:infj;e, om weder landwaard in te kee^ en :  292 De Woeftyne der Scbelfzee. waartoe binnenwaard weêrgekeerd , naar een land 9 het welk zy, met zo veel moeiten en gevaar, aan deszelfs grenzen genaderd , genoegzaam reeds ontvloden waren ? Ten einde , derhalven , zodanig een tegenbevel, (zo 'ticheen,) geen algemeen misnoegen in de harten dezes volks verwekken mogte; zo voegt de HEER de reden , of het oogmerk , hiervan , terftond daarby , vers 3. Pbarao dan zal zeggen , van de kinderen Ifraëls : zy zyn verwerred, in den lande : de woeftyn beeft ze beflooten. En , ik zal Pbarao's barte verflokken , dat by ben najage : en ik zal, aan Pbürao , en aan al zyn heir , verboer' \ Ijkt worden : alzo , dat de Egyptenaaren zullen wee- \ ten, dat ik de HEER ben. Alhoewel, Mofes , uit deze Godlyke aanfpraake , het recht geheim der zaake , terftond noch niet ontdekken konde ; zo was het hem genoeg , daaruit , te mogen een vertrouwen fcheppen, dat deze verandering van het beftek hunner reize , tot des volks voordeel , zou moeten dienen. Van achter, worden wy gewaar, dat die te rugkeeringe een foort van krygslijl was , welke Mofes naar Gods bevel te werk ftelde , om Pbarao uit zyne zetelfiad te lokken , ten einde hy, met al zyn krygsmagt, hen vervolgen mogte , tot zyn eigen en zyns volks verderf. Byaldien, toch, de Ifraëliten, van Etham, dat, ten aanzien van Egypte , voor aan den ingang der Woeftyne lag , zonder langer te draalen , die woeftyne waren ingedrongen ; zo was 'er geene mogelykheid geweeft , aan Pbarao's zyde, om ze achter na te zetten : te meer , dewyl zy hem , in den voortogt, eenige dagen reizens hadden afgewonnen. Maar , nu. kondfchap ontfangende, dat de Ifraëliten , van Etham te rug gekeerd , den weg zuidwaard , langs den binnen rand der Zee hadden ingeilagen ; zo zou hy niet anders zich verbeelden , dan, dat zy wa-  De Woeftyne der Scbelfzee. apj waren Verwerred , dat is, aan het dwaalen geraakt, en, dat de woeftyne hen bejloeten had: dat is , dat zy , door die woeftyne , by Etham , over al' met fteile en als onoverklimbaare bergen dicht bezet , geen weg ter ontkominge hadden konnen vinden : en , daarom , zich langs de Zee gewend hadden , zonder , eenig goed heenkomen te konnen beraamen. Weshalven , hy , (Pharao,) denkende , dat deze Zee hen , al zo zeer en meer be fluiten zou , dan die woeftyne , het ter rechter tyd oordeelde , om ze natejagen : niet twyffelende , of hy zou , dit volk aan den Zeeftrand innaaiende, zo gevoelig Jlaan, dat zy of verdrinken , of fterven moeiten. Hoe zeer Pharao, met deze hoope , te vroeg zich verblyd hebbe , zal de uitkomft leeren : nadat wy de Legerplaatzen, die het volk, na die we derkeering , aan Zee , betrokken heeft , vooraf befchouwd hebben. Men kan , n~rr\r\ >s } (Pi-Haehirotb, ) het welk de onzen , als een' eigen naam, in deszelfs eigen uitfpraake, gelaaten hebben, zeer wel vertaaien, door den mond of openinge (der bergen ) Cbirotb. Ook vinde ik , in de zo eeven gemelde Kaarte van R. Pococke , omtrent 5. uuren gaans , zuid waard van Suez, twee bergen of gebergten , ( waarvan , het één , ten noorden , Attakah, en het ander, ten zuiden, Gewobéé , genoeme word,) ooftwaard naar de Zee, zo nauw tot elkander famenloopen , dat zy, ten laatften , na by den ftrand, niet, dan eene Kleine Opening, tuffchen beiden laaten. Wat zou ons verhinderen, te denken , dat alhier, op deze opening der bergen, wel eer , de bergen CHIROTH genoernt, gedoeld werde ? Voor dezen mond of openinge , moeften zy zich legeren : en wel , tuffchen MIGDOL en de ZEE: voor. BAAL ZEPHON, T 3 Hier en zy zich legerden, voor PiHachirotb,tuflchen Migdol en de Zee, voor Ea«l Zepkoii.  294- De Woeftyne der Scbelfzee. Hier voor , in de befchryvinge van Egypte , is ons voorgekomen, eene ftad Migdol: doch, deze kan hier niet gemeend worden : dewyl zy vooraan, op de noord-ooftelyke grenzen van Egypte,, lag. Het is ook onnodig , hier aan eene ftad te denken: want, TVp.t (Migdol) by de Hebreen, ook een gemeen naamwoord is, (nomen commune) betekenende , een Toren : en , van daar , een Jlot of fterkte ; die by de ouden altyd de gedaante van een Toren hadden. Vermoedelyk , was dan dit Migdol, zodanig eene Sterkte, aldaar gefticht, en bezet met krygsvolk , ten einde deze openinge of Kauwen ingang der bergen , tegen allen onverwachten vyand , te bewaaren. Ter dezer plaatze , wilde de Heer , Ifraëls volk gelegerd hebben , tuffchen Migdol en de Zee : zo , dac zy die fterkte , achteren de Zee, voor zieh, hadden: en te gelyk Voor, dat is , in het gezichte van Baal Zephon. i'3Y (Babi Tzephon) is, by de Hebreen, zo veel gezegt, als het Noordelyk Baal: ter pnderfcheidinge , zeker, van een ander Baal, dat meer in het zuiden lag. Welk Baal mag geweeft zyn , een Tempel , ter eere van den Afgod Baal , dicht by de Zee , op den uiterften hoek van eenen der gemelde bergen gefticht. Deze plaatsbefchryvinge luid wel zeer nauwkeurig : en was , voor Mofes. , die dit land grondig kende , genoeg voldoende, om zich, naar het bevel in dezen, te richten: dan, dewyl, die genoemde plaatzen thans, of niet meer in wezen , of met andere naamen bekend zyn ; zo konnen wy , in derzelver befchryvinge , niet verder , dan naar waarfchynelyke gisfingen , te werk gaan. Aldaar , tegen over , wilde dan de HEER, Jfraels volk, gelegerd hebben, aan de Zee : dus , zy hunne tenten , langs den gee-firand, moeften neêrjlaan : gelyk ook daadelyk  De Woeftyne der Scbelfzee. 295 gefchiede. Zie Exod. XIV. 4. Aldaar , was derhalven de bekwaamfte oor-d , voor Pbarao , om , door die opening der bergen, tot de legerplaatze der Ifraëliten , te naderen : en , dewyl deze openinge zeer nauw was ; zo kon hy , met alle zyne wagenen en paarden , niet zo fcbielyk , door dezelve voorttrekken, om den Ifraëliten onverwacht en van alle zyden te gelyk , op het lyf te ftörten: 't welk hen, in den by God beraamden overtogt dezer Zee, grootelyks zou belemmerd hebben. Men kan denken , (en Mofes doed ook daar van verllach, Exod.XIV. 10— 12.) met hoedanigen. vreze de Ifraëliten bevangen wierden , zo dra hun hét geruchte beliep , dat Pbarao, met zyn ganfche heir , door die openinge der bergen, rechtftreeks op hen kwam aanrukken : des te meer , vermits , de nauwe plaatze , in welke zy , tuffchen de bergen en de Zee, beflooten waren, hun niet toeliet , behoörlyker wyze , in flagorder zich te fchaaren , en zy , de Zee Voor zich hebbende , terwyl de Egyptenaaren hen van Achter zouden overvallen , wen zy den neêrlaag kregen, geen middel ter ontkominge vinden konden. Mofes zou , aan dien nauwen doortogt , tuffchen die beiden gebergte , wel hebben konnen poll vatten, en denzelven konnen bezetten , met eenig volk ; het welk Pbarao de nadering moejelyk zou hebben konnen maken: maar , hiertoe , had God hem geen bevel gegeven. Aan hem alleen , was het geheim ontdekt. Daarom vertrouwde hy , uit kracht der Godlyke toezegginge , op een boven natuurlyk middel, het welk hen uit dezen nood verloffen zou. Mitsdien, trooft hy het volk. Hy zegt: (vers 14.) De HEER zal voor Ulieden Jlryden : en Gylieden zult ftille zyn. Toen ook Pbarao reeds naby gekomen was, en zy, T 4 ten Alwaar 'fraël de ïoode Zee loortoog: '.n Fkxrxo met al 7._yn b.eir verdronk.  EQt5 De Woeftyne der Schelfzee. ten volgenden dage, menfchelyker wyze , niet anders dan eenen vyandelyken aanval konden te gemoet zien , volbracht de HEER, in den voorigen nacht , dat ontzachlyk Wonderwerk; waar van , de gedachtenifle , noch lang daarna , by de inwooneren dezer landfireeke , * overgebleven is: doende, de Zee, by de plaatze, waar Ifraël zich gelegerd had , door eenen, fterken ooftenvoind, van elkander , verdeeld worden , zo dat het water, rechts en flings , in de boogie oprees : en , eene droogte , van eene genoegzaame breedte , tuffchen beiden liet: door welke , de Ifraëliten , onverhinderd , van den eenen naar den andere oever , overtrokken. En , dit niet alleen: maar, zo dra Pbarao , de Ifraëliten , door dien zeiven weg, met zyn heir volgen wilde, deed de HEER het water weder fchielyk toevloeijen : waar door, dees Koning, met alle de zynen , jammerlyk verdrinken moeft. Welk geval , uitvoerig door Mofes zeiven, befchreven, Exod. XIV. 21 31. kor- telyk word aangehaald, Pf. LXVI. 6. LXXVIII. 13. CVI. 9-t-Xi. CXW. 3, 6. en. Hebr. XI 29. il' Voor- Het zal zeer ter zaake dienen , en ter bevefliginge van de waarheid dezer gefchiedeniffe, dat wy alhier aannaaien *, het getuigenifle van Diodorus Siculus, ( Lib. HL pag. ti'z.) „ dat, by de Ichthyopagi, dat is, Vifcheetéren," (een volk , dat dus genoernt wierd : dewyl zy zich alleen van viftk geneerden . pf gedroogde uifch , in fteê van brood, gebruikten , en die langs den weftélyken oever dezer Zee, op de uiterften grenzen van Egypte , woonden) ,, dat, by „ deze Ichthyopagi, een* oud 'gerucht ftand greep, van hun„ né voorvaderen ontleend -. behelzende:dat, in zekeren tyd„ ,1 éénmaal door eene ongemeene ebbe, te rug wykinge des s, waters, deze Zee-boezem, aan alle plaatzen geheel droog ,i geworden, en, daarna, door een grooten •vloed, alles we* ó der toegeloopen was." • *> «-^ • -- - , -■■  De Woeftyne der Scbelfzee. 207 Voorheen , toen men noch ontbeeren moeft , eene bekwaame Landkaarte, van deze Zee, en, dezelve , verbeeld wierd, aan haare noorde lyken uithoek , by Suez , (zonder acht te flaan , op die beiden baajen , in welke hy zich aldaar' verdeeld,) ter breedte, voor het minft , van 20. uuren gaans ; zo vonden de Godgeleerde Uitleggeren veel zwarigheid , in het verklaaren der wy. ze, hoe Ifraëls volk, ten getale van óooopo. man, den bodem dezer Zee , in éénen nacht , hadden konnen doortrekken. Weshalven fommigen zelfs overhelden, tot die gedachten, datzy, niet dwars Dooit de Zee , van den een' tot den anderen, oever, zouden overgegaan zyn: maar alleen, Zeewaard in , eenen weg gemaakt hadden , als een halve cirkel, een eindwegs Zeewaard in , en , tot zo verre , als nodig was , om Pbarao's heir , het welk hen op de hielen volgde, in deze Zee, geheel te doen verdrinken : en , dat zy , aan dien zeiven oever , naamlyk , den weftelyken , die Zee weder waren uitgegaan. Doch , federt, naderhand de Kaarten van tyd tot tyd verbeterd zyn ; is die zwarigheid van zelfs weggenomen : voornaamlyk, toen men heeft beginnen te ontdekken, dat de weftelykfte der gemelde baajen, die naar Suè'z loopt , aan fommige plaatzen , niet meer dan drie uuren gaans, in haa,re breedte hseft. Inzonderheid, niet verre van de plaatze of ftad, die, by Ptoleméus, Klysma, word geheten: alwaar, naamlyk, tuffchen Klysma en Suè'z, men doorgaans fteld, deecbte plaatze der daortogt van Ifraëls volk, te zyn. Ook , heeft men opgemerkt,dat de kuft, aan de zyde van Egypte , over al zeer fteil zy, uitgezonderd, by deze plaatze; alwaar eene zeer gemakkelyke afgang naar de Zee is: des, zy nergens, dan ter dezer plaatze, gouden hebben konnen overtrekken. T 5 De waarover, lier , eene lanmerlinge, genaakt:  cn eene zwarigheid, door fommigen daartegen gemaakt,opgeloft word. 298 De Woeftyne der Schelf zee. De Ifraëliten , dan, na gemelden doortogt, geheel Egypte gelukkig ontvloden zynde , kwamen , naar Exod. XV. 22. allereerft, in de woeftyne SUR, Hebreeuwfcb ^, ( Schur ) welke een gedeelte is , van de groote woeftyne der Schelfzee , naait by Egypte. Deze woeftyne moet ook ETHAM, zyn genoernt geweeft: (gelyk hier voor is aangemerkt) dewyl Mofes , die zelve doortogt verhaalende , Num. XXXIII. 8. zegt : Zy verreisden , van Hacbiroth : en gingen over , door het midden der Zee , naar de woeftyne : en zy gingen drie dagen , in de Woestyne ETHAM. Zeer waarfchynlyk is, dat dit gedeelte der woeftyne der Schelfzee , alleen by de Egyptiers , dus zal genoernt geweeft zyn , en wel , naar de daar by gelegen ftad , Etham : maar dat de Ifraëliten, ter gelegenheid hunner omzwervinge door de zelve , het eerft de naam van Sur of Schur, daaraan gegeven hebben: met welken naam , zy ook daarna , in de Heilige Schrift, is bekend gebleven. Zie Gen. XX. r. XXV. 18. en 1 Sam. XV. 7. alwaar dezelve ,, ten aanzien der gelegenheid , befchreven word , als voor aan , en tegen over Egypte: des, alleen , die boezem der Scbelfzee tuffchen beiden lag. Dewyl , ondertusfchen , hier voor gezien is , uit Exod. XIII. 20. dat de Ifraëliten alreeds genaderd waren , tot Etham, toen zy moeiten te rug keeren naar IH - Hacbirotb , en dewyl Etham , (Num. XXXIII. 8.) andermaal genoernt word , als de plaats , in welke de Ifraëliten aankwamen, na hunne door togt, door de Zee; zo hebben eenige Uitleggeren, voornaamlyk onder de Joodfche Meefteren , daaruit , des te meer willen ftaande houden , dat de Ifraëliten , flegts een' weg , als een halven cirkel, door die zee gedaan hadden : en , aan dien zeiven oever , (te weeten den weftelyken , aan de zyde van Egyp-  De Woeftyne der Scbelfzee. 299 Egypte,) weder uit de Zee zouden opgeklommen zyn , waar zy in dezelve waren neergedaald Dac Etham dus tweemaal , te weeten , voor en 71a den doortogt door de Roode Zee genoernt word, fchynt in den beginne , zeker eene zwaarigheid, byaldien men wil , dat de Ifraëliten, geheel , van den één' , naar den anderen oever , overgegaan zyn : het welk , echter , door Mofes duidelyk te verftaan gegeven word , Num, XXXIII. 8. zeggende: Zy Gingen Over, door het Midden der Zee , naar de woeftyne. Het woord "o? , betekend alhier , ongetwyfFeld , van den eenen oever tot den anderen oever , overgaan. Daarom , heeft de Geleerde Mattb. Polus , ( Comment. in Exod. XIV. 22.) tweërly wyze, deze zwarigheid willen oploffen: het zy, dat de woeftyne Etham in zich behelsde , dat deel der woeftyne , dat dien noordelyken boek des Zee - boezems , ter W ederzyde, zo naar Egypte , dan daar tegen over , omringt: het zy, dat die woeftyne Etham; alwaar de Ifraëliten , onmiddelyk na hunnen overtogt, belandden, voor eene Andere woeftyne, moet gehouden worden, dan die, alwaar zy alreeds gekomen waren , voor hunnen overtogt. Doch , men behoeft zich , noch aan de ééne, noch aan de an» dere gedachten , te verbinden ; en , zal die zwarigheid , echter , konnen weggenomen worden : wanneer men begrypt , dat de Ifraëliten , als zy, ten eerftemaal, in Etham kwamen, zich noch niet bevonden hebben, in de Woestyne Etham, maar , by de Stad Etham , die aan het einde , naamlyk, aan het weft - einde dezer woeftyne lag, en daarom haaren naam , aan die woeftyne mededeelde. Dit geeft Mofes ook duidelyk te verftaan, als hy Exod. XIII. 20 zegt : Zy legerden zich , in Etham, (of by Etham) aan hst Einde der woestyne  Na drie dagreizen, Jcwamen zy, te -■Ura. goo De Woeftyne der Schel/zee. tyne: zonder daar by te voegen, dat zy toen , ia die woeftyne zelve , zich begeven hebben. Zy bevonden zich, derhalven , ter zeiver tyd , noch in Egypte, en wei , op de uiterfte grensfeheidinge , tuffchen Egypte en de woeftyne Etham : en zouden verder , die woeftyne ingedrongen hebben ; ten ware zy niet, door Gods bevel, hadden moeten te rug keeren , naar het zuiden , langs den oever der Scbelfzee , ten einde , ter gelegenheid van dit Godlyk wonderwerk, door deze Zee, droogsvoets, in die woeftyne Etham , te geraken. Dus begry? pen wy, dat de woeftyne Etham, aan de overzyde der Schelfzee , alleen gelegen hebbe : en dat zy d:zelvezy, met de woeftyne Sur; die altoos befchreven word , als vooraan , en tegen over Egypte : ja dezelve , die by de hedendaagfehe inwooneren , de Arabieren , Sdur of Shedur, geheeten word. Terftond na dezen doortogt, van de Zee , zich afwendende , hebben zy , in de eerfte drie dagen , door die dorre zandwoeftyn , hier en ginds , omgezworven : zonder veel te vorderen., in hunnen togt , naar den berg Sinai. Zie Exod. XV ai. en Num. XXXIII. 8. Men kan klaar ontdekken, dat die driedaagfebe omzwervinge niet anders is ingericht geweeft , dan om het volk te beproeven : dat is , te zien , hoe zy zich gedragen zoüden , wanneer zy , (het welk aldaar onvermydelyk was,) gebrek aan wa'er zouden vinden. De uitkomft heeft terftond geleerd , dat zy dien proef niet konden doorftaan : want, in fteê van, in den nood , ootmoedig zich tot God te wenden ; zo zag men hen terftond aan het muiten flaan : en noch meer, toen zy , ten derden dage, wel eenig water ontdekten; doch dat, wegens zynen bitteren en onaangenaamen fmaak, onbruikbaar was. Om welk gemor te ftillen, geen  De Woeftyne der Schelfzèê. gói geen gereder middel was , dan , dat Mofes , naar Gods bevel , een nieuw wonderwerk verrichte , en , door een ftuk bouts te werpen , in dit water, het zelve zoet maakte. Zie Exod. XV. 24, 25. Wegens dit zelve geval , mogt, aan deze legerplaatze , de naam van MARA, in het Hebreeuwfcb ± n^, met rechr worden toegelegt : want , dit woord by de Hebreen , bitter, betekend. De Heer Sbaw meend , dat deze legerplaatze moet gezocht worden, omtrent den oord, daar nu Korondel ligt, omtrent 16. of 17. uuren gaans, zuid-ooftwaard, van Etham : ("alhoewel dit Mara, in deszelfs Kaart, geheel anders getekend , en niet meer dan j. of 6. uuren gaans , van Etham, word verbeeld.) Doch , de Heer Pococke fteld dezelve omtrent 4. uuren gaans , meer te rug waard , tuffchen Korondel en de plaatze , waar Etham gelegen heeft : alwaar hy, in eene getekende Kaart van Pr. Sicard, hem in Egypte medegedeeld , getekend vond, een bron, met den naam van Bir Hammer : gelyk zy toen genoernt wierd , by de Arabieren. Het is, onder tuffchen , des te moeilyker , de waare plaatze dezer bron aan te wyzen : dewyl , de Reizigers , die deze woeftyne doorkruift hebben , berichten, dat zy, van Suez tot Korondel , aan verfcheiden plaatzen , wel eenig water gevonden hebben , in gegraven putten: doch dat het zelve over al' bitter was, *. Met *. Omtrent flegs 4. mylen , ten zuiden van Suez , en ééne halve myl, van de Roode Zee , tegen over de plaatze , waar men gemeenlyk fteld , de ifraëliten uit den bodem der Zee weder opgekomen te zyn , worden aan de Reizigers , eenige waterplagen vertoond , die brak en ziltig water hebben : en die gemeenlyk worden gehouden , voor het water Mara. De Arabieren noemen dezelve daarom Ain el Moufeh , dat is , de fontein , of Fonteinen van Mofes; die ook in de Kaarte van Rt Pococke aangetekend zyn. Doch het is te  van daar te Elim. 302 De Woeftyne der Schelfzee. , Met meer zekerheid , mag men oordeelen , by Korondel , geweeft te zyn , dat ELIM; (Hebreeuwfcb ay>>') 't welk Exod. XV. 21. en Num. XXXIII. p. word opgegeven , als de tweede ruftplaats , federt hunnen doortogt door de Zee : en befchreven word, als een' aangenaamen oord: de* wyl daar XII. Waterfonteinen, en LXX. Palmboomen gevonden wierden ; alwaar de Ifraëliten zich legerden , aan de wateren. Onder de veelerly gevoelens, die de Taalkundigen, aangaande den oorfprong en betekeniffe dezes naams , opgegeven hebben , behaagt ons meeft , dat van den Geleerden Heer Iken • (Differt. de XII. Font. fif LXX. Palmis in Elim. §. II.) die denzelven afleid, van het woord 7$, dat by de Hebreën betekend , eene vlakte ; ter oorzaake , dat aldaar eene , of (dewyl het alhier , oVx , in het meervoudige, word uitgedrukt,) verfcheiden vlakten wierden aangetroffen. Dit is het zelve woord, dat de onzen, door het effen veld van Paran , vertaaien , Gen. XIV. 6. Deze oord is by de Oude Schryveren reeds bekend geweeft. Immers , word niet getwyffeld , of dit zy , dat zelve vuaterryke Palm* bofcb ; van welk Strabo , (Lib. XVI.) en Diodorus, (Lib. III.) beiden, uit Artemidorus , eenen Schryver van veel vroegeren tyd, gewagen: daarvan getuigen: ,, dat deze plaatze in groote waar" de gehouden wierd : des te meer , dewyl de " rondom gelegen landftreek, dor , droog, en van " alte verwonderen, dat men dit water , voor het water Marah wil doen doorgaan : dewyl, tegen de echtheid van dit voorgeven, ftryd , alleen deszelfs nabyheid aan de Zee : vermits, uit Exod. XV. 22, 13. blykt, dat de • Ifraëliten dit water, niet voor den derden dag, na dat zy van de Zee vertrokken waren, gevonden hebben.  De Woeftyne der Schelf zee. 303 " alle fchaduwe , ontbloot was. " Dit is , in der daad , op dien oord , by Korondel , zeer wel toepaslyk. Hoor , hoedanig de Heer Egmond van der Nyenburg, dezelve befchryft : (in deszelfs Reize , II. Deel , bladz.. 155.). Voorts op het gewoo" ne uur , des anderen dags , weder vertrekkende ; " zo zagen wy, dien dag, niets, dan zandige ber" gen : en kwamen al vroegtyds , aan de plaatze $ onzer eerfte rufte , Corondel of Geron« " del, genaamt. Dit was voor ons, als het land " der beloften: want, wy vonden daar zeer goed " water; het welk wy , federt ons vertrek van " Birque , tot hiertoe nergens geproeft hadden... . ?! Onderwyle, was dit een zeer aangenaam dal : en " in vergelykinge van het geen wy tot noch toe '' gezien en ontmoet hadden, mogten wy het wel, " een Aards Paradeis noemen. Ook hadden wy, " tot hiertoe , wanneer wy ons by dage neérfloe» " gen , altoos tenten moeten gebruiken , om ons " tegen de hitte der zonne te befchermen: maar, " hier overfchaduwden ons eenige hoornen , of, veel " liever , een groot en dicht bewaffen heeftergtwas, " befchutte ons , tegen de hitte ; die , echter , " als uit weêr wrake , deszelfs groente eenigfins " deed kwynen. Onze Arabieren bragten hunne " Kameelen terftond ter plaatze , daar het water " was. Het zelve is heerlyk regenwater , dat uit " de gebergten komende , en dit dal bevochtigen" de , het zelve overvloedig vruchtbaar maakt. En al' om , daar de Arabieren maar wilden delven, " vonden zy zo veel water , als zy begeerden." Geen wonder dan , dat de Ifraëliten aldaar zich Legerden , aan die wateren : welke fpreekwyze hier fchynt te willen aanduiden , een verblyf van etlyke achter één volgende dagen. Naar men, uit de omftandigheden, meend te konnen, berekenen  en.nanocli eene leger, plaatze, by de Schelfzee betrokken te hebben; zyn zy voortgercift, door de woeftyne Sin. 304 Be Woeftyne der Scbelfzee, nen , zodden zy, in deze plaatze Elim , 20. da* gen hebben ftille gelegen. Na zó veele dagen uitruftenë , wierd het tyd , den togt naar den bêrg Sinai voort te zetten. Het welk ook gefchiede den 15. dig der tweede maand, na dat zy uit Egypte getrokken waren : want, toen van Elim opbrekende , kwamen zy , in de Woestyne Sin, (Hebreeuwfch p ge?  De Woeftyne der Scbelfzee. 313 gedaan hebben, de uuren gaans,, die zy den éénen dag na den anderen, vorderden, by elkander optrekkende, bëvonden, dat zy, van Suez, tot aan den gemelden berg , tuffchen 50. en 60. uuren hebben afgelegt. Byaldien men deze rekening, (welke , gemelde Heer , niet dan met grooten arbeid, faamgebracht heeft) ten grondflag leggende, een derde deel daarvan aftrekt, (om redenen zo eeven gemeld,) zo zal de geheele afftand , tuffchen die beiden plaatzen, omtrent XL. gemeene mylen , bedraagen moeten. Uit de befchryvinge der Reize , door den Ridder, Chrift. Furer , naar den berg Sinai' gedaan , in den jaare 1565. blykt : dat hy van de plaats des doortogts der Israè'liten , in vyf dagen tyds, aan dien berg gekomen zy. Den 8. November reisde hy van daar , zuidwaard , byna 40. Roomfche Mylen. Den gde vorderde hy , zuid - ooftwaard , tot by den middag tyd, 2.0. dezer Mylen. Den 10de toog hy, eerft zuid- daarna noord-ooftwaard: en den 11de weder zuidooft : hebbende 40. Roomfche mylen afgelegt. Den iiden bereikte hy , na 36. mylen voortgereift te hebben , den berg Sinai'. (Zie deszelfs ötctébefchmbmta,/ in Sopten/ Wtabkal enz. •bladz. 107- in.). Deze maken alle famen 136. Roomfche Mylen : hier van een derde afgetrokken , blyven over , 90. Roomfche Mylen : dat is 30. uuren gaans. Byaldien, de aantekeninge der mylen reizens, van den 10. November, niet vergeten is , zo als het echter fchynt ; zo zou deze reize 10. uuren gaans minder hebben, dan de hier bovengemelde. Het welk men dan alleen zou moeten toefchryven , aan den naderen weg, die door dezen Reiziger genomen is. De rekening der drie eerftgëmelde Reizigers , hebben wy gevolgt : dejvvyl zy my allergefchikft voorkwam: en, dewyl V 5 dezes bergs , mer eenige waarfchynlykheid opgemaakt.  $14 De Woeftyne der Scbelfzee. zy ook wel zo wel overeenftemt, met de rekeninge vaD den Heer Sbaw ; die , den berg Sinai', 44 of 45. Engelfcbe Mylen , ( die dezelve met de Roomfche zyn) fteld, van de plaats, alwaar hy meend, Elim geweeft te zyn: naamlyk 6. mylen, dat is 1 uuren gaans , ooftwaard , van Tor. Van Elim , (naar deszelfs gevoelen,) had hy de woeftyne Sin doorreift in den tyd van 0. uuren : en byna 12. uuren doorgebragt, tuffchen de woeftyne Sin en Si' naï: dus famen 21. uuren. Voeg hier by , de 2. uaren tuffchen Tor en (naar deszelfs veronderftellinge,) Elim, zo maaken zy famen 23. uuren gaans : dit , tot één derde verminderd , zo heeft men noch 14. of 15. uuren: dat is 44. of 45. Roomfcbe Mylen van Tor tot Sinai. En dit (laat tamelyk wel accoort, met de plaatzing des bergs Si' naï, in de Kaarte van Pococke ; alwaar men , van Tor tot Sinaï, XVII. uuren gaans vind. * Van *. Men zou, met reden, hebben mogen verwachten, in al wat , door de Schryveren van voorigen tyd, ten aanzien dezer ligplaats des bergs Sinai , bepaald is, nader beveiligt te zullen worden , door het Genootjchap der Geleerden , op bevel des Konings van Denemarken , naar Arabie gezonden , in den Jaare 1761. Doch, byaldien men, op eenige vooraf ingekomen berichten dezer Heeren, door verfcheiden nieuwspipieren , als mede , door den Nederlandfch.n Pofiryder des Jaais 1765. (in de maand Mey , bladz. eu 5-29. t waereldkundig gemaakt, zal moeten aangaan ; zo zou al de arbeid , door andere Geleerden dus lang aangewend , om den berg Sinai te mogen vinden, ganfch vruchteloos geweeft zyn: dewyl gemelde Heeren , die in de maand September des Jaars 1762. aan deze plaatze , by het Griekfche Kloofter van S. Katharina geweeft zyn , uit eenige omftandigheden , voornaamlyk , uit verfcheiden aloude injcriptien, met geheele onbekende Letteren of charaBers uitgedrukt , hier en ginds op fteenen te vinden , meenden te moeten befluiten : dat die berg , dien men zo lang voor den berg Sinai aangewezen , en met den naam van den Berg van Mo/ei, befiempeld had, d| 1  De Woeftyne der Scbelfzee. 315 Van het onderfcheid , dat wy te maken hebben, (immers, naar waarfchynlykheid,) tuffchen Horeb en Sinai, is hier voor gemeld. Beiden dragen zy Hebreeuwfcbe naamen; die, zonder twyffel, door Ifraëls volks zelfs, eerft daaraan gegeven zyn. De naam, (Cboreb) fchynt ontleend, van 3"V1 , dat droog zyn, betekend : vermits , die ganfche bergftreek, vërmoedelyk, zich zeer droog en dor vertoond ,• ter oorzaake der groote hitte , waaraan hy , gelyk deze geheele woeftyne , onderhevig is. De andere naam , (Sinai") zal wel voegzaamft konnen afgeleid word, van het woord ™&, dat by de Hebreen de betekeniffe heeft , van een doorn , of doornftruik : ook , een braamftruik ; die een foortgelyk van doornen is, wegens derzelver fteekelachtigheid. Daarom, hebben de Onzen, dat woord n?? , Exod. III. 2, 3, 4. verfcheiden maaien , door een Braambofcb, vertaald: bedoelende, dat Bofcb, 't welk brandde, zonder verteerd te worden ; waar in de HEER die's tyds aan Mofes verfcheen , toen Hy hem , de eerfte maal , met de beloften , aangaande de uitreddinge zyns volks , uit Egypte, bliefde te begunftigen. De LXX. gebruiken aldaar het woord /3«to« : dcsgüyks , de Schryveren des Nieuw.cn Teftaments. Zie Mark. XII. 16. Luk. XX. 37. Handel. VII. 30. het welk men in onze Overzettinge , t'elkens vertaald vind , door een de W a a r e berg Sinai niet konde zyn. Zonder , dat zy nochtans denzelven elders fchynen gevonden te hebbea. Men zal , echter , beft doen , zyn oordeel op te fchorten , tot zoo lang men, uit de echte berichten, die deze Reizigers, met den tyd , aan de Geleerde Waereld zullen mede deelen, peer zekerheid desaangaande zal ontfangen hebben. De bete- kenifledes taamen Horeb. :n Sinai verklaard  Van den berg Sinai heefcGod, aan Ifraël, zyne wet, gegeven. i 316 De Woeftyne der Scbelfzee. een Doornbofcb. En dewyl deze verfchyning mede voorviel, by dien berg Sinai ; (zie Exod. III. 1. vergeleken mee Handel. VIL 30.) zo blykt, dat dees berg met zodanige braam- of doornftruiken is bezet geweeft; die ook zeer wel groejen willen, aan dorre zandige plaatzen. Dus blykt, dat de naam Sinai , te recht, op dezen berg toegepaft, zo veel wil zeggen , als den Doorn - berg, of den Berg der doornftruiken. Hoedanig, Ifraëls volk dien berg zullen genoernt hebben : dewyl zy denzelven, met veele doornftruiken , vervuld vonden. Een zeer gepafte naam , derhalven , voor dien berg : waarvan , de betekeniffe des te meer bekrachtigt is , oneigenlyker wyze , federt , van dezen berg , aan Ifraël , ter hand gefteld is , die Wet; welke , wegens de fcherpe bedreigingen van den vloek, aan deszelfs overtrederen , zeerfteekelacbtig zynde, niet onaartig by doornen mogt vergeleken worden. Daarom word die wet, eene bedieninge des doods en der verdoemeniffe , genaamt, 2 Kor. III. 7, 9. Zie ook Hebr. XII. 18 21. Wegens deze wetgevinge, is de berg Sinai dan zeer aanmerkenswaardig: waarvan , men de om. Handigheden verneemt , Exod. XIX. en die in andere plaatzen der Heilige Schrift , als een gebeurteniffe van zo veel belang , dikwerf-word herhaald. Zie Neb. IX. 13. Pf. LXVIII. 18. Hand. VII. 38. Gal IV. 24, 2.5. En , vermits de HEER God , ter zeiver gelegenheid , en daarna meermaalen , aan Mofes , perfoonlyk verfebeen ; zo word hy, ter dezer oorzaake, de Berg Gods genoernt: Exod. IH; 1. IV. 27. XVIII. 5. XXIV. 13. ïKon. XIX. 8. En een Berg des HEERE, Num. X. 33* In eene groote vlakte , aan den voet dezes bergs ,' meer dan één uur gaans breed, en drie uuren lang, lie naar het noordooften open ligt, heeft Ifraëls volk  De Woeftyne der Schelf zet. 317 Volk een geruimen tyd ftille gelegen : zelfs, omtrent één jaar : of naar men , uit vergelykinge van Exod. XIX. 1. met Num. X. 11. befluiten kan, één jaar , min tien dagen. Binnen welken tyd , zeer veele byzondere wetten , aan dit volk , gegeven zyn , rakende , zo wel den Borgerftaat , als den Godsdienft , die, als een zwaar, en ondraag'yk jok , (Handel. XV. 10.) op derzelve halzen gelegt Wierd , ter bedwinginge van hunnen weérftrevigen aard : gelyk ook aldaar veele andere merkwaardige zaaken gebeurd zynwelker verhaal, in de eenentwintig laatfte Hoofdflukken van het llde Boek van Mofes , het geheele Ulde , en de tien eerfte Hoofdflukken van het Wde Boek, worden aangetroffen. Daarna , is dees berg bezocht , door den Profeet Elia , als hy voor Achab en I/abel , die hem naar het leven ftonden , moeft vluchten , volbrengende den weg , tuffchen Berféba' en dezen berg , die anders van Kades - Barnea gerekend , 11. dag reizen verre was , (Deuter. I. 2. ) in 40. dagen en nachten. En na verblyf van een tydlang, is hy, naar het Ryk Ifraël , te ruggekeerd. Zie 1 Kon. XIX 1 18. Vermoedelyk, is ook Paulus, onmiddelyk na zyne bekeeringe , by den berg Sinai geweeft: en, de reize derwaard mag door dien Apoftel wel bedoeld worden , als hy fchryft , Gal. I. 17. Ik ging heen naar Arabie. Dewyl de Apoftel, een weinig te vooren , vers 12. betuigt , zyn Euangelie , niet van eenig menfch ontfangen te hebben , noch geleerd : maar , door de openbaaringe van Jefus Cbriftus , zo zou men konnen denken , dat hy , by dien zeiven berg , wel eer vermaard , door het geven van de wet des vleefcblyken gebods , een onmiddelyk onderwys , van den Heers , ontfangen hadde , fn de wet des geloof s „ in die wet des geeftes des Ook heeft de ProfeeS Elia, op dezen berg.eentgen tyd; zich onthouden. En, waar-1 fchynlyk , de Apoftel Paulus.  De bedendaagfchetoeftand des bergs Sinai befchreven. 318 De Woeftyne der Schelf zet levens in Cbriflus , die hem vrygemaakt had , van dè wet des doods. Dus konnen wy begrypen, waarom hy , in dien zeiven Brief, Hoofdft.'lV. 25. met zo veel grond , wift te zeggen : dat S1 n a i was een berg, in Arabie. Hoewel hy by dezen berg, in eene eenzaams wilderniffe, zich niet eeniglyk zal hebben opgehouden , in al' den tyd , dien hy in Arabie doorbracht: maar ook, in fommige fteden van het bevolkt Arabie : dewyl uit Hoofdft. I. 16. blykt, dat hy ook derwaard gegaan zy, met oogmerk , om Geds Zoon , door het Euangelie , onder de Heidenen , (de inwooneren van Arabie ,) té verkondigen^ Daarom is niet vreemd, vermits dees berg, door zo veelerly gevallen , zo zeer aanmerkenswaardig geworden was , dat verfcheiden Cbriftenen, voorheen bewogen wierden , om den zeiven te gaan bezichtigen ; aan wie'r berichten wy alle onze kenniffe, aangaande deszelfs bedendaagfchen toeftand verfchuldigt zyn. Dezelve beftaat, naar hun zeggen , uit granietfteen van verfcheidene kouleuren: doch meeft yzerverwig. Zy heeft de gedaante van een fuikerbrood : en is van eene geweldige hoogte ; zo dat men over alle de andere daar omtrent gelegen bergen, heen ziet. Eenigen hebben zelfs gewild , dat men , van deszelfs top, de beide uitftekende boezems der Roode Zee kan ontdekken. Daar by , is dees berg zeer fteil: zo verre , dat hy , aan fommige plaatzen , met geene mogelykheid zou te beklimmen zyn ; by aldien niet hier en daar eenige trappen , in de fteenrotze uitgehouwen waren ; waar door de weg minder moeilyk gemaakt word. Ook , loopt dezelve naar boven gelyk een naaide , zo fpits toe , dat , men zegt 9 de opperfte kruin , niet meer dan vier treden breed te zyn. De Arabieren noemen hem Ge bel el Mo UB-  De Woeftyne der Scbelfzee. 31S Mouhsa , dat is , den Berg van Mofes : en betoonen voor den zei ven eene zonderlinge eerbied: des te meer , dewyl zy voorgeven, dat hunne profeet Mabometb , van dezen berg , eenmaal ten hemel gevaaren zy. Jaarlyks gefchieden , door hen , derwaard verfcheiden bedevaarten , om deze pla.aU ze te bezichtigen. Boven op den top wyft men de plaatze , waar Mofes de fteene tafelen der wet zou ontfangen hebben. En omtrent , op het midden van den berg , Haat een Kerke, aan den Heiligen Elias toegewyd: en, daar nevens ziet men, eene Spelonke ; in welke deze Profeet zich zoude onthouden , en 40. dagen gevaft hebben ; als hy voor Ifabel derwaard gevloden was. Deze zou die zelve Spelonke zyn , van welke men leeft , 1 Kon. XIX. 9. dat by kwam aldaar , in eene Spelonke : en vernachte aldaar , enz. Eertyds waren in de woeftyne rondom den berg Sinai , verfcheiden Kerken , Kapellen en Kloofters ; van welker fommigen , noch eenige overblyfzelen te zien zyn. Doch , het voornaamfte , en dat ook noch geheel in wezen is, noemt men het Klooster van St. Katharina : waarvan , de Monniken , dien het toebehoord , van de Griekfche Religie, van de order van St. Bafilius, zyn; wie'r op. perhoofd den titel van Biffchop , (fommigen zeggen , van Aansbiffcbop,) voerd : zynde dit Bisdom zeer oud , en wel eer onderhoorig geweeft , aan den Aartsbiffcbop van Petra , de voornaamfte ftadvan dit fteenachtig Arabie. In dit Kloofter, nemen alle de Reizigers naar den berg Sinai , niet alleen Cbriftenen , zo van de Latynfcbe , als Griekfche Kerke , maar zelfs , Mabumetbaanen , hunnen intrek : en , worden daar, voor een zekeren prys, wel onthaald. Dit Kloofter is een groot vierkantig gebouw; hebbende byna 300. voeten , in het vier kant als mede" het daarby gelegen Kloofter vanS.JCu^ tharina.  g20 De Woeftyne der Schelf zee. kant: zynde meer dan 40. voeten hoog : en , aan de vier hoeken , met hooge en dikke toorens voorzien , naar de oude veiling-bouwkunde : waardoor het te gelyk een verweerbaar Jlot of Jierkte is , tegen de Arabieren. Iets zeldzaams is , dat dit Klooster wel eene poort of deur, gelyks den grond heeft; maar die toegemetzeld is, en nooit geopend word,, dan ter gelegenheid der inweijinge eenes nieuwen Bijfchops , die gemeenlyk te Kairo zyn verblyf heeft. De gewoonlyke ingang is in de hoogte : en beflaat, in een foort van vengjlers, aan de ooflzyde van het gebouw ; waartoe men, in een korf, door middel van een voindaas , met een touw , byna ter hoogte van 30. voeten , moet opgeheift en weder neêrgelaaten worden: het welk gefchied, uit eene voorzorg, tegen de Arabieren; die deze poorte , wanneer zy beneden oopen was , mogten oploopen en het Kloofter uitplonderen. Ondertuffchen , leven de Geeftelyken van dit Kloofter , met de Arabieren , die rondom den berg Sinai zich onthouden , in eene tamelyke goede vriendfchap: ter welker aankweekinge, zy ook dagelyks , aan veeier hunner , te eeten geven: zonder het welk , zy ook , in die dorre wilderniffe, van kommer zouden moeten vergaan. Ondertus* fchen , moeten deze Monniken , die alle famen , met hunne Lekebroeders, omtrent 150. uitmaken, zelre hunne onderhoud hebben , van den voor» raad, die hun maandelyks, van Kairo, word toegezonden : en zy leiden eene zeer fobere en ftrenge levens wyze. Dit Kloofter , zegt men , door den Griekfchen Keifer, Juftiniaan, die omtrent het midden der Vide eeuwe leefde, gefticht te zyn : benevens eene Kerke , die men wil, te ftaan, ter plaatze , waar de Engel des Heeren , aan Mofes vericheen , als hy de kudde zyus fchoonvaders Jethro, hoed.  De Woeftyne der Schelfzeé. ^ hqedde. Daarom , word dezelve , de Kerke dé! Transfiguratie, genoernt. Deze Kerke is een treflyk gebouw , ruftende , op twee reijen marmeren pilaaren , en hebbende een dak , met lood bekleed. Op de muuren van het Choor ziet men \ den Keizer Juftiniams, en de gefchiedenifle der gemelde verfebyninge , afgebeeld. Dit Kloofter heeft dien naam Ontfangen , van St. Katharina ; die in den Jaare 236. onder de vervolginge van Keifer Maximinus , te Alexandrie in Egypte , als MartelaareJJe zou onthoofd , er derzelver lichaam , door de Engelen overgebracht zyn, naar eenen berg, naby den berg Sinai, en , geduurende den tyd van 360. Jaaren , aldaai gelegen , en geheel en gaaf gebleven ; tot zo lang het, (federt, dit Kloofter aldaar gefticht was, ) door een' der geeftelyken , op de aanwyzing var een' Engel , aldaar gevonden , en door dezen en alle de overige Monniken , in eene plechtige omdragt , (proceffie ) in de Kerk van dit Kloofter bygezet wierd. Op het affcheidfel , tuffchen het ligchaam der Kerke en het Cboor , ftaat een klein marmer, (andere zeggen t een zilver,) Kiftje; waarin de herfenpan, eene der banden, en meer andere overblyfzelen van deze Heilige bewaard , en met veel eerbiedigheid bezocht en vereerd wórden. In de nabuurfchap van den berg Sinai , vertoond men , den Reizigers veel meer andere Plaatzen , die betrekking hebben tot de Heilige Ge fcbiedenijfe , geduurende den tyd , toen de Ifraëliten zich aldaar bevonden , als , de vlakte , in welke zy gelegerd waren ; zynde ten weften dezes bergs : de plaats , waar Aaron het gulden Kalf zou gegoten hebben ;' naar Exod. XXXIII. 3, 4. enz. Van alle welke zaaken , men een uitvoerig bericht vind , onder anderen . in de Reisbefchryvinge van . UI. Deel. I.ftuk. X dcg Naar i&ê kere Mar* telaarefie dus gei noemt» Andere merkwaardige plaat* z.en,bf den berg Sinai,  Van den berg Sinai vertrekkende , zyn de liraëliten, na drie dagreizen 522 De Woeftyne der Schelfzee. den Heer Sbaw , in het meermaals aangehaalde werk , den Heer Egmond van der Nyenburg, II. Deel ■bladz. 159—184. en meer anderen. Na dat dan de Ifraëliten, by den berg Sinai, een -tyd lang vertoeft hadden , ondernamen zy , DE TWEEDE TOGT. Tot welken togt, zy van Gods wegen wierden aangenoopt, door dat bevel , het welk Mofes naderhand herhaald , en aan Ifraël herrinnerd, Deut. I. 6, 7. naamlyk : De HEER onze God fprak tot ms , aan Horeb , zeggende : gy zyt lang genoeg by dezen berg gebleven : Keeret u , en vertrekt , en gvat fn (_ of tot) bet gebergte der Amoriten , en tot alle {derzelver gebuuren , in bet vlakke veld: op het gebergte , en in de laagte , en in bet zuiden , en aan de batten der Zee : het land der Kanaaniten , enz. Deze -togt was dus ingericht ten noorden , en (als nader blyken zal,) naar KADES-BARNEA ; eene .woeftyne , op de zuidelyke grenzen des Lands Kamaan , gelegen. Zie Num. XXXIV. 4. en Jof. XV. 3. in verwachtinge , van , aan die zyde , het beloofde Land terftond te zullen intrekken, ter bezittinge van het zelve. En , alhoewel , de afftand van Horeb of Sinai , tor Kades-Barnea , niet meer dan van XI. dagreizen was , naar Deuter. II q. zo hebben zy, echter , tot dezen togt , door verfcheiden tegenfpoeden , (van welken zy , de oorzaak , alleen aan zich zeiven moeften toefchryven , ) ongelyk veel langer tyd befteed. - Vermits, Kades-B ar ne a , in de algemeene lyfte der legerplaatzen, die Mofes , Num. XXXIIL opgeeft, niet mede word aangetekend ; zal niemand durven bepaalen , hoe veele der legerplaat' zen, die , na die 3 by den berg Sinai , vers 1 ö.  De Woeftyne der Schelfzek f volgen , tot dezen tweeden togt eigenlyk behooren. I Daar, worden genoemt: Kibroth-Taëra; I Hazeroth, Rithma, Rimmon-Peres , l Lib na , enz. Wy zullen , derhalven, ter aan| wyzinge van het vervolg dezer reize, het verhaal, in eenige voorgaande Hoofdrukken van Numeri , j naamlyk , Hoofdft. X XIV. vervat, behooren | te baat te nemen. Immers, vinden wy, Num. X, n——-13. aanjj gaande het vertrek des volks , van den berg Sinai, J allereerft gemeld , en , vers 33. van deszelfs vorj dering, drie dagreizen, naar eene zekere Rustj f laats , die de H E E R, naar de leidinge , der :| voor hun heen trekkende Wolk - kolom , hun opgeI fpeurd had. Deze is dezelve Ruftplaats , die daar» ; na , als blykt, uit Num. XI. 3. genoemt wierd , TABEERA: in het Hebreeuw/eb a rad. ;| , het welk betekend , in bralidfteeken: waarvan, j; de reden door Mofes bygedaan word , vermits de IHEER, ter dezer plaatze , de muitzucht des volks geftraft had, door het ontfieeken van een | vuur , dat brandde en verteerde in het uitérfte des lei i gers. Zie vers u Dit Tabeè'ra werd in de lyfte der Legerplaatzen , Num. XXXIIL verbyge gaan: wordende, vers 16.1 : gezegt : Zy verreisden , uit de woeftyne Sinai, en] : i legerden zich, in KIBROTH-TAARA. Daar-" uit , echter , volgt niet, dat dit ééne en dezelve 1 legerplaatze met Tabeè'ra , zou geweeft zyn : want, ; Deut. IX. 22. ziet men ze duidelyk van elkander önderfcheiden : alwaar Mofes tot Ifraël zegt : Gy i! vertoornde den HEER zeer, te Tabebra, en te \ Maffa , en te Kibrotii-T aëra. En, vermits het geval , dat tot deze benaminge gelegenheid j: gegeven had , Num. XI. 31 ■— 35. volgt, na dat ü van Tabeëra j zo blykt, dat die zelve Legerplaat' X 2 jg#jf jekornefj | :e T»btïrk vervbU, ;ens te 'iïbrothi,  '3 i v £ 1 ii c i t a c i c i ï voorttrekkende, ( door h«- j nertth, ^ r i I 9 i j s 1 j hebben zy Terfchci- ' den leger- j plaatzen betrokken , in de Woeftyne ' 24 Df Woeftyne der Scbelfzee. > , eVn of wieer dagreizen , (want , alhier worden er'fcheiden legerplaatzen , met ftilzwygen verbyegaan ) verder van den berg Sinai , en nader by 'adei Barnea gevonden wierd. Dit geval beftond, i eene tweede en veel zwaardere flraf- oeffeninge, ver dit volk , wegens hun gemor om gebrek aan leefcb ; waarop zy beluft wierden. De HEER eed kwakkelen opkomen , uit de Zee; aan welke zy ich den dood aten : dus eene groote menigte der oode lyken aldaar begraven wierden. Dezen Hereeuwfcben naam, , hebben de LXX. aarom , door t?ï ê7ri9-vp'as, dat is , gra¬ den der begeerlykbeid , vertaald: en Lutber , door uit - ©rdbcr. Uit Num. XI. 20. blykt, dat de Ifraëliten . in [e Legerplaatze, Kibroth-Taëra , voor het rnnft , eene maand, hebben ftille gelegen. Waarna, zy erreisden naar HAZEROTH: in 't Hebreeuwfcb, rón: ( Cbatzerotb ) alwaar zy mede een' tydlang , ertoeft hebben: dewyl Num. XI. 35. gezegt word: et volk verreisde , van Kibrotb - Ta'dra , naar H a; e r o t h : en zy Bleven, in Hazerotb. Binien den tyd dezer legeringe, is de melaatsheid van Mirjam , en derzelver afzonderinge , geduurende even dagen , buiten de legerplaatze , voorgeval. sn. Zie Hoofdft. XII. 1 15- Deze legerplaatze, 'Lazerotb, word ook gemeld. Num. XXXIIL 17. De naafte legerplaatze , na Hazerotb volgende , vord Num. XII. 16. de Woeftyne PARAN geïoemt : zy legerden zich, in de woeftyne Paran: velke dezelve woeftyne is, die alreeds, Gen XXI. ii. in het geval van Hagar, wierd aangehaald. JVy hebben dit legeren , niet tot ééne enkele lege* •inge , te bepaalen : maar , derwyze te verftaan , lat zy , by het doortrekken dezer woeftyne, Ver. ich ei den legerplaatzen, in dezelve, beflagen heb;  De Woeftyne der Scbelfzee. 325 liebben ; waar van , echter , geene ééne met haaren eigen naam , word uitg drukt: waarfchynlyk , dewyl niets merkwaardigs in dezelve , was voor* gevallen. Immers is deze woeftyne zeer groot : zy word Deut. I. 19 befchreven , als eene ganfcb groo' te en vreeslyke woeftyne. Ik ben niet vreemd, van die gedachte : dat de naam Paran, voorheen, ook mede zich uitgebreid hebbe , over al wat, in Mofes fchriften , met den naam van de woeftyne der Scbelfzee word uitgedrukt: gelyk bekend is , dat meermaalen , de naam van een groot gedeelte , aan het geheel, gegeven word Immers , ftrekt ten bewys daarvan : dat de zuidelyke uithoek , van al dit vafte land, tuffchen die beiden Zee-boezems beflooten , nu Kaap Mahometb geheeten , by Plole* méus , het voorgebergte P haran, (*«f«'v) word genoemt: en by het zelve ook geplaatft, eene ftad Phara, welkë , ongetwyffeld , beide hunnen naam , van de woeftyne Paran , behouden hebben. Dat voornaam gedeelte die'r woeftyne, het welk , in het byzonder , den naam van P ar a n droeg , volgde na de woeftyne Sinai, en ftrekte zich noordwaard , tot aan Kades - Barnea : dus Ifraël, tot den doortogt dezer woeftyne , verfcheiden dagen , zal hebben befteed : naar de gedachten van Lightfoot, (de Itiner. e? Menf Br.) ten minften VIII dagen : het welk fteund . op de bepaalinge van den afftand der elf dagreizen , tusfchen threb en Kades Barnea , naar Deuter. I. 2. byaldien men het daarvoor houden wilde , dat, vermits die eerfte drie dagreizen , federt hun vertrek , van den berg Horeb , (waarvan , Num. X. 33- gewaagt word,) tot de woeftyne Sinai, behoorden de acht overige, moeften gebragc wo-den , tot de woeftyne Paran. Doch, daaruit, zou dan ook teffens moeten volgen , dat, zelfs , de X 3 driei  welke laf op den weg tus fchenSinm en Kadesliarnta. gsef Be Woeftyne der Schelfzee. drie la^tftvoorige genoemde legerplaatzen , Ta^EëRA, KiBROTH-TAaRA en Hazeroth, desgelyks, tot de woeftyne Paran, betreklyk zouden te maken zyn. En , hiertegen ftryd , de meldinge der woeftyne Paran , na de opgave der drie gemelde legerplaatzen , en laatft der legerplaatze van Hazerotb , door die bewoordingen : ( Num. XII. 16. ) Daarna, verreisden zy. van Hazerotb : en legerden zicb , in de woeftyne Paran : waardoor Hazeroth, en noch veel meer de twee voorige legerplaatzen, Tabeè'ra en Kibroth-Ta'dra , buiten die woeftyne , fchynen te worden uitgeflooten. Dewyl dan de woeftyne Paran nader by Kanaans grenzen lag, dan de woeftyne Sinai; zo zal men, daardoor, konnen verftaan, wat Mofes zeggen wil, Num. X. 12. De kinderen Ijraëls togen op, naar hunne togten, uit de woeftyne Sinai: en de wolke bleef , in de woeftyne Paran: dat , immers geenlins kan gemeend worden, in dien zin, als of de Wolk-kolom achter gebleven was, in de woeftyne Paran; toen Ifraël voorttrok, uit de woeftyne Sinai : want , uit de woeftyne Sinai, was alhier de togt, naar de woeftyne Paran, ingericht. Derhalven, wil Mofes te verftaan geven: dat, als de Ifraëliten optogen , uit de woeftyne Sinai, naar, de woeftyne Pakan; de .wolke hen Bybleef, in die woeftyne Paran: en, in alle de legerplaatzen , welke zy betrokken , in die zelve woeftyne , tot aan Kades • Barnea , hen getrouwlyk verzelde. Uit dit ter neérgeftelde , zal elk moeten toeftemmen , dat geene andere, dan de woeftyne P aran. werd gemeend, door die Groote en Vreeslyke Wildernisse, waarvan, Deut. I. 19. word gewag gemaakt, als de eenige , die pp den togt, van Horeb of Sinai, tot Kades-Bar~ nee..,.  De Woeftyne der Schelf'ze£ 32? fiea , tuffchen beiden lag : en , die de Ifraëliten daarom niet vermyden konden , in de derwaardreize. Toen (zegt Mofes) vertogen wy, van Horeb, en doorwandelden, die ganfch groote en vreeslyke woeftyne , die gy gezien hebt . op den weg van (af naar) het gebergte der Amoriten : gelyk de HEER onze God ons geboden bad. En wy kwamen , te Kadus-Barnea. Dit KADES-BERNEA moet, toch, geenfins vermengt worden , met de ftad Kades , gelegen op de uiterfte grenzen der Edomiten ; die Numer. XX. 16. voorkomt. Sommigen, die het één voor het ander hebben aangezien, zyn, daardoor , in de bepaalinge van het vervolg dezer rei ze, in groote verwarringe gebracht: gelyk wy daarna onderfcheidenlyk zien zullen' Kades - Barnea , by de Hebreën «Ög, en in de Griekfche Overzettinge , Kacfm B«gvn', uitgedrukt, word nergens eene ftad genoemt: maar blykt veeleer geweeft te zyn , eene Woestyne, aan 't noorder deel der groore woeftyne Paran , paaiende ; of liever een gedeelte derzelver uitmakende. Welk laatfte wy des te gereder ftellen : dewyl , de naamen Paran en Kadefcb - Barnea , fomwylen onder elkander verwis- feld worden. Zie Nam. XIII. 1 3- vergeleken met Hoofdft. XXXII. 8. en Deut I. 19—22. en dewyl zy by elkander genoemt worden Num. XIII. 26. alhoewel de laatfte , aldaar , blootelyk , met den naam van Kades , voorkomt'; gelyk meermaalen. Zeker weet men , dat dezelve lag, op de zuidelyke grenzen des lands Kanaan : want , wy zien de zuidelyke grensfcheidinge dezes lands, door KadesBarnea , getrokken , Num. XXXIV. 14. en >ƒ. XV. 3. Dus verftaan wy , hoe Mofes, met dit volk in Kades-Barnea gelegerd, tot hunlieden zeggen kon: Gy zyt gekomen tot bet Gebergte der X 4 Amo' en, waarJ van, het noordelyk ft genoemtwierd, K4des-Burneitl  van hier fcou't voH terftond rechtftreeks in 't land Karman getroksenZyn; byaldien niet hun ge aio' wegens 't bericht der verfpiedcren, den tyd,tot4.o. jaaren, hadde doen verlengdWorden. ] | '328 "De Woeftyne der Scbelfzee'. Amorrten, dat de HEER onze God om gegeven beeft : dewyl, naamlyk, dit gebergte der Arnoriten , in welks gezichte , zy gelegerd waren , in Kades-Barnea , mede tot Kanaan behoorde; welk land de HEER hunlieden gegeven had. Kades-Barnea is, in de1 gefchiedenifle van Ifraëls reize , by uitnemendheid , aanmerkelyk geworden : vermits , aldaar, die groote en onverwachte ver-anderinge, in het beftek dezer reize voorgevallen is ,• waarvan wy , hiervoor kortelyk iets aangeroerd , maar nu , eenig nader verflach te doen hebben : waardoor, de tyd der bezitneminge fes beloof den lands, tot XL, jaaren , (gerekend, federt den tyd hunner uittogt uit Egypte ) verfchoven wierd. Immers , was , door Ifraëls aankomft in de woeftyne Kades-Barnea , de Tweede Togt volbracht: en, niemand hunner , (zelfs ook Mofes * niet,) was in eene andere verbeeldinge , dan dat deze tweede- ook de Laatste Togt zoude geweeft zyn ; met welke, die geheele moeilyke Reize zou beflooten worden , en die , door de daadelyke verwinninge des lands , onmiddelyk zou worden gevolgt. 'Er wierden , door Mofes , terftond, van hier twaalf Verspieder en uitgezonden ; die geheel Kanaan, van het zuiden ten noorden , moeften doorkruiflen ; ten einde , alles nauw- *. Dat Mofes zelve die's tyds verwacht hebbe, dat de beiLitnerninge des lands nu terftond zou gevolgt zyn , zien ivy uit die aanfpraak tot het volk, welke hy Deuter I. zo, 11. herhaald, zeggende: Toen (naamlyk in Kades-Barnea synde,) zeide ik tot Wieden : Gylieden zyt gekomen tot bet gebergte der Amonten ; dat de HEER onze God ons geven '.al. Ziet, de HEER onze God heeft dat land gegeven, voor iw aangezichte. T-ekket op , en bezit het erflyk: gelyk de 1E E R. uwer Vaderen God gefproken heeft. Vrezet niet, en onh 'Met u niet.  De Woeftyne der Schelfzee. g2j> nauwkeurig op te neemen , en zo wel van de geaardheid des lands en deszelfs voortbrengzelen, als , van de fteden en derzelver inwooneren, een getrouw bericht te doen. Zie Num. XIII. i — 20. en XXXII. 8. Alles was dan in gereedheid, om dit land intetrekken. Men wachte eeniglyk , naar de te rugkomft der Verfpiederen : dan, zou die groote onderneeminge begonnen , en met Gods hulpe, zonder twyffel gelukkig volvoerd geweeft zyn. Maar , die zelve verfpiederen, hebben hier de zaak deerlyk bedorven: want, zy', na verloop van XL. dagen , wedergekeerd , konden wel niet genoeg roemen , de ongemeene vruchtbaarheid der landdouwe : dan , daar tegen , fielden zy de verwinninge des lands voor , als fchier ondoenlyk, zo wegens de fterkte der fteden , als de talrykbeid en dapperheid der inwooneren. Zie Num. XIII. 21 33. Het welk dien verkeerden indruk maakte , op des volks gemoederen ; dat zy , daardoor bevreeft geworden en wanhoopende aan een goed gevolg , volftrekt weigerden tegen de Kanaaniten- op te trekken: zonder , dat alle de daartegen, gedaane vertogen van Jofua en Kaleb, ( de eenige onder de verfpiederen, die eene betere gezindheid hadden,) hen konden doen bedaaren: zynde alle derzelver aanmaningen, om vertrouwen op den Heere hunnen God te ftellen, ganfch vruchteloos. Weshalven de HEER, in zynen toorn , eene bedryging deed , die , aan het geheele volk , een haaftig verderf voorfpelde ; die ook zeker zou volvoerd geweeft zyn ; byaldien niet, door eene zeer krachtige voorbiddinge van Mofes, het vonnis ware verzacht geworden. In gevolge dan, van 't Godlyk befluit , zou ( uitgezonderd alleen Jofua en Kaleb) geen een van alle , die den ouderdom van twintig jaaren en daar boven > bereikt hadden , toen zy uit Egypten togen, x 5 §a  zy ontfingen , der*, halven , ievel, om te r'tg te fnkkett. ■330 De Woeftyne der Scbelfzee. en aldaar die ontzachlyke wonderen befchouwd hadden , ten ftraffe wegens hun ongeloove, het land Kanaan zien : maar zy alle , voor den tyd der daadelyke verwinninge des lands , de één na den anderen , fterven: en wierd het volk daarom ver« wezen , tot eene omzwervinge door die zelve woeftyne der Scbelfzee ; zo lang 'er geene meer zouden overgebleven zyn : wordende , te gelyk , de tyd der omzwervinge bepaald, tot XL. Jaaren, federt den dag van hunlieder vertrek uit Egypte: en dat, om de evengelykheid der XL. dagen, welke de Verfpiederen ter onderzoekinge des Lands Kanaan , hadden hefteed. Welk merkwaardig geval in 't brede word aangetekend, Num. XIV. 1—39. Deut. h 19 — 40. en IX. 23 — 29. Dewyl, nu, van deze XL. jaaren , reeds omtrent twee jaaren verloopen waren, zo moeften zy, noch XXXVIII. jaaren zwervende blyven , buiten 't Land Kanaan. Zie Deut. II. 14. Önmiddelyk hierna , volgde dan ook dat T egenbevel; het welk zo veel verdriet in dit volk verwekte : om, naamlyk, des anderen dags, van Kanaans grenzen , te rug te trekken , naar de woeftyne der Scbelfzee. De HEER zeide , Num. XIV. 25. Wendet u morgen : en , maaket uwe reize , naar de Woesïyne, op den weg , naar de Sch„lfzee. Een al te fpaad berouw, wilde het volk hunnen misflag wel doen verbeteren: doch, dervvyze , dat zy , aan nieuwe ongehoorzaamheid , zich vergrepen hebben: want, des morgens vroeg, onderftonden zy , ïn weêrwil van Gods verbod , tegen het gebergte der Amoriten op te trekken , met oogmerk om een kans te wagen : dan, zy wierden, door de Kanaaniten, die ook de Amahkiten ter hulpe geroepen hadden , geflagen , en met groot ver- 1 lies  De Woeftyne der Schelfzee. .331 lies te rug gedreven. Zie Num. XIV. 4-—45. en Deut. I. 41 — 45- Het gemelde tegenbevel, om , naamlyk , de woeftyne der Scbelfzee weder in te keeren, is niet onmiddelyk daarna, volvoerd. Hoewel zy, immers, door die nederlage , by Horma , waar van Num. XIV. en DeiUer. I. gefprooken word, genootzaakt wierden , om , ter afftand van eenige mylen , ten minften , van Kanaans grenzen zich af te wenden ; zo hebben zy , echter , eer zy , den derden togt ; door de woeftyne der Scbelfzee , hun als een ftraffe opgelegt, aanvingen, in die zelve woeftyne Kades. Barnea, een tydlang ftille gelegen: naar de gedachten der Joodfche Meefteren , zelfs , geduurende den tyd van XIX. jaaren : hoewel my dit onwaarfchynlyk voorkomt. De Heilige Schrift geeft alleen te verftaan , dat de tyd hunner ftilligginge Lang geweeft zy: Deut. I. 46. zegt Mofes: Alzo bleef gy , in Kades (dit is hier Kades-Barnea,) Veele Dagen, mar is Dkeb, die gy aldaar bleeft. En , in dien tuffchen tyd , zyn de zaaken voorgevallen , die Mofes aantekend , Num. XV — XIX. daaronder, ook het oproer, door 'Kbrach, Datan en Abiram: en deszelfs ftillinge, door het wonderwerk van het bloejen van Aarons Staf, enz. Na welk verhaal , in Mofes Geschiedenisse , een groote Oversprong gemaakt word , van omtrent XXXVI. of XXXVII. Jaaren ; binnen welke , van al het voorgevallen , niets is aangete kend: dan alleen , dat Num. XXXIIL fommige legerplaat/en worden genoemt , die door het volk Ifraël, geduurende dien tuffchen tyd, in de woefty ne ; betrokken zyn. En , alhoewel , dit, in den eerften opflach , wat vreemd fchynt ; zo zal men ■zich daarover min verwonderen : dewyl, waar fchyn- welk bevel ook.eem% gen tyd daarna, volbracht; wierd. Aangaande 't voorgevallene ,' na 's volks terug keeringe, van Kades-Barnea, , heeft Mofes zeer weinig aangetekend.  Ondertus fchen volgde, een derde togt, Waarvan, de leger plaatzen aangetekend zyr Numer. XXXIIL üe, immers, niet welvoegZaam door Ifraël konnen be- '33S De Woeftyne der Scbelfzee: fchynlyk, de meefte zaaken, die Mofes zou hebbel* moeten aantekenen , zouden uitgekomen zyn , op uoeêrfpannigbeden , en meer andere zonden , voornaamlyk den Afgodendienft : welke Mofes , ( zo het fchynt,) liever met ftilzwygen , heeft willen verbygaan ; dan , zo veele zaaken vermelden , die voor hem zelfs verdrietig , en voor het ganfebe volk , niet dan zeer fcbandelyk konden zyn. Immers , word hun de gepleegde afgodery , in dien tyd, verweeten, door den Profeet //mor, Hoofdft. V. 25, 26. vefgeleken met Hand. VII. 42, 43. , Na des volks vertrek , uit Kades- Barnea , volgde derhalven , de DERDE TOGT. Geduurende welken togt, wy niet anders denken konnen , dan dat , door het volk , bezocht zyn, die XVII. legerplaatzen, die, Num. XXXIIL 18 —35. genoemt worden: naamlyk: RITHMA, RIMMON-PERES , LIBNA , RISSA, KEHELATHA, 't gebergte SAPHER, HARADjA, MAKHELOTH, TACHATH, THARAH, MITHKA, HASMONA, MOSEROTH , BENE-JAAKAN , (welke le. gerplaatze , Deut. X. 6. genoemt word , BeërotbBene ■ Jakan : dat is , de putten der kinderen Jaa* kans ,) HOR-GIDGAD, (anders gezegt de Berg Gidgad) JOTBATHA, ABRONA, en, eindelyk, EZEON-GEBER, aan den oever der Scbelfzee. Hierin , zullen wy dan moeten afwyken , van die , welke deze zeventien gemelde legerplaatzen noch willen brengen , tot dien Jaatftvoorgaanden tweeden togt, naamlyk, van den berg Sinai, tot aan Kades-Barnea, van waar de Verfpiederen. wier»  Be Woeftyne der Scbelfzee. 333 wierden uitgezonden : welke gedachten, onder an- z deren, door J. M. Hafius, (l. c. col. 211 £ƒ feq)* word voorgedaan. Want, om niet te zeggen, dat? een aantal van XVII. legerplaatzen , gevoegt , by£ eenige andere die in het voorgaande genoemt waren . als Tabeè'ra , Kibrotb - Ta'dra en Hazerotb , veel te groot fchynt, voor den afftand van XI. dagreizen , tuffchen Sinai en Kades Barnea ; (Denter. La) zoo worden , onder die XVII. legerplaatzen, eenigen genoemt , die niet welvoegzaam , op dezen tweeden togt , van de eene naar de andere die'r gemelde plaatzen , konnen worden aangetroffen : byaldien men billyk veronderftellen moge , dat deze tweede togt, Rechtstreeks, (voor zo verre de grondsgefteldheid der woeftyne toeliet) volbracht zy. Wy bedoelen, inzonderheid , Jotheatha en Ezeon-Geber, by Elotb, aan den oever der fcbelfzee ; welke beiden , wy bewyzen zullen , te verre buiten dien weg te liggen. Waarby komt , dat ingevallen men , die XVII. legerplaatzen , die Num. XXXIII. 18 — 35- worden opgenoemt , niet tot den derden togt mogte betrekkelyk maken , als dan , van dezen geheelen togt , geen ééne legerplaats ergens zou aangetekend zyn , van alle , die door Ifraëls volk betrokken waren ; daar , echter , deze togt de grootfte en langftduurende geweeft is, onder alle , die, in deze geheele XL. jaarige reize, door dit volk gedaan zyn. 'Er moeten , derhalven , tot dien derden togt , fommigen der opgegevene Legerplaatzen, (Num. XXXIIL) ongetwyffeld worden betrekkelyk gemaakt, En , alhoewel wy niet vaft zouden durven ftaan blyven , op de bepaalinge van die XVII welke , Num. XXXIIL 18 — 35. na elkander worden opgegeven ; (vermits , in die ganfche lyften , geen ocht zyn oor hune komfi 1 Kadti'_ armst. 't Welk' lader be^ weerd word,  'en aangewezen de grond, waarop 'l tegenovergeiteld gevoelenfteund, 334 De Woeftyne der Scbelfzee. geen onderfcheidinge gemaakt word, van alle 'die vier byzondere togten ; die , echter, uit de andere deelen van Mofes Schriften , zeer klaar konnen worden opgemaakt,) zo konnen , ten minften , niet meer dan deze XVII. daartoe gebracht worden : naamlyk, die met Ritbma beginnen , en met EzeonGeber eindigen : dewyl , de legerplaats Hazeroth , welke de laatfte was, die , Num. XXXIII 17. dit Ritbma voorging , onmiddelyk , verknocht word , met de woeftyne Paran, van waar de Verfpiederen wierden uitgezouden : naar Num. XII. 16. want, het volk verreisde , van Hazerotb : en zy legerden zich, in de woeftyne Paran. En, vermits, in het verhaal der dingen , die in de woeftyne Paran, (of eigenlyk, in Kadet - Barnea, die een gedeelte derzelver was,) voorgevallen zyn , geen ééne der volgende legerplaatzen , noch Rithma , noch Rimmon-Peres, noch Libna, enz. genoemt worden ; zo blykt : dat deze , en alle de volgende legerplaatzen , tot Ezeon - Geber ingeflooten, met de meefte waarfchynlykheid, te brengen zyn . tot den derden togt ; toen de Ifraëliten , ten ftraffe hunner gepleegde weêrfpannigheid tegen den HEER , genootzaakt wierden , van de zuidelyke grenzen des lands Kanaan, weder woeftynwaard te rug te keeren : en door dezelve dus lang om re zwerven, tot de bepaalde XL. jaaren zouden verftrektn zyn. Ik twyffele ook zeer , of wel ooit iemand tot die gedachten zou gekomen zyn , om alle die Legerplaatzen , (Num. XXXIIL) voor Ifraëls aankomft , in Kades - Barnea , te ftellen ; by aldien hy niet ware vooringenomen , geweeft , met die gedachten , dat over al', waar de Heilige Schrift va© Kades melding, doed , dit zelve Kades-Bar. nea moeft verftaan worden. Dit was reeds voorheen  De Woeftyne der Schelfzee. 335 ] heen het gevoelen van Ainswort, Ligtfoot , Clericus , en meer andere Geleerden ; ter navolginge i van Eufebius en Hieronymus , (in Onom. ad voc. KxêSn<; Bsx£U)). En de Geleerde Hafius , tracht 1 ook hiervan zich te bedienen , als een voornaam bewys , ter wederlegginge , van ons tegenovergei fteld gevoelen: zeggende, (l.c. col. 211.) ,, dat ,, zy," (die, naamlyk, alle de gemelde legerplaatzen N a Ifraëls verblyf in Kades Barnea, doen volgen,) „ genootzaakt worden, te ftellen , het " zy dat Kades-Barnea of Kades ," (het welk hy dus , met elkander vermengt,) ,, in de naamlyfte " der legerplaazen , in het Boek Numeri, (Hoofdft. " XXXIIL) voorkomende , niet ter behoorlyker '' plaatze en order genoemt werd : het zy , dat de * Ifraëliten , deze ruflplaats tweemualen, hebben ; * aangedaan ; welke tweede maale , nochtans van " Mofes zou verzwegen zyn , enz. " De Leezer , begrypt , dat dit alles daarop ruft: dat Kades, t Num. XXXIIL 36. het laatft genoemt word, naj dat alle de andere legerplaatzen waren voorafgegaan. En , in der daad , by aldien , dat Kades , ■ het welk , in die aangehaalde plaatze , volgt , na i alle die andere legerplaatzen , bet zelve was , met i ons Kades-Barnea; zo zou men nootzaakelyk moeten denken , dat Ifraël alle die legerplaatzen reeds i verbygetrokken was , in hunne tweede togt , van i den berg Sinai ; ten einde niet te vervallen , in iééne die'r twee opgegeven zwarigheden. Doch , i wy zullen, zo de ééne,j,|als de andere zwarigi.heid, gemaklyk vermyden; by aldien men het daar1 voor houd : dat Kades - Barnea , in die naamlyfte , ',\£Num. XXXIIL) verzwegen werd, of onder eenen ,1 anderen naam, voorkomt: en dat Kades, het welk, H.(vers 36.) het laatft genoemt word , en , 't welk elders, QNum. XX, 16.) befchreven word, als eeae  welke grond met reden word om verre geWorpen. 336 De Woeftyne der Scbelfiit. eene Stad , op de uiterfte grenzen der Edomitenj van Kades-Barnea, het welk wy voor eene Woes» tyne houden, ten eenemaal onderfcheiden zy. En , voor die onderfcheidinge , plyten verfcheiden redenen ; door welke , alreeds , Adricbomius s Bonfrerius , en andere bewogen zyn , om dezelve aan te neemen. Want , wel is waar , dat Kades-. Barnea, fomwylen flegs blootelyk , Kades, word genoemt. Zie Num. XIII. 26. Deuter. I. 46. dan , hier uit volgt geenzins , dat, daarom , over al', waar de naam Kades voorkomt, dit Kades-Barnea gemeend werd. Want, waarom , ziet men die omfcbryving , Kades -Barnea , elders en doorgaans daar by gevoegt ? Is dit alleen niet genoeg , om ons te doen vermoeden , dat dezelve , ter onderjcbeidinge , van een ander Kades , daarby gedaan moeft worden ? Daar benevens, word Kades-Barnea geplaatft in de woeftyne Paran. Zie Num. XIII. 1 — 3. vergeleken met XXXII. 8. en Deut. I. 19 22. en , de ftad Kades lag , daartegen , in de woeftyne T z 1 n ,■ welke noordooftwaard, van Paran was. Daarom , word zy omfchreven , K aDEs , in de woeftyne TziN, Num. XXVII. 14. Dit word ons ook aangewezen , door die uitdruk* kinge : Ifraël legerde zicb , in de woeftyn T zin , dat is, Kades, Num. XXX i II 36. En, Num. XX. r. Als de kinderen Ifraëls gekomen waren . in de woeftyne Tzin ; zo bleef bet volk , te Kades. En een derde bewys , dat onweêrfpreekelyk is , word , door den Heer Reland , opgegeven : (Paleft. Lib. D.cap. 25.pag. 115, 116.) naamlyk, dat Mofes , zo dra hy , eenige jaaren laater , in dien togt , welken wy den vierden en laatften noemen , aan de ftad Kades gekomen was , eenige bodes zond, tot den Koning der Edomiten , met verzoek, on.  