EX BIBLIOTHECA V1RI DOCTISSIMI L. J. SURINGAR ANNO 18!» 7 DEFTJNCTI UNIVERSITATI DONATA  01 1817 4382 UB AMSTERDAM  HET LEVEN VAR DEN GROOTSTEN en BESTEN ALLER MENSCHEN JEZUS; DOOR yOHAN JACOB HESZ> Bedienaar des Godlyken Woords te Zurich. VERTAALD, VOLGENS DENDERDEN HOOGDUITSCHEN DRUK. Tweede Druk der Hollandfcbe Uitgave* TE HAARLEM» fly J. BOSCH, Boek- en Papierverkoopef, Met Privilegie der Edele Groot Mogende Heeren Siaaten van Holland en JVesi~ Friesland.   Bkdz. m VOORREDE VAN DEN SCHRYVER. # JPfe^et ftrekt der goede zaake van het 3* Ï~T C Chrisccndora toc f>één gerinS naa* C # deeI' dat de Schrifteri der Euange- «•S-rjri*. listen , deeze eerwaardige oorkonden , van weinigen mee dat aanhoudende , en daar in deelneemende gevoel geleezen worden , als men van het gewicht en de uitnemendheid van der• I zei-  iv VOORREDE van zeiver inhoud zoude verwachten. Daar zyn 'er , dewelken het leezen der Euangelien tot eene oeffe~ ninge van hunne Godsvrucht maaken, maar ook deezen (lellen niet zoo zeer belang in die gebeurtenisfen, als wel dat zy hun oplettenheid op Leer- en Troost - fpreuken richten, en met het nut, het welke zy daar van trekken, zich vergenoegen. Dan men moet van het overige gedeelte der ongeleerde Leezeren bekennen, dat zy het meesttyds by die kennifie der Euangelifche Gefchiedenifïèn laaten berusten , dewelke zy in hunne jeugd , ofte uit Predikatiën , ofte by enkel oppervlakkig leezen deezer Godlyke Schriften , verkrygen J eene kennis, die zekerlyk niet genoeg is, om het leerzaame in de redevoeringen , het aanmerkens- ofte naavolgens- waardige in de daaden, en het Godlyke in de lotgevallen van onzen Heere Jezus te kunnen zien. Men zal misfchien eene reden van deeze naalaatigheid , fchoon juist gééne rechtvaardiging van dezelve, vinden , wanneer men de vernaaien der Euangelisten, zoo als zy ons in deeze, van die gebeurteniüen zoo verre af zynde tyden , moeten voorkomen , befchouwt. Deeze vroome Opftellers hebben zekerlyk voor alle naavolgende tyden gefchreeven , voor zoo verre zy voor de daaden en lotgevallen van onzen Verlosfer, die anders niet, of ligtlyk vervalfcht, tot denaakomelingfchap overgebragt zouden zyn , een eeuwigduurend gedenkteken gedicht hebben : Maar wat de byzon- dere  den SCHRYVER. * dere fc hikking van hunne gefchiedkundige Befchryvingen aangaat, kan men niet lochenen , dat zy zich daarby voornaamlyk naar de Leezeren van die tyden en plaatfen hebben gefchikt , dewelken , of, veele omftandigheeden reeds wisten , ofte door de mondlinge onderrichtinge van Jezus Apostelen , eene uitvoerigere kennis daarvan bekoomen konden. By het begin van de Apostolifche onderrichting had men nog geheel gééne befchreevene Euangelieboeken , en men had 'er gééne noodig. De Apostelen verhaalden hec noodzaaklykfte van Jezus leven en daaden mondling. Zoo vinden wy, by voorbeeld , in de Handelingen der Apostelen y hier en daar, in de redevoeringen van deeze Gezanten van Jezus , de voornaamfte berichten van het leven onzes Keeren , inzonderheid van Zynen Dood , en van Zyne Opftanding en Hemelvaart. Ook in hunne Brieven worden deeze voornaamfte gebeurteniflèn dikmaals , meer of min omftandig , b}'gebragt. Van tyd tot tyd kwamen 'er enkele Perfoonen , of geheele Gemeenten, dewelken een uitvoerig fchriftlyk bericht daar van wenfchten te hebben. Deezen ten gevalle, en uit aanmerkingc, hoe noodzaaklyk het was , de waarheid der voornaamfte omftandigheeden van deeze allergewichtigfte Gebeurteniflèn , door een fchriftlyk getuigenis te bevestigen , beflooten (-benevens veele anderen , welker Schriften reeds in vroegere tyden vcrlooren gegaan zyn,) twee Apostelen , en twee Discipelen der Apostelen , de gefchiedenis van Je* S zus  vt VOORREDE van züs leven te fchryven. Dan ook deezen bedoelden niet, alles, wat hun van deeze gefchiedeniiïè bekend ware, met alle omftandigheeden , te verhaaien ; maar zy vergenoegden zich , met zekere Oogmerken te bereiken ,' onder dewelken deezen de voornaamften geweest zyn; In het algemeen : uit de omftandigheeden van Jezus leven te toonen , dat Hy de merktekenen had van den Mcsfias, dien de Propheecen vourmaals aangeweezen hadden. Derhalven zyne gefebiedenis als de voornaamfte en gewichtigfte Godlyke Jchikking onder de Joodfche Natie , die op veele vroegere fchikkingen eene naauwe betrekking had , en de zeer lang verwachte ontwikkeling daarvan was, voorteftellen. Zyne leeringen en daaden , door een eenvoudig verhaal , het welke zich op het getuigenis der Vyandcn zeiven beroepen kon , tegen alle aanklagen te rechtvaardigen. In het byzonder : de gefchiedenis van Zyne Geboorte , van Zyn openbaar Leven , maaf voornaamlyk van Zyn Lyden , van Zyne Opftanding , en van hunne roepinge tot het Apostelampt, in liet licht te ftellen. Het onderfcheid tusfehen Zyne Leerftellingen en $e der Joodfche Leermeesteren aan te toonen. Zekere  een SCHRYVER. Vijf Zekere Doolingen , die reeds ten hunnen tyde dreigden in te fluipen , voor te kdomen. Zoo verre het nu deeze oogmerken vercifehten, zyn hunne vernaaien ook voor ons omftandig genoeg. Maar daar zy zekere Historifche omftandigheeden , waarvan men de kennis tegenwoordig uit andere bronnen moet putten, voorbygaan, of maar in het voorbygaan aanroeren, daar moet men in het oog houden , dat de Leezcrs van dien tyd dezelven gemaklyk uit hun geheugen , ofte door naavraagen , of uit de mondlinge berichten der Apostelen , niet alleen de Twaalven , maar ook van veele anderen , aanvullen konden. Niet alleen Jooclfche , maar ook Romeinfche en Griekfche Christenen , denwelkcn de gefteldheid en denkwyze der Jooden , die toenmaals hoe langs hoe meerder geruchts maakte , meer of min bekend was , konden de Euangelien zonder hindernifïè leezen ; vooral, wanneer zy reeds voormaals door omgang met Jooden , of by het bezoeken van hunne Synagogen , den Inhoud en Schryftrant der andere Godlyke Schriften hadden leeren kennen. De Euangelien' waren dan voor hen een handboek , by welks gebruik zy zich herinneren konden , wat .zy by de uitvoeriger onderrichtinge hunner Leeraaren gehoord hadden j ch zy hadden gééne verdere mocilyke uitlegging noodig , om zich deeze gebeurteniflèn in den vereifchten trap van duidelykheid en levendigheid voor te Hellen. * 4 Zon-  vin VOORREDE van Zonder eencn aanmerkelyken voorraad van voorbereidende weetenfehappen , moet het daar tegen eencn Leezer van onzen tyd moeilyker, en dikmaals onmogelyk zyn , zich zoo in die Landftreeken te verpïaatfen , en de karakters en omftandigheeden der perfooncn, met wélken' Jezus omging;; den invloed , denwelken dezelven op hun en zyn gedrag hadden ; den Godsdienftigen , Staatkundigen , en Zedelyken toeftand der Jooden •, het verfcheiden belang der Seclen en Partyen , waarin ' zy verdeeld waren, en dan te gelyk ook den fchryftrant der Euangelisten , en de regels , waar óp het verband van hunne verfcheidene verhaalen rust, zich zoo eigen te maaken , dat hy deeze Gefchiedenis , zonder die zwaarigheeden , kan leezen , dewelken het nut en genoegen, dat men anders daar uit trekken zou , zoo zeer verminderen. Om ons het Voordeel, van in die tyden geleefd , en de mondlinge onderrichting van de Apostelen genooten te hebben, te vergoeden, heeft men reeds lang getracht , alle de hulpmiddelen , dewelken de aloude Gefchiedeniflèn , in vergelykinge der Euangelien met eikanderen , en verftandige gistingen , tot ophelderinge en volmaakinge d^er GefchiedenifTe van deq Heere Jezus , aan de hand geeven , zorgvuldig te. verzamelen, Anderen hebben deeze hulpmiddelen ten beste van ongeleerde Lezeren gebruikt, om de Euangef jfche Gefchiedenis naar derzelver behoefte te fchik- ken,  den SCHRYVER. «x ken, dezelve in eene overeenftemming met zich zelve, en mee de weereldlyke gefchiedenis te brengen , haare gaapingen aantevullen, de daarin voorkoomende reden te omfchryven, en, daar het oogmerk zulks eifchte , aanmerkingen tot ftichtinge 'er by te voegen. Daar door is de Euangelie - gefchiedenis , byzonder in de laatere tyden » onder zeer verfcheidene gedaanten , aan hec licht gekoomen: enkelde , of in overeenftemming gebragte, Euangelien, met en zonder aanmerkingen; omfchryvin- gen ; vrye verhaalen van byzondere Hukken , of ook van het geheel; uittrekfels, enz. De meesten van deeze Werken fchynen , ofte de opheldering van duistere plaatfen , ofte de Godsdienllige lKchting, ofte deeze beiden te gelyk ; ofte ook het gemaklyker maaken van de onderrichtinge , dewelke daarover den Toehoorderen , ofte der Jeugd gegèeven word , tot hun eigenlyk doelwit te hebben. De Schryver van dit Werk heeft eenen byzonderen weg verkooren. Hy laat de voorgemelde Schriften in derzelver waarde , en gelooft niet , dat zyn arbeid dezelven nutteloos maakt. Intusfchen heeft hy echter gedacht, dat het der moeite waardig zy , de Euangelie - Gefchiedenis in een ecnigfints nieuw, daar van verfcheelend , oogpunt te befchouwen. Anders word zy behan* 5 dekf,  VOORREDE VAN deld, wanneer men alleen de noodigfte ophelderingen geeven , of duistere plaatfen licht byzetten wil : Anders, wanneer men dezelve alleen voor de Godsdienftige ftichtinge wil bekwaam maaken : En anders, wanneer men ze als de lecrzaamfte en interesfanrfte Gefchiedenis behandelt ; dat is, wanneer de daaden en lotgevallen van onzen Verlosfer, als Menfch, naar alle omHandigheden, dewelken ons dezelven zigtbaar maaken , en ons tot midden in de eigentlyke gefteldlieid der zaaken inleiden , befchreeven worden ; wanneer getoond word , hoe Zyn gedrag geduurig •den grooten Perfoon, die Hy blyken moest te zyn, den Perfoon van eenen Mesfias, betaamende geweest is; naar welke zedelyke grondregels Hy gehandeld heeft ; hoe Hy in de verfcheidene betrekkingen , in dewelken Hy met God , met het menfchelyke Geflacht, met zyne Natie , met derzelver Hoofden en Leeraaren , met zyne Discipelen , Bloedverwanten , enz. ftond , altoos zyn karakter heeft ftnande gehouden ; hoe Hy -de zaak van den besten Godsdienst, onder omftandigheden, dewelken de grootfte hindernifien en zwaarigheeden medebragten , tot het uiterfle toe , heeft verdeedigd ; hoe Hy de verfcheidene oogmerken , om zich, als den Weereld- Verlosfer, bekend te maaken , en te gelyk de vooroordeelen der Natie, met opzicht tot den Mesfias , met woorden en werken te beitryden , met groote wysheid heeft zamen verbonden \ hoe zoo wel de -driften Zyner Vyanden , als de  den SCHRYVE R. x: de zwakheid zyner Discipelen , mede op het tooneel verfcheenen , en beiden , ondanks hunnen wil , zich met de Godlyke Oogmerken hebben moeten vereenigen , om zoodanige gebeurteniflèn tot ftand te brengen , dewelken den gewichtigftcn invloed op het beste van het menfehlyke geflacht hadden. Dit alles in dat plaatslyk oogpunt te verwonen, waarin het een Aanlchouwer van dien tyd onpartydig , en van het hoofd - oogmerk der zendinge van Jezus onderricht, zou hebben moeten befchouwen, fcheen eene eigene en nieuwe ( bearbeiding van de Euangelie - gefchicdcniflè te vcreisfchen. Naar die denkbeeld heefc men voorgenomen , dat gedeelte van deeze Gefchiedeniflè te bearbeiden, het welke de drie laatfle jaaren van Jezus leven , of de gefchiedenis van zyn openbaar leven bevat (*_). Men heeft dit Deel voornaamlyk daarom bekwaam gevonden , om zoo behandeld te worden , dewyl het .enkel zoodanige gebeurteniflèn bevat, waarby zich onze Verlosfer niet meer alleen lydende , gelyk in Zyne eerfte jeugd , maar werkdaadig heeft ge- Cf) By de Gefchiedenis van Jezus jsugd , dewelke by deezen derden Druk gevoegd word , heeft men ongelyk veel meerder moeite gehad : Nochtans hoopt men ook daarin dien Leezeren , die deeze vroege omr ftandigheeden van Jezus-leven, in het tegenwoordige Werk niet gaarne mistten , noch. eenigfints genoegen gegeeven te hebben.  m VOORREDE van gedraagen , en overmits om dezelfde reden eene vrye overvveeging der oogmerken , en beweegredenen van Zyn gedrag , plaats vind. Ons oogmerk vereifcht twee Hukken : Elke gebeurtenis in haar waarfchynelykst licht te plaatfen ; en Elke gebeurtenis zoo voor te draagen , dat het vruchtbaare en leerzaame daar W aanftonds onder het oog koome. Ora de gebeurteniflèn in haar waarfchynelykst licht te plaatfen , moesten de vernaaien der Euangehsten ten grond gelegd, de nadere bepaalingen en omftandigheeden, waar toe de zamenhang en de EuangeÜfche overeenftemming leiden kon , opgezocht ; vervolgens ook andere hulpmiddelen gebruikt worden, dewelken men voornaamlyk in de weereldlyke gefchiedeniflèn van dien tyd , en by de Uitleggeren vind ; inzonderheid by de zulken , dewelken de Euangelien uit de Joodfche gebruiken ophelderen. Men mogt ook betaamelyke gisfingen plaats verleenen , daar géén ander middel was, om eene gaapmg aantevullen , ofte eene duistere plaats optehelderen; eindelyk moesten deeze hulpmiddelen zoo gebruikt worden, als zulks voor het blvk,baare , of vennoedelyk oogmerk van eene verrich«nge , meest fcheen te voegen. Zoo als men dan vond , dac eene gebeurtenis, volgens de grootfte waar-  den SCHRYVER. siiï waarfchynelykheid , zich toegedraagen had , zoo heeft men dezelve in deeze Gefchiedenis ter neder gefteld. Uit de Euangelifche Harmonie heeft men , het geen de minfte zwaarigheden onderworpen fcheen, aangenomen ; maar aan géénen zich zoo gebonden , of men heeft zich veroorloofd , daar van af te wyken , als men meende voldoende redenen daar toe te hebben ( * ). Alhoewel by eenige gebeurteniflèn de redenen van hen zeer waarfchynlyk zyn, dewelken onderftellen , datzy meer dan eenmaal onder gelykvormige omftandigheeden gefchied zyn , zoo hield men toch de onmogelykheid , om by eene herhaalde melding daar van , onderfcheidene kenmerken van dezelven aan te wyzen , voor eene voldoende reden, om ze maar eene reize te verhaalen. De Redevoeringen heeft men omfchreeven ; nochtans zoo, dat men het zich tot eenen plicht gemaakt heeft , de fchoonheid en den naadruk van dezelven , zoo min als mogelyk was, te ver- zwak- (*) By alle moeite , hier toe bedeed , gelooft de Schryver , dat men niet alle zwaarigheden , die by de vcreeniginge der Euangelisten voorkoomen , uit dea weg kan ruimen : maar hy houd ook het zelve , tot verdeediginge der Euangelie-gefchiedeniffe , niet voor jioodig. De by ieder Deel gevoegde Orde en Harmonie der Gebeurtenijjen toont , welke orde der Euangelifche Verhaalen hem waaiTchynlykst is voorgekomen ; maar zy zal niet aan alle regelen der Harmonie-Schryverea volkomen voldoen.  xiv VOORRED77, van zwakken (*) ; tot dat einde heeft men de Beeidfpraak niet altoos in de eigenlyke veranderd , maar dikmaals behouden , en alleen in zoo verre bepaald , als noodig fcheen, om duisternis en dubbelzinnigheid te vermyden. Men heeft niet alles, wat gemeenlyk ter ophelderinge gezegd word , bygebragt , wanneer men het reeds waar of waarfchynelyk vond , om niet te wydloopig te worden. Men wilde liever Leezers vooronderftellen , die niet geheel vreemd in de Gefchiedeniflèn waren ; die by voorbeeld de gebeurtenifTcn van het Joodfche Volk tot op de tyden van den Heere Jezus , de Romeinfche Gefchiedeniflen onder de eerfte Keizeren ; de Geographie van het Land Ranadn, enz. tamelyk kenden. Om deeze reden heeft men ook gééne Inleiding vooraan geplaatst, maar het geen tot ophelderinge noodig was, mede in de Gefchiedenis ingelast; men dagt, dat dit den Leezeren aangenaamer zyn 'zou , dan wanneer zy by den aanvang der Gefchiedeniflen met veele voorloopende onderrichtingen opgehouden wierden. Men zal ook genoeg uit het geheele beloop van dit gefchrift zien dat men gewenfcht heeft na Leezeren , die boven de gevvoone vooroordeelen verheeven, en gewoon waren, om eene vrye gefchiedenis, zonder de zwaa- rig- (*) In eene omfebryving is dat fomtyds orn^rmydelyk. '  EEii S C H R Y V E R. xv righeeden , die eenen Leerling overal moeten hinderen , te leezen. De Vermoedens heeft men niet zoo in de Gefchiedenis ingevlochten , of verftandige Leezers kunnen dezelven gemakkelyk daar van afdonderen , en het wezentlyke der eenvouwige Euangeliefche Verhaalen van de Byvoegfelen onderfcheiden. Men zou ze geheel van den Text gefcheiden hebben , en Aanmerkingen daar van gemaakt , wanneer men niet op die wyze de Gefchiedenis te dikmaals op eene voor de Leezeren onaangenaame wyze hadden moeten afbreeken , en de eene helft in den Text , en de andere in de Aanmerkingen plaatfen. By gewichtige Voorvallen , waarvan men verhaalen heeft, die verfcheide omftandigheeden onaangeroerd laaten , is het ten minften geoorloofd , en dikwyls zeer nuttig, te vraagen : Hoe is bet: daaromtrent toegegaan ? Welke oorzaaken hebben zich waarfchynlyk vereenigd, om deeze Uitwcr~ king voort te brengen ? Zoodanige opgaaven geeven dikwerf gelegenheid tot gewichtige Ontdekkingen , en maaken , dat men na alle hulpmiddelen des te meer omziet, om de zaak in het helderfte daglicht , dat mogelyk is , te plaatfen. Is dit het geval niet by de Euangeliefche Gefchiedeniüe ? Uit  xvi VOORREDE van ■ Uit deeze maniere van de zaaken te befcbouwen , is het tegenwoordige Verhaal der Gefchiedenifle van Jezus Christus geboren. Men zou haar eene omfchryvende Gefchiedenis kunnen noemen , dewyl, onaangezien de ongedwongene wyze van' Verhaalen , die men doorgaans getracht heeft te gebruiken , nochtans de Text der Euangelisten geitadig naauwkeurig voor oogen gehouden , en van ftap tot Hap gevolgd word. Leezers, die de moeite neemen willen , om de Euangelien voor zich te rteemen , en dezelven naar de by ieder Deel gevoegde Orde en overeen/lemming der Geleurttnijjsn (*) , met dit uitvoerige Verhaal te vergelyken , zullen dit ligt bemerken. GeduunV den Text aantehaalen : of denzelven op den rand te plaatfen , fcheen juist niet noodig. Het groote oogmerk was: voor eerst, dat te verzamelen , het geen tot ophelderinge van enkele gelegenheeden en daaden , of ook van geheele reekfen daar van, uit de boven aangehaalde bronnen , nuttigsc en zekerst fcheen gehaald te kunnen worden. — Dan , door middel van dezelfde hulpe , het voorwerp , jn alle zyne betrekkingen en bepaalende omftandigheeden , van zoo naby te befchouwen, als het voor een , met deeze werktuigen gewapend, oog mogelyk was, zon- «J^l-P™ ,naar ïet Reêister der Zaaken, het welke agter dit Werk geplaatst zal worden.  den S C II R Y V E R, ml zonder de arheidzaame verbeeldingskracht te veel velds te ruimen. Eindelyk ieder op deeze wyze geboren Historifche gedagte , door een eenvouwig verhaal, den Leezer mede te deelen. Van Leezeren , die dit oogmerk naar billykheid, en met behoorlyk begrip van de natuur eener zoodanige onderneemingé, beoordeelen, vertrouwt men , dat zy deeze manier van verhaalen , by omfchryving, niet voor eene Vrucht der verbeeldinge aanzien, of den Schryver het oogmerk aantygen zullen , dat hy de Euangelifche Gefchiedenis naar den kiefchen fmaak van fommige Leezeren vormen, en haar , fchoon niet de echtfle , nochtans de welbehaaglykfle gedaante heeft Willen geeven. Hy heeft alle verachtinge voor een zoodanig verdraaijen deezer Gefchiedenis , het welke de Historiefche Getrouwheid, ofte den gezonden regelen van Uitleggen , flechts bet minde te kort doet , om daar door zoo veel te eerder , door kwaade geWoohte , by bedorvene en kiefche Leezeren , die ligt van iets af keerig worden , toejuiching te vinden. Om deeze Gefchiedenis te meer leerzaam te maaken , heeft men dezelve juist zoo , als andere menfchlyke Gefchiedeniffen behandeld. Den eigenlijk Godlyken Eigcnjchappen van onzen Verlos/er kan het toch nooit tot naadeel gedyen , dat men Hem , in de Gefchiedeniiïè van Zyn leven * * on-  xviii VOORREDE van onder de Mentenen , voornaamlyk als Mm/cb befchouvvt ; en , niet alleen als den besten en deugdzaamften van alle menfchen ; maar te geiyk als een Godlyken Gezant en Mesfias ; dewyl men gewislyk , zonder Mem in dit licht te belchouwen, van Zyne meeste daaden in het geheel gééne voldoende reden zou kunnen geeven. Nochtans hinderde dit niet, om de Gefchiedenis van Jezus naar den aart van eene menfchlyke Hfllorie , dat is , als eenen zamenhang van zoodanige voorvallen , die men uit natuurlyke en zedelyke oorzaaken kan verklaaren , te befchryven ( * j. Zy bood ons eene menigte vnn Vertehynfelen aan , dewelken uit zedelyke, of zielkundige, ook dikmaals uit ltaatkundige grondftellir.gen moeten opgehelderd worden. Hoe veel dofs., tot de gewichtigtle Vertooningen J waar by men zich dikmaals tegens zynen zin bepaalen moest, om de Gefchiedenis niet met te veel overdenkingen te belaadcn. (*) Het is klaar, dat hier niet van zoodanige Werken , als by vooibee'd de Wonderen geweest zyn , gefproken word , voor zoo verre die naamhk bovennatuur-* lyke oorzaaken hebben. Doch . dewj 1 ook z.;i-r wei Zedelyke gronden daar by plaats konden vin ten , zoo hchooren zy in zoo verre ook tot zondanige Gebeurteniflèn , dewelken in eene menfchlyke Gclehiedeuiffe plaats vinden, VOOR'  den S CHRYVE R. xix VOOPvREDE voor den TWEEDEN BOOGDÜlTSCHEN DRÜIC "\e Eerfte Deelen van die Werk verfchynen JL/ hier met merkbaare veranderingen , waartoe , ten deele , het rypere overdenken van zekere ftukken deezer Gefchiedeniflè , ten deele vriendelyke beoordeelingen van anderen , gelegenheid gegeeven hebben. Sommige plaatfen heeft men ook getracht het wydloopige te beneemen , het welke met recht daar in berispt werd. Daar de Schryver gééne redenen genoeg vond , om zyne getidgten te veranderen , daar diende hy zekerlyk de tegenwerpingen , die hem gemaakt waren , bygebragt en beantwoord te hebben. Dat dit niet altyd gefchied is , belette hem de vrecze, dat daardoor het Werk ten deele te veel zou vergroot worden , ten deele van zyn voornaamfte oogmerk te verre zoude afwyken. Zyne Ecoordeelers zullen bevinden , dat hy nochtans van hunne Aanmerkingen heeft gebruik gemaakt, en, als zy dat bevinden , geneegen zyn, om hem hunne verdere onderrichtingen mede te deelen. Eenige plaatfen meent hy, in der daad , een meerder licht, by het op nieuws bearbeiden , ge- • ** i *' , gee-  VOORREDE van geeven te hebben ; by voorbeeld, de Verzoeking in de Woestyne ; het Gezantfchap van Joannes aan Jezus; fommige deelen van het gefprek met Nicodemus, en de Redevoeringen van Jezus, Joan. VI. Over andere Hukken, by voorbeeld , de ge- fchiedenifièn van de Bezétenen , wenfcht hy zelf na meerder licht. IJy heeft de zaak noch , gelyk by den eerden druk , onbeflist gelaaten. Mogt zyn Schrift'hier en daar eenen Leezer aantreffen , die daar door met de gewichtigffe van alle gefchiedenhTen , en door dezelve met den Heiland (dien men , zonder dikmaals herhaalde overweeginge van de Gefchiedeniflè zyns leevens, toch nooit recht kennen zal, ) meer bekend worde ; dan zal hy de uure zegenen , toen hy voor de eerfte reize de Godlyke Euangelien , met oogmerk , om ze op die wyze te beftudeeren , voor zich hadde. Eenige aanmoedigingen veroorlooven hem te denken , dat hy zoodanige Leezers gevonden heeft. Maar dan eerst zal hy gelooven zyn oogmerk volkomen bereikt te hebben , wanneer juist deeze Leezers, door middel van zyn Schrift, in die gefteldheïd gebragt zyn , waarin men alleen als met eigene oogen en ooren, de daaden en reden van Jezus kan zien en hooren , zyn boek aan eene zyde leggen , en de veel kleinere, maar vol pit en. merg zynde , Schriften der Euangelisten , tot hun handboek zullen maaken. VOOR-  den S CHRÏVE Pv. xxi VOORREDE tot den DERDEN HOOGDUIT SC BEN DRUK. Ik zou moeten vreezen voor eene rechtvaardige berispinge van de zyde der Leeraaren en Bezitccren der twee eerde Uitgaaven blootgelleld te zyn , wanneer ik niet eene voldoende reden bybrengen kon , waarom zoo fpoedig weder eene vermeerderde en verbeterde Uitgaave verfchynt; en juist dezelfde Leezers daar door, dat de nieuwe Byvoegfèls byzonder gedrukt zyn , fchadeloos zogt te houden. Dat, het geen de Drukkers bewoogen heeft, om eenen vermeerderden Druk , daar zy anders een ;n nieuwen hadden moeten leveren , het Algemeen aan te bieden , is een Naadruk van dit Werk. Zy vonden zich daar door op eene zoodanige wyze benaadeeid , dat zy niet anders , dan door eenen druk , die boven den naagedrukten eenige voorrechten had , te beveiligen wisten ; vooral, daar by den Naadruk ook Byvoegfèls en Verbeteringen van de fchryfvvyze beloofd waren. Gemerkt ik nu * * 2 bc-  ft* VOORREDE van benevens verbeteringen van eenige Uitdrukkingen , maar die de waardy van den tweeden Druk niets verminderen , aan eene Gefchiedeniffi van Jezus eer (te Jeugd arbeidde, (omdat dit nog ontbrcekend Deel der Euangelifche Gefchjedenillè van my begeerd wierd , ) zoo vvenfehten zy , dit Nieuwe Werksken by hunnen derden echten Druk te voegen , daar ik anders voomeemens was, het zelve afzonderlyk uit te geeven. Ik hield hunne begeerte voor billyk ; voor veel billyker, dan het naadrukken. Die kleinere Schrift is derhalven nu als eene Inleiding by het grootere gevoegd ; dit is het voornaamfte Byvoegfcl. De twee kleinere Bylaagen zyn : eene , by het tweede Deel gevoegde Verzameling van eenige , uit de oudfte , meer of minder echte, Oud• vaderlyke Schriften getrokkene Leerfteüingen van Jezus , en tot de Euangelifche Gcfchiedemflèn dienftige Anecdoten , van Grube en Fabricius; en voorts een by het derde Deel gekomene Repsler , het welke in diervoege gemaakt is, dat het by alle drie de Uitgaven gebruikt kan worden, en den Leezer, die wenfcht, over deeze of geene plaatfe uit de Euangelien , deeze omfchryvende Verklaaring naa te leezeq, in ftaat ftelt, om dezelve aanftonds te vinden. Maar ook deeze twee kleinere Bylaagen zyn , agter de gefchiedenis van 'sHeilands Jeugd, afzonderlyk gedrukt, ik  den S C II R Y V Ë R. XXIII Ik vond het reeds toen ter tyd , toen ik de Gefchiedenis van onzen Heere voornam te fchryven , ongelyk veel moeilyker , de gebeurtenisfen van de ëerfte Jeugd des Heilands, volgens MatBiaeus en Lukas , juist en in Harmonie te verhaalen dan de gebeurteniflèn van Zyn openbaar Le« v^n Ert zelfs nu noch is het my moeilyk gevallen , dit gewichtig iruk der Euangeliefche Hisorie zoo zamen te dellen , dat het als eene Inleiding by het grootere Werk voegde. Verflandige en biiivke Leezeis, gelyk ik vertrouwe reeds veelen gevonden te hebben , zullen des te meer genegen zyn , om my de gebreken , waar in ik gevallen zou mogen zyn , te helpen verbeteren. ZUR1CH, den iy. July 1773. JOH. J A C O B HESZ, Bedienaar des Godlyken Woords. P.S.  xxiv VOORREDE van den SCHRYVER. p. s. Den meesten Leezeren kon het onverfchiüig Zyn , of zy mynen naam wisten , dan niet: en ik behoefde ook niet verdrietig te zyn, dat ik met den Heer Lavater , en mynen geftorvenen voortreffelyken Vriend , Felix Hesz, verwisfeld wierd : dan , om de gevolgen , die men daar uit in eenige Nieuwspapieren , tegen de Echtheid van deeze nieuwe Uitgave en Byvoegfelen, heeft getrokken , heb ik my willen noemen ; zonder nochtans eenigfints gevoelig te zyn tegen hen „ die my voor dood opgeeven. VOOR-  Bladz. xxv VOORBERICHT VAN DEN BOLLANDSCHEN Ü1TGEEVER. D E E Z E R GESCHIEDENISSE. (O)e gefchiedenis van onzen gezegenden Za~ / ) hgmaaker , is zekerlyk de merkwaardig-h-s fte , de zeldzaamste , de nuttig/ie, die "er ooit op de weereld is voorgevallen. Men handelt derhalven onredelyk , wanneer men die niet met allen ernst overweegt , en een Christen handelt ondankbaar , zo hy zich die niet eigen maakt. Men h hoeft alleen de gefchiedenis van Jezus even onpartydtg , en in een bihoorlyken famenbang te leezen , om te zien , en als met de banden te tasten , dat Hy de grootjie en beste van alle Menfchen geweest is , en verdient, dat wy Zyne leiding op den weg na de Eeuwigheid volgen. Dan het is ieders werk niet , dit laatfle te doen. Deeze gefchiedenis , door vier onderfcheidene Schry•oeren ons in gefchrifte naagelaaten , is niet gemaklyk in famenbang door eenen ongeoeffenden te brengen. En zelfs zy , die anders nog al verder gevorderd zyn , hebben tot het behoorelyk verflaan van dezelve , zoo veel kennis der aloude GefchkdeniJJen , * * 5 Aard-  xxvi VOORBERICHT. Aardrykskunde , O dhcedtn , en gebruiken noodig , dn men van hen met kan eis/cben , dat zy zonder bu'p van anderen dat oogmerk bereiken zullen. De uitmun'enle Schiyvcr van deeze Gefchiedenis met welker vertaalde Uitgaave bier mede een begtn ge naakt -word, beeft met zoo weinig omjlags van de geleerde hulpmiddelen , tot dar einae, gebruik gemaakt , en met zoo algemeene goedkeurtnge dit Werk grfchrceven , dat men nut beeft kunnen nalaaten , den NeJcrlanderen dit uitmuntende Stuk mede te deelen. Het vordert geéne aanpryzing. Men behoeft bet alleen te leezen , en men zal het zien. Men zóu , in naavolginge van den derden Hoogdöiefchen Druk, in hei Eerite Deel ook het Tweede . Derde en Vierde lioek van derze Gefchiedeniflè gebragt hebben ; dan , naaiien men vernam , hoe zeer bet aïgémeen na de uitgave van dit eer/te Stuk verlangde , heeft men bejlnen , by voorraad , dit Stuk utttegeeoen. Met de uitgave van het Vervolg zal men allen m&gelyken jpned maaken, en het Werk in ailes drie Deelen uitmaaken. Men wenfcht van gantfeher harte , dat de arbeid , daar toe befleed , veel tot uitbreidinge van Jezus Koningryk, dat is, het Koningryk van Waarheid en G )dzaligheid , zal toebrengen. Daar die in h -t ha>t l^ t gebied voeren , daar heeft de Heer van allen de heerfebappy. ORDE  ORDE E N OVEREENSTEMMING DER GEBEURTENISSEN. INLEIDING, DEWELKE DE GESCHIEDENIS VAN JEZUS EERSTE JEUGD BEVAT. GESCHIEDENIS DER DRIE LAATSTE JA AREN VAN JEZUS LEVEN. EERSTE BOEK. Van de Eerfte Daaden van Joannes den Dooper, tot op bet verdryven van Jezus uit Nazaretb. EERSTE HOOFDSTUK, Daaden van Joannes voor Jezus komst tot zynen Doop, Afkomst van Joannes (a). Vergelyking van denzelven met Elias. Toeftand der 3oe.dlche Natie by het aanvaarden van zyn Ampt. Zyn Ca) Lukas I. j--2y.  xxviir HARMONIE. Zyn verblyf in de Woestyne en geftrenge levenswyze (b). Eerde en algemeene Aankondiging van het Ryk des Mesfias en vermaaning toe boete ( c). Zyn Doop (d). Nadere aankondiging van het Godlyk Koningryk, en bepaaldere vermaaning tot verbeteringe, ten deele aan de Pharizeën en Saddticeeuwen (e) , ten deele aan het Volk in het algemeen (ƒ), en byzonder aan de Tollenaaren (g), en Krygslieden (A). Oordeel der Welmeenenden nopens Joannes (ij. Oordeel der Grooten , van Geest- en Waereldlyken Staat, byzonder der Pharizeeuwen ( k ). Proet" om hem van zyn aanzien te berooven. Gefprekken met de Afgezondenen (/> Bericht van zyne Discipelen Qm). (b) Matth. III. r. Mark. I. 1-6 Luk. III i , Cc) Matth. UI. 2, Mark. 1. 4. Luk. III \ (d) Matth. 111. 6. Mark. 5. 3' (e) Matth. 111. 7-12. Luk. 111. 7.0. (f) Luk. lil. io, u. (gj Luk. 111. 12 , i3, (b) Luk. 11!. 14. (O Luk. 111. if. Vergel. Vil. 20. CO Luk. VU. 30. (I) joonn. I. 19 - 28. Cmj Match. IX. 14. Luk. V. 33. en XI. u TWEE-  H A 11 M O N I E. X5:rx TWEEDE HOOFDSTUK, Van Jezus kom/ie tot den Doop van Joan* nes tot op zyne Reize na Jeruzalem op het Eerfie Paafch - Feest. Afkomst van Jezus ( a ) Gebeurtenis, die op Zyn twaalfde Jaar is voorgevallen (b). Aanmerkingen over zyn Uil leven tot zyn dertigfte Jaar. Hy koomt tot Joanr.es , en Iaat zich van denzelven doopen (c ). Hemelfche inwyjing van zyn Perfoon by deeze gelegendheid ( d ). Zyn verblyf in de Woestyne ( e ) , daar Hy eene Verzoeking van den Satan overwint (ƒ) , als mede te Jeruzalem ( g ) , en op eenen hoogen Berg ( h ) , waarop Hy van Engelen gediend word (i). Hy koomt (a Matth. I. 1-18 Luk. I. 26-28. (b) Luk. II. 41 -52. (c) Matth. III. 13-if. Mark. I. 9. ld) Matth. III. 16, 17. Mark. I. 10, ir. Luk. III. «21 -28. (e) Matth. IV. 1. Mark. I. 12. Luk. IV 1. lf) Matth. IV. 2-4 Luk. IV. 2-4 (g) Matth. IV. s-j. Luk. IV. 9-'.2. (b) Matth. IV. 3-10 Luk. IV. 5-,-8. (t) Matth. IV. 11. Mark. I. 12.  xxx II A R M O N I E4 koomt tot Joannes aan den Jordaan te rug, die een openbaar getuigenis van Hem aflegt , in de tegenwoordigheid van het Volk ( k ) , en voor twee van zyne Discipelen ( / ). Deezen neemt Jezus tot Discipelen aan (in ). Petnis word zyn Discipel ( n ). Deezen volgt Philippus (o); deezen Nathanaël ( p ). Reize naa Kana , en Wonderwerk op de Bruiloft aldaar (q). Rcize naa Capernaum ( r ). (O Joann. I. 29-34. (I) vs. 3?, 36. O) Joann. I. .37-40. (72) vs. 41-43. CO Joann. I. 44, 4y, (p) Vs. 41-43. {q) Joann. II. vs. 1-11. (r j Joann. II. vs. 11 , 12. DERDE HOOFDSTUIC, Van de Reize na Jeruzalem op het eerfle Paafch - Feest tot op Joannes Gevangenneeming. Aankomst van Jezus te Jeruzalem (a). Wonderwerken aldaar, om welker wil Hy van veelen voor den Mesfias gehouden word Zyn rechtvaardig vertrouwen op het karakter der Joo- (O Joann. II. 13-24. CO vs. 23.  II A R M O N I E. xxxi Jooden ( c \ Gefj-rck mee Niro „ maar voor zeer veele menfchen zal zyne ge„ boorte heilzaam en vrolyk weezen : van dat „ Kind zal iet groots worden , een Propheet des „ Heeren ( in dien zin , gelyk zulks de groot [te „ Oude Propheeten waren : ) maar juist daarom „ zal hy , als een gewyde des Heeren , van der „ Jeugd af, nog wyn nogte anderen Herken drank „ gebruiken ( in het Nafireerfchap leeven J de„ wyl God hem van zyne Kindsheid af met eene „ buitengewoone maate des Geeftes waar by „ eene zoo ingetoogene levenswyze allerbest voegt „ zal vervullen. Hy is het , die eens de „ menigte der Israëliten tot hunnen Heere en „ God , dien zy verhaten hebben , te rug bren„ gen , die als een tweede Elias, vol Godlyken „ yver, voor den Mesfias als vooraf gaan , en de „ gevoelens der vroome Vaderen in het harte van „ hunne laate naakoomelingen opwekken ,, den Overtreederen der Godlyke Wetten eene betere manier van denken leeren , —en zoo de  JEZUS EERSTE JEUGD. u de 'Natie tot het ontvangen van den Heere, " die op hem volgt , voorbereiden zal. „ Dat fchrik en vreugde daarop by hem, Zacharias , te groot is geweest, dan dat hy aan1 ftonds bedaard zich daarin zou hebben kun„ nen vinden ; en dat hy daar boven te zeer ge„ woon was om het niet eens meer voor moge, lyk , ik laat liaan voor waarfchynelyk te houden , het geen hem de Engel verkondigde, dan dat hy voor zoodanige hoope aanftonds zou heb- " ben kunnen vatbaar zyn. Maar dat hy ", eindelyk had geantwoord : het valt my moeilyk \] dat te gelooven. Een grysaart, gelyk ik ben , " en eene zoo bedaagde Vrouw, gelyk Elizabeth " is, zouden die nog kinderen verwekken ? " dat de Engel daarop had geantwoord ; Ik , " Gabriel , de Dienaar van God , zeg het u. '' Op Godlyken last heb ik moeten komen , " om u met deze boodfchap te verheugen. Nu , „ bepaald , daar aan zult gy zien , dat een God„ lyk gezant met u fpreekt, wiens woorden ver- vuld zulien worden, Gy zult Hom zyn, * dewyl gy myne verklaaringe niet geloofd hebt. " Géén woord meer van dit oogenblik af aan zult gy kunnen fpreeken , tct dat de dag kome , „ waarop dat , het geen God u door my heeft „ laaten verkondigen , zyne vervulling zal beko- l, men , en dat hy op het zelfde Oogenblik zyne „ fpraak heeft verboren («)•" ^00 verhaalde (a) En vermoedelyk ook zyn gehoor; het welke daar uit fchynt te vloeijen , dat men hem door beduiden heeft moeten te yerftaan geeven , dat hy den naam van zynen Zoon geliefde te opeiibaaren.  i2 GESCHIEDENIS van de naaderband Zacharias deeze gebeurtenis. Het gevolg zelve , naamlyk zyne Stomheid , en de daadlykc geboorte van deeze Zoon , maakten zyn Verhaal niet alleen geloofwaardig, maar zeker. Het fchynt niet geheel willekeurig gehandeld te zyn , dat hy juist met Stomheid, voor eenigen tyd, geftrafc wierd , men overweege flechts, dat juist dit het middel was , om eene zaak , die nog geheim blyven moest, zelfs tegen zynen wil, geheim te houden. Het zou naar allen fchyn Zacharias zeer bezwaarlyk zyn geworden, ( zelfs wanneer het hem de Engel hadde opgelegd) van deeze verfchyning tot de daadlyke uitkomfte geheel te zwygen. Maar van hoe naadeelige gevolgen zou niet een gerucht , waardoor iets , al ware zulks ook het geringfte gedeelte van den inhoud deezer boodfchap bekend was geworden, tegenwoordig hebben kunnen zyn ! Men overdenke , welke gevolgen kort daar naa eene gelykfoortige gebeurtenis had, het gerucht (naamlyk) van eenen onlangs geboorenen Koning , alleen op de naavraage der Oosterfche Geleerden , ontdaan. Is het niet waarfchynelyk , dat, wanneer men tegenwoordig van een Kind, dat gefchikt was om deezes Koning* Heraut te weezen , hadde gefprooken , dit reeds tot een gelykaartige geweldaadige tegenfchiklung van de zyde van den ouden Koni™ Herodes , gcleegcnheid zon gegeeven hebben ? . Zacharias moest dan , dat geheim by zich bewaaren. Naa dat hy van den eerften fchrik weder bekomen was , ging hy uit het Heilige in den Voorhof te rug. De Israëliten , tot hunnen Godsdienst vergaderd , die zich over zyn ongewoon lang  JEZUS EERSTE JEUGD. *3 lang verblyf agter den Voorhang verwonderd hadden , zagen aan Hem aanftonds, toen hy te voorfchyn kwam , dat hem iets ongewoons bejegend moest weezen. Dat het eene verfchyning geweest was , gaf hy door beduiden te kennen , anders zoude men de omftandigheid , dat hy zyne fpraak had verloren , ook wel voor een natuurlyk toeval hebben kunnen aanzien. Maar zyne overige Gezondheid , en dat hy de overige dagen het heilige Ampt zoo goed als te voren kon waarneemen, toonde dat het geen zoodanig toeval geweest was. Naa dat zyne week ten einde was, reisde hy na huis , na de Priesterllad op het gebergte. Aan de Priefteresfe (a) mag hy lchriftlyk of door gebaarden het wonderbaare voorval te kennen gegeeven hebben : maar dat hy het zelve buiten dat aan niemand heeft geopenbaard , kan men uit het vervolg befluiten. Deeze gantfche Familie-gefchiedenis moet C b ) naaderhand van Joannes den Dooper zynen Discipelen verhaald , en uit zyn verhaal in het gefchiedfchrift van Lucas ingelyfd zyn. Te Jeruzalem was tegenwoordig van de geheele gebeurtenisfe niets verder bekend , dan, dat de „ Priester Zacharias , gelyk men uit zyn bedui„ den fcheen te moeten befluiten , in den Tempel „ eene verfchyning moest gezien , maar by deeze „ gelegenheid zyne Spraak verloren hebben. De [O) Dit dunkt my ftrookt niet met het geene als eene reden van Zacharias ftomworden gemeld word. 1 Ik denk veel eer, dat Zacharias het ook voor Elizabeth. heeft verborgen gehouden. J [(6) Moet, ik zou liever zeggen kan, of zal Misfcbien, Ik zie niet waaruit het moeten vo'ge.J  14 GESCHIEDENIS van De vroome Vrouw ( Matroone ) nam vervolgens alles zorgvuldig in acht, het geen het Nazireerfchap van haren toekomfligen Zoon , met denwelken zy tegenwoordig Zwanger ging, vereifchte. Zy zelve (a) moest zich van wyn, en allen Herken drank, als mede van alle Verontreiniginge naar de Wet , zorgvuldig onthouden. En het fchynt , dat dit mede ééne van de redenen geweest is , wanneer zy zich in de vyf laatfte (bj maanden van haare Zwangerheid van allen omgang met andere menfchen onthield , en niet eens tot buiten haar huis ging. Of anders kon haar daartoe ook dit bewoogen hebben : hoe groot haare vreugde by de hoope op eene Vrucht van haar lighaam , voornaamlyk met opzicht tot zoo byzondere beloften mogt weezen , zoo wilde zy nogtans haare Zwangerheid liever nog verborgen houden , om niet genoodzaakt te zyn, om het geene baar de Priester , het zy fchriftlyk of door tekenen van de Hemelfche boodfchap had te kennen gegeeven , aan haare Bloetverwanten en Bekenden, tot verklaaringe van het zoo zeldzaame voorval haarer laate Zwangerheid te ontdekken. Zoude voor haar ook niet de fpraakloosheid van haaren man juist een wenk geweest zyn dat de zaak tegenwoordig nog met rugtbaar mogt worden ? (c) Doch (a) Vergelyk hier mede het Boek der Richteren, Cap. (b) Ziet Heiman over deze plaatfe. „r£Ccj*^i"es ' 7at^hie,r geZ£Sd WOrd rus* opdevoorige onderftelhng, datZach. aan Elizab. de VerfclS ontdekt heeft Z1e vorige bladz. Note«. DelaffivShier gemeld , dunkt my te verre gezogt te zv„ 3 *  JEZUS EERSTE JEUGD. 15 Doch ééne van haare Nichten, die nog daarenboven op eene afgeleegene plaatfe woonde, vernam hec; en wel op eene buitengewoone wyze. Deeze was Maria. Wy laaten Zacharias en Elizabeth voor eenigen tyd uit ons gezicht, en vestigen onze aandacht op eene veel grootere gebeurtenisfe , maar die in eene naauwe verbintenisfe ftaat met de zoo even verhaalde. De Moeder van den Mesfias . de Maagd Ma* ria, uit Nazareth , word in de Euangelifche Gefchiedenisfe zonder eenig bericht van de omftandigheeden haares levens gemeld. Deeze gefchiedenis , die in de daad minder dan eenige andere alleen voor de nieuwsgierigheid is gefchreeven , zegt alleen dit van haar ; naamlyk dat zy met eenen zekeren Timmerman , genaamd Jofeph , maar die in eene regte lyn van Koning David afftamde , verloofd geweest is. Zoo weinig moeite , als de Heilige Schryvers by dat verhaal neemen , om de ergernis weg te nee nen , dewelke de Jood op het noemen van een. zoo gering Galileesch Steedeken , gelyk Nazareth was, en die de buitenlander by de omftandigheid van den Timmei man (a) neemen mocht, zoo brengen zy nogtans de twee geflachtregisters by , uit dewelken zyn afftammen van David beweezen kon worden. Op deeze omftandigheid kwam waarlyk veel aan ; want by het onderzoek van het voorgeeven „ dat iemand de Mesfias was * was («) Want by de Jooden was dit niet aanftootelyk; terwvUelfs geleerde Lieden onder hen handwerken ureeven, gelyk by voorbeeld, Paulus eeaïentema.ikerwas.  16 GESCHIEDENIS van was het de eerfte Vraag , die een Jood met regt doen kon : is hy in de daad ook een naakoome- ling van David ? Eenigen gel ooven , dat één van deeze Geflachtregisters ( a ) eigenlyk Maria betreft , en dat het bewyst, dat ook zy uit Davids huis afdamde. Met zekerheid kan men dat wel niet zeggen , hoe waarfchynelyk het ook om eene andere reden (b) word, dat ook de Ouders van Maria van David hunne afkomst hebben gerekend. Even zoo weinig weet men van de overige omftandigheeden haares levens : en het is zeer onzeker , de gaapingen der Gefchiedenïsfe uit Overleveringen aan te vullen , al is 'er het een en ander in , het welke niet geheel onwaarfchynlyk voorkomt; als by voorbeeld , dat Jozeph toenmaals reeds taamelyk oud geweest is , dat Maria, die haare eerste Maagdelyke Jaaren in eenen Staat van afzondering en Godsdienftigheid had doorgebragt, thans nog zeer jong, voornaamlyk om die reden met Jozeph heeft moeten getrouwd worden , op dat wegens de geboorte van den Mesfias niet misfehien een voor haar , en voor haaren grooten Zoon , naadeelig vermoeden ontftond ; dat Joachim en Anna , de Ouders van Maria , by de opvoeding van haare Dochter groo. te Godsdienftige zorg hebben gedraagen ( c ) Ver- (V) Naamlyk dat by Lucas, al waar men aanneemt, dat Eli, Hqofdft. III ,- 24. haar Vader geweeest is. (jb) Luc. I, 1, 3. (jó Veele dergelyke omftandigheeden vind men in het Proteuangelie vanJacobus en hier en daar inde Oudvaders , maar ze zyn zoo niet geheel te verwerpen, ten minfte met zoo veel fabelachtigs vermengd , dat het onmogelyk zyn zou , het waare , *t geen nog mogt te vinden zyn , van het valfche af te fcheiden.  JEZUS EERSTE JEUGD- 17 Verder durf ik niet gaan. Dat weinige, 't geen de Evangelist ons meld , „ die alleen dat, 't geen in ,, zynen tyd als beflist en beweezen aangenomen „ werd , naa behoorlyk onderzoek heeft opgete„ kend" ( a ) behelfl: reeds , zoo veele gewichtige trekken der Voorzienigheid by deeze gebeurtenisfe, dat men dezelven niet eerst in onzekerer berichten behoeft te zoeken. Haar ingetogen ftil le¬ ven te Nazareth, alwaar ook haare Zuster ( of Nicht ) van denzelfden naam , de Vrouw van zekeren Kleopas, woonde , deed in het geheel juist niet verwachten , dat haar naam door de grootfte van alle gebeurtenisfen vereeuwigd zou worden. Zy fchynt ook , zoo wel als Jofeph , haar Bruidegom , arm geWeest te zyn , (J>) en zich van eenig handwerk geneerd te hebben Qc~). By de Godvruchtige maniere van denken , die wy buiten bedenken aan eene perfoon toefchryven mogen (ja moeten ) die by God in zoo blaakende gunlte itond , had zy , gelyk alle Vroome Israëliten van dien tyd (d) ook een groot verlangen na den Troost van (a) Luc. 1, 1.3. (b) dit maakt men op uit de geringe uiterlyke waarde van haar Reinigings - offer. (c) Celfus verweet onder anderen Jezus,, dat zyne „ Moeder eene arme Vrouw geweest was, die met naaien „ en gemee.n werk zich moeft geneeren" Origenes tegen Celfus; 8. B. Sfte Hoofdft. § i. naar Moshcims vertaaling. (d) Het behoorde waarlyk tot de befebryvinge van eenen zeer Vroomen menfeh van dien tyd: hy wagt op den Mesfias Dat leezen wy van Simeon. Van Jofeph van Arimathea, en van andere vroome Perfoonerr in het Euangelie ziet men het even zoo duidelyk : zou. het ook niet van de Maagd . Maria , waar zyn ? B  i8 GESCHIEDENIS van van Israël; en van dit verlangen haarer ziele, van deeze begeerige Verwachting , zal zy ook wel nooit vergeeten hebben melding te doen in haare gebeden. Dit fchynt my de waarfchynlyk- fle gemoedsgeftcldheid te zyn , waarin zy juist toen geweest is , toen haar dat overkwam , het geen wy in de heilige Gefchiedenisfè met zoo edele en bevallige eenvoudigheid opgetekend vinden. „ In den zesden Maand der Zwangerheid van „ Elizabeth , zond God zynen Engel, Gabriël, „ na Nazareth , een Steedeken in Galiljee , tot de Maagd Maria Als de Engel in haare „ kamer trad , begroette Hy haar met de woorden „ Heil zy u , gy beminnenswaardigfte ! Jeho„ vah is met u ! gy gelukzaligfte onder de „ Vrouwen ! „ Maria verfchrikte over dat gezicht, en dacht, „ en was verbaasd , wat voor een ongewoone „ Groetenis dat zyn mogt. Maar, de Engel „ voer voort: vrees niet Maria , God is u zeer „ genadig ! Weet, dat gy zult Zwanger worden , „ en eenen Zoon baaren; geef hem den naam van Jezus. Een groot en godlyk Man „ zal Hy zyn , en men zal Hem den Zoon des Al„ derhoogden noemen. God zal Hem ook den „ Throon van zynen Vader David geeven , en „ Hy zal over Israël zonder einde Regeeren. Zyn „ Koningryk zal altoos duurende beitaan. Hy, die zich hier de beste Israëlitifche manier van denken kon vertegenwoordigen , zoude den inhoud van deeze boodfchap , en waarom zy juist op  JEZUS EERSTE JEUGD. ' 19 op deeze wyze voorgedraagen wierd , best verdaan , en allermeest daarby gevoelen. Alles wat de Engel zegt, en zoo als hy het zegt, heeft de naauwfle betrekking op die oude Voorzeggingen , dewelken de Natie tot de hoogde verwachtinge gerechtigden ; eene verwachting , van welke te dier tyd elk vroom gemoed geheel was doortrokken. Een Koning werd beloofd , een Naakomeling van David , die Heil en Zegen voor de Natie en voor de overige Weereld met zich brengen zoude. Een Hemelfche Bode verfchynt , en brengt naaricht, dat het waar is, dat de tyd gekoomen is, dat deeze oude groote beloftenis vervuld zal worden. Zekerlyk was hier misverftand mogelyk , en wel dat, het welke eenige Propheetifche uitfpraaken reeds lang enkel van eene aardfche Alleenheerfching verklaarden, en haar uitzicht op eene toekoomende Weereld deezen Sleutel om zoo veele oude Voorzeggingen te verdaan over het hoofd zag. Ondertusfchen blyft altoos de fpraak, die de Engel fprak , de Waare ; Zy fpreekt de zaak zoo Merk , zoo geloofwaardig uit, als zy uitgefproken kan worden; zy (lek aan het Koningryk van den Mesfias gééne paaien ; zy noemt het een Eeuwig Koningryk , zy fluit derhalven reeds dat uit, dat het in de gewoone betekenisfe een Wcereldfch Koningryk zyn zoude. En was het wel noodig, de gelukzalige Maagd thans reeds dat alles volkomen op te helderen , het welk naderhand by de ontwikkeling der Lotgevallen van den Mesfias zich van zei ven opklaaren moefl ? Zy kon by de Boodfchap des Engels , wel te weinig, maar niet te veel denken. Eenen Koning zou zy baaren; iemand, wiens heerfchappy géén einde zou neemen, — Dit moed B 2 haag  20 GESCHIEDENIS van baar zoo derk , als mogelyk was, gezegd worden ; maar ook voor deeze reize alleen dit; van de lotgevallen , door welke haar Zoon tot deeze hoogde en eeuwige waardigheid geraaken zou , niets ; daar van gaf Simeon naaderhand haar den eerden wenk. Thans moed zy alleen de vrolykjle zyde der zaake te zien krygen. Of zy by dit afbeeldfel van de toekoomende grootheid en heerfchappy van haaren Zoon , meer of minder zinlyks denken zou , daarop kwam het juist niet zeer aan. Zoo ziet zich dan de arme Maria , die dille befcheidene Burgeres van Nazareth , eenflags tot op den hoogden trap van eere verheeven. Bepaald en Nationaal zal zy wel die aankondiging opgevat hebben : maar zelfs zoo nog was het hoogde , het geen zich eene Israëlitifche kon voordellen : de Moeder van den Mesfias te "worden ; dien ter weereld te brengen , die de Natie tot het geluk der bede Godsregeeringe zou helpen. Haare afdamming van David was nog het eenige . het geen het haar , van de zyde van haare uiterlyke omdandigheeden , niet geheel onwaarfchynelyk maakte. Haare behoeftigheid daartegen Haare verachte Woonplaats Maar allermeed , dat zy nog Maagd was, en naar allen aanzien nog niet zoo fpoedig gezind was , in het huwelyk te treeden , (onaangezien zy aan Jofeph verloofd was) — daar nogthans de Engel zoo van de zaake fprak , als of het thans aandonds zoude gebeuren dit alles maakte haar de zaak byna on- geloofbaar-—\ zelfs haare maagdlyke zedigheid en kuisheid vind zich genoodzaakt, om eene zoodanige aankondiging niet aandonds gehoor te geeven. Van de eerde ontroereuisfe weder tot zich zelve  JEZUS EERSTE JEUGD. ar ve gekomen , nu op de boodfchap zelve opmerkzaam vol onfchuld vrymoedig , be- fchaamd , maar niet bloohartig , zegt de Jongvrouw de waare reden , waarom deeze aankondiging voor haar niet fcheen te voegen. „ Hoe „ kan dat zyn , daar ik ongehuwd ben ? " „ De godlyke Gezant antwoord, weet dan , dat „ de Geest van God over u komen zal, en de Al„ macht des Allerhoogften u vruchtbaar zal maaken „ juist daarom zal men ook het heilige, dat „ van u geboren zal worden , Gods Zoon noemen. „ En zie , ook Elizabeth , uwe Nicht, die voor „ onvruchtbaar gehouden word , is nog in haaren „ ouderdom zwanger geworden." — ( Eene wyslyk bygebragte gedachte. Gelyke gebeurtenisfen uit de oude Gefchiedenisfen van haar Volk, zouden niet dien Herken indruk op haar gemaakt hebben , als deeze , die in haare bloedverwantfchap gebeurde. En daarby moest haar ook de nieuwheid der zaake verrasfen :) „ want, voegde de Engel daar „ by , voor God is niets onmogelyk." Door bovennatuurlyke kracht zou zy Moeder van den Mesfias worden. Dit loste nu zekerlyk haare zwaarigheid op , zoo ras als het volltrekt zeker was , dat dit bericht van God kwam. Een teken , gelyk zy gewoon waren te fpreeken, kon dit alleen beflisfen. Zy had 'er nog géén geeifcht. Maar de Engel komt haaren wenfch voor; hy geeft haar juist dat tot een teken , het geen, eer het ge^ beurde , den ouden Zacharias bynaa even zoo ongeloof baar , als aan Maria haare bevruchting, voorgekomen was. En nu was ook de zwangerheid van Elizabeth , hoe nieuw zy voor Maria was , reeds zoo verre gevorderd, dat zy vervolgens by B 3 het  22 GESCHIEDENIS van het bezoek niet langer over de kentekenen daar van in twyffel kon weezen. — „ Daarop antwoord„ de Maria ; ik ben des Heeren Dienfhnaagd. „ Wat Hem behaagt, dat gefchiede ! " En de Engel verdween. Zoo moeilyk als het voor ons zyn mag , om van zoo ongewoone vertooningen, gelyk deeze verfchyning des Engels was, te oordeelen; zoo zeer moet nogthans hier het innerlyke welvoegclyke van de zaake , en de zedelyke betaamclykbeid — ieder gevoeligen Leezer in het oog loopen. Dat de zaak zelve , waarop het aankwam , eene hemelfche bekendmaaking waardig was , behoeft géén bewys. Zoude de beste weldoender van het menfchlyke Geüacht, de Mesfias, der weereld op eene zoodanige maniere gefchonken worden , die, hoe zeer zy aan de eene zyde van den gewoonen weg afweek , aan den anderen kant even zeer met alles , wat ons de H. S. van zyne verheevene en godlyke Natuur leert , als mede met zyne volkomene menfchlyke onfchuld , overeenftemde , dan was 'er wel niets gevoegelyker dan dat aan de onfchuldige Maagd zyne geboorte op eene buitengewoone wyze aangekondigd wierd : zy behoorde het te weeten , die gelukkige , dat zy den Zoon van God ter weereld brengen zou ; zy verneemd het van eenen Engel , en de Engel kondigt het haar op eene zoodanige wyze aan , die haar deeze geheele gebeurtenis nanftonds in haare regtftreekfche betrekking op geene vroegere godlyke fchikkingen, die voor haar als eene vroome Israëlitinne van zoo oneindig een gewicht waren (a) voorftelt. Zal hier het buitengewoone , (d) Dat ziet men uit haaien lofzang by Efzabeth,  JEZUS EERSTE JEUGD. }j woone , het tvonderbaare van dit hezoek des Engels een reden zyn, om dezelve te verwerpen ? My dunkt veel eerder , dat juist dit buitengewoone hier zoo welvoegelyk is, dat men wel gééne manier Gode meer betaamende , om den Heere , den Mesfias, de Weereld in te leiden, zich kan voordellen. En befchouwt men het van de zede- lyke zyde , wie zal het niet fchoon en welvoegelyk moeten vinden , dat juist eene Maagd van zoo zuivere zeden , eene Israè'litifche , die in eenvouwigheid des harte zeggen kon : „ ik weet van géénen jVhn" de Moeder van den onbevlekten O) word ; dat een perfoon , die de kuisheid zelve is, met voor het menfchlyke geflachte zynen Godlyken Verlichter en Verlosfer ter Weereld te brengen , van den Hemel gezegend word. Eene zulke inleiding van den Zoon Gods in de weereld, zoude , al waare zy niet als eene zoo fterk beweezene waarheid befchreeven , toch altoos het waardigfte, het Gode betaamelykfie zyn, dat men van zyne Menfchwording kon denken. De Euangelifche gefchiedenis moet zich derhalven reeds daardoor eenen liefhebber der waarheid aanbeveelen , dat juist dat geene , het welke zy van den Zoon Gods en des menfchen , aanflonds iu het begin verhaalt, zoo veel inwendige deftigheid , en Gode betaamelykheid heeft. Het is niet alleen het Wonderbaare , het welke de groote gebeurtenis der ontfangenis en geboorte van den Heiland onderfcheid , en haar tot de eenigfie in haare foort maakt; maar ook dat was Gode waardig , dat deeze hoogfte eer, waar voor eene Israè'litifche vatbaar was, aan (O Heb.-. VII , 36. B 4  24 GESCHIEDENIS van aan eene kuifche , eene alleronfchuldigfie, te beurt valt. De gebeurtenis, die voor de Natie en voor de Weereld de allergewichtigfte , en in betrekking tot den gewoonen loop der Natuur de wonderbaarse is , moet te gelyk de heerlykfte belooning of eere van de kuifche .onfchuld zyn (a> Ma- Ca) Wy vinden in de H. S. verfcheide Voorbeelden , dat kinderen , welker geboorte een zegen voor de Natie zou worden , en eene vervulling van byzondere Godlyke beloftenisfen zou 'zyn : ( gelyk by voorbeeld Jzaak) op eene zoodanige wyze in de weereld komen moeiten , dat men daarby meerder op Gods leiding en zegenende kracht, dan op het geene naar menfchlyk aanzien te verwachten geweest was, ( als by voorbeeld in het geval van Abraham en Sara) te zien had. De ontfangenis en geboorte van Chriftus heefc zekerlyk iets net geen men by uitftek een voorrecht mag noemen. Intusfchen , gemerkt wy het reeds in die andere voorbeelden gevoegelyk vinden moeten, dat God zulke wegen heeft ingeflagen, hoe veel betaamelyker moest het dan zyn, dat Hy, wiens geboorte de allergrootite zegen voor de weereld , en het begin ter vervullinge van de allergelukzaligfte beloftenisfen zyn zoude, van die Perfoon geboren wierd, die te gelyk de kuifcbfte maagdlyke ziel, en de grootfte ligbaamlyke zuiverheid famen verbond. —— Zoude daar , by alle deeze innerlyke betaamelykheid en Godevoegelykheid , nogtans het wonderbaars d© zaak verdacht maaken , dan moet het by my even zeer de geheele overige Gefchiedenis van Jezus, jaa de geheele Bybelfche Gefchiedenis in verdenking brengen. Ik zou inderdaad (men vergeeve my deeze vrymoedige uitdrukking) by de overige , met zoo veele wonderbaare en godlyke Vertooningen verzelde Gefcbiedenisfe van Jezus, géén gevoegelyker verhaal van zyne Ontfangenis enz. weeten uit te denken , dan juist die is, die ik by Matthseus en Lucas vinde. Hy, die het wondcrbaare in dat: de kracht des Aïlerboogftenzal u overfcbaduwen enz. niet verdraagen kan , moet ontwyffelbaar de geheele* Bybelfche Gefchiedenis onverdraagelyk vinden. Maar Vr'il Hy de daadsn en lotgevallen van dei; Heiland (ook zy-  JEZUS EERSTE JEUGD. 25 Maria bevond zich weder alleen. Naa het eerfte gelukzalige gevoel van dankbaarheid , en der aanbidding moet haar Jofeph ook wel in de gedachten gekomen zyn. Zou zy voor Jofeph , met wien zy verloofd was, het geene zy gezien en gehoord had, verzwygen ? Zoo zonderling en met géénen anderen te vergelyken, was de toeftand , waarin zy zich thans bevond , dat men niet wel kan zeggen , wat zy gedaan hebbe. De Hemelfche boodfchap fcheen toch opzetlyk aan baar alleen gedaan te weezen. En zelfs dat, het geen de Engel van de Zwangerheid van Elizabeth , als eene reeds halfjaarige, en nogthans haaren naasten bloedverwanten nog onbekende zaake, meldde, kon haar doen geloovcn , dat God dit alles , het geene Hy met Elizabeth en met haar zelve, voorheb- zyne Opftanding en zyne Hemelvaart) voorwaar aanneemen, dan wenfclue ik wel te zien , hoe Hy my de komst van eenen zoodanigen Perfoon in de weereld beter en Gode betaainelyker zou kunnen verklaaren , als het verhaal van Matthxus en Lucas dpet. Ik zou. ook wel willen weeten, hoe hy het verhaalde : ik ben van den Hemel gekomen (Joh. VI. in dien zin, als Hy zegt, gy zult my zien opv'aaren enz.) bekwaamer , dan het juist dit Euangeliefche verhaal doet, zou kunnen verklaaren. Dan ik vreeze , dat men deeze gebeurtenis (wonderbaare ontfangenis van Jezus ) meefttyds al te veel op zich zeiven en afgebroken van de overige Euangelifche Gefchiedenisfe , befchouwt, wanneer men ze zoo ligt in twyfel trekt : als wanneer danzekerlyk eene zoodanige inleiding in de weereld ons zeldzaam moetvoorkoomen. Men behooorde ze meer in famenhang met de geheele overige Gefchiedenisfe van Jezus te befchouwen, die een gebouw is, uit zulke deelen famengezet, die , op zich zeiven genomen , de wonderbaarlykfte figuur maaken , maar in hunnen famenhang gezien , het werk van eenen Godlyken bouwmeester zym B 5  GESCHIEDENIS van hebbe , nog eenigen tyd verborgen wilde houden. Daarby kwam , dat volgens de Joodfche zeden de gemeenzaamheid in gefprekken en byeenkomften tusfchen Bruid en Bruidegom zoo groot niet waren. Voor het overige , dewyl Maria overtuigd was , dat het Gods zaak zy, zoo kon zy reeds vooraf verzekerd zyn, dat, wanneer de kentekenen van Zwangerheid zich aan haar vertoonen zouden , God het wel zou weeten te bellieren, dat de billyk denkende Jofeph of géén nadeelig vermoeden over haar opvatten , of ten minde fchielyk weder, tot betere gedagten zou koomen. Om kort te zyn , zy verzweeg , het geen de Engel haar toebetrouwd hadde. Maar het geen in zoodanige omflandigheeden natuurlykft was, naamlyk juist die Perfoon tot haare vertrouwde te maaken, die behalven dat zy haare Vriendin was , en volgens des Engels bericht, toenmaals in gelykföortige omftandigheeden , dat doet Maria. En dat doet zy zonder tyd te verzuimen. De hooge aandoeningen, waar mede haar hart om zoo te fpreeken beladen was , laaten haar gééne rust, tot dat zy dezelven in den fchoot van haare oude Vriendinne, de Priesteresfè , kan uitfchudden. De afftand van plaatfe houd haar niet te rug. Van Nazareth over Jeruzalem tot Juta ( of zelfs tot Hebron ;) mogt de weg omtrent vyfentwintig uuren bedraagen ; en men deed deeze reize gemeenlyk alleen op de Feesten ; en dan in groote gezelfchappen : dan , gemerkt Maria eene zoo byzondere reden tot deeze reis had , zoo is haar de weg niet te ver, en niet te eenzaam. la het huis van Zacharias verwachtte men haar ge-  JEZUSEERSTE JEUGD. 27 geheel niet. Elizabeth dage niet, dateenig rnenfch, veel min noch op eene zoo verre afgeleegene plaatfe , als Nazareth , van haare Zwangerheid iets het geringde weeten kon. Des te meer moert haar , juist te deezer tyd, een zoo onverwacht bezoek van Maria bevreemden. —- Nog zeldzaamer was het, dat juist op dat oogenblik als Maria met de gewoone groete in de kamer trad , Elizabeth eene aandoening gevoelde , even als of het kind in haar lighaam van vreugde ( over Maria's aankomft) huppelde. Wonderbaard: was het, dat Elizabeth zelve over het zien van Maria , en by het hooren van haare groete , in verheeyene verrukking geraakte , even zoo, als of zy het haar aanzag, waarom het was , dat zy tot haar kwam, en hoedanig een bericht zy haar te brengen hadde. Inderdaad bekwam Elizabeth , eer haar Maria een woord konde zeggen , hier omtrent eene Openbaaring. Vol van verukking , waaraan het kind , waarmede zy zwanger ging , om zoo te fpreeken deel fcheen te neemen , riep zy haar te gemoet: o gy gezegendfte boven allen van ons geftagt! o Kind des zegens, met het welke gy zwanger gaat! Welke eere voor my , dat de moeder van mynen Heere my bezoekt! Denk eens, juist, op dat oogenblik, als ik uwe Groet vernam , was het, als of in myn lyf het kind juichende opfprong. o Hoe moet ik u zalig pryzen , dat gy , het geen God bekend gemaakt heeft, geloofd hebt! Onfeilbaar zullen Zyne woorden aan u vervuld worden. Elizabeth fchynt deeze laatfte woorden met opzicht op Zacharias , en misfehien wel in zyne tegenwoordigheid , die , thans nog ftom, aan haare vreug-  zS GESCHIEDENIS van vreugde niet geheel deel kon hebben , te hebben gefproken. Géén Leezer, en gééne Lezeres, zal over deeze famenkomde van die twee Vriendinnen onoplettend willen zyn , zonder plaats te geeven aan de gedagte , hoe veel Godlyks ook hier in doordraale. Twee der vroomde en beste Israëlietifchen kooraen te famen : de oudfte weet van het wonderbaare voorval; het welke dé jongde haar komt verhaalen , nog mets f»; maar heere haar toch op eene zekere maniere welkom , die op dat voorval zoo voortreffelykpastte, als of zy reeds hetnaauwkeungde bericht daarvan bekomen hadde, daar nogtans, buiten Maria , géén rnenfch daarvan wist: en zy , de jongere Vriendin , die het thans eerst aan haare Elizabeth m vertrouwen ontdekken wil, moet aandonds naa de eerde begroeting woorden van haar hooren , die vooronderftellen , dat zy reeds alles weete. Elizabeth ziet zich uit het afgeleege- ne Nazareth van Maria in haar zwangerheid", en om derzelver Wille , bezocht, daar zy dezelve voor haare naaste gebuurinnen verzweegen had : en aan Maria word van haare Vriendinne dat te gemoet geroepen , om het welke aan haar te openbaaren , zy deeze verre reize had ondernomen. Doch dit alles valt elk in het gezicht ; moeilyker is het, dat ook te gevoelen , het geen deeze twee van God begundigde perfoonen in deeze oogenblikken gevoeld moeten hebben. Naauwlyks kan men zich gelykfoortige gelegenheeden voor- Co) Naamlyk door berichten of geruchten,  JEZUS EERSTE JEUGD. 2p voorttellen , om daaruit een inziend denkbeeld van deezen tegenwoordigen toeftand te vormen. Doch het geen Maria by deeze geleegenheid uit de volheid van haar hart gezegd heeft, geeft ons meerder geleegenheid, dan al het andere, om dieper dit geheele geval in te zien. Zoo fprak Maria —-* of veel liever zoo gevoelde , zoo bad zy. „ Myne geheele Ziel looft Hem! „ Gode, mynen Heiland, juicht myn vrolyk hart! „ Dat Hy de arme , zyne dienares , „ Met die hoogverheevene eere verwaardigt!" „ Want zie ! My pryzen de Natiën zalig „ Van nu aan, tot in eeuwigheid — „ Want hooge genade heeft Hy my beweezen, „ De Machtige , wiens naam heilig is ! „ Van Eeuwigheid tot Eeuwigheeden leeft ,v Jehovahs goedheid voor hen , die Hem vree„ zen. „ Een wonderbaar Werk heefc God gedaan, „ Zyn hooge Arm heeft groote kracht beweezen. ,, Den trotfen heefc Hy hunne wenfchen ver-^ „ iedcld! „ Machtigen heeft Hy geftooten van hunne „ throonen! „ En armen en befcheidenen heeft Hy uit het „ Mof verheven , „ De behoeftigen vervuld met zyne goederen ! „ De ryken gingen ledig heenen „ „ Zoo zorgt Hy voor den waaien dienftknecht „ Voor Israël ,• getrouw aan het Vcrbondswoord „ Dat Hy voor eeuwig onzen Vaderen gaf -y „ Het geen Hy Abraham tot op zynen laatlten „ Naaneef „ Zoo  3o GESCHIEDENIS van „ Zoo vriendelyk toezeide " „ Myue gantfche ziel verheft Hem „ Gode , mynen Heiland , juicht myn Vrolyk „ hart! enz. " Zoo levendige uitdrukkingen van haare Godvruchtige bevindingen doen ons diep in haar hert zien ; hoe meerder men zich in haare plaatfe kan ftellen , hoe men dezelven fchooner moet vinden. Zy denkt geheel , zy gevoelt geheel, de groote eer , die God haar gedaan heeft , dat Hy haar verwaardigde om de Moeder van den Mesfias te worden. Zy ziet met één opflag van het oog het ontwerp der godlyke leidingen met de Natie over. Belofte en vervulling liggen geheel voor haar. In deezen laatften allergrootften aanleg , waarin zy zelve deel hebben zal, ziet zy de ontwikkeling van geene vroegere fchikkingen en godlyke leidingen , die reeds met de roepinge van Abraham haar begin genomen hebben. Zy verheugt zich over den Mesfias , zoo wel met opzicht tot de eere, die haar zelve , als tot het geluk het welke de Natie te beurt valt. Reeds voor de eere is haar hart vol gevoels , vol dankbaarheids, wanneer zy, in tegenftellinge met haare geringe behoeftige Omftandigheeden , bedenkt, hoe veele ryke en aanzienlyke, zelfs Vorftlyke Huizen van haare Natie, by allen den glans, dien zy voormaals gehad hadden , en ten deele nog hadden , verre beneden haar blyven ; want die allen had God voorbygegaan, en onder het behoeftige en verachte Volksken deeze perfoon verkoren , om den Heiland der Weereld ter Weereld te brengen. Deeze gedachte zweeft haar ia derzelver geheele waarheid voor de oogen. Zy  JEZUS EERSTE JEUGD. 31 Zy ftelt zich haaren Zoon reeds als Koning voor , wiens Regeering den glans van de Ryken der Weereld verdonkeren zoude. Maar zy denkt ook Israëlitiefch genoeg , om deeze eer en dat geluk niec alleen met opzicht tot haar , maar ook tot de gantfche Natie , welker zegen de Mesfias worden zou, te gevoelen Maar in hoe verre aan dit geluk ook de overige Weereld deel hebben zou, dat kon zekerlyk Maria, onaangezien alle fterkte van Geest, die in dit Lied heerfcht, niet weeten. Wy zullen niet veel dooien, wanneer wy onderzeilen , dat de inhoud van deeze rede , die zoo vol is van aandoeningen , ook de inhoud der Gefprekken geweeft is , die zy thans met Elizabeth heeft gehouden. Dit bezoek duurde drie maanden ; zoo lang naamlyk , tot dat de bevalling van Elizabeth naaderde , en ook haare eigene zwangerheid merkbaar wierd. Nu keerde zy na haare woonplaats Nazareth te rug. Dit gantfche bezoek , inzonderheid het geen by de eerfte aankomst is voorgevallen , moeft , gelyk ligt te begrypen is , haar geloof aan de boodfchap des Engels oneindig verfterken. Elizabeth in haare reeds zoo verre gevorderde Zwangerheid aan te treffen van haar te hooren , welke godlyke Verklaaringen ook omtrent haar Kind , Joannes, gedaan waren hoe het einde , waartoe Hy gefchikt was , en zyne toekomftige Verrichtingen , op die . van den. toekoomenden Jezus van Nazareth de naauwfte betrekking zouden hebben —— Van hoe gelykaarti-  3^ GESCHIEDENIS VAN ge (a~) uitdrukkingen de gelykjoortige Engel zich by zyne aanfpraak aan Zacharias ( dewelke deeze Grysaart wel fchriftlyk mag opgetekend hebben , om die als een groot godlyk Orakel te bewaaren ) even als by het aanfpreeken van Maria , bediend hebbe. Hoe moeft dit alles deeze waardige Jongvrouw van het handtaftelyk Godlyke deezes aanlegs overtuigen ! —• En daar zy aan Elizabeth reeds zoo veel als vervuld (b ) zag, hoe vol van de vrolykfte verwachtinge van eene gelyke vervulling konde zy nu na Nazareth t'huis keeren ! De Priesterin beviel thans van haaren Zoon in het Kraambedde. Eene gebeurtenis , die zoo veel meer opziens baarde , hoe zorgvuldiger zy haare Zwangerheid verborgen had gehouden. Zoo beminde , en wegens kinderloosheid beklaagde Perfoonen , gelyk Elizabeth en Zacharias , werden wegens een zoo buitengemeen voorval, voor lievelingen der Voorzienigheid gehouden. Bekenden , Gebuuren , Bloedverwanten , kwamen om ze geluk te wenfchen Doch de oude Vader kon zyne vreugde nog niet anders, dan met gebaarden , uitdrukken. Zoo merkwaardig het intusfchen was, dat een zoo vroom huisgezin de zegen , denwelken het zoo lang had moeten derven, zoo fpade nog ten deel viel, zoo was echter dat ook alles, wat men thans (a)Zoo ftaat'erb. v. in beide die Verkondigingen van beide die Zoonen „ deeze zal groot zyn enz. Luc. 1.15. 3a. (&) Naamelyk , by het vertrek van Maria was de bevalling der Priesterinue voor de deure. —  JEZUS EERSTE JEUGD. 33 thans nog van de zaake denken en oordeelen kon. Men zag het voor eene van de zeldzaamfte bewyzen van eene lang, maar niet altoos, uitgebleevene Vruchtbaarheid aan , die naar de Israelitifche maniere van denken zekerlyk opmerking verdiende ; maar daarom nog géénen Joannes den Dooper deed verwachten. Aan eenen zoo grooten Propheet en Verkondiger van den Mesfias kon by het zien van dit Kind niemand , dan Zacharias en Elizabeth , denken. Op den agtften dag naa zyne Geboorte zou het Kind befneeden worden. Den Vader kwam toe , het zelve by deeze geleegenheid den IS!aam te geeven ; doch gemerkt Zacharias geduurig nog ftom bleef, en de bloedverwanten niet geloofden , dat hy van de gewoonte om den Zoon den naam van den Vader te geeven , zou afwyken , wilden zy hem , zonder meer, Zacharias noemen. Maar Elizabeth ( die de woorden des Engels van hem door tekenen vernomen moet hebben ) verklaarde (dch daar tegen ; doch zonder reden te geeven ; en verklaarde , dat het Kind Joannes moeit heeten. De zaak was tusfehen Zacharias en haar verborgen geblceven; en hoe lang dat nog zoo blyven moed, was haar onbekend ; dat alleen wist zy , naamlyk dat zy het Kind niet anders dan Joannes mogt noemen. Dit Stilzwygen is merkwaardig. Naadien zy gééne reden , dan alleen de aangenaame betekenis van den Naam ( Gods heil ) fcheen te hebben, waarom zy het Kind Joannes genaamd wilde hebben , waren de bloedverwanten niet te vrede («). Men mogt, zeiden zy, niet zoo O») Ik vreeze, dat deeze omftandigheeden onzen heC dera-  34 GESCHIEDENIS van zoo ligt van de gewoonte afwyken. In hunne Familie was niemand (a) die deezen naam dioeg. Nu wenkte men Zacharias , dat Hy zelf zou te | verftaan geeven , hoe zyn Kind genaamd zou worden. Zacharias gaf te kennen,, dat hy den naam op een Tafeltje zou fchryven. Men bragt 'er een. Hy fchreef zynen naam Joannes en wat hy fchreef, Jpak hy te gelyk uit; want op diezelfde oogenblik werd hem het vermogen om te Ipreeken wedergegeeven. Nu was de Verwondering by alle de aanweezendën nog veel grooter , niet alleen om dat ook Zacharias deeze benaaming boven alle anderen verkoor, maar om dat op hetzelfde oogenblik , dat by den naam fchreef, zyne ipraak , zoo verffaanbaar als ooit te vooren , weder kwam. Thans hoorde men hem God looven en danken ; niet alleen om het wederbekoomen zyner fpraake , ook niet alleen voor het begenadigen van zynen Ouderdom met de geboorte van deezen Zoon: Maar nog meerder voor de Weldaad, aan de gantfeha Natie beweezen. —— Een nieuwe gelegenheid tot verbaazinge voor de aanweezenden (b). „ Ge- üendaagfehen Leezeren van al te weinig gewicht zullen febynen : en'dit moge zoo zyn naar onze zeden, maar naar de Joodfchen zyn zy het niet ,. en in het algemeen niet, volgens de zeden der ouden , by welken dikmaals tot benaaminge van een Kind zeer veele omftandigheeden in aanmerking kwamen. Zulke naamsverklaringen vind men by voorbeeld in Homeer. . (a) Want anders was by de Jooden de naam van Joannes gemeen. (6) Die naamlyk van alles, wat de Engel nopens dit Kind gezegd had-, nog niets witten.  JEZUS EERSTE JEUGD. 35 „ Geloofd zy Jehovah , ( fprak hy , ) de God >, van Israël , die- zich over zyn geliefd volk ont3, fermt, en het nu eindelyk de gewenfchte Red5, ding zend. Eenen Machtigen Held heeft Hy „ voor ons in het huis van zynen dienaar David „ laaten opfiaan ; den geenen, die ons, gelyk Hy „ overlang door alle zyne Propheeten beloofde , „ van onze vyanden rondsom ons redding bezor„ gen , en ons aan het geweld van allen , die ons „ haaten , ontrukken zal. Nu wil Hy vervul„ len , de genaderyke beloften , die Hy onzen „ Vaderen deed ; die groote fchikkingen zal Hy 5, uitvoeren , waartoe Hy zich by eede jegens on„ zen Stamvader Abraham verplichtte : om ons in „ den gelukzaligen Staat te ftellcn , dat wy , uit „ het geweld van onze vyanden gered , zonder „ voor hen verder te moeten vreezen , Hem , in „ overgaave aan Hem , en onfchuld , ons gant„ fche leven kunnen dienen (a). En gy ( als hy zich tot het Kind keerde ) gy , myn Kind , zult een Propheet des Allerhoogften genaamd worden. Voor den Heere , dien wy verwachten , zult gy als een Heraut vooruit gaan , om Hem den weg te baanen , door zyn Volk de groote Verlosfing , die het te verwachten heeft, de vergeeving der Zonden , by voorraad te leeren kennen, en het zelve te verkondigen, hoe groot de Menfchlievendheid van God zy , dat Hy den Afkomeling des Hemels ons laat be» zoeken , op dat Hy licht in onze duifternis ont- ftee- Ca) Levendige en fchoone , alhoewel nog zeer onvolkomen? befchry ving van het Koningryk van den Mesfias. C a  36 GESCHIEDENIS van (leeke , de doodlyke fchaduwen verdryve , en ons op den weg , die toe de Gelukzaligheid leid , leere wandelen. Nu eerst werd door deeze Propheetifch-waare gezegden het Godlyke in deeze gantfche gebeurtenisfe volkomen aan het licht gebracht. Hoe veel fpreekens en naavraagens moeit van toen aan in dezelve Stad en Landltreek hier uit geboren worden ! Groote verwachtingen moeiten zoodaanige uitfpraaken van eenen zoodanigen Man verwekten ; vooral in gemoederen , die reeds met verlangen den Mesfias te gemoet zagen , en wisten , dat zyne aankomst niet meer verre af zyn kon. Hoe veel waars of onwaars onder dit gerucht, en in de daar door veroorzaakte gedagten over het oogmerk waartoe dit Kind gefchikt was , zich gemengd hebbe , kan men niet zeggen. Althans deeden die veiligst, die zich hielden by het geene Zacharias zelf daar van zeggen kon , die van de verfchyninge des Engels enz. , zoo hét fchynt , verder géén geheim maakte : ten minfte niet tegen hen , die Godvruchtig genoeg dachten , om van zoodaanige ontdekkinge géén , voor de goede zaak naadeelig , gebruik te maaken ( a ). Daar zyn groote gedachten , verre uitzichten in het Propheetifche Danklied van Zacharias: doch alles, wat hy zegt , en zoo als hy het zegt , heeft zyne betrekking nog geheel op de Israelitifche gelleldheid , hoope , behoeften. En inderdaad bepaalde deeze Staatkundige en Zedely- kc Ca) Dat is om Herodes of den Herodes gezinden iets aan te brengen , het geen hunne aigwaanige opletteadheid kon gaande maaken.  JEZUS EERSTE JEUGD. 8f ke Gefteldheid des Lands , als het ware , den geheelen Godsdienftigen Gezichtskring van deeze mcnfchen zoo eng, dat zy zich den Mesfias alleen in zyne betrekking op hunne Natie , waar van zy meerder of minder juiste denkbeelden hadden , maar ganfchlyk niet buiten die betrekkinge , voordellen konden. Daar van daan vinden wy in de gevoel-ryke rede van Zacharias wel het denkbeeld van het Koningryk des Mesfias zoo gezuiverd en verheeven , als ooit een Israëliet zich dat maaken konde , maar daarom nog op verre naa niet zoo volkomen , zoo tot het geheele menfchlyke Geflacht en tot den tyd en eeuwigheid uitgeflrekt, als het Euangelie dat voorgefteld heeft. Aan het Kind zelve kon men hoe langs hoe meerder merken , dat het tot iet buitengemeens gefchikt moeit weezen ; niet alleen om dat de Ouders het, naar Aanwyzinge van den Engel, in hec geflrengfle Nazireerfchap opvoedden , maar ook naadien het reeds vroege proeven van byzondere Scerkte van Geest gaf, die iets groots beloofden. Ook in zyne Jongelingsjaaren bleef Hy altoos den Heere afgezonderd ; en zynen manlyken Ouderdom tot den tyd , dat Hy in het openbaar optreeden zou , fchynt hy meeft buiten zyne VaderStad in de Eenzaamheeden van het bergachtige gedeelte van Judaaa doorgebragt te hebben , eene levenswyze , die zeer geleek naar die der Eflèën. Naa dat Maria te Nazareth was te rug gekomen , kon haare Zwangerheid voor Jofeph niet langer verborgen blyven. En nogtans was hem van derzelver oorzaake niets kekend ; zoo min als van de eigenlyke beweegreden van haare reize na C 3 Ju'  g5 GESCHIEDENIS van Juda^. Naar alle vermoeden zogt hy daarin ook géén geheim. De naa bloedverwantfchap met de Priescerinne kon eene voldoende reden van het bezoek fchynen. Dan hoe zeer moest hér thans den braaven Man bevreemden , zyne Verloofde in zulk eenen Maat te Nazareth te zien wederomkeeren ; zy , welker Kuisheid by hem zoo zeer boven alle verdenking was geweest, dat hy eerder, alles buiten dat, dan iets het geen tegen de Jongvrouwlyke Zedigheid , ik laat Haan tegen de Kuisheid flxeed , van haar geloofd zou hebben. Want zonder dat wy haar juist eene bovenmenfchlyke deugd behoeven toe te fchryven , moet zy toch wel , niet alleen zich zeiven van een zuiver hart bewust, maar ook als zuiver en onbedorven by Jozeph bekend geweest zyn. Hy zoude zich wel door géénen achterklap ooit hebben laaten verleiden , om ze voor eenige ontrouw omtrent hem eene naar de Wet doodwaardige Misdaad C o ) ■ bekwaam te houden : maar hier fcheen immers de zaak zelve te fpreeken. Het moet Maria niet weinig zelfsverlochenings gekost hebben , voor hem ook tegenwoordig nog dat te verzwygen , het geen zy , buiten Elizabeth, tot Ca) Volgens Detit. XXII: 23 , 24. moest de onteering van eene Verloofde als eene daadlyke echtbreuk aangezien en geftraft worden, Nogtans fchynt het, dat toenmaals deeze Wet niet in haare geheele gelcrengbeid in acht genomen wierd. Het verlof om eenen Scheldbrief tc moogen geeven maakte , dat, wanneer een man juist niet op het geftrengfte recht wilde dringen, hy in dit geval zyne Verloofde , zonder de reden in den Scheldbrief te melden, van alle verbintenis outfloeg: zonder dat zy daar em voor eene opeiibaare befpcttbge bloot gefield ware.  JEZUS EERSTE JEUGD. 39 tot hier toe géénen menfche geopenbaard had. Dit moet men voor een teken van haar fterk vertrouwen op God in deeze , alleen hem en haar , bekende gebeurtenis houden. Zou Jozeph haar aandonds geloofd hebben , zo zy het hem ontdekt had ? Ik geloof jaa ; zoo als hy haar kende , zou hy aan haare verklaaringe wel niet hebben kunnen twyflelen. Maar dat zy zoo als het wil, het was toch altoos overtuigender voor hem, wanneer het hem van daar ontdekt wierd , van waar Maria het zelve wist. Jozephs verleegenheid was in der daad groot. Aan de eene zyde een perfoon , die wanneer zy ook al gedoold had , in de veinzerye toch nog zoo verre niet gekomen zyn kon, dat zy zoo de gedaante en gebaarden der openbaare onfchuld zou hebben aangenomen ; aan de andere zyde de onlochenbaare Zwangerheid , en dat zy zich wegens de oovzaake daar van niet verklaard had. In opzicht op het laatfte was toch dat allerwaarfchynlykft, jaa naar menfchlyk aanfchyn zeker, het geen met betrekking op haar Karakter, zoo als Jozeph dat kende , ten hoogfte onwaarfchynlyk , jaa men mogt zeggen , zedelyk onmogelyk was. Jozeph droeg bedenken, om door vraagen, naavorfchen enz. eene belydenis van fchuld uit haaren mond te lokken. Hy befchouwde de zaak van de billykfte zyde „ zy heeft misgetast , ik ver„ fchoon haar van verwyten". Moeilyker viel het hem , om met opzicht tot de fcheiding een befluit te neemen. Haar in deezen Staat nog voor . zyne Verloofde te erkennen , en nu binnen kort in zyn huis te brengen , fcheen zyner eere naadee- Hg • gefteld ook , dat zyne neiging voor haar C 4 nog  4P GESCHIEDENIS van nog als te vooren geweest ware. En nogtans kon hy nog veel minder van zich verkrygen , om ze openlyk aan te klaagen , of zelfs maai- op zoodanige maniere hunne Verlooving te breeken dat het haar tot openlyke fchande geftrekt zou hebben O). Hy had een te menfchiyk hart. Het zagtfte , het geen hy doen kon , was, haar op eene zoodanige wyze te ontdaan , dat zy , zoo niet alle nafpraak ontgaan , (£) althans voor befportine en ftraffe beveiligd kon weezen. Dit was dan inderdaad zyn befluit.. Eenen Scheidbrief wilde hy haar geeven , maar in denzelven géén woord van ontrouw enz. melden (c). Doch °ok op deeze wyze zoude de eer der Moeder van den Mesfias voor eene gegronde verdenkinge blootgefleld geweest zyn. En dit moert om des Mesfias zeiven wil vermyd blyven. Een Hemelfch Droomgezicht was het , het ge'en den braaven Man eendags uit alle Verlegenheid redde Hem werd van eenen Engel gezegd : „ dat hy „ géén bedenken draagen moefï om Maria in zyn „ huis te neemen , om met haar te huwen , want „ dat haare Zwangerheid van eene onmiddelbaare „ Godlyke werking haaren oorfprong had". „ Zy zal nu , voer de Engel voort , eenen „ Zoon baaren, dien gy den naam van Jezus , „ dat c ware fe'efchied a's hy by voorbeeld in den Scheldbrief de reden duidelyk gemeld bad. (6) Dewyl de oorzaak daar van toch niet geheel verborgen kon blyven. è CO Want de mans waren niet verplicht, om in de fccheid-brieven de reden der Scheidinge te melden  JEZUS EERSTE JEUGD 41 • dat is : Bevryder moet geeven ; want hy is „ het , die zyn Volk uit deszelveti verval en uit. „ de kwaade gevolgen daar van zal helpen." Dit Droomgezicht was zoo levendig duidelyk , en liet eenen zoo diepen indruk by Jofeph agter , dat hy by het ontwaaken in géénen den minden twyfel daan kon, of het eene Godlyke Verklaaring zy. Ook was de inhoud van zynen droom zoo geheel buiten zyn voorgaande vooroordeel, nopens Maria , dat het onmogelyk eene natnurlyke uitwerking van zyne verbeeldingskracht kon hecten ( a ). De woorden van den Engel kon men niet anders verdaan , dan in dien zin , dat het Kind het welke Maria ter Weereld zou brengen , de Groote Mesfias zou worden. Want de Bevryder van de Zonde kon wel géén geringer Perfoon , dan de juist verwachte Mesfias zyn , alhoewel in het denkbeeld , het welke de Engel uitdrukte iets veel edeIers , dan in de gewoone Joodfche Bcfchryvinge van den Mesfias , lag. Nu was het raadfel voor hem ontknoopt ; de onfchuld van Maria gerechtvaardicht; Jozephs Verleegenheid weggenomen ;' en het hooge einde , waartoe dit Kind gelchikt was, in het licht gebracht. Gerustftelling was thans wel het minde , het welke hy gevoelde ; hy moest over een bericht, het geen voor hem en de Natie het allergewichtngde was , ook Vreugde gevoelen ; eene zoo veel te grootere Vreugde , naadien de eere , om den Godlyken Zoon te Benoemen en op f_ 0) Of dit voldoe om dit Verfchynfel voor Godlyk te verklaaren , wil ik wel anderen laaten beoordeelen. Ik denk , 'er moet meer by gekomen zyn. ] C 5  4* GESCHIEDENIS van ep te kweeken , naast kwam aan die eere , waarmede Maria werd verwaardigd. Zoo ras hy ontwaakte , was zyne eerfte zaak , de Godlyke onderrichting , met opzicht tot Maria, te volgen. Zonder zich te bekommeren, wat men, by haare reeds zoo verre gevorderde Zwangerheid, over deezen Stap mogt denken , nam hy ze openiyk als zyne Echte Vrouw in zyn huis. Zeer veel moest het ook tot fterkinge van zyn Geloof aan deeze geheele Godlyke fchikkinge toebrengen, dat hem nu ook Maria die eerfte Verkondiging des Engels , C dewelke zelfs tot op den naam toe, dien het Kind zou draagen , met het bericht aan Jozeph gegeeven , overeen kwam ) als mede , wat zy in het huis van den Priester Zacharias had vernomen , verhaald zal hebben. Want hoe kon zy voor hem deeze omftandigheeden langer verzwygen , daar zy thans zag, dat God hem reeds de hoofdzaak , naamelyk de aanftaande Geboorte van den Mesfias , even zoo buitengewoon , als aan haar zelve , bekend gemaakt had. Jozeph onthield zich van de huwlyks bywooninge met haar, tot dat zy den Godlyken Zoon gebaard hadde. Zoo wist dan nu zekerlyk het gelukkige paar, waarom God hunne Verlooving toegelaaten, waarom hunne fcheiding gehinderd , had ; wat van het Kind worden zou , en welke plichten zy omtrent het zelve zouden hebben waar te neemen Dan men moet daarom niet gelooven , dat hunne denkbeelden van den Mesfias en van Zyn Koningrvk nu reeds geheel gezuiverd , en , om zoo te fpreêken, Christelyk geweest zyn. Men behoeft Hechts weder aan de aangewende Nationaale denkbeelden te 'fc den-  JEZUS EERSTE JEUGD. 43 denken , dewelken zy by alles , wat hun van wegens dat Kind geopenbaard wierd , nog niet zoo geheel konden afgelegd hebben , dat 'er niec meer eenige zwakheid en dooling zou ondergeloopen zyn. Daar lag in het heerfchende denkbeeld van hec Ryk des Mesfias zoo veel Aardfch - zinlyks, en men had zich zoo zeer gewend , om zyn Ampt geheel uitfluitende in betrekking op de Natie te Kfchouwen , dat men zekerlyk grof zou mistasten , indien men hun hier geheel Euangelifche denkbeelden leenen wilde. Onmogelyk konden zy , zelfs maar van verre ; aan eene zoodanige ontwikkeling van Jezus Levensgefchiedenisfe denken , als wy in het vervolg vinden. Zy wisten noT geheel niets bepaalds daar omtrent, hoe de Gelukzaligheid , die hun de Mesfia! op aarde aanbrengen zou , met de Gelukzaligheid van een toekomend leven zamenhing (a). Maria was naby haare bevalling , toen een zeker geval, het geen Jozeph en haar bewoog om na (a) Hier ligt, naar bet my toefchynt, de eigenlyke bron van het misverftand in betrekkinge tot het Ryk van den Mesfias. Alhoewel naamlyk zeer veele Jooden (die niet geheel Sadduceeuwfch dachten) geloofden , dat het Ryk van den Mesfias tot deeze en de toekoomende iËonen ( eeuwen) zich uitftrekkenzoude, zoo begreepen zy nogtans Diet recht, in hoe verre het reeds op Aarde ( zonder daarom een Ryk van deeze Weereld. te zyn ) zich openbaaren , hoe het van tyd tot tyd het geheele menfchlyke geflacht omvatten, eindelyk de gelukzaligheid van het toekomftige leven aanbrengen zoude. Ik hoop deeze geheele ftof in het gefchrift : van bet Ryk van God , of , Proeve over bet ontwerp der Godlyke Schikkingen en Openbaaringen ten beril van bet Mtnfchlykgeflacht , ui een helderer licht te plaatfen. f_ welk Werk reeds in het Hoogduitfch het litht ziet. j  4 • 44 GESCHIEDENIS vaS na Bethlehem te reizen , nu ook de plaats bepaalde , daar, naar aloude Godlyke uitfpraaken , de Mesfias zoude geboren worden. Maria en Jozeph dachten aan niets minder , dan dat zy door hunne reize na Betlehem juist tot vervullinge van deeze Voorzeggingen iets toebrengen zouden. De geleegenheid tot deeze reize was ook zoo natuurlyk en ongezocht , als dat ooit zyn kan. Op bevel van Keizer Auguftus , toenmaaligen beheerfcher der Romeinfche Monarchie , en" opperden Befchermheer van Palseftina ; moest, onder het opzicht van Koning Herodes , thans voor de eerfte reize (a) eene optekening van de naamen , en misfchien ook van het vermoogen , der Joodfche Onderdaanen gemaakt worden. Deeze Cenfus (opfchryving ) werd even zoo , als de voormaalige openbaare Optekeningen onder Mozes, David enz. op de Joodfche maniere behandeld , naamlyk zoo , dat , naar aanwyzinge der Oude Geflachtlysten , Stammen naa Stammen , Geflacht naa Geflacht , Familie naa Familie , Perfoon naa Perfoon , opgefchreeven wierden. Alhoewel nu het Land niet meer naar de twaalf Stammen verdeeld was (Z>) , kon men echter uit de Gefchiedenis en de Geflacht-lysten^ niet alleen weeten , in welk aandeel, maar ook op welke plaatfe van eene Stamme de Familiehoofden, van welken men afftamde, gezeeten geweest waren. Op zoodanige plaats nu moest ieder Landskind op eenen hem aange- wee* O) Want eenige Jaaren daar naa gcfchiedde het wederom , naa de ballingfchap van Archelaus , onder den Syrifchen Landvoogt Quirinius. tb) En dus ook de voormaalsonvervreemdbaare Familiegoederen nu van geheel anderen bezeeten wierden.  JEZUS EERSTE JEUGD. 45 weezenen tyd , zich laaten vinden , om aldaar zynen naam enz. in het Register te laaten optekenen. Deeze reizen .na de voormaalige Familiezetels konden , in een zoo klein Land als Palffiftina , zonder al te groot bezwaar der inwoonderen volvoerd worden ; alhoewel de minfte Israeliten nog in de Stamzetelen hunner Voorvaderen woonden , maar hier en daar in het Land zich nedergezet hadden ; gelyk dan Jozeph , die anders tot de Stam van Judsea , en gevolglyk tot het eigenlyke Judaaa en tot Bethlehem , behoorde , in Galilsa woonde. Van het beroemde Geflacht van David wist iedereen , dat deszelven hoofd van Bethlehem-Juda , ( het welke eertyds Ephrata genaamd werdt,) geboortig geweest was. En even zoo beflist moet het door de Geflacht - lysten geweest zyn , dat Jozeph van Nazareth uit dit Koninglyke huis zynen oorfprong had. Of ook Maria tot de naakomelingen van David behoorde , is onzeker. Want daaruit, dat zy Jozeph na Bethlehem (begeleidde , kan men niets met zekerheid befluiten ( a ). Zy kon ook eene andere reden hebben , waarom zy het voor ten hoogftc welvoegelyk hield , met hem derwaarts te reizen : wyl naamlyk zy zelve , en het Kind , wiens Geboorte tyd vast naaderde , der zorge van rO) Het komt my zeer vreemd voor, dat de Schryver in twyfel trekt of Maria Jezus Moeder, ook uitDavids geflacht afftamde : daar Lucas, Hoofdfl. III. haar Geflachtlyst door Nathan uit David zoo duidelyk opgeeft. Om der voorzeggingen wille is dat gééne geringe zaak. Was Maria niet uit het huis van David , hoe kon Jezus Dayids Zoon genaamd worden ? J  aó" GESCHIEDENIS van van Jozeph door de verfcbyninge des Engels uïtdruklyk aanbevolen waren , en zy vooraf vermoeden kon , dat haare bevalling geduurende zyn verblyf in Bethlehem gefchieden zou , zoo moest zy des te meer verlangen , om by hem te zyn , en , daar eene dringende reden hem na Bethlehem riep , hem derwaarts te begeleiden , dewyl zy zich en het Kind aan niemand beter dan aan hem kon toebetrouwen. Om niet te melden , dat Jozeph zelf, gelyk wy hem nu kennen , haar niet , vooral te dier tyd, verhaten zou hebben , daar het tydllip van haare ontbinding , van den Hemel hekend gemaakt , zoo naby was. Te Bethlehem, daar zy zich buiten dat eenen tyd lang ophouden moeiten , bragt Maria haaren Zoon ter Weereld. ■— Dan die groote gebeurtenis verborg zich , als het ware , onder verachtlyk- lchynende omftandigheeden , die de geboorte van den Zoon der Godheid juist zoo zeer van de geboorte eenes voornaamen Menfchen • Kinds onderfcheiden , a!s zyn Sterven van het Sterfbedde der Voornaamen en Ryken verfcheelde. Zeer naby Bethlehem in eene Herders - grotte (a) die voor de daaromtrent weidende kudden tot eene ftalle diende , daar moest Maria , by gebrek van betere gelegenheid in de herberge , daar zy zich anders ophielden , haar Kind , zoo als zy het in windelen had gewonden Qb) in eene O) Men zie Grotius naa en Fabric. Cotl. Apocr. N. T. 1, 105 in de aanmerkingen, als mede Byn. de Natali J. C. (6) Eenigen hebben daaruit, dat deeze omftandigheid van Maria gemeld wordt , beflooten , dat zy het Kind üonder toette ter Wee reld gebragt heeft.  JEZUS EERSTE JEUGD- 4? ne Kribbe leggen. Zoo befiierde het de Voorzienigheid vermoedlyk met opzet , op dat niet in de Volkrykfte herberg de gebeurtenis , die , als de gewichtigfte en heilrykfie , eerst alleen eenigen waardigen Perfoonen , en wel op de Staatlykfle wyze , bekend gemaakt moest worden , aanftonds onder de menfchen kwam. Deeze waardige perfoonen waren arme herders op de velden by Bethlehem , daar wel eer de jonge David de fchaapen van zynen Vader had gehoed ; vermoedlyk waren het juist die , die gewoon waren zich van deeze grotte en van deeze Kribbe voor hunne Kudden te bedienen. Zy hielden juist, toenmaals daar buiten by de Kudden de Nachtwacht , intusfchen dat de grotte , anders hun Vee ten diende , de geboorteplaats van den Grooten Koning wierd. Verre van iets ongemeens te ver wachten , waren zy juist in de gerustfte gefteldheid , toen oogenbliklyk —• ( zoo verhaalden zy zelfs het naaderhand aan Maria en Jozeph ) eene ongewoone helderheid ontftond ; een doordringende glans, waarby zy eene Hemelfche verfchyning te zien kwamen. Schrik overviel hen ; doch met elk woord , dat de Engel fprak , nam de fchrik af, en maakte voor de zoetfte vreugde plaats. Vreclt niet, fprak de Engel, ik breng u eene boodfchap , die voor de gantfche Natie Vreugdrykfte is : Heden werdt u de groote Heiland , de Godgewijde Koning , in Davids Stad geboren. Tot een teken hier van kan u dit zyn : Gy zult ginds het Kind , in windelen gewonden , in de Kribbe vinden- liggen. —• Deeze heilryke boodfchap was niet zoo ras uit zynen mond gevloten , of een gantfch heir van Za-  4.3 GESCHIEDENIS va» Zaligen rondom Hem verfcheen , die allen in Chooren eikanderen toezongen , en de menfchen als het waare tot deelneeming aan hun gezang fcheenen op te wekken : Eere den Verhevenen van zyne Zaligen ! ,, Heil den bewoonderen der Aarde ! „ Jehova verheuge zich over Zyne menfchen ! "* Deeze woorden , die wel meer den inhoud van het gezang der Engelen , dan het geheele gezang zelf zyn , wisten zich de Herders naaderhand duidclyk te herinneren. Als eene gebeurtenis , waar over Hemel en Aarde zich te verheugen hadden , werdt de Geboorte des Mesfias van de Engelen bezongen. Maar zoo ftaatlyk en prachtig als deeze Verkondiging was, zy was het echter alleen voor de Herderen. De geboorte van den Mesfias hadde op eene even zoo zeer in het oog loopende maniere de gantfche Natie kunnen Verkondigd worden \ in de Hoofd - Stad , aan het Hof , in den Tempel. Dan , offchoon wy menfchen , wat voor de Godheid betaamende zy te doen , meestal enkel uit het gevolg beoordeelen kunnen , geloof ik echter , dat , al wie met een gezond verftand ( en als ik nog daarbyvoegen mogt , met Jmaak ) de Euangelifche Gefchiedenis leeft , deeze bekendmaaking der geboorte van den Mesfias aan de Herderen van Bethlehem uitneemend gevoegelyk , fchoon , en aangenaam zal vinden. Voor lieden van eene onfchuldige levenswyze , die van alle eerzucht zoo verre verwyderd zyn , fchikt zich toch wel het bericht van eenen in de Stal geborenen en in de Kribbe liggen-  JËZÜS EERSTE JEUGD. 4$ gcnden Mesfias , zigtbaar veel beter , dan voor de voornaamfte Joodfche Familien. Voor deezen zouden de woorden : „ Gy zult een in windelen j, gewonden Kind in de Kribbe vinden liggen" , byna iet belachlyks (aj gehad hebben ; zoo verre was dat beneden hunne verwachting van de Waarde en Hoogheid van den Mesfias, zoo als hy reeds in zynen ftaat als Kind zich vertoonen moest. By lieden in tegendeel van oprechter en eenvouwiger gemoedsgefteldheid hadden de Hemelfche Boden geheel niet te vreezen , dat zy zich aan zulke bekendmaakingen zouden ffooten ; zy konden verzekerd zyn i dat deeze by hun lofgezang aan God, van gantfcher harte hunne ftem voegen zouden. Dus mag men wel gelooven , dat het juist die goede onbedorvens manier van denken deezer lieden , en niet alleen hun verblyf in deeze landftreek , geweest is, het geen hun deeze uitmuntende eere te weeg bragt : zulke menfchen zien voor eerst de zaaken gaarne van de waarachtigfte zyde. Zekerlyk zyn hunne denkbeelden nog zinlyk ; en tot deezen daalc ook hier de Engel neder ; Hy verfchynt in helderen glans ; Hy fpreekc van den Nieuwgeborenen Koning , zonder van de meer dan aardfche natuur van zyn Ryk te melden , en zonder hun eenigzints flechts de vooroordeelen , die zy over dit ftuk nog mog- ten O) Voorat wanneer zy zoo kiesfe ooren hadden a als veele hedendaagfche Leezers , die het niet verdraagen kunnen , als zy by voorbeeld Hand. X. den Engel totCornelius hooren zeggen, dat de man, dien hy van, Joppe moest laaten koomen , in het huis Yfln Simon , den Lederbereider; woonde. D  5o GESCHIEDENIS v a ü ten hebben , te ontneemen ; Hy brengt de zaak geheel tot onder den kring van hunne zinlyke bevatting : maar om dat de denkbeelden der Herderen nog zoo zinlyk zyn , zyn zy om die reden juist niet Hecht en bedorven. Deeze menfchen zyn toch in de daad bekwaam , om zich zoo hertlyk , zoo dankbaar , over de komfte van den Mesfias op aarde te verheugen , als men zich daar over behoort te verheugen , en zy zien daar in nog in het geheel gééne ongerymde ftrydigheid ( contrast ) , wanneer de Engel %ftraks naa de woorden: „ He- den werdt u de groote Koning geboren" daar by voegt : Gy zult het Kind in de Stal in de Kribbe vinden liggen. Zoo ooit eens de fmaak der eenvouwigheid , de liefde tot het natuurlyk - fchoone zou beginnen te heerfchen , dan zou men misfehien juist het Euangelifche verhaal van de Herderen op het Veld , zelfs zonder Poëtifche opfiering vol van onvergelykelyke fraayheid vinden. De verfchyning der Engelen was thans verdweenen. De Herders bevonden zich weder alleen. Zoo ras zy van de indrukfelen , dewelken het He' melfch bezoek op hen gemaakt had , een weinig bekoomen waren , was hun eerfte werk , eikanderen op te wekken , om na Bethlehem te gaan , en het geen hun de Engel tot een waarteken gegeeven had , van naby te zien. Zy fpoedden zich na de grotte by de Stad zekerlyk met groote verwachtingen , maar toch zonder onder weg tot die gedagte over te hellen : waar van zich anders een aardfchgezinde Israëliet niet wel zou hebben kunnen ontÜaan , wanneer men hem na zoodanig eene plaats geweezen had , om aldaar zynen Mes-  JEZUS EERSTE JEUGD. S1 Mesfias te vinden. De verfchyning des Engels zweefde hun nog geduurig voor de Oogen , en verhief hen boven alles , wat de verblyfplaats van het Kind en zyne overige uiterlyke Omftandigheeden , verachtelyks hadden. Zy kwamen in de grotte en vonden aldaar het Kind in de Kribbe liggen , en by het zelve Maria cn Jozeph , die meenden dat zy alleen het oogmerk , waartoe het zelve gefchikt was, wisten ; en thans zien zy , tot hunne groote verwonderinge , dat de Herders van alles even zoo goede kennis hadden. Want deezen vraagen niet eerst, wat dit voor een Kind was ; maar naaderen het zelve met eene eerbiedenisfe , die vooronderftelde , dat zy de groote zaak , waartoe Hy gefchikt was , reeds kenden. Ook gedraagen zy zich met opzicht tot Maria en Jozeph , om des Kinds wille , met byzondere achting. Als zy thans met hen in gefprek traden , verhaalden zy hun , wat hen bewogen had , om nog in den nacht in deeze grotte te koomen ; inzonderheid welke verhevene denkbeelden de Engel hun van het kind , het welke zy aantreffen zouden , had gegeeven. De volkomene overéénkomft van het geene de Herders zeiden met dat , wat hun zelfs geopenbaard was van de groote zaak , waar toe God dit Kind gefchikt had , bragt Jozeph en Maria in de aangenaam fte verrukking. Inzonderheid vond Maria in de wonderbaare overeenftemminge van alle omftandigheeden zoo veel ftofs tot naadenken over de wegen der Godlyke Voorzienigheid in deeze geheele gebeurtenisfe , dat juist dit ftille overdenken en naavorfchcn , benevens de Moederlyke zorg die zy voor hec Kind moest draagen, nu haare voorD c naa-  Si GESCHIEDENIS yam naame bezigheid wierden. Intusfchen hoe veel zy nu reeds van her. Kind wist; da: Hy naamlyk alles , wat nopens den Mesfias volgens de Propheeten te verwachten was, verrichten zou \ de aart en wyze hoe Hy zulks tot ftand zou brengen , was voor haar nog een volkomen geheim. Zy zag aan de eene zyde in de omftandigheeden van haar , van Jozeph en van het Kind nog niets, het geen haar een inzicht in de zoo gelukzalige dagen , als het Ryk van den Mesfias zou met zich brengen , openen kon. Doch het bragt haar toch niet in verwarring ; zy kon zich aan de herhaalde ontwyffelbaarfte uitfpraaken van den Engel houden. Dan fomwylen kan in haar toch wel , wanneer zy op de toenmaalige gefteldheid van hun Joodfche Vaderland het oog iloeg , de gedagte opgekoomen zyn : „ hoe veele groote veranderingen eerst 3, nog zouden moeten vooraf gaan , eer het Ko3, ningryk van haaren Zoon tot ftand kwam". En wy zullen niet zeer mistasten , wanneer wy denken , dat zy haar Godvruchtig naadenken ook op de oude Godlyke uitfpraaken en beloftenisfen gericht zal hebben , die zy zoo mcnigemaalen in de Synagogen hadde hooren Voorleezen en misfchien ook wel Verklaaren; inzonderheid op zoodanige Propheetiefche Schriftuurplaatfen , dewelken •met het geene haar werklyk was wedervaren, eene uitneemend merkwaardige gelykvormigheid hadden. Hoe veel had zy daarby te denken , wanneer haar , by voorbeeld , tegenwoordig of naderhand , de woorden van deeze Voorzegging invielen : „ zie ! eene Maagd zal Zwanger wor„ den , en eenen Zoon baaren , dien men lm„ manud, dat is, God met ons, zal noemen" ! Ook  JEZUS EERSTE JEUGD. 