I Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.6217 78 Amsterdam  8 i 1 i 8 V, LI li li 13 fj i u tl nu m nu ut 3 il  HET WERKTUIGLYKE O k2-8obX DER VERLOSSING VERKLAARD,BETOOGD,en HERLEIDT tot 4ÉN ALGEMEEN GRONDBEGINSEL: door A. van S O L I N GEN: J.L. M. Med. et Philof. Doet. Lector in de Verloskunde aan de Illuflre fchool te Middelburg ; Lid van het Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfinge ; van de Maatfchappy ter bevordering der Heelkunde te Amfterdatn ; van het Genees- Heel- en Artfe' tiymengkundige Genootfchap te Brusfel; en van dat ter bevordering der Genees- en Heelkunde te Antwerpen. te leiden: by A. en j. honkooe MDCCXCIXi  Non püdet Phyficum ab anitnis, confuetudine imbutis, peters teftimonium veritatis! f I C I K Oi  VOORBERICHT. j[k biede den Verloskundigen eene Verhandeling aan, die het gewrocht is eener veeljarige overweging* Zoodra ik begon op het leerflellige gedeelte van ie Verloskunde mij toe te leggen, verwonderde ik my , eene zoogroote meenigte van aanbevolene bewerkingen te vinden in de beoefening eener kunst, die ik begreep meer dan eenige andere de naarbootfier te moeten zyn der eenvoudige Natuur. Tevens overtuigd van het nut dier bewerkingen, die allen niets anders waren of konden zyn , dan naarbootfingen van de werktuiglyke wys, waarop de Vrucht door de Natuur zelve word uitgedreven : begreep ik, dat dezelven voor herlei iing tot mindere en meer algemeene Grondbegi/felen vatbaar waren. Naarmate ik myne befchouwing voortzette , werd ik meer en meer in deze overtuiging bevestigd: zoodat het * my  VOORBERICHT. my eindelyk, na de kunst zelve veertien jaren beoefend te hebben, gelukt is één algemeen grondbeginsel te ontdekken , 't gene eene altyd ftandhoitdende Natuurwet uitdrukt, waaraan de Natuur , zoolang zy regelmatig werkt, /leeds gehoorzaamt: en die door de kunst, wanneer deze werkfaam moet zyn , ook aanhoudend en in alle gevallen behoort te worden naargebootst. Hoeveel eenvoudigheid zulkeen algemeen grondbegïnfel over de befchouwing van de werking der Natuur en der kunst noodzaaklyk moete verfpreiden ; en hoegroot het nut zy, 't gene men van de herleiding van het werktuiglyke der Verloskunde tot één AL GEMEEN GRONDBEGINSEL verwachten moete ? kunnen zulke verloskundigen alleen beoordeelen, die het werk, 't welke ik aanbiede, aan eene welgevestigde ervarenheid zullen getoetst hebben. Een der nuttigfte gevolgen, die de ontdekking van dit Grondbegïnfel ons al aanfionds aanbiedt, is — dat hetzelve aanleiding geeft tot het invoeren van een* betegenden leer trant in het verloskundige onderwys: — een leertrant, die tot nog toe door geen' Schryver gebezigd is: en waardoor de grondbeginfelen der kunst tot niets minder dan tot eene wiskundige zekerheid worden opgevoerd. Nadat door den voortrefyken baudelocque de nevels van dwaling zyn opgeklaard, en het heldere, licht der waarheid, in al zyn" luister, door detpelven,  VOORBERICHT. PI verfpreidt is over het Vcr'osktindige famen/lel, V gene hy op de onwrikbare grondzuilen van waarneming en ondervinding heeft opgetrokken: — hebben alle de verloskundigen na hem het fpoor dezes groeten hervormers op dezelfde wys betreden , als onze voorgangers dat vanmauriceau; van vanbeventer; van smsllie; van levret ; en van andere beroemde mannen. Men heeft naamlyk het onderwys van baudelocque getoetst aan de ondervinding: en bevonden, dat het richtfnoer der Natuur zelve allerwegen door dezen grooten Leer aar is waargenomen : waarvan het noodzaaklyke gevolg is geweest , dat alle de door hem aangeprezene bewerkingen , zoodikwyls die door deskundigen verricht zyn, /leeds met een"1 gezegenden idtflag bekroond zyn geworden. Jn'tusfc'hen gevoelt elk, hoegroot een onderfcheid daarir, gelegen zy, wanneer men kunstmatige bewerkingen, hoezeer op de Natuur zelve gegrondt, en door waarneming en ondervinding bevestigd, alleen op het gezag van anderen den leerlingen aanbiedt ; dan wel, wan* neer men hen van de noodzaaklykheid en deugdelykheid dier bewerkingen by eigene en beredeneerde overtuiging doet verzekerd zyn: — en dit gevoel zal tegelyk by elk, die de waarde eener redenkundige overtuiging erkent boven die van zulke kundigheden , welken men eeniglyk op het gezag van anderen aanneemt, ten genoeg/amen waarborge ver/trekken voor de noodzaaklykheid tot het invoeren van een betogenden leertrant in het onderwys der Verloskunde, * a Deze  w VOORBERICHT. Deze invoering nochtans , zoowel als de ontdekking , van het algemeene Grondbegïnfel, waaruit zy is voortge/proten, kwamen my te gewichtig voor, om niet (door mistrouwen op my zelve) van derzelver algemeene bekendmaking daadlyk te worden teruggehouden. Om hierin te voorzien, begreep ik niets beter te kunven doen, dan de beoordeeling in te roepen van kundige Kunstrechters : en met dit oogmerk zond ik rnyne Verhandeling aan het Genootfchap der Heel- en Verloskunde te Amfterdam : met dat voor my vereerende gevolg, dat het Genootfchap over rnyne Verhandeling die goedkeurende uitfpraak deed, welke in Deszelfs uitgegeven Programma van het jaar 1795 te vinden is. Door die goedkeuring aangemoedigd , geve ik deze Verhandeling, waarin bet werktuiglyke der verlosfing tot één algemeen grondbeginsel herleidt ; en alle de grondbeginfelen der kunst tot eene wiskundige zekerheid worden gebracht, eindelyk in het licht: — in die f reelende hoop , dat myn arbeid door deskundigen voor het algemeen nuttig, en voor het verloskundige onderwys bevorderlyk, moge bevonden worden ! IN-  INHOUD. INLEIDING. Eerfte Afdeeling. Over het invoeren van den betogenden leer- trant in de Verloskunde bladz. x Tweede Afdeeling. Over de verdeeling der verlosfmg in Natuurlyke, Nietnatuurlyke, en Ttgennatuurlyke ...... hl. 19 Derde Afdeeling. Bepalingen van de drie tydperken der verlosfmg : van de afmetingen des kinderhoofds; en van die des moederlyken bekkens bi. a6 Vierde Afdeeling. algemeen grondb»ginsel der .befchouwende en beoefenende verloskunde #«35 eerste  vï INHOUD. eerste hoofdstuk. Betoog van het werktuiglyke der Natuurlyke verlesfing : zooals dezelve door de Natuur , op de voordeeligfte of bestmooslyke manier, volvoerd word. bladz. 45 tweede hoofdstuk. Betoog van het werktuiglyke der Natuurlyke verlosfmg : zooals dezelve door de Natuur, op verschillend e manieren , kan volvoerd worden . ... bh 120 derde hoofdstuk. Betoog van het werktuiglyke der Nietnatuurlyke verlosfmg : zooals dezelve door de kunst volvoerd word. bh 184 INL EI*  INLEIDING. EERSTE AFDEELING. Over het invoeren van den betogenden leer tra nt in de Verloskunde. % u Irlet is een belangryk vraagftuk voor e« *»n een' wysgeerigen onderzoeker : waarin toch de verlichting befta, die men in 't algemeen erkent, doormiddel der kunften en wetenfchappen, over deze eeu verfpreidt te zyn ? S a. Niet ondernemende, om deze vraag in .Wa"?.e; haar geheel te beflisfen, twyfel ik echter niet, derviading, of elk zal gereedlyk toeftemmen: dat, indien 'er thans door fommige kunflen en wetenfchappen een meerder licht, dan in vorige tyden, zich verA toond  HET WERKTUIGLYKE (Inleiding: Wart Grondbeginsels. $4. toond hebbe, die bevordering voornamelyk daaraan toe te fchryven zy, dac Waarneming en Ondervinding de richtingen van het kunstoefenende denkvermogen thans geheel beituren ; daar men te voren zich meer vasthechtte aan uitgedachte ftelfels; die, met hoevele fchranderheid fbmwylen gevormd, op geene andere grondzuilen geboud waren , dan op die van het vernuft en van onbetoogde onderftellingen. § 3. Om een famenfïel van ware en zuivere grondbeginfelen te vormen, met opzicht tot eene Kunst, welke men befpiegelt en beoefent, kan men dan eerst regelmatig te werk gaan, wanneer men met de Natuur zelve allereerst raadleeft; wanneer men de verfchynfelen , welken die Natuur vertoont, naaukeufig gadeflaat; en inzonderheid met aandacht de wetten waarneemt, volgens welken Zy hare werkfaamheden uitoefent. Ingevalle nu eene herhaalde ondervinding deze waarnemingen beftendig bevestigt; dan, maar ook dan eerst, kan men veilig aanfpraak maken op het vormen of het ontwerpen van Grondbeginfelen, die afgeleidt uit de verfchynfelen der Natuur zelve, en daardoor gefchikt, om uit het wetboek der Natuur betoogd ce kunnen worden, juist daarom waar zullen zyn, en als zoodanigen door het gezonde verftand zullen erkend worden 1  1. Afdeel.} DER VERLOSSING, $ § 4. Gelyk deze waarheid op meest alle verflandelyke vorderingen in de wetenfchappen! toepaslyk is; zoo kan altahs, ten opzichte der' verloskunde, op eene beflisfeh.de wys worden verzekerd: „ dat men niet eer gelukkig is „ gedaagd in het vormen van ware en zuivere „ Grondbeginfelen dezer gewichtige en voor de „ gantfche menschlykheid zoozeer belangryké „ Kunst, dan nadat men de wetten, volgens wel„ ken de Natuur zelve het werktuiglyke „ der V'.rlosfing volvoert, door waarneming „ gevonden , en door ondervinding bevestigd „ heeft"! § 5. Dewyl nu het werktuiglyke der* Verlosfmg het onder-werp dezer Verhandeling! is, moeten wy by deszclfs Bepaling een'oogenblik ftilflaan , eer wy onze redenering voortzetten. § f5. Het WERKTUIGLYKE der verlossing heeft eene Algemeene of eene meer» Byzondere beteekenis. !> In een' algemeenen zin verftaat men daardoor de gantfche werking der Natuur, by de uitdryving der menfchelyke vrucht: en, om deze volledig te verflaan, behoort men kennis te hebben: «. Van de krachten, waardoor de Natuur die üitdryving volvoert; en g. Van het uitwerkfel dier krachten, dat isi van de üitdryving zelve. A 3 En C rondte1.; infelen der 11LOU ;un tt, WérWer^ ezer Veraadeling. Bepaling in het 'erituigIte der ïrloaSag.  4 HET WERKTUIGLYKE (Inleiding: En indedaad, de krachten, waardoor de vrucht word uitgedreven, zyn voor een aanmerklyk gedeelte -werktuiglyk: wanneer de gefpannene vezelen der Baarmoeder, die van het Middenrif, alsmede der Buikfpieren, aan hunne veerkracht gehoorzamende, zich famentrekken , heeft 'er eene beweging plaats , die niemand ontkennen kan werktuiglyk te zyn: — maar voorzoover de Irritabiliteit en de Senfibiliteit dierlyke werkfaamheden verwekken, die door geene werktuigkundige wetten kunnen bepaald worden, zoo kan de beteekenis van het -werktuiglyke der Verlosfmg , in een* meer bepaalden zin, alleen t huis gebracht worden op het uitwerkfel dier krachten. Wy verftaan derhalve door het werktuiglyke der Verlosfmg, in den meestmooglyk bepaaldenzin, de VASTGESTELDE NATUURWETTEN, volgens welken de vrucht in een' BEPAALDEN LOOPSTREEK , door de beenige buis van het bekken word uitgedreven. Wanneer wy derhalve fp reken van het werktuiglyke der Verlosfmg, nemen wy hetzelve in dien meest bepaalden zin; namelyk , van den doortocht der vrucht door het bekken: en trekken dus onze gedachten geheel af van de anderszins zoozeer belangryke befchouwing van het Leerftuk der Weeën, d. i. met andere woor-  I. Afdeel.} DER VERLOSSING. 5 woorden, van het werktuiglyke van den arbeid: van de uitdryvende famentrekkingen der fpiervezelen van de baarmoeder: van de uitgewischtheid van derzelver mond: van de medewerking der buikfpieren en het middenrif: van de geregelde werking der zenuwen : van de omfpanning der zachte deelen, die de holligheid van het bekken vormen: enz. § j. Na aldus het werktuiglyke der Verlosfmg bepaald te hebben, herzeggen wy: dat men niet eerder zuivere grondbeginfelen der Verloskunde gevormd hebbe, dan nadat vastgeftelde Natuurwetten, volgens welken de vrucht, in een' bepaalden loopftreek, dóór de beenige buis van het bekken word uitgedreven, in onze eeu, door waarneming gevonden en door ondervinding bevestigd zyn. Sints dien tyd is het gantfche gelaat der Verloskunde veranderd en verbeterd! De voortreflykheid toch dier ontdekking, en derzelver zoo nuttige gevolgen, bedaat daarin, dat de Bewerkende hand des Verloskundigen (die niet anders dan eene getrouwe nabootfter der Natuur mag zyn,) thans de gevondene wetten kennende, volgens welken de Natuur hare werkfaamheden, op eene werktuiglyke wys, verricht ; daarom een onfeilbaar richtfnoer op 't oog kan houden, naar 't welke alle verloskundige bewerkingen, volgens het oogmerk dei A 3 Na- Verbete. ring der K VMSB.  ?n BAUDIIOp(JüS. 6 HET WERKTUIGLYKE (Jnkidingi Natuur zelve, volvoerd moeten worden: zoodanig dat beiden, zoowel het befpiegelende als beoefenende gedeelte der Verloskunde, al derzelver tegenwoordigen voorfpoed, en het heldere licht, 'twelke daarover verfpreidtis, aan waarneming en ondervinding verfchuldigd zyn. « § 8. Onder de meestgetrouwe waarnemers van de bepaalde wys, waarop de Natuur her. werktuiglyke der Verlosfmg volvoert, heeft de verdienstryke soLAYRès het eerst boven allen uitgemunt: dan zynen tydgepooten te vroeg ontrukt, zoude overzulks de nakoomlingfchap weinig nut van zynen arbeid hebben getrokken , zoo niet deszelfs beroemde Leerling, de uitmuntende baddelocque, na de, bevorens, by zynen voortreflyken voorganger en Meester gedane waarnemingen, nader door eigene oplettendheid en ondervinding bevestigd te hebben gezien, daarop vervolgens voorwerkende, alle de vastgezette wetten, volgens welken de Natuur de menschlyke vrucht in een' bepaalden loopflreek dóór de beenige buis van het bekken heendryft, in eene geregelde orde gerangfehike en daardoor een Samenilel van befpiegelende en bewerkende Verloskunde had opgeboud; 't'gene meer doorwrocht, en vollediger is, dan nog immer door eenigen beoefenaar of Schryver der Verloskunde was voorgelield, f fr  ƒ. Afdeel.} DER VERLOSSING. 7 § 9. Onder het bewerken van dit Samenftel j heeft dees uitmuntende Schryver zich niet flechts c vergenoegd, om dat Werktuiglyke der Verlos- b fing, eenvoudiglyk, naar waarheid voor te Hellen; maar bovendien zich verledigd, om fommige voortreflyke leerftukken van eenigen zyner voorgangeren aan zyne eigene waarneming te toetfen; de eerften daardoor te zuiveren, te verklaren , ja te verbeteren : om alzoo der kunst zoovele valfche denkbeelden te ontnemen, waaronder zy geheel bedolven lag. Langs dien weg het arfenaal van fchrikbare werktuigen afbrekende , behield hy alleen die weinigen , welken metterdaad gefchikt zyn om de Natuur in haar eigen fpoor te herleiden. Hy bevorderde eenvoudigheid en duidelykheid op eene uicftekende wys, door het verdeelen der Verlosfing in hare verfchillende tydperken. Hy overtrof, eindelyk, alle zyne voorgangers zeer vér in dat gene, waaraan men de eigenlyke waarde der tegenwoordige Verloskunde moet toefchryven: door naamlyk geene andere bewerkingen op te geven, dan zulken, die niets anders zyn dan eene naarbootilng der vastgeftelde wetten, volgens welken de Natuur zelve, in een' bepaalden loopftreek, de menfchelyke vrucht dóór de beenige buis van het bekken heendryft. § 10. Zoo werden op Waarneming en Ondervinding de Grondbeginfelen dezes grooten A 4 mans Voortref- kheid der rondbenfelen v»n VUBElOCJS. Die geheel op Waarneming en On« dervinding betujtca.  8 HET WERKTUIGLYKE (Inleiding: De Betogende Leertrant in de Verloskunde. mans gevestigd en opgeboud: — die de Natuur' kundige wetten der Verloskunde in 't byzonder, (evengelyk de doorluchte newton die der Natuur in 't algemeen,} niet uitgedacht en ontworpen ; maar in de daad opgefpoord en gevonden heeft: die daardoor de gantfche menschlykheid aan zich verplicht; den naam van Hervormer der Verloskunde verdiend; en een Samentel van Leerftukken voltrokken heeft, wiens duurzaamheid onverganglyk blyft , dewyl de waarheid deszelfs onwrikbare grondzuil is. § ii. Schoon nu Waarneming en Ondervinding de gefchiktfre hulpmiddelen zyn, waardoor de Natuurkundige wetten worden opgefpoord en gevonden, vordert evenwel de Wysbegeerte geenszins, dat men by dezelven geheel beruste: een flreng betoog eener gevondene zaak voldoet den geest; overtuigt het verftand; en fielt de zaak zelve buiten allen twyfel. Het is daarom eene gewichtige, en voor het belang der Kunst noodzaaklyke , onderneming, om de (gevondene) vastgeftelde wetten, volgens welken de Natuur bet werktuiglyke der Verlosfmg volvoert, door een'ftrengen en Betogenden Leer* trant in een helder daglicht, en buiten alle :wyfel, te flellen. Wy dienen by de noodzaaklykheid dier Betogen eenige -oogenblikken met anze aandacht ftil te flaan, en te onderzoeken: 3f dezelven, zoo in de Befpiegeling, als in de Be-  I. Afdeel.} DER VERLOSSING. $ ^Beoefening der Verloskunde, tot nog toe veilig ontbroken hebben. § 12. De Natuurkundige wetten , volgens welken de Verlosfing gefchiedt, en de Grondbeginfelen," daaruit afgeleidt, worden'in het Samenftel van den beroemden baudelocque in een' Stelligen leertrant voorgedragen. Gelukkig! in de daad: wanneer Grondbeginfels, /leilig voorgedragen, waar zyn. Gelukkig! inzonderheid : daar dit juist het geval is ten opzichte der Grondbeginfelen van dezen jongften Hervormer: Grondbeginfelen, welken, de- wyl de waarheid altyd zichzelve handhaaft, nimmer vergaan zullen. Doch, naardien ons niet alleen daaraan gelegen ligt, dat Grondbeginfels waar zyn ; maar ook inzonderheid, dat dezelven, als zoodanig, door een'ieder'erkend worden: zyn volledige Betogen het gefchikcite middel „ om Grondbeginfels , die ftellig voorge„ dragen en onbetoogd. doch tevens waar zyn, „ als zoodanig door allen te doen erkennen". Immers zeervelen der zulken, die by de waarheid of onwaarheid dier Grondbeginfelen het hoogde belang hebben, bevinden zich buiten de gelegenheid , om de gevondene Natuurwetten , uit welken die Grondbeginfels zyn afgeleidt, aan hunne eigene waarneming te toetfen: zoodanig is altans het geval van alle leerlingen; en van zulken , die van genoegfame ondervinding A 5 ver- Nuttig: X. voorzulken? die Tan all» ondervinding verftoleen zyn.  io HET WERKTUIGLYKE (Jnltiding: verftoken zyn. Wanneer derhalve dezen, langs een' anderen weg, (dien namelyk der gezonde Reden, welke de Natuurwetten en Grondbeginfels beves-tigt,) van derzelver waarheid niet overtuigd worden; fchiet hun niets over, dan blindelings in dezelven te berusten: maar dewyl in dit berusten het gezonde verftand in 't geheel geen deel neemt, kunnen dezulken niet anders dan verftandelooze beoefenaars zyn. Een flaafsch berusten is daarby hoogstgevaarlyk! De ondervinding toch heeft reeds geleerd, hoe het berusten by den fteliigen voordracht der duiftere, ingewikkelde, en meestal tegen clkanderen inloopende, Gronabeginfelen van den beroemden levret een' nevel van verwarring over de gantfche Verloskunde verfpreidt hebbe: eene verwarring , die te meer algemeen was, naar mate de roem , dien deze verloskundige, door het verbeteren der tang, verworven heeft, als welverdiend en luisterryk moest worden befchoud. Men zegge niet, dit berusten in de Grondbeginfelen van baudelocque kan nimmer dit gevaar verwekken : dewyl dezelven waar zyn! want, zoolang men van deze waarheid op geene beredeneerde en verftandige wys overtuigd is: zoolang zal de toepasfing dier Grondbeginfelen op alle de byzondere voorkomende gevallen altyd moeilyk en onvolledig blyven: —- naardien de kunst zich daaglyks in zoovele verfchillende, en  I. Afdeel.} DER VERLOSSING. ft en zoowyd uitéénloopende, gedaanten vertoont: van welken het natuurlyke gevolg moet zyn, dat men, niet genoegfaam geharde in die Grondbeginfelen, welken men blindelings aannam, zonder daarvan overtuigd te zyn, altyd een twyfelmoedig, en daarom ongefchikt, beoefenaar der kunst blyven zal. § 13. Anderen, die in het geval zyn van eene genoegfame ondervinding te hebben, om de waarheid der gevondene natuurwetten, en de daaruit afgeleide Grondbeginfelen der jongsther* vormde Verloskunde aan hunne eigene waarneming te toetfen, kunnen een' ftap verder komen: — zy kunnen ten minfte de waarheid ondervinden : — doch hunne-vorderingen zyn (over't geheel genomen) niet grooter, dan die van zulke rekenkundigen, welken werktuiglyk eene fom bewerkt hebbende, door de proef (gelyk men zegt) op de fom te nemen, de bewerking waar bevinden, zonder echter nopens de genoegfame reden der bewerking het behoorlyke inzicht te hebben : ■>— hunne overtuiging geldt voor hen alleen ; zy blyft altyd zintuiglyk, en daarom onvoldoende : — want zoolang 'er voor de beoefenaars der kunst geen andere weg, dan de zintuiglyke ondervinding, is overgelaten, om van de waarheid der gevondene Natuurwetten overtuigd te worden , zonder dat dezelven door de gezonde rede bevestigd en bewezen worden: zoo- Nuttig t * ter voorkoming van veekeerde waarnemiu' gen.  ia HET WERKTUIGLYKE (Inleiding: zoolang is het altyd te duchten , dat men verkeerde waarnemers, verkeerde toepasfers, en op den duur vele duisterheden over de kunst verfpreidt zal zien: — men heeft zelfs te vreezen, dat van tyd tot tyd nieuwe waarnemers, en nieuwe ondervinders, zullen oplïaan : die, inzonderheid wanneer het om den roem te doen is, alsof zy een nieu werktuig uitgevonden , of een reeds bekend verbeterd hadden, het verfland van de befchouwing der eenvoudige natuurbewerking zullen verwyderen. De geest toch van werktuigen heeft (leeds de verloskundige waereld bezield: die geest heeft, door alle eeuwen heen, over de Natuurkundige befchouwing dikwyls gezegepraald: — het is doorgaans meer ilreelend voor het vernuft, 't gene altyd nieuwigheden opfpoort, om door nieuwe of verbeterde werktuigen te fchitteren, dan over drooge grondbeginfelen bepaald en afgetrokken te denken. Vandaar, dat de afgetrokkene Leerlïukken van den onfterflyken smellie, over het werktuiglyke der Verlosfing , zoolang onbeoefend zyn gebleven, en zelfs het licht der hedendaagfche hervorming noodig gehad hebben, om in vollen luister te pralen. Het zal ondertusfchen altyd veiliger zyn , dat men geene nieuwe uitvindingen doe, dan nadat het reeds gevondene genoegfaam bewezen is: ■— nog veiliger inzonderheid , dat men, door de befchouwing der Na-  ƒ. Afdeel.} DER VERLOSSING. 13 Natuur zelve, het gebruik der werktuigen, aan de eene zyde meer nuttig, maar ook aan de andere zyde minder noodzaaklek make. De verloskundige tang zelve, wier bezit wy in de daad als een dierbaar gefchenk des hemels erkennen mogen, blyft gevaarlyk in handen van zulken, die (zonder doorlouterd te zyn met de zuivere Grondbeginfelen) dezelve, of onmatig, of ontydig, ja dikwyls met eenig ander oogmerk, gebruiken, dan om de Natuur naar tebootfen. Wat meer is: men moet erkennen, dat de luister van dit werktuig, reeds van deszelfs eerfte uitvinding af, de beoefening der ftrenge e.n afgetrokkene Grondbeginfelen verwyld; ja, tot aan de dagen der hedendaagfche hervorming, verfchoven heeft. § 14. Maar (om tot ons onderwerp weder te keeren ) toegeftemd zynde, dat alzulke onwe- i ders, die uit verkeerde waarnemingen, en daar-: uit vQortvloeijende valfche Grondbeginfelen ontftaan, nimmer over het achtbare en eenvoudige gelaat der verloskundige waarheid zich famentrekken: -— toegeftemd zynde, dat elk beoefenaar der kunst de Natuurwetten, die de beroemde baudelocque ftellig, en naar waarheid , heeft voorgedragen, aan* zyne eigene waarnemingen getoetst hebbende, waar bevond; en van dezelven, als zoodanig, zintuiglyk overtuigd werd: — dan nog geldt, omtrent zulk eene zintuiglyke ondervinding, altyd deze ge- wich- Nnttig! 3. im, door de nfpraak dcc gezonde ieden, ievaarheid , lan het verHand kenbaar te maten.  Algemeen» foorieelen •*b den bettgtndenLrertrtnt. *4 HET WERKTUIGLYKE (Inleiding} wichtige aanmerking: dat, offchoon waarnemingen en ondervinding de gefchiktfte wegen zyn tot het opfporen van de wetten der Natuur, de bedrieglykheid nochtans der zintuigen volftrekc vordert, dat de gezonde Reden de waarheid dier gevondene Natuurwetten bevestige. Al wie- nu gevondene Natuurwetten, en de Grondbeginfelen die uit dezelven voortvloeijen, door de gezonde Reden bevestigen wil, kan geen' veiliger' weg inflaan ,■ dan dezelven volledig te ietogen: dat is, dezelven, door algemeene waarheden, en door zulke grondbeginfelen, welken door ieder erkend worden, in zulk een helder daglicht te frellcn, dat niemand dezelven in twyfel trekt. § 15. Wanneer men het zoovér gebracht heeft, om de Werktuigkundige wetten, volgens welken de Natuur de verlosfing volvoert, volledig betoogd- te zien : dan, maar ook dan eerst, zullen de voordeden, die de kunst daaruit behalen moet, onberekenbaar zyn! — daardoor zal men, in de befchouwing van elke Verlosfing, die de Natuur zelve volvoert, voor elk gegeven tydperk der verlosfing, en voor elke gegevene plaatfing der vrucht, de genoegfame reden verftaan, waarom de Natuur zóó en niet anders werke: — daardoor zal men in de bewerking van elke verlosfing, die door de kunst moet vol-  I. Afdeel.) DER VERLOSSING. 13 volvoerd worden , in elk voorkomend geval by eene beredeneerde kennis van de werktuig lyke manier, waarop de Natuur behoord ha< te werken , de genoegfame reden verftaan vai de wys, waarop men de Natuur zóó en nie anders kan of mag naarbootfen: — daardoo zal elk getrou waarnemer tevens een berede neerd beoefenaar wezen : — daardoor ; doo eigene verftandlyke overtuiging, namelyk, van di zekerheid der gevondene Natuurwetten; zal mei eene gehardheid erlangen in de Grondbeginfelen waardoor een verloskundige, in de moeilykih en hachlykiïe gevallen, die Natuurwetten, welken hy verftaat, en van welker waarheid hy dooi beredeneerde overtuiging verzekerd is, als di eenige onfeilbare baak zal erkennen, naar welk( by zyne werkfaamheden mag inrichten : — daardoor einde]yk zal de verloskundige waarheid, die men door de gunst der Voorzienigheid in dezt eeu gevonden heeft, en welke alsdan door d« onbetwistbaarfte Grondbeginfels, ter overtuiging van alle menfchelyke kennis, zoude bewezen zyn, tot den hoogstmooglyken trap van zekerheid worden opgevoerd , die door het verftand kan bereikt worden. $ 16. Men werpe niet tegen, dat zulk een betogende leertrant, in de verloskunde ingevoerd, voor eerstbeginnenden moeilyk zy: — dan het antwoord is gereed! Deze moeilykheid zal geheel j l 1 t r r I ï > Die voor beginnenden niet moeilyk U.  Algemeene Dronnen, waaruit de Betogen zyn afgeleidt. $ IJ ET WERKTUIGLYKE (Inleiding: aeel vervallen,' indien zulke eerstbeginnenden de bepalingen, welken wy omtrent de onderlinge afmetingen van het hoofd, en van het bekken ,zullen geven, gedurig zich herinneren; en de voorwerpen zdven, het moederlyke bekken naamlyk, en het kinderhoofd, aanhoudend by zich willen nenien en voor oogen houden: — terwyl ik vertrouwe , dat meer gevorderden, die dezen leiddraad gemaklyk- kunnen volgen, zich hartelyk verheugen zullen, wanneer zy de waarheid, welker ontdekking aan eiken mensch, bovenal in die gewichtige vak der wetenfchappen, dierbaar behoort te wezen, ontvvyfelbaar bevestigd vinden. § 17. Dewyl dun volledige Betogen van de werktuiglyke wetten der Verlosfing aan de voltooijing van de Befpiegelende en Beoefende Grondbeginfelen zóóveel zouden kunnen toebrengen ; ja zelfs de Verloskunde in 't algemeen zulke aanzieulyke voordeelen van dezelven erlangen kan: — zoo onderneem ik, om dezen nieuwen loopbaan in te treden : met oogmerk, om het werktuiglyke der Verlosfing, dat is, „ de vastgefiel,, de Natuurwetten, volgens welken de vrucht, „ in een' bepaalden loopjlreek, dóór de beenige „ buis van het bekken word uitgedreven", te 'betogen; om alzoo uit de onbetwiste grondbeginfels , welken door ieder erkend worden, die Natuurwetten in zulk een helder daglicht te Hellen  1. Afdeel,} DER VERLOSSING. if Ien , dat niemand dezelven in twyfel kunne tret ken. Offchoon dan ook een onderzoekend leze vermeenen mocht, eenige onvolledigheid in d Betogen, die ik zal voordellen, tè kunnen vin den; zal het echter fteeds eene uitgebreid nuttigheid in zich bevatten, wanneer men de: Betogenden Leertrant in de Verloskunde heb bè ingevoerd. Men houde op 't oog, dat een gebou niet ter ftond volmaakt zy: — tyd en arbeid van den kenden zal hetzelve waarfchynlyk moeten verbe teren en voltooijen ! Ik voor my befchouwe d Betogen, die ik zal voordellen , als volledig: d' toets daarvan kan geen andere zyn, dan dat elk omtrent het bewys der waarheid, door eene be redeneerde en verdandige overtuiging verzekert moete worden: — en om dit gewichtige oog merk, zooveel mooglyk, te bereiken, zal 11 vooraf met weinige woorden bericht geven vat de bronnen, waaruit die Betogen afgeleide; er de gronden, waarop dezelven geboud zuller worden. § 18. Steeds overtuigd, dat Waarnemingen Ondervinding de eenigfte veilige wegen zyn tot het opfporen der waarheid : zullen wy geene andere Natuurwetten betogen, dan zulken , die de roemryke baudelocque gevonden en voorgefteld heeft. Zeker toch is her, dat die groote Leeraar geehe andere wetten heeft voorgedraB gen, r e 5 1 l t l Geène nadere wetten wurdeo betoogd , daa die door Waarneming en On. dervr.iding gevondeii  : I i Klaarblyklyklieid:Tegenrtrydighcid:Genoegfame Reden. I Evenredigheid tusfchen het Pekken en de Vrucht. Genocgfanie Reden van «lkeNatuur•wet, by de Nat. Verlosfing, en Tan elke Bewerking in de Beoefenende Verloskunde. 8 HET WERKTUIGLYKE (Inleiding: jen, dan zulken, die waar en daarom voor ie toog vatbaar zyn. ■ § 19. Dewyl onbetwiste grondbeginfels, velken door ieder erkend worden, de bronnen )nzer Betogen moeten zyn, zullen wy ons nu ;ens beroepen op de klaarblyklykheid zelve; dan vederom op de cegenfixydigheid van het tegenjvergeftelde der aangevoerde waarheid: maar inzonderheid zullen onze betogen berusten op de genoegfame reden van elke werking der Natuur. De genoegfame reden nu van elke werktuiglyke Natuurwet hangt geheel af van de evenredigheden, die plaats hebben tusfehen de Afmetingen der beenige Buis van het Moederlyke Bekken; en die van het lichaam, 't gene dóór die buis moet worden voortgeduwd. Wy zullen ons, meestal , van die afmetingen bedienen , die baudelocque heeft opgegeven; en derzelver evenredigheden opfporen: en bygevolg zullen „ deze Evenredigheden, doorgaans , de Grond„ zuilen daarftellen, waarop het Betogende Ge„ bou zal gevestigd zyn". § 20. Door deze Betoogwys hopen wy een dubbel nut te erlangen: — zy zal, namelyk, niet alleen de genoegfame reden opgeven van elke Natuurwet, die by de Natuurlyke uitdryving der vrucht plaats heeft; .maar zy zal tevens die van elke Bewerking in de Beoefenende Verloskunde aantoonen: — vermits deze laatite niets anders mag  J. Afdeel) DER VERLOSSING, 19 mag verrichten, dan 't gene als eene getrouwe naarbootfing der eerfte moet worden aangemerkt* TWEEDE AFDEELING. Over de verdeeling der Verlosfing in na* tuurlyke; niet natuorlykej en tegennatüurlyke, A Ivorens tot het Betoog van het werktuiglyke der Verlosfing over te gaan, moeten wy onze aandacht vestigen op de aloude Verdeeling der Verlosfing in Natuurlyke; niet Natuurlyke en Tegennatüurlyke: die wy, om alle verwarring te voorkomen, naardien zy algemeen is, thans zullen behouden. Men heeft, veelal, als Natuurlyk befchoud die Verlosfing, waarby het hoofd; als niet Natuurlyk die, waarby eenig ander gedeelte, dan het hoofd, aan de verlosfing zich aanbiedt; en als Tegennatuurlyk zulk eene, waarby de vrucht, niet dan by verkleining $ of door eene kunftige infnyding, kan worden afgehaald. Deze verdeeling berust oogfchynlyk op B a eene Verdeelifii der Verlo»Ütgi  eo HET WERKTUIGLYKE (Inleiding: i Natuurlyke; niet Natuurlyke ; en Tegennatuurlyjkc. :ene valfche redenéring : dewyl een kwalyk geplaatst hoofd in de daad een der moeilykfte en ;evaarlykfl:e klippen voor de kunst is; terwyl in:egendeel de verlosfing by de voeten, knieën, ;n billen, (mits het bekken volkomen ruim, het noofd niet grooter dan gewoonlyk, en wel geplaatst zy, — zonder welke voorwaarden ook deze Verlosfing zeer ongunftig en gevaarlyk word ) niet zelden met eene geringe hulpreiking, die den naam van kunstbewerking naaulyks verdient, zeer gemaklyk door de vermogens der Natuur alleen volvoerd word: gelyk dezelven dan ook door den beroemden baudelocque, zeer oordeelkundig, onder de Natuurlyke ver« losfingen gerangfchikt worden. § 22. Duidelyker evenwel, en te gelyk eenvoudiger, is de bepaling van hen, die de verlossing, welke door de vermogens der Natuur zelve volvoerd word, de Natuurlyke noemen: — zoo eene, welke niet door de Natuur alleen, maar door bylïand der kunst te weeg gebracht word, de niet Natuurlyke: — en die eindelyk, welke noch door de Natuur, noch door de Kunst, kunnen volvoerd worden, en welke zonder verkleining der Vrucht, of infnyding der moeder, onmooglyk zyn, de Tegennatuurlyke. Wy kunnen deze verdeeling, wegens hare eenvoudigheid, gerustelyk aannemen: zoo men flechts op 't oog houde, dat wanneer de Natuur*  II. Afdeel} DER VERLOSSING. -.1 tuurlyke verlosfing word opgegeven, als gefchiedende door de Natuur; en de niet Natuurlyke, als volvoerd wordende door de Kunst: — dan evenwel (zoo men volflrekt naaukeurig wil fpreken) een duidelyk onderfcheid behoort te worden gemaakt tusfchen de uitdrukking van Na* tuurlyke verlossing, en die van Natuurlyke plaatsing. Immers het gebeurt niet zelden, dat eene Verlosfing, by welke de Vrucht op eene zeer ongunftige wys geplaatst is, door de Natuur volvoerd word: en, omgekeerd , eene voordeeligeplaatfng fomwylen de hulp der kunst behoeft. Een kwalyk geplaatst hoofd, by voorbeeld, doch het gene zeer klein is, word uit een ruim bekken door de Natuur zelve uitgedreven; en wat meer is, ook in gevallen, waarin het hoofd niet zeer klein is, gebeurt het niet zelden, dat de Natuur het kwalyk geplaatfte hoofd door eigen vermogens mouleert? en zonder hulp der Kunst uitdryft: — omgekeerd zal een hoofd, dat op de bestmooglyke wys geplaatst is, fomwylen niet anders dan met behulp der Verloskundige Tang uittocht vinden. Schoon nu het welgeplaatfte hoofd somwylen de hulp der Kunst behoeft; en het kwalykgeplaatfle hoofd somwylen door de Natuur alleen word uitgedreven: fpreekt het nochtans van zelve, dat de goede plaatfingen der vrucht B 3 ha-  s 1 ] < 1 ] ] '( 1 ■Wederftinden, die de Natuur by het nitdry- . ven der Vrucht aantreft. a HET WERKTUIGLYKE (Inleiding: aren rang onder Natuurlyken; en de kwade daatfingen haren rang onder de niet Natuurly•en moeren behouden: — omdat de eerden geneenlyk door de Natuur alleen volvoerd worden, :n de laatften gemeenlyk de hulp der Kunst verifchen. Men kan derhalve de onderfcheiding tusfchen Natuurlyke Verlosfmg en Natuurlyke Plaatfing ;eniglyk befchouwen als fpitsvindig, of fchoolreleerd; ja zelfs als alleen gefchikt, om de denkjeelden te vernaaukeurigen: doch tevens als geïeel onvruchtbaar in de befchouwing van het verktuiglyke der Verlosfing. Deze oriderfcheiling derhalve is door ons flechts bygebracht, ter voorkoming dat (ingevalle van dezelve in 't geheel geen gewag ware gemaakt) de bevorens jegevene bepaling: „dat de Natuur de Natuur„ lyke en de Kunst de niet Natuurlyke Verlos„ fingen volvoert" : uit hoofde der kwade plaatIngen , die fomwylen door de Natuur alleen geredt worden; en der goede plaatfingen, die fomwylen de hulp der Kunst behoeven: nier gezegd zouden kunnen worden volfirektlyk van alle onnaaukeurigheid bevrydt te zyn. § 23. Belangryker komt ons de onderfcheiding voor, die plaats heeft tusfchen de wederfhnden, welken de Natuur by het uitdryven der Vrucht aantreft. Sommigen derzelven behooren onmiddelyk tot het werktuiglyke der Verlosfing, en  II. Afdeel.) DER VERLOSSING. a3 en vereifchen de eigenlyk gezegde Verloskundi- ( ge hulp; terwyl andere wederftanden geheel van < het werktuiglyke der Verlosfing afgefeheiden, zyn, en de Geneeskundige hulp behoeven. § 24. Dit onderfcheid moeten wy duidelyk' opgeven, omdat by deze Verhandeling eeniglyk' op 't oog word gehouden het zuivere Verlos-' kundige; en dus alleen het werktuiglyke der Verlosfing: trekkende onze gedachten geheel af va.n die wederftanden, welken, gedurende het werk van de Verlosfing, de hulp der Geneeskunde vereifchen. § 25. Onder de wederftanden, die van het werktuiglyke der Verlosfing geheel afgefcheiden zyn, en welken de Geneeskundige hulp behoeven, behooren voornamelyk geteld te worden: vooreerst: ongenoegfaamheid van de uitdryvende vermogens der Matuur: ten andere: ongeregelde werkingen van het zenuwgeftel: en ten derde: fpanning, en onrekbaarheid der zachte deelen, door ophooping van bloed, of uitloosbare ftoffen: — om nu, ten vierde: niet te fpreken van tegennatuurlyke gezwellen en andere gebreken. § 26. Stel nu, dat de Geneeskundige hulp alle deze wederftanden uit den weg hebbe ge ruimd: — dat zy de onrekbaarheid der zachte deelen, door genoegfame ontlastingen van bloed, en uitloosbare ftoffen, verbeterd; en het zenuwgeftel bedaard hebbe: — dat door deze en andere dierB 4 ge- Waarvaa omroigea e Verlo«undige, en nderen de 5eneeskuulige hulp 'ereiichen. By de bechouwingran het verktuigly•t der Verüsüng konen alleen ie eerden n aatimerdug. Wederftanden , die de Geneeskundige hulp behoeven. De befchouwing van het werktuiglyke der Verlosfingkomceerst in aanmerking,nadv.tdezen uit den weg geruimd ÏJUj  Wederftan den , die dc Verlcukundige hülp behueve». 