'Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 2924 7664  HEILIGE GEOGRAPHIE O F AARDRYKSKUNDIGE beschryvinö Van alle de Landen ^ enz. in de H. S. voorkomende. Behelzende dit lilde Deel, eene Befchryving DER L A N D E N, Gelegen j buiten heÊ • LAND KANAAN: Ab : derzelver Benaaminge, de Gelegenheid éri Uitgestrektheid, de Godsdienfl: en Zeden der Invvooneren , menigerly Staats - Verwisselingen, de voornaamfte Steden: enz. Alles betrekkelyk, tot verklaaringe der Heilige Schriften. " Benevens op nieuw geteekende en daartoe behoorende LANDKAARTEN, DOOR WILLEM ALBERT BACHIENE, Joh. toon en Joh. Hendr. broeder: Bedienaar des Godlyken Woördt te Maastricht: en Hoogleeraar in de Stern- e;i Aardrykskunde, op de Illuflre Scboole, aldaar : benevens Lid van de Hollandfche Maatfcbappy der fVetenfchappen , ft Haarlem. DERDE DEELS lilde STUK. U T R. C £i T GISBERT. TIEMON VAN PADDENBURG, XV U T R. JBt C £i T .GISBERT. TIEMON VAN PADDENBURG, £y) èn {.ABRAHAM VAN PADDENBURG, M D C C L X V I I L ( a » j\ a n a iu v x\ k\ r w ju u w iv vt. M D C C L X V I I L      \ \ï5  Bladz. 641 Het Xde Hoofdstuk. VAN DE LANDSCHAPPEN, BEHOORENDE TOT KLEIN-ASIE. Geheel Asie, (voor zo verre het uitmaakt, één der drie van ouds bekende Waerelddeelen) wierd, zo zeer niet, in de allervroegfte tyden, dan wel omtrent de midden - eeuwen der Chriften jaartellinge, in Groot- en Klein- Asie , onderfcheiden: gelyk de geleerde Cellarius met veele bewyzen aandringt; {Geogr. Ant. Tom. II. p. 2 ) En, terwyle , het eerfle in zich begreep , alle de landen over den Eupbratb, ooftwaard, zo verre het in dien tyd bekend was, daaronder, Mefopotamie, Asfyie, Babylofiie, Perfis, Indie, Scypbie'enz.; zo bleef de naam van Klein-Asie alleen bepaald tot de landen, aan deze zyde, of ten Weften der gemelde Riviere, geiegen: anderfins, ook noch tot heden toe, met den gemeenen naam van Natolie of Anatolie, bekend; dien de latere Grieken aan deze landftreek gegeven hebben: dewyl ze ooftwaard, van hen , ftrekte: want, 'Av«toa« zegt, in de Griekfche taal, niet anders, dan het Oofien. Met dezen naam, ftemt dan ook overeen,< de naam L'evant; die zo veel dan de Franfcbe vertaalinge is, van het Griekfche woord 'AvaTOA*': en waarmede die landfireek, in onzen tyd, (inzonderheid , voor zo verre de III. Deel. III. Stuk. A Kus VanGrooten KleinAfie, ia welke beiden, dit geheel Waerelddeel onderfcheiden was,  komt hier ^alleen het lnntfige• noemde, inoverweeginge> welks grenzm j 642 De Land/etappen Kuflen betreft,) meeft by de Zecvaarende, word uitgedrukt. In de H. S., is, echter, deze orderfcheiding, tusfehen GroA- en Klein-Afie, in het geheel niet gebruikelyk. Aldaar word, niet dan van één ^fie, gefproken: en daardoor, alleen verftaan, een klein gedeelte dezer landftreck, Natolie: naamlyk, het weftelykfte, dat naaft paalde, aan de Egeèjcbe Zee: in zich vervattende , Lydie, lönie, Eolie enz.; die' a!le,byzondere deelen van dit eigenlyk gezegde AJie, hebben uitgemaakt: en word dit Afie, dan, met dezen byzonderen naam onderfcheiden , van Kappadocie, Pontus, Pbrygie, Pampbylie, Galatie, Bithy. nie enz.; die de overige deelen dezer wyduitgeftrekte landftreek bcfloegen. Zie Handel L 9, 10. IPetr. ïé 1. Van dit Afie, byzonderlyk dus genoemt, zal in het vervolg dezes Hoofdfiuks, bieder gehandeld worden: als mede, van de andere zo eeven genoemde deelen ; die alle famen, beneven fommige daarin gelegen Steden, voorkomen, in het gefcbiedverbaal der eerfie ftichtinge en ititbreidinge der Euangelie Kerke, onder de Heidenen, door den dienft der Apoftelen. Alhier hebben we, vooraf, eenige algemeene zaken, aangaande den Ueftand dezer land. (treeke, aantemerken; die veel zullen toebrengen, tot verftand van alle de byzonderbeden, die men, aangaande dezelve, in. de Schriften des N. T., ontmoet. En, dewyl die landftreek, by de 'oude\ zo geweydedan ocgeweyde Schryveren, met geene algemeenenaam word aangetroffen;dachten we, niet onwelvoegzaam, dien naam van Klein-Asie, die by de Schryveren der midden-eeuwen gebruiklyk is , aan 't hoofd te mogen ftellen. De Grenzen dezer landftreek zyn geenfins moeiyk te bepaalea : dewyl zy door de natuur zelve ge- maakt  van Klein-AJie. 643 maakt worden. Ten Ooften, word zy door den Eupbratb, in de H. S., de groote Riviere, de Riviere Phrath, en ook fomwyle flegs blootelyk, de Riviere, by uitnemenheid, genoemt,van Mefopotamie, afgefcheiden : gelyk ten Zuid-Ooften, door een aanééngefchakeld gebergte, Amanus, van Syrië. En, al het overige vind zich befloten, door drie ZEën; die echter alle famen met elkander vereeniging hebben: ten Zuiden, door de Middenlandscfie Zee: ten Weften, door de Egeësche Zee; die dezelve afzonderd , van Griekenland, en nu gemeenlyk, de Archipel, of de Griekjcbe Archipel, genoemt word: daarna, door de zoogenoemde Pro> pontis, of de Marmer Zee: en, eindelyk, ten Noorden, door de PoNtus Eramus; die hedendaags-meeft, met den naam der Zwarte Zee, bekend is. Dus, heeft geheel Klein Afie, in den omtrek haarer ligginge, de gedaante van een groot Schier- Eiland: gelyk het, trouwens, met die benaming, alreeds by Strabo (L. XI. & XII.) PUnius (L. VI. c. 2.) en Kurtius (L HL c. 1.) word voorgedragen. Deszelfs geheele lengte, Ooft- en Weftwaard, zal, naar de nieuwfte en befte berekening, ruim 200, en naar de breedte, Noord- en Zuidwaard, omtrent 120 gemeene mylen, (elk van één uur gaans,) konnen behaaalen. Het is een land vol bergen : allermeeft in het Zuiden ; alwaar het gebergte Taurus, dat Ooftwaard fchier door geheel AJie zich uitbreid, zyn begin neemt. De grond is zeer vruchtbaar; (alleen,uitgezonderd, aan eenige woeste ledige plaatzen, in het midden) allerly levensmiddelen rykelyk voortbrengende. Doch, zyns daartegen, de inwooners, alreeds van ouds (gelyk noch heden) twcërly ongemakken onderworpen geA a. weeft beneven deszelfs grootte en grondgefteUheidalhier kor. te-lyk befchieirenworden.  Bencvcn de voornaam lle Rivieren a -7.er hndfireek. j i ( ] I 644 Be landfcbappen weeft: naamlyk menigvuldige zvvaare Aardbevingen; die verfeheiden eertyds groote en aanzienlyke Steden hebben doen ten gronde gaan: en daarbeneven , veele befmettelyke ziekten, ter zekere tyden des jaars. Men vind, in dit zelve land, verfeheiden Rivieren; waar onder eenigen, by de oude Schryveren , zeer bekend en aanmerkenswaardig zyn : als: De Kydnus, die door Cilicie in de MiddenlandZee vloeid. De Meandrüs , die Weftwaard, naar de Egeêfebe Zee ftroomt, is vermaard, door haare menigvuldige bochten of kronkelen; die, aan fommige oorden , dus ten eenemaal omgeflingerd zyn, dat zy geheel naar haaren oorfprong fchynt te willen te rugge keeren: gelyk PUnius daar van fchryft, (ffi(lor. L. V. c. 29). Strabu wil (Lib. XII.) dit hebben toegefchreven , aan de menigvuldige Aardbevingen; die deze riviere menigmaal, van bedde, hebben doen veranderen. Van daar, worden alle andere rivieren, die 't met deze riviere gemeen heboen, dat ze desgelyks zeer kronkelig lopen, Mean> ïers, toegenaamt. Ja, naar eene verbloemde malier van fpreeken, daar van ontleend , Boemt men selfs Meanders , zodanige meofchen , die allerly lingfebe wegen inflaan: ,die dobbelhartige lieden, die mgejladig zyn in alle hunne wegen, gelyk de Apoftel Jakobus dezelve befchryft, Br I. 8. Vid -M A. Baudrant Lex. Geog.ad voc. Meander ,fol. 444. Helen word zy, by de inwooneren, de Minder en de Mendre, geheeten. De Lykus , mede zeer bekend, is een der tak:en dezer zelve riviere. Voorts, de Kaystbus, de Hermus en de Kai.us vallen mede, in die zelve Zee. Meer  van Klein-Afie. 645 Meer nocrdwaard, ziet men de riviere Granikus naar de Propontis ftroomende : weike rivier, wegens de eerfte verwinninge, door Alexander den Grooten, op het heir der Ferjen behaald, eenen onfterflyken naam bekomen heeft. De Sagaris , P/rtheniüs en Halys vloeijen noordwaar j , naar de Pontus Euxinus: onder welke, de laatftgemelde meeft: berucht geworden is, door cien neêrlage des Lydifcben Konings, Krefus, in een' veldflag, tegen Cyrus, den Koning der Perjen. Omtrent in 't flot des voorigen Hoofddeels, hebben we , met één woord, iets aangemerkt, het welk hier eenige nadere overweging vereifcht: naamlyk, dat deze landftreek, federt zy, na den gemclden neêrlage des Konings Krefus, voor het meerder deel, onder de beerj'cbappy der Koningen van Persie, gebragt was, langen tyd geweeft is, de twiftappel, tusfehen de Persen en de Griekln; die de Perjijcbe heerfebappy, zo na aan de Ege'éfcbt Zee, en dus, zo na by hunne eigen grenzen reikende , niet anders dan met groot wantrouwen begonnen aan te zien : en niet verzuimden, waar zy konden , dezelve afbreuk te doen: ja, ter dezer oorzake , gemeenlyk zich mengden, in de opjlanden, doOr den een' en anderen der Perjijcbe landvoogden dezer geweften , tegen hunne eigen Vorften verwekt: waartoe, de Grieken des te bekwamer gelegenheid vonden, vermits zy. alreeds, federt onheuglyke tyden, eenen vaften voet hadden , langs de weftlyke kuft van Klein-Afie: want deze kuft was voor het grootfte gedeelte, door Grieken, in byzondere Steden, door hen zelve gefticht, bewoond, en in eigendom bezeten. Zelfs, was dit landfehap, en in 't byzonder, Iönie, (van Javan, den zoon van Japhetb , dusgenoemt) het oorjpronghk. A 3 Va,- Derc landftreek , weleer onder hc£ gebied der Koningenvan Perfie, behoorende,  is daarna do»r Ah' xander den G'00t>n, aan de Griekfcbe heerfchappygshecht. «. Hoewel Hechts, ; voor ee-  ncn zee korten tyd: Zynde daarna , weder •verdeeld, in verfeheidenlyzcndtre Konh.gry ktn. De Romei nm, dien by tcllainent,eerft het Koniugïyk Pf»*g«mus vermaakt,was: 648 De landfebappen ■ zelve Seleukus Nikanor, alhoewel hy, behalven Afie , ook het Ryk Macedonië, bemachtigt hadde*, wierd , derwaard trekkende , met oogmerk , om aldaar in zyn oorfpronglyk Vaderland, het overige zyner dagen met ruft te eindigen, door zekeren Ptoleméus Ceraunns, op den weg verradelyk vermoord. Waarna, de Ryken Afie en Macedonië, weder van Syrië afvielen : hebbende deszelfs zoon Antiochus Sotek werks genoeg, om zich, in dit Syrifcb Ryk te konnen handhaven; het welk, echter, aan zyn nagtflacht, de Seleuciden, genoemt, eenen tyd van twe eeuwen, verbleven is. Wat het Koningryk Asie, in 't byzonder, betreft : dit wierd , na overlyden van Seleukus Nikanor, vFRDEfLD, in veele kleine beerfebappyen , meeft Koningryken: onder welke, de voornaamfte waren: Pergamus, Bithynie, Ponttjs, Kappadoc:e enz. Doch, zy hebben zich niet lang konnen ftaande houden: maar zyn, en,welvcornaamlyk, door toedoen hunner eigen Koningen , die ftceds in twedracht tegen elkander leefden, het een na het and r, onder de Heerfchappy der Romeinen, vervallen. . Sedert dit krygszuchtig volk zich meefter gemaakt had, van Macedonië, en andere deelen van Griekenland, was 'er niet, dan de Egeefcbe Zee, of liever de Hellefpont, (de Zeeëngte, die deze Zee met de Propontis vereenigt,) door welke hun gebied noch, van Afie, wierd afgefcheiden. Zy hadden, daarom, al voor lang, grooten luft betoond, * Hier uit bemerkt de lezer , dat dees Antigonus vermeesterd iieetr, de geheele Grielfche Heerfebafpy, door Alsxander nagelaten: uitgezonderd, alleen Egypte; het welk ocder de magc eet zogenoemde Lagiden Was en bleef.  van Klein-Afie. 649 toond, om ook hunne heerfchappy overtebrengen toe dit overzeefch gewed : waartoe, de eerde bekwaame gelegenheid zich opdeed, in het 133de jaar, voor Cbrijïns geboorte: en wel, door Attalus , by Strabo Philometor, by anderen Philadelpbus toegenoemt, den zesden en laatden der Koningen van Pergamus; welke had konnen goedvinden, het Romeinfcb volk, of, eigenlyk, den Romeinfeben Raad, by tedament tot erfgenaam te verklaaren, van alle zyne goederen: dus, te gelyk, van zyn eigen Koningryk. Vid. Strabo Geogr. Lib. XIH. & Saluftii Fragment. Lib. IV. En, alhoewel , zyns broeders zoon, Ariflonikus , door zodanig een tedament meed benadeeld, het zelve trachte , buiten gebruik te dellen, en den Romeinen weêrftand bood, ten einde in het bezit des Koningryks zich te handhaven; zo moed hy, eindelyk, na eenen vierjaarigen oorlog, met zyne mindere, voor die meerdere magt, bezwyken. De Romeinen maakten dit Könhgryk, tot eene Provincie; (Wingeweft,) het welk, federt dien tyd, met den naam van het eigenlyice Asie (Afia proprie di£ta) is bekend geworden. Dus, word het geval ons opgegeven, door Strabo, Livius, Florus en anderen. Dit Koningryk Pergamus, 't welk, naar de Hoofdflad, dus genoemt wierd, belloeg deze geheele H'eftelyke landftreek; behelzende in zich, de landen Mysie, Phrygie, Lydie, Eome, Jonie, Karie, Doris enz. : het welk alles famen, in de Schriften des N. T., gemeenlyk , met den enkelen naam van Asie, van de overige geweden dezer landdreeke, onderfcheiden word. Eenige jaaren later, wierd dit zelve voorbeeld gevolgt, door Nikomedes ; die desgelyks zyn A 5 K°- en, daan: ook het Koning»  ryk Bytbinie: hebben, e'mdelyk , al het overige door de Wapenen verwonnen. 650 De landfebappen Koningryk Bithynie, aan de Romeinen, met welke hy, zo wel dan zyn Vader, altyd in zonderlinge vriendfchap geleefd had, by uiterfte wille vermaakte: het welk terftond mede in een Wingewest veranderd wierd. En, hier door, bevonden zy zich, in het bezit van het grootfis gedeelte van Klein-Afie. £n, wat de Romeinen dus lang, kwanswyze, door 't recht, in Klein-Afie verkregen hadden) wierd, onmiddelyk daarna, door geweld, vergroot. Want, zy begonnen terftond eenen oorlog, tegen Mithridates, den Koning van Pontus, en deszelfs bondgenoot, Tigranes, den Koning van het nabuurig Armenië: waartoe ze een voorwendzel hadden, van wege het landfchap Kappadocie; het welk Mithridates, by overlyden des Konings Ariarothes, voor zich meende te vermeefteren. Dees zogenoemde Mithridatifcbe oorlog heeft veele jaaren geduurd; waar van, de omftandigheden uitvoerig aangetekend zyn , door verfeheiden Romeinfche gefchiedfehryveren , als Juflinus, Livius, llorus, Appianus enz. In dezen oorlog, zyn de Romeinfche Veldheeren Lukullus en Fompejus meeft ge. moeid geweeft; die, door hunne kloekmoedige'en voorzichtige krygsbedryven, 't zo verre ge. racht hebben, dat, eindelyk , behalven 't Koningiyk Pontus, ook Kappadocie, Paphi/Agonie, Galatie, Lykaonie, Pisidie, Lycie,. Pamphyue, en Ciucie, metéén woord, dat alle de byzondere geweften van Klein-Afie, aan de zegepraalende wapenen der Romeinen, onderworpen, en tot byzondere Provinciën, gemaakt zyn; die door Stadbouderen (by de Romeinen, Froconfules, Proprmtores, Prcefides en Promratores genoemt) beftierd wierden ; welke, in den beginne, door den Romeinfcben Raad wa-  mn Klein-Afie. 65* waren aangefteld: en, daarna federt in het 45^ har voor Chriftus geboorte, de éénhoofdige (Monaichaalej regeeringe was ingevoerd, door de Komische Keiseren : eerft, Juuus Cesau, daarna Augustus, toen Tiberitjs, vervolgens Kaligula, Klaudiüs, Gama, Otto, Vitelliüs, Vespasianus Titus enz. . „ riH In zodamgen, toeftand, bevond zich KlewAsie, in den tyd. toen de Apofielen zich derwaard begeven hebben, om, ingevolge den la ft, hun door den Zaligmaker opgelegt, (Matb. XX VlII. 19. en Mark. XVI' 15.) aldaar het Euangehe te ver k°DèSiNwooNERS beftonden, die's tyds, meeft deels (uitgezonderd de Joden, die mede door die zweden zich verfpreid hadden) buiten tegenfprake, uit Heidenen: dienende dien, die van natuure geënt Goden zyn: die, daarom, gezegt worden, zonde* God in 'de waereld, geweeft te zyn , Ephej 11. ij Dat ze, onder meer andere Afgoden, ook \VTVir rzsïs) en Merkurius G*H<#f) voor hunne God heden erkenden , zien we Hand. XIV mede, de Godinne Diana ( AgTepO Hoofd. AlA 28Veelen die'r invoooneren waren oorfpronglyk 111 Griekenland; die,gelyk hier voor is ^merkc wel reeds van zeer vroege tyden, op de Wefiku zich neêrgeflagen en aldaar verfeheiden Steden & fticht, maar ook daarna, door de andere deelen dc Ktlandfireehi, zich hadden uitgebreid Daardoo: was dan de GrieksC.BE taal, en allermeeft, 1 dat Alexander de Groote alle deze landen onder ?} gebied gebracht had, in dezelve, de gemene ta sewo-den. Ter dezer oorzake, worden alle de 1 wooners van die zelve landftreeke, alhoewel d.e En,voeden aldaar noch de nee fclw in de t; den dei Apoftekto. De rn' c i i inwoo ners waren Heidi' mn, t Meed Griel en n Vjtl af- 1 komft. , a n d 1 ■ 's is  Waarby, daarna ook ibni' migeRo- mtinen ge komen zyn. 652 'De landfehappen tyds door de Romeinen overheerd, in de Schriften v Sfr' f'*^' daC is' G»n*en, genoemt. Zie Hand. XiV. 1 , 5. XIX. 10. XX. 21. XXI 28. Ja die zelve Grieken hadden, behalven hunne' taal, ook hunne Godsdienftsplecbtigbeden, hunne Ze&ra,en zelfs hunne Wetenfchappen, Konflen en flaniujerfora, (waarin zy, als een der vernuftiguV en beichaaftfie onder alle Volken van dien tyd, uitmuntten, ) aan de geheele landaard medegedeeld. Waaruit, men befluiten mag, dat de inwooners van Klem-Afie, geenfins, voor het ffimfte foort van volk, en geheel verfchillende, van de Barbaren gerekend wierden. ' Doch, federt de Romeinen deze landen door de Wapenen overheerd hadden, zyn dezelve, ook met veelen hunner eigen natie, vervuld gewordenniet alleen foldaaten, die in de voornaamfie Steden ter bezettinge gelegt waren , ten einde de inwooneren dezer nieuwlings verkregen Wingeweflen te bedwingen: maar ook, verfeheiden Amptenaaren die door het Hof van Rome, van tyd tot tyd.derw'aard gezonden wierden , ter beftieringe der horgerlyke zaaken, als mede, ter inzameling der febattingen, die elke Provncie, en zelfs elke Stad, verplicht was optebrengen, en dergelyke. Men kan, daarbeneven, zeer wel zich verbeelden, dat veeien, vrvwillig, uit Rome en andere Steden van Italië', zich denvaard begaven , alleen om koophandel te drvvendie m deze aangenaame gewesten zich neêrzetteden.' Zelfs, weet men dat geheele Romein)che Volkplan. tingen, naar de Provinciën van Klein-Afie, zo wel dan naar de andere Provinciën, overgetrokken zyniie aldaar nieuwe Steden ftichteden; welke met het torgerreebt van Rome wierden begunftigt. Deze >teden waren, Colonuj Romans, genoemt: hoe• , da-  van Klein-Afie. 653 danig, onder anderen, de Stad Philippi in Macedonië was. Zie Hand. XVI. ia. En behalven de Grieken en Romeinen, waren al le deze landen ook vervuld mee veele Joden: zelfs , zo menigvuldig, dat zy in verfeheiden Steden van Klein-Afie, hunne Synagogen hadden : als, te Antiocbie in Pifidie, Hand. XIII. 14, 15» te Ikome, Hoofdft. XIV. 1 , te Epbefe, Hoofdft. XVIII. 19 en elders Dit fchynt, waarlyk, in den eerden opflag, vreemd. Deze Joden konnen toch derwaard niet weggevoerd zyn, door de Koningen van Asfyrie enBabel: gelyk wel fommigen gemeend hebben : want. over de landen , zo verre Weftwaard, van den Eüpbratb, heeft zich de heerfchappy dei gemelde Koningen nimmer uitgebreid. 't Is, der halven , van een' lateren tyd «te ontleenen. Maai Jofepbus zegt: (Ant. L. XII. c. 3. fol. 398.) „da „ Seleukus Nikanor, in alle de door hem nieuwhng „ gedichte Steden van Afie en Syrië, zelfs in zyn< '„ eigen Hoofddad, Antiocbie, veele Joden deei „ woonen ; aan welke hy eevengelyke vryhedei toedond , dan , aan de Macedoniers en anden 'l Grieken" En, (l. c. fol. 400.) bericht dezelv, Schryver iets, dat veel meer onze opmerking vei diend: zeggende, „ dat de" SyrifcheKoning, Antic „ cbus, de Groote toegenoemt(die de vyfde op volger was van den gemelden Seleukus Nikanor, e die, voor een' zekeren tyd, desgelyks eenige lar den van Klein-Afie overheerd had) ..vernemende „ dat eenigen zyner nieuwe onderdaanen , en , b^ „ zonder, de inwooners van Pbrygie en Lydi '„ oproerig begonnen te worden , aan Zeuxides, e< „ nen zyner landvoogden in het Ooden, door ei nen brief," (welks inhoud de gemelde Schryv' woo De overige befton den, uit Joden, door alle deze landen verftrooid. I t 1 » e r-  654 De landfcbappen woordelyk opgeeft) „ gelafte, dat twe duizend „ Joodfcbe gejlacbten, die in Babylonie en Mefopoia„ mie woonden , naar Phrygie zouden worden „ overgevoerd; die, vermits hy op de trouwe der „ Joden zich meer verlaaten moge, aldaar, in be„ zettinge gelegt wierden, ten einde de oproerigen „ in bedwang te houden." Ook voegt de Schryver daarby „ dat, aan deze Joden , bekwaame „ plaatzen, om buizen te bouwen, wierden inge,, ruimd: alsmede, zekere landen, om koorn te „ zaajen , en wyngaarden te planten." Daaruit, vernemen we, dat die laatftgemelde Joden (dewyl zy, uit Babylonie en Mefopotamie, naar deze landen waren overgebracht) zyn geweeft, van de nakroojl der gevanglyk weggevoerden , door de Koningen van Asfyrièh en Babel. En, dewyl dit .laatftgemeld geval moet gefchied zyn, omtrent aoo jaaren voor 'sHeilands geboorte; is daaruit lichtlyk te befluiten, dat, in zo veel tydverloop, die twe duizend Joodfcbe buisgezinnen genoezaam vermenigvuldigt zyn, om, niet alleen door geheel Phrygie, maar ook, door de andere deelen van KleinAfie, zich te verfpreiden: gelykze werkelyk geweeft zyn , toen de Apoftelen , in deze landen , het Euangehe begonnen te verkondigen. Dat, immers, de Joden, toen, dus verre zyn verftrooid geweeft, fteund mede, op 't getuigenis van Pbilo den Jood; die een tydgenoot der Godlyke Schryveren desN T. geweeft is: welke zegt, (de legat. ad Cajum p. 7 25.) „ dat de Joodfcbe natie , ter verfeheiden tyden, ,, veele Volkplantingen hadden uitgezonden: niet ,, alleen, naar de nabuurige landen, als Egypte, „ Pbenicie en Syrië, maar ook, naar veel verder „ afgelegen geweften, als naar Pamphylie, Ci- „ LICIE,  van Klein-Afie. 655 „ lïcie, veele oorden van Asie" (verfta alhier, net eigenlyk gezegde Afie) „ tot aan Bithynie en „ Pontus: ja ook, in Europa enz." Dus konnen we, nu verdaan: hoe, onder alle die Joden, die, ter gelegenheid van het Pinxterfeefi, te Jerufalem jegenwoordig waren, toen de H- Geeft over de Apoftelen wierd uitgeftort, ook genoemt worden, die van Kappadocie, Pontus, Asie, Perygie en Pamphylie, Hand. II. 9» Lukas befchryft deze vreemdelingen aldaar, als beftaande, uit tweërly foorten: niet alleen ,' Jod-n. die uit Israëls gedachte hunnen oorfprong rekenden, maar zelfs ook, Jodengenooten (vpcfawO dal is die , alhoewel Heidenen van af komft, den Godsdienfi der Joden, door middel der befnydenisfe, aangenomen hadden. En, daaruit blykt, dat dc Joden, in alle deze landen woonende, zich vee moeiten gegeven hebben, om hunnen eigen Gods dienft, onder deze Heidenen, voorttezettert: en dat dit, by veelen der zeiver, niet zonder vruch geweeft is. Deze Joden' waren, die zelve, (of immers, zodanigen hunner, die daarna, door dei dienft der Apoftelen, tot het Cbriftendom bekeen , zyri) die zelve twaalf Stammen, die zich bevonde, in de verstrojinge, aan welke de Apostel -ah bus zynen Brief gefchreven heeft. Zie Jak. I. i En, die vreemdelingen, verftrooid, in Pontos Galatie, Kappadocie, Asie en Bithynie, aa welke, Petrus zynen eerften Brief heeft opgedrt gen. Zie I Petr. I. i. Dewyl , alle deze Joden , geduurerde hunr langwvlige verkeeringe, in die landen der Heid nen, alwaar genoegzaam niets, dan Grieks gefpn ken wierd, die'r Griekfche taal, zich mede e^gt gemaakt hadden; zo zien we hier, de reden D waaro Van welke, in de H.S. dikwerfword gemeld : i 1 l f 1 e byzonder, >. bekend, j_ met den naam van 0 Griek,. fihen % m  die efchonken geweeft zyn; genoot zy, echter, anlere voorrechten. Zy is, langen tyd, geweeft de Hoofdstad van geheel Cilicie : weshalven , zy, jp verfeheiden penningen , welker opfbriften de jeleerde Cellarius (1. c. p. 210.) aan ons veroond, de Hoofdjlad Tarfus, (t«^o? m^oVoAif) ;etiteld word. Daar beneven, was zy eene vrye !tad: dat is, eene Stad, die (eeven gelyk, noch ledendaags, de vrye Rykfïeden, in Duitfland,) als :en Gemeenebefi (Republiecq, ) op zich zelve, door haare an het geen hy mogt misdreven hebhen, waarom de Joden em gevangen hadden: gelyk de Romeinen rncermaalen plagêfl te doen. Onderrufichen was, naar de toetten dezes volks, iet geoorloft. eene zo fchandelyke ftraffe, als de geejfeling fis, eenen Romeinfchen lorger aantedoen : wordende, die byondcre wet, welke dit verbood, Lex Vorcia geheten; van ?elke wet, by de oude Schryverenveel gewag gemaakt 'ord. f Wy zeggen : niet zo -vroeg : dewyl bewysbaar is, dat 'urfus, eenigen tyd later, met eene Romeinfche volkplanting, voorzien geweeft. Vid, Cellani Geogr. Mt. T. II. 'p.216.  Tarfus. 605 haare eigen Overheid geregeerd wierd, en welker inwooners, naar hunne eigen wetten leefden: zonder, van het gezach des Stadhouders der Provincie, aftehangen. Daarom, word ze, op een'zekeren penning, die noch in wezen is, mee den titel vaa 'EAêuSs^ Tago-oï, dat is, het vrye Tarfus, beftempeld. En PUnius getuigt dit zelve, van haar, uitdruidyk : (Lib. V. Cap. 17 J dewyl hy ze eene vry> Stad (liberam Urbem) noemd. Men meend, dat zy dit voorrecht , aan Julius Cefar verfchuldigt was ; in vergeldinge van de getrouwigheid , door derzelver borgeren , aan hem betoond, geduurende dien verwarden toeftand des Romeinfchen Gemeenebeft, ten tyde der zogenoemde Driemanschappen: (Triumviratus: ) waarover zy , dcor Kasfius , die de gezwooren vyand van Julius Ccefar was, zeer kwalyk behandeld wierdën. De inwponers waren dien \Julius Cmfar zo zeer toegedaan, dat zy hunne Stad, ter eere van hem, Juliopolis , dat is, Julius-Stad, genoemt hebben: gelyk Dio Caffius verhaald: (apud Cellarium, 1. c.) En, uit dit één en ander , befpeurd de Lezer : dat Paulus, niet door eene zwetzery, uit eene zucht tot zyne geboorteplaats ontftaande , aan deze Stad meer lof gegeven hebbe, dan zy waarlyk verdiende: wen hy ze befchryft, als geen onvermaarde Stad, van Cilicie. Handel. XXI. 39. hetwelk, naar dien regel in de welfprekenheid , (Litotes) wil zeggen: eene zeer vermaarde Stad in Cilicie. , Ook , is die zelve Stad , in lateren tyd , niet onvermaard gebleven. Toen het Cbriftendom, onder de regeering van Konftantin den Grooten , in .deze geweften doorbrak, wierd ze de zetel van een' der Bisschoppen , aan het Patriarchaat van Antiochie, onderhoorig: want, in de oude KerkeB 5 lyke Ook, ia de Chriflen-eeuwen.  En, noc in onzen tyd, zy 11135, met Tbar fis, niet vermengl \vorden. 666 Tarfus. lyke gedenkfchrifren, ontmoet men de naamen van verfeheiden Bijfcboppen van Tarfus, door welke deze en geene Kerkvergaderingen bygewoond , en derzelver handelingen ondertekend zyn: als Lupus, Tbeodorus , Antonius , Valerius, enz. Vid. Car. a S. Pauk Geogr. Sacr. fol. 288. etiam Not. HoU flenii In den zogenoemden heiligen oorlog , is de Stad Tarfus weder vermaard geworden. Zy was toen bewoond , meeft , door Chrijienen der Griekfche Kerke : doch, met eene Turkfcbe Krygsbezettinge vervuld : daarom, wierd ze , door het heir der Latynfche Chrijienen, ingenomen, als zy door Cilicie zich den weg baanden , naar het H. Land: waarvan de omftandigheden , door Wilhelm. Tyrius, uitvoerig verhaald worden, (de Bell. Sacr. L. III c. ig- 24.) Weinig tyds daarna, wierd Tarfus tot een Aartsbisdom verheven: het welk vyf Bisfchoppen onder zich had. Vid. Wilh. Tyr. Lib. XIV. c. 12. In dg Reisbefchryving des Joods Benjamin, (Mner. pag. 33.) word die Stad mede aangehaald: hoewel, die Schry ver zich vergift, als hy meend dat Tarfus , de Stad Malmiftras, zy: dewyl deze, laatft gemelde, by Wilh Tyrius, met den naam van Mamistra, van Tarfus, onderfchei. den word. 1 Heden, word die Stad by de Europel'rs, Tarso , by de Turken Tersia en Tarsis , by de inwooneren. Terasso, geheeten: en word, in de nieuwfte landkaarten, twee uuren gaans, van de Zee, geplaatft. Dat men deze Stad Tarfus gehee| te onderfchei'den hebbe, van Tharsis, in degefchiedenifte van Salomo, en door het geval van Jona, bekend: hebbenwe, bladz. 76'en 82 dezes Deels, bewezen. De Stad IS-  Jffus. Pamphylie, 6o7 I s s u's word wel in de H. S. niet gedacht: doch, kan niet seheel ftilzwygende worden verbygegaan : dewyl le zo beroemd is, door de verwinnmge die Alexander de Groote , aldaar , in eene veldflag, Cdie de twede was,) over den Perfifcbm.Koning, Darius Kodomannus , bevochten heeft. Zy ligt , op de grenzen van Cilicie en Syrië, aan de Zee: en word heden, LaJazzo: ^o«nt. De noordooftelvke uithoek der Middenlandfche Zee woid, naar dezelve, de JJJiféb, of La Jazzofche Baai of Zeeboezem genoemt. PAMPHYLIE. Is de twede Provincie van Klein Jifie, die hiei in aanmerking komt: paaiende aan Gli««, .ooft waard : en hebbende ten noorden, Lykaome en /* üdie: ten weften Karie : en, ten zuiden, een ge deelte der Middenlandfche Zee ; aldaar genoemt ,d Zee , die langs Pamphïlie is. Handel. XXVI) 5. In het Grieks, word de naam dezes lanos lUtH&K,», uitgedrukt. , Dit land word eerft gedacht, Handel. II. 10. a waar onder de ?oira en Jodengenooten,■ die te ƒ< rif/W«», in den Tempel, ter gelegenheid van he Pinxterfeeft , vergaderd waren , en toen de Uttjt* ïi^ der gaven des H. Geeftès, hebben bygewoond ook genoemt worden, die van Pamphylie. Twe maaien , is Pamphylie , door Paulus en zyne Reisgezel, Bamubas, aangedaan, ter gelegenhe yan hunne eerfte tocht, door Klein Jifie i die i 3e Stad ijfm : waardoor beroemd. De gelegenheidvan Tamfhylie. * . By welke ,_ gevallen, deze land:t ftreek, ia ■- de H. S. genoemt i" word. :n id d;n  De gelegenheidvanPerge; ^e eerfte Stad, door Paulus en Silas, in Klein Afie bezocht. ! 668 Pamphylie. leen de landfchappen Pamphylie, en naaft daaraan grenzende , Pifidie en Lykaonie betrof. Zie Handel. XIII.. By die gelegenheid ziet men twee Steden van Pamphylie, aangetekend : waarvan dc eerfte was, P E R G E by de Grieken, en in de Latynfcbe vertaalin- ge P.LRGE. Zeer beknopt, doch naukeurig is de befchryvinge , welke Strabo van deze Stad geeft: (Lib. XIV.) zeggende: dat ze lag, aan de riviere* Ceftrus, LX Stadiën, (dat is, twe en één half uur gaans) van de Zee: en voegt daarby, dat, in de nabuurfchap dezer Stad, op eene verheven plaats, te zien was, Diana's Tempel; welke als de befcherm. Godin dezer Stad, (eeven gelyk van Epbefe,} gediend wierd. Van dezen Tempel, melden ook veele andere oude Schryvers; die deze Godinne daarom, Diana Pergcea, dat is, de Pergefebe Diana, noemen. Aan deze Stad belandde Paulus , en die met hem waren: (verftaa Barnabas, deszelfs metgezel, eajobannes, Markus, toegenoemt, (Handel. XIL ay.) dien zy beiden medegenomen hadden, om hun te dienen) allereerft , als zy, van het eiland Cyprus , naar Pamphylie waren overgefteken : zie Handel. XIII. 13. alwaar ze befchreven word, als eene Stad in Pamphylie. Het blykt niet, dat deze Godsgezanten , by hunne eerfte aankomft, binnen die Stad, Gods woord verkondigt hebben. Al wat Lukas, aldaar, van deze Stad aantekend, is alleen : dat de gemelde Johannes, zich van Pau'us en Barnabas (en, zo het fchynt, buiten hunne tennisfe) febeidende, van Perge wedergekeerd is, naar Je-  Perge. ê6g Jtrufalem : vermoedelyk, dewyl, tegen de ongemakken der rcize, en tegen de. gevaaren, waarvoor zy blootftonden, zwaarmoedig opzag. Welk geval des te aatimerkelyker was: dewyl het den grondflag heeft moeten leggen , van de oneenigheid , daarna , tusfehen Paulus en Barnabas zelve , gerezen: waardoor , ook eindelyk die twee van elkander gefcheiden zyn. Zie Handel. XV. 36 -40. Het fchynt, dat zy de Stad Perge, zonder aldaar een' tyd lang zich opcehouden, flegs doorgegaan zyn : dewyl' hun oogmerk byzonder uitliep, om Antiocbie in Pifidie te bereiken. Daarom , zegt de gefchiedfehryver : dat zy, van Perge, bet land (Pamphylie ) doorgaande , kwamen , te Antiocbie; eene Stad in Pifidie. Doch, in, hunne weden-eize, naar Antiocbie, die Stad andermaal bezoekende, hebben ze toen aldaar bet Euangelie verkondigt. Dit verhaald Lukas , Handel. XIV, 25. zonder iets te melden , van de vrucht, met welke God hun werk zegende : waarfchynelyk , dewyl die viucht niet zo overvloedig was, onder deze Heidenen, dan in Lykaonie; van waar zy laatft gekomen waren. . In de volgende eeuwen, zal, echter, het Chris tendom aldaar gebloeid hebben: dewyl, ze langer tyd bekend geweeft is, onder de Bisdommen, behoorende , onder het Patriarchaat van Konftantino pole : en zelfs , in het Kerkelyk befluur, als d< Hoofdftad van Pamphylie ; welker opziener , dei titel van Metropolitaan voerde , die daarna , me dien van Aartsbisfcbop , verwisfeld is geworden Vid. Car. a S. Paulo Geogr. Sacr. fol. 24.1. É? Not Ant.fol. 42. Heden, word die Stad, by de Tui ken , met eene kleine verandering , Pirgi , ge he< / En, daarna , aldaar door hen het Eu.iNCE- lif. verkondigt-. zy is ook, in lateren tyd, onder de Chrifte: nen be1 kend ge-1 l bleven. -  Attalie, iiaar wien dus genoemt ; en, waardoor bekend, in de Bybelfche en Kerkeiyke gefchiedeniflèn. In de landftreek , Pi fidie, I 670 Attalie. Pijïdie. heeten. De andere Stad van Pamphylie , word genoemt ATTALIE in Jt Grieks , 'AttcLkux , door Lukas uitgedrukt: gelyk, by meer andere Griekfche Schryveren. Alleen Strabo (Lib, XIV.) noemt ze 'Arr«A/*; die ons te gelyk onderricht : dat deze Stad dien naam ontfangea had , van derzelver Stichter, Philadelphus: bedoelende, zekeren Attalus, Pbiladelpbus toegenoemt : veellicht, dien zei ven Attalus, Koning van Pergamus , die, den Romeinen, zyn Koningryk by uiterften wille vermaakte : gelyk hier voor is aangemerkt. Deze Stad lag, aan eene bekwaame Zeehaven: dus , konden Paulus en Sylas, aldaar, gevoeglyk t'fcheep gaan, als zy, van hunnen eerft ondernomen tocht, wederkeerden , naar Antiocbie in Syrië: gelyk Lukas verhaald Handel. XIV. 25, 26. Daarna, is aldaar een Eisfchops zetel geweeft, die (in Not. Ant.fol. 42.) in Pamphylie, als de tweede in rang voorkomt: behoorende meede, onder het Patriarchaat van Konftantinopole. In onzen tyd, word deze Stad, Satalie, genoemt: en de daarby gelegen Baai, de Baai van Satalie. P I S I D I E By de Grieken, nmita. Zy was eene binnenlandfche Provincie van Klein AJie: tusfehen Pamphylie , Karie, Pbrygie , en Lycaonie befloten: en , neeft met' bergen, behoorende tot het Taurifcb gebergte, het welk daardoor heen liep, vervuld. De  Pifidie. Antiocbie. 671 De voornaamfte Stad dezes lands en de eenige, van welke, in de H. S. melding gedaan word, is ANTIOCHIE In het Grieks 'hvnóyjtct : door den Koning Se leukus-Nikanor , die, behalven over Syrië, ook over een goed gedeelte van Klein-AJie., het gebied voerde , ter eere zyns vaders Antiocbus, dus genoemt; die ook deze Stad gefticht had. En, ten einde in de veelheid der Steden, die den naam van Antiocbie droegen, en, door dien zeiven Seleukus, hier en ginds gebouwd, niet vergift te worden, was deze Stad, gemeenlyk, ter onderfcheidinge, van alle de anderen, en voornaamlyk, van die 111 Syrië, Antiocbie in Pisidie, toegenaamt: waarvan, de bewyzen voorhanden zyn, in de Schriften van Ptolemêus, Elianus, Stepbanus en anderen: welke omfchryving Lukas ook gevolge heeft, Handel XIII. 14. dezelve noemende , Antiocbie in Pr sidie. Nadat de Romeinen deze Stad onder hunne ge hoorzaamheid gebracht hadden , is zy, met eene Romeinsche volkplanting , voorzien, door der Keizer Auguftus derwaard gezonden : om welkt reden , zy Colonia Casfarea , dat is Ce/ars of Kei zers volkplantinge , genoemt word, by PUnius (L V. c. 24.) Behalven, dat daarvan de bev/y zen worden opgegeven, door fommige oude pen ningen , dragende dit opfchrift : col. c*s. An tiochja. Ter dezer oorzaake , waren , derhai ven , de inwooneren dezer Stad, met het Romeinfc borgerrecht, begiftigt. Het fchynt, dat de menigte der Joden, die a: hier, gelyk in eenige andere Steden van Klein Afi zie komt al- eeiilyk iroor, De Stad Antiochie : eene Romeinfche, Kolonie. Alwaar," , Paulus j| veele Jo-  Jen en Heidenen bekeerde. zolder, dar de ver» Tolgingen. dit werk ftremmen konden. 1 672 Antiocbie. zich ophielden ; de beiden leeraaren , Paulus erj Barnabas, heefc uitgelokt, om, naar deze Stad, zich allereerft te wenden , ter prediking van heé Euangelie Derzelver toegenegenheid ftrekte zich toch altyd meeft uit tot deze hunne broederen raar den vleefche: daarom , hebben zy zich ook eerfl: tot dezelve vervoegt : en wel, in de Synagoge, ten dage eens Sabbatbs; wen de ganfche gemeente der Joden , ter vieringe van hunnen Godsdienft aldaar t'faam vergaderd was: ten einde, in des te ruimer water, hünne netten uittewerpen, en des te meer zielen te vangen. De voortreflyke redenvoeringe door Paulus , gedaan , ten betoog van 's Heilands opfiandinge uit den dooden, was terftond het middel, ter bekeeringe van fommige Joden dier zeiver Stad. En , deze wierd, acht dagen later, door eene twede redevoeringe, gevolgt, in die zelve Synagoge : en wel, naar de begeerte der Heidenfche inwooneren der Stad; wier getal, naamlyk, der geenen , die geloofden, ongelyk grooter, dan dat der Joden was. Hoewel , de nydigbeid , door die toevloejinge der Heidenen, ontftoken in de gemoederen der andere Joden, die onbekeerd gebleven waren, niet lang daarna, tegen die zelve leeraaren , eene bittere vervolging verwekte : waardoor , ze genootzaakl wierden, die Stad te ruimen. Zie Handel. XIIF. 15 -52. van deze vervolginge, te Antiocbie in Pifidie, gedenkt Paulus, II Tim. lil. 11. zelfs ging de verbittering dezer Joden zo verre, dat zy van Antiocbie, naar Lyftre in Lykaonie, overkwamen, om aldaar desgelyks eene vervolging tegen dezelve te fmeden : zie Handel. XIV. 19. Dit, echter , weêrhield hen met, van andermaal, in het wedergeren, dit zelve Antiocbie te bezoeken : de nieuw. ling  Lycaonie. °"73 ling bekeerde Chriftenen re dichten: en, aldaar, gelyk in de andere gemeenten, ouderlingen aante(lellen: zie vers 19—23. Binnen deze Stad, is het Cbriftendom, langen tyd daarna, in ftand gebleven: Aldaar was de zetel eens B.sschops; die Metropolitaan der Cbrxftengemeenten, door geheel Pifidie, geworden is: daande onder den Patriarch van Konftantinopole. Heden , word de naam dier Stad, Tachia, ook wel Versakgeli, uitgedrukt. L Y K A O N I E, In het Grieks AmaovL», was mede een der binnenlandfche gcweden van Klein-Afie : oodwaard, van Pifidie, gelegen: en hebbende Phrygie en Kappadocie, ten noorden: Cilicie, ten ooften: en Pamphylie, ten zuiden: waardoor het van de Zee wierd afgefcheiden. Dit gewed is mede , door Paulus en Barnabas doorreift, ter gelegenheid hunner eerfte tocht, door Klein-Afie, die aldaar veel vrucht befpeurd hebben, van hunne prediking, onder de Heidenen : en byzonder in drie Steden , welke, in het gefchiedverhaal van Lukas, voorkomen: Hand, XIV. naamlyk, Ironie, Lystre en Derbe. I K O N I E. Gelyk de Griel-en fchryven, 'lüuo*, was , al; men uit Pifidie kwam , de eerd. vooraan liggende Stad van Lykaonie; waartoe ze, door alle de oude Schryveren, als Strabo, PUnius, Hierokles, Ptole tó/enï. gebracht word. Alleen heeft Cellanu opgemerkt: dat Xenopbon, (de Cyro mm. L. i.) di UI Deel. III. Stuk. C 5>»< gelyk dan ook het Cbriftendom aldaar lang gebicven is. De grle- genhei.l dezer Provincie. Iktnit \  eenegrooteen volkryke Stad. draagt petuigenifle,beiden ven veel ■vrucht, en tegenfiant der Euaa ■ gelitUtr. *>74- Ikonie. Stad Ikonie, op de grenzen van Pbrygie, geplaatft heeft; dezelve noemende , de uiterfte Stad van Pbrygie. Doch, daaruit, mag men befiuiten, dat ze, omtrent op delandfcheidinge, tuffchen Pbrygie en Lykaonie, gelegen, t'eeniger tyd, tot Pbrygie zelve behoord hebbe. In de befchryving dezer Stad, fchynen Strabo en Plmius iets van elkander te verfchillen: dewyl, de eerfte , (Lib XII.) dezelve aanmerkt, als eene kleine Stad: (noxix»iov. een Stadje) en, de laatfte (Lib. V. c, 27.) van dezelve met veel grooter ophef fpreekt als van eene zeer beroemde Stad. Wy willen , in dezen, liefft de zyde van PUnius kiezen : dewyl deszelfs bericht meer overeenftemruing met de H. S. heeft: want, in kleine Steden, verwacht men niet, veele inwooneren : en ware Ikonie zodanige een Stadje geweeft, als Strabo dezelve verbeeld;-zo konze met zo eene groote menigte van inwooneren , beiden van Joden en Grieken, dat is Heidenen, in zich vervat hebben , als blykt , uit de aantekening van Lukas , Handel. XIV. 1. Paulus en Barnabas waren niet zo dra binnen Iko. nie gekomen, of ze begaven zich, als naar gewoonte, in de Synagoge der Joden: alwaar ze, ook ten bywezen van veele Heidenfcbe inwooneren , met zo veel kracht van overtuiginge, het Euangelis verkondigden, dat een groot getal van beiden tot het geloove in Chriftus bewogen wierd. Ook, volhardden zy , daarin, een' tyd lang : terwyl God het woord met veele wonderen bekrachtigde: waardoor, het fcheen, dat dagelyks meer en meer zouden toegedaan, en, fchier de ganfche Stad bekeerd worden: ten ware niet, de Joden, die ongelovig bleven , door eenen opjland onder de Heidenen te ver-  Ikonie* 671 verwekken, tegen deze Chriften-leèraarÈn, hen genootzaakt hadden, de Stad te ruimen, en te vlucb* ten, naar de andere Steden van Lykaonie, zie Hand. XIV. 1—6. Dewyl Lukas dus fchryft vers 6: dat Paulus en Barnabas van daar gevlucht zyn naaï dé Steden van Lykaonie; zo fchynt het wel, ia den eerften opflag , als of de Stad Ikonie, buiten het landfchap Lykaonie, zou gelegen "hebben : doch, dit wil niet anders zeggen, dan naar de andere Steden , meer binnenwaard in Lykaonie, gelegen. Wy hebben toch eene gelykluidende manier van fpreeken, Handel. VIII. 1. van de gemeente te Jerufdhm, word daar verhaald : datze j ten tyde dier groote vervolginge, uit die Stad verdreven, verfirooid wierd, door de landen van Judeë en Samarie i daar , echter , de Stad Jerufalem zelve mede itt Judeë lag : weshalven , dit , zy wierd verftrooid , door het land Judeë, alleenlyk beduid, door andere oorden van Judeë: en dus ook hier: zy zyn gevlucht, naar de [andere] Steden van Lykaonie. Ondertuffchen, werd deze vervolginge s te Ikonie geleden, door Paulus aangehaald II Tim. lil. 11. De Joden dezer Stad hadden hunnen haat tegen Paulus en Barnabas, met derzelver vertrek noch geenfins afgelegt. Dit bleek: dewyl ze, beroven die van Antiocbie, hen tot Lyftre in Lykaonie, vervolgden £ en daar eenen nieuwen opfand tegen hen verwekten : waarvan zie Handel. XIV. 19. ïn het wederkeeren naar Antiocbie , hebben zy. andermaal die Stad aaugedaan, ten einde de Cbrijlen gemeente te ftichten en tot volhardinge te vermaanen i te gelyk , met optfeekinge der handen , ouderlingen aanftellepde , aan wien , het opzicht over dezelve wierd toevertrouwd. Zie vers 21— 23. C 2 Ikonks,  Is in 'atere tyden bekend gebleven , onder de Cr.rifunen. En, is no.h in aanzien. TevLyflre < 1 4 c is Vau lus zeer mis- S handeid. £ ir g h g« in ei h{ ee de d7C> Lyftre. Ikonie, word (in Notit. antiq. fol. n4.) jn fa lyft der Bijfchoplyke fteden , van Lykaonie, welke het Patriarchaat van Konflantinopoh in zich begreep, bovenaan gefteld, met den titel van Iconium Metropolis. Ook , verhaald Eufebius : (Hifi. Ecclef. L. VII. c. 6.) dat, binnen Ikonie, eene algemeene Kerkvergadering gehouden is, over den doop der Ketteren: en daarin vaftgefteld, dat de Ketteren herdoopt moeiten worden. Het welk door Baro. nius gefield word, in den jare 258. Die Stad word nu Cogni geheten. «Zy is noch van goed aanzien: en is de Zetel van den Btglerbeg of Gouverneur dezer Provincie, die thans Karamanie genoemt word. L Y S T R E In feet Grieks, Av>««, word Handel XIV. 6. :éne der Steden van Lycaonie genoemt: en is als odanig zeer wel bekend , by de oude Schryveen : gelyk ze ook (in Notit. Antiq. jol. 16 ) oner de Bijfchoplyke Steden van Lykaonie , als de erfte getekend ftaat. Men vind, (rnyns weetens, ) by de ongewyde :hryveren , aangaande deze Stad, niet veel byanders aangetekend, dat merkwaardig is: doch , de H- gefehiedeniffe, is zy des te gedenkwaardiïr geworden. Derzelver Inwooners mogen bilk worden aangehaald, tot een-voorbeeld°van de :woonlyke wispeltuurigheid des gemeènen volks, hunne genegenheid: want, zy, die eerft Paulus 1 Barnabas voor Goden hielden, ter oorzake van t gewrochte wonderwerk , in het genezen van n' Kreupelen, en, die, tot derzelver eere, naar fïeidenfche wyze, wilden offeren, wierden, on- mid-  Lyftre. 677 imiddelyk daarna , met zo veel verbittering tegen hen vervuld, dat ze Paulus fteenigden, en ter Stad uitfleepten: alhoewel, de fchuld daar van weder, den joden , was te verwyten ; die doorgaans de eerfte aanleggers geweeft zyn , van alle de beroerten , en daaruit voortkomende vervolgingen, die, den Euangelie leeraaren, in de landen en fteden der Heidenen , wedervaren zyn : doch , niet zo zeer , de Joden die te Lyftre zelve woonden, dan, die derwaard overgekomen waren , van Antiocbie en Pifidie, en van Ikonie; die de Heidenen \ dezer Stad tegen Paulus en Barnabas oprokkenden : zie Handel. XIV. 7-120. vergeleken, met II Tim. III. 11. De dien ft dezer beiden leeraaren moet, echter, niet zonder zegen zyn geweeft, binnen Lyftre; hoewel Lukas , ter gemelder plaats niets daarvan gewaagt: dewyl, de gemeente van Lyftre ééne was, onder die, welke, door hen, in het weederkeeren , van dezen tocht , ten tweedemaal bezocht en verfterkt wierden, in de genade : ook voorzien met fommige ouderlingen , uit het midden van haar verkoren, die onder dezelve het leeraarampt be-. dienen zouden. Zelfs, ten derdemaal, heeft Paulus niet nagelaaten, de gemeente te Lyftre te begroeten, in de tweede tocht, welke hy , doch met eenen anderen Reisgenoot , Silas , uit Antiocbie , gedaan heeft; trekkende, door Syrië en Cilicie, derwaard, met dien toeleg , om het goed werk der bekeeringe, dat by zyne eerfte aankomft aldaar begonnen, en by de tweede beveiligt was , verder voorttezetten Zie Handel. XVI. 1—5. TiMOTHEUs, dien Paulus, van hier, tot zyner tweeden Reisgenoot, verkoor , om hem , in der C 3 voort imiddelyk daarna , met zo veel verbittering tegen Echter, ieeft hy iVair ook rcel vrucht gedaan. En, heeft dit werk daarna I evorderd. / ■ zy was de geboorteplaats va« Tunetheui.  / hebben Gods gexantea«net mee ruji het 578 Lyftre. voortgang zyner tocht , te verzeilen , was een' inboorling dezer Stad Lyftre. En, vermits aan hem, die uit een vermengd huwelyk , eens Griekfcben ( Heidenfcben ) vaders , met eene Joodfcbe moeder,. was verwekt, in deszelfs kindsheid, de befnydeniffe verzuimd geworden was , zo wierd Paulus, door eene al te groote toegeeflykheid, voor de Joden dezer zelve Stad, aangefpoord, om hem dat hoewel alreeds onbruikbaar geworden verbondsteken , in deszelfs volwaflen Jaaren, te doen ondergaan: zie vers 3. Binnen Lyftre, zullen, derhalven ook gewoond hebben, deszelfs grootmoeder, Loïs . en moeder, Eunice; die beiden mede, door den dienft van Paulus, en waar'lcnynlyk, toen hy de eerfte maal te Lyftre kwam, tot het gelove gebracht waren , en zelfs, eer noch Timotbeus geloofde: gelyk de Apoftel hem, in zyn brief, her. rinnerde 11 Tim. I 5. fprekende, van bet ongeveinsd gelove , dat in bem ( Timotbeus) was, bet welk eer ft gewoond had, in deszelfs grootmoeder Loïs enz. D E R B E , : Naar de uitfprake der Grieken , Lifëri, word gemeenlyk, by alle de Griekfch& Schryveren, in Lykaonie geplaatft : en komt, in de lyft der i?ij/c/joplyke Steden van Lykaonie, voor, als de achtfte in rang: (Notit. Ant. fol. 17.) het welk alles bewyft: dat Lukas deze Stad, beneven Lyftre, met recht, onder de Steden van Lykaonie, gefield heeft Hand. XIV. 6. Zy was, in deze landftreek, de laatfte Stad, binnen welke, Paulus en Barnabas de leere der ge. nade verkondigden, ter gelegenheid van hunnen eerflen pcht s ea met zo veel vrucht, datze aldaar veele difci-  Derbe. Ö79 difciptlen, dat is, Chrijienen, maakten. Hand. XIV. I 2©, 21. Het is wat byzonders, dat men niets ver-i neemt, van eenigen tegenftand, of verdrukkinge, welke die leeraars , binnen deze Stad , om des woords wille, geleden hebben: gelyk, in de twee andere Steden van Lykaonie: vermoedelyk , dewyl aldaar weinige of geene Joden woonden; die deze onheilen elders gemeenlyk verwekten, Daarom, word ook, met betrekkinge tot deze Stad, geen gewag gemaakt, van eenige Synagoge der Joden; in welke Paulus en Barnabas het woord verkondigt zouden hebben. Om die zelve reden leeft men ook niet, dat zy, door de inwooneren, met geweld , uit die Stad verdreven zyn : ge.yk uit de anderen: maaralleen datzy, als vrywiïïig, van daar wederkeerden, naar Lyftre, Ikonie en An tiocbie. In de befchryvinge van den tweeden tocht, doo denzelven Paulus , in gezelfchap met Silas , ge daan, uit Antiocbie, door Sybi* en Cilicie, naa deze landftreek , word. Derbe , Handel. XVI. 1 ■ de eerfte genoemt, en daarna Lyftre: het welk uit de ligginge dezer Steden in opzicht tot elkander en uit de verfchillende. ftrekkinge , naar welke d eene en de andere dier beiden tochten waren is gericht, kan verklaard worden. De eerfte toch, van Perge , in Pamphylie , beginnende, was noor. waard ingericht, Antiocbie, in Pis-die : ei van daar , ooftwaard, naar Lykaonie ; toen -z\ naar de order der gelegenheid dezer Steden , eei Ikonie , daarna Lyftre ,■ en , eindelyk, Derbe, a d* uiterfte Stad , op de ooftelyke grenzen dez Provincie , moeften aantreffen: en , in het wed< keeren , weftwaard , van Derbe , daartegen , ee te Lyftre, daarna te Ikonie, en toen te Antioc C 4 ïuangelie ;eprepikt; :n met reel ,*rucht. In 1 > s a a. 0  ca Myr*. in eene andere rei ze deszei veEi Apo tels genoemt. 682 Myra.. van Lycie, voorkomt : en zelfs noch in wezen is: wordende heden Patera. geheten. De andere Stad dezer Provincie it M Y R A; Welke, by Strabo , (L. XlV.~) onmiddelyk volgt, na de befchryving van Patara : en , zo" wel, als deze,by dien zeiven Schryver, onder de zes grootfte Steden van Lycie gefteld word. De vier ovewaren : Xantbus , Pinara, Olympus en Tlos. Strabo onderfcheid Myra , van Limyra , aan de Riviere Limyrus gelegen : hoewel die Steden daarin met elkander famenitemden,dat zy beiden XXStadiën , dat is, weinig min dan , één uur gaans, van de Zee gelegen waren. De eerft gemelde was , op eenen hogen heuvel, gefticht. . Zy word, Handel. XXVII. 5. t?j Arnkti; dat is Myra in Lycie , genoemt : bedoelende de ;-Schryver de landftreek waarin ze gelegen was. Aldaar belandde het Schip, het welk den Apoftel Paulus gevanglyk , van Cefarea naar Rome, overbracht. De Zee, die langs Cilicie en Pamphylie is, doorgevaaren zynde , kwamen wy aan (zegt Lukas; zich zeiven weder onder dit gezelfchap rekenende) te Myra in Lycie. Byaldien , derhalven, Strabo zich niet vergift, in die twintig Stadiën, welke hy de Stad Myra van de Zee verwyderd ; zo heeft men dit aankomen of belanden, eeniglyk te begrypen, van de Zeehaven van Myra: van welke, de Stad zelve 20 Stadiën, landwaard in, kan afgelegen zyn geweeft: het welk aan Paulus en deszelfs reisgenooten gelegenheid gaf, om de Stad zelve te bezoeken. By deze Stad , heeft de Apoftel, (even  Kappadocie. 683 (even gelyk te Patara,) moeten veranderen, van Schip: want, het Schip, het welk hem tot daartoe gebracht had , de reize verder naar Adramytbe , (alwaar het t'huis hoorde, zie vers 2.) moetende vervorderen; huurde de Hoofdman, 'julius , aan wiens bewaaringe alle de gevangenen waren toevertrouwd, een ander Schip, het welk ; van Alexandrie in Egipte gekomen , en met Koorn bevracht was, ( zie vers 38.) moetende verder naar Italië: in het welk , hy de gevangenen deed overgaan. Zie vers 6. Dat ook eene Cbriften-Gemeentebmnen deze Stad gefticht geweeft zy, blykt, uit de lyfte der Bisfchoplyke Steden van Lycie (m Notit. Ant.) alwaar , die Stad , als de eerfte Metropolitaanfche Kerk , boven aan ftaat. Hoewel, de Stad thans verwoeft is; worden, echter , derzelver overblyfzelen noch gezien, en in de nieuwe Kaarten aangewezen , omtrent tien uuren gaans, ooftwaard van Patara. KAPPADOCIE Deze Provincie word, by de Grieken, WctTtnctSw*. uitgedrukt. Zy lag, op de uiterfte grenzer van Klein-Afie: palende, aan den Euphratb; waar doorze, ten ooften, van Armenië, wierd afgezon derd: ten noorden , grensdeze, aan Pontus : tei wellen , aan Galatie , Pbrygie en Lykaonie: en ten zuiden," aan Cilicie. Dat deze landftreek, al lereerft, door Thogabma, Japhets zoon, bevolkt en daarom, in de Schriften des O. T., met dien zeiven naam voorkomt, hebbenwe , hier voor (Hoofdft. IH.bladz. 66, 67.) bewezen. Daarna iS Kappadocie, een beroemd Koningryk, geworden Een Ro meinfcb. wlnge' weft. t 1 » »  waarvan, veele fodenCbriftenen ge worden zya. Derzelver Steden worden in deH.S. nier gedacht.. Ö84 Kappadocie. en, gaf de eerfte aanleiding, tot den langwyligen oorlog, der Romeinen, tegen Mithridates, den Koning van Pontus ; waardoor , eindelyk deze , en meer andere nabuurige landen, in Romeinfcbe wingeweften veranderd zyn : gelyk hier voor, in het begin dezes Hoofdftuks , ook alreeds is aangetekend. In deze landftreek , hebben , onder de Heidenen , (de eigen inboorlingen), ook vede Joden en Jodengenooten zich onthouden. Dit blykt: dewyl ook fommigen derzelven jegenwoordie wa"ren, te Jerufalem, op het Pinxterfeeft, tocn^God aan de Apoftelen de gaven der veelerly fpraaken mededeelde ; zie Handel. II. 0. Eenigen dezer Joden en Jodengenoten waren dan ook, ter zclver tyd, door dit wonderwerk, en door de reden voering des Apoftels Petrus , tot het Cbriftendom bekeerd; die, in dit land hunner vreemdelingfcbap teruggekomen , de Cbrijlelyke leere waarfchvnelyk verbreid zullen hebben , onder hunne landgenooren. Deze zyn geweeft, die vreemdelingen , verftrooid , door Pontus , Galatie , Kappadocie enz. aan welke Petrus zynen eerjlen Brief gefchreven heeft: zie 1 Petr. 1. 1. Dit is ook al, wat men, in de H. S., van dede landftreek , aangetekend vind. In dezelve, wierden zeer beroemde Steden aangetroffen, daaronder ook Nazianzum, in welke, de vermaarde Gregorius den Bisfcboplyken ftoei bekleed heeft; die daarom, N.rJanzenus , wierd tocfjenaamt : en Tyana; de' geboorteplaats van Apollonius Tyanceus; die, door zyne geleerdheid en gewaande wonderwerken, onder de Heidenen zeer Berucht geweeft is : en meer mdere. Dan, dewvl , van dezelve, in Gods woord t  Pontus. 685 woord, geene meldinge gedaan word; behoevenwe Ons daarby niet opcehouden. PONTUS. , TlevTo?, in het Grieks, lag noordwaard , van ; Kappadocie, aan den Pontus Euxinus , die nuj gemeenlyk de Zwarte Zee word genoemt: flooteude coftwaard , aan Armenië: en wordende, een wellen , door de riviere Halys, van Papblagonic , afgefcheiden. Het was geenfins, één der geringfte landfchsppen van Klein-Afie. Men heeft eene ganfche lyffc voorhanden, van verfcheidene Koningen , die over dit Ryk het gebied gevoerd hebben : onder welke, de meermaals gemelde M;thrid.at\ s de mngtigfte geweeft is ; die meer andere nabuurige landfchappen onder zyn geweld gebracht had : maar , die daarna door de Romeinen verwonnen wierd: en deszelfs geheele heerfchappy aan dezelve onderdanig gemaakt. Onder de Joden en Jodengenoo'en , uit alle de omliggende landen , naar Jerufalem cpgekomen, ter viering van het Pinxterfeeft, welker eenigen, d'.es tyds, Cbriftenen geworden en werkelyk gedoopt zyn,' bevonden zich ook fommigen,die in deze landftreek t'huis hoorden: zie Handel. II. 9. En, vermits, de Apoftel Petrus het voornasm werktuig tot derzelver bekeeringe geweeft was; begrypenwe, daardoor, de oorzaak, waarom dees Apoftel, meer dan dean,dere, am deze Cbriftenen zich liet gelegen liggen: fcb.ryvende hun lieden, dien eerften Brief, welke ingericht was, om ze in de genade te beveiligen. Zie 1 Petr. I. 1. Onder deze tot het Chriftendom bekeerde Joden , waren Aquila en deszelfs huisvrouw, n dhwfoewejl, :yn, desjelyks,feele Jolen rot het Zkri/i'enlom begeerd.  In deze Trovincie woonden veele Joden , die Chriftenen gewordei zyn. ög5 Bitbynie. vrouw , Priscilla ; die , door Paulus, te Korinthe, ontmoet wierden : zie Handel. XVIII. 2. alwaar de eerflgemelde genoemt word , een Jood, met naame Aquila, van geboorte uit Pontus. - Uit welke Stad in Pontus, hy oorfpronglyk was, word niet bygevoegt. Men weet, dat TrapezUs, Ischopolis , Amisus en Amasia , de geboorteplaats des beroemden Aardryksbefchryvers Strabo , de voornaamfte Steden dezer landftreek waren, waarvan, echter, geene ééne in de H. S. gemeld word. De landftreek Paphlagonie , weftwaard, van Pontus, en aan die zelve Zee, gelegen, van welke de H. S. zwygtj verbygaande, komenwe, tot BITHYNIE. In de-H. S., BitW«, uitgedrukt, lag, ten wes, ten van Paphlagonie : ftootende, ten noorden, aan de Pontus Euxinus, en ten weften, aan de Propontis : ten zuiden , aan Myfie, Pbrygie en Galatie. Dit eertyds bloejend Koningryk, wierd, door den laatften Koning, Nikomedes, by teftament, aan de Romeinen , overgeleverd ; die terftond een wingeweft daarvan gemaakt hebben. In deze landftreek, bevonden zich mede verfcheidene Joden en Jodengenooten: van welke, fommigen Cbriftenen waren geworden : waart fchynlyk , door die leerreden des Apoftels Petrus , ten dage des Pinfterfeeft.es te Jerufalem, Handel. II. alhoewel ze daar, onder die vreemdelingen , welke uit alle oorden der waereld waren opgekomen , niet genoemt zyn. Daarom , heeft Petrus dezelve mede gedacht, onder die vreemdelingen> door de geweften van Klein-Afie ver-  Bkbynie. " 68 7 verftrooid, in het opfcbrift des Briefs, aan dezelve gefchreven: zie i Petr. I. t. Ter dezer oorzake, 'voriden Paulus en 5iiar , in hunnen tweeden tocbt, door de landen van Klein Afie, zich beluft, om, nadat zy Pbrygie en Galatie doorgereift hadden, ook Bithynie te bezoeken, ten einde het bekeerings werk onder deze nieuwe Chriftenen voort te zetten. Zy poogden naar Bithynie te reizen: doch, de H. Geeft liet bet bun niet toe: zie Handel. XVI. 7. De reden daarvan was: dewyl, de H. Geeft, als aan de uitkomft van achter gebleken is, een' toeleg had, den arbeid der gemelde leeraaren ditmaal 8 gebruiken, ter voortzettinge van het Euangelie, ii Macedonië en Griekenland. Des niet. te min, is het Cbriftendom, vermoede lyk i door andere Leeraaren, die God daartoe vei ordende, in deze landftreeke, uitgebreid, en, to veel lateren tyd, in bloei gebleven. Blyken daa van zyn , zo veele Bisfcboplyke Steden: daaronder Nikomedia , Chalcedon, Nicee; welke laatfte inzonderheid , vermaard is , door de algemeen Kerkvergadering, tegen de Arrianen, inden jaar 325: by welke gelegenheid, aldaar, die Niceëfct eeloo'fsbelydenijfe is ontworpen; die men achter o'nz Bybels geplaatft vind. Ook ligt daar Prufa of Pn fias, heden Bourfa, geheeten: alwaar, de Turkfcl Keizers , voor de verovering van Konfiantinopok hunnen zetel hadden: enz. Tot deze landftreek, behooren het Askanisc SiEiR, en de rivier Askaniüs: welke beiden , hi< voor ( bladz. 63, 64.) door ons aangehaald zyn ter beweering , dat Askenar , 'Japbets zoon , : deze landftreek , zich ter woon hebbe neêrgefl gen. G. 1' ' •* ' En, is het - Chrlfev[ dom aldaar befteni ig r gebleveu. 2 e e e » h waardoor ï ;r meer, aas ■merkelyk. 1 n a-  688 Galatie. Galatic heeft dien naam ontleend , van de Gallen ; die in deze landrtreek, •zich hadden neêrgeilogen. 1 < < 1 < i i G A L A T I E was eene der binnenlandfche Provinciën van KleiriA/ie, by de Grieken, raA*Ti«, genoemt. Zy grensde, ten noorden, aan Bithynie en Paphlagonie: ten ooften , aan Pontus : ten zuiden, aan Kappadocie: en, ten wellen, aan Pbrygie. Tot Pbrygie , had deze landftreek wel eer behoord : dan , was daarna door de Galli, (Gallen of Gaulen,) die by de Grieken r«AasT*i genoemt wierden, ingenomen en bewoond. Deze waren, uit het iveftelyk deel van Europa , oorfpronglyk; uit de landftreek , van ouds Gallia, nu Frankryk jeheeten. Doch, dit land, wegens hunnen fterken aanwas % te bekrompen wordende ; hadden eenigen hunner, ten getale van omtrent 300000, het befluit genomen, hun eigen vaderland te verlaten, om elders ruimere woonplaatzen optezoeken. Daartoe hadden zy zich in verfeheiden troepen verdeeld: een troep was, over het Alpefcbe gebergte , naar Italië, getrokken: een ander, naar Illyrikum , langs de Adriatifcbe Zee: een derde, naar Macedonië : overal , veel geweld plegende, aan de invooneren der landen,-in welke zy zich poogden ïcêrtezetten. De laatfte troep was, eindelyk, onler de aanvoering hunnes veldheers , Leonorius, >ver den Hellefpont, overgeftoken, naar AJie; zich leêrflaande, in het ooftclyk gedeelte van Pbrygie: lwaar ze beftendig bleven woonen. En, vermits leze landftreek, reeds te vooren, door Grieken, of mmers zodanige, die de Griekfche taal gebruikten, /as bevolkt geweeft; zo wierd zy daarna, ter oorake der vermenginge der Gallen, met deze Grieken,  Gdlatie. fënt Gallo Graïcia , dat is, Gallifcb-Griekenlandt genoemt, en ook welblotelyk, GalAtie. Men vind, aangaande deze en andere lotgevallen van dit Jlrydbaar volk , veele byzonderheden aangetekend , by dé oude Schryveren: als PUnius (Hiftor. L V. c. 3 2 ) Ammianus Marcellinus, (Lib. XV. cap.Q.) Juftinus (Lib. XXIV. c.3. Livius (Lib. XXXVIÏL c. 16.) enz. Dees inval der Gallen, uit Meiedonie, in Afie zou gefchied zyn, in het-^ode jaar, voor Chridus geboorte. Ondertusfchen , bevonden zich , in dit zelve land, ook veelè Joden; die (gelyk hiervoor meerinaalen is aangemerkt) door alle deelen van Kleindfie, Wyd en zyd waren uitgebreid, 't Blykt, ook daaruit: dewyl, onder die Vreemdelingen, waar aan Petrus zynen eerften Brief fchreef, (die alle van afkom d , Joden waren) ook genoemt worden i dó verftróoide, door Galatie. Zie 1 Petr. I. 1. In deze landftreeke, is Paulus, beneven deszelfs metgezel Silas, geweeft, om het Euangelie te verkondigen als hy zynen tweden tocbi , uit Antiocbie, deed, door deze landen der Heidenen. Zie Handel. XVI. 6. alwaar Lukas verhaald: dat zy beiden, benevcri Pbrygie, ook bet Land Galatie, doorgereift hebben. Boewei , Lukas niets daarvan vermeld; is 't zonder twyfel: dat de arbeid des Apos» tels,' dies tyds , niet zonder vrucht geweeft zy. Dat fommigen hünner tot het Cbriftendom bekeerd •zyn, blykt dewyl Paulus, eenige jaaren later, eene twede reize derwaard gedaan heeft, om alle de Difcipelen aldaar te verfterken. Zie Handel. XVIIJ. 23. Ook, weet men zeker, dat, in dit landfchap" , geene ééne , maar verfebeidene Gemeenten der Christenen gedicht zyn: want, de Brief, Welke Paulus aan de Galatiers gefehreven heeft t houd, UI. Deel. III. Stuk. D aan Hoewe! j ildaar, ook veele Joden woonden. Aldaar heet't Vetu* Uis'tUwmje/iegeprt*dikt. racï vrucht. Aan debd. keerden tot het Chrifien • dom, a)i Jodea en  Heidenen beftaande heeft de Apoftel dien Brief gefchre- rcn. ■welke wj ingericht om een aeer verderflyk ge voelen, 't welk doe valfche leeraren , dcie Ge 690 Galatie. aan de Gemeenten van Galatie, ('Em\Y,&{etit tnt 'r«a«Ti«?) zie Gal. I. 2. Waaruit blykt: dat deze Gemeenten, in verfcheidene Steden van Galatie, zyn verdeeld geweeft. In dien zeiven Brief, geeft de Apoftel duidelyk te verftaan , zelve het middel , t'hunner bekeeringe, geweeft te zyn: zeggende, Hoofdft. IV. 13: Gy weet, dat ik U, door zwak' beid des vleefcbes, bet Euangelie, de eerste maal, verkondigt hebbe: ziende, ongetwyfeld,op dien tyd, toen hy , met Silas, onder henlieden verkeerd had: naar Hand. XVI. 6. En, deze Gemeenten waren, beiden uit Joden en Heidenen, faamgefteld. Dat veelen, zo niet de meeften derzelven, van afkomfte Joden waren, is klaar te zien, uit Gal III. 23—25: daar hy, met influitinge van zich zeiven, zegt: Eer bet gelove kwam, waren wy onder de Wet in bewaaringe gefield: en zyn befloten geweeft, tut op bet gelove, dat geopenbaard zonde worden. Zo dan , de Wet is onze tnebtmeefter geweeft, tot op Cbriftus: op dat wy uit den gelove gereebtvaardigt zouden voorden. Maar, als bet gelove gekomen is, zo zyn we niet meer, onder den tucbtmeefter. Dan, dat ook eenigen, van nature Heidenen, onder deze Gemeenten vermengt geweeft zyn, blykt uit Gal. IV. 8 : Toen, als gy God niet kendet, diendet gy, die, welke van nature geene Goden zyn : het welk het waare kenmerk was der Heidenen. s Zo lang Paulus zelve onder de. Galatiers jegen> woordig was geweeft, hadden zy 't Euangelie, 't welk hy hun verkondigde, volvaardig aangenomen: . waarover hy hen pryft: Gal. IV. 14, Ij. enV. 7. Maar, onderwyle de Apoftel afwezig was, om ook r aan andere plaatzen Gods woord te verkondigen, waren fommige Verleiders onder hen ingeflo. pen; die een ander Euangelie verkondigden, dan, 't welk  Galatie. 601 i't welk hy hun verkondigt had; hen, van de eenvoudigheid der leere der genade trachtten af te trekiken; die by het Euangelie noch de Wet behielden: Iwillende, dat de Chrijienen, zo wel uit de Heidenen, als uit de Joden, moeiten befneden worden, en, daar door verplicht, om den geheelen Sebaduw. dienft, naar Mofes inftellinge, te volbrengen; ten einde, naar de wyze der Pharifeën, door verdienden gerechtvaardigt te mogen worden : dryvende ; dus, eene rechtvaardigheid,die uit de Wet was. Der! gelyke pogingen wierden, door verfcheidene val1 fche leeraaren, ook in andere Chriften - Gemeenten i van dien tyd in 't werk gefteld: maar, geene, op wel- • ke zy zo veel hadden konnen verwinnen, als of ] de Galatiers; welker meeften (zo 't fchynt) tot di' i verderflyk gevoelen begonnen over te hellen. Di i gaf den Apoftel aanleiding , tot het fchryven vai I dezen Brief: in welken, hy de Galatiers, niet al i' leen vry hartelyk beftraft, wegens deze hunne ligt : gelovigheid en wispelturigheid: Hoofdft. III. 1—3 i IV. 9-11 , maar ook, hier en ginds, door dei I geheelen Brief, allerkragtigfte beweegredenen ge 1 bruikt, om ze, noch in tyds, en eer dit kwaa diepe wortelen kon fchieten, daarvan terug te breE ] gen: betogende: dat de menfch, alleen door bt \ gelove in Cbfftus , moefte gerechtvaardigt worden i zmder de werken der Wet. 't Is aanmerkelyk: d; 1 de Apoftel, de Galatiers, niet vereerd, met een • gen titel, als, van uitverkoorene Gods, geroepei I Heiligen, enz.: gelyk in 't opfchrift zyner Brieven aan andere Gemeenten, gemeenlyk gevonden won j maar alleen, aan de Gemeente van Galatie: ten b I wys, dat zy, door hunne verregaande afwykini • van de rechtzinnige waarheid, zich dergelyke wt luidende titels onwaardig gemaakt hadden. D 3 meentea ms ingeDoeiemtï;,tegen te gaan. I 1 I t » ,t i- \e * >» 'k fa  ■ De Steden van Guldtie. De gelegenheiddezes küds. 1 692 Galatie. Pbrygie. In welke Steden van Galatiè, de gemelde Cbri' ften-Gemeentcn gefticht Waren , zal, by gebrék van aantekeninge , niemand konnen zeggen. Zonder twyfel, zal Ancyra , die hedendaags Angouri ge» noemt word, ééne derzelver geweeft zyn: welke Stad, in de IVde eeuw, door twee Kerkvergaderingen, in de jaaren 314 en 358, vermaard geworden is. Wy vinden, (in Not. Ant. fol. 28-) behalven Ancyra, noch VI Bisfchoplyke Steden, in Galatie genoemt: naamlyk, Tahia, Aspona, Cina , Reganagalia , Regumnezus en Heliopo'. lis. P H R Y G I E. In de Schriften des N. T., word de naam, f v° yia., uitgedrukt. Zy behoorde mede tot de binnenlandfche Wingeweften van Klein-AJie: hebbendé, ten Ooften, Galatie; 't Welk (gelyk hiervoor is aangemerkt) eertyds daartoe behoord had i ten Zuiden, Lykaonie, Pifidie en Karie: ten Wescen, dat gedeelte van het éigénlyk gezegde AJie , dat oudtyds, Lydie, genoemt wierd: en, ten Noorden , Myfie en Bitbynie. Dit landfchap was, in Groot en Klein-Phrycie,' verdeeld: waarvanhet eerfte ooft- en het ander weftwaards, zich uitftrekte: zelfs, tot aan de Egeèjcbe Zee en den HelUfpont: alwaar, anders Groot Myfie lag: weshalven, Klein Pbrygie en Groot Myfie dikwyls onder elkander verwisfeld worden : onder anderen, by Ptoleméas; alwaar men (Afice Tab, ƒ.) de naamen dier beiden landen, op ééne en dezelve plaats, jefteld vind. Het welk ontfpruit, uit de veranieringe, welke de tyd, in de grensfcheidioge dier lan-  Pbrygie. 693 landen, gemaakt heeft: waar door noodwendig .eenige verwarringe moet veroorzaakt worden , in de bepaaling der Geweften, tot welke men deze en geene byzondere Steden heeft te rekenen: ge}yk dan ook de oude Schryvers , en niet min de latere, die hen volgen, dikwerf daarin van elkander verfchillen. De eigen inboorlingen waren Heipenen: behalven, eenigen Joden, welke mede in deze landftreek woonden, en onder die inboorlingen zich vermengt hadden : door welke, alreeds van vroegere tyden, fommigen dier Heidenen tot de kennisfe en dienft van den waaren God waren overgehaald, en dus Jodengenooten geworden. Dat, toch, eenigen djer Joden en Jodengenooten, welke door Godsdienftigen yver, zich naar Jerufalem begeven hadden, ten einde het Pinxterfeeft te vieren, uit Phrygië waren overgekomen, blykt,uit Hand. II. io. Deze hadden, ter zeiver tyd, oogoorgetuigen mogen zyn, van de uitftortingt der gaven des H. Geeftes, en van die nadrukke lYke leerreden, in welke Petrus de Joden over tuigde', dat die Jefus, dien zy gekruicigt hadden, waarlyk, uit den doden ware opgeftaan. Of, on der de menigte der Joden en Jodengenooten , wel ke dies tyds te Jerufalem tot het Cbriftendom, bes keerd wierd, ook eenige Phrygiers geweeft zyn word niet gemeld. Maar, men weet, uit Hand XVI. 6, dat Paulus en Silas, deze landftreel doorgereift hebben, ter zeiver tyd, toen ze ooi Galatie bezochten: en deze zullen ongetwyfeh aldaar het Euangelie gepredikt, en fommigen de inwooneren, zo wel Heidenen, als Joden en Ja dengenooten, tot Cbriftenen, gemaakt hebben. He ö D 3 weï In't welk yeelen, 2,0 Hndenen, ais Joden, tot het Chriftendom bekeerd ivö» l t c  De Steden Kolofli, Laotlicee en Hierapolis behoren tot eigtnlykAfie. i t>94 Pbrygie. welk Paulus, naderhand, bewoog, om andermaal derwaard te reizen, ten einde deze Difcipelen te verfterken. Zie Hand. XVI1L 23. Hier, worden weder geene Sleden van Pbrygie genoemt, in welke, de Apoftel het Euangelie gepredikt heeft. Men weet wel, dat, in drie byzondere Steden dezes lands, zodanige Chriften-Gemeenten gefticht zyn: naamlyk, te Kolosse, aan welke Paulus daarna eenen Brief gefchreven heeft: als mede te Laodiceë en te Hierapolis ; van welke beiden, in dien zeiven Brief, Hoofdft. IV. 13, word gewag gemaakt. Deze drie Steden lagen , in het zuidelyk deel van Pbrygie; het welk , in het byzonder, Phrygia Pacatiana, wierd genoemt. Doch , deze Gemeenten waren niet door Paulus gefticht. Dit blykt: dewyl hy, Kollof.ll. 1, betuigt , dat geene dezer Cbriftenen, in den vleefcbe , zyn aangeziebte gezien hadden. Waar uit we, derhalven , befluiten moeten, dat die beiden reizen , welke Paulus door Pbrygie gedaan heeft, (Hand. XVI. 6. en XVIII. 23.) door de noordelyke deelen van Pbrygie, gericht geweeft zyn. Ook, hebben we reden om te twyfelen: of de landftreek, waar in deze drie gemelde Steden zich bevonden (alhoewel ze, voorheen, ongetwyfeld, daartoe behoord hebben) in dien tyd, wel waarlyk, onder Pbrygie, begrepen wierden: en, niet veeleer, tot het eigenlyk gezegde Asie; het welk Hand. II. y, 10. en XVI. ó~, van Phrygie, onderfcheiden ivord. Ten minfte, is dit klaar, ten opzichte der Stad Laodicea; die Openb. I. t 1, mede berokken word, onder zeven Gemeenten van Asie: ian welke de Apoftel Jobannes die bekende Brieven gefchreven heeft, die, Openb. II. en III, te boek  My/te. 695 boek gefield zyn. Weshalven, wy de befchryving dezer Steden, onder het eigenlyk gezegde Afie, brengen zullen. M Y S I E Was by de Grieken, Mum'*, genoemt. Deze landftreek had de Egeëfche Zee, ten Wellen, en| de Propontus, ten Noorden. Ten Ooften, reikten haare Grenzen, aan Bithynie en Pbrygie. En, ten Zuiden, wierd zy, door de riviere Kaïkus, van Lydie, afgezonderd. Eigenlyk, was er tweerly, een Groot- en een Klein Mysie: ter zeiver wyze gelyk ook Pbrygie is verdeeld geweeft. Dit onderfcheid hebben Ptolemêus en Strabo ons ge. leerd: en, alhoewel de byzondere Grenzen dier beiden niet duidelyk worden aangewezen ; die door den tyd ook eenige verandering ondergaan hebben; is't, echter, uit de wyze hoe ze daar. van fpreken, genoeg te ontdekken: dat Groot My fie meer naar de Grenzen van Pbrygie en Lydie, lag- en Klein Myfie, nader by de Zee. Dit laatfte wierd ook Hellespontus en HellesponteJ genoemt, naar de naby zynde Zeeëngte, de Hel lefpont , die de Propontus met de Egeefcbe Zee. VCNiereer, dan eenmaal, word, het landfcha] Mysie , in de gewyde gefchiedenisfe , gemeld naamlyk: Hand. XVI. 6-8, in de aantekeningen die Lukas ons mededeeld, van den meden tocht welke Paulus met Silas en Timotbeus, doo deze geweften, gedaan heeft, ter verkondiging van 'tEuangelie: en wel, in een geval, dat de te meer verdiend te worden aangetekend: dewn D 4 ft< De gelejenheidran My{se. )ook, ia . de reise ' des Apos' teis Vatf > lus ger dacht» s 1 :t  ' • • • > Er word, niet alleen van eene Stad, maar ook vati een Lxndfcbap, i Troat, ' gedaan. 606 M^e. Troar. het ons doed zien, hoedanig, die eerfte leeraaren , in alle hunne gangen , onmiddelyk bejïierd wierden, door den H. Geeft. Na dat zy immers Pbrygie en Galatie doorgereift hadden, waren zy beluft, om, eerft, ter Jlinkerzyde, zich te begeven , naar het eigenlyk Afie , het voornaamfte Wingeweft dezer landftreeke: maar, wierden door den tl. Geeft daarin verhinderd. En, als zy, weinig tyds daarna, weftwaard voortgereift, tot aan de Grenzen van Mysie, voornamen, zich ter recbterzyde, naar Bithynie, te wenden, ontmoetten zy, eene twede verhindering , ook, in deze verandering van dit hun befluit: en zagen, derhalven, geen' anderen weg, voor zich geopend, dan voorwaard, langs Mysie, te reizen: waarom zy, Mysie voorby reizende, (gelyk in onze overzettinge ftaat) afkwamen tot Troas : waarheen de naafti weg leidde, om overtefteeken, naar Macedonië; alwaar, de H. Geeft, dies tyds, (en, eer verder iets in Afie zou gedaan worden, ter voortzettinge van het aangevangen werk) den dienft der gemelde Leeraaren gebruiken wilde, om de -joden en Heidenen dezer landftreek te bekeeren. Be» langende, TROAS. Dit is de naam, zo wel van een Landfchap, dan van eene byzondere Stad , in het zelve : waarover wy, echter, eenigfins in twyfel ftaan,' of men dezelve veel meer tot Myfie, dan wel :ot de daar aan paaiende Landftreek Pbrygie, brenren moeften: dewyl, verfcheidene oude Schryrersdie Troas onder Pbrygie betrekken; hetwelk, en minften, dpet zien, dat het ter eenen of  Troas. 697 j anderen tyd , daar toe behoord hebbe. Ook, i fchynt onze Lukas, Hand. XVI. 8- (alwaar hy bei paaldelyk, de Stad, Troas, bedoeld), dezelve, j buiten het landfchap Myfie, te plaatzen, als hy i fchryft: dat Paulus en zyne medearbeiders My1 sie voorby gereift zynde , afkwamen , tot Troas. Dezelve Schryver wil, echter, Troas, zomin tot ! Pbrygie, dan tot Mjjie/betrekkelyk maaken: de' wyl hy verhaald, vers 6,1, 8: dat deze leeraaren, als zy Phrygie, (beneven Galatie,) door: gereist hadden, en aan Myfie, dat is, meer weftwaard, tot aan de Grenzen van Myfie, gekomen waren, van daar, deze landftreek voorby gereift zyndes , afkwamen tot Troas. Wy begrypen, dat Lukas, 1 dit Troas, zo wel van Myfie, dan van Phrygie, i onderfcheid: dewyl, het Landschap Troas, naar welke deze Stad genoemt , of liever toegenaamt ' wierd, (gelyk we ftraks zien zullen,) als een byzonder gebied, op zich zelve, konde worden aan: gemerkt: vermits, het voortyds, in der daad onderfcheiden geweeft was: dan, naderhand, 'tzy, tot Pbrygie, 't zy, veeleer, tot Myfie (waaraan het allernaaft paalde) als een byzonder deel daari van, behoord heeft. Dit klein Landfchap, (voor zo verre men het dus eenigermate, van Myfie, onderfcheiden mag) : «paalde aan de Zeeëngte de Hellefpont: en, wierd, aan de laudzyde, door Groot- en Klein Myfie, mgefloten. Het had zynen naam ontfangen, ( en , tot dién tyd toe bewaard, ) van de oude, naderhand verwoede Stad, Troja, ook Mum geheten, in de gedichten van Homerus, zo zeer befaamd; die 1 de Hoofdftad tvan het zelve had uitgemaakt: en , r welker gebied, naar 't getuigenisfe van Strabo (Lib. D j XIII. Waar het lelve gelegen was.  Hoedaniger wyze, Paulus zyne reize derwaart genomen heeft. 098 Troas. XIII.) zich uitgeftrekt had , tot aan de riviere Kaikus. Lukas verhaald, Hand. XVI. 8, van de reize, des Apoftels Paulus en deszelfs metgezellen , uit Phrygie naar Troas, fprekende, dat ze, Myfie voorbygereisd zynde , afkwamen tot Troas : naar den grondtext, na^Aflomj t»ï» MvWa»: welk woord, jra^t^a/**», ook niet wel anders , dan door voorhygaan of voorbyreizen, kan vertaald worden. Hoe het, echter, met de onderlinge ligginge dezer landen, zal konnen overeengebracht worden, dat zy, Myfie voorbyreisden, om uit Phrygie, tot Troas, te koomen, laat zich niet gemakkelyk verdaan: dewyl , Myfie rechtftreeks in den weg, van Pbrygie naar Troas, lag, en, ten Zuiden aan Afie, gelyk ten Noorden aan Bithynie, dus paalde, dat men niet wel anders, dan door Myfie, dit Troas bereiken kon. Byaldien men alhier mogt volgen, een zeker affchrift des N. T. van Beza, dat te Canterbury (Kantelberg) word gevonden, door Millius (Edit N. T.) aangehaald; zo zou de zaak gevonden zyn: want, daar leeft men, «f<6A0oVref tij» Mu«"'*», dat is, Myfie doorgegaan of deorgereifi zynde. De gemeene Latynfche Overzettinge fchynt een dergelyk affchrift gevolgt te hebben; die het heeft: cum pertranfiisfent Myfiam: als zy Myfie doorgegaan waren: gelyk we 't ook dus vinden vertaald, in eene oude Nederduitfche Overzettinge van den jare 1599. Ik zie, in die fraaije Kaarte door den geleerden J. C. Harenberg, ter verklaringe van de reize der Apoftelen, in 1741, by de Erfgenamen van Homan uitgegeven, geheel Myfie , (of Grooten Klein Myfie) van elkander afgefcheiden, en in tweèn verdeeld, door eene ftrook Lands, welke het  Troas. 699 het landfchap Troas onrniddelyk met Pbrygie vereenist. Naar dit ontwerp, zou men het verhaal van Lukas desgelyks verklaren konnen; blyvende by de gemeene en by ons aangenomen lezinge', Myfie voorbygereisd zynde enz. dewyl men dus uit Phrygie tot Troas komen kon, zonder Myfie zelve aantedoen; dezelve alleen voorbyreizende. Doch wy zouden niet durven inftaan, voor de echtheid der zodanige verdeelinge, door die tusfehen - infehietende ftrook Lands; welke ook niet overeenkomt, met eenige andere Kaarten ; die alle, ter navolginge van Ptolemeus, Groot- en Klem Myfie faamen hechten: weshalven, men, uit Pbrygie niet zou konnen reizen, naar 2roas, dan door Myfie. Dus , blyft die zwarigheid noch voor ons over; die, veelligt, ingevalle we grondiger kennisfe hadden , van het beloop der grensfcheidinge dezer landen, zich gerecder zou laten op- In dit Landfchap, vond men, dan, onder meer andere Steden, ook Troas: welke haaren mam, die bv de Grieken wierd gefchreven, Tf»«f, van het landfchap zelve, ontleend had. Hierby, zy echter aangemerkt: dat Troa, met zo zeer de eigen naam, dan wel de toenaam dezer Stad geweeft zy De echte naam, met welke deze btad meeft bV de oude Schryveren bekend ftond,was, Alexandrie. Voorheen was zy een' tyd lang AntigoNia genoemt geweeft: naar Antigonus, een van Alexanders Veldheeren; die, na deszelfs dood, den koninglyken titel, beneven de heerfchappy, over een groot gedeelte van ^fe bekomen had: Doch Lyfimachus, een ander van Alexanders Veldheeren, had dien naam van Antigmie, met dien van Alexandrie , verwisfeld: naar de aanteke Trots v/ierd voorheen Alexandrie en Alexan • drie Troas, geheeten. ■  ] 1 t < 1 c i J d a h ir En word daardoor, di in'tN. T. J altyd, de Stad ver- ^€ ftaan. zs m va w] 7°° Troas. mag van Strabo (l. c.) ter eere van Akxander den Grooten ; door wien , eene merkelyke vergroonng en verbeetering aan die Stad gegeven was. Daarom , zien wy, by PUnius (L. V. c. 30) die drie naamen, Antigonia, Alexandria en Troas by elkander geplaatft: gelyk ook in de opfchriften vau fommige oude penningen Vid Cellarius Geogr. Ant. Tom. II. p. 48. & Wesfeling: not. ad Inner. Anton. p. 33j. Doch, daarna, was de naam Alexandria meer gemeen geworden; die fomwylen, llegts blootelyk, en fomwylen, met den bygevoegden naam, Troas, wierd uitgefproten: gelyk dezelve voorkomt, by Ptoleméus; die leze Stad geplaatft heeft, aan de Egeefcbe Zee, niet rerre van de Hellefpontifcbe Zeeëngte. Dewyl, naamyk, by de ouden, niet min dan XVIII. Steden zyn >ekend geweeft, welke, van den gemelden Alexanler, hunnen naam bekomen hadden; zo moeften liealle, met zekere toenaamen, ontleend, elk van iaare eigen landftreek, van elkander worden onerfcheiden: en dus wierd dit Alexandrie, aan de [geèfcbe Zee, Alexandrie Troas, af Alexandria roadis, naar de Latynfche uitfprake) toegenoemdewyl het binnen de Grenzen van het 'landfchap roas. gelegen was, en ook dikwerf, kortheids,ilve, flegts blootelyk Troas: gelyk, doorgaans. de H Schrift. ' Alhoewel toch Grotbis (Comment, in b. I.) meent tor Troas, welke, Hand. XVI. 8, voorkomt,' et de Stad, maar het Landschap Troas, te moen verftaan worden; zien we daarvoor geene noodr kelykheid: te min, dewyl de bloote naam Troas, 5ermaalen , ook by de ongewyde Schryveren, n deze Stad Alexandrie, gebezigt word: en de'1 de zaaken, die de H. ScbpfA van dit Troas ver»  Troas. 7óï i: vetmeld , dus byzonder zyn, dat ze niet op het ge\ geel Land, maar wel op deze Stad, können toei gepaft worden. i Wy hebben, hier voor, gezien: dat de oor■i zaak , waarom Paulus door den H. Geeft verhin\ derd wierd, zo wel naar Afie, dan naar Bitbynie, I zich te wenden, en daardoor genootzaakt, recht , ftreeks, voorby of door Myfie , de reize tot Troas : voorttezetten , niet anders is geweeft, dan, om 3 hem, beneven zyne Reisgenooten , van daar te doen overfchepen, naar Macedonië. Dit Godlyk oogmerk, dus lang voor die Leeraaren geheim gebleven, wierd, aan den Apoftel Paulus te Troas* ; van Godswege, nader ontdekt, in een nachtgezich•1 te; aan hem vertoonende , een man, die door zyn 1 taal en kleeding bleek, een' Macedoniër te zyn: en die hem toeriep : Kom over in Macedonië, en help ons. Weshalven, zy terftond te rade wierden , van daar naar Macedonië overtefchepen: de. wyl'ze daar uit befiooten, dat zy, door dien man. geroepen wierden, om den Macedohiers het Euange■i He te verkondigen: en, daarom, van Troas afvoei ren enz. Zie vers 9, 10. In eene twede tocht, door Paulus naar Macedo ■ nie ondernomen, heeft hy Troas andermaal aan gedaan. En , dit zal gefchied zyn, in de reize welke hy, uit Epbefe, derwaard ondernam; waar van Lukas iets verhaald, Hand XX. 1: welk reize men meent, omtrent zes jaren , na de eer i fte , voorgevallen te zyn. Wel is waar , da Hand. XX. 1, niet gezegt word, dat de Apos tel deze reize, door de Stad Troas, ingerich hebbe: van den weg, dien hy ditmaal iciloeg | word niets aangetekend: en alleen gezegt: dat b 1 uit Epbefe ging , om naar Macedonië te reizer Dan Binnen deze Stad , wedervoer aan V nulus een nachtgeziekte 1 , Heeft daarna aldaar het i Euangelie ■ gepredikt. t ï"f. * 1  Ter gelegenheid 70 a Troas. Dan, wy konnen dit befluiten, uit IIKor. II. 12, 13. alwaar de Apoftel fchryft: als ik te Troas kwam, om bet Euangelie van Cbriftus te prediken, en als my eene deure geopend was in den Heere, zo bebbe ik geen ruft gebad voor mynen Geeft, om dat ik Titus mynen broeder niet vond: maar, affebeid van ben genomen hebbende, vertrok ik naar Macedonië. Zeker is 't, dat de Apoftel alhier niet kan gezien hebben, op zyne eerfte komft te Troas : dewyl hy toen aldaar het Euangelie niet verkondigde: maar, die Stad flegts doortrok, om, zonder zich wat optehouden, terftond overtefchepen mar Macedonië. Maar, ditmaal, kwam hy aldaar, om bet Euangelie te verkondigen: en, vond ook daartoe eene deure geopend in den Heere: dat is, de aldaar voorkomende gelegenheid fcheen hem zeer Sunftig, om met zyne prediking, biunen die Stad, veel vrucht te doen. Dit zou den Apoftel hebben aangefpoord, om te Troas veel langer zyn verblyf te houden: maar,hy wierd in zyn gemoed mtruft: dewyl hy aldaar zynen broeder Titus niet bad mogen vinden. De Apoftel , had (ichynt wel) dezen Titus, vooraf, uit Epbefe naar Korinthe gezonden, met oogmerk, om den toeftand ier Korintbiefche Gemeente van naby te onderzoeken: en gewild, dat hy uit Korintbe te Troas konen en hem daar verwachten zou : dan , hem au binnen die Stad niet vindende; baarde hem dit eenige bekommering, over dat uitftel der komft van Titus; waarvan hy de oorzaak niet begrypen ion: en veranderde, daarom, van befluit. om terftond van Troas te vertrekken, naar Macedonië, dwaar hy (vermoedelyk te Pbilippi) dezen Titus wnd. Zie II Kor. VII. 6, 7. De Apoftel, ondertusfehen daarna, noch zeer wel  Troas. :*el indachtig, den goeden opgang, welke hy idoor het Euangelie gemaakt had, te Troas, heeft idaarom, by zyne wederkomft uit Macedonië, (na, ibehalven Macedonië , ook de andere deelen van iGriekenland, doorgereift te hebben) dit Troasr ten '.derdemaal bezocht. Hy had eenigen zyner Difcij pelen reeds vooraf, uit Macedonië derwaard gezonden, Hand. XX. 4, 5- en, volgde zelv, eemieen tyd daarna, uit de Stad Pbilippi, in vyf da1 gen tyds , naar Troas overftekende: alwaar hy i zeven dagen bleef, fteeds bezig zynde, in de vera kondiging van Gods woord: met zo grooten yver, . dat hy den laatften dag, toen hy met zyn gezel. ] fchap, des anderen daags vertrekken zou, zyac 1 redevoering tot laat in den nacht uitrekte, waar ■ door, een Jongeling, Euticbus, in ilaap gevallei 1 cn van boven neêrftortende, dood ter aardeneer , viel • wordende door Paulus weder opgewekt j Zie vers 7-12. De Apoftel, van Troas naar Mi ! lete en verder, vertrekkende, had door den haalt \ zynen Reismantel benevens eenige Boeken en Perga s menten, aan 't huis van zekeren Karpus, by wie j hy waarfchynlyk zynen intrek genomen had, act ■ tergelaten: of veellicht, met voordacht aan dc i zen Karpus ter bewaaring overgegeven : wesha i ven, hy aan Timotbeus verzocht, als hy tot hem t i Rome komen zou, dezelve te willen medeneme; ; Zie II Tim. IV. 13. Uit dit alles, mag men veilig oordeelen: dat di ze prediking van Paulus en zyne Medearbeiderer I, binnen Troas, van eene gezegende vrucht gewee ! zy, ter bekeeringe van fommige inwooneren d ! zer Stad; die aldaar eene Cbriften Gemeente zuil I hebben uitgemaakt. Of ook, daar onder, eeni: Joden zich bevonden hebben, is onzeker: maa na zyn derde verblyf aldaar, den Jongeling Euticbus opgewekt. I t 1 e 1. De Chrlften Ge' meente biaft nen deze ï- Sttd. :n ;e r> de  AJfus', na by Troas gelegen, is mede door Pj?