EENVOUDIGE, doch tevens NOODZAAKELYKE BEDENKING EN, van een waarheid minnend christen, over de predicatie van den Wel Eerwaarden Heer AUGUSTUS STERK, aangaande de bewyzen voor de Leere der H. Drieeenheid. Te JMSTERDA M, By F. C. H. N. KÖNIG, Boekverkoper» in het midden der Graveftraat, 1787.  BIBLIOTHEEK rl. E. LG. A'DAM A  EENVOUDIGE, doch tevens NOODZAAKELYKE BEDENKINGEN, vaneen waarheid MINNEND CHRISTEN , over de PrE-DICATIE van den Wel Eerwaarden Heer, A. STERK, aangaande de bewyzen voor de Leere der H. Drieëenheid. Het hoofdoogmerk van den Wel Eerwaarden Hr. Sterk , in zyne Predikatie over de bewyzen voor de Leere der Drieëenheid, is, om aantetoonen, dat dezelve alleen moeten ontleent worden uit het N. Testament, en dat de plaatzen, die men gewoon was tot ftaaving deezer Leere uit de Schriften des O. T. by te brengen, veel te zwak zyn, om een' geleerden Jood van de waarheid van dit gewigtig leerftuk der Christelyke Openbaring te overtuigen. Dit ftem ik zyn E , in het afgetrokkene befchouwt, volkoomen toe,, en ben het met hem eens, dat dit Leerftuk in het N T. duidelyker uitgedrukt ftaat, dan in het O. offchoon ik het niet noodzakelyk acht het zelve met zyn E., een Leerftuk der Christelyke Openbaringe te noemen : ik ftem ook met hem toe, dat men zulk een' Jood eerst van de Waarheid der Christelyke Openbaringe moet trachten te overtuigen , door hemjezus als eenen Godlyken Profeet, - A 3 de  co de Apostelen als zyne onmiddelyke afgezanten te leeren kennen , wanneer men hem dit voornoemde Leerftuk uit het N. T. tracht te bewyzen r^maar, als ik, dit toegeftemd hebbende, eens in aanmerking neem den grooten invloed, dien dit gewichtig Leerftuk der Godlyke Openbaringe in de overige Leerftukken van ons Christelyk Geloof heeft, naamlyk dar van deeze éénewaarheid degeheele Leere der verzoening en rechtvaardigmaking afhangt, gelyk zyn wel E. inde toepasfingaanftipt, en ik hem tevens hoor zejrsen, dat dit Leerftuk alleen uit het N. T. te bewyzen is: dan weet ik niet, hoe ik dit moet opvatten, en diende zyn E. voor eerst wel te vraagen, of ik uit zyn E, voorftet moet befluiten , dat de geloovige Jooden onder den ouden dag geen kennis aan dit Leerftuk hebben gehad, 't welk zo veel invloed op de leere der verzoening en rechtvaardigmaking heeft; en welk geloof zyn E dan denkt, dat Abraham, by voorbeeld, tot gerechtigheid gereekend is? Ik hoor zyn É van waarheeden fpreeken, in het O. T» geopenbaart, die deeze openbaring niet alleen eigen, maar verfchillende zyn met die van het N. T. en vraag derhalven, of zyn E. daar Zaligmakende Waarheden door verftaat, en zeggen wil: in het N. T. zyn ons, Christenen, Zaligmakende Waarheden van God geopenbaart, verfchillende met die in 't O. T. bekend gemaakt waren: zo zyn E. dit met de voortreflykheid der leere van Jefus Christus en zyne Apostelen zo hoog te verheffen, als hy doet, tot kleinacbting der leere des O. T. trachtte te ftaaven, dan kan ik hem geen byval geeven, en de reeden hiervan is, omdat Jefus Christu? gisteren en heden dezelve is, ja totin alle eeuwigheid.enom iat de waare gelovigen onder de belofte en onder denplechtigen fchaduwdienst zo  zo min, ais de waare gelovigen onder de Chris léhen, zonder kennis, der Zaligmakende Waarheden, tot genot van waare zaligheid hebben kunnen geraaken. , , . Dat echter zyn Wel E. van zulk een begrip is, zou ik fchier moeten denken, als ik zyn E. gedachte over de geringe bekwaamheid der Jooden onder den ouden dag, om de verheevenfte Gcdlyke; Waarheden te bevatten, overweeg,. en by voorbeeld hadenk, hoe zyn E. zich hier omtrent uitdrukt: hy zegt, dat bet niet onteerend ofverachtelyk voor dé Oude Mofaïfche Openbaring1 moet aangemerkt worden , wanneer men zegt , dat daarin den menfchen niet reeds alles geleert wierd, wat zy volgens het liefderyk oogmerk des Allerhoogften weten moesten: fchynt dit niet te veronderfttllen,'dat God hen de kennis, ten minften van eenige Zaligmakende Waarheden, onthouden' heeft ? Of is het liefderyk oogmerk des Allerhoogften niet,fteeds hetzelve geweest, dat het nu nog is", ons riaamlyk, door.kennisfe der Waarheid tot Zaligheid té brengen? Wat betreft zyn E. veronderftelling, dat de Openbaring dés' Ö. T. gefchikt was naar de geringe vatbaarheid der menfchen van dien tyd, en dus alleen de eerfte beginfelen der leere behelst, die