De Woeftyne der Schelf zee. 33 j om Door deszelfs land , naar Kanaan te mogen trekken. Zie Num. XX. 16, 17. Hieruit zien wy, immers : dat dit Kades , door het land der Edomiten , als tuffchen beiden liggende , van het land Kanaan , was afgefeheiden ! waaruit , dan verder volgt , dat dit Kades , geen Kades-Barnea, kan geweeft zyn : dewyl dit , (gelyk hiervoor 'gezien is,) op de eigenlyke grenzen des lands Kanaan lag : des , Mofes , om , uit Kades-Barnea, in het land Kanaan te geraken, de toeflemminge des Konings der Edomiten niet nodig zou gehad hebben. Wy blyven , derhalven, in ons gevoelen: naamlyk, dat de Legerplaatzen, Num. XXXIIL J9—3Ö- na elkander opgeteld , behooren tot den Derden Togt; die van Kades • Barnea begon nen , en , te Ezeon - Geber , geëindigt is : het zy , dat men tot de eerfte legerplaats , van welke deze togt aanving, ftelle , Rithmas het zy , met Adrichomius en Bonfrerius , Rimmo n-Peres ; welke onmiddelyk na Ritbma volgt , het zy , met den Heer Sbaw, (in de meermaals aangehaalde Kaarte ,) Kehelatha; welke de vierde in order is , na Ritbma : want , dus byzonderlyk , zal dit rooit konnen bepaald worden. Hoedanig nu deze Derde Togt ingericht ge weeft zy; en , waar alle die gemelde legerplaatzen gelegen hebben; is en blyft mede onbekend. Ook weet men , dat deze togt geen byzondere inzicht had , ter bereikinge der eene of andere plaatze : want , zy was , dit volk , eeniglyk opgelegt , ten 1 ftraffe hunner ongehoorzaamheid. Htt zou genoeg, aan het Goddelyk oogmerk , voldoende zyn , wanneer zy bleven Zwervende , door de woeftyne der Schelfzee ; tot zo lang, dan , met voorttrekken, dan , en wel meeft, (zo het fchynt,) met ftillig- igen, de Bepaalde Tyd van XL. jaaren , zou III. Deel. I.ftuh Y ten n.„xc„ u , 1 u_:j n aan eene iji/uj/e uuuusi uugciiuurzaainneiu. ntt ZOU genoeg,a|geme Alhoewel wy dan deze legerplaatzen , tot den derden togt brengen; tdkónneö wy,echtef, aangaande het getnfcb beloof van dezen :ogt, nirj dan eene ilgemeene gilïïnge naken.  die gefterktword.doo de gelegenheidvan Jctitth, 338 De Woeftyne der Scbelfzee. ten einde geloopen wezen. Alleenlyk fchynt die togt meer gegaan te hebben , door het Oostelïkst gedeelte der woeftyne, en nader langs den ftrand des Ehnitifcben Zee■ boezems : daar, in tegendeel de eerfte togt, nader by den Heroöpoliti- fcben Zee boezem volbracht was. Dus zal, in alle deze drie byzondere togttn , faamgenomen , genoegzaam , de Geheele woeftyne der Scbelfzee, door Ifraël doorwandeld zyn geweeft : vermits , in de Eerste togt, van Ramefes, naar den berg Sinai, het Westelyk- , en de Tweede, van den berg Sinai, naar Kades • Barnea , 't M1 ddenste-, en in de Derde, van Kades Barnea., naar Ezeon - Geber, het Oostelyk- gedeelte derzelve is bezocht geworden. Ja , dit zo zynde , dat Ifraël, in elk dezer drie gemelde togten, eenen afzonderlyken weg heefc ingeflagen ; zo kan men , daaruit, afleiden , de reden , waarom , in deze derde togt , geen ééne legerplaats genoemt word , van die, welke, in de twee voorige togten, waren voorgekomen. Dat , immers , de Ifraëliten , in dezen derden togt, naby den Elanitifcben Zee-boezem, en, mits- :dien, in het Oostelyk gedeelte der woeftyne, zich bevonden hebben, konnen wy befluiten , uit ééne legerplaatze ; die by , of immers, niet verre van dien boezem , verwyderd fchynt : naamlyk , JOTBATHA. Hiervoor , hebben wy uit Procopius , (de Bell. Perf. Lib. I. cap. 19.) gezien, dat, aan den ingang dezes Zee-boezems, ieco. fla. dien, van de ftad Elan, lag een eiland, Jotabe genoemt: en, te recht mogten wy befluiten, dit het zelve eiland te zyn, het welk Strabo, Di a, noemt ; die ook de landftreek , tegen over dit eiland , uit Artemtdorus, befchryft : „ als, eene viaterryke vlakte, met komen bezet: en met al- » Icrly  De Woeftyne der Scbelfzee. 331 „ lerly vee vervuld " De naam Jotbatba is genoeg zaam dezelve, met Jota.be : en dit doed ons, nièi Zonder reden, giffen, dat deze vlakte , dien naamj van dit eiland, of het eiland, van deze vlakte, zal ontfangen hebben : te meer , dewyl de befchryving , door Strabo , aangaande die vlakte opgege ven , als zo Waterryk , zeer wel overeenftemt , met het geèn Mofes, vanjotabe, aantekent, Deut, X. 7. alwaar hy het zelve befchryft , als een land Van Waterbekken. Ja , dat deze derde togt, vbornaamlyk , by en langs den Elanitifcben Zee-boezem ingericht geweeft zy ; blykt daaruit verder : dewyl de Ifraëliten , na deze langwylige omzwervinge , eindelyk , uitkwamen , by de ftad è z e o" n ■ G e b e r ; zie Num. XXXIIL 36. welke lag, op den uiterften hoek de•zes Zee boezems , naby Elotb of Elan ; van welkè ftad, de geheele Zee - boezem zynen naam ontfaQ. gen heeft. Wy zien wel , dat de Geleerde J. M. Hafius , in zyne Kaarten,' (gevoegt in het werk Hiftor. David. £? Salom.) dit Ezeon-Geber plaatft , landwaard ^ in, naby de ftad Kades, omtrent 14. of ij. uuren: gaans , van de Schelfzee ; ten einde daardoor zyne veronderftellinge te begunftigen , als of Kades , waarvan Num. XXXIIL 30*. gefproken word , dezelve plaatze was , met Kades - Barnea: gelyk hier voor is aangemerkt : doch , wat anders is dit, dan de letter der Heilige Schrift te weêrfpreeken ? die ; dit Ezeon-Geber duidelyk aanwyft, als gelegen aan 1 den oever der s c h e l f z è ë , by Elotb. Èzèon• Geber, (Hebreeufcb ,) was, immers, de- : zelve ftad , in welker haven , Salomo de Scbéëps' vloot toerufte , die naar Opbir en Tbarfis voer ï :naar 1 Kon. IX. 16. iCbron. XVIIL 17. alwaar zy ; gezegt word , gelegen te hebben , by Êlotb ; a'an' Y a der. i en van £x.eonGeier j welke ffad' nergens elders , dari aan de Schtlfkéè gevonden wierd.  De kalft togt, die dooi de dadely ke verwinning- dc: iands gevolge is, j4.0 De tVoeftyne der Schelfzee. den oever der Schelfzee, in bet land der Edomi' ten : gelyk ook , 2 Chron. XX. 36. dat Jofapbatb en Abafia , Koningen van Juda en IJtJeL , mede , te Ezeon-Geber , fcheepen maakten , om naar Tbarfis te gaan : en 2 Kon. XXII. 49. dat deze fcheepen , te Ezeon-Geber , (door een' ftormwind) verbroken wierden. Al het welk klaar bewyft , dat Ezeon- Geber, geen land- maar een Zee ftad moet geweeft zyn. En Ezeon-Geber word, behalven, in die gemelde plaatzen , ook Deut. II. 8- by Elotb of Elatb , (Hebreeuwfch F*?» ,) geplaatft ; welke geene andere was , dan die by de laatere Schryveren, met den naam van Ailat, Ailan, Aila, Ahila, Elan, enz. voorkomt; en, waaraan, deze ganfche golf haaren naam verfchuldigt is. " Door Ifraëls komft, te Ezeon-Geber, wierd hunne derde togt beflooten: en, van daar, begon, DE VIERDE TOGT; Die cok de laatfte was : na welks volbrengin. ge , zy het Land Kanaan werkelyk hebben ingenomen. Toen immers, de Ifraëliten , by Ezeon-Geber gelegerd waren, begon de tyd, tot hunne omdoolinge befterot , zeer naar het einde te fpoeden: en 1 fchikten zy zich , met allen ernft , ter bereikinge van dit ann hun beloofd Land. Het beloop der volgende gefchiedenifle zal ons doen zien, dat zy, van Ezeon-Geber , tot naby de ftad Kades voortgetrokken , van daar hun oogmerk , eerft, langs drie verfcheiden wegen , beproeft hebben: naamlyk , langs twee, met zachtheid, door het land , < erft der Edomiten , daarna der Moabiten : en , langü den derden, met geweld, aan de Zuid zyde desMands Kanaan : doch , dat zy , toen alle deze onderneemin-  De Woeftyne der Scbelfzee. 342 mingen vruchteloos bevonden wierden , eindelyk , na eenen omweg , achter om de landen der Edomiten en Moabiten , van de Oöstzyde gekomen zyn , aan den Jordaan , tegen over bet land Kanaan : en ook , aan die zyde", dat land moeften intrekken. Her. een en ander, zullen wy , zo klaar, als ons doeniyk is, uit vergelykinge der Schriften, ter ophelderinge van dit merkwaardig geichiedverhaal, trachten aantewyzen. De eerfte plaatsverwiffelinge, in dezen vierden togt , gcfchiede , van Ezeon-Geber, naar de woeftyne SIN, dat is, KADES, zie Numer, XXXIII. 36. En , met de aanwyzinge dezer Ie-, gerplaatze , begint ook Mofes weder , zyn verhaal van Ifraëis Lotgevallen in de woeftyne der Schelfzee, na eenen grooten overfprong gemaakt te hebben: Num. XX. 1. Als de kinderen Ifraëls, de ganfebe vergadering , in de woeftyne Zin, gekomen, waren; bleef bet volk, te Kades. 'Deze woeftym muet geenzins vermengt worden , met die woestyne Sin; die veel.meer ten zuidweften , tuffchen de woeftynen Sur en Sinai, lag; en, die de Ifraëliten doorgetrokken waren, by hunnen eerflen togt. van Ramefes, naar den berg Sinai. zie Exod. XVI.. 1. Alhoewel , by de LXX. tuffchen die beiden naamen , geen onderfcheid gemaakt , en zo de een als de ander , 2iv , gefchreeven word : gelyk , in. de gemeene Latynfcbe overzettinge ', Sin; zo is, toch , in den Hebreeuwfcben grondtext, tuffchen dezelve , een al te merkelyk verfchil , dan om ze voor ééne en dezelve woeftyne te konnen aanzien : want, die andere woeftyn word , i'P , eri deze , H , genoemt : welk onderfcheid ook , in onze Nederduitfcbe Overzettinge, word aangewezen, door Sin en Zin; hoewel de laacftgemelde naam, naar de Hebreeuwfcbe uitfpraake , eigmlyk Y 3 moeft /an 'Ez.eojiatber , beginnende s Was ingericht, door 'ie woeftyne Txto, tot by Kades, m 093 1 91 . nsb «si' ' -A 1  2ia een'ge andere legerplaatzen , tus ichen beiden , te hebben aangedaan; 342 De Woeftyne der Sebrlfzte. moeft uitgedrukt geweeft zyn, Tzi n. Deze woe$tyne lag op de zuidelyke grenzen des lands Kanaan: en wel , zo als , uit de grensbefchryvinge , Num. XXXIV. 3, 4. en pf. XV. 2, 3. kan beflooten worden , ooftwaard , van de woeftyne Kades Barnea. In beide gemelde plaatzen . word deze wocstync Tzin , met het land der Edomiten dus verknocht, dat niemand kan twyffelen , of die woeftyne zal een gedeelte van derzelver grondgebied hebben uitgemaakt : want , zy word geplaatft, aan de zyde, en aan de landpaalen Edoms. En, dit blykt noch des te klaarder : dewyl , de ftad Kades , welke lag , op de uiterfte grenzen der Edomiten , (Num. XX. 16.), zonder twyffel, aan de zuidweftelykc grenzen, en die mede tot derzelver land behoorde , word befchreeven , als Kades in de woeftyne Tzin, Num XXVII. 14. Dus verftaan wy te gelyk , hoe het volk , als zy in de woeftyne Tzin. vekomen waren, bleef: dat is, zich legerde, te KaDes : of liever by , en in den omtrek dezer ftad , Daar Num. XX. 1. Wy behoeven niet weder te herhaalen , wat wy hier voor, van het onderfcheid , tuffchen dit kades en Kades-Barnea , hebben aangemerkt. Alhoewel nu deze legerplaatze de eerfte genoemt word , federt Ifraëls vertrek , van Ezeon ■ Geber , aan den oever der Scbelfzee : zo is het echter zeker , dat zy, op den weg, tuffchen die beide fteden, meer indere legerplaatzen hebben moeten betrekken: aangemerkt den verren afftand der ééne , van de andere ; die geenfins toeliet , die reize , in éénen dag , te konnen afleggen. De naamen der tuffchen beiden komende tegerplaatzen y in dat gedeelte der woeftyne , dewyl zy , door geene byzondere voorvallen befaamd wierden , zal Mofes niet nodig geicht hebben , aan te teekenen. Ja 3 veellicht , zul-  De Woeftyne der Scbelfzee. 343 zullen dezelve in het geheel geene naamen ontfangen hebben : want, wy mogen billyk veronderftellen , dewyl zo veele voorbeelden dit beveiligen : dat niet anders , dan de daar voorvallende gebeurteniffen aanleiding gegeven hebben, ter uitvindinge van den een' of anderen naam , die op dezelve toepaslyk was. De ftad Kades, daartegen, was alreeds, voor Ifraëls komft aldaar, met dezen naam bekend ;J die , in het Hebreeuwfch , «ffrjj, (Kadefcb ) dat is, J heilig, of zo veel, als eene heiige ftad, ook wel, t eene afgezonderde ftad, betekend. Daarby, ver-> diend de legerplaatze, by deze ftad met recht aan-] geteekend te worden, wegens meer dan een merkwaardig voorval; aan welke men , zo menigmaal de naam dier ftad genoemt wierd, billyk gedenken mogt. Immers, is aldaar Mofes en Aarons zufter, Mirjam, geftorven en begraven. Zie Num. XX. 1. En iets van grooter aanbelang , was een wonderwerk , gelykfoortig , met dat , het welk ia Rapbidim, (anders genoemt MaJJab en Meribab,} was uitgevoerd: (Exod. XVII. 1 — 7) naamlyk, dat , ten einde een oproer , onder het volk ont» ftaan , wegens gebrek aan water , te ftilien , uit eene rotfteen, in een oogenblik, een overvloed van water voortkwam.' Alleen, was, in Mofes en Aa* ron , beiden , te mispryzen, dat zy, ter gelegenheid van dit wonderwerk , aan ongeloove zich vergrepen : om welke oorzaake , hun van God bedreigt wierd , dat zy geen van beiden het lapd Kanaan betreden zouden: zie vers 2— 13. Maakt iemand, uit dit geval, van eene tweede oproer des volks , weder wegens gebrek aan water , eene bedenkinge , tegen het geen wy , hiervoor, gefteld hebben, aangaande het volgen van een ftroom waters , dat uit die eerfte rotfteen , in Rapbidim „ Y 4 VOOrt- Deze k* ;erp!aat,e is door erfcheiene vooralle n aaranerkensvaardig.  En, ver jmiisdeyi der bez.it' neminge van iCiTiuzn fteri aaderdci %o wilde Mofes, var daar, eerfl door het l&ud der JJirnisen, 544 De Woeftyne der Schelfzee. voortvloeide ; als of die beiden zaaken niet fchynen , met elkander , te konnen overeengebracht worden : men ftelle hiertegen , dat de navloejnige van dit eerlte water , by Kades , en , mogelyk , reeds eerder, toen zy kwamen in een land, alwaar, kier en ginds, eenige waterputten te vinden waren? hebbe opgehouden. Hiervoor, hebben wy aangemerkt, dat, als Zr'rael van Ezeon - Geber vertrok, de XL. Jaaren. tot deszelfs omzwervinge door de woeftyne , bepaald , reeds fterk naar het einde liepen : en , dit tydbeftek begon noch meer te verkorten, federt de volbrachte reize , van Ezeon - Geber, naar Kades , en hunne legcringe aldaar. Dit wil Mofes zynen Lee» zeren beduiden, door die uitdrukkinge, Num. XX. i. Dat de kinderen Ifraël gekomen waren, in de woestyne Tzin, in de Eerste Maand: want, hierdoor, word gezien, op de eerfte maand van het Vefrtigste Jaar; dat, als het laatfte dezer geheele reize , noch eerft moeft voleind worden. Dit blykt: dewyl Aaron, die niet verre van Kades, in de eerfte legerplaatze , die na deze onmiddehk volgde , naamlyk , by den berg Hor gellorven is, (vers 22, 23.) gezegt word, geftorven te zyn , op den eerften dag der vyfde maand , van bet Vee rtigste Jaar, der uittogt der kinderen Ifraëls, uit Egypte Zie Num. XXXIIL 38. Geen wonder , dan , dat Mofes , die's tyds , al» rede bedacht wierd , om eenige voorbereidzelen , tot de Bezitneeming e des lands Kanaan, werkftellig te maaken. Hy was in die verbeeldinge, dat het land Kanaan, van deze Zuidzyde, moeft gewonnen worden: en , zo het fcheen , met réden : dewyl het , aan deze zyde , eeniglyk oopen lag, en, daartegen, ten oofien, (waarheen men iiieh anderfins zpu hebben moeten wenden,) ten dee-  Be Woeftyne der Scbelfzee. 345 deele , door de Zout Zee , ten deele , door den Jordaan , was afgeflooten , en daardoor, natuurlyker wyze, meer ongenaakbaar. Daarom was, derhalven , deszelfs eerfte toeleg , door het Land der Eoomiten, als den korften weg, Kanaans grenzen te naken. Daartoe diende dat verzoek , door boden, in zynen naam, den Koning der Edomiten, voorgeflaagen , om door deszelfs land te mogen trekken, met belofte , van noch aan akkeren, noch wyngaarden , noch waterputten , eenige fchade te zullen doen. Zie Num. XX. 14 20. Dit verzoek , door den Koning der Edomiten , onvriendelyk afgeflagen ; zo deed Mofes eene der. gelyke bezending, tot den Koning der Moabi ten , met laft , om , eeven het zelve verzoek te doen: doch, met eene uitwerkinge zo min gunftig. dan het voorige Van dit verzqek , aan den Ko ning der Modbiten gedaan , zien wy , in de aanéén gefchakelde gefchiedenifle van Mofes, wel niets ge^ meld : maar Richt. XI. 16, 17. worden die beider gevallen kortelyk by elkander voorgefteld , dooi fepbta ; zeggende : Als zy uit Egypte optogen , zi wandelde Ifraël, door de woeftyne , tot aan de Scbelfzee : en kwamen tot Kades, En Ifraël zond boden, tot den Koning der Edomiten ; zeggende : Laai my door uw land doortrekken : maar , de Koning dei Edomiten gaf geen gehoor. En , Hy zond ook boden , tot den Koning der Moahitek; die ook niet wilde, Bus bleef Ifraël , in of by Kades. Dit Blyven by Kades gaf te kennen, dat zy, -.door de weigeringe dezer gedaane voorftellinge , zo aan de zyde der Edomiten , als der Moabiten zich gedwongen zagen, van dien toeleg, om, ovei derzelver grondgebied , tot Kanaans grenzen voor te trekken , ten eenemaal af te zien : want Ifraë Hiogt tegen geen die'r genoemde volken, eenij Y 5 ff daarna, der Moabiten derwaard heentrekken. En, dewyl de doortogt door . beide deze landen aan hem ' geweigerd r wierd;  zo tracht hy, by ht gebergte det Amor ten 't lan Xanaait, met geweld in ( dringen. En reisd liet volk daarom, naar den berg Hor 346 De Woeftyne der Scbelfzee. geweld gebruiken : vermits zy beide in eene bettekkinge van bloedverwantjcbap met hun ftonuen ; gelyk bekend is: en wy, in het vervolg nader zien zullen , uit Deuter. II. 4— 7. . Zy bleven dan , by Kades, noch eenige datgen , ftille liggen : en , hielden zich bezig , met , het vormen van eenen anderen aanflag; om, naam» ^ lyk , aan die zelve zuidelyke grenzen , een weinig bezyden het land der Edomiten , met Geweld , het land Kanaan in te dringen. Eerft had Mofes, ehet aan dien kant willen vermyden : waarfchynlyk, dewyl dit land, aldaar, met het boog en fieil Gebergte der Amoriten, dermaate toegeflooten was , dat men niet dan , door naauwe ingangen , tot het zelve genaken konde ; die dus, voor een ganfch heir ; moeilyk en gevaarlyk zouden zyn : gelyk, omtrent 38. Jaaren vroeger , toen Ifraëls volk het aldaar beproeft had , (Num. XIV. 44, 45.) gebleken was: en gelyk nu de uitkomft andermaal zou leeren. Die's tyds , door de nood, als ware geperft , fcheen het bun onvermydelyk , aan dien zeiven oord, zich eenen weg te zoeken: en , met dit oogmerk , reisden zy van Kades : en kwamen , aan den berg HOR. Zie Num. XX. 12. die mede, vers 23. geplaatft word, aan de paaien des lands Edoms, en Hoofdft. XXXIIL 37. aan bet einde des lands Edoms : en wy denken , 2. of 3. mylen , weftwaard, van Kades, z Dees berg word, in den Hehreeuwfcben Grond' text , "VJv1 , ( Hor - Habar,) dat is , de berg H a h a r , uitgedrukt : het welk onze Overzetteren , ter navolginge der LXX. (die dit, door *Sï(> ro 0?, vertaaien,) in Hor, of den berg Hor , veranderd hebben. Men weet , dat 19 y by de Hebreen , mede een' berg betekend: en daar by gevoegt, de voorzetletter , (prapofitio} n j zozon  De Woeftyne der Schelfzee. 347 zou die ganfche benaaminge, ""7? !ÏH , konnen vertaald worden , naar de letter , de berg , die zelve berg : dat dan , naar eene Hebreeuwfcbe fpreekmanier , zo veel wil zeggen , als Dn Berg, by uitnemendheid, of die Merkwaardige Berg, zonder dat dus , de eige naam , door welken die berg zelve van den andere rondom gelegen bergen, onderfcheiden was , byzonderlyk uitgedrukt word: hoewel dezelve, echter, met die uitfpraake, Hor, in gebruik geraakt en gebleven is. Die zelve berg is, in der daad , federt Ifraëls legeringe aldaar , zeer merkwaardig geworden :naamlyk, door den dood van Mofes broeder, A'aron: waar van , de zeldzaame omftandigheden aangetekend zyn, Num. XX. 23 29. en XXXIII. 37 39.*. Het •. Eene groote zwarigheid zal zich alhier opdoen , aangaande de plaatze , waar Aar.on geftorvcn is ; wanneer men met dit verhaal vergelykt , het bericht, dat dezelve Schryver daar van geeft, Deuter. X. 6, y. alwaar hy ons fchynt te willen beduiden , dat Aaron, te Mosera , geftorvcn zy. De kinderen Ifraëls ( zegt hy ) reisden , van B e é r o t h - B Ène-J a. ükan («») Mosera: A l d a a r , flierf Aaron: en wierd Aldaar, begraven : en deszelfs zoon Eleazar bediende, het Priefter - ampt, in deszelfs plaatze. En, van- daar , reisden zy naar Gudgod: en van Gudgoq naar Jotb a t h ; een land van waterbeeken. Het is zelfs in het geheel moeilyk te verftaan : hoe deze korte tXtisbefchryvinge alhier door Mofes Ingevlochten Word , in een verhaal, waar de Schryver zich bezig houd , met eenige gevallen , by den berg Sinai gebeurd, te vermelden : en hoe zich dit Iaat vleijen , met den zamenhang der voorgaande en onmiddelyk i volgende zaaken. Weshalve», men wel eens in bedenkinge i genomen heeft , of Mofei. alhier niet eene afzonderlyke rei! xe . onderfcheiden , van die , welke hy Num. XXXILT. beI fchryft , mogt bedoeld hebben. Dit is , echter, niet waar1 fchynlyk ; dewyl alhier, geene andere legerplaatzen worden i aangehaald , dan die, Numtr, XXXIIL 31, 31, 33. mede ki alwaar laron ge:orven is„  en, van daar, fommige vry•uilligers,verder, naar Kanaamgrenzen; doende eene vruchtelozen aanval, by het gebergte der Arnoriten. 1 i 1 < t i 1 \ c c s i V c tt d ( ft n fi n E g' G 348 De Woeftyne der Scbelfzee. Het geval van Aaroks dood had het ontwerp, by Ifraëls volk gefmced , om , naamlyk , van dezé zuidzyde , het Lsnd der Kanaaniten aan te tasten , die algemum lyfle invloejen ; alhoewel de naamen , hier en laar, wel iets verfchillende uitgedrukt worden. Hier, naamlyk ■ Deuter. X. En Num. XXXIIL ftaat: vind men BEEROTH-BENE- MOSEROTH. JAAK.AN. MOS ERA. BENE J AAK AN. GUDGOD. HOR-G 1 DG AD. JOTBATH. JOTBATHA. Derhalven, geeft Mofes , Deuter. X. een uittrekz.il vaneen [edeeite der reize , die Numer. XXXIU. in haar geheel be'chreven word : en voegt daar tud'chen be'idea, in , Aaons Sterfgeval, zo het fchynt, ter plaatze, daar iet niet behoord : dewyl Aaron , niet te Mo/era, maar, op len berg Hor , geftorvcn is. Het zy verre van ons 1 eene itvhicht te maaken, op deze zwaarigheid , waar door , de laauwe zorg , die God , voor de bewaaringe zyns woords oud , zou verloochend worden : gelyk daar van geenfins ry zyn , L. Capellus, Grotitts en Clericus; die vermoeden , at de arfchryveren , deze geheele plaats , verkeerdelyk haden ingclaft. Vheiffer , (Dub.vex. ad Deuter.^..) wil Moer a , van Moferoth , onderfcheiden hebben: verftaaude aar door , eene wekere plaats, op den berg Hor ; alwaar laron zou geftorven zyn. Anderen vertaaien dat , het reik de onzen, door Aldaar , vertaaien, door Toén. rtlobius , ( Dijfert. de morte Aaron: ) meend , dat alhier eene oorduitlaatinge (Ellipfis ) phats grype : en leeft de woorden as: De kinderen Ifraëls verreisden , van Beroóth-Benc-Jacikan, en) Mof ra. (Naar den berg Hor,) alwaar Aaron gewen en begraven is : vergelykende , hier mede , het geen en van P„ulus leeft, Handel. XVIII. 22. Alt Paulus te Cerea wat gekomen , ging by op , (Naar Jerusalem:} de gemeente gegroet hebbende , ging hy af, naar Antiochie. och, dan biytt de zwaarigheid , hoe de berg Hor alhier rplaatft kan worden , tuffchen Mefera en Gudgod , of Hordgod: daar, Num. XXXIII. 33 36. noch tuffchen in  De Woeftyne der Schelfzee. 349 ten , een' tyd van 30. dagen , opgefchort; dien zy hefteden moeften , ter rouw bedryvinge , over het verlies van dit hun aanzienlyk hoofd , in zaaken van den Godsdienft, (Num. XX. 29.). Maar, 7.0 dra waren die dagen niet volleind ; of zy ondernomen daadelyk dit ontwerp te volvoeren. Dewyl men, ondertuffchen niet verneemt, dat Ifraëls GiNsche Heir, onmiddelyk , voor deze onderneminge , van legerplaatze veranderd, en, van den berg Hor , nader tot Kanaans grenzen , voort getrokken zy , zo fchynt het, dat niet Ifraëls ganfeh heirleger, maar flegts eenige voortroepen , of liever, eenigen , die als vrywilligers daartoe van zelf; zich aangeboden hadden , uit de legerplaatze , by den berg Hor , tot de grenzen aanrukkende , hebben willen onderftaan , om door die engten van het gebergte der Amoriten , onverwacht, en by wege van verraffebinge , in te dringen. De weg , dien deze infloegen , wor J , de Weg der Verspiederen, genoemt: waarfchynlyk, dewyl dit dezelve weg was , dien de Verfpiederen , voor 38. Jaaren , door Mofes uitgezonden , genomen hadden ; en die , van daar , den naam van den weg der Verfpiederen behouden had. Waaruit wy befluiten , dat dees weg , uit Kades-Barnea, derwaard heen liep. Doch, de Koning van Harad, eene der zuidlykfte fteden des lands , van den aantogt dezes volks kondfehap bekomen hebbende , verzamelde met der haalt, eenen troep krygsvolk , met welken hy komen , Jotbath , Abrona , Ezeon ■ Geber en Kades : ten ware men dit dus verklaarde , zy reisden van Beërotb-Bene-J'adkan , (en) Mofera , naar den berg Hos , alwaar Aaron geftorvcn is: Nadat zy Gudgod , Jotbath , Abrona, enz. door gereisd hadden. Meer zaaken, hiertoe betreklyk, kan .men vinden , by Georg. Nik. Ockelin. (in Vijfert. de ltiner. ifratlitar. ex Aegyfta ad Terr. Canaan §. XIV XIX.)  waarom, deze aanval vruchteloosmoeft worden. : i t 350 De Woeftyne der Scbelfzee. hy deze waaghalzen , in die naauwten der bergen, zo onverhoeds op het lyf ftortte , en met een voor hem zo gelukkig gevolg , dat zy , met achterlaating van eenige krygs - gevangenen, die tusfchen die bergen verward, en van de overigen wa* ren afgefneden , genootzaakt wierden , naar de legerplaatze, by den berg Hor, te rug te keeren. Zie Num. XXI. v Hierdoor , wierd dan , dit geheel ontwerp over» ftaag geworpen : en , den overigen van Jfrael, de moed benomen , om ooit weder , van die zyde , iets te ondernemen. Men kan ook niet ontdekken , dat deze ganfche onderneminge, met GODS %oedkeuringe, veel min, naar Gods Bevel, wierde in het werk gefield. Zelfs , fchynt ook Mofes, in deze gewichtige onderneminge , niet bemoeid geweeft : dewyl , van hem , geen de minfte mei» dinge gemaakt word , in het verhaal dezer ganfche onderneminge. En , dit een en ander zal ons des te meer fterken , in dat gevoelen : dat dit ontwerp, om van de Zuid zyde het beloofde land te bemagtigen , flegs , door eenen troep vrywilligers, op eigen gezach, beraamt zy. Ja, men zou, zonder dit, ook bezwaarlyk begrypen konnen , waarom dit ontwerp van zodanig een kwaad gevolg geweeft is. Want , dewyl de bcftemde tyd van XL. [aaren fchier verftreken was , en het volk alhier zo licht by de grenzen des lands genaderd; zo fehynt nets die onderneminge geftremt te hebben , dan dleen vermits dezelve , tegen Gods wille en oogmerk , was ingericht. De wyze oogmerken der Sodlyke wegen worden veeltyds , eerft , van aeh:er, by de uitkomften der zaaken, door den menfch mtdekt. Wy befpeufen dit ook , van achter , in lit geval. God heeft deeze onderneminge niet willen toelaaten : dewyl hy Ifraè'l noch meer beproeven  De Woeftyne der Scbelfzee. 351 ven wilde : en , dewyl hy in zynen raad befl.oor.en had , dezen zynen volke , eenen veel doorluchtiger intogt in Kanaan te bezorgen : naamlyk , door eene wonderdaadige opfchortinge van den ftroom des Jordaans; ten einde zy, ter zeiver wyze, het land Kanaan zouden intrekken , als zy Egypte , door de Roode Zee, ontkomen waren. Wanneer Mofes , derhalven , Num. XXI. 2, 3. onmiddelyk na het verhaal , van die vruchteloos uitgevallen onderneminge , zegt : dat Ifraël , ter zeiver plaatze, in een tweede gevechr, met Gods hulpe , een merkelyk voordeel, op hunne vyanden behaald , en zelfs eenigen van derzelver fteden verband hebben ; zo fchynt dit niet, ter zeiver tyd , gefchied. Wie zou toch konnen denken , dat de Ifraëliten , in gevalle zy , aan die zuidzyde, toen reeds een gedeelte des lands bemagtigt, en eenige , van deszelfs fteden hadden begonnen te verdelgen, hunne overwinninge niet verder zouden voort gezet hebben. Daarom wil men liever , dat gezien word , op een' laateren tyd : na Mofes dood, toen onder jofua's bewind dit zuiderdeel van Kanaan alreeds vermeefterd was: (Jof. X. 40 —44. XII. 14. Ricbt. I. 16, 17.) het welk dan alhier , by wege van een voorverbaal , in de gefchiedenifle zou ingelaft zyn. Dit is de gedachte des Heere Relands , (Paleft. pag. 574-) De Engelfcbe Godgeleerden , (in hunne Verklaaringe over Num. XXI. 2, 3.) in aanmerking nemende , dat dit geval , wanneer het eerft na Mofes dood gefchied was, niet door Mofes zelve zou konnen gefcbreven zyn ; nemen daarom den toevlucht, tot de LXX. die, voor het woord aP70 , dat eer verbannen en verdelgen betekend , gebruiken ; hei Criekfcb woord «\*&ï/**ti£«iv i zo veel gezegt, al iets vervloeken , of tot verdelginge toeteixeyen; du za Hoewel zy, daarna ook eenig voordeel fchynen behaald te hebben. ï  's volks te rug kee ringe van Kinaans grenzen, 35 2 De Woeftyne der Scbelfzee. zal dit : Ku'^io? «vaS-fjuaTio-êv «utc» jc«1 rolc iritets «utov , niet anders betekenen ; dan , dat God , den Ifraëliten Beloofde, by vervolg die fteden te zullen verdelgen. Gelyk , dan ook , het geen onmiddelyk voorgaat: God gaf de Kanaaniten over, alleen zou moeten bepaald worden , tot eene belofte , van ze te zullen overgeven, in der Ifraè'liten band. Hoe het hier mede Zy : zo dra die troep, naar dc legerplaatze , by den berg Hor, van Kanaans grenzen , onverrichter zaake, te rug gekomen was , brak het ganfebe leger op : en zy verreisde, van den berg Hor, op den weg der Scbelfzee , dat zy , om der Edomiten land, been togen, naar Num XXI. 4. ten einde , (dewyl het hun niet geoorloft was , door het land hunner broederen, de Edomiten, met geweld heen te breeken,) door dezen omweg, hunne reize naar den fordaan , tegen over het land Kanaan , voort te zetten. Dees weg word alhier genoemt , de Weg der Schelfzee: dewyl, hy , in den beginne , zuidwaard leidde , en dus te rugge , na de plaatze, van waar zy gekomen waren : naamlyk , naar de Schelfzee; zonder, dat zy, echter, den zeiven weg, tot aan de Scbelfzee, gevolgt hebben. Zy moeften alhier inflaan , den weg, die aanliep op den ooftelykften der beide boezems der Scbelfzee , aan welken , de fteden Elatb en Ezeon ■ Geber lagen : dewyl , de gelegenheid van het Land der Edomiten , het welk dus verre ten zuiden zich uitltrekte , tot naby die gemelde Jleden , geenen anderen weg toeliet ; door welken , zy tot den Jordaan zouden hebben konnen naderen. Dus vinden wy dien zeiven te rugtogt befchreven , Deut. II. 1. Daarna, keerden wy ons , (zegt Mofes ) en reisden , naar de woeftyne ; gelyk , de HEER tot my gefprooken had, en wy togen , om het  De Woëftyné der Scbelfzeéï 353 hst gebergte Seïr , veele dagen: want, SeI'r was de naam van het gebergte, het welk (gelyk ieder weet,) door de Edomiten dies tyds, bewoond wierd. Op dezen te rugïred , bekwam Ifraëls volk weder gelegenheid, om een bewys te geven , van hunnen wrevelmoedigen aard : want des volks ziele wierd verdrietig j op dezen wèg: en het volk fprak} tegen God , en tegen Mofes : waarom hebt gy ons doen optrekken , uit Egypte, opdat wy zouden fierven , in deze woeftyne ? tsóant, hier is geen brood , ook geen water : en onze ziele walgt, van dit Hebt hrood : verfta , het Man. Zie Num. XXI. 4, 5. Nooit zal iemand meer verdriet gevoelen , over het gemis eener zaake ; dan , wanneer hy alreeds zich verbeeld had , dezelve genoegzaam in zyri bezittinge te hebben. Daarover, wierd dan alhier des volks ziele des té meer verdrietig: dewyi zy, Een tweedemaal , zo naby de grenzen van Kanaan genaderd , zelfs na eenige voordeel, op deszelfs inwooneren, behaald te hebben, het welk hen met de grootfte hoope tot deszelfs bezittinge aanvanglyk vervuld had , echter , ten Tweedemaal j moeften te Ruggekeeren*: en dat, genoegzaam, *. Ik denke niet, dat iemand, die het beloop dezer gan; fche Reize , dus verre , met ons heeft konnen nagaan , uit vergelykinge der verhaalen , door Mofes, hier en ginds in : deszelfs Schriften , daar van opgegeven' , met Bonfrerius , en 1 anderen, die de Reize der Ifraëliten , in Kaarten , afgebakend j hebben , in dat gevoelen zal vervallen , als of deze te rug! keeringe , vdn den berg Hor, naar de woeftyne der Schelfzee; i ééne en dezelve te rug - keeringe , van Kanaam grenzen zoude ) zyn , met die , welke' aan het volk opgeïegt wierd , ten i ftraffe , van hunne murmereeringe , wegens de Verfpiederen 3 in de woeftyne Kades-Barnea: en, als óf dit verhaal, Num^ I XXI. 4, Zy verreisden , van den berg Hor , op dtn weg der UI. Deel. I.ftuL Z schelf, Véïooti zaakte ,iti het zelve,* :en nieuw aproer:  354 ®e Woeftyne der Schelfzee. zaam , in het midden van het XL/?e Jaar , na verloop van het welk hun het daadelyk bezit dezes lands , door God zelve beloofd was. Zodanig eene te rugkeering , en dat, door dien zeiven weg der Scbelfzee , dien zy , voor XXXVIII. Jaaren , ten ftraffe hunner murmureeringe, wegens het nadeelig bericht der Verfpiederen, desgelyks hadden moeten inflaan , (Num. XIV. 25.) zal nu het volk den moed geheel hebben doen ontzinken, van ooit, dit hun Schelfzee, dat zy , om der Edomiten land heen togen, niet anders ware , dan eene uitvoeringe van Gods bevel, Hoofdft. XIV. if. Wendet u morgen : en maaket uwe reize , naar de •woeftyne, op den weg naar de Scbelfzee. Dat , immers , hier en daar , byna eeven dezelve bewoordingen gebruikt worden , kan niet volftaan , om , daarom , die beide togten voor eene en dezelve te erkennen : dewyl, niets ons weerhoud , van te ftellen , dat Ifraël, tweemaal , tot de zuidelyke grenzen van Kanaan genaderd , wanneer zy , van daar , moeften wederkeeren , ook tweemaal , gedeeltelyk , één en den zeiven weg hebben moeten inflaan. En , dat deze beiden zaaken, in het verhaal , van Mofes , dus kort na elkander volgen, Num. XIV. if. en XXI. 4,. (gelyk ook Deut. I. en II.) voldoed mede niet , ter ftaavinge van dit gevoelen : want Mofes alhier , na het verhaal , der gevallen in Kades - Barnea , in zyne gefchiedeniffe , ( gelyk reeds hier voor is aangemerkt, 1 eenen overfprong gemaakt heeft, van 37.01381 Jaaren, naamlyk , van al den tyd der vergetffche omzwervinge , welke God hun, ten ftraffe , had opgelegt : waar van , niets is aangetekend, dan de legerplaatzen , dien zy, in dien tuflchen tyd , betrokken hebben, Num. XXXHI. 19 35-, Het is , immers, buiten tegenfpraake, dat dcac te rugkeeringe niet dezelve kan zyn , met die, van Kades-Barnea : want, deze was voorgevallen in het llde Jaar, naar den uittogt uit Egypte. En , de tweede wederkeeringe , in het XLjJé Jaar: want deze volgde , na Aarons dood; welke inviel , in het XLy?e Jaar , na den gemelden uittogt. Zie Num. XXXIII. 38. dus 38. Jaaren laater. Niemand heeft, myns bedunkens , die twee te rugkeeringen zo wel onderfcheiden , daa Adrichomius , (in deszelfs Kaarte , gevoegt, in het werk 9 Theatr. Ter. S.)  De Woeftyne der Sebelfzee. g£ hun beloofd land , te zullen magtig worden. Vee liever hadden zy gewild, Door het land der Edo miten , met geweld zich eenen weg te baanen dan, weder in te keeren, in eene woeftyn, zo ake lig en onvruchtbaar ; zonder dat zy willen , waa zy eindelyk belanden zouden. Dit nieuwe oproer heeft God, echter, zo min, dan alle de voorige , ongeftraft laaten verbygaan daartoe , zich bedienende , van de middelen , dit naaft voor handen waren : naamlyk , van venynigt flangen, van welke deze woeftyne rykelyk voor zien was; (Deuter. VIII. 15.) die, verfcheidei hunner , doodelyke wonden toebrachten. Hoewel de Heer , in den toorn , des ontferminge gedach tig , na dat eenigen door deze plaage waren omge komen , de overigen , wegens derzelver betöond< boetvaardigheid , van het doodsgevaar verlofte door het aanfcbouwen eener Koperen Slang die Mofes , had opgerecht; waar door zy wonder daadig , van hunne beeten , geneezen wierden. Zi( Num. XXL 6 g. welke Jlang een der eigen aartigfte voorbeelden van den Heere Jefus Cbrifius ii geworden; waarvan de betekeniffe, door dien Hei land zelve , aangewezen word , Joh III. 15. De plaats , waar dit wonderwerk gewrocht is , word door Mofes , in het aangehaald gefchied - verhaal , niet genoemt. Alleenlyk , kan, uit de omftandigheden , worden beflooten , dit gefchied te zyn, in het begin der te rugkeeringe des volks, van den berg Hor, naar de woeftyne der Scbelfzee. En vermits, Num. XXXIIL 41. als de eerfte legerplaatze , door het volk ingenomen , onmiddelyk s na deszelfs vertrek , van den berg Hor , genoemt word, ZALMONA; zo mag men naauwelyks twyffelen , of die geheele gefchiedenifle moet, tot deze genoemde legerplaatze, worden betrekkelyk Z 3 ge t I het welfe" geftraft wierd door vuurige ' Hangen { enz. i t l 1 i Van daaï de naam Zalmona aan deze legerplaatze , toegelegt.  Na welke gevolgd zyn, Pbunon , 356 De Woeftyne der Scbelfzee. gemaakt. Zelfs , geeft de naam ™ty , (Tzalmonab ,) dit noch nader te kennen ; welke . afkomende , van het woord , dat een beeld betekend , met veel weivoegzaamheid , aan deze legerplaatze , mag toegevoegt zyn , ter gedachteniffe die'r kooperen Slang ; die als een beeld en namaakzei was, van die venynige Slangen, welke het volk gebeeten hadden. In het vervolg van het verhaal der Reize der kinderen Ifraëls , Num. XXI. was de naam die'r legerplaatze , Zalmona, overgeflaagen : en zelfs ook van noch eene tweede : want, vers 10 zegt Mofes : Toen verreisden de kinderen Ifraëls : en legerden zicb, te OBOTH. En Num XXXIIL 41—43worden , tuffchen den berg Hor en Obotb , twee byzondere legerplaatzen ingevoegt: naamlyk , behalven Zalmona , ook PHUNON; ( Hebreeuwfcb pj-ia ) welke dus was, de legerplaatze , onmiddelyk na Zalmona volgende. En , uit het beloop van dezen togt , welke langs hoe meer naderde , naar Ezeon Geber, mag men oordeelen, dat Phunon zuid-ooftwaard lag , van Zalmona. Eufebius zegt: (Onom. ad voc. $uvw.) dat Pbunon wel eer de Hoofdftad was van eene der Vorften onder de Edomiten : ( waarfchynlyk , bedoelende , dien Pinon , die, Gen. XXXVI. 41. onder de Vorften der Edomiten genoemt word,) en dat het in zynen tyd een vlek was in de woeftyne , tuffchen Petra en Tzoar, (hoewel wy , aan de echtheid dezer ligplaatze , zeer twyffelen, ) gelegen ; alwaar , koper uit de mynen gegraven wierd , door zekere misdaadigers, dien dit ten ftraffe was opgelegt. Daarom , word die zelve plaatze , by Hieronymus , Metallo ■ Fenon, geheeten. Byaldien , dit Pbunon dus eene ftad geweeft is , in het land der Edomiten ; zo zal men dit, zy legerden zicb t in Pbunon , niet anders hebben  De Woeftyne der Schelfzee. 357 ben te verftaan ; dan, in de nabuurfchap, of in het gezicht der ftad Pbunon : vermits het den Ifraëliten niet geoorloft was, met hun geheel heir, de eigenlyke landpaalen der Edomiten in te treden. En die zelve aanmerkinge geld dan mede , in opzichte tot OBQTH ; (Hebreeuwfcb n'ak») de legerplaats die, beide Num. XXI. 10, en XXXIII. 43. is aangetekend: byaldien, dit Obotb , ten minften , mede geweeft is , eene ftad der Edomiten : en dezelve ; die , by Ptoloméus , (Aften Tab. IV.) Eboda, genoemt, en geplaatft word, in Petreëfcb Arabie : hoewel wy der zelve ligplaats niet recht weeten , en daarom niet anders , dan by giflinge , in de Kaarte , hebben konnen aanteekenen. Dus lang , hadden de Ifraëliten , van den berg Hor , door Zalmona , en langs Pbunon en Obotb, achter om het geberte Seïr , het welk de Edomiten bewoonden , heen getrokken : richtende , hunnen weg fteeds eerft zuidooft , daarna ooftwaard ; tot dat zy niet verre van Elotb en Ezeon - Geber , aan den oever der Scbelfzee , genaderd waren. En was , derhalven , het oogmerk , het welk zich ftrekte , om door dezen omweg , het grondgebied der Edomiten te vermyden , toen werkelyk bereikt. Nu waren zy , toch , naar Num. XXL 4. van den berg Hor , gereisd, op den weg der Scbelfzee : dat zy om der Edomiten Land Heen Togen. Het welk eeven dezelve togt is, die Mofes, Deut. II. 1. kortelyk herhaald, zeggende: Daarna keerden wy ons, (te weeten , van den berg Hor) naar de woeftyne, den weg der Scbelfzee; gelyk de HEER tot my gefproken bad : en , wy togen , om bet gebergte Seïr, veele dagen. Derhalven, moeft van daar weder eenige veranderinge in dezen togt gemaakt worden , en is , op dit tydftip , toepaslyk , de aanZ 3 fpraak, en Obotb, van waar, de reize noordwaardgericht wierd,  aaar de keuvelen Abanm. 358 Bf Woeftyne der Scbelfzee. fpraak, met welke Mofes van God verwaardigt wierd; waar van hy verflach doed, vers 2 7. Toen fprak de HEER tot my , zeggende: Gylieden hebt dit gebergte ( S e fa,) genoeg omgetogen: Keer et «, naar het Noorden: te weeten, naar de grenzen der Moabiten ; die van daar ten Noorden , naamlyk , ooftwaard van de Zout Zee , by de beeken Zered en Amon woonden. En, vermits de Ifraëliten , in deze keeringe ten Noorden, ook noch een eind wegs, verby de grenzen, naamlyk de Ooftelyke grenzen der Edomiten, trekken moeften ; zo geeft God aan dit volk, ter zeiver tyd , een uitdruklyk verbod , van , de Edomiten , hunne broederen , die met hun in eene naauwe bloedverwantfchap ftonden, eenigen overlaft te doen : Gebied den volke , zeggende : Gy zult doortrekken , aan ( of langs) de landpaalen uwer broederen , der kinderen Efau's , [der Edomiten,) die in Seïr woonen. Zy zullen wel voor u vreezen ; maar , gy zult u zeer wachten. En , mengt u niet , met ben : want , ik zal u van derzelver land niets geven: noch niet , ter betreedinge eener voetzoole : want , ik bebbe . aan Efau , bet gebergte Seïr , ten erffeniffe gegeven : willende vervolgens , dat zy , al wat zy op deze reize van fpyze en drank nodig hadden , voor geld , van de Edomiten koopen zouden. In gevolge dit bevel , hebben zy zich , van de legerplaatze, by Obotb, ten Noorden gekeerd: reizende, langs de ooftelyke grenzen van het land der Edomiten, naar Num. XXI. ii. Van Obotb, en legerende zicb, aan de Heuvelen ABARIM, in de woeftyne , die tegen over Moab is , tegen den opgang der zonne : dat is , ten ooften : het welk alhier , ten zuidooften , fchynt te moeten worden verftaan. Of, naar Num. XXXIIL 44. verreisden zy, van Obotb , en legerden zicb , aan de heuvelen Aba-  De Woeftyne der Scbelfzee. 350 Aearim, in de landpaalen Moabs. Deze beuvelen Abarim worden , ten aanzien van derzelver ligginge , in die beide plaatzen , duidelyk genoeg befchreven , om ze veilig in de Kaarte te ftellen. En die befchryvinge was alhier des te meer noodzaakelyk , ten einde deze Heuvelen wel te onderfcheiden, van de bergen Abarim; waarvan , Num. XXXIII. 47. word gewag gemaakt. Dit gedeelte der Reize, naamlyk, van Obotb, naar de heuvelen Abarim, aan de grenzen der Moabiten, bedoeld Mofes , in het vervolg die'r korte herhaalinge , die men vind , Deuter. II. 7, 8. en herrinnerd , ter dezer gelegenheid aan Ifraël, een foortgelyk verbod , hun door den HEER gedaan, ten aanzien der Moabiten , als , eeven te vooren , ten aanzien der Edomiten , gegeven was. Als voy nu, ( zegt hy ) doorgetrokken waren , van onze broederen, de kinderen Efau's , ( de Edomiten ) die in Seïr woonden , van den weg des vlakken velds , van Elath en Ezeon- Geber ; zo Keerden wy ons ; en doortogen den weg der woeftyne Moabs. Toen , fprak de HEER tot my: Beanftigt Moab niet , en vermengt u niet met ben , in den ftryd : want , ik zal u geene erffenijje van derzelver land geven : dewyl ik , aan Lots kinderen , Ar, ten erffenijje gegeven hebbe. Alhoewel dan de naafte weg , van deze heuvelen Abarim , naar den Jordaan , dwars door het land der Moabiten , aanliep ; zo was Ifraël verplicht , ten einde het grondgebied der Moabiten te verfchoonen , noord • ooftwaard te zwenken , den togt voortzettende , naar de beeke ZE RED , om dezelve over te trekken , ter plaatze , daar deze beeke , aan der Moabiten land , noch niet genaderd was. Zy verreUden , van daar , (van de heuvelen Abarim) en legerden zicb , by de beeke Zered, Num. XXI. 12. Ter dezer gelegenheid, word van de Z 4 bee- sn vervolgens, naar:n over de jeeke Zf red,  en door Diéon- Gat< en AlmonDibla%/iajim , 360 T)e Woeftyne der Scbelfzee. beeke Zered, ( Hebreeuwfch VI, Zared,) eerft ea laacft gewag maakt ; behalven , in de korte herhaalinge die'r zeiver Reize , Deuter. II. 13. Het weinig naricht , dat wy dus hebben , aangaande deze beeke , zal ons echter niet beletten , te denken , dat dezelve van het ooften naar het weften , door der Moabiten land , en niet verre van de zuidelyke grenzen , naar de Zout Zee gevloeid hebbe : zonder het welk , Ifraëls volk deze beeke niet zoude hebben konnen ontmoeten , op hunne weg , van de heuvelen Abarim , naar den Jordaan. Zy trokken dan , over deze beeke , in bet acht en dertigfle Jaar , federt hun vertrek , van Kades - Barnea : naar Deuter. II. ±4. het welk , met het veertigfle Jaar , federt dat zy Egypte verlaaten hadden, pvereenftemt. Wanneer wy deze merkwaardige Reisbefcbryvinge , zo als dezelve , Num. XXi. voortgaat, volgen ; zo blykt, vers 13. dat de Ifraëliten , de beeke Zered of Zared verlaatende, zicb legerden , ( gelyk , de Onzen dit overzetten, ) aan deze zyde der ARNON. Van deze beeke Amon , word in de algemeene lyfte der Legerplaatzen , Num. XXXIIL geen gewag gemaakt: noch ook van de Beeke Zered. Maar, Mofes noemt aldaar, wn 45, 4Ö. twee andere legerplaatzen , die , naar de meefte waarfchynlykheid , tuffchen die gemelde beeken, lagen: en , derhalven , op den weg , van de eene na de andere , in de woeftyne , ooftwaard van het land der Moabiten * wierden aangetroffen : naamlyk , DIBON-GAD en A LMON-DIBL ATH A3 IM : want , zy verreisden . van de beuvelkens Abarim , en legerden zicb , in Dibon Gad : en zy verrei: den , van Dibon-Gad, en legerden zicb , in Almon - Dirlathajim. Voorts , weeten wy , van deze beide legerpiaatzen , niet veel te zeg-  De Woeftyne der Scbelfzee. 361 geggen. 'Er word wel elders, van een Dibon, gewag gemaakt : doch, deze was eene ftad , in de Óver-Jordaanfche landfireeke ; die eerft aan de ftamme Gad , en daarna aan Ruben , gegeven is : zie Num. XXII. 34. en Jof. XIII. 1 7. en fchynt , van deze legerplaatze, (hoewel zy beiden een' en den zeiven naam dragen,) te moeten onderfcheiden worden : gelyk wy , in het lldeDeel, bladz. 1200. by de befchryvinge dezer ftad , aangemerkt hebben. Uit dit gezegde , blykt derhalven , dat de Ifraëliten , eerft tot de beeke Arnon genaderd zyn , nadat zy , op dezen weg , van de beeke Zered , die twee byzondere legerplaatzen hadden aangedaan. Zy legerden zich dan , aan de beeke Arnon. Doch wy zien geen reden, waarom de Onzen , de plaatze van Ifraëls legeringe , die's tyds , aanwyzen , door , aan Deze zyde , van Arnon: daar, in den Grondtext ftaat : "V&B ; dat anders , in de Nederduitfche Overzettinge , vertaald word , door aan Geene zyde : gelyk mede de LXX. die het hebben uitgedrukt, door mgetv 'A^vav: dat is, Over de Arnon- De Hebrëen maaken toch een onderfcheid , tuffchen en "^9 : waarvan de Onzen 'c eerft gemeenlyk , door aan Deze en 't laatft, (dat wy ook hier vinden,) door aan Geene zyde , of aan de overzyde , vertaaien. En , hoe het ook hier mede zy : het blykt, ten minften , dat het, ter dezer plaatze , moet genomen worden : aan Geene zyde: want, Mofes bevond zich, toen hy dit fchreef, alreeds, in de velden der Moabiten , by de Jordaan ; in opzichte tot welke plaatze , hy niet anders fchryven kon , dan , aan geene zyde der beeke Arnon. Immers , waren de Ifraëliten , die's tyd? * de beeke Arnon noch niet over. getrokken : want, dan zouden zy zich alreeds daa Z 5 de- naar de beeke Arnon:  alwaar, z zich bevonden,buiten he gebied de Moabiten. 3<Ï2 De Woeftyne der Scbelfzee. delyk bevonden hebben , in het land , dat toen de Amoriten in bezit hadden : en men weet, dat Mofes , voor en aleer hy dit land betreden wilde., een verzoek , om vryen doortogt, deed voorflaan , aan Sicbon, den Koning der Amoriten , die te Hesbon woonde : en , dit verzoek is eerft daarna gefchied : gelyk te zien is , uit het vervolg van dit zelve verhaal , Num. XXI. 21, 22. r De landftreeke , in welke Ifraëls volk , duslang, aan Geene zyde der beeke Arnon , dat is aan de zuidzeide , zich legerde , was noch in de woe]ftyne; die zelve , die Numer.XXl. lu genoemt was, de woeftyne , tegen over Moab , tegen den opgang der Zonne , of bet oofien: want, de Beeke Arnon , aan welker oever, zy zich neêrgeflagen hadden , word vers 13. zelve gezegt, in die woeftyne te zyn : dat is , die woeftyne door te vloejen ; uitgaande , uit de landpaalen der Amoriten : en word die zelve beeke nader befchreven, als de Landpa ale, dat is, de landfebeidinge der Moabiten, tuffchen de Moabiten en tuffchen de Amoriten : dus, deze beeke , tuffchen de landen die'r beiden volken, in dien tyd, eene afzondering maakte; hebbende de Amoriten , ten noorden , en de Moabiten , ten zuiden. En deze omftandigheid word alhier, door Mofes , ter rechter plaatze bygebracht; om te vertoonen , dat de Ifraëliten , als zy een weinig tyds daarna , de beeke Arnon overgetrokken waren , toen zich niet bevonden , in het grondgebied der Moabiten; in welk land, ingevolge het Godlyk verbod, hun niet geoorloft was te komen: maar in dat der Amoriten; hoewel die , het zelve , voor Ifraëls overkomft uit Egyp» te, den Moabiten, met geweld ontnomen hadden, zie vers 26. Daar-  Be Woeftyne der Scbelfzee- 363 Daarom, fteld Mofes deze zaak, die daarna var groote gevolgen * geworden is , niet flegts bloote lyk ter neêr : maar beveiligt ze ook , vers ij> 16 uit een Oud Geschrift, tot een titel hebben de, het Boek der Oorlogen des HEERE dewyl, de oorlogen , door Ifraëls volk naar 's Reere bevel , en met 's Heere hulpe , tegen de Arnoriten dezer landftreeke, gevoerd, in dit zelve Boek, en wel in dichtmaat , befchreven waren : in hei welk, naamlyk, de beeke Arnon duidelyk gezegi wierd , zicb niet alleen, naar de gelegenheid van Ar, (of Aro'èr , eene ftad der Moabiten,) te wenden , maar ook, (in fteê van het land der Moabiten , als midden door te loopen, ) te leenen of te liggen, aan de Landpaalen der Moabiten : en dus te ftrekken , tot derzelver grensfcheidinge. De woorden , zo als zy in dit Boek bevindelyk zyn , luiden niet klaar: en zyn, ten aanzien der vertaalinge , en uitlegginge, aan veel verfchil onderworpen, te uitvoerig, dan , om ons daarin te laaten. De Nederduitfcbe vertaalinge , is by veelen afgekeurd ; daar het uitgebragt word: Tegen Vaheb, in eenen wervelwind, en tegen de beeke Arnon : en den afloop der beeken , die zich naar de gelegenheid van Ar wend , en leena aan de landpaalen Moabs. Meeft komt men overeen, aangaande het woord n£h0 , (Supha) 't welk in de Nederduitfche Overzettinge uitgebracht word, door een' wervelwind , te nemen voor den eigen naam , eens landfchap Supba; het welk, daar , oi daai * Dewyl, naamlyk, uit dat bezitnemen der landen , tusfchen de beeken Arnon en Jabbok , door de Ifraëliten , tusfchen hen en de Ammonhen, (aan welke dezelve gedre celyk en als gemeensaamlyk , met de Moabiten , wel eer h .dden toebehoord , eer zy door de Amoriten , van daar verd even waren,) een zwaare Oorlog is ontftaan. Zie Bacht. XI. Het welk Mofes bewylt, uit een oud Dichtftuk, dat toen noch voorhanden was.  Ook,heeft Mofes , het land binnen de beeke Arnon , dat toen, der Amoriten i a 364. De Woeftyne der Scbelfzee. daar omtrent , moet gelegen hebben : des te meer, dewyl ook van een landfchap , T° , ( Supb ) word gewag gemaakt , Deut. I. 1. het welk zo veel gezegt is , dan het Schelf of Rietland : want , dit is, het zelve woord, waarvan de Roode Zee den naam van Supb ontleend ; dien de Onzen altoos vertaaien door Scbelfzee. Daar tegen , word het woord Vabeb, (Hebreeuwfcb 1™,) dat onmiddelyk voorgaat, door fommige , als een werkwoord , opgevat. De Engelfcbe Godgeleerden, (in hunne Verklaaringe over Num. XXI. 14.) meenen , dat het overgezet moge worden : Wat Hy, (naamlyk God) gedaan beeft*. Doch , de Geleerde Heer Schutte , (in de Voorreden tot zyne Stichtelyke Gezangen,) wil het zelve liever vertaald hebben , door een Godgewyd gedenkteken : naamlyk : Is 'er dat Godgewyd gedenkteken , in Soupha , zo zyn 'er ook die beeken van Arnon ; enz. Tot ons oogmerk volftaat genoegzaam , den Godlyken Schryver , Mofes , uit dit Dicbtfiuk , te zien bewyzen : dat de beeke Arnon , welke de Ifraëliten gereed ftonden , om over te trekken , eene fcheidinge maakte , tuffchen de landen der Moabiten en Amoriten : waar uit dan ook teffens bleek dat Ifraëls volk by het overtrekken der Arnon, geene landen der Moabiten zich aangeeigend hadden. Vergelyk hiermede Richt. XI. 18. Daarom zou Mofes , ook al cWt.land , aan de overzyde der Arnon , anders ook 't land Gilead genoemt , niet vermeefterd hebben, byaldien, de Moabiten , in dien tyd , het zelve noch wcrkelyk n eigendom bezeten hadden : maar, het was toen het *. Dus heeft het ook de gemeene Latynfche Overzettinge : laamlyk : Sim feit in mari Rubro , fic facie t, in torrentiètis Imon : Dat is : Gelyk Hy gedaan beeft , in de Roode Zee, ze al Hy doen m de beeken Arnon.  De Woeftyne der Schelfzee. 365 het land der Amoriten; die, uit het land Ka- \ naan , djn Jordaan ovu-trekkende , de Moabiten ,v als mede de Ammoniten , uit het zelve verdreven* hadden. Ja, zelfs, zou Mofes, dit zelve land niet£ getracht hebben te vermeefteren , byaldien flechts, bracht: c 1 f  fnoetendi alle de Ie. gerplaat2en, die Numer. XXI. 16 21, voorkomen, gebrachtWorden , tot dien kleinen togt , van over de Arnon naar de velden der Moabiten. 368 De Woeftyne der Schelfzee. ten , met het ander , t'elkens vergelykende,) zo zouden wy hier konnen perk ftellen ; ten ware , wy niet genootzaakt wierden, noch een klein gedeelte dezer reize ; uit Num. XXI, 16 — 20. ontleend , alhier in te laflen. Men zou moeten in bedenkinge ftaan, waar dit ftuk eigenlyk allernaaft behoorde ; byaldien Mojes het zelve niet onmiddelyk had doen volgen, na het verhaal van Ifraëls legeringe , by de beeke Arnon'. (vers 13——15 ) ten blyke, dat, met dezen togt, de geheele reize beflooten zy. Daar ontmoet ons dan, ("naar het toefchynt,) een opgaave van verfcheiden legerplaatzen , die Israël doortrok , in derzelver reize , tuffchen de beeke Arnon , en de velden der Moabiten : waar van, in de algemeene lyfte der legerplaatzen, Num. XXXIIL geene ééne te vinden is : want, eerft zegt hy , [zy verreisden] van daar, (naamlyk, van de beeke Arnon) naar BEER : (Hebreeuwfcb ^ ,) dat is, de Put. Daardoor word bedoeld. eene Put , uit welke God, die's tyds wonderdaadiger wyze , aan het volk , water deed te voorfchyn komen : ter welker gelegenheid , ook een lofzang gemaakt , en door het volk opgedeund wierd : luidende : Spring op, gy Put! zinget daar' van , by beurten ! Gy Put ; dien de Vorften gegra~ ven hebben ; dien de Edelen des volks gedolven hebben, door den Wetgever , (verfta Mofes,) met hunne ftaven! gevende te verftaan , dat, ( daar men anders, met fpaden , tot diep in den grond , graven moet , eer men water bekomen zal,) alhier de Hoofden van Ifraëls volk , alleen , met hunne ftaven , in het zand roerende , door een Godlyk wonderwerk , dit water verwekt hadden Dan vervolgt hy: en, van de woeftyne , [reisden zy] naar MATTANA : en, van Mattana , tot NAHALIEL : en , van  De Woeftyne der Scbelfzee. 369 van Nabalïél , tot BAMOTH: en van Bamotb , tot het dal , dat in het VELD MOABS is, aan de boegte van Pisga , en dat tegen de wildernijfe ziet. Wy zien , wel is waar , in den grondtext , dat woord, WI, (z;y verreisden ,) dat telkens gebruikt word , ter gelegenheid van veranderinge der legerplaatzen, alhier niet bygedaan; om welke reden wy ook, dat woord, eeven gelyk in de Nederduitjcbe Overzettinge, tuffchen twee haakjes [ ] , hebben moeten bepaalen : doch , dat dit woord , ftilzwygende , daaronder gemeend werd , fchynt ons , aanneemelykft , uit de omftandigheden *. En, byaldien, veronderfteld word, alhier *. De Eerwaarde Heer Schutte, f in de meergemelde Voorreden , tot zyne Stichtelyke Gezangen , bladz.. 8, 9. 1 wil die Volgende woorden: Van de Woefly.e, [ reisden zy, ] naar lAattane : en van Mattana tot Nahaliël, enz. aanhangig gemaakt hebben , tot het Zangstuk , door het volk , ter gelegenheid van dien put , uit welke de HEER aan Ifraël water verfchafte , opgeheven : en brengt daartoe, al wat vers 17 10. in zich behelft. Ook meend zyn Eerwaarde, dat het zelve , als een Beurtzang , drie deelen in zich vervat j waar van Hy de woorden dus vertaald: DE VOORZANG. Spring ep, gy Put! zingt daarvan by beurten '. " DE TEGENZANG. '„ [Spring op ,] gy Put ! wien de Vorften gegraven , wien de „ Edelen des volks gedolven hebben '. [ Spring op, ] over den „ Wetgever, over hunne ftaven : [ Spring ep, ] meer dan de Woeftyne, ó Mattana! " DE.SLOTZANG. »» iSprtng op,"] weer dan Mattana, Gy 0 Nahaliël'. en meer „ dan Nahaliël, gy ó Bameth'. en meer dan Bamotb, Gy $ IJL Desk LftuL Aa „dal,  37<5 Woeftyne der Scbelfzee. hier eene verhaal te zyn , van fommige DagSeizen , met aanteekeninge der plaatzen, by den togt , van de beeke Arnon , naar de velden der Moabiten; (met welken laatften togt , de gebeele reize Beslooten is,) zo zal men noodsaakelyk het daar voor houden moeten , dat deze togt, nier voorgegaan , maar na het verzoek , door Mofes, aan den Koning der Amoriten gedaan, (vers 21. 22.) gevolgt zy; alhoewel het, in het verhaal die'r beide zaaken , by Mofes , voorgaat: want , het is klaar , dat Mofes niet verzocht zou hebben, om een doortogt, door het land der Amoriten, byaldien hy alreeds, met al zyn volk, tot aan den Jordaan , door het land der Amoriten , Voortgetrokken was geweeft. Die gemelde plaatïeti , Mattana, Nahaliël en Bamoth , fchynen, derhalven, geweeft, drie fteden of vlekken; die Ifraël moeft doortrekken , op den weg, tuffchen de Arnon en de bergen Abarim of de velden der Moabiten. En , alhoewel , de twee eerftgëmelde plaatzen niet bekend zyn; zo word, echter, van Bamoth, meermaalen gewag gemaakt; als Jof XIII. 17. alwaar zy , onder de fteden van Hubens ftam , voorkomt, met den naam van Bamoth ■ Baal. Eindelyk , word dezen togt beflooten , ° met die zelve legerplaats, die ook, Num. XXXIII. $0, als, de laatfte, voorkomt: naamlyk de Vlakke „ dal, dat in Moabs Veld is ; [Spring op ,] S Kruin va* „ Tisga: ja, [ die put ] niet uit naar de wildernijfe." Datt, daar over , zullen wy , ons oordeel moeten oplïhorten 5 tot zo lang wy , de bewyzen., voor de fchikkiflg CO vertaaling dezer gezangen, (ingevolge zyn Eerwaardens belofte,) uit de Taai- en Oudheidkunde, zullen opgehelderd zieij. ■  De Woeftyne der Scbelfzee. 37j ke Vélden der Moabiten; albier genoemt, bet dal , dat in het Veld M o a b s is , aan de hoogte van Pisga , en dat tegen de wildernijfe ziet. Immers , in dit dal, heeft Ifraëls ganfch beir , een tydlang, ftille gelegen : en i zyn aldaar verfcheiden zaaken voorgevallen ; die Mofes , noch zelve, voor zyn' dood , heeft konnen te boek Hellen. En , nadat Mofes, dien God het land Kanaan, van de hoogte van Pisga, vooraf te zien gegeven had, in den ouderdom van 120. Jaaren, geftorven was , heeft Jofua, het volk, door den Jordaan, in dit zelve hun zo lang Beloofde Land ingebracht, en , geduurende eenen zeven, jaarigen Oorlog, zich onderworpen: gelyk zy ook, eenige eeuwen na elkander, de bezitteren gebleven zyn , van dit allergewenfchte land. De wyze hoe het, met de verwinninge dezes lands, en deszelfs verdeelinge , onder de Hammen Ifraëls , zich toegedraagen hebbe , is uitvoerig door ons befchreVen , in het Ijle Deel Hoofdft. XV. en XVI. Aa 3 uit welke laatfte legerplaatzehet volk, over den Jordaan, 'c land Kanaan ingetrokkenis.   HEILIGE GEOGRAPHIE O '1T AARDRYKSKUNDIGE BESCHRYVING Van alle de Landen, enz. in de H. S. voorkomende. Behelzende dit lilde Deel, eene Befchryving l a n" d e n. Gelegen, buiten liet LAND K A N A A-N: Als: derzelver Benaaminge, de Gelegenheid en Uitgestrektheid , de Godsdienft en Zeden der Inwooneren , menigèrly Staats - Verwisselingen, de voornaamfte Steden: enz. Alles betrekkelyk, tot verklaaringe der Heilige Schriften. Benevens op nieuw geteekende en daartoe behoorende LANDKAARTEN, DOOR WILLEM ALBERT BACHIENE, Job. zoon en Job. Iiendr. broeder: Bedienaar des Godlyken ïFoords te Maastricht : en Hoogleeraar in de Sterre- en Aardrykskmde, op de Bluftre Scboole, aldaar : benevens Lid van de Hollandfcbe Maatfebappy der fVetenfcbafpen , te Haarlem. DERDE DEELS Ilde STUK. Te UTRECHT, r GISBERTUS TIEME VAN PADDENBURG, BJ EN -'-ABRAHAM VAN PADDENBURG. MDCCLXVII.   3?0 Met Vilde Hoofdstuk. VAN PH OENICIÈ. Zonder ons te bemoejen, met een wydloopig onderzoek, aangaande de betekeniffe des naams Phoenicie ; die ± de Groote Sam. Bocbart zelve belyd , van eenen" duifleren en onzekeren oorfprong te zyn : ( Geogr. Sacr Tom. I. col. 344.) zy eeniglyk aangemerkt, dat dezelve by de Grieken , «Som*»), ( Phoinike, j gefchreveh wierdt. Zie Handel. XI. 19. XV. 3, XXL 2. en , by de Latynfche Schryveren , Pboenice : het welk daarna „ byzonder , in onze Nederduitfcbe taal , wegéns de gemakkelyker uitfpraake, in Phoenicie, Phenicie en Fenicie , veranderd is. * En , gelyk de naamen der meefte Landen , dan in een' ruimer', dan in een' naauwer' zin , gebezigt worden ; de naam Phoenicie desgelyks : onder 1 welken, fomwylen , geheel Palestina, mede begrepen is : en allermeeft , de ftreek, langs de Zee , zelfs , tot aan Egypte : gelyk ook , door Phoenicie, fomwylen , het daarnaby gelegen Syrië , verftaan word ; waarvan het ,. meer dan eens , een gedeelte uitgemaakt heeft: om welke reden, Phoenicie, ook Ëyrophoenicie, dat is, Syrifcb Phoenicie , genoemt word. Zie Mark. VIL aö; ld •. Sommigen meenen , dat , door P a n n a g , (Hètreeuiefch jjt) ) waarvan Ezech. XXVII. 17. dit Phoenicie geineend werde : en , dat de naarri Phoenicie , van T»nnag ï ibudë ontleend zyn: het welk my zeer ongegrond vo'örkomt. t IILDtel ILfiuh tfb De naam ?hoewcts 0 'die, fö neer dart :enerly dn, voöï« tornt.  zal hier bepaaldelyk aanduiden , d< landftreek by Tyrus taSiden, die van ouds zeer Termaard geweeft is, door de febeepvtërt. ; ] 374 Phoenicie. In de Heilige Schrift, word die naam enkel bepaald , tot de landftreek, waarin Tyrus en Zidon gelegen waren; die daarom, naar die beiden vermaarde fteden, de Deelen van Tyrus en Zidon, word genoemt, Mattb, XVII. ai< en, de Landpaalen van Tyrus en Zidon , Mark. VIL 24. Gevolglyk , heeft men hier te denken , aan die fmalle landftreek , ten noorden van Paleflina , tusfchen het gebergte Libanons, en de Groote Zee, beflooten. Men ziet dezelve uitgebeeld , in onze Wde L > ndkaarte. Alrtoewsl, Phoenicie . dus van een engen omtrek was ; zo mag men , echter, met recht zeggen , dat het een der beroemdfte landen der geheele waereld is geworden : voornaamlyk , door den Koophandel , zelfs met verre afgelegene geweften : en dat, genoegzaam alleen , door de Scheepvaart; waarvan de Phoeniciers, zo niet de eerfte uitvinders , ten minften , de grootfte voortzetters geweeft zyn. Daarom , worden zy geprezen , als kenners der Zee , dat is, der Zee - vaart, 1 Kon. IX. 27. Dewyl ook hun land , aan eene oopen Zee gelegen , en van zeer bekwaame Zeehavens voorzien was: daarby , een overvloed had, van hout, dat de berg Libanon verfchafte , en van andere Scheepsgereedfcbappen; is ligtlyk na te gaan , dat , dit alles , gevoegt , by het vernuft en vlyt der inwooneren , veroorzaakte , dat dit zelve land , in 3e ktnjl van Zeevaaren , boven alle landen hebbe connen uitmunten. En , vermits geene eene weenfehap zo veel invloed heeft, op de Scheepvaart, 3an de Stemkunde : voornaamlyk , eer het gebruik ?an het Kompas was uitgevonden , toen men , de» lachts . de Hemels • ftreeken , alleen , op de aanwyzinge der flerren , onderfcheiden moeft, en alermeeft, der Noordfler; (cynojiira,) zo begrypen wy,  Phoenicie. wy , dat de Pboeniciers , ten einde hunne Scheepvaart des te veiliger te konnen oeffenen , ook op de Sterrekunde zich hebben toegelegt. Weshalven , Strabo , (Lib. JtVL) aanmerkt: „ dat de Pboeniciers de eerfte uitvinderen dezer wetenfchap zyn geweeft; die , van hen , tot de Grieken eh andere volken overgegaan is. Ook , had Phoenicie geen gebrek j aan Volk , om zo veele Scheepen te bemannen. Het fchynt dat, ?elfs, de talrykheid van inwooneren dezer kleine landfireeke , ongelyk meer , dan om , uit hunnen eigen bodem te konnen onderhouden word 'n, hen tot de noodzaakelykheid gebragt heeft, van zodaanigen fterken koophandel te moeten dryven : waardoor , de levensmiddelen , die hun eigen land ontbeerde , door verruilinge van andere waaren „ hun van elders moeften toegevoerd wordem Immers , was Phoenicie vervuld , van tweërty {lach van inwooneren : behalven , de oude eigen inboorlingen , ook veelen , die van elders waren toege<* vloeid : en , die alle , zo de eene als de andere , uit Kanaan, Chams zoon, afdaalden. De Nakomelingen van Kanaans, elf Zoonen, hadden wel 4 eerft alle , in her eigenlyk gezegde land Kanaan , zich ter woon neêrgezet: doeh waren , eenigen derzelven , door den tyd, naar maate zy zich fterk vermenigvuldigden , genootzaakt geweeft , naar' Phoenicie, en elders , te verhuizen ; voornaamlyk t zyn onder deze geweeft , de Sidoniten , (die de ftad Sidon eerft gefticht en bewoond hebben. )< Ook de Arkiten , Siniten , Arvaditén , Semariten en Hamathiten. Hoewel , de meefteri der laatftgemelde , door de verder noordwaard gelegen landfehappen van Syrië , zich hebben uitgebreid. Gelyk wy in 't J/ïeDEEi, bladz. 298— 3&4* bewezen hebben. Het grootfte gedeelte , van aï Bb s w« Was oofé leer volk■yk: en betond aleen uit 's.anaanii en.  die in volgende tyden naar elders zich verfpreid , en fchier, naar over al, geheele •volkplantingen verzondenhebben. 37 6 Phoenicie. wat tot Phoenicie behoorde , was wel mede begre* pen , onder het land , dat God, zynen volke Israël , belooft had: het zou , toch , den flamme AJer, zyn ten deel gevallen ; tot wiens erflot , de beiden fteden Tyrus en Sidon, (ten minften , de eerftgëmelde,) mede wierden aangefchreven. Zie Jof. XIX. 24 — 30. Doch, dewyl die van AJer zich niet genoeg beyverd hadden , om al het land , van God hun toegelegt, te verwinnen; zo moeften zy deze fteden , met het land , dat daar om en by lag, aan de magt hunner vyanden overlaaten, zonder dezelve daarna ooit te konnen overheeren. Zie "Richter. I. 31. Geheel Phoenicie was dus, alreeds van den beginne , door Kanaaniten bewoond. Doch , wierd daarna grootlyks vermeerderd , door die Kanaaniten , welke Jofua, uit Kanaan verdreven had ; die geen' nadere en veiliger toevlucht konden nemen , dan tot deze hunne broederen; welke reeds van vroeger tyd aldaar zich hadden nedergezet. Wie weet, hoe veele duizenden der Kanaaniten , die het noordelyk deel van Kanaan bezeten hadden , naar Phoenicie gevlucht zyn ? Inzonderheid , na hunnen bekomen neérlaage , door Jofua , by het water Merom , (anders genoemt het meir Samochonitis). Waarvan Jof. XI 8. word aangemerkt, als hun leger verftrooid wierd , dat, onder anderen , één troep der vluchtelingen zich gewend hebbe , naar Groot Sidon. En, aan die zelve talrykheid der inwooneren dezer landfireeke, die veelen hunner nootzaakte, om elders hun geluk te zoeken , mag men toefchryven , dat men in meeft alle de voornaamfte fteden , langs de Middelandfcbe Zee , in Spanje , Vrankryk , Italië , Griekenland , enz. ook langs de geheele kuft van Afrika , verfcheidene dezer landaart aantrof ; die alomme hunne taal zeer gemeen gemaakt, en ook  Phoenicie. $7T pok hunnen Afgodendienft aan andere volken medegedeeld hebben :. het welk , de oorzaak is , waarom, gelyk de Geleerde Abt, Le Pluche aanr merkt, (Hemelgefcbiedeniffe, II. Deel, bladz. 