53 Ook kan zy wel uit het voorleezen in de Synagogen de naaste geleegenheid tot deeze woorden geweeten hebben : intusfchen moest het haar toch tot verbazens toe merkwaardig voorkoomen , dac juist zy , zy zelve , zich in dit geval bevond , terwyl het geene 'er met haar was voorgevallen , niet gefchikter en eigenlyker , dan met de zelfde woorden : „ een Maagd enz. uitgedrukt kon worden. Even zoo ryke Hof tot naadenken vond zy ook in andere Propheetifche plaatfen der H. S. byzonder in zoodanigen , dewelken met het geene haaren Jozeph en den Herderen door den Engel des Heeren gezegd was, meer of min zelfs tot de uitdrukkingen toe, overéénftemden. (a). Door de Verfchyninge des Engels voorbereid , hadden de Herders het geene zy met zoo veele geringe uiterlykc omftandigheeden vergezelfchapt vonden , zoo weinig voor aanftootelyk gehouden , en aan de andere zyde had veel van het geene hun Maria en Jozeph , van het werk, waartoe het Kind gefchikt was, zeggen konden ( b ) , zoo veel toegebragt om ze van de toekoomende waardigheid van dit Kind, als Mesfias, te overtuigen, dat zy nu by het weggaan en op hunne te rug reize niets anders doen konden , dan God voor het buitengewoo- ne ia) Daartoe behooren de Voorzeggingen , dewelken uitdrukkelyk van een nieuw Koningryk van David , van eenen telg uit de Stam van Jesfe enz. enz melding doen. (6) Het is zeer waarfchynlyk , dat Maria en Jozeph den Herderen , en allen , die wegens dit Kind reeds openbaaringen gehad hadden , zeer openhartig deeze omftandigheeden zullen ontdekt hebben Zy hadden g'ééne reden , om voor den zoodanigen , van deeze zaas eenig geheim te maaken. D 3  54 GESCHIEDENIS van ne geluk , het welk Hy hun had laaten ten deel vallen , met eene ontroerde Ziele te danken. Ook vertelden zy ( naar allen fchyn ) wel deeze groote Gebeurtenis aan meerdere Bethlehcmmeren ; doch het verhaal , het welke van zoo geringe perfoonen kwam , en vermoedelyk ook weder alleen aan geringe Herderen en dergelyken medegedeeld werdt, maakte nog niet zoo veel opziens, dat het gerucht daar van reeds te Jeruzalem , en tot aan het hof van Koning Herodes gekomen zou zyn. Agt dagen naa de Verlosfinge van Maria , gefchiedde de plechtigheid der Befnydenisfe. By deeze gelegenheid bekwam het Kind den Naam van Je zus ; ( of Jozua ) toenmaals een zeer gemeenen naam. By eene Natie , daar de naamen van ouds her om zekerer beteekenisfen wille verkoren, en den kinderen gegeeven werden, kon het niet onverfchillig zyn , welken naam een Perfoon , van zoodanig gewicht, als de Mesfias was, voerde. Jezus , of Jozua , was één van de meeftbeduidenden ; hy drukte juist dat uit, het geen de Jooden verwachtten , dat hun Mesfias zyn zou , alhoewel zy nog het volkomen begrip daar van niet hadden : Een Verlosfer Een Ge!ukzalig?naaker. Gemerkt onder Jozephs en Mariaas bloedverwanten , niemand , zoo het fchynt, deezen naam droeg (£) , en dus het Kind, naar de Joodfche gewoonte , anders had moeten genaamd k worden , (al- (a) En nogtans tevens van de bekendften. In de Joodfche Gefcbiedenisfen koomen zeer veele Jezusjen voor. (Z>) In de beide Geflachtregisters by Mattbsus en Lucas koomt deeze naam niet voor. Eli, Jacob , of ook  JEZUS EERSTE JEUGD 55 (alhoewel de naam Jezus ook zeer gemeen was) zoo moet het , gelyk by de befnydenisfe van Joannes , zeldzaam gefcheenen hebben , dat Jozeph en Maria juist op deezen naam vielen ; want dat een Engel denzelven het Kind hadde toegelegd , wist men niet. Naadien Bethlehem Hechts een paar uuren verre van Jeruzalem geleegen was , konden Jozeph en Mtria zonder groote bezwaarnis naa verloop van den reinigings - tydt ( a ), voor de Kraamvrouwen bepaald , na deeze Hoofdftad reizen , om aldaar in perfoon het offer der reiniginge te brengen, en te gelyk den Zoon van Maria den Heere , gelyk zy het noemden , daar te fiellen , dat is , in den Tempel te brengen. De Wet eifchte : dat alle Eerftgeborenen van het manlyke geflacht den Heere zouden geheiligd zyn" (b ). De eerfte Kinderen moeten derhalven van den priester voor eene kleine fomme gelds gelost worden. (O Deeze fom nu in het Heiligdom , onder daarftellinge van het Kind , te betaalen , was , benevens het waarneemen van de rcinigingsplichten , het oogmerk hunner reize na Jeruzalem. Het offer beftond in een jaarig Schaap , of by behoeftigen in een paar Tortelduiven ; of ook twee jonge duiven. Jozeph en Maria gaven het offer der behoeftigen. In eenen Voorhof des Tempels was eene bepaalde plaats , daar de Kraamvrouwen , die ter rei- Jozèpb zyn de naamen , d;e naar het Joodfche gebruik het Kind hadden moeten gegeeven worden. Ca) By Zoons duurde die 40 dagen. tb) Exod. XIII , J- 2. CO Nutn. XV. XVI. D 4  ■0 GESCHIEDENIS van niginge kwamen , van den Priester met het offerbloed befprengd werden ( a~). Niemand , zelfs de Priester niet , kon weeten , welk een buitengemeen Kind djt was ; maar ieder moest het voor eenen Zoon van Jozeph van Nazareth houden. Dan h-y en Maria wisten reeds , dat.zy het aan God moesten overlaaten , om de rechte waardigheid en het werk , waartoe dit Kind gefchikt was , ter regter tyd aan den dag te brengen , en dat het hun niet voegde , het zelve al te verhaaiïende bejend te maaken. Van het voorgevallene met de Bethlehemfche Herderen wist men te Jeruzalem nog niets. Onmogelyk konden derhalven Jozeph en Maria verwachten , dat te Jeruzalem eenig rnenfch het Kind voor den toekomenden Mesfias verklaaren zou. Nogtans zoo ras zy hunne voeten in den Voorhof zetten , koomt hun met eene Vrolyke ontroering een eerwaardige Grysaart te gemoet. Het was Simeon (bj , een man by zyne Medeburgeren te Jeruzalem voor zeer vroom en onberispelyk bekend , een bemind Israëliet, maar die voor het overige nogte aanzienlyk , nogte het hoofd van een Godsdienftige partye fchynt geweest te zyn. Simeon had tyden beleeft, die by -hem den wenfch , denwelken ieder Rechtgeaart Israëliet O) Lichtf. H. H. ad Luc. II , 22. (6) Veelen hebben deezen Simeon voorden Zoon van den beroemden Hillel en hoofd van het Sanhedrin willen houden , dan het is niet te gelooven", dat Lucas dan hechts op die wyze van hem melding gedaan zou. hebben ; Daar was te Jeruzalem een Man , met naame Simeon enz. Vooral , daar hy kort hier naa van de Propheetes Anna zegt , wie haar Vader , en uit welke fiamme zy geweest zy,  JEZUS EERSTE JEUGD. 57 liet in zynen boezem kweekte , „ dat de troost „ van Israël, de Mesfias, toch fpoedig mogt koo„ men en betere tyden aanbrengen" , tot het hartlykfte verlangen verhieven. En dit verlangen zal hy dikmaals in zyn Gebed Gode Voorgedraagen hebben. Hy werd met Godlyke ingeevingen begenadigd ; het welk in eenen tyd, toen de Propheetifche Geest zelden meer in dien trap , als voor deezen , werkte , en eerst in eenen Joannes , den Dooper , in zyne geheele fterkte weder herleeven zoude , buitengemeen was. Intusfchen dat hy reeds van veele jaaren herwaarts by al het verval der zeden en de Staatsverwarringen , die hy beleeft had , zich met de zoete hoope troostte, waartoe de oude uitfpraaken der Natie recht gaven , deed hem God op zekeren tyd ter verhooringe van zyne vroome wenfchen en gebeden , de zeer blydo ontdekking , „ dat hy de aankomst van den Mes„ fias nog zelf zou beleeven , en hem zelf te zien „ bekoomen" En deeze voorafgaande Openbaaring deelde , . buiten twyfel, de vroome Grysaart ook reeds Godsdienftige Perfoonen onder zyne bekenden mede. Hy kwam dikmaals in den Tempel: maar deeze reize gevoelde hy eenen geheel byzonderen aandrang om derwaarts te gaan. Dat hy heden den Meslias zien zou , dacht hy waarfchynelyk niet ; doch hy had als een zeker voorgevoel van iet vrolyks. Hy ziet Jozeph en Maria met het Kind in den Voorhof treeden. Een Godlyke wenk onderricht hem op hec zelfde oogenblik , dat dit het Kind is , het welke de Mesfias worden zou. Vol van verhevene gedachten en aandoeningen neemt deeze D § Grys-i  58 GESCHIEDENIS van Grysaart het Kind op. ( Maria ziet het met verwondering ) Hy houd het eenigen tyd op zyne armen , geeft zich geheel aan de vreugde van het langgewenfchte gezicht over , ziet na den Hemel , 'en barst in deeze woorden uit: Laat nu , Heer , naar uwe belofte , uwen Dienaar in Vrede verfcheiden. Want nu heeft myn oog Hem gezien , den Heiland , dien gy ten beste van alle Natien gefchikt hebt ; een Licht tot verlichtinge der Heidenen , eene eer voor uwe Israëliërs! Wat moeten niet Jozeph en Maria , zy voornaamlyk , by deeze herhaalde Godlyke tusfchenkomftc tot bekendmaakinge der waardigheid van het kind , gevoeld hebben ! Maar by deeze gelegenheid moesten zy ook nog iet anders, iet nieuws, betreffende het werk, waartoe het gefchikt was , leeren ; iets van zeer merkwaardigen inhoud en nog met groote duisternisfen bekleed , maar het geen naaderhand by ontwikkelinge der lotgevallen van Jezus zyne geheele opklaaring bekwam. De eerwaardige Grysaart gaf hun den Zegen ; Hy prees ze gelukzalig , dat God hen met deeze eere verwaardicht had. Maar, voegde hy 'er Propheetiefch by , zich byzonder tot Maria keerende , weet, dat dit Kind , ten eenigen tyde veelen israëliten ten val veelen tot oprichting en tot heil , zal gedijen. —> Tegenfpraak zal Hy overal vinden ; en daar zal iets gebeuren , dat u zelve uw hart doorboort — want nu zal moeten blyken , welke gevoelens in de harten der meesten heerfchen. Men ziet hier het eene en andere , het fterke , en tevens het duifter e der Propheetiefche Spiaaken; zoo  JEZUS EERSTE JEUGD. 59 zoo als die de aloude Prophectcn gebruikten , vooral wanneer zy van dit fluk , van de lotgevallen des Mesfias, fprakcn. Een fchcrp oog , het geen God hem op de toekoomcndc tyden doet liaan , toont den vroomcn Grysaart, dat de lotgevallen van Jezus , en derzelver gevolgen met opzicht tot de Natie eens eencn geheel anderen gang zouden neemen , als Maria het zich tegenwoordig nog wel mogt verbeelden. Dan dit gézicht was toch maar tot in eenen zekeren trap helder; boven het zelve heenen was voor hem alles donker , Waarin eens deeze hartefmert voor Maria befraan zou ; welke Verborgen hceden der boosheid het waren, dewelken dan, wanneer Jezus zich open- lyk vertoonde , aan het licht komen zouden ; hpe , onaangezien dat , het groote heil van veelen door hem tot Hand zou koomen ; dit alles zweefde zyne ziele nog maar duister voor de oogen. Simeon kan wel kort daarnaa geftorven zyn. En het fchynt niet, dat dit voorval andere getuigen gehad, heeft, door welken dat , het welke Simeon zeide , zou ruchtbaar hebben kunnen worden. Met dezelfde openbaaringe , dewelke Simeon in dit Kind den Mesfias leerde kennen , werd ook eene Vrouw-, ( Matroone ) wegens haare Vroomheid beroemd , door den Heere verwaardigt. Anna , de Propheetes , ( zoo werd zy , wegens Godlyke ingeevingen , die haar van tyd tot tyd ten deele vielen , geroemd ) was juist ten dien tyde ook in den Voorhof van den Tempel. Dit was haar gewoone en liefde Verblyfplaats , zedert dat zy Weduw was geworden. En dit was zy reeds federt veele jaaren; want naa den dood'van haaren Man , dién zy maar ze-  6o G.ESCHIEDENIS.vam zeven jaaren gehad had , was zy niet weder gehuwd ( a ) , maar had haaren overigen leeftyd ( zy was tegenwoordig omtrent vier-en-tachtig jaarenoud ) aan Godsdiendige Oeffeningen , en onafgebroken bezoeken van den Tempel, op alle Offer - en Gebeden - uuren , geheiligd Dit maakte haar dubbeld eerwaardig ; de groote aflland tusfchen eene zoo beproefde veeljaarige Vroomheid , en de overhand neemende OngodsdienfHge maniere van denken , verhieven by welmeenenden haar aanzien. Ook fchynt zy van eene bekende goede Familie geweest te zyn (£) Zy was het, die , gelyk Simeon , aandonds op het eerde aanzien , in dat Kind haaren toekomftigen Mesfias befchouwde. Naauwlyks had zy het te zien bekoomen , of zy barste uit in luide dankbetuigingen aan God , dat zy den overlang gewenfchten Zoon van David , en Koning van Israël, mogt zien. Wat Maria , ook by dit voorval , gedag: cn gevoeld hebbe , laat zich niet wel by wyze van Gefchiedenisfe verhaalen. Anna kende te Jeruzalem Godsdiendige perfoonen , aan welken zy het geheim betrouwen kon. Eenen iegelyken kon men het niet welzeggen ( c), God koos, als het ware , zelf die geenen uit, aan welken Hy deeze groote gebeurtenis, bekendmaakte in eenen tyd dat een onoverlegd verfpreiden van dezelve het kind en den Ouderen al vroeger die ver- vol- O) Dit word bygebragt als een bevvys van haare pnthoudinge. (O De Euangelist noemt haar , om ze bekend te maaken , eene Dochter Phanuels van de-Stamme Afer. (c) Om niet te vroeg de Argwaanige oplettendheid T.an llerodes gaande te maaken.  JEZUS EERSTE JEUGD. 6t volgingen op den hals gebragt zou hebben , die naaderhand volgden. Zy waren ten deele geringe en onbekende (d) , ten deele buiten gemeen vroome menfchen ( e ) , die deeze gewichtige ontdekking deeden. In den mond van de eerften maakte het bericht, bovendien , niet zeer veel opziens, van de laatften werd het met voorzigtigheid behandeld , en alleen sdaar verder uitgebreid , daar men zeker wist, dat 'er géén misbruik van gemaakt zou worden. Altoos ftrekte dit der zaake van den toekoomenden Mesfias tot voordeel , dat thans reeds onder vroome Israëliten , het een en andere van dit Kind , en van het oogmerk , waartoe het gefchikt was , geloofd en gefprooken wierd , het geen hier en daar eenen indruk maaken kon , die zelfs in de dertig Jaaren van zyn ftil leven niet geheel uitgewifcht werd , maar van tyd tot tyd door de proeven , die het Kind en de jongling van zyne buitengewoone bekwaamheeden en Gemoedsgelleldheid gaf, weder opgewekt konden worden ( f ). En het heeft alle waarfchynelykheid , dat ook toen nog , toen Hy zyn openbaar Ampt aanvaardde , overblyfzels van zodanige gedagten en aandoeningen , die voormaals door Gefprekken van Simeon en Anna opgewekt werden , nog hier en daar by bedaagde perfoonen te vinden waren (g). Vol van vreugde over alles, wat zy thans gezien en gehoord hadden , keerden Maria en Jozeph van Je- ru- (rO Gelyk de Herders. (O Simeon , Anna enz. (ƒ) Dit heeft echter zyne bepaalingen. Men vcrgelyke het tegen het geene op het einde van deeze Gefchiedenis der Eerfte Jeugd van onzen Heere , hierover uitvoerig gezegd word. (g) Dit kan zeer wel bcftaan met het geene in de Gefchiedenis van de 3 laatfte jaaren vaa onzesHcilandsle. VCH  6s GESCHIEDENIS van ruzalem na Bethlehem. ( a ) Zy fchynen geloofd te hebben , dat , daar het kind , het welke door zoo veele godlyke Uitfpraaken voor den Mesfias verklaard werd , was geboren , het zelve ook daar moest opgevoed worden ( b j. Ten minfte onderfton• den zy niet zoneler Godlyke aanwyzinge , deeze plaats te verlaaten. Zy hadden proeven genoeg, dat alles , wat met het Kind voorviel, onder eene byzondere Godlyke leidinge ftond ; en van deeze wilden zy eerst eenen wenk afwachten , eer zy zich van Bethlehem na elders begaven. Haare overige verbintenisfen cn bezigheeden onderwierpen zy geheel aan de zorgen voor het Kind ; cn al mogt daar uit eenige wanorde in hunne huislyke belangen geboren worden , zoo konden zy toch met zekerheid vertrouwen , dat de Godheid , aan welke dit Kind op eene zoo buitengewoonc wyze toebehoorde , hen niet onverzorgd zou laaten. De verlegenheid, waarin zy zich ftraks naa de verloslinge van Maria , met ven in het ifte I5oek in het 2de HoofJft. gezegd word : „ dat het wonderbaare , het geen in zyne eerfte jeugd ij „ voorgevallen, gééne algemeene verwachting van Hem' heeft levendig gehouden." (a) Lucas 11, 39. Spreekt wel van een Wederkeeren na Naj&aretb. Maar hy fchynt niet te willen zeggen , dat dit onmiddelbaar naa de reiniging in den Tempel gefchicd is , maar , dewyl hy het gebeurde met dc Oosterfche Geleerden , en de vlucht na Egypten overflaat , zoo verbind hy dit te rugkeeren na Nazareth ,5' waar van ook Matth. IJ, 23. melding gedaan word , ftraks met het verhaalde wegens Simeon en Anna. (&) Lightfoot bewyst dit met zeer waarfchynlyke reaenen ^inzonderheid, dewyl Matth. II, 21. 22. aangemerkt word , dat Jozeph , naa de wederkomst uit Egypten zich weder in Juc;ea zou hebben willcnnederzetten , indien hem niet de vreeze Yoor Archehus daar Tan te rug gehouden hadde.  JEZUS EERSTE JEUGD- 63 met opzicht toe eene herberge bevonden , kon nu ook al , by voorbeeld door fchikkinge van den in de nabuurfchap woonenden Priester Zacharias, weggenomen zyn. Dan tegenwoordig gebeurde 'er iets , het geen niet alleen daarom , dat het hen uit deeze behoeftige omftandigheeden , voor deeze reize ten minfte , redde , maar ook in veele Gewichtige opzichten , buitengemeen merkwaardig is: iets , dac bynaa reeds een Foorjpel kon heeten , zoo wel van het geene eenen zulken Mesfias ter eeniger tyd van de Joodfche weereld wedervaaren , als ook van de eere , die hem van uitheemfchen beweezen zou worden. In de hoofdftad Jeruzalem , daar de oude Herodes zyn Hof hield , en daar zy , die den Meslias verwachtten , hem hoopten op den throon te zuiien zien , kwamen , vermoedlyk uit Arabiën , zoogenaamde Magi , of geleerden , die zich , zoo het fchynt , inzonderheid op de Sterrekunde toeleiden , omtrent deezen tyd. Lieden , zoo als men ze zeldzaam te Jeruzalem zag , behalven , wanneer zv eens derwaarts reisden , om der , ook by de Uitheemfchen beroemde , Godheid van Israël, eere te bewyzen. Reeds hunne aankomst baarde omziens maar nog veel meerder hunne luide en openbaare navraag na den Nieuivge. horenen Koninglyken Prins Want zy zeiden , dat de hoofdoorz-ak van hunne reize geweest was , deezen toekomenden grooten Joodfchen Monarch , aan den welken de Hemel de regeering der Weereld zou overgeeven , te leeren kennen ; dat zy naamh'k by het des nachts gade-  64 GESCHIEDENIS VAtf deflaan van den Hemel een geheel nieuw en zonderling luchtverfchynfel (a) hadden waargenomen ; ( zy konden het zelve omftandiglyk befchryven ) en te gelyk by het naafpeuren van de aloude , ook by hen bekende , Godfpraaken , ontdekt hadden , dat dit verfchynfel zyne betrekking hebbe op de gebdorte Van dien grooten Koning , van den welken ook in hun Land , gelyk alomme ( b ) eene zoo groote verwachting heerfchte ; dat het betaamde een kind , tot zoo groote einden gefchikt, eerbied te betoonen ; en dat zy zich gelukkig zouden rekenen , wanneer men ze tot Hem wilde leiden. Of voor het overige dit Kind uit de Familie , die toen juist regeerde , af koraftig was , daarom bekommerden zich deeze mannen nier, Zy konden met recht vooronderftellen , gemerkt ïn hun Land de Verwachting van deezen perfoon zoo groot was , dat dezelve in Jud-jea nog veel grooter zyn zoude ; en overmits hun , als Uitlanderen , een buitengewoon Verfchynfel zyne geboorte had moeten aanduiden , zoo ook in Judsa , inzonderheid in de hoofdftad , dezelve reeds ieder eenen bekend weezen zou , ert van grooten en kleinen reeds met openbaare Staatlykheeden en Dankfeesten gevierd. Tot hunne grootfte bevreemdinge moesten zy zien , dat in de Joodfche Hoofdftad de zaak nog gantfch onbekend was. Van f ai Ik gebruik liever dit onbepaalde Woord , dan het Ibepaalde, Gejhrnte. Origenes hield voor beflist, dat het een Comeet geweest was. (ï) Zie de Gefchied. der drie laatfte Jaaren van-J. C. leven B. I.  JEZUS EERSTE JEUGD 6$ Van eencn onlangs geborenen Koninglyken Prins wist niemand iets. Hoe groot en algemeen toenmaals by de Jooden de verwachting van den Mesfias mogt zyn ; hoe zeker het was, dat de Oosterfche Geleerden juist deezen Mesfias meenden ; zoo wist toch , buiten de geenen , die het van Simeon en Anna vernomen hadden , te Jeruzalem nog niemand het geringfte 'er van , dat Hy tegenwoordig reeds leefde. Intusfchen moest men van de Vreemde Geleerden vertrouwen , dat hunne navraag eenigen grond had. Wat zou hen bewoogen hebben, om die verre reize na Jeruzalem te doen , en den Mesfias op te fpooren , wanneer zy niet van de betekenisfe van het voorgemelde Verfchynfel genoegzame zekerheid gehad hadden ? De Burger te Jeruzalem vond het derhalven aan den eenen kant zeer zeldzaam ; dat Vreemdlingen hem naaricht zouden brengen , van het geen in zyn eigen Vaderland gewichtigs was voorgevallen , en het geen , naar zyne gedagten , nergens eerder , dan in de Hoofitad Jerufalem , misfchien wel door eenen Propheet, aan het gantfche Volk had behoo- ren Verkondigd te worden : Aan de andere zyde , vond hy toch ook géénen grond , om het voorgeeven der vreemde Geleerden te wantrouwen. Het geen hierby zyne verlegenheid vergrootte , was de gedagte , wat dit bericht, het mogt nu ontwyffelbaar waar of nog twyfelachtig weezen , voor eenen indruk , ten hoogde naadeelig voor de ruste van den Staat, op eenen zoo argwaanigen Heere , als Koning Herodes was , zou maaken En inderdaad was aan het Hof de ontfleltcnis by uïtftek groot. Want het gerucht kwam niet E van  66 GESCHIEDENIS van van een geringe plaats , maar het waren aanziertlyke Vremdelingen , geleerde Mannen , die het in de Stad gebragt hadden. Van eenen Mesfias of Koning , dien de Natie verwachtte , moet ook wel Herodes ( een Jood van Religie , fchoon van Idumeefche afkomfte ) reeds veel hebben hooren fpreeken. Het zy hy nu de oude Godlyke uitfpraaken , waarop deeze verwachting gegrond was , meerder of minder geloof gaf, hy kon ze echter niet volflrekt verwerpen ; zy was al te zeer in de Joodfche Religie , en zelfs in de oorfpronglyke Staatsgelteldheid ingevlochten , dan dat men , zonder deeze verwachtinge plaats te geeven , een Jood zyn kon. Bovendien was het reeds genoeg , om hem te ontrusten , dat toch de Natie deeze hoop reeds federt lang voedde. Dit deed hem reeds van het naby ofte verre afzynde tydftip , waarin zy met 'er daad eenen Mesfias , het zy met of zonder grond gelooven zouden , onder zich te hebben , voor gewichtige en voor zyn huis naadeelige Staatsveranderingen duchten. En daarby was immers Herodes op zoodanig eene wyze op den throon geraakt , en had nu bynaa Veertig Jaaren zoodanig geregeerd , dat hy op de liefde van zyne Onderdaanen , of zelfs van een gedeelte daar van , juist niet veel Maat behoefde te maaken ; hy , die zelfs niet eens van wegens zyne eigene kinderen van throon en leven zeker kon weezen. Daarenboven was hem ook zyner onderdaanen groote liefde voor de Vryheid in het algemeen , en de geestdryverachtige hitte van eenige partijen zeer wel bekend , die reeds by den enkelen Naam : Mes/tas , ik laat liaan dan by de daadlyke komfte van eenen zoodani-  JEZUS EERSTE JEUGD. 6/ gen , toe oproerige beweegingen maar al te geneegen waren ; waar van ons de Joodfche Staatsgeschiedenis van dien tyd , en zelfs de levensbefchryving van Jezus veele proeven uitlevert. Een zoo argwaanig Staatsman derhalven , als Herodes, pleegde enkel raad met het belang van zyn huis , wat hier te doen ware ; en dus was fpoedig beflist : „ dat hy , indien ooit een zoodanig 4, kind ergens leefde , het geen door een Orakel , „ of Gefternte , of Voorzegging , als toekomende „ Mesfias aangeduid wierd , het zelve aanftonds „ moest trachten uit den weg te ruimen ( a )". Van Religie kan men hem alleen zoo veel toefchryven , als hy noodig had om het zeggen van de voorgenoemde Oosterfche Geleerden , en fommige Verzekeringen van de heilige boeken te gelooven : maar gewislyk niet zoo veel, dat Hy zich een geweeten 'er van gemaakt zou hebben , om ook in dit geval dat te doen , het geen zyn belang vereischte ; het mogt recht of onrecht, menfchlyk of onmenfchlyk zyn. Immers men ziet hem in zyne geheele regeering zoo handelen (b) Herodes laat het geheele Sanhedrin by een roepen Ca) Dwaas was het zekerlyk , aan Godlyke Orakelen oTVoorbediiidingen te gelooven , en nogtans te hoopen, dat men een perfoon , dis volgens de zeiven gefchikt ■was tot de hoogfte oogmerken , uit den weg zou kunnea ruimen. Maar van deeze dwaasheid geeft ons de aloude Gefchiedenis veele Voorbeelden. C*) Indien iemand eerst de Gefchiedenis van F. Jozeph. had geleezen , eer hy Matth. II. voor zich nam, dan zou hy , het geen hier van Herodes verhaald word , zeer waarfchynlyk , en met zyn Karakter volmaakt overeenftemmig vinden, E 2  68 GESCHIEDENIS van pen ( a ): deeze hooge Joodfche Raadsvergadering had reeds voormaals zyne Tyrannige geftrengheid genoeg ondervonden , en daar onder moeten lyden ( b ) , en zyn Ouderdom benevens de Verwarringen in zyn huis, hadden hem federt noch agterdochtiger gemaakt. Thans laat hy hun , en wel voornaamlyk den Godgeleerden , of Schriftuitleggeren de Vraag voordellen : „ wat toch de „ Plaats zy , daar de Mesfias , dien de Natie ver„ wachtte , moest geboren worden ?" Het was niet móeilyk te raaden , wat den Vorst tot deeze Vraage gelegenheid gaf en met wat oogmerk hy , door de naavraage der Vreemdelingen oplettende gemaakt , hun dezelve voorleide. De geboorte van eenen Mesfias moest hy voor iets aanzien , het geen voor zyn huis zeer naadeelig kon worden. En eerst onlangs was 'er iets gebeurd , het geene zyne manier van denken op dat ftuk verried. De zaak verdient aanmerking. „ Als het „ gantfche Joodfche Volk (_ naar het verhaal van ,, den Joodfchen Gefchiedïchryver (c) zich by „ eede ( d ) verplichtte , om Csefar en den Koning ,, getrouw te zyn, weigerden veele Pharizeeu wen, „ over de zes duizend in getal , deezen eed te doen, (" a ) Tl*tTug rif «VX'^S w ye zou-  3o GESCHIEDENIS van „ zoude hebben te vluchten. Daar zegt de Engel, moet gy u blyven ophouden , tót dat ik u naa„ der bevel geeve ; want Herodes zal het Kind „ laaten opzoeken , met oogmerk om het van het „ leven te berooven." ( a ). De waarfchouwing was dringende. Jozeph , die de Godlyke aanwyzingen , ook fchoon hy "er de oorzaak niet van inzag , gehoorzaamheid betoonde , kon in dit geval zelf wel begrypen , wat het was, het geen den Koning tot een zoo wreed befluit, met opzicht tot dit Kind , zou brengen. Nog in den zelfden nacht begaf hy zich met Maria en haaren Zoon op weg , zette de reize in aller yl voort, en kwam in weinige dagen aan de grenzen van Egypten. Dit Land , het welke Hechts door een gedeelte van het fteenagtig Arabien , van Palaeftina was gefcheiden , was tot eene zoodanige vlucht zoo veel te bekwaamer, om dat het van Bethlehem, zo men den naasten weg nam , niet boven veertig uuren wegs was afgeleegen. Ook hadden zich in Egypten verfcheidene Jooden nedergezet , en dit Land was-dikmaals eene plaats van toevlucht voor Israè'liten , die- zich bergen moesten (£> Het Kind was thans in veiligheid ; maar tevens was voor hen te Jeruzalem , die het eerbiedden , de weg afgefneeden om bet naader te leeren kennen. Het Vertrek uit Bethlehem was zoo haastig , en zoo ongemerkt, dat nu ook de best - gezinden niet meer van het zelve konden ver- (c) ZieBufchings4EvangelistenoverMatt.il. 13.14. (&) By voorbeeld voor Jeroboam, toen hy voor Salorcon vlood.'  J EZÜS EERSTE JEUGD; gf verneemen. Hier begint het Kind * het geeti Hechts eenigen weinigen perfoonen van Aangezicht, en der Stad Jeruzalem alleen by geruchte bekend Was , reeds weder onbekend te worden. En Hy bleef het by de meesten tot aan zyne maniykei Jaaren. Herodes, die op de terugkomfte der Vreemdelingen met ongeduld gewacht had , ziet zich eindelyk in zyne verwachtinge bedroogen. Hy kan nu niet het minlle meer van hen verneemen ; en even zoo blyft voor hem het gevolg van hunne naafpooringen wegens dit kind volkomen eera Raadfel. Dit brengt hem tot het vermoeden , dat zy iets van zyne Oogmerken gegist zullen hebben , of zelfs wel met de Ouderen van het kind , wie dezelven ook waren , zich in verftandhouding ingelaaten , om te maaken , dat voor hem zyne verblyfplaats verborgen zou blyven : en dat kon hy des te eerder gelooven , hoe hy zekerec wist, dat men allefints , en met recht, zyne oogmerken wantrouwde. Dit verdriet van zich , zoo als hy meende , misleid te zien, en de geheime bekommernis, dat in dit kind een toekoomende Vyand van zynen throon verborgen mogt zyn , vermogt, by zyne i buiten dat hoe langs hoe naargeestiger Gemoedsgefteldheid ( a ) , zoo veel op hem , dat hy ( de gewoone hulp der Tyrannen ) ook ten koste van ds onfchuldigfïen , een kind zogt uit de Weereld te helpen , dat aan zyn huis dcszelven val fcheen (a) Jozephus verhaalt van heiti, dat hy eens zeer naargeestig geweest is , en dat hy op een anderen tyd zich daadlyk had willenontlyYen. Oudh. XVI. II, en XVII. o,  $z GESCHIEDENIS van fcheen te voorfpellen. Terftond werd te Bethlehem iets gedaan , waar van men alleen in de levensbefchryvingen van Tyrannen , en in die van zyn eigen leven (a ) , voorbeelden vind. Daar werden naamlyk ( Bevel en Uitvoering waren te gelyk daar ) door de dienaaren der Onrechtvaardigheid , gelyk hy 'er veelen had , in dit Vlek , en den daar toe behoorenden Omtrek , alle manlyke kinderen , die twee jaaren oud , of nog jonger waren ( b ) , zoo fpoedig dat voor de Ouderen géén middel overbleef om te ontvluchten , om het leven gebracht. Onder deeze kinderen , dagt de Tyran , dat dat kind mede moest zyn , wiens geboortetyd hy zoo naauwkeurig uitgevorfcht had ( c ). By allen , die deeze Wreedaartigheid hoorden en de reden daar van , die ligt te vermoeden was, inzagen , moest onder het medelyden over de kinderen en over de ontroostbaare Ouderen ook de («) Hy liet drie van zyne eigene Zoemen twee onfchuldig , en éénen fchuldig , uit argwaan om het leven brengen (ö) De Heer Bufching in zyne Harmonie van de Euangelisten , bewyst met zeer goede redenen , dat derzel» ver getal niet zeer groot kan geweest zyn. (e ) Gemerkt hy den ouderdom van twee jaaren, als het hoogde bepaalde, kan wel, federt dat het Luchtverfch) nfel voor de eerfte reize van de Geleerden gezien is, omtrent zoo veel tyds verloopen geweest zyn. Ik zegge omtrent , dewyl hetmy waarfchynelyk voorkoomt, dat Herodes met opzet den ouderdom der kinderen , die hy dagt om te brengen , wat booger heeft genomen , dan de tydbepaaling van het geziene Luchtverfchynfel medebragt, om des te zekerer te zyn , dat hy het regte kind n;et miitte , zoo ais hy ook jongere kinderen , om dezelfde reden j tot Slachtofferen van zynen Argwaan doemde.  JEZÜS EERSTE JEUGD* g$ de gedagte opkomen : „ wat toch wel de Vbor„ zienigheid hier tot reddinge van het kind , wiens „ dood het hoofdoogmerk van deeze Wreedheid ), was , befchikt mogt hebben"? —« Want dat die tot Zyne befcherminge op eene verborgene wyze , tusfchen beiden komen zoude , daar aan kon zekerlyk Simeon ( als die nog leefde , ) Anna en anderen , die mede van het hooge einde , waar toe het kind gefchikt was , wisten , gantfchlyk niet twyfelen. Dit was ééne van de laatfte Wreedheeden waaf mede Herodes zyne Regeering bevlekte. Hy leefde niet lang daar naa. Dezelfde duistere Argwaan , eenen geweldenaar eigen , die hem tot deeze daad bewoog, vervoerde hem ook nog op zyn Sterfbedde , om tegen zyne eigene Familie te woeden , en men geloofde, dat men van eene Landplaage verlost was, toen hy, wanneer de baden by Kalliröe zyne gezondheid niet hadden kunnen herftellen , aan eene allerfmertlykfte en afgryfelykfte krankheid , die men me: recht voor eene Godlyke ftrafte wegens zoo veele Wreedheeden hield , te Jericho overleed. Een bewys van de waarheid des Karakters , het geen de Euangelie - gefchiedenis hem roefchryft , is ook die, dat, volgens zyn eigen laatfte bevel , ftraks naa zyn Overlyden , de voornaamfte Joodfche Heeren , die hy allen in eenen ( Circus) Schouwplaats had laaten opfluiten , om hals gebragt moesten worden „ op dat , zeide hy , by „ geleegenheid van zynen dood een zeer groote iy rouw het land mogt overdekken" (aj. Met CO Wydloopig vind men dit alles in Fl. lof. Oudh, B. XVII. verhaald. F a  84 GESCHIEDENIS van Met zynen dood verviel de reden van Jezus verblyf in Egypten. Voor dat Jozeph dit Sterfgeval door het gerucht kon verneemen, werd het hem in een droom - gezicht ontdekt , en tevens bevel gegeeven , dat hy met het kind en de moeder uit Egypten vertrekken , en na het Land van Israël zou reizen , „ naademaal zy dood waren , die „ het kind na het leven gellaan hadden " ( a ). Jozeph reisde met de zynen na Palaeftina te rug. Hy wilde zich na Judsea begeeven , en naar het fchynt , Bethlehem weder tot zyne Verblyfplaats verkiezen : het welke hy dacht , dat voor de roepinge van het Kind , aan het welke de throon van David beloofd was , best zou voegen: maar op ontvangen bericht, dat Herodes Koning Arcbelaus tot zynen throonsopvolger benoemd had , en deeze Werklyk in Judsea regeerde , een Heer van wiens karakter Jozeph dacht nog ongelyk meerder te vreezen te hebben , dan wanneer zyn Broeder Antipas , of de nog vreedelievender Philippus , of ook , gelyk eenige Jaaren daar naa , een Romeinfch ( procurator ) Landvoogd , de Regeeiing in handen gekreegen hadde; zoo befloot hy niet, de voorige Herberg te Bethlehem te betrekken , of ook elders in een Steedeken van Judeea zich neder te zetten ; maar op eenen Godlyken wenk , die hem wederom (a) Men kon onder deezen ook Antipater, den zoon •van Herodes , tellen , die hoopte zyn ïhroons- opvolger te zuilen worden , en om daar toe voor zich den weg te baanen , oorzaak van het ter dood brengen zyner Broederen gewe.st was, maar wyl hy zelf naaderhand zynen Vader na het leven ltond , weinige dagen voor deszelven dood in de Gevangenis omgebragt werd. Jof. Oudh. XVII,  JEZUS EERSTE JEUGD. 85 om in den droom werd gegeeven, verkoos hy voor zich , voor de Moeder en het kind het Vlek Nazareth in Galilasa , daar hy voormaals reeds met Mar ria gewoond had , tot zyne Woonplaatfe. Zoo wys fchikte het de Voorzienigheid , dat het kind Jezus van Jeruzalem verwyderd blyven , en zelfs van die geenen niet verder gekenü worden zou die echter van zyne geboorte op zoo buiten- gewoone wyze bericht ontvangen hadden. Want , naademaal Jezus niet openlyk als Mesfias zich vertoonen zou, voor dat hy zynen volkomenen Manlyken ouderdom bereikt had , zoo zoude eene vroegere kennis van Hem , veel eerder alleen gelegenheid tot zwaarigheeden en twyffelingen hebben gegeeven, dan dat zy nuttigheid aangebracht hadde. Men zag het vervolgens genoeg aan de Burgers van Nazarcth , hoe dat hunne Vooroordeelen tegen Jezus verfterkte , dat zy Hem zoo veele jaaren, als Kind , als Jongling, als des Timmermans Zoon , als Broeder of Neef van gemeene menfchen • gekend hadden. Ik denke, dat het zelfde vooroordeel , nog veel onoverwinnelyker zou geworden zyn , wanneer ook te Jeruzalem zy , die zich eerst over zyne geboorte , als de geboorte van hunnen Mesfias , verheugd hadden , Hem thans dagelyks omtrent hen hadden gezien, Hem in zyne kindfche en jonglings Jaaren fteeds hadden gekend , en echter ( uitgezonderd den grooten aanvang der gaaven zyns geestes,) zoo lang niets Ongewoons, niets Wonderbaars aan Hem gemerkt hadden. Zouden zy dan wel zoo lang daar naa , in zyn dertigfie Jaar , ( oncjeriteld, zy hadden het beleefd ) ook nog geneegen geweest zyn , om dat godlyke in zynen perfoon te erkennen , waar van zy zoo veele F 3 jaa-  86 GESCHIEDENIS van jaaren gééne fpooren meer gezien hadden ? Geen, Jood te Jeruzalem , die wonderen en tekenen eisfchte , zou , indien hy Hem zoo veele Jaaren gekend had , even zoo min als de Burgers van Nazareth , de groote verwachting hebben onderhouden , die men toenmaals van Hem voedde , toen Simeon en Anna van Hem fpraken en uitheemfche Geleerden na Hem vroegen. En zou het wel der Wysheid van God betaamd hebben , Hem reeds als een Kind , en als Jongling, van tyd tot tyd wonderen te laaten doen , enkel op dat deeze groote verwachting onderhouden wierd ? IVJy dunkt veel eerder, dat een zoodanig verbet gen van zyne grootheid , gelyk dat was, dat Hy in het Ideine Stedeken Nazareth dertig Jaaren in het duistere leefde , en zonder eenig opzien te verwekken, tot zyn groote beroep ryp wierd , Gode meerder voegde , dan dat Hy , of in eene Eenzaamheid , van het gezelfchap der menfchen afgezonderd geleefd , of zich reeds in zyne kindfche Jaaren of Jonglingfchap door wonderdoen bekend gemaakt had. Het laatfte zou insgelyks daarom van weinig nut geweest zyn , om dat hy zoodanige wonderen toch nog niet met zyne ieere zou hebben kunnen begeleiden , zonder welke dezelven op verre naa niet zoo Vruchtbaar zouden geweest zyn, Beiden dienden gepaard te gaan , Godlyke Leeren , en Godlyke Werken. En zoo lang Hy met de eerjien niet voor den 'dag kwam , voegde het ook niet, dat het met de laatften in het oog liep (a> Daar- O) Zelfs in het Euangelium infantia ]. C. alhoewel daarin zoo veel fabelachtigs van wonderen , die de Heilaad iu zyne kindsheid verricht zou hebben, verhaald word, vind  JEZUS EERSTE JEUGD. 87 Daarenboven zouden zoo vroege Wonder tooneelen voor zyn toekomend Mesiias - Ampt ook daarom eerder nnadeelig dan vorderlyk geweest zyn , naademaal op die wyze het tydperk ( de Epoque ) dat zyn gemeen ( privaat ) van zyn openbaar leven afgezonderd wierd , niet meer zoo beflisfend en in het oog loopende , zou hebben kunnen zyn , als het naar Gods ontwerp moest weezen. Niet een wonder , in vroegere Jaaren gedaan ; niet eene pooging om de oogen tot zich te trekken en gerucht te maaken , om den menfchen de voormaalige wonderbaare omftandigheeden zyner geboorte te herinneren ; niet dat was het, maar de Stem van den Hemel by zynen Doop , en het getuigenis van Joannes den Dooper , het geen Hem te eeniger tyd voor den Zoon der Godheid ftaatlyk zoude verklaaren. Hy moest , om eigenlyk te fpreeken , niet eerder Mesfias zyn , en niet eerder als Mesfias te werk gaan , dan wanneer God zelf Hem daar voor verklaarde. Men mogt zich geduurende deeze dertig Jaaren omtrent zynen Perfoon bedriegen, en Hem voor den Zoon van Jozeph, den Timmerman , houden. Hy zogt dat niet te verhinderen ; Hy fprak en handelde geduurig zoo , als of dit oordeel, het geene men van Hem velde, grond hadde , en alhoewel Hy reeds in zyn twaalfde Jaar in de Tempelfchoole te Jeruzalem eene proef van zyn vind men op het laatst , naa het geen in zyn twaalfde jaar te Jeruzalem gebeurde : ab boe die arcana et Jecreta fu& occutere expit , et legi oyeram dan , donec anr.um tricejimtm compievit {_ Dat is , van dien tyd af aan begon Hy zyne geheimen en diepten te bedekken , en op de Wet toe te leggen , tot dat Hy zyn dertigfte jaar bereikte. 3 F4  83 GESCHIEDENIS van zyn buitengemeen verftand gaf ( a ) , en by deeze geleegenheid zyn agterblyven met die byzondere reden rechtvaardigde „ dewyl het Hem betaamde, „ in het huis van zynen Vader te weezen." Zoo wilde Hy echter zich daar door niet onttrekken, de verbindtenis waar in Hy ftond met Maria en Jozpph , daar Hy van elk eenen voor den Zoon van Jozipb gehouden werd : maar Hy ging weder met hen 3, na Nazareth , en was hun gehoorzaame Zoon." Én ik twyffel byna, of ook zelfs tusfchen Hem en zyne Ouderen wel veele zoodanige gefprekken zyn voorgevallen ( b ) die op zyne Godheid , en op de beloften des Engels , en op de aloude Godfpraaken van Hem betrekking hadden. Als kind en als jongling gedroeg zich Jezus by alles , wac zyn Hemelfche Vader reeds ten zynen opzichte gefchikt had , of vervolgens zou fchikken, geheel lydende. Hy ging niet het minfte af van den ftand , waar in dezelve Hem geplaatst had. Aan Jozeph en Maria onderworpen, bleef Hy , zoo lang als dat Gode behaagde , in die bepaalde gefteldheid , en heeft dat alleen zich voorbehouden, dat Hy omtrent een paar dagen langer , dan zy , in het huis van zynen Vader bleef, en daar met de Leeraaren gefprekken hield. Zyn verftand, ( dit zeggen ons zyne Gefchiedfchryvers uitdrukkelyk ) nam toe met zynen ouderdom; derhalven ook zyne bevatting van het hoo- (a) Deeze gêiberirterns , die anders qok tot de Gefchiedenisfe van Jezus eerfte jeugd behoorde , word hier -voor by gegaan , om dat zy in de gefchiedenisfe der drie ïaatfte jaaren van J. C. leven. B. I. X!. 2. ukvoerrig Verhaald word (6) Het Antwoord , dat Hy , Lucas II. vs. 49. aan Maria gaf, fch'ynt haar en Jozeph zeer vreemd en onverdacht yoorgekomen te zyn,. ■  JEZUS EERSTE JEUGD. $9 hoogere einde , waar toe Hy gefchikt was en het geen daar toe betrekking had enz. En hoe zou inen ook het kind, en den jongling jezus, reeds eene volkomene kennis kunnen toefchryven , daar Hy zelfs, als de reeds verklaarde Zoon van God , iets, het geene zyne Jongeren verzogten te weeten, niet wiat Ondertusfchen moet zekerlyk dezelfde toeneeming zyner bevattinge buitengemeen ipoedig gefchied zyn. Wilde men , uit eene niet geheel te berispene nieuwsgierigheid , vraagen , of Hy, by dit toeneemen van zyn Verftand , geduurende deeze Jaaren zyner Jeugd, zieh ook niet van menfchlyke hulpmiddelen bediend hebbe ; men zou 'er op kunnen antwoorden : Jezus had zyne kennis der H. S. ( b _) en in het algemeen zyne denkbeelden niet aan eenen Rabbi, en veel minder aan Jozeph en Maria , als ongeleerden, te danken: maar het is zeer waarfchynelyk , dat Hy voor zich zeiven de Godlyke Schriften dikmaals heeft geleezen , en daar door de bekwaamheid om dezelve allerwelvoegelyks te gebruiken , die men in Hem bewonderen moest , heeft verkreegen ( c ). Waarom zou Hy dat, om het O) Mare. XII. 32. (b) Joh. VII. is. (c) Nogtans zou ik niet volftrekt willen lochenen, dat Hy ook de eerfte beginfelen van kennis doorloopen , en zelfs zich van eenige handleiding daar toe bediend heb^e. Nier ongevoegelyk zegt Hilfrher ( de Studius Christi «tij ) quemidmodum corpus veftibus , cura , balnee , anntju üumance fortis necesjitatibus habnit opus , ita nuttum eji dübiwn , quin et animi facuitates qtiotidiana conjuetniine et fsdula injlitutione magis magisque excitatm fueriht atque explitce. TDat is , gelyk Zyn Lighaam , kleederen , bezor-r F5 ging»  oo GESCHIEDENIS van her. welke in de Synagogen te boor en , Hy de gefeegenheden zoo naarltig waar nam , niet ook zelf t'hui's neleezen en hec zelve overdagc hebben ? Wy zien immers in hec algemeen , dat lly de gewoone middelen toe onderrichting zelf nogte verwaarloosde , nog zynen Discipelen verwaarloozen liet. Hy werd by God en Menfchen hoe langs hoe meer bemind. Eene jeugd , zoo vol onfcnulds , moest veel aangenaams hebben , en het Kind en den Jongling des te beminnelyker maaken , hoe ongezochter de aanvalligheden waren , die zyne gefprekken 'en al zyn gedrag verzelden. En ook dat zal men zyns niet onwaardig vinden , het geen één der Oudlte Christen • Schryvéren van Hem aantekent ( a ) , dat Hy Jozeph aan zyn handwerk heeft geholpen , en zelfs vericneidene , tot den Akkerbouw behoorende , Werktuigen , als by voorbeeld ploegen en dergelyken gemaakt heeft. My dunkt, ik zie in deéze afdualinge tot de gewoone bezigheden van het leven meer waardigheids, dan wanneer ik nog zoo veel wonderen , die Hy in zyne Jeugd verrichte , van Hem verhaald vond Daar is in het algemeen iets groots in , zoo als de Euangelie - gefchiedenis Jezus invoert : Eerst doet zy Hem onder de zigtbaarne proeven van eene godlyke tusichenkomst in de weeging , het bad, en andere behoeften van den rnenfch heeft noodig gehad , zoo is 'er ook géén twyffel aan óf de bekwaamheden van zyne ziele zyn ook door zyne dagelykfche Verkeering en naarftig onderwys hoe langs hoe meerder opgewekt en gefleepen. 1 (a) "Deeze plaats van Justyn den Martelaar, word inde gefchiedenis-der 3 laatlle jaaren vatt Jezus teven bygebragt.  JEZUS EERSTE JEUGD. <*r weereld koomen ; dan in verftand en kennisfe toeneemen , en geduurende zyn ftil ( privaat ) leven zich by God en Menfchen bemind maaken , zoo een Jongeling en een Man worden ; en voerc Hem dan in ééne reize op het Schouwtooneel van zyne godlyke leeren , daaden en lotgevallen, tot dat eindelyk door de gelukzaligfte ontwikkelinge deezer gebeurtenisfen , zyn Ryk in zyne geheele , meer dan aardfche , grootheid en Godebetaamelykheid ten voorfchyn komt. G E-  os • LEVEN van I. boek. GESCHIEDENIS DER DRIE LAATSTE JAAREN VAN JEZUS LEVER EERSTE BOEK. Van de eerfte Verrichtingen van Joannes, den Dooper , to: het verdryven van Jezus uit Nazarech. EERSTE HOOFDSTUK. Het geen Joannes , de Dooper , gedaan heeft tot dat de Heer , Jezus , kivam om zich van bem te laaten doopen. Sadert den laatlten Propheet naa de Babyloniefche GevangenifTe , waren 'er over de vierhonderd Jaaaren verloopen , toen in Judsea de perfoon begon bekend te worden , die dojr het byzondere van zyne levenswyze en leere , zich hec aanzien der aloude Propheeten verwierf ; Joannes , de zoon van Zacharias , dien zyn ftaat en geflacht tot een Priesteriyk Ampc gefchikt had. Zyn Vader was een vroom Priester , vermoedelyk van Juta (a) , eene Priesterftad in het bergachtig deel van het Landfchap Judaja. In deeze eenzaame Landflreeke bragt Joannes zyne jeugd en een gedeelte van zynen manlyken Ouderdom door, zonder met eene of andere onderneeming ten (a) Volgens Reland en Bachiene.  I. HOOFDST. JEZUS. 93 ten voorfchyn te komen. Nogtans moesten zy allen reeds lang iets groots van hem verwacht hebben , die zich der buitengewoone omilandigheeden zyner geboorte herinnerden ; hoe zyn Vader , toenmaals reeds een Gryfaart, in den Tempel eene verfchyning had gezien , die hem het naby zyn der geboorte van deezen Zoon en het oogmerk waar toe hy gefchikt was , had aangekondigd; hoe hy tot ftraf van zyn Ongeloof was Hom gebleeven , tot het Kind ter weereld kwam ; en hoe hy naderhand in verhevene uitdrukkingen van groote oogmerken had gefprooken , tot welken God zich van hem bedienen zoude. Deeze gebeurtenis maakte wel in den beginne veel opziens. Maar gemerkt men naaderhand in zoo langen tyd niets meer van Joannes hoorde , verdween dat gerucht weder , en onderhield gééne algemeene verwachting van denzelven. Van zyn Huislyk leeven is niets bekend , dan dat hy vroeg proeven van byzondere bekwaamheid van geest heeft gegeeven (a) ; maar voor het overige , in plaats van zich aan de priesterlyke verrichtingen .van zynen Vader te heiligen , een Woeftyniers leven (b), waarfchynelyk buiten het huis van zynen Vader , geleid heeft, en daar in ftilte den tyd afgewacht , dat hy openlyk by de Natie moest openbaar worden. Ook heefc hy door zich in onthouding te oenenen , zich ai vroeg (cj tot de harde maniere van leven , die hy leiden zou , voorbereid : zoo dat het hem reeds in het begin van zyne openlyke verrichtingen gééne verdere moei- («) Luc. I. 80. (6; Luc. I. 20. conf. Grot, (e) Luc. I. i5.  94 LEVEN van I. boek. moeite kottte , om deeze gedrenge regelen van leven in acht te neemen. Eene korte vergelyking van zyn werk en karakter , met het werk en karakter van den Propheet Elias , kan verfcheide omftandigheeden van zyne Gefchiedenis ophelderen. Beiden , de Propheet en de Dooper , moesten niet zoo zeer , als andere Propheeten , het Volk van tyd tot tyd Voorzeggingen mededeelen , maar veel meerder in alle gevallen , ook wanneer zy daar toe geenen nieuwen last bekwamen , oplettend en gereed zyn om de Godlyke belangen waar te neemen. Zy werden ten deele aan hunnen eigenen yver om te verbeteren overgelaaten : en deeze had by den eenen zoo wel als by den anderen zoo iet ruws , dat zeer wel voor hunne tyden voegde ,• tyden , die zoo bedorven waren , dat men Leeraars , die in eenen zagten toegeevenden toon gefprooken hadden , niet eens zou aangehoord hebben. Zy Helden de waarheid , niet in eene behaagelyke , maar in haare befchaamende en verfchrikkende gedaante, den grooten en gemeenen voor oogen. Zy lieten zich met de vooroordeelen en hartstochten niet in een toegeevend verdrag in , maar drongen zoo .hard op en in het geweeten , dat den getroffenen al de moed ontzonk , om zich met fchynredenen te verdeedigen. Zy hadden een even gelyken moed , om Ahab , zoo als hy van Naboths wyn* berg te rug kwam te gemoet te gaan , en om Herodes wegens zyn onwettige Wellusten te bedraffen. Beiden wilden zich op gééne andere voorwaarde met den bedorvenen geest hunner Natie verzoenen , dan wanneer aan hunne eisfehen , in den naam van God gedaan, beantwoord , en der Af-  ï HOOFDST. JEZUS. 93 godery of andere boosheden vaarwel gezegd wierd. Met zulke eigenfchappen uitgerust, die hem in den rang van den grootllen der aluude Propheeten plaatften , aanvaarde Joannes zyn Ampt. Hy had zyn dertigfte (a) Jaar bereikt , wanneer hy door een godlyk bevel daar toe geroepen werd. Toenmaals kon het hem zekerlyk niet meer aan de noodige kennis ontbreeken om de waarheden , die hy prediken moest , op de rechte plaatfe te paffe te brengen ; hy kon de algemeene en byzondere gebreken zyner Natie ook wel in zyne eenzaamheid hebben leeren kennen Godsdienst en zeden waren in het droeviglle verval. Het kwaad was in de onrustige tyden van Heiodes , den grooten , en vervolgens zigcbaar toegenomen. Onder de beurtlinglche twisten van alle parcyen , die van Herodes, de Romeinfcbe , en die van het Volk , die eikanderen de heerfchappy geheel of ten deele hprwi?r. ten , had het Volk reeds lang nogte aan de llegeering nogte aan de geeftlykheid eenen getrouwen Opziener , ik laat liaan eenen verbeteraar gehad. Het oogmerk van gééne van deeze partyen was , het zedelyk verderf te verbeteren. De p) Men vergelyke den tyd zyner geboorte met den tyd der geboorte van Jezus , Luc. I. 58. ]J. 6.'en fl-a gade , dat hy , volgens de waanchwilykfte rekening zyn leeraarampt , Hechts een halfjaar vroeger, dan l& Z11* het zyne , aanvaard heeft. (6) Hoe buitengemeen ook de Voorzienigheid haare nand 111 alles had , wat hy noen en leeren moest , zoo .Wagrte zy toch den tyd af, dar hy wegens zyn verftand en Ouderdom tot dit groote verbetcriugswerk ryp ca bekwaam was. 3V  po* LEVEN VAN I» BOES, De voornaamfte Amten itl de Kerk waren allen aan Perfoonen gegeeven , die of reeds voor de k vnade zyde ingenomen waren , en welker geestlvk aanzien voor de hoofden der partyen te koop ■was , of die nog aan het wankelen waren , en hun eigen belang zochten , eh gééne party , van welke ïüen iets had te vreezen , ten onvriend wildén maaken Qaj. By allen'deezen had Joannes te vergeeffch gezocht, doorbulp van hun aanzien by het Volk , eene verbetering tot ftand te brengen. Zy zouden nooit tot eene hervormimge de hand geboden hebben , dewelke noodzaaklyk by hen zeiven z: u hebben moeten beginnen. Hy keerde zich derhalven regtftreekfch , zonder alle aanzien , van menfchen ontleend , tot het Volk. Zoo zwaar en gevaarlyk als eene Zulke onderneeming naar mertfchelyk aanzien ons voorkoomen moet , zoo had zy toch toenmaals In Judsea van de Weereldlyke macht minder zwaarigheids , dan zy eenige weinige Jaaren vroeger , on- i der Herodes den grooten of zynen Zoon Archelaus gevonden zou hebben. Het politieke lot det ISatie fcheen nu voor altoos beflist te weezen , terwyl de Romeinen onlangs het Landfchap Judsea van Syrien afgefcheiden , en het eenen Keizerlyken Procurator fj of Landvoogd ) gegeeven hadden ( a ). Deeze Landvoogden bekommerden zich alleen in zoo verre om de Religie van hec Land , dat zy voor zich de macht, om het hoogfte geeftlyke Ampt te vergeeven , behielden (c). Voor f>) De gefchiedenis van die tyden in Fl. Jof. Oudh.. geelt veelernande voorbeelden van dit verval, (è) Jof. Oudh. B. XVIII. Cap. i. (,c) Zoo heeft b. v. Valerius Gratus, de voorzaat van» ris  ï. ÏIOOFDST. JEZUS p? Voor het overige waren zy niet zoo zeer oplettende , op het geen een Joodfche Reformateur in de Religie moge veranderen als op de hier en daar ontftaane poütique onrusten (aj. Voor het huis van Herodes daar tegen , het welke van den Joodfchen Godsdienst belydenis deed , was dezelve veel naamver ( als het ware ) aan zyne belangen verbonden. Het richtte zyne yverzuchtige oogen op alles , ook wat in den Kerkftaat gebeurde ( b j. Hy maakte zich van den Mesfias het zelfde denkbeeld , het geen de Jooden gewoon waren daar van te vormen. Derhalven moesten hem zodanige veranderingen en ontwerpen , die op het Kwalyk begreepene Ryk van den Mesfias betrekking hadden , veel gevaarlyker voorkomen , dan aan de Romeinfche Regeering , die zich om deeze denkbeelden zeer weinig bekommerde. Joannes maakte zich allereerst in de Landiftreek , die rondom zyne Vaderftad geleegen was , jbekend, in de Woeftyne van Judaea, die men zich inogtans niet als eene geheel onbewoonde Woeifivn moet voorftellen. Het was het minder vruchtibaare gedeelte van dit Landfchap , het geen meest tot Pilatus, vier Hoogepriesters van hunne waardigheid afgezet en andere in hunne plaatfen verkooren. Joz. op de aangch. plaats. B. XVIII. Hoofdft. 2. (aj Men zie by voorb. Hand. XXF, 19. hoe onver, fchillig de Landvoogd Festus van de joodfche Religie , en van de gewichtigfte Gebeurtcnisfe , voor en tegen dewelke men zoo veel werks maakte , fpreekt; zy hebben [zekere gefchillen , zegt hy tot Agrippa, over hunnen Gods- • (dienst, en over eenen zekeren geftorvencnJezus, van den jwelken Paulus zegt , dat Hy leeve. ] (ft) Een bewys daar van is het gedrag van den Ouden jHerodes by het berichten , dat de Mesfias geboren was, Mat tb. 11 , 3. G  pS LEVEN VAM I. BOEK. tot weiden voor het Vee gebruikt werd , en nogtans ook , nog eenige Steden en Vlekken had. Dan hy bediende zig zelfs niet van de gemakken r die hem de dienstvaardigheid zyner aanhangeren zou hebben kunnen bezorgen. Een wyd Opperkleed van Kameelshaairen , met eenen Hechten lederen Gordel toegebonden , was zyne kleeding ; dezelfde , waar van zich eertyds Elias bediend had (a). Wilde Honing en eene foort van Sprinkhaanen , die voor rein gehouden werden waren zyne fpyze. Zoo had hy zich aangewend , ook de gewoonlykfte fpyzen te kunnen ontbeeren. Hy voerde eene levenswyze , gelyk de Nazir^ers of Godgeheiligde Perfoonen , welker voornaamfte regel van afzondering was de onthouding van wyn en fterken drank (c). Tot deeze geftrenge levenswyze had hem reeds de Engel , die zyne geboorte aankondigde , ingewyd. Zy voegde ook zeer wel voor het oogmerk van zyne zendinge : want zy verhief zyn aanzien by het Volk , en maakte , dar. hy van anderen minder behoefde aftehangen , en in zyne verrichtingen door gééne zorgen van zyn beftaan gehinderd wierd. Het had zyne goede redenen , dat Joannes niet regtftreekfch na Jeruzalem ging ; maar ftraks daar , daar hy t'huis was , in de Woeftyn van Judsea , als Leeraar te voorfchyn kwam. Hoe veele hindernisfen zouden hem in de Hoofdftad aanftonds van de Priesterfchap in den weg gelegd zyn ! En hoe veel eerder zou men het den fchyn (o) 2 Kon. i , 8. Cfc) Lev. XI , 22. (O Num. VI, 3-  I. H00FDST. JEZUS. 97 fchyn van oproer enz. hebben kunnen geeven wanneer de Natie , van alle oorden , zieh tot hem in de Hoofduad verzameld , en daar den Doop van hem ontvangen hadde. Bezwaarlyk zou de Romeinfche Regeering , anders zoo toegeevend in Religie - zaaken , dit op eene zoodanige piaa^fe gedoogd hebben. Daar tegen kon hy , daar buiten , op de ruime heiden van Judsea en aan den Jordaan met Leeren en Doopen veel beter te recht koomen ; hy kon daar in die zaaken, die zyn Leeraarampt en zyne zending betroffen , om zoo te fpreeken de heerfchappy voeren. Géén gefchreeuvy der Priesteren , gééne van die ongemakken , dewelken het verblyfin de Hoofdfiad voor zulk eenen Man noodzaaklyk zou medegebragt hebben , kon hem daar in zyn Werk llooren. Dit zyn Werk beftond in Leeren en Doopen. De inhoud van zyne Leere was , het Volk juiste denkbeelden van het verwachte Koningryk des Mesfias te geeven ; maar voornaamlyk om het zelve aan te kondigen , en elk eenen daar toe voor te bereiden. De verwachting van eene tweede Godsregeering , dewelke groote voordeden boven de eerlle zou hebben , en door eenen Koning uit Davids huis bekleed zou worden , was toenmaals algemeen onder de Jooden. Zy was gebouwd op uitfpraaken van hunne Heilige Schriften , maar die zy al te bepaald en zinlyk enkel van een weereldfch Koningryk begreepen. Van het zelve beloofden zy zich alles , wat zich voor hunne tydlyke behoeften en wenfchen voegde. De verheevene en waare fpraak der Propheeten , dewelke de gelukkige dagen va» den Mesfias, de overwinningen van zynen GodsG % diensr  LEVEN vam I. boek. dienst over het Bygeloof en de Ondeugd , en dan de , over Tyd en Eeuwigheid zich uitbreidende , gevolgen van deeze overwinningen , de onbepaalde gelukzaligheid , die Menfchen, dewelken waarlyk God dienden, in deeze en in de toekoomende Weereld te wachten ftond, als eene Godlyke regeering , en den Mesfias zeiven , als den grootllen Koning , voorgefteld hadden; deeze volgeestige fpraak werd thans zelfs geheel niet meer verftaan , tot zoo verre, dat de laage denkbeelden van eenen weereldlyken Veroveraar en Beheerfcher hun toefcheenen , de geheele meening der Propheeten uitteputten. De omftandigheeden , waar in zich hun Gemeenebest bevond , vermeerderden hun verlangen'na zoodanig iemand , zy zagen zich onlangs aan eenen Idumeefchen Vorst («) en zedert aan de Romeinen onderworpen ; en zonder buitengewoone hulpe konden zy niet hoopen , dat zy zich ooit aan de heerfchappije van een zoo machtig Volk zouden ontrekken. In hunne Heilige Boeken vonden zy , dat de komst van den grooten Koning te wachten was. Reeds ten tyde van Herodes , den Eerlten , was 'er een gerucht ontftaan , dat de Mesfias geboren was ; het welke deezen Vorst en geheel Jeruzalem oplettend maakte Qb). En offchoon dk gerucht wederom was verdweenen , was echter met het verlangen na eenen bevryder van het Romeinfche Juk , ook de verwachting van eenen zoodanigen toegenomen , zoo veele gelyke gevallen , waarby God hunne Voorouders dikmaals door byzondere van Hem verwekte Perfoonen in vryheid had Ca") Herodes. CO Matt. II, 2.  I. HOOFDST. JEZUS. ïox had doen ftellen (a) fcheenen deeze verwachting te rechtvaardigen. En men vind zelfs fpooren , dat ook andere Natiën daar in deel nameh , en eenen Held te gemoet zagen , die uit Judaïa komen en zich van eene algemeene Heerfchappye meester maaken zou ( b ). Met deeze verwachtinge van eenen weereldlyken Koning waren dan zekerlyk ook meer of minder zedelyke verwachtingen verbonden. Men hoopte , dat deeze Koning tevens een groot Leeraar zou weezen ; den Godtsdienst van vervalfchingen zuiveren en de gefchillen van hunne geestlyke partijen beflisfen zou. Men zal in het vervolg voetllappen daar van vinden (c). Naar deez© denkbeelden der Jooden had zich Joannes gefchikt ; of liever alleen de uitdrukkingen behouden , maar de denkbeelden zelfs getracht te zuiveren. Men mag mee grond onderftellen , dat hy wel heefc geweeten , dat juist niet een zoodanig Koningryk , als veelen verwachtten , zou opgericht worden , en dat de Mesfias een geheel ander Perfoon was , dan men zich voorftelde. Nogcans zeide hy nog niet recht uit, dat de Jooden in hunne ((O Byzonder ten tyde der Richteren. ( b ) Sueton., in Vejpafiano : pererebuerat oriente toto Vetus et Conjlans opinio ejje in fatis , ut eo tempor e Judcea profeüi re-rum pttirentur. [ Daar was in het geheele Oosten een oud. en ftandvastig gevoelen doorgedrongen , dat bepaald was, dat 'er op dien tyd uit Judsea opftaan zouden , die Meesters van alles zouden worden. ] (O En reeds in den lofzang van Zacharias Luc. i , 75 , 79. vind men zulke denkbeelden. Dan het is met tè denken , dat zy op verre naa zoo algemeen waren , als de verwachting van een Weereldfch Koningryk. G 3  102' LEVEN van I. boek ne al re ziniyke verwachtinge zich bedroogen. Mogelylt zou hy hunne manier van denken te zeer geftooten , en , in ftede van voor den Mesfias den weg te baanen , hen te vroeg met vooroordeelen tegen Hem vervuld hebben. Intusichen fchikte hy Zynen voordrag toch zoo , dac verfhndigen daar uit het Ryk van den Mesfias zelfs van zyne zedelyke ( Moreele ) zyde konden leeren kennen. Hy verbond aan de verkondiging van hec zelve altoos de vermaaning tot zedelyke verbeteringe. Boven dien was ook zyn uiterlyk , zyn eenvouwige kleeding en voedfel , zeer gefchikt, om ieder eenen het vermoeden , dat hy de Heraut van een Weereldfch Monarch was , te beneemen. De Godlyke Regeering , zeide hy , de tyd van den Mesfias , dien Gode beloofd heeft te zenden , is nu eindelyk daar. Ik heb bevel om dezelve u aan te kondigen , op dat gy u in Haat ftelt, om van dezelve een regt gebruik te maaken. Niet beter , dan gy thans zyt, zoo verre af van waare vroomheid , zult gy van deeze nieuwe fchikkingen van God géén nuc hebben. Verbeterd uwe gevoelens en uwen wandel , en bereid u zoo toe het ontvangen van den Mesfias («). Door eenen zoodanigen voordrag , waar van dit niet dan de korte inhoud is , werden de gemoederen , van onbepaalde vreugde over een weereldfch Koningryk wyslyk afgeleid , en tot gewichtigere zaaken geweezen. Reeds (a) Deeze eerfte aankondiging toondederhalven klaar, dat de komst van deezen Koning , alken in zoo verre een geluk van de Natie zou zyn , als men zich verbeterde.  I. IJ00FDST. JEZUS. 103 Reeds deeze algemeene aankondiging van den Mesfias had hem eenen grooten aanhang verworven. -Hec was iets buitengemeens , dat een zoodanig man , met eenen zoodanigen last, in het Land optrad. Het gerucht daar van moest reeds aanftonds veel hoop , of wel heimlyke bekommernisfen , ten minfte nieuwsgierigheid verwekken. Doch eer mea deeze verfcheide indrukfels , die Joannes prediking maakte , behoorelyk kan verklaaren , zal noodig zyn iets van zynen dood' te melden. / De Jooden hadden de gewoonte (a) van hunne nieuwbekeerden uit de Heidenen , wanneer dezelven tot Geloofs- (of Religie-) genooten opgenomen wierden , te doopen. Dit gebruik al was het van hunne eigene uitvindinge , is van alles , wat zy by de Mozaifche Plechtigheeden gevoegd hadden , wel het eenvouwigfte en bekwaamfte en heefc veel gelykvormigs met de reinigingen , die zy ook in andere gevallen in acht neemen moesten Qbjr Zy zagen den doop aan voor eene Inwijingsplechtigheid by het overgaan uit het Heidendom , tot de Religie van Gods Volk. Het was een teken om den nieuwen toeftand , waar in men getreeden was, van den voorigen toeftand der onreinheid te onderfcheiden. Een zoo bekwaam en veelbeduidend teken was voor de oogmerken van Joannes des te gefchikter , dewyl alle gedoopten , naar het denk- (a) Seldenus en Ligtbfoot bewyzen dit uit de Schriften der Jooden. Ziet b. v. Ligthfoots Werken , Tom. I. p. 390. (b Men moest zich by het Doopen geheel in het water indompelen , en dat, volgens de Joodfche maniere, zeer naauwkeurïg. G 4  i©4 LEVEN van I, boek denkbeeld , het geen zy zelfs van den Doop maakten , zich voor verplicht moesten houden , om hun leven , overéénftemraig met de nieuwe plichren , die zy nu op zich genomen hadden , te leiden'. 3Men gaf ze den naam van Boet doop ( of den Doop tot boete , ) om dat zy eene inwijing was tot verbeteringe van leven ( a ). Overéénltemmig met het oogmerk van zynen Doop moesten zy , die denzelven ontvingen , hunne Zonden belyden. Dit was niet zoo zeer een uitvoerige Biecht van elk eenen , als wel een meer of minder merkbaar bewys van berouw , (b ) waar uit Joannes, zoo niet de daadlyke verbetering van eenen iegelyken , nogtans dat goede beweegingen by de menigte in hec algemeen ontftaan waren , met zekerheid befluicen kon. By Ca) In het algemeen derhalven was het doopen voor de Jooden met jets vreemds. Nogtans moest , veelen die eene verbetering van leven niet voor zoo noodzaaklyk tot het ontvangen van den Mesfias hielden , zeldzaam voorkomen , dat hy Israëliten nog eerst doopte , daar deezen immers niet eerst, gelyk de Heidenen , tot zedelyke reiniging en aflegginge der Afgoderije moesten ingewyd worden. ... Dan elk , die zich zeiven en het heerfchends Verval kende , oordeelde anders. Men ziet ook uit het gefprek der Joodfche Afgezondenen met Joannes , Joh. I , 25. dat den Jooden , wat het doopen inhad , reeds zeer gemeenzaam'bekend moet geweest zyn. Zy vraagen niet : waarom hy een nieuw gebruik invoerde ; maar alleen onder hoedanigen Titel hy deeze handeling verrichtte. (6) Zelfs was dat al eene belydenis van Zonden ■wanneer men zich van hem .liet doopen. Want dat gaf reeds te kennen , dat men zich voor onrein hield , dat is ^ahhmen seioofde eene verbetering van leven noodig té  I. H005?DST. JEZUS. IO5 By den geduurig grooter wordenden toeloop van het Volk zogt Joannes eene Landftreek , bekwaamer tot het Doopen. Hy ging uit de Woeftyne van Judsea na den Jordaan ; allereerst na Bethabara , daar de overvaart was , en verder na iEnon , welks ligging onzeker is. Ook hier werd zyn Doop uit gantich Judsea , inzonderheid uit de Hoofdftad en uic den geheelen Jordaan-Kreits veelvuldig bezogt- Men noemde hem nu in eenen uititeekenden zin den Dooper. Als Joannes thans niet Hechts gemeen Volk , maar zelfs aanzienlyke Perfoonen , van de Pharizeeuwfche en Sadduceeuwfche partije , (a) in een groot aantal tot zynen Doop zag koomen , fchitte hy zyn voordel bepaalder naar deszelven behoeften. De Pharizeen en Sadduceeuwen , welker verkeerde , ten deele bygeloovige , ten deele twyffelzieke grondftellingen hem bekend waren , konden eenen man van zoo oprechte vroomheid , gelyk Joannes was , niet zonder misnoegen vcrdraagen. Van de Pharizeen wist hy , dat de zuiverheid der leer en hec godvruchtige gedrag, het welke men aan hen bewonderde ; ten deele eene te verre gaande angstvalligheid in het bepaalen van zoodanige zaaken , die hunne wyzere Wet onbepaald gelaaten had , ten deele een verfierd trachten na den roem van heiligheid was. Hy kende de macht van eene zoodanige fchynvroomheid , om het Volk te verblinden , en om by het zelve de waare , maar minder fchyn- (<0 PbarifaoruiH et Sadducceorum nomine appellati videntur non iwido Tbcologi ipfi, jed etiam asiiri, qni eorum opiniones et mores 'fequerentur, Ernejii hifi. Int. N. T. p. 225. G s  tod LEVEN van L BOEK. fchynba3re vroomheid verdagt te maaken. Hy kon derhalven weecen , hoe grooten tegenftand een Mesfias , die met ernst op betere zeden dringen zou , van deeze zyde zqu moeten vinden ( a ). De Sadduceeuwen daar tegen kende hy voor Verachters en openbaare Verlochenaars van eenige Waarheeden , die in den Godsdienst van zeer groot gewicht zyn (b). Hy wist , hoe zeer deeze ligtvaardige manier van denken aan de driften voedfel geeft, en voor boosheeden de deur opent. Van beide die partijen kon zich Joannes derhalven en voor zich en voor den Mesfias weinig goeds belooven. Waarfchynelyk dachten de besten van hen „ dat zy zich ook van Joannes moesten laaten Doopen , en dat dit Voorbereiding genoeg voor het Godlyke Ryk zou weezen. Anderen kwamen tot hem uit vreeze voor de groote veranderingen , dewelke God met Israè'i zou kunnen voorneemen ; waar by zy gevaar zouden loopen , indien zy niet door aanneeminge van Joannes Doop de Godlyke ftraffen van zich afkeerden. Dergelyke bekommernisfen , dewelken nog niet de rechte roerfels van het geweeten zyn , zyn ten minfte een zeer natuurlyke toeftand van gemoed by Perfoonen , dewelken door het bericht van Joannes ernftig Prediken in eene ruste geftoord werden , dewelke niet lang kon duuren , om dat zy op de zwakke gronden van bygeloof en lichtvaardigheid gebouwd was. Nog anderen zullen ook wel , alleen onder voorwend- fel, (a) Men vind niet noodig deeze beide Religiepartijen hier wydloopiger te befchryven. De gantfche Gifchiedenis van Jezus zal ze kenbaar genoeg maaken. (f>) Zy lochenen het aanweezen der Engelen en Geesten en de opftanding der Dooden , Hand XXIII, 8.  fl. HOOFDST. JEZUS. TtO? Ifel , van zich door Hem te willen laaten Doopen , L— maar inderdaad , om zyne manier van denken [en leeren te. befpieden , gekomen zyn. Joannes fprak ze op deeze wyze aan. Komt gy lieden ook tot mynen Doop ? Ik kea u. Gy zyt (langen ! Vol vergift tot boosheid , daar gy benaadeelen kunt , en daar gevaar is , listig om te ontvlieden. Zoonen van gééne betere Vaders ! Wat heeft u kunnen beweegen, om tot mynen Doop te koomen ? Wie is zoo voorzichtig geweest om u tot my te wyzen , om het verderf , dat op u wacht, te ontgaan ? Want zeker- lyk , uwe vrees is niet iedel. U lieden zeg ik niet in de eersce plaatfe , dat gy u verbeteren moer. Maar fammelt niet. Laat uwe verbetering ryp worden en vruchten brengen ; vruchten van veranderde gevoelens. Gy zult, het is waar , de vrees , die u bevangen heeft, wederom verdryven , en rust by die gedagten willen zoeken dat uw toeftand zoo gcvaarlyk niet weezen kan , om dat gy immers Kinderen van Abraham zyt ; van dien Man , die zoo groote beloften ontvangen heeft. Laat u uwe afkomst niet zoo trotfch maaken, Roept niet geduurig : Abraham is onze Vader (fl). God zou zeer geredelyk, zoodanige Voorrechten op anderen kunnen o/erdraagen. Hy kon wel fteenen uit den Jordaan neemen , en hun deeze Voorrechten fchen- ken , (a") Ziet Joh. VIII , 39. Joannes beftryd , in ftede van alle andere vooroordeelen , alleen dit eenige , als het algemeenfte cn fchaaelykfte. De Jooden redeneerden op deeze «y?ë ,, wy zyn Abrahams naakomelingen. de.halver- het Voik van God derhalven deelgenooten Van het Ryk des Meslïas." •  ic8 LEVEN VAN I. BOEK ken , dan zouden zy Kinderen van Abraham zyn , zoo goed als gy dat zyc. —. Dan gy ziet u veel licht voor vastgewortelde Boomen aan. Weet, de Byl is reeds aan den wortel van die Boomen gelegd. Men wagt flechts om te zien , of zy nog eindelyk goede Vruchten brengen zullen. Een iegelyk Boom , die 'er géénen brengt , zal uitgeroeid , in dukken gehakt en in het vuur geworpen worden. m Het is waar , aan mynen Doop is voor u niets te zien , het welke zoo vreefelyke dreigementen bekrachtigt. Ik Doop met water en wije u door deezen Doop ter verbetering in. Behalven deeze kracht van betekenis heeft myn Doop geéne andere- Maar naa my koomt 'er een Ik zal hem u binnen kort kunnen aanwyzen ; een , dien ik niet waardig ben de geringde knechcsdienden te doen. Diens leer zal met eene veel derkere kracht van inwijinge vergezeld zyn , dan de myne van den Waterdoop ontvangt. Hy zal met Godlyken geest, mee eene deeds werkzaame kracht van leeren en wonderen , Doopen. In ftede van water , dac fiechrs wasfehen kan , zal Hy met vuur , het geen fruelten en louteren kan , Doopen. Jaa Hy zal het goede van het kwaade louteren. Hy komt met de wanne in de hand , om zyne dorfchvloer te zuiveren. Het kaf zal Hy van de tarw afzonderen; de tarw in zyne koornfehnuren opleggen, maar hec kaf aan het vuur geheel te verteeren geeven. Men moet onder de Jooden met opzicht tot hun gedrag omtrent Joannes , driederlije foorten van Menfchen onderfcheiden. Voor eerst die Pharizeen , Sadduceen , en Wetgeleerden  f. H00FDST JEZUS. 10^ den ( a ) die den doop van Joannes volftrekt verwierpen 0> Dan die geenen onder hen , die zich wel van Hem lieten doopen , maar met de voorgemelde verwyten en dreigementen ontvangen werden. Eindelyk het gemeen , van welke tollenaars (c) en krygslieden een groot gedeelte uitmaakten (<0- ^e Tollenaars waren van de Romeinfche Tclpachteren aangeflelde ontvangers der openbaare lasten , die reeds wegens hun op zich zeiven gehaat beroep , en nog meerder wegens de hebzucht der meesten van hen , by de Natie gehaat werden. De Krygslieden hadden in deeze oproerige tyden zich aan alle foorten van geweldenaaryen gewend. Veelen van beide die foorten zullen waarfchynlyk ook wel dat fcherpe verwyt verdiend hebben , waar mede Joannes de Pharizeeuwfche trotsheid en deSadduceeuwfche ligcvaardigheid beftrafte. Nogtans waren zekerlyk zy , die het zelve meest verdienden , niet zoo zeer Menfchen van de gemeende foort , als wel van het aanzienlyker en geleerdere deel der Natie. Het verwyt had ook zyne goede gevolgen. By den grooten hoop bewerkte het angstvallige bekommernis wegens hunnen O) Wetgeleerden werden de Joodfche Godgeleerden f Theologanten ) genaamd , Rechtsgeleerden , Uitleggers der Godlyke Schriften. Daar waren 'er Phanzeeuwfchen en Sadduceeuwfchen, Hand. XX11I. 9. Zy waren wegens hunne ervarenheid in de Kerk - en Staats- Wetten, Byzitters ( Asfesfooren ) van het Sanhedrin. (6) Luc. VII , 20 (c) Joannes hield zich aan den Jordaan op , by de plaatfen der Overvaart , alwaar Tolhuizen waren. Zegt Bufcbing. (i) Luc. VII, 20. j  ii© LEVEN van i. boek nen toeftand , welks gevaar bun zoo nadrukkelyk was aangetoond ; zy bekennen hunne fchuld , zy verzoeken om naadere handleiding, wat zy om zich te redden doen moesten. Joannes vat alles . wat hy hun te zeggen heeft, in het aandringen van éénen hoofdplicht te famen. Dewyl hy ziet, dat het hun voornaamlyk aan goedhartigheid ontbreekt ; dat de geest van eigenbaat eene doorgaande liefdeloosheid beeft ingevoerd : ( tot welke aanmerking hem het zichtbaare onderfcheid van Ryken en Armen , die daar voor hem Monden , geleegen heid geeven kon ) en dat zonder uitrooding van deeze hoofd - ondeugd nooit eene verbetering van zeden tot fland komen zoude, zegt hy daarom : iK geeve u deezen regel voor uw gedrag : die twee Kleederen heeft , die déele ze met den geenen die 'er géén heeft. Met de middelen van beftaan, doe men ook zoo. Deelt het geen gy bezit met eikanderen. .— Men ziet gemaklyk , dat deeze uitdrukking , die het Karakter van eenen goedhartigen Menfch door eene eenige handelwyze befchryft , van de deugd der goedhartigheid in het algemeen , zoo als zy zich in alle foortgelyke gevallen werkdaadig betoont , te verdaan is. De Tollenaars verzochten om eene byzondere handleiding. Zy , die minder reden hadden , dan andere Jooden , om zich van een gedrag , het geen met de Wet overéén kwam , te beroemen , konden ook , gemaklyker dan deezen , zien , hoe welgegrond de bedradingen van Joannes , en hoe noodzaaklyk de verbetering van leven waren. Hun vergryp beftond daar in , dat zy onder de befcherminge der Romeinfche Tol - opzieneren , of ook wel zonder derzelver voorkennisfe > meer tol afnamen dan  I. HOOPDST. JEZUS. Hl dan rectht was en zich dus verrykten ; Joannes verbood hun zulks. Thans kwamen ook de Krygsknechten , en vroegen , hoe zy zich gedraagen moesten ? Zy waren Joodfche Soldaaten , die onder de Romeinen dienst genomen hadden. In deeze onrustige tyden vond men het grootfte voordeel by de Menfchen te plaagen , en de Regeering in hec denkbeeld te brengen , dat hier en daar zich oproerigen bevonden , die men met geweld in toom moest houden. Dit gaf geleegenheid om veele geweldenaarijen te pleegen , en zich daar door te verryken. Joannes taftte derhalven ook by de Krygslieden de eigenbaatzucht aan. Hy leerde hen , zich van alle eigenmachtige gewelddaadigheeden te onthouden , niemand valfchlyk als oproerig en ongehoorzaam aantebrengen , en zich met de rechtvaardige foldije te vergenoegen. Zoo pasten de leeren van Joannes op de misbruiken en het bederf van eiken Haat. Men zal in het vervolg by gééne van deeze foorten van Menfchen merkbaare uitwerkfels van de zedenleere , die Joannes hun Predikte, ontdekken, dan juist alleen by de gehaate Tollenaaren en anderen , huns gelyken. Joannes had zoo eenen tyd lang met allen moed en yver aan de verberering der Natie gearbeid. Hy was zich zeiven akoos gelyk gebleeven en nogt uit toegeevenheid , nogt uit Menfchenvreeze van de Godlyke bevelen , hoe zich te gedraagen , afgeweeken. Dan by alle deeze llandvastige eenvormigheid van zyne leer en levenswyze moest hy toch ondervinden , dat men op zeer onderfcheidene maniere Hem beoordeelde. Het  nz LEVEN VAN I. BOES Het gemeene Volk vond veel buitengewoons en naar eenen Propheet gelykende in Hem , veel, het geen voor den Mesfias zeiven niet kwalyk voegen zoude ; naamlyk zyne onverwinbaare verbeteringsyver , vergezeld van een onberispelyk gedrag. Veellicht bragt ook tot vermeerderinge van zyn aanzien iets toe , dat het gerucht van de wonderbaare omftandigheeden zyner geboorte thans weder had begonnen te herleeven. Waren nu de denkbeelden nopens den Mesfias , op wiens verrichtingen die van Joannes eene onmiddelbaare betrekking hadden , nier zoo verkeerd geweest, men zou uit de Predikatiën en het gedrag van Joannes de natuut van zyn Ampt genoeg hebben kunnen ontdekken. Dan deeze onrechte denkbeelden waren te diep ingeworteld. Het gemeene Volk had derhalven wel eene groote, maar zeer onbepaalde hoogachting voor hem. Het wist niet recht , wat het van hem maaken zou , hoewel het zyne Leer en Doop voor Godlyk hield. Geheel anders dagten van hem de grooten. Ik noem zoo de aanzienlykflen uit den Geest- en Wereldlyken Staat; inzonderheid de hoofden der Pharizeeuwfche Partije en 'de Wetgeleerden , die het met hen hielden. Het moest voor hunne trotsheid reeds zeer gevoelig zyn , dat deeze man een werk , tot welks uitvoeringe zy in allen gevalle zich zelfs bekwaamst oordeelden , zoo geheel alleen ondernam , zonder met hen raad te pleegen , zonder zich van hun aanzien te bedienen , zonder hen als voorbeelden van vroomheid aantepryzen. Want nooit kon in hen op' koomen , dat zy met het gemeen in het zelfde geval waren en even zoo zeer verbetering noodig  ï. HOÖFDST. JEZUS. Ug noodigj hadden. Hoorden zy dan van de zulken , die zynen Doop bezochten , hoe zy hunne orde zoo weinig verichoond , jaa nog fcherpere verwyten gedaan had , dan hec verachtelyke fchuim van Tollenaars en openbaare Zondaaren , zoo maakte hen die geheel tot een onpartydig onderzoek van zyne Leer en Doop onbekwaam. Dachten zy dan verder , dat deeze Joannes ( hoe veel Godlyks ook het gemeen aan hem meende te zien ) toch nog géén één wonder verricht had om de Godlykheid zyner zendinge te ftaaven ; zy konden zich ligt overreeden , dat zy in het geheel niet veel van hem te vreezen hadden , al ware het, dat zy hem verwierpen. Onder hen , die zoo dachten, was naar allen fchyn ook wel het hoofd van den Joodfchen Kerkstaat , Jozeph Kajaphas , die reeds toenmaals de hoogepriesteriyke waardigheid bekleedde (a). Uit deeze gevoelens ontftond dat voorgeeven , het welk Je zus hun naaderhand heeft vcrweeten Waar door zy Hem zyn aanzien by het Volk trachtten te doen verliezen. Zy ftrooiden van hem uit , dat zyn rnenfch - haacend gedrag zyne kluizenaars levenswyze en zeldzaame kleeding de uitwerking waren van eenen Daemon , die de menfchen door hem verleiden wilde (ö). Nochtans kon dit voorgeeven de betergezinden niet tegen hem inneemen ; en , hoe veel ook anders het oordeel der Pharizeeuwen by het Volk gold , zy moesten nogtans tot («) Hy word van Valerius Gratus , den voorzaat van Pilatus , tot Hoogenpriester gemaakt Fl. ?«. J. Oudb. E. XVIII. Hoofdf. 2. (.b) Macth. XI. si.  114 LEVEN VAN I, BOEK tot liun grootfle verdriet het zelve Joannes by menigten zien naaloopen ; jaa naaderhand kwam het zoo verre , dat zy uit vreeze voor het Volk niet meer dorsten doen blyken , da: zy zynen Doop voorOngodlyk hielden. Ook was ai te zigtbaar , dat tusfchen het deftige gedrag van Joannes, en dat van eenen raazenden , die in de Woeityne rondom loopt, niet de geringde gelykvormigheid was te zoeken. Intusfchen , naadien zy het niet voor gevoege]yk hielden , de zaak met flilzwygen haaren gang te laaten gaan , en op die wyze hun opperst gezag in zaaken van den Godsdienst, als het ware , te verr zaaken , zond de Hooge Raad Gezanten tot hem , die hem in hunnen naam zouden vraagen , voor wien hy zich uitgaf Qaj. Dit deeden zy uit hoofde van het recht, het welke zy hadden , om de rechtmaatigheid van de verklaaringe van hen , die zich voor Propheeten uitgaven , te onderzoeken. De Afgezondenen waren Priesters en Levieten van de Pharizeeuwfche Partye. Zy hadden bevel om van hem eene rondborstige verklaaring te eisfchen , wie hy was ? En het is waarfchynlyk , dat zulks in (a) Zoo beftierde het de Voorzienigheid met opzet. Joannes bekwam op deeze wyze gelegenheid , om voor het Sanhedrin zelven , eene belydenis der waarheid nopens zich zelven en zynen grooten Opvolger afteleggen. Zy konden naaderhand niet zeggen, dat hy het gemeene Volk ïn de Woeftyne maar zoo wat voorgepraat had : en Jezus zelf kon zich op dit , voor het Sanhedrin afgelegd , getuigenis van Joannes beroepen Joh. V. 33. Joannes , de Euangeliefchryver, ziet daarom deeze belydenis , dewelke de Dooper by deeze geleegenheid afleide , voor de ge■wichtigfte en befliffende aan „ en dit is het getuigenis vaa Joannesenz.  ï. HOOFDST. JEZUS. ITj in de tegenwoordigheid van hec Volk gefchiedde. Zy konden denken , dat, indien hy géén bepaald" antwoord op deeze hunne Vraag gaf , het Volk zich in zyne verwachtinge van hem bedroogen zou zien , en men veilig de Godlykheid van zynen Doop zou durven lochenen : maar dat, wanneer hy zich voor eenen Propheet of voor den Mesfias zelven uitgaf, men altoos nog bewyzen van zyne Godlyke zendinge zou kunnen eisfchen , en dat hy wellicht buiten Haat zyn zoude om dezelven te geeven. Joannes was juist te Bethabara aan den Jordaan met Leeren en Doopen bezig, als de Afgezondenen uit Jeruzalem tot hem kwamen. Daarop viel er het volgende gefprek tusfchen hen voor. De Pharizeen : Wy hebben bevel om u uit naam van onze Voorftanders (of hoofden) te vraao-en yoor wien gy u uitgeeft. Gemerkt men in dee?en tyd den Mesfias verwacht, en hec Volk niet ongenegen fchynt , om u daar voor te houden (a) zoo wenfchen wy des te meerder , dat gy u over uwen perfoon en beroep gelieft ce verklaaren. Joannes : Men behoorde hec uit myne reden te hebben befloten , dat ik de Mesfias niet ben Waarom vormt men zoo groote gedagten van rtnDe, Pba"™« • De Propheetiefche Geest heefc Elias ? Wederk0"'sc van Elias voorfpeld. Zyt gy Joannes : Ik ben Elias niet. De Ca) Luc. III. if. O) rüm Wi vmutSTt, , Hand, XIII. 2f H 2  Il6 LEVEN van I. boek De Pharizeen : Zyt gy de Propheet Jeremi- SS loanms : ook deeze Propheet ben ik nier. De Pharizeen : Gy zult ons immers niet zonder een bepaald antwoord aan het Sanhedrin terug zenden. Zeg ten minften , wie zyt gy ? Joannes : Wat ik ben , zegt de Propheet, Ik ben „ de Herout , die in de Woeflyne uitroept. Baant hier den Heere eenen weg ! Maakt tot zy7en doortocht eenen heirweg effen ! Men ,«die■ laagten Me hoogten Jlechte men De krom men maake men recht , en de onbruikbaar* plaatfen tot goede Paden ! Dan zal de hu>pilafheid des Heeren (van den Mesfias) voor alle Vervelingen ziiïtbaar worden" De Pharizeen: dan zyt gy derhalven nogte de Mesfias nogte Zyn voorlooper Lhas , nog jerenSs * Zoo gy met het Karakter van eenen zoodani.en Prophe°et waart bekleed geweest dan zouS wy uwen Doop voor Godlyk hebben mo ten erkennen. Maar thans zyn wy gerechtigd om Tte vraagen , waarom gy zoo openlyk en ftaatTyk doopt , daar niemand dat op eigen gezag mag Ó° Joannes: binnen kort zal blyken, van wienjk 7ie Semler op deeze plaats [ die uit Schriften vande den Jooden weder ,n handen ^g^i alle op. ,Jhten uitfteekendt zy werden daar door tot eene van SSïaSSrS Voorzeggingen geweezen,  I. HOOFDST. "JEZUS iifi volmacht daar toe bekomen hebbe. Alhoewel ik myne roeping om te Doopen niet met wonderen bewyze , kan ik my nogtans op eenen hoogeren perfoon beroepen , die , fchoon tot hier toe onbekend , reeds onder u lieden leeft. Ik meene denzelfden , van welken ik u gezegd heb : Daar koornc 'er een naa my. - Maar Hy is daarom niet geringer , om dat Hy op my volgt, want Hy is van eenen ouderen en ongelyk hoogeren oorfprong; zoo verre boven my verheeven , dac ik onwaardig ben , om Hem zelfs de geringfle dienden van eenen knecht te doen. Op deezen Godlyken Perfoon , dje zich fpoedig bekend maaken zal, ( a ) beroep ik my. Die zal de Godlykheid van mynen Doop bewyzen. Gemerkt hec Volk buiten twyfel met dit antwoord te vrede was , alfchoon het zyn vermoeden , dat Joannes den Mesfias was, tegengefproken zag, konden de Pharizeen op gééne verdere verklaaringe dringen. Zy moesten hec 'er op laaten aankomen , of de perfoon , waarop hy zich beriep , koomen , en zyn voorgeeven rechtvaardigen zou. Joannes gaf zynen toehoorderen veele andere Leeringen , die niet opgetekend zyn ( b ). Hy had ander dezelven eenige vertrouwde aanhangers of fenolieren (c), die fieeds rondsom hem waren, :n hem by zyne verrichtingen hielpen. Deezen dringt (<0 Hy moest en kon Hem noe niet noemen. CO Luc. III. 18. (O Dit was niets ongewoons. Ieder Rabbi bad zyne Discipelen , (_Scholieren der wyzen.) Zoo leezen wy van ie Discipelen der Pbarizeeuwcn. Saulus was een Discipel fan Gumalicl. II 3  1 iS LEVEN VAN I. BOEK dringt hy tot veelmaalig vasten (aj en gaf hun handleiding tot Godebehaaglyk Bidden ( b ). Nogtans fchynt niet , dat hunne levenswyze volledig zoo geftteng , als die van hunnen Meester geweesc is. Een van deeze Discipelen was Andreas ( c ) , die naaderhand een Discipel van dea Heere Jezus geworden is. Van het begin zyner openbaare verrichtingen tot op de komfie van Jezus tot zynen Doop zjn 'er omtrent zes maanden verloopen. TWEEDE HOOFDSTUK. Van Jezus kom/Ie tot den Doop van Joannes , tot zyne reize na Jeruzalem op het Eerfte Paajchfeest. Ondertnsfchen dat men de komst van den Mesfias uu ééne der voornaame Joodfche Familien , -daar *er nog zulken waren , die van David afdamden , verwachtte , leefde te Nazareth , een ftedeken in Neder - Galilgea , Jezus , Jozephs Zoon zoo als men geloofde ; een Man , dien nogte zyne afkomst , nog eenige buitengemeene onderneeming beroemd gemaakt had. Wat Zyne afkomst betreft, het is zeker , dat Hy van David , den Koning van Israël, herkwam ; welke afkomst ook gelegenheid had gegeeven , dat Hy te Bechlehem - Juda geboren wierd : dan deeze tak van Davids geflacht was tot in de duisternisfe van menfchen van genieenen rang O) Matt. XI. 14. (O Luc. XI. 1. CO Joh. I. 41.  3. HOOFDST. JEZUS. 119 rang vervallen. Hoe naarftig ook de geflacht - lysten van hen bewaard wierden , men telde ze nogtans onder de menfchen van geringen (laat , het welke ook best met de geringe omftandigheeden van hun geluk fcheen te ftrooken. Van eenen voornaamen Hillel (a) voorftander van het Sanhedrin , wist men daar tegen reeds , dat hy uit het huis van David was. Maar Jezus had zich ook door gééne onderneemingen beroemd gemaakt. Het geen 'er wonderbaars by Zyne geboorte was vooiv gevallen , dat had zich , het is waar, door een meer óf minder getrouw gerucht uitgebreid , maar gééne algemeene verwachting van Hem onderhouden. Het achterdochtige Karakter van Herodes , den grooten , maakte het voor elk eenen gevaarlyk , van eenen Jonggeborenen Zoon van David te fpreeken , en onder zynen Zoon Archelaus was het even onveilig , het gerucht daar van te vernieuwen. Alhoewel derhalven dit gerucht op de geloofwaardige Verklaaringen van de Oosterfche Geleerden , van de Herderen , van Simeon en Anna, ruftte , zoo werd het echter vroegtydig weder gefmoord. Sedert deezen tyd had Jezus zich verborgen gehouden , en den tyd afgewacht, wanneer Hy Zyn openbaar Ampt behoorde te aanvaarden. Het is waar , daar was iecs in Zyn twaalfde Jaar gebeurd , het welke Zyne Ouders en Bloedverwanten in hunne verwachtinge van Zyne toekoomende grootheid konde verfterken , nogtans zonder een algemeen en aanhoudend opzien te verwekken. Het zal gééne kwalyk geplaatfte uitvvyding zyn , wanneer wy een (a) JAghtf. Hora?. Hebr. in Luc, adCap. I!. 4. (&; Mate. II. 2;. II 4  LEVEN van I. boes een weinig te rug gaan in de gefchiedenisfe , en deeze gebeurtenis uit zyne Jongelingfchap hier plaatfen , vooral daar zy mede tot die behoort , waar by Hy zich niet meer enkel lydende heeft gedraagen , maar al werkdaadige proeven van het hooge einde , waar toe Hy gefchikt was , heefc gegeeven. Jozeph en Maria hadden de Godvruchtige gewoonte , van Jaarlyks op het Paafchfeest na Jeruzalem te reizen volgens het Godlyke bevel , hec welke de Israëliërs verplichtte, om op zekere tyden in de Stad , daar de Tempel was , te verfchynen. Op deeze reize namen zy den twaalfjaarigen Jezus mede. Hy had tegenwoordig dien ouderdom bereikt , waar in de Jooden gewoon waren hunnen kinderen naadere kennis van den Godsdienst te geeven. Zy waren van Zyn verftand en deugd zoo wel verzekerd , dat zy niet noodig hadden gcduurig een waakzaam oog op Hem te houden , maar Hem in alles , het geen van verftand en voorzichtigheid afhing , aan zich zelven konden overlaaten. Ook waren zy naar allen fchyn van zyn menfchlievend Karakter gewoon , Hem in het gezelfchap van Zyne Bloedverwanten en Vrienden uuren en dagen nuttig te zien llyten. Als zy derhalven naa verloop yan de Feestdagen uit Jeruzalem terug reizen , gefchiedde het in vermoeden , dat hy weder onder het talryke gezelfchap der Galileè'rs zich zoude bevinden, Op dien voet trokken zy onbekommerd eene dagreize voort s tot aan de plaatfe ; daar het Reisgezelfchap zyne nachtrust zou neemen. Hier trachten-zy Hem onder de Bloedverwanten en bekenden op te fpooren. Als zy Hem hier niet vinden konden , en Hy ook hen nies  x. HOornsT. JEZUS 121 niet volgde , trokken zy den volgenden dag na Jeruzalem te rug. Inderdaad was Hy aldaar te rug gebleeven , en wel op eene plaatfe , daar zy Hem allerminst zochten. Eerst naa drie dagen , naa dat zy ia andere dreeken van de Stad te vergeeffch naavraag na Hem gedaan hadden , kwamen zy ook in den Tempel. De Schoole aldaar , van veele Jooden bezogc , had de Jongling derwaarts gelokt. Hy zac daar by de Joodfche Leeraaren , Mannen van ouderdom en ervaarenisfe , en hield met dezelven gefprekken. Niet alleen hoorde Hy leergierig hunne voordellen aan , maar droeg ook befcheiden en vrymoedig Zyne eigene gedachten voor. Veellicht nam Hy de eerde proef, om de vooroordeelen , die in hunne Synagoogen hunne fcherpe Verdeedigers hadden , te bedryden ; het zy , dat Hy door een welmeenend vraagen en verzoek om opheldering , het welke men der ongeleerde eenvouwigheid gaarne veroorlooft, deezen Leeraaren geleegenheid gaf, om de zwakheid van eenigen hunner leerdellingen te merken ; of dat Hy hunne beproevende vraagen zoo juist en nogtans eenvouwig beantwoordde , dat daar door een helder licht over dat duk van Religie , het welke zy ter baane gebracht hadden , verfpreid wierd. Een meer dan zeldzaam verfchynfel ! een Galileefch Jongling in de Tempel-Schoole te Jeruzalem , in de plaatfe van de fpitsvindigheeden , die toenmaals verhandeld werden (aj , juiste denkbeelden , die met de meening der Godlyke Schrifcen overéén dem- (a) Voorbeelden daar van zyn die Hellingen , die zr volgens Matt. XX1FI. 16. 18. vasthielden, Lightf.brengt yit de Schriften der Jooden meer zulke voorbeelden by, H 5  I2S LEVEN VAS I. BOEK ftemden , voor den dag brengende. Reeds kan ook wel toenmaals al een heimlyk ongenoegen over het eigene en niet ontleende , het geen Zyne gedagten onderfcheidde , eenigen van hen hebben bekroopen ; dan de voorzichtigheid zelve moest hen te rug houden , om daar van iets te laaten blyken. De gezegden van eenen Jongling , wiens bevactingen met zynen ouderdom naauwlyks fcheenen overeen gebracht te kunnen worden , verwierven Hem verwondering , en de befcheidenheid , waar mede Hy ze voordroeg , toegenegenheid. De goede Ouders wisten niet, wat zy denken zouden ( a ) , toen zy hunnen Zoon in deeze vergadering aantroffen. Hunne ontzetting was juist zoo groot , als de vreugde , dac zy Hem weder gevonden hadden. Doch Maria , wier teder hart by dit zoeken meest geleeden had , kon zich dit werk , waar mede zy Hem bezig vond , niet aanftonds van die zyde voordellen , die in ftaat geweest zou zyn om haar hec ongelyk grootcr gewicht van het zelve , en hoe onnoodig haare angftvalligheid geweest ware , te doen vatten ; zy beoordeelde Hem in dit geval enkel als Zoon , van den welken men gééne dan tedere ontmoetingen gewend is , en van wien men verwacht , dat Hy eerder eene zoodanige geleegenheid ontwyken , dan dat hy fja) 'ïltttXaywcti. My dunkt, men kan hier uit ook beüuiten , dat, het geene men van Wonderwerken, die Jezus in Zyne jeugd verricht zou hebben, vermoed of zelfs verhaald heeft , weinig gegrond is. Want zouden wel Maria en Jozeph hier zoo zeer verbaasd zyn geworden , wanneer zy reeds gewoon geweest waren om wonderen aan en by Hem te zien ?  2. HOOFDST. JEZUS. 123 hy zyne Ouders in die fmartlyke verlegenheid zou brengen , waar in zy deeze drie dagen geweest waren. Van hec hooge einde , waar toe Hy gefchikt was , hadden zy nog gééne juiste denkbeelden. Zy doed Hem het verwyt: dat moest gy ons niet gedaan hebben , Zoon ! Gy blyft hier terug en laac U van uwen Vader ( a ) en my vol verlegenheid opzoeken ! Gy kosc wel denken , hoe veel bekommernisfe ons dat zou baaren. Zy ont¬ ving tot antwoord : hoe kost gy my voor verlooren rekenen ? Wist gy niet, dat ik nergens bezigheden hebben kon , die my in de Stad terug hielden , dan juist in het Huis van mynen Vader ? Een antwoord, hec geen hun wel géén twyffel overliet , dat hun Zoon gantfch niet uit gebrek van achcinge jegens hen was terug gebleeven ; maar de waare reden van Zyn gedrag , en waarom Hy den Tempel zoo naadruklyk het Huis van Zynen Vader noemde , verftonden zy niet. Tegenwoordig hinderde hy ze niet langer in hunne terugreize ; Hy ging met hen na Galilsa terug. Zedert deezen tyd gaf Hy zynen Ouderen weder , gelyk voor deezen , bewyzen van achting en toegeneegenheid. Eenen langeren omgang mee de Joodfche Priesters en Wetgeleerden kon Hy derven ; gemerkt Hy niet, om het geene Hy van Menjcben , maar het geene Hy van God geleerd had , voor te draagen , gefchikt was. Des te beter voegde voor Hem hec eenzaame leven te Nazarech , by die kleine Familie , die de waardiglle geCO Deeze uitdrukking van Maria is daarom te aanfilerkelyker , om dat Jezus dezelve in zvn antwoord ■ als het wure , febym te vsrlieiirsn.  124 LEVEN van I. boek. gevonden werd , om Hem , het grootfle maar onbekendfïe deel van Zyn leven , in de enge betrekkinge van eenen Zoon te genieten. Geheel Nazareth kende toenmaals niet eens Zyne waarde. Hy was by Zyne Medeburgeren niet anders , dan des Timmermans Zoon. Met dit handwerk geneerde zich Jozeph met alle de ingetogenheid van eenen gemeenen Burger , die zyn beroep lief heefc , dewyl het hem het noodige onderhoud gaf, en die van gééne neiginge minder, dan van eerzucht, wist. Hy had den lof van eenen goedaartigen en vroomen Man te weezen. Nogte zyne afkomst uit David, nogte zyn leven in huwelyk met die perfoon , waar van hem geopenbaard was , dat zy van den Hemel was gezegend met het geluk van den Mesfias ter weereld te brengen , nochte de verfchyningen der Engelen zelven , nogte de vleyende begroeting der Ooscerfche Geleerden , konden hem tot iedelheid en het verachten van zyn beroep verleiden. Maar ook Maria was dus onder allen van haar geflacht de waardigfie om eenen zulken Zoon te hebben : haar onfchuldig antwoord op de hemelfche Boodfchap , die haar haaren grooten Zoon aankondigde ; de edele gevoelens van dankbaarheid en verwonderinge , die zy by haare vriendin Elizabeth , met de Zalving van eene Prophetes en met de verrukking van eene Dichteres uitdrukte ; die ftille en diepe overdenking , waar mede zy alles , wat met haaren Zoon voorviel , en dus ook Zyn agter blyven in den Tempel , ter harte nam ; dit , en wat bier meerder voorkoomc draagt Per-  2. HOOFDST. JEZUS. 125 Perfoonen. Maria had eene Zusrer van gelyken naam , de Vrouw van Alphseus. Deezen hadden vier Zoons : Jacob , den Jongeren , die wy naaderhand onder de twaalven zien zullen ; Jozes ; Simon den Zeloot O) ; en Judas, met den toenaam van Taddaeus (£) : de beiden laatften zyn onder de twaalven gekoomen Deeze Neeven van Jezus wierden waarfchynlyk al vroeg van Hem tot Discipelen aangelegd , of genooten ten minile Zynen , omgang eerder, dan de overige Discipelen. Want , indien zy al niet met Jozeph en Maria eene en dezelfde Familie uitmaakten , zoo hadden zy toch meermaalen geleegenheid om met eikanderen om te gaan. Wy zien derhalven Jezus daar , in een huislyk gezelfchap , het welke beter voor Hem , dan de voornaamfte Israëliecifche Familie , fchikte. Zoo lang als Jozeph leefde , hielp Hy denzelven in zyn handwerk. Dit kan men daar uit befluiten , om dat Zyne Medeburgers ook Hem den Timmerman noemden (c). Het zou hier de plaats zyn , om ook Zyne uitwendige gedaante te befchryven , maar men vind Hechts weinige fpooren daar van , nogtans wil ik niet naalaaten om dezelven te melden. Hy was van eene gezonde en fterke lighaamsgeireldheid ; want Hy kon moeilyke reizen , koude en hitte uitftaan ; op een , van wind en haaren gints en herwaarts geflingerd Schip gerust flaapen ; geheele nachten door onder den blooten hemel waaken. Altoos levendig en werkzaam deed Hy alles met (O Hy heette ook de Cananietsr. (O Ook Lebbaus. CO £w. //. 47. vergel. metJoJ. VII, 15,  m LEVEN VAN 1. BOEK met de grootfte vaardigheid. Midden in het ge«voel , in het midden van ziekbedden , zelfs by Raazenden zich op te houden , was voor Hem nogte zeer vermoeijende , nog aanileekende. Gemerkt Zyne gebaarden nooit door hartstochten ontfteld wierden , moest altoos dezelfde bedaardheid van gemoed daarby te zien zyn («). Zyn gedrag had iet uitneemends , het welke waarfchynlyk veel toebracht om Hem reeds in Zyne Jeugd by ieder eenen bemind te maaken (ó). Zynè kleeding was zedig ( cj , gevoeglyk en duurzaam ; zy gaf Hem niet dat ruwe aanzien van Joannes , maar nog veel minder dat van weekelyke menfchen. Met het toeneemen van de grootheid Zyns lighaams was ook een fnelle en ongemeene wafchdom der gaaven van Zyn Gemoed verbonden Denkbeelden , die men uit gééne menfchlyke onderrichtinge kon verklaaren , vertoonden zich by Hem al vroeg. Het geen by den gewoonen rnenfch vaardigheid van geest genaamd word , om iets moei- O) Mare. VI. 3. Aratra et juga , aliaque mtrmxm "X-gv* » Jezu elaborata tradit Justinus Martyr , Dialogo cum Tryphone. conf. Grot ad Matt. XIII. 55. Volgens de gefteldbeid der Oude Jooden kan men daar uit, dat iemand een handwerk oeffende , niet befluiten , dat hy een Ongeleerde geweest is. Jezus word , onaangezien dat , •van zyne Vyanden zelven Rabbi genoemd , en zyne Discipelen werden als Leerlingen van eenen Geleerden aangezien , zegt MicbaSlis [in zyne Einleit. in die Gottl. Schr. des N. B. zweite auflage Theil I. pag. 57.3 (6) Luc. II. 52. (O Luc. XIX. 33. (rf) Luc. II. 40. Het kind werd lïerk naar zy- aen geest , vol wysheid en vs. 52.  2. HOOFDST. JEZUS. 127 lyks te vatten O) , gefchiktheid om het anderen te doen begrypen ; tegenwoordigheid van Geest; gelykmoedigheid rechte fmaak in het fchoone en goede ; verhevenheid boven alles , wat het Karakter van andere menfchen veranderlyks en grilligs ( launigtes ) heeft; dat alles vertoonde zich by hem hoe langs hoe uitmuntender : maar zyn opklimmen van den eenen trap van kennisfe tot den anderen , fchynt zeer fpoedig en onafgebroken geweest te zyn. Men zou in een veld van gisfingen moeten rondom dwaalen , wanneer men by deeze groote tusfchenruimte van het twaalfde tot het dertigite Jaar van den Heere Jezus, alwaar de gefchiedenis ons gantfchelyk begeeft , voor den Leezer den overgang eenigzints gemakkelyker wilde maaken. Het is genoeg, dat wy de reden weeten , waarom de Schryvers van Jezus gefchiedenisfe deezen geheelen tyd hebben overgeflaagen. Zy wilden de Gefchiedenis van zyn openbaar leeven befchryven (b). Daar aan was den Israëlieten en der waereld ten hoogfte geleegen. Nuttige gefchiedenUfen van hec byzondere leven kon men van elders hebben Onder de Galilgeërs , die tot den Doop van Jo- an- (a) Men heeft hier van agteren van die eigenfchappen , die men by onzen Heere in de jaaren vanly"open! tTlZe,lnamf' °P dC ^infelen daar van en den aanleg daar toe die men reeds in zyne jeugd bemerkt zat hebben , een befluit opgemaakt ; en zoo als men ge, raefst'emh»td!S'e "k ei"hcid gemerkt 53.® meeste , het geen hier gezegd word , uit de beiden even te voren bygebragte plaatfen van Lucas , reeds door eene enke e omfchryvinge afgeleid kon worden. <.*) Men aie de Voorrede.  ïas LEVEN var L boek. annes kwamen , was ook Jezus , die thans den ouderdom van dertig Jaaren bereikte. Joannes verwonderde zich , dat hy Zynen naabeitaanden bloedverwant (a) , eenen Perfoon , die den Boete-doop zoo weinig van nooden had , onder de boete behoevende menigte zag aankoomen. Alhoewel hy Hem tot hier toe niet met zekerheid voor den Mesfias kende , wiens naby zynde aankomst by verkondigd had , zag hy Hem nogtans ten minfte voor eenen Israëliet aan , die zoo gefield was , als zy allen zyn moesten , en die hem zelven ver overtrof. Hy dagt het ongevoegelyk , dat hy eenen Man zou doopen , dien hy voor veel beter hield , dan zich zelven. Ja men heeft reden om te gelooven , dat Joannes , wien de Famieliegebeurtenis met Jezus en zyne eigene , die zoo naauw met eikanderen verbonden waren , niet wel onbekend konden zyn , vermoed heeft , dat Jezus de groote Perfoon was , dien hy had aangekondigd. Maar , dewyl de volkomene zekerheid daar van , van een teken afhing , het welke hy aan den perfoon , dien God verkoren had , zien zoude , zoo moest hy , zoo lang met vermoeden te vrede zyn , en kon en mogt den perfoon niet noemen , tot dat het Gode behaagde , hem dit teken te geeven. „ Gy maakt my befchaamd , zeide hy , dat Gy , u van my wilt laaten Doopen. Voor andere '', Israëlieten voegt myn Doop wel, dewyl zy ver„ betering behoeven. Ik had , wat U betreft, „ veel eerder noodig , dat ik van U gedoopt wierd C b ) : hoe moet ik het dan aanzien , dat „Gy (a) Luc. I. 36. . , ., (b) Wanneer men dat aanziet voor eea mtwerKiei van  ». hoofDst. JEZUS. 129 „ Gy toe my koomt ? Laat het tegenwoordig maar „ zoo gefchieden , antwoordde Jezus ; want op „ deeze wyze handelen wy beiden zoo , als het „ ons meest voegt: gy , terwyl gy volgens uwen „ last doopt ; en ik , om dat ik gelyk andere Is„ raëllers , my aan dit Godlyk bevel onderwer„ pe" (a) , Joannes liet het toe, Jezus trad in het water en werd gedoopt. Naa dat Hy zich weder opgericht had , en nog bad , zagen zy beiden in één ogenblik eene heerlyke verfchyning. Een ongemeene glans verfpreidde zich over die Landftreeke , en daar verfcheen hun de gedaante van een nederdaalende Duive , die zieh op Jezus nederliet. Tevens hoorden zy uit den glansryken Hemel eene Stem , die Jezus met verfiaanbaare woorden dus aanfprak : Gy zyt (Z») myn Zoon , de Geliefde ! Gy hebt myn geheele Welbebaagen , [ ik heb geheel in U myn Wclbehaagen ]. Dit gezicht kon voor Joannes niet onverflaanbaar zyn. God had hem te voren gezegd , dat de perfoon , op wien de Duif zich uederiaaten zou , of over hem zweeven , die zyn fterk vermoeden, en dat Jezus de Mesfias was , dan kan men het gevoeglykst van het Doopen met den Godlyken Geest , waar van hy té voren had gefproken , verftaan. (a) Jezus fpreekt en gedraagt zich hier nog niet als Mesfias , om dat Hy daar voor nog niet verklaard was ; maar enkel als een Israëliër , die het zynen plicht rekent , alle voor Godlyk erkende bevelen , die zyne Natie betreffen , te gehoorzaamen. (O Matth. zegt „ dit is enz. CO Jk kan niet naalaatentegelooven, dat de Duif hier het zagte en onfchuldige in het Karakter van den Heere Jezus heeft willen afbeelden. [Ik zie gééne voldoende reden voor dat vermoeden, en begryp, even weinig, welke bondige redenen de Schryver daar voor hebbe, dat hy af-, wykt van de uitdrukkelyks veiklaaring dat de II. Geest I op  tm LEVEN van I. boek. die was , die , met Godlyke kracht van geest buitengemeen begaafd , ook anderen met dezelve Doopen zou , zoo als Joannes met water doopte. Dit teken derhalven , verzeld van de Hemel- fche ftemme , bragt het vermoeden van Joanres nopens den perfoon van den Mesfias tot volkomene zekerheid ; van dat oogenblik af noemde hy den zelven en verklaarde zynen Discipelen , dat Jezus van Nazareth de Mesfias vsas. Van dien tyd af aan hebben wy Jezus als eenen perfoon , van God gevolmachtigd en mee wonderkrachten voorzien , aantemerken ; voor eenen perfoon , die met God , met het Volk Israël , en , gelyk naaderhand bleek , met het geheele menfchlyke geflacht in zoodanige nieuwe en gewichtige betrekkingen ftond , als géén rnenfch voor en naa Hem geweest is. Deeze gantfche manier , waarop Jezus in Zyn openbaar Aropt ingeleid en voor den Mesfias verklaard wierd , is zeer gevoegelyk : Hy laat zich van Joannes Doopen. By deezen Doop vertoonen zich de tekenen , waar aan Hem Joannes voor den ÏVlesfias kent. Op deeze kenmerken af geeft Joannes op T. C nederdaalde. Ik verftaa daar door dat J. C als rnenfch wonderdaadige gaaven des H. Geestes opcnlyk ontving , en dus tot Zyn openbaar Leeraar Amptals ingewvd werd. Waarom de H. G. in de gedaante van, otals, eene Duif op ï. C. zy nedergedaait, behoeft geen onderZoek , zoo lang als het niet volledig beflist is ot een nelder lichaam, het geen de gedaante had van eene duive op Jezus is nedergedaald , dan of hier alleen te kennen gegeeven word , dat dit glansrjke Ugbaem , op eene msM niere gelyk de duiven gewoon zyn te vliegen , is voort--; ge vloogen tot dat het op J. C. nederdaalde. J  st. HoorDST. JEZUS. 