den menfchen eerst in de volheid des tyds door Jefus'Christus; zoude geopenbaart worden , is op zich zeiven war, ingewikkeld, en dient eerst duideiykef van my gemaakt te worden, door de befchryving die zyiï E. zelv van die beginfelen der leere geeft , zal ik wel beoördeelen, of zyn E., van waarheden fpreekénde, in 't O. T. niet geopenbaart, op'. zaligmakende doelt:' zy is naamlyk deeze: God heeft zyn aloude volk jlecbts geopenbaart, dat *ef maar één God is, dat die èène God hun Ko~ A 4  (8) fiing en alle Afgodery wcderfpannigbeid tegen zyne Koninglyke Regeering was ? Uit deeze befchryving van zyn E kan ik, dunkt my, welgegrond befluiten, dat zyn E. veronderftelt, dat de 'kennis van eenige zaligmakende waarheden, by voorbeeld , de kennis van het voorfchreeven Leerftuk, den Jooden ontbrooken heeft dewyl het althans in zyn E. gegeevene befchryving van den voornaamen inhoud der Godlyke Openbaring, aan hen gegeeven, niet te vinden is; daarom herhaal ik nog eens, wat ik gezegt heb: zo zyn E. dit veronderftelt , dan kan ik hem hierin geen byval geeven; ik geloof het niet. Had zyn E. gezegt, God heeft zyn Volk in 't O. T. van tyd tot tyd duidelyker geopenbaart, dat die God, hunnen Vaderen tot een' Heiland belooft, de eenige waare God was, waaruit zy al hun heil moesten verwachten; en dat hy hen tot zyn Volk , niet om hunne eigene verdienden, maar uit genade had aangenoomen, om af te beelden, dat hy een Ryk der genade zou oprichten , waarin deeze hunne eenige God als Koning zou heerfchen door zyn woord en zynen Geest; dat zy derhalven afgodery pleegden, zo zy iets buiten hem Goddelyke eer beweezen, en wederfpannigen tegen zyne Koninglyke Regeering waren , by aldien zy zich tegen zyne bevelen bleeven verzetten: dewyl hy een gewillig Volk tot zyne onderdaanen moest hebben als hun Koning, en als de aan hen verloofde Bruidegom, eene in zyne oogen beminnelyke, en inwendig fchoone Bruid, met heilige [ieraden bekleed: dan had hy eene juister,en voor zondaarentroostrykerbefchryving der oude Godlyke Openbaringe gegeeven, dan de voorafgenoemde is, en van geene waarheden kunnen fpreeken, haar alleen eigen, ten minften niet  co in dien zin, om daaruit op te maaken, dat het Leerftuk der Heilige Drieeenheid al leen in hetN. T. geopenbaart is; dan had hymy niet kunnen doen befluiten, dat hy door de uitdrukking, waarheden , haar alleen eigen, zaligmaakende verftont. Maar hoe kon zyn E. dit doen , daar hy veronderftelt, dat der Jooden verfïand, niet vatbaar voor zaligmakende waarheden was veel te kinderachtig daartoe, en dat Gods oogmerk meÉ zyne eerrte openbaring alleen was, hen, als een tot Afgodery' geneigd Volk, van de Afgodery af, en tot kennisfe van den eenen waaren God op te leiden ? Hoe kon hy dit doen, die de moederbelofte , van God aan Adam en Eva kort na hunnen val in 't Paradys gedaan, en welke de wortel aller nadere Godlyke Openbaringen is , als of zy niets zaligmakends en troosteryks voor gevallene zondaren in zich behelsde , om zyn nieuw gevoelen eenen uitwendigen fchyn van! waarheid te geeven , over het hoofd gezien' heeft? Ik ga verder myne aanmerkingen maaken over den tyd, waarin zyn wel E. veronderftelt, dat deeze eerfte fchraale Openbaring van God den' Jooden gegeeven is: zyn E. fpreekt 'er zo algemeen van, dat ik 'er naar zal moeten xz.-xAfa.Toen de menfchen, zegt hy, alle zuivere begrippen van God en zynen dienst verkoren hadden , toén zy zich aan de fchandelykfte Jfgodery ever gaven , en hef geflerme des Hemels, redeïooze dieren , de vruchten hunner velden , ja beelden van hun eigen maakzel als Godheden' aanbaden; toen openbaarde God hen deeze eerfte beginfelen der leere ; te voor en reeds bredet befchreeven, en wel omdat het toen niet moogiyk , en met Gods fPysheid niet overwdomftig\ A §  ( io) was, ben eensklaps tot den boogflen trap der hennisfe, ttn opzichte van Hem en zyn onbtgrypelyk we/en te brengen ; even als of Gods Geest toen minder vermogeu had , om op het menfchelyk vet (tand te werken, dan nu, of dat ons verftand nu minder Godlyk licht van nooden heeft, en uit zyn eigen vermogen meer vatbaarheid voor hemelfche waarheden bezit: daar Johannes de Dooper getuigt: de menscb heeft niets, of het moet hem van boven gegeeven worden; en de H. Paulus: de natuurlyke menscb verneemt niet wat des Gtestes Gods is; en Apostel Jacobus: alle goede gaaven komen van den Vader des lichts; ja even als of wy, Christenen, thars niet eerst de beginfelen der leere moesten kennen , om tot de verhevenfte befpiegelingen van den Godsdienst op te klimmen, en daartoe niet dor r den Heiligen Geest in alle waarheid moesten geleid worden. Wanneer, vraag ik nu, is toch deeze fchraale openbaring van God den Menfchen gegeeven ? Niet althans in 't Paradys, kan ik daar gerust op antwoorden: want toen was 'er nog geen menscb uit Adam en Eva voortgeteelt, en dus de voorfchreevene afgodery nog niet bedreeven, ook is deeze van een' veel voorrreffelyker inhoud , dan die gemelde Openbaring is, daar de Hr. Sterk van fpreekt. God zelv verfchynt het eerden paar menfchen in het Paradys, om dit te bouwen en te bewaaren gefield zynde, zo dra zy het proefgebod , aan hen gegeeven, overtreeden hadden, en beroofd van dat Godlyk evenbeeld , waarnaar zy gefchapen waren, zich naakt bevonden, en ontblood van die heerlykheid en deugd, die zy voor God hebben moesten: de bewustheid deezer hunner naaktheid verwekte in hun fchrik en vreeze voor de te-  (») tegenwoordigheid Gods, zo dat zy zich voor zyn alziend oog zogten te verbergen; hy roept hen, om hen te overtuigen van hunne zonden, ontneemt hun alle uitvluchten om zich te verfchoonen , en de fchuld van den een op den anderen te leggen; hy toont hen de fchadelykheid van hunnen val in de gevolgen der zonde, die zy reeds naar den lichaame ondervonden, om hen hunnen bejammerenswaardigen toeftand , levendig te doen inzien, en te betreuren, terwyl hy tevens door zynen vloek over al 't gefchapene uit te fpreeken, hen aankondigt , dat zy zyn gedjeigde vloek: wanneer gy van den boom der kennisje dès goeds en des kwaads eet, zult gy [terven in de dnad waren onderheeviggeworden|: hy toont hen verder aan, dat 'er geen middel ter fiu ner herflelling uit hunnen val van hen kon uirgedacht worden, dat hy zich zeiven over hen moest ontfermen, zouden zy uit hunne elende verlost worden; dat hy dit kon en wilde doen, en door zijne godlyke tusfchenkomst de zonde en den dood, waarin zy lagen, zelv te niet doen, én dat hy in hunne natuur het evenoeeld, na hunnen zonden val verlöoren zynde , door het zaad der vrouwe, weder heritellen zou. Ik, dus fprak hy tot de Hang in 't byzyn van Adam en Êva , Ik zal vyandfcüap zetten tusfchen u en de vrouw , tusjcben uw en haar zaad: bet zelve zal u den kop vertreden, en gy zult het in dehiebnfte.ken. Deeze eerfte Godlyke Openbaring aan den gevallen mensch was derhalven eene pi edikatie van boete en geloof, van vernedering des harten voor en vertrouwen op God; eene predikatie, die Adam wel verftaan en in 't Geloof aangenoomen heeft, 't geen klaar hieruit blykt, dat hyterftond zyne Eva eene moeder aller levendigen noemt, offchoon A6 hy  C hy wel wist dat zy beiden onder de magt der zonde en des doods lagen, en geestlyk dood zynde, flechts natuurlyke, zondige en ftervelyke kinderen, hunnenb'eelde gelyk,konden voortreden : want dat zy zich natuurlyker wyze vermenigvuldigen zouden , en zyne Eva dus eene moeder aller levendigen genoemt kon worden, wist hy reeds voor zynen val uit den van God over hem uitgefprooken zeegen: zyt vruchtbaar en vermeerdert U! Dit is des een geheel andere , gewichtiger en troostryker openbaring voor gevallene Zondaars, dan die is, daar de Hr. Sterk van fpreekt; eene Goddelyke Openbaring;, die van hem niet moest over 't hoofd gezien en onaangeroerd gelaten zyn, dewyl zy van die waarde by Adam en Eva was, dat zy voortgeplant is in de heilige linie van Seth en zyne Zoonen tot op Noach, den Prediker der gerechtigheid voor den zondvloed, en na den zeiven aangenoomen en verkondigt is van zynen oudften zoon Sem, uit wiens nagedacht Abram gefprooten is,in wiens tyd de afgodery reeds onder de volken, uit de twee anderen zoonen Nopens gefprooten, de overhand begon te krygen. Zou derhalven de E. Hr. Sterk, vraag ik nu, den tyd der eerfie Godlyke Openbaring, waarvan hy fpreekt, ook reekenen te zyn de tyd der roepinge Abrams uit Ur in Chaldeen ? Dit kan ik niet denken, moet ik hierop antwoorden, dewyl ik in de Openbaring Gods aan Abram na zyne roeping gedaan , veel gewichtiger onderwys ontdekke, dan zyn E. in de zo van hem genoemde eerfie openbaring meent bekend gemaakt te zyn. Immers God belooft Abram, op zyn bevel zyn