173. der Neder duitfche overzettinge,) dat, de naamen der Goden , en de /preekmanieren in de Heidenfche Feeften gebruiklyk , met de Phoenicifcbe taal, overeeuftemmen. Ja , van daar , dat zelfs de Pboeniciers , zo veele Volkplantingen , in andere geweften , hebben uitgezet: voornaamlyk , in de landen en eilanden der Middelandfcbe Zee : waarvan , de Geleerde Bocbart uitvoerig verllach doed , (Geogr. Sacr. Part. II. col 3J. &Jeq.) die ook zeer veele naamen van landen , fteden , enz. in die geweften , uit de Phoenicifcbe taal, wil hebben afgeleid. Betreffende den Godsdienft, Regeeringswyze, enz. der oude Pboenicieren : daarvan , zullen eenige zaaken voorkomen , in de befchryvinge der byzondere fteden ; tot welke wy nu overgaan : en onder die , -eerft , van T Y R U S. Dus , zien wy die ftad altyd benoemt, by onze Nederduitfcbe Overzetteren; die daarin de Latynfcbe uitfpraake dezes naams gevolgt hebben : welke naaft komt, by de Griekfche, Tu'gof, (Tww,) naamlyk , in de Schriften des Nieuwen Teftaments 1 want de LXX. hebben , in de overzettinge des Ouden Teftaments , die ftad ook fomwylen , loo , (Sor,) genoemt. Zie Ezecb. XXVII. 3, 8. enz. Van daar , de naam Sarra ; die ook , by eenige Ongewyde Schryveren , van Tyrus gebezigt word. (vid. Relandi, Paleftin. pag. 1040,1047.). Doch. de oorfpronglyke uitfpraake , moet men in de HeBb 3 breeuw Komende , tot de fteden van Vbotvtcit: word, eerft van Tyrus, de mums oorfprong en betekeniffe aangewezen»  37* 'Tyrus. breeuwfche taal zoeken : alwaar zy , *** of "w , (Tzor,) geheeten word. De eerfte letter, s, (Tzade,) by de Grieken ongewoon , en , naar derzelver tongval, eenigfins van eene ongemaklyke uitfpraake zynde ; zo is vermoedelyk , dat zy, daarom , Tzor, in Tor of Tur , en daarna . in Turos , veranderd hebben. In de Hehreeuwfcbe taal, vind die naam ook eeniglyk , zyne betekeniffe, want, word by de Hebreen genomen, voor een rotsjleen: en , mag die ftad wel dus benoemt zyn, dewyl zy op een rotsjleen gefticht was: gelyk, op dien rotzigen grond der ftad Tyrus , gezinfpeeld word, Ezecb XXVI. 4. Ik zal ze , (Tyrus) tot een gladde fteenrots maaken. Of, vermits, alle fteden , op rotsjleenen gefticht, die door hunne fteilte voor den vyand ongenaakbaar zyn , in fterkte , boven andere , uitmunten ; zo mag die naam aan deze ftad toegelegt zyn , om derzelver vajligheid en fterkte uit te drukken. Immers , word , by de Hebreen, gemeenlyk voor een fterke veftinge, gebruikt. Zie 1 Chron. XI. 7. Jef. LI. 30. Ezecb. XXXIIL 17. Ter dezer oorzaake, word Tyrus ook befchreven, Jof XIX. 29. isi^n : het welk, de onzen vertaald hebben, door de Vaste Stad , Tyrus. Deze afleidinge der betekeniffe des naams Tyius , zal ieder een aanneemlyker vinden moeten , dan , naar het gevoelen , het welk Adricbomius , uit Berofus aanhaald , en, voor het zyne erkend : (Tbeatr. Ten S. fol. 10.) dat, naamlyk, Tyrus dus zoude genoemt zyn , naar Tiras , J»r pbetbs zoon , ( Gen. X. 2.) dien hy ook , voor den eerftcn ftiebter dezer ftad houd. De overeenftemminge van de uitfpraake die'r beiden naamen , TTÏras en Tyrus , zal zeker wel de eenige grondftag zyn , waarop deze overleveringe gebouwd wierd: doch, dezelve grondflag is veel zwakker, dan men  Tyrus. 379 men in den beginne vermoeden zou , wanneer men gadeflaax , hoe die beiden naamen , in het Hebreeuwjcb gefchreeven worden : naamlyk, de eerfte o?riS ( Tbiras, , en de tweede ^ of **üf ; het welk zeer wyd van elkander verfchild. Dat T|yrw , van de zyde van Paleftina , de eerfte ftad van Phoenicie zy , aan den voet des gebergte Anti-Libanus gelegen , niet verre van de plaatze , waar de riviere Ka/mier in de Middelandfcbe Zee vald , is zo zeer bekend , dat dit geen bewys behoeve : en deszelfs puinhoopen , die daar noch heden te zien zyn , dragen daarvan genoeg zaam bewys. Maar , iets zeldzaams is, dat die zelve ftad , gelyk de Geleerde Clericus , zeer wel aanmerkt, (in Prcefat. ad Atl. Antiq Nic. San/onii,j in deze en geene byzondere Landkaarten van Palefiina , zo zeer verfchillende geplaatft word. In fommige derzelver , ziet men ze , op het vafte land , doch zeer na by de Zee gelegen : in andere , op een eiland , fchuins daar tegen over: in andere , weder, op een Schier - eilandhet welk, door een land-engte , met de vafte kuft verknocht is. Een die onervaaren was , in de oude Aardryksbefebryvinge , zou , zodanig een verfebil ontdekkende , het zelve voor een misflag aanzien , van den een' , of den anderen , die deze Kaarten hadden opgefteld : doch , byaldien men gadeflaat, de veranderingen , die deze ftad , in verfcheiden na elkander volgende tyden , ondergaan heeft, zal men overreed worden , dat zy alle de waarheid aan hunne zyde hebben. De ftad Tyrus was , in der daad, eerft gefticht, op het vafte land: doch, daarna , hebben derzelver inwooneren ook , het Eiland . naar het bericht van Strabo , ( Geogr. Lib. XVI.) 30. ftadien , van daar gelegen , bebouwd: des men toen , een tweërly , een Oud- en een Bb 4 Nieuw en eens aanmerkingc ga* maakt, over de verlcb.illendeplaatzing der ftad_ Tyrus , in deze en geene landkaarten.  Betreffende de lotgevallendezer ftad: Men is aangaande derzelver ftichtinge in het on ïeker. ; 38p Tyrus. Nieuw Tyrus had; waar van, echter, federt het eerftgëmelde , door Nebukadnezar , verwoeft was, alleen het laatfte was overgebleven : en dus de ftad Tyrus, van het vafte land , naar dit eiland , als verplaatft. Eenige Jaaren laater , Alexander de Groote , deze ftad Tyrus , op het eiland gelegen ; willende :vermeefteren, befpeurende zyne ondernee^ mmg ondoenlyk , zonder alvoorens de Zeeengte , welke dit eiland van de kuft afzonderde, welke naar het getuigeniffe van Plinius, (Lib. V cap. 19-) 700 fchreeden breed was , te vullen , heeft daarom , door de fteenen van het Oude Tyrus, in de Zee te doen werpen , zodanig een' dam 'gemaakt ; waardoor die Zee-engte veranderd wierd, m eene Land-engte ; die de ftad Tyrus , met het vafte land , vereenigde : gelyk , onder anderen , Curtius uitvoerig verhaald: (Hiftor. Lib. W. cap. 11.) en dewyl deze dam daarna nooit weêr weg. genomen , maar, daartegen , door het zand langs hoe meer aangegroeid en verbreed is; zo word , ter dezer oorzaake, in alle de Kaarten, verbeeldende derzelver toeftand , na de verrovering door Alexander den Grooten , de ftad Tyrus, met recht, op een Schier Eiland , aangetroffen, Verwacht van deze ondergaane veranderingen der ftad Tyrus ftraks , eenig onderfcheidlyker naricht. Alhier hebben wy , de lotgevallen dezer ftad , van vroeger tyden op te haaien. Wy zouden zelfs graag, van de Eerste StichriNGE dezer ftad , willen aanvangen ; ware dezelve met in het duifter opgewonden Wy hebben lier voor gezien , hoe ongegrond men , aan %ibets zoon , Tbiras , de eere der ftichtinge dezer ïad heeft toegefchreven De üitheemfche Schry/eren , hebben weder andere Stichters genoemt. Minus zegt, (Lib. XF1U. cap. 3.) dat Tyrus , door  Tyrus. - 381 door de Zidoniers, zoude gefticht zyn: en byaldien men , door Zidoniers wilde verftaan , de nakomelingen van Zidon, den eerftgebooren zoon vaa Kanaan , die , waarfchynlyk , voor het meerder deel ganfch Phoenicie bevolkt hebben ; zo zou men dit gaarn konnen toeftemmen: maar niet, bepaaldelyk , van de inwooneren der ftad Zidon; in hoedanigen zin , dit, by den gemelden Schryver , gemeend word. Juftinus , heefc te laat geleefd , dan om dit op deszelfs eigen getuigeniffe te doen doorgaan. 'Er zyn w'ef eenigen, die daartoe overhellen : en zelfs daarby aanhaalen , dat Tyrus, Jef. XXIII. 12. Zidons Dochter, zou genoemt zyn: doch , zonder grond : want: waarom zou , in gemelde plaats, door Zidons dochter, de ftad Tyrus, bedoeld zyn ? Dewyl , vers 4 ook van de ftad Zidon zelve ,. gewaagt word ; zo is waarfchynlyker , dat zy , die vers 12. worden aangefprooken , als Zidons dochter , de Inwooneren van Zidon zelve zyn : gelyk , vers 10. de dochter van TharJv, de inwooneren van Tbarfis: naar eenen ftyl van fpreeken , den Profeeten zeer gewoon. Daar benevens, maakt Curtius, (Lib IV. cap. 4.) Tyrus, ten aanzien van deszelfs opbouw, gelyktydig , met Zidon : zeggende , dat Agenor, de Koning van Phoenicie , ze beiden zou gefticht hebben. Dat Tyrus en Zidon, wegens den ouderdom , en voorrang , langen tyd , met elkander getwift hebben , is eene bekendè zaak. Doorgaans word , échter, wat in het byzonder den ouder dom betreft, dit verfchil ten voordeele van Zidon, uitgewezen: hoewel , daar door niet betwift word , dat ook Tyrus haaren oorfprong van eenen hoogen ouderdom ophaald : waarom , Jef. XXIII. 7. gezegt word: dat haare oudheid van oude dagen af is. De ftad Zidon word ook, veel -vroeger , dan de anBb 5 de- Maar, het blykt, dat ly eene z,eer oude ftad geweeft ay;  Hoewel èe inwoo neren zee mfgodifch waren ; zo leefden zy toch ia vriendfebap, met Ifraëls volk 58* Tyrut. dere, in de Heilige Schrift gedacht: naamlyk , alreeds , in de befchryvinge der grenspaalen der oude Kanaaniten , Gen. X f 9. Doch dat, aangaande Tyrus , in de Heilige Schrift , ^anfcri geene meldinge zoude gedaan zyn , voor Davias tyden , gelyk. Cellarius wil: (Geogr, Ant. Tom II pag 381.) konnen wy geenlins toegeven. Dan zou , door die vafte ftad Tyrus, die Jof XIX. 19 onder de fteden van Asers lot voorkomen, dit Ons Tyrus, niet moeten gemeend zyn : het welk de Heer Reland mede dus begrypt: of, ten minften , dit twyffelachtig fteld : (Paleft. pag 1047.) dan of de redenen , daartegen , konnen voldoen , wil ik gaarne aan een beeter oordeel overlaaten. Ondertuffchen , ontdekken wy alhier , een' misflag , in Eufebius ; die ( Qnom. ad voc. Tv^oc, _) die ftad , onder Nephtalim , wil gerekend hebben. Niemand echter , denke , dat Tyrus door die van Afer, daadelyk beraagtigt zy: neen , zo min, 'dan Akko, Zidon, Achlap, Acbfib, enz. zie Richt. L 31. De Tyriers bleven derhalven , hunne eigen meefteren : en verflaafd , aan dien zeiven Afgodendienft , met welke alle de geflachten der Kanaaniten zyn befmet geweeft. De voornaamfte Afgod , dien de Tyriers vereerden , en aan wien zy eenen Tempel binnen hunne ftad hadden toegewyd, was, Herkules, die daarom, by de LatynfcheSchryveren, Hercules Tyrus, of, Tyrijcbe Herkules, toegenaamt wierd. Des niet te min, hebben de inwooneren van Tyrus altyd in vriendfchap geleeft, met de Ifraëliten : uitgezonderd , in laater tyd , nadat de weggevoerde naar Babylonie , uit de gevangeniffe waren te ruggekeerd; die van de Tyriers en Zidoniers, eenige mishandelingen geleden hebben : waar van zie Joël III. 4 8. Amts I. 0. Het eigen be. lang,  Tyrus. 383 lang, het welk gemeenlyk onder de menfchen de onderlinge vriendfchap aanbind , bragt te wege , dat ook alle de Pboeniciers , en dus de Tyriers, in het byzonder , met de Ifraëliten de vriendfchap beftendig onderhouden hebben. Die beiden volken konden elkander bezwaarlyk milfen : dewyl , hunne landen wederzyds door den koophandel, verfcheiden voortbrengfelen aan elkander moeften mededeelen. De Ifraëliten bekwaamen , uit de handen der Tyriers , cederboud en fteenen van den berg Libanon; en de Tyriers , daartegen , konden van nergens zo naby , dan uit Ifraëls land , van koorn en olie , voorzien worden. Van het een en ander vinden wy een klaar befcheid, in de Gewyde Gefchiedeniffe. Toen immers Salomo , de voorbereidzelen begon te maaken , tot den opbouw des Tempels te Jerufalem , zo was zyn eerfte werk, met Hiram , dea Koning van Tyrus, het verbond te vernieuwen , het welk zyn vader , David , met denzelven , geflooten had; (iSam. V. rk. 1 Chron. XIV, 1.) uit kracht van welke , de gemelde bouwftoffen aan hem geleverd wierden , voor eenen goeden voorraad van koorn en olie , uit zyn eigen land. Zie 1 Kon. V. Gelyk ook de bouwftoffen des tweeden Tempels , door die van Tyrus en Zidon , wierden aangebragt, Ezr. ÈL 7. Desgelyks , leverden de Tyriers , vifch en andere koopwaaren, op da markten te Jerufalem , Neb. XIII. 16. En , hoe zeer dit wederzyds belang was ingericht, ter aankweekinge der vriendfchap , tuffchen die beiden volken ; daarvan , zag men een voorbeeld , in laateren tyd : toen Herodes Antipas , (om welke oorzaake , word niet gemeld,) willens was, de Tyriers en Zidoniers te beoorlogen : maar, deze laat' jftcn , vermits bun land , uit het Joodfche Land s g«' alreeds fe> dert Davids en Solomo's tyden.  Zy had den eenet wyduitge breiden Koopbxnde met alle Tolken; 384 Tyrus. gefpyzigt , dat is, van koorn en olie moeft voorzien worden , op middelen moeft bedacht zyn , om den vrede te herftellen. Zie Hand. XII. 20. Ja , wie weet niet, dat de inwooneren van Tyrus , met de Jooden, niet alleen , maar ook met alle andere volken, over den geheelen 'bekenden : aardbodem , plagten te handelen ? het welk, zonder in vrede te leven , met hunne gebuuren , bezwaarlyk. zou volbragt geweeft zyn. De Profeet Ezecbiel , getuigt daar van , Hoofdft. XXVII. 3. dat zy was , de Markt der Heidenen , of der volken : dat is , de gemeene marktplaatze , alwaar de Kooplieden van alle volken zaamen kwaamen. Ook noemt hy , in dat zelve Hoofdftuk , eene groote menigte van allerly vreemde volken , met aanwyzinge der byzondere koopwaaren , die zy op de markt , te Tyrus kwaamen aanveilen : daar onder , allerly koftelykbeden. Gelyk ook de inwooneren dezer ftad , 'op de fcheepvaart byzonder afgericht, alle landen en fteden , die flegts , ter Zee te bereiken waren, jaarlyks bezochten, om de voortbrengfelen hunner wederzydfche landen , benevens derzelver handwerken , daar onder ook kleederftoffen , af- en aan te voeren. Men fchryft, aan de Typten toe , de uitvindinge der Purper koleur , met welke zy de lakens en zyde ftoffen plagten te verwen : het welk , in oude tyden , eene Koninglyke dragt was. De wyze , hoe deze verwe gemaakt wierd , van het bloed der zogenoemde purper Jlekken , die eeniglyk in de Zee by Tyrus gevonden , en aldaar levendig gevangen moeften worden , befchryft de Geleerde Lundius, (in deszelfs Joodfche Oudheden, I. Deel bladz. 16, 17.) die ook meend, dat het Scharlaken , dus benoemt zy , naar dit zelve Tyrus , dat oudtyds, (gelyk hier voor is aangemerkt) ook Sarra wierd geheeten : en dat deze ftoffe , eigen-  Tyrus. 3*j genlyk , Sarlacb , zo veel als , laken van Sarra , zy genoemt geweeft. Want, alhoewel het Scharlaken , het welk boog rood , of gloejend vuurrood is , van het purper, dat meer donkerrood is, verfehild; zo meend dezelve Schryver , dat, in voorige tyden , het fcharlaken en purperrood , voor eene en dezelve koleuren gehouden wierden : of liever, dat het purper , voorheen , ook fcharlaken , plag genoemt te worden : En , dat daarom Lutber , in zyne Hoogduüfche Overzettinge, het woord, RïV*, dan , door fcharlaken , dan weder , door purper , vertaald. Vid. etiam J. Cotovici, Jtiner. Hierofol. pag. 122. Door dezen fterken koophandel, hadden de inwooneren van Tyrus groote febatten aangewonnen.' De Profeet Zacbarias zegt: dat Tyrus bet zilver, vergaderd hadde , als bet ftof, en bet goud , als het, flyk der Jlraaten , Hoofdft. IX. 3. De Dochter van 1 Tyrus , ( waar door men derzelver inwooneren verftaat,) word daarom befchreven , als de Ryke onder de volken , ?f. CXV. 13. En derzelver Kooplieden waren Vorften , en derzelver handelaaren , de beerlykfte in den lande : naar Jef. XXIII. 8. De Tyriers waren ook niet min , aan de weelde overgegeven ; die wel gemeenlyk het gevolg van den rykdom is : en word Tyrus ,. daarom , een vrolyk huppelende ftad genoemt: vers 7. Ook worden dezelve , van bovaardy beticht, vers 9. En dat zy zich beroemde: Ik ben volmaakt in feboonbeid, Ezecb. XXVII. 3. Ziende, op de aangenaame gelegenheid die'r ftad ; als geplant , in eene lieflyke woonplaatze , Hof. IX. 13. en, op de pracht der buizen en paleifen, niet welke zy vervuld was. En gelyk, gemeenlyk, de hoogmoed voor den val, en de hoogheid des harte voor de verbreekinge komt; dit zelve nootlot is ook aan Tyrus overkomen. Immers, waardoor :y ryk: naar tef:ens weeling en rots wieriea. Een voori teken van derzelver ondtrgtngz  die, dooi de Trofti ten aan di ftad bedreigt, en, ongetwyffeld , aan dezelve volvoerd is. 380 Tyrus. mers, had de HEER, meer dan eens, bedrei- gingen gedaan , door de Profeeten, aangaande eene eganfchelyke Verwoestinge dezer ftad. Jefaias , onder anderen , had Hoofdft. XXIII. het welk ten opfchrift heeft: De laft van Tyrus: gezegt, vers 1. Huiiet, gy fcheepen van Tbarfis: want , zy (Tyrus, ) is verwoeft , dat 'er geen huis meer is . en niemand meer daar in gaat. En vers 15. Het zal gefcbieden , ten dien dage , dat Tyrus zal vergeeten worden , zeventig jaaren , enz. Door den Profeet Ezecbiël . worden de omftandigheden dezer verwoeftinge , meer byzonderlyk aangewezen , als, dat de oorzaak van dit onheil voornaamlyk was , dewyl derzelver inwooneren zich verheugt hadden , over Jerufalems val , in verwachtinge, dat die hunlieden voordeelig zyn zou , ter bevordering van hunnen koophandel: vers 21. dewyl, zy gezegt hadden , van Jerufalem : Heab ! zy is verbroken, depoorte der volken : zy is tot my omgewend. Ik zal, vervuld worden : zy is verwoeft. Desgelyks , beduid Ezecbiël, vers 7 — 21. dat die verwoeftinge zou volbragt worden , door dien zeiven Nebukadnezar ; die de ftad Jerufalem , verdelgt had , zeggende : Ik zal Nebukadnezar , den Koning van Babel , den Koning der Koningen , van het noorden , tegen Tyrus brengen , met paarden, met wagenen, met ruiteren en krygsvergaderingen, en veel volks, enz. Alhoewel men nu , van zodanige verwoeftinge van Tyrus , als door Nebukadnezar uitgevoerd , by geen' eenen der oude Gefchied - fchryveren, eenig gewag gemaakt vind ; zo mag toch , aan de waarheid der uitkomft , niet getwyffeld worden : des te min , dewyl dezelve Ezecbiël, in eene andere Godfpraake , tegen Egypte ingericht , daar van fpreekt,als van eene gedaane zaak: Hoofdft.XXIX. l$, 19. Menfchen kind l Nebukadnezar , den Koning van  Tyrus. 387 van Babel, beeft zyn beir eenen grooten dienft doen dienen > tegen Tyrus. Alle boojden zyn kaal gevaarden : en alle zyden zyn uitgeplukt : en , ntcb by , nocb zyn beir, beeft eenigen loon gehad, van wegen Tyrus, enz. Daarby is die zaak by de oude nier. ten eenemaal onbekend geweeft : als blykt uit Jofepbus; die, (Ant, Lib. X. cap. 11. fol. 350.) uit Philoftratus verhaald : ,, dat Nebukadnezar, de ftad „ Tyrus belegerd hebbe , geduurende den tyd van „ dertien jaaren : als aldaar regeerde de Koning Ithobalus." Alhoewel hy , ter zeiver plaatze , niets doed volgen , van eene verrovering en verwoeJling die'r ftad. Ondertuffchen , is men het niet eens , of deze Tamp alleen getroffen hebbe, dat Tyrus, het welk, op het vafte land, dan het ander deel der ftad, het welk , op het Eiland , lag. Zy , die dezelve alleen betreklyk maken , tot de eerfte , meenen daarin de oorfprong te konnen vinden , van dat tweërly Tyrus ; waar van, by de oude Schryveren , zo gewyde als ongewyde , niets word aangeroerd : zo verre zelfs , dat de meeften derzelver het onderfcheid, tuffchen die beiden fteden, in het geheel niet hebben opgemerkt ,• fpreekende van Tyrus niet an • ders , dan of 'er flegts ééne ftad dezes naams ware in wezen geweeft. Die , naamlyk , alleen de ftad Tyrus , welke op het vafte land gelegen was , door Nebukadnezar , verwoeft willen hebben , gelyk Perizonius , Prideaux , en anderen , meenen , dat die zelve verwoefting , den inwooneren dezer verwoefte ftad, welke overgebleven waren, allereerft aanleidinge gegeven hadde , om, naar dit naby gelegen eiland , als eene veiliger plaatze , de wyk te neemen , en aldaar die Nieuwe Stad te ftichten. Hier tegen , komt echter zeer in bedenking, dat die verwoefting, zo wel, tot het Eilands• Tyrus, als en wel, liet alleen iet Oudt maar ook t Nieuwe Tyrus,.  het welk, voor ae verwoesting van 'i Ohde Ty. rus, alreeds was aangelegt, ' 388 tyrus. als tot het ander, word toepaslyk gemaakt j want, dat zelve tyrus, het welk Nebukadnezar zou verwoeften , word , Jef XXIII, 2, 6 'uitdruklyk een Eil, nd genoemt :• en Ezecb. XXVII. 4. wierden derzelver landpaalen gezegt , geweeft te zyn , in bet Harte der Zee : Ja , vers 32. aangaande dezelve gevraagt: Wie is geweeft , als Tyrus ? ais de uitgeroeide , in het Midden der Zee ? zie ook vers 34. ' Een bewys j derhalven t dat dit Eilands - Tyrus, toen reeds aanwezig, en, geenfins , na de verdelging der ftad 41 die op het vafte land hg, gefticht zy. Het welk, de Heer Reland, ook met meer andere bewyzen zeer klaar beveiligt heeft, (Paleft. pag. 1051 — 1053.) Ook blykt, dat, federt dit eiland alreeds bebouwd en bewoond was, de andere ftad Tyrar , op het vafte land , eeniger maate , ten minften, tot een* zekeren tyd, in wezen gebleven zy. Deze wierd, na dien tyd , n»Xa.hv^ , dat is , Oud - Tyrus genoemt, ter onderfcheidinge , van het ÊilandsTyrus , (Tyrus infularis,) het welk toen enkel , den naam van Tuf05, bleef behouden. Dus fpreekt Strabo , (Geogr. Lib. XVI.) zeggende: „ Na Ty„ rus , volgt Oud Tyrus , (n*a«/ru$oc,) binnen ,, den afftand van XXX. ftadien:" dat is p'4 uure gaans. En met dien naam komt zy mede voor by Jofepbus, (Ant. Lib. IV. cap. 14. fol. 325.). Gelyk zy ook , by Juftinus , Curtius , en andere Latynfche Schryveren, VetUs Tyrus, dat is, Oud -Tyrus, word genoemt* Uit dit een en ander, mogen wy , derhalven, veilig befluiteh. dat alreeds, een' langen tyd voor de verwoefting van tyrus, de inwooneren die'r oude ftad , naar maate derzelver Koophandel langs hoe meer begon te bloejen, ,zo verre , dat de baveni die binnen deze ftad was, te klein wierd, voor  Tyrus. 38j Vdör allé de dagelyks af. en aankomende fchee^ pen , by dit naby gelegen eiland, en wel de Zeeengte, tuffchen het eiland en het vafte land , al vroeg tot een Tweede Haven, hebben beginnen te gebruiken : waar door , dit eiland zelve allengs met huizen bebouwt, en door inwooneren bevolkt, daarna met eene muur omgeven, en tot eene geheele ftad geworden is. Dus kan men begrypen , dat de gemelde Profeè' ten , den ondergang van Tyrus voorfpellende, niei tegenftaande zy , daar door, het Oud- Tyrus , voornaamlyk bedoelen , als de Hoofdplaats , ech' ter, ook konnen gezien hebben, op het EilandsTyrys , het welk, als deszelfs haven-plaats , alreeds een gedeelte die'r ftad begon uit te maaken t en om die reden , noodzaakelyk , in die verwoestinge , mede moeft worden ingewikkeld. Des te noodzaakelyker, zullen wy, den eferfter oorfprong van het onderfcheid , tuffchen Oud- efl Nieuw - Tyrus , derwyze te begrypen hebben: de wyl wy dan , beft konnen oploffen , de fchynftrydigheid , die tuffchen de Profeeten , Jefaia en Ezecbiël , zich opdoed , in het geen zy beiden , aangaande de verwoeftinge van Tyrus voorfpellen : dewyl , de eerfte te verftaan geeft : dat die ftad zou berfteld worden : en de laatfte : dat zy , voor altoos , zou ten gronde gaan. De Profeet Jefaia , naamlyk, beloofd wel niet uitdruklyk, aan Tyrus, zodanig een berfteüinge , maar ingewikkeld: de* wyl hy zegt, Hoofdft. XXIIL 15. dat Tyrus, (als eene van haare inwooneren verlaatene ftad,) %ou vergèeten worden , Zeventig Jaaren : gelyk eens Konings dagen: en ten eIndeüüêV zeventig jaaren, in die (had, Weder als een hoerenlied zou zyn. Dit kan geduid worden, op het Eilands - Tyrus: het welk, federt deszelfs verwoeftinge , door Nebukadnezar , III. Deel. II. ftuk, Cc LXX, I Dit ffieüï we Tyrus ia alleen we^ der hér« bouwd*  Daar, in tegendeel, het Oude Tyrus , in dien vervallen ftaat gebleven : 590 Tyrus. LXX. jaaren, in dien eenzaamen en verlaaten toeftand blyven zou : doch ook niet langer : maar dan weder zou bevolkt , en , door derzelver voordecligen koophandel, tot haaren voorigen luifter gebragt worden. Die bygevoegde uitdrukkinge , gelyk eens Konings Dagen , verftaat men gemeenlyk : gelyk des Koningryks Dagen: naamlyk des Koningryks Babel ; het welk na de verdelging van Tyrus , noch LXX. Jaaren zou in ftand blyven : geduurende welken tyd , ten aanzien van Tyrus , niet veel goeds zou te hoopen zyn : maar alleen na dat Cyrus , de Koning van Per/ie, dit zelve Koningryk zou t'ondergebragt hebben : gelyk men pok zeker weet , dat Tyrus daarna weder eene zo groote volk- en neringryke ftad geworden is , als te vooren. Het is zelfs vermoedelyk , dat de verdelginge van het Oude Tyrus, den aanwas die'r nieuwe ftad, grootlyks bevorderd hebbe: dewyl de nakomelingen der inwooneren van het oude Tyrus, tot hunne meerder veiligheid, daarna op dit eiland zich j zullen hebben neêrgezet. Als dan , daartegen, de Profeet Ezecbiël, in des Heeren naam, Hoofdft. XXVI. 14. tot Tyrus zegt: Ik zal u maaken, tot eenen gladde fteenrotze : Gy zult zyn tot uitfpreidinge der netten : gy zult niet meer gebouwd worden : en vers 21. Gy zult 'er niet meer ' zyn : als gy gezocht word , zo zult gy niet meer gevonden worden , in eeuwigheid : het welk alles wil bedoelen , dat 'er geene herftellinge zou te hoopen zyn ; zo mag men dit verftaan , van het oude Tyrus. Men kan toch niet befpeuren , dat dit oude Tyrus, na Nebukadnezars tyd, ooit weder herbouwd ;n met muuren en veftingwerken is voorzien geworden. Het fchynt , dat het , federt die verwoefting, flegs dorpswyze is bewoond geworden : zyn-  Tyrus. }£* Éynde flegts eenige weinige huizen ,' hier en daar , van die vernielinge verfchoond gebleven. Ook blykt niet , dat Alexander de Groote , toen hy die beruchte belegering van Tyrus, (die alleen het Eilands - Tyrus betrof,) ondernomen heeft, tegen het Oude Tyrus , als eene oopene en verval le plaats, eenig geweld behoefde te gebruiken. In tegendeel , hebben wy , hier voor vernomen , uit Curtius , (Hifi. Lib. IV. cap. n.) met wien ook Diodorus Siculus , ( Lib. XVII. cap. 11.), hierin zaamen ftemt, dat Alexander], ter dempinge der Zee-engte , die dit eiland , van het vaft land, dus lang had afgefcheiden , de fieenen van het Oude Tyrus gebruikt hebbe : waardoor derhalven , dit Oude Tyrus , verder dus ten eenemaal verdelgt wierd, dat men daarna, ook zelfs tot heden, naauwelyks de plaats bekennen kan , waar deze eertyds zo groote volkryke en pragtige ftad, gedaan heeft: fteunende al wat men daarvan weet, eeniglyk, op de berichten der oude Anrdfyksbefchryveren. Dus toen , de voorzegginge van Ezecbiël naauwkeurig en naar de letter vervuld is : als gy gezocht word, gy zult niet meer gevonden worden, in eeuwigheid. Vid. Camp. Vitringat Comm. in Jef. Tom. I. fol. 703, 704.. Wat dan-dit Eilands -Tyrus , in het byzonder,. betreft , het welk daarna , met den enkelen naam ' van Tyrus , is bekend gebleven : men kan denken 1 dat de gemelde belegering , door Alexunder de ( Groote , beide , aan de ftad en derzelver inwoo : neren , zeer veele onheilen zal hebben toegebragt. Doch die ftad was van eene te voordeelige gele-j genheid , voor de fcheepvaart en koophandel, dan, dat de inwooneren niet terftond weder zouden bedagt geweeft zyn , om ze te herftellen. Strabo bericht ons, (Geogr. Lib XVI.) ,, dat de Tyriers, Cc a ,, de» En einde-* lyk, door1 Alexutjdef de Groote , ren eenemaal en voor altoos verdelgt* ïiitl'tv Ty* us heeft ï ia de verovering „ looTAlex'ander,ich anermaalicrvat.  v En zyn, daarna , derzelver inwooneren reeds vroeg tot het Christendombekeerd. 302 Tyrus. ,, deze rampen , benevens die hun door aardbee» „ vingen, enz. getroffen hadden , gelukkig te bo- ven gekomen zyn , door hunne fcheepvaart , ,, waarin de Pbeeniciers altyd andere volken over„ troffen , en door de viffcherye der purperflek,, ken. " Welken bloeiftand, die ftad langen tyd daarna heeft blyven genieten. Toen de leere der genade, door de verkondigers van het Euangelie tot de Heidenen overging, zyn de Tyriers onder de eerften geweeft, die dezelve aangenomen hebben : waarin men de vervullinge befpeurde , van Jef. XXIII. 18. als mede van Pf LXXXVII. n. alwaar, de Tyriers mede geteld worden, onder die in het (geeftlyk) Zion gebooren zyn. Vergelyk Pf. XLV. 13. Dat de Heere Jefus zelve, binnen Tyrus, zou geweeft zyn , is niet waarfchynlyk. Maar , zeker weet men , dat eene menigte van Tyriers , benevens Zidoniers , zich mede bevonden , onder die, welke tot Hem kwamen , om deszelfs leere te hoo. ren, in Galilëe : zie Mark. III. 8. Luk. VI. 17. ook dat Hy éénmaal zich bevonden hebbe, in de deelen of landpaalen van Tyrus en Zidon. Zie Mattb. XV. 21. en Mark. VII. 24. Dus, is vermoedelyk , dat fommige inwooneren die'r ftad, deszelfs gerucht vernemende , en naar buiten zich begevende, Hem aldaar hebben hooren prediken. Eu» gefippus verhaald , (de Difiantiis locor. Ter. Sanclt. infert. SymmiEt". Leon. Allatii, pag. io(5.) dat, in zynen tyd, (in 1040.) eeven buiten de ftad, een marmerfteen vertoond wierd , op welken Jefus , die's tyds zou gezeeten hebben; doch, dien de Franken, geduurende den Heiligen Oorlog, van daar hebben weggevoerd : en daarna , boven die Zelve plaats , eene Kerk gefticht. Het wonderwerk , ter zeiver gelegenheid, door den Heiland, ia  Tyrus. 303 in de nabyheid dezer ftad, aan de dochter van die Kanaaneb'fcbe Vrouwe gewrocht, welke Hy van den boozen geeft verlofte , zal niet weinig hebben toegebragt, tot het geloove van derzelver inwooneren. En toen , heeft Jefus de Tyriers zo wel leeren kennen, ten aanzien van derzelver geneigtbeid, ter aanneeming zyner leere, daj Hy van hun zeggen mogte : dat, bya 'dien in Tyrus en 'Zidon die krachten gefchied waren, die in Cborazin en Betbfaida gefcbieden ; zy zicb in zak en affche bekeerd zouden hebben, en, dat bei Tyrus en Zidon verdraag • lyker zyn zou , in den dag des oordeels, dan hunlieden, Mattb. XI. 2J, 22. Luk. X. 13, 14. Hoe dit zy : men heeft reeds zeer vroeg , binnen Tyrus, Christenen ontdekt. Toen Paulus, in- zyne wederreize , van Epbefen naar Jerufalem , de ftad Tyrus aandeed, (alwaar het fchip zyne vracht ontladen moeft) vond hy aldaar verfcheiden die'r Difcipelen; by welke hy , nevens zynen reisgenoot Lukas , zeven dagen zich onthield ; en die hem ook daarna , met hunne vrouwen en kinderen, tot buiten de ftad naar het fchip geleidden, met welke hy zyne reize voorzette, naar Cefarea, Zie Handel. XXI. 3 — 6. In de vervolgingen , die de Cbriftenen , alomme door het gantfche Roomfche gebied hebben ondergaan, onder veele Heidenfche Keizeren, zyn die van Tyrus geenlins misgedeeld. Eufebius , Biffchop van Cefarea verhaald , (Hiftor. Ecclef. Lib. X. cap. 4.) zelve gezien te hebben , hoedanig , veelen die'r Cbriftenen, onder de vervolginge des Keizers Diocletiaan, om de leere der waarheid , den marteldood kloekmoedig ondergingen. Dat , echter , het Chriftendom aldaar door de vervolgingen geenfins uitgerooid zy, blykt uit eene geheele lyft van Bijfchoppen dezer ftad , welke in de lYde, Vde en Vide • Cc 3 ecu-  In den H. Oorlog wierd aldaar een j4&rt:bh ■ doms zetel ppgerjeht. 3P4 'Tyrut. eeuwen , verfcheiden algemeene Kerkvergaderingen bygewoond, en dezelve onderteekent hebben : door d n Heer Reland, uit de oude Kerklyke gefchied • fchriften byééngebragt , (Paleft pag. 1054, 1055.) Toen , de Franken of Wefterfcbe Cbriftenen het Heilig Land, van de Saraceenen, verwonnen , en ook, in den.Jaare 1124 de ftad Tyrus vermeefterd hadden, wierd dezelve tot een Aartsbisdom verhevqn ; aan *t welk verfcheidene omliggende Bisdom' men onderworpen wierden: en is de Aartsbijfcboplyke waardigheid , aldaar, onder meer anderen bekleed, door Wilhelmus , daarom Tyrus toegenoemt j d.zelve,die den gantfehen Heiligen Oorlog in XXII. Boeken , in de Latynfche taal befchreven heeft. Men vind deszelfs aanftellinge vermeld, (de Bella Sacr. Lib. XXL cap. 9.) In de Catbedraale Kerke des Aartsbijfcbops, zegt men, begraven geweeft te zyn, het lyk des Keizers, Freder. Barbaroffa; die in den Heiligen Oorlog, by het vervolgen der vyranden , eene naby zynde rivier willende doortrekken , van zyn paard gevallen en verdronken is. Als mede, in eene andere Kerk, aan het Heilige Graf toegewyd , het lyk des Kerkleeraars Origines ; die binnen deze ftad geftorven is. Vid. Adricbomius , Tbeatr. Terr. Sacr. fol 13. In gevolge het naricht, door gemelden Wïlb. Tyrus opgegeeven , aangaande den toeftand dezer ftad, in zynen tyd, c. cap. 5.) zo was dezelve, aan den Zee-kant , genoegzaam natuurlyker wyze beveiligt , door de menigte der blinde klippen , die ze fchier ongenaakbaar maakte , voor die, welke van het vaar water geene grondige kenniffe hadden : doch , ze was daarbenevens, aan die zyde met eene dobbele muur omringt, van afftand tot afftand verfterkt met tporens: en aan de landzyde, ten oosten.  Tyrus. 395 ten , met eene drie dobbele muur , voorzien van toorens van eene verwonderenswaardige hoogte en dikte , zeer dicht by elkander geplaatft. Aan de noordzyde was de haven , binnen de ftads muur beflooten , hebbende eene naauwe opening , tusfchen twee toorens; waarin de fcheepen zeer veilig waren. De Jood Benjamin getuigt : (Itiner. pag. 37.) nooit de wcêrgaa van zodanig eene haven , ten aanzien van des zelfs gerieflykheid , gezien te hebben. Dus bevond zich de ftad Tyrus , 'noch in handen der Cbriftenen zynde. Doch, eenige Jaaren laater , de ftad aan de Saraceenen van Egypte, verlooren gaande, is het Cbriftendom aldaar te niet geraakt. Ook is die ftad , die reeds door de menigvuldige belegeringen , geduurende den Heiligen Oorlog 1 uitgeftaan, zeer geteifterd was , federt zy onder deJ magt der Mabometbaanen. geraakt is , allengs vervallen : zo verre , dat nu op dit gantfche Schier Eiland , niets anders , dan overgebleven fteenboopen te zien zyn : onder welke meeft aanmerkelyk is , het overblyfzel van eenen grooten ouden Tempel of Kerke , waarvan de ooftzyde * noch in zyn geheel ftaat ; en die van een wonderlyk maakzel is : te zien in eene printverbeelding, door Kom. de Bruin gemaakt , gevoegt in deszelfs Reisbefcbryving, bladz. 319. Dezelve Schryver vond aldaar noch . omtrent twaalf of veertien Hechte huizen , door Turken en Arabieren bewoond ; die geen ander be- *. De Heer Maundrell had, in zyn reizen, befpeurd , dat van alle de afgebrooken Kerken, die voorheen ten dienfte der Chriftenen , in die landen gebruikt zyn , het oofieinde was traande gebleven; hoe zeer ook anderfins verwoeit. en maakt daarover niet onaartige aanmerkingen ; die den leeZer vinden kan in desielfs Reize, bladz,. 63, Cc 4 /■ ' T>ejegen~ voordigi laat van tyrus.  305 Tyrus. beftaan hebben , dan van de vifcbvangjl : welke (gelyk de Heer Maundrell, zeer wel aanmerkt,) „ hier ter plaatze door Gods voorzienigheid fchynt „ te moeten bewaard worden , tot een taftbaar „ bewys , dat God zyn gefproken woord over „ Tyrus vervuld hebbe : zeggende : Ik zal u maas, ken tot eene gladde fteenrotze : Gy Zult Zyn , „ tot uitfpreidinge der netten.''' De plaats, of het Schier - Eiland , waar op Tyrus wel eer gelegen heeft, vertoond zich rond : en fchynt niet meer dan omtrent 20. morgen lands in zyn omtrek be-' vangen te hebben. Zy word noch heden, by de Turken , Zur of Zour , gcheeten. XJafey Tyrus ziet men , de zogenoemde PüT 1^ der Levende Wateren; (Puteus aqmrurn viventium ) welke gehouden word, voor een konftftuk door -Salomo vervaardigt , en, om die reden, Salomo's Put , genoemt. De overleveringe wil, dat Salomo dezelve zoude hebben doen maken , ten dienfte des Konings Hierams , ter vergeldinge , voor de bouw-ftoffen . welke dezen Koning geleverd had, tot den Tempel te Jerufalem. Eigenlyk, zyn 'er drie, of, volgens anderen, vier zodanige Putten, dicht by elkander: dan, de eene, die de grootfte is, en alleen aanmerkinge verdiend , word met nadruk dus genoemt : gelyk , ook verfchcidene Uitleggeren gemeend hebben , dat op dezelve zou gezinfpeeld zyn, Hoogl. IV. ij. daar gezegt word : 6 Fonteine der Hoven ! Put der levende wateren , die uit Libanon vloejen ! Dewyl , geen berg zo naby ligt, dan de Libanon, omtrent een uur gaans van daar; is het zeer waarfchynlyk, dat deszelfs water,.door onderaardfche buizen , natuurlyker wyze , uit dezen berg vloeid: het welk tldaar word opgevangen , ia eene groote kom of  Tyrus. 39? waterbak, binnen eene muur, van zeer harde fteenen opgemetzeld. Deszelfs gedaante is achtkantig, hebbende in zynen middellyn 66. voeten. Deze Tut is zeer diep : zo verre zelfs , dat men dezelve gemeend heeft , onpylbaar te wezen : hoewel , de Heer Maundrell, met een dieplood , van 30. voeten lang , grond geraakt heeft. Zy heeft zo een onophoudenlyken toevoer van levend water , dat het aan alle kanten , de boorden dier fteenen muur overvloeid : hoewel het ook , door een Kanaal word afgeleid, door de vlakte van Tyrus, en in de Zee ftort. Dewyl dit water zo goed om te drinken is ; zo word het, door de ingezetenen der omliggende dorpen , geftadig , in aarde kruiken gehaald. De ftroom , die uit deze put naar de Zee vloeid is zo fterk, dat verfcheiden watermolens door dezelve worden omgevoerd. Ook, wierd, eertyds, deszelfs water, door een beflooten riool, naar de ftad Tyrus geleid, ten einde den inwooneren van zoet water te voorzien : van welke riool, de overgebleven ftukken hier en ginds noch klaar te zien zyn ; hoewel zy thans geheel reddeloos en onbruikbaar is : en daaruit na te fpeuren , dat zy eerft uit de Put noordwaard liep, en dan weftwaard zich draaide , over de land-engte, om het water tot in de ftad te brengen. De Heer Maundrell befchryft dezelve naauwkeurig , in deszelfs Reize van Aleppo naar Jerufalem, bladz. 65 67. benevens eene afbeel- dinge der gemelde Put; die echter, van die, welke de Heer de Bruin daarvan gemaakt heeft, (bladz, 319.) al te merkelyk verfchild. Cc s 2 1'  358 Zidon. Waar, de ftad Zidon gelegen was. Wanneer, en door wien gefticht. Z I D O N. Deze ftad lag, aan dezelve Zee , die de ftad Tyrus befpoelde , doch , meer noordwaard : naar de bepaalinge van Strabo, ( Lib. XVI. ) CC. ftadien , dat is, iets meer , dan acht uuren gaans van daar. Waarmede de Reisbefchryvinge van Antoninus zeer wel overeenkomt ,• die den afftand die'r beiden fteden , tot XXIV. Roomfche mylen, brengt: gelyk . ook de Arabifcbe Woon-denhoek -fcbryver , (Lexicographus) tot VI. Parafangen; waarvan ieder XXXII. ftadien in zich behelft : dus , famen uitmakende , CXCII. ftadien. Dat Zidon, met Tyrus, getwift heeft, wegens den ouderdom , is hier voor aangemerkt : doch, te gelyk, dat men te recht, ten dezen opzichte, den voorrang , aan Zidon, geven moet; welke ftad ook veel vroeger , in de Heilige Schrift gedacht word : naamlyk, alreeds , in de befchryvinge der oude Kanaaniten , Gen. X. 19. want , de landpaale der Kanaaniten vaas , van Zidon , daar gy gaat naar Gerar , tot Gaza: als mede Gen. XLIX. 13. en Deuter. III. 9 Ook getuigt Strabo, (Lib. XVI.) ,, dat de oude Dichteren, Zidon , boven ,, Tyrus , verheffen:" ten aanzien van deszelfs ouderdom , waarfchynlyk : „ en dat Homerus , (die ,, van Zidon dikwerf fpreekt,) echter, van Tyrus, ,, in het geheel geen gewag gemaakt heeft. " Het is zelfs zeer waarfchynlyk , dat die ftad , zo niet, door Zidon, Kanaans eerftgebooren zoon , zelve, gelyk Jofepbus wil , (Ant. Lib. I. cap. 9. fol. 14.) ten minften , door deszelfs kinderen , gefticht zy : en , dus benoemt , ten einde de gedachtenilfe hunnes Vaders , daar door, te doen in wezen blyven. De naam die'r ftad, m 't Hebreeuwfcb, p'?, (Tzu • don)  Zidon. 3oj> don ) is eeven dezelve, met welken, Kanaans zoon word uitgedrukt: dien de Grieken , , en de Latynen, Sidonai , uitfpreeken. Immers, laat dit zich veel gemakkelyker vinden, dan, met den Geleerden Sam. Bocbart , ( Geogr. Sacr. fol. 30a.) te denken , dat die naam zoude ontleend zyn , van , dat, in de Phoenicifcbe of Syrifcbe taal , een vïfcb betekend : en wel, wegens de ryke vifcbvangft , welke de nabygelegen Zee , den inwooneren verfchafte : waarin, ook de Gefchied - fchryver Juflinus , (Lib. XVIII. cap. 3.) hem was voorgegaan. Tweemaal, naamlyk, Jof. XI. 8. en XIX. 28. word deze ftad , Groot Zidon , toegenoemt : zonder , dat wy echter daarom , met Hieronymus, (in Interpret. Onom. Eufebii, ad voc. Cana) behoeven te denken , aan een klein Zidon , als eene andere ftad , waarvan deze , door die omfehryvinge, behoorde onderfcheiden te worden. Zodanig een klein Zidon is , ten minften , nergens bekend geweeft. En de voorbeelden zyn niet ongemeen , dat fommige fteden ter zeiver wyze omfchreven worden , zonder opzicht, tot andere fteden van dien zeiven naam : gelyk , Groot Kairo , Groot Benin, enz. Al wat, derhalven, uit deze omfchryvinge kan worden opgemaakt, is , dat Zidon van een ongemeen wydnitgeftrekt begrip geweeft zy: het welk ook , met het bericht van Pomponius Mela , (de Situ Orb.' Lib. I. cap. 12. ) overeenftemt,- die dezelve noemt : Maritimarum nrbium Maximam , dat is , de grootfie der Zee fteden. En de puinboo» fen der verwoefte gebouwen , nu tot zeer verre buiten de hedendaagfche ftad te zien , die weleer binnen derzelver ringmuur beflooten waren , dragen daar van noch getuigenilfe. Uit die zelve puin- hoo- Was zeer groot.  Door Is raëls vol! nooit vtr meefltrd, i zy zeeraj godifch gebkven. 400 Zidon. hoopen , is den Reizigers gebleken , dat deze ftad j niet zo verre in de breedte, als in de lengte[ langs den Zee ftrand, noordelyk en zuidelyk, zich heb. be uitgebreid : zelfs , naar het fchynt, 4. of 5. Roomfche mylen : gelyk ook de gelegenheid van grond niet zal hebben tocgelaaten , dat zy , in de breedte, ooftwaard , verre uitgezet wierde : dewyl zy daar geftuit was , door het gebergte Libanon , het welk omtrent ééne myl, van de Zee, dezelve verbyloopt. • Of Zidon mede, tot het eigentlyke Lind Kanaan, • behoord hebbe , het welk God , aan zyn volk Is* jTaël, beloofd had, is eenigermaate twyffelachtig; ■ zeker weet men , dat het grondgebied van AJers ftam reikte , tot Zidon , Jof. XIX. 28. En , het zy die ftad a!: of niet mede onder Afers erflot ge rekend wierde; ten minften, is zy nooit door dien ftam vermeefterd. Zie Ricbt. I. 31. Zy is , een' geruimen tyd , als eene vrye en in zich zelve onafhanglyke ftad , eeven gelyk Tyrus , door haare eigen Koningen geregeerd. Daarom , word van Koningen van Tyrus, en van Zidon, onderfcheidenlyk gewaagt, Jerem. XXII. 2j. XXVII. 3. Een dezer Koningen , Eth baal genoemt, is in de HölIÜ ge Gefchiedenifle vermaard , door deszelfs dochter, Isabel ; met welke, Ifraëls Koning, Acbab, zich in het huwelyk begeven had ; en , die zeer veel toegebragt heeft , ter vermeerdering van den Afgodsdienft , onder Ifraëls volk : zie 1 Kon. XVI. 31 —33. vergeleken met Hoofdft. XVIII. De Zidoniers waren toch in het algemeen , zeer aan den Afgodendienft , overgegeven : hebbende , behalven den Baal , ook Afloretb , die de God der Zidoniers genoemt word , 1 Kon. XI. 5. aan wiens dienft , Salomo zich verflingerde , door toedoen der Zidonu fche  Zidon, 401 fche wyven , welke hy lief had , zie vers 1. En die zelve Aftoretb , word ook . het verfoei/el der Zidoniers, genoemt , 2 Kon. XXIII. 13. Die beide nabaurige fteden hadden , in veelerly opzichte , eene groote overeenftemminge , met el- < kander : niet alleen , in regeeringswyze , en in den | afgodifcben aard va'n beider inwooneren , maar ook,' in magt en Rykdom , door den bloejenden loopban- \ del , die de inwooneren ter Zee dreven, met fchien alle geweften van 'den bekenden aardbodem. Diodorus Siculus fchryft : (Lib. XVI.) „ dat de Zido„ niers meer dan 100. Galleijen van drie of vyf „ roeibanken in Zee hadden." En gelyk gemeenlyk, in groote Koopfteden , allerly konften en handwerken bloejen , die een voornaame tak der koopmanfchap zyn ; zo bezaten de Zidoniers de konft, van de befte foort van glaze fpiegels te maken (Plinius Lib. V, cap. IQ.> Desgelyks, hetfynfte lynwaad : weshalven, het fynfte lynwaad, doorgaans, Zidonifcb doek genoemt wierd. De tweeërly havens, van welke Zidon voorzien was , de eene binnen- en de andere buiten de ftad , gelyk de Heer Reland , uit Achilles Tatius bewyft , (Paleft. pag. 1012.) maakte dezelve tot de fcheepvaart des te bekwaamer : dewyl, de eerfte , in den winter tyd , en de andere , des zomers , pleeg gebruikt te worden. Door de groote fcbatten , die dit volk , door den Koophandel , overwon , wierden zy, zo wel als de Tyriers, trots, overdaadig en welluftig. Ook gaven dezelve aanleidinge, tot een zorgeloos heftaan , waar door zy voor geen vyand vreesden. Immers , worden de Zidoniers , tot voorbeelden van zorgeloosheid gefteld , en de borgeren van Laïs, ten dezen opzichte , by hen vergeleken , Richt. XVIII. 7. ^ • Des- In waren Ie inwooicren,ioor den ;rooten ■ykdom, rots en iorgloos,  Welke rampen, deze ïlad onderhevig geweeft is. 4°* Zidon. Desgelyks, hebben Tyrus en Zidon met elkaöder veel overeenftemminge , in hunne Lotgevallen i van welke de Profeet Ezecbiël eenige zaaken voorfpelde : doch , om die zelve reden , van Tyrus , vee! uitvoeriger , dan, van Zidon : dewyl , naamlyk , de meefte zaaken , die de ftad Tyrus aangingen , ook Zidon betroffen ; en , derhalven , eene brede uitweidinge over dezelve , niet anders , dan eene overtollige herhaalinge zou geweeft zyn, Nadat de Prof eet, Hoofdft. XXVI. XXVII. en XXVIII. i 19. in de bedreiginge over Tyrus , zich had uitgelaaten, volgt kortlyk iets, aangaande Zidon: vers 20 26. waarin de oordeelen , welke de HEER, over deze ftad en derzelver inwooneren brengen zou , tot twee bepaald worden : naamlyk, bèfmetlyke ziekte en oorlog ; die beiden zouden faamenwerken tot derzelver ondergang. Ook , geeft de Profeet duidelyk te verftaan : dat deze droevige bezoekingen , aan die ftad niet eer zouden wedervaaren , dan , nadat zyn volk , uit de Landen der Babylonifcbe heerfchappy, door welke zy waren verftrooid geweeft , zouden weérgekeerd zyn , naar hun vaderland : als mede , dat dezelve haar overkomen zouden , ten ftraffe , wegens de onvergelykingen en verdrukkingen , die de Zidoniers aan Ifraëls land , gepleegt hadden. Vergelyk Joël HL 4. Daaruit , zou men moeten oordeelen , dat de verwoeftinge van Zidon , niet door Nebukadnezar , gelyk Gretius , en anderen willen, maar, door eenen der Perfifche Koningen , volbragt zy. En , wy hebben des te minder reden , daar aan te twyffelen : dewyl wy die zaak , met alle haare omftandigheden verhaald vinden , by den hier boven gemelden Diodorus Siculus , (l. c.) die deze verwoestinge , aan den Perftfchen Koning, Ochüs , toe- fchryft.  Zidon. 403 fchryft. De reden daarvan was, dat de 7Jdoniers, benevens andere inwooneren van Phoenicie , door de Stedehouderen des Konings van Perfie , te zeer gedrukt , van hem waren afgevallen , zich vereenigende in een, bondgenootfehap «tegen hem , met NeEtanebus , den Koning van Egypte ; tegen wien de Perfen langen tyd in oorlog waren geweeft. Zekere: Mentor , een Egyptifch Veldheer , met eenige krygstroepen , by Zidon ftaande , deed, zo dra Ocbus met een ontfachlyk leger de grenzen van Phoenicie begon te naderen , den zeiven aanbieden, de ftad Zidon in deszelfs handen te zullen leveren : en wikkelde zelfs den toenmaaligen Koning van Zidon , Tennes , mede in dit verraad. De Zidoniers , hiervan onbewuft , hadden zich reeds tot eene wakkere tegenweêr bereid : en zelfs alle hunne eigen fcheepen met voordacht in brand geftooken , ten einde niemand ter Zee ontvluchten , en zich der befcherminge zyner ftad onttrekken mogt. Maar zo dra zy het verraad bemerkten , en den vyand onverhoeds binnen hunne ftad zagen , ftakenze ook hunne huizen boven hunne hoofden in brand : waar door , omtrent 40000. mannen , behalven de vrouwen en kinderen ongelukkig om het leven kwamen. Waar na de Perfifche Koning , Ocbus , ook de Koning Tennes deed om het leven brengen : daar door een bewys gevende : dat , die bet verraad beminnen , den verrader baaten. Die ftad is , na deze verwoeftinge , weder herfteld , tot haaren voorigen luifter en aanzien : en , zonder dit, zou ook Gods voornemen , het welk zich ftrekte ,' om binnen dezelve , t'eeniger tyd zyn Geeftlyk Koningryk opterechten , niet hebben konnen volbragt zyn. Men zag daartoe , alreeds eenige voorbereidzelen, toen fommige Zidoniers, benevens de Tyriers, tot Jejus, in Galileè', overkwamen, Qaarna ^ heeft het Cbrjftmdem binnen óev.et ftad gebloeid.  t>e verdere lotgevallen van Zidon, 4©4 Ziddit. men , om voordeel van Deszelfs onderwys té trék* ken. Zie Mark. III. 8- en La*. VI. 17. Gelyk ook , Jefus zelve hunlieden een tegen bezoek gedaan heeft , toen Hy , wel niet in die beide lieden , maar , in derzelver ommeland , eenigen tyd verkeerde , het Euangelie aan de inwooneren verkondigende. Zie Mattb. XV; 21. en Mark. VIL 24. Daarom, verklaarde Jesus de inwooneren die'r beide fteden , min onbekeerlyk , dan de Joden , die te Cborazin en Betbfaïda woonden , Mattb. XI. 21. en La*. X. 13, 14. al het welke reeds, hier voor, in de befchryving van Tyrus , aangemerkt is. De leere van Chriftus is door de Zidoniers eerft aangenomen , na Deszelfs hemelvaart; toen de Cbriftenen , die , wegens de verdrukkingen , van Jerufalem verdreven waren , onder anderen , zich begaven , naar Phoenicie Zie Handel. XI. 19. Aangaande den goeden uitflach van derzelver pogingen, ter bekeering van fommige Heidenfche inwooneren dezer ftad , kan men oordeelen: dewyl Paulus , als hy gevanglyk overgebragt wierd , van Cefareë naar Rome , tuffchen wegs , met zyn fchip , de ftad Zidon aandoende , aldaar eenige vrienden , (die geene anderen dan Cbriftenen konnen geweeft zyn) bezocht heeft. Zie Hoofdft. XXVII. 3. En, uit een zeker getal van Biffcboppen van Zidon, die, de een na den anderen , eenige algemeene groote Kerkvergaderingen hebben bygewoond en ondertekend , kan men befluiten , dat het Cbriftendom , noch etlyke eeuwen , daarna, binnen die ftad , zyn plaats behouden heeft. Vid. Rel. Paleft. pag. 1014. Doch, als , in den Jaare 636. de Saraceenfche Kalif, Omer , deze ftad , en al dit geheele land, het Oofterfch Chriften-Keiferryk ontvreemde , is het Cbriftendom aldaar genoegzaam ten eenemaal uit-  Zidon. 4.ójr uitgerooit. Het welk duurde, tot den Jaare mi. toen Koning Balduin I. van Jerufalem , die ftad niet alleen aan de landzyde , maar ook ter Zee , met behulp van eenige Deenfche en Noorweegfche fcheepen, zo geweldig aantaltte, dat zy on» der deszelfs geweld moeit bukken. Toen wierd, aldaar , de Biffchoplyke zetel weder herlteld : en, derzelver Biffchop , aan den Aartsbiffcbop van Tyrus, onderhoorig gemaakt. Koning Lodevoyk van Vrankryk , de Heilige toegenaamt , heeft , in den Jaare 1250. die ftad merkelyk verbeeterd : en , aan de zuidzyde der ftad, een Jlot gefticht, waar van de overblyfzelen noch te zien zyn. Doch , in den Jaare 1289. wierd zy andermaal, door de Saraceenen te ondergebragt : en geraakte , vervolgens in handen der Turken; die dezelve noch werkelyktbezitten: wordende, door een Turkfchen Baffa beftierd. Jegenwoordig , is die ftad met den naam van Saide bekend. Zy bevind zich noch in een' redelyken ftaat: is taamelyk volkryk: en doed noch eenigen koophandel. Doch is deszelfs haven (gelyk de Fleer Maundrell zegt , bladz. 58.) geheel bedorven: weshalven, de fcheepen, aan de noordzyde der ftad, omtrent eene (Engelfche) myl van ftrand , moeten ankeren. De meefte handel word te Zidon bedreven , door de Franjche Natie; die aldaar hunnen Conful hebben ; die jaarlyks, omtrent het Paafch - Feeft eene reize naar Jerufalem doed ; en onder wiens befcherminge gemeenlyk eenige Pelgrimmen zich begeven , om deze reize des te veiliger te konnen ondernemen. Ook , is aldaar een klein Convent van Manneken der Franciskaner Order , van acht of tien Monne* ken. Eene afbeelding der hedendaagfche vertooninge dezer ftad , aan den Zeekant, ziet men by ULDeel. ll.Jtuk, Dd Kom. En derzelver jegen* voordigc toeftand i  Strepta c Zxrpkxtk asbyZido, gelegen, is door het geval ran Elu vermaard. daarna een Sisdem. 406 Sarepta. Kom. de Bruin ,. in zyne Reisbefcbryvinge , bladz. 322. SAREPTA. f Sarepta, in het Griekfcb , 2<*££7rTa , word in de > Schriften des Ouden Teftaments , n??v} (Tzarpbatb) genoemt. ' Zy was mede eene ftad van Phoenicie, tuffchen Tyrus en Zidon , en niet verre van de Zee gelegen : doch , ongelyk nader , by Zidon , dan by Tyrus : omtrent twee Roomfche mylen , van daar. Aldaar , heeft J. Kootwyk deze plaats gevonden , (lliner. Hierqf. pag 117.) En, dit ftemt ook overeen , met den Arabijcben Aardryksbefcbryver , Ibu Jdris; die Sarepta , (by hem , Tzarpband , geheten , ) XX. Roomfche mylen, van Tyrus, fteld : dus naby Zidon: dewyl den geheelen afftand, tusfchen Tyrus tn Zidon , met meer dan XXIV die'r zeiver mylen is. Daarom, word zy te recht befchreven, Zarpbatb, die by Zidon is, 1 Kon. XVII. 9. en Sarepta Sidtnis , ( Griekfcb Hx^tma Tijg 2«Jwvof,) of Zidons - Sarepta, Luk. IV. 26. Het eenig geval, het welk die ftad, in de Hei. lige Schrift , bekend gemaakt heeft, is de ontmoeting , die de Profeet Elia aldaar had , met eene Weduwe dezer ftad ; die hem , in den hongersnoot , onder Achabs regeeringe , een' tyd lang , van het nodig onderhoud verzorgde ; en , in vergeldinge daar voor, niet alleen door een Godlyk wonderwerk gezegend wierd, maar, ook haar zoon, door dien zeiven Profeet , uit den dooden wierd opgewekt: zie dit geval ïKon. XVII. 8 — 24. en door de Heer Cbriflus, kortlyk aangehaald, Luk. IV. 25, 26. Ter gedachtenifle der gemelde wonderwerken, is deze plaats, by de Cbriftenen , in groote waarde ge-  Sarepta. 407 ' gehouden : en , zo dra de Wefterfcbe Cbriftenen het Heilig Land verwonnen hadden , wierd zy een der Bisdommen , onder het Aartsbisdom van Tyrus behoorende. Vid. Wilb. Tyr. de Bell. Sacr. fol. 322. \ Ook wierd den Reizigers voorheen getoond , het kamertje , waarin de Profeet Elia gewoond , en de bedftede , waarop hy zou geflaapen hebben: be. nevens meer andere zaaken , die de overlevering, ■voor echte overblyfzelen van het genoemd geval, wilde doen doorgaan. De Heer Maundrell heeft Sarepta ook gezien : doch , naar deszelfs opgaave , zou die ftad , wel ' twee uuren gaans , ten zuiden van Zidon , gele; gen hebben. Zy beftond , in een klein getal huii zen, naauwelyks ééne halve myl van de Zee, op I de toppen der bergen gelegen : hoewel het hem I voorkwam , dat die ftad voorheen , ten meerder I deele , ook in de laagte , tuffchen de bergen en de Zee , alwaar noch veele puinhoopen te zien : waren , gelegen hadde. Zie deszelfs Reize, blad1 zyde 61. In den omtrek dezer ftad, pleegen weleer voor: treflyke wynftokken te groeijen. Van daar , dat de ; iligtSchrift: dat de wederzydfche oorlogen voornaamlykde aatileidingedaartoe gegeven Jiehben. In de oorlogen tegen Ifraëls IXylti zyn de Syritrs, zolang zy noch verdeeld waren, altyd te kort gefchoten. 4* * Syrië. dat men van zodanige Koningen van Syrië , die, alleen, over dit Geheele Land, de heerfchappy voerden , gewaagt vind, was, eenige Jaaren, na 4e fcheuringe van Ifraëls Koningryk. Doch, daarna , is geheel Syrië onder de magt des Assyrischen Ryks gebragt, als een wingeweft : en , vervolgens, onder de heerfchappy der Babyloniers , Persen , Grieken , enz. Alle deze groote Staatsverwisselingen , willen wy , uit de Heilige Gefcbiedenijfe , die ons alhier eeniglyk ten wegwyzer * diend , van ftuk tot ftuk , onderfcheidenlyk nagaan. Dat de onderlinge Oorlogen meelt toegebragt hebben , om die kleine beerfcbappyen, in welke Sy. rie voortyds verdeeld was, tot grootere te doen aangroeien , en ze , eindelyk , alle onder een Hoofd te brengen , kan men afnemen, uit dat één geval: dat Hadad - Ezer , de Koning van Syrië -Tzoba, fteeds kryg voerde , tegen Thoï , den Koning van Hamath, zie zSam. VIII, 10. Gelyk, daartegen, de Koningen van Syrië-Tzoba en Damaskus, met elkander zich verbonden hadden , vers 5. Het verfchil van Godsdienft, tuffchen de Syriers en Ifraëliten , heeft mede den grond gelegt , tot eene bittere vyandfcbap die'r twee zo naby elkander woonende volken ; die , meer dan eens , tot openbaare oorlogen uitgeborften is. En zo lang Syrië noch in fommige klein* beerfcbappyen verdeeld was , wie'r •. Wy zouden, in der daad , van den toeftand der zaaken, van Syrië , in die allervroegfte tyden, geen kennifle hebben , ten ware de Heilige Schrift ons die niet hadde medegedeeld ! waarvan de reden is , dewyl de lotgevallen van Syrië en Palejlintt , als twee nabuurige landen , wederzyds vee1 ptvletd op- en gemeenfcba^ met elkander gehad hebben.,  Syrië. 413 wie'r Kqningen daar benevens , (als gezegt is:) in veele verwyderingen tegen elkander leefden , zyn deze oorlogen altyd , ten Na deele der Syriers , uitgevallen. Want, Syrie-Tzoba, dat eertyds het magtigfte der Syrifche Koningryken fchynt geweeft , had alreeds eenen gevaarlyken aanftoot geleden , van den Koning Saul : Zie 1 Sam. XIV. 47. die, tot dezen oorlog, vermoedelyk , opgewekt wierd , ter oorzaake , dat de Syriers , zyne andere vyanden , de Ammoniten , Moabiten en Edomiten, in de oorlogen tegen hem, bygefprongen hadden. Alle de rondom Ifraëls land woonende volken, fpanden toch doorgaans met elkander famen, als het te doen was, om Godsvolk te beoorlogen. Dit zelve Syrie-Tzoba is eenige Jaaren laater , door David , Sauls opvolger , geheel t'ondergebragt, benevens de Syriers van Damaskus , die den gemelde Hadad - Ezer , Koning van Tzoba ," in dezen oorlog hadden getracht te helpen. Immers , in twee veldflaagen , de volkomen overwinninge behaalende, leide hy krygs-bezettingen , in de voornaamfte fteden van Syrië, en maakte, zo het een als het ander, zich cynsbaar. Zie 2Sam. VIII. 3 — 8. en X. 6 iQ. vergeleken met 1 Chron. XVIII. 5 11. en Pf. LX. 2. En , onder deze cynsbaarbeid , is dit ganfche deel van Syrië gebleven , door alle de Jaaren van Salomo's regeering; wiens gebied zich dus uitftrekte, tot aan de rivier den Eupbratb. Zie 1 Kon. IV. 21, 24, 25. Waarin, men de vervullinge zag van de beloften , aan Abrahams zaad gedaan , Gen. XV. ï8« Alleenlyk , uitgezonderd , in de laatfte Jaaren zyner regeeringe, toen Rezon, de Koning van Damaskus tegen hem in opftand kwam. Zie iKon* XI- 23 — ?5. Dd 5 Na.  Maar, fe dert Ifraël Ryk in tweën ge fcheurd is wierdSyri des te magtiger. En heeft, onder haare drie eerft na elkandervolgende Koningen aan Ifraël, grooten afbreuk gedaan. 414 Syrië. Na Salomo's dood , die groote fcheuringe die'r ' beiden Ryken, Juda en Ifraël, voorvallende, hebben de Syriers rafch dezer cynsbaarbeid zich ontj trokken : gelyk ook door de fchier onophoudelyke '■ oorlogen , van het één Ryk tegen het ander , den Koningen Ifraëls , ( aan welke de overheerde lauden Syrië wel allernaail behoord zouden hebben,) de lult zal benomen zyn , om eenige zorge, tot derzelver behoudinge, te belleden. Wy denken ook, dat federt , dien tyd der fcheuringe , geheel Sy~ rie , onder Eenen Koning gebragt zy : dewyl , in alle de volgende eeuwen , van dat onderfcheid tuffchen de Koningen van Syrus, Damaskus , Tzoba, en van Hamoth , enz. geen woord meer word gemeld, in de laateregewyde Gefchiedenifle: maar, zy alle , als Koningen van Sykie , onder dien gemeenen titel, voorkomen : naamlyk Benhadad I. Benhadad II. HAZAëL , Benhadad III en Rezin; die hun verblyf bielden, te Dam/skus; welke voortaan, een geruimen tyd, de Hoofdftad des Ryks gebleven is. Onder deze Koningen van Syrië , was Benhadad ï. mede ingewikkeld , in de verfchillen , tusfchen de Koningen van Juda en Ifraël. Hy had , wel in den beginne , met Baëza, den Koning van Ifraël, een verbond geflooten , tegen Afa , den derden Koning van Juda. Doch , door de milde gefchenken , welke Afa hem aanbood, van gedrag veranderd , keerde hy zyne magt , tegen zyne eigen gewezen bondgenoot: en , met een aanzienlyk heir de noordelyke grenzen inrukkende, verroverde hy al het land , by de Zee Cinneretb, meelt den ftamme Nepbtali behoorende ; waardoor, Afa, ditmaal uit een groot gevaar gered wierd. Zie \Kon. XV. 16 22. 2 Chron. XVI. 1 10. Benhadad  Syrië. 415 bad H. door die verwinningen zyns vaders , dus eenen vallen voet hebbende, in Ifraëls Koningryk, heeft gewaagt , hunne wingeweften verder uit te breiden , door eenen nieuwen oorlog ; tegen Acbab; waarvan het verhaal gevonden word, 1 Kon. XX. en XXII. en a Chron. XVIII. De volgende Koning Hazaöl , die , na dat hy dezen Benhadad II. omgebragt had, (2Kon. VIII. 7 t5-) zich zelve op den troon van Syrië plaatlle , heeft, de beide Ryken Juda en Ifraël , zeer gekrenkt, door verfcheiden vyandelyke invallen : als te zien is , 2,Kon. X. 32, 33. XII. 17, 18. zCbron. XXIV. 23 —;25- Doch toen hy , door zynen zoon , Benhadad III. wierd opgevolgt : heeft Joas , de lieden door Haxaël hem ontnomen , weder herwonnen. Zie 2 Kon. XIII. 24,15.. Gelyk, de volgende Koning van Ifraël , Jerobeam II. zyns vaders voetftappen volgende, zyne verwinningen uitbreidde, over Damaskus en Hamatb. Zie 2 Kon. XIV. 25 a8. waardoor , de heerfchappy van Ifraëls Ryk , naar dien kant, uitgebreid wierd , byna tot die zelve paaien , als onder de regeeringe der Koningen David en Salomo. Dit gedeelte van Syrië is echter niet lang, ond:r Ifraëls gebied, gebleven: dewyl, een der volgende Koningen , naamlyk Menahem, wegens de ftad Tipbfab, aan den Eupbratb gelegen, in verwydering geraakte, met Phul, den Koning van Affyrie : waarvan de gevolgen , voor Ifraëls Ryk, zeer gevaarlyk zouden geworden zyn ; ware Menahem niet bedacht geweeft , om , voor eene aanzienlyke fom gelds , den vrede te koopen. Zie 2 Kon. XV. 16—10. door welk voorval, deze moin-gevoeften van Syrië, ongetwyifeld , (alhoewel dit in het Gefchied - verhaal niet is aangetekend,) zo al niet, onder het volftrekt gebied, ten min- ften, Dat echter niet iang Sjeduurd heeft:want de volgende Koningen in hunne oorlogen egen Israël volhardende j is Syrië, daar door, onder de Leènplichtigbeid van 'l AJJyrifch Ryk, gebragt:  *n, einde lyk, als ee wingerpefl aan de As fyrifihe beerfcbafp onderwor pen: 416 Syrus. ften , onder de leenplicbtigheid van het daagelyks meer en meer aanwaflchend Assyrisch Ryk ; zullen gebragt zyn. ■ Sedert dien tyd , begon de veiligheid van geheel | Syrië zorglyk te worden , ten aanzien van Assy! rie ; waaraan reeds het nabuurig Mefopotamie onderworpen was: des , alleen de Rivier de Euphrath ' de fcheiding maakte van het wederzyds grondgebied. Nu zou , derhalven , de voorzichtigheid geeifcht hebben, dat Efzin, de laatfte der Koningen van Syrië , zich ftille gehouden hadde , en alle gelegenheid vermyd , waarvan de Koningen van Affyrie zich bedienen konden , tot zyn nadeel. Maar , neen 1 Hy , naar het voorbeeld van een' zyner voorzaaten , (Benhadad I.) met Ijraëls Koning , in dien tyd , Pekab een verdrag aangegaan hebbende , het welk ten oogmerk had , om den Koning van Juda , Acbaz , benevens Davids ganfche geflacht, uit te roojen , heeft , daar door, beide , zich zeiven en zynen bondgenoot, in het uiterfte verderf geftort: want Acbaz, geenfins, tegen de magt die'r twee tegen zich vereenigde Koningen van Ifraè'l en van Syrië , opgewaflen , en geen kans ziende , om dit bondgenootfchap, (gelyk Afa wel eer gedaan had, ) te verbreeken , nam zynen toevlucht tot den Affyrifcben Koning, Tiglath - Pileser , die reeds eenige Jaaren vroeger eenen zeer nadeelige inval had gedaan , in het noordelykft gedeelte van Ifraëls Koningryk , eenige fteden ingenomen , en veelen der ingezetenen naar Affyrie weggefleept , (2 Kon. XV. 29.) en die ook nu , wel vergenoegt , dat deze gelegenheid zich opdeed, om zyne magt, verder ten westen des Eupbraths uit te breiden , terftond kwam opdagen : en wel, onder den fchyn , van aan den Koning Acbas hulpe te bieden , doch , in der daad  Syrië. 4*7 daad , meer uit inzicht van eigen belang , het ganfche Koningryk Syrië , benevens de jHoofdftad Damaskus , verroverde : en zelfs den Koning Rezin om het leeven bragt. Zie s Kon. XVI. 5 9. en 2 Chron. XVIII. in overeenftemminge van het geen daar van voorzegt was, Amos I. 3— 5. en IX. 7.* Langs dezen weg , is, derhalven , dit eertyds zo . bloeijend Koningryk Syrië, door Tiglat ■ Pilezer, tot. een Wingewest der Affyrifche heerfchappy ge 1 maakt: en is dus gebleven , onder de regeeringe-^ der Koningen Affyrie, Salmaneser, Sanherib en j Esar - Haddon. Doch , toen Nabopolasser , een Babylonier , ondernam , de geheele Affyrifche heerfchappy t'on-1 der te brengen, terwyl hy noch werkelyk daar me-1 de bezig was, zonder zich in die nieuwe heerfchap-' py geveffigt te hebben, zou Syrië byna van heer] veranderd zyn geweeft. Want, Pharao Necho,] de Koning van Egypte , de toenemende magt van; de Assyrische , of nu Babylonische heerfchap-. py , met bekommering aanziende: en in opmerking neemende , dat , federt de Ryken : Syrië en Israël , door dezelve alreeds waren overheerd, tusfchen deze en zyne eigen grenzen , niets meer dan het Ryk Juda , was overgebleven , het welk daar benevens die's tyds alreeds den Babyloniers cynsbaar was geworden , bediende zich, van dien verwarden toeftand der zaaken, met oogmerk, om al wat de voorige Koningen van Affyrie , tuffchen den Euphrath en de Zee , bemagtigt hadden, daar onder dan ook Syrië, (ware het mogelyk geweeft ,) *. Alle deze zaaken wilden wy alhier flechts kortelyk aanftippen : dewyl wy dezelve , in het IfteBeel ideftuk, Hoofdft. XVII. en XVIII. die de ttaatsvervijfelingen des Joodfche» Lands befchryvea , uitvoeriger verhandeld hebbens ,0 lang de IJfyrifcbe lleenheer- 'shappy ;eduurd leeft. Geduuende dc >mwenlinge der Affyrifche ïeerfchap>y, kwam iyrie, voor :enJ koren tyd, mder de nagt vaa -gypti.  Daarna , onder de Vaéybniers Toen der ïtrftn. 418 Syrië. we,eft,) aan zyne eigene heerfchappy te hechten ; het welk dus een fterke voormuur, ten aanzien vaD Egypte zou geweeft: zyn. Deze Pbarao Necbo heeft ook daadelyk een krygstogt ondernomen , naar den Eupbrath , tegen den Koning van Affyrie , zie 2 Kon. XXIII. ag. naamlyk, Nabopolaffer , die toen het Affyrifcb Koningryk vermeefterd had. Vergeleken met 2 Chron. XXXV. 20. En uit 2 Kon. XXV. 7. kan men befluiten, dat Hy in zyn oogmerk eeniger maate moet geflaagt , en een goed deel van Syrië vermeefterd hebben : gelyk hy dan ook te Ribla , eene voornaame ftad van Syrië , eenigen tyd, zyn verblyf had. Zie 2 Kon. XXIII. 30—-34. 2 Chron. XXX. 1 4. Echter, is al wat Pbarao Necbo in Syrië verroverd had , hem kort daarna , door Nebukadnezar, Nabopolaffers's zoon , weder afhandig gemaakt , naar Jer. XLVI. 2. en 2 Kon. XXIV. 7. daar men uitdruklyk leeft, dat de Koning van Egypte voortaan niet meer toog , uit zyn land : dewyl de Koning van Babel , (Nebukadnezar ,) van de rivieren van Egypte, tot aan de riviere Phrath , ingenomen bad , al wat des Konings van Egypte was. Ja , ten bewys dat Syrië tot Nehukadnezars Gebied behoorde, zien wy, dat, onder de hulptroepen , door hem gebruikt , om het Ryk Juda vyandelyk te overvallen , ook eenige benden Syriers genoemt worden , 2 Kon. XXIV. 2. In alle de volgende Jaaren, binnen welke de Babylonifcbe heerfchappy in ftand bleef, is Syrië gelyk ook , na de verwoefting der ftad Jerufalem en de gevangelyke wegvoeringe der Jooden naa Babel, geheel Juda , benevens Ifraël , aan dezelve onderdanig gebleven. Dan , als Cyrus daarna alle de landen der Babylonifcbe heerfchappy vermeefterde , en den grond, flag leide tot de algemeens Persische heerfchappy , is  Syrië. 