131 nes Hem het getuigenis, dat Hy de Mesfias is. Daar uk vloeide nu voorc , dat toen , in het begin , alleen die geenen genegen zyn konden , om Hem voor den Mesfias aan te neemen , die zich van Joannes hadden laaten bekeeren en Doopen ; maar dat die geenen daar tegen , die den Doop van Joannes verwierpen , reeds toenmaals vooroordeelen tegens eenen perfoon moesten opvatten , tot wiens voordeel de by hen gehaate Dooper getuigd had. Dus werd reeds toen de grond gelegd tot de fcheidinge der aanhangeren van Jezus en Zyne naavolgeren , die naaderhand gebeurde. De Doop van Joannes had den Mesfias by voorraad een merkbaar aantal van belyderen bezorgd ; maat ook tevens die geenen tegen Hem ingenomen , door welken de Voorzienigheid eens haar oogmerk wegens zyn lyden enz. uitvoeren wilde. Deeze Doop was derhalven als een toetfteen , waar aan men toen reeds die , dewelken de zyde van Jezus verkiezen zouden , van zyne Vyanden kon onderhouden. Joannes zette zyn Ampt zoo naarftig en nog vrymoediger voort , dan te voren , om zynen grooten Vriend , den Mesfias , in Zyne oogmerken behulpzaam te weezen. Maar deeze onttrok zich aandonds naa zynen Doop alle gezelfchap van Menfchen , en begaf zich op Codlyken aandrang in eene eenzaamheid , daar Hy de onlangs ontvangene krachten des Geestes eerst omtrent zich zelven , door vasten en overwinnen van zwaare verzoekingen oeffenen moest. In eene nog ruwere Landftreeke , dan die VVoestyn was , daar Joannes zich had opgehouden , op eene plaats, die daadl z lyk  132 LEVEN van I. BOEI, ]yk van wilde dieren bewoond werd (a), bragt Hy veertig dagen door ( b ). Dooi deeze ontwyking wilde Hy zich , naar alle aanzien , van de gewoone behoeften , die hec gezellige leven voor den menfch ononcbeerelyk maakten ; en ten deele ook van de tedere verbintenilTe , waarin Hy tot hier toe met zyne bloedvrienden geleefd had , tot eenen zekeren trap toe , losmaaken. Het werk van eenen Mesfias fcheen dat te eisfchen. De gewoone behoeften moest Hy zich ontwennen , op dat die Hem vervolgens nooit in Zyne Amptsverrichtingen mogten hinderen , en niet het minfte van andere Men-, fchen , af hangelyk maaken. Tegen de verbincenisfen , waarin Hy tot^iier toe als Zoon , als Vriend, als Neef, geweest was , moesc Hy zich harden , op dat Hy in alle gevallen voor zich de Overwinning gemaklyker maakte, daar een tederharcige toegeevenheid omtrent Bloedverwanten , Vrienden of Medeburgeren , met Zyne hoogere verplichtingen kon ftryden. Om dit oogmerk te bereiken , was het verblyf in deeze eenzaamheid een zeer dienftig middel. Het fmhouden van de ongemakken , aan eene zoo woeste plaatfe ( c ) onalfcheidelyk ver- knogt, (*) Mare. I. 13. O) Het gewoone gevoelen , dat de Woeftyn van Jertcho , of van Quarantania, die tusfehen Jeruzalem en Jericho ligt , en door welke de landweg tusfehen die beiden Steden gaat , de Woeftyn is , waarin de Heer Jezus verzogt wierd , is ( wegens deeze haare ligginge ) zeer geloofwaardig , zegt de Heer Jiufcbing in zyne Verhandelingen tot inleiding van de vier Euang. bladz. 7. CO De Pelgrims weeten naauwlyks woorden genoeg te vinden , om de grouwzaame gcffeldheid van deeze Woeftyne ■( Quarantania ) uit te drukken : zegt de Heer Bacbkne D. I. B. 1.  a. hooFdst. JEZUS. i33 knogt , en het lange vasten diende inderdaad om zich tegen de gezellige behoeften te harden. Dan Hv had ook in het algemeen in deeze eenzaamheid de beste geleegenheid , om het gewichtige beroep , waar toe Hy zich nu geheiligd had te overdenken , en zoodanige gevoelens, die daar voor pasten , by zich vast te Hellen ; zoo als wy Hem ook geduurende Zyn openbaar leven van tyd tot tyd vinden , de eenzaamheid zoekende , en tot verzamelinge van nieuwe vermogens van Geest geheele nachten in hec gebed en ltüle overdenkinge zien doorbrengen. Maar wat denkbeeld moeten wy nu van de verzoekingen des Satans ons vormen , waar voor Hy , naa veertig dagen gevast te hebben , zich zelven bloot Helde ? Over het algemeen behoeven ons verzoekingen , by een zoodanigen perfoon , gelyk Jezus nu was , gantfch niet te bevreemden. Zou Hy door menfchlyke ( vOor eenen rnenfch mogelykej deugdsbetrachting zich zelven volmaaken O) , dan konden ook wel verzoekingen voor Hem plaats vinden. Maar deezen moesten dan ook eene betrekking op Zyn tegenwoordig Ampc en Zyne Waardigheid van Meslias hebben , voor Zyne tegenwoordige geftcldheid voegen , en in zoo verre van de gewoone verzoekingen onderfcheiden weezen. En zoo vinden wy inderdaad ook die aanvallen op Zyne deugd gefield , die ons Zyne Gefchiedfchryvers verhaalen. Zy hebben de naaste betrekking op zyne Waardigheid van Mesfias , die Hy onlangs had verkreegen , en zyn daarom des te waarfchynlyker. By den Verzoeker loopt (a) lï&br. V. 8. I 3  f34 LEVEN van I. boek loopt alles daar heenen , dat hy Hem of tot eene daad verzocht, die wel wonderbaar en meer dan menfchlyk , maar daarom niet zcdelyk 'goed , nog overéénftemmig , met het oogmerk Zyner zendinge zou geweest zyn ; of wel tot eene laaghartigheid , die genoeg beweezen zou hebben , dat Hy niet alleen de Zoon van God niet was , maar zelfs géén deugdzaam rnenfch. Wanneer men de voornaame byzonderheid , by zynen Doop voorgevallen , ryplyk overweegt , zal men zich niet verwonderen , waarom de Verzoekingen juist van dien aart geweest zyn. Eene Item van den Hemel verklaart Hem , voor den Zoon van God. . Hoe nu ? Is Hy dat in der daad ? Zyn voorkoomen vertoont immers eenen rnenfch als naar gewoonte : gééne groote daaden hebben Hem, tot nog toe , beroemd gemaakt. Gééne Wonderkrachten heeft Hy tot hier toe geoeffend. Wat heeft Hy dan , het geen Hem tot den Zoon van God maakt ? Zoo kon de Verzoeker denken , . hoe men zich ook zynen perfoon , ofte de manier zyner verfchyninge enz. voorllelle. Hy treft Hem in deeze eenzaamheid aan. Hy bemerkt zynen honger , hy fpreekt : Gy zyt de Zoon van Godt ! Eene Hemelfche Stem heef: u openlyk daar voor verklaart. Hoe gemaklyk moec het voor u dan zyn , uwen honger door een wonderwerk te (lillen ! Spreek een Godlyk Woord van Macht, aandonds zullen deeze fteenen daarop in brooden veranderen. Myn leven , antwoordde Jezus , kan zonder een zoodanig wonderwerk bewaard worden. Mozes zeide tot het Volk , als het langen tyd gewoon brood moest ontbceren : de menich leeft niet van brood alleen, maar van al-  HOOGST. JEZUS. 135 alles wat Gods macfcig woord [ zyn gebiedende wil ] middelbaar of onmiddelbaar, tot zyn onderhoud fciiikt (a> In de omftandigheeden , waarin zich Jezus bevond , en met opzicht op Zyne waardigheid van Mesfias en vin Zyne wonderkracht , was dit inderdaad eene Verzoeking geweest. — Op deeze wyze zou Hy te gelyk Zynen honger geftild , en eene proef gegeeven hebben , die den Verzoeker kon gedwongen hebben om te belyden , dat hy met eenen , mee? dan gewoonen , rnenfch te doen bad. Dan Tezus koos daar Zyne Wonderkrachten met te gebruiken , daar derzei ver gebruik alleen tot Zyn eigene behoefte gediend zou hebben , maar voor het overige onzedelyk , praalery , en tegen Zyn vertrouwen op God ttrydig geweest zou zyn Beter verftandiger was het, hier in het geheel géén bewys van Zyne wonderdaadige macht te geeven , dan dat Hy een zoodanig bewys daar van gegeeven zou hebben ; al zou de Verzoeker ook nog zoo fchielyk daar uit befluiten , dac Hy met doen kon , het geen Hy weigerde te doen. Hy toonde dus , ( hoewel niet zoo zeer aan den Verzoeker , als arm ons ) dat hy Zyn Karakter wist te handhaaven , en met Zyne wonderkrachten niet willekeurig omgaan , maar dezelven alleen in zoodanige gevallen , daar het Godlyke oogmerk zulks eifchte, gebruiken zoude. Naa deeze eerste verzoeking had Hy , zoo het fchync , de Woeftyn verlaaten , en Zyne reize tot na Jeruzalem voortgezet. ^ (a) Deur. VIII. 3- I 4.  136 LEVEN van I. boek. Derwaarts begeleidde Hem de Verzoeker. Toen Jezus op de hoogte van een tot den tempel behoorend gebouw ftond , van waar men naauwlyks zonder duizelen op de benedenliggende Stad nederzien kon CaJt trad dezelve weder tot Hem. Welk eene uitmuntende geleegenheid , zeide hy , om te toonen , dat gy Gods Zoon zyt (Z>) ! ftort U voor het oog van alle Aanfchouweren hier van den Tempelrots neder , en verwerf den roem , dat Gy hec grcotfte gevaar zonder het'minfle naadeel hebt uitgeiban. Wam , wat zou hy te vreezen hebben , denwelken , gelyk de Schrift zegt , Engelen tot befchermers , zyn toegevoegd met den last , om Hem op alle zyne wegen te behoeden , en , als het ware , op de handen te draagen , op dat Hy zelfs aan géénen fteen fioote (cj ? Dat was juist in den fmaak van eenen wonderzuchtigen Jood gefproken , denwelken een wonderwerk veel meer om zyne wonderbaare zeldzaamheid behaagde, dan wanneer het een weldaadig werk was , en bekwaam om de Godlykheid der zendinge van hem , die het deed , te bewyzen. De eifch van den Satan was ten minsten niet ongerymder , dan die eifch van de Pharizeeuwen , waarby zy begeerden , dat Jezus hun ook eens een wonderteken in de lucht zou laaten zien. Jezus befchouwt ze derhalven byna nier zoo zeer als eenen onbezonnenen eifch , dien (a) Men leezc :n Jozephus de befchryving van den Tempel , zoo als die door Herodes vernieuwd is. (fe) Het is niet waarfch\ nlyk, dat de Satan dit gezegd heeft op eenen tyd , dat 'er niemand tegenwoordig was, die 'er aanfehouwer van zou hebben kannen weezen. iO Pf- xci. 11. 12.  2. HOOPDST. JEZUS. 13? dien Hy doorgaans met géén antwoord vewaardigd zou hebben , maar als een verleidend aanraaden van een wonderwerk , het welke zekerlyk het wonderzuchtige gemeen wel zou hebben kunnen behaagen , maar gééne plaats koa vinden , om dat het niet alleen niets redelyks en weldaadigs, maar veel meer een Godverzoekend Werk van eenen waaghals zou geweest zyn. Ik volg het Voorfchrift , fprak Hy , het welke allen Israëliten is* gegeeven : Gy zult den Heer , uwen God , niet Verzoeken, lk begeer gééne proef te neemen , of my de Voorzienigheid in een gevaar wil te hulp koomen , het geen ik my zelven op den hals zou laaden. Op deeze wyze bleef de Verzoeker nog even onzeker , als te vooren , wie deeze perfoon ware. De laatfte proef nam hy op eenen hoogen berg van waar men een ver uitzicht had na veele Landen ( a y Hier nam hy een geheel ander Karakter aan , Hy gedroeg zich waarfchynelyk als een Engel van hoogen rang , waar van de Jooden geloofden , dat hun de heerfchappy over zekere Landen was gegeeven ; nochtans zoo , dat hun de eer van aanbiddinge niet daarom toekwam. Want hunne voornaamfte leer was, dat alleen den God van Israël, als den eenigen waaren , de aanbidding toebehoorde. Die tegen deeze grondwet handelde, of andere) „ Van den Berg Quarantania ( zegt Show in Zyne ,, reizen ) heeft men een volmaakt uitzicht na het Land „ der Amorieten , Gilead en Bafan , het erfdeel der ,, Stammen Ruben en Gad en van half Manafle. Po„ cock zegt 3 dat het de hoogde berg is van geheel ,, Judjcr.. 15  LEVEN van I. BOEK deren daar toe verleidde , had alle de rechten van di Natie verbeurd. Des te grooter zou de Overwinning voor den Verzoeker geweest zyn , wanneer Hy den voorgewenden Mesfias had kunnen verleiden , om tegen deeze grondwet van zyne eigene Religie te handelen. Ook fchynt het , dat, gemarkt Jezus de wonderen , die hy van Hem eifchte , niet wilde verrichten. De Satan begon te hoopen , dat Jezus niet meer was , dan andere menfchen , en dat Hy uit onvermogen het doen van wonderen van Zynen hals had gefchoven. Hy hoopte Zyne zwakheid volkomen te zullen ontdekken , wanneer hy tegen groote beloften een vallen op de knieën van Hem begeerde ; iecs dar eenen Hechten Israëliër weinig zou kosten , en door fchyabaara toezeggingen van eenen Engel ligt te verkrygen zou weezen. Thans fpreekt hy , als iemand die boven hem was , den Heer aan , als iemand die Hem gelukkig kon maaken. Gy hebt .groote oogmerken , zeide hy , maar door Wonderwerken zulc Gy ze toch niet bereiken Want door die te ontwyken , die ik U tot uwe eere heb voorgeilaagen , hebt Gy reeds uwe zwakheid verraaden. Wel aan , ik zal U eenen korteren weg aanwyzen , om groot te worden. Ziet Gy daar alle die wyduitgeüVexte Landfciappen ? Zy zyn maar deelen en Provinciën van dat groote Koningryk ; waar over ik Heer ben. Val neder, erken myne Oppermacht, en neem van ftonde aan alle deeze heerfchappyen in bezit Deeze voordrag was buiten twyfel ook uiterlyk , van alles, wat eenen zwakken rnenfch kan verblinden , verzeld. Dan Jezus wist, dat Hy niet op dee/.e wyze , tot de Koninglyke regeering , die den Mesfias beloofd was , geraaken moesc. Hy ver-  s HQOfdst. JEZUS. 139 verwierp den voorflag. Hy deed hec met eene verfmaadende fterkheid , die de konsc des verleiders befchaamde , en zyne trocsheid neerfloeg : Weg van my , Satan , verleider ! Hec voorfchrifc : Gy zult God voor uwen hoogften Opperheer houden , en Hem alleen met aanbidding hulde doen ; dac is by my van oneindig meerder waarde , dan alle uwe beweegredenen. Die antwoord had de kracht van een dreigend bevel. De Satan ging heenen. Alle deeze Verzoekingen hebben twee zyden ,' van dewelken zy befchouwd kunnen worden. Met opzicht tot Jezus , waren het eisfehen , waarin Hy vo'lftrekt niec kon toeltemmen , zonder van zyne redelyke en Godsdienftige Grondftellingen aftewyken , waar aan Hy geloofde zoo wel, als andere menfchen , gebonden te weezen. En deeze is buiten twyfel de leerzaamfte zyde van deeze ge- beurceniffe. Naar het oogmerk des Satans fchynen zy kunstgreepen geweest te zyn , door welken hy hoopte te ontdekken , of Jezus van Nazarech in waarheid een zoo buitengewoon perfoon ware , van wien hy iets te vreezen hadde ; ..—een oogmerk , het welke hem geheel mislukte , dewyl Jezus even zoo min dat doen wilde , her geen als een bewys van Zyne hoogere afkomst geè'lfcht werd, als dat, waar door Hy getoond zon hebben , dat Hy niec meer was dan andere Menfchen. Maar , alhoewel de Verzoeker dus zoo geheel in onzekerheid wierd gehouden , met wien Hy eigenlyk te doen gehad had ; zoo was echter de laatfte afzetting zoo befchaamende , en Jezus toonde zoo naadruklyk , dac hy hem voor den Satan kende , dat hy nu niec meer onderftond eene verdere proef te neemen , en Hem zekerlyk eerder voo*  Ho LEVEN VAN f. BOEK, voor dat geene , het welke hy den Zoon Gods noemde , dan voor iet anders moest houden. Naa dat de Satan was geweeken , bevond zich Jezus in een gezelfchap van Engelen , zoo als 'er voormaals , tot het brengen van gewichtige tydingen , of tot een hartverfterkend gezelfchap vroomen Mannen toegezonden waren. Deezen gaven Dien blyken van hunne onderwerping en dienstvaardigheid , van denwelken de Saran zoo even te voren had durven eisfchen , dat Hy voor hem op de knieën zou vallen. Joannes de Dooper voer voort , met zynen Discipelen en Dooplingen den Mesfias aantepryzen. Hy wilde hun denzei ven ook tegenwoordig van perfoon leeren kennen : wanneer hy Hem , naa zyn verblyf in de Woeftyne , weder tot zich zag koomen , nam hy met innige vreugde de geleegenheid waar , om Hem den omftanderen aantewyzen. En , op dat het hun niet zou bevreemden , als zy den Mesfias zoo onbegeleid als eenen gemeenen Israëliec zagen rondom gaan , zoo maakt hy Hem bekend door eene befchryving , die even zeer aan Zyn uiterlyk aanzien beantwoordde , als aan de eigenlyke geaartheid van Zyn Ampt. Deeze fcheen hem in één oogenblik met eene ongemeene klaarheid in te vallen. Ziet daar , riep hy , het van God uitverkoren Lam , dat de Zonden der menjchen wegneemt ! ( Een gedachte , dien Joannes thans voor de eerfte reize , ten minfte onder deeze afbeeldinge voor de eerfte maal , uitdrukt. •—- Geduld , zagnuoedigheid , lyden , wegneemen der Zonde en van haare ftraffen , beter en eigenlyker , dan zulks door offerdieren kon gefchieden j — dat is,  2. K00FDST. JEZUS. I4I is , het denkbeeld , het geen hy fchynt voor oogen te hebben. ) Deeze is het, voer hy voort , van wien ik zeide : daar koomt 'er naa my één , die voor my geweest is , die van eene oudere en hooeere afkomst is , dan ik. Ik zelf zou niet geweeten hebben , dat Hy de Mesfias was ; alfchoon het oogmerk van myne Leer en Doop was , u tegen zyne aankomtte te bereiden , en Hem gelegenheid te geeven , om zich aan ons bekend te maaken. Maar toen , toen ik Hem Doopte , heb ik Hem door middel van een Godlyk teken , als den Mesfias leeren kennen. Uit den geopenden Hemel heb ik de gedaante van eene Duive zien nederlaa- ten en boven Hem zweeven : en uit dit teken befioten , dat de Geest van God zich aan Hem medegedeeld had. Ik zeg het nogmaals , ik zelf heb Hem voormaals niet roet zekerheid voor den Mesfias gekend ; maar God , op wiens bevel ik Doope , heeft tot my gezegd : de perfoon , op den welken gy den Geest in zichtbaare gedaante zult zien nederdaalen en op denzelven rusten , die is hec , die met Godlyke' kracht des Geestes Doopt. Nu dit heb ik by zynen Doop gezien , en tevens de Hemelfche Stem gehoord , die Hem voor Gods Zoon verklaarde. Den volgenden dag had Joannes geleegenheid om dit getuigenis te herhaalen. Hy ftond met twee van zyne Leerlingen aan den Jordaan. De ééne was Andreas, een Broeder van Simon («)• Jezus ging korc voor hem voorby , en de Dooper riep an- C « ) De andere was vermoedelyk Joannes, dezelve diec Tot hier toe had Jezus zich aan den Jordaan , naaby de plaatfe, daar Joannes doopte, onthouden. Thans trok Hy weder na Galikea. Onderweg trof hy Philippus van Bethfaida , eenen Medeburger van Petrus en Andreas, aan en noodigde hem uit , om gelyk deezen zyn Discipel en Reisgenooten te worden , Philippus volgde hun voorbeeld , en liet zich deeze roeping wél gevallen. De nieuwe Discipel won voor zynen Meester binnen kort eenen anderen Vriend en Aanhanger ; Nathanael naamlyk. Men houd hem voor den zelfden Discipel , die ook Barlholomeeus genoemd werd ( b ). Het eerfte , het geen Philippus , als hy deezen zynen bekenden aantrof, tot hem zeide, was : wy hebben Hem gevonden , die Mozes en de Propheeien ons oulings beloofden ( c ). Het is Jezus, Jozephs Zoon van Nazareth. Nazareth was in gering aanzien by de Jooden. Uit dit ftedeken waren gééne perfoonen van verdienden bekend , en in oude tyden was hec ook gantfch niet beroemd geweest. Nathanael kon daarom ook zich niec verbeelden; dat een Burger van Nazareth de MesGas zou weezen. Dac zou vreemd zyn , dac uic Nazareth iecs groots kwam. Kom en zie hec , was hec geheele antwoord van Philippus. Na- O) Deeze benoeming verklaarde hem Jezus vervolgens by eene andere geleegenheid. (b ) Om dat hy Joh. XXI. 2. onder de Apostelen genoemd, en daar tegen Bartholomccus Luc. VI. 14. met Philippus by een gevoegd word. Cc) Eene omfchryving van den Meslus.  144 LEVEN VAN J. BOEK. Nathanaël ging met Hem na Jezus. Als Jezus hen te famen zag aankomen , zeide Hy tot de Omftanderen met verdaanbaare ftemme zoo dat het Nathanaël kon hooren : ziet , waarlyk een Israëliet , die van gééne valsheid weet ! Nathanaël was niet gekomen , om zich te hooren pryzen : nogtans moest hy het in zyn geweeten voor eenen rechtvaardigen lof houden. Hy zeide met verwondering : Gy fpreekt van my } als of Gy my kende. Ik weet niet , van waar Gy my kent. Hoe zoudt gy my onbekend kunnen zyn ? Reeds eer Philippus u riep , toen gy nog in eenzaamheid peinzende onder de Vygenboom waart, (a) heb ik u gezien. Nathanaël kende de ligging van de plaatfe , daar hem Jezus had gezien ; derzelver afftand van de plaatfe , daar hy Hem thans aantrof, en andere omftandigheeden , die hem konden dienen om het wonderbaare in deeze zaake te vatten. Van Jezus zyde , ofte van die zyner Discipelen was 'er niets, dat na'ar list of konst geleek , mede ondergeloopen. Nathanaël word niet verrafcht, om iets voor wonderbaar te houden , het geen zulks niet was. Hy kwam met een voorneemen om te onderzoeken , met een vry en niet vooringenomen vermogen om te beoordeelen , het geen hem voorkwam. Hem werd tyd gelaaten , om alle omftandigheeden met eikanderen te vergelyken. Men kan ook niet zeggen, dat («) De Talmud fpreekt dikmaals van Leeraaren , die onder den Fygebeom hunne Studie of Godsdienst oeffenden , zegt Semler op deeze plaats.  k» HOOFDST. JEZUS. i%$ dat hy voor Jezus perfoon een gunftig vooroordeel had ; hy had 'er veel eer een vooroordeel tegen , als hy hoorde , dat hy uic Nazareth was. Men moec het derhalven voor een gevoelige uitwerking van zyne liefde voor de waarheid houden , dac hy , hec geen Jezus zege, aanftonds voor meer dan menfchlyke kennisfe , en derhalven voor een bewys van zyne Godlyke zending aanneemt. Eene zoodanige kracht om te overtuigen heefc het wonderbaare alleen dan , wanneer men duidelyk ziet , dat 'er gééne onderkruiping mede onderloopt. De gefteldheid der zaake, zoo als zy hem in één oogenblik met alle haare omftandigheeden onder het oog komt , dwingt hem de bekentenis af: jaa , Philippus heefc rechc gehad. Rabbi , gy , zyc, hec geen de Mesfias zyn moe;, de verwachte Zoon var» God , de Koning van Israël Qaj. Deeze belydenis nam Jezus wel als eene fpoedige proef van zyne liefde voor de waarheid aan , doch beloofde hem cevens , dac Hy hem in hec vervolg nog krachtiger bewyzen van Zyne zendinge zou geeven. Gy zyt ligt te overtuigen , Nathanaël , daar dit reeds u alle twyfel benomen heeft. Gy zult grootere dingen zien , en nooit reden hebben , om O) Zoon van God , Mesfias, Koning van Israël, waren in de hoofdzaake by de Jooden gelykluidende naamen. f Het is bekend , hoe zeer daar over onder de Geleerden getwist zy. Het is hier de plaats niet , zich hier over breed uit te laaten. Men merke nogtans aan, dat de Geleerde Schryver deeze overéénkomst van betekenis, alleen tot de Hoofdzaake bepaald , en dus ftilzwygende toeftaat, dat die woorden onderfcheidene denkbeelden , by dse hoofdzaake , tevens bevatten en herinneren. ] K  I4f5 LEVEN VAN ï. BOEK. om uwe bekentenis , als overyld , te herroepen. U en mynen overigen Discipelen geef ik de verzekering , dat gy , van deezen tyd af aan , ( a ) dac. ik myn openlyk ampt aanvaarde , den Hemel, met alle zyne krachten tot verrichtinge van groote daaden omtrent my , werkzaam zult zien. Het geene Tacob in den Droom zag , zult gy lieden waakende zien ; den Hemel, zoo als hy zich zegenryk opent , en de boden van God , zoo als zy tot des Menfchen Zoon (bj af en aan koomen. Nathanaëls woonplaats was de kleine Stad Cana in Galilcfia , juist was Maria , de Moeder van Jezus , daar , en woonde eene bruiloft by van haare bloedverwanten of vrienden ( c ). Ook werd Jezus met zyne Discipelen , die Hy ten deele van den Jordaan had medegebracht, ten deele op reize had aangenomen , op de bruiloft genoodigd. Dit ge° fchied- fa) Ook dit maakt het waarfchynelyk , dat Nathanaël ftaaderhand mede onder de twaalven is gekomen , zoo als hy te voren ook fchynt een Leerling van Joannes geweest te zyn. Zie Heuman. f b) Het was by de Jooden gebruikelyk, zich naar den naam van zynen Vader te noemen. Dus moest Jezus, voleens de gemeehe gedagte van zyneafkomfte, JozephsZoon f Benjozeph) geheeten zyn Joh. VI. 42. Dan beter voegde «em de al gemeene naam, Ren - adam, Menfchen Zoon, Menjcb, dewyl dezelve zyne eigenlyke afkomst reeds meerder onbepaald liet , en met den naam van Zoon Gods , dien hy fomwvlen zich zelven gaf, en dien Hem zyne Discipelen naaderhand altyd gaven , famen beftaan kon. Menfchen Zoon was ook by de Jooden veel in gebruik , en beteeJcende zoo veel als Menfch , en wel , gering Menfch ,befcheiden en waarachtig geeft J. C zich dien naam dan. (c) Mortuo Jam Jozepbo vidua , forte ut ea , qur ai nuptias opus erant , jure proximitatis adernarst , ut «•{•jxwj'» vel w^*v»vfC: *fi's GrttffeM''  2. HOOFD ST. J E Z Ü S. H7 fchiedde juist, op den derden dag naa zyne wederkomst in Galilsea. Gemerkt Hy thans , als Mesfias , gééne gelegenheid wilde laaten voorbygaan , daar Hy door Leeringen en Daaden nut doen kon , en als een gezellig menfch onfchuldige vreugde gaarne bywoonde, zoo nam hy de uitnoodiging aan. Men merkt hec met reden als eenen beminnelyken trek in Zyn Karakter aan , dat Hy , zonder de waardigheid van zyn Ampt ce kwetzen , ookaanvermaak'ykheeden deel nam , dezelven door Zyne tegenwoordigheid ( en hier zelfs door een Wonderwerk ) eere byzette , en aan de verwyten van hen géén gehoor gaf, die in Hem en zyne Discipelen deeze vryere manier van leven berispten. Wat het Wonderwerk belangc, het welke Hy by deeze geleegenheid verrichtte , het fchynt, dat Hy daar toe eene byzondere reden gehad heeft. Het zou , om zoo te fpreeken , een Familie-Wonderwerk weezen , en dienen om Hem by de zynen een groocer aanzien te geeven. Misfchien zouden Hem zyne Galileefche Bloedverwanten de reden gevraagd hebben , waarom Hy zyn tot hier toe geleid ftil leeven verliet, en met een gevolg van Discipelen uit Judsea te rug kwam. De volgende aanmerking fchynt dat te bevestigen. Maria was waarfchynelyk "Weduw , het welke daar uit is optemaaken , dat in de geheele volgende Gefchiedenisfe haar Man niet meer genoemd word. Dit aangenomen zynde , kon het gevoeglyk en billyk fchynen , dat Jezus by zyne Moeder bleef, en de belangen van het huis bezorgde. Het is reeds aangemerkt , dac geheel Nazarech , en een deele zyne eigene Bloedverwancen , Hem voor eenen Menfch , gelyk anderen waren , hielden , en Hem ten hoogfte eenig voorreek in K 2 gaa-  • 43 LEVEN van ï. r.OEic. gaaven van gemoed toekennen wilden. Het moest hen derhalven bevreemden , dac Jezus , die als een gemeen Galilaeer na den Jordaan gereisd was , thans van Discipelen begeleid , te rug kwam. Om deeze hindernis uit den weg te ruimen , en zyn aanzien by zyne Bloedverwanten grondig te vestigen , fcheen een zoodanig wonder het beste middel te weezen. Jezus overylt zich daar mede niet. Eerst tegen het einde van de maaltyd bood zich Hem eene geleegenheid daar toe aan. Maria , die 'er belang in ftelde , dat de Gastheer van de maaltyd eere had , merkte , dat het aan Wyn ontbrak. Gewend , om in aangelegenheeden van meerder of minder gewicht zich van den fpoedigen raad haars Zoons te bedienen , (a) keerde zy zich met veel verlegenheid toe Hem, en klaagde Hem het gebrek. Hy gaf haar zyn misnoegen over haar al te angstvallig zorgen te verftaan , doch zoo, dat Hy haar eenige hoop overliet, dat 'er in de zaake zou voorzien worden. Niets meer daar van , Maria! Ik weet wel, wanneer hec de regte tyd is... Thans is die 'er nog niet Alhoewel Maria het eigenlyke oogmerk van haaren Zoon niec wist, liet echter zyn antwoord haar iet (a) Dit willen wy liever onderftellen , dan dat Jezus te -voren reeds Wonderwerken verricht had , die het haar waarfchynelyk maakten , dat Hy 'er ook hier wel een doen zoude , want hier van vinden wy zelfs niet het minfte voetfpoor ; en naadien fezus tot nu toe onbekend blyven moest en wilde , zoude het doen van Wonderen daar by niet gevoegd hebben , zie Fabrk. Cod. Pfeudep. N. T. Pag. 129. en het geen in de Gefchiedenis van Jezus eerste jeugd hier over gezegd is.  2. HOOFDST. JEZUS. 14* iet byzonders vermoeden ; en inderdaad baande zy voor Hem tot zyn oogmerk den weg , naadien zy den Oppafleren beval , Hem op zynen eertten wenk te wille te zyn. Hy beval hun kort daar naa zes fteene kruiken van aanmerkeiyke grootte (a) T dewelke tot de wasfchingen , by de maaltyden in gebruik , dienden , tot" boven toe met water te vullen (b). Dat laat Hy opzetlyk niet door zyne Discipelen doen , om alle verdenking te ontwyken. Vervolgens belafhe Hy den Oppafleren , een deel daar van in een klein drinkvat te gieten , en het den Spysmeester te brengen. Dit gefchiedde. De Spysmeester proeft het , en vind edelen Wyn ; vol van verwondeiïnge roept hy den bruidegom , die even zoo min als hy 'er van weet, en noemt hem eenen zeldzaamen Gastheer , die tegen alle gewoonte , eerst den geiingeren en naaderhand , als de gasten genoeg gedronken hebben , den beteren Wyn voorzette. De vreugde over den nieuwen voorraad nu was des te grooter , daar men uit het verhaal van de Oppaflers , die alleen van de zaake wisten , genoeg kon opmaaken , aan wien men dit zoo wel te pasle komende gelchenk had te danken. Dat 'er een wonderdaadig werk moest gefchied ayn , en van wien , was duidelyk te merken. Voor het overige moet men dit Wonderwerk gantfch niet naar de zaake , waar aan her verricht werd , maar naar het te voren gemelde doelwit beoordeelen , het welke ook volkomen bereikt werd. (a) Elk daar van bevatte van twee tot drie maaten. _ (!>) Hoe weinig fchyns van een Wonderwerk- Daar is gebrek aan Wyn , en Jezus draagt zorg , dat 'er Water gebragt worde. K 3  IgO LEVEN VAN I. BOEK, werd. Zyne Bloedverwanten vatteden een grooter denkbeeld van Hem op ; Zyne Discipelen werden in het geloof aan zyne Godlyke zendinge gefterkt. Want de kracht van dit wonder om te iewyzett was even zoo groot, als by andere wonderen , die Hy omtrent gewichtigere voorwerpen verrichtte. In een ander oogpunt befchouwd , was het eene niet geringe vriendelykheid jegens de aanweezenden , derhalven een bewys , dat een gezellige vriendlyke omgang met het hooge ampt, het welke Hy begonnen had te bekleeden , zeer wel was te verè'enigen. Van Cana reisde Jezus na Capernaum , eene Stad aan de westzyde van de Galileefche Zee , en aan den Oever van dezelve geleegen , zyne Moeder , zyne Neeven , die iïy te Cana had aangetroffen , en zyne Discipelen , die Hy van den Jordaan had medegebracht , vergezelden Hem derwaarts. Van zyne toenmaalige verrichtingen op die plaatze , dewelke Hy naaderhand tot zyn beftendig verblyf verkoor , is niets bekend. Hy hield zich ook maar weinige dagen aldaar op. De reden van zyn fpoed.ig vertrek was het naaderende Paafchfeesc , het welke Hy te Jeruzalem wilg}e vieren. DER,-  g, HOOFDST. JEZUS. 15* DERDE HOOFDSTUK, Fan Jezus komfte te Jeruzalem op bet eerfte Paajchfeest tot op Joannes gevangenneemtng. De plaats, dewelke waardigfi: fcheen om voor eenen grooten Propheet tot een Schouwtooneel voor zyne daaden , en tot eene openlyke Schoole voor zyne Leere te dienen , was Jeruzalem , de Oude Hoüfdihd van Palasitina. De tweede Tempel , door Herodes vernieuwd ; het aanzien der Priesterfchap , en de Staatlykheeden van den Godsdienst gaven haar , zelfs ten tyde van den Heere Jezus , eenen byna even zoo grooten luister, als zy onder haare eerfte Koningen had gehad ; inzonderheid werd zy op Feefttyden uit gantfch Judcea , Gahtea , en uit verre afgeleegene Landen , waar zich maar Jooden bevonden , veelvuldig bezogt ; zy fcheen nog altoos de zetel van de Oude Echte Mofaifche Religie te zyn ; dewelke in den Tempel door haare Priesteren , in de Synagogen door haare Leeraaren , en in hec Sanhedrin door geestlyke en weereldlyke Raaden, welker Hoofd meesttyds de Hogepriester was , haar geestlyk gezag tegens de aanrandingen van vreemde Regeeringen zochc ce handhaaven. Jeruzalem fcheen alleen op eenen Koninglyken Mesfias te wachten , die de geestlyke en weereldlyke Rechten in haar weder veréemgde , op Uavids Throon zac, en haar cot Alleenheerfcheres over de gantfche Weereld maakte. Na deeze Scad reisde Jezus , als een geraeea Galilxer , met zyne Landslieden , van dewelken Hem nog'maar weinigen kenden , dewyl Hy open-  Ï52 LEVEN van- I. boei:, lyk nog niets gedaan en geleerd had , en met zyne Discipelen , van dewelken Hy in hec uiterlyke zich in niecs onderfcheidde. Hier wekte Hy de eerlte oplettendheid van hec Volk op , door de ftüle verrichtinge van eenige groote daaden , van dien aart, dat het de zinnen meest overtuigt , en wekte in de gemoederen , byna wel niec zoo zeer door woorden als door daaden , de eerde gedagte op , dat Hy wel de Mesfias kon weezen. Want wy vinden géén voetilap , waar uit zou blyken , dat Hy in zyn fpreeken tot het Volk zyn openbaar karakter had bekend gemaakt ( a ) , maar wel dat Hy wonderwerken verricht heefc (Z>). Door deeze verwekte Hy in de aanfchouweren, mee vooroordeelen vervuld , den eerden dryd cusfehen de vooroordeelen en de'reden met opzicht tot het beoordeelen van zyn perfoon," Het verftand vond daar , waar pp het by zyne oordeelvellingen iets mee zekerheid Jcpfl 'popwen > naamlyk oncwyfelbaare wonderdaa- den, C«) Niet alleen toen , maar in zyn geheele openbaare leven , onthield de Heere Jezus zich van openbaar en regtftreeks aan de Natie te zeggen , dat Hy de Mesfias was. De gewichtige redenen , waarom Hy daar niet van fprak , zullen in het vervolg blyken. De Euangelie - fchry ver Joannes verhaalt hier de Gefchiedenis van het uitdryven der Kraamers en Veehandelaars uit den Tempel. Of fchoon wy niet onderneemen vast te Jïellen , dat dit maar éénmaal , naamlyk in de laatfte. lydens week van onzen Heere is voorgevallen , koomt het ons echter zeer waarfchynelyk voor ; en gefteld ook , dat wy hier 'm doolden , en dat zy hier in de orde van de gefchiedenis haare plaats behoorde te vinden , zal nochtans de fout van deeze uitlaatinge d_es te geringer zyn , hoe gelykaartiger en overeenftemmiger de omftandigheeden in het verhaal van Joannes zyn , met die de andere puangelisten opgetekend hebben. Ch) Joh. XI. 23,  3. hoofdst. JEZUS. 153 den , die men reeds van alle Propheeten voor Hem als bewyzen hunner Godlyke zending aangenomen had ; en dan nog hec geloofwaardige getuigenis van den Doöper. De aanmerking daar tegen dac Hy een Galiiaeer was , van wiens afkomst men naa veel naavraagens eindelyk gewaar werd , dat Hy een Timmermans Zoon was uic Nazareth ; dat Zyn uiterlyk geheel niets had , het geen Hem van andere gemeene Menfchen kon onderfcheiden ; en dac Hy ook zorgvuldig onder het Volk géén onderfcheid maakte , het geen den grooten kon vleijen ; dergelyke Waarneemingen veranderden zeer fpoedig in even zoo veele fterke vooroordeelen tegen Hem. De Joodfche Geestlykheid , die reeds alle , zelfs de toevalligfle kenmerken (a) van eenen Mesfias aliernaauwkeurigst bepaald had , toen zy aan deezen Man weinig , dat hun Leerltelfel beantwoordde , veel , het geen daar tegen ftreed , aantrof , was fpoedig moede , van de gunfh'ge rneening van het algemeen nopens Hem te hooren. Dat de Galilaeers hun den Mesfias , of zelfs wel eenen Propheet op het Feest zouden gebragc hebben , dat fcheen een duizelige inval, een zich zelf wederleggend voorgeeven , het welke het ééne deel naauwlyks onderzoek waardig achtte , en met eene waan - wyze trotsheid aan het gemeene Volk overliet; als iets voor het zelve , eene voorbygaande vreugde , waar aan wyzeren géén deel namen \ (<0 Zy vergenoegden zich niet met de hoofdkenmer» Jcen , die de Propheeten hadden opgegeeven , maar vonden van tyd tot tyd veele andereu uit ; waar van men in Ligthfoot veel aangetekent vind, Men zie ook Joh. VII. 37. 53. K t  154- LEVEN van I. JiOEK. men ; maar anderen , inzonderheid zy , die den Doop van Joannes hadden verworpen , en nogtans tot hun grootlïe verdriet de hoogachting van hec Volk voor Hem moesten zien 4 konden thans niet wel anders , dan eenen iegelyken , die de goedkeuring van het Volk , zoo als Hy , regtftreekfch , zonder middel van hun aanzien , won , voor eenen gevaarlyken en1 hun aanzien zeer naadeeligen Man aanmerken. De Pharizeeuwlche Leeraars inzonderheid , die tot hier toe uicneemend gelukkig geweesc waren , in hec Volk door de banden der overleeveringe en van Godsdienftige Staatlykheeden in hunne macht ie houden , maar toch te vergeeffch getracht hadden , Joannes van zyn aanzien te berooven , zagen thans de eerfte beweegingen , die Jezus maakte , en de genegenheid , waar mede het Volk Hem ontving , met yverzucht aan ; zy maakte zich reeds van verre gereed tot den ftryd om elke pooging , die Hy doen zou , om het Volk van hunne leeringen aftecrekken , te veriedelen ; want zy konden ras merken , dat het aanzien van deezen nieuwen , het zy waaxen of valfchen , Wonderdoener met hec hunne niet zou kunnen beftaan. Om deeze gevoelens te outdekken , had Jezus juisc gééne befpieders noodig. Niec alleen kende Hy het Karakter van het Volk en van deszelven Hoofden in het algemeen zoo wel , dat het Hem niet bevreemden kon , dat Hy reeds in hec begin , zoo veel wederftands en gebreks aan liefde voor de waarheid vond ; maar Hy ontdekte daarenboven in eens iegelyken hart de diep liggende bronnen van deeze ongeneegenheid jegens Hem , en ontweek daarom re^ds toenmaals met voorzichtige agterhou- dend-  3. HOOFDST. JEZUS. ï 55 dendheid een al ie vertrouwde kennis met deeze kwalykgezinden : om hun gééne aanleiding te geeven , cot het vergrypen van zich aan zynen perfoon , voor dat de tyd daar was. Maar Hy ging ook te Jeruzalem niet eens met hen openlyk om (a) , die beter van Hem dagten , en genegen waren om Hem voor den Mesfias , of ten minfte voor eenen grooten Propheet te houden : ( en zul ken vond men 'er veelen ; ) terwyl Hy of hunne ligtvaardigheid en befluiteloosheid kende , of gééne gelegenheid wilde geeven tot hec vermoeden , dac Hy om hec aanzien van eenen Mesfias te verkrygen , eenen talryken en machtigen aanhang zocht. Deeze aanmerking over de maniere , waar op Jezus te Jeruzalem , als Hy voor de eerfte reize daar als de Mesfias kwam , ontvangen werd , kan het volgende gefprek merkbaar ophelderen- Een (a) Het fchynt, dat de Heiland reeds toenmaals da voorzichtigheid gebruikt heeft, waar van wy by zyne volgende bezoeken tc Jeruzalem meerdere blyken zullen vinden , dat Hy den nacht niet in de Stad , maar te Bethanien , of aan den Olyf berg heeft doorgebragt. Misfchien ging Nicodemus daarheenen om met Hem te fpreeken. De plaats Joh. II. 23, 24. Schynt my toe te willen zeggen ; onaangezien Yeelen van het Volk, in groote menigte op het Feest vergaderd , zich genegen betoonden , om Hem als eenen Godlyken gezant C of zelfs als den Mesfias ) aan te neemen , zoo ontweek Hy toch , zoo veel als Hy maar kon , zoo wel zyne Vrienden als Vyanden , dewyl Hy , niet tegenftaande deeze fpoedige goedkeuringe , nogtans de onderfcheide meer of min goede gevoelens van deezen gemengden hoop zeer juist wist te euderfcheiden. Hy liet zich door den fchyn der góedkeuringe , die zyne daaden begeleidde , gantfch niet vervoeren , om zoo te handelen , als of Hy nu de Natie al geheel op zyne zyde had gewonnen.  I5<5 LEVEN vam I. boek. Een Man van de orde der Pharizeeuwen , Nicodemus , Medelid van den Grooten Joodlchen Raad , en openbaar Leeraar van eene Synagoge , geloofde , naa met eene opmerkzaamheid de daaden van Jezus te hebben gadegeflaagen , reden te hebben; om Hem , zoo niet voor den Mesfias, althans voer eenen grooten Propheet te houden , en liet zich door de vooroordeelen van zyne orde niet terug houden , van Hem zyne hoogachting te bewyzen , en by Hem zelven naader onderrichc , wegens zyn Ampt en zyn Perfoon , te vraagen. Het zy nu , dat Hy voor zyne anders denkende Amptgenooten vreesde Hem openlyk te bezoeken , of wel dat hy , wegen deeze wyze agterhoudenheid van Jezus , re voren gemeld , gééne bekwaamere geleegenheid vond om met Hem te fpreeken ; althans hy deed het by Nacht. Jezus liet zich gaarne in een gefprek met eenen Man in , die , hoe veele vooroordeelen van zyne orde hy mogt hebben , toch een goed hart en waare leergierigheid betoonde, Nicodemus zeide : Rabbi (a) ik koom u myne hoogachting betuigen. Daar zyn 'er veelen van ons , die niet twyf'elen , of Gy zyt een ongemeen Leeraar , den wel ken God tot zyn Volk heeft gezonden. Uwe daaden zyn 'er ons bewyzen van; daaden , die niemand bekwaam is buiten den byftand van God te doen > O) Als openbaar Leeraar, die , gelyk andere Joodfche Leeraars, zyne Scholieren had , werd Jezus alge. meen met den eernaam van Rabbi begroet. Dan dit belette niet de overige groote denkbeelden , die Nicodenms en anderen van Hem hadden. m (b) Deeze inleiiing doet zeer waaif-hyneiyk vermoeden ,  3> HCOFDST. jezus. ï57 Jezus antwoordde : ik moet u alvorens iet zeggen , INicodemus , het welke u over deeze allergewicntiglle zaake licht geeven zal. IVlen houdt zich tegenwoordig algemeen voor bekwaam en toebereid genoeg tegen de Regeeringe van den Mesfias; terwyl men zich dezelve als een Aardfch Koningryk voorftelt. Dan het is zeer verre van daar , dac men de vereifchte bekwaamheid daar toe zou hebben. Houd het voor eene befliste waarheid: dat aan den gelukza» ligen toeltand, den welken gy het Koningryk van den Mesfias noemt ( a ) niemand kan deel hebben , wanneer hy niec op nieuw geboren (herfchapen) word. Wielen , wat hy verder gezegd hebbe , ofte ten minfte van voorneemen geweest zy om te zeggen : naamlyk datjezus Hem over den eigenlyken last van zyn gezantfchap , en welk eene betrekking het zelve op het Koningryk van den Mesfias , het geen nu doorgaans verwacht werd , mogt hebben , wilde onderrichten. Het zy hy dit nu gezegd, of gedagt hebbe , Jezus althans antwoord daar op. ( a) Twee Joodlche Vooroordeelen moet men hier wel in het oog houden , welker wederlegging de hoofd - inhoud van dit gefprek onzes Heeren uitmaakt, zy verwachtten I.) een Weeieldlyk Koningryk , en met het zelve aardfche , de zinnen ftreelende , Gelukzaligheid. 2.) zy geloofden , dat , naadien zy het uitverkorene Volk waren , dit geluk der dagen van den Mesfias hen onmogelyk kon misloopen. Tegen deeze beide vooroordeelen houd Jezus hier ftaande ; dat het Ryk van den Mesfias van dien aart was , dar zy , als aardfche, aan hunne zinnen verflaafde Menfchen , daar aan geheel géén deel konden hebben ; dat een leven , dat geheel van dat onderfcheiden was , het welke zy door hunne lighaamlyke afkomfte van Abraham hadden ontvangen , hun ten deel moest vallen , wanneer zy burgers van het Godlyke Koningryk ■wilden worden ; en dat zy tot dit meerder , dan aardfche leven , alleen daar door konden geraaken , wanneer zv door het Euangelie , zoo vol geest ; ( door deeze kracht van God tot zaligheid ) hervormd wierden $ want het  158 LEVEN van I. boek. Nkodemus vraagde Hem hoe ! Moeten zelfs bedaagde menfchen van nieuws op de Weereld geboren worden ? Is dac eigenlyk te verftaan ? Jezus zeide : Het is zeker ; ik herhaale het, en verzeker het u allerfterksc: al wie niec, op deeze wyze , op nieuw geboren word , dat hy door den Doop , en wel niet door dien met water , maar ook door den Doop des Geestes (zedelyke reiniginge) dewelke de Mesfias omtrent de menfchen oeffenr , tot eenen nieuwen menfch word , die kan onmogelyk aan het Godlyke Ryk deel verwerven. Uwe afkomst van Abraham kan U daar toe niec hec minne bekwaam maaken Qa~). Als zyne lighaamlyke naakomelingen hebt gy immers alleen een Aardjch leven , en zyt alleen bekwaam tot het ontvangen van Aardfche Goederen. Maar om tot een geestlyk onfterfelyk leven in het Godlyke Koningryk te geraaken , moet gy eersc door de veelvermogende kracht der Waarheid, waar mede de Mesfias in de menfchen werkt, herfchaapen worden. Verwondert u derhalven niet, dat ik leere , dat gy moet nieuwgeboren worden. Hec is immers niet onbegrypelyk, dat een overaardfch leven en eene bovenaardfche gemoedsgefteldheid , gelyk het Ryk van God vereilchc , de uitwerking van eene geestlyke, niet onder het bereik der zinnen vallende , oorzaake , zyn moet, zoo als 'er by voorbeeld eene kracht moet zyn , die de ver- an- het Ryk van God ftrekt zich eensdeels verre buiten de paaien van dit aardfche leven uit , en is anderdeels van eene zedelyke en Geestlyke natuure. (a) Jezus beftryd hier het zelfde vooroordeel, het welke Joannes de Dooper , zoo emftig tegengegaan had Matth. 111. 9,  £. HOOFDST. JEZUS. 159 anderingen voorbrengt, dewelken men by eenen fterk waaijenden Wind ontwaar word ; eene kracht, •welker oorfprong , geaarcheid , en hoe zy in beweeginge gebragt word , voor u verborgen zyn ; even zoo zult gy ook moeten belyden , dat eene geestlyke oorzaak , eene zoodanige kracht , als de IVlesfias gebruikt, vereifcht word om u in alle opzichten zoo te veranderen , dat gy aan zyn ryk deel kunt hebben , vooral wanneer gy de uitwerkingen van deeze kracht zyns geestes nu binnen kort aan veele menfchen zien zult , die door dezelve , als door eenen geweldigen wind , in beweeging gezet , nu geheel anders denken , fpreeken , en doen zullen dan te vooren. Kicodemus zeide : met myne denkbeelden van het Ryk des Mesfias , en van het recht der Israëlieten daar op , enz. riemt dit geheel niet overeen. Jezus antwoord hem, hoe! Gy , een Leeraar van Israël, kunt gy dat denkbeeld niet overeen brengen ? Zyn u zoo weinig de behoeften der menfchen , en inzonderheid van uw Volk, en de hindernisfen, die u van het Godlyke Ryk te rug houden , bekend ? Hoort dan alles , wat ik in uw gedrag tegen my te berispen hebbe. Ik verfchyn , als een Godlyk Leeraar , onder u lieden , en hebbe met de bewyzen myner zending eenen aanvang gemaakt. Ik draage niets anders voor , dan het geen ik weet en gezien heb, en waar voor ik volkomen borg ben. Maar gy neemt myn zeggen niet aan, en ik heb u nogtans tot hier toe niets , dan zoodanige zaaken voorgedraagen , die u gantfchlyk niet behoorden te bevreemden : by voorbeeld van den Doop, van de noodige verbeteringe des levens enz. En reeds in deeze Hukken gelooft gy my niet! Hoe zal 't zyn , wanneer  ï6o LEVEN VAN I. BOEK» ik u waarheeden , die buiten uwen naauwbepaalden gezichts- einder liggen , zaaken , die géén menfch zonder openbaaringe kent, zal willen mededeelen? Hoe veel minder zult gy daar omtrent myn getuigenis aanneemen ? Inderdaad ik heb u waarheeden uit den Hemel na beneden gebracht , in zulken zin , als géén ander Propheet dat gedaan heeft. Niemand kent zoo de boven het aardfche verhevene dingen , als Hy , die uit den Hemel ten beste der menfchen nedergekomen is ; de eenige menfch die eigenlyk niet op Aarde , maar in den Hemel t' huis behoort. En hoe zal u dat wel bevreemden , het geen ik u thans zal zeggen ! Met deezen menfch moet zoodanig iets gebeuren , als 'er met de kopere Slang in de Woestyne gedaan is. Gelyk deeze opgehangen werd , op dat men dezelve van alle zydan zien , en door het gezicht van haar gezond worden zou , even zoo moet ook Hy verhoogd (a) worden , op dat een iegelyk , die Hem voor zynen Verloffér aanneemt , der Eeuwige welvaart deelachtig worde ; want Gods menfchlievendheid is zoo groot , dat Hy zynen Zoon , den eenigen , die zyns gelyken niet heeft , overgegeeven heefc, op dat een iegelyk , die zyn vertrouwen op Hem fielt, aan het verderf ontrukt worde , en eeuwig leeve. Niet daar toe heeft God zynen Zoon in de Weereld gezonden , op dat Hy , gelyk men verkeerdlyk gelooft, den eenen verdoemen ( b) en den andeö ren Co) Deeze uitdrukking heeft iet onbepaalds, het welke de Heer thans onverklaard laat. (&) Zoo verftonde.-i het veele Jooden , dat de Mesfias toen als Rechter der Volken zich gedraagen , en , mee uitfluiringe van anderen , alleen de Israëlieten gelukkig maaken zoude.  3. H00FDST. JEZUS. I Si ren zaligen zoude, maar om het Menfchlyke geflacht , ( Jooden en Heidenen ) het verderf te ontrukken. En dit oogmerk word by eenen iegelyken bereikt, die Hem, voor het geene Hy is , erkent en aanneemt, maar die Hem voor den Mesfias niet erkennen en aanneemen wil, die heefc hec oordeel der Verdoemenifle reeds in zich zelven, hy fluic zich juist daar door van de Gelukzaligheid uit, dewyl hy Dien weigert aan te neemen , die God voor zynen eenigen Zoon erkend en geëerbied wil hebben. Da: veroordeelt de rheesten , dat het Licht, van het welke de voorzeggingen hebben gezegd , dat het de Menfchen zoude verlichten , inderdaad opgegaan is , maar dat zy in de voorige duisternifle der onkunde en der boosheid meerder behaagen fcheppen , dan in dat nieuwe licht. De reden is ligc te begrypen : hun gedrag is ondeugend. En de natuur van een ondeugend gedrag brengt mede : dac het den Menfch fchüw voor het licht- maakt. Hy wil uit de düisternifle * daar hy ongezien en engelhaft hoopt te blyven , niet voor het licht koomen , Hy vreest zyne bedorvene neigingen en zeden aan het oordeel der Waarheid te Onderwerpen ; jaa hy haat het zelfs , hy vVilde het licht gaarne uitblusfehen, van het welke hy niet befcheenen wil zyn. Van den rechtgeaarten en gemoedlyken Israëliet is dat niet te duchten. Die laat zyn hart en wandel gaarne van de waarheid onderzoeken en beoordeelen ; want hy durft zich onbefchroomd op het getuigenis van God beroepen , dien zyne daaden wélbehaagen. Deeze nieuwe leeringen , dewelken Jezus Nicodemus voordroeg , hebben , zoo veel men uit zyn L ove-  IÓ2 LEVEN van I. e0f.1c. overig gedrag kan beiluiten , diepen indruk op hem gemaakt. Naa dit gefprek , fchynt het, dat Jezus zich niet lang meer te Jeruzalem heefc opgehouden , Hy is ook nooit weder, dan op volkryke Feesten in deeze Stad gekomen ; als wanneer Hem , zoo lang van Zyne zyde de noodige voorzichtigheid daar by kwam , de toeloop des Volks genoegzaame veiligheid tegen geweldenaaryen kon bezorgen. Het was intusfchen voor het gevolg van zyn Leeraarampt onder de Jooden reeds een zeer liegt teken , dat Hy reeds zoo vroeg buiten flaat gefield wierd , om Jeruzalem toe zyn gewoone verblyfplaats en tot hec Schouwcooneel zyner daaden ce maaken , en korc daar naa zelfs genoodzaakt wierd om uit Judsea te wyken. Dewyl Hy op deeze wyze cusfehen de Feefttyden zich meelttyds in hec afgeleegene Galiliea onthield , zoo was te Jeruzalem het gerucht van Hem eenen geruimen cyd afgebroken , en t' eiken reize, als Hy daar weder kwam , vond Hy weder de oude vooroordeelen te beltryden. De goede uitwerkingen van zyne laatfte gefprekken en daaden waren verdweenen ; Hy moest trachten , dezelves, te hernieuwen. Maar, wanneer Hy dan weder weg gereisd was , en gééne tegenwoordige daaden meer de befchuldigingen zyner Vyanden wederleiden , dan zette het gezach van dezelve [ vooroordeelen J zich weder vast , en had de grootheid van den Galileefchen Propheet fchielyk verduisterd , en zyn beeldteuis den lieden uit het geheugen gewifcht. Deeze reize hield zich Jezus , naa zyn vertrek van Jeruzalem, nog eenigen tyd met zyne Discipelen in Judsea op } daar Joannes allermeest den weg voor  *. iioofDST. JEZUS. 163 voor Hem gebaand had. Hy ftelde zyne eigene Discipelen in zoo verre in éénen rang met Joannes , dat Hy ook door hen den Doop liet verrichten , om zoo het werk der uitnoodiginge en voorbereidinge tot het Ryk van den Mesfias des te naadrukkelyker te verrichten. Hy zelf Doopte niet. Gemerkt naamlyk de Doop van zyne Discipelen en van Joannes alleen een teken zyn moest van dat, het welke Hy zelf met opzicht tot de Menfchen zou doen ; zoo kon het Doopen gevoegclyker door hen , dan door Hem zelven gcfchieden. Dewyl nu zyne daaden te Jeruzalem zoo veel geruchts gemaakt hadden , trok dit zeer veel Volks tot den Doop zyner Jongeren. Intusfchen zette ook Joannes zyn Ampt van Doopen voort. Dat gaf nem de beste geleegenheid om den Mesfias aan de hand te gaan , en der Natie voordeelige denkbeelden van Hem in te boezemen. Hy had geftadig nog Discipelen by zich , met dewelken Hy een gezelfchap , afgezonderd van dat van Jezus en van deszelven Discipelen , uitmaakte. Door deezen bekwam hy van tyd tot tyd bericht , nopens Jezus verrichtingen , en verheugde zich over de eerfte vertooningen van zyn Godlyk aanzien. Onlangs had hy hec waterryke iEnon by Salim tot zyne verblyfplaatfe verkoren , daar hy tot dien tyd toe nog altoos grooten toeloop gehad had. Maar zedert, dar Jezus zelf door zyne Aanhangelingen lier Doopen , werd de Doop van Joannes zeldzaamer bezogt. Daar over ontftont tusfehen eenige Jooden en de Discipelen van Joannes eene gefchil - vraag ; deezen , zoo het fchynt , verdeedigden , dat men zich. eerder van hunnen Leermeester Joannes, dan van L 2 Je-  i64 LEVEN van L boek. Jezus Discipelen behoorde te laaten Doopen. Zy lchreeven den Doop van den eerlten een grooter aanzien of meerdere kracht toe , en zeiden het hem klaagende : dat de Man , die zich van hem aan geene zyde van den Jordaan had laaten Doopen , dien hy voor den Mesfias verklaard had , tegenwoordig zelf Doopte ; dac hun Doop daarom zoo weinig Êezocht wierd ; dac alles na Jezus liep. Joannes ontving dit bericht veel vrolyker , dan zyne Discipelen het hem brachten. Verre van daar , dat hy Jezus dat voorrecht zou benyden , geloofde hy veel eerder , dat het oogmerk van zyn eigen Doopen juist door den wafchdom van Jezus aanzien des te beter bereikt wierd : Hy deed moeite , om zynen Discipelen betere denkbeelden daar omtrent te geeven en verklaarde zich op deeze wyze. „ lk denk , betreffende het voorrecht van het Ampt van Doopen , en van alle andere Voorrechten , die ik boven anderen mag hebben , en die Hy boven my heefc, die: Niemand kan zich zelven dergelyke Voorrechten aanmaatigen. Die ze bezit , moet ze als eene Godlyke gaave ontvangen hebben. Verre zy het derhalven van my , dat ik daar over naayverig zou weezen , dat Hem veel meerder , dan my , gegeeven werd , zoo dagt en fprak ik altoos van zyne voorrechten. Ik kan my op u zelven beroepen , dat ik , als my het Sanhedrin wegens mynen perfoon liet vraagen , uitdrukkelyk gezegd hebbe : dat ik de Mesfias niet ben , dat ik alleen voor Hem heenen ben gezonden , om Hem aantekondigen. Vergelykt Hem mee eenen Bruidegom ; en my met een n Vriend  3. hoopdst. JEZUS. 165 Vriend van den Bruidegom , die niets zoo zeer wenfcht , als Hem in hec bezit van zyne Verloofde gelukkig te zien ; inzonderheid wanneer hy iets tot hunne verè'eniginge toegebracht heeft. De Bruidegom koomt aan de zyde van zyne Bruid. Zyn Vriend , die op hem wachtte , hoort hen koomen , kent hen aan hunne Mem , en gevoelt de levendigfte vreugde over hunne aankomst. INu deeze vreugde is my in eene volkomene maate tem deel geworden. Het is thans zyne zaak , groot te ■worden ; en de myne , afceneemen ; billyk zal Hy alle myne oplectendheid en verwondering na zich trekken. Die van eenen zoo Hemelfchen oorfprong is , als Hy , die overtreft allen ; hoe groote eere ofte krachten zy ook ontvangen moogen hebben. By eenen gemeenen menfch , zoo als ik ben , kan men aan alles , ook aan zyne leere , zeer ligt merken , dat hy een menfch is , gelyk anderen : Maar Hy , van eenen Hemelfchen Oorfprong , een Leeraar , denwelken deeze Aarde géén vermogen had om ons te geeven , Hy overtreft allen : Hy maakt den menfchen dat bekend , wat 'Hy met zekerheid van eenen Ooggetuigen •weet, en van God gehoord heeft, zoo dat aan hec geene' Hy voorftelc , niet het minfte te berispen valle. En nogtans vind Hy op verre naa zoo veel goedkeuring en geloof niet , als Hy verdiende. Maar al, wie Hem , op hec Godlyke getuigenis af, voor den Mesfias aanneemt, die bevestigd openlyk , en drukt 'er , als het ware, zyn zegel op , dat hy God voor waarachtig houde , terwyl Hy gelooft , dat zyne belofteniflen vervuld zyn. Want, dac Jezus deeze Godlyke Gezant zy , bewyst Hy daar door, dat Hy niet anders leert, dan het geeL 3 ne  3 66 LEVEN van h boek, ne Hem God in' den mond legt: het is juist zoo veel, als of God zelf fprak , daar Hy het door zynen Gevolmachtigden doet. Aan Hem heeft God eene overvloedige maat der gaaven van zynen Geest medegedeelt. Hem heeft Hy by zynen üoop voor - zynen Zoon verklaard , en deezen Zoon heeft Hy lief , en heeft Hem tot onbepaalden Heer over alles gemaakt. De hoofdfom van het geene ik nopens Hem te zeggen hebbe , is dit : Wie den Zoon ( by deezen Hem waardigften naam noem ik Hem liefst , dewyl de Hemelfche Stem Hem onder dien naam heefc bekend gemaakt ) wie den Zoon zyn hart en gehoor geefc, die heeft het Eeuwige Leven. Maar wie den Zoon verwerpt , die zal aan de Eeuwige gelukzaligheid geen deel hebben , God zal hem fteeds de uitwerkfels van zyne ongenade doen gevoelen." Die getuigenis wegens Jezus heefc Joannes cmtrent het einde van zyne openbaare verrichtingen afgelegd. Niet lang daar naa werd hy gevangen gezet. De geleegenheid daar toe was deeze : Joannes was het Galïleefche Gebied , daar Herodes Antipas de Viervorst het gezach had , genaderd. Herodes , wiens Hoöfdllad Tiberias ( a ) in Galila?a was , richtte , met den naayver , dien hy van zynen Vader geërfd had , zyne achterdochtige Oogen op alle beweegingen , die 'er in zyn Viervoruendom en aan de Grenzen voorvielen. Het was hera genoeg , wegens Joannes te verneemen , dat hy overal eenen grooten aanhang had , om hem voor eenen gevaarlyken man te houden Ca) Of liever Stppfotfs.  3. hoofdst. JEZUS. 167 den. Hy zogt hem aan zyn hof te bekoomen , om zelf te onderzoeken , wat die man in zyn fchild voerde , en om , wanneer hy zynen argwaan gegrond vond , zich van zyn perfoon te verzekeren ?a\ Maar Herodes vond hem tot zyne groote verwonderinge geheel anders , dan hy vermoed had. Deeze Joannes , van wien men in zynen haayrigen Mantel , en by zyne byzondere maniere van leeven , heimlyke oogmerken tot muiterye vermoed had , was niets , dan een geflrenge Zedenleeraar , die gééne zwaarigheid maakte , om de waarheeden , dewelken hy den Volke gepredikt had , ook deezen Vorst en zyne Familie voor te houden. Zoo vrymoedig in Herodes Paleis , als voormaals in de Woeftyne, bragt hy hem onder het oog , dat hy omtrent zynen Broeder ( Herodes ) Philippus de Godlyke Wet en de rechten der gastvryheid fchandelyk had verbroken, toen hy hem zyne Gemaalin Herodias ontvoerde , met dewelke hy zedert in eenen verbodenen echt leefde ; even zoo ernftig verweet hy hem ook andere zonden , die aan zyn hof in zwang gingen. Misfchien zou Herodes zyne gevoeligheid over deeze bellraffingen onderdrukt hebben. Het zelve kan men daar uit befluiten , dewyl hy hem in het algemeen veel eerder als eenen flraf- prediker kon dulden , dan wanneer hy het hoofd van eene partye geweest was; jaa om dat hy op zyn aanraaden met der daad tot eenige verberg Men heeft het bericht , het welke Fl. Jozephus van Joannes gevangenneeminge geeft, met het verhaal der ■Euangelie-Scbryveren trachten te vereenigen. Jozephus verhaal is te vinden in zyne Oudh. B. XYI1I. Cap. 7. L 4  ï$8 U HN VAN I. BOEK." beteringen befloot, en gaarne zyn toehoorder was (a). Dan Herodias , die in de fcheidinge van haaren eerllen Gemaal uit eerzucht zoo gereed haare toeftemming had gegeeven :' b ) , en by deeze Ilrafwaardige eerzucht, voor dewelke zeifs de Maat van haaien tegenwoordigen Gemaal te gering was ( c ) een wraakzuchtig gemoed had, hield zich door dc verwyten van den Dooper zoo doodlyk beleedigd , dat zy alle haare macht op lierodes gebruikte , om het doodvonnis tegen Joannes te bewerken. Voor ditmaal liet hy hem , haar ten gevalle , op de Vesting Machasrus (d) gevangen zetten. Verder dorst hy niet gaan : ten deele dewyl de Galilaeers hem voor eenen Propheet hielden , en zoo gunltig van hem fpraken , dat Herodes , uit vreeze van tot eenen opiland geleegenheid te geeven , hem niet harder behandelen durfde ( e ), ten deele om dat hy ook duchtte , dat hy door het ombrengen van eenen zoo onberispelyken , van God begunftigden , man zich hoogere ftraffen zou op den hals haaien (ƒ ). Deezc redenen hielden hem eenen tyd lang te rug , en zouden hem misfekien eindelyk bewoogen hebben , om Joannes weder vry te laaten , wanneer Herodias hem niec by eene niet pryslyke geleegenheid verrafcht had ; gelyk uit het vervolg der gefchiedenifle zal blyken. Hy veroorloofde intulTchen den gevangenen Joannes het gezelfchap zyner Discipelen, Aan (a) Mare. VI. vs. 30. Cfc) Fl. Joz. Oudh. Bi XVIII. H. 7. CO Fi. Joz. XV1I1 H. 9. (d) Fl. Joz. Oudh. B. XVIII. H. 7. 1 CO Matth. XIV. vs. 5. (ƒ) Mare. VI. vs. 30.  §. hoofdst. JEZUS. 169 Aan Joannes verloor Jezus den eenigen van alle Israè'lleren ( zyne eigene Discipelen niet uitgezonderd ) die toen ter tyd eene betere kennis van Hem en van zyn openbaar werk hadde ; den eenigen , bekwaam om te begrypen , hoedanig eenen Mesfias zyn Volk en de Heidenfche Weereld noodig hadde ; en den eenigen , die Hem by zyn Volk door zyn getuigenis , het geen by het zelve veel gold , kon onderlleunen. Hy had den weg voor Bern gebaand. Het is waar , by de Hoofden der Joodfche Natie , by Pharizeeuwfche en Sadduceeuwfche Heeren, van geestlyken en weereldlyken Haat , inzonderheid by de Geestlykhcid, had Joannes niet alieen weinig uitgevoerd , maar de zaak van zynen Opvolger in zoo verre [ in eenen gezonden zin ] by hen bedorven , dat zy denzelven ook om die reden al in het begin ongeneegen waren , dewyl hun ongunftig oordeel van Joannes hun niec veroorloofde , eenen Perfoon , met zyn Getuigenis onderfteund , voor den Mesfias aanteneemen. Intusfehen konden zy nogcans juist om die zelfde reden des te minder tegen Hem uitvoeren ; het aanzien van den grooten Dooper , dewelke het Volk reeds voor zynen Opvolger had ingenomen , was hun in den weg. Want by het gemeene Volk had Joannes niet vruchtloos gearbeid. De uitwerkingen van zyn preeken zag men reeds ten deele nog by het leven van Jezus , inzonderheid aan Tollenaaren en anderen uit het gemeen ; ten deele naa zyn affcheiden van de aarde , gemerkt zyne Discipelen , ook in Judaea , voor Hem een groot aantal van Menfchen , die Hem eerbiedden , verzamelden , welker bereidwilligheid ter aanneeminge van de Euangelie - Eeere ten deele als het verder afgeL 5 les-  1^0 LEVEN VAN I. BOEIf. leegen gevolg der poogingen van Joannes is aantemerken. Deezen waren derhalven , algemeen befchouwd , niets minder , dan vruchtloos. Naa Joannes gevangenneeminge bleef Jezus niet langer in Judaaa. Kort te voren had Hy vernomen , dat de Pharizeeuwen , die Hem zeer met loode Schoenen • naagingen , berichten van Hem ingehaald , en , ongerust over het (leeds aanwasfchende getal zyner Discipelen , hunne oplettendheid van Joannes nu geheel op Hem gericht hadden. Dit had Hem tot het befluit gebragt, om Judasa weder te verlaaten , en na Galila;a te trekken. Het gevangenneemen van Joannes , dat Hy nog voor zyn vertrek vernam , kon Hem van de uitvoeringe van die befluit des te minder te rugge houden , dewyl het by eene zoo byzondere gelegenheid was gebeurd , en niet te vermoeden , dat Herodes , die in de zaake van Joannes nog zoo omzichtig te werk gegaan was , door eene met den flag overvallende gewelddaadigheid zich aan Jezus vergrypen zoude. Toen ter tyd had ook Herodes ofte nog geheel niets van Jezus vernomen |, ofte ten minfte zyne aandacht niet op Hem gericht. En , hoe vryraoedig ook anderfints Joannes hem dwong om de waarheid te hooren , echter fchync het, dat hy van Jezus hebbe gezweegen. Van zyne Discipelen begeleid , vertrok Jezus derhalven na Galilaja , en nam zynen weg door Saraarien. VIER-  ik. iioofdst. JEZUS. 171 pp VIERDE HOOFDSTUK, Van Jezus teritgreize na Galilaen tot op zyne Verfiooting uit Nazareth. Het Landfchap Samarien bevatce een gedeelte van het oude Koningryk der tien Staramen , van welks voormaalige Hoofdltad het zynen naam droeg. Toen die Ryk van de Afïyrieren vermeesterd , en de Inwconders weggevoerd waren , zeccen zich in deeze Landflreeken afgodiefche Volken neder ; dewelken de Koning van Aflyrien derwaarts zond (a). Deezen namen by hunne Religie ook die aan , dewelke tot hier toe in dit Land geheerfchc had, zoo als die hun van eenen Israè'litifchen Priester geleerd werd (Z>> Het is waarfchynelyk , dat onder hen nog veele gemeene Israëlieten geweest zyn , die van Salmanaffar waren agtergelaaten , of by de terugkomfie der Jooden uit Babel tevens met hen derwaarts waren gekomen. Dan niet lang naa de Babyloniefche GevangeniiTe , bouwden de Samaritaanen ( zoo was de naam van dat Volk , het geen uit de vermenginge van de Israëlieten en Afgodendienaaren was geboren ) eenen Tempel op den berg Garizim ( c ) tot grooten fpyt van de Jooden, die reeds te voren met hen in vyandfehap leefden , niet alleen om dat zy van hen in het bouwen van hunnen Tempel waren ge- hin- O) 2 Kon. XVII. vs. 24. (b) Op dezelfde plaatze vs. 38, 33, Cc) Fl. Joz. Oudh. XI. 8.  LEVEN van I. boer:. hinderd (fl) , maar ook om dat de Godsdienst der Samaritaanen, met afgodifche gebruiken vermengd, den Jooden een gruwel was. Tot wegneeminge van deezen haat kon niet baaten , dat de Samaritaatifche Godsdienst van den Jood , Manafle , den Stichter van hunnen Tempel , gereinigd en in eene meerdere gelykvormigheid met den Joodfchen gebragt was. De Jooden konden toch nooit verdraagen , dac de Samaritaanen hunnen eigenen Tempel hadden. Eindelyk vernielden zy denzelven , tevens met de Stad Samarien zelve , onder den Hoogepriescer Joannes Hyrcanus ( b ). Des niectegenftaande zette de Samaritaanen geduurig nog hunnen Godsdienst op den berg Garizim voort. Zy namen ook deel aan de verwachtinge van eenen Mesfias , en fchynen zelfs juistere denkbeelden van denzelven gevormd te hebben , dan de Jooden zelfs (c). Deezen hielden de Samaritaanen , ook nog in Jezus tyd , voor onwaardig , om eenige gemeenfchap met hen te hebben. Hunne Leeraars verklaarden het zelfs voor ongeoorloofd , en onbetaamelyk , eenen Samaritaan flechts om iets te verzoeken , ofte eenige vriendlykheid van hem aan te neemen i iets van hem te koopen , dat kon 'er nog door j voor deeze verachtinge wreekten zich de Samaritaanen by alle geleegenheeden door fchimpreden , die zy den Jooden en hunnen Tempel toeduwden. Door Samarien trok men uit Judasa na Galiljeen. De Galilaeërs namen geraeenlyk deezen weg , wanneer (O Esra VI. (6) Fl. Joz. Oudh. XIII. 17. (O Eenig fpoor daar van vind men ia het volgende gefpreK.  4. hoofdst. JEZUS. * 173 neer zy ter feestvieringe na Jeruzalem trokken , of weder na huis gingen. Jezus was op zyne terugreize tot by de Stad Sichar (a) gekomen. Uit was de plaats, daar eercyds de Aartsvader Jacob van de Sichemieten een Huk Lands gekogt , op denzelven eenen Altaar gebouwd (b) , en naaderhand de bezicting daar van aan zynen Zoon Jozeph beloofd had (c). Jezus ging niet in de Stad , maar liet zyne Jongeren daar in gaan om fpys te koopen. Het was middag. Hy zette zich , moede van de reize , by eene bron aan den weg neder , die de bron van Jacob genoemd werd. Van dezelve verhaalde de Samaritaanfche Overlevering , dat Jacob , toen hy in deeze Landftreeke zich ophield , dezelve tot gebruik voor zyn huisgezin , en voor zyn Vee had doen graaven. Dit maakte haar tot een eerwaardig gedenkteken van het oude Aartsvaderlyke Herders leven , en de goede Samaritaanen lieten zich niet weinig daar op voorltaan. In deeze vermaaklyke en door de Overleeveringe geheiligde Landftreeke , daar men ook den berg Garizim, waar op de Tempel van Manaffe had geftaan , zeer naby in het gezichc had ( d ), verwylde Jezus , die de eenzaamheid zoo wel wist te waardeeren, tot op de terugkornfte van zyne Discipelen uit de Stad. lntulTchen koomt eene Samaritaanfche Vrouw uit de Scad tot de bron , om water te fcheppen. Zy kent Hem aan zyne Kleedinge voor ee- O) Of Sichem , huiden ten dage Naplufa. (6) Gen. XXXIII. vs. 19. (c) Gen. XLVIII. vs. 22. (<0 Sicbar lag aan den voet van deezen berg , zegt Bujching.  * LEVEN van L boe»; eenen reizenden Jood. Zonder verder op Hem acht te Haan of Hem te groeten , neemt zy het werk by de hand , waar toe zy gekomen was. Jezus ziet, hoe zy het water daar uit fchept. Thans fcheen het, dat deeze byeenkorast zoude , gelyk alle anderen van een Jood en Samaritaan , met een verachtelyk ftilzwygen afloopen , toen Jezus hec zelve met een verzoek , het welke van zyn oogmerk nog niets deed blyken , afbrak. Geef my wat te drinken , ( zeide de Heer ) Hoe kunt gy , ( vroeg de Vrouw , ) een Jood zynde , befluiten , van eene Samaritaanfche Vrouwe om drinken te vraagen ? Gy kent my niet , antwoorde Hy : wist gy , welk een goed God u tegenwoordig wil bewyzen , en wie Hy is , die u om een dronk waters verzoekt , goede Vrouw , gy zoudt hem voorkoomen. Gy zoudt Hem zelve verzochc hebben , en Hy zou u een beter , een edel bronwater hebben gegeeven. Heer ! dat is wonderlyk , zegt zy. Gy hebt immers géén vat om mede te icheppen. De bron is te diep , dan dat men men zonder iets zoodanigs, water daar uit kan bekomen. Van een beter water weet men in deeze geheele Landftreeke niets. Van waar zoudt gy bronwater hebben? Moet ik meer van u verwachten, dan van Jacob onzen Vader ; van hem , die deeze bron voor zich en voor zyne naakomelingen heeft gegraaven , en , dewyl hy géén beter water in deeze gantfche Landftreeke vond , zelf met zyne huishoudinge en met zyn Vee daar van heeft gedronken ? Jezus wilde haare aandacht nog meer uitlokken , en voer dus voort; het water, van het welke , ik fprec-  4. hoofdst. ' JEZUS. 175 fpreeke , heefc nochtans een groot voorrecht boven dit. Wie dit water drinkt , die zal binnen kort weder dorst hebben. Maar wie daar tegen van dat water drinkt, het welke ik hem geeven wil , diens dorst is voor eeuwig gelest: (zyne begeerte na gelukzaligheid voor eeuwig bevredigd. ) Hec zal zelfs in hem toe eene bron worden , dewelke hem altoos met verfch water des levens verzorgd , en tot in aile eeuwigheid onuitputtelyk voortvliet. Geef my dan toch , Heer, [ hernam zy ] dit goede bronwater: hoe gaarne wenfeh ik met het zelve , ééns voor altoos , mynen dorst ce lesfehen , en zoo van de moeite , om cot deeze bron te gaan , ontllaagen te zyn. Ik fpreeke van eene gaave , die niet voor u alleen is, (zeide de Heer!) Gaa heen, roep uwen man , en koom met hem herwaarts («). Ik heb géénen man , antwoordde zy. Gy hebt 'er tegenwoordig géénen , dat is waar. Reeds met vyf zyc gy gehuwd geweesc , maar hy , mee wien gy thans omgang hebt , is uw echte man niet , was het antwoord. Die aanmerking was treffende en maakte haar befchaamd. Dan , gemerkt zy deeze kennis van de geheimfte omftandigheeden haars levens (b) voor iet wonderbaars aanzag , en zelfs de zagtheid van dit verwyt haar moed gaf , zoo voer zy voort in het gefprek. Heer ! (a) Jezus wend het gefprek elders heenen , naa dat Hy thans haare aandacht had opgewekt , en baant voor zich den weg , om haar zyne bovenmenfehlyke denkbeelden mede te deelen. (fi) Waarfchynelyk had zy een gedeelte daar van voor haare Landsgenooten gehéira gehouden.  37t5 LEVEN VAM I. BOÉÏfi Heer ! zeide ze , ik kan u niet anders * dan voor eenen Propheet houden. Wat denkt gy toch ook van het onderfcheid der Religie tusfehen (« ) de Jooden en Samaritaanen , dewelke genadig eenen zoo heftigen weerzin van hen tegen eikanderen onderhoud , dien gy , zo ik uit uw gedrag mag befluiten , juist niet tegen ons voed. Te eeniger tyd bouwden onze vroome Voorvaders , Abraham en Jacob , hier altaaren , en naaderhand hadden wy op deezen berg des Zegens (£) eenen Tempel , en oeffenden daar hunnen Godsdienst ; en nog tegenwoordig offeren wy op deezen berg. Met wat recht houdt gy , Joodfche Leeraars, daar* entegen ftaande , dat de Tempel te Jeruzalem alleen de plaats is , daar men offeren , en andere Godsdienftige daaden verrichten moet ? Het is waar , antwoordde Jezus , de oude Wet heeft den Godsdienst aan eene zekere plaatfe gebonden. Maar geloof my , zo gy my tegenwoordig voor eenen Propheet houd ; daar koomt een tyd , dat beide de Natiën niet meer , nogte op deezen Zegensberg , nogte in den Tempel te Jeruzalem , met uitfluitinge van andere plaatfen , Godsdienst zullen houden. Intuflchen hadden de Jooden toch meerder recht , om hunnen Tempel , dan gy om uwen Berg , voor de plaatfe , tot den Godsdienst geheiligd , te houden. Gy kunt voor uwen Godsdienst géén Godlyk gezag bybrengen ; wy daar tegen kunnen dat doen.Het van God uitverkorene en begunftigde Volk, uit het welke de («") Zy doet haar best , om het gefprek op iet anders te brengen. (t) De Samaritaanen noemen denzelven nog heden den gezegemlen berg. Zegt Bacbisne.  4. iioorosT. JEZUS. i77 de Mesfias zou aflrammcn , zyn de Jooden. Mdar, gelyk gezegd is, daar koomt een tyd jaa , die is reeds begonnen , dat de rechte Aanbidders van God, den Vader, met eenen niet aan tyd en plaatfe gebondenen j maar vryeh en Gode betaamelyken dienst, waar mede zich hart en ziel bezig houden , en die op juiste denkbeelden van God en van zyne Volkomenheeden gebouwd is , verheerlyken. God laat zich ook daar aan geleegen leggen , dac Hy zulke verheerlykers in de Weereld bekoome. God is een Geest, een Weezen, dat gééne zulke lighaamlyke bepaalingen lyd , als Hem de dienst, aan tyd en plaats gebonden, toeeigent. Al wie Hem behoorlyk: verheerlyken wil, moet Hem van herce en op eene , zyne volkomenheeden voegende, wyze eerbiedigen. Zekerlyk koorrit de Mesfias binnen kort (a) , antwoordde de Samaricaanfche Vrouw. Die zal óns hier over , en wegens andere Hukken naader onderrichten. Gy fpreekt met Hem zeide Jezus. Van de overcuiginge niet verre meer af, zweeg zy, vol eerbieds en verwonderinge. Onderculfchen kwamen de Discipelen , met de gekogte fpyzen uic de Stad te rug. Zy bemerkten , dat 'er een gefprek tuflehen hunnen Leermeester en de Samaritaanfche Vrouwe voorgevallen moest zyn ; en zy waren nieuwsgierig , wat Jezus , die zich nimmermeer enkel voor tydverdryf in een gefprek inliet , met haar te fpreeken gehad mogt hebben ; te meerder , gemerkt zy ook zelfs het vooroordeel hadden > (a) Tn de vcrwachtinge van eenen Mesfias namen de Samaritaanen ook deel , als die zich zelfs ook voor Jacobs Naakomelingen hielden , en het ten deele ook waren, M'  17S LEVEN VAN I. BOEK. den , dat men eenen Samaritaan flechts met kort befcheid behoorde aftezetten. Nogtans , om dar. zy wisten , dat Hy met vraagen van enkele nieuwsgierigheid niet gediend was , hield de eerbied hen te rugge , om 'er na te vraagen. De Vrouw had by den fpoed , dien zy maakte , haar gereedfchap om te fcheppen by de bron lasten liaan , en zich van daar verwyderd , om haaien medeburgeren naarichc van haare ontdekkinge te brengen : zy verhaalde aan dezelven , dat zy by de Jacobs bron eenen man had aangetroffen , die, zonder dat Hy haar voormaals eenigfims gekend had , de geheimfte omftandigheeden van haar huislyk leven geweeten , en haar ook voorts met het doorzicht en de deftigheid van eenen Propheet, en met eene , by de Jooden geheel ongewoone, vriend]ykheid onderricht had. Zy zou 'er niet vreemd van weezen , of Hy de Mesfias wel mogt zyn. •—. Dat men flechts tot Hem behoorde te gaan , en verder de zaak te onderzoeken. Men vond het bericht van deeze verftandige Vrouwe der oplettendheid waardig. Eene aanzienlyke menigte begaf zich naa de Jacobs-bron. Wanneer Hy zelfs maar een Propheet, en niet de JVlesfias mogt zyn , konden zy denken , dat het echter der moeite wel waardig was , om Hem in hunne Stad te ontvangen , en voor de Jooden alleen géénen Man over te laaten , die zoo veel te hooger was te waardeeren , terwyl 'er federt eeuwen géén Propheet in Israël geweest was. De Jongeren bragten hunne fpyzen voor den dag. Zy geloofden, dat hun Meester, even als zy, greetig zou toetasten. Maar deeze dagt om hec goede  4. I100FDST, JEZUS. 170 gevolg van het voorgaande gefprek , en de nuttigheid , tot welke, onder de Samaritaanen te doen, Hy gelegenheid had bekoomen. In deeze of foortgelyke gedagten had Hy zich zelven op de aangenaaraüe wyze verloren : Stilt gy uwen honger , zeide Hy , toen zy Hem nöodigde om te eeten : Ik voor my heb eene fpyze , die gy niet kent. Zoo als het Hem by de Samaritaanfche Vrouwe gelukt was , om haar door deeze oneigentlyke fpraake toe oplettendheid uictelokken , zoo gelukte het Hem hier ook. De Discipelen verwonderden zich, wie Hem toch wel mogte eenige fpys gebragt hebben ? Myne fpys, voer Hy voort, is deeze, omoverr eenftemmig met den wil van Hem , die my gezonden heefc, te handelen , en Zyn werk op aarde met geduurigen vlyt te doen (a). Zoo greetig als de hongerigen Arbeider na de fpys grypc : zoo gaarne volbreng ik myn Godlyk Ampt : Ik neen» het zoo zeer ter harte, dat ik zelfs eeten en drin* ken daarom agterftelle. In deeze woorden was niets raadselachtigs meerder , of, wanneer 'er noch iets donkers in mogt: zyn , dan zou het dat geweest zyn, wat Hy Zyn werk noemde. De Discipelen hadden van den perfoon des Mesfias ook de gewoone ruwe en zinlyke denkbeelden ; en de Heer Jezus kon ze hun alleen van tyd tot tyd by zoodanige gelegenheeden , als de tegenwoordige was , beneemen. Zy hadden reeds tamelyk lang met Hem omgegaan. En , geduurende dien geheelen tyd , had men gééne tyd- lyke («) Naamlyk om de Leer van het GödlyjGB Koningryk , het Euangelie ; uit te breidea. M 2  ï So LEVEN, van' [. boek* lyke voordeden, gelyk zy in hec begin wel moogen gehoopc hebben , gezien , maar in tegendeel naadeelige uitzichten ; gelyk als onlangs het gevangen neemen van Joannes , en de ontftookene yverzucht der Joodfche Priesterfchap ; omftandigheeden, die hunne ftandvastigheid begonnen op den toets te ftellen. Zy waren ook juist ditmaal in eene zeer onaangenaame geftelteniffe. De eerfte vyandige opleccendheid der Pharizeeuwen had hen genoodzaakt om uit Judsa te wyken. Hier waren zy in her Land van de Samaritaanen, daar zy op te letten hadden , om de uitwerkfels van den Nationaalen haat te ontgaan. In Galilaea , werwaarts zy voorhadden te reizen , regeerde Herodes Antipas , van den welken zy zich voor hunnen Leermeester en voor zich zelven weinig goeds konden belooven: en het is zeer waarfchynlyk, dac aldaar ook hunne huishoudelyke betrekkingen , waar aan zy toch altoos noch te rug dachcen , in verval geraakt waren. In deeze omftandigheeden , hadden zy zekerlyk een zoodanig voorbeeld van eene rusc des gemoeds en vastheid van befluit, het geen boven alle wedcrwaardigheeden was verheven , gelyk hun dat Jezus by deeze gelegenheid gaf, zeer noodig. Zy moesten Hem ter hunner befchaaminge van de Zielvoedende kracht van een plichtmaatig gedrag hooren fpreeken, daar zy aan niets anders, dan aan hunne lighaamiyke behoeften, dachten. Hy voer voort met hen op te beuren , en nam gelegenheid van de Sichariecen , die Hy thans tot zich zag koomen. Veelligt gingen zy thans juist over eenen Akker , dien men van de Jacobs-bron zien konde: Hy toonde ze den Discipelen , die zich  4. M00FDST. JEZUS. I»t zich over hunne aannaderinge verwonderden : Zyt vrolyk , myne Discipelen ; ziet! ik zeide u niet te verfeefsch , dat ik eene fpyze had. Ik kon het Biet des te meerdere zekerheid zeggen , als tegenwoordig de Landman , die op hec gezicht van zyne Velden zich noch eerst daar mede moet troosten , dat hy over vier maanden zal kunnen oogden. Onze Oogst is nader by. Befchouwt eens deeze Velden, zyn zy niet thans reeds wit («) tot den Oogst ? Heb ik niet tegenwoordig-reeds gelegenheid gevonden , om Vruchten van mynen arbeid in te zameien ? Billyk zoud gy , inzamelaars , u daar over verheugen. Gy weet immers , hoe het by den Oogst toegaa ; de inoogfter ontvangt eenen ryken loon voor zynen arbeid ; en zoo ook gy , wanneer gy de menfchen , als rype vruchten , tot hec eeuwige leven inzamelt. Beiden hebben reden om zich te verheugen. Ik , de Akkerman, wiens eerde arbeid de oorzaak is van deezen zegen , en gy de inoogfters , welker laater arbeid op de myne gebouwd is. Want , ook by onzen Oogst , gaat het door, het geen men doorgaans gewoon is te zeggen : een ander zaait, een ander oogst. Daar ik voor uwlieden vooruit gearbeid hebbe , en door myne Leere het zaad van het goede heb uitgefirooid , daar heenen zende ik ulieden , om Vruchten in te zamelen. Daar gy zelfs géénen veld • arbeid verricht hebt, daar zamelt gy den zegen in , dien de arbeid van eenen anderen voortgebragt heeft. Gy ziet derhalven , dac hec zwaartte niec op u , maar op my aankoorac. De O) By deeze woorden heeft Hy buiten twyfel op d* naderende Sicharietea gevveezen. M 3  JÜ5 LEVEN VAN I. BOEK. De Sicharietcn waren by de bron aangekomen , zy baden Jezus met den eerbied , dien zy eenen man., die misfehien wel de Mesfias zyn kon , dagten ichuldig te weezen , dat Hy in hunne Stad geHeide te koomen. Men kan hen van gééne ligtgeloovigheid befchuldigen , om dat zy , enkel op het verhaal van de Vrouw af, deezen ftap gedaan hebben: want dit was te geloofwaardiger, terwyl men ligt kon denken, dat de afkeer van de Jooden, die Laar als eene Samaritaanfche aangeboren was, haar reeds omzichtig gemaakt zou hebben , ten einde niet eenen Joodfchen Man., zonder de bondigfte bewyzen , de voorrechten van eenen Propheet toe te kennen. Lichtgeloovigheid kan in alle andeie gevallen eerder plaats vinden , dan wanneer men eenen menfch van eene zoo gehaate Natie zulke voorrechten zou moeten toeflaan. Naadien zy met de oprechte begeerte kwamen , om Hem cn zyne Leere , wanneer Hy de Mesfias mogt zyn , aanteneemen , zoo liet Hy zich ligt beweegen , om met hen na Sichar te gaan , en een pr.ar dagen aldaar te blyven ; deezen waren nu juist zulke vrolyke Oogstdagen , gelyk Hy zynen Jongelen beloofd had. Hy befteedde dezelven om deezen Samaritaanen Zaaken te leeren, die hen tot het aanneemen van het Evangelie konden voorbereiden. Daar door bekwam Hy veele nieuwe Aanhangers , en , die het te vooren waren , werden in hun ge3oof gefterkc. * Zy fpraken openbaar„ dac zy veel meerder hadden gevonden , dan zy op het eerfte bericht gehoopt hadden te vinden : dat, het geene zy zelfs van Hem gezien en gehoord hadden , hen yeel meerder overtuigde, dan alles, wat de Vrouw tcï *  4. HÓQFDST. JEZUS. 183 tot Zynen roem gezegd had , dac Hy de Mesfias , de Verlosfer der Weereld was (fl). Het fchynt intusfchen niet, dat het voorbeeld der Sicharieteri veel indruks op hunne overige Landslieden , de Samaritaanen, gemaakt heeft, en Jezus wilde ook toenmaals zich niet verder in dit Land bekend maaken, terwyl het oogmerk zyner zending in de eerlle plaatfe zich tot de Israëlieten bepaalde. Hy zag eenen tyd vooruit , dat zyne Discipelen in dit Land zouden voleindigen , hetgeen Hy flechts, in hec kleine , had begonnen. Van Sichar zette Hy zyne reize na Galilasa voort. Van dit Land , daar Hy den meesten tyd zich heefc opgehouden , geeft een Gefchiedfchryver van dien tyd de volgende befchryving (£); „ Galiltea, het hoogere en laagere, was één van de vruchtbaarfte en fchoonfte Landftreeken , door en door bevolkt, bebouwd, boomryk, vol Steden en Vlekken. In het byzonder omtrent de Zee Gennefar , (daar "Jezus zich zoo dikmaals ophield,) fcheen de Natuur veele fchoonheeden, die men anders zeldzaam by eikanderen vind , vereenigd te hebben , terwyl men hier vruchten , die anders ra verfcheidene Jaargetyden ryp worden , by malkanderen vond. Tien maanden van hec Jaar geleek deeze Tal Zv fchysea juister denkbeelden nopens den Mesfias gehad te hebben, dan de Jooden zelfs : ien nvnften' Hellen zy zich de verlosfing niet zoo zeer bepaald en Nationaal voor. (6) Fl. Joz. Jtodjcbe Om-log. Boek III. Hoofdf. 2 en 12. Men heeft hier de geheele befchryving niet , zoo als die by Jozephus te vinden is , maar alleen een Uittreksel daar van bygebragt. M 4  15* LEVEN VAN • J. BOEK. deeze Landftreek naar eenen Lusthof. De Weinfte Vlek in Galilaïa bevatte over de twaalf - duizend Inwoonders. Onaangezien dit groote aantal , was bet Land tot hun onderhoud genoegzaam." De Galilaeers waren een werkzaam en ftrydbaar Volk. Zy waren Jooden , maar hadden , byzonder in Opper - Galiiasa , veele Steden envVlekken met de naabuurige Afgodifche Naden gemeen , van welker zeden en fpraake zy ook veel overnamen ; het welke hen dan , in de oogen van de Judseers , merkbaar verkleinde. Dit, en hun aflland van de Stad Jeruzalem en den Tempel , mag ook wel mede als eene oorzaak van hunne grootere onkunde in den Godsdienst aangezien worden Toen Jezus in Galilcea was aangekomen , betuigden Zyne Landsgenooten , die op het laatfte Paafchfeest te Jeruzalem geweest waren , en Zyne eerlle groote daaden gezien hadden , de groocfle vreugde , dat zy Hem by hun zagen. Hy was in die Stad geheel Galilaja tot eere geweest, en had het vooroordeel der Judceers tegen alles , wat uit Galilaïa kwam, met der daad wederlegd. Nu, hoopte men , zou Hy verder door daaden, die géén Judaser Hem naadoen kon , zyn Land in aanzien brengen, en Judsea noodzaaken , te belyden, dat Galilaja ook eenen Propheet had (Z>). Met zulke verwachtingen was Jezus niet gediend. Zy waren zyne oogmerken hinderlyk , die gantfeh niet daar heenen liepen, 'dat, Hy door weereldberoemde daaden (a) Zy werden Matth.'IV. vs. 25. het Volk . dat in de duisterniffe zit , genoemd. (ZO Joann. VII. vs. 52.  4- HOOFOST. JEZUS. j£j den zich en zyn Land in aanzien zou brengen. Hy fchynt zich met opzicht tot de Wonderwerken ten regel gemaakt te hebben , dat Hy dezelven , ( met vermydinge van alles, het geen alleen de nieuwsgierigheid en iedelheid voeden kon,) als werken van weldaadigheid , die Hem niets kosten , alleen by ongezochte gelegenheeden , en zoo (lil als mögeiyk was , wilde verrichten, om niet zoo zeer de verbeeldings- kracht der Aanfchouweren te ontroeren , als hun verftand tot overdenkingen over de Macht en Goedheid van God in het wegneemen van zoo veel lighaamlyke elende, op te leiden , en hunne harten te roeren. Kort naa zyne aankomst in Galilaea , deed zich ongezocht eene gelegenheid op tot een zoodanig weldaadig Wonderwerk. Hy was juist te Cana , daar Hy zyn eerfte Wonder verricht had. Een Heer van Herodes Hof (a), wiens Zoon te Kapernaum gevaarlyk krank lag, en die naa het vergeeffche gebruik van alle middelen ter herftellinge , toch nog de hoop overig hield , dat de wonderdaadige Jezus denzelven zou kunnen helpen , reisde tans een dagreize ver tot Hem na Cana, zoo ras hy hoorde, dat de Heer weder in Galilaea was gekomen , en verzocht Hem , dac Hy zelfs na Kapernaum geliefde te koomen , en zynen doodkranken Zoon geneezen. Zoo Jezus géén edeler oogmerk gehad had, dan zich den roem van eenen Wonderdoender te verwerven , en de goede vooroordeelen , die Galitoa reeds voor Hem had opgevat, tot algemeene goedkeuringe te verheffen, dan zou O) Derhalven vermoedelyk een Jood, want Heiodes, hoewel van afkomst een Idumser , behoorde nu tot de Joodfche Natie, en Godsdienst. M 5  tg5 LEVEN VAN I. KOEK. zou zich wel gééne betere geleegenheid daar toe hebben kunnen opdoen , dan deeze. Een zoo voornaam Man , dien aan de geneezinge van zynen Zoon alles geleegen was , zoude zyn geheel aanzien by het Volk en her. Hof ten zynen beste gebruikt hebben ; hy zou , wanneer Jezus te Capernaum was gekoomen , alles gedaan hebben , om het Wonder voor zynen Verrichter den grootften roem en de voordeeligfte gevolgen te doen hebben. Dan juist dat wilde Jezus niet. Hoe meerder geruchts zyne daaden gemaakt, hoe meerdere vruchten van iedele verrukking en geweldmaakende goedkeuring zy by de menigte voortgebracht zouden hebben , hoe zy minder tot bevorderinge van zyne oogmerken , die op niets minder dan weereldlyke hoogheid doelden , gediend zouden hebben. Zy moesten , het is waar, bewyzen van zyne Godlyke zendimre weezen , maar daarom niet eenen onzedigen en oproerigen indruk op de Aanfchouweren maaken. Door verblindend gebrommaakende wonderen zou hunne verkeerde bevatting van den Perfoon des Mesfias niet dan fchynbaarer zyn geworden , en in tegendeel de waare zedelyke grootheid, waarin Hy zich moest vertoonen, verduisterd. Hy verkoor derhalven den middelweg , zoo dat Hy zyne wonderwerken meesttyds alleen by ongezochte ireleo-enheden, in flilte, maar nochtans als proeven van zyne Godlyke Macht en Weldaadigheid , verrichtte. Daar door werd derzelver bewyzende kracht niet het minfte verzwakt , maar zy werden alleen zedelyk en overeenftemmig met de oogmerken van den Mesfias. Eer Hy derhalven den Koninglyken Amptenaar iets beloofde, gaf Hy te verdaan , dac hec Hem geheel  4. HOOFDST. JEZUS, 187 geheel niet daaarom te doen was , dat Hy alleen voor een groot Wonderwerker wilde gehouden worden. Gy moet toch zeer veele Wonderwerken zien zeide Hy , anders zult gy den Mesfias niec aanneemen Ik diene uw geloof en toeftemming door eene menigte van dezelven u , als hec ware , aftedwingen ; of te gedoogen , dat ik onaangezien alle overige kentekenen van de Godiykheid myner zendinge door u verworpen worde. Een ver¬ wyt, hec geen niet zoo zeer den ernftig om de reddinge van zynen Zoon aanhoudenden Vader , als wel de Natie ia het algemeen betrof. Hy herhaalde zyne bede , en drong aan op eene fpoedige verhooringe : koom toch , Heer! Alle uitftel maakt het gevaar grooter. Ik moet vreezen, dat myn Zoon reeds geftorven zal zyn. Reis maar alleen na huis , fprak Jezus , uw Zoon bevind zich tegenwoordig weder volkomen gezond. Deeze woorden, denwelken de toon van eenen goedhartigen , die de uitgeilrektheid van zyn vermogen kent, en niet behoeft te vreezen , dat hy te veel beloofd hebbe, eenen overredenden naadruk (m) De Sicharieten , met dewelken de Heer Jezus onmiddelbaar te voren had gefprooken, hadden Hem geloofd zonder teken en wonder te zien ; uitgezonderd dat eenige , het geen Hy tot hunne medeburgereffe gezegd had. Maar de Galilasers hadden nu reeds te Cana en te Jeruzalem grootere daaden van Hem gezien. Bovendien fchynt het eene fout in deezen Amptenaar te zyn , dat hy den Heer Jezus voor de tweede reize wil dringen, cm m'.t hem na Capernaum te trekken ; een verzoek , bet geen de juister denkende Romeinfche Hoofdman , in een foortgelyk geval niet eens voor noodzaaklyk hield.  238 LEVEN VAM I. BOEI. druk gaf, waren voldoende om eenen bekommerden Vader geheel te bevredigen. Vol van goede hoope , neemt hy de terugreize aan ; zoo wel gemoed , als of Jezus medegereisd ware. Hy maakt fpoed. Omtrent Capernaum ziet hy zyne knechten hem cc gemoet komen. Zy naderen mee eene vrolykheid, die eene goede tyding belooft. Uw Zoon zeggen zy , is gezond ! -— Maar, het geene zy daar by denken , is , dat hun Heer eene vergeeffche Reize gedaan had ; dubbeld vergeeffch , dewyl hy immers niemand van Cana had medegebracht , en dewyl zyn Zoon , al voor zyne aan- komfte , was geneezen dat behoefden zy Hem juist niec te zeggen. , Aanftonds onderzoekt hy, om welke uure hem de doodlyke koorts had verhaten ? Reeds gisteren , zeggen zy, des namiddags om één uur. Deeze omftandigheid heldert hem de zaak volledig op. Hy ziet , dac»lyn Zoon juist op hec zelfde uur was geneezen, als'Jezus gisteren toe hem gezegd had , dat hy^zich weder wel bevond. Hoe kon hy nog twyffelen , of hy de redding van zynen Zoon aan Jezus , fchoon toen afweezig , hadde te danken '? Nu was het gemaklyk voor hem, om ook zyne Landsgenooten daar van te overtuigen. Dit gantfche Huisgezin was Hem federt dien tyd met de oprechtfte hoogachtinge toegedaan. Jezus reisde in Galilsea rondom , en predikte zyne Ryks - Leere («) , welker inhoud met de Lee- (O Hier is het eigeuiyke begin van de openbaare predikinge van Jezus te zoeken. Voor Joannes gevangenneeming gedroeg Hy zich , gelyk het fchynt , volgens Markus I. vs, 14. nog niet als ojjentlyken Leermeester , of- fchoon  P HOOÏ'DST. JEZUS. ijty Leeringen van Joannes volkoomen overéénftemde. Hy bezogt de Synagogen , en begon zich in dezelven als Leeraar te gedraagen. Alles wat Hy voordroeg , maar voornaamlyk het geen daar in noch fcheen de verwachting van een weereldfch Koningryk te begundigen, of althans niet omver tedooten , werd met veel goedkeuring aangehoord. Onder de plaatfen , die Hy naa zyne terugkomst uit Judaja bezogt, was Nazareth , daar Hy was opgevoed. Men verbeelde zich eene kleine Stad , welker Burgers nog gééne perfoonen van verdienden, denwelken zy eene byzondere hoogachting hadden moeten bewyzen , onder zich gezien hadden. De ReÜgie word 'er , zoo als zy van de Geestlykheid der Hoofdllad tot hen koomt, aangenomen. Met onmeetbaare hoogachtinge voor derzelver uitfpraaken ingenomen , wil men géénen medeburger uitfieekende voorrechten van kennis of verdienden toekennen , ten zy hy by de Rabbynen ter Schoole gegaan hebbe. De uirfluitende eerbied voor deezen maakte hen voor de verdienden van elk die gééne geleerde opvoeding , gelyk zy , gehad 'had , blind ; jaa zy worden tegen hem misnoegd , als zy zien , dat zy nogtans genoodzaakt zyn , cm hem dezelven toetekennen. Zulke flegte kenners van verdienden waren de Burgers van Nazareth. Me» zegt hun , dat 'er te Capernaum een groot Wonderwerk gebeurd is. Zy luisteren toe. Dat zots wei fchoon Hy hierendaar reeds wonderen verlichtte. Maar thans zette Hy de verkondiging van het Godlvke Konimrrvk , eene Leere , dewelke door het ongelukkig lot'varï Joannes by veelen haare waarfchynlykheid verloren kon hebben , rnet allen naadruk Yoorc.  MM LEVEN VAN li BOEK. wel naar hunnen fmaak zyn , want hoe zeldzaam iets is toch een Wonderwerk ? Men zegt hun verder , dat zekere Jezus , hun Medeburger , het verricht heefc: dat vermeerdert hunne aandacht. In zoo verre men daar uit mogt hoop fcheppen , dat Hy ook in zyn Vaderland proeven van deeze wonderkracht geeven zou , konden zy gewislyk niet anders , dan wenfchen , om Hem by zich te zien. Hec vooroordeel van aanzien moest voor de eerfte nieuwsgierigheid wyken , om naaderhand des te fterker te werken. Ook geloofden zy , als zyne Medeburgers , het recht te hebben , om te verwachten , dat Hy voornaamlyk hunne Stad tot hec Schouwtooneel van Zyne befchouwens - waardige daaden zou maaken. Zoo dagt Nazareth van Hem, als Hy naa eene tamelyk lange afweezigheid weder derwaarts kwam , en op den eersckoomendcn Sabbath , naar zyne gewoonte , in de Synagoge ging. In zyne reden en gedrag was niets eer weereld te merken, waaruit men zou hebben kunnen befluiten, dat Hy daar gekoomen was, om eenig gerucht te maaken. Men zag weder denzelfden Jezus , dien men zoo veele Jaaren , als den Timmermans Zoon en Gezel , de weeke door aan het werk , en op Sabbath in de Synagoge had gezien , maar nooic eene byzondere aandacht, of eens anderen lof waardig was geworden , buiten dien , denwelken elk goed en gefchikt menfch op de plaats van zyn verblyf zich verwerft. Het fchynt ook , dat Hy zyne Discipelen toenmaals niet by zich gehad heeft , althans ine: allen ( a ). Terwyl alles rondsom Hem hec- («) Want kort daarnaa heeft Hy Petrus en Andreas, Jacobus en Joannes, te Capernaum weder aungetrolien ,  4. HOOFDST. JEZUS. ipr heenen zich zoo zeer als naar gewoonte liet aanzien , zoo kan het wel zyn , dat de Nazireeners overhelden om berouw te hebben , dat zy zich met zoo groote hoope gevleid hadden , en om zich aan Hem daar over met verachtlyke behandelingen te wreeken. Dan te dier tyd ftaat Jezus in de Synagoge op , en laat zich het Heilige Boek geeven. Dit had Hy , zoo het fchynt, te Nazareth noch nooit gedaan. Het werd ook niemand zonder bepaalinge veroorloofd , om in de Synagoge te leezen. Maar, terwyl Jezus nu reeds her aanzien van eenen Propheet had verkreegen , en ook in andere Synagogen al geleezen en geleerd had , liet het hier de Opziender zonder tegenfpraake gefchieden. De Dienaar , wiens Ampt was , de Heilige Rol uit de lade te neemen , en ze den Leezer te overhandreiken , gaf Hem , (daar men thans , naa het leezen van de Wet , aan de Propheeten was , ) Jefaias. Als Hy het gefchrift ontrolde , en Hem vde volgende plaats jn het oog viel (£) , las Hy ze San het toehoorende Volk voor : De Geest des Heeren, Jehova , heeft my geheel ingenomen. Hy heeft my tot ket werk ingewyd , om arme geplaagde menjchen met goede berichten ie verheugen ; om wonden der zielen zeker te geneezen , en opentlyk uiiterocpen , dat gevangene, van bet daglicht beroofde , menfchen uit hunne gevangenis en noodig gevonden , om ze van de bezigheeden van hun beroep ,. dewelken zy weder by de hand namen , op nieuws af te roepen. Zie het Eerfte Kapitt. van het Tweede Boek. (&) Zy ftaat Jez. LXI. vs. X, *.  102 LEVEN VAN I. LOtKi nis in het licht moogen hoornen ; om noodly denden verligting te bezorgen $ en het groote Jubeljaar j het welke ten beste van fchuldcnaaren en knechten is ingejield j uit te bazuinen. Het fchynt, dat jezus deeze fchoone plaats buiten de orde der Sabbaths-voorleezingen heefc verboeren ; zy behelst uitdrukkingen , die zichcbaar de tyden en daaden van den Mesfias bedoelen ; en , buiten twyfel , van Jezus Toehoorderen voor een afbeeldfel van deezen zegenryken Perfoon gehouden werden. Alles zweeg , en zag Hem ilaroogende aan. üe oplettendheid werd nog grooter , toen Jezus , (naa dat Hy deeze plaats ftaande had voorgeleezen , het Gefehrift weder toegerold , en aan den Dienaar wederom gegeeven had) thans onder de Oudfien , ofte Leeraaren der Synagoge , plaacs nam , en over de voorgeleezene plaatfe begon ce fpreeken. Deeze Propheecifche plaats, zeide Hy, was uwe aandacht des te meerder waardig, dewyl zy met der daad heden , terwyl ik in uwe Synagoge verfchyne , vervuld is. Het Haat alleen aan ulieden , om den Perfoon, die zulks van zich zeggen en het zelve doen kan , aanteneemem In deezen toon , fchynt het, dat Jezus een weinig heeft voortgefproken , toe dat duidlyk bleek dat Hy niec meer, dan eene voorbygaande en nog zeer dubbelzinnige , verwondering bewerkt had s op welke waarneeming af Hy Uil hield, daar het Hem anders gemaklyk geweest ware, om , door eene eenige zigtbaare daad , aan deeze verwondering alle dubbelzinnigheid te beneemen , en zich van de goedkeuringe der Toehoorderen volkomen te verzekeren. Hy liet ze aan zich zelven over, en wachtte gerust hun oordeel af. De meesten  4. HOOFDST. j E Z U Sj *93 ften hoorde men in den beginne zeer gunfiig van Hem fpreeken. Die Propheetifche plaats was op zich zelve van eenen zeer gewenfchten inhoud ; en zy werd nog aangenaamer door zyne inneemende maniere van. voordraagem „ Dan , wat Hy ge- „ zegd hebbe , kan men wel niet anders verftaan , „ dan dat Hy zelf voor den Mesfias Hy , on- j, ze Medeburger, Jozephs des Timmermans Zoon voor den Mesfias wil gehouden zyr). „ Uit zyne daaden , het is waar , zou men beflui„ ten , dat Hy meerder moet zyn, dan wy tot hier toe geloofd hebben. En nogtans is hec j, ook geheel onbegrypelyk , hoe Hy op éénmaal zoo groot is geworden ! En waarom verricht „ Hy zoodanige daaden dan ook niet hier ? De „ Stad Nazareth zal voor Hem wel tegenwoordig i, niet te gering zyn , daar Hy zoo lang als de ge- meende menfch onder ons geleefd heeft." —Dergelyke gedagten en gefprekken gaaven aan de 9 in het begin ontflaane verwondering 4 eenen voor Hem zeer naadeeligen , en voor hen zeer fchandelyken zwaay. Hy zag het. Het Was blykbaar, dac op eene plaatze , daar het vooroordeel van aanzien zoo fterk tegen Hem was, niets van belang was uic te voeren. Wonderwerken zouden hier alleen de kracht van fchynbaare zeldzaamheeden gehad hebben , die , wanneer zy aan eene flegte oorzaake toegefchreeven worden , waar uit men ze nogtans niet verklaaren kan , enkel de verbeeldingskracht bezig houden , en een mengfel van verachting en verwonderinge uitwerken. De verwondering vale op de zeldzaamheid , en de verachting op de ge- ringfehynende oorzaake Deezen firyd en overwinningen der vooroordeelen had Jezus een N tyd  194- LEVEN van I. soek. tyd lang aangezien ; thans nam Hy op de volgende wyze van de Nazareners affcheid: Ik zie , wat gy van my verwacht. Uw twyflelend voor - en naadeelig oordeelen , doet my, gelyk gy denken kunt, zien, wat ik in het tegenwoordige geval te doen hebbe ; naamlyk , gelyk gy van iemand , die zich beroemd eene konst te verdaan , eifcht, dat hy daar van aan zich zelven de proef zal neemen , dat de Geneesmeester zich zelven zal helpen ; zoo ziet gy my voor eenen menfch aan , die , naa verloop van eenigen tyd, wederom t' huis koome ; voorgeeve veel te weeten , en op groote daaden , die hy elders verricht hebbe, roemt. Gy wilt oordeelen , hoe gegrond myn voorneemen zy. Gy hebt gehoord , wat 'er wonderbaars te Capernaum gebeurd is , en verwacht , dat ik in myn Vaderland noch veel meer zulke daaden zal verrichten. Doe ik het niet , dan is de gemeene ftaat, waar in ik tot hier toe leefde , voor u lieden reien genoeg , om my te verachten. Laat my toe , dat ik u lieden de waarheid zegge. Het is het lot van alle groote Leeraaren en Propheeten van Israël geweest, dat zy in hun Vaderland minder zyn geacht geworden , dan elders. Dan , het is ook zeker , dat hun Vaderland dan zeer dikmaals , het zelve ter rechtvaardige ftrafie , hec nut en de hulpe heeft moeten derven , die het van zyne Propheeten zou hebben kunnen genieten ; daar intuflchen Afgodifche Naabuuren het groocfte voordeel van hen trekken. Ten tyde van Elias , als 'er in drie en een half jaar géén regen viel, en de groocfte Hongersnood het gantfche Land van Israël drukte , waren 'er zekerlyk veele arme hulpbehoevende Weduwen in ons Land, maar niemand van  4. HOOFDST. JEZUS. ip- van dezelven had het geluk , van Elias, die den zegen met zich bragt, in haar huis te ontvangen Maar ééne Weduwe te Sarepta , in het Land der Sydoniers , was het, aan dewelke hy tot troost gezonden werd Zoo waren 'er ook ten tyde van zynen Naavolger , Eliza, veele Melaatfchen in Israël, en nogtans had géén van allen het geluk , om door hem geneezen te worden. De Syriër Naaman was alleen zoo gelukkig Dit waren voor de Nazareeners onverdraagelyke Waarheeden. Hun gedrag omtrent Jezus met hec gedrag van de oude Israëlieten in hunnen bedor- venften toeftand ; hun gedrag omtrent hunnen Medeburger , met de verachtinge der beide groote Propheeten , Elias en Eliza, te vergelyken ; Sydoniers en Syriers boven hen te Hellen ! . En zoo fpreekt een Man , dien zy byna geloofden te veel eere beweezen te hebben. Daar zy verwachtten , dat Hy , om hunne gunst te winnen , Wonderwerken zou doen , daar fpreekt Hv tegenwoordig , als of Hem aan zyn verblyf in hunne Stad , aan hun Burgerrecht, aan hunne Synagoge , enz. weinig geleegen was! Het gistende Gemeen laat Hem niet voortfpreeken, Alles druist op Hem aan , en dringt zich met Hem onder een gefchreeuw en dreigementen , uit de Synagoge , en voorts ter Stede uit ; blinde yver gaf hun in , Hem van den Heuvel, op denwelken Nazareth gebouwd was , nederwaarts, te werpen (*). AI- (*) „ Nazareth , eene Stad aan het hangen van eenen » 23 uuren gaans van Jeruzalem , naar het Westen »m n «ren van den Berg Tiabor ; zegt bVscuTnT N 3  i9C LEVEN van JEZUS. I. boek, Alles is in beweeging , doch niemand durft waagen de hand aan Hem re flaan. Veellicht , dac Hy , om hunne vrees te vergrooten , zich een aanzien hebbe gegeeven , het geen hun een ftraffend wonder fcheen te dreigen , indien zy zich verftouten mogten , om verder te gaan. Althans, hun "Wraakzuchtig voorneemen bleef onvervuld. Hy ging midden door hen heenen , en nam zynen weg na Cap.ernaum.  