#' lus, in zyne reizen, bezocht. 704 - Troas. Asfusi de inwooners dezer Stad, uit eene Romeinfcbe volkplantinge (Colonie) beftaande, door den Keffer Auguftus aldaar geplaatft; zo is vermoedelyk, dat behalven , de oude inboorlingen, ook eenigen der Romeinen, aan de Cbrijlen Kerke toegevoegt zyn ; die noch langen tyd daarna aldaar gebleven is : erJ t'elkens dooreen Bisfcbop beftierd: zynde die Stad te vinden, (in Not. Ant.~) op de lyfte der Bifcboptyke Steden, der Provincie Hellespontüs. A S S U S. By de Grieken, beide "haeoc en"Ac-a-cv, gefchreven, was eene Stad in Myfie, omtrent VI of Vlf udren gaans, Zuid-Ooftwaard van Troas: aan eene ruime baai der Egeëfcbe Zee gelegen, en met eene bekwaame haven voorzien. Strabo befchryft dezelve : (L. XIII.) als door natuur en konft gefterkt: dewyl ze, naamlyk, op eene fteile hoogte was gefticht; die, echter, van den Zeekant, eenen rechten en tangen opgang had. Zy wierd desgelyks' Apollonia genoemt: volgens PUnius, (L. V. c. 30) die ook zegt: (L, //. c. 96 ) dat die Stad, Asfon Troadis, toegenaamt wierd : zonder twyfel, dewyl ze lag, in dat zelve deel van Myfie, dat in 't byzonder den naam van Troas droeg: (gelyk hiervoor is aangemerkt) en , naby de Stad Troas. De Apoftel Paidus, igereed ftaande, van Tromde reize naar Milete te aanvaarden, had al het gezelfchap, dat by hem was, van daar, ter fcheep naar Assus vooraf doen vertrekken: vermoedelyk, dewyl hy, te Troas, noch eenige zaken te verrichten had; waardoor hy genootzaakt was, een weinig langer aldaar zich optehouden. Weshalven, hy, 't zy ten zeiven dage, 't zy des daags daarna, te  Tïóas. Adramytte. ie voet naar Assus volgende, en aldaar het fchip, met zyn gezelfchap, wedervond : de reize ter zee vervorderende. Zie Hand. XX. 13, 14. ADRAMYTTE. 3Er word, Hand. XXVlL 2, van een Adramyt- ' tenisch Schip, gefproken: met welk Paulus , in 1 zyne gevanglyke overbrenginge naar Rome , van ' Cefarea tot Myra in Lycie, gevaren was: zie vers 5. , Wy twyfelen niet, of dit Schip zal dus genoemt i zyn, naar de Stad Adramytte, by de Griekfche ■ Schryveren , 'ASfA^nov, geheten: en door hen in Myfie geplaatft, aan dezelve baaj der Egeëfche Zee, welke de Stad Affus befpoelde. Daarom worden Affus en Adramyttion, als twe naaft by elkander gelegen Steden , door Strabo, (minit. Lib. XIII.) by elkander genoemt. Dit is, toch, veel waarfchynlyker, dan, met Bonfrerius, ( not. ad Eufeb. Onom. ) ter navolginge der gemeene Latynfche overzettinge, te denken, aan de Stad Adrumetum, op de kuft van het eigelyk gezegde Afrika gelegen : dewyl , de naamen Adrumetum en Adramyttion te merkelyk van elkander verfchillen : en men ook bezwaarlyk begrypen kan , hoe een Schip, dat, te Adrumetum in Afrika, t'huis hoorde, om van Ce* farea derwaard te vaaren, de reize zou konnen nemen , over de Zee van Cilicie en Pamphylie, tot Myra in Lycie: daar, in tegendeel, een Schip dat, van Cefarea, naar Adramytte in Myfie, moeft,geen korteren weg, dan den gemelden, zou hebben konnen nemen: gelyk een yder, by het inzien der Kaarte , terftond ontdekken zal. Tot Mysie , behoorde mede de Stad Pergamus : dan , dewyl , dat zuidelyk gedeelte dezer III. Deel. III. Stuk. ë land* yat 'er zj an dat A' Iramytte'fch Schip; waarvan Imi.  Tot dit eigenlyk Afie, behoordenverfcheidene byïcnderelandfchap pen: Doch,' ter eenen tyd meei en, ter anderen , minder 5 70Ö Eigenlyk Afie. Landftreeke, daarna tot hec wingeweft Afie ge'rokken is; zullenwe de befchryving dezer Stad befpaaren, tot HET EIGENLYK GEZEGT ASIE. In vroegere tyden, was dit Eigenlyk gezegt Afie, noch niet met dien byzonderen naam , ter onderfcheidinge, van de andere geweften van klein Afie, bekend: maar, wierd onderfcheidenlyk benoemd, naar de daar aan elkander grenzende Landen , die toen het één van het ander onafhanglyk, yder een 'eigen rechtsgebied hadden. Behalven, een gedeelte van Phrygie, (gelyk reeds aangemerkt is,) behoorden daartoe, naar de bepaalinge van Ptoleméus, (Lib. V. C. 2.) de Landen Lydie, Eolie, Jonie en Karie: met één woord, alle de Landen , van het weftlyk deel van Natolie, tusfehen de Middelandfcbe Zee, den Archipel en de Propontis : gelyk dan, ook, deze gemelde naamen , met betrekkinge tot elk die'r deelen, in 't byzonder , noch in gebruik gebleven zyn, nadatze alle famen, onder een wingeweft , met den naam van Afie beftempeld, begrepen waren. Hierby, moet echter worden aangemerkt: dat dit eigenlyk gezegt Slfie, nietaltyd, binnen dezelve • grenzen, is befloten: maar, dan enger, dan ruimer, word genomen , naar het onderfcheid der achter een volgende tyden ; in welke de wingeweften , door de Romeinen, verfchillende, zyn verdeeld geweeft. Immers, is dit iets, dat niet alleen, aangaande dit, maar ook alle de andere wingeweften van 'klein Afie, word opgemerkt: het welk de reden is, waarom  Éigenlyk Afie. 707 waarom men , by deze en geene Schryvers, (naar den tyd, waarin zy geleeft hebben), eenige verfcbeidenbeid daarin aantreft; waardoor, men menigmaal in twyfel gebracht word, tot welke Provincie, deze en geene Steden eigenlyk behoord hebben : Gelyk Strabo alreeds zeer wel aangemerkt heeft (Lib. XIII.). Ten aanzien van dit eigenlyk Afie, zyn, daarom , de Aardryksbefcbryvers mede niet eensgezind , hoe verre men deszelfs paaien hebbe uit te ftrekken. De beroemde UJferius , onder anderen meend : (De Afin Proconful. pag. 38.) dat het eigenlyk Afie volftrektelyk, niet meer dan het Landfchap Lydie, in zich behelsde: dewyl, Hand. XVI. ö, 7, dit Asie, van Pbrygie, Galatie, Myfie en Bitbynie, onderfcheiden word: en dewyl, daar beneven, die VII Steden van Afie, aan welker gemeenten , Johannes zyne brieven gefchreeven heeft, door fommige oude Schryvers. als Xenopbm, Scylax, Stepbanus, enz. alle, in Lydie , geplaatft worden. Waartegen, nochtans Cetlarius zeer wel aanmerkt: dat Lydie zelve , vooi zo verre daardoor verftaan word, het Lydifcbe Ko ningryk, niet altyd binnen ééne en dezelve Gren zen befloten , maar ook dikwyls uitgebreid geweef is, buiten de Grenzen van het eigenlyk Land fchap Lydie; naamlyk, over Pbrygie, Myfie enz. weshalven, die gemelde Steden zeerwel, tot Ly die, konnen gezbgt worden, behoord te hebben alhoewel zy , of immers eenige derzelven, buite het Landfchap Lydie ; naamlyk , in Pbrygie 0 ■Myfie of Eolie enz. gelegen waren. Die naam Asie, is allerecrft , aan deze Lanc ftreek, gegeeven , toen Attalus, Pbilomator to( genoemt, zyn Koningryk, (in dien tyd, naar de zelfs Hoofdftad, Pergamus genoemt) aan de R E 2 meinen 1 f • die allefai- men, door ._ de Komii-, nen, tot '" ééne Pr#1  •vincie, gebrachtzyn. welke, in 't byzonder, Afie, genoemt wierd. Met dezen naam, word dit winge- 708 Eigenlyk Afie. meinen, by tedament had nagelaten, (gelyk hier voor is aangemerkt). Daar door , wierd deze Landftreek, het eerste moingeweft, het welk de Romeinen in dit waereld deel , ( 't welk toen reeds, met den algcmeenen naam van Asie , bekend was) bekomen hadden: en, het welk zy daarom , de Provincie of wingewefl Asie , als by nadruk (per excellentiam) noemden: ter onderfcheidinge, van de andere Landfcbappen, die zy daarna, in dit zelve waereld• deel, door de wapenen, aan hunne heerfchappy gehecht hebben. Ten einde dan het onderJcbeid, tusfehen deze en de andere Provinciën van Afie, des te klaarder uit te drukken, noemden ze dezelve ook, Asia proprie dicta, dat is, Het eigenlyk gezegd Asie: of, gelyk de Grieken zeggen : jj /J/w k«akjw£»>j 'Aflet ; Cvid. Strabo Geogr. Lib. XII.) in de eerfte tyden, was dit wingeweft, federt de Romeinen het zelve bezeten hadden, meeft beftierd , door perfoonen , die geen hoger titel, dan dien van Pralores, of Landvoogden hadden: dan, daarna, ingevolge de nieuwe verdeelinge der Provinciën, door den Keifer Auguftus, gemaakt, waarvan Suetonius fchryft, (in Augufi. L. XLVII.) wierd deze provincie beftendig ter beftiering toevertrouwd, aan een', die een Borgemeeflerlyk gezach had; hoedanige, by de Romeinen, Proconsules, dat is, Voor-borgemeefteren waren; die voor- of in de plaats van een' Borgemeefler, het bewind voerden: en , van daar, dat deze Provincie, federt dien tyd, Asia Proconsularis, dat is, Voor-borgemeeflerlyk AJie, pleeg genoemt te worden. Uit dit gezegde blykt, derhalven, de reden , waarom, de naam Asie, die anderfins gemeends aan het geheel vsaerelddeel, dat ook noch heden , met  Eigenlyk Afie. 7°9 met dien naam, van Europa, en van Afrika, on-1 derfcheiden word , ook , in het byzonder , eigen! geworden is, aan dat gedeelte van Natolie, 't welk naaft paald, aan de Egeefche Zee .of den Ar-, cM/>eL En, deze benaminge word ook, door de Schryvers des IV. 2'., gevolgt; die deze Landftreek, met den naam van Asie, blotelyk dus genoemt, on derfcheiden, van Kappadocie, Pontus, Myfie, Pbrygie, Pamphylie, Cilicie, Galatie, Bytbinie, enz.: die ook, elk een byzonder deel van Natolie, hebben uitgemaakt. Zie Hand. II. 9 > }°VI. 9. XVI. 6, 7. Wy twyfelen daarom niet, 0?'dk eigenlyk gezegt Afie word, in de Schriften des N. T., doorgaans * bedoeld , wanneer aldaar, van Asie, afzonderlyk , word gewag gemaakt: Zie Hand. XIX. 10, 22, XX. 16. XXI. 27. XXIV. 18. I Kor. XVI. 19. 11 Kor. I. 8. II Tim. I. 15. Openb. I. 4, 11. Van dit eigenlyk Afie , was ontleend , de titel van 'Afl-iapxe» of AfiarcbcB, dien de onzen, Hanrf. XIX. 27 / vertaaien, door Oversten van Asie; die te Epbefe zich bevonden : welke den Apoftel Paulus toegenegen warenr en hem daarom baden, dat hy zich niet meer op de Schouwplaatze, alwaar 't onveilig voor hem was, begeven wilde. Deze waren een foortvau Friefteren, onder de Heidenen, dit » Men kan , echter, niet ontkennen: dat ook, fomwy len. de naam van Asie, in een' ruimeren zm, genomer word, voor geheel Natolie: ten vooroeelde, als Handel XIX 16 17 , van gehïél Asie , gelprooken word. Ooi blykt dit, uitH««W.XXVlI.x, vergeleken met vers f. de wyl akte, onder den naam van Afie, begrepen zyn d Landfchappen Cilicie en Pamphylie, langs de kuft der Mulde Undfche Zee gelegen; die, echter, verre verwyderd waren yan het eigenlyk Afie; dat aan de Egeefche Zei lag. E 3 blykt dit, uit Handel. AKV u. 1, vergeef» — 7 . wyl akte, onder den naam van Afie, begrepen zyn d Landfchappen Ciii«* en Pamphylie, langs de kuft der itotó ... 11 , i- — „a^m ^rTitrvHprn waren velt, ook ;emeenyk, inde LS., uitgedrukt. Wie de Afiarcha waren. L  Dit win geweft , was met veele Joden verduld. 73o Eigenlyk Afie. die over de zaken van den Godfdienfi, de beftelling hadden; en, in 't byzonder, ook over de StrydJpeelen , die, in de openbaare Scbouwplaatzcn, ter eere van deze of geene Goden , wierden aangerecht; gelyk, de geleerde Heer R. Reynen, waardig Leeraar in de Gemeente te Rotterdam, in eene byzondere verhandeling; ( Differt. Pbilok Critica, de Asiarchis) door zyn Eerwaarden, in den jare 1753, te Utrecht, in 't openbaar verdedigt, zeer bondig bewezen heeft. Zodanige amptenaaren vond men, veelen, in alle de Romeinfcbe voingeweften; die, ieder naar hunne byzondere Provincie. onderfcheidenlyk benoemt wierden: als, Ciliciarcbce, Lyciarcbce, Galatarcbce, Syriarcboe, enz. Aangaande dit eigenlyk gezegde Afie, geld weder dezelve aanmerking, die wy, ten aanzien der andere wingeweften dezer Landftreeke , hebben opgegeven : dat het, naamlyk, behalven door heidenen, ook door veele Joden en Jodengenooten, wierd bewoond. Daarom, ziet men de inmomeren van Afie onderfcheiden , in Joden en Grieken *. Van * Dat, door de Grieken, in onderfcheidinge van de Joden , in de Schriften des N. T., doorgaans, in 't gemeen verftaan worden, alle de Heidenen, in welke landftreek en zy zich bevinden mogten, (al'.eenlyk, uitgezonderd, woefte en onbefchaafde volken, aan welke men den naam van Barèxaren £af) is hier voor bewezen : en, dereden daarvanbygebracht. t Verdient, ondertusfchen, zyne opmerking: dat de inwooneren van dit eigenlyk gezegt Afie, met veel meer recht, dan die der andere geweften, den naam van Grieken hebben mo- , gen dragen : dewyl, de meefteu hnnner , of, immers, hunne vooronderen, Grieken van af komft waren; die, uhGriektnlanJ overgekomen, aldaar, verfcheidene Steden gefticht, of zo al niet gefticht, ten minftcn vergroot en bevolkt hadden; die als vrye Steden aangemerkt, altyd , en zelfs, onder de l'erfifche ïegeering, naar haare eigen wetten geleefd en haar eigen voorrechten  Eigenlyk Afie. 711 Van deze beiden, Joden en Jodengenooten , waren eenigen, ook uit Asie, (waardoor nier anders, dan dit eigenlyk Afie, word bedoeld,) overgekomen naar Jerufalem , ter gelegenheid van het Pmxterfeeft: Zie Hand. II. 9. Daarom leeft men, Hand XXI 27 van de Joden van Asie , die te Jerujalem,'\n den Tempel, een oproer tegen paulus ^erwekten: vergelyk., ffcmt XXIV. ,8. Het blykt mede uit Jofepbus; die, C*n\\?rL'- £ ftl r?o, 551.) in 't byzonder fpreekt, van de Joden, die in het Landfchap Jonie zich bevonden, ielke', door de inboorlingen dezer Landftreeke, fde Grieten), in de vryheden, die hun door de ^^Singewillk benadeeld weerden: maar, door de voorfprake des Konings Herodes , hy Agrippa , des Keifers Auguftus Schoonzoon, dfe Joma en andere nabuurige Geweten, van jfi;, het gebied voerde, in het genot derzelven weder herfteld zyn. . Waarfchynlvk, was het groot getal der yoden in deze Landftreek eene der beweegredenen , waai door Paulus aangemoedigt wierd, om d er waard1 zich te wenden, ter verkondiging van 't Euangelie. ioec rechten genoten hadden. Byzonder mag men zonder, door Pbrygie en Galatie, waren zy beiden alreeds gezind geweeft, om in Afie 't woord te fpreken: dan, zy wierden te dier tyd, door den heiligen Geeft, daar in verhinderd, Hand. XVi. 6, die, gelyk uit het vervolg is af te nemen, toen voorgenomen had, die beiden Leeraars , vooraf, Macedonië, en andere deelen van Griekenland, te doen bezoeken. Eenigen tyd daarna, heeft Paulus zyn oogmerk dadelyk volbracht: als hy, van Korintbe, naar Epbefe , overfcheepte, en aldaar , de eerfte reize, zich in de Synagoge begaf, handelende met de Joden: ongetwyfeld, over Jefus; dien hy hun zal bewezen hebben, den Meffias te zyn. Zie Hand. XVIII. 19. Door de kortheid des tyds, van dit zyn eerfte verblyf aldaar, was 'er geen gelegenheid, om elders , dan binnen de Stad Epbefe, het Euangelie te Prediken: Dan, naderhand, andermaal, naar Epbefe reizende, heeft hy zich aldaar drie jaaren opge, houden: en toen, is 't gefchied: dat, niet alleen de Epbefiërs, maar alle, die in Asie woonden, bet .woord des Heere Jefus boorden, beiden Joden era Grieken. Zie Hand. XIX. 10. 'tZy, dat de inwooners der andere omliggende Steden van Afie het zelve te Epbefe gehoord hebben, als Paulus daar Predikte ; 't zy, ('t welk waarfchynlyker is) dutPaulus, in die twe jaren van zyn verblyf te Epbefe, zich veelmaal buiten die Stad begaf, om ook in die andere omliggende Steden, te Prediken: het woord is, ten minften, van zo veel vrucht geweeft,dat een groote menigte, van die beide volken, Joden en Heidenen, in Jefus geloofden. Zie vers 11—20. Reden genoeg, derhalven, voor Paulus, om een' tyd lang, j te  Eigenlyk Afie, 713 te Epbefe, zich op te houden : gelyk hy, in den eerften Brief aan de Korintbers, die, zo 't fchyct, te Epbefe * gefchreven is, verklaard : aldaar (te Epbefe ) te zullen blyven, tot den Pinxterdag i dewyl hem, aldaar, eene groote en krachtige deure geopend was: hoewel, ook tefFens klagende, over de veele tegenftanders. Zie I Kor. XVI. 8 , 9- 't Schynt. dat Paulus niet te Epbefe alleen , maar ook, in de andere Steden van Afie, door deze tegenftanders , veele verdrukkingen geleden heeft. ' Daarvan, maakt hy gewag , II Kor. I. 8, 9- fpreekende, van de verdrukkingen, die, hem en Timotbeus, in Asie overkomen zyn: vermoedelyk, meeft van de Joden, die ongelovig waren; die, hoewel ze, toen hy de eerfte maal tc Epbefe was, hem gebeden hadden, dat by langer by hem blyven mogte, (Hand. XVIII. 19, 20) daarna, echter, zich weder van hem vervreemden: weshalven, hy aan Timothéus fchryven moeft: dat, alle, die in Afie waren , zicb van hem afgewend hadden : bedoelende, waarfchynlyk, aldaar niet zo zeer Cbriftenen, dan Joden: Zie"II Tim, I. 15, vergel. met Hand.XIX. 8,9. Ja die zelve Joden van Asie waren tegen Paulus zo zeer verbitterd, dat eenigen hunner, daarna te Jerufalem zich bevindende, ter gelegenheid van een Feeft, aldaar, door een oproer, te- gen * De Geleerde Wimus heeft dit zeer waarfchynlyk gemaakt, Miletem. Leidenf. Secl. VIII. §. ie En , alhoewc het Nafcbrift dezes briefs luid: „ dat dezelve, uit de StadP^i„ lippi, in Macedonië, zou gefchreven en verzonden zyn : voldoet dit niet, om dit gevoelen te weêrfpreken: dewyl, d< nafibriften van zïïede Apoftolifche brieven, niet door de eigei Schryveren daar by gevoegt, maar, vanlateren tyd, zyn: ei ook, intik te affcbrifm, niet ecnftemmende bevonden wor den. ii E 5 Hoewel, aok veele vervolgingen , van de Joden, lydende» 1 j  Die, ech ter, niet hebben konnen beletten, dat ia deze landftreeke , veele Cbriftengemeenten geplant zyn. Daaronder, ook, die bekende VII ge. m'enten van Afie; van welke, in de Optnèaxringen van Jonannes, word ge • wag gemaakt. 714 Eigenlyk AJie. gen hem verwekt, de aanleiding tot deszelfs gevangenijje gegeven hebben. Zie Hand. XXi 27 XXIV. i8. 7' Doch, gelyk, zeer zelden de tegenftand der vyanden, den voortgang der Euangelieleer, kon ftremmen, zag men ook, dat, door den dienft dezes Apoftels, in veele, en, veelligt, in de meefte Steden van Afie, Christen-gemeenten gedicht wierden. Deze waren die Gemeenten van Asie, welke de gelovigen der Stad Korintbe, door dien zei ven Apoftel, deden groeten, I Kor. XVI. 19. En , onder deze, hebben ook behoord, die VII Gemeenten van Asie, die genoemt worden, Openb. II.III, naamlyk, die van Ephese, Smyrna, Pekgamüs, Thyatike, Sardes, Phimdelphia en Laodicea: aan welke, Jobannes, als hy op 't Eiland Patmos verkeerde, door den Heiland, gelaft wierd, zeven Brieven te fchryven; waar van, de inbond hem woordelyk voorgezegt wierd: en,'van alle welke Brieven, hy, aan elke dezer genoemde Gemeenten, een affchrift zenden moeft. Waarom, dit werk, in't byzonder, den Apoftel Johannes, wierde aanbevolen; die alle de andere Apoftelen overleefde, en de eenige was onderhen, die zynen eigen natuurlyken dood geftorven is : daarvan, zou men geene voldoende reden bedenken konnen; byaldien men niet, op het eenparig getuigenifte der Kerkelyke gefchied Schryvers , geloven wilde, dat die zelve Apoftel, toen hy, in de laatfte jaren zyns levens, het opzieners ampt, in de Gemeente te Ephej-e, ("welke de Hoofdstad van geheel eigenlyk Afie was) bekleedde, ook het opzicht hadde, over alle de^ andere Cbriften. Gemeenten dezer Provincie, en , in 't byzonder , over de andere VI, welke Openb. II. III, Ea die van  Eigenlyk Jfie, 7*5 van Epbefe, volgen; en die, in het Kerkelyk beftier aan deze Hoofd - Gemeente, ondergefchiKt geweeft zyn. In die veronderftellinge, mag men denken • dat Jobames, die deze Gemeenten , menigmaal, in ei^en perfoon bezocht, en, by die gelegenheid, dezelve geleerd en gefticht had , derzelver (laat grondig kende: en, beter dan imand, konde oordeelen, over de gepaftheid van den mboud dezer Brieven , met betrekkinge tot elke dier Gemeenten in 't byzonder; wier ftaat in dezelve afgemaald word. , Vraagt imand: waarom deze VII, hier voor genoemde Gemeenten, dus byzonderlyk uitgekipt zyn; daar zonder twyfel, in meer andere Steden dezer wvduirgeftrekte Provincie, zodanige Gemeenten zyn gefticht geweeft? Die vrage zou bezwaarlyk beantwoord konnen wdrden, door die, welke den hboud dezer Brieven, alleenlyk , naar de letter, op de Leeraaren en Leden der Gemsenten, welke in die Steden zich bevonden, in Jobannes leeftyd, wilden toepaslvk maken, en daarbyberuftcn. Maar, alle die eene geheimzinnige betekenijfe in deze Brie WB'vinden, zullen min met die zaak verleger zyn- want, die houden 't daarvoor: dat de Jtaai dezer Gemeenten, zo als dezelve, ten aanzien var haare kwade, zo wel, als goede hoedanigheden, ie deze Brieven , word uitgebeeld , eene vertoning geven, van de geheele Chrijlen-Kerke, in 't gemeen doch, byzonderlyk befchouwd, in die verjcheiden beid der gedaante, met welke de Kerke zich zou de opdoen, in de zeven achtereen volgende tyd perken, die federt Jobannes leeftyd verlopen zullen tot aan de toekomfte des Heere, by de voleindin ge der waereld. Gelyk die zelve Geleerden, 0] dit zevental der tydperken, mede overbrengen, di zeve; Die, waarfchynlykeen* Pre- fsetifche beduidenifle hebben , op de verfeheiden kirkfiswtirs des N. T. l > ) t  De order der gelegenheiddezer Steden. 716 Eigenlyk AJie. zeven Sterren, de zeven Kandelaaren, de zeven Geesten, de zeven Bazuinen enz. die, in die zelve Boek, de Openbaaringen, telkens voorkomen. De bewyzen, door de Godgeleerde uitleggeren, voor dit gevoelen, bygebracht, zyn van geen kracht ontbloot. Men leeze daar over , de Verklaring van Jobannes Openb., door den Heer Vitringa, I. Deel, bladz. 45—94' Hieruit, doet zich toch ontdekken , de reden, waarom,. door Jobannes niet meer dan zeven Brieven behoefden gefchreven te worden: en, waarom, juift, aan deze zeven Gemeenten, in 't bezonder , die, Openb. II. III, genoemt zyn: vermits, in den eigenlyken toejland dier Gemeenten, te dier tyd , toen Jobannes deze Brieven fchreef, (voor zo verre uit de omftandigheden kan worden nagegaan ) een zweem, en, als het ware, eene voorfebets te befpeuren was, van den Jlaat der algemeene Cbrijlelyke Kerke, in datjuifte tydperk, naar de order, in welke die zeven Gemeenten, de eene naar de andere, aan Jobannes, worden opgegeven. In welken gevalle, eene zonderlinge wysbeid, van Gods Geeft , in het ingeven dezer Profetien, te ontdekken is. Ieder begrypt, dat het geenfins ons werkzy, alle deze zaaken , betreffende den geeftelyken zin dier Brieven, onderfcheidenlyk uit te leggen: noch ook (wat de daarin voorkomende voorzeggingen belangt) de vervullinge derzei ven, uit de Kerkelyke gefchiedfchriften, te betogen. Deze zaken kan men vinden , in de fchriften der geleerde mannen in Gods Kerk, die hunne gedachten daar over hebben uitgelaaten: als, behalven den reeds gemelden Vitringa, ook Coccejus, Andala, B. S. Cremer (de Vader) Lampe enz. Alleenlyk, voor zo verre het aardrykskundige betreft, is 't eene aanmerking van veel belang: dat alle deze VII Steden, in opzicht tot  Eigenlyk Afie. 717 tot elkander, gelegen waren, in die zelve order, naar welke, die zeven Brieven, Openb. II enIII, na elkander te boek gefield zyn. De Steden lagen alle , fchier in een kring of cirkel, die van Epbefe beginnende, (gelyk men zegt) recbts omliep: dus, een, die van Epbefe, (aan welke de eerfte Brief houd;) vertrekkende, alle deze Steden, in ééne en dezelve tocht, zou bezoeken willen, (byaldien hy den naaften weg volgde ) zyne reize niet anders zou hebben konnen inrichten , dan, gelyk de opfcbriften der Brieven, ( die in eene rolle by elkander gevoegt waren,) het een na het ander volgde : en gaan, eerft, noordwaard. naar Smyrna: van daar, noord-ooftwaard , naar Pergamus: daarna, zuid-ooftwaard, naar Tbydtire: en, vervolgens , genoegzaam rechtftreeks zuidwaard, door Sardes en Pbiladelpbia, naar Laodicea; welke laatft genoemt word. Van waar, hy, weflwaard zwenkende, weder te Epbefe aankwam: hebbende dan den ganfchen kring omgereift. Zonder twyfel , is dit gefchied , ten einde , deze Brieven, daar zy van alle deze Gemeenten moeften gelezen worden, in die zelve order, gevoeglyk, van de ééne naar de andere Stad, konden overgezonden worden : gelyk men, by het omzenden der zogenoemde circulaire Brieven, altyd die gewoonte heeft. Wy zullen derhalven, in de befchryvinge dezer zeven Steden van Afie, dien zeiven weg houden: en beginnen, met E P H E S E. Deze Stad lag, in dat gedeelte van het eigenlyk Afie, dat Jonie genoemt wierd: aan eenen In- De gelegenheiddezer Stad  ran ouds zeer ver- ■ maard, inzonderheid, door : den koop- , handel, i i ] J ' i ( i ] ;1 ' i ';■ ƒ 3 ■•Jj < t 718 Epbefe. Inham der Egeefche Zee, ter plaatze, of immers 9liet verre, van daar de riviere Kaiflrus in dezelve uitwaterd. Zy word, by de ongewyde Schryvers , zeer ïoog opgeheven. PUnius noemt ze: (Lib. V. c. ig. Lumen Afice, dat is, het licht van Afie. Ste)banus : (de Urb. ) de voortreflykfte Stad van folie. En, op verfcheidene oude penningen , word se, met den eertitel van npiiTH TH2 A21A2, iat is, de eerfte [Stad] van Afie, beftempeld. Zy was ook ontwyfelbaar, eene der grootfle, fchoonfie 2n volkrykfte Steden van dit geheel wingevceft : :n, 'in de tyden der Romeinen, de Zetel des Stadhouders , die onder den titel van Proconful , (Voornrgemeefter,) over het zelve, het gebied voerde, hzonderheid, was deze Stad zeer bloejende, naar ftrafcoV getuigenilTe (Lib. XIV.) door eenen ver•e uitgeftrekten Koophandel: niet alleen, op alle le nabygelegen Eilanden der Egeefche Zee; maar )ok op de daar tegen overgelegen vafte Kuft van Griekenland, en elders: waardoor, de inwooners ïun vermogen zeer vermenigvuldigt hadden. Zy varen ook zeer vernuftig, in de Scbilderkonft, en n het maken der handwerken , van Tzer, Hout, Leer en diergelyken : allermeeft, in Wapenen en illerly Krygsgereedfcbappen: om welke reden, Epbee, by Xenopbon , ( Orat de Agefilao) belli Officiia, dat is, een Oorlogs Werkbuis *, word genoemt. * w7 geven den lezer in bedenking: dewyl het maken der •rigs-seaptnen eene gemeenc hanteering der inwooneren van E'befe geweeft is, en, om deze reden, de gedaante en het gebruik 'an aljerly Uach van wapenen hun zo wel bekend was; of daar>m niet, de Apoftel Paulus, Ephef. VI, 10-17, by de aan>ryzing der goede hoedanigheden, die den Chriltenen betaamen, clkens zinfpeelingcn maakt, op de Krysswapenên , die men  Epbefe. 7r9 noemt. Men kan denken , dat daardoor deze Stad een toevloed had van allerly Vreemdelingen, die zich derwaard begaven, ter aanleeringe der gemelde Konften: als mede, om, door de oefening dezer Handwerken, aldaar hunne kolt te winnen. Aangaande de oorsprong dezer Stad, was eene oude overlevering, dat ze door de ^azoonen,fi die onder de aanvoering haarer Komnginne Pen- c tbefüea, den Trojaanfchen Oorlog ^f™°f » ™ * dus, in deze Landftreek veel verkeerd hadden, zou gefticht zyn. Daar op doeld ook PUnius wanneer hy (l. c.) deze Stad, Qpus Amazmum, dat is, het Werk der Amazoonen, noemt. Doch , _ gelyk a le de zaken, welke deze Vrouwlyke Regeenngftaat betreffen, in veele verdichtzelen zyn opge wonden; zo mag men ook, aan 't geen de oudheid, van de ^ichtinge dezer Stad, door dezelve, verhaald, wei- ' nig geloof liaan. , , En, even zo onzeker is al, wat, ingaande den corfprong en betekende van den naam dezer Stad, d e by de Grieken , en by de Latynen, Epiiesus, wordgefproken, door dezen en geenen der oude' Schryvers, is opgegeven : waarvan men eenige dingen vinden kan, by den Ge eerden Sal varSü (Ifag. ad Epifiol. Pauli ad Epbef Pa t. L c i.) en Rieron. van Alpben (Proleg. zèEpiffi. ad Epbef. cap. I. membr. I) De eerftgemelde geeft ook, (l.c cap. 3.) een bericht, van de lotgeval^ men gebruikte, in dien tyd; ten einde des te verfta*nb**rie> Te frWen- fórekende, van den Gordel der verheid, hei voeten met de bereidheid van 't Emrigehe des Vred- s. ne loZtll^lloof, den Helm der ztligbtid, en het Zw«« des geeft es , 't woord Gods. Hoeweï ïrzelver ichtingt nzeker Gelyk mede derzelvernaamsbettkenijfe.  'Zy praalde met eenen overheerlyken Tempel, aan de Godinne Diana, teegeweyd. jio Epbefe. len dezer Stad, van de Borgerlyke Regeeringswyzè en meer zaken. Iets, dat de Stad Epbefe meeft vermaard maakte, was de Tempel der Godinne Diana; die by de Grieken "ApTêjw/?, (Artemis,) wierd genoemt: wier beeltenijfe, in den zeiven ten toon ftond: aaa het welk, niet alleen ganfch Afie, maar ook de geheele waereld Godsdienft bewees: Zie Hand. XIX. 27. weshalven, die Stad, vers 35, genoemt word, de Kerkbewaarjler (Ne«xo'poe) der groote Godinne Diana, en des beelds, dat voorgegeven wierd, uit den hemelgevallen te zyn. De eerfte Tempel, binnen deze Stad, aan diezelve Godinne toegewyd, was, door Herojiratus , met geen' anderen toeleg , dan om zich eenen onfterflyken naam te maaken, verbrand, in denzelven nacht, toen de Groote Alexander te Telia gebooren wierd : maar zy was, op gemeene koften, van alle de Steden van AJie, weder opgebouwd, door zekeren Dinokrates, en naar deszelfs ontwerp, in 220 jaaren voltooid, tot zo verre, dat dees tweede Tempel, den voorigen, in koftelykheid te boven ging. Hy was gefticht, naar de Jonijcbe Bouworder: had de lengte van 425, en de breedte van 220 voeten: en wierd onderfteund, door 127 Pilaaren , die de hoogte van 60 voeten hadden. En, ten einde dees Tempel door geene Aardbevingen mogte gefcheurd of befchadigt worden , had men die voorzorge gebruikt, van ze niet op eenen Heuvel (hoedanige veelen, in en by de Stad waren ) te plaatzen, maar in eene laagte, en wel op eenen Moerasfigen grond; die, echter, vooraf met geftooten Kooien, belegt met wollige Vellen, daartoe bereid was. Met recht, derhalven, was dees Tempel, wegens zyne pracht en grootte , altyd, voor een der zeven Waereldswonderen , gefchat. Voorts,  Epbefe. 7" Voorts, was een der voorrechten, aan dezen Tempel verknocht, dat hy tot een vryplaats verftrekte, voor Schuldenaars en anderen; die aldaar, onder de befchermihge dér Godinne Diana, hunne vrydom erlangen konden. Ook was, ter eere dezer Godinne, een jaarlyks Feeft ingefteld, dat te Epbefe gevierd wierd , door een toevloed van allerly vreemdelingen, niet alleen uit geheel Afie, maar ook, uit andere geweften der waereld, oorfpronglyk-' wanneer verfeheiden dagen, met offeren, fpeelen , zingen , als mede met Kampvechten en dergelyke, onder allerly vreugde bedryven, wierden door^ gebracht: Alle welke en meer andere zaken, Diana's Tempel betreffende , te vinden zyn , in de fchrften van Herodotus, Solinus, Livius, Phnius, ritrüviüs, enz : die men woordelyk aangehaald ziet by den Geleerden van Til (l. e. P. II. pag. 151 — 170.). Tot het aanrechten der gemelde Kampvechten, tei behaaling van een prys voor deh Verwinnaaren zal ontwyfelbaar gediend hebben , die Schouw plaats of Schouwburg (fié«TPov) waarvan, Hand XIX 315 word gewag gemaakt: naamlyk, dat d Over'ften van Afie ('A^tx*') den Apoftel Paulus dien zy zeer toegenegen Waren, baden, dat hy zie niet begeven wilde, op de Schoüwplaatze: om zich (zo we denken), te verantwoorden : dewyl h daar in groot gevaar zou zyn, om, door 't oprot ri<* volk, gevangen of gedood te worden. Dit g oeurde, geduurende den tyd van des Apoftels ve blyf te Epbefe, ten tweede maal: waar over wy , t ons oogmerk dienende, eenige aanmerkingen te m ken hebben. Die zelve Apoftel was, naamlyk, alreeds, eer gen tyd vroeger , naar men rekend, in het Lll\ III. Deel. III. Stuk. F V ' als medéï j mee een Schouwburg. j b > ï r)ta- Ie ho, met vers 8, zou mei niet meer dan twe, jaren en drie maanden konnen tellen : doch men leeft, vers 21, da Paulus, voorgenomen hebbende vm Ethefe, naar Macedonië eaAchaje, te vertrekken, eer hy di voornemen volbracht, zyne Difcipelen , Tmotheus en Eraflus vooraf naar Macnlonh zond: en, inmiddels «lve, noch m Fa V •u door lien zeiren Aposel, by zyïe tweede comft aldaar, merkelykvoortge* gezet. Hoewel * niet zon- i i  der groot levens gevaar. 724 Epbefe. telyk, (zo 't fchynt) in andere Steden van Afie doorgebracht hebbende , en vaardig zynde , toe zyne reize naar Macedonië, overkwam den Apoftel binnen Epbefe, een ongeval, waardoor zyn vertrek van daar des te meer verhaaft wierd : veroorzaakt, door toedoen van zekeren Demetrius, een' Zilverfmit, dien de af beeldzelen van Diana''s Tempel, in 't klein van zilver nagemaakt , aanmerkelyke winft had toegebracht ; en , die nu, beducht dat deze Prediking van Paulus, waardoor, alle Afgodendienft gewraakt wierd, hem deze winft voortaan benemen zoude, al het werkvolk, dat hy in zynen dienftgebruikte, oprekkende, tegen Paulus, zo verre, dat de geheele Stad in verwarringe en oproer kwam : het welk van gevaarlyke gevolgen, zo voor de Leeraaren , als voor de ganfche Cbriften Gemeente, te Epbefe, zou geweeft zyn; byaldien het niet in tyds, door den Stadsfcbryver, was geftild geworden: Zie Hand. XIX. 21-40. Over dit ongeval , klaagt de Apoftel, IIKor. I. 8—ïo: makende aan de Korintbiers bekend, zekere verdrukkinge, die hem en Timotbeus in Asie , bedoelende, in 't byzonder, Epbefe, die Hr.ofdftad was van Asie, overkomen was: waardoor, zy, uitnemende zeer bezwaard geweeft waren , boven hunne magt, zo verre, dat zy in twyfel waren van bun leven enz. * doch, te gelyk de god- lyke tyd lang, in Asie bleef: dat is , meeft te Epbefe. Byaldien men derhalven dezen tyd zyns verblyfs , tot acht of negen maanden, moge uitrekken, zuilen die drie jaren gemaklyk te vinden zyn. * Desgelyks, geeft de Apoftel te verftaan, JKor. XV. 31 : te Ephefe , tegen veilde heeften, gevochten te hebben : waarvan men, echter, by het verhaal der gevallen van Paulus, in de Handelingen- der Apoftelen, door Lukas, niets aangetekend vind. Dit gezegde word, daarom, by fommige Uitleggeren, voor geene  Epbefe. 725 lyke bewaaring , in dezen , met veel ophef roemende. Paulus is, daarna, nochmaals te Epbefe geweelt en, toen, weder, naar Macedonië vertrekkende,liet( hy de Gemeente aldaar niet herderloos: maar, gaf, ze ter beftiering over, aan TiMOTHéus: gelyk,Eu-' febius verhaald: (Hifi. Eccl. Lib. lil. Cap. 3.)' waarop, de Apoftel ook zelve doeld, fchryvende, aan dezen zynen Zoon, I Tim. L 3- bem vermaand te hebben, dat hy te Ephese zoude blyven, als by zelve naar Macedonië reisde *. Paulus had reeds lang voorzien: dat in die Gemeente groote fcbeuringen zouden ontftaan , door fommige valfcbe Leeraaren , die 'er veelen zouden aftrekken: waarvan hy de Ouderlingen van Epbefe, te Mikte, verwittigt, Hand. XX. 29-31. Ik weett geene eieenlyke, maar, eene -verbloemde manier van fpreeken. opeevatT om te bedoelen, zyntwift, tegen kvaadaarUgJlad van menfehen, den wilde beeften gelyk. Men zie daarover, Herm.Witzü Milet. Leid. SeZ. VIII. §. XXI1I-XXVI. * Deze aanftellinge van Timotbeus tot Opziener der Lpbe fifche-Gemeente, meenen we niet gefchied te zyn, toen Vaulus, na zyn driejarig -verblyf te Epbefe, van daar naai- Mac donie vertrok: waarvan Hand. XX. i: want, te dier tyd, heef hy Timothéus niet te Epbefe achtergelaten : maar had hen zelfs, eer dit oproer noch begonnen was , met Eraftus va daar, naar Uacedonie vooruitgezonden, Zie Hand. xix. 22 gelyk men ook, uit Hand. XX j, 4. verneemt: dat Timo tbéus deze reize, door Mudome naar Griekenland, en d wederreize, door dit zelve Wingewefi, naar Ajie, mede byge woond hebbe. Dewyl, derhalven , de Apoftel, ZX/w ï fchrvft • X/wrtWiM -vermaand te hebben , dat hy te Epbefe zo bitven als hy zelve naar Macedonië zou reizen-, zo moet 0 Xgèvalle/zyn, eenigen tyd later als hy weder gelyk m van Eibefi de reize naar Macedonië ondernomen heett, a no< Tl we, nergens, de om Handigheden daarvan aangeteker vindeT Vermoedelvk, moet ?it geval gebracht worder tor den tyd, toen Paulus, uit zyne eerfte tweejarige gevang mffete Ko«e , ontïlagen was geworden. F 3 Hy fte'1 ^imothéut, ot opz'eler dezer jemeene. Aan wien hy daarna twe Brieven fchreef. 1 1 't t , d  ' En ook éénen, aan de Efhefifche Gemeentezelve. 716 Epbefe. weete, (zegt hy) dat, na myn vertrek , zwaare wolven tot UI. inkomen zullen; die de kudde niet fpaaren. En, uic UI. zelve, zullen mannen opjlaan ,fpreekende verkeerde dingen, om de Difcipelen achter zicb af te trekken. Zeer duidelyk is te bemerken, uit den inhoud dezer beiden Brieven, door Paulus aan Timotbéus , te dier tyd gefchreven, dat hy daarin voornaamlyk ten doelwit hadde, omniet alleen hem te verfterken, in de rechtzinnige leere, maar ook, tegen die verleiders, welke zich te Epbefe zouden opdoen , en zo wel de reden , als de leere der Chrijienen zouden trachten te verbafteren, onder welke , die beruchte Apollonius Tyanéus een der voornaamften zou geweeft zyn, te waarfchouwen, en hem te onderrichten , hoedanig, aan dezelve, het beft tegenftand te bieden. Zie ITim. I. 3> 4, 6, 7» ip, 20. IV. 1, 2, 3. v*. 3» 4, 5, 20, ai. II Tim. II. 16, 17, 18. UI. 13, 14- IV. 1-5. En, of het fchryven aan Timotbéus, den Opziener der Ephefifcbe Gemeente , niet genoegzaam mogt konnen volftaan; zo heeft hy ook, uit Rome, aan die Gemeente zelve, eenen Brief afgevaardigt: geduurende den tyd zyner gevangenisfe aldaar : Zie Epbef. III. 1. IV. 1. VI. 20. In welken Brief, hy de Leden dier Gemeente, na eene herrinnering van het onwaardeerbaar voorrecht, hun door de Godlyke genade verleend, als zy uit het Heidendom *, tot het Cbriftendom bekeerd wierden, aanfpoord, tot betrachting van alle plichten der Godzaligheid; hen, te gelyk van de * Dat tcch de Qbnflen Gemeente te Efhefe meed uit Heidenen, die veranderd en bekeerd waren, beftond, blykt, uit verfeheiden gezegdens, in dezen &•/<ƒ. Zie Hoofdft. II. u.it. II. 1. IV. 17.  Epbefe. 7*7 de zonden afmanende , die ze voortyds hadden aangekleeft. Byaldien men Eufebius (Hifi. Eccl. L. UI. c. i.) geloven mag, zo heeft, na *t overlyden van Timotbéus, (dien de overlevering wil, dat, door eenige baldadige Epbefters, in een Feefttyd , met knotzen zoude dood gefiagen zyn,) de Apoitel Tohannes, als Opziener , de Rpbefifcbe Gemeente een tyd lang bediend : en , deze , niet alleen, maar ook, de andere Gemeenten van Asie: hoewel , binnen Epbefe, als de Hoofd- en MoederHad (Metropolis) meeft zyn verblyf houdende. Daaruit, ontdekt zich de reden, waarom, aan hem dus byzonder, daarna, toen hy van die Gemeente, voor een tyd, verwyderd, op het Eiland Patmos verkeerde, door den Heiland, in een gezichte, bevel gegeven wierd, om aan elke der VII meeft bloejende Gemeenten van dit VV ingewelt, eenen Brief te fchryven: en, waarom, aan de Gemeente van Epiiese , als devoornaamfte.de voorrang boven de zes andere, word verleend : van welken Brief, het affchrift te zien is, Openb, II i_7. Alhoewel, toch, 't opfcbrift dezes Brieft, in 't byzonder, ingericht is, aan den Engel, dal is, den Leeraar en Opziener dier Gemeente, (die, geduurende zyn afwezen, het Opzieners-ampt m die Gemeente bekleedde;) zo wil dit niet ander! zegden , dan dat die Brief,in gevolge het opfcbrift, aan dien Opziener, moeft worden befleld; die den zeiven der Gemeente zou voorlezen: gelyk, oot de inhoud der zaken, welke die Brief in zich be helsd, niets anders voordroeg, dan, t welk o\ de ganfcbe Gemeente kon worden toepa.lyk ge maakt. En deze aanmerking raakte de Gemeen F 4 * Vlmothitii s door len Apos;el Johart 3» geprezen, niet alleen wegens hunne betoonde lydzaambeid , in het ondergaan der verdrukkingen, om Jefus naam, door die wolven , die tot hen ingekomen waren, ?n de kudde niet /paarden, (Hand. XX. 29.) maar ook wegens hunne waakzaamheid, tegen die valfcbe Leeraaren, die zich uitgaven voor Apoftelen , boewei, 't niet zynde; welke zy beproeft en leugenaars bevonden hadden: gelyk de Heiland hen ook roemt, vers 6, wegens hunnen baat, tegen de werken der Nikolaïten : door welke de Uitleggers verftaan , zodanigen', die de kuifche huwelyksliefde verachtende , allerly fchandelykevermenginge wilden ingevoerd hebben • hoedamgen, ook Pqulus bedoeld, Epbef. V q—'i-»' Het eenige, dat in hen berispt word, is, ''t veria', ten hunner eerfte liefde, vers 4: aangaande welke tefde, Paulus, van hen, voorheen. een zeer voorJeehg getuigenifle had mogen geven : Epbef. I. »5» 16. Weshalven, zy worden aangemaand,' sich te bekeeren , in hunne voorige werken te hermuen, met bedreiginge, dat anders het licht. d,et Euan-  Epbefe. 7*9 Euawelieleere van hen zoude weggenomen worden. De bedreiging is, echter, noch niet zo rafqfr vervuld geworden, aan de Gemeente van Epbefe: ten bewys, dat de hun in dezen Brief gedaane cpwekkinge een gewenfchf gevolg moet gehad hebben Ook, meend men, dat Jobannes, daarna, van 't Eiland Patmos naar Epbefe te rug gekeerd, aldaar , zyne overige levensdagen , in eenen hogen ouderdom geëindigt hebbe: niet verzuimende, door heilzame vermaningen , deze Cbriftenen tot hunnen plicht te houden- Alhier, te Epbefe zal dan ook gebeurt zyn, 'c geen hieronymusIComm. ad Gal V. ) van dezen Apoftel verhaald: naamlyk dat hy, door ouderdom en lichaams zwakheid', met meer bekwaam, om te Prediken, toen noch, t'elkens, in de vergadering, de Gemeente toeriep: Kinderkens, bebbet elkander hef. Dit, immers, erkent men, veel waarfchynlyker dan, hel Welk door anderen daar by gevoegt wórd : naam. lvk , dat die zelve Jobannes, door een Godlyk won derwerk, Diana's Tempel zou hebben doen iforten: ook, dat de Heilige Mam, binnen deze Stad een' tyd lang zou gewoond hebben, naar de aanha ling van Bonfrerius, (in annot. ad Eufeb. Onom a< voc. Epbefus) en dergelyke: welk één en ander van den Geleerden Heidegger , ( Encber. BiU. p J73. ) met recht incerta traditio, datis, onzeker overleveringe, genoemt word. Trophimüs, een der eerfte Leeraaren, en ee vriend des Apoftels Paulus , die hem , in deszeH reizen, fomtyds vergezelfehapt had, (Hand. X* 4.} was uit Epbefe oorfpronglyk : en word daa, om , Tropbimus de Ephesier , toegenoemt, Ham XXL 29. Een perfoon des te aanmerkenswaa De Aposel Jobannes heeft z,ich, tot fan het :indezyns levens, te Epbefe op- ' gehouden. I t j Epbefe was de ge- boorte• plaats vaa - Tropbiir.M. ï 3  Inde iatere Kerklyke gefchiedfchriften,is Ephefe ook zeer bekend gebleven. ^ i 1 l c a F Ook, door de „ aoge- «> 73» Epbefe. diger, dewyl hy 'tvoorwendzel van de befcbuldiging der Joden tegen Paulus te Jerufalem, worden moeft: want, deeze Tropbimus , van afkomft een Heiden zynde, en, by de Joden, die uit en ande¬ re plaatzen van Afie, naar Jerufalem gekoomen waren, voor zodanig bekend,- zo was, de verkeering v/elke Paulus te Jerufalem met hem had, genoeg! zaam, om, den Apoftel te doen betichten, dat hy Grieken, dat is, Heidenen in den Tempel gebracht', en daardoor die heilige plaats veronthéiligt badde: Zie vers 28. Welk geval dus de aanleiding tot dés Apoftels gevangenneminge en overzendinge naar Rome geworden is. Uit de betrekkinge , welk deeze Tropbimus, tot Epbefe, als zyne geboorteplaats had, kan men dan ook de oorzaak vinden, waarom Paulus, in zyn tweden Brief, aan Timotbeus , (te dier tyd, Opziener der Epbejifcbe Gemeente) aan't flot, (Hand. IV. 20.) denzelven bekend maakt; dat hy Tropbimus, te Milete, krank gelaten badde. Wat, ondertusfehen, den Kerkftaat van Epbefe betreft: zeker is't, dat de-ze Stad, tot lang daarna , onder de Bifcboplyke Steden , tot het Patriarchaat van Konflantinopole behoorende, in de oude Kerkelyke Gefcbiedfcbriften , bekend was : gelyk 3ok verfeheiden Bifcboppen genoemt worden, die /oorname Kerkvergaderingen bygewoond en door mnne handtekeninge bekrachtigt hebben. ("Vid '.ar. a S. Paulo Geogr. Sacr. fol. 226.) Ook,is,' unnen deze Stad, zelfs eene algemeene Kerkvergadering , die de derde in order was, gehouden, in en Jare 431: waar in de dwaaling van Neflorius, angaande de affcheidinge der twee natuuren , in den erfoon van Cbriftus, veroordeeld is geworden. In de nabuurfchap dezer Stad, word noch 'aanswezen, een Grotte of Hol, in het welk, (ingevolge de  Epbefe. 731 de verdichte overlevering) zeven Jongelingen van Epbefe, ten tyde der vervolging, onder den Keifer Decius, zich hadden verfcholen, en aldaar 'mjlaap geraakt, tot aan de regering des Keilers Theodofius II, van den jare 252 tot 446, dus, geduurende 194 jaren, door geflapen zouden hebben: en daarna weder ontwaakt, te voorfchyn gekomen zyn: meenende, niet meer, dan , ééneu nacht, geflapen te hebben. Dit Hol, word daarom , het Hol der zeven Slapers , geheten. Zie de zogenoemde legende der Heiligen: de uitgave van Antwerpen des jaars 1619, II. Deel, bladz. 870, 871- By de Turken, word deze Stad thans, Aja-SutVK geheten: het welk betekend, den Tempel der Maan; die, men weet , de Godinne Diana verbeeld te hebben. Derzelver gedaante is allerdeerniswaardigft, in vergelyking van haaren voorigen luider; waarvan ze noch veele veranderde overblyffelen vertoond, door de verwarde hoopen van Marmerfteenen, omverre geworpen Muuren, ftukken van Kolommen en Kapiteelen, enz. met welke, de grond overal bezaaid is. Van Diana's Tempel, van de bekende Schouwburg , en dergelyke, zyn ook noch eenige overgebleven ftukken onderfcheidenlyk te zien. Desgelyks , is aldaar een oude prachtige Kerk, wel eer aan den Apoftel Jobannes toegewyd; die nu by de Mahomeihaanen, tot een Mofcbée gebruikt word. Buiten de Stad, vertoond men eene oude bruinachtig Marmeren Doopvont; in 't welk Jobannes verfcheidene Chrijienen zou gedoopt hebben. Van alle deze zaken zyn de befchryving en afbeelding te vinden, by Kom. de Bruin, (in deszelfs Reize bladz. 29 en volg. :) 'Er zyn noch eenige weinige inwooners; die zeer flechte leerhe hut ten, van horden toebereid, tot hunne huizen heb ben; loemde itven Slaapen. De jegenwoor*dige vervallen toeftand dezer Stad.  Dc ligplaats van het oude Smyrm. welker oorfproag 732 Epbefe. Smyrna. ben: ftaande, onder 't gebied van eenen Kadi of Rechter, die op een oud Kafteel, op eenen heuvel gefticht, zyn verblyf heeft. Alle de inwooEers zyn eeniglyk Turken, en is onder dezelve geen één Cbriften ; naar de aantekening van den Hr. Egmond mn der Nyenburg , (Reize I. Deel, bladz. 118.). Des, de bedreiging, aan de Gemeente, van Epbefe gedaan, Openb. 11. 5, naar de letter vervuld is; luidende: Ik zal uwen kandelaar van de plaatze weeren , indien gy u niet bekeerd. SMYRNA. Ligt, aan die zelve Egeefche Zee: van Epbefe, noordwaard : naar de bepaaling van Strabo, (in init. Lib. XIV.) m eene rechte lyn, op den afftand van CCCXX Stadiën: het welk byna famenftemt, met XIV of XV uuren gaans; die men thans, aan den afftand dier beiden Steden, van elkander, geeft: (zie de Bruins Reizen, bladz. 20.). Zy behoorde, wel eer, tot het Landfchap Jonie ; zynde een gedeelte van het eigenlyk Afie ; en was , naar de aantekening van Strabo, (/. c.) door toedoen der Epbefiers, mede, onder het genootfcbap der twaalf zogenoemde Jonifcbe Steden, aangenomen Zylag, op de noordelyke Grenzen des gemelden Landfchaps; zeer naby Eolie ; dat, door de riviere Hermar, van dit Jonie , afgefcheiden wierd. Eene andere rivier, Meles, vloeide langs de muuren dezer Stad, 't zy in de baai, waaraan dezelve gelegen is , 't zy in de riviere Hermus: gelyk het in de Kaart van Natolie, door Cantelius uitgegeven, vertoond word. PUnius wil ( L. V. c. 29.) dat deze Stad, door eene zekere Amazoone, (waardoor, hy vermoede- lyk  Smyrna. 733 lvk wil gemeend hebben, eene Kmi^inn, dero hv de ouden zeer gemeen: 't welk blykt, aewyi, z ol'strZ, (L O daarvan fpreekt als; van eene Zeer bekende zaak. Deeze voegt daarby. dat de naam dier Amazoone, Smyrna, was; die over de S aliW ^t gebied gevoerd had Van haar, zou eerft de Natie der Smyrrctó», genoemt geweeft zvn; die, wel eer, met de Epteferen , bmnen de Stad Epbefe, faamgewoond, dan, daarna zich van' dezelve 'afgeleidden hadden : en dezen oord welke dus lang door de Leieges, _ (een volk 'uit«oorfpronglyk)bezeten was, ingenomeï; èn aldaar de Stad Smvrna geftieht hadden En,'naar de gemelde overlevering zou de e Stad van eenen zeer vroegen ouderdom , haaren oorforong hebben konnen rekenen; byaldien met, d gèhele gefcbiedeniffe der ^azoonen ^e^ der de verdenkinge lag, van een vercierfel der ou ^MeXVveTmeer geloof Haan, aan het geen dezdve Strabo, (een weinig verder vjnde to««.Ibn dezer Stad, opgeeft : „ D at,.numlyk ë het otóe Smyrna, door de Lydiers wel eer ver " woeft, geduurende den tyd van vier honden " Taaren , Dorpswyze , was bewoond geweeft " door Antigonus, en daarna, door Lyfi " ™ toC^ee van Alexanders Veldheeren 'die overeen gedeelte van Afie, 't gebied geha hebben) „ weder herbouwd: en in zynen tyd eene der fcboonfte Steden was geworden H.e. ontdekt men, de oorzaak van het onder ehe»d tusfehen het Oude en Nieuwe Smyrna . die naar het getuigeniffe deszelven Schryvers .oS dien, dat is, omtrent één uur gaans, van elkan^ i eerfte ichtinge ;cr on:ker is. Onderfcheid,tusfehen Oud- er» Nieuv»[ Smirn*. » » » * 9 l- :r e»  waarvan, de laatfte 2eer ge- ■ •oerad word. i ( I 1 t i i \ 2 c Binnen dezelve, rj was eene » der zeven Chriften- I gemeenten t van AJie. ^ i V n ti o d tc v VI di 734 Smyrna. gelegen waren; van welke beiden, ook in andere oudegedenkfchriften, gemeld word. En,naar men uit Strabo vernemen kan, moet de oude Stad , Smyrna , noordwaard , van de nieuwe , gelegen hebben. Deze nieuwe Stad, was wel, voor één gedeel:e, op eenen kerngedicht: doch, een ander deel ag, in eene vlakte, langs de Zeehaven , uitgetrekt. De Straaten waren, zo veel doenlvk, naar ;ene rechte lyn getrokken, met Steenen bevloerd, :n allerwege bezet, met prachtige Gebouwen: onler welke, by Strabo, geteld worden, eene openmare Bibliotheek, eene Leerfcbool en eenige Temelen: daar onder ook, die der Godinne Cybele, n een ander, aan Homerus, toegewyd, en,daar□ , deszelfs Standbeeld: 't welk by de inwooneen ongemeen geëerd wierd : vermits hunne Stad ich beroemde, de geboorteplaats van dien Prins er Dichteren te zyn. Dat 't Chrijlendom, aldaar, allereerft gedicht zy, oor den Apodel Paulus, in die driejaren tyds,' )en hy te Epbefe zich onthield , (Hand. Xix! ©, 25.) en daarna voortgezet, door den Apos;1 Johannes , is zeer waarfchynlyk. Ook , weet len , uit de Kerkelyke gefcbicdfchriften , dat Poykarpus, die een Difcipel van Jobannes was ge■eed, in de hoedanigheid, als Bisfchop, die Geleente van Smyrna. een' tyd lang bediend heeft, )t dat hy, in den jare 167, in de vervolginge, ider den RoomfchenKeifer, Lucius Verus, aldaar :p Marteldood onderging. Aan de Gemeente : Smyrna, die, onder de VII bewurte Gemeenten in Afie, Openb. II, III, als de tweede in orde, >orkomt, heeft Jobannes, uit 't Eiland Patmos, en Brief gefchreven, welks inhoud woordelyk te  Smyrna. 7 35 te zien is, Openb. II. 8»n: In welken, tot lof der Cbriftenen van deeze Stad, gemeld word, aangaande het dragen derzelver verdrukkinge en armoede en lafteringen der geenen , die bedrieglyk voorgaven, Joden te zyn. En, zy worden te gelyk aangemaand , tot lydzaambeid , in het ondergaan der verdrukkingen , die hun verder over het hoofd hingen : met de belofte van de kroone des eeuwigen levens. Ook, is deze Stad , onder de Bisfcboplyke Steden, aan het Patriarchaat van Konftantinopole ondergefchikt, langen tyd, bekend gebleven. De hedendaagfche Stad Smyrna, eigenlyk, IsMYa, (gelyk 't by de Turken genoemt word,) fchynt te liggen, ter zeiver plaatze, waar de oude Stad Smyrna wel eer geplaatft geweeft was; van welke, wy onderfcheiden hebben, dat Smyrna, het welk, in de Openbaringen van Jobannes, onder de VII Gemeenten van Afie, voorkomt. En. in die veronderftellinge, zou Smyrna niet min,dac driemaalen, van plaats veranderd zyn: waartoe, vermoedelyk , de geweldige Aardbeevingen, aar welke deze Stad en geheele omliggende Land ftreek, meer dan eenige andere, ten allen tyder onderhevig geweeft is, en noch is, de aanleiding zal gegeven hebben. Immers, zegt de overleve ringè, dat ze door Aardbeevingen, zesmaal zeei deerlyke verwoeftingen ondergaan hebbe; van wel ke, de laatfte voorviel, in den jare 1689: doch wegens haare bekwaame gelegenheid , is die Stac t'elkens, hoewel met eenige verandering van haa ren grond , weder opgebouwd. De inwooner aldaar zyn, naar de aantekening van den Heerd< Bruin, (zie deszelfs Reize, bladz. 25.) Zeer be ducht, voor de zevende maal: dewyl de Stad Dc hedendaagfche gefteldheidder Stad. I > X  en derzei ver inmoo «eren. 736 Smyrna. (in gevolge zekere voorzegginge) alsdan, geheel en al zou verdelgt worden. Dezelve Schryver, en meer andere Reizigers, zeggen: dat, omtrent een uur gaans, van deze nieuwe Stad, noch de overllyfzelen der oude, te zien zyn. Aldaar, worden t'e'kens verfcheidene fraaje oude Beelden en andere Gedenkjlukken opgedolven. Ook , word noch getoond , het Schouwburg. daar de H. Polykarpus voor de Leeuwen zou geworpen, of ( volgens anderen ) verbrand zyn : desgelyks deszelfs Kapelle en de overblyfzelen van deszelfs Graf, enz. Niet tegenftaande de inwooners, behalven met Aardbeevingen , ook, alle jaren , met de Pefi, bezocht worden; blyft die Stad , toch altyd zeer volkryk: bevattende doorgaans , omtrent 80000 Zielen : wel meel! Turken ; doch ook veele Grieken, Armeniërs, Joden, en voejlerfcbe Chrijienen, aldaar, gelyk over al', in die oofterfche Landen, met den gemeenen naam van Franken, bekend: beftaande, voor 't meerder deel, uit Franfcben, Engelfcben en Nederlanderen; die elk eenen byzonderen Konful hebben, in wier huizen, in zekere daartoe afgezonderde vertrekken , zy eene vrye Godsdienfloefening genieten : gelyk dan ook de Nederlandfcbe Hervormde Gemeente, die tamelyk talryk is, en meeft beftaat, (behalven de af- en aankomende vreemdelingen) in welgegoedde Kooplieden, door éénen Leer aar, die haar uit het Vaderland word toegezonden, bediend word. 't Geen zo veele vreemdelingen van allerly Natiën derwaard lokt,is, niet zo zeer de aangenaamheid en vruchtbaarheid dezer Landftreeke, (wegens welke, dezelve anderfins ook zeer geroemd word,) dan wel, de bekwaame gelegenheid , om , binnen deze Stad, groote winflen te doen : dewyl ze, buiten tegen- fprake,  Pergamus. 737 fprake , de voornaamfte Koopftad is , iö de gantfche Levant. De huizen zyn, echter, gelyk, gemeenlyk, in alle de Turkfche Steden, zeer liegt. De Wyk of het Kwartier der zo genoemde Franken , het welk aan den Zeekant is, behelft het beft gedeelte der Stad. Men ziet, eene Afbeelding van Smyrna, zo als zy zich van de Zeekant vertoond, als op het hangen eens bergs liggende, by den Heer Corn. de Bruin (in deszelfs reizen bladz. 24.) PERGAMUS. By de Grieken, gemeenlyk, né^apv, geheeten , ligt omtrent 20 uuren gaans noordooftwaard , ! van Smyrna, in dat deel van het eigenlyk Afie, ' dat eertyds Mysie genoemt wierd: aan de riviere Kaikus, die, naar Strabo's gctuigeniffe (Lib. XIII.) daar langs ftroomde, naar de-Fgeèfcbe Zee. Zy word , by de oude Schryvers , geprezen, als eene zeer voortreflyke Stad: recht bekwaam, tot' eene Koninglyke Hoofdfiad: gelyk zy ook, na des Grooten Alexanders dood, langen tyd geweeft is de Zetel van een byzonder Koningryk, het welk een aanzienlyk gedeelte van Afie, in zich vervatte: daaronder, Mysie, LfoiE, Phrygie enz. het welk, naar deze Stad , met den naam van het Pergamenifcb Koningryk, meeft bekend was, welks eerfte Koning, Phileterus , en deszelfs navolgers, fommige, Eumenes, en andere, Attalus, genoemt wierden: van welke, Strabo (Lib. XIII) een beknopt gefchiedverhaal opgeeft: daarby voegende : dat de laatfte dier Koningen, Attalus, Philomator toegenaamt , by zyn overlyden , dit gantfch Koningryk aan de Romeinen, by teftameni III. Deel. IH. Stak. G ver De gele» ;enheid Ier Stad ^trgamus. De Hoofdlad vaa :en byzonderKoningryk,  aanmerke lyk door üaare voortrcfJyke Biiiiotbeek. 7.38 Pergamus. vermaakte, gelyk hier voor reeds aangemerkt is; hoewei het, den Romeinen, ter oorzake der tegenkantingevan Arijïonikus, den zoon van Eumenes, cn broeder van dezen Attalus veel moeite gekoft heeft, om zich in deszelfs bezit te konnen ftellen. Inzonderheid , was deze Stad vermaard, door haare voortreflykeBibliotheek;welke met die van Alexandrie in Egypte, wegens den voorrang twisten mogt : wordende 200000 boeken der geleerdfte Schryvers van die tyd, in dezelve geteld. Doch, deze boekery is daarna, door den Roomfchen Veldheer, Antonius, vereerd, aan de Koninginne van Egypte , Kleopatra. Een dar gemelde Koningen, Eumenes, was de eerfte aanlegger dezer groote Boekverzameling. De boeken, daar,toe behoorende , zag men eerft, op papieren gefchreven: welke waren , zekere vliezen of binnefeborfen van een gewas , dat in de moeraflen van Egypte groeide, en Papyrus wierd genaamt. Dan, dewyl, die Ptole■méus, welke toen in Egypte regeerde , niet willende, dat deze nieuwe aangelegde Bibliotheek, te Pergamus, de zyne, binnen Alexandrie, overtreffen zou, door nayver aangenoopt wierd, om den uitvoer van het papier gewas, uit Egypte naar andere landen, te verbieden; zo moeft Eumenes, ten einde, zyn aangevangen werk voort te zetten, opeen ander middel bedacht zyn. En, dus,is deze Stad daardoor aanmerkelyk: dat de bereiding van beefte vellen, tot een bekwaame ftofFe om daarop te konnen fchryven, aldaar, zo niet eerft gevonden, ten roinften merklyk verbetert wierd en in veel gemeener gebruik gtbragt: * het welk daarom , ook noch heden , raar * In der daad, dat men te verre zou gaan, byaldien men met PUnius (1. c ) de eerfte uitvinding deaer konft, aan de Stad  Pergamus. 739 naar die zelve Stad, met den naam Van Perkament, of, eigenlyk, pergament, (in het Latyn pergamena) is bekend gebleven: gelyk PUnius, uit Vmo, aanhaald. (L.XHL C. tl. fol. 194.) Desgelyks, is deze Stad daardoor aanmerkelyk, dat de beroemdde onder de oude geneesheeren, Galenus, aldaar gebooren en opgevoed is. Onder de VII. meeft bloeijende Gemeenten van AJie, die, naar waarfchynlykheid, door den dienft des Apoftels Pau'.us, gefticht zyn; het zy, toen hy te Epbefe zich onthield; het zy, toen hy Myfie, eenmaal verby reisde, (Hanoi. XVI. 8.) word, ook die van Pergamus , als de derde in rang, genoemt, Openb. I. ii. En, van den toeftand dezergemeente, word men eenigzins onderrecht, door den brief, dien Jobannes aan dezelve gefchreven heeft; te vinden, Openb. II. 11-17. Waaruit blykt: dat de Cbriftenen, binneu deze Stad, zo min, als die van Smyrna, waren te bewegen geweeft, Stad Tergamus, wilde toefchryven , en dat men het alleen bepaalen moet, tot derzelver verbeteermg , binnen deze Stad ; alwaar de verkooping dier perkamenten , federd dien tyd, eene hoofdneering geworden is: dit heeft de geleerde H Vndeaux (in zyne gtfchied. des O. en N. X. aaneengefco. bladz. i74> iTf./duidelyk aangeroond. Ondcrtusfchen , is zeer aanmerienswaardig : dat, gelyk ons hedendaags S cbryfpapier, alhoewel uit eene geheel andere ftoffe toebereid, zynen naam, wegens de overeenftemming des gebruiks, van dit Egyptfche Mierzevxs, bekomen heeft, men dus noch onder ons gewoon is te fpreeken, vaneen vsL-fapier: met toefpeeling, op dn oud gebruik van Schryven , op perkament, het welk gemaakt word, van bteften-vellen: gelyk ook , ran een blad of bladen papier: ziende op eene andere veel oudere wyze van Schryven, op bladen van palm- of Vadfboomen Zie, over het een en ander, W. Geeree: voorbereulzels tot di Bjtt «pjikeid I. Deel, bladz. $-4.-61. G 2 De toeRand der Zhrifen\emeer.tebinnen deze Stad.  welke, noch. lang daarna, aldaar gebleven is. 740 Pergamus. weeft, om de htre des geloofs te verzaken: alhoewel hunne vyanden, door veele vervolgingen, hen daartoe dwingen wilden: zynde een voorbeeld van kloekmoedigheid gezien, in zekeren Antipas, een voornaam voorganger (zo het fchynt) in die gemeente ; die de waarheid der Chriftelyke leere met zynen dood verzegeld had. Maar ook, bevonden zich de Cbriftenen te Pergamus, als noch j in veele verzoekinge: vermits aldaar de Troon des Satans was : waardoor , de geleerde Micb. Rojfal, den Tempel van Eskulapius, wilverftaan hebben: die de God der Geneeskunde was, en, binnen deze Stad, zeer yverig gediend wierd : te meer, dewyl Eskulapius altyd met een Slang verbeeld word ; die een Zinprent des Satans of des Duivels is Vid. Bibl. Premens. Tom. III. p. 93. feq. van de aanhangeren van den dienft dezes afgods, hadden zy dan, by vervolg, noch zwaare verdrukkingen te verwachten. Behalven, dat zy ook bloot ftonden, voor het gevaar van verleidinge door fommigen onder hen, die de leere en bandelwyze van Bileam, volgden ; welke Balak , den Koning der Moabiten , geleerd had, hoedanig, Ifraè'ls volk, door hen te doen hoereeren met de Moabitifcbe doebtertn, het gereedft, tot den Afgodendienft van Baal Peor, te brengen waren: zie Numer. XXV. trachtende desgelyks den Cbriftenen, door ontuchtigheden , tot den afgodendienft te verlokken: het welk mede de toeleg der Nikolaïten , die zo wel, in deze gemeente , als in die van Epbefe (Openb. II. 6.) waren ingeilopen, fchynt geweeft te zyn. In de eerfte eeuwen des Cbriftendoms, is deze Stad gebleven, eene Bisseiiops-zeïe/, aan den Patriarch van Konftantinopole onderhoorig: als te zien is, in notit. antiquit: waarin zy, als de aafte ia rang, op de  Pergamus. 741 de lyft der Bisfcboplyke Steden van het eigenlyk Afie, voorkomt. Er is weinig verfchil, tusfehen den naam, met wel- ( ke die Stad, voorheen, en nu, word uitgedrukt: j dewyl de Turken dezelve, Besgamo, noemen. Zy, is noch redelyk wel in ftaat. Alhoewel er geengebrek is, aan puinboopen van verwoefte woningen; praalt ze , echter , noch met veele (naar de gefleldheid dies lands, zou men zeggen) fraaije gebouwen, van vierkante fteenen opgetrokken. De meermaals gemelde Heer Smiib , van Bergamo fpre. kende, zegt: CL. c. p. 114.) „ Ik zou byna ge„ loofd hebben , dat aldaar geene Turken woon„ den , en» dat deze Stad nimmer tot derzelver ■„ bezittinge ware overgegaan: dewyl alles zich zo „ zinlyk opdeed," Niet te min, word die Stad meeft door Turken, bewoond: alleenlyk, uitgezonderd eenige Cbriftenbuisgezinnen; die in eene Kerk, aan den H. Tbeodo rus toegewyd, hunnen Godsdienft vieren. Deze leiden een armoedig leven : geneeren zich , mei den arbeid in de moestuinen , en andere geringe bezigheden: zich weinig over hunnen ftaat bekreu nende, byaldien ze flegts zo veel by elkandei raapen mogen, om hun hoofdgeld aan de Turken t< konnen opbrengen: zynde, aan hunne beklaaglyk dienftbaarheid, door langheid des tyds, gewooi geworden. T H Y A. T I R E. Deze Stad volgt, in order, na Pergamus, in d lyfte der VII. gemeenten van Afie: wordende, mt den Griekfcben naam, ®^ts»§«, uitgedrukt. Opem G 3 1. 1: Hoe deze 'taJ,' je:enwoorlig uiteet, En wat er zy van derzelver invpoonerm. I Z De LigI plaats van ( Thyttire.  742 Tbyatire. I. II. * Zy volgc ook, na Pergamus, niet verre , ter flinkerzyde , van den weg , . naar Sar des. In gevolgede Reisbefchryvinge van Antoninus,(Edit. Weffel. p. 335 fcf 336.) moet de weg van Pergamus toe Germe,XXV en van daar tot Tbyatyre ,XXXlll Roomfcbe mylen lang, gerekend zyn : het welk , voor den geheelen afftand, tusfehen die beide plaatzen , LVIII dier zeiver mylen, en dus omtrent twintig uuren gaans, zou hebben uitgemaakt. Doch, de meermaals gemelde Heer Smitb heeft deze afftandsbepaaling verbeeterd: brengende daartoe, niet meer dan XLVIII Engelfcbe, die dezelve, met de oude Romeinfcbe mylen , zyn. De meefte oude Schryvers, als Ptolemêus, PUnius en Stepbanus plaatzen deze Stad , in Lydie ; welk landfchap het voornaamfte fmaldeel van het eigenlyk Afie was. Die zaak moet , echter , niet geheel buiten verfchil geweeft zyn : dewyl Strabo (Lib. XIII) zegt: „ dat fommigen Tbyatire , eene Volkplanting der „ Macedoniers, (Grieken) voor de uiterfte Stad van „ Mysie, gehouden hebben." Men weet, dat Lydie en Myfie aan elkander ftieten: en, is daar uit op temaken, dat Tbyatire, hoewel noch op den bodem van Lydie, niet verre van de grenzen van Myfie, gelegen hebbe. Uit t * In gemelde plaats, word de naam dier Stad, Qv*rei°a, in het enkelvoudig , genomen : als blykt, uit £/5 Qvxrcï?a. Dan, Openb. II. 18. en 24. komt dezelve voor, in 't meervoudig : t, Gvareigoti. En , hier mede , ftemt ook overeen : de benoeminge, nixl( ®v*Th(», , Hand. XVI. 14. Daaruit, befpeurd men, dat de naam dezer Stad, als onveTfchiliig, dan enkel- dan meervoudig, wierd uitgefprooktn: welk ■verfchil in de uitfpraak , ook by veele ongewyde Schryvers, ontdekt word : gelyk Cellarius bewyft , uit Plinius en Titus livms. Vid. ejus Geogr. Ant. Tom. ll.pag. 1 j:,.  Tbyatire. 743 Uit deze Stad, was oorfpronglyk, die Lydu, de Purperverkoopfter , welke, gelyktydig met denl Apoftel Paulus, te Pbilippi, in Macedonië, zich; bevond: en aldaar, door deszelfs dienft, tot hetj Cbriftendom bekeerd wierd. Zie Hand. XVI. 1,4,15. zy word, toch, omfchreven, eene Purperverkoopfter der Stad Tbyatire: ongetwyfeld, met be. trekkinge tot deze Stad , in Lydie : dewyl geene andere Stad dezes naams, elders dan in Lydie, is bekend geweeft. Daarom , zyn fommigen, als Kamer ar ius, Grotius en andere, niet vreemd van die gedachten, dat de naam Lydia, ( A.\>2(») niet zo zeer een eigen naam dezer vrouwe zou geweeft zyn, dan wel eene zogenoemde volks of landaartsnaam: (nomen Gentile) zo veel willende zeggen, als, de Lydifcbe Vrouw: dewyl men, zonder, in den beginne, haaren eigen naam te kennen, alleenlyk wift, datze in de Lydische Stad , Tbyatire, eertyds, het zy gebooren, het zy woonachtig was geweeft : * hoewel , nu verhuisd naar Pbilippi. Doch , hier tegen heeft de geleerde 'Jak. Hajéus zeer wel aangemerkt : (Bibl. Brem. Tom. III. p. 277.) dat dit zou konnen doorgaan, byaldien Lukas gezegt had, t/s ywn A»$ix, eene zekere Lydifcbe vrouwe : maar, die uitdrukkinge : rk yw*, óvóuxTi Avèla, eene zekere vrouwe, met naame Ly- dia , * De geleerde Job. Chrifl. Biel, die eerft ia het zelve gevoelen , met Kamerarius en Grotius, gevallen vas, ( het welk hv echter daarna, weder herroepen heeft) bren-t ter beveftiging by , hem voorteftain : dat, in zyne vaderlyke Stad , (Bronswyk,) weleer eene vrouwe gewoond hadde; die, dewyl ze uit Holland oorfpronglyk was, gemeenlyk, niet anders , dan de .fioüdttfcmtt/ P!aS genoemt ,e worden. Vid. Ejus dijfertau de lurpur» Lydia , infert. Bitó. B-em. Tom. U, Pg- +31- „ G 4 Dege- loorteilaats der xarperver:oopfter\ydi».  Hier was ook eene Chriflengemttntt. 744 Tbyatire. dia, kan nooit anders genomen worden , dan, ter aanwyzinge, dat zy, met dezen, als haaren eigen naam , is bekend geweeft. Vergelyk hiermede , Hand. V. i, 36. XI. 33. X. 1. XI. 28. XVI. 1 enz. En, dit is des te aanneemlyker : dewyl men weet, dat de naam, Lydia, onder'de Griekfche vrouwen, zelfs zeer gemeen was: en , de Joden te dier tyd meermaalen Griekfche naamen droegen : gelyk men ook niet twyfelt, of deze Lydia was van Joodfchen afkomft. Ter opheldering van dit geheel verhaal van Lukas, aangaande deze Lydia , nader befchreven als eene Purperverkqopster der Stad Tbyatire, ftrekt inzonderheid: dat de geleerde Job. Cbr. Biel (Bibl. Brem. Tom. II. pag. 411 fc? feq. Tom. VI. pag. 1043 1$ feq.) en Job. Georg Altmann (Bibl. Brem. Tom. V. pag. 673* 674-) bewezen hebben : dat de konft van Purperverwen, by de Lydiers, in het gemeen, en by de inwooners der Stad Tbyatire, in het byzonder , in grooten bloei was : en, dat deze konft., beneven het verkopen der purpergeverwde fioffen, voornaamlyk , door de vrouwen geoefend wierd. Confer Wolfii cur. Pbilol. in A£t. XVI. Aan de Cbrifien gemeente te Tbyatire, waar van men in het onzeker is, door wien, en wanneer, geplant, heeft Jobannes , van het eiland Patmos, eenen Brief gefchreven; dien men aantreft, Openb. II. 18—22 in welken brief de waare belyders zeer geroemt worden wegens haare liefde, dienfl, gelove , lydzaambeid , en meer andere gewrochten der Godlyke genade; waarin zy dagelyks toegenomen hadden. Maar, zy moeften zich in acht nemen, legen den zeer gevaarlyken aanfl^g van fommigen onder henlieden, die, onder fchoonfchynende redenen, hen trachtten tot den afval te vervoeren.  Tbyatire., Sardes. 74,5 Het voornaamfte. hoofd, dezer gevaarlyke gezindheid word alhier, met toefpeeling op Acbabs wyf, de vrouwe Je/abel, genoemt: aan welke, beneven alle derzelver navolgers, de ondergang voorfpeld word. . Alhoewel, deze Stad, noch lang daarna, (in notit. Ara.) gevonden word, in de lyft der Bijfchoplyke Steden van Lydie; is het Cbriftendom aldaar, jegenwoordig, in eenen zeer kwynenden toeltand. Naar het getuigenifle van den Heer Smitb, (l.c. pag. 16, 17.) word die Swd» die thans' by de Turken> met den naam van Ak-hisar. (dat is, Wit-kafteel) bekend is, door zeer weinige Cbriftenen bewoond; die aldaar ook geen plaats tot eenige Godsdienftoefe. ning hebben. Ook is de Stad zelve vervallen: maar zou, byaldien ze niet in handen der flordige Turken was, zinlyk konnen gehouden worden, wegens het menigvuldig water, dat daar overal door de ftraaten vloeit. S A R D E S. De naam dezer Stad word meeft, in het meervoudig, z*e3w. gefchreven, by de Grieken: en dus ook, in 'cN.T. Alleen, gebruikt Ptolomêus dien naam, in't enkelvoudig, Xa^it: gelyk mede fommige Latynfcbe Schryvers. Het is buiten verfchil, dat die Stad, tot het landfchap Lydie , behoord heeft: zo wel, als de voorgemelde Stad Tbyatire; van waar ze (fee. Antonim Jtiner. Vet.) XXXIII Roomjcbe Mylen, dat is, elf uuren gaans, was afgelegen : en wel, ten zuiden , genoegzaam, in eene rechte lyn, tusfehen Ibyatyre en Pbiladelpbia. Zy lag, naar het getuigenis van PUnius (L.V.c 29. 'fol. ój.) aan den voei G 5 vai iie daarna, :n vooral in dezen tyd, ten :enemaal vervallen is. Sardes ï in Lydie gelegen, t  is, als de Hoofdftad^ van Lydie, door den Koning Krefus, zeer vermaard geWorden. i 1 i < i ^ En heeft, daarna, de ] eerfte aan- ^ leiding, , tot den 1 746 Sardes. van den bergTmolus; die eertydsTÏJBofMr genoemd was: uit welken berg, de riviere Paktolus ontfprong; die de Stad midden doorvloeide. Deze rivier was, by de ouden, wegens het overvloedigJlofgoud, datzy met zich voerde, zeer vermaard : waar van Strabo (Lib. XIII.) en meer andere Schryvers, gewaden. Geduurende den tyd der oude BabyVnifche beerfchappy, was Sardes de Hoofdstad des Koningryks Lydie. Deswegens, heeft de Lydifche Koning Kresus, die de rykfie was onder alle de Koningen van zyn tyd, deze Stad zonderling vermaard gemaakt: iewyl hy, aldaar, in een groot enwelgefterktSlot, iet welk ter bewaarplaatze van alle zyne fchatten [trekte, zynen Zetel had : alwaar, hy ook, door Cyrus den grondlegger der Perjijcbe heerfchappy, na dat deeze over deszelfs heir de overwinninge behaald had, by de riviere Halys, belegerd, en, de Stad ïn 't Slot bemagtigd zynde, gevangen genomen wierd: a, alreeds veroordeeld was, om levende verbrand :e worden; toen Cyrus, door een zonderling meielyden over het wisfelvallig nootlot , van dien :ertyds zo magtigen vorfl;, bewogen wierd, aan ïem het leven te fchenken. Welk zonderling genl , met veele omftandigheden, verhaald word, loor Herodotus. (Hiflor. L. I. c. 4.6, 53, 83.) Vlen meent, dat de goudryke riviere Paktolus, aan len Koning Krefus , deze onnoemelyke Schatten , ;rootdeels toegebracht had; die nu , by de vero■ering der Stad, in handen van den Koning Cyrus ielen. Terwyl Sardes, beneven het ganfch Koningryk .ydie, onder de heerfchappy der Perfen zich beond, wierd ze eenmaal, door de Joniers, onder:eund door Atbeenfebe en meer andere Griekfche hulp*  Sardes. 747 hulptroepen, belegerd: en, zo dra zy ze vermeesterd hadden, in brand gedoken; waardoor alle de huizen, daaronder ook de Tempel der Godinne Oybele, geheel verteerd wierden: hebbende de Peru* fche landvoogd , Artafernes , nauwelyks tyds genoeg, om met zyn Krygsvolk,naar \Slot de wyk te nemen; het welk hy kloekmoedig bleef verweeren, tot zo lang hy eindelyk, door zyns Konings leger, dat terftond, uit alle de Steden van Lydie zich verzamelde , en de Joniers van daar verdreef, ontzei wierd. Dit geval, het welk Herodotus verhaald (L.V. c 99.) is daarom des te merkwaardiger dewyl, het onheil, door dezen brand aan de Stac ' Sardes overkomen, den Perjïfcben Koning, Dariu. - Hyflafpis, met zodanigen bitteren haat, tegen all< ! de Grieken vervulde, dat dit de oorzaak is geweeC I van dien bloedigen oorlog, door de Perfen den Grie si ken aangedaan; die door hem begonnen , door zy ; ne opvolgeren voortgezet, en niet geëindigt is jj dan met den ondergang der Perfifcbe beerfcbappy I door Alexander den Grooten. De Stad Sardes is, toch , naderhand, berfield | en weder eene zeer aanzienlyk Stad geworden; va welke, in de ongewyde Schriften , dikwerf gewa i gemaakt word. Ook, komtzy, Openb.\. n. vooi onder de Steden, in welke een Cbriflen gemeente ge fticht was : waarfchynlyk, door den dienft des P. poftels Paulus, in den tyd, toen alle, die in AJ •woonden, bet woord des Heeren boorden : beiden Jode en Grieken. Zie Band. XIX. 10. Ten aanzie 'i van den toefland dier gemeente, in het tydgewr'cht toen Jobannes op het eiland Patmos verkeerde L w; echter weinig roemensftoffe. De Brief, dieri de« Apoftel , van daar , aan die gemeente gefchreve heeft, dien we vinden Openb. UI. 1—6, is vervul m Iangwyligen oorlog, der Ferfen, tegen de Grieken gegeven. , Het be- j ftaan der Chrilïen y 1 3 gemeente , dezer Srad - was ze :r berifpelyk. 'e 11 a , .s !S n V Et  De heden- da3gfche toeftand. Een naam die veel goeds betekend. 748 Sardes. met bittere klagten , over het plichtsverzuim der Cbriftenen te Sardes; wier geheele Chriftendom genoegzaam alleen in den naam beftond. Byaldien men alleenlyk uitzonderde , fommige weinigen , die onbefmet getracht hadden , zich te bewaaren van de waereld, beftonden alle overigen, in loutere mondbelyderen, die, wel beleden , God, als een' God van Zaligheid , te kennen : maar hem verloochenden , met hunne werken. Daarom, worden ze, zeer ernftig tot eene fpoedige bekeeringe aangemaand, met eene bygevoegde fcherpe bedryginge: dat, by verzuim van bekeeringe, ê„js of §iKa.$tK&)la (want, dezer tweërly wyze, * word de * In de H. S., word de naam der Stad nooit anders , dan . gefchreven : dan, by Dioskoridts, [Liè.V.c. 131.) >«n, iaHiirclis Synecd., leeft men $ zes naams D bV de Turken> EsK!-Hl' sar dat is, het oud Slot, of Kafteel genoemt zy. Verflaa dit, echter, alleen , van de puinhoopen de er eertyds zo groote en volkryke Stad; die nu' «neenemaal woeft en onbewoond ligt Gemelde r Schryver vor.d dezelve, omtrent anderhalve Engel- , fcbe myl, dat is, een halfuur gaans, ten Zuiden j der 4te-ftroom; welke vloeide, door c^e* te tusfehen Hierapolis en Laodicea, vznvyf Engelfcbe mylen breed. Daaruit, zal men moeten oordeelen dewyl de oude Schryvers de Lykus voorby de Sfad doen vloeijen, dat, of de.e Stroom een.germaate van loop veranderd, of, de Stad zelve voorheen, omtrent een halfuur gaans verder noord waard, toe aan den oever dezer Riviere, uitgezet geweeft zy. Zv fcheen, op zes of zeven heuvelen gelegen te hebbi; 'die èen foort van ronden kring befehreven, binnen zich eene vlakte infiuitende Onder de puinhoopen, aldaar te zien, vertoonden zich, de overblyffelen van drie Schouwburgen, (Theatra) van eenige Waterleidingen (AauaduStus) enz. K O L O S S E. Wv hebben goedgevonden, deze Stad, die, bv de Griekfche Schryveren, met deumeervoudtgen naam, KoAo,,*), ook Ko^-J, ^lfs m fommige oude handfehrifcen des N T- voorkomt, n laodicea, te doen volgen, dewyl ze mede lag, in Sderdeel van Phrygie; dat Thrygia Pacajtan* genoemt wierd ; en, vermoedelyk, zo wel^al n zyn aarvan iet meer anecnige virbhfzt- 2»tezica, De gelegenheiddezer Stad 4  in vorige Kaarten kwalyk, gefield. "s door Thom. Smiib 762 Kolosfe. Laodicea en Hierapolis, by de door de Romeinen gemaakte verandering, in de verdeelinge der Winge 1 anders door geheel Afie het Euangelie had uitge ■ breid, de eerfte {lichting dezer Gemeente me 1 hebbe toe te fchryven: want hy geeft. in de Brief, daarna uit Rome aan dezelve gefchreven i Hoofdft. II. 1,, duidelyk te verftaan: te dier tyd ; noch van de Kolosfers, noch van de Laodiceërs 1 ooit van aangezicht gezien te zyn**. Maar,Ep* PHRAS . * Wanneer men hier mede vergelykt, het geen we lii 1 voor, uit dien zeiven Reiziger, aangaande de gelegeuhe van Laodicea en Hierapolis, aanmerkten, zo blykt: dat de: 1 drie gemelde Steden, in opzichte tot elkander, gelegen hel 1 ben, als in eenen rechthoekige» driehoek: waarvan de ha (trondlyn) zich ftrekte, van Laodicea ooftwaard tot Kolejj I ae Cathetus Qootlyn) van Laodicea tot Hierapolis: en de hyf thenufa (fpanlyn) van Hierapolis tot Kolojfe. ** Of ook de Apoftel, in vervelg van tyd, ooit de S' I Koloffe betreden hebbe; is onzeker: maar wel weet me dat hy in die hope leefde , van , eerlang , na dat hy uit zy gevangemjfe te Rome zou verloft zya, de Koiojfers te zullen fc men bezoeken : want, in den Brief, welke hy , op dien zelv tyd , nnVbikmon te Koloffe, fchreef, verzoekt hy dezen 7 nauwkeurig bepaald. . Epaphras is geweeft, ' de Stich: ter der Ge• meente te l Kolosfe: 1 » > > d ,e )- Is 0- id 1 , ae 0° en yea  die , dooi deze Gemeente,tot Paulu: naar Rome gezonden is, wegen: de opfchuddingen, inds Gemeenten van Galatie. 764 Kolosfe. phras , een van deszelfs leerlingen, is het werk. tuig in Gods hand geweeft, ter bekeeringe dier Chriftenen, die de Kolosfifche Gemeente hebben uitgemaakt: hetwelk men befluiten mag, uit Kolosf. 1. 7. en IV. 13. Deze Epaphras was uit Kolosfe zelve oorfpronglyk: daarom, fchryfr die zelve Apostel Hoofdft. IV. 12. aan die Gemeente: U groet Epaphras; die uit de uwen is: dat is, een der voedfterlingen uwer Stad: welke uitdrukking , hy ook , (vers 9.) ten aanzien van Onefymus gebruikt had. Die zelve Epaphras bevond zich. derhalven, te dier tyd, by Paulus, te Rome: toen hy aldaar voor de eerftemaal in de gevangenis gezet was. Wy vernemen, uit den Brief die de Apoftel, ook uit Rome, aan Pbilemon, gefchreven heeft, vers 23, dat Epaphras, ter z'elver tyd, mede te Rome was in hecotenisfe geraakt: want, hy noemt hem , zynen medegevangen in Chriftus fejus. Alle omftandigheden maken zeer waarfchynlyk, dat Epaphras, door de Gemeente van Kolosfe, tot Paulus, naar Rome gezonden zy, ten einde deszelfs gevoelen te mogen vernemen, aangaande de beroerten,door eenige vajfche leeraaren; in de Gemeenten van het nabuuiïg Galatie verwekt. Deze hadden getracht, om verre te werpen, al wat Pauius, door zyne prediking in die landftreek meende gefticht te nen vriend, voor hem eene Herberg, dat is, eene plaats, alwaar hy, alsdan, zynen intrek nemen kon, te willen bezorgen : lAftVhilem. -vers %.xf Bereid my ook te gelyk (fchryft hy) eene Herberge: want, ik hope, dat ik, door urne gebeden, ulieden zal gcfchonken worden. En, dewyl, veeltyds, de gebeden der heiligen van veel kracht by God zyn; is 't niet onwaarfchynlyk, dat die gebeden verhoord, en de wen/oh des Apoftels vervuld zy.  Kolosfe. 765 te hebben: en, hadden, door de fchaduwachtige Wet van Mof es, met het Euangelie te willen iamenpaaren, de leere der genade dus vervaucht, dat de Galatiërs, van Cbriftenen. gelyk ze geweeft waren, ongevoelig, wederomen zouden geworlen zyn Naar mate, dit verderflyk gevoelen meer verbreid wierd , door de Gemeenten van Galatie, icheenen de Cbriftenen te Kolosfe, als me. de te Laodicea en te Hierapolis, des te meer bekommerd, dat dit kwaad ook hunne eigen Gemeenten mogte befmetten, en dergelyke twiften en fcheuringen verwekken, als, inde Gemeenten van Galatie. Wcshalven, zy dien Epaphras, vermoedelyk naer Rome zonden, om met Eau lus mondeling over die zaak te fpreeken, en deszelfs raad. hoe in dezen te handelen, mtenemen. Dan, deze' Epaphras, door 't een of ander toeval, wegens de goede zaak, mede te Rome m de gevansenisfe geraakt, kon daardoor niet zo fpoedig, met het antwoord des Apoftels, naar Kolofe wederkeeren, als deze en de twee andere nabuunge Gemeenten, (die eene gemeene zaak daarvan maakten) gewenfcht hadden. Dus konnen we verftaan, de reden waarom die van Laodicea aan Paulus eenen B.uef gefchreven hebben; waarin zy, waarfchynlyk, den Apostel verzochten, in gevalle Epaphras te Rome lan eer mogte opgehouden worden, deszelfs gevoelen fchriftelyk te willen mededeelen. Het well« Paulus werkelyk deed: zendende eenen Bnej door Tychikus , die meermaalen tot het overbren een der Brieven gebruikt was: (Zie ^Tm. IV 12 Tit II ia'.) eenen Brief, waarvan het Op fcb'rift wel ingericht was aan de Gelovigen te Ko losse: (Hoofdft. I. 2.) maar, die ook in de Gr het welk gelegenheid gaf, tot het fchryven van des Apoftels Brief aan ' de Kolos■ fers. 1-  die ook, ter zeiver gelegenheid uit Rome, etntnBrief aan Vbilemanfciireef. i l 766 Kolosfe. meerite te Laodicea moeft gelezen worden; als dienende te gelyk, tot een antwoord, op den Brief, welken deze uit Laodicea aan-Paulus gefchreven hadden. Zie Kolosf. IV. 16. Dit is de gedachte, door den geleerden Sal. van Til voorgefteld; (, Ifag. ad Epifl. Pauliad Colosf. art. X. p. 326, 327) die my zeer aanneemlyk voorkomt. Daaruit, is dan te gelyk te ontdekken, het oogmerk, dat de Apostel in het fchryven dezes Briefs bedoelde: om , naamlyk, de gelovigen dezer drie Gemeenten tewrflerken, in de rechtzinnige leere des Geloofs, tegen alle die verleiders, welke in de nabuurige Ge* meenten van Galatie, zo veele opfchuddingen verwekt hadden. En, dat de inhoud des Briefs aan die oogmerk zeer voldoet; blykt byzonder klaar, uit het ilde Hoofdftuk. Met den gemelden Tycbikus, heeft de Apoftel, ook ter zei ver tyd, dien Brief aan Philemon gezonden ,• die, onder de regelmatige boeken, mede is bewaard gebleven. Philemon was niet alleen, een voornaam lid der Gemeente te Kolosfe: maar, dewyl Paulus hem (vers 1.) zynen mede-arbeider noemt; zo fchynt hy zelfs een Leeraar in die Gemeente geweeft te zyn;in wiens huis, veele andere leden dier Gemeente fomwylen plagten te vergaderen: een man van veel vermogen naar de waereld: en die, gelyk ook deszelfs huisvrouw Appia, zyne tydelyke goederen dageiyks befteedde, tot onderfteuninge en verkwikkinge der arme Chriftenen: gelyk Paulus dit getuigenisfe aan hem geeft, in dien femelden Brief vers a—7. Het voornaam doelwit n dit fchry ven was, om, dien Philemon, deszelfs niisknecht, Onesymus , weder te bezorgen. Dat leze Onefymus, (waarfchynlyk, een gekochte Slaaf) 'an zynen Heer weggelopen, en hem zich zeiven en  Kolosfe. 