24 HET WERKTUIGLYKE (Inleiding} gelyke maatregelen de vermogens der Natuur opgewekt zyn geworden: — dan eerst onftaat het verloskundige Vraagfluk: „ Of de Natuur „ het werktuiglyke der Verlosfing zal kunnen „ volbrengen; dan of zulks, 'tzy geheel, 't zy „ gedeeltelyk, door de Kunst zal moeten ge„ fchieden " ? § 27. De wederftanden integendeel, dié met het werktuiglyke der Verlosfing onmiddelyk verbonden zyn; en die niet anders, dan door de bewerkende Kunst, te overwinnen zyn: ontftaan meestal uit de kwade plaatfingcn der Vrucht. IVlen lette namelyk hierop, dat 'er eene doorgaande evenredigheid, tusfchen de afmetingen der Vrucht, met die van het Moederlyke Bekken, daargefteld zy. Wanneer nu de afmetingen der vrucht op de meest mogelyk voordeelige met die van het Bekken overeenkomen of in vallen, dan is de plaatfing ook de voordeeligfte; en daarom alleszins Natuurlyk: en naarmate de ligging der Vrucht meer of min van die Natuurlyke plaatfing afwykt, word dezelve minder of meerder ongunftig; of ?net Natuurlyk. Uit de befchouwing van de meerdere of mindere overeenkomst, die wegens de ligging der Vrucht, tusfchen derzelver afmetingen, en die van het moederlyke Bekken, plaats heeft; — kan alleen het werktuiglyke der Verlosfing verklaard, en het vraagstuk beantwoorde worden: „ Of de Natuur in „ ftaat  II. Afdeel. DER VERLOSSING. 2$ „ ftaat zy het werktuiglyke der Verlosfing te vol„ voeren , dan niet "? § 28. Wanneer men dus zorg draagt, om "zuiver Verloskundig te fpreken, en daarom van zyne gedachten afzondert alle wederftanden, die de hulp niet vereifchen der Verloskunde, mamdie der Geneeskunde: — wanneer men overzulks inzonderheid Jet op die wederftanden, welken rechtftreeks tot het werktuiglyke der Verlosfing behooren, en die de eigenlykgezegde bewer* kende Verloskundige hulp behoeven: — wanneer, alverder, een opmerkzame zich herinnert, h gene hiervoren $ 6. by de bepaling van het werktuiglyke der Verlosfing is gezegd: dat-, namelyk , het werktuiglyke der Verlosfing verklaard en verftaan worde door eene volledige kennis „ der vastgeftelde natuurwetten: volgens „ welken de vrucht in een' bepaalden loopftreek „ dóór de beenige buis van het bekken word „ heengedreven"; dan ontftaan, uit alle deze vereenvoudigde en tot meerdere naaukeurigheid gebrachte denkbeelden , de volgende Bepalingen. § 29. (A) De natuurlyke Verlosfmg heefc plaats, in alzulke gevallen, waarby de Natuur zelve het werktuiglyke der Verlosfing volvoert: — dat is: „ wanneer de Natuur zel„ ve de vrucht, volgens vastgeftelde Natuur„ wetten, in een' bepaalden loopftreek, dóór„ de beenige buis van het bekken heendryft l'. B 5 § 30. Bepalingen, (Jl )Vano> Natuurlyke.  (BÏ Niet Xfatuurlyr i*. i 1 i 5 5 9 ) i cc) »nTv.Hiqo oftni ■ • Jjcs 393 :ao! 3 § 6$. „ Het hoofd (om, op de bestmoog„ lyke wys, aan den. bovenften doortocht ge„ plaatst te zyn) behoort, met deszelfs kleinfte afmetingen: dat is: in zyn' kleinften omtrek, i,~ of met zyne -kleinfte oppervlakte , aan dien door- Poorfiet' ling van h«t EERSTE Vereisen».  rirg \ in het ï E 1. T E - «ereiichtc. ■ I 48 HET WERKTUIGLYKE (I.Hoofdfl. ,, doortocht zich aan te bieden: — zoodanig, „ dat hét achterhoofdspunt 'vóóruit, en zooveel „ mooglyk nedtrwaards geplaatst, dien door- „ tocht eerst inzakke". VERKLARING. § 66. Wy zeggen: dat het hoofd in deszelfs kleinften omtrek, of met zyne kleinfte oppervlakte, aan den bovenften doortocht zich aanbiedt, met het achterhoofdspunt zooveel mooglyk nederwaards. Men verbeelde zich, om volkomen duidelyk te zyn, eerst het hoofd, geheel van den tronk afgefcheiden: •— men ftelle zich hetzelve voor als een' kegel, wiens top het achterhoofdspunt, en wiens bafts het aangezicht is: (S 44- a°) 5~ en nerinnere zich de groote en kleine oppervlakte van dezen kegel, ( § 36". 37.) zoodat die kleine oppervlakte door de perpendiculair en de transverfaal word afgemeten: ■— en men plaatfe dan het achterhoofdspunt volkomen nederwaaads. Nu zal het hoofd in' zyn' kleinften omtrek nederdalen: het zal zyne kleinfte oppervlakte volledig aanbieden; en de fpil van het hoofd zal"invallen met; de fpil van het bekken. Vereenig nu het hoofd met den tronk: dan kan het achterhoofdspunt niet volkomen nederwaards geplaatst zyn: want het is duidelyk, dat, om  (/. Hoofdft.) DER VERLOSSING. 40 om volkomen nederwaards geplaatst te wezen, de kin volkomen tegen de' borst moet worden aangedrukt: — maar de kin kan nooit zoo volkomen tegen de borst worden aangedrukt, dat de fpil van 't hoofd , die in het achterhoofdspunt begint, en in 'tmidden van het aangezicht eindigt, met de fpil van den tronk dezelfde lyn make: —« dan zoude in de daad de kin door de borst moeten worden heengedreven, 'tgene, hoe groot ook de helling der kin op de borst wezen moge, onmooglyk is. (§ 44. 20) Het achterhoofdspunt daalt derhalve niet volkomen nederwaards; maar Hechts zooveel, als de helling der kin op de borst toelaat: — het hoofd biedt dus insgelykt zyne kleinfte oppervlakte niet volkomen aan;, maar flechts zooveel, als de helling der Kin op» de borst toelaat: — daarom biedt dan ook het hoofd zyne kleinfte oppervlakte aan den boven» ften doortocht in eene eenigszins fchuinfche richting aan. Van een volkomen begrip dezer fchuinfchó richting, waarmede het hoofd zyne kleinfte oppervlakte 'aan den bovenften doortocht aanbiedt, hangt het duideiyke denkbeeld der werktuiglyke wys, waarop het in dezen doortocht word iagedreven, geheel af. Wy herzeggen derhalve: dat, wel is waar,het hoofd deszelfs kleinfte oppervlakte aanbiedt ; evenwel flechts in zooverre , als zulks, D we-  Utttgt» viihetüEB.' •TE vet- 50 HET WERKTUIGLYKE (ƒ. Hoofdft.J wegens de helling der kin op de bom,| mooglyk zy: dat dienvolgende , wanneer het hoofd met den tronk vereenigd is, de nederwaardfche daling van het achterhoofdspunt flechts zooveel mooglyk gefchieden kan: dat is: zooveel de helling der kin tegen de borst zulks zal kunnen toelaten: — Dat, alverder, de fpil van 'thoofd met de fpil van *t bekken niet volkomen zal invallendmaar dezelve eenigszins fchuins fnyden zal: Dat dus ook niet eigenlyk, het achterhoofdspunt naar dat gedeelte van *t achterhoofd eerst zal nederdalen, 'twelke tusfchen het achterhoofdspunt en de achterfte fontenel gelegen is: — Dat, overzulks ,, het hoofd zyne kleinfte „ oppervlakte, of zyne kleinfte afmetingen, in „ eene eenigszins fchuinfche richting aan den „ bovenften doortocht aanbiedt, met het acb,, terhoofdspunt zooveel mooglyk nederwaards: „ dat isr zooveel de helling der kin tegen de „ borst zulks toelaat. § 67. Om nu te Betogen, dat het hoofd den bovenften doortocht op de bestmooglyke wys zal inzakken, wanneer het in zyn' kleinften omtrek, of met zyne kleinfte oppervlakte, aan denzelven zich aanbiedt: heeft men geen ander beginfelnoodig, dan de klaarblyklykheid zelve.  (LHoofdfi.) dèr Verlossing. §i s è t o o ft 5 69. Alle lichamen dalen in eene engte, die eene bepaalde ruimte heeft, zooveel gemaklyker, naar mate de oppervlakte, die zy aan die bepaalde ruimte aanbieden, kleiner is; maar de beenige buis van het bekken is eene engte van eene bepaalde ruimte: dus daalt het hoofd op de gemaklykfte wys in dezelve met zyne kleinfte oppervlakten. Deze algemeene waarheid is zoozeer door ieder erkend dat zy byna onder de axiomatd kan gerangfchikt worden: en derzelver toepasling is zoozeer verfpreidt door de gantfche werktuigkunde , die de kleinfte oppervlakten van alle kegel - en wigge-wyze lichamen altyd indryftj dat het nutloos zoude zyn hierby één' oogenblik langer ftil te ftaan. § 69. Het hoofd nu kan, op tweederlei wyzen, met zyn' kleinften omtrek den bovenften doortocht indalen: i°. met het achterhoofdspunt vooruit (zooveel de plaatfing van de kin op de borst zulks toelaat): — en 20. met de kin vooruit (in de Natuurlijke Verlosfing by de voeten)* Dat intusfchen, volgens het voorftel, die inzakking, welke met het achterhoofdspunt vooruit gefchiedt, de voordeeligfte zy, zal nu moeten blyken. $ 70. In de daad het hoofd kan met zyn' D 2 kleii«  54 HET WERKTUIGLYKE (I.HoofJ/l.) kleinften omtrek de beenige buis van het bekken inzakken , zonder dat daarom het achterhoofdspunt vooruit nederdale: immers, gelyk in de Natuurlyke Verlosfing by de voeten plaats heeft, zoo kan de kin vooruit nederdalen; en wanneer deze als de top van den kegel des hoofds word befchoud, kan ook het hoofd alzoo in zyn' kleinften omtrek den bovenften doortocht inzakken: doch het vooruit nederdalen van het achterhoofdspunt is daarom voordeeliger, boven dat der kin, dewyl de Verlosfing met het hoofd vooruit voordeeliger is, dan met den tronk vooruit. De voornaamfle redenen hiervan zyn (behalve de drukking, welke de navelftreng by de geboorte met den tronk vooruit, ondergaan moet,) de twee volgenden: (# ) Omdat de kegel van 'thoofd, wiens top het achterhoofdspunt is, eenen meer regelmatigen kegel oplevert, dan die kegel van 'thoofd, wiens top de kin is: — dewyl nu een regelmatige kegel gemaklyker doordringt, dan een onregelmatige, zal de breedte van 'thoofd, by den doortocht dóór de beenige buis van 'tbekken, regelmatiger naar de gedaante dier buis gemouleerd worden : 't gene ten gevolge heeft, dat (by de Verlosfing met het hoofd vooruit) de breedte van het hoofd veel aanmerklyker verkleind word, dan by de Verlosfing met de voeten vooruit: waarom dan ook het hoofd, wanneer  (ƒ. Hoofdji.-) DER VERLOSSING. 53 neer her. vooruit komt, een volume, 't gene in breedte meer verkleind is, aan den uittocht aanbiedt: terwyl integendeel, by de verlosfing met den tronk vooruit, de min verkleinde breedte van het hoofd de aanmerklykfte, en niet zelden zeer gevaarlyke, hinderpaal voor de geboorte der vrucht is. (£) Omdat, wanneer het hoofd eerst vóórkomt , de heiligezitbeensbanden der moeder en de bilnaad , waarin de kruin regelmatig past, meer trapsgewyze, ook regelmatiger, en even daardoor beter worden uitgerekt: welke uitrekking, by de verlosfing met den tronk vooruit, niet zoo regelmatig kan gefchieden; vermits de gedaante van het aangezicht en voorhoofd met deze uitgeholde deelen op langna zulk eene overeenkomst niet heeft, als de harde bolronde oppervlakte der kruin: — hoe regelmatiger intusfchen en gelykvormiger deze deelen worden uitgerekt, hoe minder* wederlland zy aan de verlosfing in 'tgemeen, en aan den uitgang van het hoofd in 'tbyzonder, zullen bieden. Naardien dierhalve de verlosfing by het hoofd voordeeliger is, dan die by den tronk; zal het hoofd voordeeliger nederdalen met het achterhoofdspunt, dan met de kin vooruit: en, ver* mits het hoofd gemaklykst in zyn* kleinften omtrek nederdaalt, zeggen wy in 'talgemeen, overeenkomftig met het eerste vereischte der D 3 best<  Cevolge». leifïe aVnamtr* 54 HET WERKTUIGLYKE (/. Hoofdft.) bestmooglyke plaatfing aan den bovenden doortocht : „ dat het hoofd aldaar op de voordeelig* „ fte wys geplaatst zal zyn, wanneer het met „ deszelfs kleinfte afmetingen, of met zyn' kleinften omtrek, aan dien doortocht zich „ aanbiedt: zoodanig, dat het achterhoofdspunt „ vooruit en zooveel mooglyk , nederwaards ge„ plaatst, dien doortocht eerst inzakke ". eerste gevolg. § jx. In het eerfle tydperk van den arbeid is de kin tegen de borst geplaatst. tweede gevolg. § 72. Het achterhoofd , dat in 't vervolg zyn' loopftreek veranderen zal, heeft in het eerfïe tydperk van den arbeid eene dalende richting. 2BR STB A ANUS. H XING, 5 73. Daar de hoofdbedoeling ter dezer plaats tot niets minder ftrekr, dan om de eerste aller Verloskundige Grondwaarheden wél te verftaan: — de manier, naamlyk, waarop het achterhoofdspunt in eene, eenigszins fchuinfche, Richting dus het bekken indaalt: daar het dus hief  <ƒ. Hoofdft.) DER VERLOSSING. 55 hier aankomt op die groote en belangryke zaak, om het heldere licht der Verloskundige waarheid voor altyd te zuiveren van die nevelen, welken haar, door alle eeuwen heen, tot op dezen onzen leeftyd verduifterd hebben: oordeelen wy ons verplicht, den geëerden Lezer te verzoe» ken, om hier ter plaats nogmaals te herlezen 'tgene daarover te voren (in $ 44. 20 en § 66.) is gezegd. § 74. Men heeft in vroegere dagen zich (leeds verbeeld: dat het hoofd met de kruin (of het opperhoofd) en dus met deszelfs voorwaardfche, of overlangfche, afmeting in de beenige buis van het bekken zakte: —- dat het, in die gefralte, tot aan de bocht van het fchaambeen gedaald zynde , het achterhoofd dienvolgende van onder die bocht eerst uitpuilde ; en dat alzoo het achterhoofd eerst geboren werd. § 75. Ik beroep my op de belezenheid van alle kunstgenooten, of niet dit het doorgaande begrip zy, 'twelke men omtrent het werktuiglyke der Verlosfing door verre de meeste fchriften der vroegere Verloskundigen ziet heerfchen? en of niet zulken, die (nopens de daling des achterhoofds in den bovenften doortocht) eenig denkbeeld fchynen gehad te hebben, zich altyd onvollédig en duister over dit onderwerp verklaard hebben? Indien men dan hiermede vergelykt het ware denkbeeld: dat, naamlyk, het D 4 icb.- W»a»egn». Opje- fpoora.  ïn strand. 5» fes P^us Pettts diamètres; et qu'elle le traver. fe en noffrant que fa plus petite circonferens, en, daar tegen § 6j6. „ eest as fez fbw „ vent la partie moyenne de la future Sagittale, „ qu'on rencontre au centre du basfin, dans le „ premier moment du travail": dus het opperhoofd 't welke men hier voelt: maar, voegt de groote Leeraar terftond daarby: ,, man „ ce point fen écarté a la fin , pour faire place „ d Vune des fontanelles, et presque toujours d ,, la pofierieure, qui defcend et fe prêfente en ,, avant". Wy meenen dus vollédig, en (zoo wy hoopen, voor altyd) boven alle uitzondering, verklaard te hebben, hoe men, naar 'tbegrip der Ouden, het opperhoofd onderfla: terwyl intusfchen, met de daad, het achterhoofdspunt, en dus de kleinfte oppervlakte van het hoofd, het bekken eerst inzakt: zoodanig, dat ook de aangehaalde §§ van baudelocque, in plaats van eene fchynftrydigheid te bevatten, veeleer ftrekken ter bevestiging van de betoogde waarheid, dat het hoofd den bovenften doortocht met zyne kleith  (I. Hoofdfl.) DER VERLOSSING. 59 kleinfte oppervlakte inzakt; het achterhoofdspunt zooveel mooglyk nederwaards geplaatst. TWE EDE AANM.E R KING, $ 78. Wanneer men, wyders, uit de laatstbygebrachte § van baudelocque, meer byzonder achtgeeft op deze bewoordingen : „ qWon „ rencontre la partie moyenne de la future Sagit„ tale au centre du bas fin, dans le premier mo,, ment du travail; mais que ce po int f'en écarté ,, a Ia fin pour faire place a la fentanel„ le pofterieure ": zoude men ten minfte zich moeten verbeelden, dat de kruin, of het opperhoofd, in het [allereerfte tydftip van den arbeid, aan den doortocht zich aanbood; maar dat het achterhoofd, door de weeën in het bekken ingedreven worde: even als of het hoofd, met de kruin tot aan den bovenften doortocht genaderd, op den beenigen rand van het bekken teveel wederftand vond, om met die groote oppervlakte in de beenige buis van het bekken te zakken; en dus de weeën, ter overwinning van dezen wederftand, het hoofd als 't ware deden kenteren, en alzoo het achterhoofd nederwaards ftuwden! Niets is, met dat al, minderwaar! .dé kin is op de borst gedrukt, vóór dat de arbeid begint; en vóór dat deze begint, heeft het ach^rhoofd bereids zyne fchuinsnederwaardfche rich- aanmcrkixg..  Ce wetin Jrukken de kin, zooveel tegen de 60 HET WERKTUIGLYKE ([.Hoofd/}.) richting bekomen. Dit leert baudelocque zelf § 434. „ Le Fetus est toujours recourbè fur „ fa partie anterieure, ayant la tête penchée „ fur lapoitrine": en § 435. „ Cette attitude „ parait tenir a Vindividu même: c,est a peu n prés celle de Vhomme adulte, & de tous les n animaux dans Yétat de repos ". De genoegfame reden derhalve van de helling der kin op de borst is gelegen, niet in de. werking der weeën, maar in den ftaat van rust van het fchepfel, gedurende de zwangerheid: dat is: in zyne ovale ligging zelve: waar het, de kleinstmooglyke plaats beflaande, de kin op dezelfde wys tegen de borst geplaatst heeft, als de kniën tegen den buik, en de hielen tegen de billen: terwyl de Natuurkundige reden dezer ovale ligging gelegen is in de drukking van het Liquor amnii, 'tgene deszelfs perfing, niet alleen tegen de wederftandbiedende fpiervezelen der Baarmoeder, maar in alle richtingen uitoefenende, de vrucht op de meestmooglyke wys famendringt. % 79. Zooveel intusfchen is waar: dat, wanneer het achterhoofd den bovenften doortocht ingezakt is, alsdan de weeën hetzelve meer en meer nederwaards perfen: het achterhoofd ingezakt , en niet volkomen nederwaards geplaatst zynde, maar de pylnaad, zooals gezegd is, de fpil van het bekken eenigszins fchuins fnydende, vindt de kruin, of het opperhoofd, meerde  (ƒ. Hoofdfl) DER VERLOSSING. HET WERKTUIGLYKE (LHoofdJl.) cngunftigfte, afmeting geplaatst, zal door hare aanmerklyke famenpersbaarheid en verkiesbaarheid, eene genoegfame ruimte, tervrye beweging van het hoofd, [behouden. § 89. Men kan ook, in de daad, niet ontkennen dat deze plaatfing de bestmooglyke zoude zyn, indien de bovenfte doortocht de uitgang van het bekken ware: dat is: indien niet de verdere weg welken het hoofd nog zal moeten afleggen, mede in aanmerking komen moest. % 90. Doch, op 't oog gehruden zynde , dat het achterhoofd, by den uitgang van het bekken , aan den onderften doortocht onder de bocht van het fchaambeen behoort geplaatst te zyn, gelyk wy in 'tvervolg betogen zullen, zoo volgt hieruit, dat wanneer de Perpendiculair van 'thoofd aan den bovenften doortocht met derzelver dwarfche afmetingen overeenkomt, dat alsdan het hoofd, om van den bovenften tot aan den onderften doortocht te geraken, een vierde gedeelte van een' cirkel zal moeten befchryven; terwyl hetzelve flechts een aehtfte gedeelte van een' cirkel zal behoeven , wanneer de Perpendiculair van 'thoofd aan den bovenften doortocht met eene van deszelfs Diagonalen overeenkomt. Zooveel het nu gemaklyker voor 'thoofd is, om by den doortocht dóór de beenige buis van het bekken een aehtfte gedeelte , dan wel een vierde van een'cirkel te befchryven; zooveel is de Diagonaal voor-  (I.Hoofdfï.-) DER VERLOSSING. 65 voordeeliger dan de dwarfche van 't bekken voor de plaatfing van de perpendiculair van 't hoofd; indien n aar gemelde diagonaal aan deze per* pendiculair genoegfame ruimte verzorgen kan. § 91. De afmeting nu van de diagonaal is (volgens % 36". 39.) byna één' duim grooter, dan die van de perpendiculair des hoofds; én daarom tot de vrye beweging van het hoofd genoegfaam. § 92. Me'n konde hier tegenwerpen : dat (volgens deze redenering) de voorwaardfche des bovenden doortochts de voordeeligfte zoude moeten zyn; dewyl het hoofd, uit denzelven ne-. derdalende , geene diaaijing hoegenaamd zoude behoeven te maken, om (aan den onderden doortocht) onder den boog des fchaambeens te geraken: doch tot de voordeeligfte verlosfing komt de minstbelemmerde, de meestvrye beweging van het hoofd het allereerst in aanmerking. Wanneer nu de perpendiculair van het hoofd met de voorwaardfche afmeting van den bovenften doortocht overeenkomt , zal de beweging van het hoofd zeer belommerd zyn; en wel wegens de kortheid of kleinheid dier voorwaardfche afmeting. Immers de voorwaardfche afmeting is flechts een' halvenduim grooter dan de perpendiculair : deze halfduimsruimte word nog daarteboven verminderd, omdat, vermits het achterhoofdspunt niet Volmaakt neierwaards geplaatst E is,  66 HET WERKTUIGLYKE (I. Hoofdlij is, eene fchuinfche perpendiculair daarin valt, die derhalve nog langer is dan de perpendiculair zelve , zoodanig , dat de afmetingen der invallende perpendiculair en der voorwaardfche afmeting bykans even groot' zyn, en dus voor het hoofd naaulyks eenige vrye beweging overblyft. Deze belemmerde beweging word terftond herfteld door de diagonaal, die een' halven duim langer zynde, even zooveel meerdere ruimte en fpeling aan de perpendiculair verzorgt : daar nu de vrye beweging van het hoofd allereerst in aanmerking komt; daar deze vrye beweging meer belemmerd is, wanneer de perpendiculair met de voorwaardfche afmeting overeenkomt, dan wanneer zy met de diagonaal invalt; zoo is de diagonaal, in weerwil der geringe draaijing, die het hoofd ondergaan zal , en die minder aan hetzelve hindert, dan eene belemmerde en naauwe plaatfing: zoo is, zeg ik, de diagonaal voordeeliger dan de voorwaardfche afmeting: en dewyl de diagonaal eene genoegfame fpeling of ruimte aan het hoofd verzorgt, wanneer de perpendiculair met die diagonaal invalt, zoo is zy zooveel voordeeliger dan de dwarfche afmeting des Bekkens, als het befchryven een's achtft'en deels van een' cirkel gemaklyker is, dan het befchryven van een vierde gedeelte. § 93. De voorwaardfche afmeting derhalve on-  (I.IIoofdft.) DER VERLOSSING. 67 ongenoegfaam zynde voor de vrye beweging van het hoofd , waarop het voornamenlyk aankomt, en waarvoor de diagonaal genoegfaam is; zoo is de diagonaal eene voordeeliger afmeting dan de voorwaardfche : en de diagonaal voordeeliger zynde voor de draaijing van het hoofd in de beenige buis van het hekken, dan de dwarfche ; zoo is de diagonaal ook voordeeliger, dan de dwarfche : — daarom voordeeliger dan allen: — en dus is de diagonaal de voordeeligfte afmeting des bovenften doortochts, waarin de perpendiculair van het hoofd op de gunftigfte , op de bestmooglyke wys zal geplaatst zyn! GEVOLG. § 94. De plaatfing van de perpendiculair aldus bepaald zynde, blykt die van de transverfaal des hoofds van zelve: te weten zoo dat zy, by de bestmooglyke ligging, noodzaaklek met de andere diagonaal moete invallen : naamlyk die transverfaal, welke zich van de de ééne wandbeensuitpuiling tot de andere uitftrekt. Maar, naardien men zoovele transverfalen kan trekken, als 'er puncten zyn in de zydelykfche oppervlakten der wandbeenderen: zoo moet by deze plaatfing noodzaaklyk ééne dier fchuinfche transverpalen invallen met de kleinfte, dat is met de voorwaardfche, afmeting des E 2 bo- Gevolg.  ( 1 Eerde Aanmerking- ;8 HET WERKTUIGLYKE (LHoofdf.) jovenften doortochts: deze heeft niettemin aldaar genoegfame ruimte, wegens de verkleinbaarheid ;an de breedte des hoofds , door de overeenthuiving der wandbeenderen. § 95. De perpendiculair derhalve, en de transverfaal, de kleinfte afmetingen des hoofds zynde , komen in het eerfle tydperk van den arbeid, by de bestmooglyke plaatfing , overeen met de diagonale afmetingen des bovenften doortochts. . § 96. Daar wy nu by het Ie. vereischte betoogd hebben, dat het hoofd zyne kleinfte oppervlakte aanbiedt: daar wy verder, by het IIe. vereischte, zelfs de afmetingen van het bekken aan den bovenften doortocht gevonden hebben, waarmede de afmetingen van 's hoofds gemelde kleine oppervlakte invallen: . vervalt nu voor altyd de duistere uitdrukking : „ dat de grootfte afmetingen des hoofds „ moeten invallen met de grootfte afmetingen , van het bekken ": dewyl het hoofd nimmer deszelfs grootfte , maar altyd deszelfs kleinfte afmetingen , dat is , zyne kleinfte oppervlakte aanbiedt: of, met andere woorden, altyd in zyn' kleinften omtrek nederdaalt. EERSTE AANMERKING. § 97. Men zoude zich een verkeerd denkbeeld vormen, wanneer men zich verbeeldde, das  (I.Hoofdfl.) DER VERLOSSING. 65 dat deze diagonale inzakking van het hoofd een wertuiglyk uitwerkfel ware van de eerrte vlagen van den arbeid: (vergelyk baudelocque § 675. der tweede uitgave:) alsof het hoofd, recht nederdalende, wederirand vond op de uitfpringende bocht van de lendewervelen; en door dezelve als ter zyde gedreven wierd: — deze diagonale ftrekking van het hoofd heeft reeds vóór den arbeid plaats: en wy zullen hare natuurlyke oorzaak trachten te verklaren. § 98. De baarmoeder , in de eerfte maanden der zwangerheid , uit het bekken opklimmende, ryst niet in eene perpendiculaire richting; maar de helling van de fpil des bekkens op de middellyn van zwaarte des lichaams, en de uitfpringende bocht der wervelen, doen dezelve terftond eenigszins voorwaards hellen: — de darmen intusfehen wyken voor de klimmende baarmoeder; doch ook deze , dewyl zy geen hard lichaam is, wykt van haren kant wederom eenigszins voor de darmen : en zóó fchikken zich onderling de ingewanden naar elkander. De linker nederdalende S gewyze bocht van het coIon, welke in het rectum overgaat, en in het kleine bekken inzakt, beflaat inzonderheid eene aanmerkelyke ruimte in den onderbuik; en is, doorgaans, immers veelal, met darmftoffen opgevuld: — deze , aan de linkerzyde geplaatfle en wyduitgeftrekte darm, noodzaakt den bodem E 3 van Natuurlyke oorzaak der diagonale ligging van het hoofd.  i \ \ x c c f r i r Watmirlyke voorwaards - rydelykfchehelling der baarmoeder. 'o HET WERKTUIGLYKE QI. Hoofd/i.) an de klimmende baarmoeder, die reeds voorraards helde , om eenigszins ter zyde naar den echterkant te wyken: fomwylen doet ook het gecum , dat aan de rechterzyde geplaatst, en oorgaans, immers veelal, insgelijks met darm:offen opgevuld is , den bodem der baarmoeder aar de linkerzyde wyken: doch vermits de klimmende baarmoeder het coecum niet zoovroeg beeikt heeft, als het colm; vermits ook dit laatte eene lagere en grootere uitgeftrektheid heeft: al gevolglyk de wyking der baarmoeder naar de echterzyde algemeener zyn, gelyk ook door de mdervinding bevestigd word: naardien men den nond der baarmoeder meest gedreven vindt naar le linkerzyde. De ontleedkundige befchouwing van de ligging dezer ingewanden in het cadaver, kan aleen ons doen zien, hoe dezelve, fchoon wytende voor de klimmende baarmoeder , evenwel aan dezelve eene helling of ter rechter- of ter linkerzyde moete verzorgen: doch (gelyk wy zeiden) meest ter rechterzyde , omdat het colon grooter is. § 99. De baarmoeder derhalve heeft, door de onderlinge wyking en fchikking der zachte deelen, eene voorwaards-zydlyke helling, die (wanneer zy niet te groot is) als voordeelig, en daarom als natuurlyk , befchoud moet worden: dewyl deze zydlykfche helling de natuurlyke i  (ƒ. Hoofdpij DER VERLOSSING. 71 Jyke oorzaak is der diagonale, dat is der beste, inzakking, gelyk wy nu zien zullen. § 100. Dat de voorwaards-zydlyke helling der baarmoeder de natuurlyke oorzaak zy der diagonale inzakking, blykt daaruit; dat, wanneer de fpil der vrucht met de fpil der baarmoeder overeenkomt; en de vrucht, met het hoofd nederwaards geplaatst, aan den bovenften doortocht zich aanbiedt : alsdan, tervvyl de bodem der baarmoeder eenigszins zydelyk gedreven word , het hoofd van zelve eene ftrekking naar de tegenovergeftelde zyde aannemen moete. Ook merke men op, dat, dewyl de helling der baarmoeder niet alleen zydelyk, maar ook eenigszins voorwaardsch is , juist daarom ook de mond der baarmoeder, gelyk ook het daarmede overeenkomende achterhoofdspunt veelal aan de jymphyfis J'acro -iliaca beantwoordt; en het hoofd aldus , in het begin van den arbeid, als overdekt met de baarmoeder, wier mond eenigszins achterwaards en opwaards geplaatst is, in het bekken nederdaalt. TWEEDE AANMERKING. % 10r. Wy moeten hier gewag maken van een Verloskundig verfchynfel, waarvan de dia gonale inzakking de eerfte oorzaak is. § 102. Vooraf zeggen wy, en zullen her E 4 ter Tweede Aairaer. ling. Verkltrii rta een  doorgaand verfchynfel na de natuurlyke ge kcorte. 7S HET WERKTUIGLYKE Q.Hoofdft.) ter zyner plaats betogen: dat de perpendiculair van 't hoofd op de best mooglyke wys aan den onderllen doortocht zal gelegen zyn , wanneer zy met de voorwaardfche afmeting van dien doortocht overeenkomt. De perpendiculair nu , aan den bovenften doortocht met de diagonaal, en aan den onderften doortocht met deszelfs voorwaardfche afmeting overeenkomende : moet het hoofd, om uit de bestmooglyke plaatfing van den bovenften doortocht aan den onderften doortocht te geraken, een aehtfte gedeelte van een' cirkel befchryven , gelyk almede in 't vervolg verklaard zal worden. Dit gefchiedt door eene draaijing, waarin de hals deelt; doch de tronk, nog niet zoo laag gezakt zynde, behoudt de diagonale plaatfing, welke hy, door de diagonale inzakking van het hoofd, verkregen had. § 103. Wanneer nu het hoofd geboren is, herftelt zich ook de hals, die, met het hoofd, de diagonale richting verliet; terwyl de tronk deze diagonale richting nog behouden had. De hals, zich herftellende, geraakt nu uit deszelfs gedraaide richting: waardoor teweeggebracht word, dat het geborene hoofd deszelfs aangezicht, terftond na zyne geboorte, naar de dy der moeder wendt, ten einde het zyne diagonale richting herneme, overeenkomftig met die , waarin de ongeboren tronk, die in deze draaijing niet gedeeld heeft, zich als te voren bevindt. % T°4'  (/. Hoofdft.) DER VERLOSSING. 73 § 104. De flag derhalve, 'die het hoofd by deze draaijing terftond na zyne geboorte doet, is insgelyks van een aehtfte deel des cirkels. § 105. Deze herftelling van den hals, en de daaruit voortkomende draaijing van het hoofd, waardoor (terftond na de geboorte) het aangezicht naar de dy der moeder word gewendt , is een verfchynfel, 't welke ftandvastig word waargenomen, zoodikwyls de Natuur het wertuiglyke der Verlosfing op de voordeeligfte , op de bestmooglyke, wys volvoert. DERDE VEREISCHTE. 5 106. „ By de bestmooglyke plaatfing van „ het hoofd, aan den bovenften do< rtocht, zal „ het achterhoofd achter de inwendige opper- vlakte van de cavitas cotyloïdea; en het op„ perhoofd vóór de tegenovergeftelde fymphy„ fis facro-iliaca gelegen zyn". VERKLARING. $ 107. Wanneer het hoofd met het achterhoofdspunt vóóruit , en zooveel mooglyk nederwaards geplaatst, den bovenften doortocht inzakt; en de perpendiculair met de diagonaal invalt: kan deze perpendiculair op tweederlei wys met de diagonaal overeenkomen. E 5 Foor- Voorttelling van het derde vereischte. Verklaring van het der-, de vereischte.  Betoogwn bet derde verdichte. ?4 HET WERKTUIGLYKE Q.Hoofdfl. Vooreerst kan het achterhoofd (met deszelfs punt nederwaards en vooruit) geplaatst zyn achter de cavitas eotyloïdea ; en overzulks het opperhoofd tegen de fchuins tegenovergeftelde fymphyfis facro-iliaca: en ten tweede, kan ook het opperhoofd' achter de cavitas eotyloïdea liggen ; in welk geval het achterhoofd aan de fchuins tegenovergeftelde fymphyfis facro-iliaca zal beantwoorden. Van deze beide plaatfingen nu is de eerstgenoemde, waarby het achterhoofd achter de cavitas eotyloïdea ligt, de voordeeligfte. BETOOG. $ 108. Wanneer het achterhoofd achter de cavitas eotyloïdea geplaatst is , zal by den doortocht van het hoofd door het bekken: — en dit is het tweede tydperk van den arbeid: — de bolronde oppervlakte van het opperhoofd overeenkomen met de holligheid van het heiligbeen; en by den uittocht van het hoofd uit het bekken, 'tgene het derde tydperk van den arbeid uitlevert, — zal diezelfde bolronde oppervlakte van het opperhoofd overeenkomen met de holligheid van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden , en van den bilnaad; doch, wanneer integendeel het opperhoofd aan den bovenften doortocht met het achterhoofdspunt nederwaards ge-  (ƒ. Hoofdjl.) DER VERLOSSING. 75 geplaatst achter de cavitas eotyloïdea ligt, zal de bolronde oppervlakte van het achterhoofd (in het tweede tydperk) aan de holligheid van het heiligbeen; en (in het derde tydperk) aan de holligheid der heiligzitbeensbanden en bilnaad beantwoorden. Maar de bolronde oppervlakte van het opperhoofd komt met gemelde holligheden regelmatig overeen ; als door de Natuur zelve gevormd, om in de bocht, die door het heiligbeen , de heiligzitbeensbanden, en den bilnaad , gevormd word, volledig te pasfen: de gedaante integendeel van de oppervlakte des achterhoofds beantwoordt in geenen deele aan de gedaante dier holle oppervlakte, en past in vele opzichten niet zoo volledig , noch zoo regelmatig, in gemelde holligheden. Daar nu het hoofd, in het tweede tydperk, zooveel gemaklyker naar het fchaambeen zal draaijen , als deszelfs oppervlakte beter in ' de holligheid van het heiligbeen past: —- daar alverder, in het derde tydperk, de heiligzitbeensbanden , en de bilnaad, zooveel beter uitgerekt en uitgewischt zullen worden, naar mate derzelver holle oppervlakte beter met de bolrondte des hoofds overeenkomt: — blykt het al aanftonds, dat zoowel de voort- als de uitdryving der vrucht meer gemaklyk , en meer regelmatig zal zyn, wanneer het opperhoofd met de holle oppervlakten des heiligbeens; met die  Voorftelling van het vierde Vereischte. 76* HET WERKTUIGLYKE (LHoofdft.) die det heiligzitbeensbanden, en met die des bilnaads overeenkomt. Nu kan het opperhoofd met deze holligheden niet overeenkomen, zoo niet het achterhoofd, by den ingang van het bekken, aan den voorften rand des bovenften doortochts beantwoordt. § 109. Wanneer dus het achterhoofdspunt vooruit nederdaalt, en zooveel mooglyk nederwaards geplaatst is: (eerste Vereischte:) — wanneer de perpendiculair van het hoofd met de diagonaal des bovenften doortochts overeenkomt: (tweede Vereischte:) en wanneer, eindelyk, de voordeeligfte plaatfing van hét achterhoofd vereischt, dat hetzelve aan den voorften rand des bovenften doortochts beantwoordt : gelyk zooeven betoogd is: kan het achterhoofd , in de voordeeligfte ligging, niet anders dan achter de cavitas eotyloïdea geplaatst zyn: (derde Vereischte.) VIERDE VEREISCHTE. § 110. „ Het vierde Vereischte, eindelyk, „ van de bestmooglyke of voordeeligste ,, ligging van het hoofd aan den bovenften door„ tocht is : dat het achterhoofd achter de lin„ ker cavitas eotyloïdea der moeder geplaatst » zy "• ver-  (ƒ. HoofdftJ DER VERLOSSING. JT YÏR KLARING. § in. Om duidelyk te zyn, zullen wy hier gedeeltelyk moeten herhalen, 't gene wy te voren Qn § 90.) aanmerkten, ter gelegenheid, dat de diagonale inzakking van het hoofd aan den bovenften doortocht betoogd werd ; en tevens als bewezen aannemen , dat het hoofd, aan den onderften doortocht, op de bestmooglyke wys geplaatst zy , ingevalle het achterhoofd onder de bocht der fchaambeenderen gelegen is. Men heeft ter dier plaats kunnen opmerkeu : dat de perpendiculair van het hoofd zooveel beter met de diagonaal, dan wel met de dwarfche afmeting des bovenften doortochts overeenkomt ; als de draaijing van een aehtfte deel des cirkels, om onder de bocht der fchaambeenderen te geraken , voor het hoofd gemaklykei is, dan de draaijing van een vierde deel dies> zelfden cirkels. § 112. Toen wy alverder (§ 98.) de na tuurlyke oorzaak dier diagonale inzakking ver klaarden, merkten wy insgetyks aan: dat, ge lyk by het begin der zwangerheid de ingewan den voor de klimmende baarmoeder wyken, ei plaats maken; de baarmoeder, (die insgelyk een zacht deel is, en welke reeds eenigszins doo de helling van de fpil des bekkens, en door d bocht der lenden wervelen, als voorwaards gedre ve Verklaring ;anhetvierie vereiscb:e. 1 S r a  78 HET WERKTUIGLYKE (/. HoofdJIJ ven word) eveneens eenigermate wykt voor de ingewanden: terwyl aldus de zachte deelen onderling naar eikanderen zich fchikken en voegen. Dat derhalve, wanneer de bodem der baarmoeder ter rechterzyde wykt voor de groote bocht van het colon, 't gene aan de linkerzyde gelegen is; en ter linkerzyde voor de groote uitgeftrektheid van het coecum, 't gene aan de rechterzyde is geplaatst: ten gevolge van dit eene en andere eene Natuurlyke zydelyk-voorwaardfche helling der baarmoeder noodwendig moete ontftaan. § 113. Dewyl nu de klimmende baarmoeder, in het begin der zwangerheid, het coecum niet zoovroeg heeft bereikt als wel het colon: 't gene daar te boven, na in het rectum te zyn overgegaan, in het kleine bekken inzakt: — dewyl alverder de uitgeftrektheid van de S gewyze bocht des colons veel grooter is, dan die van het coecum; word gemeenlyk de bodem der baarmoeder ter rechterzyde der moeder gedreven: waaruit dan van zelve de mond der baarmoeder , en het punt van het achterhoofd, 't gene met den mond der baarmoeder overeenkomt, ter linkerzyde geplaatst is: gelyk ook de ondervinding bevestigt, dat ( by verre de meeste verlosfingen) het achterhoofd in deze ligging zich aanbiedt. Zie daar dus vooraf de Natuurlyke oorzaak verklaard , waarom het achterhoofd gemeenlyk achter de linkerheupkom geplaatst  Q.Hoofdft.) DER VERLOSSING. 