419 i is Syrië mede daar onder begrepen. De Profeet I Jefaia , hoe veele Jaaren , voor deszelfs geboo?,j te, voorfpeld: Hoofdft. XLIV. 28. en XLV. 1-4, 13, 14. dat de HEER hem , (naamlyk Cyrus,) y alle de Koningryken der waereld geven zoude , ten i\ einde hy een werktuig ter verlosfinge zyns volks , ] uit de landen hunner flaverny , worden konde. | En dit is toen naar de letter ftiptelyk vervuld. Zie I zChron. XXXVI. 23. En , by de t'onderbrenginge der Perfifche heer| fcbappy, door de Grieken, moeft Syrië met de j Grieksche Heerschappy vereenigt worden: dewyl Alexander de Groote , onmiddelyk , na; 1 zyne behaalde verwinninge, over den laatften Per] fifchen Koning Darius , by de ftad IJfus in Cilicie , li ganfch Syrië , zonder tegenweêr onder zyn geI bied bragt : ook Phoenicie , Paleftina en Egypte. En na deszelfs dood, de geheele Griekfche Mo1 narchie verdeeld wordende , in IV. byzondere Ko | ningryken ; was Syrië geenfins de minfte , onder i dezelve : te meer , dewyl ook Paleftina mede daar 1 onder gerekend wierd. De overige waren , GrieI kenland , Asie en Egypte , genoemt. De KoI ningen van Syrië , die , met den gemeenen naam ■ van Seleuciden , van die der drie andere Ryken , wierden onderfsheiden , (naar Seleukus Nikanor , eenen der gewezen Veldheeren in Alexanders leger, en den eerften , die dit afzonderlyk Ryk zich zeiven had aangematigt ,) hadden hunnen zetel te Antiochie. Zy voerden fchier onophoudenlyke oorlogen, tegens de Koningen van Egypte, de L\giden toegenoemt : en wel , voornaamlyk , wegens het tuflchen beiden • liggend Paleftina ; het welk, zo de een als ander , zich naaften wilde : by welke voorvallen , de Jooden , van beiden veel geleden hebben: doch , voornaamlyk, van de Syi* ai- Vervol»ens onder Ahxcmdtr ien Orootn. Na wiens dood, Syrië , veele jaaren, als een byionderIConingryk, gebloeidheeft.  Het welki eindelyk, door de Romeinen overheerd, en, als een Trovincie, door byzondereStttdbouderen beftierd is. j.20 Syrië. rische Koningen: daar onder , allermeeft , van Antiochus Epiphanes : waar van men in de Boeken der Machabe'c'n overvloedig verflach vind. Zie daar van , ons Ifte Deels XIXde Hoofdstuk. Eindelyk, wierd dit Syrisch Ryk , na omtrenc twee en eene halve eeuw geflaan te hebben , omtrent 63. Jaaren, voor 's Heilands geboorte, door den Roomfcben Veldheer Pompejus den Grooten , als een Wingewest (Provincie) , aan de Roomsche Heershappy gehecht : en federt dien tyd beftierd , door byzondere Landvoogden , die mede te Antiochie woonden : onder welke , meeft aanmerklyk zyn geweeft, Sentius Saturninus, Quintilius Varus en Quirinüs , die Luk. II. 2. naar de Griekfche uitfpraake, Ku^vic?, ( Kurenius) genoemt wordt. Aan deze landvoogden van Syrië, zyn die van Judeë, welke geen' hoogeren titel, dan van Procuratores , hadden , ondergefchikt geweeft. En , is daaruit af te leiden, de reden, waarom de Euangelifi Lukas , die Beschryvinge of fcbatbef' finge , door het geheele Joodfche Land , waartoe Keizer Auguflus, in den laatften tyd der regeeringe des Konings Herodes , alreeds een bevel had doen uitgaan , Hoofdft. II. t — 3. en , ingevolge van welk , alle Jooden, uit alle plaatzen , zich vervoegen moeften , elk in zyne eigen voorvaderlyke ftad , ten einde aldaar de waarde hunner goederen aan te geven: waarom (zegg'ik,) gemelde Euangelifi, deze befchryvinge bepaald , Geschied , dat is, tot haaren volkomen fland gebragt, en daadelyk uitgevoerd te zyn , (vers 2.) als de laatftgemelde Quirinus, (Kurenius) over Syrië , Stadhouder voas :' dat is , 9. of 10. Jaaren na des Heilands geboorte ; toen , by de verbanninge van Arcbelaus , den zoon en opvolger des Konings Her odes, dit geheele Joodfche Lwd, aan de befticring* dezer Stad. bou-  Syrïe. 42'i houders van Syrië , onderworpen was : door wJeri , Han ook, die befchryvinge wierd volbragt: en wel gemeenzaamlyk, meeKoponius; die te dier tyd, als Procurator , over Judeë het bèwind voerde , en , aan Quirinus , ohdergefchikt was: gelyk Jófephüs verhaald. (Ant. Lib. XVlll. cap. 1.) Onder deze Roomfcb - Stadbouderlyke Regeering , zyn de Syriers, van het Heidendom tot het Christendom, bekeerd. Dé Heer Chriftus ■ was , noch op aarde vefkeerèndé, alreeds by geruchte , door Geheel Syrië, bekend geworden : gelyk ook veelen , die kwalyk gefield , mét verfcheiden ziekten en pynen bevangen waren , enz'. van daar , hem toegezonden, én door hem genezen wierden. Zie Mattb. IV. 24. Dan, na 's heilands bemelvaard, eh federt de uitfiortirige der gaven des Heiligen Geeftes , ten dage des Pinxterfeefis, de roepinge der Heidenen volftrektlyk aanvangende , was Syrië , als de naaft by [Paleftina gelegen landftreeké , de eerfte, die niet de verkondiging van het Euangelie verwaardigt wierd : zynde , dë Apoftel Paülüs, benevens Barnabas en Sylas, deszelfs metgezellen, dë voornaamfte werktuigen daartoe geweeft. Zie Hand. XI. 22, 23. XV. 23, 27, 40, 41. XVIII. 18. Gal. I. 21. Aan de heerfchappy der Keiïereh dezes gantfchen Róomfchen gebieds, naamlyk, eerft der Heiüënfchê- én daarna, der Chriften - Keizeren , is Syriet, meer dan 400. Jaaren , verknocht geweeft • en , na' de fcheuringe des zeiven Ryks , in het Oöstersch- en Westersch, voorgevallen, by den dood des Keizers Tbeodoftus , in den Jaare 395. kwam deze landftreek , aan het Oosterschóf Gi^ieksch-Keizerryk , onder Arkadius , en alle deszelfs opvolgeren , tot aan den ongelukkigen HErakliüs, in dén Jaare Ö36. Sedert dien ivd', UI. Deel. II. ftuk, Ee heeft Die's tydsj s de Chris'elyke leere, ioor Syrii litgebieM, De verderft [otgevalless van Syrië,  422 Syrië. heefc Syrië , voor het overige , haare lotgevallen gemeen gehad, met Palejïina, en aile de landen, daarom heen gelegen. Zo dra , immers de Kalif der Saraceenen , Omar , in den gemelden Jaare , Paleftina vermeefterd had , was Syrië het eerfte landfchap , dat hem voor de hand lag ; het welk hy , met die zelve fpoedigheid , als alle de andere , onder zyn geweld bragt: want, hy vond alhier een land, fchier zonder fteden, en zonder inwooneren : vermits Kosroës , Koning van Perfie, eenige Jaaren vroeger, en noch onder de regeering van dien zeiven Keizer Heraklius , de fteden verwoeft , en de meeften der inwooneren , alle Cbriftenen der Öofterfcbe Kerke , ten deelen vermoord , ten deele in flaverny weggevoerd had. Toen, in het uiteinde der Xlde eeuwe, de Christen Mogentbeden van Europa, de zogenoemde kruistogten begonnen te ondernemen , welke ftrekten ter verwinninge van het Heilige Land , lag hun , over Konfiantinopole , door Natolie derwaard trekkende , dit Syrië in den weg : en , moeften zy het zelve noodzaakelyk vermeefteren : gelyk hun daadelyk gelukte : vindende fchier geen tegenftand, dan voor, Antiochie. De Cbriftenen hebben meer dan 100. Jaaren het bezit van Syrië genooten. Dan, de Egyptifche Sultan , Saladyn, Jn den Jaare 1187. de ftad Jerufalem bemagtigt hebbende , trok van daar door geheel Paleftina en Syrië : alwaar hy uit de meefte fteden die'r beiden wingeweften , de Cbriftenen verdreef. De zogenoemde Heilige Oorlog wierd , echter, noch eenige Jaaren , door de Cbriftenen , tegen de volgende Sultans van Egypte, Seraphyn, Mehaladyn, Bondagar en Melech - Sepherat , voortgezet: doch , gemeenlyk, zeer rampfpoedig. En , eindelyk , in den Jaare i«oo. geraakte geheel Syrië, pa:  Syrië. 42.3 onder de magt der Egyptifche Sultans. In den jaare 1512. en 1513. is Syrië vermeefterd, door den Turkfchen Keizer, Selim L en, van dien tyd gerekend, is dit landfchap, tot heden, onder het Turksche Keizerryk gebleven. Dus , word dit land , thans meeft door Turken bewoond. Men vind 'er, echter, in de voornaamfte Koopjleden , veele Jooden : ook Christenen , meeft van de Griekfche Kerke , en daar onder Veele Maroniten : desgelyks , ook eenigen van de Latynfcbe Kerke doch , die alle onder de Turkfche regeering , een flaafachtig leeven leiden. Hedendaags , word dit Sorie of Sorittan, geheeten: en is, in drié Èeglerbegfcbappen of Gouvernementen , verdeeld 5 naar de drie Hoofdlieden , Aleppo, Tripoli en Damaskus: hebbende elk, eenen byzonderen Beglerbeg of Bajja ; die in die gemelde fteden hun hof houden. En , aan den laatftgemelden Begierleg van Damaskus , is ook het Heilige Land, onderhoorig. Onder de Steden van Syrië , in de Heiligs .Schrift voorkomende , verdiend alhier de eerfte plaats , de ftad DAMASKUS. Van welke , reeds zeer vroeg en dikwerf, in de Schriften des Ouden Teftaments, gedacht word: en , aldaar gezetlyk, met den naam p^.?? , (Dammefek,) uitgedrukt , in den Hebreeuwfchen Grondtext: uitgezonderd 2 Chron. XVI. 2. en XXIV. 23. alwaar zy, p???ü en pf?9T!, (Darmefek en Darmafek, ) word genoemt. De Grieken , die doorgaans , aan de Hebreeuwfcbe eigen naamen , eene veranderinge van uitfpraake geven , meer overeenftemmeade met hunne eigen tongval, noemden Ee a di«? Van dea naam Dai maskus 5  is de betekeniilezeer onzeker. 424 Damaskus. die ftad , AxpottKCfi (Damaskos,) daarom, is zeer natuurlyk , dat de LXX. deze uitfpraake behoudea hébben , in hunne Griekfche Vertaalinge des Bybels. Ën , dit is door de Schryveren des Nieuwen Teftaments gevolgt. In de Latynfche Overzettinge, leeft men , Damaskus. Het is altoos moeilyk , wanneer de fteden opklimmen , tot een' zo hoogen ouderdom, gelyk deze ; die in Abrahams tyden reeds in wezen was, (Gen. XIV. 15.*) de hetekenifte van der zeiver naamen , benevens den oorfprong die'r betekeniffe , met betrekkinge tot dezelve, te vinden. Daarom, word , des aangaande , wel gegift: maar , derwyze , dat dewyl men niets zekers heeft konnen opfpeuren , alles op loutere verdichtzelen , fchynt uit te loopen. Hieronymus , (in Qiiceft. Hebr.) zegt: dat deze naam zou ontleend zyn , van zekeren Damaskus , een' zoon van Abrahams buisbezorger , Eliëzer, die, Gen. XV. 2. de Damasceener, toegenaamt word : aan welken Damaskus , hy ook de ftichting dezer ftad toefchryft. Doch , van waar, weet deze Kerkleeraar, dat Eliëzer, zodanig een' zoon , Damaskus genaamt, gehad hebbe ? en, byaldien men dit ook wilde aanneemen , of deze ftad , naar hem, dan, niet liever, hy naar de ftad, als zyne geboorteplaats , benoemt zy ? dewyl Eliëzer *. Over de gedachten van den doorgeleerden Heer, X. ff. van den Hmert, die (in zyn Hoog Eerw. Waarachtige Wegen, enz. II. Deel bladz.. 132 '34-) fchynt over te hellen, om , in gemelde plaatze , Gen. XIV. ir. alwaar men van Abraham leeft: dat hy zyne vyanden najaagde tot Hoba; welke vas, ter Jlinkerzyde -van Damaskus, niet dit ons Damaskus , in Syrië, te verftaan, maar eene andere plaatze , in de nabuurfchap van Hebron : hebben wy onze aanmerkingen gemaakt , in het llde Deel, Hadx.. ƒ81, j8i, by de Befchryvinge der ftad Heèron,  Damaskus. 435 ter zelve , om geene andere reden , de Damafceener toegenoemt word ; dan , dewyl hy , uit deze ftad, of derzelver ommeland, oorfpronglyk geweeft is : ten bewys , dat zy toen alreeds aanwezig was. Anderen , in aanmerking nemende, 't woord, °n , (Dam,) met welk, de Hebreeuwfche naam begint , en dat by de Hebreen , bloed , betekend , duiden dien naam , op bloed drinken , bloed mengen, bloedvergieten , enz. en willen, dat die ftad dus genoemt zy: dewyl, omtrent dien zeiven oord, Kaïn, zyns broedej-s Abels Bloed vergooten zoude hebben : welk gevoelen die zelve Hieronymus , mede elders , voorfteld. Gelyk dan ook de inwooneren van Damaskus, noch heden de byzondere plaats aanwyzen , waar die broedermoord zou voorgevallen zyn. Vid. Wolfg. Weiffenburgii , Defeript. Terr. .S. ad vdc. Damafcus. Welke plaats , zynde een uitnemende hooge berg , de Heer Maundrell, (bladz. 163.) op zyne reize, van Damaskus naar 't Grieks Kloofter, Sydonaija, gelegen, 4. uuren gaans, ten Noord of noord ten ooften, van daar , zegt gezien te hebben. Het één zal zo zeker zyn, als het ander. De Geleerde Heer Vitringa , ( Comment. in fefaiam , Part. I. fol. 49,6.) is niet vreemd , va.n die gedachten , dat de echte mam. dezer ftad , volledig uitgedrukt, zal moeten luiden, Dar-Mesek ; (gelyk dezelve in de Boeken der Chroniken voorkomt,) en faamgefteldzy, uit twee woorden, die, naar de taal der Cbaldeën, zouden betekenen, eene waterryke plaats : ziende, op de hoedanigheid van den grond , waarop die ftad gebouwd is; die, naar het getuigeniffe der oude en nieuwe Schryveren , zeer waterryk word bevonden. Ook , geeft die zelve Schryver meer andere gedachten op : doch , keurd deze voor de befte : zonder, echter, iets zekers te bepaalen. Ee 3 Aan-  T)e ligplaats van Damaskus, 40 § Damaskus. Aangaande de' Gelegenheid van Damaskus, weet men , uit de Heilige Schrift, in 't algemeen, dat zy in Syrië lag : en wel, naaft by de noordelyke grenzen van Paleftina , zie Ezech. XLVII. —jg, na by den berg Libanon: want, de toren Libanons, dat is, eene fterkte, ter dekkinge der noordelyke grenzen des Joodfchen Lands, op den berg Libanon gebouwd , word gezegt, te zien tegen of naar Damaskus, Hoogl. VIL 4. Doch aangaande de juifte Ligplaats in het byzonder , is by de oude Schryveren niet veel naricht te ontleenen, De Reisbefcbryvinge van Antoninus , CAnton. Itiner. Vetus,~) heeft wel tweemaal (Edit. Weffel. pag. 196. & 198.) dezelve aangewezen, in betrekkinge tot eenige andere daar omtrent gelegen fteden : doch , men zou daaruit bezwaarlyk deszelfs ligplaats bepaalen konnen. Die , op de bepaalirjge , door de Arabifcbe Schryveren, Oulig - Beig en Naftir Etufceus , door deri Geleerden Hafius by gebragt , (Regn. Dav. 6? Salom. Defcript. fol. 21.) zou willen aangaan , die zou Damaskus wat al te zuidelyk ftellen : dewyl, de eerfte aan dezelve, niet meer, 01 ° 1 dan 33' 15—- en de laatfte, dan 33 — 20—. der noorder breedte geeft. Allerveilig!! mogen wy hier den Geleerden Reiziger , den Heer Maundrell volgen ; die naauwkeuriger, dan iemand voor hem, de gelegenheid dezer ftad befchryft: en wel, derwyze, dat men ziet, hoe zeer Sam. Bocbart zich vergift , als hy deze ftad , in de valleye , tuffchen den Libanon , en Anti - Libanon geplaatft wil hebben : (Geogr. Sacr. col. 79.). Hy zegt (bladz. 150.) „ Damaskus ligt , omtrent vlak in het Ooften van „ Zidon : en , de weg , die over het gebergte Li„ banon en Anti - Libanon heen loopt , word ges, meenlyk op drie dagreizen gerekend," ieder dag-  Damaskus. 427* reize , op 7. of 8. uuren gaans begroot; zo zal 1 dit omtrent 22. of 23. uuren of gemeene mylen, I beloopen konnen. De Schryver zegt: omtrent of li ten naaften by , vlak in het ooften : want een wei- f nig daarna geeft hy te verftaan, dat de weg, die I eerft vlak ooftwaard geloopen had , een weinig ; draaide naar het noorden. En hier mede ftemmen 1 overeen, de nieuwfte Kaarten van De l'Isle, £An- | ville , enz. De ftad ligt, in eene zeer vermaakelyke vlak- | te , die zo verre uitgebreid is, dat men de rond- | om gelegen bergen, van daar, pas eeven met zyn I gezicht bereiken kan : uitgezonderd eenen zeer I fteilen berg , naby gelegen ; van waar men , over I de ftad en der zeiver contreijen , een allerfraaift 1 en verrukkend gezicht heeft. Deze vlakte is van I eene ongemeene vruchtbaarheid, en is voorzien van 1 eene menigte Lufthoven , met allerly vruchtboomen f vervuld ; die de ftad van alle zyden omringen : i des , zy zich , van verre , als eene fcboone ftad , I te midden van een groot bofcb vertoond. Deze I vruchtbaarheid is de gemelde vlakte meeft verfchul- I digt , aan de riviere Barrady ; (zo als zy nu 1 genoemt word) die zich by de ftad, verdeeld in I verfcheiden ftroomen, welke gedeeltelyk, door en 1 gedeeltelyk om de zelve heen loopen : en na alle 1 de lufthoven ryklyk befproeid te hebben , weder I zaamenvloejen : en daarna zich verliezen, in moe- j raffen, zonder ooit in ééne Zee te komen. Waar- 1 fchynlyk, zullen deze ftroomen, voortyds, flegts 1 Twee byzondere armen , hebben uitgemaakt : en I deze die beiden rivieren, Aeana en Pharpar zyn I geweeft, die 2 Kon. V. 12. befchreven worden, I als de Rivieren van Damaskus. Zy komen voor I in die omftandigheid : dat Naam mi, de Syriër, I en Koninglyke Krygsoverften van het Syrifch leger, Ee 4 ia En eene befchryvinge van de -vruchtbaarheiddes Ommelands.  4?8 Damaskus. in den aanvang, onwillig, om naar den pad de$ Profeets Elifa , in de rivier den Jordaan , zevenmaal zich te walfchen, ten einde van zyne melaatsbeid gereinigt te worden , die zwetzende taal voerde : zyn niet Abana en Pharpar , de Aivieren van Damaskus , beeter, dan alle Ijraèïs wateren ? zoude ik my , in die , niet konnen isoajjchen, en rein wordm ? De Heer Maundrell kon , van deze beide Rivieren , in het byzonder , geene overblyfzelen., pok zelfs niet, van derzelver naamen, ontdekken: dan , was daar over des te min verwonderd : dewyl , de inwooneren , de riviere Barrady door deze vlakte konnen leiden , hoe zy willen. Daarqm , zal deze Rivier, vermoedelyk , eertyds in tweeën zich verdeeld , en , langs de beiden zyden van Damaskus, heen geloopen hebben: zynde, de eene toen Abana , en de andere Pharpar , genaamt. Ten zy, men liever wilde: dat de Abana eene andere Riviere geweeft zy , die wel eer, van den berg Amana , (of Abana) die Hoogl. IV. 8. gemeld word , als behoorende tot den Libanon , afgevloeid , en by Damaskus, in de Pharpar, (nu Barrady) ziph ontlaft hebbe. Doch, dit is onze. ker : en , de langheid des tyds , die aan alles verandering veroorzaakt, kan ook , in den loop der rivieren, zodanig eene verandering geven , dat dezelve in laateren tyd naauwelyks meer kenbaar worden. In den tyd , toen de Jood Benjamin , zyne reize gedaan heeft , (in den Jaare 1176.) fchynen dje twee rivieren noch te konnen onderfcheiden geweeft zyn : want , Qhiner. pag. 52, 53.) na met grooten ophef gefprooken te hebben, van de Schoonheid der ftad Damaskus, en de weêrgalooze vruchttinarbeid der omliggende landftreek , vervolgt hy té zeggen : „ dat twee rivieren aldaar van den berg m Herm°n > (veiftaadit liever, van den Libanon\ „ vloe?  Damaskti/S. 42S vloejen , (onder welken de ftad gelegen was, ', de Amna (Abana) en Pharphar : dac de „ Amna de ftad doorloopt, en haar water door buizen, aan de Pajeizen der Grooten , medes, deeld, en door de markten en ftraaten vloeid: ,, en , de Pharphar , de ftad buiten omloopen- de, de daarby gelegen lufthoven bevochtigt." De vroegere Schryveren , als Plinius, (Lib. V. cap. 18.) en Strabo, (Lib. XVI.) fpraken daarentegen , niet dan van ééne rivier van Damaskus; die zy, Chrysorrhoas , dat is , de Gouden Riviere, noemen, en die ongetwyflèld dezelve is, met de jegenwoordige Barrady ; die alreeds by Stepbanus, (de Urbib.) Bardines , was geheeten. De Ge. leerde Cellarius zegt, (Geogr. Antiq. Tom. II pag. 373-) » de Riviere Bardines, zo zeer onbekend „ te zyn , dat daarom die naam , by fommigen , verdacht gehouden wierd. " En , zeker , dus zou ieder gefprooken hebben, eer men, van Maundrell , vernomen had, dat de rivier , die door en qm Damaskus loopt, by de inwooneren, Barrady , genoemt word. Doch , door dit naricht, word Stepbanus gerechtvaerdigt : dewyl men lichtlyk begrypt, dat de hedendaagfche naam Barrady, van Bardines , afkome. Die zelve Schryveren , benevens Julianus, (Epift. XXIV. ad Serap.) gewagen desgelyks, van de voortreflykheid dezer ftad, ten aanzien van de fchoonbeid der gebouwen : en van de vruchtbaarheid der landftreeke ; waardoor, zy alle oorden der gantfche aarde overtrof. Het i^ , daarom , niet geheel vreemd , dat fommige Schryveren gemeend hebben , in de nabuurfchap van Damaskus, het Paradys geweeft te zyn. Dewyl nu de Koningen, gemeenlyk, de groot £e , prachtigfte en vermaakelykfte , onder de fteden hunnes Ryks, tot hunne Hoofd- en Hofstad Ëe j ver- Zy waj eertyds.de byzondere  van een deel van Syrië. Ban wierd daarna, de algemeene Hoofdjlad vaa geheel Syrië. 430 Damaskus. verkiezen ; zo is geen wonder , dat de eerfte Koningen van Syrië , daartoe , hunne keuze hebben doen vallen , op Damaskus : binnen welke , dan ook een voortreflyk flot ter hunner bewooninge zal gefticht zyn : het welk Amos I. 4. gedacht, en aldaar Hazaèh Huis, en Benbadads Paleisen , (in het meervoudige) genoemt word. Zie ook Jerem. XLIX. 27. Ter zeiver oorzaake, word, naar den ftyl der Profeeten , door Damaskus, dikwyls , geheel Syrië verftaan. Dit Syrië , in de eerfte tyden , noch in verfcheiden Koningryken verdeeld zynde , was Damaskus de Hoofdjlad die'r Koningen , welke , over deze ftad en deszelfs ommeland, het gebied voerden ; het welk, daarom, met dien bynaam van Syrië van Damaskus , ter onderfcheidinge , van de andere Koningryken, omfchreeven wierd : Zie 2Sam. VIII. 6. En , de onderdaanen dezes Ryks worden , ter dezer oorzaake , naar de Hoofdftad, Syriers van Damaskus genoemt, vers 5. welke, Hadad - Ezer den Koning van Syrië, Tzoba , tegen David, geholpen hadden. Ja, van den eerjlen der Koningen dezer byzondere landftreek , die , in de gewyde Gefchiedenifle , met zynen eigen naam voorkomt, naamlyk , Rezon, en die weleer als Veldoverften gediend hebbende, in het heir des Konings Hadad - Ezers , naderhand , als de Syriers van Tzoba, door David verflagen wa. ren, van hem afgevallen was, en, in Salomo's tyd, zich ten Koning over dit land opgeworpen had: van dezen (zegge ik) word gemeld ; dat by , getrokken zynde, naar Damaskus , aldaar Woonde : en in Damaskus regeerde, 1 Kon. XI. 23, 24. En , nadat alle de byzondere heerfchappyen van Syrië , tot één Koningryk zich vereenigt hadden , bleef Damaskus , de Hoofdftad van dit zelve Koningryk. Benhadad I. word daarom, mede gezegt, tp  Damaskus. 431 te Damaskus Gewoond te hebben, 1 Kon. XV. 18. Ja , daarom , worden Damaskus en Samarie , in betrekkinge als Hoofdfteden der twee nabuurige Ryken , Syrië en Ifraël , meer dan eens , by elkander geplaatft : want > als Benhadad II. door den Koning Acbab , gevangen , weder ontftaagen zou worden, ftelde Hy dit,tot een voorwaarde: iKon. XX. 34. De fteden , die myn vader , van uwen vnder , gewonnen heeft, zal ik wedergeven : en maak u ftraaten , in Damaskus , gelyk myn vader , in Samarie, gemaakt beeft. Dit word gemeenlyk dus geduid , dat Achab , binnen de Hoofdftad , Damaskus , zekere ftraaten in eigendom zou hebben ; waarin hy, het zy , van derzelver inwooneren , de fcbattinge , het zy , van de doorreizende Kooplieden , den tol ontfangen mogt. Desgelyks, Jef. VII. 8, 9- daar de Profeet Jefaia , aan Achas den Koning van Juda , verzekerd : dat Damaskus het Hoofd van Syrië , zou zyn : en Rezin , (de Koning van Syrië, ) het hoofd van Damaskus: ook, dat Samarie, Ephraims , ( dat is, Ifraëls ,) Hoofd zou zyn : en de zoon van Remalia , ( verfta , den Koning Pekah) het Hoofd van Samarie. Dit was in dat netelig tyd gewricht , toen die beide Koningen van Syrië en Ifraël zich t'zaam verbonden hadden , om Jerufalem te overweldigen , en den Koning Achas , benevens Davids gantfche geflacbt, om te brengen : het welk wy kortelyk verhaald vinden , a Kon. XVI. 5. en breeder icbron. XXVIII. In dien toeftand , word Achas , door den Profeet Jefaia , van Gods wege , getrooft , met die verzekering : dat , alhoewel hy , door dien vyandelyken inval, geenfins, van zwaare onheilen, zou bevryd zyn, de vyanden toch hun voornaame oogmerk , het welk zag , op de gantfchlyke ooderbrenginge Van Juda's Koningryk, en Davids Koninglyk nage- (lach-  De eerfte virwoeflinge , door Tigkthïilefir, aan Damaskus, overkomen, 43? Damaskus. flachte, niet bereiken zouden : zeggende , daarom, onder anderen: Damaskus zal bet Hoofd van Syrië zyn , dat is , Alleen , van Syrië : en Rezin , het Hoofd van Damaskus: en, dus, van geene andere Koninglyke fteden : en , vooral niet, van Jerufalem , de Koninglyke ftad van Juda: gelyk Samarie , Alleen, Ephraims (of Ifraëls) Hoofd: en Pekah , Samdria's Hoofd zou blyven : zonder zyn gebied verder uit te ftrekken. Eindelyk , worden ook , ter zeiver oorzaake , Damaskus en Samarie, t'zaamgevoegt, Jef X. 9. Is niet Samarie, gelyk Damaskus. ? dat is : zyn derzelver inwooneren niet eeven zo zondig ? en zyn zy daarom niet in een en het zelve gevaar, om zichtbaar van God geftraft te worden. Eene fcherpe bedreiginge wierd daarom , door den zeiven Profeet Jefaia, aan de ftad Damaskus gedaan , van eene vyandelyke Verrovering en Verwoesting , met welke de HEER , inzonderheid , den laatftgemeldeu fnoden toeleg des Konings Rezin, gemeenzaamlyk met Pekah, zo op den eenen als anderen, wreeken zou: want, mar Jef. VIII. 4. zou de rykdom van Damaskus gedragen worden , voor bet aangeziebte des Konings van Affyrie : gelyk ook de buit van Samarie. En , door dien Koning van Affyrie, word aldaar, Tiglatb - Pilefer, bedoeld ; die , flegts weinig tyds daarna , door Achas, den Koning van Juda, daartoe omgekocht, tegen deze ftad optrok : ze innam : en de inwooneren %evanglyk wegvoerde, naar Kir, in Meden: daarby, den Koning Rezin doodende. Zie 1 Kon. XVI. 7 —9. Daaruit, konnen wy verftaan , wat de Profeet Amos wil zeggen , als Hy aan Ifraël voorfpeld : Hoofdft. V. 27. dat de HEER henlieden gevanglyk zou wegvoeren , verre boven Damaskus been : dat is : verier , dan de inwooneren van Damaskus waren weg-  Damaskus. 433 gevoerd : naamlyk , tot aan geene zyde van Baby. lonie: gelyk Stepbanus dit verklaard, Hand. VII. 43. Daarop zag ook de bedreiginge , Jef. XVII. 1. welke Godfpraake , de Last van Damaskus , word genoemt : zeggende : vers 1. Zie , Damaskus zal •weggenomen worden, dat zy geene ftad meer zy: maar, zy zal een vervallen Steenhoop zyn. En, vers 3. Het Koningryk van Damaskus , en bet overblyfzel der Syriers zal ophouden. Ja , eenige Jaaren vroeger , was dit zelve oordeel , door den Profeet Amos , Voorzegt, Hoofdft. I. 3 5. Alwaar de HEER fpreeken de voorkomt : Om drie overtredingen van Damaskus , ja , om vier, (wyl de Syriers, naamlyk , niet alleen tot drie- maar viermaal toe, Jfraël en Juda vyandelyk hadden aangevallen,) zal ik dit niet afwenden : ( dat is , gelyk Coccejus dit woord Vertaald , ik zal dit niet herroepen : [non revocabo Mud.] naamlyk die bedryging , maar zal dezelve, ter beftemder tyd , uitvoeren,) omdat zy Gilead met yzeren dorfchwagenen[beeft gedor/cht : (ziende op de verdrukkingen , die , wel Ifraëls land , in het gemeen , maar, in het byzonder , de Over - Jordaan-' fche Landftreek Gilead , van den Syrifcben Koning, Hazaël, geleden heeft: zie 2Kon. X. 32,33. vergeleken met Hoofdft. VIII. 12.) daarom zal ik een Vuur in Hazaëls buis zenden , dat zy Benhadads paleizen verteere. En , ik zal den grendel van Damaskus verbreeken : en zal uitroejen , den inwooner , uit Bikeat-Aven , en dien , die den fcepter houd , uit Beth-Eden. En bet volk van Syrië zal gevanglyk weggevoerd worden, naar Kir. Dit Bikeat-Aven, meend de Heer Maundrell gevonden te hebben, in de nabuurfchap van Damaskus : zynde eene vallye, die nu, Bokat , genoemt word. Gelyk de. zelve Schryver ook bericht , dat niet verre van daar, ia het gebergte LAbanons, eene plaats ligt, die  Is van een tweede, waarfchynlykdoor Nebtikadne2 er gevolgt. %j is ook door de Grieken en Romeinen bizeten. Daarna, door den ArzLifchen Koning, fdritas. 434. Damaskus. die men noch Eden, noemt: welke door dit Beth - Eden mag gemeend zyn. Zie deszelfs Reize , bladz. 151. : By deze eene ramp zou het, ten aanzien van Damaskus, geenfins blyven. De Profeeten , na Jefaia, (die deszelfs verwoefting door Tiglatb' Pilefer zelve beleeft had,) hebben aan die ftad mede niet veel goeds voorfpeld : want, alhoewel zy, na dit eerfte ongeval , weder dermaate bloeide , door den Koophandel , dat zy mede haare koopgoederen , inzonderheid , wyn van Cbelbon , en witte voolle , te Tyrus leverde , naar Ezecb. XXVIL 18. en, weder eene Beroemde Stad geworden was , naar Jerem. XLIX. 25. zo zou zy andermaal ver-. delgt worden. Zie, Jerem. XLIX. 23 27. en Zacb. IX. 1. welk oordeel, door Nebukadnezar, uitgevoerd fchynt: dewyl, in de gemelde Profetie van Jeremia, vers 2S, 30. van Nebukadnezar, den Koning van Babel, word gewag gemaakt. (Vid. Hieron. in Jef XVII.) Daarna, heeft Alexander de Groote , die ftad bemagtigt: doch, niet verwoeft: dewyl, de inwooneren zich vrywillig aan hem overgaaven. Onder het gebied der Romeinen , kwam eindelyk Damaskus , door de beide Veldheeren , Metellus en Lollius; die , onder Pompejus den Grooten , in Syrië, over het Roomfch leger het gebied voerden, (Jofepb. Ant. Lib. XIV. cap. 4. fol. 471.) Doch , eenigen tyd daarna , is die ftad bezeten, door Aretas , den Koning van het naby gelegen Arabie, en fchoonvader van Herodes Antipas. Wanneer , en hoedaniger wyze , deze Aretas eenig gebied over Damaskus bekomen hebbe , in een tyd , wanneer geheel Syrië aan de Roomfche heerfchappy onderworpen was , is bezwaarlyk te zeggen : dan, aan de zaak zelve twyffeld niemand : dewyl, de ApOS;  Damaskus. 435 Apoftel Paulus daarvan fpreekt: 2Kor. XI. 32. meldende , dat Koning Aretas , te Damaskus , zynen Stadhouder hadde ; die de ftads poorten bezette , (ten bewys van deszelfs gezach aldaar,) willens zynde, om hem, (Paulus) te vangen. Eenigermaate kan men , aangaande die zaak , licht ontfangen , uit fofephus , die (Ant. Lib. XIII. cap. 23. fol. 364. £? de Bell. Lib. I. cap. 4. fol. 716.) verhaald: dat zekere Aretas, Koning van Arabie, zich meefter gemaakt hebbe van Damaskus , na dat hy , den Syrifcben Koning , Antiochus Dionyfïus, in een gevecht, met genoegzaam al deszelfs volk, verflaagen had : en , dat die vermeefteringe zelfs gefchied ware , met bewilliginge der borgeren van Damaskus ; die vrywillig de poorten voor hem openzetteden , om niet in handen te vervallen van Mennéus , een' Vorft des landfchaps Chalcis , niet verre van daar gelegen ; wien zy eenen doodelyken haat toedroegen. Dit geval, (zegge ik,) kan ons alhier , in die zaak , eenig licht byzetten : want, alhoewel deze Aretas , niet die zelve kan zyn, van wien Paulus, (iKor. XI. 32.) gewag maakt: dewyl Jofepbus fpreekt, van eene gebcurteniffe, meer dan 100. Jaaren vroeger voorgevallen , zo verneemt men , echter , uit dit verhaal, dat Damaskus , te eeniger tyd , meermaalen , onder de heerfchappy der Arabifcbe Koningen , geftaan hebbe : en wel mede , van zekeren Aretas , vermoedelyk, den vader en voorzaat , van dien Aretas , die een tydgenoot des Apoftel Paulus was. Maar , dan blyft noch die zelve zwaarigheid : hoe , de ftad Damaskus zich bevonden hebbe , onder de magt eens Arabifchen Konings, in een' tyd , toen geheel Syrië , door de Romeinen overheerd was , en , of de Arabieren deze ftad , den Romeinen , door ge. weid weder ontrukt, dan of deze dezelve vrywillig»  En, toen is, aldaar, de zeldzaanie bekttriag van Saulus voorgevallen, j 436 Damaskus. lig, onder het gebied der Arabieren , gelaaten heb: ben. Het eerfte luid niet waarfchynlyk, aan een', die weet , met hoedanig eene ontzachlyke krygsmagt , de Romeinen, in alle hunne wingewefteri doorgaans zyn voorzien geweeft; waartegen, geen Arabifcbe Koning Aretas, met gewéld, zich zou*de hebben durven verzetten ; veel min , daarmede , iets Verwinnen konnén. En , daarom , zouden wy liever overhellen , tot die gedashten , dat de Roomfche Stedehouderen in Syrië , met des Keizers bewilliginge , aan dezen Koning Aretas , vergund hebben , binnen de ftad Damaskus , zo naby de Arabifche grenzen gelegen , het bewind te bly-. ven voeren , ten aanzien van het burgèrlyk beftier, over derzelver inwooneren ; alhoewel de ftad met Roomfch krygsvojk zal bezet geweeft zyn. Dus, kan men zeer wel verftaan : dat Aretas , binnen Damaskus, zynen Stadhouder, ("E3W°£tj;) hadde ; die aldaar de borgerlyke zaaken , in zynen naam verrichte. En dezen Stadhouder, willende de Jooden te Damaskus vergenoegen , bezette de ftadspoorten , met Roomfch krygsvolk , ( zo wy denken) niet zonder verlof, van den Bevelhebber, die over het krygs-wezen de beftiering had ; ten. einde Paulus zyne handen niet ontvluchten mogte : hoewel, deze voorzorge wierd verydeld , door de difcipelen , die Paulus, doör een vengfter van een zeker huis , dat aan of boven de ftadsmuur gebouwd was, in eene mande, ov'er die muur nederlieten ; waar door hy de laagen zyner vyanden gelukkig ontkwam. Van wege dezen Paulus, is Damaskus, in de Schriften des Nieuwen Teftaments, menigmaal genoemt ; door de zeldzaame bekeering wyze, welke hy , toen noch Saulus geheeten , en een bitter vervolger der Cbriftenen , ondergaan heeft , irï de  Èdmasküs. 437 habuurfcbap dezer ftad. Zy word door Lukas ijibvoerig verhaald, Hand. IX. en daarna, door Paulus zeiven, in zyne verantwoordinge t rot het Joodfche volk, te Jerufalem, Handel. XXII. i 16. en, nochmaals, tot den Koning Agrippa, Hoofdft. XXVI. 12—18. gelyk ook Gal. I. 16, 17. Voorwaar , een proefftuk der heerfchappyvoerende genade , dat al te merkwaardig is , eh voor onze kenniffe van te veel belang, dan om niet, dit de gelegenheid, en uit den toenmaaligen toeftand der ftad Damaskus, te worden opgehelderd. Vermits deszelfs oogmerk eeniglyk zag, om de Christenen^ (in dien tyd noch, Discipelen, dat is, Leerlingen des HE ERE, genoemt,) te vervolgen, zie Handel. IX. 1. zo zou hy naar Damaskus zich niet begeven hebben, byaldien, binnen deze ftad, geen goed aantal derzelver bevonden wierden. Na, lag Damaskus, wel buiten de grenzen des Joodfcben Lands, en was, mitsdien, noch nimmer, binnen dezelve , het Euangelie verkondigt : doch , deze Cbriftenen waren derwaard gevlucht, meeft uit Je-^ rufalem ; alwaar de moederkerk , die uit de Jooden was , in den beginne zich verzameld had , maar, nu van daar verftrooid was geworden, door die groote vervolginge , die , (naar men rekend, ) in het eerfte Jaar, na 's Heilands vertrek naa den hemel, tegen deze Gemeente , ten einde dezelve uit te roojen , wi'erd in het werk gefteld. Zie Handel. ■VIII. 1. Wel is waar : men leeft aldaar, alleen $ van eene verftroojinge , door Judeë en Samarie * de twee voornaame deelen des Joodfcben Lands.* dan, dit is te verftaan , met bepaalinge , tot het begin dezer groote vervolginge ; toen de Cbriftenen noch niet verder, dan naar deze twee naaft by Jerufalem gelegen landfcbappèn , zich begeven hadden : hoewel zy , echter, eenigen rvd daarna , wanneer III. Ded. II.ftuk. ff die  438 "Damaskus. die vervolginge grooter en algemeener wierd, ook naa Galileè', en naa de landfireeke over den Jordaan , de wyk genomen hebben : ja toen zy mede aldaar niet veilig waren, zelfs. buiten de grenzen des Joodfcben Lands : en dus , wel eerft , naa deze vooraanliggende groote en volkryke ftad van Syrië, naamlyk, Damaskus. Dit is af te neemen , uit Handel, XI. i9. alwaar, die verftroojinge noch verder uitgebreid word : want , die , welke verftrooid waren , door de verdrukkinge , die over Ste- phanus was , gingen bet land door, tot Phoenicie toe , en Cyprus en Antiochie. Deze Cbriftenen hadden aldaar gehoopt , onder de befcherminge des Arabifchen Konings, Aretas, of deszelfs Stadhouder, (zKon.yLL 32.) zich te zullen veilig vinden. En , vermoedelyk , zouden zy ook ongeftoord , binnen die ftad, hebben blyven woonen, byaldien zy alleen , met dien Stadhouder , hadden te doen gehad. Maar , 'er bevonden zich die's tyds , te Damaskus , ook veele Jooden; die toch verfpreid waren , door alle de landen en fteden , rondom Paleftina; en die overal de bitterfte vyanden der Chriftenen geweeft zyn. Zelfs , waren de Jooden binnen deze ftad, in zo grooten getaale, dat zy daar, niet ééne , maar verfcheiden Synagogen hadden, Hand. IX. r, 20. dat is, plaatzen, waarin zy t'zaam vergaaderden ter oeffeninge van hunnen Godsdienft. Vermits nu de Cbriftenen, die, wegens die gemelde vervolginge uitlandig waren , overal het Euangelie predikten , en dit woord , in den beginne , tot niemand fpraaken , dan tot de Jooden ; ( Handel. XI. 19. ) zo is wel zeer waarfchynlyk , dat, door dit middel , ook veelen der Jooden, die te Damaskus woonden , tot het Cbriftendom bekeerd zyn : want, waarom , zou te Damaskus minder vrucht van deze verkondiginge zyn, dan al' om, in au»  Damaskus. 439 andere plaatzen ? waarvan men leeft , Handel. XI. Si. Dat de hand des Heere was , met hen : en een Groot Getal geloofde en'bekeerde zicb tot den Heere. Doch, die bekeering betrof niet alle , maar de minjlen hunner : en die Jooden , welke ongeloovig bleven , zodaanig eenen gezegenden Voortgang der Euangelieleer , onder hunnen eigen landaard , niet konnendt; verdraagen, hebben terftond daarvan vefflach gedaan , aan den Hoogepriefter te Jerufalem , Ananias; die, in zaaken , die den Godsdienft betroffen , het opperfte gezach voerde in den Joodfcben Raad; en, die terftond alle middelen, welke hy mogt verzinnen, aanwende, ten einde dit werk te fluiten. Hier , hebt gy derhalven , den grond der ganfche zaak , waarom onze Saulus , die reize naa Damaskus ondernomen heeft. Hy , die alreeds in de ombrenginge van Stepbanus , den eerften martelaar, zich had doen zien, (Handel. VIII. 1. ) was ééu van die , welke vrywillig zich aanbooden, om den Hoogepriefter , in de volbrenginge van deszelfs oogmerk , te dienen. Weshalven , by, naar Handel. IX. 1, 1. blazende noch bedreiginge en moord , tegen de Difcipelen des Heere , tot dien Hoogepriefter ging ; begeerende van hem , Brieven , dat is , voorfcbryvingsbrieven , naa Damaskus, en wel, aan de Synagogen of liever , de Overften en Opzieneren der Sy?iagogen; die door deze brieven, van des Hoogepriefters wege , verzocht en gelaft wierden, om hem , (Saulus,) in alle deszelfs onderneemingen , bulpe te bieden : niet alleen , de perfoonen , en de plaatzen , waar de Cbriftenen vergaaderden , aan te wyzen , maar ook verlof te verzoeken , by den Stadhouder des Konings Aretas ; ( onder wiens gebied de ftad Damaskus ftond, ) ten einde hy alle, die van dien Weg waren , dat is , de leere en levenswyze der Cbriftenen, toegedaan , beiden mannen Ff 2 en  44° Damaskus. en vrouwen , aldaar vangen, en gebonden mogte overbrengen naa Jerufalem , om aldaar te recht gefield te worden. Hierop zag , derhalven , de reize , welke Saulus, met fommige medgezellen , van Jerufalem naa Damaskus , aanvaarde : eene reize van niet min dan 5. of 6. dagen , als men den afftand die'r beide fteden , van elkander , overweegt. Maar , als hy reizende , alreeds naby Damaskus gekomen was , wierd hy fchielyk en onverwacht gefluit op dezen weg , door een licbt , dat hem fnellyk omfcheen , en hem , door verbaaftheid , deed ter aarde nedervallen : gevolgt, door eene aanfpraake des Heere Cbriftus , uit den hemel , die j hem , over deze fnoode vervolginge , beftrafte. Waarna hy , zynde te gelyk met blindheid geflaagen , door zyne metgezellen , geleid wierd, binnen de ftad, naar het huis van zekeren Judas: en, aldaar, onder de beftiering van Ananias, van eenen vervolger , een belyder , en een voortreflyk leeraar der Chriftenen geworden is. Waarvan, alle de zonderlinge omftandigheden naauwkeurig, door Lukas, worden opgegeven, vers 9 25. De plaatze, waar deze verfcbyninge zou gefchied zyn , word door de Cbriftenen , te Damaskus woonende , den""" Reizigers , aangewezen , een klein vierdedeel uur gaans , ten ooften der ftad , buiten de zogenoemde Ooftpoort: dat, echter , eenig vermoeden geeft , tegen de echtheid dezer plaatze: dewyl Saulus, van Jerufalem komende, fchynt, van de zuid- of liever zuidweft ■ zyde , de ftad te hebben moeten ingaan : dewyl Jerufalem , omtrent zuidweft - waard , van Damaskus, ligt. En, het zelfde men mag oordeelen, aangaande de echtheid der andere plaatzen , binnen de ftad , die mede , als tot die bekeering van Saulus betreklyk , worden vertoond : als , die zogenoemde Rechte Straat , en , daarin , het Huis van dien  Damaskus. 441 dien Judas , waar Saulus zyn intrek nam , en drie dagen blind, en vallende was. Zie vers ii. benevens de fontein , en zelfs het bekken, waarin hy zou gedoopt zyn. Deze flraat loopt, ooft en weft, van het eene naar het ander einde der ftad, ter lengte van eene halve Engelfcbe myl; dat iets meer dan een vierdedeel uur gaans is. Aan een' anderen oord der ftad, ziet men het Huis, waarin Ananias zou gewoond hebb.n , vers lo. En eindelyk de Poorte, alwaar Saulus, als de Stadhouder des Konings Aretas daarna hem vangen wilde , door de Cbriftenen , in eene mande langs de muur neêrgelaaten wierd , en dus het gevaar ontkwam. Zie vers 23 - 25. vergeleken met 2 Kor. XI. 39j 33- Van alle welke plaatzen , men aantekening vind, in de meefte Reisbefcbryvingen: als mede, by Quaresmius, Elucidat, Terr. SanSt. Tom. II. fol. 875 — 881. ■ De Chriften gemeente, welke door den dienft der eerfte leeraaren, onder welke ook Saulus zelve was, (Handel. IX. 22, 27. Gal I. 17.) te Damaskus gefticht wierd, is veele Jaaren daarna in ftand gebleven: en was ook aldaar beftendig, een Bisschops zetel ; ftaande onder den Patriarch van Antiochie : gelyk Carolus a S. Paulo , ( Geogr. Sacr. fol 294.) twee Bijfcboppen noemt, naamlyk, Theoóorus , en Eflatbius, die de eene en andere algemeene Kerkvergaaderingen bygewoond en ondertekend hebben. Doch , in den ]aare 636 is Damaskus, benevens de andere fteden van Syrië', aan de heerfchappy van Omar, den Kalif der Saraceenen gehecht. Keizer Koenraad III. en andere Christen Vorften van Europa, die in den Heiligen Oor* Jog waren ingewikkeld, hebben, in den Jaare 1147. die ftad wel belegerd : dan , door tweedracht en Ff 3 ver- De lotgevallen van Damaskus, in volgende tyden.  Ttejegea- woordige peftarj van Da- 44 a Damaskus. verraad , in het heir der Chriftenen heerfchende , waren zy genootzaakt dit beleg op te breken : en hebben , naderhand , nimmer , eene tweede belegering beproeft. Doch , in de volgende eeuwen , heeft die ftad meer andere oorlogs • rampen moeten yitftaan ; en is menigmaal tot op den grond verwoeft ; waarvan Adricbomius een aaneengefchakeld verhaal, uit Heroldus , mededeeld, ( Tbeatr. Terr. Sacr. col. 33 34.), Immers, in den Jaare 1262. wierd die ftad, door Haalon, een' Vorft der Tartaren , ingenomen : en , in 1400. door den Groo|en Tamerlaan, door ftorm verroverd, en zyn toen de meefte inwooneren gedood. Daarna is Damaskus onder de Sultannen van Egypte geraakt; die dezelve bezeten hebben , tot den Jaare 1517, toen de Turkfche Keizer Selim I. dezelve onder het Ottornannifcbe gebied bragt : waar onder die ftad noch heden zuchten moet: wordende beftierd , door eenen Beglerbeg of Bassa; die, over al het ommeland , en zelfs ook over geheel Paleftina , het bewind voerd. Wanneer men alle die menigvuldige belegeringen en verwoeftingen gadeflaat , is het zeer te verwonderen , dat, van deze ftad, noch iets is overgebleven: daar, zo veele andere magtige fteden, die op verre na niet zo veel geleden hebben, dus ten eenemaal verdelgt zyn , dat genoegzaam geene pverblyfzelen , dan ruwe fteenhoopen van dezelve gezien worden. Byaldien ook de bekwaame en aanvallige gelegendbeid, den inwooneren dezer landftreeke , niet hadde aangenoopt , om ze t'elkens te herbouwen ,• zy zou , zo wel, als veele andere, onder haare puine, bedolven gebleven zyn. In onzen tyd , bevind zy zich noch , in eenen zeer goeden ft-aat. Zy ligt langwerpig , van het zuidweften ten noord-  Damaskus. 443 noordoojlen uitgefcrekt. In het midden , is zy zeer fmal : maar loopt wat breeder uit aan de einden : inzonderheid ten noordoojlen. De geheele lengte, bevond de Heer Maundred , omtrent twee Engelfcbe mylen uit te maaken. De Heer Egmond van der Nyenburg , (in zyne Reize , II. Deel , bladz. 261, 262 ) meend , niet zonder reden , dat die ftad , ten allen tyden , die zelve ligginge gehad hebbe : vermits de ftads muur , op de grondflaagen der oude , gebouwd is : waarom ook , het onderfte gedeelte der muur, die een overblyfzel der oude is, beftaat , uit fteenen , wel twee of driemaal grooler, dan de bovenfte. Men kan, uit fommige overgebleven ftukken en brokken, klaar ontdekken, dat die ftad , eertyds , met eene dobbele muur omringt geweeft zy; waarvan nu alleen de binnenfte is ftaande gebleven. De ftraaten van Damaskus zyn , gelyk gemeenlyk , in die heete Oofterfche landen , zeer eng. De buizen vertoonen , van buiten , een flecht aanzien ; zynde, van een foort van leem, of door de zon gebakken fteenen , toegefteld : doch , in die zelve muuren, zyn, echter, de voorpoorten en deuren van marmeren raamten: en , deze met allerly fraai fnywerk, met veelerly veranderingen ingelegt, verfierd. ,, Het geeft," (zegt de Heer Maundrell bladz. 158 ) „ een raare en zeldzaame vertooning, „ modder en marmer , pracht en Slordigheid , onder ',, elkander gemengt te zien." Van binnen zyn de huizen , immeirs , der rykfte en aanzienlykfte inwooneren , daartegen, des te prachtiger , door de koftlykheid der huisfieraaden ; daar onder voortreflyke Turkfche tapyten en kuffens. Onder de open* baare gebouwen , munt boven anderen uit, een Kekke, die men meend, door den Keizer Heraklius, weleer in den ouden Chriften tyd , geFf 4 fcichc  'Ikoia, de Hoofdftad eens byzonder ' fconing- fyks» 444 Damaskus. fticht te zyn, en, aaa Jobannes den Dooper*-, toagewyd ; wiens hoofd , men zegt , in dezelve ber waard te worden. Doch , deze is nu veranderd , in eene Turkfche Mofchêe : en daardoor, voor de Cbriftenen , ongenaakbaar. Ten wefcen der ftad , fcaat noch een oud Kafteel; het welk , men zegt, door den Egyptifcben Sultan , Melech • Naffir , gebouwd te zyn. Ook heefc de Bassa , in eene der voorfteden een taamiyk fraai Paleis , met fonteinen en groote waterkommen , ryklyk voorzien. De koophandel bloeid aldaar , redelyk wel. Op de Bafais of markten, ziet men allerly waaren ten toon gefield. De voornaamfte handel is , in Turkfch leer, en allerly zyde ftoffen : en , die fraaije ftoffen, die men , Damasten noemt, hebben van deze ftad haaren naam ontfangen : want hedendaags , word de ftad , by de Franfcben , die alhier wel meeft handelen , en zelfs eenen byzonderen Conful hebben , blootelyk, by verkortinge Damas , doch, by de Arabieren , Scham t geheeten. TZOBA. Dat, waarlyk , eene ftad, Tzoba , in Syrië , gelegen hebbe, naar welke, een voornaam gedeelte dezer landfireeke, Syrie-Tzoba , in het Hebreeuw/eb, W?™ , (Aram- Tzoba ,) genoemt wierd , is zeer aanneemlyk : als men overweegt , dat de meefte Koningryken , van ouds, Hoofdftèden hadden, die hunnen naam aan dezelve mededeelden. Dit f guarestpius fchryft daar tegen : (l.(. fil. 87y.) dat deie Kerke , aan Zachaeias , den vader van Jobannes den poeper toegewyd zy , en dat bet hoofd , het welk aldaar beJ «raard word, van dezen Heiligen zoude zyn.  Tzoba. 445 I Dit Koningryk was eertyds vermaard : en fchynt de magtigfteÖgeweeft , onder alle de byzondere beerfcbappyen , in welke geheel Syrië , in de vroegfte tyden , was afgedeeld. Ook word het , onder die allen , als een Koningryk , het eerft gemeld, in de Heilige Gefchiedenilfe. Tegen deszelfs Koning , of liever Koningen, (want, zy worden in het meervoudige genoemt ; eeven of Tzoba zelve , in dien tyd , in verfcheiden Koningryken gefmaldeeld ware,) heeft Saul alreeds geoorlogt : zie i Sam. XIV. 47. En , naderhand , ook David ; die op Hadad - Ezer , Recbobs zoon, welke toen, over geheel Tzoba , alleen het gebied voerde, eene aanmerkelyke verwinninge , benevens eenen grooten buit , behaalde : zie 1 Sam. VIII. 3, 4. Aldaar word gezegt: dat David den gemelden Hadad ■ Ezer Jloeg ; toen Hy been toog , om zyne band te wenden , naar de riviere Phrath. Vergeleken met 1 Cbron. XVIII. 3. Dit laatfte word , door eenigen , tot David zelve, betreklyk gemaakt : dan, het fchynt ons alzo welvoegzaam, dit op Hadad-Ezer toe te paffen: als Hy (Hadad- Ezer ) zyne band, dat is, zyne krygsmagt , gewend had , naar de riviere Pbratb , ( den Euphrath,) met oogmerk , om aldaar zyne heerfchappy verder uit te breiden : van welke bekwaame gelegenheid , David zich bediende , om in deszelfs Koningryk Tzoba , te vallen: het welk aanleiding tot dezen veld/lag , en de daarna volgende verwinninge gegeeven heeft. De Syriers van Damaskus, dezen Hadad- Ezer , tegen David willende byfpringen , wierden door David te gelyk geflaagen : en het geheele land onder cynsbaarbeid gefteld : zie vers 5, 6. Daar , in tegendeel, Tboï, de Koning van Syrië-Hamath, die, tegen dien Hadad-Ezer , langen tyd in oorlog geleefd had , deszelfs nederlaage met blydfehap verFf s ne* tegen het (velk.Saal sn David veel geftredenhebben.  lag niet, it de nabuur fchap var Aleppo. 44<* Tzoba. nemende , eene bezendinge tot den Koning David deed, om zyne vriendfchap met den zeiven verder aan te binden. Zie vers 9, 10. Waaruit , in het voorbygaan, is op te raferken, dat de tweefpalt, tusfchen deze drie zo na by elkander liggende Koningryken , veel toegebragt hebbe, tot Davids verwinninge. 1 Ondertuffchen , is men het noch niet ééns, in ' de plaatzinge der ftad Tzoba. De Jood Benjamin van Tudela wil, daardoor, de ftad Aleppo , ( Hhaleb ) gemeend hebben, (hiner />ag. 55, 56.). En, dit gevoelen is , onder de Joodfche Meefters gemeen geworden; die daar in, door den Geleerden Golius, (in not. ad Alfraganum, pag. 275 ) gevolgt zyn. De Jooden , die ook , in grooten getale , thans te Aleppo woonen , trekken dit zo min in twyffel, dat zy, in hunnen handfcbriften, (het zy van huurof koop contracten, quitantien, enz.) binnen die ftad getekend, zelden anders, dan den naam van Tzoba, of Aram - Tzoba , pleegen te gebruiken , (vid. Hafii defcript. Regn. Dav & Salom. fol. 254.). De geheele grond , waarop dit gevoelen aangenomen word, is echter, zeer wankelbaar: dewyl, naamlyk, in het verhaal van Davids krygstogten, tegen de Syriers van Tzoba, van een Zoütdal , word gewag gemaakt, 2 Sam. VIII. 13. vergeleken met zCbron. XVIII. 12. en Pf. LX. 1. en, dewyl, in de nabuurfchap van Aleppo , ( welke ftad eertyds , Beroe'a , was genoemt,) immers , niet meer, dan ééne dagreize , zuidwaard van daar , by de ftad Kinnasrid, eene menigte van zoutgroeven zyn : waaruit , men het befluit opmaakt , dat aldaar dit zout» dal zou gevonden worden ; in het welk David ver. onderfteld word , de Syriers van Tzoba geflaagen te hebben. Immers , word , in geene ééne van alle die gemelde plaatzen , uitdrukiyk gezegt, dat David  Tzoba. 447 David de Syriers , in het zoutdal , geflaagen heeft: maar, dat David zicb eenen naam maakte, als by wederkwam, na dat by de Syriers geflaagen bad, in bet Zoutdal , acbtien duizend. De woorden , na dat by de Syriers geflaagen bad , fchynen alhier in eene parentbefis, (tuffcbenreden,) gefteld: wanneer, de geheele zin hierop uitkomt: David maakte , als by wederkwam, (na de Syriers van Tzoba geflaagen te bebben,) andermaal, zicb eenen naam, in bet Zoutdal, verfiaande 18000. zyner vyanden. Dus, zal dit gevecht, in het Zoutdal, onderfcheiden zyn , van dat, tegen de Syriers, en, bepaaldelyk bedoelen, de Edomiten, waarvan vers 14. word gezegt: Hy leide bezetting in Edom. . . . en alle de Edomiten wierden David , tot knechten. Wy meenen ook dit Zoutdal, op de grenzen der Edomiten, dicht by de Zout-Zee, te hebben konnen vinden. Zie ons Ijle Deels VlUJle Hoofdst. bladz. 209 211. Alle merktekenen, die de gewyde Gefchiedeniffe daarvan opgeeft , Hemmen famen , om , de ftad Tzoba, meer ooftwaard van Damaskus, en nader by den Euphrath, te moeten zoeken: want, David lloeg den Koning van Tzoba, Hadad- Ezer , als deze zyne hand gewend had, naar de riviere Phrath, 2 Sam. VIII. 3. en 1 Chron. XVIII. 4. weshalven, deze riviere , naby langs deszelfs land , "fchynt geftroornt , of wel het zelve , voor een gedeelte , bepaald te hebben. Doe hier by, dat HadadEzer , in eenen volgenden oorlog tegen David , zich bediend heeft , van hulptroepen, die aan geene zyde die'r riviere , ( naamlyk den Euphrath) woon> den. Zie iSam. X. 16. dat is, in Mefopotamie, naar Pf. LX. 2. En de Koningen , die over deze Syriers van Mefopotamie het gebied voerden , worden , vers 19. Hadad-Ezers Knechten , dat is, va- maarmtrt ooftwaard van Damuskus, en by dcnEaphratb, gezochtworden.  Van dez beide fte den.die.bi den Cbró «ykfchryve anders worden fcenoemt tan men niets, dan by giffin ge , iets opgeven. 448 Betach en Berotbai. vafallen, genoemt. Wy mogen, derhalven, vrylyk met Bocbart, (l.c fol. 79. ) giffen, dat Tzoba, dezelve ftad zy , die Ptoleméus, (Afice Tab. IV.) Sabe noemt: dezelve plaatzende , op XXXIII. graden nooFder breedte, byna en op de uiterfte* grenzen van Woeft Arabie. BETACH EN BEROTHAI. : Deze waren twee andere fteden , in het gebied ■ van Hadad - Ezer , den Koning van Syrië - Tzoba : welke , door David, na zyne behaalde verwinnin.ge over den zeiven , wierden ingenomen, en daar uit veel buit van kooper weggenomen. Zie 2 Sam. VIII 8. zy worden, in het Hebreeuwfcb, de eene, , en de andere , '{Ta . genoemt. Doch, men zietze 1 Chron. XVI1I.8. beide met geheel andere naamen voorkomen : de eerfte met den naam Tibchath , (nnao ) en de andere , Chun.. ( » j Het onderfcheid tuffchen de twee eerft gemelde naamen Betach en Tibchath is niet zeer merkelyk groot; beftaande genoegzaam alleen, in eene letter verzettinge: maar, tuffchen Berotbai en Chun, is met allen geene de minfte gelykluidenhei!. Men ziet meermaalen , ook in andere landen , dat verfcheiden fteden, inzonderheid, die op of naby de grenzen liggen , met tweeèrly naamen , anders by de vreemdelingen , dan by de eigen inboorlingen , worden uitgedrukt: waarvan men, in onzen tyd, menigte van voorbeelden zou konnen aannaaien \ in Polen, Hungarie, en elders. Dit mag de oorzaak zyn , waarom die beide fteden , in naamen, dus verfchillende, in de Boeken van Samuel en der Cbroniken, worden aangetroffen: ten ware, in dien tuffchentyd , de fteden zelve van naam veranderd waren. Aangaande Betach of Tibchath , vinden wy ,  Helam. 449 wy, nergens meermaalen , iets aangeteekend : en blyven wy daarin geheel onzeker: zonder dat wy dit Tibchath, voor dezelve ftad, konnen houden, die Tiphfab genoemt word , i Kon. IV. 24. En, belangende Berothai , andersfins , Chün geheeten: 'er word wel, Ezecb. XLVII. 16. eene ftad Berotha , gedacht : doch , deze moet gelegen hebben op de noordelyke grenzen van Ifraëls land, by ïlamatb en Sibraïne : gelyk de Profeet daarby doed : tuffchen de landpaalen van Damaskus en van Hamatb : en kan , derhalven, daardoor, dit Berothai , in Syrie-Tzoba niet gemeend zyn. Maar, in de Ka .rte van Ptoleméus , (Afice Tab. IV.) ziet men , eene ftad Baraihena , mede op de grenzen van Woeft Arabie , weftwaard, van Sabe, het welk wy zo eeven voor Tzoba , hielden: veellicht, zou men zich niet zeer vergiften ; wanneer men , met Bocbart, (l.c.) meende, daardoor, deze ftad bedoelt te zyn. H E L A M. De naam dezer ftad, welke, iSam. X. 16, 17. in onze overzettinge, Helam uitgedrukt word, luid , in den grondtext , orn en naxbn : ( Chelam en Cbelaiima,) en in de Griekfche overzettinge, 'AiAa/x. In de Kaarte van Peutinger, ( Tabul. Peutingeriana,) vertoond zich , eene ftad , Cbolle , aan geene zyde van Palmyra , naar den Euprath heen ; die , niet on waarfchynlyk , de ftad Chelam is. Zy lag ook, in het gebied van Aram Tzoba: en , by dezelve , was de verzamelplaats des legers van Hadad- Ezers Bondgenooten , die van over den Eupratb, uit Mefopotamie, waren opgekomen, om hem tegen David te dienen; die daarom, zo dra de tyding dezer famenkomft hem (David,) ter Helam is ioor eene veUflag Lanmerkeyk.  was de Hoofdftad eens bylonderXcningryks. geheel vei ichillende van Hamath, in den ftamme Nefhtalim. welker inwooneren, van de overige 450 Hamath. ter ooren kwam , met veel gezwindheid over den Jordaan toog \ en dit heir van Hadad-Ezer èn deszelfs Bondgenooten, in die legerplaatze aangreep en verfloeg: by welke gelegenheid, ook den vyandelykcn Opperveldheer, Jobach, fneuvelde. Zie, 2 Sam. X. 15 19. HAMATH. Meermaalen, is alreeds, in dit Hoofdfluk, voorgekomen , dat onder de byzondere Koningryken , waaruit Syrië wel eer beftond , ook Hamath gerekend wierd , by de Hebreen , (Cbamatb) genoemt, in de Griekfche overzetting 'AtpoiS-, (Aimath) en 'H,wa'3- , (Hematb) en , in de Latynfche Emath. Ten aanzien van welk , wy , zo min , dan van de andere, twyffelen, of het zal dus genoemt zyn , naar de Hoofdstad , en de plaatze der Koninglyke Hofboudinge : gelyk dan ook Jofepbus , (Ant. Lib. III. cap. 13. fol. 98.) van eene Stad , Amatha , (*a^S-») gewaagt. . Het zy , echter , verre, dat wy, met Adricbo,mius , (Tbeatr. Terr. S. fol. 107.) deze ftad Hamath verwarren zouden, met Hammath , het welk, Jof. XIX. 35. onder de fteden van Nephtalims erfdeel , voorkomt, in het Hebreeuwfcb n?D: (Chammatb,) dewyl, uit alle de omftandigheden, zo klaar als het daglicht fchynt . te zien is, dat die ftad Hamaib , die als de Hoofdftad van een der Syrifcbe Koningryken , in Gods woord , zo menigmaal gemeld word, geheel, buiten de grenzen des Joodfcben Lands , lag. Deze ftad heeft haaren oorfprong en naam ontfangen , van dien Hamath, (zo het fchynt,) den jongden van Kanaans zoonen : zie Gen. X. 18. of immers , van deszelfs nazaaten: eeven gelyk de ftad  Hamatb. 4ji ftad Zidon, van den oudften zoon van dit geflachte. Jqfephus zegt: (Ant. Lib. I. cap. 7. fol 13 ) ,, dat „ Hamath zelve de fiicbter dezer ftad geweeft zy ; ,, die in zynen tyd noch in wezen was , en by de ,, inwooneren 'ApoiSti , CAmathe) wierd genoemt: alhoewel, de Macedoniërs , (de Grieken,) de,, zelve , naar eenen hunner Koningen," (bedoelende Antiocbus Epipbanes) „ 'Emcpolvtut, (Epipba„ neia,) genoemt hadden." Leggende dus den grondflag, tot het gevoelen, het welk daarna fchier algemeen geworden is : dat, naamlyk , door Hamatb, (wanneer, bepaaldelyk, van de ftad gefprooken word ) dit Epiphanie gemeend zy. Daaruit blykt derhalven , dat de eerfte inwooneren dezer ftad , als mede der geheele landfireeke , die onder derzelver gebied ftond , niet uit Aram , den algemeeDen bevolker van Syrië , afdaalden , maar uit Kakaan , Cbams zoon : en , dat zy ook , uit het land Kanaan , toen dit , door de fterke vermenigvuldiginge van dit geflachte, voor hun alle, te bekrompen wierd , naar dit vooraanliggend geweft van Syrië verhuift zyn , ook dat zy , in den beginne , van de eigen inboorlingen van Syrië geheel onderfcheiden, maar door eene langduurende famenwooninge, met de Syriers, in volgende tyden , zyn vermengt geworden , en dus famen met hen één volk hebben uitgemaakt. Daarom , is zeer aanmerkelyk , ( en dit geeft ons een bewys van de nauwkeurigheid van den febryfftyl der Heilige Schrift,) dat men , by Hamath , nooit den bygevoegden naam , Ar ».m , geplaatft vind ; gelyk , by Damaskus , Tzoba , Betb-Rechob , enz. (het welk de onzen dan , door Syrië Damaskus , Syrië - Tzoba , enz. vertaaien,) maar telkens, Hamath alleen en afzonderlyk genoemt word : ten bewys , dat de hamatbiUn, van Arams geflachte, die de ftam- y» Tyriers on* fcheiden , en van Kanx.tns nakrooftwaren.  Daarom, .wiet de Syriers j eerft niet bevriend. zyn daarna aan Ifraël, vervolgens den Koningen van Aflyrie enBaóel, onderworpen. 4S2 Hamath. vader der Syriers was , in afkömjt , geheel veiy fchilden. En , uit deze verfchillende afkomft der Hamathiten , is de oorzaak te ontleenen , waarom zy, in den aanvang , met de overige Syriers , weinig of geen gemeenfchap onderhielden : maar , in tegendeel , in verwyderinge met dezelve leefden r want, terwyl , in Davids tyd ,• de Syriers van Damaskus , met die van Tzoba , tegen Ifraè'l zich verbonden hadden; ("gelyk ook daarna, de Syriers van Betb-Rechob en van Madcha , iSam.X. 6.) zo verneemt men, dat Tboï, de Koning van Hamath* tegen Hadad - Ezer , den Koning van Syrië Tzoba * fteeds kryg voerde : en , dat hy, mitsdien , zo dra Hadad • Ezer door David geflaagen was , deswege zeer verheugt, zynen zoon Joram, tot hem zond, ten einde naar deszelfs welftand te vernemen , en hem over dezen behaalden zege geluk te wenfchen: ja hem , om deszelfs vriendfchap te gewinnen , met allerley koftbaare gefcbenken ophoopte. Zie a Sam. VIII. ie. vergeleeken met i Chron. XVIII. 9, 10. Hoewel, deze gefchenken hebben hem of zynen opvolger , zo min , dan de andere Koningen van Syrië , bevryd , van het jok der Koningen Ifraëls : want, geheel Hamath was daarna , aan Ifraëls Ryk, onderworpen, onder de regeeringe van Salomo. Zie i Kon. IV. 21. Gelyk het ook , na een' tydlang vry geweeft te zyn , daarna door Koning Jerobeam II. weder , benevens Damaskus , aan Ifraëls heerfchappy gehecht is. Zie 2Kon. XIX. 28. Ook, hebben die van Hamath , in volgende tyden , in de lotgevallen met Damaskus en andere Syrifche fteden gedeeld : toen zy , inzonderheid , door Tiglath-Pilezer wierden t'ondergebragt. Zie Jef. X. 5—9. XXXVII. 11 —13. 2 Kon. XVIII. 33, 34. Waar-  Hamdib. 453 ' Waarom , ook een der volgende Koningen van Affyrie , Ezar-Haddon, van deze zyne heerfchappy over het land Hamath zieh bedienende , i eenigen van deszelfs ingezetenen van daar overbragt , naar de fteden van Samarie, om die , nadat Ifraël uit dezelve naar Affyrie weggevoerd was, weder te bevolken. Zie 2 Kon. XVII, 24. verge- ; leeken met Ezr. IV. 2. Ook word , aan Hamath, nevens Arpad, eene bezoekinge voorfpeld , Jerem. XLIX. 03. die , uit vergelykinge , van vers 28. fchynt door Nebukadnezar uitgevoerd te zyn. Het is waarlyk te verwonderen , dat, aangaande de Gelegenheid dezer ftad , zó naby Ifraëls grenzen gelegen , en zo dikwerf in Gods woord vermeld, niet meer eenftemmigheid befpeufd word, onder de Geleerden, 'Er was byna , voorheen , geene ééne voornaame ftad in Syrië, die men niet, voor Hamath , heeft aangezien. Sommigen hebben gedacht, aan Antiochie"; op het fpoor van den Cbaldeeüwfcben Uitbreider , Jonathan , die Num. XIII. ai. Hamath, door «ftnefrv (Antocbia) \ vertaald: gelyk ook de Jerufalemfcbe Targum, Gen, X. 18. dien Hamath , Kanaans zoon , den Stichter en bevolker dezer ftad , den Aütiochier, noemt: | het welk, door meeft alle de Joodfche Meefteren, word gevolgt. Sommigen meenen , daartegen , dat Epiphanie , de ftad Hamath zy : anderen , : Emesa : anderen-weder, Balbek, daarna Ileliopa- ' lis genoemt, enz. Wy konnen niet begrypen , (ongelet ook de oude overleveringe voor die gevoelen pleit,) hoe de ftad Antiochie , geheel , byna op de uiterfte noerdelyke grenzen van Syrië gelegen, en, naar de bepaalinge der Reisbefchryvinge van Antoninus , (Anton. Itiner. vet. pag. I47-- 149.) niet min UI. Deel. II ftuk. Gg dan Dat, doof Hamath, ie ftad diti daarna Antiochie genoern; is ^ gemeend werde » Jconnen wy j»eenlïns geloo» ren.  Desgelyks Word door Reland, Toor Ha- 454 Hamath. dan 272. Roomfche Mylen, van Zidon, ooit in aanmerkinge heeft konnen komen, om, voor de ftad, Hamath, te worden erkend: daar de Heilige Schrift dezelve , of immers het land , dat naar dezelve den naam droeg , fchynt te plaatzen, naby de noordelyke Grensscheidinge des Joodfcben Lands. De Verfpiederen, welke Mofes uitzond, om dit ganfche land , van het zuiden ten noorden, door te gaan, worden , immers gezegt , opgetoogen te zyn , en verfpied te hebben , al het land , van de woeftyne Tzin tot Recbob ; daar men gaat, naar Hamath , Num. XIII. 21. Daar men gaat , naar Hamath, is niet anders gezegt, dan de weg naar Hamath : waaruit blykt, dat , by Recbob , de uiterlte ftad des lands Kanaans, de weg naar Hamath aanving , en , dat men, van daar, fpoedig in het land Hamath komen konde. Deze weg word , Jof. XIII. 5. 1 Kon. VIII. 65. en XIV. 25. de Ingang van Hamath geheten : en aldaar mede , tot eene noordelyke grensfcbeidinge van Ifraëls land gefield. Zie ook Numer. XXXIV. 8. Richt. III. 3. 1 Chron. XIII. 5. Ezecb. XLVII. 16, 17, 20. Amos VI. 14. Dit was , derhalven , eene naauwe doortogt , tusfchen Libanons , of liever Anti - Libanons gebergte, welk het Joodfcben Land ten noorden toefloot, en van welken weg, men, als den kortften en gemaklykften , zich bediende , om daar naar Hamath te reizen : waaruit ten klaarfte blykt : dat, zo niet de ftad , immers, het landfchtp Hamath, (het welk , in het byzonder , en in de oudfte tyden , alleenlyk , dus genoemt was,) onmiddelyk volgde , achter den Anti • Libanon: en dus naaft aan Ifraëls grenzen lag. De Kerkleeraar Hieronymus , (in Amos VI. 2.) meend desgelyks , dat Antiochie , Hamath , zou genoemt zyn: dan, dewyl de Profeet Amos, Hoofd- ftuk  HdmdiB. 453' jiük VI. 2. meld, van na-i nnn f dat is, Groot, Hamath , of, gelyk de onzen dit vertaaien, Hamath , de groote ftad ; zö meend hy, dezelve , daardoor , onderfcheiden te worden , van eene andere ftad, Klein Hamath genoemt: en, dit kléin Hamath zou , (gelyk zo eeven aangemerkt is, ) de ftad Epip'hanie zyn , Omtrent in het midden van Syrië , aan de riviere Orontes , gelegen ,* welke dus genoemt wierd , ter eere van Antiochus , toegenaamt, EpiphAnes ,■ die deze ftad vernieuwd en verbeterd heeft. Wat dit tweërly Hamath belangt: daervan , is geen nader befcheid, dan, dat die gemelde omfchryvinge, Groot Hamath, eenig vermoeden daartoe geeft: doch ook , niet meer , danVvermoeden : Want, byaldien die omfchryvinge dit volftrekclyk mede bragt ; zo moeft 'er ook een tweërly, namentlyk groot en klein, Zidon, zyn: dewyl , die voornaame ftad, van Phoenicie . tweemaal , Jof. XI. 8. en XIX. 28. mede omfchreven Word, als groot Zidon : terwyl , echter , van zodanig een klein Zidon , nergens taal of teken is te vinden. Ondertuffchen , word de ftad Epiphanie , (naar de gedachten van Hieronymus , klein Hamath ) door fommigen , gehouden , voor dat zelve Hamath , het welk , als de Hoofdftad van het Koningryk deszelven naams , in de Heilige Schrift, zo zeer bekend'is. De Heer Reland heeft, (Paleftin. pag. 120. en iai.) verfcheiden oude Schryveren , behalven Hieronymus , bygebragt, die dit gevoelen voorftaan. En onder de laatere Schryveren van naam , bevinden zich , de Geleerde Bocbart, HaJius , en meer andere. De Heer Rel&nd wil , zo min Epiphanie , dan Antiochie , daarvoor erkend hebben : dewyl die ftad , hoewel nader by , dan Antiochie , échter naar zyne rekening , uit de Reistefcbryvinge van Antoninus , opgemaakt, te verre Gg 2 ver- nath niet jehou3en, de Had £fi* P humt 1  Hoewel wy twyfijlen, of de reden daartegen voldoende zy. 456 Hamath. verwyderd fchynt, van Damaskus, en dus ook mede , van Jfraèls land , dan om , aan dat voornaame kenmerk, te voldoen, 't welk de Heilige Schrift, aangaande Hamath, opgeeft, als ware het,, genoegzaam op deszelfs grenzen , gelegen : en hy meend , dat door Hamath , eene andere ftad , veel nader by , verftaan werde : zonder die te durven bepaalen. In die zelve gedachten , is ook Cellarius, (Geogr. Ant. Tom. LI. pag. 389.) Wat zullen wy nu, in dit onzekere, voor het zekerfte verkiezen ? Wel is waar , dat de aanmerkinge , door den Heer Reland , tegen Epipbanie geopperd, van gewigt zy: doch , zy zou ongelyk meer hebben mogen gelden , byaldien men het daarvoor houden moeft , dat Hamath , het welk zo naby Israëls grenzen, in de Heilige Schrift geplaatft word, altyd betekende, de Stad Hamath. Maar, wie weet niet , dat, daardoor , gemeenlyk word verftaan , het Land , het welk die ftad omringde, en naar dezelve , als de Hoofdftad , zynen naam droeg ? welk land ook in zich begreep , inzonderheid , die groote vlakte , tuffchen de bergen Libanon en Anti Libanon, anderfins, het Holle of Laage Syrië , genoemt ; het welk zuidwaard reikte , tot aan de grenzen van Ifraëls Ryk. Daarbenevens , word de naam van Hamath , (gelyk , doorgaans , de naamen der meefte landen,) in éénen tweërly, in een' enger- en ruimer zin genomen. Dezelve komt fomwylen voor , (als men op laatere tyden acht flaat,) in eene zo ruime betekeniffe , dat hy , ook het landfchap Tzoba , ooftwaard van Damaskus, in zich begrypt: want, dit word, 2 Chron. VUL 3. Hamath-Tzoba genoemt: gelyk, elders, Aramof Syrië- Tzoba : des, de benaamingen van Hamath en Aram of Syrië , onder elkander worden verwisfeld , als of zy één en het zelve land beteekenden. Bes-  Hamatb. 