maagfchap en Vaderland verlaten hebbende, en naar een land trekkende dat God hem aanwees, dat hy zyn God, zyn  ( 13 ) zyn fcbild en loon zyn zoude : hieruit kon Abram Jeeren , dat het niet uit zyne maagfchap, uit zynen bloede, of eenig natuurlyk voorrecht van hem voortkwam, dat God zyn fchild en loon was: want het natuurlyk recht of den eisch op de Godlyke genade had hy verlooren, en in zyn eigen natuurftaat blyvende, afgebeelt door 't land zyner geboorte, kon hy niet befchouwen wat God met hem voor had; maar wel in het land, dat God hem aanwees, in 't vrouwezaad naamlyk, zou hy hem zegenen, en een grooten naam maaken, zo dat hy zelv een zeegen zyn zou , en in hem alle geflachten der aarde zouden gezeegent worden; om dit zaad der belofte, en om den geestelyken zeegen, dien dit zou aanbrengen, af te beelden , moest hy een vreemdeling op aarde zyn, alzo Christus, die uit zynen zaade zoude voortkoomen , hier als een vreemdeling zoude verkeeren, en een Ryk oprichten, dat niet van deeze waereld was. Abram leerde uit deeze Godlyke Openbaring, dat ny, die uit zynen zaade tot een zeegen aller volken eens koomen zou, een waarachtig mensch zyn zoude, en dewyl hem God dien Zoon der belofte uit zyne oude, en naar de natuur onvruchtbaare Sarah, deed voortkoomen, dat het op eene boven natuurlyke en godlyke wyze zoude toegaan, als die zeegen aller volken een Mensch wierd ; en hoe dit bovennatuurlyk mensch tot een Zeegen worden zou, leerde hy uit den eisch Gods, om zynen Zoon Ifaak, waarin hy hem belooft had alle volken te zegenen, op eenen berg op te offeren : zo zag hy in den geloove de Menschwording van Christus, en de verzoening der zonden van hem en zyn geloovig zaad door de vrywilljge en onfchuldige opoffering van zynen voor%|8digen Ifaak, te gemoet ;enzo A 7 kon  kon Christus met recht van hem getuigen, dat by zynen dag gezien en zich daarin verheugt heeft, en Paulus: Abraham geloofde den Heere, en dit geloof is hem tot gerechtigheid gereekent. Is hierin ru iets te vinden , dat naar die eerde openbaring, daar de Hr. Sterk van fpreekt, gelykt; zyn dit beginfelen der leere, eefchikt naar de geringe vatbaarheid der menfchen van dien tyd? Ik zeg ronduit neen! 't zyn waarheden des geloofs, die vleesch en bloed niet ontdekken, noch omhelzen kan, onder voor het natuurlyk vernuft kinderachtige zinfpeelingen van God aan Abraham geopenbaart, en van hem geloovigaangenoomen, in het licht van dien Geest, die den mensch in alle waarheid leidt, befchouwt: dus zie ik, dat zyn E. op de roeping Abrahans ook niet oogt. Maar zou zyn E dan ook oouen, vraag ik eindelyk , op de Wetgeeving van God, door Mozes aart Ifraël gedaan, en denken, dat daar die waarheden, het O T alleen eigen, bekend gemaakt zyn? en ik antwoord wederom: Meen; en voeg 'er dit tot bevestiging van myn ontkennend antwoord by: de Wetgeeving is een veel verheevener openbaring Gods aan zyn Volk, dan die is. welke zyn E. befchryft: immers God vertoont zich aan zyn Volk in een dikke duisternis op dien'berg, die dreunde en daverde, terwyl de lucht rondfom van blikfemttraaien fchitterde, en geeft vooraf het bevel , dat geen Ifraëliet op'ftraffe des doods hem mogt genaaken, om af te beelden hoe verfchrikkelyk hy voor den natuurlyken mensch is, wanneer hy als Wetgeever hem verfchynt, en het recht, dat hy op hem hïeft, van hem afvordert, om naar het evenbeid Gods volmaakt te letyen, dewyl hy hem naar dit volmaakte Beeld van heiligheid en ge- rech-  (*s> rechtigheid gefchapen heeft; welk een verborgen God hy voor dien zeiven mensch is, en in welk een' dikke duifternis hy voor hem woont, -a dat hy Gods tegenwoordigheid zelfs met kan verdraagen, en dat God daarom niet anders als door eenen Middelaar met hem kan handelen, en hem leeren , hoe zich een volk, tot eenejgendom van Hem verkooren, had te gedraagen: het moest heilig zyn, gelyk de Heere, zyn God, heihVwas, geen beeld van iets,dat gefchaapen was, maaken, om dat Godsdienflig te vereeren, maar alleen zynen God vreezen, liefhebben en vertrouwen, die het zelve uit Egypte wonderdaadig geleid had, en in het land, den Aardsvaderen belooft, in leiden zou; dit volk zou s daags m eene wolk, en 's nachts in eene vuurcolom geletd worden, door hem, die zyn God was, en eens zo zichtbaar onder de menfchen zoude woonen, als hy nu woonde in de Arke des Verbonds; Hy