79 plaatst is: -— dat ook deze ligging tevens de voordeeligfte zy, zal alsnu moeten blyken. BETOOG. § 114. In den eerften opflag fchynt het on» verfchillig, of het achterhoofd , om onder de bocht der fchaambeenderen te geraken , zyne draaijing achter de rechter- of achter de linker cavitas eotyloïdea beginne: naardien de afflrand van beiden tot de bocht des fchaambeens even groot is , en het achterhoofd (in beide gevallen) niet meer dan een aehtfte deel des cirkels befchryven zal ! — Dat , evenwel de draaijing achter de linker cavitas eotyloïdea gemaklyker zy, word op deze wys betoogd. § 115. Het achterhoofd is het beweegbare deel, 't welke ( van achter de cavitas eotyloïdea) onder de bocht van het fchaambeen moet gevoerd worden. De oppervlakte van de kruin bevat, langs de uitgeftrektheid van de futura jagittalis, de achtereenvolgende punten, waarop deze draaijing, in de holligheid van het bekken, gefchieden moet. Deze draaijing nu zal gemak' lyker gefchieden, wanneer de kruin, op welkt de draaijing verricht word, de meeste ruimte heeft om dit te kunnen uitvoeren. Maar d< kruin zal meerdere ruimte hebben, wanneer zj in de rechteruitholling van het bekken geleger is: Betoog vu» bet vierd» vereiichte. [  Aanmerking. 8s HET WERKTUIGLYKE (ƒ. Hoofdft.) is: omdat de linkeruitholling grootendeels vervuld is met het onderfte gedeelte van het colon en met het re&um: — dus draait de kruin gemaklyker , wanneer zy in de rechteruitholling is geplaatst: — en ingevalle de kruin in de rechteruitholling zich bevindt , ligt het achterhoofd ter linkerzyde: — derhalve zal de ligging van het achterhoofd aan den bovenften doortocht voordeeliger en gunftiger zyn voor den arbeid, wanneer hetzelve achter de linkerheupkom (cavitas eotyloïdea) geplaatst is. AANMERKING. § ii 6. Ik meene dus op eene naaukeurige, en (zoo 't my toefchynt) volledige wys, de bestmooglyke plaatfing van het hoofd aan den bovenften doortocht verklaard en betoogd te hebben. Deze plaatfing is de eindpaal van het EERSTE tydperk des arbeids : die, door den ingang van het hoofd in de beenige buis van het bekken , bepaald word. Om nu, met welgevormde en opgehelderde denkbeelden, de befchouwing van het werktuiglyke der Verlosfing, by den aanvang des TWEEDEN tydperks te vervolgen, verbeelde men zich het hoofd (zoodanig geplaatst als wy hetzelve by de inzakking in den bovenften doortocht betoogd hebben) op de voordeeligfte wys gelegen te zyn: het  (Ï.Hoofdft.) DER VERLOSSING. 8i het achterhoofdspunt vóóruit ; en , zooveel de helling der kin op de bortt toelaat, nederwaards geplaatst: dalende alzoo het hoofd in deszelfs kleinften omtrek nederwaards ; met zyne perpendiculair in de diagonaal, en het achterhoofd tegen de linkerheupkbm. TWEEDE VOORSTEL. § 117. ,, In het TWEEDE tydperk van ,, den arbeid daalt het hoofd, van den boven„ flen doortocht naar den onderften doortocht. „ Deeze nederdaling gefchiedt in eene draaijen,, de richting , aan welke men den naam van fpilswyze beweging geeft : door welke het ,, achterhoofd een aehtfte ceel eens cirkels be,, fchryft; en, vari achter de cavitas eotyloïdea des bovenften doortochts, tot onder de bocht ,, van de fchaambeenderen aan den onderften ,, doortocht gevoerd word. j, Aan den onderften doortocht is de best,, mooglyke of'voordeeligfte ligging van het hoofd, „ wanneer dezelve aan de drie volgende ver„ eischten beantwoordt ". i°. Dat het hoofd met het achterhoofdspunt Vóóruit, en zoöveel mooglyk nederwaards, met zyn' kleinften omtrek zich aanbiede aan den onderften doortocht. 2". Dat de perpendiculair van het hoofd over^ F een- De bett- mooglyke plaatfing i» het TWEEDE TTDtZWJL.  j < Varklaring yan het *weede tyd- De fpila yrjze beweging betoogd. U HET WERKTUIGLYKE (/. Hoofdft.) :enkome of invalle met de voorwaardfche afnering des onderften doortochts; en de trans, urfaal van 't hoofd met de transverfale afme:ing van dien doortocht. 3°. Dac het achterhoofd aan de bocht der fchaambeenderen ; en het opperhoofd aan de uitholling des heiligbeens beantwoorde. VERKLARING. % ii8. Het tweede tydperk van de verlosfing is de doortocht van het hoofd door de beenige buis van het bekken, waardoor het zyn' weg aflegt, om van den bovenften doortocht tot aan den onderften te geraken, en in deuzelven zyne vereischte plaatfing te" erlangen. § 119. De draaijing, welke het hoofd, in deze beweging, ondergaat, word by de Verloskundigen met den naam van fpilswyze beweging beflempeld. § 120. Wanneer men by voorraad onderftelt, 't gene zooftraks betoogd zal worden, dat het achterhoofd, by de bestmooglyke plaatfing van het hoofd aan den onderften doortocht, onder de bocht van het fchaambeen gelegen zy : en bewezen zynde (§ 106.) dat het aan den bovenllen doortocht achter de cavitas eotyloïdea geplaatst zy : blykt het van zelve , dat deze draaijing, waarin het hoofd een achtfle deel van een'  (I.Hoofdfl.-) DER VERLOSSING. 8 een' cirkel befchryft, in de daad gefchieden moe te. Deze draaijing derhalve of fpilswyze bewe ging, waarvan hec werktuiglyke insgelyks hiei na zal worden verklaard, behoeft geen betoog als zyndè een noodzaaklyk gevolg van de liggin des achterhoofds aan den bovenften, zoowel al aan den onderften doortocht. Het hoofd toch by den ingang van het bekken achter de cavita eotyloïdea , en by deszelfs uitgang onder d bocht der fchaambeens , geplaatst zynde, moe noodzaaklyk by den doortocht van het bekker een' weg afleggen , die van de cavitas cotyloïdei naar de bocht van het fchaambeen ftrekt. Maa: deze weg is, metmooglykheid, geen andere, dar die befchreven word door eene kromme lyn, langs welke het hoofd een aehtfte gedeelte var een' cirkel befchryfc : dat is: volgens welke het, van achter d'e cavitas eotyloïdea, onder de bocht van het fchaambeen gedraaid word. § I2i. De fpilswyze beweging derhalve is een gevolg van de ligging des achterhoofds aan den bovenften , en die aan den onderften doortocht. Ter verklaring nu van de werktuiglyke manier , waarop deze fpilswyze beweging gefthiedt, kunnen wy het volgende hierby voegen. § 122. Indien de bovenfte doortocht de uitgang van het bekken ware , zoude het hoofd in zyne diagonale richting worden uitgedreven: F 2 de j r 3 S s c l De werktuiglykeoorzaak der fpilswyze beweging.  84 HET WERKTUIGLYKE (/. HoofdflJ de weeën , rechtlynig werkende, trachten ook deze diagonale uitdryving te volvoeren: — doch het hoofd vindt wederftand tegen de inwendige oppervlakte van het zitbeen, en van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden : — de voortdryving des hoofds intusfehen blyvende duren, doen deze wederftanden het hoofd zyne richting derwaards nemen, alwaar het uitgang vinden kan. Dezen uitgang kan het nergens anders vinden, dan in die opene ruimte, welke van onder het fchaambeen tot aan de onderfte vereeniging der labia zich uitftrekt. De wederftanden dus, welken de diagonale uitdry ving beletten, doen het voortgedreven hoofd naar die opene ruimte draaijen: welke draaijing het hoofd, trapswyze en al nederdalende, ondergaat. % 123. De fpilswyze beweging derhalve is eene faamgeftelde beweging : wier loopftreek bepaald word door de rechtlynige richting der uitdryvende weeën , en de kromlynige richting der uitgeholde deelen , die aan de rechtlynige uitdryving wederftand bieden. § 124. Het fchuinfche vlak van de inwendige oppervlakte des heiligbeens; en vervolgens het kromme vlak van de inwendige oppervlakte der heiligzitbeensbanden: (die men in de daad niet als banden, maar als een uitgehold uitfpanfel, zich verbeelden moet:) bevatten de fteunpunten, waarop het hoofd, langs de achtereenvolt  QLHoofdft.) DER VERLOSSING. 85 volgende punten van de uitgeftrektheid des pylnaads deze draaijing volvoert: — maar de uitgeftrektheid van de achtereenvolgende punten despylnaads bepaalt de bolronde oppervlakte van het hoofd. Om dus deze bolronde oppervlakte in het heiligbeen genoegfaam te doen pasfen , behoort het heiligbeen eene genoegfame uitholling te hebben , die by fommige voorwerpen weieens ontbreekt. Wanneer nu de bestmooglyke evenredigheid tusfchen de bolle oppervlakte der kruin, en de holle oppervlakte des bekkens, plaats heeft: dat is: wanneer deze oppervlakten op de bestmooglyke wys met elkander overeenkomen, en in elkander pasfen, zal ook de fpilswyze beweging op de bestmooglyke wys gefchieden. § 125. Ingevalle nu het bekken niet genoegfaam uitgehold is , zal deze draaijing, by gebrek van overeenkomst tusfchen de bolronde oppervlakte van de kruin , en de uitgeholde oppervlakte van het heiligbeen, niet genoegfaam kunnen gefchieden: het hoofd zal, tot aan den onderften doortocht, deszelfs diagonale richting blyven behouden; en overzulks zal het achterhoofd, in plaats van onder de bocht van het fchaambeen geplaatst te zyn, aan eene der uitwasfen van het zitbeen beantwoorden. Het heiligbeen genoegfaam uitgehold zynde , verlaat bet hoofd deszelfs diagonale ligging, vroeF 3 ger  86' HET'WERKTUIGLYKE (L Hoof dj}) ger of later, naar mate deze uitholling van het heiligbeen höoger of lager begint: — gemeenlyk behoudt het hoofd zyne diagonale richting, tot dat het achterhoofd gezakt zy tot achter hec ovale gat: de kegel van het hoofd, op eene aanmerklyke wys gemouleerd kunnende worden, verkrygt verfchillende gedaanten, die aan de meerdere of mindere uitholling van het heiligbeen beantwoorden. § is6\ Wanneer wy nu in aanmerking nemen , dat de ruimte van de uitholling des bekkens, (§ 43.) die afgemeten word door eene Jyn , welke, van achter de bocht der fchaambeenderen getrokken word tot in den grond van het bekken, (dat is: tot aan de vereeniging van het heiligbeen met het ftaartbeen), gemeenlyk $\ d g| duim is; en dat de fchuinfche afmeting van deze uitholling nog meer dan een vierde duims kan verlengd worden door de achteruitwyking en beweegbaarheid der heiligzitbeensbanden i — wanneer wy met de ruimte van deze uitholling, de ruimte vergelyken van de voorwaardfche afmeting des onderften doortochts, die (zoolang het ftaartbeen niet achteruitgeweken is) flechts vier duimen halen kan : zoo behoeft men zich niet te verwonderen , dat het hoofd hier zyn' grootften wederftand te verwinnen heeft ; en niet zelden een' geruimen tyd blyft zitten , tot dat het eindelyk door deszelfs famen- persr-  (ƒ. Hoofd/}.) DER VERLOSSING. 87 persbaarheid genoegfaam verkleind , en de voorwaardfche afmeting des onderften doortochts, door de achteruitwyking van het ftaartbeen, eenigszins vergroot zynde , deze zwarigheid tebovenkomt, gelyk zoo aanftonds nader zal worden verklaard. § 127. Deze fpilswyze draaijing nu , van achter de cavitas eotyloïdea raar het fchaambeen, ondergaat het hoofd niet in ééns , maar trapswyze , langfamerhand en al draaijende. Wanneer men het werktuiglyke dezer beweging wél verftaat: cat, naamlyk, het (eerst fchuinfche, en daar na uitgeholde) vlak van het heiligbeen en van de uitrpanfelen der heiligzitbeensbanden, de fteunpunten bevat, waarop de achtereenvolgende punten van de bolronde op« pervlakte der kruin langs den pylnaaa draaijen: begrypt men dadelyk, dat de kruin in het tweede tydperk tot in den grond van het bekken moet gevoerd worden , om het achterhoofdspunt van achter de cavitas eotyloïdea tot onder de bocht van de fchaambeenderen te voeren. Men zal dus , dit op 't oog houdende , fteeds bevrydt blyven van die grove dwaling, waardoor men zich verbeelden zoude , alsof, ingevalle men by het einde des eersten tydperks een gedeelte van het hoofd achter het fchaambeen met den vinger beflaat , het hoofd alsnu zynen uittocht ftond te volvoeren. Het tegendeel F 4 is  Het eerfle vereischte der bestmooglykeplaatfing van het hoofd aan het einde »ieS TWB5BE M TYD" Behoeft 28 HET WERKTUIGLYKE (/. Hcofdft} s.wcar! Eer deze uittocht beginnen kan, moe;, iet tweede tydperk vervuld worden. Men befiaat in de daad niets anders dan eene zydelykche oppervlakte van 'thoofd: — en dit is een jevolg yan deszelfs diagonale ligging aan den jpvenflen doortocht: — maar opdat het achterïpofd onder het fchaambeen zoude kunnen gevoerd worden , moet (om gemelde reden) de kruin gedreven worden tot in den grond der uit-, holling, waarop het hocfJ draaijen moet. § IS8. Wanneer nu het hoofd tot aan den onderften doortocht gevoerd is, moet deszelfs. ligging, opdat zy de bestmooglyke. of voordeeligfte wezen zoude , aan d b i e vereischien beantwoorden., welken in het tVoorfleJ (§ 117.) zyrt opgegeven, en alsnu ieder afzonderlyk, naar orde, zullen dienen befchoud te worden. § 129. Om niet in onaangename herhalingen te vervallen, waartoe anderszins de natuur der ftof, die wy verhandelen, zoo lichtelyk aanleiding geefc: — merken wy hier flechts aan: dat dewyl het EERSTE vereischte: „ dat „ het hoofd met het achterhoofdspunt vóóruit, „ en zooveel mooglyk nederwaards, met zyn' „ kleinften omtrek aan den onderften doortocht ,, zich ambiede ": —- dat (zeg ik ) dewyl het eerste vereischte volilrekt hetzelfde is met bet eerste vereischte der bestmooglyke plaatfing aan den bovenften doortocht; deszelfs betoog  (I. Hoofdlij DER VERLOSSING, 89 toog ook letterlyk hetzelfde wezen moete: daar het op die algemeen erkende , en op de gantfche werktuigkunde toegepaste , waarheid berust: „ dat alle lichamen in eene engte, welke eene bepaalde ruimte heeft, gemaklyker dalen, naar mate de oppervlakte, welke zy aan die bepaalde ruimte aanbieden, kleiner zy \. Ieder moet derhalve toeftemmen, dat de bestmooglyke ligging van het hoofd aan den onderften doortocht gecne andere kan zyn, dan die, waarby het aan dezen doortocht zyn' kleinften omtrek aanbiedt! Maar de kleinfte omtrek van het hoofd \yord bepaald door deszelfs kleinfte afmetingen , naamlyk de perpendiculair en de transverfaal. Dit is dus de reden, waarom de perpendiculair en de transverfaal, by de bestmooglyke plaatfing, zich aan den onderften doortocht het eerfte moeten aanbieden : — en om diezelfde reden, als by de bestmooglyke plaatfing nan den, bovenften doortocht. Naardien toch de Verlosfing met het hoofd vóóruit, voordeeliger is, dan die , welke met den tronk vóóruit gefchiedt: zoo zal ook de nederdaling der kleinfte oppervlakte van het hoofd , met het achterhoofdspunt vóóruit, voordeeliger zyn , dan de nederdaling van de kleinfte oppervlakte des hoofds met de kin vóóruit: — dewyl een regelmatige kegel zich beter laat faamdrukken, dan een onregelmatige; en daarom de breedte van het hoofd F 5 Se-  He« du-de Tej«'srtte bffloefi ins door de tegenflrydigheid van. het tegenovergeflel.de:  door de befchouving der faamgeftelde bewe- en door .■4e ondervinding. *i4 HET WERKTUIGLYKE (/. Hoofdft.) zorgd heeft, niet kan geoordeeld worden, in don laatften oogenblik, eene afmeting van vyf duim dóór eene ruimte van v^/'duim, als *t ware, te willen heenfeheuren: — maar ook by de befchouwing der faamgeftelde beweging, waaraan het hoofd by deszelfs uittocht moet gehoorzamen , en wier eigenfehappen hiervoren verklaard en betoogd zyn: — eindelyk, bovenal en inzonderheid, omdat deze waarheid in het wetboek der Natuur zelve gelezen word: naardien men dezelve, als zoodanig, by den natuurlyken uittocht van elke levende vrucht uit het moederlyke bekken, beftendig zal gewaar worden. En tot déze ondervinding durf ik eiken onderzoeker, met een vol vertrouwen op de waarheid van 't gene daaromtrent is voorgedragen , gerust verzenden. eerste gevolg. § 175. Het achterhoofdspunt , 'r welke in het eerste en tweede tydperk der verlosfing beftendig daalde, ryst in het derde tydperk opwaards; en de kin, die in het eerste en tweede tydperk beftendig op de borst geplaatst was, verlaat in het derde tydperk de borst, en ryst insgelyks opwaards. twee-  (7. Hoofdft.) DER VERLOSSING. 115 tweede gevolg, 5 176. Het eerste en tweede tydperk derhalve word gekenmerkt door de plaatfing der kin op de borst; en het derde tydperk door de opryzing der kin van de borst. derde gevolg. § 177. Loopftreek van het hoofd door het bekken. Wanneer men zich voorftelt: i°. de helling van de fpil des bekkens op de middellyn van zwaarte, die ^rncn doorgaans tot een' hoek van 60° h 650 bevindt, en welke camper zelf tot 750 bepaald boeit: (zie deszelfs Voorrede op de vertaling van mauriceau, bladz. 13.) 2n. De voorwaards-zydlykfche helling van de fpil der baarmoeder op de fpil van het bekken; en de daaruit voortkomende fchuins-opwaardfche ligging van den mond der baarmoeder , eenigszins naar de fymphyfis facro- iliaca gericht: 30. De nederdaling van de perpendiculair des hoofds in de diagonaal des bovenften doortochts: 40 De fpilswyze beweging, waardoor het achterhoofdspunt uit de diagonaal tot onder de H 2 bocht  n6 HET WERKTUIGLYKE (ƒ.Hoofd/1.) bocht van het fchaambeen; en de kruin tot in de uitgeholde oppervlakte des heiligbeens, al draaijende, nederwaards gevoerd word: 5°* De opryzing van het achterhoofd; het opperhoofd; het voorhoofd; het aangezicht; en de kin: die over het uitgeholde uitfpanfel der heiligzitbeensbanden opfchuiven en uitwaards gedreven worden: — Wanneer men dit alles op 'toog houdt, word de ware loopftreek van het hoofd , en van de gantfche vrucht, dadelyk kenbaar: zoodat die loopftreek uitgedrukt worde door eene kromme lyn, welke in den voorwaards-zydelyks geplaatilen bodem der baarmoeder begint; — van daar door de fpil der baarmoeder fchuins nederdaalt ïn de diagonaal des bovenften doortochts, met eene richting, die eenigszins opwaards naar de fymphyfis facro-iliaca zich uitftrekt: — vervolgens langs het planum indinatiim (hellend vlak) des heiligbeens tot in den grond van het bekken met eene draaijende richting naar beneden daalt; — en alsdan wederom opklimmende over het ftaartbeen, langs het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden, en des bilnaads; — eindelyk in de onderfte commis/ïuir der vulva eindigt. § 178. De naaukeurige kennis van deze loopftreek, ja zelfs deze alleen, kan de bewerkende hand  (LHeofdfï) DER VERLOSSING. 117 hand des verloskundigen veilig befturen, door het in acht nemen dezer kromlynige richting: — als welke zy zelve te houden heeft, wanneer zy de plaatfing der vrucht onderzoekt; derzelver kwalyk geplaatst hoofd verplaatst; den tronk by de voeten afhaalt; de gepaste werktuigen invoert en aanlegt; en de nageboorte of eenvoudiglyk afhaalt, of (zoo deze vastgekleefd of ingek.ast zy,) ontwikkelt en tot zich voert. § 179. Volgens deze loopftreek zal de bewerkende hand, of wel de aangelegde werktuigen , eerst moeten nederdalen langs het uitfpanfel des bilnaads en der heiligzitbeensbanden , tot in den grond van 'tbekken: — daarna met eene gebogene richting opklimmen volgens de uitholling des heiligbeens: — en eindelyk eene fchuinsopwaardfche richting moeten aannemen, overeenkomfiig aan de helling der fpil van het bekken op de lyn van zwaarte; gelyk ook aan de helling van de fpil der baarmoeder op die van het bekken. H 3 HET  Tocpaafiog vau het a l- >i SMC EHB «10NO8 8CIKSEL op de heitmoogly' ke verlüS- iXDg. 11S HET WERKTUIGLYKE (7. Hoofdft) het ALGEMEENE GRONDBEGINSEL (§ 52.) toegepast op de VOORDEELIGSTE of BESTMOOGLYKE manier, waarop het jverk- tuigltke der VERLOSSING door de NATUUR volvoerd word. § 180. Het werktuiglyke der verlosfing word of door de Natuur; of door de kunst; of door beiden , volvoerd. By eene naaukeurige befchouwing van alle verloskundige bewerkingen, zonder onderfcheid welke, zal men bevinden , dat dezelven allen, wanneer zy door de natuur volvoerd worden, fteeds gehoorzamen; —• en, wanneer zy door de kunst volvoerd worden, fteeds moeten gehoorzamen,—. aan ééne enkele natuurwet: die de beftendige regelmaat is, zoowel der Natuur als der kunst. — Deze wetis hierboven, 52.) in één ALGE MEEN GRONDBEGINSEL voorgefteld. Gelyk nu zulk eene algemeene NATUURWET, die (by alle verlosfingen) geldt, of gelden moet, niet flechts het gantfche gelaat der kunst op eene uitnemende wys vereenvoudigt, en over zooveie verfchillende verlosfingen, die door de natuur volvoerd worden,  ri.Hoofdfl) DER VERLOSSING. 119 den, een heldercr daglicht verfprcidc: zal dezelve ook, daartebovén en inzonderheid, tot een algemeen richtfnoer behooren te ftrekken, waarnaar de verloskundige by alle bewerking der kunst, als een getrouwe naarbootfer der natuur^ zich beftendig te gedragen hebbe. De waarheid van dit algemeene gin/el geldt altyd, en in alle gevallen. Het moet daarom in deze Verhandeling op twvfoort van verlosfing, waarvan het werktuiglyke word verklaard en betoogd, worden toegepast. Volgens deze algemeene Natuurwet „ te„ hooren, by alle verlosfingen , de kleinfte „ afmetingen van het hoofd der vrucht, in elk tydperk der verlosfing, overeen te komen of in te vallen met de voordeeligfte afmetingen „ van het bekken ". § 181. Vermits nu , by de verklaring van het werktuiglyke der voordeeligfte of bestmooglyke verlosfing, betoogd is: dat, in het eerste tydperk, de diagonalen van den bovenften doortocht; en, in het tweede en derde tydperk, de voorwaardfche en dwarfche afn etingen des onderften doortochts de voordeeligften zyn: en tevens , dat de kleinfte afmetingen van he: hoofd beftendig in elk tydperk, met gemelde afmetingen, H 4 die  >JSo HET WERKTUIGLYKE (LHoofdft.*) die als de voordeeligften bewezen zyn, overeenkomen of invallen : zoo blykt het vollédig, dat het algemeene grondbeginfel op da voordeeligfte of bestmooglyke manier, waarop de Natuur het werktuiglyke der verlosfing volvoert, volkomen kan worden toegepast. De Natuur kan de verlosfing ook volvoeren op eene wys, die de hssimooglyie hjit is. TWEEDE HOOFDSTUK. betoog van het werktuiglyke der Natuurlyke verlosfing, zooals dezelve door de Natuur, op verschillende manieren, kan volvoerd worden. S 18*. H et lot der vrouwen ^zoude. deerniswaardig zyn, ingevalle de natuur, alleen dan, wanneer de vrucht op de voordeeligfte of bestmooglyke wys geplaatst is, in itaat ware, om de verlosfing door eigen vermogen te volvoeren ! Dan deze goede werkmee stères , onophoudelyk alle hare krachten tot zelfsbehoud infpannende, vindt zich niet beperkt binnen de palen der voordeeligfte, der bestmooglyke, plaatfing. Neen! zy tracht ook zich te redden by andere mingunftige plaatfingen. Wy  Ql.Hoofdft) DER VERLOSSING. iai Wy gaan dus thans over tot het onderzoek van de zoodanigen, waarin de vrucht door de krachten der Natuur alleen nog kan worden uitgedreven. § 183. Hiervoren is aangewezen, dat het liquor arr.nii, in de verdere uitzetting van den uterus wederftand vindende, de vrucht zoodanig drukt, dat dezelve genoodzaakt is de minstmoogJyke plaats te beflaan: het gevolg hiervan is de plaatfing der kin op de borst: en deze brengt te weeg, dat het hoofd in deszelfs kleinfte afmetingen zich aanbiedt. (§ 78.) Voorts is aangetoond, dat de baarmoeder, gedurende de zwangerheid, zydelings en voorwaards gedreven word; waardoor de vrucht het bekken met eene fchuinfche richting inzakt. Dar, het hoofd , wederftanden aantreffende, om in dié fchuinfche richting uit het bekken uitgedreven te worden, derwaards gedreven word, waar het uitgang vinden kan ; en vaste fteunpunten in de uitholling van het heiligbeen ontmoet, om door de fpilswyze beweging onder het fchaambeen gevoerd te worden. Eindelyk heeft men kunnen zien, dat het hoofd, in plaats van alleen aan de rechtlynige uitdryving der weeën te gehoorzamen, en dienvolgende naar de richting van de fpil des bekkens uitgang te vinden, genoodzaakt word, om ook die richting te volgen, welke de uitholling der heiligzitbeensbanden en des bilnaads aanbieden; naarH 5 dien  Vastgeftelde wetten, volgens weiten de Natuur de menschlyke vrucht uitiryft. AlGEMCK- M voorwaarde , onder welke het werktuiglyke der veilosüng i« HET WERKTUIGLYKE (II.Hoofdft.) dien het over deze uitholling als 'tware opklimmen en uitfehuiven moet. De vastgeftelde wetten, volgens welken de Natuur de menfehelyke vrucht in eene bepaalde loopftreek uitdryft: of met andere woorden , volgens welken zy het werktuiglyke der verlosfing volvoert, zyn dierhalve reeds aangetoond te zyn: — in het eerste tydperk, de fchuinfche indaling van 'shoofds kleinfte oppervlakte: — in het tweede tydperk , de fpilswyze beweging: en, in hec derde tydperk, de draaijende uitfehuiving. In het vorige Hoofdftuk is betoogd, hoe de Natuur aan deze vastgeftelde wetten op de bestv.ooglyke wys gehoorzame: thans moeten wy onzoeken, en betogen, hoe zy aan dezelven op verfchillende wyzen gehoorzamen kunne? Hier doet overzulks de Verloskundige vraag zich op: „ Van welke verlosfingen kan de Natuur het „ werktuiglyke door Hare vermogens volvoe„ ren"? Het antwoord is, eenvoudiglyk, dit : De Natuur kan aan de gemelde vastgeftelde wetten gehoorzamen , en alzoo de vrucht door Haar eigen vermogen uitdry ven: „ indien „ maar de kleinfte afmetingen van het hoofd „ overeenkomen of invallen met de voordeeligfte „ afmetingen van het bekken"1! dat is: indien 's hoofds  (II. Hoof elft) DER VERLOSSING. 123 'shoofds perpendiculair en transverfaal aan den i bovenften doortocht met de diagonalen; en aan, den onderften doortocht met de voorwaardfche en] dwarfche afmetingen overeenkomen of invallen! § 184. Om deze waarheid te kunnen betogen, moeten wy alvorens onderzoeken, op hoevele manieren deze overeenkomst kan plaats hebben: dat is: hoevele plaatfingen mooglyk zyn, waarby 'shoofds kleinfte afmetingen met de voordeeligften van het bekken kunnen overeenkomen of invallen. § 185. vier plaatfingen zyn mooglyk, waarin de kleinfte afmetingen van het hoofd kunnen invallen met de voordeeligfte afmetingen van den bovenften doortocht: dat is: de diagonalen kunnen de kleinfte afmetingen van het hoofd op vierderlei wys bevatten. De vier plaatfingen, die hieruit ontftaan, noemen wy A, B, C, en D. § 186. Het achterhoofdspunt vóóruit, en, zooveel de helling van de kin op de borst zulks toelaat, (§66.) nederwaards geplaatst, geeft A. en B. § 187. [A.~\ „ Het achterhoofdspunt vóóruit; „ de kin op de borst; en daardoor het achter„ hoofdspunt zooveel mooglyk (§ 66.) neder* ,, waards ": — en tegelyk het achterhoofd „ achter de rechter- of linker-cavitas cotyloï„ dea; en het opperhoofd tegen de daarover- » ge- oor de latuur zel- e kan olvoerd rordea. De klein(le afmetinvan het aoofd kunaen mee de diagonalenpan den bovenftendoortocht op v 1 e s.- d S rlsi ivvïcn overeenkomen of ia* vallen. Het ach. terheofdspant vóóruit , gevea A* en B.  124 HET WERKTUIGLYKE QI.Hoofdfl.) „ gefielde fymphyfis facro - iliaca ". Deze is die plaatfing, welke in het vorige hoofds tuk verklaard en betoogd is, als de voordeeligfïe, de bestmooglyke zynde. § 188. [£. ] „ Het achterhoofdspunt we„ derom vóóruit; de kin op de borst; endaar„ door het achterhoofdspunt zooveel mooglyk „ (§ 66.) nederwaards:— doch alsnu het op„ perhoofd achter de rechter- of linker-cavitas „ eotyloïdea; en het achterhoofd tegen de daar„ overgeflelde fymphyfis facro • iliaca ". § 189. Wanneer, by deze plaatfing, de kleinfte oppervlakte van het hoofd met de diagonaal invalt, begrypt elk, dat de kin fterk tegen de borst moet gedrukt zyn: niet het voorhoofd, maar integendeel het opperhoofd moet tegen de cavitas eotyloïdea liggen; niet het achterhoofdspunt, maar in de daad het achterhoofd moet aan de tegenovergeftelde fymphyfis facroiliaca beantwoorden: zoodat het achterhoofdspunt zooveel mooglyk, (dat is, zooveel de helling der kin op de borst zulks toelaat,) vóóruit nederwaards dale. De kin kan buiten twyfel niet door de borst worden heengedreven; en daarom zal ook het achterhoofdspunt niet volmaakt nederwaards dalen: maar, indien de kin flechts genoegfaam tegen de borst fteunt, zal 'er toch ééne fchuinfche perpendiculair (§ 45.9 met de diagonaal invallen; en het achterhoofdspunt  (ILHoofdft.-) DER VERLOSSING. 125 punt zal, zooveel mooglyk vóóruit, nederwaards dalen: even als in de bestmooglyke plaatfing A. — met dit onderfcheid alleen, dat nu in B. het achterhoofd tegen ét fymphyfis facro-iliaca ligt, daar het in A. tegen de cavitas eotyloïdea gelegen was. § 19c Zoodra nochtans de kin niet genoegfaam te en de borst fteunt, zal ook eenigszins de grootere oppervlakte \ an het hoofd nederdalen; en, inzoover de kin niet genoegfaam tegen de borst fteunt, daalt insgelyks het achterhoofdspunt niet genoegfaam vóóruit nederwaards. Inzoover dus, eenigermate, de grootere oppervlakte van het hoofd nederdaalt, ('tgene in allen opzichte hetzelfde is,) wykt ook de plaatfing af van onze plaatfing B. als eifchende, dat het achterhoofdspunt zooveel mooglyk vóóruit nederwaards dale ; en alzoo de perpendiculair — fchoon in eene fchuinfche richting, omdat de kin niet door de borst kan worden heengedreven C§ 45 3 — invalle met de diagonaal des bovenden doortochts. § 191. Wanneer dan nu de kin niet genoegfaam tegen de borst is aangedrukt, kan het hoofd niet gezegd worden in deszelfs kleinfte afmetingen — dat is, met het achterhoofdspunt •■zooveel mooglyk vooruit — nederwaards te dalen. In dit geval moet de kunst het gebrek dezer plaatfing verbeteren: waarover nader in het vol-  De kin ven-fit fccft C. eo D. iz6 HET WERKTUIGLYKE (ILHoofdfl.) volgende hoofdstuk, wanneer wy over die kwade plaatfingen, waarin het hoofd met zyne grootfte oppervlakte zich aanbiedt, opzetlyk zullen fpreken. § 19a. B. eischt derhalve, dat de kin zooveel mooglyk tegen de borst aangedrukt zy: —* dat het achterhoofdspunt, zooveel mooglyk als de helling der kin toelaat, vóóruit nederwaards daIe : en dat alzoo de perpendiculair van het hoofd — fchoon in eene fchuinfche richting, omdat de kin niet door de borst kan worden heengedreven ( § 45O — overeenkome of invalle met de diagonaal van den bovenften doortocht. § 193. De nadere verklaring van deze plaatfing (in § 217. 218. 219.) zal bekwame gelegenheid geven, om op te merken, inhoever de Natuur, wanneer zoo eene plaatfing voorkomt, in ftaat zy, het hoofd eene meer ongunftige loopftreek te doen befchryven! blyvende dezelve ook daarom veel minder voordeelig, dan de plaatfing A. § 194. Deze A. en B. nu zyn de twee plaatfingen, in welken de kleinfte oppervlakte van het hoofd met de diagonaal des bovenften doortochts invallen kan, wanneer het achterhoofdspunt vóóruit het eerfle zich aanbiedt:—. dan, ook de kin kan het eerfte zich voordoen. Niettemin kan'shoofds kleinfte oppervlakte met ge- mel;  (77. Hoofd]}.) DER VERLOSSING. 117 melde diagonaal invallen; — en alsdan ontftaan de plaatfingen C. en D. welken nu zullen moeten worden verklaard. $ 195. Wanneer een kegel, met zyn' top vooruit, nederwaards daalt, verricht hy zulks, met zyne kleinfte oppervlakte: men ftelle zich nu het hoofd vóór als een' dubbelen kegel: — één , wiens top het achterhoofdspunt, en wiens bafii het aangezicht is: (in deze kegelwyze gedaante daalt het hoofd by A. en B. den bovenften doortocht in:) en één , wiens top de kin, en wiens bafïs eene lyn is, welke uit de voorfte fontanel, door het hoofd, naar het midden van het achterhoofd getrokken word. Het hoofd zal dan in C. en D. met de kin vóóruit, in deze laatfte kegel wyze gedaante, den bovenften doortocht indalen: mits i°. de tronk vóóruit geboren zy, en dus de verlosfing by de voeten gefchiede: — want, wanneer de kin vóóruit nederdaalt, en de tronk niet reeds geboren is, verftaatelklichtelyk, dat ( door de uitrekking van den hals) de ligging voor het kind zeer gevaarlyk, en dienvolgende de plaatfing, ver van natuurlyk te zyn, zeer ongunftig zoude wezen: — en mits,2°. de kin, alwederom zooveel mooglyk, tegen de borst zy aangedrukt. § 19Ó. By die kegel wyze nederdaling der.halve , .welke met de kin vóóruit gefchiede ,  I I C. en D. ge» Ten de Natuurlykeverlosfing by de voe»P. Gewielde fiir plaat- [48 HET WERKTUIGLYKE (lI.Hoofdfl) "chiedt, ontftaan aan den bovenften doortocht le plaatfingen C. en D. § 19.7. [ C. ] „ De kin vóóruit; de tronk ge, boren; de kin tegen de borst; het achterhoofd , tegen de rechter-of linker- cavitas eotyloïdea ; , en het opperhoofd tegen de overgeftelde fym, phyfis facro - iliaca " : § 198. [D.] „ De kin vóóruit; de tronk , geboren; de kin tégen de borst; het opper, hoofd tegen de rechter - of linker - cavitas coty, loïdea; en het achterhoofd tegen de daarover, gefielde fymphyfis facro - iliaca ". § 199. Hoe lichtelyk ook (by deze plaatfingen C. enZ).) de kin de borst verlaten kunne; en overzulks eene grootere oppervlakte van het hoofd, in plaats der kleinfte, zich kunne aanbieden: zal nochtans , indien de kin tegen de borst is aangedrukt , de kleinfte oppervlakte van het hoofd met de diagonalen des bovenften doortochts overeenkomen of invallen. § 200. Men ziet terftond, dat deze plaatfingen C. en D. de grond zyn, waarop het leerfluk der Natuurlyke verlosfing by de voeten berust. § 201. Men ziet vervolgens, dat by A. B* C. en D. aan den bovenften doortocht de kin beftendig tegen de borst is aangedrukt. § loa. Men ziet alverder, dat de plaatfingen A  (ƒƒ. Hoofdft.) DER VERLOSSING. 120 A. B. C. en D. aan den bovenften doortocht eigenlyk kunnen verdubbeld worden:— want, dewyl elk derzelven achter de rechter - of linkercavitas eotyloïdea kan ftand grypen , zullen (wanneer men volftrekt naaukeurig wil fpreken) acht plaatfingen des hoofds mooglyk zyn, waarin deszelfs kleinfte oppervlakte met de diagonalen des bovenften doortochts kunnen overeenkomen of invallen. § 203. Men ziet eindelyk, dat uit gemelde vier plaatfingen aan den bovenften doortocht de vier plaatfingen, die uit denzelvenaandenon derften doortocht voorkomen, van zelve vol gen: doch dat van gemelde acht plaatfingen flecht, yier aan den onderften doortocht te pas komen: — dewyl; 't zy de draaijing van een achtfie des enkels, in het tweede tydperk, van achter d< rechter of van achter de linker -cavitas cotyloï dea gefchiede; altyd de plaatfing onder he fchaambeen het effect van deze draaijing is. De vier plaatfingen derhalve, welken aan den on derften doortocht uit A. B. C. en D. voorkomen en welken tevens de vier eenig mooglyken zyn waarby de voordeeligfte afmetingen van den on derften doortocht de kleinfte afmetingen van hei hoofd kunnen bevatten, zyn (1.) Het achterhoofdspunt vóóruit in A. enB, ( 2.) De kin vóóruit in C. en D. § 204. [A] Het achterhoofdspunt vóóruit: I de fiogen kunnen verdubbeld worden. De kleinfte afmetin- I gen van het hoofd kunnen met de voordeeligfte afinctin- . gen van dea onderften _ doortocht op vierder lei wyzen overeenko- i mm of ia. vallen. C Het achterhoofdspunt vóóruit geeft 4. ea £.  