45? Desgelyks, word de ftad Tadmor , anderfins Palmyra , geheeten , welke , men weet , tot AramTzoba te behooren , gezegt geweeft , in Hamath. Uit het één en ander , worden wy derhalven bevroed , dat de naam van Hamath fomwylen , aan een groot gedeelte van Syrië gemeen geweeft zy. En 'daarom , kan de verre afgelegenheid der ftad Epiphame, op zich zelve, niet in den weg ftaan, om ze voor Hamatb niet te doen erkend worden ; byaldien geene andere redenen dit verbieden: vermits toch de landfireeke , naar dezelve benoemt., zuidwaard , tot aan Ifraëls grenzen , zich uitbreidde. Behalven , dat ook dien afftand , welke de Beisbefchryvinge van Antoninus, aan Epipbanie geeft, in opzichte tot Damaskus , geenfins , naar eene rechte lyn gemeeten is, maar , gaande , door verfcheiden fteden, rechts en flinks, zich draaid , en daardoor zeer verlangt word. En genomen , dat Epipbanie , XL. uuren gaans , van Ifraëls grenzen, was afgelegen; zo kan, (om gemelde reden,) ons dit niet verhinderen , te ftellen , dat zy dezelve ftad zy , die weleer , Hamatb , wierd genoemt : byaldien dit, uit het een of ander bewys, kon worden opgemaakt. En , dit bewys zal hierin beftaan : dat deze ftad , by de inwooneren van het hcdendaagfch Syrië , nooit eenen anderen naam draagt , dan Haman of Hama ; die dezelve is , met Hamatb. Dit gefchied , naar eene gewoonte der Arabieren , (waarvan wy meermaalen hebben gemeld,) die de allereerfte en oudfte naamen der fteden , in de Oofterfche landen , die federt zy onder de heerfchappy der Grieken en Romeinen ftonden, verbafterd of wel t'eenemaal veranderd waren , naderhand herfteld hebben. En dit Hama is altyd , geduurende de Chrifteneeuwen j eene zeer voornaame ftad van Syrië ge Gg 3 weeft: Nadere befchryvinge der  45? Hamatb. weeft: ook eene Biffcboplyke ftad , onder het Patriarchaat van Antiochie, met den naam- Epipbanie: (in Notit. Antiq.) zy was daarna , in de tyden der Saraceenen , de Hoofdftad van een byzonder Vorftendom; in welke, onder anderen, als Verft, een' tyd land geregeerd heeft, die beruchte Arabifcbe Aardryksbefcbryver, Abulfeda, in de 'AlVde Eeuwe: die aldaar geftorven is, in den Jaare 1345. weshalven hy , by de Arabifche Schryveren , gemeenlyk, Sbabab Hama, dat is, Vorft van Hama, getiteld word. Deze Abulfeda plaatft de ftad Ha01 01 ma , op 60 15 — lengte , en op 34 45 — noorder breedte : en geeft daarvan de volgende befchryving , uitgetrokken, en in het Latyn vertaald , door den Geleerden Heer, Aib. Schultens, Jud. Geogr. ad Vitam Saladini, ad voc. Hamata,) ,, zy is eene oude ftad, alreeds gedacht, ,, in dc Boeken der Ifraëliten. Zy is de fraaifte „ der fteden van Syrië. De Riviere Orontes om,, lo -pr, haar , aan de ooft- en noordzyde. Zy ,, heeft een ficrlyk gebouw , en hoogverheven „ flot. Binnen die zelve ftad zyn molens, die , {, door het water , omloopen. De voaterwerktui„ gen in de Orontes , doen de meefte boven , v (dezer ftad,) bevochtigt worden : en deszelfs ,, water word mede, naar de meefte huizen (der „ ftad ) heen geleid." De zogenoemde Arabifcbe Woordboekfchryver, ( Lexicographus,) meld van tfViee Kafteelen van Hama ; waarvan , het een binnen en het ander buiten de ftad ftaat, (vid. Sfbult. l.c.) JBETH-  Betb-Recbobl 459 BETH-RECHOB. In de befchryvinge van Syrië bezig zynde , konnen wy , de ftad Beth • Rechob , niet onaangeroerd verbygaan : dewyl , in het verhaal van den meermaals gemelden oorlog , tuffchen David en den Ammonitifchen Koning, Hanu.% , a Sam. X. 6. van Syriers van Betb - Recbob , word gefprooken; die, nevens die van Syrie-Tzoba, van Ma'dcba-, Ca van den lande Tob, eenige hunner krygstroepen , hadden overgedaan , in dienft der Ammoniten , toen deze zwaare oorlog voorhanden was, en gereed ftond om uit te barften : gelyk het dan ook, naar de gewoone oorlogswyze in den ouden tyd , terftond by de ftad Medeba, in de landfireeke over den Jordaan, (i Cbron. XIX. 7.) tot een' befliffenden veld/lag kwam; in welken Davids krygsoverften , Joab en Abifai , over dit ganfche bondgenoot-beir, eene volkomen verwinninge behaalden. De omftandigheden dezes gevechts luiden zonderling aanmerkelyk : te zien , vers 7 14. Wy vonden, (zie ons Wde Deel, bladz. 1131.) in het land Kanaan , naderhand Ifraël, eene ftad Rechob, (in onze Overzettinge,eigentlyk, Rebob, maar, in het Hebreeuw/eb, 2rh,) en wel, op de , uiterfte grenzen ten noorden. Zie Num. XIII. 21. i die , by de landverdeelinge , aan Afer, toegelegt i was , Jof. XIX. 28. doch , die door dien ftam , in den beginne niet vermeefterd kon worden , Richt. I. 31. Het is ganfeh niet vreemd , dat de meefte H. Landbefcbryveren in die gedachten gekomen zyn , ; om deze hulptroepen van Betb-Recbob, voor de inwooneren der ftad Rechob in Kanaan , te doen < doorgaan : te meer , dewyl deze ftad , ook één-: Gg 4 maal, Belangende, de •itrs yan Beth-Re'.bob; er lag wel :ene ftad iechob, in t Joodfche and, op de wordeljke »renaen; Doch, van leze, chynt 3eth-Rebob te noetra  (onderfcheidenworden. ©e Syriers 'van Mag.iha, 4^0. Eetb -. Recbob. maal, (Rkbt. XVIII. 28.) Beth-Rechob , word genoemt. Dan , als men wel bedenkt, dat zy , iSam. X. 6. Syriers van Betb. Rechob, genoemt, en in het vervolg van dat zelve Hoojdftuk, nevens de andere , hunne Bondgenoot en , t'elkens, onder den gemeenen naam van Sykiers begreepen worden zq geeft die eene groote bedenking , tegen dit gevoelen: want, die van Betb-Rechob waren, oorfpronglyk , Kanaaniten. Zie Richt. I. 32. Behalven , dat men niet gereedelyk begrypen kan, hoe de inwooneren van dit Rechob , welke ftad , (offchoon men al veronderftellen mogte , dat zy, tot aan Davids tyd , noch een vrye ftad gebleeven was,) zouden hebben durven beftaan , om , aan den Koning der Ammoniten , hulptroepen toe te zenden , tegen David ; daar die ftad , binnen deszelfs grenzen ingeflooten , en te verre van de overige Bondgenpoten verwyderd was , dan om , in geval van eenig vyandelyk bezoek , (dat daarvan .ongetwyffelt het gevolg zou geweeft zyn ,) door dezelve befchermd te konnen worden. Om deze redenen , kan ik my , met dit gevoelen , alhoewel het zeer gemeen, en, mogelyk, algemeen is, niet vereenigen: willende liever, deze inwoo* neren van Beth- Rechob , van Recbob in Kanaan of Ifraël , onderfcheiden : daar men toch meermaalen , twee , ja drie- fteden aantreft , van een' en denzelven naam: en dezelve, in het eigenlyk Syrië, ftellen , alhoewel, de juifte ligplaatze aan ons niet bekend h. M A A C H A, Onder de hulptroepen des AmmonitifchenKonmgs, Hamn, tegen David, worden 2 Sam. X. 6. mede' pteld, die des Konings van Maacha ; en" de landftreek  Maikha. 461 ftreek , waarin deze Koning het gebied voerde , word , 1 Chron. XIX. 6. (daar het zelfde verhaal voorkomt,) SyuiE Ma'dcha , geheeten. De vraage zal zyn : wie men, door deze MaÜchatiten , te verftaan hebbe ? De Müacnaiiten en Gesuriten worden, gemeenlyk, als twee nabuurige volken, faamgenoemt. Ongetwyffeld , waren zy inwooneren van twee byzondere naby elkander gelegen fteden, Maëcha en Gesur. Deze lagen beide omtrent de noordelyke grenzen der Over ■ Jordaanfcbe landftreek , Gilead. Dit blykt: dewyl , die van Manaffe dit land, aan de overzyde der Jordaan, bezaten, tot aan de landpaalen der Ma'dchatbiten en Gefuriten , zie Jof. XII. 5. En , zelfs, woonden zy, in den beginne , onder die beide volken : dewyl zy ze niet verdreven ; gelyk zy hadden mogen en moeten doen , Deutr. III. 14. Jof. XIII. 13. Of de ftad MaUcha, (Hebreeuwfcb n?i'? ) dezelve zy , met Abel Beth-Madcba; die door het geval van dien weêrfpanneling, Seba , onder Davids regeering , zo berucht geworden is ; waarvan zie zSam. XX. 13 22. en die daarna , door Benhadad , den Koning van Syrië, benevens meer andere fteden , rondom de Zee Cinneroth verroverd zyn , naar 1 Kon. XV. 20. dit durven wy niet bepaalen : en , fchynt zelfs daar tegen aan te 'loopen , dat deze ftad, Wj (Tipbfacb,) 1 Kon. IV. 24. en zy word aldaar gefteld , tot de uiterfte ftad , op .de grenzen van Salomo's wyduitgeftrekte heerfchappy: taant, by bad heerfchappy, over al, dat aan deze zyde der riviere (de Euphrath) taas, van Tiphsah tot Gaza : óver alle Koningen, aan deze zyde der riviere. Tipbfah moet, derhalven, de mordelykfte grensfeheidinge bepaald hebben : gelyk de ftad Gaza, de zuidelykfie, naar de zyde van Egypte. En, hiermede ftemt zeer wel overéén, wat de Ongeweide Schryveren , inzonderheid Plinius (L. V. c. 24.) en Stepbanus (de Urbib.) van de gelegenheid dezer ftad hebben aan de hand gegeven. Deze noemen dezelve, Tbapfahis; (©<*• d/«>cof) het welk nader komt, by de uitfprake dezes naams, in de Griekfche vertalinge der LXX. Btz^it: (Thapfa,) en befchryven ze, als een ftad van Syrië; dezelve plaatzende, aan den Euphrath; dus op de ooftelyke grenzen dezer landftreeke. In de kaarte van Ptoleméus (Aftce Tab. W.) ligt ze ook, aan den oever der gemelde riviere: een weinig hoger opwaard, dan de plaats, daar de riviere Cbabor, in dezelve ftort. By deze ftad, was de gewoonlyke overtogt des Eupbratbs, voor die uit Syrië naar Mefopotamie reisden: en , wierd die rivier aldaar, dikwerf, met geheele legers, overgetrokken. Dè Perfifche Koning , Cyrus , heeft éénmaal, aldaar, die riviere, met zyn heir, doortoaaid: zich geen tyd gunnende, om eene fchipHh s brugge tipbfah iij met den naam Thapfakiisi jy ongeweideSchryvéren zee* sekenA*  Ook, in de H. gefchiedenifle, dooi het geval des Konings Menahem s Byaldien ten minAen , daar dcor, die zelve ftad 472 Tipbfab. brugge op te flaafi: gelyk Xenophon (in exped. Cyrï Lib. /.) verhaald. Toen daarna de Perfifche Koning Darius, des Grooten Alexanders heir tegentrók, naar Cilicie, kwam hy ook, by Tbapfakus, door behulp van eene brugge, over die rivier: gelyk hy, door de Grièken geflagen zynde, by de ftad Iffus, in Ciliciê, ter zeiver plaatze te rugtoog, naar Mefopotamie} naar het verhaal van Adrianus. (Lib. I) En, eindelyk, Alexander zelve, dezen zynen vyand , Darius , vervolgende, bediende zich, van die zelve plaats, als de bekwaamfte, tot de overtogt der gemelde riviere, (l c. Lib. III ) Desgelyks meld Strabo (Lib XVI) van eene oude brugge, die, by dezelve ftad, over den Euphrath geflagen was.- In alle die gemelde plaatzen , komt die ftad voor, met den ouden naam Tbapfakus: doch, Plinius en Stepbanus (l l c. c.) zeggen ons, dat ze daarna ook Amphipolis, genoemt zy: en de laaftgemelde voegt daarby, dat de Syriers dezelve, Türmeda , noemden. Zeer aanmerkelyk is Tipbfab , in de geweide gefchiedenifle geworden , door het geval van Ifraëls Koning, Menahemdie de inwooneren dezer ftad , dewyl zy geweigerd hadden , hem binnen hunne poorten in te laaten , wreedelyk om het leven bragt; zonder zelfs de bevruchte vrouwen, daar binnen te fpaaren: want, naar het verhaal, 2 Kon. XV. 16". floeg, dat is, veroverde Menabem, Tiphsah„ met alle die daarin waren, ook derzelver landpaalen, van Tirfa aan: om dat men niet voor hem open gedaan had ; zo floeg hy ze :■ alle baare bevruchte vrouwen biew hy in Jiukken. In den eerften opflag, fchynt waarlyk, alhier, eene andere ftad Tipbfab , bedoeld , dan die , welke zo verre van Ifraëls grenzen, aan den Erjphrath, lag: dewyl, in dit zelve verhaal, ook, van  Tipbfab. 473 van Tirsa , die toen de Hoofdftad was van liméls Koningryk , word gewag gemaakt: Hy floeg, Tipbfab . ... ook derzelver landpaalen , van Tirsa aan : niet anders , dan of de landpaalen van dit Tipbfab reikten, tot aan Tirfa. Daarom, dacht de Geleerde Buddeus , (Hiftor. Ecclefl V. T. Per. 11. SeEt. IV. pag 519.) aan een ftad Tipbfab, die binnen de grenzen van Ifraëls land, en naby Tirfa, moeft gelegen hebben; hoewel, nergens meermaalen, in de Heilige Schrift genoemt. Van het zelve gevoelen zyn ook, de Geleerde Hafius, (de Script, regn. Dav. &P Salom. col. 275.) en de Engelfcbe Godgeleerden, (in bunne Verklaaring over deze plaats.). Doch , dit gezegde : van Tirfa aan, behoeft men niet , tot Tiphfab's landpaalen , betreklyk te maaken , en tot dat flaan van Tirfa's landpaalen , als of dit, van Tirfa. alreeds begonnen was , en dus Tipbfab's landpaalen , tot by en omtrent Tirfa reikten: dan zou men zeker alhier, eene andere ftad Tipbfab , begrypen moeten , in de nabuurfchap van Tirfa gelegen. Doch , men kan dit, n^p, beft vertaaien, Van of Urr Tirsa: en het dus eenvoudig nemen , in dien zin : dat Koning Menahem. van of uit de ftad Tirfa , alwaar hy woonde , optoog , naar Tipbfab , aan den Euphrath : ■ en die ftad floeg , met alle die daarin waren , ook derzelver landpaalen. Wy vinden immers dit zelve, r,>7ir,ï?, vers 14. dus, uitbreidender wyze , vertaald , met byvoeginge van dat zelve werkwoord : Menahem , de zoon van Gadi , [ Toog Op . ] van Tirfa : en kwam te Samaria *. Eene tweede zwaarigheid, door den Geleerden *. Wy hebben hier over reeds iets aangemerkt , in ons Jfe Deels zde ftuk, bUAz,. 760, 761. onder in de Aanteekeningtn. Hh 3 Tiphfah aan den Euphrath gemeend word.  welk geval, de terftt aanleidinge , tot de •tyandfcbap der'Affyrifche 'Ko ningen, tegen de Koningen j/raëls, gegeven 474 , TZpbfrh. den Heer Hefius , (l. c.) tegen dit Tipbfab, aaa den Eupbratb, ingebragt: als of naamlyk, IJra'els heerfchappy, onder de regeeringe des Konings Menabems , zich niet zo verre fchynt te hebben uitgeftrekt, tot aan den Eupbratb , dan , dat Menahem, over deze ftad Tipbfab, eenig gebied zoude hebben konnen voeren;deze zwarigheid (zegg' ik,) zal ons alzo weinig , dan de eerfte , in den weg ftaan : als men zich herrinnerd , dat Jerobeam II. weinig tyds te voqren , de zeer aanmerkelyke wingeweften , in Syrië , die weleer door de Koningen Ifraëls bezeten , doch daarna v/eder waren verlooyen geraakt , herwonnen hadde , zie 2 Kon. XIV. 28. Wy bekennen , dat aldaar , alleen en bepaaldelyk word gewag gemaakt, van de landen van Damaskts en Hamath, die veel nader bygelegen waren ; zonder , dat daaruit kan worden opgemaakt , dat ook de ftad Tipbfab, aan den Eupbratb, daar onder zy begrepen geweeft : Doch , de heilige Gefchied - fchry ver zegt ons ook niet , ( 2 Kon. XV. 16.) dat Menahem, voor en aleer hy deze ftad met geweld ingenomen , en derzelver inwooneren dus grouwzaam mishandeld had, eenig bewind over die ftad gevoerd hebbe : maar alleen: dat hy die Jlad Tipbfab floeg : dewyl de inwooneren de poorten niet hadden willen open doen ; ten bewys, dat j zy zich niet bereidvaerdig aan hem hadden willen onderwerpen. De ftad Tipbfab fchynt, in dien tyd , noch aan Syrië , noch aan Ifraël, maar , aan de toen dagelyks langs hoe meer aanwaflehende Assyrische heerfchappy , onderhoorig geweeft ; wie'r Koningen, federt zy de ganfche landftreek Mefopotamie overweldigt hadden , van deze vooraanliggende ftad , ten weften der Riviere den Eupbratb, waarfchynlyk, zich verzekerden, ten einde altyd eenen vaften voer.  Tipbfab. 475 voet te hebben, in het landfchap Syrië , in gevalle, de gelegenheid hun mogt begunitigen, om ook dit, als een wingeweft , aan hunne heerfchappy te hechten : gelyk , niet lang daarna , werkelyk gebeurde. Dit zo zynde, kan men onderfcheidenlyk nagaan, de Oorzaak van den oorlog, die, onmiddelyk na het ongeval, de ftad Tipbfab overkomen, tuffchen den Ajjyrifcben Koning, Pbul, en dezen Menahem, ontftaan is; waarvan anders de gefchiedfchryver niets .beduidenlyk aanteekend : zeggende alleen, 2 Kon. XV. 19. dat Pbul, de Koning van AJJyrie kwam, tegen bet land: (verfta het land Israè'lsj, en wel met geen ander oogmerk, dan om het zelve vyandelyk aantevallen, Gelyk hy ook alreeds, met zyn heir, hetzelve dadelyk ingetrokken was: maar, na 1000. Zilveren talenten brandfchattingen ontfangen te hebben, zieh weder afkeerde. Zie vers 19» 20. Hoewel het, echter, een gevolg, van dezen optogt des Konings van AJJyrie geweeft is, dat Ifraëls Koningryk, daardoor, alle de verwonne landfcbappen in Syrië kwytraakte. En dit geval, met betrekking tot Tipbfab, is, dan daar door des te merkwaerdiger: dewyl het eenen allereerften grondjlag heeft moeten leggen, tot de verwyderinge, tuffchen de Koningen van AJJyrie en Ifraël; die, eenige Jaaren later, aan Ifraëls Ryk, den geheelen ondergang veroorzaakt heeft. ANTIOCHIE. 'Hier komen we, aan eene der vermaar dfte fte.den der geheele waereld, voornaamlyk, onder de Cbriftenen. Of deze (gelyk fommigen willen) dezelve ftad ay, die, in de Schriften des O. Teftaments, dikHh 4 werf; Anthchii, welke eenigen, voor de ftad Kiéla, aanzien.  wierd dus: naar AntiocbusdeD Vade: van Sekukus Niltanor , benoemt: en , dpor fommige bynaamsn, van anUen Jleden , die dien zeiven naam droegen, onder- ' fcheiden. 4?*- Antiochie. werf; met den naam Ribla voorkomt, zullen wy daarna ter toetze breDgen. Zy word, by de Grieken, 'Avni^uct, genoemt: gelyk ook, in het N. Teftament, welke mam , daar aan gegeven is , door Seleukus Nikanor , den eerften der Koningen, die, federt de fcheuringe der algemeene Griekfche Monarchie, na het overlyden des Grooten Alexanders, over Syrië afzonderlyk regeerde; die ook deze ftad, omtrent 300. Jaaren voor 's Heilands geboorte, gefticht heeft: dezelve benoemende, ter eere zyns Vaders Anttochus: naar Strabo's getuigeniffe, (Geogr. L. XVI) De Jood Benjamin fchryft (lüner. p. 34.) dat ze door den Koning Antiocbus, zonder bepaahng weiken Antiocbus (daar 'er veele Koningen van dien naam over Syrië geheerfcht hebben:) zou gefticht, en naar zynen eigen naam benoemt zyn: doch Strabo's getuigeniffe mag in dezen meer by ons gelden. En , dewyl verfcheiden fteden dezes zeiven naams, in andere geweften , wierden aangetroffen; zo was noodzakelyk, deze ftad, die ongetwyffeld de grootfte en fterkfte, onder die alle was,"door zekere omfchryvinge, van de andere, te onderfcheiden. Men vind, in de ongeweide Schriften, niet eene, maar veeierly omfchryvingen gebezigt. By Ptoleméus, 'Av7,óry,x êzri -roO 'OpoWov ttot^oC: dat is, Antiochie, aan de riviere Orontls: (L. V c. is) dewyl ze, door deze riviere , in des Joods Benjamins tyd, Pir , geheeten , befpoeld, of hever, naar het getuigeniffe van Plinius, (Li V. c. 21.) door dezelve, daar midden doorlopende , in tweijn verdeeld wierd. Ook, word ze, Epidaphnes , toegenaamt, by dien zei ven Plinius (.1. e.) die dit ontleend , van het Griekfch , ivl  Antiochie. 477* A«W> dat is, by Daphne; zynde dit een groot bofcb , met een daarin of bygelegen vlek dezes zeiven naams, zuidwaard van daar, aan de overzyde der riviere Orontes, te zien. Dezelve Strabo zegt, dat Antiochie ook T^fdisoAtg wierd toegenaamt, dat is, Vier ftad: dewyl ze faamgefteld was uit vier fteden, die echter, hoewel elke met eene byzondere muur omringt, binnen eene gemeene ringmuur waren ingefloten. In de Heilige Schrift, zyn echter deze omfchryvingen, met betrekkinge tot Antiochie in Syrië, niet bekend: zo dikwerf men van dezelve gemeld vind, word ze blootlyk, Antiochie, zonder eenige byvoeginge, genoemt: in onderfcheidinge van welke, daarom, eene andere ftad Antiochie, die Handel. XIII. 14. voorkomt, aldaar, Antiochie in Pisidie, word toegen aamt. Deze ftad Antiochie heeft een -langen tyd, het voorrecht genoten, van de Hoofd- en Zetel ftad te zyn, der Syrische Koningen, die den gemelden Seleukus Nikanor opgevolgt zyn' gelyk Strabo bericht. (I. c.) En, na dat Syrië door de Romeinen overheerd, en tot een wingeweft gemaakt was, bleef ze de Zetel der Landvoogden , die in 's Keizers naam, over dit voingeweft het gebied voerden. Toen, is die ftad, gedurende de Roomfche regeeringe, door den Veldheer Pompejus, met de vrybeid, van naar haare eigen wetten te mogen leven, en daarna, door Julius Ccefar, met meer andere aanzienlyke voorrechten, begiftigt, Jofepbus verhaald, (Ant. L XII. c. 3. fol. 398 ) dat Seleukus Nikanor, hier voor gemeld, den Joden, behalven, in de andere fteden, door hem gefticht. ook in deze Hoofdftad, Antiochie, het hrgerrecht hadde toegeftaan, benevens meer andere Hh f voor- Niet alleen , in vroegeren tyd, maar voornaamlykin de tyden der Romeinen, was zy in grooten bloeyfland. En van veele Jaden vervuld.  Daarna, is, binnen die ftad, de ter/ie Moederkerkeder Heidenen geliicht. j i *. In de gemelde plaatze, Handel. XI. io-, word, eigen- 478 Antiochie. voorrechten , waarin ze met de Grieken gelyklyk deelden. Daaruit, kan men afnemen, dat veele Jooden naar die ftad toegevloeid zyn ; die aldaar met hunne huisgezinnen bleven woonen : gelyk ook , binnen die ftad , eenige Joodengenooten ge» vonden wierden; die, uit het heidendom tot het Joodendom, waren overgekomen: want, onder de eerfte Diakenen, die te Jerufalem, ter bezorginge der behoeftigen onder de Cbriftenen, verkoren wierden, word ook genoemt, zekere Nikolaus, een Joodengenoot van Antiochie, Handel. VI. 5. Ter dezer oorzake , hadden ook de eerfte Chriften - leeraaren , die, ter gelegenheid der groote vervolginge, die de gemeente te Jerufalem na den dood van Stepbanus, overkwam , hun eigen Vaderland moetende ontwyken, zich begeven , naar dit Antiochie; in die hope, dat ze aldaar , eenigen hunner broederen naar den vleefche, tot het Cbriftendom bekeeren mogren. Dat bet toch waarlyk, hier in den beginne, alleen te doen was, om de Jooden, bleek: dewyl zy, die Baar deze ftad overgekomen waren, eerft, tot leene anderen, het woord fpraken, dan tot de Jooden. Zie Handel. XI 19. Eenige andere Christen leeraaren , die wel mede Jooden van afkomft, ian, niet in Paleftina, maar ten deele op het eiland Cyprus, ten deele in de ftad Cyrene, op A'rika's kuft gelegen , waren gebooren en opgevoed , en die meer, dan de Jooden in Paleftina* ie Griekfche-taal verftonden, ondernamen, echter, ;enige dagen later, het Euangelie■ woord mede te verkondigen , tot de Heidensche * inwooneren de-  Antiochie. 479 ! dezer ftad ; met zo veel vrucht, dat ook veelen, derzelver geloofden , zicb bekeerende tot den Heer, Jefus Cbriftus. Zie vers 20, 21. Daardoor, is der- lyk, bekennen we, van geene Heidenen gefproken: want I«fkas gebruikt aldaar, het woord 'EMwiVai; het welk de on! zen, door Griekschen, vertaaien. Dan, de Groote Coccejus, (Commentar. in h. I.) wil alhier gevolgt hebben, een oud i Alexandrinifch affchrift des N. Teftaments; waarin het woord, . *EAAn«{, word aangetroffen: het welk men zou moeten veri taaien, door Grieken. En dus vinden wy het mede, in de 1 Syrifche, Arabifcbe en Latynfche overzettingen des N. Tefta! ments. Nu wierden, die s tyds, door Grieken, niet Hechts ! bepaaldelyk verftaan, de inwooneren van het eigenlyk gezegde Griekenland: neen, maar in het gemeen, alle Heidenen, in welke landen, zy zich bevinden mogtenj (alleenlyk, fomi mige verre afgelegen woefte onbefchaafde Volken, die men 1 Barbaaren noemde, uitgezonderd,) die, met dezen naam, 1 overgefteld wierden, tegen de Joden. Die zaak is zeer klaar: • want de inwooneren van Jkonie, in het landfchap Lykaonie, i worden, Handel. XIV. 1. Grieken, en, vers f. Heidenen ge: noemt. Desgelyks, de inwooneren van het eigenlyk Afie, i Hoofdft. XIX. 20. XX. *!. XXI. 18. Daarom is die onder) fcheidinge van Joden en Grieken, die men zo menigmaal : ontmoet, in de Schriften des H. Teftaments , eeven zo veel ge: zegt, als Joden en Heidenen. 2.ie Rom. I. 16. X. ïx. I 1 Kor. I. ag. Gal. III. 28. Koll. III. 11. De reden dezer : benamingeis: dewyl, federt, de verwonderingwaardige ver1 winningen van Alexander den Grooten, de GriekschE heer: schappv, over alle die Oofterfche landen, zich uitgebreid had, : tot aan de rivier de Indtts : ook, dewyl de inwooneren van i alle deze landen, gedeeltlyk, hunnen oorfprong hadden, uit Volkplantingen, (Koloniën) die men, (naar beftendig gebruik in i den ouden tyd) uit Griekenland, naar alle die overheerde ge; weften van Afie en' Afrika gezonden had; ten einde deze nieuwelings verkregen onderdaanen, door dezelve, in bedwang te houden: en, eindelyk, dewyl de eigen inboorlin1 een dezer landen , door de langduurende verkeeringe, met de Grieken, der Griekfche taaie zich hadden aangewend; die, daarom, een langen tyd, de gemeene taal, genoegzaam der geheele bekende Waereld, gebleven is: gelyk, z/ook zich eigen gemaakt hadden, der Griekfche xeden en Godsdienft- ■ • p\eü\  48o ' Antiochie. derhalven veroorzaakt, dat binnen dit Antiochie, de eerste Chriftenkerke onder het Heidendom , is geplant geworden: om welke reden, zy altyd de Moe- flechügheden: des zy, van de eigen inboorlingen van Griekenland , weinig te onderfcheiden waren. Daaruit kan dan, in het verbygaan, de reden worden afgeleid: waarom, de Schryveren des N. Teflaments, in een tyd, toen de Euangelie-leer, door de geheele Waereld, 'zou worden uitgebreid, hunne Godlyke openbaringen, in de Griekfche, als ^et>l.k li'6 S- tyds' °veral """ff**»!»»*™ taaie, moeften te boekftellen: ja, de reden: waarom, de Godlyke Voorzienigheid gezorgt heeft, dat ook de Schriften des O. Teftament, (die aan de leere der genade, in de Schriften des N. Teftament voorgedragen, zo veel lichten kracht by zetten,) in tyds overgezet zyn, in de Griekfche taaie ; ten einde zy van een algemeen gebruik zouden konnen zyn, voor alle de nieuwhngs bekeerden onder de Heidenen. Dar, ondertuffchen, -door die perfoonen, van welke Luttat, Handel. XI 20. meld: zeggende: Die, welke te Antiochie gekomen rearen fpraken, (■*{„< toIs 'EAAu»is-«s) tot de Griekschen, verkondigende den Heer Jefus, geene andere, dan Heidenen worden verftaan, blykt: dewyl zy , vers 19. van de Joden, onderfcheiden worden. Ja ook, uit Handel. XV. 23. alwaar, bet opfchrift des ériefs, vervattende het befluit der Jemfatemfche Kerkvergaderinge, ren opzichte van de beroerte, in de gemeente van Antiochie, door fommigen verwekt, luid: De Apofielen, en de Ouderlingen, en de Broederen, [wenfchen] den Broederen uit de Heidenen, die in Antiochie zyn, enz. Zaligheid. J Dezen uitflap behoordenwe alhier noodzakelyk te doen , over dat woord, 'Ea^./V^; \ Griekfche ! hetwelk (gelvk gezegt is? Coccejus en veelen met hem, liever vEWnj»f5 {Grieken ot Heidenen wil gelezen hebben: dewyl, door deze aanmerkingen, aan veele plaatzen dei H. Sth-ift, een groot licht Word Lygezet. In ancere plaatzen des N. Teftament, word die benamingeEAA^rai doorgaans gebezirrr, van Jooden, doch, alleen zodanige, die door de landen der Grieken (Heidenen) verstrooid waren: (1 Petr. V. ,. J^ob. I 1.) en wel, ter ondericheilinge, van die Jooden, welke in Paleftina of het eigenlyke Joodfche land, dus lang gebleven waren} en welke laatfte  Antiochie. 4§* Moederkerke der Heidenen * genoemt wierd 5 gelyk Jerusalem de Moederkerke der Jooden was. Immers, bleef het niet by deze kleine eerfte laatfte ook, Hebreen, wierden genoemt. Zie Handel. VI. t. daar men leeft van eene nnurmureeringe der Gbiekschen , tegen de Hebreen: dat is, der Griekfche tegen de Hebreeimfchl Jodpn, die de Hebreeuwsche , als hunne eigen moedertaal, behouden hadden. Ter dezer oorzake, hebben de onzen dit woord 'EAaW«-*<, Handel. IX. 29. vertaald, door Griekfche f oden. Eaa*vi£s-i6. ftrekte dien Apoftel tot een fyn of tttlun, dudtroepinge, ra  Antiochie. 483 j want, zo dra was * het geruchte van dien fpoedigen voortgang der leere, onder deze Heidenen te i Antiochie , niet gekomen ter ooren der Apofielen, Idie noch, met een klein overfchot der gemeente, Ite Jerufalem, zich onthielden, of zy zonden der1 waard, Barnabas, ten einde dit goede werk voortJtezetten: gelyk, deze zich dan ook benaarftigde, Idie nieuwlings bekeerde Cbriftenen te vermanen, itot ftandvaflige volhardinge, by de belydenijfe en ïbetraebtinge der leere van Cbriftus. En dewyl hy Ialleen niet beltand was, om een zo groot getal ivan gelovigen , die dagelyks onder zynen dienlt Imeer en meer vermenigvuldigden , naar vereifch Jte behandelen; zo haalde hy Saulus, van Tbar\fen, naar Antiochie: alwaar zy beiden, een geheel j Jaar zich bezig hielden, met deze nieuwe gemeen\te in het openbaar te leeren en te ftichten: het Iwelk de reden was, dat de menigte der gelovigen, Iden Heer Jefus Chriftus, met meer vrymoedigiheid , dan elders, beleden, en van daar, met Ieenen nieuwe naam, ter onderfcheidinge van de Iongelovigen, Christenen, benoemt zyn. | Eenigen tyd daarna, kwam, te Antiochie, die fProfeet Agabus, welke voorfpelde, een' grooten en bekeeringe der Heidenen toen kort voor handen was: | wordende , terftond daarna, by de uitkom ft nader daarin geJfterkt, door de bekeeringe van dien Hoofdman der Roomfche I krygsbezittinge , te Cefarea Valeftina', benevens deszelfs huis- \genooten. Zie -vers if 48. Doch, met alle kracht, begon f die bekeeringe der Heidenen doortebreken , te Antiochie, ;| door den dienft van Barnabas en Saulus; die aldaar eene ganifche gemeente van uit het Heidendom bekeerde Cbriftenen verij gaderdes het welk daarna, in andere fteden der landen der fHtidenen, gevolgt wierd. En, daarom, word deze nieuw|llings geftichtegemeente te Antiochie, met recht, als de eerfte, |de MoEDER.fCK.rk. der Heidtmn genoemt. Die door /cele getallen , in len eerden "hriftenydj aannerkelykgeworden is.  484 Antiochie. algemcenen hongersnood; die ook, onder de fegeering des Keizers Klaudius . gevolgt is: waardoor, de Cbriftenen aldaar bewogen wierden, ten diende hunner arme medebroederen in Judeë, eenige liefde gaven te verzamelen , die aan dezelve, door Barnabas en Saulus wierden toegezonden. Zie handel. XI. 27—30. Ook waren, binnen Antiochie, behalven Barnabas en Saulus, (of Paulus) meer andere Christen-leeraaren , van welke eenigen opgenoemt worden, Handel. XIII. 1. En wierden uit het midden hunner, van daar afgezonden, de twee eerftgëmelde, ten einde, in andere nabygelegene geweiten, zo de Jooden als de Heidenen , te bekeeren: gelyk zy ook , na hunnen togt volbragt te hebben , naar Antiochie terug gekeerd zyn. Zie Handel. XIV. 26— 28. In alle de andere fteden der HeidenJcbe geweften , vonden' de Leeraaren, als zy het Euangelie-woord verkondigden, den tegenftand onder het volk, door toedoen der Jooden , aldaar ; die de Heidenen tegen dezelve oprokkelden: dan, niets desgelyks befpeurd men, gefchied te zyn, te Antiochie: dat, des te meer verwondering moet baaren; als men gadeflaat, dat de Jooden zeer talryk binnen deze ftad bevonden wierden. Doch, al zyn de Cbriftenen aldaar van de Joodfche vervolgingen bevryd gebleven; zy hebben, echter, veele onaangenaamheden moeten ondergaan, van een zeker foort hun* ner mede Cbriftenen; die van afkomft Jooden waren, en met derzelver overgang tot het Cbriftendom, hunne liefde tot den Joodfcben fcbaduwacbtigen Godsaienft geenfins hadden afgelegt. Immers, is die zelve ftad, daardoor, byzonder aanmerkelyk geworden: dat het verfcbil, nopens het al of niet onderhouden der befnydentffe en meer andere plechtigheden van Mofes wet, (het welk daarna zo groote  Antiochie. groote opfchuddingen , in verfcheiden andere gemeentens der eerfte Cbriftenen verwekt heeft) in de gemeente te Antiochie , eerft begonnen is : door de onderneming van fommige dier Joodfcbgezindé Cbriftenen, die zeer fterk daarop aandrongen: welk verfchil dan ook gelegenheid gaf, tot het houden der eerfte Kerkvergaderinge te Jerufalem; waarin die zaak , ten voordeele der Cbriftenen, uit de Heidenen, beflift, en derzelver eenparig heflu.it, aan de • gemeente van Antiochie toegezonden wierd. Zie Handel. XV. De Apoftel Paulus is daarna nochmaals te Antiochie geweeft: zie Handel. XVIII. 22i En, toen, fchynt aldaar voorgevallen , die twift tuffchen hem en den Apoftel Petrus; waarvan, zie Gal, II. n— 15. De overleveringe wil, dat niet alleen, de Euangelifi Lukas, die, wegens zyn beroep, een Medicynmeefler was (Kali. IV. 14.) te Antiochie, zou gebooren en opgevoed zyn, (Eufeb, Hiftor-. Ecclef. L. III. c. 4 ) rxaar ook , die Theophilus ; aan wien Lukas , zyne .beide Boeken, zo wel zyn Euangelie, als zyne Handelingen der Apoftelen, opgedragen heeft. Desgelyks zou de Apoftel Petrus, te Antiochie den eerften Bisschopszetel opgerecht, en zeven Jaaren, in eigen perfoon bekleed hebben 5 eer hy denzelven te Rome geveftigt had. 'Er worden, onder deszelfs opvolgeren , in de Kerklyke gefchiedfchriften , genoemt, Euodius , Icnatius , Serapio , Hierapolis, Apo.'.lin. ris enz. Keizer Konftantin de Groote, heeft binnen deze ftad, als de voornaamfte, onder de fteden van Afie , in welke het Cbriftendom bloeide, een zeer prachtige Kerk gefticht en Gode toegeweid; welks maakzel, door Eufebius, (de Vota Conftant. L. III. c. 44.) aitvoerig befchreven word. UI.De$l. IIftuk. li En, Meer andere zaken ruften, op overleveringen. Zy is, van eene Bisfcboplykt  tot eene Tatriartbaale flat verheven: De overige lotge- ' •vallen dezer ftad. 486 Antiochie. En, federt Antiochie, eene der drie Hoofdsteden van het Roomfche Keizerryk geworden is, voor zo verre, naamlyk, in het byzonder Asie betrof; wierd dezelve, ten aanzien van het Kerklykbefiuur, verheven tot de P triarchaale waardigheid : wiers Patriarch, in der tyd, her algemeen opzicht had , over alle de Chriften gemeenten, van geheel Asie: gelyk die van Rome, over Europa: en die van Alexandrie, over Afrika: by welke, daarna, een vierde kwam, te Konstantinopelen ; wiens gebied zich over fommige gemeenten, zo in Afie als Europa, uitftrekte. De Patriarchen van Antiochie bleven als noch behouden , het opzicht , over het meerder deel van Afie , tot den Jaare 45 t. toen , in de Kerkvergaderinge van Chalcedon; ook geheel Paleftina , aan het Patriarchaat van Antiochie onttrokken , en , aan eenen afzonderlyken Patriarch te Jerufalem, onderworpen wierd. Men kan de gefchiedenifle van de eerfte opkomft , en voortgang dezes Patriarcbaats van Antiochie , benevens de lyfte der Patriarchen, die daarin, de een den anderen opgevolgt zyn, vinden , by Car. a S. Paulo. (Geogr. Sacrce fol. 275 286.) Toen, in het einde der Xlde eeuwe, de zogenoemde heilige oorlog, aanving, ftond deze ftad, onder de heerfchappy der Turken, die het grootfte deel van Afie zich onderworpen hadden. Weshalven , de Chriften-Vorften, die den toeleg hadden, het H. Land, den Saraceenen. te ontweldigen, geenen anderen weg te land derwaard hebbende , dan door Syrië, deze ftad, om onverhinderd derwaard te komen, noodzakelyk belegeren moeiten. Dit beleg wierd ondernomen, en, na verloop van zeven maanden, gelukkig volbracht, n den Jaare 1098. waarvan men de omftandigheden,  Antiochie. den by Wïlh. Tyriüs (de Bell. facr.^ vinden kan. De ftad wierd, met den titel van een Prinsdom, aan zekeren Beaumont, Prins van Taranto, die als' Veldheer in het Chriften leger diende, in eigendom opgedragen; wien's nakomelingen, geduurende eenige volgende Jaaren, de waereldlyke heer» fchappy over dezelve geoeffend hebben: tot dat^ zy, in den Jaare 1268. door den Egyptifchen Sultan, Bondagar, verroverd wierd; die daarin alle de Chriften Kerken verwoefte, veele Cbriftenen ombracht, en eene menigte derzelver, (wordende begroot op 17000.) gevangen nam. In den Jaare 1517. geraakte Antiochie, andermaal, onder de heerfchappy der Turken, door den Turkfchen Keizer Selim; wiens nazaten dezelve noch, benevens geheel Syrië bezitten. Heden, word die ftad, by de Turken, Antak en Anthakia geheeten. Zy vertoond zich in eene ronde gedaante : een weinig grooter , dan Tripoli. De huizen zyn fiecht, en niet meer dan ééne verdiepinge hoog ; van de groote prachtige Kerken, en andere gebouwen , met welke die ftad eertyds praalde, zyn.genoegzaam geen overblyfzelen te zien: het welk den Reizigers eenigfins verwonderd: en hun ten bewys diend, dat, in de verfcheiden. verroveringen dezer ftad, alles tot den gr>nd moet verwoeft geweeft zyn. Aan de Ooftzyde, ligt een zeer hooge berg, die mede, binnen de ringmuur der ftad, is ingeflooten. Op denzelven heeft wel eer een Kafteel geftaan ; waarvan noch eenige puinhoopen te zien zyn. Van den top dezes bergs, heeft men een alleraangenaamft gezicht, inzonderheid, over de zogenoemde vlakte Van Antiochie, noordwaard, van de ftad gelegen. Omtrent in het midden dezer vlakte, is een groot meir, wel drie uuren gaans lang: waaruit eene li a Ri. Derzelver hedendaagfchetoeftand.  488 Antiochie. Rivier voorkomt, die zich, by de ftad, in de Orontes ontlaft. Zie den Heer Egmond van der , Nyenburg , zyne Reize II. Deel bladz. 344 , 345. De vervalle toeftand , waarin het hedendaagfch Antiochie zich vertoond, word, behalven, aan de veelvuldige belegeringen en verwoeftingen, ook oegefchreven , aan eene verftoppinge van den mond der Riviere Orontes: waardoor, de fcheepvaart, uit Zee naar die ftad, geheel is geftremt geworden. Hier voor, is aangemerkt, dat Antiochie, door fommigen, ten onrecht, voor de ftad Hamath, aangezien zy. Alhier, komt nu in overweginge, of men dezelve niet te erkennen hebbe, voor De ftad Ri 61», in di H. S. zo zeer vermaard , * By de LXX. word de naam dezer ftad verkeerdelyk, Ai/3A*a "Dibla'a), en ki$Xtt(?«. ; (Deblatha,) uitgedrukt, door eene verwiffelin\'e, der P R in A D): hoewel dit, in fommige affchriften, verbeterd is. Daarvoor, hebben de L*tynen, Reéla en Kebktha, in de plaats gefteld. R I B L A. Van eene ftad Ribla , in het Hebreeuwfcb *, ; word , in dat gedeelte der geweide gefebiedenijhje, het welk vervat, de laatfte Jaaren der regeeringe der Koningen van Juda, dikwerf gewag gemaakt: doch, is daarin anders niet bekend, dan door droevige ongevallen ; waar van het één , aan Joahaz, en het ander, aan Zedekia, wedervaaren is. Immers, de eerftgenoemde, tegen den wille des Egyptifeben Konings, Pharao Necbo , toen dees met zyn krygsheir in Syrië verkeerde, door het volk te Jerufalem , tot Koning van Juda, in zyns Vaders Jofia's plaatze, opgeworpen zynde, ontbood hy denzelven tot zich, te Ribla: alwaar, hy hem in  Ribla. 489 in boejen kluifterde , en met zich voerde , naar Egypte: het koningryk overdragende, aan deszelfs broeder, Eliakim, of Jojakim. Zie 2 Kon. XXIII. 33, 34. Den tweden, naamlyk, Zedekia, wierden, aldaar, op Nehukadnezars bevel, de oogen uitgefteken , nadat die het laatft, hadden moeten zien, het allerdroevig»; treur/pel, dat aan een Vader immer kan vertoond worden: dat , naamlyk , alle zyne Zoonen . in zyne jegenwoordigheid , wierden om het leven gebracht. Zie Hoofdft. XXV. 6, 7. gelyk ook daarna hetzelve lot te Ribla, getroffen heeft, verfcheiden van deszelfs hovelingen. Zie vers 20, 21. vergelyk hier mede, Jer. XXXIX. 5, 6. en LII 9, 10, 27. De Kerkleeraar Hieronymus was de eerfte, die gemeend heeft, dit Ribla vby' hem Rebla en Re-' blatba genoemt) dezelve ftad te zyn , die daarna : Antiochie genoemt was Daarom zegt hy: (in interpret. Onom. Eufebii, ad voc. Riblatha). £/£i urbs , quam nunc Antiochiam vocant. Ook (in Jef. XIII.) Nebuchonofor Sedechiam captum duxit in Antiochiam , quat tune vocabatur, Reblatha. En vermits dezelve Schryver, dit Antiochie , met den Chaldeeuwfchen uitbreider Jonathans, ook voor de ftad Hamatb aangezien heeft; zo zou. naar deszelfs gevoelen , Antiochie, voorheen wel tweemaal haaren naam verwiffeld hebben: zynde, eerft Hamath , en daarna Ribla genoemt: waarin hy ook, door fommigen , die het gezach van Hieronymus te veel doen gelden, nagevolgt word. Ondertuffchen word , in genoegzaam alle de plaatzen der Heilige Schrift , die der ftad Ribla gedenken, (hier voor, aangehaald,) dezelve, naar haare gelegenheid , befchreven, als, in den lande Hamath: het welk alleen genoegIi 3 zaam votd, by iurowynus, vernengt,tstt Art' iochh. Doch, te- *en de ivaarfcbynlykheid.  Dewyl, ze moet gelegen hebben, op de poordelyte gren- ' zen r.es foodfcl^en 490 Ribla, zaam ten bewys verftrekt, dat dit Antiochie, niet Hamath zelve, kan geweeft zyn: noch ook Ribla: dewyl, men naauwelyks vermoeden kan, dat de naam van Hamatb, (van de landftreek genomen) zich zo verre, tot aan de noordelykfte deelen van Syrië , alwaar men Antiochie vond , zou uitgebreid hebben. Ook, zyn de omftandigheden , in welke Ribla, in de gemelde gefchiedverhaalen voorkomt, dus ingericht, dat ze, met de gelegenheid van Antiochie, niet wel konnen vereffend worden. Pharao Necbo was, immers, in het voederkeeren, van Karchenus, aan den Eupbratb, naar Egypte, toen hy den Koning Joabaz, uit Jerufalem tot zich deed komen, te Ribla: en, het is geenfins te denken, dat hy, van Karcbenus, zodanig een verren omweg, over Antiochie, zou genomen hebben. Die zelve aanmerking is mede van belang, met betrekkinge tot Nebukadnezar: want dees bevond zich ook, op de te rugreize van Jerufalem, naar Babel, toen Zedekia, en deszelfs Zoonen, hem, als krygsgevangenen, te Ribla, overgeleverd wierden: en wie kan denken, dat hy de te rugreize van Jerufalem naar Babel, pver Antiochie, zou genomen hebben ? Maar, dewyl men Numer. XXXIV. n. in de befchryvinge der noordelyke grensfcbeidinge des lands Kanaan, eene ftad Ribla genoemt vind ; daar gezegt word: Deze landpaal zal afgaan, van Zephan, naar Ribla, ten ooften van Aïn; zo zou het zeer overtollig zyn, zodanig eene ftad, zo verre buiten de grenzen, in het noordelykft deel van Syrië, te willen zoeken. Alhoewel we dan niet, die ftad Ribla durven trekken , binnen de grenzen des ]oodfchen lands, met Adricbomius en Bonfrerius, die beiden dezelve geplaatft hebben, in den ftam- me  Ribla, Seleucie. 491 me Nephtali, aan de binnen zyde des Jordaans, dicht by het meir Sammocbonites; zo twyffl ien we toch niet, of, dat Ribla, het welk, Num. XXXIV. 11. voorkomt, moet zeker gehouden worden, voor die zelve ftad. welke, door de gem^ide gevallen, m de gefchiedenifle van Juda's Komngryk, dus ten kwade is beroemd geweeft. Wy denken, liever dat dezelve gelegen hebbe , over het gebergte Antilibanon , en dus, buiten het Joodfche land, in Syrië: dewyl, die ftad, (gelyk gezien is) genoegzaam altyd word omfchreven , in den Lande Hamath: en, het buiten verfchil is , dat Hamatb de eerft vooraanliggende landftreeke van Syrië was. SELEUCIE. Van de£| ftad word niet meer dan éénmaal, in de Heilige^chrijt, gewag gemaakt, Handel. XIII. 4. zynde He plaats, waar Saulus en Barnabas, als zy van Antiochie gezonden wierden , om in de landen der Heidenen het Euangelie te verkondigen, te fcheep gingen; overvaarende, naar het eiland Cyprus. En , uit de gelegenheid dezer ftad, blykt, dat zy geen naderen weg, dan door deze ftad, derwaard nemen konden: want zy lag, niet verre, van den mond der riviere Orontes, die, komende van Antiochie , verby deze ftad in de zee viel: dus die zelve ftad, voor Antiochie tot een Zeehaven verftrekte. Seleukus Nikanor, de eerfte Koning van Syrië, federt de fcheuringe der Griekfche Monarchie, en dezelve, aan wien, (gelyk hiervoor is aangemerkt ,) ook de ftad Antiochie haaren oorfprong li 4 ver- De ftad Seleucie, waarvan in dereize van Paulus ^ei pro ken word, heeft haaren oorfprong en naam, van Seleukus Nikanor, bekomen.  Be fluit iezesHoofdfluks. 49* Seleucie. verfchuldigt was , heeft deze ftad gefticht, eo naar zynen eigen naam Seleucie, in het Grieks, XêAêu'x*, benoemt *. En, vermits 'er meer fteden, (naar men rekend, IX. m getal,) door dien zeivenvSeleukus gebouwd, en mede naar zyn eigen naam genoemt , elders wierden aangetroffen \ zo wierd deze ftad, in Syrië, ter onderfcheidinge van alle die andere, Seleucia PiëRiA toegenoemts naar het nabygelegen gebergte Ptërius; het welk ook, aan het ommeland , den naam van Piëria gaf. Van daar, noemt Strabo deze ftad, Seleucie in Piëria, dat is, in het landschap, Piëria. Zy was, zo wel als Antiochie, door Pompejus, met de vrybeid begunftigt; naar het getuigeniffe van Strabo: (1. c.) welk voorrecht, ook, in verfcheiden penningen, die ter gedachteniffe dezer ftad geflagen zyn, uitgedrukt word , vid. Cellarii Geogr. Ant. Tom. II. p. 346". Dit Seèeucie word gedacht, i Mach. XI. 8. Naar dezjHe, wierd een groot deel van 'Syrië , ten noordÉpjes Orontes gelegen, in oude tyden, Seleucis, geheten. Niet meer , dan dit gemelde, hebben we van Syrië aantemerken: want, 'er hebben ook wel eenige nakomelingen van Kanaan, (naamlyk, behalven de Zidoniten en Hamatbhen) in Syrië zich ne- * Strabo verhaald : (Geogr. L. XVI) dat dees Stkuhus Nikanor , inzonderheid , vier fteden in Syrië gefticht hebbe : naamlyk, Antiochie, Seleucie, Aiumta en Laodiceaj welke, wegens derzelver gelykformigheid , met elkander, elkanders Zttfteren wierden genoemt Antiochie, de grootfte dezer vier, had hy naar den naam zyns Vaders benoemt: fcELEUClB, die de fterklte was, naar zynen eigen naam: AïAMU, naar den naam zyner huisvrouw: en, eindelyk, LaoSICea, naar den naam zyner moeder.  Seleucie. 493 aedergezet, waarfchynlyk, omtrent de fteden Sin, Arka en S.myra; gelyk ook, op het Eiland Aradus : doch , van dezen is reeds gefproken, in het Ifie Deel. bladz. 300—302. Ii 5 Het  494 In de heerfchappydezer drie Ryken Het lXde Hoofdstuk. VAN DE RYKEN DER ASSYRIERS, BABYLONIERS E N PERSEN. In den beginne , zal het den lezer , mogelyk , vreemd voorkomen, dat wy deze drie zo magtige en wyduitgeftrekte Koningrykln, in en Hoofdstuk begrypen , en ze alle famen , onder éénen titel, aan deszelfs hoofd, ftellen; daar zy, zeker , elk voor zich zelve , wel eene byzondere verbandelinge verdienen: dan de zaak wel ingezien; zal elk , in deze order, eenige noodzakclykheid moeten erkennen: dewyl, wel de landen Assyrie, Babylonie en Persie, in zich zelve, van elkander onderfcheiden zyn , ook, ter eenen en anderen tyd, onderfcheidenlyk, dat is, door byzondere Koningen, zyn beftierd geworden: maar, echter, doorgaans, en vooral, in de tyden, toen Godsvolk meeft met dezelve te doen had, alle te faamen, aan eene en dezelve algemeene heerschappy, (aan welke , de laatere Schryveren den naam van Motarcbie of aileenbeerfcbappy gegeven hebben) onderworpen waren: welke, niet alleen over deze drie ge-  Van de Affyrijcbe, Babylonifcbe, enz. 49j gemelde, maar, zelfs ook, over de andere daar f aanpaalende landen, ja genoegzaam over een groot deel van Afie, zich uitgebreid had; en, die dan de Assyrische , dan de Babylonische, dan weder de Pers 1 sc hè heerfchappy genoemt word : om ; geene andere reden, dan dewyl; eerft, in Affyrie , daarna , in Babylonie, en eindelyk, in Perfie, l de eigenlyke Zetel dezer wyduitgeftrekte regeei: ringe geveftigt was. Dit is eene algemeene aanmerkingen die wy voor I af ten grondflag moeten leggen , tot het recht i1 verftand , van alle de merkwaardige gebeurtenijjen, ij die, aan Gods volk, in Opzichte tot deze Ryken, j, door een reeks van veele Jaaren , federt de oprechtinge, doch, byzonder, federt de fcheuringe ; van Ifraëls Koningryk , wedervaaren zyn, tot byi na aan den tyd van 's Heilands komfte in het j: vleefch : uitmaakende , byna tien volle eeuwen. I Van alle deze gebeurteniffen , doed de Heilige I Schrift verflach: en wel, onderfcheidenlyk, wat met j' de Affyriers, wat met de Babyloniers , wat met j de Perfen, is voorgevallen: en, hoedanig Gods { volk , door de Koningen die'r gemelde Ryken , | fomwylen verdrukt , zelfs uit hun eigen vaderj; land in fiaverny weggefieept en in verfcheiden vreem- I de landen verftrooid, door geenen, weder verlofl ( geworden is, enz. zonder, dat men echter, inde |; geweide gefchiedenijje, eenige aanwyzinge vind, van II de reden, waarom, de Koningen, met welke de | Ifraëliten dus verfchillende te doen hadden, eerft ! onder den titel van Koningen van AJJyrie, daarna, j van Babylonie, en eindelyk, van Perfie, voorko5; men: daar zy, in den grond der zake befchouwd, | alle over ééne en dezelve heerfchappy het gebied geI yoerd hebben. zyn van tyd tot tyd groote omwendingenvoorgevallen ,  die men, niet zo zeer, uit de geweidt dan wel, voornaamlyk , uit de ongeweide gefchiedfchriften, onderzoeken moet. 49ö De Affyrijcbe 'Er zyn, naamlyk, in deze éénzelvige heerfchappy. door een zo langduurend tyd verloop, groote omwendingen (revolutien) voorgevallen : en deze vind jnen wel, hier en ginds, door de Profeeten, in hunne fchriften, duidelyk voorzegt: dan, zelden, de uitkomft daarvan, ter aanwyzing der vervullinge, by de Godlyke gefcbied-fchryveren, el- I ders aangewezen De kennifle van de wyze, hoe dit alles vervuld is, word, in de geweide gefchiedeniffe, onderfteld. De Godlyke gefchiedfchryveren, alleen ten doelwit hebbende, dc huishou- I denlyke ftaatsverwiffelingen van hun eigen Land en Volk te verhaalen, hebben het onnodig geacht , alle deze omwendingen in de nabuurige landen gebeurt, van ftuk tot ftuk, in hunne gefchiedenilTen, daarby in te laflVn: dewyl, die zaaken, in hunne dagen, in het algemeen, zo wel bekend waren, als nu aan ons bekend zyn, alle die om- ; wendingen, welke, federt eene of twee eeuwen, in Europa voorgevallen zyn. Daarom, zouden wy, aangaande deze zaaken I zeer onkundig gebleven zyn, byaldien Gods voor- ; zienigheid niet gewild had , dat door meer dan' | een' ongeweiden Schryver, van vroeger tyd, alle die groote veranderingen, in gemelde Ryken, gebeurt, zouden worden te boek gefteld; van wie 's Schriften, noch in onzen tyd bewaard, wy ons bèdie- i nen konnen, om ze, met de gefcbiedenijfen der Heilige Schrift, te vergelyken: waardoor, aan deze laatfte, veel licht kan worden bygezet En, 1 wy menen ook. van dezelve zodanig een gebruik te maaken, in de befchryvinge dezer landen, benevens derzelver meeft beroemde fteden, in de H. Schaft voorkomende, ter ophelderinge, zo der ProfeHen, als derzelver vervullinge in de gefchiedfchriften aangetekend. Met  Heerfchappy. 4°? ? Met de ASSYRISCHE HEERSCHAPPY moet men hier noodwending een' aanvang maaken, • dewyl deze de eerfte voorkomt, in de gefchiedenifle van Ifraëls volk. Want, 'er word ook wel, van het Ryk Babel, n door Nimrod gefticht, in de allervroegfte gefchie- * deniffe, zelfs, kort na de Zondvloed, gewag ge-v maakt, Gen, X. 8-10. alwaar, behalven Babel,e ook Erek, Akk\d en Kalne, alle fteden in den* lande Sinear, genoemt worden; als hebbende uit-p gemaakt, het beginfel van Nimrods Ryk; het welk u ook, daarna, over Assyrie, zich fchynt uitge-r breid te hebben: byaldien men, immers, met veele geachte uitleggeren, daar onder ook den geleerden Herm. Witftus (Exerc. Academ. VI. pag. 250, 251.) de volgende woorden, vers LI. vertaald: uit dit zelve land (Sinear) is Hy (naamlyk Nimrod) uitgegaan, naar AJJur (of AJJyrie:) en beeft gebouwd Nineve, Rebobetb, Ir, Kalach, enz. gelyk hier voor (Hoofdft. III. bladz. 106 108. en 119 ) is aangemerkt. Doch deze door Nimrod gemaakte wingeweften, in AJJyrie , konnen niet zeer lang, aan de Babylonifche heerfchappy, gehecht geweeft zyn: dewyl Assyrie daarna, als eene, van Babylonie onderfcheiden heerfchappy, in de gefchiedenifle voorkomt. ? ASSYRIE. , Het Landfchap, in het byzonder dus genoemt, naar het welk, deze geheele heerfchappy, (dewyl ze iffyritl 'X welk reeds :er oeg, :ue nfonderlykteerfc flapje heeft itge .\aakt» vervatte, onder meer andere,voor»naamlyk:, een landfchap i  het welk zynen naam ontfangenheeft, van Affur: 498 De Affyrifche ze aldaar haaren eerften en voornaamften zetel had,) de Assyrische genoemt was, lag ooftwaard, of , liever, noord ooftwaard, van den TiGRis-ftroom, eertyds Hiddekel genoemt; die Gen. II. 14. onder de Paradys Rivieren voorkomt: en aldaar gezegt I word te gaan , ten ooften van Affur of Affyrie. 1 Door deze Rivier wierd Affyrie van Mesopota- f mie, dat ten weften was. afgezonderd. Het ftiet ten noorden, aan Armenië: ten ooften aan Medie: en ten zuiden, aan Elam of het land der . Elamiten; daarna Perfie genoemt: of ten minften daartoe gereekend. Het beftaat meeft, uit laag en vlak land: wordende, behalven door den Ti. I gris zelve, als de hoofd - rivier, ook bevochtigt, j door drie andere, die daar in uitwateren: by Ptoleméus , de eene Lyktjs, de twede Kaprus , de derde Gorgus, genoemt: welke veel bevordering geven, aan de vruchtbaarheid dezer landfireeke : \ wegens welke, zy ook in de Heilige Schrift ge- j roemt word, en by het gezegend land Kanaan ver- j geleken, 2 Kon. XVIII. 32. een land als U lieder ' land: (zegt Rabfake, de Krygsoverfte des Konings van Affyrie) een land van koorn en van moft, een land van brood en van wyngaarden, een land van olyven, van olie en van honicb. Hedendaags is dit land met den naam. Kourdistan , bekend. Vermits, onder Vader Noacbs nakomelingen, in deszelfs geflacbtlyfl, Gen. X. 22. zekere Assur, Sems zoon, word aangetroffen, wiens naam, even gelyk de naam dezes lands, in het Hebreeuwfcb, , (Afcbur,) word uitgedrukt; zo kan het geen de minfte twyffel baaren, of dees Affur zy de eerfte bevolker van Affyrie; wiens nakomelingen, zo dra zy federt de verftrooijinge der volken , uit de vlakte Sinear, aldaar zich ter neérzetteden, den  Heerfchappy. 490' den naam hunnes Stamvaders. (naar het beftendig gebruik in dien ouden tyd,) aan deze landfireeke toegelegt hebben: welke daarna, ook by de ongeweide Schryveren, in trein gebleven is; die denzelven , in het Grieks 'Avo-vfix , (Affyriee j) uitdrukken: hoewel ook fomwylen, 'Arwtix, (Atu~ ria) naar de uitfprake der Cbaldeërs; die wel meermaalen de gewoonte hebben, de letter ƒ, met t of tb, te verwiffelen: (vid. Bocbarti Geogr. Sacr. L. W. c. 19.) Met dien naam Aturia, word dit landfchap dikwerf, in de Schriften van Strabo, Dio Caffius, en anderen voorgedragen. Wie de eerfte grondlegger geweeft zy , dezer, daarna zo magtig geworden Affyrifche heerfchappy, < aan welker geduurzaamheid, door Diodorus Siculus! en Jufiinus, (die daarin Ctefias * gevolgt hebben) een tyd van dertien honderd jaaren word toege ' fchreven, is bezwaarlyk nategaan: dewyl Herodotus en andere oude Schryveren daarin van Ctefias' verfchillen. Het is buiten ons beftek, des aangaande uitvoerig onderzoek te doen. De lezer, des * Aan het geen de genoemde Schryveren, uit Ctefias, (die voorgeeft, geduurende den tyd van XVII. jaaren, welke hy , aan het Hof des Perfifchen Konings, Artaxtrxes Mnemon, doorgebracht had, uit de Koninglyke gedenkfchriften, de zaaken , die de Affyrifche- en Perfifche Ryken aangingen, getrokken te hebben,) in hunne Schriften hebben ingelaft, word toch , by de meefte geleerden, zeer weinig geloof gepeven : en by geenen min dan , by Georg. Hornius; die , (Hiftor, Imperior. etc. p. 97.) het alles , niet dan voor loutere vcrdichtfelen aanneemt. Het ware te wenfchen , dat de befchryvinge der Affyrifche zaaken, waaraan Herodotut gewerkt heeft, naar zyn eigen gezegde, (Hiftor. L I.) in wezen gebleven warej waaruit, vermoedelyk, meer en veel geloofwaardiger zaaken, betreffende den ftaat des Affyrifchen Ryks, Zouden hebben konnen getrokken worden. n is, door ene medgte van Conin;en, die de :en den inderea ipgevolgt ;yn, betierd:  die veele nabuurige landen onder hun gebied hadden: 500 De Affyrifche des begeerende, kan hierin te rade gaan, met dé Tydreken- en geschiedkundige werken, door Jofephus Scaliger ,• Petavius, Ufferius, Cuberletb en andere, uitgegeeven. By eenigen, word, als de eerfte Stichter aangemerkt en opgegeven, Nimrod , by anren, Belus, by anderen weder, Niisus; die de Zoon van Belus was. Eenigen denken, dien Be* lus , Assur zeiven , geweeft te zyn ; aan wien, die naam Belus, Bel of Baal, (die, in dj oofterfche taaien, een Heer betekend) enkel, als een eer~ naam zou gegeven zyn. Deszelfs Zoon, Ninus, zou Zoroaftres, den Koning der Baktrianen , een volk onder de Scythen , het welk ooftwaard van de Kafpifche Zee woonde, te onder gebragt hebben : en daar door den grondflag tot deze algemeene heerfchappy gelegt. Hy had ten gemalinne, die zo zeer ten kwade beruchte Semiramis; door welke hy zelf bedrieglyker wyze wierd omgebragt; die daarna haare heerfchappy ook over Indie , Ethiopie , enz. zou hebben uitgebreid: doch, die daarna , door haaren eigen Zoon, Ninus of NiKYas , wienze tot bloedfchande had aangezocht, wierd uit den weg geruimd. Na dezen Ninyas, zouden noch XXXII Koningen over het Affyrifcb Ryk , waarvan de zetel binnen de ftad Ninive geveftigt was , naar het getuigeniffe der gemelde Schryveren, geheerfcht hebben, tot op den laatflen, Sar danapalus genoemt; die gehouden word, vooreen' tydgenoot van Uzia , den Koning van Juda: en dergelyke zaaken meer. Dat deze Affyrifche als eene algemeene heerfchappy , over de meefte en aanzienlykfte landen van het waerelddeel , Afia , zich uitgebreid hebbe , word ons, door de oude Schryveren, als Herodotus {Hiftor. L. I. c. 94.) Dionyfius Halicarnaffeus, {in  Heerfchappy. 501 (ih inït, Oper. ) en anderen, eenparig verzekerd. Onder deze landen mogen dan te recht mede begrepen wbrdën, inzonderheid, Armenië, Medie, Babylonie, Chaldec, en een groot gedeelte van Arabie; welke alle, dóór het eigenlyk AJJyrie, begrenft geweeft zyn. Eii, van de XXXII. Koningen, die na Ninus • ih dit groot Ryk beftierd hebben, zyn wel de 'naamen in de gedehkfchriftên aangetekend; maar! Voorts geene merkwaardige bedryven derzelven gemeld : dewyl zy ook niets hadden uitgevoerd , het welk aan de nakomelïngfchap verdiende óverhandrykt te worden. In tegendeel, al wat men van hen weet, is, dat zy hunnen tyd volftrekt alleen in 'ledigheid en welliijl doörbragteh, onder hunne wyven en by wyven: zonder met dé zaaken der regeeringe zich te bemoeijen, ja zelfs, zonder meer, dan eenmaal des Jaars, aan het volk zich tè vertoonen: terwyl zy de beftiering der byzondere gewejlen ten eenemaal Overlieten, aan hunne 'landvoogden. Men mag zich wel verwonderen, hbe zódanig èéne Hechte rêgeeringswyze van zo eene lange geduurzaarnheid kan geweeft zyn. De landvoogden , van de weinige zorgè hunner Koningen, aangaande de regeering, zich bedienende, gedroegen, zich, in de behandelinge der zaaken , elk in het hün aanvertrouwde wingeweft, naar willekeur: én Veelen derzèlven misbruikten, hün al te groot, en genoegzaam onafhanglyk gezach,. ter onderdrukkinge hunner Rykszaaten: het welk onder dezelve niet anders dan geduürige opfchuddinge kon verwekken; waardoor, dit eertyds zo ontzachlyk Ryk langs hoe meer moeft verzwakt en verminderd worden. .Dit verhaald ons üitdrüklyk Herodotus; ( Hijtor. L. I. c. 95.) die ook de jaaren der ge- W. Dal. tl. ftuk. Kk duur- loch, ih ie zaaken Ier regeeinge ten :enemaal eerwaar-, oosdej en, daardoor zelve iorzaak wierd vaa den onderrang zyns Ryks j  50a De Affyrifche duurzaamheid, welke Ctejias aan dit Ryk toefchryft , tot meer dan de helft verkleind : zeggende: ,, dat, nadat de Affyriers, over Opper-An fie > vyf honderd en twintig jaaren heerfchappy „ gevoerd hadden , eerft de Meden tegen dezelven begonnen op te ftaan ; die , het jok der „ dienftbaarheid affchuddende , zich in vryheid „ ftelden: en , dat , na de Meden , ook andere „ •ooiken dit zelfde fpoor gevolgt zyn". En, het geen men , in dit duifter ftuk , van den uitflach der zaaken, uit vergelykinge der gefcbiedfcbriften, inzonderheid, van Diodorus Siculus, (Hiftor. L. II.) en fuflinus (Lib. I. c. 3.) met eenige waarfchynlykheid befluiten mag, komt daarop uit, dat eindelyk twee Landvoogden, naamlyk Arbaces en Belofis, die de eerfte, in Medie, en de tweede, in Babylonie, het gebied voerden, met elkander aanfpanden , om de geheele AJfyrifcbe heerfchappy te overweldigen: en onder zich te deelen; * die dan met hunne vereenigde krachten , na het heir des Konings Sardanapalüs uit het veld verflagen te hebben, op de Hoofdftad Ninive losrukten en dezelve dadelyk veroverden: brengende dien verwyfden Koning tot het wanhoopig befluit, van, ten einde hy niet in handen der overwinnaaren mogte ver- * Anderen willen liever, dat deze overweldiginge der Ajfyriers, door Arbaces alleen, volbracht , en dat deze ook , geduurende zyn' ganfchen leeftyd, de gerufte bezitter van dit wyduitgeitrekt Koningryk (toen, het MÈDiscH^gencemt) gebleven zy : doch, dat, na deszelfs overlyden, zo liet AfJyrtfch als BaLylonip b Ryk, weder van de Meden afgevallen, twee byzondere Ryken hebben uitgemaakt. Men kan de rechte omftandigheden dezer ftaatsverwifielinge niet zeker be'pialen , by gebrek van nauwkeurige en geloofwaardige belichten des aangaande: hoewel derzelver gevolgen genoegsaam blykbaar zyn.  Heerfchappy. 503 vervallen, zich zeiven, mee alle zyne fehatceh, te doen verbranden. Hierdoor, wierd dit eertyds zo magtig Ryk in twee byzondere heerschappyen gefplitft; waarvan de eene tot de Meden en de andere tot de Babyloniers overging: welke groote ftaeitsverwijfelinge, (myns bedunkens,) door geenen onder de latere Schryveren, ons klaarder voor de oogen afgemaald word, dan door den geleerden G. Outbof (in brevi Min. Monarchie AJJyr., inferta Bibl. Brem. Tom. V. Fafc. I pag. 1 39.)- Naar de gedachten van den Heer Prideaux ( Aaneenfcbdkel. des Ouden en Nieuwen Verbonds bladz. 4.) daarin den Aartsbiffchop Ufjërius volgende , zou dezelve, in het 747. Jaar voor Chriftus geboorte, voorgevallen zyn. Hoewel anderen liever met Petavius (Rat. Temp. Part. I. Lib. 2. cap. 4. pag. 56.) deze gebeurteniffe meer dan honderd Jaaren vroeger ftellen: brengende dezelve, tot het 87ö. Jaar, vooi 's Heilands kómfte in de waereld. Ondertulfchen, heeft de Heer God deze beide Koningryken gelieven te gebruiken, tot werktuigen, om de zonden zyns volks te ftraffen : dewyl , door het eerfte, het Ryk Israüls, en, door hei laatfte, Juda, elk op zyn beurt, te ondergebracht zyn. Sommigen willen, dat deze ondergang der beide Koningryken Ifraël en Juda , door ééne en dezelve heerfchappy, volbracht zy, naamlyk, der Babyloniers; aan wie'r Koningen , men dan veronderfteldj ook het landfchap AJJyrie federt die omwehdinge te zyn ten deel gevallen ; die daarom, alleen, den titel van Assyrische Koningen, zouden hebben aangenomen, vid. H Guberleth Cbronol. pag. 101 6? 102. Doch, hier tegen ftryd3 dat, na dié gemelde omwèndinge der zaaken, van Kk 2 éi het welk van elkander gefckeurd, en gedeeltelyk, aan de Meden, gedeeltelyk,aan de Babyloniersverviel. Deze Ryken hebben , het één , aan Ifraël, en het ander, aan Jadat zeer veele onheilen toegebracht. De Affyriers, wie'r beerfcbAppy, alhoewel voor een' tyd den Mtdeii onder worpen , zich weder herfteld !  en, daarom , den naam vai de Ajfyrifthe heerfchappybehouder heeft. ?°4 De Affyrifche de Koningen van Affyrie en van Babylonie, in de Heilige Schrift, onderfcheidenlyk, word gewag gemaakt, Wy denken liever, dat, ter gelegenheid van de fcheuringe dezer heerfchappy , het landfchap Affyrie tot de Meden overgegaan zy. aan wie'r land het eigenlyk Affyrie ook naaft grenzende was: des te meer; byaldien het waar is, (hoewel anderen zeer daaraan twyffelen,) het welk Diodorus Siculus (/. c.) uit Ctefias verhaald: „ dat „ Arbaces de ftad Nineve verwoeft en derzelver „ fchatten naar Ekratana , de Hoofdftad der Me,, den overgebracht, en hy deze ftad ten Ryks ze„ tel zou verkooren hebben". Niet, echter, dat daardoor de Affyrifche heerJ fchappy voor altoos vernietigt, en voor een twede Monarchie der Meden zou hebben plaats gemaakt: gelyk Turfellinus wil; (Epitom. Hiftor. L. I. cap. 26.) die daarin door eenige latere Schryveren word gevolgt: menende, dat, van de Affyrifche heerfchappy, niet meer dan eene fchaduwe overgebleven ware. Integendeel blykt niet, dat de Affyrifche heerfchappy, ooit meer uitgeftrekt en aanzienly. ker geweeft zy, dan eenige jaaren, nadat zy, met den dood van S&rdanapalus, door de Meden overweldigt was geweeft. Daarom, zoü men eer in die gedachten mogen vallen, dat, deze heerfchappy , alhoewel , door de Meden voor eenen tyd overheerd geweeft, daarna zich weder berfield hebbe: hoewel wy in het onzeker zyn, door wien, wanneer, en hoedanrger wyze dit zich hebbe toegedragen. Hiertegen , ten minften, ftryd niet, dat Dionyfius Halicarnaffeus (Lib. 1.) bericht: „ dat „ het Ryk der Meden, nadat de Affyriers te on„ gebracht waren , tot eene grootere magt aan„ gegroeid zy": want, dit kan alleen worden verftaan, met betrekkinge, tot dien tuffchen tyd, wel* * ' ke  Heerfchappy. 505 ke verloopen is , eer de Affyrifche heerfchappy weder toe haaren voorigen luifter was aangegroeid. Men moge, ondertuiTchen, in deze duiflere en twyffeiachtige zaake , aannemen, wat men wil; ; zeker is het, dat deze nieuwe Assyrjsche hier-' scbappy, na de gemelde ftaatsverwilTeling, meer, dan ooit kenbaar is geworden, in de Heilige Schrift, >. ais een Ryk, dat zeer gebloeid heeft, onder vyf na elkander gevolgde Koningen, Phul, TiglathPileser , Sai.m n;.ser, Samherib, en Esar-haddon ; die, en voornaamlyk, de drie eerft genoemde , het Ryk IsraSls langs hoe meer verzwakt, en eindelyk geheel te ondergebracht hebben, naar de aantekeningen, die daar van voorhanden zyn, in de Boeken der Keningen en Cbroniken. Eer wy deze zaaken onderfcheidenlyk nagaan , hebben wy iets te zeggen , van de Hoofdstad dezes Ryks, welke was de vermaarde ftad, N I N E .V E. In het Hebreeuwfcb , word ze uitgedrukt, n.K3, ( Nineveb ) by verkortinge , zo veel gezegt, als n).rT?, (Nin Naveb) dat is, de woonplaatze van Ninus: verfta Affurs Zoon; door wien men, naar het algemeen bericht der oude Schryveren, meend, die ftad gefticht * en te zyner eere dus benoemt te zyn. By de Griekfche Schryveren , word die ftad, * Daarom, als men leeft. Gen. X. u. dat (gelykwe die woorden vertaalden) Nimrod , uit den- lande Sinear , uitgegaan zy, naar Ajfjrie , en gebouwd hebbe Nineve, enz. Zo zal men dit alleen moeten yerftaan , van eene herbeuwinge, nadat die ftad, ter gelegenheid derzelver veroveringe, zeer Kk 3 be- hebben,' an het Coningyk Ifraël, len ondergang verjorzaakt. Van Nineve , door Ninui gefticht ,  kan de waare ligplaatzeniet nauwkeurigworden aangeduid 506 Nineve,. ftad, blotelyk Nftce (Ninos) geheten: hoewel, de, naam Nineve ook niet geheel onder hen onbekend geweeft is. Dat deze ftad, aan den Tigris gelegen hebbe, is klaarblyklyk, uit Herodotus, Ptoleméus, Plinius en andere Schryveren. Dewyl, echter, anderen, als Cteficis, Diodorus Siculus, en Ammianus Marcellinus, ja Herodotus zelf eenmaal, (Lib. I. c. 185.) deze ftad aan den Euphrates plaatzen ; baard deze verfchillenheid, by fommigen , eenigen twyffel : die , naar de gedachten van den geleerden Sam. Bocbart (Geogr. Sacr. Lib. IV. cap. 20.) niet gerederN kan worden weggenomen , dan dat men fteld, dat 'er twee fteden, Nineve, geweeft zyn; de eene aan den Tigris, en de andere, aan den Euphrates: in welke beide, gemelde Schryveren Somwylen zich verward hebbe, de eene voor de andere aanziende *. Ondertuffchen, is buiten tegen- befchadigt was geworden: in hoedanigen zin, dat woord Ijouwen van een zeer gemeen gebruik bevonden word , in de Heilige Schrift. * In het verbygaan, willenwe den Lezer in bedenking geven, of die verwarringe van fommige Schryveren, aangaande dit TWEè'RLV Nineve, rjict zou konnen wegnemen, de zwarigheid, welke men, uit Tob. VI. i. mogte inbrengen, tegen de plaatzing dtr ftad Nineve, aan den Tigrisftroom : dewyl, naamlyk, aldaar, van den jongen Toiiai eh ■den Excel Kiphaël, deszelfs Reisgenoot, als zy, van N'tneve vertrokken waren , gezegt word : dat zy hunnen weg heen reisden: en dat zy (zonder bepaling, hoe lang gereift hebbende) met den avond kwamen, aan de riviere Tigris. Het is, inderdaad, onverftaanbaar, hoe deze twee, eenen tyd lang, al ware het, ten allernauwften genomen, flegts ée'nen dag, konnen heen gereift hebben, van Nineve, eer ze tot den Tigris naderden ; byaldien deze rivier langs de muuren die'r ftad liep. Dar, toch door Nineve, zo dikwerf dezelve genoemt 'yrord ln dit Beek, geene andere, dan deze Hoofdftad van  Nineve. 