H È f LEVEN Vak r> e n GROOTSTEN en BESTEM aller. mensch e n JE Z U S i DOOR JOHAN JACOB HESZj Bedienaar des GodlykenWoords teZurich* ÜÏT HET HOOGDUITSCH VERTAALD. /. DEELS, 2. STUK, TÉ HAARLEM, By bosch, Boekverkooper, 17^5;, We» PriW/^ie VI /y en heeft by het uitgeeven van dit twee/ yfn de Stukje van het eerfte Deel deezes *-S / 19 Werks niets te berichten, dan dat, federt de uitgaave van het eerfte, ook het Vervolg van dit Leeven des Grootlien en Besten aller Men. fchen, JEZUS, bet Leeven der APOSTELEN, door denzelven uitmuntendenSchryver uitgegeeven is. Men zal het een en andere zoo fpoedig, ais de aart eener goede Vertaaling toelaat, het algemeenmededeelen. Men zou den Tytel tegenwoordig wel hebben kunnen veranderen, en eenen algemeenerenuitdenken, die beide deeze aanèéngejchakelde, en tot eikanderen behoor ende Werken, onder zich bevatte. Men zou daar door misfchien tevens hebben kunnen voorkomen de verkeerde uitleggingen, die men aan den Tytel, die trien voor dit Werk verkoor en heeft, naamlyk, het Leven van Jezus, den grootïïen en besten aller Menfchen, te fluiten. Dan men is van begrip, dat men ten g'evallen van eenige hekrompene Zielen, of van menfchen, die te los denken, de groote zaak niet behoort te verdonkeren. JDat de Heer Jezus Menfch, ofte de Menfch genoemd word, kan niemand, die de Heilige-Schrift eerbiedt , op eenïgerhande wyzen misduiden, ter* wyl een Apostel zelfs Hem, en dat in zyn Ampt van Middelaar, juist met dien naam befchryft, i Timoth. II. vs. 5. En kan een weldenkend menfch het dan averecht]ch uitleggen, als men den Heiland den groQtften en besten aller Menfchen noemt? — * 3 En  BERICHT. En dat aan het hoofd van een Boek, het welke ge.fchreeven is om elk eenen, die waarheid lief heeft, ie overtuigen, dat, wanneer men onzen gezegenden Zaügmaakerzelfs alleen als Menfch befchouwt, men gedrongen is om te bekennen, dat Hy alle onze hoogachting en liefde wegens zyne Wysheid, Voorzigtigheid, en edelaar tig Karakter, waardig is; en derhalven, dat ''er niet alleen van dien kant niets is, het geen ons zou kunnen weder houden, van Hem voor den Zaügmaaker der Weereld tt erkennen ; maar zelfs, dat "het ons dringt, om te. zeggen: Zoodanig een karakter behoort den Heiland der Menfchen te hebben: at is een Af beeld fel, den Zoon vanrGod waardig. Vandaar, datmen den Tytel zoo heeft gelaat en, als die was, en dat men, zoo ■naa mooglyk is, wegens de omftandigheeden, by dea oorffronglyken in het geheelmeent te blyven. Dit Boek behoeft flechts van menfchen geleezen te •worden, die verflandigen Godsdienst hoogachten, en men houd zich verzekerd, dat het dan wel haast een onwaardeerbaar Handboek in ChristlykeHuisgezinnen zal gerekend worden. /sDuitfchlandzj;»'^ reeds Vier Drukken van uitverkogt, en een Vyfde onder handen. Het ontbreekt ook /«Nederlandniet aan menfchen, die wel denken, en het dierbaar Euangelie in zyne waare gedaante wenfchen te kennen. God' geeve, dat dk Werk ook hier te Lande, daar toe een middel zy! ORDE  Bladz, vu, O R D E e n OVER EENSTE MM ING DER GEBEURTENISSEN, Zynde het Vervolg van het geen in het Erlle Stuk bladz, xxxn. voorkomt. TWEEDE BOEK. van jezus verstooting uit nazareth, tot naa het tweede p a a s c hf e e s t. EERSTE HOOFDSTUK. Verblyf van den Heere Jezus te Kaper» naum, en verrichtingen te dier plaatfe. Jezus zet zich te Kapernaum neder ( a ). Hy leert het Volk aan het Strand (V). Naa het eindigen van zyne Reden laat Hy Petrus van land fteeken, en bezorgd hem eenen overvloedigen Vifchvangst (cj. Waarfchynlyke oorzaaken van dit Wonderwerk. Hy noodigt Petrus en Andreas (d), en kort daar naa Jacobus en Joan««(e), op nieuws uit, om Hem naatevolgen; * 4 ge-  vm H A. R M O N I* E. geneest in de Synagoge eenen Da;monifchen menfch, (ƒ); en op den. zelfden dag de Schoonmoeder van Petrus (gy, word van alle foorten van Kranken, om hulp aangefprooken ; deezen maakt Hy gezond (b") , en begeeft zich naaderhand in eene eenzaame plaatfe (i). Van daar doet Hy weder eene reize door Galilxa ( k ). Zyn gevolg ( / )- (a) Lukas IV. 31. Q>) Lukas V. 1-3. (e) Lukas V. 4 - 9. («0 Matth. iv; 18-20. Mark. I. i (a) Matth. VIII. 1-4. Markus J. 40-44. Lukss; V. 12 14 (V) Markus I. 45. Lukas V. 15. (c) Markus I. 4?. Lukas V. 16. (d) Matth. IX. 2-8 'Mark. II. 1-12. Luk. V. 17 -26, (e) Matth. IX. 9. Mark. II. 13,14- Lu.*. V. 27, 28. (ƒ) Matth. IX. 10. Mark. H, 15. Luk. V. 29, (g) Matth. IX. 11 13. Mark. II. 10 , 17. Lukas V. 30-31. f» Matth. IX. 14-17. Markus II. 18-22. Lukas V. 33 • 39- VIERDE HOOFDSTUK, Reize na Jeruzalem op het tweede Taafchjeest, en der zeiver Gevolgen. Jezus aankomst te Jeruzalem Geneezing van eenen Krankeh by het Bad Bethesda ( b ). Aanftootlyke omftandigheid van dat Wonderwerk C c )• Men ontdekt de oorzaak daar van en vervolgt Hem C d ). Jezus verdeedigt zich kort ( e ). Zyne verdeediging verbittert zyne Vyanden noch meerder tegen Hem (ƒ). Uitvoerige Verdeedigings - rede van Jezus (g). Gebeurtenis met het Airen - eeten der Discipelen ( h ). TerugreizenaGalikea, en geneezing van eenen men^ * 5 fcho  r HARMONIE. fche mst eene lamme hand, waarby Jezus eene merkwaardige overwinning op Z} ne Ph;;rizeeuwfche Vyanden behaalt (*'). Deezen neemen . met de Herodiaanen een befluit, om Hem van kant te helpen ( k ). (a) Joann. V. i. (b) vsl 2-9. (c) vt. 10-13. (d) Joann. V. 14-16. (e) vs. 17. (ƒ) Joann. V. 1H, (g) vs 19-47. (h) Matth. XII. 1-8. Mark. II. 23-28. Luk. VI. 1 - y. (»") Matth. XII. 9-13. Mark. III. 1 ■ 5. Luk. VI. 6 lp., (k) Matth XII. 14. Mark. III. 0. Luk. VI. it. DERDE BOEK. tot het ter bood brengen van Joannes den dooper. EERSTE HOOFDSTUK, Afzondering der Twaalf 'Discipelen* Verjcheide Leeringen. Algemeene vertooning der gefteldheid van den Heere Jezus in dien tyd. Hy begeeft zich na eene eenzaame plaatfe (tf) ; word opgezogt verricht wonderdaadigeGeneezingen, voornaamlyk aan Dasmonifche menfchen ( c ). Hy befluit , om voor zich uit zyne veele Aanhangeren eenigen tot zyn vertrouwd Gezelfchap te verkiezen Naamen en karakter der twaalf Discipelen ( c). Aanmerkingen over dat Gezelfchap. Bericht wegens eenige andere Begeleiders van Jezus (ƒ). Van zyne Discipelinncn (g). Ver- fchei-  H A RlM O N I E. xi fcheid^e wonderbaare Geneezingen Qh). Herbaalingen van eenige plaatfen uit de Bergpredikatie met merkwaardige byvoegfelen (#> («) Matth. XII. X* Maïk. III. 7rM Ibid Markus III. 7-9fcï lbid Markus III. icr 12. 00 Markus III 13 . H- Lukas VI. 12, l y ' Matt.X.14. Mark. III. 16-19. Luk. VI. 14-16. (feng) Lukas VIII. 2, 3(i) Lukas VI. 17-19' (Ova. 20-49. TWEEDE HOOFDSTUK. Twee Wonderwerken. Gezantfchap van Joannes. Maaltyd in het huis van eenen Tharizeeuw. Bede van eenen Romeinfchen Hoofman te Kapernaun voor zynen krenken Slaaf, en verbooring van dezelve (0). Opwekking van den Zoon eener Weduwe te Naïn J nnes zend twee van zyne Discipelen tot Jezus; deeze zegt; hun het noodige CO* en geeftby deeze Sele§en" heid ook aan het Volk onderrichting (<*> HY word van Simon , eenen Pharizeeuw, ter maaltyd genoodigd (e). Merkwaardig Voorval met eene hardyk berouwhebbende Zondaarel* •(ƒ> («) Matth. VIII. 5-13. Lukas VIL 1-10. (V) Lukas VII. II ■ 17- • „ (cl Matth. XI 2.6. Lukas VII. 18-23. (dV Matth. XI. 7-I9- Lukas VII. 24 "35O) Lukas VII. 36. CO vs- 37- 50- DERDE  xu HAR M O N I E. DERDE HOOFDSTUK. 'Parabelen. Aanmerkingen over den Leertrant van Jezus, byzonder over de Parabelen. Parabel van het uitgeftrooide Zaad ( VIERDE HOOFDSTUK. Joannes, de 'Dooper, ter dood gebragt. Match, XIV. 3-12. Mark. VI. 17-29. VIER-  HARMONIE, xiii VIERDE BOEK. tot de reize op het loofhuttenfeest. EERSTE HOOFDSTUK. J'/onderwerken. Aanmerking over dc zwaai igheeden, waar in del leer Jezus zich by het beweeren van zyn aanzien bevond. Naa het ter dood brengen van JoantKi ontwykt de Heer na eene eenzaame plaatfe ( a ). By eene Scheepvaart overvalt hen een hevige Scorm, denwelken Hy fiilt, en de Discipelen gei b)m Hy land in het Gadareenfche Gebied aan ( c ). Twee Bezetenen ontmoeten Hem, dewelken Hy wonderdaadig geneest ( d). Voorval met eene kudde Zwynen, tevens met deszelven gevolgen ( e). Terugtocht na Galilsea , daar Hy aanftonds van Jaïrus om hulp voor zyne Dochter aangefprooken word (ƒ). Voorval met de bloedvloeijende Vrouwe ( g ). Opwekking der Dochter van Jaïrus (h). Geneezing van twee Blinden (i) , en eenen Stommen ( k ). Oordeel der Pharizeen over Zyne Wonderkrachten (/). O) Matth. XIV. 13. (£) Matt. VlIi.23-27. Mark. IV.35 41. Luk.VIII.22-25, (C) 28. . v. 1. 26. 00 283!' ■ 2-10. 27-31.* 00 32 3*- ii- 20. 32-iQ. (ƒ) —IX. 18,10. 21-24. 40 42. (g) 20-22. .25.34. 40-48. 00 2}-26. 35 - 43- 49-56. 0) Matth. IX. 27-31, (k) vs. 32, 33. 0 Lukas IX. 34. TWEEDE  XIV HARMONIE, TWEEDE HOOFDSTUK. Eerfle Uitzending der Twaalven. Ongerustheid van Her odes. Wonderwerken. Oorzaaken, waarom Jezus noodig gevonden heeft, Zyne Discipelen tegenwoordig reeds uit te zenden ( a ). Aanlpraak aan hen, by gelegenheid van deeze Uitzendinge (£). Omtrent deezen tyd word Herodes oplettende op de daaden van den Heere Jezus (c). De Discipelen koomea van hun eerfte Gezantfchap te rug ( LEVEN van II. bosk, aangezien werd. De uitwerking volgt daar op aanHonds. Naa eenige krampachtige beweegingen, die zoo geweldig waren, dat hy, als van eene onzichtbaare macht, ter aarde geworpen wierd, en aan een luid gefchreeuw, word de man eensklaps van zyne kwaaie bevryd. Een menfch, dien men zoo even in den beklaagelykften toeftand had gezien; van zyn verftand zoo geheel beroofd , dat het gezicht van Jezus, dien besten menfch, doodsangst in hem verwekte ; buiten ftaat, om zyn lighaam te regeeren; dit voorwerp van medelyden, ziet men plotslings in eenen verftandigcn menfch herfchaapcn; tegenwoordig eenen zoo opmerkzaamen Toehoorder van Jezus ? als een eenige van de anderen; daar hy zoo even te yoren met woorden van eene onzinnige verfchrikking Hem in de rede was gevallen. Onder alie de Wonderwerken verdienen die van deezen aart, als Werken van Almacht en Weldaadigheid, tevens befchouwd, zekerlyk den eerften rang. Het was niet alleen de genezing van eene krankheid van het lighaam , maar de wederherftelling van den geheelen menfch, tot het vrye gebruik van zyne lighaam - en ziels - vermogens. Jezus verkreeg de goedkeuringen de bewondering der Synagoge. Deeze nieuwe Leeraar , zeide men , heeft zyns gelyken niet; Zyne. Leer moet gewislyk van eenen Godlyken Oorfprong zyn, want Hy heeft zelfs de macht, om Onreine Geesten te gebieden. Het gerucht van deeze ongemeene daad breidde zich door geheel Judaaa uit. Naauwlykshad Jezus dit weldaadige werk verricht, of Hy vond in het huis van Simon Petrus gelegenheid tot een tweede. Hy kwam daar, met Jacobus en  *U HOOFDST. JEZUS. lijf en Joannes, uit de Synagoge (w;),envondSimons Schoonmoeder aan een heftige Koorts krank liggen Haar ouderdom maakte de Krankheid noch gevaarlyker. Men verhaald Hem haare omftandigheden, en fpreekt by hem ten haaren behoeve. De redding van den Daemonifchen mensch in de Synagoge, gaf in der daad hoop, dat Hy ook hier zyne Wondermacht zou gebruiken j te meer, gemerkt het de naa Bloedverwante van zynen Discipel betrof. Zonder eenige voorbcreidinge gaat Hy tot de Kranke, neemt haar by de hand, en helpt haar zich oprichten, terwyl Hv intuffchen der koortfe beveelt baar te verlaaten, om des te zigtbaarer te toonen, dat haare geneezing het uitwerkfel van zyne macht was. Aanftonds word zy gezond, en kreeg zoo volkomen haare krachten weder, dat zy, zonder verdere hulp, opftaan, en hec werk van Huiswaardin waarneemen kan. Haar eerfte bezigheid was, haare dankbaare dienstvaardigheid aan haaren weldaadigen Gast te toonen, en Hemby de Sabbaths-maaltyd (») op te paffen. Jezus en zyne Discipelen worden thans van de perfoon bediend, die voor weinige oogenblikken onbekwaam was tot alle werk. Eene omftandigheid, die, vooral by eene zoodanige Koortfe, dewelke gemeenlyk, zelfs wanneer zy al geweeken is, zwakheeden agterlaac, wel zeer onze aanmerking verdient. Naa (m) SeceJJit, ut mos erat, Sabbatho ad Vefperam in convivium, in domum Discipulorum. Porro ril*, qua; iriiniftrare debebat, Eebri laborabat. We eam fanat, & ipfa iljis miniftrat. Theo*hyl. in h. I. (») Deeze werd nooit, naa het bezoeken der Synagoge, naagelaatcn, en behoorde mtde tot de Sabbathvisringe.  S08 LEVEN VAN II BOEK, Naa hec ondergaan der Zonne, zoo ras men weder bezigheden ter hand neemen mogt, bragt men van alle oorden der Stad Kranken voor her huis van Petrus. Die was een gevolg van het gerucht der geneezinge van den Dsemonifchen Man in de Synagoge , men dagt, dat de wonderdaadige Propheet met mindere moeite alle andere Krankheedengeneezen kon, daar deeze voor Hem niet te zwaar geweest was, Menfchen, die federt langen tyd nooit de vrye lucht ingeademd hadden; of die in Gasthuizen (Lazaretten) opgeflooten ,wegens aanfteekende Krankheeden» van menfehelyke huipe byna verdoken geweest waren; of van dewelken men dien morgen noch gelooid zou hebben, dat zy voor den ondergang der Zonne zouden derven; werden thans allen van hunne Bloedverwanten of Vrienden, zoo naa als mogelyk was, by het huis van Petrus gebragr. De plaats van dezelve fcheen een afgefprookene verzamelplaats van de elendigfte Kranken te zyn Jezus komt buiten. Hy gaat van den eenen tot den anderen , en legt eenen iegelyken van hen de handen op. Bit diende tot teken, dat op het zelfde oogenblik , door zyne macht, de Kranke geneezen wierd. Het was, als of men een gefchenk met eigene hand uitdeelt , of net met eenig ander uirerlyk teken begeleid, waaruic men den geever kan kennen. Onder deeze Kranken waren ook zulk en, als de bovengemelde, inde Synagoge; lieden, welker krankheid, wegens derzelver zeldzaame verfchynfelen; aan booze Geesten toegefchreeven werd. Uit ingebeelde vreeze, of dewyl hec hun onmogelyk was, het geen zy ge-, hoord hadden, by zich te houden;, of wel op aan-, drang van den DEemon', riepen zy met misbaar en gefchreeuw uit: Gy zyt de Mesfias! Gods Zoon zyt Qy! Jezus vond niet goed, zyne waardigheid van. Mes-  ï. H00FDST. JEZUS. 209 Mesfias, van zoodanige menfchen, en op zoodanige ivyze, te laaten bekend maaken. Dit zou de zaak 'niet geloofwaardiger, maar veel eerder verdacht gemaakt hebben. En ook wilde Hy in het geheel niet zoo openlyk voor den Mesfias uitgeroepen zyn. Hy gebood hun te zwygen, en bevrydde ze van de gewelddaadige oorzaake van deeze kwaaie, door een onwecrftaanbaar woord van Macht. Tot diep in den nacht was Hy met deeze Kranken bezig. Gezond keerden zy allen weder na huis, en het fcheen, dat op morgen vroeg reeds weder eën menigte van Kranken voor Petrus huis zich zoude verzamelen. Dan, voor het aanbreeken van den dag ftond Jezus op , en ging alleen na eene eenzaame plaatfe buiten Capernaum, om ongeftoord te kunnen bidden , en aan zyne Overdenkingen ruimte te geeven. Zoo aangenaam als voor Hem de omgang met menfchen was, zoo lief was Hem nochtans ook de eenzaamheid, alwaar Hy zich met hoogere Voorwerpen bezig houden, en als voor eenigen tyd in zyn He'melfch Vaderland te rug keeren kon. In deeze ge« heiligde uuren nam Hy ook zyne Discipelen niet mede, terwyl zy niet bekwaam waren, om aan deeze verheffingen van gemoed deel te neemen. Straks naa dat Hy heen gegaan was, mistte men Hem. Petrus , voor wiens huis het Volk zig weder verzamelde , zogt met andere Discipelen (0) Hem op, en zeide , toen hy Hem had gevonden: geheel Capernaum is weder vergaderd, en verlangt om U te hooren,en bm Uwe weldaadige Werken te zien. Veelen, die met hem gekomen waren, onderfteundcn de Bede, om na hunne Stad te rug te keeren. Uwe meening is («) Vermoedelyk Jakoüus en Joannes,  aio LEVEN van II. BOEKi is goed, antwoordde Jezus, maar ik moet ook in andere omliggende Steden en Vlekken de Leerevanhet Godlyke Koningryk prediken. Dat eifcht het oogmerk van myne zendinge. Ik gebiede myne Discipelen, my te volgen. Thans deed Hy weder een' reize door Galilfea, en liet zich nu in deeze, dan in geene, Synagoge hooren. Overal predikte Hy dezelfde waarheid, dat de tyd van den Mesfias voor handen was; dan dat men aan gééne weereldlyke toebereidfelen, om Hem te ontvangen, had te denken, maar zich enkel, door verbeteringe van zeden, daartoe had te bereiden. Zyne Leer bevestigde Hy met Werken, die even zoo weldaadig , als wonderbaar , waren. Aan verfcheide plaatfen fchonk Hy, door het geneezen der zwaarfle krankheeden, een aanzienlyk gedeelte van haare Inwooneren weder. Niet alleen Galilara, maar ook het naabuurige Syrien, werd door deeze daaden verbaasd. Uit deeze Landfchappen, als mede uit het Land der tien Steden, uit Jeruzalem en geheel Judtea, uit de heerfchappye van Philippus, enz. riep het gerucht eenige menfchen by één, die, van Scid tot Stad, van Vlek tot Vlek,zyn gevolg vermeerderden. Indien men uit een zoo talryk gezelfchap iets zon moeten befluiten, zou men kunnen denken, dat Jezus ,in het bereiken van zyne oogmerken, reeds veel verder was gekomen, dan het in der daad was. Buiten twyfel zagen ook reeds de Discipelen, 'w den dagelyks toeneemenden roem huns Meesters, zyne en hunne aanfhvmde grootheid met vooruitloopende vreugde te gemoet. En in de daad was binnen weinige dagen het aantal van die geenen, dewelken Hem  ï. HOOFDST. JEZUS. 21* als eenen Wonderdoener en Propheet eerbiedden, naar gelang van de groote daaden, die Hyinzookorc een tyd verricht hadde, zeer toegenomen. Dan, het Ryk van den Mesfias werd gantfchlyk niet in dezelfde evenredigheid uitgebreid en bevestigd, als de loflè goedkeuring des Volks aanwiefch. De Wonderwerken hadden veel fpoediger verbaasdheid en goedkeuring, dan zyne Leer verbetering van leeven, bewerkt/ Intusfchen, naadien het oogmerk, om de Joodfche Natie te verbeteren, aan hoogere en algemeenere oogmerken ondergefchikt was, en het Koning, ryk van den Mesfias eigentlyk eerst door het bereiken van de laatstgemelden tot ftand kwam; gelyk blykt, wanneer men het geheele ontwerp van zyne zendinge, zoo als zyne Discipelen naaderhand het zeiveder weereld voorgelegd hebben, in het Oog houd; zoo kan men ook, uit het flegte gevolg van zyne Zedelyke en Godsdienftige poogingen, by de Galileërs, en de Jooden in het algemeen, in het geheel niet befluiten, dat Hy een oogmerk had, het geen niet te bereiken was. Het geen, in eeneri zekeren zin, flechts eene proef, en zelfs eene mislukte proefis, dat kan, in een ander oogpunt befchouwd, een wélgelukt Werk zyn , wanneer hec naamlyk, tot bereikinge van het hoofdoogmerk, op eenigerhande wyze het zyne toebrengt. Naa dat 'er zoo dikmaals van de Reden , dié jezus gevoerd heeft, melding gedaan is, zal het tyd zyn, om ook eene famenhangende Rede , en wel die, dewelke, volgens de orde der Gefchiedeniflè, fat deeze plaatfe behoort, by te brengen. De Heer hield  3IÖ LEVEN VAN II. BOEK hield ze voor eene talryke Vergaderinge, op eene met opzet daar toe verkoorene hoogte, van waar Hy alle zyne laager ftaande Toehoorders kon overzien, en des te beter van hen verftaan worden. Naast by Hem (londen zyne Discipelea, op dewelken veele plaatfen van zyne Reden voornaamelyk pasfen; rondom: Hemheenenftond het overige Volk Jezus zette zich neder, en ving dus aan: TWEEDE HOOFDSTUK» Jezus 'Reden tot zyne Discipelen en bet Volk. Gelukzalig zyn zy, die by hunne armoede een ootmoedig hart, vry van begeerte na aardfchë Grootheid, bezitten; want zy zyn het, die het Koningryk van den Mesfias (het geen niët in goederen der Weereld bertaat,) als hun eigendom aanzien moogen, met meerder Recht, dan de Ryken' of Eergierigen. Gelukzaligen! die, in de wederwaardigheden van deezen tyd wel geoefend, zich met geduld aan dezelven onderwerpen; want de zoodanigen zullen, zd niet hier, beter tyden beleeven^ en elders verkwikking en troost vinden. Geluk- (*) In ieder van deeze Zaligpryzingen , fchynt de Heer Jezus één van de Vooroordeelen d; r Jooden, betreffende de tyden van den Mesfias, te wederfpreeken.  6; HÖOFQSÏ; JE Z.Ü S. SlJ Gelukzaligen, die by deeze onrustige tyden, daar Zoo veel boosheid en bitterheid heerfcht, zich niet door beleedigïngen verftooren ofte verbitteren laaten: want Zulken zullen ten laatiien in veilige ruste hunne tegenwoordig gekrenkte rechten genieten; gééne listen of geweldenaaryen zullen hen , uit het hun van God aangeweezen beter Erfland Qa), kunnen verdryven. Gelukzaligen, by welken deugd en braafheid als hun daaglykïch brood is; die levendig gevoelen,hoe veel hun zou ontbreeken, wanneer zy niet plichtmaatig en gemoedlyk leefden: want zulken zullen de gelukzaligheid , die zy in het vervullen van hunne plichten zoeken, in volle raaate genieten. Gelukzaligen, welken het ongeluk van artdere menfchen gevoelen, barmhartige Weldoeners; want zoodanigen zullen God even zoo genegen vinden, oni hun hulp en redding te bezorgen, als zy omtrent anderen Zyn« Gelukzaligen, welker hart zuiveren onfchuldig is j gééne booze lusten voed, en niets verbergt, dat zy' niet zouden durven laaten zien: want zoodanigen zullen (het geen altoos de beste Israëliër allervuurïgst gewenfcht heefc) met God, het geheel zuiver cn onzondig Weezen, omgang hebben. Gelukzaligen, die, zoo veel in hen is, de vertoorn-' de gemoederen bedaarcn, en eendracht en vrede uitbreiden: want dezulken, dewyl zy God, den God des (a) Eene toefpeeling op d«f inneeming van het Land! Kanaün* P 

behandelt hen als Vrien» den, en bevorderd by allé gelegenheeden derzelver geluk. Vloeken zyu, zoozegenchen. Doenzyu hunnen haat gevoelén, zoo doec hun goed, Lasteren en vervolgen zy u, zoobidc voor hen, dac hun hunne zonden vergeeven , en een menfchlyk hare gegeeven worde. Maakc u door zoodanige gevoelens waardig, om Zoons, Lievelingen, Huiskinderen van uwen groo* ten en goedertierenen Vader in den Hemel genaamd te worden. Onder deezen naam ftelc gy u toch allerliefst zyne byzonderfte gunstbewyzen aan uwe Natie voor. Dan, gy moet niet alleen dezelven, maar ook zyn gedrag omtrent de menfchen in het algemeen, naavolgen; naamlyk, zoo als Hy over Israëliten en Heidenen, en onder beiden over kwaaden en goeden Zyne Zon laat opgaan, en hunne Velden met zynen regen bevochtigt, zoo behoort gy ook eene veruitgebreide goedheid jegens Godsdienstgenooten en ande- (d) Toen naamlyk den Israëlieten bevolen wierd ze* kere Natiën zonder veifchooning te verdelgen.  ». hoofdst, JEZUS; 323 anderen, jegens Vrienden en Vyanden, in uwe harten plaats te geeven. Anders, wanneerÊgy u alleen daarmede te vrede houd, dat gy alleen die lief hebt, van welker wederliefde gy by voorraad verzekerd zyt, wat doet gy groots en fchoons? Ieder Tollenaar, dien gy zoo zeer veracht, doet die ook niet . het zelfde ?Óf, wannner uwe vrien dfchapsbetuigingen zich alleen op uwe Geloofsgenooten en Bloedverwant ten, maarniet rot deoveiigenmenfchenuitltrekken, wat doet gy groots en fchoons? Menfchen, die met ons een gemeenfchappelyk belang hebben, te be^ minnen, dat laaten zich ook wel de Tollenaars welgevallen. Nog eens: zyt zonder uitzonderinge, je-> gens elk eenen zoo goed gezind, als uw Vader in den Hemel volkomen goedertieren is. Wat het Aalmoesgeeven betreft fV)» het welke gy met reden voor eenen Hoofdplicht houd, zoo waarfchouwiku, dat gy het niet doet met oogmerk, om als barmhartige weldoeners aangezien en bewonderd te worden. Al wilde gy voor u zulken lof by menfchen koopen, dan zoud gy nog géén Gode welbehaagelyk Werk gedaan hebben. Wanneer gy derhalven aalmoesfen geeft, zoo doet het juist niet zoo ftaatlvk, als onder een bazuinengeklank, gelyk de fchynvroomen, dewelken zelfs de Synagoge ofte de Hoofd - ftraaten tot Schouwtooneelen van hunne weldaadigheid maaken; deezen verkrygen, ik verzeker het u , buiten eene iedele goedkeuring der Aanfchouweren , niets voor hunne Aalmoeien. Maar gy» (e) Hier gnat de Heer tot zoodan:ge plichten over, by dewelken het niet zoo zeer op hunne uitbreiding op meerdere gevallen,dan wel opdebepaalingederwyze, hoe zy verricht moeten worden 5i aankoouic.  £24 LEVEN VAN II. BOEK. gy, myn Israëliër, wanneer gy Aalmoesfen geeft, doe het niet als iecs, waarcoe gy groote voorbereidfels behoeft, maar als iets, het geen men fpoedig en in ftilte kan doen, en al gedaan is, voor dat het iemand gemerkt.heeft. Laat het voor u genoeg zyn, dat uw Vader,/die ziet wat in het verborgene voorvak, u ziet, en u roemruchtiger zal beloonen, dan wanneer gy de goedkeuring der menigte had. Ook by het Bidden koomt alles op degefteldheid van het hart aan. Maak het niet, als die Schynvroomen , dewelken met opzet in de Synagogen, en op volkryke plaatfen der Stad, in eene houding, die boven anderen de oplettendheid gaande maakt, hun Gebed verrichten, op dat zy door den indruk, denwelken iet zoodanigs op lieden maakt, die alles naar de'nuiterlyken fchyn beoordeelen, lofredenen verzamelen. Denk niet, dat deeze loffpraken het minfte zyn van hunne belooning, dat God zelf ze daar voor genadig aanziet. Ik verzekere u, dat zy, behalven deezen iedelen lof van menfchen, niets te verwachten hebben, van hec geene anders een befcheiden Bidder van den Geever alles goeds kan hoopen. Maar gy, myn Israëliet, wanneer gy gaat bidden, fluit u liever in uwe binnenkamer op, en geef u daar eenzaam over aan de gedachten of reden, die uwe eerbied voor uwen grooten en goeden Vader u ingeeft. En uw Vader, die u daar even zoo wel ziet en hoort, als wanneer gy onder den vryen Hemel bid, zal u-zoo verhooren, dat men, f al heefc men u niet zien bidden,) aan de gunstbewyzen, die gy van Hem ontvangt, openlyk zien zal, dacgywaa* rs eerbied voor God hebt. Maar  «4 HOOFÖST. JEZUS. S23 Maar bat uw Gebed geen iedel gepreevel zyn, Israëliërs, die van de Godheid waardiger denken * dan andere Natiën, behoorden zich ook in die ftuk, van hen te onderfcheiden, ennieeeewaanen, dac een woordryke aanfpraak, een dikwerf herhaalen van dezelfde Beden , en optelling van vermeende behoeften , Gode eene des te volkomenere en fpoedigere verhooring afperfen kunnen. Gy behoeft in het geheel de Afgodifche menfchen hierin niet naatevolgen, want uw Vader weet immers, wat gy behoefc, eer gy Hem daarom bid. Ik geef u een modél, waar naar gy uwe Gebeden kunt richten, en waar uit gy kunt zien, wat het wezenlykfte zy, van het geen een menfch Gode in zyn gebed voortedraagen hebbe. Vader der menfchen! Gy allervolmaakte en ver» heevene! mogte uwe volkomenheeden van de menfchen erkend, en met diepen eerbiedgepreezenworden ! mogt uw Koningryk, het Koningryk der waar» heid, deugd en gelukzaligheid, hoe langs hoe verder zicb uitbreiden! mogt aan uwen Wil, gelyk in den Hemel, zoo ook op aarde, voldaan worden I Geef ons heden ons dagelykjch brood. En vergeef ons alle verzuim en overtreeding van onzeplichten : gelyk wy menfchen ook ver geeven, die ons beleedigd hebben. En laat ons niet in ongeluk en verzoeking koomen. Maar red ons uit alle kwaad. Want Ö koomt de hoogfte heerfebappy over alles toe; eeuwig worde uwe Almacht en Volkomenheid gepreezen J De Bede om Vergiffenis vooronderftelt Verzoenlykheid; zy word alleen in zoo verre verhoord, als men zich van een verzoenlyk bart bewufi is; want God handelt naar deezen Regel: wanneer gy anderen menfchen hunne fouten vergeeft, dan zal Hy u ook  *o6* LÉVEN v a n tl. boe# ook de uwen vergeeven ; maar wanneer gy anderen hnnne fouten niet vergeeft, dan zal Hy u de uwetl ook niet vergeeven. ——— Wanneer gy byzondere dagen tot het Paften bepaalt, zoo neemt niet opzetlyk eene treurige gedaante aan, gelyk de fchynvroomen doen, die met opzet 'er donker uitzien, op dat men aan hem merkeri zou, dat zy zich zelven met vasten grootlyks kwellen. Denkt niet, dat God dit voor een bewys van vroome gevoelens aanneemt, zoo als het menfchen daar voor laaten gelden. Neen^ ik verzeker u-, zy hebben van God zoo min daar voor te verwachten, als of zy niet gevast hadden. Maar gy, myn Israëliër, gedraag u, wanneer gy vast, uiterlyk even zoovrolyk, jaa zelfs vrolyker, dan naar gewoonte, veel eerder, dan dat gy zoodanige donkére trekken van zelfsbeltryding aanneemen zoudt. Gaa, als op Feestdagen, met een gezalfd hoofd, en zuiver gewasfchen aangezicht, onder de menfchen, op dat men aan u niet zie dat gy vast, en laat hetu genoeg zyn, dat uw Vader, dewelke ziet dat géén menfch ziet, u gadeflaat. Deeze Getuige van eenzaam vasten zal u zoodanige gunst betoonen, dat men daar' uit (al heefc men u niet zien vasten) het befluit zal opmaaken, dat gy een beter dienstknecht van God moet geweest zyn, dan men van u gedagt had. Houd ook de volgende Leeringen in het geheugen. Gy, in het byzonder, myne Jongeren, welker amp£ onmogelyk met aardfche zorgen beftaan kan. Vergadert voor uw kort verblyf in deeze Weereld gééne fchatten. Wat zyn het flechte goederen $ die men niet voor mot en roest bewaaren , noch voor dé  a. ÜOOFDST. J Ë Z Ü j>. d2f de listen der dieven beveiligen kan! Verzamelt dart veel eerder fchacten voor den Hemel; maakt, dat gy goederen deelachtig wordt, die aldaar zonder gel vaar voor mot of roest of dieven bewaard worden, tot dat gy koomt, om daar van bezit te neemen. Bedenkt dat het geene gy voor uw fchat houd, al* toos ook het liefde voorwerp van uwe begeerten, uw voornaamde hartszaak is. Maar hoe flegt is hec met eenen menfch gedeld, wanneer aardfche fchat ten zyne hoofdzaak zyn! Zoodanig iemand heefc een kwaad oog, gelyk gy gewoon zyt, een van hebzucht en nyd bedorven hart te noemen. Gelyk nu het oog, zoo lang als het goed blyft, voor het gehee;le lighaam tot een licht dient, maar wanneer hec (kwaad word, en zyne kracht om te zien'verliest ! het geheele lighaam in duisternis fielt; zoo is het ook daarmeede in den menfch, het geen meteen goed ofte kwaad oog vergeleeken kan worden. Is hec •gemoed door hebzucht en nyd bedorven, dan bevind zich de geheele menfch in duisternis: hy vol"t niet meer verftandige regels, maar zyne blinde driften ; daar hy in tegendeel met overleg handelen zoude , wanneer zyn hart vry en onbedorven ware. Wanneer nu het geen in u licht, het geen van voor: oordeel en drift vry, en voor de waarheid open behoorden te zyn, door nyd en hebzucht bedorven is hoe jammerlyk moet het met uw geheele leven en wandel gedeld zyn! hoe dikdonker moet het in uw doen en laaten weezen! Zoo min als" men te gelyk een Afgodsdienaar, en een Aanbidder van den waaren God kan zyn, even zoo min kan men zyn hart aan de liefde tot rykdomimen, en aan de liefde tot den Godsdienst te gelyk toewyden. Zy zyn twee Heeren, die eenen zoo zeer  aas 'Leven vas h. boSk. zeer tegen eikanderen ftrydigen dienst ëisfchen, dat men, om zich naar beiden te richten, met zich zelven oneens zou moeten zyn. Men zal den eeneti liefhebben, en den anderen haaten; deneenen getrouw blyven, en den anderen zynen dienst opzeggen; gy kunt onmogelyk aan_God en aan den Afgod der Rykdommen tevens overgegeeven zyn. Daarom feefik u deezen raad; Zyt niet zeer angstvallig beommerd over zaaken, die het onderhoud van uw leven, fpys en drank, en kleeding betreffen. Gemerkt gy de zorg, voor het geen veel gewichtiger is, aan God moet overlaaten , waarom zou het minder gewichtige zoo angstvallige zorgen vereisfchen ? Gy dankt God voor uw leven: belyd gy niet juist daardoor, dat Hy u ook, het geen minder dan het leven is, het voedfel, bezorgen kan? Gy dankt God voor uwe gezonde lighaam; en belyd gy niet juist daarmede, dat Hy ook in het geene minder is, dan uw lighaam, in de kleedinge, voor u zorgen kan? Laat ik deeze angstvalligheid met het vrye onbekommerde leven van geringere fchepfelen fchaamrood maaken. Ziet de Vogels in hun vrye Element! Zy geneeren zich evenwel ook van het Zaad, maar zy zaaijen niet; zy oogften niet; zy hebben gééne fchuuren, waarin zy hunnen voorraad verzamelen ; en voor uwen Vader is het nochtans niet te gering, hen te fpyzigen, en te maaken, dat hun korte leven hun aangenaam worde. Kunnen Vogelen by hunne werkeloosheid zoo vrolyk zyn,, en onderhouden worden, hoe veel meerdere reden i hebt gy, ongelyk edelere Schepfels, om zoodanige: Wantrouwige zorgen telaarenvaaren? Enwatbaaten: dan eindelyk dee/.e angtvallige zorgen ? Kunnen zy; wel uwe lighaamsgeftalte, zelfs maar de lengte van! eenei  2. HOOfESTi JEZUS* 229 eene elle, ofte uw leeftyd zelfs maar dén tyd van eene uure boven het bepaalde tydftip vermeerderen ? Eh wat de kleeding betreft, waarom maakt gy toch •uwe voornaamfte zorg van iets, hetgeen de fchoone Veld-lelien van natuur hebben, en nochtans daarby geheel onbezorgd en werkloos zyn ? Leert van dezelven , dac het fieraad, waarmede gy haar zoo ryke lyk bekleed ziet , het voornaamfte voorwerp van uwe -zorgen niet moet zyn. Ook hier is alle kunsc te vergeeffch: want ik verzeker u , dat zelfs de prachtige «Salomon, dewelke in opfmuk alle Koningen overtrof, «iet in ftaat was, om in een kleed vafi zoo fyn een weeffel, en van zoo zuivere witheid, als één van deeze Veld-lelien , te verfchynen. Geeft nu God aan Grasbloemen, die heden bloeijen, en morgen •met het onkruid afgemaaijd en verbrand worden» zoo heerlyke kleederen; zou Hy dan 0, zyne uitmun* tender Schepfelen, den laft opgelegd hebben, om « daaromtrent met angstvallige zorgen te kwellen? Hoe zwak zyt gy toch, dac gy, zelfs niet in zulke kleinigheden, op de Voorzienigheid durft vertrouwen/ Ontdoec u van de kommerlyke gedagcen: van waar fpyze te haaien ? van waar drank ? van waar kleede* ren ? Gy , die gelooft , dat gy onder eene byzondere Voorzienigheid ftaat, gy moet niec, gelyk Heidenen, die deeze byzondere Voorzienigheid niet kennen, u verbeelden, dat de Godheid zich weinig om de belangen der menfchen bekommere: gy moet van uwen Almachtigen Vader vertrouwen, dac Hy uwe behoeften kenne, en weece daarin ce voorzien. Wend liever uwe zorgen daar heenen, daar een onophoudelyk zorgen noodiger is, en daar hecgevaarlyk zyn zoude> ce gelooven, dac men daaromtrent onbekommerd mogt leeven. Draagt zorg, dat hec Ryk van God voor u niec verboren gaa; maakt u Q die  *3o LEVEN van II; boek. die gelukkige tyden, dat gy den Mesfias by uhebt, ten nutte. Vervult de plichten, die God u door Hem laat voorfchryven. Dan zulcgybevinden, dat God ook alle uwe overige behoeften niet vergeeten, maar u zoodanige goederen, als eene kleine toegift op de goederen van zyn Koningryk, zells ongezogt, zal laaten ten deel worden. Nochtans-, ik wil niet, dat gy met geduurige bekommernifn.- de behoeften van uw aanfiaand2 leven vooruitloopt. Morgen zal het vroeg genoeg zyn, om voor dat. het geen gy morgen noodig hebt, met befcheidenheid te zorgen Vooruitloopende zorgen voor toekomende behoeften worden juist daardoor onoodig, dat ieder dag zyn eigen deel van kwaad en moeilykheid wyslyk toegemeeten is, dit moet den menfchen billyk te rug houden, om meerdere voorwerpen van kommer van den volgenden dag te ontleenen. Wagt u, van anderer menfchen gedrag ftreng en liefdeloos te beoordeelen, op dat niet de hooger Rechter gelyke gellrengheid tegenu gebruike. Want naar zoodanigen regel of maatltok, als gy de fouten van anderen beoordeelt, naar denzelfden regel en maatftok zult ook gy beoordeeld en gevonnisd worden. En hoe dwaas is het, de fouten van anderen zoo doemzuchtig te tekenen. Hoe zyt gy zoo fcherpziende, om in uws naastens oog eenen fplinter, een vleksken in zyn karakter, te ontdekken; en den balk , die uw oog verpletterd heeft, het fchriklyke kwaad van uwe eigene fouten, word gy niet eens gewaar! Huichelaar! Zou dat menfehhevendheid zyn, het geen u op het kleindere gebrek van den anderen zoo oplettende maakt? „ Myn , Vriend, houd een weinig fiil, ik zorg voor uw '. beste. Laat my aan uw oog raaken, ik zal er " dee-  S. HOOFDST. JEZUS. 231 „ deezen fplinter fpoedig uithebben." Hoe ! gy, wiens oog van een balk zoo deerlyk toegen'cht is, wilt gy zyn Oog-arts weezen? Gy, met een diep verwond geweeten, dringt u aan hem tot geweetensRaad op? Genees toch eerst uwe eigene verregaande wonde, en denk dan op middelen, om de minder gevaarlyke kwetfuur van anderen te heelen. Wanneer gy, myne Discipelen! met God-onteerende, wellustige en roofzuchtige menfchen te doen hebt, die onbekwaam zyn vooralle verbeteringen, 200 wacht u, voor de Leeren des Evangelies by zulke, opzetlyke verachters en ichenders van dezelven te verkwisten. Dat zou zoo veel zyn als heiligdommen voor de honden, en paarlen voordezwynen werpen. Niet alleen zouden zy deeze Godlyke Leeren fcbandelyk ontheiligen, en als zwynen dezelven in den. drek treeden, maar u zelfs, hunne Leeraaren, als roofgierige honden, aanvallen, en aan hunne roofzucht opofferen. Vertrouwen op God, en goedhartigheid jegens de menfchen, zyn eigenfchappen, die ik u niet genoeg kan aanpryzen. Vertrouwen op God: Bidt, dan zult gy ontvangen ; zoekt, dan zult gy vinden; klopt aan, dan zal u opengedaan worden: want zoo gedraagt zich God omtrent alle menfchen, dat Hy hunne op het goede doelende beden en wenfchen verhoort. Hier aan behoeft gy des te minder te twyfelen, gemerkt zelfs onder de menfchen nog fpooren van weldaadigheidzyn, die het geloof baar maaken, datzybyGod in eenen veel hoogeren trap zal te vinden weezenImmers brengt de.natuurlyke ngiging van eenen Vav der tot zyne Kinderen mede, dat hy hun, wanneer Q a zy  23a LEVEN van & boek. zy brood eisfchen , géénen fteen, en wanneer zy om vifch verzoeken, gééne flang geeven zal. In der daad géén bewys, dat 'er veel weldaadigheids onder de menfchen heerfche; maar toch een kenteken, dat, terwyl gy (van welken ik niet te veelzegge , als ik u , over het algemeen befchouwende, iuitfflinoeme,) uwen Kinderen en Bloedverwanten "oeds gunt en geeft: de zoo veele ruimere goedheid van uwen Hemelfchen Vader, veel meerder de gebeden der menfchen verhooren, en hun niet alleen niets fchadelyks, maar niet'dan nuttigegtfaw»mededeelen zal. Goedhartigheid jegens de menfchen: Alles, wat gy wilt, dat u de menfchen doen zullen, doet hun dat ook. Dit is de inhoud van uwe Godlyke Schriften, ten aanzien van de plichten omtrent den naasten. Deeze Voorfchriften zyn zekerlyk van dien aart, dat de gewoone Voorbeelden u iets geheel anders leeren. Maar ik raad u: gaat door de enge deure in. Anderen openen u eene wyde deur; ik toonde u groote zwaarigheeden van de zyde. uwer neigingen en omftandigheeden ; doch laat het u niet verdrieten, daar door te gaan. De deur is wyd en de weg is breed, die tot Verderf leid, en daar zyn veelen, die daar •wandelen. De deur is eng en aewegfmal, die tot de eeuwige Gelukzaligheid brengt, en daar zyn maar weinigen , die daar opgaan. Daar is ook groot gebrek aan goede Leidslieden. Wacht u voor die valfche Leeraaren, die alle vertooning, als waren zy Godlyke Propheeten, maaken, en, om zoo te fpreeken, in een fchaapenvacht ( zo als de aloude Propheeten,) naamlvk, onder den fchyn van zagtmoedigheid en vroomheid, influipen. Zy zyn niet, het geene zy fchyneni zy zyn Roof-dieren; zy willen ten koste van  2, Hoofdst. J E Z U F; 233 ▼an uwe welvaart en deugd hunne gierigheid verzadigen. Dan, hoe zeer zy zich weeten te vermommen,men kan ze nochtans uit de proeven, die zy van hunne gevoelens geeven, ligt in hunne waare gedaante kennen. Doornftruiken zullen nooit Druiven , nochte Distelen Vygen draagen. Den goeden en gezonden Vruchtboom zal men altoos aan de goedheid zyner Vruchten, en den flechten aan derzelver bederf kennen; een iegelyken Boom, die bedorvene (fchadelyke) Vruchten draagt, word afgehouwen , en in het Vuur geworpen (_*). Even zoo gemaklyk zult gy eenen valfchen Leeraar aan veele proeven, die zyne kwaade gevoelens verraaden, ontdekken, en u voor hem kunnen hoeden. Niet elk een, die my het aanzien en de rechten van eenen Mesfias toefchryft, is daarom waardig, om aan de goederen van het Hemelfche Koningryk deel te neemen; maar alleen die geenen, die den wil van mynen grooten en aanbiddenswaardigen Vader volbrengen, 't Is waar, ten geenen dage zullen veelen deeze taal voeren: Groote Heer en Mesfias! in Uwe gunlte hoope wy by uitneemendheid te deelen; wy, die voormaals als uwe Jongeren en Gezanten ook geleerd en gepropheteerd , en ter uwer eere Paemonen uitgedreeven, en veele andere wonderdaaden verricht hebben. —— Maar ik zal hun kort en beflisfend antwoorden: U heb ik nooit voor myne Vrienden en Aanhangers gehouden. Gaat van my, gy Overtreeders myner Wetten! Maakt (*j Van dezelfde uitdrukkinjen bediende zich Joan. nes de Dooper, B. 1. H. 1. Q 3  334 LEVEN van II.boek Maakt hier uit op, hoe gy u, met opzicht toe myne Leere , behoort te gedraagen. Eenen iegelyken Aanhoorder daar van, die ze beoeffent, vergelyk ik met eenen verflandigen man, die zyn huis op eene fteenrotfe gebouwd had. Terwyl hy het bewoonde kwam 'er een plasregen. Wolkbreuken en flormwinden vielen allergeweldigst aan op het huis; maar het kon niet omver geworpen worden, want zyn Fondament was de Steenrots. Even zoo zal hy, die tot den grondilag van zyne geheele leevenswyze myne Leere legt, zoo vast als eene fteenrots, tegen alle verleidingen der valfche Leeraaren, tegen alle itormen van doorbreekende kwaade voorbeelden ,en van vervolginge, zeker ftand houden. Maar wie in tegendeel myne Leere die hy geboord heeft, niet beleeft, die vergelyk ik met eenen onbezonnen menfch , die, om een gering gemaks wil, zyn huis in. een Dal, op eenen Zandgrond, gebouwd had. Als nu de Stortregens , en de Golven, en de Stormwinden doorbraken, vonden zy weinig tegenftands aan dit huis. Het ftorte in, en die inftorting was verfchrikkelyk. DERDE  3. HOOFDST. J E Z U Si 235 DERDE HOOFDSTUK. Tot op de Reize na Jeruzalem op bet Tweede Paa/cbfeest. Men kan zich de uitwerking van deeze rede op de Toehoorderen best voordellen, wanneer men dezelve met de toenmaals gewoone Leerwyze van andere Joodfche Leeraaren vergelykt. Had een Schriftgeleerde over deeze doffen gepredikt, dan zou hy, in ftede van over zedelyke plichten te fpreeken , de eene ofte andere fpitsvindige geweetensvraag voorgefield hebben; by voorbeeld, hoe men zich by eene lighaamlyke verontreininge, waar van de Wet gééne melding gedaan had, te gedraagen hebbe? Hy zou voorgedraagen hebben, wat in zoodanig een geval de overlevering eischte? Of eene Leer in gefchil zou ter baane gebragt, en tegen de leerftellingen der tegenpartye verdeedigd zyn geworden; of de Schoolgefchillen tuffchenZ/*7/«^en Schammai(*} zouden het voordel verhit, of de geest van party, digheid zou tot deeze of geene onbezonnene onderneeming aangefpoort zyn. In alles zou menfchelyk aanzien de plaacs van de Godlyke Waarheid hebben moeten bekleeden. Jezus predikte, onafhankelyk van menfchlykaan» zien, onvermengd met willekeurigé ftellingen, zulke leeringen , op dewelken ten deele haare blykbaare waarheid, ten deele het aanzien der Heilige Boeken, ten (*) Twee beroemde Joodfche Leeraars. Lichtfoot. Q ♦  LEVEN van n boek. ten deele zyne eigene groote daaden, het zegel der Godlykheid.drukten, In ftede van den bedorveneii fmaak des Volks, volgens de gewoonte van andere Leeraaren,met mceilyke Allegorien teonderfteunen, ofte hunne verbeeldingskracht te verhitten, fpreekt Hy voor het gezonde verftand en voor het geweeten.. De deugd, die Hy aanpryst, is niet die Van eenen Woestynier, even als de Es&ërs, die niet eens de onfchuldige vreugden en Vryheeden van het leven kenden ; ook niet de trotfe en glinfterende der Pharizeeuwen, maar de echte Lraëïitifche Deugd. Zyn .Voordellen bragt de Toehoorders in. verrukking. Het verdient ook aanmerking, hoe voorzichtigHy in deeze rede van eene zaake, by de Jooden ge* heel kwalyk 'begreepen, naamlyk van hec Godlyke Koningryk, en den Perfoon van den Mesfias fpreekt,. Van hec Godlyke Ryk, waar van zy zoo aangenaam, verleidende denkbeelden hadden, doec Hy, 'c is. waar, melding, maar op eene wyze, die alle denkbeelden van aardfche hoogheid daar van afzondert. Juist te dkr plaatfe, daar Hy het zelve beveelt te zoeken, fpreeke Hy van de iedelheid der zorgen, die hec aardfche bedoelen. Van zynen eigenen perfoon fpreeke Hy als van eenen Vervuiler en Verbeteraar van de Zedenwet, die dezulken, die Hem uicwendig eerbied beweezen , zonder zyne Voorfch.riften te gehoorzaamen, nooic voor zyne Discipelen zoude erkennen. Zoo omzichcig verwydert Hy alles, het geene de verkeerde denkbeelden van een weereldfch Ryk zou kunnen onderhouden. Al fchoon Hy derhalven door deeze rede groote achting verwierf, zoo verzwakte Hy daar door niet weinig de groote verwachtingen van hen, die Hem eens als eenen aardfchen Koning hoopten ce zien. Van  g. H00FDST. JEZUS. 237 Van zyne Toehoorderen begeleid, klom Hy van den Berg af, en zette zyne Reize voort. In eene zekere bi ad trof Hy eenen Melaatfchen aan. Deeze ziekte bragt hen, die daar mede bezocht waren, in de lastigfte enérbarmenswaardigfte omftandigheeden, dewyl zy niet alleen weinig huipe van anderen ontvingen, om dat de ziekte zoo afzichtig en aanftekend was, maar ook aan weinig gemaks deel hebben mogten, om dat alles, wat zy aanraakten, voor onrein gehouden wierd. Offchoon deeze Melaatfche noch op eene bewoonde plaatfe geduld wierd, moest hy nochtans den gemeenzaameren omgang met anderen myden, en wel te vrede zyn, dat men hem niet geheel uit de Maatfchappy uitftiet. Dat was reeds eene ftoutmoedigheid, dat hy tot Jezus en zyne Reisgenooten dorst naderen. Jezus ontweek hem niet, gelyk anderen, uit vreeze van zich te verontreinigen, zouden gedaan hebben. Op eenen kleinen afftand (*) van Jezus viel de Melaatfche voor Hem neder, hy roept: jleer ,— macht ontbreekt U niet zo Gy flechts wilc om myelèndigen van myne Melaatsheid te reinigen. -■—■ Ik wil het, fprak Jezus, gy zult rein zyn! Met deeze woorden roerde Hy hem aan, om te toonen, dat in hec vervolg niemand door hem aan te raaken, zich verontreinigen zoude. Op dit zelfde oogenblik, over zyn geheele lighaam rein , geworden, itond hy met het levendigfte gevoel van zyne herftelde gezondheid op, en toonde met woorden en gebaarden zyne groote begeerte, om dit wonder tot eer van zynen Weldoener bekend te maaken. Dan, (*) Van de tien Melaatfchen, Lucas XVII. vs. 12, word deeze omlbindigheid, dat zy van verre (tonden, uiulrukkelyk gemeld. Weshalven dezelve ook hier aoo veel te waarfchynlykcr is. Q 5  aj8 LEVEN van II. boeit. Dan de gevolgen, dïe uit deeze bekendnaaking hadden kunnen vloeijen, veroorloofden niec, hem dat toe te ilaao. Met de Melaatsheid was het anders gedeld, dan met andere krankheden. Zy werd voor eene krankheid, die de menfchlyke konstom te geneezen te boven ging, voor eene plaage van God, gehouden. Den Priester alleen kwam hec coe, daar over ce oordeelen, en iemand rein of onrein te verklaaren. De Melaacfche moest van tyd toe tyd door hem onderzocht worden, en, wanneer hy rein was, een offer van reiniginge brengen. Indien Jezus deeze Wet had overtreeden, en den gereinigden zonder waarfchouwinge had heen gezonden , zou de Priesterfchap zyn doen als een creeden in hunAmpc hebben aangezien, en de rechtmaacigheid daarvan gelochendhebben; en den gereinigden menfch hun ongenoegen hebben laaten gevoelen. Jezus beval hem derhalven , zich zonder tydverzuim aan den Priester te vercoonen, zich van den zelven ce laacen rein verklaaren, en naaderhand de in de Wet bevolene plichten van reiniginge te volbrengen Eer dac die gefchied was, verbood Hy hem de zaak bekend te maaken, op dat niet door het gerucht van deeze daad, de Priester te rug gehouden wierd, van zynen toedand onpartydig ce beoordeelen. De Man gehoorzaamde voor hec overige, maarftilzwygen liet hy zich niec opleggen. Vreugde over de (*) Vermoedelyk zou de gereinigde zonder een uitdnikkelyk bevel dit naagelaaten hebben , dewyl zyne geneezing zoo buitengemeen was, en de Priester niets daarby te doen had. Maar dan zou hy ook niet weeder in de gemeenfehap der Kerke, van dewelke hy, als een Melaatfche, uitgeflooten was, opgenomen zyn! Jezus geeft hem derhalven een bevel, het geen tot zyrt eigen best diende.  3. HOOFDST. JEZUS. 239 de herftellinge zyner gezondheid, verlangen na hec gezellige leven, hec welke hy lang had moeten derven, begeerte om zynen Weldoener ce roemen, gedoogden niec dat hy zweeg. Hy deed alles, wac hy kon, om ieder eenen deeze gebeurtenis te verhaalen , en veelen, die zich tot hier toe met het gerucht van Jezus daaden te vrede gehouden hadden, te overreeden, dat zy Herh ook perfbonlyk zouden leeren kennen. Jezus zag zich op nieuws voor de oogen van een wonderzuchtige menigte, en voor eene zoodanige hoogachtinge blootgeiteld, dewelke, dewyl zy op het geene zyne voornaamfte verdienfte niet uitmaakte, gegrond was, en weereldlyke verwachtingen voedde, zynen zedelyken oogmerken meer hinderlyk dan vorderlyk was. Hy vind noodig, zich in eenzaamheid te begeeven, tot dac hec geroep van Zyne daaden voorby was. Maar ook daar werd Hy van veelen bezocht. Omtrent deezen tyd fchynt het, dat allereerst zekere vyandlyke ontwerpen zyn gefmeed, die langen tyd in enkele proefneemingen, om zyn aanzien by het Volk te verminderen, en inboosaartigezydlingfche aanvallen beftonden, en eindlyk in een formeel ontwerp eindigden. Wy moeten de zaak een weinig hooger optralen. Sedert het laatfte Paafchfeesc, hec welke Hy te Jerufalem gevierd had, wasnubyna een Jaar verloopen. Reeds toenmaals had zyne geringe afkomst, het verachte gezelfchap zyner Galileefche Discipelen, de gelykvormigheid zyner Leere met de Leeringe van den gehaaten Joannes, by de Priesterfchap een groot ongenoegen tegen Hem verwekt  84° LEVEN VAN II. BOEK. wekt (*). Sedert Hy weder in Galikeawas, liet men niet naa, berichten van Hem in te winnen, en het gerucht bragt hun ook buiten dat veel van Hem over. Zy moesten verneemen, dat federt Joannes gevangenheeminge, van dewelke zy gehoopt hadden , dat dezelve Jezus en zyne Discipelen van verdere onderneemingen zou affchrikken, en in hunne voorige duisternisiè te rugge jaagen, zyn aanzien en het getal zyner Aanhangeren grootlyks was toegenomen, en wel niet alleen in Galilasa, maar ook in andere Provintien. Offchoon zy nu te geiyk hoorden, dat Hy nog altoos als een gemeen Israëliet, verre van alle wereldlyke hoogheid verwyderd, leefde, zoo zullen zy veellicht dit flechts voor eene vermomminge hebben gehouden, dewelke Hy zou afleggen, zoo ras Hy verzekerd was van zyn aanzien. En gemerkt thans weder een Paafchfeest (f) naaderde, zoo was te vreezen, dat, wanneer de Galileefche Propheet weder op het zelve in de Hoofdftad kwam, Hy zich door zyne waare ofte ingebeelde wonderdaaden noch meerder bemind zou maken; en dan zou het te laat zyn, om zich tegen den voortgang van zyn aanzien te verzetten.' Door zoodanige aanmerkingen bewoogen, kwamen van Jeruzalem en andere oorden van Judaja eenige Pharizeeuwfche Leeraars C §) , met géén ander oogmerk , zoo het fchynt (*) Ziet het derde Kapittel van het eerfte Boek, (f) Het tweede van zyn openbaar Leeraarampt. (§) Naamlyk die gtenen , dewelken Matth. XV. vs. i. eenoemd worden , «» «V« Uoo den? Hoe nu? Als dit gefchied, en de ftraf van zyne zonden ophoud, zult gy het dau ook nog voor lastering houden, dat ik hem de zonden vergeeve , of moet gy het dan niet voor een bewys houden, dat ik,omtrent wiens zendinge gy zoo groflyk doolr, volmacht hebbe, om de zonden te vergeeven?Nu, hier mede geef ik u het bewys: Staa op, Kranke I neem u bed op, en gaa na huis! Op dat oogenblik kwamen beweeging en krachten in de verlamde Leden weder. Aanftonds ftond hy zonder hulp op, nam zyn draagbed op zyne fchouderen, drong door de menigte, ging vrolyk na huis; en verheerlykte God en zynen Redden Deeze (•) Misfchien hadden zy in dit geval het wel recht.  .3. HDOFbsT. J È 2 Ü S. si5 Deeze gebeurtenis maakte op de Omftanders des re dieperen indruk, dewyl daarby zoo veele omftandigheeden famenliepen, om de grootheid van Jezus in het licht te nellen. De foort van krankheid; de manier, waarop de Kranke was aangebragt, en in tegenwoordigheid van zoo veele aanfchouweren Hem was aangeboden; de befchaamdgemaakte berisping der Pharizeeuwen, den wel ken de voor hunne oogen gezond gemaakte thans eene ftilzWygende belydenis van dat geene afdwong, waarover zy zich zoo even geërgerd hadden; de blykbaare herrtelling van denzelven, het eerfte vlugge gebruik van zyne wcderverkreegene krachten; **•—dit alles werd met verbaasdheid gehoord en gezien: Zoo handcastelyke uitwerkingen van eene Godlyke Almacht verwekten eerbied, en zoo weldaadige proeven daar van, vreugde. Zy verwonderden zich , hoe toch deeze Wetgeleerden > dien zy evenwel gééne zeer booze oogmerken dorllen toefchry ven, over het gedrag van Jezus zich hadden kunnen ergeren. Jezus had, ten aanzien dér Pharizeen, niet anders gedaan, dan dat Hy zich tegen den kwaaden indruk had verzet, denwelken de boosaartige beoordeeling van zyn gedrag op de Omftanderen hadde kunnen maaken. Verder ging Hy niet, daar Hy anders dc hooepehtmg, die het Volk Hem bewees, ligt tot vermindering van hun aanzien hadde kunnen misbruikeu. In zoo verre als de pooging van de Joodfche Gee! '.lyfchcid, voor de uiterften , tot dewelken de v< rwoQdcrfog over zvne daaden het Volk zou hebben kunnen verleiden, tot een tegenwicht verflrekre, v.i.i do:clvc zjr.cn t:o:;merken juist niet hinderlyk. R Maar  246 LEVEN VAN , II. BOEK. Maar het was ook gantfchlyk gééne Landsvaderlyke Zorgvuldigheid , om zulke buiten fpoongheeden te verhoeden, die hen bewoog, om zoo te handelen. Zy zouden zelfs'wel de eerden geweest zyn, om Hem met buitenfpoorige eerbewyzingen te ontvangen , wanneer zy aan Hem eenen Mesfias naar hun • nen zin gevonden hadden. Maar, dewyl Hy deeze gewenfchte man niet was, en in tegendeel andere voor hen vreefelyke bekwaamheden had, zoo was het van hun belang, zich tegen zyne Aanfpraaken op de Rechten van eenen Mesfias by alle gelegenheeden te verzetten. De eerfte proef hadden zy omtrent een Wonderwerk genomen; thans kwam 'er ook eene gelegenheid voor, om iets in zyn gedrag te berispen. Naa de geneezinge van den Beroerden ging Hy na de Zee Genezareth, daar Hy onlangs het Volk geleerd had. Hy deed het ook tegenwoordig in het byzyn van veele Toehoorderen. Van daar kwam Hy met de Discipelen aan een Tolhuis, gelyk'eraan de Zeehavens en by de Overvaarten over den Jordaan waren. Hier zaten twee Joodfche Tol - Ontvangers; Levis, waarfchynlyk de Opper - Tollenaar, een Zoon van Alphaïus, wiens Vrouw ^ Maria) een Zuster van de Moeder onzes Heeren was, en Matthaus ■'*). Van de afkomst des laatstgenoemde is niets bekend, alhoewel hy naderhand onder het gezelfchap der Twaalven kwam. De Pharizeeuwfche welvoegelykheid zoude geëifcht hebben een Tolhuis, zonder zich met ■ (*) De redenen, dewelken Grotïus, Heüman en M'CHAè'Lis bvhren^en, hebben ons bewoogen, om Mattha?us en Levis, die men anders gemeenlyk voor eenen m denzelf den perfoon houd, voor twee onderfcheidene Discipelen aantezien.  HOOFDST. } È 2 Ü S. S47 Wiet den Tollenaar zelven ineeniggefprekintelaaten; voorby te gaan. Want, by Tollenaaren, wegens hunnen omgang met de Heidenen en veele knevelaaryen zoo gehaat, maakte, men tusfehen beteren en dimmeren géén onderfcheid; men hield zich door den geringïten omgang met iemand van hen verontreinigd. Jezus trad met opzet naader, en noodigde hen beiden -vriendlyk uit, om hun beroep te laaten vaaren, en zich by zyne Discipelen te voegen. Zy waren ontzet, dat zy den Propheet tot zich zageft koomen; denwolken zy veelligt al lang naader hadden gewenfcht te leeren kennen; maar welke kennis zy wegens hun beroe p zich niet hadden durven verkouten te beginnen: en nog meerder moest hec hen verheugen, van Hem aangefproken en uitgenoodigd te worden. Waren zy zulke ge winzuchtige Lieden geweest, als men geloofde dac allen, van dat beroep, waren > zy zouden zekerlyk veel ingebragt hebben, om Jezus van zyne uitnoodiginge te doen affiaan. Aan 'de Discipelen konden zy althans niets zien, het geen hun hoop gegeeven zou hebben, van by het naavolgen van Jezus hun geluk zoo goed als aan de Toltaièl te vinden; en hadden zy zich ooit door zulke hoope laaten misleiden, dan zouden zy, zoo ras zy zich bedroogen gevonden hadden, aanftonds tot hun oud voordeeliger beroep te rug gekeerd zyn. Het is derhalven veel waarlchynlyker, dat zy reeds te voren goede menfchen, en veelligt mede onder die Tollenaaren geweest zyn, dewelken zich door Joan* }ics, den Uooper, tot beteringen hadden katefl beweegen, en v:.n de ongeo n-loofde Tol afperfingen hadden laaten ce ruege hou den. Levis enJVljcchffiUS namen aanftonds vrolyk deuitnoodiging aan, en heiligden zich van toen af geheel aan hunnen nieuwen Leermeester. Pv a De  S48 LEVEN VAN II. BOEK. De toegeevendheid van Jezus maakte Levis vrymoedig, om Hem en de Discipelen in zyn huis op eene maaltyd te noodigen, op dewelke, behalven Matthïeus (*), veele andere Tollenaars , zyne oude bekenden, mede verfcheenen. Levis kon hoopen, dat hy zich, wegens de veranderinge van zyne leevenswyze, by hen zou rechtvaardigen, en misfchien hen ook wel begaerigzou maaken, om Jezus Discipelen te worden Jezus en zyne Discipelen lieten 'er zich vinden. Dit Tolhuis was vermoedelyk naby Capernaum, en Jezus ging opentlyk daar in. Behalven dit in de oogen der Pharizeeuwen zeer aanftootelyke gedrag, deeden zy, dewyl zy niet konden hoopen, hem zelven door hun aanzien te zullen verfchrikken, zynen Discipelen verwyten ( f ). Denzelven hunne hoogachting voor hunnen Leeraar te beneemen, was een middel, om Hem zelven te vernederen. Het bevremd ons, zeiden zy, uwen Leermeester in een gezelfchap van Tollenaaren, en van andere lieden zonder Godsdienst, te zien. Waarom draagt Hy zoo weinig zorg voor zyne eigene eere en voor de uwe, dat Hyu op zulke plaatfen brengt, en Tollenaars tot uwe Medediscipelen maakt? Die met de zoodanigen omgaat, moet zelf reeds van hen bevlekt zyn, of het ten minften in een zoodanig gezelfchap worden. Jezus nam het woord op: Dat is den Geneesmeester vraagen, waarom hy niet liever gezonden , dan kranken bezoeke ? Gy zoudt zoo verkeerd niet oordeelen, indien gy een denkbeeld had, (*) Die misfchien wel zyn Tolbediende geweest is. (t) Ipfum non audent interpellare , ne, quod nollent, audiren t; Difcipulos ab eo conantur avertere. Erasmi. Paraphr.  S« HOOFDST. JEZUS 249 had, hoe men met menfchen van bedorvene zeeden, maar die echter niet voor alle verbetering onvatbaar zyn, moet omgaan; maar dewyl gy daar van niets weet, zoo komt het u zeldzaam en ergerlyk voor, dat gy my plicnten ziet waarneemen, die, wel in uwe Schriften uttdruklyk geëifcht, maar van uover het hoofd gezien worden. Gaat toch weder ter fchoole, en laat u dat zeggen verklaaren: Met Offerbanden ben ik niet gediend, maar met Menfcblie' vendbeid. Met Tollenaarfn, en andere dergelyke menfchen om te gaan, ert aan hunne verbeceringe te arbeiden, beantwoord juist meest aan het oogmerk myner zendinge. Want ik ben niet gekomen alleen om met menfchen , aan welker deugd weinig of niets te verbeteren is, omgang te hebben; maar, voornaamlyk, om Zondaars tot verbeteringe van hun leven uit te noodigen, en hun dezelve gemaklykte maaken. Wanneer derhalven het oogmerk van deeze Pharizeeuwfche Wetgeleerden geweest was, om by de Discipelen zyn gedrag verdagt, en hen van zyn perfoon af keerig te maaken , dan bereikten zy niet alleen hun oogmerk niet, maar moesten zelfs zien, dat zy in het oog der Discipelen zeer merkbaar vernederd wierden; terwyl zy in derzelver tegenwoordigheid hec verwyt moesten hooren, dat zy zelfs het gewichtigfte van hunnen Godsdienst niet geleerd, of verftaan hadden. Naadien zy zich zoo te leur gefield vonden, en zagen, dat zy de Discipelen niet zoo ligt van hunnen Meester af keerig konden maaken, zogten zy zich , beide aan Leeraar en Discipelen , te wreeken, door van deezen voor te geeven, dat zy reeds geheel bedorven waren, en van Hem , dat Hy 'er de oorzaak van was, dewyl Hy hun een R 3 le-  45° LEVEN van II. boek. levenswyze toeliet, die gantfch niet voor Discipelen van eenen Propheet betaamde. De zwakheid van eenige Discipelen van Joannes, kwam hun hierby zeer wel te fiade, Deezen, van hunnen Leermeester aan eene geftrenge levenswyze gewoon, zagen de vryere van Jezus Discipelen met misnoegen aan. Veelftgï bragt ook tot hunne onvredenheid iets toe, dat zy hunnen Leermeester, Joannes, van wien zy gehoopt hadden, dat hy, naa de aankomfte van den Mesfias, als een Heraut geëerbied zou worden, thans in gevangenillè, en zich zelven in eenen veriaatenen toeftand zagen. Veel ligt dat zy ook juist geduurende de gevangemffe van hunnen Leermeester, meerder dan anders gevast, en om zyne verlosiingegebeden hebben. En offchoon Joannes hun duidelyk gezegd had, dat het nu zyne beurt was, afteneemen, federt de Mesfias toenam, waren zy nochtans noch niet vastlyk overtuigd, dat Jezus van Nazareth de Man was, by welden hun groote Leermeester , (de Zoon van eenen aanzienlyken Priester,) niet waardig zou zyn ©m als knecht te dienen By hen derhalven vond het voorgeeven gehoor, dat de Discipelen van Jezus te vry leefden. De Pharizeen lieten zich waarfchynelyk niet weinig daaropvoorftaan,dat zy,naar hun begrip , eene ftrydigheid tusfehen het doen van Joannes en Jezus gevonden hadden,en vereenigden Zich in zoo verre met de Discipelen van Joannes, dat zy derzelver levenswyze, wegens derzelver uiterlyke gelykheid aan de hunne, ten koste van Jezus en van zyne Discipelen goedkeurden. Hem werd zoo wel van de Discipelen der Pharizeeuwen, als van die van Joannes, van de eerften uit bedilzucht, van deezen uit kwalyk begreepenen yver voor de eere huns Meesters, de vraag voorgelegd: wat Hem toch bewcege, om van zoo wyze Oeffeningen der Pbari- zeeuw-  3. hoofdst. JEZUS, 251 zeeuwfche Leeraaren (*), en van den Dooper, dewelken zy met hunne Discipelen hadden, aftewyker.: waarom Hy zyne Discipelen ook niet tot regelmaatig vasten aanhield ? Gemerkt deeze tegenwerping alleen gebouwd was op de meeninge, dat de Pharizeeuwfche Leerftellingen van hec vasten volftrekt voor alle perfoonen en omihndigheden voegden; hierom verdeedigt de Heer Jezus zyne Discipelen op die wyze, dar Hy de ongegrondheid van deeze meening aantoonc: Voor zoo ftreng vasten (zegt Hy) als gy van myne Discipelen eifchc, vind ik in hunne tegenwoordige omltandigheeden gééne reden: gy zelfs maakt immers, met opzicht tot het vasten, eene uitzon dering voor hen, die vrolyke gebeurtenis fen bywoonen. Uwe Bruilofts-gebruiken, by voorbeeld , veroorlooven den Bruilofts-gascen , zoo lang zy in de vreugde van den Bruidegom (f) dee,Ien, alle vryheid in hec eeten en drinken; het zou ongerymd zvn te eisfchen, datzy, geduurendedien tyd, zich in den rouw zouden kleedenen vasten. In een gelykfoortig geval zyn myne Discipelen, zoo lang zy my by zich hebben. Hebben zy reden, om zich over myne tegenwoordigheid te verheugen, dan zouden de treurgewooncen (§) thans voor hen niet wel voegen. Maar daar zal een tyd komen, datzy den (*) De Pharheen hadden weeklyks twee gewoons Vastendagen, Lukas XV11I. vs. 12. om van buitengewoonen niet te fpreeken, (f) Van het zelfde Schilderye had zich te voren Joannts de Dooper zelf bediend. Des te voegzaarrer gebruikt het Jezus ook hier ter beter onderrichtinge vaa 's Mans eigene Discipelen. (5) Onder deezen behoorde het Vasten voornaamlyk, Vasten en treurig (of in den rouw) zyn , waren by hen uitdrukkingen, byna van dezelfde betekeniffe. R 4  s5ï LEVEN van II. boek. den geenen , in wiens tegenwoordigheid zy zich thans mogen verheugen, niec meer by zich zullen hebben ( * ); dan zal men hunne treurigheid over zyn affcheiden genoeg daaruit kunnen opmaaken, datzy geftrenger, dan gemeenlyk, tegen zich zeiven zyn. Tegenwoordig ware het even zoo ongevoegelyk, hen tot Vasten te verplichten, als het onvoegelyk zyn zou de fcheuren van een oud kleed met een ruw Huk van nieuw laken te lappen , offcherpen nieuwen wyn in eene oude bynaa doorvuilde zak ( f ) te betrou» wen. Gelyk het ruwe ftuk laken de fcheuren van het oude kleed flechts vergroocen, en de fcherpe en gistende wyn den ouden zak van een fcheuren zoude; zoo zouden uwe ruwe en harde eisfchen , die tegenwoordig zoo kwalyk voor den toeftand van myne Discipelen voegenin der daad veel meerder aan hen bederven, dan verbeteren. Ofwaaromzouik, ftrydig tegen hunne neiging en hunne omftandigheeden, hun deezen uwen fcherpen en zuuren wyn te drinken geeven ? Zy zyn te zeer aan eenen anderen en zagteren wyn ( vryere zeden ) gewoon, dan dat het wel gedaan zou weezen, hen thans eensklaps tot uwen, voor hunnen fmaak onaangenaamen, drank, (tot uwe regelen van leven) te verplichten Q § ). (*) Deeze tyd was voor de Discipelen van Joannes reeds gekomen , gemerkt hun Leermeester gevangen was. Zy konden derhalven eerder reeden hebben om te vasten, (t) Het waren Iedere welbepïkte Zakken, waar van men zich in die Landen, en ten deele ook in Europa, tot hetzelfde oogmerk noch heden ten daqe bedient. (§) De meeste Discipelen van onzen Heere waren Tollenaars en Visfchers geweest, en hadden zekerlyk byzulk werk niet naar de geflrenge Pharizeeuwfche regelen kunnen leeven. Met hoe wys een te rug zien op deezen hunnen voorigen toeftand gaat Jezus met hen om! VIERDE  4. HO0FDST. JEZUS- 253 VIERDE HOOFDSTUK. Reis van Jeruzalem tot het houden van het tweede Paafchfeest, met de gevolgen daarvan. Intusfchen dat de Priesterfchap bereids haare maatregelen had genomen, om het geduurig toencemende aanzien van Jezus te ondermynen, en met proeven tegen zyne Wonderwerken en gedrag een begin gemaakt had, had Jezus noch geene de minfte moeite genomen, om tègenontwerpen uittedenken; nooit had Hy daar over met zyne Discipelen geraadpleegd; men merkte in zyn gedrag gééne verandering: men zag Hem noch het gezelfchap van zyne bedilzuchdge Befpiedereu trotfeerende zoeken, noch fchroomachtig vermyden; en zoo weinig als zy Hem in de voorige duisternis en een werkloos leven te rug jaagen konden , even zoo min konden zy Hem tot eene of andere' fpoedige onderneeming verleiden, die men als een foort van Oproer zou hebben kunnen aanzien. Maar die voorzigtigheid, die alleen daar iets van deugd laat blyken, daar het geheel ftil is, fcheen Hem onbekend te weezen. In deeze geruste gemoeds gefteldheid reisde Hy tot het houden van het Paafchfeest (*) na Jeruzalem. Daar Hem de Geestlykheid zoo ongaarne in het verafgcleeG;ene Galitaa had gezien, vreesde zy voor Hem b fa noch (*) Dit was het tweede van zyn openbaar leeven. Hier eindigt derhalven het eerfte van de drie laatfte jaaren van Jezus leeven, R 5  »54 LEVEN van II BOEK. noch veel meer in de hoofdftad. Doch dewyl Hy ' noch even zoo, als de laatftemaal in de gedaante van eenen Galilaeer derwaarts kwam, en een groot gedeelte van het byeengekomen Volk Hem nog niec in perfoon kende, zoo maakte ook zyne aankomst noch niet zoo zeer veel opziens. Hy bezochc de volkryke plaatfen der Srad, en nam de gelegenheeden, om goed ce doen, waar. Eene zo qdanige bood zich Hem aan, toen Hy, op zekeren dag, zich by de zoogenaamde Schaapspoorce, by het Bad Bethesda, dac is, Hospitaal , bevond. Het was een. beroemde Gezondbron, rondom dewelke vyf bedekcen gangen ofgalderyen waren, coc verblyf voor Kranken aangelegd. Menfchen van een zwak gezicht, Lammen, Uitgeleerden , zogten hier verlichting van hunne Kwaaien. De uitmuntende Geneeskracht van die Bad, werd aan eene buicengewoone Godlyke werkinge coe,gefchreeven, die zich op zekere cyden aan eene merkbaare opborrelinge van hec water liet befpeuren. Hec fchynt eene Periodike Bron geweest te zyn, dewelke op zekere tyden in beweeging geraakte, en begon ce bruifen en opceborrelen, waar door hec water troebel, en misschien ook warm, en met zulke Mineraalife deelen vermengd werd, welke een Gezondbron moet hebben Naauwlyks gebeurde die beweeging van het water, of veele van de Kranken beyverden zich om 't zeerst, om de eerfte daarin te klimmen. Hy, dien het gelukte, de overigen voor te komen, had de meeste kracht en genot van het Bad, en men had voorbeelden, dat krankheeden, die ongeneesbaar fcheenen, door die middel geneezen wierden. Maar (*) P.achitne II. Deel i. Boek bladz. 401. Aanm. van den [Hoogduitfchen] Veitaaler.  •4. hoofdst. j E Z U S. 255 Maar zelfs op die plaatfe, daar God een algemeen Geneesmiddel had gegeeven, kwam de arme en gemeene Man veëltydste kort, en moest den voorrang in hec gebruik van de beste krachcen van hec Bad denzulkenoverlaaren, die zich van vrienden of Bedienden het fpoedigflen daarin konden laaten draagen. Voor anderen maakte men alsdan eerst plaats, wanneer hec warer zyne beste krachten reeds weder had "verloren. Jèzus zag daar eenen Man, die reeds agtendercig jaaren, in of naby deeze Gaanderyen, die rondom' dit Bad waren, zich had opgehouden, en waarfchynh/k van de Aalmoefen, diehy van tyd tót ' tyd daar verzamelen kon, geleefd had. Zoo veele vergeêffche poogingen, die hy gedaan had, om ter regter tyd in het Bad te gëraaken, hadden hem wel 'alle hoop benomen, dat hy ooit van zyne krankheid bevryd zoude worden, nochtans bleef hy geftadig noch hier, en vergaderde van de eene reize toe de 'andere zyne weinige overige krachten, om by de beweeginge van het water zyne zwakke leden daarin ' te brengen. Jezus zag hem op zyn flegc beddeken liggen; achtendertig jaaren van krankheid, en zoo menigvuldige mislukre proef, maakte Hem zyner opmerkzaamheid waardig. Gy zoud u immers, fprak Hy coc hem, gelukkig rekenen, wanneer gy gezond 'kon worden? Goede Heer, was het ancwoord, ik 'kon hec al lang zyn, wanneer ik maar iemand had, die my by de beweeginge van het water daarin hielp. ;Maar zoo verhaten , als ik ben, gebeurc hec geduurig, dac, als ik tot het water wil komen, een ander voor my daar inklimt, en hec eerfte engrootfte nut van de opbruizinge trekt. Wacht niet langer op zoodanige gelegenhceden, fprak Jezus, ftaa 00, neem uw bed-op, en gaa werwaarts gy wik. r De  &5Ó LEVEN van II. Boesc. De nieuwe levendige gewaarwording, dat hy zyne gezondheid op dat woord had wedergekrecgen, vertoonde zich op ftaafide voet in het fnelle en vrye gebruik zyner leedemaaten. Hy ftond op. Vol van begeerte, om zyne nieuwe krachten aan de eerfte hem voorkomende voorwerpen te beproeven, had hy niet gadegeftaagen, dat Jezus, terwyl hy bezig was met zyn bed op te neemen, vertrok, en hem verliet. — iVaauwlyks zagen de Omftanders, dewelken het Wonderwerk niet bemerkt hadden, dac de Man eenig werk deed , of hem werd aanftonds van den eenen en anderen herinnerd: „ dat het Sabp bath was, en men het voor eene ontheiliging van „ dien dag houden zou, by aldien hy mee dac werk „ voortging." Dan by de vreugde over de gezondheid en vlugheid, die hy in allezyne ledemaaten gewaar werd, kon die vroome waarfchouwing weinig indruks by hem maaken. Onbezorgd, wie zich aan dit zyn gedrag zou ergeren, ging hy met zyn bed fpoedig verder, en liet zich niec diets maaken , dat dit iets zoo aanftootelyks weezen kon, hec geen zyn Weldoender hem veroorloofd had. Men herhaalde de waarfchouwing. Hy gaf coc ancwoord: Hy, die my zoo even gezond maakte, heefc my gezegd, dac ik maar aanftonds zoude opftaan en myn bed wegbrengen , ten bewyze, dat ik volkomen gezond geworden was; en, terwyl Hy bezig was met my dit te zeggen, werd ik gezond. Wat is dat voor een IVIan, herzeiden zy, die , door dit te zeggen, u gezond maakte? Dan, hy kon hun zynen Weldoender niet noemen; want Jezus was mee opzet uit deeze woelige plaatfe geweeken, naar allen fchyn om een nutloos gefchil wegens zekere omftandigheid van zyn Wonderwerk te ontgaan. Doch niet lang daar-  4~. hoofdst. JEZUS; 25/ daarna trof Hy den gezondgemaakten in den Tempel aan, werwaarts dezelve, na het wederbekoomen zyner gezondheid, verplicht was te gaan om God voor deeze weldaad te danken. Hy fprak hem terftond aan, en gaf hem eene les, betrekkelyk tot zekere fouten, dewelken Jezus wist, dat hem deeze langduurige krankheid op den hals gehaald hadden. Ziet daar, gy zyt gezond geworden, fprak Hy, naa dat gy uwe krankheid, als eene ltraf van uwe zonden, lang genoeg hebt moeten draagen. Wacht u voortaan voor zoodanige fouten , op dat gy u niec noch grootere onheilen over den hals haalt. - — Eene waarfchouwing, die des ce dieperen indruk op hem moesc maaken, dewyl zy van dien kwam,dien hy als den Redder van zyn leven eerbiedigde. Gemerkc hy nu, by deeze gelegenheid, zynen Redder leerde kennen, en zag, dac hec juist die zelfde Jezus was, van wien het gerucht zoo veel had te verhaalen, zoo liet hy niet naa allenthalven bekend te maaken, dat hy zyne gezondheid aan dé wonderdaadige kracht van den bekenden Jezus te danken hadde. Nu wist men, wie dat ftoutmoedige menfch was, die niet alleen het draagen van eenen last op eenen Sabbach veroorloofd , maar ook zelf deezen dag , door hec geneezen van eenen Kranken, gefchonden had. Eene gewenfchce ontdekking voor menfchen, gelyk de Pharizeen waren. Zy dachcen chans niec eens noodig ce hebben, zyne fouc ce vergroocen; het was aanftootlyk genoeg, te hooren; „ De Galileefche Jezus heeft zich op den laacflen „ Sabbach bezig gehouden mee hec geneezen vanee,, nen Kranken, dewelke, dewyl hy reeds agtender„ cig jaaren had krank geleegen, noch wel had kun„ nen wachten, toe dat de eerfte dag der Weeke n was  £53 LEVEN van Ut boek. „ was aangebrooken'* Zelfs de gemeene man, hoe veel achtinge dezelve anders voor den perfoon van Jezus moge hebben, dorst hier niet anders denken, als hem de grondiger kennis der Wetgeleerden hier voorfchreef te denken. Deezen nu hadden reeds lang de op de Sabbath geoorloofde en verbodene werken onderfchciden, en hoe ongemeen ook het tegenwoordige geval ware, zoo kostte het hunne vitterye niet veel moeite, om dit werk met grooten fchyn onder de verbodenen te tellen, en defoalgrcep van Jezus als des te ftrafvvaardiger voor te treilen, dewyl het te vreezen was, dat het aanzien, het welke Hy door andere fchynbaare daaden had verworven , zyne Aanhangers tot het naavolgen van een zco Hecht voorbeeld, in ontheiliginge van den Sabbath, zou verleiden. Hadde men Hem uit de natuur van de zaake willen verdeedigen, en met de inwendige goedheid van zyne daad bewyzen, dat zy gééne Sabbathfehennis zyn konde, dan zou men het befluit omgekeerd, en juist daaruit, dat het eene ontheiliging van den Sabbath was, bellooten hebben, dat het onmogelyk eene goede daad geweest kon zyn.. Toen zy zoo veel bewerkt hadden, dat zyn Wonderwerk, by een groot deel des Volks, eenen naadeeligen indruk maakte, zoo fineeden' zy voor de eerfte reize her ontwerp, om Hem, ónder voorwendfel, als ware Hy een Sabbathfchender, uit den xvcz te ruimen. Een Wonderwerk, het welke gééne "getuigen had, buiten den gemeenen en verachten Man, aan denwelken het gefchied was, kon oéénen zoo fterken tegenftrydigen in A-uk op de gemoederen maaken, als 'er vereifcht zou geworden zyn, om hen ten voordeele van den Wondcrdoendcr in te neemen. Doch, wat men ook door arglistigheid, ofte  4. HOOFDST. JEZUS. 259 ofte in oproer, ofte by wyze van Reent, tegen Hem wilde onderneemen, dat bleef wegens allerleije zwarigheeden zonder gevolg, en Jezus verfcheen, geduurende den geheelen Feest-tyd, op de openbaare plaatfen der Stad, en in den Tempel. Eens zeide Hy tot de Omftanderen, die Hem hun misnoegen over zyn doen betuigden: Gy befchouwt de zaak in het geheel nier van de regtezyde. Het geen in de Boeken van Mozes ftaat, dat myn Vader naamlyk, op den Sabbathdag, van het werk der Scheppinge gerust heeft, en daarom bevolen den zelven dag te vieren; dat betekent in het geheel niet, dat Hy op dien dag en van dien dag aan nu géénen werkdaadigen invloed meer (ter onderhouding ) ondeScbepfelen hebbe. Dagelyks is myn Vader werkzaam ten hunnen beste ; op den Sabbath even als op andere dagen; en juist zoo werkzaam ben ik ook, om de daaden, die Hy my opgedraagenhee t, te verrichten, zonder daarop te zien , of het een Sabbath, dan een andere dag is. — God, uitfluitender wyze, zynen Vader noemen, betekende zoo veel, als: zich een Godlyk aanzien aanmaatigen, de Godheid af beel len, en voor haaren Gevolmachtigden op aarde zich uitgeeven. Tegen zoodanige hooge denkbeelden ftree» den de verachtelyke gedachten, die zy van zyne afkomfte vormden; by voorbeeld, dat Hy een Galila?er , een Burger van tNazareth was. — En de ergernis., die men zoo even aan zyn Wonderwerk genomen had, vergrootte in hunne oogen de ftoutheid van eene zoodanige aanmaatiginge. Jezus vond noodig , zich op eene zoodanige wyze te verdeedigen, dat daar door zoo wel zyne eigene Godlyke waardigheid verdeedigd, als ook het aanzien van den God Israëls, het welke men voorgaf, dat Hy te naa gekomen was, gered wierd. Het  200 LEVEN VAN II. BOEK» Het ergert u, fprak Hy, dat ik God mynen Va» der noeme, en gy ziet niet, dat ik juist door dat te leeren, myne daaden op eene wyze verklaare, die zyner Godheid allermeest tot eere ilrekt. Want, in* dien de betrekking tusfehen ons, als tusfehen Vader en Zoon is, dan is het waarachtig, dat Hy de oorfprong van zoodanige daaden moet weezen. —— Immers, de Zoon kan van zich zelven niets doen .* Hy moet het eerst van den Vader gezien en geleerd hebben. Stellen, dat God myn Vader is, is derhalven zoo veel als bekennen, dat der Godheid alleen de eere van zoodanige daaden toekomt. Ik onteere haar derhalven door dit zeggen niet. De betrekking tusfehen Vader en Zoon brengt mede, dat de Vader de Zoon liefheeft, en Hem alles toont, en Hem tot alles, wat Hy zelf doet, opleid. En onder de daaden, om welken te doen, Hy Hem in Haat Mek, zyn die, dewelken gy gezien hebt, noch niet eens de groodïen; Hy zal Hem, tot uwe verwonderinge, in (laat (lellen, om noch grootere daa- den te doen, dan, by voorbeeld, de geneezing is van eenen Kranken. Want, gelyk des Vaders Godlyke Macht zich zelfs over de dooden uitftrekt, om dezelven in het leven te rug. te brengen, even zoo doet dit ook de Zoon, denwelken Hy volmacht heefc gegeeven, om dit te doen, aan wien Hy het goedvind. Én ook het oordeel, naa de opltandinge der Dooden re houden,dit zal de Vader niet onmiddelbaar zelf houden , maar het door den Zoon laaien houden. Dewyl Hy derhalven den Zoon deeze volmacht geeft, zoo wil Hy, dat allen, die zyne Godheid eerbiedigen, ook den Zoon in de hooge voorrechten, die Hy Denzelven heefc gegeeven, erkennen, en overeenkomfh'g mee dezelven, eerbiedigen zullen. Wie den Zoon de be-  4% HooFDsf. JEZUS. s6j hoorelyke achting niet betoont, die laat het naa uit gebrek van eerbied voor den Vader, die Hem heeft gezonden; altyd is de onteering van den eenen een gebrek van achtinge voor den anderen. Neemt derhalven dit als een bellis tte waarheid aan: Een iegelyk, die myne Leere hoort en aanneemt, en den geenen, die my gezonden heeft, in alles, wat Hy door iVly den menfchen laat voordraagen, gelooft, trekt 'er het nut van, dat de Vader my zoo gevolmachtigd heeft: hy ontfangt 'er het eeuwig leven ten loon van, hy ontgaat het onzalige lot, het welkede Verachters van myne zendinge zich op den hals kaden; niet door de geftrenge Vierfchaar, voor dewelke de zoo danigen moeten verfchynen, maar hy gaat van den dood regtftreeks tot de Zaligheid over. Even zoo ontwyfelbaar waarachtig is het, dat Dooden, die men ten graave wil draageu, of die reeds in het graf liggen, de opwekkende ftem van den Zoone Gods zullen hooren, en op zyn geroep in dit Teven te rug keeren zullen. Naamlyk, zoo ais de Godheid des Vaders het leven der Schepfelen, als iets, dat van Hem koomt, en waarvan Hy de oorfprong is, naar goedvinden uitdeelt, of wederom neemt; zoo heefc Hy ook den Zoon gegeeven, leven en adem naar goedvinden uictedeelen. Jaa, Hy gaf Hem ook vol* macht, om hec Oordeel ce houden, dewyl Hy (de Mesfias) ook zelf een Menfch is. Dan de opwekking van eenige dooden tot het tydlyke leeven, is noch niet het wonderbaarfte. Daar zal een tydkoomen, dac alle donden, door zyne opwekkende ftemme hervoorc geroepen, uic hunne Graven opkoomen zullen; als wanneer zy, die deugdzaam geleefd hebben, coc zaligheid, maar die godloos wandelden, sot verdoemenis opftaan zullen,  söa LEVEN .van- II. Boek. Ik heb u thans veele groote zaaken nopens mynen perfoon gezegd. En nochtans heb ik dezelven my niet anders toegefchreeven, dan in zoo verre zy my van God gegeeven zyn, en heb derhalven de eere van God niet gcfchonden. Onafhangelyk van Hem kon ik niets, ik laat (laan dan zoo groote daaden doen , als de opwekking der Dooden is, en het houden van het Oordeel. Ik Ichikkemyin alles naar den raad en wil van mynen Vader, en derhalven zyn myne uitfpraaken en myne gedraagingen altoos recht en goed, dewyl ik nooit naar myne eigene oogmerken of neigingen, maar volgens den besten wil van den Geenen handele, wiens Gezant en Zoon ik ben. Wilt gy tegenwerpen, dat myne verklaaring van de waardigheid van mynen perfoon en zendinge géén geloof verdient, zoo lang als ik my op niemand kan beroepen, die dezelve met een voldoende getuigenis bekrachtigt; daa heb ik immers iemand, waarop ik my kan beroepen. Van my getuigt een Perfoon, wiens verklaaring boven allen twyffel waarachtig en geloofwaardig is; Joannes de Dooper'. Hy, dieby het grootfte deel van ulieden in groot aanzien is. Toe deezen zond uw Sanhedrin Gezanten, om hem open» lyk te vraagen, voor wien hy zich uitgaf, by welke gelegenheid hy van my, als van den Grooteren, die naa Hem komen - zoude, een getuigenis afgelegd heefc. Dan, dat ik zyn getuigenis bybrenge, ge« fchied niet by gebrek van andere bewysredenen, maar alleen, om ook door getuigen ulieden te overreden en tot aanneeminge des heils, het geen gy door my bekomen kunt, ce beweegen. (Inmiddels was Joannes niec minder, dan een verwerpelykGetuige; Hy, wiens yver gelyk-een vuur was, en wiens rede een fakkel brandde, en helder genoeg lichtte, om  4. HOOFDSTi JEZUS. 263 om die geenen ton my te wyzen, die in de waarheid belang Hellen (*> Dan, gy had immers alleen eene dartelende vreugde daarin, dat gy zynen glanszaagt opgaan, eenen tyd lang fchynen, en toen wedcruitgebluscht worden. Duurzaamen indruk heefc hec op u niet gemaakc, maar alleen uwe nieuwsgierigheid eenen tyd lang onderhouden. ) Intusfchen heb ik niet eens noodig, het op zyn getuigenis, of op dat van eenig ander menfch te laaten aankoomen. ïk kan my op een veel hooger beroepen. Die groote daaden van Macht, tot welker verrichtinge myn Va■ der my de krachten heeft gegeeven, deeze te gelyk \veldaadige en bovennatuurlyke daaden getuigen van my, dat Hy my gezonden heeft. Jaa Hy zelf, myn Vader, heeft beflisfende genoeg van my getuige, en my voor Zynen Gezanc verklaard. Gewislyk is Hy alhier, niec als een zigebaare Gecuigen, denwelken gy mee u kunc hooren fpreeken; maar zyn woord, zyne uirfpraaken , zoo als zy in uwe Godlyke Schriften zyn , zyn nochcans verftaanbaar genoeg. Hec mangele alleen daaraan, dat gy ze niet aanneemt om eenen duurzaamen indruk, op uwe gemoederen te maaken; anders zoudt gy den geenen gehoor geeven, denwelken Hy belastte om tot u te gaan , en in zynen naam met u te fpreeken. Tot u zeg ik dat, die u met hec onderzoek en de uidegginge der Propheeliefche Schriften bezig houd, dewyl gy voorgeeft, dac dezelven uwe wegwyzers coc hec Eeuwige Leven zyn; en nu juist deezen zyn het, die op my wyzen , en (*) Eene uitdrukking, waarvan zich de Zoon van Sirach met opzicht tot Elias be'ient, Cap. XLVI1I. 1, Zy kan toe eene omfchryving dienen VS11 het geen hier in den Text voorkomt.  264 LEVEN van III. nosfo en van my bericht geeven. En nochtans wik gy, om dit eeuwige Leven, om deeze waare onophoudelyke Gelukzaligheid, deelachtig te worden, my thans niet aanneemen, my géén gehoor geeven IDaar evenwel het geloof aan my u onfeilbaar deeze gelukzaligheid bezorgen zou , dewelke uwe Schriften u belooven. • Ik weet wel, dar myn ftaat en vertooning u te nederig en verachtelyk voorkoomen. Ik doe gééne moeite, om aaazien te verwekken, en eerbewyzingen te ontvangen. Dan, dat zou u niet verhinderen my aanteneemen, indien gy God, voor wiens eere gy zoo zeer wilt fchynen te y veren, waarlyk van hcrte beminde. Hadgy, in (lede van deezen voorgegeevenen yver voor zyne eere, een hart, bereidwillig om alles, wat van God koomt, en zyn wil is, aanteneemen , dan zou uw gedrag, ten mynen opzichte, van eenen geheel anderen aart weezen, als tegenwoordig. Ik kwam tpt u, gezonden en gevolmachtigd van mynen Vader, en gy wilt my niet aanneemen. Die u in het vervolg te eeniger tyd winnen , en aan zich verbinden wil, die zal daar toe eenen korteren weg inflaan; hy behoeft flechts eigenmachtig te komen, uwe neigingen te vleijen, en zich voor eenen Propheet uittegeeven, en gy zult géén bedenken hebben, om hem daarvoor aanteneemen. Dan, hoe zoudt gy ook by die gemoedsgefteltenisfe, die ik aan u ontdekke, God en zyn getuigenis van my, geloof geeven kunnen? Uwe eergierigheid, uwe pooging, om eikanderen te behaagen, en om den fchyn van vroomheid te hebben, om weereldlyke oogmerken te bereiken, dat is het,hetgeen u fteeds zal verhinderen, my aanteneemen, gy wenfcht na eenen Mesfias, door wiens weereldlyk aanzien het uwe  4> HOOFDST. JEZUS. zfig uwe vermeerderd worde; maar dien veracht gy, die zoo gefield sis, dat het geloof aan Hem zekerlyk géén eere voor de menfchen, maareene betere en groenere eere by God te wege brengt. Het is intusfehen niet noodig, dat ik u over uwe wederfpannigheid by den Vader verklaage; daar ftaat. reeds een Aanklaager tegen u op, enbewystdeftrafwaardigheid van uw gedrag , en die is Mofes , uw eigen Wetgeever, met wiens uitfpraaken gy anders zoo gaarne uw gedrag rechtvaardigt. Was Mofes by u in zoo groot aanzien, als gy daar voor gehouden wilt zyn, dan zou ook ik by u gehoor vinden: Ik, van wien Mofes iri zyne Schriften fpreekt, maar gemerkt Mozes fchriftlyk onderwys zoo veel aanziens by u niet heeft, dat het u tegen uwe neiging aan zou kunnen overtuigen, hoe zou ik dan kunnen hoopen, met myn mondeling leeren en verzekeren , meerder ingangs by u te zullen vinden ? Deeze rede , waarin Jezus zyne eigene waardigheid zoo ftandvastig verdeedigt, maar tevens ook van de Godheid, die men voorgaf, dat Hy onteerdzou lieden, allereerbiedjgst- fpreekt, was de bekwaamde verantwoording, die Hy in deeze omftandigheeden doen kon. Deeze vereifchte , zoo wel eene openbaare bekentenis van zyne eerbiedeniflè voor God , als eene vrymoedige verdeediging van zyhe Rechten als Gezant. Aan den eenen kant zeide Hy van zynen perfoon veel meerder, dan Hy te voren ooit gezegd had ; maar aan de andere zyde wederleide Hy de ergernis, die daar van ontleend kon worden, juist daarmede, dat Hy zyne geheele af hangelykheid van zynen Vader (*) uitdruklyk vastftelde. Voor (*) [In zoo verre Hy als Gezant van God voorkwam.! S 3  2ÖfS LEVEN van II. boe^. Voor deeze ééne reize was den Befpiederen van zyn gedrag de mond geflopt. Dan, kort daarnaa vonden zy eene andere geleegenheid , om zich te ergeren, lezus ging op den tweeden Sabbath naa hec Paafch feest (*), (zoo het fchynt in de nabnurfchap van Jeruzalem), met zyne Jongeren een weinig van den gemeenen weg ter zyde overeenen Akker. Eenige. Pharizeen, die medegingen, of Hem daar ontmoetten , werden gewaar, dat de Discipelen onder het gaan hier en daar Airen afplukten , ze uitdopten , en de npekoornsaten. Niemand kwam in de gedachte deswegens de overigen te waarfchouwen, dewyl zy het allen voor onfchuldig hielden, en Jezus het liet gefchieden De Pharizeeuwen zagen verder; zy zagen daarin eene ontheiliging van den Sabbath, daar het by Tezus alleen eene geoorloofde ililling van den honger " was. De Wet bad dit den hongerigen Reiziger veroorloofd (f); maar de Pharizeeuwfche Schoole telde het onder de verrichtingen, die op den Sabbath naaselaaten moescen worden, dewyl hec nooit of zelden een ceval van Nood was, waarin alleen iets zoodaaigs plaatsvond ( § > Dan, waaromtrent zy, zoo hec een ander gedaan had, alleen eene korce, of zelfs in hec p-eheel, gééne waarfchouwing zouden gedaan hebben , dat moest in de Discipelen van Jezus beilraft worden. Wat doet gy daar, zeiden zy, weet gy niet3 /.) Waarop de Gerst-Oogst waarfchynlyk volgde. (f) ISum. XX1I1. vs 25. '• ' , (c\ Eenigen dagten , dat het afplukken van Kooruairen op den Sabbath ciet geoorloofd was, om reden , dat het eene fo0!t van Oogst, en het oogften op eenea Sabbath zonde was. Lightfoout bewyst dit met plast-, {en uit de Joodfche Schriften.  4. HOOFDST. JEZUS. r' 26f niet, dat hy, 'die den Sabbath vieren wil, ook zoodanige anders geoorloofde dingen moet naalaaren? Zy wendden zich ook tot den Leeraar, en zeiden, dat Hy op zyne Discipelen beter acht behoorde te Haan; dat zy zoo flegt onderweezen, en onwcetend in de plichten van den Sabbath waren, dat zy anderen met hun gedrag ergerden. Zoo dagten zy tevens de eere van den Sabbath gered, en den Discipelen eene ürafwaardige fout, maar den Leermeester eene niet geringe naalaatigheid verweeten te hebben; eene overwinning, die hunne trotsheid niet weinig vleide, en waar aan niets verder fcheen te ontbreeken, dan eene menigte van getuigen, by welken zy Hem en zyn gezJfchap zouden hebben kunnen befchaamd maa* ken. Ook zouden de Discipelen, naar allen fchyn, indien zy zich met hen in gefchil hadden ingelaaten, te kort gefchooren zyn; en Jezus zelf kon niet hoopen , dat Hy hun in eene zoo berispzieke gemoedsgéile'tenisfe tot betere denkbeelden zou brengen. Intusfchen nam Hy toch de moeite, om hun de dwaasheid van het verwyt te toonen, en zyne Discipelen allen twyfel omtrent deeze zaake te beneemen. Gy veroordeelt fprak Hy, eene daad, die althans wel geheel fchuldeloos is, in vergelykinge met eene andere , die in uwe Godlyke Schriften verhaald, en niet bei ispt word. Hebt gy, die in de Wet zoo ervaren zyt, nooit geleezen, hoe David zich gedroeg, toen hy op zyne foelie vlucht hongerig byAbimelech, den Priester, kwam? hoe hy zich van denzelven in de heilige Ten te liet brengen, en de Toonbrooden liet geeven, waarmede hy zich zonder bedenkinge verzadigde, jaa zelfs zyn gezelfchap daorvan liet eeten, onaangezien den Priesteren alleen veroorloofd was deeze Brooden tot fpyze te gebruiken? Daartoe heefc hyook S 4 den  tf% LEVEN VAN 11. BOEK-. den Priester niet behoeven te dwingen, maar deeze is hem, uit overtuiging dat 't gééne misdaad was, te wille geweest. En wat zeg ik van de Priesteren, denwel-, ken het boven anderen betaamt, de plichten van den Sabbath waarteheemen: indien eene vry willige hghaamlyke daad op den Sabbath verricht, zonde is, moet men dan niet zeggen, dat de Pripstercn allermeest den Sabbath ontheiligen, door het geene zy op zoodanige dagen in den Tempel verrichten? De Tempel , zult gy zeggen, heiligt,hunne verriuhurw een. Gy hebt recht; maar indien die heilige Stede zoodanige handelingen, dewelken op zich zelven uicevoegelyk waren, gevoeglykt maakt, dan moetik « zeggen, dat hier iemand is, grooter dan de Tem-pel;"(wiens tegenwoordigheid meerder eerbiedsvereifcht, dan die geheiligde plaats, en wiens veroor-. looving eene zoodanige daad beter verontfchuldigt). JDan, gy Zoud waarfchynelyk aan myne Discipelen niet zoo veel te berispen vinden, wanneer- gy, in ftede van naar de geitrengfte Voorfchriften van uwe gebruiken, naar billykheid en menfehlievendheid, hun gedrag beoordeelde. Wist en beoeffende gy, het geene die bekende woorden van God: Met Ofi f er bande ben ik niet gediend, maar met Menfcbhewndbeid (*), eisfehen , gy zoud hen niet zoo hard en liefdeloos beoordeelen, die in hunne foort even zoo fchnldloos (f) handelen, als de Priesters doen, wanneer zy op den Sabbath in den Tempel arbeiden Maaf m *Iozea VI. vs. |6. Dit zeggen had Men Heiland dikmaak in den mond; zie boven Cap. III. f+) Matth. XII. 7. *« K> xctrthwiriivjxi ziet op vs. 5. *«!  4.1-Ioofbst. JEZUS. m . Maar ontvangt, met opzicht tot den Sabbach, my deezeLeere: De % des menfchen wil ingefteld,op dat hy van hec arbeiden oP de andere dagen zou «^^g^ diensc kunnen waarneemen. Hec is dcrnaivcn onbl yl, dac de Sabbach iemand, in het geene zyne Sodakelykfte behoeften vereisfchen . verhindere. Ö Wc,daar alles op aarde aan hem onderworpen is, zekerlyk ook het recht, om ten aanzien van den Sabbath die vryheid te gebruiken d a hem tevens met zyn verftand gegeeven, enzyncdelsï voorrecht ia. Men merkc hier in hec voorbygaan de manier, op welke ezus gewoon was mee de Jooden ce redecwisS Hy ^diende zich van de redenen, uic de namur der zaak ontleend, alleen daar daar zy by uiteemendheid duidelyk waren, gemerkt zy eene diepSe rei van afgetrokkene denkbeelden mee zouden lebben kunnen bevatten; en zelfs daar , daar Hy uit de n uur der zaake iecs afleid ofte bewyst, herbreng Hyhet totzirilyke, m den dagelykfchen om; 3 dikmaals voorkoomende, gevallen, gelyk d. Kast hier op volgende Gefchiedenis ten voorbcelde Sa van ftrekc. Hy maakte zich ook van «He van hen ïoSeftaane Leerftellingen , ofte in hunne Godlyke SbhS^voorkoomende Voorbeelden , waar aan zy eenï aanzien toefchreeven, regens hen een nutte, en toonde hen , hoe hunne menfchlyke Leeringen de echte Leeringen van God, en hun gedrag dat van hunne eerbiedwaardige Vaderen tegenipraken. Kwa™7n /v mee hec eèzïk van eene Overleveringe vool r&fterde Hy hun daar tegen hec boojer b 5 bc' O  *?ó LEVEN van II. boek. gezag van een Godlyk bevel, of van een V3elgeldend voorbeeld voor oogen : zoo daj zy of die bevel tegenfpreeken , die voorbeeld verwerpen/, ofte de nietigheid van hunne Overleveringe zelfs belyden moesten. Jezus was met zyne Discipelen in Galitei te rug gekomen. Kort naa zyne aankomfte ging Hy op den Sabbath in eene Synagoge , om openlyk te leeren. Van de meermaalen befchaamdgemaakce Pharizeeuwfche Leeraaren waren'er ook eenigen hier tegenwoordig. Zy zagen, dat tegenwerpingen van dien aart, gelyk zyHem reeds meermaalen gemaakt hadden, de gevvenfehte uitwerking niet deeden, en nochtans waren deezen het ilerkde, het geen zy met eenigen fchyn tegen Hem Hellen konden. In het byzonder lieten zy zich veel op tegenwerpen voorftaan, die zy van de heiligheid des Sabbeths ontleenden; en , gemerkt deeze op eene den Volke behaagelyke wyze voorgedraagen konden worden, zo gaven zy hec noch niet op, alhoewel zy reeds ondervonden hadden, dat Hy hun veel te flerk was, zy zochten flechts der zaake eenen nieuwen zwaai, en de reeds verfleetene tegenwerping eene nieuwe fcherpheid te geeven. Het groote en Godlyke in de werken van Jezus, waar van men zou denken, dac zy noodzaaklyk overtuigen, en by zoo niecige tegenwerpingen befchaamd maaken zouden, trof hen in het geheel niet; zy zagen deeze Werken geduurig wel voor daaden aan , dewelken Hem eene hoogachting, voor hengevaarlyk, verwierven, en waarby zy niets beters konden doen, dan naavorfchen, of zy misfchien van omftandigheden vergezeld waren, dewelken tot fchynbaare berispinge gelegenheid gaven? Zy maakten het, als kleine ingebeelde Geneesmeesters, dewelken,  HOOFDST, JEZUS. &7t ken, verzekerd van het vertrouwen hunner Kranken ? uit hun Artfenyboek geneezen of dooden, en daar tegen de ontdekkingen en onderneemingen van eenen waaren grooten Arts, zonder verwondering, jaa, wanneer zy zeer trots zyn, ook zonder nyd aanzien, en zich nochtans aanmaatigen dezelven te beoordelen; maar, om dat zy derzei ver waarde niet kennen, altoos op byzaaken of omftandigheeden vallen, waarin zy door hunne ftoutebeflisfmgen enkel hunne onkun-r de verraaden. Even zoo liet het de Pharizeeuwfche Geestlykheid gaerne onbeflisc, hoedanig het eigenly k met de geneezingen, die Jezus deed, gefield ware; zy oeffenden flecht hunnebedil-zucht omtrent derzelyer kleinere omftanuigheeden. Wanneer zy H em in deeze volkryke Synagoge zagen, en dachten, datriy daar weder een fchouwtoneel had, om zyne Won* derwerken te vertoonen; maakten zy zich al by voor? raad gereed, om Hem de goedkeuring der Aanweezenden te betwisten, en de tegenwerping van de Heiligheid des Sabbaths weder in haare geheele fterkte voortedraagen; zy hoopten, dat hec byeen vergaderde Volk gaarne in hunnen y ver deelen zou, wanneer het Hem den Sabbath zoo openlyk en op die plaatfe, daar hy juist naauwkeurigst behoorde gevierd te worden , ontheiligen zag. Nu was 'er een menfch tegenwoordig, die alle oplettendheid waardig fcheen, een Man, wiens regter hand lam, en tot alle vernchtingen onbruikbaar was (*> Hyftond, ppsetlyk, ° zoo (*) II ie rokt mus, Lib. II, ad Matth. XII. vs. 13. In Euanstlio, quo utuntur Nazareni & Ebionits. " Homo itte , qui aridam habet manuin , ccelmentarius " fcribitur , ejusmodi vocibus auxilium precans: ce" menurius train ruanibus victum qusritaus, Ptecar te. 7, Jefu , ut mihi reftituas fanitatem , ne turpiter mendv cem cibos."  *72 LEVEN van ff. boek. zoo het fchynt, op eene plaatfe, daar Jezus hem ligt zien kon; in hoope, dat hy van Hem bemerkt, en met die genade verwaardigd zou worden, die Hy reeds zoo veelen anderen Kranken had beweezen. Jezus fcheen niet ongenegen om hem te helpen. De Pharizeen werden oplefend ,• zy zeiden tegen elkanderen, zoo dat Hy het hooren kon: Hy zal immers op den Sabbath niet iets van dien aart onderneemen, of zou Hy de plichten van den Sabbath zoo fchandelyk vergeeten, en voor geoorloofd houden eenen Kranken te geneezen, dien een gemoedlyk Ge* neesmeester zwaarigheid maaken zou, om op zoodanige dagen eenig geneesmiddel te geeven ? Het gemeene Volk, toen hetde argwaanige oplettendheid van zvne Leeraaren bemerkte, werd zelfdes te oplettender, hoe Jezus zich tegenwoordig gedraagen zoude, daar aan de eene zydede hulpbehoeftigeuilzwygendllem fcheen om hulp aantefpreeken, en aan den anderen kant de Verdeedigers der Sabbathsrusceeene zoodanige daad by voorraad verdoemden, en door bewys van hun misnoegen hen daarvan zochten aftef_brikken. Deeze opmerkzaamheid des Volks maakte zich Jezus ten nutte. Ik beroep my op alle Aanweezenden „ fprak Hy: wanneer van iemand onder u lieden op eenen Sabbath een Schaap in een kuil viel (*), enhy kwam 'er by, en zag het hulpeloos liggen \ zou hy wel eenige zwaarigheid maaken, om het nog dien zelfden dag uit den kuil te trekken, en zouden hem anderen dit zyn redden van zyn Vee als eenen misdaad aantygen, om dat het op den Sabbath was gefchied? —. Hoe veel beter nu is een zoodanige dienst aan eenen (*) Een geval, het geen toenmaals zeer dfkwyls kon voorvallen.  4, HOOFDST. J E Z U Sé eenen menfch, dit zoo veel edeler fchepfel, gedaan / Mag men hier uit nietbefluicen, dat eene zoo goede en weldaadige verrichting, zelfs op den Sabbath,gééne zonde is ? Treed derhalven voorwaarts ( ging Hy voort) en daa hier in het midden ( * ). De man met ëene lamme hand trad voor hetoogdergantfche Synagoge, op eene vrye plaatfe hervoort, en hoopte vrolyk, het geen hem deeze gunitige fchikking veroorloofde te hoopen. Jezus keerde zich tot de Pharizeeuwen : Gy ziet Czeide Hy) deezen Menfch. Eén van beiden moet op den Sabbath geoorloofd zyn, of goed of kwaad te doen, . het leven van eenen menfch te redden, of te verwaarloozen ; zegt, welk onder die beide Hukken houd gy | voor geoorloofd ? —— Men zweeg; het was een zwygen van ontwapend ongenoegen, hetgeen heimelyk wraak dreigde. Met een oog vol misnoegen en treurigheid over hunne verkeerde maniere van denken; zag Hy ze dyf aan, en zonder op hun antwoord te wachten, trad Hy tot het voltrekken van het werk. Steek uwe hand uit . zeide Hy tot den Man met de lamme hand. Terwyl Hy dat zeide, kwam 'er weder fterkte in de flappe zenuwen ; de Man bekwam met het nuttigde lid van zyn lighaam de bekwaamheid tot het arbeiden weder, die hy lang had moeten derven. De Aanfchouwers, door alle omdandigheeden van deeze daad tot eene billyke beoordeelinge voorbereid, zagen met verwondering de overwinning, dewelke Jezus over zyne berisp-zieke Befpiederen behaalde. Dee- (*) Jusfit hominem prodire in medium, quo vitium. effet omnibus confpicuum, & vel fic mifeiicordia coinmoverentut 5x« Erasmus.  