Be Vin «vérutt j3o HET WERKTUIGLYKE (JUloofdfl.) de kin op de borst; het achterhoofd onderden boog van de fchaambeenderen; en het opperhoofd overeenkomende met de uitholling van het heiligbeen: — deze is die plaatfing aan den onderften doortocht, welke in het vorige hoofdstuk verklaard en betoogd is, als de voordeedeelig/le, de bestmooglyke. § 205. [2>\] Het achterhoofdspunt vóóruit: de kin op de borst; het opperhoofd onderden boog van de fchaambeenderen; en het achterhoofd gekeerd naar de uitholling van het heiligbeen: — zoolang, in deze plaatfing, de kin tegen de borst blyft aangedrukt, zal niet het voorhoofd, maar integendeel het opperhoofd, aan den boog der fchaambeenderen beantwoorden : en zoolang zal ook het hoofd in zyne kleinfte oppervlakte aan den onderften doortocht zich aanbieden: — fchoon al wederom, omdat de kin niet dóór de borst kan worden heengedreven , 'shoofds perpendiculair in eene eenigszins fchuinfche richting met de voorwaardfche afmeting van den onderlten doortocht zal invallen. Het is derhalve duidelyk, en tegelyk van belang, aan te merken: dat, in deze plaatfing, de verwydering der kin van de borst, aan het hoofd terftond eene grootere oppervlakte doet aanbieden; waardoor dan ook de plaatfing van het hoofd zelve terftond ongunflig worden zoude. § 206. [ C. ] De kin vóóruit: de tronk geboren;  (II. Hoof aft.) DER VERLOSSING. ï 31 ren; de kin op de borst; het achterhoofd tegen den boog der fchaambeenderen ; en het opperhoofd overeenkomende met de uitholling van het heiligbeen. % 207. [D.] De kin vóóruit: de tronk geboren; de kin op de borst; het opperhoofd tegen den boog der fchaambeenderen; en het achterhoofd gekeerd naar de uitholling van het heiligbeen. ' § 208. Zoolang in de plaatfingen C. en D. de kin op de borst gedrukt blyft, biedt ook het hoofd in deszelfs kleinfte oppervlakte zich aan by den onderften doortocht; en even zoolang blyven de kleinfte afmetingen van het hoofd overeenkomen , of zy vallen in, met de voordeeligfte afmetingen van dien doortocht: — naar mate integendeel de kin meerder of minder van de borst zich verwydert,zalhethoofdevenzoo,meerof min met deszelfs grootfte oppervlakte zich aanbieden, en de hulp der kunst vereifchen. Dit eene en andere zal, by de verklaring, en by het betoog der niet natuurlyke verlosfingen, nader blyken. § 209. Aan het begin van dit Hoofdftuk is, by het flot van 5 183. gezegd : „ dat de Natuur „ in ftaat zy, om het werktuiglyke der verlos„ fing door eigene vermogens te volvoeren, „ indien maar 's hoofds kleinfte afmetingen I * „ over¬ geeft c. en D ;  i; >•» 55 Vv C 1 i V \ < « ■Natuurlyke , fchoon daarom «eenszins de icstmotglyie plaatfing, met het achterhoofdspunt vóórxt\t, aan den Tiovenden en aan dct onderften doortocht. i» HET WERKTUIGLYKE (II.Hoofdft) overeenkomen, of invallen , met de voordeeligfte afmetingen van het bekken ". Om dit te betogen moet derhalve bewezen orden, dat de Natuur de verlosfingen A. B. . en D. volvoeren kan ! Want A, B. C. en >. zyn de eenigmooglyke plaatfingen , waarby : hoofds kleine afmetingen overeenkomen , of ivallen, met de voordeeligfien van het beken. § aio. Ten opzichte nu van A. is uitvoerig ewezen in het vorige hoofdstuk, dat deze [e voordeeligfte, de bestmooglyke zy. Dus bly>en B. C. en D. over. Met betrekking tot B. zullen wy de aangevoerde waarheid in het VIERDE: — ten aanzien van in het VYFDE: — en nopens D. in het ZESDE voorstel verklaren en betogen. VIERDE VOORSTEL. § 2ïi. De Natuur kan het werktuiglyke der verlosfing door eigene vermogens volvoeren , wanneer de kleinfte afmetingen van het hoofd, met de voordeeligfte afmetingen van het bekken, zoodanig (volgens B.~) overeenkomen, dat „ het achterhoofdspunt vóóruit en (zooveel „ mooglyk, als de helling der kin op de borst „ dit toelaat) nederwaards geplaatst, eerst „ nederdalc; terwyl aan den bovenften doortocht 5, hes  (Il.IIoofdji) DER VERLOSSING. 133 „ het opperhoofd gelegen zy achter de rechterof linker- cavitas eotyloïdea: zoodat het ach,, terhoofd aan de tegenovergeltelde fymphyfis „ facro- iliaca beantwoorde, — waarna, aan „ den onderften doortocht, het opperhoofd aan de bocht des fchaambeens , en het achter„ hoofd aan de uitholling van het heiligbeen , „ beantwoordt ". VERKLARING. § 212. Men ziet dadelyk, dat deze plaatfing 2>. in alle opzichten met de bestmooglyke plaatfing A. overeenkomt : uitgezonderd flechts, dat, in plaats van hèt achterhoofd, alsnu het opperhoofd achter de cavitas eotyloïdea ligt:—voor 't overige gefchiedt het werktuiglyke der Verlosfing voor elk tydperk volltrekt op dezelfde wys. § 213. De vrucht, die gedurende de zwangerheid in een' fiaat van volkomene rust zich bevindt, en de kleinstmooglyke plaats beflaat, heeft (om dezelfde natuurkundige reden als by de plaatfing A. §. 78.) de billen en hielen opwaards , en de kin hellende tegen de borst: met dat onderfcheid alleen, dat nu de rug aan de achterfle inwendige oppervlakte der baarmoeder beantwoordt; daar deze in A. met de veorwaardjchs inwendige oppervlakte van de I 3 baar- Verltlaring van het vierde voorliet.  "Berfïe tydperk. 134 HET WERKTUIGLYKE QLHoofdfl) baarmoeder overeenkwam. Het achterhoofdspunt daalt derhalve alhier insgelyks vóóruit, en zooveel mooglyk, als de helling van de kin toelaat, nederwaards: — al verder doet, evenals in de plaatfing A. (§ 98.) de bocht van de lendenwervelen , en de ingewanden , die voor de klimmende baarmoeder wyken, derzelver bodem voorwaards ter rechter- of linkerkant hellen. Hierdoor word teweeggebracht, dat het achterhoofdspunt, 't gene met den mond der baarmoeder overeenkomt, naar de tegenovergeftelde zyde word gevoerd; en wel zoo, dat in de plaatfing B. het opperhoofd achter de rechter- of linker - cavitas eotyloïdea gedreven word : derhalve daalt 's hoofds perpendiculair , hoewel in eene fchuinfche richting, omdat de kin niet dóór de borst kan worden gedreven (§ 440in ééne der diagonalen: en deze indaling is het eerste tydperk van den arbeid: dat, volgens dezelfde werktuiglyke wys als by de plaatfing A. volvoerd word : — met dit verfchil evenwel , dat het hoofd, nu (in ü), als omgekeerd voorkomt ; en dat het opperhoofd, in plaats van het achterhoofd , achter de cavitas eotyloïdea lig', § 214. Indien nu de bovenfte doortocht de uitgang van het bekken ware, zoude het hoofd in deze fchuinfche richting worden uitgedreven: *» doch, inde eerfte plaats, belet de in-  QL Hoofd ft.) DER VERLOSSING. 135 wendige oppervlakte van het zitbeen , en daarna de inwendige oppervlakte van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden deze fchuinfche nederdaling en uitdryving "van ;het hoofd. Het hoofd moet derhalve derwaards gedreven worden, daar het eenen uitgang vinden kan: en het moet dus noodwendig eene andere loopftreek volgen , die faamgefteld is uit de rechtlynige richting der uitdryvende weeën , en de kromlynige richting van gemelde wederftanden. Volgens deze loopftreek draait het opperhoofd een aehtfte deel van een' cirkel van achter de cavitas eotyloïdea tot onder het fchaambeen. Deze draaijing , welke de fpilswyze beweging is, gefchiedt cp dezelfde werktuiglyke manier, als in A. met dit onderfcheid, dat in A. de achtereenvolgende punten van het opperhoofd de beweegbare punten zyn, welken op de vaste fteunpunten van de uitholling des bekkens draaijen en voortgefchoven worden ; daar nu in B. de punten van de bolronde oppervlakte des achterhoofds op de vaste fteunpunten van de uitholling des bekkens draaijen: fchoon, in de daad, de bolronde oppervlakte van het achterhoofd niet zoowel, als die van het opperhoofd, overeenkome met de uitholling van het heiligbeen : — \ gene dan ook eene der redenen is, waarom A. voordeeliger zij dan B. en waarom de plaatfing B. wanneer het heiligbeen niet genoegfaam I 4 is  Tweed» ydperk. Derde tydperk. 130- HET WERKTUIGLYKE (II.HoofdJl.) is uitgehold, lichtelyker in eene niet natuurlyke ontaarden kan , gelyk ftraks blyken zal. Door deze fpilswyze beweeging nu word het opperhoofd onder de bocht van het fchaambeen gevoerd: en alzoo, in het tweede tydperk van den arbeid, teweeggebracht, dat 's hoofds perpendiculair , terwyl de helling der kin op de borst beftendig blyft ftandhouden , overeenkome of invalle met de voorwaardfche ; en *s hoofds transverfaal, met de dwarfche afmeting des onderften doortochts. § 15. Van nu af begint het hoofd zyn' uittocht uit het bekken , en uit den fchoot der moeder: de Natuur volvoert dezen uittocht, die het derde tydperk van den arbeid is, niet altyd op dezelfde, maar gemeenlyk op ééne van de.twee volgende wyzen. i°. Wanneer het kinderhoofd niet zeer groot; het bekken ruim; genoegfaam uitgehold; en het ftaartbeen tevens zeer beweegbaar is, of ten minfte niet aanmerklyk inwykt: gefchiedt het werktuiglyke dezer verlosfing op de gunftigfte wys; en wel op dezelfde manier als in A. met uitzondering , dat (in A) het achterhoofd, en nu (in B~) het opperhoofd, onder het fchaambeen uitdraait : cn dienvolgende ook in A. het opperhoofd, en in B. het achterhoofd over het uitgeholde uitfpanfel der heiligzicbeens. ban-;  'JI.HoofJftO DER VERLOSSING. 137 banden, en over de uitgeholde oppervlakte des bilnaads draait. Maar, dewyl het opperhoofd, beter dan het achterhoofd, met gemelde uitgeholde oppervlakten overeenkomt, is ook, onder anderen daarom , de plaatfing by A. gunftiger dan die by B. .Voor 't overige word het hoofd in B. even als in A. uitgedreven in eene loopftreek, wier richting faamgefteld is uit de rechtlynige richting der uitdryvende weeën , en de kromlyrige richting van de uitgeholde oppervlakte van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden , en des bilnaads. Zonder deze wederftanden:'_ dat is: indien het heiligbeen plat, en de heiligzitbeensbanden geheel afwezig geweest waren, zoude het achterhoofdspunt, evenals in de twee eerste tydperken, zyne nedervaardfche plaatfing behouden hebben , en alzoo zyn uitgedreven. Dan het moet, alsnu, over deze 'uitgeholde wederftanden opwaards uitdraaijen: — en, dewyl de weeën, ten gelyken tyde, rechtlynig blyven uitdryyen, gehoorzaamt het hoofd aan eene faamgeftelde beweging, waardoor het te gelyk draait en uitgedreven WOrd: — hierdoor word teweeggebracht, dat in B. niet hetzelfde punt van het opperhoofd onder het fchaambeen , als onbeweegbaar, gedurende die draaijing blyft; maar dat op gelyken tyd de achtereenvolgende punten van het opperhoofd werden uitgedreven. I 5 B?  r3S HET WERKTUIGLYKE rit. Hoofdft) By deze eerfte manier van uitdryving draaijen derhalve de achtereenvolgende punten van het opperhoofd onder het fchaambeen uit; en de achtereenvolgende punten van het achterhoofd draaijen over den bilnaad, die fterk uitgerekt word: — zoodat, bygevolg, het hoofd uiigedreven word in deszelfs kleinften omtrek, of kegelwyze gedaante, met het achterhoofdspunt vóóruit, 't gene over den bilnaad opwaards is uitgefchoven. a°. Niet zelden evenwel, (en dit is eene nadere aanmerking,) zoo nameiyk het hoofd maar eenigszins groot is, word het achterhoofdspunt niet opwaards over den bilnaad uitgefchoven:-—. maar het achterhoofd blyft in de uitholling van den bilnaad; dryft denzelven, uitrekkender wyze , naar den anus achteruit: terwyl de weeën eerst het aangezicht, en daarna de kin, van onder het fchaambeen uitftuwen. In dit geval word wel het hoofd insgelyks in deszelfs kegelwyze gedaante uitgedreven ; doch alsdan juist met dat punt des kegels vóóruit, 't welke de kin is. § ai6. Na aldus het werktuiglyke van de plaatfing B. naaukeurig genoeg, gelyk vertroud word, te hebben verklaard , dient alsnu te volgen het betoog, dat de Natuur, door eigene vermogens, de verlosfing kunne volvoeren. Evenwel behoort vooraf, met opzicht tot het min voordeelige der plaatfing B. eene gewichtige opmerking  (//. Hoofdjl.) DER VERLOSSING. 13? king gemaakt te worden, die alle aandacht verdient. § 217. Dewyl de bolronde oppervlakte van het achterhoofd een korter en minder uitgewischt bolrond is , dan het opperhoofd zelf: komt overzulks dit laatfte beter overeen met de uitgewischte uitholling van het heiligbeen. Deze uitholling zelve maakt , eer zy begint, eerst eenplanum inclïnatum oïfchuinsch vlak uit, Op dit planum inclir.atum nu, en in de daaropvolgende uitholling van het heiligbeen, past he opperhoofd in A. volkomen: en in die liggim vinden alle de achtereenvolgende punten van d< futura fagittalis genoegfame fteunpunten , on op de, eerst fchuinfche of vlakke, en daarna in d uitgeholde, oppervlakte van het heiligbeen, doo de fpilswyze beweging gedraaid te worden; te einde het achterhoofd van achter de cavitas ct tyloïdea onder het fchaambeen gevoerd word. Thans moet in B. het opperhoofd van achter d cavitas eotyloïdea onder het fchaambeen wo: den gebracht. Naardien nu de korte en me. bolronde oppervlakte van het achterhoofd, ni zoowel als het langere en meer uitgewischte oj perhoofd,op het planum inclinatum,en de daa op volgende uitholling van het heiligbeen pas zal het achterhoofd, indien niet het heiligbe. volkomen wél gevormd (dat is fterk uitg ho!d) zy, ter genoegfame draaijing in het b< Reden , waarom B. lichtelyk eene niet natnurlyit plütfinl worde. > 1 r 1 e :r ;t )rt;:n eif Ta 3  ï4o HET WERKTUIGLYKE (ILHoofdft.) ligbeen, voldoende fteunpunten misfen: — ja, zoodra dat heiligbeen flechts eenigszins platachtig is, O gene "iet zelden gebeurt,) zal de draaijing, door middel der fpilswyze beweging, niet behoorlyk kunnen gefchieden : 't gene dan teweegbrengt, dat het hoofd, in plaats van te draaijen in zyne fchuinfche richting , nedergeperst word; en alzoo zyne fchuinfche ligging aan den onderften doortocht blyft behouden. § 218. Dan deze fchuinfche ligging van het hoofd aan den onderften doortocht is, in geenen deele, het eenigfte ongemak, uit de mindere overeenkomst tusfchen de bolronde oppervlakte van het achterhoofd, en de uitgeholde van het heiligbeen, ontftaande. Het achterhoofd toch heeft (gelyk gezegd is) eene meerdere uitholling van het heiligbeen noodig, om daarin te kunnen draaijen , dan het opperhoofd. Indien nu in een eenigszins platachtig heiligbeen deze fpilswyze beweging ontbreekt, zal niet alleen het hoofd zyne fchuinfche richting blyven behouden , maar de kin loopt ook gevaar van de borst te verlaten: waardoor noodzaaklyk teweeggebracht zoude worden, dat het hoofd aan den onderften doortocht eene zyner grootere (dat is zyne voorwaardfche) oppervlakte aanbiedt. Dit is duidelyk op de volgende wys. § aio. In E. zoowel als in A, zal, by de 'inzakking in de diagonaal aan den bovenften door-  C/7. HoofdftO iDER VERLOSSING. 141 doortocht, 'shoofdsperpendiculair altyd in eene eenigszins fchuinfche richting inzakken, en alzoo het achterhoofdspunt niet volkomen , maar flechts zooveel mooglyk nederwaards zakken , als de helling van de kin op de borst kan toelaten; dewyl de kin niet dóór de borst kan worden heengedreven. Dit is reeds meermalen uitvoerig aangetoond , en mag dus billyk worden vertroud reeds vollédig te zyn begrepen. Derhalve zakt zoowel in B. als in A. eene fchuinfche perpendiculair in den bovenden doortocht: — en dewyl het achterhoofdspunt alsnu niet volkomen nederwaards daalt, zal hetzelve in B. eenigszins opwaards geplaatst zyn, en overeenkomen met de fymphyfis facro-iliaca. Indien alsdan het heiligbeen eenigermate platachtig is, ('t gene zooeven is voorgefteld als niet zelden gebeurende, en dat ook in de daad gebeuren kan, zonder echter daarom het bekken als kwalyk gevormd aan te merken:) —indien, herzeg ik, alsdan het heiligbeen eenigermate platachtig is, waardoor het achterhoofd fteunpunten mist, om daarop te draaijen, en alzoo de fpilswyze beweging achterlyk blyft: — zal niet alleen het hoofd in zyne diagonale richting blyven nederzakken; maar, 't gene nog erger is, de kin zal gevaar loopen van de borst geheel te yerlaten. Want, terwyl het achterhoofd niet draait, maar flechts voortgedreven word, geraakt  i4» HET WERKTUIGLYKE QIMoofdfl) raakt het opperhoofd niet onder het fchaambeen; en het achterhoofd komt niet in de uitholling van het heiligbeen: integendeel, het achterhoofd word , in plaats van te draaijen, fchuins nederwaards in den grond van het bekken gevoerd , tot aan de heiligzitbeensuitranding , welke het begin is van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden. Het hoofd alzoo fchuins tiedergefchoven zynde, is het achterhoofd niet naar die plaats gevoerd, waar het uitgang vinden moest; maar naar de heiligzitbeensuitranding, daar het geen' uitgang vinden kan: zoodanig, dat nu de weeën alleen op het aangezicht en kin werken ; waardoor zy de kin van de borst affturen, en van dezelve doen verwyderen: zoodat in deze omflandigheid het voorhoofd achter de cavitas eotyloïdea geraakt. Dit brengt teweeg, dat het hoofd i°. in eene diagonale ligging, en a°. met zyn overlangfche of voorwaardfche afmeting, aan den onderften doortocht zich aanbiede. Deze plaatfing nu , indien zy niet geredtword door de Natuur, die in dit geval het hoofd mouleert, aan de voorfte fontanel ëen kegelpunt maakt, en de kin onder het fchaambeen uitdryft, moet door de kunst verbeterd worden. § "jo. Het blykt derhalve, dat: indien de ligging B. natuurlyk zal zyn : vooreerst de kin, by de inzakking in de diagonaal, zoo fterk als moog-  QII.Hoofdfi.) DER VERLOSSING. 143 mooglyk is tegen de borst moet worden aangedreven : en dat ten anderen het heiligbeen genoegfaam uitgehold, en in het minst niet platachtig moete wezen; dewyl dan, door gebrek der fpilswyze beweging, alle die ongemakken, die wy hebben opgegeven , kunnen verwekt worden. § 221. Na deze gewichtige aanmerking zal het betoog : „ dat de verlosfing by de plaat„ fing B. in een welgevormd en volkomen uit,, gehold bekken, door de vermogens der Na» ,, tuur volvoerd kunne worden ": niet zeer moeilyk zyn: —- wy gaan thans daartoe over. BETOOG. § 2S2. Het verfehil tusfchen de ligging B. en de bestmooglyke A. beftaat daarin : dat de kortere, meer bolronde, en minder uitgewischte. oppervlakte van het achterhoofd minder over eenkomt met, en minder past in, de uitholling van het heiligbeen, dan de langere, meer uitgewischte, en niet zoo fterk bolronde, oppervlakte van het opperhoofd, 't welke in de uitholling van het heiligbeen volkomen past. Het gevolg van deze mindere overeenkomt beftaat hierin dat men , wanneer het bekken niet uitnemenc wél gevormd , en het heiligbeen niet genoeg faam uitgehold is, meerdere reden heeft, om t< duch Beroogvsa het vierde vooritel.  i44 HET WERKTUIGLYKE (II. Hoofdpij duchten , dat het achterhoofd in de uitholling van het heiligbeen fteunpunten misfen zal, om door middel der fpilswyze beweging het opperhoofd onder het fchaambeen te voeren. 5 223. Om dezelfde reden zal ook het peesachtige uitfpanfel van de heiligzitbeensbanden, en van den bilnaad , minder regelmatig kunnen worden uitgewischt : dewyl, by het derde tydperk van den arbeid , de meer bolronde en kortere oppervlakte van het achterhoofd in B. niet zoo volkomen daarin past, als wel de meer uitgewischte en langere oppervlakte van het opperhoofd in A. % 224. Voor 't overige geniet B. dezelfde voordeden als A Want het hoofd daalt, met deszelfs kleinfte afmetingen 1— met het achterhoofdspunt vóóruit — en zooveel mooglyk , als de helling van de kin op de borst zulks toelaat, nederwaards , in de diagonalen : dat is, in de voordeeligfte afmetingen van den bovenften doortocht. Indien dan de fpilswyze beweging regelmatig gefchiedt , (jwanneer naamlyk het opperhoofd onder het fchaambeen, en het achterhoofd in de uitholling van het heiligbeen gevoerd word,) bevindt het hoofd, aan den onderften doortocht, met zyne kleinfte afmetingen zich geplaatst in de voordeeligfte afmetingen van het bekken : te weten dezulken , waarin '« hoofds ligging de voordeden gelyktydig genie-  <7/. HoofdjlJ DER VERLOSSING. 145 ïiieteu kan (zie § 138.) zoo van de vergrooting der afmeting van het bekken, door de achteruitwyking van het ftaartbeen; als van de verkleining van 'shoofds breedte, door de inwyking der wandbeenderen , die tusfchen de onwrikbare uitwasfen der zitbeenderen worden faamgeperst. § 525. Dewyl het nu klaarblyklyk is, dat, voor zooverre de ligging B. met de bestmooglyke A. overeenkomt ; ook voor zooverre de verlosfing B. door de vermogens, der Natuur zelve kan volvoerd worden: blyft alleen overig te betogen, dat de Natuur de verlosfing B. door eigene vermogens volvoeren kunne; fchoon het achterhoofd in B. niet zulk eene volkomene overeenkomst hebbe met de uitholling van het heiligbeen, en van den bilnaad, als het opperhoofd in A. § 226. Immers, naardien deze mindere overeenkomst flechts daarom nadeelig is, dewyl het achterhoofd in een minder uitgehold bekken fteunpunten mist, waarop het, door middel der fpilswyze beweging regelmatig gedraaid kan worden : zoo zal dit nadeel meest verdwynen , indien het heiligbeen niet in het minfte platachtig , maar genoegfaam uitgehold , en volkomen wél gevormd zy. § 227. In dit geval (wanneer naamlyk het bekken wélgevormd, en het heiligbeen genoegfaam uitgehold is,) vindt de bolronde oppervlakte K van  I l ! « ] J i 1 | I I ] Voorwaarde , onder welke het wrrhtniglyte der Verlof fin % B. door de Na' tnur zelv< volvoerd Jtan wor» des. t46 HET WERKTUIGLYKE (II. Hoofd/1) rzn het achterhoofd genoegfame fteunpunten, >m door de fpilswyze beweging in het genoegaam uitgeholde heiligbeen gedraaid te worden:-— :n fchoon het peesachtige uitfpanfel van de heiigzitbeensbanden , en van den bilnaad, niet zoo egelmatig door de bolronde oppervlakte van iet achterhoofd zullen worden uitgewiseht, omdat het minder dan het opperhoofd in dezelirepast; is evenwel dit gebrek van overeenkomst :e gering , om der Natuur te beletten, zelve le verlosfing te volvoeren: dewyl eene bolronie oppervlakte over eene uitgeholde kan heenIraaijen, fchoon de eerfte niet volkomen in de aatfte past. § 228. Dewyl nu de Natuur de verlosfing ti. door eigen vermogen volvoert ; en dewyl de verlosfing B. alle de voordeden van A. geniet, behalve alleen dezulken, die by een platachtig of minder regelmatig uitgehold bekken nadeelig worden : zal ook de Natuur de verlosfing B. door eigen vermogen kunnen volvoeren : „ indien het heiligbeen niet in het min„ fte platachtig , en genoegfaam uitgehold zy: „ dat is: indien het bekken volkomen wél ge„ vormd zy ". § 229. Het befluit derhalve is rechtmatig, ■„ De Natuur kan het werktuiglyke der ver„ losfing B. door eigene vermogens volvoe„ ren ' : dewyl, vooralsnog, het werktuiglyke der  (Il.Hoofdji) DER VERLOSSING. 14? der verlosfing niet anders verklaard en betoogd word , dan voorzooverre dezelve in volkomen wélgevormde bekkens plaats heeft. En dit befluit is nog te meer daarom rechtmatig , naardien de Natuur, fchoon het bekken eenigszins platachtig moge zyn, en de fpilswyze beweging daardoor eenigszins in gebreke blyve, in plaats van het achterhoofd (in de ligging B.) opwaards over den bilnaad te fchuiven, hetzelve achterwaards langs den bilnaad naar den anus dryfc, en de kin vóóruit onder het fchaambeen uitvoert ; waardoor het hoofd in die kegelwyze gedaante, welker top de kin is, geboren word. GEVOLG. § 230. Een onderfcheidend kenmerk tusfchen de verlosfingen A. en B. beftaat daarin, dat by A. in het derde tydperk de kin altyd de borst verlaat; terwyl by B. de kin zulks niet altyd doet. Want, in de eerfle manier, waarop (in § 115.) de uittocht van het hoofd, by de ligging B. in het derde tydperk, met een ruim bekken en een niet zeer groot hoofd, befchreven is , word de kin, ook in dit tydperk , tegen de borst aangedrukt : dewyl alsdan het achterhoofd over den bilnaad fchuift,; en terwyl het opperhoofd onder het fchaambeen uitdraait, het ach-. K 3 ' ter- Onder[cheidendkenmerk tusfchen uf. en B.  Reden , waarom de plaatfing niet zelden aadeelig is. Natuurlyke Verlosfing by do voeten, met de hielen naar boven. 148 HET WERKTUIGLYKE (II. Iloofdfï.) terhoofdspunt telkens meer en meer naar de onderfte vereeniging der vulva opryst: waarvan het noodzaaklyk gevolg is, dat de kin allengskens nog meer en meer tegen de borst word aangedrukt. In de tweede manier (§ 215.) integendeel, wanneer het achterhoofd naar achter gevoerd; en de kin eerst uitgeperst word, zal ook dan in dit tydperk, en by B. de kin van de borst zich verwyderen. AANMERKING. § 231. Overmits platachtige heiligbeenen niet volftrekt zeldfaam zyn; is ook, in de daad, de ligging B. niet zelden nadeelig: doch, by wélgevormde en regelmatig uitgeholde bekkens, bevestigt de ondervinding, dat ook deze plaatfing door de vermogens der Natuur, zonder be-hulp der kunst, volvoerd kunnen worden. VYFDE VOORSTEL. § 232. De Natuur kan het werktuiglyke der verlosfing door eigene vermogens volbrengen , wanneer de kleinfte afmetingen van het hoofd met de voordeeligfte afmetingen van het bekken zoodanig (volgens C.) overeenkomen, dat „ de tronk eerst geboren zy : — dat de ,, kin 8  CILHoofdft.) DER VERLOSSING. 149 „ kin, die de top is van den omgekeerden ke„ gel des hoofds, vóóruit nederdale en tegen „ de borst ruste: — terwyl, aan den bovenften „ doortocht, het achterhoofd tegen de rechter„ of linker- cavitas eotyloïdea geplaatst is; en „ het opperhoofd aan de tegenovergeftelde fym„ phyfis Jacro - iliaca beantwoordt: waarna, aan „ den onderften doortocht , het achterhoofd „ achter de bocht des fchaambeens is geplaatst; „ en het opperhoofd met de uitholling van het „ heiligbeen overeenkomt". VERKLARING. § 233. Wanneer de vrucht in een' ftaat van volkomene rust zich bevindt, en in de baarmoe-Ider de minstmooglyke plaats beflaat: heeft dezelve in C. — om dezelfde natuurkundige reden, alsby^. (§ 73.) en by B. (§ 213.) — reeds vóór den arbeid, de kin tegen de borst geplaatst. § 234. Om diezelfde natuurkundige reden word dan ook, even als by A. en B. (§ 98. en $213.) de bodem der klimmende baarmoeder zydelings-voorwaards gedreven: 't gene teweegbrengt, dat de vrucht in eene fchuinfche rich"ttfig den bovenften doortocht, en om die reden iu deszelfs diagonaal, inzakt. S 2.15' Derhalve zullen by de ligging C. de K 3 hie- Verklaring in het vyf' •■ vourltel.  150 HET WERKTUIGLYKE riI.Hoofdfl) hielen aan de rechter- of linker-cavitas eotyloïdea ; en de teenen aan de tegenovergeftelde fymphyfis facro - iliaca beantwoorden. % s.36. Dewyl nu alle de afmetingen van den tronk, (zelfs die van de fchouders niet uitgezonderd , zoolang de vrucht geen' adem gehaald heeft,) kleiner zyn , dan de kleine afmetingen des hoofds ; en daarom des te meer kleiner zyn dan de diagonalen : word ook de gantfche tronk in eene fchuinfche loopftreek voortgeftuwd, en de voeten bevinden zich, zelfs aan den onderften doortocht , alsnog in deszelfs diagonaal geplaatst. § 237. Evenwel begint de tronk alsnu eene geringe draaijing te ondergaan \ omdat de uitwasfen, en de klimmende takken, van het zitbeen eenigszins wederftand bieden aan deszelfs fchuinfche uitdryving. Deze draaijing is niettemin alsdan nog gering: want, dewyl de afmetingen van den tronk veel kleiner zyn , dan alle afmetingen van het bekken , zoude dus de geheele tronk ook in de diagonaal van den onderften doortocht uitgang kunnen vinden. § 238. Het werktuiglyke van de verlosfing by de voeten hangt derhalve geheel af van de ligging des hoofds ; alzoo deszelfs afmetingen allen groote? zyn, dan die van den tronk. § 239. Dewyl nu, wegens de fchuins-voorwaardfche ligging van de baarmoeder, de tronk is,  <ƒƒ. Hoofdft.) DER VERLOSSING. 151 in de diagonaal is gezakt; en de kin reeds vóór den arbeid tegen de borst rustte: zakt overzulks (inde plaatfing C.) de kin, welke de top van 's hoofds omgekeerden kegel is, vóóruit; en, tegen de borst gedrukt zynde, daalt zy in de diagonaal des bovenften doortochts. Dit brengt alras , mits zy tegen de borst aangedrukt blyve, teweeg, dat 's hoofds kleinfte afmetingen met gemelde diagonalen overeenkomen, of invallen: en zoodra deze inzakking volkomen voltooid is, kan men ook het eerste tydperk van deze verlosfing als vollédig afgeloopen oor* deelen. § 240. In het begin nu van het tweede tydperk word het hoofd, even als by A. en B. in deszelfs fchuinfchen voortgang en uitgang, door de klimmende takken van het zitbeen bes let; maar het opperhoofd , wiens oppervlakte een uitgewischt bolrond is, overeenkomende met de gedaante van het uitgeholde heiligbeen, vindt fteunpunten, waarop de achtereenvolgende punten van den pylnaad door de fpilswyze beweging gedraaid worden: 't gene teweegbrengt, dat het achterhoofd, aan den onderften doortocht, onder het fchaambeen geraakt; en alzoo 'shoofds kleinfte afmetingen met de voordeeligfte afmetingen van den onderften doortocht overeenkomen. % 241. De genoegfame reden van de werkK 4 tuig- Eerjti lyi- >trk.  Tweede fdperlc. Derde tri- i.exk. 15a HET WERKTUIGLYKE (ILHoofdJÏ) tiiiglyke manier , waarop dit tydperk der ver* losfing door de fpilswyze beweging volbracht word, is volftrekt dezelfde, als by A. (§ 124). Het onderfcheid is alleen daarin gelegen, dat als* nu de top des omgekeerden kegels eerst nederdaalt: en het tweede tydperk der verlosfing is volvoerd, zoodra het hoofd in gemelde plaatfing , met de kin op de borst, den onderften doortocht bereikt heeft. $ 24a. Na deze werkingen draait, in het derde tydperk, eerst het aangezicht; en vervolgens het opperhoofd , wiens bolronde oppervlakte in de uitgeholde oppervlakte van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden, en des bilnaads past; den fchoot der moeder uit. § 243. Even, naamlyk, als in A. belet de aanwezigheid van deze pees- en vleeschachtige deelen de uitdryving van het hoofd in eene rechte lyn nederwaards. De kin moet derhalve klimmen, en over den bilnaad heenfehuiven: — het hoofd moet, dienvolgende , ook nu aan eene loopftreek gehoorzamen, wier richting faamgefteld is uit de rechtlynige richting der weeën, en de kromlynige richting der wederftanden, welken het overfchreden moet. Dit eene en andere veroorzaakt, dat (gelyk reeds by A. uitvoerig bewezen is, fa $ 158. 159.) net achterhoofd nietalleen onder het fchaambeen opwaards draaije, ïflaap QQk gelyktydig uitgedreven worde. { —? en  QLJIoofdfl) DER VERLOSSING. 153 vermits, by de uitdraaijing van het hoofd, nimmer hetzelfde punt van het achterhoofd onder het fchaambeen blyft; maar integendeel de achtereenvolgende punten van het achterhoofd, welken van de bafts van het cranium tot aan het achterhoofdspunt zich uitftrekken, eikanderen telkens vervangen: vindt men, ook in dit geval, de genoegfame reden, waarom de perpendiculair van het hoofd, tot aan het einde van 'shoofds vollédigen uittocht, beftendig blyve invallen of overeenkomen met de voorwaardfche afmeting van den onderften doortocht. § 244. Dat nu de Natuur in ftaat zy, om het werktuiglyke der verlosfing by C. door eigene vermogens te volvoeren, moet thans betoogd worden: na echter alvorens, om hiertoe des te beter voorbereidt te zyn, te hebben opgegeven en aangetoond, in welke opzichten de verlosfingen by A. en B. voordeeliger zyn, dan die by C. en D. § 245. twee omftandigheden makende ver. losfing by de voelen, in 't algemeen, min voordeelig, dan die, welke met het hoofd vóóruil gefchiedt. § 246. vooreerst: zoodra het achterhoofdspunt (by AJ de beenige buis van het bekken begint in te zakken , is de fractuur var de fontanellen zoodanig, dat de breedte van hei hoofd terftond door de overeenfc bui ving dei K 5 w*nd Dc verloj- fing by de voeten (C. en 1).) il mto voordeelig, dan de verlosfing by het hoofd QA* en JO  554 HET WERKTUIGLYKE (77. Hoofd/I) wandbeenderen kan verminderd worden: — de faamperfing naamlyk van de breedte van het hoofd gefchiedt niet alleen aan den onderften doortocht, tusfchen de uitwasfen der zitbeenderen ; maar het hoofd word , reeds van die oogenblikken af, zoo faamgeperst, dat wanneer het den bovenften doortocht is ingezakt, deszelfs zydelykfche oppervlakte in aanraking komt met de klimmende takken der zitbeenderen. De breedte van het hoofd word dan, (by A.) gedurende al dien tyd, waarin de fpilswyze beweging plaats heeft, faamgedrukt, en daardoor deszelfs transverfaal reeds merklyk verkleind, eer het in de dwarfche afmeting des onderften doortochts aankomt, alwaar het, termeerdere verkleining, nog bovendien de uitwasfen der zitbeenderen aantreft. Van eene gants andere flructuur is dat gedeelte van den kegel des hoofds, van welken de kin den top uitmaakt. Hier hebben geene naden plaats, die de breedte van het hoofd door overeenfehuiving van beenderen kunnen doen verkleinen: zoodat de breedte van het hoofd, ter plaatfe daar dezelve word afgemeten door eene Jyn , die dwars over de bafts van het cranium gaat, reeds aan den onderften doortocht zich bevindt , eer nog de wandbeenderen eenige merklyke overeenfehuiving hebben kunnen ondergaan. Het gevolg hiervan is, dat het hoofd (in C.) bykans in zyn©  flLHoofdft.-) DER VERLOSSING.' ig zyne volle breedte aan den onderden doortocht zich vertoont ; en dus het hoofd, indien 'deszelfs volume maar eenigszins grooter, of het bekken niet vollédig ruim en wél gevormd is, in den onderften doortocht, zonder verder te vorderen, blyft zitten: indien het niet, door de kunst, uit denzelven word uitgevoerd. § a47. ten andere: dewyl, in het derde tydperk van den arbeid de bolronde oppervlakte van het opperhoofd (by A.) zoo fraai met de uitholling van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden, en des bilnaads, overeenkomt, worden deze uitgeholde pees- en vleeschachtige deelen , in A. door het opperhoofd zeer regelmatig uitgewischt, en ter doorlating van het hoofd uitgerekt; terwyl 'shoofds breedte tusfchen de uitwasfen der zitbeenderen even regelmatig verkleind word. Deze regelmatige uitwinning en uitrekking heeft in C. geene plaats: want de punt van 's hoofds omgekeerden kegel (de kin in den grond van het bekken gedaald zynde) moet nu , in het derde tydperk, over den bilnaad opklimmen. Doch , vermits het aangezicht, niet vollédig bolrond, maar platachtig is, past hetzelve niet volkomen in de uitholling van den uittocht: — dus worden de banden en bilnaad niet alleen niet gefpannen; maar de weeën hebben meerdere moeite, om de onverkleinde breedte van het hoofd door den on* der-  t£6 HET WERKTUIGLYKE (II.Hoofdjl.) derften doortocht over dezelven heen te fchuiven. Naardien nu de uitgeholde pees- en vleeschdeelen door het platachtige aangezicht naaulyks uitgerekt worden ; hapert ook de kin niet zelden, vooral indien de weeën niet fterk zyn, en zy blyft, in plaats van over den bilnaad op te fchuiven, in den grond van het bekken zitten. De weeën intusfehen blyven van achter op den globus van het hoofd werken, en de kin niet opfchuivende , terwyl evenwel de globus van het hoofd nederdaalt, moet zulks noodwendig veroorzaken, dat de borst door de kin verlaten word, en het hoofd eene zyner grootfte afmetingen Oamlyk de voorwaardfche of overlangfche) aan den uittocht aanbiedt: welke omftandigheid , wanneer zy niet in tyds, door de kunst, (te weten door de kin op de' borst te doen blyven rusten,) verbeterd of voorgekomen word, voor het leven der vrucht ten uiterfte gevaarlyk is, wegens het geweld, 'tgene de halswervelen moeten ondergaan, wanneer men de vereischte maatregels, ter verbetering van deze kwade plaatfing van het hoofd, te laat in 't werk ftelt. % 248. Dezen zyn de twee voornaamfte omHandigheden, die de verlosfing by de voeten (en dus C. en D. ) min voordeelig maken, dan zulkeene, die met het hoofd vóóruit gefchiedt. Elk h-grypt daarteboven gemaklyk , dat de drukking,  (II. Ihofelft) DER VERLOSSING. 