5°7 genfprake, dat dit Nineve, welke de Hoofdjlad, des Affyrifchen Ryks geweeft is, aan den Tigris, en wel aan deszelfs Ooftlyken oever gelegen hebbe. Doch waar, in het byzonder, kan niet met zekerheid worden bepaald. Zy word daarom, door eenigen, boven, door anderen, beneden den Lykus ftroom, geftéld. De meeften meenen boven denzelven: en dus noordwaard van de plaatze, waar deze rivier in den Tigris vald. Op het getuigeniffe van latere Schryveren , (vermits de ouden daarin niets befliffen,) naamlyk den zogenoemden Nubifcben Aardryksbefcbryver Ebr-Edris, (Clim. IV. Tart. 6.) en den foodfcben Reiziger, Benjamin Tudelenfis , (Itiner. 'pag. 61, 62.) word gemeenlyk gelooft, dat Nineve gelegen hebbe , recht tegen over de ftad, die hedendaags Mosoux genoemt word. Doch, de geleerde Bocbart, na alles, wat voor en tegen is, uit veele Schryveren, te heb. ben opgegeven, zegt eindelyk: ( l. c. fol. 250.) „ Alles wel overwogen hebbende, wetenwe dit een: „ dat we in dezen niets zekers weten , tot zo lang „ ons niet van elders meer licbt zal toegefcheenen „ zyn". En , brengt daartoe , het gezegde van Lucianus , (in Dialog. cui titulus 'Ennr%o7iovvTi;,) „ dat van Affyrie, welke aan den Tigris lag, gemeend werd, is ontwyffelbaar te zien, uic Hoofdft. XIV. 6. Daarom, zouden wy denken, dat de Schryver van dit Boek, dewyl hy wift, dat ook een Nineve aan den Euphrat lag, zich, in die beiden fteden vergift, en Nineve , waarin ToHas woonde , voor die, welke aan dsn Euphrat lag, hebben aangezien; als hy het geval, van dien vifeh, welke uit de rivier fprong, enz. vers 1 10. (bet welk een^lauter verdicbtftl js) in deze gcfchiedeniffe inlafte. "Er zyn, toch, meer handtaftlyke misilagen, in dit Boek; die ook de ooizaak zyn, waardoor de rechtfinnige Kerk bewogen wierd, om hetzelve, onder de Apokryphe Boeken te ftellen. Kk 4  Aan den Profeet Jon», is deze ftad des te beetèr bekend geweeft. Nineve. ,, dat, naamlyk, Nineve zo zeer vergaan zy, dar, ,, geene voetftappen overgebleven zyn ; uit welke derzelver ligplaats kon worden aangewezen ". Gelyk die zelve geleerde Schryver hier in opmerkt , de vervullinge van twee plaatzen, in de voorzegginge van Nahum, Hoofdft. I. 8. en III. 17. die zodanig eene ganfehlyke verwoeftinge dezer ftad voorfpeld hebben. " Door den Profeet, Jona , is die zelve ftad al. reeds zeer vroeg (hoewel menden juiften tyd nergens bepaald vind) aanmerklyk geworden , toen dezelve, naar Gods bevel, nadat het eenmaal overtreden, en andermaal, aan hem herhaald was, zich derwaard begaf, predikende tegen de zonden der inwooneren , met bedreiginge, van een haaftig verderf, dat, by volhardinge in hunne zon. den , over hen befchooren was : het welk , zo fel op den Koning * als op deszelfs onderdaanen, een gewenfehc gevolg van bekeeringe, ten minften uit- * Alr.oewel.de eigen naam des Konings, geduurende wiens regeeringe deze gebeurteniffe voorgevallen is, in het Boek van Jona, verzwegen wo,d; zo plyt de waarfchynlykheid daarvoor, dat men, den Koning Ph.l , daarvoo/erkenne. Uit hat toch met de tydrekenkunde, zich byzonder wel vereffenen: fl!s men et, dat dees Hul, een tydgenoot was van Umaum, den Koning m Ifraël; als te zien is, z Kon de PrófT"' ,rVre"S ty,d'r0t '"f™" niet ^ng'daarvoor,' de Proper Jona fchynt gekeft te hebben : want, hy heeft geprofeteerd, ouder Ifraël, in een tyd, toen Jerobeam U aldaar regeerde: zie 2 Kon. XIV. 2f. Nu zyn wel tuffchen Jerobeam II. en dezen Menaèem , noch twee Koningen in l[. rael geweeft: naamlyk, Zacharia en Sallum, doch die in dien verwarden toeftand van zaaken , waarin Ifraëls Ryk die 5 tyds zich bevond, niet dan een zeer korten tyd geregeerd hebben; de eerfte *„ maanden , en de laatfte ife°s eene maand; wordende Zacharia door Sallum , en deze w?aer, door Menahem, om het leven gebragt: zie Hoofdfl XV 10— >;-. Weihalven, de Profeet Jona zeer we™' dele' vier  Nineve. 509 uitwendig, te wege bracht: waardoor , de ftad ditmaal van den gedreigden ondergang verfchoond bleef: gelyk men in het breede leeft, in de Profeetie van Jona, Hoofdft. I—III. Te recht dan 'mogt de Zaligmaker., wegens dit voorbeeld , den Jooden van zynen tyd des te. meer beftraffen over hunne onbekeerlykheid, zeggende, Luk. XI. 32. De mannen van Nineve zullen opftaan in bet oordeel, met dit geflacbte: en zullen bet zelve veroordeelen: voant zy hebben zich bekeerd, op de predikinr ge van Jona: en meer dan Jona is bier. Daardoor is dezes Profeets gedachteniffe noch overgebleven, by de inwooneren die'r landftreek: niet alleen, by de Neftorifcbe Cbriftenen, die aldaar menigvuldig zyn, maar ook, by de Mabometaanen. De Reiziger Tavernier verhaald (In Deszelfs Reize II. Boek 4. Hf) dat tegen over Mofoul, een halve myl van den Tigris , eene kleine berg te zien is , op welken eene Mofchee ftaat; die zy voorgeven, gebouwd te zyn , boven de plaats, waar Jona begraven ligt. En, de Mahometbaauen hebben zo groote eerbied voor yier Koningen, Jerobeam II. Zacharia, Sallum en Menahem, kan beleeft hebben: eü dees laatfte, een tydgenoot zynde yan Vhul; zo blykt, vermocdelyk, dat de Koning van Affyrie, die te Nineve regeerde, als Jona derwaard gezonden wierd , en die zo een pryswaardig, voorbeeld gaf, aan zyne onderdaanen, in het ftuk van boetvaerdigheid, (Jon. III. 6 o) deze zelve Vhul geweeft zy. Doch, dan zal dit voorval, in den aanvang van Vhuls regeeringe, gefchied zyn; toen het Affyrifche Ryk, binnen veel engere paaien befloten was; niet veel meer, dan de ftad Nineve, met derzelver ommeland, in zich bevattende: te meer, dewyl Hy, geen Koning van Affyrie getiteld word, maar alleen Koning van Nineve, zie Jon. III. 3. En, in die veronderftellinge, mag men verder denken, dat die zelve 1'hul, door de verovering van verfcheiden nabuurige landen, de eerfte grondlegger dezer Hieuwt Affyrifche heerfchappy geweeft zy. Kk 5  Die ons ook onderricht , aangaande derzelv.:» zeidzaame grtotti. i l \ 1 7 i J 1 f & v % 5*o Nineve. voor deze plaatze, dat zy ze te waardig achten dan om door de Cbriftenen betreden te worden. ' In deze Profetie, vloenen verfcheide dingen, die ons aangaande eenige omftandigheden dezer ftad onderrichten: en in het byzonder aangaande derzelver ongemeene grootte. Hy noemt ze , Hoofdft. III. 2. niet alleen eene groote st -,d ; maar ook , vers 3. eene groote stad Gods , van drie dagreizen. Die uitdrukkinge, stad Gods, wil, naar eene Hebreeuwfcbe manier van fpreeken alreeds, op zich zelf, die ontzachlyke grootte de zer ftad beduiden: gelyk de Hebreen, ter zeiver wyze fpreeken, van een leger Gods, van bergen Gods , enz. Dan, de nadere bepaalinge van drie dagreizen overtreft, al wat men van eenige ftad in de geheele waereld ooit gehoord heeft: want, drie dagreizen konnen, niet min dan 20, 21 of 12. uuren weegs, hebben uitgemaakt. Doch, de wage is hier: hoe men deze bepaalinge te verftaan hebbe. Hy word doorgaans verftaan, van len geheelen omtrek der ftad, waartoe verfcheiien oude Kerkleeraaren, als Hieronymus, Cyrillus in Tbeodoretus, by Sam. Bocbart aangehaald, (/. p. 3>l. 251.) mede faamenftemmen. Het is ook vaar, dat doorgaans, wanneer men de fteden dus ïoord begrooten, op derzelver omtrek word ge;ien: maar, ik twyfFele," of men deze drie dageizen, in dien zin genomen, alhier wel zal konlen overeenbrengen , met het geen onmiddelyk olgt, vers 4 en 5. naamlyk: Jona begon in de ,ad te gaan, ééne dagreize, en predikte In de lieden van Nineve geloofden aan God: en 'zy iepen eenen vaften uit, enz. Deze ééne dagreize, in e ftad, kan toch geenzins, op den omtrek der ftad, rorden toegepaft, maar, op een doorgaan derzele, naar de lengte: ea byaldien, derhalven, die bei-  Nineve. §$i beide gezegdens: Nineve vaas eene ftad Gods van drie dagreizen: £72 Jona begon in de ftad te gaan ééNE dagreize, op elkander flaan; zq zal de eenvoudigfle zin, dien men aan zodanige bepaalinge geven kan, deze zyn: dat Jona , byaldien hy de ganfche ftad naar de lengte, van het een tot aan het ander einde , had moeten doorgaan, met oogmerk, om de inwooneren de bekeering te prediken, van wege derzelver verre uitgeftrektheid, wel drie dagen tyds, zou hebben moeten hefteden: doch, dat, toen hy flegs éénen dag reizende , de ftad had ingegaan, het alreeds gebeurde, het geen onmiddelyk, vers 5. nader verhaalt word, naamlyk, dat de lieden die'r ftad aan God geloofden, en een vaften uitriepen, enz. waardoor, (vermits het begin zyner predikinge alreeds van die vrucht verzeld was,) de moeiten, van noch twee volgende dagen voorttereizen, aan den Profeet befpaard wierd. Die zelve aanmerking doed ook den geleerden Heer J. M. Hajius (De magnit. Urbium fol. 24.) die drie dagreizen overbrengen , tot Nineve's uitgeftrektheid in de lengte: en, dewyl, byaldien dit eeniglyk tot de lengte word bepaald , die ftad veel langer zou uitgeftrekt geweeft zyn , dan Diodorus Siculus aantekend, naamlyk 150. ftadien; zo meend Hy, dat men , behalven de ftad , zo alsze binnen haare muuren beftoten was, ook de voorsteden, daar onder moge betrekken. Ondertuffchen , zal dit onnodig zyn, als men die drie dagreizen bepaaldelyk verftaat , met betrekkinge tot Jona , en tot de wyze hoe hy drie dagen zou g^eieift hebben , wen hy , al predikende, de geheele ftad, van het één tot het ander einde, zou hebben doorgewandeld: want, daar door, zal de zwarigheid, die, tegen die begrooting van drie dagreizen, naar de leng'  Dat doo ongeweide Schry veren bekrachtigtWord. J12 Nineve. lengte, als wat ongeloof baar, zou konnen opge. worpen worden, merkelyk verminderen: dewyl, men veronderftellen mag, dat de Profeet, de ftad beginnende door te gaan, om de inwooneren te prediken , niet dan langzaam , zynen weg bevorderd hebbe : en , veellicht, in deze eerfte dagreize, niet meer dan tuffchen 5, of 3. uuren gaans kan hebben afgelegt: in welken gevalle byaldien men die drie dagreizen, dus alleen tot Jona's reize toepaflyk maakt, (gelyk het verband der zaaken volftrekt fchynt te vorderen,) de geheele lengte der ftad, omtrent 7. of 8. uuren gaans, zal konnen uitmaken! r En , wat Gods woord aangaande de grootte de_ zer ftad opgeeft, zullen de ongewside Schryve"ren beveiligen. Strabo fchryft (Geogr. L XVI) dat Nineve grooter was, dan Babyion; aan, het welk hy gegeven had, den omtrek vanCCCLXXXV. ftadien. En Diodorus Siculus , (Lib. II) teekend aan: „ dat Ninus, de Stichter dezer ftad, zich „ had voorgefteld , eene ftad te bouwen , die „ niet alleen dus lang de grootfte ftad der geheele „ waereld was gewe ft, maar ook welker gelyke ,, geene der nakomelingen, geredelyk zou durven ,, ondernemen". En voegt daar by: „ dat zy CL. „ ftadien lang, XC. breed was: en, dat de gan„ fche omtrek der muur in zich vervatte " CCCCLXXX. ftadien. Vier honderd en tachtig ftadien bedragen, LX. Roomfche mylen van 3. in één uur gaans: des, naar deze bepaaling geheel Nineve XX. uuren gaans in haaren geheelen omtrek zou gehad hebben. En , dewyl XX. uuren gaans naa genoeg met de uitgeftrektheid van drie dagreizen overeenftemmen ; zo is het niet vreemd , dat die, welke, de drie dagreizen, waarvan, ftn. III. 3. gemeld word," tot den geheelen omtrek der ftad brengen, in die bepaaling , door Diodorus , van  Nineve. 513 , vati CCCCLXXX. ftadien , veel fterkte voor hun gevoelen meenen te vinden : hoewel wy bewe- : zen hebben dat dit met de omitandigheden van i het verhaal, niet faamenftemt. Uit al wat we dus, in vergelykinge der onge1 weide Schryveren, met Gods woord, konnen opmaken , blykt klaar, dat Nineve, ten aanzien van I haare grootte , den prys behaalen mogte , boven I alle fteden , die ooit in de waereld zyn bekend : geweeft: en dat alle de fteden, die noch in oni zen tyd , wegens haare zeldzaame grootte, zo ! zeer geroemd worden, als Peking, Nanking, Deli ly , Ifpaban , Kairo, Parys, London , enz. by ' Nineve, nauwelyks zouden te vergelyken zyn. Zy i was , echter, naar gelang van haare uitgeftrekti heid , niet zo dicht bewoond , en derhalven ook 1 zo volkryk , dan deze gemelde fteden zich bevinI den. En, dit is ook te befluiten, uit de opgave 1 der meer dan honderd en twintig duizend menfchen , I (binnen deze ftad,) die geen onderfcheid wijlen, i tuffchen hunne rechter en Jlinkerhand: Jon. IV. i Dit is eene befchryvinge van zeer jonge Kinderen, : die nauwlyks twe of drie jaaren ouderdoms be\ reikt hadden. Byaldien men toch-, met Ham. Bo, chart (l. c. fol. 253.) veronderftelle , dat deze i Kinderen voor het minfte, een vyfde gedeelte van | alle de inwooneren dezer ftad hebben uitgemaakt; iizo beloopt derzelver geheel aantal, niet meer dan 1600000. menfchen: het welk zeker, niet zeer veel I is , naar eevenredigheid van haare grootte. Zelfs |worden de inwoonderen van London, die gewiflyk 'ionder de kleinfte in omtrek is, onder de fteden, I die we zo even opgegeven hebben, op 600000. ;Zielen gefchat. Daarom, is zeer waarfchynlyk, | dat de . binnenruimte der ftad Nineve, met veele tvA* Zy was wel zeer groot, maar fchynt echter niet zeer volk' ryk geweeft,naargelang van haare grootte.  Die ftad i eindelyk ten eenemaal verwoeft ge Kvorden. 5i4 NiKeve. tuinen, boomgaarden en andere oopene vakken, is i vervuld geweeft; die wel veel plaats wegnamen; maar fchaars, hier en ginds, ilegs van weinige huizen en inwooneren voorzien waren. . Alhoewel , deze ftad , by haare weêrgaaloze i grootte, ook zeer fterk was, hebbende, gelyk dezelve Diodorus Siculus (l. c.) verhaald, eene muur van die dikte, dat drie wagens naaft elkander daarover konden heen ryden: welke gefterkt was, met I500. torens; zynde elke ter hoogte van 200. voeten; zo is zy, echter, gebleken, , niet onverwinbaar te zyn. Was zy, de eerfte- ■ maal, wegens de betoonde boete der inwooneren, door Gods langmoedigheid, verfchoond gebleven , naar Jon. III. dewyl deze toch daarna I de hun bewezen Godlyke langmoedigheid on* . dankbaar misbruikten, tot hunne voorige zonden wederkeerende ; heeft ze Gods wraakftraffe niet : konnen ontgaan. De ganfche Godfprake van Nahum is vervuld, met zwaare bedreigingen, die de droevige rampen, haar aanftaande, voorfpeld had- ■ den: en word deze voorzegginge daarom, in het opfchrift, de Last van Nineve, genoemt. Desgelyks Zepbanja II. 13 15. De Heer zal zyne band uitftrekken tegen bet noorden: Hy zal Assur verdoen : en hy zal Nineve ftellen tot eene ver. woestinge, droog, als eene woeftyne. En, in het midden van haar, zullen de kudden legeren, enz. Men leeft Tob. XIV. 17. dat Tobias den tyd dezer verwoeftinge beleeft heeft: en dat dezelve volbracht zy, door Nebucbodonofor en Affuerus. Anders zegt men , door Nabopolaffer, wel eer de Affyrifche landvoogd van Babel, en Cyaxares II. Koning der Meden: en, byaldien, door NebuchoDonosor, (welke fommige denken, den gemeenen naam  Nineve. jj NEBUKADNEZAlt twede Koning der nieuwe &j= bylonifche Heerfchappy s regeerde 43. Jaaren. Getrouwd , met Amyïtes, de dochter vari Aftyages , den Koning der Meden. 1 til Deel Hftuh LI loor Mi* 'ipot'amii'i  en door Syrië. Ji8 De Affyrifche leerd ons, dat deze landftreek, eenen langen tyd, 'door haare eigen Koningen, onafhanglyk van die van Affyrie, geregeerd zy. Men vind, van zekeren Kufchan Rifcbataira, Koning van Mefopotamie , (in het Hebreeuw/eb DI^K*P'ï!, Aram-Nabarajim, dat is , Syrië der twee rivieren, of tusfchen de twee rivieren, verfta den Tigris en Euphrates , genoemt) Ricbt. IV. 13. aangetekend; dat hy geduurende de Richterlyke regeering, If. rab'ls volk cynsbaar maakte, acht Jaaren; tot zo lang zy, door den Richter Otbniel, verloft wierden. Zelfs, noch in Davids tyden, hadden eenige krygstroepen, van de overzyde der riviere, dat is, den Euphrates, en dus van Mefopotamie. zich in dienft begeven van Hadad-Ezer, den Koning van Syrië, met de Ammoniten, aanfpannende, tegen Ifraëls Ryk; welke, zo de eene als de andere , door David veiilagen wierden. Zie 1 Cbron. XIX. 16—18. vergeleken met Pfalm LXX. 2. Alle welke zaaken niet waren overeentebrengen; byaldien Mesopotamie, onder de heerfchappy der Koningen van Affyrie, behoord hadde. En, was Mefopotamie dus lang van het Affyrifcb jok, bevryd gebleven, zo veel te meer derhalven , Syrië; het welk verder van Affyrie verwyderd, ten weften van den Euphrates, lag. Behalven , dat dit ook blykt, uit de oorlogen, door 513!*/, en voornaamlyk, door David, tegens verfcheiden Syrifcbe Koningen gevoerd; die door hem verwonnen zyn; en die daar door, een gebied, dat zich tot aan de gemelde rivier, den Eupbratb, uitftrekte, aan zynen zoon Salomo, konde overlasten : zonder, dat deze, zo lang ze, in de Syrifcbe wingeweften, het gebied gevoerd hebben, in eenige zaaken met de Assyriers ingewikkeld zyn. (vid. Herm, Witfii Exerc. Academ. VI. §. 4.). Dm  Heerfchappy. $1$ De landfireeke Mesopotamie fchynt, niet eer, f hoewel we, by gebrek van aantekeningen, aangaande de byzondere omftandigheden, niets ze kers konnen weeten:) onder het gebied der Koningen van Assyrie, gebracht, dan na dat Syrië, door David, voor het meerderdeel, was overheerd geworden , en onder de hèerfbhappy van deszelfs zoon en opvolger, Salomo, verbleef De Mefopótamïtrs j hier door, van alle hulpe hunner haafte gebuuren , de Syriers, verfteken ; (die, ware het in hun vermogen geweeft, alleen, eigen belangshalven, zich zouden als genóotzaakt gevonden hebben, hen, tegen de Koningen van AJJyrie, by te fpringen , ) zullen , ter dezer oorzake , aan dit magtlg Ryk , weinig weêrftand hebben konnen bieden: en, onder deszelfs heerfchappy rafch moeten bukken, Een geruimen tyd, was echter, nadat de AJJyriers, Mefopotamie Overweldigt haddén, de rivier, de Eophrath, de fcheidpaal der wederzydfche AJJyrijche en Syrifcbe heerfchappyén gebleven. De Köningerl van AffyHe hebben , vermöedelyk, weinig kans gezien j ter uitbreidinge hunner wingewefteri , over den Eupbratb: dewyl, de Syriers, door de fcheuringe van het Ryk .Ifraëls, onmidlyk na dén dood des Konings Salomo, voorgevallen, weder tot eened taamlyken bloeiftand waren gebracht , onder dë Koningen Benhadad I. Benhadad II. en Hazaël; dié alle döor Saul en David eertyds gemaakte winge•iueftén, herröverd en weder aan hun eigen Ryk getrokken, ja zelfs aanziehlyké vdordeèlen op het Ryk Ifraëls gemaakt hadden. Allereerft, ontdekt men èehig bewind der Koningen van AJJyrie, ten weften des Euphrates ;' onder de regeering des Konings Phue ; die een ■ tydgenoot was van Ifraëls Koning, Menahem, eh LI i (ge- Öe Affj. riers heb» ben, in vervolg van tyd, hun gebied, eerfty over den Tigris, door Mefopoiamiiiuitfjeftrekt: :ri daaraï, >ók dver ien Eti-  52© De Affyrifche (gelyk hier voor is aangemerkt) zö'rhen meend, die zelve Koning, onder wiens regeering, de Profeet Jona naar Nineve gezonden wierd, met oogmerk, om aldaar de bekeering te prediken. Immers, hadden toen de Affyriers de ftad Tipfisah, gelegen aan den weftlyken oever der gemelde riviere , zo niet vclftrekt in bezit , ten minften, onder hunne befeberming genomen. Deze flad had , geduurende Salomo's .regeering aan Ifraël behoord: zie x Kon. IV. z\. en, fchynt, eenige Jaaren laater, door den Koning Jerobeam •II. die de landpaalen van het Ryk ljraël weder uitgebreid had, tot aan den Eupbratb. (zie 2^0». XIV. 25—28.) andermaal aan Ifraëls heerfchappy gehecht: dan, de inwooneren dezer ftad, te onvrede , wegens hunne onderwerpinge aan het Ryk lfrai'ls , waren tegen dezen Menahem opgeftaan ; weigerende hen binnen hunne muuren te ontfangen: weshalven, hy niet lang draalde, dit Wtórfpannig gedrag, hoewel buiten de paaien van ordentlykheid, te ftraffen , door verfcheiden inwooneren, daaronder ook de zwangere Vrouwen, te doen om het leven brengen: 2 Kon. XV. 10. vermits, toch, terftond na dit verhaal, vers 19, 20. volgt: dat Phul de Koning van Affyrie optoog, tegen bet land Ifraëls, met geen ander oogmerk, dan om den Koning Menahem , in deszelfs eigen Ryk te beoorlogen ; zo zou men niet wel eenig verband, tuffchen die beiden gevallen , ontdekken konnen , noch de oorzaake van dien beraamden vyandlyken optogt des Konings van Affyrie , tegen het Ryk Ifraëls, konnen nagaan; byaldien niet de gepleegde wreedheid des Konings Menahem , aan de inwooneren van Tipbfab , hem daartoe hadda aangezet: en wat zou den Koning van Affyrie bewoogen hebben , met de ftad Tipbfab., zo zeer zien  Heerfchappy. 521 zieh te bemoeijen? en, om derzelver wille, eenen oorlog aantevangen , tegen het Ryk Ifraëls ? ten ware deze ftad niet onder zyne bezittinge of befcberminge geweeft was. Dit geval moeft ongelukkig het eerfte worden , '■ waarin de Affyrifche Koningen zich hebben, aange-J legt, met Ijraëls Koningen. Het onweêr , met t welk ditmaal het Ryk Ifraëls, vac wegen den *.ƒ fyrifcben Koning Phul , gedreigt wierd , is noch in tyds afgekeerd, door 1000. Talenten zilvers , welke Menahem f met der haaft, aan den Koning van 'Affyrie, opbracht. Des niet te min, gaf deze gebeurtenilfe een droevig voorteken van veel zwaardere rampen , die aan Ifraël , by vervolg van tyd, te verwachten ftunden. De Affyriers hadden , by deze gelegenheid , den zwakken toeftand van Ifraëls Ryk beproeft: het welk voor een ftaatkundig en krygszuchtig volk genoeg was, om hunne gedachten tot grootere ondernemingen te doen ftrekken. Daar benevers , hadden zy den voeg léeren kennen, langs welken zy, alle de drie Koningryken, ten weften des Euphrates gelegen,, naamlyk Syrië, Israël en Juda, genaaken konden. De voorzichtigheid had ontwyffelbaar vereifcht, dat alle de Koningen dezer drie gemelde Ryken hunne handen in één floegen, ten einde met vereenigde krachten, aan de dagelyks aangroeijende magt der Affyrifche Koningen, het hoofd te konnen bieden. Dan, de fchier onophoudenlyke oorlogen , waarin zy tegen elkander woedden, hebber daartegen den ftaat, zo van den eenen, als var den anderen,, zo zeer verzwakt, dat daar door, hunne ondergang noodwendig zou moeten verhaaf worden, zq dra eenige gelegenheid zich opdeed LI 3 voo ïn, federt üen tyd, >egon de mèiHurchap der dfritrs, foor Ts'oels Ryk, gevajrlyk te worden: des te meer, dewyl de Koningen van Syrië, Jj'aël en doar wederzydfche oorlogen , zich onderling, fteeds ver» f zwakten.  het welk veroorzaakte , dat, behalven Sy rie, ook een gedeelte vai Tiglntb- t t Jï 2 Dl Affyrifche voor de Koningen van AJJyrie, om, tuffchen deze, hunne tegen elkander twiftende gebuuren, in te dringen. Tiglath-Pileser, dezelve, die by den Cbroniekfebryver, Tilligath-Pilneser word genoemt, was'zynen Vader, Pbul, in de regeering van Affyrie opgevolgt: en, dezen, viel de gelegenheid van zelf in handen, om zyne heerfchappy, beide over geheel Sykie, en een gedeelte van Isr.iöl uittebreiden. De wyze, hoe dit geval zich toedroeg , word verhaald 2 Kon. XVI. 5 — 0. vergeleken met Hoofdft. XV 29 en 2 Chron. XXVIII. Pekah, de Koning Ifraëls, had, naamlyk, met den Syrifchen Koning Rezin, een verdrag gefloten , tegen Acbaz den Koning van Juda ; het welk geen minder uitzicht had, dan , om gezaamlyk het geheel Ryk Juda te overheeren , en Davia\s geflacbt, het welk de Koninklyke waardigheid dus lang bekleed had, uitterooijen. Acbaz, in dezen dringenden nood , geen andere uitkom!, ziende , nam het befluit, ziph onder de befeberming te begeven , des gemelden Konings van AsSYiuE : zendende een gezanrfchap paar Nineve , om deszelfs hulpe, met aanbiedinge van de fchatten dts Tempels , tegen deze zyne vyanden te verzoeken; die terftond kwam opdagen: eerft de Hoofdftad van Syrië, Dam.skus, innam, en den Koning Rezin , dien hy daar onder zyn geweld kreeg, om het leven bracht; vervolgens gantfeh Syrië yermeefterde, en eene menigte der inwooneren. naar Kir, gevarglyk wegvoerde: ingevolge het geen daarvan aan Syrië voorfpeld was, A•nos I 3 - 5. Jef VIII. 4. en XVII. 1. waarna, lezelve Ticath Pileskr ook in het noordelyk geleeke van Ifraël dïung : en alle de daar voor aan-  Heerfchappy. 523 aanliggende fteden, ten ooften en ten weften des Jordaans, verroverde, en veelen der inwooneren in flaverny wegfleepte, naar Affyrie. Zie, behalven de hier boven aangehaalde plaatzen , ook I Chron V. 25, 26. Diezeive Koning van Affyrie zou, menfchlyker wyze gefproken , het in zyn magt gehad hebben, om zo wel het geheel Koninkryk Ifjrael , als al» leen deszelfs noordelyk gedeelte te overweldigen. En, wat hem daarvan weêrhouden hebbe, is uit het gefchied - verhaal niet blykbaar. Hy fchynl zich te hebben willen vergenoegen, met den Koning Pekah, tot zynen vafal te maaken; die dan ook, federt dien tyd , verplicht was , aan hem een Jaarlykfche cyns of febatting te betaalen. En. had deszelfs Zoon en opvolger, Hosea, aan deze wet, zich gehoorzaam onderworpen ; zo zou dit Ryk, (hoewel in die afhanglykheid) noch eenen tyd lang hebben konnen ftaande blyven. Doch, deeze, na Tigiatb-Pilefers dood , bekropen wordende , met de zucht , tot eene onafhanglyke regeeringswyze , begaf zich in een verbond, met Soo, den Koning van Egypte: in hope , van door hem befchermt te zullen worden , tegen S.vLMANEser ; die Tiglath Pilefer in het Af Jyrifcb Ryk was opgevolgt, en die , Tob. I. i, 17, 19. Enemessar word genoemt. Doch , hiei door, beging Hofea juift , den laatften ftap tol zyn ongeluk. Want, Salmanesar, hiervan ver wittigt, trok , zonder lang draalen , met eet ganfeh heir, naar het Ryk IsraSls : en, na alle de andere fteden des lands verroverd te hebben, belegerde hy de Hoofdftad, Samarie; welke hy. oa een beleg van drie Jaaren, verméefterde: ver. volgens den Koning Hofea, benevens de meefte zyner onderdaanen met zich voerende, naar de , LI 4 lan- Enweiaig tyds daarna, geheel ifraël door Salmanefer verroverd wiefdi  En de inwoonerendezer landen in flaVèrny mg gevoerd zyn. Daar onder, ook liet geflachte van Toéias 5*4 De Affyrifche landen der Affyrifche heerfchappy. Zie 2 Kon. XVII. 4—6. XVIII. 9 — n. Wy behoeven alle deze laatftgemelde zaaken, inzonderheid, betreffende deze gevan*Iyke wegvoennge , alhier flechs kortelyk aanteroeren : dewyl wy Ze, breder, met de daartoe behoorende omftandigheden , in het Iffe Deel XV/IIde Hoofdftuk bladz. 7Ö2 — 777. vermeld hebben. Alleenlyk, hebben we hier by te voegen: dat onder • de door Salmanefer gevanglyk weg gevoerden , ook Tobias zich bevond, met zyn Vrouw, Anna en zyn Zoon, mede Tobias, geheeten ; die, yan Thisbe , in den ftamme Nepbtali, overgebragt wierd, naar de Hoofdftad, Nineve; alwaar hy, zo lang Salmanefer leefde, het ampt van inkoper, pf bezorger des leeftocbts , bekleedde , zie Tob, I. I—-14. Ook waren, ter zei ver tyd, geyanglyk weg gevoerd, twee van Tobia's bloedverwanten: daar onder, zekere Garacl s die, naar Ragis-,* en RAGcëL, die naar Ekbatana, (twee voornaame fteden , in het land der Meden , gelegen , ) verzonden wierden , om aldaar bewaard te worden. Zie Tob. I. 16. IV. 1, ai. IX. en Hoofdfl. UI. 7. Dit verdiend , alhier , zeer zyn opmerking : dewyl het ons een bewys opleverd , dac hec landfchap Medie , die 's tyds der Affyrifche regeering onderhoorig geweeft zy. Tot 'dezen tyd , is dan betreklyk, de geheele gefchiedenijje van Tobas: en, in het byzonder, die reize van deszelfs Zoon, naar Èkbatana, enz. Een verhaal, dat wel, met veekrhande, zelfs zotte verdichtfelen, vermengt is: maar, echter, in zyn hoofdzakelyk beloop, alle kentekenen draagt, eener echte gefchiedenifle. Wy ontmoeten daarin, Hoofdft. I. 17-23. eenige omftandigheden, die ons doen zien, de bittere bejegeningen en verdrukkingen, die de  Heerfchappy. 5 2 5 de gevangene Ifraëliten, in Affyrie en Medie, onder de regeering van Sanherib (Sannacberib) Salmanefer? opvolger, te lyden hadden. Zodanige overvoeringe der volken, die men ver-, wonnen had, uit hun eigen vaderland, naar het pen of ander vreemd gewelf. , was in vroegere1 tyden zeer gemeen. Dit was alreeds federt Abrahams tyd gebruikelyk geween: als te zien is Gen. XIV. 12. In de menigte der krygsgevangenen, belfond de voornaamfte winft des overwinnaars: want, deze wierden voor flaven aan anderen verkocht ; en de prys derzelven was, voor den overwinnaar zei ven. Daarom, ftrekte dit ongelukkig lot zich niet flegts uit, over de ftrydbaare Manfcbdppen , maar ook over de Vrouwen en Kinderen. Wy hebben hiervoor gezien, uit 2 Kon. XVI. 9. vergeleken met Amos I. 5. dat ook de Syriers, eenigen tyd voor de Ifraëliten, ter zei ver wyze, door Tiglath Pileser , uit hun vaderland warep. weg gevoerd: en wel, naar K I R. Dit doed ons vooraf nafpooren, waar dit Kir gelegen hebbe. 'Er was wel eene ftad, Kir, (welker naam , eeven gelyk deze, in het Hebreeuwfcb, Tf? gefchreven word,) in het land der Moabiten; welke 'Jef. XV. 1. Kir Moabs en-2Kon. III. 25. Kir Hafertb word toegenaamt: doch, deze ftad, Kir, kan hier in het geheel in geene aanmerking genomen worden. Wy denken liever, aan een Landfchap, het welk onder het Affyrifch gebied behoorde: hoewel dit, vermoedelyk, gelyk de meefte landen, van eene ftad Kir, als de Hoofdftad, zynen naam zal ontleend hebben: en, LI j dé laar de gewoontelie's tyds. De Syritrs naar Kir: welk landfchap in Medie lag.  Van waar Xy daarna , weder te < rug ge- [ keerdzynj l i S*6 De Affyrifche dewyl vp, }n de Hebreeuwfcbe. en meer andere Oofterfche taaien , ook in het gemeen, een ftad betekend; zo is het niet vreemd, dat de naamen van verfcheidene fteden en landen, met dit woord Kir, overeenftemmen, of, uit dit woord faamgefteld, beftaan. Eenigen houden, daar voor, de itad Kyrrhus, in het noordelyk deel van Syrië; welker omliggende landftreek, naar dezelve Kyrrbeftika genoemt wierd. Anderen, een landfchap in Albanië, dat door de riviere Kyrus, wierd befpoeld. Doch, allerwaarfchynlykft, moet het landfchap Kir gezocht worden, omtrent de ftad Karina , welke Ptoleméus (Afict Tab. V.) plaatft, in het zuidelyk deel van Medie, naaft aan de ooftelyke grenzen van Affyrie, gelegen : en omtrent het landfchap Elam of Elymais. Dit ftemt toch zeer wel overeen , met den Chaldeeuvofcben uitbreider; die, voor vp, den naam dezes ]and. lchaps, >j"ip, of ionp, uitdrukt: gelyk de LXX. KvP„v* *Kon. XVI. g. en de gemeene Latynfche vertaahng, Cyrenus. Wy denken dit des te gereder: dewyl dit Kir, Jef. XXII. 6. by Elam word genoemt; zo niet met Elam word verwisfeld. Elam heeft zynen pylkoker genomen: en Kir beeft zyn fcbild ontblood. Daar, worden de inwooneren die'r beiden genoemt, onder de krygstroepen, die Nebukadnezar daarna zou aanvoeren tegen Jerufalem. Naar deze fiad en landftreek, (welke dus blykt, mder de Affyrifche heerfchappy behoord te hebben,) zyn de Syrters weggevoerd, door Tiglathileser. Doch, na verloop van eenigen tyd, vierden ze weder in vryheid gefteld, en te rug [ezonden, naar hun vaderland. Dit blykt: devyl de Profeet Amos , die Hoofdft. I. j. voorpeld had, de gevanglyke wegvoering der Syriers, naar  Heerfobappy. 527 naar Kir, Hoefdjl. IX 7. den Heer deed zeggen: dat Hy de Syrters opgevoerd badde, uit Kir ; gelyk Hy de Ifraëliten uit Egypte, en de Philiflynen uit Kapbter opgevoerd had. Belangende de plaatzen , waarheen de onderdaanen van IsRAëLS Koningryk, gedeeltelyk, eerft door dien zeiven Tiglath-Pileser, en, omtrent twaalf Jaaren laater, het overfchot, door deszelfs opvolger Salmaneser, wierden overgebracht: van deze, hebben we uitvoeriger en klaarder naricht. De Heer had alreeds, aan Jerobeam, den eerften der Koningen van het afvallig Ryk Ifraël , door den Profeet Ahia, den Siloniter, bedreigt, dat deszelfs onderdaanen ,{ ter eenen of anderen tyd , ten ftraffe over hunne afgodery, waartoe hy hen door zyn eigen voorbeeld, zo fnodelyk vervoerd had , verstrooid zouden worden , door vreemde landen, 1 Kon. XIV. 15. De Heer zal Israël flaan , gelyk een riet , dat door het water omgedreven word: en zal Israël uitrukken, uit dit goed land , dat Hy aan deszelfs Vaderen gegeven had, en zal ze verftrooijen, aan geene zyde der Riviere : daarom , dat zy hunne bojfcben gemaakt hebben, den H er tot toorn verwekkende. In deze dreigtaal, worden de landen, waarin zy verftrooit zouden worden , met haare eigen naamen , niet voorgedraagen : dan alleen omfchreven, als gelegen, Aan giene zyde der Riviere; door welke Riviere , dus alleen by uitnemenheid genoemt, gemeenlyk de Euphrates bedoeld word ; die de grootfte en vermaardfte Riviere van het ooften was. Deze Ifraëliten zouden derhalven overgevoerd worden, aan geene zyde des Euphrates, Alhier , diend mede ter zake : dat de Heer door den Profeet Amos, Hoofdft V. 27. voorfpeld: Ik zal Vlieden gevanglyk wegvoeren verre boven Damaskus En de Jf. Vaëaten naar geene zyde des Eupbmtts:  naardelan den der Affyifche heerfchap- 528 De AJjyrifcbe kus been: voornaamlyk, wen men deze woorden, verre boven Damaskus been , mee Sam. Peut (in b. I.) verklaaren moge: verder, dan de inwooneren vah Damaskus , de Hoofdftad van Syrië . (door Tiglatb Püejer f) weggevoerd waren: en dus, verder, dan Kir, in Medie (2 Kon. XVI. 9 en Amos I. 5.). Het welk zich zeer wel laat vereffenen, met de verklaringe , welke de Diaken Stepbanus a,an deze woorden geeft, Hand. VII, 43, naamlyk : ik zal ze vervoeren , op geene zyde van Baby- LOME. Het verhaal der vervullinge inziende; leeft men 2 Kon. XV. 29. en XVII. 23. dat .de Ifraëliten weggevoerd zyn, naar Assyrie: waardoor wy niet alleen , de eigenlyke Landftreek AJJyrie , in het byzonder, dus genoemt, hebben te verftaan, dan wel, de overbeerde landen der Affyrifche Heerfchappy. Nu was het Affyrifche Ryk , in die dagen, van eene zeer wyde uirgeftrektheid : gelyk te befluiten is, uit het geen Rabfake, Sanberibs krygsoverfte, den Koning Jehhskia deed beodfehappen, 2 Kon. XIX. 11 —13. zeggende: Ziet, gy hebt gehoord, wat de Koningen van AJJyrie allen landen gedaan hebben ; die verbannende : en, zoud gy gered worden ? Hebben de Goden der Volken , die myne Vaderen bedorven hebben , dezelve gered ? als Gozan en Haran en Rezeph, en de Kinderen Edens, die in TelaJJer waren? waar is de Koning van H&matb, en van Asphad en de Koning der ftad Sepharvajim, Heva en Irva ? Bedoelende, ongetwyfeld , de groote verwinningen , door dezen Tig atb-Pilefer, als mede door deszelfs Vader Pbul, over alle,die omliggende landen , bevochten: weshalven, men, uit deze algemeene benaaminge, weinig zou befluiten konnen, ten aanzien der byzond£KE landen, waarin, die weggevoerden  Heerfchappy- 529 den zich moeften nederzetten. Daarom worden deze landen nader bepaald, a Kon. XVII. 6 en XVill. ii. De Koning van AJJyrie (naamlyk, Salmanejar) voerde IJratl voeg, naar Assyrie: en deed. ze leiden, in Halach , en in Habor, by de Riviere lach) uitgedrukt. Aangaande de gelegenheid de. zer landfireeke , kan geen verfchil vallen : vermits, het lanttfchap Halach, in de Kaart vai JPfü I En naar welke ? De gel*i genheid van Chalach word aangewe-5 zen. t  En, med onderzocht , waar Chaèor gelegen zy; $3° De AJjyrifcbe Ptoleméus {Aftce Tab. V. j Kal act ne gf noemt, ih het eigentlyk gezegde AJJyrie, wierd aangetroffen, tuffchen de Rivieren Tigris en Lykus; (rotende noordwaard, tegen het Napbatifcb gebergte. En, het is overwaarfchynlyk, dat die ftad Kalach, die Gen. X. ri. mede genoemt word, onder dé fteden van het aloud AJJyrifcb Ryk, als de Hoofdftad, aan deze landfireeke, haaren naam medegedeeld hebbe. Deze ftad word, met verandering Van flechts eene letter, n?9, geheeteh. : Het twede landfchap draagt den naam van Habor eigenlyk, Chabor, byaldien men let op de Hebreeuwfcbe uitfpraake, welke luid, ""'an Dochj een land Cbabor is, (onzcs weetens) nergensj maar wel eene Riviere, Chabor, of Cbabor as, bekend: naamlyk, in Mefopotamie: zynde een der takken van den Eupbratb: gelyk ook eene Stad Chabora, aan dezelve Riviere, omtrent ter plaatze , waar zy zich met den Eupbratb vereenigt. De eene en andere zyn te zien, in de Kaarte van Ptoleméus. (Afice Tab. IK). En, dewyl dezelve Schryver, omtrent aan den oorfprong der gemelde Rivier, een weinig ooftwaard, plaatft, een landfchap Gauzan of eigenlyk, naar de Griekfche uitfprake, Gauzanitis; (rava-avinc.) heeft dit den geleerden Clericus (Comment. in b. I.) ioen denken, dat in de twee eerftgëmelde pjaatzen (2 Kon. XVII. en XVIII. n.) alwaar men leeft, Cbabor aan de Riviere Gozan, eene misftellinge zoude ingeflopen zyn: makende, mitsdien, ;een zwarigheid, den text te veranderen, en te lezen, of 'er ftond, in Gozan, aan de Rivieti Cbabor: bedoelende deze landftreek, by Ptolemeut GAuzANms genoemt, en geplaatft, aan de Riviere Chaboras. Niemand zal ontkennen , dat deze jedachten, in het eerft, met veel waarfchynlyk- heiï  Heerfchappy. 531 i.heid zich zoude voordoen; tjyaldien het niet te 1 onvoorzichtig en gevaarlyk was , eene zo groote : verandering, in den HebreeuwfcbenText,te maaken. I Maar, dat is de zwarigheid, welke anderen, die i de Heilige Schrift, eerbiediger behandelen, daar1 van weêrhouden moet. Hierby komt ook , ten I anderen , dat, in de laatftgemelde plaats (1 Chron. V. 26 ) Chabor, van de Riviere Gozan, word afi gefcheiden , en den naam van een ander landfchap, Hara, tuffchen ingevoegt: Hybrachtze, te ! Halach, en Chabor, en Hara, en aan de Riviere Gozan: wy willen, derhalven, liever, door ; Chabor, het Land zelve verftaan, waarin Salmanefar , een gedeelte dezer gevanglyk weggevoer< de Ifraëliten deed woonen : en , dat dit landI fchap, aan de Riviere Cbaboras gelegen, van die : zelve Rivier, of, van de daarby gelegen Stad, l Chabora, zynen naam ontleend hebbe. 'Er word ; Ezecbiël I. 1, 3. van eene Riviere Cbebar ("9.3,) gewag gemaakt: die men, van de Riviere Cbabor in Mefopotamie, welke aan deze landftreek, haa1 ren naam gegeven had , niet behoeft te onderfcheiden: al is het ook, dat deze Riviere, vers 1:3. nader aangewezen word , als behoorende tot het Land der Cbaldeën : want, men heeft hier , i op het onderfcheid der tyden, te letten: en in die dagen, toen Ezecbiël weggevoerd wierd, door 1 Nebukadnezar, den Koning van Babel, was geheel .' Mefopotamie , onder de magt der Babyloniers; die doorgaans Cbaldeën genoemd worden: waarvan , daarna. Waar zullen we dan vinden, de Riviere Go ' iZAtf? (Hebr. welker omliggende landftreek voorkomt, als de derde plaats, waarin die gevang. | lyk weggevoerden wierden nedergezet ? Sam. Boi sbart, meent niet zonder reden,(Geogr.Sacr. L. III. tap. velke d« S-iviere 3oz.an zj\  en , eindelyk,w elke de fteden der Meden J32 £>t Affyrifche cap. 14. Col. 194.) dat ons de weg daartoe werd aangewezen, door de ftad Gozan of Gauzania , die men by Ptoleméus aantreft, (Afiat Tab. V.) in het landfchap Antropatia ; het welk het noordelyk gedeelte van Medie uitmaakt, ftotende aan de Kafpifcbe Zee. Deze ftad ligt aldaar, tuffchen twe takjes eener Riviere ; Cyrus genoemt , een naam, waarfchynlyk in gebruik geraakt, federt dé Perfen het landfchap Medie Vermeefterd hadden: en aan die zelve Rivier gegeven, ter eere van den Koning,' Cyrus; gelyk eene andere Rivier, wat meer weftwaard , en mede in de Kafpifcbe Zee uitwaterende, ter eere van deszelfs Zoon en opvolger, Kambyjes, wierd genoemt. Inderdaadj byaldien men, in deze onzekere zaak, iets zal mogen giffen; wat dan , met meer waarfchynlykheid? dan, dat deze Rivier voorheen, naar die naby gelegen ftad, den naam van Gozan, gedragen hebbe, eer ze denzelven, met die van Cyrus, had verwiffeld: en dat derhalven het land aan de riviere Gozan, die zelve plaats geweeft zy, in welke de Koning Salmanefer, fommigen der Ifraëliten deed woonen. En, dit alles komt ons des te aanneemlyker voor: dewyl, die zelve rivier noch heden ten dage, KeJü-OvzKü (zonder twyffel van Gozan oorfpronglyk) genoemt werd: als, in de nieuwfte Kaarten van Perfie, door de L'Jfie en TfAnvïlle, te zien is. Hierby, worden ook gevoegt de fteden dér Meden, dat is, de fteden, in eenige andere fteden van Medie, dieper landwaard in gelegen. Het landfchap Medie, wierd, van Madai, Japbets derden Zoon (Gen. X. 2.) deszelfs eerften bevolker, dus benoemt: gelyk dan ook, die naam, in het Iiebreeuwfeb, terzelver wyze, als die van Japbets Zoon,(Madai) wierd uitgedrukt. Het lag ooft  Heerfchappy. 53§ ten nobrdwaard van AJJyrie: en was die's tyds aafl het gebied der Koningen van Affyrie , onderworpen: gelyk Salmanefer, zonder dit, ook geeö recht zou gehad hebben , öm de krygsgevangenen, die hy als eenen buit, Uit Ifraëls Ryk, met zich voerde , in de fteden der Meden te plaatzen: Van die fteden, zyn, ohdertuffchen, de naamen alhier niet vermeld : hoewel men weet, dat deze Volkryke landftreek , met eene menigte van fte* den , is vervuld geweeft. Onder welke , behalven Kir (naar welke ftad, de Syriers van Damaskus waren weggevoerd) geene andere, in dé Heilige Schrift bekend is, dan de Hoofdftad, Ekbatana, door den Koning Dejoces, naar het gé. tuigeniffe van Herodotus, gefticht ; die Ezr. VI. 2, Achmftha genoemt, en omfchreven word , als de Burcht, in het Landfchap Meden Naaf deze ftad, Ekbatana, was, onder anderen weggevoerd i die Ragüèï, met zyn geflachte. Zie Tob. III. 7. Ook leeft men van Rages in Meden j waarheen Gabaèï gebracht was, lob. I. 16. en IV. 1, 21. gelyk alreedsj hier voor, is aangemerkt. Wy hebben, desgelyks vernomen, dat, 1 Chr. V. 26. onder de landen, waarheen de gevangenen van Jfra'él overgebracht wierden, door de Koningen Pbul en Tiglatb - Pilefer , oók een, Hara, genoemt word; en wel, beneden Cbalacb; Chahor , en het land, aan de riviere Gozan: zynde aldaar alleenlyk het land der Meden , en deszelfs fteden uitgelaten. Zou men, daar uit, geen gevolg mogen trekken, dat door Hara , het land der Meden zelve, verftaan werd ? dat met dié beiden naamen Hara (*3?.,) en Medie ('??,) isi bekend geweeft; die dikwerf, onder elkander ver- ML Deel. II. ftuk. Mm wii- welk M»= die, door Hard, fchynt bè< doeld.  I Des, de Ifraëliten zeer verre van elkander verftrooit geweeftzyn: i ; i i i 554 Be Affyrifche wiffeld wierden ? van dien ouden naam , Hara , ziet men toch, een overblyfzel, in 'h»U, (Aria) en "Af ioi (Arioi) met welken naam, dit zelve land en deszelfs inwooners , by de Grieken ge» noemt wierden: gelyk de Geleerde Bocbart (l. c. fol. 194) öi$ Herodotus, Paufanias cn meer andere, zeer overtuigende bewyft, Wy geven desgeJyks, zonder langwylig beraad, onze toeftemming, aan de gedachten van dien zeiven geleerden man; dat die naam, «05, van ^, (Har) dat by de Hebreen een' berg betekend, afkomende, zo veel wil zeggen, als een boog bergachtig land: en in het byzonder gegeven zy , aan het noordelyk gedeelte van Me ie; het welk veel al met hooge bergen vervuld was , naar het getuigeniffe van Strabo. (Geogr. L. XVI). Ter welker oorzake, dit noordelyk deel dezer landfireeke, by de arabieren, Algebal, wierd genoemt: dewyl Gebal in de Arabifcbe taaie, het zelve betekend, als Har, in de Hebreeuwfcbe. Wen men dus de gelegenheid van alle deze landen gadeflaat, en overweegt, dat Chal-.ch, in Affyrie , Chabor , in Mefopotamie , het land aan de riviere Gozan, in Medie, word aangetroffen , gelyk ook dat, door Hara, dit zelve Medie, of het noordelyk gedeelte daarvan , bedoeld, en eia. delyk , in dit zelve verhaal , van fteden der Meien, in het meervoudig, word gefproken; zo kan men geredelyk eene overflag maken , dat de Ifraëliten , door de Affyrifche Koningen weggevoerd, »eenfins, in één en oet zelve land by elkander hebaen mogen faamen woonen: neen, maar, hier en o'nds, door verscheidene geweften der Affyrifche heerfchappy, zeer verre van elkander verftrooid geveelt z\n. Dit verjlrooijen van elkander gefchie- de,  Heeïfcbappy', 53$ dé, zonder tv/yffel, om deze gevangenen des te zekerder te bewaaren : want, in ééne landftreek, zo veel Volks by elkandér te plaatzen, zou zelfs gevaarlyk geweeft zyn, voor de veiligheid der eigen inboorlingen ; die geredelyk door dezelve zouden hebben konnen vermeefterd worden. Of, byaldien zé, in nader by elkander gelegen landen, waren verdeeld geweeft; zy zouden ligtlyk hebben konnen famenrotten, en, met geweld, zich eeneü weg zoeken, naar hun vaderland- En daarin zyn de AJjyrifcbe Koningen, onweetende, uitvöerderi van Gods raad geweeft: dewyl vérfcheidene Godfpraken der Profeéteh , zodanig eene verre verflroojing van dit volk, voorfpeld hadden. Ten voorbedde, Lev. XXVI. 33. Ik zal ze onder dè Heidenen verstrooijen , enz. Deut. XXVIII. 64; De Heer zal ulieden verstrooijen, onder alle volken , van bet een einde tot aan bet ander einde der aarde, en Hof. IX. 17. Myn God zal ze verwerpen, Om dat ze naar hem niet booren: en zy zullen omzwervenöe zyn onder de Heidenen. ■ Wat ten laatften, van het lot dezer verftrooijelingeri, geworden zy, konnen we met geene zekerheid zeggen. Men weet, dat zeer weinigen hunner nakomelingen hun vaderland ooit wéér gezien hebben; De overige fchyhen, met de volken, onder welke zy Verftrooid bleven, door weaerzydfche büwelyken zich vefeenigt te hebben , en daar door allengs onder het. Heidendom vermengt. Om welke oorzake, van dezelve, in lateren tyd, genoegzaam, gëene meldinge gemaakt word: moetende, daarin, de vervullinge gezien worden, van het geen Mofes aan dit volk bedreigt had, Deuter. XXIX. 20. zeggende, dat deszelfl naam van onder den bemël zou uitgedelgt voorden; Mm % Daar-* die niej weêr (behalvenweinigen) naar hun vaderland teruggekeerdzyü".  Scmbtrib ttacattc 536 De Affyrifche Daarom , als de Apoftel Jakobus zynen Brief, Hoofdft. I. 1. opdraagt, aan de twaalf ftammen, die in de verftrooijinge waren; bedoelende de twaalf ftammen Israëls ; zo is het niet nodig, dat dus naar de letter optevatten, als of inderdaad, van allen en eenen ygelyken der twaalf ftammen, noch eenigen waaren overgebleven, in de landen der verftrooijinge; die als zodanige bekend ftonden , en met bepaalinge, als oorfpronglyk, uit dezen en geenen ftam: want, de perfoonen, aan welke Jakobus dezen brief fchreef, waaren aanvanglyk tot het Cbriftendom bekeerd; gelyk, uit deszelfs inbond, zeer duidelyk te befpeuren is: en wie kan denken , dat dit zien zou, op het nakrooft van alle die ftammen, welke door Pbul, TiglathPilefer en anderen , gevanglyk weggevoerd , en door Babylonie, Perfie, enz. verftrooid waren? Het is klaar, dat de Apoftel bedoeld, die Cbriftenen uit het Joodendom, welke, ter gelegenheid die'r groote vervolginge , te Jerufalem tegen dezelve verwekt, waren genoodzaakt die ftad te verlaten, en verftrooid wierden door de landen van Judeë en Samarie: Zie Handel. VIII. I. En, deze noemt de Apoftel, de twaalf ftammen, die in de verftrooijinge waren: waarvan, de zin is: alle nakomelingen van Ifraël, onbepaald, uit welken ftam oorfpronglyk. Wel is waar, dat men Handel. II. 9. leeft, van Parthers, Meders, Elamiien, en inwooneren van Mesopotamie; die ter gelegenheid des Pinkterfeeftes te Jerufalem zich bevonden; die vers 10. nader befchreven worden als Jooden, en Joodengenooten: doch, door Jooden worden meeft verftaan , de afftammelingen van Juda en Benjamin Na Salmanefer, is Sanherib of Sannacberib, in AP.  Heerfchappy. 537 AJJyrie opgevolgt: onder wiens regeering, de Af-: fyrifcbe heerfchappy merkelyk is aangewaffen. Daar J om word hy beftempeld , met den Titel eens, grooten Kening:, zie 2 Kon XVIïI. 19, 28. en Jef. XXXVI. 4. En wy hooren hem die trotze taal voeren, Jef. X 13, 14. Ik bebbe de landpaalen der volken weggenomen, en bebbe derzelver voorraad gerooft: en bebbe, ah een geweldige , de inwooneren doen nederdaalen. En, myn hand beeft gevonden bet vermogen der volken , ah eenen neft: en hebbe bet ganfche aardryk faamgeraapt, gelyk men de eijeren, die verlaten zyn, faamraapt: en 'er is niemand geweeft, die eenen vleugel verroerde, of den bek oopen deed, of piepte. Indien tyd zal alreeds hebben plaats gegrepen, het geen Herodotus, (L. I. cap. 95.) verhaald: zeggende, „ dat de AJJy„ riers , die de ftad Nineve hebben , over alle „ volken heerfchappy voerden". Dus trachte hy, naar het voorbeeld zyns Vaders Salmanefers, die een einde, gemaakt had van het Ryk Ifraël, ook het nabuurig Ryk Juda, te overweldigen. Hiertoe ; had banherïb zelfs een fchoonfchynend voorwendzel: dewyl hy wilt, dat Jehiskia, de Koning van Juda, aan zynen Vader, Salmanefer, geweigerd had, de febatting te voldoen; waartoe deszelfs Vader, Acbaz, by het voorgemeld verdrag, met den Koning Tiglath - Pilefer was ver plicht geweeft. Zie 2 Kon. XVIII. 7. vergele ken, met Hoofdft. XVI. 7. Salmanefer zelf, wa; door eenen vroegtydigen dood, verhinderd, van, over deze verbondsbreuk des Konings Jehiskia wrake te oeffenen: mitsdien, had Sanberib in der zin , om de vermetelheid van Jehiskia te vergel den; trekkende, met een ontzachlyk heir, naa het Koninkryk Juda. De febattinge, welke Jebis Mm 3 ki 'ergeefs lefiid>ufalem te >verwelligen. 1 ' (  Deszelfs opvolger Efarhaddtii was te ge- Jyk Koning van Affyrie en Babylonie, 1 1 1 i ] i t ! J38 Se Affyrifche kia hém aanbood en werkelykbetaalde, mogt top'n niets baaten. Hy zou, na de verovering der omliggende (leden, ook de Hoofdftad jerufalem vermeefterd hebben ; ten ware de Hefr God deze bezoeking niet genadig had afgekeerd, door, in Sanberibs leger 185000- krygsknechten in eenen nacht te doen omkomen. Zie 2 Koning. XVIII. 13 37. en XIX. 1-36. vergeleken met 2 Cbron. XXXII. x — 22. Na deze vruchteloos uitgevallen onderneminge, Sanberib, naar de Hoofdftad Nineve wederkeerende, is aldaar , door twee zyner Zoonen, Adramelecb en Sarezer , in den Tempel des Afgods Niftrocb, vermoord: en deze beiden, naar Araratb of Armenië, de vluchc nemende; wierd hy, dooreenen derden Zoon , Esarhaddon in het Ryk vervangen ; die Ezra IV, 10. de grootte en vermaarde Asnaphar, en Tob I. 24. Achirdonüs word genoemt. Zonder twyffel, is dees dezelve, die door Ptoleméus, (in Canon.) met den naam van Affaradinus, onder de Koningen van Babylonie, getekend ftaat, gelyk de Geleerde Perizonius bewyft, (Orig. Babyl. pag. 87 op.), Daaruit, mogen we be- luiten , dat dees Efarbaddon , over de beid». Ryken , Affyrie en Babylonie , het gebied geboerd hebbe. Weshalven wy, hierna, in de be« "chryvinge der Babylonifcbe heerfchappy, van dezen nerkwaardigen Koning , andermaal, iets zullen noeten melden. Sommigen meenen, met Marsmm, (Chron. pag. 483.) dat Efarbaddon, ter geleleid der uitftervinge van het Koninglyk geflacht, waar van de laatfte Koning Meffeffimordachus geioemt word ) na eene achtjaarige tuffchen regeeinge, van het Babylonifcbe Ryk zich zoude meester  Heerfchappy. 539 ter gemaakt hebben: en, anderen, dat de Babyloniers, na dit achtjaarig ledig ftaan hunnes troons, dezen Efarbaddon vrywillig , tot hunnen Koning zouden hebben uitgeroepen. Daarin, zullen we ons oordeel weder moeten opfchorten: dewyl de berichten desaangaande niet genoegzaam klaar en eensluidenJe zyn. . En, hoe het zy: de zaak zelve laat zich met de geweide gefchiedenifle zeer wel vereffenen : want, geen ander, dan dees Efarbaddon, kan ge weeft zyn, die Koning van Assyrie, door wiens krygsovefften, de Koning Manasse , Jebiskia's Zoon , van Jerufalem naar Babel gevanghk weggevoerd is, 2 Cbron XXXIII. lï. Men zou, voorwaar, niet konnen begrypen , dat een Koning van Affyrie , eenen krygsgevangenen Koning naar de ftad Babel hadde konnen overvoeren, pm hem daar te doen bewaaren ; byaldien hy niet, over het Babylonisch-, zowel dan het Affyrijcb Ryk, het gebied gevoerd hadde. Voorts, is die zelve Efarbaddon, in de Heilige Schrift, ook aanmerkenswaardig, door een tweede geval: het welk ons te gelyk een ander en niet min voldoenend bewys zal opleveren , dat hy de beide Koningryken , Affyrie en Babel , bezetec hebbe. Hy was, naamlyk die Koning van Affyrie , welke, naar het land Ifraëls , toen het var, zyne inwooneren verlaaten was, overgevoerd heeft die nieuwe volkplanting, uit verfcheiden natiën vermengt, om door dezelve, dat land weder te doen bewoonen en bearbeid worden. Wy vin den die zaak vermeld , 2 Kon XVIL 24. Dt Koning van Affyrie bracht volk van Babel, en van Kin h 1 en van Ava en van Hamath en var Sepharvajim: en deze woonden, in de fteden vat Mm 4 Sa \ en heeft den Koning Manage, gevanglykweggevoerd, alsmede, het land Ifraëls vervuld , met eene nieuwe volkplanting.  54P Be Affyrifche Samarie, in ie plaatze der, Kinderen Ifraëls: en zy, naamen Samaria erflyk in, en woonden in hunne fteden. De eigen naam dezes Konings (bekennenwe) word aldaar niet uitgedrukt ; fpreekende de ge. fchiedfchryver alleen , van eenen Koning van Assyrie; en , dewyl dit geval, in het gemeld verhaal, dus onmiddelyk volgt, nadat even te voo-, ren was aangeteeke.nd , de verovering des lands, en de gevanglyke wegvoering der inwooneren, naar Affyrie, door Salmanes r; zo hebben SuU pitius, Petavius en andere Schryveren ter navolginge van Jofphus, (Ant. Lib. IX. cap. 2.) gewild, dat, door dien Koning van Affyrie,. Salmanefer zelve, moeft verftaan worden. IJ och, Ezr. ÏV. 2. word die zaak duidelyk, aan Esa'rhaDdon toegefchreven: want, die zelve volken zeggen aldaar, tot Zerubbabel en andere hoofden des volksj'alsze bezig waren, te Jerufalem den Tempel te herbouwen: Laat ons, met Vlieden bouwen:, want, wy zullen uwen God zoeken, gelyk Gylieden. Ook hebben wy Hem geofferd, federt de dagen Esarhaddons, des Konings van Affyrie; d:e ons herwaard beeft doen optrekken, vergelyk hier mede, vers 9, 10. Zeker , byaldien deze volken noch een goed geheugen hadden , aangaande dien Koning van Affyrie, die hen uit de landen zyner eigen heerfchappy, naar het landfchap Samarie verplaatft had; zo blykt, dezen geen anderen, dan Efarbaddon geweeft te zyn: en dus moet het geen men , van de overvoeringe dezer vojkep, leeft, St Kon. XVII. 24. alleen by wege van een voorverbaal in dje gefchiedenifle ingelafcbt zyn. Gelyk dan pok, alle, die bet tegengefteld gevoelen omhelzen , op dat gezegde , Ezra IV. 2. geene andere uitvlucht weeten , dan, dat dees Koning van  Heerfchappy. t 54* van Affyrie, met die beide naamen, Salmanefer en Efarbaddon zou bekend geweeft zyn: het welk echter zeer verre gezocht is: en tegen de geweide gefchiedenifle rechtftreeks aanloopt. Wy hebben alhier een weinig ftille te ftaan , en te onderzoeken , in welke landen , alle deze ! volken te huis hoorden ; die door den Koning Efarbaddon naar Samarie overgebracht zyn : hoewel we daarin veele onzekerheden ontmoeten zullen. Zy worden, in de gemelde plaats, genoemt: Babel, Kutha, Ava, Hamath, cu s epharva jim. Babel is alhier het Koningryk , Babel of Babylonie, in het byzonder; het welk,, naar zyne Hoofdftad, aan de Euphrates gelegen, (van welke we hierna wat meer zullen zeggen) dien naam ontfangen had. Zie dus, derhalven, dat tweede bewys, het welk ons verzekerd, dat Efarbaddon, behalven zyn eigen erflyk Ryk, Affyrie, naar het welk hy , den titel van Koning van Affyrie , draagt, ook over Babylonie in die dagen, het gebied voerde: dewyl Hy geen recht zou gehad hebben , om uit de landftreek , Babylonie , eene volkplanting naar Samarie te zenden (zo min dan, den Koning Manaffe gevanglyk overtevoeren, naar de Hoofdftad Babel,) byaldien niet zo de eene als de andere landftreek onder zyne heerfchappy geftaan hadde. Het twede landfchap draagt den naam van Kutha , by de Hebreen rt™3 : en in de Griekfche overzettinge Xav9-«. (Cbuta:) welks inwooneren Kutheën, of Cbutbeèh worden genoemt. Het is twyffelachtig, waar men de oorfpronglyke woonMm s Plaats welke 'aamgekld wasï uit Babyloniers , Kutbeënol Chuth'ë»)  54» De AJjyrifcbe plaats der Cbuteën (alhoewel ze de voornaamfte, onder deze vyf volken, fchynen geweeft te zyn:) te zoeken hebbe. Alleen, onderrecht ons Jofephus (Ant. Lib IX. cap. 4. fol. 325.) dat het land Cbuta in Përsie -gelegen hebbe , aan eene riviere dezes zeiven naams. Die daarin den Geleerden Bocbart volgen, (Geogi. Sacr. Lib. IV. cap. ia. col. 927.) meenen, in het landfchap Chus ; het welk door het nagedacht van Cbams Zoon, Chus, (uit wien ook Nimrod afdaalde,) eerft bevolkt wierd, en het welk vooraan in Perfie , ooftwaard, van Babylonie , en over den Tigris was gelegen. Dit landfchap, Chus, zou daarna, Chutb of Cut ba vernoemt zyn, naar de uitfprake der Cbaldeën; die meermaalen , in de eigen naamen, de letter £T, (ƒ) ir> n. (tb) plagten te veranderen. Cbutba zou, derhalven, hetzelve landfchap zyn, dat by Ptoleméus (Afin Tab. V.) Kw,*, (Kiffta) genoemt word, en door hem geplaatft, in Sufiana, of, het zuidelykft gedeelte van Perfie; het welk noch hedendaags, den naam van Cbufijlan , dat is, het Land van Chus , heeft blyven behouden. Alhoewel, dit gevoelen niet is aftekcuren ; willen anren echter liever, dat het landfchap Cbutba veel ooftelyker gevonden wierd , in dat gedeelte van Perfie, het welk Karmanie genoemt was: dewyl men aldaar, in de gemelde Kaart van Ptoleméus, een <öolk aantreft, die, in het Grieks, XovS-o,, ia de Latynfche vertaalinge, Cbuti, genoemt wierden. Het gevoelen van Bocbart behaagt ons meeft: dewyl het zich waarfchynlyker voordoed. En, wat belangt, die Chuti of Cbuteën, in Karmanie: wat zou ons verhinderen, te denken: dat deze, uit het landfchap Chus of Cbutba. zo wel oorfpronglyk zyn, dan die, welke de landftreek Sa-  Heerfchappy. J43 , Samarie bewoonden? en daarom, tot aan den tyd s des Aardryksbefchryvers Ptoleméus, dien naam , naar 1 hun voorig Vaderland, noch niet hadden afgelegt? 1 Dit landfchap Cbutba kan zeer wel twee onder- j fcheidene Volkplantingen hebben uitgeleverd: de j eene ooftwaard , naar Karmanie : en de andere | weftwaard, naar Samarie. In veel meer onzekerheid, blyft men, ten aan- j l zien van het landfchap Ava , in het Hebreeuwfcb | **,'?: waarvoor, de LXX. 'Aid, (Aïa) gefteld rj hebben. Men weet wel iets, van Aviten (a*5?) I die wel eer, in den omtrek der ftad Gaza woo- 1 nende , door de Philiflynen, als zy van Kaptor \ kwamen, verdelgt zyn, naar Deut. II. 23. dus, \ echter, dat noch eenig .nakrooft derzelver, daar- ii na , in het land Kanaan, fchynt overgebleven, ;j van welke men meldinge vind , Jof. XIII. 3. i Doch, waar deze door den tyd zich nedergezet >J hebben , en of die landftreek, naar dit zelve 1 volk , met den naam van Ava , bekend geweeft h zy, en dezelve door dit Ava, zou bedoeld wor- 1 den , is alles in het duifter. Grotius (Comm. in J b. I. ) denkt, aan een landfchap, Avadia, door I Ptoleméus geplaatft, in Baktriana, ooftwaard van ij de Kafpifcbe Zee; daar nu Usbeks Tartarie gelegen I is. Zy komen voor Ezra IV. 9. onder den naam I van Debaviten. Betreffende Hamath , by de Hebreen n90, en by J 1 de Grieken' AijuciO, genoemt het welk 2 Kon. XVII. 24.1 i als het derde landfchap voorkomt: daarover kan geen 1 verfchil vallen: dewyl deze landftreek, met dien 1 zeiven naam, altyd zeer bekend geweeft is: zyn- ] de het zuidelykft gedeelte van Syrië , door de | Hamatbiten, nakomelingen van Kanaan , bevolkt. IVan deze landftreek, word dikwerf, in Godswoord , '.vattin iamttthii, en  en Sephar vaïten wie'r voo. rige Woonplaatsenverre van elkander waren afgelegen. 544 Dt Affyrifche woord, gewaagt: en wy hebben ook, meer dan eens, in het voorige, daarvan gefproken. Deze Hamatbiten woonden allernaaft op de grenzen van Ifraëls land: en , is het daarom gantfch niet vreemd , dat Efarbaddon, ook fommigen dezer landaart verkoos, om ze, de door de Ifraëliten ontledigde landftreek, te doen vervullen. Ondertuffchen, ftrekt dit ten bewys, dat de Syriers, die 's tyds, mede door de Affyriers te onder gebracht zyn. Ten laatften, word ook Sepharvajtm opgegeven ; welke naam, in het Hebreeuwfcb , 03720 t van eene tweevoudige uitfprake, (term. Ju»!.) is. In de Griekfche Overzettinge leeft men , Xeaam dezer Hoofdftad:  benevens derzelver gelegenheid, aan den Eu{hrathy SS6 De Stad het welk , door eene verftroojinge der geflachten 8 terftond gevolgt wierd. Deze oorfpronglyke betekemffe des naams Babel word ons duidelyk aangewezen, Gen. X. 8, 9. En de zake is ook van zelfs klaar, als men let, op het voortelwoord, p?, waarvan die naam herkomftig is ; het welk de betekeniffe heeft, van vermengen of onder elKander verwarren. Vid. Camp. Vitringa Obf. Sacr. Lib. I cap. 9. §. 16. En, zy had dezen naam noch behouden, toen Nimrod, na dezelve, waarfehynlyk, vergroot te hebben, aldaar zynen RyksJtoel opgerecht heeft, naar Gen. XVI. 10. Babel en Nineve , die beiden Hoofdlieden der Ryken Affyrie en Babel, hebben veel overeenftemmmg met elkander: en dus, ook hierin: dat men, de ligplaats zo der eene als de andere niet nauwkeurig weet aanteduiden. Dat Babel, aan de vermaarde Riviere, de Euphrates, gelegen hebbe, fteunt op zo veele algemeene en eenpaarige ger.uigeniffen der oude Schryveren, die geleefd hebben, toen die ftad, (alhoewel van haaren ouden luifter ontbloot,) noch in wezen was; dat geene de minfte reden, om daaraan te twyffelen, over blyft: doch, de Aardryksbefchryveren, verfchillen iets, in dezelve , wat hoger of lager , aan die Riviere te plaatzen. De meefte denken, echter, op de aanwyzinge van Leon. Rauwolf, dat de vvaare ligplaats te zoeken zy, daar nu het vlek Felugo , of Elugo gevonden word : dewyl aldaar noch de puinhoopen der oude ftad te zien zyn; die de kenmerken dragen, van de voorige uitgeftrektheid derzelve: en , vermits men , in dit zelve land , meer andere puinhoopen van groote verwoefte fteden vind; zo zou dit ééne bewys niet Jjo veel gelden; byaldien daarby niet in aanmerking  Babel. 557 king kwamen, fommige beogen eener fteene brugge, die aldaar weleer over den Eupbratb, gelegt was ; hpedaanige , aan geene andere plaatzen , daar omtrent, worden aangetroffen. De Schryver brengt, behalven deze gemelde, noch meer andere kentekenen by. In zyne Reis in de Morgenldnder, II. Deel VIL Hoofdftuk bladz. 203. en volgende. Immers, vloeide deze Rivier, naar het bericht van Plinius, (Hiftor. Lib. V. cap. aö.) en ande-j ren, te midden door de ftad; die, door dezelve, in twee, na genoeg elkander gelyke deelen onderfcheiden wierd: en was, derhalven, zodanig eene brugge volftrekt noodzakelyk, om die beiden deelen dezer ftad met elkander gemeenfchap te doen hebben. De gedaante dezer ftad weet men, dat ingericht was , naar de figuur , die de wiskundigen ■ noemen , eenen gelykzydigen en gelykboekigen vierhoek : * en was derhalven hierin verfchillende, van de Hoofdftad der AJjyrifcbe heerfchappy , Nineve; welke eenen langwerpigen vierhoek vertoonde: f gelyk) nier voor is aangemerkt. En , dewyl de Rivier Euphrates rechtftreeks , van het noorden ten zuiden, de ftad doorliep; zo waren alle die vier zyden, vlak naar de vier boofdgewesten des hemels, naamlyk, ooft- weft-zuid-en noord, gekeerd. Wil men iets nader weten, aangaande den omtrek dezer ftad en de bouworder , in den aanleg der ftads-mwwr, enz. in achtgenomen; men kan met * Quadrntum &ttuil*terum & equiangulum.. t j!£*?adrtittfm oilongum , five parallelogrammum. Nn 5 die daar nidden oorliep. De ge- Ictante der bad: De verre mtgeftrekfbeid, j  J58 De Stad met geenen Schryver veiliger raadplegen, dan met Herodotus ; (Lib. I. cap. 178.). dien men weet, die ftad zelve gezien te hebben en daarna ook, met Plinius, Diodorus Siculus, Kurtius, Strabo. uit welke we, voornaamlyk, al wat hier onmiddelyk volgt, overgenomen hebben. Volgens Herodotus was Babel even zo groot, als Nineve, en met deze opgave van Herodotus ftemt allernauwkeurig!!: over een, Plinius; (Lib. VIL cap. 26.) die, aan de geheelen omtrek, LX. Roomfche mylen toefchryft: zynde drie Roomfche mylen, één uur gaans. Het is, echter, ook waar, dat eenige andere Schryveren den omtrek dezer ftad iets verminderen , als, Diodorus Siculus; (Lib. II. cap. 7.) die dezelve tot CCCLXV. ftadien brengt: Kurtius (Lib. V. cap. 1.) tot CCCLXVIII. Strabo (Lib. XVI.) tot CCCLXXXV. welk laatfte omtrent zeftien uuren gaans bedragen zou : het welk zeker al genoeg zou zyn , om deze ftad , voor eene der grootfte , die men ooit gekend heeft, te doen doorgaan. Elke der vier genoemde zyden had de lengte van CXX. ftadien : dus de geheele omtrek CCCCLXXX. ftadien uitleverde ; het welk niet min , dan twintig uuren gaans bedroeg. Met veel recht, mogt ze dan genoemt worden , het Groot Babel, Dan. IV. 30. En de Profeet Jeremia geeft ons eene eigenaartige verbeelding van de grootte die'r ftad Hoofdft. LI. 31. De loper zal den loper te gemoet loopen: en de hndfcbapper den kondfcbapper te gemoet; om den Koning van Babel bekend te maaken , dat deszelfs ftad van het einde is ingenomen. Men merke aan, dat de Koning van Babel, (Belzazar) geduurende het beleg, zich binnen die ftad zelve bevinden zou: en, moeften, derhalven, geduurig kopers of kondfcbap- pers  Babel. 