767 en zynen dicnft onttrokken hadde, geeft Paulus * vers 15—17 > duidelyk te kennen. Hy had zich» van Kolosfe, naar Rome , ter vlucht begeven: en had, daarna, over zynen misdag berouw gekregen, hebbende, (zo 't fchynt) by den Apoftel Paulus zich aangediend, met oogmerk, om, door deszelfs voorfprake, weder in zyns Heere gunft herfteld te mogen worden. En , dewyl deze Onefymus, dus lang een Heiden geweeft, door middel van Paulus, ter zeiver gelegenheid, tot het Cbriftendom was bekeerd geworden *; zo vond de Apoftel des te meer vryheid, om in dit verzoek te bewilligen. Hy zond derhalven Onefymus, nevens dien Tycbikus, terug, naar Kolosfe (Kolosf. IV. 7-9.) dezen laatften, den Brief van voorfcbryving medegevende : waarin , hy Onefymus zeer hartelyk zynen Heere aanbeveeld: met belofte zelfs, dat hy, in gevalle Onefymus hem ook eenig geld mogte ontftolen hebben , hem het zelve weder vergoeden zou. Zie vers 8-21. Te dier tyd, was, (geduurende het afwezen van Epapbras) de gewoonlyke Opziener der Gemeente te Kolosfe, Archippus. En , of deze wat traag , dan vreesachtig van beftaan geweeft zy, konnen we met geen zekerheid zeggen: Paulus wil, ten minften, dat de Kolosfers dezen hunnen leeraar zynen plicht herinneren zullen, als hy fchryft: Kolosf. IV. 17: Zegt aan Archippus: zie op de bediening, die gy aan- * Deze bekeering van Onefymus, in den tyd, toen hy te Rowf was , bedoeld de Apoftel , hem , in den Brief aan Philemon vers 10, noemende, zynen t.oon, dien hy m zyne banden geteeld bad: als mede vers 16: alwaar hy wil: dat Philemon hem voortaan, niet meer als een' dienftknecht, maar meer, dan een'dienftknecht, naamlyk, als een' gelief den broeder, zoute »»' nemen. Archippus de leeraar der Kolosfifche Gemeente.  die daarna eene BisfchoplykeStad gebleven is. Eene zeei afgudifchi Stad: ?68 Kolosfe. Hierapolis, -langenomen hebt, in den Heere; dat gy die vèrvülléti Aan dien zeiven Archippus, is ook te gelyk opgedragen , de Brief, dien Paulus, aan Philemon fchreef J welks opfcbrift luid: aan Philemon, den gelief'den, en Appia, de geliefde, en aan Archippus , onzen medefiryder. Zie vers i. Alle deze zaken, te Kolosse t'huis hoorende, waren wel waardig, ter ophelderinge van al wat in de H. S., aangaande deze Stad, voorkomt, alhier gemeld te worden. Voor 't overige, weet men: alhoewel, die Stad niet genoemt word, in de zogenoemde Notitia Ecclef. der Koninglyke Bibliotheek, welke Carolus de S. Paulo by zyne H. Geograpbie gevoegt heeft; dat' zy echter ftaat, in de. lyfte der Bisfcboplyke Steden van Phrygia Pacatiana; te vinden, in eene andere Notitia, van een oud handfchrift der Vatikaanfche Bibliotheek: alwaarze, als de zesde in rang getekend word, met den naam van KoA geweeft, in den tyd, toen ze noch met de Heidenfche afgodery beftnet was: gelyk ook Stepbanus (deUrb.) dit als een reden dier benaming, opgeeft. Uit fommige oude penningen, met den naam dier Stad beftempeld, verneemt men: dat onder de -Afgoden , in deze Stad vereerd, Apoilo een der voornaamfte was. Zeer berucht, was deze Stad, van wege haare warme Baden; welker water, al wat daar in gelegt wierd, en, zelfs, den grond, waar over het heen liep, infteen veranderde : alsmede, van wege een bol, dat eenen zeer fchadeiyken damp deed opftygen; waaraan menfehen en beeften, die het zelve te naby kwamen, fchielyk ftierven. Deze twee byzondefheden, verhaald Strabo: (Geogr. L.XIIL) als dingen, welke hy zegt, geene kleine verwondering te veroorzaaken. Zo min is , echter, het één, als het ander, geheel ongemeen: waarvan (tenaanzien van het eerfte) Varenius verfchétdene voorbeelden bybrengt: (Geogr. General P. I. c. 17, prop XL) Van de warme Baden by Hierapolis', gewagen desgelyks, Stepbanus en Vetruvius, door Cellarius aan gehaald, (Geogr. /int Tom. II. p. 133.) die mede op meer dan eenen Schryver, zich beroept, te beveiliging, van het geen we van dat bol gezeg hebben. Alhoewel de meefte Schryvers, Hierapolis, ii Phrygie plaatzcn , ten bewys , dat die Stad, fee niger tyd, tot dit landfchap, werkelyk behoor hebbe; neemt dit niet weg, dat liet in latere q den , door de Romeinen; tot het Wingeweft, Asie gebracht zy: waartoe , de nabyheid dezer Stad. i opzichte van Laodicea , waarvan ze (Sec. Itine Anten. Vet ) niet meer dan VI Roomfche mylen, d is, twee uuren gaans, (Zuidwaard) was afgelegd UI. Deel. ÏIÏ. Stuk. I by de oude Schryveren zeer 1 E 1 tot de Prövircie . Afit. beharende; , n it tij ei  "Wierd: door Chri fienen, be woond. De gelegenheid de fccr Stad. jjo Hierapolis. Mikte. veel waarfchynlykheid geeft: vermits, uit Openb.I. I I, kenlykis, dat deze laatftgenoemde Stad tot Afie behoorde. En Hierapolis word ook, door PMloflratus, voor eene Stad van Asie, erkend: (apud Wesfiel, not. ad Itiner. Anton. pag. 337.) alsmede door Xipbilinus. (Vid Cellar. I c. pag. 134-) Dat, in deze Stad, eene Christen Gemeente •gefticht zy, en wel, vermoedelyk, door den ' dienft van Epaphras , blykt , uit Kolosf. IV. 13. Gelyk zy ook, in latere tyden, onder de Bisfchoplyke Steden van Phrygia Pacatiana en van zo genoemd Phrygia Salutaris, is bekend gebleven. (In ISotit. Ant.fol. 24. 6? 40.). Hoewel, de geleerde Heer Wesfding meend: (in not. ad Hierocl Synecd, pag. 676.) dat men hier, aan twee byzondere Steden, waarvan, de eene in Phrygia Pacatiana, en de andere in Phrygia Salutaris lag, te denken hebbe. M I L E T E. Deze vermaarde Stad by de Grieken, MiAu'toc, genoemt, lag, Zuidwaard, van Epbefe: tusfehen de Steden Magnefie en Halikarnasfe : aan de Egeefche Zee; die by deze Stad eenen grooten inham maakt, welke voor dezelve, tot eene bekwaame haven diende. Zy word , door de meefte oude Schryvers, tot het landfchap Ionie, en, door anderen, tot Karie, gerekend: een bewys , dat ze of omtrent de grenzen van Karie , gelegen hebbe: of, dat de grenzen dier beiden landfchappen, door den tyd, aan veranderingen onderworpen geweeft zyn, en, dat de naam van Ionie , fomwylen, over een gedeelte van Karie, zich uitgebreid hebbe. Dit is echter buiten verfchil: dat zy eene der Steden  Mikte. f7 i den was der Provincie, die, met den naam van Asie, eigenlyk, en in 't byzonder, dus genoemt, van de andere Wingeweften dezer landftreek, in de tyden der Romeinen , onderfcheiden was. Eene zeer oude Stad, die, volgens Strabo (L. XIV.) haare ftichdnge zou verfchuldigt zyn, aan zekeren Sarpedon, die uit de Stad Mikte, op het eiland Kreta , oorfpronglyk , met eenigen zyner landgenooten, naar de kuft van Ionie overgeftoken, aldaar, die Stad gebouwd, en dezelve, ter gedachtenisfe van zyne geboorte plaats desgelyks, Milete, zou genoemt hebben. Naar eene andere overleveringe, zou die Stad. door Miletus, Apollo's zoon, gefticht zyn. En , van dit geruchte, is af te leiden, de zonderlinge eere, waarin Apollo, (die de gemeene Afgod der Grieken was, ) by de inwooneren dezer Stad, gehouden wierd, die ook, in de nabuurfchap dezer Stad * , hem ter eere, eenen Tempel gefticht hadden ; in welke, dergelyke Godfpraken, gelyk in dien te Delphi, wierden uitgegeven. Na dat deze Tempel, door Xerxes, verbrand was, hebben de Milejïërs een' nieuwen Tempel, in deszelfs plaats gefticht: den grootften, die ergens bekend was : zo' verre zelfs , dat hy, wegens zyne grootte , met geen dak koade voorzien worden. De vryheid, welke de Stad genooten had , eer dc Perjijcbe heerfcbappy, door deze landen van Afie, zich had beginnen uit te breiden, deed dezelve zeer toenemen , in grootte, volkrykheid en rykdom- men. * Vlhvus zegt: (L. V. c. 29.) CLXXX ftad'ièn, van daar. Doch, dit getal fchynt, aan Cellarius, met recht, verdacht; willende dezen Tempel, veel nader hy de Stad, geplaatft hebben. Vid. Geogr. Ant. Tom. U. pag. 77. I 2 tangaande welker ftichtinge, verfchillende gejachtword. Zy had merkwaardigelotgevalIs».  Én, hee verfeheiden gelen de Munnt Miletti men. Als zy in haaren beften bloei was, hadden de inwooners zelfs verfcheidene Volkplantingen uitgezet, en, door dezelve, nieuwe Steden aangelegt: voornaamlyk, langs den Pontus Euxb us (do Zwarte Zee) en de Propontis, (de Marmer Zee, ) naar het getuigenisfe van den zeiven Strabo; (f.c.) die ook eenige nieuwlings door hen geftichte Steden opteld. Zy was eene der magtigfte, onder de Griekfche Vryfieden in Ionie; die hare vryheid, langen tyd, gehandhaafd had , tegen de Koningen van Lydie. Toen zelfs het Lydifch Ryk s door Cyrus, den Koning der Perfen , t'onderge/bracht zynde, alle de andere Ionifche Steden, onder deszelfs volftrekt gebied geraakten, bleef Mikte , eeniglyk , daarvan verfchoond : wordende flegts verplicht, aan de Perjen. fchattingen te betaalen; zonder door de Perfifche Krygsbezettinge gekweld te worden: naar 't verhaal van Herodotus (Hifior. Lib. I. c. 141.)- Ia de laatfte jaaren der regeeringe van Darius Hyflaspes, wierd deze Stad, na eene zeer geweldige belegering, te water en te land, door den Perfifchen Veldheer Artaphemes, veroverd, en ten eenemaal verwoeft : wordende het overfchot der inwooners , naar de Stad Ampe, aan den mond des Tigris, overgevoerd: alwaar zy, als eene Griekfche Volkplanting zich nederzetteden. Vid. IJerodotus Lib. VI. cap. 6, 7. De Stad, daarna weder herbouwd zynde, was de eenige onder de Ionifche Steden, die, aan Alexander den Grooten , dorft het hoofd te bieden: hoewel ze ook, na veel tegenftand, eindelyk, onder deszelfs geweld moeft bukken. •t Voorts , is Milete beroemd , voor de geboorte plaats van verfcheidene zeer geleerde en beroemde "mannen, in den ouden tyd: als van Tiialis, een * der  Milete. 773 der zogenoemde VII Griekfche Wyzen, daarom, u de Miïefier, toegenoemt; die, zynen landgenoo-v ten , de eerde de Natuur- en Wiskunde geleeraard heeft: desgelyks, van deszelfs leerling, Anaximander:van Anaximenes: van den vermaarden Gefchiedfchry ver, Hekatêus: van Efchines, den Redenaar; die, wegens zyn al te ftout afgeven, tegen Pompejus den Groeten, door denzelven, in ballingfchap verzonden wierd. Vid. Strabo (l. c ). In de H. Schrift, word deze Stad twemaal ge-' dacht: in gevallen, die beiden den Apoftel Paulus : betreffen. Zy wierd door dien Apoftel aangedaan, in zyne reize ter Zee, van Macedonië naar "jerufalem. Dewyl hy Epbefe voorby gevaaren was, om zich niet te lang in Afie optehouden; (willende, voor het Pinxterfeeft , te Jerufalem zyn) en dewyl hy eenige dagen te Milete verblyven zou; ontbood hy aldaar tot zich , de Ouderlingen der Gemeente van Epbefe: (omtrent XV uuren gaans van daar gelegen) aan welke hy die zielroerende aanfpraak deed, die we vinden, Hand. XX. 18-35na een teder affebeid van hen genomen te hebben , door dezelve geleid wordende , naar het Schip, met welk, hy de reize verder zou voort. 7.ctten , naar 'e joodfcbe Land. Zie vers 36-38, Dat dezelve Apoftel , omtrent drie of vier jarer later, andermaal, te Milete geweeft zy , word we nergens uitdruklyk gemeld: dan, 't is daaruit af tenemen: dat hy aan Timotbeus, te dier tyd, Op ziener der Gemeente van Epbefe, uit Rome fchiyft. II Brief'IV. 20: dat hy Tropbimus , een zyner leer Imeen , die zelf uit de Stad Epbefe oorfpronglyk wai (Hand. XXI. 29.) te Milete krank gtlaten bad Dewyl de Apoftel dezen Brief gefchreven heeft geduurende zyne twede gevangeniife, te Rome I 3 di itpele:rd. Ly is twen.ial, door tocht. » 3  En, ter zeiver gelegenheid : vermoedelyk, eene Chriften Gemeente aldaar geplant. Hoedanig hedendaags gefield. Held. 774 Milete. die van zynen marteldood ge volgt is; zo kan hy, door dit achterlaten van den gemelden Tropbimus, niet gedoeld hebben, op zyn eerft verblyf, aldaar; 't welk eenige jaaren vroeger voorgevallen is. Hy moet derhalven, niet lang voor zynen dood , andermaal, en wel in gezelfchap met Tropbimus, derwaard zyn gereisd: en , van daar, naar Rome vertrekkende, dezen zynen leerling , die, door de krankheid, welke hem overviel, buiten ftaat was, die reize te bevorderen, achtergelaten hebben. 't Is wel waarfchynlyk: dat Paulus, ter beider gelegenheden, te Milete zynde, niet ledig zal hebben ftille gezeten: maar, het Euangelie der Zaligheid verkondigt, en, fommigen der inwooneren tot het Chriftendom gebracht. Dat, toch, al vroeg eene Chriften Gemeente , binnen deze Stad , zich bevonden heeft , blykt , uit eene zogenoemde Notitia Antiqua Grceca, van een oud Handfchrift der Vatikaanfcbe Bibliotheek, welke, aan Hierok\es word toegefchreven: (fol. 26.) alwaar ze , met den naam Melitus, (m^Aito?) de eerfte voorkomt, in de Lyfte der Bisfcboplyke Steden der Provincie Karie: echter , niet als de Moederkerk: dewyl, de Stad Apbrodifias, in die zelve Lyft, hoewel de XVIII in order, als de Metrapolis of Moederkerk , getituleerd word. Die Stad is noch in wezen: doch niet meer als een gering Dorp, door Veehoederen bewoond. Van de oude muuren, zyn eenige ftukken overgebleven ; die van de voorige groote uitgeftrektheid derzelve, getuigenisfe dragen. Zy word nu Milasso geheten. KNÏr  '775 K N I D U S. ïn 't Grieks Kvifoc. was eene voornaame Stad,1 jn 't landfchap Karie, in dat gedeelte, 't welk,' in 't byzonder, Doris genoemt wierd: zynde een Seider - Eiland, in den Zuid -Weftelyken hoek van Klein AJie, by Strabo, PUnius, Pomponius Mela, Paufanias en andere Schryvers , dikwyls voorkomende : en, daarna gemeld, (in Not. Antiq.) in de Lyfte der Bisfchoplyke Steden van Karie, Zy word, niet meer dan éénmaal, en flegts in 't voorbygaan , genoemt, in het verhaal der Scheepstocht des Apoftels Paulus, van Cejarea naar Rome. Lukas zegt, Hand. XXVII. 7 : dat zy, met een ander Schip, het welk ze te Myra in Lycie gevonden hadden, weder in Zee geftoken , veele dagen langzaamlyk voortvoeren (wegens Jiilte of tegenwind ) en nauwlyks tegen over Knidus gekomen waren ; toen zy, vermits de wind 't hun niet anders toeliet , voeren onder Kreta heen , tegen over Salmone. Hiermede, is al wat we, van Klein-Afie, beneven deszelfs byzondere Landfchappen en Sleden, in de H. S. voorkomende, aantemerken hadden, afgehandeld. Deze Landftreek is heden, met den naam van Natolie, bekend: en, is een der grootfte en voornaamfte Wingeweflen van het gebied der Turken in Afie : het welk zy, het Oofterjcb Keizer ryk, geweldadig onttrokken hebben , alreeds federt het midden der zevende eeuw; en zich, langi hoe meer, daarin beveiligt. Waardoor, genoegzaam alle die eertyds bloeijende Gemeenten dei Christenen, in deze landen, geheel verdelgt zyr I 4 ës lus, svord ook] hoewel alleen ter loops, in deH. S., gemeld. Befluit^ aangaande den jegenwoordigen droevigen toeftand des Chriftendoms, in dit land. t  ?7 delandsche Zee : en , ten Weden , de Ionische- en een gedeelte der Adriatische Zee; die het zelve afzonderen, van Italië. Dit geheel Land was in verfcheidene byzondere geweften afgedeeld: waarvan, de voornaamfte geweeft zyn: Macedonië, Thêssalïé, Albanië, Epirus, Achaje (anderuns, genoemt het eteenM Griekenland) en het Schier-Eiland Peloponnesus. En , deze waren alle weder gefmaldeeld, in byzondere Landfireeken, welker naamen menigmaal veranderd zyn. Aan de meelte oorden, is Griekenland, met bergen vervuld: onder welke, meelt vermaard zyn, de berg Athos, Olympus, Pindus, Pernassus, Helikon enz., die veel genoemt worden, by de oude Dichters. Ook, word dit Land zeer geprezen , ten aanzien der gezonde lucht, en vruchtbaare grondgefteldbeid ; waardoor 't bekwaam is. om allerly Graanen, de heerlykfte Druiven, Oly ven, Citroenen, Oranje- en Granaat- Appelen , voorttebrengen. De Rivieren konnen, aangemcrki de fmalbeid der Landftreek, niet zeer groot zyn. De voornaamfte worden genoemt, de StymoN. naby de grenzen van Tbracie, de Chabrius, d< Axius, de Aliakmon , de PENéus , de Sper chius enz. . De Inwooners, die naamlyk, uit Gnekenlam zelve oorfpronglyk waren , en te onderfcheidei zyn van de Joden, die in de voornaamfte Stede dezer Landftreek zich hadden neêrgezet, beftor den, uit Heidenen, Afgodendienaars: doch z waren, onder de Heidenen , van 't befchaaffl foort: ter oorzake hunner welgeregelde regering! wyze. Ook, bloeiden onder hen allerly Konften 3 Han De verdeelinge. De lucbtsen gronds' gefteldheid. I Degeaardj beid der j Inwoon©; ren. f e > ï-  7 8 a Griekenland. Handwerken en Wetenfchappen: en, allermeeft, de Wis- Natuur- en Stemkunde, ook de Zeden- en de Dichtkunde , enz.: waarin zy de meefters waren voor alle de naburige Volken; die hunne Kinderen, al vroeg, de Griekfche taal doen leeren , en naar Griekenland zenden moeiten , om van daar de Wetenfchap te haaien: waar van, hun de roem gegeven word, onder anderen, door Cicero, (pro blacco c. 27.). Gelyk dan ook de latere gefchiedenisfe beveiligt , dat de inval der Turken in Griekenland, die veelen der belle In. wooners naar Italië deed vluchten , de oorzake geworden is, waardoor allerly geleerdheid, door de andere deelen van Europa, wierd uitgebreid. Zeer beroemd waren van ouds, de zogenoemde VII Wyzen van Griekenland, met name, ThaIEs de Milefier, Solon de Atbener, Chilon de Lacedemonier, Pittakus de Mitylener , Bias van Priêne, Kleoiiulus van Lindus, en Periander. de Korinther, die, inzonderheid, door hun»e Zedenleere, en de daaruit gevormde heilzame Wetten ter beltieringe van den Borgerltaat, eenen onfterflyken naam verworven hebben. Om diezelve reden waren de Grieken gewoon , niet zonder trotsheid, alle andere Volken, ter onderfcheiding van zich zelve, met dien verachtelyken naam van Barbaahen, als lieden van een' ruwen aard en fprake, uit te drukken : welken ftyl van fpreken, ook de Joden hebben nagevolgt: waartoe de geleerde Reland verfcheide bewyzen 'aanhaald (Disfert. de Barbar. & Scytb. infert. Bibl. Brem. T. V. pag. 255, 256.) Ja de Apoftel Paulus heeft naar dezen fpreektrant zich wel willen voegen, als hy, Rom. I. 14. alle de Heidenfche Volken (de Joden alleen uitzonderende) onder- fcheid  Griekenland, 783 fcheid, in Grieken en BarbAAren; zeggende: beiden den Grieken en Barbaaren, denWyzen en Onwyzen, ben ik een fchnldenaar. Waaruit wy te gelyk vernemen: dat de Grieken nader wordea omfchreven, als Wyze, en de andere, als Onwyze. Doch , met dit alles wierden, den Grieken, door de andere Volken , zeer grove gebreken ten lafte gelegt , voornaamlyk, door de Romeinen: waar door zy zeer te berispen waren: byaldien , immers , niet de afgunfi (die zo wel, tusfehen geheele Volken, als, tusfehen byzondere perfoonen, plaats grypt,) hen dezelve boven de mate heeft doen vergrooten. Cicero inzonderheid, heeft, in eenige zyner Redenvoeringen, en Brieven, derwyze, zich uitgelaten, aangaande de Grieken, dat daardoor de achting, die zy, door hunne vordering in allerly voortreflyke Wetenfchappen , verworven hadden, merkelyk zou daalen. Hy zegt: (de Orat. Lib. I. cap. 11.) ,, dat ze" meer begeerte tot twift, als tot de „ waarheid betoonden:" (pro Flacc. cap. 27.) „ dat ze geen trouwe, in 't geven van getuyge„ nisfen en beloften, hielden:" (ad Qu. fratr.) „ dat „ de aard der Grieken zeer tot bedrieglykheid over* \, helde," en weder (ibid.) „ dat ze alle weger. ,', kenden, om aan geld te geraken , en niet te „ goed waren, alles om geld te doen." Van daar, dat de fpreekwyze, Graca fide mercari, of met Griekfche trouwe te koopen, betekend, iets te koopen met gereed geld : dewyl men hun, wegens de verdenking van ontrouw, niet gaarne borgen wilde. Ook, moeten ze, ten aanzien van ongezeglykbeid , ten kwade bekend geftaan hebben ; want, van daar, is men noch by ons gewoon, een' eigenwyzen en eigenzinnigen menfeb, die zich nieta  Beneven, hunne drift tot den Koop handel, welke ver oorzaakl heeft, da zy zich, door veeli •vreemde landen, hebben uitgebreid. 784 Griekenland. niets naar een' ander' voegen wil, een' Griek, te noemen. De zucht tot den Koophandel, was aan de Griekfche Natie byzonder eigen. En , dewyl ze aan de Zee woonden, hebben ze zich vroeg op de r Scheepvaart toegelegt; het gereed!!: hulpmiddel ter bevordering van dit beroep. Ja, die zelve zucht : dreef veelen hunner, naar vreemde Geweften ; alwaar ze, door de verwisfelinge hunner eigen Waaren, met die, welke de andere Landen uitleverden, groote winden konden doen. Onder de Kooplieden, die van ouds, te Tyrus hunne Waaren kwamen aanveilen, worden, Ezech. XXVII. 13, 19. ook die van Javan, (welke geene andere dan Grieken betekend,) opgeteld. Ja, hiermede noch niet vergenoegt, hadden ze, ter verdere uitbreidinge van hunnen Koophandel, al vroeg begonnen, in andere Landen, op de Kuden, Plantstedem (Koloniën) aanteleggen, m.ed, door lieden van hunne eigen landaard, die zich derwaard ter woon begaven, vervuld. Behalven, dat ook de fterkc aanwas van dit Volk hen noodzaakten , van de overtollige menigte, zich te ontdoen, door het uitzetten van zodanige Volkplantingen in andere oorden der Waereld: vermits zy, byna van rondom door de Zee befloten, weinig gelegenheid hadden, om zich landwaard uittebreiden. En, dewyl ze alle die vruchtbaare Eilanden der Egeefche Zee, alsmede, de tegenovergelegene Kuden van Klein-Asie, van weinige Steden en Inwooners voorzien vonden; hebben zy deze, allereerfi, met hunne eigen Inboorlingen bevolkt, 't Is bekend, dat, onder de aanvoeringe van Androklus, den Zoon des Atheenfchen Koning Kodrns, naar men rekend, in het iojjde jaar, voor Chridus geboorte, een ontzachlyke me- nig-  Griéketiland. 785 ïiigte der Grieken, op deze Kuft en de naaft daarby gelegen Eilanden, zich neérgezet, en aldaarXII of XIII Steden gefticht hebben : naamlyk, Epbefe, Milete, Myus, Lebédus, Kolophon, Priëne, Tejus, Erytbre , P'o'cea, Klazomene: alsmede op de Eilanden; Cbios en Samos : alle welke Steden, onderling, gelyk ook met de in het Vaderland gebleven Grieken, in een nauw bondgenootfcbap ftonden. Daarna hebben de Grieken ook zich neêrgeflagen op de Kuften van Syrië, Egypte, Lybie,, Gallie i Italië , en andere aan de Middelandfche Zee paaiende Geweften. Van alle welke Plantfteden, dooi die van Atbene, Megara, Korintbe, Lacedemonie en andere voornaame Griekfche Steden, elders gebouwd , wy een naukeurig bericht, beneven de jaaren van derzelver ftichtinge, (Sec. Eufebi Cbron.) vinden, by den Heer Driebergen, in des zelfs aanbangfel tot het I. Boek van 't werk var Prideaux, bladz. 89-92. Zelfs, wierd het bene denfte deel van Italië, dat naar Griekenland uitzag by de ouden , Gk^cia Magna , dat is, Groo Griekenland, genoemt: om geene andere reden dan , dewyl deze Landftreek genoegzaam gehee van Grieken in dien tyd bewoond was; Zo dra, men dit een en ander verneemt, za niemand behoeven te vragen: waarom, de Griek fcbe taal, alreeds vroeg , onder alle de rondor hen woonende Volken , zo zeer bekend en ge bruikelyk geworden is; als zynde, toen, de gt meene taal der Geleerdheid en der Kopmanfchap. Hoe wel, men ook niet ontkennen kan , dat de ovet •winningen door Alexander den Grooten behaald over alle de Landen der Perfifche Heerfcbappy, di daar door alom met Griekfche inwooners vervü' wierden, merkelyk veel toegebracht hebben, .0 III. Deel. III. Stuk. K Öe; L l \Vaardoors - te gelyk, ^ (Ie Griekfche taal algemeen • geworden i is, I e d é  'Gelyk de wederzyc fche veree niging dei byzonder Griekfche Steden , tot één] Bondgenootfchap , 785 Griekenland. deze taal noch verder te doen verbreid worden. Het welk dan ook de reden is, waarom , God gewild heeft, dat, in den tyd, toen de leere der genade onder alle volken zou worden bekend gemaakt, dezelve , in de Griekfche taal , door de Schryvers des N. T., wierde te Boek gelteld. Voor zo verre men, uit de oude gedenkfehrif•ten, belluiten mag, was, in de eerfte tyden, ge' heel Griekenland verdeeld , fchier, in zo veele .van elkander onafhanglyke Heerschappyen , als 'er byzondere Steden gevonden wierden ; die wel fommige, door Koningen, dan, 't meerderdeel, als Gemeenebeften , Staatswyze , wierden beftierd. Deze leefden, meefttyds, met elkander in vrede: en , hadden zelfs een algemeen Bondgenootschap aangegaan , (zo 't fchynt ) voornaamlyk, ten doelwit hebbende , hunne wederzydfche befeberming. En, ter ©nderhoudinge van dit Bondgenootfchap , ■wierden, jaarlyks , Vergaderingen belegt, beurtelings, dan te Delpbi, dan te Tbermopyle, beftaande, uit Gevolmagtigden van alle die byzondere Steden; die wel moeften toezien , dat de grondwetten , die, als de banden, deze Staaten onderling met elkander vereenigden, nauwkeurig onderhouden wierden (*;. Van dergelyke Verbonds- ver- (*) Wat hier van zodanig een verbond, tusfehen de byzondere Griekfche Steden, word aangemerkt, heeft men met bepaalinge op te vatten , alleen ten aanzien van het eigenlyk gezegde Griekenland, dat omtrent in het midden lag; beftaande uit de Landichanpen, Attiha, Boeotie, Fhocis, Lolris, enz.: als mede, 't Schiereiland Peloponnefus; want, wat de andere deelen van Griekenland, Macedonië, Thejfalie, Albanië en Epirus, betreft: deze hebben, van onheuglyke tyden, als groote en aanzienlykeKe, em Ie groote nagt der Cónfngen ran Perfie, net yoarIcel, te véèrftaan;  7.o hebben , daartegen, de binnenlandfcheberoerten derzelver ftaat zo zeer verzwakt, 188 Griekenland. sn waar van het gevolg geweeft is , dat zy de Perfen niet alleen noodzaakten , geheel Griekenland te ruimen , maar ook de Eilanden der Egeefche Zee , cn verfcheidene Landen en Steden op de vafte kuft van Afie , den zeiven afhandigt maakten ; waardoor , ze eindelyk, om de verdere nadeelige gevolgen van dezen oorlog te verhoeden, gedwongen wierden, in het 449. jaar voor Chriftus geboorte, met de Atbeners, en derzelver Bondgenooten, den vrede aan te gaan. En, ingevalle dit Bondgenootfchap onkreukbaar had mogen in ftand blyven; de Griekfche Staaten, zouden hunne vryheid, naar oogenfchyn, een' geruimen tyd, bewaard, en tegen alle hunne vyanden verdedigt hebben: maar, de tweedracht, die droevige tweedracht, die toch , ten allen tyde, zoveel fchade berokkende, heeft ook, na dat ze van buitenlands geweld bevryd waren , dezen band gefcheurd , en onder meer andere gevolgen, ook het verlies van derzelver vryheid eindelyk veroorzaakt. Ik bedoele, dien binnenlandfcben oorlog, tusfehen de Atbeeners en Lacedemoniers, beneven derzelver wederzydfche Bondgenooten; die, met den naam van den Peloponneefcben oorlog, meeft bekend is; en, waarvan , de byzonderheden nagelaten zyn, in de gedenkfehriften dier twee vermaarde Gefchiedfchryvers , Tbucydldes en Xenopbon. Een oorlog, die den tyd van XXVII jaaren on» ophoudenlyk geduurd heeft: en, in welke ook de Perfifcbe Landvoogden, der Geweften van Afie zich liftig Grieken, maar ook, van de verdere lotgevallen van Griekenland,' tot deszelfs overheerfching door de Romeinen, zonder dat we de p'aatzen zelve, waarin alle deze dingen te vinden zyn,ftukwyze behoeven aan te haaien,  Griekenland. 7 $9 liftiglyk vermengden, door het zenden van onderftand', dan aan de ééne, en dan aan de andere, met inzicht, om ze dien oorlog des te langer te doen gaande houden , ze daardoor beiden te verzwakken , en dus uit te putten, dat zy zelve (de Perfen) van de Grieken, geen vyandelykheden voortaan te duchten zouden hebben. Dees oorlog heeft daarDa, de Stad Atbeene , haaren ondergang gekoft; dewyl de Lacedemoniers dezelve onder hun geweld gebracht, en van alle haare muuren en veftingen ontbloot hebben. Doch , als de Lacedemoniers , door dezen zegepraal des te magtiger geworden , den oorlog tegen de Perfen, vernieuwden, onder hunnen Koning Agefilaus, die zelfs in zyne ondernemingen voorfpoedig was, hebben de Perfen een ander middel uitgedacht, om zich van deze vyander te ontdoen: door, naamlyk, de bewindslieden var voornaame Griekfche Steden, als Tbebe , Argos, Korintbe, Atbeene ( wier Stad in dien tusfchentyc herbouwd was) en meer andere door geld om t< koopen, en dezelve te bewegen, dat zy den Lace demoniers den oorlog zouden aandoen : uit weikei nieuwen twefpalt , alle die kwade gevolgen te voor fchyn kwamen , welk de Perfen daarvan zich beloof hadden- En federt, de zaken der Grieken eenmaa in zodanig eene verwarringe gebracht waren, is d ééne binnenlandfcben oorlog uit den anderen voortge rezen; te lang om hierin 't byzonder te vernaaien waardoor , deze Griekfche beerfcbappyen ten eene maal gekrenkt en zeer naby haaren ondergang g« bracht zyn. Zodanig was de toeftand der zaken, in Grieket land, in den tyd, toen Koning Philippus, in Mo cedonie, het gebied voerde; die niet verzuimde,zy voordeel daarmeê te doen , door de Griekfche St K 3 tei . i i l - dat zy, . door den Macedonin fchen Ko;' ning ,fhi'  lippus, alle overheerdzyn; die, federt dien tyd, een' aanflachvormde, om de geheele Perfifihe heerfchxpfy te Ver mees teren, die, echter ,. niet dan, door zynen zoon AkxaxJer den Groottes, kon Worden uitge. voerd j welke de Verjfhe %ion*rchie i' ondei gebracht, 790 Griekenland. den, de ééne na de andere, te verwinnen , en 3 binnen korten tyd, zich meefter genoegzaam van geheel Griekenland te maken. Dit achtte Pbilippus (behalven, dat die onder, neming ftrekte, om aan zyne heerfchzucht te voldoen ) als 't gereedfte middel, om de Perjijcbe magt, die, door de tweedracht der Griekfche gemeenebejlen , merkelyk geftegen was , met meer vrucht tegenfiand te konnen bieden. Ten zeiven einde deed hy zich door de Grieken verkiezen , tot algemeen Opperhoofd van een Krygsheir, het welk, (elke Stad haar aandeel daartoe gevende) op haare koften zou geworven en onderhouden worden. Dit hcir , gevoegt by zyne eigen Macedoniers , zond hy , in het volgende jaar, gerekend . het 336 voor 's Heilands geboorte, onder het gebied van drie zyner voornaamfte Bevelhebbers, naar Afie; die den oorlog tegen de Perfen beginnen zouden : meenende, kort daarna, met al zyne overige Krygsmagt, in eigen Perfoon te volgen, en den oorlog over te brengen tot in en binnen de Landen der Perjifcbe heer* febappy, Pbilippus, endertusfehen, door eenen Macedonifeben Edelman, Paufanias, ter gelegenheid der Bruiloft zyner Dochter Kleopatra, die in Huwelyk ge» treden was, met Alexander, den Koning van Epirus, om 't leven gebracht, moeft de uitvoering van dit gewigtig ontwerp, aan zynen Zoon en Opvolger Alexander, naderhand, den Grooten, toegenaamt, overlaten; die het zelve voortgezet en gelukkig volbracht heeft. Na de hübhoudenlyke zaken van Griekenland op ïenen vaften voctgefteld, en de Griekfche Steden, niet zonder geweld, genootzaakt te hebben, om hem, in zycs Vaders plaats, tot een algemeen BevelbcbnXV her  Griekenland. 791 her over het heir, tegen de Perfen, te benoemen,e vertrok hy , daar mede, ten getale van 5000 Rui-ó ters en 30000 Voetknechten, uit zyn Koningryk* Macedonië, 't welk hy na dezen nooit weder ge-< zien heeft; vermoedelyk, de beftiering der binne.J landfche zaken overlatende, aan zyne Moeder Olympias. Hy geleide dit heir, over den Hellefpont, in Afie: met welke, hy de Perfen dus gevoelig aangreep, dat hy, in drie byzondere Veldf.agen, de eerfte by de riviere Gronikus, de twede by Isfus, en de derde by Arbela, telkens over hen zegepraalende, binnen den omtrek van IV jaaren , de geheele Perfifcbe beerfcbappy, en , beneven deze, noch meerandere daaraan paaiende Landen, onder zyn gebied bracht: wordende dus de grondlegger der derde aIgemeene Alleenheersching , (Monarchie.) de Grieksche toegenoemt. Wy hebben , in het IXde Hoofdst. dezes lilden Deels, eenige byzonderheden van deze verwondercnswaardige Krygstochten, den lezer medegedeeld; derhalven onnodig, om ze hier te herhaalen. Alexander , vroegtydig, in den ouderdom van nauwlyks 33 jaaren, uit dit leven weggerukt zynde , is deszelfs baftaard Broeder, ARiDéus, hem in zyn erflyk Koningryk, Macedonië en alle de Wingeweflen , opgevolgt : doch , niet meer dan den Koninglyken titel , en de fchaduw eener Koninglyke heerfchappy bezittende : vermits de Landvoogden, elk in zyn eigen Wingeweft, een volftrekt en onafhanglyk bewind voerden. Hierby, kwam, dat de Koninginne Roxane, na Alexanders dood, eenen Zoon ter waereld bracht; die , naar zynen Vader, mede Alexander genoemt wierd: me! melken, zy naar Macedonië vertrok, met oogmerk . K 4 on n, in eszelfs laats de ',riekfche ipgerecht eelt. Na wiens dood deze ganfche Monarchie weder ge ■ fcheurd is, in viir blondere Koningrj. ken: l  1 i yan wel. ke, Ma. ] cedonie , ( beneyen geheel * Grieken- ^ land, een & was. v o n IS Hetwelk echter , na ar verloop t\ yan eenige . jaaren, 7P2 Griekenland. om zich aldaar in het Koningryk te beveiligen. En, federt dien tyd, wierden de regeerings zaken, al* om, in naam dier beiden, zo wel, van Aridèus, als, van dezen jongen Alexander, uitgevoerd. Dees jonge Alexander, zou, echter, als de eenige wettige erfgenaam der Griekfche beerfcbappy, by meerderjaangheid, de regeering alleen hebben moeten aanvaarden; en, om de opvolging, voor dien jongen Vorft, des te meer te verzekeren, had Alexanders Moeder, Olympias, dezen Aridéus , na, omtrent VII jaren, den Koninglyken titel gevoerd te hebben, doen om 't leven brengen: doch dit grouwzaam middel heeft aan 't oogmerk geenfins beandwoord. Daar tegen , moeiten naar Gods nad, Damt Is Codfpraaken (H. VIII. ai, 22. en IX. 4 ) we ke voorfpelden, dat Alexanders Ryk «« onder één hoofd vereenigt, maar, in IV ver. cheiden Koningryken, zou gefplitft worden, haa- IhlTk bek°men: gelyk 00k dadelYk geEn, onder deze vier , was ook het Koningryk vlAcroo.me , beneven , het daartoe behoorend jsiekenland : het welk Kassander , de Zoon an den Veldheer Antipater, (wien men altyd erdacht gehouden heeft, van Alexander den Groo ■n door vergif te hebben omgebracht) na veel srwarringen en bloedvergietingen , daar onder ok van Olympias, Roxane en den rechten erfgeïam den jongen Alexander, voor zich zeiven beagtigde. • Dit Macedonisch Koningryk, heeft, omtrent derhalve eeuw , geduurd : en fe fa al dien d , door XVII na elkander volgende Koningen, ch met van een zelvigen Stam , noch ook vaa een  Griekenland, 793 een zelvigen Landaard, beftierd geworden. Waarna het, in het i68fte jaar voor Chnftus geboorte, door de Romeinen overweldigt is. Koning Philippus H. had dit onheil zich zeiven op denhals gehaald, door , geduurende den Pmifchen oorlog , zich met den Kartbagifcben Veldheer, Hannibal, in een Bondgenootfchap tegen de Romeinen in te wikkelen ; dien 't, vermits zv alreeds het nabygelegen Koningryk Epyrus in dien tyd vermeefterd hadden , aan geene gelegenheid ontbrak, om hem dit betaald te zetten daar zy met een heir in Tbeljahe vielen, en, in een Veldjlag, de overhand behoudende, dezen Koning nootzaakten, om eenen zeer nadeelken vrede met hen aantegaan: waarby, hy zelve wel in zyn Koningryk Macedonië beveiligt, maar de Steden van het eigenlyk Griekenland, van deszelfs gebied afgefcheurd , en in vryheid gefteld wierden. En, dewyl deszelfs Zoon en Opvolger, PiRséus, de onvoorzichtigheid beging, van dezen vrede te verbreken, en andermaal, met die van Kartbago, zich tegen de Romeinen^ verbinden; zonden deze derwaard, den Veldheer PauL08 Wnisjdie den Koning m een hoofdtreffer floeg, gevangen nam,en met zich naar Rome voer de -. alwaar hy in zegepraal omgevoerd en m verloop van twee jaren, in de gevangenilTe geftor ven is Hierdoor nam het Koningryk Macedonii een einde: en wierd door de Romeinen,m een Win gewest (Provincie,) veranderd: of liever, (aan gemerkt deszelfs verre uitgeftrektheid,) in Wei Wingeweften, verdeeld: waarvan, het een , eigen lyk , Macedonië, en, het ander, Achaje, wien genoemt; die elk beftierd wierden, door byzon dere Stadhouders. Daarom, worden die beide det K 5 k door de \omeintn rjverheerd,' sn in twe provinciën verdeeld, is, i \ n  Gelyk ' zich nocl bevond, in de tyden der Apoftelen. Het wingeweft, Macedonië. j < 1 is door Paulus en 794 Griekenland. Macedonië, len van Griekenland, Macedonië en Acbaje doorgaans by elkander genoemt , Hand. XIX. ai Rom. XV. 2ö. II Kor. IX. 2. llbeff. I. 7, 8.' t Dus verre , moeiten we , de Staatswending'en 1 van dit eertyds zo zeer vermaard Griekenland uit de oude gedenkfchriften, onderfcheidenlyk nagaan , ten einde den Lezer des te klaarder begrip te geven, aangaanden den toeftand der zaken , in den tyd, toen deze Landftreek door Paulus en andere Kruisgezanten bezocht wierd , met oogmerk , om de inwooners tot de kenniife en dienft des waaren Gods, door de verkondiging der Euangelie leere, te bekeeren: ingevolge de voorzegging des Propheets Jefaia, H. LXVI. 19; waarvan we de vervullinge aangetekend vinden , in de Handelingen der Apoftelen en andere Schriften des N. T. Ten einde nu, dit gefcbiedverhaal, uit de aard', ryksbefcbryvinge, verder op te helderen; zullen we welvoegzaamft beginnen, met MACEDONIË. Beflaande, het noordelykft gedeelte van Griekenland: waartoe behoorden , behalven Macedonië zelve, (in 't byzonder dus genoemt, ) ook Thessalie en Albanië: famen uitmakende , één Winleweft; 't welk, by de Grieken, MomtSovl* (Makedonia) genoemt wierd: (zo men zegt,) naar tekeren Macedo, die gehouden word, voor een' loon van Ofiris, en, van 's Moeders zyde , de ^eev van den bovengenoemden Deukalion. Met lezen naam , word die Landftreek, dikwerf aangeroffen, in de Schriften des N. T. Buiten allen twyffel, is, in deze Landftreek, 't Euan*  Macedonië. 795 't Euangelie allereerft gepredikt, door Paulus , en deszelfs reisgenooten, Silas, Timotbéus en Lukas; weke laatfte, in de aantekeninge van al 't merkwaardige, dat hun, in 't begin van dezen tocht, voorkwam , de pen gevoerd heeft. De Apoftel wierd eerft derwaard genodigt, door een Godlyk gezichte; waarin hem, als hy noch te Troas zich bevond , een Macedonifcb man des nachts verfcheen; die tot hem zeide: kom Ut ons over, in Macedonië: en help ons. Zie Hand. XVI. 8~ 10. Waardoor, zy wierden aangenoopt, de reize terftond te aanvaarden: en, van Troas overfchepende , belandden , te Neapolis: van waar ze gingen naar Philippi: en, vervolgens, door Amphipolis en Apollonia, naar Thessalonika : en, eindelyk, naar Beree : alle Steden van Macedonië. Waarna, de Apoftel, hebbende Silas en Timotbéus , noch een wyl tyds in Macedonië, achtergelaten , (Hand. XVII. 14. en XVIII. 5. ) zynen tocht verder zuidwaard volbracht, naar de andere deelen van Griekenland : voornaamlyk , naar Athene en Korintbe Zie Hand. XVII. 15. en XVIII. 1. Deze eerfte reize door Macedonië meend men, in het Lfte jaai na Chriftus geboorte, gedaan te zyn. Omtrent c jaren daarna , heeft de Apoftel eene tweede rei: naar die zelve Landftreek aanvaard, uit Epbefe: vai waar hy eenigen tyd te vooren, Timotbéus en Eras tus derwaard vooruit gezonden had: (Hand. XIX 21, 22.) Van deze zyne reize, die , door Macedonië weder. verder voortgezet zou worden, naar Grieken land, had de Apoftel , de Korintbiers vooraf ver wittigt, in zynen Ijlen Brief, uit Epbefe hun toege zonden: waarin hy fchryft, I. Cor. XVI. j. Ikza {ot ulieden komen, wanneer ik Macedonië zal door gegaa zyne Reis* itnooten , verfcheidene maaien bezocht, ter verkondiging van 't Euangelie, 1 | I  796 Macedonië. gegaan zyn: want, ik zal, door Macedonië, gaan (*_). De Apoftel zou, anders, veel fpoediger van Epbefe, de Egeèfcbe Zee, naar Korintbe, hebben konnen overvaaren : dan , hebbende den toeleg, om , ditmaal, te gelyk de door hem geftichte Gemeente in Macedonië andermaal te bezoeken ; zo liet hy dezen verren omweg zich welgevallen. De uitvoering van dit zyne voornemen, word ons door Lukas verhaald , Hand. XX. i, 2. ge- (*) De Apoftel had, eer hy dit bovenftaande, aan de Gelovigen te Korintbe, fchrecf, een geheel ander beftek, aangaande die reize, by zich zelve ontworpen : en gemeend, eerft rechtftreeks , van Ephefe naar Korinthe, over te fchepen, van daar naar Macedonië te reizen, en dan, van Macedonië weder te keeren naar Korinthe. En dit beftek moet, door den een of ander, aan de Korintkiers, bekend geworden zyn; immers, toen Paulus zyn reistocht veranderde , en van Ephefe eerft naar Macedonië vertrok, en, van daar, de reize wilde voortzetten, naar Korinthe; fchynen de Korinthiers, over de verandering van beftek van deszelfs reize, eenig misnoegen tegen den Apoftel te hebben opgevat. En, deszelfs vyanden hadden, daaruit, aanleiding genomen, om den Apoftel, van lichtvaardigheid en wispeltuurigheid, by die Gemeente, te befchuldigen, Dit blykt zeer klaar , uit II Kor. I. \f—iy. daar de Apoftel over deze zaak zich zelve, verandwooid: zeggende : Ik -milde, te vooren, tot ulieden komen, ten einde, gylieden eene twede genade zoudet hebbe» : en , door u-we Stad [Korinthe'] naar Macedonië gaan: en weder, van Macedonië, tot ulieden komen: en , van ulieden naar fude'é, geleid werden. Ah ik, dan, dit voorgenomen hebbe, hebbe ik dan lichtvaardigheid gebruikt l Of neme ik 't naar den vleefche voor, het geen ik voorneme, ten einde by my zou wezen ja, ja, en neen, neen! dat is, dat hy, ja, ja zou zeggen , en neen, neen zou doen: handelende wispeltuurig; zo niet bedrieglyk, in zyne voornemens en gedaane beloften : en zich gelyk Hellende , aan een' dobbelhartig man, die ongeftadig is, in alle "zyne ■wegen. Dit weer/preekt de Apoftel : te verftaan gevende , dat hy zyn eerft opgevat, voornemen, door voorkomende omHandigheden , buiten zyn eigen toedoen, hadde moeten ver* ïndercn.  Macedonië. 797 gelyk ook, deszelfs te rug reize, uit Griekenland , weder door Macedonië naar Jerufalem: vers 3-6. L men kan, uit / lïm. II. 3» duidelyk afnemen: dat Paulus , ten vierdemaal in Macedonië moet geweeft zyn: fchryvende aldaar aan Timotbéus: gelyk ik u vermaand hebbe, dat gy te Ephefe zoud blyven, als ik naar Macedonië reisde; zo vermaane ik het u noch enz. Alhier, kan Paulus met gedoeld hebben, op de eerfte, twede noch derde derwaard gedaane reize: dewyl, uit Hand. XVI. 19* en ao, blykt • dat deze alle, door Timotbéus , mede by«ewoond zyn. En moet, gevolglyk, deze reize, bv welker aanvaardinge, de Apoftel zynen Zoon, Timotbéus vermaande, te Ephefe te.blyven, van de drie voorige onderfcheiden, en later voorgevallen zyn • alhoewel we geen verhaal daarvan aangetekend vinden. Mitsdien, geven we in bedenkinge: of dezelve niet moge volbracht zyn, na des Apostels ontüag, uit zyne eerfte gevangenisfe, te Rome : van waar, hy immers, den gelovigen Phihppiers, in zynen Brief hope , en zelfs meer dan hope gegeven had, van, met der baaft, eens weder tot ben te zul lm overkomen : Pbilip. II. 24. vergel. met H. I. 05Alhoewel Paulus en deszelfs Reisgenooten , in de ze Landftreek, van hunne vyanden, inzonderheit de Joden, veele verdrukkingen hadden moeten on dergaan , waarover hy klaagt II Kor. VIL 5 i z< wierden zy, toch , daar tegen, zeer bemoedigt ei «etrooft, door de zonderlinge vrucht, met welk de H. Geeft hunne pogingen verzelde, ter bekeenn ge van een groot aantal; die eenige aanzienlyk Gemeenten, inzonderheid, te Pbilippi, Theftalonik en Bereë, hebben uitgemaakt. Toen, heeft d Wingeweft, al vroeg, fommige Chriften Leeraart 1 waardoor," [ verfcheidene Gsmeenten ' gefticht 1 zyn, ini , deze ' Land- ' ftreek i e a it n  welke, in pryswaardige deug- den, boven andere Gemeenten, 1 uitge- , blonken \ hebben, ' i $tapolis, 3 1 l t i alwaar Vaulus , eerft belanddtf, in MncidO' ' nh, c is niet onbekend , § bydeou- ( 798 Macedonië. Neapolis. uitgeleverd : onder welke waren twee van Paulus metgezellen, Gajus en Aristarchus; die, daaram, Macedoniers , worden genoemt; en, die met dien Apoftel, te Epbefe, zich bevonden, ter gelegenheid van dat oproer. Zie Hand. XIX. 29. En, de Cbriftenen dezer Landftreeke hadden dien 'oem, dat ze, boven die der andere Geweften , jitmunteden, in verfcheidene voortreflyke hoedanigheden: en, allermeeft, ten aanzien der medeieelzaambeid, in de liefdegaven, aan noodlydende jemeenten: wegens welke deugd, de Apoftel hen seer verheft, en, derzelver voorbeeld by anderen lanpryft, II Kor. VIII. 1—5. Hoofdft. II. 9. Rom. IV. 16. In de befchryvinge der byzondere Steden van Macedonië, niet derzelver rang, maar ligplaats, volgende, beginnen we, met NEAPOLIS. De naam NeasVoAie betekend, by de Grieken, de nTieuwe Stad: en, is daarom zeer gemeen geveeft, aan verfcheidene njeuwlings geftichte Stelen , in alle de drie van ouds bekende Waerelddeeen : van welke, niet min dan XIII worden opgeeld. Zelfs, wierd de Stad Sicbem, in Paleftina, n lateren tyd, Neapolis geheten. Zy was de eerfte Stad, waar Paulus, met zyne Irie reisgenooten, belandde, als hy van Troas overroer, naar Macedonië: Zie Hand. XVI. 11 : zoner zich aldaar wat op te houden , dezelve flegts loortrekkende, naar de Stad Pbilippi. Uit dit verhaal, blykt, dat de Stad aan de Zee elegen hebbe: hoedanig, zy ook geplaatft word , loor Dio Cajjius (£. XLVIl. p. 348. ) zeggende :  Neapolis. Pbilippi. 799 de: „ dat ze lag, aan de Zee , tegen over het Ei„ land Tbqfus." Zy word mede, in de Reisbefcbryvinge van Antoninus , gedacht. Desgelyks , by Ptoleméus, Appianus en PUnius; die, echter, van deze Stad, geene byzonderheden hebben aangetekend. Zy word , (in Notit. Ant.) onder de Bisfcboplyke Steden van Macedonië, genoemt. PHILIPPI. Aangaande de ligginge van deze zeer vermaarde Stad,zien we een korte en nauwkeurige befchryvinge, door Lukas opgegeven, Hand. XVI. 12. alwaar hy ze noemt, de eerfte Stad dezes deels van Macedonië. Hy benoemt ze, als de eerste, dat niet zo zeer betekend, de eerft vooraanliggende Stad, dan wel de eerfte in aanzien, (in hoedanig een zin di! woord npwT» gemeenlyk genomen word , by de Griekfche Schryvers.) en wel, niet van geheel Macedonië , maar dezes deels van Macedonië: want, de Provincie Macedonië had verfcheidet deelen, die, in de oude Kaarten, met hunne naa. men uitgedrukt ftaan: en, Lukas bedoeld, byzon der, dat deel van Macedonië, waarin zy eerft aankwamen, by hunne belandinge, te Neapolis: welt het ooftelykfte — en naaft, by de Grenzen vat Tbracie, gelegen deel van Macedonië was: bepaald, tusfehen de beiden rivieren de Strymon en de Nestus; door welke laatfte, het, van Tbracie afge fcheiden wierd. Voorheen, had dit deel zelfs to Tbracie behoord : maar, was, door Koning Pbi lippus, Alexanders Vader, overheerd, en aan Ma eedonie gehecht, om welkereden, de geleerde Cel larius (Geogr. Ant. Tom. I. p. 850.) dit deel, va; he de ongeweydeSchryveren. De ligplaats dezer Stad v.' ord, zo wel, in de H. S., i I t  als , door de onge- wyde Schryve- ren.aange- wezen. 800 Pbilippi. het overige Macedonië eeniger mate onderfcheiden,' Macedonia adjecta, dat is, het Bygevoegd Macedonië , wil genoemt hebben: gelyk, het ook, in deszelfs Kaart van Macedonië, dus uitgedrukt ftaat. Daarom, word dit deel, door PUnius ( L. IV. c. 11.), hoewel verkeerdelyk, noch tot Tbracie gerekend. Ptoloméus heeft het, met recht, onder Macedonië gebracht: gelyk ook, de genoemde Cellarius CL c.) een getuigenisfe, uit Ariftoteles, (de Mirand. Natur. p. 718.) aanhaald; waarin Pbilippi, eene Stad van Macedonië, genoemt word: ten bewys , dat de Landftreek, waarin Pbilippi lag, waarlyk aan Macedonië gehechr geweeft zy: en, dat Lukas, dezelve, met reden , mogt benoemen , als eene Stad dezes deels van Macedonië. Voorts, lag zy, van Neapolis, XII Roomfche mylen: en XXXIII, van Ampbipolis, ingevolgede reisbefcbryving van Antoninus (Edit. Wesfel. pag. 320. A. 331.) dat, is, van de eerfte, vier, en, van de laatfte, elf uuren gaans. PUnius plaatft, (1. c.) de Stad Pbilippi, in het binnenland: want, na eenige Zee - Steden van dit Geweft genoemt te hebben, als Apollonia, Qefima, Neapolis en Paftos, vervolgt hy: Mus , Pbilippi, Colonia: dat is, landwaard in (*) Pbilippi, de Volkplanting. Dezelve (*) Hier tegen ftryd niet: dat men Hand. XX. 6. leeft < dat Paulus met zyn reisgenooten, als zy van Pbilippi naar Thrcas reisden, gezegt worden: van Pbilippi afgescheept te hebben; als of daaruit bleek, dat die Stad aan den oever der Zee gelegen hadde • want, men kan dit dus verftaan: dat zy eerft, langs de rivier Zygajles, van de Stad Pbilippi afvaar-ende tot aan de Zee, van daar met een ander Schip 1 over de Zee gevaaren zyn, tot Trias.  Pbilippi. 80 i , Ve Schryver bepaald, deu afftand, tusfehen Philip- i pi en Dyracbium (weftwaard, aan de Adriatifcbe I Zee gelegen), tot CCCXXV Roemfcbe mylen, dat 1 is, honderd en aebt uur en gaans : welke tusfehen - , wydte, echter, niet anders, als door veele omwe- I gen, kan genomen zyn. Naar het bericht van Dio ' Casfius (Lib. XLVII.) lag de Stad, in eene vlak- ■ te, allerwege met bergen omringt. Hoewel, de ; grond, waarop de Stad gebouwd was , boven hec 1 Ommeland , verheven moet geweeft zyn: dewyl „ ■ Appianus, (debell.civ. Lib. IV.) zegt: ,, dat ze , „ lag, op tene fteile hoogte; welkers ganfche breed. „ te zy befloeg." Hy befchryft ook de geheele I gefteltheid van het ommeland dezer Stad; ter gele; genheid, als hy verhaald, van den veldjlag, by I Pbilippi voorgevallen: in welken, de beide moori denaars van "julius Ce/ar, naamlyk, Kasfius en Bruk tus, door twee der zoogenoemde driemannen, Oc\ tavius en Antonius, verwonnen wierden. Ter > zeiver gelegenheid , onderrecht ons die zelve Schryver mede : dat eene zekere Rivier die I Stad voorby vloeide; aan welke hy den naam geeft, ; van Zygaftes. En, dit laatftgemelde is voor ons, ' van des te meer belang: dewyl we, daar uit, we1 ten, wat 'er zy, van die Riviere, buiten de Stad} alwaar, bet gebed plag te gefebieden; en, waarheen, 1 ook Paulus, met de zynen, zich , ten dage des i Sabbaths, begaf, om bet woord te/preken. Zie Hand. } XVI. 13. De oude Schryvers, daaronder; voornaamlyk, i de gemelde Appianus, Q. c. pag. 1040,) berichten ( ons : dat de eerfte naam, met welke die plaats, ) (toen noch een Vlek of Dorp) bekend ftond, was 5 Krenides: (KfWêf) naar de menigte der bronnen, (jc^ïWi) welke dezelve bevochtigden. Daarna, zou III. Deel. III, Stuk. L zv, Zy is met verfeheiden naamen bekend geweeft„  En, inzonderheid, doo eene ryke goudmyn, vermaard. Daarna, iszy vooi zien, me eene Re«» 8oa Pbilippi. zy, Datos , (A*to{) genoemt zyn. Maar, Koring Pbilippus, zodra deze geheele Landftreek door hem den Ibraciers ontweldigt was, oordeelende, deze plaats, tot eene bekwaame Grensvefting, tegen deze zyne ftrydbaare en gevaarlyke gebuuren , had ze, daarom, met eene welgefterkte muur omgeven, en tot eene Stad gemaakt: die hy, naar zynen eigen mam, Philippi, (^ia/ttttoi) noemde: in het meervoudige: waarfchynlyk , dewyl die Stad, uit verfeheiden deelen, faamgelteld was. Nauwlyks, had Pbilippus dezen arbeid, aan de verfterking der Stad hefteed, of de daartoe aan- ' gewende koften wierden hem ryklyk vergoed , door de ontdekkinge eener Goudmyn, in derzelver nabuurfchap; die, zodra zy behoorlyk bearbeid wierd, zo wel flaagde, dat, daaruit, jaarlyks, iooo talenten gouds, in de Koninglyke fchatkiften wierden ingebracht; byaldien men, Diodorus Siculus (L. XVI.) hier in veilig geloven mag. Van welk goud , onder andere, geftagen zyn, die penningen, met 's Konings Pbilippus beeld vercierd; die, by de ouden, Nummi Pbilippëi of Pbilippici, genoemt wierden. Het is buiten twyfel, dat deze ryke Goudmyn veele vreemdelingen derwaard gelokt heeft; die, aldaar, bekwaame gelegenheid vonden, door hunnen arbeid, zo in het graven en fmelten, als in het maken van allerly fraajigheden, van die zelve ftoffe, als mede, door de Koopmanfcbap in dezelve, een eerlyk beftaan te hebben, en zelfs groote winften te kunnen doen. Hierdoor, is die Stad, derhal ven volkryk en zeer bloeijende geworden. Zodra geheel Macedonië door Paulus EmiVus , • onder de Roomfche heerfchappy gebracht wierd, c bleef de Stad Pbilippi van dit jok niet verfchoond. Doch ,  Pbilippi. S03 Doch, toen, is zy ook, kort daarna, met eene Roomsche Volkplantinge voorzien. Dit geeft Lukas te verftaan, die Stad nader omfchryvende, als eene Kolonie Hand. XVI. 12. Het woord, "t welk de Schryver aldaar gebruikt, is wel met Griekfche letteren (KoAmW) gefchreven;, doch , uit de Latynfcbe taal, oorfpronglyk: in welke, het zelve, Colonia *, word uitgedrukt: dat is, eene Volk- * Dit woord Colonia (het welk wy door eene Volkplanting vertaaien) is at te leiden, van 't woord colère •• dat van veelerly betekenisfe is, by de Latynen: daaronder ook , van boié•toen, wanneer 't, met betrekkingetot een ft.uk lands, gebruikt Word: dgros colere, zegt, het land bouwert. Van daar, worden de Landbouwers, (de Boeren,) by de Latynen, Coloni geheten. Doch, byzonder, noemden de Romeinen, Coloni, zodanige, die , uit hunne eigen Hoofdftad Rome, naar elders gezonden wierden, ter bewooninge eener hun daartoe vergunde landftreek; die ze terftond bebouwen en bearbeiden moeften, t'öunner kóftwinninge. Zodanig een troep, van, uit den eenen naar den anderen oord, verplaafte Inwooners, wierd mede Colonia genoemt: gelyk, de fpreekwyzen, wittere toloniam in locum, conftituere coloniam, alicui agro coloniarrt imponere, enz. die men by de Latynfcbe Schryvers veelmaaleiï aantreft, genoegzaam uitwyzen. Maar, eindelyk, dewyl deze onlangs uit Rome naar elders overgezonden lieden, gemeenlyk, hun eerfte werk maakten, van eene nieuwe Stad te ftichten, in zodanig een Land, 't welk ze bewoonen en bebouwen zouden; zo wierd die naam mede overgebracht„ tot die Stad Zelve. En, in dien zin betekend Colonia, eene nieuwe Stad, door Rtomfche Borgers, in buytenlandfche Geweften, gefticht en bewoond; die, zo wel, als de Inwooners van Rome zelve, met het Borgerrecht dier Hoofdftad, begunftigt bleven. Van daar . is dit woord Colonia een eigen naam geworden, van eenige Steden, die door de Romeinen dus nieuwling geftigt zyn: als, van Colonia Agrippina, {Keulen) Colonia Trajxnn, (Keiferswdard) Colonia Alhbrogum , (Geneve) Colonia Flava, (Ceftirea in Paleftina) enz. Alhoewel, dus, de nieuwelings geftïchte Steden, in den volftrekften xin, Colonm Romam , wierden genoemt; zo was 't echter, ook K 2 fche Volle. flantinge i.  8o4 Pbilippi. Volkplantinge, of eene Stad met eene Volkplan* tinge, naamlyk, der Romeinen, vervuld: en naar den aard, van alle zodanige Steden, met het Roomfcb borgerrecht, begiftigt. Wy hebben reeds gezien, dat die Stad, ook by PUnius, ( l. c. ) met dien titel Colonia, getekend ftaat. En, ter nadere beveiliging der waarheid dezer zake, diend: dat die Stad, in de lyfie der Roomfcbe Volkplantingen uitdruklyk gemeld word, (Digefiorum Lib. I. fub tit. de cenfibus §. 6. pag. m. 1842.) en wel met deze woorden: Colonia Pbilippenfis juris Italici efi **. Dat daar door, geene andere Stad, als Pbilippi in Macedonië, gemeend werde, blykt nader, uit het bygevoegde van den rechtsgeleerden Paulus; (ibid. pag. 1843.) zeggende: in Provincia Macedonia , Dyrracbeni , Casfandrenfes , Pbilippenfes, enz. juris Italici funt. Ook , hebben de ervaarenen in de oude penningkunde dit ontdekt, uit zekeren ouden Penning, door Keifer Klaudius, ter gedachtenisfe zyns Stiefvaders, Auguftus, geftagen: op welken, gefchreven ftaan, de woorden: 6 COL. zeer semeen dat die naam mede gegeven wierd, aan Steden , "die wel alreeds in wezen waren geweeft, als, welker aantal van Inwooners, door een Volkplanting , uit Rome overgekomen, merkelyk vermeerderd was geworden. In hoedagen gevalle , men 't alleen te verftaan heeft, ten aanzien der Sta-l Pbilippi in Macedonië; die, door Pbilippus alreeds gefticht was, omtrent ?yo jaaren, voor Chrifius geboorte, en alleen met eene Roomfcbe Volkplanting, naderhand, voorzien: waardoor , het getal haarer Inwooners zeer vergroot wierd. ** Aangaande dit jus ltalicum of Italifcb recht, als een byzonder voorrecht, niet aan alle, maar alleen aan fommige Roomfcbe Koloniën, verleend, en beftaande, in een vrydom van zekere fchattingen en belaftingen , heeft de geleerde Steph. Ie Mope, eenige merkwaardige dingen aangetekend , Var. Sacr. Tom. II. pag. 63 et fet{.  Pbilippi. 805 COL. AUG. IUL. PHILIPP.: en beneden DIVUS AUG, Gelyk ook de geleerde Reiziger Spon een' zekeren ouden Steen gevonden heeft, met dat opfchrift: COL. IUL. PHILIPPENSIS : vide Cellarius Geogr. Ant. Tom. I. pag. 849. Hieruit, mag men dan befluiten: dat deze Stad, 1 voor een groot deel, door Romeinen bewoond ge-1 weeft zy; die van het nakrooft waren , der Volk-; planting, door Keifer Auguftus, binnen deze Stad \ geplaatft. Wy zeggen: voor een groot deel: want, de Romeinen konnen , niet wel de eenige Inwoo. ners dier Stad, hebben uitgemaakt: dewyl de Stad alreeds bevolkt was, voor de overkomft der gemelde Volkplanting. Daarom, is buiten twyfel: dat ook fommigen der oude Thraciers , die, voor de Macedoniers , (gelyk zo even aangemerkt is,) deze ganfche Landftreek bezeten hadden , als mede, fommige Grieken, die, ftdert deszelfs veroveringe, door Koning Pbilippus, uit Macedonië zich derwaard begeven hebben, onder dezelve zullen vermengd geweeft zyn.' Dat, echter, de Romeinen de meejte in aantal, onder de Inwooners, hebben uitgemaakt, is daaruit blykbaar: dewyl de Inwooners zich zelve dus benoemen: Hand. XVI. 21. alwaar ze zeggen, van Paulus en zyne mededienftknechten fprekende: zy verkondigen zeden, die ons niet geoorloft zyn aan te neemen of te doen, alzoo wy Romeinen zyn. Alle waren zy, derhal ven, Afgodendienaars; met de verfoeilykfte Afgodery van verfeheiden Volken, voornaamlyk, van die, welke onder de Romeinen in zwang ging, befmet. Des niet te min, hadden ook eenige Joden, binnen die Stad , zich nedergezet ,• die, waarfchynlyk,uit AJie, derwaard overgekomen waren. L 3 Wy •n, was lie Stad, net verscheidene'Icidenfche tiatiëa vervuld: j by welke toch ook fommige Joden z.ick  Vervoegt Iiadden: 'dien, by die Stad, eene ge- meene ISidpUats vergund Was. §00* Pbilippi. Wy hebben , (in het voorgaande Xde Hoofdjtuk) gezien: dat Seleukus Nikanor, een geheele Joodfcbe Volkplanting, ten getale van 2000 Familiën, uit Babylonie en Mefopotamie, naar Pbrygie, overgevoerd had. Deze hebben, in vervolg van tyd, zich zeer vermenigvuldigt: en, zich, niet alleen, door geheel Klein Afie uitgebreid, maar ook, over de Zee, naar Macedonië gewend; in deszelfs voornaamfte Steden, als Pbilippi, Thesfalonika, Bere'ê enz. hunne woonplaats verkiezende: alwaar ze goede gelegenheid hadden, om den Koophandel, hun gewoonlyk beroep, te konnen oefenen: gelyk ook in de grootfte Steden, der andere deelen van Griekenland Uit dat één geval van Lydia de Purperverkoopfier, die van Tbyatyre naar ^Pbilippi verhuift was, zonder twyfel, met geen ander oogmerk, als om, binnen deze Stad, haaren Koophandel in purpergeverwde Klederen, met meer winft te konnen voortzetten, (Hand. XVI. 14, 15.) mag men een overflach maken, aangaande 't geen, ook den anderen Joden gelegenheid gegeven had, om te Pbilippi ter woon zich neêr te flaan. Deze Joden, te Pbilippi woonende, hadden , buiten de Stad, aan de daar voorbyvloeijende Riviere (die we gezien hebben, de Zygaftes geweeft te zyn) eene Bidplaats. Zie Hand. XVI. 13, icT. Alhoewel toch de onzen dat woord, -n ^cm-^ , door gebed, vertaald hebben; komen byna alle de Uitleggers overeen, in dat gevoelen, dat 't betekend, eene Bidplaatze: gelyk, de Syrifcbe en Arabifcbe Overzetters des N. T., dat woord, door een Huis des gebeds en plaatze des gebeds, hebben uitgebracht. Daarom , worden die woorden, vers 13: Wy gingen buiten de Stad, aan de Rivier, daar bet gebed plag te gefebieden, beter vertaald: daar de Bid-  Pbilippi. 807 Bidplaatze plag te zyn : of, daar de Bidplaat z e , naar de Wet, gefield of toegelaten was, te zyn: dewyl dat woord, voa-u^iv, by de Grieken betekend, iets naar de Wet vaflftellen. En,wri 16, daar men in onze Overzettinge leeft: 't gefcbiede, als wy tot bet gebed heengingen, zal dit willen zeggen: als wy naar de Bidplaatze beengingen: het welk ook een voegzamer zin geeft. Zodanige gemeene .Bidplaatzen, zag men, fchier overal, waar Joden woonden: fomwylen, binnen, maar meeft, buiten de Steden, in het oopen veld: 't welk zy overgenomen hadden, (zo men meend) van den Aardsvader Jfa'dk; die, tegen bel naken des avonds, eenmaal uitgegaan was, om te bidden , in bet veld: Gen. XXIV. 63. Ook, waren zodanige Bidplaatzen, wel met eenen muur omgeven; maar, boven met geen dak bekleed: dus, onder den blooten Hemel; ten ein* de zy hnnne oogen en handen hemelwaard konden opheffen. Hier in, zyn, derhalven, de zogenoemde Proseuchen of Bidplaatzen te onderscheiden , van de Synagogen , of Vergaderplaatzen; die altyd, binnen de Steden, gevonden wierden , en zo wel, van boven, als rondom befloten waren: behalven, dat, in de Synagogen, niet alleen gebeden uitgeftort, maar ook Mofes Wet gelezen en verklaard , heilige liederen gezongen, beneven , meer andere plichten van den openbaaren Godsdienft verricht wierden. Van welk één en ander, de geleerde Steph. Ie Moyne een nauwkeurig bericht geeft (Var. Sacr. Tom. II. pag. 71 c? feqf. Hierby, word echter gemeenlyk aangemerkt: dat, aan die plaatzen, waar de Joden geene Synagogen hadden, alle die zelve openbaare Godsdienftplechtigheden ,in de Bidplaatzen, wierden waargenomen, welke anders eigen waren, aan de Synagogen alleen: om L 4 wel-  M Pbilippi. welke reden, de naamen der Synagogen en Profes c-ben, in zodanige gevallen, één en het zelve betekenende, onder elkander verwisfeld worden. Voorts, had men alleen , Bidplaatzen, en geene Synagogen , in of by de Steden, waar de Joden te weinig in getal gevonden wierden , om de onkosten, die de Synagogen vereifchten, te konnen op. brengen: gelyk we het ons verbeelden moeten, te Pbilippi geweeft te zyn. Om deze reden , maakt de Heer van Til, (Ifag. ad Epift. ad Philip, cap. III. pAg. 252.) daar uit, (dat men, met betrekking tot Pbilippi alleen, van eene Profeuche, en van geene Synagoge, leeft), met recht, een befluit: dat, binnen deze Stad , niet veele Joden gewoond zullen hebben, in dien tyd. Dat de Bidplaatze, buiten de Stad Pbilippi, aan de Riviere , welke de Stad voorbyliep, gefteld was, is eene omftandigheid , welke mede, uit de gewoonte der Joden kan worden opgehelderd; die, doorgaans, aan het water, en wel liefft der Bronnen of firomende Rivieren , hunne gebeden verrichtten: niet alleen, ten einde met dit water, die Bidplaatze te reinigen, maar ook, daarvan, zich te konnen bedienen , ter wasfcbinge hunner handen; dat by hen altoos, voor het gebed, gebruikelyk was Men * Op deze gewoonte , doeld de Apoftel Jakobus, Brief IV. 8 : zeggende 1 naket tot God: (door den gebede, naamlyk) en Hy aal tot « naken. Rf.iniget de handen, gy zondaaren! en zuivert de harten, gy dobbelbartigen! Door welk reinigen der handen, de Apoftel, niet die uitwendige reiniging, eigenlyk bedoeld; als of deze den menfch by God Zou veraangenaamen : maar, zich rein te houden , en zorge te dragen , dat men zich niet befinette , met zodanige onreine zonden, die meeft met de handen worden uitgevoerd. Desgefjks, ziet daarop de Apoftel Paulus, 1 Tim. II. 8 . als hy ml, dat de mannen x,ttllen bidden, in alle plaatzen, heilige iian-  Pbilippi. 8®p Men befpeurd, derhal ven, uit dit gemelde, dat te Pbilippi eenige, hoewel weinige Jtden gewoond hebben. Waarfchynlyk, waren de Joden, aldaar, min talryk, dan in andere Steden des Roomfchen gebieds: dewyl (gelyk we gezien hebben) deze Stad, eene Room/cbe Volkplanting was; die grootdeels beftond, uit Romeinen, welke uit deHoofdftad zich derwaard ter woon begeven hadden: want, te Rome zelve, en by alle die uit Rome kwamen, was de Joodfcbe Natie te dier tyd zeer gebaat. Hier van , diend ten bewys: dat de Joden, enige jaaren te vooren, door den Keifer Klaudius, uit Rome gebannen waren: zie Hand. XVIII. ais ter oorzake, vermoedelyk, van de oproeren, die de Joden in Paleftina, om dezen tyd, reeds begonnen, tegen dt Roomfche Landvoogden te ondernemen. Zelfs, verneemt men, dat de verbittering, welke de In wooners van Pbilippi tegen de Joden hadden opge vat, ook, aan Paulus en Silas, veel nadeel toe bracht: dewyl ze hen beiden voor Joden aanzagen gelyk, trouwens, in alle de vreemde Landen, bui ten Paleflina, de Cbriftenen, (vermits zy uit de Jodet voortgefproten waren) voor Joden , ook, ten aan zien van den Godsdienft, erkend wierden. Daarom zeg | handen opheffende. Alwaar hy, te gelyk, die gewoonte, di by de Joden tot bygeloof misbruikt wierd, fchynt te wille i tegengaan: willende, dat de mannen , niet alleen , by 't wat, der rivieren, ter eigenlyke en uiterlyke wasfehinge hunner ha. den, zullen bidden, maar, aan alle plaatzen, ook waar gee water is, heilige handen, zodanige handen, die rein < zuiver zyn van zonden, tot God biddende , zullen opheffen dewyl, (gelyk de blindgebooren jongeling wilt te.zeggen; Gi de zondaaren niet hoord, maar die godvruchtig zyn en zym ■mille doen: Joh. IX. 31. L 5 Waarom ; de Joden, teVhilippi, meer daa in andere plaatzen, gehaat geweeft zya. j » e n f !■ a n d n  Binnen deze Stad is Ljdi» bekeerd. gio Pbilippi. zeggen deze Pbilippiers, tot de Stads - Overheden: Deze menfcben (bedoelende Paulus en Silas) beroeren de Stad; daar zy Joden zyn. En, zy verkondigen zeden,die ons niet geoorloft zyn aan te nemen ofte doen; alzovoy Romeinen zyn. Zie Hand XVI. 20, 21. Des te meer, hebben de Inwooners van Pbilippi, deze beiden Leeraaren, voor Joden aangezien: dewyl ze den eerft voorkomenden Sabbatb waarnamen, om, aan die zelve plaatze, (naamlyk, die Bidplaatze, aan de Riviere, buiten de Stad)waaide Joden hunnen Godsdienft vierden, zich by hen te vervoegen: dus, met hen faam vergaderende; als waren ze , met dezelven , van eenerly Godsi.ienfb. Hand. XVI. 13. Hoewel, de Apoftel, hierin, volgde zyne gewoonlyke handelwyze; welke was, in alle Steden, waar hy kwam , eerst den Joden het Euangelie te verkondigen: en daarna, den tleidenen. In de vergaderinge, welke aan Paulus hier gelegenheid daartoe gaf, bevonden zich meeft vrou* noen: immers, blykt niet, dat hy en Silas, ten eerftenmaal, tot andere, als vrouwen, het woord gefproken hebbe: onder welke vrouwen , de voornoemde Purperverkoopfter , Lydia , de eerfte een hoorend oor en oopen hart ontfing, om acht te geven opde prediking des Apoftels; met dien uitflag, dat zy, met haar geheele huisgezin, de leere van Cbriftus aannam, en terftond, waaifchynlyk, in het water dier voorby vlietende Riviere, Zygaftes, gedoopt wierd. Haar gelove, (ten bewys van oprechtheid) was terftond ook merkend, door de liefde. De veranderinge , welke God aan haar gedaan had j verwekte zo veel liefde jegen Paulus, die 't voornaamfte werktuig daartoe geweeft was, en alle deszelfs metgezellen, in haar gemoed, dat ze niet afliet,  Pbilippi, 8U jfet, hen allen te dwingen, dat zy hunnen intrek in baar huis nemen wilden : gelyk ook werkelyk gefchiedde. Zie Hand XVI. 13-15- Een geval van eene geheel andere natuur , doch ook met eene zekere vrouwe, of dienftmaagd, die te gelyk was, eene zogenoemde Waarzegfter, bracht Paulus en Silas, aldaar, in eene groote ongelegenheid. Zo menigmaal die beide Leeraaren, uit Lydia's huis, naar die gemelde Bidplaatze zich begaven, wierden ze, door deeze dienftmaagd, op de ftraaten overal gevolgt; voor al het volk roepende: TJeeze menfchen zyn dienftknecbten Gods des Allerhoogften. die ons den weg der zaligheid verkondigen. Wes halven Paulus, wiens leere geen getuigenisfe vat eenigen boozen geeft behoefde, wel voorziende, dat uit zodanig een ontydig en zinloos geroep, on der de Inwooners, eenige opfchuddinge mogte ont ftaan, de kracht, hem van God verleend, be fteedde, om dien waarzeggenden geeft uit te werpen Eene zake , die wel, ter eene zyde, naar des A poftels oogmerk, gelukte: maar, te gelyk, nie naliet, in de Heeren dezer dienftmaagd, die ziel nu verfteken zagen, van de winft, welke die waar zeggingen hun toegebracht hadden, zo veel vet ' bittering te verwekken, dat ze hen voor het Ge recht trokken; hen van oproer verklagende: zo vet re, datzy, door bevel der Stads-Overheid, bei de'n gegeesfeld en in den Kerker geworpen wierder Maar, ter zeiver tyd, gaf God een zeldzaam proef ftuk zyner trouwe, in zyne knechten te verlosfen uit dringende gevaaren: verwekkende, ter middei nacht, eene aardbeevinge; waardoor de deuren de Gevangenisfe geopend, en de boeijens der Gevar genen los wierden. Door welk wonderwerk , 00 zelfs de StqkwAarder of Cepier, aan wien ze u bi En, weinig tyds daarna, ook de Stokwaarder der gevangenisfe, in welke Paulus en Silat befloten waren. l » r S x  Beneven veel meer andere. Menigmaal, is deze GeBi eente, door Paulus, naderhand , bezocht. 8l2 Pbilippi. bewaaring waren toevertrouwd (hoewel hy een Hei' den was) krachtdadig tot het Chriftendom bekeerd wierd; die ook, des anderendaags, van zodanig eene gebeurtenisfe aan de Overheden der Stad verflach doende, en daarby hun overbrengende, het rechtmatig beklag van Paulus en Silas, wegens deze geesfeling, ongelet hunner beider Room/eb Borgerrecht, daar door, te wege bracht, dat men hen beiden, met eere, op vrye voeten ftelde: waarvan de omftandigheden uitvoerig verhaald worden, vers 16—39. Gelyk ook de Apoftel zelve dit geval aanhaald, 1 Tbesf. II. 2. fprekende van het ly den, en èefmaadbeid, die bent en den zynen aangedaan was, te Pbilippi. Behalven deze twee, naamlyk, Lydia, en den gemelden Stokwaarder, zyn veel meer andere Inwooners dezer Stad, zo wel uit de Heidenen, als Joden, door den dienft van Paulus en zyne Metgezellen, overgehaald tot het Cbriftendom; die , dagelyks vermeerderende , door den tyd eene geheele Gemeente hebben uitgemaakt. Daarom, meld Lukas , Hand. XVI. 4.0, van zekere Broederen, welke door Paulus en Silas, na derzelver ontflag uit de Gevangenisfe, in Lydia's huis zyn 'gezien en vertrooft geworden. En deze waren eens dier Gemeenten van Macedonië, waarvan Paulus melding maakt, 2 Kor. VIII. 1. en XI. 8, 9. Deze eerfte ftichting der Gemeente te Pbilippi, geduurende, die etlyke dagen, in welke Paulus en deszelfs drie Reisgezellen, (Silas, Timotbéus en Lukas) zich in die Stad onthielden, (Hand. XVI. 12.) word, door de Tydrekenaaren, gebracht, tot het Lfte jaar, der gemeene Chriften-jaartellinge. De Apoftel, na dit laatftgenoemde geval, van Pbilippi, door Ampbipolis en Apollonia, naar Tbes- falo-  Pbilippi. 813 falonika, en van daar verder naar andere Gewes. 'ten van Griekenland, vertrokken, heeft altyd daarna de gemeenfchap, met de Cbriftenen aldaar, vulftandig onderhouden. Ook, kan men onderfcheidenlyk nagaan: dat de Apoftel, na dezen tyd,noch tweemaal, voor 't minfte de Pbilippifcbe Gemeente perfoonlyk bezocht hebbe. Eerft, naar men rekend, VI jaaren, na zyn vertrek van daar: als hy, die reize, uit Ephefe , naar Macedonië ondernam: waarvan Lukas gewaagt, Hand. XX. 1, 2.: by welke gelegenheid, men niet vermoeden kan, dat hy, de andere Gemeenten van Macedonië bezoekende , de Stad Pbilippi zoude overgeflagen hebben. En, dat de Apoftel, in het volgende jaar , na een tydlang in Griekenland doorgebracht te hebben , ter gelegenheid zyner wederreize, door Macedonië , de Stad Philippi aangedaan en een' tydlang aldaar met Lukas, vertoeft hebbe, verhaald die zelve Schryver, uitdrukkelyk, vers 6. Wy fcbeepten af, van Philippi, na de dagen der ongehevelde broeden, dat is, na 't Paafchfeeft: en kwamen, in vyf dagen, te Troas enz. *. Omtrent het LXfte jaar , na 's Heilands ge boorte , heeft de Apoftel , in zyn' eigen naam, als mede, in die van Timotbéus, eenen zeer ftich telyken Brief, uit Rome, aan de Gemeente t< Pbilippi, gefchreven; welks Opfcbrift luid, aan d Heiligen in Cbriftus Jefus, die te Philippi zyn met de Opzieneren en Diakenen, üitdrukkin gen * Dat Paulus, na zyn ontftag uit de gevangeiiisfe, teR mi, ten vitrdmtul, ie Pbilippi, geweeft zy, hebben we hier voor, uit vergelykinge van Pbil. II, 14» vergelekee met 1 Tm. 1. } enz., waarfchynlyk gemaakt. . Ook," heeft hy aan dezeU ■ve cenén ; Brief ge„ fchreven  i ] I ait Rcmi, '. i 1 < 1 i toen hy aldaar, ten ] eerftenmaal, gevangen ! was. i 1 J 814 Pbilippi. gen , die ons doen oordeelen : dat die Gemeente toen zeer wel gefield geweeft zy: dew*l ze zo van Opzieneren , die onder hen het Leeraarampt verrichten, als van Diakenen, die het bellier over de liefdegaven hadden, voorzien was. Onder deeze Opzieners, fchynt ontwyfelbaar geweeft te zyn dezelve Epaphroditus ; door wien, de Apoftel deezen Brief der Gemeente toegezonden heeft. Daarom, fchryft hy, Pbil. II. 2j. Ik hebbe nodig leacht, tot u te zenden, Epaphkoditüs; dien hy daar omfchryft : mynen broeder en medearbeider en medeftryder, en uwen afgezondenen en bedienaar myns nooddrufts. Gelyk hy ook, even te vooren , vers 19, beloofd had, zynen zoon Timotbéus, den PhilipHers zo wel bekend, dewyl hy, verfcheidenmaaen , met Paulus aldaar geweeft was, te zullen jverzenden, ter hunner verdere bevorderinge. • Het Nafcbrift dezes Briefs, waarin, de Stad Iome, als de plaats, van waar, dezelve gefchreven was, uitdrukkelyk genoemt word, verdient, n dezen , des te meer geloof: dewyl dit nader >eveftigt word, door de groetenisfe, in het floi les Briefs, aan deze Gemeente gedaan, door die ran het huis des Keifers (te dier tyd, Nero) waen , Pbil. IV. 22.: gelyk hy ook vers 2., van ;ekeren Klemens, die een Romein was, gewag naakt. Paulus; was naar Rome, gevanglyk overge>racht, van Cefarea Paleftina: en, wierd aldaar, wee jaaren onder bewaringe gefield. Hand. XXVIII. jo. Daarom, meld hy, in dezen Brief, veel -an zyne banden. Hoofdft. I. 7, III. 74. En, dat ly, in het byzonder ziet, op zyne eerfte Gevangenis?, aldaar, uit welke hy daarna is verloft geworden i  Pbilippi. 815 den, blykt: dewyl hy de Pbilippiers verblyd, met de 'hope, van zyn aanftaand ontjïag en wederkomft. Hoofdft I. 19-26. en II. 24. Deze gevanglyke overvoeringe des Apoftels had, in alle de Chriften Gemeenten, door hem gefticht, eene groote verilagenheid verwekt: en allermeeft, (zo 't fchynt) in de Gemeente te Philippi; aan welke, hy, door eene ongemeene wederzydfche liefk, vaft verbonden was Ter dezer oorzake, hadden zy, zodra de tyding daarvan tot hen overkwam, eenen hunner Leeraaren, naamlyk, den gemelden fpaphroditus, tot den Apoftel naar Ro me overgezonden: (Hoofdft. II. 25.) ten einde, nauwkeuriger, dan men dit door losfe geruchten hebben kon , door hem, bericht te ontfangen , aangaande den waaren toeftand der zake, om welker wille, hy te Rome in Gevangenisfe geraakt was: en,of zich eenige hope opdeede, van hem eerlang verloft te zullen zien: ter zeiver tyd, met dien Epaphroditus, overzendende, eenige Hefdegaven; waarvan de Apoftel, in deeze omftandig. heid, tot zyn onderhoud en verkwikkinge , zich bedienen kon. Van deze liefdegaven, door Epaphroditus hem toegefchikt, gewaagt hy, Hoofdft. II. 25. en IV. 10-18. Daaruit, blykt, wat 'ei zy, van 's Apoftels aanleidinge, tot het fchry. ven dezes Briefs: gelyk ook, van deszelfs oogmerk. Hy kon toch dien Epaphroditus, niet weder uit Rome naar Pbilippi doen vertrekken, zon der aan het einde te beantwoorden, waartoe d< Pbilippiers hem overgezonden hadden. Weshalver hy hem mede gaf, deezen eigenhandigen Brief in welken, hy hen verwittigt, van de nuttigbeü zyner gevangenisfe , zo voor zich zeiven , al: voor de ganfche Chriftenbeid, en van de zekerbeic Aangaan» de welken Brief, alhier, eenige merkwaardigeby zonderhedenworden aangete^ kend, | r  i < ! i » ! ] i i Gelyk 'ook Volykarpus eenen Brief,' aan deze Gemeente te Philippi,, gezonden 1 heeft. Welke Gemeente, noch lang aldaar gebleven : 3i6 Pbilippi. :yner aanftaande veriosjinge. En, om ook eeni5e vergeldinge te doen, voor de lighaamlyke gaven, loor Epaphroditus aau hem ter hand gefield; zo ïam hy die gelegenheid waar , om hun eenige \eeftelyke gaven daarvoor mede te deelen : beftaande, n de nuttigfte leeringen, vermaaningen , en vertroosingen; alle zeer gefehikt, naar hunnen toeftand; :n met de liefderykfte bewoordingen voorgedragen. In 't byzonder, dringt hy fterk aan, Hoofdft. J», op de nedrigbeid en op de wederzydfche eensgezindheid van gemoederen; die, door toedoen van bmmige valfehe Leeraaren, (Hoedft. III. 2, 18,19.) n deze Gemeente wat fcheen afgenomen. Zie Dok Hoofdft. IV. 2. Naderhand, heeft oök Polykarpüsj die een sigen Discipel des Apoftels Jobannes, en een Opziener der Gemeente te Smyrna was, aan deze Pbilippiers , eenen zeer fraaijen Brief gefchreven; die ïoch in wezen gebleven, naderhand op nieuw uitgegeven en met geleerde Aantekeningen verrykt is, door den beroemden Hoogleeraar der Univerïteit te Leiden, Stepb. Ie Moyne i, in den jare 1Ö85. De Chriften Gemeente is aldaar noch langen tyd in ftaad gebleven, en van verfeheiden voonreflyke Leeraaren voorzien geweeft: onder welke, veelen, in de algemeene Kerkvergaderingen, door hen bygewoond , en wier handelingen , disor hen ondertekend zyn, eenen naam verkregen hebben: als, Pbilippus, Sofon, Porpbyrius enz.; die* geduurende de zes eerftvoorgaande Eeuwen des Chriftendoms, niet meer als Bisfchoppen, doch, daarna , met den titel en rang van Metropolitanen, of Aartsbisfchoppen, zyn verwaardigt: gelyk Car. a S. Pauk  Pbilippi. Ampbipolis. ' 81? Paulo, uit de, oude Gedenkfchriften bewyft. QGeograpb. Sacr. fol. i88, 189.)- Die Stad is? in onzen tyd, geheel verwoeil : en worden, In de nieuwe Landkaarten, niet als ruïnen of vervallene overblyfzelen daarvan, aangewezen. A M P H I P O L I S. Deze Stad lag van Pbilippi, ten afftand vai XXXIII Roomfcbe mylen, ingevolge de Reisbefcbry vinge van Antoninus, (edit. Wesfel. pag, 319.) da is, elf uwen gaans. Zy was medé eene der Ste den van Macedonië: en wel, van het eigenly Macedonië; in_ zo verre dit, van het bygevoeg deel, (Macedonia, adjeBa) *t welk voorheen tot Tbra cie behoord had, te onderfcheiden is: aan de Ri vier Strymon; die weleer de Grensfcheidinge tusfehen Macedonië en Tbracie, geweeft was, "tl waar, dat deze nauwkeurige bepaalinge, daarva: af fchynt te hangen, of de Stad gelegen hebbe aan den ooftelyken , of aan den weftelyken Oe ver der gemelde Riviere; waarin, de oude Schr^ vers eenigfins verfchillen ; wordende die Stad zelfs door PUnius (Hiftor. Lib. IV. Cap. 10. 1 Lib. X. Cap. 8 •) op verfchillende wyze, dan in Mac, donie, dan in Tbracie, geplaatft. Doch , dit verfch zien we beflift, door Tbucydides; die (Lib IV, óns leerd: dat dïe Stad, l7r* du. §e" fproken hebben. Men vind dezelve mede , (in Not. Ant. fol. 18.) in de lyft der Bisfcboplyke Steden van Macedonië, als de 23fte in order, aangetekend. Qrteliuszegt: (Tbefaur. Geogr., ad voc. Apollonia) dat die Stad daarna, Bonandrea, zoude genoemt zyn: doch, dewyl noch deze, noch eenige andere naam, die iets naar Apollonia zweemd, in de nieuwe Landkaarten, word aangetroffen, is zy, vermoedelyk, daarna verwoeft, of vervallen en ontvolkt. THESSALONIKA. Deze is eene , der, in de gewyde Gefchiedenisfe zeer beroemde Steden: van welke, de eene en andere merkwaardigheden te melden zyn. M 3 Aan- Zy moet liet vernengti'orden, net andee Steden lezes zei:cn laams. Zy is ook bekend, onder de Bijfchoplyke Steden van Mace" donk. Thesfdo* nika  ook in lAaceclor.il gelegen: Eertyds Therma, daarna, Ihnfaloni ha, ge. noemt. 82a Thesjalonika. Aangaande deszelfs gelegenheid , kan geen verfchil vallen: dewyl ze noch in wezen is; liggende, genoegzaam, in het middelpunt van Macedonië , aan het uiterfte eener lange Baai, die zich met de Egeefche Zee vereenigt. De oudfte ongewyde Schriften inziende, die van deze Stad gewagen, moet men bedacht zyn, dat .ze,, aldaar, met een' anderen naam voorkomt: naamlyk, Therma: (Grieks Dus vinden we ze, by Herodotus, Thucydides, Scylax enz.: wanneer ze fpreken, van zaken, die (betrekkelyk tot deze Stad) hoger opklimmen, als den regeeringstyd van Pbilippus. En, hiervan, diend ook ten bevvys: dat die Baai, welke by die Stad eindigde , noch lang daarna, met den naam van Tbermaifcbe Baai of Zeeboezem, (Sinus Tbermaicus,) is békend gebleven. Deze vermaarde Koning van Macedonië zou die Stad, de eerfte, met dien nieuwen naam, Thessalonika, beftempeld hebben; dien de Grieken fchryven, GiocraAon'ioj: en wel, naar 't gevoelen van Stepbanus (de Urb. ad voc. ©iccafovUvf) ter gedachtenisfe eener door hem behaalde overwinninge, over de Tbesfaliers; een Volk, welker Land zuidwaard, van Macedonië, lag. Waarfchynlyk, heeft gemelde Schryver dit befloten , uit de betekenisfe der beiden woorden, uit welke die naam faamgefteld is ; want ©sj zo veel zegt, als de Tbesfalifcbe overwinninge. Men weet, ondertusfchen , dat die zelve Pbilippus eene Dochter hadde, Thesjalonika genoemt; die, daarna, aan Pasjander, (van wien wy, hier voor, gewag gemaakt hebben) ten Huwelyk gegeven is. Waarom , dan, niet al zo waarfchynlyk gedacht: dat Pbilippus, die Stad, na dezelve vergroot en verbeterd  Tbesfalonika. 823 te hebben, dus vernoemde, naar deze zyne Dochter? Anderen willen, dat Kas/ander zelve, dezen naam, ter eere zyner Gemalinne, aan die Stad zou hebben opgelegt: te meer dewyl ook aan dezen Kas/ander, door Stepbanus (l. c.) de fticbting dier Stad word toegeichreven: het welk men, eenter , alleen van derzelver veibeetering of verfierkinge te verdaan heefc: dewyl de Stad reeds voorheen, hoewel ,met een' anderen naam, was bekend geweeft. Buiten twyfel , was Tbesfalonika van eene zeer aangenaame gelegenheid: en, eene der grootfte, rykfte en vermaardfte Steden, niet alleen van Macedonië, maar van geheel Griekenland, Daarom, vonden ook de Romeinen, na dat ze, door den Veldheer Emilius Paulus, Macedonië vermeeflcrd hadden, geen bekwaamer Stad, dan deze, om aldaar, als de Hoofdftad, den Zetel te Hellen, van den Landvoogd, die over dit Wingeweft, in 's-Keilers naam, het gebied voerde. Doormiddel van den gemelden Zeeboezem, hadden de Inwooners bekwaame gelegenheid, tot den Koophandel, met alle de Steden, aan de Egeefche- en Middelandfcbe Zee, gelegen: en waszy, daardoor, gelyk alle neeringïyke Kooplieden, zeer Volkryk geworden. Onder de Inwooners dezer Stad, die alle van natuure Heidenen waren, hadden ook, ter dezer oorzake, veele Joden zich vermengt; by welken de Koophandel, in alle de vreemde Gevveflen, waar zy zich onthielden, de voornaamfte handteeringe was. Van het groot aantal der Joden, binnen deze Stad, wil Lukas ons onderrichten : als hy fchryfr, Hand. XVII. 1.: dat, aldaar, eene Synagoge der Joden was. En, behalven de Joden, die, binnen die Stad, een vail verblyf genomen hadden, zal M 4 ses is, ten alen tyde, een- voortreflyfceStad geweeft. Van veele John en andere Vreemdelingen , ter oorzake van iien Herken Koophandel, bewuoad,.  F Daarom, begaf ïich Vau • lus derwaard , srtet oogmerk, om aldaar, en wel meeft jan de Joden , het Euangelie te verken digen. 824 Tbesfalonika. ze, van veele andere Vreemdelingen, van allerly Volken, fteeds voorzien geweeft zyn; die llegts af- en toekwamen, om, in allerly foort van waaren, met de Inwooners te handelen. Om alle deze redenen , oordeelde de Apoftel Paulus, die Stad, by uitnemenheid gefchikt, om aldaar Geeftelyke Koopmanfchap te dryven, en, voor zynen Heer, veel winft te doen met de prediking der Euangelieleer. En, ten bewys, dat hy, in zyne overkomft derwaard, geen aardfeb gewin, voor zich zeiven, bejaagde; (waartoe, hem, anders, in deze van zo veele vermogende lieden vervulde Stad, [gelegenheids genoeg zou gegeven zyn) zo begon hy, om niemand tot een laft te wezen, terftond by zyne aankomft aldaar, fchier dag en nacbt, zelve té arbeiden, tot verkryginge van zyn eigen nooddruft: zie 1 Tbesf. II. 5,6., en 2 Tbesf. III. 8-12. Alle des Apoftels pogingen ftrekten zich, om Zielen te winnen: en wel, gelyk doorgaans, die der Joodfcbe Natie, eerft en meeft. Daarom, begaf hy zich terftond, in de Synagoge der ]oben. Vermits, toch, te Ampbipolis, en te Apolonia, geene zodanige Synagogen, en mitsdien, weinige of geene Joden gevonden wierden; zo hadden hy en zyne Reisgenooten, zonder zich eenigen tyd op te houden, die Steden flegts doorgegaan: en fpoedden zich, rfaar Tbesfalonika; alwaar eene Synagoge der Joden was. 