157 iing, die de navelftreng (in de verlosfing by de voeten) ondergaan kan, niet weinig toebrengc, om hec leven der vrucht in de plaatfingen C. en D. aan grooter gevaar bloot te Hellen , dan in de verlosfingen met het hoofd vóóruit. § 249. Ten einde dus de verlosfing C. door de vermogens der Natuur alleen, zonder behulp der kunst, volvoerd worde, behoort aan den onderften doortocht eene genoegfame ruimte, en dus een zeer welgevormd bekken, plaats te hebben , om der byna onverkleinde breedte van het hoofd eenen uittocht te geven : — 'er worden insgelyks vereischt genoegfame weeën, ten einde het platachtige aangezicht over de holle, en geheel onuitgerekte, oppervlakte van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden , en van den bilnaad, uit te dry ven. Indien beide deze gunftige omftandigheden plaats hebben, zal ook het werktuiglyke van deze verlosfmg door de vermogen: der&Natuur kunnen worden volvoerd: — en di zal nu vry gemaklyk te betogen zyn. BETOOG. j § 250. Wanneer men op 't oog houdt (a) inhoeverre de werktuiglyke manier, waar op de verlosfing C. gefchiedt, met die van d bestmooglyke, in de plaatfing A. 0 vereenk ome :- Voorwaarde , onder welke het werktuiglyke der verlosfing C. door tte Natuur zelve volvoerd in» worden. Betoog-«» het lyfdt vootftel. s )  f58 HET WERKTUIGLYKE riLHoofdjl) (£) inhoeverre naamlyk de kin , om dezelfde natuurkundige reden , als in A. tegen de borst is aangedrukt: —• CO inhoeverre de natuurlyke voorwaardszydelykfche helling der baarmoeder, eerst den tronk, en daarna het hoofd, in de diagonale en daarom voordeeligfte afmeting van den bovenften doortocht doe inzakken j — (<0 inhoeverre de bolronde oppervlakte van het opperhoofd vaste fteunpunten vinde in de uitholling van het heiligbeen, om, door middel der fpilswyze beweging aan den onderften doortocht, onder den boog van het fchaambeen gevoerd te worden • — (O inhoeverre dus de kleinfte afmetingen van het hoofd , terwyl de kin op de borst blyft, overeenkomen of invallen met de voordeeligfte afmetingen van den onderften doortocht: — (ƒ) inhoeverre, eindelyk, de bolronde oppervlakte van het opperhoofd volkomen overeenkomt met de uitgeholde oppervlakte van het uitfparrfèl der heiligzitbeensbanden en des bilnaads, om alzoo de kin opwaards en uitwaards te doen draaijen: —- Inhoeverre dus, om alles in ééns te bevatten, de plaatfing C. de voordcelen der bestmooglyke plaatfing A. geniet: — zoo is het klaarblyklyk, dat ook even voorzooverre het werktuiglyke def ver?  ClLHoofdfl) DER VERLOSSING. 159 verlosfing C. door de vermogens der Natuur kan volvoerd worden. § 251. De verlosfing C. kan, derhalve, door de vermogens der Natuur volvoerd worden: indien maar het bekken, aan deszelfs onderften doortocht volkomen wél gevormd zynde, genoegfame ruimte heeft, om door zyne dwarfche afmeting de onverkleinde, of niet faamgeperfte, transverfaal van het hoofd door te laten; en indien maar de weeën genoegfaam zyn, om het platte aangezicht over de niet genoegfaam uitgerekte uitgeholde oppervlakte van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden, en van den bilnaad, uit te fchuiven. Dewyl nu de uitrekbaarheid dezer zachte deelen niet weinig toebrengt , om der Natuur de verlosfing, by deze plaatfing , gemaklyker te maken: volgt hieruit, dat by vrouwen, die reeds kinderen gehad hebben , en dus de wederftanden merklyk verminderd zynde , het werktuiglyke der verlosfing, in evenredigheid van dezen verminderden wederftand, gemaklyker zal volvoerd worden. § 252. Wat nu de dwarfche afmeting van den onderften doortocht betreft: in een wélgevormd bekken is dezelve boven één' halven duim grooter, dan de onverkleinde transverfaal van het hoofd ; deze transverfaal nu, tusfchen de uitwasfen der zitbeenderen genaderd zynde, kan bovendien nog verkleind worden; ja zy  iéo HET WERKTUIGLYKE {ILHoofdfl.) zy word ook in de daad nog faamgeperst: — de transverfaal derhalve verkrygt , in een wélgevormd bekken, byna één* duim fpelens: — en dit zal ieder erkennen genoegfaam te zyn ter uitdryving. % 253. En wat betrefc de niet genoegfame uitrekking van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden, en van den bilnaad, die door den onregelmatigen kegel, wiens top de kin is, naaulyks worden uitgewischt: —• de Natuur zal , in de daad, wanneer de weeën niet vry fterk zyn, veel moeite hebben , om het platachtige en onregelmatige aangezicht over deze onuitgerekte deelen op te fchuiven , waardoor (zooals hiervoren is verklaard) teweeggebracht word, dat de kin, naaulyks opfchuivende, in den grond van het bekken blyft haperen, en alzoo, terwyl de globus van het hoofd door de weeën word nedergeperst , 's hoofds grootere oppervlakte (naamlyk de voorwaardfche of overlangfche) aan den uittocht zich aanbieden zal. Indien evenwel, in dit derde tydperk van den arbeid, by de plaatfing C. de oppervlakten van het hoofd eene genoegfame overeenkomst hebben met de uitholling van het heiligbeen ; met die van de heiligzitbeensbanden ; en van den bilnaad : zal ongetwyfeld de Natuur, ook in dit tydperk, met behulp van genoegfame weeën, ( die altyd vooronderfteld worden,) het werk-  iILHoofdft) DER VERLOSSING. 161 werktuiglyke van den arbeid kunnen volvoeren. Dar nu de oppervlakte van het hoofd, ook in dit tydperk, in C. met gemelde uithollingen genoegfaam overeenkomen, zal uit de drie volgen» gende aanmerkingen , en voornaamlyk uit de derde, blyken. 5 254. Vooreerst is het aangezicht wel platachtig, maar niet volkomen plat: — en, vermits het zelfs eenigszins bolrond is , worden ook de heiligzitbeensbanden en de bilnaad door hetzelve eenigermate uitgerekt. Ten tweede : is de uitgeflrektheid van het aangezicht zelve (dat is, de afftand van de kin tot aan het vóór- en opperhoofd) zeer kort ; en word alras door de bolronde oppervlaktens van het vóór - en opperhoofd vervangen : welke oppervlaktens, in de daad, zoowel met de beenige uitholling van het heiligbeen, als met de vleeschen peesachtige uitgeholde uitfpanfels volkomen overeenkomen. Ten derde eindelyk : oefent de arbeid zyne voornaamfte kracht, niet zoozeer op het aartge^zicht, als wel op het bolronde opperhoofd, 't gene in het heiligbeen vollédig past, en aan wiens beweging het aangezicht eigenlyk flechts gehoorzaamt. L lm-  i6a HET WERKTUIGLYKE (IIJIoofd/1) Immers zoodra de kin, op de borst geplaatst, met den tronk vóóruit, in het eerste tydperk in de diagonaal is gezakt; zal ook het opperhoofd , wiens bolronde oppervlakte eene genoegfame overeenkomst heeft met de uitholling van het bekken, in het tweede tydperk, door middel der fpilswyze beweging , op de vaste .fteunpunten van gemelde uitholling draaijen: —■ waarvan het gevolg moet wezen, dat in het begin van het derde tydperk, terwyl het aangezicht naar den bilnaad gekeerd is, het opperhoofd gelegen zal zyn in de uitholling van het heiligbeen , waar in het volkomen past. Nu draaijen, in dit derde tydperk, de beweegbare punten van het opperhoofd op de vaste fteunpunten van het heiligbeen opwaards, zoodanig, dat de boogswyze loopftreep, die de klimmende kin opwaards over den bilnaad befchryft, eigenlyk het gevolg is van de beweging, die de op-" waardsdraaijing van het bolronde opperhoofd aan dezelve mededeelt. Dewyl nu de bolronde oppervlakte van het opperhoofd eene vollédige overeenkomst heeft met de uitholling van het heiligbeen, en van de heiligzitbeensbanden, zoo kan ook de opwaardfche draaijing in het derde tydperk vollédig gefchieden, fchoon de Natuur meerdere moeite en fterkere weeën noodig zal hebben, om het ongelykvormige aangezicht over de onuitgerekte banden heen te fchuiven. Dit le-  {ILHufdft.) DER VERLOSSING. 163 leverc dan ook ééne der te voren opgegevene redenen op, waarom de verlosfing met het hoofd vóóruit, voordeeliger zy , dan die, welke mee den tronk vóóruit, plaats heeft. § 255. Derhalve word 'er een zeer welgevormd bekken vereischt , om de onverkleinde breedte van het hoofd door den onderften doortocht heen te laten ; en genoegfame fterke weeën, om de onregelmatige gedaante van het aangezicht over de onuitgerekte banden heen te perfen: — dan , een welgevormd bekken en genoegfame weeën vooronderfteld hebbende, volgt ook: aanftonds dit rechtmatige befiuit: ,, de Natuuf „kan de verlosfing C. door eigen vermogen „ volvoeren "1 eerste gevolg. § 256". Het blykt uk de verklaring, dat de kin, by C. in het derde tydperk de borst niet verlaat. Dit verfchynfel hebben wy gezien in B. insgelyks niet altyd plaats te hebben. Het zelfde zullen wy in D. bevinden. De opryzing derhalve der kin van de borst, in het derde tydperk van den arbeid, is een verfchynfel, 't welke een onderfcheidend kenmerk der bestmooglyke plaatfing A. is. L i twee* De tan op de borst, ia het derde tydperk, ij een ondes— fc'iei^end ke-nerk van A.  \\\e ver- bv de voeten moeten tot C. ofD. herleidt worden* rraluikaat voorfchrift iy C t...■■;-./. i64 HET WERKTUIGLYKE ril.Hoofd/I.) QRWfgnqp rwtov s: r b ontb i'oo fltfb ïimi . TWEEDE GEVOLG. §257. De plaatfing C. is de grondfteun, waarop de thsorie van alle verlosfingen by den tronk berust: — toegegeven zynde, ('t gene terftond zal blyken) dat de Natuur, in C. en in D. beiden , de verlosfingen by den tronk door eigene vermogens kunne volvoeren ; en dat C. voordeeliger zy dan D. — zoo blykt , dat alle verlosfingen by den tronk , zonder onderfcheid welken , herleidt moeten worden tot C. of D, en liefst toe C. DERDE GEVOLG. § 258. De plaatfing van de kin op de borst in het derde tydperk in C. behelst de genoegfame reden van het praktïkale voorfchrift, om " in verlosfingen by den tronk, wanneer het aan„ gezicht nederwaards geplaatst is, hetzelve „ met de kin , door middel der ingebrachte „ hand, tegen de borst aan te voeren, ten ein„ de al zoo de verlosfing in den ftaat eener Na„ tuurlyke verlosfing te bewaren": dat is, om te voorkomen, dat 's hoofds voorwaardfche afmeting aan den uittocht zich aanbiede ; en dus te bewerken, dat de kleinfte afmetingen van het hoofd blyven overeenkomen, of invallen, met de  (H.Hoofd/ï) DER VERLOSSING. 165 de voordeeligfte afmetingen van den onderften doortocht. qo VIERDE gevolg. 9ï> • X* -;, rasU9Ó yA nB» & 5 259. Omcat alle de afmetingen van den tronk, zoolang de vrucht geen' adem heeft gehaald, kleiner zyn dan die van het hoofd: (zie •baudelocque § 448. der tweede uitg ) — en dewyl de tronk zelf, (ook dan, wanneer hy ,zich dubbel voordoet,) zoo famenpersbaar is, dat hy naar de ruimte van het bekken zich la.te mouléren of famendrukken : (baudelocque % 765.) --- zoo bly^t daaruit, dat her, in alle verlosfingen by den- tronk , eigenlyk aankome op de plaatfing van het hoofd. Dewyl nu de Natuur het werktuiglyke der verlosfing C. door eigene vermogens vokoeren kan : zoo kunnen ook daarom de verlosfingen by céh tronk, 'c zy dezelven by de voeten of knieën , 't zy by de billen , voorkomen, tot den rang dtr aatuurlyke verlosfingen behooren : — mies de .plaatfing van den tronk volkomen overeenkome met, of beantwoorde aan, de natuurlyke plaatfing des hoofds by C. of D, In de verlosfing derhalve van den zoogera'am. den dubbelen tronk, by de billen, behoort deszelfs dwarfche afmeting in de diagonaal des hoivênften doortochts te zakken, 'ten einde het L 3 hoofd, De verloi- fing.-n by Je knieco , of by de bil lea, betaou ■ ren roe C. of D.  3 66 HET WERKTUIGLYKE (//. Hoofdft) hoofd, zoover gevorderd zynde, alsdan ook met de kin op de borsr, met zyne kleinfte afmeting aan diezelfde diagonaal beantwoorde. Indien nu de bovenfte doortocht de uitgsng ware van het bekken, moest ook de tronk natuurlyk volgens de fchuinfche loopftreek der diagonaal worden uitgedreven : doch, naardien de klimmende takken van het zitbeen en het uitgeleide uitfpanfel der heiligzitbeensbanden, als wederftanden , zich verzetten tegen deze fchuinfche uitdryving; moet de globus van den dubbelen tronk derwaards gedreven worden, daar hy uitgang vinden kan. Deszelfs bolronde oppervlakte intusfehen overeenkomende met de uitgeholde oppervlakte van het bekken, word dezelve , door middel der fpilswyze beweging, op de •vaste fteunpunten van het heiligbeen, met een* boog van een aehtfte deel een's cirkels, onder het fchaambeen gevoerd. Daarna draait gemelde .globus onder het fchaambeen; klimt opwaards; fchuift over de heiligzitbeensbanden en bilnaad; en word (volmaakt volgens dezelfde werktuiglyke manier , als de kruin in A.) uitgedreven: terwyl intusfehen het hoofd vollédig de loopftreek volgt der verlosfing in C. § 260. Dewyl dan de dubbele tronk naar de ruimte van de beenige buis des bekkens zich laat mouléren : zal ook de verlosfing by den dubbelen tronk natuurlyk zyn; mits dezelve der bee-  (II. Hoofd/Ï) DER VERLOSSING. i67 beenige buis van het bekken zoodanig inzakke, dat het hoofd de natuurlyke plaatfing van C. of D. erlange : — zonder welke voorwaarde ook deze verlosfing niet natuurlyk zal zyn. Vermits wyders de globus des tronks (op dezelfde wys als de kruin in A.) over het heiligbeen , en de uitgeholde uitfpanfels der banden en des bilnaads, draait en uitfchuift; terwyl het hoofd de loopftreek van de verlosfing C. of D. volgt: —- zoo is de verlosfing van den dubbelen tronk faam. gefteld uit de natuurlyke verlosfing A. en de natuurlyke verlosfing C. — of (indien de vrucht anders om met het opperhoofd tegens het fchaam been ligt) uit B. en D, A. en C. nu natuurlyke verlosfingen zynde ; is ook de verlosfing van den dubbelen tronk natuurlyk: dat is, het werktuiglyke van dezelve kan, door de vermogens der Natuur alleen, volvoerd worden. § 261. Is dan de Natuur in ftaat het werktuiglyke der verlosfing van den dubbelen tronk door eigene vermogens te volvoeren ! hoeveel te meer zal zy. zulks, iri de verlosfingen by de voeten of knieën, wanneer de enkele tronk voorkomt, kunnen volvoeren? mits de voorwaarden dezelfden blyven: dat is: wanneer de tronk zoodanig geplaatst blyve , dat het hoofd, op wiens lig. ging het alléén aankomt, met zyne kleinfte afmetingen overeenkome, of invalle, met de voordeeligfte afmetingen van het bekken. L 4 ZES-  I Natnnrlyke verlosfing, by de voe- c ten , met de teenen naar V karen. Verklaring Tan het zes4, Voorltel. 68 HET WERKTUIGLYKE r II. Hoofdfl.) ZESDE VOORSTEL. § 262. De Natuur kan het werktuiglyke er verlosfing door eigene vermogens volvoeren, wanneer de kleinfte afmetingen van het hoofd iet de voordeeligfte afmecingen van het bekken, oodanig (volgens Z).) overeenkomen: dat " de , tronk eerst geboren zy ; dat de kin, die de top , is van den omgekeerden kegel des hoofds vóór, uit nederdale, entegen de borst ruste: terwyl , aan den bovenften doortocht het opperhoofd , tegen de rechter- of Imker-cavitas eotyloïdea , geplaatst is; en het achterhoofd aan de tegen, overgeftelde fymphy fis facro - iliaca beant, woordt: — waarna, aan den onderften door, tocht, het opperhoofd achter de bocht des , fchaambeens geplaatst is; en het achterhoofd , met de uitholling van het heiligbeen overeen, komt". VERKLARING. $ 263. Voor zulken, wien alles, wat omtrent A. B. en C. bevorens is verklaard en betoogd, duidelyk is voorgekomen, kan ter dezer plaats eene meenigte- van vervélende herhalingen gefpaard worden. Wy voegen dus hierby flechts de twee volgende beiangryke ophelderingen. § 264,  (ILHoofdjl) DER VERLOSSING. 16$- §264. Vooreerst: Om dezelfde reden, waarom C. minder voordeelig is dan A. en B.; is ook D. minder voordeelig dan diezelfde A. en B. Want vermits 's hoofds onverkleinde dwarfche afmeting aan den onderiien doortocht zich aanbiedt, moet het, als zoodanig, doorgelaten worden; terwyl het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden en de bilnaad, die in A. door het opperhoofd worden uitgerekt, hier onuitgerekt her achterhoofd ontfangen: waarom 'er dan ook fterker weeën noodig zyn, om hetzelve over deze onuitgerekte deelen te doen fchuiven. Daarenboven loopt de kin hier nog grooter gevaar, om de borst te moeten verlaten: dewyl dezelve niet alleen, by de inzakking in den bovenften doortocht, aan den opften rand der beenige buis van het bekken lichtelyk zal worden tegengehouden j maar ook, fchoon zy, tegen de borst gedrukt, dien doortocht metterdaad is ingezakt, dikwyls zal haperen tegen de inwendige oppervlakte van de klimmende takken der zitbeenderen, langs welker platte oppervlakte de pla'te en onregelmatige gedaante van het aangezicht niet dan door vry fterke weeën kan worden voortgefchoven. Hierdoor word teweeggebracht, dat terwyl de weeën op den gantfchen globus van het hoofd blyven werken, endenzelven nederwaards perfen, 'shoofds voorwaardfche of overlangfche afmeting zich aanbiedt; terwyl de kin biyft haperen, en de borst verlaar; L 5 En  sfo HET WERKTUIGLYKE (ƒ/. Hoofd'ft.) En deze,zeer nadee]ige,omfïandigheid vergezelt, in de daad, de plaatfing D. meermalen. § 2.65. Ten andere is ook D. minder voordeelig dan C., om diezelfde reden, waarom B. minder voordeelig is dan A. De uitgewischte, of langere, en uit dien hoofde eenigszins minder bolronde oppervlakte van het opperhoofd, komt beter, dan de kortere, er daarom meer bolronde, oppervlakte van het achterhoofd , overeen met de uitgewischte en meer langwerpige uitholling van het bekken. Waaneer dan het heiligbeen niet zeer wél gevormd en volkomen uitgehold is, zal het achterho' Ui in D. even als in B. de vereischte fteunpunten ri hCen , waarop het, in het tweede tydperk van den arbeid , door de fpilswyze beweging gedraaid moet worden, om het opperhoofd onder de bocht der fchaambeenderen te voeren. De gedaante, bovendien, van 's hoofds achterfte oppervlakte komt beter, dan de voorfte, overeen met de gedaante van den boog der fchaambeenderen. Eindelyk past ook in D. in het der-» de tydperk, de bolronde oppervlakte van het achterhoofd minder in de uitholling van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden en des bilnaads, dan die van het opperhoofd in C. welke met gemelde uithollingen volkomen en regelmatig overeenkomt. $ 266. Dat nu de Natuur alle deze hinderpalen in een wélgevormd bekken door genoegfame weeën  (II. HoofWO DER VERLOSSING. weeën kunne overwinnen, en overzulks in ftaat ZY, om het werktuiglyke der verloting D. door eigene vermogens te volvoeren: moet thans be« toogd worden. M £ T O O Ci § 267. Tot grondflag hiervan dient eene rraaukeurige overweging der zooeven voorgedragene verklaring. Men ontmoet, mwks\i^m in vyf hinderpalen, welken de Natuur, by de plaatfing in D. behoort te overwinnen. Hier -in daagt zy niet altyd gelukkig: en heeft dez< plaatfing dus niet zelden de hulp der kuns noodig ; zooals ftraks breeder zal worden ge zien. Ingevalle echter de Natuur deze hinderpa len (op elk van welken wy zoo aanftonds zulle letten) kan overwinnen: geniet zy, voor overige, de volgende zeer aanzienlyke voo: deelen. De kin is op de borst gedrukt; en het hooi zakt, als zoodanig, met deszelfs kleinfte oppe vlakte in den bovenften doortocht. De kleinfte afmetingen van het hoofd kom£ overeen met de diagonalen, of de voordeelig! afmetingen van dien doortocht. £ Betoog t» het zeidi voorfte»*. 'd u :e >e  172 HET WERKTUIGLYKE (TI. Hoofdlij De bolronde oppervlakte van het achterhoofd vindt, indien flechts het heiligbeen genoegfaam uitgehold zy, vaste fteunpunten in hetzelve; en op deze fteunpunten kan het achterhoofd draaijen, door middel der fpilswyze beweging. De kleinfte afmetingen des hoofds kunnen dierhalve in de bestmooglyke afmetingen van den onderften doortocht geraken; ter welker plaats de breedte van het hoofd op de bestmooglyke wys kan faamgeperst worden; terwyl 'er, eindelyk, in het derde tydperk, eene genoegfame overeenkomst is tusfchen de bolronde oppervlakte van liet achterhoofd, en de uitholling der zachte deelen, om over dezelven, fchoon onuirgerekt, door irerke, of ten minfte genoegfame, weeën te wor. den uitgeperst. § 268. Dewyl dan het werktuiglyke der verlosfmg inD. vólgens dezelfde vastgeftelde natuurkundige wetten, als de natuurlyke verlosfingen in A. B. en C. volvoerd word, moeten wy thans nog de hinderpalen overwegen , die de Natuur an derzelver volvoering aantreft. § 269. (A. ) „ De onverkleinde breedte des „ hoofds vertoont zich aan den onderften door„ tocht". Doch, niettegenftaande die plaatfing, is de breedte van het hoofd no meer dan één* halven duim kleiner, dan die van den doortocht: zy kan dus aldaar nog verkleind of faamgeperst, worden; en alzoo byna één* duim ruimte erlan  riLHoofdJl) DER VERLOSSING. 173 gen: welke ruimte genoegfaam is ter doorlating van 's hoofds breedte. § 270. (5.) "Het uitfpanfel der heiligzit„ beensbanden en des bilnaads is onuitgerekt". Doch daaruit volgt alleen, dat de Natuur alhier, in het derde tydperk, meerderen wederftand zal aantreffen, dan in A. en B. -—maar geenszins, dat genoegfame weeën niét zouden in ftaat wezen, om eene bolronde oppervlakte over de uitgeholde oppervlakte van zachte deelen, die wel niet vollédig uitgerekt zyn, maar nu nog uitgerekt kunnen worden, uit te fchuiven. § 271. (C.) Meerdere zwarigheid heeft het in zich , " dat de kin aan het voorfte gedeelte ,, van den beenigen rand des bovenften door„ tochts, of in de beenige buis van het bekken, „ tegen de inwendige oppervlakte van de klim„ mende takken der zitbeenderen kan blyven ha„ peren, waardoor dan het hoofd in eene groo„ tere oppervlakte" (dat is in deszelfs voorwaardfche afmeting) „ moet nederdalen". Inder^ daad deze hindetpaal doet in D. niet zelden zich op: en in zoodanig geval word alsdan de hulp der kunst onmidlyk gevorderd. (Men zie het derde gevolg: § 277.) Intusfehen is het ver daaraf, dat deze hinderpaal een noodzaaklyk gevolg der liggir.g D. zyn zoude! Wanneer de breedte vaa het hoofd in de diagon-aal inzakt; wanneer de kin tegen de borst gedrukt blyfe; wanneer het bek-  ï74 het werktuiglyke (ILHoofdft.} bekken wél gevormd is; en de weeën genoegfaam zyn, om het achterhoofd in de uitholling van het bekken te doen draaijen: dan toch is 'er geene reden, waarom de kin zoude worden genoodzaakt oï gedwongen, om de borst te verlaten: naardien 'shoofds perpendiculair alsdan de genoegfame ruimte van meer dan één* duim in de diagonaal aantreft; en de draaijing der bolronde oppervlakte van het achterhoofd op het uitgeholde heiligbeen door genoegfame weeën zeer wel gefchieden kan. Deze ongelegenheid derhalve, dat de kin de borst verlaat, zal alsdan lichtelyker ftandgrypen , wanneer de inzakking van 's hoofds perpendiculair meerder in de voorwaardfche , dan in de diagonale, afmeting gefchiedt: omdat de voorwaardfche afmeting naar gelang veel kleiner zynde dan de diagonaal, de kin grooter gevaar loopt, om aan den ingang van het bekken te blyven haperen; of, wanneer 'er een gebrek van genoegfame evenredigheid tusfchen de volume van het hoofd, en de ruimte van het bekken, plaats heeft: —- maar, de inzakking in de diagonaal, en een wélgevormd bekken, zyn ondersteld; en bygevolg is de hinderpaal niet noodzaaklek. § 272. (D.) „ De bolronde oppervlakte 4, van het achterhoofd komt niet zoo goed, als „ die van het opperhoofd, overeen met de lan;, gere en meer uitgewischte uitgeholde opper- ,, vlak-  » Hjyt; beroemd Heel- en Vroeimmter feinnsn deze fta* waardoor de ligging van D. i» die Tan C. «loet verat' derd werden  i8 eij V( Tl ze m n d: d d d d c «omwylen lan de Natuur ande- • re verlostangen , dan > A. B. C. en D- door 1 eigene vermogens voltooijen. o HET WERKTUIGLYKE (ILHoofdjlJ ;ene vermogens kunne volvoeren; en dat dienigende A. B. C. en D. tot den rang der najurlyke Verlosfingen behooren. § 280. Wegens den aard van het onderwerp lve , hebben wy fomwylen gewag moeten iken van hinderpalen, die de hulp der kunst Dodig hebben; en welken daaruit voortkwamen, it niet alle Natuurlyke verlosfingen even voordelig zyn. Doch wy hebben tevens gezien, at gemelde hinderpalen geene plaats hebben , in by mangel der vooronderftelde voorwaarden; e wélgevormdheid naamlyk van het bekken; n de genoegfaamheid der weeën. Het is intusfehen zoover van daar, dat wy zoulen willen bewéren , alsof de Natuur geene indere verlosfingen, dan zulken als in A. B. C. :n D. door eigene vermogens zoude kunnen volvoeren: dat wy integendeel volmondig toeftemmen, hoezeer deze milde Moeder ryk zy in hulpmiddelen , welken zy zichzelve verzorgt. De naden , en de beenderen zeiven van het hoofd, zyn zoo beweeg - en drukbaar, dat zelfs by kwade plaatfingen , vooral , wanneer omftandigheden van een eenigszins klein hoofd, en een ruim bekken daarmede zich vereenigen , het hoofd naar de ruimte van het bekken niet alleen zich fchikt; maar zelfs in onregelmatige gedaanten moulèren laat: 't gene ten gevolge heeft, dat de Natuur 0 nii-r  flLHoofdflJ DER VERLOSSING. 181 niet zelden, na een'langen en moeilyken arbeid, de hinderpalen dezer kwade plaatfingen overwint. § a8i. Zal men nu deze kwade plaatfingen, omdat de Natuur dezelve fomwylen kan overwinnen , natuurlyke plaatfingen noemen ? Om in geenen noodeloozen woordenftryd te vallen , bepalen wy ons eenvoudiglyk tot deze weinige ophelderingen. By de plaatfingen A. B. C. en D. in els tydperk van den arbeid, hebben'er genoegfame evenredigheden tusfchen de afmetingen van hei hoofd, en de ruimte van het bekken, plaats; zoodanig, dat de Natuur vollédig in Haat was, om de eerften door de laatilen heen te perfen, en al zoo de verlosfing door eigene vermogens te vol voeren. Zoodra nu deze evenredigheden ontbreken,won in zoodanig eene plaatfing de hulp der kunst ,ge vorderd: ten einde, voorzooverre het moogly' zy , geheel , of altans ten deele, in zulk een plaatfing veranderd te worden, waarby eene ge noegfame evenredigheid gevonden word. Alle plaatfingen nu, die (by gebrek van even redigheid tusfchen het hoofd en het bekken) d hulp der kunst behoeven, om in eene andere e M 3 be Die daas* om s>eene Natuurlyke verlosfingen kunnen genoemd worden. 1 c 3 a  I i Het »tOB- 11 EB N & Grondbeginfel op de natuurlyke virlosfinge toegeyjit. i8a HET WERKTUIGLYKE (II.Hoofdft.) setere plaatfing veranderd te worden , noemen ivy niet natuurlyk , " alware het ook. , dat misschien de natuur door eigene „ vermogens de verlosfing had kunnen volvoeren". % 282. In het volgende en laatfie hoofd[Tuk zal dus het werktuiglyke dezer niet natuurlyke verlosfingen verklaard en betoogd moeien worden: — dat is: na alvorens bewezen te ïebben, dat alle andere plaatfingen, dan die in^. B. C en D. de hulp der kunst vereifchen : zullen ook de verfchillende manieren behooren te worden verklaard en betoogd, op welken, niet door de vermogens der Natuur, maar door die der kunst, de verlosfing tot ééne der vier evengemelden herleidt, en alzoo de menfchelyke vrucht, ook by de niet natuurlyke verlosfing, volgens vastgeftelde wetten, in eene bepaalde loopftreek , dóór de beenige buis van het bekken zal worden uitgedreven. toepassing van het ALGEMEENE GRONDBEGINSEL: § 183. Dewyl, zoowel in B. C. en D. als in A de kleinfte afmetingen des hoofds met de diagonalen, dat is, met de voordeeligfte afmetingen van den bovenften doortocht invallen; en het hoofd, in eik dezer vier plaatfingen, door middel der fpilswyze beweging, zoodanig tot aan den  'ILHocfdft.') DER VERLOSSING. 183 den onderften doortocht gevoerd word, dat ook aldaar deszelfs kleinfte afmetingen met de voordeeligften van het bekken invallen: zoodat het hoofd die plaatfing erlange, welke de voordeden van de vermindering der breedte des hoofds, en van de verlenging der voorwaardfche afmeting des onderften doortochts gelyktydig geniete: — volgt daaruit, dat in de verlosfingen B. Q. en D. zoo wel als in A. 's hoofds kleinfte afmetingen beftendig invallen of overeenkomen met de voordeeligfte afmetingen van het bekken: — en dat, bygevolg, dit grondbeginsel, zooals hetzelve, by de Inleiding, als ALGEMEEN voorgefteld is, ook eene volkomene tnepasfwg hebbe op die verlosfingen, welken in dit Hoofdftuk voorgefteld zyn, als door de vermogens der natuur zelve volvoerd kunnende worden. Daar wy nu verder zullen zien, dat alle andere verlosfingen, uitgenomen A. B. C. en D. de hulp der kunst behoeven, en allen tot ééne dezer vier moeten herleidt worden , ten einde door eene kunstmatige verplaatfing die evenredigheden ftand zouden grypen, welken by A. B. C. D. tusfchen de afmetingen van het hoofd, en die van het bekken , gevonden worden: — zal hieruit van zelve volgen, dat ook de kunst de kleinfte afmetingen van het hoofd beftendig in de voordeeligfte afmetingen van het bekken moete herleiden: — dat dan ook, even daarom, het algemeene GrondM 4 be-  184 HET WERKTUIGLYKE (77.Hoof"dftj beginfel op alle niet natuurlyke verlosfingen toepasfelyk zy ; en de genoegfame reden van alle verloskundige bewerking in zich bevatte: — dat dienvolgende alle verloskundige kennis in het algemeen, en elke verloskundige bewerking in het byzander, geheel en alleen beruste op dit EENE ALGEMEENE grondbeginsel : " De kleinfte afmetingen van het hoofd behoo„ ren altyd overeen te kamen, of in te vallen, „ met de voordeeligfte afmetingen van het bek„ ken"! Byongunfli- gt plaatfingen -word de verlosfing niet lelden door de Natuur eelve volvoerd. DERDE HOOFDSTUK. betoog van het werktuiglyke der verlosfing, zooals dezelve op verschillende manieren door de kunst volvoerd word. § 284. In het vorige Hoofdiluk is bereids aangemerkt, hoe het niet zelden gebeure, dat de Natuur, by ongunftige plaatfingen, de verlosfing door eigene vermogens volvoert. S *8s.  CIlLHoofdft) DER VERLOSSING. 185 § 285. Ditzal te eerder gefchieden, naarmate re de plaatfing minder van de voordeelige liggingen ve afwykt ; de vrucht, en inzonderheid derzelver hoofd, klein; en de doortocht van het bekken ruim is. De beenderen van het bekkeneel zyn, wegens de'ftructuur der naden, zoo beweegbaar; en zy zeiven kunnen zoo ingedrukt en gevormd worde», dat het niet zelden gebeurt, dat de gedaante van het hoofd, by genoegfame weeën, naar de ruimte van het bekken zich vorme : waardoor dan ook teweeggebracht word, dat (na een' Herken en gemeenlyk langdurigen arbeid) de vrucht, fchoon het hoofd met ééne zyner grootfte oppervlakten in eene ongunftige afmeting van het bekken geplaatst zy , door de krachten der Natuur zelve uit het bekken word uitgedreven. § 286. Intusfehen zal het dikwyls gebeuren,, dat de hulp der kunst tot het verbeteren van dier-! gelyke ongunftige plaatfingen met nut word ingeroepen : wanneer zy namenlyk de kleinfte af metingen van het hoofd, oï volkomen, of zooveel mooglyk, in de voordeeligfte afmetingen van het bekken herleidt. § 287. Wanneer men door de hulp der kunst dit oogmerk kan bereiken, worden alle die ongunftige toevallen voorkomen, welken uit de langdurigheid van den arbeid anders ontftaan : onder welken voornaamlyk te tellen zyn de wanM 5 or' Wa arvaa [en gege^ 1 word. Dikwyls vord by de« ;elven de ïulp der tunsc veriischt. Bepaling van 't gene, in die gevallen, door de kunst verricht word. Wanorden, die door de * kunst wordenvóórgekomen.  Niet natuurlyke■verloafintta. By welke Yerlosfingen moet men de hulp der kunst inroepen ? UA.B C. J). kan men, by bepaalde omftandigteden, de verlssflng aan de Nacuur toevertrouwd. 186 HET WERKTUIGLYKE (IILHcofdft) orden van het akeveel gefolterde zenuwgeftel ; deszelfs afgematheid , waardoor de arbeid geheel ophoudt; de fteeds vermeerderende moeilykheid van den uittocht des hoofds, door de toenemende zwelling der zachte deelen: enz. § 288. Alle verlosfingen, by welken de plaatfing der vrucht zoodanig is, dat dezelve door de kunst dient verbeterd te worden, behooren tot den rang der niet natuurlyke verlosfingen: cffchoon misfehien de natuur, na veel arbeids, het werk door eigene vermogens zoude voltooid hebben, § 289. De groote vraag is derhalve: " wel,, ke plaatfingen behoeven de hulp der kunst" ? dat is: in welke gevallen is de plaatfing zoodanig, dat zy behoore verbeterd te worden? of, by welke plaatfingen mag men, zonder de hulp der kunst in te roepen, de verlosfing niet overlaten aan de vermogens der Natuur alleen? Deze vraag of vragen zullen wy thans trachten te beantwoorden. § 290. Dat de plaatfing A. de voordeeligfte, de bestmooglyke van allen zy, is te voren aangewezen : bovendien waren 'er nog drie andere plaatfingen, B. C. en D. gevonden; by welken, uit de onderlinge evenredigheden tusfchen de afmetingen van het hoofd, en die van het bekken, bewezen is,dat de Natuur het werktuiglyke der verlosfing door eigene vermogens kunne voltooijen:  (HI.Hoofdft) DER VERLOSSING. 187 gelyk dan ook de ondervinding leert, dat de Natuur (by welgevormde bekkens en genoegfame weeën) gewoon is dezelven te volvoeren. A. B. C. en D. derhalve zyn natuurlyke verlosfingen , waarvan men het werktuiglyke veilig aan de vermogens der Natuur mag toevertrouwen. § 391. Maar wy hebben gezien dat by A. B. C. en D. " de kleinfte afmetingen van het hoofd „ overeenkomen, of invallen, met de voordeeligfte ,, afmetingen van het bekken" : en dewyl het klaarblyklyk is, dat alle de pogingen der kunst daarhenen moeten ftrekken om de niet natuurlyke verlosfingen zooveel mooglyk te herleiden tot natuurlyken, dat is tot zulken, die de Natuur gewoon is zelve te volvoeren : fpreekt het tevens van zelve, dat de kunst de kleinfte afmetingen van het hoofd in de voordeeligften van het bekken, zooveel mooglyk, moet herleiden. § 59a. De verlosfingen bygevolg, die de hulp der kunst behoeven, of (met andere woorden) de niet natuurlyke verlosfingen zyn zulken i waarby de vrucht zoodanig geplaatst is, dat de kleinfte afmetingen van derzelver hoofd met de voordeeligften van het bekken «/^overeenkomen, of invallen. ^ $ 293. Zie daar dan ook het ALGEMEENE GRONDBEGINSEL op de niet natuur lyke verlosfingen toegepast! dewyl, even gelyk door de Natuur , zoo ook door de kunst " de „ klein* Bepaald jnderlcheid tarjcfeta d* natuurlyke en niet natuurlyke verlotingen. Nadere bepaling der «iet natuurlyke veriosSngen. Toepasfin* van het al OIQNUBr.IHIKL op niet naruttrr;* e vcrloilincea.  J 5 ) De gantfche \ Verloskun- ^ de herleidt tot één al- ^ %r*ndbc- . gin/el. ' I Eerstword een welgefchapen ' bekken vooronder- • fttld. Onderfcheiding der riet natuurlykeverlosfingen io viee foorten. 88 HET WERKTUIGLYKE riII.Hoofdjk , kleinfte afmetingen des hoofds in de voordeelig, ften van het bekken behooren geplaatst te wor, den". Ziedaar de genoegfame reden van alle erloskundige bewerking ! Ziedaar de gantfche /erloskunde herleidt tot één algemeen grondieginsel, waarop alle betogen van hetwerkuiglyke der niet natuurlyke verlosfingen, zooals lezelven door de kunst behooren volvoerd te vorden, berusten zullen! § 294. Om het werktuiglyke der niet natuurlyke verlosfingen volgens een' regelmatigen eertrant te verklaren , vooronderftellen wy alereerst een welgefchapen bekken: want in misvormde bekkens kan men (in de theorie) op derzelver voordeelige afmetingen geen' ftaat maken , als welken in zoodanige gevallen dikwyls zeer nadeelig geworden zyn; gelyk inzonderheid meermalen omtrent de diagonalen van den bovenften doortocht plaats heeft. In 't vervolg echter zal het van zelve blyken, dat ook in misvormde bekkens , 's hoofds kleinfte afmetingen moeten herleidt worden, in die afmetingen van het misvormde bekken, die (naar gelang der misvorming) de gunftigften, of liever de minstnadeeligen, geworden zyn. § 295. Wanneer wy nu de twee hoofdvereischtens der natuurlyke verlosfing overwegen: vooreerst, dat 's hoofds kleinfte afmetingen zich behooren aan te bieden: en ten tweede, dat der  CIILHoofdft) DER VERLOSSING. 