wilde ook dit Volk, dat hy door Mofes , zynen knegt, zulke heilige Wetten had voorgefchreeven, als geen een Volk op den aardbodem had, in den plechtigen toeftelvan den Levit.fchen Godsdienst, ingericht nair het Beeld dat hy Mofes op den berg daarvan vertoont had , arfchetfen, dat het in zich niet heiliger en volmaakter dan een ander was, maar een volk dat daaglvks zondigende, hem daaglyks zondoffers moest brengen, ten blyke dat de weg der verzoeninge voor 't zelve nog niet gebaant was, door dien eenisen Hoogepriester, de welke eens met zyn eieen bloed in 't heilige der heiligen zou ingaan, zo als de Hogepriester uit den huize Aarons, s iaarlyks deed, met het rockende bloed van onfchuldte aeflagt offervee, om voorbee dig hen als een Volk Gods te verzoenen. Hoe heihg, hoe  ( i6 ) voortreflyk die eenige Hogepriester wezen zou, fcheifte God hen afin den perfoon, in het ampc en de kleederen van hunnen gewoonen Hogepriefier; deszelfs voorhoofd pronkte met een plaat, waarop gegraveerd was de heilighe d des H eren , zyn borst met de naamen der Kinderen 18raëls &c. wanneer hy voorbeeldig bezig was om 't Volk Gods te verzoenen. Dus leerden de Jooden uit deeze Godlyke Openbaring zich als zondaren kennen en gelooven, dat 'er verzoening voor hunne zonde door de godlyke tusfchenkornst zou aangebragt worden. Zy moesten dus, by het flipt waarneemen van dien plechtigen offerdienst bïyven oogen op het geen God hen daardoor affchaduwde, en gefladig onder het cog houden, dat het waarneemen van dien uitwendigen Godsdienst, op zich zeiven genoomen , hen niet tot een Volk God» maakte, het zou hun flechts aardfche, geen hemelfche zegeningen, en het daar van afwyken tydelyke ftraffen aanbrengen : was God hun God, 't was omdat hy zich aan Abram tot een zecgen belooft had, omdat hy verzoening voor hunne zonden zou vinden, in dch .eenigen Hogepriefler, het zaad der belofte, den Held, wien de Volken zouden aanhangen. Trouwens dat het doen der zedelyke wet, het flipt volbrengen van den plechtigften Godsdienst geen mensch ten Hemel konde inleiden , fchetfle Gvd Israël ook hier in af, dat Mozes, hun Wetgever , hen wel door de Woeftyne tot aan de grenen Canaans kost brengen, maar verder niet; dewyl hy daar moest fletven, en het overvoeren van hun in het land der belofte aan Joiua , een voorbeeld van hunnen Hemelfchen Hogepriester , moest overlaten. Dit is dus de reden , waarom God hen flechts aardfche zen g6.  C 17) seringen beloofde, en tydelyke flraffen dreigde, en niet 't geen de E, Hr. Sterk zegt, naamlyk, dat zy niet vatbaar voor voortellingen van eenen Hemelfchen aart waren, aan geen eeuwige belooningen of flraffen konden denken, maar even als de kinderen door tegenwoordige voordeden moesten gelokt , en door onmiddelyke rampen van alle ongehoorzaamheid afgefchrikt worden. Hoe ftrcokt dit alles toch met het hoofd doelwit, dat zyn E. in het O. T. geopenbaart, zich voorftelt; met die droóge befpiegelmgen; daar is één God, die God, Israël! is uw Koning ; gy begaat weerflreeving tegen zyne Godlyke bevelen, zo dra gy afgodery pleegt &c. Zyn E, kan derhalven op de Wetgeeving ook niet geoogt hebben, toen hy voorgemelde befchryving van de eerfte Godlyke Openbaring gaf, en God kan daarmee niet flechts dit oogmerk gehad hebben, welk zyn E. denkt, om naamlyk Israël van de Afgodery af te trekken, en tot de kennisfe van den eenigen waaren God op te leiden. Dit alles, dunkt my, is uit het voorgezegde gemakkelyk op te maaken. Laat ik des nu de vraag van zyn E. waarom word toch in de Schriften des N. Verbonds niet zo dikwils , niet zo nadruklyk, niet met zo veele herhaalingen op degroote waarheid , dat Jehovah alleen God is ^aangedrongen? dus beantwoorden, voor eerst: deeze waarheid moet niet in dat licht geiïeit worden , waarin zyn E. het befchouwt; het heet niet in 't gemeen in 't O. T. dat Jehovah alleen God is, maar dat die Jehovah , wiens heerlykheid Jefaias zag, en waarvan David dikwerf voortrenyk fprak, die in het Paradys het zaad der Vrouwe, in Ifaak de Zoon der belofte , by Jefaias de Heilige in Israël , by andere Profeeten de troost Israëls en A 9 de  (ït) de Heiland veeier vólkern genoemt word, alleen de waare God Israëls was, uit uien zy al hun heil moesten verwachten, dat alle einden der aarde zich naar hem moesten wenden, wilden Zy behouden blyven , dewyl hy alleen God was, en alle, onder den vloek Gods leggende zondaars eenen Godlyken Verlosfer nodig hadden , om hen in de gunst Gods te herflellen. Ten tweeden om dat die Engel des Verbonds, in wiens binnenfte de naam Jehovah is, die God Israëls zich als de waare God , aller geestelyke Israëliten in 't vleesch verfcheenen zynde, klaar genoeg had geopenbaart , wyl hy de zonde verzoent, de Profeeten verzeegelt, de eeuwige gerechtigheid aangebragt had, en van zynen Godlyken Vader verhoogt , en tot een voorwerp van Godlyke eer en aanbidding voor Engelen en menfchen gemaakt was. En niet, zo als de E. H. Sterk haar beantwoort, naamlykdus; zekerlik waren de menfchen, aan welken deeze openharing in de etrfte plaats gegeeven wicrd, toen reeds van hunne dwaaze afgodery zo geheel geneezen, dat zy zulke voordellen niet meer nodig hadden: dewyl dit antwoord niet alleen niets gezegt, maar zelfs onwaarachtig is, en zy zo wel als wy Christenen, wel dégelyk nodig hebben deeze waarheid geitadig onder 't oog te houden, om geen geestelyke afgodery met ons zeiven te pleegen, door ons heil in ons zeiven, en niet in de van dien God Israëls verworvene en ons door middel van zyn woord en Geest aangebodene genade , te zoeken: wy, zeg ik, die daaglyks vermaant worden van den Apostel Johannes: wacht u voor de afgoden! % Had de Eerwaarde Hr. Ste*k, de befchryving, die hy van de noodzaaklykheid en heilryke nuttig  ( ï9 ) «ekeid eener nadere Godlyke Openbaring, aan ge- vaten menfchen, aan zondaaren, Pag 10. gegeeven Eeft fa 't oog gehouden, hy had onmooglyk God zuil een hoofddoelwit kunnen toe chryven S het geeven zyner eerfte Openbaring, als dits, 't «elk wy wederlege hebben; nooit was hy tot het beVüt gekoomen om te verouderden, dat L lood n Ler de huishouding der Wet, zulke Sch aak begrippen van de waarheden desGeloofs, S r ebt zaligmakende genaamt, gehad heb- ïln als hy in de daad gedaan heeft, en dat de Ooe^Tring van het N. Tfverfchilde met die van Openbaring ^ ^ aQost h* < de Toodfche Kerk geflopt, had hy daaraan V°£rht Jdat zy in de eerfte moederbelofte voor f oog des ^oo^eeds geoopent *yn en dat het geloof een genade gefchenk van Gods Geest zvnde, den gelovigen onder den ouden dag zo S S febonken is, als het ons nu moet gefchonken worden; nooit had hy veronderftelt, dat ons natuuTyk verftand minder verduistert en meer vatbaa uit zyn eigen aart was, dan dat der Oude ïood' n èn dat wy minder tot geestely ke afgodery i Dkeèen geneigd zyn, dan zy tot he.denfche, ? P i fW even zo wel als zy onder die geenen ÏI waarvan David in den 14 K g«uigt, dat Cals God van den Hemel op ons ziet, niemand in zyn al doorziend oog verftandig 11, 3ÏÏ?h«a vraagt, maar dat zy-ü * rkenrdo°etdeofk"geen" en1^n~bron tó.^^S^» v- ons on, fnHnS met den zeiven David in den 51 Pf. &n? A ben uit zondig zaadgeteelt; myne ZdeUeeft my in ^S^^£^. uit het oog verlooren hebbende,en tot het vo<*  (20) (Tellen van iets nieuws geneegen geweest zynde, heeft zyn E. op gronden, uit den natuurlyken, maar niet uit den Christelyken Godsdienst gehaalt, trachten te bewyzen, dat het leerftuk der Heilige Drieeenheid alleen uit het N. T. kan bewezen worden, en ten dien einde een veronderftelling gedaan, die wy getoont hebben, dat onwaar en valsch is, en met het oogmerk eener Godlyke Openbaring aan gevallen menfchen , om hen uit hunnen val op te beuren, niet kan beflaan. Ik koom derhalven tot het befluit, om uit myn gezegde op te maken; en tegen den E. Heer Sterk ftaande te houden, dat ?er geen twee verfchillende, maar flechts eene fchrifcelyke Godlyke Openbaring is, en zyn kan; dat die van het O. T. vervat in de fchriften van Mozes en de Profeeten van den zeiven inhoud is, als die van de Euangelisten en Apostelen in het N. T. en dat de zaligmakende waarheden van God in het O. T. zo wel geopenbaart zyn, als in het N. en dit bewys ik hiermcê, dat God zelv ftraks na den zondenval den eerften mensch, na hem van zyne eigen zonden overtuigt, en den rampzaligen toeftand, waarin hy zich en zyn nageflacht gebragt had, aangeweezen te hebben, genaderyk bekend maakt, dat hy hem helpen, uit zyne elende ver» losfen , het verboren evenbeeld Gods in zyne natuur herftellen, en dus de zonde en dood, in wier magt hy nu lag, zoude te niet doen: ten tweede hier meede, dat hy in de roeping Abrams uit Ur in Chaldea voor