't Is klaar, dat Lukas dit niet zo uitdrukkelyk zou aangetekend hebben, ten ware, om cris te beduiden, dat de Apoftel meeft beluft was, om den Joden 't Euangelie te verkondigen. De vervolgingen, door de Joden, laatft te Philippi hem aangedaan, konden hém niet affchrikken, van ter behoudenisfe der Zielen van dit Volk  Tbesfalonika. §2i Volk te werken; alhoewel hem aldaar, niet min clan elders veel tegenftand ontmoeten zou. Ie SitlSft hy5daarom, aandie,welke naderhand werkelyk door zynen dienft bekeerd zyn: i Tbesf II 2 Hoewel wy te vooren geleden hadden, en ook ons fmaadbeid aangedaan was, (gelyk gy weet,) te Philippi; zo hebben wy, nochtans, vrymoedigheid sebruikt, in onzen God, om 't Euangelie Gods, m veel ftryds, tot u tefpreeken. Daarom, naar t verhaal, Hand. XVII. 2, 3., ging de Apoftel, gelyk by gewoon was, tot de Joden in: uit de Schriften, drie Sabbatben lang. Het welk» de Uitleggers , niet van drie byzondere Sabbath- dagen, in dien bepaalden zin, genomen willen hebben, als of hy niet meer, dan eiken zevender. dag, dit Volk geleerd hadde: maar ook, van alle de dagen, die tusfehen de drie Sabathen verliepen: dus, zo veel aezegt, als drie weeken lang. Geduurende aSe welke dagen, by bun de Schriften der Profeeten ofende 'en vol oogenftelde, dat Jefus, d en hyhu, verkondigde, de waare, en in die Profeet.fehe Schriften beloofde Mesfias of Cbriftus zy. ' Alhoewel, zodanig een betoog het welk hy uit de Profeetifcbe Schriften, ontleende, ook inzon derheid ter overtuiginge der Joden, (wien allee, deze Schriften waren toevertrouwd) was ingericht zo wierden, echter, meer Heidenen, als Joden binnen die Stad, tot het Cbriftendom bekeerd : en onder die, zelfs veele der voornaamlte en aanzien ïvkfte Vrouwen: zie Hand- XVII. 4.; welke dage lyks toenemende,door den tyd, eene bloei] ende Gi leente hebben uitgemaakt. Dat, toch die G< meente meeft beftond uit zodanigen, .die van n "pure Heidenen waren, geeft de Apoftelduide ïl verftaan 1 Tbesf. I. 9* dewYl h* hun hne" , Echter; , wierden aldaar 1 meeft ', Heiden^», . en weinige Joden be' keerd. k 1-  Terwyl, in tegen deel, de Joden, deze Leeraaren bitter lyk verrolgden. : i i ,82S Tbesfalonika. nerd: hoe zy tot God bekeerd waren, van de Afgoden , om den levenden en waaraebtigen God te dienen- De meefte Joden, daartegen, vergenoegden zich niet alleen, met de leere, welke Paulus en Silas hun verkondigden, te verwerpen, maar verwekten zelfs, naar het voorbeeld hunner Geloofsgenooten, in de Steden van Klein Asie , en te Pbilippi, een gevaarlyk oproer tegen hen, onder de Marktboeven; die op het buis van zekeren Jafon, een voornaam Lid dier Gemeente, by wien Paulus en Silas, op dien tyd hunnen intrek genomen hadden, aanvielen, om hen, byaldien zy ze gevonden hadden, aan het Volk, dat buiten Jafons huis faamgerot was , ten.prooi overregeven; die hen wellicht gefteenigt, of op andere wyze zouden hebben ter dood gebracht: doch , dewyl deze Leeraars die woedende menigte in tyds ontvveeken waren, kon Jafon zelf, zo weinig als eenige Broederen, die zich in dat huis bevonden, derzelver woede ontgaan: zy wierden voor het Gerecht getrokken en, met de befchuldiging van oproer tegen den Roomfchen Keifer, bezwaard: hoewel, ook weder losgelaten , zo dra de Stads - Overheden , uit Jafons verantwoordinge, derzelver onfchuld begonnen te bemerken. Zie Hand. XVII. 5-9. Dit geval, 't welk de Apoftel kortelyk aanhaald 1 Tbesf. II. 16., was genoeg, om den Apoftel met zyne Medearbeiders de Stad Tbesfalonika terftond te doen ruimen: gelyk, zy dan door eenige Broederen des nachts jaar Bere'è wierden weggeleid. Hoewel wy, hier1a, vernemen zullen, dat de ©ngelovige Joden !zn Tbesfalonika, den Apoftel, ook te Bere'ë, geen nft vergund, maar, hem derwaard volgende, een' bortgelyken opftand, onder de Borgers dier Stad, aas-  Tbesfalonika, ' 82? aangevangen hebben: waardoor, hy genootzaakt wierd, om verder, naar Athene, de wyk te neemen. Zo 'zeer verfoeilyk, derhalven, dit gedrag der ongelovige Joden, te Tbesfalonika , zich voordeed, zo pryswaardig was het beftaan der Christen Gemeente, uit de joden en Heidenen dier Stad, vergaderd; waarvan, onze Paulus, beneven Silas en Timotbéus *, geduurende den korten tyd zyns verblyfs, aldaar, de eerste Stichter ** worden mogt: het welk hem, al dat aangedaan leed, des te gereder deed vergeeten: want, deze Gemeente van Tbesfalonika by uitnemenheid zich bey- * In de gevallen te Tbesfalonika (Hand. XVII. 4.-10.) word wel Timotheus niet mede genoemt, maar alleen, van Paulus en Silas gefproken. Dat, echter, ook Timotbéus, neven de twee anderen, op dien tyd, binnen die Stad zich bevonden hebbe, blykt: dewyl Timotbéus, onmiddelyk na 't vertrek van Thesjalonika, met de anderen, te Bené, jegenwoordig was. Zie Hand. XVII. 14. Timotbéus wotd m deze gevallen niet mede aangehaald: waarfchynlyk, dewyl hytoen, zeer jong zynde, noch niet zo openbaar, in alle die gevallen , ingewikkeld zal geweeft zyn, gelyk Paulus en Silas-, die ook alleen het woord gevoerd hadden, in de Synagoge der Grotius fchynt deze eere , aan 1'aulus en" deszelfs Medearbeiders , te misgunnen; die daarom , met fommige bewyzen, die toch zeer ongegrond zyn, wil beweeren, dat, alreeds eenige jaren voor 's Apoftels komft te Thesjalonika, lom' migen der Joodfcbe Inwooners dier Stad zouden bekeerd geweeft zvn, door die Cbriftenen, welke ter gelegenheid dei •vervolginge te Jerufalem {Hand. VIII. 4. en XI. 19.) van daar; geweken zyn, naar Syrië, naar 't Eiland Cyprus, en meer an dere plaatzen: als or, ook Thesjalonika-, daaronder, medf moeft begrepen worden. Doch, het tegendeel is zeer bondip aangetoond, door den beroemden HbogleeraarHer.'var Alphen, in deszelfs voorbereidt,, ter opening des I Briefs aan di Ihesfal. T-aede lid. Geene ee1e Gemeen--e word in leH.S. zo zeer geroemd ," als die var» Tbesfalonika i  9ie ook de Moederkerk van geheel Gri-kenland geWorden is. la & Tbesfalonika. beyverde, in allerly plichten der Godzaligheid te betrachten : als blykt, uit de loflyke getuigenisfen, die de Apoftel, van en aan hen, geeft, in zyne beiden Brieven, niet lang na zyn vertrek van daar, hun toegezonden: zie i Tbesf. I. 2—7. II. 13, 14. UI. 6-9. IV. 9, 10. en 2 Tbesf. ï. 3,4. Hoedanige loffpraken, in geene Brieven, aan andere Gemeenten, ooit worden aangetroffen. Hy betuigt zelfs : dot de Tbesfalonikers, door hunne vorderinge in de kennisfe, door hun gelove, liefde, lydzaambeid enz. en, door hun godvruchtig gedrag, voorbeelden geworden ware'n, aan alle de gelovigen in Macedonië en Acbaft: en , dat hy daarom niet naliet, hen, in de andere Gemeenten Gods, te roemen: derzelver gedrag, den andere Gemeenten, ter navolginge aanprvzende. Vergelyk, hiermede 2 Kor. VIII. 1—5. 'Hoofdft. XI, 9. en Jiom. XV. 26.: want, al wat de Apoftel daar tot roem fpreekt, der Cbriftenen van Macedonië, in 't gemeen, mag men veilig, op die der Hoofdftad, Tbesfalonika, in 't byzonder, betrekkelyk maken. Van des te meer belang was, voor de gemeene zaak der Cbriftenbeid, het werk der bekeeringe, binnen deze Stad : dewyl, vermits zy de Hoofdftai was, en, daarby, wegens haare neeringrykheid, altyd vervuld, met vreemdelingen van allerly Natiën, de Euangelie-leere, van daar, fpoedig kon verbreid worden, naar alle rondom liggende Geweften: dus, deze nieuwelings geftichte Gemeente, zo veel als een Moederkerk van veele andere, door geheel Griekenland, geworden is. Geen wonder, dat, daarom, de Apoftel, daarna, die gezegende uitwerking vernemende , aan hen fchryven mogt: j Tbesf. I. 8. Van u, is 't woord des Heere luidbaar geworden, niet alleen in Macedonië en  Tbesfalonika. 829 tn Achaie, (de heiden Wingeweften, in welke geheel Griekenland was afgedeeld, ) maar ook in Me plaatzen, is uw gelove, dat gy op God hebt, uitgegaan: zo dat wy niet nodig hebben iets daarvan te ^Zonderling groot was, ter dezer 4.,) doch daarna, de tegenwoordige Waereld weder lief krygende, dien Apoftel, vermoedelyk, door vreze voor vervolginge, had konnen verlaten : of die (zeg ik, ) ook een Inboorling dezer Stad geweeft zy, weet men niet: maar wel , dat hy, van den Apoftel te Rsme fcheidende, naar ThissaLonika , gereift zy: zie 2 Timotb. IV. 10. De Gemeente der Cbriftenen te Tbesfalonika door Paulus gefticht, kan door de gemelde verdrukkingen, geenüns uitgeroeit zyn: want, die Stad is,J door alle eeuwen , onder de Bisschoplyke Steden van Macedonië, aan den Patriarchaalen Stoel van Rome onderworpen, bekend geweeft: waarom, tot bewyzen dienen, verfcheidene Bisfcboppen van Tbesfalonika, die de handelingen der beroemdfte Kerkvergaderingen ondertekend hebben: wordende, door Car. a S. Paulo, (Geogr. Ster. fol. 196.) zekere Etius en ArMftafins genoemt. By welke, door L. Holftenius (in not ad/j /.) gevoegt worden , Acbolius, Rufus, en Eufebius. Gelyk zy (in not ant.) ook voorkomt, als de Moederkerk (Metropolisj van geheel Macedonië. En , in dien bloeiftand , is het Cbriftendom aldaar gebleven , tot zo lang zy, in den jare, 1321., onder het geweld der Turken gebracht wierd. In onzen tyd, word die Stad, by de Turken, Salonichi, genoemt. De Bas/a of Turkfcbe Gouverneur van Macedonië heeft binnen dezelve zynen Zetel. Zy is noch groot: en zeer Volk- en Neringryk. 'Er woonen veele Joden: en niet weinN III. Deel. III. Stuk. N gei 'r'iflurmt enz. Hoe lang iet Chrihadom ailaar in taut gebleven 'ï- De heden- diagfcht toeftand dezerStad,  * Te Btreë, 't welk mede tot Mscedonie behoorde, 534 Tbesfalonika. Bereh'. ger Cbriftenen der Griekfche Kerke; die aldaar eenen Aartsbisfcbop hebben. Men kan, van het aantal der Cbriftenen binnen die Stad, oordeelen, uit de XIII Kerken, die, men zegt, daf ze werkelyk bezitten. Die Stad is, echter, in beteren toeftand geweeft, dan tegenwoordig: vermits zy, in den jare 1759. , veel van haar aanzien en vermogen vcrlooren heeft, door eenen zwaaren Brand; die, (gelyk de berichten der Nieuwspapieren wilden) meer dan 4000 Huizen verteerd , en veelen der Ingezetenen jammerlyk heeft doen om 't leven komen. B E R E Ë*. De Grieken plagten den naam dezer Stad, verfchillende te fchry ven: meeft Kiffciz, (Berrhoia:) doch ook Bjpoia (Beroia) zo als men dien by Strabo vind, en desgelyks by Lukas, Hand. XVII. jo, 13. Die Stad lag ook, in Macedonië, LI Roomfcbe mylen, zuidwaard, van de Hoofdftad Tbesfalonika: dat is, zeventien uuren gaans, en XVII dier zeiver mylen, of,omtrent zes uuren gaans, van Dium: naar de aantekening der Rehbefchryving van Autofilms (AntonAtiner. Vet.). Dus, naby Pella; waar Alexander de Groote geboren is. De daar voorbyvloeijende Riviere wierd eertyds, Axius, daarna Bardarius, genoemt Ook, heeft Strabo (Lib. VIL) aangemerkt: dat ze lag, aan den voet eens Bergs, by de Ouden, Bermius, geheten. En, alle deze omfchryvingen zyn des te meer noodzakelyk, met betrekkinge tot deze Stad : ten einde ze wel te onderfcheiden , van twee andere Steden dezes naams;  Bereë. 835 naams; welker ééne, in Tbracie, en de andere, in Syrië, gevonden wierd. Van haar gewaagen veelen der oude Schryvers , die, echter, niets merkwaardigs daarvan aangetekend hebben. Weshalven, wy ons alleen vergenoegen , met het geen dezelve onder de Cbriftenen beroemd gemaakt heeft. En, die beftaat, in de vlucht van Paulus en deszelfs Reisgenooten, derwaard , als zy de Stad Tbesfalonika, van wegen den bitteren haat en vervolginge dei Joden aldaar, ontwyken moeften: alsmede, in de ongemeene vrucht, die door !s Apoftels prediking, in de Synagoge der Joden, onder de Borgers diei Stad, zo wel Joden als Heidenen, wierd uitgewerkt. Lukas heeft Hand. XVII. 11. de reden bygebracht, waardoor, de prediking des woords , by de Joden te Bereë, een veel gewenfehter gevolg hebben mogt, als, by die te Tbesfalonika: dewyl zy, naamlyk, edeler (ivyiv&i?01) beftonden, als die andere: waardoor zy, echter, niet worden opgegeven , als van een edeler en aanzienlyker geftaebte oorfpronglyk , dan die van Tbesfalonika. want zodanig eene edelheid geeft niets, tot eens greetiger aanneeminge der Euangelie ■ Leere. Z) waren edeler van geeft: 't welk men , in onzt taal, anders zegt, edelmoediger. Eene hoedanig heid, die wy niet, in den zin der Pelagiaansge zinden, als die van Bereë natuurlyk aangebooren begrypen: maar door de hart-veranderende genad van den Geeft in hun gewrocht: waardoor zy, zon der tnet eenig vooroordeel, hun van anderen inge boezemd, tegen dat woord vervuld te zyn , bet zelvi terftond ontfingen, met alle toegenegenheid: dagelyks è Schriften onderzoekende, of de dingen, welke hui door Paulus en de andere Leeraaren verkondig N 2 wiet 15, door Vciulus, eene aaniienlykeGemeente gefticht.' i \  836" Bereë. wierden, alzo waren: dat is, of de dingen, die hun, aangaande den Heere Jefus, door die Leeraaren wierden voorgefteld, ter betoginge der waarheid van deszelfs Mesfiasfchap, den toets van de Schriften der Profeeten konden uitftaan, en daarmede overeen Hemden, tot hunne overtuiginge, dat Jefas, dien zy hun verkondigden, die zelve Mes- . fias ware, door Mofes en de andere Profeeten, , "hunnen Vaderen beloofd. Dit , waarlyk edelmoedig gedrag der Bereëfche Joden , word in dezen tyd met recht noch dikwerf aangehaald, en, aan onze Chriften-Gemeenten , ter navolginge aangeprezen; die, byaldien ze dergelyke naarfiigbeid, tot het onderzoek der Goddelyke Schriften, dagelyks belleden wilden, met Gods hulpe , in de kennisfe der waarheid, veel bevordering verkrygen, en niet zo menigmaal het verwyt van eene verregaande onkunde, in de voornaamfte leerftukken des Gelooft, zouden behoeven te verdragen. En, dit zelve voorbeeld is van des te meer belang: dewyl, het ons een wapen in de hand geeft, waarmede wy kunnen tegengaan , die verfoeilyke geweetensdwang, welken de Leeraars der Roomfcbe Kerke , over de Zielen hunner Leeken, in het werk ftellen; dien zy nootzaken, om al wat men hun veorpredikt, met een blind gelove, te moeten aanneemen; zonder dat hun het onderzoek der H.S., die de eenige regelmaat onzes Gelooft is, word toegelaten: recht ftrydig, tegen het voorrecht, dat aan de Bereërs vergund, en, welks gebruikmakinge, in deeze Bereërs, zeer geprezen word. De Apoftel zou niet getracht hebben, deeze Joden te dwingen tot het gelove: maar, zy, door hun edelmoedig en betaamhk beflaan, aangedreven tot het onderzoek der Schriften^ wierden van zelfs daar-  Eer ei. 837 daartoe overgehaald. De waarheid der Euangelie. Leere had op hunne Zielen een kracht van over1 redinge: waardoor veelen derzelven geloofden. En 1 dit wierd , ook , door veele Griekfche, dat is, , Heidenfche Inwooners deezer Stad , zo wel Vroui wen als Mannen, nagevolgt. Zie vers 11. 't Schynt zelfs , dat ook die Bereefche Joden , w : die ongelovig bleven, meer edelmoedigheid bezaten , ^ dan die van Tbesfalonika: immers, verneemt men d( i niet, dat den Leeraaren, door deézen, eenige ver- e: ■ ongelykinge wedervaren is. Doch, die zelve Joden d< 1 van Tbesfalonika , by gerucht vernemende , dat S 1 Gods woord, door Paulus, te Bereë, met zoda- n nigen goeden opgang wierd verkondigdontza. : gen eenigen hunner zich der moeiten niet, om : derwaard over te komen , (naar het' voorbeeld der Joden van Anti chie en Ikonie, Hand. XIV. 19.) doende eene Reize van zeventien uuren verre: ; en verwekten, tegen hem, een oproer onder het Volk. Waardoor, de Apoftel, zyn leven niet zeker achtende, befloot, (terwyl hy Silas en Ti1 motbéus noch een wyl tyds aldaar deed blyven) ■i die Stad te verlaten. Eenige Broederen hem ge. : leidende, ging by, als naar de Zee, zegt Lukas, \ vers 14. Waaruit we befluiten , dat ze eerft > ooftwaard den weg hebben ingeflagen, naar den ' Tbermaïfcben Zeeboezem, in den fchyn, als of zy ; daar meenden fcheep te gaan; ten einde door de ' Vyanden niet vervolgt te worden. Do.h , zo i dra zy buiten 't gezicht der Stad waren, zwenk; tea zy zuidwaard, gaande door Tbesfalie naar A; tbene. De Christen-Gemeente, te dier tyd, door I: den Apoftel binnen deeze Stad geplant, is, in vol,; pende eeuwen, telkens beftierd, door een' BisN 3 schop: elke h ƒ, hter, /roeg, ior de jkomen» : vervolnge,:rlaten loeft. Eene Bisfchop[ykc Stad,  Daarna , zeer vervallen, Wtttwtde IVmgeweft v : Griekenland , was Achaje. 83S Bereë. Achaje. schop: zynde (in Notit. Antiq.) in de Lyft dei Bisfchoplyke Steden van Macedonië, met den naam Bepu», (Berya) als de vyfde in rang, geplaatft. Doch, daarvan, is thans niet overgebleven, als een gering Vlek: 't welk by de Cbriftenen, Verea , by de Turken, Boro'è genoemt word. Geene andere, dan deeze zes gemelde Steden, van het Wingeweft Macedonië, in de H. Schrift, genoemt wordende; gaan we over tot het ander Wingeweft van Griekenland: naamlyk, ACHAJE. Tevoren, is aangemerkt, dat de Romeinen, als zy geheel Griekenland t'ondergebracht hadden, het zelve verdeelden, in twee byzondere Provinciën of JVingeweften: waarvan het één, Macedonië, en het ander , Achaje, wierd genoemt. Het eerfte befloeg, de noordelyke, en het laatfte, de zuidelyke deelen deezer Landftreek. Alhoewel, toch, de naam Achaje, (in 't Griekfch, 'A^«i«) in veel vroegere tyden, alleenlyk eigen was, aan een klein gedeelte van Griekenland; en wel, van het Schier-Eiland , Peleponnefus, door eene Landengte, aan het overige verknocht: naamlyk, die Landftreek. in welke, de Stad Korintbe lag; die ook, noch lang daarna , met den naam van het eigenlyk gezegde Achaje , (Acbaja proprie diSta,) bekend gebleven is; zo wierd die naam, in vervolg van tyd, verder uitgebreid: eerft, over geheel Peloponne/us: en daarna, ook, over alle de zuidelyke deelen van geheel Griekenland: met één woord, al wat, van Macedonië, en de daar onder behorende Landen, onderfcheiden was. Die luft heeft, de veelerly veranderingen,  Achaje. 830 gen, welke die naam, door vervolg van tyden, ondergaan heeft, onderfeheidenlyk na te gaan, leeze^ac. Palmer. Ant. Crcec. defcr. Lib, ï: Cap. 4. pag. ao-24. ■ Hoedanige veranderingen, in de Borgcrlyke Regeeringe van dat Wingeweft, voorgevallen zyn; het welk, dan, als een'Wingeweft des Roomfchen Raads, door Voorborgermeeflers, (Proconfules) dan weder, als een Wingeweft des Keifers, door Schouten (Prcetores) is beftierd geworden ; heeft de geleerde Hieron. van Alphen, uit de oude gedenk fchriften zeer onderfeheidenlyk aangewezen , in zyne Voorbereidt, tot den /7 Brief aan de Korintb. i bladz- 38, 39- In den tyd, toen Paulus in Achaje ;i verkeerde, ftond dit Landfchap onder het bewind :: eens Voorborgermeeflers, of, I gelyk men onderons gewoon is te neggen) eens Oudborgermeeflers, dat is , die des jaarr te vooren de Borgermcefterlyke ;! waardigheid binnen Rome bekleed had; welke te Korintbe, als de Hoofdftad zyr. verblyf hield: dei\ wyLKeifer Klaudius dit Wingeweft aan den Roomi fchen Raad gefchonken had, naar de aantekening van Suetonius; (in Vita Claudii Cap. XXV) die zegt: „Provincias Achaï'MÊ? Macedoniam, quas „ Tiberius ad curam fuam tranflulerat, ille (fc>cil. „ Claudius) Senatui reddidit:" dat is: „de Winge„ weflen Achaje en Macedonië, welke Tiberius voor zich zeiven ter bezorginge overgenomen had, heeft „ Klaudius weder berfteld , aan den Raadf Daaruit blykt, dat die Gallio, welke, te dier tyd, in dit"aanzienlyk Ampt gefteld was, het zelve onder den titel van Voorborgermeefler (Proconful) beftierd hebbe ; hoedanige by de Grieken wierden getiteld, 'Kv^irtflct. Deeze Gallio was de eigen Broeder van den vermaarden Wysgeer Seneka. Voor deszelfs Rechterftoel, wierd Paulus door de Joden N 4 " 3et welk, n de eerüe tyden les Chri[tendoms,door den Stadhouder Gil'io, beftierd wierd.  En was, in *t byzonder , Griekenfond ge. noemt. Het be- greep in zich, -verfcheideneLandSchappen. 840 Achaje. te Korinthe verklaagd als een, die eenen Godsdienjl wilde invoeren, ftrydende tegen de Wet van Mofes: dan, dewyl dit ftuk der befchuldiging een verfchil over den Godsdienjl betrof, wilde de Stadhouder zich die zaak niet aantrekken *, en dreef ze weg, van zynen Rechterftoel: zie Hand. XVI!I. 12 17. Hierin handelende, naar de gewoonte, welke doorgaans by de Romeinen wierd gevolgt; die de over* wonne Volken, in zaken van Godsdienft lieten geloven en belyden, wat hun goeddacht: mits zy flegts de plichten der trouwe Borgers betracht» ten. Dit zuidelyk deel wierd , doorgaans, in 't byzonder, Griekenland genoemt. Wy zien dien naam ook dus gebruikt door Lukas, als hy Hand. XX. 1- 3. verhaald : dat Paulus, uit Epbefe ging, om naar Macedonië te reizen: en , die deelen doorgereift hebbende, in Griekenland kwam: . ... en, als by daar drie maanden overgebracht bad, van zinne wierd, weder te keeren door Macedonië. Alwaar, Griekenland, onderfcheiden, van Macedonië, geen ander Land betekend, noch betekenen kan, dan het welk, in alle de andere plaatzen des N. T., door den naam Achaje, aangeduid, en, van Macedonië, onderfcheiden word. Zie Hand. XIX. 21., Rom. XV. 26., 1 Kor. IX. 2. en 1 Tbesf. I, 7, 8. Dus, behelsde Achaje in zich, behalven, het eigenlyk Achaje , ook de overige deelen des Schier • Eilands 1jeloponnesus : de geheele Landftreek * Dewyl deeze Gallio zyns gelyken heeft, aan allen zodanigen , onder het Chriftendom , die over de belangen der Kerke, Leere en Godsdienft weinig zich bekreunen; zo wor den deeze, noch onder ons, gemeenlyk G/llio's genoemt  Achaje. 841 ftreek ten noorden, van den Korinthifchen Zeeboezem; welke heden Livadie genoemt word, en alle de daartoe behoorende Geweften , als AttIka, Boiötie, Lokris, Doms, Etholie, Akarnanie enz. en, vermoedelyk, ook Epirus: or, immers, deszelfs zuidelyk deel, naaft aan Livadie grenzende. En , alle deeze byzondere Landfchappen, wil de Apoftel hebben gemeend, door die Gewesten van Achaje; waarvan zie 2 Kor. XI. 10. fchry vende: dat hem, in deeze Gewejten (èv to* xa.>«t. *ft %.'«,) de roe'm niet zou benomen worden, van, zonder inzicht van tydelyk voordeel, om niets, het Euangelie gepredikt te hebben. Ja, dewyl dit Achaje zo veele byzondere Landfchappen in zich begreep; zo mogt de Apostel, in het Opfcbrift van den tweeden Brieft de Korintberen , (die ook te gelyk aan de gelovige Acbajers behoorde), te recht melden van alle de Heiligen, die in geheel Achaje (fe' 5*j tjj Ax*t*) zyn: ter aanwyzinge , dat hy, niet het eigenlyk gezegde Achaje, in den omtrek van Korintbe, alleenlyk bedoelde , maar ook , alle die andere Landfchappen , welke te dier tyd, onder het Wingewest Achaje begrepen wierden. _ Dat Paulus, een' tyd lang; te Athene, en, te Konn the zich opgehouden, en in die t eiden Steden, aller meeft, in de laaftgenoemde, met vrucht Gods woorc verkondigt hebbe, is , uit Hand. XVII. en XVI11-, openbaar: en, alhoewel van geene andere Steden vat Achaje, in dit gefchiedverhaal, word gewag gemaakt zal toch. niemand gereedelyk geloven konnen, da de Apoftel, geduurende zyn anderhalf jarig verblyf te Korinthe, (Hand XVIII. II.) binnen deez< Stad zo bepaaldelyk zich zou hebben opgefloten dat hy ook niet, de nabuurige Steden, als Si ■ N 5 cy°n Tweemaal , heeft Paulus , in dit Winge- 1 we ft het Euangelie ' gepredikt; 1 »  ] ] I ( 1 J < I c c j t i £ r ï 3 t t / n k li 2 'en we], eerft, te \% Athene, AT HE- 842 Acbaje. :yon, Fpidaurus, Argos, Megara, Tbebe , Cborotea, Delfi en meer andere bezocht, en aldaar het Euangelie gepredikt zou hebben. Paulus heeft, imners, geduurende alle zyne ommereizen , meer 3laaizen met het Euangelie vervuld , als die in de 3. Schrift worden aangetekend. En, waarom, >ok niet, die zo evengenoemde beruchte Steden Ier Provincie Acbaje? Daardoor, is dan veroor:aakt, dat, in die andere Plaatzen, zo al niet geleele Gemeenten, ten minflen, eenige byzondere perbonen, de Leere van Chriftus hebben aangenomen; lie, alhoewel, door alle de Geweften van geheel icbaje verfpreid, echter, met de Cbriftenen te Kointhe, uitmakende hunne eerfte Moederkerk, altyd ene Gemeenfchap onderhouden hebben: het welk en Korintheren , ingevolge des Apoftels Opfcbrift, 1 Kor. I. 1., verplichtte, om een Affchrift deezes hiefs, naar die andere Gelovigen rond te zenden, en einde zy ze mede leezen mogten. Omtrent 5 f 6 jaren later, is Paulus andermaal, in Acbaje, zo te\ als in Macedonië geweeft: en wel, in het laadtemelde , (dat, in 't byzonder, Griekenland geoemt word)geduurende den tyd van drie maanden, ie Hand. XX. 1 -- 3., vergeleken , met Hoofdft. kVlïi 27. en XIX. 21. Doch, van deszelfs aenmalige verrichtingen, aldaar, zien we geene yzonderheden aangetekend. Veellicht, zal de poltel, toen, onder andere, door zyne vermaingen, hebben uitgewerkt, die algemeene bandrei'ng, door liefdegaaven, gedaan, aan de arme Heiden te Jerufalem: waarvan zie Rom. XV. 26. en Kor. IX. 2. Onder de Steden van dit Wingeweft, door Paus bezocht, word eerft aangetroffen,  Athene. 843 ATHENE. Athene * lag, in dat gedeelte van Achaje, dat eertyds , Attika genoemt was. Daarom, willen fommigen den naam Athene, van Attika , afgeleid hebben. Doch, anderen liever, van de Godinne Minerva; die ook den naam van Ath t na droeg; en by de Inwooners, als de Befchermfter hunner Stad, (gelyk Diana, die der Stzd Epbefe, ) byzonder geëerd wierd. Daardoor , kan men begrypen i waarom verfcheidene Steden , elders, dien zeiven naam Athene droegen; die, vermoedelyk, alle desgelyks deze Godinne der Wysbeid, tot haare Befchermgodin , hadden aangenomen. Van deezè, worden, door Stepbanus, (de Urb. ad Voc. a'GïjWr uit de ééne en andere Schryvers, IX naar de order op geteld: als, ééne, in Lakonie: ééne, in Karie: ééne, ir Liburieenz. Doch, de aanzienlykheid van Acbaifcbof Attika's Athene, het welk, in grootte **> fcboon beid, rykdom, alsmede in veelheid, geleerdheid ei befcbaafdheid der Inwooners, verre boven alle de zelve uitmuntte , heeft den glans dier andere zc zeer verdooft, dat vcelen naauwlyks weten, da 'er, meer dan één Athene, in de Waereld was. Di * De geleerde Joh. Meurfius, die zeer ervaren was, in d Griekfche Oudheden, heeft eene byzondere -verhandeling, ove deze merkwaardige Stad. in 't licht gegeven. ** Aangaande de grootte dezer Stad .heeft de geleerde Wet feling (in Not. ziltenér. Anton. pag. 32.6.) uit T>io Cbryfofiomu aangetekend: dat ze CC Stadiën in haaren omtrek zou geha hebben, en'dus half zo groot als Babel geweeft zyn-- en bt vyft, uit Olympiodorus, dat ze, in de vyfde eeuw, XX Roomfrhe mylen, en dus meer, als Home zelve , in haarc omtrek hadde. Dit Athene van andere Steden deezes zeiven naams, onderfcheiden , lag in Attna. I r t 1 l n  En behoordemede daar aan, de Haven, beneven de Stad, Tirétts, De Stichter dezer Stad was de Kouing Cekrops. 844 Atbent. De Stad zelve lag wel niet, rakende aan de Zee, maar, omtrent een halfuur gaans, vandaar, doch, had met dezelve gemeenfchap door twee kleine Rivieren, Ilisfus en Eridanus; die, in of by de Stad, zich faamvereenigende, van daar voortvloeiden naar de Zee. Aan derzelver uitwatering, was een zeer groote en fchoone Haven, welke mede aan de Stad behoorde, en naar het daarby gelegen Vlek, PiRéus, wierd genaamt. Deze Haven veel gerieflyker zynde, dan eene andere, Phalf.kus geheeten , (van welke, de Atheners weleer zich plagten te bedienen,) zo wierd dezelve , naar den raad des Atheenfchen Veldheers Tbemijlokles, tot hunne gewoonlyke Haven verkoren, met verlatinge der andere: des te meer, dewyl de Pire'efcbe Haven, hoewel van een'naauwen ingang, van binnen eene genoegzaame ruimte had, om 400 Schepen in zich te konnen bergen; hoeveele de Atheners gemeenlyk in Zee hadden. Daarbeneven had - men ook , de gemeenfchap tusfehen de Stad en de Haven zeer bevorderd, door twee muuren, die van de Stad beginnende , naar de Zee waren voortgetrokken. (Vid. Strabo Geogr. Lib IX). Die zelve Tbemijlokles heeft dit Vlek Piréus, met eene muur om* ringt: waardoor het eene tweede Stad wierd; die, met Athene zelve, fchier evenaarde: (Cornel. Nepos in Themiftocl. Cap. VI.). Gelyk, hy ook de muuren van Athene zelve, zeer verfterkt en verhoogt heeft: waardoor zy eene der ontzachlykfte Steden van geheel Griekenland geworden is. De Jligtinge dezer Stad word, gemeenlyk, aan Ceknps toegefchreven; die de eerfte Koning daarvan wierd. Naar hem, was ook die Stad eertyds, Cekropie, genoemt: welke naam, daarna, naar  Atbene. 845 naar Tlinius getaigenisfc, (Lib. VIL Cap. 57-) ajïvd eiKën gebleven is, aan deszelfs Burgt! of -Slot; waarmede §de ftichting dier Scad eerft begonnen was Dit Slot, dat op eene Rotze gebouwd was behelsde Atbenes Bovenftad, A'*ew«A«, ge^emt. waarbv, naderhand, ook de nabygelegen vlakte , Tde gevoegt is: des Atbene, «ie 'wee deelen beftond: het welk dan de reden is, waarom de naam dier Stad by de Gmg,^ in het meervoudige, en, desgelyks, by de Laty nen, Atbenes, uitgedrukt word. Na Ceürppr, dien, men geloofd, omtrent, of iet. voor Mo/es tyd, geleefd te hebben, zyn veee and.re Koningen gevolgt: °^7 *5i naus Tbefeus, Ericbtonius *, en Kodrus, meeft beroemd geweeft zyn. Daarna, is de Komnglyke Regeedng afgefchaft: en wierd Atbene doot fogSemdeV^, beftierd; die zo wel over de zaken van den Kryg, als van den Borger, ftaat, het bewind hadden: en, in tyden van oorog ' zelfs het gebied voerden over het Leger 't zv te Water of te Land: als gebleken is, aai Miltiades, Tbemifiokks, Ariftides en Cimon, du in de oude Gefchiedenisfen , zich zeer beroem, gemaakt hebben, door hunne heldendaadeni, ge duurende de langwylige oorlogen die geheel Gru kenland, en Atbene in 't byzonder, tegen de Per fen hebben moeten voeren. J 'tZou ons weinig moeiten koften, alle de voo: * Deeze is dezelve Eriehtentiii, dien men zegt, het g °T„ veVeeuwigen d°°hem, onder Hemels ff"f« ll™megt eên ,.eêP in de rechterhand: wordende , getoBte noch genoemt, M« Encbtonms. Na eene verwisfeling van regeeringftand ondergaan te hebben „ t i is die Stad.' 1 eindelyk ( tot het ge» 5- :r :n i, ht  bied der Romeinen overgegaan. De daarin bloeijende gekirdbeid, ;j 846 Athene. naamfte lotgevallen dezer Stad, uit de gefchiedfchriften der Ouden, in order te verhaalen: doch, dit zou niet voldoen, aan ons oogwit; het welk is, om alles tot de H. Schrift betrekkelyk te maken. Wy vergenoegen ons alleen, met aan temerken : dat die Stad, menigmaal, door binnenlandfche beroerten geweldig gefchud, ook, door uitwendige Vyanden, meer dan éénmaal, en voornaamlyk, door de Lacedemoniers, geheel geflecht, en vervolgens al weder opgebouwd en tot haaren voorigen luider herfteld geworden zy: tot dat ze, eindelyk , door den Veldheer Sylla , ingenomen en gebracht is, onder de heerfchappy der Romeinen: deelende in dit lot, met ganfch Griekenland. Wegens deze laatftgemelde Staats- omwendinge heeft, echter, Athene, zich nooit behoeven te beklagen : dewyl de Romeinen, verfcheidene voorrechten aan dezelve hebben ingewilligt; die, van tyd tot tyd, door deeze en geene Keifers, bekrachtigt en zelfs vermeerderd zyn geworden: onder anderen , de vryheid , om naar haare eigen Wetten te mogen leven: weshalven zy, by PUnius ~)Lib. IV. Cap. 7.) een vrye Stad (libera Civitas) genoemt word. (Confer Strabonis Geogr. I. c. ). Die Stad had, niet alleen by de Romeinen, maar by alle Volken der geheele Waereld, zo verre haar gerucht verfpreid was, eene zeer groote achting zich verworven, door de menigte der geleerde Mannen, welke zy uitgeleverd had, en, door de voortreflyke wetenfchappen, die daar in bloeiden. Cicero durft, aan Atbene, dien roem niet betwiften: ,, dat derzelver Inwooners de ,, eerfte uitvinders waren van allerly geleerdheid: en, dat ook de welfprekendbeid, aldaar 't eerft „ be>  Athene. 847 „ begonnen en tot volkomenheid gebracht was: „ dat de Wetenfchappen, Konften en Wetten, ,, van daar, door alle Landen waren verfpreid „ geworden enz." (Vid. de Orators Lib. I. Cap. 4. & pro Flacco, Cap. 26.). Wy hebben , te voren , van Tarfus , des Apoftels Paulus Geboorieftad , aangemerkt, dat die mede een voorname Zetel der geleerdheid was: maar hy, te Athene komende, en ziende, hoe zeer daar de geleerdheid bloeide, zal hebben moeten erkennen , dat zyne Geboorteplaats, by dezelve, in geen vergelykinge mogt gefteld worden. Men vond aldaar , Philofophen (Wysgeeren) van allerly gezindheden; die hunne byzondere Leerfehoolen hadden , waarin zy aan de leergierige Jeugd , ieder, naar zyne eigene grondftellingen, openbaare lesfen gaven , in de Natuur- Reden- en Zedekunde: als de Epikurifcbe, Stoïjche , Peripatetifche , Cynifche , Sceptifche , en meer andere. De twee eerftgemelde worden, Hand. XVII. 18., onderfeheidenlyk genoemt; met welken , Paulus , te Athene, in verfchil geraakte, ovei de Leere van de opftandinge der dooden. Daarom, wierd die Stad fteeds bezocht, dooi Vreemdelingen van alle Volken, die, om de geleerdheid te haaien, van elders overkwamen: hei welk. gevoegt, by den fterken Koophandel, die de Ingezetenen dreven , aan dezelve veel voor deel moet hebben toegebracht. Lukas gewaagt, derhal ven, niet zonder reden, (behalven, van die van Athene) ook, van de Vreemdelingen, dit zich daar onthielden, en, die hunnen tyd tot niets anders befteedden , dan, om wat nieuws te zeggen en U hooren: welk nieuws ook voornaamlyk mag ge duid worden, op die nieuwe en ongehoorde za ken, die deezen Vreemdelingen, door hunne Leer- mees deed die Stad fteeds bezocht worden, door allerly Vreemdelingen.  Van daar, dat alle de Leerfckoolen, in andere plaat Ken, van die van Athene, haare naamen ontleend hebben. 848 Atbene* meefters , wierden ingeboezemd. Hoewel, dit nieuws mede zag, op allerly dagelyks voorko* mende dingen , die in de Stad omgingen , en veel ftoffe gaven, om daarover te fpreken : ge" lyk de Atheners, wegens deezen hunnen nieuwsgierigen en klapachtigen aard, altyd zeer bekend geweeft zyn: het welk, door den geleerden Heer Plevier, zeer wel aangemerkt, en met getuigenisfen der Ouden beveiligt word, in zyne keurige Verklaring der Handelingen der Apoftelen, IIIDeel bladz. 583 — 585., vergeleken met bladz. 563. ■ Hier zien we de reden, waarom, alle zodanige Schooien , in welke de Jeugd in voortreflyke wetenfchappen onderwezen word, naar die zelve Stad Athene, in welke die Schooien zo menigvuldig waren, Athenea, worden genaamt. Zelfss hebben ook byzondere Schooien te Atbene, de naamen, welke haar alleen eigen waren, aan al'e Scboolen der wetenfchappen, zonder onderfcheid, medegedeeld: als ééne, naby de Stad, die Akademia genoemt was, naar zekere Akademus , een* Heer te Atbene, aan wien die Plaats eertyds in eigendom behoord had, en, die daarna gebruikt wierd, ter onderwyzinge der Leerlingen van Plato, gelyk Paufanias fchryft: (Attic. Cap. XXIX.) van welke, alle de Leerfchoolen in andere Plaatzen, den naam van Akademien ontfangen hebben. Desgelyks , heeft het zich toegedragen, met den naam van Lyceum; die byzonder eigen was, aan de Plaatze,in welke de Leerlingen van Ariftoteles, de Peripatetifcbe genoemt, hun onderwys ontfingen; en, die daarna ook eene gemeene benaaminge geworden is , voor alle Leerfchoolen. Uit al het welk, men klaar begrypt, dat Atbenes roem niet te hoog werd opgevyzeld, als mee  Atbene. 840 :i*ien dezelve, een Voedfter van allerly wetenfcbap. ipen noemt. Doch, met dit alles, was de waarewetenfchap , die ingericht is om den menfch wys te maken tot zaligiheid, hun ten eenemaal verborgen, Zy kenden : den eenen waaren God niet: veel min , zo als Hy 1 moeit gekend worden tot zaligheid: en waren, daar: tegen, aan den dienft der Afgoden, deerlyk veri llaafd. Dit hadden de Atheners niet zo zeer met alle Heidenen gemeen, als wel, dat ze veele ande1 ren in 't ftuk van Afgodendienftigbeid te boven gingen. Deswegen, leeft men Hand. XVII. 16 : dat | des Apoftels Paulus geeft in hem ontftoken wierd, ziende dat die Stad zeer afgodisch was: gelyk de on: zen dat woord, xsaenJwAov, vertalen. Daarom, ; word, vers 23., van de Heiligdommen («ëe&j-juaj tot) deezer Stad gefproken, welke Paulus, die Stad ; doorwandelende, gezien had: verfta daar door de i Tempelen, Beelden, Altaaren enz* aan den dienft : der Afgoden toegewyd. 'Er waren geene Afgoden I ergens bekend, die te Atbene niet vereerd wierden. I Paufanias getuigt daar van, (in Attica) „datAtheI 4, ne alleen meer Afgodsbeelden hadde, als geheel I Griekenland famen." En diergelyke narichten I vind men meer, by Strabo, PUnius en andere; wel I ke alle dienen, ter beveiliging, van de afgodifcbe 5 gedaante, in welke deeze Stad, Hand. XVIword in uitgebeeld. Onder andere Heiligdommen , welke de Apofte ! in zyne wandeling te Atbene, ontmoet had, ver 1 dient onze opmerking, zekere Altaar, welke wai id toegewyd, 'Ayvüfto ©ecï: dat is, aan den Onbs p] kenden God: gelyk, de Apoftel, uit het Op I fcbrift, op dien Altaar gegraveerd, befluiten moeft j Dat, waarlyk, de Atheners, onder het onnoeme Ut Deel lil Stuk. O ly Doch betonden de nwoolers daar:>y zeer dfgodi[ch. . Zy dien, den, on iet anderen, ' eenen on- bekenden God:  Aangaande welken onbekenden God, zeer verfchillende gedachtword. Vermoedelyk , hebben zy, daardoor, Isra'tls God willen be' doelen. 850 Atbene. lyk getal hunner Goden, eenen met den titel van den Onbekenden God gediend hebben, heeft de Griekfche Schryver Lucianus (in Fbilopatre) duidelyk vermeld; op wien alle onze Uitleggers, ter beveiliging van dit ftuk der gewyde Gefchiedenisfe, zich beroepen. Maar, deeze Schryver, noch eenig ander, hebben ons willen of konnen onderrichten, van eenige byzonderheden, aangaande deezen onbekenden God: veel min, wat allereerll aanleiding gegeven had, ter ftichtinge van zodanig eenen Altaar, ter verrichtinge van offerhande , aan dien onbekenden God toegewyd. Daarom, is hier geen gebrek, aan veelerly gisfingen. 'En, onder die, is geene der minfteu: dat Atbene, op een' of anderen tyd,door een vernielende peft bezocht wordende: de Inwooners , aan alle hunne bekende Goden, verfcheidene offerhanden hadden gedaan, zonder dat die plage wierd weggenomen : weshalven, zy begonnen beducht te worden, dat ze een' der Goden mogten overgeflagen hebben, wiens hulpe, hun, in dit tydgewricht, van het meefl nut zoude konnen zyn: en daarom eenen Altaar gedicht hadden , voor eenen onbekenden God; doorwien , na de hem gedane eerbewyzinge, het Land verzoenden de befmetlyke Ziekte geflild wierd. Die zaak laat zich zeer wel hooren; byaldien alleen eenig bewys, daar voor, uit eenigen geloofwaardigen Schryver kon worden bygebracht: doch, hier naar heeft men te vergeefs gezocht. 't Zou my niet verwonderen, gelyk de geleerde Witzius (Meletem. Leid. pag. 84-86) en andere, meenen: dat de Atheners, door dien onbekenden God, den eenigen en waaren God Israëls, hebben willen bedoelen; van wien zy, door de on-  Athene. 851 onder hen woonende Joden, veele dingen, by gerucht gehoord hadden. Word niet, (ten aanzien van ons eindig verftand, 't welk het oneindige . geenfins kan bevatten) de onbekend- of onbegrypelykheid, mede geteld, onder alle de eigenfchappen van Israïls God? van wien, Job terecht vragen mo*t: Kond gy de onderzoekingen Gods vinden? Kond gy, tot aan de volmaaktheid toe, den Almag* tigen vinden? [_'t Is als} de hoogte der hemelen, -wat zult gy doen? enz JobXl. 7, 8- Tot wien men zeggen mag, met Jefaia, Hoofdft. XLV. 15.: Gy zyt een God, die zich verborgen houd: aan wien onzienlyke, dat is, onbekende dingen, worden toegeëigend , Rom. I. 20.: en die de onzienlyke God genoemt word 1 Tim. I 17-: dewyl Hy een ontoeganglyk licht bewoond; en hem geen men/eb gezien heeft, noch zien kan , Hoofdft. VI. 16. Ja, naar de Heidenfche wyze van denken, mogt Israels God, des te meer, als een onbekende God befchreven worden: dewyl, alle kennisfe , die zy van hunne eigen Goden hadden, hun, door de van dezelve gemaakte Beeltenisfen. moeit worden medegedeeld; daar, echter, Israëls God nimmer wierd afgebeeld, noch mogt worden. Hierby komt: dat de joden, zelfs alreeds van vroege tyden, nimmer de gewoonte hadden, den naam Jehova, die zyn eisen gedenknaam was, uit te jpreeken; ten einde, te verhoeden, dat dezelve door de Heidenen zoude onteerd worden: om welke reden, hunne God by de Heidenen, ««.^«vo^oes-o? , dat is, de ongenoemde God, getiteld wierd; het welk niet veel verfchild, van den onbekenden God. Het ééa by het ander genomen, doet, ons volkomen overhellen, tot die gedachten: dat de Atheners, die toch aan allerly, zelfs vreemde Goden der andere O 2 rut'  Taulus, ft verkondiginge van het Euangelie , naar Atbene gereift , wierd aldaar door de Fhilofofhen befpot, 852 Athene. Volken, binnen hunne Stad, het Borgerrecht verleenden, naar Strabo's getuigenisfe (Lib. IX.) ook, ter eere van Israels God, zodanig een' Altaar gedicht hadden, met dat Opfchrift: aan den onbekenden God. Langs deezen weg, zullen we eene byzondere welfprekenheid in het redenbeleid des Apoftels bemerken konnen , als hy, uit dit gemeld Opfcbrift, aanleiding nam, tot de Athe. ners te zeggen : Gy mannen van Athene! Ik bemerke, dat gy lieden allezins als Godsdienfliger zyt: want, de Stad doorgaande , en aanfcbouwende uwe Heiligdommen , hebbe ik ook eenen Altaar gevonden, op welken dit Opfcbrift jlond: den onbekenden God. Dezen, dan, dien gy, niet kennende, dient, verkondige ik ulieden. Zie Hand. XVII. 22, 23. Uit dit gemelde, konnen we verftaan, dat , byaldien eenige Stad in de geheele Waereld, dit afgodifcb sltbene, voornaamlyk, de verlicbtinge, door de leere van 't Euangelie, nodig had: en dat Paulus , wien de bedieninge der Heidenen was toevertrouwd; met recht te rade geworden is, na dat hy, eerft Tbesfalonika, en daarna Bereë, en dus geheel Macedonië, om de vervolginge der Joden, ontvlieden moed, tot het zelve einde naar dit Atbene te vertrekken. In de uitvoeringe van dit hem aanbevolen werk, gaf de Apoftel, echter, als naar gewoonte, den voorrang, aan zyne Broederen naar den vleefche, de Joden; die binnen deeze Stad, (ten bewys, dat zy in tamelyke menigte zich aldaar bevonden) eene Synagoge hadden: in welke hy leerde: zie Hand. XVII. 17. En, een weinig daarna, verkondigde hy Gods woord, meer in 't openbaar, zelfs op de Markt, tot alle die hem voorkwamen: dus ook, tot de Heidenfcbe Inwooners deezer Stad. En,  Athene. 853 En s de Atheners zeer nieuwsgierig van aard zynde; kan men denken, dat, naar mate het gerucht deezer nieuwe Leere door de Stad verfpreid wierd, dagelyks langs hoe grooter fchare , van rondom, naar die Markt, toevloeide. Onder welke zich ook bevonden, fommige der Epikurïfcbe en Stoïfcbe Philofopben; die, als zy den Apoftel hoorden prediken, dat jefus Chriftus uit den doden was opgewekt, hem begonnen te befpotten , zeggende : wat wil deeze Klapper zeggen? waarop, anderen antwoordden: Hy fchynt een verkondiger te zyn van vreemde Goden. En, vermeenende, deeze zaak van te gevaarlyker uitzicht te zyn, als om met fpotten beantwoord te worden , namen ze hem in verzekering: en brachten hem, naar de plaatze, genoemt Areopacus. Dus, wierd genoemt , het Opper-Gerechtshof der Stad Atbene: het welk, van overoude tyden , reeds had ftand gegrepen, en, onder de Romeinfcbe regeering, bleef volharden. Dit Gebouw , waai in de Rechters vergaderden, ftond op eenen Heuvel der Bovenjlad, die, aan den Afgod Mars, was toegewyd: en, van daar, dien naam had ontfangen: want, a^siou Ttdyog wil zo veel zeggen , als Keuog Tcdyoc, dat is, den Heuvel van Mars; die, by de Grieken, a"§o? , geheten wierd. Daarom, word dit Gerechtshof, by Juvenalis (Saturn. IX.verf. 101.) Curia Martis Atbenis, dat is, het Raadhuis van Mars te Athene, genoemt. De Apoftel wierd voor dit Gerecht getrokken, om, voor deszelfs Rechters, dien men den titel van Areopagiten gaf, zich te verantwoorden, over het geen hy op de Markt, in het openbaar geleerd had. By welke gelegenheid ,hy een Redenvoering, met de grootfte befcheidenheij en welfprekenheid, deed hooien; die wel van geen O 3 vruchi ja zelfs /oor her Stads Ce'echte ge> trokken.  Wie door den Apostel aldaar bekeerd zyn. 854 Atbene. vrucht was, om veelen deezer Rechters, beneven de omftanders, tot het gelove in Cbriftus te bewegen; maar, echter, ook hunlieden genoegzaam diende ter overtuiginge, dat de Apoftel niets miszegt of misdreven hadde, 't welk hem eenige ftraffe , veel min des doods , waardig maakte: vermits hy, na het einde zyner Redenvoeringe, ongemoeid uit deze plaats weêr wegging. Zie Hand. XVII. 19-33. Paulus heeft dus, onder die waanwyze Atheners, wien de Leere van Cbriftus tot een dwaasheid was , zeer weinigen tot het Christendom mogen hekeeren. Het naricht, daarvan opgegeven, luid zeerzober: daar hy toch van het groote gros der Inwooners befpot wierd; waren 'er (zegt Lukas vers 34) alleen fommige mannen, die hem aanhingen en geloofden: onder welke ook was, Dionyfius Areopagita , en ééne vrouwe, met name Damaris, en andere met dezelve. Beiden van mannen en vrouwen, wierden fommigen, en wel, zo 't fchynt, door die laatftgedaane Redenvoeringe voor den Atbeenfehen Raad, tot het Chriftlyk Geloove overgehaald : en , van elke der beiden fexen, word 'er één met name uitgedrukt, die, vermoedelyk, van de aanzienlykfte Inwooners deezer Stad geweeft zyn. Onder de mannen , was Dionysius Areopagita : en., onder de vrouwen, zekere Damaris. Van die beiden, word in de gewyde Schriften, nergens meer gewag gemaakt. De tytel Areopagita, by den eigen naam van deezen Dionyjïus gevocgz, dient, om ons te beduiden, dat hy een lid geweeft zy, van die zelve Raadsvergadering , welke in de plaatze , genoemt Areopagus, hunne byeenkomften hadde: weshalven, men niet onwaarfchynlyk denken mag, dat de veranderinge van  Athene. 855 van gevoelens, door de prediking des Apoftels, in deszelfs gemoed verwekt, ten voordeele der Chriftlyke Leere, veel toegebracht hebbe, tot 's Apostels vrylatinge. Doch, alle de andere zaken, welke men, van deezen Dionyfius verhaald, worden by verftandigen te recht voor beuzelingen aange> zien. Daaronder, dat hy Bisfcbop der Gemeente van Athene zou geworden zyn: eenigen tyd daarna, met Paulus. naar Rome gereift, door den Paus Klemens, naar Lutetie (nu Parys) ter bekeeringe der Heidenen gezonden , en aldaar den marteldood zou geftorven zyn, en meer zaaken, met veele bygevoegde omftandigheden , die men vinden kan , in de Legende der Heiligen, de Antwerpfcbe uitgave van den jare ióiq.: II Deel bladz. 1148. en volg, Hy is, naamlyk, in de Roomfche Kerke, ondei het getal der Heiligen aangenomen: en de Abtdy van St. Denys, twee uuren gaans noordwaard van Parys, in welke, de Koningen van Vrankryk begraven , en in welke ook het Graf van Dionyfius er deszelfs Reliquiën, aan het bygelovig volk vertoond worden, draagt naar hem haaren naam. De Apoftel Paulus heeft niet lang, te Athene, zich opgehouden: immers, niet langer, dan nodig was, om Silas en Timotbéus , welke hy te Berei achtergelaten had, binnen deze Stad in te wachten. zo als Lukas duidelyk te kennen geeft, Hand. XVII. 14—16 : want, de Apoftel had, met de Broederen , die van Bereë hem naar Athene vergezelfchap. ten, bevel gegeven, aan deeze zyne Medebroederen, om hem ten fpoedigfte derwaard tcvolgen: en, dit bevel zou ook met der haaft volbracht geweefi zyn, byaldien de Apoftel, niet te gelyk, aan Timotbéus, in 't byzonder, gelaft hadde, om, eer h3 O 4 oven Hoelang, Paulus te . Athene vertoeft heeft. ,  Die Stad wierd eerft onder deBifcboplyke, daarna , onder de darts ■ bisfchoplyke Stéden dtr Oofterfche Chriftenheid, geteld. De bedenJaagfchetoeftand «JczcrStad. 85Ó* Athene. overkwam, nochmaals, de Gemeente te Tbesfalonika te gaan bezoeken: want, hier van fchryft de Apoftel, aan de Tbesfaionikers, 1 Brief III. 1,2.: dat by gaarne te Athene alleen wilde gelaten werden, (in den tyd, toen hy Silas en Timotbéus aldaar was verwachtende) en Timotbéus tot hen gezonden hadde (naamlyk van Bereë) om hen te verfterken enz. Door deeze omftandigheid, was de over* komft van Silas en Timotbéus vertraagt: zo verre, dat de Apoftel van zyn eerftgenomen befluit, om ze te Atbene in te wachten, heeft moeten afzien: want, dewyl des Apoftels Leere aldaar, te zeer en te algemeen befpot, en niet dan een gering aantal bekeerd wierd, achtte hy, zynen tyd elders met meer vrucht te zullen konnen hefteden : en vertrok, na een verblyf van weinig dagen, van daar, naar Korinthe; alwaar Silas en Timotbéus eerft tot hem gekomen zyn: zie Hand. XVIII. 5. De weinige Chrijienen , door den dienft van Paulus, aldaar verwekt, zyn door den tyd tot eene geheele Gemeente aangegroeid; die eerft door een Bisfcbop, en daarna door eenen Metropolitaan of Aartsbisfcbop , is beftierd geworden ; die tien Bisfcboppen der omliggende Steden onder zich heeft: gelyk, Car. a S. Paulo bewyft, (Geogr. Sac. fol. 190, 191.). Daarom word ze (in Notit. Ant. fol ao.) getitelt: Atbenee Metr. Atticse. De Chrijienen maken, in onzen tyd , de grootfte menigte der Inwooners uit. Menrekend, dat, onder de 10000 Inwooners, wel drie deelen Óbrii Benen zyn; alle van de Griekfche of Oojlerfcbe Kerke, die aldaar, (gelyk rondom in de Nabuurfchap) noch veele Kerken en Kloojlers bezitten. Zy ftaan noch onder het opzicht van eenen Aartsbisfcbop, die  Athene, Korinthe 857 die vier Bisfcboppen onder zich heeft, en aan den Patriarch van Konftantinopole ondergefchikt is. lJe Stad is ook (gelyk uit zulk een aantal van Inwooners hgtelykis op te maken) noch tamelyk: poot en welgebouwd: doch, ontbloot van haare Muuren en Veftingwerken j reroorzake der menigvuldige oorlogsrampen , die aan dezelve wedervaren zyn, geduurende de oorlogen, die door de renetiers. in dit gedeelte van Griekenland, tegen de Turken, gevoerd zyn; toen die Stad dan dooi: dt eene, dan door de andere veroverd wierd . heb bende de Turken, federt zy ze beftendig onde, gebied gekregen hebben, verzuimd, dezelve t< herftellen. Dus nu niet dan geringe overblyfze len der oude Muuren en Torens te zien zyn : gely. mede van veele andere overblyfzelen der oudheid als Tempelen, Schouwburgen, Beeldensenz.: in wel ker befchouwinge, de kenners der Oudheden z.c konnen verluftigen. Weshalven, de geleerde En gelfche Reiziger Spon dezelve der moeite waai dig geacht heeft, om ze, benevens ander Steden van Griekenland, en elders in het licht l geven. Heden, word die Stad, by de Turken Sethines en Satena, geheten ; met byvoeg,^ der letter s; gelyk zy de Stad Attahe noemen Sa talie. Zie Fr. Rous, Attifcbe Oudbeden, bladz. 9. KORINTHE. De Stad, tot welker befchryving, wy hier ove gaan, is niet min aanmerkelyk, als de voonge, < heeft een' ongelyk grooter' naam in de H. Scbnf door het langduurend verblyf des Apoftels Paulu en veeier zyner Medearbeideren, aldaar, en do de ongemeene vrucht, met welke de Heer de pi c > 1 e e » e r- De Stad ;n Korintbe, ' > □r e- ng  was zeer uoordeelig tot den Koophandel . zo te Land als ter Zee, gelegen. i i 1 i i 2 i 858 Korintbe. diking der Euangelie-leer, binnen die Stad, onder Joden en Heidenen, beliefde te zegenen, ter ftichtinge eener talryke Cbrijïen - Gemeente, aan welke de gemelde Apoftel twee Brieven gefchreven heeft enz. Voordeeliger ligplaats , kan men naauwelyks zich verbeelden, als deezer Stad: naamlyk, omtrent, recht voor den ingang tot het Schier-Eiland Peloponnefus, aan de Landengte, welke dit SchierEiland vereenigt met het overige van Griekenland, die weinig meer, als de breedte van een uur gaans heeft. Daar door, was Korintbe een plaats van fterke doortogt, voor alle, die tusfehen het vaft Land en dit Schier - Eiland dagelyks over en weêr reisden : het welk een groot vertier van levensmiddelen en van andere noodwendigheden, aan de gaande en komende Vreemdelingen, moet veroorzaakt hebben, tot geen klein gewin voor de Ingezetenen : gelyk ook de Tollen van alle de Koopgoederen , die fteeds van het één naar het ander overgevoerd wierden, aan die Stad groote geldfomnen hebben opgebracht. Doch, 't welk de gelegenheid deezer Stad wel meeft voordeel ig maak:e , was de nabyheid der twee Baaijen of Zeeboeiems, tusfehen welke, die gemelde Landengte doording: welker ééne ter rechter-, de Saronifcbe-, en, iie ter fiinkerzyde, de Korinthifcbe Baai, genoemt vierd * (Plin. Lib. IV. Cap. 4.). De laatfte nogt met des te meer recht , van de Stad zeire, haaren naam ontleenen, als de eerfte: dewyl ze * Heden word de eerfte de Golf van Engia, naar het daar1 liggende Eiland Engia, en de andere , de Golf van epanto , geheeten, naar de Stad Lepanto, welke aan den 'gang deezer Baai ligt.  Korinthe. 859 ze nader by dezelve reikte: want, de Stad lag, even binnen de Landengte, een weinig meer ter {linkerhand, voor die uit Peloponnefus naar Griekenland reisden, omtrent een half uur gaans, van den Korintbifcben Zeeboezem: daar, de afftand, tusfehen de Stad en den anderen Zeeboezem, wel twee uuren gaans bedroeg. Aan elke deezer beiden Baaijen, was de Stad, van eene bekwame Haven voorzien Die aan de Saronifche Baai, droeg den naam van Cenchreö; van welke gewag gemaakt word Hand. XVIIL : en de andere, van Lecheó: elk, onderfeheidenlyk, naar een Vlek, dat men aldaar aangelegt had, tot gemak van de af en aanvarende Schepen, van welke die Havens fteeds vervuld waren. Strabo, die zelv binnen die Stad geweeft is, en, van al 't merkwaardige, dat hem voorkwam, eene naauwkeurige befchryving op. 'geeft, (Geogr. Liè. K///.) fpreekt, met een grooten ophef, van het voordeel, dat aan de Stad wierd toegebracht, door die beiden Zeehavens, ter bevordering van haaren Koophandel: dewyl, uit de Haven van Cenchree de weg openftond, naa: alle de Eilanden des Archipels, naar Natolie ei geheel Afie: en, uit die van Lecbe'e , naar Italië ei andere Geweften van Europa. Ondertusfchen word Korintbe , wegens deeze haare ligginge zi naby twee onderfcheidene Zeën, by den Dichte Horatius (Lib. I. Od. 7.) Bimaris, dat is,de Toet Zeefche Stad genoemt. Daarbeneven, was Korinthe van des te mee aangelegenheid: dewyl zy , door haare ligginge, aa den ingang van Peloponnefus , dit Schier ■ Eilar. toefloot: en, daarom, de Sleutel van gehe Peloponnefus, met recht, genaamt mogt wordei alzo, geenVyand ooit dit Schier - Eiland zou he r Daarby n eeneflerke d Veftinge, , met een :1 Bergjlot i: voorzien. 3- :n  Den naam Korinthus, | heeft die Stad, voor eenen ou- 1 deren 1 naamE^jy. , r», aangc. aomen. I i c ( Q 8öo Korintbe. ben durven indringen, zonder, alvorens, van de Stad, zich meefter gemaakt te hebben. Dit zou echter zo veel niet hebben konnen baaten , ten ware die Stad, door haare ongemeene Sterkte, niet veel tegenftand had konnen bieden. Maar, behalven, dat deeze Stad zelve zeer sterk was, had ze ook een onvergelykelyk Slot, op eene fleile Rots gebouwd, die , lootlynig (perpendiculair) de hoogte van 3^ Stadiën had: aan alle kanten ongenaakbaar , uitgezonderd , in 't Zuiden , waar eenen opgang was, met verfeheiden bogten heen en weêr, ter lengte van 30 Stadiën: naar^ de aantekening van den gemelden Strabo. rJ c). Dit Slot wierd, in tegenftellinge der Beaedenftad , Aitgóicogivflaf, dat is, Hoog-Korintbe , geheten. Het was ook met eene byzondere Muur smringt: en, op deszelfs top, ftond een Tempel, ier Godinne Venus toegewyd. Van deeze hoogte, lad men allerwege, een zeer fraai uitzicht, over le Ommelanden en de beiden Zeeboezems; welks 'elyke men naauwelyks vinden zal. Dat de oudfte naam deezer Stad , Ephyra , >V?«) geweeft zy, is uit Stepbanus (de Urb.) ïri andere bekend. En, wy hebben nodig, dien laam te weeten, om de Latynfcbe Dichters te konlen verftaan: als Silius, Virgilius, en Ovidius; lie, in hunne Gedichten, dien ouden naam noch likwerf gebezigt hebben: waarvan Cellarius voorleelden bybrengt (Geogr. Ant. Tom. I. pag. 950 ). Joewel men, aangaande den oorfprong deezes naams, liets zekers zeggen kan: dewyl dit alles uitloopt, >p verdichtzelen. (Vid. Job. Laurenbergii Grcec. int. pag. 23.). De latere naam Korinthus Ko'^iv&o?) zou, naar de aantekening van Heraklides, vergenomen zyn, van zekeren Koning, Korinthus;  Korinthe. 8<5x mm (vid. Luc. Holftenii Not. & Caftig. in Stepb. fol. 168.) die deeze Stad verbeeterd en uitgebreid had. Hoe 't zy, met deezen naam, is de Stad ten allen tyde bekend gebleven: ook (het welk anders, als wat zeldzaams mag gerekend worden) na dat ze door de Romeinen verdelgt, en weder herfteld geworden was. Deeze ramp is aan Korinthe wedervaren, ih den zogenoemden Acbaïfcben Oorlog, in welke verfcheidene Griekfche Steden, tegen de Romeinen , zich hadden ingewikkeld. L. Mummius , die 't Romeinfch Heir gebood, in een Veldflag, de Zege over de Achajers behalende, maakte, binnen kor. ten tyd , zich meefter, van derzelver geheele Landftreek. Alle de Steden wierden onder zyn geweld gebracht: doch, de Stad Korintbe alleen tot op den grond verwoed. Waarfchynlyk, kwamen de Romeinen tot zodanig een ftreng befluit: dewyl zy beducht waren, van deeze fterke Stad, vroeg of laat, veel nadeel te zullen konnen verwachten, ingevalle zy dezelve hadden laten overblyven: gelyk zy, ter zeiver oorzake, ook de Stad Karthago, op de Kuft van Afrika, verdelgden: en wel, ter zeiver tyd, toen Korinthe dit ongelukkig noodlot onderging. Doch met opzicht tot Korintbe , hadden de Romeinen een fchoonfchynend voorwendzel : dewyl de Korintbers, den Romeinfchen Gezanten, binnen hunne Stad gekomen, om, van wegens den Romeinfchen Raad, aan de Acbaïfcbe Steden eenige voorflager te doen , allerly fmaadheid hadden aangedaan; zc verre, dat ze met levensgevaar de Stad ontvluch ten moeften: gelyk Juftinus (onder anderen) ver haald: (Hiflor. Lib. XXXlF. Cap. i, 2.) en Stro, i Eenmaal; door de Romeinen l tot den grond ver» delgt, f  is ze, na verloop van ééne eeuw, weder heerlyk herfteld, en, federt dien tyd, tot eenen ongemeenen bloeiJiand gebracht: 8 62 Korintbei bo (Geogr. Lib. VUL). Dit is voorgevallen, in het 6o8fte jaar, na de ftiebtinge van Rome, en in het i4jfte, voor Cbriftus geboorte. Een' langen tyd, zelfs van 10i jaren, moeit Korinthe onder haare puinhoopen blyven liggen: doch, toen Julius Ce/ar, in het 710de jaar, na Reme's ftichting, benevens Markus Antonius, Borgermeefler van Rome was geworden, heeft deeze in aanmerking nemende, dat de plaats. waar Korintbe geftaan had, van eene al te bekwaame gelegenheid wierd bevonden, als om dus ledig en nutteloos te blyven liggen; (hoewel deszelfs Ommeland anders niet zeer vruchtbaar was. _) bevel gegeven , om ze weder te doen herbouwen. En, vermits, de voorige Inwooners dier Stad, door Mummius voor Slaven verkocht, dus hier en ginds verfpreid, en verre te zoeken waren; zo zond hy derwaard, eene nieuwe Volkplanting, meelt (gelyk Strabo zegt) uit Vryelingen of Vrygelatenen, dat is, die, weleer Slaven, daarna hunne vryheid wedergekregen hadden, en, dien men meer, als de Nakrooft der voorige Inboorlingen , vertrouwen mogt: door welke, de Stad weder herbouwd wierd ; die daarom, ter eere van Julius Ce/ar, op de oude Penningen, COL. JULIA COR. en, op ééne derzelven: LAUS JUL. CORINT. getiteld word. Ns dezen, is die Stad, binnen weinig tyds, ongelooflyk toegenomen, in menigte van Inwooners: want, by die Romeinfcbe Volkplanting hadden mede zich vervoegt, verfeheiden Grieken, uit de nabuurige Plaatzen, en Joden, zelfs; die binnen die Stad hunne Synagoge hadden. Zie Hand. XVIII.4, Ja ,geen minderen aanwas verkreeg ze, in haa-  Korinthe. 863 haare grootte , en rykdom, door dien zeiven Koophandel, die weleer aldaar zo fterk gebloeid , en, federt de herftellinge der Stad , weder met der haaft had beginnen te herleven. De meergemelde Strabo, die de Stad nooit , als na die herftellin. ge gekend heeft, geeft daarvan op, (l. c.) als eene groote en zeer ryke Stad: en, eene Stad , die daarbeneven uitmuntte, in onnoemelyk veel mannen uit te leveren, bekwaam tot de Regering, ook tot allerly fraaije Konften, en voornaamlyk, de Schilder- en Beeldbouwkonft, en andere dergelyke. Daardoor, heeft ze met recht verdiend , de Hoofdstad van geheel Acbaje te worden; zo dra die Landftreek door de Romeinen tot een Wingeweft gemaakt wierd , gelyk we ook gezien hebben, dat de Stadhouder van dit Wingeweft, Gallio, aldaar zynen Zetel had. Maar, met den rykdom waren te gelyk ingeflopen, de pracht, overdaad, weelde en meer andere verfoeilyke zonden: daaronder, meeft de ontuchtigheid van allerly foort; zelfs, de bloedfcbande niet uitgefloten. Gemeene boerery was, by de Heidenfche Inwooners deezer Stad, als iets onverfchilligs gerekend: en, wierd, daarom, onder hen fchaamteloos gepleegt. En, ten einde, voor een zonde, waaraan zy zo geheel en al waren overgegeven , eenige verfchooninge te zoeken, wilde men de boerery doen doorgaan, voor een foort van godsdienft; door welke, ze immers de Godinne Venus meenden te vereeren. Strabo verhaald: (l. c.) dat, in den Tempel, ter eere deezer Godinne gefticht, meer dan 1000 lichtvaardige vrouwlieden onderhouden wierden; die, van elk wie wilde, zich lieten misbruiken: en, dat, om deeze reden , de Stad fteeds bezocht wierd van veele vreem- Hoewel, onder dien grootcn iroorfpoed,'zeer verergerd, ten aanzien ier zeden der Inwooners.  Taulus ti Korinthe gekomen 864 Korintbe. vreemdelingen, alleen om met dezelve hunne vuileluften te voldoen. En, dewyl deze zonden onder de Korintberen zo zeer gemeen geworden was, wierd dit door den tyd, tot een fpreekwoord, waardoormen, Ko^v&««Vo|U«», in 't Duitfch gezegt, Korintbifeeren, gebruikte, in de betekenisfe van boereeren: (vid. Stepban. de Urb.) gelyk ook, een Korintbifcb Meisje , in de betekenisfe van een Hoere. En, zonder dit te weeten. zou het aan ons vreemd fchynen , dat de Apoftel Paulus, de zonden van boerery en allerly onreinigbeid, in de Cbriftenen, daarna door zynen dienft binnen deeze Stad verwekt, met zo veel kracht behoefde tegen te gaan, (dewyl toch elk redelyk menfch> van de onbillykheid deezer zonden, genoezaam van zelve behoorde overtuigt te zyn): zie, daarvan, 1 Kor. V. 1, 9, 10, 11. VI 10, 15—18. VII. 2. 2 Kor. XII. 21.: maar, dewyl men ziet, dat de Korintberen, aangaande deeze zonden, zelfs met een gunftig vooroordeel waren ingenomen, en , alle vooroordeelen, die men van jongs opgevat heeft, diep geworteld en bezwaarlyk uit te roeijen zyn; zo baard het nu des te minder verwondering, dat de Apoftel zo veel moeite doen moeft, om hen van dit kwaad te rug te brengen. Van deeze en meer andere zonden , wegens welke de Korintberen ten kwade alom berucht geweeft zyn , zien we eenige dingen aangetekend, by den doorgeleerden Hieron. •van Alpben (in zyne Voorber. tot den II Brief aan de Korintb. bladz. 32—34.). : Van eene Stad, zo overgegeven godloos, als Korintbe , zou menig Leeraar afgefchrikt geweeft 'zyn, om 'er het Euangelie te verkondigen. Hy moeft een man, met zo veel kloekmoedigheid, air  Korinthe,' $6$ als Paulus, begaaft wezen, die zodanig eene onderneming durfde te wagen, welke, onder Gods zegen, hem zonderling wel gelukt is. Anderhalf jaren duurde des Apoftels eerde ver-e blyf binnen deeze Stad: zedcrt hy, laatd van 9 Atbene , de reize alleen ondernomen had. En, *■ vermoedelyk, geen' eenen bekenden in die Stadr wetende; (alhoewel ze anders opgevuld van Joden was) zo is natuurlyk, dat hy 't eerd zal hebben ondervraagt, naar den een' of anderen , die mn bet zelve handwerk met hem was, naamlyk , een Tentemaker; onder wien, hy, ten einde niemand tot een' lad te wezen, zyn kod en loon verdienen kon: en, daartoe, wierd, den Apodel, aan de hand gegeven, zeker Jood van af komft, en , zelfs ook, (zo 't fchynt) voor als noch , van belydenisfe, genoemt Aojjua; die, met zyn Wyf Prifcilla, genootzaakt, uit Rome te vertrekken, ingevolge het bevel des Keifers Klaudius (door 't welk alle Joden, uit deeze Hoofddad , als verbannen wierden,) naar Korinthe overgekomen was: by wien , Paulus daarom ging inwoonen, met hem dit handwerk oefenende: waardoor, hy al vroeg het middel ter bekeering dier beiden geworden is: zie Hand. XVIII. 1—3. Niet, dat de Apodel, aan dit handwerk, zich dus ten eenemaal overgaf, dat hy daardoor zoude verzuimt hebben, het voornaam doelwit zyner overkomd naar deeze Stad te bereiken: het welk was, alle die aldaar, uit de Joden en Heidenen, ten leven aangefchreven waren, te bekeeren, tot het Chridendom. En, gelyk de Joden, als van zyne eigen vleefchlyke maagfehap, de voorwerpen zyner grootde liefde waren; zo maakte de Apodel zyn eerde werk, van deezen het woord te verIJLDeel, III. Stuk. P kon- n by A- uila en riftïll* JWOO- ende, reeft, :erft al* een, inde Synagoge der Jodeu, bet Euangelie gepredikt.  «Uama t'famen, met Silas cn Timotbéus. En, alhoewel d Joden, t hunlieden Hert regenwonden j gg 6 Korintbe. kondigen: waartoe, hy zich vervoegde , in derzelver Synagogü, op eiken Sabbatbdag, wanneer ook de Joden aldaar famenkwamen, om de Schriften van Mo/es en de Profeeten te hooren lezen en verklaaren; met hen handelende en famen fprekende, over den Mesfïas; dien hy hun, uit deeze Schriften, betoogde, niemand anders, dan Jefus van Nazaretb te zyn. Het welk reeds terftond , in den beginne, van die gewenfchte vrucht was, dat eenige, geene Joden alleen, maar ook Grieken, dat is, Heidenen, die, uit enkele nieuwsgierigheid , tot de Synagoge, mede zich begeven hadden, bewogen wierden , tot het gelove: zie vers 4. Weinig tyds daarna, door Silas en Timotbéus, die van Macedonië, en, byzonder, van de Stad Beree, (Hand. XVII. 14.) tot hem overgekomen waren, in dit Heilig Dienftwerk geholpen, ging de Apoftel met des te meer yver voort, om den Joden, inzonderheid, (die deeze waarheid met alle kracht verloochenden) te bewyzen , dat Jefus de waare Mesfias of Cbriftus ware. Doch, in 't vervolg, vond de Apoftel byde Jo■den veel tegenftand; gelyk, in alle de andere Steden , alwaar hy hun het woord verkondigt had: en, 'by de Korinthifche joden, ging de verbittering zo verre, dat ze zelfs Jefus lafterden: het welk den Apoftel zeer bedroefde en ontftelde; en hem, (ten blyke van voortaan geen gemeenfchap met hen te willen hebben.) zyn Klederen of immers zyn Bovenkleed deed affchudden; daarby, die hartelyke taalvoerende: Uw bloed zy op uw hoofd: en ik ben rein: en, van nu voort, zal ik tot de Heidenen overgaan: vers 6. Even, gelyk hy eertyds gefproken had, tot de Joden van Antiocbie. Zie Hand XIJ. 46. Waarna, de Apoftel, de Synagoge verlatende  Korinthè. Q6j de, ia het Huis van zekeren Justus, 't welk naaft by de Synagoge ftond, voortvoer, den Heer Cbriftus te prediken: zie vers 7. Waardoor, hy de Joden tot jaloersheid trachtte te verwekken: dewyl deeze Juftus (gelyk zyn naam genoegzaam te verftaan geeft) uit Rome of eenige andere Stad van Italië oorfpronklyk , en een Heiden was: doch, van het foort, der zodanigen , die naar 't licbt der natuur, God dienden; op die zelve wyze, als Kornelius, Hand. X. 1, 7, 22. Ongelet dien tegenftand der Joden, wierden toch veelen hunner bewogen , tot het gelove in Cbriftus: waaronder zelve, een Overfte der Joodfche. Synagoge, met naame Krispus, was, beneven deszelfs gebeel buisgezin: en, behalven deeze, noch veele andere Korintberen , zo wel Heidenen als Jo-den, die geloofden en gedoopt wierden: zie vers 8. In den eerften Brief, dien Paulus, na zyn vertrek van daar, uit Epbefe aan de Korintbifcbe Gemeente fchreef, noemt hy, Hoofdft. I, 14 — 16., fommigen derzelven, ter gelegenheid, als hy meld, dat ook deeze eigenhandig door hem gedoopt waren: (de overigen, zo 't fchynt, door zyne Medearbeideren, Silas en Timotbéus) naamlyk, behalven dien Krispus , den Qverften der Synagoge, ook Gajus ; die , eenigen tyd, aan bem en de ganfche Gemeente, zyn Huis ten gebruike overgegeven had. Zie Rom. XVI. 23 : zynde twyfelachtig, of men deezen voor dien zei ven Gajus te houden hebbe, aan wien de Apoftel jobannes zynen derden Brief gefchreven heeft. Desgelyks, het buisgezin van Caxoës, waarvan, zie 1 Kor.1, 11. Van Stephanus, het welk hy zegt, door hem zeiven mede gedoopt te zyn: zie vers 16., en het welk hy, Hoofdft. XVI. 15., de eerfteling P s vin kierden i :chter, /eelen der !ngezeete. ren tot het Chri- '■ lendom bekeerd.  Ingevolge de belofte, door den Hecjifus, in een nachtgezichte , aan Paulus gedaan, ' jide Apos tel, tegen alle de vervolgingen , wel" Só"3 Korintbe. van Achaje noemt. Wy vinden ook eenige voor.-' naame Leden der Korïnthifcbe Gemeente genoemt, in den Brief, dien de Apoftel, van daar, aan de Gelovigen te Rome, gefchreven heeft, Hoofdft. XVI. 21 23. die alle, de Gemeente re Rome, deden groeten: als, Luc;us, Jason, Sosipater, des Apoftels Bloedverwanten, Tertius, Erastus Rentmeefter der Stad , en Quartus. De vermeerdering van het getal der Gelovigen te Korinthe, door den yverigen dienft des Apostels en zyner twee Medearbeideren, Silas en Timotbéus , verminderde geenfins den baat der Jo-den- tegen henlieden: en, tegen Paulus inzonderheid : waarvan hy, eerftdaags. de bittere uitwerking bevinden zou. De Apoftel wierd, echter, daartegen door den Heer vooraf gefterkt en getrooft, in een nachtgezichte: zie vers 9, 10. Zo dra, in de andere Steden van Griekenland, als Pbilippi , Tbesfalonika, Bereï en Athene, eenige vervolgingen tegen den Apoftel opkwamen, was by genootzaakt, het gevaar door de vlucht te ontwyken: doch, hier, word hy in dit Godlyk gezichte vermaand, om ftand te -houden: dewyl, van de Inwooners deezer Stad, eene groote Schaare moeft worden ingezameld: want, de Heer zegt tot hem: zyt niet bevreeft, maar fpreek en zwyg niet: want ik ben met u: en niemand zal de hand aan u leggen, om u kwaad te doen: want, ik hebbe veel volks in deeze Stad Waardoor, de Apostel dan wierd aangemoedigd, om z\n verblyf aldaar één jaar en zes maanden uit te rekken. En dat de Apostel, niet te vergeefs , was getrooft geweeft door zodanige Godlyke aanfprake, heeft de uitkomft ras doen zien; toen de Joden, die ongelovig gebleven waren, eendragtig tegeq  JCorinthè. SdS tegen hein opjlonden en hem fleepten , voor den Rechterftoel van Gallio , te dier tyd Romeinfche Landvoogd van Acbaje, die te Korintbe. als de Hoofdftad, zynen Zetel hield: den Apoftel befchuldigende, als een', die het Volk te Korintbe, eenen Godsdienft aanprees, ftrydig tegen de Wet van Mofes. En, byaldien, in een Land, waar de Borgerlyke Regeering aan de Joden ftond, gölyk in Paleftina, ten zekeren opzichte, zodanig eene befchuldiging hadde mogen gelden en bewezen konnen worden; dit ware genoeg geweeft 4 om den Apoftel de doodftraffe te doen ondergaan: doch, de Romeinen, afkeerig, van alle gewetens• dwang, in zaken, die de Leere en Godsdienft be troffen , lieten, aan alle de Onderdaatien der over wonne Landen hunner Heerfchappy , velkomér ■vryheid, om elk, naar hunne eigen inftellingen, hunnen God te dienen: en, dit was de reden waarom , Gallio deezer zake zich in 't geheel nie aantrok, noch met dit verfchil zich begeerde te be moeijen : maar zo de eene als andere wegdreef van zyn Rechterftoel, Gelyk dezelve Scadhoude desgelyks van de hand wees, de aanklagte, die é Grieken, anders gezegt, de Heidenfcbe Invcooner deezer Stad, welke den Apoftel Paulus, begonne: te begunftigen, voor dien zeiven Stadhouder, ir brachten, tegen Softbenes, die, als Overfte de Synagoge, den voorgemelden Krispus opgevolgt de voornaamfte aanlegger fchynt geweeft, van a' le de opfchuddingen , onder de Joden, tegen Pat lus verwekt: zie vers 12-17. Hoewel hy, ecl ter, eenigen tyd daarna, noch tot het Chriftet dom zou' bekeerd zyn, naar de gedachten dier Ui leggers, welke hem erkennen, voor dien zelve P 3 ^ ke de Jo^ den hem aandeden.,' zonderling befchermdgeworden. 1 * C r i r » !'- W, B f.  >1 ( De Apostel, van ' Ktrinthe vertrokken zyn- 1 de, 1 i i t t t ■wierd de Gemeente j al.iaar zeer bedorven ,' door fom-v rnige val- c fehe a Leeraaren.j( a z i t J e 2 o \ -v 1 J70 Korintbe. Softbenes, die, 1 Kor. I. 4., als de Medefchryver leezcs Briefs, voorkomt. Dit is al 't voorgevallene, 't welk, teD aanzien ran des Apoftels eerfte anderhalf jarig verblyf te Korintbe, Hand. XVIII. word opgegeven. Waaria, hy van daar vertrok, met zich nemende, de 'oornoemde Aquila en Prifcilla , welke hy te Eibeje liet, als hy zelf, van daar, de Reize voort:ette naar jerufalem: terwyl, inmiddels, Apol.os de Alexandriner, die door Aquila en Prifcilla, e Epbefe, onderfcheidenlyker in Gods weg ondervezen was, eenigen tyd, geduurende des Aposels afwezen, als Leeraar de Korintbifcbe Gemeente ediende. Ondertusfchen, ■ was Paulus naauwelyks van Kointbe gefcheiden, of die Gemeente geraakte, in een root verval: waarvan de oorzaak, voornaamlyk, ras te wyten , aan fommige valfcbe Leeraaren , die oor alle de Gemeenten zich verfpreid hadden , en, an wien, geene Stad , meer, als dit ryk en bloei:nd Korintbe, ter bereiking van hun oogmerk, dat Heen op vuil gewin zag, gefchikt fcheen. Deee trachtten, de harten der Chriltenen, van Panis te vervreemden, en dezelve met allerly fchaelyke vooroordeelen te vervullen, tegen de eenoudigbeid der Leere, die door hem in die Gemeen; gepredikt was: zo verre, dat die Leeie van het 'ruis van Cbriftus, den eenen als eene ergernisfe, n, den anderen, als eene dwaasheid, voorkwam, iy konden mede zich niet geheel ontwennen, die ngeregelde levenswyze , waaraan ze, in hunnen oorigen natuurftaat, geheel waren verflaafd gereeft. De boerery was onder hen niet t'eenemaal itgeroeid. 'Er heerfchte onder hen veele liefdehos-  Korintbe. 8 7* loosheid i zo verre, dat ze, om zaken van gering belang, de een den anderen betrokken, voor de Heidenfcbe Recbterftoelen. Ook, waren , onder de Korintberen, verfcheidene fchadelyke van de waarheid afwykende gevoelens ingeflopen: onder anderen, aangaande de Opftandinge der Doden enz.: Enuit deeze dwalingen , ontftonden verdeeldheden, tusfehen derzelver wederzydfche Voorftanders; die, daarom, door 't aannemen van menfchelyke naamen ,' van elkander onderfcheiden wierden. Dusdanig, was de toeftand deezer Korintbifebe Gemeente, federt des Apoftels vertrek9 verbafterd: en, van 't één en ander, had de Apoftel, toen hy ten tweedemaale te Epbefe was, kennisfe gekregen , niet alleen, door Cbloës huisgezin, (iKor. li ii.,) maar ook, door eenen Brief, die de Korintberen aan hem gefchreven , en , daarin , deszelfs oordeel, over fommige in verfchil zynde zaken , afgevergt hadden ( i Kor. VII. i); welke Brief, vermoedelyk, door Stepbanus, Fortunatus, en Acbaicus, door de Gemeente tot hem gezonden , overhandigt was. Zie Hoofdft. XVI. 17. Paulus bemerkte, uit alle die omftandigheden, dat hy, andermaal, naar Korintbe zich zou begeven moeten, om in dit verval te voorzien; het welk, byaldien het niet in tyds gefchiede, den geheelen ondergang deezer Gemeente naar zich liepen zoude. Hy zou wel terftond zich derwaard gewend hebben; ten ware, de goede voortgang van zynen dienft, te Ephefe en in andere onv liggende Steden van Afie, (1 Kor.- XVI. 8, 9 J deszelfs tegenwoordigheid aldaar, noch eenigen tyd t noodzakelyk gevorderd hadde. Weshalven, Pa * Het welk hem nootzaakte,tot het fchryven yan zyneci eerften Brief i  die, door eenen tweeden Brief, gevolgtwierd. 87 2 Korintbe. de Apoftel, terwyl hy noch wat te Epbefe verJ toefde, omtrent het einde van zyn driejarig verblyf aldaar, zynen eersten Brief aan de Korintheren fchreef; gezonden door de drie perfoonen, hiervoor gemeld, beneven Timotbéus, als een vierde daarby gevoegt: zie i Kor. IV. 17. en XVI. 1©., vergeleken , met het * Nafcbrift: ia welken Brief, hy ten doelwit had, met alle kracht tegen te gaan, de misbruiken, onder die Gemeente ingeflopen: gelyk een ieder, die deezen Brief aandachtig overleeft, deszelfs inhoud , met die gemelde omftandigheden, vergelykende, terftond zal gewaar worden. En, dewyl de Apoftel, aan den een' en anderen , die uit Korintbe naar Epbefe overkwamen, zyn voornemen, om andermaal naar Korintbe te willen overkomen, mondeling medegedeeld had; verzuimden deeze niet, die Gemeente daarvan te verwittigen: doch, naar 't beftek, by den Apostel inden beginne, aangaande die Reize, ontworpen ; volgens welk hy, eerft, rechtftreeks, van Epbefe * Ingevolge dit Nafchrift, zou deeze Brief, uit de Stad Philippx in Macedonië gefchreven en verzonden zyn. Doch, hierin , r.oeten zy, die dit Nafchrift daarby ftelden, zonder twyfel zich vergist hebben : dewyl uhHocfdfi.y.V\, 8., en uit die groeterAsfen, met welke die Brief befloten word (Hoofdft. XVI. ïo ) van de Gemeenten van Afie , als meede van Aaui 'n en Prifcilla , die men weet, te Ephefe gewoont te hebben, blykt, dat die Brief te Ephese gefchreven zy. Die, voor ïbilippi plyten, meenen eenigen grond daartoe te hebben . dewyl de Apoftel fchryft Hoofdft. XVI. j. ManthiUt èucMticti: dat is: Ik ga door Macedonië ; gelyk de woorden, in den tegenwoordigen tyd, worden uitgedrukt: als of de Apoftel te dier tyd reeds dadelyk in Macedonië, en dus te Philippi, zich bevonden badde. Doch, 't is zeer gemeen, dat de tegenwoordige tyd genoemt word voor den toekomenden : (folgx— pro SuXeóïcmti) gelyk, de onzen het ook vertaald hebben s lk x,al doorMacedonie gaan.  Korintbe. 873 fs naar Korintbe wilde overvaaren, van daar' naar Macedonië reizen, en van Macedonië wederkeeren, naar Korintbe: gelyk we hier voor, in de Befchryvinge van Macedonië , hebben aangemerkt. Dewyl, nu, de Apoftel, daarna, in zyne Reize eenige verandering gemaakt had, en, van Epbefe, eerft, naar Macedonië vertrok, om van daar verder naar Korintbe voort te reizen; zo wierd dit, (alhoewel eene zaake van zeer weinig belang) door des Apoftels vyanden te Korintbe, zeer ten kwade misduid, met oogmerk, om de gemoederen deezer Gemeente, van den Apoftel, af te trekken. Het ongenoegen, door die veranderinge zyner Reize, tegen Paulus opgevat, ging zo verre, dat de Apoftel, toen hy alreeds in Macedonië was, en de Reize naar Korintbe meende voort te zetten, zich genootzaakt vond, om vooraf, van daar; 't zy uit Pbilippi, (gelyk het Nafchrift luid) 't zy uit Tbesfalonika of Bereëe, of eenige andere Stad van Macedonië, eenen tweeden Brüf , aan die Gemeente te fchryven: waarin hy, over die verandering zich verfchoont: zie 2 Kor. I 15—18. Hoewel, de Apoftel die zelve gelegenheid waarnam , om meer andere voeroordeelen, door de valfche Leeraaren, den Korintberen, tegen hem ingeboezemd, weg te neemen; ten einde hy die Gemeente vinden mogte, in een' toeftand, waarin zyne komft hunlieden van wezenlyke vrucht zoude konnen zyn. Paulus is ook werkelyk andermaal te Korintbe Waarra;' geweeft: 't welk Lukas te verftaan geeft, als hy, J^»^ Hand. XX. 2., verhaald: dat Hy, na de deelen Kwinthi van Macedonië doorgereisd, en ben (de Macedoniers) over. met veele redenen vermaand te hebben, in Grie-kwani; kenland kwam: naamlyk , het eigenlyk gezegde p 5 Gr«-  8 74 Korinthe. Griekenland; waarin ook de Stad Korinthe la^ En, dit moet gefchied zyn, voor 't minft, drie jaren, na zyn vertrek van daar: naar men rekend, in het 54fte jaar, na Chriftus geboorte. Ook, bericht Lukas vers 3.: dat de Apoftel drie maanden aldaar overgebracht hebbe; zonder, eenige byzonderheden, aangaande 't geen de Apostel te dier tyd binnen die Stad verricht heeft, daarby aan te teekenen. Zonder twyfel, heeft hy, (het geen zyne twee Brieven, niet volkomen naar genoegen hadde konnen uitwerken) dóór zyne tegenwoordigheid, het verval in leere en leven getracht te herftellen: het welk , vermoedelyk , vooreenigen tyd, van eene goede uitwerking kan geweeft zyn. Hoewel uit verfcheidene gezegden des Apoftels, in zyne beide Brieven, blykt, dat één der oogmerken deezer overkomfte verftrekte, om eenige liefdegaven te verzamelen, en van daar over te brengen, ten behoeve der Heiligen te Jerufalem : zie 1 Kor. XVI. 1,2. en 2. Kor. VIII. en IX. En, in deezen toeleg, moet de Apoftel zeer wel geflaagt hebben: want, toen hy, even voor zyn vertrek van Korinthe , uit deeze zelve Stad, of immers uit deszelfs Havenplaats, CeNCHRëE, (van waar hy meende t'Scheep te gaan naar Jerufalem), zynen Brief aan de Romeinen fchreef. meldhy, Hoofdft. XV. 25—27., van de liefdadigheid der Grieken, met grooten ophef; zeggende : PJu reize ik naar Jerufalem , dienende den Heiligen: want, 't beeft dien van Macedonië en Achaje goedgedacht, eene gemeene handreiking te doen, aan' de Heiligen , die te jerufalem zyn enz. Hoedanig des Apoftels toeleg wel geweeft was , om ter Zee, uit deeze Haven van Cencbrëe , (gelyk de eerfte maal, Hand. XVIII. 18.) de Reize ter Zee, naar Sr  Korinthe. 87 £ tfyrie en Jerufalem, te aanvaarden, maar, door de lagen der Joden, die hem, zo dra zyn Schip in Zee zou geftoken zyn, meenden te vangen of te doden, wierd hy genootzaakt van befluit te veranderen , en de Reize landwaard door Macedonië te nemen , gelyk Lukas heeft aangetekend Band. XX. 3. Dat de Apoftel, na dit zyn tweede affcheid van Korintbe, die Gemeente by vervolg meermaalen zoude bezocht hebben, is niet waarfchynlyk. Maar, men weet, dat de door hem sldaar geftichte Gemeente , noch lang daarna heeft blyven duuren : hoewel, die Gemeente, by vervolg niet min , als in des Apoftels Paulus tyd , door fcheuringen onderling is verdeeld geweeft: waar van, ten bewys verftrekt, zekere Brief, door Klemens, Bisfchop van Rome, aan de Korintberen gefchreven; die noch voorhanden is. Ook heeft de geleerde Hieron. van Alphen C in zyne Voorbtreidz. tot den 2den Brief aan de Korintb. bladz. 53.) eenige plaatzen, uit de Schriften van Irenéus, aangetekend; uit welke men zien kan, dat de Korintbifche Gemeente naderhand zeer is gefchud geworden, door de Gnoftiken, welke voorftanders waren van die zelve wangevoelen, die Paulus, reeds in zynen tyd, onder de Korinthers tegengegaan had. 't Blykt (ex Not. Antiq.) dat, zo lang het Chriftendom in Griekenland ftand greep, de Stad Korintbe, onder de Metropolitaanfcbe- of Aartsbisfchoplyke Kerken d.ezer Landftreek, bekend geweeft zy. Doch, federt de overheerfchinge der Turken , is aldaar, gelyk elders, al wat het Criftendom betreft , in eenen zeer kwynenden toeftand: zynde, naar het onderricht der Reizigers, geen Volk onkundiger , in de Gronden van hunnen eigen Godsdienft, als de Cbriftenen te Korintbe. Gelyk ook it De ftaat der Chri' ften Gemeente aldaar, na des Apostels leef» tyd: gelyk _ ook, in latere tyden, tot op dezen dag» j  tacedemon 376 Korintbe. Lacedemon. de Stad zelve thans zeer vervallen is: en, (alleen bet Kafteel uitgezonderd) meer naar een groot Dorp, als naar eene Stad gelykt. LACEDEMON. Deeze was mede eene zeer beroemde Stad , in dit zelve Schier - Eiland Peioponnisus gelegen: aan de Rivier Eurotas , in het Landfchap, 'c welk in 'E byzonder, Lakonika, genoemt wierd. Zy was, eertyds, Sparta genoemt: doch, had daarna, dien tweeden naam, Lacedemon , (Aotxtfeu'pw) van deszelfs Ommeland, aangenomen: naar de aantekening van Paufanias. (Lacon. Cap. XL). Zy wierd door Koningen beftierd; welker eenigen van ouds zeer vermaard geweeft zyn, in de Gefchiedenisfen. Gelyk, ook de Inwooners zelve eenen grooten roem, door hunne dapperheid, zich verworven hadden. Doch , wy roeren deeze dingen flegts ter loops aan, zonder in eenige byzonderheden ons ia te laten: dewyl, van deeze Stad, in Gods woord, geen meldinge gedaan word. Alleen konden we ze niet geheel met ftilzwygen voorbygaan: ter oorzake, de Lacedemoniers , wegens hurmen vermeenden af komft uit Abraham, eenige Bloedverwantfchap met de Joden, rekenden : zie 1 Machab. XII. 21. In den Text, worden ze, eigenlyk, Spanlaten (STr^l,*™) geheten , in plaats van Sparten: doch , dat deeze geene andere, dan de Lacedemoniers geweeft zyn , hebben we in het I Deel, Hotfdfl. XlV.pag. 360., (alwaar we iets van deeze Bloedverwantfchap aangetekend hebben) bewezen: gelyk ook de gemelde Paufanias aan dezelve, den naam van Spanlaten geeft. (/ c). Daarom, was ook naar deeze Stad gevlucht, de god-  Lacedemon. Nikopolis. $77' i godloze Hogepriefter Jasan. vertrouwende, wegens deeze Bloedverwantfchap, by de Lacedemo, niers, zyne befcherming te zullen vinden, als hy wegens zyne gepleegde wreedheden, aan de Inwooners van Jerufalem , die Stad cn het geheel Land, ontwyken moeft: hoewel hy, aldaar, elen. dig omkwam. Zie 2 Macbab. V. 5 —10. NIKOPOLIS. Van Nikopolis, word éénmaal gewag gemaakt, j Tit. III. 12., alwaar, Paulus wiide: dat ïffwï. die , toen , op het Eiland Kreta zich bevond 1 (Hoofdft. I. 5.) by hem komen zou, te Nikopolis: ; dewyl by voorgenomen bad , aldaar. te overwinteren. 