274 LÉVEN van II. B0Err. Deezen daartegen i zagen eene van hunne geliefdfta Leerftellingen omver geftoocen , en zagen zien een middel uit de harden gewrongen, van her welke zy zich de fterkfte uicwerking tegen de gehaate wonderen van eenen Mar; beloofd hadden, dien zy gaarne zouden veracht hebben, indien niet zyne daaden voor hunne verachcingai te groot geweest waren. Verzekerd, dat nogte hun eigen aanzien , nogte het aanzien hunner gebruiken en overleveringen, tegen den indruk van zyne wonderen op de menigte het tegenwicht zouden houden, befluiten zy thans totgewelddaadi°e middelen over te flappen Ter onderdrukkinge van eenen Man, wiens aanzien het hunne begon te verduisteren , dagt en zy, was hun alies geoorloofd. Met dee-^ Ze wraakzuchtige gedagten gaan zy uit de Synagoge, en vergaderen aanftonds by malkanderen, om teberaadflaagen over de beste middelen , om zich van Hem te ontflaan. Met de Pharizeeuwen, die zich meest beleedigd hielden, namen ook de Herodiaanen in deezen aanflag deel. Van deezen gelooft men, dat zy Aanhangelingen en Vrienden van Herodes (* Y maar voor het overige van de Sadduceeuwlche Parcye geweest zyn. Dewyl Joannes, de Dooper, deongunstvan het Hof had ondervonden, kon ook Jezus zich van Herodes Aanhangeren gééne vriendfehap be« boven. Daar werd beflooren Hem by voorkoomende gelegenheid uit den weg te ruimen. Doch dit was géén gerechtlyk befluit, maar alleen eene verwarde uitwerking van hunnen haat, die ook nog lang zonder gevolg bleef. C*) Veelligt in tegenftellinge tegen de al te Romeinsgezinden. DERDE  li H00FDST* JEZUS. GESCHIEDENIS DER DRIE LAATSTE JAAREN VAN JEZUS LEVEN. DERDE BOEK, TOT OP DE ONTHOOFDINGE VAN JOANNES DEN DOOPER. EERSTE HOOFDSTUK, Afzondering der Twaalf Apostelen. ; Leeringen voor hen. De Heilige Schryvers hebben niet aangetekend, langs welke trappen het aanzien van den Heere Jezus onder de Jooden is toegenomen, nogte het tydftip, wanneer het allerhoogst was geklommen, nogte ook hoe het van tyd tot Tyd onderin ynd, en ten laatfte geheel overhoop geworpen wierd. Uit de twee eerfte Boeken van onze Gefchiedeniflè blykt, dat wel Zyne Wonderwerken Zyn gezag hier en daar onderfteund, en het Volk ten Zynen voordeele ingenomen hebben; maar dat zy, om dat zy  i76* LEVEN VAN Iïï. BOEK, zy van alle uiterlyke pracht ontbloot, en meer weldandcn voor byzondere perfoonen, dan fchouwfpelen voor de Natie waren, toch nooit een zoo algemeen opzien maakten, als men van hunne grootheid en Godlykheid zou hebben mogen verwachten.' Wanneer Hy door een Landfchap reisde, dan drong wel veden het gerucht, om zyn gevolg te vermeerderen; voomaamlyk dezulken, die voor zich of voor anderen' weldaaden begeerden te bekomen. Dart, zoo ras de eene foort haare nieuwsgierigheid voldaan, en de andere de gezogte weldaaden ontvangen hadden, hielden zy het niet voor noodig, enkel om zyner Leere Wille, langer by Heul te blyven; naa dat zy immers zyn perfoon gezien hadden, verlieten Hem wederom, hielpen een tyd lang het gerucht van zyne daaden verbreiden, vroegen ook van tyd tot tyd na Hem, maar bekommerden zich voor het overige weinig, jof het geen hunne Hoofden en Leidslieden aan Heni te berispen vonden, grond hadde dan niet. Zyn Aanzien kon zich op die wyze nooit vestigen. Zyne Daaden lieten wel eenen tyd lang een voordeelig gerucht achter; maar naauwlyks hield dat op , of de oude vooroordeelen namen weder deszelven plaats in. De groote hoop liet het aan zyne geleerde Leidslieden over, de rechtzinnigheid van zyne eisfehen te onderzoeken. Dikmaals, wanneer Hy in de eene Landftreeke allermeest opzien verwekte, zweeg men in de andere weder geheel van Hem ftik Het kon op deeze maniere nooit eene volkomene Nationaale zaak worden, waarin ieder een evengelyk deel genomen zou hebben. Bovendien had de Joodfche Natie een geheel ander voorwerp, waarop zy lette, hetwelke haar voor alles, het geene niet eenige verbintenis daarmede had, on-  1. HOOF0ST» JEZUS. » bnverfchilliger maakte; naamlyk de handhaaving van hunne Staats en Religie-Vryheid tegen de inbreuken der Romeinen. De gemoederen waren altoos in geheime gistinge, terwyl elke party zich door de andere bepaald zag, en aan oproeren en geweldenaren federt lang reeds gewoon Was (* ). Men was niet in die dille gemoedsgedeldheid, dewelke 'er vereifcht werd, wanneer men in eenen perfoon van verdiende, die in dilte goet doet, met naadruk belang neemen j én hem.onderdeunen zal. Het kon noch niet het hart der Natie treffen , wanneer verhaald wierd, dat 'er een Man was, die op eerte wonderbaare Wyze , alle foorten van Krankheeden genas: Voor Kranken was dit een gewichtigerbericht', dan voor gezonden. Had men daarentegen verhaald, dac deeze Perfoon eenen aanhang van gewapende lieden Verzamelde, dat Hy reeds groote vorderingen gemaakt had, en bezig was, met Judtea van deRomeinfchö Overheerfchingé te bevryden; — en 'er dan bygevoegd , dat men Hem ook Wonderen had zien verrichten ; dan zou dat reeds meer a'gemeene oplettendheid veroorzaakt hebben. Een eenig Wonderwerk, in deeze omdandigheeden, zou eenen indruk gemaakt hebben grooter, dan zoo veelen tegenwoordig (f). Jezus (*) Inzonderheid had de party Van Judas den GaulaWter no» hier en daar haare fterke Aanhangers, die by alle gelegenheid hunnen haat tegen de Romeinen heftig genoeg deeden blyken. (f) Om de juistheid depzer aanmerkinge te varren, behoeft men alleen dc befchryvirg vsn den Politicken toeftand der Joodfche Natie, vo.r, geduu ende, en naa de tyden van Jezus,- in Jozephus naa tè leezen. T  378 LEVEN VAN III. BOEK. Jezus vond niet goed, zich daar, alwaar Hy het laatfte Wonderwerk verricht hal, langer op te houden dewyl Hy de gevoelens der Pharizeen en Herodiaanen kende , en wist, hoe gemaklyk de Eerften ( * ) het wankelmoedige gemeen konden opruiien Hy ging met zyne Discipelen na eene eenzaame Landftreek aan de Galileefche Zee , en zogt aldaar eenige dagen in ftilte te leeven. Hy kon nergens verborgen blyven. De Jooden komen van alle oorden zamen , uit nieuwsgierigheid, uit begeerte, om van zyne gezondmaakende krachten ervaarenis te bekomen; uit hoope, om in Hem den Mesfias te vinden. Gééne Provintiein'tLand, van waar het gerucht niet eene menigte uitlokte. Uit Opper - en Neder - Gajihea, uit het verder afgeleegene Tudtea en de hoofdftad Jeruzalem; uit Pera»; zelfs van Tyrus en Sidon , en uit het Landfchap van die beide Steden, alwaar zich veele Jooden nedergezet hadden , reisde men by hoopen na Hem toe. Onder deeze groote hoopen mogen ook wel Uidanders geweest zyn. Waar Hy ftond en ging, was 'er geduurd rondom Hem een lastig gedrang. Alleronaangenaamst was Hem het naarotpen van de zoogenaamde Daïmonifche Lieden j onder welker razernye fomwylen zich een ftraal van verftand mengde, en welker verbeeldingskracht allerfterkst door het denkbeeld verhit wierd , dat Hy de Mesfias was, die welligt kwam om hen te pynigen; want in hunne krankzinnige denkbeelden verwarden zy zich zelfs met de Demonen , van dewelken zy dagten overheerfcht te worden, (*) De Pharizeen hadden een grooten invloed op het Gemeene Volk.  ï. hoofdst. J E Z U S» 279 en fpraken niet anders, dan als of een booze Geest hen dwong, om op die manierc te fpreeken. Gy zyt Gods Zoon, fchreeuwden zy, de Mesfias zyt gy.' — Jezus gebood hun te zwygen, en gaf den Omfianderen een beter bewys van zyne Godlykheid, dan het getuigenis was van deeze Bezetenen, terwyl Hy hen en andere Kranken met eene verwonderenswaardige gemaklykheid genas. Maar zoo milddaadig als Hy leven en gezondheid uitdeelde, zoo zeer was hy ook bekommerd, dat al het onnoodige gerucht vermyd bleef. Hy verbood de bekendmaaking daarvan allerernfligst, dewyl hy zag , dat, wanneer zy uit vroomen y ver voortgingen met zynen lof zoo uit te breiden, daaruit beweegingen en onrusten zouden geboren worden. Dit vermyden van alle noodig misbaar werd als een hoofdtrek op eenezekereProphetifche plaatfe gemeld , dewelke een Euangelist ter deezer ftede by« brengt. ,, Kent aan deeze merktekenen mynen knecht, die „ my geheel toegedaan is ; mynen Geliefden, die 9, myn welbebaagen is. Hem zal ik mynen Geest ,r meer der, dan eenigen anderen Propheet, méde- deelen; Ik zal Hem tot eenen Rechter en Wet„ geever der Natiën maaken. H^zalnietindrif- tige woorden uitbreeken, en niemand met ge~ Jchreeuw lastig zyn. Hy zal zich niet laaten „ hooren, als iemand, die eenen aanhang maaken „ en onrast ftooken wil. Hy zal, daar nog iets te „ geneezen valt, het niet geheel bederven , en , „ daar nog een vonk van het goede is, dezelve niet sjebeel uitblusfchen ( * ), enz. Om (*) Jef. XLII. T a  a8o LEVENvan III. boek. Om het lastige gedrang te ontwyken, liet Jezus zich een klein Schip haaien, waarin Hy, terwyl hec Strand vol Toehoorderen was, klom, en hen mee eene rede onderhield. Somwylen ontrok Hy zich zelven voor eenige uuren alle gezelfchap, en klom op eenen Berg, om zich aan het gebed en de overdenking over te geeven. Dit gefchiedde ook in den Nacht te voren, toen Hy voorhad eene nieuwe fchikking met de Discipelen, die Hy byzonder onderrichtte, te maaken. Daar waren 'er reeds veelen, die deezen naam konden draagen. Maar Jezus vond voegzaamer voor zyne oogmerken, eenigen van dezelven tot een naauwer en meerder vertrouwd Gezelfchap (*) uit te kiezen, en hun door de voordeden, die zy uit zynen dagelykfehen omgang konden trekken, tot het ampt vanopenbaareLeeraaren enWeereldbekeerderennogeigenlyker (f) voor te bereiden. Hy zelf noemde hen (§) zyne Gezanten d Apostelen ), en wilde, dat zy onder deezen naam der Weereld bekend wierden. Om mynen Lezeren dit naauwer gezelfchap van Jezus bekend te maaken, zal ik, het geene van ieders perfoon en karakter te zeggen is, by één zamelen, en daardoor den grond tot ophelderinge van veele GebeurtenhTen leggen, die zich alleen uic het karakter der cwaaifDiscipelen, of uit dat van eenigen onder hen, laaten verklaaren. Simon (*) 'im aru fter «"ms, Mare. III. VS. 14. (-j-) "»* i**tt*m ««ras xDjuVw», ibid. CO Lucas VI. vs. 13-' By de Jooden droegen meerdere perfoonen den naam van Apostelen; by voorbeeld die geenen. die voor de Levieten de tienden inzamelden en hun dezelven orerbrengen moesten.  i. hoofdst. JEZUS. a«i Simon (*), Jowöj Zoon, een Galileër van Bethfaïda, eene kleine Stad ( voormaals Vlek ) aan de Zee van Gennefar, de levendigfte en werkzaamrte onder de Jongeren van Jezus. Dat hy met Jezus kennis had, had hy aan zynen Broeder Andreas te danken, met wien hy te voren te Capernaum, niet verre van zyne geboorteplaatfe, het Visfchers handwerk gedreeven , en ook noch eenigen tyd, naa dat hy met Jezus bekend was geworden, voortgezet had (§). Jezus had hem aanltonds, op het eerfte gezicht waardig gevonden, om zyn Discipel te worden. Kephas (§;, (Steenrots, Steenrots-man), was de naam, denwelken Hy hem reeds by het eerfte opontbod gaf. In alles, wat zynen Meester betrof, nam Petrus met den grootften yver deel. In Zyne tegenwoordigheid was hy tot alle onderneeminge ftout genoeg; aan zich zelven overgeJaaten, beging hy de grootfte zwakheeden. Hybe4 hoort tot die gemoederen, dewelken men ligt op dien toon , waar op men wil , kan itellen , en waar mede men alles kan uitvoeren, wanneer men hun vuur weet te maatigen, en het zelve den behoorlyken richtftreek te geeven; maar die ligt aan hunne eigene grondftellingen ontrouw worden, indien niet het eene of andere voorbeeld, of eene krachtige aanmoediging hen onderfteune. In de hitte van zynen yver zette hy dikmaals de zaak zoo verre voort, dat Jezus hem op allerhande manieren te rug moest houden ; en in eenen aanval van bloodaartigheid liet hy den moed zoo geheel zinken, dat Hy alle moeite doen C*) Of Simeon. (§) Ziet het eerfte Gmittel van het tweede Boek. (§) Of Petrus. T 2  2'82 LEVEN van II. boek. doen moest, om hem weder op te beuten. Niets viel hem gemaklyker, dan over eene fout berouw te hebben, zoo ras flechts zyn teer gevoelig hart van eenige hartroerende omftandigheeden getroffen wierd. Maar het vereischte gééne geringer kennis van het hart, dan Jezus bezat, om het edele en groote in zyn karakter, midden onder de zwakheeden van zyn vuurig Temperament, en de ruwe houding, dewelke het gebrek van vroegere onderrichting by hem agtergelaaten had, te ontdekken: zonder deeze kenniflè zou men zich ligt omtrent hem hebben kunnen bedriegen, en voor lafheid en grootfpraakhouden, het geen het niet was. Gelyk zyn anders juist oordeel lang met vooroordeelen beneveld was, die hy als Jood, en wel gemeen Jood, van zyne kindsheid af aan had ingezogen : zoo liet ook zyn anders goed en edel hart zich ligt van de eerfte indrukfelen, die de goede of onaangenaame fchyn derdingenophem maakte, vervoeren, en ftelde zich bloot aan verzoekingen , die hy by eene ftrlle gemoedsgefteldtenifle ligter zou overwonnen hebben. Het edele en groote in zyn karakter vertoont zich in de Brieven, die van hem zyn overgebleeven ; deezen zyn vol van groote gedagten en ftoute trekken (*> Joannes, Zoon van den Visfcher Zebedaus en van Salome, van Bethfaïda; een Medeburgeren Meige* zei (§) van de Visfchers Simon en Andreas. Deeze fchynt eerst een Discipel van Joannes den Dooper fj) en (*) Habet ejus Epiftola ii rtpoiïgct conveniens ingenio Principis Apoftolorum. G r o t i u s. (§) Lucns V. vs. 10 {§) Zie I. Boek, 2 Cap. bladz. 141. Aanm.  I-. HOOFDST. JEZUS. 2^3 en noch zeer jong geweest te zyn , toen hy een Discipel van Jezus wierd (*).. Behalven de betrekking waarin hy tot Jezus als Discipel Hond , was hy een byzondere Vriend van Hem, het welke op de tederheid van Zyn hart en Zyne beminnenswaardige eenvoudigheid rustte. Hy was zich ook van dit voorrecht zyner vriendfchap met Jezus wel bewust, en dit boezemde hem eene foort van eergierigheid (f J in, die anders niet fchynt tot zyn karakter behoord te hebben. Jezus vertroude van hem, dat hy deeze tedere vriendfchap voor hem zelfs naa zynen dood zou behouden en beval hem Zyne Moeder. Hoe teder en menfchlievend hy ware, fcheen hy nogtans fomwylen een weinig tot onverdraagzaamheid genegen te weezen ($). Een gebrek, het welke hy nochtans in den omgang met Jezus afgelegd, en zich naaderhand als de zagtmoedigfte Apostel beweezen heeft. Ook fchynt het niet zoo zeer eene fout in zyne manier van denken geweest te zyn, als een gevolg van zyne by nitneemendheid tedere vriendichap voor Jezus, en van het verdriet, het welke hem het gezicht van zoo veele beleedigingen, die Hem aangedaan wierden, veroorzaaken moest. De Hoofdtrekken van zvn karakter, tederhartigheid en eenvoudigheid, verwonen zich zeer fchoon in zyne Schriften. Deezen hebben een zoo kunstloozegedaante, dat het is, als of men alles, zoo als het hem inviel, hem uit den mond hoorde vloeijen. Hy laat zyn hart (») Dit befluit men daaruit, dat hy tot aan het einde der eeifte Eeuwe leefde. ft) Marcus X. vs. 35. ... r (§) Voetftappen van dat gtbrtk vind men Lucas IX. vs. 54. en Marcus IX. vs. 35» T 4  ï&4 LEVEN van III. boek-o. tart geduurig weder dat zeggen, waar van hy het allermeest is ingenomen. Géén wonder, dat Jezus, in den omgang met deeze fchoone geheel onfchuldige ziele byzonder genoegen vond. Jacob, de oudfte van deezen naam, Joannes. Broeder, dreef dezelfde handteering,en leidde dezelve even zoo gewillig neder, als zyn Broeder, toen Jezus hem aiep tot zynen Discipel. Daar is géén trek van zyn karakter bekend, dan eergierigheid (*) van eenen niet onedelen aart, verbonden met eenen vurigen en zelfs te verregaanden yver voor de eere van zynen Leermeester (f). Men heefc eene kleine niet onwaarfchynly ke vertelling van hem, die zyn karakter tot eere ftrekt Deeze drie Jongeren had Jezus byna geduurig aan zyne zyde. Zy werden van Hem ook toe zoodanige bedry ven en by zoodanige gebeurteniflèn toegelaaten daar Hy niec goedvond alle overigen mede te neemen, Hy zag vooruit, dat zy allen eens pilaaren Q) der Ker.« (*) Marcus X, vs. 45. (•f) Lucas IX. vs: 54. (§) Eusebiuq ex feptimo »»«r»t»Vf*» Clementis expofuit, qua; il'e ita traditaretubt aprioribus; quoi is, qui no.jien Jaco^i detulilfet, & eum vocalTet in Judicium, cum cerneret in teltimonii conftantia illum perfeverare. commotus, fe quoque effe Chriftianum confeflus fuerit. Abducli igitur funt, inquic Clemens, ambo. In via autem petiit ifte veniam a Jacobo, qui poft bre^em confiderationem, pax tibi , inquit & elf. eum ofculatus. Suntque ita amborunj capita Amputata. Camerari 1 Hifi. J. Chrifiitf Apoflol bag. j22. (X) Galat. II. Nochtans is op deeze plaats de jongera Jacobus gemeend.  i, hoofdsï. J É Z U S. 285 Kerke zouden worden. Men ziet uit hun karakter, byzonder uit dac van de twee eerden, hoe zeer hunre goede bekwaamheeden het gebrek van eene vroegere onderrichting en. der Joodfche Geleerdheid vergoedde; en hoe vatbaar zy waren , om door hunne omgang met hunnen grooten Leermeester van tyd tot tyd die fterkte van geesc, en die zedelyke gcoocheid te bekoomen, die zy naaderhand vertoonden. Van Jacob en Joannes gelooft men, dac zy Bloedverwanten van Jezus geweesc zyn (.*}• Hy noemde ze de Donderaars (f): een toenaam, dewelke de fterkte, den naadruk, waarmede zy de zaak van het Euangelie behartigden, en de onwederftaan' baare kracht, waarmede God hen daartoe uitrusten zou, fchynt aan te duiden, en met den toenaam , die Simon gegeeven werd, in zoo verre eenegelykvormigheid had. Andreas, Simons Broeder , voorheen een Discipel van Joannes den Dooper. Zoo ras hy, van zynen Meester, Jezus voor den Mesfias hoorde verklaaren. , zogt hy met Hem bekend , en zyn Discipel te wordeu (_§). Voor het overige leefde hy met zynen Broeder in één huis, denweiken hyook gewillig den voorrang in het Discipelfchap liet.offchoon hy vroeger met Jezus bekend was, en zyn Broeder eerst door hem aan Jezus kennis kreeg. Hy (') Eenigen van de Ouden hielden Salome, hunne Moeder, voor eene Zuster van Jofeph van Na7areth ; anderen voor eene Zuster van Maria, Jezus Moeder. (|) Eigenlyk Zotnen des Donders. Het is waarfebynlyker, dat dit tot eenen eertytel, dan tot een fchempjiaam, gelyk eenige meenen, verordend was. (f; Joann. I. ' T 5  £85 LEVEN van III. boek. Hy fchynt van een Uil en zagtgemoedsgeftelgeweesc te zyn. Philippus en Bartbolomaus, (Bar - Tholmai). Indien de laatfte, gelyk eenigen het daar voor houden , Nathanaël is, dan vind men zyn karakter in de Gefchiedenillèn van Nathanaëls Roepinge (*> Philippus was van Bethfaïda ff); vermoedelyk een Visfcher, van Jezus tot het Discipelfchap geroepen, toen Hy hem op zyne reize na Galilaïa aantrof. Van zyne overige omftandigheeden is niets bekend. Hy koomt in gefprekken, hier en daar, te voorfchyn, en tooont weetlust en vry moedigheid, om zyne tegenwerpingen voor te draagen. Deeze twee maaken in de Naamlysten der Apostelen een byzonder paar uit (j). Thomas ofte Didymus (!> By géénen Discipel ' fchynt zich het denkbeeld vaneen weereldfch Koningryk van den Mesfias zoo hardnekkig vastgezet te hebben , als by deezen. Deeze denkwyze was het buiten twyfel, die hem zoo onbekwaam maakte, om naa den dood van Jezus zyne twyfelingen te laaten vaaren, en van nieuws der hoope plaats te geeven, die door alles, wat 'er met Jezus voorgevallen was, geheel overhoop geworpen lag. ö Mat» (*) Boek I. Cap. 2. (f) Op dezelfde plaatfe. cs") Het fchynt, dat deeze verdeeling ia paaren dewelke by Mutthsus, Marcus en Lucas, tot op weinige afwykingen naa, oveieenkoomt, daarop gegrond is, dat Jezus hen by paaren had uitgezonden. Q) Tweelingbroeder.  I. HOOFDST. JEZUS. 287 Matlbccus, een Tollenaar (*), vermoedelyk van Capernaum. Men ziet in degefchiedenilTèvanzyne Iloepinge voetftappen van zyn braaf karakter (f); de manier, waarop hy ze zelf verhaalt ($), zoo wel, als de geheele manier van verhaalen in zyn Euangelie , is een bewys van zyne zucht tot eenvoudigheid en befcheidenheid. Beiden, zegt men, dat zich ook in zyn voedfel en geheele gedrag vertoond hebben (j). Matthxus en Thomas werden in de Naamlysten gepaard. Jacob, de jongere, met den toenaam de Recht, vaardige (**), één der voornaamfte Discipelen van Jezus; nochtans fchynt het, dat hy eerst naa den dood van zynen Meester zich zoo uitfteekend betoond heeft, en in den rang van eenen dergrootfte Apostelen gefteld ("ff). Hy was éen naa Bloedverwant van Jezus (§§), het walke hem ook gelegenheid kon de(II B?ekT°Capdi3nde ™ LeViS' VerseIyk hier me" (t) Terzelfder plaatfe. f§) Matth. IX, vs. 9. (i) Clemens Alexandrinus eo libro , cui tituïum tecit »wiAu«y», fcripfit Apoftolum Matthasum foli. tum fuiffe carnibus abltinere & tenuisfimo vicfu, & contemptiffimis efcis uti, nimirum leguminumfructuum olernm. Joach.Camerarii vita s!p0Jt. pag. 148. (**) Hy werd naamlyk naaderhand bv de Chriftenen zoo'Benoemd. Idem ffonas «ppellatus, in quo munita Jujhtia Jigmficttie mejl. Joach. Camer. ke^ettSt' VS' 9' W°rd hy °Méi de ZuiIen der Kel" (SS) Boek I. Cap. 2.  2o8 LEVEN VAN III. BOEK. kon geeven, om van der jeugd aan met Hem teverkeeren. Uit zyne redevoeringen en zyn karakter behield hy voornaamlyk het Zedekundige, en ontwierp daaruit die fchoone gedagten van de Christlyke deugd, die men in zyne Brieven bewondert. Hy was het, die allereerst met Petrus, de vooroordeelen van de noodzaaklykheid der gebruiken van de Wet liet vaaren, en de Christlyke Zedenleer hielp reinigen ( > Men ziet in zyne daaden, en in zynen Brief eenen fterken geest, die over de vooroordeelen heenen, en ftout genoeg is, om dezelven ook by anderen te beftryden; liefde voor de eenvouwigheid in de Leere, yver voor het prafticaale gedeelte van dezelve, verdraagzaamheid , onpartydighcid. Simon, met den toenaam de Zeloot (Yveraar), Broeder van den voorgaanden. Zelooten worden anders genaamd die driftige Verdeedigers derVryheid tegen de inbreuken der Romeinen, gelyk 'er in Galiljea zeer veelen waren. Misfchien was Simon wel eer van deeze partye, of heeft ook wel naar zyne Ouderen dien naam gevoerd. Hy heette ook de Kananeër, het zy naar bet Stedeken Kana, of van een woord, het welke met den eerften toenaam eenegeljke betekenis had. , Judas, Ihaddoeus, ook Lebbaus (f) genoemd, Jacobs en Simons Broeder, Hy koomt in de Ge- fchie- (♦) Handel. XV. vs. 13 enz. (t) Deeze beide Toenaamen kan men even zoo weinig met zekerheid verklaaren. De laatfte heeft wegens ?yne gelykvormigheid met den naam Levis eenigen op het vermoeden gtbragt , dat hy misfchien wel tleseltde Levis kon zyn , wiens Roeping, Boek II. <-ap. 3. ver" haald is.  1. HOOFDST. JEZUS, £8p fchiedenifle zelden voor; maar uit den Brief, waar van hy den Opfteller is, kan men befluiten, dat hy een Man van eenen vuurigen geest geweest is, die der Christlyke Leere, by zyn voordraagen daar van, eene uitneemende fterkte wist te geeven. Hy word met Simon, den Zeloot, meestyds als ééa Paar gefteld. Deeze drie Broeders onzes Heeren, volle Neeven van Moeders zyde, Zoonen van Alphaus en de eene Marie, leefden, gelyk de meeste overige Apostelen (*), in den huwelyken ftaat. Judas, Simons Zoon de Ifafchariter (f). By géénen Discipel heeft de baatzuchtige verwachting van een weereldlyk Koningryk zoo droevige gevolgen gehad, als by deezen ; zoo lang hy deeze verwachting voedde, bleef hy Jezus getrouw ; maar zoo ras hy zich daarin bedroogen vond , werd hy Zyn Verraader. Zyne gefchiedenis zal zyn laag karakter best ontzwagtelen. Alle deeze twaalf Discipelen van Jezus waren Galüaers (§> De voornaamften onder hen war^n ongeleerd (t) , hoe veel meer dan de overigen. Ook hadden zy gééne kennis van de Weereld; of men moest die weinige bevindingen en waarneemingen, die een (*) 1 Corinth. IX. vs. 5. (+) Zoo verklaarde Grotius den byuaam 'itKx,it£mt. Anderen denken, dat hy beteekende eenen Burger van Karioth, een ftedeken, dat dien naam droeg. (5) Handel. H. vs. 7. (T) Handel. IV. vs, 13.  290 LEVEN VAN III. BOEI? een handwerksman by zynen arbeid misfchien gelegenheid heefc om te maaken, kennis van de Weereld willen noemen. En nochtans zou hun dezelve noodig geweesc zyn, wanneer zy, gelyk men hun heeft tegengeworpen, een zeker ontwerp, om tot hunne toekoomende grootheid te dienen, zouden hebben willen maaken. Benevens de kennis van de Weereld ontbrak hun ook al dat geene, hec welke by de Jooden Geleerdheid genaamd werd; beleezenheid in de Heilige Schriften, konsc om de Leerftellingen van eene zekere party, de Pharizeeuwfche, Sadduceeuw* fche, of ElTeenfche, fchynbaar te verdeedigen; ervarenheid in de Overleveringen en School-leeringen, waarop men te dier tyd met zoo veel gewelds zich toeleide; konst om Allegorien te maaken, waarvan men zoo veel werks maakte. Zy hadden gezond verftand, maar zeer bepaalde kennis;bekwaamheid om zich te laaten onderrichten, maar traagheid om naa te denken; kennis van hunne zwakheid, maar aankleeving aan oude vooroordeelen; vatbaarheid om goede gevoelens aan ce neemen, maar zwakheid in *c volgen van een vastgefteld zedelyk ontwerp. Reeds eer zy Discipelen van Jezus wierden, gedroegen zy zich,zoo hec fchync, meest al ce onberisplyk; maar toenmaals was ook hunne gefteldheid nog zoo gewoonbykeneenvouwig, datzy géén byzonder en overlegd Ontwerp van leven behoefden; het was genoeg, dat zy flecht en recht leefden. Maar federc zy Discipelen van Jezus waren geworden, moescen zy eene levenswyze houden, die van hunne cot hier toe gewoone maniere van leven zeer onderfcheiden was, . en leeren naar regelen handelen, die voor hun nieuw waren. De  i. iiocfdst. JEZUS. 291 De verkiezing der twaalf Discipelen is als een grondflag van het Ontwerp, het welke zich Je/.us gemaakt had, aantemerken. Tot Zyne oogmerken zou Hy gééne bekwaamere werktuigen hebben kunnen vinden; niet zoo zeer wegens de verdienften , die zy reeds hadden, toen zy Zyne Difcipelen wierden, als wel wegens hunne bekwaamheid, om die gedaante en indrukfels aanteneemen, die rot hunne toekoomende verordening noodig waren. Daardoor, dat Hy Judas mede in dit gezelfchap opnam , baande Zyne Wysheid van verre den weg tot die gebeurtenisién, waarvan Hy thans den Twaalven noch geene de minfte opening gaf (*): naardien de verkeerde hoop, dat zy hunnen Meester tot de hoogde waardigheid verheeven zouden zien, hun in de daad niet zoo fchadelyk kon zyn, als eene te vroege ontdekking van Zyne toekomftige Losgevallen, voor zoo zwakke en onbereide gemoederen, zou hebben kunnen weezen (§). Had Hy hun by den aanvang van hun Discipelfchap het zelve van eene zoo onaangenaame zyde befchreeven, het zou alleen gediend hebben, om hen te zeer aftefchrikken; Judas, en vermoedelyk ook anderen, zouden nooit op die voorwaarden het hebben aangenoomen. Dan, zoo wyslyk als Jezus hier in te werk ging, dat Hy dit vreefelyke toekomftige voor hen noch omzwagtelt liet, even zoo wyslyk vermydde Hy nochtans alles, wat hunne hoop op een weereldfch Koningryk eenig voed- fel (*) Joann. XVI. vs. 4. (§) Hy had wel in zyne Bergpreeke, Boek II. Op 2. van Vervolgingen gefproken, die op hen wachtten, maar van zyn eigen Lyden had Hy toenmaals nog geen woord gemeld.  &Q2 LEVEN van lil. Bofiir» fel zou kunnen geeven. Zelfs de manier, waarop Hy hen tot Zyne eigentlyke Discipelen benoemde, was bekwaam, om hun de onwaarfchynlykheid van zoodanige uitzichten te toonen. Het gefchiedde eerst, toen zy van de vyandige gevoelens der Jooden reeds vee! gezien en ondervonden hadden; het ge* fchiedde zonder eenige plechtigheeden en voorbereidfelen, op den Berg, daar Hy den voorigen nacht met Waaken en Bidden doorgebragt had. >—— Slechte aanduidfels van eene aardfche Hoogheid! Ook verdient hier aangemerkt te worden, datjeZus de twaalf Discipelen juist niet met dat oogmerk tot zich nam, om hen van die ftonde aan het geheele oogmerk van Zyne zendinge in byzondere order* richtingen te leeren, en hen tot eene volkoomene kenniilè van de Euangelifche Leere te brengen. Zy waren noch te weinig gevorderd; te onbekwaam * óm den geheelen last van eene zoodanige onderrichtinge, als ik my zoo mag uitdrukken, te draagen. Thans was het alleen te doen, om hen eerst aan den perfoon van Jezus te gewennen, en hen tot getuigen van Zyne Leerreden en Daaden te maaken; om hen alle twyfeling aan zyne Godlyke zending, door het zien van zoo veele Wonderen, en door hec aandeel* 't welke zy dikmaals daar in hadden (*), te beneemen; om hun het denkbeeld, dat Hy van God was gezonden, tot overtuigens toe duidelyk en gemeenzaam te maaken; om hun zulk een vertrouwen op Hem, het geen alle twyfelinguitfloor, in te boezemen ; om het tot hun voornaamfte bezigheid te maaken (*) Want niet lang daarnaa deelde Hy hun Wonderkrachten njedei reeds voor zyn lyden.  ,1. hoopdst. J E Z U S. 293 ken, dat zy_van Hem fpraken, aan Hem dachten, op Hem zich beriepen, Zyne belangen tot de hunnen maakten. —- Het Geloof aan Hem was het eenige, het geen Hy thans in hen zogt te bewerken; eene vaardigheid, om zich aan Zynonderwysenleidinge met het onbepaaldfte vertrouwen overtegeeven; Zyne uitfpraaken boven alles te waardeeren; aan Zyn gezag alle hunne meeningen , wenfchen , of twyfelingen te onderwerpen. —— Dat Hy zoodanig een geloof van hen geëifcht hebbe, zal het vervolg ons leeren. Ook was zoodanig een roerfel van hun gedrag hun volftrekt onontbeerlyk, het zy men hunne eigene zwakheid, dewelke hen noodzaakte, om zich geheel aan hunnen grooten Leermeester te hou. den, ofte de oogmerken, waar toe Hy ze gefchikt had, ofte ook de aanvallen van Zyne Vyanden, waaraan zy blootgefteld waren, in aanmerking neeme. Voor het overige was dit Gezelfchap ( * } zoo ingericht , als de geduurige reizen, die Jezus te doen had, vereifchten. Tot het becaalen der noodigfte qitgaaven, moest een van hen eenig geld by zich hebben. Dit kleeneampt werd Judas, den Zoon van Simon, opgedraagen , of op zyne begeerte overgelaaten. Anderen voorzagen het gezelfchap met brood. Dan Jezus droeg geduurige zorg, om hen alle angstvalligheid in deezen te ontwennen; Hy liet het eenige reizen gebeuren, dat hun voorraad geheelyk verteerd wierd, en fterkte dan hun vertouwen op Zyne voorzorge door wonderdaadige Middelen. De {*) Door het woord Gezelfchap word in het vervolfi «hoos alleen het getal der twaalf Discipelen verftaan.  BI¬ LEVEN VAN III. BOEKv De twaalf Discipelen waren niet de eenigften, die Jezus, vergezelfchapten. Wy moeten ook melding -doen van eenige anderen, die als zoodanigen bekend zyn geworden. Jozeph Barfahas, gebynaamdi« Rechtvaardige, hield zich geftadig by het Gezelfchap. Van Jezus Doop af aan , tot op het laatfte affcheiden van den Heere, was hy by alle gewichtige voorvallen van zyn leven tegenwoordig, en daarom werd hy mede voorgjeflagen , toen liefgetal der Apostelen, naa het uitvallen van den éénen, Judas, weder aangevuld zou worden (*). Matthias , een geduurig Metgezel van het Gezelfchap, cn naaderhand daarvan "een Medelid (f). Kleophas CS), word ook in het gezelfchap der ■Discipelen gevonden (+). De Zeventigen (**), dewelken Jezus naaderhand uitzond, zyn een laater Gezelfchap, waar van ter zyner plaatfe zal gefproken worden. Nochtans kan het wel zyn, dat de meesten daarvan ook reeds zoo vroeg, als de Twaalven, met Jezus bekend ge. worden zyn. Het voorrecht, het geen de, Twaalven boven de overigen genooten, fchynt aanvangly kalleen in hunnen (*) Handel, L vs. 21, 22, 23. (f) Dat Cleophas en Alphajus dezelfde naam zy, BSwyst Lightfoot over Matth. X. vs. 3> fg)'Handel. I. (4) Lucas XXIV. vs. 18', (ft) Lucas X. vs. i.  i. hoofdst. JEZUS; 095 nen naderen en gemeenzaameren omgang mee Jezus beitaan te hebben. De Heer had ook Discipeïinnen (*). Alhoewel van de meesten alleen de naamen bekend zyn, verdienen zy echter in de gefchiedeniilè vanjezusgeleezen te worden. Maria, de Magdaleenfche eene der ge¬ trouwde Vriendinnen van den Zaligmaker. Zy had aan Hem haare verlosfing van eene krankheid te danken , dewelke, offchoon wy ons géén duidelyk denk • beeld daar van kunnen maaken ($), eene van de yfelykite geweest moet zyn. Zywas, naardedenkkeelden der Jooden, in eene ongemeene trap Datntniefeb. Dan, haare verlosfing van dit kwaad was niet de grootlte weldaad, die zy aan Jezus dagt fchul.dig te weezen; zy bewonderde en beminde Hem noch meer om zyne Godlyke Leere en Zendinge. Haar gedrag voor én naa Zyne Opftandinge toont eene ongemeene grootheid van ziele, en uitneemende hoogachting voor Jezus perfoon, die haar ook wederom met eene byzondere hoogachting verwaardigde. Maria, Zuster van Jezus Moeder, met Kleo, phas (i) (of Alpheus) gehuwd; de Moeder van drie (*) Lucas VIII, vs. 2, 3. f\) Of van Magdala. Magdala was een Stedeken } iiaaby Tiberias Ligkte. Tom. II. pag. 256. (§) a0 yf Stttiuiftxiitl* êfsA«Aa3«. Lucas VIL VS. 2. Het fchynt een famenloop van meerdere zoodanige Ziekten geweest te zyn-, die zekere eigenfehappen hadden, waarom zy aan den invloed van eenen boazen Da;mon toegefchreeven werden. {\) Joann. XIX. vs. 23. V 2  a$6 L E V E N v avn III. drie Apostelen (*). Zy fchynt te Nazareth gewoond te hebben (f ")• Zy word dikmaals onder de Gezellinnen van den Heiland gemeld. Maria, dé Zuster van Martha en Lazarus", van Bethanien ( § ), eene van de oplettendlle Discipelïnnen van Jezus, nochtans heeft zy Hem, zoo het fchynt, niet op zyne reize vergezelfchapt. Salome, de Vrouw van Zebedaius, Moeder van den oudflen Jacobus en Joannes. Zy heeft Jezus op zyne reizen vergezeld ( |). Jaanna, Vrouw of Weduw van eenen zekeren Chuza, Amptenaar van Koning Herodes (**~)t was mede in zyn gevolg. ^Sujanna (ft)» van onbekende afkomfte. De Zusters of Nichten van Jezus (§§). Vermoedelyk Dochters van Alptueus, of van Jozeph van Nazareth, uit een ander Huwelyk. Even zoo onbekend zyn eenigen van zyne Neeven (f f J. Deeze (*) l. Boek, 2 Cap. Behalven de drie Apoftelen, yacob, Simon en Judas x hadden Kleophas en Maria noch «enen anderen Zoon, Jojesgenaamd, Matth. XIJI. <;<; (f) Matth. XIII. vs. 56. * ($) Zy word van eenigen, zonder voldoende reden, voor dezelfde met Maria van Magdala gehouden. (4) Matth. XX. vs. 20. en voornaamlyk Mare. XV. vs. 40« 4t> (**) Lucas VIII. vs. 3- en XXIV. vs; 10; (ft) Lucas VIII. vs, 3. (5 j) Matth. XIII. ys. 56. Waarvan Joann. VIL vs. niet met roem melding gedaan word. Echter fchynt het , dat zy naaderliand tot betere gedagten zyn gekomen, indien het raamlyk dezelfden zyrf, van welken Handel. I. vs. 14 voor de laatfte reize gefproken word. Zy moeten van die on. der de Neeven van onzen Heere wel ondeifcheiden wor« dea, die onder de Twaalven gekomen zyn.  i, hoofdst. JEZUS. . 097 Deeze Vrouwsperfoonen waren meestdeels vaneen zoodanig vermogen, dac zy Jezus eo hec gezelfchap van alle noodzaaklykheeden voorzien konden, en door gééne huislyke zorgen ce rug gehouden wierden, om hunnen meesten cyd Hem toecewyden. Zoodanig een begeleiden was niecs ongewoons, en heefc zelfs by de Vyanden van onzen Heere nooic eenig het min-, ile nadeelig verdenken veroorzaakt (* J, Naa dat wy het gezelfchap van Jezus hebben leeren kennen, is hec tyd, om toe het geene Hy verrichtte, te rug te keeren. Met de twaalf Discipelen klom Hy van denBerg, en gaf zich, naargewoonte, aan de Beden van het in menigte vergaderde Volk over, het geen Hem van alle oorden de Kranken toevoerde. Veelen ftelden in zyne kracht om te geneezen, zoo groot een vertrouwen, dac zy alleen tot Hem zochten door re dringen en Hem aanteraaken, en op die zelfde wyae zoo volledig hun oogmerk bereikten, als anderen , welker geneezing van meerdere omftandigheeden verzeld ging. Kan men zich een fpoediger cn Godlyker wyze van leven en gezondheid, onder eenen hoop Kranken uit te deelen, voorftellen, dan deeze ; die Hem aanraakt, werd gezond ? Jezus vermeerderde het getal zyner Wonderen nimmer ten koste zyner Leere. Ook deeze reize hield Hy tot zyne Discipelen en het vergaderde Volk eene rede, van gelyken inhoud, als de reedsbygebrach- te; .(5) M$re Judaica , ut reUe notat Hiermymus, mulieres, viducs prefertim, folebant magijlris- neceffaria fuppeditare; Quod fecutifunt Apojloli inter Judaso, Paulus inttr gentes (imifit, ne Jtnijlrioris Semonis anjmprceberet, Grotivs in Luc, cap. Vil. vs. 3. y 3  203 LEVEN VAN III. BOEK. te (*) : 1 och pis met gewichtige Byvoegfèls en Veranderirge, 9 dewelken ik den Leezer zal mede. (deelen. Hy herhaalde de Zaligpryzing der Armen. Hy prees die gelukkig: ., die liever gebrek lyden, dan „ zich verryken wilden, en beloofde hun verzadiging. ?, Den geplaagden en treurigen beloofde Hy, datzy v de ftemme der vreugde aanheffen zouden." Met de kraehtigfte uitdrukkingen herhaalde Hy zynen Jongeren de belofte, dat zy, onaargezien de Vervolgingen, die op hen wachtten, reden zouden hebben om zich te verheugen. Aan den anderen kant deed Hy de heftiglTe uitfpraaken (f) tegen hen, die in tegenovergeftelds gevoelens itonden. Gy Ryken, die u om het bezit van uwe rykdommen voor gelukkig, en alle poogingen, die geen aardfch geluk ten doel hebben, voor dwaas houdt; wee u! Gy'hebt, het geen gy voor uw hoogfte goed houdt, nu reeds: gy hebt het vooruit ontvangen ; op een toekomend heter geluk hebt gy gééns aanfpraak. Gy, (*) Tweede Soek, cap. 2." Men heeft hier alken de. Veranderingen in <-e.ze rede, zoo als ze Lucas verhaalt,1 vermeld; het overige kan op de eerfte plaatfe naageleezen worden. ( f) Deeze uitfpraaken zyn even zoo veele fterke wederleggingen van die vooroordeelen en weereldicbe ver. wachtingen der Jooden, die op hunne gierigheid, wet lust en eerzucht gebouwd waren.  HOOFDST. JEZUS. m Gy, die in overvloed leeft, en u gééne voldoening vanher geen uw hare lust, weigert; onbekommerd, hoe hec met uwen ongelukkigen medemenfeh saa- Wee u! daar zal een tyd koomen, wanneer gy bevinden zult, dat gy die goederen mist, die uwe ziel verzadigen kunnen? Gv dien het verval der Zeden niet ter harte gaat, altoos'bereid, om u aan alle vreugdeen vermaaken over te geeven: wee u! daar komt eentyd, datgy zult treuren en jammerklaagen. Houd het., mvie Discipelen (*; ! voor een kwaad teken, wanneer het by de tegenwoordige bedorvenheid der Zeden daar toe koomt, dat gy de goedkeuring der weereld verkrygt, en zy zich met u verzoent, en u voor haars gelyken houdt (f): wee u' wanneer gy in dit geval zoud komen; een zeker teken, dat gv aan die valfcbe Propheeten gelyk zoud weezen, die by de aloude Jooden alleen daarom zoo veel roems en goedkeurïnge vonden, om datzy hunne driften wisten te vleijen. Hy herhaalde zyne gedachten van de toegeevendbeid als men beleedigd word ( § )• Wanneer, zei- f * "1 Dat fezus hier de Tongeren in het byzonder aanforeeke, is blvknaar, omoatfiy hen met het voorbeeld der Valfche Propheeten waarfekouwt, het welke op de overige Toehoorueren niet zoo goed aou paffen. (f} Deezen zi» der woorden van Jezas fte't Grotius door een welbygebragt Gefchiedenisfe in hec licht. PM. rion, quumindicendomultitudiniplKuiJJet, equtdpeccajjet, amicas interrogêbat. (§) Ziet II. Boek, Cap. a: V 4  goo LEVE N ^ s III. boek. de Hy, u iemand het uwe wil neemen, laat het gefchieden (*). Veel eerder, dan dat gy u in een pleitgeding zoudt inlaaten. Den plicht om Vyanden lief te hebben, droeg Hyvollediger ( f) op deeze wyze voor. Als uwe menfchlievendheid enkel voorzigtigheid is, en toe - of afneemt, naar dat gy hen genegen of ongenegen vind om u te dienen; wat heeft dat fchoons en verdienstlyks? Zelfs booze Zondaars oefFenen op die wyze ook zekere menfchlievendheid. Zoo gy, alleen jegens hen, weldaadig en gediendigzyt, die u wederdienften doen, wat heeft dat fchoons en verdienstlyks? Eene zoo baatzuchtige dienstvaardigheid vind men ook zelfs'by beruchte Zondaaren. Als gy anderen flechts leent, om u daarvoor op eene of andere wyze betaaling te bezorgen, wat is dat fchoons en roemwaardigs? Zelfs menfchen vandebedorvenfte levenswyze zyn gewoon om weldaaden te bewyzen , die den geenen, die ze ontvangt, tot hunnen fchuldenaar maaken, en hun een wederkeerig recht in handen geeven. Zyt boven alle laage oogmerken verheeven. Uwe Menfchlievendheid ltrekke zich uit tot op die geenen niet alleen, die buiten alle verbintenisfe met u zyn, maar zelfs die voor uw bélang nadeelig zyn. Zyt weldaadig en dienstvaardig, zelfs dan, wanneer géqne wedervergelding, géén wederdienst, (*) Lucas VI. vs. 30. (t) Vergel. Lucas VI. *s." 3*'34. met Matth. V. vs, 44, 4 o groot denkbeeld, dat hy meende niet in ftaat te weezen, om Hem op eene wyze, die aan zyne ver« (*) De Romeinfche Hoofdman zal naar allen fchyn Jezus zich als zoor* inig eene verbeeld hebben: Het denkbeeld van c-eren Mtsfias kon hem waarfchynlyk niet zoo bekend zyn als den Jooden; fchoon hy al een Profeliet der Poorte geweest ware.  f. H00FDST. JEZUS. 0O5 verdienden beantwoordde , te ontvangen. Men zal dit voor gééne te grootfprakigebefcheidenheid houden , als men bedenkt, hoe veel hoogachtinge Grieken en Romeinen voor zoodanige Perfoonen, die zich den naam van eenen Wyzen eh Vriend der Godheid toeeigenden, betoonden. My ging Hem derhalven met eenigen van zyne Joodfche Vrienden, die hem voor Tolken dienen moesten (*), tegemoet, bewees Hem zyne hoogachting, en zeide door den mond van eenen derzelver: INeem de moeite niec. Heer! van in myn huis te koomen. Nogte de denkbeelden, die men hier van ons, üitlanderen, heeft, nogce uwe waardigheid kunnen dat gedoogen. Ik heb my zelfs niet voor waardig gehouden, om ( de eerde reize ) in perfoon tot u te kooinen. En voor uwe Wondermacht, waarvan Gy zoo groote Proeven gaaft, zal het genoeg zyn, wanneer Gy met één woord uwen Wil, dat myn Slaaf gezond zal worden, te kennen geeft. Zoo als ik zelfs, die nochtans onder de Beveelen van mynen Overften [Tribunus] ftaa, den Soldaacen, die onder myn bevel ftaan, maar met één woord behoeve te beveelen, dat zy voorwaarts ofte te rug trekken zullen, enzy my aanftonds gehoorzaamen moeten; ofte toe mynen Slaaf maar één woord behoeve te fpreeken, dac hy die of dat doen zal, en hy het op het zelfde oogenblik doen moet; juist zoo hangen de krachten der natuur af van uw bevel; zy gehoorzaamen U, gelyk my myn Soldaat, of myn Slaaf. Jezus (*) Men heeft hier die manier, om het verhaal van Lucas met dat van Matthsus te vereenigen, verkoren, dewelke ïïeomak heeft voorgedraagen.  30-5 LEVEN vaM III. boek. Jezus verwonderde zich over den Man f*}« En in waarheid had zyn gedrag iets edels en fchoons: maar het geen meest verwondering verdient, is, dat hy het Godlyke in de daaden van Jezus zoo geheel zonder vooroordeel inziet, overtuigd, dat een Man, als Jezus, niet de geringde voorbereidinge noodig hebbe, en de behoudenis van zynen Knechcaileen, als 'c waare, behoeve te gebieden. Vry van bygeloofj houd hy het voor onuoodïg, voor Hem den toegang tot zynen Slaaf* of het gebruik van een of ander geheim middel * gemaklyk te maaken. Hy verwacht de veihooring van zyne bede alleen van de Godlyke kracht, van dewelke hy uit andere gewrochten daarvan genoegzaam verzekerd was; Jezus keerde zich tot de Omftanderen, die by een zoo ongemeen geval, eh terwyl het eenen bekeerden Romein betrof, zeer oplettende waren. Ik moet bekennen, zeide Hy met een ontroerd gemoeds een hart, zoo vry van vooroordeelen, zoo bekwaam om van myne zending overtuigd te worden , vond ik tot hier toe zelfs onder de Israëliërs niet, dewelken nochtans zooveel grootere redenen hadden, om my tegelooven. Hy is een Uitlander, gy zyt Israëlieten; maar leert uit dit voorbeeld: dat 'er in de geheele weereld eene menigte van zoodanige liefhebbers van waarheid zyn, die men kennen zal, wanneer hun te eeniger tyd de waarheid verkondigd word; en hoe zeer gy Jooden geloofc door den omgang met hen verontreinigd te worden, ik verzeker u nochtans, zy zullen in de plaats, daar Abraham, Izaak en Jacob zyn, koomen, mee deeze Vaceren omgang hebben, en de goederen van het (*) fSxvfictrit uvrit Lucas Vil. vs.  a. Hoofdst; JEZUS. S°? het Godlyk Koningryk gemeenfchaplyk met hen genieten; zonder dat deezen hen hun gezelfchap onwaardig zullen houden. ! Noch meerder: juist die, dewelken tegenwoordig aan het Godlyke Koningryk het naaste deel konden hebben, indien zy wilden, —— zullen om hunne onverbeterbaarheid ter plaatfe koomen, die verst van de Hemelfche Gelukzaligheid verwyderd is, daar klaage over hunne eigene elcnde, en nyd over het geluk van anderen, hun deel zal weezen. Maar gy ( zeide Hy toe den Hoofdman^ gyzyt waardig, dat uw vertrouwen beantwoord worde. Gaa flechts heenen: gy zult uwe bede verhoord vinden. Toen de Hoofdman met zyne Vrienden t'huis kwam, vond hy zynen Slaaf gezond. Zoo min als Jezus gelegenheid tot dit wonder gezogt had, zo min zogt Hy dezelve tot een tweede, het welke Hy den volgenden dag verrichtte. Op eene reize door Galilsea koomt Hy tot de StadNaïn, met géén ander oogmerk, dan om daar zyn Leere te prediken. De Twaalven en overige geduurige Begeleiders, met een talryk gevolg, maakten zyn gezelfchap uit. Voor de Stad werden zy door eene Lykftaatfie opgehouden ( * ). Men draagt op eene baare eenen Jongeling ten grave, den eenigen Zoon van eene Weduwe. Gantfch Naïn had mede- lyden met haar, en vergezelde het Lyk. Zy zelve gaat troostloos mede, en ziet van hartzeer niet, dat Jezus haar te gemoet koomt; ook zouzy Hemwaar- fchyn- (♦) Sepulchra Judseisextra «rbem. Grotivs. —.  3ó8 LEVEN VAN III. BOEK» •fchynlyk niec gekend hebben. Oucrocrd op het gezicht deezer Vrouwe, treed Hy nader, fpreekt haar aan, zege coc haar, dac zy zich trooscen mocsc, en geeft den Drageren een ceken om ftil te houden, en de baar neder te zeccen. De Moeder laac hec gefchieden, laac mee zich fpreeken, zonder dac zy uit •■deeze omftandigheid hoop fchepce. Opleccender worden de Omilanders, die Hem of kenden, of uit zyn talryk gezelfchap beiloocen. dac hec de Galileelche Propheet zouden weezen. Jezus raakt de baar aan, waarop het doode lighaam des Jongelings onbedekt lag, keert zich coc hem als coc eenen flaapenden, en roepc: Jongling, ik gebiede u, ftaa op! ——— De Jongling doet zyne oogen open, ziet rondom, recht zien op, kent zyne Moeder en Bloedverwanten, en fpreeke. Mee de hardykfte meewaa- righeid, leid hem Jezus tot zyne Moeder; alles zoo ongedwongen, dac hec openbaar blyke, dac Zyne daad veel minder het verbaazen van het Volk, dan het vercrooscen van de Moeder ten doel heeft. Uit de goêdkeuringe der Omftanderen trekt Hy niet het geringfte voordeel, Hy flaat daar veel minder acht op, dan op de verrukkinge der Moeder. Deeze daad moest op elk eenen den fterkften indruk maaken, en het denkbeeld van Zyne zending in het helderfte daglicht ftellen. De grenspaalen van het natuurlyke en wonderdaadige waren hier zoo fterk afgetekend, dat het elk eenen in het oog fprong, waar het eene begon en het andere eindigde. *Toc op het oogenblik, dat Jezus fprak: Staa op, — ging alles by deeze gebeurteniflè zynen nacuurlyken gang, zoo gewoonlyk, zoo gemeen, als 'er ooic iecs zyn kan. Naa dat, hetgeen men by menfehelyke gebeur-  ft. Hoofdst. JEZUS. 309 beurteniflèn aan hec geval (*) toefchryft, viel hec voor, dac Jezus juist de dier tyd voor de poorte van Nam komt, als de doode Jongling daar uit gedraagen word; het gezicht vari de weenende Moeder maakt Zyn niedelyden gaande;Zyn medelydendringc Hem, om zyne macht ter haarer vertroostinge te gebruikern Verftandige Aanfchouwers moeten deezen zamcnloop van natuurlyké omftandigheeden gezien; en de daad van Jezus des te rheer bewonderd hebberi, hoe zy Hem meer door deeze omftandigheeden als afgeperst wierd. Eerie zoodanige vereeniging van hét ongezochte en zedelyke met het wonderbaare maakt het Godlyke van deeze daad uit. Juist daarom, dat dit Wonderwerk zoo veel zede* lyks had, maakte het ook géénen voor Jezus oog" merk naadeeligen indruk op de Aanfchouweren. Zy werden ontroerd, zy erkenden het voor eene GodlykeWelaaad, aan de medelydenswaardige Moeder. Zy preezen de Voorzienigheid, die hun eenen zoo grooten Propheet had gezonden. Het gerucht daar van breidde zich ook in Juda:a, en in de Landftreeken van den Jordaan uit. Zelfs dè Dooper Jonnnes, in zyne gevangeniflè van alle gemeenfehap met Jezus uitgeflooten, vernam door zyne Discipelen de daaden van Jezus, en verheugde zich daar over. Hem fterkten zy in zyne overtüigirge, dat Jezus de Mesfias was; doch hy kon, zoo het fchynt, nochtans niet begrypen,waarom Hy, naa alle zoodanige daaden, zich niet reeds open- (■* ) Het wal wyst de Enangelist ook aan, x*ï 115 fêÉKoftigl» n9»i»*f, en ziet daar werd een doode ter be» gtaartnüie uit^edraagen. X  éia LEVEN van III.BoeïS openlyk voor den Mesfias verklaard hebbe. Wanc: hoe juist hy ook van zyne hooge zending.cn beroep dagt, zoo kon hy echter wel voor noodzaaklykhebben gehouden, datjezus op eene nog meerder befliflènde wyze, dan tot hier toe gefchied was, eindelyk eens der Natie ronduit zeide, dat Hy het was* denwelken hun Joannes als den Gezalfden van God had aangekondigd. AI wenfchte hy dit juist niec zoo zeer om zyns zelfs wille, {daar misfchien eene zoo openlyke verklaaring aan de Natie gelegenheid tot zyne verlosfing uit de gevangeniflè zou hebben kunnen geeven ) zoo had hy toch reden om het ten' hunnen behoeve te wenfchen, die by alle de groote daaden van Jezus noch altoos, of Hy de Mesfias was, twyfelden. En onder deezen waren zyne Joannes, eigene Discipelen. Deezen hadden reeds by eenige gelegenheeden zoodanige gevoelens, met opzicht tot den perfoon van Jezus, geuit, dewelken niet met de groote denkbeelden, die hun Leermeester van Hem vormde, overeenftemden. En het fchynt, dat juist dat, dat zy denzelven zoo lang in degevano-enifie moesten zien blyven, zonder dat van Jezus ssyde eenige de minfte toeftel gemaakt wierd, om hem daar uit te verlosfen, hen nog meerder gefterkt heeft in hun gevoelen , dat Jezus misfchien deeze groote perfoon niet was. Zoodanige overdenkingen konden in der daad Joannes op de gedagten brengenv dat het nuttig zou weezen, als Jezus zich eindelyk opentlyk en beflisfend voor den Mesfias verklaarde. Hy wilde Hem daar toe gelegendheid geeven; en hoe kon dat beter, dan wanneer hy Hem, in tegenwoordigheid van veele menfchen, door zyne Discipelen openlyk de vraag voódcide: ofHywaarlyk 'de Mesfias was? — Niec als of hy zelf daar aas  P HOOFDST. JEZUS. 31 ï aan tvvyfelde, maar alleen om Hem te kennen te geeven, dac hec nu eindelyk cyd was, om van Zyn ikesfiasampc beflisfcnder te fpreeken. Jezus was te Naïn, öf in deszelven Landftreek , met Geneezingen bezig. Kranken van alle foorten Honden en lagen rondom Hem heenen, gingen af sn De rest Iaat Hy aan hun naadenken over.  2. Hoofd'st, JEZUS. %if deel van dat willen hebben, het geen andere Kinderen doen. Zy doen hun aanftonds verwyten, wanneer zy hun niet telkens hunnen zin willen geeven. Nu zeggen zy tot hen: gy had nu moeten danfen, wy Ipeelden u immers op de fluit voor; dan: gyhad tegenwoordig u treurig moeten aanftellen, wy zongen immers een treurlied voor ulieden; even zoo ^willig en eigenzinnig is het gedrag van deeze menfchen. Joannes de Dooper neemt de geftrengfto regels van leven in acht: Hy onthoud zich van de gewoonlyke fpyzen, (cn dat dit voor zyn beroep voe,>t, aat mishaagt hun. Zy noemen hem Lkemome/cb ( * ), zoo als zy anders llaazerden pleegen te noemen, niet-om dat hv zich van anderen onderfcheid; maar in der .daad, om dat zy eenen haat tegen zyne Leere hebben. Des menfeben Zoon koomt: Hy bind zich aan die geftrenge regelen van leven niet; maar gebruikt fpyze en drank, gelyk andere menfchen: ook Hem veroordeelen zy. Om dat hy tot een gezelfchap van Tollenaaren afdaalt, en met hen eet (t J ■> noemen zy Hem eenen Vraat en Brasfer een Vriend en Tafelbroeder van de flegtfte menfchen. Zoo kan het de Voorzienigheid hun nimmer van pas maaken; hoedanig eenen Propheet Hy tot hen ook zende, zy vinden altyd aan denzelven iets te berispen. Dan Gods wyze fchikkingen rechtvaardigen zich zelven; menfchen, die niet zoo zeer door vooroordeelen en driften verblind zyn, zullen dezelven inzien en bewonderen (§). Kort • C*\ Boek i. Gap. 2. (f) Bladz 148. h) Hoe ideo Christus addidit, ut intelhgeretur, non omnkw Iterilem hattenus fuijje operam, ttmjoannis tumfuamt. Grotius. [Dit heeft Christus "er bygedaan, om aan te wyzen, dat nogte Joannes arbeid, no^te de zyne, tot hier toe vruchtloos geweest waren.] X 5  mé LEVEN van IIJ. boek, Kort naa deeze reden viel 'er iets voor, het welke het voorrecht, het geen Hy deu gemeenen hoop, en zelfs bertichten Zondaaren, boven het onverbeterbaare karakter der Pharizeeuwen gaf, in een fterk licht ftelde. Simon, een Pharizeeuw, noodigde Hem met anderen in zyn huis op de gewoone ^abbathsmaaltyd. Hy deed het juist niet uit vriendfchap en hoogachting, maar meer om de gewoonte, van op den Sabbath naa de Vergadering bekende perfoonen mede na huis te neemen. Jezus verfcheen 'er. Hoe kwa? lyk Hy ook anders van de orde der Pharizeeuwen dagt, kon en wilde Hy evenwel niet allen omgang met dezelven vermyden; zy maakten een aanzienlyk deel van de Natie uit, Zy hadden grooten invloed op het gemeene Volk, en eenigen bekleedden de gewichtigite Ampten. Zy waren onder de' Jooden de Geleerdften, en men vond onder hen ook waardige Mannen (¥). Zo Jezus ooit van de Natie openlyk voor den Mesfias ware aangenomen, dan zou het allerbest door middel van hen Q) hebben kunnen gefchieden. Men plaatste zich aan de tafel, als juist eene Inwoonderes van de Plaatfe binnen kwam, dewelke de Pharizeeuw , zoo ras hy haar zag, voor een perfoon van een liegt gerucht kende, Zy was het in der daad. Meer zwak en ongelukkig, dan ondeugend van hart, had zy zich aan onkuifchheid fchuldig gemaakt (§), en haaren goeden naam verloren. (*) By voorb. Nicodemus, Gamalicl, Paulus enz. (t) Jezus verweet hun daarom , dat het hunne fchuld was , dat 'het Volk den Mesfias niet aannam. Matth. xxiil vs. 13 Lucas XI. vs. 52. (§) Nonpublictz libidinh viiïima, fed alioqui vitaparuns ■pudicft. Grotjus. [Niet een flachc otfer van de algemeens wéllust, maar toch niet van een zeer kuifch leven.J  9. HOOFDST. JEZUS. 3*3 loreri. Dan, alle gevoel van deugd was daarom niet gantfchlyk by haar uifgeblufcht. Zy had het weder opgewekt, het zy de leeringen van Joannes, het zy ïezus zelf. eene zoo goede verandering by haar uitgewerkt hadden. Het fchynt in der daad, dat zy reeds te vooren eenige kennis aan den Heere gehad hebbe, en misichien mede onder de Vrouwspersonen geweest is, die Hem haare geneezing van ziekten, ofte de verbetering van haar hart, ofte beiden te gelyk te danken hadden. Dit kan men ten deele uit' haare uimeemcnde hoogachting voor Hem, ten deele ook daar uit befluiten, dewyl Hy haar gedrag als een bewys haarer dankbaarheid voor de van Hem ontvanger* vergeevinge van zonden, (waar mede de Stneezti é van lighaamlyke ongemakken, en de ondrrn. ; ;ing eemeenlyk verbonden was) belcnryrr. Zoo tas zy Zvnen komst in de Stad gewaar wierd, en dat Hy in het' huis van den Pharizeeuw was gegaan, fpoedde zy zich, om Hem de diepfte hoogachting, waar mede haar hart vervuld was, zonder op den naadeeligen indruk te letten, dewelke dat by de andere Gasten zou maaken, te betoonen. Hy was roch de eenige Perfoon, die haar gekwetst geweeten met raad en troost geneezen, en haar. gemoed weder tot rust brengen kon- De manier t waarop de Pharizeeuwfche Geestlykheid met zoodanige menfchen omging, was affchrikkend en wreed; zy hadden 'er géén denkbeeld van, hoe men met Zondaaren, die niet onvatbaar zyn voor verbetennge, omgaan moet. Dan, hoedanige bewyzen van haare eerbied en ootmoedigheid zou zy- Hem geeven? wat tot Hem 7Pggen? ^— Dit behoefde, daar haar hart zoo  LEVEN van JU, boek, vol van gevoel was, géén lang bedenken. Met ylvaardig ongeduld koomt zy binnen, acht afle overige Gasten voor niets, werpt zich voor Jezus neder, doch kan géén woord fpreeken, maar barst ujt in traanen. Met deezen maakt zy Zyne voeten nat, kust ze, droogt ze met haare hairlokken, en (even als of zy het geluk hadde, van Hem in haar eigen huis te (*) verwelkomen,) breekt zy den hals van een Nardus-vat, en laat den kostbaaren Balfem op Zyn hoofd en Zyne voeten druipen. Hoe meer zy Ziet, dat het haar niet euvel geduid word, hoe haar gedrag vuuriger en hartlyker worde. De Pharizeeuw zag het ftilzwygende: Hy wilde zynen Gast wel gééne onaangenaamheden zeggen ,• maar de zaak mishaagde hem toch van harte. Als Pharizeeuw kon hy het niet anders, dan voor eene verontreinig ging houden, dat Jezus zich van een zoodanig perloon zelfs maar aanraaken liet. Hy weet derhalven niet, dagt hy, wat voor een Vrouw dat is! voor hoe liegt zy berucht is! Was Hy een Propheet, haar karakter, en haare levensmanier konden Hem niet verborgen zyn. Hy moest zien, hoe onbetaamlyk het zy, van zoodanig eene perfoon eerbewyzingen aanteneemen. Welligt was 'er ook gevoeligheid by, dat hy zyne koelheid jegens den Gast, dien zoodanige verwelkoming toekwam, op die wyze bcfchaamd gemaakt zag. — Jezus, die zyne gevoelens kende, keerde zich om, terwyl zy geduurig in de zelfde houding bleef, na den Pharizeeuw, en zeide: Simpn, (*) Het voeten wasfchen , de Kus, en de Zalving waren tekenen van verwelkoominge, waar mede me» waerde Gasten en Vrtemdlingen ontving.  L höoföstj JEZUS. oai Simon, ik moet u wat verhaalen. Ik zal naarftig toehooren, Rabbi, fprak Simoa Een Schuldeisfcher had twee Schuldenaars. De eene was hem vyfcig, de andere vyf honderd Denarien fchuldig. Naadien zy beiden buiten ftaat waren om té betalen, heeft de grootmoedige Schuldeisfcher, in ftede van hen en de hunnen te verkoopen, en zyne betaaling te zoeken (*), aan beiden hunne fchulden kwytgefcholden. Wie van beiden denkt gy, dat hem dankbaarerenhartlyker liefhebben zal? Het is ligt te begrypen , fprak Simon, dat die dankbaarer zal zyn, dien de grootere fchuld is kwytgefcholden. Gy oordeelt juist, Simon! (zeide Jezus), Thans keerde Hy zich tot het Vrouwsperfoon, het welke zich verheugde, datHy ze met zyne aandacht verwaardigde, daar de Pharizeeuw zich al met haare tegenwoordigheid beleedigd hield. Ziet gy deezen perfoon, Simon? Ziet gy, hoe zy haar ontroerd hart niet teder genoeg weet uit te drukken? Laat my toe, dat ik haar gedrag met hec uwe vergelyke (f> Ik ben op uwe noodiging in uw huis gekoomen ; dan , gy hebt my ftraks by den eerften ontvang duidelyk laaten blyken, dat gy mv niet zeer uwe Vriendfchap en Achting waardig 3 fchat. (♦) Vergelyk Mattb. XVIH. vs. 25. m Niets kon eenen Pharizeeuw gevoeliger zyn , dan «eteene zoodanige Vrouwe vergeleeken te worden.  g2S LEVEN VAN lil. BOEK. fchatte (*_)• Gy. hebt my laaten koomen, maar zónder my Hechts eene yan de beleef heden, die vriend- 4 fchap en gastvryheid eisicheu, te bewyzen. Gy hebt het Voetenwasfchen naagelaaten: zy heefc met craanen myne voeten natgemaakt^ en mee haare hairlokken gedroogd. Gy hebt de Kus van vriendfchap naa« gelaaten : zy heeft, zoo ras zy binnen trad , even zoo nederig als teder, myne Voeten gekust. Gy hebt naagelaaten myn Hoofd te zalven ; maar zy heeft zelfs myne Voeten met kostbaaren Balfem bjgoten. Hoe kunt gy, Simon, dat alles, hetgeen zy allergoedhartigst deed, zien, en haar nochtans voor eene fnoode Zondaarefïè houden? Is zy met in het zelfde geval, als die Schuldenaar , denwelken men aan zyne hartlyKere dankbaarheid kan zien, dat hem eene grootere fchuld moet kwycgefcholden weezen. Ja, Minon, haare veele fouten zyn haar vergeeven. Deeze uitdrukfels van haar bewogen hart, zyn 'er een teken van, dat zy vergiffenis heeft bekomen; zoo als de fterkere uitdrukkingen van dankbaarheid by den eenen Schuldenaar bewyzen waren, dat hem eene grootere fchuld was kwyrgefcholden. — Koelheid daar tegen , gebrek aan hardyke dankbaarheid en vriendfchap, is altoos een bewys, dac mea (*) Wanneer rnen onderdek , dat ue Pharizeeuw.' Simon , ook reeds eenig gunstbewys van den Heers har* ontvangen, dan zou dit deeze vergelyking tusfehen hem en dit Vrouwsperfoon , noch meer in het licht flellen. Eenigen houden hem voor Simon , den Melaatfchen * ■waarvan Joann. XII. melding gedaan word , en gelooven , dat hem Jezus van deeze Krankheid heeft geneezen. Dan , gemarkt dit vermoeden onderftek, dat het verhaal van Lukas en dat van Joannes het z-lfde is, zoo 'kan ik het zelve om verfcheide redenen niet toeftemmea»  2, HCOFDST. JEZUS. S23 men weiniger deel aan de genade, minder recht op de vergiffenis heeft. Toen zeide Hy tot haar : Uwe zonden zyn u vergeeven (*)• De Pharizeeuw en zyne Gasten za«rerfelkanderen aan. Dit troostryk woord kwam hun Zoo ergerlyk en ftrafwaardig voor, dat niets, dan de vreeze voor Zyne Aanhangeren, ófte voor Zyne wonderdaadige Macht, ofte'wanneer zy dezelve niet geloofden, de vreeze om door Hem befchaamd gemaakt, en gelyk de Pharizeeuw, tot flilzwygen gebragt te worden, hen van de heftigfie blyken van hun ongenoegen te rug hield. Jezus zag het, maar achtte het zoo weinig, dat Hy noch eens tot haar zeide: het is uw geluk, dat gy met een zoodanig vertrouwen u tot my gekeerd hebrg Gaa nu weder henen: God zegene u! f*) Dit kan zeer wel daar mede beftaan , dat Hy ze ïeeds te voren gekend, en haar proeven van zyne goedheid gegeeven hebbe. DERDE  3*4' LÉVEN VAN III. BOEK. DERDE HOOFDSTUK. Parabelen. Jëzus bediende zich in Zyne feden tot het Volk van eene Leerwyze, die met de gewoonte van die tyden even zoo overéénkomftig (* J, als voor de Toehoorderen aangenaam en leerzaam was, naamlyk de Parabelen. Zoo werden de verdichte Vertelfels genaamd, waarin Hy óf onder een merkwaardig voorbeeld eenen plicht infcherpte (f), ofte eenigen van Zyne hoogere leeringen voordroeg ofte toekomftige Gebeurteniflèn Prophetiefch voorltelde. Behalven, dat dit de gewoone leerwyze was, had Hy nog eene byzondere reden, om ze boven alle anderen te verkiezen. Zekere Hem eigene' Leeringen (||), welker onderzoek een vry waarheidlievend (*5 Oratoria Judaica nullum Schema familiarius, quam Parabolismus. Lichtfoot. (f) By voorbeeld Lucas X. vs. 30-35. (5) Van deezen aart zyn de naastvolgenden. (4.) Van deeze foort zvn de GelykenilTen , Matth.1 -XXI. vs. 33. 41. en XXII. vs. 8-14. (4-4-) Inzonderheid de zulken , die op de waare gefteiüheid van het Godlyke Koningryk zagen ; eene zaak , waar over zoo ve< i rnisv-.rftan.is onder hen heerfchte. Mvt^t* mt |S*™a«*j t«» Kf«>«Y Het geen de Heiland hier van leerde, was voor Joodfche 00» ïen Paradox,  .3. hoofdst. JEZUS; - liève'nd hart vereifchte, en dewelken duidlyker voorgefteld , de vooroordeelen en driften al te zeer tégen Hem in het harnas gejaagd zouden hebberig bekwamen door deeze manier van voordellen j als 't ware } 'een bekleedfel, waaronder zy voor den ruwen en bedorvenenfmaak van dezoodanigen bedekt blieven, dewelken niets, 't geen regtftreekfch zedclyk was* verdraagen konden. " Dit dekkleed verhinderde echter niet , dat verftandigen- en onbevooroordeelden zyne meening vatten konden. Hy Wist , dat het te vergèeffch is, zélfs door de groo'tfte duidelykheid in het voordraagen, die geenen beter te willen leeren, die vooraf befloten hebben, tiiecs aan te nee: men, het geen tegen hunne partyzucht , of hunne weereldlyke oogmerken aanloopt; en dat in tegendeel een hart, 't geen waarheid zoekt, by een ger zond verftand,de waarheid ook onder het bekleedfel van eene GelykenhTe of eene Fabel ontdekt, of wanneer het dezelve niet zelf ontdekken kan, zich van den geenen, die het kan, laat onderrichten. Dit is de reden, waarom Hy dikmaals zyne Parabelen mee opzet onverklaard liet, eri alleen in geheime gefprekken den Jongeren het noodige ter verklaaringe Zeide. Eens ging Hy van huis ha den Zeekant van de Stad Capernaum,en zette zich aan het Strand neder. Straks vergaderde 'er veel Volks by Hem. Nieuwsgierigheid of hoogachting voor Zynen Perfoon, hec gevolg van zoo veele Wonderwerken, maakte, dac binnen kort hec Strand vol was. Jezus klom in een Schip, ging daar zicten,'en droeg de menigce, die aan hec Strand ftond, onder anderen, de volgende Parabel voor: Y Hoort  32Ö LEVEN VAS III, BOEK» Hoor my (*), fprak Hy, ik zal u eene gefchiedenis van hec uitgeftrooide Zaad verhaalen. Een Akkerman ging zynen Akker bezaaijen, die aan eenen Landweg was geleegen, en hier en daar eenen ffeenrotfigen grond had, en op fommige plaacfen mee Onkruid bezee, maar voor hec overige vruchtbaar en van goeden aarc was. Terwyl hy zaaide, viel 'er iecs van het gezaaide op den weg. Dit vond in het geheel géénen grond, het werd ten deele vertreden, ten deele van de Vogelen opgegeeten. Ook vielen 'er eenige Korens op het fïeenrotfige gedeelcé (f) van den Akker, dac met zoo weinig aarde bedekt Was, dat zy, 1t is waar, hun kiemtje ontwikkelen en opfchieten, maar niec genoeg grond vinden konden, om worcel te vacten ; het gebrek van voedend fap vercoonde zich zoo ras de Zon opging ; de zwakke fteel kon de hitte niet wederftaan, en moest verdorren. Een ander gedeelte van hec Zaad viel, daar de Akker wild en mee Onkruid bezet was ; hier benam het opfchiecende Onkruid aan het Zaad zyn beste voedfel, en belette het tot rypheid te koouien. Maar het overige Zaad viel op den goeden grond, en van daar gaf het eenen ryken Oogst. Het was niet zeldzaam , een eenig Zaadkorentje, naar Jnaate van de onderfcheidene goedheid van het Aard- ryk, (*) 'A**vn, Marcus IV. vs. 3, (|) Dicuntur hac pro ratione fcf natura terra tsraSUtica, qua Snxofa admodum, £ntWoordde Hy,) ik noeme ze Geheimenis/en (Paradoxen) van bet Godlyke Koningryk, Üie niet elk een bekwaam en waardig is, in derzelVer waare geaartheid te kennen ; (Leeringen, betreffende de natuur en geaartheid van dat, het geeri men het Godlyke Koningryk noemt.) Deezen zyn, voor de geenen, die den ouden vooroordeelen aankleeven, zoo onbegrypelyk, en voor hunne bedorvene neigingen zoo aanftoocelyk, dat zy hun in haare waare gedaante niet wel kunnen voorgedraageri Worden. De zoödanigeu moeten zich met den fchors der Parabel vergenoegen , dewyi zy toch voor de Zuivere Waarheid hun oog fluiten zouden. Gy, iri tegendeel; welmeenehde Waarheids - vrienden , zyt bekwaam, om dezelven in haar helder licht te zien. De reden, waarom de eene tot eenen hoogeren trap van kenniflè geraakte, dan de andere, is deeze, dewyl by den eenen meedere liefde voor de waarheid is, dan by den anderen. Die deeze góede gevleidheid heefc, dien worden geduurig nieuwe gewichtigere leeringen ontdekt; wie dezelve niet heeft, die word zelfs''voor der kenniflè, die hy reeds bezit ? V a of  3*8 LEVEN van III. boek. of meent te bezitten, onvaardig gehouden , en de middelen, tot vermeerderinge van dezelve, worden hem onttrokken. Daarom bedien ik my van Parabelen , wanneer ik met zoodaanige Menfchen fpreeke. De vrye voordrag van het Euangelie is niet voor hen. Hoe helder ook de waarheid hun in de oogen fchyne , zy (luiten nochtans hunne oogen, om haar niet te zien. Wanneer zy met hen noch zoo duidelyk fpreekt, zy floppen hunne ooren, om ze niet te hooren. Zeer kenbaar heeft Jefaias hun karakter befchreeven : Gy zult toch, zegt hy, de Godlyke leeringen met verftaanbaare -woorden aller duidelykst hooren voordraag"», maar niets daarvanverfiaan. Men zal ze u in alle haare fchoonheii Voor oogen leggen, maar gy zult ze niet zien: want gy zyt eene Natie, die alle Zedelyk gevoel verkoren heeft, die zich tegen de flemme der waarheid doof\ tegen alle verlichtinge blind gemaakt heeft, als of zy het opzetlyk onnwgelyk wilde maaken, dat eenige Leeringen en Vermaaningen eenigen ingang by hen zouden tnnden, als of zy zich zelves 'alle w&derkeering tot hunne gevoelens door geweld affnyden wil* de (*_). Gy daar tegen, myne Discipelen, gy zyt gelukkig, wegens uwe betere gemoedsgefteldteniflë, die der waarheid gehoor geeft, en wegens de oprechtheid, waar mede gy uw verftand gebruikt. Gelukkig niet alleen in vergelykinge met die verharde gemoederen, maar ook met de aloude Propheeten en braave Mannen zelven, dewelken eertyds met uitneemende Openbaaringen verwaardigd werden; want ik verzeker u: veele groote Propheeten, veele braave Perfoonen hadden het hartlykfte verlangen, om zoo- (*) Jef. VI. vs. 9, i9.  3. hoofdst. JEZUS. 3^9 zoodanige daaden te zien, als gy dagelyks ziet, en om dat ondcrwys te hooreu, het welke gy dagelyks hoort; maar, hoewel zy van verre fpooren daar van hadden, heeft hun dat groote geluk echter niet moogcn gebeuren. Ulieden zal ik de Parabel verklaaren: Ik zou,'tis waar, naar de kundigheeden,die ik u reeds medegedeeld hebbe, mogen verwachten, dat gy ze zonder uitlegginge zoudt verdaan (*);hoe kost myne meening voor ulieden duister zyn, daar gy my reeds zoo veele zaaken in deezen leertrant hebt hooren voordraagen; en hoe zultgy met zoo geringe oplettendheid, andere Parabelen, welker betekenis duisterer is,verltaan kunnen? De Akkerman is hy, die de Leeren des Euangelies, met oogmerk om de menfchen te verlichten en te verbeteren, uitbreid. Deeze leeringen zyn het Zaad. Dit Zaad valt op den weg , Wanneer de Euangelie - Leeren den zoodanigen verkondigd worden, die ze niet in hun hart opneemen, in wefker gemoederen zy geenen ingang vinden, nog goed daar uit trekken kunnen. Zoo onbekwaam de bodem is, die dit Zaad ontvangt, zoo gcmaklyk is het voor den Satan te maaken, dat hier niet de minfte fpoor van dat Zaad overbly ve, noch over korten of langen tyd iets goeds daar van kan groeijen, • liet Zaad valt op het fleenrotfige gedeelte van den Akker, wanneer de Euangelie - Waarheeden den zoodanigen gepredikt worden, die ze, 't is waar, uit nieuwsgierigheid of hoope van iets, het geen zich voor hunne begeerten voegde, te vinden, allergrec-i tigst ( Marcus IV. vs. 13. Hy lnd zich al aans van eene gejykfooïtige gelykeniffe bediend, 1. Deel, bl. i2i. Y 3  333 LEVEN yan III. boek. tigst aanneemen, en daar by verfcheide zoete verbeeldingen voeden , maar zy laaten bet Zaad. geen wortel fchieten ; zy overleggen niet, wat het belyden van déeze leeringen medebrengt, en brengen *t tot géén vast befluit om by dezelven getrouw te blyven, maar zyn wankelmoedig. Zooras zich by de nieuwe Leere wederwaardigheeden en vervolgingen opdoen, zoo ras zien zy zich in hunne hoope bedroegen, en verlaaten de Leeren, die hun zoo onaangenaame lotgevallen over den hals brengen. Het Zaad valt onder het Onkruid en onder de Doornheggen, (wanneer de Euangelie -Waarheeden den zoodanigen voorgedraagen worden, die dezelven wel niet zoo ligtvaardig, als de voorgaanden, aanneemen of verwerpen, maar nochtans in weereldlyke hezigheeden van dit leven al te zeer gemengd zyn, dan dat voor hen de zaak van de Religie altoos even gewichtig zou blyven. Zy richten hun oog op tydlyke voordeden, zy bezitten ofte begeeren rykdommen, en', daar van geblind, weeten zy de betere goederen niet te waardeeren, of zy geeven zich aan andere' driften over. Deeze Doornheggen wasfchen mede, 0^, en verhinderen het Zaad in zynen wafchdom , zoo dat hec nooit rype Vruchten draage. Het Zaad valt in een goedaartig en welbereid Aardryk, wanneer de voordrag van het Euangelie zoodanige Toehoorders aantreft, dewelken het zelve verdaan, en , dewyl hunne manier van denken reeds daar toe gefchikt is, den goeden indrukfelen ruimte geeven, by de eenmaal erkende Waarheid blyven, en vruchten daar van in hunnen wandel vercoonen; vruchcen ,die toe hunne meerdere of mindere bekwaamheid, eene zekere betrekking hebben, maar altoos eenen ryken Oogst geeven.  3? hoofdst, J E Z E S. 33 * In eene andere Parabel ftelde Hy het Godlyke Koningryk als eene fchikking voor, waardoor het goede en kwaade, het geen op de aarde onder eikanderen gemengd is, eindelyk van eikanderen gefcheiden zal worden. Laat ik u, zeide Hy , de manier, waar op God met de menfchen te werk gaat , in eene Gefchiedenis vertoonen. Een Huisvader het zy nen Akker, denwelken hy wel bebouwd en gezui verd had, met de beste Tarw bezaaijen. Dit merkt zyn Vyand. Op zekeren nacht, toen de Eigenaar met de zynen gerust fliep, gaat hy na den Akker , ftrooit Onkruid daar onder, en gaat heenen. Het Zaad fchiet op, de Tarwe koomt ten voorfchyn , maar te oelyker tyd vertoont zich ook het Onkruid. De zorgvuldige Knechten zeggen het hunnen Heere met verwondering, dat zich veel Onkruids op den Akker laat zien, en vraagen, of hy dan niet enkel goed Zaad hebbe laaten zaaijen, of waar van daan het koome,dat deeze vertooning aan hunne verwachting zoo geheel niet beantwoorde ? De Bezitter van den Akker, die de boosheid van zynen Vyand kent , zegt , dat het van diens liste koomt , dat het goede Zaad met Onkruid vermengd zy. De Knechten raaden, den Akker aanftonds zorgvuldig te zuiveren, en het Onkruid, eer het volkomen is opgewasfehen , te laaten uitrukken. Neen, fprak de Heer, gy kunt het digt gezaaide Onkruid niet uitrooden, zonder een gedeelte van de Tarwe mede uit te trekken. Laat het eene en het andere nevens elkanderen ongehinderd tot aan den Oogst opgroeijen. Als ik dan myne Maaijers uitzende,zal ik hun gebieden , dat zy eerst het Onkruid aan een kant doen, en het by een binden,op dat het verbrand worde;maar de Tarwe in myne Schuure inzamelen. Y 4 Jezus  33* LEVEN van III. boek. Jezus voegde 'er niets rot verkLiaringe by. Hy lokte zoo de leerzucht der Discipelen uit, dat zy Hem, zoo ras zy weder in Sirnons huis (*) alleen waren, baden , dat Hy. hun de geheime betekenis yan deeze Parabel wilde verklaaren. De Landman, fprak Hy, die zynen Akkei; met het beste Zaad bezaaide , is de Mesfias, die onder den naam van eenen wenfch verkondigd is. De Akker is de Weereld. Het Zaadzja de menfchen. Het goeds Zaad>zyn die, dewelken aan de oogmerken van den Mesfias in zyn Ryk beantwoorden. Het Onkruid zyn zy, die de Vyand van God tot werktuigen gebruikt, om dit Ryk te benaadeelen. Gelyk ms de Huisvader enkel goed Zaad uitftrooit, zoo neemt ook de Stichter, van het Godlyke Koningryk alleen goede menfchen tot Medeleden van het zelve aan. Maar in het- vervolg van tyd gelukt het der vyandlyke macht, veel bederfs ia te voeren. Onder de geenen, die zeggen, dat zy den Mesfias toebehooren , zullen 'er Verleiders en Verleiden koomen. Dan , gelyk het de Bezitter yan den Akker niet raadzaam hield, het zich vertooriende Onkruid aanftonds uitterooden , zoo zal ook de Stichter en Heer van het Godlyke Koningryk zich wel hoeden voor dit bederf weg te neemen ; . en gelyk de andere befloot,om eerst in den Oogst het Onkruid aan een kant te. doen, zoo laat ook de Mesfias in zyn Koningryk góeden, en kwaaden onder malkanderen leeven; Hy verfchóonj den laatftca om der eerr ften wille, dewyl, wegens de uaauwe verbintenifie, in dewelke zy met malkanderen liaan, ook de goeden daar onder zouden moeten lyden, wanneer de kwaaden thans door, gcweldaadige oordeelen wegger rufo £») Te Capernauizu  g. HOOFDST. JEZUS. $33 rukt wierden (*). Maar op den grooten Dag van den Oogst zal de Mesfias in zyn geheele Koningryk Zyne Dienaars rondom zenden, deeze zullen alle Verleiders en Overtreeders zyner Wetten, van den hoop der Rechtgeaartenafzonderen, (alle verbintepifien, waar door zy in de weereld aan eikanderen verknogt, of van eikanderen afhangelyk waren, wegneemen). Deezen zullen dan géén beter lot hebben dan het Onkruid, het geen met de Doornen in het Vuur geworpen werd. Wanhoop en nyd zal hun Deel zyn. Dan zal gefchieden, het geen een Propheet voorzeide (f): De Leeraars en Beoefenaars der Rechtvaardigheid zullen lichten als de Zon in het Koningryk van hunnen Vader. — Hoort het! het is alle uwe pplettepheid waardig. Van eenen anderen kant ftelde de Heer Jezus het Godlyke Kqningryk in de volgende Parabel voor: ln eenen Akker lag een zekere Schat verborgen;zelfs den Bezitter des Akkers onbekend. Eene Vreemde ontdekte den Schat. Straks dekt hy denzelven weder toe, gaat heenen, en maakt al zyn vermogen tot geld, koopt den Akker van zynen Bezitter, enbekoomt daarby den Schat tevens Het fchynt, dat de Heer, in deeze Parabel heelt willen topnen, dat, f*) Qffcboon dit niet nitdnikkelyk in de Ferklaringe van de gelykenisfe ftaat, zoo beantwoord het nochtans zoo openbaar aan een geéeelte van de Parabel, dat het niet mas*. weggelaaten worden. • (f) Dan. XII. vs. R. . ... (g) Videtur jute Hsbraothefauri proprietas agrt dommtm Jecuta; dat is, het fchvnt, dat by het Joodfche^Rfictit de eigendom van den Schat overging op' den Heer van den Akker, Y S  334 LEVEN vajj III. Boek, dar, hoewel de goederen van het Godlyke Koningryk van de meeste Jooden niet gekend wierden, onder andere Naden toch menfchen waren,die,alhoewel zy tegenwoordig daarvan noch niet het geringde fpoor hadden, door Uóds leiding toch te eeniger tyd gelegenheid zouden vinden, om de waarde der Euangelie-Leeren en beloftenilïèn te leeren kennen; dat deezen dan alle andere voordeelen aan het bezit van deeze goederen zouden opofferen, en in de Rechten der Joodeu, die tot hier toe de eerfte aanfpraak op de zelven gehad hadden, zouden treeden. By dezelfde gelegenheid vergeleek Hy de poogingen van eenen waarheidlievenden menfch, die nuttige kennis tracht te bekoomen,en zoo lang naavorfcht, tot dat hem de Euangelie - Leer bekend word, met de poogingen van eenen Koopman die fchoone Paarlen zoekt. Het gelukt hem, dat by 'er een van de grootfte waarde vindt. Al is het, dathyze ïn den dienst van eenen anderen heeft gevonden, zal hy toch trachten dezelve voor zich in eigendom te be^ koomen. Eerder verkoopt hy al zyn goed, en koopt de Paarel voor zich, dan dat hy ze zou willen misfen. Even zoo de kenner en liefhebber der Godlyke waarheid, wanneer hy in zyn naavorfchen zoo gelukkig is, van het Euangelie te leeren kennen, fteld hy 'er zulk eenen prys op, dat hy gaarne van alle andere voordeelen afftand doet,om zich van het bezit van dit eenige te verzekeren. Om Notum Judais tnercimonium, 'maris vieinitate. Gsotius. Dat is, een bv de Jooden bekende handel wegens de nabyheid der Zee.  8- Hooïdst. JEZUS. 335 Om eene gelykenisvanów beroep te q) ontleenen ™oo is het met het Godlyke Koningryk met op^hiStdelaaifcfchilddngai.dewelkeGod voor de Sm maakte, geleegen als met een net, waar me- GeWk de Visfchershet volle net aan den Oeverbren„ Y zich daarby neder zetten, hetgeen goed s in funnebewaarplaltfendoen, en het geen onbruikbaar eTflech^, wegwerpen; even zoo zullen aan het einde der dagen de Godlyke Gezanten die daar toe gevolrnachti|d zyn,het menfchelyke geflacht in twee Sn afzonderen; daar zal op géén ander onder fSmeer worden gezien, dan ophet onderfcheid Tusfehen goeden en kwaaden; de korten zullen uit £ gezellhap der goeden, met dewelken zy ang ve mengd waren, worden geftooten, en ui de plaatfe der kwaaie verworpen, daar hun ongeluk en het geluk van anderen hen onophoudelyk zal kwellen. En nu vroe* Jezus zyne Discipelen, of zy allen deeze Parabelen verflaan hadden? Zy zeiden jaa; het verwyt, hun door Hem gedaan had hen opkttender gemaakt. Gy voer Jezus voort, uit myn voorbeeld,hoe een ieder indeEuangehe-waarheid wel onderweezen Leeraar van^enigerhande kundkheeden voorzien behoort te weezen, om aan de oneelyke bekwaamheden en behoeften zyner Leerlingen te voldoen. Gelykvormig aan eenen Huisvader in wiens voorraadskamer men zoo wel oude welhewaarde fbyze, als nieuw verzamelde fpyzm aantreft, moet hy zynen voorraad van kennisle teedsjnet (*) Hy zeide deeze Parabel tot fyne Discipelen , waar onder Visfchers waien.  336- LEVEN VAN III, B3ÏK nieuwe bevindingen en kundigheeden vermeerderen, en in elk geval, zoo veel daar van, als noodig is, tot ftichtinge van zyne Toehoorderen gebruiken. Het kon by deeze maniere van onderrichten niet misfen, dac niet van tyd cot tyd verfcheide juiste denkbeelden, den Jongeren en andere oplettenden Toehoordcren, gegeeven wierden. Zy konnen ten minflen de zinnefyke Schildcryen, waar mede Hy zyne Leeren voordroeg, gemaklyker en langer in het geheugen bewaaren, dan "wanneer Hy alles geheel èigentlyk had voorgedraagen. Nochtans is te denken , dat zy eerst naa zyn vertrek van hen de meening van deeze Parabelen volkomen verftaan hebben , naadien de geheele reeks dergebeurtenisfen, die met Jezus zyn voorgevallen, voor hen een neutel daartoe geworden is. —— Wy keeren te rug tot de GeIchiedeniffe. Alhoewel zoo veele gebeurteniflèn van het open» baare leven van Jezus ons reeds gewend hebben,om Hem buiten de betrekkingen van zynen privaten ftaat te befchouwen, zoo moeten wyons echter geduurig herinneren, hoe zeer zyne gemeene afkomst Hem in de oogen zyner Vyanden vernederde. Hy had zich reeds lang van Nazareth verwyderd , en zich aan alle huislyke aangelegenheden, die hem derwaarts te rug roepen mogten, eens voor al onttrokken. Ook had de grootheid zyner daaden zynen Aanhangeren en Bewonderaaren doen vergeeten, dat Hy van zoo nederigen ftaat en afkomst' was. Nochtans bleeven 'er noch geduurig omftandigheeden genoeg overig, die den menfchen van tyd tot tyd het zelve herinnerden : —— Het gezelfchap zyner Discipelen, waaronder eenigen Hem zoo naa in den bloede beitonden, en die  $ höofdst. JEZUS. 33? die noch alle kentekenen van hunne vcorige manier van leven hadden ; Bezoeken van zyne Moeder en Bloedverwanten ; Gemeenzaamö omgang met menfchen van den laagften rang, zelfs met Tollenaaren; — Omftandigheeden, die, zonder dac Hy het zogt te beletten, zynen Vyanden hunne poogingen , om zyn aanzien te verminderen, zeer ge<* maklyk konden maaken. Jezus was op zekeren dag, als Hy zich metleereri zeer veel moeite had gegeeven, om nu ook eenig voedfel te gebruiken, met zyne Discipelen in zeker huis gegaan. Maar eer zy zieh aan tafel konde zetten , was het gedrang van de geenen, die by Hem zyn wilden, in en voor het huis, reeds weder zoo groot, dat zy niet eens konden eeten; en dat zyne Moeder en Neeven, die gemeend hadden Hem in dit huis met gemak te zullen kunnen fpreeken, en daarom te dier tyd daar kwamen, wegens het gedrang buiten de deur moesten wachten. Het gedrang, in ftede van te verminderen, vermeerderde zoo zeers dat zy in der daad voor Hem verlegen begonden te worden, en alle moeitedeeden, om 'er door te koomen, om Hem uit dit gewoel na buiten te brengen • uit vreeze, dat Hy het zoo niet langer zou kunnen uithouden. Zeker iemand meldde Hem hunne komst, en dat zy Hem wenfchten te fpreeken. Maar Hy deed het op eene wyze, die alle Omftanders op dac bezoek oplettende maakte. Men werd begeerig ^ om de Moeder en naaste Bloedverwanten van den grooten Propheet en Wonderdoener te zien. Hoe veele vooroordeelen ftonden nu gereed, om.hunne gemoederen inteneemen ! Vooroordeelen, waaronder dat het grootfte was, en hun allermoeilykst te be-  S3& LEVEN van lil. BOEk; beneemen, dat een perfoon, die zoodanige Ouders, die zulke Bloedverwanten had, ten minften niec de Mesfias kon zyn ? rrr Jezus vond goed , hunne opmerkzaamheid van dit voorwerp afteleiden. Hy nam gelegenheid om eene gedagte voortedraagen, die even zoo leerzaam en vruchtbaar was, als het naavorfcheri wegens zyne Bloedverwanten onvruchtbaar geweest zou zyn. Wien noemt gy: fprak Hy tot den geenen , die ze by Hem aanmeldde, myne Moeder en myne Bloedverwanten? By myne tegenwoordige bezigheden, {trekt zich myne bloedverwandfchap tot eene eenige foort van menfchen uir„ Deezen hier, (Hy wees op zyne Discipelen,.) zyn naast aan my vermaagfchapt, Zy zyn myne Bloedverwanten. Want, wie naar den wil van den geenen leeft , die in den volkomenften zin myn Vadeir is, die is allermeest aan my vermaagfchapt. Die is my alles, Moeder, Broeder, Neef, Zuster: ik bewys denzelven dezelfde achting, die men zynen liefften Bloedverwand bewyst." —— En zoo voer hy met zyne voorige reden voort. Omtrent denzelfden tyd bezógt Jezus op eene reizë door Galila?a het Stedeken Nazareth weder (*). De vyandige gevoelens, die Hem van daar verdreeven hadden, moesten naar maate afneemen, dat zyn roem in het Land toenam. Jezus vond dierhalven by dit tweede bezoek een gunftiger onthaal. Door eene rede in hunne Synagoge won Hy hunne hoogachting. Men ftond verbaasd, van JofephsZoon , reden van zulken (* ) Vcrfcheide omftandigheeden foonen , dat dit bezoek onderfcheiden was van het geene in 't Eerfte Boek.' Boofdft. 4. verhaald word.  3. HOOFÖST. J É Z ü Si zulken naadruk, en van zulk eene kracht van overtuiginge te verneemen. Men Hond noch meer verbaasd als men Hem Wonderwerken zag verrichten. Daar waren eenige Kranken tegenwoordig* die Hy met oplegginge zyner handen gezond maakte. Die maakte hen oplettende: dan by verder naadenken viel hun toch weder in, het geen zy van zyne af komfte , van zyne Maagfchap, van zyne opvoedinge wisten. Terwyl hec gezicht zyner daaden verwondering baarde, zag men tevens met verachting op de omitandigheden van zyn leven. Die ongeleerde, in den fchoot van zyne gemeene Familie opgevoede Man, van Waar heefc die zulk eene kennis , zulke wonderkrachcen? By eene opvoeding, die niec beter was, dan de onze, in de woonplaats van zynen Vader, den Timmerman, hoe heeft Hy daar tot zulke bekwaamheden kunnen geraaken? Men kent immers zyne Moeder, Maria; een goede en achtbaare Vrouw, maar men heeft nooit iec byzonders aan haaf gemerkr. Men kenc zyne Neevenwel, Jacob, Jofes,'Simon, Judas; eerlyke, maar gééne beroemde Mannen. Men kent zyne Nichten; zy hebben boven anderen van haar geflacht in Nazareth géénen voorrang; zy leeven onder ons als andere gemeene perfoonen. ■— Hy alleen onderfcheid zich door zoo groote daaden ? Wac moet men van een zo zeldzaam verfchynfel denken? Men zal deeze gedachten by zoodanige menfchen zeer naüiurlyk vinden. Jezus herhaalde, het geene Hy hun de eerfte reize gezegd had: dat een Propheet of Leeraar eerder op alle andere plaatfen, dan in zyn eigene geboorteplaats, geacht en geloofd word, om dac men daar gewoon is, om hem fteeds met anderen te verwarren , wil men zich daarnaar niet fchikken, da: men  §43 LEVEN V A ïk llt. BOEK. men de geringe denkbeelden; die men van Hem had; zou laaten vaaren. —-. By zyne eigene Bloedver* wanten, in zyn eigen Vaderlyk huis, betwist men Hem allermeest de voorrechten van eenen (*) Propheer. Jezus wilde behalven de weinige Won¬ derwerken , die zy gezien hadden, gééne anderen verrichten. Zy zouden toch alleen op het nieuwe en zeldzaame gezien hebben, en het byeene vruchtlooze verbaasdheid hebb'en laaten berusten. Tot enkele tooneelipellen voor de verbeeldingskracht daalde Jezus niet af, en zy waren niet in die gemoedsgefteldheid, die 'er vereifcht werd, wanneer men zich door het groote en Godlyke Zyner daaden zou laaten Ontroeren; Hy vertrok uit Nazareth, niet zonder verwondering over de kracht der vooroordeelen (f),- welke de oorzaak was, dat zyne zending met alle defterké bewysredenen , waar mede hy ze bevestigde, om' zoo nietswaardige redenen, by zyne Medeburgeren' géénen ingang vond. . (*) Want, gelyk Nazareth in het algemeen dagt, zó dagten ook veelen van zytoe eigene Bloedverwanten ten zynen opzichte. Joann. VU, 5. (f) Mare. VI. vs. 6. 15*0/**%; 75» uVjf/av Jvtuv VIERDE  hoofdst. JEZUS. 341 VIERDE HOOFDSTUK. Joannes, Je Dooper, ter dood gehragi (*). \Y7*y koofflen tot eene Gefchiedeniflè, die niet al\^ leen merkwaardig is, om. dat zy eenen perfoon betreft, die met den Heere Jezus in eene zeer naauwe verbinteniflè ftond, maar ook om dat zy op zich zelve veele leerzaame dingen bevat* Men herinnere zich, hoe Joannes, de Dooper * aan het Hof van Herodes, door zyne vrymoedigebeftraffing, zich de ongenade van deezen Vorst, en van deszelven Gemaalinne over den hals gehaald had, en op aandrang yan de laatfte in de Vesting Machcerus was gevangen gezet (f> Hy had in de gevangeniflè reeds een laar doorgebragt, alwaar hem gééne andere verlichting zyner elende, dan het gezelfchap zyner Discipelen i was vergund, die hem fteeds getrouwbleeven, en door welken hy van tyd tot tyd nopens Jezus verrichtingen naaricht bekwam. Herodes, die meer uic töegeevendheid voor zyne Gemaalinne , dan uit eigenen haat, Joannes gevangen hield, fcheen flechts op eene gelegenheid te wachten, om eenen Man» voor r») Deeze gebeurtenis fchynt nochtans' wat vroeger voorgevallen te zyn, dan zy hier geplaatst word; naanilyk voor de Parabelen , die Jezns in het voorig Hoofdftufe heeft voorgedraagen ; dan , gemerkt zy met de overige Gefchiedeniffen , wat den tyd aangaat, in gééne zoo naauwe verbintenis, ftaat, zoo heeft men gevoeglyksB geoordeeld, dit Boek daarmede te befluiten. I (f) Bladz. 167, Iö8. Cé  34a LEVEN van III. soes. voor wiens verdienden hy waarlyk achting had, los te laaten (*). Maar Herodias voedde noch geduurig den ouden wrok in haar harte; zyne langdnurige gevangenis had haar niet bevredigd. Voor zyne verwyten beveiligd, waar van zy verder gééne gevolgen Hl eer te verwachten had, kon zy toch nooit vergeeten, dat hy haare fcheidinge van Phillippus, en haare verbintenis met zynen Broeder, zoo ernftig beflrafc had. Het leven van eenen Man, die in zoo groot aanzien was by het Volk, en wiens oordeel over haaren Echt heimelyk van ieder eenen gebillyks werd (f), fcheen haar een geduurig verwyt van haar gedrag te weezen. Naa dat zy lang van Herodes , die zoo wel voor de Natie, als voor het karakter van een Propheet, het welke Joannes had, vreesde, niets dan de verlenging zyner gevangeniffe had kunnen verkrygen, deed 'er zich eindelyk eene gelegenheid op9 om hem aan haare wraak opteofferen. Herodes vierde zyn jaarlykfch Geboortefeest. Volgens de gewoonte der Oosterfche Vorsten, wierd op dien dag alle pracht en ftaatfie gebruikt. De geheele Galileefche Adel , Hovelingen, Krygsoverften ? Magiflraats - perfoonen , werden in het Paleis van den Vorst (§) genoodigd, en by hem ter tafel toegelaaten. Onder andere vermaaken, waarmede zy zich verlustigden 5 behoorde ook het danfen; niet het kunstlooze Joodfche, waarmede by openbaare vreugde de Israëlitifche Vrouwsperfoonen zich oulings vermaak- (*) Op dezelfde plaats, bladz. 168. (t) w?<^ï'ro» «HTS» Matth, XIV. vs, (5) Gelyk Grotius vermoed, pa Machserus,  4. hoofdst» JEZUS. 343 maakten C), maar het Jmnffige Griekfche danfen, dewelke met andere Griekfche Zeden aan de Aliatifche Hoven de mode werd * en in cegenovcritellinge van de ftyve pracht, die voörtyds aan deeze Hoven heerfchte, nu voor een gedeelte van het edelere Hofleven gehouden werd; De jonge Salome, Dochter van Herodias, en nu ook van Herodes , federt zy inet haare Moeder laaaren Vader had verhaten, had zich in deeze kbnst geoeffend. Zich haarer bekwaamheid bewust* kwam zy in de Eetzaal, daar de Vorst met zyne voornaame Gasten aan tafel zat* en bragt met haare bekwaams beweegingen dé gantfche Vergadering in verrukking. Hec Dochtertje had juist gééne reden om zoo verheugd te weezen* gemerkt de fcheidino; haarer Moeder van haaren Vader oorzaak van haar toekomllig ongeluk was; doch die was ce verfee ven, Een zoo zwak Heer, als IJerodes was, kon zich daar mede niec vergenoegen, dac hy zyne tevredenheid alleen door eene lofipraak of vriendelyk woord zou toonen. Het moest by hem alles groot, Rohinglyk zyn. De Danferes fcheen niec weinig van hem verdiend ce hebben, daar zy coc vermeerdcringe der vreugde op zyn Geboorcefeest zoo veel coebragc. Hy vergac, dac zelfs haare tegenwoordigheid hem tot verwyt verftrekte, Gy zulc ons niec ce ver- geeffch verlustigd hebben, riep hy uic, eifch, waar toe gy maar lusc hebt, en het zal u op flaande Voet o-e-recven worden. —- Jaa, voer hy voort , en bevestigde hec zelfs mee eenen eed, hec mag Zyn, wac hec wil, al zou het ook myn halve Koningryk weezen (t> —- Eene 200 Vorstlyke toezegging {*) Grot. in Mattb. XlV. vs. 6. ft) Deeze uitdrukking ftaat ook in het Boek van Es* KU Z % thef,  LEVEN VAN \\\. BOEK* ging maakte het Dochtertje verlegen. Niets, of iet gerings eifchen, zou zoo veei zyn, als de grootmoedigheid van den Vorst verachten. Zy ging heenen, om met haare Moeder te overleggen, hoe zy zich deeze aanbieding ten nutte zoude maaken. biaare Moeder wist, dat zy in alles buiten dat machts genoeg over Herodes had, en hy haar anders gééne bede weigeren zou ; zy bepaalde zich derhalven alleen tot dat, Waarin hy haar tot dus verre niet had gelieven te wille te weezen. Gaa, fprak zy tot Salo- me, dit oogenblik moeten wy niet verzuimen waar te neemen, eifch het hoofd van Joannes, den Dooper, dat hy het zelve u aanftonds op eenen fchotel doe geeven —• Salome fchynt het bevel haarer Moeder zonder tegenfpraake gehoorzaamd te hebben. Naadien zy hec karakter van haare Familie had, waarin haat en wraakzucht om zoo te fpreeken erfelyk waren, kostehec baar niet veel, de Vrouwlyke tederheid te verlochenen, en haare Moeder naatevolgen. Zy kwam ftraks weder in de Eetzaal; —— Ik wil dan iets eifchen, zeide zy. Ik eifche het hoofd van Joannes, den Dooper, dat het my in eenen fchotel worde gegeeven. Herodes verfchrikte. Hy zag, van waar die bede kwam. Dit konden ook de Gasten ligt vermoeden. Joan- ther. Hoofdir. V. vs. 3. Hérodes had juist géén groot Vorftendom; maar hy bootfte gaarne de eeden van groote Koningen naa (*) Op dat het daardoor de gedaante van een Taffi-, gefchenke zoude bekoomen,  4. hoofdst. JEZUS. 345 Joannes, en de oorzaak zyner gevangeniflè, waren te bekend. Het was klaar, dat dit niet debedevan de Dochter, maar van de Moeder was. Niemand fprak hierin, cm nogte den Vorst, nogte de Vorstinne te mishaagen. Want beider eer fcheen hierin belang te hebben ; de Vorstinne, naadienzy het oude verwyt van Joannes geftadig als eene misdaad van gekwetfte Majefleit aanzag: van den Vorst, om dat hy zvn woord had gegeeven, dat hy de bede, zy mogt beftaan waarin zy wilde, zou voldoen. De algemeene verwachting maakte den Vorst noch verlegener. Aan de eene zyde begreep hy de onrechtvaardigheid, die by begaan zou, wanneer hy eenen Man van zoo voorbeeldige zeden, en die niet minder, dan een Propheet, fcheen te weezen, aan de wraakzucht eener Vrouwe opofferde. Zyn geweeten zeide hem, dat het verwyt van Joannes, om het weike hy tterven zou , rechtvaardig geweest was. En , uitgezonderd dit verwyt, had hy niets gedaan , het geen hem als eene misdaad aangetygd kon worden. Eene zoo lange gevangenis fcheen ook flrafs genoeg vooreen al te vrypostig woord; en of wel Herodes zelf in den beginne zeer verbitterd geweest mag zyn, had nochtans de tyd zynen toorn bedaard; het fcheen hem wreed te zyn, hem zoo . laat en zoo hard, en zelfs heden op deezen Feestdag te ftraffen, waar op het edeler en Koninglyker was, genadegiften danflraffenuittedeelen, Hywist ook, dat Joannes, meerder dan veele anderen, iets ten 'goede geduid moest worden , dewyl hy zich in hetalgemeen als eenen geftrengen en onverbiddelyken Zedenmeester had betoond, en andere grooten even zoo min als hem gefpaard hadde. Z 3 rv>n  §4ó LEVEN van III. BOEK. Aan den anderen kant had hy zyn woord gegeeven , van haar gééne bede te weigeren. De Gasten waren getuigen. Het fcheen niet Koninglyk, dathy, om het leven van eenen menfch, zich voor de fpotteiv nyen van Herodias en der Hovelingen zou bloot nellen. Want vermoedelyk was Herodias niet de eenige Vyandin, die Joannes ten hove had; hy had 'et meerder aan een Hof, welks bedorvene zeden hy zoo yrymoedig berispt had, Deeze allen zouden niet in gebreke zyn gebleeven, om het den Vorst als eene zwakheid uirteleggen, wanneer hy zyn woord In den hals gehaald hadde. Dronken van de vreugde van deezen dag, nam hy ook den tyd niet, om de affchuwelykheid van de daad en van haar gevolg te overweegen. Waarom zou hy, om Joannes te redden, zyne eigene eer in gevaar ftellen ? Waarom voor wroegingen van het geweeten vreezen, daar het hem immers den eed, dien hy gedaan had, on? uiogelyk maakte, om re rugge te treeden? De valfche fchaamte deed de uitfpraak. Hy gaf bevel, om joannes in de gevangeniflè te onthoofden. Gééne vorm van een gerechtlyk verhoor werd in acht genomen. Een Trawant werd afgezonden. Die ging na de gevangenis, volbracht het Koninglyk bevel, bracht het hoofd van den Onthoofden, en gaf het op eenen fchotel aan het Dochtertje over. Deeze had te veel van de gemoedsgefteldheid haarer Moe-. der, d?n dat zy zich over dat gezicht ontzet zou hebben. Zy bragt haar het hoofd van Joannes, zoo als het op den fchotel lag; de Moeder verheugde zich daarover meer, dan over het kostlykfle Gerecht van Herodes tafel, zy verzadigde met dat gezicht haar Wraakgierig oog,  * hoofd st» JEZUS. 34* Tomnes Discipelen waren by het vermoorden van heKet egenwoordig. Zoo raszy het hoorden,gmeen z in den Kerker, en vonden aldaar het ontzielfe ilhaam van hunnen Leermeester. Hun werd veroorlo>fd het zelve weg te haaien; waarop zy hem den laatften plicht van Discipelen bewyzen , en hem Sg aaven. Naderhand begaven zy zich tot den ïkere Jezus, meldden Hem den dood van hunnen Meester, en hielden zich waarfchynlyk van dien tyd af by het gezelfchap zyner Discipelen. Dit was het einde van Joannes ; eenen Man, die wegens zyn zoo gewichtig beroep en waa^ig gedrag onder de Perfoonen, die in de gefchiedemflèn van Tezus voorkoomen , eene der voornaamfte plaatfen verdient. Een Man, die in zyn leven zoo hoog gefchat werd, moest by zynen dood van ieder eenen betreurd worden. Eene proef van 's Volks hoogachting voor hem, en van de algemeene ontevreden, beid over zyn van kant helpen, is, dat, als Herodes niet lang daar naa in eenen Veldflag tegen den Arabifchen Koning, Aretas ongelukkig was (), veelen dit voor eene Godlyke ftraffe hielden , om den Moord, aan Joannes begaan ,, Want hy was zegt de Joodfche Gefcluedfchryver (f), " een 'braaf Man, die de Jooden vermaande , om " zich der deugd te bevlytigen, en om met het ge- bruiken van den Doop, de rechtvaardigheid jegens " eikanderen, en den eerbied omtrent God, te ver97 „ bin- f *ï Fl. Toz. Joodfche Oudheden, XVIII B. hoofdft.SDeeze Aml waf d Vader van zyne eerfte Gemaal*: ne, die hy had verlaaten. (f) Op dezdfd* plaatfe. Z 4-  .$43 LE/VE.N van m. ^ „ binden; want dat Hem dan "deeze reiniaii g zaï „ aangenaam weezen , wanneer zy niet gefcfiedde " ?etj °°Sraerk ' om d'™r mede bedreevene mis« daaden te boeren, maar als eene reiniging van hec „ lighaam, doch die veronderftelde, dat op gelyke ,, vyyze ook de ziel gereinigd geworden was. Ge» merkt nu dit hec Volk in beweefino- bracht en zyne reden de gemoederen der Toehoorderen' ge?, heel innamen, zoo vreesde Herodes, dar zyn Aan„ zien enWelfpreekendheid zelfs eene foorc van Op7 „ «and mogten verwekken, vooral, naadicn men zich geheel van hem liet leiden, en hield het voor „ beter, hem voor te koomen, eer de zaak eeno „ geyaarlyker gedaante verkreeg, dan het daarop ta „ laaten aankoomen, en eerst in hec gevaar na hulp „ om ce zien Deeze argwaan yan Herodes bewoo£ hem, om Joannes op de Vescing Machairus te zet„ ten en te laaten dooden. Dan, de Jooden geloof- den, dat God zynen dood door de nederlaag van „ zyn Leger hebbe willen wreeken , en Herodes t, daardoor zyne ongenade betopnen "(*).' Men vind in de gefchiedenifiè van Joannes niets bet geen zynen grond niet in den nacuurlyken loop' der dingen had , uitgezonderd eenige wonderbaare omftandigheeden zyner geboorte.. Zyn beroep was een Zede leeraar te zyn;het doelde alleen op deverbeteringe der Natie. Het geen de Engel, die hem aankondigde, gezegd had: dac hy veele Israëlieten tot den Heere hunnen God zou bekeeren (f), dac heefc (*) Men heeft dit verhaal met den Euangelist trachten te vereenigen, bladz. 167, (f) Lukas I. vs. 16.  4. HOOFDST. JEZUS, heeft hy gedaan. En by eene zoo groote bedorven* heid aller ftaaten was die niec iets gerings. Wanneer in hec vervolg onzer gefchiedenifiè de redenen gecoond zullen worden, waarom de Mesfias zelf gééne ah gemeene verbecering coc ftand bracht , dan zal men daaruic ook de hinderniflèn, die Joannes in den weg waren, becer kunnen begrypen. Hy was in do daad de groote Man (*) die hy volgens de verkor diginge ^des Engels zyn zoude. Gééne by-oogmerken mengden zich in zyne verrichtingen. Zyne manier van denken , zyn voordrag , zyn karakcer, waren alcoos zich zelven gelyk, van den cyd, dac hy Zyn openbaar Ampc aanvaardde, coc op zynen dood. Zonder zelf eenig Wonderwerk te doen , (eene merkwaardige omftandigheid,) wist hy zich aanzien by het Volk ce verwerven ; en hier by kwam hem inzonderheid zyne geftrenge manier van leven, en hec geruchc zyner vroomheid , veel ce ftade, Hy had meer van de levenswyze der Esfeen, dan van eenige andere Parcy onder de Jooden; doch met dat onderfcheid, dac, daar de Esfteers zich aan alle gezelfchap omtrokken, en alleen voor zich zelven leefden, hy in tegendeel zich geheelyk aan de zamenleevinge heiligde. Gééne Stad was zoo volkryk als de Woestein, daar Joannes zich ophield. Zekere kentekenen van Godlykheid aan zyne Leere én zyn gedrag, zyn zoo fterk getekend, dat ik niet kan naalaaten, dezelven te melden. Men ziet de eenvoudigheid zelve in hec geheele waarneemen vanzynampt. Gééne menfchlyke ontwerpen, gééne in den beginne ge« daane proeven , om in de hoofdverrichting gelukkig ^ te *'«■«( ftïytK. Lukas I. vs. 15. Z 5  35<3 LEVEN van lil. boeic. te flaagen; géén gebruik van menfcbelyk aanzien; gééne van die kunsrgreepen,van welken anders,zelfs de beste menfchlyke Hervormer, om zyn oogmerk te bereiken, zich genoodzaakt is te bedienen. Hy koomt onvoorzien voor den dag; hy geeft zich voorden Heraut van den Mesfias uit; hy volvoert zynen Godlyken last, zonder de minfie agterhouding; hy doet gééne moeite om Vrienden te winnen, of Vyanden te vlcijen. En dat in eenen tyd, dat hy den Perfoon, dien hy aankondigt, noch niet eens van aangezicht kent. Hy laat het den geenen over, die hem zend, de zaak door alle hinderniflèn, die hem naar menfchen gedachten hadden moeten afTchrikken, heen te voeren ,• hy blyft flechts fteeds op zynen post liaan. De Heraut van den Mesfias te zyn, is nu zyn ampt; daar toe bepaalt zich al zyn yver; wegens het vervolg is hy gerust; dewyl het zelve niet zyn,maar Gods werk is. Dit is zekerlyk niet de manier van doen, die men by hen vind, die hun eigen ontwerp, hetzy goed of kwaad, doorzetten willen; by deezen zal men hoope en vreeze, verandering van maatregelen, toegeevendheid, alle menfchlyke voorzigtigheid zien waarneemen. Joannes handelt zoo niet, als of hy by het oprichten van het Godlyke Koningryk, gelyk hy hernoemt, de gewichtige perfoon was, zondec denwelken God zyn oogmerk niet konde bereiken. Daar van daan kwam het, dat hy zoo wel te vreden zyn eigen afneemen zag, en zich zoo zeer over het toeneemen van den Mesfias verheugde. „ Het is zyn keurt, groet te worden, de myne om af „ te neemen." Welke baatzuchtige ofte eergierige oogmerken konden by eenen Man plaats vinden, die het wasfehende aanzien van eenen anderen niet voor eene  4« HOOFDST. J E Z U 35 ï eene verduistering van zyn eigen aanzag CO, maar hem gewillig het recht op de achting des Volks weigaf, terwyl hy toch anders met het. pafte tydlyke voordeel van hetzelve trok! Ook verdient aangemerkt te worden, dat Joannes niet alleen de mqgelykheid, dat de Nade haaren Mesfias zoude verwerpen, heeft ingezien, maar ook de ongelukkige gevolgen, die daar uit o^ftaan zouden, voSrzegd. Hy toonde, hoewel onder fchilderyen, dat het beflisfende tydpunt naby was (f) ; dat zy misfchien zouden ophouden de begunftigde Natie te weezen; als wanneer het voorrecht van hunnen alkomst uit Abraham hun niets helpen, en anderen hunne rechten bekoomen zouden. Een klaar bewys, dat hem een deel van het Godlyke ontwerp, om andere Natiën aan het Euangelie deel te doen hebben, moet bekend geweest zyn: alhoewel de Propheetifche ? taal, die hy moest fpreeken, de duidelyker verklaaring van deeze verborgenheid nog niet veroorloofde. (*\ Op deeze vreemdheid van alle baatzuchtige of eergierige oogmerken, word Hand. XIII. vs. 24. gezKH. m Men leeze, het geene Hy Matth. III. vs. 9..10. va?L^Tede?