189 dezelven mee de voordeeligfte afmetingen van het bekken behooren in te vallen, of overeen te komen : — zoo wy tevens in aanmerking nemen, dat of één dezer twee hoofdvereischten; o/beiden; in gebreke kunnen zyn: — vertoonenzich terftond voor onze aandacht drie foorten van niet natuurlyke verlosfingen. Indien wy, alverder, daarop letten, dat ( om 'shoofds kleinfte afmetingen met de voordeeligften van het bekken te doen overeenkomen, ~) of het hoofd, of de voeten, of de knieën, of de billen, zich behooren aan te bieden: ontftaat 'er van zelve eene vierde foort: wanneer naamlyk noch het hoofd, noch de voeten, noch de knieën, noch de billen, vóórkomen; en de vrucht, zooals men gewoon is te fpreken , overdwars zich aanbiedt. Herhalen wy deze vier foorten! § 206. eerste foort: [£.] Het hoofd biedt, in plaats zyner kleinfte, eene zyner grootere afmetingen aan; doch de afmeting, die het hoofd aanbiedt, valt in met de voordeeligfte afmetingen van het bekken.. In E. ontbreekt dus het eerfte hoofdvereischte der natuurlyke verlosfing ; het vóórkomen naamlyk van 's hoofds kleinfte afmetingen. tweede foort: [Z7.] Het hoofd biedt, in de daad , zyne . kleinfte afmetingen aan ; doch de- Eerflt "oorc:(\e.> Het hoofd aiedt eeue zyner grootere afmetingen aan. Tweidt foort: 's hoofds kleine afmetingen  vallen in ■ etonvoordtelige afmetingenvan hjtbek ken* Berde foort: (GO faamgelteld uit E. en F. Het hoofd biedt zyne grootere afmetingaan, die in eene ongunftige afmeting van bet bekken invalt. Vierde foort :(H.) De vrucht biedt een dwarfche ligging aan. Elke foort zal verklaard en betoogd» ea Jaardoor bet alge neene Grondbejinfel op allen worden toegepast. loc HET WERKTUIGLYKE fULHoofdfl.-) dezelven komen met onvoordeelige afmetingen van het bekken overeen. In F. ontbreekt derhalve het tweede hoofdvereischte der natuurlyke verlosfing. derde foort: [G. 2 Het hoofd biedt (even gelyk in E.) ééne zyner grootere afmetingen aan ; en die afmeting, welke het aanbiedt, is (gelyk in F.) in eene onvoordeelige afmeting van het bekken gelpaatst. G. is derhalve faamgefteld uit E. en F. want in G, ontbreken de beids hoofdvereischten der natuurlyke verlosfing. vierde foort: [77.j Het hoofd biedt zich in 't geheel niet aan, zoomin als de voeten, knieën, of billen: maar de vrucht biedt zich aan, zooals men dit gewoonlyk uitdrukt, in eene dwarfche ligging. § 297. Dewyl nu alle niet natuurlyke verlosfingen tot ééne van deze vier foorten kunnen gebracht worden, behoort thans het bepaalde oogmerk te zyn, om het werktuiglyke van elke foort te verklaren , en te betogen: terwyl by elk betoog zal moeten worden aangetoond, hoe iedere verloskundige bewerking, om de niet natuurlyke verlosfing tot eene natuurlyke te herleiden, gefchikt zy en daarheen ftrekke, om (volgens de voordracht van het algemeene grondbeginsel) " de kleinfte afmetingen „ van het hoofd te doen overeenkomen met de „ voordeeligfte afmetingen van het bekken". ZE-  flILHoofdft.) DER VERLOSSING. 191 ZEVENDE VOORSTEL. § 298. Wanneer het hoefd der vracht, in, plaats van deszelfs kleine, ééne zyner groote] afmetingen aan de voordeeligfte afmetingen' van het bekken aanbiedt [£]: word deze niet natuurlyke plaatfing in eene natuurlyke herleidt 1 °. door middel van de bewerkende, ongewapende, hand; a°. door raiddel van den hefboom; en 3°. door de keering der vrucht. In dit geval komt het gebruik der tang zelden te pas. YERKLARING. § 299. Dewyl de groote afmetingen van het hoofd de voorwaardfche of overlangfche, en de fchuinfche zyn, kan het hoofd of de voorwaardfche, of de fchuinfche, afmeting aanbieden. § 300. Eéne dezer afmetingen kan c/aan den bovenften, of (de verlosfing meer gevorderd zynde) aan den onderften, doortocht zich aanbieden: ook kan zulks gefchieden of by de verlosfing met het hoofd vóóruit, of by de verlosfing met den tronk vóóruit. Zie daar verfchillende omftandigheden! welken in acht byzondere gevallen zich laten rangfchikken: en wel vier voor de voorwaardfche; en vier voor de fchuinfche afmeting van het hoofd. § 301. Ia E. rerkc de :uait op [riederliï tyien. In S. biedt k.t hooft* de voorwaardfeh. oS de fe^uinfch© afmeting aan. S. levere tcbt byzondere getal» len op.  Vier ge. vallen, ■wanneer de ' voorwaardfche afme- 1 ting zich aanbiedt: en vier gevallen, wanneer de fchuinfche afmeting Hich aanbiedt. [pa HET WERKTUIGLYKE (llLHoofdft) § 301. eerste geval: De voorwaardfche. tfmeting biedt zich, met het hoofd vóóruit, uan ien bovenften doortocht. tweede geval: De voorwaardfche afmeting biedt zich, met het hoofd vóóruit, aan den onderden doortocht. derde geval: De voorwaardfche afmeting biedt zich, met den tronk vóóruit, aan den bovenften doortocht. vierde geval: De voorwaardfche afmeting biedc zich? met den tronk vóóruit, aan denonderflen doortocht. § 302. Even zoovele gevallen kunnen vooi de fchuinfche afmeting plaats hebben. vyfde geval: De fchuinfche afmeting biedc zich, met het hoofd vóóruit, aan den bovenften doortocht. zesde geval: De fchuinfche afmeting biedt zich, met het hoofd vóóruit, aan den onderften doortocht. zevende geval: De fchuinfche afmeting biedt zich, met den tronk vóóruit, aan den bovenften doortocht. acht-  (IIÏ.HoofdftO DER VERLOSSING. 193 achtste geval: De fchuinfche afmeting biedt zich, met den tronk vóóruit, aan den on* derften doortocht. Na deze ottderfcheidene gevallen, elk afzon* derlyk, te hebben verklaard, zal ik, vervolgens., de waarheid van het opgegevene by het zevende voor fel, voor alle deze gevallen lamen, in één betoog bevestigen. § 303. eerste geval: " Hét hoofd biedt ,, zich eerst aan, en bepaaldelyk zyne voor„ waardfche of overlangfche afmeting, aan den „ bovenften doortocht. § 304. In deze verlosfing E. die het onderwerp is van dit ze vei* de voorftel, word voor toegeftaan gehouden, dat de afmeting, die het hoofd aanbiedt, met de voordeeligfte afmetingen van het bekken overeenkomt. Dus valt derhal1ve, alsnu, ,s hoofds voorwaardfche afmeting mes de diagonaal van den bovenften doortocht in. De kin is bygevolg van de borst verwyderd; erj het is klaarblyklyk, dat het oogmerk der kunst daarin beftaan moete, om de kin op de borst, en alzoo 's hoofds perpendiculair in de diagonaal te herleiden: waardoor dan ook tevens zal wopden teweeggebracht, dat de verlosfing E. (Indien het aangezicht aart de fymphyfis facro - iliaca beantwoorde ) veranderd worde in de verlos* N ftng geval. Het hoofd biedt zich aan , metdeszelfil voorwaardfche afmeting,aan derl bovenden dooftochfe  E. word in A. B. C. of D. herleidt op driederlei wyzen. i°. door middel der bewerkende ongewapende hand : A. of B. r94 HET WERKTUIGLYKE QH.Hoofdji) fing A. — of wel ( wanneer het aangezicht naar ie cavitas eotyloïdea gekeerd is) in de verlosfing B. § 305. Dit oogmerk nu kan bereikt worden door één der drie. voorgeftelde middelen. Vooreerst : " door middel der bewerkende ongewa- pende hand ". § 306. Ingevalle men het hoofd, 'tgene de voorwaardfche afmeting aan den bovenften doortocht aanbiedt, door de hand alleen wil verplaatfen, behoort dezelve ingebracht, en tot aan den bovenften doortocht opgevoerd, te worden, volgens de loopftreek der vrucht door het bekken. (§ i77-) Deze loopftreek derhalve moet allereerst naaukeurig gekend en bepaald worden. Ten dien einde herinnere men zich vooraf, dat de fpil van de baarmoeder eene fchuins-voorwaardfche richting heeft op den bovenften doortocht ( § 99 ) • en men trekke denkbeeldig eene lyn, die uit den bodem der baarmoeder beginnende, dóór het middelpunt van den mond der baarmoeder, fchuins op het middenpunt van den bovenften doortocht, flaat. Men herinnere zig vervolgens de fchuinfche richting van de fpil des bekkens op die van het menfehelyke lichaam; — en vervolge de getrokkene lyn uit het middenpunt van den bovenften doortocht, langs de fpil van het bekken, fchuins achterwaards naar den grond vsn het bekken, tot aan het onderfte gedeel-  (//ƒ. Hoofa-jt) DER VERLOSSING. 105 deelte van het heiligbeen, even boven het ftaartbeen. Eindelyk herinnere men zich het uitgebogene opwaardsklimmende vlak van het ftaartbeen , van de heiligzitbeensbanden , en van den bilnaad; en men vervolge de lyn, die men tot op den grond van het bekken getrokken heeft, langs dit opklimmende vlak. Men verkrygt alzoo eene kromme lyn, die uit den bodem der baarmoeder aanvang nemende, fchuinsachcerwaards tot in den grond van het bekken nederdaalt; en van daar wederom tot aan de onderfte commisfuur der vulva opklimmende , eindigt. Deze lyn zal naaukeurig de loopftreek der vrucht door het bekken verbeelden : volgens welke loopftreek de bewerkende hand moet worden ingevoerd. Dit gefchiedt, wanneer men eerst den voorften en vervolgens den tweeden vinger aan de onderfte commisfuur der vulva inbrengt; en deze vingers nederwaards laat dalen, langs de inwendige uitgeholde oppervlakte van het perinaeum, tot aan den grond van het bekken, en .toe op het ftaartbeen: met die beiden vereenige men vervolgens den derden, daarna den kleinften vinger; en eindelyk den duim: welken dus allen, met de toppen dicht aan elkander, een'kegel vormen. Men late dezen kegel der hand klimmen langs de uitholling van het heiligbeen opwaards en fchuins-voorwaards, overeenkomftig met da richting der helling, die de fpil van N a hei  I r ] 1 1 De hand, langs de loopftreek van hec hoofd door fiet bekken ingevoerd, doet het achterhoofdspuntdalei. Deze eerfl ■wys van werking gi lukt gema lyker, om net hoofd in A. dan II. te herleiden. 96 HET WERKTUIGLYKE (lII.Hoofd/ïj et bekken op de fpil van het lichaam maakt* )e kegel der hand alzoo opwaards gevoerd, en oc aan de lendenwervelen genaderd zynde, moet m nog, om de kruin der vrucht, en den mond rzn de baarmoeder, te bereiken, gehoorzamen tan de fchuinfche richting, van de fpil der baarnoeder op de fpil van het bekken: — en de hand, dus opwaards en nogmaals fchuinsvoortvaards opgevoerd, befchryft daardoor diezelfde kromme lyn , die de loopftreek der vrucht door het bekken bepaalt. § 307. Wanneer nu de hand de kruin der vrucht bereikt heeft, behoort men te trachten, om met de toppen der vingeren, by elk der weeën , de kruin naar den kant van het voorhoofd op te fchuiven, ten einde het achterhoofdspunt alleen nederwaards dale: — of indien hec mooglyk is, zal men nog liever de kruin , vaa wee tot wee, naar den kant des voorhoofds met de toppen der vingeren zoodanig trachten te onderfteunen, dat niet de gantfche kruin, maaralleen het achterhoofdspunt, door de kracht der weeën in den bovenften doortocht worde ingeperst. « § 308. Deze bewerking gelukt beter, want •- neer het aangezicht naar de fymphyfis facro-Ma'ca, dan wanneer hetzelve naar de cavitas cotyn loïdea gekeerd is. De reden hiervan is duidelyk: naardien de bewerkende hand, in het eer fit ge-  (ƒƒƒ. Hoofdfi.) DER VERLOSSING. 107 geval, ter opfchuiving van het voorhoofd, de gantfche ruimte van de uitholling des heiligbeens vóór zich heefc, in welke uitholling de rug der hand zich gemakiyk plaatst: — terwyl, wanneer het voorhoofd naar voren ligt, de klimmende takken van het zitbeen , en de nederdalende takken van het fchaambeen , naaulyks ruimte aan de bewerkende hand overlaten; met dit gevolg, dat men, wanneer het hoofd deszelfs voorwaardfche afmeting aanbiedt, en het aangezicht naar de cavitas eotyloïdea gekeerd is, d? verplaatfing des hoofds, dat is, de daling van het achterhoofdspunt, zelden met de hand alleen bevorderen zal. § 309. Ondertusfchen , wanneer het aangezicht naar de fymphyfis facro-iliaca gekeerd is, word de opfchuivende bewerking der ingevoerde hand, om het voorhoofd te doen opryzen of te onderfteunen, en alzoo hec achterhoofdspunt te doen dalen , zoo meenigvuldige malen met een' gelukkigen uitflag bekroond, dac men dezelve altyd eerst behoore te beproeven, alvorens men tot eenige andere bewerking overga. § 310. Evenwel ontbreekt het niet aan zulken , die de ongenoegfaamheid dezer bewerking beweren, en ftaande houden, op verfcheidene onaangenaame ondervindingen zich beroepende, dat, zoodikwyls men het hoofd op deze wys tracht te verplaatfen, alsdan telkens, zoodra een N 3 wee en behoore het eertt beproefd t» worden ; fchoon fom» migen dezelve tegenfpreken;  ,98 HET WERKTUIGLYKE QlLHoofdjl.) wee voorby is, dezelfde voorwaardfche afmeting van het hoofd op nieu zich aanbiede. Het is niet te ontkennen, dat dit in de daad gebeure; ja dat het oogmerk, om het hoofd met de hand te verplaatfen, zelfs aan bekwame verloskundigen, niet zelden mislukke: doch men dient daartegen vooreerst aan te merken, dat deze bewerking gemeenlyk ('tzymet, 't zy zonder, fchuld des verloskundigen) te laat word in »twerk gefield, met zyne fchuld: indien hy verzuimd heeft, om door het gevoel eene naaukeurige kennis te verkrygen van de ware liggmg des hoofds aan den bovenften doortocht, zonder zyne fchuld: indien hy te laat geroepen is- of, ingevalle het hoofd in deze ongunftige plaatfing word doorgedreven; ofwel, zoo de gantfche globus van het hoofd teveel door hec collum uteri overdekt is, om van deszelfs ware ligging te kunnen verzekerd zyn. In de daad, wanneer het hoofd reeds aanmerklyk is doorgezakt; wanneer de zachte deelen, zoowel die van het hoofd, als van de moeder, door de wederzydfche drukking zyn opgezwollen, en de baafmoeder eene heblykheid verkregen heeft, om zich op het hoofd, zooals bet in deszelfs groote afmeting zich aanbiedt, faam te trekken: —- dan zeker zal deze verplaatfing ten uiterfte moeilyk Zyn, ja niet zelden zonder vrucht gefchieden. In de tweede f laats behooren dezulken, die het  (III. Hoofd/t.) DER VERLOSSING. 19$ het nut dezer bewerking tegenfpreken, volkomen zeker te zyn, dat het hun niet ontbreke aan bekwaamheid tot het verrichten van de«elve: want, voorzeker, men kan de goede grondbeginfelen fomwylen ten volle verftaan, en dezelve volkomen zich eigen gemaakt hebben, zonder dat juist daarom de bewerkende hand de noodige heblykheid verkregen hebbe, om datgene te verrichten , 't welke mannen, wier hand door de ondervinding bekwaam geworden is: — en op dezen alleen beroepe ik my in deze: — dikwyls met den bestmooglyken uitflag hebben volvoerd. § 311. Geene andere getuigenis behoefc men hiertoe by te brengen, dan die van den beroemden baudelocque zelve, die by kwade plaatfingen des hoofds, de verplaatfing van hetzelve, door de hand alleen , veelmalen aanbeveelt. Eindelyk moet men hierby voegen , dat, zoodikwyls men deze bewerking, gelyk niet zelden plaats heeft, zonder eene genoegfame en volledige kennis van de ware ligging des hoofds, onderneemt; dezelve even zoo dikwyls mislukken moete: ja dat men niet anders, dan by toeval, in ftaat zy, om het oogmerk te bereiken. Elk kundig en edelmoedig verloskundige zal fteeds erkennen, dat het ten uiterfte moeilyk zy, om de ware ligging van het hoofd aan den bovenften doortocht door het onder/laan alléén ta N 4 ht- Zy be. hoort te oefchvedea met kennis van de ware ligging des hoofd:)  l \ 2 ( 1 4 Nadere befchryving jUrjelve: oo HET WERKTUIGLYKE CIILHoofdft.y eoordeelen; en dat men hierin door de onderinding daagiyks nog kunne leeren. Men ziet derhalve, hoe noodzaaklyk hetzy, oodra men reden heeft om te duchten, dat de rbeid niet regelmatig zich toedraagt; of wanjeer de weeën niet uitdryvenden zyn, maar afjreken; en men met den top des onderflaanden /ingers het achterhoofdspunt niet gewaar word, iat men, (in het begin van den arbeid, en zoo* ha het coïlum uteri genoegfaam geopend is,) /óór dat het hoofd met deszelfs grootfte oppervlakte is doorgezakt, de gantfche hand inbrenge, in weerwil van den wederftand, die dezelve door de onuitgerekte zachte deelen, vooral by eeneeerfte verlosfing, zal aantreffen: dan dit zal overzulks ook trapswyze en langfamerhand moeten gefchieden. § 312. De hand nu, op deze wys, in eene kegelswyze gedaante, volgens de loopftreek der vrucht ingevoerd, bereikt de kruin; zy onderfteunt met de toppen der vingeren, by elk der weeën, met eene opfchuivende beweging het opperhoofd naar den kant van het voorhoofd, opdat het opperhoofd daardoor opwaards gefchoven, en alleen het achterhoofdspunt in den bovenften doortocht ingevoerd worde. Eene bewerking, wier gelukkige uitftag, wanneer zy in tyds gefchiedt , niet alleen door de gezonde reden voorgefchreven, maar ook door de ondervinding be-  flII.Hoofdji.) DER VERLOSSING. 201 bevestigd word, waarom dan ook dezelve, eer men tot het gebruik van den hefboom of tot de keering overgaat, behoort beproefd te worden. § S^- Ingevalle men echter de daling van het achterhoofdspunt langs dezen weg niet be- ^ reiken kan; of wanneer men vruchteloos be- > proeft heeft, om hetzelve met de vingers neder-' waards te halen: want ook dit gelukt fomwy- \ len: zal men (alvorens tot de keering der vrucht over te gaan, die voor derzelver leven, vooral wanneer de voeten zoover verwyderd zyn, altyd bedenkelyk is, ) eerst onderzoeken, wat men met den hefboom kunne uicvocrcn? § 314. Dit werktuig, volgens cc geoaante van de uitholling des bekkens uitgebogen, en met een genoegfaam handvat voorzien, behoort langs de r^/cTZ-uitranding van het bekken te worden ingevoerd, wanneer het achterl ^an de rechter»; en langs de li wanneer hec achterh • - Ca- yitas eotyloïdea beantwoord:. Ingavalic men hetzelve tot boven den bovenften doortocht wil inbrengen, cm het achterhoofdspunt te bevacten, en hetzelve alzoo te doen dalen, behoor, het de zooeven befchrevene kromme lyn, dit de loopftreek der vrucht door het bekken uit duidt, (zie § 177. ) naaukeurig te befchryven, Ten dien einde vat men hetzelve, met den duirr en de vporfte vingers, evenals eet.-e fchryfpen: N 5 "er De verlaatGngan jB. ge- chiedt ,0. door niddel dei iet*hoows j :n wel in 4. of in B. Inbrengin; van deniel ven;  en plaatfing van deszelfs rug tegen de inwendi ge oppervlakte van de cavitas tetyWidea. »o2 HET WERKTUIGLYKE QlLHoofdfl.) en dryfc het langs de inwendige uitgeholde oppervlakte van het perinaenm nederwaards tot in den grond van het bekken: vervolgens voert men het werktuig langs de uitholling van het heiligbeen, in eene richting, die volmaakt gelykftandig is met die, welke de fpil van het bekken op de fpil van het lighaam maakt: — zooveel derhalve de onuitgerekte bilnaad toelaat, moet het handvat meer en meer dalen, en de geheele hefboom eindelyk eene byna perpendiculaire richting op den horizon hebben. Men neme intusfehen in acht, dat men het werktuig, gedurende de bewerking, eenigszins zydwaards naar de dy der moeder voere; opdat deszelfs {trekking eenigermate met de diagonale ligging der vrucht zoude overeenkomen. § 315. Wanneer nu het werktuig tot aan den bovenften doortocht is ingebracht, word ■het handvat nogmaals eenigszins achterwaardsgevoerd: opdat de richting des hefbooms, die intusfehen word opgefchoven, aan de helling van de fpil der baarmoeder op de fpil van het bekken, zooveel mooglyk, beantwoorden zoude. Het werktuig zelf behoort inmiddels met deszelfs rug naar den rand van het bekken ; en met deszelfs uitholling naar de bolle oppervlakte van het hoofd gekeerd te zyn. Hooggenoeg opgefchoven zynde, voert men hetzelve tegen de cavitas eotyloïdea, en beftaat al-  flILHcofdfl.-) DER VERLOSSING. «* alzoo met deszelfs uitholling het achterhoofdspunt volkomen: - dit achterhoofdspunt te doen dalen, en op die wys de kin tegen de borst te herleiden, is het gantfche oogmerk: en dit kan op tweederlei manieren bereikt worden. § 316. Vooreerst: wanneer de verloskundige y geen ander fteunpunt van werking aan het werk-* tuig mededeelt, dan in zyne eigene hand: — in dit geval heeft het werktuig eenen byna perpendiculairen ftand op den horizon. Ten andere: indien de opgefpannenheid des bilnaads zulk eene perpendiculaire en zelfs achterwaardfclve richting van het werktuig niet toelaat: — dan is men verplicht het handvat op te lichten, en hec fteunpunt van werking te doen rusten tegen den dalenden tak van het fchaambeen en den kliromenden tak van het zitbeen. Men is verplicht deze plaats voor het fteunpunt van werking te verkiezen: eensdeels, omdat de fchuinfche ligging van de kruin zulks vereiseht; en anderdeels, om daardoor alle drukking tegen de blaas, en eene daaruit voortkomende verlamming zorgvuldig te vermyden. § 317. Zoodra de uitholling van het hooggenoeg opgefchovene werktuig het achterhoofdspunt volkomen bevat heeft, zal het zelden mislukken, om hetzelve te doen dalen, en alzoo de kin tegen de borst te herleiden; tenzy de gladheid van het hoofd het werktuig doe afglip- pen, Steanpaak n dea :ü>oom% Daling via het achterhoof Jspnnt door middel van dea hefboom.  2 r i ii i De hefboom is niet ge v fchikr,om de verlosfing ] te voltooijen; maar 2 om dezelve ïn eene »«- ^ fuur/jke te veranderen. 1 X \ 1 ] 3 CAMPER doet met den hefboom het hoofd in deszelfs grootfte oppervlakte Eederdalen. HET WERKTUIGLYKE ritLHoofdfl.*) en, 't gene fomwylen gebeurt: in welk geval de ewerking, by welker hervatting men telkens ;ts vordert, zoo dikwyls herhaald moet woren, tot dat men het oogmerk bereikt heefc. § 318. Men ziet, dat alleen de verplaatfing an het hoofd, en niet hec voltooijen der verasfing, hec oogmerk der bewerking zy: ook al de Natuur , daar hec hoofd zich nog maar aan en bovenften doortocht bevindc, en daarom de erlosfing nog niec verder, dan aan het eerste ydperk, genaderd is, nee werktuiglyke van de 'erlosfing veel beter zelve volvoeren, door de egelmatige famenperfing van de breedce des ïoofds, en de uitrekking der zachte deelen, dan vanneer men het hoofd, cegen hec oogmerk der Natuur, door de engte van hec bekken, ja zelfs n zyne grootfte oppervlakte ( gelyk een beroemd verloskundige heeft voorgefchreven) wil uitvoeren. § 319. Deze beroemde verloskundige was de Hoogleeraar camper, die den hefboom op de kin plaatst; op die wys de kin van de borst afvoert; en daardoor het hoofd, wiens grootere oppervlakte hy meer en meer doet vóórkomen, (geheel en al tegen de bedoeling der Natuur, en niet zonder belediging des bilnaads, ~) door de engte van het bekken, zooals hy zelf erkent, uitwaards fcheurt. Men zie de befchryving van deze bewerking , in de Voorrede, die deze be-  <ƒ/ƒ. Hoofd/1.') DER VERLOSSING. 205 beroemde fchryver vóór zyne Nederduitfche uitgave van mauriceau heeft geplaatst, en in deszelfs Verhandeling in de Memoires de VAcademie de Chirurgie, Tom. V. § 320. Ten rechte derhalve word deze bewerking door deskundigen veroordeeld: (zie baudelocque Tom. II. § 1656. der 2de uitgaaf:) terwyl elk oordeelkundig beoefenaar, die kunstmatig werkt, even gelyk de verdienstryke verloskundige j. de bree, het achterhoofd (om my van zyne eigene woorden te bedienen) vóór den hoek der fchaambeenderen brengt. Zie deszelfs Verhandeling over den roonhuizi aanschen hef boom: in het IIU Deel der Verhandelingen van het Heelkundige Genoot/chap te Amsterdam, bladz. 13. § 321. Dewyl men nu, door de opgegevene bewerking , de kwade plaatfing van het hoofd in de plaatfing A. verandert, zal men ook, wanneer het aangezicht fchuins naar voren, en het achterhoofdspunt naar de fymphyfis facro -iliaca gekeerd is, kunstmatig handelen, indien men den rug van het werktuig ook tevens aan deze jymphy/is doe beantwoorden, om alzoo de kwade plaatfing te herleiden tot de plaat» fing B.: — doch dewyl de plaatfing A. alleszins voordeeliger is dan die in Z?.zal men best doen, om alvorens te beproeven, of men het hoofd met de volle hand omvatten, en het achterhoofd van voor Hetgene :en rechte word afgtseurd. Verati daring der plaatfiug E. in B. of in A.  De verplaatfingvan E. gefchiedc 30. door de leering , en ■wel in C. of ia D. to6 HET WERKTUIGLYKE rjJJ.tJoofdfl.j roor de fymphyfis facro- iliaca achter de cavitas ■otyloïdea voeren kunne. Hierdoor doet men het loofd een vierde van een' cirkel omdraaijen. Deze >ewceging nu is zeer uitvoerbaar; en kan tevens -efchieden , zonder eenig hinder toe te brengen 'an den hals: als welke, gelyk de ondervinding ïewysr, den flag van een vierdedeel des cirkels tltyd veilig kan verdragen. Men zal deze bewerdng niet zelden gelukkig ter uitvoer brengen, indien men niet door de gladheid der deelen daarin selet worde; in welk geval men, veel regelma:iger, de daling des achterhoofdspunts , om de ligging A. te bereiken, volgens % 314. zal kunaen bevorderen. § 312. Wanneer evenwel de twee opgegevene middelen, welker eerfïe was de verplaatfing des hoofds, door middel der ongewapende hand; en het tweede de verplaatilng van hetzelve door middel van den hefboom: wanneer, zeg ik, gemelde middelen wegens den grooten wederftand, die de hand, of het werktuig, aantreffen, vruchteloos worden aangewendt, is men verplicht af te wachten, wat de Natuur in het mouléren van het hoofd vermoge: — tenzy men, door het afbreken, of door de geheele verflaauwing, der weeën, overtuigd geraakte van derzelver ongefchiktheid om het hoofd in zyne grootere oppervlakte door te dry ven: — en daardoor, of ook inzonderheid door dringende toe-  (III.Hoofdjl) DER VERLOSSING, ao? toevallen , genoodzaakt werd zyne toevlucht tot het derde middel, dat is de keering der vrucht zelve, te nemen. Door zoodanig eene keering herbrengt men de kwade plaatfing tot de plaatfing C. indien men, de voeten bereikt hebbende, de hielen tegen de cavitas eotyloïdea kan aanvoeren ; en tot de plaatfing D. indien men dezelven tegen de fchuinstegenovergeftelde J'ym* phyfis facro - iliaca aanvoert. § 323, De gezonde reden leert, dat déze bewerking niet kan ondernomen worden, wan < neer het hoofd met zyne grootere oppervlakteden bovenften doortocht aanmerkelyk is inge- • zakt; en dat dezelve te gemakkelyker gefchie- ! den zal, naarmate hec water minder is afgeloopen. Het oordeel derhalve des verloskundigen zal alleen kunnen bepalen, hoeveel tyds hy veilig moge laten voorbygaan , om de middelen aan te wenden , die hy tot de verplaatfing des hoofds, 'tzy met de hand, ofwel met den hefboom, in 'twerk ftelt; of, inhoeverre het vooruitzicht op de vermogens der Natuur, om het hoofd te mouléren, genoegfaam zy. § 324. Wanneer eindelyk het hoofd teveel doorgezakt is, zoodat de keering niet zoude kunnen ondernomen worden, en de pogingen tot deszelfs verplaatfing vruchteloos worden aangew.ndt; moet men, in zulk geval, niet dan fpa. de, en niet dan na ryp overleg, vooral wanneer .men Het geonde oor-J leel alleen ;an het logenblik lepalen , vaarop do :eering, ia Ut geval, lifdiiedet» noetc Hier komt ie tang zelden te pas, wier gebruik, ttt iit geval, iltyd on. kunstmaag i«.  Dereelver gebruik tooet, in dit gevil, Bbolang mooglyk uitgefttld «orden. ao8 HET WERKTUIGLYKE riïI.HoofdJl.) men door geene dringende toevallen genoodzaakt word, tot het gebruik der verloskundige tang overgaan. Immers is derzelver aanwending, zoolang hec hoofd zyne grootere oppervlakte aanbiedt, alleszins met het oogmerk der natuur ftrydig: naardien de tang, offchoon zy, op de flapen des hoofds aangelegd , hetzelve in zyne breedte bevat, nochtans, zoolang het hoofd zyne voorwaardfche afmeting aanbiedt, en de kin diensvolgens van de borst verwyderd blyft, niet anders kan uicvoeren, dan door den voortgang des hoofds op eene niet natuurlyke wys te bevorderen. § 345. Liever derhalve, dan het hoofd in zyne grootfte afmeting tot zich te halen, 'tgene niet anders dan met een' merkelyken wederftand, en gemeenlyk met veel geweld, gefchiedt: is het veiliger, zoolang de toevallen van de zyde der moeder niet dringen, af te wachten, wat de weldadige Natuur in het mouléren en verkleinen van de famenpersbare beenderen des hoofds vermoge: ten einde alzoo, door tyd en geduld, gelegenheid te erlangen, om te onderzoeken, inhoeverre de verplaatfing des hoofds mogelyk zal zyn, wanneer hetzelve nader by den onderften doortocht gevorderd, meer binnen het bereik van de hand, of van den hef boom, zal gekomen zyn: — terwyl de laatfte en onkunstmatige toevlucht, om het hoofd in zyne groote afmeting, door middel dei  (ALHoofdflO DER VERLOSSING. so£ der tang eenen uittocht te verzorgen, met des te minder moeilykheid zal gepaard gaan, naarmate het hoofd meerder gemouleerd en doorgezakt is. j 326. tweede geval: " Het hoofd biedt „ zich eerst aan, en bepaaldelyk zyne voor„ waardfche afmeting, aan den onderften door,, tochc". i Het gebeurt niet zelden, dat het hoofd, of fchoon het zyne voorwaardfche afmeting aan den bovenften doortocht aanbiede, dóór denzelven de beenige buis van het bekken inzakke; dewyl gemelde afmeting gemeenlyk kleiner is, dan de diagonaal van een welgefteld bekken: —■ doch het hoofd alzoo in zyne kegelswyze gedaante zich niet aanbiedende, word het minder regelmatig faamgeperst , en in zyn' verderen voortgang, naarmate het nader aan den onderften doortocht zich bevindt, meer en meer geftremd: dewyl deszelfs voorwaardfche afmeting van vier of vier en een vierde duim een' merkt'lyken wederftand vindt aan de afmetingen van den onderften doortocht ; als welken , zoolang het ftaartbeen niet achteruitgefchoven is, en de heiligzitbeensbanden niet uitgeftrektzyn, flechts vier duimen kunnen halen; $ 327. Het hoofd blyft derhalve fomtyds onbeweegbaar zitten, en terwyl de weeën , vruchteloos op hetzelve perfende, vervolgens afO bre- T Tf I H D 8 geval: Het hoofd biedt zich 't eerst .an, en be* paaldelyk zyne .oor■waardfcheafmeting,aan dea onderftendoortocht. Bepaling van het eigenlykedenkbeeld derbekle.a-  mfag in een 1 welgefteld bekken. ( \ i 7 t i ; • i i Ware en valfcbe beklemming. nó KET WERKTUIGLYKE QII.Hoofdjl. >reken, ja eindelyk de arbeid geheel ophoudt, 'welke omftandigheid niet zelden met eene geweldige zwelling der uitwendige bekleedfelen ;epaard is,) word het hoofd in dit geval geëgd beklemd te zyn. Dan men merke hieromrent aan, dat in een welgesteld bekken jeene andere beklemming plaats hebbe, dan aleen , wanneer het hoofd in de bestmogelyke igging A. of ook in B. en dus met zyne kleinte afmetingen, in de voordeeligfte afmetingen 'an het bekken ingezakt, wegens deszelfs grooter dan gewone volume, niet genoegfaam word 'aamgeperst, om verder door de weeën te kunaen worden voortgedreven. By dit gewichtige denkbeeld, dat naamlyk in :en welgefteld bekken het hoofd op geene andere mooglyke wys beklemd kunne raken, dan wanneer het, met zyne kleine afmetingen, de voordeeligfte afmetingen van het bekken inzakt, moeten wy hier eenige oogenblikken ftilftaan. § 328. Het hoofd heeft eene goede of eene kwade plaatfing. In het eerfte geval kan het, in een welgefteld bekken, nimmer beklemmen, ten ware deszelfs volume (gelyk zoo aanftonds is gezegd) in evenredigheid tot de afmeting van het bekken te groot zy. Is het hoofd integendeel kwalyk geplaatst, dan is het niet zoozeer beklemd, als wel teruggehouden : aan welke omftandigheid men, indien men wil, den naam van val-  (ƒƒƒ, Hoofdfl.) DER VERLOSSING. 211 yalfche beklemming kan geven: — in zoodanig geval moet men het hoofd niet omklemmen maar verplaatfen. Dit is het eenvoudige en gezonde denkbeeld, 't welke men omtrent de ware en valfche beklemming zich vormen moet. Wenschlyk ware het, dat dit denkbeeld alle verloskundigen by iedere bewerking beftuurde: dan toch eerst, wanneer hec kwalyk geplaatfte hoofd verplaatst is, zal of de Natuur het werktuiglyke van de verlosfing door eigene vermogens kunnen Volvoeren, ooni, of an de vin. ;eren, on;eno e g"aam.  Deze bewerking betoon niec flechts met de vingeren, maar met de »olle hand, te gefchie(len. ] J < 220 HET WERKTUIGLYKE (iILHoofdfl.-) niet zelden doodelyke pogingen ter uichaling aanwenden. $ 342. Alle aan te wèndene moeite, hoegenaamd, eer uithaling van het hoofd verdient ( bilJykerwys) afkeuring, zoolang men niet verzekerd is, dat de kin op de borst herleidt zy. Eene bekwame hand behoort dus, de loopftreek van het bekken volgende, eerst nederwaards met den rug naar de uitholling van den bilnaad, tot in den grond van het bekken ; en vervolgens opwaards langs de uitholling van het heiligbeen te worden ingevoerd : — hiertoe moet, met geduld, zooveel tyds befleedt worden, als de fpanning van den (in dit geval onuitgerekten ) bilnaad, en de heiligzitbeensbanden vereischt: — niet te vreden met het aangezicht te omvatten, brengetmende hand, volgens de richting van ie fchuinshellende fpil des bekkens, opwaards ;n fchuins-voorwaards: zy befla alzoo de kruin, 2n voere langs dien weg de kin op de borst. Eer men dit oogmerk kan bereiken, word (niet melden met vrucht) het achterhoofd eerst aan len voorrand van het bekken eenigszins opvaards gefchoven , om alzoo voor de bewerkende hand meerdere ruimte te erlangen. Ook ral men fomwylen verplicht zyn, wanneer naamyk het bekken niet zeer ruim is, de perpen di-. •ulair van 'thoofd aan den bovenften doortocht n deszelfs transverfale of ruimde afmeting te her-»  (IILHoofdJï.) DER VERLOSSING. herleiden: omdat alsdan het hoofd aldaar dc meestmooglyke ruimte geniet, en daardoor de kruin, ter bevordering van het dalen der kin op de borst, gemaklyker kan beflagen worden. Zoodra nu de volle hand de kruin bevat, en op die wys de kin op de borst herleidt heeft; bewaart zy dezelve beftendig op de borst: terwyl de andere hand, die defchoudersbeflaac, de uitvoerende beweging, volgens de opwaardfche loopftreek des bilnaads, opwaards en uitwaards begint. Dit eene en andere heeft ten gevolge: dat eerst het aangezicht; vervolgens het voorhoofd; en daarna de kruin, over de uitholling van den bilnaad heenglyden, en overzulks de verlosfing regelmatig voltooid word. § 343. Alle uithalifig met de tang, die anders , fchoon de tronk eerst voorkomt, met vrucht kan aangelegd worden , om de breedte van het hoofd, wanneer de wederftand te groot is, faam te perfen , is ( ook in dit geval,) voiftrekt onkunstmatig ; zoolang niet alvorens het hoofd op die wys verplaatst zy, dat deszelfs kleinfte afmetingen zich eerst aanbieden. § 344. Men begrypt, dat door deze bewerkingen, 'tzy met de vingeren, of met den hefboom, of met de volle hand, de verlosfing E. tot de verlosfing C. herleidt worde. Doch wanneer het achterhoofd, aan den bovenften doortocht naar de fymphyfis facro- iliaca , en aan dea Zoolang 3e kin niet tegen de borst is aangevoerd, ii de uithaHng de* hoof.ls, met de tang, onk-nstmatig. Bewerking, die verricht moet worden, wnneer by de verlosfing, met den tronk vóóruit , het voorhoofd aan deu ba-  verifteti doortocht ■voorwaards, en het achterhoofdachter■waards ligt. &as HET WERKTUIGLYKE (III.Hoofd/ï.j den onderften doortocht naar het heiligbeen, gekeerd is, zal de verlosfing E. niet gemaklyk tot D. herleidt worden; tenzy het hoofd klein, en het bekken zeer ruim waren. Men zoude, kunstmatig, doch gemeenlyk vruchteloos, te werk gaan: indien men poging deed, om met de volle hand het achterhoofd daardoor op te fchuiven, ten einde de kin op de borst te doen dalen. Immers biedt de uitfpringende bocht der wervelen aan de bewerkende hand een' te grooten wederftand; en 'er is te weinig evenredigheid tusfchen de holronde oppervlakte van hec voorhoofd, en de platte inwendige oppervlakte van hec fchaambeen , dan dac men in ftaac zoude zyn, om het voorhoofd, en de kruin, langs het zelve nederwaards ce doen fchuiven. De veiligfte weg is derhalve, in dit geval, ora deze plaatfing cot de plaatfing C. te herleiden. De vingers, naamlyk, van de eene hand op de kin zynde geplaatst; en mee de vir gers, of zooveel mooglyk mee hec volle, van de andere hand hec achterhoofd bereik- hebbende: zal men aan hec hoofd, om hetzelve cot C. te herleiden, eene draaijing van een vierde des cirkelsmededeelen: waardoormenhetvoorhoofd, dac achcer de cavitas eotyloïdea gelegen was, naar de fymphyfis facro - iliaca overbrengt. De ondervinding bevestigt, dat zulk eene draaijing uitvoerbaar is: zy word ook, reeds vooraf, door de theorie begunftigd, en bevonden voor den hals  flïl. Hoofdft.) DER VERLOSSING. 