't Is ondertusfchen twyfelachtig, in welk Land ■ fcbap, men deeze Stad te zoeken hebbe: voor ; naamlyk , dewyl de naam Nikopolis, aan verfchei dene Steden, gemeen geweeft is. Wy hebbei : reeds (in het II Deel , bladz. 498, 499-) gezien i dat de Stad Emmaus, die, in het Joodfcbe Land en, in de Nabuurfchap van Joppe, lag, door d 1 Romeinen, daarna Nikopolis genoemt zy. En , be halven deeze, worden noch X Steden deezes zei 1 ven naams, door de oude Schryvers, opgegeven : als, eene in Egypte: eene in Klein Armenië, ook i: ; Cilicie, in Lydie, in Bithynie, in Pbrygie : ^ vie : alleen in Europa: naamlyk, eene aan de Rivier d lfters (de Donau) in Moefie: twee in Tbracie; waai van de eene, by het Gebergte Hemus, en de an 1 dere, aan de Rivier de Neftus, lag: en,eindelyk eene in het Landfchap, Epirus, 't welk een des was van Griekenland , en mede tot de Provinci , Achaje behoorde. Ter welker oorzake, dee2 Sti De naam! Nikopolis, was, wel.' ■ eer,aan verfcheidene Steden 1 toegelcgt; > 1 r y 1 e e id  en, uit welke terzake ? Daardoor word de ligplaats der Stad Nikopolis, Tit.lll. ti twyfelachïig. Zynde, 't geen het Nafchrift daarvan opgeeft j §78 'Nikopolis. Stad Nikopolis in Epirus, by Tacitus, (Annal.L. II. Cap. 52.) Acbaje Nicopolis, in onderfcheidinge , van de anderen, genoemt word. 'Er zyn meer eigen naamen, die aan veele Steden te gelyk toegelegt zyn: en, hiervan, is de reden na te gaan : dewyl zodanige Steden dien naam ontleend hadden , van een' en den zeiven Stichter: als, Alexandrie, Antiocbie, Apamea, Seleucie enz. Doch, dat de naam Nikopolis zo zeer gemeen geworden is, kan uit deszelfs betekenisfe worden afgeleid: want, faamgefteld, van en 5roAif, betekend dezelve, eene Stad der overwinninge: of, eene Stad, die, door eene aldaar behaalde overwinninge, beroemd geworden is: waar uit we, dan ligtelyk konnen oordeelen, dat men, in veele Landen , alwaar zodanig eene overwinninge , door het één over het ander Heirleger bevochten was, nieuwe Steden gefticht, of die reeds in wezen en in derzelver Nabuurfchap gevonden wierden, ter gedachtenisfe dier overwinningen , dus benoemt heeft. Hierom , zal 't des te min te verwonderen zyn, dat men, in die veelheid der Steden van dien éénzelvigen naam , eenigfins verbyfterd , geredelyk in twyfel kan geraken , welk Nikopolis onder deeze Steden , in de aangehaalde plaatze, Tit. III, 12., byzonderlyk gemeend werd: te meer, dewyl 'er geene nadere omfchryvinge, naar de Landftreeke , tot welke zy behoorde, word bygedaan: het welk, ten aanzien van veele andere Steden van éénzeivigen naam, anderöns, in de H.Schrift, dikwyls voorkomt. Byaldien men op het Nafchrift van den gemelden Brief, als ware het echt,en uit des Apoftels eigen Pen gevloeid, konde ftaat maken; zo zou die  Nikopolis. §79 die zake alreeds beflift zyn: want, dit Nafchrift zegt ons: dat deeze Brief gefchreven zy, van Nikopolis, in Macedonië: en bedoeld , ontwyfelbaar, dat zelve Nikopolis, waarvan , in dien Brief, Hoofdft, III. 12., meldinge gedaan was. En. hoewel men, in de Lyft der Steden van deezen naam, geene eene aantreft, in Macedonië; zo was die zwarigheid gemaklyk weg te ruimen: byaldien men, daar door, Nikopolis in Thracie verftond : dewyl, 't Landfchap Tbracie aan Macedonië grensd , en, voor en na, tot Macedonië zelve behoord heeft: en, dewyl dit Nikopolis naaft by de Grenzen van Macedonië lag, en alleen, door de Rivier Neftus, daarvan afgezonderd was. Doch, 't geen de echtheid van dit Nafchrift in verdenking brengt, is, dat, ingevolge 't zelve, ook deeze Brief, door Paulus, uit dit Nikopolis, zot gefchreven zyn: en, hiervan, geeft de Apofte zelf het tegendeel genoegzaam te verftaan, al: hy fchryft: dat Titus zich zou benaarfligen, tot hen te komen te Nikopolis: en wel, om die bygevoegdi reden,-zeggende: Want, aldaar hebbe ik voorge nomen te overwinteren. In den Grondtext, ftaa het woord, èwr, het welk de Grieken nooit ge bruiken, van een plaats, waarin men weikelyl zich tegenwoordig bevind: in dit geval, moei de Apoftel gezegt hebben: «» t*ut#, alhier, hebb ik voorgenomen te overwinteren: maar, ixtï, (aldaar diend ter aanwyzing, dat Paulus, dit fchry vende te dier tyd noch elders zich bevond: en, zei eerft naar Nikopolis zou overgaan, met oogmerk om aldaar ,'nevens Titus, den aanftaanden Wintt iooï te brengen *. Dit Nafchrift, dan, in h( éér 1* Deeze aanmerking zyn we verfchuldigt, aan den s ïangamdc j nikopolis ltiMacn!o= nie, niet voldoende. t > e » r :t i e-  Behalven, dat tegen dit gevoelen , eenige zwarigheid kan worden ingebracht. i i 1 { < : 880 Nikopolis. één, bezyde de waarheid tallende, kan men al zo min, in het ander, daar op vertrouwen: naamlyk , dat de Stad Nikopolis, die, Tit. III. 12», genoemt word, dit Nikopolis, in Macedonië, of, in Tbracie zou geweeft zyn. Van waar, dan , deeze Brief gefchreven zy, blykt niec: en, daar mede, hebben we ook hier niets te doen. 't Is ons genoeg, uit dit Nafchrift , niet te konnen bewezen worden: dat Nikopolis, waarvan in dien Brief meldinge gedaan word, die Stad in Thraeie, en op de Grenzen van Macedonië, zou geweeft zyn. 'Er zyn Uitleggers, die, alhoewel, niet uit krachte van dit Nafchrift , echter , deeze Stad Nikopolis in Tbracie, willen gehouden hebben voor de Plaats, in welke Paulus zou overwinteren: dewyl, hun dit fchynt, meeft overeen te ftemmen, met de omftandigheden van des Apostels Reizen, die door Lukas, in de Handelingen der Apoftelen, befchreven zyn. Zy brengen dan ieeze overwinteringe, tot den tyd, toen Paulus, na een verblyf van drie maanden in Griekenland, iyne terugreize naar Judeë door Macedonië nam, waarvan gemelde Schryver verflag doed , Hand. XX. 2—6.: en wel, in gezelfchap met Sopater, Arifiarchus, Secundus, enz. en onder anderen. jok Tychikus, van wien Tit. III. 12. mede word jjewag gemaakt. Te dier tyd, zou de Apoftel, ïer hy uit Macedonië, na Troas, op de Kuft van Afie gelegen, overftak, (werwaard heen, hy zyn gezel • :erden Beza. (In Comment. ad T/f.) En, dit hebben onze ;eleerde Kanttcekenaaren mede zeer wel begrepen , als zy iver Tit. III. 12., zeggen : Ze fchynt dan deeze Brief niet t$ btikopolis gefchreven te zyn-, gelyk het Onderfchrift meld. '  Mkopolii. 88r gezelfcbap voor uit gezonden bad, naar vers 4, j.) binnen dit Nikopolis overwinterd hebben: en, na verloop van het Fecft der ongebevelde brooden, (het Paafcbfeejï)\m Pbilippi afgefcheept zyn, (vers 6.) q om zyn gezellchap te Troas weder te vinden. En, ter meerdere aanpryzinge van dit gevoelen, haald men, het gezach van den Kerkvader Cbryfoftomüs aan , die mede daar voor ingenomen was. Wy konnen, echter , in deeze gedachten niet geredelyk toeftemmeu: voornaamlyk , dewyl men niet begrypen kan, waarom Lukas, die zelf mede van die gezelfchap was , deeze overwintering te Nikopolis, J (waar toe voor 't minft drie maanden tyds vcreifcht wierden,) niet met een enkel woord zoude aangeroerd hebben; byaldicn, ze voorgevallen was, in die zelve Reize, uit Griekenland, door Macedonië , naar judeë, van welke, hy alle de andere omHandigheden zo onderfeheidenlyk vermeld. Nikopolis word zelfs in die Reize, in 't geheel nieÉ ééns genoemt: maar wel Pbilippi, van waar Paulus met Lukas, naar Troas overfcheepte. En , daar Lukas zelfs aantekend , den tyd van vyf dagen j welke zy, op de Zee, tusfehen Philippi en Iroas, overbrachten, en den tyd van zeven dagen , welke zy te Troas verbleven , (zie vers 6.) waarom, Zoü deeze Schryver 't niet der moeite waardig geacht hebben, ook daar by te voegen , dat zy te dier zeiver tyd, eenen ganfehen Winter, te Nikopolis in Tbracie, zich hadden opgehouden; byaldien dit I geval, ter zeiver tyd gefchied was ? Anderen willen alhier, liever, de Stad Nikopo lis in Epirus , hebben verftaan; die we, in de^ Lyfh der Steden deezes naams, het laatft genoemtc hebben. Dit was, alreeds, de gedachte van iJié-i ronymus; (Comm. ih b. /.) die daar in, door Baro-i III. Deel. III. Stuk. Q nius, * Waar- rhynly- :er words a3rdcor, iikopolis n Epirus, eritaaa.  88 * . Nikopolis. tiius, Grotius en. anderen , gevolgt word. En, als wy, uit deeze twee (die genoegzaam eeniglyk in aanmerkinge komen, onder alle de Steden, van ouds, Nikopolis genoemt) ééne verkiezen moeten, zouden we, aan deeze, in Fpyrus, ook lief ft den voorrang geven, boven die andere, in Tbracie: dewyl , uit de omltandigheden zeer wel af te nemen is , dat die overwintering des Apoftels Paulus gefchied zy, geduurende zyne Reizen door Griekenland Niet, dat we mecnen , na zyn driemaande. lyk verblyf in Griekenland, en, eer hy die Ommereize , door Macedonië, naar Syrië, (waar van Hand. XX. 4.), ondernomen heeft: want, dewyl Lukas zelf die Reize mede by woonde; zou men ook met recht hebben mogen verwachten , dat hy, deeze omftandigheid, byaldien ze daar t'huis hoorden , mede in de Gefchiedenisfe zoude hebben ingelafcht Waarfchynlyker, mag men dan dit geval brengen, tot den tyd, na des Apoftels ontflag, uit zyne eerfte Gevangenisfe te Rome, die gefteld word, voorgevallen te zyn, in het öifte jaarna des Heilards geboorte. Na welken tyd, de Apostel Paulus , noch verfcheidene Landen en Steden bezocht heeft: van welke, men wel nergens een aaneengefchakeld verhaal ontmoet, in de H. Schrift, maar wel, eenige melding daar van, in 't voorbygaan, hier en ginds, in zyne Brieven. Dat ook de Apoftel vaftlvk ftaat gemaakt hebbe, en, wel, zo't fchynt, ingevolge eene Godlyke Openbaaringe, na zyn ontflag, nogmaals, in Macedonië te zullen komen, en, in 't byzonder, de Gemeente te Philippi te bezoeken , zien we, in den Brief, te dier tyd, uit Rome , aan die Gemeente gefchreven: zie Hoofdft I. 25. II. 24. En. is de Apostel, na zyn vertrek van Rome, in Macedonië, geweeft;  Nikopolis. "883 weeft; waarom dan ook niet, in Achaje, de andere Provincie van Griekenland? dewyl de Apoftel altyd gewoon was geweeft, voorheen, die beide Provinciën, in ééne tocht, famen te bezoeken: hebbende, ten aanzien dier beiden, ook één en het zelve oogmerk, om, naamlyk, de Gemeenten , door zynen dienft gefticht, te fterken en op te bouwen. En, daarom, meenen we, dat PaUlus, van de drie of vier jaren, die tusfehen zyne eerfte en tweede Gevangenisfe verlopen zyn écnen Winter te Nikopolis, in Epirus, dat tot Acbaje behoorde, hebbe doorgebracht. Geduurende welken Winter, hy aldaar niet ledig zal hebben ftille gezeten, maar, met Titus, dien hy by zich ontboden had, het Euangelie verkondigt, ter bekcerir.g der Heidenen binnen deeze Stad. En, is, vermoedelyk, toen, de eerfte grondflag gelegt van die zelve Gemeente, welker Opzieners, lang daar na, (in Notit. Ant.) met den titel van Metropolitaanen of AartsbL/choppen van Epirus, zyn. bekkend geweeft. Gelyk, te vooren , is aangemerkt, dat alle de ' Steden", Nikopolis, deezen naam bekomen had-' den, van eene daar of daar omtrent behaalde over-' moinninge; zo weet men , uit Suetonius , (in Au-. guft. Cap. XF1II.) dat deeze Stad, door Augus ] tus, eerft gefticht en benoemd zy, ter gedachtenisfe zyner overwinninge , in een Zee-ge vecht, tegen zynen voornaamften Mededinger naar de heerfchappy, Antonius, by het voorgebergte Aktium, daar zeer na by gelegen, en, niet dan, door den ingang des Ambraifchen Zeeboezems, daar van afgefcheiden. Dezelve yluguftus had ook die Stad, met eene Romeinfcbe Volkplantinge, voorzien ; daarom word ze, by Tacitus, (Annal. Lxb.V) r q 2 ge- if an welke !m<] , aliier, eene torte bechryvinre volgt.  Tegenwoordig ! ( ■ 1 • Waarvaisï - dit Laad ,_ zynen naam ons» ' leend hefoi be; 1»  en, wien het toebehoorc. 892 Dalmatie. gen, by Strabo, (Geogr. Lib. VIL) A«Ajwi'viov, en, gemeenlyk, LüXfAw, geheten ; die dezelve befchryft, als eene groote Stad, die ook haaren naam, aan de Inwooners, medegedeeld had. De naam van het ander deel van Illyrie, naamlyk , LiBüRNiE, is, daarna, in Morlachie, veranderd: doch, de naam Dalmatie, daar tegen , aan dit deel, eigen gebleven., tot den tegcnwoordigen tyd; wanneer het zelve onder het gebied der Republiek Venetië behoord: uitgezondert Ragufa; het welk eene eigen Republiek op zich zeiven is: en, eenige andere Steden, die, aan den Turkfcben Keifer, onderhoorig zyn.  HEILIGE GEOGRAPHIE OF AARDRYKSKUNDIGE BESCHRYVING Van alle de Landen, enz. in de H. S. voorkomende Behelzende dit IILfeDeel, eene Befchryving L A N°ED E N, Gelegen, buiten het LAND K A N A A N: Als: derzelver Benaaminge, de Gelegenheid en Uitgestrektheid, de Godsdienft en Zeden djar Inwooneren, menigerly St a at s-verw i s selingen, de voornaamfte Steden: enz. Alles betrekkelyk, tot verklaaringe der Heilige Schriften. Benevens op nieuw geteekende en daartoe behoorende LANDKAARTEN, DOOR WILLEM ALBERT BACHIENE, joh.zoon en Joh. Hendr. broeder: Bedienaar des Go.dlyken JVoords ie M aast richt» en Hoogleeraar in de Sterre- en Aardrykskunde, op de Illuftre Schoole, aldaar: benevens Lid van Hollandfibe Maatfchappy der Wetenfchappen , te Haarlem. DERDE DEELS Wde STUK. Te UT R E C H T, r GISBERT. TIEMON VAN PADDENBURG, By< e n CA BR A H AM VAN PADDENBURG. M D C C L X V I I ï,   893 Het Xlltïe Hoofdstuk, VAN DE EILANDEN DER Z E E, Meenigmaal, word in de H. Schriften, van de Eilanden der Zee, gefproken: en, niemand zal mogen twyfelen, of daar door worden verftaan, (immers, gemeenlyk,) de Eilanden , van die zelve Zee, welke, als de eenigfte, hel Joodfcbe Land befpoelde: en wel, aan de Weft zyde , langs deszelfs geheele lengte, die, in de H. Schrift, doorgaans, by nadruk, blootelyk, de Zee, ook de Groote Zee, en, de Zee ten kVeften, word genaamt: doch, by de ongewyde Schry. vers, de Middelandsciie Zee: gelyk we in hei I. Deel, Hoofdft. IV. hebben aangewezen. Tol welke Zee ook mede behoord, deEgeëscheZee, tusfehen Afie en Griekenland ; die eene Baay oi Boezem derzelve is : gelyk ook de Adriatische Zee , tusfehen Italië en Dalmatie: en meer andere. Tot de Eilanden deezer Zee, heeft mer dan noodzaaklyk te brengen, die drie Groote naamlyk, Cyprus, Kreta, en Sicilië: en, be Jhalven deeze, een onnoemelyk aantal van Klein Eilanden, die hier en ginds, door de eigenlyl gezegde Middelandfcbe Zee, in deszelfs twee ge III. Deel. IV. Stuk. R mei De Eilanden der M'f.lileland fche Zee,  zyn eerft bewoond door Jafhets Nakomelingen . die wel alle Heidenen waren, ^van natuu- 8P4 De Eilanden melde Boezems, verfpreid zyn; onder welke, voornaamlyk, in Gods woord genoemd worden, Rhodus. Patmos, Samos, Chios, Melit^ enz. Van deeze Eilanden, word gewag gemaakt, , allereerft, Ge». X. 5.: en aldaar aangetekend, dat ze bevolkt zyn geworden, door die van japbets Nagedachte; die, daar na, van deeze Eilanden, ook tot de vafle Landen van Europa overgegaan zyn , en, door dezelve, zich verfpreid hebben. Mofes, als hy, ter gemelder plaatze, fpreekt, van de Geweften, door Japbets Nakomelingen, aangeflagen, noemt alleen, de Eilanden: ziende, op de allereerfte tyden, na derzelver verftroojing; toen zy, aanvangelyk, deeze Eilanden in bezit namen: zonder dat hy, daar door, wil ontkennen, dat zy daar na, ook de vafte Landen, aan geene zyde deezer Eilanden, hebben bevolkt. Zy konden zelfs de vafte Landen van dit Waerelddeel, als Griekenland, Italië enz. niet bereiken, zonder eerft deeze Eilanden te hebben aangedaan: dewyl, zy tusfehen beiden liggen. Daar by is zeer vermoedelyk, dat deeze Japbetbiten, de gemelde Eilanden , die zy zeer vruchtbaar en van allerly levensmiddelen overvloedig voorzien, vonden , een' geruimen tyd, hebben blyven bewoonen; en, dat niet, dan derzelver vermenigvuldiging, veroorzaakt hebbe, dat ze, daar na, (verfta dit, van eenigen hunner) naar het naaft by gelegen vaft Land verhuift zyn. Dit zal, dan, de reden zyn, waarom we Mofes alleen van de Eilanden der Zee, hooren gewaagen. Die zelve Schryver noemt ze, aldaar, Eilanden der Volken: en, door de Volken, wierden, by Israëls Volk, gemeenlyk, de Heidenen , verHaan ; van hoedanige, alle deeze Eilanden, in  der Zee. 895 Mo/es leeftyd, en, noch lang daar na, genoegzaam eeniglyk, bewoond wierden : uitgezonderd , dat, in latere eeuwen, ook veele Joden, ter oorzake van Koophandel, als anderfins, in deeze Eilanden zich hebben neêrgezet; door welker toedoen, de Inboorlingen deezer Eilanden, min of meer, tot de kennisje van den waaren God van Israël, gebracht konden worden» Ondertusfchen, had men, in de Schriften des 1 Ouden Teftaments, verfcheidene Voorzeggingen 1 aangetroffen, welke deden hopen, dat met der^ tyd, ook in deeze Eilanden, de Leere van 'tEuAN-, gelie met veel vrucht zou verkondigt worden, door de Apoftelen, en andere eerfte Leeraaren, onder deJ dagen des Nieuwen Teftaments. Niemand twyfeld, of daarop ziet de belofte, Ff. LXXII. 10. dat, de Eilanden, naamlyk, derzelver Inwooners, den Mesfias, gefchenken zouden brengen: ten blyke hunner onderwerpinge , aan deszelfs Koninglyke Heerfchappy: met toefpeeling, op dat oud gebruik, waar door, de overwonne Volken, ten teken hunner onderwerpinge, aan den overwinnaar, van de befte voortbrengzelen hunnes Lands, gefchenken opdroegen: vergelyk, hier mede, 1 Kon. IV. 21. en 2 Chron. XVII. 11. Dus, had ook Jefaia in den geeft voorfpeld: dat de Eilanden naar de Leere van den Mesfias zouden wachten: en, dat deszelfs lof, in de Eilanden, zoude verkondigt worden. Hoofdft. XLII. 4,12. Desgelyks, word de Mesfias fprekende ingevoerd, Jef. LI. 5.: Op my, zullen de Eilanden wachten: op mynen arm zuU len zy hopen : zie ook Jef. LIX. 18. LX. 9. Zepb. 11. 11. enz. En, hier mede vergelykende, wat men daar van aangetekend vind, in de Schriften des NieaR 2 wen naar, die □gevolge iet Trofeeïfck woord, ie Leere ran Chri\us zou* len aanïeernen. tiet Welk < in de tyden! der Apes«'  telen ver • vuid is. toen deez Eilanden aan het g< bied d-, in het Grieks, uitgedrukt: doch, op de oude Penningen, ziet men dien naam, door eene letterverzetting, MvtiAijkj, (Mytilene') gefchreven : het welk men, voor de oudfte en echtfte fchry ving, houden mag. Een Stad, die in de Gefchiedfchriften vermaard is, door de lotgevallen des Oorlogs; welke zy te meermaalen heeft moeten beproeven: doch, niet min, door den bloei van allerly Wetenfchappen: zynde ook geweeft, de Geboortejlad van verfcheidene Letterhelden; onder welke, Pittakus, een der zeven Wyzen van Griekenland, te recht, de eerfte mag genoemt worden. Op dit Eiland lagen meer andere Steden. Maar, Mityeene was de eenige, welke door Paidus, by deeze gelegenheid, bezocht wierd. En, dewyl ze lag, op de Ooftelyke of Zuid-Ooftelyke Kuft van het Eiland, kan men daar uit oordeelen, dat het Schip, op welk Paulus met de zynen zich bevond, tus- • fchen dit Eiland en de Kuft van AJie, doorge- vaa-  der Egeefche Zee, 9^1 vaaren heeft: het welk, met de wyze van de Zeevaart der Ouden overeenftemt; die altyd , zo het doenlykwas, liefft de Kullen der Landen of Eilanden plagten in het oog te houden : dewyl ze „p de ruime Zee zich niet veel vertrouwden. Zo als desgelyks, aan de vreeze voor onheilen, m een tyd , waar in de kennisfe der Zeevaart noch niet verre gevorderd was, toe te fchry ven is , dat de Scheepslieden , in de Haven deezer Stad -vernacht hebben. Die Stad word heden Metb. Iino geheten: en, word ook het geheele Eiland, Baar dezelve , dus genoemt. Van daar afftekende, bereikten zy, des anderen dags, het Eiland Chios, Hand.XX.15. Of, zv kwamen tegen over bet zelve. Hier vind men, X/0?, (Cbios) in het Grieks: welke uitfpraak onze Nederduitfche Overzettinge behouden heeft. Dit Eiland ligt Zuidwaard, van 't hier voor gemelde Lesbus, in het gezicht van ISnie; alwaar met dan eene naauwe Zeeëngte tusfehen beiden loopt, in welke Zeeëagte, waarfchynlyk, dit Schip ten Anker lag, als het, den volgenden dag, gekomen was, tegen over Cbios. Het had ook eene Stad van dien zeiven naam: en, daarom, zal men in bedenking mogen geven , of Lukas alhier, door Cbios , niet veeleer, de Stad, als 't geheele Eiland, bedoeld heeft: te meer, dewyl die aanwyzinge, tegen ovet Cbios, geene naauwkeurige plaatsbepaling geven zou met betrekking tot een Eiland, dat, dooi- Strabo. ter grootte van 900 ftadiën, dat is, tusfehen d( q7 en 38 uuren gaans,in den omtrek, gefteld word maar wel, wanneer men 't, in 't byzonder, tot d< Stad, toepaslyk maakt. Die Stad lag mede, oj de Ooftelyke Kuft van het Eiland; alwaar zy noct R 5 Cbios I l  en TrogyU Urn. Dus, de Stad Ephefe voorbyvarende: 902 De Eilanden ligt; zynde heden met den naam van Skio, bekend. Samos lag, van Cbios, Zuid - Ooftwaard, ook onder de Kuft van het Landfchap Ionie, tegen over bet Voorgebergte Mykale, door de overwinninge der Grieken, over het Perfifcb Leger van den Koning Xerxes, zo zeer vermaard: en, in de Nabuurfchap der Stad Epbefe. Van de merkwaardigheden , door de oude Schryvers, aangaande dit Ei« land, opgegeven, gaan we alles voorby; uitgezonderd dit één, dat de Wysgeer Pytbagoras , aldaar, geboren is, en daarom Pytbagoras Samius en Senex Samius, by de Ouden, toegenaamt wierd. By het zelve Eiland, heeft dit reizend Gezelfchap wel aangelegen, maar niet vernacht : want, naar Hand. XX. 15., bleven ze, (verfta dit van den derden nacht,) te Trogyllion. 'Er was een Voorgebergte en een Eiland, beiden Trogyllion (Grieks TguyvKhtov of TquyvKto,) genoemt. Van beiden, maakt Strabo onderfeheidenlyk gewag: (Geogr. Lib. XIV.) want, na vooraf, van het Voorgebergte, gefproken te nebben, vervolgt hy : Voor Trogylion , ligt een klein Eiland van den zeiven naam. Daarom , dewyl Lukas geen bepaaling maakt, of zy aan het Voorgebergte, of aan het Eiland, beland zyn; blyft dit twyfelachtig: en, is ook geen zaak van eenig belang. Dit Trogyllion lag allernaaft, by Epbefe: vermoedelyk, geen een of anderhalf uur gaans, van daar. De Apoftel zou, daarom, van dit Eiland, gemakkelyk die Stad, hebben konnen bezoeken; in welke hy zo veele vrienden en bekenden, daar onder, eene menigte van geeftelyke Kinderen, welke hy voor  der Egeëfcbe Zee» 903 voor Cbriftus gewonnen had, zou hebben aangetroffen. Elk, die deeze korte Reisbefchryving las, en, daar by, de gelegenheid van Trogyllion kende, zou ; eenigermate zich verwonderen, dat Paulus, deeze ; zo naby gelegen Stad, tot welke hy in zo naauwe betrekking ftond, niet by die gelegenheid bezocht heeft. Doch, even dit zelve was oorzaak, waarom , de Apoftel, van Trogyllion voortzeilde, en, den dag daar na, zonder Epbefe aan te doen, belande te Milete; eene Stad, op 't vafte Land van Karie ; gelegen: dewyl Paulus, naamlyk, beducht was, te Epbefe te langen tyd te zullen opgehouden worden. By deeze Reize was een groote haaft: daarom beduid Lukas, die zelf mede van deeze Reize geweeft is , die omftandigheid , zynen Leezeren : 1 zeggende Hand. XX. 16., dat Paulus voorgenomen ; bad, Epbefe voorby te vaaren, op dat by niet zynen tyd in Afie verflyten zou: zich fpoedende, op dat by , ; (indien bet mogelyk vaas) op den Pinxterdag, te fe> ■ rufalem zou konnen zyn. De Apoftel, na een kort verblyf, te Milete, zyne Zeetocht voortzettende, ontmoette, in die zelve Zee, tusfehen deeze Stad en Patara, alwaar hy van Schip veranderen zou, noch twee Eilanden ; die we niet ongemerkt konnen laten voorby gaan: en, die beiden genoemt worden, Handel. XXI. 1.: naamlyk, KOOS en RHODOS, Koös of Kos, in den oorfprönglyken Text,Kw?: (Koos) uitgedrukt, behoord, onder de Zuidelykfh der Sporades- of verftrooide Eilanden der Egeefch, Zee wierden l inde verdere voortzet» tinge deezer zelve Reize , aangetroffen : HetEilanti ! Kosi  en Biod$s: 904 De Eilanden Zee: en, ligt, tegen over den Zuid - Weftelykea Uithoek van Klein Afie of Natolie: XV Roomfcbe mylen, dat is , vyf Zee mylen (die met de uuren gaans overeenftemmen) van de Stad Halikarnasfus, naar het getuigenisfe van PUnius (Lib.V. Cap. 31.) en hebbende C Roomfcbe mylen, in zynen omtrek: dat is, drie en dertig uuren gaans, 't Is het zelve, dat hedendaags, Longo, dat is, het Lange Eiland, genoemt word. Op het zelve, lag ook eene Stad, die mede, Kos, genoemt wierd, en haaren naam, aan het Eiland, had doen geworden. Dit Eiland was het Vaderland, van twee beroemde Mannen, welker naamen aan de onflerflykheid toegewyd zyn, als groote Meefters, elk in zyne byzondere Wetenfchap: naamlyk, van Hippokrates, die in de Geneeskonft, en, van Apelles, die in de Schilderkonft, hebben uitgemunt. Ten aanzien des eerltgemelden, fteund dit bericht, op het getuigenisfe van Strabo: (Lib. XIV.) en, van den laatften, op dat van PUnius: (Lib. XXXV. Cap. 10.). Tot dit Eiland, was de eerfte dagreize ter Zee bepaald : want, bet gefcbiede (zegt Lukas) dat wy, van hen, (naamlyk, de Ouderlingen der Gemeente te Epbefe, welke Paulus, te Milete, tot zich ontboden had) gefcbeiden en afgevaren waren: en, wy liepen recht uit: en kwamen tot Koös: aldaar, waarfchynlyk, aanleggende en overnachtende. Rhodos is het Eiland, waar zy den tweeden dag, na hun vertrek van Milete, zyn aangekomen. De afftand deezer beide Eilanden van elkander, kan ook, niet meer, als twaalf of dertien Zeemylen, hebben uitgemaakt; tot hoedanig een tusfchenwydte, men naauwlyks een' dag zeilens nodig heeft. Men zal ondertusfchen , naauwlyks als onfeilbaar, durven vaftftellen , dat dit Eiland, • ■ meer  der Egeëfcbe Zee. 905 meer tot de Egeëfcbe- als tot de Middelandfcbe Zee, behoorde gerekend' te worden : dewyl het op de fcheiding ligt. Het is een der gezegendfte Eilanden , daar rondom ftreeks: en was bekend, door zyne vruchtbaare Grondgefteldheid. Eertyds, vond men dit Eiland, (gelyk noch) vervuld, van Steden en Inwooners. 't Heeft den omtrek van byna veertig uuren gaans, 't Welk dit Eiland meeft, by de Ouden, in vermaardheid bracht, was het metaale Kolosfus-Beeld, aan de Zonne toegewyd: ftaande, aan den ingang der Haven, voor de Stad, die mede den naam var Xolosfui droeg: en met zyne beenen fchry. lings zo verre van elkander uitgeftrekt, dat eec Schip , met Zyne volle Zeilen , onder en tusfehen dezelve, deeze Haven kon in- en uitvaaren. Naar de aantekening van PUnius, (Lib. XXXir. Cap 7.) zou dit Beeld, de hoogte van 70 ellen gehad hebben. Gelyke zaaken meer, worden daarvan verhaald; die, (byaldien ze alle waar zyn) dit gevaarte niet ten onrecht, onder de zeven Waereldsvoonderen, hebben doen gerekend worden *. Doch, na niet meer dan 66 jaren , federt zyne oprechting, geftaan te hebben, is het door eene geweldige Aardbeeving neêrgeftort en verbrysfeld. *t Is zelfs, by fommigen, in de gedachten opgekomen, dat de Inwooners van dit Eiland, naar dit Beeld, Kolesfers, genoemt, en deeze die zelve Kolosfers zouden zyn, aan welke Paulus zynen Brief gefchreven heeft: dat, echter, van allen grond van waarfchynlykheid, ten eenemaal, ontbloot is. Ir * Van daar, dat Lieden van ongemeene lengte ea dikte •nder ens, gemeenlyk, Koks/en genoemt worden. Een voor- treflyk Eiland. En, voor.' tyds, door *t Kslosjut • Beeld vermaard : ;  en, daar na, door dc Johanviter Ridd*r-Order. Het Eiland Tatmos, 906 De Eilanden In de latere Kerkelyke Cefcbiedenisfe, heeft dit Eiland eenen naam gekregen, door de St. Jans Ridderen; welker Order, geduurende den zo genoemden Heiligen Oorlog, in Paleftina wierd opgerecht; maar, die, als 't hun, aldaar, door de Saraceenen, te bang gemaakt wierd, naar dit Eiland overfcheepten, de Saraceenen van daar verdreven , en het voor zich zeiven bemachtigden, in den jare 1309. Hoewel zy, twee eeuwen daar na, door den Turkfcben Keifer, Soliman IJ., weder , op hun beurt, daar uit gejaagt wierden. Waar na hun, door Keifer Karei V., het Eiland Malta wierd ingeruimd: het welk zy noch bezitten. P A T M O S. Dit Eiland ligt, zo naby de Cyklades - Eilanden, dat men zou in bedenking ftaan, om het daar onder te betrekken; ten ware PUnius, Lib. IV. Cap. 12.) beneven meer andere Schryvers, 't zelve onder de Sporades wilden gerekend hebben. Die zelve Schryver begroot , deszelfs omtrek , tot XXX Roomfcbe mylen; die met tien uuren gaans even gelyk ftaan. En, daar uit blykt: dat het, geenfins, onder de grootfte Eilanden der Egeëfcbe Zee te ftellen zy. 't Schynt ook niet onder de aanzienlykfte gerekend: want, die zelve Schryvers, die, de hier voor genoemde, en meer andere Eilanden deezer Zee , met grooten ophef, roemen, wegens derzelver overvloedige voortbrengfelen, gewagen van dit Eiland Patmes niets, als door deszelfs naam, onder de andere daar by gelegene Eilanden, op te geven. Des  der Egeëfcbe Zee. goj Des te aanmerkenswaardiger is dit Eiland geworden , door het verblyf des Apoftels Jobannes; aan i wien, aldaar, die Profeetifcbe gezichten wedervaren zyn, welke hy , in zyn laatfte Boek , de Openbaringen, befchreven heeft. Daar van, zegt hy zelf, : Openb, I. $>.: Ik Jobannes , die ook uw Broeder ben, en Medegenoot in de verdrukkinge, en in het Koningryk , en in de lydzaambeid van Jefus Cbriftus, was in bet Eiland, genaamt Patmos, (ncó-t/*oc) om bet woord Gods, en om bet getuigenisfe van Jefus Cbriftus. Op het fpoor van Eufebius (Hiftor. Ecclef. Lib. III. I Cap. 18.) word gemeenlyk geloofd, dat de Apostel naar dit Eiland verbannen zy: en wel, in de ; vervolginge des Keifers Domitiaan: temeer, dewyl i deszelfs, zo even aangehaalde, eigen woorden, dit fchynen te bevestigen: zich noemende, eenen Medegenoot in de verdrukkinge, en in de lydzaambeid van Je" fus Cbriftus: en daar by verklarende, dat hy om bet woord Gods, en om het getuigenisfe (Sik th\ jm«§tuji'«v) van Jefus Cbriftus, in dit Eiland Patmos was. Gei melde uitdrukkingen overreden ons, echter, daar van, niet ten vollen. Jobannes kon, toch, wel ; een Medegenoot zyn geweeft, in de verdrukkinge, aan andere plaatzen, waar hy het Euangelie gepreI dikt had. Dit lot trof hem, gemeen met alle de Apoftelen en eerfte Kruisgezanten. Gelyk ook het , tweede niet voldoed, ten bewys, dat Jobannes naar dit Eiland zou verbannen zyn: dewyl dit gezegde: om het woord Gods en om bet getuigenisfe van Jefus Cbriftus, hier als een beweegreden zon konnen op: gegeven zyn, van deszelfs komfte en verblyf, in dit I Eiland Patmos: om naamlyk aldaar, vrywillig, Gods ' woord, het welk niet anders in zich vervat, als een jgetuigenisfe, aangaande den Heer jefus Cbriftus, als 1 den Verlosfer zyns Volks, onder die Eilanders, te pre- ïantnerklyk, door 't verblyf ies Apostels Johannes, aldaar.  908 Be Eilanden prediken. Dit laatfte, is het gevoelen van den geleerden Joban van den Honert; (in partic. difput. de bac materia) die ook beweerd: dat het verblyf van den Apoftel Jobannes, op het Eiland Patmos, met den tyd der vervolgingen, onder Domitiaan, niet wel overeen te brengen, maar vroeger, tot den tyd der regeeringe van Vespafiaan, betreklyk zy te maken: en, bepaaldelyk, tot den tyd der verwoestinge van de Stad Jerufalem, door deszelfs Zoon, Titus; die, in het 73fte jaar,na Chriftus geboorte, voorviel. Gelyk hy 't ook daar voor houd: dat door dien dag des Heerln, waar van , de Apostel, vers 10., gewaagt, zeggende: Ik was in den Geeft, op den dag des Heeren, geen andere, dan de dag, waar in dit verfchriklyk oordeel over Jerufalem uitgevoerd wierd, te verftaan zy; welke tyd meermaalen, in de Pref 'eetifcbe Schriften, onder die benaming voorkomt * Ondertusfchen, heeft dit verblyf van Jobannes, op dit Eiland, en deszelfs bezigheid , in het opftellen van dit Profeetifch Boek, de Openbaaringen, aldaar, aanleiding gegeven , dat men den naam van Patmos geeft, aan zodanige Plaatzen , in welke geleerde Lieden zich bezig houden, met Godvruchtige Schriften te ontwerpen : gelyk, onder anderen, de groote Kerkhervormer Lutber , het Slot Wardburg, op het welk, de Keurvorft Frederik hem, toen hy nergens zyns levens zeker was, in bewaaringe gefteld had, en waar hy mede onledig was, in ver* fchei- * Dit laatft gevoelen, aangaande dien dag des Huren, is,' door dien geleerden Heer, uitvoerig behandeld, in een andere Difputatio Theologica, de Die Dominica : door my, onder zyn Hoog-Eerw. Vooraittingc, openbaar veideedigt, te Utrecht, in den jare 1735.  der Egeefche Zee. aoy Tcheidene Gefchriften op te {tellen en uit te geven, zyn Patmos, plag te noemen. •, De tegenwoordige naam van dit Eiland is , Palmosa. Dus verre, van de Eilanden der Egeefche Zee; die, dus, door den Apostel Paulus, wel voorby gevaaren, en eenigen der zeiven, by die gelegenheid, ook wel bezocht zyn: maar, voor een zeer korten tyd; die hem niet toeliet, om aan de In wooners het Euangelie te verkondigen: waar uit, men befluiten mag, dat, in die zelve Eilanden , het Cbriftendom niet zeer vroeg en niet door de Apoftelen zelve, geplant zy: uitgezonderd, in het Eiland Patmos; alwaar de Apoftel Jobannes eenigen tyd verkeerd heeft. Echter* zyn de Inwooners deezer Eilanden , daar na , tot het Cbriftendom bekeerd. En, verfcheidene Christen Gemeentes deezer Eilanden, die door byzondere Bisfchopper, bediend en beftierd zyn, ftrekken daar van tot be, wyzen: waar van zie Car. a S. Pauk Geogr. Sacr fol. 237, 238. et Notit. Ant. fol. 48. Ja, hoe wel zy, tegenwoordig, onder het gebied des Turk fchen Keifers ftaan , worden zy, echter, noch voor 't meerderdeel bewoond, door Oqfterfcbe o Griekfche Cbriftenen; die, ten aanzien van het Gees telyk Rechtsgebied, aan den Patriarch der Hoofd ftad Konftantinopole, onderworpen zyn. Gaan wy nu over tot III.Deel. IF.Stuk, "S m Wat 'er z y van het Chriftendom, in die gemelde Eilandfen. F  In de Mid- delundfche Zee, ligt het Eiland Cyfrus. Wat, van den oorffrong dee zes naams, Het Eiland D E EILANDEN DER MIDDELANDSCHE ZEE: Die, te midden der drie groote Waerelddeelen, ligt: en meeft in de lengte, Ooftelyk en Weftelyk, zich uitftrekt. Daar in , komt eerft in aanmerking, het Eiland, CYPRUS: Gelegen, in den Noord-Ooftelyken Uithoek deezer Zee, tusfehen Syrië, Cilicie en Pamphylie: in gedaante niet ongelyk, aan een Driehoek; welkers fpitfe punt Noord - Ooftwaard ziet, op den Isfifchen Zeeboezem, 't Is een der grootfte Eilanden deezer Zee; dat omtrent vyftig uuren gaans, in de lengte, en dertig in de grootfte breedte, heeft. De oude Aardryksbefchryvers hebben de grootte van dit Eiland ook gekend, 't Is, daarom, dat Strabo , aan deszelfs geheelen omtrek, met alle de Baaijen of Bogten daar onder begrepen, niet min, als3042 fladiën geeft: (Lib XIV.)Jc welk, yder een, die weet, dat 24 fladiën, tot één uur gaans, gerekend worden, ligtelyk zal ontdekken, weinig minder, als 127 uuren gaans, te bedragen. Weinige Landen of Eilanden zal men over den geheelen Aardbodem aantreffen, die zo .menigmaal hunnen naam verwisfeit hebben, als dit Eiland  Cyprus. S>ii Cyprus. Behalven dien laatftgemelden naam, die daar na aan het zelve eigen gebleven is, en noch blyft, worden, door PUnius, (Lib. V. Cap. 31.) noch tien andere naamen opgegeven. Den naam Cyprus, meenden onze Nederduitfche Vertaalers, reeds in de Schriften van het Oude Teftament, te vinden: naamlyk, in het woord Tg?,: (Kopber)he\ welk zy, Hoogl. L 14- en IV. 13., ter navolgin ge der Griekfcbe- en Latynfcbe Overzetters, dooi Cyprus uitbrengen. Doch, de betekenisfe van hei woord, 133, is zeer duifter: het welk de oorzaal is, waarom Lutber, in zyne Hoogd. Overzettinge 't zelve niet heeft durven vertaaien. In de eerft gemelde plaats, leeft men, van een tros van Cy prüs, in de Wyngaarden van Engedi. En, daar over, hebben we, 't geene ons aanneemelykl voorkwam, reeds verklaard, in de befchryvingi der Stad Engedi. (Zie, bet II. Deel. bladz. 516 j 17.) Men houd het daar voor: dat men dee zen naam, Kyprus, in plaats van Cyprus, be hoorde uit te fpreeken: dewyl dezelve, by di Grieken, KuV-jo?, (Kypros) gefchreven word. Pbi lipp. Kluverius meend (Introd. Geogr. Lib. V. Cap. 26 pag.506.) deezen naam oorfpronglyk te zyn, vai het metaal, dat men koper noemt, in het Latyn cu prum of ces cypriuin: het welk men zegt, op di Eiland, in de Myngroeven, het eerft gevonde te zyn. Doch, indien 't waar is, dat men di metaal op 't Eiland Cyprus het eerft heeft gevor den; waarom dan niet liever gedacht, dat d: metaal zynen naam van het Eiland , als dat ht Eiland zyn naam, van het metaal, zou hebbe overgenomen ? En tot dit gevoelen , ziet me ook, de meefte Aardryksbefcbryvers overhellet Dus blyft de oorfproDg van deezen naam onzs S 2 ke word bygebracht. t t 1 t 1 C t 't tl n 1. r.  De natuur- lyke gefteldheiddeez.es Eiknds. Deszelfs lotgeiallen. 912. Het Eiknd ker. Wat ook Stepbanus, (de Urb. ad nomen Ku* TTfo?) opgeeft van zekere Cyprus (by de Grieken, weleer, een gemeene Vrouwe naam) eene Dochter van Cinyras, een' der oude Koningen van dit Eiland; van welke, het zelve den naam zoude ontfangen hebben: dit word, door Sam. Bocbart, (Geogr. Sacr. fol. 356.) niet, dan als een loutere gisfinge, aangemerkt: dewyl zodanig eene Cyprus, nergens, zo min in de Gedichten, als, in de Gefchiedenisfen, voorkomt. Waarom, Stepbanus zelve, als een tweede gevoelen opgeeft: dat zekere welriekende Bloem, by de Ouden Cyprus genoemt, welke in dit Eiland, beter en menigvuldiger als elders, groeide, aanleiding tot die benaming mag gegeven hebben. Meer andere gisfingen, over den oorfprong van deezen naam kan men vinden, by Meurfius: (de Cypro). ,, Hoewel de Lucht van dit Eiland, voor eenigermate ongezond gehouden word; pryft men, echter , zeer, de grondgefteldbeid : als bekwaam, om allerly foort van Vruchten voort te brengen, hebbende overvloed van Koorn : eene menigte van Olyf- Citroen- en Oranjebomen: en heerlyke WynJlo'kken. Dat dit Eiland ook uitnemende Volkryk moet geweeft zyn, mag men oordeelen, uit het getal van XV Steden, welke PUnius zegt, in dit Eiland gelegen te hebben: (Lib. V. Cap. 31.) naamlyk, Nieuw- en Oud Paphos, Kurias, Citium, Korinéum, Salami?, Amathus enz. Niet vreemd, derhalven, dat dit Eiland, ten allen tyde, ten twiftappel heeft moeten verftrekken, tusfehen de Grieken en Perfen: zo verre, dat menigmaal bloedige Oorlogen daar over gerezen zyn; van welker vernaaien, de oude Gefchiedenisfen overvloeijen. In het j8fte jaar, voor Chriftus geboor-  Cyprus. 913 boorte, geraakte dit Eiland, onder de heerfchappy der Romeinen. De uitvoeringe van dit ontwerp wierd aan den beroemden Kato toevertrouwd; die het zelve, zonder flag of floot, binnen korten tyd vermeefterde: na dat de Koning Ptoleméus, (die een Broeder van Ptoleméus Auletes, Koning van Egypte, was) zich zeiven, om niet in handen zyner Overwinnaaren te vallen, door vergif, om 't leven gebracht had. Daarom, vertrok gemelde Kato, in het volgende jaar, weder naar Rome: met zich brengende, van dit Eiland, een'zo groeten fchat, dat de Roomfcbe fchatkift, nimmer,door eenigen Veldheer, zozeer verrykt was geworden. Sedert de fcheuring van het Roomfcbe Ryk, na het overlyden des Keifers Tbeodofius, bleef dit Eiland, aan dat gedeelte, 't geen het Oofterfcb- of Grie^i Ryk genoemt word: en, toen, is aldaar het Cbriftendom uitgebreid, in alle de jaaren , die verlopen zyn, tot den aanvang van den Heiligen Oorlog: naamlyk, tot in de Xlde eeuwe. Voor de Wefterfcbe Cbriftenen, die toen het Heilig Land poogden, uit de handen der Saraceenen te rukken, was de bezittinge deezes Eilands , wegens deszelfs nabygelegenheid, van veel belang, ter bereikinge van dit hun oogmerk. En, dewyl de Oofterfcbe Cbriftenen, in allerly gevallen, te klaar deden zien , dat ze de Wefterfcben, in alle derzelver ondernemingen, geenfins begunftigden; maakten deeze laatften geen zwarigheid, om dit Eiland, door geweld, te vermeefteren: het welk zy, zo lang de Heilige Oor-, log bleef voortgaan, behouden mogten. Zy hebben ook de nuttigheid daar van beproeft, als hun. ne zaken, in het eind der Xllde Eeuwe, dus verre begonnen achterwaard te gaan, dat ze in het Heilig Land nergens meer" eene veilige fchuilplaats 6 S 3 kon-  Waar door, in de Heilige Schrift, aanmerK- lyk. 914 Het Eiland konden vinden. Toen is het overfchot der Cbriftenen, van daar, naar dit Eiland Cyprus geweken. Guido van Lusignan , de laatfte' Koning van Jerufalem, door den vermaarden Sultan van Egypte, Saladyn, uit Jerufalem verdreven, begaf zich in den jare 1187., mede naar dit Eiland: alwaar, hy een byzonder Koningryk gefticht heeft. Deszelfs Nazaaten hebben noch een' geruimen tyd daar na, dit Eiland, bezeten: voegende, by hunnen tytel, ook dien van Koningen van Jerufalem. By het uitfterven van deezen Koninglyken Stam, hebben de Venetiers, in den jare 1476., zich meefters gemaakt, van Cyprus: uit kracht van een Teftament der laatfte Koninginne Weduwe, van Jakob II, Katharina Kornaro genaamt, en vari een voornaam Venetiefcb Gejlacbte oorfpronglyk; waar by, zy deeze haare Republiek tot Erfgenaam verklaard had. (Vid. Seb. Munfien cosmograph. fol. 160.) Omtrent niet meer als ééne Eeuw, zyn de Venetiers, in 't bezit van dit Eiland gebleven: want, in 1570., en de drie volgende jaren, heeft de Turkfche Keifer Selim II. t het zelve , door de Wapenen , aan het Ottomannifcbe Ryk gehecht: waar aan, het noch onderhoorig is: wordende beftierd, door een Basfa; die te Nikosia, de tegenwoordige Hoofdftad, zyn verblyf houd. In de Schriften van het Nieuwe Teftament, word Cyprus (eigenlyk Cypren , in onze Overzettinge) menigmaal gedacht. Naar dit Eiland , waren gevlucht, fommigen der Cbriftenen, die door de vervolginge, ter gelegenheid van den marteldood yan Stepbanus, de Stad Jerufalem hadden moeten verlaten; die daar 't eerft het Euangelie verkonligt hebben: doch alleen, aan hunne Geflacht- ver-  Cyprus. 9i5 verwanten, de Joden, welke zy op dit Eiland hebben aangetroffen. Zie Hand. XI. 19- De Joden waren aldaar zo menigvuldig, dat zy te Papbos, eene voorname Stad van dit Eiland (en vermoedelyk in meer andere Steden,) eenige Synagogen hadden. Zie Hand. XIII. 5. En, ^onder die gemelde uit Jerujalem verdrevene en hier en ginds verltrooide Gelovigen , waren fommigen uit dit Eitod oorfpronglyk: daarom Cyprische Mannen genoemt; die, nevens eenige Cyrenijcbe, naai- Antiocbie in Syrië overkomende, ook aldaar, tot de Crïekfchen, Gods woord begonnen te /preken. Zie Hand. XI. 20.: waar door', alhier, de Heiden/cbe Inwooners deezer Stad fchynen bedoeld, en geene Griek/cbe Joden, dewyl in het voorgaande vers, de Joden, van dezelve, onderfcheiden worden. Zodanig een Cypri/cbe Jood, en wel, van de Stamme Levi, daar na tot het Cbriftendom bekeerd, was Joses, daar na Barnabas, dat is, een Zoone der vertrooftinge, toegenaamt; opgegeven, onder de eerften, van die, welke te Jerufalem, (toen de gemeenfcbap van Goederen aldaar plaats greep by de Chriftenen,)to?ze vafte Goederen verkochten, den daar voor ontfangen prys leggende, aan de voeten der Apoftelen, Hond. IV 36, 37-: die zelve 5arnabas, die daar na een Reisgenoot van den Apostel Paulus geworden is. Desgelyks, was een Inboorling van Cyprus, die Mnason, een oud Difcipel, ook te Jerufalem woonende: in wiens Huis de Apoftel, aldaar, met fommigen zyner Reisgenooten, zynen intrek genomen heeft. Zie Handel. XXI. 16. In de Reistochten van den zeiven Apostel ,' ter bekeeringe der Heidenen ingericht, wierd dit Eiland allereerft, door hem en Barnabas, aangedaan: zynde, door de Gemeente te Antiocbie, & S4 in  91(5 Het Eiland ia Syrte, plegtiglyk derwaard afgezonden: Hand. XIII- 1-4. Dewyl, dit Eiland zo zeer naby de Kuft van Syrië lag , en rechtftreeks voor de Haven van Seleucie , van waar ze afgeftoken zyn; begrypen wede reden,waarom ze, dit Eiland, voor alle andere, bezochten: konnende de Zee, die tusfehen beiden vloeid, ter afftand van omtrent 20 Zeemylen, binnen den tyd van één etmaal, worden overgezeilt. By die gelegenheid, hebben Paulus en Barnabas, beneven Jobannes Markus, (hun als een derde toegevoegt, om hen te dienen) dit geheel Eiland, overlangs, van het Ooften ten Westen, doorgereift: belandende te Salamis: en daar na weder afvarende, te Papbos: zie vers 5, en Daar na, is die zelve Apoftel, uit Griekenland ter Zee naar Jerufalem reizende, dit Eiland voorby gevaaren; latende het zelve liggen, ter Jlinkerband, Hand XXI. 3. In een andere tocht, als hy gevanglyk overgebracht wierd, van Cefarea naar Rome, zou het Schip, dat hem voerde, dien zeiven weg weder genomen hebben, als den naaften, op Myra m Cilicie; waar zy tusfehen wegs belanden moeiten: en zou dus, buiten- en boven om dit Eiland dwars door de voile Zee, hunnen kours hebben ingencht: doch, de Winden (uit het Well .of ISoordweft waaijende) hun tegen zynde; moeften ze beneden, of onder dit Eiland, heen vaaren langs deKuften van Syrië en Afie, door de Cilicifcbeen Pampbylifche Zee, om de Haven van Myra te bereiken: zie Hand. XXVII. 4,5. - Gaan wy nu kortelyk befchouwen, de beiden Steden, door Paulus en Barnabas, by het doortrekken van dit Eiland, bezocht. SA-  Cyprus. 9T7 SALAMI'S. In het Griekfch, Zx^U, was de eerft vooraan Wende Stad, op de Ooftelyke Kuft van het Et- land: voorzien van eene zeer goede Haven; m welke de Schepen, van die zyde komende, doorgaans plagten te belanden. Door Pomponius Mela (Lib 11. Cap. 7.) word ze, nevens Papbos, als eene'der voortreHykfte Steden van dit Eiland, opgegeven : ook word zy menigmaal gedacht, in de oude Gefchiedfchriften. In den Saronifcben Zeeboezem, by Korintbe, ligt een Eiland Salamis: en, van dit Eiland, zou deeze Stad Salamis haaren naam ontleend hebben ; byaldien waar is,'t welk de Oudheid daarvan verhaald: naamlyk, dat Teucer t de Zoon van Telamon, de Koning van dit Eiland, door zynen Vader verdreven zynde, dewyl hy in den Tnjaanfchen Oorlog zich niet naar behooren gedragen had , op het Eiland Cyprus, belandde: en aldaar, terftond deeze Stad ftichtte; welke hy, Salamis, ter gedachtenis zyns Vaderlands, benoemde. Dit word ons bericht, onder anderen, door Strabo (Geogr. Lib. Dat Paulus en Barnabas, zo dra ze, van Seleucie in Syrië, m de Haven dezer Stad waren aangeland, terftond begonnen hebben, aan de daar woonende Joden, en, in derzelver Synagogen, het Euangelie te verkondigen, verhaald Lukas , Hand, XIII. 5.: zonder iets daar by te voegen, van de vrucht, die daardoor moge uitgewerkt zyn, tot bekeeringe. Uit dit ftilzwygen, zou men byos konnen oordeelen, dat die predikinge genoegzaan tonder vrucht geweeft zy, door de tegenkanting S 5 de) Degelegetf ïeid deezer ïtad. Van Waar, dien naam ontfangen. Waardoor^ in de Heilige Schrift, merkwaardig.  Wat de overleveringe daar by voegt. Hoedanig nugefteld. j De gelegenheid deezer ' Stad. ] ] I ©18 Het Eiland der Joden: gelyk de Apoftelen ditmeermaalen,ook in andere plaatzen, bevonden hebben. Om deeze oorzake , fchynt het verblyf deezer beiden Leeraaren, aldaar, van geene lange geduurzaamheid geweeft te zyn: dewyl Lukas, zo dra hy van derzelver aankomft gefproken had, terftond, hun vertrek naar Papbos doet volgen. Dat Barnabas «(eertyds 'jofes geheten) van dit Eiland oorfpronglyk was, hebben we, te vooren, uit Hand. IV. 36., bewezen: doch, de overleveringe doet hem byzonder, uit deeze Stad Salamis, voortkomen. Ook, zou hy, binnen deeze Stad, onder de vervolginge van den Keifer Nero, den marteldood geftorven, en aldaar begraven zyn, in de Kathedrale Kerk; die daarom weleer aan deezen Barnabas is toegewyd geweeft: naar de aanteekening van Sandys. (Reisbefcbr. bladz. 219.) Heden ligt die Stad verwoeft: bly vende de overgeblevene puinhoopen de gedachtenisfe derzelve noch bewaren; die den Reizigers vertoond worden, twee Romeinfcbe of 'Italiaanfcbe mylen, ten Ooften de Stad Famagufta: alwaar men ook , onder anderen, aanwyft , de Gevangenisfe van de H. Katbarina; welkers Vader, Kofta genoemt, in deeze Stad weleer gewoond zou hebben. Zie Kootwyks Itiner. Hierorol. pag. 104. Cbriftopbor. Furers Reisbefcbreibung, 5flg. 302. P A P H O S. Deeze was de andere Stad, door Paulus en Baridbas bezocht, als zy op dit Eiland kwamen, om iet 'Euangelie van Cbriftus te verkondigen. Zy igt, aan de Weftelyke Kuft van het Eiland: gelyk Mamis, aan de Ooftelyke: waar uit dan te be-  Cyprus. grypen is, dat zy van Salamis, bet Eiland doorgaande , van het een naar 't ander einde, te Paphos kwamen. Zie Hand. XIII. 6. Eigenlyk , zyn twee Steden van dien zeiven naam, op dit Eiland, bekend geweeft; die niet meer dan LX Stadiën, dat is, twee en een half uuren gaans, van elkander gelegen, de eene Ouden de andere, Nieuw-Paphos wierden genoemt: naar het bericht van Strabo; (Lib. XIV.) die ook zegt: dat Nieuw -Paphos, door zekeren Agapénor, zou gefticht zyn. Doch, men heeft opgemerkt: dat, zo dikwerf, de naam Paphos, (n**3 Ook, wierd dit Eiland genoemt, Hekatompolis (eWo>itoa«0-. dewyl (naar 't rond getal genomen ) in het zelve, honderd Steden gevonden wierden. Het welk men vergelyken moet, met de Landfchappen Pentapolis en Dekapolis: desgelyks , naar het getal der daar in bevindelyke Sleden . dus onderfeheidenlyk benoemt; die beiden, in Paleftina, voorgekomen zyn. De Prins Radzivil, die dit Eiland gezien heeft, getuigt: dat de menigte der puinhopen van verwoede Steden, die noch in het zelve worden gevonden, dit bericht der oude Schryvers, (als Homerus, PUnius, Mela, Strabo enz.) aangaande die honderd Steden, oogenfchynlyk beveiligen. Het ligt, niet in, maar voor de Egeëfcbe Zee; (den Archipel) die, door dit Eiland, gedeeltelyk, van de Middelandfcbe Zee, word afgefloten. Weshalven, Strabo, (Lib. X.) in den ouden Schryver, Eudoxus, berispt, dat deeze het Eiland Kreta, in de Egeëfcbe Zee, geplaatft wilde hebben: dewyl het, daar tegen, tusfehen de CyrenifcbeKuft, (van Afrika) en Griekenland, lag. Een bewyss voorwaar, van de gebreklykheid der Landbefcbryvinge, in oude tyden ; by de onze vergeleken: waar in, zodanig eene zaak geen bedenkelykheid , laat ftaan verfchil, zou konnen onderworpen zyn, Het is zeer verre in de lengte, Ooflelyk en Westelyk, uitgeftrekt. Strabo geeft ons naricht (Z. è.] aangaande de bepaaling, doorSofikrates van de lengte van dit Eiland gemaakt, naamlyk, tot 2300fladiën : waar uit vólgt, dat de omtrek veel meer ah 5000 fladiën heeft uitgemaakt. Als de breedte daai by bepaald was; zou de geheele omtrek met meei naauwkeurigheid worden vaftgefteld: doch, deez« is, in uitgeftrektheid, zich zelve zeer ongelyk Vai Waarom Hekatompolis geheten. De gelegenheid en grootte deezes Eilands.  De vrucbtiaarheid. De ktvxade aart der In. wooners. 994 Het Eiland Van daar, dat de Ouden, in de omtreks-bepaalingë zo zeer verfchillende bevonden worden: want,yfrtemidorus, (naar de aantekening van dien ze'lven Strabo) brengt daar toe, 4100 fladiën: en, een ander Schryver, Hieronymus , weder meer. Daar uit blykt , ten minden , dat Pomponius Mela te recht zich uitdrukt (de Situ Orb. Lib. II. Cap. 7.) als hy zegt: „ dat Kreta aan Cyprus, in grootte ge„ lyk zy; zo niet het zelve overtreffende." Het behoeft, zo min in vruchtbaarheid, als in grootte, voor het Eiland Cyprus, tê wyken: want, al wat het Aardryk elders verfchillende voortbrengt, tot onderhoud van het menfchlyk geflacht, vind men, in dit Eiland, famen by elkander: dus, het voor zich zelf genoegzaam is. Joh Kootwyt, (Itiner. Hieraf, pag 79, 8c.) en andere, die dit Eiland bezocht hebben, fpreken met den grootften lof, van het Koorn, Wyn, allerly flach van Boomvruchten , tam- en wild Vee enz.: die in dit Eiland overvloedig worden aangetroffen. De I.nwooners van dit Eiland wierden, daar tegen, niet zo zeer geprezen, als de Landftreek. En, dit is iets, dat wel meermaalen word opgemerkt: dat, naamlyk, de befte en gezegendfte Landftreeken , de fiimfte foort van Inwooners, voortbrengt. Strabo vermeld, (Lib. X.) dat, wel in vroegere tyden, van Kreta, een roem uitging, ten aanzien van de befebaafdheid der Wetten, die de Inwooners onder zich hadden; die zelfs, door de Grieken, inzonderheid-de Lacedemoniers, overgenomen en nagevolgt wierden: maar, voegt ook daar by, dat daar na alles van gedaante ten kwade veranderd, en, in een groot verval, geraakt was. Als lieden van een' flechten aart, zyn de Kretenfen, by meer oude Schryvers, bekend geweeft.  Kreta. , £25 weeft. De Apoftel Paulus beroept zich, op eenen der zeiven, naamlyk, Epiménides; die zelve van dit Eiland oorfpronglyk was, en, echter, niet kon nalaaten , van zyne eigen Landgenooten een zeer nadeelig getuigenisfe op te geeven, ten aanzien van hunnen leugenacbtigen, boosaardigen en brijen inborfl : zie Tit. L 12 : waar de Apoftel zegt: Een uit ben, zynde bun eigen Propheet, (of 'Dichter) heeft gezegt: de Kretenfen zyn altyd leugenachtig , kwaade Beejlen en luije Buiken: En, (doet hy terftond volgen, vers 13) dit getuigenisfe is waar. De Apoftel, die zelve, eenigen tyd, in dit Eiland doorgebracht heeft, had den aart der Kretenfen zo wel leeren kennen, dat hy niet fchroomde, aan dit getuigenisfe van Epiménides, zyn zegel te hangen. Een ander der oude Dichters, Kaïlimacbus, heeft, desgelyks, de eerfii mooorden van dit Vers van Epiménides, in zym Gedichten doen invloeijen; luidende: De Kretenfen zyn altyd leugenaars: gelyk Hieronymus, (Com mentar. in b. I.) ons onderricht heeft. Van daar dat één enkel Uitlegger wel eens heeft willen it verfchil trekken, of men, door dien éénen bun ner Profeeten, niet zo wel Kaïlimacbus, als Epi ménides, zou mogen verftaan. Doch, de meeftei zyn 't met Hieronymus, daar in eens: dat mei dit getuigenisfe, op de rekening van den laatft gemelden, alleen te ftellen hebbe. Voor 'zo verre men uit de oude Gefchied fchriften verneemt, is dit Eiland, een' geruimei tyd, onafbangelyk op zich zeiven, eerft door Ko ningen, daar na door Vorfien, geregeerd. Doch als dè Romeinen, door de Wapenen, hunne heer fcbappy, over alle Landen, die ze flegts berei ken konden, begonnen uit te breiden, heeft ooi lil. Deel. IV. Stuk. T di 1 1 1 ■ De bigt* 2 vallen van die Eiland. 1 C  926 Het Eiland dit Eiland daar onder moeten bukken. De Veldheer Q\ Cecilius Metellus, (gelyk Velkjus Paterculus verhaald,) bracht het zelve, in eenen driejarigen Oorlog, onder het Room/eb Gebied: verkrygende , ten aandenken deezer overwinninge, den bynaam van Creticus. (de Kreter of Kretenfer~). Die gefchiedde, in den jare, federt de ftichtinge van Rome, 586. Teen dit groot en machtig Roomfcbe Ryk, in den jare 395., na des Heilands geboorte, by het overlyden van Keifer TheodoJius den Grooten, onder deszelfs beiden Zoonen, At kadius en Honorius, gedeeld wierd , moeft dit Eiland, natuurlyk, aan Arkadius , dien het Oosterfcb Ryk ten deel viel, behooren: gelyk, het ook werkelyk aan hem en deszelfs Nazaaten verbleven is, tot zo lang dit Oojlerfcb Ryk, door Balduin, Grave van Vlaanderen, met behulp wooners van het Eiland Kreta, en niet op de Fbiliftynen, dui; den wil.  Kreta. 929 van heeft aangetekend: doch, dat Paulus, op 't Eiland Kreta geweeft zy *, en wel met Titus, blykt genoegzaam, uit Tit. L 5.: alwaar, hy fchryft: hem, (naamlyk Titus) in Kreta gelaten te hebben, dat is, achtergelaten, (toen hy zelf weder van daar vertrokken was;) op dat Titus, 'tgeen noch ontbrak, voorts zoude te recht brengen enz. Hier geeft de Apoftel te verftaan : dat hy en Titus wel famen op dit Eiland gekomen waren, en, door de verkondiging des Woords, aanvanglyk , eenige vrucht hadden uitgewerkt, ter bekeering van fommigen der Inwooners: doch, dewyl zyne tegenwoordigheid met der haaft elders vereifcht wierd, hy Titus aldaar hadde achtergelaten, om, die wel aangevangen werk, verder te voltooijen. 'Aangaande den tyd, wanneer dit gefchied zy, is men niet zeker: doch, de meeften ftellen , geduurende die drie maanden , toen Paulus in Griekenland verkeerde: waar van , zie Hand. XX. 3. Ook is het Eiland Kreta , zo naby Griekenland gelegen , dat die heenen weder-reize, in weinige dagen tyds zou konnen volbracht geweeft zyn. Maar, waarom niet al zo waarfchynlyk: dat Paulus die Reize naar Kreta, na zyn ontflag, uit zyne tweejarige gevangenisfe te Rome, ondernomen heeft? En , al was des Apoftels verblyf, in dit Eiland , van korte geduurzaamheid; zal hy, echter, verfcheidene Steden bezocht, en, in dezelve, Christen Gemeenten gefticht hebben: behalven, dal hy, in fommige Steden, alreeds, eenige Chrifte nen * Verfla, voor dm tyd, toen hy, uit Yaleftina naar ~Rome gevanglyk. overgebracht wordende, dit Eiland, in 't voorby vaaren, en eene der Havens mede aangedaan heeft: waa van aie Hand. XXVII. T 3 die de bezorgingder aldaar gedichte Chriften. Gemeenten , aan Titus toevertrouw»1 de: r T 3  93<5 Het Eiland nen heeft gevonden: welk laatfte zich gemakkelyk laat begrypen, byaldien (gelyk, te vooren, is aangemerkt) die Kretenfen, waar van, Hand. II. n., gewaagt word, de Euangelie - Leer allereerft in dit Eiland overgebracht hadden: want, Tit. I. 5. wil de Apoftel, dat deeze zyn Leerling aldaar, van Stad tot Stad, Ouderlingen zoude aanjiellen, gelyk by hem bevolen bad: naamlyk, Ouderlingen, die, in hoedanigheid , als Leeraaren, over de Gemeenten, in die Steden te vinden, het opzicht zouden hebben. Het Onder- of Nafchrift van deezen Brief, geeft, aan Titus, den titel van eerjiverkooren Opziener der Gemeente der Kretenfen: en, voor Opziener, vind men daar het woord, Ëitiexorros: (Episcopos) waar uit, Usferius, Kave en andere Engelfcbe Schryvers, beweeren willen, de oudheid van het gezach der Bisfcboppen , in de Chriftelyke Kerke: in die ruimte, zo als het zelve, door de Engelfcbe Bisfcboppen, geoefend word. Zy maaken zelfs, deezen Titus, tot algemeen' en Opperbisfchop (Aartsbisfcbop) over alle de Gemeenten, met derzelver Leeraaren, die pp dit Eiland waren: het welk, echter, door den geleerden G. Outbof, als met de nedrigheid en eenvoudigheid der eerfte Chriften Kerk onbeftaanbaar, uitvoerig en bondig weêrlegt word. (in deszelfs Verklaring over den Brief aan Titus, in de Voorreden^. 19-50.: en in 't Werk zelf, over Hoofdft II. 5.) Al wat men, uit den inhoud van deezen Brief, befluiten mag, is: dat Paulus, na een kort verblyf in dit Eiland, zich genootzaakt vindende, weêr naar elders te vertrekken, deezèn Titus aldaar deed blyven; ten einde, het begonnen werk der Bekeering, onder de Inwooners, voort te zetten: en, vooral ook, fommigen onder de reeds bekeerde Cbriftenen, welke hy daar toe de bekwaarn- fte  Kreta. 931 fte oordeelde, tot Ouderlingen, dat is, tot Leeraaren, te verkiezen, in deeze en geene Steden; die hem in de beftiering der Gemeenten, zouden konnen behulpzaam zyn. Zodanigen laft, had de Apoftel, deezen Titus, reeds mondeling opgelegt, toen hy van hem fcheidde: als blykt uit Tit. I. j. Na zyn vertrek van daar , achte hy 't nodig, dit bevel nochmaals te herbaaien; ten einde Titus des te meer zich fpoeden zou, met dit zo nuttig werk tot ftand te brengen: dewyl hy (Titus) zelf niet lang op dit Eiland zou kunnen vertoeven. Dit geeft de Apoftel te kennen, Tit. III. 12. alwaar hy wil: dat Titus, zo dra een ander Leeraar, 't zy Arteman, 't zy Tycbikus zou overgekomen zyn, om hem af te losfen, tot hem, zich weder zou-vervoegen, te Nikopolis; alwaar de Apoftel meende te zullen everwinteren. Te gelyk onderrecht hem de Apoftel, in deezen Brief, hoedanig foort van Ouderlingen, hy, in die Gemeenten, behoorde aan te ftellen: Hoofdftuk I. 6—9.: naamlyk , lieden , die , behalven rechtzinnig in de Leere des Geloofs , ook van een by uitnemenheid voorbeeldig gedrag, bevonden wierden. En, dit laatft was, aldaar, meer als elders, noodzakelyk: dewyl, de Inwooners van dit Eiland (zo wel Joden, als Heidenen) eene buitengewoone bedorven gemoedsgefteldbeid hadden; waar van de uitwerkingen, ook, by die alreeds het Chriftendom waren toegedaan, zich te zeer lieten zien , in het ongeregeld gedrag, dat ze leidden: tot welker verheetering, al het beftraffen, waarfchouwen en vermanen, weinig baaten zou; byaldien dit niet, door een' fticbtélyken wandel der Voorgangeren onder hen, bekrachtigt wierd. Zie vers io—16. T 4 Daar-  ■welke byzonder waaken moeft, tegen de Jeojfche Wet- Lieraaren. i 932 Het Eiland Daar beneven, had de Apostel te meer noodzake, tot het fchryven van deezen Brief: dewyl de Joden, die op dit Eiland in groote menigte ' zich bevonden , aldaar, gelyk overal, het Chriftendom trachtten te benadeelen, door noch, op den hals der Gelovigen , te willen leggen, het jok der Wet van Mo/es; van welk zy, door Cbriftus, da. delyk waren vry gemaakt. Hier van, moeft de Apoftel dien Titus verwittigen : en, hem te gelyk vermanen, om, aan de gevaarlyke pogingen deezer Vyanden, allen weêrftand te bieden; ten einde geenen der Gelovigen daar door verleid zouden worden. Dit oogmerk, ziet men, als het voornaamft, overal doorftraalen in deezen Brief, aan Titus: als Hoofdft. I. 10.: Daar zyn ook veele ongeregelde , y delheid fpreekers, en verleiders van zinnen: inzonderheid, die uit de befnydenisfe zyn: waar door , bepaaldelyk, de Joden, gemeend worden. Ook wil de Apoftel , dat Titus de Kretenfen fcberpelyk zal beftraffen , ten einde, zy zich niet begeven mogten tot Joodfcbe fabelen, en tot geboden der menfchen, die zich van de waarheid afkeerden, vers 13, 14.; gelyk hy mede, vers 15, tegen gaat, het onderfcbeid der fpyzen , naar het voorfchrift van Mofes Wet: zeggende, alle dingen zyn wel rein den reinen enz. Desgelyks, bedoeld hy de Joden, Hsofdft. III. 9.: door die waarfchouwing: weêrfta, de dwaze vragen, en gejlachtrekeningen, en twiftingen, en ftryiingen, over de Wet: dat is, over de manier van 'Mtlegginge der Wet van Mofes. Behalven, dat deeze Brief ook overvloeit, van veele andere nuttige vermaaningen , aan Titus ; welke ftrekten,om hem te herinneren, op hoedanige wyze, hy zyn Leere en \edrag behoorde in te richten. De  Kreta. 933 De Apoftel Paulus vond andermaal gelegenheid, om het Eiland Kreta te zien, zo niet te betreden, in die bekende Zeetocht, van Cefarea naar Rome, werwaard heen, hy onder de bewaaring van den Hoofdman Julius, beneven andere Gevangenen, overgebracht wierd: waar van eene zeer naauwkeurige Befchryvinge te vinden is, Hand. XXVII. Als zy, naamlyk, tot tegen over Kmriw,(eene Stad, op de Zuid-Weftelyke Kuft van Afie gelegen) gevorderd waren, zou, ongetwyfeld , de naafte weg geweeft zyn, het Eiland Kreta Noordwaard voorby te vaaren, het welk zy dus, ter flinkerzyde, zouden hebben laten liggen : doch Lukas geeft te verftaan , vers 7.: dat zy, door tegenwind, daar in verhinderd wierden: want, (fchryft hy) als wy veele dagen langzaam voortvoeren, en naauwlyks, tegen over Knidus, gekomen waren, vermits de wind het ons niet toeliet, (om, naamlyk, onzen tocht recbtflreeks voort te zetten) zo voeren wy onder Kreta been, tegenover Salmone. Onder Kreta heen vaaren, zal hier zeggen willen : dicht onder de Kuft van het Eiland : tot dat ze kwamen, tegen over Salmone. SALMONE: ln het Gr'iekfcb, ïaly.™*, is geene Stad, maar een Voorgebergte, anderfins gezegt, een Kaap of Hoofd, 't Word, by Strabo (Lib. X.) -Zapmim, genoemt, en befchreven, als de Ooftelykfte Uithoek van het Eiland: het welk ook, met deeze Reisbefchryving van Lukas, zeer wel famenftemt, Pompon. Mela en PUnius maken desgelyks gewag, van dit Voorgebergte, en noemen het, de eerfte, T 5 Sa In debc èhryvin*e der Rei- le van Paulus, Mar Rome. worden :enige Plaatzen," :ot Kreta sehooren-de, aangetekend : als, het Voorgebergte , Salmone .*  De fdmt Havens: Welke naam, aan dieganIche Streek van het Eiland , gemeenfchynt geweeft te zyn. Zy anker- 934 Het Eiland Samonium, en de tweede, Sammonium. Heden* daags, word het Kaap Salomo geheten. Als zy, dit Vlorgebergte, naauwlyks waren voorby gezeild, kwamen ze, aan eene zekere Plaats, genaarat, SCHOONE HAVENS: Nader beduid, ten aanzien der gelegenheid: dat de Stad Laféa daar zeer naby was. Dat hier die naam, in het Griekfcb, zich voordoed in 't meervoudig, x.oi\ot Aipèvsf (kaloi limenes ,) wil ons herinneren: dat, aan deezen oord, omfeeks de Kaap Salmone, meer als ééne Haven gevonden wierd; die, de ééne door de andere, van eene fcboone, dat is, van eene aangenaame en aan het gezicht zich fierlyk opdoende gedaante was: 't welk , aan de fteeds voorbyvaarende Zeelieden , gelegenheid gegeven hadde, om die ganfche Oostelyke zyde van het Eiland, schoone Havens, te benoemen. Dat deeze naam alleen in gebruik geweeft zy, by de Zeelieden, geeft onze Schryver niet onduidelyk te kennen, door dit gezegde: wy kwamen aan eene Plaatze, genoemt, fcboone Havens ; dat is, dus genoemt, by ons Zeevolk. Ieder weet, dat de Schippers wel meer de gewoonte hebben, aan Kapen, Reè'n, Baaijen of Havens, geheel andere naamen toe te leggen, als, die, by de daar omtrent woonende Landlieden, gebruikelyk zyn. En dit zal, vermoedelyk, de oorzaak zyn, waarom deeze naam by geene oude Aardryksbefcbryvers, die van het Eiland Kreta handelen, ooit is bekend geweeft, En, dewyl de naam deezer Plaatze, niet anders be-  Kreta. 935 bekend was, als by de voorbyvaarende Zeelieden; zo moed Lukas derzelver gelegenheid, en, in het byzonder, de gelegenheid van dien oord, alwaar men het Schip, eenigen tyd, deed ten Anker liggen, nader bepaalen, door de Stad Lasóa: zeggende, dat de Stad Lasóa daar zeer naby was. Wilt men nu, waar die Stad Lasóa (Aettdia) gelegen had; dan, zou die omfchryvinge voldaan, om ook de ligplaats deezer fcboone Havens, met alle naauwkeurigheid, in de Kaarten te konnen aan' wyzen: doch , die Stad komt met deezen naare nergens voor, by de ongewyde Schryvers. Dii baard hier eenige zwarigheid: ter welker wegrui minge, fommigen, inde leezing, eenige verande ring hebben willen maaken: kezende, *t zy met dt AraUfcbe overzetting, Alassa : 't zy met de ge meene Latynfcbe, Thalassa : 't zy met Beza ELéA enz. De twee eerde veranderingen, in d< leezing, zouden, echter, de zwarigheid niets ver minderen: dewyl, Alassa en Thalassa, zo mii bekend zyn, als Laféa. Doch, van Eléa of Elcea ('t welk by de Grieken, MKaia, moet gefchrevei zyn) maakt PUnius gewag, QHiftor. Lib, IV, C. is fol. 48.) in de Lyd der meed bekende Steden va: het Eiland Kreta. Doch, dezelve PUnius fpreek desgelyks (/. c.) van eene Stad Lasos ; door hem mede gedeld, tot de binnenlandfcbe Steden van dl Eiland. Deeze naam zou wel allernaad, met Lc fèa, overeen demmen: terwyl de bevindinge leerd dat de eigen naamen der Steden, door den tyd wel iets veranderen , in de uitfprake. Daarom willen we liever, deeze Stad Lafos, voor ons Li féa, houden; als, met anderen, te denken, aE Lisfus, waar van Ptoleméus gewaagt: eensdeel; dewyl deeze naam veel meer verfchild, van Laf éi den, in 't byzonder, naby de StadLs/2«; waar van de ligplaats onzeker is; t 1 1 1 t > t 3 » » n 1» ils  < i 1 ; i i i t ? c l z z 6 Deeze Haven ti word ook, J in de nieu- i we Kaar- 0 ten, aan- S gewezen. L n; zc oc re; 936 « Hei als Lafos: en anderdeels, dewyl Ptoleméus, dit Lix/ax heeft geplaatft, op de Weftelyke Kuft van Kreta; daar Lajéa, ongetwyfeld, op de Ooft-Kuft, moet gezocht worden, naby de Kaap Salmone: want Lukas fchryft, Hand. XX VII. 8.: Hetzelve 'naamlyk Salmone) naauwlyks voorby zeilende, kwanen wy in eene zekere Plaatze , genaamt fcboone Havens; daar de Stad Laféa naby was. Byaldien , lerhalven, de Stad Laféa deeze zy, moet die >tad in het Ooftelyk deel van het Eiland, gele;en hebben: en wel, naby die fcboone Havens; loewel Biet zo, dat dezelve aan die Havens, of, -an ééne derzelven , paalde: want, dan, zou Luas met meer naauwkeurigheid gefchreven hebben: ,an eene der Havens van de Stad Laféa : en iet, aan eene Plaatze , genoemt , de schoone Iavens , daar de Stad Laféa naby was. Doordans, word toch een Haven, by welke een Stad ebouwd is, naar die daar by gelegen Stad zeie, benoemt. Daarom, is veel eer te denken , at die Stad Laféa, één of een half uur gaans, mdwaard in, van die Haven, verwyderd zal geweeft yn: en wel, te meer, dewyl PUnius (gelyk gesgt is) de Stad Lafos, onder de binnenlandfche teden, opteld. Men vind, in eene byzondere Kaart van Kre1, door J. Homan uitgegeven , en vertoonende, 3 tegenwoordige, gefteldheid van het Eiland, aan 2 Ooflzyde, een weinig Zuidwaard, van de Kaap Homo, noch eene Haven verbeeld; die Ca los imen benoemt word; ten einde, de gedachtesfe deezer Haven, te doen bewaard blyven: mder, dat we konnen zeggen of deeze Haven, ik noch, dus genoemd word by de Eilande1. In  Kreta. 937 In deeze of ééne deezer schoone Havens . is het Schip, waarop Paulus, met zyne Reisgenooten zich bevond, ingelopen : want, zy kwamen , in èene zekere Plaatze enz. Waarfchynlyk, waren zy door tegenwinden genootzaakt geweeft, aldaar in 'te lopen. Door de geringe bevordering hunner Reize, van Myra, in Lycie, tot aan het Voorgebergte , Salmone, ter oorzake der geduunge teoenwinden , en, door hun langwylig verblyf m deeze Haven , was nu zo veel tyd verlopen, dat zy, niet wel met mogelykheid, voor den Winter, Italië bereiken konden: daar tegen (de Vafien * voorby zynde) begon de Winter reeds fterk te naderen'. in welk jaargety', de geheele vaart op de Middelandfcbe Zee, wegens de menigvuldige Storrnwim den, te zeer gevaarlyk zynde, gemeenlyk geftaaki wierd: en, de Schepen in de Havens plagten op«ezet en onttakeld te worden: zo als de geleerds Haféus, mt Fegetitu, bevryst. (Bibl. Brem. Tom. 1 pas 26, 27.) De Apoftel had, om die reden, 11 deeze Haven, liefft willen blyven overwinteren en deed deswegen een vertoog, (zo 't fchynt) aai de Bevelhebberen van 't Krygsvolk, onder welke bewaaring de Gevangenen zich bevonden : hui voor oogen ftellende, de gevaaren, waar voor zy van daar weêr afvarende, zeker zouden bloot ge fteld zyn: z\e.vers 9, 10. Doch, de ScbeepsbooJ den, beiden Stuurman en Schipper, waren niet g< zinc * Jak. Hafeus meend, enbewyft, als zeer aanneemelyk dat hier verftaan word, de vaftendag der Joden, den 10de der maand Tizri; welke de groote Verzoendag was. en, do ze maand, met het laatft van onzen Oclober en c begm v; November overeenftemmende, is ligt te zien, dat de Wint voor de deur ftond. Vid. Bibl. Brem. Tom. I. p*g. In dezelve heeft het Schip niet mogen blyven overwin» teren. » n n K  I i 1 ! I t a t Gelyk zy 2 ook, ten ( zelven einde, de Ha-^ ven van * Ihmix, d d d Ti 2 h o at S h P38 Het Eiland sind, in deeze Haven, tot aan de volgende Lente, te vertoeven: en wel, dewyl deeze Haven ongelegen was, om te overwinteren. Byaldien dit ge:uigenisfe, met recht, van deeze Haven mogt gegeven worden, en, niet enkel, door deeze Lieien voorgegeven zy, om hun oogmerk, 't welk op ;ene andere Haven uitzag, te eerder te bereiken; 10 begrypen we , dat deeze Haven, den naam r-an fcboone Haven niet verdiend hebbe, wegens haaregemakkelykbeid en veiligheid: maaralleen >m haare fcboone en aangenaame gelegenheid. Hoe iet zy, de Hoofdman Julius, meer vertrouwen tellende, op de verklaringe der Hoof den van het >cbip, als van den Apoftel Paulus, zo wierd, in en Scheeps-Raad,met meerderheid van Hemmen, ioorgedrongen, deeze Haven te verlaaten; zonder ldaar (zo 't fchynt) voet aan Land gezet te heben: en, byaldien het doenlyk Was, te belanden, te P H E N I X: 3e vers 12., alwaar, de naam, <&orvi%, in het Wiekfch, word uitgedrukt: en, dezelve befchre. en, als een Haven, in Kreta; ftrekkende tegen ',t Zuid - JVeften, en tegen bet Noord - Wefien. By ezelve, lag ook eene Stad, Pbenix; waar van 2 Haven haaren naam ontleend had. Wy vin' 3n, beiden de Stad en Haven, by Ptoleméus (Eu>p. Tab. X.) die dezelve geplaatft heeft, op de uid-KuJl van het Eiland: het welk ook, met 3t geen hier daar van verhaald word, zeer wel /ereenftemt. Desgelyks, heeft Stepbanus (de Urb. I nom. 4 Het Eiland K L A U D A: In het Griek/eb Ktevjy,: doch, by Ptoleméus, Klaudos, geheeten;,die het zelve plaatft, dicht by de Zuid-Weft-Kuft van 't Eiland Kreta: en, hedendaags , word het Gozo geheten. Lukas mogt het te recht, »Wov, dat is, een Eilandje, noemen : dewyl 't zeer klein van omtrek is. 'tHad, echter, eertyds, noch eene Stad, van dien zeiven naam; die tot de Bisfcboplyke Steden van het Eiland Kreta , welke onder het bellier van den Aardsbisfchop van Gortyna Honden, gerekend word. (In Not. Ant. fol. m. j2.). Paulus en deszelfs Reisgenooten liepen, onder dit Eilandje Klauda, als zy door den gemelden Storm overvallen wierden : zonder, dat zy het zelve konden of durfden aandoen. En , na dus veertien dagen, (blyvende de Stormwinden aanhouden ,) door deeze Zee, hier en ginds heen, gejlmgerd te worden , (zie vers n -44.; leden zy eindelyk Schipbreuk, op het Eiland M E L I T E. Dat dit zelve Schip, het welk Paulus, beneven andere Gevangenen, naar Rome overbracht, op het een of ander Eiland, zou moeten vervallen, was, aan den Apoftel, door eenen Engel, in een nachtgezicht, eenige dagen te vooren, geopenbaard; die ook deeze openbaaring aan zyne Reisgenooten mededeelde: zie Hand. XXVII. 21—26.: en, het ongeval daar zynde, verftonden zy, van de Ihwooners, dat de naam van het Ei-  Melite. 04 r Eiland, Mclite, was: in het Griekfch, MïArnji zie Hand. XXVIII. i. Met deezen naam ■, is by de Ouden altyd be- v kend geweeft, dat Eiland, het welk hedendaags $ c Malta, genoemd word: liggende, omtrent 17 of £ 18 Zeemylen, Zuidwaardj van Sicilië, naar den kant van Afrika. Een Eiland, dat, door de Pbeniciers, eigenlyk de Inwooners van Tyrus en Sidon, eerft is c bevolkt geworden, naar de aantekening van Dio j dorus Sikulus (Lib. V.); die het zelve befchryftj als een Volkplanting der Pbeniciers; (QotvUw cïitoijco«) die, toen ze hunne Zeevaart en Koophandel, tot aan den Weftelyken Oceaan, begonnen uit te breiden, van dit Eiland, (omtrent ter halver wege tusfehen Pbenicie en den gemelden Oceaan gelegen) zich bedienden, om te ververfchen, of, in,tyden van Storm en Onweêr, aldaar eene fchuilplaats te zoeken: dewyl het zelvej van goede Havens, ryklyk voorzien was. Voornoemde Schryver gebruikt, aldaar, het woord ■AaltxQvyri, (Katapbyge) het welk, ongetwyfeld, zodanig eene fchuilplaats betekend. En hier op, voornaamlyk, grond Sam. Bocbart zyn gevoelen , aangaande den oorfprong des naams Melite; dien hy, uit de eigen Landtaal der eerfte Bevolkers , naamlyk <, de Pbeniciefche Taal, wil hebben afgeleid: van het woord Ö^n, (malat) zo veel gezegt, als vluchten. Van daar HD'^ft, (Melitab) eene fchuilplaats: dewyl men , naar eene fchuilplaats, gemeenlyk vluchten moet. Dus, zouden de Pbeniciers zelve dien naam hebben toegelegt, aan dit Eiland, het welk hun, by het heen en weêr vaaren, naar Gades en andere Kooplieden , buiten Herkules Zeeëngte, (de Straat van GiHL Deel. IV. Stuk, V bral- ford heen, Malta eheten. En is eerft oor de 'beniciert «volkt. Over de oorfprong van deelen naam zyn verfcheidengevoelens.  Deszelfs natuurly- ; kegefleld- heid be- fchreven. ' 1 i 1 i i 042 Het Eiland braltar) menigmaal, by gebrek aan leeftocht, of „ in gevaar vau Stormwinden', ten J"cbuilplaatze, had mogen dienen. Doch, gelyk niets onzekerder is, als de oorfprong der betekenisfe van de eigen naamen, als men tot eenen zo vroegen ouderdom moet opklimmen; zo ziet men ook, den voornoemden Bocbart zeiven , op dit gevoelen, geenfins zo vaft ftaan, dat hy niet te gelyk, een tweede, zoude hebben opgegeven: naamlyk, van het woord D^ö» (melet) het welk leem of pleijler betekend: dewyl men, de Huizen op dit Eiland, met een witte leem, gemaakt van een foort van kryt , welke dit Eiland zelve voortbracht, plag te bepleifteren. Anderen wederom willen den naam MsAiTij, uit de Griekfche Taal, ontleend hebben: van 't woord /jiihi , het welk , honig, betekend ; wanneer , 't zo veel zou zeggen, als het HonigEiland: dewyl de bonig een der voornaamfte voortbrengzelen van dit Eiland was{: zynde voorzien van allerly welriekende Bloemen; op welke de Beijen aazen, en uit dezelve den bonig zuigen: gelyk, dezelve noch heden, aldaar, menigvuldig is, naar de aantekening van Ibevenoth: (zie zyne Reize, I. Deel, bladz. 9.). Dit Eiland heeft eene langwerpig ronde gedaane, en is van eenen tamelyk grooten omtrek ; lebbende omtrent tien uuren gaans, in de lengte, :n vier uuren. in de breedte. Het is, aan de neefte plaatzen , berg- en rotsachtig : en, daar loor , is de grond niet bekwaam, om zo veel voorraad van Koorn uit te leveren, als de Inwooiers nodig hebben; het welk hun, van het Eiland ïïcilie, moet worden toegevoerd. Het voornaamte, dat daar groeid, zyn Wynfiokken en andere '^ruchtboomen. Men zegt, dat de Landlieden van dit  Melite. . 943 dit Eiland een Spraak gebruiken, die , met de oude Punifche of Pbenicifcbe Taal, veel overeenftemt. Het welk, zo 't waar is, die gedachten noch meer zou fchynen te beveiligen; dat de Inwooners, van de oude pbeniciers, hunnen oorfprong hebben. Doch , Sam. Bocbart, wil die vreemde Taal deezer Eilanders, welke, eigenlyk, gebroken Arabifch is, liever toefchryven, aan de saraceenen , die de naby gelegen Kuft van Afrika bewoonen: onder welker macht, dit Eiland, een' langen tyd geweeft is: en, van welke Natie, vermoedelyk, veelen zich met de Inwooners vermengt, en, hunne Taal, die oorfpronglyk Arabifcb is, aan dezelve medegedeeld hebben: Vid. Geogr. Sacr. fol. 498. Eer we nu ons inlaaten, in het geval der bewuste Schipbreuk; die de gedenkwaardigfte is geweeft, der drie Schipbreuken, die dezen Apoftel wedervaaren zyn , van welke hy fchryft, 2 Kor. XI. 2.5.', en die, door haare gevolgen, noch merkwaardiger is geworden : zo behooren we , vooraf te onderzoeken , of het Eiland Melite, by het welk, dit ongeluk aan Paulus en deszelfs Reisgenooten, overgekomen is, wel dit zelve Eiland zy; waar van wy hier fpreken, en dat heden, Malta, word genoemt. Voorheen, was die zaak aan geen de minfte twyfelinge onderhevig: elk die (Hand XXVIII. 1.) las, dat het Eiland, Melite, heette, liet zyne gedachten vallen, op dit Eiland Malta: gelyk ook de gedachtenisfe van dit voorval, by de Inwooners van dit Eiland, door overlevering, tot heden bewaard gebleven is. Wat, naderhand, fommigen, aan dit Eiland heeft doen twyfelen, is: dat Lukas, Hand. XXVII. 17., aantekend, dat zy, eer ze tot het Eiland Melite genaderd waren, veerV 2 tien Voor het Eiland Melite, waar 1'aulus fchipbreukleed, word door fommigen een ander V.l land, dicht by lllyrie, aangewezen.  944 Het Eiland tien dagen, h stj 'kS^l*-. dat is, in of door de Adriatische Zee, ber- en derwaard gedreven wierden. Niet beter wift men; dan, dat denaam van Adriatifcbe Zee bepaaldelyk eigen was, aan die groote lange Baai , uit de Middelandfcbe Zee 'voortkomende, en zich Noord-Weftwaard ftrekkende , tusfehen Italië en lllyrie , die beiden, door dezelve, van elkander gefcheiden worden. Deeze Zeeboezem had alreeds voor lang, den naam der Adriatifcbe Zee gedragen, naar de Stad Adria of Hadria; welke, te dier tyd, de voornaamfte •en beroemdfte Stad was, aan die zelve Zee gelegen , by een' der monden van de Riviere de Po: (de Eridanus van ouds genoemt) gelyk die Zeeboezem, hedendaags, naar de nu vermaardfte Stad Vmetie, de Venetiefcbe Zee of Zeeboezem, genoemt word. Dewyl dan dit reizend Gezelfchap, eer ze op dit Eiland vervallen waren, door de Adriatifcbe Zee, eenigen tyd hadden omgezworven; zo fcheen het zeer natuurlyk, dat dit Eiland ergens, in die zelve Zee, moeft liggen: weshalven, mende oude Schryvers naargezocht heeft, of niet een Eiland van dien zeiven naam, in de Adriatifcbe Zeeboezem gelegen, by hen , wierde aangetroffen: tn, men heeft dit ook gevonden , by PUnius; die (Riftor. Lib. III. Cap. 16.) fchryft, van een Eiland Melita, onder de Kuft van lllyrie gelegen: het welk het zelve is, dat by Ptoleméus (Europa Tab. V.) M£A«tiv>] NïVof, dat is , 't Melitine Eiland, word genoemt. Heden is dit Eiland, by deltaliers,' Meledi, geheten; behoorende, beneven meer andere daar by gelegen kleine Eilanden, onder de heerfchappy der Republiek Eagufa. Dit Eiland word, dan, om deeze en eenige andere" verre gezochte redenen , door fommigen gehouden,  Melite: 945 den, voor Melite, waar by, Paulus fchipbreuk leed. Bocbart een Griekfch-Chriften Schryver, haald aan Konftantin Porpbyrogenneta, die van dit gevoelen was. (Geogr. Sacr. Lib. I. Cap 26. fol 501.) Deezen, had Erasmus (in zyne eerft uitgegeven Verklaringe des Nieuwen Teftaments) gevolgt; die echter, daar na (in zyne latere Uitgave) daar van te rug gekeerd is. Naderhand, is gevolgt, de Kardinaal, Thomas Kajetanus enz. En, ik zie, dit gevoelen, ook, 'overgenomen", in de Kaarten van de Reizen der Apoftelen , door j. C. Harenberg. Scaliger, ondertusfchen, noemt dit, niet zender reden , (de Emend. tempor, pag. 500,) ,, een befpotte„ telyk gevoelen ; 't welk, byaldien het geene voor„ ftanderen gekregen had, geene wederlcgginge i} waardig zou geweeft zyn." Zullen wy ons gevoelen, voor het Eiland Malta , by Sicilië, 't welk het gemeen gevoelen is, bepleiten; zo moet nootzakelyk, de XHde en laat' fte Landkaart, daar mede vergeleken worden. Elk, die deeze Kaart inziet, begrypt, dat het ander Eiland Melite , onder de Illyrifcbe Kuft, voor een Schip-, dat van het Eiland Kreta naar Rome wilde, te verre buiten den weg lag, dan om daar of daar omtrent te konneu genaken; ten ware het, dooi een' fterken lang aanhoudenden Wind, zo zeer ver' re, van zyn rechten kours ware afgedreven: en, dan moeft zodanige Wind, (vermits dit Eiland, van deezen rechten kours, Noordwaard afweek, ) noodzaaklyk,uit het Zuiden hebben gewaaid. Doch, Lukas geeft wel te verftaan. Hand. XXVII. 14, 15., dat 'er een Stormwind opftond, door welken, dit Schip weggerukt wierd: maar, noemt, deezer Wind, z'vpoxmJuiv(Euroklydoon). VeeleUitleggerer zyn 't, met Grotius, daar in ééns, dat hier de leezing V 3 de Hoewel, voor het Eiland Malta pleiten , aliede orn Handigheden deezer ganlche Reize: zo wel, die men verneemt , voor hun aankomfl; aldaar; .  94 6 Het Eiland dergemeene Latynfcbe Overzettinge moet gevolgt worden; die, voor Eurokiydoon, heeft, Euroaquilo: dat, in het Griekfcb, had behooren uitgedrukt te worden, E'v^oaxuA&ji': (Euroakyloon~) en dit zou niet anders betekenen, als den Noord-Oosten Wind. De*yl nuLtóax, vers ij, zegt: dat, als bet Schip daar mede weg gerukt wierd , en niet tegen den Wind konde opzeilen (ten einde, indien mogelyk, de Haven van Pbenix te bereiken) zy bet opgaven en been dreven; zo volgt, dat ze heengedreven wierden, naar de Hemel/treek werwaard, zy door dien Wind wierden voortgeftooten: en, een Wind, uit het NoordOoften waaijende , moeft hen noodzaaklyk doen heendryven, naar 't Zuid -Weften: het welk beter, met de gelegenheid van het Eiland Malta, in opzicht tot Kreta, overeenkomt, als met de gelegenheid van Meiede, in de Baai van Venetië: werwaard heen (vermits dit laatftgenoemde Eiland Noordwaard ligt,) zy niet anders, (gelyk gezegt is) als door een' Zuiden Wind, zouden konnen weg gedreven zyn geworden. Dat ook , in der daad , dit Scbip niet naar het Noorden, maar, naar't ZuidWeften afgedreven zy, vernemen we, uit die omftandigheid, vers 17., aangetekend: dat zy vreesden op de Syrtis te zullen vervallen : want, het Gnekfch woord, 5® Het Eiland Hijycbius, Juvenalis, Ptoleméus, Ovidius, PbiloJlratus, Procopius enz.: welker aangehaalde plaatzen, 't ons niet luft, woordelyk uit te lchryven: dewyl men ze, by gemelden Schryver, Ql c.) vinden kan. En, daar uit begrypen we dan zeer klaar : dat Lukas gevoeglyk fchryven mogt, dat hy, met zyne Reisgenooten, tusfehen Kreta en Melite, in de Adriatifcbe Zee, ber- en derwaard gedreven wierden, door geduuriglyk veranderende Winden, eer dat ongeluk, by het laatftgemelde Eiland, hun overgekomen is. Zeer uitvoerig, is deeze ftoffe behandeld , door J. Fr. Wendelinus (in Part. Disfertat. de MelitaPaulï). De wyze, hoedanig het zich met deeze Schipbreuk toedroeg, heeft Lukas, Hand. XXVII. 