^rtrouwfn op hunnen Vader frak^n en van den bvl , aan den wortel der boomen gelegd, zeide' zigtbaa'r heeft Hy daar het oog op hunne Ver, werping, en de Aanneeminge der Heidenen. GE-  35* LEVEN van IV. boek. GESCHIEDENIS DER DRIE LAATSTE JAAREN VAN JEZUS LEVEN, VIERDE BOEK, TOT ZYNE REIZE OP HET LOOFHUTTEN - FEEST. EERSTE HOOFDSTUKS Wonderwerken, ~'\ '\e gefchiedenis van Jezus bevat grootdeelsnlee 1 anders, dan eene aaneenfchakeling van pooJLS gingen» om de vooroordeelen en ergernisfen, waar mede Hy zoo wel enkelde perfoonen, als geheele partyen tegen zich ingenoomen vond, tebeitryden. By enkele perfoonen waren deeze poogingen niet altoos zonder vrucht; maar geheele partyen, gelyk de Pharizecuwfehe en Sadduceeuwfche , kon Hy nooit hoopen te winnen. Zyne Leer, die de ge-  ï. tfooFösT. j E Z Ü S. 353 oebrekenlvafl de hunne ontdekte, en Zyn gedrag, het geen rePtftreekfch tegen de grondftelhngen van het hunne aanliep, maakte alle verzoening met hen onmoselyk. Een zoo aanzienlyke orde moest ot met Hem breeken, of Hem in haar belang trekken. En dewyl den Pharizeeuwen het gemeene Volk aanhing, zoo verhinderde hun afkeer van Hem, dat, onaangezien alle bewonderinge van Jezus daaden, het zelve zich nooit eenpaarig voor Hem verklaarde. De afkeer der Sadduceeuwen van Hem, daar tegen, waar mede het de Voornaameren hielden, fneed zyne Leer den toegang tot de herten der Grooten af. Door een infchikkelyk toegeeven tegen de eene of andere partye, zou Jezus zynen aanhang gemaklyk hebben kunnen vergrooten. Hadde Hy zich met de Pharizeeuwen vereenigd, dan zou de toejuiching des Volks; en hadde Hy zich by de Sadduceeuwen ge* voeffd, dan zou de goedkeurig der Grooten met naagebleeven weezen. Met eene van deeze partyen eene gemeenfehaplyke zaak te maaken, of beiden te fpaeren, zou noodzaaklyk geweest zyn, w mneer het oogmerk zyner zendinge Hem veroorloofd hadde, van de volmaakte zedelyke grootheid, waarin Hy behoorde te verfchyncn, zelfs maar eenen ftap te wyken. Maar zoo, als Hy zich gedroeg, bracht Hy beide partyen, en haaren aanhang, en tevens het srootfte deel der Natie, tegen zich in beweeging. Het zou een wonder geweest zyn, wanneer Hy op deezen Hem eigenen weg, maar die zekerlyk de eenige was, waar op Hy het geheele oogmerk van zvae Zendinge konde bereiken, minder zwaarigheeden ontmoet had. • tiet  354 LEVÈNvAn IV. boek. Het Sanhedrin te Jeruzalem, het welke uit beide deeze partyen beflond, waar van nu de eene, dan de andere de overhand had, was Rechter over de uitfpraaken van eenen Propheet. Ware Jezus niet van de Natie voor den Mesfias aangenomen, dan zou hec best door een befluic van deeze hooge Vergaderinge hebben kunnen gefchieden. Maar men ziet zeeripoedig , hoe moeilyk de zaak van onzen Heere voor dat Gerechtshof ce beweeren was. Hec fchync wel, dat het zelve haar tot noch toe nooit hebbe onderzocht. Dan, het moest in het einde gefchieden. En wat was dan van eene Vergaderinge te verwachten, die uit enkele bittere Vyanden van deezen Leeraar en zyne Leére beflond? Zy , die Joannes zending nooit hadden erkend, alhoewel hy echter van het Gemeen zoo zeer geëerbied werd, hoe konden zy genegen zyn, om den geenen, van denwelken Joannes getuigt had, voor den Mesfias te erkennen? Het vermoorden van den Dooper fcheen der zaake van den Heere Jezus eenen nieuwen cn hevigen fchok te geeven: — maar Hy had ook het daarover (*_) zeer verbitterde Volk flechts een weinig deswegens behoeven aan te zetten, en Hy zou zelfs uit deeze gebeurtenifle voordeel trekken, en door middel van eenen opftand, waar toe het Volk buiten dac zoo geneegen was, zelfs voor den Vorst Herodes onczaggelyk hebben kunnen worden. Dan van deeze oogmerken geheel vreemd, ging Hy in eene eenzaame plaacfe; en,"dewyl Hy hier wederom van den toeloop des Volks ontrusc werd, na eenen noch verder afgeleegen oorc. (*) Ziet het voorgaande Hoofdftuk-  3, HOOFDST. JEZUS. 355 Hy ging naamlyk met het gezelfchap fcheep, en voer van de Westlyke zyde der Galileefche Zee na de Oostly ke over. Dit fchynt de eerfte reize geweest te zyn, dat Hy den aan den overkant liggenden Oever bezogt heeft. Anders hield Hy zich geduurig aan deeze zyde van de Zee op, zonder de aangrenzende, meest van Afgodifche Natiën bewoonde, plaatfen te bezoeken. Op deezen tocht (*) overviel hen een hevige Stoim. Het Schip, waarin Jezus en de Discipelen waren, en eenige andere Schepen (f), die naavolgden, geraakten in het grootffegevaar, gemerkt de Wind hoe langer hoe geweldiger, endeG 'Iven zoo onftuimig wierden , dat zy de kleine Vaartuigen byna bedekten. Alles was in den groo:ften angst s Jezus alleen lag gerust op eën hoofdkusfen, in het voorfte deel van het Schip, en fliep. Zyne tegenwoordigheid behoorde zynen Discipelen alle vreeze benoomen te hebben, gemerkt zy reeds zoo verbaazende proeven zyner Macht hadden gezien. Dan de verlegenheid, en het angftig gefchreeuw der Medefchepelingen, vergrootten het aanzien van het gevaar. Zy wekten Hem op: zie toch, RabDi! riepen zy, als wy niet fpoedig geholpen worden , dan zyn wy verloren. Red ons! Jezus ontwaakte, zag bedaard rond, gaf hun een verwyt wegens hunne angstvalligheid, en met even die (*) Marcus plaatst deeze Scheepvaart op denzelfden dag, waarop Jezus de voorgemelde Parabelen (Boek II. Hoofdft. 3/) voordroeg: men zie ds eerfte Aanmeikinj van het Voorgaande Hoofdftuk. (j) Marcus IV. vs. 35-  ggrf ' L E .V E N VAN IV. BOEI?. riic bedaardheid j waarmede men eenen lastigen menfch het zwygen gebied , beval Hy den Stormwind, en der golven, ftille te weezen. Onmiddelbaar daarop leidezich de Wind, de Golven bedaarden, de Lucht klaarde op. -—* Aanlionds keert Hy zich weder tót het gezelfchap ^ en leert hen, in ftede van alleen over deeze daad verbaasd te (kan, veel eer hunne eigene zwakheid kennen, dat zy ih zyn tegenwoordigheid, zich van eene zoodanige vreeze hadden laaten overmannen. Zwakke twyfelaars, waar is het vertrouwen, waarmede gy onder myne befcherminge alle gevaar behoorde het hoofd te bieden ? Wat jaagde u zulk eene vrees aan ? daar gy reeds zoo veele proeven van myne Macht had gezien ? Men moet zich herinneren, dat het oogmerk,' het welke de Heer Jezus met znye Discipelen had, vereifchte, datzy zich aanzy* ne leidinge met hetalleronbepaaldfte vertrouwen behoorden overtegeeven (*). Het tegenwoordige ge-1 val was eene gebeurtenis van dien aart, dat hun gedrag daar by toonen konde, hoe verre zy in deeze overgaave aan hem gevorderd waren. Zy zouden in het vervolg dikmaals in omftandigheeden koomen, waar in zy voor geene mindere gevaaren blootgefteld waren, dan by deezen Stotm, zonder dat Hy ze dan met zyne zigtbaare tegenwoordigheid zou kunnen onderfteuhën- Daar zy de toets zoo fiecht doorftonden, verdienden zy het verwyt. En deeze geheele gebeurtenis behoorde hen te leeren, datzy alle reden hadden, om zich aan de zorg van Hem, dien de Elementen gehoorzaamden , zelfs in gevaaren van eenen (*) Ziet het eerfte Hoofdftuk van het derde Boek*  t. HÓ0FDST. JEZUS. ?)$?. êenen anderen aart, over te laaten, en altoos zich ónder Zyne leidinge veilig te achten. Algenieëne verbaasdheid was het gevolg van dis Wonderwerk. Zinryker kon wel het denkbeeld vari eene Godlyke Macht niemand ingefcherpt worden; Daar was alles, wat het verftand door de zinnen overtuigen, jaa toe toeftemming, als 't ware, dwingen kan. Dit is één van die weinige Wonderwerken waarby Je^us de zucht tot het groote en verbaazendè toegaf; en zeefs hier fcheen het oogfchynlyke gevaar van de Schepelingen dat te vereisfehen. Wac voor een groot Man, zeide men, aan wien Zee en Winden gehoorzaamen. Men landde aan den tegen overliggenden Oever, in het Land der Gadarenen. Gade-ra was eene Griekfche Stad, de voornaamfte van Persea (*). Zyhad veele gegoede Inwooners (f). Haar uitgeftrektheid lag tegen over Galilaea, aan de Öostzyde der Zee. Het fchynt; dat het oogmerk, waartoe Jezus in dit. Heidenfche Gebied gegaan zy , alleen geweest is, om den toeloop van hec- Galileefche Volk te ontwyken, welks hoo^achring voor Hem tot eenen zulken trap was geklommen, dat een opftand ten zynen voordeele naauwlyks meer t£ vermyden ware. Naauwlyks* had Hy het Gadareenfche Gebied betreeden, of daan bood zich weder eene gelegenheid aan, om wél te doen. Het was, 't is waar, als noch de tyd niet, dat Afgodifche menfchen dezelfde Genade en Rechten j gelyk de Israëliten, deelachtig zouden worde» (*) Jozephus noemt haar de Hoofdflad van dat Land » Joodfche Oorl. %. Boek, cap. 3. Q) Op dezelfde plaatfe. Aa  $5® LEVEN vam IV.Boek* ,den. Nochtans hield Jezus het niet voor flrydig mes zyne waardigheid, zelfs in een Afgodifch Land aan noodlydenden zyne weldadigeMacht te betoonen (*)< —— Dit was het tegenwoordige geval. Naauwlyks was Hy uit het Schip getreeden, of daar liepen Hem twee Mannen te gemoet, die de Ziekte, dewelke men aan den invloed van kwaade Dasmonen toefchreef, in eenen buitengewoone trap hadden. Reeds lang waren zy de plaag van dezelve Landflreek. Van Dasmonen ofte hunne eigene razernye (f) rondsom gedreeven, hadden zy zich zelfs uit het gezelfchap der menfchen verbannen, en de Graf holen in de Steenrotfen, en de wilde plaatfen tot hunne Woonfleden gemaakt. Daar zwierven zy ongekleed rondom, en werden door de wilde aanvallen, waarmede zy de reizenden ontrusten, voor de gantfche Landflreek een fchrik. Dewyl men gewoon was hen voor werktuigen van booze geesten te houden, hield men het voor onmogelyk, hen te bedwingen, byzonder daar de gewoone middelen, waarmede menrazenden bedaart ,by hen niets uitvoerden,en gééne voetbeugels 'nog ketenen ter hunner breidinge fferkgenoeg waren. De fchrik werd vergroot door hun losbandig gefchreeuw cn hunne vreefelyke gedaante, naadien zy zich zelven met Heenen fmeeten,en hun lighaam deerlyk mishandelden. Deeze Ongelukkigert zagen Hem van verrekoomen, kenden Hem voorden GaliieefchenPropheet (§), liepen op Hem aan, vielen voor (*) Dit bewyst ook het voorgevallene met de Canafleeiche Vrouwe. (f) Men laat de zaak onbeflist, en befchryft des te zorgvuldiger de uitwerkingen. (J) Van waar konden zy Hem? gi—" Als men hes gelylï  I. HOOFDST. JEZUS» 359 voor Hem neder, en, als Hy aanftonds den Dsemonen beval hen ce verlaacen, fchreeuden zy: ,,;Wac is hec ? „ wac dreigc ons uwe tegenwoordigheid? Jezus, ' „ Zoon des AUerhoogften! koomc gy zoo vroeg om „ ons ce kwellen? Pynig ons niet, wy bezweeren U!" Men ziec, dat deeze menfchen in hunne verwarde verbeeldingen zich zelven voor de Dsemonen hielden , van dewelken zy geregeerd werden ; en dewyl zy zagen, dac elk een hen mee vreeze en affchuw vlood en voor Vyanden van het gezelfchap der menfchen hield, zoo konden zy zich niet anders verbeelden, dan dat Jezus zyne macht tegen hen gebruiken zou, en ze als Menfchen vyanden uicroeijen. Zoo zeldzaam als deeze foorc van Raazernye, en zoo onverklaarbaar als haare oorzaak mag fchynen, zoo is hec nochtans tot ftaavinge van haare Hiftorifche zekerheid genoeg, dat de bekende Joodfche Gefchiedfchry ver insgelyks als bekend aanneemt, dat 'er veele zoodanige Uasmonifche menfchen geweest zyn. Hy beweert zelfs gezien te hebben, dat in de tegenwoordigheid van Keizer Vespaftanus, en van zyn Hof, door zekere bezweeringen, de Deemon van eenen menfch is uitgedreeven (f), en op eene andere plaatfe befchryft hy omftandig eene zekere Plant, waarmede men zich, als het eenige natumlyke middel, gelyk veele omftandigheeden daar heenen leiden, voor waarlyk bezetenen hield, dan kan men dit op rekening van de Dasmonen ftelien: maar houd men hen alieen voor raazenden of krankzinnigen, dan roet men onderftel. len, dat hut gerucht van zyne daaden, of eene gelegenheid, waar by zy Hem gezien hadden, hun zywen perfoon bekend gemaakt heeft. (t) Qudheedeii, VIII. Boes> Cap. Aa a  3öo LEVEN van IV."BöEifj del, tegen deeze Krankheid bediend hebbe ("*);, Deeze verklaaring van eenen geloofwaardiger Schryver geeft nu wel met opzicht tot de natuur deezer krankheid géén licht, maar meld dezelfde uitwerkingen daarvan, die wy byde KuangelifcheSchryveren vinden, en geeft het derhalven op voor eene daadlyke bevinding, dat eene zoodanige ziekte onder deezen naam, en met deeze uitwerkfelen [in het Joodfche Land te dier tvdj geheerfcht hebbe. Of men nu haare oorzaak voor natuurlyk kan houden, of haar aan den invloed van eencn Damon moet toefchry ven, fchynt juift géé e zeer gewichtige Vraagtezyn, dewyl de grootheid van den Wonderwerker in beide gevallen voor even groot moet erkend worden. Jezus vraagt den eenen van hen: boe zyn Naam iyas ? Vermoedelyk, om hem door deeze vriendelyke aanfpraake, de vrees, die hem kwelde, te beneemen. Met dezelfde wilde ontroerenifïè antwoorde hy: Legioen! tk beet Legioen (f)! — Hy doelde op de menigte der Dasmonen, van dewelken hy geloofde of gevoelde beheerfcht te worden. De gedaante en het gedrag deezer Lieden had iets zoo wilds en fchrikkelyks, en de meening, dat zy waarlyk van Daemonen beheerfcht wierden, werd daar doorzoc* waarfchynlyk, dat ook die geenen, die hunne toe* daad enkel voor eene Kaazernye houden (§), de Heilige Schryvers niet kunnen berispen, dat zy by zulke (*) De Wortel Êaaras: Joodfche Oorl. VII. 25I (t) Of ik ben de Overfte van een Legioen. (§) Hy voorbeeld Me ad in Medica Sacra. ik kan my n et anders verbeelden, dan dat ook de Sadduceeuwen, die immers uitt geloofden dat 'er GeeMen warea» feet voor razernye zullen gehouden hebben.  I. HoornST, JEZUS. tfr zulke gefchiedenifiè zich geheel naar de meenïnge van die tyden fchikken. Daar zyn gevoelens, die zich met de denkwyze van eene Natie, ofte van eene eeuwe zoo nauw verbinden, dat zy daar van niet zyn aftefcheiden, en een Gefchiedfchryver zou gevaar loopen, om voor vabch uitgekreeten te worden, wanneer hy zich niet naar deeze algemeene aangenoome denkbeelden fchikce. Men zou mc de beste Schryveren ligt voorbeelden kunnen bybrengen, alwaar zy zekere gebeurteniflèn zoo verhaalen, ah zy zich naar de aangenomene Naticönaals Denkbeelden hebben toegedraagen. En ik weet niet, of dit niec de beste Methode voor eenen Gefchiedfchryver is, die enkel gebeurteniflèn, en wel zoo, als zybyeene zekere Natie aangezien worden, wil verhaalen. Met is een groot onderfcheid, by krankheden en dergelyken, de natuurlyke oorzaaken aantewyzen, hec welke van den Arts of Natuuronderzoeker de plicht is ; en de Verfchynfels, zoo als zy van elk eenen aangezien worden, enkel verhaalen; het welke den Gefchiedfchryver betaamt. Jozephus, of een ander Gefchiedfchryver van dien tyd, zou zoodanige gebeurteniflèn niet anders befchreeven hebben, Eene nieuwe omftandigheid maakte dit voorval merkwaardig. Aan het afhangen van eenen nabygelegenen Berg, aan den Oever der Zee, liep eene groote kudde Zwynen (*): een aanftootlykgezicht voor de Jooden by Jezus:, want, dewyl hunne Wet hun het Zwynenvleefch verbood , zoo moest hec >ien ergeren, in een Land, dat als een deel van het hunne {*) Voigens Marcus waren 'er omtrent aooo. A a 3  gés. LEVEN van IV. buek. hunne kon aangezien worden (*} , geheele kudden van deeze onreine Dieren te zien. Zonder twyfel was Jezus boven deeze manier van denken verheven. Doch hy liet het gefchieden, dat deeze Kudde het zelfde kwaad overviel, het welke Hy van de beide bezetenen afgekeerd had. Deezen baden Hem, dat Hy hen, de Demonen, (want zy ipraaken geduurig als zoodanigen, en in den naam van dezelven,.) niet uit dir Land verdryven, nochte in den Afgrond norren wil de, maar hun veroorlooven, om zich van de kudde Zwynen meester te maaken, [of tot de Varkens te mogen overgaan, daar onder blyven en vervolgens verkeeren]. Zoo moeilyk als het.is, den eigentlyken toeftand van deezen menfchen te befchryven, en daar uit den gtond van deeze zeldzaame bede te verklaaren, zoo kan men echter daar van eene goede reden geeven , waarom de Heer Jezus hun veroorloofde, hunne laatfte woede aan deeze Kudde te oefenen. De Gadareners waren Heidenen, met Jooden vermengd, die onder hen woonden. Het is bekend, hoe veele fpotternyen, en zelfs vervolgingen, de Jooden, om hec verbod, van z;cb van Zwynenvleefch te onthonden, hebben moeten verdraagen. Jezus wilde veellicht, als een Joodfch Proleet, zyne Natie wegens dit ftuk' verdedigen, en den Heidenfchen Gadareenen toonen, dat de Joodfche Religie ook in dit ftuk met Godlyk Aanzien geftaafd was ? Hy wilde ze misfchien ook op de toetfe ftellen, of zy de weldaad, die Hy twee van hunne Burgeren; door herfteljing van hun verftand, (*) Volgens de eerfte uitdeelinge van het Land, behoorde deeze Landfcreek mede tot het Land van Israël.  I. HOOFDST, j E Z U % ftand, had beweezen, hooger zouden fchatten, da» het verlies van hunne Zwynen? Het zy zoo als het wil. Het gevolg was dit; de gantfche Kudde werd van dezelfde woede overvallen, als men aan de DEemonifche Lieden had gezien; zy vlooden na het uiterfte af hangen des Bergs, Hortte in de Zee, en ging te gronde. [Ten minften op Jezus veroorlooving kwamen deeze raazenden of Dsemohifche menfchen, die zich als raazenden gedroegen, uit hunne holen voor den dag, en vloogen met al hun misbaar onder den bcop van deeze Zwynen-, (wantmisfchien zal men het zoo meer eigentlyk en beter vertaaien s dan op de gewoone maniere), Deezen daar door verfchrikt, gelyk ligt is tebegrypen, vloogen na het afhangen des Bergs, en ftortten in Zee, waar door zy verdronken] (*). De Herders, verfchrikt, vlooden van de Stad , en verhaalden dit vreefelyk nieuws. Om zich zelven van alle fchrik te bevryden, befchreeven zy het als een gevolg van de geneezing der bezetenen, dewelke zy bycewoond hadden, Zoo ongeloof baare berichten maakten Stad en Land opmerkzaam. Die er wegens het verlies zyer Zwynen belang by had, of dien de geneezing van deeze Dasmonifche menfchen oplettende maakte, allen liep, ontfteld,na de plaatfe daar het Wonder gefchied was; allen wilden de oorzaak van die daad, en den toeftand der bezetenera zien. (*) [Men heeft gemeend , dit 'er by te moeten voe«' gen , waar toe Teller. Wörterb. des N. iyfArt. Bejeffen, handleiding gaf, of het misfchien tot betere wegneeminge van zwaarigheid kon dienen. Aa«. ders Kan men het vryelyk , als niets waardig, verwerpen • lM 4.  gfU LEVEN hn IV. §mh zien. Men oordeele, hoe groot hunne verbaasdheid jnqet geweest zyn, als zy met de daad hunne gant-; fche Berg-weide ledig, en zich van hunne grooce Kudde beroofd zagen, Maar even zoo groot was ook de verbaasdheid over de twee bezetenen, van dewelken zy zoo lang geplaagd geweest waren, als zy dezelven naar ziel en lighaam gezond, gekleed, gelyk andere menfchen, met Jezus zagen fpreeken en J-Iem toehooren. Maar, terwyl zy van het oogmerk Zyner Wonderen géén denkbeeld hadden, en het Godlyke Zyner daaden voor niets anders, dan voor Toverye, of iets dergelyks, konden houden, zoo Vreesden zy alleen, dat zyn langer verblyf noch flirn-: mer gevolgen voor hen mogte hebben. Buiten twyfel had het gerucht Hem reeds te voren in deeze Landftreek bekendgemaakt: thans zag men Hem,* thans, ondervond men de uitwerking van zyne tegenwoordigheid ; géénen grpoteren dienst had Hy hun kunnen "bewyzen, dan hen van deeze raazenden te verlosfen: maar het offer, het geen de herftelling van deezen hun kostte, fcheen ook al te groot. En dewyl de vernieling hunner Kudde van eenen Joodfchen Propheet kwam, en zy moesten denken, dat de Jooden nu gelegenheid hadden * om hen juist zoo te befpotten, als zy te voren met de Jooden befpot hadden % Zoo waren zy niet in ftaat, om de weldaad, die Hy den raazenden bewees, behoorlyk te waardeeren. Zy Zagen, over het algemeen genomen, Zyne tegenwoordigheid eerder aan voor gevaarlyk, en baden; Hem, dat Hy uit hun gebied wilde vertrekken. ■ Jezus wilde zich hun niet opdringen. Hy ging weder te. fcheep. De Geholpenen (*) wilden Heni ver- *) Of althans één van hen» volgens Mare. en Luc.  I. h0ofdst. | JEZUS. vergezellen. Zy hadden in deezen kotten tyd zoo. veel nuttigs van Hem gehoord, dat zy wenfchtca ZYne Naavolgers te worden (*). Dan, Jezus vond niet goed Afgodifche Gadareners qnders zyne begeleiders op te neemen. Dit zou den Jooden een ter Iterk vooroordeel tegen Hem gegeeven hebben. jO*. Jezus wilde misfchien hier, gelyk anders, geduurig;. den naadeeligen fchyn'vermyden, als of Hy ge huur-.de getuigen tot het uittrompetten van Zyne roem in zyn gezelfchap medevoerde]. Hy liet ze gaan mee ' de herinneringe, dat zy na hunne woonplaats te rug zouden keeren, en de weldaad, die God hun beweezen had, den hunnen bekend maaken (t); en "at de verwondering over de verandering van hunnen itaat ieder eenen geneegen zou maaken om te gelooven, dat hunne herftelling een werk van God was Zy volgden dit bevel, en vergenorgden zich niet met jüleen in hunne Stad den lof van hunnen Verlosferte (»\ Of zy waren bevreesd. dat hun voorig ongeluk hen weder zou kunnen treffen , wanneer zy zich van hunnen Verlosfer fcheukn. Claucke. m Dit fchynt ook om deeze reden noodig geweest te zyn, naamlyk i om den kwaaden indruk , dien het omkoomen der Kudde by eenigen . mogt gemaakt hebben» weder uit te vaagen. ( S) Men zou kunnen vraagen, waarom Jezus deezen bezetenen veroorloofd, en zelfs ingefcherpt hebbe, om de gefchiedenis hunner verlosfinge benendte maaken, daar Hv in andere gevallen , deeze bekendmaaking opZetlyk verhinderde. De reden is buiten twyfel deeze : het kon in dit geval het gevolg niec hebben het geen Hv hl andere gevallen moest vreezen,' naamlyk aar. uc Jeoien daarvan gelegenheid tot Onrust er. Oproeren mogten neemen. Het was eene aan HtUenfchebia&m^ beweeaens weldaad , waarover de Jooden aten niet zte. bekommerden. Aa 5  3>i£ LEVEN vam jy. mm, verbreiden,maar gingen door het geheele Landfchap der tien Steden, en verhaalden ieder eenen de fefchiedenjs van hunne verlosfinge. Op alle plaatfen kreeg Jezus Bewonderaars en Vrienden. Hy voer na Galilasa over. Aan den Oever werd Hy van veelen zyner Landslieden ontvangen, die zich verheugden, dat zy hunnen Propheet, waarnaa zy £00 hartelyk verlangd hadden, weder mogten zien. Dan, niemand was over zyne aankomst meer vergenoegd, dan Jairus (*), de Voorftander van eene Synagoge, een aanzieniyk Man. Hy was onder die weinige perfoonen van aanzien , die eene hoogachting voor Jezus hadden. Waarfchynlyk had hy Hem in zyne Synagoge dikmaals gelegenheid bezorgd (f), om te leeren, en was zelf zyn Toehoorder en Aanfchouwer geweest. Vol van vertrouwen op Zyne Macht en Goedheid, fnelt hy heenen, om hem wegens zekere omftandigheid om hulp aan te fpreeken ? dewelke voor zyn hart van groot belang, en zoq dringende was, dat hy géén oogenblik wilde verzuimen, om ze Hem voor te draagen. Naa op 'zyne knieën gevallen te zyn, bad hy Hem, dat Hy toch in zyn huis wilde koomen, om zyn eenig Kind, een Dochtertje van twaalf jaaren, te redden, het welke ïag te zieltoogen, en welker dood zyn huis in de diepftc droefheid dompelen zoude. Hy bad, dat Jezus op haar — flechts zyne handen wilde leggen ($)t en haar aan den dood ontrukken. Bewoa' (*) Waarfchynlyk een Galilaser. (t) Het ftond aan de Voorftanderen dit te veroorloo' ven of te weeren. (5) Jairut bad waarfchynlyk gezien, dat Jezus meermaalen door er.kel bandopleggcn Kranken had geneezen.  ï. Hoorw. JEZUS. 36> Bewoogen door het vertrouwen van deezen Man, begaf zich Jezus met hem op weg. Met de Discipelen drong Ook de menigte Hem ageer naa, waardoor Hy belet werd, zoo fpoedig voorttegaan als Jairut» wenfehte, die elk oogenblik uitftels voor eene vermeerdering van het gevaar hield. Daarenboven viel 'er iet voor, het geene het geheele gezelfchap deed; Uil houden, en het geduld van den goeden Man op de fmertlykfte proeve ftelde. Een vrouwsperfoon, met een twaalf jaarigen Bloedvloed bezogt (* ), was tot naby Hem doorgedrongen. Zy had reeds al haar vermogen aan de Artfen verfpild, zonder eenige vermindering van haare kwaaie te befpeuren. De roem van Jezus geneeskracht wekte hy haar de hoop op, dat zy door Hem zou kunnen gezond worden; en deeze hoop was zoo fterk, dat zy dagt niets verder noodig te hebben, dan alleen zoo naby Hem te koomen, dat zy Zyn kleed zou kunnen aanroeren. Veelligt geloofde zy dit, om dat andere geneezingen op gelyke maniere door Hem gedaan waren; of om dat zy zich eene zekere foort van uitvloeijingen Zyner Wonderkracht verbeeldde, die zich tot het uiterften van zyne kleedye toe uitftrekte. Te befchaamd, om haaren toeftand opentlyk bekend te maaken, nam zy de proef3 om het by verrasfing te doen. Zonder van iemand gemerkt te worden, raakte zy fchielyk eene flip van zyn opperkleed aan, en gevoelde op hec zelfde oogenblik, dat eene verandering in haar lighaam voorviel ,waar door zy van haare kwaaie eensklaps (*) Euseeius faminam Paneaiitidem fuiffe tejiatur , ftatttamque in miraculi mèmoriam ab itlnpefitam oculis vidiffefe refen, Lib. VII. Hifi. E(d. Fabric CW. Jpocr.Nov. Teft.  $68 LEVEN vam - ÏV> tom Idaps bevryd wierd. Thans gelooft zy , dat zy , zonder van Hem of van iemand anders gemerkt te worden, haar geluk zou kunnen genieten, en wil door de menigte weder te rug en heenen dringen. Oogenbliklykltond Jezus ffil, en keerde zich om. Wie was het, vroeg hy, die daar zoo even myn kleed aanraakte? Hy zag de naaste Omflanders aan. Niemand wilde 'er iets van weeten. Zy hoopte nog, dat men haar niet zoude ontdekken. Petrus en de Discipelen weezen Hem op het gedrang ren dat het géén ■wonder was, dat iemand Hem aangeraakt had , daar men van alle zyden zoo op Hem toedrong. Ik wil het weeten, hervatte Jezus, iemand heeft my met opzet aangeraakten ik weet wej, hoedanig eene uitwerking het op dien perfoon gehad hebbe. De één zag den anderen aan; en hec, Vrouwsperfoon ,. dat thans niet hoopen kon langer verborgen te zullen kunnen blyven , viel beevendeen verfchrikt voor Hem op de knieën; doch zyn goedhartig aanzien gaf haarweder moed, zoo dac zy , of fchoon niec zonder eenige verwarringe, de oorzaak, waarom zy Hem aangeraakc, en de uitwerking, die het by haar ge had had , beleed. De goedhartige manier, waarmede Hy deeze belydenis opnam, ging haare verwachting te boven. Zy had het genoegen, niet alleen eene duurzaame gezondheid te bekoomen, maar ook, het welke haar noch meerder waard was, de verzekering, dat haar gedrag Hem wel geviel! Myne goede Dochter, zeide Hy, fchep moed; gy behoeft niet te vreezen. Aan het vertrouwen op my hebt gy uwe gezondheid te danken. Gaa flechts na huis. Geniet uw geluk dat gy thans van uwe ziekt© geneezen zy. God zegent u!  Ij HÓ0FD5T* JEZUS. %69 Men zal zich ligt voorlTellen, hoe ongeduldig Jaïftis by dit uitftel geweest zy. Thans ontzonk hem de moed geheelyk, als juist het berigt van zyn huis kwam, dat Zyne Dochter geftorven was. Men ftelde hem voor, dat het onnoodig was, den Leermeester verder lastig te vallen, terwyl de reden, waarom hy Hem verzogt had om in zyn huis te komen, tegenwoordig niet meer plaats vond. Jezus ontrukte hem aan die bekommerniffë , die dit bericht hem baarde : Vrees niet , Janus , gy üebt u uit vertrouwen tot my gekeerd; geef tegenwoordig gééne phars aan eenige twyfelingen. Geloof my, uwe Dochter zal u gefchonken worden. Hy fterkte zyne hoop noch meerder daar door, dat Hy met hem tot in zyn huis ging? waarin met de Discipelen ook het Volk wilde dringen. Om onnoodig gewoel te voorkomen, weerde Hy hun den ingang. Hy nam niet eens alle de Jongeren mede, maaralleen drie, Petrus, Jacobus en Joannes, deeze naaste en geheimfte getuigen zyner daaden. In dat huis was niet , dan een luid fclaagea, De Treurfluit werd aangehe\en; de Klaagvrouwen Zongen hunne Liederen. Alles was in de grootlfe wanofde: Jezus, die zyne daaden allerliefst m ftilte verrichtte, kon onder dat gedruifch niets beginnen. Wat betekent dat luide gefchreeuw en klaagen? riep Hy, als Hy in huis trad- waartoe deeze treurtoonen? Zy is niet geftorven. Zy flaapt Dit zag men aan voor eene ontydige fpotternye met eene zoo recht (*) len Bsdrieger , denk ik , zou gezegd hebben: £y flaapt niet, zy is geftorven.  C?ö LEVEN VAN IV. BOEK. rechtmaatige treurigheid. De gehuurde Klaagvrouwen wilden zich in haar ampt niet laaten Hooren, zy belachten Hem, als Hy zeide, dat het Dochtertje fliep. Jezus moes} ernst gebruiken, om die menfchen te verdryven; zy weeken niet zonder gemor van daar. Thans was 'er niemand meer tegenwoordig, dan Jezus,,de Ouders van het Kind, en de drie Discipelen. Met deezen klom Hy na het vertrek, daar de geflorvene lag, ging tot haar, nam haar by de hand,' en zeide: Dochtertje, ftaa op. Zywerd levendig, ftond op, en ging, voor het oog haarer Ouderen, in het vertrek rondom. Zoo verbaasd als vrolyk ontvingen de Ouders hun Kind weder. Onaangezién alle de omiïandigheden hen tot zoo groote verwachtingen voorbereid hadden, konden zy nochtans niet zonder verbaasuheid het Godlyke van deeze daad zien. — Ten teken, dat zy tevens met het leven ook haare volkomene gezondheid weder had bekoomen, en ook tot eenige verfterking, liet Jezus haar fpyze voorzetten. Begeerig, om haare vreugde elk eenen mede te deelen, en om den roem van hunnen Weldoener te verheffen, zouden de Ouders het zeer gaarne overal hebben willen verhaalen. Dan, }ezus voorzag, dat daardoor de iedele verwachtingen der menfchen flegts noch meer onderhouden, en de wonderzucht noch meer uitgelokt zouden wurdcn. Het eene enardere wilde Hy vermyden. Hy veroorloofde den verrukten Ouderen niet, Zynen lof uit te bazuinen; maar leidde de gemoederen van de iedele verbaasdheid en ruuwe goedkeurig af, en bragt ze op de overweeging van 2yne weldaadige Macht en het billyke belluit, dac Zyne  1, hoofdst. | E Z Ü S. 3?5 Zyrie Zending hoogere , der Godheid waardigere, oogmerken moest hebben. Hy hield zich ook niet lang in het huis van Jaïrus op. By het voortzetten zyner Reize trof Hy twee Blinden aan, die aan den weg (tonden , en , toen zy het Volk hoorden voorby gaan, zich daar onder voegden, om in dit gezelfchap een Stad of Dorp te bereiken. Toen zy hoerden , dat de Galileefche Propheet naderde, vestigde zich by hen de hoop, die zy reeds lang gevoeld hadden, naamlyk, dat ook zy te eeniger tyd zyne weldaadige macht zouden ondervinden, waarvan zy zooveel gehoord hadden. Zy konden zelfs niet wachten, tot dat zy met Hem in eeneHerbergekwamen,maar riepen ook in het gaan tot Hem geduurig om hulpe. Zoon Davids (*.)! fchreeuwden zy, lieve Mesfias! ontferm u over ons. Jezus hoorde ze roepen, maar voldeed hun verlangen niet aanftonds, dewyl Hy zulk een aantal van Aanfchouweren niet wilde hebben. Eerst, toen zy in de Herberge kwamen, liet Hy ze alleen voor zich koomen, en fprak ze vriendlyk aan: Gy fpreekt my om hulp aan, zeide Hy: Gelooft gy dan wel, dat ik in jtaat ben om u te helpen? >f$t-' ' ' '■? De vraag was niet onnoodig. Zy konden nopens Hem niets anders weeten, dan het geene zy door het gerucht vernomen hadden: het allermeest, 't geen men kan onderhollen, is, dat zy misfchien voormaals zyne Toehoorders geweest zyn. En nochtans noemen zy Hem openlyk den Zoon van David, dat is, den Mesfias. —— Jaa, (*) Zy noemen Hem 'niet flechts een Propheet, maar im Zoon van David, dat is, den Mesfias.  IfM LEVEN VAN IV. BOEK Jan., Heer! antwoordden zy. Wel aan , fprak Jezus, en raakte hunne oogen öan, zoo als gy irt eénvouwigheid van uw hart gelooft, zoo gefchiede u; Aantlonds zagen zy hunnen Weldoener voor zich ftaan, die hun ernftig beval, met niemand van de zaak te fpreeken.- De reden was dezelfde, als hem bewogen had, de bekendmaaking van het laatst gebeurde Wonderwerk te vermyden. Het was naamlyk zeker, dat, naa zoo veele groote daaden, Zyne Aanhangers ontwerpen tot Zyne verheffinge maakten, en Hem binnen kort op den Troon van David hoopten te zien. Elk nieuw Wonderwerk was een voedfel voor hunne eergierigheid, en maakte deeze uitzichten waarfchynlyker. Aan de andere zyde werden de kwalykgezinden fteeds agterdochtiger „ en dachten op middelen, om Hem te doen valles.. Om deezen argwaan te wederleggen, en hunne iedele hoope te verzwakken, was 'er géén beter middel, jdan dat Hy het bekendmaaken Zyner wonderen belette. Onaangezien dit verbod, werd ook dit Wonder* werk in geheel Galilaaa bekend. Naauwlyks waren deezen weg, of Hy werd voor eenen anderen weder om hulp aangefproken. Men bragt eenen Stommen tot Hem, wiens ziekte met omttandigheeden vergezeld ging, die aan den invloed van eenen Dsmon toegefchreeven werden. De oorzaak van zyne kwaaie, (het zy die meer of minder natuurlyk geweest zy,) werd door eene machtfpreu» ke van Jezus weggenomen. De Stomme fprak. Jezus had alle wydlufcigheid vermyd. Daar was niets te  'k: hoofdst. "" JEZUS. 373 te zieri , dan de aan den dag liggende uitwerking. Hy had niets, dan de redding van den Kranken gezocht. Dit maakte Zyne daad in het oog van Verftandigen des te groóter. Zy vergeleeken deeze. manier van Wonderen te doen met die der aloude Propheeten, en vonden, dat zelfs de grootften van dezelven, noch ten aanzien der menigte, noch in edele en Godlyke aart van zoodanige Wonderen,met Hem gelyk gefield kön worden. Mozes en de Propheeten hadden Wonderen verricht; maar géénen zoo aaneengefchakelden reeks van dezelven , waardoor krankheeden van allerhande foorten geneezen, èn gezondheid des lighaams en der ziele zoo mildlyk uitgedeeld wierd. Zelfs de Pharizeen, genoodzaakt om de waarheid deezer daaden te bekennen, gaven toe, dat Hy door bovenmenfchlyke krachten werkte. Hoe konden zy het lochenen-, daar genoegzaam in elke Stad, in ieder Vlek, zoo vééle perfoonen zich konden beroémen door zyn enkel zeggen geneezen te zyn geworden ? Dan , het geene zy niet lochenen konden , zogten zy des te boosaartiger uitteleggen. Onder alle zyne daaden had er gééne meerder opziens gemaakt, dan de uitdryving der Demonen; deeze fcheen des te Godlyker, hoe men vaster geloofde, dat de oorzaak van zoodanige Ziekten was de daadlyke invloed van booze Geesten. Deeze manier van denken maakten zich de Pharizeeuwen ten nutte. Zy zochten het Volk diets te maaken : „ dat misfchien „ wel alles * wat Hy deed, ook een werk der Daïu monen was. Deezen (zeiden zy) hebben, gen lyk bekend is, een Opperhoofd, het welken zy „ moeten gehoorzaamen. Wanneer Jezus met dit 1 Bb „Op,  374 LEVEN vak IV. *om „ Opperhoofd in gemeenfchap ftaat, dan kan Hy „ ligt over de andere Dasmonen eenig gezach oefe„ nen, en menfchen, van dezelven geplaagd, daar „ van bevryden." Eene befchuldiging, die zy , hoe zeer zy zich zelven tegenfprak, by eene andere gelegenheid noch verder voortzetten. TWEEDE HOOEDSTUK. Eerfte Uitzending der Twaalven. Ongerustheid van Herodes. Wonderwerken. Wy hebben tot hier toe de Twaalf Discipelen geduurig in het gezelfchap van Jezus gezien , als getuigen zyner daaden; maar die zelfs noch géén deel daarin genomen hebben. Thans wilde Hy hen eene proef doen neemen , hoe het hun gelukken zou, de leeringen, die zy nu zoo dikwils van Hem gehoord hadden, zelfs te prediken, en ze met daaden , die naar de Zynen geleeken, te begeleiden. De gelegenheid tot deeze proeve was deeze: alsHy met hen in'Galikea rondom reisde, werd Hy gewaar, dat de toeloop van Volk eindelyk zoo groot wierd, dat zy zelfs eikanderen verhinderden, ona van Zyn Leeren nut te trekken. paar  2. H00FDST. JEZUS. 375 Daarbenevens zag Hy zich daarby geftadig voor de uitwerkingen van hunne goedkeuringen, en van hunne aardfche verwachtingen bloocgefteld. Onder den hoop van Zyne Aanhangeren waren'er noch zeer veelen, die door niets anders, dan door de hoope, dat zy op die wyze tot aardfch geluk geraaken konden, tot Hem gedreeven wierden: en, onder deezen, arme verlaarene menfchen, die géénen anderen weg cot geluk voor zich zagen, dan door middel van zoodanige omwentelingen, die zy voor een gevolg van de aankomfte des Mesfias hielden. Zy zagen in Jezus eenen Redder van Kranken, eenen Weldoener die leven en gezondheid uitdeelde: waarom zouden zy dan ook niet durven hoopen, dat zy door Hem van hunne armoede en andere bezwaarniflèn verlost zouden worden? „ Hy kon hen (dagten zy) im„ mers even zoo ligt tot tydlyk geluk, als anderen „ tot gezondheid helpen." De gefchiedenis van den toentnaaligen toeftand der Natie, vertoont ons in de daad een groot deel van dezelve in de diepfte armoede cn onderdrukking: intusfchen dat andere rykdom en eere na zich fleepten, Dan men weet, hoe genegen het geplaagde deel der menfchen is,allevoordcelige vertooning te koesteren; en gemerkt de verwachting van eenen Weereldlyken Verlosfer in het algemeen by de Jooden zoo algemeen was, hoe veel fterker en levendiger moest zy niet by de armen en behoeftigen zyn V —11 Jezus, die deeze Weereldfche Vorst niec was, en niet worden moest,had van de goedkeuringe van zoodanige menfchen niets anders te verwachten, dan dat zy eenen opftand verwekken en eene proef neemen zouden, of zy Hem en zich zelfs niet op eenen hoogeren trap van gelukzaligheid konden plaatfen. Eene zoodanige menigte moest Bb a ver;  m LEVEN van IV. m.& verdeeld worden, en niet meer geduurig om Hem, als om haar middelpunt, vergaderd zyn. Dit kort gewislyk niet beter gefchieden, dan wanneer Hy zyne Discipelen, met Wonderkrachten begaafd, naa verfcheidene oorden uitzond: alwaar dan ieder paar zynen eigenen aanhang vinden, en niet meer al hes Volk tot Hem dringen zou. Bovendien werd den Jongeren op deeze wyze eene gelegenheid bezorgd, om het beroep, waar toe Hy hen gefchikt had, langzaamerhand door eigene ondervindinge te leeren kennen ; om te leeren, wat een Apostel was, en hoe hunne toekoomende leeenswyze gefield zou weezen. Daarby kwam, dat de onderrichtinge van Hem alleen niet meer toereikte, om zoo veel Volks zelfs flechts het noodigfte te zeggen. Het was eene waarheid, dewelke de Natie niet genoeg kon ingefcherpt worden; dat het tegenwoordig het beflisfende tydftip •was, dat zy , of door verbeteringe Gods genade ontvangen , of door onboetvaardigheid dezelve verbeuren zouden. Reeds had Joannes dit gepredikt. Jezus had het allernaadruklykst aangedrongen; dan , Se zaak was van zoo veel gewichts, dat Hy ze ook noch door zyne Discipelen wilde laaten bekend maaken. Hy had medelyden met het onweetende en verwaarloosde deel der Natie, en vergeleek het zelve by eene Kudde, die géénen Herder had. Van hunne Leidslieden verwaarloosd, waren zy van de waarheid verre afgedwaald, en waren een roof van de hartstochten der Priesteren geworden. De Oogst is wel zeer groot (zeide Hy tot zyne Discipelen, by het zien van zulk eenen hoop) maar tot noch toe zyn v'er weinige Arbeiders, weinigen, die den arbeid op ziclj  a, hoofbst, JEZUS, zich neemen, dewelke aan het onderwyzen en verbeteren der Natie vast is. Ik heb tot nu toe alleen gearbeid. Gaat u de voortgang der Euangelifche Leere ter harte, bid God dan , dat Hy meerdere bekwaame Arbeiders uitzende, die my in dit werk onderfteunen, Naa dat het Volk was vertrokken, liet Hy alle de Twaalven by zich koomen; en gaf hun te kennen, dat Hy thans voornemens was,om hen nu al tot zy- , ne Medearbeiders te maaken; dat Hy hun Vermogens, om Wonderen te doen, wilde mededeelen, en hen volmachtigen, om de daaden, gelyk die Hy deed, te verrichten; naamlyk, om Dannons uit te dry ven, Ziekten van de ergfte foort te geneezen enz. — Het is aanmerkelyk, dat Hy hun niet willekeurig gebruik van deeze vermogens veroorloofd, maar hun de daaden, waartoe zy zich van dezelven bedienen moesten, voorgefchreeven heeft: niet dan nuttige daaden. Hier op verdeelde Hy hen in zes Paaren ( * ) , want Hy wilde, dac 'er altoos twee aan twee met éikanderèn gaan, en eenen byzonderen weg neemen zouden, op dat op deeze togt de een aan den anderen hulp hebben zou, en zy zich zouden gewennen , om gemeenfchaplyk en broederlyk aan het Euangelie te arbeiden. Daar op beval Hy hun, hoe zy zich daar by te gedraagen 'hadden; waar onder nochtans zoodanige bevelen liepen, die byna niet zoo zeer op de tegenwoordige eerfte uitzending, dan wel op de tweede , die naa zynen dood volgen zou, hunne betrekking hebben. (+) Markus VI. v». 7. \ B b s  '378 LEVEN vak IV. boek. Bepaalt u in uw doen voor ditmaal alleen tot de Joodfche Natie: zeide Hy. Gaat tot niemand van de naabuurige Afgodifche Volken, zelfs niet tot de Samaritaanen. Wanneer gy door hun Land trekt, zoo houd u in gééne van hunne Steden op. Ik zende u thans alleen tot het Huis van Israël, inzonderheid tot deszelven verwaarloosd gedeelte, die ik by dwaalende Schaapen heb vergeleeken. Reist onder dezelven, rondom, en roept overal in mynen naam uit: „Het „ befltsfendc tydflip is daar, dat de Koning van Is„ raël nieuwe en groote Jcbikkingen tot zyn Koning„ ryk zal maaken ".• en verbind aan dit bericht de uitnoodiging en het bevel tot verbeteringe van leven. Bekrachtigt deezen inhoud van uw prediken met weldaadige Wonderwerken. Vind gy gevaarlyke Kranken , maakt ze gezond; of Melaatfchen, maakt ze rein; of Dsemonifche menfchen, herfiek ze tot het vrye gebruik van hunne krachten van lighaam en van geest. Doet alles zonder betaalinge, zoo als u de krachten daar toe om niet gefchonken worden. Niec alleen moet gy aan gééne betaalinge denken, maar zelfs op uwe reizen de gemakken leeren misfen, die men anders voor noodzaaklyk houd. Neemt géén geld mede; zelfs niet die kleine fomme, die wy anders by ons hebben ; veel min eenen grooteren voorraad van goud of zilver, of kleinere munt; gééne levensmiddelen; géén ander kleed, dan het geen gy aan het lighaam hebt; gééne andere fchoenen^dan deezen; geenen reis - ftaf, dan dien gy in uwe hand hebt. Gy zyt Arbeiders in den dienst van God , en een Arbeider verdient en vind zyne fpyze overal, waar hy koomt: koomt gy in eene Stad, of in eenVlek," zoo vraagt eerst naauwkeufig naa, wie aldaar in liet beste gerucht van vroomheid, gastvryheid,en an-  ». hoofw, JEZUS. Z79 andere goede hoedanigheden zy , en befluit daar. uii wie meest verdiene u te herbergen. Houd u rn. dat'huis zoo lang op, als gy nooèg vind om op dx» plaatfe te blyven; trekt niet van de eene na de andere herberge. Wenfcht by uwe intrede m eemg huis den bewoonderen daar van den zegen; zyn zy den Sen waardig, (genegen, om de genade die God hun door u aanbied, aan te neemen,) zoo ïïoet hun het goede, 't geen gy hun toewenfcht, geworden; maar zyn zy uws zegens onwaardig,zoo Seworde het hun niet. Koomt gy tot_ menfchen , die u uit hooghartigheid gééne intreede m hun huis veroorlooven: en u zelfs niet eens willen hooren fpreeken, zoo handhaaft het gezach, het welke mynen Gezanten toekoomt; verlaat het huis of de Stad, daar men u zoo ontmoet, en tot een teken, dat gy niets van het hunne begeert, fchud zelfs het (lof van uwe voeten, als onrein, af, en laat hen over aan het lot het welke hun het verwerpen van de waar. beid over den hals haaien zal. Sodom en Gomörrha ik verzeker het u, hebben op den dag des oordeels een zagter Vonnis te verwachten, dan deeze Stad. Verwondert u niet, dat ik van gevallen fpreeke; waarin men u kwalyk behandelen zal. Gy kent de weereld niet: gy zyt goede Schaapen, en onder de geenen, tot welken ik u zende, zyn verfcheurende Wolven, die u des te verwoeder aanvallen zullen, hoe ev geduldiger zyt. Met deezen rondom u, hebt gy twee eigenfchappen noodig: VoorzigtightU,om de gevaaren te voorzien en te ontwyken, en eenwuwkheid, om den rechten weg te gaart, en ln ftede van alle konstgreepen,met dat volkomen vertrouwen Bb \ &  |f$ LEVEN VAN ÏV. B0£K« te handelen, het welke der onfchuld eigen is. In het eerfte "geval moet gy den Slangen, in het tweede der Duiven gelykvormig zyn. Denkt niet, dat de inhoud van uwe boodfchap «elf, de aankondiging van het Godlyke Koningryk, u reeds van zeiven ieder eenen zal aanbeveelen; en voor onaangenaame gevallen behoeden- Leert eerst de menfchen kennen, met weiken gy omgaan moet. Laat ik het u ronduit zeggen: men zal u aan het' Sanhedrin, en aan andere hooge Rechtbanken overgeeven In de Synagogen zal men de geftrengfte Kerktucht omtrent u oeffenen. Men zal u geesfeien. Men zal u voor de Stadhouders der Proviutien, en zelfs voor Koningen brengen, en het uals eene groote misdaad aantygen, dat gy myne Discipelen zyt. Voor deezen en voor de Israëlieten zult gy getuigenis' van my moeten geeven. Dan, wagt deeze gevallen af, zonder eenige bekommernis , hoe gy , onge-' leerden , in ftaat zyn zult, om u te verantwoorden , en uwe rechtvaardige zaak te handhaaven. Zoo zwaar het u thans moge fchynen, in het gevat zelve zullen u de woorden in den mond gelegd wor-i den: Gy zult niet aan u zelven overgelaaten zyn, maar uw Godlyke Vader zal u ingeeven, wat en hoe gy fpreeken moet. — De uitbreidiug myner lee- . ■ * - " te, (») Nooit had, Jezus hun nqcb zoo bepaald en uitvoerig de onaangenaamfte zyde van hun Apostel - ampt ónder het oog gebragt En echter fchynt het niet , dat dit voorftel een zoo geheel diepen, hun byblyvenden in'-' druk, op hen gemaakt hebbe; want noch lang daar naa waren zy vol weereldfche verwachtingen. Jezus moes^ by herhaaiing hun dit onaangenaame Schildery voor oo£en ftelfeii, eer zy zich daaraan gewennen konden.  4. HOOFDST. JEZUS; %U re, 't is waar, Zal gelegenheid geeven tot de groot., ftegefchillen,- daar zal eene verbittering in de gemoederen ontftaan, die zelfs de banden van bloed, verwandfchap los maaken, en alle natuurlyke genegenheid van Broeders tegen Broederen, van Ouders tegen Kinderen, van Kinderen tegen hunne Ouderen wegneemenzal: zoodanigen zullen eikanderen haaien, vervolgen, dooden, - - alleen, om dat de een myn Aanhanger,de ander my vyandig is: gy zult u den haat der Natie, en der gantfche weereld daardoor op den hals haaien, dat gy Discipelen van eenen zoo gehaaten Leermeester zyt (*): maar wie de beproeving van zyn geduld zoo lang uithoud, tot God de zaak ten voordeele myner Aanhangeren beflist, die zal zich op de aUerheerlykfte wyze beloond zien. Wanneer u derhalven eene vervolging noodzaaken 'oude, om onverrichter zaake uit eene Stad te vertrekken, zoo gaat flechts in eene andere, en neemt daar eene nieuwe proef, die misfchien gelukkiger zyn zal. Ik verzeker u, eer gy uwe reize door alle Steden van het Land van Israël ten einde gehragt zult hebben, zal de zoo zeer ongekende Menfch, die u thans voor zich heenen zendt, ook zelf op dié plaatfen koomen. Gy weet, met welke zwaarigheeden ik zelf te worftelen hebbe. De Discipel moet hèt niet willen beter hebben, dan zyn Meesjer, en de Knecht, dan zyn Heer. De Discipel moet, (*) Het is merkwaardig , met hoe groote wyshei* Jezus in deeze geheele rede , die twee verfcheidene voorftellingen van hunne iegenfpoedige lotgevallen , en van de byzondere bsfcherminge , waar mede God hen verwaardigen zou, geduurig zamen verbind , om aan de eene zyde hunnen moed te verfterken, en aan de ander; t« zyde hunne verkeerde hoope te verzwakken. Bb §  38a LEVEN ?a» IV. W9V snoet te vrede zyn, als hem overkoomt, het geen zynen Meester; en de Knecht, als hem overkoomt, het geen zynen Heer treft. Het gedrag van de Joodfche Hoofden omtrent my zal u keren , welk een loc op u wachte, Hebben zy zich niet ontzien, den Heer van bet buis te lasteren, en hem een plaats onder de Duivelen te geeven; hoe veel minder zullen zy zich ontzien, hunnen haat tegen zyne Huisgenooten den teugel te vieren, wanneer deezen, te» gen hunne verwachting, Hem ilandvastig blyven aan* hangen ? Maar ook dit myn voorbeeld moet ook alle uwe vreeze verdryven. Gy hebt immers eene zoo goede zaak, dat gy niet noodig hebt, om ze alleen in het duistere voort te zetten? Myne Leer mag zonder agterhoudendheid, zonder dekkleed, zonder vreeze van wederlegd te worden, zich voor de geheele waereld vertoonen. Hec geen ik in byzon* dere byeenkomften, by nacht, in eenzaamheid leen? de, roept dat op den helderen dag uit: het geen3ik; u als byzondere onderrichtingen en openbaaringen mededeelde , maakt dat op openbaare plaatfen bekend. Vreest hen niet,welker macht zichenkel tot het lighaam uitftrekt, fchoon zy dezelve cot het dooden daarvan misbruiken: over de Ziele hebben zy immers géén vermogen. Vreest veel meerder voor Hem, die beiden , ziel en lighaam, in de Helle bederven kan. « Leert op de Voorzienigheid vertrouwen, die zich, zelfs tot de geringde Schepfelen, uitftrekc Gy ziet voor eenen penning een paar Musfchen verkoopen: —— Zou het voor God te gering zyn, voordezelven te zorgen ? Hangt niet hun leven van dezelfde Voorzienigheid af, die zoo Vaderlykover u waakt? Over ulieden, die géén één hair hebt, het geen God niet geteld heeft. Verheft u boven de Me»  o. hoofdst. JEZUS. 385^ Menfchenvrees. Zoo veel voortreftyker gylieden dan de Vogelen des Hemels zyt, zoo veel te meerdere reden hebt gy ook, om u op de Voorzienigheid te verlaaten. Al wie door deeze denkbeelden opgewekt, met verbanninge van alle menfchenvreeze, zich opentlyk voor my verklaaren, en myner Leere getuigenis geeven zal, dien zal ik ook opentlyk voor mynen Discipel verklaaren, en hem op eene wyze beloonen, die hem by God en alle Engelen tot eere verftrekkert zal. Maar al wie uit menfchenvreeze, tegen zyne overtuiginge, zyne eenmaal afgelegd getuigenis herroepen zal, denzelven wil ik ook niet onder myne Discipelen geteld hebben,maar zal hemde eer en voorrechten daar van ontneemen. Laat u niet bedriegen, door het denkbeeld, het geen men zich van de tyden van den Mesfias maakt; naamlyk, dat aar.ftonds de vrede en röst algemeen zullen zyn. Volgens den natuurlyken loop der zaaken kan myne komst dit gevolg niet hebben, maar wel een geheel tegenftrydig. Onderdrukking , Vervolgingen wachten op myne Navolgers. Ik brenge hen in eenen ftaat, waar in zy om der ftandvastigheids wille, waar mede zy my aankieéyeri, zich eene menigte van vyanden op den hals zullen laaden. Zy zullen, gelyk de Propheet zegt, zich den haat van hunne eigene Bloedverwanten, van hunne Ouders, Broeders en Zusters op den hals haaien <*)> en buiten hunne fchuld, tot huislyke twisten en verbitteringen gelegenheid geeven. b Want (*) Micha VII. vs. 6,  $4 LEVEN van :V.3obiï; Want alle menfchlyke betrekkingen koomen in gééne aanmerking, daar het op de belydeniiTe der waarheid aankoomt. Wie Vader en Moeder meerder lief beeft, dan my, (die hunne gunst en genegenheid hooger waardeert,dan de eere van myn Discipel te weezen,) die is, myns niet waardig. Wie Zoon of Dochter meerder lief heeft, dan my, (die zyn tyd-. lyk geluk naader aan het hart ligt, dan de zaak van den Godsdienst,) die is myns niet waardig. En wie zich niet gewillig het kruis op den rug laat liggen, (met my den zelfden weg van lyden en vervolgingen gaat) die is myns niet waardig. . Al wie by de vervolgingen,die myne Aanhangers endergaan zullen, enkel de behoudenis van zyn le-: Ven, het ontwyken van gevaaren, tot zyn doelwit heeft, die zal in der daad veel meer verliezen , dan by meent te winnen. Hy wint zyn aardfche leven , en verliest het betere. Maar wie daartegen zyn leven , om de belydeniiïè van mynen Godsdienst opoffert, die wint veel meerder, dan hy verliest. Hy verliest het aardfche leven, en wint daar voor het, betere. Zoo gaat dan heenen, begint uw werk. Het is het zelfde, het geen ik verrichte; het geeftu her, zelfde recht, om van de menfchen geloof en gehoorzaamheid te eiflchen. Wie u voor myne Discipelen erkent, en u als zoodanigen achting bewyst, die betoont deeze achting aan my: het is, als ofhymy aannan, en myn Discipel wierd. Nog meerder: die op deeze vjysmy zyne achting betoont, en myden toegang tot hem veroorlooft, die bewyst deeze eere aan den geenen, die my heeft gezonden: God ziet hem niet anders aan 4 dan als ofhy deeze proeve van acbi  i. hoofdSTo' JEZUS». $y achting aan Hem zelven had gegeeven. Met deeze achtinge voor u, zal ook een daaraan geëvenrè» digde loon verbonden wéezen. Wie eenen Propheet 9 ofte Leeraar, van God gezonden, om die reden eeren 'en hem goeds doen zal, wyl hy denzelven voor eenen Gezant van God houd, die zal dezelfde beloo* ring ontfangen, die een Propheet ontvangt. En wie eenen braaven menfch om zyner braaf heids wille eert, en hem weldoet, die zal ?elfs vóór een braaf rnenfch aangezien en als zoodanig beloond worden. Hoe gering ook de dienden zyn mogen, die hy hem bewyst, zoo hoog zal hem evenwel de achting en goede gemoedsgeftekenis, waar uit zy hunnen oorfprong neemen, toegerekend worden. Al zon het flechts een beker verfch water zyn, die hy my» nen armften en geringiïen Discipel gaf, (uit aanmerkingevan het karakter, het welke hy bekleed, ) zoo verzeker iku, dat God ook deezen kleinen liefdedienst hem niet onbeloond zal laaten. Daar zyn veele trekken van wysheid in deeze ge» heele rede; ééne eenige kan ik nietonaangemerkc laaten. Jezus kende het onvermogen zyner Discipelen, om het geheele beloop van 'cEuangelie door eene vrye verkondiging uiccebreiden.Hy bepaalde derhalven hun«< ne Leer tot eene eenige waarheid, dewelke zy bekend te maaken hadde , het bericht van de aankomlle dea Mesfias, en hec vermaan tot verbetering. Het overige moesten hunne daaden zeggen. Hy zride hun niet, hoe zy deeze of geene tegenwerpingen beantwoorden moesten, enz. Hy eifchte niets anders van hen, dan het geene men van eenen Bode eifcht, naamlyk dac by een zeker bepaald berichc,zonder iets daarby of daar af te doen 5 aan iemand zal overbrengen; gééne uitvoerige  38 XI. vs. ?. Volgens de verrnalinge der LXX, i n leiTmriï») y'j *V indfitéwa.  a. hoofdst. JEZUS. 397 ding noodig, waardoor zy zoo wel aan ongemakken en wederwaardigheden gewend, als tot het verwachten van buitengewoone hulpe, gerechtigd wierden. Hoe zeldzaam ons derhalven dit gedrag van Jezus in den eeriten opflag moge voorgekomen zyn, zoo goed kan men het, uit de oogmerken, die de Heer met zyne Discipelen voorhad, rechtvaardigen. Kon Hy hun zinlyker en fterker de Leer inprenten,dat, wanneer zy in Zyne afweezigheid in de grootite gevaaren kwaamen, hun vertrouwen op Zyne hulpe, door de ongemeende proeven van voorzorgen byftand beloond Zouden worden ? De Discipelen'; toen zy den Heiland by zich in het Schip hadden, vreesden voor den ftorru niet meer. Die was ook thans veel fpoediger voorby, dan men hadde durven hoopén: Billyk fchryven zy ook dit aan Hem toe. Thans gaf Hy hun tyd, om van hunne verbaasdheid over alles, wat 'er gebeurd was, te bekoomen, als wanneer zich hunne overtuiging van Zyne Godlykheid eerst regt openbaarde, Zy dagten nu aan het Wonderwerk, dat zy den avond ce voren hadien gezien, het welke,hoe handcastelykhet ook ware, dien indruk op hen nier gemaakt had, dien het had behooren te maaken (*> Zy vielen voor Hem neder, en beleeden, dat zy noch nooit zoo levendig, als deeze reize, overtuigd geworden waren, dat Hy de Mesfias, de Zoon van God, was. Deeze belydenis deeden ook allen, die in het Schip waren. .Naa (*) oi a/* hl •""« «jwiir. Mare. IV. vs. 52. CC5  ■gpS l-EVEN VA» ÏIL.BOEK, Naa eenen korten en gelukkigen tocht, landden zy by Capernaum. Hier wachtten reeds veelen op Hem, idie, zoo ras zy Hem zagen aanlanden, het de geheele omliggende Landftreeke deeden weeten waarop dan veele Kranken , van de naabuurige plaatfen, tqt Hem gebragt wierden. Deezen baden Hem om verlof, dat zy flechts .den zoom van zyn kleed mogten aanraaken. Zy wisten, dat de bloedvloeijende Vrouw op deeze wyze was geholpen. —- En naauwlyks waren zy zoo naaby gekoomen, dat zy Hem aanraaken konden, of ftraks was hunne gezondheid volkomen herfteld. DERDE  Wjp nooïosT. JEZUS; £e mogel ikheid van verontreiniginge daarby plaats vond. Het was immers zeer mogelyk (dagten zy}, dat de perfoon ofte de beker, door een of ander toeval, eenige onreinheid bekoomen had: en dan zou deeze onreinigheid de fpyze aanfteeken, en doormiddel van de fpyze het lighaam, en door middel van het lighaam de ziel bevlekken. Overeenftemmig met deeze denkbeelden, werd het van tyd tot tyd gewoonte, en naaderhand eene wet, om voor eene maaltyd zorgvuldig niet alleen de handen, maar ook de vaten veel naauwkeuriger, dan de zuiverheid vereifcht, en zelfs tafels en ftoelen te reinigen. Ten tyde van den Heere Jezus was dit in der daad niet enkel gewoonte meer, maar zoo veel als een wet , terwyl de leer en het voorbeeld der Pharizeeuwfche Schoole het gewicht en de noodzaaklykheid van dit gebruik vastgefteld, en het een aanzien gegeeven had, het welke in deeze bedorvene tyden zelfs de Godlyke Wet niet genoot. Jezus was 'er verre af, dat Hy zynen Discipelen het overtreeden van Religie gebruiken, van God zelven bevolen , veroorlooven zoude. Waren de Joodfche Leermeesters altoos binnen de paaien der Godlyke Inzettingen gebleeven, of, hadden zy hur ne byvoegfèls ten minften niet boven de Godlyke Geboden , zelfs de Zedelyken, verheeven, dan zou het zekerlyk nooit tot een gefchil tusfehen Hem en ben, oves  4ao LEVEN VAN IV.B0BK over de waarde van deeze menfchlyke by voegfelen gekomen weezen. Maar naadien Jezus zyne Discipelen daar toe niet verpbcbten kon noch wilde, dac zy deeze gebruiken mede in acht neemen zouden, zóo moest dit Hem de bitterde verwyten van de Pharizeen, op het aanzien hunner Overleveringen zoo yverzuchtig, noodzaaklyk verwekken. Hoe koomt het , zeiden zy, dat een Leermeester, die zich eenen, meer dan gewoonen, trap van vroomheid toeeigent, zoo gerust kan aanzien, dac zyne Discipelen een gebruik, het welke onze wyze Voorvaders hebben ingevoerd, verzuimen, daar elk gemoedlyk Israëliër het zoo zorgvuldig naakoomt? Hoe, dat zy voor de maaltyd de gewoone wasfchingen naalaaten? Hoe koomt het, hernam Jezus, dat gy, kenners van de Wet, zulke Inzettingen overtreed, die niet van menfchen,maaronmiddelbaar van God koomen'? Dat gy, om het aanzien van uwe zelfs verzonnene Leeren flaande te houden, Zyne uitdruklyklle Geboden aan een zyde ftelc ? - • God heefc, by voorbeeld , bevolen, dat men zynen Vader en Moeder zal eeren, en hen in hunnen ouderdom onderfteunen en bezorgen (*). Hy heefc 'er de doodftraf op gefield , wanneer men zynen Ouderen deeze fchuldige achting weigerde, en hun hard of verachlyk bejegende. Gy, daartegen, hebt eene Leer op de been gebragt, dewelke u van dit voorfchrifc in veele gevallen ontflaac. Wanneer iemand (zoo luid uwe Leer) van zyne Ouderen ojn eene gaave of byfland Wê tof l Het woord in den grondtext fluit dat in.  4- HOÖFÖST. JEZUS. 4!>I tot hun onderbond aangefproken word, en by dit deel van zyn vermogen tot; eene TetnpsJgadve (*) hei* ligt, zoo kan hy dit zyne Ouderen , als eene voldoendereden voorhouden3 waarom hy hunne hegeer. te niet voldoen kan; zy moogen ook v.rdsr niet hy bem aandringen,dat hy iets tot hun onderhoud geeven zal — Hoe lis:ig hebt gy door deeze uicvindinge het Godlyke4Gebod van zyne kracht beroofd! Hoe gemaklyk het voor elk eenen gemaakt, om het te overtreeden, en by het overtreeden zich noch den fchyn van Heiligheid te geeven! Men behoeft flechts van het geene * waar mede men zynen Ouderen byfpringen zoude, eene Tempelgaave te maaken, en aanftonds is men van alle verplichtingen omtrent hen ontflaagen — In dit en veele andere gevallen ontwrichten uwe inftellingen de Godlyke Geboden. Gy Vervalfchers van den Godsdienst I Uitmur> tend heeft Jefaias uw karakter getekend, daar hy God zoo fpreekende invoert: De Godsvrucht van deeze Natie beftaat in woorden, en de Religie is oph ta're lippen, terzvylhdar hdrt hiusfehen verre van my vervreemd is. ledclheid is in baar en Godsdienst, want de leeringen, waar voor zy de grootfte achting hebben , zyn immers niet myne IVet, zy zyn van men~ fchlykeuitvhdinge. Deeze befchryving beantwoord allernaauw keurigst aan uw gedrag. Het geen God geboden, het geen Hy met ftfaften eft beloöningeri gefterkt heeft, dat zet gy aan een zyde: daar tegerl volgt gy, naauwgezet, zoodanige Voorfcliriften, die gewoonte en menfchelyk aanzien ingevoerd hebben. Van deeze foort zyn de reinigingen van uwe Tafelgereedfehappen, èn Veele andere diergelyke gebruiken meerder. Orii (fc) Koibant Ëe  422 LEVEN VAN IV. ÊOÉKJ Om de zaak ter hunner befchaaming, en tot onder richtinge van anderen, in noch heldere licht te plaatfen, keerde Hy zich tot veelen uit den gem'eenen hoop , die dit gefprek aangehoord, of 'er ten Blinden by tegenwoordig geweest waren. Merkt op, fprak Hy, gy allen, die hier tegenwoordig zyt, laat uw eigen verftand oordeelen. Is het niet zoo ? — Niets lighaamlyks , het geen een menfch met zynen mond tot zich neemt, kan zyne ziele eene onreinigheid aanzetten. Maar, wat een menfch uit zynen mond laat uitgaan, of ook in zyn hart voed , dat kan wel van dien aan zyn, dat het zyne ziele verontreinigt. —— Die maar eenigfints bekwaam is om een weinig naa te denken, oordeele of mende verontreiniging vaneenen menfch fechtftreekfcb aan de fpyze ofte aan den drank toefehryven kan. Zonder zich verder hier omtrent te verklaaren, ging Hy met zyne Discipelen in de Herberge. Eenigen van dezelven dachten de zaak naa. Zy zagen misfchien wel, dat de Pharizeeuwen hunne Leeringen van lighaamlyke reinigingen te verre uitftrekten: maar zy dagten aan den anderen kant, dat hun Meester ook te verre ging, wanneer Hy leeraarde, dat niets, hoe genaamd, het geen men met denmond tot zich neemt, den menfch in eenen zedely* ken zin kan bevlekken. Zy konden dit met het verbod van zoo veele , voor onrein verklaarde, fpyzen niet overeenbrengen. Ook vonden zy.de uitdrukking wat duister, „ dat veel meerder, het geen de menfch „ uit zynen mond ofte hart liet gaan, hem veront„ reinigt." -Zy wilden Hem hunne zwaarigheederï voorleggen ; maar dachten dit best dooi- eene zydeiingfche vraage te kunnen doen* Hek  4. ikufdst, JEZUS. . Hebt gy niet gadeflaagen, vroegen zy, hoe kwaIyk de Pharizeeuwfche Leermeesters het hebben opgenomen, dat gy hunne meening, wegens de verontreiniging , die van ïpyzen koomt, in de tegenwoordigheid van zoo veele Toehoorderen hebt tegengefprooken , en eene geheel tegenovergestelde Leere hebt voorgedraagen ? . Wat is 'ei-aan geleegen ? fprak Jezus. Alle leere , die van menfchlyke uitvinding is, gelyk de hunne, is eene ongezonde plant, die myn Vader niec gezaaid'heeft, en dje Hy ook pp zynen Akker niet wil dulden; zy moet uitgeroeid worden Laaten zy zich ergeren; laat ze fpreeken; — Zy, die zich by blinde wandelaaren tot Wegwyzereri aanbieden, en zelfs blind zyn. 7— Ik ben meerder om de ongelukkigen bekommerd , die zich van hen laaten leiden. , Deezen moeten immers met hen in dcnzelfden kuil vallen, wanneer zy niet van deeze Dwaal-leiders verlost, en weder op den rechten Weg gebragt worden; Verkaar ons toch , hernam Petrus , wat gy tot het Volk zeide, om het van de leerfteUingen der Pharizeeuwen aï te trekken. Hoe zyt gy noch zoo traag, zoo ongeoefend iri het naadenken, antwoordde Jezus: naa zoo veel onderdeks , dat ik u gaf, hoe weinig zyt gy noch irt kenriiffe gevorderd! Begrypt dan ook gvlieden niet, dat niets, het geen een menfch in zynen mond neemt en doorflikt, hem in dien zin kan verontreinigen,.als de Pharizeen dat begrypen, naamlyk dat zyne ziel, daar door bevlekt zou worden. Het vereenio-t zich immers niet met de ziel, het dringt niet in het geEe 2 m©ed:  *24 LEVEN van IV.Bots. moed: het betreft alleen het lighaam, om het zelve fappentot voedfcge te geeven, naa dat het grovere onreinere deel, hetwelk weder daarvan afgaan moet, van het zelve afgezonderd zy. < Aan de andere zyde is het even zoo ligt te bevatten, dat, het geene de menfch vry willig uit zyne lippen laat uitgaan, of ten minften in zyn hart voed, op zyne inwendige reinheid of onreinheid eene naauwe betrekking hebbe. Dit koomt uit het hart, en drukt de gevoelens uit, die daarin heerfchen: het zy dezelven zyn, in het algemeen booze gedachten en befluiten, of byzondere foorten daarvan • moorddaadige aanflagen ; ontwerpen tot rooven en fteelen; wenfchen, die de gierigheid en eigenbaat ingeeven; boosheid < arglistigheid ; fchanden ; nyd en hebzucht ; gefprekken , waar door anderen in ongeluk gebragt worden, oi hunnen goeden naam verliezen, of waarin hoogmoed enonverftand heerfcht. Deeze en andere der- gelyke fchandelyke dingen zyn het, die den menich onrein maaken, en uit de onreine bron van het hart voortvloeijen. Met ongewasfchene handen te gaaneeten , is in tegendeel iet onfchuldigs, het geen niemand tot eenen zondaar maakt. Zoo bragt Jezus de natuurlyke denkbeelden van het onderfcheid van goed en kwaad wederom als uit het ftof voort, en maakte ze voor zyne Discipelen tastbaar, ïn het geheele leerftelfel der Pharizeeuwen ftak niet half zoo veel gezond verftand, als in een eemg woord van Jezus. Maar juist deeze zelfde onweerftaanbaare klaarheid en blykbaarheid, die Hy zyne leere wist by te zetten, zette hen zoo veel te meerder tegen Hem op. Jezus vond noodig, zich een weinig te verwyderen ,  4. hoofdst. JEZUS. 4a5 dewyl Hy hun misnoegen zoo zeer gaande gemaakt had. Hy nam eenen eenigfints ongewoonen weg na de grenzen van Tyrus en Sidon. Een gunftig gerucht had Hem in deeze Landflreek reeds lang bekend gemaakt. Dikmaals waren 'er Inwooners van deeze Steden tot Hem gereisd, welker wenfch, dat Hy hen ook eens te eeniger tyd bezoeken mogt, waarfchynlyk zeer fterk zal geweest zyn: maar da°r zou Hy weder de Wonderwerker moeten zyn: en het verblyfonderAfgodifcheNaabuuren zou Hem door de Jooden weder averechtfch geduid worden : daarenboven zou het tegen het oogmerk zyner Zending aangeloopen hebben, zich in perfoon aan de Heidenfche weereld mede te deelen. Hy was alleen tot de Jooden gezonden. Hy wilde des zich allerliefst in ltilte hier ophouden. Tot haar geluk ontdekte zyn verblyf een aldaar woonende Grikin. Deeze hoorde niet zoo ras, dat de Galileefche Propheet de Grenzen naaderde, of zy fpoedde zich tot Hem, om van Hem eene weldaad te verzoeken. Haar Dochtertje had inden ongeneesbaarlten trap de Ziekte, die men aan den invloed der booze Geesren toefchreef. Dat de Wonderdoener van Nazareth ook dit euvel met het zigtbaarlle gevolg kon verdryven, daar aan kon zy, van wegens zoo veele verzekeringen van haare Galileefche Naabuuren of van haare eigene Landslieden, niet twyfelen.^ Naa dat zy hem op den Landsweg ontmoet had, vielzy voor Hem neder, en droeg hem haare bede op hec dringendfte voor. Zy wist, dac hy vooreen Naakomeling van Koning David wierd gehouden. Deezen naam vergat zy niec hem te geeven, om des te gunftigèr van hem ontvangen te worden. Jezus Ee 3 bad  426 LEVEN van IV. bcek. had niet voor, haar volftrekt niet te verhoorenr, maar, jbeiloot ook niet, om haar aanflonds op hec eerfte oogenblik te helpen. Zyne Discipelen moesten by deeze gelegenheid leeren , welke eene (terke overtuiging van zyne Macht, zelfs by Uidanderen, zich vertoonde, ter befchaaminge van zoo veele jooden, die by alle zyne groote daaden noch ongeloovig bleeyen. En dat deeze genegenheid om de bewy¬ zen zyner Godlyke Zendinge te gelooven, ook Uitlanders bekwaam kon maaken, om aan zyne weldaaden deel ce oncvangen. In den beginne gaf hy géén antwoord; hy ging zynen weg, terwyl zy geduurig hem volgde en fmeekte. De Jongeren verwonderden zich, dat 'hy haar ten minllcn niet antwoordde, Zy (telden hem voor, dat hy haar toch wilde heen zenden, terwyl zy anders niet zou ophouden, met hun lascig ce vallen. Jezus achete dit kleine bezwaar, niet; hy deed, het geen zyn oogmerk vereischte: moest ik ze verhooren? vroeg hy, als of hy zich over hunne voorfpraake verwonderde; gy weet immers het oogmerk myner zendinge; my is alleen opgedraagen, om voor de dwaalende Schaapen van het Huis van Israël te zorgen, en tot dezelven behoort zy niet. ■ Met dit antwoord (telde zich de Discipelen te vrede : maar niet de Vrouw. Door aanhoudend bidden hoopte zy noch geduurig tot haar oogmerk te geraaken. Maar thans fcheen haare hoop verloren te weezen, gemerkt Jezus zich omkeerde , -en zeide: Niet alle weldaaden zyn voor allen: laa; ten eerst zy, die een nader recht daar op hebben , zich verzadigen ( *). Géén Huisvader neemt het brood, ("*) Jezus fpreekt opzetlyk in de vooronderftellinge, dat de Jooden gewillig en dankbaar zyne weldaaden aannamen. < . ■ f ■■ . ' " • ■ ■ - Maar  4. hoofest. JEZUS. 4»£ brood, het welke voor de Kinderen gefchikt was, van de'tafel wee, cn werpt het'den honden voor ( * ). ^ X)e buitenlandfche Vrouw verftond hem zeer wel. Midden in het gezelfchap van Joodfche Mannen voor het aangezicht van eenen zoo grooten Won derdoener, kon deeze verootmoediging haar juist mee geheel bevremden. Zy dacht voor het overige, uit zyn eio-en gedrag te kunnen befluiten, dat het gééne volitrekt onherroepelyke weigering was; jaa (zoo hervatte zy het woord) jaa dit doet een Huisvader niet, maar het is toch wel geoorloofd , dat den hondekens de kruimen ten deel worden, dewelken van de tafel hunner Heeren op de aarde vallen. Een -zeer gefchikt antwoord, het welke voor de Natie, *velker Propheet haar thans ock alleen iets weinigs van Maar juist deeze vodronderflelling maakt nu ook hst te* ^eneeftelde waar, ichoon het Jezus niet ronduit zegt, dat wanneer de Kinderen het brood niet meer achtten, T het XV 'dat zy daar van verzadigd zyn, het zy dat zy penen walg daarin hebben,) het dan wel den hondekens voorgeworpen mag worden. Dit is eene van die plaatfen, daar de Wonderwerken des Heeren voornaamlyk als weldaaden befchouwd worden • maar als weldaaden , dewelken Hy zoo behoorda uit te deelen , als met het naaste oogmerk Zyner Zendinge, het welke de Jooden betrof, meest overeenkwam. (*) Zulke fcherpe uitdrukkingen zouden in den mond • van eenen lood, die Hout was op de voorrechten zyner Natie, buiten twyfel zeer onedel en aanftootelyk geweest zyn. Dan Jezus , die het oogmerk had , om de Hootheid van het vertrouwen deezer buitenlandfche Vrouwe te toonen, fprak rr.ee opzet in den fmaak van eene* lood , op zyne Natie zeer yverzuchtig; maar deed onmiddelbaar daarnaa zoo, dat men ligt zag dat Hy met minder, dan met de trotsheid der Joodfche Natie enhaat. tegen de Vreemdelingen beimet was, Ee 4  4fi8 LEVEN VAN IV. BOEK, van dat geene geeven zou, het geen Hy zynen Landslieden zoo ryklyk mededeelde , zeer vleijende, en buiten twyfel ook den Discipelen om deeze reden zeer aangenaam was. Maar niet daar cm was haar Jezus te wille; maar om dat zy het met-een zoo volkomen vertrouwen op Zyne macht en goedheid , met zoo veel moederlyke tederheid voor haare Dochter zeide. Aanftonds ftond Hy ftil , eh zag haar met verwondering aan. Uw vertrouwen, fprak Hy, is zeer groot! Uwe Bede zal u geworden. Gaa maar heenen; uwe Dochter is reeds geT zond (*). — Zy fpoedde na huis, zoo vrolyk, als of zy haar Kind reeds gezond voor haar gezien had. Zy bevond het zoo: het lag op het bed, gerust, en van alle kentekenen haarer ziekte bevryd. Naa het doen van dit Wonderwerk de plaats,daar het gefchiedde, plotslyk te vcrlaaten, was het zeker» fte middel, het welke \ly gebruiken kon, om eenen grooten toeloop te ontgaan. Hy reisde door 't Landfchap Decapolis na de Galileefche Zee te rug, en •begaf zich.aldaar op eenen Berg, alwaar Hy tot zoo t lang (*) Ji-zus vertoont hier, als 't ware , eenen tweeledigen' Perfoon : eensdeels den Mesfias , byzonder tot de .Israëlieten gezonden •, anderdeels eenen algemeenen Weldoener, die ook de gebeden , 'en het vertrouwen van anderen , die buiten dal géén recht op Hem hadden , niet geheel wederltaan kan. Dit gaf Hein gelegenheid, bm by deeze gebeurteniife te toonen, dat het geheel zyne fchuld niet was, indien de Natie niet alle voordeel van Hém trok , het welke zy van Hem trekken kon 5 vooral, daar Hy zich voornaamlyk aan haar toewydde , en voor het tegenwoordig ncch alleen met haaf is desa had.  ^, hoofdst. JEZUS. 42C> lang bleef, dat zy, die aan die Zee woonden, naarichc van Zyne aankomst bekwamen, dewelken dan ook van alle naabuurige plaatfen met hunne Kranken derwaards fpoedden, en dezelve op ééne plaats voor Hem nederleiden. Galitea was zoo volkryk (*), dat, onaangezien de menigte van wonderdadige Geneezingen , dewelken Hy in dit Land reeds verricht had, 'er geduurig noch Vlekken, Dorpen, en geheele L-mdftreeken waren , dewelken Zyne tegenwoordigheid en onmiddelbaare weldaaden noch nooit genootèn hadden. Ook waren de Kranken, die zyne hulp allermeest noodig hadden, meestdeels in eenen zjo elend'gen toeftand, dat zy niet eerder tot Hem gebragt konden worden, dan als Hy zich in de nabuurfchap, of op de plaatfe zelve bevond. Zoo liet zich ook menig een lam van zyn huis draagen, en ging zonder hulpe van iemand weder na huis; menig een blind, en kwam ziende wederom; menig een zonder gehoor en Hom, en hoorde, wanneer hy te rug kwam, de vrolyke ftem van de zynen, en vereenigde zich met hen tot het looven van zynen Weldoener. Welk een ontroerend gezicht, zoo veele ongelukkigen,zooraszy flechts voor Jezus gebragt wierdèn, terftond, en allen te gelyk, tot volkomeoe gezondheid herfteld te zien! Jezus wist echter ook akyd naaugkeurig, hoe verre Hy in Zyne weldaadige bedryven gaan kon, zon-f der, door de gevolgen van goedkeuring en verbaazing, In zyne hoogere oogmerken verhinderd te worden. Men moet zich niet verwonderen , wanneer men Hem (*) Men leeze de Befchryving van Galilaa f in JoZBt | IJ u s Joodfche Oorl. III. Boeit, cap. 2* Ec 5  43<* LE'VE'N van . IV. boei?. Hem eenige Wonderdaaden voor eene menigte van Aanfchouweren, en anderen alleen in het verborgene en met groote voorzichtigheid ziet verrichten. Hy moest best weeten, welken indruk in elk byzonder geval zyne daaden maaken konden; daarom kon Hy niet altyd op dezelfde maniere te werk gaan, alhoewel Zyne maatregels zelve onveranderd bleeven. Had Hy met menfchen te doen, op welker gemoederen Zyne Leer indruk maaken kon, dan volgde Hy daar zonder bedenken Zyne neiging om wél te doen; Zyne Wonderwerken dienden dan met 'er daat tot bevestiginge Zyner Leere, zy vermeerderden de hoogachting voor Zynen Perfoon, zonder eene gelegenheid tot eenige gevaarlyke onderneemingen te worden. HadHy daarentegen menfchen voor zich, van welker goedkeuring Hy gevolgen vooruit zag, voor 'het oogmerk Zyner Zendinge naadeelig, dan trok Hy, als't ware, Zyne Wonderwerken te rug: Hy •toonde zich, 't is waar , ook daar gewillig, wanneer Hy om hulp aangefprooken wierd: maar Hy deed het voor zoo weinig Toehoorderen, als mogelyk was. In dit geval bevond Hy zich, toen men eens eenen; bynaa ftommen en (*) geheel dooven menfch tot Hem bragr. Hy genas hem, doch met byzondere voorzichtigheid in het vermyden van alle opzien en gedruis. Hy nam hem , met eenige weinigen, die van de zaake getuigen zyn zouden, uit het gedrang aan een zyde. Allen, die hierheen fchouwfpel hoopten te zien, dat aan hunne nieuwsgierigheid voedfel kon geeven, vonden zich in hunne verwachtingebe- dro-  4. ïïooFDST. JEZUS. 43, drogen. Op eenen afïïand van het Volk ftond Hy mee den elendigen Man dil , drukte met zyne vingeren de ooren , en roerde niet de andere hand, die met fpeekfel natgemaakt was, zyne tong aan. Het is zeer waarfchynelyk, dat Hy met deeze uiterlyke tekenen de zwakke denkbeelden van deezen Kranken wilde te hulp komen ,en voor hem gemaklyker maaken om te denken, dat deeze geneezing niet minder eene uitwerking van Zyne weldaadige Macht was, als gewoone geneezingen eene werking van gebruikte Artfenyen zyn. De Man moest in zeker opzicht (f) zien, dat de werking van Hem kwam: en hoe kon dit gefchieden, dan door het handopleggen, aanraaken, en ukfpreeken van eenige woorden (§). Tei> wyl Hy hem aanroerde, hief Hy zyne oogen na den Hemel, meteenen ernst, die toonde, dat deeze wonderdaadige macht Hem van de hoogde Godheid verleend was, cn met eene hoorbaare zuchting over de ongelukkige gemoedsgedake van het Volk, het welke Hem noodzaakte, om Zyne Godlyke werken aan hunne oogen te onttrekken. ■ Naauwlyks had Hy het gebiedende woord (|) gefprooken, of de Man gevoelde, dat beiden, gehoor en fpraake, hem wedergegceven waren. Vol Q) Anders had het ongeloof noch het eene en andere daartegen kunnen inbrengen- (§) Gelyk het Epphata in het tegenwoordige, en hec 'Thalita Kuni ineen andergeval, woorden , die niets min» der , dan Toverformulieren waren, maar alleen Zynen wil, dat de Kranke gezond zou worden, aantoonden. (I) Epphata; dat is S Open u, Oor! Maakt u los, Tong.  43*- LEVEN van IV. boek. Vol van begeerte, om zyne wederverkreegene zinnen te werk te ftellen,en den lof van Zynen Verlosfer uittebreiden, wilde hy na de menigte te rug fpoeden. Maar Jezus hield hem tegen,em liet ook den wenigen Aanfchouweren niec toe, hunne begeerte, om het te verhaalen, te volgen. Doch zy zweegen alleen zoo lang, als zy onder zyn oogen waren Zoo ras Hy weggegaan was, maakten zy het Wonderwerk mee alle zyne omftandigheden bekend. De herfteldeMan werd met verwondering aangezien. Elk een wilde van hem zelven de gefchiedenis zyner geneezing hooren verhaalen. Over deeze en foortgelyke gebeurtenisfen werd het oordeel geveld, datjezus niet alleen Wonderen kon doen, maar zyne Wonderen juist naar de behoeften der menfchen wisc te fchikken „ dat Hy voor ieder foort van gebreken, als 'c ware, eene byzondere kracht had. Men veroorloove my hier eene kleine Aanmerking te maaken, — Onder zoo veele weldaadige werken , gefchiedden de minilen aan perfoonen van rang, aan Grooten en Machtigen der Aarde, Hoe menige, tegen Hem ingenomene, groote Familie, zou zich niec door reddinge van eenen haarer kranken of ftervenden mee Hem hebben laateh verzoenep, of geheel toe zyn belang overhaalen ! Maar zeer zeldzaam zocht Ky eenige zoodanige verdienden: gefchiedde hec ce eeniger tyd, dan gefchiedde het op gééne verplichtender maniere, mee gééne vlyender omftandigheeden, dan wanneer Hy aan den armften en geringftea kranken zyne gezondheid wedergaf. Menige Groote te Jeruzalem, of aan het Hof van Herodes, kon weg fterven, terwyl in dit Vlek, in dat Dorp, een grooc aantal van den kagften rang het geluk had van Zyne Won*  4. H00FDST. JEZUS, 433 Wonderkrachten te ondervinden. De Paleizen van Sepphoris en Tiberias waren het niet, daar Zyne grooten daaden gefchiedden. Men leest zelfs niet, dat Hy een eenigmaal te Tiberias, deHoofdlTad van Galilsea, geweest is. Herodes kon langen tyd zynen wenfch niet voldoen, om zynen Perfoon, ik laat ftaan zyne Wonderwerken, te zien. Zynrönd* om reizen, Zyn dikmaals te rug keeren tot de eenzaamheid en op de GrenspIaatl'en,Zynovernaci. -n op de Bergen en aan afgeleegene Oorden : dit alles maakte, dat dikwilsdenieuwsgieriguen zeldzaam gelegenheid vonden om Hem te zien.* ende Grooten, dien het bovendien te lastig viel Hem naa te reizen, zelden iets anders van Hem konden verneemen, dan datHy hier en daar doorgereist was, en in het voorbygaan dit of dat wonderwel k verricht had. Sedert de geneezinge van den Stommen, had Hy zich eenige dagen in eene eenzaame plaats opgehouden ; waar heenen, naa dat men zyne verblyfplaats uitgevorfcht had, van tyd tot tyd weder zeer veele menfchen vergaderden. Onaangezien de ongefchiktheid van de plaats, hielden zy zich drie dagen by Hem op, en leefden, geduurende deeze tyd, van den geringen voorraad, waarmede zy zich, van huis gaande, voorzien hadden. Als de voorraad ten einde liep, en Jezus noch niet raadzaam vond van plaats te veranderen (*), geraakten zy in het allerzigtbaarfte gebrek. Hy maakte daarom van zyne redevoeringen en gefprekken een einde, en dagt op eene foort van weldaadigheid, die beter voegde voor hunne tegenweer". (*) Zy hadden de gewoonte , van zo lanj by Jes te blyven, tot dat Hy ze heen zond.  434 LEVEN van ' IV. boek; woordige behoefcen. Hy riep Zyne Jongeren up zyde ert wees hun die hongerige vermoeide Volk, ten getale van vierduizend, Vrouwen en Kinderen niet medé geteld. Ik heb deernis, fprak Jezus } met deeze góede menfchen, die nu drie dagen in deeze eenzaame plaats myne Toehoorders geweest zyn, in deezen toeftand te zien. Hun voorraad is verteerd; ik kan ze zoo hiet heenen zenden; veelen, welker woonplaats verre af is, zullen op den weg blyven liggen. Dit betekende zoo veel, als ronduit zeggen , dat Hy van voornéemen was , dat zelfde Wonderwerk te herhaalcn, het geen Hy onlangs verricht had. Dan, de Discipelen verftonden dat nier; Zy dachten met aan die eerfte verzadiginge, offchoort het geval zoo veel gelykvormigs hadde. Hoe zou men , zeiden zy,- op deeze plaats, daar niets groeit, en niets te koöpen is, broods genoeg voor deeze hongerige meenigte vinden? Wat is onze kleine Voorraad voor ]ien?'— Hoe veel hebt gy, hernam Jezus? Meer niet,- Dan zeven Brooden, en dan zyn 'erook noch eenige kleine Visfchen, was het antwoord. — Jezus keerde zich tot het Volk, beval het zelve daar naby zich rondom te legeren, en ging den voorraad van Brooden en Visfchen haaien^waar door elk een zien kon, hoe vcel'er voorhanden was; Het Volk had zich gelegerd:, het Gezelfchap ftond rondom Jezus heenen. Naa datHy, volgens gewoonte, het dankgebed gedaan had, liet Hy de Discipelemkomen, en gaf aan ieder een Brood om uit te deelen, zoo veel als de hongerige Gasten daar van begeerden. Uit de hand van den Discipel ontving het die, die naast by hem zat; en deeze bood, het geen hy te veel had, rond; en zoo gtag  4. HOOJDST. Jezus. 433 ging het door alle de reijen heenen, tot dat alles verzadigd was. — Ten einde der Maaltyd waren 'ef noch zoo veel overgebleevene Hukken, dat juist zoó Veel Reiskorfkens, als 'er Brooden geweest waren, daarmede gevuld konden worden. Men zal gééne omftandiger befchryving van eene daad verwachten, welker grootheid juist daar in beflond , dat zy met zoo weinig omftandigheeden, als élke gewoone maaltyd, verzeld ging. In ftede van Dinkzeggingen en Loffpraaken af te wachten, ging de Heer met zyne Discipelenfcheop, naadatHy het Volk te kennen gegeeven had, dat het nu vertrekken kon. Te vergeeffch hoopt het Volk, Hem die grootheid en heerlykheid te zien aanneemen, zonder welke het hun toefcheen, dat aan de waardigheid van eenen Mesfias iet weezenlyks zou ontbreekcn. Te vergeeffch hoopten de Discipelen van elk nieuw Wonderwerk, het geen zy zagen;van elke goedkeuring, waar mede het Volk Hem vereerde, dat het een middel ter zyner verhooginge zou worden. Hec tweede jaar (*) was reeds • verloopen , en noch zagen zy hunne tydlyke omftandigheeden niet het minlle gebeterd : noch gééne vergoeding voor 't huislyke leven, bet welke zy hadden moeten opofferen;van de moeilyk- he- (*) Volgens Joann. VI. vs. 4. was, by die eerfte wonderdaadige Verzadiging , het Paafchfeest naaby , hec welke, volgens de waarfchynlykfte- Harmonie, het derde \ van zyn Leeraarampt geweest is. Met dit eindigde derhalven het tweede der drie laatfte jaaren van Jezus leeven. \ [Ik denk, dat in ftede van het dirde hier het tweeje Paafchfeest van Jezus Chiistus Lsuaarampt geleezen sioet worden.]  436 LEVEN van JEZUS. IV. boek, 4. a. heden, waaraan zy zich hadden moeten onderwerpen. Zy zouden by hunne eerfte uitzendinge gelegenheid hebben gehad, om zich, zoo niet te verryken, ten minften in betere omftandigheeden te ftellen; maar Hy had hun zulks verboden, zoo dar zy weder even zoo arm van hun gezantfchap te rug keerden, als zy het zelve aanvaard hadden. Daar by kwam het affchrikkeude voorbeeld van die geenen, dewelken van Jezus afgevallen waren (*); daar zy te voren zich by het gezelfchap hadden bevonden. — En by dis laatfte Wonderwerk, het welke Hem zoo veel roems fcheen te belooven, leed hunne eerzucht den gevoeligften ftoot, gemerkt zy op dat zelfde oogenblik de meenigte zagen fcheiden, en weg vaaren moesten 1 toen zy dagten, dat zy zoo naby de gelukkige ont-, wikkeling van hunne omftandigheeden waren. (*) In het derde Hoofdftuk op het einde.  het LEVEN VAN DEN GROOTSTEN en BESTEN ALLER MENSCHEN JEZUS; DOOR yOHAN JACOB HESZ. Bedienaar des Godlyken Woords te Zurich. UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD; II. DEELS, i. STUK. TE HA A R'LEM, By J. BOSCH, Boekverkoper, 1776. Met Privilegie der Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland.   Bladz. 111 VOORREDE I. Over de Wonderwerken, die in de Euan* geliefche Gefchiedenis voor'koomen(*_), EERSTE AF DEELING* t^AA^e waarheid van den Christelyken Gods^ D ^ dienst, in zoo verre dezelve een év^^ gedeelte is van het ontwerp der Openbaaringe, zoo ais het zeive ons in de Heilige Schrift is voorgelegd, rust alleen op de waarheid der Euangeliefche Gefchiedenisfe. Zoo lang deeze onoplosfelyke zvvaarigheeden drukken , zoo lang kan men niet hoopen , dat hec aanzien van het Christendom zich alomme zal vestigen. Men bewyst derhalven het geloof der Christenen eenen weezentlyken dienst als men tconc, dat de gefchiedenis, waarop zy gebouwd is , den hoogden crap van waarfchynlykheid heefc; dat zy alleen zoodanige gebeurteniflèn (*) Deeze Aanmerkingen zyn door den Schrvver geplaatst aan het hoofd van dit Tweede Deel zoo als wy het ook hier dsn X,eezer meededeeien, *  lv VOORREDDE over dss niflèn bevat, die met zich zelven, met bekend© gebeurteniflèn, met de maniere van denken, de ze-, den, de geheele geftêldhejd van die Natte, onderwelke zy is voorgevallen , en met de Godlyke oogmerken by de invoering van hec Christendom, allernauwkeurigst overeenkoomen. Alken niet met dm loop der Natuuret zou misfchien hier een twyfelaar zeggen. Inderdaad moet de Euangelifche Gefchiedenis juist daarom de grootfte tegenfpraak lyden , om dac zy zoo veele gebeurcenisfen verhaak , dewelken tegen den loop der Natuure ftryden. Juisc deeze gebeurcenisfen , die voormaals toe bevestiginge van hec Christendom het meeste doen moesten , maaken het heden ten dage by veelen verdacht. Uit zoo verfchillende oogpunten word dezelfde zaak, nu* en toenmaals , befchouwd! —— Die de gedachten van Hüme en Rousseau over deeze ftoffe kent, zal my hier best verftaan. Gemerkt deeze voortzetting der levensgefchiedems van Jezus zeer veele zoodanige wonderbaare gefchiedenïflen bevac, fchynt zy juist om die reden eenige verontfchuldiging noodig te hebben by Leezeren, denwelken het wonderbaare in de Godlyke Schriften zoo zeer aanftootlyk voorkoomt. Deeze Leezers kunnen, zoo veel ik inzien kan., van twee. derleijen aart zyn. Of enkel geeftige verftenden , die zich aangewend hebben, om by het eenvoudige verhaal der Euangelisten van de Wonderwerken  Wonderwerken van JEZUS. V ken Van Jezus ei/ de Apostelen, al dat de ongerymdé 'er by te denken , het welke zy ooit daarover gehoord of geleezen hebben: of wel menfchen vart verftand en oordeel, die om redenen, en niet zoo ligtvaardig, de Wonderen in twyfel trekken, en misfchien ter goeder trouwe (om de eere van het Evangelie te redden) gaarne wenfchten-, dat zy 'er nooit in vermeld waren; Het zou zekerlyk niet zoö moeilyk vallen, den walgzieken fmaak van de eerften een weinig te vrede te ftellen. Die zou fomtyds door de enkele manier van verhaalen i door het weglaaten van zóódanige byvoegfelen en aanmerkingen , waardoor de Euangelifche verhaalen maar al te dikmaals misvormd en belaggelyk gemaakt worden, kunnen gefchieden. Maac hoe zal men het denkende gedeelte der Leezeren genoegen geeven, waaronder 'er zcodanigen zyn , dien eene met Wonderen vervulde Gefchiedenis * fteeds onwaarfchynelyk j of naar een verdichtfel zweemende, dunkt; hoe zeer men ook trachte het Oogmerk, de orde, en waarfchyttlykheid, daarin te toonen? ■ — Zal men* hun ten gevalle , deeze gebeurteniflèn verzwygen? Dat zouden zy zelfs van ons niet vergen, wanneer zy Wysgeeren 'zyn; het zóu tégen de getrouwheid van eenen Gefchiedfchryver ftryden. Liever de Euangeliefche Gefcliiédenis in het geheel niet verhaald, dan éeh hoofddeel daarvan verzweegen, om het overige , met eène, welligt noch zeer onvolmaakte, Theorie der Wonderwerken te doen overeenftemmen. * 3 Alles  vi VOORREDE ovër dê Alles wel overwoogen hebbende, hield ik voor/ besc: eenige dedachten, nopens de Wonderwerken , die my onder dit werk zyn ingevallen, hier kortlyk voortgedraagen, en ze mynen Leezeren tot onderzoek aantebeveelen. Wonderwerken moeten Werken zyn, waaruit men met zekerheid kan befluiten, dat Hy, die ze verrichtte, van God geroepen of gevolmachtigd is, om eenen zekeren last, hem opgedraagen, van byzonder aanbelang, den menfchen bekend te maaken. Het onderzoek der Leere, die zoodanig iemand voordraagt, word daarmede niet afgekeurd* Dat blyft altoos vry, en moet zonder opzicht op het Wonderwerk gefchieden. Eerst dan, wanneer men by dit onderzoek tot Hellingen koomr, die alleen in zoo verre kunnen voor waar gehouden worden» als het zeker is, dat hy, die ze voordroeg, van God was gezonden (a ), moet men na zoodanige bewygen vraagen. Maar dat zullen altoos Historiefche Hellingen zyn, die door getuigenifïèn beweezen moeten worden, gelyk uit de volgende voorftellingen zal blyken. Een Leeraar, by voorheeld, die verder niets te zeggen hadde, dan dat men zich der deugd behoorde te bevlytigen, dat zy tot gelukzaligheid leidde- («) Dat is, die eenen byzonderen en bepaalderen hst,om het eene of anderen ten dienfte van het menfchlyke gedacht, of een gedeelte van het zelve, bekend te maaken, door eene Openbaaring ontvangen heeft,  WÓNDERWERKFN VAN JEZUS. VII ie, enz. heefc juist gééne Wonderen noodig om geloofd te worden. De natuur der zaake fpreekt voor hem: Zyne Leer zou niet geloofwaardiger worden; als. hy Wonderwerken deed. Maar zoo ras als 'er eeh Leeraar opftaat, en verkondigt, dat God deeze of die fchik kingen heefc gemaakt, naar dewelke de menfchen in hei: vervolg zich zullen hebben te richten; dat Hy4 by voorbeeld, eenen dag bepaald heefc, Waarop Hy door eenen zekeren Perfoon, die hy hier mede bekend maakt, de weereld zal oordeelen; dat Hy deezen zelfden perfoon heeft volmacht gegeeven, orri het geheele menfchlyke geflacht van den dooden op te wekken; dat Hy den zelven tot dat einde vari den Hemel zal doen koomen; en dat Hy eifcht. dat men Hem met de grootfte hoogachtinge zal terbieden, en zich aan Hem, onderwerpen; dat Hy het gelooven aan Hem, voor een bewys van eene echte liefde voor waarheid zal aanzien, en als zoodanig beloonen, enz.; dan kunnen wel deeze Stellingen haare innerlyke waarfchynlykheid hebben } en in zoo verre eisfehen zy ook noch gééne Wonderwerken. Dan, gemerkt het evenwel eigentlyk Hiftorijcbe (bj Waarheeden zyn, en tevens (ZO Naamlyk, voor ons, behooren zy tot dezelfde fbort als andtre gebeurtenifSin. Als iemand my zegt, dat God deeze of die fchikkingen gemaakt heeft, ten beste van liet menfchlyke geflacht, dan zegt hy my iet HistorLefch. Hy verhaalt nij iets, htt geen tot hec * 4 ont.  VIII VOORREDE over m tevens van dien aart, dat zy den menfchen niet zonder openbaringe zouden hebben kunnen bekend, derhalven door geen enkel menfchlyk getuigenis bevestigd, worden; zoo moeten zekerlyk zy, die deeze Hellingen voordraagen, en ten grond van hunnen Godsdienst leggen, Geloofsbrieven vaneenen anderen aart toonen. En welke anderen kunnen het zyn, dan Wonderwerken? Want hier heeft de vraag, die anders zoo zeldzaam luid, zekerlyk plaats: „ Wit gaf u vol„ macht om dat te keren1} Ik wil gaarne toé„ ftaan, dat het waarfchynlyk"is; ik wil ook wel „ gelooven, dat het goed en heilzaam is; maar „ ik wenfchte nochtans gaarne te weeten, waarop '„ het zeggen gegrond zy, dat het waarlyk eene „ fchikking van God, en niet enkel de inval van „ eenen menfch zy? Daar is my zoo veel te meer „ aan geleegen, dat ik dit weete, dewyl het eene „ zaak betreft, die, wanneer zy al op,zich zelve „ mogt kunnen beweezen worden (O > nochtans „ van my tegenwoordig niet anders, dan eene „ gebeurtenis aangemerkt kan worden." Ik ontwerp der Voorzienigheid, verre boven myne gezicht-einder, behoort, als iets het geen gebeurt. °f noch te verwachten is. Hy word by my derhalven ge. tuige daarvan. (A Indien men naamlyk het geheele ontwerp der Godlyke regeeringe kon overzien, het geen voor menfchen onmogelyk is.  WoNBEkWERKÈN VAN JEZU& 12 Ik zie niet, hoe aan deezen eifch voldaan kan worden * dan alleen, wanneer de Leeraar} die van my vordert, dat ik zekere fchikkingen, die God gemaakt heeft, zal gelooven , door Wonderwerken toone, dat God hem verwaardigd hebbe, om hem Zyne belangen by de menfchen aan te beveelen. Alles koomt derhalven op de vraag aan: of God Zoodanige, zonder openbaaringe niet te ontdekkene, fchikkingen, tot regeeringè van het menfchlyke geflacht gemaakt hebbe, en dezelven, of een deel daarvan, goedgevonden hebbe ons menfchen bekend te maaken? Lochent men dit, dan lochertt men volftrekt, dat 'er ooit Wonderen in de weereld gebeuren : maar dan ontkent men ook te gelyk alle Godlyke openbaaring in het algemeen. —*• En, over deeze laatfte meening , dewyl ik ze als valfch vooronderftelle, zal ik my hier niet inlaaten. Erkent men daartegen fommige, door de bloo' te reden niet kenbaare, fchikkingen van God, byZyne leidinge van het menfchlyke geflacht, dat is eene Openbaaring; dan zie ik niet, hoe men de Wonderwerken evenwel als onnodig, of der Voorzienigheid onvoegende, zal kunnen verwerpen; Zekerlyk zal men evenwel geftadig oplettende moeten weezen, om niet voor een Wonderwerk te neemen, het geen het niet is. Nochtans dunkt my, * 5 dat  i VOORREDE over de dat men de zwaarigheeden by het onderzoek, of zekere daaden Wonderwerken zyn, of niet, dikmaals al te groot voorftelt. Dat is zekerlyk noch voor géén Wonderwerk te houden, waarvan men niet begrypen kan, hoe het door menfchlyke krachten of bekwaamheid mo-i gelyk is. Eené uitwerking mag my noch zoo zeer in verwondering brengen , ik mag haaren zamenhang en oorzaak noch zoo weing begrypen , ik verklaar haar daarom evenwel noch niet voor een Wonderwerk. Maar, wanneer ik duidelyk begrype; dat de uitwerking niet door menfchlyke ( (hec welke veelen van de oude Wyzen bedoeld, en ook, by hunnen Discipelen ten minden, bereikc hebben,) die heefc, naar ons begrip, gééne Wonderwerken noodig; hy maacigd zich hec gezach van eenen Godlyken Gezanc niec aan, en behoeft derhalven ook de Geloofsbrieven van eenen zoodanigen niec; hy zoekc alleen in een groocer of kleiner omcrek hec verftand der menfchen op te helderen; en hen Op die openbaring, die in de werken der natuur is, op de flemmen van hun geweecen, op de voordeelen, die de deugd aan hec gezellige leven bezorgc, enz. opleccende ce maaken: hy maakc zyne Zedenleer zoo bevaccelyk, als Socrates (_c)i Wonderwerken behoeft Hy in hec geheel niet te verrichten, om zyne Leeren by die geenen, dien de waarheid ter harte gaat, aan te pryzen. Dit is alles, wat men op gemelde plaatfe der Voorrede heeft willen zeggen. Dan, de zaak bekoomt zekerlyk een geheel andere gedaante, wanneer iemand de lesfen der deugd en derzei ver gevolgen, niet meer zoo voordraagt, als (e) In der daad kan men een groot deel der Zedenleere, en zelfs meenige daartoe behooiende beweeg, reden, zoo bevattelyk voordellen, dac zelfs de gemeene man, met verftand en liefde voor de waarheid bezield, de waarheid, en het gewicht daarvan, kan zien en gevoelen. //. Deel, !*  xviii VOORREDE over de als zy uit namurlyke gronden gekend kunnen worden, maar zoo als zy ook tot een zeker ontwerp der openbaaringe behooren; dat is, met geheel nieuwe bepaalingen, belofteniflen , beweegredenen, die door het enkele licht der reden niet te kennen zyn: als hy dat, hetgeen in het ftelfel des anderen enkel vermoeden was, voor zeker uitgeeft; als hy beweegredenen tot de deugd bybrengt, die de andere niet bybrengen kan , om dat hy van de fchikkingen der Voorzienigheid niets zoo eigentlyks en bepaalds wist te zeggen; als zyne Discipelen in het ontwerp der Voorzienigheid, en zelfs in de toekoomende weereld, dingen zien moeten? die hun alles, wat de wysgeerte van anderen onbeflistlaat, aanftonds in het helderfte daglicht ftellen, als hy hun verftand en hart daarby als aantasten wil, dat hy hun zekere gebeurteniflèn verhaalt, en bewyst, waaruit, wanneer men ze gelooft, van zelven, dat alles volgt (ƒ), dat anders alleen als wenfchbaar, als mogelyk, en ten hoogfte waarfchynlyk voorgefteld kon worden ; dan heeft hy zekerlyk , zelfs als Zeedenker aar, iets noodig, het geen zyne Leere naadruk en aanzien geeft. Deeze met alle haare bepaalingen, beweegredenen , manieren van voordellen, zal alleen daar ingang vinden , en den (ƒ) Van zoodanige gebeurteniffen, waar op het Euangelie kan roemen, zullen in het het vervolg voorbeelden gevonden worden.  Wonderwerken van j Ë Z fj S. xix 'den tegenftand der vooroordeelen en driften kunnen bedwingen, daar iets is, dac men voor den Vinger van God moet houden. Wy ftemmen derhalven gaarne toe, dat de Zé' denleere, om des cefterker op de gemoederen te Werken, in dat geval kan en moet met Wonderen onderfteund worden» indien zy met zoodanige bepaalingen en beweegredenen voorgedraageh word, die op de enkele verzekeringe van eenen menfch, dié géén brief en zegel van eene hoogere plaats kon 'aanwyzen, niet aangenomen zouden worden. S oc&Ates had tot bevestinge van het geene hy zeide * en zoo als hy het zeide, gééne Wonderwerken noodig; maar de Heiland en zyne Apostelen moesten veel van het geene zy zeiden j en zoo 'als zy het zeiden j met Wonderwerken bevestigen. Want de Godsdienst en Zedenleére, dewelke Jezus en zyne Discipelen voordroegen, was in vealerhande opzichten veel naader bepaald, en maakte, over het geheel genoomen, een veel vollediger ftelfel uit, dan het geen eenig ander Zedeleeraar voordroeg. Daar komen Hellingen in voor,'en worden als zeker vastgefteld, die in het leerftelfel van alle anderen, of in het geheel niet, of alleen, als waarfchynelyk, of zelfs met fabelen gemengd , voorkoomen; zaaken, van welken niemand, dan die ze gezien en geboord had (g), maar die Ook nis- is) Joann. III. v», it. 3.  Ks VOORREDE over de niemand gezien of gehoord hebben kon, dan die uit den Hemel kwam En deeze leeringen zyn met den geheele Godsdienst en Zedenleere van het Euangelie zoo naauw verbonden, dat zy nu niet meer daarvan gefcheiden kunnen worden, als men het Christendom in dien ftaat wil laaten, als het de eerfte Stichters en Predikers van het zelve opgericht hebben. Het leven, de dood, de opftanding, de hemelvaart van eenen zoodanigen perfoon, aan wiens gelukzaligheid de onze zoo naa verbonden is; de opwekking van alle menfchen door deezen perfoon, een algemeen oordeel dat dezelve eens houden zal. * Deeze Leere, waarmede de Zedenleer van het Nieuwe Verbond, als 't ware, doorzult is, en der weereld als een door zulke ingrediënten verfterkte zedelyke Artfeny ingegeeven werd, moest zekerlyk door bewyzen van geest en van kracht, gelyk ze dé Apostelen noemen, bevestigd, en aangedrongen worden. Dat 'er, by voorbeeld, eene opftanding der Dooden te wachten is, word door proeven van eene zoodauige Opftandinge beweezen. Dat Jezus Christus de perfoon zy, die Dooden opwekken kan, word met proeven beweezen. Dat Hy naa Zyn vertrek van de Aarde waarlyk leeve, word daar door beweezen , dat Hy aan Paulus ver- fchynt, (h) Joann. III. 31.  