het oog van dien geloovigen Aartsvader duidlyk maakt, dat zyn befluit ora met de menfehelyke natuur zich weder te verëenigen, een vry genade befluit Gods was, dat de mensch als 't waare hem vreemd geworden was, en in vreemdelingfchap met hem levende, daar eerst moest  («i > moest uitgaan, zou hy den zeegen deelachtig worden, dien hy hem in het Paradys m zyne voorouderen belooft had, en dat het menfchelvk verftand zo verduistert was, dat het hem in zvne natuur ftaat niet zien, en den weg tot zyne verlosfine niet ontdekken kon: tenderden hu-ruit, dat hy zich echter uit dit gevallen menscbdom een volk ten eigendom zou vergaderen, in weerwil van alle de poogingen van de magten der duifternis; dat hy wonderen van genade aaaraan zou bewyzen , de magdge hand zyner jterkte, om hen uit het Ryk der zonde en des doods te verlosfen , geen minder wonderen , naamlyk, dan hy in de natuur deed, om Israël uit de magc Pharaoos, en het flaafsch /Egypte te verlosfen: dat dit verloste Volk door zynen Geest geleid, door zyne Wetten beftiert, moest omzwerven in de woeftyne deezer waereld , en in zynen eeheelen handel en wandel moest blyven oogen op de verzoening der zonden , die de eemge hen beloofde Hogepriester Gods, naar de ordening vanMelchizedek, zoude teweegbrengen, wiens voortreffelykheid en heiligheid de Hogepriesters uit den huize Aarons hen in hunne priesterlyke kleeding en ampt affchaduwden, zich te binnen brengende dat Mozes, of fchoon zy zyne Wetten ftipt navolgden, hen niet in het land der ruste kon inbrengen, maar dat Jofua, de hen beloofde heirtogtleider, de muuren Jerichoos geestelyker wyze doende omvallen, de Cananiten voor hen verbannen , hunne geestelyke vyanden overwinnen , de zonde en dood te niet doen, en hen dus om zyns naams en zyner belofte wille in het Hemelsch Canaan inleiden zou. Dat God dit alles en nog veel meer onder fchaduwachtige zinnebeelden vertoont heeit,  C*2) vöégde in dien tyd zyne aanbidlyke wysheid, en tevens voegde het zyne goedheid, zynen gelovigen onder den Ouden dag door het licht van zynen Geest in de geheimzinnige beduiding hiervan in te leiden: en dat zy kennis aan al deeze Zaligmakende Waarheden gehad hebben , blykt genoeg uit menigvuldige getuigenisfen van David en veeIe andere heiligen, wier geloof en Godvrucht in 't O. T. befchreeven zyn. De voornaame inhoud van het N. T. verfchilt derhalven met den voornaamen inhoud van het O. alleen hierin, dat hetzelve ons bevestigt, dat God zyne belofte.den aardsvaderen onder het oude Verbond gedaan , vervult en in Christus Jefus verzeegelt heeft. Dus kan men geen betere befchryving van het onderfcheid tusfchen het O. en N. T. geeven, dan deeze: het eerfte is Jefus in de belofte, onder fchaduwen en voorbeelden vertoont, het laatfle Jefus, vervullende deeze belofte, en na het lyden des doods van God met prys en heerlykheid gekroont en voor den Hoekfteen, waarop het geheéle gebouw der genade rust, verklaart. Dee^e twee fchriftelyke Openbaringen behelzen geen verfchillende, maar dezelve zaakelyke waarheden: zy behelzen alles wat God in den tyd zyn van hem afgeweeken fchepzel te openbaaren heeft; wat 'er voor eerst aan de zyde Gods toe behoorde, om dat verlooren Evenbeeld Gods in de menfchelyke natuur weder te herftellen, dat het zelve daarin bevestigt, en zy daardoor verheerlykt is: zo dat de gelovigen in de gemeenfchnp van hunnen godlyken Verlosfer ftaande, met nadruk zegger kunnen : in hem zyn wy der Godlyke natuure deelachtig; wy zyn erfgenaamen Gods en mede erfgenaamen van Christus; hy zal onze (tervelyke lichaamen zyn verheerlykt beeld gelyk maaken 5 wy  ( 23 ) wr zullen hem zien Sel*k hy is;zy behelzen m tme' der der gelovigen onder den ouden dag zynde, zo min Abrahams geloof en werken gehad heeft, en hem dus nu met de oude geloovigé Joodfche Kerk by den rechten God Israëls leert zweeren, en zeggen: in dien Heere, die Abrahams fchild en loon, en Davids licht en heil was, vind ik met myne oude Joodfche Vaderen, mynegerech» tigheid en al myne fterkte! Hy is myn God! ik zal hem pryzen, en myner Vaderen God, ik zat hem hoog verheffen! Dit oogmerk nu kan men niet andeis bereiken, dan door hem aan zich zeiven in zynen natuOrftaat te ontdekken, en hem te doen zien, hoe de hooge Godheid door hem is béleedigt dat zy niet doof hem zeiven, noch eenig eindig fchepzel