2744. , zeer duidelyk befchreven. De Stormwinden, nasmlyk, blyvende noch eeven fterk voort, woeden , tot dat zy, (na veertien dagen en nachten , federt hun affcheid van het Eiland Kreta , door de Zee te hebben omgezworven) dit Eiland begonnen te naderen, hadden de Schippers , uit fommige teekenen, wel een weinig vermoeden opgevat, dat eenig Land naby was: doch, konden, door de duifterbeid des nachts, hetzelve niet onderfeheidenlyk ontdekken. Weshalven, zy, ten einde het gevaar der ftrandinge voor te komen, aa den grond, door het dieploot gepeild te heb5en, om te vernemen, of dezelve bekwaam was, r>m te ankeren, terftond het Schip, in deszelfs loop, ftuitten, door de Ankers uit te werpen : dewyl zy, eerft 20,en,een weinig daarna,niet meer ds 15 vademen diepte, gevonden hadden: waar ia zy het Scbip lichtten, door het Koorn, (waar n deszelfs voornaamfte ladinge beftond,) over boord' te  Melite. QJt te werpen. De dag, inmiddels, aanbrekende, zagen zy het Land: en ontdekten, in 't byzonder, een zekere Baai of Inham, die hun bekwaamft fcheen, om aldaar, met het minft gevaar, te konnen inlopen. Doch, zy zeilden (vermits zy, door den fterken Wind, geen genoegzaam beftier over het Schip hadden,) ongelukkig, den inbam bezyden: en vervielen op een' Uithoek, die naby den Inbam was. Lukas gebruikt, vers 41., die ui'drukkingen: dat ze vervielen, op een plaats, die, de Zee aan beiden zyden had. Het welk men niet anders kan verftaan, als van een vooruitfteekend Hoofd: hoedanige men, doorgaans, twee, aan alle Baaijen vind; door welke dezelve, te wederzyde, befloten worden. Op den voorgrond van dit Hoofd, ftrandde derhalven het Vaartuig; en, bleef het Voor/chip daar op vaft zitten; terwyl, het Acbterfchip door het geweld der Zeebaaren aan ftukken brak. Waar na de Scheepslieden, fommigen door zwemmen , en anderen door behulp van planken en wrakken van het gebroken Schip, behouden aan Strand kwamen; zonder dat, van de «176 Zielen, waar in zy beftonden, ééne om het leven kwam : ingevolge de verzekering , door Paulus, voor af, daar van gedaan. (Zie vers 23— 25.) De Plaats, waar de helandinge zou gefchied zyn, word door de Inwooners aangewezen, in het Noordelyk deel van het Eiland: zynde eene Baai of Inbam; die, ter gedachtenisfe van dit voorval, la cola di St. Paolo, dat is, de aankomfl van den H. Paulus , genoemt word. Desgelyks , draagt eene Haven deezer Baai , den naam van St. Paulus Haven: gelyk ook, een Kerk of Kapel, als mede een Vuurtoren, den naam van dezen Apoftel, tot heden bewaard hebben. Hoe  Hebbende hunne behoud eniffe, naaft God, voornaamlyk, aan Ï4ulus, te danken. Uit het Wonderwerk ** voorgevallen, ten aanzien van dien Adder,. door wel- , ken, de Apoftel gebeeten en 1 nietbefcha ] digt wierd, ] ï f>5* Het Eiland Hoe veel, de voorbiddinge van den Apoftel Paulus, gevoegt by het voorzichtig beleid, 't welk hy in dit gevaar deed blyken, middelyker wyze, toegebracht hebbe, aan de beboudenisfe van alle deeze Schipbreukelingen, is iets, dat, in het eenvoudig verhaal van Lukas, byzonder doorftraald- Ja , deeze beboudenisfe der anderen, om des Apoftels wille, had de Engel, die aan hem verfcheen, te verftaan gegeven, door dit gezegde: (vers 24.) God beeft u geschonken , alle, die met u vaaren. En, de Apoftel genoot, daar voor, terftond, die aangename vergelding: dat ook alle de Gevangenen van den dood verfchoond wierden, om deszelfs wille: daar zy, anderfins, byaldien de Hoofdman den raad van fommige Krygslieden had Willen volgen, allen om het leven zouden gebracht zyn: zie Hand. XXVII. 42,43. Dus, behoord dit zeldzaam geval niet te worden voorby gezien, wanneer men voorbeelden aanhaald, ter beveiliging der trouwe van Gods beloften, aangaande de bewaaringe zyner Gunftgenooten, in de grootfte ge* raareu , die hen treffen: zie Job V. 19 — 24 Pf. XCL 10-16. Jef. XLIII. 2. De gevolgen deezer gebeurtenisfe hebben die zaak loch klaarder aan den dag gelegt: en in 't byzonler, de vriendelykbeid, met welken zy, van de Barbaren, (hoedanig, by de Grieken en Romeinen, genoemt wierden, alle Buitenlanders, die ;ene , van de hunne verfchillende Taal fpraken,) inwooners van 't Eiland, bejegend wierden; die :en groot vuur ontftaken, ten einde deeze door :oude bekleumde Lieden te warmen, en derzelver :Icderen te drogen. By welke gelegenheid, een idder, uit eenen hooxyRyzen, die Paulus op het mr wierp, te voorfchyn komende, hem in de hand  Melite. 953 I hand beet, zonder hem in het minft te befcbaiili gen: waar in, die van Melite, welke, in denböI ginne, en, eer zy den gelukkigen uitflag deezer i anderfins dodelyke Adderbeet befchouwden, eea I kwaad vermoeden, tegen den Apoftel, hadden opI gevat, een Goddelyk Wonderwerk ontdekten : zo I verre , dat ze , in de meeninge, als ware dit , I door des Apoftels eigen kracht, verricht, hem, i naar de wyze der Heidenen , voor eene Godheid I hielden: zie Hand. XXVIII. 2 6. Van daar, heeft zich een gerucht verfpreid, dat I federt dien tyd, op dit geheel Eiland, geene Adji ders, noch eenige andere vergiftige Dieren, wer! den aangetroffen; die dus, met dien éénen AdI der, welken Paulus in het vuur wierp, (als een i aanhangzel van dit gemelde Wonderwerk) te gelyk j; zouden gedood, en derzelver gejlacbt aldaar uitgeji roeid zyn. En, anderen geven voor: dat dit foort i van Dieren aldaar noch werkelyk zy: doch, dat : zy, alhoewel men ook van dezelve gebeten wierd, ; geenfcbade toebrengen : (zie de Legenden der Hei\ ligen, I. Deel, bladz. 788.) By Lieden vau ververftand, vind die zaak toch weinig geloof. Alleen, de Roomfcbgezinden zullen dergelyke vertellingen voorftaan: dewyl, dezelve min of meet fchynen te onderfteunen, de verdienften der Heiligen. Daarom fpreekt, daar van, de Kardinaal Baronius, als van eene ontwyfelbaare waarheid: I zeggende: ,, dat, ten einde de kracht van Paulus, „ door genade aan dit Eiland toegeftaan, des te „ meer bekend zou worden, en blyken zou, dal „ dit geenfins, door eene natuurlyke hoedanig. „ heid veroorzaakt zy, federt dien tyd, de Slan „ gen van dit Eiland, geen vergif hebbende, al » hoe is, daar na, een Verdichtsel geboren.  Door dit ea andere Wonderwerken , welke Taulus aldaar gewrochtheeft, 954 Het Eiland ,, hoewel ze ook iemand byten, geen letzel ver„ oorzaaken;" voegende daar by: ,, dat, by„ aldien dit, aan den aart deezer Plaatze, ei„ gen was, de Inwooners, niet konnen verwacht ,, hebben, dat Paulus aan die wonde Jlerven zou." En, ('t welk dit Wonderwerk noch veel meer zou vergrcoten) befluit zyne aanmerking, met te zeggen: „dat de grond van dit Eiland, een tegengif ,, tegen het Fenyn , zou wezen." Vid. Witzii Melet. Leid. Se£t. XI. § 8. Veel liever geloven we, wat Lukas, vers 7-10., verhaald, van de andere Wonderwerken, die Paulus , door Gods kracht, heeft uitgevoerd , in de genezinge der Kranken van dit Eiland. Onder deeze, was de eerfte, de Vader van Puelitjs; die de voornaamfle van het Eiland (ttjwIo? T£? »»jV») getiteld word. Dewyl, die naam, Publius , genoegzaam uitwyft, dat deeze een Romein geweeft zy; is daar uit geredelyk op te maken: dat hy, als een foort van Stadhouder, over dit Eiland, (het welk, federt den Punifchen Oorlog, door de Romeinen, den Kartbaginenfen ontrukt , en hunner eigen Heerfchappy onderhoorig geworden was) het gezach voerde. Deeze, bezittende, niet ver- , re van de Plaatze, daar de Schipbreuk voorgevallen was , eenige Landhoeven of Pachthoven. sn, t zynde een Man van groot vermogen, ging zyne Onderzaaten voor, in het bewys van weldadigheid, aan die ongelukkigen, door hen de Me eerfte dagen, na den geleden Schipbreuk, jp die Landhoeven te huisvejlen, en van het noiig onderhoud te voorzien. Of men dit, van ille die 267 menfchen, te verftaan hebbe, dan, )f Lukas, van ons, fprekende, alleenlyk, Paulus ,  Melitê. . 955 lis, Arijlarchus *, en eenige anderen van hun Gezelfchap, met influicing van zich zeiven, bedoeld : is niet wel te bepaalem En, hoe het daar mede zy: Paulus wift geen beter bewys zyner dankbaarheid te geven, aan dien Publius, dan door deszelfs Vader, die, aan Koortzen en Roede Loop, gevaarlyk krank te bedde lag, te hsrftellen. Welk Wonderwerk, zo dra het door her, ganfche Eiland ruchtbaar was geworden, veroorzaakte, dat alle die kwalyk gefield waren, tot Paulus kwamen toevloeijen; die ook alle geholpen wierden. In vooronderftellinge, dat deeze drie genoemde Leeraaren, in de drie maanden tyds, welke zy in dit Eiland overwinterden, niet zullen hebben nagelaaten, het Émngeli te prediken, kan men wel nagaan , dat die gemelde wonderdadige genezingen , veel zullen toegebracht hebben, tot het gelove der Ingezetenen. Doch, dat ook, in 't byzonder, de Opperde van dit Eiland, Publius , te dier tyd, bekeerd, en door Paulus zelfs aangefteld zy, tot Bisfcbop , over de andere nieuw Bekeerden, (gelyk Baronius en andere Roomfcbe Schryvers willen): dit laaten we daar. De Overlevering voegt daar by: dat deeze Publius, eenigen tyd daar na, uit Melite naar Atheene verplaatft, en, aldaar, in de Bisfchoppelyke Waardigheid, de Opvolger gewor-, den zy, van Dionyfius Ariopagita; ook dat hy aldaar de Martelaars Kroon zoude ontfangen hebben. Zo * Dat Arijlarchus, de Macedoniër , die van Thesfalonika was.' en een van des Apoftels Medearbeiders, zich ook onder diï Gezellchar; bevond, blykt, uit Hand. XXVII. *. zyn, vermoedelyk , fommigen der Eilanders, tot het Chrifteu dom bekeerd.  < Dit Eiland is meer als ( eenmaal van Eige- ] naars ver- 1 wisfeld: ] I ] < ] 1 ( l ] i 1 tot dat het, eindelyk , aan de Jo- , hanniter '. Ridder Or ' der, geko- ( men is. . 1 i ] J 1 i >5ö Het Eiland Zo lang dit Eiland, aan het Roomfcbe Ryk,onlerworpen geweeft is, kan het Cbriftendom aldaar n ftand gebleven zyn. Doch, wat van hetzelve geworden zy, federt de Saraceenen, die de tuft van Afrika bewoonen, dit Eiland bemachigt hebben, naamlyk, federt den jare 828, is ichtelyk te vermoeden; zo men weet, met hoelanigen bitteren haat, alle de Belyders der Leee van Mabometb, tegen de Chriftenen , ingenonen zyn. Toen hebben gemelde Saraceenen, uit lit Eiland, den Europeèfcbe CImftenen, veel nadeel oegebracht, door het kaapen van derzelver Scheien, die de Middelandfcbe Zee bevoeren. Daarom, vas de herwinninge van dit Eiland, voor de Zhriftenen, van het uiterfte belang, 't Gelukte, ïindelyk, Rogier, Grave van Sicilië, in den jare [080. of 1000., de Saraceenen, uit dit Eiland te 'erdryven, en 't aan zyne eigen Heerfchappy te >rengen. Dus, is Malta , met Sicilië vereenigt geweeft, :ot den jare 1530.; wanneer Keifer Karei V., te ?elyk Koning van Napels en Sicilië zynde, dit Etand, door toedoen van Paus Klemens VIL, aan le Geeftelyke Ridder-Order van St. fan van Je•ufalem , gefchonken heeft. Deeze Ridders nadien , federt zy , uit het H. Land , door de Sa■aceenen, verdreven waren, eerft, zich meefter gemaakt, van het Eiland Rbodus: maar, als zy, n den jare 1522., door den Turkfcben Keifer Soiman II., genootzaakt wierden, om ook dit Eiand te verlaten, is hun, eindelyk, na dat zy eeligen tyd hier en ginds hadden omgezworven, iet Eiland Malta, tot een beftendig eigendom, /erleend, door den voornoemden Keifer; die daar n voornaamlyk bedoelde, om, door den byftand dee-  Melite. 957 deezer Ridders, zya Koningryk Sicilië, tegen de ondernemingen der Turken, te dekken. De Tarken hebben meer als eens getracht, dit Malta te vermeefteren : het welk hun telkens mislukt is. Gemelde Ridders hebben, ter zeiver tyd, zich verbonden, om een' altoosduurenden Oorlog , ' niet alleen, tegen de Turken, maar ook tegen de Barbaarfche Zee.roovers van Tunis , Algiers en Tripoly, (die onder de befcherming van den Turk/eten Keifer ftaan) te voeren; waar door ze, aan dezelve, alle mogelyke afbreuk, ter Zee, trachten te doen: en, in 't byzonder, de Schepen der Onderdaanen van alle Chriften Mogendheden van Europa , tegen de gemelde Roovers, te befchermen: waar in, zy gemeenlyk zich zo wel kwyten, dat daar door gemelde Zeeroovers in ontzach gehouden worden. Daar toe, zyn zy dan ook verplicht, om altyd een zeker getal Galeijen in Zee te houden; die geftadig heen en weêr kruisfea. Sedert dien tyd, worden zy, gemeenlyk, de Ridders van Malta of de Maltefer Ridders, doch, ook , veelal, de Ridders der Religie, geheeten. Zy hebben hunnen Grootmeejter, die zyn verblyf heeft te La Valetta, de voornaamftc ftad, en eene fchier onverwinbaare Sterkte, op dit Eiland: zynde, de tegenwoordige Grootmeefter, Emanuèi Pinto, een Portugees; verkoren, in den jare 1741. Doch, die zelve Ridders bezitten ook aanzienlyke Goederen , in Duitfchland, Vrankryk, Italië en elders. De Stad LaValette heeft een' Bisfchop, die aan den Aardsbisfchop van Palermo, in Sicilië, onderhoorig is. Dit Eiland word, fomwylen, noch be- 1 zocht, door onze Nederlandfche Oorlogfebepen, welr ke, ter dekkinge der Koopvaardvfchepen, die naar . III. Deel. IV. Stuk. X de  Hegeltge»' heidvsn è\i ] Eiland. j i 1 I i i t 'i I C De etrfle Hesvoover;. S t' z h b g z è h K h 558 Het Eiland de Levant vaaren, door de Middelandfcbe Zee kruisten. SICILIË. Dit is het laatfte Eiland der Middelandfcbe Zee, iet welk we te befchouwen hebben: liggende , Sloordwaard van Melite: en allernaaft, by Italië; vaar mede het eertyds , naar de algemeene geuchten, zou verknocht geweeft zyn; doch, 't zy, loor het geweld der Zeebaaren, 'tzy, door Aardbevingen, (aan welke, deeze gantfche Oord, meer is eenige andere Landftreek, onderhevig is) daar ran afgefcbeurd: en, nu een Zeeëngte tusfehen beiien gekomen. Het is, buiten tegenfpraake , het rootfte van alle de Eilanden, die in de gemelde Zee evonden worden, 't Heeft een gedaante, zeer elykformig, aan een Driehoek. Van daar, de naaien, Trinakria, en Triquetra, aan dit Eiland, ertyds, gemeen. Daar na is het, Sicilië, genoemt: naar de ikulen, (Siculi), een Volk, eertyds, in Italië huis hoorende; 't welk daar na , in dit Eiland, ;ch nedergezet heeft. By deeze, (welke men oud , voor de eerfte Eewooaers van dit Eiland, ) sbben, daar na, ook verfeheiden Grieken zich ;voegt; die hier geheele Volkplantingen heen vermden hebben. En, zo lang dit Eiland, onder ; heerfchappy der Kartbagers, zich bevond , is ;t mede , door verfcheide Inwooners der Stad artbago, en omgelegen Landftreek, (oorfprongke Pbeniciers) bevolkt. Ter deezer oorzake, zyn : Inwooners van Sicilië, oudtyds Trilingdes be- j coenr.  Sicilië. .959 noemt geweeft: zo veel gezegt, als, een Volk, dat drie Taaien fprak: naamlyk,de Latynfrbe» Griekfche en Pbenicifche. Tegenwoordig, word aldaar niet meer, als ééne Taal, gewoonlyk gefproken: naamlyk, de Italiaanfche: gelyk dit Eiland, ten aanzien van het Staatsbeftuur, alreeds van lange tyden voorwaards, met het Italiaanfcb Koningryk , Napels , is vereenigt geweeft : en, beftierd word, door een Onderkoning; die, te Mesjina, zyn verblyf heeft. De bedendaagfcbe Koning is de derde Zoon, uit het Koningryk Huis van Spanje, Ferdinand genoemt; die gebooren is, in den jare 1751. Daar door, is dan ook de eenige Godsdienft, die in dit Eiland geduld word, de Roomfcbe. Het is een Land, vol Bergen: onder welke, de Berg Etna , by de Inwooners, Monte Gibello, genoemt, meeft vermaard is;-die fomwylen vuur fpuuwd , en zelfs van rondom groote fteenen en meenigte van asfcbe uitwerpt. Voorts, is dit Eiland , een der gezegendfte, die ergens bekend zyn. Het Koorn waft aldaar, in meer overvloed, als de Inwooners voor zich zei ven behoeven: daarom, is de verzendinge, naar elders , zeer groot: en de oude Romeinen plagten dit Eiland, daarom, de Koornfchuur mn bun Ryk, te noemen. Aan Vruchthoornen , en, inzonderheid , heerlyke Wynftokken, hebben de Inwooners al zo min gebrek. De Siciliaanfche Wyn, inzonderheid, die van Syrakufa, is noch, zelfs door geheel Europa, befaamd. Deeze Stad, X a SYRA- De Rtgtt- ringsftaAt. De na- tuurlyke gefteldheid.  Syrakufa, was uit verfeheiden Steden faamgefteld. < I 1 i 1 i l % i i 96o Het Eiland ^ SYRAKÜSA, Is de eenige, die, in de Heilige Schrift, en wel, niet meer als éénmaal, voorkomt: en verdiend,om die reden, eenige aanmerking. Dat de naam deezer Stad , by alle de Griekfche Schryvers, in 't meervoudig uitgedrukt word Su^ascoveruchten Tyran, Dionyfius, met een Muur om;even, en met de andere vereenigt is; hoewel, iet laatfte min bewoond was. Alle dêeze Wyken varen voorzien, met byzondere Muuren en Torens : lus, elk, op zich zelve, voor eene byzondere Itad kon doorgaan. - Te recht, mogt derhalven Urabo, daar van zeggen: (Lib. VI.) dat zy vyf heden in zich behelsd hadde; die famen eenen omrek befloegen, van CLXXX fladiën: het welk, yaldien men, op die begrooting, veilig zal molen aangaan, zeven e:n een half uuren gaans bedra« en zou. Het eerftgenoemde , Nasos, of 't Eiwd, dat, in 't byzonder , Ortygie , genoemt nerd, waj, door een Brugge, met de overige Stad  : Sicilië. 961 Stad vereenigt: en had twee onderfcheidene Ha vens; waar van de eene, ten Wellen, de Groote. en de andere, die Ooftwaard lag, de Kleine Ha ven, plag genoemt te worden. De geleerde Sam Bocbart, heeft eene afbeelding deezer beiden Ha vens, gelyk der geheele Stad, naar zyn begrip ontworpeu, in deszelfs Kaart van Sicilië (gevoeg in de Geogr* Sacr. by fol. 506.). Strabo verhaald: ( Geogr. Lib. VI.) dat deeze Stad allereerft, door de Korintbiers, gefticht zy van welke eene geheele Volkplantinge, onder he geleide van zekeren Arcbias, naar dezen Oort zich overfcheepte (Confer: Tbucydides Lib. VI Stepbanus de Urb. enz.): het welk, Bocbart (l. c fol. 339.) rekend, meer als 700 jaren, voor de; Heilands menfehwordinge, gefchied te zyn. Di Stad was naauwlyks begonnen gefticht te wor den, of men zag ze (gelyk dezelve Strabo ver meld) zodanig, in rykdom toenemen, dat daa van een fpreekwoord wierd; met welk men, to ryke en prachtige lieden fprekende, plag te zeg gen: gy bezit niet bet tiende deel der Syrakufers En deeze gelukkige voortgang wierd, behalven aan de vruchtbaarheid van den grond, ook aai de natuurlyke gerieflykbeid der beiden Havens, vai welke die Stad voorzien was , toegefchreven 't Is, derhalven, niet vreemd: dat de groote toe vloed van Volk, door het voordeel van den Koop handel derwaard uitgelokt, den Inwooners tot d noodzaaklykheid gebracht hebbe, om hunne Stad van tyd tot tyd, verder uit te leggen: of, lie ver, by de eene Stad, de andere te voegen tot dat zy, eindelyk, een famenftel van vyf Sit den, geworden is. I X 3 Di ; De eerfte aanleg en ; vergrootinge deezer Stad. 1 1 1 > e  De lotgevallen deezer Stad. I i 1 1 c t 1 t z 11 d s 962 Het Eiland Die Stad is, in vroegeren tyd, beftendig geacht, de Hoofdftad van geheel Sicilië te zyn: welker Koningen, (onder hen, met den titel van Tyrannen, bekend) over een groot gedeelte van 't geheel Eiland, hunne heerfchappy hadden uitgebreid. Ja, die Stad Syrakufa is, daar door, des te meer merkwaardig: dewyl zy de eerfte aanleiding tot de Punifcbe Oorlogen, tusfehen de Romeinen en Karthagers, gegeven heeft: waar van de byzondere omftandigheden, in de oude Gefcbied* fchriften, konnen worden nagezien. De Stad geraakte werkelyk, in handen der Kartbagers: doch, de Romeinen zonden derwaard . hunnen Veldheer Marcellus; die, na eene driejarige Belegering, deselve door ftorm veroverde: zo men narekend, )mtrent 230 jaren voor Cbriftus geboorte. Ge. iuurende dit Beleg, heeft de Wiskonftenaar, Ar•bimedes, eenen grooten naam verworven; die, net behulp der door hem uitgevonden Werktuigen, de Stad zo wel verdedigde, dat, daar door, lerzelver overgang dus lang vertraagt wierd: hoevel, hy ook, by de verovering der Stad, om 'c even kwam. Deeze Belegeringe is uitvoerig be« chreven, door Titus Livius. (Hiftor. Lib. XXV.) Meergemelde Strabo bericht ons: (l.c.) dat Syakufa, (geduurende de Borgerlyke Oorlogen, door e Romeinen onderling tegen elkander gevoerd, nder de zo genoemde Driemanfcbappen,) door }ompejus, verwoeft, daar na, door Keifer Augusis, voor een groot gedeelte weder opgebouwd y; die ook eene nieuwe Volkplanting derwaard :hikte, om ze weder te doen bewoonen. Seert het Eiland Sicilië een Roomfcb Wingeweft was ^worden, hielden de Landvoogden , (ïrcetores) bin-  Sicilië. 963 binnen deeze Stad hunnen Zetel: bewoonende het Slot, door den Koning Hiero, weleer gefticht; ftaande, op het Eiland Ortygie: naar het bericht van Cicero (/. c. Cap. 53.) En, in deezen ftaat, bevond zich Syrakufa, toen de Apoftel Paulus , na de driemaandelyke overwintering, op het Eiland Melite, met een Akxandrynifcb Scbip, dat tot een teken voerde, Kaftor en Pollux, de Reize naar Rome zullende voortzetten, aldaar aankwam: zie Hand. XXVIII. 11,12. Dat dit Schip, als het den naaften weg zou inflaan, van Melite naar Puteoli, (op welke Stad het Schip eigenlyk bevracht was,) voorby Sicilië, en voorby de Stad Syrakufa. vaaren moeste, is, uit de gelegenheid deezer beiden Eilanden, in opzicht tot Italië, wel te verftaan: maar, of de belandinge by deeze Stad, en het verblyf van drie dagen, binnen dezelve, alleen door tegenwind veroorzaakt zv, of, dat dit Schip aldaar iets te laden of te los/en had, konnen we niet zeggen. Ook blykt niet, dat Paulus, dien, als een Gevangene, geene vryhejd gelaten was, om te doen, waar toe zyne genegenheid hem mogt hebben aangefpoord , in die drie dagen tyds, ook eenige Huizen of andere plaatzen , binnen die Stad bezocht, en aldaar, den gekruiften.Cbriftus verkondigt hebbe: veel min, of dit van eenige vrucht geweeft zy. Dat, in, en na den regeeringstyd van Konftantyn den Grooten, aldaar, eene Chriften Gemeente gefticht geweeft zy, leeren de Kerkelyke Gefchiedfchriften. Syrakufa is zelfs, al vroeg, de Metropo. litaanfche Kerke van geheel Sicilië geworden: zo als Car. a St. Paulo bewyft. (Geogr. Sacr. fol. 44,45-) En verfcheidene Bisfcboppen deezer Stad, die alge«ïeene Kerkvergaderingen hebben bygewoond, ftrekX 4 ken 7.y is; door den Apoftel Taulus, op deszelfs Reize naar Rome, bezocht. In deeerfte Christen eeuwen , was zy zeer aanmerkelyk.  Doch, is, in onzen tyd, zeer verminderd. HET 964. Het Eiland ken daar van tot getuigen: onder welke genoemt worden, Cbrefius, Eulalius, Maximianus, Jobannes enz. (Vid. I. c fol. 65.) Heden, word die Stad, Siraguïa genoemt, naar de Italiaanfcbe uitfprake. Doch, zy gelykt zich zelve niet meer, als men derzelver voorigen bloeiftand overweegt. Voornaamlyk, is die Stad zeer verminderd, al federt den jare 1693.: toen, in de maand Jinuary, de meefte Huizen deezer Stad, door eene vreeslyke Aardbeeving, ingeftort en vernield gewordeD zyn. Zy heeft noch een' Bisfchop: ftaande onder den Aardsbisfchop van Montreale, naby I'aleriho gelegen.  9lag te benoemen, gelyk ook noch *. Eene Taal , die, * Dit mag men te recht vergelyken, met de Hebreeuwche Taal; welke, desgelyks, deezen >naam heeft blyven ; ehouden, na dat de oude naam van HtLrein, met betrek- ■ ing tot het Volk, in onbruik geraakt, en met dien va* ' waëliten , verwisfeld was geworden.  Italië. 91x die, in rykheid van woorden, veele andere Taaien, ook de Griekfche, overtreft, naar 't getuigenisfe van Cicero: (Lib I. de Finib ) die, eenigen tyd, in Europa, door alle de Landen der Roomfcbe Heerfchappy onderworpen, de gemeene Taai geweeft is: en noch de gemeene Taal der Geleerden is, in dit zelve Waerelddeel.. Zy was, eene der drie Taalen, in welke, het Opfcbrift, boven 't Hoofd van Cbriftus genageld, gefchreven was, Joh, XIX. 20.: want, ten einde het zou kunnen gelezen worden, niet alleen van de Joden, maar ook, van de Vreeën* delingen van allerly Landaard, die, ter gelegenheid van hêt Paafcbfeeft, te Jerufalem zich bevonden, als mede, in 't byzonder, van de Romeinen (welke te dier tyd het Joodfcbe Land onder hun gebied hadden) was 't gefchreven, niet alleen in 't Hebreeuvofcb, en in 't Griekfch, maar ook , fa bet Latyn: luidende, in die laatftgemelde Taal, Jefus Nazareenus, Rex Judceorum; dat is: Jefus de Nazarener, Koning der Joden. Alhier, behooren wy, ter verklaringe van'tgeen we, van Italië , in 't gemeen, en van Latium in het byzonder, ('t welk het eigen Vaderland der Romeinen was,) kortelyk gemeld hebben, voor alle dingen, te laaten volgen, eene Befchryvinge der Stad ROME; Die altyd de Hoofdftad en Zetel der Regeeringe Van dit Volk geweeft is. Zy word, door de Roomfcbe Schryvers, met veelerly voortreflyke loffpraken, opgehoopt. Livius noemt ze: (Lib. I. Cap. 16.) Caput orbis terrarum; dat is: Het Hoofd, (zo veel gezegt, als Opperft en aanzienlykft deel) der ganfche Aar- De Uoofdftad ran dit Land, Rew, was 'm groote •vaarde»  972 Rome. Aarde. Athenêus (Lib. J, Cap. 17.) Caput mundi Ê? compendium totius bdbitatce terra; dat is: Het Hoofd der Waereld en bet kort begrip der ganfcbe bewoonde Aarde. Virgilius (Geogr. L.II. verf 534.) Rerum pulcberrima; dat is : De fcboonjle onder alle dingen. Cicero {pro Sylla) Domicilium Imperii; dat is: Den Zetel der Regeeringe: en (Catilin.) Arx omnium gentium; dat is: Het Slot of Kafleel aller Volken. Rutilius (Lib. I. Cap. 62.) F'atria diverfis gentibas una; dat is: Het gemeen Vaderland, ten aanzien van verfcheidene Volken. Martialis (Lib. XII. Epigr. 8.) Dea terrarum gentiumque, cui par nihil, nibilque fecundum; dat is: De Godinne der Landen en VAken; aan welke niets gelyk is: noch, als een tweede: (daar na volgende) : en dergelyke meer. Op deeze Stad, is, derhalven, met zo veel recht, als op Kartbago, (welke, langen tyd, Rome's Mededingfter, naar de algemeene Heerfchappy over de ganfche Aarde, was,) toepaslyk, het gezegde van Salluflius: „dat het, naamlyk, beter ware, ,, daar van te zwygen, als, te weinig daar van te ,, zeggen.'" Daarom, hebben eenige Schryvers, ten einde, aan Rome geen ongelyk te doen, geheele Boeken daar over, in 't licht gegeven: daar onder, ook de vermaarde Lipjius, één; tot titel hebbende, Admiranda urbis Romce. Desgelyks , Boisfardus en veele anderen, welk door J. A Fabricius vermeld worden (in Bibliogr. antiquar. ) J. C. Becman zegt: (Hijtor. Orb. Terr. pag. 195.) „ De ,, Stad Rome, in 't byzonder, zo veele Befchry„ vingen te hebben verdiend, dat alleen de Naam„ regijlers der Schryveren, ichier een Boekdeel „ zouden uitmaken." Niemand zal dan konnen afkeuren, dat wy desgelyks, eenige merkwaardigheden, aangaande die beroemde Stad, opgeven:  Rome. 973 ven: tot verftand der gewyüe en Kerkelyke Gefcbiedenisfe. Ongetwyfeld, was de gelegenheid deezer Stad zeer voordeelig: zynde, omtrent XVI Roomfcbe mylen, of, weinig meer, als vyf uitren gaans , afgefcheiden, van de Middelandfcbe Zee; die aldaar de Tyrrbeenfcbe Zee plag genoemt te'worden: en, in een ander opzicht, daar mede vereenigt, door den Tiber; die by zyne uitwateringe, twee monden heeft , welke altyd tot bekwaame Havens voor die Stad verftrekten. Het voordeel,'t welk de Stad, van deezen te midden doorvloeijenden Tiber, trekt, zou echter veel grootcr zyn,- byaldien , deeze Rivier van zodanig helder water gelyk wel de andere Rivieren , doorgaans , voorzien was: maar, het is, den meeften tyd van 't jaar, zo troebel, dat men zelfs geene Paarden daar uit kan doen drinken , en, dat het, niet dan na drie dagen ftille gedaan te hebben, eerft bruikbaar word. Daarby, is het Bedde der Rivier, door alle de daar in fpoelende vuiligheden , uit de naby gelegene Huizen der Stad, dermaten verhoogt, dat, by aanhoudende Zuide Winden, veeltyds overftroomingen , zo binnen, als buiten de Stad, daar door veroorzaakt worden: en, dit water, io de Binnenlanden, ftille ftaande, en door den tyd vervuilende, vervuld de lucht, daar omftreeks, met befmettende dampen; die niet, dan allerly kwaadaartige Ziektens konnen verwekken. Behalven, dat, door dien menigvuldigen flib, welke de Tiber afvoerd, deszelfs Monden allengs verzand en verjlykt geworden zyn: waar door, de in- en uitvaart nu zéér bezwaarlyk gemaakt word. Zie, wat J, G. Keysler daar van breder aantekend, in deszelfs Reizen Ilde Stuk III. Deel. IV. Stuk. Y bladz, Zy had; eertyds, eene voordeeligergelegenheid, als tegenwoordig.  ïï.n heeft in meerderly opzichten,veel vei an dering on' dergaan. De eere dei ftichtinge deezer Stad, word , gemeenlyk , aan Romulus en Remus, toege fchreven. 974 Rome. lladz. 42—44. Ten deezen opzichte, heeft de Stad Rome, derhalve, eene groote en nadeelige verandering ondergaan: want, van eenige ongezondheid der lucht, aldaar, heeft men voorheen niets geweten. , Menigmaal, heeft die Stad, eenigermaté van Grond moeten veranderen, door de dikwyls herhaalde verwoeftingen der Vyanden, die zy ondergaan heeft: van welke, niet min, als twaalf, worden opgeteld. En . dit is de reden, waarom, die, welke 't hedendaagfeh Rome zien, in veele dingen, weinig overeenftemming vinden konnen, met de Befchryving, die door de Ouden, van derzelver Jlant en gelegenheid, word opgegeven. Zelfs, kan men thans bezwaarlyk, die zeven Bergen van het Oud Rome, ontdekken: waarfchynlyk, dewyl, door de Puinhoopen der ingeltorte Huizen, in zodanige verwoeftingen, de laagten, door welke die Bergen van elkander waren afgefcheiden , nu toegevuld zyn. Doch, laat ons, het geen we van deeze Waereldvermaarde Stad te zeggen hebben, uit de beginfelen ophaalen: en fpreken, van derzelver eerste stichting; die, in het 75311e jaar, voor des Heilands geboorte, en gelyktydig, met de regeering van Achas, den Koning van Juda, gemeenlyk gefield word. De ganfche Oudheid erkend eenpaarig , voor deszelfs Stichters , Romulus en Remus, tweelingen; welker oorfprong, echter, zo fabelachtig luid, als het meerderdeel der lotgevallen en bedryven, die men van dezelve verhaald. Zy worden gezegt, van Eneas Nageffacht, te wezen; die, na dat hy zyne vaderlyke Stad, Troje, aan de Grieken, had helpen verraden , van daar, , met zynen Vader Anchifes, en zynen Zoon Aska- ■ nius,  Rome. ©75 nius, uittrok., eerft, naar Karthago, en, eindelyk, belandde in Latium ; zich in 't Huwelyk begevende, met Lavinia, de Dochter des Konings, Latmus: by welke, hy eenen Zoon, Sylvius, verwekte ; uit wien, alle de volgende Koningen van Latium afdaalden, tot op den laatften, Numitor, genaamt; den Grootvader deezer beiden Broederen: zynde , door deszelfs eenige Dochter, RbeaSylvia, (onbekend, wie hun Vader was,) ter eener dracht gebaard De Grootvader, Numitor, die binnen de Stad Alba zynen Zetel had, hun beiden vergunnende, eene andere Stad te mogen bouwen; verkozen ze daar toe, de plaats, waar zy beiden, onmiddelyk na hunne geboorte, door bevel van hunnes Grootvaders Broeder , Amulius , in den Tiber geworpen waren *: doch, te gelyk, gelukkig daar uit gered. Aldaar, aan den flinkerOever des Tiber s, ftichtten zy, deeze Stad, op den Berg Palatinus: welke , ter eere van Romulus, (die door de Waarzeggers Konft, uit de vlucht der Vogelen, voor den eerftgebooren, verklaard wierd) Roma, zou genoemt zyn. En, dit jaar * Deeze Amulius had, naamlyk , zynen Broeder Numitor, van den Troon ontzet, en deszelfs eenige Dochter, thea Sylvia,, genootzaakt, om eene Vefialifebe Maagd te moeten worden , (die haaren Maagdom, als 't ware, aan de Godinne Vefta, moeften toewyen,: ten einde zy geene Knderen zou verwekken, en, als zy , onverhoopt, zich het bezwangeren , had hy de beiden Kinderen, welke zy ter waereld bracht, in den Tiber willen doen verdrinken: terwyl hy de Moeder oplloot, in een Gevangenhuis. Doch, deeze Kinderen, Tweelingen, behouden aan Land gedreven, Waren, door eenen Herder , Fauflus, opgevoed: en, zouden, dien Amulius, in de Stad Alba, overvallen en gedood, en hunnen eigen Grootvader, Numitor, weder m het Ryk herfteld hebben. Y a  Doch, hier in zyn anderen , van gevoelen , verfchillende. 976 Rome. jaar van den aanvang derJlicbting deezer Stad, 't welk (gelyk gezegt is) in het 573fte jaar, voor Chriftus geboorte inviel, is des te merkwaardiger: dewyl de Romeinen, van dit tydftip, de volgende jaaren gerekend hebben: 'twelk, in deRoomjcbeSchriften,kortheids halve, met deeze drie letters, word uitgedrukt: A. U. C.: zo veel gezegt, als Ab Urbe Condita: dat is: federt de bouwinge der Stad. Die zelve Schryvers, welke, deezer wyze , den oorfprong der Stad verhaalen , voegen daar by: dat Romulus, zynen Broeder Remus om 't leven gebragt hebbende, federt dien tyd begonnen had, in deeze nieuw geflichte Stad, alleen, onder den Koninglyken titel, het bewind te voeren: dat hy, ten einde zyne Stad des te eer te doen bevolkt worden, dezelve verklaarde, tot eene Vryftad, en dus, een gemeene toevlucht, voor weggelopen Slaven, en voor allen , die , om zekere wanbedry ven, hun eigen Vaderland hadden moeten ontwyken: waar door die Stad, wel fpoedig-, doch alleen met Mannen, vervuld wierd: en, ten einde, aan deze Mannen, terftond Vrouwen te bezorgen, bedacht was, zekere Strydfpeelen aan te rechten ; die , door verfcheidene Docbteren der nabuurige Volken, voornaamlyk der Sabiniers, wierden bygewoond; van welke, hy 700 roofde, en onder de Romeinen omdeelde, enz. *. Hier op komt hoofdzakelyk uit, wat de Roomfcbe Schryvers, aangaande den oorfprong hunner Stad, verhaalen. Doch, voor de echtheid van dit alles, zou men niet geredelyk durven inftaan. Anderen wil- * Dit geval heeft veel overeenkom ft , met den Maag* denroof der litnjxminittn : waar van zie Bicbt. XXI. 1J-*}.  Rome. 977 willen daarom : dat Rome, lang voor Romulus en Remus, zelfs eenige jaaren, voor de verwoefling van Troje gefticht, en toen Valentia, zou genoemt geweeft zyn: van 't woord Valens, 't welk fterk zyn, betekend, om uit te drukken , de fterkte deezer Stad: en de voorgemelde Euander, uit Griekenland naar Italië overgekomen, had deezen naam in het Griek/eb vertaald, en, '?üpti, uitgedrukt; 't welk desgelyks de betekenisfe heeft, van fterkte. (Scil. ab tfuuxi, perfect, pasfiv, vocis,%m»v«: quod roborare fignificat.). Zullen we meer gevoelens te voorfchyn brengen, aangaande den oorfprong en betekenisfe des naams, zo komt ook in aarfmerking, dat van den Heer C. Vitringa; die (Obferv: .Sacr. Lib. I. Cap 7. pag. 91.) meend: dat dezelve, van het Hebreeuwfebe woord OTl (room of ruum) moge afgeleid worden: het welk betekend, boog of verbeven zyn: welke naam, by de Hebreen, zeer gemeen was, aan Steden, op Bergen gefticht. En deezen naam , zou door de Trojanen, daar aan gegeven zyn. Dit gevoelen is zeker wat vreemd: echter, niet zo verre gezocht, dan dat vau Gronovius; die den zeiven naam ontleend, van Remalia, den Vader des Konings Pekab: van wien 2 Kon. XVI. word gewag gemaakt. Anderen meenen: dat die Stad dus genoemt zy, ter eere van eene Vrouwe, Roma; die van eenigen gehouden.word, voorde Dochter van zekeren feliphus, welke met Eneas zou gehuuwd geweeft zyn: en, van anderen, voor eene Dochtervan Askanius, Eneas Zoon. 't Welk alles uitloopt, op loutere onzekerheden. Met meer grond konnen we den Leezer berichten, aangaande den voortgang dezer Stad; die reeds merkelyk toegenomen is, onder de regeering y 3 dei Die Stad is van tyd tot tyd vergroot :  tt dat ze eindelyk, x.even, en daar na ' noch mee Bergen, in zich be- floot. v 078 Rome. der Koningen, welke, den gemelden Romulus, in het gebied opgevolgt zyn Deeze waren Numa Pomp lius. Tul us Host lius, Anküs Martius, Tarquinius Priscus, Servius Tul'ius, en Lucius Tarquinius Superbus De meeften deezer Koningen beltonden zeer oorlogzuchtig; waar van hunne Nabuuren de fchadelyke uitwerking dikwyls beproeft hebben: als, de Albanen, de Vejen, Fidenaten, Latynen, en meer andere; die door hen, de ééne na de andere, t'ondergebragt zyn En, de overheeringe van elk Volk, gaf, aan hunne Stad, eene nieuwe vermeerdering: dewyl, die Koningen liever befloten, ééne groote Stad, te hebben, dan hunne Onderdaanen, in veele kleine Steden verdeeld, en van elkander verftrooid, te zien. Daarom, waren ze gewoon, de eene en andere door hen vcrroverde Steden te verwoeften , en derzelver Inwooners naar hunne Stad over te brengen: waar door, veroorzaakt wierd, dat men, binnen Rome, doorgaans, meer dan 100000 Borgers, tellen kon. Om deeze reden, moeflen de Stads-Muuren fteeds uitgezet worden, en, daar de Stad, by de eerfte ftichting, niet meer dan den eenen • Berg, Palatinus , in zich begreep; ook, eenigen der naby gelegen Bergen, binnen dezelve getrokken. Dus, heeft Tullus, den Berg CelidsJ Ankus, de Bergen Janiculus en Ave.\tinus: en Servius, de Bergen Viminalis, Quikinalis en Esquilinus, aan de Stad gevoegt: waar door, de Stad, eindelyk. zeven Bergen of liever Heuvelen, in zich bevangen heeft. Daarom , word ze, van Prudentius, (verf. 413.), Septicollis, dat is, de Zevenheuvelige Stad, genoemt: en by Propertius (Lib. III. Eleg. 10. verf. 57.) befclarel ven:  Rome. 979 ven: Septem Vrbs alta jugis; dat is: De Stad, die op zeven Heuvelen verheven ligt. Martialis, (Lib. IV, Epigr. 64.) noemt ze: Septem dominos Montes; dat is: De zeven heerfchende Bergen. Hier op, word eene duidelyke toefpeelinge gemaakt,in de befchry. ving van het Anticbriftendom, waar van, het tegenwoordig Rome, de Hoofdftad is: Openb. XVII. 9. De zeven hoofden des Beeftes zyn de zeven Bergen, op welke, de Vrouwe zit. Aan het Beeft, hier het Antichriftendom verbeeldende , worden dan zeven Hoofden toegefchreven, in overeenftemminge, met de zeven Bergen, op welke, de Vrouwe (de Stad Rome) haar ligplaats heeft. Zes deezer Bergen lagen, aan den Ooftelyken Oever van den Tiber: alleen, had Ankus Martius, ook den Berg Janikulus , die aan de Weftzyde der Riviere lag, met eene Muur doen omringen: niet, wegens gebrek aan plaats, maar, op dat geene Vyanden, den zelven Berg bezettende, de Stad, van dien kant, zouden konnen benadeelen: gelyk hy ook, om de gemeenfchap, tusfehen die beiden, des te gemaklyker te maaken, eene Brugge over die Riviere gélegt had: naar 't verhaal van Livius (Lib. I. Cap 33.). Hier by, worden door fommigen noch andere Bergen gevoegt: als Kapitolinus; die dezelve is. met Tarpejus: ook de Berg Vaticanus : de zogenoemde Collis Hortulorum enz.; die alle, in lateren tyd, binnen Rome's Ringmuur, ingefloten zyn. Aan de Ooftzyde der Riviere, was dan de Stad Rome, in den beginne, genoegzaam eeniglyk uitgeftrekt: terwyl, het Grondgebied buiten de Stad, eenigen tyd, binnen enge paaien befloten bleef. Eutropius zegt , (Lib. I §. 8.) dat dit' Grondgebied, niet verder als XV Roomfcbe mylen, dat is, Y 4 '33 Desgelyks, is heigrond, gebied, waar orer, die Stad de heerfëhap. py voerde, .langs trap-  pen, mder tthgeirtii. 080 Rome. vyf uuren gaans , buiten de Stad reikte: en wel, eeniglyk, Ooftwaard door het Landfchap Latium. Na dat, de Koninglyke regeering, in het ^fte jaar na de ftichtinge van Rome, en het foyde voor Cbriftus geboorte, door toedoen van Brutus, afgefchaft, en het bewind der zaken in handen van twee Borgemeejleren (: onfuks) gefteld was, (die allé jaaren vernieuwd en door het Volk verkoren wierden,) zyn de Romeinen eerft recht bedacht geweeft, op de verdere uitzettinge van hun Gebied, door de Ommelanden. Eene zaak, die' in den aanvang, langzaam toeging: zo lang ze, naamlyk, noch bezig waren, de Landen van Italië te overheeren; waar toe zy alleen meer tyd befteeden moeften, als ter verovering var alle de Landen, buiten dit Geweft, van Brittanje, tot aan de Rivier den -Euphratb: hoedanig een uitgeftrekt Gebied dit Volk bezeten heeft, ten cyde van des Heilands geboorte. De Kartbagers , die de Kuft van sifrika bewoonden, waren fchier het eenig Volk, 't welk aan de Roomfcbe Wapenen, zo ter Zee als te Lande, met een goed gevolg, tegenftand heeft kunnen bieden. Deeze begaven zich , in Bondgenootfchap, met de Volken van Europa, ook van Afie, met welke de Romeinen zich in den Oórlog hadden ingewikkeld, en maakten fteeds ten voordeele derzelver, hier en ginds, eene afwending: waar door, de Romeinen in hunnen voortgang zeer vertraagt wierden. Maar, zo dra, in het i46fte jaar, voor Chriftus geboorte, na een* drieërly Oorlog, (de Punifcbe Oorlog genoemt) de Stad Kartbago, door Scipio, de Afrikaner toegenaamt, verdelgt was, moeft elders alles, voor de Romeinenzwich. ten. De Republiekfcbe Regeeringflaat, was, onder het  Rome. 081 het Borgemeefterlyk Bewind, te Rome, byna vyf eeuwen, ongekreukt in ftant gebleven: maar, wierd, niet lang voor den tyd van Chriflus kotnlt in het vleefch, na eenige binnenlandfche onlusten , geduurende die bekende Dnemanfcbappen, (Triumviratus) in eene Monarcbaale of Eenhoofdige Regeerw? verwisfeld; welker , Gezacbvoerders, alle, ter eere van den eerften Infteller deezer nieuwe Regeeringform, welke was Kajus Julius Ljesar, den titel van Gesar, in het Griekfcb^is^ of Keiser , hebben aangenomen; dien zy voegden, by hunnen Geboorte- en Geftachtnaam. fin, geduurende het bewind deezer Keifers, (onder welke het Roomfcbe Ryk, meer dan vier; volle eeuwen, onverdeeld, gebleven is,) was deszelfs gebied alleruitgellrekfl : en veel uitgeftrekter , als men, voor of na, eenige Heerfchappy gekend heeft. De Keifers plagten zich, Imperatores totius orbis Terrarum; dat is: Gebieders der geheele Wereld, te noemen *: en, alhoewel ieder klaar begrypt, dat deezen titel, niet volftrekte. lyk- naar de letter kan genomen worden, (als of, waarlyk, alle Landen des ronden Aardkloots, door hunne Wapenen, verwonnen waren,) zo kan * V celen brengen daartoe Luk.U. 1.: 'tGefchhde, in die zelve dagen, dat een gebod uitging; van den Knfer Auguftus, dat de geheele Wereld befchreven x.oude worden: en meenen, dat, door de geheele Wereld , het geheel Roomsch Gebied, verftaan werde ; daar uit willende bewyzen , dat dit Gebied, fchier, over alle de Landen der bekende Wereld, zich uitgebreid hadde. Doch , anderen, welke zich niet verbeelden konnen, die Befchryvinge dus algemeen geweeft te zyn bepaaVn , dit *w kiY.xu.Uw , alleen , tot het Joodfcbe Lmd: en willen 't liever hebben overgezet' dat geheel Land z.oude befchreven worden. Zie daar van Ant. Byneus, over Chr. geboorte, bladz,. 277. en volg. y 5 ,1  Welker Inwooners,door de Romeim n, met veele •voorrechten, feegui.ftigt wierden: s J J 1 1 1 ( i 1 982 Rome". kan dezelve, (Sec. regulam Logica: a potiori fit denominatio,) met eene zekere bepaaling, doorgaan : vermits, de meefte Landen der toenmaals lekende Wereld, aan derzelver gebied, onderworpen geweeft zyn. Dit was dat vicrde Ryk , waar van Daniël voorfpeld had, Hoofdft. II, 40 — 43.: Het vierde Koningryk zal bard zyn, gelyk yzer: aangezien bet yzer alles vermaald en verzwakt: gelyk nu bet yzer, dat alles verbreekt, alzo zal het vermaalen en verloreeken, enz. En, geen Volk, dat door hen overheerd wierd, had zich over zyn lot, zonderling te beklagen: want de Romeinen behandelden , de Volken der door hen verwonne' Landen , niet zo flaafacbtig, noch, inet zo veel geftrengheid; gelyk wel anderen gewoon waren. Zy lieten hen, (byaldien zy het zich door weêrfpannigheid niet onwaardig maakten,) in het bezit hunner eigen voorrechten: zelfs eenigermaate, ten aanzien van het Borger\yk beftier: doch, allermeeft, ten aanzien der zaten j die den Godsdienft aangingen. Zy bevorierden onder dezelve, allerly Handweiken, Kons'en, en fraaije Wetenfchappen : waar door zy be"cbaafder wierden. Zelfs, wierden fommige Perbonen en Ge/lachten met het Roomfch Borgerrecht jegiftigt: en, waren, daar door gerechtigt, om, )innen Rome;, allerly aanzienlyke Bedieningen te jekleeden. Dus was de Apoftel Paulus (vermits leszelfs Foorouderen met dit voorrecht begunftigt varen ,) een Roomfch Borger gebooren: zie Hand. SXII. 25—29. Ja, dit voorrecht wedervoer zelfs, lan geheele Steden, in de overheerde Geweften: vaar van, verfeheiden , in dit ons Werk, voortkomen zyn. Men vind een geheele Lyft derzelver , in het Corpus Juris Civil. Lib. L. Tit. XV. En,  Rome. 983 En, alle deeze middelen, zo lofwaardig, ten befcbaving deezer Volken aangewend, moeiten die-1 nen, als middelen in Gods hand, om dezelve ' meer vatbaar te maaken, voor het onderwys, in, de Leere der zaligmakende waarheden; zo dra dezelve, door de Apoftelen, onder hen verkondigt' wierden: en, mogten dus, in den weg der aanbiddelyke Voorzienigheid, krachtig medewerken, ter voortzcttmge van den loop der EuangelieLeere, in deeze Landen der Heidenen. Ja, dit oogmerk wierd noch des te meer bereikt: dewyl de vereeniginge van alle deeze Landen, onder één en het zelve Gebied , eene veel naauwere gemeenfcbap veroorzaakte, tusfehen de daar in woonende Volken; welker Landen, eertyds, 't één voor het ander, fchier ongenaakbaar waren, wegens de menigvuldige Oorlogen, die zy tegen elkander voerden. Hier by kwam, dat, door die zelve aanéénfchakeling zo veeier Wingeweften, de Roomfcbe of Latynsche Sprake , overal wierd ingevoerd: voornaamlyk, in de Roomfcbe Wingeweften van Europa; alwaar zy genoegzaam de gemeene Sprake * geworden is. Daar anderfints . de verfcbillendbeid der Spraken, de menfehelyke famenleving zeer moet ftremmen, zo konden nu de Verkondigers des Woords, met ééne en dezelve Taal, naamlyk, de Latynfcbe, allerwege zich * Van daar, is af te leiden, dat de Spraken, die verfcheidene Volken van Europa noch heden gebruiken, zo veel overeenkomft, met de Latynfche, en ook onderling met elkander, hebben: als, in Italië, Franliryk, Spanje, Portugal, de meefte Eilanden der Middelandfcbe Zee , in Groot ~Brittanje enz., die men niet anders, dan voor verbasterde Taaien der algemeene Latynfcbe Moedertaal, te houden heeft. ot geen dein voorled aan de rerkondi»ing der Zuangelit* '*eer.  De Stad Viome is zeer in fracht toegenomen, i ï r i c 1 t 984 Rome.. zich behelpen. In de tyden der Apoftelen, en der Discipelen der Apoftelen, was dit(bekerjnen we) niet volftrekt noodzaaklyk: dewyl, die, federt de uitftortinge des H. Geeftes op het Pinxterfeeft, de gave, om in allerly Taaien te konnen fpreken, ontfangen hadden; die zy, .door de oplegginge der handen, de een den anderen mededeelden; doch, deeze gave is, beneven alle de andere buuengewoone gaven , daar na, van de, Kerke weggenomen. Om alle deeze redenen, heeft de ervarenheid dan ook geleerd, dat de EuangelieLeer, in den beginne, meer voortgang gemaakt heeft, ter bekeeringe der Heidenen., in de Landen van het Roomfcbe Gebied, als buiten het selve, ^ Naar mate, dus, de paaien van het Roomfcbe aebied verder en verder uitgezet wierden, zag nen ook de Stad Rome zelve, de Zetel deezer geduchte Heerfchappy, dagelyks toeneemen, in iracbt, grootte en Volkrykbeid: en allermeeft, geluurende de regeeringe der eerfte Keiferen, Ju.ïus Cesar, Augustus, Tiberius en Kaligula; )mtrent den tyd, toen de Zaligmaker in de Weeld was verkeerende. Die Stad was, van tyd ot tyd, met de pracbtigfte Gebouwen verfiert ;eworden: onder welke, in de eerfte plaats, betoord genoemt te worden, het Ca pit oei um: ynde een koftelyke Tempel, aan Jupiter toegecyd; die daarom, Jupiter Capitolinus, word geoemt: voorts de Tempel van Saturnus, van Jaus : het Pantheon , ter eere van alle de gezaaventlyke Godheden , gefticht. Zouden wy hier phaalen, zo veele Paleifen der Grooten ; zo vee; Marktplaatzen, Triomf boogen, Theaters en Ambi-Tbeaters, Pilaar en en Pyramiden; zo veele Water'  Rome. 985 terleidingen, door middel van welke, het water, van etlyke mylen verre,, naar de Stad gebragt wierd: en meer andere merkwaardigheden; waar van de overblyfzelen aldaar noch heden te zien zyn : wy zouden geen einde daar aan vinden. Van alle deeze dingen, in de H. Schrift, niets gedacht wordende, konnen we dezelve des te meer voorby gaan. n Zeer moeilyk is de grootte van Rome's omtrek te bepaalen; dewyl ze, door deeze en geene Schryvers, te zeer verfchillende word opgegeven: het welk men inzonderheid heeft toe te fchry ven , aan den tyd, waar in zy geleeft, en die Stad gekend hebben. De Muuren deezer Stad zyn, toch, meer als eenmaal, verder uitgezet, door de Voorfteden mede daar binnen te befluiten. Voornaamlyk, heeft zy eene merkelyke vermeerdering ondergaan, toen het Martius Veld, (Campus Martius) tusfehen de gemelde Hoogten en de Rivier den Tiber, gelegen, ('t welk van den Koning Ancus Mastiüs zynen naam ontleend heeft) en, toen, ten Wellen des Tibers, behalven den Aventinifeben- ook de Vatikaanfcbe Berg, mede aan de Stad getrokken ayn. Ten tyde van Vespafiaan, naar de opgave van PUnius, (Lib. 111. Cap. 5.) was de omtrek weinig meer als XIII. Roomfcbe mylen: (eigenlyk 13200 fchreden) 't welk omtrent met vier en een balf uuren gaans overeenftemt. Aan die bepaaling van PUnius, die zeer naauwkeurig fchynt, word meeft geloof gegeven: te meer, wyl dit met de grootte, welke men, aan het hedendaagfche Rome , geeft, (naamlyk van XIII. Italiaanfche mylen) na genoeg overeenkomt. En, onder de regeeringe van deezen Vespafiaan, fchynt die Stad wel 't verft uitgebreid geweeft tc zyn En, was /an een ongemeenirootw $m' trek.  986 Rome. zyn. Weshalven, wat naderhand Flavius Vopiscus, (in Aurel.) fchryft, van L. Roomfcbe mylen, welke die Stad , ten tyde van Keifer Aureliaan, in haaren omtrek zou gehad hebben, aan eenen jnisflag van den Schryver word toegereekend; zo niet aan eene ydele zwetfery des Schryvers zelve: ten ware (dat wel het liefderykfte zou geoordeeld zyn) men wilde, dat Vopiscus, niet alleen de Stad, maar ook het geheel Ommeland, dat met Lufthuizen en Hoven bebouwd was, daar onder mede begrepen hadde. Van zodanig eenen verre uitgeftrekten omtrek, moeiten immers, in onzen tyd, noch eenige overblyfzelen te zien zyn. Be« halven, dat in dat tydverloop van omtrent 180 jaren, tusfehen de regeering van Vespafiaan en Aureliaan, de zaken der Roomfche Monarchie, door de binnenlandfche oneenigheden, dermaten vervallen zyn, dat men geenfins geloven kan, dat Rome, in dien tusfehentyd, van XIII. tot L. Roomfcbe mylen omtreks, zou konnen aangegroeid zyn. De geleerde J. M. Hafius, heeft (in libr. de magnit. Urb, fol. 37 — 4-8-) de verfchillende gevoelens, aangaande de grootte van 't oude Rome, aangehaald en getoetft: alwaar hy ook weêrlegt, Juftus Lipfius, die, (in libr. de magnit. Romce) uit vergelykinge van verfeheiden Schryvers met elkander, meende te konnen befluiten, dat die Stad XLIV. Roomfcbe mylen in haaren omtrek zou gehad hebben. Desgelyks, heeft hy (Tab. III. fig. VI) 'er by gevoegt, een' Platten Grond (Plan) der oude Stad door Fabretius ontworpen ; die zeer wel uitgewerkt is: en waar in men befpeuren zal: dat de gedaante der Stad, naar 't beloop van den Ringmuur, noch rond, noch vierkant, maar, met uit- en infpringende hoeken , zeer onregelmatig zich voordoet:  Rome. 987 doet: hetwelk men, voornaamlyk, aan het uitleggen der Muur, in verfeheiden tyden, toefchryven mag. Ondertusfchen, kan men, uit deezen omtrek van vier en een half uuren gaans , een" overflag maken, aangaande het getal der Torens, met welke deeze Muur, naar de Veftingbouvo der Ouden, moet verfterkt geweeft zyn : waar toe fommigen 734., anderen 740., brengen. In het getal der lioorten te bepaalen, is men 't ook niet eens: dewyl eenigen 15., anderen 19., en anderen weder, 21. ftellen. ƒ. C. Cellarius meend: (Geogr. Ant. Tom. I. pag. 633.) dat niet min dan 37. Poorten aan Rome geweeft zyn: van welke eenigen, by de oude Schryvers, worden uitgedrukt, met haare eigen naamen, die de meeften ontleend zyn, van de nabuurige Steden , naar welke, de Wegen door dezelve uitliepen. Behalven den grooten omtrek, was de Stad ook zeer talryk van Inwooners. Sedert Servius TulMus, de zesde Koning van Rome, naar de aantekening van Tit. Livius, (Lib. I. Cap. 44.) door eene Wet vaftgefteld had, dat in elk vyfde jaar, het getal der Borgers, beneven dat hunner Vrouwen, Kinderen en Slaven , zoude opgenomen worden, (hoedanige Volkstellingen by de Romeinen, luftra, wierden genoemt,) had men telkens bekwaame gelegenheid, om van de talrykheid der Inwooners van die Stad onderrecht te worden. By de eerfte tellinge, wierden zy bevonden 80000., of gelyk Dionyfius van Halikarnasfe fchryft , (Lib. IV.) 85000., en dat alleen, aan Borgers, die bekwaam waren , de Wapenen te dragen, fterk te zyn. Deze waren, naar 't getuigenisfe van' den zeiven Schryver, (Lib. III. Cap. 3.) onder het Borgemeefterfchap van Quintius,' tot 124214., aangegroeid. Daarby ^ zeer Volk* ryk.  Onder de Vreemdelingen, met welke Ro. me fteeds vervuld was, bevondenzich veele Jiden. 988 Rome. groeid. In volgende tyden,leeft men,van 214000. by den zeiven Livius. (Lib XXIX. Lap. 37.). Florns, et n ander Roomfch Gefchiedfchryver, maakt gewag, (Ëpit. Liv. Lib. ^8.) zelfs, van 450000.: hoedanig zy bevonden wierden, voor de Borgerlyke Oorlogen, geduurende de drie achtereen volgende zo genoemde Driemanfcbappen : (Triumviratus) want, deeze biDnenlandfche Oorlogen, hadden zo veel Volks weggefleept, dat'ze, in den tyd van Julius Lmfar, tot op 150000. verminderd waren. Hoewel, men hier by heeft aan te merken: dat, als het getal, tot boven 400000., begroot word, men door Roomfcbe Borgers, niet blootelyk kan verftaan, zodanigen, die binnen de Stad Rome hun beftendig verblyf hadden, maar ook Inwooners der andere Steden, die het Roomfcbe Borgerrecht verkregen hadden; die zeker ook een merkelyk getal hebben uitgemaakt. Van de talrykbeid der eigen Borgers en Ingezetenen van 't oude Ro. me, kan men ook daar uit oordeelen: dat Sueto. nius (in Vita Neron. Cap. 39 ) fchryft, ,, dat door „ de Peft aldaar, in één jaar, in den Herfft, „ 30000 Menfchen wierden weggerukt." Rome, de algemeene Hoofdftad zynde van byna den ganichen bekenden Aardbodem; zo vond men , ten allen tyde, behalven de Inboorlingen , ook veele Vreemd! lingen, aldaar, van allerly Volken; die, 't zy, om eigen, 'tzy, om Lands of Stads zaken, iets aan 't Hof te doen hadden. En, vermits ook het Joodfcbe Land, in het elfde jaar, na Chriftus geboorte, een volftrekt Wingeweft, (Provincie) der Romeinen geworden was; zo gold die zelve reden, met betrekking tot de Joden; die deeze Stad, voor en na, bezoeken moeften. En, de Iterke Koophandel, die daay bloeide, lokte, des-  Rome* £>8© desgelyks, onder andere Vreemdelingen, eene menigte van die zelve Joden derwaard: om welker wille, veelen binnen die Stad, beftendig zullen hebben blyven woonen. Dat te Rome veele Joden zich onthielden, blykt, uit de Schriften van Suetpnius en Tacitus. Ert Jofepbus vermeld: (Ant. Lib. XVII. Cap. 12. fol. 610.) dat, onder de regeering van den Keifer Klaudius, 8000. Joden, te Rome, woonende bevonden wierden. Van deeze Roomsche Joden , als mede Jodengenoten , (welke, de aldaar woonende Joden, tot de kerinisfe en dienft van Israëls God, hadden overgehaald,) waren eenige tegenwoordig, te Jerufalem, geduurende het Pinxterfeeft: zie Hand. II. 10. Zy worden daar, in onze overzetting, uitlandsche Romeinen genoemt: doch, 'ilmSti^viig zegt, by een Volk zicb vervoegende, of by en onder een Volk verkeerende: en, kan die omfchryvinge worden verftaan, met een' weérflag tot het Joodfcbe Volk, te Jerufalem, by welke, die joden en Jodengenooten , van Romè oorfpronglyk , zich vervoegden, als zy waren overgekomen, ter vieringe van het Pinxterfeeft. Genoegzaam overal, waar Joden woonden, gelukte het hun, zodanige Jodenöenoóten te maaken. Daar toe , beyverden zy zich, byzonderlyk: en , allermeeft, die onder hen de fekte der Pbarl feen waren toegedaan; welke dit als een werk van verdienften ftelden: zie Mattb. XXIII. 15. Wy begrypen, dat dit, te Rome, met beter gevolg, dan elders, zal gefchied zyn: dewyl, de Joden, eenigen tyd, aldaar in aanzien zyn geweeft: vooral, onder de regeering van den Keifer Klaudius; die den Joden, in den beginne, byzonder gunftig Was. JÏLDeel. IV. Stuk. Z On- Dié aldaar yeele Jodengenootenhadden gemaakt.  Doch, de Joden , zyn door Keiler Klaudius de Stad uitgebannen . Welk kt ook, den daar woonendeChrijienen, betrof. 990 Rome. Onder deeze Jodengenooten bevond zich eene edele Roomfcbe Vrouwe, Fulvia genaamt, de Gemalinne van zekeren Saturninus. Doch, dewyl deeze, van vier Joden, die zich, bedrieglyk, voor Wetgeleerden hadden uitgegeeven , (zynde echter groote deugnieten,') kwalyk behandeld was; zo verre, dat deeze, een' fchat van goud en van purpere Kleederen , welke die Vrouwe hun aanbetrouwd had, om ze naar den Tempel te Jerufalem te verzenden , voor zich zeiven genomen, en ten eigen gebruik bedeed hadden; was die oorzaak, dat, om de misdaad deezer vier, alle de Joden uit Rome verdreven wierden , op bevel van deezen zeiven Keifer Klaudius; aan wien, Saturninus, over het ongelyk, zyne Vrouwe aangedaan, zich be. klaagd had. Een getal van 4000 hunner, wierden , als Soldaaten , aangenomen, en overgefcheept, naar het Eiland Korsika : terwyl veele anderen , die, ingevolge hunne vaderlyke Wet, zich afkee* rig betoonden, van den Krygsdienft, de zwaarfte llrafFen moeiten ondergaan. Dit verhaald Jofepbus , met deeze zelfde omftandigheden. ( Ant. Lib. XVIII. Cap. j.) Zo fchielyk veranderde het lot deezer Natie, binnen de gemelde WaereldStad. En dewyl de Christenen, welke, te dier tyd, binnen Rome zich reeds bevonden, onder den gemeenen naam van Joden mede begrepen Waren *; zo * Dat men te Rome en elders, de Chrijienen, mede Jodes noemde, bewyft de geleerde T. H. van denHonert. (in zyne Voorbtr. tot den Brief aan de Romeinen, bladz. yo.) En,' hier van, is de rede» zeer wel na te gaan , als men bedenkt: dat de eerfte Christenen, uit de Joden, oorfpronglyk zyn: dat zyallc, de Het en Propheet en, zo wel als de Joden, voor hun-  Rome. 99 ï 20 moeft dit ohweêr, hunlieden, zb wel treffen, als die den joodjehen Godsdienjl bleven aanhangen. Zy wierden alle ter Stad uitgezet. En, dit geval verdiend alhier te meer bygebragt te worden: dewyl, onder het getal van deeze uit Rome verdreevene Chrijienen, ook geweeft zyn, die Aquila en Priscilla ; van welke, Lukas fchryft, Hand. XVIII. i, 2.: dat Paidus , als hy van Atbeene te Korin' the kwam, aldaar vond, een" zekeren Jood, met naame Aquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs uit Italië gekomen was: om dat, (voegt hy 'er byj Klaudius bevolen bad, dat alle de Joden uit Rome vertrekken zouden. Dewyl dus Aquila een Jood van af. komft was, alhoewel, beneeven zyn Wyf Prifcilla, tot het Chriftendom overgegaan; zo mogt hy, van die verbanninge, die den anderen Joden wedervoer , des te min verfchoond blyven: niet tegenftaande het misbedryf, dat de aanleiding daartoe gegeeven had, in 't geheel geene Cbriftenen raakte. Lukas vermeld ons wel niets, van de eigenlyke oorzake, welke den Keifer Klaudius, die anderfins de Joden zo zeer begunftigt had, bewoog, om nu' zodanig een ftreng bevel, en dat, tegen hen alle zonder onderfcheid, te doen uitgaan: doch, die het voorgemelde by Jofepbus leeft, kan zeer wel geloven, dit de voornaame oorzake deezer verbanninge geweeft te zyn. Jofepbus, die, zynde zelve een Jood, veel belang ftelde, in de lotgevallen zyner eigen Natie, had betere gelegenheid, dart iémand, hunne eigen Godlyke Schriften hielden: en, eindelyk , dat ie Chrijienen, aan alle Plaatzen, waar zy kwamen , om de Chriftelyke Leere te verkondigen , het eerft , by de joden, m derzelver Spagogen, zich vervoegden, Z 2 De reden lezer vermnningeword naier ondersocht.  po 2 Rome. iemand, om de geaardheid deezer zake, in derzei* ver beginfelen, na te fpooren. Ook leerd de be« vinding meermaalen (en heeft noch zeer onlangs * geleerd) dat de misdaden van fommige weinigen, aan een geheel genootfchap , die die zelve grondbeginfelen voeden, word toegereekend: voornaamlyk, in zaken die den Godsdienft aangaan: gelyk het hier, ten aanzien der joden te Rome, plaats greep. De Roomfche Gefchiedfchry ver Suetonius , die het zelve geval verhaald , heeft echter, (in Tiber. Claud. Lib. V!) eene geheele andere beweegreden daar by gevoegt, ten aanzien van den Keifer Klaudius; zeggende: ,, Dat hy de Joden, die, door ,, de aanporringe van Chrestus, geduuriglyk op,, roeren ftichtten, uit Rome verdreven hebbe." Hy fpreekt van oproeren, die de Joden aanrechten, door toedoen van eenen Cbreftus: daar door word onze Christus ongetwyfeld gemeend: en is daaruit te gelyk openbaar, hoe kwalyk Suetonius van die zake moet onderricht geweeft zyn, als hy van een oproer, onder Klaudius voorgevallen, de fchuld op Cbriftus wil werpen; daar die, alreeds, geduurende de regeering van den Keiler Tiberius, ten minften 14 of 15 jaren vroeger, onder de befchuldiging van zodanig een oproer verwekt te hebben, te Jerufalem gekruiftgt, en weder in den Hemel ontvangen was. De oproeren, van welke Suetonius gewaagt, zullen, ondertusfchen, niet binnen Rome, maar in Paleftina, voorgevallen zyn. Het oproer, door Tbeudas gefticht, (waar van zie Handel. V.36.) gefchiedde, onder het Stadhouderfchap van * Ik bedoele, de verbanninge der zo genoemde Jefuittn in onze dagen, uit Vrunkrjk, Portugal en Spanjt.  Rome. 993 van- Kuspius Fadus, die door deezen Keifer Klaudius naar Paleftina gezonden was: veellicht, dat men die naamen van Cbriftus en Tbeudas , te Rome, onder elkander verward heeft; en, daarom, op rekening van Cbriftus ftelde, 't welk, aan Tbeudas,. moeit worden toegefchreven: temeer, dewyl alle de oproeren, die de Joden, in Paleftina, van tyd tot tyd, verwekten, en die eindelyk den ondergang van hunnen geheelen Borgerftaat gebaard hebben, door een bylter misverftand, wierden aangezien , als de uitwerking van zodanige lieden, in welke de Geeft van Cbriftus, (dien men voor den eerften en voornaamften Oproermaker hield) weêr fcheen te herleven. Dewyl, derhalven, de Joden in Paleftina, hunnen oproerigen aart langs hoe meer ontdekten; zo mag Keifer Klaudius beducht geweeft zyn; dat zy, wanneer ze binnen Rome veel fterker vermenigvuldigden, ook aldaar, dergelyke beroerten mogten aanrechten: weshalven Dion. (Lib. LX.) aantekend: dat Klaudius den Joden verbood, eenige byeenkomften te bouden. En , zy dezelve niet willende nalaten, zal hy hen , om die reden, ter Stad hebben uitgebannen. Des te meer, hier by komende, het geval van die eedele Roomfche Vrouwe, Fulvia, te vooren, uit Jofepbus bygebragt: hoedaniger wyze Jofepbus en Suetonius met elkander konnen vereffend worden Dus, laat zich die verdryvinge der Joden, uit Rome, veel gemaklyker begrypen, dan, dat we met de meeften onzer Uitleggers dit geval, zo als 't Handel. XVIII. 2. verhaald word, zouden duiden, op de hevige twiften, die, binnen Rome zelve, 't zy, tusfehen Joden en Cbriftenen , 't zy, tusfehen de Cbriftenen onderling, waren ontftaan : welk gevoe- z s ^n  Daar na zyn de Joelen , en te gely k de Chrijienen, naar Rome te rug geroepen. i i Taetërly foort van i Werktuigen, heeft God, ter ftich- 1 904. Rome. len daaruit alleen zyn oorfprong neemt, dat men te fterk heeft blyven ftaan , op het gezegde van Suetonius: (l. c.) fprekende , van oproeren der Joden , door de aanporringen van Cbrejius of Cbriftus: zie daar van Plevier (in zyne Verklar. der Hand. der Apoftelen, HL Deel, bladz. 695—702.) Gerbr. van Leeuwen: (over Hand. XVIII. in de Aanteken.) enz. Gemelde gebeurtenisfe word gefteld, in het 5ifte jaar na Cbriftus geboorte, volgens de gemeene jaartellinge. Deze verbanninge kan toch niet zeer lang geduurd hebben: want Jofepbus verhaald: (Ant. Lib. XIX' Cap. 4. fol. 674.) dat die zelve Keifer Klaudius , door de voorfprake van Agrippa en Herodes, bewogen zy, de Joden, door 't ganfcbe Roomfcbe. Gebied, in alle hunne Voorrechten te berftellen: ingevolge het Bevelfcbrift, dat Jofepbus woordelyk zyne gefchiedenisfe (l. c.) ingelaft heeft. 'tWelk, ongetwyfeld , de Joden, die te Rome weleer ge= woond hadden, mede zal hebben aangegaan. En, de uit de Joden oorfpronglyke Cbriftenen hebben, van deeze vrybeid, zich terftond bediend: en zyn, die daar t'huis hoorden, voor 't meerderdeel, naar Rome te rug gekeerd: daar onder ook, Aquila en Prifcilla; die daarom door Paulus, in zynen Brief, laar na, aan de Cbriftenen te Rome gefchreven, [Hoofdft. XVI. 3.) gegroet worden: beneven veee anderen, die van des Apoftels maagfcbap, en lus Joden van af komft waren: als Andronikus en fünias, (vers 7.) Herodion. (vers 1 i.),en andere. Uit het een en ander, is, in 't voorby gaan, ;ebleeken: dat te Rome, lang voor de aankomft an Paulus, aldaar, behalven eene groote meeii'gte der Joden, ook reeds eenige Christenen, zich  Rome', ©95 zich onthielden. En, aangaande den eerften oorfprong der Cbriftenen, binnen deeze zo verre van het Joodfcbe Land verwyderde Stad, zou men jn groote onzekerheid zyn; (te meer, dewyl men niet verneemt, dat die Stad ooit, door eenigen anderen Apoftel, is bezocht geweeft:) byaldien men niet uit Hand. II. 10. vernomen hadde: dat onder die Joden en Jodengenooten, die het Pinxterfeeft te Jerufalem bywoonden, ook eenige Ro. meinen, (uit Rome naar Jerufalem overgekomen) wierden aangetroffen. Meer dan waarfchynlyk is het, dat onder die 3000 zielen, welke, op dien zeiven tyd, door middel der prediking van Petrus, der Gemeente van Cbriftus, wierden toegedaan, ook fommige deezer Romeinen geweeft zyn. En, byaldien men weet, data/Ze deeze Vreemdelingen zo dra ze van jerufalem, elk naar zyn eigen Va derland, waren te rug gekeerd, met alle vlytzicf toegelegt hebben, om hunne Landgenooten tot he Cbriftendom te bekeeren, kan men ook dit zelfdi niet min vertrouwen, van deeze Romeinen. D> fterke bewyzen, uit het Propbetifcb woord, me welke Petrus en de andere Apoftelen, die waarheid fax. Jefus de Cbriftus zy, betoogd hadden, lagei by hen in een genoegzaam verfch geheugen, tul ze hunne Landgenooten te kunnen mededeelen. Di bragt hen, tot het onderzoek der Schriften: en mog dan, te gelyk, hun verftand geopend worden , or die Schriften te konnen verftaan; zo wierd dit he middel , tot hunne overtuiginge deezer waarheid in welke zy, door de Wonderwerken, die de uil ftorting van den Heiligen Geert, ten dage van he Pinxterfeeft, verzeld hadden, naar het verhaal dee zer Oor- en Ooggetuigen, nader beveiligt wiei den. De andere Werktuigen, ter bevordering det Z 4 z< tinge der Chriften Gemeente, te Rome, gebruikt. l C • 1 1 t t i t ' t :r  Eene Ge. meente, die, wegens verfchil in de GeloofsLeere, in groote vtrayjtring leefde.; 996 Rome. zer bekeerjnge, fchynen ook geweeft te zyn, eenigen van die Cbriftenen, welke, geduurende de vervolginge, te Jerufalem, ter gelegenheid van den Marteldood van Stepbanus ontftaande, van daar geweken , en door verfcheidene Landen waren verftrooid geworden: zie Hand. XI. 19. Onder welken , fommigen naar Rome zich begeven zullen hebben. Vermoedelyk, zyn, van deezen, mede geweeft, die Andronikus en Junias, van welke, de Apostel gewag maakt, Rem. XVI. 7,, die vermaard waren , onder de Apoftelen, en die, voor bem, (naamlyk Paulus,) in Cbriftus waren geweeft: dat is, voor hem tot Cbriftus waren bekeerd geweeft. Ook Aquila en Prifcilla, en andere. En , dit werk, éénmaal dus wel begonnen, is, niet alleen, by dè overige Joden en Jodengenooten, maar ook by de Heidenfcbe Inwooners van die Stad, met zo een goed gevolg voortgezet, dat, binnen korten tyd , eene geheele Christen Gemeente aldaar gefticht zy , faamgefteld uit Joden en Heidenen. Dus mogt de Gefchiedfchryver Orofius (Lib. VII Cap. 4.) met recht getuigen : „dat de Cbriftelyke Godsdienft, „ alreeds onder het begin der regeering des Kei„ fers Klaudius, gelukkig te Rome begon geplant „ te worden: en wel, door den dienft der gelovi„ ge Broederen, die uit Judeë derwaard waren over„ gekomen." De Apostel Pqulus had, aangaande den toeftand deezer Gemeente,een uitvoerig naricht ontfangen, tiit derTmond van Aquila en Prifcilla; toen deezen /ter gelegenheid van 't bevel des Keifers Klaudius, waar by den Joden de Stad Rome ontzegt wierd, kwamen vluchten, naar korintbe, Hand. XVIII. 2. Doch een naricht, 't welk, in zeke•en opzichte, niet voordeelig, noch aan den A- pos-  Rome. 991 poftel aangenaam kan geweeft zyn: dewyl die Gemeente reeds vroeg gefchud en gefcheurd wierd, door dergelyke Broedertwiften, die, ra veele andere Gemeenten van Afie en Griekenland, zo groote onluften verwekten: meeft veroorzaakt, door de Joden en Joodsgezinde», die de Leere der rechtvaerdigfprekinge, uit genade, door het gelove, zonder de werken der Wet, beftreedden. Hier door, was de Apoftel, des te meer, al voor lang begeer* geweeft, om die Gemeente l Rome zelve te gaan bezoeken; of hy iets mogte konnen toebrengen, ter bevorderinge van vrede en eensgezindheid van gevoelen, onder deeze uoriu tenen. Toen hy, na zyn vertrek yan Korinthe, andermaal te Epbefe gekomen, drie jaaren aldaar vertoefd had, gaf hy, by zyn affehe.d, reeds zynbefiuit deswegen, aan de Epbejers te verftaan. want, by nam voor in den geeft, Macedonië en Aebaje doorgegaan hebbende , naar Jerufalem te reizen; zeggende: na dat ik aldaar zal geweeft zyn, moet ik ook Rome zien: zie Hand, XIX. 21. Alle deeze Reizen moeften voorgaan, eer hy zich naar Rome meende te begeven. Ook was de tyd, toen , noch niet geboren , waar in hy dit zyn oogmerk dadelyk bereiken kon. Het blykt ten m,nften niet, dat het bevel óer ontruiminge uit de Stad Rome, ten aanzien der >fe«,('twelk mede den uit het Jodendom bekeerden Cbriftenen betrof), doot Klaudius, reeds zo vroeg was ingetrokken. Daarom, moeft de Apoftel wachten, naar eene bekwame, re gelegenheid. Hy reift, derhalven, by voorraad, van Epbefe, door Macedonië, naar Acttaje, of het eigenlyk Griekenland; alwaar hy drie maan den vertoefde, eer hy zyne voorgenomen Reize naai Hier door ontftak, ia Paulus een groot verlangen, om. zelf die verwydering aldaar te (tillen, door zyne tegenwoordigheid.  Doch, fchreef hun, voor af, eenen Brief J ( t < 1 i j I 9P3 Rome. Jerufalem volbragt: zie Hand. XX. 1-3. En, van daar, zou hy Rome gaan zien. Eer de Apoftel uit Acbaje naar Jerufalem vertrok, moet echter, de Gemeente der Cbriftenen, na haare verbanninge , te Rome reeds weder herfteld geweeft zyn: want, toen, heeft hy dien Brief aan dezelve gefchreven, die de eerfte, onder alle des Apostels Brieven, in het N. Teftament, geplaatft is, en, wel waarfchynlykft, te Korintbe, de Hoofdftad van Acbaje; dien hy haar toezond, van Cencbreë, de Zeehaven der gemelde Stad, door de hand van Pbebe, die eene Dienaresfe der Gemeente te Cencbreè' was: (zie Rom. XVJ. 1, 2., en het Nafchrift van deezen Brief). In 't begin van den Brief, Hoofdft. h q-ij. verklaard de Apoftel aan ieeze Cbriftenen zelve, zyne begeerte, om hen te zien, met de fterkfte bewoordingen; zeggende, snder anderen: God is myn getuige, boe ik, zonier onderlaten, uwer gedenke, ten allen tyde, in nyne gebeden: biddende, of mogelyk my noch teeni. ;er tyd, goede gelegenheid gegeven voerde, door Gods x>ille, om tot ulieden te komen: want, ik verlange, m ulieden te zien, op dat ik u eenige geeftelyke galen mededeele, ten einde gy verfterkt zoudet wor'en enz. En, nochmaals, omtrent hetfwt van len zeiven Brief, Hoofdft. XV. 22—25.; Menignaal, ben ik verhinderd geweeft, tot u te komen. Maar, nu geen plaats meer hebbende, in deeze GeKeften, en, van over veele jaren, groot verla?jgen ebbende, om tot u te komen; zo, wanneer ik naar Spanje reize, zal ik tot u komen: want, ik hope, in 'et doorreizen u te zien, en van u derwaard geleid e worden, als ik eerft van ulieder tegenwoordigheid, snsdeels (of gedeeltelyk) zal verzadigt zyn. Maar, nu  Rome. 999 pu reize ik naar Jerufalem, dienende den Heiligen: zie ook vers 28—32. Al het welk, met het geen we hebben aangemerkt, van den tyd en plaats, wanneer en waar die Brief gefchreven zy, zeer wel famenftemt. Byzonder leerzaam is de inhoud van den zeiven Brief: in zich vervattende, een kort begrip der geheele Cbrijlelyke Godgeleerdheid. Daarom , wierd ze, by de oude Kerkleeraaren, de Katechismus der Chrijienen genoemt. (Vid. Heideggeri Encb. Bibl. Lib. III. Cap. 8.). Voor alle dingen, behandeld de Apoftel daar in het Leerjluk, 't welk (trouwens) de voornaame Jloffe uitmaakt van alle de Godlyke Schriften, en, echter, by de onderfcheidene Leden van die Gemeente, die ten deele, uit Joden, en ten deele, uit Heidenen, oorfpronglyk waren, meeft in verfchil was: naamlyk, des zondaars rechtvaerdigfprekinge, voor God , door den Heere Jefus Cbriftus; wiens gerechtigheid alleenlyk, door het gelove, moet worden toegepaft; zonder dat eene eige gerechtigheid eenig deel daar aan hebbe. Tegen 't gevoelen der Joodsgezinde Chrijienen, betoogt de Apoftel, de nietigheid der eigen verdienften, welke eenigen van hun zich verbeeldden , door de onderhouding der Wet van Mofes te zullen verkrygen: en geeft de eere der verwerving van de zaligheid, eeniglyk aan Christus: terwyl hy, den Cbriftenen uit het Heidendom, te gelyk beneemt, dat allerfchadelykft gevoelen, als of 't ontilag, van de verbintenisfe ter gehoorzaminge der Wet van Mofes, min of meer, eenige vryheid aan hen overliet, om te mogen leven , naar eigen goeddunken. Hy wil de Gelovigen doen treden, op den Koninglyken Weg, zonder afwykinge, ter rechter- of ter llinkerhand: hua waarin hy, bet ftuk in verfchil, verhandelt :n beuift;  Eenigen tyd daar* na, is de Apostel, als een Ce^ •vangen, naar Romt overgebragt. ïoqo Rome. hun Ieerende, eene rechtvaerdigfprekinge voor God, om Cbriftus wille, door een gelove, dat werkzaam is, door de liefde en allerly pligten der Godzaligheid. Niet lang, dat is, omtrent twee en een half jaren, na het afzenden van deezen Brief, heeft de Apoftel zyn fterk verlangen, in opzichte tot Rome, om de daar in zich bevindende Gemeente te bezoeken, dadelyk bereikt: want ftaande, toen hy dien Brief fchreef, reisvaardig naar Jerufalem, (Ram. XV. 25.) is hy, te Jerufalem komende, aldaar , in een oproer, door de Joden gevangen, en, vermits hy, een Roomfch Borger zynde, op den Kei/er, (te dier tyd Nero; die Klaudius, ia het 54de jaar, na Cbriftus geboorte, opgevolgt was) zich beroepen had, in handen der Romeinen gefield, die hem eerft overbragten, naar Cefarea: van waar hy, na eene tweejarige gevangenisfe, aldaar , (Hand. XXIV. 27.) onder de bewaaringe van den Roomfcben Hoofdman Julius, nevens veele andere Gevangenen, ter Zee, naar Rome is overgebragt: naar men rekend, in het j8(ie jaar, der gemeene Chriften jaartellinge. Aan dea Apostel, was alreeds, noch te Jerufalem in hechtenisfe zittende, door den Heere belooft, dat hy eerlang naar Rome vertrekken zou; die tot hem zeide: Hebt goeden moet, Paulus! want, gelyk gy te Jerufalem van my getuigt hebt; alzo, moet gy ook te Rome getuigen: zie Hand. XXIII. 11. Alle de zonderlinge ontmoetingen en tegenfpoeden , welke hem, en zyne Reisgenooten, op deezen tocht, van Cefarea naar Rome, wedervaaren zyn, en daar onder, ook de geleden Schipbreuk, by't Eiland Melite , welke hen nootzaakte aldaar te overwinteren, befchryft Lukas, naauwkeurig en iitvoerig, Hand. XXVil. en XXVIII. 1-15. Te  Rome. i°01 Te Rome aangekomen, zag men terftond; tusjfchen Paulus en de overige Gevangenen, een groot ,onderfcheid gemaakt. Daar, de anderen in ver; zekering gebragt wierden; was 't, aan den AposItel daar tegen, geoorloft, om op zich zeiven te iwoonen: alleen by zich hebbende, een' Krygss knecht, die hem bewaarde *: Hand. XXVIII. 16. Dus deszelfs gevangenisfe, niet meer, dan, (ge| lyk men onder ons zou zeggen) een civiel arreft. i, mag gerekend worden: zonder twyfel, dewyl te j! Rome ras geweten wierd, dat geene wezenlykt j: misdaad, maar alleen, een verfchil van gevoelen, i: in den Godsdienjl, den Joden hadde aangepord j om hem te vangen. Geen' tyd verzuimde de Apoftel, om het Euan I gelie van Cbriftus, ook aldaar, te prediken: ei f 'wel, (gelyk hy elders overal gewoon was) eerft tot de Joden deezer Stad. En, kon hy niet wel j voegzaam, in derzelver Synagoge, zich begeven hy ontbied de voornaamfte van hun, één en ai Ij dermaal, aan zyn Huis: en, bevestigde hun, u de Schriften van Mofes en de Propbeeten, dat J Jus de Cbriftus ware. Het welk, wel by fon migen geloofd, maar by anderen verworpen wien ' * Men meent , echter, dat Paulus, niet tegeoftaande d j ze vryheid, om op zich zeiven te woonen, naar de g woonte by de Romeinen, in zodanige gelegenheid gebrul j lyk, met een' keeien , aan den arm vau den Krygsknecht, ( I hem bewaarde, vaftgemaakt geweeft zy. gelyk, van Pet, I word aangeteekend, dat hy, met twee keetenen, aan f> Krygsknechten, gebonden was, Hand. XII. 6. Paulus ze daarom tot de Joden , die hem in de plaats zyner bewaar ge bezochten, met een heten omvangen te zyn, Hand. XXV J I. ao.: zie ook Epbef. VI. 10. Deze keeten behoorde tot landen, waar van hy elders gewag maakt; zie Pbil. 1.7 > '3> Koll.lV. 18. Pbilem.vers io, ij. alwaar hy, hoewel in bewaaringegefteld, • het Euan. 1 gelie, bei. de aan Jo' den en Chrijienen, met !■ vrucht, gepredikt heeft: 1- l: n eek- lie us 'ge de nII.die 16,  i ] ] 1 t [ I I 1 t / i 8ok, verfcheidene t Brieven j van daar gefchre- a ven, aan z andere Ge- v meenten. d b g f< o g' k zi De Apostel is wel iooa Rome. tn gelegenheid gaf tot veel twifteii onder elfcaü3er: zie ven 17-29. Twee jaaren, heeft de Ax)ftel, in deezen ftaat, doorgebragt: zich telcens onthoudende, in eene eigen gehuurde Woonin. 'te; welke geduurig open ftond, voor een iegeyk, die begeerig was, om deszelfs onderwys té ïooren: vers 30,31. Waar van, voornaamlyk, net vrucht zich bediend zullen hebben, de leien der Chriften Gemeente, welke hy in deeze !tad aantrof; dezelve, aan welke hy, twee en een lalf jaaren te vooren, Uit Korintbe, dien Brief ;efchreven had: hebbende hy nu, bekwaame geegenheid, om aan zyne daar in gedaane belofen te voldoen: van, naamlyk, hun eenige geefteyke gaven mede te deelen, ten einde zy verjlerkt zouen voorden, Rom. 1. 11. XV. 29. Terwyl Paulus bezig was die Gemeente te Rome i leeren en ftichten, welke door deszelfs dienft agelyks in getal vermeenigvuldigde; wierden dé ndere Gemeenten, onder welke hy, voortyds, met 0 veel vrucht gearbeid had, by hem geenzins ergeeten. Tot bewyzen hier van verftrekken, zö eele Brieven , Welke hy hun uit Rome toegezonen heeft: als, die aan de Galatiers: aan de Epbe'.rs: aan de Pbilippiers: aan de Kclosfers: en een yzonderen, aan Philemon; die een voornaam Voormger in de Kolosfifcbe Gemeente was: en waar* :hynlyk, ook den Brieften de Hebreen. Gelyk, ak alle die Gemeenten zelve niet in gebreke ble:s , van, aan deeze liefde, eenige dankbaare ver:lding te doen, door de liefdegaven,die hem zeer :rkwikten: wegens welke liefdadigheid, hy in 't ,-zonder roemd, de Gelovigen der Stad Pbilippi: e Philip. II. 25. IV. 14, 18. Dat Paulus, t'eeniger tyd, eens weder uit zyn  Rome. ioog arrefi zón ontflagen worden: daar van , was hem, door Godlyke openbaaring, al zo flerke verzekerin- \ ge gedaan; als eertyds, van zyne overbrenging naar Rome. Waarom, hy de Pbilippiers met die hppe zyner wederkomft , vertrooft , Philip. L 2j> 26. II.24.: gelyk ook, zynen vriend, Philemon, in dien korten Brief, hem uit Rome toegezonden, vers 22. De Apoftel moeft zo lang onder bewaringe werden gefield, tot de zake, om welker wille men hem naar Rome overgebragt had, voor het Hof des Keifers zou beflift zyn. Wat de oorzake zy, waarom de uitfprake zo lang vertraagt geworden is, konnen we niet zeggen, 't Is on' twyfelbaar, dat Paulus, na verloop van twee jaren, in vryheid gefield, daar na, weder hier en ginds omgereift, en verfcheidene Gemeenten bezocht hebbe. Doch, van de byzonderbeden deezer Reizen, konnen we niets zekers melden: dewyl Lukas , zyne gefebiedenisfe , met de tweejarige gevangenisfe van Paulus befluit. Doch, twee jaren later, in het 63 of dAfte jaar der gemeene jaartellinge, naar Rome te rug gekeerd, is hy andermaal in hechtenisfe gefield: en , op be vel van den Keifer Nero, dien bitteren Vervolger der Cbriftenen, met den zwaarde entbalft. Waar van, Chryfoftomus verhaald, de reden geweeft te zyn: dewyl Paulus eene van des Keifers Byzitten , Poppea Livia, van haare ontuchtige levenswyze af getrokken, en tot het Chriftendom bekeerd had. Hy fchreef, van daar, korten tyd voor zynen dood, zynen tweeden Brief aan Timotbéus; die toen te E' phefe was: in welken, hy hem zynen aanflaanden marteldood niet onduidelyk te verftaan gaf; als hy zegt, 2 Tim. IV. 6-8. : Ik worde ten Drankofer op* lit dit Ar« •eft, ontlagen J doch, is daarna, te Rome, andermaalgevangen, en aldaar onthoofd.  Dat Vetrus te Rome immer geweeft zy , kan uit de K. Schrift niet bewezen worden. io»4 Rome. opg^ferd: en, de tyd myner ontbindinge is aanfiaande. Ik hebbe den goeden ftryd geftreden: Ik hebbe den hop geiindigt, en bet gelove behouden. Voorts is my •weggelegt, de kroone der recbtvacrdigbeid, enz. Ook nodigt de Apoftel, deezen zynen geliefden Zoon, om tot hem naar Rome, over te komen, ten einde door deszelfs tegenwoordigheid , in zyne banden verkwikt te mogen worden. Gelyk wy niet twyfelen, of Timotbéus zal aan dit verzoek voldaan hebben. Deszelfs Graf word, niet verre van Rome, op den weg naar Öftia, noch vertoond: op eene gewezene Landhoeve, (zo men zegt) van zekere Raadsheers Vrouw, Lucina, die door den Apostel bewogen was, om het Chriftendom te omhelzen. Hier zien we de reden, waarom Paulus, altyd, met een Zwaard in de hand, word afgebeeld. Zie, alle de zaken, welke wy, van deezes Apoftels bedryf en wedervaaren , te Rome, bybragten, fteunen dus, op duchtige narichten. Doch, dit zelve zal men geenfins mogen zeggen, van al wat men, aangaande den Apoftel Petrus, met betrekkinge tot Rome , elkander verhaald. Zelfs, geefc geen één der Heilige Schryvers de minfte aanleiding, om te vermoeden, dat Petrus ooit te Rome zou geweeft zyn. Dat hy te Jerufalem, Antiocbie en Babylonie, verkeerd hebbe, weet men, uit de Heilige Schrift; maar van Rome, word in 't geheel geen gewag gemaakt. Wy bekennen: Petrus zal wel veele Landen en Steden doorgereift hebben, waar van de Heilige Schrift zwygt: doch, ten aanzien van Rome, zou 't hebben moeten vermeld zyn, by verfcheidene geleegenheden. In den Brief, (ten voorbedde,) die Paw  Rómé. iooy j Pdulus, uit Korintbe, aan die Gemeente te Rome Jfchreef, zien we, in het flot, (Hoofdft. XVI.) léene ganfche Lyft van aldaar zich bevindende Iperfoonen, welke hy doet groeten; ais: Aquila en j Prifcilla, Epinetus , Maria, AndronikUs, Junias ± I Amplias, Urbanus , Stachys, Apelles, Ariftobulus j I Herodion, Narcisfus ,■ Trypbena, Trypbofa, PerTzx, I .Rw/kr , en nocli veel meer anderen: en zal hier I Petrus , zyn Mede- Apostel , tot wien hy eene | naauwére betrekkinge had, als tot een' der andeI ren, de eenige zyn, welke hy in de gröetenisfe I zou vergeeten hebben? byaldien deeze werkelyk ] te Rome tegenwoordig vvas geweeft. Doe, hiei 1 by, zo veele Brieven, door Paulus uit Rome geil fchreeven; als aan de Galatiers, Epbefers, Pbi \ lippiers, Kolosfers, aan Philemon en aan Timotbéus; I in welke by , gewaagt van verfeheiden zyner Me I 'de Arbeiders , die daar ter zei ver tyd met heri I geweeft zyn , en, in welker naam, hy die ande I dere Gemeenten doet groeten: hy fpreekt, van Ty I cbikus , van Epaphroditus, Oneftmus, Ariftarchus I Markus, jefus Juftus, Epaphras, Lukas, Demas 1 Eubulus, Pudens, Linus, Klaudia enz., zonde I weder een wdord te reppen, van den Aposte I Petrus, Wy, geven aan ieder in bedenkinge I bf het ftille zwygen , aangaande deezen Apoftel I niet genoegzaam bewyft , dat hy, in alle di I jaaren, te Rome niet geweeft zy. Behalven, da | ook de verzwyginge van Lukas, in de Handt ii iingen der Apostelen} eene groote bedenkinge daa |' tegen opgeeft. I - Naar de gedachten eehiger oude Kerk Leera; | rert, als Eufebius, Hieronymus, Oekumenius, g< I lyk, onder de laatere Schryvers, Pearfon en / I de Groot, zou, van 't verblyf van Petrus te Rt • Deel. IV. Stuk. A a m > r l > » t r " 'Zyndehet :» bewys, dat J men daar toe aan' haald, uit > 1 Vetr. V.  ij., geen fins vol. doende. Daarüit ziet men, op hoedanig een' losfen grond Iteund, het voorgeven, dat Petruf de eerstf. iöoö* Rome. me, ten zekeren tyde, wel degelyk gewag gemaakt zyn: want, deeze willen, door Babvlon, van waar Petrus zynen eerften Brief fchreef, (zie i Petr. V. 13.) de Stad Rome, gemeend hebben. Doch, deeze gisfinge is al zo zeer van grond ontbloot, als die der anderen, welke van gevoelen zyn, dat aldaar, door Babyion, de Stad Jerusalem te verftaan zy. Zeer wel weeten we, dat door Babyion, in de Openbaaringen van Johannes voorkomende, Hoofdft. XIV. 8. XVII. 5. XV11I. 2 ,10, 21., de Stad Rome, bedoeld werde. Doch, Jobannes befchryft aldaar, eene Propbetie s en, de gewoone ftyl der Prophetiën brengt mede, aan de zaken, oneigenlyke en van elders ontleende verbloemde benamingen by te leggen: gelyk hier, aan Rome, den naam van Babyion, de Hoofdftad der Cbaldeën} wegens de gelykheid, die tusfehen die beiden Steden, word aangetroffen : doch , deeze fchryfftyl is onwelvoegzaam , in Brieven: en zou, in het geval, als hier , niet : anders , dan dubbelzinnigheid en duifterheid ver- ■ wekken konnen. Alleraanneemelykft is, dat door Babyion, van waar Petrus zynen Brief fchreef, de Stad Babyion in Egypte, werde aangeweezen: gelyk we te vooren, in de Befchryvinge van Egyp' te, (Hl. Deel. l.Stuk, bladz. 