Wonderwerken van JEZUS. xxr fchynt, en met hem fpreekt. Dat Hy niet alleen leeve, maar noch dezelfde krachten in oneindige maate bezit, waarvan Hy reeds op aarde zoo veele proeven gegeeven had, word daardoor beweezen, dat op het bloote aanroepen van Zynen naam aanftonds weder dezelfde uitwerkingen volgen, die te vooren op Zyn fpreeken volgden (i). Dat Zyne verklaaringen nopens zaaken, die boven den kring der menfchlyke kenniflê gaan, waarheid zyn, word daar door beweezen : dat, het geen Hy voorzeide, gebeurde, enz. In alle deeze gevallen word de Zedenleer des Euangelies, die met de daaden, lotgevallen en beloften van Jezus zoo naa verbonden is, zekerlyk door Wonderen bevestigd, en (i) Als wy op de zaak naauwkeurig letten , moeten wy Jbelyden, dat de Wonderwerken , dewelken in het Euangelie beloofd worden , (Markus XVI. vs. 14. en volgg.) , noch fterker en zinnelyker bewyzen voor de waarheid des Euangelies zyn, dan die Jezus zelf gedaan heeft. De zaak zelve en het gevolg verzekeren 'er ons van. De Wonderen van Jezus kon men zekerlyk met de Wonderen van Mozes, en die van andere Propheeten vergelyken, en zy konden in zoo veire flechts fchynen bewyzen te weezen, dat Hy een groot Propheet was, door wien God Wonderen deed, gelyk Fy door de anderen gedaan had. Zy oordeelde ook het grootfte gedeelte van hen, die Hem niet verwierpen. Maar de Wonderen, die naa Jezus affcheiden, enkel met opzicht op Hem en Zynen naam gefchiedden, beweezen klaar, dac Hy leefde, en dat Hy zelf eene (Jodlyke kracht hebbe. Ernesti Ckristl. Pred. p. 56. [van den Hoogduit; fchen diuk.1 * * n o  pp VOORREDE over vis, en aanzien gegeeven, tegen twyfelingen gered, voor den geraeenen Man zoo gewichtig, als voojj. •den Geleerden * gemaakt, en tot deezen eenigen hoofdregel gebragt: Dat men alleen deezen Per» foon regt behoeve te kennen, en Hem te gelooven^ om van alles, dat Hy leert en belooft, den naadruk en de kracht aanftonds aan zich zelven te ondervinden, en daardoor tot de grootfla zedelyke werkzaamheid gebragt te worden. Men maake hier een onderfcheid tusfehen heu wonderbaare in. ae gedaante van het Christendom in het algemeen, in zoo verre dezelve volgens een Godlyk ontwerp vastgefteld en uitgevoerd is, en de enkele daaden van Christus en zyne Apostelen , als de eigentlyk zoogenaamde Wonderwerken, dan zal men den invloed van de Euangelifche Wonderen, op de Euangelifche Zedenleer e noch duidelyker inzien. De geheele aanleg van het Christendom, welks Godlyke uitvinding en invoering in de weereld, de Apostelen zelfs als de grootlte proeve der Godlyke wysheid bewonderen, is van zoodanigen aart, dat dezelve reeds op zich zelven keringen, welker wysgeerige waarfchynlykheid den gemeenen man nooit bevattelyk genoeg voorgedraagen kan worden, in het helderfte- en gemeenzaamfte licht ftelt. Men zal, by voorbeeld, moeite hebben, om iemand, die niet gewoon is aan fcherpzinnig denken , en die nochtans de waarheid bemint, de leere yan de onfterfelykheid met zoodanige redenen te  Wonderwerken van JEZUS*. xxni te bewyzen , als de Platonirche Socrates dezelve in Phaadon voor zyne Discipelen bewyst; maar als men hem aan eenen Perfoon kan doengelooven, die van den doode kan en wil opwekken, en die zelf opgedaan is , dan zal men hem de gewichtigfte van alle leeringen, die van een toekomend leven, eerst recht doen in het oog lichten. Men zal moeite hebben, om hem, onaangezicn allen fchyn van wanorde in de weereld, by hec geloof aan eene zedelyke Regeering, die eens alles ontwikkelen , en eenen iegelyken zyn welverdiend loc coedeelen zal, te doen blyven , (alhoewel wy niec voorhebben de derke redenen van vermoeden , die de reden daarvan aan de hand geefc, ce lochenen of ce verzwakken ); maar als men hem aan eenen Perfoon kan doen gelooven, dien God, juist om dat Hy om de deugd allermeest leed, de hoogde eere onder alle fchepfelen, het Koningryk der toekoomende weereld, overgegeeven, en Hem tot Rechter der menfchen , en Belooner der deugd, gemaakt heefc, dan zal hy zyn hoofd reeds vrymoediger opheffen; de roekoomende gevolgen der deugd zullen hem niec langer , C gelyk zich de Schryver zeer wel uitdrukt, j in een onzeker en duister fchemerlicht voorkoomen. Hy zal altoos weeten, wien Hy geloofd heeft, en wat God bereid heeft den geenen, die Hem liefhebben. Wy zeggen hier niets nieuws: maar hec koomt ons zoo waar en zoo fchoon voor, dar wy ons niec weerhouden kunnen van hec te zeuren. CO ** 4 Maar  xxiv VOORREDE over de Maar zal de Leere van de Opftandinge , van het toekoomende leven, en van het Oordeel, zoo als het Euangelie dezelve voordraagt, en in zyn overig zamenftelfel inweeft, deeze uitwerking op de gemoederen hebben, dan moet noodzaaklyk de geheele, zoo veel wonderbaars bevattende, aanleg der Openbaaiïnge geloofd worden. En dan blykt. reeds hieruit, als men het wonderbaare van deezen aanleg in het algemeen befchouwt, hoe groot deszelven invloed op de bevestiging en den aandrang der Euangelifche Zedenleere zy. Maar flaat men ook de byzondere daaden van Christus en van zyne Apostelen, de eigentlyk zoo genoemde Wonderwerken van Jezus, gade , dan zal men zien , dat zeer veelen van dezelven juist dat bewyzen , het geen volgens het Euangelifche Leerftelfel de iterkfte beweegreden tot Christlyke deugd moet zyn. Jezus wilde, menfchen daardoor tot de deugd bemoedigen, en tot vertrouwen op God beweegcn , door hen te verzekeren, dat Hy gezonden is, om alle kwaade gevolgen der zonden by de geenen, die in Hem gelooven en zich verbeteren , weg te neemen. Hoe bewyst hy dat ? Daarmede, dat Hy veele van deeze kwaade gevolgen met der daad wegneemt (k); dat Hy , by voor* (fc) „ Et anima: £ƒ corporis medicus fuh Servator: Et ',, Jicut animam Aoürince Juce cceleftis, ita corpus miraculorum fuerum objeftumvelutipropriumconftituit. Nusquamenim i, legimus, iniraiulum aliquo db es patratum circa honotes aut  WoNDERWPRKEN VAN JEZUS. XXV voorbeeld, de menfchen m veele byzondere gevallen, van raazernye, krankheid en dood, als gevolgen van het bederf, waarin zich de menfchen, de een meerder, de ander minder, bevinden (/), bewaart —— Wat moet dan niet het geloof aan deeze ',, pecunias. (prater unicum, quo tributum reddetur') fed tantum circa corpus humanum, aut eonfervandum aut Justentandum aut perfanandum. Baco de Verul. de Augm* Scient. IV. 2. [Dat is : De Heiland was een Geneesmeester van. lighaam en ziel, en gelyk Hy de ziel voor Zyne Hemelfche Leer , zoo heeft Hy het lighaam veor Zynt Wonderen als tot een voorwerp gekoozen; want nergens leezen wy van eenig Wonder, door Hem verricht met opzicht tot eere of goederen; (buiten het eenige daar Hy fchatting wilde betaalen ,) maar alleen omtrent het menfchlyke lighaam, om het zelve te bewaaren , of te onderfteunen , of volkoomen te geneezen. (/) Want daar voor verklaart de Heilige Schrift deeze kwaaien , den dood, en het geen tot den .dood leid, ziekten, enz. Benson in de Verhandelinge, nopens de met Christus opgeftamien, febryft: Veelen van de Wonderwerken; „ die ten behoeve van het Christendom verricht ge„ worden zyn , waren niet alleen bewyzen van eene „ groote macht, maar ook zoodanige bewyzen, „ die voor de natuur van het Eiidngelie , en van het „ geene zy wilden bewyzen, zeer wel voegden. Om „ te bewyzen , dat onzen Heiland alle macht overge- geeven was, herstelde Hy de Kranken tot eene volta komene gezondheid en fterkte. Hy , die het „ Euangelie des Vredes bragt , verrichte weldaadige Wonderwerken, als de Vorst des Vredes, die geko„ men was, om het leven der menfchen te redden, niet om het hun te beneemen. Hy, die< betuigde, „ dat Hy zonden kon vergeeven, genas op eene won. * * 5 „ der.  joivï VOORREDE over de deeze Wonderkracht van den Heiland eenen fterken invloed hebben op het vormen van een aan het zyne gelykaartig karakter , als het waar is, dat altoos naar evenredigheid van het vertrouwen, het geen men op Hem , als den Verlosfer der menfchen, fielt, en der hoogachtinge, die men voor Hem heefc, het hart gereinigd, en tot gevoelens van waare vroomheid en menfchlievendheid hervormd word. derdaadige maniere de krankheeden, die door zon- den veroorzaakt waren. Ook was het Hem in zoo„ danige gevallen onverfchillig,, of Hy de zonde, die „ de oorzaak der ziekte geweest was, vergaf, dan of Hy de ziekte genas, die door de zonde was ver„ oorzaakt. En Hy, die betuigt had, dat Hy „ de Opftanding en het Leven was, en dat Hy de „ macht heeft, om op den Oordeeldag de Dooden op te wekken, maakte ook met der daad deeze doode „ Heiligen weder levendig, ten duidelyken bewyze, „ dat Hy deeze groote kracht inderdaad bezat, om de „ Dooden opcewekken. De opwekking der Dochter „ van Jairus, van den Zoon der Weduwe te Naïn, en „ van Lazarus, waren altemaal inderdaad bewyzen , „ dat Jezus eene zoodanige Macht had." Voor het overige wyzen wy den Leezer ook noch tot eenige plaatfen der Voorrede van het eerlang te ver» Wachten Derde Deel. II. Over  Yerhaalwyze der Eüangelisten. xxvk. I J. Qver der Eüangelisten manier^ van verhaalen. De Sehryver van dit tegenwoordige Werk; houd het voor één der gewichtigfte voordeelen , dat hem het dikmaals leezen en onderzoeken der Euangeliefche Gefchiedenisfe geeft, dit hy daardoor ook der Schryveren manier van Verhaalen hoe langs hoe meerder leert kennen, en gelegenheid heeft, om het karakteristieke fonderfcheidende) daarvan te beftudeeren. Hy waagt het, om hierover eenige, fchoon niet geheel nieuwe, aanmerkingen zynen Leezeren medetedeelen. Als hy hun daardoor kon beweegen, om zyn Boek, ?oo ras als zy daaruit zoo veel geput hadden, als tot het beter kennen van de Euangeliefche Gefchiedenisfe kan dienen , aan een kant te leggen, en dan, ten minften in eene goede vertaaling, die hy hun van harte toewenfcht, deeze Gefchied-Schryvers zelfs te leezen; dan zou hy zyne moeite niet ver-  xxvih VOORREDE over de verlooren rekenen , en welligt den eenen en den anderen Leezer de belydenis afperfen : Dat hy tot hier toe nooit geloofd had, dat het verhaal des levens , en der daaden van Jezus , in de Fier Euangelien opgetekend, in der daad zoo vol van /maak, zoo naïv, zoo aantreKkelyk was, als hy bet nu, hy bet met overleg doorkenen, bevind. Het verhaal der Eüangelisten vereend de mogelykfte kortheid met de grootfte bepaaldheid, en met de fchoonfte eenvouwigheid, Zoo kort, als mogelyk is , verhaalen, zonder dat 'er het wezenclyke by lyde; jaa zoo, dat juist het weezentlyke daardoor allermeest hervoort geroepen, en in het licht gedeld word, dat is altoos eene goede eigenfchap in eenen Schryver. Maar by eenen zoodanigen Gefchied - Schryver, die verder niets behoeft te weezen, dan enkel getuige van het geene hy zag en hoorde, of van ooggetuigen vernam; die alle kunst aan de eenvoudige waarheid moet opofferen ; by zoodanig iemand is het volftrekt önontbeerelyk. De kortheid of uitvoerigheid, waarmede eene gefchiedenis behoort verhaald te worden , word ten deele door de zaak zelve die men te verhaalen heeft, ten deele door het oogmerk van hem , die ze verhaalen wil, bepaald. Befchouwt men de zaaken , dewelken de Eüangelisten voorgenomen hadden te verhaalen , dan zyn , myns bedunkens , de meesten daarvan daa-  Verhaalwyze der Euangelï stek . xxix daaden van Jezus, en van zulken aart, dat eenige weinige wezentlyke omftandigheeden ze genoegzaam doen onderfcheiden; men kan ze, zonder het minfte naadeel der waarheid, zeer kort verhaalen. Weet men eens de gelegenheid, die Hem tot deeze of die daad bewoog ; weet men daarenboven , wat Hy gedaan heeft of gefprooken ; weet men eindelyk, hoedanig eene uitwerking daarop gevolgd is; dan weet men alles. Nu moeten de Leezers, zonder myne herinnering, al dikmaals gemerkt hebben, dat de gelegenheeden , by welken Jezus zyne meeste daaden verrichtte , gantfeh niet zoo zeer ingewikkeld , maar zeer gewoon en toevallig waren. Hier ontmoet Hem een Kranke, en fpreekt Hem om hulp aan. Hy komt hier of daar en vind zoodanige en zulke menfchen. Hy is in de Synagoge , - in den Tempel; ginds word Hem eene ftrikvraag voorgelegd, enz. Gelykfoortige gelegenheeden behoeven gééne moeilyke ontwikkeling, zoo als daaden, welker gelegenheid eerst uit eenen geheelen reeks van voorafgegaane gebeurteniflèn afgeleid moet worden. Even zoo is het is meestyds eene enkele verklaaring* van Zynen wil, dat iets gefchieden moet, een enkel aanmaken , eene daad , waartoe weinige oogenblikken vereifcht worden. Ook volgt de uitwerking meesttyds zoo onmiddelbaar op het geane Hy zegt of doet, en is zoo fchielyk voorby , dat men daarby niet veel kan onderfcheiden. Deeze innerlyke geaart-  sxx VOORREDE over de aartheid der daaden van Jezus ftemt zeer overeeti met der Eüangelisten maniere van verhaalen;. £00 kort, zoo ligt om te overzien, zoo bepaald als de daad zelve is, is ook het verhaal. Dac brengt ^ door zyne treffende kortheid, die daad onder eenen gezichteinder, die zoo ligt is om over te zien * dat zelfs de ongeoeffeudfle Leezer, dezelve aanftonds kan bevaccen, en alles daarby denken en gevoelen $ dac hy, by hec zien van de zaake zelve * gedacht en gevoeld zou hebben. En juist dit vereifchce ook het oogmerk , waar mede deeze mens. fchen fchreeven. Zy wilden niet eene gefchiede» wis van hunne tyden, niet eene uitvoerige befchryving van de daaden en lotgevallen van Christus, met opzichten tot den 2edelyken en tot den burgerlyken toeftand der Natie , en het karakter van enkeldë Perfoonen , der weereld mededeelen, maar huil oogmerk was veel bepaalder; gelyk in de Voorre1 de van het Eerfte Deel aangemerkt is;. Hoe ligt word het daardoor noodzaaklyk voor eenen Ongeoefenden * om zich van 's Heilands daaden een volkomen juist denkbeeld te vormen ; als hy deeze zamengetrokkene en nochtans zoo volledige berich* ten leest ! Zy wyzen hem tot het wezenrlyke van de daad ; zy voeren hem den Perfoon aanftonds fpreekende of werkende in , dien hy moet leeren kennen; en dat zoo, dat zyne oplettendheid nooit Vermoeid , zyne gedachten nooit van de hoofdzaak op de byzaaken geleid, zyne verbeeldingskracht nooit  Verhaalwyze der Eüangelisten. xxxi nooit werkloos gelaatert , maar ook nooit övérlaalaaden word, Men overweege de volgende Verhaalen : # $ m Jezus kwam in bet huis van Petrussen zag aldaar zyne Schoonmoeder aan eene heete Koortfe krank liggen. Hy raakt haare hand aan, en de Koorts verlaat haar. Zy flond op, en bediende Hem (m). & * m 11 ffy ging in een Schip . en zyne Discipelen vergelfcbapten Hem. En ziet, daar ont~ flond een groote Storm op de Zee 9 zoo dat het Schip van de golven bedekt wierd. MaarHy fliep. Toen wekten Hem zyne Jongeren op, en fpraken: Heer! help ons, wy zinken. Maar Hy fprak tot ben: Waarom zyt gy zoo bevreesd; gy kleingeloovigen! Toen flond Hy op, en beval den Wind en de. Zee, dat zy zwygen zouden; en daar kwam eene groote ftilte («). — Op den volgenden dag trok Hy na eene Stad, die Naïn heet; en zyne Jongeren reisde» met (m) Matth. VIII. vs. 14, 15; (tï) Matth. VIII. vs. «3 - aö. "  xsxji VOORREDE over dï met Hem in grooten getale, en veel ander Volk. Maar ah Hy de poorte dier Stad naderde! ziet zoo droeg men juist eenen dooden na buiten, den eenigen Zoon van eene Moeder, die noch daarenboven eene Weduw ivas, en zy bad een talryk gezelfchap by zich. Be Heer, zoo ras Hy ze zag, bad meedelyden met haar , ên fprak tot haar : Ween niet: trad vervolgens nader en raakte de baar aan (de draagers ftonden /lil) en Hy /prak: Jongling ! Ik zeg het u, ftaa op. Be Doode zat op, en begon te fpreeken ; en Hy gaf hem aan zyne Moeder (o). Zoodanige gebeurteniflèn zou men uitvoeriger kunnen verhaalen. Maar zo men eens opgaf: om eene daad, van deezen aart, in eene befchryvinge , die alleen het wezentlykfte bevat, alleen dat» het geen- eigentlyk tot de daad behoort; het geen van haar een geheel maakt , waardoor het groote, dat daarin ligt, allerfpoedigst van ieder eenen gemerkt moet worden , den Leezer voorteleggen; . dan denk ik, dat deeze opgaave bezwaarlyk beter, dan in de bygebragte voorbeelden voorkomt, behandeld zou kunnen worden. De kortheid kan by verfcheide verhaalen voor de historiefche juistheid ofte bepaaldheid hinderlyk weezen-, en dan is zy eene groote fout. Maar ik denk niet, (?) Lukas VIII.  Verhaalwyze 'der Eüangelisten xxxiir Vliét * dat iemand de Eüangelisten gemaklyk van deeze fout zal kunnen befchuldigen. De juistheid, in hét verhaalen vereifchc : dat alles , wat eene daad karakterizeert, dat ieder trek , die op zich zelven, of door deszelven zamenhang met het geheel , gewichtig is ; elk kenmerk , dat iets toebrengt, om de daad in dat licht , het geen meest aan haar oogmerk beantwoordt, te (lellen, op zyne behooiiyke plaats bygebragt worde. Wy hebbén de bovengenoemde verhaalen Wel als voorbeelden van eene welvoegende kortheid opgegeevén; maar 'zy zyn ook voorbeelden van eene naauwkeurige juistheid. Men ftaa by elke omftandigheid ftil ; men befchouwe dezelve in haare betrekking op hec geheel; dan zal men bevinden , dat zy, zonder naadeel van de juistheid , 'er niet afgelaaten kan worden , en dat men ze even zoö min ook mag verplaatfen. Ik zal noch eene reize, ter proeve, myne Leezers zelfs laaten oordeelen, in welken trap 'dé Heilige Schryvers ook de gaave bezitcen , om juist te verhaalen: Herodes had (p) Joannes laaten gevangen neemen, en in den Kerker gebonden laaten bewaaren, om Herodias, de Gemaalinne van zynen Broeder Philippus , wil; want Joannes had tot Herodes gezegd: het is u niet geoorloofd 9 uws Broe- (p) Völgsns Markus VI. //. Deel, ***  xxxiv VOORREDE over. de Broeders Vrouw te hebben. Daarom werd Herodias zyne Vyandin , en wilde hem gaarne van kant hebben; maar haar oogmerk kon zyniet bereiken; want Herodes vreesde voor Joannes, dewyl hy hem voor eenen braaven en heiligen Man hield. Hy achtte hem zelfs hoog , en gaf dikmaals zynen Vertoogen gehoor , en hoorde hem gaarne. Maar , daar kwam eene gelegenheid, als Her odes op zyn Geboortefeest, zyne Staatsbedienden , Krygsoverften en Galileejche Magiftraats* perfoonen ter maaltyd onthaalde: Als de Dochter Van Herodias te dier tyd binnen kwam en danste , en Herodes en zynen Gasten daar mede zoo zeer bekoorde, dat de Vorst tegen de Prinfefe zeide: eifch van my al wat gy wilt, ik zal het u geeven. Jaa hy zwoer haar daarenboven : alles, wat gy begeer en zult, (zeide hy) , zal ik u gee. ven, al zou het de helft van myn Koningryk weeZen. Toen ging zy na buiten, en vraagde haare Moeder, wat zy moest eisfchen? Deeze zeide: het hoofd van Joannes, den Dooper. YUtigs kwam zy tot den Koning te rug, en ftelde bem haare bede voor: Gaarne zou itzien (zeide zy) dat gy my aanftonds in een fchotel bet hoofd van Joannes , den Dooper, liet geeven. De Koning werd daar door in groote verlegenheid gebragt; maar , om den eed, en om die geenen, die aan de tafel zaten, wilde hy haar haare bede niet weigeren. Hy zond aanftonds eenen van zyne Trawanten af, met bevel, om bit hoofd van Joan-  VeRHAALWYZE DEf ËUANGELlSTÈNè XXXV Joannes te brengen. Deeze ging heenen, ett onthoofde hem in de Gevangenijfe, en hragt zyn hoofd in een fchootel, en gaf hem aan het Dochtertje, en zy gaf het aan haare Moeder. Het verhaal word hier eene gefchiedenis, zoo bepaald en volledig is zy, en nochtans daarby zoo kort. Hier is niet die drooge, uitgerekte befchryving, die een Hecht Schryver ons over dit voorval zou leveren. Het is hier zoo veele woorden, zoo veele daaden. Men ziet, men hoort alles. Zoo verhaalt een getuige, die anders niets zoekt, dan de daad* zoo als zy gefchied is, zoo als zy den Aanfchouweren heeft moeten voorkoomen-, ter beoordee* linge voor te leggen. Deeze juistheid maakt de gefchiedenis in eenen hoogen trap karakteristiefch, wanneer zy zoo verre gaat, dat zy ons zelfs by kleine omftandigheeden de eigene woorden der perfoonen, die ze verrichtten , voorleggen, als wanneer dikmaals eene eenige uitdrukking* veel dieper in hun-hart doet zien, dan alles, wat de Gefchiedfchryver uit zich zeiVen, over de oogmerken en beweegredenen van zekere daaden, zou hebben kunnen aanmerken. Men leeze de gefchiedenis van den Blindgeborenen, Joann. IX. Men ziet tot op den grond van de gemoederen, en bekoomt gelegenheid, om veelerhande aanmerkingen over den loop der vooroordeelen en driften in de menfchlyke harten te raaa. *** fl ken,  xxxvi VOORREDE over de ken. Da geheele Kruis-historie is even zoo karakteristiek. En evenwel by alle die bepaaldheid, verraad de Gefchiedfchryver gééne de minde konst. Men" ziet hier en daar onoplettendheeden, die by een kondiger verhaal ligt vermyd hadden kunnen worden. Dit zegel van fchoone eenvouwigheid draagt de geheele Euangeliefche Historie. Zy leent niets aan de daad, die zy verhaalt; gééne opfchildering van het karakter; gééne konstmiddelen, om verwondering, verwachting, of oplettendheid te verwekken ; gééne pooging, om lommige omdandigheeden te verbergen, of anderen hervoort te roepen , om het verhaal naar den fcnaak van al te kiefche Leezeren toe te bereiden. Daar word geduurig voort verhaald, en geduurig in den zelfden toon, en evenwel kan het verhaal niet vermoeijen, niet mishaagen, om dat het niet tot het dorre wydloopige vervalt, en altoos tot midden in degewichtigde zaaken inleid. Gééne ingemengde aanmerkingen en overdenkingen; en evenwel geeft ieder regel dof tot veel naadenkens. Ik kan my niet verbeelden, dat ooit de Euangelifche Gefchiedenis met naadenken geleezenzynde, men'er evenwel ten laatde afkeer van hebben zou, of om dat zy verveelt, aan een zyde gelegd zou kunnen worden, in tegendeel ken ik Leezers, die (ik zal maar weinig zegden) dezelve altoos aanlokkender en meer opwekkende gevonden hebben , hoe meerder zy dezelve heb-  Verhaalwyze der Eüangelisten. xxxvii hebben leeren kennen: Een geluk, dat ook de Opfleller van dit gefchrift ondervind. Men heeft vermaak in het eenvouvvige naïve verhaal , dat een man van een gezond verftand, en van eenen goeden natuurlyken fmaak , van eene gebeurtenifte geeft, die in zyn oog van belang is. En, wy zouden geen belang ftellen in vier, wel ongeleerde , maar nochtans verftandige Mannen te hooren, dewelken, elk op zyne wyze, maar allen met eene inneemende taaie van eenvouwigheid, daaden verhaalen, voor welken anders in andere opzichten gééne fchryfwyze' te verheeven zou weezen. Deeze daaden moeten gewislyk in hunnen mond niet alleen niets verliezen, maar veel meerder aanwinnen, dewyl zy zoo, door gééne konst van voordraagen vermomd, in haare waare gedaante verfchynen, en by het verhaalen altoos dezelfde uitwerking doen, als of zy noch tegenwoordig gezien konden worden. Hier vind geheel géén plaats > dat de daad eerst door de konst van hem, die ze verhaalt, groot en gewichtig gemaak.t moet worden-, hoe zy eenvouwiger verhaald word, hoe zy beter verhaald worde. Men zal immers niet wenfchen, dat daar, daar het enkel op de waarheid der zaake aankoomt, en dat men zich een juist denkbeeld daar van vorme, konst in het verhaalen getoond worde. Dit zou niet alleen gééne liefde voor de zuivere Historiefche, waarheid, maar zélfs niet eens eenen goeden fmaak te kennen geeven; want deeze * * * g ver  xxxviii VOORREDE over bb verkiest, in zoodanige gevallen, altoos de een» vouwigheid verre boven alle konst. * * # Jezus , die zeer wel wist , dat Hem de Va* der alles in handen gegeeven had, en dat Hy van God uitgegaan was, en weder tot God gaat, ftaat van de Avondmaaltyd op legt zyne kleederen af, neemt een doek [laat dien om *t lyf; daarop giet Hy water in een bekken , en begint zoo zynen Jongeren de voeten te wasfchen, en dezelven met den doek aftedroogen, dien Hy omgeflaagen had. ■—— Naa dat Hy nu hunne voeten gewasfchen, zyne kleederen weder aangetrokken had, en weder aan tafel was gaan zitten, fprak Hy tot zyne Discipelen: Ver ftaat gy nu, wat ik thans omtrent u gedaan hebbe? Gy neemt my uwen Leermeester en Heer; en dat met alle recht, dewyl ik het in der daad ben. Indien ik nu, de Heer en Leermeester , u de voeten wiefch, zoo behoorde ook gy de een den anderen de voeten te wasfchen. Ik heb u hiermede een voorbeeld gegeeven , op dat gy op dezelfde wyze te werk gaat, als ik omtrent v gehandeld hebbe Toen (g) Joann. XIII. Volgens de overzettinge van eenen myner Vrienden.  Vlrhaalwyze des. Eüangelisten xxxix « * * Toen ging één van de Twaalven, Judas, met den toenaam Iscarioth , tot de Hoogepriesteren, en fprak : wat wilt gy my geeven , zoo zal ik Hem u in handen leveren ; maar zy beloofden hem dertig Zilverlingen. En van toen aan zocht hy gelegenheid, om Hem in hunne macht te kunnen leveren (rj. Zekere gefteldheeden, worden door deeze eenvouwige maniere van verhaalen allergevoeligst, byzonder door eene welaangebrachte uitvoerigheid, die géén woord, géén oogflag, dat iet te beduiden heeft, onaangemerkt laat. Zoodanigen voor het hart zeer gewichtige gefteldheeden, vind men inzonderheid by Joannes. Men leezë de gefchiedenis van Lazarus; de verfchyning die Thomas te beurt viel; en die op den weg na Emmaus , by Lukas. Enkele trekken van deezen aart heeft de Euangelie-gefchiedenis doorgaande; en daar onder zekerlyk veelen, die een Leezer van fmaak, die ze noch nooit met dat byzonder oogmerk heeft geleezen , verbaasd zou ftaan, dat hy ze daarin aantrof. Offchoon ik verre van daar ben, dat ik de Euangelien voor werken der konst zou willen uitgeeven, mag ik echter eene menigte van Verhaar (,-) Matth. XXVI. * * * ^j.  XL VOORREDE over de haaien, als meesterfïukken van eene naïve gevoelige manier van verhaalen aanpryzen; en ik hebbe het oordeel van Kenneren voor my (j). $ & "ft By deeze woorden werd Jezus in zyn gemoed zeer ontroerd, en zeide, zonder eenige agterhour denheid: Ik verzeker het ulieden. vast, één van ujie* f*") Bv voorbeeld, overdenkingen van eenen verflandu gen, maar ongeleerdm Christen, by openbaare aanvaUen op lyn geloof, bladz. 47. [Zynde een Werksken, doof den He°r Toblee, Predikant te Frauwunjïer, in bet Hoog.duitfeh uitgegeeven, en te Zurich gedrukt in 8.J -— Allermeest moet ik my over de Verbaalen der Euan.'. eelisten verwonderen. Die zeggen my , nopens derj Heere ïezus , met de grootfte konstlooze eenvouwigV heid zoo veel , als ik anders nooit in eenig Histcv " rifch Boek van die groote te leezen kryge. En dan v „och zeggen zy het zoo naiuurlyk , zoo zonder V, omflag, da? men gevoelt, dat hun niet is ingevallen, ' dat eenig menfch ze van. onwaarheid verdenken kon. , Zv verzekeren niet, zy beroepen zich met uitdruk, vkelyk op getuigen zy noemen Hechts den tyd eq ! plaats, de menigte; des Volks, waaroy dat alles ge- beurd is-' zy tootfen voor het overige niet, datzy ,'! 'er over veibaasd ftaan, gééne poogipg om het ge» , looven daar van den menfchen afteperfen, of om in opzetteh'ke loftuitingen van eenige dabden des Hei. . lands zich uittelden. — bladz. 49 Jezus kent men „ uit dezelven als den zonderlingften , hoogften, en b-sten Perfoon, van alle andere menfchen onderfchei' den, zelfs als men flechts het kortfte van de Vier . Euangelien heeft geleezen, en men kan Hem nport wede? vergeeten. Maar om den Euangelist denkt „ men onder het leezen zoo weinig, ais of, om zoo te fpreeken , hunne Euangelien zien zelfs gefchtees, ven hadden, enz.''  Verhaalwyze der Eüangelisten. xl? ulieden zal my verraaden. De Discipelen zagen, nu eikanderen aan, en waren in groote verlegenheid, wien Hy daarmede meende. Een vanhen, Jezus by uit/lek geliefde Discipel, lag in den fchoot van Jezus, deezen wenkte Simon Petrus, dat hy vraagen zou, van wien Hy dit zeide ? Deeze keerde zich na de borst van Jezus, en zeide tot Hem: Heer! wie is het? Jezus antwoordde hem: Die is hpt, dien ik de ingedoopte heete zal overreiken. Daarop doopte Hy een ftuk broodt in, en gaf dezelve aan Judas Iscarioth, den Zoon van Simon. Als deeze de beete genomen had, nam de Satan volkomen bezit van zyn hart. Maar Jezus zeide tot hem, doe fpoedig, 't geen. gy voorhebt te doen Phillippus treft Nathanaël aan, en fpreekt tot hem: JVy hebben Hem gevonden, Dien, van wien Mofes in zyn Wetboek, en de Propheeten, gefchreeven hebben. Jezus is het, de Zoon van Jozeph, van Nazareth. Maar (zeide Na¬ thanaël tot hem') kan 'er wel iets goeds uit Nazareth koomen? ——— .Koom cn zie het, hernam Philippus. Jezus ziet Nathanaël na Hem toe (t) Volgens de vertaalinge van eenen royner Vrienden , Joann. XIII.  sut VOORREDE over de toe koomen, en zegt van hem: Zie daar! Li waarheid een Israëliër, waarin gééne valfchheii is, . Van waar kent gy my, fprak Natha- mëlm — Jezus amwoorde: eer Philippus u riep, toen gy noch onder den Vygehoom waart, zag ik u. Nathanaël hervatte: Rabbi! Gy zyt de Zoon van Godl Gy zyt de Koning van Israël (li). m * Zy waren op weg, en trokken na Jerufalem. En Jezus ging voor heenen; maar zy begondtn zich te ontzetten, en volgden Hem fchroomm achtig agternaa (v). Hoe duidelyk zien wy hier den indruk, denwelken fommige noch onduidelyke denkbeelden van hec geene te Jeruzalem op hen wachtte, op hunne gemoederen maakten. * * * En de Heer keerde zich om, en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord van den Heere, dat hy tot hem gezegd hadi eer de Haan kraait, zult gy driemaalen loc benen, dat gy (ü) Joann. I. (v) Markus X. vs. 32.  Verhaal wyze der Eüangelisten. xliii gy my kent. En Petrus ging uit, en fiortte bit. tere traanen (w)« # # % De twee Discipelen boorden hem (naamlyk Joannes) zoo fpreeken, en gingen Jezus naa» •— Jezus zag om; en als Hy hen agter zich zag aankoomen, zeide Hy tot ben: wat was uwe begeerte ? Rabbi (zeiden zy) waar zyt gy thuis? Koomt en ziet het, zeide Hy • Zy gingen derhalven, en zagen, waar Hy thuis' was, en bleeven dien dag by Hem (#). * $ Handigheid. In Lukas is het oogmerk, om bepaalingenen omftandigheden bytebrengen, reeds zichibaarer : Hy verhaalt, als iemand, die op alles* wat hy van de zaak uit geloofwaardige berichten heeft vernomen, naauwkeurig heeft acht gegeeven. Matthseus daartegen als ooggetuige, die deeze behoedzaamheid minder noodig heeft, om dat de zaak* waarvan hy fchryft, voor hem zoo is> als of hy 'er noch by tegenwoordig was. Men vind om die t;den, by Lukas, fommige zaaken met meerdere naauwkeurigheid verhaald, dan by Mattha;us, die nochtans zelf daar by tegenwoordig geweest was. Dus heeft, by voorbeeld , de gefchiedenis van den knecht des Hoofdmans te Capernaum by Lukas meerder bepaalende omftandigheeden, dan by Matthseus. Als deeze maar eenvouwig zegt: Maar als Jezus te Bethlehem in Judesa geboren was — dan brengt Lukas hiervan verfcheide omftandighee* den by, om te toonen, hoe het toegekomen is, dat Jezus juist te Bethlehem geboren is. Als Mat • rJiEeuszegt: In dezelve dagen komt Joannes, de Doo-  Vekhaalwyze der Eüangelisten. xlvii Dooper , dan laat Lucas niet naa , den tyd zyner komfte , door het bybrengen der naarnen van de toenmaals regeerende Vorften, naauwkeurig te be« paaien. •—— Het verhaal der roepinge van Petrus cn van zynen Broeder , is by Lukas veel omftandiger, dan in Matthjeus; en zoo zal men het byna doorgaans bevinden , als «y van dezelfde gebeurteniflèn fpreeken. Het kan wel zyn , dat het onderfcheiden oogmerk van deeze Schryveren cot dit onderfcheid van hun verhaalen iets toegebragt hebbe; dan men zal toch over het algemeen by den eenen het karakter der eenvouwigheid, by den anderen het karakter van zorgvuldigheid, om zekere bepaalende omftandigheeden by te brengen , niet kunnen naalaaten te merken. Markus koomt zeer naby de eenvouwigheid van Matthseus, maar hy heeft evenwel ook iets van de naauwkeurigheidlievende zorgvuldigheid van Lukas. Over het algemeen fchynt zyn verhaal minder oorfpronglyk te zyn, dan dat van de twee anderen; met Mattha?us vergeleeken , heeft het dikmaals de gedaante van een Copie. Maar des te meer eigens heeft Joannes; by hem ftraalt het gevoelige, dat onmiddelbaar voor het hart behoort , en van zoo veele Schryveren , by gebrek van zaak of van génie , overgeflaagen word, overal door. Ik heb 'er reeds voorbeelden van bygebragt, en de Leezer van zyne gefchiedenifiè zal noch eene menigte daarvan vinden. Ik  xLViii VOORREDE ov. de VfiRSAALWi km. Ik heb het woord manier van verhaalen iri eenen algemeenen zin genoomen, in zoo verre het ook de fcbryfivyze bevat. Van deeze zou noch veel byzonders te zeggen weezen , het welk ik $ om den Leezer niet te lang op te houden, tot ees ne andere gelegenheid fpaare. ORDE  Bladz. xuk ORDE e n over.ee nste mm in g der GEBEURTENISSEN. EERSTE HnnFnsTnK- Loofhuttenfeest te Jeruzalem. Twyfelingen , Vooroordeelen , Bedenkingen wegens den Terfoon van Jezus. T7*an onzen Heiland word door zyne Bloedver▼ wanten geëifcht, dat Hy met hen na Jeru* zalem op het Feest zou reizen, en zich daar eenen aanhang maaken. Hy weigert 'het, en gaat naaderhand alleen en in ftilte derwaarts. Zyne Rede in den Tempel word met verwondering aangeII, Deel. **** hoord. VYFDE BOEK. tot op Jezus verheerl.ykinge.  ^ HARMONIE. hoord. Hy verwyt den Jooden hun laatsdeeden gedrag omtrent Hem. Dit wint de bestgezinden voor Hem, maar haalt Hem van de anderen, byzonder van -de Pharizeeuwfche Partye, hevige tegenfpraak op den hals. Nicodemus trekt zich zyne zaak aan in den Raad, maar te vergeefsch. JoariB. VII. TWEEDE HOOFDSTUK. Gebéurt enhfen, gcfprekken, omftandighee^ den , die vol van characlers zyn. Een Echr.breekff.er zou met den dood geftraft worden. Dit geval word met veel arglistigheid Jezus ter beflisfinge voorgelegd. Zyn gedrag by deeze gelegenheid. Openbaare redevoeringen, dewelken cP Zyn Ampt en Zendinge haare betrekking hebben. Zwaarigheeden en • tegenfpraaken. Verfcheidene manieren van voorftellen , om den Jooden de waare redenen van hunnen afkeer van Hem te ontdekken. Hy gaat in het itaande houden van de Godlykheid Zyner Zendinge hoe langs hoe verder. Zy gaan Hem te keer, eerst met lasteringen , dan met gewelddaadigheeden \ maar Hy ontwykt hen. joanc. VIII* DERDE  harmonie. u DERDE HOOFDSTUK. Gebeurtenis met den Blindgeborenen» Jezus verbetert de denkbeelden Zyher Discipelen , wegens de oorzaake van den elendigen toeftand van eenen Blindgeborenen, en maakt denzelven ziende. Dit Wonderwerk baart veel geruchts. De zaak komt den Pharizeeuwen ter öorren $ dewelken de omftandigheid, dat deeze Geneezing op eenen Sabbath gefchiedde, zeer dienftig vonden, om dezelve voor ortgodlyk uittegeevén. Men wil den Blindgeborenen opdringen $ dat by in hun gevoelen zal treeden. Hy weigert zulks $ en word geëxcommuniceerd. Jezus maakt zich aan hem hierop naader bekend. Joann. IX. VIERDE HOOFDSTUK. Gevolge» van de laatfte Gebeurtenijfe. "ifezus maakt de Pharizeeuwen befchaamd, we= 1 gens hun gedrag, omtrent den Blindgeborenen gehouden, en legt hun eene uitvoerige Gely kenis voor jf maar dewelke zy niet verdaan. Hy verklaart zich duidelyker. Maar, als Hy begint te leeren * dat Hy de Mesfias is, neemt men zulk-? voor eene Godslastering op. Hy verdedigt zich. Joaan. X. * w M ♦ ^ ZESDE  r.u H A R M O N I E. ZESDE BOEK. TOT OP ZYNE LAATSTE REIZE NA JERUZALEM, EERSTE HOOFDSTUK. Verheerlyking. Jezus vraagt zyne Discipelen, wat men van hem dacht ( i > Eerfte voorzegging van zyn Lyden (2 ). Hy vertoont zich aan Zyne Discipelen in eene geheel ongewoone Hemelfche Gedaante, om hun het denkbeeld van de Godlykheid zyns Perfoons gevoeliger te maaken ( 3 ). (1) Matth. XVI. vs. 13-20. Markus VIII. vs. 2730. Lukas IX. vs. 18-21. (2) Matth. XVI. vs. 21-28. Markus VIII. vs, 31. 38. en IX. vs. 1. Lukas IX. vs- 22-27. (3) Matth. XVII. vs. 1-13, Markus IX. vs. 2-13. Lukas IX. vs. 28.36. TWEEDE HOOFDSTUK. Leeringen voor de Discipelen. By gelegenheid van eene den Discipelen mislukte geneezinge, doet de IJeiland hun een verwyt , wegens gebrek aan vertrouwen op Zynen byftand, en verricht het Wonderwerk , het geen hun te zwaar geweest was ( 1). Hy keert voor de  HARMONIE. tut de laatftemaal na Galilaxute rug, daar Hy zich nochtans niet meer, opentlyk zien laat, en den Discipelen wederom Zyn naby zynde Lyden verkondigt (2). Tusfchenvoorval ( 3 ). Een gefchil over den rang, onder hen ontftaan, geeft Hem gelegenheid, óm hun Zyne lesfen over de befcheidenheid, over hun gedrag jegens eikanderen , jegens geringeren, jegens Discipelen , die niet tot het Gezelfchap behoorden , en jegens beledigers rcedetedeelen ( 4 ). Om der laatflen wil, fcherpt Hy hun den plicht van Vergeeven in eene Parabel in (5). (1) Matth. XVII. vs. 14 - 21. Markus IX. vs. ii. 29. Lukas IX. vs, 37-42, (2) Matth. XVII. vs. 22, 23. Markus IX. vs. te. 32. Lukas IX. vs. 4? - 45. (3) Matth. XVII. vs. 24-27. UJ Matth, XVIII. vs. 1-22. Markus IX. vs, 33- 50- Lukas. iX. vs. 46-50. (5) Matth. XVIII. vs. 23-35. DERDE HOOFDSTUK. Zeldzaame ha nor deelingen van eenige IVonderwerken. De Pharizeen eisfchen eene nieuwe foort van Wonderwerken , zeldzaame Luchtverfchynfels, enz. (1). Jezus doet hen een fcherp verwyt (a). Gefprek met de Discipelen in het Schip (3). -Geneezing vaneenen Dsemonifchen Menfch , die blind en flom was (4). Boosaartige aanmerkingen der Pharizeeuwen over dit Wonderwerk (5). Uitvoerig antwoord op hunne las3 term-  tiv HARMONIE* teringen (6). Herhaalde eifch van een nieuw ëri meer overtuigend Wonderwerk (7)* (¥) Matth. XVI.. vs. i. Martus VIII. *S. ii. f?) Matth. XVI. vs. 2-4. Mark. VIII. vs.12, ij. C3) Matth. XVI. vs. 5-12. Mar*. VIII. vs. 14-". (4) Matth. XII. vs. 22. 23. Lukas XI. vs. 15. (5) Matth. XII. vs- 24. Lukas XI. vs. if. (6) Matth. Xli- vs. 25 37- Markus III. vs. 22.30. Lukas XI. vs. 17-26. (7) Matth. XII. vs. 38-45* Luk. XI. vs. 16.29-aft VIERDE HOOFDSTUK. Voorbereidingen tot de laatfte Reiz& na Jeruzalem. Voorneemen van Jezus, om door Samarien na Jeruzalem te trekken ( 1). Word ver* hinderd (a). Gedrag en onderrichting van dé Discipelen by deeze gelegenheid (3). Verfcheiden bieden zich Jezus tot Reisgenooten aan CO Uitzending der zeventig Discipelen (5). Herinneringen, hun by hunne wederkomfte gedaan (6> Jezus beklaagt het ongelukkige lot van hen * die Hem géén gehoor wilden geeven, en bied zich den betergezinden en waarheidlievenden tot eenen Leidsman aan ( 7 ). (1) Lukas IX. vs. j», S2- (*) Vs- 53(3) Lukas IX. vs. 54. 56. (4; Matth. VIII. Vs. 19-22; Lukas IX. vs. 57-02. (5> Lukas X. vs.i-16. (<$) Vs. 17/20. \i) Matth. XI- vs. 20- 30. Lukas X. vs. 13 -35' en 23 , 24. GESCH1Ë-  Bladz. f. GESCHIEDENIS DER DRIE LAATSTE JAAREN VAN JEZUS LEEVEN. VYFDE BOEK. TOT OP ZYNE VERHEERLYKINGE. EERSTE HOOF D S T UK* Loofhuttenfeest te Jeruzalem. Twyfelingen, Vooroordeelen , Bedenkingen wegens den Perjoon van Jezus, INHOUD. Van onzen Heiland word door zyne Bloedverwanten geëifcht, dat Hy met hen na Jeruzalem op het Feest zou reizen, en zich daar eenen aanhang maaken. Hy weigert het, en gaat naaderhand alleen en in ftilte derwaarts. Zyne Rede in den Tempel word met H Deel. d vw*  * LEVEN VAN V. BOEK. verwondering aangeboord. Hy verwyt den Joo~ den hun laatftleeden gedrag omtrent Hem. Dit wint de bestgezinden , maar baalt Hem van de anderen, byzonder van de Pharizeeuwfche Partye, hevige tegenfpraak op den hals. Ni' codemus trekt zich Zyne zaak aan in den Raad, maar te vergeeffch. re Joann. Hoofdft. VII. 3£AA*$aa eenen zoo langen reeks van Wonderpil TSJ 2>* werken volgen nu Gebeurtenisfen van •([})* eenen geheel anderen aarr. Hoe groet ^y^f^ en beflisfende deeze Daaden van den Heere Jefus als bewyzen van de Godlykheid Zyner Zendinge waren, was nochtans niet aanftonds elk van dezelven een merkbaare ftap tot de ontwikkeling van zyne gefchiedenisfe. Zy lieten noch de goedkeuring zyner Vrienden, en den haat zyner Vyanden, tegen eikanderen in evenwicht. En, of wel fomwylen het groote en Godlyke van eene daad fcheen de weegfchaal te doen overllaan, hield nochtans zyne wyze befcheidenheid den goeden wil van zyne Aanhangeren binnen paaien, en richtte hunne goedkeuring, zoo veel mogelyk, op het bevorderen van het zedelyk goede. By deeze maniere van doen, wonnen juist zyne belangen niet zeer aanmerkelyk: zy mishaagden daarom aan veelen, inzonderheid aan zoodanigen van zyne Bloedverwanten, die zich noch niet voor ^ nog tegen Hem; verklaard hadde».  li, HÓÓFDST. J Ê 1 Ü & $ den* Van vooroordeelen ingenomen, en nochtans aan den anderen kant door zyne daaden, en d jor hec gunftige gerucht, het geen 'er van Hem zich verfpreidde^ oplettende gemaakt, hadden zy liefst gezien , dat Hy eenen ot anderen befliiïènde flap gewaagd had te doen; als wanneer zy, indien dezelve gelukt ware, gaarne Hem toegevallen Z uien zyn\ het wtlke zy voor overyld en Onvoorzichtig aanzagen i zoo langHy noch by veelen eene zoo geweldige tegenfpraak vond; Gééne manier van denken was van zyne zuivere en verheevene oogmerken zoo Verre af, dan deeze. He: Loofhutten - Feest was naby; zoo noemde men de jaarlyklche Viering van eenige dagen * tot gedachtenis van het verblyf der Israëliten in Keis-tenten geduurende hunne omzwerven in de Woestyne. De Galileefche Jooden hadden de gewoonte 9 van op dit Feest, als één van de drie jaarlykiche HoofdFeesten, na Jeruzalem te trekken. De Bloedver* wanten van onzen Heere volgden ook dit gebruik. De voorgemelde kwalyk-gezinden (telden Hem by deeze geleegenheid voor: „ Dat het nu eindelyk , eens tyd wierd, om op eene bedillende wyze te „ laaten zien, wie Hy was, en dat zulks netgens ,, beter, dan in de Hoofdftad, kon gefchieden; dat ,, Hy met hen moest op het Feest trekken, en voor v de oogen der Joodfche Weereld zyne daaden laaten ,, zien. Waarom Hy zich geduurig alleen in Gali$t Ijea ophield', dat deeze hand vol Lands een veel te bekrompen fchouwtooneel was vooreenen zoo grooten wonderdoener. A ls Hy zoodanig iemand „ was. (voegde men 'er met eenen twvfelachtigen j, toonby,) dan voegde 'er niets minder voor Hem t A 2 dart  4 LEVEN van V.BOEKs „ dan zich zoo agterlyk te houden. Dat hy immers „ wel zou willen gekend en geacht worden. Dat „ het geen Hy hier en elders ia Viekken en Dorpen „ deed, noch géén algemeen gerucht maakte; maar „ dat daar en tegen in de Hoofdftad, op een zoo „ Volkryk Feest, de goedkeuring algemeen zou „ moeten worden." Voor de Discipelen vauden Heere Jezus, die Zyne Zending wel geloofden, maarintusfchentoch ook foortgelyke iedele denkbeelden in het hoofd hadden, zal dit voorftel vry wat fcbyns gehad hebben. Dan de Heer Jezus handelde naar grondregels. GyfMd my den tegenwoordigen tyd, fprak Hy, als den bekwaamden voor, om myne oogmerken te bereiken(ö). Hy is het niet. Voor u mag het onverfchillig zyn, of gy tegenwoordig, of op een anderen tyd, na Jeruzalem trekt. Gy hebt die redenen niet, die ik heb , om het voor ditmaal (£) niet te doen. U hindert , het niet, dat de weereld zoo bedorven, van de waarheid zoo af keerig is: Gy zult u zoo ligt niet voor haaren haat bloot Hellen (c). Maar my heeft de weereld haaren haat aangezegd: want myne Leer loopt te fterk tegen haare grondftellingen aan, en bewyst te fterk, dat dezelven ftrafwaardig zyn, dan dat zy ooit zou kunnen hoopen, dat ik tot haare par- tye zou overkomen. Zet vry uwe reize voort, ik | f» Onbepaald, doch opzetlyk. Hy wil hun zyne oogmerken niet duidelyk zeggen (6) Naamlyk in hun gezelfchap; want Hy trok 'er echter heenen, maar alleen. (e) Dit fchynt op hunne ongeneigdheid tot Hem, Alt zy met de overige weereld gemeen hadden , te doelen.  K. HOOFDST. JEZUS. s ik zal niet met u, niet met dat oogmerk, het geen gymyaanraad,het Loof huttenfeest bezoeken. Voor het bereiken van myn oogmerk, voegt deeze tegenwoordige tyd niet (d). Met dit antwoord, (hoe onbepaal hèt in zeker opzicht was, moesten zy zich te vrede houden. Zy reisden zonder Hem. Doch een paar dagen daar naa, toen zy reeds te Jeruzalem konden gekoo.xen zyn, ging ook Hy, fchoon in ftilte, daar heenen. Men ziet ligt, waarom hun gezelfchap voor zyn oogmerk naadeelig was; naamlyk, om dat zy by ieder gelegenheid Hem tot groot-fchynende daaden zouden uitgedaagd hebben. Dan, de zaak zoo zynde, behoefden zy niet te weeten, dat Hy de reize zonder hen, alleen van weinige Discipelen verzeld, doen wilde. Hy kon te Jeruzalem aankoomen; Hy kon daar eene Herberg betrekken, en zelfs den Tempel bezoeken, eer iemand wist, dat Hy zich daar bevond. Deeze voorzigtigheid voegde des te meer voor Zyne oogmerken, terwyl geheel Jeruzalem nieuwsgierig op Zyne aankomst wagtte, het welke waarfchynlyk tot onrusten aanleiding gegeeven zou hebben , wanneer Hy, volgens de raad Zyner Bloedverwanten, openlyk, en met een groot gevolg, derwaarts gekoonien ware. De meeningen der menfchen waren verdeeld. Die goed van Hem dagt, zag met verlangen het tydftip te gemoet, waar op Hy zich in Zyne grootheid zou vertoonen. Nieuws- gie- (d) Jezus fpreekt opzetlyk eenigfints onbepaald. Het zou den Omfchryver niet wel voegen , den zin zynsr woorden naader te bepaalen, als Hy zelf dat toenmaals doen wilde. A 3  6 LEVEN VAN V. BOEK, gierigen, die Hem noch niet van perfoon kenden, hoopten op dit Feest gelegenheid te zullen vinden, om Hem te leeren kennen. Ook zyne Vyanden verwachtten, dat Hy nu eindelyk wel weder te Jeruzalem zou verfchynen, naa dat Hy over het jaar reeds niet meer aldaar geweest was. Deeze allen , toen zy Zyne Galileefche Bloedverwmten zonder Hem zagen aankoomen, verwunderden zich over zyn te rug blyven. Daar liepen allerleie geruchten en vertellingen vm Hem Alles nam 'er belang in, het zy voor, hei zy tegen Hem. Eenige fpraaken met hoogachtinge van Zyne daaden, en hielden Maande, dat Hy een Propheet was, zo niet noch veel meerder. —— Anderen ^Phaiizeen, die zich reeds lang tegen Hem verklaard hadden, ) verdeedigden de regtitreeks daar tegenoverftaande meening, en fcholden Hem uit voor eenen Bedrieger, dte van dezelfde foort was, als die geenen, die te dier tyd dikmaal door het waagen van ondtrneemingen,en belooven van Go.llyke hulp het Volk verleidden. De Betergezinden waren de zwakfte party; niet alleen, w yl zy voor het grootfte gedeelte alleen Galilseërs waren, welker loffpraaken wegens hu men Propheet te Jeruzalem alleen by die geenen geloof vonden, die hy Zyn laatfte verblyfin de S ad ooggetuigen Zyner daaden geweest, of om Zyns wil reeds te voren na Galila;a gereisd waren. Alle overige Jooden, die te Jeruzalem woonden, ofte op het Feest gekomen waten, zagen de zaak niet z o zeer met hunne eigene, als wel met Pharizeeuwfche of Sadduceeuwfche oogen aan. En dee* zen deeden de fchaal overllaan. Men onderwond zich derhalven niet, Hem openlyk te pryzen, ofte verdedigen; men deed het alleen op zulke plaatfen, en byzoodamge perfoonen ^ daar men het veilig doen kon-  ï. HOOFDST. JEZUS. 7 konde. Zich opentlyk voor Zynen Aanhangelingmtgeeven, zou juist zoo veel geweest zyn, als het veel beduidende oordeel van zoo veele Schriftgeleerden regtftreekfch tegen te fpreeken. Daar toe word moed en zucht voor de waarheid vereifcht. Slechts hier en daar, onder Vrienden, werd 'er een woord ten beste van Hem gefprooken. Men ziet uit deeze gefteldheid der zaaken, hoe wyslyk Jezus te werk ging, dat Hy met eene zoo groote voorzichtigheid en in ftilte zich na Jeruzalem begaf. Hy ging in den Tempel, maar niet eerder, dan dat men de hoop, om Hem daar te zullen zien, aireede had opgegeeven , en de helft van het Feest reeds was ten einde geloopen ; en ook thans noch zonder eenig gerucht, zonder dat men Hem voor dien Man aanzag, die Hy was. Op den derden of vierden dag van het Feest, toen de Offerhanden enFeestlyke Plechtigheeden voor hec grootfte gedeelte ten einde, en het Volk noch in de Voorhoven van den Tempel vergaderd was, nam Jezus deeze gelegenheid waar, om als Leeraar voor den dag te komen. Zoo wel in den buitenften grooten Voorhof, dewelke de Voorhof der Heidenen genaamd word , als in de beide binnenften, waar van de eene voor de Mannen, de andere voor de Vrouwen gefchikt was, waren 'er ruime plaatfen of gaanderyen, alwaar een Leeraar alle gelegenheid had , om het Volk met eene Rede te onderhouden. Dit fchynt ook op zoodanige Feesten zeer in gebruik te zyn geweest. Als Jezus begon te fpreeken, drong 'er elk op toe. Maar die Hem niet van perfoon kenden, meende eenen gewoonen Rabbi te zien. En op die wyze kon Hy eenen geruimentyd voort fpreeA n ken,  8 LEVEN VAN V. BOEK. ■ ken, zonder gekend te worden, dewyl ieder dage, dat Hy in Galilsa was gebleeven. Hy verklaarde fommige plaatfen der Heilige Schrift, maar zonder van zich zelven iets te zeggen. Hy fprak zoo overtuigende en inneemende, dat de aandacht der Toehoorderen met elk . woord toenam. Men gaf thans naauwkeuriger acht op zyn Perfoon. Noch wilde Hem niemand voor eenen beroemden Wetgeleerden erkennen f gelyk men nochtans uit Zyne rede had beboeren op te maaken. In tegendeel waren 'er alle tekenen, dat Hy een gemeen Israëliet was. Te zeldzaamer inderdaad! Deeze manier van hen te verrasfen, was wel het bekwaamde middel, om welmeenende, maar tegens • Hem ingekomene gemoederen, te treffen. Zy hoorden Hem zoo leeren; zy werden van veele zaaken , dewelke Hy zeide , overtuigd, eer zy wisten, dat Hy het was, die ze zeide. Veelligt zouden zy Hem aanftonds hunne toeftemming geweigerd hebben, indien1 zy geweeten hadden, dat Jezus van Nazareth, ïn wien de Pharizeeuwen zoo veel te berispen von. den, deeze Leeraar was. Maar nu was de toeftemming algemeen. Maar het vooroordeel van gezach nam fboedig genoeg zyne plaats weder in : „ Aan de ééne zyde „ een gering Man! aan den anderen kant een zoo „ geleerd Kenner van de Heilige Schrift, die in zyne „ reden zoo veel byzonders, en Hem alleen eigens, ,, had, en zoo buitengewoone kennis betoonde!" Stofs genoeg tot zeldzaame denkbeelden voor den grooten hoop, Het  4. HOOFDST, JEZUS. 5> Het was, noch mogelyk, noch overeenftemmig met Zyn oogmerk , dat Hy langer onbekend bleef. Niet alleen kenden Hem thans de aanweezende Galileërs, maar ook het naavraagen, het geen de overigs Toehoorders deeden , wie deeze Man was, moest de waarheid aan den dag brengen. Nu had Hy zich tot de gemoederen eenen weg gebaand, om Hem thans zoo veel billyker te beoordeelen, Hy zelf hielp hen op de gedachte, wie. Hy was. Hunne algemeene verwondering, dat een Man, die noch als Leeraar , noch als Discipel van eenen grooten. Leermeefter bekend ftond, eene zoo groote kennis in de Schriften bewees, gaf Hem gelegenheid, om hen op deeze wyze aantefpreeken: De Leeren, dewelken gy uit mynen mond hoort, zyn niet myne Leeren. Onafhangkelyk van alle menfchlyk gezach, draag ik niets anders voor, dart het geene my bevolen is van den geenen, die my gezonden heeft. Heeft iemand die gefteldheid vati gemoed , die aan de Oogmerken van God beantwoord, die zal niet lang zich behoeven te beraaden, wat hy van myne Leere te oordeelen hebbe, of zy de last van God, dan wel eene menfchlyke uitvinding zy. Zekerlyk zou het een teken zyn, dat ik my zelven tot Propheet had opgeworpen, wanneer de Leer , die lk voordraage , bedoelde, vgor my weereldlyken aanhang, en zulke eerbewyzen, als waarna valfcbe Eeeraars begecrig zyn, te verkrygen. Dan, naademaal myne Leer zigtbaar géén tydlyke eer of voordeelen bedoelt , behoorde dit zekerlyk reeds dit goede vooroordeel van my inteboezemcn, dat ik een Leeraar der Waarheid, en van God gezonden ben. Als men dit ten grond lag, zou het A 5 %  10 LEVEN van V boek, ligt vallen, om over uiy naar waarheid te oordeelen. Dan juist dit waar zedelyk gevoel, het geen u by dit beoordeelen moest geleiden, ontbreekt u. En nochtans (wie zou het denken) heeft reeds Mozes u een bevel gegeeven , het geen juist daar heenen wyst, waarhenen myne Leer geftrekt is; een bevel, 'tgeen u juist in ftaat zou ftellen, om dezelve onpartydig te beoordeelen. Dan , juist daar zit het gebrek. De Wet van Mozes heeft by u géén gezach. Hoe zoud gy anders op de gedagten zyn gekomen, van my om het leven te brengen? Nu kenden Hem veelen , maar niet allen. Die Hem niet kenden, moesten zoodanige reden zeer zeldzaam voorkoomen. Inzonderheid, dat Hy gezegd had: ,, dat men Hem zogt om het leven te „ brengen." Dit kwam hun volftrekr dweeperachtig voor. Wat fpreekt gy van U te dooden, riepen zy? Wien komt dat in het hoofd? Spreekt gy zoo in eenen aanval van dweeperachtige verrukkinge? Jezus verklaarde zich zeer bedaard en zagr; altoos zoodanig, dat Hy met den grootften hoop der Toehoorderen fprak, zonder zich echter met eenigen in het byzonder in te laaten: „ Toen ik de laatfte reize te Jeruzalem was, deed ik een werk: een werk, waar over de gantfche Stad zich op eene zoodanige maniere verwonderde, dat het bleek, datzy my van een geheel onrechte zyde befchouwde. Hoe weinig ftemden toenmaals uwe gevoelens omtrent my. met het geene de Wet van haare naavolgeren mogt verwachten, overeen ! De Wet, by voorbeeld, beveelt, dat de Befnydenis op  ï. H00FDST. JEZUS. op den agtfltn dag moet gefchieden. (Zekerlyk is die eigendyk géén bevel van uwen Wetgeever , maar hec heeft zynen oorfprona; reeds in den tyd van de Vaderen: nochtans komt gy het zelve naa, als eene Mozaïlclie Inftelling: en dat mag men ook wel doen.) .Wanneer nu deeze achtfte dag, waar op de Befnydenis valt, een Sabbath is , welke dag reeds lang voor Mo'.es tot eenen Rustdag bepaald werd, dan voibrengc iiy , or.aangezien dit, de Befnydenis, om niec ftrydig tegen het Godlyke bevel van den agtften dag te handelen, en het kind het teken, waardoor bet aan het br ëlitifche Verbond deel neemt, te onth "id n. Genurkt gy derbal en gééne zwaarigheid maakt, om eene zoodanige plechtigheid zelfs op den Sawutb te verrichten, zoo moet dit uwe grondregel zyn; wanneer de Wet iets gebied, het geen ten beste van eenen menfch dient, het zy dit de Befnydenis zy, of iec anders, dan komt' in dit geval gééne andere Htelling, die het tegendeel fchynt te vereisfehen, in een-ge a inmerking; maar , het geen de Wet eifcht, moet gefchieden. Hoe koomt nu met deeze grondftelling overeen, dat gy my het als e^ne misdaad aantygt, dat ik iets deed, het geen niet alleen zoo wettig als de Befnydenis, maar de grootlleweldaad vooreenen medelydenswaardigen Man was ? Als dat, het geen op zich zelven rechtmaatig is, zulks or>k op eenen Sabbath is, (gelyk gy zulks van de BefnydenhTe, die nochtans ook een Werk is, gelooft,) met wat recht noemt gy het eene onthcili* *** 1  'Ji HOOFDST. JEZUS. 15 Hy niet in meenigte gedaan heeft ? Zal men den Mesfias niet juist aan zoodanige daaden kennen, en zyn 'er befliflënder, dan de Zynen? Deeze gedachten bleeven voor de Pharizeen niet verborgen. Het gebeurde, gelyk het fchynt dat juist de Groote Raad vergaderd was, of een gedeelte des Raads. De Vergaderplaats was de Kamer Gazith, een Gebouw , het welke tot den Tempel behoorde, alwaar zy derhalven naby waren, en van alles, wat in de Voorhoven des Tempels voorviel, aanftonds bericht hadden. Wy zien hen derhalven thans voor de eerfte reize als Rechters te werk gaan, want de proeven , die zy tot hier toe hadden genomen, waren niet zoo zeer opentlyke befluiten, dan wel byzondere (private ) onderneemingen , geweest, dewelken door het aanzien der Grooten onderfteund werden. Inden Raad werd befloten, Hem gevangen te houden, en wel aanftonds op de plaats, daar Hy openlyk leerde. Gerechtsdienaars werden afgezonden, die last hadden, om Hem op eene wyze, die minst gerucht maakte, voor den Raad te brengen. Jezus wist deeze aanflagen; maar bleef in den Tempel, en ging voort met leeren. Alleen richtte Hy thans Zyne Rede juist op dit gedrag Zyner Vyanden: Gy behoeft my niet (6 ) it tp*fmin x«« lt K(%itpus. Het is wel niet zeker , dat het Sanhedrin hier door verftaan moet worden ; nochtans handelen zy als eene Raadsvergadering of Tribunaai, zy zenden Gerechtsdienaars uit om Hem te vatten (Joann. VII. vs. 32 ) én aan het einde van dit Kapittel, daar de Dienaars bericht brergen, word het noch waarfchynlyker, dat de Raad vergaderd geweest is. In den zelven febynen toenmaals de Pharizeen, zoo als na Jezus Opftandinge de Sadduceeuwen (Hand. V. 17- en VI. 1.) de heerfchende party geweest te zyn.  t<5 LEVEN vam V. SöliS riiet zoo zeer te befpiedeh; ik zal buiten dat niet lang meer by ulieden weezen (/) Ik gaa van ulieden heenen tot den geenen, die my gezonden (&) heeft. Wanneer ik dan niet meer by u zyn zal, dan zul: gy my CO overal zoeken, geduurig op my wachten, als of ik noch niet gekomen ware. Dan te vergeeffch: gy zult my nergens vinden. Daarheenen, daar ik ben, kunt gy niet komen. Dit konden Zy niet verftaan. Hec behoorde tot die gezegden van Jezus, dewelken Hy gewoon was in zoodanige gevallen te gebruiken, alwaar de naakte waarheid niet alleen zou beleedigd hebben, maar ook daarom niet duidelyk gezegd kon worden, dewyl zy zfctken betrof, die te diep in het ontwerp der Voorzienigheid opgefloten lagen, dan dat zy toenmaals reeds in het licht gebracht konden worden. Géén wonder, dat over deeze woorden de zeldzaamfte uitleggingen gemaakt wierden. Hy moet (zeiden zy) wel Zyn oog op Landen, verre buiten dd Grenzen van het Joodfche, gericht hebben, dewyl Hy (O Hy fpreekt hier nogte de Groöteh, nogte de Gerneenen in het byzender, maar de Natie aan, gelyk op veele andere plaatfen. Jezus kon niet zoo fpreeken, dat het ieder Toehoorder even zeer aanging; maar Hy richtte zyn oog op de geheele Joodfche Natie. tot dewelke Hy gezonden was, en welker Reprsefentanten de Madeleden' van het Sanhedrin waren. (&) Van deeze uitdrukking bedient zich je. zus opzetlyk, als Hy de manier, waarop Hy uit de wee«ld gaan zoude , niet duidelyk bepaalen wil. (/) Naamlyk zy zouden den Mesfias zoeken. Maar, naademaal 'er geen anderen komen zou, dan Hy , zo zegt Hy, gy zult my zoeken.  t. flóOFÖSTÏ JEZUS. Hy van éefie plaatfe fpreekt, daar men hem nieE zou vinden. Zou Hy ook wel tot onze verftrooide Geloofsbroederen gaan, om hun tot Leeraar te dienen ? Heeft Hy Reizen over de Zee in het hoofd, om dé Griekfche Jooden te bezoeken, en hen tot Aanhangeren Zyner Leere te maaken (m ) ? Zoodanig iets moet Hy in den Zin hebben , want wat ligt 'er snders in die woordent daar hemen, waar ik ben, kunt gy niet koomen. De Gèrechtsbedienden vónden gééne gelegenheid» om zich van Zynen Perfoon meester te maaken, en Hem voor het Sanhedrin te brengen. Maar opderi laatflen dag van het Feest, toen de Priederfchap nog meer, dan te vooren, begon te vreezen ■, dat'er onrusten mogten ontltaan, hadden zy weder bevel, om op Hem naauwkeurig het oog te houden. Deeze laatfte Feestdag was tot byzondere Staatlykheden geheiligd. Onder anderen was 'er een> dat het Feestvierende Volk in groote menigte tot het Bad Siloa ging* en water uit het zelve, fchepte ( n ). Een ge- deel- ( m ) Het fchynt, d?t de Euangeliefchryver deezen 'byzonderen inval daarom bybrengt , om dat in zekeren, zin waarlyk gebeurd is, het geen zy hier als een mogelyk geval onderfïellen. Maar dat zy juist dit befluit uit zyne woorden trekken , koomt van de toenmaalige gewoonte van veele Joodfche ' Leermcesteren , om door verre reizen, met oogmerk om bekeeringen te doen, na roem te trachten. ( n ) De Uitleggers brengen om dit te bewyzen veeia plaatfea uit Joodfche Schriften by. Eene byzonder merkwaardige word van den Heer Semier op deeze plaats bygebragt. Maimonides ( zegt hy ) bei ft naa fommige au ■ 'deren gezegd : dit deeze uitgieting van water is eene Mö-i zaïfche Overleevertng , en Iets gsbeimzinnigs betekent, II, Dicl. Ü den  ,8 LEVEN vis V. boek deelte daarvan dronken zy, onder de vrolykfte uitroepingen, waar onder voornaamlyk de woorden van Jefaias dikmaals herhaald werden: Uit de Fontein des Heils, zal hy, die "„ dorst heeft, zich verkwikken! Een ander gedeelte bragten zy in den Tempel en gooten het tot een Drankoffer uit. Dit gebrmk diende ! om de gedachtenis van het groote Wonderwerk, waardoor de Dorst der Israëlieten in de Woestyne Sd werd, te vernieuwen:maar het was te gelyk tene foort van Offerhande, waar mede men oraRegS tegen den aanftaande Zaaityd bad. Jezus zag deeze Feestlykheid aan, en nam gelegenheid van die cebruik, om zich van hun opentlyk als den Mesiias, onder een voorbeeld, het welke Hem de tegenwoordige omftandigheid aan den hand gaf, aantebieden. Hy ftond op eene plaatfe , daar ieder een Hem zien en hooren kon en riep met luider ftemme. Wie onder u dorst heeft na de wateren, waarmede de ziel zich laaft, die koome herwaarts tot my, en drinke! Die met goedkeuring en liefde voor waarheid my aanneemt6, en zyn vertrouwen op my fte, aan dien zal vervuld worden, her geen m de Schrift ftaat: , Stroomen van leevend water vheijen uit „ hem op anderen." Niet a** wP;ii!>en Geest- het welke zeer wel overeenkoomt S KIS»Jezus by deeze gelegenheid «.do.  t. HOOFDS*. J È Z ÜS. lp Niet alleen word hy zelf leevend gemaakt en ver* kwikt; maar hy word ook voor anderen eenébron , Waaruic zy hnnne dorst, na leeven en gelukzaligheid op den duur kunnen lesfchen. Deezé uitmuntende Aanfpraak werd zekerlyk te dier tyd niet verftaan, maar de volgende gebeurteniflèn gaven 'er den fléurel toe. Jezus fprak van die buitengemeene Gaaven (o) van kennifféï van voorlegging en vanwonderdaadige Macht, waarmede Zyne Discipelen en Naavolgers naa Zyn affcheiden z >o ryklyk begaafd, en om ook anderen leeven, en llerkte bytexerten, in flaat gefield zoude worden: IConHy, om hen tot deeze vooi rechten uittenodigen, fchoonerè ^inprenten verkiezen ? Zy pasten zoo juist op de ftaatlyke handeling> Waarmede men juist toenmaals bezig was, dac zeer veelen ten Zynen voordeele ingenomen, en door deeze rede geroerd wierden. Hy ïs hei! (hoorde men hier en daar zeggen,) — Hy is hec! de verwachte groote Propheet! Anderen zeide het rondtuit j By is de Mesfias. Aan den andere zyde bleef de party, die Hem on* genegen wa- j ook niet ledig, om deeze goede gedachten weder te verflikken, Door het aanziendef Wetgeleerden onderfteund, ftond 'er menig Yveraar Op, en verzette zich tegen deeze loffpraaken: Zou dari eene Ga'ileër onze Mesiias zyn? Is men ooit op de bütertlpoorigë gedachte gekomen, dat de Mesfias uit Gatilaa zal koomen? Men zie de Goddelyké Schrif* (o) Dit is de verk'aaring van den Euangelist. Hf fprak vnn den Geest enz. Men vergelyke dit metde even voorgaande Aanmerking;;. B i  se LEVEN van V. boee. Schriften naa ! zyn daar niet alle kenmerken van den Mesfias duidelyk aangetekend ? Word daar niec uitdrukkelyk geleerd, dat Hy een Naakooineling van David, — en van Bethlehem , de Geboorteplaatfe vtn Koning David, en derhalven niet van Na» zareth zal geboortig zyn? Men merkt, zonder myne herinneringe, de Historifche faalgreep in dit oordeel. De Euangeliegefchiedenis ontknoopt dit raadfel. Jezus was géén gebooren Galileër, in dien zin, als zy dat geloofden. Dit hadden zy door naavraagen kunnen verneemen (py Ook liet zich niet iedereen door deeze fchynbaare zwaarigheid tot andere gedachten brengen; de redenen voor het tegendeel waren te fterk. Deeze beterdenkenden, begonnen zich zigtbaarder te onderfcheiden. Daar ontftonden in den Voorhof van den Tempel twee Parcyen; en daar het hier op de beflbfinge van de groote Vraage, of Hy de Mesfias was, aankwam , waren 'er van zoo verhittegemoederen gééne geringe verwaringen te duchten. De kwalykgezinden waren altoos de drifcigflen; zy hadden ook de meeste Geesdyke en Weereldlyke Leden van den Raad op hunne zyde. Dit kon hun, vooral in den Tempel, daar alles van der Priesteren wenken vloog, de overhand (f) Heti» niet te ontkennen, dat dit eene duisternis over de zaak verfpreidde, dat men Hem voor eenen geborenen Nazarener hield. Het Euangeliefch Verhaal , Mattheus I. en II. en Lukas 1. en II. opgetekend, kon ïoen noch niet zoo bekend zyn. Dan, die de waarheid lief heeft, laat zich niet aanftonds door elke kleine zwarigheid verwarren. Hy doet moeite om haar te ontwarren.  I. HOOFDST. JEZUS. 21 hand geeven- Het was op het punt, dat de Gerechtsdienaars, die hec bevel, om Hem gevangen te neemen , noch niet hadden kunnen voltrekken, de hand aan Hem wilden (laan. De vergaderde Raad had, op het bericht, dat de party Zvner Aanhangelingen geftadig vermeerderde, het btfl.sit genomen om iets te waagen {q), en Hem eindelyk eens ^oor hunnen opperiten Rechtbank te trekken. Zy verwachtten alleoogenblikken, dat de Gerechtsdienaars Hem voor hen zouden brengen. Maar tot hunne grootfte verwonderinge kwamen deezen zonder Hem te rug. Men bragt hen tot verantwoordinge. De fchuld (zeiden zy) dat niet aan hen lag; dat de Man, van welken zy zich moesten meester maaken, zich door zyne reden eene zoo uitneemende hoogachting by het Volk had verworven, dat Hy geduurig met eene groote menigte Aanhangeren omgeeven was: Ook moet men belyden (voegden zy 'er by (r), en beriepen zich op hunne eigene bevindinge) dat Zyn prediking eene uitneemende kracht heeft, om zich van de gemoederen meester te maaken; alchans, men heefc nog nooit eenen Propheet met zoo onweerllaanbaaren naadruk hooren fpreeken. Deeze verontfchuldiging haalde hun flegts noch een veel fcherper vervvyc op den hals. Men verweet hun, dat zy zich hadden laaten verleiden in ftede van dat zy het Volk een voorbeeld van hunne ftand- (q) Een opfland onder het Volk was niet zeer zeld-* zaam. En in allen gevalle, zy konden ligt hoopen, den zelven wel weder door hun aanzien te zullen (lillen.' (r) Die zij veelligt hun Aanvoerder, een van de Priesteren, of een anler aanzienlvk Man, gezegd hebben; mogelyk wel de rt*m^s tyg de Hoofdman des Tempels. B 3  c3 LEVEN van V» boek, ftardvastigheid tegen de gevaarlyke leeringe van dee-> Zen Man gegeeven zouden hebben. Het is noch niemand van alle Leden des Sanhedrins (riepen eenigen uit, ) in den zin gekomen, om Zyn Aanhanger te worden, of Hem voor dien Perfoon te houden, waar voor Hem het Volk houdt! Betaamt het dan ulieden, het oordeel van het gemeen meerder, dan het onze, teberrouwen; en eenen Man, die van ons allen verworpen word, te bewonderen ? Vervloekt zy het gemeene Vo.k met zyne to< juichingen, en zyne goedkeuringe! Onkuncte is he:, fchandelyke onkunde in de Godlyke Schriften , het geen voor deezen Man zoo veele Aanhangeren wint. Zoo gaat het, als Weetnieten , in zoo gewichtige zaaken, hun eigen hoofd volgen. In de Vergaderinge zat 'er één eenige, die ftout genoeg was, om zyne gevoelens >e uiten; en die was Nicodemus. Men zal zich herinneren, hoe deeze VWgeleerde reeds by de eerfte komlte van Jezus te Jeruzalem, door het Godlyke zyner daaden geroerd, van hem in het geheim onderrichting begeerde Sedert dien tyd was Hv fteeds zyne bewonderaar en Vriend, maar nooit Zyn openbaare Aanhanger geweest. Dan, in de tegenwoordige Vergaderinge , daar het alles de gedaante bad, dat Jezus opentlyk zou aangeklaagd, en over Hem een Vonnis geveld zou worden, kon de anders fchroomachtige Man , zich niet wederhouden , van een woord tot Zyne verc'eediginge te fpreeken. Ikvindeniee, (fprak hy) dat het Werboek van Mozes, ofte eenige andere Godlyke Schriften, zich zoo op-ntlyk tegen Hem verklaaren. Behoorde men niet eerst gyne Leeren, Zyne daaden, zyne rechten onder- ?ocht  E. KOOFDST. JEZUS. £23 zocht te hebben, eer men Hem naar onze Wetten veroordeelen kan ? Althans in alle andere gevallen houd men dit Onderzoek voor eenen plicht, denwelken onze Wet ons duidelyk voorfchryft. Wat behoeft het onderzoek ? fchreeuwde men hem van alle kanten toe. Gy moet zelf een Galilaeer Qsj, of een Boezemvriend van Galilaers zyn , dat gy zoo gereedelyk van eenen Galilaer gelooft, dat Hy een Propheet is. Gy zyt ook niet zeer in de Godlyke Schriften bedreeven. Slaatze naa: waar vind gy, dat Galilsea het Land is, waaruit wy eenen grooten Propheet, ik laat ftaan den Mesfias, te verwachten hebben? JNicodemus werd niet veroorloofd, ofte gée'n tyd gegund, om zich ce verantwoorden; en fchimp met fchimp te betaalen, was zyns onwaardig. Zo fcheidde die Raadsvergadering. In den Tempel, alwaar de grootere Onrusten te duchten waren, wierden zy voorgekomen , doordien Jezus zich aan de menigte Zyner Toehoorderen onttrok, en zich weder buiten de Stad na de eenzaamfaeeden van den Olyf berg begaf f7). (s) Men ziet zeer duidelyk, hoe zeer de Judaïfche Jooden; inzonderheid die van Jeruzalem, de Galüeejchen verachtten. Eene omftandigheid, die op de onaangenaame lotgevallen van Jezus géénen geringen invloed had. (t) Reeds toenmaals bediende zich Jezus, even als in de weeke van zyn lyden, van den Olyf berg, als eene bergplaatze, waarheenen Hy zich begaf, om voor vervolginge veilig te weezen. B 4 TWEE-  gA LEVEN van V. bob4 TWEEDE HOQFDSTUK, Gebeurtenifen, ge ff rekken, omjlandighee**. den, die vol van charaêfers zyn. INHOUD, Ee« Echtbreekfler zou met den dood'gefit-aft voorden. Dit geval voord met veel arglistigheid Jezus ter beflisfenge voorgelegd. Zyn. gedrag hy deeze gelegenheid, Openbaare redevoeringen, dewelken op Zyn AmptenopZyr ne Zendinge haare betrekking hebben. Zwaarigheden en tegenfpraaken. Verfcheidene manieren van voorfiellen om den Jooden de waare redenen van hunnen afkeer van Hem te ontdekken. Hy gaat in het fiaande houden van da Godbjkbeid Zyner Zendinge hoe langs hoe verder. Zy gaan Hem te keer, eerst met lasteringe, dan metgewelddaadigheden', maar Hy ontwykt hen. Joann. Hoofdft. VIÏÏ, Onder de Pharizeeuwen, die zich even zooveel van hunne ervarendheid in de Wet, als van punétueele naakoominge van dezelve, lieten voorftaan, waren 'er eenigen, die moeite gedaan hadden, om onzes Heilands manier van denken, met naai»  2. HOOFDST, JEZUS; naarflïgbeid te beftudeeren, in hoope datzy gelegenheid zouden vinden, om Hem van eene afwykinge van Mozes Wet, ofte van eenig gebrek van hoogachtinge voor de Romeinfche Regeeringe te befchulr digen, en in het eene geval Hem by het Volk, in het andere by de Overheid Hem aanteklaagen. Deer ze foort van Jezus Vyanden was de gevaarlykfte; en de Euangelie-gefehiedenis leert, dat Hy 'erzeer veele zoodanigen, en wel niet alleen onder de Pharizeeuwen, hoewel onder deezen allermeest, maar ookon* der de Sadduceeuwen had, Men zou zekerlyk denken, dat de zuivere Zedenleer, dewelke Jezus predikte , en Zyn onftrafhaare wandel, hun overlang de hoop benomen zouden heb" ben, van Hem van deeze zyde eenen kans aftezien. Dan, men behoeft de menfchen flechts oppervlakkig te kennen, als mede de verfcheidene zyden, van welken eene op zich zelve goede daad van de zoodanigen befchouwd kan worden, die van vooroordeelen zyn ingenomen; om het genoeg waarfchynlyk te vinden, dat de Pharizeen juist deeze goede leeringen en daaden van Jezus zelve, als de (tof hebben aangezien, waar uit zy eene fchynbaare aanklagte tegen Hem konden opmaken. Jezus ging op den volgenden morgen vroeg, naa dat Hy den nacht in den omtrek van den Olyf berg doorgebragt had, te rug na de Stad en in den Tem* pel. Veelen, die na 't eindigen van het Feest, in de Stad noch vertoefden, bevonden 'er zich ook weder. Jezus ging op de Leerplaats zitten («), en onderhield v B 5  3* LEVEN van V. boek; hield hen met eene leerzaame rede. Omtrent deezen tyd werd juist een Gerecht gehouden (v\ Het San' bedrin, of liever de drieëntwintig Rechters, dewelJten onder eene Poorte te Jeruzalem gewoon waren te vergaderen, moesten over eene Echtbreekfter vonniffen (w). Eenige Pharizeeuwfche Geleerden, Byzitters van dit Gerecht, geraakten op de gedachten, om Hem by deeze gelegenheid, in tegenwoordigheid van het Volk, eene listige vraag voorteltellen. JNaadien zoodanige Rechtsplegingen opentlyk gehouden werden, en Jezus juist daar naaby was, konden zy, zonder veel omflags, de zaak zoo fchikken, dat Hy zich met hen over de misdaad van deeze Vrouwe inliet. Zy namen den fchyn aan, dat zy wegens de hoogachting, die het Volk Hem betoonde, een groot vertrouwen op Hem, als eenen in de Wet bedreevenen Man,-fielden. Ook was het by de Jooden zeer in gebruik, in gewichtige Burgerlyke of Staatkundige gevallen, zich van den raad dier Gsestlyken ofte Geleerden te bedienen, die door hunne kennis een groot aanzien hadden verkreegen. In zoo verre was derhalven in hun gedrag niets ongevoegelyks of buitengewoons (#). Een van de Rechters verzocht Hem, (v) De 'volgende Gefchieden» is, gelyk men weet , aan veel critique twyfelingen onderworpen. Wy hebben haar echter niet willen agterlaaten, dewyl ons de redenen, die Grotius bybrengc, om aantetoonen, dat zy langen tyd flechts mondling voortgeplant, en eerst Iaat het Euangeüum ingelyfd is, altoos noch zeer waarfchynelyk voorkoomen. (w) In de Poorte van Sufa, of in de Poorte van Nicmor. (x) Dit word om die geenen aangemerkt, die deeze Rechtspleeging al te zeer naar het Ccremonieele van onze hedendaagfche Rechtspleegingen megten beoordeelen.  ü. HO0FDST. JEZUS. Sjr Hem, dat Hy, als Kenner en Leeraar der Wet, de goedheid geliefde te hebben, van hun, in het geWichtige geval, het geen zy voor zich hadden, Zy« ne meening te melden. Dat dit Vrouwsperfoon, (Hy beval haar onder Zyn oog te brengen, en als yoor Zynen Rechtbank te Hellen,) niet alleen van Overfpel verdagt, maar op de daad gegreepen was; dat dit geval hen in verlegenheid bngt; want dac deeze misdaad moest of ongeftraft blyven, 'c welk de Wet noch hun gewetten * en >ot loofde; of, dat wanneer zy haaf de verdiende urai van Steeniging aandoen wilden, dit hen by de Romeinfehe Overheid te verantwoorden zou (laan, naadien hun het recht, van aan het leven te llraffen, was ontnomen. Haar by den/Yocarrf/orteverklaagen, endoor hem te laaten ftruffen, zou toch ook niet goed zyn; want, men wist, hoe ligt de Romeinen over deeze misdaad heenen liepen , • dat zy, om die redenen derhalven, gaarne Zyne gedachten wenfchten te weeten. Het listige in de vraage was ligte te merken; maar niet zoo ligt den valflxik teonckoomen. Een bepaald antwoord, het mogt geaart zyn zoo als het wil !e9 liet altoos eenen weg voor eene boosaartige befchub diging open. Had Jezus op die wyzebtflist, dat aan de Wet van Mozes, in het tegenwoordig" geval, voldaan moest worden, dan zouden zy Hem by de Rrgeeringe verdacht gemaakt hebben, als ofHyhet ree*, om aan 'c leeven (?) te llraffen, te rug eifch te. Had (y) Want daarop kwam het aan. G"ïinaere Straffen mogten de Joodtn iemand aandoen, maar gééne Straffes ket leeven. Joann. XVIII. vs, 31,  *5 LEVEN van V, boek; Had Hy gezegd, dat dat in den ftaat van onderwerpinge, waarin zy leefden, 'er voor hun niets overfchoot, •dan zich aan de bevelen van hunne Heeren, de Romeinen, te onderwerpen, en de Zedelyke Wetten des te beter te onderhouden, gemerkt zy in het beoefenen der Staatswetten gedeeltelyk gehinderd werden ,• dan zou men dit als eene laage overgaave der oude Israëlitifche Rechten en Vryheden hebben kunnen uitleggen. Om zich de gevaarlyke gefteld- heid, waarin de vraag Hem trachte te brengen, regt voorteftellen, behoeft men zich flechts te herinneren, welk een overfchot van oproerige hitte de noch niet vergeetene Onderneemingen van eenen Judas, den Gaulenieter, in de gemoederen hadden agtergelaaten; eene hitte, dewelke door elk woord, het geen hun aan hunne verloorene vryheid weder deed denken, in vlammen geraakte. Jezus kende de aandoenelykheid der gemoederen. Hy befchouwde de zaak daarom niet van eene Staatkundige, maaralleen van haare Zedelyke zyde. Eerst hield Hy een diep ftilzwygen. Hy bleef op Zyne plaats zitten, als peinsde Hy, Zyne oogen vol gedachten op de aarde flaande; waarop Hy met Zynen vinger luchtig heen en weder liep, en eenige trekken" in het zand fchreef. Dit maakte, dat zy waar» lyk meenden, dat zy Hem in verlegenheid gebragt hadden, en de vraag zoo veel te dringender herhaalden. Nu fcheen Hy eerst uit Zyn diepzinnig ftilzwygen te ontwaaken , richte zich op, en zag de Phazeeuwen, die rondom Hem Honden, met een fcherp oog aan. „ Onderhouders der Wet ("fprak Hy) hebben recht om op het ftraffen derOvertreeders te dringen. WeJ aan!  I. HOOïtosT. J Ë Z U Si 20 aan! De braave Man onder u, denwelken zyn ge* weeten gééne zoodanige (2) overtredingen verwyt, die treede voorwaarts, en volbrenge aan haardeItraf der Echtbreuk! Hy zy de eerfle om dat te doen, het geen de getuigen gewoon zyn te doen. Hy werpe den Grooten Steen op haar, en geeve zoo het Volk een teken, om haar verder ter dood te fteenigen. Thans nam Hy weder Zyne voorige houding aan. Onbelemmerd, als achtte Hy hen niets: Hy liet zyne hand tot op den grond neder, en maakte met Zynen vinger eenige trekken. Daar op voigde éen algemeen ftilzwygeti. De menigte zag niet meer op Jezus, maar op de Pharizeeuwen , wat zy Hem antwoorden, of wat zy on* derneemen zouden* Die hékel was fcherp , maar verdiend. Hun geweeten was al te zeer getroffen, dan dat zy zich met hunne gewoone arglistigheid konden redden. Men zag aan hen, dat zy geheel overhoop geworpen, te vergeeffch moeite deeden, om die trotfche vry • moedigheid weder aan te neemen, waar mede zy Hem de vraag voorgelegd hadden. Wat zouden zy thans doen 9 —— De gelegenheid van de plaatfe kwam hun te flade. Zy konden, hoewel niet met zoo goeden zwier, als zy gekoomen waren, langzamerhand weder van daar vertrekken. Hoe diep moest het zoodanige Mannen grieven, dat zy hec doel van hunne komfte zoo geheelyk gemist hadden, en (2^ De Echtbreuk was toenmaals eene zeer gewoone Ondeugd.  go LEVEN vam V. Bofefc en het momaanzicht van hunnen fchynheiligenyver, zoo volledig afgeligc zagen. In deeze onaangenaame gefeldheid was het zeer natuurlyk, dat zy de Zondaat es vergaten, en genoeg en alleen met zich zelven te doen hadden. Dee/.e bleef op de plaats, daar het vonnis over haar zou uitgelproken worden» daan, intusfchen dat de Pharizeeuwfche Rechters, de een naa de anderen, zich weg begaven. Maaf zy wist niet, wat haar noch te wagten Hond. Jezus had den Pharizeeuwen gaarne tydgelaaten, Zonder dat Hy het fcheen te merken, om van daar te vertrekken. Maar toen zy allen wegwaren^ ende Vrouw alleen noch daar flond, richcte Hy zich Op, en fcheen zich te verwonderen, dat Hy niemand van hen meerder zag Waar zyn, ( fprak Hy ; * uwe Befchuldigers? Heeft u niemand veroordeeld? Niemand, Heer! (was haar antwoord). —« Dan wil ik u ook niet veroordeelen (hernam Jezus)» Gy kunt heengaan. Draag zorg, dat gy die Zonde niet meer begaat. Naadien Jezus met opzet de zaak nietfiaatMindig, maar enkel als Zedenmeester, wilde befchouwen, gelyk uit het gantfche verhaal blykt; zoo ziet elk* dat de vraag niet meer was, of zy niet als eene Echtbreekfler, die op heeter daad gesjreepen wis, be. hoorde gefleenigd te worden ? Maar, of menfchen, gelyk deeze Pharizeeuwen, die, juist in bet zelfde geval, voor zich zelven gééne zwaarigheid maakten, om hunne Wet te overtreeden, reden hadden, om zoo zeer op het llraffen van deeze misdaadige Vrouwe te dringen, cn om zelfs eene eere daarin te ftelkn*  2. HOOFBST. JEZUS. 3* dat zy aan haar den ëifch van de Wet, in een tyd, als het Recht van leven en dood hun benomen was, in den allergeftrengften zin volbragt wilden hebben? , Als men het uit dit oogpunt befchouwt, zalmen het antwoord van den Heer, en zyn geheele gedrag in dit geval, Zyns karakters waardig vinden. Hy bleef in den Tempel,, en ging voort met leeren. Gelyk Hy geduurig , van de voorkoomende gevallen, gelegenheid ontleende, tot flerke of aangename fchilderyen, zoo gaf Hem thans ook de opgaande Zon (a)9 die haare {braaien over den Tempel verfpreide, aanleiding tot een zoodanig afbeeld» fel. - lk ben het Licht der Weereld, riep Hy met eenen ernst uit, dewelke zyn verlangen om de menfchen te zaligen, allerkrachtigst uitdrukte. Woorden, die in den mond van eenen Perfoon, die de befcheidenheid zelve was, een dubbeld gewicht hadden, en met eene deftigheid uitgefprooken werden, dewelke de waarheid alleen aan zich kan geeven. Wie my naavolgt, voer Hy voort; wie in Leere en in leven myn Discipel word, dien beloof'ik, dat hy niet langer in de duisternifiederonweetenheid rondom dwaal en; maar, met het licht der waarheid bellraald, met zekerheid den weg ter Gelukzaligheid bewandelen zal. Phari- (a) Dat dit de aanleiding , tot het geene Jezus hier zegt , geweest is, word van zeer veeie Uitleggeren geloefd. De zamenhang fchynt ons daar heenen te leiden. Joann. XII. vs. i. ftaat: dat Jezus 'smorgens vroeg inden Tempel is gekomen. En de ftraks daarop verhaalde gebeur' tenis , met de aangeklaagde Vrouwe, fchynt hier zeer veel tyds weggenomen te hebben.  34 LEVËN VAN V. BOÉfr Phafizeeiiwfchgezihdé Toehoorders (en aarl zoo. danigen ontbrak hét Hem niet) waren noch wegens het laatsverhaalde geval op hem verbitterd; maar dit zeggenj dat Merker en verhevener was, dan alles, wat ooit een Propheet van zich zelven gezegd had ^ maakte hunne drift noch meerder gaande. Gy werpt u zelven (zeiden zy) tot Rechter in uwe eigene zaak op. Wy zouden u op uw woord moeten gelooven. Dat is te veel geëifèht; Uwe verklaaring is partydig. -—* Ik werpemy zelven niet tot Rechter in myne eigene zaak op, hervatte Jezusi Myne verklaaring is ook daarom niet valfch, om dat zy myne verklaaring is. Ik kan zekerlyk van»ry zelven getuigen, zonder dat men myne verklaaring moge verwerpen. Ik weet best, en moet wseten, wiens Afgezant ik ben, en hoe het met myne Zendinge gefield is. Gylieden daarentegen hebt géén recht, om van my te verklaaren , dat ik een Bedrieger ben 5 want, naadien gy de juiste denkbeelden van myne Zendinge niet hebt, zyt gy niet in ftaat, om daar' over te oordeelen; Gy, gylieden zelfs, ziet met partydige oogen, gy beoordeelt my alleen naar hec uiterlyke aanzien ,• en dus kan het niet anders zyn * of gy moet u bedriegen. Ik kan deeze uwe fout niet begaan; want ik werpe my niet tot Rechter in myne eigene zaak op; ik voere alleen den last van myne Zendinge uit; en laate gaarne aan elk waarheidlievend menfch over, om myne verklaaringen té onderzoeken. Dan gefield zynde, ik was, gelyk gy my verwyt, Rechter in myne eigene zaake, dan zou ik nochtans by myne verklaaringen de waarheid op myne zyde hebben; want ik ben immers niet alleen , [die zulks getuige] maar ik hebbe den Geenen voor My, Ik worde door Diens getuigenifle onder*  «öóFbsti JEZUS. 33 önderfteund, die my gezonden heeft; door Jiet getuigeniflê van mynen Vader. Naademaal dit getuigenis koomt by myne eigene verklaaringe, zal dit laatfte ten minden wel even zoo geloofwaardig zyn, als wanneer in een gewoon geval, waarin iets door getuigenfflèn beweezen moet worden 3 twee. wiberispelyke perfoonen getuigen , en iets verklaaren; in welk geval iedereen verplicht is, om hun getuigenis geloof te geeven. De eene*, die begeert gehoord te worden, ben ik. En niemand zal my van onwaarheid befchuldigen kunnen: de andere is myn Vader. —. Uw Vadert Waar is uvii 'Vader?, voerde men Hem te g^moet. Zy merkten gedeeltelyk wel, dat, naadien Hy zich eenen hoo» geren oorfprong toefchreef, Hy Jozeph van Nazareth niet meenen kon; dan Zyne waare meening begreepen zy toch niet. Hy ftelde hun Zyne Zending ook om die reden als gewichtig voor, dewyl zyn Vader Hem gezonden had. Hy beriep zich op deszelven getuigenis. Dit fcheen hun tot deeze yraage rechtte geeven; en Jezus zag ook wel vooruit, dat dit eert fteen des aanftoots voor hen weezen zoude. Voor onbevooroordeelde gemoederen had Hy genoeg gezegd j om hen tot het rechte begrip van de hoógerè betekenifle deezer uitdrukkingen op te leiden. Duidelyker was het niet wel te zeggen. Hy zou anders de waarheid, dat Hy de Mesfias was, met klaare uitdrukkelyke woorden ronduit hebben moeten melden': en dit wilde Hy niet doen, om dat de tydj wanneer Hy aan de verklaaringe van deeze waarheid Zyn leven zoude opofferen, noch niet was gekoomen, en het Volk noch niet bekwaam was, om zè behoorlyk te verftaan; — Intusfchen waren alle .de bewyzen daarvan reeds voor handen, en deezen ïprakeh fterker, dan woorden. —— "VVié onderzoè. IL Deèh C kei*  34 LEVEN vAtf V. boek. ken wilde, had alle gelegenheid daar toe; zoo dac 'er voor den waarheidlievender! niets overfchoot, om daaromtrent te eisfchen. Aa i de ardere zyde zouden kwalykgezinden , door eene uitdruk kelyke verklaaring, even zoo weintg overtuigd zyn geworden, al3 zy het door zyne daaden weiden; zy zouden fiechts te eerder deeze belydenis met den mam van Godslastering beflempeld'hebben. Men ziet hier uit, dac het niet zonder reden gefchiedde, dat onze heer dikmaals Zyne woorden, als het ware, hebbe ge,woogen, en hun eenigen fchyn van dubbelzinnigheid hebbe overgelaaten, of dezelven toch flechts in zoo verre bepaald hebbe, als voor naadenkende Toehoorderen volllrekt noodzaaklvk was; zonder juist moeite te doen, om ook van Iw.lykgezinden volledig begreepen te worden. Dan deeze voorzichngbcid beheerde hy ook alleen omtrent die leeringen te gebruiken , dewelken Zyne waardigheid van Mesfias betroffen ; dewyl deezen eenen zeer ongelyken indruk op de gemoederen maaken, en den eenen allerfterkst voor, èn de anderen tegen Hem inneemen moesten. Maar als Hy in tegendeel plichten aandrong, en nieteigentlyk van Zyne Zendinge fprak, dan behoefde Hy zoo agterlyk niet te weezen; dan zeide Hy alleen met evèngelyke vrymoedigbeid hunne gebreken. —■ Wy keeren weder tot de gefchiedenifiè. —— Waar is uw Vader ? vroegen zy. Gy vraagt na mynen Vader, en gy kent my zelven 'niet. Ik kan u niec antwoorden, voor dat gy juistere denkbeelden van my hebt. Zoo py my, myne leeringen, mvne daaden, in het rechte oogpunt befchouwde, dan zoudt gy ras weeten, wie myn Va» der is. Ds  HOOFDSTi J E Z Ü S; 33 De Euangeliefchryver merkt als iet byzonders aan; dat» onaangezien deeze Zyne vrymoedige rede, niemand van Zyne Vyanden waagen dorst, de handen aan Hem te leggen, ofte Hem ter verantwoordihge te trekken. Hy geeft daarvan deeze reden: naamlyk , dat de Voorzienigheid met opzet de omftandigheeden zoodanig beftierd had, dat 'er geene gewichtige hindernis Hem in den weg geleid kon worden* Voor dat de bepaalde tyd van Zyn openbaar leven afgeloopen, en het tydftip gekomen was, waarop Hy door Zyn lyden het oogmerk Zyner Zendinge vervul* len zoude (£). . Op dezelfde plaatfe, (in het zoogenaamde Voqrhof der Vrouwen, die met eene overdekte gaanderye omgeeven was, alwaar onder anderen ook vrywillige Giften tot den dienst des Tempels en tot Aalinoefen ingezameld werden) (c), vielen noch andere Gefprekken voor. Jezus nam eene nieuwe proef Om de gemoederen te winnen, terwyl Hy hun de ongelukzalige gevolgen van hun gedrag omtrent Hem voor oogen ftelde. De tyd nadert (fprak Hy) dac ik u ver laaten zal; dan zult gy my, dan zult gy den beloofden Perfoon, na denwelken gy zoo zeer verlangt, zoeken; gy zult geduurig, maar te vergeeffch , zyne aankomst te gemoet zien. En dewyl dezelve niet koomen zal $ en gy de middelen tot uwe welvaart, die u aangeboden waren, verworpen hebt, zoo zult gy in deezen onzaligen toeftand fterven, en verlooren gaan; de droeviglte gevolgen van hét on- ge- Q) 'Ovfoii inlaut «W», i'n sjtw tMti&tt i »viit (c) '£» ru Va^xfvXunla. C a  j<5 LEVEN van V. boekJ geloof zullen u in deeze en in de toekomende weereld treffen,- gy zult niet op die plaatfe koomen, werwaarts ik my begeeve. —» Hy wil ons verlaaten, zeiden eenigen, en wy zullen Hem zoeken, en nochtans niet vinden 9 Raadfelachtige woorden! Men zou denken, dat Hy voorhad, om zelfs van de Aarde te verhuizen, eer Hy door den natuurlyken dood van hier ge» noomen wierd. Zoo fpreeken menfchen, die voorgenoomen hebben, een zelfsmoord te begaan . . . Dat zou dan zekerlyk moogen heeten, ons op eene zoodanige wyze verlaaten, dat wy Hem niet vinden, en Hem niet naavolgen zouden. Ik verhef my zekerlyk niet te hoog boven ulieden , (gaf Jezus ten antwoord) wanneer ik my eene hoogere afkomst toeëigene, dan ulieden, en zegge, dat ik na eene plaatfe zal gaan, waarvoor gylieden, vooral by uwe tegenwoordige gevoelens, niet gefchikt zyt. Gy behoort tot de Aardfchgezinden; Ik ben geene der zoodanigen; lk behoore, wat myne afkomst en gevoelens betreft, tot eene andere, dan deeze Weereld; ik heb recht op den Hemel. — Wegens dit onderfcheid kon ik met reden zeggen, dat ik na eene plaatfe zoude gaan, waarheenen gy my niet kunt navolgen, en met reden zeggen, dat gy ten Jaatflen in deezen onzaligen toeftand zoud omkomen. Ik herhaale het: Indien'gy het middel ter reddinge, dat u aangeboden word , zult verwerpen; indien gy niet gelooven zult, dat lk die geene ben, denwelken myne daaden bewyzen dat ik ben, dan zullen u de rampzalige gevolgen van uw ongeloof in deeze en in de toekomftige Weereld overkoomen. Wie  fl, HOOFDST. JEZUS 3? Wie zyt gy dan?vroegen zy: ——- Vooxwien moeten wy u houden ? Hy hadde niet anders behoeven te zeggen, dan voor den Mesfias, om in hunne oogen, die immers niet anders dan eenen menfch voor zich zagen, voor eenen Godslasteraar aangezien te worden. Jezus antwooidde: Wy zyn noch, daarwy te voren waren. ——— Ik kan u niets anders zeggen, dan het geene ik bereids van my gezegd hebbe, en het geen u genoeg behoorde te weezen om my te kennen. Voor het overige maakc uw gedrag tegen my, dat ik meerder van ulieden en bet geen u betreft-, noodig hebbe te fpreeken, dan van my. Gy geeft my, door uw gedrag, tot veele redenen aanleiding, dieuzekerlyk zeldzaam voorkomen moeten; maar die daarom niec minder waar zyn. Want dit myn oordeel over ulieden heeft Dien ten oorfprong, wiens verklaaringen eeuwig waarachtig zyn. Hy is het, die my heefc opgedraagen om ulieden die te zeggen: Ik wyke, van het geene Hy my in deeze weereld beval te lee-, ren, niet het geringite af. Zy misten ook hier Zyne meening te vatten. De gedachte, dewelke Hy hun zoo dikmaals en zoo duidelyk zeide, dat Hy Gods onmiddelbaare Gezant was, kon zich volftrekt met de vooroordeelen, dewelken zy tegen zyne Perfoon en zyne afkomst opgevat hadden, niet vereenigen. Gy zult my (voer Hy voort) niet eerder voor den geenen erkennen, die ik ben, dan wanneer gy my zelfs tot een opentlyk Scbouwjpel zult verhoogd hebben. Dan eerst zuüen uwe oogen opengaan ; en het geen gy tegenC 3 woor-  S8 LEVEN van V. soek, woordig niet gelooven wilt, dat zult gy dan niet ïatW ger ontkennen kunnen; naamlyk , dat alles, wat ik deed en fprak, geenzins eene onderneeming uit my zelven was, en noch uit eerzucht, noch uit andere menfchlyke oogmerken geboren werd; maar dat het alles, zoo als ik het deed of zeide, eene zaak was, van mynen Vader my opgedraagen. Deeze deelt ook te zeer in my, dan dat gy met alle uwe we, derfpannigheid iets tegen my zoud uitvoeren. Hy laat my niet alleen; Hy zal my, al waren alle menfchen tegen my, beflisfende bewyzen van Zyn welbehaagen geeven; want ik doe niets, dan het geene de oogmerken, waar toe Hy my zond, vereisfehen. Deeze woorden, met dien naadruk uitgefproken, denwelken hun Jezus altyd wist te geeven, lieten by veele Toehoorderen eenen diepen indruk agter. Die naamlyk te vooren tot de betergezinden behoorde, maar zich noch niet voor Hem verklaard had, gaf thans zyne genegenheid, om Hem voor den Mesfias te houden, duidelyker te kennen. Jezusonderfcheide dezulken van de overigen, en zeide met opzicht tot hen : Ik ken ulieden wel, gy , by wien myne Leere goedkeuring vind. <—; Wanneer gy voor dezelve verder uw verftand en hart openen wilt, dan verdient gy in der daad myne Discipelen te weezen ; gy zult noch volkomen tot de kenniflè der Waarheid doordringen; en de waarheid, wanneer zy recht van xx gekend word, zal u in eenen zoodanigen zin, als gy het noch nooit waart, tot vrye israeliten, maaken. Deeze uitdrukking tastten de kwalykgaeinden aan: Yryt Heden (zeiden zy) dat zyn wy immers. Als Naa-  3. HOOFDST. JEZUS- 39 Naakomelingen van Abraham, hebben wy onze yryheid ld) altoos in zoo verre verdecdigd , dat wy ons nooit tot Slaaven hebben laan n maaken, (En oflchoon wy van eene vreemde Regeering afhankelyk zyn geworden, heeft echter elk van ons deeze hem aangeboorde vryheid, die ons van Slaaven onderfcheid behouden..) In welken zin belooft Gy dan uwen Aanhangeren, dat zy vrye hraUUen zullen worden? Daar is noch eene andere vryheid, hernam Jezus. Gelooft my; elk, die ondeugend leeft, aan welke foort van ondeugden hy overgegeeven zy, is in dat opzicht een Slaaf; zy oeffent over hem zulk een byster geweld, als de Heer over zynen Lyfeigenen. Maar gelyk de Lyfeigene géén deel aan het huis van zynen Heer heeft, even zoo weinig als ieder Vreemdeling , zoo kunt gy ook , zoo lang gy flaaven der ondeugd zyt, even zoo weinig deel aan die goederen hebben , dewelken zy , die tot het huisgezin van God behooren , voor hun eigendom moogen aanzien, even als of gy Vremdelingen waart. Op de bezittinge van het huis heeft eigentlyk de Zoon alleen recht; Hem alleen komt het toe beftendig daar in te wonen; daar in tegendeel knechten alleen zoo lang, als het den Heere behaagt, daar in gedoogd worden. Wanneer nu hy, die in het Godlyke huisgezin dat is , het geen de Zoon in het huis is, u vryheid geeft, wanneer Hy u van flaaven der zonden tot (d) Zy fpraken niet van de burgerlyke Vryheid, die zy niec meer hadden, maar van de li^h lauilyke , die tegen den itaat van Siaaven , in eenen ti.^entl.Rea zin, gefield is. Men zjfct het ook ui,c het antwoord .van Jezus. C 4 > '  LEVEN va» V. boek, tot Zyne Vrygelaatenen maakt, als dan is dat eerst de rechte vryheid; en deeze beloofde ik mynen Aan- hangelingen. Ik vergeete niet, dat gy Kinderen van den by God geliefden Abraham zyt. — Maar des te grooter fchande is het, datgy, Naakoo- melingen van eenen zobraaven Man ! —- my tracht, om te brengen; en dat, om dat gy myne Leere niec verdraagen kunt. In waarheid is dit de eenige reden: _ lk draag u die Leere voor, dewelke myn Vader my heeft aanbevolen om te leeren; gy daarentegen gedraagt u tegen my, gelyk gylieden het van dien geleerd hebt (e), die met grooter recht dan Abra- fjam —_ uw Vader genoemd kan worden. Wy weeten van géénen anderen Vader, (riepen zy) van denwelken wy zouden.afdammen, dan van Abraham. Wie zich beroemt, dat hy van eenen vroomen Vader afllamme, fprak Jezus, die behoorde zelf ook vroom te weezen. Waart gylieden Abrahams echte. Kinderen, gy zoudt waardiglyk aan deezen braaven Man handelen. -—- En nu denkt gy immers, om rny van het leven te berooven, eenen Man, die u de waarheid, zoo als zy hem van God in den mond gelegd word , bekend maakte. Neen. Abraham, was niet bekwaam om zoodanig iets te doen. Noch, eens: Gy gedraagt u zoo, gelyk dat uwen Vader waardig is. Welken (e) Naamlyk , gy hebt het van hem geleerd, h«t geene gy Gen. III. van hem geleezen hebt. Semlek.  3. HOOFDST. JEZUS. 41 Welken Vader? (riepen zy), wanneer gy doop uwen Vader God verftaac (ƒ), dan moet gy weeten, dat wy, overige Israëliten, van niet minderen edelen ©orfprong zyn. God is ook onze Vader. Ware de waare eenige God ook uw Vader; konde gy, wegens uwe gelykvormigheid met Hem, u beroemen, Zyne echte Zoonen te weezen; dan zoude moeten volgen , dat gy voor my achting en liefde had: want ik ben Gods Gezant: ik kome met volmacht van Hem tot u. Hoe zoud gy my niet kunnen kennen, indien gy Hem als uwen Vader liefhad Geheel wat anders ware het, wanneer ik my deeze waardigheid zonder grond toeëigende. Maar nu , daar ik van Hem gevolmachtigd ben, om u Zynen wil te openbaaren , van waar komt het, dat gy my niet aanftonds aan myne fpraake, aan myne geheele maniere van leeren, voor den geenen kent, die ik ben ? Daarvandaan , om dat gy myne Leer , wegens uwe bedorvene maniere van denken , niet kunt verdraagen. God is uw Vader niet, maar de Satan; naar hem gelykt gy meest. Uwe gevoelens omtrent my , en inzonderheid , dat gy my zoekt om te brengen , dat is deezen uwen Vader waardig, daarmede bewyst gy u als zyne echte Zoonen i (ƒ) Hy had zoo even van Zynen Vader gefproken . en God geineend , vs. 38. het welke' zy ook verftaan hadden , zy zeggen derhalven tegenwoordig , dat God niet alleen Zyn Vader was, dat zy zoo min Bastaarden (Heidenen) waren, als Hy, dat, konHy, als Israël. Ier, God zynen Vader noemen, zy met gelyk recht zulks doen konden enz. Dit houden wy voor den bewysbaarilen zin der woorden : Wy zyn niet in overfpel ge„ teeld ; wy hebben (met u) eenen en denzelfden Vader » n naamlyk God." Q 5  #a LEVEN VAN V. BOEK. nen, rerwyl gy u zoo bereidwillig toont, om zyne oogmerken, de mer:fchen in het verderft te Horten te vervullen; want van het begin di*r weereld is dat zyn lieflle werk geweest. En even zoo natuurlyk is het hem eigen, zich tegen de waarheid te verzetten, en haare werking onder de menfchen te verhinderen. Leugens te verzinnen, de menfchen met valfche bei rich.en te verleiden, dat ligt in zyn karakter Een Leugenaar, een waarheidsvyand is hy van natuure; en al wat valfchheid is 9. en genoemd word , dat heeft hem tot eenen Vader. Gy volgt hem in eenen gestren^en zin naa. Myne Leere geboft gy juist daarom niet, om dat zy, geheel ftrydig tegen de zyne waar en goed is. Of wie kan my met reden verwyten, dat ik in eenig ftuk, hoe genaamd van de waarheid en van het geene recht is, afwyke? - ■ En indien dat zoo niet is, wanneer elk onpartydige my voor eenen Leeraar der waarheid moet houden, waarmede zult gy u dan verontfchuldigen, dat gy my géén gehoor wilt geeven? Wie een Zoon en eerbieder van den waaren God is, die neemt zekerlyk ook de onderrichting, die God hem wil geeven, gereedlyk aan; hy is beryd om te boor en, als de Vader fpreekt. k het dan niet een wettig gevolg , wanneer ik zegge : Gy neemt die onderrichting, dewelke God u door my laat geeven, om die reden niet aan, om dat gy gééne Zoons van God zyt nogte Hem eerbiedige? Géi'n verwyt was voor de Jooden fmertelyker , dan dit; dat zy gééne Zoons van den waaren God waren, nogte Denrelven eerbiedigd"n. Dit verwyt vernederde hen tot den ftaat van Heidenen, boven dewelken zy meenden zoo groote Voorrechten te heb-  hoofdst. JEZUS. 43 hebben (O- Intusfchen, naademaal tegen deeze gevolgtrekkinge niets grondigs te zeggen viel, enz, nochtans niet wilden, dat men hen voor fchuldig, aan het geene Jezus hun verweet, zou houden; zoo naamen zy hunne toevlucht tot fchimpwoorden en fmaadredenen. Met dit alles (zeiden zy) bevestigt gv boe langs hoe meerder het oordeel, t geen wy van u velden, naamlyk, datgy een Samaritaan/che Dweeperzyt; dat een booze Damon u zoo zeldzaame reden ingeeft. By gezonde verftande zoud gy zoo verre niet kunne koomen, dat gy ons, Israëlieten, in het aangezicht zoudt verwyten, dat wy gééne Kinderen, van den Waarachtigen God, waren. Ik ben géén Dweeper, (zeide Jezus) van géénen Damon bezeeten. Zuivere yver voor de eere myns Vaders is het, 't geen my bezielt. By u m tegendeel is het lasterzucht en hoon, het geen u deeze reden ingeeft. Intusfchen zal de manier, waarop ik het verdraage, toonen, dat het my gantfchlyk met om myne eigene eere te doen is; r» hoewel Wy die met my is, my niet ongeftrafd zal laaten hoo- nen, en tusfehen u enmy zal oordeelen. lk laat my door niets te rugge houden, van Zynen last by u uittevoeren; maar verklaare opentlyk en op de ftaatlykfte wyze: Wie myne Leer aanneemt, en zich daar na gedraagt, dien, maar ook alleen denzelven, beloof ik, dat de dood voor bun geen dood meer ( 2 1 Zv dngen hierin zoo verve, dat zy, het gééne Tezus hier van hen (de Jooden; zegt. van de Heidenen (Afgodifche Natiën) gewoon waren te zeggen, naannyK dat zy des Satans eigendom waren; maar zy, zy in te- gendeel, hielden zich het eigendom van God te zyn.  44 LEVEN van V. BOEKt' meer zyn zal; by heeft een leeven, dat op hem veagt en nooit zal eind-gen; hy beeft ee'ie Gelukzaligheid, die hem géén dood zal ontt ooven. Zie daar, (hernamen zy), daar hebben wy een, klaar bewys, dac ons oordeel gegrond was! Als dat geene Dweepery is, wat zal dan dien naam voeren? Gy belooft, als men u gelooft en gehoorzaamt , een leven, dat nooit zal eindigen. Abrabum nochtans zelf is tegenwoordig dood, en alk andere Vaders en Propheeten zyn dood, en gy belooft uwen Aanhangeren, dat zy nooit fterven zullen ? Zyt gy grooter, dan onze vroome Vaders? Kunc gy uwe Aanhangers verder brengen, dan hen? welke voorrechten eigent gy u al toe? Als ik my zelven voorrechten toeëigene, (fprak Jezus) en myn aanzien, met dat van anderen te verkleinen, zoeke tevergrooten, dan is myn roemiedt^ IVlaar myn Vader is het, die my deeze voorrechten geeft; Hy, dien gy uwen God noemt, en op wien gy u beroemt, zonder Hem te kennen. Ik daarentegen kenne Hem, Ik zou een leugenaar zyn, gelyk "gy zyca wanneer ik zeide, dat ik Hem niet kende! Neen, ik ftaa. in de naaste verbintenilTe met Hem, en richte my naar zyn voorfchrifr. — Gy zegt, dat Abraham dood is; dat is piet waar. Ik kan tt verzekeren, dat deeze uw Stam-Vader, die reeds toen, toen hy op aarde leefde, de dag myner kom» Jle vol van de grootfle vreugde heelt te gemoet gezien , denzelven in waarheid beleefd en gejuicht heeft, om dat hy zyne verwachting vervuld zag (J> . Gy ' (*) Naamlyk in den Staat, waar in hy thans is, by Zaïifesifl.  's. höofDst; FJ E Z U 4g Gy zoud derhalven Abraham gezien hebben (riepen zy uic. Hy den tyd uwer korrifte beleefd ? En gy haalt noch op verre naa géén vyftig jaaren #)• Zekerlyk (herzeide Jezus) moet ik hem gezien en gekend hebben. Ik verzeker u; reeds toen \ en lang te voren, eer 'er een Abraham in de weereld was, was ik, die ik ben (£). Jezus had veel meerdérgezegd, dan zy vérftonden.1 Dan reeds dat, 't geen zy verltonden, maakte hen zoo driftig, dat Zyne hier en dcar verftrooide Aanhangers voor de oproerige gefchreeuw der overigen moesten wyken. Thans zoude het beroerde Pharizeeuwfche Gemeen (/) tot geweldaadigheid zyn overgeflaagen, zy hieven al Heenen op, om Hem terftond itfteenigen; (het gewoone uitweikfel van hunne woede). Maar, zonder de befcherming van eenigen menfch noodig te hebben, deed Jezus hun hun doel miflen. Hy ging veilig en onverzeerd midden door hen heenen uit den Tempel. (i) Zy merkten niet, dat Hy van Jbrahams verblyf in de plaatfe der Zalmen , en van de vreugde, die by aldaar over den Mesfias betoonde, gefproken hdd. (Ê) '£},«» Hftt heeft betrekking op Exod. III. vs; 14. Cla aC ke* (/) Daar kunnen ook wel voornaame menfchen onder hen gweesc zyn» DERDE  LEVEN van V* BOEK. DERDE HOOFDSTUK, Gebeurtenis met den Blindgeborenen*, INHOUD. Jezus verbeterd de denkbeelden ZynerDiscipelen. wegens de oorzaake van den elendigen toeftand vaneenen Blindgeboor enen $ v en maakt denzelven ziende. Dit Wonderwerk baart veel geruchts. De zaak komt de Pharizeeuwen ter ooren, dewelken de omftandigheid, dat deeze Geneezing op eenen Sabbatb gefchiedde, zeer dienflig vonden, om dezelve voor ongodlyk uittegeeven. Men wil den blind* geborenen opdringen, dat hy in hun gevoelen zal treeden. Hy weigert zulks, en word'geëxcommuniceerd: Jezus maakt zich aan hem hier op naader bekend* Joann. Hoofdft. IX. Indien men het gedrag van den Heere Jezus, volgens de regelen van menfchlyke voorzichtigheid, beoordeelen wilde , om daarin een ontwerp Van dien aart te ontdekken, gelyk men by die geenen befpeurt, die zich het gezach van Godlyke Propheeten zogtenaantemaatigen; dan zou men in zyne manieren van doen veele tegenftrydigheeden vinden. Men zou  g. HOOFDST» JEZUS. 4? zou geheel gééne reden kunnen geeven, waarom Hy dikmaals juist ter dier tyd de Machtigen en Aanzienlyken zoo zeer tegen zich verbitterde, als Hy hunne gunst en goedkeuring allermeest fcheen noodig te hebben- en waarom Hy op eenen anderen tyd de eerbewyzingen, die men Hem aanbood, juist op dien tyd zoo (landvastig weigerde aanteneemen, als Hy, om den haat der Machtigen te ontwyken, de onderlleu». ning van den grooten hoop, allermeest fcheen noodig te hehben. Befchouwt men daartegen de hooge waardigheid, dewelke Jozus bekleedde, en hoe Zyn gedrag by zoodanige omftandigheeden behoorde gefield te zyn, dan zal men alle Zyne redevoeringen en handel wyzen , overeenftemmig met malkandereö, en den last Zyner Zendinge betaamende, vinden. Altoosbleef Hy zich zelven gelyk. De omftandigheden mogten voor Hem gunftig of ofgunrtig worden jde oordeelvellingen over Hem mochten meerder of minder voordeelig /y i ; Hy nam nooit kunstgreepen van menfchlyke voor^igtigheid te hulp, noch om zich de gunftige gefieldheid der zaaken ten nutte te maaken, noch om zich uit zwaarigheeden te redden. By de gefteldheid van gemoed, waarin Hy naa het laatfte gefprek, de Pharizeeuwfche Geestlykheid en haare Aanhangers gelaaten had, kon een Wonderwerk van dien aart, als Hy gewoon was te verrichten ; dat is, weldaadig en zonder vertooninge, niet anders dan hunne verbittering vergrooten. INochtans, terwyl zich eene gelegenheid tot een zoodanig Wonder Hem aanbood, zoo nam Hy dezelve waar, onbekommerd, hoedanige gevolgen het voor Hem zou naa zich fleepen. Een  4< LEVÈN van v. mm Èen arm Man, van zyne geboorte af aan blind ï zat aan den weg, die Hy uit den Tempel na de Stad komende afging jj en bad om een aalmoes; De Discipelen zagen, dat hun Meester hem met Zyne aandacht verwaardigde, en deeden het zelfde Gemerkr zy zich herinnerden, dat men gewoon was zoo elendige menfchen voor byzondere voorbeelden der Godlyke ftraffe aantemerken, viel hun in de gedagten, dat men evenwel van deezen Blindgeboorenen (m~) niet wel kon zeggen, dat zyn toeftand eene Maèzi. tier eigene zonden geweest zy, ten zy men het Pharizeeuwfche gevoelen van de zielsverhuizing aanneemen wilde, volgens het welke Hy reeds in een ander hghaam gezondigd kon hebben. Dan, wanneer deeze meening gééne plaatsgreep, dat men dan zyne blindheid met anders voor eene Godlyke ftraffe kon aanzien,- dan wanneer men aannam, datzy hem Wegens zekere misdry ven zyner Ouderen opgelegd zv In der daad was dit ook een geval, het welke met dé meening, dat alle krankheeden van deeze foort llraffen van zekere zonden waren, niet beftaan kon; indien men niet iets van dien aart veronderftelde. Zy droegen hunnen Leermeester de zwaarigheid voor. Hy liet zich niet in eene beoordeelinge der Joodfche 'meeningen in; maar antwoorde flechts zoo veel als noodig was, om van het tegenwoordige geval naar waarheid te kunnen oordeelen: gy moet uit den toeftand van dezen menfch niets van dien aart befluiten, zeide Hy Het bewysteven zoo weinig, dat zyne Ouders, dan dat hy zelf zich buitengemeen heeft bezondigd; maar dat mag (m~) "lus tvQ>ti; ym&q. Het moet derhalven ieder eenen bekend geweest zyn, dathy van zyne gehorte af Plmd geweest was. .  