kon worden verzoent , en dat hy derhalven een Verlosfer nodig had, die in gemeenfchap met God en mensch ftaande , metGod kon handelen, hem verzoenen, en de eeuwig geldende gerechtigheid aanbrengen; dat die Verlosfer, dien hy nu als den zynen aanneemt, het werk der verzoeninge verricht hebbende , reeds ingegaan is in het Heilige der Heiligen, en in zyne  C 27 3 zyrie eigen, uit om menfchen , aangenoomene natuur verheerlykt zit ter rechterhand der kracht Gods; dat hy derhalven noodig heeft zynen daar door verworven Goddelyken Geest, om hem in alle waarheaen te leiden, van zonde te overtuigen, de verborgen fchuilhoeken van zyn bedorven hart te ontaekken, hem boetvaardig en geloovig te maaken; zynen heiligmakenden Geest, om hem krachtig te wederbaaren en een nieuw fchepzel in Christus te maaken, en van de heerfchappy der zonden en des doods te verlosfen, op dat hy levendig leere inziende volftrekte noodzaak lykheid en ondervinde de heilryke nutheid van dit leerftuk der Godlyke Openbaring, om uit een drie een jg God al zyn heil voor tyd en eeuwigheid te verwachten, en de voortreflykheid der leere van het N. ï. boven die van het O. daarin zoeke, dat God, geopenbaart in 't vleesch, den weg ten Hemel voor ons geopent en alle beletzelen opgeruimt heeft tusfchen God en ons en hem tot een genadig God en menschlievende Vader gemaakt heeft, voor allen, die door hem tot God gaan; dat zy ten allen tyden en op alle plaatzen hunne oogen tot hem opheffen, hunne harten voor hem uitfchudden, en hunne offeranden van dankbaarheid hem toezwaaijen kunnen, in die verzeekering, dat zyn alziend oog hen bewaakt, hunne gebeden by hem verhoord, en bun lof en dankoffer gunftig van hem ontfangen worden. Het gepast bewys van dankbaarheid, die wy den Allerhoogften voor de Openbaaring des N. T. fchuldig zyn, is des niet, zo alsdeE. Hr. Sterk fchynt teftellen, voornaamlyk daarin te zoeken, dat wy eenen voortreffely. ken Leermeester aan Jefus Christus gekregen hebben, dan de Jooden onder den Ouden dag aan Mo-  (28) Mofes hadden , zo dat wy nu de waarheden des geloofs krachtiger met bewyzen kunnen itaaven, uit het J\ T., dan men haar uit liet O. T. eertyds bewyzen kon: want dit alles baat ons niets, zo lang deeze waarheden des geloofs geen waarheden voor ons,hart geworden zyn; neen maar het gepast bewys van dankbaarheid voor deeze Nieuwe Openbaring vinden wy daarin, dat wy het verbond der genade bevestigt en dus de gronden zien, waarom wy op God in leeven en in fterven kunnen vertrouwen, verzeekert zynde, dat die •zehe God, welke zyne belofte den Vaderen gedaan , vervult heeft in de zending van zynen Zoon, tot verzoening onzer zonden, zyne overige beloften, om ons in en door zynen Zoon van alle onze onvolmaaktheden te verlosfen , ook eindelyk eens vervullen zal, en ons met den gelovigen Apostel Paulus doen uitroepen : dood! waar is uw prikkelt bel! waar is uwe overwinring? Intusfchen zeggen wy daaglyks met de ■Gelovige Kerk onder het O. T. Gelyk de oogen der knegten op hunnen .heeren, en de oogen der waagden op haare vrouwen zien, alzo zien onze co-ren op U Heere! onze God! want hy U is zeel verlosfmgy en Gy zult Israël verlosfen uit alle zyne nooden Leevende voorts zo als zulken, die den Heere leeven, op dat wy dervende des Heeren mogen zyn. God fchenke allen die Jefus hartlvk liefhebben deeze genade, om hem zu''k een gepast btwys van dankbaarheid voor zyr,e onukfpreekelyke liefde in tyd en eeuwigheid te kunnen geeven , als hy met recht van hen kan vorderen! eene geheele overgaave, naamlyk van zich zeiven aan de leiding van zynen goeden Geest, een gtftadig affterven van zich zeiven, en een gelcovig aanneemen van al wat hy oes ver- wor-  ( 29 ) worven en by God verdient heeft, Dit immers is het voornaam tafreel dat Hy wil, dat zyne geloovigen onder het N T. zich by zyne in{telling van den H. Waterdoop , en van het Hoogwaardig Avondmaal voordellen en voor oogen houden zullen. Hy moet wasfen , en ik moet afneemenï fpreekt ieder gelovige met Tohannes den Dooper dagelyks, en voegt 'er dit by: Leer my derhalven, verheerlykte Verlosfer! daaglyks meer en meer mynen Ouden Adam kruisigen, op dac gy eene geftalte in my moogt veikrygen, en ik vernieuwt mooge worden tot de kennisfe van het evenbeeld, waarnaar ik gefchapen ben, door uwen Heiligen Geest Amen! Amicus Veritatis,