252, 253.) hebben opgemerkt. En, is het twyfelachtig, ja zelfs zeer onwaarfchynlyk, dat de Apostel Petrus ooit te Rome iich bevonden hebbe; wat zullen we dan zeggen , van die geheele overleeveringe, die de Leeraaren der Roomfcbe Kerke ons, voor waarheid, willen opdringen? dat deeze Apostel, naamlyk, nat federt des Heilands Hemelvaart, vyf jaaren in Judeë, en dasr na, noch zeven jaaren te Antiocbie9 \ ver-  Rome. 1007 verkeerd te hebbea, in het tweede jaar der re- e geeringe van den Keifer Klaudius, de Reize naar v Rome aanvaard, aldaar niet alleen de eerfte Chris * ten Gemeente gefticht, maar ook, de Bisschoplyke Waardigheid,over dezelve,bekleed zoude hebben: dat hy, na een kort verblyf aldaar, door Klaudius, nevens alle de Joden,u\t .Rome, verdreven, (Hand. XVIII. 2.) naar jerufalem vertrokken: maar, na den dood des gemelden Keifers, naar Rome zou te rug gekeerd zyn: en,na den tyd van 25 jaarm, als Bisschop die Kerk beftierd te hebben, door bevel van den Keifer Nero, ter zeiver tyd, met den Apostel Paulus, den Marteldood geftorven: alleen met dit onderfcheid, dat Paulus onthoofd, en hy, daar tegen, op den Vatikaanfcben Berg, met het Hoofd benedenwaard, zou gekruifgt zyn. Dit is de zaak, welke met veel kracht hebben willen beweeren, die twee beruchte Voorftan- d ders van het Roomfch - Pauslyk gezacb, de Kar-s dinaals, Baronius en Bellarmin; die zich daar toet, beroepen , op het getuigenisfe van verfeheiden u oude Kerkleeraars, als Arnobius, Cyrillus, Ire * neus, Tertullianus, Hieronymus, Juftinus den Mar- r{ telaar, en Eufebeus; welke wel ftelden , of, liever ^ veronderftelden, dat Petrus, de eerfte, hec Chriften Geloove binnen deeze Stad gepredikt hebbe, enz.: maar, alleen, op die zelve overleeVering, op welke, de laateré Leeraars der Roomfcbe Kerke, hun gevoelen bouwen : dus, derzelver gezach niet veel meer gelden mag, als de overieeveringe zelve: eene overleeveringê, met zo veele vreemde en ongerymde omftandigheden vermengt, inzonderheid, rakende zyne gevallen , met Simon den Tovenaar, enz,; die alleen genoegzaam ,Aa 2 zyn, ISSCHOP M» Kom» ou gereeft zyn. Het Welk e Roomfch!zimienachten te ^vestigen, it de oude nkvadi'»»  ten einds daar op t bouwen, het Room/ Vaudyk g 2ach, ov de geheel Chiiftely ke K.erki ic ©3 Rome. zyn, om den geheelen inhoud, by oneenzydigen , van onwaarheid te doen verdenken. Men vind ze by elkander, in de zo genoemde Legenden der Heiligen, (de Antwerpfche Uitgave, van 1619.) I.Deel, bladz. 774-782» En, alhoewel men, uit Eufebius, in 't byzonder, {Chron.Lib. II. Lap. 14.) wil beveiligen: dat Petrus, te Rome, den Bisfcboplyken Stoel gefticht hebbe: dewyl men, in de Vertaaling van Hieronymus, leeft: Petrum, fundata AntioMa Ecclefia , Romam venisfe; ubi XXV annis Episcopatum gefit; dat is: dat Petrus, de Gemeente te Antiocbie gefticht hebbende, naar Rome overkwam; alwaar by de Bisschoplyke Waardigheid, vyf en twintig jaaren, bekleed heeft: zo heeft men wel te letten, dat deeze laatfte woorden, ubi XXV annis Episcopatum geffit, in het; oorfpronglyk Griekfcb Affchrift van Eufebius zelve, niet gevonden worden: en daarom, door Hieronymus , fchynen daar by gevoegt te zyn : dewyl hy, door die zelve overleeveringê, tot dit gevoelen: mede was misleid geworden. Vid Georg. Hornii, H'iftor. Ecclef, pag. 44. Schier niemand is 'er, of hy Weet die zelvei : overleeveringê, van den Apostel Petrus, aangaan-i , de de ftichtinge van zynen Bisschops Zetel te R0-1 fm me , den eenigen grond te zyn, waar op de /aai _r tere Bisfcboppen van Rome, hun zo genoemd alge-: e meen onafhanglyk en onbetwiftbaar Rechtsge-: rtied , over de gantfche Cbriftelyke Kerke, gebouwde '' hebben. Want, Petrus, by hen gehouden wok dende, voor den Prins der Apostelen, aan wien, de Heere Cbriftus , de Waardigheid, om, als zyci Stedehouder , over de Kerk eene -willekeurige beert febappy te voeren, had opgedragen; zo vermees nen zy, vermits deeze Apostel, zynen Zetel tei R&  Rome. 1009 Rome vefïigde, dat zelve gezach, daar door, aan den Roomschen Stoel, bepaaldelyk verknocht te zyn, en, van Petrus, als eerften Bisfcbop, af te daalen, op alle deszelfs Opvolgeren. Ter deezer oorzake is 't, dat de Verdeedigers van het Pauslyk Gebied, alles bybrengen, wat in hun vermogen is, om die zaak, met fchoonfchynende redenen, te vernisfen : doch, hoe ongegrond dit gefchiede, heeft, inzonderheid betoogt, de beroemde Arcbibald Power, in zyne Hiftorie der PauJen van Rome , I. Deel, bladz. 1-11. Wy achten het der moeiten waardig, terwyl wy hier, in de befchryvinge van Rome bezig zyn, deeze zaak, die ten atien tyde zo veel geruchts gemaakt heeft, uit de beginfelen kortelyk op te haaien. Dat zekere Linüs, van wien Paulus, 2 Tim.W. 21., gewaagt, en die gehouden word voor den Zoon van Klaudia , welke, in de aangehaalde plaats, onmiddelyk daar na genoemt word, tot Opziener of Bisjcbop der Chriften Gemeente te Rome verkooren, en zelfs, door Petrus, zou geordend of ingewyd zyn, zeggen ons verfcheidene Kerk-Leeraaren: op welker getuigenisfe, (echter, met aflating van die omfiandigheid, betreffende de ordeninge, door Petrus,) men dit gaarne gelooft. Doch, alle, die de Bisfcboplyke Waardigheid van Rome, opi de voorgemelde redenen, aan Petrus betwiflen, zullen dien Linus, te recht, den eersten Bisfcbop van Rome moeten noemen. Na dezen, volgde Kletus of Anakletus: na dien Klemens ; dezelve (zo men meend) met dien , van welken Paulus fpreekt, Pbil. IV. 3. en naderhand noch veele anderen, die meff' niet ontdekken kan, eenig gezacb, boven de Opzieners Aa 3 der Wat d -eze wak beangt. • Men kan; in den eerden Christen tyd, geen geiach van den eenen Bisfcbop, boven den anderen, ontdekken.  Dït heeft zynen oorfprong genomen , onder de regeeringe van Konflxntin den Gr oe tin. Toen de Vufchop van fome, als e Hoofdftad van 't Kyk, den rang begeerde ,bo'yen ajL' de io 10 Rome. der andere Kerken, zich te hebben aangematigt, geduurende de drie eerfte Eeuwen des Chriftendoms De vervolgingen, door de meefte Hei' denfcbe Keifers, tegen de Cbriftenen verwekt, benamen hun de gelegenheid, om met deeze zaken zich veel te bemoeijen. Maar, zo dra, in den aanvang der vierde Eeuw, Keifer Konftantin de Groote aan de Regeering kwam, die den Cbriftenen alomme vrede en vryheid befchikte, gaf dit terftond, een nieuw gelaat, aan den toeftand der Kerke. De Bisfcboppen kwamen, onder deezen, en de volgende Chriften Keifers, in groote achting: en wierden rykelyk van onder • boud voorzien. Omflandigheden, op zich zelve geenfins te verfmaden; ten ware, door al den uitwendigen voorfpoed , ook niet een geeft van bovaardy hunne gemoederen te zeer hadde beginnen te vervullen; waar door zy, de één boven den anderen zich verheffen wilden. De Bisfcboppen der Hoofdfteden, in de byzondere Provinciën van 't Roomfcbe Gebied, ftonden n3ar de heerfchappv, over hunne Broederen, die, in de'Gemeenten de>- byzondere Steden, dier zelve Provincie, een evengclyk lot der bedieninge ontvangen hadden: en eigenden zich toe, den titel van Meiropolitaan eener zodanige Provincie; welke, in de agtfte Eeuwe, met den titel van Aardsbisfcbop, verwisfeit is geworden. En, vermits, die zelfde gelukkige omkeering i-an zaken door de bekeeringe van Konftantin, tot iet Cbriftendom, veroorzaakt, eene naauwere ver'nntenisfe gaf, tusfehen het Wereldlyk- en Geeftelyk-, anders gezegt, het Staat- en Kerkrestuur; io meende men, dat, voortaan, de Regeerings■xiyz; der Kerke ? naar die van den Staat, ia allerly 9P-  Rome. ïoii opzichte, behoorde gefchikt te wezen. En, de Stad Rome , meer zynde, dan de Hoofdftad eener byzondere Provincie, naamlyk, de algemeene Hoofdftad van het geheele Keiferryk; zo moeft uit die veronderftelling volgen , dat de Bisfcbop van Rome, den voorrang verkreeg, boven aile de Bisfcbop' pen der geheele Cbriftenheid: ten minften, in Eusopa. Noch geduurende de Regeering van dien zeiver Konftantin, wierden 'er ook, terftond, drie Patriarchaaten opgerecht, in de drie Hoofdftedet der Groote Landvoogdyen: die van Europa, te Ro me; van Afie, te Antiochie; en van Afrika, te Alexandrie: de Patriarchen deezer genoemdi Steden, hadden het bewind over de Metropolitaa nen: en deeze weder, over alle de Bisfcboppen elk van zyne eigen Provincie: zynde deeze, di zo genoemde Hierarcbia Ecclefiaftica, of Heilig Kerk-Regeennge, die, door den tyd , langs vei fcheiden trappen, niet zonder groote verfchillen over het ftuk van elks Rechtsgebied, tot ftand ge bragt is : zo als de Kerkelyke Gefcbiedenisfe van di tyden overvloedig leerd. Middelerwyl, baarde het, in 1 dit Kerkbeftui geene kleine verandering, dat dezelve Konftantin in het 26fte jaar zyner Regeering, den Zetel va het Ryk, uit Rome naar Konstantinopole , ve: plaatfte; welke Stad, federt dien tyd, gemeenly Nieuw Rome genoemt wierd. Dezelve reder om welke de Stad Rome, weleer, tot een P< triarchaat verheven wierd, gold hier nu wedei met opzicht tot Konstantinopole , als eer nieuwe of tweede Hoofdftad: gelyk dan ook, voor aan , de Bisfcbop van Konftantinopole, tot de Waa dieheid van Patriarch verheven, en, aan de & Aa 4 zé ander'e Bisfchoppen,van Europa; die toen (gelyk mede de Bil- fchoppen der Hoofdjledm in de twee : andere Werelddeclen,)den titel i van 7a- ï triarch, . ontfing; t S r De Bist fchop vaa . Ko/ijtant'mo- pole, daar * na , mede li tot de Patriarchale, waardigheid veihe» ven zynJe e ge «orden, n L-  hebben die beiden Patriarchen elkander den rang be • twiit: tot, dat dit yeifchil, dc,or Keifer Phokas, ten voordode van den Raom fchen Pa trizreb, be {lift is. Ï0Ï2 Rome. zeiven, behalven 't Landfchap Tbracie, in Europa, ook verfcheidene Provinciën van Afie, onderworpen wierden. De juifte tyd, wanneer die verandering voorviel, 't zy, noch by het leven van Konftantin, -t zy, eenige jaaren laater, kan men niet wel bepaalen: doch, zeker weet men, dat, in de algemeene Kerkvergaderinge van Konftantina? pcle, gehouden in den jare 381- ([Concil. Conftant. Can III.) onder de regeeringe van den Keifer Tbeodojius, deeze Patriarchaale Waardigheid bevestigt, en deszelfs rang, ten aanzien der drie andere Patriarcbaaten, derwyze vaftgefteld zy: dat de Bisfcbop van Konftantinopole den rang zou hebben, onmiddelyk , na den Bi.fchop van Rome: en wel, dewyl deeze Stad Nieuw Rome was. Sedert dien tyd, ontftonden , tusfehen die beiden Patriarchen, hevige onluften, over den voorrang: (niet tegenftaande dezelve, in de gemelde Kerkvergadering, ten voordeele van die van Rome , bepaald was:) en, elk van hun dong, naar den titel van latriarcba Oecumenicus jdat is, zo veel, als algemeen Opper-Bisfcbop. En, deeze verfqhillen hebben blyven duuren, tot in den aanvang der zevende Eeuwe: toen de Patriarch van Rome, Bonifacius III., van den Griekjeben Keifer Pbokas, verkreeg, dat de boogfte rang, tegen den eifch van den Patriarch van Konftantinopole , aan den Stoel van Rome gehecht wierd. Alle, die deezen Pbokas kennen, als een Monfter van godloosheid, die, door het vermoorden van zynen Voorzaat, den Keifer Mauritius, met alle deszelfs Kinderen en Naaftbeftaanden , gewclddadigerwyze zich den weg gebaand heeft, lot den Keiferlyken Troon, zullen, aangaanden dep flechfen oorfprong deezer rangfebikkinge beft kun-?  Ronuü I0I3 tonnen oordeelen: voornaamlyk, ten, dat Bonifacius, door den gemelden Moord te nSzen, de gunft van den Keifer Phokas verwor, ven had j die hem den voorrang, naar zynen wenfch, du deed bellisfen: daar, de Patriarch van iTon/teZpole, Cyriakus, den haat van deezen Gewe denaar om geene andere reden, tegen zich veiwekt'cTls! om dat hy hem, wegens zyne wreed heden , beftraft , en vermaand had tot bekee. ""Ie, aan zodanig een Schrikdier, is de Roomfcbe Stoel, het beginfel zyner grootheid verfcb,uld>gt Doch, hierby, heeft men byzonderlyk te letten : ft welk Archib. Bower, in zyne Voorreeden tot de Uiftorie der Paufen, bladz 31., zeer wel aangemerkt heeft,) dat dit gunftbewys, t welk, doo den KeïterPhokas daaraan toegeftaan wierd, niets meer in zich behelsde, dan de voorrang in waardigheid, zonder dat ze, aan den Patriarch van Ro Je, eenige vermeerdering van gezach m hande, gaf, boven en over zyne Amntgenooten: tollende hem, eeniglyk, tot den eerften onder zyns gelf ken. Daarbeneven, begrepen Bonifacius en alk zyne Navolgers zeer wel, dat zodanige Opperboof digbeid, die enkel van het believen eenes Keifer; af hing, op eenen wankelbaaren grond gebouwc was: want, de beflisfinge, door Pbokas, ten voor deele van den Roomfcben Stoel gedaan, zou, doo de volgende Keifers, herroepen, en, ten voor deele van den Konftantinopel/cben Stoel, verander konnen worden. Behalven, dat deeze uitfpraa van den Keifer Phokas, zich niet mogte uitftrel ken over de Kerken, buiten het Rechtsgebied va het Qofterfcb- of Griekfcb-Keiftrryk. *\ ... Aa j Daai om De Roomfcbe Bisfcboppen , mee den enkelen voorrang niet verge« noegt, l i 1 k a 9  hebben, Tervolgens eene OpperHeerfchappyzich begonnenaan te ma tigen : gegrond, op geheele andere beginzelen , I014. Rome. Daarom, hebben zelfs de volgende Paufen konnen goedvinden , die ganfche gebeurtenisje van Keifer Pbokas te ontkennen: en , begonnen geheel andere dingen op te raapen, waar aan men eertyds niet eenmaal gedacht had, om zich toe te eigenen, eene volfirekte Oppermact: en dezelve als gegrond op een meer als menfchelyk, en zelfs een Godlyk Recht, te doen doorgaan, Men fprak van Petrus, als den Stedehouder van den Heere Cbriftus op Aarde , en, in die hoedanigheid, voorzien, met vo le magt, om, over de geheele Kerke, eene willekeurige Heerfchappy te oeffenen: waar toe men misbruikte eenige gezegden van den Heere Cbriftus, tot deezen Apostel. (Mattb. XVI. 18. 19. en Job. XXI. 15 ) Men zeide verder: Petrus was de eerft geordende Bisfcbop der Roomfcbe Kerke: en, had deeze Heerfchappy aan den Roomfcben Stoel of Troon verknocht: mitsdien, moeften alle deszelfs Opvolgers dit zelve Recht genieten. Met één woord: men verzon een ganfeh famenfiel van bewyzen, om hier van een Artikel des Geloofs te maken : en wel een Hoofd-Artikel *; van 't welk alle de an- * Dat, in der daad, de Opperhoofdigheid van den Vaus , en de daar op gegronde magt, om , als een onfeilbaar Heer der Kerke, in de zaken des Geloofs, volftrekt willek eurig re handelen, het zr^aroi -^{i)^?, of de Hoofddwaling der Papi(len zy, heeft de geleerde J- F. Stapfer onweêr* leglyk betoogt,in zyne Weerleggende Godgeleerdheid,IV'. Deel, ;in de Nederduitfche Vertaaling van den Wel-Eerwaarden Heere Sfppelaar) bladz. 78. enz. Gelyk ook klaar te zien is, dat alle de pogingen van 't Concilie van Trente, in iy4|% :n volgende jaren, tot niets zo zeer geftrekt hebben, als, om dit Roomfch Pauslyk gezach, 't welk, door de opgekomene Reformatie, zeer aan 't wankelen gebragt was, weder ie heriiellen.  Rome. ïOi? andere afhangen. Vermits de Griekfche Kerke deeze Pauslyke Oppermagt ontkende, wierd ze, deswege, door Paus Leo III , inden jare 800., in den ban gedaan: gelyk zy noch die ftraffe oeffenen, over alle, die daar in, van het gemeene gevoelen der Roomfcbe Kerke, afwyken. En, wierd de Pauslyke Magt dus voorgegeven , als op een Godlyk Recht gegrond, zo mogt zy binnen geene paaien befloten blyven, maar, zo wel over Wereldlyke als Geeftelyke zaken, worden Uitgeftrekt: zo verre zelfs, dat de Paufen ondernamen, Koningen af te zetten en aan re ftellen. Ja , ingevolge die zelve grondftelling , moeft, wanneer de zaken naar des Paufen zin gingen, die magt ook algemeen worden, over de ganfche Aarde. En , wat al Konftgreepen, naar de regelen der menfchelyke Staatkunde, door de eene cn andere Paufen in het werk gefteld zyn, om dit hun gezach langs hoe verder uit te breiden, is door den geleerden Samu'ël Pufendorff, uitvoe. rig aangewezen. (In zyne Inleiding tot de Hu Jlorie, Hoofdft. XII. j. En, dit is de aanvang en voortgang geweeil der Pauslyke Opperhoofdigheid, óver de Wefterfcbi of Latynfcbe, anders ook, naar deeze Hoofdftac genoemde, Roomsche Kerke; die nooit in groo teren bloei geweeft is, dan in het laatft der elfde Eeuwe, onder Paus Gregorius VIL: doch, na dien tyd allengs is beginnen af te neemen en , vooral, in onze dagen, door een famenlooj. van verfcheidene gevallen , zo zeer gefnuikt word dat, (blyven de zaken dus voortgaan,) met de tyd, niet veel meer, dan de enkele gedaante ee ner beerfcbappy daar van zal pverblyven. Mid en van eene zeer verre mtgeftrekt. heid: hoewel dit Txusljk ge. zach , daar na, zeer gedaald is: en noch. daald, » 1  H#we Js ook de fioofdflad van een wereldlyk £?cbied. ïoiö Rome. Middelerwyl is Rome, de Hoofdstad (behalven , ten aanzien van het Geeftelyk Rechtsgebied der geheele zogenoemde Roomfcbe Cbriftenbeid) ook, van eene Wereldlyke Heerfcbappy, in Italië; die by de Italiaanen, Stato della Chiesa, dat is, de Kerkelyke Staat, genaamt word. Dit Gebied, weleer binnen enge paaien begreepen, is, van tyd tot tyd, verder uitgezet. Men wil den oorfprong deezer bezittinge'afleiden, van zekere gifte van den Keifer Konftantin den Grooten; (Donatio Conftantini Magni genoemt,) die, in den jare 324 , aan den Paus Sylvefter, na dat hy door hem gedoopt was, de Stad Rome, benevens een ftuk Lands, meer als 40 uuren gaans, in den omtrek, ten Wellen den Tiber gelegen , zou gefchonken hebben: 't welk daarom den naam draagt van Patrimonium St. Petri; dat is: bet Erfgoed van den H. Petrus. Hoewel, de echtheid van deezen Giftbrief (waar van het Affchrift noch in wezen is) zeer betwift word. Deeze Pauslyke bezitting heeft eene groote vermeerdering ontvangen, in den jare 755.; toen Pepyn, Koning van Frankryk, het zo genoemde Griekfche Exarchaat van Ravenna, 'c welk weleer aan het Griekfche Ryk behoord had, aan den Roomfcben Stoel, die toen bekleed wierd, door den Paus Stepbanus HL, vereerde: welke gifte, door deszelfs Zoon, Karei den Grooten, bekrachtigt, en merkelyk vergroot wierd. De Paufen hebben , echter, het benedenfte deel van Italië nooit geheel konnen magtig worden. Alleen hebben zy het zelve tot een Koningryk verheven, 't welk, naar zyne Hoofdftad, Napels, word genoemt: onder voorwaarde, dat deszelfs Koningen, het, als een Leen van den Pauslyken Stoel, bezitten; behoo-  Rome. ïol7 behoorende, aan den Paus, niets daar van in eigendom, als de Stad Benevento, mét een klem Ommeland. Deeze Landftreek word derhalven door den Paus, met behulp zyner Afnaaien (zo veel als deszelfs Hovelingen,) Wereldlik, zo wel als Geeftelyk beftierd: en hy trekt, daarvan, aanzienlyke inkomften. Heden, word de Stad Rome gefchat, omtrent XIII. Italiaanfcbe mylen, (die met de oude Roomfcbe mylen, elk van 1000 fchreden, gelyk itaan ,) in haaren omtrek te hebben,dus men, meer als vier uuren zou nodig hebben, om ze te omwandelen. De Stad is, echter, niet dicht bebouwd. Men ziet 'er veele ledige plaatzen; die totHown, Weüan. den enz. gefchikt zyn. Zy is, in veertien Wyken, verdeeld; die daar Rioni genoemt worden; en, elk beftierd, door eenen byzonderen Capitaneo, .of Hoofdman. Het getal der Inwooners, (hoewel dit,op den een' of anderen tyd,'wel wat verfchild,) beloopt doorgaans, meer als 150000. Verfeheiden Paufen, als Paulus H., JuhusIL, Pius IV., Sixtus V., en Paulus V., hebben on rjoemelyke Schatten hefteed, om deeze Stad, me de alterheerlykfte Gebouwen, meeft van Marmer te verfieren: waar door ze, ongetwyfeld, een* der prachtigfte Steden van Europa, en van d geheele Wereld, is. 'c Kafteel St. Angelo , ftaande aan de Noord Weftzyde der Stad, is een foort van Citadel, 01 de Inwooners. in tyden van Oproer te bedwit gen: en, heeft in Oorlogstyden, voor de Pai Jen, meer dan eens, tot een Schuilplaats konne dienen. Onder de drie heerlyke Paleifen, die de Pa' aldaar bezit, munt uit, het Vatikaan,. naar d< Beri Grootte es VoUrykbeid van 't hedendaagfefeRome. Onder de , Gebouwen . muntten, ' uit, | - het Kxfteti a St. Angels i | is het Vatii :a li  I ■ I 1 j ] i t 2 3e St. Tieten Kerk; 1 1 t i i a ii i n S li v d z r( lol 8 Ramt. Berg, waar op het zelve gefticht is, dus génoemt. Op het zelve heeft de Paus. tegenwoor. dig, Kle Mf Ns XIII., (verkoren in 1758) zyn gewoonlyke Hofhouding. Van daar, komen derhalven uit, alle de Pauslyke Dekreeten: onder anleren ook, van den Ban, welken de Paufen fomwylen tegen den een'of anderen uitfpreken ; die, )m die reden, de Vatikaanfche Blixem, geheeten word. In dit zelve Paleis, dat van eenen zeer vyden omtrek is, ziet men ook , het zo genoemle Konklave: zynde de Vertrekken, waar in de '■Cardinaalen worden opgeflooten, geduurende den yd, wanneer ze met de verkiezing van eenen meunen Paus bezig zyn. Desgelyks, eene overheeryke Bibliotheek: waar onder ook, de Boeken,die; n 1(523., van Heidelberg, geduurende de Religieleroerten in Duitfcbland, derwaard overgebragt yn. Met het Vatikaan, vereenigt zich, de önvergeykelyke Pauslyke Katbedraale Kerk, aan Sr. Pieer toegewyd: by de Italiaanen genoemt: St.Piero in Viticano. Een Gebouw, dat door zyn geaante, een Latynfcbe Kruis verbeeld: en, dat^ oor zyn ongemeene grootte en koftelykheid, de anfchouwers doed verdammen. Zy zou alreeds, 1 den aanvang der vierde Eeuwe , door Keifer 'onftantin den Grooten, zyn gefticht: maar, is daar a, van tyd tot tyd, vergroot, en met allerly ieraden der nieuwere Bouw order vermeerderd. 1 het midden deezer Kerke , ziet men de Graven in Petrus en Paulus; waar in de overblyfzelen jezer beiden. Apoftelen zouden bewaard gebleven /n. Tot dezelve te vereeren , plagten, eertyds :el meer, dan tegenwoordig, Bedevaarten van mdom te worden ingericht, ten einde door de . ver*  Rome. 1019 verdienftcn en voorbiddinge deezer Apoftelen, eenige Godlyke gunden ie mogen verkrygen: welke Bedevaarten genoemt worden, ad limina Apoftolorum; dat is: tot de dorpels der Apoftelen: ziende, op de trappen, langs welke men tot die Kerke opgaat: en die, by zodanige gelegenheid, knielende worden opgeklommen. In deeze Kerk , is ge* plaatft, de St. Pieters Stoel; die door den Apostel, als eerften Bisfcbop van Rome, zou gebruikt zyn: en, in welken ook de Paus noch zit, ten tyde van plegtige Kerkdienften. Ook is deeze Kerk verfierd, met eene menigte van Pauslyke Graftomben. Deze is de voornaamfte der zo genaamde VIL Kerken van Rome ; die, in Feeftdagen , door het .bygelovig Volk bezocht worden, om daar door aflaat te verkrygen. De zes overige zyn: i.De Kerk van St. JaN ia Laterano, op den Berg Cellus gefticht: welke, voorheen, de Pauslyke Domkerk was: en, ten zekeren opzichte, noch, mag gerekend worden te zyn; in zo verre de Paufen, na hunne verkiezing aldaar worden ingewyd: gelyk ook in vroegere tyden de Roomfcbe Keifers, in deeze Kerk , door den Paus gekroond wierden. In het daar by ftaandePa/eir plagten de Paufen hun verblyf te hebben. In deeze Kerk, is in den jare 151a., onder het Pausfchap van 'julius II., begonnen die beruchte Kerkvergaderinge ; die, van daar, met den naam van Concilium Lateranum, in de Kerkly ke Gefchiedenisfe bekend ftaat. 2. De St. Paolus Kerk: welker ftichtinge mede, aan Konftantin den Grooten, word toegefchreven. Zy ftaat een eind wegs buiten de Stad, op den weg naai Oftia: omtrent de plaats, (ad aquas Sextias) waai men zegt, deezen Apoftel onthoofd te zyn; wiens hoofd, alle de zo genoemde VII Kerken van Rome;  en nieeran dere Gebouwen. io 2ö Rome. hoofd, Cbyaldien men aan de overleêvering gelóven wilde) in deeze Kerk noch bewaard word. 3. de Kerk van St. Maria Magciorre: ftaandé binnen de Stad, op den Berg Celius. 4. De Kerke van' St. Sebastiaan; die buiten de Stad, aan den Appius Weg, (via Appia,) gefticht is: zynde de plaats , waar, in den beginne, de lichaamen der Apoftelen, Petrus en Paulus, geruft' zouden hebben. Dewyl deeze Kerk wat verre van de Stad verwyderd is, en, mitsdien , in tyden van groote hitte, wat bezwaarlyk te bezoeken ; gefchied het, met Pauslyke toelatinge, dat, in plaats van deeze, de Kerk van Maria del Populo, bezocht word. 5. De Kerk van St. Lausent-us: mede buiten de Stad, aan de plaats, waar in de H. Laurentius, gewezene Diaken der Gemeente te Rome, op den Rooster zou gebraden zyn ; wiens overblyfzelen aldaar vertoond worden. 6. De Kerk van het H. Kruis van Jekusalem: (zo men zegt,) door Helena, de Moeder van Konftantin den Grooten gebouwd , óp den Berg Celius: in welke, een Stuk van het H. Kruis ,en meer andere Reliqui'ën, tot de kruifiging van' den Zaligmaker behoorende ^ aan de lichtgelovigen vertoond, en met de grootfte eerbied bejegend wordeD. Het boog Altaar deezer Kerkjj ftaat op eenen grond, welkers Aarde, men voorgeeft, door gemelde Keiferinne, uit het H. Land, naar Rome, overgevoert te zyn. Behalven deeze zeven beruchte Hoofd-Kerken vari Rome, zyn 'er noch veele anderen, binnen deeze Stad. 't Getal der Parochie- of Kerfpel Kerken, word op a88 begroot: om niet, van 't on. gelooflyk getal van Kloofters, Kapellen, Gaftbui* zen, Bedehuizen, (Oratoria) Kweekfchoolen, (Semi*-■ naria)  Rome. 1021 J naria) en meer andere Geeftelyke Gebouwen to d fpreeken. Alle deze en meer andere merkwaarj| digheden van die beroemde Wereldftad, kan de )J Leezer vinden, in de Reisbefchryvingen door haft lie gedaan ; onder welke, de nieuwileis, en geenij fins de min naauwkeurigfte, die van J. G Keys4 Ier; (II. Deel, Brief 47 — 55.) die ook, in 'tflot, a -doet volgen, eene Befchryvinge d r Oudheden, lij die aldaar in de verfcheidene Wyken der Stad , fj meeft achter het oude Kapitaal, te zien zyn. Id de meermaals gemelde Zee-Reize van den Apos- I tel Paulus, naar deeze Stad, zyn eenige Plaat- | zen, van Itnlie, door hem, en deszelfs Reisge- I nooten, bezocht: die Lukas, Hand. XXV1I1., heeft ] aangetekend: welke wy daarom niet onaangemerkt I konnen voorby gaan. Daar onder, komt eerft ij voor: R. H. E G I Ü M. Deeze is de uiterfte Stad van Italië, in dat gedeelte, 't welk, by de Ouden, het Land der Bruttiers, genoemt wierd: aan de Zeeëngte, die Italië van Sicilië fcheid. Dat deeze beiden weleer t'faam Vefëenigt geweeft , en daar na, van elkander, zouden gefcheurd zyn, is een oud geruchte; waar van verfcheidene Schryvers gewagen. Daar onder , de Dichter Virgilius, (Aen. Lib. III. verf. 414 ) en Pomponius Mela. (de Situ orb. Lib. II. Cap. 7.) Strabo , die het zelve aantekend, op het getuigenisfe van een' anderen ouden Schryver, Efcby lus ,meend, (Geogr. Lib. VI.) die veranderinge veroorzaakt te zyn, door eene Aardbeeving aan welke, deeze Landftreek, meer als eenige andere, dikwyls onIII. Deel. IV. Stuk. B b der 1 Geiegeriheid deeier Stad. Naams ooilprong.  Door wie gefticht; i Deeze Ptad is, door Vaulus , ( bezocht. i I 1 1 1 1 1 1 2 t l 1 £ i xoaa Rbegium. derworpen is. Ook, is hy van gevoelen: dat de gedachtenisfe van, dit geval, in den naam deezer Stad, bewaard gebleven zy; dien de Grieken fchryven, 'Ptfy/ov; (Rbegion) en die dan Z3l moeten afgeleid worden, van het woord ('ïyvvèxt: 't welk, breeken of fcheuren, betekend. Dezelve Schryver zegt: dat die Stad gefticht zy, door eene Volkplanting, uit Cbalcis, in EtoMe, (een Landfchap van Griekenland) derwaard avergetrokken: en, pryft dezelve , als eene Stad, tfie, voorheen zeer groot en magtig was, geweeft : :n , voorzien, met verfeheiden Kalleden, tot derzelver verfterking. Het welk men, van deeze Stad, op de uiterfte Grenzen van Italië gelegen, lie aan de geheele Landftreek tot een Voormuur /erflrekte, veilig geloven mag. Toen Paulus met de zynen, van Syrakufa, de [leis ter Zee naar Italië voortzette, was, zonder wyfel, de naafte weg derwaard, door deeze Si•ilifebe Zeeëngte: in welken gevalle, zy de Stad Rbegium, ter rechterhand liggende, noodzaaklyk noeften voorby vaaren. Lukas zegt, tland. XXVIII. [3.: van daar (naamlyk. van Syrakufa) omvarende, laamlyk, om de uitftekende Hoofden of Voorgebergens der Ooftelyke Kuft van het Eiland Sicilië, kKXiottxuot * naar de Latynfche uitl fprake, Diceearchia, noemde; 't welk beduid eene } Stad, waar in de boogfte gerechtigheid bloeid. Dus, word de ltichting deezer Stad verhaal 1, door Eufe lius: (in Qaonicó) waar mede Stepbanus (de Urb ad nomen Aiicaia^eia) overeenftemt. Toen, naderhand, die Stad in handen der Ro iheinen geraakte, hebben deeze dien naam veran derd, in Puteoli: Alhoewel Lukas, naar de ge Bb 3 woon Eertyds Dictwcbi». . Van waar, _ de naarn 1'utttli,  Andere merkwaardigheden. 1025 Puteeli. vvoonte aller Griekfche Schryvers, dien laatftgemelden naam met Griekfche letters, Uotió^oi, (Potioloï) uitdrukt; kan echter niemand twyfelen, of dezelve is zyne betekenisfe, aan de Latynfcbe Taal, die de Moedertaal der Romeinen was, verfchuldigd. Puteoli, is de meervoudige uitfprakevan Puteolus: dat, een kleine put of putje, betekend. En deezen naam, had die Stad, naar't getuigenisfe van Varro, (Lib. L. Cap. 4,5.) ontvangen van de menigte der putten, zo van koud als warm water, die, in derzelver omtrek , wierden aangetroffen. Gemelde Schryver voegt daar by, een tweede gevoelen, naar het welk dezelve, van een ander Latynfcb woord, (patere ,) zou worden afgeleid; 't welk, Jlinken, betekend: dewyl de lucht, omtrent die Plaats, met de Zwavel- en Aluin-dampen, uit deeze Putten opfteigende, fteeds vervuld was. Alhoewel, die beiden gedachten, in de zaak zelve, t'faam vereffend konnen worden; heeft toch de eerfte meer ongedwongenheid. Strabo, die (Geogr. Lib. V.) desgelyks die beiden gedachten opgeeft, verklaard zich mede, voor de eerfte. De latere Reizigers gewagen veel van de warme Baden , die noch in en buiten deeze Stad, (die heden, Pozzuoli, genoemt word,) te zien zyn; en, die veel van elders bezocht worden. Kernei, de Bruin zegt: (in zyne Reizen, bladz. 12.) „ dat zy, uit de natuur ,, zeer heet zyn: en , dat zy haare hitte mededeelen, aan de nabuurige Aarde; brandende „ het zand, ter diepte van een'halven voet, zo„ danig, dat men daar in de hand niet houden „ kan." Wy zouden, uit Livius, en andere oude Schryvers, verfcheide zaken konnen aanhaalen, ten opsichte der lotgevallen , die deeze Stad getroffen heb-  PuteoK. 1027 hebben: inzonderheid, in den Punifcben Oorlog; toen Hannibal in de Landftreek Kampanie, met zyn Kartbagifcb Heirleger, veel verkeerd heeft: ook, konnen fpreken, van de Roomsche Volkplanting, (Coloniej 'c zy, door Auguftus, 't zy, door Nero, aldaar geplaatft. Desgelyks, zouden we konnen aanwyzing doen, van de gedenkftukken der Oudheid, met welke die Stad, noch heden, praald: en di- men naauwkeurig befchreven vind, door Fr. Scottus en F. Hieron, ex Capugnano. (Itiner. Italië P. III. pag. 2i6-a5i ). Alle welke zaken getuigen zyn van de voorige grootheid en luifterrykbeid deezer Stad; die, daar na, door geweldige Aardbeevingen, zeer verminderd , en, misfchien, ten halven deele, door de Zee weggefpoeld is. Wy bepaalen ons liever, eeniglyk, tot de ge voyde Gefcbiedenisfe, in welke, die Stad , niet meer, als éénmaal, genoemt word, in de Reize van der. Apoftel Paulus, naar Rome, nevens Lukas, Ari ftarchus, en andere Reisgenooten. Zeer voor fpoedig was naamlyk, de Reize van Rbegium, naa: dit Puteoli, volbragt; want, alhoewel men hie een afftand vind, van weinig minder als 70 Zee mylen; waren zy, den Wind uit het Zuiden, ei dus, van achter, altyd houdende ; en, nacht ei dag voortzeilende, den tweeden dag, na hun ver trek, van Rbegium, in de Haven van Puteoli aangeland. Aanmerklyk is het: dat zy , in deeze Stad fommige Broederen vonden; die aldaar hunn vafte Woonplaats hadden: zie Hand. XXVIII. 14 Waar door, bedoeld worden, niet alleen Broi deren naar den vleefcbe, Joden, naamlyk; die, z Bb 4 a Taulus', daar komende, r' 1 1 > » heeft, bin- e nen die Stad , eenige Chrijienen ont- 0 moet. S  I Van daar, zyn zy te Land naar Home , voorfgcreift, door Kapa* en mevr andere Plaat- 1028 Puteoli. als men uk Jofepbus befluiten kan, (Ant. Lib. XV1L Cap. 14.) binnen deeze zo zeer vermaarde Koopftad, zich hadden neêrgezet; maar, onder dezelven , ook fommige Geeftelyke Broederen; zynde, met hen, van één en het zelve Cbriftelyk Gelove. Zonder dit, zou men niet begrypen konnen, wat de oorzaak ware, van zodanig eene aanklevende liefde deezer menfeheri, tot Paulus en deszelfs Mede-Arbeiders ; die , van deeze Broederen , gebeden wierden, om zeven dagen by ben te blyven: het welk hun , door den Hoofdman Julius, veellicht zal toegedaan zyn. Van dit Puteoli tot Rome, was noch eene Reize, van 34 of 35 uuren gaans, af te leggen; welke zy te Land volbrengen moeden. Veel fpoediger en gemaklyker, zouden zy, in plaats van te Puteoli aan te landen, hunnen Tocht, ter Zee, met dat zelve Schip, tot aan Ostia hebben konnen voortzetten; welke Stad, (gelyk ook de naam genoegzaam uitwyd,) aan de Monden der Riviere de Tiber, niet meer dan vyf uuren wegs van Rome, ligt. Maar, dat Alexandrifcb Scbip, 't welk aan het Eiland Melite overwinterd had, en waar mede zy de Reize naar Italië voortzetteden , (Hand. XXVIII. 11.) fchynt, in de Stad Puteoli, zyne Lading te hebben moeten losfen: en dus, toevallig, niet verder dan tot daar, te hebben mogen voortvaaren. Daarom, moed de Hoofdman, Julius, met de Gevangenen, die hy onder zyue bewaaringe had, over Land, en, waarfchynlyk, te voet, tot Rome, voortreizen. En, wy twyfelen niet, of zy zullen, op deeze Reize, (waar toe zy, -voor het mind, vyf of zes dagen nodig hadden,) verfeheiden  Puteoli i°a9 . den tusfehen beiden liggende Steden, hebben aan- gedaan: onder anderen, ook de Stad Kaj-ua ; om> trent acht uuren gaans, Noordwaard, v&nPutevli, gelegen. Doch, dewyl hun, in de meeften dee- ■ zer Plaatzen niets zonderlings bejegende, 't welk 3 der aantekeninge waardig was; gaat Lukas dezel. ■ ve met ftilzwygen voorby: en, zal alleenlyk mel• den van twee Plaatzen, nader by Rome; tot hoe verre, eenige hunner Cbrijlen Geloofsgenooten, uit i deeze Scad , hun waren in het gemoed gekoo- i men. , ,, i Van Kapua, tot aan Rome, hebben zy, onge- ■ twyfeld, gebruik gemaakt, van dien oudtyds zeer i beruchten Steenweg, die de Weg van Appius, (Via \ Appia) genoemt wierd: ter eere van den Roomi fchen Schatmeefter, (Cenfor) Appius Claudius; die j den zeiven had aangelegt : en daar mede be, gonnen, in het 44^ jaar na de ftichunge van 1 Rome Deeze was de oudfte van alle die met I Keifteenen bevloerde Wegen, welke, tot groot < gemak der Reizigers, van Rome naar elders heen i liepen; en die,overal, ter afftand van elke 1000 I febreden, met fteene Merkpaalen, op welke men I het getal der mylen afftands , van Rome, geteeI kend zag, voorzien waren. De voornoemde Ap| plus Klaudius, had deezen Weg, van Rome, met »■ verder, dan tot Kapua, konnen voortzetten: deI wyl de Paaien van het Roomfcbe Gebied, in des>i zelfs dagen, niet veel verder gereikt hebben. ; Doch, Strabo, (Lib. VI.) en Tacitus, (Annal. f Lib II. Cap. 30.) zeggen ons: dezelve daar na, I tot aan Brindifium, te zyn voortgezet. Van dee. zen Weg, vind men, by Livius, Eutropms, Diodorus Siculus en meer andere Schryvers, overvloedig gewag gemaakt: gelyk^ok in de die, aldaar jan den Appifehe» Weg lagen»  Byzonde twee: fü-Femm. Uit de ietftkimsrtvia bet woord Fs- Ï030 Puteoli. tefebryvinge van Antoninus: (Edit. Wesfehpag. 106.) Zy word ook noch heden gebruikt: en, is zo breed, dat twee Rytuigen op den zeiven elkander ontmoeten kunnen. (Zie Keisiers Reizen, Ude Stuk, bladz. 359.). Langs dien zeiven Weg, en vooral , in de Nabuurfchap van Rome , worden noch veele Overblyfzelen der Oudheid befpeurd: daar onder, ook verfcheidene Begraafplaatzen der oude Chrijienen: gelyk Aringbus aantoond: (In Rema Subterr. Lib. III. Cap. 20—22.). r De Plaatzen, die men zeker weet, door dit reizend Gezelfchap, op deezen Appifcben Weg, tusfehen Kapua en Rome, aangedaan te zyn; die ook gemeld worden, Hand. XXVIII. 15., waren, APPIUS - MARKT, EN, DE DRIE TABERNEN. De eerfte word, in onze Nederduitfcbe Overzet* tïnge, Appy-merkt, uitgedrukt. Dit is de vertaalinge van den Latynfcben naam , dien de Romeinen aan die Plaats gegeeven hadden, luidende Appii Forum ; door Lukas, met Griekfche letteren, en eenigfins veranderd, naar de Griekfche uitfprake, Arciti* fco'fov, (Appiou Pboron) ter neêrgefteld. *t Woord Forum betekend, by de Latynen, een Markt of Marktplein: dat is, eene plaats, waar allerly Waaren te koop geveild worden. Dus Ipreken de Latynen, van Forum Boarium, (VeeMarkt , ) Forum Olitorium , (Groen-Markt, ) Forum Pifcarium, (JVifcb-Markt,) enz. En, vermits de Ro-  Jppius-Markt. lo$l Romeinen, op zodanige Marktplaatzen, waar doorgaans, in de daar toe gefielde Marktdagen, een groote toevloed van allerly Volk was, gewoon waren, in 't openbaar, het Recht uit te fpreeken; van daar, word dit woord Forum genomen, in den zin van een Gerechtsplaats. Eertyds, gefchiedde dit Vonnisfen, onder den blooten Hemel : doch, naderhand heeft men byzondere Gehouwen daar toe gedicht: die, desgelyks, Fora, genoemt worden: (Scil. Forum, pro Curia). En, hier ziet men de reden, waarom , gemeenlyk, de Gerechts- of Raadhuizen der Steden, op de Markt geplaatd zyn. De Romeinen plachten, daarbeneven, verfcheidene Steden,Fora te noemen,met byvoegingevan den naam des Stichters: als, Forum Claudii, Forum Cernelii, Forum Sylle, Forum Julii, Forum Livii, Forum Tiberii, en veele anderen : waar van mer eene geheele Lyd aantreft , by Pbil. Ferrarius (Xex. Geogr. ad voc. Forum) *. Alhoewel we, dan, aangaande de opkomft van dit Forum Appii, geen grondig naricht, by ee< nige oude Schryvers, konnen ontdekken; zo mag men, met de meede waarfchynlykheid , oordee len: dat de Stad, waar van Lukas hier gewaagt (byaldien men vooronderdellen mag, dezelve ee ne Stad geweed te zyn,) door dien zeiven Scbat meefter, Appius Klaudius, van wien, de Appi fcbe Weg zyn' naam ontleend had, zo niet gefticbt tei * De Kenners onzer Vaderlandfcbe Oudbeden zyn van d gedachten niet vreemd: dat de Hollandfibe Dorpen , Voorburg Voorbout en Voorfchooten, behorende tot het Baljuwfchap va Vhjnland, van het Latynfch woord, Vorum, mede hunnt naam ontleend zouden hebben. het welk een naam van fommige Steden was, word ees waarfchynlykegisfinge, ' aangaande , uit AppüVorum, opgegeven. ■ 1 e. n n  Deszelfs Ligplaats nader bepaald. 103 2 Appius-Markt, ten minften verbeeterd: en daarom, tot zyne gedachtenisfe, Forum Appü genoemt zal zyn: 't zy, dewyl hy , aldaar, eene Markt of jaarlykfche VryMarkt, opgerecht, en dezelve met het StapelRecht of andere Voorrechten, begunfh'gt had: 't zy, dewyl hy, aldaar, zodanig een Forum of Raadbuis gefticht had *. Men ziet ook, uit de oude Reisbefcbryvinge van Antoninus: (ltiner. Aaton. Vet. pag. icó, 107.) dat die Stad, aan den Appifcben Weg, lag, tusfehen Rome en Terracina: want, deeze Weg had, van Rome tot Aricia, XVI , van daar tot Tres Tabernce, XVII., en, van daar tot Appii-Forum, X Roomjche mylen: dus, de ganfche afftand, van Rome tot Appii-Forum, van XLIII. mylen was: dat is, iets meer, als veertien uuren gaans. In de zo genoemde Jerujalemfcbe Reisbe/chryving, (ltiner. Hierof. Ed. Wesfel. pag. 61 i.) word deeze Plaats ook gedacht: en, de getallen der mylen afftands, wan de tusfehen beiden liggende Plaatzen, t'faamgetrokken , geven op, XLVI Roomfcbe mylen. In beiden deeze Reisbefcbryvingen, word de naam deezer Plaats, Appi-Forum uitgedrukt. Als mede, by Horatius ; die (Serm. Lib. I. Satyr. V.) zyne gedaane Reis, van Rome naar Brundujïum, befchryvende, zegt: inde Forum Appi, Refertum nautis, cauponibus atque malignis. De * Ter beveftiginge deezer laatfte gedachten, diend: dat ie Stad, Forum Tièerii van ouds genoemt, in het Zvoitferrche Graaffchap Baden, aan den flinker Oever van den Khyn gelegen, thans den naam draagt van ÏUeifer£i;tir : welk itfoord ^ruli!/ by de Duitfchers, ook, een Zetel oïflmtt des Gerechts beteekend.  en de dtie Tabetnen. 1033 De tweede Plaats, de drie Tabernen , in het ^ aangehaald verhaal, Hand. XXVIII. 15., "a 4?' E pii Markt volgende, wierd by de Romeinen, in 2 hunne Taal, Tres Tabernje genoemt: het welk» Lukas, met Griekfche letters, Tg£« t»Êegv«., uit-, brengt. De Onzen hadden deezen naam veilig mogen 11 vertaaien, door de drie Herbergen: dewyl het' woord Taberna, by de LaJvnerc , meeft voorkomt, f in de beteekenisfe van eene Herberge Waarfchynlyk, waren aldaar, aan den Appifcben Weg, drie Herbergen gebouwd, tot een intrek voor de Vreemdelingen, die deezen veel betreeden Weg bereisden: om welke oorzake, men deezen naam, aan. die Ruft- of Pleifterplaats, gegeeven had. Die Plaats word noch heden den Reizigers aan-1 geweezen. Job. Georg. Keisier vond ze , by Ca/a nuova, tusfehen Sermoneta en Piperno. Hy zegt: (in zyne Reizen, IL Stuk, bladz 358.) „Ter flro„ kerhand, zyn eenige Overblyfzelen van oude „ Muurwerken, Tre Taverne geheten ; die voor de Plaats gehouden word, welke Hand. XXV11I. drie Tabernen, genoemt is." En, alhoewel de Schryver, den afftand van Rome, niet bepaald; kan men echter, uit de benaaminge van die nabuurige Plaatzen, als, Cafa nuova, Sermoneta en Piperno, in de nieuwe Kaarten ingezien, oordeelen, dat dezelve, omtrent elf of twaalf uuren gaans, van Rome lag. En, dit ftemt met het naricht, dat men, uit de oude Schriften, daarvan heeft, zeer wel overeen. Ingevolge de Reisbefebryving van Antoninus , (l. c.) lag ze tien Room fcbe mylen, dat is, ruim drie uuren gaans , nadei by Rome, als Appii-Markt: en dus, 33 Roomfch mylen, oï elf uuren gaans, van gemelde Stad. Ci eet 7a.n de weede laats, 'rei Taber* > rord rnee de beteetshft aanedaid. rn, de Lig)hats bepaald. 1  Tot aan deeze beiden Plaatzen , waren fommige Chrijïmtn, uit Home,bun in het gemoed gegaan. I ] > 1 1034 Appius - Markt, cero (ad Attic. Epift. II) gewaagt ook, van die beiden Plaatzen, derwyze, dat men mede befluiten moet: dat Appii-Markt, verder van Rome gelegen heeft, als de drie Herbergen. (Confer Claris/. Wesfelingii not. ad ltiner. Anton. pag. 107.) *. Door dit één en ander, word, aan dit laatfte gedeelte der Befchryvinge van des Apoftels Reize naar Rome, niet weinig licht bygezet: als Lukas verhaald, Hand. XXVIII. 15.: vandaar, (naamlyk, van Rome,) kwamen de Broederen, van onze zaken geboord hebbende, ons te gemoed, tot AppiiMarkt en de drie Tabernen. De Chriften Gemeente te Rome, was naamlyk,door hunne Geloofsgenooten, te Puteoli, waar Paulus met de zynen eerft aan Land geftapt, en, zeven dagen gebleven was, (vers 14.) van derzelver aankomft verwittigt. Weshalven, deeze Cbriftenen, met een fterk verlangen wierden aangedaan , om Paulus te zien; die , aan het meerderdeel van dezelve, dus lang, niet anders, dan by gerucht, en door deszelfs overgezonden Brief, was bekend geweeft. Het verlangen van fommigen van hun ging zo verre, dat zy niet konden wachten , tot de aankomft van den Apoftel in hunne Stad: maar, met geheele Troepen, de Stad uittrekkende, dit Gezelfchap in 't gemoed gingen. De eerften, troffen zy aan, veertien uuren gaans, buiten de Stad, te AppiiMarkt: en, drie uuren verder, Sceêwaard, voort- ge- * Scaliger bewyü: (ad lufeb. Cbron. dn.131j.ydat 'er noch sene andere Plaats, 't zy Stad of Derf, Tres TabernjE jenoemt, in Italië, dicht by Ravenna , geleegen hebbe. Desgelyks, word eene derde Plaats van dien zeiven naam angetroffen, in Epirus: van welke , beiden, de Reisbefckry ■ i'inge van Antoninus {pag. 319.) en de oude Jerttfalemfoht Uiibefchryvinge (fag. 6oj.) gewagen.  en de drie Tabernen» 103? gegaan, noch een' tweeden Troep, by de V°.roerfcbings Plaats, genoemt, de drie Tabernen of Herbergen. Weshalven, niet te verwonderen is, dat Paulus,deeze ziende, (gelyk Lukas 'er by doet,) God dankte , zonder twyfel, wegens dit zo zonderling bewys der liefde, welke hy, in deeze Cbriftenen , befpeuren mogt. En by greep moed: vertrouwende op God; die hem , niet tegenftaande, hy , als een Gevangen , de Stad Rome zou worden ingeleid, tot een gezegend Werktuig zou gebruiken , om, by deeze Cbriftenen, wat goeds te werken, en meer anderen aan die Gemeente toe te voegen. Wy twyfelen niet, of, onder deeze Cbriftenen , zullen mede zich bevonden hebben, die zelve Perfoonen, by naamen aan Paulus bekend, en , onder die, ook eenigen van zyne eigen Maagfcbap, welke hy in zynen Brief, Rom. XVI., zo vriendelyk had doen groeten En, in dit zoet Gezelfchap, de Reize bevorderende , zyn zy gezaamlyk te Rome aangekomen: alwaar zy, met ongemeene vreugde, door de geheele Gemeente, ontvangen wierden. Geene meer andere Plaatzen van Italië, als deeze vyf, naamlyk, Rome, Rhegiüm, Puteoli , Appii-Markt, en de drie Tabernen, in de H. Schrift , genoemt wordende ; zullen we eenige weinige aanmerkingen doen volgen, aangaande de omwendingen, welke aan deeze geheele Landftreek, na dat het Cbriftendom in het zelve geplant was, overgekomen zyn, tot op den tegenwoordigen tyd. Dat Italië het Middenpunt, als mede het eerfte en voornaamfte Landfchap was, waar in het Roomsche Ryk begonnen, en van daar verder, ovei Italië, het voor i naam (Ie Landfchap van het 1 Roomjeht  i>, iedert de fcheuringt van dit Ryk, door verfeheidenuitheemfche Volken, overheerd geweeft. Daar na, 1035 Hedendaagfcb Itilie. over de andere omliggende Landen, niet alleen van Europa, maar ook van Afie en Afrika, wierd uitgebreid , is te vooren aangeweezen. Zo lang dit groot Gebied , onder één Opperhoofd , onverdeeld bleef, had het, van geene zyner Gebuuren, iets te duchten: doch, de verdeelinge, door den Chriften Keifer, Tbeodofius den Grooten, ontworpen, in het einde der vierde Eeuwe, waar door, het in twee, naamlyk, het Oostersch- en Westersch Keiserryk, gefplitft, en het eerfte, aan zynen oudften Zoon, Arkadius, en het laatfte, aan den Jongden, Honorius, overgelaten wierd , gaf terdond eene zeer nadeelige verandering: dewyl, zy beiden, in een tydverlooD van eenige jaren, het één na't ander, door vreemde Volken, overheerd zyn. Het Westersch Keiserryk, in 't byzonder, betreffende, waar toe, Itaue mede behoorde, en waar van zelfs de Zetel der Regeering, binnen Rome, beveftigt bleef: dit wierd, al met der haaft, in de vyfde, en twee daar na volgende Eeuwen, overvallen, en jammerlyk verwoeft , door de Gotben, Hunnen, Herulen , en voornaamlyk, door de Longobarden; die, in verfcheidene Gewesten van het zelve, byzondere Heerfcbappyen hebben opgerecht. In de zesde Eeuw, hadden wel de Qofierfcbe of Grlekfcbe Keifers, de Oofl-Gotben, uit de benedenfte deelen van Jtalie verdreeven: en, bezaten het zelve , onder den titel van het Griekjcb Exarcbaat: dóch, de Longobarden, die, in het opperfte deel van Italië, (Lombardiej zich hadden nedergezet, bragten, weinig tyds daar na, ook dat Benedendeel, *t welk de Grieken zich geëigend hadden, onder hunne gehoorzaamheid. De Paufen van Rome, daar door, in gevaar, om  Hedendaagfcb Italië. i©3? om alles te verliezen, zochten hunne hulpe, by de Frankifcbe of Franfcbe koningen: inzonderheid, by Pepin , en voornaamlyk, deszelfs Zoon, Karel den Grooten toegenaamt; die ook dadelyk geheel Italië van deeze vreemde Volken zuiverde: en, daarom, in vergelding daar voor, door toedoen van Paus ■ Leo III., door de Roomfcbe Borgers, in den jare 800., tot Room/cb Keifer wierd uitgeroepen. Hier door, was wel het Keiserryk in Italië herfteld : doch, vermits, by de onderhandeling tusfehen Karei den Grooten en Leo III., te gelyk bedongen was: dat het zo genoemde GriekfcheExarcbaat, aan den Pauslyken Stoel, moeft worden ingeruimd; was, daar door, het Keiferlykgezach, in Italië, van weinig belang. Dewyl, daar beneven, Karei de Groote en deszelfs Navolgers, hunnen Zetel, voortaan in Duitfchland veftigden; zo konden zy. met de zaken van Italië, zich weinig of niet bemoeijen. Weshalven , door het Staatkundig beleid van het Roomfch Pauslyk Hof, in deeze Landftreek , verfcheidt kleine Heerschappyen opgekomen zyn ; die wel in den beginne, als Leenen van 't Keiferryk wierden aangemerkt, doch, daar na, de eene na d« andere, onafbanglyk zyn geworden. Daar door, ziet men dan , noch, in onzen tyd geheel Italië, meer als eenig Land in de Wereld in veele en veelerly foort van Heerfchappyen ver deeld: beftaande, behalven in het Pauslyk Gebied (anders, de Kerkelyke Staat genoemt,) in Koning byken, Hertogdommen, Vorstendommen, Ge jmeenebesten , (Republieken) enz.: hoewel ooi eenigen derzelven, naderhand, onder één Hoof gebragt zyn. JU,Deel. JF.Stuk. Ce li door Karei den Grooten , herwonnen : en een goed deel daar van, aan den Faus, vereerd. Hoewel, ook meer Andere Heerfchnp* pyen daar in ontftonden. 1 die noch , in wez.ert . zyn. [ i  In alle welke , de Roomfcbe Godsdienft de heerfchendeis. Het 103 S Hedendaagfcb Italië. In alle deeze Landen, heerfchc de Roomsche Godsdienst. In de Valleijen van Piemont, op de Grenzen tusfehen Italië en Vrankryk, onthouden zich wel veele zo genoemde Waldensen; die, federt de eerde Chriften tyden, tot hier toe, de rechtzinnige Leere hebben blyven omhelzen: doch, deeze zyn, voor en na, wredelyk vervolgt. In de overige Staaten, vind men geene Gereformeerden. Alleenlyk, worden de Joden, ter oorzake van den Koophandel, in de voornaamfle Steden, als Venetië, Livorno, Napels enz., en zelfs, in Rome, geduld: doch, hebben veel voorzichtigheid nodig, om niet bloot gefield te zyn, voor knevelaryen en allerly bittere mishandelingen.  1039 Het XlVde Hoofdstuk. VAN S P A N JE. Eindelyk komen we aan het laalfle der Landfchappen , die, in de Heilige Bladeren , gei dacht worden: naamlyk, Spanje : het Weftelykft i van geheel Europa: vertoonende, door de gedaante van zyn omtrek, een Schier-Eiland *: (Penin! fula ) allerwege, van Zeën omringt , uitgezon•derd, ten Noord - Ooften; waar 't, met Gallie, \(Frankrykj zich vereenigt: ftrekkende het Pyrei neëfcbe Gebergte , dat van de eene Zee tot aan i de andere doorgaat, ten natuurlyke Grensfcheidini ge, tusfehen deeze beiden Landen. | Spanje, zo verre ten Weften, van de overige jiLanden van Europa, verwyderd zynde; is dit de ireden, waarom wy het zelve in de Xllde Landi kaart niet hebben konnen plaatzen. Doch , in i de Xde Landkaart, welke de ver deeling des Aardi bodems, onder Noacbs Nakomelingen, vertoond, zal imen dit Landfchap aantreffen. Hoewel, daar ïi draagt het den naam van Tharsis, de gemeene maam, met welken, Spanje, in de Schriften van het * Indien men Spanje, als een S chier-Eiland, begrypt, zo i moet Portugal, 't wélk wel nu een afzonderlyk Koningryk i is, maar oudtyds, onder den naam van Lufitanie, of Hifpali; nia Lufitanica, als één deel daar toe behoorde , mede daar I oider gerekend worden. I Cc 3 Degelegenheidvan Spanje. Eertyds Tharfis.  Van waar de naam Spanje oorfpronglyk. 1040 Spanje. het Oude Teftament, word uitgedrukt: immers, het Zuideiykfl gedeelte: dewyl dit het eerft bevolkt is, doorTHARsis, Japbets Kleinzoon, uit Javan: gelyk we, in dit lilde Deels Ijle Stuk, bladz. 7582. bewezen hebben. En, dit is dat zelve Landfchap Tharsis , 't welk , door de Scheepvaart van Salomo, zo zeer beroemd geweeft is: zie I Kon. X. 22. en 2 Chron. IX. 21. In lateren tyd, zien wy deeze Landftreek met andere naamen voorkomende; als: Ieerie en Hesperie; en wel Hefperia Ultima, dat is, het ui* terfte Hefperie, ter onderfcheidinge van Italië; 't welk ook Hefperie genoemt is, en nader by lag. De naam Spanje is, daar na, meeft gemeen geworden: en, aan deeze Landftreek eigen gebleven, tot heden toe. By de Grieken, word deeze naam, St^v,'*, doch, by de Latynen, Hispania, uitgedrukt. De groote Sam. Bocbart, (de gedachten van anderen daar latende; die den zeiven ontleenen, van zekeren Koning Hifpanus, of van de Stad Hifpalis,) wil, (Geogr. Sacr. L. III. Cap. 7. Col. i8<5.) deezen naam, afgeleid hebben uit de Taal der Pbeniciers; die op Spanje een' fterken Koophandel plagten te dryven. In de Phenicifcbe Taal, (die genoegzaam dezelve met de Hebreeuvofcbe was) betekend, J£}jj> (Sapan) een Konyn. Vandaar, mfiii»: (Spanija) zo veel gezegt, als Konynen land. En, zouden de Pbeniciers, die wel meermaalen de gewoonte hadden, de Landen, welke zy met hunne Schepen bezochten, van naam te doen veranderen, het zelve dus genoemt hebben : dewyl deeze Dieren aldaar menigvuldiger dan elders, gevonden wierden: zo verre, dat zy de vruchten des velds verflonden: waar toe gemelde Bocbart de getuige-  Spanje. 1041 genisfen van verfcheidene oude Schryvers by brengt. Een Land, dat oudtyds zeer vermaard geweeft { is, door zyn ongemeene vruchtbaarheid, in^ Koorn , en allerly noodwendigheden. De Ber- \, gen, met welke dit Land rykelyk voorzien is,c dragen overvloedige Wynftokken: en waren, eertyds, van binnen vervuld, van Goud- en Zilvermynen: waar door, met groote winften op deeze Ruften kon gehandeld worden. Door vyf Hoofdrivieren, word Spanje bewaterd; die genoemt wierden: de Iherus, (van welke, de oude naam, Jberie, met opzichte tot de geheele Landftreek, was,) de Bcetis, de Anas, de Tagus en Durius: alle welke naamen, in onzen tyd, eenigfins veranderd zyn. Het was, eertyds, in drie deelen, onderfcheiden: het Ooft- en Noordelykft wierd, Hispania Tarraconensis, genoemt: het Zuidelykft, Bstica: en het Weftelykft , Lusitania. Vid. Pompon. Mela (L. II. C. 6.) Strabo (Lib. III.) en Ptoleméus (L. II. C. 4.) Allereerft, verkreeg Spanje, eenen naam, in de oude Gefchiedfchriften, geduurende de zo genoemde Punifcbe Oorlogen; die tusfehen de Romeinen en Karthagers, een geruimen tyd, en' driewerf na elkander, gevoerd zyn. In den tweeden Punifcben Oorlog, en, omtrent 200 jaren voor Cbriftus geboorte , geraakte geheel Spanje, onder de gehoorzaamheid der Romeinen ; die de Karthagers , over de Zee naar Afrika, te rug gedreven hadden. Toen, wierd dit Land, gelyk alle de andere Wingeweften, door Roomfcbe Stadhouders, beftierd, Veele der voornaamfte Steden wierden met het Roomfcb-Borgerrecht begiftigt: en, bloeiden, in dit Geweft, allerly fraaije wetenfchappen : Cc 3 waar De najurlykeefteldeid vaa it Land. Na dat Spanje onier de loomfche Heerfchappy gebragt was,  is de Chrifltlyke God!£« 67 10 van onder 121 7 van boven 151 10 153 8 164 11 165 11 van onder 167 3 188 4 225 3 232 11 380 7 van boven 382 9 ww» u«isfer 394 13 van boven 399 3 411 17 van onder 4I9 2 ww» 496 2 van onder 556 16 wwz boven 558 5 560 3 in de Aant. van onder 565 9 van onder ; Lees overat" !- J in welk dees Hof ge» legen Cbolcb Adams-Brug die van Adrichomius. Bergelyke Curdes aarde. dan hunne gedachte* nisfe die als Japheth wooningen Ascenes die Mexiko Pheleg der Riviere hebbe H/ran dewyl A lyvTTTiots JOAHAZ byaldien men het niet opvatte, vermeelteren, en Tyrius Tyrius SlDONIA t'onderbragte had veele Profetiè'n als der andere Kurtius en Strabo voor 't licht gebracht hebben zeventien en één half Bladz. Staat vooraf Mofes befchryft de zelfs, gelegenheid m der in welk, deesgelege Choleh Adams-Bürg die Adrichomius Desgelyk Curdus aard dan gedachtenisfe ah die Japhets vjooninge Ascener dien Meriko Pheleb der Rivieren hebben Haram liet welk JoHAZ byaldien men het opvatte, venneelreren Tyrus Tyrus SlüONAI t'ondergebragt hoe veele Profeettn als de andere Kurtius, Strabo roor't licht gebracht :eventien en half  DRUKFEILEN. Bladz. Reg. 565 13 $66 17 van boven 568 2 van onder 574 9 van boven 58a 5,6 639 15 van onaer 641 15 644 1 651 21 670 14 van boven 677 11 687 3 van onder 691 4 711 8 in de Aant. van onder 716 11 van boven 728 13 728 2 van onder 730 17 731 18 759 3 van boven 776 3 ftfH onder 779 8,9 785 6 796 17 indeAant. van onder 85Ó 11,12 iw« ««ófer 857 12,13 van boven •864 5 ï>«» 874 3,4 908 12 van boven 908 14 908 1 indeAant. (*) NB. De Aantekening, rakende de Stad Tarfus, /Wkj geboor* tteplaats, bladz, 657., moet onder bladz. 659. gefteld worden. Staat de 7/i?ét Cyanarejl Heeren genoemd voortaan Nader L'evant Kaikus Sylas en Pifidie Askenar Gemeente van G«/tf- Klazomone reden reden in hunne (Hand. IV. 20.) veranderde heeft beftraffen HAa«s en 'HAJtwfs Kopmanfchap 2 Kor. 1. 15—27. onder zich heeft; onder gebied Hoedanig des Apostels toeleg wel geweeft was, om ter Zee, uit deze Haven, Heeren Heeren Heeren Lees den Heer Cyaxares Heere geroemd voor aan Nadir Levant Kaiftrus Barnabas in Pifidie Askenaz Gemeenten van Galatie ■Klafomene zeden zeden en hunne (Hoofdfl. IV. 20.) verouderde geeft ftraffeiv Eaa«s en Eaaij»£s Koopmanfchap 2 Kor. I. 15—17. onder zich gehad heeft; onder hun gebied Keg tvSiufyticii Des Apoftels toeleg was wel geweeft, uit deze Haven enz. Heere Heere Heere B/ads.  D RUK FEILEN. Bladz. Reg. 939 ii van onder 944 5 van boven 5>45 2.3 965 11 966 3 972 4 1025 3 BLADW?r Meledi , Bocbart, een Griekfch Chriften Schryver, haald aan, Konftantin Porpbyrogeneta Ten Zuiden en Ooften Ten noord-oofteu Geogr. Alexandie Lees Melede , Bocbart haald aai;, een' Griekfch Christen Schryver, Konftantin Porpbyrogeneta Ten Zuid-mften, Ten Noord-Weften, Georg. Alexandrie  BLADWYZER VAN DE PLAAT ZEN DER HEILIGE SCHRIFT, Die, in dit Werk, worden opgehelderd.- GENESIS. Hoofdft. Vers Deel Bladz. Mi io-H HL 8 '9 IX. as III. 9 94 Md. 26 III. 115 117 Ibid. 27 III. 58 63 X. 9-11 UI. 106-138 XIII. 16 t 379.380 XV. 5 I- 379» 98o Bid. 18 I. 69"- 701 XIX. 20 II. 531. XXII. 17 I. 379.38o XXVII. 39 I. 330,331 XXXII. 22-24 F. 147. 148 XXXV. 22 II. 870-872 XLVIII. 16 I. 519 Ibid. 19 I. 556 mi. 2211. 869 870 XLIX. 3,4 I. 489 Ibid. 5 I- 488,553-557 Ibid. 7 I. 488 Ibid. 8 1. 375 Ibid. 8-10 I. 654-656 Jbid. II, 12 I. 529 Ibid. 13 I. 562,563 Ibid. 14.15 I. 565 Ibid. 19 I. 5i8 Ibid. 20 I. 569 III. Deel. IF.Sttik. III. Deel. IV. Stuk. Hoofdp. Vers Deel 'Bladz. XLIX. 21 I. 576, 577 Ibid. 27 II. 94 EXODUS. XVII. 8-14 I- 337 N U M E R I. XXI. 15,16 lUi 363.364 Ibid. 27-31 II. 1181 1184 Ibid. 27,29 II. 1186 XXIV. 20 I. 337 XXVI. 52-56 I. 490 497 XXXII. 38 I. 514 XXXV. 4, 5 I. 591-593 In de Aanttekeningen. XXI. 15,16 III. 369,37o DEÜTERONONIUM. VIII. 9 I- 286 X. 9 I. 594.595 XI. 10,11 I. 66 Ibid. II, 12 UI. 194 Ibid. 14 I. 66 Dd Hoofdft,  1054 BLADWYZER. Hoofdft. Vers Deel Bladz. Hoofdft. Vers Deel Bladz. XXVII. 4 I. i«6 XXIII. 15-17 II. 332-335 XXXIII. 12 I. 549,551 XXIV. 15-25 II. 190-193 Ibid. 13 I. 284 Ibid. 19 I. 563-565 In de Aanteekeningen. Ibid. 23 I. 577-579 Ibid. 24 I. 569 V. 6 IL 200, 201 XXXIV. 6 I. 233-236 I. KONINGEN. I11 de Aanteekeningen. IV. 25 I. 275 X. 6,7 III. 347-349 XI. 7 & 214 XXXIII; 5 I. 632 XVI. 34 II- 377 XVIII. 44.45 I- 62 J O S U A. II. KONINGEN. III. 16 I. 456, 457 VI. 26 II. 376 XV. 16 III. 472-474 XVIII. 3 I- 500 XIX. 26 I. 567 I. CHRONIKE N. Ibid. 34 I. 570-576 VII. 20 22 II. 652 654 RICHTEREN. VIII. 13 II. 65+ XX. 3 I. 671 V. 16 I. 513 XXIX. 23 I. 409 Ibid. 17 I. 561, 562 Ibid. 21 I. 133,134 II- CHRONIKEN. VIII. 11 I. 347 XI. 30,3111. 1213,1214 XIII. 8 1. 4°9 XX. 18,26,31 II. 410 XXI. . 2 II. ibid. In de Aanteekeningen. I. SAMUEL. XVI. 7,8 I. 747 VI. 19 II. 704,705 E Z R A. XIV. 2 II. 430-432 IV. 13 I. 825 827 In de Aanteekeningen. NEHEMIA. VII. 2 II. 469 XI. 1,2 II. 103.104 II. SAMUEL. XII. 31-40 II. 11912a I- 21 I. 171 E S T H E R. VIII. 3 I. 663 'Ibid. ij i. 667,668 I. I HL 6®!) XI. 31 I. 670,671 VIII. 9 HL Ibid- PSAL-  BLADWYZER. 1055 Hoofdft. Vers Deel Bladz. PSALMEN. IV 11 I. 188 Ibid. 12 1L358,3ÖI,3<52 Ï Pfalm Vers Deel Bladz. Ibid. 15 L 192 IXLVI. 5 I. 1*4 VI. 4 II. 890 llbid 5 II. 259 VII. 4 I. 192 IXLVIII. 3 II. 114 Ibid. 4 II- II86.HS7 ILX. 8 I. *32 llbid. 8 II. 855,856 J E S A I A. 1LXVIII. 15 1. 169 llbid. 15-17 IL 194-195 II- 3 I. 956 \lbid. 58,61,67,69 II. 909,910 V. 1 h ■ 278 1LXXII. 10 III. 895 VII. 1 9 I. 764,765 llbid. 16 I. 190,270 Ibid. 15,16!. 765, 766 ILXXÏV. 12 II. 81 VIII. 6 II. 267-270 1LXXXI. 17 I. 284 Ibid. 23 II. 95'-953 1LXXXIII. 10,11 II. 994,995 IX. 1 II. 953-955 ILXXXIV. 7 1. 223-225 'Ibid. 3 L 343 ICVI. 35 ï. 389 X. 9 HL 432 ICVIII. 8 II. 855,856 Ibid. 10 II. 44 ICXX. 5 I. 347 Ibid. 26 I. 343 ICXXV. 2 II. 213 Ibid. 27,28,29 II. 4*9,43°. ICXXVIII. 3 L 276 43^437-447. ICXXXII. 6 II. 322,323 491 llbid. 6 II. 469-471 Ibid. 50 II. 473-479 Ibid. 7 L 955 Ibid. 31 H. 48o CXXXIII. 3 I. 198-203 Ibid. 32 II. 476 Xï. 10 I. 955 In de Aanteekeningen. Ibid. 13 ï. 713-71S XII. 3 IL 281 XVI. 5.6L 595 XIII. 20,21 III. 570,571 XVI. 8 ï. 275 SPREUKEN. Ibid. 10 I. 279 XVII. 5 I. 223 Hoofdft. Vers Deel Bladz. Ibid. 6 1. 775 iXXV. 23 I. 62 XXIL 9,11 IL 216,211 PRFDIKFR XXI11, 13 IIL 158 FUUUU' Ibid. 13 III. 575-573 III. 18,191. 717.718 XXVIII. 21 I. 454 XXIX. 1, 2,7 II. 78,70 HOOGLIED. XXX. 33 II. 240 XXXI. 4 II. 106 IL 5 I. 347 XXXV. al. 173 ilbid. 14 II. 516» f 17 Ibid. 2I 245 III. I I. 245 XL. 16 I. 189 ] IV. 1 I. 205 LXIII. 1 II. 78 , üid. 8 I. 191 Ibid. 2 I. 279 D d 2 Hoofdft.  rojS BLADWYZER. Hoofdft. Vors Deel Bladz. LXV. io I. 245 E Z E C H I E L. LXVI. 24 II. 247 Hoofdft. Vers Deel Bladz. TJA,- V. 5 II. 82 In de Aanteekeningen. VII> ^ 2 2^ r irr 11 XXI. 27 I. 795 LIIL 2l1- 324 xxlii. Li. 718 XXVII. 19 II, 1140 J E R E M I A. XXIX. 10 III. ico-103 XXX. 6 III. ico-103 I. 14 II. 144 Ibid. 15 III. 231 li. 13 11.257.279,280 XL. 2 II. 117-119 Ibid. 18 I. 142 XLV. 2 II. 306 IV. 11.13 I. 63 XLVII. 1 II. 287,288 Ibid. 15 II. 1133 Ibid. 1-12 I. 119 122 V. 24 I. 66 Ibid. 6-10 I. 87,88 VI.' 1 II. 145,364 Ibid. ' 10 IL 510 515 Ibid. 1 II. 369 Ibid. 15-20 I. 600 625 VIL 12,1511. 910,911 XLVIII. 1-19 I. ibid. VIII. 16 II. 1133 XIII. 23 III. 98,99 In de Aanteekeningen. XV. 5 II. 534,535 XVIII. 14 I. 187 XX. 37 I. 598 XIX. 4-7 II. 242-244 XXIX. 6 I. 793,794 XXiI. 23 I. 191 XXV. 25 III. i32-i84 DANIËL. XXVI. 6 II. 910,911 XXXI. 15 II. 352-357 IL 4043 HL 982 Ibid. 15 II. 491-494 VIII. 4 III. 608-610 XLVI. 18 I. n6 Ibid. 3-7,21 III. 647,648 Ibid. 25 III. 232 Ibid. 7 III. 598 XLVIII. 2 II. 1185 Ib'd. 8 III. 637 Ibid. 33 I. 279 IX, 1 III. 600 Ibid. 34 II- 536 XLIX. 39 III. 607 H O S E A. LI. 31 UI- 558,559 Ibid. 36 III. 564 I. 4 IL 937 939 II. 14 I. 228,229 IV. 15 II. 422 Klaagliederen v . j77)j78 van IX. 9 II. 445-447; t k h f tvt t a IbiA' l5 !!• 396: J E R E M I A. x> 5> g n> 42a. Ibid. 9 II. 44^-447; TV. 12 II. 146 XI. 1 III. 267-2691 Ibid. 21 III. 184,185 XII. 12 II. 396) Hoofdft,.  B L A D W Y Z E R. 105? ^0. Deel Vers Blad,. ZEPHANJA. XIV. 7, 8 1. 187, 188 ^ ^ ^ JOEL. If 9 IL 646 J II. 4 II. 048 II. 2,12 I. 217-219 Ibid. 23 I. 66 ZACHARIA. III. 8 III. 130 Ibid. 18 I. 118 iv. 10 I. 275 IX. 5-7 II. 648,649 A m O S. ibid. 14 I. 63 I 1 II. 366 XI. 1 I. i9i II. 6 II. 659 XII. II II. 980-984. III. 2.I.. 7755 776 - 985-988 IV A <; II. TQ5,39^ X1V" 4 n* ; V ff II 396 ^- 4,5H. 2J5-2I8 nu. 511. .593. sm m ■ 8*; "7. «J VIT to £ II. 420 10 H- 605,6c6 WH. 13,14 11: 593,594 18 III. 194 JONA. MATHEUS. III. 4.5 UI- 5I0 5I2 n a34 Ï009 zou micha. m; 91. j58_363 I. 10 II. 1104 Ibid. 13 IL 22-25 ti j Tr tt 6c< io87-ic90 »& Ï2 H 677 678 V. 14 IL 1045,1046 Td U il U 6ll.tl XI. lï II- I096-IC9S Ibid. 14,15 11- ^2.07^^ 2I.24 II. 1066,1070. IV a I. 275 I0?I- l08-S M. 8 11. 349 XX WJL 61 V 1 I. 887 XXIII. 27 II. 251 lid. 1 II. 328-330 XXIV. 22 . 934 Ibid. SU- 422 IbU 28 956 VI S II. H70 XXVI. 17 Jl« I05 1M' 5 L' 4i/ XXVII. 3-7 H. 255 NAHUM. ïtó. 57 II- 497 jjj g ijj> 23 j In Aanteekeningen. HiBAÏÜÏ. Hk „„«» ttt 7 III 96 VU. 17,18 I. 437  io58 BLADWYZER. MARKUS. HANDELINGEN Hoofdft. Vers Deel Bladx.. der IX. 43-48 II. 248 APOSTELEN. LUKAS. Hoofdft. Vers Deel Bladz. II. 1 I. 883-885 IL 7,8 11. 960962 Ibid. 1 III. 981 Ibid. 11 III. 927,928 Ibid. 3-5 I. 819.820 VIL 15,16 li. 874-877 IX. 52,53 II. 823 VIII. 26 II. 626-629 X. 13 15 II. ic66, 1070 XVI. 8 III. 698,699 1071,1085 Ibid. 13, 16 III. 806 808 Ibid. 15 II. 1096-1098 XVII. 7 I. 919 Ibid. 30 L 250 Ibid. 11 III. 835-837 Ibid. 30-37 II. 822 Ibid. 14 III. 837 Ibid. 31,3211.. 382 XXVII. i+,i5lll. 945-947 XI. 31 III. 129, 130 Ibid. 27-44 III. 950-952 XII. 54. 55 L 62,63 XXVIII. 15,16111.1034,1035 XXlil. 6, 7 II. 969,970 Ibid. 11 II. 968,969 ROMEINEN. In de Aanteekeningen. ï. 15 III. 782,783 XV. 19 III. 888-890 III. 31 I. 6-4 XI. 44 IL 251 I. KORINTHEN. JOHANNES. IX. 11 I. 599 X. + III. 307 I- 47 IL 1007 IV. 9 IL 821 II. KORINTHEN. Ibid. 12 II. 819 820 Ibid. 20 I. 166 XI. 32 III. 434,435 VII. 37,38 H. 281 Ibid. 41,4211. 341,342 In ds Aanteekeningen. Ibid. 52 II. 1038,1123 XL 9 I. 61 I. 15-17 III. 769 XVIII. 31 h 904-907 IV. 4 I. 437 Ibid. 32 I. 907 E P H E S E N. In de Aanteekeningen. V. 14 II. 226 IV. 22 II. 818 Ibid. 27 II. 821 In de Aanteekeningen. ibid. 48 II. 822 XIV. 30 I. 437 VI. IC-17 III. 718,719 KO-  BLADWYZER. 1059 KOLOS SENSEN. jakobus. Unofdjl Vers Deel Bladz.. In de Aanteekeningen. iv. 16 iii. 755-758 ^ ^ ^ i. timotheus. iv. 8 iii. 808 l 4 i. 379 openbaringen In de Aanteekeningen. j o h a *n n e s. «• 8iil 808, 809 i. 9 iii. 907, 908 ii. timotheus. Ibid. 10 üh 908 ii. i-7 ui- 727,728 tv 20 iii. 730 Ibid. 8-11 iii. 735 iv' Ibid. 12-17 iii. 739,740 titus Ibid. 18-22 iii. 744,745 iii. 1-6 iii. 747,748 tit o I. 379 Ibid. 7 *3 HL 7fO-75l Ibid. 12 ui- 877-884 I4'22 »L 758-7 Aja en Ajatb: zie At. Ajalon: eene Stad der Damten: waar door, zy aanmerking verdiend. IL 743-748. Ajalons Dal. L 226,229. Akeliama. IL 254-256. Akkad: eene Stad, in Babylonie, HL 57.i« ^4Ho: zie Ptolemais. Akra : een van Jerufalems Bergen II. I33-J38 Akrabatena: een Smaldeel var jwtó. IL 46,47 Akrabbin: eene Stad, in Samane II. 898 ^/io: de Hoofdflad van 'tLand fchap Litium. HL 973 Alexander de Groote, Koning vai Macedonië: deszelfs overwin ninge, in de Oofterfche Lan den, kortelyk befchreven. III 634-, 64c „ wat deez met de Joden te doen geha hebbe. 1.847-249. Deverar dering. met deszelfs dood,in de Toodfche zaken voorgeval, len. 849-856. Alexander I. de Macbabeër. I. 865, 8*6. Alexandra , de Machabeefehe Vorftinne. I- 866. Alexandrie: eene voorname Stad , in Egypte: eertyds No, en NoAmon genoemt. III. 233. Ook Rbakotis. 234. Door Alexander herbouwd, en naar hein genoemt. 234. Js. in de Heilige Schrift , zeer aanmerkelyk. 235-238. zie Troas. Alexandrium: een Slot, in Judeë. II. 403. Alexandrofcbene: een Slot van het Toodfche Land. II. 1118. Alkuds, Alkuis-Barucb en Alknisïmb'aribl dus , word Jerujalem, heden by de Turken genoemt. II. 76, 77- Almon-Diblatbajim: eene der Legerplaatzen \ an Israël. III. 360. 6 361. Alus: eene der Legerplaatzen van de Israëliten. II. 3°5- 3°6. Amalekiten : uit wien oorfpronglyk. I. 334. Waar zy woonden. 335, 336- Waren bittere Vymden van Israël. 337Derzelverlotgevallen.337 335. . Amama's Gebergte. I. 203. Ammoniten: derzelver oor! fprong.L 348. Verwisfelinge van Woonplaatzen. 349 352« [ Oorlogen tegen Israël. 355 » 356. Godsdienft. ^54- Door welke t'ondergebragt. 357Amnon , Koning vsnjuda. I. 784. 1] Amokiten: een byzonder Ge2 flagte , onder de Kanaanitcn: i fomwylen, een gemeenenasm, van alle de Nakomelingen D d 5 ***  icr52 BLADWYZE R Kanaan. I. 305. Waarzy gewoond hebben. 308-310. Amoriten (Derj Gebergte. I. 153. Ampbipolis: eene Stad, in Macedonië: door Paulus bezocht. III. 817-820. Anatbotb: eene Priefterlyke Stad, in BenjaminsErüot. II. 4.72, 473. Zeer aanmerkelyk, in de gewyde Gefcaiedenisfe. 474,475. Ancyra: eene Stad, in Galatie. III. 692. Antbedon: eene Stad, in Judeë. II. 619,620. A'grippias: zie Antbedon, Antigonia, zie Troas. Antiocbie: eens. Stad, in Syrië: naar wien ze genoemt zy. III. 475,476. En, hoedanig, ter onderfcheidinge van andere Steden deezes naams, omfchreven. ibid. Was , langen tyd, de Hoofdftad der Syrfcbe Koningen. 477. Een Stad vol Joden. ibid. Is daar na de Moederkerk der Cbriftenen, uit de Heidenen, geworden.478 483. Door veelerly gevallen, in den eerften Chriftentyd, aanmerkelyk. 483-485. Zy is, van een Bisdom, tot een Patriarchaat , verheven. 485 , 486. Was ook, in den Heiligen Oorlog , vermaard, ibid. Deszelfs. tegenwoordige gedaante. 487, 488. ■ in Pifidie: naar wien benoemt. III. 671. Eene RomeinfcbeKolonie, ibid. Aldaar, zyn veele Joden en Heidenen óoor Paulus bekeerd. 672,673. Antipas: ook Herodes Antipas genoemt: wat van hem in het Nieuwe Teftament word aangeteekend. I. 892, 89?. Antipater: de grondlegger van het Herodiaanfch Geïlagte. I. 875-87S. Antipatris: eene Stad der joden , door Herodes gefticht. II. 757. Word, tegen G. Tyrius, beweerd, geene Zee-, maar eene Land Stad geweeft te zyn. 758-760. Derzelver ligplaats. 761. Waar door, merkwaardig- 762-764. Antonia, (Slot) te Jerufalem. II* 207, 208. Anuatb: een Vlek, op de Grenzen van Judeë en Samarie. II. 896. Apbek: eene der Steden vm Juda: waar door, aanmerkelyk. II. 692-694. eene andere Stad, in Is- fafcbar. II. 989- Is door twee Veldflagen, aanmerkenswaardig. 990.991. Apberema: eene Stad des Joodfchen Lands. II. 804, Apollonia: eene Stad, in Paleftina. H.772,773. — eene andere Stad, in Macedonië: door Paulus , in zyne Reizen aangedaan. III. 820,821. zie Asfus. Appius--Markt: eene Stad, in Italië, door Paulus doorgereift, in zyne tocht naar Rome. III. 1031,1032. Weg: een Steenweg, van Rome leidende} naar Kapua. Wh 1029, 1030. Arabie: van deze Landflrecke, word de naamsbetekenisfe aangewezen. III. 273. in ie Aanteekeningen. Is in driën verdeeld. I73-I75. Arabie, (Gelukkig) is eerft door Jokttn en deszelfs Zoonen bevolkt. III. 120-126. Ara-  der voornaamfte Zaken. 1063 Arabieren maker, door hunne (Iroperyen , het Heilige Land zeer gevaarlyk I. I0U-JCI4. Aram, Sems Zoon j heeft Me/bpotamie en SyWe bevolkt. III. US» 146. Ararat: 't zelve Landfchap, dat eertyds, Eden, daar na. Armenië , genoemt is. III. 23 , 24. Op welken der Bergen Ararats, de Arke geruit hebbe. 25-29. Daar omftreeks, heeft Noach eenigen tyd gewoond. ibid. Arbela. II, 1051. Arcbelais: eene Stad,in Samarie. II. 915. Arcbelaus, Herodes Zoon: deszelfs Regeeringe is vsn korte geduurzaamheid geweeft. I. 889-892« Areopagus: dus word het Gerechtshof te Atbene, genoemd. 853. 854- Ariè'l: waarom Jerufalem dus genoemt wierd. II. 78. 79* Arimatbea: zie Rama. Arijiobulus I. de Machabeër.I. 863-865. Arijiobulus II. de Machabeè'r. I. 8«7, 868. Arkiten: een Volk, uit een' van Kanaans 2k>onen , oorfpronglyk. 1. 30°' Arnon: Beeke. 1.144-146. III.360. Aroè'r: twee Steden van deezen naam : de eene, aan de Arnon: en de andere, aan de Jabbok. II. 1177-1179- en 1216. Arpbakfads Nagedacht heeft langen tyd omgezworven; tot z« eindelyk in Kanaan zich heb ben neergezet, III. 119,120, Arfacie: zie Rages. Anaxerxes I., Koning van Per fie. III. 633 Aruma: eene Stad, in Samarie II. 886 Arvaditen : een der Volken, uit Kanaan .oorfpronglyk. 1.301. Afa's merkwaardige Regeeringe. I. 743-748. Afan: eene der Steden Simeons. II. 693. Asdod: eene Vorftelyke Stad der Pbiliftynen: de ligplaats aangewezen. II. 643,644. Deveelerly lotgevallen deezer Stad. 645-651- Asdotb-Pisga: eene Stad. in Ruben. II. II92Afer: eene Stad. II. 5?9iAJer's Erfohel , met de daar toe behoorende Steden. I. 566570. Afiarchce: wie, daardoor, te verftam zyn. III. 709, 710. Asie: onderfcheiden, in Grooten Klein-Afie. UI. 641. Wat, in de Heilige Schrift byzonderlyk, Afie, genoemt word. 642. 't Koningryk Afie. 647. Daar na, verdeeld, in veele kleine Heerfchappyen. 648. Welke, door de Romeinen, de eene na de andere, overheerd, en tot byzondere Provinciën gemaakt zyn.649,650. Deszelfs Inwooners waren meeft Grieken van af komft. 651. Ook fommige Romeinen. 652. En veele Joden.653-655. Welke laatfte , den Apoftelen , in de verkondiginge des Woords, veel tegenftand geboden hebben.656,657. IndeezeLandftreek zyn, echter , vooral door den dienft des Apoftels Paulus, veele Chriften Gemeenten gefticht," die alle byzonderlyk befchreven worden. 657-774. De tegenwoordige toeftand des Chriftendoms in deeze Geweften. 77T-777—— (,'t Eigenlyk gezegde) word ver-  IOÖ4 BLAD W YZER. yerfcheidenlyk genomen. III. 706, 707. Een Romeinfcb Wingevoelt. 707, 708. In de Heilige Schrift doorgaans, blotelyk, Afie, geheten. 70&, 709. In deeze Landftreek, bevonden zich veele Joden. 710. Paulus heeft, aldaar, veele Gemeenten gefticht. 7H-713. Daar onder, ook, die VII Gemeenten van Afie, aan welke Jobannes, zyne Brieven gefchreven heeft. 714-717. Askelon: eene der vyf Vorftelyfce Hoofdlieden der Pbiliftynen. . II. 634. ' De gelegenheid, ibid. Aantnerkenswaardig, inde H. Schiift; voornaamlyk, door Simftn. 635 , 636. Is zeer lang onder de magt der Pbiliftynen gebleven. 637. De bedreigingen , door de Propheeten, aan deeze Stad gedaan , zyn dadelyk vervuld. 638, 639. Eenige byzonderheden , aangaande deeze Stad. 639-641. Deszelfs hedendaagfche toeftand. 642, 643- Askenaz,, Japbets Kleinzoon : welke Landftreek door den zeiven bevolkt. III. 63-65. Afor: zie Hazor. Aspbaltifcb-Meir: eene benamin- , ge der Doode Zee. I. 81. Asfur: Sems Zoon, heeft Asfyrie bevolkt. III. 118,119. Asfus: eene Stad, in het Landfchap Troas: in de Reizen van Paulus voorkomende. III. 704, 705. Asstrische Heerschap?y; heeft haaren naam, van 't Landfchap Asfyrie. III. 497 , 498. Door Asjur , 't eerft bevoikt. ibid. *t Welk,in den beginne, door afzonderlyke Koningen is beftierd geworden.499,500. Die daar na over veele andere nabuurige Landen, hunne heerfcbappy hebben uitgebreid. 500. Daarna, is deeze grcote Heerfchappy verdeeld , tusfehen de Meden en Babyloniers. 501-503. Doch, is dat der Meden weder aan de Asfyriers herfteld- 504. En door verfcheidene Koningen geregeerd; die hunne Heerfchappy, door de verovering van Mefopotamie, Syrië, en zelfs, van het Ryk Israëls, vermeerderd hebben. 516-523. Is, eindelyk t'ondergebragt, door de Babyloniers. 552-554- Aftaroth: eene zeer oude Stad, en Hoofdftad van Bafan. II. 1236, 1237. Atarotb: eene Stad, in Samarie. II. 891,892. Atbalia's fnoode toeleg geftrafr. L 755> 756. Athene: eene Stad, in Acbaje: de naamsöorfprong. III. 843. Gelegenheid. 844. Door Cskrops gefticht. 844, 845. Is van een Koningryk, een Gemeenebeft, geworden. 845. Daar na, iszy, door de Romeinen, t'onder gebragt. 846. Zy was de voornaamfte Zetel van allerly Wetenfchappen. 846-848. De Inwooners beftonden by uitftek afgodifcb 849. En, dienden onder anderen, eenen onbekenden Ged. 849-852. De prediking van Paulus vond aldaar , veel tegenftand. 852 854. Hy heeft, echter , fommige weinigen, tot het Cbriftendom bekeerd. 854, 855. Deszelfs verblyf, aldaar, is zeer kort geweeft 855,856. Staat des Chriftendoms, aldaar, involgende tyden. £56. Hedendaagfche  der voornaamfte Zaken. i°<5$ 1065 iche toeftand deezer Stad. 85"V 857. Attalie: eene Stad, in Pamphylie, in de Reizen van Paulus aangeteekend. HL 670. Ava: waar deeze Landftreek gelegen hebbe. HL 5+3- Aven: zie On. Azaria: zie Uzzia. Azeka:eene Stad van Juda's Erfdeel. II- 6<37. Azotus: zie Asdod. B. Baëlatb: zie Balhek. Baal-Gad: de uiterfte Noordelyke Stad der Over-Jordaanfche Landftreek. II. 1251,1252- Meon: zie Betb-Baal-Meon. Zephon: een Slot, by de Roode Zee. III. 294. Bahel: de Hoofdftad der Babylonifche Heerfchappy: denaamsbeteekenisfe. III. 55S- Gelegenheid. 556". Gedaante. 557. Grootte. 557 ,558. Was niet overal bebouwd. 559. De Ringmuur, Straaten en voornaamfte Gebouwen deezer Stad. 560-562. De veranderinge, in den loop der Riviere, de Eupbrates, door Nebukadnezar, aldaar gemaakt. 563 , 564. De bedreigingen , door de Profeeten aan die Stad gedaan, zyn trapswyze vervuld geworden. 56s~569- Hedendaagfche toeftand deezer Stad. 57C 571- Babylonische Heerschappy: is door Nimrod eerft gefticht. III. 548, 549- En , na eenigen tyd, aan de Asfyrifche Heerfchappy onderworpen geweeft te zyn, door Belefas, (ook Nabonasfar genoemt) herfteld. 550. Daar na,weder veroverd, door den Asfyrifcben Koning, HJaroa». don: en, door Aijyrifche Stadhouders beftierd. 55 1, 552. Onder welke, NapopoUsjar zich meefter maakt, niet alleen van Babylonie, als een Asfynjcl) Wingeweft, maar ook, van da geheele Asfyrifche Monarchie ; dezelve Heerfchappy met Cya~ xares, Koning der Meden, deelende. 552-554- LVrt der Ka' ningen deezer nieuwe Babylot nifche Heerfchappy. 555. Door deeze Heerfchappy , is Juda's Ryk ten eenenmaal verdelgt gewordea. 580-590. En is zelve, door de Meden en Perfen, t'onder gebragt. 59I_593. Babyloniers : waarom , gemeenlyk , Chaldeën geheten. Ifl.571' 578. Baifan: zie Betbfian. Baladan: Koning van Babel. III. 550,S5i- Balhek: eene Stad, in Syrië: of ze dezelve zy, die in de Heilige Schrift, Baiilath, genoemt word. HL 469-47rBalzemboomen: zeer gemeen in Paleftina. L 283. Bamoth: eene der Legerplaatzen, over den Jordaan.lll 3Ö9-37I-Baal: eene Stad, in Ruben. II- 1192. Barrady: eene Rivier by Dpnaskus. HL 427.' Bafrns Gebergte. I. 206. Basja van Damaskus, de tegenwoordige Beflierder des Heiligen Lands. 1.990Bataneë: eertyds, Bafan: een gedeelte der Landftreek, over den Jordaan. II. 1154-1156. Bedevaarten der Cbriftenen naar 't Heilige Land: hoedanig, tot bygelovigheid, misbruikt. I. 954-956. Begonnen, federt de' ovei=  io66 BLADWYZER. overheerfching des Heiligen Lands door de Turken, bezwaarlyk te worden. 967-970. Eenmaal ganfch belemmerd. 986. Blyven noch in wezen. I. ioco-1008. Beeken des Joedfchen Lands. I. 113-149- Bcêr: eene van Israëls Legerplaatzen , ovet den Jordaan. m , . IH. 368-371- Beërotb: eene Stad der Gibeoni- ten. II. 459-462. Beë/fbera: eene, Stad over den Jordaan. II. 1241, 1242. Begraafplaatzen (Gemeene) der Joden, buiten Jerufalem. II. 248-251. der Vreemdelingen: zie Akeldama. Bsla: zie Zoar. Belus: Beeke. I. 130. Belefis: zie Nabonasfer. Belofte: (Land der) waarom het Joodfcbe Land dus genoemt zy. I. 44. Belfafar: de laatfte der Koningen van Babel. III. 591, ^92. Bene-jakan: eene der Legerplaatzen der Israëliten, in de Woeftyne. III. 332. Benjamins Erfdeel, met deszelfs Steden. I. 548-551. Beracba. (Dal) I. 219. Bereë: eene Stad, in Macedonië: alwaar Paulus, onder de Joden, veel vrucht gedaan heeft, met zyne prediking. III. 834838. Bergen van Paleftina befchreven. I. 150-208. Berotba: eene Stad in 't Joodfche Land; vermeld, in Ezecbiëls Landverdteling. II. 1122, 1123. Berotbai: eene Stad, in Syrië. Hl. 448,449. Berféba: naamsbeteekenisfe deezer Stad. ll. 586 .587. 'mSimeons Erfdeel. 588,589. Zy lag op de uiterfte Grenzen des Lands. ?89-59i. Waar door in de H. Schrift aanmerkelyk. 591-595. Berfeba. (Woeftyn van) I. 252. Berytus: eene Stad,'in Pboenicie. III. 407. Befcbryvings-gebod des Keifers Auguftus, in het Joodfche Land: ten welken einde ingericht. I. 8S2, 883- Waarom door Lukas, aan den tyd der Landvoogdy van Cyrenius over Syrië, verknocht. 884 , 885- Of ze algemeen geweeft zy. 886. Gaf gelegenheid, om den Heere Cbriftus, te Bethlebem, te doen geboren worden. 886888. Befor: Beeke. I. 138; Betacb: eene Stad, in Syrië III. _ , . 448.449. Bethabara: eene Stad, in Pereë: de naamsöorfprong II. 1165, 1166. Door Jobannes den Dooper, en door den Doop van Cbriftus, merkwaardig, n67, 1168. Betbanie:.een Vlek, naby Jerufalem. II. 310-316. Betbaven: eene Stad , 'in Benjamins Lot. II. 427-429. (Woeftyn) 1.254. Betb-Baal-Meon: een Stad, in Ruben. II. 1191, 1192. Bara: zie Betba Bara. Cherem: eene Buurtfchap, by Tbekoa. II. 369. Betbei: de gelegenheid deezer Stad. II. 405. Eertyds Lux. geheten. 404, 4.05. Waarom, daar na, Betbei genoemt. 407412. Alhoewel, den Stamme Benjamin in den beginne aanbedeeld, is zy toch door die van  Apr vnnrnaamfre Zaken, 1067 vanEpbraïm bezeten. 412-415. Waar door, die Stad , in de gewyde Gefchiedenisfe, aanmerkelyk is geworden. 418428. Wat daar van overgebleven zy. 426,427. Betber: eene Stad, in PaleJlinn. II. 773-776. Betbesda: (Waterbad) waar door zonderling aanmerkenswaardig. II. 291-294. Beth-Haram: eene Stad , over den Jordaan. II. 1232—1204. ■ Horon: tweërly, Opper-en Neder Betb-Horon: beiden in Judeë,befchreven. II. 748-754- ■ Jefimotb: eene Stad , over den Jordaan. II. 1171. Bethlebem, in Judeë: ie gelegenbeid deezer Stad. II. 318-3*°. Naamsbeteekenisfe. 321. Waarom, Ephrata, toegenoemt. 322325. Waarom omfchreven, als Bethlebem Juda. 325. Zy is , wegens haare geringheid, in Jojua's Lyft der Steden van "juda , verzwegen. 325-330. Zy was,aan Davids gefiachte, aanbedeeld.330,331. Is door verfcheidene gevallen den Koning David betreffende, aanmerkelyk. 331-335. Waarom, Davids Gefiachte deeze Stad, daar na ontruimt heeft-335— 338; Is meeft, door des Hei-' lands geboorte , vermaard. 338-340. Hoewel, by de pottere niet geloofd. 341, 342. De hedendaagfche toeftand deezer Stad: beneven de Kerk en Kloofier, aldaar. 343-347. De merkwaardige zaken, buiten Bethlebem. 34-7-363- eene andere Stad, in Zebulons Stam. II. 596. Beth-Maon. II. 540. Betbmaus, . II.1051. Betb-Meon: zie Beth-Baal Meon. Nimra: eene Stad, aan de overzyde van den Jordaan. II. 1204. Peor: eene Stad, in Ruben. 11. 1192. (Dal) I. 232. Wat men verhaald , van Mofes Graf: 't welk aldaar zou gevonden zyn. 233-236. Betbpbage : een Vlek, by Jerufalem. II. 316, 317. Betb-Recbtb : eene der oude Hoofdlieden van Syrië. III. 459, 463. (Dal) I. 232. Bethfaïda : de naamsbeteekenisfe deezer Stad. II. 1073. Die in Galileë lag. 1074. En, te onderfcheiden is, van eene andere Stad , van dien naam, in Gaulonitis. 1074-1077. Dit Bethfaïda , in Galilëe , word meeft in de Heilige Schrift gedacht. 1077,1078. Alhoewel Bethfaïda in Gaulonitis, mede eenmaal, in de gewyde Gefchiedenisfe word aangetroffen. 1079-1084. Bethfaïda's Woeftyn. I. 256. Betbfean : eene Stad van Manasfe. II.920. Waar van de gelegenheid word aangewezen. 921923. Waarom, daar na, Scytbopolis, genoemt. 924-928. Derzelver lotgevallen. 928-930. Betb-Semes: eene der Steden van Juda: door de Arke des Verbonds, aanmerkenswaardig. II. 702-706; Sitta. II. 916. Tappuab: zie Tappuah. Betbulie: eene Stad in Galileë, in de Gefchiedenisfe van Juditb, vermeld. II. 1039-1045. Zy is Saphet genoemt, en daar na, door veele Joden, bewoond.  io63 BLADWYZEB. woond. 1046. 't Kafleel van Saphet. i'©47-i049. Betbzur: eene Stad, in Judeë. II. 548-552. Bezsk: eene der Steden van Juda. II. 6yi. 692. ikzer: eene Stad, over den Jordaan. IL 1172. Bezeiba: een van JerufalemsBergen. II. 138-140. Biliad de Snchiter: van waar oorfpronglyk.. Ili. 177, 178. in de Aanteekeningen. Bisjcboppen. ( Jerufalemfche) I. 946- 9i8. Daar na tot Patriarchen verheven. 959-961. Aan welke verfcheidene Aartsbisdommen en Bisdommen, onderhorig waren. 984. Bitber: zie Bether. Bithynie: eerft bewoond, door Askenaz. III. 63—65. Bithynie: een der Wingewesten van Afie, III. 685 , 687. Bocbim. II. 912, 913. Boetejellach: een Dorp, in Judeë: wat daar van verhaald. word. II. 582. Bornput. (Bethlehems) II. 332- * ' 335- Bosra: zie Beëjlera, Bouillon : ( Goaefried van ) eerfte Chriften Koning van Jerufalem. i. 975, Bozra: een verbloemde naam der • Stad Jerufalem. II'. 