g-. HOOFDSTj JEZUS. AP mag men 'er uk befluiten, (hetgeen de uitkomst ook aanftonds bekrachtigen zal, ) naamlyk, dat dit Merfch diende, om gelegenheid te geeven, dat de Godlyke Almacht en Goedheid in zyn perfoon verheerlykt wierdt. Aan zulke Öngelukkigen moet ik juist de voornaamfte bewvzen myner Zendinge vertoonen. In den dienst van God moet ik arbeiden; en wel zoo arbeiden, als Hy, myn Vader, die altoos tot welzyn der menfchen werkzaam is; dat is nu myn dagelykfch werk; en even als iemand, die niereerder, dan met het einde van den dag, van zyn werk gaat, moet ook in den geheelen tyd, die my gefield is, met zoodanig werk doorbrengen Cn). Daar koomt een tyd, dat ik, gelyk een Arbeider by het aankoomen van den nacht, zal ophouden met arbeiden. — Zoo lang als ik in de Weereld ben, ben ik voor de menfcheueen licht; myn vertrek onttrekt aan de Weereld het licht. Jezus zou flechts met één eenig woord Zynen wil hebben behoeven te kennen te geeven, dat de blinde zien moest; ofte ook zonder één woord fpreekens^ de uitwerking hebben kunnen te weeg brengen. Dan Hy Wilde liever eene foort vaf werkinge daarby doen, en zelfs den blinden ook iet daarby laaten doen. Hy wilde toonen, dat zelfs een eigentlyk foort van werken op den Sabbath zeer wel met Zyn beroep beftaan kon6 (») Naadien deeze geheele gebeurtenis op eene Sdbïath voorviel, en juist daarom voor Jezus naadcelige gevolgen h.fd . is het zeer waarfchynlvk, dat Hy met deeze woorden eigentlyk den Discipelen wilde zeggen, dat Zvn Ampt vereifchte, dat Hy even zoo wel op eenen Sabhatb, als op eenen anderen dag, in den Dienst van God arbeidde, II Deel D  50 LEVEN vam V. boek. kon. Offchoon Hy de gevolgen vooruit zag, dat naamlyk Zyn Wonderwerk, even gelyk zoo veele voorgaan den, juist om dis reden, zou verworpen worden, dewyï het een werk op den Sabbath was, wilde Hy echter opzeclyk juist daar mede, dat Hy meerdere werkzaamheid, dan naar gewoonte, daar by gebruik'e, toonen, dat zoodanige verrichtingen voorden Sabbath zoo wel, als voor andere dagen, fchikten. Boven dien was Hy ook anders gewoon, Zyne Wonderwerken met uiterlyke tekenen, ten bewyze, dat zy onmiddelbaar van Hem kwamen, te begeleiden. Hy ging na het Menfch toe, fpuwde op de aarde, boog zich neder, maakte door het mengen van dat vocht met aarde eene Zalf, en leide ze den blinden op beide zvne oogen. Ga° nu heenen (fprak Hy) tot het Bad Siloah, en wafch u aldaar. Zoo wel het geene Hy deed, als het geene Hy den Kranken belastte te doen, llreed met de Pharizeeuwfche denkbeelden van de naauwgezette, en alle lighaamiyke verrichting uitfluitende, Sabbathsruste. Dé Blinde liet zich derwaarts leiden, en wiefch zyne oogen in het Bad Siloah: hy deed het, zonder van de kracht van dat water eene byzondere uitwerking te kunnen verwachten, enkel in vertrouwen op den geenen, die het hem beval. Zulke proeven van vertrouwen eifchte Jezus in meerdere gevallen. Intusfchen dat hy zich wiefch, bekwam hy dien zin, waarvan hy ce voren géén denkbeeld had. Vol van verrukkirge ging hy in den Stad rondom: Zelfs zonder dat men hem kende, moest men uit de bevreemding, waar mede hy op de gemeende voorwerpen flaroogde, bemerken, dac hy niet gewoon was te zien.  3- HCOFDst. J E z u ê. 55 zien. Maar al wie hém kende * (rond van verwonderinge ftil, dac hy eenen Man zag, die geduurende zyn gancfche leven blind was geweest , en nurnethet gezicht begaafd. Wilde men het niet gelooven, men werd eerst dóór de gewoone gelykvormigheid tusfehen hem en den blindgeborenen, dien men zoo dikmaals op den weg gezien had, en dan door zyn eigen getuigenis dat hy het was, overtuigd. Deeze nieuwe maare ging van mond cot mond. Elk wiide de gefchiedenis van zyne geneezing uit zynen eigenen mond hooren. Hy zeide, wat hem van de omftandigheeden bekend was; nochtans zoo, dat men wel zag, dat hy zelfs zyne geneezing nier toefchreef aan deeze omftandigheeden; niet aan de Zalve h op zyne oogen gelegd, niet aan het Bad Siloah, maar aan de kracht van den bekenden Jezus, gelyk hy Hem noemde. Men zag duidelyk, dat tusfehen de voorafgegaane omftandigheeden en het gevolg gééne zoodanige be^ trekking Was, als tusfehen oorzaak en gewrocht. Dan dat verborg hy ook niet, en kon hy ook niec verbergen. naamlyk, dat alles op een Sabbath gebeurd was. Veelén, die reedsbedoten hadden,om gé-én Wonderwerk, 't geen Jezus ten oorfprong had, voor Godlyk te erkennen, gedroegen zich, als of het hun zeer bevreemde, dat even dezelfde Man den Sabbath zou ontheiligd, en nochtans eene zoo groote daad verricht hebben; dat zulks hun fcheen eikanderen tegen te fpreeken; en dat zy gaarne dien zeldzaamen Man begeerden te zien. Hy kon hen niet tot Jezus geleiden; maar hy bleef daarop ftaan, dat de zaak gebeurd was; en van zynen Weldoener fprak hy mee eene hoogachtinge, die deezen menfchen geweldig iliet. De Sabbaths-Yveraas matigden zich aanftonds een gezach over hem aan, en leiden hem, alseenen D a ver»  5a LEVEN van V. boek. verdachten menfch, voor eene Vergadering van Aanzienlyke , en met Jezus zeer te onvredene Pharizeeuwen. Deeze Inquiftteurs hoopten den ongeleerden Man fpoedig te zullen overtuigen, dat hy niet had behooren op eenen Sabbath geneezen te worden. Zeg ons eens, (fprakenzy,) hoe hebt gy uw gezicht wederom bekomen ? Hv herhaalde zyn eenvouwig verhaal: eene Zalf van flyk heeft Hy gemaakt, en op myne oogen_ gelegd, en heeft my bevoolen, dat ik my in Siloah zou wasfchen. Ik volgde zyn voorfchrift, en werd ziende. Op eenen Sabbath 9 (Tiernamen zy). Jaa! (gaf hy ten antwoord). Deeze omftandigheid alleen, (riepen zy uit) bewyst, wat men van deeze daad, hoe fchynbaar die ookzy, te houden hebbe. Een Godlyk werk kan zy onmogelyk zyn. Van God kan Hy, die ze deed, niet gezonden weezen ; Hy is immers een Sabbath- fchender. ■ Dit oordeel bleef echter niec zonder tegenfpraak. Zelfs in die Vergaderinge waren menfchen, die anders dachten. Wanneer Hy (zeiden deezen) zoo volftrekt voor eenen Sabbathfchender gehouden moet worden, dan is toch niet wel te begrypen , waarom Hem juist zoodanige wonderkrachten gegeeven zyn. Is het geloofbaar, dat God zulke Verachters van Zyne Wet met zoodanige gaaven uitrust ? Men behoorde eersc te onderzoeken, of het Wonderwerk inderdaad gebeurd zy, of 'er niet misfchien eenig bedrog onder geloope hebbe? Men vond goed, een lcherper examen met deezen Man te onderneemen. Houd  3. hoofdst. JEZUS. 53 Houd gy het voor een Wonderwerk, het geen deeze Man aan u gedaan heeft? (vroegen zy), o' wat denkt gy 'er van?, Aan welk eene macht ■fchrylx gy het toe? Zv hoopten, dat de Man verftandig genoeg zoq zyn om te begrypen, dat het zyn belang niet was, voor eene Vergaderinge, die zich reeds teegen Hem verklaard had, met roem van Jezus te fpreeken. fcn 7oo hy om haar te behaagen, of uit menfchenvreeze, den roem, die by Hem had gegeeven, had herroepen, dan kon bet niet anders, dan hun by het boosaartig oogmerk, om Zyn Wonderwerk te verydelen , zeïr wel te ftade komen. Maar de Man was te eerlyk, om eene belydenis, dewelke de waarheid hem afgeperst had, te herroepen, en te dankbaar, om den roem van zynen Weldoener te verkleinen. Taa (riep hy uit) ik houde het voor een Wonderwerk, en Hem, die het verricht heeft, vooreenen grooten Propheet! Dit antwoord bragt hen in de voorige verlegenheid. Daar was géén uitweg op, dan alleen: zich te gedraagen, als of zy aan de geheele zaak twyteiden , en noch eerft moesten onderzoeken : of die Man waarlyk van zyne geboorte af aan blind geweest zvasï Veellicht kon by het naavorichen van alle onhandigheden iets ten voorfchyn komen, het geen hun oordeel eenigen fchyn gaf! Men ontbood de Ouders van den Blindgeborenen. Deezen waren vreesachtiger, dan hun Zoon; zy zagen ras, waarom zy geroepen wierden. Het was door de geheele Stad bekend, dat de Priesterfchap, inzonderheid van de orde der Pharizeeuwen, den bi-D 3 , ter  54 LEVEN van V, bqek. terften haat tegen den Galileefchen Propheet had opgevat. Daar was zelfs van het Sanhedrin een Edicl utgegeeven, dat den voornaameren, op uraffe van verftooting uit het Sanhedrin, den gemeeneren oo ftraffe van den geftrengften Kerkeban, verbood, Jezus van Nazareth voor den Mesfias uittegeeven (a). Met den Ouderen werd van den Raad het volgende verhoor ondernomen: ° ' Is dit uw Zoon? Jaa! gew^sT' ^ hy *W gCh°me af aaob,in<* Jaa! Door welk een middel heeft hy dan zyn gezicht weder bekoomen? gezicnt. Dat weeten wy niet. Hoe? weet gy dat van uwen Zoon niet, van den-, welken gy /taande houd, dat hy blind ter weereld gekoomen js. In waarheid , hy is onze Zoon ; blind is hy van zyne geboorte af geweest; maar hoe hy weder tot zyn ma(4)o5Jenm™rtv m al-'ee" gemeene ******* . viïrhZii ff'01 van aanzien en geleerdheid ; als by tv ov!SLt"dmilS ' ëe'eeduft0»den, om tot deêze par? vereeï nien hen aan den band hield. be& l Z' XIL f-2' «3'L Indien **halven dit raadsS kS„ 86nW??nil§e Aanhan§e« van Jezus niet ion ?itichnkken van Hem getrouw te blyven; diende het nochtans om de gemoederen te toetfen/en hen, dïe no4 ffl fwyfel ftonderj, een fchrik aan te jaage,,, ' CQ  I. HQ0FDST. JEZUS. 55 zyn gezicht gekoomen is, dat moet hy zelf be;tweeten. Wy waren 'er gééne getuigen van; wy kunnen niet zeggen , wie hem geholpen hebbe. Hy is oud genoeg, om op alle vraagen zelf te antwoorden. Met dk.fchroomachrig antwoord wilden zy zich uit de:ze zaake redden. Het is niet geloofbaar, datzy van hunnen Zoon noch geheel niets omftandigs daaromtrent gehoord zouden hebben. Dan, zy vreesden, dat uit de bekenteniflê , dat zy Jezus voor eenen Wonderdoener , en voor den Redder van hunnen Zoon hielden , te veel ten hunnen naadeele befloten moge worden ; en men hen misfchien aandonds voor Aanhangers van den Propheet uit Nazareth zou verklaaren. Hunnen Zoon daartegen , dachten zy, kon men het zoo euvel niet duiden, wanneer hy zynen Weldoener opentlyk noemde, en zyne dankbaarheid betoonde. De Zoon werd weder binnen geroepen. Daar zyn alle bewyzen voor handen (fprak men tot hem) dat de Man, denwelken gy uwe geneezing, als eene wonderdaadige geneezing, toefchryft, den roem van eenen grooten Propheet geheel niet verdient. Wy hebben , naa zorgvuldig onderzoek, alle reden, om Hem voor verdacht , en zyn gedrag voor itrafbaar te houden. —w— Reeds die was zeer aanftootelyk, dat Hy den Sabbath tot dit werk misbruikt heeft. Herroep derhalven uwe verklaring, zeg de waarheid, belyd rondborltig, welk een bedrog daar onder geloopen zy. 1 Ik zie niet, antwoordde hy, waarom ik Hem eerder voor eenen Bedrieger, dan voor eenen Propheet, zou moeten houden. Ik blyve by het geene ik weet; ik weet, dat ik blind geweest ben, en nu zie. D 4 Men  $6 LEVEN van V. eoer, Men vond dat antwoord beledigende, de vyl het alle gelegenheid , om ergens op te vitten, a —— Jaa, ik geloof, myn Mesfias, ik geloof aan U! zeide hy, knielende, en van aandoeninge doordrongen, ?i xwn>'tts th rh vin dat ik goedvinde; het Van zelven afteleggen. Het ftaat aan myne vrye keuze, het neder te leggen, wanneer, en voor zoolang ik het goedvinde. Het is ook in myne macht, om het, wrnnetr ik wil, weder aan te neemen. En, als ik dat doen zal, dan gefchied zulks in gevolge van den last van mynen Va 'er. Eene nieuwe gelegenheid, tot misverftand en toe verfchillende oordeelen, voor de Jooden! En echter had Jezus, naar de tegenwoordige gefteldheid van zaaken , zich niet bepaalder , niet duidelyker, kunnen uitdrukken. Dan voor menichen, die, eens vooral , alle nieuwe, buiten hunnen zinnelyken gezichtseinder gaande waarheid, aanftonds voor Pbantafie (voor hersfenfchirn hielden, was dat alles niec beter, dan het raaskallen van eenen Dweeper. Zy duizelde by deeze rede; zv wisten niet, of zy dezelve eerder voor Raazcrnye, dan Godslastering, ofte waar voor zy dezelve houden moesten. Anderen oordeelden met meer verftands • fchoon zy deeze reden al niet geheel verftonden, kwamen zy hun echter niet voor van dien aart te wee/en, als men die gewoon was, by voorbeeld, van Dsmonielche menfchen in. hunne vervoerde verbeeldingen te hooren. En, alsdit zoo ware, (dagtcn zy ) dan moesten ook Zyne daaden eene verwarde inbeelding verr.aden ; maar, deezen beweezen veel eerder het tegendeel. Men had  4. H00FDST. JEZUS. 69 had Hem, by voorbeeld, onlangs eenen Blindgeborenen zien geneezen ,• en deeze daad (begreepen zy) kon men onmoogelyk aan eenen invloed van eenen boozen Damori, die zyne zinnen beneveld had, toelèhryven, enz. Deeze zeldzaame en eikanderen tegenfpreekende aanmerkingen, zette men by eene andere gelegenheid noch verder voort. Het is onzeker , of dit kort hierop, dan wel *>erst eenigen tyd daarnaa, is voorgevallen. Het Feest der Tempelwydinge koont in den Winter (c) ; en het fchynt, dar Jezus federt de laatde Feestviering in den Herfst (d) te Jeruzalem was gebleeven, en deezen tusfchentyd tot verièheide proeven, ten beste der Stad, bedeed heeft. Wy treffen Hem thans in eene der Gaanderyen van d.m Tempel, in die van Salornon aan (_ e ), die zeer be -waam was voor eenen Leeraar, om daar 'c Volk, het geen zich verllrooid in de Voorhoven van den Tempel bevond, by één te roepen en te onderhouden. Toen men Hem daar in de Gaanderye zag, riep de een den anderen hier by. In korten tyd had Hy eene menigte van Toehoorderen rondom zich heenen, en onder deezen, gelyk overal, Pharizeen en Wet- (c\ En wel in December. Dit Feest werd ter ge. dachteniffj van de reiniging es inwydint; van den Tenpel, naa de uitdryvinge der Syriers, 1 Maccab. VI vs. j<). gevierd. (d) Sedert het Loofhuttenfeest, (e) Het fchynt, dat de aanmerking van den Etiangelist, dat het juist Winter, of ruw koud U'eder |;uweese |s, te gelyk de reden aantoont, waarom de f-eïre Je2us juist in deeze overdekte Gaanderye zich l:et)je begeeven. E 3  70 LEVEN van V' bqjgk Wetgeleerden. Men herinnerde zich Zyne laatfte reden. Veelen gevoelden zelfs misfchien noch de onaangenaame indrukfels, dewelken dezelven op hen gemaakt hadden. Anderen, die tot hier toe-uit vooroordeel, of zwakheid van verftand, in onzekerheid waren gebleeven, waar voor zy Hem eigentlyk houden moesten, wenfchten van harten zeer, dat Hy zich toch eens duidelyker mogte verklaaren. Van deeze zoo onderfcheiden denkende menfchen, werd Hy, als het ware, in eenen kring, ingefloten. Laat ons nu, zeiden zy, niet langer in de verlegenheid, waarin wy zoo lang, ten aanzien van uw Perfoon, geweest zyn. Gy ontvvykt telkens de hoofdvraag, wie gy eigentlyk zyt, en fchynt ons echter door omWegen te willen doen gelooven, hetgeen gy liever, rcchtffreeks behoorde te zeggen. Waar toe zoo veel agterhoudendheids? Zyt gy de Mesfias, verklaar 'er u voor. • - - Deeze eifch was listig. Zyeisfchen, datHy zich den naam zou toeè'igenen, daar Hy hun van de zaake reeds zoo vee|e bewyzen gegeeven had. En het was intusfchen alleen eene zaak , die 'alleen daaï/yke bewyzen, ( bew; zen, die uit werken befte -nden) vereifchte. Wanneer deezen 'er waren, dan kon by verltandigen de vraag niet meer vallen^ of Hem de naam toekwam. Dan de Joodfche vooroordeelen waren oorzaak, dat ook het dan noch eene zeer ftoute aanmaatiging fcheen te weezen, als iemand dorst zeggen: ik ben de Mesfias; — al had men reeds alle noodige daadlyke bewyzen gegeeven, ?o flechts het uiterlyke, 'het geen zy in den Mesfias verwachtten, aan Hem ontbrak. Jezus bleef by de waarheid, zonder in den firik te loopen. lk heb u reeds dikmaals gezegd, het geen  4« koo:D3T, JEZUS, geen gy my nu vraagt, (fprak Hy"); nrar gy gelooft hec niec. Gy behoorde het ten minden om de daaden, die ik doe, te gelooven. Deeze daaden , deeze proeven daarvan, die de Vader door myn werk, zeggen duidlyk, wie ik ben; haar getuigenis behoorde meerder by u te gelden, dan wanneer ik het met woorden zegge. Maar gy zyt niet te overtuigen, hoe derk het bewys ook mag weezen; want gyhebt die gemoedsgefteldheid niet, die zy hebben moeten, die tot myne Kudde behooren zullen, gelyk ik onlangs zeide. Zy, die myne Kudde uitmaaken, kennen my aandonds aan myne demme; de inhoud van myne reden maakt hen aandonds al opmerkzaam, en vind ingang in hun hart; hun onderfcheid van de anderen kan my onmogelyk verborgen zyn; ik behoef flechts als Herder voor hen heenen te gaan, en zy volgen my aandonds. Ook vinden zy daarby hun grootfte voordeel, ik geeve hun het eeuwig gelukzalig leven een leven, dat hen tegen het bedeif der zonde en derzelver gevolgen beveiligt, en waarby zy nooit behoeven te vreezen, dat zy aan myn opzicht ontrukt zullen worden. Myn Vader, die ze my tot een eigendom gefchonkenbeeft, is machtiger,dan allen, die zich tegen hunne welvaart mogten willen verzetten; niemand heeft het vermogen, om ze aan de hand van mynen Vader, die deeds bereid is ter hunner befcherminge, te ontrukken. En het is onverfchillig, of ik zegge, dat zy aan Zyne, dan aan myne hand niet ontrukt kunnen worden. Myn Vader en ik zyn één. — Dit. ergerde hen in den hoogden trap. Jezus, dien zy voor niets anders, dan voor eenen gemeenen menfch hielden, zoude met God één zyn! Dan het was gewislyk niet het uiterlyke, dat Jezus van hen E 4 voor  7» LEVEN van V. boek. voor raar God gelykende [of liever voor een bewys, dat Hy één was met God den Vader] aangezien wilde hebben; voor dit eifchte Hy de eerder aanbiddinge niet; maar wel voor zyne daaden, en voor de. Godheid, die zieh door Hem openbaarde. De daaden moesten hen leeren, wat Hy groots en Godlyks bezat: Hem moesten zy gelooven; maar alle eer, die zyne leeren en daaden toekwam, moesten zy, als van God afkomftig, aanzien. In der daad waren zy werken van de Godlyke Almacht en Goedheid; daaden van God; zoo zeer als de beste en grootfte werken der Natuur het waren: wat was dan biUyker, dan de eifch, dat zy in deeze daaden de daarin zich openbaarende Goedheid erkennen zouden? Het was eene drogrede, dat, het geene Jezus van zich zelven zeide, voor de eere der Godheid nadeelig was. Het was zulks even zoo min , als wanneer Mozes of een ander Propheet zeide: lk ben Gods Gezant; en zulks met zyne daaden bewees. Hadden de Jooden Hem flechts dat toegeftuan, dan zou Hy ook wel met hen in andere dingen hebben kunnen voortgaan. In ftede van Hem met redenen te wederleggen, namen zy fteenen op. Valfche Religie-yver deed hen gelooven, dat het nu het geval was, waarin zy de eer van hunne beledigde Godheid moesten wreeken, Naadien zy aan zyn uiterlyke het Godlyke niet vonden, en zekerlyk niet vinde konden; het geen zy zoo openbaar aan Zyne daaden hadden behooren te zien, namen zy, het geen Hy gezegd had, voor Godslastering op. Een misdaad, die de fteeniging verdiende. Jezus  '4. H00FBST. JEZUS. Jezus toonde het ongerymde in deeze handelwyze. Zoo veele daaden, (fprak Hy), die gy zelfs voor fchoon en goed moet houden, heb ik voor ulieden door de kracht der Godheid, myns Vaders, verricht! Zegt my toch, met welke van deeze goede daaden heb ik by ulieden verdiend, dat gy my Steenigen wilt! Zy dachten, dat zy met eene onderfcheiding hun gedrag rechtvaardigen konden. Niet om uwer goede daaden wil, (riepen zy), om niets van dien aart, dat fpreekt van zelven, gaan wy tot dat uiterfte middel over. Maar die lastering verdient het," deeze, dat gy, een enkel menfch, als wy, u niet ontziet, te zeggen, dat gy zyt als God. > Wanneer lk zegge (hernam Jezus) dat ik Gode gelyk ben, [met den Vader èén ben], dan word Gods naam van my daar door even zoo weinig onteerd, als wanneer 'er in uwe Godlyke Schriften ftaat: (merkt op deeze uitdrukkinge): Ik hebbe my verklaard: dat gy zyt Goden en zoons des Aller hoogften; (ofte, dat ik wil, dat %y als deelgenooten der Godheid aangezien zult worden; (om dat naamr. lyk de Rechters en Overheden, tot dewelken dit gezegd is, uit kracht van eene Godlyke volmacht handelen. Maakt de Schrift géén zwaarigheid , om die geene Goden te noemen, denwelken God zyne uitfpraaken doet, en dewelken Hy meerder of minder volmachtigt; en is de voegzaamheid van deeze be» naaming, gelyk van alles wat in de Schrift: ftaat, ontwyffelbaar, hoe kunt gy my dan verwyten, dat ik God lastere, wanneer ik zegge, dat ik Gods Zoon E 5 ben  74 LE.V.EN vftn V. boek, ben; daar gy nochtans de duidelyke kentekenen niet ontkennen knnt, dewelken bewyzen. dat de Vader my tot het heiligde werk ingewyd,mec alle noodige éigenfchappen uitgerust, en zoo in de weereld gezonden heeft? Hoe zou dan de verklaaring, dat ik Gods Zoon ben, (Hem in alles, waaruit de Godheid gekend word, zoo gelykaartig, als de Zoon aan den Vader, ) zyner eere te na weezen; Wanneer gy kunt zeggen, dut ik zoodanige werken niet doe, waar aan men zien kan, dat zy God ten oorfprong hebben, dan eifch ik in het geheel niet, dat gy my zult gelooven. Maar wanneer gy in tegendeel belydenmoet, dat ik zoodanige werken verrichte dan moogt gy noch eens zo veelzeggen, dat myne woorden géén geloof verdienen, myne werken "verdienen het toch. En wat gy ook tegen myne woorden moogt inbrengen, het word door myne werken allerduidelykst wederlegd. Gelooft deeze myne Werken, dat is alles wat ik eisfche,* dan kunt gy niet twyfelen,of het is waarachtig: dat de Godheid des Vaders op de eigentlyk/le wyze in my is, en doormy werkt,en ik op de eigenllykfh wyze in Hem en door Hem ben en bandek. Ik kan derhalven met reden zeggen: Ik en de Vader zyn één. Zoo kwam Jezus tot zyne eerde ftellinge te rug; bewees dezelve, en bleef'er op daan. Maar Hy verkkarde, dezelve ook zoo, dat Hy alle verdenking eener Godslastering wegnam. En in der daad Cf), wanneer zyne moorden, zoo als de Jooden geloofden (f) De volgende aanmerkingen, offchoon zy het verhaal een weinig afbreeken, zullen zoodanige L.eezeren niet  / 4. HOOFDST- JEZUS.' 75 den, eene Godslastering waren , dan moeiten Zyne daaden ook een Godslastering weezen ; want zy beweezen juist het zelfde, het geen Hy zeide^ pn zy zouden het beweezen hebben , alfchoon Hy niets daar van gezegd had. De vraag blyft deeze: waren Zynen daaden van dien aart, dat men, zon Ier fchroom voor doolinge, daarvan zeggen kon, dat de Godheid zich daario openbaarde, en zelfs even zo,ondubbelzinnig als in de grootfte werken der Natuur; en datzy derhalven Gods daaden waren ? Gefield zynde, dat Hy alle foorten van Pbyfiefch kwaad hebbe wegge* noomen; het grootfte, naamelyk den dood, zoo ge- maklyk, als alle krankheeden: — dan dunkt my, dat men in de geheele Natuur, gééne grootere en heilzaamete Werkingen der Godheid aantreft, dan Zyne daaden geweest zyn. Het beste en heilzaamfte in de Natuur is, buiten twyfel, de onder de Schepfelen verdeelde kracht van leven, waar van wy nochtans nergens eenige zoo fterke proeven vinden, als de opwekking van Dooden, en de oogenblikkige wegneeming van anders ongeneesbaare Krankheeden zyn. Heeft nu Jezus zoodanige proeven van levendigmaakende en geneezende kracht in menigte gegeeven, dan moet men bekennen , dat Zyne daaden de edelften en grootften onder de bekende werken der Natuur, welken wymet recht gewoon zyn werken van God te noemen, overtreffen; en zich derhalven de Godheid in Zyne werken verwonderenswaardig openbaarde. Zou men willen zeggen, dat op zoodanige wyze ieder Arts werken van God kon verrichten niet onaangenaam zyn , die de kracht_ym het bewys , in Jezus Leere , wat aapbelangt deeze zaïke t duidlyker wenfchen te begrypen.  p LEVEN van V. boek, ten, dan blyft het groote onderfcheid altoos daarin beftaan, dat de Arts middelbaar handelt, en zich van zekere krachten der Natuur bedient. In ze o 'verre deeze van Hem onderfcheidene krachten de ge» neezin e te weeg brengen, is de zaak zekerlyk ook in eenen eigentlyke zin Gods werk. Maar het geen de Arts zelf daar by doet, is flechts eenes menfchen werk Chrifhis daar tegen bediende zich van gée'ne natuurlyke krachten, die van Hem waren onderfcheiden ; maar alles word door zyn onmiddelbaar willen en doen volbracht, het geen anders door de befte natuurljke krachten niet uitgevoerd word. Hy was Arts en Artfeny te gelyk. Hy had de allerho> pst* wgelyke levenskracht met zich op aarde gebracht; Ly moest haar niet eerst in de krachten der fchepfelen zoeken ; en Hy zou ze ook daar niet gevonden hei-.ben. Wat konden dan zyne daaden anders, dan daaden van God zyn ? Elk een, die ze zag en geloofde , moest bekennen , dat de Godheid op eene gelyke wyze , fchoon in veel hoogeren trap, als in de Natuur , zich door Hem openbaarde ; en men gevolglyk onmogelyk kon weigeren Hem in de gelyk* beid met God te erkennen. En dit is juist bet denkbeeld, het geen de uitdrukking, Zoon van God, in zich bevat. Verre van deeze denkbeel len vervreemd, geduurig door het ukterfyke van zyn Perfoon , denwelken zy voor zich zagen, in de war, en van hec weezen der zaake afgeleid, wilden de Jooden den eens opgevatten argwaan niet laaten vaaren. Het geen Hy zeide, klonk hun noch even zoo GodMasterlyk , als voormaals , in de ooren. En hoe ligt viel het, de zaaken  4. Hoorbsr. ] E Z U Si ft ken zoo gefteld zynde, voor eenen Priefter of Wetgeleerden, om de zaak by den gemeenen man zoo te verwarren , dat die met hem dat als een Godslastering opnamen, het geen in den grond eene verheerlyking van God was. Daar witrd toeleg op zyn leven gemaakt;- men daeht Hem op die plaatfe, daar Hy zoo fprak, in de tegenwoordigheid van zoo veele getuigen van deeze vermeende misdaad, gevangen te neemen. Maar het kreeg zyn beflag niet. Jezus ging onbefchadiüd uir den Tempel. Dan te Jeruzalem waren de gemoederen der Priesterfchap, der Geleer len * en van een gedeelte des gemeenen Volks, tot zulkee^ ntn rap van den geest der vervolginge bezield, dat 'er niet meer aan eene proeve te denken viel, om ze tot bet bedaarde onderzoek der Waarheid te rug te brengen. Jezus met zyne Discipelen verliet de Stad, en kwam 'er ook nooit weder in, tot den tyd toe, dewelke tot zoö veele vertooningen van boosheid en vervolginge bepaald was. Zy namen hunnen weg na den Jordaan, voeren over deeze Kivier, en hielden zich een tyd lang in die Landftreek op , daar Joannes zich door zynen Doop beroemd gemaakt had, die ook by elk eenen nnch verfch in geneugen was. Welgezinden reisden Hem naa; ook kwamen de Bewooners van die Landftreek tot Hem. Daar zy thans juisr op die plaatfe, . daar de Dooper zoo dikmaals van Hem gefprooken had, gelegenheid hadden, om Hem te zien en te hooren, gaf bun dit gelegenheid tot de aanmerkingei dat men in eer daad reden had, om, met betrekking op dien Doop, en de reden van Joannes, te belyden, dat zyne verkondiging volmaakt overeenitemme met  g$ LEVEN vAS V*« met alles, wat Jezus nu zoo lang opentlyk deed en leerde; dat Joannes, offchoon hy zelf gééne Wonderen gedaan had , opentlyk de Godlykheid Zyner Zendinge, en tevens der Zendinge van Jezusy genoeg beweezen had; dewyl alles, wat hy van deezen Perfoon beloofd had , zoo juist was vervuld. ——— Eene aanmerking, welker juistheid veelen inzagen, die daardoor des te geneegener wierden, om zich by de partye van hen, die Hem eerbiedden, te voegen. GESCHIË-  Èïadz. f$ GESCHIEDENIS DER DRIE LAATSTE JAAREN VAN JEZUS LEVEN, ZESDE BOEK, ÏÖT OT ZYNE LAATSTE RËIZE NA JERUZALEM. EERSTE HOOFDSTUK. Verheerlyhng. INHOUD. Jezus vraagt zyne Discipelen, wat men van hem dacht (i). Eerfte voorzegging van Zyn Lyden (2). Hy vertoont zich aan Zyne (1) Matth. XVI. vs. 13-20. Markus VIII. vs. 27-; 30. Lukas IX. vs. i8-ai. (2) Matth. XVI. vs. 21-28. Markus VIII. vs. Ji38. en IX. vs. 1. Lukas IX. vs. 22-27.  Be LEVEN van V. boes Zyne Discipelen in eenè geheel ongewooné Htmeljche Gedaante , om hun het denkbeeld van de Godlykheid zyns Perfoons gevoeliger te maakeh (3}. (3) Matth. XVil. vs. i -13. Markus IX. vs. 2-13: Lukas IX. vs. 28-36. Wy hebben eene menigte van vertooningen gezien , waar by Jezus1 het karakter van zyri Perfoon en Zendinge ,- voor het Oog der Natie ^ door Redevoeringen en Daaden, ttaande gehouden heeft. By de meeste openbaare reden, 'die in het voorgaande^ Boek verhaald worden, kwam het byna geduurig^ alleen aan op het vastzeilen van eene Hoofdwaarheid, dewelke , wanneer zy tegeri zoo veele vooroordeelen en zedelyke hindernisfen doorgedrongen ware, der zaaken zekerlyk fpoedig eene an* dere gedaante gegeeven zouden hebben. En deeze waarheid was : Het Mesfiasfchap van Jezus: dë Vraag: Of Hy, Jezus, Gods Zoon vjare? Hy verklaarde zulks niet, als iets, het geen men op Zyn woord alleen gelooven moest; maar als eene waarheid , deweike door al Zyn doen en laaten beweezen wierd. Men behoorde de werkzaame Godheid uit 2yne daaden te kennén. Dit was niet zyne zigthaaren Perfoon, zoo als Zy zich aan de menfchen vertoonde, voor' den hoogften God uitgeevenmaar {taande houden j dat het de onzichtbaare Godheid was, dewelke op eene zoo eigentlyke wyze . als Zulks maar eenigfins mogelyk was, door Hem fprak - en werkte. - Men behoorde zich , door het menfch-  fe. HOOÏDST. JEZUS* 6t menfchlyke van Zynen Perfoon, niet te hebben laaten verleiden, om de Godheid, in Zyn doen zichtbaar, voorby te zien , en dat wel om dezelfde reden, 'waarom men, niettegenstaande het zichtbaare en vergankelyke, het geen de Natuur heefc, de Godheid; die haar leven geeft, ook niet behoort uit het oog 'te verliezen. Volgens dit denkbeeld leerde Jezus, en Zyne daaden bewèezen het, dat Hem te gelooven^ 'eri aan God te gelooven , op het zelfde uitkoomt. ■Naamlyk, in zoo verre Hy zoo handelde, zoo fprak, was Hy in der daad het Evenbeeld van den onzichtbaaren. God; Zyne Reden het levendig afdrukfel van Gods Wil; Zyne Daaden het levendig afdrukfel van Gods Macht. Geen Zoon kan meer het Beeld yan zynen Vader draagen, dan Jezus het Beeld van God droeg. Maar tegen dit hooge, denkbeeld ftreed een gèheeï heïr van vooroordeelen. Èykomende denkbeelden, diè hiertoe niet behoorden, drongen zich geduurig 'm# de Joodfche maniere van denken, zoo dikmaals, als *er van dit ftuk gefproken wierd, Nazareth, • — Galilord op Zyne vraag in gereedheid (k)» Petrus alleen, die reeds noch eens t./) zyne waare meening hier over verklaard, en toenmaals de ftiU (f) Het oogmerk der vraag is zekerlyk geweest, dat Hy gelegenheid zogt te bekonmen, om ,hun voor de eer. ftemaal zyn Lyden te vootfpcllen. Maar men ziet ook daaruit, dat Hy zich aan hun . te vooren, zelfs by Zvneby. 2ondere onderrichtingen, noch nooit duidelyk en heflisfend als den Mesfias bekend gemaakt had. Zou Hy anders Petrus hierop, al» op de gewich'iefte ontdekkinge, geluk ge enfcht hebben, als deeze Hem op zyne vraage antwoordt; Gy zyt de Mesfias? (k) Offchoon zy in hun hart niet anders, dan Petrus, dachten. Maar de vraag bevremdde hen een weinig. CP Joan VI. vs. 69. Toenmaals had Hy zulks ge* zegd bv gehgenheid dat veelen , die voormaals anhangers van Je/.us geweest waren , Hem ve lieten. Eene zeer gevoegelyke- geleeenheid. Ook had hy het in den naam van zvne Mede Discipelen gezegd : Tot wien Zouden wy gaan ? — Wy hebben geloofd en erkend, dat gy zyt de Christus, di Zoon des levendigen Gods.  I. HOOFDST» JEZUS. 85 zwygende goedkeuring van zynen Leermeester verkreegen had , zeide thans fpoedig en overluid, het geen de anderen Hechts dachten, hoopten, geloofden; maar niet met eene zoo volkoomene overtuiging inzagen: Gy zyt de Mesfias; de Zoon van den eenigen waaren God zyt gy ! Hy zeide dit met eene aandoeninge van vreugde, dewelke de overtuiging van eene zo gewichtige waarheid op het aangezicht van eenen zoo levendigen Discipel moest doen leezen. Petrus verdiende, deeze vreugde in eenen verheveneren trap te gevoelen. Gemerkt Jezus zag, dat hy naby dat (lip was, daar de waarheid met het zuiverlte verftand en het welmeenendfte hart aangenomen en omvat word, beloonde Hy deeze uitmuntende, Zynen Discipel waardige, gemoedsgefteldheid, op eene wyze, die tevens voor de andere Jongeren leerzaam was: Gelukzalig zyt gy, Simon, myn lieve Barjona, (zeide Jezus), want het geen gy zegt, heeft u zekerlyk myne uitwendinge gedaante niet geleerd; maar myn Vader, de hemetfcbe Vader, die heeft u verwaardigd met het geluk, van deeze waarheid in te zien. ik zal u thans ook iets zeggen, het geen u aangaat: Gy zyt by my, gelyk ik u reeds, toen ik u eerstmaal zag, noemde, een Peterus, een Steenrots; juist de Rotsfteen, dien ik ten grond leggen zal, wanneer ik nu binnen kort eene Gemeente aanlegge, waartoe myne Aanhangers zich vergaderen zullen. Gy zult by haaren opbouw my de eerfte gewichtigfte dienden doen, gelyk als de Steen, die tot fondament van het Gebouw gelegd word, zoo duurzaam zal de Gemeente zyn, door F 3 uwen  £6 LEVEN van VI. b os uwen dienst aangelegd, dat zelfs de macht van de» dood Q m ) niets tegen haar vermoogen zal! En ik zal u alle de noodige Volmacht geeven, om voor den menfchen den ingang tot het Godlyke Koningryk te openen; welke Uitfpraaken gy in mynen naam doen zult, betreffende de vergeevinge der zonden„ die de eene te verwachten, ofte de llraffen, die de andere te gemoet te zien heeft, die zullen al* len, by God zei ven, eene onherroepelyke waarde hebben. Dezelfde Volmacht, die Hy hier aan Petrus gaf, heeft Hy naaderhand den Discipelen in het algemeen gegeeven ( n ). Zy was ook geheel niet uitfluitender wyze voor hem; maar door zyn edel gedrag by deeze geleegenheid had hy verdiend, dat hy in deeze aanIpraake byzonder genoemd wierd. Dan tegenwoordig keerde Jezus tot de hoofdzaa* ke te rug. Zy hadden gedacht, Hem daar mede vermaak te doen, dat zy overal verkondigden, dat Hy de Mesfias was. Zy zouden ook hebben kunnen denken, dat Hy juist tot dat einde hen gevraagd had, wat andere menfchen en zy zelfs van Hem zeiden; om hen te leeren, dat zy het Volk, waar zy ook geleegenheid daar toe mogten vinden, hunne vooroordeelen beneemen, en het waare denkbeeld van Z ne Zending uitbreiden zouden. Maar daarom was het Hem thans juist niet te doen. Hy wilde niet, dat (m) Dat i?: myne (lichting zal zich verder dan het Graf ultftrekken, tot diep in de Eeuwigheid. (») Joann, XX.  S. HOOFDST. JEZUS. 87 dat zy reeds opentlyk zouden leeren, waarvan l ïy ze noch eerst verder op de allerfte'Me manier overtuigen wilde. Hy verbood hun zelfs ■ den menfchen, die zoo zeldzaame gedachten van Hem voedden, te zegden, dat Hy de Mesftas was. Die moest hen bevreemden : waarom eene waarheid verzweegen, waar aan de Natie zoo veel geleegen was? Waarom dezelve , in ftede van zoo veele valiche meeningen, niet eens vooral vastgezet? Dan de redenen van dit verbod zyn niet zeer moeilyk te ontdekken. Men zal zich herinneren, dat de Heer Jezus zelf rot hier toe geduurig, by alle voorvallen, daar het op de bekendmaakinge van Zynen Perfoon en waardigheid aankwam, een zekere agterhoudendheid in acht genoomen had, dewelke gewislyk niet noodig geweest Ware, indien aan den eenen kant de Jooden gezuiverder denkbeelden van den Mesfias, en van het geen Hy verrichten zou, gehad hadden; en aan de andere zyde zekere gebeurteniflèn hadden moogen vermyd worden f van dewelken juist dat afhing, het geen eigentlyk de Verlosfing, naar Gods meening , uitmaaken zou; gebeurcenisfen , die genoegzaam niet anders voorvaLen konden, dan wanneer aan zekere vooroordeelen, die in de gemoederen hejrfchten , thans noch de vrye loop, zelfs tot de grootfte buitenfpoorigheid toe , gelaaten wierd, tot dat het oogmerk bereikt, en alles aan Jezus volbracht • wierd, wat dezelve verlosfing) vereifchte. Deeze agterHoudendheid is in eenige reden van Jezu3 meerder, in anderen minder merkbaar, naar dat de omftandigheeden telkens dat vereifch'en. Maar overal ziet men genoeg, dat Hy ontweek dat geene te zegden, het welke Zyne eigentlyke waardigheid betrof, F 4 of  U LEVEN vam VI. boek. of dat Hy het alleen ten minden door omfchryvin«-en gezegd heeft. Dit was niets minder , dan enkel menfchlyke voorzichtigheid Ook ftrekt het' der waarheid tot géén naadeel ; want daaden fpreeken toch altoos sterker dan woorden; en Zyne woorden' zelfs drukten telkens toch zoo veel uit, als noodig was voor gemoederen , die waarheid zogten. Op deeze wyze werden de zaaken van tyd tot" tyd in die omftandigheeden gebragt, dat men daaruit de'volgende gewichtige gebeurtenisfen zeer natuurlyk kan verklaaren. Hadden Jezus en Zyne Difcipelen altoos aanftonds en opentlyk daarop gedrongen , en elk eenen getracht daarvan te overtuigen: dat Hy de Mes. fias ware; hadden zy by elk Wonderwerk, deeze Leere uitdrukkelyk voorgedraagen, geduurig op Jezus geweezen, en gezegd: ziet'daar uwen Mesftas' dan zou zich aanftonds de Natie in twee partyen heb ben gefcheurd: de eene, die het geloofd had, zou" volgens haar denkbeeld van den Mesfias, gèduune daarop aangedrongen hebben , dat Hy nu eindely! de Kóninglyke Waardigheid meest aann?ernen L wanneer Hy zulks geweigerd had, zelfs wel eenen opftand ten zynen voordeele verwekt hebben; de andere daarentegen, volgens daartegenoverftaande vooroordeelen, zou zekerlyk deeze aanmaatigingen hebben zoeken te veriedelen : en zoo zouden de Discipelen eindelyk tot Hoofden en Aanvoerders der gunstige Partye, en de Perfoon van Jezus zelf een voorwerp van openbaare beroeringen , geworden zyn' Voor het Godlyke oogmerk zou het in den grond even naadeelig geweest zyn, of de zaak tot zyn voordeel , dan ten zynen naadeele ware uitgevallen. Maar dus verhinderde deeze wyze agterhoudendheid, dat het nooit zoo verre kwam, dat er openbaare onrusten  H00FDST. JEZUS. 3f ten over ontftonden. Hy gedroeg zich altoos zoo, als het met het ontwerp, door de Voorzienigheid vastgefteld, betreffende de gebeurtenisfen van Zyn lyden en opftandinge , die tot pntwikkelinge van haar geïieele ontwerp behoorden, best overeenftemde. Hy liet toe, dat eenen geruimen tyd eene meenigte vandwaaze denkbeelden en ydele fpeculatien over zynen Perfoon en Zendinge , by zyne Vrienden en Vyanden, heerfchten; alleen met oogmerk, op dat ondertusichen de omftandigheeden zich zoo onderling zamen verbinden zouden, als zulks voor het aan Hem alleen bekende groote oogmerk best voegde, Om deeze reden verbood Hy Zynen Discipelen, het verdere verbreiden van Zyne waardigheid als Mesfias ; maar leidde hen thans eenen ftap verder , en zeide hun iets; het geen hen veel meerder, dan al het tot hier toe gezegde en voorgevallene , bevremden moest. Binnen kort zal het daartoe koomen (fprak Hy)s dat de Menfch , die niet gekend word voor het geene Hy is, weder na Jeruzalem moet reizen; dan zal Hem alles wedervaaren, het geen van Hem voorzegd is. Hy zal de grouwzaamfte vervolging der Priesterfchap, en van haar Opperhoofd, en van de Wetgeleerden ondergaan moeten- • Hy zal van hen gedood worden. Maar op den derden dag daarnaa zal Hy weder opftaan. Hoe veel lag 'er in deeze woorden, het geen voor hunne noch zoo weinig voorbereide gemoederen onbegrypbaar, tegen hunne verwachtingen ftrydig, ten Uiterften vernederende en gevoelig was ! Men ftelle Zich flechts in den ftaat van Petrus, die, noch vol van de hooge gedachten wegens het geene hem Jezus zoo even gezegd had, nu, als het ware, uit de F 5 wol-  po LEVEN van VI. boers wolken ter neder viel. En, hoe troostlyk ook die laatfte woorden zyn mochten, zy konden echter op hun hart géénen indruk maaken, dewelke teget de ontzetting opwoog, waarin zy allen gebragt waren Hy zat dt z-Maarfte vervo.'gihg o der gaan moeten. . Hy zal geaond worden. En zy wisten nu al te wel, wie Hy door deezen menfch verftond. Dan, men ziet ligt, hoe welgefchikt hier deeze Voorzegging aanszebragt was, als men aanmerkt, dat zy de waare reden bevatte, waarom Jezus niet wilde, dat Zyne Discip-len teg« nw ordig Zyne Mesfiaswaar» digheid bekend maaken zouden, liy moest verworpen worden Ware- Hy niet verworpen, al het overige ware ook niet gevolgd. Maar moest Hy verworpen worden , dan was het in der daad wanvoegelyk, door de Discipelen alommc te'laaten verbreiden, dat Hy de Mesfias ware. "Petrus, veel te ongeduldig om eene gelegenheid aftewachten, om Hem daarby zyne bedenkingen omtrent deeze zaake mede te deelen, omarmde Hem, nam Hem ter zyde, en veroorloofde zich, om zoo verre te gaan , als hy noch niet gegaan ware Daar bewaare ons God voor! myn Heer en Meester! Geloof nooit, dat u zoodanig iets zal overkomen!neen, daar toe zal het nooit komen. Verleidend menfch! (hernam Jezus, en zag hein fterk in de oogen) gaa uit myne oogon! gy legt voor my eenen valftrik, gy fpeekt eene tad, die bewyst, dat gy by deeze zaake geheel niet met de evoelens en oogmerken van God overeenftewt, naar alLen aardfche voordeelen en genoegens op het oog iieot. Zonder  ï. HOOFDST. JEZUS- $1 Zonder hem tyd ter zyner verontfchuldiginge te laaten , waaraan het hem ook waarlyk ontbrak, wéndde Jezus zich weder tot Zyne overige Discipelen, liet Petrus aan zyne fchaamte over, en zeide, het geene Hy in deeze om Handigheden, zoo wel voor hem als voor de overigen, die even zoo als hy dachten , en zynen yver in deeze zaake niet ongaarne zagen , het nuttigde rekende. Om zyne reden voor allen nuttiger te maaken, en om te toonen, dat zy gééne uitzondering leed, riep Hy ook anderen perfoonen , die daarby waren, tot zich \ en deed aan hen allen deeze verklaaring: Is 'er iemand onder u allen, die voorheeft, my door alle lo-gevailen, die my treffen zullen, trouwhartig te volgen, en zich alles te laaten welgevallen , wat my overkoomt, met oogmerk om myn Discipel en Aanhanger te blyven, en nooit van my gefcheiden te worden? Welaan, die doe nu geheel afftanft van alles, wat zyne tydelyke voordeelen betreft!Hy ftaat eens voor al af, wat nier regtftreekfch tot hec hoofd-doelwit leid. het welke hy zich voorgefteld heef! Hy offere zelfsheide, gemak en alle aardfche hoop op! En met deeze gevoelens laare hy zich! dagelyks dat gedeelte van lyden opleggen, het geen, voor hem gefchikt is, en volge my zoo van ftap tot ftap op het fpoor, en verwachte, dat hy ten laatfte het zelfde einde met my bereiken zal. Want al wie, uit liefde voor zyn leven, rust en gemak,géén lust heeft, om zich in deezen gevaarlyken toeftand van zaaken tewaagen, en evenwel hoopen zou myn Discipel te blyven, en de gelukzaligheid te ontvangen, die ik mynen Discipelen beloove , die zal zich in zyne rekening bedrogen vinden; — hy zal jaist dat  S>» LEVEN VAN VI. BOEK. dat, het geen hy zoekt te behouden, het leeven, verliezen. Hy daarentegen, die daarby, dat hy myn Discipel is en blyft, zyn leven verliest, die zal het tot zyn grooter voordeel weder* inden. Dit is in der daad de VQorzicbrgfte maatregel. dien men gebrui. ken kan, want wat zou het in het einde eenen menfch baaten , als het hem by het zorgvuldigfte behartigen van zyn tydlyk belang gelukken zou, de gantfche weereld in eigendom te verkrygen, en hy dan toch zyn leven, het welke alleen aan al het overige eeni. ge waarde geeft, géén oogenblik langer zou kunnen behouden? Kan wel eenig tydlyk voordeel, hoe getaamd? het geen hy verkrygt, met dit, het geene by verliest, met zyn leven, in vergelykingkoomen? Of zal hy, door middel van die andere voordeelen, den Dood af koopen, of het verlies van zyn leven kunnen vergoeden? Het trachten na aardfche voordoelen, ten koste van het eeuwige, is noch zoo veel te dwaazer, als het zekerer is, dat de tegenwoordige gefteldheid van zaaken zeer fpoedig en zoo geheel veranderen zal, dat Hy; die tegenwoordig als een gewoon menjch verfchynt, als Hy weder koomt, in een geheel andere gedaante, dat gy Hem tegenwoordig ziet, met de Majefteit van Zynen Vader, begeleid van Zyne Engelen, verfchynen, en dan eenen iegelyken naar zyne verdienden vergelding doen zal. Wie zich naamlyk myns perfoons, wegens deszei ven uïterlyk liegt aanzien, en geringe omilandigheeden, fchaamt, en het voor een al te verachtelyk beroep houl, onder menfchen, die God en de deugd vaarwel gezegd, en in ondeugden verzoopen liggen,een Aanhanger en Belyder van myne Leere te blyven, die heeft niet anders te verwachten, dan dar Hy, dien hy thans als eenen gemeenen Menfch veracht, zich  I, HOOFDST. JEZUS 93 zich zyns op Zyne beurt fchaamen zal, wanneer Hy in den heerlykften glans Zyner Godlyke Hoogheidê op aarde weder verichynen, en, in (lede van het geleide van zwakke menfchen, een gevolg van Engelen by «sich hebben al. — En wat deeze heerlyke Verfchyning aanbelangt, zoo kan ik u (hoe moeilyk het u tegenwoordig voorkomen mag, omdezel ve by deeze myne nederigheid u leevendig voorteltellen,) verzekeren , dateenigen van ulieden, die hier tegehwoor- dig ftaan, - nier eerst na hunnen dood, maar by leevenden lyve, — dat zien zullen, het geen ik van myne heerlykheid zei Je; by leevenden lyve deeze fterfyten menfch in de Hemelfche gedaante aanfchouwen, waarin Hy by de oprichtinge van Zyn Koningryk» zich oen menfchen vertoonen zal. Deeze belofte werd weinige dagen daarnaa vervulde De gelukkige Discipelen, die met deeze verfchyninge verwaardigd werden, waren Petrus, Jacobus en Jobannes; zy, die gewoon waren in alles, wat hunnen Leermeester betrof, byionder deel te neemen. Ook was die verfchyning zoo gedeld, dat zy toenmaals niet veele Getuigen en Aanfcbouwers vereifchte, dewyl het Godlyke van Jezus perfoon noch niec opentlyk bekend diende te worden. Maar voor deeze drie Jongeren was het een allergewigtigde ontdekking, hunnen grooten Leermeester, van wien het menfchlyke, het welk Hy aan zich had, geduurig fcheen den grooten rechten, die Hy zich toeeigende, tegen te fpreeken, in een heerlykheid te aanfchouwen, die alle hunne denkbeelden te boven ging. Hoe zeer moest dit hun geloof bévescigen; inzonderheid in eenen tyd, daar zoo veele tooneelen van verachr tingen, van lyden, op Hem wachtten. Acht  $4 LEVEN vaü m boek» Acht dagen naa deeze redevoeringen, waarmede Hy ze zoo wel tot verwachtinge van Zyn lyden, als der heerlykheid, die daarop volgen zou, voorbereid had, ging Hy met deeze drie Discipelen op ee; nen hoogen Berg (V). Hy verkoos dikmaals Eenzaame plaatfen, om zich aan het gebed en Itiheoverdenking over te geeven. De Discipelen verwachten juist niet iets ongemeens. Zy waren in de beiaardfle gefteldheid van gemoed, om verfchyningenvaninbeeldinge te onderkennen, Dan kon hen noch niet tot eenige byzondere verwachtinge gerechtigen, dat Jezus hen alleen met zich nam; want men moet niet denken, dac Hy overal, waar Hy flond of ging, van alle de Twaalven begeleid wierd. Zy konden niets anders onderftellen, dan dat Hy, om meerdereflilte te hebben, alleen hen by zich wilde hebben. Op den Berg bad Hy, en, de Discipelea gaven zich aan het denken over, en vielen van langzaamer hand in eene zagte iluimering. Hoe verbaasd ftonden zy by hun ontwaaken, ate zy alles rondom zich veranderd zagen! Eene ongemeene klaarheid omfcheen hen. Zy zochten Jezus met hunne oogen. Zy zagen Hem, maar zoo, als zy Hem noch nooit te vooren gezien hadden. Zyn aangezicht blonk als de Zonne,Zyne kleederen waren fneeuwit, helder als het licht. ■—- INaauw* lyks konden hunne oogen dien glans verdraaien. In een flaauwer licht zagen zy nevens Hem twee Perfoo- heri ■ (a) Niet bepaald Thabor. want dat melden de EuanüelieScbryvers niet. en in de Landftreek by CcefareaPhilt pi é daar de bovengemelde redenen voorvielen, ligt deeze Serg niet.  ï. HOCTOST. JEZUS. 9$ nen (taan, van chwelken zy naderhand uit derzelver gefprek met Hem opmaaken konden, dat zy Mozes en Elias waren. Daar werd tusfehen hen van dezelfde zaake gefpro oken, waarvan Hy onlangs met hen gefproken had; van de lotgevallen, die Hem te Jeruzalem boven het hoofd hingen, en boe zich de gelchiedenis van Zyn leven ontwikkelen zou. Een geiprek, voor de Discipelen van het uiterltegewicht, maar waarvan zy waarfchynlyk fkchts het minfte ver» ftaan zullen hebben. Zekerlyk moest dat, het geen zy by deeze gelegenheid van de uitkomlte des Levenloops van Jezus hoorden, hen op de gedachte-1 brengen, om het denkbeeld van Zyne heerlykheid, die thans zoo zichtbaar was, met het denkbeeld, het geen hun tot hier toe zoo vreemd was, dat naamlyk van Zy'ne diepfte onderdrukking, te verbinden. Voor het overige kon het gefprek van Mozes en Elias met Jezus niet enkel de ondenichring der Discipelen ten doelwit hebben; want wy vinden riet, datdaaidoor zelfs één eenige hunner vooroordeelen volkomen is uit den weggeruimdt. Het geen hunne ziel thans allermeest bezig hield, en in eene zoete verrukking, met vreeze verz^ld, voorfleepte, was de Verfchyi mg zelve. Zoo groore voorwerpen, zoo verhevene gelprekken, baarden in hen nieuwe,alhoewel nietduidelyke, denkbeelden en bevindingen van hemelfche verhevenheid, overaardfche fchoonheid, Propheeti- fche verrukkingen: Gevoelens, die hun hart zoo fterk vermeesterden, dat Petrus , nu niets anders dan oor en oog , uitriep: Heere, hier is het goed om te woonen! Laat ons hier blyven l - drie hutte hier bouwen, voor U eene, —— voor Mozes eene, voor Elias eene! Woorden, vol vangevoel, maar van weinig overleg,  p6 LEVE N van VI. bobjC 2ëer overeenftemmig met het karakter van deezen Aposel, enkel leven en vuur. — De overige Discipelen zweegen en gevoelden» Het hemelfche Gezicht had eenigen tyd geduurd; én den Discipelen een onuitwifchbaar denkbeeld vari de heerlykheid van hunnen Vriend en Leermeester ingeprent, die hun allergevoeligst toonde, in welk eene hemelfche gedaante Hy zich reeds toenmaals hadde kunnen vertoonen, indien het Oogmerk Zyner Zendinge zulks veroorloofd hadde. Nimmermeer zou nu, naa deeze onvergelykelyke vërtooninge, het gewoone van Zyne menfchlyke gedaante, hen weder tot zoo laage gedachten nopens Hem verleiden. En juist door den indruk, denwelken deeze Verfchyning óp hen maakte, werd derzelver oogmerk bereikt; zy öameen einde; doch zöo; dat ook de laatfte omftandigheeden, dewelken daarby voorvielen, üitneernend gefchikt waren, om deezen indruk noch fterker en onvergeetbaarer te maaken. Want naauwlyks had Petrus deeze woorden gefproken, of daar kwam eene helderglinfterende Wolk, welker tusfchenkomst den prachtigen glans, waar in de Heere Jezus verfcheen, aan hunne oogen onttrok, of verminderde. Terwyl deeze Wolk voor hunne oogen heenen zweefde, en zy, onzeker wat deeze overfchaaduwino- té beduiden hadde, verfchrikt daar ftonden.en d'evoorwerpen hiinner verrukking eensklaps vreesden te verliezen , klonk 'er eene fterri uit den Hemel, zonder dat zy zien konden; uit wiens mond die kwam, dié met verftaanbaare woorden zeide: Deeze is myn geliefde Zoon, in dewelken ik al myn wclbehaagen hebbe: Denzelven gehoor^ Kaamt! ~~—f Zy  H KOOFDS'Tï JEZUS. rr Zy zagen rond, van waar deeze kwam, en plotsïyk verdween de Verfchyning, en niemand dan Jezus , en wel in Zyne .gewoone menfchengedaante , Hond by hen. Duidelyker, overtuigender kon hutl niet gezegd worden, wie deeze geliefde Zoon was, en wien zy gehoor geeven moesten, dan door deeze oogenblikkige ontwyking van den ouden Wetgeever, en van zynen Medgezel, en deeze voortelling van Jezus perfoon: Hy, die thans weder alleen by u is; Hy, wiens heerlykheid gy zoo even gezien hebt, dien gy thans weder in zyne gewoone gedaante ziet, die is ook in deeze nederigheid even dezelfde ; die Hy in zyne hoogheid is, myn Zoon, die my weibehaagt. Dus moest de hemelfche Stem, en de mee dezelve vergezelfchapte herftelling zyner aardfche gewoone gedaante, hen allerlevendigst in het gemoed drukken > dat deeze zoo gemeenzaam met hen om" gaande Perfoon, wiens uiterlyke omftandigheeden zoo groote vooroordeelen tegen Hem verwekte, even zoo zeker de Zoon van God was, als Hy het zoo even in zyne heerlykheid, en als in bet kleedder Godheid\ geweest was. De ftem van den ïïemeï had hen verbaasd. Vol 'van eerbiedenifTe, waren zy op hunne aangezichten neergevallen; en, onaangezien de Verfchyning ftraks naa de ftemme verdween, hadden zy het hart noch niet, om na de plaats te zien , van waar de ftem gekoomen was. Om ze aan deeze ontfteltenisfe te ontrukken, ging Jezus tot hen, raakte hen aan, met Zyne gewoone vriendlykheid , en Zeide met eenen gerustftellenden toon, dat zy maar opftaan zouden, en niet vreezen. De gewoone ftem van hunnen Leeraar en Vriend gaf hun moed. Zy dorften nu hunne oogen weder opheffen \ nergens was zelfs een overII Deel. G blyffel  LEVEN VAN VI. BÖEKr blyffel van de verfchyninge te zien; Jezus alleen ftond by hen , thans weder even dezelfde, die Hy tevoren in hunnen omgang geweest was. Hoe veel hadden zy Hem te vraagen! Hoe veel ophelderings over alles, wat zy gehoord en gezien hadden, te verzoeken ! en nochtans hield de eerbied en befcheideiiheid hen te rug. Wat Jezus toenmaals goedgevonden heb" be, hun ter onderrechtinge te zeggen; dan of Hy het alleen by den indruk, dien de verfchyni; g op hen gemaakt had, heeft laaten berusten, vinden wy niet aangetekend. Dit alleen melden de heilige Gefchiedfchryvers nopens het gefprek, het geen onder het afklimmen van den Berg is voorgevallen : Oe Heer zag , dat zy nu hunnen Medediscipelen en anderen aanftonds alles verhaalen zouden, wat zy op den Berg gezien hadden: Dit ftreed tegen het oogmerk der verfchyninge, dewelke juist daarom alleen deeze drie tot getuigen moest hebben, op dar noch eenigen tyd verborgen bleef, het geen nopens Jezus heerlykheid by deeze gelegenheid openbaar was geworden. Het was juist dat zelfde, het welk? Hy kort te voren allen Discipelen verboden had bekend te maaken, hec geen thans deeze drie zoo overtuigende gezien hadden. Mogt derhalven niet opentlyk verklaard worden, dat Hy de Mesfias was, dan mogt ook deeze verfchyning, die het Godlyke van Zynen perfoon zoo levendig afmaalde, noch niet verhaald worden. Een zoodanig verhaal zou immers niets anders geweestzyn dan eene uitdruklyke verklaaring , dat Hy niet een gemeen menfch, maar van hemelfche afkomst was. Bovendien zou toenmaals deeze gebeurtenis in den mond der Discipelen naauwlyks geloof hebben gevonden, en ligt zelfs in eene en andere omftandigheid hebben kunnen vervalfcht worden, dewyl zy de Gaa-  JEZUS» 39 Gaaven noch niet hadden , om zoo bepaald , zoo kort en weezen t lyk iets te verhaalen, als zy naaderhand in hunne Schriften deeden. Intusfchen verbood Hy hun, alleen voor zekeren tyd, deeze zaak bekend te maaken. Hy voegde 'er by, tot dat des menfchen Zoon van den doode zal vpgtfiaan zyn. De reden van dit byvoegfel, konden zy toenmaals niet inzien; maar wel naaderhand , toen de ontwikkeling der zaake den fleutel daartoe gaf. Zyne Opftanding naamlyk, en Zyne Hemelvaart , beweezen juist het zelfde , wat Zyne Verneerlykitg derzelver weinigen getuigen, als het Ware, te voren affchiiderde; naamlyk de heerlykheid Van Zynen Perfoon. Zy toonden , dat die Jezus , die zoo lang, onaangezien Zyne Wonderwerken , Voor eenen gemeenen menfch gehouden wierd, meer dan een zodanige, dat Hy van Hemelfche afkomsc was. Dan eerst kon en moest alles, wat tot bewys van Zyne Gode gelyke [Godlyke] Heerlykheid! diende, bekend gemaakt worden; eerder niet; dewyl de fchors der fterfelyke menfch ieid (de knechtsgedaante) zynen waaren adel noch langer verbergen moest. Men ziet hieruit, hoe overeenftemmig Jezus ook in dit opzicht handelde. Gemerkt de Discipelen de oorzaak van deeze tyd- bepaaling, tot dat ik opgeflaan zyn zat, niet begrypen konden, zoo bragt het denkbeeld van de Opftanding hen tot verfcheide andere overdenkingen, waar in zy zich hoe langer hoe verder verwarden. Van het op ft aan der Dooden hadden zy dikmaals horen fpreeken. Jeziis zelf had hen meermaalen tot dat denkbeeld geleid, en het zelve was hun ook ten deele uit het leerftelfel van fommigeJoodfche SchrifcG » ver.  100 LEVEN VAN VI* BOEK, verklaerders bekend Maar deeze zelfde Uit¬ leggers der Heilige Schrift verbonden daarmede andere Leeringen; dewelken den Difcipèlen by deeze gelegenheid nu ook in de gedagtcn kwamen. In de Joodfche Schooien werd , by voorbeeld, geleerd, dat voor de Opftandinge de komst van Elias moest voorafgaan," want naadicn zy, hunne ten deele kwalyk begreepene Opftanding, voor de opening van het Koningryk van den Mesfias hielden, en, voor den Mesfias, Elias verwachtten , zoo dachten zy, dat van de Opftandinge niet eerder kon gefprooken worden , dan naa dat deeze Propheet gekoomen ware. Dit, en dat zy Hem op den Berg onlangs gezien hadden, bragt hen op de gedagte, dat tusfehen het geen hun Leermeester zeide (het welke zy vermoedelyk van hunne Pharizeeuwfche Opftanding (#) verftonden) en het gewoone leerftelfei, eene ftrydigheid moest weezen. Wat moet men dan denken, (vroegen zy) van de Leere onzer Schriftverklaarderen, dewelke zeggen, dat, eer de dooden opftaan, Elias zal komen (r) ? Gy fpreekt van opftaan , en meld (p) De Pharizeeuwen , by voorbeeld , geloofden eene Opftanding. (q) Dit was juist niet zeer redenmaatig. Zy fielden zich de zaak te aardfeh en zinlyk voor. Zy. meenden, dat zy tot een aartsch Konineryk van den Mesfias opftaan zouden. Juist dit gaf daarom den Sadducetuwen gelegenheid 'tot de tegenwerping, die wy Matth. XXI1. leezen, en dewelke ons zeer zeldzaam moet voorkoomen, wanneer wy (dezelve in haare tegenftellirjge tegen de Pharizeeuwfche denkbeelden befchouwen : Dan , zulke denkbeelden had Jezus niet. i (r) Voor de groote openinge van het Koningryk van 'den Mtsfias. Maar men moet niet denken, dat, de¬ wyl zy dagten , dac de Opftanding vaor dit Ksningryk voor af paan zou , zy daarom het rechte denkbeeld daarvan gevormd hebben. 'Men zie de voorgaande Aanm,  ï. HOOFDST. JEZUS. 101 meld niets daar van, dat Elias te voren wederkomt? . Zy hebben recht, ( hernam Jefus) als zy zeggen , dat Elias vooraf koomt. Het Godlyk ontwerp en de aloude Voorzeggingen brengen mede, dat deeze groote Propheet voor den Mesfias zal voorafgaan, de menfchen tegen zyne aankomst voorbereiden, en eene verbetering tot ftand brengen. Dan, gelyk de Mesfias, als Menfch , by Zyne eerde komde veele lydens en vervolgingen uictedaan heeft, en onaangezien de bewyzen voor Zyne Zendinge verworpen word, gelyk de oude Voorzeggingen verkondigd hebben, zoo is het ook reeds met der daad met zynen Voor- iooper, Elias, gegaan. Dezelve is,even gelyk de Mesfias,reeds gekoomen, maar men heeft Hem niet gekend; men is met Hem omgegaan, zoo als men liefst wilde. Dus blyft toch de Voorzegging, dat Elias koomt, en alles te recht brengt , waar, en word even zoo zeker vervuld , als alle anderen, die van den Mesfias gedaan zyn, alhoewel by Zyne eerde komde niet alles vervuld kan worden. — Zoo veel vond de Heer voor deeze reize goed den Discipelen re zeggen; genoeg, om hen voor twyfelen en ongerustheid te bewaaren; zy konden zien, dac Hy van Joannes , den Dooper , tprak. Oude Uitleggers hebben uit het antwoord van Jezus niet zonder alle waarfchynlykheid bedooten, dat Elias, evengelyk ook Christus zelf, noch eenmaal koomen zal, offchoon Hy het niec duidelyk voorzeide. Naadien de Voorzegging in het algemeen van Elias , als van eenen Vooiiooper van den Mesfias fpreekt, en dat byzondere 'er byvoegc , dat hy eene groote verbetering maaken zal, zoo kan men met reden denken, dat die aankomst van den Dooper even zoo min den geheelen zin deezer voorzegginge reeds vervuld heeft, ais de eerde komst van den Mesfias alles , wat de G 3 ' Pro-  IQ2 LEVEN VAN VI. BOEK. Propheeten van Hem zeggen, medebragt. Veel blyft 'er voor Zyne twiele komde bewaard', en zoo kan men ook van Elias denken. Jonnnes, de Dooper, was de Elias der eerfte fcomfte van den Heere Jezus; en zoo zou ook Zyne tweede komst wel eenen zoodanigen Voorlooper kunnen hebben, die alles zou te recht brengen, en niet gelyk Joannes, daarin verhinderd zou worden. Onder zoodanige overdenkingen Hommen zy van den Berg. De Discipelen gehoorzaamden , en zeiden niets van de verfchyninge, noch aan hunne Medediscipelen, noch aan anderen. Eerst naa Zyne Opita dinge begonden zy van deeze merkwaardige gebeurcenisfe te fpreeken. In eenen brief, die Petrus tot Schryver heeft , vind men eene plaats { s ), ciie hierop betrekkelyk is, cn zeer levendig den indruk affchildert, denwelken zy op Zyne Discipelen gemaakt had. En deeze plaats bevestigt, het geen van het oogmerk dceser verlchyninge gezegd is : naamlyk dat zy moest dienen , om den Discipelen een levendiodenkbeeld van de Godlyke heerlykheid van deezen Perfoon, die wegens zyn uiterlyke gedaante zoo geheel verwaarloosd werd, in het gemoed te drukken. f» a Petr. II. vs. 16, 17, 18. TWEE  2. HOOFDST. ' JEZUS. I03 TWEEEDE HOOFDSTUK, Leeringen voor de 'Discipelen* INHOUD. By gelegenheid van eene den Discipelen mislukte geneezinge, doet de Heiland hun een verwyt, wegens gebrek aan vertrouwen op Zynen byftand, en verricht het Wonderwerk,het geen hun te zwaar geweest was (1). Hy keert voor de laatftemaal na Galilaa te rug, daar Hy zich nochtans niet meer opentlyk zien laat, en den Discipelen wederom Zyn naaby zynde Lyaen verkondigt (2). Tusfchenvoor ■ val Cs). Een ge/chil over den rang, onaer hen omflaan, geeft Hem gelegenheid, om hun Zyne lesfen over de bejcheidenbeid , over hun gedrag 'jegens eikanderen, jegens geringeren, jegens Discipelen, die niet tot het Gezeljchap (1) Matth. XVII. MaIÏU3S IX- v?' I4"29* Ltuas IX. }7- 41. (2) Matth. XVII. vs. 12 , 23. Markus IX. vs. 5032. Lukas IX. vs. 43 - 45. (3) Mattb. XVII. vs, 24-27. G 4  i©4 LEVEN van V. boer:.. behaorden, en jegens beleedigers, mede te deelen ( 4 ). Om der laatjïen wil, jcberpt Hy hun den plicht z-an Vergeeven in eene Parabel i» (5> (4) Matth. XVIII vs. i-aa. Markus UT,, vs. 33 5©, Lukas IX. vs. 46- 50, (5) Matth XVIII. vs, 23-35. Jezus had de andere Discipelen aan den voet van den Berg agtergelaaten, als Hy met Petrus en de Zoonen van Zebedaus , denzelven opklom. Op den morgen nu : naa die groote gebeurteni,sfc , die wy zoo even verhaald hebben, ging Hy met deezen na bet gezelfchap te mg , het welke in een naa-. by geleegen Dorp of Vlek op Hem wachtte. Daar waren ook veele andere Jooden tegenwoordig , die, federt eenige'dagen, hier gekomen waren, dewyl de komst van den Heere Jezus in dteze Land/treek {tj. iers nieuws was, en veel geruchts baarde. In Zyne afweezendheid was 'er iets gebeurd. het welke tot verfcheide gedachten gelegenheid gaf, en de agtergebleevene Discipelen niet weinig verleegen maakte. Een Jood had zynen Zoon , die met Raazernye en Vallende Ziekte bezogt was, met dat oogmerk mede gebragt, dat hy denzelven aan den Heere Jezus voorHellen , en Hem ter geneezinge overgeeven wilde. Of by den Heiland voor iets meerder , dan voor eenen grooten Geneesmeester, gehouden hebbe,is onzeker. Hy (t )^Omtreiit Qejara.a PMlippi^  $. HOOFPST. JEZUS. ™5 Hy kwam juist, toen Jezus op den Berg was. Men Se hem dat Zyne Discipelen ook reeds fomrmge Snfchen wonderdaadig hadden geneezen. Hy keerden zich tot hen, en verzocht, dat zy zynen Zoon mogten geneezen. Dan, het geene zy van deeze krankheid hoorden ofte zagen deed hen duchten , dat dit geval voor hun waarfchynlyk te zwaar zou weezen, en dat zelfde mistrouwen op den byftand van hunnen afweezenden Leermeester waar van zy re.ds zoo veele proeven hadden (u\ maakte de proef, die zy namen, om den Jongeling te geneezen, vruchtloos: Het mislukte gevolg werd gemerkt Benige kwalykgezinde Schriftverklaarders konden di mislukken n et zonder bittere aanmerking laaten voorbygaan; De Discipelen, dewelken de eere van hunnen Leermeester in niets wilde laaten benaadeelen, ofleboon zy hun eigen onvermogen belyden moesten, geraakten met hen in gelch.1 het welke zekerlvk niet tot voordeel van de Piscmeletf kon emdieen gemerkt zy eene zoo flechte proef van hunne wonderkracht gegeeven hadden. De toeloop werd geduurig groófer, tot dat Jezus de plaats naderde. Hv werd van de meesten aanftonds gekend. Men had daarom niets van de hoogachtinge voor Hem verlooren, om dat zyne Discipelen niet aanltonds alles doen konden, wat Hy zelf deed. By zyne onverwachte aankomst liep Hem iedereen te gemoet. De herdenking van zoo veele groote daaden, die men van Hem wist te verhaalen, de hoogachting voor Zynen perloonwasop alle gezichten te leezen. Men groette- men verwelkomde Hem, men was ongeduld^ vc' om f» By hunne eerfte uitzendirge hadden zy ook reeds Wonderwerken verricht. G 5  10 Jezus doet bun een jcherp verwyt ( 2 > Gefprek met de Discipelen in het Schip £ 3 ). Geneezing van eenen Dcemonifchen Menfch, die blind en flom was ( 4 )• Boosaartige aanmerkingen der Pharizeeuwen over dit Wonderwerk (5). Uitvoerig antwoord op hunne lasteringen ( 6 ). Herhaalde eifch van een nieuw en meer ovortuisend Wonderwerk (7). (O Matth. XVI. vs. 1. Markus Vlll. vs. tu (2) Matth. XVI. vs. a.4. Markus VIII. vs. 12 ij (3) Matth. XVI. vs. s-12. Mark. VIII. vs. 14.21. * C4) Matth. XII. vs. 22, 13. Lukas XI. vs. 14. (5) Matth. XII. vs. 24. Lukas XI. vs. 15. (6) Matth. XII, vs. 25-37. Markus III, vs. 32-40 Lukas XI. vs. 17-26. (7) Matth. XII. 3345. Luk. XI. vs. 16. 29.3U. 1 3 Naa-  134- LEVEN yam VI. üqbk. Naadien wy in onze Gefchiedenis het tydftip naderen, dat JezusGalikea verlaaten, en Zyne laatfte reize na Jeruzalem doen zal, fchynt het hier de gevoegelykfte plaats te zyn, om eenige voorvallen en gebeurcenisfen te verhaalen, die wei noch in Galilasa voorgevallen zyn , maar welker eigent] yke tyd men niet met zekerheid kan bepaalen. Het volgende fchynt niet lang na de tweede wonderdaadige Verzaadiginge van eenige duizende perfoonen gebeurt te zyn, dewelke op het einde van het Vierde Boek verhaald is. Eenige Pharizeeuwfche en Sadduceeuwfche Befpieders van den Heere Jezus, bragten zorgvuldig alles by een, wat hun in Zyn gedrag aanftootlyk, en berisping onderheevig, toefcheen. Hoe ongelyk anders deeze beide Partyen in hunne grondftellingen waren, waarnaar zy de Religie beoor« deelen, en dezelve den Volke voordroegen: zy konden zich echter zeer gemaklyk tot het berispen der Leeringen en Daaden van den Heiland vereenïgen, dewyl dezelven van hun beider grondregelen even verre afweeken, en Zyne daaden hun aanzien even veel afbreoks fcheenen te doen. Zy kwamen onder anderen op den inval, dat de Wonderwerken van Jezus ten minften daarin geringer waren, dan zekere Wonderen van Mozes, Elias, en andere Propheeten, dat zy gééne zoodanige fchynbaare natuurveranderingen aan den Hemel, ofte in de Lucht, aan de Zonne, Maan of Sterren voortbrachten, als door fommige daaden van die aloude Propheeten gefchied was, Zy dachten,  3» hoofdst. JEZUS. ï35 ten, dat het veel grooter was, aan verreafzynde en buiten onze macht geplaatfte Hemelfche lighaamen, Wonderwerken te verrichten, dan alleen aan aardfche Voorwerpen, die veellicht eerder der macht vantoovery onderworpen zyn konden. En naadien de Heer Jezus zyne Wonderen voor bewyzen van Zyne Godlyke Zending aangezien wilde hebben, en het Volk "enegen was, om ze daar voor te houden, dachten zy, wyihun, als Geleerden, het onderzoek van de innerlyke waardye Zyner daaden, en Zyne daarop gegronde rechten, voornaamlyk toekwam, dat zy gerechtigd waren, om op zoodanige Wonderwerken te dringen, die volgens hunne denkbeelden, dê grootften en meest beflisfenden, en voorden perfoon van den Mesfias betaamelykst waren. Ook kwam het zeer overeen met hunne boosaartige neiging, om Zyne daaden te verkleinen, dat zy dachten, dat, wanneer hy in de hoogere foort van Wonderen, die zy Hem wilden voorllaan, van de hand wees, zy met des te grooter recht de Godlykheid van Zyne overige Wonderen in twyfel konden trekken. Wy zouden wel eene groote begeerte hebben , (zeiden zy) om U eens Wonderwerken van dien aarc te zien verrichten, als Mozes, Jozua en Elias gedaan hebben, veranderingen aan den Hemel, bygebragte Lucht-verfchynfels, Wonderen aan den loop der Zonne, of van het Gelternte. Jezus zag, dat deeze begeerte niet minder, dan eene uitwerking van liefde voor de waarheid, en verlangen om overtuigd te worden, zyn kon. Hy zag hen met medelyden aan, en, naa eene diepgehaalde zucht, wees Hy ze met dit korte antwoord af: I 4 Ik  i& LEVEN vau VI. boek, Ik zou niet gedacht, hebben, dat deeze verkeerde menfchen op deezen inval gekomen zouden zyn! —> Hoe kan het hun in het hoofd komen, noch meerdere Wonderwerden te ei-fchen, daar zy de reeds gebeurden; gééne aandacht waardig keuren. Inderdaad, gy behoefde flechts zoo veel oplettenheids te gebruiken, als gy by de gewoone Lucht-verfchynfelen en Na? t uurveranderingen toont, dan zoudt gy niet zoo verkeerd van myne daaden denken. Wanneer gy, by voorbeeld, fchoon avondrood aan den Hemel ziet,' dan zyt gy gewoon te zeggen, het zal fchoon, helder weder zyn, — en het gebeurt zoo. Als gy donker, droevig Morgenrood ziet, dan zegt gy 'gémeenlyk:heedenkrygen wy regen, en het gefchied. Zoo juist leert u de geringde oplettendheid en ondervinding befluiten. Slechte Waarneemers, die u zelven in uwe eigene manier, om over zaaken' te oordeelen, tegènfpreekt! 'Zyt gy zoo kundig ' om uic tekenen en verfchyningen in de Lucht, het Weder zoo juist'te voorzeggen; waarom toont'gy u, zoo onverftandig, in het bemerken der kentekenen ; waaraan gy. even zoo ligt de gefbeldheid van 'het tegenwoordige tydftip, met opzicht tot myne Zendinge , behoorde te kennen. Maar laaten zy Wonderwerken eisfehen, deeze onverbeterbaare trouwlooze menfchen.' Neen, meerder niet, 'doch evenwel ook zoo veel, als 'er ter hunner overtuiginge gefchieden als ter onderrickinge der Nimvieien aan' den Propheet Jonas gebeurde. * Een gelykfoortig Wonder, als daar den Propheet overkwam, zal 'er ten hunnen beste gebeuren (e). Zon- (*) Voor deeze rsize fchynt het, dat Tezus de gelvk^ormigheid van Zyne Opftandinge, met het geen 'er aan Jonai  3- hoofdst. JEZUS. 137 Zonder zich in eene verdere opheldering in te laaten, brak Hy het gefprek af, liet hen ftaan, en ging met de Discipelen heenen. De gelegenheid van de plaats, daar dit korte gefprek voorviel, bragt mede , dat Hy onmiddelbaar daamaa met het gezelfchap ter fcheep ging, en zich, na den anderen Oever liet overbrengen. De Discipelen hadden, wegens het fchielyk afvaaren, of om. dat het laatfte voorval hun zoo veel te denken gaf, dat zy daar door andere zaaken uit het oog verlooren, vergeeten, zich van Brood te voorzien, het welke zy anders altoos gewoon waren medeteneemen, zoo. dikmaals als zy voor eenige dagen eene herberg ver? lieten, en, daar zy aankwamen, niemand tot last zyn wilden. Jezus liet hun gaarne deeze kleine voorzorg over; Hy weerde hun ook niet, eenig geld by zich te hebben, om de noodigfte levensmiddelen te koopen; waarin ook het gezelfchap fomwylen door de milddaadigheid van eenige Vrouwsperfoonen onderfteund werd, die Hem haare geneezing te danken hadden; of wel uit begeerte na onderrichting by Hem kwamen en medereisden. Deeze reize was voor niets, gezorgd. De Discipelen zaten in den beginne gerust ïn het Schip. Jezus zogt, uit het geene Hy zoo, éven met de Pharizeeuwen gefproken had, voor hen eenig nut te trekken. Wacht u (fprak Hy) voor. het ongezonde Zuurdeeg, waar mede zoodanige menfchen , als deeze Pharizeeuwen, en de van Herodes begunftigde Sadduceeuwen zyn, gewoon zyn alles te be- J,onas gebeurd was , niet naader bepaald heeft ; zulks, heeft Hy by eene andere gelegenheid, die veel overeen* komst met de tegenwoordige heeft, gedaan. 1 5  138 LEVEN van VI. boek. bederven: r Gy kunt u niet genoeg daar voor wachten. . De Discipelen zouden omtrent Zyne meening onmogelyk hebben kunnen mistasten, wanneer zy op de natuur der zaake, en Zyne gewoone leerwyze, gelet hadden. Maar zy hadden van hunne jeugd af zoo veel van behoedzaamheid in het gebruiken van verfcheidene fpyzen (ƒ), van Godsdienflige vermyding van alle onreine Eetwaren, enz. hooren fpreeken; en offchoon zy zelfs gééne geleerde Jooden waren, zoo veele voorfchriftcn van deezen aart noch verfch in geheugen, dat zy allen niets anders denken konden, dan dat Jezus hen waarfchouwde voor eigentlyke Brooden, die op de Pharizeeuwfche manier, of van zoodanige foort van menfchen gebakken waren; en dat Hy hun het Zuurdeeg het welke zy daartoe namen , als verontreinigende, voorftelde. Maar, naadien byna nergens Brood te bekoomen was, het geen niet door Pharizeeuwfche of Sadduceeuwfche handen gegaan ware, zoo kwam hun deeze regel, dien Hy hun gaf, ongemeen moeilyk voor om te volgen. Welligt dat zy voormaals Brood hebben gehad, het geen zy zelfs hadden gebakken , maar het geene zy verteerd of agtergelaaten hadden. Althans zy begonden naa te denken, of zy ook noch van zulk Brood voorzien waren, het geen zy, zonder tegen dit Voorfchrift te handelen, zou- (ƒ) Studiofe admodum ctutum ejl Canonibus pharifaicis, quó fermento utendum, pto non; £ƒ Jparfim occorrunt dispofitiones An utendum fermento ethnico, an cuthaso? Ligthfoot. [Dat is : Daar was door de regelen der Pharizeeuwen z«er naauwkeurig zorg gedraagen, van welk Zuurdeeg men zich bedienen moest, en van welk niet, en overal yond men redetwistingen: of men het Heidenjehe Zuurdeeg, of het Samaritaanjche moest [of mogt] gebruiken.  3. HOOFDST. JEZUS. ÏJ9 zouden moogen eeten: en toen viel hen op het zelfde oogenblik in, dat zy in het geheel géénen voorraad , maar alleen noch één eenig Brood by zich in het Schip hadden. Eene ontdekking , die hen in groote verlegenheid bragt, Géén voorraad van levensmiddelen ! En zy waren toch met hun zoo veelen! En het was zeer onzeker, of zy naa hunne aanlanding iets te koop vinden zouden; en als zy hec vonden, of het niet zulk brood zou zyn, als Hy hen voor gewaarfchouwd had! Deeze verlegenheid kon men duidelyk in hunne gezichten leezen, en uit hunne reden befluiten. Dezelve nam hoe langs hoe meerder toe, en maakte hen onbekwaam, om Jezus met bedaarden gemoede aantehooren, daar zy anders by een (Hl naadenken van zelven de verkeerde uitlegging, die zy aan Zyne woorden gaven, zoude hebben moeten begrypen. Hy vond noodig, hun de ongefchiktheid van hun gedrag voortehouden. Niet alleen hadden zy Zyne woorden in eenen zin, die Zyns geheel onwaardig was , opgenoomen , maar ook door de grootfte verlegenheid, waarmede zy hun broodgebrek ter harte namen, wantrouwen in zyne hulpe verraaden. Wegens beide die gebreken wilde Hy hen te recht wyzen. Wat is u vertrouwen klein! _ ( fprak Hy ), wat maakt gy u daarover zoo onrustig, dat gv vergeeten hebt, Brood in het Schip mede te neemen. Hebt gy noch géén verftands genoeg, om te zien, hoe weinig gy, bymy, aan de behoeften des levens gebrek hebt? Hebt gy zoo geheel vergeeten, dat ik met eenen niet veel grooteren voorraad, dangy thans hebt, eene zoodanige meenigte van menfchen verzadigd hebbe ? Is dan in het geheel niets bekwaam , om u uwe vooroordeelen en iedele zorgen tebeneemen? Kan niets uwe oogen openen ? Kan geene  Uo LEVEN van VI. boek; gééne manier van onderrichtinge by u vrucht doen ( O ioen ik de vyf Brooden onder vyfduizenden brak en die door u onder hen verdeelen liet, zegt my hoe veele korven hebt gy toen met overgebieevene brokken opgevuld? Twaalf korven (zeiden zy) En op eenen anderen tyd, toen ik zeven Brooden onder vierduizenden brak, hoe veele korven vol brokken bekwaamt gy toen ? Zeven, washetant- woord. —- Hoe onbezonnen (zeide Hy)isuwtwvfelen en ongerustheid! Hoe gemaklyk behoorde gvLeden begreepen te hebben, dat het my niet kon in gedachten koomen, u aanleiding te geeven, dat gv u van Brood, en wel van zulk Brood, waarby géén Zuurdeeg van Pharizeen of Sadduceeuwen gebruikt was, voorzien zoudt Nu begreepen zyeindelvk eerst de zaak. Nu zagen zy duidelyk! da/dSvne meening niet zyn kon. In vergelykinge met Zvnen gewoonen Leertrant, fcheen hun Zyn zeggen thans klaar deezen z,n te hebben: naamlyk, datzy tegen cfe Leere, tegen de heerfchende grondregelen der Pharizeeuwfche en Sadduceeuwfche Leermeesteren waarmede zy gewoon waren menfchen te bederven' op hunne hoeden zouden weezen, en in het byzonder* de kwaade vooroordeelen myden, door welken dezelven onlangs Zyne Wonderen berispt en overtuigender dan die, geëifcht hadden. ö Onaangezien de Heer Jezus hoe langs hoe meerder de gelegenheeden, om in het openbaar Wonderen te doen, vermydde, dewyl tot ftaavinge van de GodCs)i Het verwyt word hier in de Paraplraje vooral met fcherper voorgedraagen, dan liet in der daad wa*. Men zie Hechts Markus VIII. vs. 17 18  5- H00FDST. JEZUS. 14 f Godlykheid Zyner Zendinge reeds Wonderen genoeg gefchied waren; en het voorzien der naaderinge van de vervolgingen , dewelken mede tot het oogmerk Zyner Zendinge behoorden, Hem alles ried te vermyden, het geen beweegingen onder het Volk veroor• zaaken kon; deeden zich echter fomwylen gevallen op, waarin Hy zich aan de beden van elendigen en kranken niet kon noch wilde onttrekken. Naa de Scheepstocht, waarby het bovengemelde gefprek was voorgevallen, landde Hy by Bethfaïda aan; een Stedeken , daar Hy by ieder eenen bekend was, maar van weinigen naar verdienfte gefchat wierd. De weldaadige Wonderwerken, die Hy op deeze plaats en in de naabuurige Landftreeke verricht had, hadden deeze menfchen, 'c is waar, in den aanvang, wegens hunne nieuwheid, of het nut, het geen zy daarvan trokken, getroffen; maar toen dezelven zo menigmaalen herhaald wierden , werden zy eindelyk daaromtrent onverfchillig, en dezelven lieten géénen merkbaaren indruk ter hunner verbetering agter (h). Had Jezus Christus 'er dan noch meerderen gedaan, het zoude niet beter, dan eene verkwisting daarvan geweest zyn. En nochtans, als men Hem thans eenen blinden Man bragt, en bad* dat Hy denzelven door zyn aanmaken het gezicht wilde wedergeeven* had het medelyden meerder vermogen op Hem, dan de overweeging, hoe weinig Hy tot nu toe ter deezer plaatfe met Zyne Wonderwerken uitgevoerd hadde. Nochtans om te toonen, dat Hy Bethfaïda voor onwaardig hield, om een aanfchouwfter van Zyne Godlyke daaden te zyn, gemerkt zy noch zoo weinige proeven van naadenken en terharteneeminge daarvan ge- gee^ Qi) Matth. XI. vs. ir.  14a LEVEN VAN Vï. BOEIT» geeven hadde; ham Hy den blinden Man by de hand, en leidde hem uit hec Stedeken na buiten na eene plaats, alwaar Hy, zonder dat 'er veele getuigen by waren, hem deeze weldaad bewyzen kon* Hy fpuwde hem op de oogen, raakte ze met Zyne hand aan, en vroeg hem of hy nu zag f De Man lloeg zyne oogen op; jaa, (riep hy) ik zie, menfchen zie ik; maar tot (noch toe zie ik alles zeer onduidelyk; ik kan menfchen en boomen niet wel on- derlcheiden. Jezus raakte zyne oogen nog eens aan, om hem te doen gewaar worden, dat ieder trap van zien eene nieuwe uitwerking van zyne macht, een gefchenk van zyne hand was, en gaf hem toen de volkomene kracht om te zien weder, zoo dat hy nu alle voorwerpen duidelyk kon onderfcheiden. Wat zou hier by aangenaamer voor deezen Man geweest zyn, dan dat hy dit elk eenen had moogen verhaalen! Dan de Heer verbood het hem. Ten minden moest hy zulks den Inwooneren van Bethfaïda niet zeggen; maar, dewyl hy buiten dat Stedeken woonde, zich in frilte na huis begeeven, en zich nooit in Bethfaïda laaten zien met oogmerk, om aldaar de gefchiedenis zyner geneezinge te melden. Zoo voldeed Hy in ééne reize aan de behoefte van den Blinden, en ontnam den onwaardigen eene gelegenheid, om zich door een onoplettend zien en hooren van Zyne Wonderwerken noch meer te bezondigen. Iets vroeger, dan de thans verhaalde gebeurtenis, fchynt het volgende voorgevallen te weezen. Om dat haare eigentlyke tyd zoo juist niet te bepaalen is, voegen wy ze hier in, daar zy zoo veel te meerder eene plaats verdient, dewyl zy mede tot de verkeerde beoordeelingen van Jezus Wonderwerken behoort, waar  j. hoofdst. JEZUS, 143 waarvan wy te vooren een zoo zonderlinge proef bygebragt hebben. Daar werd een Man tot Jezus gebragt, die deDdt* monifcbe Ziekte in den hoogften trap had, dewelke door twee zeer verfcheidene kwaaien zich in hem vertoonde, van dewelke gééne Artfenykunde hem geneezen kon. Hy was blind en ftom. Naadien de Jooden tot verklaaringe van ziekten, inzonderheid van zoodanigen, die in haare uitwerkingen en omftandigheeden iets ongemeens hadden , gaarne een boos geestlyk beginfel onderftelden, het welke van buiten in het bloed ofte de lappen infloop, en dezelven bedierf; geloofde men hier, deeze invloed zoo veel te grooter was, om dat dit menfch van het gezicht en zyne fpraake beroofd was. Deeze oorzaak eensflags weg. neemen, was een zigtbaar bewys van eene hoogere macht, dewelke de menfchen aan den fchadelyken invloed van de Geesten, die zoodanige ziekten berokkenden , ontrukken kon. Al was deeze meening nu een vooroordeel , ofte al had zy ten minften eene duidelyker verklaaring noodig, dewelke de zeldzaamfchynende denkbeelden in eene voor ons verftaanbaardere fpraake voordroeg, dit misverftand was echter niet meer dan natuur ofte geneeskundig, en derhalven van zoodanigen aart; dat Jezus zich met de verbeeteringe van deeze denkbeelden juist niet behoefde optehouden. Hy genas den Kranken. De Blinde en Stomme kon nu zien en hooren. Eene zoo plotfelyke verandering had, volgens het eenpaarige oordeel der Aanfchouweren, iet Godlyks. By andere wonderdaadige geneezingen van Perfoonen, welker ziekten meer inwendig en verborgen, dan in het oog loopende waren, kon men omtrent het Godlyke van de  ï44 LEVEN van VI. boers. de daad gemaklyker mistasten; maar hier was de kwaal al te zigcbaar, te uiterlyk, dan dat niet iedereen; door deeze plotfelyke herftellinge van het gezicht en der fpraake, zou getroffen worden, Kan deeze Wonderdoener (zeide men) wel minder , dan de Zoon van David, de groote Mesfias, zyn, van denwelken men juist zoodanige proeven van Almacht verwacht! Bewyst deeze handeling niet regtftreekfch, dat Hy het is? Aanftonds waren daar Pharizeeuwen(t) by; om deeze goede gedachten te wederleggen, eri deeze hoogachting voor Hem door lasteringen te onderdrukken. Neen! (zeiden zy), zulke daaden, die gy zoo zeer bewondert, laaten zich geheel anders verklaaren. Zy hebben géénen zoo pryfelyken oorfprong. Gy ziet daar eenen Man, die geWislyk de plaaggeesten , dewelken deeze krankheden in de menfchen veroorzaaken, verdryft, en het naar den uiterlyken fchyn door Zyne eigene kracht doet; Maar laat u niet misleiden. Juist Hy zelf is een Dienstknecht van die booze Macht, die deeze menfchen zoo elendig maakt. Hy zou de Geesten niet kunnen uitbannen, wanneer niet de overfte Damon Beëlzebub, hy, dien alle de overigen moeten gehoorzaamen , door Hem werkte , en Hem deeze heerfchappy over de mindere Damonen mededeelde. In deeze tegenwerpingej ftak juist zoo veel boosheids nis domheids (£)i Maar in den mond van zoo aan- zien- (ï) Het waren Pharizeen van Jeruzalem, die na Ga. lilse gereisd waren, met oogmerk , om de daaden vari Jezus, en de gevoelens van het Volk omtrent Hem, té befpieden. Markus III. vs. 22. Vergelyk het II. Boek; Hopfdf. 3. (fc) Wat hun gelegsnheid of voorwendfel tot deeze ten hoogften ongerymde befchuldiginge-zoii kunnen gé-  .3. HOOFDST'o JEZUS. 145 zienlyke, en wegens hun verftand zoo beroemde Mannen , kon ook de laffte rede den gemeenen man als wysheid voorkoomen, of hen ten minften in verwarring brengen. Zy zeiden het wel meer, dat Jezus het hoorde. Zy bedoelde Hem hiermede in hec geheim aantetasten, en beloofden zich, dat hec den indruk van Zyne Wonderwerken ten minften aanmerkelyk zou verzwakken. De Heer wist altoos* wat zy dachten en zeiden. Hoe weinig Hy hoopen kon, hen zelfs, die zoo verkeerd en boosaartig oordeelden , te zullen overtuigen; het was echter otn de overigen Aanfchouweren wil noodig^ dat de ongerymdheid van dit voorgeeven in het licht gefteld wierd. En dit was op eene wyze te doen, die ook voor den gemeenen man verftaanbaar, en voor de Pharizeen niet te wederleggen was. Hy riep alle de Omftanders byeen, en vermaande ze tot oplettendheid, want Hy hun iets te zeggen had, waarover elk, zonder te zien op het Pharizeeuwfche oordeel, zyri geeven hebben, kan men uit de volgende aanmerkingen van Gkotius vermoeden : Solebant incantatores, uhi omnig tentando nibil proficerent, poftremo adverjus Demones utiviac poteftateillius Dcemonum principis, cujus etiam arcanum nomen enuntiaturosJe minabantur. [Dat is: de bezweerders had. dtn de gewoonte, ' als zy naa alles beproefd te hebben t vorderden, ten laatflen tegen de Dajmonen te gebruiken de krachc en het geaag van diea Overften der Dsmonen, wiens geheimen naam zy ook dreigden cëzullen noemen.] Voor het overige ziet men hier uit, hoe diep het denk» beeld van de tonverye, en van de kracht van zekere; bé. zweeringen in hunne gemoederen was ingezonken. Door middel van dit denkbeel konden .zy de Godlykfle daaden Voor töverye verklaaren. Men heeft ook noch lang daar baa de Christly'ken Wonderwerken dit tegengeworpen. ƒ/. Deel. K  146 LEVEN vam VI. boek zyn eigen verftand de uitfpraak moest laaten doen: Als een Koningryk (fprak Hy) of een andere Staat, dewelke maar één belang hebben kan , door inwendige verdeeldheeden daartoe gebragt word, dat dezelven Leden onderling eikanderen bederven, dan arbeid zoodanig een Staat aan zyn eigen verval', en is naaby zynen ondergang. Zoo ook wanneer eene üurgery, of huishouding door inwendige oneenigheden in partyen zich fcheurt, dan zal zy fpoedig ten einde loopen, en ophouden eene Burgery of huishouding te zyn. Hier is [het 'er even zoo mede gefield (/), Gefield zynde, dat de eenen Satan den anderen zyne macht ontrooft, en aan eenen menfch de kracht geeft om denzelven uittedryven, dan ligt immers de macht der Duivelen met zich zelven overhoop \ hoe zal zy dan kunnen blyven beftaan,ofte tegen inwendige aanvallen het uithouden? En bovendien moet ik u vraagen ; hoe koomt het j dat gy in zoo gelykaartige gevallen zoo verfchillende oordeelt? Als het waar is* het geen gy •van my zegt, dat ik my van de macht van Beëlzebub bediende, om de geringere Dcemons te verjaagen: waarom zal het zelve dan ook niet van die (l) Inderdaad, men kan zich niets ongerymders verbeelden , dan dat de macht des Satans , ofte de macht der toverye, (dit word hier volgens hunne denkbeelden vooronderfteld) gebruikt wierd, om deeze zelfde macht te vernielen, en de menfchen daaraan te ontrukken. Im» jners, dan zou gy op die maniere -weldaadig worden, en met Gods oogmerken overeenftemmig beginnen te werken. De daaden van den Heiland leidden zichtbaar tot het denkbeeld van eene macht, die de macht des Satans overtrof, die weldaadig, en by gevolg Godlyk was. Zy konden derhalven reeds om die reden onmogelyk van eenen boozen Geest haaren oorfprong hebben.  3. riooPDSTi JEZUS. t4? die geenen onder uwe Vrienden (rn) of Bekenden doorgaan, die hun werk maaken van Dcemons uittedryven? Zou her niec even zoo wei ook by deezen een valfch voorgeeveri kunnen zyn, als zy zeggen, dat Zy het doen door Gods kracht, wiens naam zy gewoon zyn by hunne bezweeringen uitceipreeken(«). Eti O) Zoo word Hand. XIX. vs. 14. van zeven Zooneri ieens Opperpriesters melding gedaan , die zieh aanmaatigideh de Dwmonen te bezweeren. Cn~) Men zie de uitvoerige aanmerking van GROTiuSj fen de eelykfoortige van Whitby op deeze plaatfe, die, myns bedunkens, de zaak in het helderfte licht ftellen. Het komt daarop uit: men had in en buiten het Joódfchè Land , volgens geloofwaardige getuigeniffen , veele Exorcisten [Bezweerders] , dewelken by hunne bezweeringen zich,van den naam van den God Abrahams, enz. bedienden. In die gevallen nu, waarin zy zulks meteen gelukkig gevolg deeden, fchreeven het de Jooden aan de overmacht van hunne Godheid over de D&monen, en over de Goden der Heidenen toe; en oordeelden derhalyen dan geheel anders , dan zy in het tegenwoordige geval oordeelden» Hoe het nu ook voor het overige met deeze bezweeringen geiteld gewee3t zy , de manier , waar op Jezus de Dccmonen uitdreef, had ook hierin altoos den voorrang, boven die van de andere Bezmeerderen, dat Hy 1. zich van gééne Bezweerings formulieren bediende. maar door een enkel woord van bevel, wees Jlil gaa uit, enz, dezelven verdreef. En daarover verwonderden zich ook de oolettenden allermeest, Markus 1. vs. 27. Hy gebied met groot gezach den onreinen Geeften enz. Billyk hadden derhalven de Pharizeeuwen ook zoo veel recht aan des daaden van hun"e Bezweerdercn. 1 Konden ook anderen , door middel van het aanroepen van Jezus naam, juist het zelfde doen; zoo dat derhalven Zyn naam hiei dezelfde kracht had , die de Jooden anders alleen aan den naam Jehovah toefcnreeven. - Jezus zegt daarom ook by zyn affcneid van de Discipelen, dat zy in Zynen naam Damonen zouden uitdryven, Markus XVI. K 2  I4Ö* LEVEN van VI; boek. En nochtans fchryft hem niemand eenen omgang mee de booze geesten toe. Door dit ongelykaartig gedrag veroordeelt gy u zelfs. . Wanneer nu uic de natuure der zaake blykt, dac het eene goede weldaadige kracht moet zyn, waar van ik nay by uitdryvinge der Damonen bediene; dan moet immers volgen, dat eene macht zich tegenwoordig doet zien, die rechtilreekfch tegen die-van den Satan gekant is. En welk eene andere kan die zyn , dan Gods kracht? En derhalven- openbaare zich dan by ulieden door myne daaden het Koningryk, de almachtige heerfchappy van God (V), en doet het Koningryk der booze geesten afbreuk. Anders zou het even zoo onmogelyk zyn , dat ik de menfchen van zyn geweld zou kunnen bevryden, als het onmogelyk is, dat iemand in het huis van eenen Herken Held vry kan ingaan, en hem ongehinderd van zyn huisraad berooven, zoo lang deeze noch in de wapenen is, het zyne bewaakt, en alle ©ogenblikken gereed is, om alle aanvallen af te wyzen. Deeze fterke Bewoonder zal in het bezit van het huis gerust en ongeftoord blyven. Dan alleen , wanneer iemand , fterker dan hy, in huis dringt, hem aangrypt en overwint; dan zal dezelve hem ontwapenen, en buiten ftaat ftellen, om zyn huis langer te verdeedigen'; en deezen Overwinnaar ftaat het dan vry, om hem van alles, wat hy heeft, te beroover, —- Myn geheele gedrag derhalven bewyst de tegen- woor- fo) Of: „ dit Koningryk is derhalven in myn persoon gekoomen." Dit is ééne van de plaatfen, dewelken tot bepaaling van het waare denkbeeld der Schrift, nopens hsc Koningryk van God, het meefte licht kunnen geeven.  3. HO0FDST. JEZUS. Ï4P woordigheid van eene macht, die met die van den Satan flrydig is, en die buiten kracht fielt. Twee zoo verfcheidene partyen zyn niet te vereenigen: ook kan niemand het met hen beiden te gelyk houden. Die niet aan myne zyde treed, en zich onder myne befcherminge begeeft, die behoort juist daardoor tot de tegenovergeflelde partye , en zoekt by dezelve beul. Die niet met my een gemeenfchaplyk belang heeft, die arbeid juist daardoor tegen my: daar ik inzamele , verllrooit hy ; daar ik fpaare, daar verkwist hy. —-— Daarom moet ik wegens het lasteren myner daaden ulieden zeggen: Van alle andere zonden, van alle andere lasteringen, hoe boosaartig ook , kan men zich , door dezelven boetvaardig te betreuren, ten laatflen toch ontdoen en vergiffenis bekomen; maar als de boosheid en verkeerdheid zoo verre gaat, dat men de zichtbaarlle en handtastelykfte kracht van God by de werken , die het heil der menfchen bedoelen , hardnekkig lochent, en dezelven als werken des Satans lastert, dan is 'er by zoodanige menfchen geene verbetering mogelyk, dan fluit men zich zelven voor nu, en het toekomende, de deur van alle vergiffenis en barmhartigheid. En fchoon men al van my, inzonderheid in zoo verre men my voor niets meerder dan eenen anderen menfch aanziet, alle kwaad zeide, dat men eenen menfch kan aantygen, dit zou iemands verbetering en vergiffenis noch niet onmogelyk maaken; maar, als men ook daar, daar het niet op het beoordeelen van den uiterlyken perfoon , maar van de inwendinge waarde der daaden aankoomt, ofzy van den Satan, dan Godlyk zyn , van zveiken eenen Geest zy koomen , van eene goeden, of kwaaden. - K 3 Als  153 LEVEN VAN VI. BOES, Als men zelfs dat onrein en Duivelfch noemt, dac heilig en Godlyk uic hoofde van zyne natuur is, en derhalven eenen goeden geest moet ten oorfprong hebben; dan fluit men zich voor tyd en eeuwigheid van alle redding uit. Indien gy u zelven derhalven niet tgenIpreeken wilt, dan moet gy zeggen, of dat beiden goed zyn, de werken en de kracht (_de Geest) van welken zy koomen, de vruchten, en de bron: wanc als gy aan de werken niets met reden te berispen vind, dan is het onverflandig te zeggen, dat zy eene booze oorzaak ten oorfprong hebben: of ftaande te houden, dat gééne van beiden goed zyn, noch vruchten noch boom, noch de werken die ik doe, noch de kracht des Geestes, die zich door my werkdaadig betoont, indien gy naamlyk vind, dat de werken naar hun innerlyke ' gehalte boos en verwerpelyk zyn. Want naar dat eene daad goed of kwaad is, moet men ook befluiten, dat derzelver verftandige oorzaak goed ofte kwaad is, gelyk men gewoon is van de vrucht tot den boom te befluiten. Vergiftig Slangenkroost ! Verdoemelyke Huichelaars ! Met u is het juist zoo geleegen! Zoo bedorven als de boom is, zoo flecht zyn ook de vruchten. Hoe zoudt gy; het geen waar en goed is, kunnen fpreeken, zoo lang gy in den grond van uw hart ondeugend zyt ? waar het hart vol van is, daarvan vloeit de mond ook geduurig over. Een goed braaf menfch brengt uit de goede bron van zyn hart altoos iet goeds voort; een ondeugend menfch daar tegen uit zyn boos hart kwaad. Dan , by dat alles is het waarheid, wanneer ik zegge , dat ieder ondeugend , valfch , lasterryk woord, het geen de menfchen op aarde ooit fpreeken zullen, ook in rekening gebragt zal wor- den,  3. H00FOST. JEZUS. 15 a den , als zy in den Oordeeldag wegens hun gedrag s-ekenfchap zullen moeren geeven. Want, het zeggen is en blyft onwederfpreekbaar : Uwe eigene Reden, menfch! die gy gevoerd hebt, zullen getuigen, van welk eenen geest gy bezield geweest zyt; uwe eigene reden zyn het, die u dan veroordeelen, of vryfpreeken zullen. Eenige Pharizeeuwen en Wetgeleerden van hunne partye konden zoo fcherpe verwyten, die Hy hun in de tegenwoordigheid van veele Toehoorderen deed, niet onbeantwoord laaten. Eene zoo groove, boosaartige dooling, als hun hier ten laste gelegd werd, moest ten minften met eenigen fchyn gerechtvaardigd worden. En inderdaad vinden zy niets anders, dan iets zeer ongerymds, het geen zy tegen Hem inbrengen konden, het geen meerder van hunne verlegenheid, om zich uit de zaake te redden, danvanfcherp doorzicht getuige draagt. Wy denken (zeiden zy), dat wy wel bekwaamheids genoeg hebben, om over Wonderwerken te oordeelen , of zy Godlyk , dan menfchlyk zyn; maar wy Wenfchten ook gaarne een beflisfend Wonderwerk van U te zien (p), het welke fp) Eene gelykaartige tegenwerping of eifch hebben wy in het begin van die Hoofdftuk verhaald. Het is zeker, dat deeze tegenwoordige gebeurtenis van dis onderfcheiden is; want Matthmus verhaalt dezelven beiden, met verfcheidene omftandigheeden , in eenen verfcheelenden famenhang. OJk is te denken, dat zy in tyd taamslyK Verre van eikanderen af gebeurd zyn. Dan , gemerkt de tyd onmogelyk zoo ju:st te bepaalen is, en dit Kapittel verfcheidene zeldzaame beoordeelingen der Wonderwerken van Christus bevat , zoo heeft men het best gedacht, dezelve hier op de voorgaande, waar mede zy eok door den Euangeliefchryver onmiddelbaar verbonuen K f word,  <5 LEVEN van VI; boek, ke aan geene zoodanige bedenkingen, alsdeukdryvmde J«zus °ok te voren, Maar hiei ^eidj Hy dit denkbeeld breeder uit.  HOOFDST. JEZUS. 153 gefchiedde, op de Inwooneren van Ninivé gemaaktleeft. Deeze betere Toehoorders van Jonas zullen ten daage, als zy met deezen verkeerden hoop voor het Godlyk oordeel ftaan zullen, zich veel beter kunnen verantwoorden, dan gy, dewyl zy op de ftrafpreeke van Jonas alleen, wiens Zending zy ook fterk beweezen zagen, zich gebeterd hebben. En nochtans is hier een veel grooter peifoondan Jonas, _ (wiens Leer zoo veelte meerder behoorde uittewerken, hoe Hy door zyne daaden bewyst grooter te weezen). » Deezen zyn niet de eenigen, die u befchaamen.. Ook de Koningin van Saba zal op den dag des Oordeels, wanneet zy te gelyk met u voor den Rechter verfchynen zal, u in den hoogften trap befchaamen; Zy, die eene zoo verre reizeon? dernomen heeft, om de beroemde weetenfchap.van Koning Salomon, zyne diepe kennis der Natnur, de wyze fchikkingen aan zyn Hof, en de geheele uitgeftrektheid van zyne kundigheid by eigene ondervinding te leeren kennen. En nochtans moet ik u zeg¬ gen, dat hier iemand tegenwoordig is, die grooter i9 dan Salomon, en by wien meerder wysheid te leeren ware. Maar het is nu zoo verre reeds metu gekomen, dat alles, wat ten uwen beste gedaan'word, en zelfs myne tegenwoordigheid, die u het allergrootfte nut doen kon, niet alleen vruchtloos word, maar u zelfs in eene noch zwaardere verdoemeniüe brengt. Schoon ik hier en daar Satans uitdryve; en hoe zeer ik, zoo lang als ik onder u ben, trachte te beletten, dat waarheid en deugd, en alle goede gevoelens, door den oorfprong van het kwaade verftikt worden; het kwaade zal zich vervolgens met alle zyne macht des te hardnekkiger weder by u vastzetten. Een tyd lang moet wel de heerfchappy van den boozen Geest voor K 5 myne  *54 LEVEN van VI. boek myne pogingen wyken; maar hy ziet daarom van zynen eifch op ulieden niet af, maar, dewyl hy zich nergens anders zoo goed weet vasttezetten, dan byu, en weder na zyne voorige wooninge verlangt, rust hy niet , voor dat hy met eene zevenmaal fterkere macht der boosheid wederom koomt, en dan vind hy alles reeds bereid, om hem weder in te neemen; zyn huis , waarin hy zoo gaarne woonde, is weder voor hem open; hy behoeft 'er flechts het bezit van te neemen. Maar dan is het veel moeilyker, dan te voren, om hem nit de wooninge, die gy hem zoo gaarne by ulieden inruimt, te verdryven. My voert veel meer kwaads uit, dan te vooren. Zoodanig is het gefield met deeze menfchen, tot dewelken ik gekoomen ben. Men kan zich den indruk, denwelken deeze reden en de gemoederen van hen, die zich getroffen voelden, maakten, gemaklyk verbeelden. Dan iets ongemeens was , dac ééne van de betere Toehoorderesfen van Jezus, die onderden groote hoop nauwlyks gemerkwerd, by deeze gelegenheid deed. Deeze, door de ongundige oordeelen der Pharizeeuwfche partye niet verbysterd, en door haar aanzien niet afgefchrikt, gaf der waarheid opentlyk getuigenis, op eenen tyd en plaatfe, daar zy onder herhaalde aanvallen der boosheid en des ongeloofs allermeest te lyden had. In eene waarlyk edele verrukkinge, waarin zy door Zyne daaden en reden geraakte, riep zy met eene verhevener ftemme. en met een vuur, het welke aandm'de , dat het geen zy zeide, reeds lang in haaren boezem had geleegen: Zalige Moeder,die zulk eenen Zoon baarde!Zalige Vrouw, dieu aanbaare borsten lelde! > En allerzaligst (fprakJezus, toen  g. hoofdst. JEZUS. 153 roen de gantfche Vergadering hoorde, van waar deeze lof kwam , allerzaligst zyn zy, die de Leeringen van God uit mynen mond hooren, dezelven in. hun hart ruimte geeven, en ze beoefenen! Zoo wys en belcheiden leidde Hy de gemoederen van het minder wezentlyke , waarvan deeze Toehoorderes gefproken had , tot het wezentlykfte ; tot dat, het welke nooit genoeg kon aanö.drongen worden. Hy herhaalde by deeze gelegenheid, en vermeerderde met eenige byvoegfelen, het geen Hy reeds te voren (r) over de gemoedsgefteldheid van hen, die van zyne Leeringen en Daaden voordeel trekken konden gefproken' had. Het geen Hy daaromtrent Zynen Jongeren in het byzonder gezegd had, droeg Hy thans wat algemeener voor. Gelyk als men zondernut (fprak Hy) een licht zou aanfteeken, als men het op eene plaats zette, daar het onzichtbaar was, en zynen glans niet uitbreiden kon; zoo kan ik ook met myne Leer en onderrigtinge, ter verbeteringe der menfchen , onmogelyk iets uitvoeren, wanneet ik Toehoorders hebbe, die daar van geen gebruik tot onderrichting en verbetering van anderen maaken. Myn licht is dan, als 't ware, onder een koornmaat gezet, daar het niemand licht geeven kan; in ftede van dat het, overeenftemmig met het oogmerk van hem, die het aanfteekc, op eenen kandelaar geplaatst, en zoo voor anderen behoorde nuttig te worden. Myne onderrichting moest alleen zulken ten deel vallen, van dewelken zy dan tot verlichtinge van anderen verder Uitgebreid wierd. En op dat dit kunne gefchieden, word 'er vereilcht, dat het 'er in hec gemoed van den Toe- (r) In het U. Boek, Hpofdft. 2. in de Bergpxedikatie.  156 L E V EN VAN VI. BOEK, Toehoorder niet zoo uitzie, als in eene overdekte plaatfe, dewelke aan het licht géénen vryen doortogc laat. Het inwendige oog , verftand en hart, moet open, onbeneveld, voor hec licht der onderrichtinge, genaakbaar weezen, indien dit licht zich vandaar verder medcdeeien zal. Het is daar mede gefteld , als met het lighaamlyke oog, het welke de zetel van het hcht is , dat den menfch by alle zyne werken verlicht. Is dit open en tevens gezond, zuiver, beider, dan deelt zich het licht, het geen daarin is, aan het geheele lighaam mede, en verlicht het by alle zyne verrichtingen ; is het daartegen donker, ziek, beneveld, dan is ook het geheele overige lighaam met donkerheid omgeeven. Da?rop zy derhalven uwe voornaamfte oplettendheid gericht, naamlyk om te weeten, of niet uw inwendig oog duister, en onmdrmgbaar voor het licht zy. Stelt u de groote nuttigheid voor , dewelke gy daar van trekt, wanneer aan géén deel van uw lighaam het noodige licht ontbreekt. Dan kunt gy uw geheele lighaam zonder aanftoot tot alle werken gebruiken, en het is, als of het enkel oog was, fchoon eigentlyk alleen dit kleine lid u licht geeft. — Zulk een voordeel bezorgc u het inwendige oog , als het voor het licht der waarheid open ftaat. VIERDE  $ HOOFDSf. JEZUS. "IS/' VIERDE HOOFDSTUK. Voorbereidingen tot de laatfte Rei&é na Jeruzalem. Het INHOUD. Voorneemen van Jezus, om door Samarien' na Jeruzalem te trekken (i ). Word verhinderd (a). Gedrag en onderrichting van de Discipelen by deeze gelegenheid ( 3 ). Verfcheiden bieden zich Jezus tot reisgenooten aan (4). Uitzending der zeventig Discipelen (5). Herinneringen, hun by hunne wederkomfte gedaan ( 6 ). Jezus beklaagt het ongelukkige lot van hen, die Hem géén gehoor -wilden geeven , en bied zich den betergezinden en waarbeidlievenden tot eenen Leidsman aan (7). (iï Lukas IX. vs. 5/. 5*. (2) Vs. 53. (3) Lukas IX. vs. 54. 5§. (4) Matth. VIII. vs. 19-22. Lukas IX. vs. 57*02. (5) Lukas X. vs. 1 - 6. (6) Vs. 17 - 20.. (7) Matth. XI. vs. 20.30. Lukas X. vs. 13-15. en 23, 24.