559 pers heen en weêr gaan , om den Koning, die zich in zyn Paleis zou bevinden, van de toedragt der zaaken, aan de plaatzen waar den aanval gefchiede , te verwitiigen ; dit doed dus denken , dat , vermits derzelver ongemeene grootte, dit einde der ftad, ten minften , een' afftand van etlyke uuren gaans, van 's Konings Paleis, verwyderd zal geweeft zyn. Zy was echter min volkryk, dan ze, naar evenredigheid haarer groote, zou hebben konnen wezen , Kurtius bericht, dat toen Babel door Alexander den Grooten wierd ingenomen, niet meer dan XC. ftadien bewoond waren. Hoewel nu deze bepaaling eenige dubbelzinnigheid heeft ; zo kan men ze niet gevoeglyk , (gelyk fommigen willen) van ééne zyde in de lengte verftaan, maar veel eer, van den geheelen omtrek dezer met huizen vervulde plaats: welke dus nauwlyks zou uitkomen, op vier uuren gaans. Dezelve Schryver voegt daarby; ,, dat ook de huizen die'r ftad niet „ dicht aan elkander gefloten ftonden: dewyl men het veiliger * oordeelde, dezelve van elkander ,, te verfpreiden". Al wat van daar verder reikte tot aan de ftads muur, was met boomgaarden, lufthoven, zaai- en weilanden vervuld. Het fchynt, dat Nebukadnezar , die de eerfte deze ftad , tot die gezegde grootte had uitgelegt, wel in den zin had, om ze in haare gantfche binnen ruimte aller- * Veiliger, naamlyk, niet alleen ter gelegenheid van brand; die dan niet zo getedelyk, van het één tot het ander huis, konde overflaan : maar ook inzonderheid , in gevalle van befmètlyke ziekten ; die in ruim en luchtig gebouwde fteden, min fchierlyk voortgaan , dan wanneer de inwooneren in hunne huizen dicht en bekrompen; by elkander woonen. laar geang van welke, zy net zeer digt bebouwd i was.  De mum de ftraaten , bene vens de voornaamftegebouwen dezer ftac meeft door Nietukadnexar aangelegt. Er zyn wel eenigen, die den opbouw dezer muur aan de Koninginne Semiramus toefchryven , doch dit luid wat fabelachtig. Dat Semiramus, die de Gemalinne, en daarna de Weduwe des Konings Ninus was, na haars Mans dood, te Nineve geheerfcht hebbe, konnen we toeftaan: dan , of het AJfyrifch Byk, toen alreeds, over de ftad Babel, te gebieden hadde, mogen we met reden twyffelen. Behalven , dat de meefte zaaken , welke de Oudheid op de rekening dezer Koninginne fteld, voor verdichtfelen gehouden wordengelyk Berofus , die zelve een Priejler in Bels Tempel te Babel was, de Griekfche Schryveren, die deze dingen voor het licht gebracht} wederlegt, uit de oorfpronglyke Chaldeeuwfche Schriften: naar de aantekening van Jofephus (Contr.Apion. Z. I.fol. 104.) . 5<*° -De Stad lerwegen te doen bebouwd en bevolkt worden: dan, de kortheid des tyds, binnen welken zyj als de zetel dezer genoegzaam algemeene Heerfchappy , in zo grooten bloei was , heeft niet willen toelaten , hem dit oogmerk te doen bereiken: vermits, gelyk de Heer Prideaux (bladz. nr.) zeer wel zegt, naauwelyks 25 jaaren na Nehukadnezars dood verlopen waren, of de zetel dezer Heerfchappy wierd, door Cyrus, van daar, naar Susan, in Perfie, verplaatft. • Inmiddels, moeften we niet vergeten, wat He_ rodotus , (l, c.) aantekend , van de Jlads muur, welke doorgaans voor het werk van dienzelven Nebukadnezar *: en die altyd, wegens derzelver ongemeene groote , onder de zoogenoemde zeven j waerelds wonderen , gerekend wierd. Dit is die ' breede muur van Babel , van welke de Profeet Jeremia gewaagt, Hoofdft. XV. j8. Strabo zegt: dat twee wagenen, met vier Paarden befpannen , elkander onverhinderd, op denzelven , ontmoeten konden. Zy had, naamlyk de breedte van 50 en de boogie van 200 elleboogen. Het fchynt, wegens de-  Babel S61 deze hoogte der muur, dat de ftad, door denzeiven Profeet, een berg, en wel een verdervende berg, geheeten word: vers 25. Zy was, van plaats tot plaats voorzien, van fterke wachttorens: en aan de buiten zyde, omringt van eene breede diepe en waterryke gracbt. Deze muur had, 100 poorten : 25 aan elke der vier zyden der ftad ; die allen met koperen deuren voorzien waren: waarop gedoeld word Jef. XLV. 2. alwaar de Heer, aan Cyrus, beloofd: dat Hy voor deszelfs aangezichte zou heen gaan, om Babels koperen deuren, te verbreeken. Voorts, liepen de straaten der ftad recht uit, van de eene poort naar de andere: dus, alhier, 50 ftraaten de eene de andere fteeds rechthoekig doorfneden ; die derhalven de ganfche ftad, in 676 vierkante blokken verdeelen moeften. Behalven, noch vier groote ftraaten gaande, langs de vier zyden der ftads muur; die soo voeten breed waren: naar de aantekening van Diodorus Siculus, (Lib. II.). De konftig toegeftelde fteene brugge, over de Euphrates , die het ooftlyk en weftlyk deel der ftad, regt in het midden , aan elkander hechte , was ééne ftadie lang, het welk men befluiten moet, uit Strabo; die zegt: (Lib. XVI.) „ dat de rivier, die de „ ftad doorliep, de breedte van ééne ftadie had." Uit welk één en ander, ligtlyk is aftenemen, dat de ftad Babel regelmaatiger, dan eene ftad in de geheele waereld, is gefticht geweeft. Zouden we ons in meer byzonderbeden dezer ftad inlaten, dan moeften we ook fpreken , van den Tempel des Af gods Jupiter, Belus, of Bel; dien men meend, het overblyfzel van Babels toren geweeft te zyn: en van het gouden Beeld, daarin geplaatft : waarvan , ook Herodotus meld: welk, men  562 De Stad men byna denken zou, dat zelve Beeld vaD goud geweeft te zyn, waarvan men Dan. III. i. leeft: byaldien aldaar niet bygevoegt wierde : dat Nebukadnezar het zelve opgericht hadde , in het dal Dura, in het landfchap van Babel: welk dal ten eenemaal ons onbekend is: van het prachtig Konings paleis, het welk aan de ooftzyde de riviere, naby Bels Tempel ftond : van de in de lucht hangende tuinen, (Hortus Penfiles,) van welke de oude Schryveren het zeer druk gehad hebben: die in verfcheiden Terajfen afperken verdeeld, het een hoger dan het ander, alle ruftten op groote fteenen boogen : en welker bodem, met genoeg, zaame aarde bedekt, allerly flach van groote hoornen droeg , benevens alle andere planten, kruiden en bloemen : welk gebouw van verre het aanzien van een boffchadie of met boomen bezetten berg vertoonde*. Doch, alle deze zaaken in het breede te befchryven, zou ons te verre buiten ons beftek doen uitweiden. Wegens de zeldzaame pracht van alle deze gebouwen mogt Babel , de cieraad der Koningryken , de heerlykheid en hovaardigheid der Cbaldeën genoemt worden , Jef. XIII. 19. Ja, de roem der ganfebe aarde, Jer LI. 41. En dewyl zy meerendeels deze haare grootheid aan Nebukadnezar verfchuldigt was; zo hooren we hem zo trotslyk desweegen zich beroemen, Dan. IV. * Berojlus ( apud Jofepb. Contr. Apion. Lib. 1. fol. iotf. ) heeft aangemerkt; dat Nebukadr.ez.ar , deze tuinen op de hoogte, gelyk een' berg, heeft aangelegt, ten gevalle zyner Cemalinne (die Amyïttis word genoemt, en eene Dochter was, des Medifchen Konings, Ajlyages) die, in het bergachtig Medie opgevoed , een zonderling behagen fchepte in het gezicht der bergen t het welk den Koning tot dit werk nad aangemoedigd  Babel. 5^3 IV. 30. zeggende: Is dit niet bet groot Babel, dat ik 'gebouwd bebbe , tot een buis (of liever een plaats of zetel) des Koningryks, door de fterkte myner magt, en ter eere myner beerlykbeid? Niet alleen, aan de ftad zelve, heeft Nebukadnezar groote koften hefteed: maar ook, zynen naam vereeuwigt, door de verandering, welke hy, buiten de ftad, in den loop der riviere Euphrates, te wegen gebracht heeft. Deze Rivier verdeelde zich, eenige mylen boven Babel, voorheen, wel natuurlyker wyze, in twee byzondere armen; waarvan, de eene door de gemelde ftad liep, en de andere, by de ftad Seleucie , zich vereenigde met den Tigris ftroom , naar de aantekening van Ptoleméus (Lib. V. cap. 17.) dan, dewyl, de Euphrates, gelyk zy grooter, ook altyd waterryker, dan de Tigris, was ; zo kon deeze eene natuurlyke Kil het ommeland van Babel niet bevryden , van eene veel te hooge en te langduurende overftroominge, die aan deze landftreek fchadelyk was: inzonderheid , in de Zomer maanden, als de Sneeuw op het Armenifch gebergte pleegt te fmelten. Daai door , wierd Nebukadnezar * te rade , om eene tweede Kil te maaken ; waardoor het water , eei het * Herodotus fchryft dit werk toe, aan de Koninginne Nitokris, die de Gemalinne van Nebukadr.ez.ers Zoon, Evilmerodocb , en dus deszelfs Schoondochter was. Doch Berofus, die in dit geval, als een inwooner van Babel, meer geloof verdiend , fteld dit op rekening van Nebukadnezar zelve: (apud Jofepb. Ant. Lib. X. cap. li. & Contra Apion. Lib. Z.). Ten zy men liever die beide Schryveren fa&raen wilde vereffenen, door aantemerken: dat, veellicht, dit zelve en meer andere werken , door Nebukadnezar wel begonnen , maar , door deszelfs Schoondochter , Nitokris, voltooid zyn: ca, mitsdien, de eer daarvan aan beiden, is toegefehrevea. Die ook veele aanmerken swaardigeveranderingen , in den loop der Rivier» gemaakt heeft.  5°"4 De Stad het tot de ftad genaderd was , andermaal, naaf den Tigris, wierd afgeleid. En , dit is, die arm of Kil, die, by Ammianus Marcellinus, en meer andere Schryveren , door Cellarius aangehaald , (Geogr. Ant. Tom. II. Lib UL cap. 16. §. 4.) Naar-Malcha word genoemt: dat is, (faamgefteld van ï™ en T>>?,) des Konings. of de Koninglyke rivier: ter eere, Daamlyk, des Konings Nebukadnezar; die dezelve had aangelegt. Deze Kil was wyd en diep, en zelfs bevaarbaur voor groote Schepen. Zy ontlafte zich, lager dan de eerfte, by de ftad Apamia, in den Tigris. Dewyl, daar benevens, de bevinding menigmaal geleerd had , dat deze fnellopende rivier , aan de ftad zelve gevaarlyk was; zo heeft dezelve Nebukadnezar, te wederzyde, niet alleen zo verre zy de ftad befpoelde, maar ook tot een groot eind weegs boven en beneden dezelve, zwaare dyken* met dikke muuren bekleed, gemaakt; ten einde het water , binnen de oevers der riviere te befluiten. En, of alle deze middelen niet mogten volftaan, om ook dc ftad, tegen den overlaft des •waters te beveiligen; wierd het ook* wanneer de rivier hoog gerezen was, gedeeltelyk^ door een Kanaal, weftwaard afgeleid, naar eene door de konft gemaakte Zee; die volgens Herodotus (l. c.) 420 ftadien , dat is, zeventien en half uuren gaans in den omtrek had. Wy twyffelen niet, of de Profeet Jeremia heeft deze Zee bedoeld, Hoofdft. LI. 36. daar hy den Heer fprekende invoerd: Ik zal baar Zee droog maaken, en derzelver Jpringader ( welke eigenlyk de rivier, Euphrates , voas ) opdrogen. Doch, was dit Kanaal met eene fluis afgefloten ; die niet geopend wierd , dan wanneer de hoog opgezwolle rivieren zodanig eene ontlas- tinge  Babel. 5Ö5 tinge noodzakelyk maakte. Ondertuflchen , hebben alle deze menigvuldige afleidingen van water des Eupbratbs veroorzaakt, dat, daar anders, eertyds , deze rivier, ontwyffelbaar, door eene eigi natuurlyke Kil ; in den Perfifche Zeeboezem , zal hebben uitgewaterd, dezelve , door den tyd , al haar water in den Tigris ontlaft heeft : uitgezond derd een gedeelte , dat door de ftad Babel vloeijende; naar het getuigeniffe van Plinius (l. c.) zich daarna in de moerajjen verloor. Zullen we ook iets aangaande de lotgéVallen dezer beroemde waereldftad doen volgen , voornaamlyk , federt zy, de algemeene zetel der Babylonifche Heerfchappy, geworden is: (dewyl men, aangaande het wedervaaren in vroegeren tyd, behalven derzelver eerfte fticbting en de vergrootingl door Nebukadnezar, weinig naricht hebben:) zd komt eerft in aanmerking, wat in den tyd, toen zy in haar volle pracht en luifter zich bevond $ door de Profeeten ; van derzelver ondergang , voorzegt was. De Profeet Jefaja had verklaard: dat die ftad verwoeft zoude worden , en wel j door dé Meden, doende de Heer zeggen: Hoofdft. XVIII. 17. Zie, ik zal de Meden tegen baar verwekken, enz. Zie ook Jerem. LI. ii, 28. En, in die aanfprake, wélke, tot de inwooneren van Babel ingericht word, Pf. CXXXVII. 6, 7. luidende: éi Dochter Babels, die verwoeft zult wor* den! welgelukzalig zal by' zyn, die uwe misdaad zal vergelden, die gy aan ons gedaan hebt, enzj geven de fprekers te verftaan : dat de rampen , welke deze ftad zouden treffen, haar ten ftraffe der mishandelingen, die de inwooneren, Gods volk, hadden aangedaan , haar zouden wórden toegezonden. Terzelver wyze , fpreekt daarvan Jefaja lil. Deel. II. ftuk. O o Hoofdft. Van de 61Jrelgingen,door de Profeeren," aan deze ftad gedaan,  begon men reeds de vervullinge te zien, in verovering , door Cyrus. ( ] i ) ( 1 ( c r z i i 3 65 De Stad Hoofdft. XLVII. die, behalven deze, meer andere zonden der inwooneren , opteld ; welke hun die Godiyke wraake. zouden doen verdienen ; naamlyk , de trotsheid , toveryen , bezweringen en allerly duivelskonften, vers 8, 9. waarby men wel te letten heeft; dat dit oordeel aan die ftad, in een ogenblik , op eenen dag zoude overkomen; als een kwaad, waarvan'zy den dagenraad niet zouden weeten, enz. vers.9, 11. Een aanduidinge, dat die ftad , by verraffcbinge , zou worden ingenomen. Vergelyk hiermede, Jef. XIV. en XXI, Jerem. XXV. 12, Hoofdft. L. en LI. Naar de letter, is dit alles, ten minften , ia de beginfelen, ftiptelyk volbracht, door Cyrus, die, toen noch wel alleen Koning van Perfie was, maar ook, te gelyk bevelhebber over het heir der Meden, door den Medifcben Koning Cyanareft , 'zynen Oom, van 's Moeders wege,) daartoe aangefteld. Een ftad, van zodanige hooge en dikke jïuuren voorzien , kon niet wel door geweld beIwongen worden. Het beleg had ook alreeds :wee jaaren geduurd ; zonder dat Cyrus in zyne mderneeminge veel gevorderd had. Weshalven , ïy eindelyk bedacht wierd, om de ftad door eene '.rygüift , en dus by verraffcbinge, te overweldigen; die hem wel gelukte: want, die fluis of lam aan het Kanaal, (waarvan hier voor gefpro:en is) doende doorbreken, leide hy genoegzaam 1 het water , naar die door konft gemaakte Zee; lus de bodem der riviere droog wierd: vervolgens, eed hy eenige troepen, in eenen nacht, waneer de inwooneren ter gelegenheid van een Feeft ich vrolyk maakten, door de rivier trekken, één edeelte, van de boven- en één ander, van de eneden-zyde; die elkander aan eene zekere be- Item-  Babel. Jö"? ftemde plaats , ontmoetteden. Deze de -waterpoorten, op de riviere uitkomende, oopen vindende, trokken, zonder den minften tegenftand, ftedewaard in, overrompelden de wachten, drongen in het Koninglyk Paleis; het welk zy, benevens de ganfche ftad , in dien eenen nacht, en dus , als in een ogenblik vermeefterden. Dus word dit geval verhaald , by Xenophon, Herodotus en andere oude Schryveren. En men vind daarin vervuld, Jet. LI. 37. Alhoewel de ftad zelve, te dier tyd, door Cyrus niet verwoeft wierd; was echter dit alleen,' dat zy voortaan ophield de Rykszetel te zyn, als een begin/el aantemerken, van haar verval. Ook, was de ftad zelve, door dit tweejaarig beleg van Cyrus, zeer befchadigt: en noch meer , door het middel, dat dees verwinnaar ter veroveringe der ftad gebruikt had: want, het elen, gelyk de onzen dat woord (Tjïjim) ver-  Babel. 571 vertaald-hebben, is, wegens de onbekende betekeniffe van dit woord , zeer twyffelachtig. Het fchynt , dat daar door , een foort van wild gedierte , verftaan word , dat zeer gevaarlyk is en door hun yflyk gefchreeuw en gehuil den Menfchen een fchrik aanjaagt: dewyl, vers 22. onmiddelyk volgt: De wilde dieren der eilanden zullen , in hunne verlaatene plaatzen , elkander toeroepen, mitsgaders, in de wellustige Paleizen. De andere steden van het eigenlyk dus ge-: noemde Koningryk Babel, worden Gen. X. 10. genoemt: naamlyk, ERECH, AKKAD en KALNE; als fteden, in welke Nimrod heerfchappy gevoerd heeft. Doch, derzelver gelegenheid is niet wel bekend. Ook, vind men , in latere Schriften niets daarvan aangeteekend : uitgezonderd van de laatftgercelde; die ook Jef. X. 19 en Amos VI. 2. voorkomt. Daarom , zal het onnodig zyn , ons by dezelve langer optehouden. Wy achten het van meer belang, iets te fpreken , van de inwooneren dezer geheele landftreek. Ten aanzien van welke, het zeer aanmerkelyk is: dat ze niet alleen BABYLONIERS genoemt worden-, naar de eige landfireeke, die zy bewoonden ; het welk zeer natuurlyk is ; en de gewoonte dit medebrengt, ten aanzien van alle Volken: maar, dat ze, in het byzonder en meermaalen, met den naam van Oo 4 CHAL. De andere leden van iabylonie. De inwoonerendezer landftreek ivorden » iomvvyien, 'iiidf Isnitri ,  57* De Babyloniers Doch ook , en , meermaalen Chxldrin genoemt j CHALDEEN, worden uitgedrukt: voornaamlyk, (het welk hier vooral zyn aanmerking verdiend) federt den tyd toen Babylonie, door Efar Haddon, aan de affyrifche heerfchappy , onderworpen was. Die zaak is toch zeer klaar. De Profeet Jeremia, zo dikwerf hy fpreekt, van het beir des Konings van Babel, (Nebukadnezar) het welk de ftad 'jerufalem zou veroveren en verwoeften , noemt het zelve doorgaans, het beir der CHALDEën of flegts blootelyk , de Chaldlcn. Zie Jerem. XXI. 4, o. XXII. aj. XXXII. m 25. XXXVII. j, 10, ii. enz. gelyk ook, in het verhaal dezer droevige uitkomft zelve , Hoofdft. XXXIX. Zie ook , 2 Chron. XXXVI. 27. Alhoewel dan, het heir, dat Nebukadnezar tegen Jerufalem gebruikte , uit verfcheidene Krygstroepen der door hem verwonne nabuurige Volken, faamgefteld was, naar 2 Ara. XXIV. 2. zo mag men daaruit oordeelen, dat de Cbaldeën , de voornaamfte en de grootfte menigte hebben uitgemaakt: gelyk ze, daarom, in de laatftgemelde plaats , ook de eerfte genoemt worden : en dan de Syriers, Moabiten en Ammoniten. Zelfs, word bet Ryk Babel; dikwils, ChaldeS geheten, zie Ezecb XI. 24. XVI. 29. XXIII. ?6. en , men vind die beide naamen veelmaal pnder elkander verwifleld, zie Jef. XLVIII. 4, 20. Jerem, L. 1. LI 24. Ezecb. XII. 13. Ja, ook word Nebukadnezar , de Koning van Babel , een CHALDEëR genoemt, Ezra V. 12. Wy bekennen , dat by eenige ongeweide Schryveren, het land Cbaldec, (Cbaldrn) fomwylen , van Babylonie, onderfcheiden word: maar, verder niet, dan  of Cbaldeën, 573 dan als een gedeelte van het geheel: want Ptoleméus (Lib. V.) en Strabo, (Lib. XVI.) zeggen, dat Babylonie , gedeeltlyk , door Cbaldeën , be^ woond wierd :" naamlyk , dat gedeelte , dat naaft aan Arabie paalde, en aan de Perfifche Zee; het welk ook, in de Kaart van Ptoleméus, (Afias Tab. IV.) met aen naam Cbaldec , naauwkeurig word aangewezen. Doch, niemand zou de Cbaldeën zo verre, in het zuidelyk deel van Babylonie zoeken, die wift, dat zy , die by de Hebreën genoemt worden , (Kasdim,) afftammen, (gelyk hier voor, bladz. 157. bewezen is,) van Chesed, den Zoon van Nahor, die Abrahams Broeder was Zie Gen. XXII. 20, bi. want, dees Nahor woonde, toen hy zyn genacht vermeerderde, te Haran, in Mefopotamie: waaruit vermoedelyk is, dat Cbefeds nakrooft , ten minften , in den beginne , ergens , daarom en by, in de landftreek Mefopotamie, zich ter neórgezet hebbe. En, het blykt ook, dat de Cbaldeën, in Mofes leeftyd, noch in Mefopotamie, zich bevonden: dewyl Ur, die ftad in Mefopotamie , waarin Abraham , eene tyd lang gewoond heeft , omfchreven wprd , als Ur der Cbaldeën, Zie Gen. XI. 28, 31, XV. 7. gelyk ook Stepbanus , van .Abrahams roepinge uit het Ur der Cbaldeën , meldende , dat zelve land , het welk hy Handel. VII. 2. eerft genoemt had, Mefopotamie, vers 4. nader befchryft , als het land der Cbaldeën : ten bewys, dat in vroegeren tyd, de Cbal 'deen aldaar gewoond hebben , in Mefopotamie. Zelfs fchynt, dat ook, in volgende tyden, noch eenigf dezer landaart , in Mefopotamie zich onthielden dewyl Xenopbon. (Exped. Cyri Lib. III.) verhaald „ dat Cyrus, de Koning van Perfie, behalven Ar O o j » «J* dewyl, de Chulde'én, die eigenlyk oorfpronglykwaren, uit Mefopot*-_ mie,  door eenen der Koningen van Affyrie , naar "Babylonie, verplaatlt zyn. i i < < J 574 De Babyloniers „ menie, ook het gebergte der ChaldbSn, onder „ zyn gebied bracht: en dac hy, het Volk het „ welk dit gebergte bewoonde , vriendelyk be,, handelde ". Door dit gebergte der Cbaldeën , kan, naar het verband van zaken, niet wel eenig ander geweft, dan het noordelyk bergachtig deel van Mefopotamie verftaan worden , te dier tyd , door fommige Cbaldeën, noch werkelyk bewoond'; die, door gemelden Schryver , genoemd worden, als de Krygsdapperfte onder alle de inwooneren dezes lands. Dat men, derhalven, die zelve Cbaldeën, die eigentlyk in Mefopotamie te huis hoorden, daarna, in Babylonie aantreft, is naar de gewoonte dier tyden zeer wel te begrypen: toen, niets gemeener was, in de Oofterfche landen, dan geheele natiën van woonplaatzen te doen verwiffelen; wanneer de Vorften, onder welker gebied zy ftonden , dit, om het een of ander ftaatsbelang, noodzaakelyk oordeelden. Van zodanige Volk verhuizingen, zyn hier voor, verfcheiden gevallen gezien, die hiermede konnen vergeleken worden. Waarfchynlyk, derhalven, dat een der Koningen van AJJyrie, na' dat beiden, eerft Mefopotamie en daarna ook Babylonie, onder bet AJjyrifcbe gebied gebracht wa•en, de Chaldeën, uit deze ééne landftreek naar 3e andere, verplaatft hebbe; het zy, om de Babyloniers, nu nieuwlings aan deszelfs heerfchappy mderworpen , in bedwang te houden ; het zy, >m dit noch onlangs verkregen wingeweft, tegen le ftropende Arabieren, die aldaar langs de-weselyke grenzen zich onthielden , te befchermen. ren ware, men te gelyk wilde ftellen, dat dees >f geene Koning van AJJyrie, de Cbaldeën, uit Meopotamie naar Babylonie overgevoerd heeft, cm ze des  ' of Cbaldeën.- 57j des te verder , van de grenzen van het eigenlyk AJJyrie, te verwyderen: vermits zy, vermoedelyk, door hunne ftroperyen, het niet beter maakten , dan de Arabieren zelve. Dat, immers, de CbJdeën van ouds , voor een roofzuchtig Volk , zyn bekend geweeft, blykt, uit Job I. 17. alwaar, de Cbaldeën, in drie hoopen verdeeld, op Jobs Kemelen vielen , dezelve wegnamen, en de jongens , die ze hoeden, Jloegen met de fcberpte des zwaards. Hier heen gaat de gedachten van den Geleerden Jac, Perizonius: (Origin. Babyl. Cap. VI.) die ook, dcor den Heer Vitringa, overgenomen word; (Comment. in Jef. Tom. I. Jol. 41a.) daartoe bybrengende, Jef. XX11I. 13. Alwaar, de Profeet fprekende, van de verwoeftinge der ftad Tyrus , die door de Cbaldeën zou uitgevoerd worden, dit Volk nader befchryft, ten aanzien van deszelfs geringen oorfprong : zeggende : Zie het land der CHALr.EëN: dit Volk was 'er niet: AJJur heejt bet gejondeerd, voor die, welke in de wilderniffen woonden Zy richtten hunne fterkten op , en bouwden hunne Paleizen: [maar] hy beeft bet tot een' verachten hoop gefield. Zonder ons intelaten, in de verklaaringe der byzondere fpreekwyzen ; ( ovei welker vertaaling, zelfs, de eene en andere be denking 7,ou konnen worden opgegeven,) kan met klaar genoeg bemerken, dat de natuurlykfte zin. die men aan die eerfte woorden geven mag: Zit het land der Cbaldeën : dit Volk was 'er niet, dez( is, dat de Cbaldeën, naar welke de landftreek Ba bylonie, en wel voornaamlyk, het zuidelyk deel in de dagen des Profeets, het Land der Chal de ëN, genoemt wierd, voortyds, dit zelve lam niet bezeten hadden : dat dit Volk , in dit land nie Waaruit , die plaats, Jef. XXIII. 13. word opgehelderd. ;  57ö De Babyloniers niet geweeft was. Maar, Affur, dat is, één der Koningen van Affyrie, (dien men wel, voor EfarHaddon, houden mag: dewyl die de eerfte het Ryk Babel, der Affyrifche heerfchappy heeft onderworpen,) had dit Volk, dat weleer in de wilderniffen van Mefopotamie, zich plagt te onthouden , aldaar gefondeerd, dat is, gefield en geveftigt: hunlieden aldaar vafte woonplaatzen ter bezittinge verleend. Dit Volk was nu, in het geweft, dat , federt dien tyd , het land der Cbaldeën genoemt wierd, niet zodra aangekomen, of zy begonnen, in fteê van langer door de wilderniffen omtezwerl ven en van den roof te leven, voor zich, fterb ten en Paleizen te fticbten: ten bewys, dat zy terftond tot eenen bloeijenden ftaat geraakten; en dus te gelyk, tot genoegzaam vermogen, om de Tyriers, hoewel een veel ouder Volk, en dat van onheugelyke tyden in dit hun eigen Vaderland beftendig had blyven woonen, te konnen vermeefleren : zo als by den uitflach gebleken is. Dus worden door den Geleerden Perizonius, die laatfte woorden, die de onzen uitbrengen [maar] by beeft bet tot eenen vervallen hoop gefield; opgevat: brengende dezelve , niet tot Affur, of den Koning van Affyrie, als of die dat zelve Volk, het het welk hy eerft in dit land gefteld, en het welk aldaar fterke fteden en paleizen gefticht had, daarna wéér tot een vervallen hóóp gefield zou hebben: neen, maar, Hy wil dit laatft gezegde toegepaft hebben , op het land der Cbaldeën of, liever, op het Volk of de Cbaldeën, de inwooneren dezes lands; die de ftad Tyrus tot eenen vervallen boop zouden ftellen: die eertyds zo bioeijende koopftad , ten eenenmaal verwoeftende. Om den inhoud van dit ganfche vers in des te klaarder licht te  of Cbaldeën. 577 te ftellen , moet voor al worden aangemerkt, dat, naar de gedachten van dezen geleerden Heer, een parentbejïs (tuffchenreden) gefteld word; die in den ftyl der Profeeten, meermaalen voorkomt; en die, wen ze wel getroffen word, veel opheldering geeft, aan anderzins duiftere plaatzen. De zin zal dan hierop uitkomen : Zie bet land der Cbaldeën , (dit volk vaas daar eertyds niet: maar, een der Koningen van AJJyrie heeft dit land tot eene vajle bezittinge gegeven , aan de Cbaldeën , die weleer de wilderniffen bewoonden , van Mefopotamie : en dit volk heeft zich aldaar door zyne naarftigheid, zo magtig gemaakt, dat zy Steden en Paleizen ftichtten:) dit zelve volk heeft de Stad Tyrus , waarvan in 't voorgaande en volgende dezer Godfprake , (die daarom , in het opfchrift, den titel, van de lajl van Tyrus, draagt) gemeld word, tot een vervallen hoop gefteld: ziende, op de verwoejling dier ftad, door Nebukadnezer, met zyn heir der Cbaldeën: welk ongeval, hoewel in den tyd,toen Jefaia ditfchreef, noch eerft aanftaande, echter, in den verleden tyd, word voorgedragen; ten einde de Zekerheid der uitkomjl aan te wyzen. 't Strekt mede ter beveiliging dezer zaak , dat ook de ongeweide Schryveren dezen oorfprong der Chaldeën, van elders , geweeten hebben. Stepbanus (de Urb. ad voc. XaA.&*io?) beroept zich op Dicearcbus; welke zegt : „dat de Cbaldeën , door „ eenen zekeren Koning van AJJyrie, die Chaldeus ,, zou genoemt zyn, naar Babel ontboden en aldaar „. geplaatft zyn; welke Koning, hy fteld, de veer„ tienden geweeft te zyn , na Ninus.'1 En Strabo (Lib. XVI.) van de Cbaldeën fpreekende , merkt aan : „ Dat iets anders is de natie der Cbaldeën, „ en het landfchap Babylonie , 't welk door her „ be En dc zaak beveiligt , doorongeweideSchryveren.  578 De Babyloniers ,, bewoond wierd:" daarmede te verftaan geven, de : dat Babylonie niet, oorfpronglyk , het eigen Vaderland der Cbaldeën was. Uit dit gezegde , ontfangt men waarlyk , een zeer goed begrip , aangaande de oorzaak , waarom Babylonie, zo dikwerf, Chaidee, en de Babyoniers, Chaldeen genoemt worden, in de H. Scbriften. Want, hier zien we nu, dat de landftreek Babylonie , vervuld geweeft is , van Inwooneren van tweërlei landaart. naamlyk behalven , van haare eigen oude Inboorlingen, die ongetwyfeld uit Noacbs oudften Zoon , Chus , afdaalden : (wiens Zoon , Nimrod , het begin/el zyner heerfchappy, in de Hoofdftad Babel, en andere nabuurige Steden, gefteld had) ook van Vreemdelingen : naamlyk , de Cbaldeën ; die uit Mefopotamie derwaard overgebracht zyn. Alhoewel, dit volk , in den beginne , alleen in bet Zuidelyk deel, en aan de grenzen van Arabie geplaatft was : welk land , ter dezer oorzake , in het byzonder , den naam van Cbaldeë, behouden heeft ; hebben zy , federt ze eenmaal in dit land gezeten waren , in Sterkten en Paleizen , door hen zelve gefticht, zich by vervolg van tyd, door alle Steden, en Vlekken uitgebreid, en zyn zeer vermenigvuldigt: zo verre, zelfs, dat zy , aan het geheel land , hunnen eigen naam mededeelden : en-, dat ook de geheele landaart dien naam overgenomen heeft: wordende zo wel, Chaldeen , als Babyloniers , geheten. En , dewyl zy, wegens hunne krygsdapperbeid bekend ftonden; (wegens welke zy ook geroemd worden , Jerem.Y. 15.) zo wierden zy meeft gebruikt, in den krygsdienft : 't welk de reden was , dat het Babylonifcb beir , genoegzaam eeniglyk u:t Cbaldeën beftond. Daarbenevens, waren de Cbaldeën (het welk, anders,  of Cbaldeën. 570 \ ders zelden met de oorlogszuchtigbeid gepaard gaat,) wel ervaren, in allerlei wetenfcbappen, en byzonder , in de Sterreloop kunde: hoewel ze deze edele wetenfchap misbruikten, tot waarzeggeryen. Strabo : zegt: (Geogr. LXVI. p. 501.) „ dat onderhen „ gevonden wierden , die voorgaven, de Genetb „ lialogie te kennen:" waardoor verftaan word, de :, voorgeweode wetenfchap , om uit den tyd van ; iemand's geboorte, naar de gefteldheid der Sterren, 1: allerlei voorzeggingen te maaken , aangaande de lot\ gevallen van deszelfs leven. Daarom worden, doori gaans , Sterrekykers , Waarzeggers , Tovenaars en Cbaldeën, als een en het zelve foort, faamgenoemt. i Zie Dan. II. 2. IV. 7. V. 17, 11. Ja, dit is 1 in 't algemeen zo wel bekend geweeft , dat, van I daar , het woord Cbaldeën, een naamwoord is ge1 worden, waarmede men zonder onderfcheid, alle I de geleerden , plag te beftempelen : eeven gelyk , I ter zeiver oorzake , een Arabier betekend , een I Jiruikrover; een Chinees, een bedrieger enz. Byzon« : der fchynt de Sterrekunde binnen de Hoofdftad , BaI bel , gebloeid te hebben : want , die Stad gelegen I zynde in eene vlakte ; was de gezichteinder (Hori\fon) allerwegen ruim en open , zonder door eenig ij gebergte belemmerd te worden. Daarbenevens had I men , (gelyk Diodorus Siculus verhaald, L. II.) I boven op den top van Bels Tempel, die van eene I ongemeene hoogte was, een Schouwplaats (Obferj' vatorium) aangelegc , om van daar den loop der Ji Sterren onderfcheidenlyk na te gaan : waardoor, I dan, deze wetenfchap, te Babel in grooteren bloei I was, dan in eenige Stad of Land , der geheele \ Waereld. Be.  Tot verHand der gebeurteniffen,tuffchen de Koningen van Babel en van Juda voorgevallen. j8o De Babyloniers Belangende nü , de Lotgevallen dezer Baby- lonifcbe Opperbeerfchappy, geduurende de zeven en tachtig jaaren haarer aanwezenheid, en den invloed, die dezelve hadden, op de Zaaken van Jüda's Ryk; het welk , na de gevanglyke wegvoering der X. ftammen Ifraëls , eeniglyk overgebleven was: alhier heeft men wel aan te merken, dat de groote omwendinge , die in deze Oofterfche landen was voorgevallen , toen Nabopolassar , (die , by de ongeweide Schryveren, ook Nabugdnnofor of Nebukadnezar I, word genaamt,) benevens Cyaxares I, den Koning der Meden, de geheele AJjyrifcbe beerIcbappy overheerd, en, die beiden dezelve onder zich gedeelt hadden , aan en door zich zelveh, geene merkelyke verandering te wege bracht, in den toeftand der zaaken des gemelden Ryks ; die's tyds ftaande onder het gebied des vroomen Konings Jofia ; Nabopolajfar en alle deszelfs opvolgers traden, in het zelve recht, om dit Ryk, eene jaarlykfche Schatting op te leggen, het welk wel eer de AJfyriJcbe Koningen , naar het zogenoemde recht des oprlogs , verkregen hadden : gelyk hier voor is aangemerkt. En , echter, moeft die gemelde omwendinge , in het middelyke , de oorzaak worden van den ganfchen ondergang van dit zelve Ryk: en wel , niet zo zeer rechtftreeks, door toedoen van deszelfs eigen Koningen , dan wel der Koningen van het nabuurig Egypte, Pbarao Necho , en Pharao Hophra ; die , federt dien tyd , in oorlog geraakten tegen deze nieuwlings opgerechte Babylonifcbe Heerfchappy; welke, aan dit Ryk ^«da, als tuffchen beiden gelegen, dit onheil heeft moeten toebrengen. Hoewel , alleen in het middelyke : want,  Heerfchappy. jgi want de eerfte en voornaamfte oorzaak van dit onheil waren de zonden ; met welke , zo wel de Koningen , als het volk , hunnen God beledigden. Zie 2 Kon. XXIV. 3, 4. 2 Chron. XXXVI. 12 — 16. Pbarao Necbo, aan wien de dagelyks aanwaffende magt der vorige Koningen van AJJyrie' , zeer gevaarlyk fcheen , federt dezelve langs hoe meer tot zyue eigen grenzen begonnen te naderen, door de overheering der Ryken Syrië en Ifraël. dacht geen bekwaamere gelegenheid te hebben, om zyn eigen Koningryk , Egypte in eenige veiligheid te ftellen , dan de verwarden toeftand , waarin de zaaken der AJjyrifcbe- of nu Babylonische Heerfchappy, zich bevonden , zolang Nabopolajjar noch werkelyk bezig was , met zyne wingeweften te vergrooten ; ia gevalle , naamlyk , Hy {Pbarao Necbo) deze gelegenheid zich konde ten nutte maaken, om de landen , aan deze zyde den Eupbratb , te vermeefteren. Tot geen ander oogmerk , was derhalven in» gericht deszelfs krygstogt , naar den Eupbratb ; die ook in den aanvang een goed gevolg fchynt gehad te hebben: zo verre, dat hy. niet alleen de Stad Karchemis , een voornaame AJjyrifcbe grensvefting, aan de gemelde Rivier gelegen, maar ook al wat, tuffchen den Eupbratb en de groote Zee , wel eer aan het Ryk AJJyrie behoord had , dadelyk vermeefterde. Als men, derhalven , z. Kon. XXIII. 29. leeft : dat Pbarao Necho , de Koning van E~ gypte optoog , naar de Riviere Pbratb , tegen den Koning van Assyrie, (wiens naam daarby niet aangetekend ftaat) zo word , daardoor, geen ander, 'dan die zelve Nabopolassar, verftaan. Ongelukkig , wierd de Koning Jojïa in deze onderneeming ingewikkeld. Hy , uit kracht der verIII.Deel. II.Stuk. Pp bin- Verdiend zyn opmerking,dat Phsra» Necbo de altereerde aanleiding daartoe gaf, door zyue vyandelykeondernemiage,tegen deze nieuwe Babylonifcht. heerfchappy. Die ten gevol? had , daC het Ryk  J»J*. onder bedwang dezes Konings van Egypte geraakte. , Nebukad ■r:ez,ar doe ivaen V; der tot fnidereger. benoemt 58a De Babylonifcbe binteniffe , door zyne voorzaaten , met de Koningen van AJJyrie aangegaan , zich verplich: oordeelende , om de AJjyrifcbe grenzen , tegen de Koningen van Egypte te befchermen , trachtte dien Pbarao Necbo, zo dra dezelve de Stad Gaza, die voortaan op de grenzen van Juda's Ryk lag, vermeefterd hebbende , (Jerem. XLVII. 1.) zynen togt naar den Eupbratb voortzette, in deze onderneeminge te ftuiten: en waagde tegen hem, dien veld/lag , by Megiddo, in welke hy zelve door eenen pylfchoot om het leven kwam. Zie 2 Kon, XXIII. 29, 30. 2 Chron. XXXV. 20 — 24. By aldien, het aan Pbarao Necbo hadde mogen gelukken, zyne gemaakte conqueften , aan deze zyde de Eupbratb ,te handhaven ; zo zou het Ryk Juda, daardoor, van heer veranderd , en onder het gebied , of immers , onder de Schatplichtigheid der Koningen van Egypte gebracht zyn. Men zag alreeds terftond, hoezeer die zelve Pbarao Necbo, na zyne behaalde overwinning over den Koning Jojia, in dit Ryk den meefter fpeelde: vermits, hy Jodbaz, dien de inwooneren van Jerufalem, in deszelfs Vaders Jofia's plaats, tot Koning hadden uitgeroepen , onttroonde , en deszelfs ouderen broeder , Eliakim of Jojakim, in de plaats ftelde. Zie 2 Kon. XXIII 30—37. en iCbron. XXXVI. 1-5. Ondertulfchen had Nabopolajfar zich niet zo dra rin zyi e nieuwe heerfchappy beveiligt, of hy maakte zyn eerfte werk , om de.landen Syrië, Israël f en Juda , door Pbarao Necbo verroverd, te herwinnen en weder onder het Babylonifcb gebied te brengen. En zynde zelf te oud , om de ongemakken van een veldtogt te verduuren, vond hy goed, de uitvoering van dit ontwerp , aan zynen Zoon, Nebukadnezar , op te dragen ; hem teffens (gelyk  Heerfchappy. 583 lyk by de Oofterfche Koningen meermaalen gebruikelyk was) verkiezende, tot een deelgenoot (*), in de beftieringe zyns Koningryks. Nebukadnezar, met een magtig heir zich naar den Eupbratb wendende , belegerde terftond de Stad Karchemis; welke hy onder zyn geweld bracht: en, daar beneven , het beir der Egyptiers , het welk fchielyk aangerukt was, om die Stad te ontzetten , verfloeg : Zie Jerem. XLVII. 2. waarna , hy al het land , ten Wellen der gemelde Riviere gele gen , onder de gehoorzaamheid der Babylonifcbe heerfchappy , deed wederkeeren. Deze gebeurtenijfe zien we, met weinig woorden , duidelyk verhaald, 2 Kon. XXIV. 7. De Koning van Egypte (Pbarao Necbo) toog voortaan niet meer uit zyn land : want, de Koning van Babel , (Nebukadnezar) bad , van de Riviere van Egypte , tot aan de Riviere Phrath , iw genomen , al wat des Konings van Egypte was. Dat is : Nebukadnezar had weder aan de Babylonijcbt heerfchappy gebracht, alle de landen , ten Wener des Euphraths , tot aan Egypte toe , welke Pharat. Necbo , geduurende die groote omwendinge in de At (*) Deze omftandigheid verhaald Berofus: (apud Jofepb. L-, X. c. 11. fol. 390. e§> contra Apion: L. I. fol. 1044.; en 'i is noodzakelyk, dat dit hier werde opgemerkt: vermits daaruit kan worden weggenomen, de zwarigheid, in de tydrehe* ning, en het verfchil, dat, in dezen , tuffchen de geweide en ongeweide Schryveren zich opdoed , vereffend : want, de Godlyke Schryveren noemen , federt dien tyd , Nebukadne* %.ar , alreeds Koning van Babel: en beginnen alle (uitgezonderd Daniël) de jaaren van deszelfs regeering, van dit tydftip zyner aaoftellinge tot mede - Regent, te rekenen ; ( Jet, XXV. 1.) daar , in tegendeel, de Babyloniers, het begin vaö deszelfs regeering, eerft federt zyns Vaders dood, d» tw*f jaaren later iaviel, plegen te ftellen. PP « Alle de door Vht« rao Necho' gemaakte wingeweftendaarna heroverd hebbende.  MoeftKoning Jojakim syne verbime*ilfe, met Tharao Ne ets , decrlyk ontgelden. 584 De Babylonifcbe Affyrifcbs heerfchappy , by 'c leven zyns Vaders , voorgevallen, verroverd had. En, opdat een iegelyk klaar begrype , hoe die zelve om-wendinge in het Affyrifche Ryk gefchied, de middel-oorzaak worden moeft, (en wel , door toedoen van Pbarao Necbo) van den canschlyken ondergang van Juda's Ryk ; zo moeten we de gevolgen der gemelde overvoinninge van Nebukadnezar verder overwegen. Hy was niet vergenoegt, met alleen het Babylonifcb gebied , tot die zelve uitgeftrektheid gebracht te hebben, hoedanig de Koningen van Affyrie het zelve bezeten hadden : maar was ook terftond bedacht , om ook wrake te oefenen , aan den Koning Jojakim ; die zich, door Pbarao Necbo , na de afzettinge zyns broeders Jo'dbaz , op den Troon van Juda's Ryk , had laaten zetten; en nu reeds ruim drie jaaren (Jerem. XLVI. a.) hoewel niet anders , dan als een Vazal des Konings van Egypte , den zeiven bekleed had. Of Jojakim ook niet, denEgyptifchen Koning, in dien Veldflag , by Karchemis , met eenig volk , tegen Nebukadnezar , bygefprongen hebbe , daarvan vind men wel geene aanteekening, in de H. gefchiedenifle : doch, de omftandigheeden, waarin zich Jojakim die's tyds bevond, maaken dit meer dan waarfchynlyk. Nebukadnezar, althans, vermeefterde 't geheel Koningryk Juda : verroverde de Stad Jerufalem, en maakte den Koning Jojakim, tot zyn gevangen ; dien hy ook naar Babel zoude weggevoerd hebben ; by aldien hy niet , om deszelfs nedrige onderwerping , hem noch ditmaal verfchoond had. Voor zyn perfoon dan verfchoond blyvende, en zelfs in zyne Koninglyke waardigheid beveftigt wordende , moeft hy echter dulden , dat de bloem der natie gevanglyk naar Babel weggevoerd wiérd. Zie 2 Kou.  Heerfchappy. jSj zKon. XXIV. i. 2 Chron. XXXVI. Ö, 7. vergeleken met Dan. I. 1 — 7. Uit welke laatftgemelde plaats ook blykt, dat Daniël zelve zich mede , onder de gevanglyk weggevoerden , bevonden hebbe. En , van dit tydftip, zynde het derde jaar der regeeringe des Konings jojabms ,begint de LXX jaarige gevangenijfe, door Jeremia voorfpeld, Hoofdft. XXV. 8—11. Dezelve Jojakim , na verloop van drie jaaren , I tegen Nibukadnezar rebelleerende , waarfchynlyk, a door Pbarao Necbo, zynen ouden bondgenoot, daartoe opgehitft ; zo wierd Jerujalem andermaal belegerd , door de Stedehouders der nabuurige landen , wien Nebukadnezar daartoe bevel gegeven had ; die ook, ter zeiver gelegenheid, het geheele land verwoefteden : wanneer ook Jojakim , geduurerde dit beleg , zelve omgekomen is, Zie 2, Kon. XXIV. I 6. Hy wierd wel door zynen Zoon Jojachin opge- j volgt; doch, niet voor langer tyd, dan drie maan-) den : waarna, Nebukadnezar, welke immiddels,' na zyns Vaders dood, (die, in alles, XXII jaaren geregeerd heeft,) het beftier der zaaken alleen in handen kreeg , een' tweden Veldtogt ondernomen heeft, naar judeë , vermoedelyk , terwyl de belegering van Jerufalem noch duurde , welke hy , door zyne jegenwoordigheid, fterk voortzette. De Stad , eindelyk , tot het uiterft gebracht zynde , mogt geene onderwerpinge aan des overwinnaars befcheidenheid , den Koning jojacbin , (alhoewel hyook perfoonlyk met allen zynen Hofftoet daartoe naar Nehukadnezars leger zich had begeven) hem van de flaverny verfchoonen : dewyl hy in ketenen geboeid , naar Babel wierd weggevoerd, beneven een groote menigte volks ; onder welke ook de Profeet Pp 3 Eze- \n daarna ndermaal. ;elyk ook leszelfs 'oen, Jtachin.  En , eindelyk ,Zc dekïa. Wordende» f*elk< 586 Be Babylonifcbe Ezecbiël zich bevond. (Ezecb. XL. i.) En, deze was de twede gevanglyke vtegvoeringe : waarvan zie 2 Kon XXiV. 8 — 16. voorgevallen , in hec VUIue jaar van Nebukadnezar's regeeringe. Men kan niet ontkennen , dat dees Koning van Babel groote langmoedigheid gebruikt hebbe , met 't Ryk Juda, en in 't byzonder, met de Stad Jerufalem : welke hy in zyn magt had , om ze te verdelgen. Hy gaf daarvan een zonderling bewys, toen hy , by de afzetting van Jojachin, de Koning, lyke waardigheid niet vernietigde: neen, maar deszelfs Vaders broeder , Zedekia , op den Troon ftelde: mits, den eed van trouwe , oader beloften van fchacpiichtigheid , aan hem doende. Doch , die zelve Koning , zes jaaren zyn woord gehouden hebbende , ontzach zich niet, in het zevende jaar zyner regeering , naar 't voorbeeld zyner voorzaaten , tegen Nebukadnezar op te (taan ; daartoe ge* noopt , door i de fchoone beloften van Pbarao Hophra , den Koning van Egypte. Weshalven , Je? rufalem , ten derde maal , door Nebukadnezar belegerd en ingenomen , maar , toen ook geheel verwoed wierd : de Koning , en een menigte volks , met alle de Schatten des Tempels naar Babel overgevoerd, cl Kon. XXV. i — 21. En, deze was de derde e: laatfte gevanglyke wegvoeringe , die van dit ganfche Koningryk een einde maakte. Daarin, zag men de vervullinge van het geen Ezecbicl voorfpeld had, Hoofdft. XXI. 27. Dat, naamlyk, de Kroon der Koninglyke heerfchappy driemaal zou worden omgekeerd , en dan niet meer zyn; tot dat Hy komen %ou, die daartoe recht bad, naamlyk, de Mesfias; en dien de Heer dezelve zou geven. Wy vernemen dus, dat niet alleen die drie na elkandei volgende Koningen, maar ook, het geheel volk,  Heerfchappy. 587 volk , door Nebukadnezar, ftrenglyk geftraft zyn: 1 als hy hen uit hun eigen Vaderland verdreef, en < naar vreemde geweften overbracht ; daar ze , van \ hunne tydlyke goederen beroofd, hunne dagen in \ veel verdriet moeften verflyten. En, dit gefchied- 1 de, door het beleid der Godlyke Voorzienigheid; die ' dezen Nebukadnezar tot een roede in zyn hand ge-' bruikte, om ze , wegens hunne gepleegde zonden, naar verdienden te ftraffen: Gelyk Jeremia en meer andere Profeeten hen lang genoeg daar tegen gewaarfcbouwd, en de ontdekkinge, die hun , door den Heer , onmiddelyk daarvan gedaan was , gebruikt hadden om ze (ware het mogelyk geweeft) daardoor, tot bokeering te bewegen. Gelyk we , hiervoor , hebben nagefpoord . de plaatzen , waarheen de onderdaanen van het Koningryk Ifraël , 133 jaaren vroeger, door de Koningen van Affyrie-wierden weggefleept; zo zyn we hier in de noodzakelykheid, om het zelve te doen, met betrekkinge tot de onderdaanen van Juda's Koningryk. Doch, in het varhaal der drie gemelde gevanglyke wegvoeringen, word de plaats , waarheen ze gebracht wierden, doorgaans alleenlyk. Babel, genoemt. Zie 2 Kon. XXIV. 15, 16. XXV". 13. a Chron. XXXVI. 6, 20. en daardoor ongetwyfeld verftaan de Hoofdstad Babel. Waaruit we, derhalven , befluiten mogen, dat deze gevangenen alle eerft rechtftreeks , naar deze Hoofdftad van Nehukadnezars heerfchappy gebracht zyn , ten einde dezelve aldaar , als tekenen zyner overwinningen, in een foort van triumpb om te voeren. Waar. fchynlyk , zullen ook eenigen derzelven, binnen die Stad , hebben moeten blyven woonen ; om ze, door het groot getal dezer vreemdelingen , des te meer te doen bevolkt worden : dewyl die Stad (geP p 4 lyk eizcjook en groote nenigte tolks naar Ubel ge■anglykvegge'oerd. En wel, eerft, naar de Hoofdftad zeivc.  Van waa ze daarna door de omliepen de gewes ten verftrooidZyn, En lan^s de Rivitrm gef.aauï. 5 88 De Babylonifcbe lyk hiervoor is aangemerkt) naar eevenredigheid van derzelver ongemeene groote uitgeftrektheid , niet overvloedig van inwooneren voorzien was. Maar, niet min bewysbaar is 't, dat veelen dier gevangenen, uit de Stad Babel, daarna verzonden, .en, in verfcheidene hoopen van elkander verfpreid en verdeeld zyn , in de andere plaatzen der Babylonifcbe heerfchappy. De Profeet Daniël fpreekt , Hoofdft. I. 2. van het land Sinear , als de plaats waarheen ze gebracht wierden: en, daardoor, word de geheele landftreek, in welke de Stad Babel lag, verftaan. Daar beneven, befpeurdmen, uit Pf. CXXXVII. (welke een Klaaglied is , door eenen der gevanglyk weggevoerden , in Babel opgefteld) dat ze aan de Rivier, n van Babel zich bevonden hebben: want , dus begint dit Lied , vers 1, 2. Aan de Rivieren van Babel , daar zaten wy : ook weenden wy , als wy gedachten , aan Zion : wy hebben onze harpen gehangen , aan de wilgen , die daarin zyn. '3?n'*V«, dat is, de Rivieren van Babel , in het meervoudige , zullen vooral , die twe Hoofdrievihren , aanduiden , welke de Babylonifcbe heerfchappy doorftroomden: den Euphrates, naamlyk, in de Heilige Schrift de Phrath genoemt, en den Tigris , die in de Heilige Schrift den naam draagt, van Hiddekel; aan welke Daniël zich bevond, toen hem een gezicht vertoond wf rd. Zie Dan. X. 4. En, behalven deze, ook fommige andere mindere Rivieren , die, in die twee gemelde Hoofdrivieren, uitwateren. Van deze Rivieren worden eenige in de Heilige Schrift met haare naamen uitgedrukt als de Riviere Ahava , Ezr. VIII.' 21, 31. iie, uit vergelykinge van vers ij blykt , door een andfchap Ahava geftroomd te hebben ; het welk, van  Heerfchappy. 589 van deze Rivier , zyn' naam ontfangen had. De Riviere Chebar , die Ezecb. III. 15. voorkomt: waarvan niemand twyfeld , of zy is dezelve Rivier, die, by Ptoleméus (Afim Tab. V.) Cbaboras geheeten word , en die door Mefopotamie ftroomt, naar den Eupbratb. Aan deze en meer andere Rivieren van Babel, wierden de krygsgevangen Joden geplaatft : waarfchynlyk, om hen het wegkopen te beletten. In de laatft gemelde plaats, word ook eene Stad gemeld , aan deze Riviere Chebar , gelegen ; die daar den naam draagt van Tel-Abib : in welke de Profeet Ezecbiël , met eenigen der gevangenen , zich in perfoon bevond : aldaar , met eene Godlyke aanfprake verwaardigd wordende. De naam die'r Stad, in 't Hebreeuwfch, T^ , betekent , een boop koornairen : en dit is ook al, wat we, van deze Stad , die nergens meer voorkomt, weeten. 'Er worden Ezra II. 59. noch vyf andere Steden genoemt, in welke, de gevanglyk weggevoerde Joden zyn geplaatft geweeft : alsTiiL-melah (^P1?^) Telharsa , ^) Cherub , (3r9) Addaw en Immer: (™) welker ligplaatzen alle eeven onbekend zyn : terwyl men , niet anders , dan by giffinge , oordeeld , dat dezelve , by of omtrent Tel-Abib , dat aan de Riviere Chebar lag , (Ezecb. III. ij. en dus , in Mefopotamie , gevonden wierden. Nebukadnezar , ter gezegder wyze, het Ryk Juda , verdelgt , en de meefte inwooneren , in drie verfcheiden reizen , naar de Landen der Babylonifcbe heerfchappy , weggevoerd hebbende , (het welk, de laatfte reize , voorviel in het negentiende jaai zyner regeeringe) heeft , na dezen , noch zes en twintig jaaren geregeerd : welke hy meeft befteed Pp j heeftj Gelyfcook in fommige ftedrn ran Me/a* potumii. Ne&ukaJnez.nr heeft na de verroveringdes Joodfchen lands meer andere overwinningenbehaald.  En is opgevolgt,door zynen 2,oon, Evilmeroinch. ] ] J Na wie 590 De Babylonifcbe heeft, om zyne overwinningen weftwaard verder voorttezetten. Daaronder, was de verrovering der ftad Tyrus: by welke gelegenheid, de oude ftad verdelgt , en het Niewe Tyrus in de plaats gekomen is. Zie Ezecb. XXIX. waarna volgde , de inval, verrovering en verwoefting van Egypten: welke, tot haaren nafleep had, dat de overgebleven Joden, die derwaard gevlucht waren, voor het meerderdeel, jammerlyk omgekomen zyn: gelyk we, hiervoor, Hoofdftuk V. in de befchryvinge van Egypte, aangecekend hebben. Den overigen tyd zyns levens , heeft hy, aan de vergrootinge en verbeeteringe der ftad Babel befteed: immers, tot aan den tyd zyner zevenjaarige krankzinnigheid: (Dan. IV.) welke hy aiet lang fchynt overleeft te hebben: en is , einielyk, na eene regeeringe van XLV. jaaren, naar de Joodfche rekening, (want, naar de Babylonifcbe, die ook Ptoloméus (in Canone) volgt , zou hy liet meer dan XLIII. jaaren geregeerd hebben) te Babel geftorven. Deszelfs Zoon en opvolger , Evilmerodach , heeft den troon, niet meer dan II. jaaren mogen bekleden: binnen welke, hy niets merkwaardigs heeft uitgevoerd, dan, dat hy den gewezen Koning der [oden, Jojachin, die door zyn Vader, Nebukadlezar, naar Babel weggevoerd was, (2A"ora.XXIV. 3 — 26,) na eene zeven en dertig jaarige gevange11'ffe, uit den Kerker verloft heeft: zie 2 Kon. KXV. 27 — 30. Jerem. LIL 31—34. Dees Vorft lield, voor het overige, een zeer ftecht gedrag : iet welk veroorzaakte, dat hy, door eene famen:weering, aan welker hoofd , zyn eigen zwager, Veriglijfor was, wierd van kant geholpen, vid. Jospb. Ant. Lib. X. c. 12. Die zelve Nericlissor heeft, na- de ombrengin-  Heerfchappy. 591 ge van Evilmerodacb, zich zeiven, op den troon geplaatft, maar is, in het IVde jaar zyner regeering , in een gevecht, tegen Jftyages, den Koning der Meden, gefneuveld. In deszelfs tyd, is, derhalven, de oorlog, tuffchen de Babyloniers en Meden, beneven de Perfen, alreeds begonnen: zonder dat men weet, wat eigenlyk de oorzaake daarvan geweeft zy: die zelve oorlog , die daarna, aan het Ryk der Babyloniers, den geheelen ondergang gekoft heeft. Deszelfs Zoon, Laborosoarchod, is hem wel in de regeering opgevolgt: dan, niet langer, dan voor een tyd van 9 maanden; toen hy, wegens zyne buitenfpoorige levenswyze, door zyn eigen volk wierd omgebracht. Om die zelve reden , word hy, door Ptolomeus, (in deszelfs Canon) geheel verby gegaan; die ten opvolger van Neriglijfor, fteld Nabonnedus, of Nabonidus, by Jofephus , Naboandelus en by Herodotus, Labynitus, genoemt, waarfchynlyk, was dees de Zoon van Evilmerodacb, en zou derhalven, een kleinzoon van Nebukadnezar geweeft zyn. 'Er was toch voorzegt, Jerem. XXVII. 7. dat veele Oosterfche volken, den Koning Nebukadnezar, niet al leen, maar ook deszelfs Zoon, en deszelfs Zoon, Zoon, zouden dienen : was nu Evilmerodacb, Ne bukadnezars Zoon, zo moet dees Nabonnedus, deszelf Zoons Zoon, geweeft zyn; want, NerigliJJor, dit tuffchen beiden komt, was niet Nehukadnezars Zoon. Zoon , maar deszelfs feboon Zoon, en dus Evilmero dacbs Zwager. En, dewyl dees Nabonnedus b] Ptolomêus, (in Canone) en by andere oude Schryve ren, gefteld word tot den laatfte Koning van Ba bel; zo kan men niet twyfelen, of hy was dezelve die in de F'. S., Belsazar, genoemt word, ver mit tferiglijf»? volgde. Na dezen Laborafoarchod. En, ein- delyk,N«bonnedus,die dezelve was, met Belfnz.ar. r » I  Onder wieas re^ geeringe, alreeds verfcheide Babylonifche landen door Cyrusiver • roverd zyn. 5°2- De Babylonifcbe mits dees voorkomt, als de laatfte der Koningen van Babel ; na wiens dood, het Ryk. den Meden en Per/en gegeven wierd : Zie Dan. V. 28, 30, Dat Belfazar , Dan. V. 2, ir. word erkend als Nehukadnezars Zoon, (die immers, aldaar, deszelfs Vider word genoemt) is hier tegen geenzins ftrydig : want ieder weet, dat naar den flyl der H. Schrift, iemands Voorvader, deszelfs Vader, genoemt word. Immers , kan Nebukadnezar, Belfa. zars eigen Vader , niet geweeft zyn: dewyl, als dan; (vermits Belfazar de laatfte Koning van Babel was) geen Zoons Zoon van Nebukadnezar ooyt de troon van Babel zou beklommen hebben : het welk nochtans gefchieden moeft,naar 'jer XXVII.7. Hy heeft XVII. jaaren het Ryk Babel geregeerd: doch, hy , niet zo zeer, dan wel zyn Moeder ; terwyLyhy zelve,naar den gewoonlyken trant der meefte Oofterfche Koningen, zynen tyd in allerly welluft verfleet. Deze zyne Moeder was die beruchte Koninginne Nitokris, van welke, Herodotus ons zo veel goeds verhaald, (Hiftor. Lib. I. c 185, i85.) Zy mag wel die zelve Koninginne geweeft zyn, van welke Dan V. 10. gefproken word. In alle de jaaren der regeeringe dezes Konings Belfazars, wierd de oorlog door de Meden, tegen het Ryk Babel, met kracht voortgezet: inzonderheid , na den dood des Konings Aftyages, door deszelfs Zoon Cyaxares II, die hem in het Ryk der Meden opvolgde : en die, ter zeiver tyd, wierd bygefprongen , met een aanzienlyk heir der Perfen, onder de aanvoeringe van zynen Neef, dien Krygsdapperen Cyrus ; op wiens rekening daarom ook gefteld worden, alle de verwonderenswaardige overwinningen, door de Meden eh P'erfen, op het Babylonifcb Ryk, behaald. Dees  Heerfchappy. JP3 Dees Cyrus, reet den naam van Köres, in dé H. Schrift bekend, die zulk een groote rolle gefpeeld' heeft , in de gewyde gefchiedenifle, als de Verloffer. en her feller , van den' Joodfchen bórgerftaat, was, van 's Moeder's wege, de klein Zoon van den gemeiden Medifcben Koning, sifiyages,uic het huwelyk van deszelfs dochter Mandane , met eenen Perfifcben edelman*, Kamby&es, verwekt, die te gelyk Koninglyke Stadhouder in Perfie was, niet (zo het fchynt) der Meden maar der Babyloniers ; aan welke (als uit het vervolg nader blyken zal) geheel Perfie, toen noch mee den naam Elam bekend, onderworpen was. De hier bygaande Geflachikaart f, die wy uit Herodotus en andere • Men ziet alhier Herodotus en Xenopbon van elkander verfchillen : dewyl de eerfte zegt: dat dees K&mbyfes eenPerfifcb Edelman geweeft zy; van het geflachte van Achemenes j het welk een der oudfte en aanzienlykfte geflachten in Perfie was: maar, Xenopbon daartegen , 'maakt hem tot een Konin« vaa Verfie.; Miflchien, is dit verfcliil daar door te' befliflen: dat men ftelle , dat Kamtjfes , als een der eerfte edelen des lands, het Stadhouderiyk bewind gevoerd hebbe in Persie , met den titel Van onderkoning. Dus zou deszelfs gezach gelykformig zyn geweeft , aan dat der laatfte Koningen van Judtt j dien alhoewel ook, met den Koninglyken titel, toch in der daad, geen grooter, dan een Stadbouderlyk gezach, verleend was. f GESLACHTKAART van Cïrus , den Grondlegger der Perfifche Heerfchappy. Dejoces, eerfte Koning der i'v ' Meden. ( ^ » Phraortes , twede Koning der Meden. CïAX De af comft vaa Zyrus.  594 De Babylonifcbe re fchryveren getrokken hebben vertoond ons, den oorfprong van dezen Waereld vermaarden Cyrus; welke, hier mede , en met het geen verder van hem volgen zal , noodzakelyk moet vergeleken wor- , a x Cyaxares I. derde Koning der Meden. r-~^ , AstyAges, in de H.S. genoemt Ahasveros vierde Koning der Meden. , ^ J Cyaxares II. Amyitis, Mandane, inde H.S. ge- haar gemaal haar gemaal noemt Nebukadnezar Kambyses Darius de Koning van Babel reg. een Perfifch Meder. 43. Jaaren. Edelman daar- vyfde en laat- , ^ ( na Koning. fte Koning Evilmerodach Eene Dochter , der Meden. Koning van B«- gehuwd met CYRUS, t ^ M: zyn gema- Neriglissor in de H.S.gc- cene Dochter, linne Nitokrisre- Evilmerodacb} noemt gehuwd met geerde i jaaren. opvolger in het Kores haaren Neef, , ^ Ryk Babel re- Koning van Cyrus. Nabonnedus geerde 4 jaaren. Perfie, Medie, in de H. S. ge- , ^ Babylonie en noemt Laborosoarchod grondlegger Belsazar. Koning ran Babel, der algeineene de laatfte Ko- regeerde 3 maan- Perfifche Alleen aiagvznBabel, den. heerfchapppy; regeerde 17 gehuwd , met jaren, eeue dochter van zyn oom Cyaxares 1I. 'Koning der Meden. 1 « , Kambyses : twede Koning van Perfie.  Heerfchappy. 595 worden : te meer, dewyl ze ons te gelyk, de bloedverwantfchap der laatfte Koningen van Babel, met het geflachte der Medifche Koningen aanwyft. Zeer zeldzaame dingen worden , door Herodotus (Lib. I.) aangaande de geboorte en opvoedinge, van dezen Cyrus, gelyk van deszelfs lotgevallen in zyne eerfte kindfche jaaren, opgegeven; die echter, by veele geleerden in onzen tyd, niet geloofd, maar veel eer, op de lyft van verdichte vertellingen , gefteld worden: des te meer, dewyl de Griekfche Schryver Xenopbon, die , aan het hof van den jongen Cyrus, (den Zoon van Darius Notbus) die Perfifche ftadhouder van klein Afie was , een tyd lang verkeerd heeft,in deszelfs levens befchryving van dezen grooten Cyrus , (getituleerd Cyro« pcedia) deze dingen , zeer verfchillender wyze opgeeft. Naar het verhaal des gemelden Xenopbon, (Lib. I. pag. 8.) zou Cyrus, in zyn twaalfde jaar, ontboden zyn naar Medie, aan het Hof zyns Grootvader's Aftyages (te Ekbatana) en aldaar vyf jaaren hebben blyven vertoeven. De oorlog, tuffchen de Meden en Babyloniers, inmiddels zyn aanvang nemende,had hy zynen Grootvader, in den eerften veldtogt, tegen Evilmerodacb, den Koning van Babel , alreeds verzeld: en , in den zeiven, met zo veel beleid en kloekmoedigheid, zich gekweten, dat hy daardoor de achting van alle de Meden grootelyks wegdroeg. Zyn Oom Cyaxares II. , die deszelfs Vader Aftyages (gelyk gezegt is] in het Ryk der Meden, was opgevolgt, den oorlog tegen de Babyloniers voortzettende, kwam hy den zeiven te hulpe, met een aanzienlyk heir van Perfen : en , bekwam te gelyk het oppergebied, over het geheel heir der Meden: behaalende, ir all< En deszelfs eerfte krygsbedryven.  Tot dat, door het inneemen derHoofd&id B»kl JOÖ De Babylonifcbe alle de Veldflagen, tegen zyne vyanden, groote overwinningen. Cyrus maakte, voornaamlyk, zyn werk, om niet alleen de Armeniërs, die den Meden waren cynsbaar geweeft , maar , geduurende den oorlog der Meden, tegen het Babylonifcb Ryk, afgevallen , weder onder de gehoorzaamheid te brengen, maar ook de landen der Babylonifcbe Heerfchappy , ten Wefien, eerft te overweldigen: latende de hoofdftad Babel, voor als noch, ongemoeid: na alle vermoeden, dewyl hy weinig hope hadden, om deze ftad van eene zo onverwinlyke fterkte, te vermeefteren; zolang, de Babylonifcbe Heerfchappy noch in haaren bloei , en , van een ontzachlyke krysmagt voorzien, bleef. Daarom, vond Cyrus raadiaamft, vooraf alle de rondom gelegen winge'nveften dezer heerfchappy, die het Krygsvolk uitleverde, beneven de ryke inkomften, om den oorlog te konnen voeren, te overwinnen: waardoor, de Hoofdftad veel gereeder in zyne handen vallen moeft. In deze onderneminge, was Cyrus zeer voorfpoedig:, en beoorloogde, desgelyks, den beroemden Kresus , den Koning der Lydiers, Belfazars bondgenoot: veroverde, behalven Lydie, geheel klein Afie, daarna Syrië, een gedeelte van Arabie enz. alle welke Veldtochten, zeftien achter een volgende jaaren geduurd hebben. Hierna wende hy zich weder,naar Babylonie,met oogmerk, om Belfazar, meer van naby aantetaften: en na in eenen Veld/lag, in de nabuurfchap van Babel, over hem de verwinning bevochten te hebben, belegerde hy hem, in deszelfs Hoofdstad : welke hy,naeen tweejaarig beleg, eindelyk, door lift vermeefterde: gelykwe hier voor, in de befchryvinge der ftad Babel, hei ben aangemerkt. In den zelven nacht, toen de ftad verrafcht wierd,kwam ook Bel-  Heerfchappy. 59? ïielfazar om *c leven: waarfchynlyk, door hec vyandlyk Krygsvolk; dat, als het de Stad bemagtigd had, in het Paleis zal hebben ingedrongen, en den Koning omgebracht. Dat ook Belfazar niet natuurlykerwyze geftorven, maar gedood zy, leeft men duidelyk, Dan. v. 30. alhoewel die omftandigheid, dat dit gefchiede, ter gelegenheid van het innemen der Stad, niet daarby gevoegt word. Met dezen Belfazar is dan de Babylonifcbe < Heerfchappy, na datze lxxxvii jaaren geftaan' had, befloten: en door Cyrus dePERSlSCHE HEERSCHAPPY aangevangen : welke groote Staats - omwending voorviel , in het jaar na 's waerelds fcheppinge 34<58, en het J3Sfte jaar voor 's Heilands geboorte. Het is waar, dat men, Dan, vi. I, leeft: dat Darius de Meder, (72a Belfazafs dood) bet Koningryk ontfing; omtrent 62 jaaren oud zynde: zonder, dat aldaar, van Cyrus, eenig gewag gemaakt word: maar', Hoofdft. iv. q8 , verneemt men ook: dat Belfazar's Koningryk zou verdeeld, en niet alleen den Meden, maar ook den Persen gegeven worden- Dit een en ander laat zich, met het geen Xenopbon, Herodotus en andere Schryveren, van de onderbrenginge der Babylonifcbe heerfchappy door Cyrus verhaalen, zonder moeite vereffenen, wen men begrypt, dat de beiden Koningen, der Meden en der Perfen, de Babylonifcbe heerfchappy, in den beginne, gemeenzaamlyk bezeten hebben: gelyk die beiden ook, met vereenigde krachten , dezelve hadden t'ondergebracht. JU. Deel. II. Stuk. Qq Wj Ie TS»'->ftt>~ ifche met de Perfifche lieer ic happy verwisfeldwierd. Hoewel dezelve , geduurende de twee eerfte jaaren , door Cyrus, gemeenzaamlyk , met Darius den Mede-, is beftierd geworden.  5S8 De Perfifche Wy vinden meer bewyzen, in Daniels Boek , , die kiaar doen zien, dat de Babylonifcbe heerfchap. i py een tyd lang, dezen beiden Koningen onderworpen geweeft is. Dus word Darius de Meder, Dan. VI. 9, 16, gezegt, geregeerd te hebben, naar de Wetten, beiden der Meden enPerfen, die niet moeten veranderd worden: en vers 29, dat Daniël voorfpoed bad, in bet Koningryk van Darius , %en in bet Koningryk van Kores, (Cyrus) den Perfer. En deze gemeenfcbaplyke regeering wierd aan den Profeet Daniël in een gezicht vertoond, door dien eenen ram met twee hoornen, Dan^ VIII. 7. naar de verklaaringe, door den Engel Gdbrïël daar by gevoegt, vers 20, zeggende: de ram met de twe hoornen, dien gy gezien hebt, zyn de Koningen der Meden en der Persen *. Darius de Meder kan * In aüe de gemelde plaatzen, alwaar van deze gemeenzaamlyke regeeringe dier beiden volken, geduurende het leven van Darius jen Metier gefproken word, ziet men de Meden %voor de. Persen, genoemt: dewyl, Medie een ouder Koningryk ea meer in rang was , dan Perfie: ook ', dewyl de overheerfeninge des Ryks Babylonie, allermeeft in naam des Konings oer Meden was uitgevoerd, als de Hoofdvyanden der Babylonihs; daar, de Ferfen niet anders, dan als hulptroepen, (auxiliaireu) by het Medifch heir zich vervoegt hadden. In volgende tyden , toen by uitfterving van het Koninglyk Medifch gefiacht, die gemeenfehap van regeeringe een einde genomen had, is wel die dubbele benaaming in gebruik gebleven , doch, met ditaanmeikeiyk vcrfehil, dat aityd, eerft de Persen en dan de Meden worekn genoemt: dewyl al 't bewind der zaaken , in dien tyd, geheel en alleen, van de Meden tot de Persen, overgegaan was. Dus leeft men, van de macht der Persen en Meden Efth. L 3. van de Vorften der Persen en Meden, vers 14, iS: en van de Wetten der Persen en Medbn vers 19, Alleenlyk, worden Efth. X. 2, de Meden nochmaals de eerfte genoemt: doch, ter gelegenheid, als de Schryver meld, van het Boek der Chroniken der Meden ea Persen; dewyl, dit£oefe, alreeds begonnen was, federt de ty>«  Heerfchappy. 599 kan dan geen ander geweeft zyn, dan de zo cevcngemelde Cyaxares II, die 's tyds, Koning der Meden; die aanvanglyk de Oom van Cyrus was, en, korten tyd daarna, door huwelyk van Cyrus , met deszelfs dochter, ook deszelfs Schoonvader geworden is: Dat Darius de Meder niemand anders dan Cyaxares II geweeft zy, heeft de geleerde Vitringa bewezen , tegen Marsham (Obferv. Sacr. Tom. II. L. VI. c. 5.) Het is dikwerf voorgekomen , dat de Koningen, zo van Affyrie, als Babylonie, met geheel andere naamen worden uitgedrukt, in de H. S., dan, by de ongewyde Schryveren: het welk ock de oorzaake is, waardoor men , in fommige gevallen, tot twyfel gebracht word, en de een en ander geleerden daarin niet zelden van elkander verfchillen f- Wy begrypen derhalven, dat Cyrus, alhoewel hy, (als méêft tot deze overwinninge hebbende toegebracht) volftrektelyk alleen de bebeerjcher des Ryks Babylonie zoude hebben konnen blyven, echter, befcheidenheidshalve, en, uit eene achtinge voor dezen zynen Oom en toekomenden Schoonvader, aan hem de regeering in het Babylonifcbe Ryk, voor tyden, in welke de Medifche regeering noch in ftand was, en daarom dien tytel, die de Mede», als de voornaamfte, eerft noemde, alfyd behouden had. f Dus ziet men Ook, dat fofephus Scaliger, Calvifius en anderen eene geheel andere fchikking maken, in de opvolging der Koningen van Babel : vernieenende , dat Belfazar geweeft zy, die Laborofoarcbod, Evilmerodachs Zoon: en Burins de Meder, welke Belfazar opvolgde, die zelve Nabonnedus; die (in Canone Ftolemü), als de laatfte der Koningen van Babel getekend ftaat: welk gevoelen, hoewel het vry algemeen word aangenomen, de geleerde H. Frideaux zeer verftandig wederlegt, (in deszelfs aaneenfclukelïag des O, ea N. Verbords, II. Boek bladz,- 14* > H3-)  003 De Perfifche voor deszelfs geheele leeftyd, hebbe toegedaan: des te meer, dewyl Cyrus, meeft uitlandig , en ingewikkeld in verre krygstogten, zyne heerfchappyen, in eigen perfoon, niet zoude hebben konnen bellieren. Darius, die, in zyn eigen Koningryk, Medie alleen en onafhanglyk regeerde, bezat derhalven deze andeie niewling aangewonnc heerfchappy onder den tytel, als Koning van Babel, doch, in der daad, ten aanzien van het gezach, niet veel meer dan als Onderkoning: het welk ook de reden is, dat Dan. IX. i gezegt word, dat Hy Koning gemaakt was, over het Koningryk der Cbaldeën, dat is, der Babyloniers. Het is zelfs waarfchynlyk, dat deeze Darius, niet over Babylonie alleen, maar ook over de andere moingeweften der heerfchappy van Cyrus, een foort van bewind gehad hebbe: dewyl men, Dara.VI.2, leeft, dat hyJielde 120 Stadhouders, die over bet geheele Koningryk zouden zyn: ten blyke, dat deze heerfchappy in eeven zo veele Stadhouderfebappen of Landvoogdyen verdeeld geweeft zy: het welk niet wel kan verftaan worden, van Babylonie, in het byzonder, het welk nimmer van zodanig eene verre uitgeftrektheid was. VVeshalven, hy, behalven te Ekbatana, de Hoofdftad van zyn eigen erflyk Koningryk der Meden, ook fomwylen, en in de laatfte jaaren zyns levens, meefttyds, te Babel zyn verblyf hield. Een reden, derhalven, waarom , in de H. S., met betrekking tot de eerfte jaaren , na die groote omwending volgende, niet van Cyrus, maar alleen van dezen Darius den Meder, als Koning van Babel of der Cbaldeën word gewag gemaakt: by wien de Profeet Daniël, wegens zyne groote wysheid, zo zeer in achting was, dat hy tot deszelfs eerften Staatsdienaar wierd ver- he-  Heerfchappy. *oi heven: het welk gelegenheid gaf tot dat merkwaardig geval, 't welk wy lezen Dan. VI. Deze gemeenzaamlyke regeeringe van Darius den Meder, met Cyrus, heeft, echter, niet lang° genaamt; naar dien Elam , Sems eerftgebooren Zoon; (Gen. X. 22.) die deze landftreek, de eerfte, bevolkc had: gelyk we (bladz. 