77,78. Byblus: eene Stad, in Phainicie. III. 407. C. Caparcotia, hy Ptoleméus gemeld, was , waarfenynlyk , Aapernaum. II. 1099. Cephira: eene Stad der Gibeonittn. II. 459. Ce/area; eene befaamde Zeeftad des Joodfchen Lands: met den toenaam Palellina of Paleftina, van Cefarea Pbilippi onderfcheiden. II. 778-780. Eertyds, Strato's Burgt, genoemt. 780— 782. Door Herodes herbouwd , verflerd en met eene Haren voorzien. 783-785. Meeft, door Heidenfcbe Inwooi.ers bevolkt. 786-788. Was de Zetel der Roomjche Landvoogden. 789- Waardoor, in de Schriften van het Nieuwe Teftament , vermaard. 789—792. Wierd, van eene Bisfchoplyke- tot eene Aartsbisfchoplyke Stad verheven. 792—793. De latere lotgevallen. 794. Derzelver ligplaats. 795, 796. Cefarea Pbilippi: was niet dezelve Stad, die eertyds Dan genoemt was. II. 1242. Maar , Paneas. 1243. Waarom, Cefarea Philippi toegenoemt. ibid. De Heere Cbriftus heeft, daaromtrent, verkeerd. 1245. Wat 'er zy, van dat Standbeeld, 't welk men gemeend heeft, aldaar ter eere van Cbriftus op« gerecht geweeft te zyn. 1245. Zy is daar na Belinas geneemt. 1249. En vermaard geworden, in den Heiligen Oorlog. 1250. De hedendaagfche toeftand. 1251. Chubor: een Landfchap in Asfyrie* HL 530. 531. eene Rivier deezer zelve Landftreek. III. 531,589. Chabul: eene Landftreek in Galileë : wat daar van aan te merken. II. 1141, 1142, Cboloeb: zie Holoch. Cbaldeën: vau Cbefed, oorfpronglyk. III. 573. Woonden eertyds, in Mefopotamie. ibid. Van waar, zy daar na, naar'tZuidelyk  der voornaamfte Zaken. 1069 delvk dee! van Babylonie ,overgebragt zyn. 574-578. Waren groote Sterrekundigen. 579- Chams Geflachtlyft. Hl. 9*Cbanes: eene Stad , in Egypte. III. 243- Cfceret. ,'Woeftyn) I. 252. Cbe-etim HL 928- Cberub: eene Stad, in Mefopotamie. HL 589- Cbefulloth: zie Cbislotb-Tbabor. Cbios: een Eiland en Stad, in de Egeefche Zee, in de Reizen van Paulus gedacht. III. 901. Cbislotb-Tbabor: eene Stad des Joodfchen Lands. II. 996". Cbitbim of Cbitheën: de eerfte bevolkers van Italië. III. 82— 88- Cboaspis Rivier. III. 613 , 614* Cborazin: de gedachten van die, welke meenen , Cborazin geen Stad, maar eene Landftreek geweeft te zyn , word wederlegt. II. 1066—1071. En deszelfs ligplaats aangewezen. 1072. De dreigtaal, door den Heere Cbriftus daar tegen uitgefproken, is vervuld geworden. 1073- Cborféus, Rivier. II. 796, 797. Christenen,hebben in den eerften tyd des Nieuwen Teftamsnts, in menigte het Heilige Land bewoond. L 939—944. En,wierden, door de Heidenfche Roomfche Keiferen, aldaar vervolgt. 945. Doch , onder de Regeering van KonJlantin den Grooten, met veelf voorrechten begunftigt. 95°952. Ook , onder Konftantiu. II. 957. Zyn daar na, dooi de Saraceenen, zeer gedrukt 966, 967. Hebben dit Lan< III. Deel, IV. Stuk. verroverd. 974. Hoedanige noch in dit Land woonen. 9971000. Cbutbeën: zie Kutheën. Cilicie : eene der Wingeweften, in Afie. III. 657, 658. Cimeretb: eene Stad, in Galileë. II. uco. — Zee. I. 92.93- Cïklades-Eilanden, in de Egeëfcbe Zee. III. 897. Cy?rüs-Eiland, in de Middelandfcbe Zee. III. 910. De naamsoorfprong onzeker. 911. Natuurlyke gefleldheid. 912. Staatsverwisfelir.gen. 912-914. Door Paulus en Barnabas, ter predikinge der Euangelie-Leer bezocht. ^14—916. Cyrus was de Grondlegger dtr Perfifcbe Heerfchappy. 1II. 597— 6oi. Na eerft zyn Vaderland Perfie , van het jok der Bat^loniers, bevryd te hebben. 605607. Hy heeft de gevanglyk weggevoerde en door zyn Gebied verftrooide Joden, in vryheid gefield. 627, 628. Van welke vryheid ook fommigen , en niet allen, zich bedient hebben. 628—630. D. Dabir: zie Debir. Dalen van Paleftina. I- 209-236.' Dahnanutba: eene Stad, in 't Over-Jordaanfche. II. 1229. Dalmatie : een deel van lllyrie: Waar in Titus het Euangelie gepredikt heeft. III. 891. Van waar, 't zynen naam ontvangen heeft. 891, 892. Dalpoorte der Stad Jerufalem. II. 173. 174. i Damaskus, de Hoofdftad van Syi rie: over welkers naamsöorEe fprong.  I070 BLADWYZER fprong,, eenige gisfingen gemaakt zyn. III. 423-425. Gelegenheid der Stad. 42Ó. Vruchtbaarheid van deszelfs Ommeland. 427—429. Was eerft de Hoofdftad van een byzonder deel, en, daar na, van geheel Syrië, geworden.429—432. Is veelerly veroveringen onderworpen geweeft. 432—4315. In deszelfs nabuurfchap, is Saulus bekeerd. 436-441. De latere lotgevallen deezer Stad. 441,442. Hedendaagfche toeftand. 442-444. Damiats: eene Stad in Egypte, door die van Haarlem veroverd. I. 979. Dan: de Stad : waar gelegen. II. 1132, 1133. Moet van Pa~ neas , onderfcheiden worden. 1134. Was eertyds, Laïs en Lezen , geheten , maar door de Daniten veroverd, en Dan genoemt. 1134—1137. Eeneafgodifche Stad. 1138-114°. Waar door, verder, in de H. Schrift aanmerkelyk. 1141. Daïis Erfdeel met deszelfs Steden. I.579—582. Beneven een ander afgefcbeiden jluk Lands, mede aan deezen Stam behoorende. 582—584- Darius Hyflaspes: Koning van Perfie. IU.632. . — Kodomannus : de laatfte der Koningen van Perfie. III. 631. Daromas : een Smaldeel van Judeë. II. 40 5 41. Dauw: zeer overvloedig, in 't Joodfche t and. I. 65,66. David, SaulsOpvolger: aan wiens Geflachte.de Koninglyke waardigheid erfiyk geworden is. I, 657-659. Hy heeft, door verfcheidene Oorlogen en over¬ winningen, zich zeer vermaard gemaakt. 660—672. Davids Stad. II. 202. Debir, in Juda: de gelegenheid deezer Stad word onderzocht. H. 583—585. Te onderfcheiden van een ander Debir, in God. II. 585» 586. eene Stad. in 't Over-Jor- daanfche. H. 1201,1202. Debora'sGraf. II. 42. Dedan, de Kleinzoon van Kufcb: welke Landftreek door hem bevolkt zy. HL 106. Dekapolis : een Land van tien Steden: welke die geweeft zyn. II. xi6c—1165. Delminium: eene Stad, in Dalmatie. IIL 891.892. Derbe: eene Stad, in Lykaonie. III. 678-680. Dibon: eene Stad der Rubenhen. II. 1199—1201. Gad: eene der Legerplaatzen van Israëls Volk. III. 360. Diocafarea: zie Sepboris. Dionyfius Areopagita: wie die geweeft zy. Hf. 854 , 855. Diospolis: zie Thebe. zie Lydda. Dium: eene Stad van Dekapolis. II. 1232. Doch : een Slot des Joodfchen Lands. IL 913- Dodanim: welke Landftreek eerft door hen bevolkt zy. III. 88, 89. Doode Zee: uitvoerig befchreven. I. 81—92. Dor of Dora: eene Zeeflad, in Paleftina. II. 797—802. Dophka: eene der Legerplaatten van de Israëliten. III. 305» 306. Draken Fontein. II. 2S8, 289. Druftas: eene Stad, In Samarie. II. 892E-  fW vrtnrnaamfre Zaken. 1071 Bafan. IL 1238,1239 Egeëjche Zee: van waar, die hkdtppa: ne Acbzib. naam ontleend zy. III. 896, ££ron:eene Stad der Pbiliftynen: woord; de Eilanden der Micl- E. Ebal en Gerezim: twee Eergen, in de Heilige Schrift zeer vermaard. I. 161-168. Eben-Haëzer. II 693,694Edomiten: EfaiCs Nakomelingen. I. 329. Waar ze gewoond hebben. 330-332. Oorzake der vyandfchap tusfehen hen en Israël, ibid. Derzelver lotgevallen. 333.334Edrei: eene der Hoofdlieden van Bafan. II. 1238,1239. Egeëjche Zee: van waar , die naam ontleend zy. III. 896, 897. Zy heeft zeer veele Eilanden. 897, 898. Eglen: eene Stad, in Juda's Erfdeel. II- 684.685. Egypte : gelegenheid deezer Landftreek.III.i8ö,i87-Isdoor Mitzrajim, Chams Zoon, eerft bevolkt. 188. De grond is zeer vruchtbaar, door de jaarlykfche overftrooming der Nyl. 189—192. Voornaamlyk, in Koorn. ibid. Zelden regent het in dit Land. 193. 194- Het Staatshe/luur van Egypte- 198, 199. De voornaamtle Steden deezer Landftreek. 200—256. De lotgevallen van Egypte. 218—230. en 256—272. Egypte. (Riviere van) 1.138—142. Eikendal. I. 225. Eilanden der Zee zyn, in Gods woord; de Eilanden der Middehndfebe Zee. III. 893- door Japhetb bevolkt. 894- Verfcheidene voorzeggingen, aangaande de bekeering der-Heidenfche Inwooners, zyn in de dagen der Apostelen vervuld. III. 895.896. Ekbmna: eene Stad, in'tLand der Meden, word in de .Heilige Schrift Acbmeta genoemt. III. 620, 621. Door wien gefticht. 621, 622. Was weleer de Hoofdftad der Méden: en , daarna, van 't geheel Perfifcb Gebied. 623,624. Word meenigmaal, in de Apokryphe Boeken gedacht. 625. Vermoede• lyk, is zy die zelve Stad, dfc heden, Hamadan, genoemt werd. 620,627. Ekbatana, in Syrië: onderfcheiden , van de Hoofdftad der Meden. III. 625. Ekdippa: zie Acbzib. Ekron: eene Stad der Pbiliftynen: waar van de gelegenheid word aangewezen. 11. 660,661. Zy was wel, aan Juda, toegewezen: doch,langen tyd, onder de magt der Pbiliftynen geweeft. 662, 663. Elam, Sems Zoon, heeft het Zuidelyk deel van Perfie bevolkt. III. 117.118. Elam, een gedeelte van Perfie: befchreven. III. 605, 6c6. Elanüifche Zeeboezem der Roods Zee, UI. 284-286. Eleutberopolis: waarom de ligplaats deezer Stad noodzakelyk moet gekend worden. II. 663—666. Is geene zeer oude Stad. 666. En zeer berucht, by de ongewyde Schryvers. 667. Eleutberus: eene Rivier van Syrië. HL 41 r. Eliale: eene Stad der Rubeniten, II. 1187, "88. Elim: eene der Legerplaatzen van de Israêliten. III. 302—304. Elipbas de Tbemanher: van waar oorfpronglyk. III. 177. in «Je Aanteekeningen. Elifa, Japbets Kleinzoon : de Eea Be-  IC72 B T. A T) VJ V 7 F P Be volker van het Schier-Eiland Peloponnefus. III. 74,75. EAAjjves en 'EA^viVa;: onderfcheid tusfehen die beiden. III. 478481. inde Aanteekeningen. Emim: een byzonder Volk. I. Emmaus: een Vlek, in ^itó. r ' ... n. 497-499. En-Eglajim: eene Stad , in Ju- rdeë- II.524.525. -fc/jder, eene Stad, in Isfajcbars Erfdeel : doch den Stamme A/ana{/etoebehorende. II.993, 994. Door de Toveresfe vermaard. 995, 996. Engedi: de oorfprong der bena- 1 minge deezer Stad. II. 505. Was eertyds, Hatzatzon fbamar geheten. 506. Deszelfs gelegenheid. 507-510. De Palm- en Dadelboomen, bene- a ven de JVyngaarden van Engedi. 515, 516. Woejlynev&n a' -Êngedi. 517. 518. De %//««fc Arba, geheten. 553-555- De oorfprong des naams Hebron, onderzocht. 556, 558- Waar door, in den tyd der Heilige Aartsvaderen, aanmerkelyk. 55»<66. Ook, in volgende tyden. 567-570. Was, inDavidstyA, de Zetel des Ryks. 571-574- Is meer dan éénmaal verwoeft. 574, 575- De hedendaagfche toeftand deezer Stad. 576-579- Hebrons Dal. L 2I3- Hef-offer: wat daar door te »er- ftafnzy. l-6l^7a7' Heilig Land: door de Wefterfche Chriftenen, veimeefterd. I. 974-976- Daar-na, weder verloren. 976-978- Zy woonen noch in grooten aantal in 't Heilig Land. 998-1000. . Oorlog: in deszelfs be¬ gin, voortzetting en voleinding, befchreven. I. 970-988. Heirlegers: waarom , onder Israëls Volk, zo zeer talryk. I. 385, 386. Hel: zie vim». . , Helam : eene Stad, in Syne. Ui, 449,450. Helena: (Keiferinne) wat zy in 't Heilig Land heeft uitgevoerd. I- 952, 953- Heliapolis: zie On. Htpba: zie Sykaminon. Hermon: Berg. I- l8l-*83. Hormons Gebergte. I. 194- OoK Sion, Sirion en Senir, geheeten : die echter , ook van el- ' kander konnen onderfcheiden worden. 1'- I95-I97- Ee 5 Her  1078 BLADWYZER Hermus: eene Rivier, in Natolie III. 644. Herodes, de Groote toegenoemt: alhoewel een wreedaartig Vorft, ftond in groote gunft by de Romeinen, t. 878—882. De uitwerking, die des Heilands geboorte op deszelfs gemoed veroorzaakte. 888. • III. , Agrippa toege¬ noemt : deszelfs Regeering en droevig uiteinde. I. 894-896. Herodiaanfcbe Gejlacbtlyft. (De) I. 890. in de Aanteekeningen. Hercdium: een Slot. in Judeë. H. 371*372. ■ een ander Slot, over den Jordaan. II. 1173, 1174. HeroöpolitijcbeZeeboezem der Roode Zee. III. 283, 284. Hesbon: de gelegenheid deezer Stad. II. 1180. Die de Hoofdftad was, der oude Moabiten. 1181—1183. Daar na eene Levitifche Stad , in Rubens Erfdeel. 1184. Vervolgens weder, door de Moabiten, ingenomen. 1183-1186. DeVyvers van Hesbon. 1186,1187. Hetbiten: een byzonder Geflagte, onder de Kanaciniten. I. 306, 307. Heviten: een byzonder Geflagte, onder de Kanadniten. I. 3". Hiddékel: eene der Paradys Rivieren. IJl. 16—18. Hierapolis; de betekenisfe van den naam deezer Stad. III. 768- En derzelver gelegenheid. 769. De Chriften Gemeente aldaar. 770. Hieromiax: Beeke. I. 148,149. Hinnons Dal: deszelfs gelegenbeid. II. 236. Naamsbeteekenisfe. 238. Is menigmaal door de Joden, tot den Afgodendienft, misbruikt. 238—248. Hippikus: een der Toorens van de Stad Jerufalem. II, 155,156. Hippos: eene Stad van Dekapolis. II. 1232. Hiskia, Koning van Juda: hoedanig die geregeerd hebbe. I. 769-772. Onder deszelfs Regeeringe, zynde tien Stammen Israëls, naar Asfyrie, gevanglyk weggevoerd. 772—779. Hoekpoerte der Stad Jerufalem. II- 173. Hoektooren. II. 156. Hof: (befloten) by Bethlebem. II. 361, 362. Honig: (wilde) wat geweeft zy. I. 284. 285. Hor: (Berg) in de Woeftyne der Schelfz.ee. III. 346, 347. Horeb: (Berg) waar in te onderfcheiden, van Sinaï. III. 309, 310. Naamsbeteekenisfe. 315. Hor-Gidgad: eene der Legerplaatzen van Israël in de Woeftyne. III. 332, Horma: eene Stad, eerft, aan Juda , daar na, aan Simeon , gegeven. II. 601—604. Huiz.en van Annas en Kajapbas. II. 205, 2C6. Hunxielyksvermaagfchappinge, met de Heidenen, was den Israëliten verboden. II. 813. in de Aanteekeningen. Hyrkanus II., de Macbabeër. I. 867. I. Jaargetyden: hoedanig, in het Joodfcbe Land, verdeeld. I. 273, 274. jabbok: Beeke. I. 147. Jabes, in Gilead: waarom die Stad dus toegenoemt word. II. 1224, Is zeer aanmerkenswaardig,- door eene aaneenfcha-  der voornaamfte Zaken. 1079 fchakeHng van gevallen. 12251228. Jabne: zie Jamnia. Jabneël: zie Jamnia. ■ "jaëzer: eene Levitifche Stad, van den Stamme Gad. IL 1196-1198. Jaëzers Zee. I. 98. jfato: eene Stad, in den Lande Gileads. H. n79- yaftofej- FeW. II. 868-873- Jamnia: eene Stad. in Ji/dee. II. 706—7C9- yapèa, in Galileë. II. 1051. Jfl/>/j«ti- Geflachtlyft. III. 57Welke Landen, by de verdeelinge der Aarde, door deszelfs Nakoomelingen bevolkt zyn. 58-92. Japho: zie Joppe. Jarmutb: eene Stad, in Juda. II. 685- Jathir: zie Ether. Javan. JapbetsZoon: waar heen verhuift , federt de verftroojing der Volken. III. 71—74- iDUMEë. fomwylen , voor het Joodfche Land gebruikt. I. 47- Idumeë heeft, in lateren tyd een deel van Judeë uitgemaakt. II- 35-38- Jebus, de oude naam der Stad Jerufalem: van de Jebujiten ontleend. II. 60, 61. Jebujiten: een byzonder Gefiachte onder de Kanaciniten. I. 308. JericJx): eene vermaarde Stad, in Benjamins Erfdeel: waar gelegen. II. 372-374. Door jofua ingenomen en verwoeft. 375 376. Weder herbouwd , door Hiël. 377. Door welke gevallen , in de Heilige Schrift vermaard. 378-380. Wierd, door veele Priejleren bewoond. 382. De hedendaagfche toeftand. 382,383Jericbo. (Vlakke Velden van) I. 239. (Woeftyn van) door Struikroovers ten kwade zeer berucht. I. 248-250. Jeruel. ; Woeftyn) L 253. Jerus alem uitvoerig befchreven: aangaande de vroegere en Iatere naamen deezer Stad. II. 55—80. Derzelver ftand en gelegenheid, zo in opzicht,tot den geheelen Aardkloot: 81, 82. als tot het Joodfche Land in 't byzonder. 83 . 84- Zy lag, op den verhevenften oord des Lands. 85—88. Word onderzocht, tot welken der Stammen Israëls, dezelve behoord hebbe: en by die gelegenheid de fchynftrydigheid vereffend en bepaald , dat Jerufalem, den beiden Stammen , Juda en Benjamin, gemeen geweeft zy. 89—100. Daarna, is die Stad, aan alle de Stammen, gemeen geworden. 101—106. De Btrgen, op welke, die Stad gefticht was: als Zion. 106—124. Morija. 124—130. Opbel. 131133. Akra. 133-138. Beze* tba. 138—140. De Straaten deezer Stad. 139,140. Degedaante des platten Gronde, naar het beloop der drie onderfcheidenlyke Muuren , afgebeeld. 140—152. En beweerd. 158—164. De Toorens deezer Stad. 152-158. De Poorten. 165—181. De Grootte. 181—188. Volkrykheid. 188, 189. Voornaamfte Gebouwwen der Stad. I89-2I3- De Bergen inden omtrek der Stad. 213—234 De Baaien in derzelver Nabuurfchap. 234-248. Be-  i - BLADWYZER. Begraafplaatzm, 248— 256. Fon U nen en Waterleidingen, aldaar. 2,-6—294. Lotgevallen dutter Stad. 294—304. Hedendaagjcbe gefteldbeid. 304— 309- Jerufalem: de gemeende en beftendigfte vaam der Hoofdftad van Israëls Land: aangaande welks oorfprong en beteekenisfe , veelerly gevoelens worden opgegeven. II. 61—66. Waarom, in bet Hebreeuwfch , tweevoudig uitgedrukt , Jerufcbaalajim. 67, 68. Jesus : waarom , by 't meerderdeel der Joden, voor den Mesfias, niet erkend. I. 917. En, door anderen , in eenen ganfcli verkeerden zin, daar voor aangezien. 917, 918. Ihr-Semes: eene Stad der Daniten. II. 702,703. Jipbtab-el. (Dal) I. 231. Jisreêl: eene Stad van den Stamme Isfafcbar. II. 931, 932. Derzelver gelegenheid. 933. Is in de Heilige Schrift, door veelerly ongevallen, ten kwade zeer berucht. 933—939. De latere gevallen. 939. Jisreêls. (Dal) 1. 242. Ikonie: eene Stad in Lykaonie: een Landfchap , waar Paulus en Barnabas, met vrucht, het Euangelie verkondigt hebben. III. 673-676. Illyrikum of Illyrie : gelegenheid deezer Landftreek. III. 887, 888. Deeze Landftreek was de eindpaal der Reizen, door Paulus gedaan. 888— 890. Immer: eene Stad, in Mefopotamie. III. 589. Joahax.: een ongelukkig Koning van Juda. I. 788. Joas: deszelfs Regeeringe. I. *7 Tr , , j ■ T 756- 757Jobs Vaderland, zie Hz, Jonathan, de Macbabeër. I. 859, 860. Joden of Joodsch Volk: derzelver oorfprong. I. 358-360. Veelerly benamingen. 361-376. Onderfcheidinge ia XII. Stam» wen. 376-379. Talrykbeid.379387. Aart en Zeden. 387-394. Godsdienft. 394—406. Regeeringsftaat. 406-419. Voorrecbten. 419-424. Hedendaagfche toeftand deezes Volks. 424, 42S- Van waar de naam van Joden oorfpronglyk is. 373. Joden, verwachten noch den Mefias, in het Heilig Land. I. 1008—1010. Jodengenooten : wie daar door verftaan, en hoe zy Onderfcheiden worden. I. 425-428. Jogbebab: eene Stad, in de Overjordaanfche Landftreek. IL 1215. Jobannes Hyrkanus I., de Macbabeër. I. 862,863. Jojachins rampzalig noodlot. ï. 791. Jojakims rampfpoedige Regeeringe. 1. 788-791. Jokneam: eene Stad der Leviten, in Galilea. II. 1101,1102. Joktan, heeft, met zyne dertien Zoonen, Gelukkig Arabie bevolkt. UI. 120—126. Iönie: door Javan bevolkt. III. 71» 72. Joodsche Land : deszelfs naamen. I. 39—42. Gelegenheid. 49,50. Uitgeftrektbeid: naar delengte en breedte. 51—54. Natuurlyke Grond- en Lucbts. gefteldbeid. 55—70. Het recht van Israëls Volk, tot dit Land: uit welke gronden af te leiden  der voornaamfte Zaken. I08* dachten, over de ligplaats vaa dit Dal; en , waar door , aanmerkenswaardig. I. 214-219- Wepbs Begraafplaats by Sicbem. ' J ^ II. 873-878. ¥ofepbs Erfdkel , was onderdeszelfs beiden Zoonen , £p6rai« en Manasje, gedeeld. 1. 534530. Ma : deszelfs Regeeringe en 7 dood. V*4-!,88* fotapata: eene Joodfche Vesting, in GalileS. IL 1050. Jotbatba: eene der Legerplaatzen van Israël, in de Woeftyne. IH.332,338,330. Ir: eene Stad, in Asfyrie. 111. 5iS. Iriarieti: een Vlek, in Samane. II. 884. Ismaëliten: naar wien-genoemt. I. 343. Derzelver woonplaatzen. 344, 345- Waren Israelj vyanden. lUJ' Israëls Land: van waar die naam oorfpronglyk zy: en. van hoe verre uitgeftrektheid. 1.43,44- Was daar na de gemeene naam deezer Landftreeke. 36r-3ö6. Israëls Ryk: welke Stammen daar toe behoord hebben. I. 729. Deszelfs Koningen hebben dikwerf, van Hoofdftad, verwisfeld- 729-730. De Troons-opvolging van deszelfs Koningen, is met veel wanorder verzeld geweeft. 732735- Isfafchars Erfdeel,met de daar toe behoorende Steden. 1.564565. Ispus: eene Stad, in Cilicie. III. J 661: Italië : eerft door de Cbitbim bewoond. III. 85-88. Deszelfs gelegenheid, Grenzen, Rf vit* den : en dit beweerd tegen de Deïjlen. 429~447- De wr•winninge des Lands, gedeeltelyk, door Mofes, doch voornaamlyk , door Jejua, gefchiedkundig verklaard. 447486. De verdeelinge onder Israëls XII. Stammen. 486-605. De Landverdeeling onder Ezecbiël. 606. Joppe: eene vermaarde Zeef ad, in Judeë: wanneer, en door wien , gebouwd. II.712» 7!3Eeityds, Japbo geheten. 713, 714. Derzelver gelegenheid. 715. 716. Aan welken Stamme, dezelve behoord hebbe. 716. Derzelver Zeehaven. 717. Door'tgeval van den Profeet Jona, zeer bekend. 718,719. word dikwerf, in de Macbabeejcbe Gefchiedenisfe, genoemt. 720. Ook in de Schriften van het Nieuwe Teftament. 721. Door latere lotgevallen , beroemd. 922-726. Hedendaagfche toeftand. 727-729. Jorams Regeeringe. I. 753, 754Jordaan, Rivier: naamsbetekenUfe. I. 99,100. Oorfprong. 100-102. Onderfcheidinge, in Groote en Kleine, ibid. Lengte, breedte en diepte. 103,104. Deszelfs jaarlykfche overftroininge. 104-106. Door welke Wonderwerken vermaard. ic6—108. In dezelve is Christus gedoopt. 108,109- De daar uit ontftaane bygelovigheden. iog—112. Wat de fpreekwyzen, aan deeze en geene zyde der Jordaan, beteekenen. 112. Jordaans. (Vlakke Veld des) I. J 237-239. Jofapbats bedryven kortelyk afgemaald. L 748-753- Dal; verfchillen.de ge:  io82 BLAD W YZER. vieren enz. 965 , 966- Van waar, de naam Italië oorfpronglyk zy. 967. Door welke Volken , daar na bewoond. 967, 968. De groote omwendingen van ouds daar in voorgevallen 668-971. De latere lotgevallen. 1035—1038. ItueeS : een gedeelte der OverJordaanfche Landftreeke II. 1157,. "58. Juda's Stamme : waarom , meer dan eenige andere Stamme , tot de Koninglyke waardigheid gsrechtigt. I. 653—657. Erfdeel , met de daar toe behoorende Steden. I. 527-534- Juda's Ryk : welke Stammen daar toe behoord hebben. L 719—72S- Door welke Koningen het is beftierd geweeft. 726728. Juda's Gebergte. I. 153. Juda. (.Woeftyn van) I. 250— 252. ■ eene Stad op Juda's Gebergte. II. 545-547- Judas, de Macbabiër. 1.858, 859. Judeb: 't grootfte en voornaamfte deel van Paleflina. II. 26— 5 3. De Grenzen. 27—31. Naamsoorjprong. 32—34. Verdeelinge, in eigenlyk Judeë en Idumeë.3538. Deszelfs Smaldeelinge. 3949. Grootte. 49. Inwooners. . 50,51. JuDEë: word, fomwylen, van't geheele Land Israëls gebruikt. ■ I.46. Juliaan, de afvallige, wildeden Joden vergunnen , den Tempel te Jerufalem te belhouwen. I. 958. Julias: zie Betb-Haram. Juliopelis: zie Tarfus. ] Juta: zie Juda. K. Kaale Berg. I. 152, 153, Kades: eene Stad, in de Woeftyne Tzin: te onderfcheiden van Kades-Barnea. III. 334— 337- 343 j 344. Kadefch-Barnea: (Woeftyne) een gedeelte van de Woeftyne der ■ScM/2ee.III.322. Waardoor aanmerkenswaardig. 328—332. Kadmoniten: wie die geweeft zyn. 313. Kadytis, by Herodotus , word onderzocht, of, daar door, Jerufalem gemeend werde. II. 68-73. Kahathiten: derzelver Steden, in het Joodfche Land. I.603. Kaiflrus: eene Rivier, in Natolie. III. 644- Kalah: eene Stad, in Asfyrie. HL 515. Kalifs van Egypte: deeze hebben 't Heilige Land , langen tyd beheerfcht. 1.966,967. Kallirhoe: eene Stad, over den Jordaan. II. 1174,1175. Kalne: eene Stad, in Babylonie. III. 57*. Kalvarie: zie Golgotba. Kamon, of Kamona: eene Stad des Joodfchen Lands , door Jaïr, aanmerkelyk. II. 988,989. Kisjon: eene Stad der Leviten, in Isfafchar. II. 988. Kana: Beeke. I. 135,136. twee Steden deezes naams, in hetJoodfcheLand.il. 10261031. De gelegenheid van Kana in Galileë, door des Heilands eerfte Wonderwerk, vermaard. 1032—1034. in Syropbenicie. II. 1119. Lanaan, de oudjle naam van het Joodfche Land : van wien ontleend : en hoe verre  der voornaamfte Zaken, 1083 , jLapoar-daoa: zie smnyunn. : Kappadocie : een der Geweften üedareenen. 1. 346,347» re dezelve zich uitftrekte. I. 40-43. Kanaaniten: de eerfte bewoo. ners van Paleftina. I, 296—298. Hebben ook , buiten deeze Landftreek , door Syrië , zich uitgebreid. 299-303. Welke van de Kanaaniten deeze Landftreek eenigen tyd ingehouden hebben. 303-314. Derzelver Geaardheid, Handteering, Koophandel, Taal, Gedsdier.fi, Regeeringstcyze. 315—321- Daar door word dikwerf een byzonder Gejlacbte der Kanaaniten verftaan. 311* Kapernaüm. De oorfpronglyke beteekenisfe van den naam deezer Stad. IL 1085,1086. Welker gelegenheid, naauwkeuriger. dan eenige andere , in Gods Woord , word aange wezen. 1087—1090. Als mede door ongewyde Schryvers. 1090,1091. JeJus is, van Nazaretb , naar dit Kapernaüm verhuisd, en, aldaar , eenigen tyd blyven woonen. 1092— 1094. Hy heeft aldaar veele Wonderen verricht. 1094— 1099. , Kapbar-Saha: zie Antipatris. '. Kappadocie : een der Geweften van Afie. HL 683-685. .Kappadocie: door Thogarma bewoond. HL 66, 67. .Karmel: eene Stad, met eene daar by gelegene Woeftyne , in Judeë. IL 540-543- . Berg. I. 171-175, . Kafimich: Beeke. 1.129-130 . Katbarine-Kloofter: (St.) by den Berg Sinaï. HL 319-322, . Kayftrus: eene Rivier, in Nato He. III. 644 Kedareenen. 1. 346,347' Kedemoth: eene Levitifche Stad der Rubeniten. II. H95, 1196. Kedes: eene Stad, in den Stamme Nephxali. II. 1119,1120. In de Heilige Schrift zeer aanmerkenswaardig. 1120, H2r. Alhoewel derzelver ligplaats niet zeker blykt. 1121,1122. Kedron. (Dal) II. 234-236. deeze Beeke uitvoerig befchreven. 1.114—125. Kedumim: Beeke. I. 134,135. Kebila: eene Stad, in Juda's Erfdeel. II. 680-682. Kenath: eene Stad, in het OverJordaanfche. II. 1240, 1241. Keniten en Kenifiten: waar ze gewoond hebben. 1.312,313. Kibroth-Taava: eene der Legerplaatzen in de Woeftyne der Schelfzee. III. 323 ,324. Kir: eene Stad en Landfchap, in Meiie: waar heen de Syriër s gevanglyk weggevoerd zyn. HL 525.526- Kiriatbajim: eene Stad, over den Jordaan- II. 1192-1195- Kirjath-Arha: zie Hebron. - -Jearim, word met ver» fcheiden naamen uitgedrukt. II. 462-454. Derzelver gelegenheid. 465-467. Is in de H. Schrift aanmerkenswaardig. 468-472. Sanna: zie Debir. ■ Sepber: zie Debir. Kifon : Beeke. I. I3I-I34. Klauda: een Eilandje, in deMid. delandfche Zee , dicht by Kreta: in de Reize van Paulus gemeld. IÏL 940. Klysma: de plaatze, waar Israël de Roode Zee doortrok. III. 297. Knidus: eene Stad, in Karie. HL Ko-  io84 BLADWYZER. Kolosfe : eene Stad , in Pbrygie: waar van de gelegenheid word aangewezen. III. 761, 762- De Chriften Gemeente deezer Stad is , door Epaphras , gefticht. 763. Aan welke Gemeente, Paulus, uit Rome, eenen Brief gefchreven heeft. 764—766. Aldaar woonde Philemon; aan wien de Apoftel desgelyks gefchreven heeft. 766, 767. Als mede Archippus: een Leeraar deezer Gemeente. 667,668. Kolzum: (Zee) zie Schelf'zee, Koninglyke Regeeringswyze : by welke gelegenheid, onder Israël , opgekomen. I. 642-644. De nadeelige omftandigheden, daar mede verzeld. 644—647. De voorzeggingen, deswegen gedaan. 648 , 649. Hoe lang onverdeeld gebleven. 650. Wanneer, en by welke gelegenheid, in tweën gefcheurd. 707-7I9- Konmgs Dal. 1.230,231. Hoorn: overvloedig in Paleftina. 1 271. Koos: een Eiland der Egeëfcbe Zee : door Paulus, in zyne Reize aangedaan. III. 903, 904. Korea: eene Stad, in Samarie. II. 898. Kordyïfch Gebergte: op een van welke, Noacbs Arke geruft heeft. IU. 26-28. Korintbe: de Hoofdftad van het Wingeweft Achaje: derzelver voordeelige gelegenheid, tot den Koophandel. 858, 859. En onvcrwinbaare fterkte. 859, 860. Eertyds was zy , Epbyra, genoemt 860. Zy is eenmaal, door de Romeinen, tot op den grond verwoeft. 86r. Daar na, door Julius Ccefar, herbouwd: en federt dien tyd, in ongemeenen bloeifland gebragt. 862 , 863. De zeden der Inwooners waren ongemeen bedorven. 863, 864. De Apoftel Paulus heeft, aldaar , één en een halfjaar, het Euangelie gepredikt. 865, 866. Daar na , ook Silas en Timotbéus, neven hem. 866. Daardoor, is eene aanzienlyke meenigte van Joden en Heidenen, in die Stad bekeerd. 866—868. In weêrwil van allen tegenftand. 8S8-870. Onmiddelyk, na des Apoftels vertrek , was die Gemeente zeer verbafterd geworden. 870, 871. 't Welk den Apoftel aanfpoorde, tot het fchryven zyner twee Brieven. 871-873- Des Apoftels tweede komft, aldaar. 873— 878. Staat des Cbriftendoms daar na. 875. Kosrocs, Koning van Perfie, had het Heilige Kruis, van Jerufalem , weggenomen : 't welk daar na weder te rug gegeven is. . I. 961-963. IOïeta .- een groot Eiland der Middelandfcbe Zee: waar van , de naamsöorfprong onzeker is. III. 922. Waarom, eertyds, Hekatompolis, geheten. 923. De grootte en vruchtbaarbeid befchreven. 923,924. Deszelfs Inwooners wierden van ouds zeer gelaakt. 924, 925. De lotgevallen van dit Eiland. 925—927. Door welke, aldaar , het Chriftendom eerft geftichtzy.927,928. Hetisdoor Paulus voortgezet. 928, 929. Die ook Titus, tot Opziener over die Eiland , aangefteld heeft.  der voornaamfte Zaken. 1085 Keeft. 929-931. Aan wien 11 hy, ter zeiver tyd, eenen Brief gefchreven heeft. 932. Paulus heeft daar na dit zeive Eiland , voorby gevaren. 933- Kritb : eene Beeke des Joodfchen Lands. L 126-129. Krokodillen-Méir. IL 797- Kruistogten, naar 'tHeiligLand, befchreven. I. 972—981. Krygsvolk, (Roomfch) door de Romeinen in het Joodfche Land gefteld , om der Joden oproer'igen aard te bedwingen. I. 925-928. Kufcb, Chams Zoon, heeft het noordefyk deel van Arabiebevelkt. IIL95—98- Van welken eenigen, zich naar Ethiopië gewend hebben. 99—103. - En anderen naar Barharie én Spanje. 103,104. Kuthëën : van waar , oorfpronglyk. III. 551—553- Kydnus : eene Rivier, in A/atolie. III. 644. Kypr'os: een Slot, In Judeë. II. 403. L. Laborofoarchod, Koning van Babel. HL 591. Lacedemon: eene voorname Stad , in Peloponnefus. , III. 876,877. Lachis: eene der Steden van Juda: in de H. Schrift zeer bekend. II. 676-680. Landverdeelinge , onder Israëls XII Stammen: welke die Stammen geweeft zyn. I. 487-489Hoedanig 't beftek was, 't welk God , deswege , ontworpen had. 490—496. De oorzaken, waar door, men, in de uitvoering, daar van, is afge-« Ui.Diti. ir.stuk, weken. 496—505. Waarom, de grensfcbeidingen van elke Stam aangeteekend worden. 505— 509. 't Land Gilead is door Möfes verdeeld. 510—525. Hét eigenlyk Kanaan, door Jofua, in twee onderfcheide reizen. 525-605. Landverdeelinge, door Ezechiël, haar Gods bevel ontworpen. I. 606—609. Deaanleidinge, tot die verdeeling, gegeven. 6C9—6ïi. Eenige byzonderheden, aangaande die verdeeling , opgemerkt. 619—621. Waarin die verdeeling, toet die van Jd/zw,overeenftemde. Ö21. Waarin, van dezelve verfchllde.621-623. Wat die verdeeling ten doelwit had. 623-625. ■ - van Paleftina, na de ivederkeering der Joden, uit Babel. II. 17—26. Laodicea: deszelfs naam en ligplaats. III. 752 , 753. De Christen Gemeente aldaar, was , door Epaphras, gefticht'. 754,755. Welke Gemeente in goede verftandhouding leefde, niet die van Kolosfe. 755—758. Zy was eene der VII Gemeenten van Afie, welker vervallen ftaat ons bedendaagfche Christendom heeft afgefchetft. 758— 760. En nu geheel verwoeft. 761. Lafa: zie Kallirboë. Lafea: eene Stad, op 't Eiland Kreta, van eene onzekere gelegenheid. III. 935,936. Lasfafom zie Sarona. Latium : gelegenheid deezer Landftreek. III. 969. Latynfche Taal. III. 970,971. Lehona: eehe Stad, in Samarie. II. 913- Ff Le-  io86* BLADWYZER. Legio: eene Stad in Paleftina, door de Romeinen gefticht. II. 973-975. Lesbus: een van de Eilanden der Egeefche Zee. III. 900, 901. Levant: waar gelegen. III. 641. Levi: waarom, deeze Stam, buiten de deelinge van het Land Kanaan, wierd uitgefloten. I. 584—588- Hun wierden verfcheidene Steden der andere Stammen toegeëigend. 588— 593. De inkomften der Leviten. 593—595. Welke ftrekten ter betooninge , voor den dienft des Heiligdoms. 595— 597. Waarom , deze inkomften beftaan moeften, in de Tienden. 597—599. OnderJcheid tusfehen de Leviten en de Priefteren. 599- 6cr Lyft der Levitiftbe Steden. 603— 605. Libanons Gebergte: deszelfs gelegenheid. 1,184.185. Onderfcheidinge. in Libanus en Antilibanus. 185,186. Naams«orfprong. 186, 187. Deszelfs vruchtbaarheid. 187,188. Allermeeft in Cederboomen. 189, 190. Waar van ten zinnebeeld verftrekt. 191,192. Libanon: een verbloemde naam der Stad Jerufalem. II. 77. Libuknie : ten deel van lllyrie. III. 888, 892. Libna: eene Stad, in Juda, waar door aanmerkenswaardig. II. 682,683- eene der Legerplaatzen der IsraSliten, in de Woeftyne. III. 332. Alléfgarat. IL 210. Livias: een Slot, in deOverjordaanfche Landftreek. II. 1172, 1173- Lod; zie Lydda. Lucbtsgefteldheid des Joodfche» Lands. I. 58—70. Lud, Sems Zoon, is de Stamvader der Ly diers, in Natolie. IU. 144. Luz of Luza: eene Stad, in Samarie. II. 887. zie Bethel. Van eene andere Stad Lux., in het Land der Hethiten : zie II. 4ï6—418. Lycie : een der Wingeweften van Afie. III. 680. Lydda: eene Stad, in Judee', in de Schriften van het Nieuwe Teftament zeer bekend. II. 735-743- Lykaonie: een der Wingewesten van Afie. III. 673. Lykus: eene Rivier, in Natolie. III. 644. Lyftre : eene Stad, in Lykaonie. in de Reizen van Paulus, gedacht. 111. 676, 677. De geboorteplaats vanTimotbéus.ólS. M. Maacha: eene Stad, in Syrië. III. 460—462. Maaftricbt: de naamsbeteekenisfe deezer Stad. II. 1166. in de Aanteekeningen. Macedonië : een der Romeinfcbe Wingevefien , in Griekenland. III. 794. In deeze Landftreek heeft de Apoftel Paulus, verfcheidene Chriften Gemeenten geplant. 795-798. Machane-Dan. II. 698. Macbarus: een Bergflot, over den Jordaan : alwaar Jobannes de Dooper onthalft is. II. 1175, II77Machabeën: zyn, eenigen tyd, befchermers en beftierders des Joodfchen Volks geweeft. I. 856-870. Macbptla: Spelonke en Begraafplaat-  tïer voornaamfte Zaken. ioS? weeft te zyn , waar Paulus Schipbreuk geleden heeft.:943Ff 2 945- plaatze der Heilige Aartsvaderen. II. 5Ö4-S66. Madai, Japhets Zoon: welk Land door den zeiven bevolkt zy. Hl. 70. Madmeda: eene Stad der Benjaminiten. II. 480,481. Magdala: de geboorteplaats van Maria Magdalena. II. 1228 . 1220. Magdiêl: eene Stad des Joodfchen Lands. II. 802, 803. Magog: Japhets Zoon, waarheen verhuift, by de verftroojing der Volken. HL 76-7°- Mahanajim: eene Stad , over den Jordaan, wat de aanleiding tot derzelver ftichtinge gegeven heefc. II. 1218-1220. Fene Levitifche Stad der Gaditen. 1221. Waar door, verder aanmerkenswaardig. ibid. Makbelotb: eene der Legerplaatzen van Israël, in de Woe' ftyne. HL 332. Makkeda: eene Stad, in Juda. II. 682. De Spelonke van Makkeda. ibid. Mamelukken : wie die; geweeft zyn. I. 976,977- in de Aanteekeningen.Mamre: Eikenbofcb , by Hebron, II. 559, 560 Manasjes Erfbeel , in tweër gedeeld. I. SI9-523- Hettó? deel, over den Jordaan, mei deszelfs Steden. 523-525- Hei ander deel, linnen den Jordaan 540,541 Manasje, (Koning) naar Babe gevoerd : en weder herfteld b 1. 781 Maon: eene Stad, met eem daar by gelegen Woeftyne in Judee II. 538-54C . (Woeftyn) L 253 Mara. Water) III. 300,301 Marefa: eene Stad van Juda's Erfdeel: waar door, merkwaardig. IL 671—674. Mariamne: een der Toorens van Jerujalem. II. IS5> 156. Mafadt: een Slot, in Judeë. II548. Masja en Meriba: zie Rapbïdim. Matarea, in Egypte; het Vlek , waar Maria met Jejus zou gewoond hebben, ten tyde haarer vlucht. III. 263-269. Mattana: eene van Israëls Legerplaatzen , over den Jordaan. III. 368-37L Mattathias: de grondlegger des Macbabeefcben Geflachts. 1.856. Maximianopolis: zie Hadad-Rem. mon. Mes: een der Toorens van Jerujalem. IL 157. Meandrus: eene Rivier, in Natolie. HL 644. Medaua: zie Medeha. Medeba: eene Stad, in Rubens Erfdeel. II. n88 , 1189. Medie: door Madai bevolkt. III. 70, 71. Nader befchreven. 532,533- Megiddo : eene Stad des Joodfchen Lands, aan Manasje toegewezen. II- 977- Allermeeft aanmerkelyk , door eenen Veldflag. 978, 979. By Herodotus, Magdokn, geheten. 979982. Melite, nu Malta: een Eiland der Middelandfche Zee. III. 940 , 941. Eerft bewoond ! door de Pbeniciers. 941. De oorfprong en beteekenisfe des naams. 941, 942. Deszelfs : natuurlyke gefteldbeid.o^ï, 943. , Word , door fommigen weêrfprooken, dit het Eiland geweeft te zyn , waar Paulus \ Schipbreuk geleden heeft.:943~ Ff 2 945-  1088 BLADWYZFT? 045. Welk gevoelen, echter, onweêrdenkelyk word bevestigt. 945-949- En de daar tegen ingebragte zwarigheid opgetoft. 949, pSo. De omHandigheden deezer Schipbreuk nader verklaard. 950— 952- Of de Adderen van dit Eiland geen vergift hebben. 953 > 954- Welke Wonderwerken , door Paulus aldaar verricht zyn 954, 955. Vermoedelyk, zyn eenigen der Ingezetenen van dit Eiland, Christenen geworden, 955. Dit Eiland is, den Saraceenen, door 4e Cbriftenen ontrukt. 956. En word thans bezeten,door de St. Jans Ridders. 956,957. Memnonia en Memnonium: zie Sufan. Mempbis: zie Noph. Mepbaat: eene Stad van Rubens Erfdeel, n. I19ó. Mepbead-Poorte der Stad Jerufalem. 11. I79> Merariten : derzelver Steden in het Joodfche Land. I. 604. Mercz, ■. wat daar van aantemerKen IL 941,942. Melech , Japhets Zoon: welke Landftreeke door hem bevolkt „ III. 89-91. M^je-Soufar. 27, Mesre: dus word hedendaags' Egypte, by de Arabieren, genoemt, ui. 188. Mesfias: Verkeerd gevoelen der meefte Joden , aangaande het werk van den Mesfias. I- 915, 916. Waarom, zy Jefus, daarvoor, niet erkend hebben. 917. Door fommigen zeer verkeerdelyk op hem toegepaft. 917, 0Ig. Hoe, hun verkeerd gevoelen aangaande den Mesfias, gelegen¬ heid gave, om den Heere Jefus, als een Oproermaker te beschuldigen. 918-924. Metaal-Mynen,in Paleftina.1. igö. Metecb-Amma: zie Gatb. Micbmas: eene Stad der Benjamiten. II. 432-438. De doortocht, by Micbmas. 433-437. Micbmethot: eene Stad , in SaII. 890. Midiamten: uit wien dit Volk oorfpronglyk was. I. 338. Derzelver Woonplaat zen. 339. Waren van veel Vee voorzien. 340. Hunne levenswyze. ibid. Hoedanig tegen Israëls Volk gezind. -341-342. Middelandfcbe Zee: (De) met welke naamen dezelve in de H. Schrift voorkomt. I. 71—78. Migdol: eene Stad, in Egypte: waar gelegen. III. 240,241. daar na Magdalum. 242. een Slot, by de Roode Zee. IH.293,294. Eder. u. 347-350. Migron: eene Stad der Benjaminiten. II. 429-432. Milete: eene Stad , in Afie: waar van de ligplaats word aangewezen. 111. 770. Door wien gefticht. 771. Van ouds zeer vermaard. 772. Waar door, in deH. Schrift, aanmerkelyk. 773- In dezelveStad was eene Chriften Gemeente gefticht. 774. Mi!l°- II. 202, 203. Mispa: verfcheidene Steden van deezen naam. II. 499—501. Mispa Benjamins meeft beroemd. 502,503. Miftpoort der Stad Jerufalem. II. Uithka: eene der Legerplaatsen van Israël, in de Woeftyne. , UI- 332- Mttylene: eene Stad, op't Eiland  « 901. Mitzrajim, de Zoon van Kufch, was de eerde. Bevolker van Egypte. UI. 108. Miizrajims Zoonen: derzelver Woonplaatzen. III. 110—112. Moabiten: derzelver oorfprong. 1.348. Zyn dikwerf van Woonplaats veranderd. 34.8—351Godsdienft. 352. Menigvuldige Oorlogen, tegen Israël. 353 , 354. Daar na t'onder gebragt. 357- Moabiten. (Vlakke Velden der) I. 240. Modin: de Geboorteplaats der Machabeëfche Vorften. II. 709-712. Moerbeziën-Boomen. (Dal der) I. 223-225. Molada: eene Stad in Juda. II. 606, 607. ■Mons Cbrifii. (Berg:) I. 183. Moorddal. II. 242 , 243. in de Aanteekeningen. Mooren: van waar, dien naam ontleend hebben. I.*9P4. in de Aanteekeningen. Waar in van de Turken, ft onderfcheiden. 993 997- Moreh. (Eikenbofch) II. 867, 8-8. (Eikenbosfchen). II. 766. Morija: een Heuvel van den Berg Zion. II. 124. Of behoorde tot het Land Morija, in Abrahams Gefchiedenisfe bekend. 125—127. De naamsbeteekenisfe aangewezen. 127,128. Door Salomo bekwaam gemaakt tot den Tempel. 129, 130. Mofcbeërs : zie Mefecb. Moferotb: eene der Legerplaatzen van Israëls Volk in de Woeftyne. III. 332; Myra: eene Stad In Lycie. III. 682,683. Mysie: een Landfchap in AJie, door den Apoftel Paulus, bezocht. III. 695.696". N. ..;t1 Naamen des Joodfchen Lands. I. 39-42> Nabatheèn. I. 346 ,347. Nabonasfar , ook Belefisgenoemt: de Herfteller der Babylonifcht Heerjchappy. > IJL 5SO. Nabaliël: eene der Legerplaatzen van Israël, over den jordaan. III. 368-371- Nain: eene Stad des Joodfchen Lands, door een Wonderwerk van Cbriftus, zeer bekend geworden. II. 1025—1028. Napbatb-Dor: zie Dor. 'Naplofa : zie Sicbem. Natan: een merkwaardig perfoon, in des Heilands Ge. flacht-Regifter. I. 674. in de Aanteekeningen. 'Natolie , is eerft door Gomers Geflacht bewoond. III. 62, 63. Reden der benaminge deezer Landftreek. 64L DeGrenzen , Grond- en LucbtsgefteUbeid enz. 642—644. De groote omwendingen daar in voorgevallen. 645—650. Derzelver Inwooners. 651—657. 'Naxivan- III. 29. Nazaretb : de naamsbeteekenisfe deezer Stad. 11. 997.998. De gelegenheid 999. Zy was de eigen Woonplaats van Jojefh en Maria. 1000. Die ook aldaar , door den Heiligen Geeft is bevrucht gewordea. 1001. En aldaar haaren Zoon opgevoed heeft. IP02.1003. Het misverftand der Joden, als of Fi3 J-  iooo BLADWYZER. 1090 Jefus ook binnen die Stad geboren ware, was oorzaak, dat hy Jefus ós Nazar eener, wierd toegenoemt. IC03—1014. Binnen die Stad. heeft Jefus weinig vrucht gedaan. 1015,101$. Zy is daar na door veele Christenen bewoon d geworden.ici 7. Wat, van 't hedendaagjcbe Naztretb , aan te merken zy. 1017—1025. Neapolis: zie Sicbem. eene Stad, in Macedonië. III. 798,799. Nebo. (Berg) I. 207. eene Stad, in Ruben. II. 1189. H9°- Nebucbodonoz.nr: Koning van Asfyrie. III. 547. in de Aanteekeningen. Nebukadnezar, Koning van Babel, heeft Juda's Ryk t'onder gebragt. III. 582—590. Nepbtali's Erfdeel. I. 570—579. Gebergte. I. 184- Neriglisfor, Koning van Babel. III. 590,6yi. Nezib: eene Stad, in Juda. II. 686. Niceë: eene Stad, in Bithynie. III. 687- Nikopolis: word onderzocht, welke Stad Nikopolis, onderveeIe Steden deezes naams, die geweeft zy, in welke, Paulus overwinterd heeft* III. 877— 884. Nimrod, de Zoon van Kufcb, heeft de Vlakte Sinear bevolkt. III. 105—108. Kincve: de Hoofdftad van Asfy. rie: door wien gefticht. III. 1 505. Deszelfs ligplaats. 506, 507. Of 'er tweërly Nineve I geweeft zy. ibid. in de Aanteekeningen. Zy is, door 't ge- ( val van Jona zeer vermaard. 508,509. Eene zeer £ioote ( Stad. 510 , 511. Derzelver grootte bepaald. 512. Doch niet zeer Volkryk. 513. Zy is daar na ganfchelyk verwoeft. 5H,5i5- No: eene Stad, in Egypte. III. 230, 231. Waarfchynlyk dezelve , die daar na Alexandrie genoemt is. 233. —Arnon: zie No. Nob: eene Priefterlyke Stad, in Benjamin. II. 476.477. In Sauls gefchiedenisfe befaamd. 477.478. Nod: (Landfchap) waar gelegen. UI. 21. Noph: eene der Hoofdfteden van Egypte. III. 202—205. Nyl: (De) overftroomd, jaarlyks de Vlakte van Egypte. III. 189—192. Behalven, dat deszelfs water ook door Griften, naar elders afgeleid word. 194, 195- Zy ontlaftte zich oudtyds, door zeven monden. 196, 197- Is van Krokodillen vervuld. J97) 198. O. Ohotb: eene der Legerplaatzen van Israël, in de Woeftyne. III. 356, 357, Olyfberg: deszelfs gelegenheid. II. 213-217. Was vruchtbaar in Olyfboomen. 218. Waar door, in de Heilige Schrift vermaard, ibid.' Voornaamlyk , door des Heilands Hemelvaar d. 219—221. Olyfboomen: in Paleftina zeer gemeen. I 280. ~>ogjl: wanneer in het Joodfche Land voorviel. I. 272,273-, 3n.' eene Stad, in Egypte. III, 211,212, hrlag: zie Heilige Oorlog. * Ooft-  der voornaamfte Zaken, 1091 Oolïpoerte der Stad JerufalmAh Ooflzee: welke Zee daar door gemeend word. I- 80, 81. Opbel: een Hemel en Sterkte van Ooftpoerte der Stad Jerufalem.^ II, Oo/ta: welke Zee daar dooi gemeend word. I- 80, 8r. Opèei: een Heuvel en S'erife var den Berg Zion. II. I3i-i33 Opbir : door Joktans Zoon, bevolkt, en naar hem benoemt lag, op de Ooftkuft van Afri ka , in den omtrek der Stai Sopbala. III. I3I-H3- Doo So/omo'f Scheepvaart, van E zeongeber, zeer vermaard. ifiia Oproeren der Joden, tegen d Roomfche Heerfchappy, d oorzaken van hunnen ondei gang. 1.928-937- De latere üj roeren der Joden in't H. Lam 948-95< Oreboe: niet te erkennen, voc Ur der Cbaldeën. III. IS3—J5: Orontes: eene Rivier van Syn III. 4" O/Ha: eene Stad, in ftaiie. H J 102 Oude P»orfe der Stad Jerufala II. 171, 17 Ouderlingen: wie daar doorvf ftaan worden by de Joden. 038,63 Ourfa, is niet dezelve Stad.d voorwds Haran genoemt w; III. 17 Overpriejleren: wie daar door £ meend worden. 1.638,6; P. Paarde-pwrtc der Stii Jerufalt Paddan-Aram : een byzon< Landfchap, in Mefopotan Itl. 170,1 PaJe« van Helena. IL 211,2 Des Konings Herodes. 2( 205. Van Her odes Agrip mi. Des Konings Salo 203 , 204. Der'Koninginne. 204. Palestina : van waar, die naam oorfpronglyk zy. L 45. Palmboomen: waren, in het Joodfche Land, zeer menigvuldig. I. 280. . Palmftad: zie Jericbo. . Palmyra: eene Stad, in Syrit: [ by de Hebreen, Tadmor en • Tamor genoemt. III. 463 - 464* Waar van, de naam Palmyr* voorkomt. 465- De ligplaats : deezer Stad.466 Die, in de ; gefchiedenitfe, zeer vermaard is. 467. En noch heden, door 1. de gedenkftukken der Oudl, heid. 468,469. ». Pamphylie: een der Wingewes,r ten van Afie. III.667,668. ;. Paphlagonie : door Ripbatb eerft bewoond. HL 65 ,6<». 5. Papbos: eene Stad, op 't Eiland CyI. pus. III. 918. Eigenlyk Meur» 1. Papbos, in onderfcheiding van »*. Oud Paphos. 919. Alwaar Pau- 2. lus het Euangelie met vrucht r- gepredikt heeft. 920,921. L Paradys: wat die naam betee9" kend: en waarom welvoegie' zaam gegeven, aan dien Hof, is. waar in onze eerfte Voorcudec. ren van God zyn geplaatft gee- weeft. III. 1-4. Welke , een 9. afbeelding van den Hemel, was.5. Wat de oorzaak zy, der verfchillende gevoelens . m. over de ligplaats van het Pa'8. radys. 6. Zy lag, in 't LandIer fchap Eden: En wat daar door ie. verftaan wierd. 6.7. Hoeda[I. nig men de verdeeling der Rs[2. vier van Eden, in vier Hoof'14, den, te verftaan hebbe. 8, 9pa. Aan welker oorfprong het Pamo. radys noodzakelyk te zoeken Ff* ls*  ïooa BLADWYZER is. o, ro. En word, na gedaan onderzoek, welk die vier Hoofden of Rivieren geweeft zyn, bepaald, de Landftreek Armenië, de rechte plaatze des Paradys geweeft te zyn. 10- laran: (Woeftyne) een gedeelte van de Woeftyne der Schelfzee, jjj- 324-327. FartbeniuS. m. 645. Pajargada: eene Stad, in Perfie. r, III. 626. Patara: eene Stad . in Lycie. III. 680-682. iATHRos: een byzonder Landfchap van %y/.te- HL 243, Patmos: (Eiland) in de %eé/cie Zee: alwaar Jobannes zyne Openbaaringen gefchreven heeft.III. / p„ ; j . 906-909. -Faa/uj, de Apoftel; in welken opzichte, een Romeinfcb Bor- ƒ ger genoemt zy. III 662- t) , . .. 664. Pelgrtmagten: zie Bedevaarten. f ■Fe/to; eene der Steden van De. kapelis: door de vlucht der P Chriftenen derwaard, aanmerkelyk. 11/1232. 1233. Peloponnefus: doorElifa bevolkt. t> 1 r Hl- 74,75. Pel'jfium: zie Pemapolis : eene benaminge der l.anajireeke, die daarna in de Zoutzee veranderd is. II. 525, Berg. PfiREe : de Landftreek over den Jordaan.U. I143-HCJ5' Naamsbetee^enisfe. iH5. Waerom /Méron geheeten. u46. Grootte en Lands gefteldheid. iU7 De eerfte Awwjfrj deezer i%anöftreek. 1148. js tW(Je. maal door de Moabiten en «wiiten, bewoond. 1149,1150, En na de Babylonifcbe Gevangenisfe weder door de Jo* den ingenomen. 1151. De byzondere deelen deezer Landftreek. 1153-1165. eree, in t byzonder dus genoemt: een gedeelte der Landftreek over den Jordaan. II. j , "53, II54"ergamus: de gelegenheid deezer Stad.TIL 737. Die weleer de Hoofdftad was,van een byzonder Koningryk. ibid. Aldaar was eene zeer vermaarde Bibliotheek. 738. Zy was eene der VII. Gemeenten van Afie, aan welke Jobannes eenen Brief fchreef. 739,740. 'erge: eene Stad in Pamphylie: in de Reizen van Paulus, vermeld, in. 668-670. erkament: waar van dit zynen naam bekomen hebbe. lil. 738.* erfepolis: eene Stad, in Perfie. III, 626. ipsiscHE HEERscHApry: door Oyr«r gefticht, HL 597-600, Heeft haar begin genomen, in het Landfchap Perfie. 601. Welkers Grond- en Luchtsgefteldheid befchreeven word. 602. Eertyds, Elam, geheeten.603. Van waar de naam Perfie oorfpronglyk zy. ibid. Die daarna, veelal, in Partbie, veranderd is. 604. Deeze Landftreek is, door Cyrus, van het Babylonifch jok verloft. 605-607. De verre uit?eftrektheid des Perfifben Ge: 'neds. 608-610. En Rykdom. Md. Regeeringsvyze. 611,652. Jészelfs Zetel was Sufaji. 0V2020.  der voornaamfte Zaken; ' 1093 Phereziten: een byzonder be 620. En Ekbatana. 620-626. lotgevallen deezer Heerfchappy tot den tegenwoordigen tyd. 627—640. Petrus de Heremiet: de eerl'te Aanlegger van den Heiligen Oorlog der Chrijienen , tegen de Saraceenen en Turken. I. 97°- Pbarphtr en Abana: de beiden Rivieren van Damaskus. III. 427—429. PbaJaëlis: eene Stad, in Samarie. II- 9H- Pbafaêhn: een der Toorens vaa de Stad Jerufalem. II. 15 5 , 156. Pfcenix ; eene Stad en Haven , op het Eiland Kreta: in de Reizen van Paulus gedacht. Hl. 938, 939. Phereziten: een byzonder Gefiachte , onder de Kanaciniten. I. 305- 312' Philadelphia: wat de naam deezer Stad beteekend: en waar van ontleend. Hl. 748-750. Waar gelegen, «oi^. Eene der VII Gemeenten van AJie. 750, 751. Zy is daar na elendig yer-wpeft. ibid. Hedendaags fche toeftand deezer Stad. 752- Philippi: eene Stad, in Macedonië. III. 799. Welker geleegenheid nader bepaald word. 800,801. Door wien gefticht en benoemt: 801,802. Door eene daar by gelegen Goudmyn vermaard, ibid. Zy was eene Romeinfcbe Volkplantinge. 802—804. En dus,door veele Romeinen, bewoond. 805. Onder welke, ook fommige Joden zich vermengt hadden. 805, 8c6. Die aldaar aan de vooxbyftrööHiénde Riviere, eene Bidplaats hadden. 806— 808. Deeze Joden waren, echter, by de inwooners gehaat. 809. Aldaar woonde Lydia, de Purperverkoopfter. 810. Binnen deeze Stad, is de Stokwaarder, met zyn ge• heel Huisgezin , bekeerd. 811, 812. En veele anderen, die eene geheele Chriften Gemeente begonnen uit te maaken. 812. Paulus is , daarna, meermalen, te Pbilippi geweeft. 812, 813. En heeft, aan deeze Gemeente, eenen Brief, uit Rome, toegezonden. 813-816. Gelyk ook de Kerkleëraar Poly karpus. 816. Noch lang daar ha is 't Chriftendom aldaar in ftand gebleven. ibid. Pbilippus, de Zoon van Herodes. I. 893,894. Pbiliftynen: van waar dus genoemt zyn. I. 321. Vanwaar oorfpronglyk. 322-. Wanneer zich in 't Land Kanaan hebben neergezet. 323-32S- Derzelver Godsdienft en Regeerings■a>yze. 325. Waren altyd de geduchte Vyanden van Israëls Volk. 326. Door.wie verdelgt. ibid. Pbifon : ééne der Paradys-Rivie ren. HL 12-14. Phoenicie: die naam in eene meer of mindere uirgeftrektheid genomen. III. 373- Was eertyds zeer beroemd , wegens de Scheepvaart. 374.. De Inwooners waren van 't Gefiachte der oude Kanaaniten. 375, 376- En hebben van daar, hunne Volk-plantingen, door andere Waerelddeelén uitgebreid. 377- Pbratb: ééne der Paradys-Rivieren. HL 10-12. T f 5 Phrt-  seoi B L A D W Y Z E R. Phrtgib : een der Wingeweften van AJie, in welke, Paulus, het Euangelie gepredikt heeft. III. 692-695' Pbunon: eene der Legerplaatzen van Israël, in de Woeftyne. Ilt. 356, 357Pbut, Cbams Zoon, heeft Barbarie bevolkt. III. 112,113. Pi-Bejetb : eene Stad, in Egypte: daar na Bubaftus. III. 240. ■—Hacbirotb: eene der Legerplaatzen van de Isralliten. III. 293-295- Pitom: eene Stad, in Egypte. III. 211 ,216. Pisidie : een der Wingeweften van Afie. ilL 670. Pisga: Berg. I. 208. Pnuël: de aanleidinge ter fticht-inge deezer Stad. II. 1221, 1222. En waar door , aanmerkenswaardig. 1223,1224. Pompejus , de Roomfche Veldheer , heeft het Joodfche Land, aan het Roomfch Gebied onderworpen. L 869, • 870. Pontds: een der Wingeweften van Afie. III. 685,686. Poorten der Stad Jerufalem. II. 165-1S1. Prevefa: zie Nikopolis. Prieflerlyke Steden, in het Joodfche Land. I. 601.602. Prufias: eene Stad, in Bithynie. III. 687- Pfefbinus: een der Toorens van jerujalem. II. Iy6. Ptolemais: deeze Stad was eerft Akkt genoemt. IL 1103. Zy zou aan Afers Stam hebben moeten behooren , die dezelve nooit vermeefterde. ibid. Van wien de naam Ptolemais. 1104, 1105. Waar aangetroffen. 1106. Gelegenheid dee¬ zer Stad. 1106—1108. By-i zonderheden. nc8- De Saraceenen hebben die Stad Akka en de Cbriftenen, Akrc genoemt. 1109,1110. Zy was, in den Heiligen Oorlog , zeer vermaard, ui 1—1114. Hedendaagfche toeftand. 1115,1116. Ptolemais. (Vlakte van) I. 243. Put der levende Wateren: in de Nabuurfchap van Tyrus. III. 396, 397- Puteoli: eene zeer Neeringryke Zeeftad, in Itali». III. 1024, 1025. Eertyds, Dicaarcbia, geheten. 1025. Van waar, zy den naam Puteoli, bekomen hebbe. 1025, 1026. Deeze Stad is ook door Paulus aangedaan, in zyne Reize, naar Rome. 1027, 1028. Piramiden (De) van Egypte: door wien, en tot wat oogmerk, gebouwd. III.217. Q- Quarantania: Berg. 1.157—169. R. Rachels Graf, in de Nabuurfchap van Bethlebem, befchreven. II. 351. Raèina , de Zoon van Kufcb: waar zich nedergezet hebbe. UI, 106. Ragaii: zie Rages. Rages: eene Stad, in 't Land der Meden : in de Gefchiedenisfe van Tobia; bekend. HL 623. in de Aanteekeningen. Rama. Verfcheidene Steden van deezen naam, waren in het Joodfche Land bekend.II. 482, 483. Eéne, in Benjamins Erflot, word, Rama Benjamins, toe-  der voornaamfte Zaken. 1095 toegenoemt. 483 ^484- Derzelver gelegenheid. 485, 486. Zy word , Ramatbajim, genoemt. 486. En ht door de gevallen van Samuël, meeft merkwaardig. 487-490. Zy is, daar na , aan Israëls Ryk, gekomen. 490, 491. Word gehouden, voor Arimatbea , Jojepbs Geboorteplaats. 495— 497- Ramla: eene bekende Stad, in 't H. Land, befchreven. II. 729-735- Ramotb, in Gilead: waarom die Stad dus omfchreven word. II. i2io, is». Eéne Levitifche Vryftad. 1212. Waar door verder aanmerkenswaardig. 1213—1215Rapbia: eene Stad, in Judeë. II. 617. Ripbidim: eene der Legerplaatzen van de Israëliten, in de Woeftyne. III. 306-308. Recbob: eene Stad van AJers Erfdeel. IL 1131, 1132. Recbt (Israëls) tot het Land Kanaan: waar van ontleend: en beweerd, tegen de Deïften. I, 429-447. Rechthuis, te Jerufalem. II. 208, 209, Recbtspleginge, tegen den Heere Jefus , uit den aard der Stadhcuderlyke Regeeringe , in het Joodfche Land, opgehelderd. 1.90.7,908. Regeeringsflaat van het Joodfche Volk. h 406-419 Regen: (Vroege en fpade) I. 66-68 Rebabeam's lotgevallen. 1.739-742 Rebobotb: eene Stad, in Asfyrie HL 505 Rephaïm of Rbepbaïten: waar ge woond hebben. I. 313- 314 Repbaïten: ( Dal der) I. 220223. Refen: eene Stad, in Asfyrie. m. 515. Rbamefes: eene Stad, in Egypte. III. 209-211. Rbegium: eene Stad, in Italië: wegens haaren naams-oorfprong, en andere zaken , merkwaardig. III. 1021,1022. Door Paulus, in zyne Reize, naar Rome, aangedaan. 1022, 1023. Rbinokolwa: waar gelegen. II. 611—614. De naamsbeteekenisfe. 612,613. De oude Overleevering aangaande deeze Stad. 614, 615. Waar door merkwaardig. 616. Rbodos-Eiland, in de Middelandfcbe Zee: door 't Kolosfus* Beeld vermaard: en gemeld, in de Reizen des Apoftels Paulus^ III. 904—906. Ribla: eene Stad, in Syrië: of zy dezelve , met Antiocbie zy* III. 488, 490. Waar geleger. 490,491. Richters der byzondere Stammen en Steden, van de algemeene Richters des ganfchen Volks, te onderfcheiden. 1.633,634. (Israëls) worden fomwylen, Koningen geheeten. 1.632. in de Aanteekeningen. Ricbterlyke Rsgeeringsvyze, onder Israil, in haaren eigen aart, en voordeelige gevolgen, befchreven. I. 627—633. Waarom dezelve afgefchaftzy. 641, 642, , Ridder-Orders, in 't Heilig Land opgerecht. 1.985- , Rimmon: eene Stad. eerft aan Juda, daar na, aan Simeon , , ingeruimt. II. 604—606. Rim-  •ieo6 BL'ADWYZEH. Rimmon Terts: eene der Legerplaatzen van Israël, in de Woeftyne. III. 332. - phatb , Japhets Kleinzoon : welke Landftreek door hem bevolkt zy. III.65, 66. Risfa: eene der Legerplaatzen van de Israeiiten, in de Woe- . ftyne. [jf. 3?j. Ritbma: eene der Legerplaatzen van de Israeiiten, in de Woeftyne. ms 332. Jioianim: zie Dodanim. Rogel. (Fontein) II. 289, 2pr. Rome: eene zeer beroemde Stad, in Italië. III. 971, 972. Derzelver gelegenheid. 973. Die dikwerf veranderd is. 974. Door wie en wanneer gefticht, naar 't gemeen gevoelen. 974976. 't Welk , door fommigen, anders word opgegeven. 976,977. Die Stad is, van tyd tot tyd, vergroot 978. Begreep, in bsaren omtrek, zeven Bergen. 978,979. Deeze Stad heeft, langzamerhand, haare Heerfchappy over de geheele bekende Waereld, uitgebreid. 979—982. Behandelde , haare verwonnen Volken, zeer rechtmatig. 982. Deeze éénheid der Heerfchappy is, aan de voortzettinge der Euangelieleer , zeer bevcrderlyk geweeft. 983, 984. Rome was een zeer prachtige 1 Stad. 984. En ongemeengroot van omtrek. 985-987. Daar by zeer Volkryk. 937, 98S. I Binnen die Sud, woonden veele Joden. 988. En Jodengenooten. 989. Die, echter, eenmaal, door bevel van den Keifer Kliudivs , beneven de Cbriftenen., ter Stad uitgeban- nen zyn. 990-994. Die toch, daarna weder ingelaten wierden. 994. Door welke perfoonen de eerfte Chriften Gemeente, te Rome, gefticht zy. 994-996. Aan welke Paulus eenen Brief fchreef. 996-999. Daar na, Is de Apoftel naar Rome gevanglyk overgebracht. 1000. Alwaar by die Gemeente, door zyne Leerredenen gefticht heeft, icoi En van daar verfcheidene Brieven gefchreven. 1002. Uit deeze Gevangenisfe ontflagen.is hy, andermaal, te Rome gevangen en onthoofd. 1003 , 1004. 't Is onbewysbaar, dat de Apoftel Petrus ooit, te Rome , geweeft zy. 1034-1006. Veel min , dat hy. aldaar, de eerfte, zynen Bisfcbops Zetel zou gefticht hebben. 1006-1008. Een kort verhaal, aangaande 't begin en voortgang, van't gezach, 't welk de Roomfcbe Paufen , over de geheele Kerk, zich hebben aangematigt. 1009— 1015. Rome is de Hoofdftad van een byzonder Gebied , irt Italië. 1016. De hedendaagfche toeftand der Stad. 1017. Onder welker Gebouwen.'tKafteel S\ Angek,\ Vatikaan, en de zo genoemde VIL Kerken van Rome uitmunten. 1017— icï-ï. lome: (Nieuw) dus wierd weleer genosmt, de Stad KenftantinoVole- Hf. icii , 1012. .omeisten : zyn van de Latynen, oorfprotiglyk. HL 969. Aaa welke, zy hunnen naam medegedeeld hebben ibid. Hoe wel hunne taal den naam van Lityn/cbe Taal heeft blyven behouden. 970,971. Zy zelve  der voornaamfte Zaken. 1097 te hebben hunnen naam ontvangen, van hunne Hoofdftad Rome. 974-977- Wierden eerft door Koningen beftierd. 978. Daar na, ftaatswyze, door Borgermeejleren.9do. En eindelyk, door Keijers. 981. Hebben niet alleen Italit, maar ook veele andereLanrfen,over den geheelen bekenden aardbodem, onder hunne Heerfchappy gebragt. 977~982. Romeinen : wanneer dit Volk , eerft, met de zaken des Joodfchen Lands, zich hebben beginnen te bemoeijen. L871» $72. 't Welk zy daar na geheel ovtrbeerfcbt hebben. 873875- Romelie : thans de gemeene • naam van geheel Europifcb Turkse. HL 884. Roede Zee: zie Scbelfzee. Rooze van Jericbo. H. 386. Rubens Erfdeel, met de daar toe behoorende Steden, aangewezen. I. 5II—SI5- S. Sabta, de Zoon van Kujcb: waar, die zich neêrgezet hebbe. III. 106. Saparos: eene Rivier, in Natolie. HL 645Saladyn, Kalif van Egypte. L 976. Salamis: eene Stad van het Eiland Cyprus. III. 917. Door wien gefticht. ibid. Aldaar, hebben Paulus en Barnabas • het Euangelie verkondigt. 917, 918 Salcban: eene Stad, in 't Ryk Bafan. IL 1239 Salem: was de oudfte naam dei Stad Jerufalem. II. 55-58- Des zelfs beteekènisfe aangewezen, ■59' Salim : eene Stad, aan den Jordaan. II- 9i6,9i7Sallum: zie Joabaz. . _ Salmanefer, Koning van Asfyrie: heeft de X. Stammen israëls naar Asfyrie weg gevoerd. LI. 527-536. Salomo: waarom tot de KojiingIyke waardigheid, boven deszelfs Broederen , voorgetrokken.il. 672-678. Heeft, dea meeften tyd, in vrede geregeerd. 679-682. Den Tempel , beheeven meer andere groote Gebouwen , gefticht. 083-685. Israëls Kóóphandel tot eenen bloeiftand gebragt. 685-690. Uitgeftrektheid van deszelfs Heerfchappy.691-701. Was, in'temde zyner Regeering, ongelukkig. 702 , 703. En, is zyn Ryk na deszelfs dood gefcheurd. 704-719. Salomo's Fyvers: in de Nabuurfchap van Betblebem. II. 357— 361. Samarie: (LandfchapT heeft zynen naam van de Hoofdftad. II. 805, 8c6- Geleegenbeid, uitgeflrektbeid en grondgeJleldbeÜ deezer Landftreeke. 806-808. Deszelfs Inwooners. 809-829. Samarie: (De Stad) derzelver gelegenheid. II. 830. Door wien, en wanneer gefticht. 831. Naamsöorfprong. 832. De Hoofdftad van Israëls Ryk. ibid. Was zeer afgodifcb. 833Derzelver lotgevallen. 834— 842. Hedendaagfche toeftand. 843 , 844- Samaritaanen: de oorfprong deezer vermengde Natie. II. 809» 81®. Derzelver Godsdienjl, 811816.  iopg B L A D W Y Z E Ë. 8i6. Hadden onder zich, de .Leere , aangaande den Mesfias. 817. Waren by de Joden zeer gehaat. 818—8*3' Sommigen derzelver zyn tot het Cbriftendom bekeerd. 823— 825, Derzelver verdrukkinge, door de Romeinen. 825 , 826. Hedendaagfche toeftand. 827829. I. 1010. 1011. Samir: eene Stad, in Samarie. IL 895- Sammochonitis : Meir. I. 96— 98. Samos-Eiland, in de Egeëfcbe Zee: in de Reizen van den Apostel Paulus voorkomende. III. 902. Samotbrace: een Eiland der Egeë, Jcbt Zee: in de Reizen van Paulus voorkomende. III. 898, 899- Sanhedrin: (Joodfche)hetOpperft Gerechtshof van het Joodfche Land: wanneer opgekomen. I. 634,635. Uit hoeveel, en hoedanige Leden t'faamgefteld. 635, 636. Deszelfs verbintenisfe, met het algemeen Richterampt. 636. Is beftendig in wezen gebleven. 637. Sanberib, Koning van Asfyrie, tracht te vergeefs , 't Ryk Juda te vermeefleren. III. f36— 538. 1 Sapber: (Gebergte) eene der Legerplaatzen , in de Woeftyne der Sebelfzee. III. 332. ■ Sapbet: zie Betbulie. Saraceenen, (De) met de Turken vereenigt, hebben het ganfch Voflerfcb Keiferryk bemagtigt. 1.903.961. En,in 't byeon> der, Paleftina. 964,965. — zyn uit Kufcb oor- l fpronglyk. HL 97,98. Sardes: de ligplaats deezer StadIII. 745, 746. Was de Hoofdftad van Lydie. 746. Is eenmaal geheel verwoeft. 746, 747- Eene der VII. Gemeen, ten van Afie. 747,748. Sarepta: eene Stad, in Pboenicie: waar gelegen. III. 406. Door 't geval van Elifa, vermaard, ibid. En waar door meer aanmerkelyk. 407. Sarid: eene Stad, inGalileë. II. 1102. Saron: eene Stad, onderfcheiden van Sarotit. II. 778. (Vlakte) I. 244, 245. Sarona: eene Stad, in 't Joodfcbe Land. II. 776—778. Saronas: een Smaldeel van Judeë. II. 47—49. Sarpbatb : zie Sarepta. Saul: door welke bedryven aanmerkenswaardig, I. 650, 651.' Waarom de Koninglyke waardigheid , van deszelfs Huis, is weggenomen. 651—653. Saulüs: waarom daar na Paulus, geheten. III. 920. in de Aanteekeningen. Scbaapspoorte der Stad Jerufalem. II. 169,170. Schattingen der Romeinen: waarom door de Joden zeer ongaarn opgebragt. I 912, 913. ïcheba, de Kleinzoon van Kufcb; waar die gewoond heeft. III. 106. Joktans Zoon, heeft het Zuidelyk deel van Arabie bevolkt. III. 126. Uit de Landftreek, naar denzelven benoemt, was die Koningimie van Scbeba, welke Salomo bezocht heeft. 127—131. 'cbelfzee: kortelyk befchreven. III, 276, 277. Deszelfs twee Woord-  iet voornaamffe Zaïten. ïopo Noordwaards uitfpringende Zeeboezems. 281—286. Waar Israèl dezelve is doorgetrokken. 395-300. Schepen van Tharjis: waarheen hunnen tocht genomen hebben. HL 79-82. Scheuring! van Israëls Ryk, na den dood van Salomo, in derzelver oorfprong en nadeelige gevolgen, befchreven. I. 704-719- Zie ook 735—739- Schoone Havens: een zeker Oord, op 't Eiland Kreta, alwaar Paulus eenmaal ten anker lag, in zyne Reize naar Rome. III. 934-938- Schout: waar van, dit Nederduitfch woord ontleend zy. I. 630. in de Aanteekeningen. Schriftgeleerden: welke die waren, onder de Joden. I. 638, 639. Scyten: uit Magog oorfpronglyk. III. 67-70. Scytboptlis: zie Betbfean. Seba, de Zoon van Kujch : onzeker welk Land door hem bevolkt zy. 111. 105. iebafte: zie Samarie. Seir. (Gebergte) I. 151. Ssleucie: eene Stad, in Btbylonie. III. 491—493. eene Stad, in Syrië. III. 491-493. Sems Geflachtlyft. III. 117. Sennabris. IL 1051. Sepbarvajim: eene Stad, aan den Euphrat. III. 544. Sephela. (Vlakte) L 245. een Smaldeel van Ju. deë. II. 44i45- Sepbiratb: eene Stad, in Samarie. II. 895. Sergius Paulus, Stadhouder van het Eiland Cyprus, door Paulus bekeerd. III. 929,921. Sibmtt: eene Stad der Rubemten: II. 1098,1099. Sicbar: zie Sicbem, Sicbor: Beeke. I. 142» Sicbem: eene Stad van Samarie: waar gelegen. II. 844-846. In den tyd der Heilige Aartsvaderen, alreeds aanmerkelyk. 846-850. Als mede in Jofua's tyd.850.851- Wierd, door Abimelecb, verdelgt. 851—854. Weder herbouwd, is zy voor een' tyd de Zetel van Israëls Ryk geworden. 854—856. Daar na, die van den Samaritaanfchen Godsdienft. 856, 857. Waarom ze , ia de Sehrifteu van het Nieuwe Teftament, Sicbar, genoemt zy. 857—859. Daar na, Neapolis. 859—861. Wanneer het Chriflendtm aldaar gefticht zy. 861,862. De latere lotgevallen. 862-864. De tegenwoordige Staat. 864-867. Sicilië : een groot Eiland , in de Middelandfcbe Zee: waar gelegen. III. 958. Is door veelerlei Natiën bevolkt. 958,959, Aan wien het toebehoord. 959. Natuurlyke gefteldheid. ibid. Siloam: (Fonteine) waar geweeft. II. 260,261. Eertyds,Gibsn, geheten. 261, 262. Deszelfs water wierd, naar zekere Vyvers, afgeleid. 263—273. Des» zelfs water wierd ook naar binnen de Stad Jerufalem geleid. 273—279- Gebruik van deszelfs water , op 't Loverhutten-Feeft. 280, 281. Hedeiïdaagfche bygelovigheid. 282. Silob : eene Stad, in Samarie. II. 898, 899- Naamsöorfproug. 899, 900. In deeze Plaats, is eenigen tyd de Arke des Verbonds geweeft. 900. 904—907, Aldaar, is de Laniverdeeling, doox  noo BLA DWYZER door Jofua, voltrokken, por. Is do orden Maagdenroof aanmerkelyk. 903. Tegenwoordige gedaante. 911, 912. Simeons Erfdeel, lag in het Erfdeel van Juda. I. 551. Waar van de reden word opgegeven. 552-557- De daar toe betrekkelvke Steden. 557,558. Simeon , Patriarch van Jerufalem. I. 970. Simon, de Macbaheër. I. 860. Sin: eene Stad, in Egypte :dzzr naPelufium genoemt."lil.238240. (Woeftyne) III. 305. Sinaï: (Berg) deszelfs ligplaats. III. 310-314. Naamsbeteekenisfe. 315. Waar door aanmerkelyk , in de Heilige Schrift. 316—318. Deszelfs gedaante- 318,310. (Woeftyne) lil. 308. Sinear: (Landfchap) de beteekenisfe deezes naams. III. 30. Is daar na, Babylonie , genoemt. 31. Waar gelegen. 31— 34. Aldaar is de Stad Babel, met derzelver Tooren, gefticht. 35. Byzondere gedachten , aangaande't waare oogmerk, dat door Noacbs Nakomelingen , in de ftichting deezes Toorens bedoeld zy. 35-39. Hoedanig dit van God verydeld wierd, door de Spraakverwarringe. 40—44. Siniten: een Volk, uiteen' van Kanaans Zoonen oorfpronglyk. I. 3C0. III.239. Sittim: Dal. ]. 227. Smyrna: de ligplaats deezer Stad. III. 732. Door wien gedicht. 733- Onderfcheid, tusfehen Oud en Nieuw Smyrna. 733, 734. Zy was eene der VII. Gemeenten van Afie. 734; De tegenwoordige toeftand deezer Stad. 735—737- Socbo: twee Steden van deezen naam, in Juda. II, 663. Sopbala: 't oude Opbir. III. 133, „ , , 134- isopbar de Nadmatbiter: van waar oorfpronglyk. III. 178. in de Aanteekeningen, Sorek: Beeke. 1.136-138. Spanje: eerft bevolkt,door Tbarfis. HL 75-82. Spanje: deeze Landftreek, ten aanzien van derzelver ligginge, voortbrengzelen, Inwooners en veelerly Staatsverwisfelingen befchreven. III. 1039— 1047. Of de Apoftel Paulus* aldaar 'in eigen perfoon het • Euangelie verkondigt hebbe. 1042-1045. Sparta: zie Lacedemon. Spartiaten : ftonden met de joden in bloedverwandfchap. I. J60. III. 876, 877. Sforabes-Eilanden, in de Egeëfcbe Zee. in: 897. Spraakverwarringe, ter gelegenheid van Babels Toorenbouw: hoedanig zich toegedragen hebbe. III. 40-44. Had tot haar gevolg , de verflrooijinge van 't menfchelyk Gedacht , over den bekenden Aardbodem. 45-5r. Waar na, de Landen worden aangewezen , in welke, de byzondere Geflachten van Noacb zich hebben neêrgefiagen. 51-147- Staatsverwisfelingen, (De) welke het joodfcbe Land, door ver-S volg van tyden ondergaan heeft, uitvoerig befchreven. 62^-988. De hedendaagfche gefteldheid deezes Lands. 9S91016. Stadbouderlyki Regeering der Romei  der voornaamfte Zaken. hot Apt T.rrnëliten. bv de aanvaar eene benaminge des Joodfchen Lands. '• 43» Syrtis: een Zandbank, waar gelegen. IU» 946,947Gg T. meinen, wanneer eerft ingevoerd in 't Joodfche Land. I. 291. Daarna hertteld. 897. Aan de Landveogdy van Syne ondergefcbik'. 898-901. Welke Stadhouders in Judeë geregeerd hebben. 9=2- Staat des Joodfchen Volks, geduurende dezelve 903-907- De vrvh,eden, in zaken van den Godsdienft, den Joden, door de Stadhouders , toegtftaan. 9°9, 91c. De haat der Joden tegen de Roomfcbe Stadhouders.911. Die door den tyd tot openbaare opftanden is uitgeborften. 928-933Stammen: Israëls Volk was in XII. Stammen onderfcheiden. I. 376. Stradela: zie Jisreël. Sukkoth: eene Stad der Gaditen. II. 1205, I2C6- (Dal) I. 232. , de eerfte Legerplaatze der Israëliten, by de aanvaarding hunner groote Reize. III. 289,290. Sunem: eene Stad, in Isfafcbars Erfdeel , door den Profeet EUfa, mcrkwaardig.il. 992,993' Supb: (.Zee) zie Scbelfzee. Sujan: de Hoofdjiad der Perfi. fcbe Koningen: eertyds eer Slot. III. 612. Wat die naait beteekend. 613- Waar gele gen. «Md Is, door Cyrus, eer! tot den Zetel zyns Ryks ge field. 614—616. En, door d< , volgende Koningen , aldaa ■ gehouden, ibid. Zywas.daa ' na, eene groote en aanzien iykeStad. 617. Door Alexan der den Grooten, ingenomen 617,618. Daniels Graf, al daar. 619. Zy word heden Sus of Sufler, geheten. 62c • ill.Dcd. IP.Stuk. Sylaminon: eene Stad des Joodfchen Lands. II. 803. Syrakufa: eene Stad , op 't Eiland Sicilië: uit veele byzondere Steden faamgefteld. UI. 960. Eene groote, ryke en prachtige Stad. 951. Derzelver lotgevallen. 962. Aldaar heeft de Apoftel Paulus zich drie dagen opgehouden. 663. Staat des Cbrijlendoms, aldaar. 963 ■ 964. Syeie : is, door Sems Zoon, Aram, eerft bevolkt. III 408. Gelyk ook de Landftreek Mc fopotamie. 409. De Grenzen en Grondgefteldbeid , beneven de Rivieren deezer Landftreek. 410. Was eertyds , in veele kleine Koningryken, verdeeld. 411. En , duslang , zyn Israêls Koningen, in hunne onderneemingen , tegen de Sy riers, gelukkig geweeft, 412, 413. Doch, Israëls Ryk zelf gefcheurd wordende, zyn de Syriers gevaarlyke vyanden voor 't afgevallen Ryk Israëls geweeft. 414, 415. Daarna, zyn de Koningen van Syrië, door het Asfyrifcb Ryk, overheerd: gelyk ook, üoor't£ahylonifch en Perfifch Gebied. 415—418. En eindelyk,door Alexander den Grooten : Na .wiens dood , het weder et-n afzonderlyk Koningryk geworden is; 't welk de Romeinen : t'onderbragten. 419.420. Het r Cbrijlendom aldaar geplant, 421. : Deszelfs lotgevallen, totonzen tegenwoordigen tyd. 422,423. . . ■ komt dikwyls voor, als eene benaminge des Joodfchen Lands. L 43. , Syrtis: een Zandbank, waar gelegen. HL 946,947Gg T-  Jioa BLADWYZER • T. Tabarifehe Zee, I. 03. Tabatba: een Vlek, in Judee.II. TaheSra: eene der Legerplaatzen in de Woeftyne der Sebelfzee. III. 323, 324. Talemen ; (Drie) een Pleifterplaats op den Weg, tusfehen fiome en Kapua, do^r Paa/w bezocht, in zyne Roomfche Reize. IU. 1033-1035. Tacbat: eene der Legerplaatzen van de Israëliten, in de Woe- 7,ft,vne- UI. 332. lacopanbes: eene Stad, in Egypte: daar na Da/iïme. III. 242, 243. Tadmor; zie Palmyra. lappuab: eene Stad, in Judeë. rp . , „IL 618,619. lartcbea: eene Stad, in Gató/eé'. ~, . II. 1066. iarjus: eene Stad, in Ciifcie: waar gelegen. III. 658. Was des Apoftels Paulus Geboorteplaats. 659, (60. Eene voorname Zetel der Geleerdheid. 66c, 6<5i. Of dezelve eene Romeinfcbe.Volkplantinge ware. 662, 663. Zy was eene vrye Stad. 664. En is , in de Cbriflen- Eeuwen , zeer vergaard geweeft. 665,666. Jartes'us: eene Stad, in Spanje, door Tbarjts Nageflagt gefticht. m. 77_79> lel-Abxb: eene Stad, in Meja. Tf,otamie-. , I'I- 589. Jelam: zie lelem. Telem: eene Stad, in JudaSErfdeel. II. 506, 597, Te; f/ar/a : eene Stad, in Mefopotamie. JU, 5gp, Tel-Mslab: eene Stad, in iltfefopoumie. III. i^, J#w^ te Jtrufaim; daar toe, was wel de plaats, aan David, van Gods wege, aangewezen, II. 190-194. Maar zy is, door deszelfs Zoon, Salomo, gefticht. 195. Totdenopenbaaren Godsdienft. 196. Ver woeft zynde; wierd ze dooi Zerubbabel herbouwd. 197. In deszelfs plaatze, hebben de Turken , eene Móscbee , opge> recht. 198,199. Ihaanacb; eene Stad van Manasje , aan de Leviten ingeruimd. II. 975, 976. Door eene Veldftag vermaard. 976, 977. Tbabor; Berg. I. 175—181. Thamnitica: een Smaldeel van Judeë. II. 45. Tbappuacb: eene Stad, in Ma. nasje's Erfdeel. II. 892. Ibapfacus: zie Tbipbfab. Tbarab: eene der Legerplaatzen van Israël, in de Woeftyne. IIL 332. Tbarfis : Japhets Zeon : door hem is Spanje bevoJkt.III. 75- Tbebe: eene Stad, in Egypte. 111. 231,232. Tbebez: eene Stad der Samaritanen. II. 884-886. Tbekoa: eene Stad , in Juda, waardoor , aanmerkenswaardig. II 363-372. Thekoa: (Woeftyne van ) I.253, Ibeokratie, dat is, Godsregeerirt' ge : de eigenaartige benaminge, die, aan de oorfprongly» ke Borger-regeering des Joodfchen Volks, toebehoord I. 407—415, Therebintbus. II. 560—562, TbermaiJ'cbe Zeeboezem. JU. 222, Tterme: zie Tbesfalonika. Thesjalonika, de Hoofdftad van Macedonië: derzelver gelegenheid.  der voornaamfte Zaken. iioq ■ beid. III- 822. Eertyds Tberme, daar na, Tbesfalonika, ge noemt. ibid. De Zetel des Landvoogds van dit WingeWelt. 823. In deze Stad zyn, door Paulus, meer Heidenen, ■ dan Joden, bekeerd. 823-826. Die eene Gemeente uitmaakten , welke boven andere, uitmuntte, in Godvrucht. 827— 829. Aan deze Gemeente, heeft de Apoftel, twee Brieven , uit Korintbe , toegezonden. 830-832. Gelyk de Apoftel, deze zyne zo zeer geliefde Gemeente, daar na meermaalen bezocht heeft. 832. De Leere des Chriftendoms is aldaar noch lang bewaard gebleven. 833. Derzelver tegenwoordige gedaante. 833 » 83+- Tblmna: een van Dan's Steden; waar door merkwaardig. IL 700-702. 7bimnatb-Serah : eene van Epbraims Steden. II. 893—895- Tbipbfab: by de ongewyde Schry vers rbapfacus: eene Stad, in Sy«e, in de H. Schrift, zeel aanmerkenswaardig. III. 471475 Tbiras, Japhets Zoon i de Be volker van Tbracie. III. 91 92 Tbirza: voor een' tyd , de Zete van Israëls Ryk. II. 887-890 Tbisbe , Elia's Geboorteplaats waar gelegen. II. 1123—1126 Zbogarma , Japhets Kleinzoon welke Landftreek door hen bewoond. III. 66 ,67 Tbracie: door 7/;irar bevolki III. 91 Ttrax: een Slot, in Judeë. II 4c; Tbubal, Japbetf Zoon; welk Landftreek door hem bevolkt zy. III. 89—91° Tbyatire: gelegenheid dezer Stad. III. 741, 742. De Geboorteplaats van Lydia. 743,744. En eene der Vllberuchie Gemeeii' ten van Afie. 744.745" Tibareên: zie Tbubal. Tiber: Rivier; die door de Stad Rome vloeid. III. 673* Tiberias: eene Stad, in Galileë', waar gelegen. IL 1052. Door wien gefticht. 1053 ,1054. De Zetel van Herodes Antipas. 1055. Waarom, Jefus deeze Stad nimmer betreden heeft. 1055, 1056. Zy is doorPé.rpafianus ingenomen. 1057. Wanneer, het Cbriftendom aldaar gefticht zy. 1058.1059. De lotgevallen deezer Stad. 1059, ic6o. De hedènda'ag* fcbe toeftand deezer Stad. ic6oic62. De warme Baaen vart Tiberias. 1063-1065. (Zee van) I. 93- Tiglatb-Pilefer, Koning van Asfyrie. HL 526. Tob: eene Stad, naar welke het Land Tob genoemt word. III. 463. Tollenaars: de aard hunner Bedieninge: en waarom by de Joden zeer gehaat en veracht. I. 913—915Tongen. (Twee) der Zoutzee. I. 9*. : Tbpbet: zie Hhmoms Dal. . 'doren van Dabei: 't oogmerk van ; deszelfs ftichtinge aangewee1 zen. HL 36-44. . der Kudde. It. 347-350. . Torens, die de muur van Jerujdlem vertterkten: hoe veele en van welk gebruik die waren. II. 152-104. g Tres Tabtrnse: zie Tabernen.  1104 BLADWYZE R. Ttacbonitis: een Landfchap, over den Jordaan. II. 1158—1160. Tripolis : eene Stad , in Pboenicie. HL 407. TroAs:een Landfchap, en, daar in, eene Stad van dien zeiven naam, in /Ific: door Paulus bezocht. III. 696-698. De Stad wierd, gemeenlyk, A lexandria - Troas toegenoemt. 699, 700 Zy is, ten tweede en derdemaal , door Paulus, bezocht; die ook aldaar eene Chriften - Gemeente gefticht heeft. 701—704. Trogyllion : een Eiland en een Fooi gebergte , in de Egeëfcbe Zee; in de Reizen van Paulus gemeld. III. 902. Turken en Mooren in 't H. Land: hoe van elkander te onderfcheiden. I. 993. Tyrus: eeneZeeftad, in Pboenicie : waar van de naamsbeteeke. ttisfe word opgegeeven. III. 377, 378. Waarom die Stad, in de verfcheidene Landkaarten dus verschillende geplaatft word. 379, 380. Onzeker wanneer en door wien gefticht. 3So, 381. Eene zeer oude Stad. 381,382. Is door Israëls Volk niet bezeten; maar zyn derzelver Inwooners, met Israël zeer bevriend geweeft, 382, 383- Waren door den Koophandel ryk en weel-'rig geworden. 384, 385. De bedreiginge , door de Profeeten, aan Tyrus gedaan, zyn naderhand vervuld. 386. Beiden aan het Oud en Nieuw Tyrus. 387,388. Nieuw Tyrus is, na haare verwoelting. herbouwd. 389. Maar Oud Tyrus verwoeft gebleven. 390. Sedert de verovering door Alexan¬ der den Grooten. is ook Nieitrt Tyrus weder inbloeiftand geraakt.391. Het Cbriftendom is, in deeze Stad, geplant. 392, 393- Is, in den Heiligen Oorlog tot een Aartsbisdom verheven. 394,395 üe hedendaagfche gedaante deezer Stad. 395, ^ , 356Tyrifcbe ladder: een Berg. I. 183. Tz.in: (Woeftyne) een gedeelte der Woeftyne Paran. 111. 336. _. 34i. 342. Tzoba: de Hcofdftad van een byzonder Koningryk in Syrië. HL 444. In de H. Schrift aanmerkelyk. 445. Word, naar derzelver gelegenheid onderzocht. 446-448. U. Ulai, Rivier. III. 613,614. Ulamma. II. 1051. Ur der Cbaldeën, is langen tyd geweeft, de woonplaats der Heilige Aartsvaderlyke lyn, uit Sem voortgefproten. III. 150, 151. Verfcheidene gedachten, aangaande de ligplaats deezer Stad. isz—155. Welke , in Mefopotamie, moet gezocht worden. 155, 156. Dat nader beweerd word. 157,1^8. Om welke reden, Abraham, naar Gods bevel, die Stad verlaten moeft. 159-161. Ura is niet te houden voor Uider Cbaldeën. III. 155. Ureboa is mede niet geweeft, Ur der Cbaldeën. UI. 152 — 153. Uurteilinge,by de Joden gebruiklyk. I. 60, 6r. Uz, Jobs Vaderland: naar wien genoemt. III. 175-178. Waar gelegen. 178-185. 'Jzzia's merkwaardige Regeerinë'e. J. 75"-7«9- V.  der voornaamfte Zaken, no£ V. Valentïa: de oude naam der Stad Rome. III-977' Fee: Y Tamme) daarvan, was 't Joodfche Land overvloedig voorzien. I- 266—269. Veld des Vollers. IL 271, 272. Veldjlagen der Israëliten, tegen Sicbon, by Jabza. 1. 452. Tegen Og , den Koning van Bafan. 453. By Ai. 460. By Gibeon. 464—467- Tegen den Koning van Hazor. 469,470. Tegen èeEnakim. 470. Tegen de Pbiliftynen. 660. Tegen de Moabiten. 66a.. Tegen de Syriers. 661-666. Tegen de Edomiten 666-669. Tegen de Ammoniten. 669-671. Van Abiab, tegen Jeroboam. 7$z- Van Aja, tegen ierah , den Kujcbiter. 744. Van Jofapbat enAcbab, tegen deSyriers. 749. 75°Van Jofaphat, tegen Pèarao JVecio, Koning van Egypte. 786,787- Verdeelinge der Aarde , onder Noacbs Gedachten, is geenfins, naar een ontwerp, door Mach, gemaakt, uitgevoerd : Maar was een gevolg der Spraak • verwarringe. Ui'. 45—53- Eenige regelen opgegeeven, naar welke men, in de aanwyzing • der byzondere Landen, door Noachs Nakomelingen bewoond , te werk gaat. 54~56. Verlosjinge: hcedanige, by de Joden, van hunnen Mesfias verwacht. 1.915,916 ViaAppra: zie Appius Weg. Viervorftendom : wat daar doo verftaan word. I. 890. inde Aan teekeningen, Vijcbpoirte der Stad Jerufalem. II 170, »7i Vlakken Velds. (Zee des) I 79Vlakten ( De) van Paleftina I. 237-24S- Volken, die, voor Israël. Paleftina bewoonden I. 296—321. . die rondom de Grenzen van 't Land Kanaan woonden, I. 327-357Voorfte Zee. (De) t Sr. Vruchtbaarheid (De) des Joodfchen Lands, door Vïrfcfreidene gewyde en ongewyde Schryvers, beveiligt. I. 257—262. De natuurlyke oorzaken daar van aangewezen. 263, 264. In allerly voortbrengfelen, was dit Land , voor zichzelvé, genoegzaam.265 , 266. De vooftbrengjelen worden genoemt en befchreven. 266—286. Word tegen de Deïften beweerd. dat de bedendaagfcbe onvruchtbaarheid deezes Lands geene oorzaak geeft, om de waarheid der H. Schrift te verdenken. 287-296. Vygenboomen : in Paleftina overvloedig. II 275, 276. Vyvers, in welke, het Water der Bron Siloam, wierd afgeleid. II. 263—270. Onderfcheid tusfehen den Opperften en Beneedenften Vyver. 270—279. W. Waldenzen: worden gezegt, door Pauiuxbekeerdtezyn.III. 1045. Water by Jericbo : deeze Deeka • befchreven. 1.125,126. Waterpoorte der Stad Jerufalem. II. 177.178. Wederkeeringe des Joodfchen Volks, uit Babel naar hun Vaderland, was door verfeheiden Profeeten voorfpeld. I. 806, 807. Is met vergunninge van Cyrus, den Koning yan Perfie, geG g 3 fchied.  uc6 BLADWYZF. T? fchied. 808, 809. Betrof, genoegzaam alleen, den Stammen Juda en Benjamin. 810; Wat den anderen Stammen wedervaren zy. 811—815. De eerfte Troep door Serubbabel geleid. 816. Zy hebben elk weder hunne eigen Steden ingenomen. 817—820. Regeeringswyze des Joodfchen Lands , na 's Volks wederkeering, 320827. Weg: eene benaminge der leerwyze, aangaande den Godsdienft. II. 593, 594- ■ der Verfpiederen: Wat daar door gemeend word. III. 349. Weilanden ; overvloedig in het Joodfche Land. I. 266—269. Werkmeejlersi (Dal der) I. 231. Wetten : onderfcheid tusfehen de Zedelyke en Ceremonieele Wetten van Israël. I. 397—400. Door de laatftgemelde had God ten oogmerk , om hetaanftaande Verlosfingswerk van den Mesfias , af te fchetzen. 400—405. verkeerd gevoelen der Joden, desaangaande. 405,406. Wildernisfe. (Beeke der) I. 143. Winden: derzelver eigenschappen en uitwerkingen, in het Joodfche Land. I. 62-65. JVate Kaap: een Foorgebergte, in Paleftina. II. mg. IVoeflynen des Joodfchen Lands. I. 246—257. Woeft\ne der Schelf zee .- zeer vermaard, door de veertigjarige Reize der Israëliten. III. 275—287- Welke, in vier byzondere togten, gevoeglyk kan onderfcheiden worden. 288. De eerfte togt van Ramefes naar den Berg Synaï. 289—322. De tweede togt, van Synaï, naar Kadefcb Barnes. 322—332, De derde togt, van Kadefcb Barnet} naar Ezeon-geber. 332—340. De vierde togt, van Ezeon-geber , naar den Jordaan. 340—371. Woeftyne van Tbekoa. IL 367,368. Wyngaarden: zeer meenigvuldig in het Joodfche Land. I. 274280. X. Xerxes I,: Koning van Perfie. IU. 632. ■ II. Mnemon toegenoemt: Koning van Perfie. III. 633. ■ ■ Z. Zaailanden: zeer overvloedig in het Joodfche Land. I. 269. Meeft op de Bergen. 27o. Zabulon; eene Stad, in 't Erfdeel deezes Stams. II. ncr. Zalmon: Berg. 1.168,169. Zalmona: eene der Legerplaatzen van de Israëiiten, in de Woeftyne der Scbelfzee. III. 355, 356. Lamzummm: een byzonder Volk, • L 349. Zartan: eene Stad, aan den Jorda<*n- 11. 919. Zebulon's Erfdeel, met de daar toe behoorende Steden I. 558564. Zedekia: de laatfte der Koningen van Juda: met wiens Regeering Juda's Koningryk een einde nam. I. 791—800. Zeën des Joodfchen Lands. 1.71- „ 98. Lee: De AcbterHe. J. 72. Cinneretb. 92. Galiletfcbe, 92—96. Ooft-Zee. 80, 81. Tabar'ifcttt 93. Zee;  A*r vnnrnnamfre Zaken. H°7 Zee: van Tiberias. 93Van Jaëzer. 98. Des Hakken Velds. 79De Voorfte. 81. Zout-Zee. 78-80. Zegor: zie Zosr. Zemarajim: Berg. I. l6l. Zemaruïm: eene Stad der Beniaminiten: door eenen Feldflag vermaard. H. 4°4>4°5. Zemariten: een der Volken, uit Aarcaa», oorfpronglyk^ 1.302. Zenan: eene Stad, in Juda's Erfdeel. 11.694-696. Zep&ata. (Dal) I 226. Zered (Beeke) III- 359.360. Zidon: eene Stad, in Pboenicie : waar gelegen. III. 398. Eene zeer oude Stad. ibid. Daar by zeer groot. 399. 4°°- Heeft nooit door Israël vermeesterd konnen worden, ibid. De Inwooners waren trots, op hunne Rykdommen. 401. En , zyn deswege zichtbaar geftraft. 402,403. Wanneer, 'tChristendom in deeze Stad is ingevoerd. 403 , 404. De latere lotgevallen deezer Stad. 404, 405. Deszelfs tegenwoordige gedaante. ibid. Zidoniten: een Volk,uit een van Kanaans Zoonen, oorfpronglyk. 1 1.299,3C°' Ziklag: eene Stad, in Juda's Erfdeel , doch aan Davids Gefiachte erfelyk. II. 687-689. Zion: de voornaamfte der Ber. gen, op welke Jerufalem geiticht was. II. 106-110. Wat de naam Zion betekend. 110, in. Word, tegen Ligbtfoot, beweerd, datdeez' Berg,niet in 't Noorder- maar Zuiderdeel der Stad lag. 113-124. , fBurgt) een Slot, op den Berg Zion. II. 199—202. Zipb: eene Stad, beneven eene daar by gelegene Woeftyne van Judeë. II. 543-545- I- 2S2. Zoan : eene der Hoofdlieden van Egypte. III. 2CO-202. Zoar: waar gelegen. 11.525-530. en 532—534- Eertyds Bela: en waarom Zoar genoemt. 530» 531. Waar door, aanmerkelyk. 528,537, 538. Zorab: eene Stad, door Juda , aan Dan, ingeruimd. II.696, 697. Simfons Geboorteplaats. 698. Zoutdal: ('t) door verfcheidene Veldftagen vermaard. I. 209— ur. Zoutftad: waarom dus genoemt. 11. 522-524. Zoutzee. I. 78-80.