223 hals in het minfte niet gevaarlyk te zyn, dewyl men daardoor aan den bovenften doortocht, alwaar de breedte van hec hoofd in de diagonaal ligt, den hals flechts één vierde vaneen' cirkel doet draaijen: — en hieruit volgt dan ook, dat men, in verlosfingen by de voeten, wanneer de teenen naar boven gekeerd zyn, dezelve door de gantfche omdraaijing der vrucht verkeerdelyk naar onder tracht te brengen. Deze omdraaijing is immers , in de eerfte plaats, zeer gevaarlyk voor de wervelen des ruggraads; zy is, verder, wegens de aanwezigheid van den onderliggenden arm en fchouder, doorgaans onmooglyk; en eindelyk onnoodig, omdat wanneer men den cronk, mee de teenen omhoog, zoolang in de fchuinfche afmeting van het bekken heeft laten doorzakken, tot dat het hoofd aan den bovenften doortocht genaderd is, deze plaatfing gemaklyk in die van C. herleide kan worden, door (op gemelde wys) de voorwaardfche oppervlakte van het hoofd onderwaards te keeren : waardoor de hals geene grootere draaijing ondergaat , dan die van een vierdedeel eens cirkels : en deze kan de hals lichtelyk verdragen. ( Vergelyk § 277.) Het hoofd alzoo verplaatst, en daarna de kin (volgens § 34.2.) op de borst herleidt zynde, is de verlosfing veranderd in C. en word alsdan op eene regelmatige en natunrly* ke wys voltooid. § 345-  »24 HET WERKTUIGLYKE (III. Hoofdft.) De--ifde S 345* InfieValle het hoofd met deSZelfs Voorbewerking " ** ° »sn d-n waardfche afmeting tot aan den onderften door- onderffen . ö doortocht, tocht is doorgezakt, zal het zelden gebeuren, dat de fpilswyze beweging gefchiedt is: — het hoofd bevindt zich derhalve in de diagonaal van den onderften doortocht: — en de herleiding in C. zal alsnu wederom met weinige moeite kunnen gefchieden; ahvare ook het voorhoofd voorwaards, en het achterhoofd achterwaards geplaatst: in welk geval de hals, weliswaar, vyf aehtfte deelen van een' cirkel 'draaijen moet, eer het achterhoofd achter het fchaambeen zal kunnen gevoerd worden! doch ook deze draaijing is (en dit word door de ondervinding bevestigd ) uitvoerbaar; en niet vergezeld met eenig gevaar: mits men zorg drage, om ter gelyker tyd met de andere hand den tronk om te draaijen. % 346. vvfde geval: " Het hoofd biedt „ zich eerst aan, en bepaaidelyk deszelfs fchuin„ fche afmeting, aan den bovenften doortocht", in dit ge- Wanneer wy, volgens den 'aard van het va ligt of . de achteriie voorftel, in aanmerking nemen, dac de afmeting, de"krn!tegeCf aie het hoofd aanbiedt, met de voordeeligfte van titj",ut" het bekken invalt: zal (in dit geval) 'shoofds fchuinfche afmeting met de diagonaal van den bovenften doortochc overeenkomen. Nu word de fchuinfche, of grootfte, afmeting van hec hoofd bepaald door eene lyn , die in de fymphyfis van  flïLHoofdpO DÉR VERLOSSING: a2j van de kin begint, en aan het einde van den pylnaad by de achterfte fontanel eindigt: — en bygevolg kan, in dit geval, of de achterfte fontanel, of de kin, aan de cayitas eotyloïdea beantwoorden. § 347. Wy zullen een begin maken met de eerfle ligging: vooronderftellende dus, dat de achterfte fontanel tegen de cavitas eotyloïdea; en de kin tegen de fchuinstegenovergeftelde fymphyfis facro - iliaca , geplaatst zy: — waarna wy (in § 355') de kin naar de cavitas cotyloidea; en de achterfte fontanel tegen de fymphyfis facro - iliaca, befchouwen zullen, § 348. Met betrekking dus tot die plaatfing, waarby het hoofd deszelfs fchuinfche afmeting aan den bovenften doortocht aanbiedt, met de achterfte fontanel naar de cavitas eotyloïdea', en de kin naar de fymphyfis facro - iliaca: behoort men, in 't algemeen, aan te merken, dat het niet moeilyk zy deze ligging zich te verbeelden. Het vóórkomen toch der fchuinfche oppervlakte onderfcheidt zich al aanftonds van het vóórkomen der voorwaardfche daarin: dat by de laatfte het voorhoofd; en by de eerfle de kin; aan de fymphyfis facro ■ iliaca beantwoorde. § 349. Men houde nu verder op 't oog dé bevorers gemelde lyn, die, in de achterfte fontanel beginnende, in de fymphyfis van de kin eindigt, cn de grootfte afmeting van het hoofd P be- In icte 1 ig?ing kunneh driejer4 lei oppervlakten van het hoofd aan den ha<  2 Tfniten T doortocht zich aan- \ bic.is n. 1 3 ( l 1 i < 4 2 2 1 ] j Ia deze plaatlii.g moet uien eerst trachten liet 26 HET WERKTUIGLYKE (llI.Hoofdft.) epaalt: dan zal men, volgens dezelve, vier erfchillende oppervlakten van hec hoofd kunnen lefchouwen: — ce weten ééne voorfte oppervlakte : die in het midden gedeeld word door :ene lyn, welke van de achterfte fontanel, over iet opperhoofd, voorhoofd, en aangezicht, tot an de kin zich uitftrekt: deze oppervlakce zich mnbiedende , doec hec aangezichc, al dadelyk >y het gevoel, zich voor. — Wyders meezydejkfche oppervlakten: welken in hec midden geSeeid worden door eene lyn, van de achcerfte ponand, over de flapen, en kaak, coc aan de kin ich uitftrekkende: wanneer deze oppervlakte zich anbiedc, oncdekc men, wederom by hec geoel, de flapen aan den bovenften doorcochc. —iindelyk ééne achterfte oppervlakte: welke in ïec midden gedeeld word door eene lyn, die pan de achterfte fontanel, over hec achterhoofd, en den nek , door den hals naar de kin gaat» Deze laatfte zal, wanneer het hoofd eerst vóórkomt, zich niet kunnen aanbieden: — want, in zoodanig geval, bieden de nek of de hals zich aan: doch de drie eerfte oppervlakten kunnen aan de diagonaal van den bovenften doortocht voorkomen; terwyl de achterfte fontanel naar de cavitas eotyloïdea gekeerd is. § 350. Men merke wyders nog, met opzicht tot deze plaatfingen, in het algemeen aan: dat, naardien de fchuinfche afmeting des hoofds groo- ter  (TIL Hoofd/1.) DER VERLOSSING. 227 ter is, dan de diagonaal, deze verlosfing (zon-1 der geweldige mouléring van hec hoofd, die' men, tenzy hetzelve zeer klein ware, naaulyks verwachten kan) nooit, buiten behulp der kunst, alleen door de vermogens der Natuur, volvoerd zal worden. Eene andere aanmerking is, dat de verplaatfing met de hand almede zeer dikwyls mislukken zal • ja dat men, meer dan eens, verplicht zal zyn, om by deze plaatfing de verlosfing te voltooijen door middel der keering, en dezelve tot die in C. oïD. te herleiden. Ondertusfchen, daar deze bewerking, wegens de vérafgelegenheid der voeten, uit hoofde der drukking van de ftreng voor het leven der vrucht zeer gevaarlyk is; behoore men vooraf de verplaatfing van het hoofd, die ook in de daad fomwylen met vrucht word in 'twerk gefield, alvorens te beproeven: zoo echter, dat men, door verlies van tyd, en eene gedeeltelyke inzakking van het hoofd, de keering niet moeilyker of zelfs onmooglyk make: in dit geval komt zeer zeker het gezonde oordeel van een' geoefenden verloskundigen inzonderheid te pas. Hetzy dan de voorfte oppervlakte, en dus het voorhoofd * of her aangezicht; hetzy de zydelykfche oppervlakte, en dus de flapen, of de wangen; vóórkomen ï fteeds beftaat het hoofdoogmerk der kunst daarin, om het achterhoofdspunt te doen dalen ; en de kin óp de borst te herleiden. oof lyke gevallen, eene zoo groote meenigte van kwade plaatfingen der oppervlaktens van het hoofd, zoo wel als derzelver verbeteringen, herleidt hebben: zal daardoor het gelaat der kunst op eene aanmerklyke wys vereenvoudigd ; ,en het befpiegelende gedeelte der kunst in deszelfs befchouwing, zoo wel als het beoefenende gedeelte in deszelfs behandeling, tot één oogpunt herleidt vinden. § 364. Dat nu de bewerkingen, welken tot dusver verklaard zyn geworden, gefchikt zyn om de verlosfing E. waarin 'shoofds grootere afmetingen zich aanbieden, tot natuurlyke verlosfingen te herleiden, kan gemakkelyk betoogd worden BETOOG. § 365. Alle de voorgeftelde en verklaard* bewerkingen, ten einde (wanneer het hoof zich eerst voordoet, en deszelfs voorwaardfch of fchuinfche afmeting aanbiedt,) door midde der opfchuivende en onderfteunende vingeren 0 hand; of door middel van den hefboom; he achterhoofdspunt te doen dalen, en de kin op d borst te herleiden: zyn gefchikt om de verloi fing E. tot A. oïB. te brengen. Biedt integet deel het hoofd, by de verlosfing met den tron vóóruit, deszelfs voorwaardfche of fchuinfct a piegelende :n beoef»ïende geJeelte der sunst tot één oogpunt. 1 1 f t » k a  i3S HET WERKTUIGLYKE (III.HoofdJÏ.) By de verlosfing E. komt de tang nooit te pas; dan by dringen^ de toevallen. afmeting aan: dan zyn de voorgeftelde en verklaarde bewerkingen, waardoor de kin tegen de borst word aangevoerd, gefchikt om de verlosfing E. tot C. of D. te herleiden: — gelyk ook de ligging C. of D. bereikt word, zoo dikwyls de verplaatfing door middel der keering gefchiedt. De voorgeftelde en verklaarde bewerkingen zyn derhalve gefchikt, om de verlosfing E. tot ééne der verlosfingen A. B. C. of D. te herleiden. Maar A. B. C. en D. zyn (gelyk getoond is) natuurlyke verlosfingen; of zulken, die de Natuur gewoon is zelve te volvoeren. Derhalve zyn de voorgeftelde en verklaarde kunstbewerkingen gefchikt, om de niet natuurlyke verlosfing E. in eene natuurlyke te veranderen. § 366. Met betrekking nu tot het gebruik der forceps by de verlosfing in E. houde men op 't oog, dat (zooals te voren is aangemerkt ) de aanleg daarvan , om het hoofd in deszelfs grootfte afmetingen uit te voeren, altyd te wraken zy: vooral, daar by E. het hoofdniet uitgevoerd, maar verplaatst, moet worden: — en dat overzulks het gebruik der tang alleen te pas kome in die weinige, en zelden voorkomende, gevallen, waarin door de ligging een weinig te veranderen , de verplaatfing gemaklyker word gemaakt; of wanneer, ter fpoedige (fchoon onkunstmatige) voltooijing der verlosfing, wegens drln*  (III. Hoofdji.) DER VERLOSSING. 439 dringende toevallen, de tang onontbeerlyk word. Hieruit blykt dan van zelve, dat het gebruik der forceps by E. zeer weinig te pas kome. § 367. Het nut, 't gene aan dit werktuig moet worden toegekend, zal blyken, wanneer wy zullen getoond hebben, hoe ( by de verlosfing F. tot welke wy thans overgaan,) door middel der tang, het hoofd, uit zeer onvoordelige afmetingen, in de voordeeligften van het bekken herleidt worde. ACHTSTE VOORSTEL. § 368. Wanneer het hoofd, in de daad, zyne kleinfte afmetingen wel aanbiedt; maar niettemin op zoo eene wys, dat dezelven met onvoordeelige afmetingen van het bekken overeenkomen of invallen: ontftaat (volgens § 296) de niet natuurlyke verlosfing F. Ingevalle nu de herleiding van *s hoofds kleinfte afmetingen in de voordeeligften van het bekken, door middel der ongewapende hand, onmooglyk is : word deze niet natuurlyke verlosfing, door het gebruik van de verloskundige t ang, in eene natuurlyke veranderd. VERKLARING. 5 369. De gladheid van het hoofd; dei- zelf; Die, eigenlylr gefpr» • ten, alleen by de verlosfing F. te pas komu  a Z' n n n t n g g Algemeene regels, welken by 1 het gebruik der tang 1 moeten in acht geno- ^ men wor- . dia, ' i i Loopftreek van het hoofd uit de baarmoeder dóór de beenige buis Tan het bekken» 40 HET WERKTUIGLYKE CIII.Hoofdjï.) ;lfs zwelling; en die der zachte deelen van de loeder; zoowel als het gebrek aan ruimte; laken de herleiding van 's hoofds kleinfte afletingen in de voordeeligften van het bekken, iy de verlosfing F. voor de ongewapende hand leestal niet mooglyk: men moet dus, in zulke evallen , gemeenlyk toevlucht nemen tot het ebruik der verloskundige tang. § 370. Alvorens over te gaan tot de kbechouwing der byzondere gevallen van de verosfing F. zal het niet ongepast zyn, vooraf, eeni;e algemeene regels op te geven: welken, by iet gebruik der tang , in acht te nemen zyn: en lie geheel, moeten berusten op de bekende evenredigheden tusfchen de afmetingen van het hoofd, ;n die van het bekken; alsmede op de werktuiglyke manier, volgens welke de vrucht in eene bepaalde loopftreek uit de baarmoeder dóór de beenige buis van het bekken word uitgedreven. § 371. Men herinnere zich derhalve , dat het hoofd, by de natuurlyke verlosfing, in het eerste tydperk, met deszelfs kleinfte afmetingen aan de diagonalen van den bovenften doortocht zich aanbiedt: — dat gemelde afmetingen vervolgens', in het tweede tydperk, door middel der fpilswyze beweging in de voorwaardfche en dwarfche afmetingen van den onderften doortocht gevoerd worden: — en dat eindelyk , in het derde tydperk, het achterhoofdspunt, 'cge- ne  (III. Hoofd/1.) DER VERLOSSING. s*c ne nu tot in den grond van het bekken gedreven was, over de uitgeholde oppervlakte van den bilnaad opklimt, en alzoo het hoofd uitgedreven word langs eene bepaalde loopftreek: welke men kan uitdrukken door eene kromme lyn, getrokken uit den bodem der baarmoeder, volgens de fchuinfche helling van de fpil van dit ingewand , op het middenpunt van den bovenften doortocht ; die van daar , volgens de fchuinfche helling van de fpil van het bekken, tot in den grond van hetzelve nederdaalt; en vervolgens van daar opklimt langs de uitgeholde oppervlakte van het heiligbeen, het ftaartbeen, het uitfpanfel der heligzitbeensbanden, en van den bilnaad, tot aan de onderfte commisfuur der vulva. ' § 372> Op de onwrikbare natuurwetten $ volgens welken het werktuiglyke der natuurlyke uitdryving van de vrucht, in deze bepaalde loopftreek, hiervoren is verklaard en betoogd: — en op dezen alleen! —■ moeten de algemeene regels berusten, die (met opzicht tot het gebruik der tang) alsnu zullen worden opgegeven. § 373. Door de lange [pil der tang verfta men die lyn, welke uit de vereeniging van de bladen der tang, tot aan derzelver bovenfte famenkomst opklimt ; en welke derhalve de afftanden der bladen in de breedte midden doordeelt: terwyl door de dwarsche fpil die lyn aangeduidt word, welke den grootften afftand der Q bla- Bepaling v\n het gebruik der ttjg. Sp'illen dei tang.  Dt fpil Ttn het hoofd moei invallen met de lin ge fpil der rang : 14a HET WERKTUIGLYKE QII.Hoofdji.j oladen in de breedte afmeet. Voorts begrypt men lichtelyk, dat, wanneer van dit werktuig gefproken word, hetzelve te befchouwen zy op dien voet, zooals het door den fchranderen levret, volgens de uitholling van het bekken, uitgebogen; en door den beroemden baudiiocque verbeterd is. § 374. Eerfle regel. " Het hoofd daalt,in „ deszelfs kleinfte afmeting neder, en bepaal.„ delyk met het achterhoofdspunt vóóruit'. De tang behoort derhalve het hoofd zoodanig te omvatten, dat hare lange fpil (zooveel mooglyk) overeenkome, of invalle, met de fpil van het hoofd, welke in het achterhoofdspunt, 'tgene de top is van den kegel des hoofds, begint; en in het aangezicht eindigt. De overeenkomst dezer fpillen behoort (fchoon omgekeerd) dezelfde te zyn, wanneer de tang het hoofd, by eene verlosfing met den tronk vóóruit, bevatten zal: - en in dit geval is de kin de top van den kegel des hoofds. Volgens dezen regel ziet men al aanftonds,. dat de tang altyd het hoofd in deszelfs lengte, dac is, in zyne kleinfte afmetingen, bevatten moe. te- dewyl de af hating van het hoofd in deszelfs grootfte afmetingen nimmer gefchikt kan zyn, om de verlosfing tot eene natuurlyke te herleiden. En hierom moet dan ook deze bewerking, zoo- als  CIII.Hoofdft.j DER VERLOSSING. =43 als reeds meermalen gezegd is, in zoodanig geval altyd voor onkunstmatig gehouden worden. g 375. Tweede regel. De dwarfche afmeting van het hoofd is, wegens de fractuur der f fontanellen, en der naden, de allergefchiktftej om verkleind en faamgedrongen te worden :i waarom dan ook 'shoofds dwarfche afmeting met < de dwarfche fpil van de tang moet overeenkomen. § 376. Derde regel. De beste iigging van het hoofd aan den bovenften doortocht is zoodanig eene, waarby 'shoofds dwarfche afmeting met de diagonaal overeenkomt. Wanneer derhalve de tang het hoofd aan den bovenften doortocht bevatten moet, zullen hare beide bladen,—na alvorens, volgens de dwarfche afmeting van den bovenften doortocht, (die de ruimfte, en daarom ter invoering de gemaklykfte is,) te zyn ingebracht, —zoodanig, naar gelang der verfchillende liggingen van het hoofd, verplaatst moeten worden, dat 'shoofds dwarfche afmeting met de dwarfche fpil der tang overeenkome, en in de Ainrrnvinnl Vi^rlpidr WfirdC § 377. Dé lange fpil van de tang ftaat der- *£ ij* halve, in het eerste tydperk van den arbeid, hoort ^d, byna, zooniet geheel, perpendiculair op der ,«gj. den horizon: want, dewyl de ipil der baarmoe- I ! ft UCS vair; den arbeid en de tvarf'ho 'meting m het oofd met e dwar:he fpil er tanj. De tang , vier dwar"che fpil de Iwarfche ifnaeting uan het iioofd be. ?atten moet, behoort deze dwarfche afmeting iri de diagonaal des bo venften doortocbts te hetleïden.  244 HET WERKTUIGLYKE flILHoofdjl.) bvna perpendiculairop dea bo' rizm te l-i ... der eene fchuins-voorwaardfche helling heeft op de fpil van het bekken; moet ook de lange fpil der tang niet alleen met de fchuinfche helling der fpil van het bekken overeenkomen ; maar bovendien moet het handvat der tang nog meer nederwaards, en dus het geheele werktuig, byna perpendiculair op den horizon , gevoerd worden: ten einde het de fchuins-voorwaards liggende baarmoeder zoude kunnen bereiken. Men begrypt lichtelyk, dat de bilnaad, wanneer dezelve gezwollen en gefpannen is, aan deze richting der tang een' merkelyken wederftand bied: — dit is dan ook de reden, waarom dit deel vóór den aanleg der tang, door vereischte geneeskundige hulp, (dat is, door middel der noodige darmfpuitingen en bloedontlastingen,) ontfpannen, vei flapt, en uitgerekt dient te worden. En deze zelfde aanmerking geldt, insgelyks, met betrekking tot de gezwollenheid van alle deelen in 't gemeen ; en de dikte van den mond der baarmoeder in 't byzonder : — zoolang toch deze met bloed opgevuld, en niet volkomen uitgewischt is, zoude het aanwenden der •tang eene onbezonnenheid wezen. § 378. Zoodra nu de dwarfche fpil van het werktuig de breedte van hec hoofd bevat heeft, zal het wei-ktuig zelf, om het hoofd in de diagonaal te voeren, zydelyks naar de dy der moeder  (IILHoofdfl.) DER VERLOSSING. 245 der gevoerd worden; dewyl deze zydelingfche /trekking aan de richcing der diagonale inzakking beantwoorde § 379- Vierde regel. De dwarfche afmeting van het hootd word, by de natuurlyke verlosfing, in het tweede tydperk van den arbeid, door de fpilswyze beweging uit de diagonaal van den bovenften doortocht, in de dwarfche afmeting van den onderften doortocht gevoerd. Wanneer dus de fpiJsw yze beweging in gebreke blyft, behoort de tang zoodanig aangelegd te worden , dat (terwyl 'shoofds dwarfche afmeting met hare dwarfche fpil overeenkomt) deze fpilswyze beweging naaukeurignaargebootst; en geene poging aangewendt worde om het hoofd uit te voeren , dan nadat deszelfs dwarfche afmeting vooraf in de dwarfche van den onderften doortocht herleidt zy. In dit geval behoeft de lange fpil der tang flechts eene fchuinfche helling op den horizon te hebben; doch zoo, dat dezelve volmaakt overeenkome met de fchuinfche helling van de fpil des bekkens op de fpil des lichaams. Somwylen gebeurt het, onder deze bewerking, dat de tang over het hoofd glydt; en alsdan behoort dezelve losgemaakt en verplaatst te worden: waarby men dan naaukeurig acht geeft, dat de uitvoerende beweging niet begonnen worde, voor en aleer het achterhoofd Q 3 ach- De fpilswy- «be weging most door d« tang ïn bet twredb tydperk worden böotsu  j In het dbb.It tydperk is de lange fpil der tang eerst parallel niet den horizon; en vervólgens, in eene omgekeerderichting, ftaat zy fchuins o\ üenzelven. Loopdrei vulgus ■welke h •werktuig elt dei prie ty pcrki n, hoort t worden gevoerd 46 HET WERKTUIGLYKE (Ul.Boofdf.) chter de bocht van het fchaambeen geplaatst s: — verliest men dit uit het oog, fteeds zal nen onkunstmatig te werk gaan! § 380. Vyfde regel. In het derde tydperk ryst het achterhoofdspunt, uit den grond van het bekken, over de uitholling des bilnaads opwaards, tot aan de onderfte commisfuur der vulva. De lange fpil der tang derhalve, die nu het hoofd zal uitvoeren , en met welker dwarfche fpil de dwarfche afmeting van het hoofd overeenkomt , verkrygt alsdan , door de opwaardsvoering van het handvat, eene richting, die eerst parallel aan den horizon is, en welke daarna, door het handvat meer en meer op te lichten, in een' omgekeerden zin, fchuins op den horizon ftaat. k §381. Zesde regel. Uit deze grondbe' ginfelen, naar welker leiddraad men met de tang '"het werktuiglyke der natuurlyke verlosfing naau* keurig naarbootst, blykt de loopftreek volgens"welke het werktuig word ingevoerd allerduide- in- lykst. „ , „ Immers, na elk blad, als eene fchryfpen, tusfchen de voorfte vingers genomen, en met het handvat naar boven in eene fchuinfche richting op den horizon , over de uitholling van den  (III.HoofdJl.) DER VERLOSSING. 247 bilnaad, tot in den grond van het bekken, onderwaards ingevoerd te hebben, late men het handvat dalen. Hierdoor word de lange fpil van het werktuig, meer en meer , ja eindelyk geheel , parallel aan den horizon. Deze aanlegging komt dan vooral te pas , wanneer de kunst niets anders dan het derde tydperk behoeft naar te bootfen. Moet de tang nog hoogeropgevoerd, en (by gebrek der fpilswyze beweging) het tweede tydperk naargebootst worden, behoort men het handvat nog meer te doen dalen, om eene fchuinfche helling op den horizon te verkrygen, die aan de helling van de fpil van het bekken beantwoordt. Is men eindelyk verplicht het hoofd in de diagonaal des bovenften doortochts te doen indalen , en alzoo het eerste tydperk naar te bootfen: dient men het handvat nog meer te Inten dalen; en de lange fpil van het werktuig , wegens de fchuins-voorwaardfche helling van de fpil der baarmoeder , byna perpendiculair op den horizon te doen {taan: terwyl het werktuig zelf zydelyks naar de dy der moeder dient beftuurd te worden, opdat alzoo deszelfs zydelykfche ftrekking met de fchuinfche richting der diagonale inzakking overeenkomen zoude. § 382. Her fpreekt van zelve, dat de uithaling van het werktuig, in een' omgekeerden zin, Q 4 vol- De uithi- ling van het werktuig gefchiedt volgens de*  «elfde loopftreek , in een' omgtkeerdeazin. 248 HET WERKTUIGLYKE rjJI.Hoofd/1.) volgens dezelfde loopftreek, behoore te gefchieden. Evenwel verdient, ten dezen opzichte, te worden aangemerkt: dat men, by deze uithaling, niet flechts de Natuur behoore naar te bootfen, met betrekking tot de loopflreek der vrucht; maar ook, en vooral , met betrekking op den tyd: — dat is: men dient langfaam; met tusfchenpozen; en (zooveel mooglyk) gedurende de weeën, te werken, , § 383. Dezen zyn de algemeene hoofdregelen, afgeleidt uit het werktuiglyke der natuurlyke verlo«fing, die men, by het gebruik der verloskundige tang, (zooveel mooglyk) dient in acht te nemen. Wy zeggen, en met nadruk, zooveel mooglyk: dewyl, fomwylen, dringende toevallen den verloskundigen tot het voltooijen der verlosfmg kunnen noodzaken : alware het dan ook , dat men het hoofd, door middel der tang, in zyne grootfte oppervlakte moest doen nederdalen: 't gene oo'; plaats kan hebben , wanneer men, zonder oogmerk te hebben , om het hoofd uit te voeren , hetzelve eenigermate in zyn' grootften omtrek doet nederzakken: ten einde, door middel van deze plaatsverandering , eenigszins ter zyde ruimte te winnen , om die oppervlakte te bereiken, welker ligging men moet veranderen. § 384. Na dit vooraf te hebben gezegd, ko. men  (///. Hoofdfi.) DER VERLOSSING. 249 men wy tot een onderzoek der byzondere gevallen in de verlosfing F. " waarby de kleinfte „ afmetingen van het hoofd, die aan eeneonvoor„ deelige afmeting van het bekken zich aanbie„ den, door middel der verloskundige tang in „ eene voordeelige afmeting van het bekken her„ leidt worden ". § 385. Verbeelden wy ons dan : dat het hoofd, met het achterhoofdspunt vóóruit, inde daad nederdale! verbeelden wy ons verder , dat aan het achterhoofd: (dat is: aan die oppervlakte, welke tusfchen het achterhoofdspunt, en den nek geplaatst is:) volgens de acht hoofdflreken van het kompas , aan den bovenften doortocht even zoo öc^^verfchillende plaatfen toegekend zyn. § 3S6. Dan kan het achterhoofd geplaatst wezen: Eerst: achter het fchaambeen. In de tweede en derde plaats: achter de cavitm eotyloïdea. Ten vierde en vyf de: tegen de rechter- of linkeruitranding van den bovenften doortocht : zoodat het hoofd volkomen in de dwarfchte ligt Ten zesde en zevende: tegen de fymphyfis facroiliaca: — en eindelyk Q 5 Tel Mooglyke plaatfingen van V.ioofdl kleine oppervlakteaan den bovenftendoortocht. I  ♦ Herleiding van de eerfle ligging in A. Herleidin van de aehtfte li? ging in B, i5o HET WERKTUIGLYKE CIIl.Hoofdft.j Ten aehtfte: tegen de uitfpringende bocht van de lendenwervelen. Van deze liggingen zyn de tweede en derde, benevens de zesde, en zevende natuurlyk : de tweede en derde maken de verlosfing A. en de zesde en zevende de verlosfing B. uit. § 387. In de eerfle ligging is het gebruik der tang het gemakkelykst van allen: vermits alsdan hare dwarfche fpil met de dwarfche afmeting van den bovenften doortocht overeenkomt; en overzulks het werktuig in de meestmooglyke ruimte van het bekken geplaatst is. Het oogmerk der kunst ftrekt, in dit geval , daarhene , om het hoofd een aehtfte deel van een' cirkel te doen draaijen; en langs dien weg deszelfs perpendiculair in de diagonaal te herleiden: —eene herleiding , welke gefchieden moet in eene nederwaards, fchuins naar de dy der moeder dalende , uitvoerende richting. Nu fpreekt het van zelve , dat de ligging , door deze bewerking, in de verlosfing A. veranderd worde. % 388. Het gebruik van het werktuig is vol' komen hetzelfde in de aehtfte ligging : en het oogmerk, om de perpendiculair van het hoofd in de diagonaal zoo te herleiden , dat de verlosfing in B. verandere, kan op gelyke wys bereikt worden. Evenwel zal de invoering by dit geval alleszins moeilyker zyn. In de eerfle plaats: naar-  (m.m0Ö DER VERLOSSING. n5> „aardien de gedaante van het werktuig, wanneer h oofds" engte o,ngekeerd bevat tntn-nre de gedaante van het hoofd «^«"j-Janieren: verntits de kin noott zoo uetk e gen de borst aangedrnkt kan zyn , of de pi v n het hoofd behoudt altyd eene eemgsztn. „L-achtetwaardfehe Hgglng., £ werktuig byna »P «; 'r srene , weeens de lpanniufe ftaan moet, t gene , 5 Jrufk9;an de -g het allermoeftykst: fchoon ttZl van hec hoofd zelve de minstongun t allen is; ja zelfs (indien de bovenfte doortocht de uittocht van het bekken Ware)* voordeeligfte van ,vn • dewyl 'shoofds perpendiculair de mees mooglyke ruimte in de dwarfche afmetmg heeft Td'eLlfs transverfaal, in ^ voorwaardfeh van het bekken vollédige ruimte heeft , om ge „oegfaam te worden faamgeperst. Vantuer w dat-ook by deze ligging, welke van voordeeligfte alleen daarin verfehilt, dat het ac terhoofd door de fpilswyze beweging, m pUa van één aehtfte, nu één vierde deel van een c: Iel, befchryven moet: - de verlosfing ze dikwyls door de vermogens der Natuur ze, volvoerd word. c qoo. Wanneer men nu aan deze verlost! s ó> (S 385 Herleiding der vierde en Bv/fe ligging ia s e 1- ts r- er ve ng •)  25* HET WERKTUIGLYKE (HL Hoofd/?.) C§3850door de kunst hulp moet toebrengen , zullen de bladen der tang tegen het heilig- en fchaambeen behooren te worden aangelegd, om, op die wys, met eene nederwaards - uitvoerende richting, het hoofd een vierde van een' cirkel te doen befchryven; ~- de perpendiculair in de diagonaal; en de gantfche ligging tot A. te herleiden. Naar mate de kruin ter rechter- of linkerzyde gelegen is, zal de onderwaardfche uitholling van het werktuig, die met de kruin moet overeenkomen, ter rechter- of ter linkerzyde behooren geplaatst te worden : — dit toch is hec kunstmatige doelwit, 't welke altyd beoogd moec worden. Somwylen evenwel zullen , zoowel de uitfpringende bocht van het os facrum, als de punt van het os coccygis, (vooral wanneer hec bekken, hoeweinig dan ook, ingedrongen is) te grooten wederftand bieden , dan dat men het hoofd regelmatig, dat is volgens de fpil van het bekken, vatte. Somwylen zal men, by deze ligging, met het invoeren der tang beter flagen , wanneer men de vrou op de zyde legt, enwel op die zyde, naar welke het aangezicht gekeerd is. Mislukt de kunstmatige poging , dan is men dikwyls genoodzaakt, om het hoofd in deze afmeting te doen doorzakken; ten einde dicht by den onderften doortocht het achterhoofd een vierde van een' qirkel te doen befchryven, en door het  (ƒƒƒ. Hoofdfl.) DER VERLOSSING. 253 ■ het naarbootfen der fpilswyze beweging het achterhoofd onder 't fchaambeen te brengen. Ingevalle ook dit mislukken mocht, behoort men, door middel van den hefboom , de kin te doen dalen, en onder het fchaambeen te brengen: eene bewerking, evenwel, die fchoon niet moeiiyk, nochtans voor den hals gevaarlyk is; en daarom eene uiterfte toevlucht zyn moet. § 391. Overeenkomftig met deze acht liggingen kunnen 'er ook, op dezelfde wys, acht aan den onderften doortocht plaats hebben. Dezen zyn van die by den bovenften doortocht alleen daarin onderfcheiden , dat alleenlyk de eerfle en aehtfte by dezelven natuurlyke verlosfingen zyn. De eerfle ligging maakc de verlosfing A. en de achtfle de verlosfing B. § 392. De tweede en derde liggingen, waarin het achterhoofd tegen het ovale gat, of tegen de inwendige oppervlakte van het zitbeen, geplaatst is, zyn diegenen , welken het meest voorkomen: dewyl het hoofd, in de diagonaal van den bovenften doortocht ingezakt, wanneer de fpilswyze beweging in gebreke blyft, langs de richting van deze diagonaal tot in den grond van het bekken blyft nederzakken. In dit geval derhalve moet de forceps, niet volgens de breede, maar volgens de fchuinfche, afmeting van den onderften doortocht worden ingevoerd: om al- Dezelfde acht piiacfingen van 's hoofds kleine oppervlaktetya -jn den onderfte» doottjcht mooglyk. Herleiding der tiveed* en derde ligging aan den onderften doortocht in A*  Herleiding der zesde en zevende ligging aan den onderflen doortocht in B, of. zoo 't mooglyk is j in A. Herleid in van de vset ie en vyfc ligging as de onderften doo: tocht. 254 HET WERKTUIGLYKE (///.Hoofdft.j alzoo 'shoofds perpendiculair in de voorwaardfche afmeting van den onderften doortocht te herleiden, en de verlosfmg in A. te veranderen. § 303. Op dezelfde wys moet by de zesde en zevende liggingen, waarin de kruin tegen het ovale gat, of tegen de inwendige oppervlakte van het zitbeen, geplaatst is, de dwarfche fpil van de tang invallen met de diagonaal van den onderften doortocht : om insgelyks het hoofd één aehtfte deel van een' cirkel te doen befchryven ; en de verlosfing in B. te veranderen: ~cf ('t gene nog beter is, en 't gene zeer wel ftaagt,) om het hoofd drie aehtfte van een' cirkel te doen befchryven ; het achterhoofd onder de fchaambeenderen te herleiden; en de verlosfing in A. te veranderen. , § 394. By de vierde en vyfde liggingen , i waarin 's hoofds dwarfche afmeting met de voorwaardfche van den onderften doortocht invalt * '" behoort het achterhoofd één vierde van een' cirkel te befchryven: om 'shoofds perpendiculair in de voorwaardfche van den onderften doortocht te herleiden ; en de verlosfing in A. te veranderen. In dit geval zyn de bladen der tang naar het heilig- en fchaambeen gekeerd; terwyl hare onderwaardfche uitholling aan den rechterof linkerkant gelegen is, naarmate de kruin, met welker gedaante de bocht van het werktuig vol-  CIILHoofdft.-) DER VERLOSSING. *55 volkomen overeenkomt, ter rechter- of linkerzyde geplaatst is. Het aanleggen der tang gelukt, in dit geval, gemeenlyk best, wanneer men de vrou op de^ zyde legt: (zie het einde van S 390.) Dit mislukkende, handele men volgens het voorgeftelde in diezelfde §. § 395. Door deze kunstbewerkingen word het hoofd uit de ongunftige afmetingen van het, bekken in de gunftigen herleidt. Allen berusten zy op het werktuiglyke der natuurlyke verlosfing, wier naarbootfmg fteeds het eenige doelwit der kunst moet zyn. Hierom zal men, door gemelde bewerkingen , ook meestal het oogmerk bereiken ; zoomaar het werktuig vooreerst het hoofd, in deszelfs kleinfte afmetingen, (dat is: in zyne lengte,) befla, en in de voordeeligfte afmetingen van het bekken herleide; en wyders ook aan de loopftreek der vrucht dóór het bekken volkomen beantwoorde. Men behoort overZulks naaukeurig acht te geven, dat beide bi* •den van het werktuig, eer het opwaards worc gevoerd , diep genoeg onderwaard» tot m der grond van het bekken ingebracht zyn; en dat d< toppen der vingeren aan hetzelve by aanhoudend heid ten geleide verftrekken , zoodat dezelvei altoos vooraf, en (zoover men kan) hooge dan het werktuig zelve, moeten worden inge bracht. ivTon mprke evenwel in het algemee vj ';yui li"-" - - word ne °' aan, De toppen Ier vingeen moeten iltyd hoorer dan de bladen der :ang vooraf worden ingevoerd. I l 1 r n Somwylen  kunstmatige oogmerk niet volkomen bereikt» 856" HET WERKTUIGLYKE QIl.Hoofdjl.) aan, dac het (even gelyk by de verklaring van het vorige voorstel is getoond) niet altyd mooglyk zy, om hec hoofd, wanneer het deszelfs grootfte afmeting aanbiedt, door de bewerkende hand, of door den hefboom , (fchoon men al op de meestuitvoerlyke kunstmatige wys werken noge) regelmatig te verplaatfen ; maar dac nen, integendeel, fomwylen door dringende toerallen genoodzaakt is, om aan het hoofd op eene jnkunstmatige wys uittocht te bezorgen: — zulks nen, eveneens by dit voorstel, in het herleilen van het hoofd in de voordeelige afmetingen fan hec bekken, door middel der tang, niet alyd regelmatig flaagt. De wederftanden zyn fomvylen ce grooc: zoodanig , dac men, — wan* ïeer hec in 'c werk ftellen van geneeskundige mlpmiddelen, by voorbeeld bloedontlastingen, iarmfpuitingen , enz. ( welken het gebruik der ang , meest altyd , behooren vóór te gaan,) le fpanning en zwelling der zachte deelen niet ïeeft kunnen overwinnen , en de toevallen inusfchen dringend beginnen te worden; —fomvylen wel eens, echter niet dan in hoogen iood, aan het hoofd uit die onvoordeelige afmeingen van het bekken uittocht verzorgen moet. }ok hier geldt dan het fpreekwoord: men doet vat men kan; en niet altyd het gene men vil. Zooveel blyft intusfehen fteeds waar, dat en verloskundige, inde ware grondbeginfelen ge*  (III. Hoofdf.) DER VERLOSSING. 257 gehardt, by zyne bewerkingen nimmer uit het oog zal verliezen die graöte bedoeling, welke by aanhoudendheid betracht moet worden : " de her3 leiding, naamlyk, van 'shoofds kleinfte af„ metingen in de voordeeligfte afmetingen van „ het bekken " : dat is : de naarbootfmg der natuurlyke verlosfing zelve. Al flaagc hy niet volkomen, het blyft alleszins waar, dat hoe nader hy zyn oogmerk bereike , ook zooVee! nader , en zooveel mooglyk , de niet natuurlyke verlosfing tot eene natuurlyke herleidt; en ook, in dezelfde evenredigheid, de wederftan. den verminderd zullen worden , welken het hoofd by deszelfs uittocht aantreft. Met één woord , die zonder kompas in zee gaat: dat is: die niët Voorzien is met een duidelyk denkbeeld van hei werktuiglyke der natuurlyke verlosfing : en die niettemin het gebruik der tang zich veroorlooft , zonder acht te geven op de onderlinge evenredigheid , welke tusfchen de afmetingen van het bekken , en die van het hoofd , plaats heeft : ^_ brengt te weeg, dat in zyne handen het werktuig even zoo moorddadig zal zyn , als het in die van kundigen heilryk wezen zoude. BETOOG. § 397. Alle de bewerkingen , die tot hier toe zyn voorgefckreven en verklaard , om de R ver=  1 Vier oogmerken, met welken men | ïich bedienen mag van de tang. Eerst: om ys koofdf ileinfte afmetingen in de voordeelig'.f^n van net bekken te herleiden. l58 HET WERKTUIGLYKE (HI.Hoojdft.) 