117, 118) bewezen hebben. Met dien naam word deze landftreek in de Prqfeetifcbe Schriften beftendig aangetroffen: inzonderheid, die voor Cyrus leef tyd gefchreven zyn: Zie Jef. XXI. 2. XXII. 6. Jerem. XXV. 25, XLIX. 34-39. ■ , ...7 Doch, in de Profetiën van Daniël en Ezecbiël, die de tydgenooten van Cyrus zyn geweeft, alsme de in de Boeken der Chroniken, van Esdra, Nebcmia en Eftber, die zo veel later zyn te voorfchyr gekomen, vind men doorgaans, den naamPersie. in het Hebr. 07* (Paras); die daarna zo algemeei geworden is. Men meend, dat de inwooners deze landftreek, den naam van Perfen, ontfangen heb ben , van het paardryden; waarop ze byzonder wa ren afgericht: want, Pl%, (parafcb) betekent, i: de Hebreeuwfche- en zelfs alle andere Oofterfch taaien, met eenige verandering van uitfpraak, ce: paar dryder of ruiter: Zie Jerem. IV. 29, Ezeel XXVI. 10: en die zelve naam, zou dan, van d inwooneren overgegaan zyn, tot het land zelvf Men kan begrypen, dat die naam, onder de n geering van Cyrus, eerft opgekomen zy; dewyl hy zelve de aanleidinge gegeven heeft, waardot het paardryden by dit volk zo gemeen geworden ii want, gelyk Xenopbon verhaald, (Cyropad. L. 1 IV) had Koning Cyrus, belaft, dat zyne onde daanen, by welke deze oefening ongewoon wa< wegens de bergachtigheid hunner landftreek , voo taan altoos te paard moeften ryden: en , dat fede dien tyda het te voet gaan, onder deze natii Qq 4 v-o daarna Perfie cn Parihie geaceait. . 1 : 1 1 ■* r » , r- » rt ! 3 sr  -tf04 De Perfijche y^ voor een fchande gerekend wierd. De Grieken noemen deze landftreek n^c)e en né met fj: het welk in de Oofterfche taaien zeer gebruikelyk is: gelyk de geleerde Bocbart aanmerkt (Geogr. Sacr. L. ÏV. c. 19). Du zal, immers, geen bedenkelykheid in zich hebben; by aldien men, de Perfen en de parthen, die in lateren tyd, als erfvyanden der Romeinen, zo zeer vermaard geworden zyn, in de gefchiedeniffen, voor een en het zelve volk , te houden hebbe. Het is waar, dat Plinius, (Hifi. L. VI c. 2 5.fol. 79.) de Partben, uit de Scyten, doet voortkomen: daar de Perfen, afdaalen uit Elam: doch, het lyd geen zwarigheid, te ftellen, dat dit volk, alhoewel uit de Scyten oorfpronglyk , federt zy in Perfie zich nedergezet hebben, naar deze door hen niewling betrokke landftreek , voortaan , Perfen of Tartben genoemt zyn geworden, en, federt dien tyd, met de Perfen, één en het zelve volk hel ben uitgemaakt: gelyk dezelve Plinius (L. VL. c. 13. fol. 73 ) zelv verklaard *. Dat immers de Partben, onder meer andere landen, t'eeniger tyd, ook Perfie bezeten hebben, is buiten alle tegenfpraak **. Hedendaags, word die landftreek, by de * Dus luiden de woorden van Plinius, tl. c.) Namque Terforum Regna, qu& nunc Parthorum intelligimus, inter dn» tnaria, Perfuum & Hyrcanum , Caucafeis jugis attdluntur: eng.. ** Hiertegen, fchynt als eene zwarigheid te konren ingebracht worden: dat Har.del. II. 9, de Partden niet alleen , van de Meden, rr.aar ook , van de Elamitin, (aie we bewezen hebben, de eigenlyke Perfin, geweeft te zyn) onderfcheiden worden, Die zwarigheid is echter van weinig belang: wen men we-  Heerfchappy. 605 de Oofterfche volken, Pars , ook Parsistan geheeten. Al wat men dan, uit de H. S., van Perfie weeten wil, eer Cyrus aan de regeering kwam, zal men onder den naam van Elam moeten zoeken. Het moet alreeds in Abrahams tyden, een groot en aanzienlyk Koningryk geweeft zyn: dewyl, Kedor• Laomer, Koning van' Elam, de vyf Steden, in ds vlakte Ziddim, Sodom, Gomórra , Adama , Tzeboim en Bela, onder fchatplichtigheid gefteld, en, geduurende twaalf jaaren, gehouden had: gelyk derzelver afval, in het dertiende jaar, aanleiding gaf, tot eenen niewen oorlog, waardoor, hy, neven drie andere Koningen, zyne bondgenooten, bewogen wierd, derwaard heen te trekken, ten einde de afvalligen te ftraffen: Zie Gen. XIV. 1 —12. Het landfchap Elam word, j'ef. XI. 11, mede gerekend , onder de landen , waarheen de twaalf Stammen Isra'ëls, door den Affyrifchen Koning, Salmanezer, gevanglyk waren weggevoerd: gelyk, onder die vreemde volken , welke EzarHaddon, uit de wingeweften der Affyrifche heerfchappy, naar het land Israëls deed verhuizen, in de plaatzen der gevanglyk weggevoerden , ook Elamiten gevonden wierden, naar Ezr. IV. 9. By het heirleger der Affyriers , die het Ryk Juda zouden overvallen, hadden ook fommige Elamiten zich ver. derbegrypt, dat ie naamen der landen , fomwylen ruimer, en fomwylen bepaalder genomen worden. De Partben bonnen aldaar zeer welde Persen betekenen; alhoewel de Elamiten, van dezelve onderfcheiden worden: want, de Elamhen zyn, in 't byzonder , de inwooners des landfehaps Elymais : het ■welk het zuidelykfl gedeelte des Perfijcben Byhs befloeg: en ïls eene byzondere landvoogdy van Perfie gerekend wierd. Qq s Was in ien tyd, :o;n Cyrus gebooren wierd , Jer Balylonifebeht erfchsp. py onderworpen.  6o6 De Perfifche •vervoegt; als te zien is Jef. XXII. 6. Daarom, word hun bedreigt, dat de Heer hen, deswege, zo min, dan andere volken, zou onsreftraft laaten. Zie Ezecb. XXXII. 24, 25, Jer. XXV. 2j,XLIx'. 34—38. Dit laatft voorfpelde fchynt door Nebukadnezar uitgevoerd: van wien Xenopbon verhaald: (Cyropced. L. VI.j „ dat hy het landfchap Elam' „ veroverd, en de meefte ingezetenen gevanglyk „ weggevoerd heeft." Deze veroveringe van Elam, door Nebukadnezar, moet omtrent den tyd, toen Cyrus gebooren wierd, voorgevallen zyn: waaruit men, derhalven, befluiten moet, dat dit zyn vaderland, die's tyds, als een Wingewest, der Babylonifcbe heerfchappy onderworpen geweeft zy. Dat ook dit landfchap Elam, noch tot in het derde jaar der regeering van Nabonnedus of Belfazar, aan het gebied der Babyloniers behoord hebbe, is duidelyk aftenemen, uit die omftandigheid: dat Daniël, een gevangene des Konings van Babel, die's tyds te Susan zich bevond, welke in Elam lag: Zie Dan. VIII. 1 , 2. Dionyfius Catbufianus (Covim. inb.l.) belyd deze zaak (hoe. naamlyk, Daniël, die's tyds, te Sufan gekomen zy,'t welk hy veronderfteld, onder de heerfchappy des Konings van Perfie geweeft te zyn,) niet te konnen vcrklaaren. Doch, naar deze veronderftellingè, zal zich dit gemakkelyk laaten verklaaren: daar men , in tegendeel, niet wel kan verftaan, dat een gevangene des Konings van Babel zou geplaatft worden, in een ftad of land, welke niet aan deszelfs eigen gebied onderhoorig was: gelyk, door M. Gejerus zeer wel is aangemerkt. (Comment. in Dan. pag. j88 ). OndenulTchen had de Heer, door den Profeet Jeremia, Hoofdft. XLIX: na vooraf die werbeerfcbing dezer landftreek, door de Babyloniers, voor-  Heerfchappy. 60? voorfpeld te hebben, (vers 34-38)» onmiddelyk daarna , te verftaan gegeven: dat eerlang eene gunjlige verandering van zaaken aanftaande was: want, het zou gefchieden, in bet laatfte der dagen, dat hy Elams gevangenijje wenden zou: dat is, de gevanglyk weggevoerden naar hun vaderland doen wederkeer en: hetwelk, naar alle vermoeden, dooi middel van dien zeiven Cyrus, zou worden uitgevoerd. Immers was dit een tydgewricht, aan dezen jon gen Held zeer gunftig, om iets tot herftellinge zyn; Vaderlands te konnen uitvoeren. De omftandigheden geven veel aanleiding, om te denken , dat Cy rus, als hy zynen Oom, Cyaxares II, in den oor log tegen den Babylonifcben Koning, Evilmerodacb. te hulpe kwam, dat heir van Perfifcb Krygsvolk het welk hy met zich voerde, zelve zal hebber aangeworven, meeft uit zodanigen van zynen eiger landaart, die, der Babylonifcbe regeering wars geworden , door dezen weg, niet anders bedoelden, dan, om zich van dit vreemd jok te ontflaan. Er de groote overwinninge , welke Cyrus, met dit ver eenigd Perfifcb en Medifch heir, op de Babyloniers behaalde, kan niet anders tot haar gevolg gehac hebben , dan, dat zyn Vaderland, daarna, van dt Babylonifcbe overheerfchinge verloft wierde. Waar door, aan zyn Vader, Kambyfes, dus lang Stad houder der Koningen van Babel, de tytel en heer fchappy, als Koning van Perfie, noodzakelyk moei jn handen vallen *, Hiei * Dit zou, derhalven, een twede weg zyn, om het gc meld verfchil, tusfchen Herodotus en Xer.cpbon, over de waar digheid, welke Kumhyfis, in Vsrfie bekleed heeft, te vereffe ncn- want, dus zouden zy beiden in de zaak gelyk hebben b3 . diedirzyn vaderland van dit vreemde jok verloft heeft. l l t  En , daar door, den grondflag der algetrseene heerfchappy geJegt, die van eene z,eer verre uitgebreidheid was. Ó"c8 De Perfifche Hierdoor kon 't Cyrus niet ontgaan, zynen Vader, Kambyfis, by deszelfs overlyden, als Koning van Persie , optevolgen. Wat het Ryk der Meien belangt, dit viel hem ten deel, door zyn huwelyk, met de dochter van Cyaxares II; zo dra hy, zonder manlyke lyferven, geftorvcn was. En, hoe hy, alle de landen der Babylonifcbe Heerfchappy, door het Zwaerd veroverd hebbe, is, hier voor, kortelyk aangewezen. Dus wierd Cyrus de algemeene Opperheer/cher genoegzaam van geheel Afie: aan wiens nazaaten, deze heerfchappy verbleven is,geduurende een reeks van CCVII jaaren; (naamlyk van den jaare, federt 's Waerelds Scheppinge , 3468 tot 3675) binnen welke XIII Koningen, over dezelve , het gebied gevoerd hebben :• naamlyk : na Cyrus, Kamhvtses, Darius I Hystaspes , SMERDIS, XERXES I, ArTAXERXES I, XtRXES II, Jogdianus, Darius II Nothus, Artaxerxbs II Mnemon, Ociius, Arsameres, en Darius III KoDOMANtiUS. Aangaande de verre uiigefirektheid des gebieds, dat den Koningen van Perfie zou onderworpen worden , was Daniël, alreeds onder de regeering des Konings Belfazar s, onderricht geweeft, door dat gezichte by Sufan, aan den vloed Ulai: Da7z.VllI.4: want, de ram met twe hoornen, verbeeldende de Koningen der Meden en Perfen (vers 20) ftiet tegen bet weften, tegen bet noorden en tegen het zuiden: en geene dieren konden voor deszelfs aange7,icbte befiaan: en 'er was niemand, die uit zyne band verlofte: maar, by deed, naar zyn welgevallen, en maakte zicb groot. Poe naukeurig dit Profeetifch gezichte byaldien Kambyfis, eerft Stadhouder, daarna Koning van Eaael geworden was.  Heerfchappy. 6cg te vervuld zy, kan men oordeelen uhEftb. I. i, en VIII. 9: want dit gebied reikte, van Indie, tot aan Moorenland. De onzen hebben aldaar dien eerden naam, ter navolginge der LXX, door Indie , vertaald: het welk de geleerde Bocbart (Geogr. Sacr. col. 441) goedkeurd : meenende , dat "'i, (Hoddu) eene verkorte uitfpraak zy, van nri: (Honda) naar eene Hebreenwfcbe fpreektrant; (Litera y latente, in Dagbes forti) waartoe , dezelve Schryver veel meer andere proeven voortbrengt. Deze groote landftreek heeft haaren naam ontfangen van de riviere Indus; door welke zy aan d : weftzyde bepaald word : en wiens naam, by de ouden, verfchillender wyze wierd uitgedrukt:} als Sandus, Sintbus , Sinde , en dus, by de Hebreen , Hondu, by verkorting Hoddu. Van daar, reikte dit gebied, tot Moorenland: eigenlyk, naar het Hebreeuwfcb t (Kufcb) dat aldaar te recht voor Moorenland, mag genomen worden ; 't welk by de Grieken 'AiÖ/otti* of Aetbiopie, genoemt wierd: welken naam, men in de Griekfche overzettinge aantreft, Efth. VIII. o; uitmaakende, een groot land, in de biunendeelen van Afrika: daar nu Nubie en Abifftnie gevonden worden. Die grensbefebryvinge gaat, van het Ooften naar het Weften: vervattende dit gebied in zich, alle de landen, tuffchen Indie en Moorenland beflooten, ter lengte, voor het minft, van 700 of 800 uuren gaans: niet alleen genoegzaam geheel Afie , (voor zo verre het in dien tyd bekend was,) maar ook een groot deel van Afrika: daarby, de fchoonfte, vruchtbaarfte en rykfte landen, die ergens in de geheele waereld worden aangetroffen: naamlyk, het eigenlyk Perfie, Medie, Affyrie, Babylonie *, Mefopotamie, Armenië , * Ten bewys, dat Assyrie en Babylonie mede onder de  Ook ryk en prack' 610 De Perfifche menie, Klein Afie, Syrië, Paleftina, Arabie, Egyp. te, Lybie enz. Behalven, dac, onder het gebied der Koningen van Perfie, ook, Eftb. X. i , de Eilanden der Zïe genoemt worden. Deze alle waren , geduurende de Perfifche regeering, gefmaldeeld, in CXXVII byzondere provinciën of voingeKeften: Zie Eftb. I. i, IX. 50; (dus zeven meer , dan onder de regeering van Darius den Meder, Dan. VI, 2,) welke alle beftierd wierden, door byzondere landvoogden, Eftb. VIII. 9; zo ten aanzien van het borger— en krygswezen, als van het invorderen der fehattingen. Wanneer men deze groote uitgebreidheid der Perfifche heerfchappy gadeflaat, behoefc men zich niec te verwonderen, als men den Koning Cyrus, toen die, door het godlyk beftier, de bezitter aller dezer landen geworden was, hoord zeggen : De Heer, God des hemels beeft my alle Koningryken der aak de gegeven: Ezr. I. 2. En alzo min: dat de Koningen van Per. fie (even gelyk wel eer, Nebukadnezar, Ezecb. XXVI. 7, Dan. II. 37,) dien grootfehen titel van Koning der Koningen zich hebben aangematigt; die, naar den ftyl der Oofterfche taaien, het zelfde uitdrukt, als den magtigften onder alle Koningen der aarde. De menigvuldige fehattingen , welke alle deze landen moeften opbrengen, (waarvan zie£zr.VI. 8, Neb. V. 4, IX. 37, Eftb. X. 1) maakten deze Koningen, tot de rykfte, die ergens bekend ftonden. Daarom, vertoonde zich alles aan het Perfifcb Hof met de grootfte pracht. Men "leeft, onder anderen, Eftb. I. 4, van den rykdom der beerbykbeid dezes ie ttrfifch* heerfchappy behoord hebben, dient; dat Darius /, Ezr., VI. il, als Koning van Assyrie , en Artaxerxes Nfi, XIII. 6, als Koning vaa Basel, getituleerd word.  Heerfchappy. 611 dez.es Ryks, en van de knftelykheid des cieraads van "s Konings grootheid: gelyk ook eenige byzonderhcden daar van genoemt worden, ter gelegenheid van de befchryving dier prachtige maaltyd, door den Koning slhasveros, voor alle de grooten zyns Ryks, aangelegt: vers 5—8. Daarby, voerden de Koningen van per/te een zeer volftrckt willekeurig gezach, over het leven en de goederen hunner onderdaanen : gelyk, uit alle dc gevallen, die daarvan, in de Boeken, van Ezdra, Nehemia en EJlher , voorkomen, klaar te befpeuren is: dus, Salomo's gezegde , met betrekkin* ge tot deze Koningen , vooral, zyne waarheid hadde Pred. VIII. 4: Waar het woord des Konings is, daar is heerfchappy: en wie zal tot hem zeggen: wat doet gyl Zy wierden, ter dezer oorzake, van hunne onderdaanen, ongemeen gevreeft, en met bovenmenfchelyke eerbewyzingen, niet anders, dan of ze Goden waren, bejegend *. Zelfs, was 'c aan * Van daar is aftcleiden, dat die Wyzen uit het Ooften, die op de verfchyninge van eene ongewoone Sterre, de reize, ( zonder twyfeij uit Perfie, ondernomen hadden, naar ferufaiem , en vervolgens naar T>ethlehem, om den Heiland, by deszelfs intree in de waereld ,, te begroeten , tot de inwooners van Jerufalem zeggen: V/aar is gebooren , de Koning dfr Joden ? want, wy hebben zyne Sterre gezien in het Ooften : en zyn gekomen, 'om hem aantebidden : naar de wyze van begroetinge der Perfifche Koningen. 7iieMath.ll. z. Gelyk zy ook, als zy Hem in Bethiebem vonden, ntdervoliënde, hem aangebeden hebben: Zie -vers II. Dat toch deze Wyzen, in in het Grieks, Maya , genoemt, in Perfie t'huis hoorden , (alWaar c\eWyzen, inzonderheid, die veel ervarenheid hadden in de Sterrekunde , met den naam van Magen, alreeds van ouds, zyn bekend geweeft,) is, door alle de uitleggeren , die deze ftoffe behandeld hebben , zeer klaar bewezen. En de gefchiedenisfe, vermeld, van eene twede omflandigheid, die mede iet bewys daarvan verftrekt: naamlyk, dat zy hunne fcbatten opr, ge welker Koningen een fouverein gezach voerden.  Sufan, Was niet alleen een burgt, maar ook eene Jlad. J 612 Sufan. aan ieder een op levensftraffe verboden , in het binnenfte Voorhof, tot den Koning te naderen, zonder geroepen te zyn: ten zy de Koning hem den gulden fcepter toereikte. Zie Eftb. IV. n. De Stad, in welke, de magtige Koningen van Perfie hun gewoonlyk verblyf hadden, was, SUSAN. Vermits, in Gods woord, doorgaans word gefproken, van de Burcht Sufan; (Hebreeuwfch, n72ü V®)zo zou ieder, die niet van het tegendeel onderricht wierd, ligtelyk in het vermoeden vallen, dat niet anders, dan een Burcht, dat is, een Slot of Ka. fteel dezes naams, in Perfie, bekend geweeft zy: want, dat woord ora (birab) betekend, by de Hebreen , zodanig een Slot: en wel een koninglyk Slot. Wy zien het daarom, meer dan eens, door een Paleis vertaald, i Chron. XXIX. i, enz. Doch, by alle de Griekfche en Latynfche Schryveren word, van Sufan, als van eene Stad, gewaagt. Daarom, zou dit Sufan, in de allervroegfte tyden, wel niet anders, dan in een Slot beflaan konnen hebben: naamlyk, onder de regeeringe des Konings Belfazar's, toen Daniël zich daar bevond.' Zie Dan. VIII. i , 2. Maar, federt Cyrus en de volgende Koningen van Perfie, in dit Slot, hunnen Ryksfti.el hadden opgerecht, moet het, door de ia- \edaanhebbende, aan dezen nieumgtbooren Koning, geschïnkin brachten van goud, wierook en 'myrrhe, vers 11. Dit ftemt mede overeen, met de gewoonte, by de Perjen gebruikelyk; alwaar (gelyk Plutarchus en andere Schryveren gewagen ) «iemand den Koning ooit begroette , zonder aan hem eenige ge» ebtnken, elk naar zyn vermogen , te vereeren.  Sufan* éi 3 inwooneren dezer landftreek, die, van alle kanten, derwaard toegevloeid, zich aldaar ter woon hebben neêrgezet, met menigte van buizen omringt, en tot eene geheele Stad geworden zyn; aan welke, dit Slot Sufan zyn naam mededeelde. Daarom , word ook Eftb. III. 15, van de Stad Sufan, in onderfcheidinge van de Burcht, gewag gemaakt. Een naam , die, in de Hebr. en meer andere Oosterfche taaien, zyne betekenisfe heeft: wordende yavs ( Scbufcban ) gebruikt, voor een lelie. Waarfchynlyk, zullen de menigvuldige leliën., die in den omtrek van dit Slot wiesfen, de gelegenheid tot deze benaaminge gegeven hebben. Dit is ook de gedachten van Stepbanus, die (ad voc. eScu) fchryft: „ Dat Sufa dien naam ontfangen heeft, van de i«„ liën; die in deze landftreek overvloedig groejen", voegende daarby „ dat de Barbaaren" (waar door alle volken , buiten de Grieken , worden verftaan) „ een lelie , fufan, (a-SV«v) noemen." De Burcht Sufan, wil dan zo veel zeggen, als Leliën-Burcht. By de Griekfche Schryveren , word deze naam , in 't meervoudige, t« s£V» uitgedrukt: veellicht beiden, de Stad en het Slot, bedoelende. Aangaande de gelegenheid van Sufan, is eene nauwkeurige befchryving , Dan. VIII. 2: zy lag , naamlyk, inden lande Elam; (welke de oude naam van Perfie was): en aan den vloed Ulaï , (Hebr. ,?,s). Deze kan geene andere zyn , dan die, by Ptoloméus (Afice Tab. V.) Euiius genoemt word: aan welke rivier, ook aldaar, de Stad Sufa geplaatlt word. En , dit ftemt dan zeer wel overeen , met Plinius s die zegt (L. VI. c. 27 fol. 81) dat deze Rivier het Slot Sufa ommeloopt: Dewyl Herodotus daartegen aantekend; (L; I. e. 138) dat de rivier Cboaspis de Stad Sufa verby ftroomde; zo wil Cellarius * (Geogr, JH.Deel. II. Stuk. &r Anii }e riwrris letekeiiisè. Waar gelegeer,-  V/as de Hoofdft id des P«fifchenRyks. Ö14 Sufan. Ant. Tom. II.p. 676) de Eulêus en de Cboaspis, voor ééne en dezelve rivier, hebben erkend; het welk hy ook , met verfcheidene bewyzen , beveiligt. Men ziet toch meermaalen , dat eene rivier van naam veranderd , en, in haar boven-dee\, anders genoemt word, dan in haar beneden deel. Dit is die zelve rivier, van welke Herodotus (L. I. c. 180) en Plinius (l c.) verhaalen : dat de Perfifche Koningen van derzelver water eeniglyk plagten te drinken: het welk hun daarom, overal waar ze heen reisden, moeft worden nagevoerd. En dewyl Plinius, van die zelve zaak elders (L. XXXI. c. 3)(prekende, aldaar, van beiden Cboaspis en Euléus, gewaagt; worden we daardoor te meer beveiligt, in dit gevoelen: dat deeze beide naamen , van eene en dezelve rivier, gebruikt worden: of, dsjc zy twe onderfcheidene takken van eene en dezelve riviere geweeft zyn. Tot nader onderricht aangaande de gelegenheid dezer Stad, dient, dat Plinius, CL. VI. c. 27:) dezelve plaatft, CCCCL Roomfche mylen , van Babylonifcb Seleucie: en eeven zoverre, van Ekbatana , de Hoofdftad van Medie. Dat Sufa, de gewoonlyke Hoofdstad der Perfifcbe Kroningen geweeft zy, hierin Memmen de ongeweide Schryveren, met Gods woord, volkomen famen. Daarom, word ze by Plinius (l c.) vetus Regia Perfarum, dat is, de Oude Koninglyke Stad der Perfen, genoemt. Desgelyks , Solinus, Plutarchus, Diodorus Sicidus enz. Doch. naar het gevoelen van Plinius zou Darius Hyftafp:s, dezelve de eerfte tot zyn' Zetel verkozen hebben: dewyl hy dezen opgeeft, voor den Stichter des gemelden Slots. Dit Slot was (ten bewys, dat Plinius zich daarin vergift hebbe) alreeds in wezen, voor de Perfifche Alleenbeerfchappy, toen Belfazar, de laatfte der Ko- niö'  Sufan. 615 hingen van Babel, noch aan deregeerihg was: want; in het derde jaar van deszelfs regeering ontfing Dafiffl aldaar, aan den vloed Ulaï, dat gezichte, waarvan Dan. VIII. 2—16. Niet on waarfchynlyk word gegift, dat Daniël, die alreeds, van herbegin zyner gevangenisfe, wegens zyne zonderlinge wysheid, in groot aanzien kwam aan het Lof der Koningen van Babel, door Belfazar, tot zynen Stadhouder , in den lande Elam, aangefteld, in dié hoedanigheid, op de burcht Sufan zyn verblyf gehad hebbe: te meer dewyl Daniël, vers 27, zelve zegt: dat by aldaar des Konings werk dede: welke fpreekwyze geen gevoeglyker zin kan hebben, dan deze: dat hy, aldaar, als Stadhouderi in 's Konings naam, de zaken der regeeringe beftierde: Strabo (Lib. XV.) fchryft de bouwing dezer Stad toe, aan zekeren Tithon, den vader van Memnon; naar wien het Slot van Sufa Memnonium , genoemt was: gelyk, naar 't getuigenis van Herodotus, (Lib. V. c. 54) de Stad zelve, ter eere van dien Memnon, fomwylen Memnonia zou genoemt zyn Doch deze perfoonen behooren tot de Fabel gefchiedenisfe. Aangaande den tyd, wannéér Sufa de Hoofdftad der Perfifche heerfchappy begon te worden, was dezelve Strabo van een geloofwaardiger bericht voorzien : fchryvende (l. c.) ,. dat de Per- fen, zo dra zy t-jor Cyrus de Meden hadden „ t'ondergebracht, ziende hun eigen vaderland *, te * Hun tigm vaderland, is alhier Perfie, in 't allerbyzonderft dus genoemt: 't welk van 't landfchap Sufia of Sufan* onderfcheiden, meer ooftwaard lag: hoewel Sufan» ■ naar de verfchillende betekenisfe, in welke de naamen der landen, dan hepaalder, dan aitzeftrekter, voorkomen) ia een ander opRr 3 sicllt Alreeds; federt Cy- rui de Per- (iaanfche beerfcbapty bekomtiü had.  als mede, onder de regeering der volgende Koningenvan Perfie. iicht tot Perfie mede behoorde, en 'gelyk dezelve Schryver (/. c.) mede aanmerkt) een deel van Perfie was. 616 Sujan. „ te verre naar de uiterfte grenzen afgelegen, en „ Sufia" (dat is de landftreek, waarvan de Stzd Sufa de byzondere Hoofdftad was) „ nader by Babylonie ,, en andere volken, daarom, binnen deze land„ ftreek, den Zetel hunnes gebieds geplaatft had„ den: in aanmerking nemende, behalven de wel„ gelegenheid, ook de voortreflykbeid dezer Stad: „ als mede, inzonderheid, dat de inwooneren dezer landftreek, alhoewel ook door vreemde heer„ fchappyen overheerd, nimmer oproerig belton- den, maar hunne overigheid altyd waren ouder,, danig gebleven enz." Daaruit, zal rn.cn oordeelen , dat Cyrus zelve, die de eerfte Koning van Perfie was, zo dra hy het Medifch Ryk bekomen had , by den dood van Darius den Meder, dat is, geduurende de zeven laatfte jaaren zyns levens, te Sufan, zyne hofhouding gehad hebbe. En, belangende de volgende Koningen van Perfie, daaraan twyfeld niemand: of, zy hebben, te Sufan meeft hun verblyf genomen. Immers, woonde aldaar de Koning Artbafafta; aan wiens hof Nehernia, 's Konings fckenker was. Zie Neb. I. i, n. Desgelyks word, van Abasveros Eftb. L 2 gezegt: dat de troon van deszelfs Koningryk op de Burcht Susan was Aldaar, is voorgevallen de gefchiedenisfe van Efther, door wiens voorzichtig beleid het onheil , door Haman, 's Konings Hoveling , berokkend, van alle de Joden, i'-oor de landen der Perftcbe heerfchappy verfpreid, gelukkig afgekeerd wierd. In welk geval, de Burcht Susan, als de plaats van 's Konings Hofhouding, menigmaal genoemt \ word  Sufan. 617 word. Zie Eftb. I. 5- Ui 3' Si 8- m- *5- VIIL *4> 15 enz. By deze gelegenheid, verftaan we, dat binnen deze Stad veele Joden gevonden wierden. Efth. ik 3. IV. 16 en IX. 15- 18. Wy vinden, by Strabo (L. XV.) eenige byzon- < derbeden, aangaande deze Stad, vermeld; die by I andere Schryveren verzwegen worden. Hy zegt:' dat zy eene langwerpig ronde gedaante had: en geeft, aan dezelve, den omtrek van CXX ftadien, dat is, vyf uuren gaans. Derzelver muuren, vergelykt hy, met die van Babel: dewyl ze, van gebakke fteenen en Jodenlym , waren opgebouwd. In 't een en ander , weêrfpreekt hy, dan, den Schryver Polykletus; die den omtrek zelfs tot CC ftadien bepaald, en , daarbeneven , gezegt had, dat Sufa, zonder muuren, was. Welk laatfte des te min waarfchynlyk is : dewyl binnen deze Stad, de Koninglyke fcbatten, beneven de oude gedenkfchriften der Koningen van Perfie bewaard wierden : want, diezelve Strabo verhaald, (een weinig daarna,) dat Cyrus alle de fchatten van geheel Perfie naar Sufa overgebracht hadde: uitmakende 40000 talenten. Deze Stad is, daarna, door Alexander den Grooten ingenomen ; die zich van alle deze fcbatten meefter maakte; verkrygende, naar het verhaal van Kurtius, (L. V- c. 2 ) behalven eene ongelooflyke lom geflagen gelds , ook 50000 talenten , onge< munt zilver. Deze verrovering der Stad Sufan, beneven alle die fcbatten, was, daarom, aan Dmiè'l, noch in het derde jaar der regeeringe des Konings Belfazars, by die zelve ftad of burcht, die de algemeene Zetel der Perfifche regeering worden zou, in een gezicht vertoond, aan de riviere Ulaï, Dan. VIIL Want het gezichte van den Geitebck met eenen aanzienlyken boom, die van het weften Rr 3 kwami vas eene »roote en lanzienly • te Stad. Is daa-na door Alexanderden Grooten inge. nomen.  Wat Sm- jamin Tudelenfisvan dez.e Stad verfaejd. 0-8 Sufan. kwam, over de geheele aarde, zonder de aarde aanteroeren , en naderde , tot den ram met twt hoornen, welken de Profeet, voor den vloed (Ulaï) zag ftaan, die den zeiven ftiet, verbrekende die beiden ooortkn enz. (vers 3-7) word, door den Engel Gabrid , daarna , ( vers 21 ) verklaard en geduid, op den Koning van Griekenland; en, die groote hoorn . tusfcben deszelfs beide oogen. in *t byzonder, op den eersten Koning van Griekenland; welke geen ander, dan Alexander de Groote, de grondlegger der Griekfche Alleenheer/cbappy kan geweeft zyn. Te Sufa, heeft silexander den loop zyner verwinningen, zich een' tydlang opgehouden : en aldaar zyn huwelyk voltrokken, met de Perfifche Princes, Statira , de dochter des Konings DariusKodomannus: gelyk hy ook, aldaar,omtrent honderd andere edele Perfifche vrouwen, die gevangen waren, aan zyne voornaamfte bevelhebberen ten huwelyk gaf, by welke gelegenheid, prachtige bruilofsfeefien, binnen die Stad, wierden aangelegt. Alexander begeerde nochtans niet, dit Sufa, naar 't voorbeeld der Perfifche Koningen , tot de plaats zyner hofhouding te nemen: maar gaf, ten dezen opzichte, aan Babel, den voorrang, boven alle Steeën der Perfifche heerfchappy: en in 't byzonder , boven Sufan: dewyl, gelyk Strabo aanmerkt. (I c.) de lucht in geheel Sufiana , en, Voornaamlyk, omtrent deze Stad, zo ondraaglyk heet was, dat zelf de adderen en fiangen, op de wegen, door de hitte verfchroeid wierden. De Jood Benjamin vond, in de Xllde eeuw, deze Stad, voor het meerder deel vervallen en flegt bewoond. Van de Burcht van Ahasveros, waren noch veele overblyffelen te zien; die niet nalieten , elk een verwondering inteboezemen, door  Sufan. 619 door de konftigheid en prachtigheid, waarvan dit gebouw noch de merktekenen vertoonde. Er bevonden zich, die 's tyds, aldaar 7000 Joden; die veertien Synagogen tot hunnen dienft hadden. Voor eene dezer Synagogen, ftond DANiëi_s graf, 't welk deze Joden in ongemeen groote achting hielden. Dees Schryver verhaald , dat de Joden, welke aan die zyde der riviere * woonden ., waar dit graf was, door den bloey van hunnen Koophandel , zeer ryk wierden; daar , die aan de over-zyde der riviere, met armoede en allerley tegenfpoeden, moeiten worltelen: dat deze zegen, aan de nabyheid van Daniels graf, wierde toegefchreven: en dat, deswege, tusfchen de Joden , aan deze en gene zyde der riviere, een langduurende twift, en eindelyk een gevecht ontftaan was, van eenige dagen na elkander, waar by veelen hunner 't leven verlooreu hadden : tot dat men, eindelyk, om dit verfchil te beflisfen, was overeengekomen: dat de Ufle , in welke dezes Profeets beenderen bewaard wierden, om het ander jaar, dan naar deze, dan naar geene zyde der riviere zou worden overgevoerd; het welk eenigen tyd had blyven duuren; tot dac de Perfifche Koning Senigar-Sab, deze kift, op het midden, tusfchen de beiden Jooden-Quartieren, in eene groote glaze kast, in de oopen lucht deed hangen, aan eenen balk, met kopere ketenen: en daarby eene groote Synagoge deed ftichten, die voor ied r een, zo Arame'ërs, als Joden openftond. Vid. ejus itiner. pag. 78—80. De * Verkeerdelyk, noemt, de Schryver, deze rhierdeT&is: daar by de UlaÏ of Euleus, moeit gefchreven hebbeu. Rr 4  daagfche toeftand der Stad. Ekéatati* word in de H. S. Acemttba genoemt. 4 62° Sufan. De Stad word, hedendaags, SusofSusTER, (eigenlyk , naar de Arabifcbe uitlprake Scbous of Scboucbfter, ) geheeten. Aangaande derzelver jegenwoordigen toeftand, heeft men weinig ofgeen naricht: dewyl zy, door de Reizigers, fchier nooit bezocht word: zynde te verre afgelegen, van den weg, tusfchen Bagdad en lfpaban; dien de Kara«aafzen-gemeenlyk volgen , welke door Perfie trekken. Men denke niet, dat dit Sufan, de eenige Hoofdftad , en wel van alle de Koningen van Perfie, geweeft zy. Zy hadden fomwylen hun verblyf, ook, te EKEATANA. In het land der Meden, gelegen. Deze Stad word ook, eenmaal, in de H. Schrift, vermeld , naamlyk, Ezr. VI. 2: doch, met een' anderen naam, dan, die daarna, by de Griekfche Schryveren, zo gemeen geworden is. Aldaar, word ze Achmeta, genoemt. De Hebreewfche naam, n™?1™, die by Ezra word gebruikt, heeft zeker te veel overeecftemming, met^ E^xray», (Ekbatana) inzonderheid , met ^yQclrxt», ( Agbatana ) gelyk die zelve naam, by Ctefias en Stepbanus, voorkomt; dan, dat men zoude behoeven te twyfelen , of wel deze Stad daardoor gemeend wierde. 'Er blyft toch , naar die laatfteuitfpraak, geen verder verfchil overig, dan ■ dat de letter B in Ê (ro in b) veranderd is: en , deze beide letteren worden, in de eigen naamen, wen ze uit de eene in de andere taaie overgaan , veeltyds onder elkander verwisfeit: ook zelfs , alhoewel die naamen blyven in de Hebreeuwfcbe taal, É-99r eeD:e verwisfeling der letteren 3 en 2°. (ra en0) ge-  Ekbatana. 621 gelyk, ten voorbedde de naam van Berodacb, den Koning van Babel, van wien Jefaïa gewaagt, Hoofdft. XXXIX. i. by den Profeet Jeremia „Hoofdft. L. 2, Merodacb word uitgedrukt. Ook brengt de' geleerde Bocbart * verfcheiden voorbeelden daartoe by (Geogr. Sacr. Col. 101, 218, 418 enz.) Daarom, heeft derhalven de Latynfche Overzettinge geen zwarigheid gemaakt, in de gemelde plaats, (Ezr."VI. 2) voor Achmetba, Ecbatana, te ftellen. Wy erkennen zelfs, Achmetha, voor de oorfpronglyke zuivere uitfpraak dezes naams; waarvan Ekbatana, niet anders is, dan eene verbafteringe , die de Griekfche Schryveren daaraan gegeven hebben. Naar het bericht van Herodotus (L. I. c. 98) is de Stad Ekbatana gefticht, door Dejoces f, den eer- ften, * Gemelde Bocbart wil, echter, deze letterverwijfeling niet, op den naam Achmeta, toegepaft hebben : dewyl hy, met meej anderen, van gevoelen is, dat het woord nnorj», Ezr. VI i, niet als een eigen naam eener Stad gebruikt zoude worden: maar, als een gemeen woord, dat, by de Hebreen, een koffer ai kift betekent. Vid. (. c. col. 196. Doch, al ware het ook, dat dit Hebreeuwfche woord aldaar, die gemeene betekenisfe hadde ; zo kan toch niet worden ontkend, dat in dit verhaal, d« Stad of 't Slot te Ekbatana bedoeld werde : dewyl, het word befchreven, als de Burcht, in het land der Meden: welk< geene andere kan geweeft zyn , dan die te Ekbatana, de Hoofd ftad der Meden. Behalven, dat de oorfpronglyke bevelfchrif ten niet anders, dan in de Hoofdjieden , plegen bewaard ti worden. f fofepbus moet zich, derhalven, zeer vergift hebben, wei hy den Profeet Daniël, voorden Stichter houd, van het Slo xeEkbatana: lAnt.L.X- e. n. fol. 35-3.) dewyl men immer weet, uit de H.S., dat Daniël niette Ekbatana, maar te Su fan . gewoond hebbe. Ten zy men liever wilde, dat door eei misdag der affchryveren, voor Sufan, Ekbatana, in de plaat gezet zy, door wien, en hoedanig, gefticht. ip 'ff-  Ö22 Ekbatana. ften, dien de Meden, als zy van de Asfyriers waren afgevallen, tot hunnen Koning verkooren hadden. Hy bouwde dezelve, op eenen heuvel: en omringde ze, met zeven onderfcheidene muuren, die de eene de andere infloten, en derwyze dekten, dat, (vermits de eene hoger was, dan de andere, naar de reizing van den grond des heuvels) niet meer dan de tinnen derzelver konde gezien worden. Daarbeneven, waren alle de tinnen dezer muuren , met verfchillende coleuren geverwd: de eene wit, de andere zwart, de derde blauw enz.: het welk van vene eene zeer fraaje vertooning moet gegeven hebben. In de binnenfte dezer muuren , Hond het Koninglyk Slot; het welk eene verwonderenswaardige fterkte had. Rondom dit Slot was ook eene Stad gefticht: welke Polybius (L. X.) zegt, zonder muuren geweeft te zyn : doch, die, naar het getuigenisfe van Diodorus Siculus , (L. XVII.) CCL ftadien, in haaren omtrek zou gehad hebben; 't welk, meer dan tien uuren wegs, bedragen zou. Dit Slot was die Burcht, te Achmetba, in bet land der Meden; waarvan Ezr. VI. 2 word gewag gemaakt. De Schryver van het Boek van Judith fpreekt ook, van de ftiebting dezer Stad: dan, daar, word dees KoDing Arfaxad geheeten. Naar zyn gevoelen, moet die Stad ( geheel anders, dan Polybius getuigt) wel degelyk van muuren voorzien geweeft zyn: want, hy zegt „ Hoofdft. I. 2-5, dat by, rondom Ekba„ tana muuren van gehouwen fteenen, die de breed,, te van 3 en de lengte van 6 ellen hadden, bouw„ de: en dat hy die muuren optrok, ter hoogte van „ 70 ellen, en, ter breedte van jo ellen: enz." En, verhaald vervolgens, vers 13, 14 , „dat deze Stad, ,, in weerwil van zodanige weêrgaêloze fterkte, „ echter, door Nebucbodonofor, den Koning van As-  Ekbatana. 623 AsrSrie, (door welke, gemeenlyk, Saosducbenus , " word verftaan) na dat by Arfaxads krygsmagt J| in de vlakte by RagaiY * verflagen had, vero" verd en deerlyk verwoeft was." " Byaldien men dit verhaal zeker geloven mag;] zo moet Ekbatana, in vervolg van tyd, weder; ber field zyn geworden: want, niet alleen Dejoces.j (by gemelden Schryver Arfaxad geheeten) maar • Ragau'. Dit is dezelve Stad , die , in het Zoek van T«lia, , dikwerf word aangetroffen , met den naam van lUGEs, en t'elkensomfchreven, als Rages in Meden.. Tm Tob I. 16, IV Ti V 7 VI 11,14.. Binnen deze Stad, bevond zich, onder de gevanglyk weggevoerden der Israëliten, door SaImanefer(aldafr , £.W" g«oemt) een van Tobm's bloedeenden, Gaba^ j aan wien, Tobias Uen talenten zilvers ter betaa in-ê overgegeven had. En, dit word, in deze gefcbedS6op«gev«, als de eerfte aanleiding, tot de reize van TobE zoPoSngonder het geleide (zo de Schryver zegt) van den Eneel R**tó. ten einde dit geld, van daar naar NineveK Een : gelyk '4 dan ook tterwyl de ,ongeTe»«« wen teEtbleef ophouden, om zyn huwelyk met Raguelsdochttsara, tot ftand te brengen ) door den Engel Raphael, van EL, zoude afgehaald zyn: Xie tt*. IX. .-7. peze Stad w/s by de oude Griekfche Schryveren zeer bekend met den naam van r«iy«, als eene der voornaamfte Steden in het landMedie? Strabo zegt: (E.XI. „darde Synfche Koning Nikator, deze Stad ^gebouwd (verfta, kever, vernieuwde verbeterd) heeft: en ze Europus noemde: ook, dat de Partben dezelve Arsacie genoemt hebben : naamlyk tei eae van hunnen Koning, Arfaces; die de eerfte Stichter var het Partbis Ryk geweeft is. En, met dezen naam vm men z« typZleméus (Afa Tab. V.) genoegzaam, m het m.ddenpun vin Medie Want, die zelve Ptoleméus plaatft wel eene Sta Uagêa, op de uiterfte ooftelyke Grenzen van het: e.genlyl ïanhie zonder , dat deze die Stad üaga of KAgesm Mediete geweeft zyn. Van deze Stad zyn de overblyffelen noch * üen: hoewel zy zeer verwoeft is. Zy word m de: «euwft Kaarten van Perfie, met den naam van K« of Raja, uitge drukt. vas de Zetel eerft \erMedicbe, daaria der Perifcbe Ko-, aingen. 1  •ok, by wylen , des Konings Cyf»s. 624. Ekbatana. ook alle de volgende Koningen, die over het land der Meden, in het byzonder, de heerfchappy gevoerd hadden: naamlyk Phraortes, Cyaxares I, Astyages, en, in den beginne, ook Cvt*xaresII\ (in de Schrift Darius de Meder genoemt) namen beftendig hunnen Zetel, binnen deze Burcht. En, na dat de Ryken der Meden en Perfen, door Cyrus \ onder één hoofd gebracht waren, bleef de Ryks Zetel der Koningen van Perfie, (in een zeker opzicht) te Ekbatana: dewyl, die beiden Steden Susan en Ekbatana , dit voorrecht, dikwerf by beurten , onder elkander verwjsfelden. Alhoewel, de Schryver Elianus, zegt ■ dat de Perfifche Koningen, Ekb tana tot hun Winter- en Susan tot hun Zomerverblyf, plagten te verkiezen; en zelfs ook Strabo, (L. XI. pag. m. 142) hierin met Elianus fchynt overeentekomen; zo meenen Bocbart (l. c. Col 196) en L J. C. Schvoartz, (in not. ad Cellarii Geogr. ant. Tom. U pag. 668) dat dees Schryver zich moet vergift hebben : dewyl, deze keuze ■ tegen den aard der zake fchynt aantelopen: vermits Ekbatana. ingevolge Ptoleméus, (Aflas Tab. V.) omtrent IV graden noordelyker lag, dan Sufan: en, mitsdien, de welvo gzaamheid vereifchte, liever, den Zomer, te Ekbatana, en den Winter, te Sufan, door te brengen. Koning Cyrus, alhoewel meeft te Sufan zich ont. houdende, moet echter ook, by wylen, zich bevonden hebben, te Ekbatana: ook zelfs in dien tyd, toen dat bevelfcbrift door hem gegeven wierd; waarby hy aan alle Joden vergunde, om te mogen wederkeeren naar Jerufalem, en die Stad , beneven den Tempel, te herbouwen: want, na dat het oorfprcnglyk opftel (origineel) van dit bevelfcbrift, in de Kanceltrie te Babel, te vergeefs gezocht was, wierd  Ekbatana. Ö25 wierd bet gevonden, te Acbmetba, in de Burcht in bet land der Meden: naar Etr.VI. 1, 2: ten bewys, zeker, dat Cym daar jegenwoordig was, toert hy in de vrylatinge der Joden bewilligde: welke vergunnirige dan ook door den Koning Darius, ter zeiver tyd, bekrachtigt wierd. Zie t;m 3—7. Dit zelve geval word mede verhaald, in het zogenoemde UI Boek van Esdra (onder de apokrypbe Boeken) Hoofdft. VI. 23, met deze woorden: „ De Koning Dan'Mf heeft bevolen , dat men zou onderzoe„ ken, de boek-kasfen, die te Babyion zyn: en 'er ,, is bevonden, te Ekbatana (Ex£«t«W , in plur) „ de Stad, die in iet Zühó Medie is, eene zekere „ plaats, waarin deze dingen gefchreven waren: „ enz." Van deze Stad word dikwerf gewag gemaakt, in het Boek van Tobias: want , aldaar, woonde die Raguül, wiens dochter Sara, aan den jongen Tobias, ten huwelyk gegeven wierd; die de reize derwaard, uit Nineve, en wel, (gelyk ten minften de Schryver zegt) onder het geleiden van den Engel Rapbaël, aanvaarden moeft, om zich met haar te verbinden: gelyk ook, de jonge Tobias aldaar geftorven is. Zie Tob. III. 7. VI. 7, 23- XIV. 14, 16. Ook, word deze Stad genoemt II Mach. IX 3, ah de plaats, waar de Syrifcbe Koning Antiocbus Epi phanes zich bevond , toen hy de tyding kreeg vat de neêrlage zyner veldoverften, Nikanor en Timo tbeus, in Judeë. Ten zy men aldaar liever wilde den ken, aan eene andere Stad Ekbatana, in Syrië gele gen; die door het ongeval des Perfifchen Koning Kambyfes , welke aldaar ongelukkig om het levei kwam, berucht geworden is. De geleerde Cella rius (Geogr. Ant. Tom. II. pag. 669) meend, da Ekbatana, die de Hoofdftad was der Koningei va word in het Boek van Tobia en elders gedacht. i 1 1 I  Ook is ïerfepolis de Hoofd- ftaddes Terfiftben gebiedsgeweeft. Hoedinig, Ekbatana, nu genoemtzy ? 626 Ekbatana. van Perfie , ter onderfcheidinge, van die andere Stad dezes naams in Syrië, daarom, zo menigmaal, by de ongeweyde Schryveren, als Herodotus , Diodorus, Plinius enz., omfchreven word, als Ekbatana in Medie, Ekbatana is dan een geruimen tyd, deHoofdftad niet alleen der Medifcbe- maar ook, daarna, der Perfifche Koningen geweeft. Doch, in volgende tyden hebben de Koningen van Per/ie, ook te Persepolis hun verblyf gehad: welke, door Alexander den Grooten , verwoeft is, en daarna herbouwd: gelyk dan ook, na Alexanders tyd, van deze Stad gewaagt word; 11 Mach. IX. 2. Binnen deze Stad , Perfepolis, was de begraafplaats der oude Perfifche Koningen geweeft: naar Diodorus Siculus: (Lib. XVII.) uitgezonderd van Cyrus, die te Pafargada begraven is: (StraboL. XV.) welke beide Steden, in het eigenlyk Perfie, ooftwaard van Sufan gelegen hebben. Genoegzaam alle de latere Aardryksbefcbryveren zyn van gedachten, dat Ekbatana dezelve Stad zy, die heden Tauris genoemt word; die noch bekend is, voor eene der voornaamfte Steden, in Per0e, en veel bezocht word door de Karavaanen. Doch de Heer De l'Ifie heeft (in de Memarien der 'Academie der Wetenfchappen te Parys, in 1721, bladz. 88) bewezen, dat Amadan of Hamadan het oude Ekbatana geweeft zy : omtrent, ter halver wege tusfchen Tauris en Ifpaban gelegen. En meend dezelve beroemde Aardryksbefchryver , dat daar tegen, Tauris, dus lang, voor Ekbatana aangezien, die Stad Gabris zy, die by Ptoloméus voorkomt: (Afie Tab. V.) gelyk dezelve by de Arabieren heden, Tabris of Tebris, word uitgefproken. 'Er is noch een overlevering, dat  Ekbatana. 627 dat binnen Hamadan, Esther en Mordechai begraven liggen. , Alle deze gemelde zaaken konden we niet vooroy-1 gaan , willende onderfcheidenlyk verklaaren. hoeda- * niger wyze, de Joden, onder deze Perfifche al-{ leenheerjchappy, en door derzelver eerflen Grond- 1 legger, den Koning Cyrus, na eene zeventig jaa- v rige gevangenisfe, hunne vryiieid wedergekregen 5 hebben, beneven het verlof, om naar hun Vaderland te rug te keeren. 't Zou, zeker, vreemd luiden, aan een', die wift', dat een Koning van Babel , (Nebukadnezarj dit volk naar deze landen overgevoerd hadde, wen hy daarna vernam, dat zy door eenen Koning van Persie weder verloft zyn; zonder te gelyk eenig onderricht te ontfangen, aangaande die groote Staatswendinge, in dién tusfchéntyd van LXX jaaren , in deze Oosterfcbe landen voorgevallen; waardoor, de Koning van Perfie in het bezit 'gefteld wierd, van alle de landen der Babylonische Heerschappy, door welke de Joden waren verftrooid geworden : en, niet alleen der Babylonifcbe- maar ook, der oude Assvrische heerfchappy, die tot het Ryk der Meden vervallen waren: en , naar welke, eenige jaaren vroeger, de X Stammen Israè'ls , door de Asfyrifcbe Koningen, waren weggevoerd. En, dit werk, (deze Staatswendinge) was van den Heere, die alle zaaken daar heen beftierd, en den Koning Cyrus , in alle deszelfs onderneemingen , dus geholpen had, ten einde aan hem gelegenheid zou gegeven worden, om zodanig een weldaad , aan dit volk , te belleden- Bewyzen daarvan zyn, zo veele voorzeggingen der Profeeten, die, veele jaaren vroeger, dit voorfpeld hadden. Zie Jef VI. ao-22. XIV. 1. XLV. 1-3. Jer. XXV, 11 (e proote taatsver- ,'isfeling 1 deze inden oorge- allen, en door de Profeetea lang voorfpeld,  Deed den Koning Cyrus,aar het ganfche volk Ifraëls, hunne vryheid wedergeven. Waarvan . ook fommigenzich bedienende , naar hun Vaderland wedergekeerdZjrn. 628 De Perfifche li, 12. XXIX. io. L. 19. Ezecb. XI. 17. enz.; Zelfs, was de naam van Cyrus, (Kores) als den toekomenden verlosfer des volks, uitdrukkelyk genoemt by Jefaia, Hoofdft. XLIV. 28. Weshalven Cyrus, dit bemerkende, den Jehova , den God des Hemels, (die eeniglyk by dit volk ge* diend wierd) de eere gaf, van alle zyne voortreflyke verwinningen: en daardoor aangenoopt wierd , om het volk dezes Gods te helpen. Ja hy zou zyne weldadigheid, (in erkentenisfe daarvoor) noch verder hebben uitgeftrekt, in gevalle, al dit volk een voordeelig gebruik daarvan hadde willen maaken: want, het verlof, door hem verleend, in het eerfte jaar zyner regeeringe, betrof alle de XII Stammen Israè'ls: Zie Ezr. I. 1-5. Echter, hebben alleen die van Juda en Benjamin, beneven de Leviten, (en deze noch niet alle,) en van de andereXStam" men zeer weinigen , van die aangebode vryheid zich bediend: begeerende de overigen, liever in dit land hunner vreemdelingfchap, hunne dagen doortebrengen.. Terftond, na de bekendmaking van deze vryheid, door alle de geweften der Perfifche heerfchappy, heeft dan een groote troep , ten getale van 50000 f joden deze landen verlaaten, en zich op weg begeven, naar hun Vaderland. onder het geleide van den Vorft Zerubbabel: Zie .Ezr II: die zo dra niet in hun Vaderland gekomen waren, of zy aanvingen , eerft den Tempel, en daarna de Stad Jerufalem, uit derzelver vervallene puinhoopen , weder opterechten. En, welke lotgevallen, aan dit volk in hun Vaderland, wedervaren zyn, onder de regeering van Cyrus zeiven, en daarna van noch drie volgende Koningen , naamivk, Kambyses, (die Ezr. IV. 6, Aba>veros word ge-  Heerfchappy. 629 genoemt,) daarna van Smerdis (Ezr. IV. 7 Artbalafta') en, eindelyk, Darius Hystaspes, (die met dezen zelfden naam , Ezr. IV. ^4. V 5. Yh I word uitgedrukt): daarvan hebben we het één en ander aangemerkt , in het I Deel, Hoofdft. XIX. bladz 806 en 839. Het welk hiermede moet vergeleken worden. Hoeveele Joden, echter, na het vertrek van dezen eerden troep, niet alleen te Sufan, maar ook, in alle de andere Steden en landen des Perfifchen gebieds, waren overgebleven, onder de regeeringe van Xerxes I, (byaldien dees, die Ahasveros, Eftbers man *, geweeft is,) blykt, uit het Boek * Dit is het gevoelen, het welk de groote Tydrekenkundige, Jofepb. Scaligcr, met waarfchynlyk heid beweerd: {de emendit. temp. Lib, VI. i en het welk by veelen gevolgt word. De laak is, echter, twyfelachtig: en zyn daarom deze en geene geleerden van een ander begrip. Eenige willen met Jofephus , en de LXX Griekfche Overzetteren , Artaxerxes I, den opvolger van Xerxes, daarvoor erkend hebben. Van deze gedachten, is ook de geleerde Vrideaux. De geleerde Joacb. Chr. Jehring heeft, daartegen, met veele bewyzen, willen aandringen, dat men, voor Eftbers man , moede houden, dien Ahasveros, die, Ban. IX. i, word opgegeven, als de vader van Daritts den hUder: den zeiven, die , by de ongeweyde Schryveren, Astyages genoemt word, en die degrootxader was van Cyrus. (Bibl. Brem. Tom. VIII. pug. fóf. ér /ff-) Die ftoffe is, door dezen geleerden Heer, zeer oordeelkundig uitgewerkt. En, men zou zich byna genootzaakt vinden, deszelfs gevoelen terftond te omhelzen: by aldien niet in den weg ftonden, twe zwarigheden, die my, (ten mir.ft;n,) daarvan te rug houden. Eerft, dat de titd van Koningder Persen en Meden, welke doorgaans, aan dezen Ahasvtros, in het Beek van Efther gegeven word , niet wel in gebruik kangeweeft zyn, voor dat Cyrus het Terfifch met het Medijcli Ryk vereenigt had: en terwyl zelfs het landfchap Verfie ( gelyk we hier voor bewezen hebben), voor die verecniging, aan her Ryk Babel, onderworpen was. Tentnieden, dat het Ryk der III. Deel. II. Stuk. Ss Me- Maar^ :chter, jok veele krzeben ildaar ge« bleven,  die, ecni ge jaren later, doo eenen .'roe den troep gevolgt zyn. Tot den aanftaandea ondergang delerfrrfifche Allef keerfchappy,lioor de Grieken, 630 De Perjifcbi Boek van EJlber, Hoofdft. III. 6, 8. VIII. 5. X15-19. Hoewel we reden hebben, om te denken, dat die benaminge van Joden, aldaar, niet alieen, tot die van den fiamme Juda, noch ook alleen van Benjamin, betreklyk zy, maar algemeen , tot alle de twaalf Stammen Israè'ls. Daarom, is geduurende de regeering van Artaxerxes I, (die in de H. S. Artbafafiba genoemt word,) een twede troep derzelver, onder het geleide van dien yverigen Schriftgeleerden, Ezra, naar Judeë vertrokken , omtrent 66 of 67 jaaren , later, dan de eerfte, onder het geleide van Zerubbabel. Zie Ezr. VII. Sedert welken tyd, de Stad .en Tempel te Jerufalem voltooid zyn, naar de aantekeningen, in het Boek van Nebemia: gelyk we, in het I Deel, bladz. 840—844, nader verklaard hebben. Na Artaxerxes I hebben noch zeven Koningen over het PerftjcbRykgeheerfcht; welker naamen wy, hier voor, hebben opgegeven. Doch , van deze, word in de H. S. geen meldinge gedaan. Zelfs, zwygt Me.len voor die groote verwinningen, door Cyrus behaald , n:et van zodanige wyde uitgeftrektheid kan geweeft zyn , van Indie tot Moorenland; gelyk, dat van Ahasveros befchreven word. Eftb. I. t. en VIII. 9 : des te min , dewyl, by het leven van dezen Aftyages, het Ryk Babel, onder de Koningen Nebukadnezar , Ewlmerodach en Neriglijfor, noch in wezen en in vollen bloei W25-. Dit zyn , zeker , twe kenmerken, die niet wei anders konnen geduid worden dan, op het Pïrfifch gebied . na dit het zelve door Cyrus, na de onderbrenginge der Babylonifcbe heerfchappy, over alle die weftelyke landen tot Mcorinlind toe, was uitgebreid: en die daarom waarfchynlyVer maaken , dat, 't zy Xerxes, 't zy Artaxerxes I, door dien Ahasveros gemeent zy; welke naam , in de Perfifche taal, betekend een Vo'fl. die met etn groot gezach bekleed is, ■ vid. Gejerus in Dm. p. 6,-9''! en, als een eertitel, gemeen fchynt geweeft , aan alle de Perfifche Koningen.  Heerfchappy. 631 zwygt de H. Schrift in het geheel, van alle de zaken, die na de herftellinge van den kerk- en borgerjlaat der Joden, in hun vaderland, door Zerubbabel, Ezra en Nehemia, voorgevallen zyn. De laatfte dezer Koningen was, Darius III, Kodomankus toegenaamd; met wien de ganfche Perffche heerfchappy in Afie en Afrika, nadat zy ruim 200 jaaren gedaan had, vernietigt is: en overgegaan tot de Macedoniers of Grieken: in gevolge het gezichte aan Daniël vertoont, Dan.Vül. 8,21. En dit gefchiede in den jare 3674 na 's waerelds fcheppinge, en, 330, voor Chriftus geboorte, naar de rekening van den vermaarden Usferius. Alreeds veele jaaren vroeger, hadden de Perfifche Koningen, met die Gemeene-bejïen, (Republiken) in welke geheel Griekenland, oudtyds, was afgedeeld, zich niet wel konnen verftaan. En, tot een twift appel, ftrekten doorgaans de Wingeweften, die de Koningen van Perfis in klein Afie bezaten. De Perfifche Heerfchappy was, waarlyk, veel te groot, dan om, etlyke eeuwen na elkander, geruftelyk, door één Hoofd, te konnen gere. geerd worden: en de landvoogden, aan welke, de Wingewcften , in klein Afie , ter beftieringc waren overgegeven, bevonden zich te verre vat het Hof >'t zy te Susan,Ekbatana of Persepolis, waar de Koningen van P-erfie beurteling hunner Zetel hadden, dan, om behoorlyk te worden in der toom gehouden. En, zo dra de een en andei die'r landvoogden,eenen opftand verwekten, en zei ve naar de heerfchappy dongen, wierden ze, dooi de Grieken, verder opgehitft en onderfteiand; diei de Perfifche heerfchappy te na aan hunne grenzei reikte; zynde niet, dan de Egeëfche Zee nocl tusfchen beiden; welker menigvuldige Eilanden Ss 2 daar hebben veel toegebrachtde Perfifche wingewesten, in kle'm Afie, die alreeds zeer vroeg, aanleiding, tot menigvuldige oorlogen, tus> 1 fcfien de Perfen en i Grieken, baarden. [ l 1 l  °"3* De Perfifche daarbeneven, voor een groot gedeelte, aan het Perfifcb gebied behoorden: welke eilanden, men te verftaan heeft, door die eilanden der zee, waarvan Eftb. X. i gefproken word. Waarby kwam, dat de Grieken zelfs, het meerderdeel der weftelyke kuft, langs de Egeëfche Zee, in eigendom bezaten: alwaar zy twaalf of dertien Steden gefticht, en die , met volkplantingen hunner eigen natie, voorzien hadden, alreeds federt den jare iojj, voor 'sHeilands geboorte. Vid. Simfonü Chron. ad A.Mwndi 2948. Welke Steden, door-de naby zynde Perfifche heerfchappy, in haare vryheden, zeer benadeeld wierden. Voornaamlyk, begon de macht en de heerfchzucht der Koningen van Perfie, voor de Griekfche gemeene - beften gevaarlyk te worden, federt Darius Hyftafpes ondernomen had, over den Hellefpont (een Zeeëngte, welke Europa, van Afie, fcheid) in het Landfchap Thracie re dringen, liggende op de noordelyke grenzen van Macedonië: en, van daar verder voort te rukken, over den Donau, om de Europifcbe Scythen te beoorlogen- Alhoewel, deze krygstoebt van Darius een zeer rampfpoedigen uitflag had, zo liet ze niet na, hem eenen nieuwen zeer bloedigen oorlog te doen aanvangen, tegen die zelve Grieken , voornaamlyk, tegen de Atheners; die zo wel in dezen tocht tegen de Scythen, dan, in de Afiatifebe Wingeweftcn, hadden getracht, hem alle nadeel toetebrengen: welke oorlog, door deszelfs zoon en opvolger, Xerxes I, met veel meir kracht voortgezet wierd. De byzondere gevallen van dezen oorlog , die voor de Perfen van zeer nadeelige gevolgen geweeft is , zyn uitvoerig befchreven, door Herodotus (Hiftor. Lib. VI &VII.) Cornelius Nepos (in Miltiade & Tbemiftocle) en an*  Êeerfchappy. ó~3 3 andere oude Schryveren. Artaxerxes I, door alle de tegenfpoeden, die zyne voorzaten in dezen oorlog verzeld hadden, denzelven moede geworden zynde', had wel eene vrede aangegaan met de Grieken: doch, die ook van geen langen duur geweeft is. Onder deszelfs opvolger Artaxerxes II, MNEMONtoegenaamt, begon dezelve op nieuw uittebarften : en, deze voorbereidzelen deden genoegzaam zien, dat die onluften niet geftild zouden worden, dan met den ondergang der eene of andere. Byaldien alle de Griekfche Steden, met meer eendracht, den oorlog tegen de Perfen hadden konnen voeren, zy zouden hunne vyanden veel gevoeliger ftagen hebben toegebracht. Een lichaam, uit zo veele leden beftaande, die elk door byzondere heeren wierden beftierd, en dikwerf een zeer verfchiliend belang hadden , kon, tegen zodanig eene ontzachlyke heerfchappy, als die dei Koningen van Perfie , niet veel gewichtigs ondernemen. Zy kweeten zich wel genoeg , verdedigender wyze, tegen hunne vyanden; zo verre dac, van de aanzienlykfte heirlegers, met welke Da rius en Xerxes gewaagt hadden, in Griekenland t( vallen, zeer weinigen -te rug keerden; maar , 7] konden hunne behaalde voordeden niet naar be hooren vervolgen, door , aanvallender wyze, dei oorlog overtebrengen in de Staaten van het Per fifcb gebied. Daarbeneven, veroorzaakte, de zi genoemde Peloponneefcbe oorlog, tusfchen de Stede Athene en Lacedemonie, (in welke veele andei Gemeene-beften van Griekenland mede deel n; men,) dat de Perfen verfcheiden hunner verlot ren Wingeweften, naamlyk, eenige eilanden de Egeïfcbe Zee, weder herwinnen mogten. Wy koi ' Ss 3 nt die, echter, 7,0 lang Griekenland zo zeer verdeeld was, nooit he•flisfendekonden worden. r 1 ) j e iir1n  Maar, Fi lippus de Macedonië'- de •voorbereid felen daartoe gemaakthebbende; heeft zyn zoon , A' lexar.der, de geheele Perfifche monarchie, binnen zeer korten tyd, overweldigt. °34 De Perfifche nen alle deze zaken niet meer dan enkel aanroeren: want, de omftandigheden behooren tot de Gefcbiedkunde. Filippus, de Konieg van Macedonië, is eindelyk bedacht geweeft, op het middel, om de verkeeïde Staatkunde der Grieken te verbeeteren: want, byna alle de Steden van Griekenland onder zyn geweld gebracht hebbende, deed daar door den eerften ftap, om, met hope van een goed gevolg, iets tegen deze erfvyanden hunnes vaderlands te ondernemen Hy zelve had wel reeds dien toeleg beraamd; toen hy te Korintbe, in eene algemeene Vergaderinge van alle de Griekfche Staaten, tot Opperhoofd verkoren wierd van het krygsvolk, dat uit alle de Steden zou verzameld worden, om den oorlog tegen de Perfen voorttezetten : dan, in het volgend jaar door zekeren Paufanias, eenen Macedonifchen Edelman, om 't leven gebracht, moeft hy de uitvoering van dit gewichtig ontwerp overlaten, aan zynen zoon, Alexander den Grooten. Dees krygsdappere Held , met een heir van niet meer dan 35000 mannen, den Hellefpont overgetrokken , ondernam terftond, het Perfifcb leger des Konings Darius Kodomannus, by de riviere Granikus, aantetaften: het welk hy', hoewel vyfmaal fterker dan het zyne, ten eenemaal vei floeg: mee dat gevolg, dat genoegzaam alle de landen van klein Afie zich van zelfs aan hem onderwierpen. Een twede verwinning des volgenden jaars, in den veldflag, by 4e Stad Isfus, in Cilicie aan de Middelandfcbe Zee gelegen; (hoewel hy , door een ontzachlyk heir van 600000 Perfen, met hunnen Konirg aan het hoofd, in de engte der bergen wierd aangegrepen ) ftelde hem in het bezit van Syrië, Phenüie, Paleftina, en zelfs van geheel Egypte. Van . daar  Heerfchappy. 35 daar, floeg hy den weg in, naar het Ooften, met oogmerk, om zynen vyand, in het hart van deszelfs heerfchappyen, te beftooken Alle de voorJlagen tot vrede, van 's Konings Darius zyde aan hem gedaan, waren te vergeefs op dezen Verwinnaar, wiens moed, door het groot geluk, twelk hem in alle-zyne ondernemingen verzelde, te hoog gefte^n was. In het twede jaar daarna, dan, de beiden rivieren, den Eupbratb en den Tigns, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten, overgetrokken- kwam het tot een derde gevecht, by de Stad Arbela,in Asfyrie; waarin hy weder de overwmnmge behaalde. De Steden Babel, Sufan en Perjepoks vielen hem van zelfs in de handen: en, te gelyk, alle de onnoemelyke koninglyke fcbatten,, die in deze Steden waren bewaard geweeft. Darius, na deze drie onherftelbaare neêrlagen, alles verlooren hebbende, was aaar Ekbatana gevlucht: en meende eerft, eenen vierden veldflag te wagen, met een overfchot van troepen, die met hem derwaard geweken waren: dan, door de vreze verwonnen, veranderde hy'van befluit, en wende zich naar het landfchap Baktrie , 't uiterfte der Perfifche heerfchappy , ten noorden van het gebergte Imaus. Doch eer hy dit land bereiken kon , wierd hy op den weg, door twe zyner eigen bevelhebbers verradelyk vermoord: waardoor, dan, te gelyk die geheele Persische Aixeenheerschapfy , die over geheel Afie het gebied gevoerd had, met deszei ,s dood, zo een ongelukkig einde nam- Na dezen, heeft Alexander noch meer tochten gedaan, naar baktrie, Sogdiane, zelfs over de rivier de Jn> dus, tegen den Konit g Porus. Alle welke bedryven, beneven die, welke wy gemeld hebben, uitS s 4 voe-  Die, na deszelfs dooi weder verdeeld is, in vier verfcheide Koningryken. °3ö De Perfifche voerig befchreven zyn, door Plutarcbus, O. Kurtius, Arrianus, Diodorus Siculus, en andere. Na alle deze verwonderenswaardige verwinningen, noch niet vergenoegt, was Alexanders toeleg, om meer andere krygstoebten van veel verder uitzicht, te volvoeren; zelfs de geheele Waereld onder zyn gebied te doen bukken: maar, inmiddels, binnen de Stad Babel, (welke, hy voorhad, ter eenen of anderen tyd, tot zynen Rykszetel te verkiezen) eenige maanden zich onthoudende,, bezwalkte hy zynen, hoewel onrechtmatig behaalden roem, niet weinig, door een ongemeen weliuftig en overdadig leven; het welk hem, met der haaft, in het 34fte jaar zyns ouderdoms , naar het graf fieepte; na nauwlyks VIII jaaren geregeerd te hebben. Dewyl hy, voor als noch, geenen zoon naliet, die, door de natuur, de erfgenaam kon worden, van alle zyne beerfcbappyen, zo wierden de byzondere Wingewefien, na zyn dood beftierd, door zyne Bevelhebbers: eerft, in naam van zynen baftaard Broeder, Art deus, federt I Hippus genoemt: en, onmiddelyk daarna, ook te gelyk, in naam van den jongen Prins, Alexander, die des grooten Alexanders weduwe, Roxane, eene maand na den dood van haaren gemaal, ter waereld bracht: die echter in zyn veertiende jaar geftorven is. Doch, deze landvoogden oeifenden, elk in zyn gebied, een willekeurig gezach : en raakten ook met elkander oneens, dus zy , tegen elkander, eenige jaaren na dén ander, oorlogen voerden: de een den anderen t'onderbrengende: totdat, eindelyk, van omtrent XXX byzondere Landvoogdyen, (waarin die heerfchappy , by Alexanders overlyden, was afgedeeld,) na verloop van 20 jaaren, niet meer, dan IV gebleven zyn; wie'r beftierders zich geheel onafhang- lyk  Heerfchappy. 63 7 lyk gemaakt en voortaan den Koninglyken titel hebben aangematigt. Dus, is de Latynfche Zinfpreuk: quod cifo fit, citoperit, by nadruk , op deze nieuwe Griekfche Alleenheerjchappy , toepaslyk te maken: zy is zo fchielyk verdweenen, als verfcheenen: want, Alexanders wyduitgeftrekte heerfchappy is gefplitft, in vier Kosir^gryken, die genoemt wierden Macedonië , Asie , Syrië en Egypte. Hoe klaar was dit afgebeeld, in het gezichte, aan Daniël vertoond, aan de riviere Ulaï Dan. VIIL 8. want, toen de Geitenbok (dat is, de Griekfche heerfchappy) fterk geworden was, brak deszelfs groote hoorn: ( dat is, Koning Alexander ftierf) en 'erkwamen op, in deszelf's plaatze, vier aanzien lyke [hoornen] naar de vier winden des hemels : het welk men duiden moet, op die vier gemelde Koningryken, die ten aanzien van derzelver wederzydfche gelegenheid , naar de vier hoofdgeweften konnen onderfcheiden worden: dewyl, Syrië in het Ooften, M/cedoNie in het Weften, Asie in het Noorden en Egypte in het Zuiden lag. Van den invloed, welke Syrië en Egypte op het Joodfche land gehad hebben, dat daar tusfchen beicien lag, hebben we gehandeld, in het I Deel, Hoofdft. XIX. bladz. 850 e» volg. En , hoe de twe andere gemelde Koningryken, en de byzondere daartoe behoorende landfebappen , in de ff. S. gemeld worden, ter gelegenheid van het verhaal, aangaande de voortplantinge der Chriftelyke kerke, door den arbeid der SJpoftelen. zal nader voorkomen , in de twe volgende Hoofdftukken. Alle de Oostelyke landen der Griekfche Monarchie , daaronder, Mefopotamie , Babylonie, Asfy rie en Medie, beneven het eigenlyk Perfie, geraakten onder het Koningryk Syrië; het welk, aan Seleukus, ten deel viel; wiens opvolgers, naar hem S s s Se- Alle deze oollerfche landen zyn vervallen , onder de Tarthea,.  en zyn pu i er meld, tusfchen den Turk fchen Sultan, 638 De Perjifcbe Seleuctden genoemt zyn. Doch, omtrent ico jaaren, na Alexanders dood, vervielen deze landen, het een voor en het ander na, onder de macht der Parthen ; die aldaar een byzorder Koningryk geft.xht hebben, dat etlyke eeuwen in Hand gebleven is, en waarvan de rivier de Ganges, tot eene oostelyke, en de Euphrates tot eene wejlelyke grensfcheidinge verftrckte : een Koningryk, dat zich by alle de nabuuren zeer geducht gemaakt heefc: zelfs , by de Romeinen; federt die hunne Wingeweften 'ook over Afie uitgebreid hebben; en, die, door die zelve Partbers, in den loop hunner overwinningen, in zo verre gefluit zyn , dat ze nooit, aan de o^ er' zyde der laatftgemelde riviere, zich hebben konnen beveiligen. Ingevolge de overlevering , zou de Apoflel Matheus, in deze landen . onder de Partben het Euangelie gepredikt hebben: en in de Stad Naddaber den marteldood geftorven zyn. Wat nu in volgende tyden in Perfie en alle de andere daaraan grenzende ooflelyke landen voorgevallen is, kan elk, die des begeerigis, in de gefcbiedfcbrifien onderzoeken. Jegenwoordig, zyn alle deze landen, die wy in dit Hoofdftuk, (voor zo verre de H. Geograph:.e Ietreft) hebben afgehandeld, tusfchen twe byzondere Mogenbeden verdeeld; die, over het wederzydfche grondgebied, dikwyls bloedige oorlogen tegen elkander gevoerd hebben : waardoor de grenspaalen ook menigmaal veranderd zyn geworden. De landfchappen Babylonie, Assyrie, Mesopotamie , en al wat verder reikt tot aan het Kaukafifch gebergte, behoord, aan den Turkfchen Keizer, eigenlyk, den Sultan; die te Konjlantinopolen zynen Rykszetel heeft: zynde de hedendaagfche genoemt, MustaphaIII, die geregeerd heeft: federt  Heerfchappy. 6"39 dertden jaare 1757- E>eze landen dra&en nu ande" re naamen: en zyn in verfcheiden Gouvernementen eefmaldeeld; meeft genoemt, mar de Hoofdfteden, waarin de Gouverneurs of Batfa's hun verblyf heb- ^En, al het overige, dat verder.ooftwaard ligt»" en nu onder den gemeenen naam van Persie of & Parfiftan bekend is, ftaat onder het gebied van zyn eigen Opperhoofd, (gelyk wy Europeërs zeggen,) den Keifer van Perfie: doch, by hen, met den titel van Schach uitgedrukt; die doorgaans te Ispahan zynen Zetel houd. Doch, in onzen tyd, ftaan de zaken, ten aanzien der troonsopvolginge .aldaar in verwarringe: vermits, het geflachte der Sopbi's, het welk veele jaaren den Perfifcben troon bezeten had, voor eenigen tyd, uitgerooid is, door dien beruchten Thamas Koulikan ; die eertyds Opperveldheer was geweeft, over het heir des laatften Scbachs, uit dat gemeld geflachte, Thamas, en, die na de afzettinge van dezen , federt den jare ! 7 r-n onder den titel van Schach Nader , in Perfie e'heerfcht heeft. Dan, dees, na dat hy den troon ■ beklommen had, door allerly gepleegde wreedheden, veele vyanden tegen zich verwekkende, wierd hy den 10 July 1747.in zYn Pakis vermoord- En > na dien tyd hebben verfcheidene mededingers tot de kroon zich opgedaan, die elk hunnen aanhang hebben , en die door binnenlandfche oorlogen geheel Perfie jammerlyk verwoeft hebben: zonder dat men, (wegens de verre afgelegenheid van dit geweft,) eenig zeker naricht heeft, of dit verfchil beflift en of een algemeen Opperhoofd benoemt zy De heerfchende Godsdienst, in alle deze landen , zo des Turkfchen- als Perfifcben gebieds, is die Mabometb: doch, zyn zy beiden, ten aanzien van den rfifchm hach. De Mahttmethaanfche Gods-  dienft, alle deze landen. Ö40 De Perfifche van penige {lukken, van elkander afgeweken: vol* gende de Turken , -de leere van Omar, en de Perfen, die van AU; twe van Mabometbs leerlingen, die den Alkoran verfchillender wyze verklaard hebben. En, dit verfchil, iq eenige leeiftukken en plechtigheden van dezen eenzelvigen Godsdienft baard, tusfchen die beide volken, eene groote verbittering: zo verre zelfs, dat men (behalven het Staatsbelang, en het verfchil over de grensfcheidinge,) mede daar aan toefchryft, de langwyligc oorlogen, die de Turken en Perfen tegen elkander gevoerd hebben. Men vind, in alle deze landen, ook veele Joden: meeft in de voornaamfte Kooplieden , die aldaar eenige vryheden genieten. En, op de grenzen, verder noordwaard, in Armenië en Georgië, word alles meeft bewoond , door Christlnen der oofterfche kerke, die hunne eigen 'Vorjlen hebben ; welke ten deele, onder de befcherming des Turkfchen- ten deele des Perfifcben Keifers ftaan.