'erlosfing F. (waarin het hoofd met de daad ;yne kleinfte afmetingen aanbiedt, doch zoo, lat dezelven met onvoordeelige afmetingen van iet \»ekken overeenkomen,) door middel der erluskundige tang in eene natuurlyke verlosfing e veranderen: zyn daartoe ingericht, om's hoofds leinfte afmetingen, aan den bovenften doorocht in de diagonalen; en, aan den onderften loortocht, in de voorwaardfche en dwarfche afncting te herleiden: met andere woorden, om le verlosfing F. in A. B. C. of D. te veranleren. INlaar A. B. C. en D. zyn natuurlyke verlosfingen : derhalve zyn gemelde bewerkingen jefchikt, om de niet natuurlyke verlosfing F. ot eene natuurlyke te herleiden. GEVOLG. § 398. Uit alles, wat (tot dus ver) wegens le verplaatfing van het hoofd is gezegd: mo« ;en wy veilig ten gevolge trekken: dat 'er vier oogmerken zyn, met welken men, in de kunst, ran de verloskundige tang zich bedient. § 399. Eerst: om 's hoofds kleinfte afmetingen in de voordeeligften van het bekken te herleiden. Dit gefchiedt onmiddelyk door de tang, wanneer het hoofd (zoo als in dit achtste voorflel _) deszelfs kleinfte afmetingen aanbiedt: — doch,  01. Hoofd/l.) DER VERLOSSING. 250 doch , wanneer hec hoofd (zoo als in hec zeven de voorftel) ééne zyner grootere afmecingen aanbiedt, moet men 's hoofds kleinfte afmetingen , alvorens men toe hec gebruik der tang overgaac, door de kunscbewerkingen, aldaar verklaard en becoogd, doen vóórkomen. § 400. Ten tweede: om , wanneer hec hoofd ééne zyner grootere afmetingen aanbiedt , in welke het door de tang niet kunstmatig kan worden uitgehaald ; en de verplaatfing, om de kleinfte afmetingen te doen vóórkomen, wegens eenen te grooten wederftand , ondoenlyk bevonden word: alsdan het hoofd, door de aangelegde tang, eenigszins te doen dalen , opdat hec, door deze plaatsverandering, zooveel nader door de hand, of door den hefboom , bereikc , en alzoo de daling van hec achterhoofdspunt zooveel te beter bevorderd zoude kunnen worden. $ 401. Ten derde: om het hoofd, al ware het dan ook in deszelfs grootere afmetingen , of in onvoordeelige afmetingen van het bekken, by dringende toevallen , welken het leven der vrou bedreigen of in onmiddelyk gevaar brengen, eenen zoo fpoedig mooglyken uittocht te verzorgen. By zulke ongelukkige omftandigheid zal evenwel een geoefend verloskundige R a be- Ten tisnitt :m het ioofd,dstzYï ne grootfte afmetingen aanbiedt, wanneer hel niet kan verplaatst worden 9 eenigermate te doeg dalen. Ten ieriet om, by zeen1 dringende toevallen , het hoofd, alware hec dan ook iti iynegroote* re afinetingen te doea geboren ■worden..  Tin vierde: em's hoofds ■ware beklemming 160. HET WERKTUIGLYKE (IILHoofdJl.} seftendig op 't oog houden, dat hy, zoorEEL mooglyk, kunstmatig werke; en langs dien weg te-natuurlyke verlosfing zooveel mooglyk naarboocfe. § 402. Ten vierde: om 's hoofds ware beklemming te redden. Deze omftandigheid — de ware beklemming des hoofds naamlyk — kan (zooals wy reeds hiervoren § 327. en 328. zagen ) by een wélgefteld bekken flechts in één geval plaats hebben : te weten , wanneer het hoofd met deszelfs kleinfte afmeting in de voordeeligfte afmeting van het bekken zich bevindt, maar , wegens zyn volume , in evenredigheid tot het bekken door de tang faamgedrukt, en volgens dezelfde werktuiglyke manier, als by de natuurlyke verlosfing, moet uit, gevoerd worden. By alle andere plaatfingen, hoedanig men ook dezelven zich voorftelle, word het hoofd teruggehouden: 't zy, om dat het of in deszelfs grootere afmeting (£.)•— of in de onvoordeelige afmetingen van het bekken (F.) — of in beiden (G.) — geen' uittocht vinden kan. In alle deze gevallen, die wy valsche beklemmingen hebben genoemd, moet het hoofd niet ontkiemd, maar verplaatst worden. De ware beklemming derhalve kan flechts by A B. C. of D. plaats hebben. By A. en C. giytU  (llllloofdf.) DER VERLOSSING. 2c5r glydt de bolle kruin volkomen over den uit ge. holden bilnaad. By B. zal de ongelykvormigheid, die tusfchen het achterhoofd en het heiligbeen plaats heeft (§217-) dikwyls aan de nederdaling van het hoofd , wanneer het door de tang gevat is, wederftand bieden ; omdat, deze ongelykvormige gedaantens niet vollédig in elkander pasfende , het achterhoofd moeilyk over het heiligbeen glydt; zoodat men, fomtyds, aan den bovenften doortocht verplicht is, om het hoofd in de transverfaal van dien doortocht , alwaar het de meeste ruimte heeft, te herleiden; en alsdan (even als in § 390. ) het hoofd 5 TWEEDE AANMERKING, § 407. Wanneer de verlosfing G. in een d kwalykgefteld bekken plaats heeft : vereenigen * alle de nadeelige omftandigheden zich zoodanig, * dat de kunst, in het volvoeren van het werk- i* tuiglyke dezer'verlosfing, de moeilykfte we-, derftanden aantreft, welken met mooglykheid kunnen plaats hebben. Tot nog toe hebben wy altyd een wélgefleld bekken vooronderfteld; thans maken wy omtrent alle kwalykgeftelde bekkens deze gewichtige aanmerking : " Dat, ja ! het 00gmerk der kunst „ ( hoe kwalykgefteld het bekken ook wezen mo » ge ) beftendig zy en blyven moete, om 'shoofds „ kleinfte afmetingen in de voordeeligften van „ het bekken te herleiden: doch dat de bewer„ king , met die by wélgeflelde bekkens, daarin „ verfchille, dat inde laatften de voordeeligfte af „ metingen bekend zyn ; terwyl dezelven by kwa1» lykgeftelden nog moeten worden opgefpoord" § 408. Wanneer men, met veel naaukeu righeid, de minstnadeelige afmeting vaneen kwa lykgefteld hekken, by vergelyking met de ande ren , heefc opgefpoord : blyft het kunstmatig' doelwit ook hier, om's hoofds kleinfte afraetirj gen in dezelve te herleiden. R 5 1 ! verlos* ,g G. bj palykge:1de bekins plaatf ïbbende, de moeikfte v»tt ilen» Het algemeene grondbeginfel op de verlosfing by kwalykgefteldebekkens toegepast» Het hoofdoogmerk■ der kunst 5 de herlei" ding naam- lyk van ' 's hoofds . kleinfte afmetingen , in da voordeeligftenft van het bek-  ken, blyf by kwalykgefteldebekkens keuelfde. tfetgetonde oordcel iirekt , in deze moeilyke geval» len, der kunstmatige bewerkin gen ten (ichtfnoer. 266 HET WERKTUIGLYKE QILHoofdft.) In verre de meeste gevallen is, by kwalykgeftelde bekkens , de dwarfche afmeting aan den bovenften doortocht de voordeeligste ,• en aan den onderften doortocht, wegens den korten afftand der zitbeenderen, dc voorwaardfche. Het wélgelukken der poging , om 's hoofds kleinfte afmetingen te doen vóórkomen , wanneer het eene zyner grootfte afmetingen aanbiedt; en deze in de gevondene ruimfte afmetinting te herleiden: zal alleen kunnen bepalen, of de verlosfing mogelyk zy dan niet ? Tot de onmooglykheid nochtans kan men dan eerst befluiten , wanneer men overtuigd is, dat het hoofd, met zyne kleinfte afmeting, in de minstnadeelige afmeting van het bekken, of in 't geheel niet kan inzakken ; of, in dezelve mer de daad ingezakt zynde , evenwel door de famenperfing der tang niet genoegfaam verkleind, of door de vermogende Natuur niet zoodanig kan gemouleerd worden , dat nu deszelfs uittocht mogelyk zy. § 409. Het gezonde oordeel van den verloskundigen , 't gene in deze faamgeftelde moeilyke gevallen wikt, weegt, en vergelykt ; naar de onderfcheidene omfhndigheden zich ook verfchillend gedraagt; en altyd het hen 1 ge kunstmatige doelwit op 'toog houdt: " om (naam„ Jyk ) 's hoofds kleinfte afmetingen in de ,, voordeeligfte van hec bekken te herleiden " —■ is  (ƒƒ/. Hoofd-ftO DER VERLOSSING. *6> is het eenige richtfnoer der regelmatige bewerkingen. § 410. Men ziet intusfehen, dat in eenw kwalykgefteld bekken het hoofd (ingevalle des-by zelfs verdere voortgang , wegens gebrek aanDS ruimte, onmooglyk word) in een' ftaat van ware beklemming zich bevinde: te weten dan, wanneer het in de beenige buis van het bekken geheel of gedeeltelyk is ingezakt : — want by zeer kwalykgefelde bekkens zal het hoofd in 't geheel niet in de beenige buis zakken ; en alsdan kan 'er geene beklemming, hoegenaamd, plaats hebben. Het hoofd nu ingezakt zynde, kan, hoewel het door geene verkeerde plaatfing word teruggehouden, maar in de daad met deszelfs kleinfte afmetingen in de minstnadeeligen van het kwalykgeftelde bekken invalle ; evenwel (wegens de naaute des doortochts) zoodanig in zyn' gantfchen omtrek beklemd wezen, dat het, of door de tang faamgeperst; of door de natuur gemouleerd moete worden ; of eindelyk, door de volftrekte onmooglykheid van zyn' uittocht, zich bevinde in den ftaat eener tegennatuurlyke verlosfing: — dat is, zulk eene, waarin de uitdryving der vrucht onmooglyk word. § 411. Wanneer 'er voor den verloskundigen «een de allerminfte twyfel overig is , of deze geurige omftandigheid, dat naamlyk de uudry- arebe» iinming kwalykfteldakkenu Wanneef de uittocht van het hoofd onmooglyk ia»  Jt de verlosfing tegenna- it58 HET WERKTUIGLYKE QII.Hoofdfl%J ving der vrucht uit het bekken onmooglyk is , met de daad plaats hebbe : — zoo vindt hy zich genoodzaakt, om de vrucht te verkleinen: indien naamlyk de, met zekerheid bekende, dood des kinds hem vryheid geeft tot deze bewerking; of indien de omfhmdigheid, en de toevallen der inoeder, de uitfnyding volstrekt en buiten alle bedenking onmooglyk maken: in welk teeder geval de zedekunde, meer dan de de kunst, hem in het doen dezer moeilyke keus moet bepalen. By de verkleining des hoofds blyft het alge m e e n e grondbeginfel der kunst: " om „ 's hoofds kleinfte afmetingen in de voordee„ liglïen van het bekken te herleiden": even zeer gelden. Ter bereiking van dit oogmerk zal men , na het hoofd geopend te hebben , de kunstbewerking van het uitvoeren des hoofds veiligst eenige uren uitirellen: — te weten, indien de toevallen der moeder dit verwyl toelaten. Door dit uitflel, 't gene wy als zeer belangryk en gewichtig aanraden , bereikt men het uitmuntende voordeel, dat hethoofd intusfehen , door de famentrekking der baarmoeder, merkelyk ontledigd en faamgeperst word ; en dat de zachte deelen der moeder in een' Haat van, ontfpanning geraken. Om dit doelwit te bereiken , moet het hoofd ruim genoeg geopend zyn , ten einde de her»  QILHóofdjl.) DER VERLOSSING. herfenen , door de famentrekking der baarmoeder, uitgang kunnen vinden. Eéne enkele ope„ing met de perce-crane is opverrena met voldoende : - ja men is fomwylen verplicht, om (ten dien einde) één of meer beenderen van het cranium los te maken: — iets t gene een bekwaam verloskundige nu en dan met de hand alleen kan verrichten : - vervolgens zal men , liever dan het hoofd met den haak naaf zich te voeren; (dewyl de haak wel uithalen, maar niet verplaatfen kan, en daarom, zoo ooit, de allerlaatfte toevlucht moet zyn:) de verlosfing, zoo het mooglyk is, naar de regels trachten te volbrengen: immers dit behoort altyd het kunstmatige oogmerk te blyven : - door de kleinfte afmetingen van het ontledigd hoofd, met behulp der verloskundige tang, m de minst„adeelige afmetingen van het kwalykgefteU* bekken te herleiden. BERDE AANMERKING- € 41 ft. De affcheiding en achterblyving van het hoofd der vrucht is eene omftandigheid, die wy hopen en vertrouwen, (federt den aanblik der verloskundige verlichting) onmooglyk geworden te zyn. Hiervoor is ten minfte geene vrees , onder het beftuur van zulken, die, door de regelmatige herleiding van [de kin op ée By de affcheidingdes hoofde, moeten des« zelfs kleinfte afmetingen insgelyks herleidt worden in de voordeeligften van het bekken.  *7o HET WERKTUIGLYKE 'ilLHoofdfl.j borst, en de daardoor teweeggebrachte verplaatfing van 's hoofds grootere oppervlakte, (§ 342. ) de natuurlyke verlosfing C. of D. kunstmatig naarbootfen. Doch, dewyl men, ongelukkiglyk, zich bevinden kan in het geval van in diergelyke treurige omftandigheden gehaald te worden: merken wy, omtrent de affcheidingvan het hoofd, in 't algemeen aan, dat dezelve alsdan in alle die plaatfingen , die (van A. tot G. ingefloten) zyn opgegeven , zich kan voordoen. En dewyl, by alle dezelven, het algemeene grondbeginsel gegolden heeft: kan, ook in dit geval, het oogmerk der kunst alleen daarin beftaan, om 's hoofds grootere oppervlakten, indien ééne derzelven zich voordoet (£.) te verplaatfen; de kleine afmetingen te doen vóórkomen ; en alsdan het hoofd in de lengte, 't zy met het achterhoofdspunt, of met de kin vóóruit, met het tang te omvatten ; in de voordeelige afmetingen van het bekken te herleiden, (F.) en volgens de bepaalde loopftreek der vrucht uit te voeren. TIENDE VOORSTEL. § 413. Wanneer de kwade plaatfing van heÉ hoofd niet verbeterd kan worden; ofwel, wanneer het hoofd zich niet vóórdoet; of eindelyk, wan-  (///.Hoof'dfl.j- DER VERLOSSING. a?t wanneer noch de knieën, noch de billen of voeten, vóórkomen: zoodat de tronk, gelyk men gemeenlyk zich uitdrukt, overdwars zich aanbiedt : — behoort deze verlosfing, die wy H genoemd hebben, door middel der keering tot eene natuurlyke verlosfing herleidt te worden. VERKLARING. § 414. Zooweinig moeilyk deze bewerking is , wanneer 'er geen of weinig water is afgeloopen ; zooveel te grooteren wederftand trefc men by dezelve aan , wanneer de baarmoeder , van het gemelde vocht meest ontledigd, op alle de oppervlaktens der vrucht zich heeft faamgetrokken. Dit denkbeeld alleen is genoeg, om de nutteloosheid en fchadelykheid te verklaren var die bewerking, welke by den naam van voorbereiding bekend is; en die fommigen willen ir 't werk gefteld hebben, eer men tot de af halin^ by de voeten overga. Deze voorbereiding ge fchiedt, door de hand (aan die zyde , alwaa het hoofd ligt,) in te brengen ; en het hoofd of ook het opperfte gedeelte van den tronk, op waards te voeren , om langs dien weg de on derfte ledematen te doen dalen. § 415. Wanneer het water niet is afgeloopen is deze bewerking geheel onnoodig ; dewyl d dryvende vrucht, wanneer men de voeten be reik De voertN bereiding by de kee» riDg is wraakbaaj. , Dezelve 1* o/onnoodig, ï of, zonder gevaar, on- " uitvoerlyk. t  Niettemin is de verplaatfing vat eenig gedeelte der vrucht fomwylen noodCiaklyk. ■&7i HET WERKTUIGLYKE (IILHoofdjl.) reikt heeft, gemaklyk in hetzelve zich laat omwenden: doch, zoodra hec wacer voor een aanmerklyk gedeelce is afgeloopen, word dezelve onmooglyk ; dewyl de baarmoeder, in dit geval, op elke verfchillende oppervlakte van het lichaam der vrucht, even als op zoovele verfchillende lichamen, zich famencrekc: zoodanig, dat men hec hoofd, en het bovenfte gedeelte van den tronk der vrucht, of in 't geheel niet, of niet anders dan met veel geweld, tegen dit faamgetrokken ingewand zoude kunnen opvoeren. Eert geweld, 'c welke in de daad niec anders dan met beledigingen van de moeder, of van de vrucht, gepaard kan gaan; endoor toevallen van ontfteking, verfcheuring, enz. gevolgd zoude worden. § 4i6\ Door het wraken der voorbereiding word echter de onvermydelyke noodzaaklykheid niet ontkend , waarin men fomwylen zich bevindt , om pogingen aan ce wenden, ten einde (ter verkryging van ruimte voor de bewerkende hand) dat gedeelte der vrucht eenigszins te verplaatfen , 't welke aan derzelver vrye beweging hinderlyk is. Een weinig ervarenheid kan elk ten volle van deze waarheid overtuigen. Doch men behoort een wezenlyk onderfcheid ce maken, cusfchen die pogingen, die men door eene opwaardfche verfchuiving crachc aan ce wenden; en tusfchen de bewerking der voorbereiding zelve. In het eerfle geval gefchiedt de omwending der  (III. Hoofd/1, j DER VERLOSSING. 273 der vrucht, in de daad , door middel van de uicwaardsvoering der onderfte ledematen: terwyl het oogmerk van de voorftanders der voorbereiding is, door haar zelve de vrucht zoo te doen omwenden, dat men daarna niets anders dan de uithaling by de voeten der alsdan gekeerde vrucht te verrichten zoude hebben: — en het is deze omwending , welke zooeven (om gemelde reden) of nutteloos of onmooglyk is verklaard. § 417. Het gebeurt niet zelden, dat mende omwending der vrucht op geene andere wys volvoeren kan, dan door de faamgeftelde, en gelyktydige, bewerking van de opwaardsfchuivende verplaatfing des tronks, en de uithaling der voeten: — te weten, zoo men, de voeten bereikt hebbende, evenwel niet flagen kan in het oogmerk, om dezelven te doen dalen , uit hoofde der faamtrekking van de baarmoeder. In dit geval zal men , alleen door middel van de faamgeftelde bewerking der opwaardsfchuivende verplaatfing met de eene , en der uitvoerende beweging met de andere hand, het oogmerk kunnen bereiken. § 418. By deze opfchuivende verplaatfing behoort men in acht te nemen , dat dezelve niei alleen opwaards moete gefchieden ; maar ook dat de richting der bewerkende hand (indiei men, met dezelve, den bodem der baarmoeder S zoo De omwending der vrucht befta.c fomwylen uit eene faamgefteldebewerking. Richting der hand, door welk* de opfchui vende be1 wfEfins ge fchiedt,  De vracht, overdwars geplaatst, kan in verfchi! lende richtingen zich aanbieden. : i j J i ] i < < 174 HET WERKTUIGLYKE QILHoofdft.) zooveel mooglyk, bereiken wil) volkomen behoore overeen ce komen mee de fchuinsvoorwaardfche helling van de fpil der baarmoeder op de fpil van hec bekken. § 4 '9« De vruchc kan of hare voorwaardfche, of hare achterwaardfche, of eene harer zydelykfche oppervlakcen, aan den bovenften doorcochc aanbieden. Die zyn ook mecrerdaad de vier oppervlakcen , welken het kwalykgep'aatflre hoofd kan aanbieden. Hierby kan de kruin, als eene vyf de oppervlakce des hoofds, gevoegd worden. Zoo m ééne dezer vier oppervlakten van den tronk lan den bovenften doortocht, zich aanbiedt , is nen gewoonte zeggen, dat de vrucht overdwars gelegen is: — doch die denkbeeld is dan alleen uisc, wanneer men daarby derzelver eïïiptiche gedaante uit het oog verliest: — wanc,|gelurende de zwangerheid, werd de vruchc werk:uiglyk toe de kleinscmooglyke gedaante (welke roor haar maakfel de eironde is) faamgedrukr, loor de perfing van het lamvochi: wiens verdere aiczetting door den wederftand van de fpierve:elen der baarmoeder belet werd. Intusfehen eert de ondervinding, dat deze eironde gedaane, by de zoogenaamde dwarfche ligging der vrjcht, aanmerklyk kunne verfchillen. Hec eirond kan , vooreerst , en die gefchiedc loorgaans, volkomen zyn: wanneer naamlyk le kin tegen de borst; en de knie opwaards naar den  flll.Hoofdfi.) DER VERLOSSING. 275 den buik gekeerd is: — of, ten tweede, o nvolkomen: wanneer de kin van de borst verwyderd ; het hoofd achterovergeflagen ; en de voeten achterovergebogen met de hielen tegen het dybeen geplaatst zyn : — en eindelyk, in de derde plaats, gedeeltelyk volkomen, wanneer de kin tegen de borst geplaatst is, doch de voeten achterovergebogen zyn; of, de knieën naar den buik gekeerd zynde, het hoofd achterovergeflagen is. § 420. De faamgeftelde befchouwing van deze verfchillende wyzingen der eironde gedaante, en van de vier oppervlakten, die de tronk kan aanbieden , bevatten in zich de genoegfame reden der verfchillende richtingen, die men met de hand te houden hebbe, om het eenigfte hoofd oogmerk — de herleiding naamlyk van de voeten in de diagonaal des bovenften doortochts — te bereiken. § 421. Uit deze faamgeftelde befchouwing blykt terftond: dat het niet onverfchillig zy, welke hand men éérst inbrenge, om de voeten te bereiken. § 422. Toen wy (§ 415.) de zoogenaamde voorbereiding wraakten, waardoor men de vrucht, door het verplaatfen des hoofds, en het bovenfte gedeelte des tronks, zoude willen omwenden: merkten wy (§416.) tevens aan, dat men, tot hetverkrygen van ruimte, om de voeS 2 ten Welken de genoegfame reden in zich bevatten van de richting,die de bewerkende hand te houden hebbe: en waarom, dan eens de eene, en dan wederde andere hand, behoore te worden ingevoeld Voorfchriften omtrent de invnt; ring der rechter- cf der linkerhand*  a,~6 HET WERKTUIGLYKE (III.Hoofdft.) ten te bereiken, fomwylen met goed gevolg het hoofd , of het bovenfte gedeelte des tronks, eenigszins konde verfchuiven. Om aan dit oogmerk te voldoen, fpreekt het van zelve, dat men die hand moete inbrengen, welke overeenkomt met dien kant, aan welken het hoofd gelegen is. Thans zullen wy dus ook de gevallen opgeven , waarin men moet trachten om de voeten met diezelfde hand te bereiken , jwaarmede men de opfchuiving heeft uitgevoerd ; — en die, waarin men de andere hand moet gebruiken: — of Q't gene, indien gemelde opfchuiving niet noodig is, op hetzelfde uitkomt) die gevallen , waarin men de hand gebruiken moete , die met den kant van het hoofd overeenkomt, of wel anders die hand , welke aan den tegenovergeftelden kant van de ligging des hoofds beantwoordt. § 423. By deze voordracht zullen wy op 't oog houden: dat de vrucht zich aanbieden kan (1) met hare achterfte: (2) met de voorfte: of (3) met derzelver zydelykfche oppervlakte: — en in elk dezer ftanden op ééne der vier. volgende wyzen: A. met de kin tegen de borst; en de knieën tegen den buik: B. mei  an.Hoofdft.j- DER VERLOSSING. 27? B. met het hoofd achterover ; en de knieën tegen den buik: C. met de kin op de borst; de voet achterover; en de hiel tegen de dy: D. het hoofd achterover; de voet achterover, en de hiel tegen de dy. Invoering der hand, die de tegenivergefteide is van het hoofd. % 424. Wanneer het hoofd, of de tronk, derzelver achterwaardfche oppervlakte aanbieden; en de knieën tegen den buik gekeerd (A. of B.) aan de achterwaardfche oppervlakte der baarmoeder beantwoorden: zal men, om de voeten te bereiken , de hand , die de opwaardsfchuivende verplaatfing van het hoofd , of van hec opperfte gedeelce van den cronk , getracht heefc ce volvoeren, moeten uithalen, en dezei ve doen vervangen door die hand, welke aan de tegenovergeftelde zyde van de plaatfing de; hoofds beantwoordt. De genoegfame reden voor de invoering dei tegenovergeftelde-'hand-is: omdat men, ter bereiking van de voeten, dezelve aan de vóórzyd* der vrucht,.en dus.achter de vruchc om; en in zonderheid (zooveel mooglyk) achter bet on S 3 ^er-*' Tnvoerin J der tegenovcrgcftelde haod , mnw de tronk der zeiver acb terfte op pervlakte aanbiedt-,  Invoering «.erzelfde band, wanneer de tr'ink deszelfs voorf>- oppervlakte aanbiedt- l 1 < I I t i i i s < < 978 HET WERKTUIGLYKE (IILHoofdfl.) derde gedeelte van den tronk, - dat is,achterom dat gedeelte der vrucht, *t gene het tegenovergeftelde des hoofds is; — moet trachten in te voeren. In die geval gefchiedt de bewerking tusfchen de vrucht, en de achterfte oppervlakte der baarmoeder: zoodat alsdan de verlosfing herleidt worde tot C. § 425- Wanneer de vrucht hare voorwaardfche oppervlakte aanbiedt; en de voeten achtersver tegen de dy gebogen zyn ( C. of Z). ) — gefchiedt de bewerking insgelyks tusfchen de /nicht, en de achterfte inwendige oppervlakte Ier baarmoeder. Ook dan moet men, ten einle de voeten te bereiken, die hand inbrengen, ,velke aan de tegenovergeftelde zyde des hoofds jeantwoordt : omdat men dezelve, achter het mderfte gedeelte der vrucht om , ter plaatfe laar de achterovergebogene voeten gelegen zyn, lient in te voeren: en dus achterom dat gedeele der vrucht, 't welke aan de tegenovergeftelde yde des hoofds geplaatst is. In dit geval word !e verlosfing tot D. herleidt. Indien derhalve, n dit geval , de opfchuivende bewegirg heeft noeten voorafgaan , zoo fpreekt het van zelve lat (ter bereiking der voeten) de hand, die deze >pfchuiving verricht heeft, uitgehaald, en door le andere vervangen moete worden, In-  (III. Hoofdji.) DER VERLOSSING. 279 Invoering der hand, die aan dezelfde zyde van het hoofd beantwoordt. § 426. In die gevallen, waarin de tronk deszelfs achterfte oppervlakte aanbiedt, en de voeten achterovergebogen zyn (C. of D.) — zoodat de verlosfing tot C. herleidt moete worden; — ook wanneer de tronk deszelfs voorwaardfche oppervlakte aanbiedt , en de knieën naar den buik gekeerd zyn (J. of z°odac de ver" losfing tot D. behoore herleidt te worden: — zal men de voeten met die hand kunnen bereiken, die aan de zyde, daar het hoofd gelegen is, beantwoordt, en waarmede men de opfchuivende verplaatfing getracht heeft te verrichten: omdat men, in deze plaatfingen , de hand niet achter het onderfte gedeelte van den tronk, en dus niet aan de tegenovergeftelde zyde van hec hoofd behoeft in te voeren: — daar integendeel de voeten, in dit geval, wegens de eironde gedaante der vrucht niet zelden in de nabuurfchap van het hoofd liggen. In deze liggingen gefchiedt de bewerking tusfchen de vrucht, en de voorwaardfche oppervlakte der baarmoeder. § 427. Wanneer de tronk eene van deszelf zydelykfche oppervlakten aanbiedt, zal het al, of niet, uithangen van den arm geen onderfcheic in de bewerking geven. S 4 E>< Invoering Ier hand die aan de* zelfde zvd« vau het hoofd beant' w ordt: wanneer de tronk deszelfs achterfte oppervlakte , of deszelfs voo'lle opperv-akce aanbiedt. ' Wanneer de zydelykfche oppervlakte des tronks zich voordoet, moet 9. , «ent 4c  hand ingevoerd worgden , die aan de tc genoverge-* Helde zyde van bet hoofd beantwoordt. en cUp wederom die , wtlke aan denzelfdeu kan. van het ihoofd beantwoordt. Indien, by 4e kwade plaatfing cïes hoofds. de keeriug moet plaat! hebben , dient gala een-ly Je «80 HET WERKTUIGLYKE (IILHoofdft.) De zydelykfche oppervlakte zich aanbiedende, zal de rug aan de voorwaardfche of achterwaardfche oppervlakte van de baarmoeder beantwoorden: de voeten zullen met de hand, die aan de tegenovergeftelde zyde van het hoofd beantwoordt, bereikt worden , wanneer de rug voorwaards en de knieën tegen den buik (A. of-ö.) en wanneer de buik voorwaards, en de voeten achterovergebogen zyn fJC. of D.) — omdat, in beide gevallen, de hand, achterom het onderfte gedeelte van den tronk, moet worden ingevoerd ; en dus aan die zyde, welke de tegenovergeftelde van het hoofd is. Integendeel zal men de voeten bereiken met die hand , welke aan denzelfden kant beantwoordt, alwaar het hoofd der vrucht geplaatst is: wanneer, by het aanbieden der zydelykfche oppervlakte, de buik voorwaards, en de knieën tegen den buik (A. en 5.) — of wel de rug voorwaards , en de voeten achterovergebogen, met de hielen tegen de dy geplaatst zyn: — omdat, in deze twee laatfte gevallen , de voeten , wegens de eironde gedaante der vrucht in de nabuurfchap des hoofds geplaatst zyn. % 428. Indien de vrucht gekeerd moet worden by een dier gevallen, waarin het hoofi zich zoodanig aanbiedt, dat de verbetering van deszelfs plaatfing onmooglyk is bevonden , kan de verloskundige , wanneer de fpil der vruchc met  (IILHoofdfl.) DER VERLOSSING. 281 met de fpil van het bekken oveenkomt, (bet-« gene evenwel zeer zelden gebeurt,) van de eeneof andere hand , naar welgevallen, zich bedienen : - doch wanneer de fpil der vrucht eene fchuinfche richting heeft op de fpil van het bekken , ('t gene , wegens de natuurlyke fcheefligging der baarmoeder gemeenlyk plaats heefc ,) fpreekt hec van zelve , dat die hand ingevoerd moete worden , welke met dien kant overeenkomt , waarnaar de tronk helt: dat is : welke de tegenovergeftelde is van de plaatfing des hoofds. § 429. Op dezen voet bepaald zynde, welke hand men, naar de onderfcheidene liggingen der vrucht, behoore in te voeren: te weten , of die aan de zyde, daar het hoofd ligt; of wel aan de tegenoverftelde : blykc cevens, dac de hand altyd werkfaam moece zyn aan de vóórzyde der vrucht: uitgezonderd alleen in die byzondere gevallen, wanneer de voeten, achterover, met de hielen tegen de dy liggen. § 430. Wenschlyk ware het, dat niet de geweldige famenperfing der vrucht, en de hevige famencrekking van de baarmoeder op dezelve dikwyls oorzaken waren , waardoor de bewerkende hand grooten wederftand aantreft, eer z] deze regels in acht kunne nemen: zelfs zoo, da zy fmèesïal in het begin ) alleen derwaards ge voerd kunne worden, alwaar zy de meeste ruim S 5 t( .ie hand in* ebracht t» 7orden , velke de egenoverreftelde i) '•an de plaat, ïng def loofdj. By de fcee* ring moet de hand gemeenlyk de bewerking doen aan de voorzyde der vrBcht. Niet zei» den is het onmooglyk regelmaiig te werken.  Richting Aer bcwer' kende hand. Streeklyn , volgens ■welke de vrucht moet worden uitgevoerd. s8s HET WERKTUIGLYKE (IILHoofJ/l.) te vindt. Eene ervarene hand zal , niettemin, gemelde regelen zooveel mooglyk in acht nemen; en zoolang zulk onmooglyk is, door kunstmatige verfchuivingen, alle pogingen doen, om •uimte te verfch:.ffen, ten einde de voeten, op sene regelmatige wys, te bereiken. § 431. By alle keeringen, in het algemeen, moet men bovenal in acht nemen: dat de hand met de kromme lyn, die de loopftreek der vrucht dóór het bekken bepaalt; en welke reeds meermalen befchreven is; volkomen overeenkome. De hand moet dus, langs de uitgeholde oppervlakte van den bilnaad, en van het uitfpanfel der heiligzitbeensbanden, onderwaards tot in den grond van het bekken worden ingevoerd: — van daar behoort dezelve , langs de uitholling van het heiligbeen, op te klimmen in eene richting, die aan de fpil van het bekken beantwoordt; en eindelyk, volgens de fchuinsch-voorwaardfche richting van de fpil der baarmoeder opwaards en fchuins-voorwaards tot tegen de in. wendige oppervlakte van dit ingewand worden ingebracht. § 432. Men drage vooral zorg, dat de uithaling der vrucht, volgens diezelfde loopftreek, gefchiede. Om deze reden behooren , allereerst, de voeten in de diagonaal van den bovenften doortocht gebracht; en de eerfte pogingen ter uithaling in 'c werk gefteld te worden, volgens eene  (111. Hoofd/!.') DER VERLOSSING. 283 eene richting, die met deze diagonale {trekking overeenkomt. Dan toch zal men teweegbrengen, dat de richting der onderfte ledematen dezelfde zy met die van den tronk. Dit voorfchrifc, in de daad, is (ter voorkoming van alle belédiging der wervelen) zeer belangryk ; ja zelfs zal het eenigszins de gevaren doen verminderen , welken anderszins kunnen ontftaan , wanneer men immer in de volftrekte noodzaaklykheid zich mocht bevinden , om de vrucht by één der onderfte ledematen te doen nederdalen. Eene bewerking, die (wanneer zy, wegens de geweldige famenperfing van het gantfche volume der vrucht, ingevalle het water geheel afgeloopen ware, van volftrekte noodzaaklykheid mocht zyn,) evenwel, wegens de gedwonge houding der vrucht, en het gevaar der ontwrichting , eene alleruiterfte omzichtigheid vordert. $ 433. Wanneer men groote moeite heeft om den tweeden voet te bereiken, zal men, met veel vrucht, den eer/lem voet door middel van een' band voorzien: ten einde denzelven op die wyze, gedurende de bewerking, aan den bovenden doortocht te behouden. . § 434. De beide voeten bereikt, en in de ■diagonaal gevoerd hebbende, zal men, — ingevalle de teenen zich naar boven vertoonen, — om Geval, waarby mes den eenen voet met , een' band moet voorzien. Uitvoering der vrucht, wanneer de teenen zich naar boven Tcrteoaeo;  2 C ( t ( ( ( Spikwrie enopwaardfche bewe- * jing der kit te voe- ' p hec hoofd in D. doen nederdalen; en daarna e verlosfing (volgens § 344-) l0' c- herIeiien. § 435. De beide voecen bereikc zynde, zanen voorts derzelver nederdaling , zoowel als tie van het onderfte gedeelte des tronks, bevorlereh door de fpilswyze beweging zooveel moogyk • naar te bootfen : tot dat men , eindeyk , zoodra de heupen bereikt kunnen worlen , de vrucht nederwaards , volgens de fpil m het bekken ; en geheel opwaards , volgens le uitholling van het uitfpanfel der heiligtitbeensbanden , en des bilnaads, tot zich zal voeren. § 436. Deze Taamgeftelde beurtelingfche beweging, onderwaards en opwaards, beantwoordt volkomen aan de faamgeftelde loopftreek , waarin de vruchc by hec dsrde tydperk der verlosfing worM uitgedreven: en is, alsnu, geheel ftrydig mee de draaijende beweging, die te voren was opgegeven. § 437. Nadat men, gedurende de uithaling van den tronk, de raeestmooglyk ruime ligging aan de navelftreng verzorgd heefc, om daardoor derzelver drukking, zooveel mooglyk , te voor- ko»  (/ƒ/. Hoofdjï.j DER VERLOSSING. =8g komen : zal men , voor de ontwikkeling van eiken arm, eene genoegfame .ruimte zich verzorgen , duor de vrucht hoog opwaards en zydwaards tegen de dy der moeder te voeren: — 1 hoog opwaards wegens de opwaardfche ftrekking ge van den bilnaad; — en zydwaards, om de rich * ting van den tronk te doen beantwoorden aan de diagonale ligging waarin het hoofd alsdan nog geplaatst is. Ingevalle de tweede arm , wegens de diagonale ligging , opwaards naar den kant van het fchaambeen geplaatst mocht zyn, behoort alsdan de tronk onderwaards en zydelyks naar de tegenovergeftelde dy der moeder gebracht te worden. § 438. Eindelyk word het werktuiglyk e der verlosfmg voltooid, door de herleiding van de kin op de borst; en door de uitvoering van het hoofd in deszelfs kleinfte afmetingen dóór de voordeeligfte afmetingen van het bekken: — gelyk dit (in § 34*0 uitvoerig verklaard is. S l T o o c § 439. De gantfche bewerking van de keeting der vrucht is gefchikt, om de verlosfing toi Lïchtlsg r vracht, fchifct om n fcho»r te odsikkeUs. Vo!tooij'i»t ran de verlosfing bv de voeten.  £86 HET WERKTUIGLYKE QIlLHoofdfl.) tot eene natuurlyke te herleiden: naardien, langs dien weg, de plaatfingen C. of D. bereikt worden , welken (in § 255. en 174-) betoogd zyn als natuurlyken te moeten gehouden worden. BESLUIT. 5 440. Het werktuiglyke der natuurlyke verlosfing is, dienvolgende , herleidt tot ééne ALGE ME E NE NATUURWET. " De overeenkomst naamlyk der kleinste af„ metingen van het hoofd met de voordee„ ligste afmetingen van het bekken". Volgens deze algemeene Natuurwet behooren alle de bewerkingen der beoefenende verloskunde — of ten volle ; of immers zooveelmooglyk — fteeds ingericht te worden. En het is dus ontwyfelbaar, dat het werktuiglyke , zoowel der natuurlyke als der niet natuurlyke verlosfingen, door miïdel dezer befchouwing, in één ALGEMEEN GROND-  (III. Hoofdfl.) DER VERLOSSING. 287 GRONDBEGINSEL is vervat ; dat ook daardoor het gantfche gelaat der kunst tot één éénig oogpunt van opmerking gebracht 3 en op de meestmooglyke wys vereenvoudigd is! § 441. Bovendien vermeenen wy tot de grondbeginfels der kunst te hebben toegevoegd: A. ) de befchouwing en verklaring van het inzakken der fchuinfche perpendiculair van het hoofd in den bovenften doortocht, by het eerste tydperk van den arbeid: B. ) de verklaring van de faamgeftelde loopftreek , waarmede de fpilswyze beweging van het hoofd in het tweede tydperk gefchiedt: wrelke beweging aan eene richting gehoorzaamt, die faamgefteld is uic de rechtlynige richting der uitdryvende weeën en de kromlynige richting van de uitholling des bekkens. Wyders (C.) in het derde tydperk de verklaring van de faamgeftelde beweging, waardoor het hoofd word uitgedreven. Eene beweging , welke gehoorzaamt aan eene richting , faamgefteld uit de rechtlynige onderwaardfche richting van de uitdryvende weeën, en de kromlynige opwaardfche richting van het uitgeholde vak des uitfpanfels van de heiligzitbeensbanden en des bilnaads. Ein-  «88 HET WERKTÜIGL. enz. QII.Hoofdfl.) Eindelyk vertrouwen wy, door het BETOOG der vastgeftelde Natuurwetten, volgens welken het hoofd, in eene bepaalde loopftreek , door de natuur word uitgedreven; en, overzulks, ook door de kunst behoort te worden uitgevoerd; de befchowwende en beoefenende verloskunde tot den hoogstmooglyken trap van wiskundige zekerheid gebracht te hebbenJ EINDE.